Skip to main content

Full text of "Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden"

See other formats


Google 


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  prcscrvod  for  gcncrations  on  library  shclvcs  bcforc  it  was  carcfully  scannod  by  Google  as  part  of  a  project 

to  make  the  world's  books  discoverablc  onlinc. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  cxpirc  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 

to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 

are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  maiginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 

publisher  to  a  library  and  fmally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automatcd  querying. 
We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfivm  automated  querying  Do  nol  send  aulomated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  laige  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attributionTht  GoogX'S  "watermark" you  see  on  each  file  is essential  for  informingpeopleabout  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can'l  offer  guidance  on  whether  any  speciflc  use  of 
any  speciflc  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
anywhere  in  the  world.  Copyright  infringement  liabili^  can  be  quite  seveie. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.   Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  icxi  of  this  book  on  the  web 

at|http  :  //books  .  google  .  com/| 


Google 


Dii  is  ccn  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generaties  lang  op  bibliotheek  pi  anken  heeft  gestaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gescand  door  Google.  Dat 

doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willen  maken. 

Dit  boek  is  na  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  boek  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 

domein  behoort,  is  een  boek  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijke  auteursrecht  termijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 

verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stem  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 

geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand,  als  herinnering  aan  de 

lange  reis  die  het  boek  heeft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliotheken  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  het  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automadsch  zoeken. 
Verder  vragen  we  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niei-commerciële  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niet-commercicle  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watermerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  hci 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  er  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebniikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  mst,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informade  wereldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 

op  het  web  via|http:  //books  .google  .coml 


f 


GLOSSARIUM 


VAN 


YEROUDERDE  RECHTSTERMEN ,  KÜNSTWOORDEN 

EN  ANDERE  UITDRUKKINGEN 


UIT  YLAAMSCHE,  BBABANTSCHE  EN  LIMBUBGSCHE  OOBEONUEN. 


I 


GL08SAEIÜM 


YAN 


VEROUDERDE  REGHTSTERMEN.  KÜNSTWOORDEN 

EN  ANDERE  UITDRUKKINGEN 

UIT  VLAAMSCHE,  BRABANTSCHE  EN  LIMBUR6SCHE  OORKONDEN, 


DOOR 


KAREL  STALLAERT, 


LID     DEK    KONINKLinLE    YLAAMSCIIE     ACADEMIE, 
OUI>-H006LEERAAR  DER  KEDERLAND8CHE  TAAL  AAN   HET  KONINKLIJK   ATHENAEUH 
EN  AAN   DE  KBIJ6Sk9lA)J9E  SCHOOL,   EN   OUD-ASCHIYARIS   VAN   HET 
BESTUUli-'pÈR  GODSHUIZEN  TE  BRUSSEL. 


Ol  Vaderlandsche  overleTering,  gij  ,  ark  van  het  Fer- 
bond  taaschen  verleden  en  heden,  gg  houdt  stand, 
zoolang  aw  eigen  volk  n  niet  minacht! 

MICKIEWICZ. 


Uitgegeven  vanwege  de  Maatschappij  der  Nederlandsche  Letterkunde  te  Leiden. 


EERSTE  DEEL. 

A— HUWEN. 


LEIDEN.    —   E.   J.   BRILL. 

1890. 


VOORBERICHT. 


Het  TOTsch^nen   yan    het  eerste  deel   van   het  Glossarium    geeft   mg    de   ge- 
legenheid  om    yan  dit  werk  eenigen  uitleg  te  geyen  oyer  den  inhoud  en  yorm,  ja 
oyer  den  titel  zelf,  en  ook  om  yoor  zekere  aangename  yerplichtingen  dank  te  be- 
kdgen. 

Hoe   ook   de  titel   yan   het  werk   moge  luiden,  het  aan  den  diep  yaderlands- 

minnenden  Poolschen  dichter  Migkiewigz  ontleende  opschrift  alleen  yerklaart  genoeg 

mgne  bedoeling,   namelgk:  in  zekere  mcUe,  de  personen  onzer  beschaafde  standen, 

die  nog  hart  hebben  yoor  de  wetenschap  en  het  Vlaamsch  yaderland,  te  herinneren 

aan  ons  yerleden ,  en  hun  ons  yoorgeslacht ,  in  oyerleyering  en  taal ,  yan  naderbg 

te  leeren  kennen;  zoodat  mgn  werk,  in  oyereenstemming  met  de  beoordeeling  yan 

eenen   onzer  geleerde   Becensenten,  juister  zou  genoemd  worden:    Bgdrage    tot 

^    een  uitlegkundig    woordenboek  yan   het   huiselgk  en    maatschap- 

pelgk  leyen  onze      yoorouders.    En,    het  zg   hier  aangemerkt:   mocht  het 

eene  bedroeyende   waarheid  zgn,  dat  Polen  werkelgk  yerloren  is,  wg  meenen  niet, 

dat  het   Poolsche  yolk  kan  beticht  worden,  zgne  taal  en  oyerleyeringen  misacht  te 

Z     hebben,   zooals   het,    eilaas!   hg  een  groot  getal  der  Vlamingen  het  geyal  is.  Was 

^     de  ondergang   yan   Polen  opera  di  volpe  e  leone  (het  werk  yan  yos  en  leeuw,  yan 

list  en   geweld),  die  yan  Vlaanderen  zal  het  geyolg  zgn  der  y  rij  willige  en  laakbare 

miskenning  yan  Vlaamschen  landaard. 

Ik  zegde:  in  zekere  mcUe^  want  naar  eene,  zelfs  maar  betrekkelijke yoUedigheid, 
had  ik  de  yerwaandheid  niet  te  streyen ,  derhalye  ook  niet  naar  eene  streng  metho- 
dische uiteenzetting;  de  yerzameling  werd  alleen  bepaald  door  de  mg  in  den  loop 
Tan  ygftig  jaren  yoorgekomen  woorden  en  uitdrukkingen,  welke  5f  in  de  moderne 
Woordenboeken  niet,  5f  er  met  eene  andere  of  gewgzigde  beteekenis  of  yorm, 
geboekt  werden,  óf  aan  welke  anderzgds  een  historisch  feit,  een  handelsbelang, 
een  bgzonder  huishoudelgk  gebruik,  eene  kostumiere  wetsbepaling  gehecht  is. 

Niet  zonder  alle  recht  of  reden  kan  mg,  ik  beken  het  gaarne,  ten  laste  gelegd 
worden ,  dat  mgne  aanhalingen  soms  te  uityoerig  zgn ;  yan  deze  opmerking  zal  in 
het  yeryolg  rekening  gehouden  worden;  het  dient  eyenwel  gezegd,  dat  ik  daar- 
door dikwgls  of  de  duurzaamheid  yan  een  yerouderd  of  yerzuimd  woord ,  of  zgne 
yerspreiding  oyer  yerscheidene  onzer  oude  landstreken  heb  willen  kenmerken. 

Sommige  aanhalingen  zgn  yrg  wat  lang  yoor  yele  lezers,  zg  beslaan  te  yeel 
plaats  yoor  andere.  Men  gelieye  echter  te  bedenken,  dat  ik  in  mgne  te  bearbeiden 
stof  steeds   de   yoorkeur   gegeyen   heb  aan  die  citaten,  wier  klaarheid  mgne  eigene 


verklaring  het  best  staafden,  en  deze  zelfs  wel  eens  overbodig  maakten;  of  ook 
wel,  zooals  het  een  ander  mgner  welmeenende  Recensenten  zeer  jnist  deed  opmer- 
ken, „om  het  belangrgke  der  geheele  plaats,  die  anders  wel  nimmer  in  druk  zon 
verschgnen." 

En  wie  kan  er  zich  redelgkerwgze  over  ergeren,  dat  ik  nu  en  dan,  de  gele- 
genheid waarneem,  om  eenige  historische  bgzonderheid  van  ons  vro^^re  volks- 
leven te  ontwikkelen,  die  men  elders  niet  dan  na  lang  zoeken  zon  ontdekken? 
Strookt  dit  niet  met  mgne  aangenomene  zinspreuk? 

Ik  geef  gereedel^k  toe,  dat  m^ne  definities  hier  en  daar  wel  eens  mank  gaan, 
of  onjoist  zgn;  ik  beken  ook,  dat  er  nit  een  grammaticaal  oogpnnt  niet  weinig 
te  gispen  valt,  (en  voor  het  typographische  zal  men  toch  mg  alleen,  dorf 
ik  hopen ,  niet  verantwoordelgk  maken).  *  Tot  mgne  verschooning  heb  ik  daartegen 
niets  in  te  brengen  dan :  de  duisternissen ,  welke  het  middeneeuwsch  leven  en  streven 
nog  omhullen,  de  niet  te  miskennen  moeielgkheden  aan  de  uitgave  verbonden,  en 
—  den  staat  mgner  gezondheid ,  die  al  te  dikwgls  weken  en  maanden  mg  verhindert 
te  werken  en  mg  dan  zeer  treurig  stemt. 

Een  laatste  woord.  Ik  beschouw  mgn  boek ,  en  verlang  dat  iedereen  het  zoo 
beschouwe,  als  eene  Bijdrage  van  taal-  en  geschiedkundigen  aard,  een  Vade- 
mecum,  allen  beoefenaren  der  wetenschap,  inzonderheid  allen  Archivarissen,  ter 
aanvulling  of  verbetering  in  den  loop  hunner  opsporingen  aangeboden ,  want  tal  van 
woorden  schuilen  nog  in  het  duister,  en  wachten  op  het  bgbrengen  van  plaatsen 
waar  zg  in  een  helder  daglicht  verschgnen. 

De  rechtschapen  en  bescheiden  geleerde,  hg  die  het  heiligdom  der  wetenschap 
binnentreedt  met  een  zuiver  oogmerk,  —  niet  om  er  zgnen  hoogmoed  lucht  te 
geven  en  anderen  „schadenfroh"  te  kleineeren,  —  zal  mgne  bemoeiingen  van 
eene  halve  eeuw  in  dank  aanvaarden,  er  de  zwakheden  wel  van  door  de  vingers 
willen  zien,  en  dulden  dat  ik,  o&choon  met  minder,  doch  niet  zonder  eenige 
gegrondheid,  met  Auoustin  Thierrt  zegge:  ^^Si^  comme  je  me  plais  d  Ie  croire^ 
Vintérêt  de  la  science  est  compté  au  nombre  dea  grands  interets  nationaux^  f  ai  donné 
d  man  pays  tout  ce  que  lui  donne  Ie  soldat  mutHé  sur  Ie  champ  de  hataiUe  (Dix 
ans  d'études  hist.  Préface).  God  geve,  dat  ik,  naar  den  goedhartigen  wensch  van 
Prof.  Db  Vbies,  mgn  werk,  zooniet  in  gezondheid  en  levenslust,  ten  minste 
moge  voltooien,  vóór  mg  de  krachten  verlaten! 

Er  blgft  mg  te  melden,  dat  het  mg,  in  de  vertolking  der  termen  ontleend 
aan  de  kostumen  van  Aalst,  Audenaarde,  aan  die  van  Limburg,  aan  die  van  Gent 
en  aan  die  van  Brugge,  gegeven  was  gebruik  te  maken  van  de  respectieve  uitgaven 
der  hoogachtbare  Heeren  rechtsgeleerden:  Graaf  Diedekik  van  Limbubo  Stibum,  Con- 
stant Gasieb  en  Louis  Grahat  ,  A.  E.  Gheldolf  ,  A.  Du  Bois  en  L.  De  Hondt  ,  en 
L.  GiLLioiyrs  van  Seveben,  voor  wier  hulpvaardigheid  ik  hier  mgne  diepgevoelde 
dankbaarheid  uitdruk. 

Met  niet  minder  dank  zullen  later,  bg  name,  bedacht  worden  allen,  die  zich 
dienstvaardig  en  goedwillig  j^ens  mg  getoond  hebben. 

EvERBERG,  1  Mei  1890.  E.  STALLAERT. 


AAN 


MATTHIAS  DE  VRIES, 

DEN  GRONDLEGGER  VAN  DE  EENHEID  DER  NEDERLANDSCHE  TAAL 

IN  NOORD  EN  ZUID , 

DEN  MAN,  AAN  WIENS  VRIENDSCHAP  OOK  DE  SCHRIJVER  VAN  DIT  WERK 

ZOOVEEL  IS  VERPLICHT, 


IK  VÜREERIKO    EN   HOOGACHTING  OPGEDRAGEN 


DOOK 


K.  F.  STALLAERT. 


De  opgave  der  bronnen,  waaruit  dit  Glossarium  is  geput,  zal  voldoende  zijn  om  er 
^en  aard  en  de  strekking  van  aan  te  wijzen.  Die  bronnen  zijn:  de  handvesten,  keuren, 
vei'gunningen ,  verordeningen ,  plakkaten ,  voorgeboden  —  der  voi'sten  en  stedelijke  overheden ;  de 
keuren  en  breuken  of  statuten  der  steden  en  dorpen,  de  keuren,  )»caei*ten''  of  wetten  dei- 
ambachtsgilden  en  rederijkers,  de  verbintenissen  of  contracten  verleden  voor  schepenen, 
leenmannen ,  laten  en  notarissen ;  de  testamenten  en  inventarissen ;  de  rekeningen  der  domeinen, 
steden ,  kerken  en  gestichten ;  de  opgaven ,  beschrijvingen ,  denombrementen  of  rapporten  der 
leengoederen;  een  aantal  processen;  de  gewoonten,  rechten  en  kostumen  van  fii-abant,  Limburg 
en  Vlaanderen;  de  verhandelingen  over  het  Brabantsch  en  Ylaauisch  recht,  zoo  burgerlijk  on 
leenroerig  als  lij&traffelijk ;  de  toltarieven,  de  munten,  maten  en  gewichten,  enz.  Ook  is  ge- 
bruik gemaakt  van  eenige  kronijken,  geschiedenissen,  letterkundige  werken,  en  zelfs,  om  den 
Limburgschen  tongval,  van  eenige  ascetische  schriften.  Uit  deze  opgave  blijkt  genoeg,  dat  het 
Glossaiium  eene  niet  onbeduidende  Zuidnederlandsche  bijdrage  vormt  tot  den  algemeenen  schat 
onzer  taal,  i^eeds  zoo  heerlijk  opgeluisterd  in  de  woordenboeken,  bewerkt  door  de  HH.  De  Vries,  Te 
Winkel,  Eelco  Verwijs ,  Cosijn ,  Verdam  en  Kluy ver.  Zonder  eenige  aanspraak ,  om  deze  taalkennei-s 
in  bekwaamheid  zelfs  van  verre  op  zijde  te  streven ,  moge  het  den  bewerker  evenwel  geoorloofd 
zijn  te  hopen,  dat  de  onvermoeide  vlijt  en  volhaixling,  door  hem  gedurende  eene  zeer  lange 
reeks  van  jaren  aan  zijne  nasponngen  te  koste  gelegd,  zijn  arbeid  bij  zijne  Noord-  en  Zuid- 
nederlandsche taalgenooten  een  welwillend  en  aanmoedigend  onthaal  zullen  doen  vinden. 

Om  die  gehoopte  belangstelling  op  te  wekken,  wijst  hij,  uit  het  oogpunt  der  taalkunde, 
onder  anderen,  op  de  bijzondere  zoi-g  door  hem  gewijd  aan  het  i^aadplegen  van  de  oudste 
oorepronkelijke,  meestendeels  onuitgegevene  bezegelde  oorkonden,  welke  hij  in  Zuid-Nederland 
heeft  mogen  ontdekken,  en  waarvan  hem  de  opsporing  door  den  heer  De  Vries  als  zeer 
wenschelijk  werd  aangeduid:  de  echte  gedenkstukken  der  eerste  eeuw  onzer  letterkunde,  welke 
noch  door  de  school  noch  door  de  latera  alschrijvers  gewijzigd  werden,  en  ons,  ja  doorgaans 
een  stamelend ,  doch  niettemin  een  leenijk  letterschiifb  aanbieden.  Zijne  ondei*zoekingen  beperkten 
zich  echter  niet  bij  deze  eerwaai*de  schiifben  der  dertiende  eeuw:  die  Nederlandsche  woorden, 
rari  nantes,  welke  zich  in  de  meest  verwijdeixie  tijden  niet  gedwee  in  het  vreemde  kleed 
lieten  hullen,  die  ons  aan  de  hand  van  een  vulgariter  dictum  of  quod  teutonice  dicitui\  als 
onwillens  werden  overgebi*acht  en  zóó  aan  den  ondergang  ontkwamen,  heeft  hij  in  de 
Latijnsche  oorkonden  nagelezen. 

Uit  het  histoiisch  oogpimt  gaf  de  natuur  zijner  bij  voorkeur  geraadpleegde  bi-onnen  hem 
aanleiding,  honderden  bijzonderheden  uit  het  zoo  ingewikkelde  leven  onzer  voorvaderen  in  de 
middeleeuwsche  tijden  op  te  helderen,  welke  den  geest  des  lezers  meer  dan  eene  louter  taal- 
kundige aanhaling  treffen  zullen.  De  aanwijzing,  daarenboven,  van  den  grond,  waarop  men  ieder 


é 


Vlll 

voord,  eiken  vorm  in  zijnen  oorsprong,  bij  zijn  optreden  in  het  geschreden  voord,  ontmoeteir^ 
zal,    tusschen   Roer  en   Schelde  en   de   Noordzee,   zal   den   oudheidkenner    wellicht    tot    een 
richtsnoer  verstrekken,  om  de  afbakening  der  onderscheidene  Germaansche  volksstammen  aan 
deze  zijde  van  den  Rijn  nader  te  bepalen. 

Het  spreekt  vanzelf,  dat  eene  verzameling,  de  gedenkstukken  van  zoovele  eeuwen 
omvattende,  den  bewerker  noodzaakte  voor  de  hoofdwoorden  eene  bijzondere  spelling  te  kiezen, 
welke  noch  geheel  die  der  middeleeuwen,  noch  die  der  hedendaagsche  taal  wezen  kon.  Hij 
meende  het  best  te  doen  zooveel  mogelijk  de  keungste  schrijfwijze  der  Brabantsche  kanselarij 
onder  Keizer  Karel  te  volgen,  met  verwijzing  naar  de  gekozen  spelling  der  hoofdwoorden  bij 
de  meest  afwijkende  vormen.  Eindelijk  dient  nog  gezegd  te  worden,  dat  hij,  om  zijn  werk 
niet  noodeloos  uitvoerig  te  maken ,  de  reeds  in  het  Woordenboek  van  Prof.  Verdam  aangehaalde 
citaten  heeft  weggelaten,  en  dat  het  Glossarium  over  't  algemeen  de  wooixien  en  uitdrukkingen > 
buitensluit,  die  in  de  nieuwere  woordenboeken  met  dezelfde  beteekenis  worden  aangetroffen. 


LIJST  DER  VOORNAAMSTE  VERKORTINGEN  VAN 

BRONNEN  EN  HULPMIDDELEN. 


ALGEMEEN. 

Acad.  cTarchéoL  Annales  de  Tacadémie  d'archéologie  de  Belgique.  Anvei^. 
AUet*  Kerstb.  Dit  boec  hoert  allen  Kerstenen  minschen  toe.  Een  ascetisch  schrift,  waarschijnlijk 
door  een  Karthuizermunnik  van  Zeelhem  bij  Diest,  in  den  jare  4352  opgesteld.  Perkam.hs. 
Alph.  de  Vlaminok,  Ace.  Notice  hist.  sur  les  Accises  comna.  de  Termonde.  4873. 

»  Str.   De  straten   v.  Denderm.  Bd.  III  en  IV  van :  De  stad  en  de  heerlijkheid 

van  Denderm.  7  deelen. 
»  Vgb.  Voorgeboden  der  stad  Denderm.,  achter  De  stedelijke  ontvangers  en 

grifOei's,  4868. 
»  Zw.    Cailulaire  de  l'abbaye  de  Zwijveke-lez-Terrnonde.  4869. 

Analectes  dipL  A.  Wautera.  Analectes  de  diplomatique.  (Buil.  Comm.  d'histoire). 
Annotations.    Ph.   Van    de   Velde.    Annotations,   consultations  et   avis  sur  Ie  droit  coutumier, 
émanés  des  avocats  les  plus  distingués  au  Gonseil  en  Flandre  et  au  Grand  Ck)n6eil  de 
MaUnes,  aux  XVII»  et  XVin«  siècles.  Gand,  4852. 
Auden.  meng.  Lod.  van  Lerberghe  en  Joz.  Ronsse.    Audenaerdsche  mengelingen.  Audenaerde, 

4845.  5  bd. 
Belg,  Afus.  Belgisch  Museum. 
Ber.  tijden,  Marcus  van  Vaemewijck.  Van  die  beroerlicke  tijden  in  die  Nederlanden  en  voorna- 

melijck  in  Gendt.  Uitg.  d.  Ferd.  Vanderhaeghen.  Gent.  4872 — 4884.  5  bd. 
Charih.  Beg,  Brussel.  Chai*terboek  van  het  Begijnhof  te  Brussel.  Rijksarchief. 
Chartb.  v,  s-Bosch.  Cbarterboek  der  stad  's-Hertogenbosch. 
Collatie.  A.  G.  B.  Schayes.  Dagboek  der  Gentsche  collatie.  Gent.  4842. 
Chron.  v.   Merchten.  Oesbroeck.   Gerijmde  Kronijk  en  Costumen  der  vrijheid  en  meierij  van 

Merchteo.  46<'  eeuw.  Hs.  op  papier,  in  mijn  bezit. 
Deylinghe  Diest.  Dit  is  die  carte  van  der  Deylinghen  der  Heeren  van  Diest,  na  doot  Heren 
Geraerts,   Heere  was  van  Dyeste.  24  Dec.  4337.   In  het  Reg.  cop,  cart.  f  50.  Vidimus 
van  hertog  Jan ,  Nassau's  archief  in  den  Haag. 
De  Pr.  en  Br.  Frans  de  Potter  en  Jan  Broeckaert.  Geschiedenis  van  de  gemeenten  der  provincie 

Oost- Vlaanderen.  Gent.  4864. 
Doude  Booth.  Charterboek  der  stad  Diest,  genaamd  d*Oude  Rootboeck. 


Pranquinet,  Kap.  Kapittel  van  O.  L.  Vrouwe  Kerk  te  Maastiicht. 

»  St  G.  Klooster  St.-Gerlach.  1877. 

»  A7.      Abdij  Kloosterrade.  1809. 

Gailliard.    Edw.    Gailliard.    Glossaire   ilamand   de   Tinventaire  des   archives  de  Bruges  de  M. 

Gilüodts-  van  Severen.  Bruges  1879—1882. 
Galesloot,  Feiid.  Les  feudataires  de  Jean  III,  duc  de  Brabant.  Brux.  1865. 
Gends  Chartb.  K.  L.  Diericx.  Het  Geuds  charterboekje.  Gend.  1821. 
Gheldolf,  Gand.   Histoire  constitutionnelle  et  administi'ative  de  la  ville   de  Gand.  |)ar  L.  A. 

Wamkönig,  trad.  par  A.  E.  Gheldolf.  Brux.  1846. 
Godsh.  Brtissel.  Archief  der  burgerlijke  godshuizen  en  der  weldadigheid  te  Brussel. 
Grootdadigheyt.   M'her   Joost   de   Dambouder.    Van   de   Grootdadigheyt   [de  Magnificentia]  der 

breedtverinaei*de  regeringhe  van  de  stadt  Brugge.  Amst.  1684. 
Höhlbaum.  Hansisches  Urkundenbuch.  Halle  1B79^ 
Hofid.   tnerk.    Hier    beginnen    hondert    raerkinge   of  gei>einsinghe   der    Passien   ons  liefs  Heren 

Jhesu  Christi.  Perk.  hs. 
Luyster  v.  Brab.  Den  luyster  en  glorie  van  het  hertogdom  van  Brabant. 

Martinez.  Het  i*echt  domaniael  van  S.  M.  in  desen  hertochdomme  van  Brabant.  Brussel.  1692. 
Messager.  Messager  des  sciences  historiques.  Gand. 
Nap.    de   Pauw.    Vgb.    De  Vonrgeboden   der   stad   Gent   in  de  XIV^  eeuw  (VI.  Bibliophilen, 

4c  r.  n®.  5.). 
Numism.   Ypr.  Alp.  Vandenpeei-eboom.  Essai  de  numisniatique  Yproise. 
O.  Liége.  Recueil  des  ordonnances  du  pays  de  Liège,  par  Polain  et  H.  Borinans. 
O.  P.  B.  nxUr.  Recueil  des  ordonnances  des  Pays-Bas  autrichiens,  par  Gachaixi. 
Perneder.  Andreas  Perneder.  Een  tractaet  van  crimmele  saken.  Antw.  1566. 
Ch.  Piot,  Cavt.  Cartulaire  de  Tabbaye  de  Saint-Trond.  2  bd. 

»  Chron.  Chroniques  de  Brabant  et  de  Flandre.  Brux.  1879. 

»         Enquêtes  —  en  Brabant,  enz.  1334,  1363,  1389  (Buil.  Ck)mra.  d'Hist.). 
Plac.  V.  Brab.  Plakkaten  van  Braband. 
PUic.  V.  VI.  Plakkaten  van  Vlaanderen. 

Pract.  civ.  Mr.  Phylips  Wielant.  Practijke  civile.  Thantwerpen.  1573. 
Pract.  crim,  Philips  Wielant.  Practijcke  criminele.  Uitg.  d.  Aug.  Orts. 
Proc.  ve}*b.  Procès-verbaux  de  la  Commission  pour  la  publication  des  anciennes  lois  et  coutumes 

de  la  Belgique. 
Heg.    cop.    cxirt.    Kegistrum    copiarum    cartarum.   Tweede   Charterboek    der   stad    Diest.    Inv. 

no.  2.  XlVe  E. 
Rek.  balj.  Gent.  Rekeningen  der  baljuwschap  van  (Jent.  Rijksarchief. 
Rek.  Gent.  Rekeningen  der  stad   Gent.  Tijdvak  v.  Jacob  v.  Artevelde,  1336 — 1349,  door  Nap. 

de  Pauw  en  Julius  Vuylsteke.  Gent.  1871 — 1885. 
Rek.  XinotH!.  Rekeningen  der  stad  Ninove.  Rijksarchief. 

Reken k.  v.  Brab.  Registres  de  la  chambi-e  des  comptes  de  Brabant.  Rijksarchief. 
Bembry.  Histoire  dè  la  ville  de  Menin.  Bniges.  1881.  4  bd. 
Sc  ha  f  f  ing.    v.   1551.   Taux   des   marchandises  a    Tentrée  et  a  la  sortie  du  pays,  pour  servir  de 

base  a  la  recette  du  droit  d'un  demi  [Xiur  cent,  par  des  commissaires délégués, en  présence 

du   magistrat  d'Anvei-s  et  des  députés  des   nations  étrangères,   en   1551.    Reg.  Ch.   de 

Comptes,  n°.  139.  fol.  183.  Rijksarchief. 


X! 

Troubles  relig.  £d.  de  Coussemaker.  Troubles  religieux  du  XVIe  siècle  dans  la  Flandre  maritime. 

Bruges.   1876.  4  bd. 
Vctd.  Mus.  Vaderlandsch  Museum. 

V.  d.  Tav.    Willem    van   der  Taverijen,  in  leven   i-aadsheer  van    het  Hof  van  Bi-abant.   Boec 
van  der  loopender  practijken  der  Raedtcamei^n  van  Brabant.  Hs.  van  413  bladen  zonder 
de  tafel;  de  afschrijver  voltrok  het  den  4  Febr.  1495,  o.  s. 
Y.  d.  Cl^js,  Brah,  Van  der  Chijs.  De  munten  der  voormalige  heilogdommen  van  Braband  en 

Limburg.  Haarlem.  1851. 
9  Leenen.  De   munten   der  Leenen  van  de  voormalige  hertogdommen  van  Braband 

en  Limburg.  Haarlem.  1862. 
Jan  V.  Dizmude.  Dits  de  Cronike  en  genealogie  van  den  prinsen  en  graven  van  den  Foi'eeste 
van  Buc,  dat  heet  Vlaenderlant ,  van  863  tot  1436;  uitg.  d.  J.  J.  Lambin.  Ypre.  1839. 
01.  V.  Dizmude.  Merkvraerdige  gebeuHenissen  vooral  in   Vlaenderen  en  Brabant,  van  1377 

tot  1443 . . . ;  uitg.  d.  J.  J.  Lambin.  Ypre.  1835. 
\aria  Ypr,  Alp.  Vanden  peereboom.  Varia  Yprensia.  Bruges.   1884. 
Van  IfOkeren.  St.  B.  Ghronique  de  Tabbaye  de  St.  Bavon  a  Gand. 

9  St.'P.  Chartes  et  documents  de  Fabbaye  de  Saint-Pieri-e  a  Gand. 

Ypriana,  Alp.  Vandenpeereboom.  Bruges,  1878 — 1883.  7  bd. 
Warnkönig.  Flandrische  Staats-  und  Rechtsgeschichte. 

KEUREN  (K.)  EN  KEURBOEKEN  (KB.). 

K.  V.  Assenede  v.  1242.  De  Potter  en  Broeckaert,  XVI,  38  (kopij). 

A'.  V.  Brugge  v.  1281.   Warnkoenig,   IV,   257—271.   Gout.   de  Bruges   I.  240.  —  v.  1304.  Ib. 

286—326.  (oorspr.)  —  Deelmanskeure,  omtr.  1305,  Ib.  327—362.  (kopij). 
A'.  amm.  Brussel  v.  1292.  Van  Heelu,  541  (kopij).  De  gelijkluidende  v.  Antwerpen,  bij  Willeins, 

Mengelingen,  439 — 456.   (oorspr.). 
»  V.  1486.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  136,  f^  189. 

K.  V.  Dendermonde  v.  1233.  de  Vlaminck,  Inv.  des  archives,  91  (Lat.  tekst  en  vertaling). 
K.  V.  Diest  V.  1228.  Reg.  cop.  cart.   f°  1.  Lat.   tekst.  De  oude,  ook  aldaar  voorkomende  ver- 

taling,  door  mij  gedrukt  in  het  Verslag  over  het  bestuuv  der  stad   v.  1874. 
K.  V.  Laven  v.  1306.  Brab.  Yeesten,  L  734. 

K.  meierij  v.  Loven  v.  1312   In  het  Reg.  cop.  cart.  v.  Diest,  f°  55 — 59. 
K.  V.  Mechelen  v.  1301.  David,  Gesch.  v.  Mechelen,  451  (oorspr.). 
K.  V.  Paricke  v.  1472.  Gout.  d'Alost,  668.  Auden.  meng.  IV,  409  (kopij?). 
K.  V.  Quaetmechelen  v.  1675.  Groenkeuren  (kopij). 
K.  V.  Rupelmonde  14«E.  De  Potter  en  Bi-oeckaert,  XXVI,  62.  Ann.  C^ercle  archéol.  Pays  de  Waas, 

I,  183,  231,  323.  V.  71.  (Dr.  v.  Raemdonck).  Ann.  Acad.  d'archéol.  1878.  544. 
K.  V.  Saffelare  v.  1264.  Giends  charterb.  143.  (oorspr.) 
K.  V.  s-Bosch  v.  1330.  Brab.  Veesten,  I.  781.  (kopij). 

K.  V.  S.  PeeterS'Leeuw  v.  1284.  Belg.  Mus.  VI,  293.  Zeer  gebrekkige  kopij;  door  mij  verbeterd. 
K.  V.  S.  Truiden  v.  1366.   Piot.  Cart.   Saint-Trond.   ü,   1—17;    v.  1393,  120—128;  v.  1417, 

202—215;  v.  1419,  219—230.  16»  E.  (begin)  503—518;  v.  1536,  542—571. 
K.  V.  ter  Piete  v.  1265.  Van  Lokeren,  St.-Pierre.  I.  338.  Lat.  en  Dietsch. 
K.  V.   Thiencn  v.  1303.  Rijksarch.  Trésorerie,  Doos  2,  stuk  n°  98. 


XII 

K.  V.  Tongeren  v.  27  Juli  1469.  O.  Liége,  635. 

K,  V,  Waalhem  v.  1365.  Ck)ut.  du  quartier  de  Bruxelles,  II,  320. 

K.  V.  Zout'Leeuw  v.  1307.  Brab.  Yeesten,  I.  741. 

Kb,  V,  Antw,  14»  E.   Cout.  de  la  ville   d'Anvers,   I,   2.   Mertens  en  Torfe.  Gesch.  v.  Antw.  Il, 

447.  Vlaamsche  bibliophilen ,  2«  R.  n^  2. 
Kb.  V.  Audenaarde  v.  1328  Cout.  de  la  ville  d'Audenarde,  2*  d.,  37. 
Kb.  V.    DiesL  15«  E.  Vlaamsche  bibliophilen,  4«  R.  n**  4. 

Kb.  V,  Zoniënbosch  v.  1460.  Rekenk.  v.  Bi*aband ,  reg.  140  fol.  367.  Rijksarchief. 
Kb.  V.  Turnhout  v.  1550.  Stadsarchief,  reg.  1164.  f*»   66  a  94. 
K.  en  br.  v.  Antw.  1545.  Cout.  de  la  ville  d'Anvers.  I.  136—152. 
K.  en  br.  v.  Deurne.  1612.  Cout.  du  quartier  d'Anvers,  V.  292. 
K.  en  br.  v.  Moll.  1596—1631.  id.  Vil,  274. 

K.  en  br.  v.  Overijssche.  1570.  Cout.  du  quartier  de  Bruxelles,  II,  194. 
K.  en  br.  v.  Santfioven.  1570.  Cout.  du  quartier  d'Anvers,  VI,  272. 

COSTUMEN.  (C.) 

Onze  Costumen  hier  alle  afzonderlijk  aan  te  teekenen,  zou  te  veel  plaats  innemen  en 
is  ook,  naar  ons  voorkomt,  overbodig.  Kortheidshalve  meenen  wij  dus  te  mogen  verwijzen  naar 
de  verschillende  verzamelingen  die  er  bestaan  en  genoegzaam  bekend  zijn,  als,  voor  Brabant 
en  Limburg,  het  Brabamhch  recht .^  uitg.  door  Christijn,  voor  Vlaanderen  het  Vlaaynsch recht 
door  Van  den  Hane,  en,  inzonderheid,  de  door  de  Belgische  Commission  pour  la  publication 
des  anciennes  lois  et  coutumes  in  het  licht  gegeven  Coutumes  des  pays  et  comté  de  Flandre 
Coutumes  des  pays  et  duché  de  Brabant,  Coutumes  du  Comté  de  Looz,  Coutumes  de  la  ville 
(ie  Maastricht  en  Coutumes  de  la  ville  de  Malines. 

LEENRECHT  EN  COSTUMEN  VAN  LEENHOVEN. 

Bozhoren.  Van  den  leenrechten  van  Brabant.  Rijksarchief.  Leenhof,  reg.  n^.  72.  Gix>otendeels 

medegedeeld  door  L.  Galesloot:  Inventaire  das  archives  de  la  cour  feodale  de  Brabant,  I. 
Jus    feud.    Fl.   vetus,    ex    codice   MS.    membranac^o   bibliothecae   Franequeranae.    Onvolledig. 

Kon.  bibl. 
Lvenr.   v.    VI.    Philips   Wielant.    Tractaet   van    de   leenrechten  na  den   hove  van  Vlaenderen, 

Middelburg,  1664.  Ook  te  Antw.  1557. 
Leenr.  v.  1528.  Leenrechten  naer  costume  en  ordenanchie  slands  v.  Vlaenderen;  en  sonderlinghe 

van  den  Casteele  te  Ghendt.  Antw.  1528.  Vgl.  met  de  Cout.  du  Bourg  de  Bruges.  III,  205. 
C.  leenh.  Audenaarde.  Coutumes  de  la  ville  d*Audenarde.  Blz.  439. 
C.  leenh.  Brabant.  (1570).  Christijn,  Consuetndines  Bruxellenses.  1689.  BI.  448. 
C.  Burch  V.  Brugge.  Coutumes  du  Bourg  de  Bruges,  III.  205.  Vgl.  met:  Leenrecht  v.  1528. 
C.  leenh.  Land  v.  Mechelen.  Cout.  du  Brabant.  Quartier  d'Anvers.  VIL  528. 
C  leenh.  Rumpst.  Cout.  du  Brabant.  Quartier  d'Anvers.  Vï.  650. 
C.  leenh.  Santhov&n.  Cout.  du  Brabant.  Quartier  d'Anvers.  VI.  246. 
C.  leenh.  Valkenburg.  1570.  Rijksarchief.  Coutumes.  Heg.  III.  —  Annales  de  la  Société  arcbéol. 

de  Maastricht.  I.  269. 


XIII 


TOLLEN. 

1597.  Plac.  y,  Braband,  I.  410. 

Tol,  te  Antw.  i305.  Mertens  en  Torfs.  Gesch.  v.  Antw.  Engelsch  Chailer.  —  Waterthol,  1550. 

Rekenk.  v.  Brab.  reg.  139. 
Brab.  tol.  1315  (Hansatol).   Rekenk.  v.  Brab.   reg.  n^  142  f°  129.  —  v.  1409.  Ib.  t*»  134.  — 

V.  1567,  Ib.  r  117.  v^  —  V.  1615,  n*  144  f°  142  v^ 
Tol  te  Brugge,  1252.   Höhlbaum,   Hansisch  Urkundenbucb ,   Halle,  1879.   I.  Ook  bij  Macquet, 

Hist.  de  Damme,  210,  volgens  Lappenbei^ 
Tol  te  Brussel,  1541.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  131  P  112. 
Tol  te  Dendermande,  v.   1199.   Gheldolf  (Wamkönig),   Hist.  de  Gand,  245.  Warnk.  Fl.  St.  u. 

Rg.  n.  Urk.  28. 
Tol  te  mest,  1307.  Oorspr.  in  Stadsarchief. 
Tol  te  Gent.  119:9.   Hist.  de  Gand  v.  Gheldolf  (Wamkönig),  233—245.  Ook  in  Wamkönig,  II. 

St.  u.  R.  n.  Urk.  19—27. 
Tol  te  Ijoven,  1377.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  n'  131  f*>  64  v^.  —  der  15«  E.  Ib.  f«»  110  v% 
Tol  te  Rhode,  (Weggeld)  1511.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  n^  136  f*»  280. 
Tol  te  Rumpst.  1503.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  136,  f**  155. 
Tol  te  St.  Peetera.  1272.  Van  Lokeren,  Saint-Pierre ,  366. 
Tol  te  Valkenburg.  1535.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  138  f*  216. 
Tol  V.  Zeeland.  (Gi-oote  tol).  1623.  Ib.  reg.  136. 
Tol  op  de  Zenne.  1436—1531.  Ib.  reg.  136  f«»  155. 

IKVENTARISSEN. 

Inv.  V.  1377  van  pastor  Jan.  J.  F.  Willems,  Mengelingen,  357. 

9       »  1389  van  Elisabeth  dicta  Sdlders,  te  Brussel.  Schepenb.  v.  9  Mei. 

»  »  1391  Uten  Resen.  Schepenb.  Bmssel,  16  Oct.  1391. 

9  9  1436  opte  Borch  te  Loven.  Acad.  d'archéol.,  1854  blz.  53.' 

»  n  1439  Egidius  diptus  van  den  Broeke.  Schepenb.  Bmssel,  29  Juli. 

»  »  1447  Johannes  dictus  de  Riddere,  clericus.  Schepenb.  Brussel,  5  Nov. 

»  *  »  1467  van   den  hafeliken  goeden  bevonden  in  der  herbergen  mijns  heren  van  Nevers 

(te  Brussel)  (L.  Galesloot,  in  de  Buil.  de  la  C!omm.  d*histoire). 

»  9  1483  Meester  Victoers  Daneels,  deken  van  sinte  Plissis  te  Diest*  (In  mijn  bezit) 

9  9  1489  genomen  bij  Mr.  van  der  Hulst,  te  Diest.  (In  mijn  bezit.) 


XIV 


OUDSTE,  MEEST  ONUITGEÖEVENE  BEZEGELDE  OORKONDEN,  BRIEVEN, 
VAN  LEENHOVEN ,  SCHEPENBANKEN  EN  LAATHOVEN. 

(De  datums  in  oaden  st^l.  Verkortingen:  R.  A.  B.  Rijkaarchief  te  Brussel;  R.  A.6.  Rykstrehief  ie  Gent; 

A.S.  B.  abd^  Sint-Baafs  te  Gent;  A.S.  P.  abd^  Sint-Peeters  te  Gent.) 

Oork.  V.  1230.  Overeenkomst  tusschen  de  abdij  van  Sint  Peeters  te  Gent  en  hai*en  schout. 

R.  A.  G. :  A.  S.  P.  n^  505..  Diericx ,  Gends  charterb.  33.  Van  Lokeren ,  260. 
Het  wordt ,  niet  ten  onrechte ,  in  twijfel  getrokken  of  het  stuk  oorspron- 
kelijk is. 
Mei  1249.  Verkoop  van  2|  bunder  lands.  C.  A.  Serrure.  Gesch.  der  Nederl.  en  Fransche 
letterk.  in  h.  graafschap  Vlaanderen.  Gent  1855.  blz.  88. 

25  Febr.  1252.  Concordaat  tusschen  de  abdij  v.  Sint-Baafs  en  haren  Schout.  R.  A.  G.  Chartes 

case  20  n^  3  n^  119.  2^  partie.  Diericx,  Gends  charterb.  3.  Zeer  gebrekkig ; 
door  mij  naar  het  oorspr.  verbeterd. 
Mei     »      Zie  Tol  te  Brugge. 
21  Juni  1257.  Verkrijg    eener   ho&tede   te   »Bochoute'*.   De   Smet,   Recueil   d.   chron.   de 

Flandre,  II,  914. 

26  Febr.  1259.  Dijken  te  Saaflingen.  Vad.  Mus.  III.  62. 

11  Juli  1267.  Landschepenen  v.  Velseke.  R.  A.  G. :  A.  S.  P,  Van  Lokei*en,  I   361. 

26  Aug.  1274.  Verkoop  van  eenen  meersch.  Vad.  Mus.  III.  432* 

8  Febr.  1275.  Scheidsrechterlijke    uitspraak    tusschen    St,   Baafs   abdij    en   den   heer  van 

Gaver.    R.  A.  G.    Case  19  n°  3  Inv.   Van  Lokeren.   n°  87.  Diericx.  Gends 
charterb.  14. 
25  Jan.  1277.  Meierij   der   Schuren    v.   Oestburgh   en   v.   Ruisschevliete.   R.  A.  G:  A.  S.  P. 

n*»  877.  Vad.  Mus.  II.  356.  Van  Lokei-en,  L  383. 
7  en  11  Juni     »      Tiende  v.  Ëodeghem.  Godsh.  te  Brussel.  Vad.  Mus.  II.  249  en  245. 
Juli     »      Regl.  V.  h.  gasthuis  te  's  Bosch.  Charterb.  f«  27  v«.  Kopij  15»  E. 
30  Sept.  1278.  Tiende  v.  Lisseweyge.  R.  A.  G. :  St,  Bertijnsabdij  n«  10  Vad,  Mus.  I.  288. 
31  Dec.     »      Vrouwenroof  te  Brugge.  Cout.  de  Bruges  L  228.  Warnk.  en  Gheld.  IV.  246. 
11  Nov.  1279.  Tiende  v.  Lisseweghe.  R.  A.G.:  St.  Bertijnsabdij  n^  112. 
Oork.  V.  1280.  Klachten  over  de  regeering.  Oout.  de  Bruges,  1 ,  232.  Warnk.  en  Gheld.  IV.*253. 
Mei     »      Tijkwévers  te  Sint  Peeters  bij  (Jent.  Van  Lokeren ,  ï.  388. 
21  Jan.     9      Scheidsrechterlijke  uitspraak.  Vad.  Mus.  II.  365. 
Mei     »      Tijkwévers  te  Sint  Peeters  bij  Gent. 
28  Sept.     V      Opkoopers,  enz.  Cout.  de  Bruges,  I.  235.  Warnk.  en  Gheld.  IV.  251. 

j  Tiende  te  Lisseweghe.  R.  A.  G.:  St«-Bertijnsabdij ,  n^  115. 

27  Oct.     »      Regl.  Parmentiers  in  St.  Peetersdorp.  R.  A.  G. :  A.  S.  P.  n»  894.  Schijnt  later 

geschreven  geweest  te  zijn.  Vad.  Mus.  II.  359.  Van  Lokeren,  I.  390. 
9  Nov.     »      Tiende  v.  Lisseweghe.  R.  A.  G. :  St.-Bertijnsabdij ,  n®  120. 
18  Juli  1281.  Rent  te  »Voerslare"  R.  A.  G. :  A.  S«  B.  Niet  geïnventariseerd. 
11—24  Oct.      »      Tiende  te  Watervliet.  Vad.  Mu.s.  II.  360. 


12  Juh 
19    » 


XV 

Jan.  4283.  Douairie  te  »Moscheroen."  R.  A.  G. 

27  Juni      »       Rent  te  »Noorthout.*'  R.  A.  G. 
21  Jan.  1284.  >Lalant".  Yad.  Mus.  I.  365. 

5  Jan.  i285.  Kwijibrief  v.  500  «  R.  A.  G. :  A.  S.  B.  Inv.  Van  Lokei-en. 
20  Jan.     »      Meierij  der  Schuren  v.  Ruisschevliete  en  v.  Oestburch.  Vai.  Mus.  II.  367. 
2i   Mrt.      9       Test;  Avezoete  van  der  Amede.  R.  A.  G. :  Rijke  Clarissen. 
12  Nov.     »      Schuldbrief  v.  Gi-aaf  Floris   v.  Holland,   v.  400   1&   R.A.B,:  Trésorerie  de 

Brabant,  Doos  n^  i. 
10  Jan.  1286.  Leening   van  leemnannwi.  R.  A. G. :  A.S.B.,  Chartes,  Casse  20  n^  1 ,  n^.  9. 
31  Oct.     »      Verdrag  tusschen  Gelder  en  Kuik.  Nijhoff,  Gedenkw.  I.  6.  Van  Heelu,  444. 
31  Jan.  1287.  Roof  van  -wilgen  tronken.  R.  A.  G.:  A.  S.  B.  Niet  geïnventariseerd. 
Mei     9      Cijnsuitgeving  van  16  bunder  moers  te  »Zevenberghe"  R.  A.  G. 
1  Juli     *      Ruiling   van  erfgoederen,   R.  A.  G.:   Abdij   v.  Ninove.   De  Smet,  Recueil  d. 

Cron.  de  Flandre,  II,  955. 
3  Dec.     »      Verkoop  van  landen  en  weiden  te  »Zeewerghem"  R.  A.  G. :  Rijke  Clarissen. 

19  Aug.  1288.  Tiende  te  »Viane".  RA.  G.:  Rijke  Clarissen. 

Oork.  V.     »       Schenking  van  eenen  Cijns  van  20  Schell.  Vad.  Mus.  Hl.  432. 

Febr.  1289.  Overdracht  van  3  bunder  weide  te  Sempst.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Cameren,  Weei*de. 
29  Aug.     »      Verkrijg  van  20  schell.  jaarl.  rent  te  Caprijcke.  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Gost-Eecloo. 
19  Juni     »      Rent  van  10  <8  'sjaars  te  »Ardenbergh."  R.  A.  G.: •A.S.B. 
15  Apr.  1290.  Privil.  te  Herentals.  Brab.  Veesten,  I,  676. 

Mei     »      Verkrijg   van   10    dagwand   lands   te    »Hasplai\"  R.  A.  G. ;  Abdij  v.  Nivore 
De  Smet,  Cron.  de  Flandre,  II.  963. 
9      Bevestiging  der  vrijheden  v.  Diest.  Reg.  cop.  cart.  Vert.  14^  E. 
»      Ban  vorst  te  Grimbergen.  R.  A.B. :  Trésorerie  de  Brab.  Doos  n®  1,  bundel  6. 
»      Twist  tusschen  Vlaanderen  en  Holland.  R.  A.  G. :  Trésorerie  des  comtes  de 

Flandre,  Charter  n"*  646. 
f>      Gitlb  aan  de  abdij  v.  Oost-Eecloo  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Oost-Eecloo. 
»      Tiende  v.  Guldemersch.  R.  A.  G. :  Rijke  Clarissen.  2  brieven. 

20  Mrt  1291.  Verkoop  eener  hotstede.  R.  A.  G.:  Rijke  Clarissen. 
»      Schuldbekentenis.  R.  A.  B.:  Tré»rerie,  charter  N**  589. 
»      Erfuitgeving.  R  A.  B. :  Abdij  ter  Cameren ,  bundel  60.  Ëlewijt. 
*      Schepenen  v.   Middelburg  beloven   pandslieden   te  leveren  aan  hertog  Jan. 

R.  A.  B. :  Charterb.  v.  Brab.  B  f  **  24  v**.  K.  Stallaeit.  Gesch.  v,  hertog 
Jan  I,  322.  Bij  Van  Heelu,  539,  vermeld,  doch  eondei*  tekst. 

»      Rentuitgeving.  R.  A.  B. :  Abdij  tei*  Cameren,  n^  113.  Weerde. 

9      Schenking  van  een  stuk  land  te  Ardenbuix^h.  R.  A.  G.:  Abdij  Zoetendaal. 

28  Aug.  1292.  Rechten  der  abdij  v.  Vorst  te  Tasseniere.  R.  A.B.:  Abdij  v.  Vorst  n*»  10. 

Vidimus  v.  20  juli  1445.  Fransch  en  Dietsch. 

14  Nov.     9      Schenking  van  een  gemet  lands.  Vad.  Mus.  V.  286. 

15  Nov.     »      Schenking  van  9  gemeten  lands.  Vad.  Mus.  V.  287. 

Jan.  1293.  Verkoop  van  een  stuk  land.  R.A.B.:  Abdij  ter  Cameren,  n^  113.  Weerde. 
18  Jan.      9      Cijns  te  «Wesenbeke."  R.  A.  B.:  Sint  Gudulakerk,  Doos  1  n^'  59. 
15  Mrt.      »      Verkoop  van  een  leen  te  »Saeitinghe."  R.  A.  G.:  Trésorerie,  Charter  n®715. 
24  Mrt.     9      Verkrijg  van  woning  en  land.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Cameren,  bundel  62,  Erps. 


17 

Juni 

24 

9 

1 

Aug. 

17 

» 

21 

Nov. 

20 

Mrt 

26 

Apr. 

3 

Juni 

22 

Juni 

Nov. 

19  Dec. 

XVI 

26  Mrt.  1293.  Overdracht  van  landen.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Gameren,  n®  113,  Weerde. 
1  Juni     »       Verkrijg  van  63  bunder  lands  te  »Viane".  R  A.  G.:  Rijke  Clarissen. 

4  Juni     »      Verkrijg  van  landen  te  »Viane".  R.  A.  G. :  Rijke  Clarissen.  2  brieven. 

28  Juni     »      Verkrijg  van  landen.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Canieren,  bundel  60,  Elewijt. 

13  Sept.     n      Scheidsrechterlijke  uitspraak  tusschen  den  burggraaf  v.  Gent  en  Sint  Baafs 

kerk.  R.A.G.:  A.S.B. 

8  Oct.     »      Schenking  van  10  schell.  jaarlijks.  Vad.  Mus.  III.  433. 

Mrt.  1294.  Verkrijg  van  land.  R.A.B.:  Abdij  ter  Cameren  n°  113,  Weerde. 
Mei     »      Verkoop  van  een  huis  te  »Gheroustberge.**  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Geeraardsbergen, 
Inv.  d*Hoop,  n*»  38. 

29  Oct.     »       Verkoop  eener  rente  van  4  <®.  Vad.  Mus.  II.  368. 

Mei  1295.  Verkoop  van  schoofrecht  te  »Oultre"  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Ninove. 
19  Juni     y>      Overeenkomst  tusschen  den  abt  v.  Sint  Bemards  en  den  heer  v.  Runipst 

wegens   »den   eighendoem   v.   Puderse"   (Puurs).    R.  A.  B. :    Abdij  v.  Sint 
Bernards,  Doos  n®  1. 

9  Dec.  1296.  Schenking  eener  pai*tij  land.  Vad.  Mus.  V.  288. 

9  Febr.     »  A  Schenking  van  omtr.  4  gemeten  lands.  Vad.  Mus.  II.  369. 

9  Febr.     »  B  Schenking  van  omtr.  50  gemeten  lands.  Vad.  Mus.  V.  290. 

10  Febr.  »  Schenking  aan  het  Begijnhof  te  Brussel.  Grodsh.  te  Brussel.  Vad.  Mus.  III.  64. 

Febr.  »  Verkoop  van  een  huis  te  »Gheroustberge"  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Geerai*dsbergen. 

Inv.  d'Hoop,  n°  41. 

24  Mrt.  »  Ruiling  van  land  te  »Dorensele*'  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Doorseele. 

10  Mei  »  Schenking  van  een  stuk  lands.  Vad.  Mus.  II.  369. 
31  Aug.  »  Verkrijg  eener  rent  van  24  St.  Vad.  Mus.  V.  289. 
18  Sept.  »  »         »»»28»»»V.  290, 

21  Oct.     »      Rent  van  25  schell.  te  »Dielbeke'\  R.A.B.:  Cbarterb.  Begijnhof,  f*  215  v^ 

25  Nov.     »      Pachtuitgeving  van  26r  bunder  land  te  Assche.  R.  A.  B. :  Trésorerie,  Doos  1, 

bundel  6. 
19  Dec.     »      Schenking  aan  de  abdij  te  Zoetendale,  R.  A.  G. :  Schep.  v.  d.  Moere. 
23  Mrt.  1297.  Overdracht  van  7  lijnen  lands  te  »Leffinge'\  R.  A.  B. :  Abdij  Rozendaal  bij 

Waalhem,  Doos  n*»  1,  bundel  1295—1306. 
Mrt.     ))       Schenking  aan  de  abdij  vBodelo.*'  Vad.  Mus.  III.  435. 
2  Apr.     »       Pachtuitgeving.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Cameren,  n**.  62,  Erpse. 
29    »        »      Verkoop  van  huis  en  erf.  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Geerardsbergen.  Inv.  d'  Hoop,  n®  42. 

Mei     »      RtdHng  van  land  te  » Lansrode.*'  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Cameren ,  bundel  93. 
18  Juni    »      Erfiiitgeving  van  een  bosch.  R.A.B.:  Abdij  ter  Cameren, bundel  106, Dworp. 

23  Juni     y>      Ruiling  van  land  bij  «Lansrode.''  R.  A.  B.:  Abdij  ter  Cameren,  bundel  93. 

24  Juni     T>      Verdrag  tusschen  Brabant  en  Grimbergen.  R.  A.  B. :  Trésorerie,  bundel  13. 

27  Mrt.  1298.  Manschap  voor  Zeeland  »bewester  Soeld."  R.  A.  G. :  Trésorerie.  Gedrukt  bij 

Kluit,  Hist.  Crit.  II,  994. 

28  Mrt.     »       Eifuitgeving.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Cameren,  n®  62,  Erpse. 

8  Apr.     9      Schenking  van  een  stuk  land.  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Doorseele. 

Mei     »      Rent  te  »Essele".  R.A.B.:  Sint  Gudulakerk  te  Brussel.  Vad.  Mus.  I,  101. 
10  Aug.     )>       Rekening  van  het  gasthuis  te  Assche.  R.  A.  B. :  Trésorerie,  bundel  18. 

10  Sept.  1298.  Tiende  van  »Isendike.''  Vad.  Mus.  II.  370. 


i 


14     » 

25     B 

20  Nov. 

24  Dec. 

xvn 

4  Oct.  1298.  Rent  Tan  10  acbell.  te  ]>Mendonc.*'  RA. 6.:  Abdij  v.  Doorseele. 

I  Nalatenschap  van  Volkert  Masch.  Yad.  Mus.  Y.  291 ,  293,  2  brieven. 

9       Overeenkomst  tusscben  Brabant  en  Utrecht  tegen  Holland.  Rijksarch.  in  den 

Haag:  Arch.  prov.  Utrecht. 
»       Erfuitgeving  van  10  St.  R.  A.  6. :  Abdij  v.  Doorseele. 

9      Verhuring  van  «hnsinghe  en  hovinghe*'  te  Wilsele  bij  Loven.  R.  A.  B. :  Abdij 
V.  St.  Giertrudis  te  Loven.  Jacobs,  Environs,  103.  ; 

Mrt.  1299.  Tiende   te  Oasterlee.  R.A.B.:  Abdij  Rozendaal   bij   Waalhem,  Doos  n«  1, 

bundel  1295—1306. 
11  Juni     »      Verkrijg  van  een  bunder  land  »int  herscap  van  Asplar.''  R.  A.  G.:  Abdij  v. 

Ninove,  Loetsch.  De  Smet,  Recueil  des  chron.  de  Flandre,  U.  979. 
5  Juli     V      Verkrijg  van   »tgoet  van  der  Beverne  te  Zent  Antelins."  R.  A.  G. :  Abdij  v. 

Ninove,  Bouchout.  De  Smet,  RecueU  des  chron.  de  Flandra,  II.  976. 
26  Juli     9      Cijns  te  Erpse.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Gameren,  bundel  n^  62 ,  oud  n^  31 . 
6  Febr.  1300.  Verkrijg    van    een    stuk   land   in    »Hasnederambacht.''   R.  A.  G. :   Abdij    v. 

Doorseele,  2  brieven. 
6  Oct.     »      Afstand  van  zekere  tienden  door  den  provisor  en  deken  v.  Zuid-beveland. 

R.  A.  G. :   Abt  van   Sint  Maiien  te   Middelburg  en  Sint  Pauwels  klooster 
te  Utrecht. 
19     »       »      Verkrijg  van  een  stuk  land.  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Doorseele. 
20  Nov.     »      Cijns  te  Rode.  R.  A.  B. :  Abdij  ter  Gameren ,  bundel  93. 
13  Mrt.  1301.  Erfuitgeving.  R.  A.  G. :  Abdij  v.  Geerardsbergen ,  Inv.  d'Hoop  n?  47. 
18  Mei     9      Keur  van  het  Tijk  weversambacht  te  Sint  Peeters  bij  Gent.  R.  A.  G. :  A.  S. 

P.  n«»  1022. 
11  Nov.     9      Schenking  van  20  st.  cijns.  R.  A.  B. :    Abdij   Rozendaal  bij  Waalhem,  Doos 

n^  1,  bundel  1295—1306. 

23  Apr.  1302.  Graanpacht.  R.  A.  G. :  A.  S.P.  n^  1024. 

24  Aug.     »      Rent  van  40  schell.  R.  A.  B. :  Charterb.  Begijnhof,  f <>  255. 

,19  Mrt.  1305.  Twee  oorkonden,  waarbij  de  Geslachten  en  de  Ambachten  te  Brussel  hunne 

geschillen   resp.  aan  de  scheidsrechterlijke   beslissing  van  hertog  Jan  on- 
derwerpen. R.  A.  B. :  Trésorerie,  bundel  41. 
26  Mei     9      Erfcijns  van  4  <S.  Stadsarch.  te  Diest.  Oudste  Schepenbrief  aldaar. 

Juni     9      Cijns  van  100  Schell.  te  sLamminsvliete."  R.  A.  G. :  Abdij  Baudeloo. 
18  Oct.     »      Erfuitgeving   te    »Gheroutsberghe,''    R.  A.  G. :    Abdij  v.  Geerardsbergen,  Inv. 

d'Hoop  no  49. 
2  Juni  1306.  Cijns  van  40  sols  te  «Lamminsvliet."  R.  A.  G. :  Abdij  Baudeloo. 
29  Mei  1307.  Cijns   van   50   schell.    te    sGheroustberge.**   R.  A.  G. :  Abdij  Geerardsbergen, 

Inv.  d'Hoop  n<*  51. 
1  Juni  1308.  Tiende  van  »BodeIo.**  R.  A.  G. :  Abdij  Baudeloo, 
8  Apr.  1309.  Erfuitgeving  te  vGheroustberghe."' R.  A.  G. :  Abdij  Geerardsbergen,  Inv.  d*Hoop. 

n»  52. 
10  Oct.     »      Rent  van  20  schell.  R.  A.  G. :  Abdij  Geerardsbergen,  Inv.  d*Hoop  n^  53. 
28  Aug.  1310.  Verkoop  van  een  leengoed.  R.  A.  G. :  Heer  v.  Liedekerk. 
18  Oct.  1318.  Schenking  gedaan  voor  de  leenmannen  des  graven  v.  Vlaanderen.  R.A.  B. 


xvin 

Mei  1368.  Schepenen  der  abdij   te  Vorst  machtigen  eene  ki^anke  en  behoeftige  vrouw, 

aan  welke  hare  kinderen  het  onderhoud  weigerden,  voor  alsnu  een  deel 

van  haren  huisraad  te  verkoopen,  en,  vervolgens,  het  stuk  lands  dat  zij 

bezat.  R.  A.  B. :  Abdij  v.  Vorst ,  bundel  n**  47  bis. 

2  apr.  1408.  Kwijtbrief  van  een  in  eenen  heertocht  bedorven  paai*d.  R.  A.  B. :  Trósorerie. 

Een    aanzienlijk  getal  oorspronkelijke,  bezegelde  cijns-  en   erf  brieven  werden  door  den 

uitgever  geraadpleegd,  en  van  vele  werd  hier  gebruik  gemaakt  onder  aanduiding  van  Bank  en 

datum,  zonder  het  aangeven  der  bewaarplaatsen :  iets  dat  ook  zonder  nut  ware  geweest,  dewijl 

die  brieven  voortaan  zoo  goed  als  ontoegankelijk  mogen  beschouwd  worden. 


A. 


AAHB,  in.  ▼.  Aam^  fr.  aimê.  In  de  tegenwoor- 
dige beteekenia  Oudst  bekend  gebruik  der  dubbele 
ToeaaL  ()  Tan  wijnne  te  ecrodene  sal  elc  aame  wynts, 
die  di  icroderen  afdoen  en  kelderen.,  ghelden  enen 
penuino ,  en  elke  aame  wijnta ,  die  si  vutdoen . ,  sal 
ghelden  tue  penninghe.  Tol  ^  Diêsi,  24  juni  1807. 
Oorspr.  Men  leest  ook  aldaar:  namaals  (2),  ghe- 
maaet,  tsgodensdaaghs  (8),  tsondaaglis  (2),  anders 
daaghs  (2),  elcs  dughs  (2),  staan  (2);  benevens: 
laed,  Terstaene,  staene,  scaep,  slaenenjaere.  ||  Die 
lame  smouta  [sal  ghelden]  drie  oude  grote  Seg. 
top,  eari,  II  t^.,  1328.  —  In  het  kb.  van  Diest, 
A.  r.  41,  wordt  selfs  het  ww.  met  twee  aa's  ge- 
sehreven,  alsmede  de  8«  pers.  enk.  d.  tegenw.  tyds: 
II  Dat  nieman  meten  en  sal  noch  aamen.  —  So  wie 
wgn  aamt.  —  Wij  meideden  de  Diestersche  oor- 
koude  Tan  24  juni  1307 ,  als  de  oudste  dubbele 
Yoeaalspelling  aanbiedend,  omdat  dese  er,  als  het 
ware,  stelselmatig  gebruikt  werd.  Edoch,  in  eene 
occBpr.  en  bezegelde  oork.  d.  d  21  nov.  1290»  ra- 
kende de  X<i«  van  y,GKildemersch*',  bij  Gent,  en 
berustend  in  het  R|jksiRrhief  te  Gent,  leest  men 
reeds:  Ywain  StuUart,  bailliu  ran  Ghent  en  Tan 
den  lande  Tan  Aalst. 

AHAIN.  Zie  AüBAiir. 

ABATEMENT,  sn.  o.»  toot  het  gewone  Bsbate- 
menfc.  TboMe/esr/oonM^ ,  fr.  reprétentaiion  êeéniquê. 
Een  bealuit  Tan  de  regeering  der  stad  Dieet,  d.  d. 
18  juni  164iO,  schijnt  te  kennen  te  geTen  dat 
,,Sebatement''  en  ,^uite"  synoniem  waren ,  als 
klneht  beteekenend,  en  tegenoTer  stond  het  ernstige 
^p^  Tan  Sinne**:  ||  Alsoo  questie  en  geschil  was 
eomen  te  gerejsen  tusschen  die  Tan  de  Leliecamere 
•Ulier,  ten  eenre*,  en  die  Tan  de  Ghristnsooge- 
eaanere,  ter  andere  xijden,  OTor  het  Toorspelen  te 
kersmisse  eerstcomende ,  Toor  het  stadthuis  deser 
stadt,  is  geresolTeert  dat,  sonder  prejudicie  Tan 
een  ijeders  recht,  desen  jaere  die  Tan  de  Christus- 
OQge  dee  saterdaeghs  sullen  spelen  den  „Wille- 
eom*',  die  Leliecamere  sondaeghs'die  ,,Cluijte*'  oft 
y,Battement'\en  's  maendaeghs  het  ,>Spel  TanSinnen"; 
en  die  Christusooge  dynsdaeghs  Tan  gelijcken  een 
,^pel  Tan  Sinnen",  en  woensdaeghs  die  ^Gluijte"; 
•n  Skterdaeghs  die  Tan  de  Leliecamere  den  ^dieu"; 
en  dit  alleen  by  proTisie. 

ABATEMENTER,  sn.  ro.  ToonedtpeUr  in  de 
JBpelen  Tan  Sinne"  en  „Sottemidn",  fr.  aetemr  doms 
les  repréteniatianê  feémiquêê  (Monles,  farces  et 
■ottiea,  dites  ,^battements'*).  ||  Oock  zal  men 
mede  loten  eenen  tritsoorwaerdere ,  die  gheenen 
Tramden  hueren  en  maoh.  Up  dwelcke  tritsoor  den 
eongnck  moet  doen  zijn  eenen  pot  wyns,  om  d'abat- 
tomenters  en  presentspeelders  te  feestieren.  Bdg, 
Mms  Vil  258,  KêrêamwUren  v.  Pamêl ,  1556—1609. 

ABBET  (Abdt,  abt) ,  zn.  m  Abt,  fr.  abbé.  || 
Sonder  sabbeta  orlof.  25  febr.  1252.  Dat  deghene  die 
woenen  binnen  der  Toghedien  Tan  ETerghem  . .  niet 
en  siin  sehuidech  te  commene  te  sabbeta  gaughe- 
diaghe.  8  lebr.  1276.  Tan  dee  abbets  ende  sooTents 
lialTen  -^  Tan  aabta  én  oonTonts  halT«n,  —  Tan 


den  Torseiden  sabts  mannen  —  Tor  mjfns  heren 
sabts  man.  25  jan.  1*277.  Die  abbet.  11  uot. 
1279.  Als  Tan  den  contente  efi  Tan  der  calaen- 
gen,  die  N.  N.  hadden  up  den  abbet  en  up  die 
kerke  Tan  sinte  Pieters  Tan  Ghent.  —  die  here 
Willem  . . ,  die  macht  hadde  Tan  tsabbets  halTen 
Torseit ,  bi  des  abts  letteren  Torseit.  —  al  te  doene 
ghelyo  den  abbet.  —  bi  den  Torseiden  letteren 
Tan  den  abbet.  —  die  Tindere  was  Tan  des  Tor- 
seits  abbets  haWen.  —  die  here  Willem . .  Tan 
tsabbets  haWen.  —  in  tsabbets  stede.  —  den  Tor- 
seiden abbet.  24  oct.  1281.  —  Den  here  Diedericke 
abdt  Tan  den  Zoetendale.  —  wi,  Jan,  abdt  Tan 
sente  Pieters  —  abt  Tan  sente  Pieters  20  jan.  1285. 
In  sabbets  stede.  18  sept.  1298.  Een  debaet  tus- 
schen abbet  Jhanne  en  19.  —  dat  dabt  en  con- 
Tent.  —  dat  dabbet  en  couTente.  —  den  abbet 
Tan  sinte  Pieters.  —  Jhaui  abbet  Tan  sinte  Pieter  — 
1298.  — 

ABDEBSSE  (Abdesse,  abdisse,  abedessé,  abt- 
desse),  zn.  t.  Abdis ,  fr.  ahbesse.  jj  Dat  wi  hebben 
Tercocht  wel  en  wetteleke  der  abderssen  en  den 
coTente  Tan  sente  Claren.  —  die  Tan  der  abderssen 
en  Tan  scoTents  alTcn.  —  de  abdersse  en  tcoTent. 
19  aug.  1288.  Dat  io,  K. ,  heesohende  was.,  der 
abdesse  en  den  conTente  Tan  sente  Claren . .  tiende 
Tan  den  Torseiden  Guldemersch ,  dar  de  Tors.  abdesse 
en  tooTent  haren  oioester  op  ghesticht  hebben.  —  de 
Tors.  abdesse.  21  noT.  1290.  De  abdesse  en  dcoTent 
Tan  sente  Claren.  —  de  TOrs.  abdesse.  20mrt.  1291. 
Marie,  abdesse  Tan  Torst.  —  dabdesse  in  den  con- 
Tente, 28  aug  1292.  —  wi,  suster  Alise,  gheseid 
abdesse  20  noT.  1298.  Discort . .  tusschen  religieu- 
sen  wiTen  dabdisse  efi  couTent  Tan  Vorste.  —  de 
abdisse  eiï  tcouTent.  —  de  goede  der  abdissen.  28 
aug.  1292  Miin  Trouwe  Ter  Alit,  die  men  heet 
abdisse  Tan  der  Gameren.  2  apr.  1297.  Abdisse. 
mrt.  1299.  Dat  de  here  Tan  Yianen,  miin  oera, 
heeft  Tercocht  der  abbedessen  en  den  oouTente  Tan 
sente  Claren.  1  juni  1293.  Ie,  suster  Adelisa, 
gheseit  abedessé,  en  tcoTent  Tan  Dorencele.  19  oct. 
1300.  Dat  wi  hebben  Tercocht  der  abtdessen  en 
couTente  Tan  sente  Claren.  —  so  wart  de  abtdosse 
en  tcoTent  gheeereft  int  Toers.  ghoet.  —  hebben 
ghelooft  der  abt  dessen . .  —  bi  orloTe  der  abdessen. 
—  en  gheloTe  der  abdessen.  —  de  Toers  abtdesse. 
4  juni  1293.  —  In  een  dubbel  dezer  oork.  staat 
OTeral  ,^bdesse**. 

ABEDIE,  zn.  t.  Abdij,  fr.  ahbavef  Waarschijn- 
lijk eene  schnjffout.  ||  Dat  wie,  die  corte  lakenen 
maken  sal,  dat  die  niet  maken  moet  enich  teken 
an  die  lakene  Tan  enegher  abedie  oft  gontree, 
sonder  Tan  der  abedie  of  contree  daer  de  wuUe 
ute  comeq  es,  danof  dat  de  lakene  ghedrapierd 
sgn,  up  ene  boete  Tan  1  lib.  par.  en  z\jn  ambocht 
y  jaer.    K.  lakeng.  Tperen,  189. 

ABEL  (Ablê),  bn. 

1)  Oês^iht,  bekwaam  t  bevoegd,  die  de  vereitchie 
kraifktem  af  hoedanigheden  heeft ^  fr.  propre,  conve- 
nabUj  fiti  a  Us  quaUtéê   rêgvises,   ||    Dat  men  in 


ABÉ. 


ABO. 


de  ited  wm  eiken  wm  de  TDifig.  tseetieh  eentterai 
die  OTcnnoegm  ee^  Mtten  iel  enen  esderen  ffi^ 
den  geeelle  dAiztoe  nuft  en  ebel  sjnde  Serwiems, 
Ux.  14,  aeoft.  14  (1463)  En  ene  Tem  d^hene  Tan 
de  teeetieh  ■entten,  die.  na  baten  woenen,  hier 
in  de  eUd  niei  willen  eomen  metier  woenet,  men 
eel  endere  goede  geeellen ,  die  abel  en  nut  enllen 
weeën,  in  huer  etad  eetten.  Ib.  Boudin,  orer- 
meerkende,  dat  hij  niet  meer  able  en  wee  om 
die  wapene  te  wcHgheoB,  of  om  echter  Ylaenderen 
te  rijdnie  en  het  land  te  goaTemerene.  j.  t.  dix- 
Kupx,  40. 

2)  Bevoegd^  gwwdkHgd^  weUdgk  hAwoam^  fr 
9piê^  kabUê  (en  droit).  \\  Want  ie  een  pereoen 
•bel  en  beqoame  ben  oft  ontlanckelijc  om  te  ge- 
crijgene  poeeeeiie  en  ■üeine.  T.  j>.  tat.,  36  t^ 
Ten  aehtaten,  dat  tleen  eawich  ei  en  anecedere 
op  doodete  naente  hoyr  van  den  leenman,  abele 
om  saceederan  Lêtmr,  v.  VL,  13  llide  dien  dat 
de  Toin.  jonekheer  Jan  ^  joui&ouwe  Johanna, 
man  en  wijf,  eoe  jonck  waeren  Tan  dagen,  dat  zij 
niet  abel  genoneh  en  waren  om  hen  en  heure  gnede 
aelTe  te  regerene ,  lo  waren  hen . . .  üij.  momboeren 
geetelt.  ^ -«rdb.  U  DieH,  1&«  £  ,  Dat  menniemant 
binnen  deee  atadt  oü  hare  Trijheijdt  Tan  wettigen 
bedde  en  Tondt,  die  den  weeaen  in  het  Tierde  Udt 
oft  naerder  beatont,  die  tot  de  momboirye  Tan  de 
▼oira.  weeaen  abel,  nut  en  oirboujijck  aoade  i^ïn. 
C.  V.  Brna.^  Stai.  v.  1657. 

ABELHEIT,  m.  t.  Gttckikikeid ,  hdkmaamieuf, 
êrvarenJkeid,  fr.  eapaeiié,  expirineê.  ||  Wt  den 
gpeden  aanbrengen  ons  gedaen  Tan  der  abelbeit  en 
ezperiencien  ona  geminden  Druwgna  Socqnet.  £e- 
Jfeeal:.  x  Brab.,  rag.  132,  P  84 

▲BEBDAEN  ,  an.  m.  Ahherdaamy  fr.  aNir«e  êiMê, 
Oodate  melding.   Tol  U  Mmmpsi,  15c  E. 

AbUT  (Habijt),  m.  o.  1)  KUedimq,  in  't  alge- 
meen, fr.  vêtememt  \\  *t  Waa  almeeat  jonckToIck; 
de  manaperaoonen.  Teel  jongbe  gheiellen,  magher 
int  abijt.  üer.  t^dem,  1,  & 

8)  KUMufer^onU-.ffêeMidyk  kUed,  fr.  iabU  reU- 
fêemx.  li  Als  den  boom  daar  Ona  Heere  met  een 
apa  de  wartel  ontdecte,  en  Ona  Traowe  begoot, 
i4>  welcx  tacken  autaproten  Teel  heüghe  en  weer- 
d^he  Dominicanen  met  haer  abyten  an,  deer  sQ 
[al.  de  geusen]  al  bonte  craeijen  af  maeeten,  omdat 
sij  baten  zwart  en  onder  wit  dnghen.  Ber.  ttjdem^ 
1,  164.  Zolcke  haerde  Tele  en  hadden  Tan  der 
gbeeateliche^^t,  al  waa  *tdat  zij  gfaeeatelio  bieten, 
niet  dan  dan  name  en  'tabgt.  248. 

8)  KBrlcgewaad,  fr.  vitemmU*  tae&rdotam*.  \\  Dat 
men  np  aUe  dobbel  fcoeton  choor  honden  zal  t'allen 
offiden  Tan  dan  daghe;  en  dogbone,  wiena  thonr 
het  wordt  choor  te  houden,  die  zullen  Tercleet 
wezen  met  zulcke  eappen  en  abijten  ala  de  hooeheyt 
Tan  der  tgt  begbeeran  zaL  Koor  Wimoexb.,  a.  7, 
16*  E.  Zie  TOsncKXL. 

ABUT  oft  tabbajBBT,  zn.  m.  Tabbaard^  fr.  robe 
hmpue,  iabar.  ||  Sullen . .  onae  rentmeeater  oft  zgn 
atadhoodete  de  erflaeten  eehnldichayn  rechten  jua- 
titie  te  doen  met  alaulcken  abbijte  oft  tabbaerde 
Tan  abulcken  eoluere  oft  Terwe  ala  hen  Tan  oneen 
wegen  ter  aaeeken  Tan  hueren  oiBcien  jaerlicz  ge- 
gueot  en  gegeTen  lal  worden.  Bekmtk,  e.  Brmb.^  fcg. 
138,  f.  121  (1532).  Zie  tabbajbt. 

ABILOEMEKT  (Habilgement),  zn.  a  A  —  Tan 
ooikm  Oorlogttmg,  fr.  o§rè9^  wtaektmet  ds  gwmro. 
Zie  La  Cume:  Sabillememi,  4^  ||  Aleo  men  zeide, 
zo  waren  int  eaateel  wel  300  personen  of  meer,  lieden 
Tan  atoffen,  en  wél  gepfOTantaieft  Tan  leiftncht  en 
ahilgMnanten  Tan  oik|^.  oim  t.  Dixxuia,  178. 


ABITUEKRBK  (Hiibitoeann\  bv.  fbadaa,  fr. 
babiOêr,  wStw,  rmêhr.  La  Cunie:  BmbUuer.  ||  Ghe- 
eoeht ...  üij  eorte  lekenen,  omme  te  habitneeme 
den  bailUn,  Ti|  ac^ienen,  den  clere  en  den  ont- 
fuighere.  St.-Éek  Ntmuoe^  1397.  Andere  eoeten  om  te 
habitaerene  en  deedene  den  heere,  de  wet  en 
haerlieder  dieneien.  1461.  Den  heraalt  Tan  Bra* 
bant,  die  met  sijnen  Terderden  henuiltrock  ghe- 
abitneeit  waa  Maiibiat^  14.  D'eente  trinmphante 
pereonagie,  die  op  bet  Toorste  tanneel  stont,  waa 
uytennaten  coatelijck  gheabitueeit  in  de  ghedaente 
Tan  Juno.  19.  Tele  gheeatel&e  apeflen'  Tan  jei- 
Tende  lieden  zeece  rykelyke  gheabitneert  en 
adaienlike  [prachtig].  Oh.  T.  i>]X]ann,  173. 

ABOLCH.  ^  ABOLOB. 

ABOLOE,  zn  t  Vtrbolgemknd,  grmmtrkitp^ 
«prak,  fr.  eoiirê,  reaMBÜaiaai,  rwaeeaa,  ofr.  tra.  }| 
Want  ona  onae  mde  Triende,  acepene,  raet  en 
andere  goede  liede  ghemeinleee  Tan  der  atadt  Tan 
Djeat  enen  ontateliken  dienat  bew)yrt  en  gbedaen 
hebben,  om  onae  onghonate  en  abolghe,  die  wij  te 
henweert  drocghtm  en  ghekeett  hadden,  en  oec 
om  hen  «mee  lande  te  openen,  die  hen  Toiighealoten 
waren  Diegi,  Bty,  eop.  earL ,  14  noT.  1375.  Ohmme  dat 
hare  genadige  here  en  Trouwe  hare  abulgbe  keeren 
talen  Tan  liaerre  goede  atat  [endUt]  Tan  alle  haren 
goeden  lieden  Tan  Lorene,  en  hen  alle  aake  ei 
meadaet  TergeTen  en  quite  ecelden  tot  op  den  daeh 
Tan  heden,  en  die  Triendelee  nemen  en  ontfren 
in  haerre  hulden  en  genaden.  ComJktrêel,  Pti*  e. 
1381.  Dat  aij  dan  onae  Tooia.  toUon,  pachten, 
chijnzen  en  renten,  en  ow  alle  Terrallen  Toin. 
aoiien  moigen  aenTeeritei  en  inhouden,  eonder 
oneen  wedesMggene,  abolch  oft  enigen  ondaack 
daarom  te  hebbene  in  eniger  maoierBn.  Mooib,^  I*. 
62  T«.  (1637). 

ABOBXIJF  PEREEMENT,  zn  o.  MUagdm- 
porkomeut^  fr.  parebewÊim  oierye,  \\  Een  Tie^ant 
lokerkin  [koffertje] , . .  daerin  dat  lach  gheecrifte 
in  fijn  perkement,  ter  aTontueren  abortyf  ott  onghe- 
boren  perkament.  Ber  i^dm,  I,  177.  Aant.  2. 
Peigamenum  abortiTum,  perkament  Tan  een  dood 
gebaren  lam.  Maigne  d'Amia  z^:  ex  peUe  Titulina 
Tel  hcBdiua  ^eTicni'*.  Kramen  zegt  ook :  Tan  bereide 
huiden  Tan  ^.doodgeboren''  lammeren  of  geiten.  Men 
maakte  er  ook  koetelijke  peleen  Tan;  zy  z^n  be> 
grepen  onder  de  heerlyke  cgnzen  in  natuur.  Zie 
OBiiOC,  BsebUmiiortbêmtr,  379. 

ABOUT,  zn.  m.  1)  Paal,  minwie,  ^raaa,  bo- 
UmdiuQ^  fr  bormej  limiUf  abouüêtami,  ofr.  abotd.  || 
Stellende  elck  parcheel  ofte  partye  bj  goeden  rer- 
daene,  met  apecificatie  Tan  aboutten  en  gfaetalen 
Tan  boomen.  C.  o.  Vemrue,  JX,  6.  Met  goed  Ter- 
claera  Tan  eanten  en  habouten,  waer  *tzelTe  goedt 
gheataen  en  gheleghen  ee.  XXYIII,  2.  Twee  pry- 
aera  ofte  meer,  dewelcke,  gheöedt  aynde,  auUen  de 
goedinghen  ten  aterfhujie  beTonden  pr^aen  naer 
haer  weerde ,  atellende  moItc  prjaie  by  gheachrifte, 
met  pertinentegrootte,  Ijaten,  centen  eü  aboutten 
Tan  d  ei&ehtigheden ,  die  aldaar  moeten  Teidaylt 
zyn.   C  9.  Poper.^  XI,  2. 

2)  Omdorpamd,  fr.  Jbmdê  d'hfpoêbbqme  Maigne 
d^Amia.  Abbotum,  adboutamentum.  |i  Dat  de  Ter^ 
banden  ende  condemnatiMi  ghepasseert . .  tij  in 
terme  generale  oft  by  Terelaene  Tan  apeciale  aboat 
en  Tpotheke.  Plae.  v  VI,  10  febr.  153ft,  I,  287. 
D^hene  op  wien  de  tootb.  uyiwinninghe  ghedaen 
ia . . ,  Termagh  wederom  te  komen  tot  ajrne  erf  re  an 
hjpotheke  alaoo  TUTtgewonnen  en  niet  gedeova- 
teert..,  rembouraerende  efi  betaelende  de  aehtei^ 
itellon  Tan  de  rente   tot  den  tjde  Tan  de  wiapr 


ABO. 


ACH. 


wwoso^  éh  gabmyck'  bj  dm  klmvr  fgèdMh  tm  don- 
■alTto  ftbont  «n  hjpotheke.  C.  9.  RonMte ,  XY II ,  2,  6. 

IBOÜTBMEMT,  En  o.  Pand,  fr.  Ifaqë.  ||  Dat 
ghaen  poorter  noch  ander. man,  die  gheen  upüettere 
of  lakeropere  ee ,  mach  copen  negheen  laken  noch 
halflaken  t'Tpre  ghemaect,  of  ontfanghón,  over  Booad, 
ia  abootemente  bin  der  steede  yan  Tpre,  en  die 
foort  Tercopen  bin  der  stede,  np  ene  boete  Tan  1. 
bb. ;  of  het  en  wmrv  vaerwers  of  wallebrekers ,  dewelke 
vel  lakenen  moghen  nemen  van  hare  ealanten  orer 
•rawL  JT.  laken^.  TperêMf  S06.  Alle  maniere  Tan 
tboatemento ,  die  drapiere  overgheTen  zullen  den 
biMleliera  of  npaetters ,  Tan  wat  manieren  Tan  goede 
dat  het  sj ,  dat  die  «uilen  moeten  betaelt  weeën  te 
■Itidken  daghe  os  de  drapier  betaelt  aoude  we- 
sn,  219. 

IBREIJE,  sn.  t.  JTopptimatgier  ^  tr.  proxSnèfê. 
II  Item,  omme  abrejen,  die  wijfs  ofte  mans  wrjf 
OBtspoenen.  C.  e.  Aat»i^  bis.  388  a.  4. 

ABKEIJSCHAP  fAbroysrip),  sn.  t.  K&ppêlarij, 
h.m9qmereifaq9.  \\  Calle  Édelinx  en  Matte  Tan  der 
Cbpellen,  Tan  abrojscepe,  elcken  1  jaer.  Auden. 
SM«.f  ,  I,  54« 

AB8ENTEERKN,  bw  ])  Onfvrmmign ,  fr.  dS- 
taHTBsr,  «a/^wr.-  H  Wie  gbearresteert  goet  transpor- 
teert, alieneert  of  abeenteert  unter  plaetse  Tan  den 
arreate     O.   v.  Oemt,  lY.  10. 

8>  Hom  a — .  Sêi  land  verlaUn^  wefritêklcen ,  dê 
thêtAi  m^men,  fr  qwifter  U  pmfM,  prendre  la  fnifê. 
II  Tan  deeen  Trede  ee  costume:  heeft  een  persoon 
fiut  ghedaen  Tan  dootslaghe  ofte  anden,  en  hem 
de  prin^ipaele  Tan  den  faite  absent  beert,  data  te 
Kgghene.  dat  hij  wechtrect,  soo  dickent  gheTalt, 
BHm  haelt  den  Tmie  an  de  naeste  maghe  Tan  Ta- 
der  en  moeder  Tan  den  principael.  O  o.  Aaltij  464. 

ABSOLUTIE ,  sn.  t.  OntêloQ.  onsehmldwrJclaring , 
w^9pr^tint9 1  f'  aeqmttemeni ,  dMaraiion  d'imnóeênce. 
Bij  de  Ferrière  \^9<dmiion"  in  't  crimineele;  hier 
ia  't  ciTiele.  |t  De  gedaeehde,  dienende  Tan  «nt* 
woorde,  is  gehouden  oork  te  nemen  pertinente 
Sjnen  Tan  niet-ontfanckeiyckbeöt  en  absolutie;  ten 
ware  dat  hij  hadde  eenighe  deolinatoire  exceptien. 
C.  e.  M-ekdén,  têenh.,  Sfi^l,  a.  13. 

ABUIS  (Abnns,  Abuys),  sn.  o.  MUhrmk,  fr. 
akv.  II  SeTene  mannen  ee  een  tuI  hof;  het  moet 
weaen  priemetijt  eer  men  hof  maken  sal,  en  Toor 
de  noene  lidens  moet  thof  gemaeot  wesen;  diet 
daarachter  makede,  het  ware  abuys  Tan  wetten. 
Lêemr.  e.  1^28,  37.  Daer  psrtien  commen  bi  ao- 
eorde  toot  de  mannen ,  omme  eeneghe  kennessen 
of  TerMnden  te  doene,  al  ware  de  sake  niet  wette- 
fie,  of  al  warens  de  mannen  niet  Troed,  men  sal 
partien  niet  in  wettelieke  dachTaert  trecken,  al 
worden  de  mannen  ghemaent,  als  in  Tersten  of 
diareghelicke;  het  ware  abuns  Tan  wette;  wsnt 
diste  ten  daghe  niet  en  qname,  Terlore  syne  sake, 
ik  hofrlnchtieh.  1b.,  60. 

ARUKE.  sn.  t.  In  a.  liprgon.  Op  dên  loerluF- 
§m,  fr  l^fv  eaemfmaeadê,  \\  Tsachtemoens ,  npden- 
■eWeo  dachy  bedreren  die  benden  Tan  beede  die 
eapiteijnen  te  Gbendt  eenen  looeen  alaerme  in  den 
Ham,  Helen  haer  gheschut  afghaen,  laghen  in 
abnockeo.  Ber.  tijde»  ^  II,  272. 

ABU8ELIJCK,  bijw.  In  den  mond  Tan  een 
geleerd  man  kan  dit  woord  hier  niets  anden  be- 
teekenen  dan  drotf,  hêdroefnndf  fr.  tritte.  ||  Zy 
sehaerden  efi  bedórren  daer  outellicke  boucken, 
Modat  gheheel  die  strate  orerdect  was  met  ghe- 
pimlpn  papiere.  Zoo  ooo  waren  beede  de  groenpleij 
■sn  Tan  de  twee  panden  Tan  den  eloostere,  dwelok 

waa.  JBsr.  i^dem,  1,  118. 


A6UU8  YAlLEN,  ow.  VerÉókalkt,  hêdre^em 
worden,  fr.  étre  dupe,  irompé.  ||  XXI  ellen  eB 
een  qnart  toole ,  .  .  omme  danof  te  makene  bequame 
roxkins,  omme  Tan  de  halle  te  drsghene  de  lakenen 
gheeocht  bij  de  coopUeden,  geteekent  met  de  let- 
teren A.  B.  O.,  updat  de  oooplieden  deseWe  te 
betere  souden  moghen  kennen  efi  te  min  abuus 
Tallen.  B«nBT,  I,  316  (1565>. 

ACHEMANT,  bn.  Sisrl^,  hê9alliff,  fr.  éhar- 
mant,  éUtfini.  ||  Ghi  droecht  den  boet  ooe  Tan 
der  rosé.  Die  scone  Tras  en  achemant.  pbast,  ts.  68. 

ACHTE,  telw.  Acht,  het  hoofdgetal,  is.  hmU.  f] 
Yan  thiene  ponden  Tore  de  mudde  rogs,  en  Tan 
aohte  ponden  Tore  de  itaudde  gheenten,  11  juni 
1277.  Bin  achte  daghen,  11  noT.  1279.  Aehte  linen 
lants^  19  juni  1289.  Binnen  deta  achte  dagen,  mei 
1294.  Achte  en  dertech  pont  efi  achte  s.  n.  d. 
2f>  nOT.  1296.  Achte  bedden,  m^  co**  en  achte  en 
neghentech.  Hi  quammer  in  aohte  daghe  te  ute^ 
gaenden  merte  10  aug.  1298.  Dusénteoh  tue  hon- 
dert  neghentech  en  achte.  4  oct.  1298.  M  CO  achte 
en  neghentech.  25  oct  1298.  Daeentech  tuehondert 
en  achte  en  neghentech.  24  dec.  1298.  —  In  alle 
de  hier  gemelde  oorkonden  leest  men  „achte";  slechts 
in  de  keure  Tan  ter  Piete,  30  mrt  1265,  staat  „bin- 
nen acht  dagen*'.  —  Ook  met  den  meerroudsTorm : 
Il  Dat  die  Torscr.  acht  raetsluden,  gesworen  Tan  den 
ledigen,  tegader  comende,  onder  hem  enen  burge- 
meistere,  bi  der  meester  partyen  Tsn  hem  achten 
raetslnden  stemmen ,  noemen  en  kyesen  mogen  suelen. 
O.  L>é<9€,  18  noT.  1404,  Sint-Tmiden.  En,  als  sn., 
Toor  een  „college**  Tan  acht  personen,  te  Brussel: 
„de  Achten'*,  de  aehi  reehfers  der  lakengulde ,  fr. 
Üm  hmif  jwrêt  de  la  draperie  \  Christijn:  judices 
psnnarii:  ||  Die  Tier  ierste  schepenen  kiesen  oft 
nomineren,  corts  nae  den  Toors.  sint  Jans  daghe, 
Tier  persoenen  Tuijt  beuren  geslechten ,  om  dat  jaer 
te  dienen  als  Achten  Toor  de  gulde  Tsn  der  drap- 
perie ,  dwelck  een  gericht  appaert  is;  efi  d'oTerdeken 
Tan  derselrer  gulden  die  wordt  by  tourten  [beurten] 
gecorèn  Tuytten  TOon  geslechten.  O.  e.  JSruet.f 
1570,  a   7.  —  Ib.  1607,  A   40. 

AOHTELE  (achtelinck),  zn.  AehUie  ded  (des 
halstera,  graanmaat),  fr.  hnifième  partie  (du  hal- 
ster, mesure  de  grains)  ||  Sunur.a  siliginis:  cxl. 
halsters,  cxxiy.  firt.,  xxTsachtele.  Cart  8i.  Pierre, 
898  (1)^1).  Summa  totius  siliginis,  oum  Yrilant: 
xzj.  modii,  preter  iy  achteling.  Ib.  (Aanteek.  des 
uitgerers:  Een  achteling  saets  maakte  25  roeden; 
achteling,  het  8«t«  der  mud.) 

AOHTEN,  bw.,  Tersta  er  onder  „bekrraam*'. 
Kiezen ,  benoemen,  aangiellen,  fr  élirè,  nommer.  || 
Deweleke  paysiers,  alsi  [als  si]  den  last  in  hen 
ontfaen  hebben,  selen  horen  eedt  doen  wel  en 
wetteleke  te  doene  daer  sy  toe  gheacht  efi  gheoo- 
ren  sijn.  Qe*ek.  v.  Antw.,  II,  681  (1357).  Hier 
swere  ick,  daertoe  iok  geacht  ben,  dat  is  momboer 
te  syne  Tan  A.  B.  etc,  weeskinderen.  O,  v.  lAer, 
XYTtT.  10. 

AOHTEN,  OW.,  met  het  tz.  op.  Ziek  hekomme' 
ren  —  hekreunen  om  f  ft  se  soueier  de,  ||  Efi  want 
dickmaels  ghebeurt,  dat  de  gearresteerde,  niet  ach- 
tende op  't  arrest  op  hen  gedaen,  hen  absenteren 
efi  Tertrecken  uyt  dese  stadt,  en  'tselTO  alsoo  rioleren. 
C.  V.  BruK*. ,   Stijl ,  a.  5. 

AOHTENDE,  bn.  Het  ranggetal.  AehUte,  ft. 
hmHème.  \\  Int  jaer  ons  Heren  . . .  up  den  achtenden 
dach  binnen  inganghede  aprile.  Schep.  e.  Dieet, 
1298.  De  achtende  summe.  Rek.  v.  Aniw.  v.  1324 ,  18. 
Des  achtende  daghes  Tan  meyé.  Hof  de»  abte  v. 
Tonsierloo  ie  JHest,  1877.  Een  achtende  deel  Tan 


4 


ACH. 


ACH. 


gheel  den  goede.  C,  o.  OmU^  VonmU  ▼.  1S99.  I. 
665.  —  Hem  aohtender.  Mei  kmm  aekUn,  fr.  a 
mui  huU,  (I  It.  ghaven  >ij  Janne  uten  Hove,  der 
stede  seriant,  N.,  N.,  en  Mugline  den  Coninc, 
hem  achtender,  en  y.  coke,  die  mede  waren,  OTer 
hare  pine  en  solaria,  lij.  Ib.  Reik,  v.  Oeni,  I,  281 

(1337).  —  Achtende  en  achtste.  ||  En  jeghe- 

lijc  weert,  die  aamerooper  van  binnen  Dyest  heeft 
gaende  met  sinen  gasten  optie  halle,  daer  een 
yreemt  samerc^per  medegheet,  die  sal  den  samer- 
coper  Tan  binnen  Dyeste  gheTen  den  echtenden  d. 
[denier]  van  alsulken  lamencoop  als  gheordineert 
es  optie  halle.  K,  lakenq.  Diest^  a.  95.  Dits  van 
den  echtenden  relde . .  Die  minsohe  sach  op  den 
echtenden  yelde ,  die  lach  seer  gruwelike  hoghe . . 
AJtehans  was  die  minsohe  op  den  achtsten  Telde. 
AUer  KêTMtb.  50.  51. 

ACHTER,  als  Toorsetsel  Tan  plaats.  1)  Na,  fr. 
aprh.  II  Qaame  dien  daoh  [nl.  de  Terraldag  eener 
rente]  achter  zyne  doot  [»Z.  des  eigenaars],  soe 
ware  dloengoed  alleene  die  rente  sculdich,  en  dye 
aeldinghen  des  onghehoaden;  eist  dat  doudste  hoir 
deelen  zal  in  tander  goedt,  zo  es  de  rente  schuit 
en  deelsaem  alsoft  in  ghelde  achter  hem  [nL  den 
eigenaar]  Tonden  ware.  Leenr  v.  1528,  15.  Als  een 
grondenare  sterft,  dleen  dat  achter  hem  blijft  es 
ongebonden  Tan  sculden,  updat  er  ander  goed, 
erTe  of  cathejlen  zgn,  daer  men  de  sculden  mede 
betalen  mach.  30. 

2)  iM,  binnem,  fr.  dans.  ||  Daer  husinghen  achter 
de  poort  crano  sün ,  wat  men  doen  sal.  O.  e.  Brwfgê , 
I,  346,  a.  22  (omstr.  1805). 

8)  Onder,  Achter  het  recht.  Omder  het  recht , 
in  hewactrder  hand,  fr.  soue  eéqueetre.  \\  Den  kooper 
weygherende  de  kooppenninghen  Tan  den  naderlingh 
te  ontfangen,  moeten  deselre  achf«r  het  recht  wor- 
den geconsigneert    C.  o.  Maaeiriehi,  XLI,  10. 

Gewone  uitdrukkingen ,  meestal  met  den  3«n  naam- 
Tal.  Achter  dorpe  gaen,  door  hei  dorp  heen,  overal 
in  het  dorp.  j|  Newar  ghinc  hacter  («te)  dorpe  en 
hiltre  siin  sceren  mede.  C  e.  And.^  II,  blz.  27, 
(omstr.  1800).  Achter  huise  gaen.  Door  hei 
AnM  Aé0»,  op  on  af  loopen,  ook  intoonen,  fr.  por- 
eourir  la  maieon  en  toui  tonei  —  habiter  en  perma- 
nemoe,  \\  KenlQcheyt  by  den  wercke,  dat  continue- 
lyck  byblijTende  is,  geiyo  is  Tan  dengeenen  die 
openbairiyc  een  conoubyne  hout  in  huijs  en  in  zgn 
bedde,  en  aen  z\jn  tafele,  efi  kijnder  dairaf  heeft 
achter  hu\jse  gaende.  t.  d.  tat.  163  t^.  Achter 
huise  leech  gaen.  Ooor  etraat  loopen  tonder 
te  werheny  lanterfanten  i  ft.  eomrir  les  rnet  tan*  tra- 
vaiüer,  haitre  Ie  pavé.  ||  Insghelicz  sal  den  meester 
ghehouden  wesen  *s  werckedaechs  die  jongere  oock 
te  leeren,  die  achter  huise  leech  gaen  en  die  noch 
op  geen  ambacht  en  sgn.  Oeech.  v.  Antw.,  IV,  596, 

knechtjeshuis  (]6«  E.).  Achter  camere  gaen. 

Zijne  {tlaapyka$ner  doorloopen,  fr.  parcourir  ea 
ohambre (è  eoueher)  ||  Diegeene ,  die  snachts  in  zynen 
slaep  met  zweerden  oft  met  messen  [pieecht]  achter 
camere  te  gaen  steeken,  kerTen,  houwen  en  slaen, 
die  is  sculmch  hem  te  Tersiene.  y.  D.  tat.  ,  157  t^. 
Achter  rugge  Senden.  Ter^igtenden,  fr.  ren- 
voyer.  \\  Sn  deselfde  opinie  \nl.  der  prelaten  en 
edelen]  den  gedepateerden  Tan  den  Tier  bootste- 
den Tan  Brabimt  OTergegcTen  en  gelcTert  in  gescrifte , 
en  trapport  geoepent,  den  last  Tan  denseWen  ierst 
underlinge ,  daemae  Toer  die  twee  opperste  Staten , 
en  namaels  Toer  de  Mat.  Tan  der  coninginne  op  den 
xTyen  dach  deser  tegenwordigen  maent  Tan  octobri , 
en  ten  seWen  daige  TOer  de  l£at.  Tan  den  keysere . . 
gedaen,  en  n^et  geaooepteert,  maer  by  zynder  Ma^. 


anderwerff  aohier  rogge  geeonden  geweesl  synde, 
om  by  denzelTen  gedeputeerden  naurderen  last  te 
georygene,  ten  eynde  dat  zy  hem  metten  Toers. 
twee  opperste  Staten  zonden  moegen  conformeren. 
Bekenk,  e.  Brdb.,  reg.  189,  f".  17  (1542).  Achter 
rugge.  Aehterhake,  aehier  den  rug,  heimel^,  fr. 
en  eaehette,  eeerètement  ||  Maer  soo  deee  weroken 
achter  rugge  ofte  buyten  wete  oft  kennisse  Tan  de 
geïnteresseerde  partye  gemaeckt  worden,  sullen  de- 
selTe  moeten  geweert  en  afgebroken  worden.  C.  v. 
Loven  ^  Servit.  a.  102.  Achter  see.  Oeer  tee,  \\ 
Latende  Toorts  tselTe  schip  driTen  achter  zee; 
twelcke  oort  daemaer  sonck  in  den  gront  omtrent 
Blanckenberghe.  Piot,  Chron.  791.  Achter  Stede 
gaan.  t)  Ihor  de  etad  heen,  over  etreuU  gaan  of 
loopen,  ook  kuUerJanten,  fr.  eowrw  lee  ruee,  battre 
Ie  pavé.  li  Ck>rts  daema  Toerden  zine  tAmiens  of  te 
Monstreul,  in  den  handen  Tan  den  coninc,  Tan  de- 
welke hy  zeer  blyde  mochte  zyn  dat  hy  uut  haren 
handen  wjis,  en  ghinc  daer,  up  zine  trauwe,  achter 
de  steide.  OL.  t.  dixmupb.  128.  Omme  t'hende  Tan 
dien  [acht  daghen]  te  gaene  continueren  zyne  stu- 
diën, sonder  hier  achter  stede  langher  ledieh  te 
gaene,  up  paine  Tan  proTisie.  C.  o.  Brugge,  II, 
209  (1569).  2)  De  etad  bewonen,  fr.  habUer  la  mOe. 
II  Den  dach  Tan  der  Toirseide  scnlt  was  OTerleden 
wel  xTg  jaer;  binnen  al  welcke  tide  Jan  Motten 
t'Aelst  achter  stede  ghegaen  hadde  soWant  zynde, 
en  en  hadde  nojt  zinder  aenghesproken  ghesjn  te 
wette,  also  hy  dingde  C.  v.  Aalst,  274  (1451). 
Achter  straten,  gaen.  Over  efraat,  buUenehmU 
gaen,  fr.  eortir  de  la  maieon,  eortir.  ||  Als  een  die 
besprongen  en  gequetst  is  lange  te  bedde  gelegen 
heeft,  en  dat  hy  dan  opstaet  en  gaet  ter  kereken 
oft  achter  straten ,  meenende  genesen  te  zyne.  Fraet. 
erim,,  104. 

2)  Oetgaan,  rondgaan,  aalmoeten  inzamelen.  || 
Item,  selen  desen  Toerseyde  Tj  bmederkens  alle 
weeken ,  twee  Tan  den  seesen ,  die  men  daertoe  kiesen 
sal,  achter  straten  gaen,  een  yegeUjok  met  eender 
malen,  twee  werTe  de  weeke,  te  wetene  tsater- 
daechs  en  tsgoensdaechs.  Oodeh.  Bruee.,  H  945,f08T^., 

15«>  E.  Achter    Vlaenderen   rijden.    Door 

Vlaanderen  heen  rijden,  Vlaanderen  doorloopen,  fr, 
pa/reouirvr  la  Flandre.  ||  Boudin,  OTermeerkende 
dat  hy  niet  meer  able  en  was  om  de  wapene  te 
Tolghene,  of  om  achter  Vlaanderen  te  rydene  en 
en  het  lant  te  gouTemerene,  noch  elke  recht,  wet 
en    Tonnesse    te    streckene.   j.  y.  dixstüdb,  40. 

AOHTEB,  als  Toorzetsel  Tan  tyd.  ||  Achter  de 
dood  Tan  Oheeraerde  Tan  den  Waelle,  haren  man 
was.  C.  V  Oent,  I,  562.  (1896).  Dat  nyemant 
Tortan  achter  der  docke  geloydt  saTons  opter 
straten  gaen  en  sal.  O.  Liége,  27  juli  1469,  a.  8, 
Tongeren.  Omtrent  acht  daghen  achter  AUer  Sinten 
daoh,  so  was  ghemaect  een  pays  in  deser  maniere. . 
OL.  V.  DiXMUDB,  58.  En  om  dese  redenen  Tint 
men  Tele  goede  hoeren,  als  sy,  achter  eenen  doo- 
den,  hoeren  Tan  eenighen  geschille,  si  stellense 
alle  wte  tot  den  zl«n  dach  leden  si,  omme  dat  er  nie- 
ment  onrechtegelike  in  possessien  commen  en  sonde. 
(Kantteekening:  post  obitnm  defunoti).  boxhorbv, 
a.  43.  Kagenoeg  eensluidend  in  de  Leenrechten  Tan 
1528,  4.  Cüoempt  die  Terweerdere  die  [getuygen] 
sien  zwoeren  achter  dat  enqueste  Toldaen  is,  men 
sal  hem  goTon  den  naemen  efi  toenaemen.  t.  d. 
TAV.  tO.  Achter  dat  iement  zyn  goet  Tercocht 
heeft  en  de  eomanscappe  gesloten  is,  soe  en  heeft 
de  Teroooper  geen  actie  meer  totten  goede.  186  t^. 
Men  houdt  in  Tele  plaetzen  Toire  costume  en  ge- 
woente,   achter  dat   een  persoen   sieok   te   bedde 


ACH. 


AGH. 


ktsl,  dMriniie  ïdj  biyft  tMek  liggsnde  tot  in  d«r 
doot,  dat  die  persoen  geen  gifte,  Tefcoapinget.op- 
dmohte,  tnmspooit  noch  elieoacie  Tan  synen  erre 
«D  madi  doen  in  prejadieien  Tan  zijnen  erfgena- 
men,  dat  tui  weerden  «Ijn  aal.  Ib,  187.  Ab  men 
aehter  noene  dingen  wille,  so  mneghen  twee  erf- 
aehtige  mannen  <rf  meer  thof  Terkemien.  Leenr.  e. 
1628.  39. 

AGHTEB  DIXN  DAT,  tw  Nadai,  fr.  aprèsqw. 
II  War  dafc  die  maghe  Tan  diere  Tiouwen  niet  ne 
dimten  elaghen,  ao  aouden  die  bnrghmeatera ,  of 
die  en  [l  die  een]  Tan  hem  twen ,  elaghen  Tan  den 
Tora.  sticken,  ter  wet,  binnen  den  jare  en  binnen 
den  daghe  achter  dien  dat  die  sticken  ghoTallen 
waien    C.  e.  Brwfne,  I,  280  (1278). 

AGHTEB,  TACHTEB,  TEN  ACHTEREN 
8IJN.  1)  Je  gébrdc€  tijn,  ft.  êtrê  ên  tUfaui.  \\  Tan 
weleker  antpimken  deaeWe  roeijer  seere  tachter 
WM,  mita  di^  hij  geen  getuigen  en  Tant,  die  hem 
te  tnögen  wiaten  dat  deaelTe  geTangen  hem  ont- 
broken waa.  T.  D.  TAY   116. 

2)  Je  vêr^ijp  Hjm,  fr.  ê(r€  «e  fami^.  jj  Zo  wie, 
in  erlen  wille,  wondt  doet  an  acepenen,  oft  an  de- 
gfanene  die  in  aheeren  stede  syn,  die  Terbuerdt 
lijn  handt  Item,  maer  ao  waer,  dat  acepenen,  of 
die  in  aheeren  atede  ea,  achter  ca,  ne  wordt  daer 
oiec  ghehoaden  ala  aoepene  of  in  aheeren  stede 
lijnde.  C.  v.  Brwffffe,  I,  826  (1304). 

8)  Aekierlyik,  tem  aderen  zijn  mei  befaien,  fr. 
Ure  mrikrè  dame  Ie  poffememi  d'mne  deite  \\  Dat  wy 
senldich  sün  de  aomme  Tnn  hondert  ponden  parisis , 
Tan  denwelken  wy  hem  \nl.  den  graTe  Tan  Ylaen* 
daten]  achter  siin  de  tootb.  renten  Tan  dertien 
jaien.   Aead,  d:arMol.,  XIY,  148  (1362). 

4)  Qddhehoefie  ketben,  fr.  Ure  en  leeoim  d^urpeni, 
II  Ben  aehip  aeilt  Tan  Amsterdam,  of  Tan  anderen 
steden,  waer  dat  het  ia;  een  schipper  is  ten  agte- 
ren  en  Terkoopt  goed  op  den  bodem,  yvbwib  ,  «.  4. 

6)  TW  gned  kebbem  ,  fr.  avoir  de  hom.  ||  En  xoe  wea 
by  derre  aiHrmeren  by  eede  (Tuyt  crachte  desselfs 
seepenenbrtef,  tachter  te  syne,  dat  moet  de  pro- 
prietaris  of^  gebmyckere  Tan  den  pande  betalen 
«nde  namptiaeren.  C,  v,  Aniw.^  1646,  YI,  16. 
8oo  waaneer  ijmant  eenich  geit  aen  den  schipper 
ten  achteren  is,  en  dat  hij  daertoe  ander  ghelt 
leght,  en  Tan  den  schipper  obligatie  nempt,  die 
Terlieat  sijne  preferentie  Tan  alles.  Ib.  oomp  ,  IV, 
Til)  •  62.  Als  facteurs  oft  makelaers  aen  henne  be- 
T^geTera,  meesters  oft  committenten  eenige  somme 
ten  achteren  sijn,  't  s\j  ter  saecken  Tan  Terschoten 
oft  belaelde  penningen ,  oft  oock  Tan  hennen  dienst, 
en  Tsn  deselTe  henne  meesters  eenige  goeden  in 
henne  handen  oft  macht  hebben,  worden  Terstaen 
die  met  Toordeel  oft  preferentie,  Toor  alle  andere 
sehnlthebbers  oft  crediteuren,  tot  henne  Terseker- 
heijt  te  hebben.  IV,  x,  20.  Soo  Termagh  den 
rentheffer  desselfs  huerlinghs  goeden,  naer  Toor 
gaende  sommatie,  doen  executeren,  aljpanden  en 
beaehriJTen  tot  de  concurrentie  Tan  *t  gene  hy  ten 
achteren  ia.  C  e.  Brues.,  1607,  a.  96. 

ACHTEB6LUF.  Zie  achtsbblijtxv. 

ACHTERBLIJVEN,  ow.  1)  Niet  ver»ehijmem 
voor  Met  gereeki^  fr.  me  pa»  eimmparaUre  en  juttiee^ 
faire  d^ami.  \\  Waert  dat  de  Tassal  zjlnen  heer 
gfaeeccnaeert  hadde  Tan  eenen  Tilainen  atuoken,  efi 
tprocea  gelitiaeonteeteeit  waer,  en  aoo  Terre  beleedt 
^jnde  cUit  hi  achterwoert  keerde  en  renancieerde 
Tan  den  proceeao ,  oft  hyt  soude  mogen  doen  ?  Secht: 
dal,  blöft  de  Teseal  aehter  omdat  hi  s^n  Toortatel 
niet  geproeren  en  een ,  nochtans  dat  hi  daerom  rijn 
bsat  gedaen  heeft,  so  Teriiest  hi  syn  leen  aonder 


diAeolteQt.  Leemt,  e.  Fl.,  181.  logevaUe  degèuiihi- 
meerde  ten  gedesigneerden  daeghe  aohterbleTe  efi 
niet  en  compareerde,  soo  sal  hy  teghen  den  naeaten 
daeghe  tot  sijnen  coste  worden  besohreTcn.  C  v. 
Lier,  Stijl,  XI,  13.  Bij  alsoo  de  ghedaeghde  com- 
pareert ,  begherende  dach  om  daerop  te  kennen  oft 
ontkennen,  wordt  hem  daertoe  simpeiycken  dach 
gbeaccordeert :  en  aoe  Terre  hij  die  [ml,  sQu  obli* 
gatie,  merk  of  handteeken]  ten  gheaccordeerden 
daghe  bekent,  olt  achterbiyft,  wordt  gecondem- 
neert.  C.  v.  Casierlee,  II,  37.  Ende  oft  hy  [nl,  de 
roeydrager]  teenemael  Tersuympde  het  dagement  te 
te  doen,  oft  dat  hy  tselTc  soo  spade  dede,  dat  de 
gedaechde  niet  gehouden  en  waere  te  rechte  te 
oommen  en  OTersulcx  achterblere ,  soude ,  boren  de 
schade  oft  achterdeel  Tan  partyen,  Terbeuren.  C 
V.  Amtio.  eomp.,  V,  iT,  16.  Maer  soo  den  to^ 
weerdere  is  gedaecht,  en  toot  recht  nijet  encompt, 
soo  moet  men  hem  tot  drymael  toe  doen  daegen, 
en  Toor  de  twee  eerste  beteeckende  daegen  t'elcken 
doemen  in  de  oosten  door  syn  achterbiyTen  geresen. 
V,  X,  11.  En  oft  iemandt  aenghesproken  werde 
ter  cauae  Tan  injurien,  oft  ex  deUetOy  daertoe 
eenighe  amende  stonde,  en  achterblcTe  in  der  ma- 
nieren Toors.  \nl,  een  eerste,  een  tweede  en  een 
derde  maal],  wordt  de  aenlegghere  ter  derder  regsen 
Tan  syne  feyten  ghewesen  ten  thoone.  (7.  e.  Dewrmey 
imipr.,  a  296.  Indien  iemandt  hem  presenteerde  om 
te  hebben  eenige  naerhede,  en  dat  hy  daemaer 
achterblcTe,  den  heere  cal  hem  mogen  beroepen 
ten  eersten  wetteiycken  dage,  om  sinnen  te  toogen. 
C.  V.  CasMel,  a  261. 

2)  Zich  mief  aaMedem^  weigeren  j  fr.  me  poe  ee  pré' 
een  f  er,  refit»er.  jj  Daer  een  man  syn  leen  Teroooht 
heeft ,  en  hem  heraut ,  hi  mach  de  naeate  syn  omme 
sinen  gront  te  houdene,  al  hieseche  sijn  geheel 
broeder,  of  kint,  der  [/.  die]  naerhede.  Want  soudi 
hem  onterTen  bi  noode,  en  hi  niemend  bade  sinen 
nood  te  kennene,  aoe  ne  soud  se  hem  niement 
mueghen  kennen,  soe  mocht  se  hem  bHTen«  Soude 
hy  hem  onterTen  bi  hoire,  seide  syn  hoir  dat 
uchterbleTe,  men  mochten  niet  bedwinghen  hem 
tonterTene.  Leenr.  e.  1628,  10. 

.H)  A  —  der  klagen.  Onderdoen ,  xijme  taak  ver- 
liezen,  fr.  emeeomtber,  ||  Biyft  de  deghere  der  daghen 
achter,  so  sal  hi  ghelden.  t.  s.  Kb,  e.  Dieet  A,  88. 

Zie  ACHTBBTBLLICH. 

4)  Nief  van  hraekt  tyn,  geen  etamd  homden,  fr. 
censer  de  smbsieier,  »e  poe  étre  valide.  ||  Waire 
eenen  coop  geschiet  by  oonsente  Tan  den  oooper 
en  Teroooper,  dairaf  dat  de  IcTeringe,  tradicie  oft 
cessie  wetteiyo  waire  gedaen,  en  den  prys  Tan  den 
Torodope  genoemt,  al  waert  soe  dat  de  Toixs.  pen- 
ningen niet  betaelt  en  wairen ,  nochtana  en  sal  den 
coop  dairom  niet  achterbiyren ,  hy  en  sal  stadt 
houden,  t.  d.  tav.  187  t*. 

6)  Oeen  plaate  hebben,  miei  gebeuren,  fr.  me  poe 
avoir  lieu.  jj  So  wannere  dat  were,  dat  eynich 
Tan  den  acht  persoenen,  die  alsoe  kieaen  aoelen 
die  twe  OTerste  raidtalude  Toirscr.,  niet  daerby  en 
muohten  off  en  wonden  siin  dien  keur  off  electie 
helpen  te  doin,  dairom  en  sall  die  keure  niet  achter- 
biyTen; die  anderen,  die  aldair  weaen  aoelen,  sy 
en(?)  soelen  dien  keur  en  electie  doen.  O.  lA^ge, 
10  juni  1417,  a.  4,  Simi-Truidam,  Want  de  g^e- 
sworen  Torster  niemande  en  mach  arresteren  dan 
in  presentie  Tan  twee  schepenen ,  en  dat  diokwils , 
midts  d'absentie  der  schepenen ,  d*arrestement  soude 
moghen  achterbiyTen.  C.  o.  Overifeeche,  Adm,  e. 
fuet.,  1. 

6JTachterblijven.  Onbetaald  Utfeem^  ft.  ruter 


é 


e 


ACH. 


ACH. 


Al.  H  B«f,  bi  dieni  dto  ^oirüide  heeBéehera,  npdal 
B^  emieghe  bcuU  reoouTiervn  wilden  up  tgoed  Tan 
di>n  Yoineiden  weeeen ,  zij  ghehoaden  souden  weaen 
kuere  seult  te  Terifieme  met  l^tTeuden  orconden, 
die,  tachter  en  onTermolden  bloTen  zijn  ten  overli- 
dene  vsn  den  roon.  Jan.  C.  v.  Aalst  ^  298  (1460). 

7)  Ophouden  te  hettaan,  onthouden  worden^  fr 
Cêgser  d'exixter^  te  dittcudre.  ||  Alsoe  de  conine, 
deken  y  geawoerne  en  gemeine  gesellen  van  sint 
Joris  gulde  in  de  stad  Tan  Bruessel,  den  borge- 
meesteren en  scepenen,  riade,  geswoemen  en  hon- 
derste  mannen  te  kennen  gegeven  hebben,  boe  dat 
sj),  oirer  menich  jaer,  gebadt  hebben  twoelve  erf- 
Bcutters,  die  jaerliox  metten  erfscutteren  van  den 
anderen  tween  gulden  plagen  bereet  te  sine  in 
huer  liemasch,  als  de  stad  iets  te  doene  hadde, 
en  die  oeo  plagen  in  den  ommeganghe  te  gane, 
gracelic  en  taemelic,  na  huer  menichte,  en  dat  sy 
na  geacapen  wseren  te  moeten  arhterbliven,  mids 
dat  dèselve  erfscutteren  in  deselve  >  gulde  alsnu 
maer  sesse  en  waeren,  en  dat  nieman  daerinne 
comen  en  woude  nut  en  orboerlic  sljnde  om  in 
enigen  verbonde  te  sine.  Serwene,  blz.  18,  22 
april  1479 

ACHTERBLTJVEN,  zn.  o.  Bei  niet  vertehijnen 
voor  het  (fererht^  fr.  noncomparution  en  jnntiee^  dS- 
Jaut.  II  In  alle  saeoken .  die  geenen  spoet  en  heijs- 
sehen  :en  tot  gehoude,  tot  hantvullinge  oft  provi- 
aien  nijet  én  staen,  sal  men  den  verwerrdere  drie 
mael  dagen,  en  denselven  tot  elcken  beteeckend<*n 
dage  duemen  in  de  costen  door  zijn  achterbiijff 
geresen;  en  sal  voort  niettemin  voor  deerste  achter- 
blijven versteken  worden  vsn  wijckrechte  oft  decli- 
satorien.  C.  r.  Snnthopen  ^  impr  ,  Sftjl,  a.  13^.  Over- 
jaerde  vonnissen  sal  men  ten  iersten  acltterblijven 
des  gedaechde  veroleiren  executabel.  C.  9*  Liert 
5tt?l,  irr.  10. 

ACHTERDEEL,  zn.  o.  Nadeel,  *ehade,  fr.  dom- 
maqe^  vrSiud^ce.  \\  Njemant  en  mach  eenich  huijs 
oft  edificie  afbreken  oft  niymen  in  prejiidicinn  oft 
aebterdc*ele  van  den  rentmeesteren  oft  chijnsenaers 
renten  daerop  heffende.  C.  v  Atffw.,  1M5,  nn,  78 
Die  renten  oft  commeren  verswicht,  om  yemant 
te  beschadigen,  oft  daerdoere  yemant  achterdeel 
hebhen  of  liden  soüde  moeghen,  wordt  gecor- 
ligeert  als  een  dieff.  ii,  49.  Waerdoor  de  par- 
tijen dickmael  worden  beschadight  en  van  hen 
goed  recht  ghehouden,  tot  hennen  groeten  achter* 
deele,  ongherieve  en  schade.  C.  v.  Deume^  impr., 
proem  Alle  schippers  en  schiplieden  sijn  schuldich 
goede  toesicht  te  nemen  en  sorge  te  dra^gen 
voor  tschip  en  goet;  en  oft,  door  henne  versuijme- 
nisse,  onwetentheijt ,  gebreck  oft  toedoen,  eenich 
peryckel,  schade  oft  achterdeel  daerinne  geraeckte 
te  commen,  tselve  souden  sij  moeten  oprechten  en 
betaelen.  C  v.  Antw.,  cf*mp  ,  XV.  viij,  14.  *t  Hoff. ... 
willende  voorkomen,  dat  *toppergesag  en  de  hoog- 
heyt  van  Sijne  Majt.,  den  dienst  van  dese  stad . 
'"  mitsgsders  de  roste  van  alle  de  goede  ingesetenen 
derselve  niet  en  wrrde  gekrenkt,  tot  achterdeel 
van  het  ftlgemeljn  welvaeren.  O.  P.-B.  A.,  11  juni 
1717V 

ACHTERDEELTGH .  bn.  Nadeelig,  fr  prAjndi- 
eiable.  ||  Al  ist  dat  eene  vrouwe  staende  den 
honwelijcke  haere  goeden  vu^twint  ter  vierschaere , 
olt  dat  aij,  naer  haers  mans  doot.  haer  draegende 
als  ereditrioe,  sijn  sterf  huijs  verlact,  mach  even- 
wel alsuleke  properheden  eii  cleederen,  in  wesen 
■Qnde,  bleven  behouden,  en  is  tselve  haer  niet 
aohterdeelich.  C.  v,  Amtw.,  comp.  I.  1.  94. 
^  AOHlBBDBlïCKEN    (Achterdimoken),   sn.  o. 


AA\tmtdie«^t^    vtitdtinltmg,    efriaosiiMi,   fr.   JDMpfmi, 

9%»piveion,  préeomption.  ||  floo  wanneer  de  wedawe 
oft  erffgenaemen  syn  en  blyven  int  bezith  van  de 
goeden,  en  datter  achterdencken  is  dat  sy  de  goe- 
den bintien  de  sesse  weken  souden  moghen  orame- 
brengen  oft  versteken  C.  e.  Antm, ,  oomp  ,  V ,  iv , 
7.  Alsdan  soude  men  int  pijnigen  den  g<«vaDgene 
oock  particulier]  ijck  mogen  vraegen  op  degene  daer- 
van  men  groot  vermoeiien  en  achterdencken  sonde 
mogen  hebben,  dat  sij  mtsdadioh  souden  hebben 
geweest.  Vil,  iij,  29.  Soo  wanneer  men  diea 
van  iemand  eenig  achterduncken  olt  presumptie 
hebben  zal,  soo  sal  men  van  hem  dien  aengaende 
mogen  heesschen  eü  hem  bedwingen  tot  het  doen 
van  sijn  verklaers  van  eed.  O.  P.-B.  A.,  1  aog* 
1714   a   9. 

ACHTEREN,  bw  Benadeelen,  naded  toOrenpeu 
aan^  fr.  préfndieier,  nuire  ou  faire  tori  dk  \\  Awei« 
rende  dat  s\j  [nl.  de  rentmeesters]  in  allen  saken 
tot  beuren  bewinde  behoorende , . ,  en  dat  sij  geld , 
goed,  gifte,  mede  [l.  miede] ,'  noch  egeenderhanden 
dienst  taoch  goetdoen  nemen  en  sullen...  oft.., 
[om]  iemant  van  \l.  in]  s\jnen  rechte  te  voirderen 
aft  te  achteren  maptvvz,  8(1447>.  Voorts  sweira 
ick,  op  denselven  eedt,  dat  tck  geldt,  goedt,  gifte, 
meyde  [miede]  noch  geenderbande  goetdoen  ne- 
men sal,  bij  mijn  selven  noch  bij  ijeroanden  anders, 
om  ijemanden  in  recht  te  voirderen  oft  achteren. 
C.  t>.  Loven ,  B*'d  der  XXI  qetworenen  (18«  E  V 

ACHTEROELANDE,  sn.  m.  DUtijnlandaehier 
dat  eene  anders  kefff,  fïr.  celmi  qui  oeoupe  «»  ekamp 
ftiiné  derrière  celui  d'un  aufre ,  celui  qmi  est  enetavé  || 
Ten  ongst,  denghonen  willende  zijn  graen  afvoeren 
deur  ander  lie^^en  graen,  daarover  hij  gewoone  is 
te  rijden  naer  zijn  rechte  coutergat,  moét  den- 
zei  ven  ten  minsten  vier  en  twintich  hnereu  te  vooren 
versoucken  eenen  wech  daerduere  te  pickene,  op 
peijne,  daer  hij  in  gebrek  bleve.  dat  den  a^hteiw 
f^^anden  sal  vermoghen,  ter  minster  schaede  daer- 
duere te  rijdene  zonder  misdoen.  C,  v.  Aalsf ,  X,  27. 

ACHTERHALEN,  bw  (verl.  dw.  achterhaelt, 
geachterhaelt.  achtergehaeld  Vatten^  pakJeen,  nampen, 
aanhouffen,  fr  sainr,  atfraper,  arrUer.  \\  Soo  wie 
arrestbrake  committeert ,  oft  gearresteert  goet  trans- 
porteert, alieneert  ofte  absenteert  nyt  de  plaetse 
van  den  arreitte  . . ,  is  schuldich  te  redintegreren  de 
handt  van  juntitie .  en  soo  lange  vangenisse  te  houden , 
indien  hij  achterhaelt  wort.  C.  v.  Oent,  IV,  10. 
Ohestolen  goet  achterhaelt  onder  de  handt  van  den 
ontvremder,  oft  oock  van  den  Heere  XT,  26. 

2)  Betrappen,  onideleken,  fr  atlraper^  arrifer, 
Omme  de  voors  frauden  en  abusen  te  bet  te  mo- 
ghen pchuwen,  en  de  overtreders  van  oase  voors. 
ordonnancie  te  mogen  kennene  en  achterhaelene. 
Plae.  V  VL,  8  mei  1515,  a.  A,  I,  596  Van  alle 
weicke  eeden  noticie  en  register  ghehouden  aal 
worden  ter  eeuwigher  memorien,  ende,  om  des  te 
lichtelijcker  te  achterhalen  en  te  becommen  deghene 
die  valschen  eedt  ghedaen  snlleu  hebben ,  en  deselve 
voorts  wel  en  CTemplaerlijcken  te  straven  en  pnnye- 
ren  Pfac.  v.  Brah.,  9  juli  1.^70,  a  6,  II.  372.  De 
frahsche  tekst  h^eft:  ponr  „convainore**  plus  facile- 
ment.  doch  verkeerdelijk. 

H)  Verransem,  fr.  surprendre.  ||  Alsoo  bevonden 
wordt  in  communicatoire  saecken  dat,  op  de  venue 
en  cour,  promiscue  eü  sonder  eenich  onderscbeydl 
wordt  gehappeert  sppoinctement  ad  tres  dies,  of 
kortere  termijnen,  waerdoor  seer  dickwils  gebeurt 
dat  partije  wordt  achterhaelt  en  den  tydt  benomen 
om  haer  bequameiyekte  infonHeren.  O.  v.  Lovm, 
8t^,  «.40. 


ACtt. 


ACH. 


4)  Imaordmrmi  fir.'  rwmmr».  \\  Yflft  s6oad«k  die 
flMB  aohtflriiAleiQ  mich  n*  bneTMi  op  ghegheven. 
C.  9.  Brmgg€,  1,  341  (1305). 

^)  JBMete/d^mi,  fir.  oMtuer,  W  Dftt  de  vdin. 
mgik  meeeter  [th«oB;  cliflnt] ,  die  een  eerbuir  man 
it,  Ten  goeden  ley^n,  goeder  namen  en  eerbairder 
eoofenaeien,  en  dainrore  gehouden  en  geacht  wort 
onder  alle  diegeene  die  hem  kennen  en  daiionder 
hij  Terkeeri,  en  noyt  achterhaeit  noch  geappro- 
ebBerk  [i.  gereprocheert]  en  wart  van  ennigen  qua- 
den  foyte.  T.  D.  tat.  ,  180  ▼<*.  Op  peine,  daer  sy 
ter  eontrarien  daden,  geaohterhaelt  te  zijne  t^ 
Triaheden,  Ploe.  e.  Vl^  S  mei  1615,  a.  6,  I,  596 

6)  Bewijzmty  fr.  eonaiatêr,  prouver,  \\  In  crimi- 
nele pvoceeaen...  wert  geproeedeert..  ordinairif^k , 
ab  er  elagende  partie  [is],  die  presenteert  te  proe- 
▼ene,  ab  m<in  tstuck  achterhalen  mach  ïnet  proe- 
fene  ordinaire . .  Praet.  erim, ,  c.  3.  Men  sal  nie- 
mant  leggen  ter  banck  als  er  partie  fartneê  es,  die 
peeenteert  te  proevene  als  dat  men  tfairt  achter- 
halen mach  bg  preuTe  ordinaire,  o.  34. 

7)  Ocree&ta^  ootriuufen,  êehmldig  of  pUchfig 
MN,  fir  eimvaiMerê  en  juUiee,  rtoonnaitre  rede- 
om  eoÊtpable.  ||  Ghehaelt  hine  niet,  id  est^  si 

wmmifevia  probtUiume  «o»  eonvicerit.  Compo- 
werhum  ^achterhalen'*  eo  settsm  frequeniiwt 
J%9  fmd,  fi.  vei.,  o.  86.  bis.  63  (c) 
En  deee  [aaaassijnen]  mach  elck  dootslaen,  als  sij 
daeimff  [ml  van  doodslag]  schterhaelt  lijn  bij  den  juge 
Fraet,  orim,,  c.  8i.  I>an  moet  men  den  mannen 
kealio  maken  of  die  poorte  open  zg  en  die  val- 
bmggbe  nedere;  en  als  men  dat  weet,  so  wijst 
men  [mL  den  niet  Temohgnende  <^  dagraardiug] 
aehtertiaelt  van  sinen  eersten  dingedaghe  en  sinen 
dsrden  Toortheesch.  —  Dus  blgft  dat  hof  open  tote 
moKgfaena,  en  dan  heescht  men  noch  voort,  en  es 
fai  niet  oommen,  so  wijst  menne  achterliaelt  yan 
duadaneghea  fajte.  Leenr,  v  1628,  24.  Dat  mi 
leeht  donct  datter  dese  persoon  en  deghene  dye 
hem  reehte  yermeten  willen ane  dit  leengoed,  achter- 
haalt sgn  en  yerwonnen.  48.  £n  die  partie  die 
badiBghen  ware  en  omme  daoh  niet  ne  bade, 
iof  die  andre  partie,  die  den  dach  niet  gheven  ne 
wfld»,  en  daerof  achterhaeit  ware  bij  scepenen, 
lal  xün  in  boeten  van  zesse  lib.  C.  e.  JBrUf/qe^  I. 
aOl,  4  noy.  1304,  a.  87.  Eist  dat  lij  achterhaeit  zgn 
«o  yerwonnen  in  de  yoorseide  [geestelgke]  hoven, 
daoof  willen  sij  ooc  onfgaen  metten  priyilege  yan 
deaer  stede  C.  e  Qent,  I,  607,  llaug.  1431.  Qode- 
vaart  yan  den  Hende  beloofde ,  in  handen  van  den 
sooutteeten  van  der  atede  yan  Brugge,  dat  tallen 
tgden  ab  hQ  ontboden  wesen  sal  bi  den  yoors. 
Boontteeten  bi  hem  te  oommene,  hg  bij  hem  com- 
sen  lal,  np  achterhaeit  te  wesene  yan  tghuend 
dak  hem  de  sooatteete  anzegghen  zal  willen;  en 
mids  deae  belofie  was  de  yoors.  Ck>deyaert  ont- 
aleghen.  C.  e.  BrUftge,  II,  173  <146i»)  Soe  wie 
orimineolz  yersetschapt  oft  faerbeioht,  wel 
dat  hij  orimineulz  is,  die  is  te  punie- 
yan  deneelven  criesme  dseraff  den  orimineulx 
belast  oft  aebtergehaeit  is.  PraH,  eriei^.,  c.  136. 
Bat  men  yan  na  voordan . .  van  raeuwe  en  onghe- 
wedde  eehulden  de  betrocken  verweerers  zal  oon- 
daoipnerm  [in]  de  gheheeschte  sommen  bj}  conti- 
noatien  [/  by  oontumacien],  als  zijdaeraffso  ffisan- 
talie  yerwonnen  en  achterhaeit  zgn  C.  e.  Brugge, 
II,  26  aag.  1607,  a  11.  Dat  gheen  goudsmeden., 
gbeen  werek  van  oopere  oHe  latoene  vergiilden 
nochte  verailyeren  en  zullen ,  dan  alleenlicken  keroke- 
liekejuweelen,  geemyden  efi  ghetuyghen  van  peerden 
«6  waghena .  .^  op  de  peine  van  achterhaalt  te  ejne 


van  valaobi^e.  'Plae.  e.  'F3.,  8  mot  1616,'  a.*  1.  I, 
696.  Sn  000  verre  anloz  gheschiede  [/U,.  dnji  -een 
yettewarier  of  ander  eenige  waar  opkocht  zonder 
dat  deze  op  de  markt  geweest  ware],  en  men  het 
niet  wel  en  .coste  ghethooi^en ,  sal  den  meger  mette 
schepenen  denghenen  daer  merckelijoke  suspitie  [o{^ 
valt,  mogen  doen  ezpurgeren  onder  eedt;  en  in 
ghevallo  van  weyghehnghe  oft  dilaye,  aal  ghe- 
houden  worden  voor  achterhaalt.  C.  o.  OeeriJHëokej 
QtMen  keuren,  a.  58.  £nde  dan  heescht  men  [hem] 
noch  voort;  en  es  hi  niet  commen,  so  wgst  menne 
achterhaeit  van  duadaneghen  layte.  Leeer.  o.  1528, 
24.  Scepenen  voornoemt  declareren,  dat  zy  niet 
bevonden  en  hebben,  by  den  voors.  procesae,  den 
voors  Antone  Caen  soflSaanthelyck  achterhaalt  nog 
overwonnen  zynde  ghecoLtravenieert  hebbende  den 
mandemeute  van  der  K.  Ma.  ghemaect  en  uut- 
gheleit  op  de  heresie.  Auden,  meng. ,  III ,  1 1  ( 1550>. 
Soo  wie  achterhaeit  wordt  e«nighe  aerde  vuter 
straeten  ghedolveu  ofte  weohghuvoert  t' hebbene, 
zal  boeten  zesse  poitden  parisis  eü  raparervn  de 
schaede.  C.  v.  AaUt,  X,  16.  Men  mach  niemant 
om  misdaet  condemneren  ter  doot,  teusy  dat  hy 
achterhaeit  en  verwonnen  sy  van  den  sticke,  by 
besoeck,  blyoken  en  betoogh  tegens  hem  gehouden, 
en  bevondisn  by  syn  eygen  verlyden  en  verkennen, 
oft  andersins  den  rechte  genoech  synde.  C.  o. 
Gent,  XI,   11. 

8)  Versteken  f  uit  sluif  en  van  sgn  recht  op  een 
goed^  it.  Jordore,  \\  £n  naer  datter  niement  com- 
men en  es,  bode  noch  sinnebode,  dat  hg  se  alle 
achterhaeit  heeft  diere  reclit  ane  heesschen  mueghen, 
eü  zijn  leen  ghesuvert  en  begheerens  wet;  naer 
der  begheerte  van  partien  seghter  recht  of,  ie 
maens  u.  Baillu,  maendgs  mi,  so  segghio,  bider 
trouwen,  enz.,  dat  mi  recht  dunot  datter  dese  per- 
soon en  deghene  die  hem  rechts  vermeten  willen 
ane  dit  leengoed,  achterhaeit  zijn  en  yerwonnen 
up  haren  xiig  nachten  en  xl.»t«n  daghe,  en  dat  hi 
den  heesschere  ten  gronde  en  ten  leene  doet  in 
possessien.  stellen,  behouden  des  heeren  recht  en 
elcz  anders    Leenr.  v.  1628,  f"  F,  ig,  v®. 

ACHTERUAMER,  zn  o.  Lees:  achtbkhasx, 
mv.  — HAMEir  Lederen  tuig,  dat  een  paard  adUer 
op  de  billen  draagt,  ackterlap^  staar friem^  fir.  erovh 
pière.  ||  Item,  zo  waren  gecocht  jeghnn  Gillise  de 
Quekere,  vg  goreele ,  v  achterhamere,  v  dossieren ,  v 
bucriemen,  van  bassen,  van  panneele  ten  carine 
en  V  ribaudekine  bonf,  van  al  xx.  Ub.  g  schel. 
Auden,  meng.^   lY,    10. 

ACHTKKU EIT  ^Tachterheid ,  Achterhede)  zn.  v. 
1)  Achterstallen,  fr.  arrérage*  ||  Door  welck  lange 
vertreoken  en  verbeijden  die  proprietarissen  van 
hunne  er /e  hebben  moeten  scheijden,  ugtdien  hun 
niet  mogelijck  en  is  geweest  die  groote  t  achterhegt 
van  de  verloopen  en  verschenen  lenten  oft  chgsen 
te  vervallen.  O,  v,  Diegt,  O.  28  juni  1562,  a.  6. 
Als  een  schuldenaer  openbaerigck  is  ge£silleert  óft 
gebroken ,  sijn  alle  sgne  goeden,  actiën  en  credieten 
terstont  verplicht  en.  vervallen  tot  belioeve  van  sgne 
crediteuren,  om  daerop  de  betaeliuge  van  henne 
tachterhegt  te  verhaelen ,  soo  verre  die  verschenen 
is.  C.  o.  Antw. ,  eoffi^  ,  I V ,  xvj ,  20.  Verweckt  dat 
deselve  gearresteerde  goeden  sullen  worden  ghewe- 
sen  verreijdit  en  verhaalt  voor  sijae  t'schterheijdt. 
C.  o  Deume,  impr  ,  a.  53  Midta  de  voors  t'ach- 
terheijt  ghewarighende  bg  eede.  Ib.  £n  worden  die 
goeden  ten  vierden  besetsele  ghewesen  verregckt 
voor  des  aenlegghers  tachterheijdt.  Ib.  a.  100. 
Ten  waere  dat  de  crediteur  alhier  goeden  wia^ 
sgaen    debiteur   toebehooi^nde,    genouohaaem  om 


ACH. 


ACH. 


synë  tochterheijt  dtteneti  te  TerhAelen.  C.  o.  Aniw.^ 
1682,  XXYII,  1.  Van  weloke  procedure  d*eTin- 
oent,  80O  Yerre  hij  raerlioken  pandt  heeft  metter 
miirnen,  en  de  debiteur  in  stadt  oft  Tryfaeijt  woon- 
aohtich  is,  wordt  partje  gehouden  hem  de  wete 
te  doen  en  den  pandt  te  bieden,  oft  hy  dien  lossen 
en  den  eyincent  zyn  ghebreck  en  taohterheyt  be- 
talen wilt.  XXIX,  9.  .Sonder  dat  den  huerlingh 
oft  besitter  den  pant  magh  ruymen  in  prejudicie 
Tan  den  pioprietaris  Tan  dien,  dan  midts  beta- 
lende syne  t'achterheyt,   C.  v.  JBrust.,  1607.  a.  95. 

2)  Nadeel  y  êchade,  ft.préjmdice^  dommage.  ||  Updat 
hyt  niet  en  doet  in  prejudioien  of  in  achterhede 
Tan  den  heere.  30  mrt.  126'>.  a.  f>0 

ACHTERHOEDE,  sn.  t.  Zooals  thans  Ndhoede, 
fr.  arrière- garde.  Kil.,  Tet.  fl.  |)  Waer  men  ooc 
Taert  in  orloghe,  so  hebben  die  heren  Tan  Grim- 
berghen dat  ToreTechten  en  die  achterhoede.  24 
juni  1297. 

AOHTEBHOÜWSLIJCK,  zn  o  Nahmwü^k, 
alle  hmwelifk  volgend  op  het  eerste  y  fr  iout  mariage 
ayrèê  Ie  premier.  \\  [De  langstleTende  Tan  gehuis- 
sohen]  mach  dese  erTe  alle  Tercoopen  en  becom- 
meren,  en  al  zyn  armoede  en  synen  noodt  mede 
stoppen,  indien  dat  daer  egheen  achter  hou  wel  yck 
ghedaen  en  waere,  't  sy  Tan  man  oft  Tan  wyTe. 
C.  o.  's  Bosch,  Priv.  o,  13A6,  a.  14. 

ACHTSRKEERBN,  zn.  o.  Sonder  achter- 

keeren.  Op  staanden  voety  ft.  sans  dêsempairer, 
II  En  dan  soe  selen  die  anderen  metten  goeden  lie- 
den tegader  gaen  oTer  een  zyde,  en  hem  wel  bera- 
den te  kiesen  terstont ,  sonder  achterkeeren ,  by  den- 
selTen  eet,  die  sy  der  gulden  gedaen  hebben,  haer 
beste  daerinne  t«  doen,  als  Tan  den  cosen  die  men 
hen  daeroTer  geTen  sal.  Sermens,  Regl-  t.  1412,  a.  3. 

ACHTSRCLOCKS ,  zn.  t.  Avondklok,  fr.  eloehe 
de  retraite.  ||  Betaelt  Janne  den  Pipere,  Tan 
sinen  dienste  Tan  lij  maenden,  dat  hi  up  senter 
Claus  torre  lach  en  dachterolooke  luidde,  en  tsmor- 
^ens  de  dachclooke,  Tor  de  TÏande  in  de  poort 
gheweest  hadden,  betaelt  x  s.  gr.  Dl  tlamivce, 
Straten,  III,  4  (1380). 

ACHTERCOOPER,  zn.  m.  Ndkooper,  fr.  ac 
quéreur  snbséqnent.  ||  En  ingCTalle  Tan  eTictie,  soo 
en  staet  aen  sulcke  coopers  en  achtercoopers  maer 
open  d'actie  Tan  garand.  C.  o.  DieMf,  VZ.,  VIII,  18. 

ACHTERLATSNISSE ,  zn.  t.  NalaHng,  versui 
ming,  fr.  omission,  nigligence.  \\  Die  achterlate- 
nisse  mynre  ioghet  en  mynre  onwetendheiten  wilt, 
Here,  niet  ghedenken.  Oetijdb.  XV«  E  ,  170  t<*. 
(De  Terschillige  teksten  des  bybels  ze^en :  Delicta 
juTentutis  meae ;  Statenb. :  Gedenkt  niet  der  souden 
myner  jonghe jt ,  en  de  Sacy :  Ne  tous  souTenez  point 
des  fiftutes  de  ma  jeuuesse). 

ACHTERLIG  CK  ( Achtelinck) .  zn.  m  Achtste 
gededte  eener  {gr<Man)maai ,  ft.  hmitième  portie  d'mne 
mesure  {de  prain).  jj  1  achterlingh  rr  4  pinten  G«ndts. 
C.  V,  Brmss.,  Maten. 

ACHT  ERL  BEN.  Zie  Lisi?. 

ACHTERLOOPEN ,  bw.  Loopend  achterhalen, 
isthalen^  fr.  aiteindre,  reioindre.  jj  Waert  dat 
iement  in  CTelen  moede  nae  eenen  anderen  liepe 
met  eenen  blooten  zweerde  oft  messe,  en  siendedat 
by  den  TOorTluchtigen  niet  aohterloopen  en  consta, 
worpe  nae  hem  dat  zweert  of  mes.  t.  d.  tat.,  158. 

ACHTERMEERSCH,  zn  m.  Meersch,  beemd, 
die  achter  eenen  anderen  gelegen  fs ,  dis  besloten  is , 
fr.  pré  sitnS  derrière  un  autre,  qui  est  enclavé,  jj 
Op  peyne,  zoo  Terre  daerby  eenighe  schade  toe- 
quame,  tzj  by  zjne  beesten  in  de  Tooighersjnghen 
•n  meenechen,  ofte  by  de  beesten  Tan  den  Toor- 


meenoh  in  den  achtermaenoh,  Tan  de  schade  op 
te  rechten  en  te  betaelen,  ten  zegghen  Tan  man- 
nen. C.  V,  Aud,,  XIV,  18. 

ACHTERNAER,  bgw.  Achterna,  later ^  nader- 
hand, daarna,  fr.  après,  plus  tard.  jj  Mids  dat 
si  [de  Trouw]  soItc  geconsenteert  heeft  in  CaTeure 
Tan  den  huwelicke  en  huer  selfs  kinde,  sy  en  mach 
dat  niet  retracteren  aehtemaer.  Leenr.  v.  VL,  77. 
En  nochtans  si  quam  aehtemaer  heesohen  huer 
bylcTinge  op  seker  leenen.  78.  Aehtemaer  zoude 
men  in  't  augweet  gaen.  CoUaiie,  5iS.  Zy  [»/.  de 
Spaansche  soldaten]  werden  oock  aehtemaer  zeer 
zoetende  en  beter  kennisse  an  de  lieden  makende. 
Ber.  tijden,  III,  109. 

ACHTERRAET,  zn.  m.  Buitengewone  raad,  ge 
vormd  uit  de  gezworenen  der  am^ehtem  of  naties  ^ 
de  honderdmannen  en  de  tiendemannen  of  w^k-^ 
meesters,  die  slechts  in  hoogst  gewichtige  omstan- 
digheden vergaderd  en  geraadpleegd  werd,  en  te 
Brussel  het  derde,  te  Antwerpen  het  derde  ook 
vierde  lid  van  't  stadsbcétuur  uitmaakte,  fr.  arriire- 
conseil.  Zie  hieroTer,  Toor  Brussel,  Wauters  et 
Henne,  I  339,  Toor  Antwerpen,  Mertens  en  Torfs, 
II  42,  en  byzonderiyk  de  C.  t.  Antw.  t.  1682. 
ByToegsel.  jj  Weloke  propositie  en  opinién  de  tootsz. 
gezworene  communiceren  den  afgegaenen  gesworenen, 
genomraeert  ouders  Tan  hun  ambacht,  wesende 
den  achterraedt,  daartoe  sy  niet  meer  persoonen 
en  mogen  roepen  dan  sy  geeworene  en  syn.  O.  e. 
Bruss.,  I<i07,  a.  37.  Alsser  aohtterraet  genomen  en 
geconsenteert  wordt,  soo  Tergadert  d'eerste  leth 
in  beur  ordinaris  raedtcamer,  en  sluyten  vidaer 
hear  opinie.  C.  v.  Antw.,  1682,  II,  Bijvoegsd, 
V,  7.  Soo  wanneer  dat  het  egeene  sonderlinge 
gewichtige  saken  en  zyn,  daeromme  dat  acbterraet 
gegcTen  wort,  Tergaderen  de  hooftmannen  Tan  de 
poorterije  met  de  oude  scepenen  en  wyckmeesters 
op  heure  camere  eü  sluijten  aldaar  heure  opinie, 
ais  Toren,  10.  In  alle  geTallen,  tsy  dat  de  saecken 
groot  en  seer  gewichtioh  zyn  otte  niet,  daerinne 
acbterraet  by  burgemeesteren  en  scepenen  gegcTen 
is,  Tergadert  altyts  het  derde  leth  in  der  naTol- 
gender  manieren,   enz.  11. 

ACHTERRECHTSWEER  (mT.  — swbbtb),  zn. 
m.  Achternee/,  fr.cousin  issu  de gemunn.  \\  Den  broe- 
der Tan  Taderiycke  oft  moederUjcke  syde  alleene 
bestaende,  en  excludeert  niet,  nocht  en  wert  ge- 
prefereert  Toor  andere  OTerledene  Trienden  en  mae- 
ghen  Tan  andere  syde  in  Toorderen  graet  bestaende, 
*t  sy  ooms,  rechtswerts,  achterrechtswerts,  ofte 
andere ,  maer  deelen  met  elckanderen  naer  qualiteyt 
Tan  graede  en  hoire.  C.  v.  Edingen,  XX,  22. 

ACHTER8LACH,  zn.  m.  Het  water  van  boven, 
fr.  Veau  d* amant,  tegenoTergesteld  aan  voorslaeh, 
het  water  van  beneden,  fr.  Veau  d'aval.  ||  Dewelcke 
[geeworene  erflaten  der  Tholcamer] ,  ingcTolge  Tan 
de  acten  Tan  permissie ,  met  assistentie  Tan  hunnen 
gesworen  waterschatter  en  molenalager,  moeten  ga- 
deslaan, examineren  en  afmeten,  oft  alsulcke  ge- 
permitteerde molens  worden  gestelt  op  den  precisen 
en  gepermitteerden  Tal.  Soo  jae,  worden  teeckenen 
gestelt  aen  den  Toorslagh,  achterslagh  en  in  de 
beke;  dewelcke  men  pegelen  noemt,  hastinïz, 
239  Eude  die  wateren  alsoo  sweliendo,  soo  haest 
aU  die  beginnen  over  te  loopen  aen  de  grondtarcke , 
soo  moeten  sy  oock  OTerloopen  OTer  de  wusberderen. 
Alsdan  is  corresponderende  den  Toorslsgh  met  den 
achterslagh,  den  tsI  der  wateren  egael,  en  de 
waterplaet  wel  en  behoorlyck  geleyt  242.  De 
linie  aonwysende  de  egaliteyt  Tan  de  molenwercken, 
■00  Tan  achter  als  Tan  Toran,  wanneer  men  de 


ACH. 


ACH. 


Ö 


witaroD  i>  spaimende,  om  te  sian  ofte  den  Toor- 
■L^li  metten  achtenlach  op  synen  waterpas  staet. 
266,   WatermoUnM,  16. 

ACHT£R6PBAK£,  zn.  ▼.  Kwaadtprekendheid, 
êckterklap,  fr.  m^uance.  ||  Ie  gheve  mi  sculdich 
in  mine  Y  ainnen:  in  achtenprake,  in  achter- 
taelen.  Vaderl  Miu.,  II,  423.  Eiliaen:  Achter- 
tadêy  koU,  j.  Achterklap. 

ACUTEBiSAISOEN ,  zn.  o.  Mei  (na-seizoen)  late 
eeuoem  (tam  de  vischvam^ftt),  fr  iarrièresauon  {de 
la  pêche),  tegenovergesteld  aan  het  vroege  saizoen, 
loopende  van  half  maart  tot  Sint  Janamis.  ||  Dat 
deghene  willende  vissolien  in  *t  achtersaisoeu  van 
den  jaere,  te  weten  van  sinte  Jansmisse  tot  sinte 
Lqjcx  daéghe,  sal  sijn  ghehouden  te  hebben  de 
Toomomde  behooriicke  maessclien.  PUmc.  v.  VI. ,  27 
jan.  1542,  II,  7»4. 

ACUTEBST  cHaeterst),  bn.  Laaitt,  fr.  demier,  \\ 
Dit  es  die  costume  van  der  tolne  van  der  Tliou- 
road-maerct.  Van  den  eersten  daglie  van  der  maerct 
toiien  dat  die  achterste  toghedach  geleden  es. 
Lat«  domee  niHma  die*  payamenti  transterit.  Mei 
1252.  Yoort ,  80  wat  poortre  iof  poortighe  met  den 
sehoatete  en  met  tween  scepenen  gheboden  wordt 
tainen  huus,  iof  tsier  achterster  woenste,  en  niet 
en  coomt  tsinen  gnebode,  die  wordt  auhtervolght. 
K,  V.  JBrugge,  4  nor.  1304  §  7.  Waerd  ooc  dat 
sake,  dat  die  bezittere  versate  up  te  ghevene 
binnen  deser  tjt  die  vorseide  brieven,  en  hy  in 
dien  Steen  ghinghe,  en  hy  binder  maend  naer 
d  en  daghe  dat  hy  in  den  öteen  gbinghe  de  vor- 
aeide  bescrivinghe  en  brieven  niet  up  en  ghave, 
dat  hy  voetstaens  naer  dien  achtersten  daghe  van 
diere  maend  in  de  donker  camere  gaen  soude 
C.  V.  B^rngge,  I,  3:^1,  omstr.  1305.  Boudiu  Yserin^ 
Andake  s  sone,  was  de  sesde  en  hacterste  fores- 
tier  van  Tlaenderen,  J.  y.  dixmüde,  1.  &>onder 
die  [goed  e]  te  moghen  verauzaden  up  syn  iiii 
achterste  jaren.  JSazafeth^  19  (1430)  £nde  Wouter 
de  Yogaed,  in  de  name  van  Martinekene  svorseits 
Maertina  Mulaerds  achtersten  kinde,  dat  hi  h&dde 
bi  KatheLne  voorseit,  of  ander  side.  —  bider  re- 
dene  dat  beede  vors.  kindren  enen  vader  en  moeder 
badden.  C   r.  Btw/ge^  I,  431. 

ACHTEKSTE  CLOCKE.  zn.  v.  Poortklok,  fr. 
doche  de  retraite  \\  Soe  wien  men  vint  gaende  nae 
dachterste  ciocke  [«/.  sonder  licht],  hi  es  om  twintich 
BceUioge.  Oe*ch,  v.  Atitw,,  II,  638  (1401).  Item, 
Gielijs,  der  stad  wachtere,  die  alle  nachte  waect 
op  eenen  torre  van  Onser- Vrouwen  kerke,  en 
taavonda  luyd  dachterste  ciocke,  en  smergliens  de 
dacbciocke  Belg.  Mêu.,1,  249  (1342).  A.— weere, 
A. — ^ersoare.  Laatète  euch  o/  conclusie,  laatst 
toorgaande  vier  schaar ,  fr.  demière  conclusion,  der' 
uier  plaid.  ||  En  [de  advocaét  en  taelman]  brochte 
np  in  brieve  sine  achterste  weere  in  andworden 
van  der  weere  die  thoyr  dede  toeghen  ter  achter- 
ster vierscaren  doe  verleden.  C  v.  Oent,  Vonnis 
14  Juni  1314.  A. — VTOme.  Minste  oogUing  y  ir.  la 
moiudre,  la  plus  petUe  récolte.  \\  Eest  gheen  volle 
leen,  so  sal  men  gheven  no  die  achterste  vrome  noch 
die  beate  van  £en  [drien.']  vromen.  Onder soeetj 
14«B. 

tACHTEBST,  bijw.  1)  Ten  laaUte,  eindelijk, 
ft.  flmaiemrut . ,  ||  Dat  die  [controverse]  tachterst, 
bi  oonaente  van  den  partien,  bi  vrouden  mannen 
waa  vriendelike  gheset  en  ghestelt  in  deser  manie- 
itn.  Oendê  ehariö.,  33,  en  Cart.  Saint  Pierre,  n^. 
605,  bb.  260  (1230,  vermoedelijk  eene  gelijktijdige 
vertaling). 

2)  Laaf  et  f   laaietledeu^  onlangs ,  fr.  der  nier  ement. 


II  Ontfsen,  som  van  achterstellen  van  der  eerfliker 
renten ,  eü  som  van  renten  die  viel  [  en]  sente 
Bamesse  achterstleden.  Bek.  v,  Oent,  I,  'Ó19{,VÓSS). 
Denstilven  Symoene,  ij  vaten  wiins,  die  mensende 
den  coniuc  van  lugheland,  up  den  tiit  dat  hi  quam 
achterst  ute  Ingheiand  te  Ghend.  385. 

ACHTERSTE,  zn.,  m.  en  vr.  Langstlevende,  fr. 
suroioant.  \\  Eü  storve  dachterste  van  hem  beeden 
vorseijt  op  eenghen  van  den  payementendaghen 
vorseyt,  of  eer,  en  hy  dien  daghe  en  dien  nacht 
niet  overleefde  naestvolglieude ,  so  waren  wij  quite 
van  dien  termine  en  voert  van  allen  desen  lyirenten 
vomomt.  Oends  chartb.,  39  U366). 

ACUTEltSTE  (Echterste),  in.  o.  (van  schoenen). 
Rak,  ir.  talon.  \\  Soe  wie  calveren-ocht  pynken-ocht 
peerdenscoen  maken  wilt,  die  zoelen  [zyu]  twee 
duymbreet  lanc,  met  palanen  van  selllter  zolen, 
ocht  twee  vale  echterste,  ocht  ghehouwen.  Ad.  e. 
Diest,  B  172. 

ACHTERSTADE,  zn.  v.  Achterstallige  schuld, 
achterstand,  fr.  arrérages.  ||  So  io  oook  mach  al- 
daer  te  heessohen  en  innen  dies  men  mg  van  boe- 
ten, soo  ter  cause  van  achtérstaede  en  andersins, 
tot  drie  ponden  parisis ,  ghehouden  es.  Mariakerke, 
31  (1571). 

ACHTERSTEDE,  hetzelfde  als  achtebstade. 
II  Item,  so  hebben  wi  onser  voirs.  stat  eü  inge- 
seten  gewilkoirt  en  macht  gegheven  te  hegsschen 
en  in  te  jaghen  alle  alsulcke  ombetailt  geit  als  noch 
achterstede  en  ombetailt  is  van  alsulcken  schattin- 
gen als  gesett  siin  geweest  in  derselver  onser  stat 
van  Sentruden,  sijndt  den  stride  die  gesoiede  by 
Elch.  O   Liéye,  10  juni  1417,  a.  20. 

ACHTERSTEDICH ,  bn.  Achterstallig,  verval- 
len,  ir  arrtêré,  échu,  ||  Van  saken  aangaande  enighe 
huwelijxscher  verwarden,  testamenten,  testatuer- 
schappen,  erfpecliten,  pachtlacden,  achtorstedigen 
oft  vervallen  pachten . . . ,  suelen  hon  die  van  der 
stadt  met  allen  niet  onderwenden.  O.  Liége,  18 
mrt  1502,  a.  1,  Tongeren.  Item,  GK)ertsleeawe 
is  Luijcx  recht,  en  het  is  te  wetene,  na  desen 
recht,  een  winnn  die  yemandt  sgn  landt  op- 
seyde  voor  sinte  Andriesmisse,  moet  die  achterste-  ^ 
dige  pachten  betaelen.  C.  gr.  Loon,  I,  85,  a.  88, 
Vliermael. 

ACHTERSTEGEN,  zn.  mv.  Achterstallen,  fr. 
arrérages.  ||  Alle  verloepen  en  vervallen  achterste- 
gen. —  alle  gevallen  ende  verloopen  achterstegen. 
C.  qr.  Loon,  1,  189  (1610). 

ACHTERSTEEEN,  bw.  Achterhouden,  niet  ver- 
toonen,  met  verklaren  of  aangeven,  verzwi^en;  fr. 
teniir  en  arrière,  ne  pas  exhtber,  ne  pas  déciarer. 
il  Dat  niemen  laken  no  stucken  dat  getekent  is 
van  den  wardeerders  vouden  en  mach,  noch  achter- 
steken, en  hebbe  tierst  vor  de  gulde  getoont  ge- 
weest, op  1  boete  van  T  s.  p.  K.  lakeng.  Brussel, 
a.  11  (1376).  Dat  der  stat  knapen,  die  der  stat 
coren  sculdech  sijn  te  wachteren  \l.  wachtene], 
sweren  selen  ten  heilegbn  dat  sg  alle  die  coren, 
die  sg  vernemen,  voirtbrenghen  selen  den  cor- 
meesteren  eü  den  pay meesteren ,  en  negenen  ach- 
tersteken. Acad.  darchéol.,  1856,  490  (1382). 

ACHTERST  EL,  zn.  m.  Achterstallen,  achter- 
stand, veroallene  rent,  fr.  arrérages,  interets  échus 
d*une  fente.  \\  Een  rentier  mach,  voer  't  gebreck 
van  synder  renten  ende  achtersterstelle ,  leveringhe 
nemen  aen  synen  pandt.  C.  v.  Aniw.,  1545,  VI,  16. 
De  rentier  mach  oick  doen  bescriven  denghenen 
die  de  panden  bewoont,  gehautplicht  oft  gedefruc- 
tueert  beeft,  binnen  den  tyde  en  jaerscharen  dat 
den  onbetaeiden  achterstel  vin  des  rentiers  rente 

2 


{ 


iO 


ACH. 


ACH. 


Tenehenen  efi  gettUeii  is.  40.  Bn  toeWe  doende, 
i0  eA  htytt  de  Toincreyen  reathier  daemae  onge- 
hoaden  efi  ongelMt  Tan  nae  dien  dach  eenich  Ter- 
loop  oft  achterttel  neer  daenff  te  derven  gevene. 
66.  Boe  wye  eenighe  rente  afquiten  wille,  die 
moet,  boven  de  capitale  penningen  ende  tch- 
terstel,  oick  betaelen  den  constitutiebrieiF.  66. 

AGHT£BST£LLEN ,  bw  AehteraamidUn  (iem.), 
tem  naar  aehtêren  stellen ,  hem  in  eene  bepaalde  rij 
aehierwisteUeny  z^ne  benrt  tfoorbijffeutn  ^  fr.  dépat' 
eer  Ie  tour  de  qnelqnun.  ||  Int  bedingen  van  de 
■aken  aal  men  d'oide  houden  alooo  die  in  den 
boeck  geechreven  staen,  sonder  iemandt  in  die  te 
prefereren  ofte  achter  te  stellen.  C,  v.  Dieet ,  0. 30 
oet.  lf)07i  a.  6. 

ACHTEBSTSLLIGH,  bn.  Achter etaUig ,  fr.  a/r- 
riéré.  ||  Seepenen  wysen  dat  d'  amptman  den  ren- 
tier, Toer  *t  gebreck  van  aynder  aohterstelliger  renten, 
ichnldich  ia  levering  te  doene.  C.  e.  Antto.^  1645, 
VI,  16. 

AOHTBBSTWABBYEH,  bijw.  Be  Vries  en 
Verdam  Aehieretwerf,  -werven.  De  laateie  maaly 
de  keer  voor  deeen^  fr.  la  demOre  foie.  \\  Dit  es 
de  rekeninghe  Tan  Pieter  Coenen,  bailliii  van  Ghend 
en  van  den  Ghendschen,  aidert  men  achtertst- 
waerven  rekende.  Bek,  hatj,  «.  Oent^  1864,  lias 
n'  17t9. 

ACHTEBTALB.  Zie  achtesspsaks. 

ACHTEBTEBDEN,  ow.  Afzien  van,  fr.  te  dé- 
gieter  de.  ||  Maer  waert  dat  hij  [nl,  de  rassal,  die 
synen  leenheer  in  rechte  beschuldigd  hadde],  de 
sake  geheel  zijnde,  ofte  emmers  voor  vonnisse,  ach- 
tertoxde  en  appoincteerde ,  segghende  dat  hyt  ge- 
dien  hadde  by  quaden  rade , . . .  de  heer  behoorde 
hem  in  gracien  t'ontfaene   Leeur.  v.  VI. ,  131. 

ACHTEBVELLICH,  bn.  A.— blijven.  In  eene 
reehiezaak  tn  ^t ongelijk  gesteld  uforden^  onderdoen, 
de  waak  verUeten ,  fr.  euecomber  dans  «a  proces ,  Ie 

ftrdre,  ||  Bl^  die  claghere  der  claghen  achtervel- 
oh,  soe  eal  hi  ghelden  v.  s.  Kb,  v,  Diest,  A.  r.  8. 

ACHTEBVELT,  an.  o.  Veld,  dat  achter  een 
attder  gelegen  ts,  fr.  ehamp  siiué  derrière  un  anlre. 
II  Niemant  en  sai  Toortaen  door  achtervelden, 
lioybemden  en  andere  weijvelden  eenigh  vee  mo- 
ghen  stouwen,  anders  dan  met  gehemelde  beesten 
oft  gemnylbant.  O.  v.  Santhoven,  Keuren  én  breu- 
hen,  a.  97.  Zie  ook  achtïbvssbbch. 

ACHTEBVEBTBECKEN ,  ow.  AchtM^uUtrék' 
hen,  temgwijken,  ir  reculer,  se  retirer.  Efi  als  zy 
{nl.  de  eidelen  efi  som  poorters]  by  der  poorte 
qaamen ,  waren  die  van  Ghent  incommen  en  worden 
acietende  seere  up  de  lieden,  dewelke  worden 
vliende  en  achtervertreckende.  OL.  r.  sixmn»,  2. 

ACHTEBVOLQEN,  bw.  (verL  deelw.  achter- 
voieht,  geacktervolchi.  1)  Naloopen,  fr.  powrsnivre. 
II  Die  eenen  dief  aehtervolget  met  dieften  [Ist. 
geiykt.  tekst  —  of  oorspr.  ?  —  qui  fnrem  insequitur 
pro  fmrto\  30  mrt.  1265,  a.  30. 

2)  Volgen  op,  fr.  tnivre,  ||  Dit  vorseide  buunre 
lands  ebben  wi  ghegheven  desen  vorseiden  Blocke 
te  erveliken  cense,  om  x  sol.  tsiaers,  te  gheldene 
te  sente  Bamesse;  ende  waer  oeo  dat  sake,  dat  de 
ene  scnlt  dandre  achtervolghede ,  so  souden  wi 
onse  hande  slaen  an  dit  vorseide  land,  alse  an 
onse  erve  \nl  indien  een  termyn  te  betalen  bleef 
qp  den  vervaldag  van  den  volgenden  termijn.]  20 
nov.  1298. 

8)  Volgen,  nakomen,  onderhouden,  fr.  tuivre,  oè- 
eerver  (costumen,  geboden,  verordeningen,  eene 
leering,  denkwijze,  enz.).  ||  Ende  verhaelden  hem 
van  woorde  te  woorde  tselve  zegghencip,  alaoot  in 


de  vierschaere  gheseyt  was  ende  wel  gheaehter- 
volcht.  C.  V.  Brugge,  I,  1  mei  127(S.  Ghjr  moet  we- 
ten, dat  in  materie  van  leene  men  achtervolcht  de 
coetujme  locale,  daer  costume  locale  is;  ende  isser 
gheene,  men  achtervolcht  de  costuyme  van  den 
opperhove  daer  tleen  Tan  den  heere  resorteert. 
Leenr.  v.  VI. ,  14.  Ende  als  Tan  den  complicen, 
mepleghers ,  adherenten ,  hem  ontfanghende  ende  in 
eenigher  manieren  den  voors.  Marten  Luther  favo- 
riserende,  oft  achtervolghonde  zijne  voors.  doctrine. 
Flae.  V.  VI.,  8  mei  1521  , 1,  99.  Waeraff  sijn  diver- 
sche  statuyten  ende  ordonnancien ,  andere  tijden 
sepubliceert ,  die  welcke  zy  [nl.  de  weesmeesters] 
in  judicature  ende  andersaints  achtervolghen.  C.  v. 
Antw.,  1582,  I,  6.  Dat  ick  dese  leste  mdonnancie 
ende  reformatie,  naer  mijn  best  vermogen  efi  we- 
tendhoijdt,  in  alle  haire  poincten  ende  articulen 
sal  onderhouden  ende  achtervolgen.  Ce.  Lier^  Styl, 
XVII,  9.  Dese  tegenwoordige  ordonnantie  sullende 
voors.  advocaten,  procureurs  ende  de  vorsters  deser 
jurisdictien ,  elck  in  't  sijne ,  schuldich'sijn  te  swerene, 
t'onderhoudene  ende  t'achtervolgene.  C.  e.  Santho- 
ven, Stijl,  a.  345.  Alle  officieren,  wethouderen  ende 
andere  in  *t  quartier  van  Antwerpen  geseten,  syn  ten 
dienste,  versuecke  ende  ordonnantie  van  de  weth, 
beschrijffbaer  ende  gehouden  de  beschrijvinge  te 
achtervolgen.  C.  v.  Antw.,  comp.,  V,  v,  5.  8oo  en 
can  oock,  ter  intentie  van  meergeseyden  N. ,  niet 
wercken  de  leeringe  van  Papon,  Itb.  10,  tit.  4, 
arrest  11,  met  degonne  van  eenige  fransche  schry- 
vers,  die  hem  daerin  sauden  hebben  achtervolcht. 
Amnotations,  160.  (Men  treft  wel  eens  het  deel- 
woord aan  met  het  voorvoegsel  ge.)  jj  Is  grootelijck 
van  noode . .  dat  die  ordinantie  en  articulen  van 
der  Blyder  incompete  onderhouden  en  geachter- 
volcht  worden.  Flae.  v.  Brab.,  19  oct.  1520,  I,  81. 

4)  Vervolgen,  voortzetten,  voortvaren  met,  fr. 
poursuivre,  continuer.  ||  Zo  wat  dachten,  dat  men 
doet  in  ghebanre  vierscaeren,  die  moet  men  ach- 
tervolgen van  ghenachte  te  ghenachte.  C.  v.  Aalst  ^ 
502  (1436).  Indien  bij  de  decisie  van  den  pro- 
cesse  geseyt  wort ,  dat  de  stoerdere  hem  t'  onrechte 
gheopponeert  heeft,  zoe  sal  den  amman  met  eyne 
kerckgheboden  voirtsvaren  ende  die  achtervolgen. 
Christyn :  prodamationes  suas  ammamus  prosequttur. 
Cast.  V.  Mechelen,  XIII,  22. 

5)  —  (eenen  grond).  Zijn  recht  vervolgen  op,  fr. 
exercer  des  poursuites,  puursuivre  son  droit  sur, 
procéder  sur.  jj  Ende  ghevielt,  dat  dese  laten  niet 
en  golden  hinnen  in  [/  binnen]  xiiij  nachten  haren 
tseins,  so  souden  sy  achtervolcht  zyn  van  haren 
gronde,  behouden  adelingsrechte ,  en  dan  soude 
men  desen  uchtervolchden  grond  doen  gebieden 
iij  Sondagghebode  in  die  kerke.  Cart,  SainUBierre , 
460  (13e  E.). 

6)  —  (zijn  beroep)-  Voldoen  aan  het  vonnis,  aan 
de  uitspraak  (aan  het  gewijsde),  fr.  saiisfaire  au 
prononcé,  au  Juffé,  ||  Dat  die  beroepere  moet  seker 
doen  te  achtervolghene  syn  beroep,  iof  voetstaens 
ffaen  in  den  Steen,  toter  wile  dat  hy  daerof  seker 
heeft  ghedaen.  C,  v.  Brugge,  I,  E.  4  nov.  1304. 
B  $  1. 

7)  Achtervolcht  worden  van  sljn  be- 
roep. Van  zijn  beroep  in  het  ongdijk  gesteld 
worden,  onderdoen,  fr.  succomber  dans  son  appel, 
per  dr  e  en  appel.  \\  Wordt  die  beroepere  achtervol- 
ghet  van  sinen  beroepe,  hi  sal  verbueren  ieghen 
den  here  zestich  lib.,  ende  iegen  eiken  seepenen, 
die  beroepen  sal  sijn ,  tien  pond . .  Ende  worden 
seepenen  achtervolghet  van  den  beroepe,  dat  sie 
ghepriveert  sullen  wesen  van  haren  scependoeme, 


ACH. 


ACH. 


« 


flods  noBBMnBeer  daeniMr  in  wettoliehaden  te 
oouMne  no  ghelooft  te  nne.  C.  v,  Bmggê,  I,  K. 
4  BOT.  1304  B,  %  1. 

8)  OotrtviffeH^  fr.  emieatiiere.  ||  Die  m1  sijn  ach- 
tsmdghet  bi  renoeke  Tan  scepenen,  dat  lu  heyet 
Imas  gheaaselliert,  hi  es  in  boeten  van  bc  lib. 
C.  *•  Brwfgt^  I,  K,  «.  1281,  a.  4.  Sn  80  wie  die 
nl  syn  achterrolghet  yan  der  rarde  te  brekene. 
a.  11.  Jcjf  iemene  es  achtervdghet  bi  scepenen, 
dat  hi  neemt  andren  tsyn  bi  cracbte,  hi  sal  keren 
dat  hie  badde  ghenoemen,  en  es  in  boeten  ran 
lx  lib.  jegben  den  grave:  en  es  bie  acbterrolghet 
dat  bie  bevet  gbedaen  sulken  roef  met  wapene, 
hi  beret  tlgf  Terbuert.  a.  15.  8o  wie  die  sine  bant 
doet  an  acepenen  in  evelen  moet,  iof  bet  ne  si  sinen 
laehame  te  yerweme,  es  biere  of  acfaterrolgbet  bi 
den  noialen  besoeke  ran  den  graye,  bie  wort  in 
^paTen  gbenaden.  a  18.  So  wie  die  sal  syn  aohter- 
▼dlgbet  van  yalscber  wareit  te  dragbene.  a  26.  Jof 
enicb  soepene  wort  acbterrolgbet  bi  wette  die  yal- 
schelike  [gbesijn?]  beeft  in  sQn  herscepdoemt?),  hie 
bliyet  in  agraven  ghenaden.  a  27.  (De  geiyktydige 
Transche  tekst  segt  oyeral  a/at«r«,  en  La  Cnme 
1^  ook:  On  dit  encore  aa  Barreau:  aifeint  et 
comvatMcmf  en  Littré:  Il  est  atteint  et  oonvaincn 
d'avoir  yolé ,  il  est  reconnu  coupable  de  yol ;  welke 
beide  aynonimieke  woorden  door  Kramers  nogtans 
yertaald  worden  door:  aangeklaagd  en  overtuigd. 
Wel  ia  waar  dat  Littrë  het  w.  t^tieint  op  sichselye 
yerklaart  door:  préoemu^  aceuséj  yezdacbt  en  be- 
sehaldifid,  aangeklaagd). 

ACHTEBV0L6ENDB ,  vz.  VdIgemM,  overeen^ 
kowutifl  met^  fr  Muivant,  eonformémemt  è,  ||  Als 
der  eedt  alao  gedain  sgn  sall,  sall  eenyglick  in 
sgn  ambacht,  achtervolgende  synen  eedt,  eenen 
gabemeerder  desseWen  ambachts  kiesen.  O.  Liége^ 
11  dec.  1600,  Haw99lt  ||  Als  die  waardeerderen, 
achtervolgende  buna  eedts,  sullen  waerderen,  en 
aal  egbeen  persoon  denselven  moegben  belet  doen. 
Leeriamomrg  iê  DteMi,  27  febr.  1M6,  a.  19  Al  is 't 
dat  de  vierschare ,  achtervolgende  de  princelicke 
ooDceaaie,  onderhouden  moet  syn  van  veerthien 
dagen  ten  veerthien  dagen  ten  mmsten ,  nochtans . . 
C.  e.  Oemtj  I,  a.  7.  8oo  mach  die  voers.  partije, 
die  de  gelofte  gedaen  is,  komen  voor  den  meyer 
en  twee  schepenen,  en  versnecken  'tvonnisse  van 
bedwange,  achtervolgende  de  gelofte  die  hem  gedaen 
is.  C  9.  8'chêm^  a   4. 

ACHTEBWAEBSTEBIGK,  zn.  v.  Kraamlewaar' 
BteTy  baker,  fr  jfordê  d^OKCOuekh.  ||  Als  afj  totten 
man  phecommen  waren  om  te  weten  bescheet,  soo 
sprark  hij:  dat  zyt  vragben  zouden  de  achterwaer- 
iterigghe  van  deser  Oneer  Yrauwe  B*t.  tijden  ^  I, 
1^3.  Jan  van  den  Driessche  ee  ghecondempneert 
gheweeat  by  scepenen  der  stede  van  Audenaerde, 
aehtervolghende  het  edict  van  den  zix  januari  l.'>81 , 
ala  zyn  kindt  hebbende  doen  doopen  by  zyne 
achterwaersterigge ,  in  de  somme  van  1.  lib.  par. 
en  in  de  coaten.  Actnm  den  4  april  1681.  Audem 
■a»^  ,  V.  144. 

ACHTEBWAEBT,(Achterwaerta.  achterweerts, 
achterweert,  ook  wel  eeme  Afterwaert,  byw.  van 
plaats.   Aekiêrwaarte ,  fr.  en  arrUre, 

1)  A. — treden.  Aektenói  ffoan^  fr.  aller  en  ar- 
riire,  ee  reHrer,  ||  Die  scepen  wysen  voer  recht,  dat 
die  degher  aflerwaert  sullen  treden,  efi  sullen  boer 
swerde  wttrecken,  en  comen  weder  aen  dertwerf, 
n  aen  den  werf]»  met  gewapender  bant,  efi  sullen 
haer  claghe  en  hoer  wapen  geroeft  doen  e&  die- 
fhaBo  die  sy  voer  eculdicb  bonden  eenwerf,  ander 
««f  «B  datde  weri»  alao  ala  Nobt  ia,  eik  dMf«ii> 


teynden  xeobt  Ckmrfh.  'eBoeok,  f»  61.  lft«  B.  Ditie 
dat  leste  vonnisst  Die  scepen  wyaen  voer  reobtt 
dat  die  clogber  hoer  dage  en  boer  wapen  geroeft 
gedaen  hebben,  geiyo  alst  vonnias  gewyst  beeft, 
en  also  dat  ay  wael  afterwaert  treden  moghen,  en 
ateken  hoer  sweert  op,  en  oomen  weder  aen  den 
werf,  en  spreken  voert  tot  hoeren  recht,  alao  ala 
recht  is,  en  daerenteynden  recht.  Ib. 

2)  A. — gaen.  Vereterten  in  opklimmende  Ujm^ 
fr.  éehoir  anx  asoendanit,  ||  Waere  eenen  kinde  leen 
gecocht,  al  leefde  vader  ende  moeder,  ende  dbedde 
geheel  waere,  storve  tkint  sonder  oir,  het  en  aoude 
vader  oft  moeder  versterven,  want  ten  mach  niet 
achterweert  gaen,  want  het  moet  voirweert  gaen, 
ter  naeater  geboiiien  diet  van  reobte  souldioh  ea 
te  bebbene.  boxhobbit,  a  63. 

8)  A.— houden.  .  Aekierkouden^  fr.  reeéUr.  \\ 
Dat  by  alle  syne  goeden,  actiën  efi  crediten  te 
voerschyne  gebracht  en  overgegeven  hadde  tot  be- 
hoeff  syner  crediteuren,  sonder  dat  by  yet  daeraff 
hadde  versteken,  verdonckert,  verborghen  oft  aob- 
terwaerta  gehouden.  C.  e.  Aniw,^  1646,  XY,  2. 

4)  A.— houden.  OiMfer  nek  honden,  fr.  ffordêr 
par  devers  *oi.  ||  Want  metter  daet  bevonden  is,  dat 
ondertusschen  partyen  hun  bescheet ,  daarop  sy  bun 
zyn  funderende,  aÜeenHjck  zyn  dienende  by  oopye 
oft  extract  alhier,  achterwaerta  houdende  d*on^- 
nele,  opdat  de  rechteren  niet  ounsidereren  oft  be- 
mereken  en  souden  de  fauten  efi  gebreken  in  d'o» 
riginele  stucken  wezend.  O.  e.  Lier,  Siijl,  YIII,  18. 

6)  A. — keeren.  Afzien  ww,  fr.  se  dhieter  de^ 
renoneer  è  ||  Waer  dat  de  vassal  aynen  beer  gbeao- 
cttseert  hadde  van  eenen  vilainenstucke,  en  tprooes 
gelitisf'ontest^rt  waer,  en,  so  verre  beleedt  zynde, 
dat  hi  achtorwaert  keerde  en  renunoieerde  van  den 
processe:  oft  byt  soude  mogen  doen?  Leenr.  e. 
ri,  131. 

6>  A.— Steken.  Aokterkondem^  bedriegH^  onder 
ziek  houden^  verzwijgen,  fr.  ne  poe  dMarer,  iawe, 
recSler.  ||  Oft  iemandt  van  den  pachteneren,  oft 
heure  dienaren,  eenige  keuren  ore  breuoken  ach- 
terwaerta ataken  oft  ouderhielen,  langer  dan  dry 
dagen  lanck ,  sonder  den  rentmeester  te  condigen ,  die 
soude  t  elcken  verbeuren . . .  MABTiirrz,  294  (1&43). 

7)  Afsterven.  Vm eterven  in  opklimntendehjn^ 
fr.  Sekoir  anx  aecendanie  ||  Binnen  die  stadt  ende 
vryheyt  van  Dieet  sterffven  alle  erfTeiycke  goeden 
oock  achterwaerta,  te  weten,  van  bet  kindt  op  vader 
oft  moeder.  O.  v.  Dieti,  II.  10.  Alle  erffeiycke 
goeden  binnen  de  cugpe  van  Dieet  gelegen,  aterven 
achterwaerta,  te  weten  van  den  kinde  op  den  vader 
en  op  de  moeder,  en  niet  vorder.  YIII,  3. 

8)  A.— terden  Z^  woord  herroepen,  fr.  eerS- 
traeter  \\  Als  een  grondenaer  syn  leen  vercocht 
beeft  efi  hem  betrouwt  [l.  beronwet],  bi  mach 
achterweert  terden  en  renunchieren  van  den  cope 
totter  erfvenisse.  Leenr.  v.  VI, ,  97.  In  verooopinge 
volnntarien  van  leen  oft  erven,  daer  geen  kerek- 
gebodt  gbedaen  en  is,  mach  de  vercooper  achter» 
waert  terden  en  van  den  coop  renuneieren.  Fraei. 
eiv.,  10«  t  ,  o.  16  a.  6. 

9)  A.— verholen  houden.  In  hei  aMerete 
deel  van  zijn  huis  verborgen  honden»  tr  tenW  oaekê  è 
Varrière  de  ea  matton.  ||  Wie,  die  houden  zonde 
eneghen  dichs  [nl.  scheerdisoh]  verholen  achterweert, 
dat  ware  up  xx  s.  en  de  allame  verhuert;  maerelo 
scerier  [scheerder]  es  sculdich  thoudene  sinen  dicha 
voorwaarts  ter  strate,  en  anders  niet,  np  de  ▼oi^ 
seide  boete    K.  lakenq.   Y per  en,  190. 

ACHTEBWABEN,  bw.  1)  BewOcmi,  fr.  mt- 
estflar.  ||  Item,  gaven  ay  yaa  «nm  ili^ptaii 


12 


ACH. 


ADE. 


ende  zij  ellen  der  [den  heere]  Muglin  de  Oonine , . 
ende  den  ganoen ,  die  de  Yridachmarct  achterward, 
ende . .  [daer  sy  ?]  wardecose  af  badden  te  wintre. 
Bek.  V,  Oent  (1S8B),  42  Hen  tween  die  tghescutte 
en  de  bogen  van  der  stad  acbterwaren,  eiken  van 
hen  TiTe  en  twinticb  scellinge  grote.  Bdg.  Mum  , 
VII,  106,  (1359). 

2)  Onderhouden^  fr.  ohêtrver,  ||  Dit  es  die  wet 
ende  die  kuere,  die  die  grave,  Wijt  yan  Ylaen- 
dron  ende  marcbia  van  Namur,  wille  dat  se  ei 
gbehonden  ende  gheachterwaert.  C.  v.  Brugge  ^  K. 
V.  1281,  ftrooem. 

8)  Tertorgen^  hetiieren,  fr.  adminUtrery  rSqir,  \\ 
Dese  Toergheseide  vj  <^  Tla[emB]  en  dlant  dat  hier- 
voer  gheseit  es,  zoe  heeft  ontfaen.  alse  sterveleec 
man ,  Boidgn  Pascharis ,  poertre  [van]  Ghent,  seleehs 
Qheests  bouf  Tan  santé  Jans, .  ..alse  een  yan  den 
prociireres ,  die  deaen  zelven  eleghen  Gheest  hebben 
te  achterwaern    IR  juli  1281. 

ACHTEBWATEB,  zn.  o.  MóUnwaier  van  stroom- 
opwaarts^  fr.  eau  d'amont  d'un  moulin.  \\  Yandaer 
sijn  wij ,  commissarissen ,  gecommen  . .  opten  moeien 
aldaer . .  gelegen  opte  riviere  oft  beke  geheeten 
de  Yelpe,  daer  den  reschbalck  {l.  rustbalk]  (die 
steynen  was)  es  bevonden  te  liggen  hooge  van  sijn 
aebterwater  twee  voeten  vier  en  eenen  halven  diiijm. 
Bekenk.  v.  Brah.,  reg.  110.  f  o.  2.S6  (1539). 

ACHTEBWESEN  (Afterwpsen),  zn.  o.  1)  Schade, 
nadeel,  fr  dommage^  prijudve.  \\  Want  en  konste 
die  aenlegger  zijn  sake  nyet  bewairheyden  met 
brieve  off  mit  behoirlicken  getuge , .  soe  sal  die 
wethouder  alsdan  denghenen  die  mitten  lijve  off 
«yn  goede  in  der  maten  yoirs.  arresteert  weere, 
doen  ontslaen  costeloes  en  scadeloes  ten  coste  des 
aenleggers,  en  dairtoe  sal  hij  hem  moeten  opleg- 
gen zoevele  als  der  wetten  duncken  sal  behoirlijo 
wesen  van  den  verletten  ofte  afterweson  desghunen 
die.,  gehouden  weer.  Chartb,  o.  *s Bosch,  R  101. 
Van  der  JSeninge, 

2)  Goedvinden  (hier  inzonderheid  de  hoofdsom 
eener  rente),  fr.  crêanoe  (ici  particulièrement  Ie 
capital  d'une  rente).  ||  Soo  als  men  oock  op  den 
onderpandt  niet  meer  en  sonde  winnen  als  een 
rente  van  binnen  jaers ,  inghevalle  daer  een  oft  meer 
nae-renthiers  op  stonden ,  die  oock  t 'achter  weeren , 
en  soo  verre  die  van  hun  achterwesen,  te  weten 
van  de  principale  rente,  niet  en  souden  moghen 
voldaen  wespn.  C.  e.  Breda,  a.  61. 

ACHTIENE,  telw.  Achttien,  fr.  dix-huU.  \\ 
Achtieoe  sols  renten.  19  juni  1289. 

ACHT8TEBE,  ranggetal.  Achtste,  fr.  huitième,  || 
Fieter  Yan  der  Schelle  was  ghevanghen,  eü  was, 
hem  achtstere,  voer  dat  beelfroet  voer  de  halle 
onthoeft  up  de  maerct.  j.  r   dixhtjde,  28ri. 

ADAMANT,  zn.  m.  Ned.  en  fr.  diamant.  \\ 
Want  den  Heere  sprack,  in  *t  aude  testament: . . . 
haer  zonde  es  ghescreven  met  een  ijseren  griffie  in 
eenen  adamsnt.  Ber.  tijden,  I,  99. 

ADDITIEK,  zn.  mv.  Bijvoegsels,  fr.  addiiions.  || 
Men  verstaat  er  door  in  de  practijk  nieuwe  schrif 
turen,  die  men  overleevert  naadat  men  gedient 
heeit  van  zyn  schrifturen  van  re-  en  dupliek.  Zij 
dienen  tot  wederlegginge  van  het  gepozeerde  bij 
syn  parttje.  bosy. 

ADEL  (AEL),  bn.  Wettig  geèoren^  echt,  fr.  légi- 
time  f  de  légifime  naissance,  tegenovergesteld  aan 
„bastaert".  ji  Hoe  men  bastaerden  soenen  sal.  Het 
is  te  weten,  waert  een  bastaert  oft  natuerljck  doot- 
geslagen . .,  soo  soude  der  heer  die  soone  trecken . . . 
Item,  het  ia  questie  oft  een  adel  persoen  doot 
gmlagen  worde,,  gheen  wettige  geboorte  hebbende. 


C.  gr.  Loon,  I,  69,  a.  62.  Hoe  men  adel  soenen 
sal.  Item ,  het  is  questie,  oft  een  adel  persoen  doot 
geslagen  worde,  gheen  wettighe  geboerto  hebbende, 
maér  achterlaetende  eenen  wettigen  vaeder  en  moe- 
der, oft  wettige  broeder,  aen  wien  men  dat  soenen 
sal.^  a.  6.S.  Bastaerden  en  hebben  gheen  recht 
van  beschudde  der  goederen  die  hunne  aele  vrien- 
den hebben  vercocht,  en  integhendeel  en  vemade- 
ren  de  aele  niet  tghene  door  du  bastaerden  is  ghe- 
alieneert    C  o.  Maastr.,  xij.  8. 

ADELBOBST,  zn.  m.  Een  jongeling  wi  den 
adelstand,  jonker,  fr  cadet.  Zie  De  Yries  en  Te 
Winkel  ||  Die  op  sijnen  roep  niet  en  is,  sal  ver- 
beuren acht  stuijvers  voor  die  guldebroeders ,  adel- 
borsten en  corporaelen,  en  vier  stuijvers  voor  de 
rotsgesellen  O.  P-B  A.,  IR  juli  1707,  Mechelen. 
Mijne  heeren  wethouderen  ordonneren  aen  dehooft- 
lieden  en  regeerders  van  de  vijff  gilden  dnser  stadt 
gereet  te  maeken,  ieder  gilde,  den  nomber  van 
sestigh  wel  gewapende  mannen ,  soo  van  de  gilde , 
waeronder  begrepen  de  gevrijde  offce  jonghmans  der- 
selve,  en  de  contribuanten  of  hangers,  als  van  de 
adelborsten  van  hunne  wijeken,  om  te  compareren 
met  schoon  opper-  ende  nedergeweir,  en  net  en 
decent  habijt,  op  de  eerste  ordre  van  mijne  voors. 
heeren  aen  hun  te  geven,  op  de  boete  van  25 
gulden  tot  laste  van  iederen  gildebroeder  en  adel- 
borst. Peoen,  1.S5  n731).  Capiteyn  Ixzx  guldens, 
lientenant  xl  g.,  vendrich  xxx  g.,  twee  sergeanten, 
elck  XX  g.,  vier  corporaels,  elck  xij  g,  vier  lance- 
passaden,  xi  g.,  vier  adelborsten,  elck  xiij  g.,  den 
clercq,  wesende  fourier,  x  g.,  chirurgien  x  g.,  drie 
trommelslaeghers,  elck  x  g,  xvj  corseletten  met 
spijssen,  elck  xi  g.,  xij  musquettiers.  elck  xi  g., 
drie  gougaers,  elck  viij  g.,  xxxvij  soldaten,  elck 
viij  g ,  xxij  soldaten,  elck  vij  g.  Auden.  meng.,  lY, 
73  (1?'78). 

ADKLTNCK.  Zie  aïldikck. 

ADELINCESCHAP  ( Adelincscep),  zn.  o.  Bedoelt 
men  hier  edeldom  of  ridderschap,  fr.  nohlesse,  ehe- 
valerie?  of  leengoed,  fr.  des  flfful  ||  Keure  van  ade- 
lincscepe  te  bejagghenne  [koopen].  Men  verbiet,  op 
de  mesdaet  van  x  Ib.,  dat  niemen,  die  zyn  ade- 
lincscep  coept,  ofte  poertere  jeghcn  poertere,  eene- 
ghen  heere  ghelt  derof  gheve;  diet  ghove  en  diet 
name,  ware  in  de  voorseide  boete.  En  dat  niemen 
van  sinen  chensgoede,  dies  hi  in  erve  es,  settinghe 
eheve  eeneghen  heere.  op  deselve  mesdaet;  en 
die  se  name  ware,  al  diereghelike ,  in  deselve  mes- 
daet (En  ware  ofte  sy  hem  derin  gheobligeert 
adden  wettelike).  Q,  v.  And.,  2e  d.,  64,  Kh,  v. 
1338. 

ADELTNCKSBECHT.  Zie  aeldikckshbcht. 

ADELMAN,  zn.  m.  Een  man  uit  den  adel- 
stand, jonker,  fr.  cadet.  ||  Sullen  voorts  de  adel- 
mannen ofte  ander  van  de  compaignie,  uuytghe- 
sonden  omme  de  ronde  te  doene,  ghehouden  syn 
deselve  behoorlick  te  doene  in  gheheele  ronde  deser 
stede,  up  de  rampaerden  en  daer  sentinellen  ghe- 
stelt  worden  bbmbby  ,  I,  .^.')8  (lfi39).Zie  adblbobst. 

ADEM,  zn  m.  In  éénenadem.  Zooals heden. 
Zonder  tusuchenpoozen ,  fr.  tout  d^un^  hafeine^  sans 
in/ervalle.  ||  Maer  worden  die  brieven  by  denselven 
persoon  oft  verlydere  gepusseert  op  éénen  dach, 
voer  deselve  oft  andere  scepenen  (maer  nyet  gelycke- 
lyk  en  unico  contextu  gelesen  en  in  éénen  adem 
verleden),  soe  souden  de  leste  gepasseerde  brieven 
de  oudste  moeten  vuytsteken.  C.  v.  Antw.,  1545, 
YI,  14. 

ADEBEK,  zn.  t.,  mv.  van  ,,aer'\  korenaar  (oni- 
staen    uit  verwarring   met   „ader'',   Hoedader),   fr. 


ADE. 


ADV. 


13 


ifi,  I)  Weleke  ordinaacie  gemaict  is  ten  Toirdeele 
TUI  den  haiJBftrmen.  dat  die  daiienbinnen  mogen 
gaêB  opnpen  en  oerten  die  aderen  Tan  den  cooren 
opt  Telt  feMeTen.  t.  d    tay.,  147. 

ADIËEREN.  Zie  aevoasn  en  ASNGBUPEy. 
Meijer:   AHie^ren  =  an^a^n. 

AD1TTE.  Zie  AEiraBUPTvaB. 

ADJT78TEBEN,  ow  Afrekenen,  afhetalen,  fr 
iSeomvifer^  liqmüier.  ||  Waerop  onse  resolutie  ge- 
draeght:  dat  UL.  sonder  eenigen  Toorderen  uijtstel 
snllen  bebhen  t'adjnsteren  xnet  onsen  rentmeester 
Boaton,  OTer  allen  hetghene  UL.  t*sijnen  comptoire 
ten  achteren  staen.  8t,-Areh,  Diêsi,  Brief  v.  30 
mrt  Ifift*,   Be-fen. 

ADBESSEEBEK,  ow.  Oetultl^en,  tfoed  uitval- 
Zm,  fr.  rSu9Mir.  La  Gnme:  Adrexter.  ||  De  wynen 
in  Vranckerycke  waeren  Tan  ghelycken  wel  tame- 
liek  gheadresKeert  ende  goet  Tan  wyne.  piot, 
Cinm.  558.  Ons  Tolrk  hadde  gbemyneert  onder 
de  stadt,  waer  tj  bnsrmnt  eiï  tTier  in  staken, 
't  weicke  wel  adresseerde.  659.  Alzo  zj  aireede 
*t  Tier  gbesteken  hadden  in  een  huedeschip , .  .  die 
ses  rmbbaawen  namen  de  Tlacht  naer  haerlieder 
Tolek,  die  in  de  dnnen  stonden,  om  te  ziene  hoe 
haeriieder  exploict  adresseren  zonde.  B69.  Pe  wynen 
m  Vranckerycke  waren  zeer  abnndant . .  Be  Ryn- 
ache  wynen  in  de  Bnitscbe  landen  waren  oock  zeer 
wel  ffh^adresseert    73!. 

ADULTERTJN.  zn.  m  Die  in  opernpel  qefedd 
ie,  fr.  adfdtêrin,  \\  Bastaerden  ghewonnen  in  OTer* 
spele,  die  men  heet  adulterinot  Leenr.  v.  F7.,  58 , 
Hoe  een  adnlterijn  snccederen  sal . .  Hi  sterf  sonder 
den  aone ,  daer  hi  in  twijfelde ,  bastaert  oft  adulte- 
rijn  te  doen  pronnnrierene.  63. 

ADVENANT,  zn  o.  Aandeel,  fr.  quote  part. 
Zie  La  Game.  ||  Indien  twee  persoenen  oh  meer, 
eren  naer  bestseude  den  Tercooper,  naerhede  Ter^ 
sochten  Tan  Terkochte  erfre,  sij  sullen  gelijckelijck 
ODtfangen  zijn  ter  naerhede,  oplegghende  elck  sijn 
adTenant  Tan  de  penningen  aen  den  coop  cleTenoe. 
C  V.  Poper.,  TUI,  a.  10 

ADVENTEN,  ow.  Ter  Jkeilqe  tafel  naderen, 
fr  eontmmniér.  \\  Vort  zullen  z\j  ad  Tenten  Ti  Te 
tijden  Tan  den  {are  of  tij  :  eerst.  T<56r  kerssTont, 
daema  Tor  Paessrhen,  den  derden  Tor  tSinxene, 
den  Tierden  tot  Onser  Vrauwendach  half  oughste, 
den  Tifsten  Tor  Alreheijlegendach ,  en  dander  u, 
die  oec  eenegheefieginen  bonden ,  date  te  Lichtmesse 
efi  te  8acramentsdaghe.  Auden.  meny.,  II.  88,  Be- 
fijnktif  ie  Pamtle. 

ADVERSARI8,  zn.  m.  Tegenpartij^  fr  partie 
odverMe.  ||  Omdat  het  scient  dat  hi  sinen  adTersaris 
boeelike  moTeren  wille .  . ,  den  heere  iij  stuiTers 
en  sinen  adTersaris  ij  stuiTers.  30  mrt.  1265.  a.  7. 
De  lat    tekut  bepfl":  ndrerMarivm 

ADTEBT188EMENT,  zn  o  Volgens  Eramers: 
de  TToegere  naam  der  eerste  schrifturen  tot  alge- 
Dieene  inleiding  eener  rechtszsak;  La  Cnme  zegde 
ook:  AdnerHenemeni ,  la  premrhre  pièee  pour  Vin- 
etrweüon  des  juoee,  lïaar  onderTindirg ,  houden  wg 
het  echter  met  Boey,  die  zegt:  „AdTertissementen 
sijn  teaar»ehtmunnqen  ^  onderruftivqen ;  men  Terstaat 
erdoor  die  schrifturen,  dewell^e  men  inlecTert  nsa 
'tToldingen,  TÖ<5r  de  decisie  Tan  de  zaak,  waarin 
ttien  de  zaak  in  kwestie  naarder  adstrueert,  en  de 
middelen  waarop  men  zig  fundeert,  en  drarblj 
veederlegt  het  gesnatineerde  Tan  zijn  partije".  Zoo, 
of  100  omtrent  Terklaart  ook  de  Lat^.rière  het  woord: 
AieerHseement:  Rn  l'édit  de  Ohsrles  VTII,  de  l'an 
14ttl,  art  80.  ^C'est  nn  motif  de  iait  on  de  droit, 
qoe  Ia  partie   brille  par  écrit  sur  un  incident  ou 


debat  surrenu  en  la  eause,  ou  aprèe  lee  ierUwreë 
principalea,  premières  et  secondes  additions:  om 
qnand  Ie  diff^end  e*t  petit^  Dit  laatste  slaat  goed 
op  ons  citaat  uit  de  Coet-  Tan  SanthoTon  Op  het 
woord:  Motif  de  droit,  houdt  de  Lanrière  zich 
aan  de  beteekenis  Tanr  laatste  geschriften:  ^^qne 
les  parties  baillent  par  écrit  en  conclwnon  de  cauêe, 
pour  mouToir  et  aTcrtir  Ie  juge  de  leur  bon  droit, 
outre  ce  qu'elles  ont  ëcrit  en  la  cause  par  écri- 
tures  principales,  additions  premières  et  secondes, 
et  par  contredits  ou  soutènemens  "11-^1^  die  saecken , 
die  men  Terbalijck  oft  mondelings  bedingt,  onder 
die  ij  karolns  gulden  bcTonden  worden  nijet  ge- 
legen te  zijne  in  feijten,  soe  sullen  die  heeren 
defielTe  terstont  beslichten;  oft,  ingOTalIe  Tsn  swa- 
richeijt,  den  partijen  bcTelen  hen  meijninge  in 
beijder  zijden  te  stellen  bij  adTertissement ,  en 
daeraff  belasten  te  dienen  binnen  zekere  oorte  dagen. 
C.  V  Santh. ,  St\il  (hs),  a.  56  Dat  Tan  nu  Toor- 
taen  d'  adTOcaeten  en  procureurs  beur  selTcn  niet 
en  sullen  mogen  appoincteren  te  schriJTcn  bij  adTer- 
tissement, op  arbitrale  correctie.  O.  Stijl  in  Brah,, 
13  apr.  1604.  a  499.  Dat  oock  die  commissa- 
rissen Tsn  der  rollen  *t  nelTe  oock  niet  en  sullen 
moghen  doen  dsn  in  difficile  en  sware  mat<erien, 
eü  dewelcke  sij  op  't  bedinghen  Tan  partijen  niet 
gheTueghelijck  en  sullen  moghen  beslichten   500. 

ADVETJ  (AdToy»,  zn  o.  Toeitemminq,  fr.  oon- 
sentement.  La  Cnme:  Advou^  adveu.  \\  Den  man 
Termach  te  Tercoopen  en  belasten  zyn  huys  in  de 
stede  staende,  alwaert  dat  hy  tzeWe  an  zyn  hnys- 
TTSuwe  behuwet  hadde,  aonder  heur  consent  en 
adTcn.  C.  v.  Aalst,  XII,  2. 

ADVIES .  zn  o  Gfheime  heraadslaoiwf  der  reek- 
ters^  fr.  avis,  dMihfrê.  \\  Naer  het  dienen  Tan 
duplique  ofte  quadrupliqne,  zal  de  sake  Tallen  in 
'tsdTys.  C.  V.  And.,  Stijl  kasnelrij,  a.  27,  I,  «12. 
Het  OTcrleg  gedaen  zynde,  zullen  partyen  oook 
hebben  gelycke  dilayen  om  te  dienen  Tan  contra- 
dictien,  en  daemaer  Tsn  solutien,  sonder  breeder 
BchryTcns,  als  daermede  de  sake  oock  Tallende  in 
het  sHTys   a   28. 

ADVbCAET,  zn.  m.  1^  Advocaat;  de  oude  Tert 
der  Carta  lihertatis  t.  Diest  (1228)  heeft  T0or,i^TO- 
catum"  voresprelr^re ,  fr  avorot,  oudt.  parfi^, 
rftnrparlier  Zie  De  Vries .  Middeln  Wdb  en  Nederl. 
Wdb. ,  en  Verdam.  ||  Een  adTOcaet  heet  men  een 
patroon  der  saken  boxhoben,  a.  8.  Item,  meester 
Leonsrde,  der  stat  aTocset.  Tan  sier  solarien,  xz. 
PC  grote.  Talent  xxTij  Ib  R^lr.  v  Antw.v  1324, '53. 
Niemandt  en  sal  in  dese  atadt  moghen  exerceren 
d*  officie  Tan  adTOcaet,  hij  en  sij  in  eeniee  nni- 
Tersiteijt  ghepromoTeert,  en  in  de  rechten  licen- 
tiaet  ghecre^ert .  en  Tan  goeden  name ,  fame .  nut 
en  beqnaem ,  eü  poorter  deser  stadt .  en  in  handen 
Tsn  den  horehemeester  den  eedt  daertoe  staende 
ghedoen  hebhe.  C  v.  Antw.,  1^82,  S/ijL  Advocaten, 
a  1.  Kiemant  en  mseh  sdTOcaet  oft  taelman  wesen, 
hij  en  sij  poorter  deser  stadt  IK,  cfmp.,  V,iij,l, 
Op  de  lakenhalle  competeert  den  guldekens  ende 
den  ses  outste  adTocaten  t'selTe  recht  ghelyok  hierna 
gheseght  wordt  onder  Titel  Fan  vonnissen  in  eiviU 
ftaecJcen  gheiresên  ende  r4tn  de  executien.  Behoude- 
lijck,  dat  in  den  dach  Tsn  beraede  d'aenleggher  ende 
Torweerder  alle  beijde  gcTen  thien  groeten  Bra- 
bants, daerTsn  den  guldeken  oft  waerdeijn,  die 
maent,  competeren  de  Tier  groeten  Brabants,  ende 
de  resterende  Tj  groeten  den  TOorschroTen  adTO- 
caten.  /*.,  1^82,  V,  13 

2)  Verdediffer,  fr.  tli^/iwfeiir.  |t  Weicke  bullen  onse 
Toorseijde  heglige  Tader  de    paus,   by  den  weer- 


14 


ADV. 


AEL. 


dighea  mtettor  HieroDymoB  Alexaoder . . . . ,  oqb 
[nl.  den  Keizer]  heeft  doen  presenteren,  alt  den 
waenchtighen  oppersten  en  Bouyeragnen  bescher- 
mer en  principael  behoeder  Tan  den  heijlighen 
ghelooTe :  advocaet  en  autsto  sone  van  onser  Moeder 
der  heyiigher  keroken.  Flac.  v,   VL^  8  mei  1521, 

I,  90 

ADYOCREREN,  ow.  PUiiem,  fr  plaid^,  Meger: 
Avocm'011,  Toorppreken  ||  Een  heijden,  een  Sara- 
zgn,  een  herettjc  persoen,  oft  een  jode,  oh  een 
andere  ongelorige  persoen,  en  mach  niet  postuleren 
oft  advoceren  tecren  eenen  kersten.  ▼.  D  tay.,  321. 

ADVOUEEREN  (AdToeeren,  adyojeeren),  ons. 
en  bedr  ww.  Cherfkeurmt,  toei^femmen,  fr.  approu- 
«sr,  c<m»€ntir,  \\  En  zullen  de  Toors.  twee  cleer- 
ken  ghehouden  zijn  alle  zaterdsghe  toot  scepenen 
en  raden,  die  al  de  weke  gheseten  hebben,  al 
de  Toors  vonneesen,  appointementen  en  bevelen 
t' overleeene,  omme  die  te  sdvoeeme  en  onder 
te  teeckenen.  C  v.  Brugtfê,  II,  23  (1454).  ||  Zoe 
wanneer  dat  partijen  alle  compareeren,  eest  dan 
alsoe  dat  ennige  richters.,  versueken  dat  renvoy 
▼an  der  saken,  eü  dat  partijen,  alsoe  wel  die 
geappelleerde  als  die  geïntimeerde ,  advoneren  dair 
te  gaen,  zoe  sal  bg  d(*n  hove  dat  renvoy  gedaen 
woiddexL  Y.  D.  TAV,  .S87.  Diei^cne,  die naederschap 
▼ersoeckt.  moet  sulrkx  commen  verclaeren.  en 
▼ersoecken  voor  drij  schepenen,  en  daeraff  bezegelde 
brieven  al  impetreren.  ende  daernaer,  bij  ordon- 
nantie van  dezelve  schepenen  den  coop  [cooper] 
van  de  goeden,  die  hij  aenboorden  wilt,  een  wete 
doen  doen  bg  eenen  stedsbode  tegens  de  naeste 
vierschare,  om  zoodanige  aenboordinge  te  advoye- 
ven  ofte  impugneren,  ende  daerop  hooren  wgsen 
naer  behooren.  C.  v  Middelb, ,  XT ,  2.  En  tghene 
bij  de  meeste  voosen  van  de  presenten . .  in  de- 
zelve rekeninge  ghecasseert  ofte  wederleegt,  en 
aengaende  andere  saecken  van  den  lande  geordon- 
neert  ende  geresol veert  sal  worden,  sal  deselve, 
■onder  eenighe  swaricheijt  ofte  teghenspreken  van 
de  absenten , .  als  wel  ghedaen  geadyoyeert  ende 
gepresen  moeten  zgn.  Flac.  v.  J9ra6.,  8  aug.  1618, 

II,  244. 

2)  Advoueeren  hem  te  rechte.  Zich  voor 

hti  recht  hefrêkkelijk  rerklaren^  fr.  m  dêrhtrêr  juttir 
eiahU  II  Doende  Yoorts,  tot  meerder  bewaerenesse 
yan  de  kinderen,  goeden  sofflManten  zeker,  ten 
oontentemente  van  de  opperyooghden  en  magben, 
en  hem  aldaer  te  rechte  advoörende.  Cv  .^fk2.,  lyiij, 
a.  6.  En  dat  oock  de  voomomde  vooghden  poor- 
ters zyn  van  Audenaerde,  renderende  binnen  der 
yoomomde  stede,  haere  vryhede  ofte  casselrje.  ofte 
ton  minsten  dat  zy  hemlieden  advodren  t'  Aude- 
naerde te  rechte-  17. 

AECHT,  telw.  Acht,  fr.  kuit  ||  Op  poene  van 
aecht  Binschguldens.  O  ZA^ffê,  1  febr.  1447.  a.  1, 
JSree, 

AEF  (Aeff.  Aye>,  bijw.  Af  (Y^n\  fr.  ds.  \\  Weert 
oick  'ttake  dat  yemant  wevelgaeren  gebreicke,  soe 
mach  hy  ander  opelaen  ende  snydent  aeff  O. 
LiAfê,  1  jnni  1483  a  22,  Ha$Melt  Een  laken  ., 
daer'  der  ziegel  aefgevnllen  ware.  28.  Getuychli^k 
garen . . «  daer  sullen  sy  moegen  aeiF  doen  maeken  . . 
laken,  die  men  sal  mogen  weven,  enz.  29.  Soe 
sal  men  hon  een  Ut  se  aeffryten-  8;^.  Denen 
■olde  men  een  litse  aoinryten  34.  Dat  sy  allen 
jaer  .  aeff  ende  toe  mogen  doen  poenten  die  honnen 
ambachten  proiytolick  weren.  44. 

AEF  (Aye\  bn.  Aaf»eh,  verlverd,  gnood,  fr. 
fgrveri.  \\  Ende  doch  [doe]  dine  minne  alsoe  ster- 
kelk»  toeiieiiMn  ei  wasaen  vu,  opa,  dat  ee  xnit  eenre 


yieriger  vlamine  ofbame  9X  dan  loeat  onaer  zonden 

ende  alle  menichfoudige  gebreken,  en  mit  hoerre 
crachtiger  betten  verteer  en  yerswinde  al  onee  graf- 
heit  ende  ave  middele ,  die  tegen  ons  syn  aa  oneer 
ewigher  salicheyt.  Hond,  merk.^  38  y^. 

AECKE,  zn.  v.  Aak^  fr.  acqne,  aqme.  Kil  Asdfê, 
niÊecke^  eymba,  \\  Schepen  genoemt  .  aeckena.. 
Flae,  e.  Érab.,  26  juni  1608.  I  811.  Alle  schepen, 
aecken  ende  ponten.  Ib  ,  2  mei  1622.  I,  480. 

AECE8E,  zn  y.  Byly  fr.  kdcke.  ||  Die  beafee 
aeckse,  met  eenen  houten  hamer,  ende  eenen  yaof 
ren  cliefbeytel.  C.  o.  Aniw.,  1582.  XLI,  106. 

AEL  (Aele,  hale,  aale,  ale),  zn.  m.  AcU,  soori 
van  paling^  fr.  sortê  d^anguiUê.  De  Yries,  Wdb.  d. 
Nederl.  t. ,  leert  ons  het  onderscheid  kennen  toa- 
schen  yfial"  en  ^tP^liog"*  genoegzaam  iu  oyereen- 
stemming  met  Marin,  y^  Paaling  ||  Men  yerbiet, 
op  de  mesdaet  yan  xx.  schel  ,  dat  niemen  ghezouta» 
nen  ael  of  palingghe  ne  vercoepe  vome  &  ward»> 
rers  hebben  ghesien.  Aud,  meng.,  I,  814  (1838). 
Item ,  dat  een  yegelyck  yrempt  man ,  yan  bugten  dar 
stadt  van  Bruessel  oft  hnerer  vrghegt  geaeten ,  hem 
generende  met  groenen  viaschen,  met  palingen,  alen 
en  andere  te  coopene  en  te  yereoopene,  yoirtan  zlJn , 
drie  vrije  merctdagen,  te  wetene  des  goenadaega, 
vrgdaegs  en  saterdaegs  vrij  hebben  sal ,  zgn  goet  vaa 
groenen  visschen,  van  alen,  van  palingen  en  ande- 
ren in  der  stedt  te  yereoopene,  op  alsulcken  ouden 
ongelt  als  men  van  ouden  tyden  hieraf  gewoenlio 
heeft  geweest  te  geyene,  bij  also  oft  dengenen  yan 
hen  ennich  goet  van  gruenen  visschen,  yan  alen, 
yan  Dalingen  oft  anderen  overbleye,  op  ennigen 
van  den  yoirs.  merctdagen  onveroocht,  dat  h|j  die 
niet  en  sal  mogen  leggen  in  der  zynen  (Zenne?)  oft 
op  savoeren  binnen  der  stadt  oft  in  der  yryheijt 
van  Bruessel,  op  de  yerbuerenisae  van  eenen  ouden 
schilde  ofte  de  weerde  daeraf ;  d'een  Oerden  deel 
den  heere,  d'andere  der  stedt  en  tderde  den  groen- 
visschers  ambaehte  te  gevene,  sonder  yerlaet.  K»  e. 
Bruttdt  1486,  a.  2.  Dat  nijemant  en  aal  ale  onder 
palinck,  souten  noch  levende,  d*een  onder  d'ander 
vercoopen;  wie  des  ennich  dade,  waera  om  iij  % 
en  den  yiach  yerloeren.  24.  Ende  voer  lüle  yiveiw 
visschen,  die  yersmacht  sQu.  te  wetene  snoeken, 
karpers,  palingen,  ale  en  alle  deijne  viasche  selen 
de  yinders  waarderen  en  setten  daer  zg  aeuldioh 
zijn  te  stane.  26.  Dat  nyemandt  en  sal  aale  vei^ 
coopen  dan  oyer  de  beke,  op  iij  1^.  en  de  ale  yer- 
looren.  28.  Dat  niemen  en  vercoepe  hale  over  pik 
line ,  up  XX  s  par  Voorg^toden ,  8^1.  Behouden  dien 
dat  s'u  moghen  in  hare  kisten  oft  acepe  laten  lig- 
ghen  snouke,  carpen,  aele  of  paeldino,  of  andere 
grove  vissche.  52.  Soe  wye  ale  yercoept,  aal  se  ye]^ 
copen  beneden  steken:  soe  wie  des  niet  en  dade, 
souds  gelden  xx  s  ,  en  sal  se  setten  yerseeiden  uuyt 
den  palingen,  en  daerop  steken  enen  wympel  yan 
is  ellen  hoge.  Kh.  v,  Diesf  ^  B  193.  Falino,  ale« 
tonale.  Tol  ie  Bumptt,  1508. 

AEL,  zn.  m  Oier,  mettgier,  fr.  pwrin,  oau» 
den  fmmiérn.  Kramers  heeft  ,,Aalte''  als  proy  ;  Van 
Dale :  aal ,  aalt  en  ale.  Zie  De  Vries  en  Te  WinkeL 
II  Dat  hy  [de  Commissaris]  den  aelput,  indien  er 
eenig  is,  heeft  geniijmt,  en  de  aele  acht  yoeten 
diep  gedolven.  Indien  geenen  aelput  en  is,  ne- 
maer  eene  kuijpe  ofte  quarteel,  put  ofte  aeppe,  al- 
waar de  a«»1e  loopt  uijt  den  stel.  Flao.  o.  Fi.,  16 
jan   1772,  XI,  1414.  a.  27  4  29. 

AEL.  Zie  adbl. 

AELDINCK  (Aeldino,  aeldinger .  mv.  aeldingheo, 
aldinghen,  aldinghers,  aeldinghm,  adolingen)  za.  m. 
J^fgmatm,  fr.  Airtiiar.  Kil.  Aeldin^,  a/Ê&igêr^  hatir 


AÈL. 


AÈL. 


45 


Ütif,  11.  Sttêreë,  II  Gberiele  dat..,  so  willie  dtt 
Byn  g^MMt , . .  dat  io  broehte  in  den  elooster , . . 
tedeikMrde  np  mine  gherechte  ddinghen.  2t  mrt. 
1285.  Het  gbeTelt ,  dat  ap  een  leen  erflijcke  of  lijfrente 
ilMt,  efi  den  dach  es  oommen  van  den  payeraente, 
de  gropdenaze  alervet,  soe  eist  schuit;  die  schuit 
^  die  aeldinghen  gemeene  srhuldieh,  al  staet 
■Ueeoe  np  leengoet  beset,  ?rant  si  deelen  die  Trome 
èie  Tan  den  leene  van  sijnre  dout  gheyallen  zijn. 
llaer  qname  dien  dach  achter  zijne  doot ,  soe  ware 
dleengoed  alleene  die  rente  scholdich,  ende  dje 
aeldingben  d«a  onghehoaden.  Leenr.  v.  1528,  B  ir  r'^. 
..  Int  eaea  dat,  naer  hnerlieder  orerlyden,  de 
koon  «n  aldinghen  Tan  hemlieden  de  Tomoemde 
ieateB  behouden  willen.  bexbbt^IY,  641  (1584). 
San  broeder  olt  een  ander  aeldinc  mach  wel 
Heen  aenteerden  en  gheene  schuit  betalen . .  — 
daehtentelien  totten  orerlydene  Tan  den  Tassael 
■nilen  da  aeldinghers  gemeene  betalen.  Leenr,  y 
e.  VI.,  67.  Als  een  leen  oft  rente  opt  leen  hj 
jaamodt  anders  Teivocht  is  onbehoorlyck,  soo  mach 
alek  aeldinek  den  eoop  calengteren  by  naerhede, 
op  dat  b^  wille . . .  £nde  alsser  geen  aeldinck  en 
eompt  den  coop  calengieren,  de  heere  mach,  op 
dat  hem  ghelieft,  seWe  den  coop  behouden  efi 
dacfaf  da  naeste  zijn«..maercompt  er  aeldinck,  die 
ia  te  prefereren  toot  den  heere-.  100.  Dat  zy 
aoaden . .  doen  eommen  de  aeldinghers  Tan  den 
Toraeiden  Oeetcrache  coeplieden,  die  Termoert  wa- 
ren, men  zoude  hemlieden  restitueren  haerlieder 
ghelt.  J.  T.  DIXMITDB,  88.  Bpreekw.  AeldmC(k) 
•p  eÊddime{k)  en  neemt  geen  naerhede.  Praet.  cto. , 
X,  e   zij 

ASLDINCKBBECHT,  zn.  o.  Eeeht  van  naas- 
Hmg,  ft.  droii  de  retrcni.  —  £n  gheTielt,  dat  dese 
Tonéide  laten  niet  hen  [I  en]  gholden,  binnen 
ni  xiiij .  naebten ,  haren  tseins  efi  die  costen 
diare  up  ghedaen  waren,  so  souden  s\j  achter- 
f<Dlcht  sijn  Tan  haren  gronde,  behouden  adeliogs- 
VBchte,  efi  dan  (Mude  men  desen  aohterrolch- 
den  grond  doen  chebieden  III  sondachghebode 
fai  dia  kerke,  te  Kwesene  OTer  den  comir.er  den 
aMhighen  en  den  naasten;  en  hen  [en]  quame 
niemene,  diene  loeste,  so  moeste  men  wijsen  den 
haere  te  legghene  te  siere»  tafelen,  ghelic  zynen 
nropren  guede.  Cari.  Saint  Pverre,  460,  18«  E. 
Waert  d^  sij  [al.  de  laten]  in  ghebreke  waren  Tan 
eaneghen  pointen  die  roerscreTen  zijn,  so  mochte 
de  TOfv.  Jacop  Tan  Maelte  ghenachten  legghen  met 
den  Toomoempden  laten,  efi  hemlieden  haren  gront 
danrer  afwinnen . . ,  ende  emmer  behouden  adehngs- 
feebte.  Ib. 

ABLOBOKT,  zn.  m.  SHjik,  el^kgrond,  fr.fftofie, 
fhmi  Hmoueuaff  ||  Om  orde  efi  adTys  te  gcTen  hoe 
men,  ter  meester  Teraekerheijt  en  minsten  coste, 
aoude  moegen  toedijcken  d'utjtgeTloten  oft  Tuijtge 
dvaren  aelegronden  Tan  de  stadtTesten  oft  wallen, 
tuaehen  de  groote  spnije  en  HoTersehe  poerte, 
aisan  dieper  en  zoo  toI  water  als  de  diepte  Tan  de 
bo^JtenTesten.   Vod.  Mme.,  IT,  809  (1678). 

ASLHUI8,  zn.  o.  Waarschijnlijk  wel  hei  viê 
eekartkmie,  im  vieekmarkt.  tr.  marehi  au  poisson,  \\ 
Bat  die  plaetse ,  daer  ons  oude  Tleeschuys  op  stoent , 
onse  broetcameren ,  onse  broetbanc,  onse  broet- 
eerra,  onse  aelbuys,  onse  kelre  daeronder.  onse 
gbemeyn  maret  binnen  Dyest,  niet  betTuimert  en 
soUen  \l.  solen]  worden,  onder  noch  boren,  ten 
^henen  tjden.  Batx  ,  Draperie ^  7  (1865). 

AETiLSM.  Zie  A2.n. 

ASLK  Zie  a£èm. 

ASLHAEJEUHABIHCK,    zn.    m.    Mèmaarho' 


rinff^  fr.  du  harentf  d^ Alkmaar,  \\  Keure  Tan  fée- 
Tissehe.  Hen  ghebiet,  op  de  mesdaet  Tan  xx  sehei., 
dat  niemen  aelmaer-hanno  no  clicharino  ne  weeke, 
die  handren  harino  weect.  Men  ghebiet,  op  deselTe 
mesdaet,  dat  niemen  aelmaer-hannc  no  cope  no 
Tercoepe,  eire  dan  tusschen  den  cramen  Tan  enz. 
Kb.  V.  Auden.,  1838. 

AELM£CHTICH.  Zie  almachtich. 

AELM.ISSK  ^Aelmisse ,  aelmoese,  aalmuse,  ael- 
•musse,  aelmoesse,  aelmosse,  aelmusche),  zn.  t. 
AtUmoee,  fr.  anmóne.  Kil.  Aelmoetee,  aelmiste.  || 
So  wiseide  hie  hemlieden  te  hebbene  dartich 
pont  Tiaemscher  peueghe  Tan  der  Torseider  kerken , 
in  aiemoesenen.  Il  noT.  1297.  Droegh  op  en  gaf 
die  Tort'ghenomde  tueentuintegh  sceliinghe  erfsys 
in  aalmuse  en  omme  Gode  Gherarde  Greyten.  Schep, 
Ijand  V.  Diettf  1805  Welken.,  erfzijs  gaf  efi  bie- 
w  ijsde  efi  maecte  in  aelmussenen.  Schep.  o.  Dieei^ 
1811.  In  aelmuschen.  ld  ,  1818.  Gaf  den  gaathuse 
Toers  ,  in  pueren  aelmissen,  ais  Toer  s\}n  ziele.. 
Brab,  Mue.y  I,  1*21  (1889j.  Dat  gheyn  man  Tan 
onser  stat  Tan  Senttruden  sterome  noch  geTolge 
geTen  en  sal,  yn  den  arabachte  dair  hy  fa  werct, 
Tan  eghejnen  saken,  die  Tan  quader  famen  were, 
off  der  aelmessen  leefde.  O.  Liége^  10  juni  1417. 
a.  3.  Sint  Truiden.  Hieraf  gheresenreert  den  reli- 
gieusen  mendicanten,  de  gheTanghen  efi  Lazaruasen 
en  melaetschen,  dewelcke  om  aelmessen  zullen  mo- 
ghen  bidden  zo  z\j  ghewoonlick  zijn.  Ptae.  v  VI,, 
7  oct.  1581.  I,  1»1.  Indien  sij  [«/.  de  goTangenen] 
nyet  mechtich  genoch  en  sijn  hearen  cost  te  betae- 
lene , . .  alsdan  moet  de  officier  die  porteren  en 
ingesetenen  setten  boTen  der  eerden  op  den  ge- 
meyuen  ^teen,  ter  aelmoesen.  C.  v,  Aniw.f  1545, 
I,  18.  (Deze  gcTangenen  lieten  namelijk  uit  het 
Tenster  of  lichtgat  Tan  het  Steen  een  korQe  of 
eenig  ander  Toorwerp  uit,  om  Tan  de  Toorb\jgan- 
gers  eene  aalmoes  te  bekomen.)  Voor  eene  ael- 
moesse, —  Toor  eene  almoesse,  —  eene  aelmosse. 
BSMBBY,  III,  408,  404,  40d,  17«  E. 

AELMOESSEMEB,  zn.  m.  1;  Oppertoetiênet 
der  armen  en  loeexen  ie  Antwerpen ,  fr.  nrria/ra- 
dant  dee  paunr^g  et  orpheltns  è  Anvara,  ammónier. 
II  D'aelmoesseniers  Termoghen  alle  chijsen,  renten 
efi  onruerende  goeden  Tan  de  camere ,  Tan  den  hey- 
ligheu  Geest-  oft  Godtshuysen,  gasthuijsen,  arme 
Tergaderingen  efi  diergel  ijcke,  die  onder  hen  resor- 
teren ,  die  hen  duncken  nutter  Tercocht  te  sijn  dan 
gehouden,  nae  huere  discretie  te  Tercoopen,  t'alie- 
neren  efi  te  Teranderen.  C.  v.  Antw,,  1582,  xliij, 
96.  (Het  aalmoezenierschap  werd  te  Antwerpen 
ingesteld  in  het  jaar  1458.  Keizer  Karel  schonk 
hun  het  bezittingsrecht  in  't  jaar  1525.  De  aalmoe- 
toniers  bestonden  uit  Tier  leden,  jaarlijks  herkies- 
baar Toor  de  helft;  zy  genoten  Teel  priTilegiên;  en 
badden  hunne  kapel  en  hunne  kamer  in  de  hoofd- 
kerk. Oeuch.  e.  Antw,,  II,  420. 

2)  Deethebbende  in  armgiften  ^  fr.  qm  partidpe  è 
des  aumónes^  ofr  par^nnier.  \\  By  den  gescreTen 
rechten  en  is  nergens  Tcrboden  dat  niement  en  sal 
wesen  aelmoesenier  efi  partchonier,  dats  deel  efi 
ghiften  Tan  aelmoesen  hebbende  in  ennich  diuc  oft 
goet,  hoewel  dat,  te  Tele  plaetzen,  men  dairaf 
hoadt  costume  contrarie,  t.  d.  tat.  ,  112. 

AELPUT,  zn.  m.  Oierput,  —  knil,  fr.  romsrie, 
rhervoir  aux  eatue  des  fumiere   2tW  aXL. 

AELSCHIP,  zn  m.  Aalkaar,  fr  anguüliire, 
II  Tortane,  wie  dat  hout  botte  in  aelsCfepe,  Tan 
me^e  tot  sente  Bamesse,  Terboert  xx  s.  Kb,  e. 
Antw,,  a.  88. 

ABLSKÜBB,    tn.    m.  (AaOcorf),  aaOtaar^   f^. 


16 


AEL. 


AEN. 


oMffmlliire,  ||  I/setende  niettemin  toe  in  de  yoorseyde 
riviere  van  de  iScheide,  oft  andere  waeteren,  daer- 
mede  olt  metter  zee  ghemeene»  te  viBSchen  met 
eene  keurde  olt  nette,  dienende  om  lancz  den 
lande  cleijnen  gheemaert  te  vanghen  en  de  aels- 
kurven  te  spijsen ;  dies  sal  men  het  gru ,  suick 
als  daerin  ghevangen  wordt,  moeten  werpen  uit 
water,  sonder  taelve  te  behouden  olte  moghen  Ter- 
ooopen,  ofte  de  voors.  aelskurven  daermede  te 
Bpijzen.   Plac,  v.   Vl,,  öl  juli  1027,  a.  b    II,  ÓÜ'i, 

AKLSTOCK  (Haelstock),  zn  m.  (i)  ||  Areke  van 
CoppenolLe,  van  o.  haelstockun,  v  voeten  lanc, 
xvj  Bch.  par.  Auden.  mejuf,  III,  318  vlö26>  Bohw 
van  het  ètctdkuiH.  Arent  de'  Oock,  van  aelatocken 
vj  Bch.  336  (1528).  Anthuenis  Voet,  om  wegghen 
en  haeUtocken,  zxiiij.  sch.  370  U529>.  "Wautre 
Scockfeve  ,  van  ixv  haelstocken ,  xviij  den.  par.  396 
(153U).  Item,  betaelt  Anthueuia  Voet,  van  ael- 
Btocken  den  metsers  ghelevert,  xxiiij.  sch.,  415 
(1531). 

AELWABICHËIT,  zn.  v.  Dartelheid,  ir.  piti^ 
lanoe.  Zie  De  Vries,  iiiddeln.  Wdb. ,  en  Verdam: 
Aelwexich,  De  Vries  en  Te  Winkel:  Aaluxiord^g' 
hetd.  II  Maer  vele  gh^nghen  ooc  denzelven  omme- 
ghanck  uut  aelwaericneijt,  ghaende  som  contrarie 
den  stroom ,  om  alle  die  schoon  aenzichten  van  die 
jonghe  dochters  eiide  meiskens  te  ziene,  die  haer 
gheeme  aldaer  vertoochden  ende  ghijnghen  ver- 
meden, meer  om  ghezien  te  zyne,  dan  uut  devotie. 
JBer,  Ujden,  I,  62. 

AEJN  (Ane,  an;.  Inde  oorspr.  bezegelde  oork.  der 
13e  eeuw  steeds  „ane",  nooit  „an'*  of  „aen'\)  Voorz. 

1)  £ij,  vam,  ir.  de.  ||  Ghevielt  dut  hie  oir  iof 
yrucht  an  die  vrouwe  ghekrege.  31  dec.  1278. 

2)  Bij,  op^  Offer y  ir.  sur.  ||  Die  wapenen  sijn 
verboert ,  eü  alle  die  wapenen  die  hi  ane  hem  heelt. 
JL.  V.   Waalhem,  1365,  a.  45. 

3)  Daarbij^  daardoor,  fr.  par  suite  de  oela  || 
W\j  [wie]  den  anderen  een  let  brickt  sonder  laem 
daeraen  te  blijven ,  die  sal  der  partyen  beteren  met 
aenen  wech  sint  Jacops  in  Oaiissien.  K,  v,  8uU' 
Truiden,  1366,  a.  7. 

4}  Door,  met^  fr.  par.  ||  Zoohebwi...  ighewelcs 
recht  van  ons  besocht  en  doen  besoeken  arenstlake 
ane  de  man  en  ane  de  scepenen  van  den  voreghe- 
■eiden  dorpe  van  Puderse.  1\^  juni  1295.  iln  hierop 
hebben  wy  doen  proeven  wittelake  die  waerheyt  an 
onse  man  en  an  andere  wittige  liede  geuoech, 
dien   wel  te  gelovene  is.  JBrab.  Y.,  17  mrt.  1297. 

5)  Met,  bij  middel  van,  fr.  par^  au  moyen  de. 
Aen  der  OlOCken.  ||  Alsoe  dat  nyemant  onss  be- 
richten en  konde ,  nocht  neri^hens  te  glieenre  plaetse 
N. ,  nocht  syn  gherven  vynden  en  konden,  nocht 
oec  die  guede  nyemant  en  hantplichde ,  soe  hebben 
wy,  meyer  ende  scepenen,  die  claecht  alsoe  ghe- 
onndicht  aen  der  doeken,  alsoe  dat  behoirt,  nae 
hercomen  onser  banck.  Cart.  Saint  Trond,  I,  310, 
16  mei  1454. 

6)  O/»,  fr.  sur.  ||  Als  hj  [nl.  de  bisschop  van 
Doornik]  waende  ghaen  om  de  ordene  te  celebre- 
rene,  het  was  ontrent  den  achten  an  [de]  clocke 
Toer  noens,  het  rees  sulc  een  br^nt  up  in  Onser 
Vrouwen  prochie,  dat..  J.  ▼.  Dixhudb,  284.  Dat 
BY  commen  zouden  na  maeltyt,  ten  tween  an  de 
clocke,  ter  maerct.  329. 

AëN  (Aene ,  ane ,  Limb.  Oen),  vz.  Zonder,  fr.  sans^ 
hd.  ohne.  In  deze  bet.  is  het  w.  eigen  aan  het 
Limburgsch  dialekt,  en  neemt  te  Maastricht  den 
Torm  „oen"  aan.  ||  Van  metse  of  swert  te  treckene 
oen  jagen.  Dee  metse  of  sweert  trect  op  den  an- 
deren oen  jaghen ,  de  sal  beteren  mit  ejnen  weghe 


tErdenborch.  C.  v.  Maastr.,  8iai.  3  Bept.  1380.  a.  16. 
De  den  anderen  sloeghe  mit  eynre  gestercder  handt, 
oen  leet  te  breken.  —  Ook  reeds  vervangen  door 
sonder.  ||  De  den  anderen  slueghe  mit  eynre  ge- 
sterkder  hant ,  sonder  leet  te  breken , . .  de  sal  der 
partie  beteren  mit  eynen  weghe  te  Bochimadou.  17. 
Wie  der  here,  oen  die  meintere  en  gesworeu,  nie- 
niaune  vaste  glieleide  geven  en  mach.  JNa  der  vri- 
heit  der  stat  van  Luitken,, .  so  en  mach  der  here 
niemanne  volcomen  vaste  gheleide  geven  oen 
wille,  weten  en  consent  der  meistere,  guBWoreu  en 
raet.  125.  Alsdan  zal  men  eenen  anderen  deken 
kiesen  en  setten  in  des  gepriveerts  ambacht ,  dat 
jaer  duerende,  aene  argelist.  O.  Lièjfe,  1  juni 
1433,  Hasselt.  Dat  sullen  die  dekenen  verwaeren 
aen  argelist.  —  ende  die  goede  menschen ,  dies  dat 
laken  were,  kuenen  ten  lieyligen  weren  [1.  sweren], 
aen  argelist,  dat  dat  laken  gelyck  was.  16. 
Sonder  piurtie  daerin  te  hebben,  aen  argelist.  37. 
li^n   deerdel  der  dekenen,  aen  argelist.  44. 

A£^  ende  AF.  Byw.  Meen  en  *üeer,  gaan  enheê- 
ren  f  ir.  aller  et  retour.  ||  Begerende  dairom  dat  die 
stat  hem,  mitten  ghenen  die  mit  hem  comen  sou- 
den, een  goet  vrij  geley  geven  woude  aen  en  afT 
te  comen ,  om  mitten  scepenen  te  spreken . . .  Dat 
hy  hem  mitten  g henen  die  mit  hem  comen  souden 
een  goet  vrij  ge^ey  gegeven  had  aen  en  aff  te  comen. 
Chartb.  v.  's  Bosch,  110  v^  15e  £. 

AEJNfiEDKN,  bw.  1)  Aenbidden,  fr.  ad4frêr.  || 
Deze  minschen,  die  op  desen  neghenden  veldio 
wonende  sijn,  dat  sijn  ghewarige  aenbedere,  die 
den  Vader  anebeden  in  den  gheeste  en  in  waer- 
heit.  Aller  Kerstb,,  59.  O  goedertieren  heere,  ont- 
fanc  my,  ie  die  on werdich  ben  voer  dyn  aenaichte 
aen  te  beden  en  te  loven  dinen  heiligen  name. 
Oebedb.  15«  £.  7.  O  heere  Ihu  xpe,  io  aanbede 
di,  18.  Ife  aenbede  dat  overste  van  dinen  hovede, 
dat  mit  die  scarpe  prekelinge  der  doornen  croon6 
doorstekeii  was  Hond.  merk.,  43.  Comet,  laet  ons 
Hem  anebeden  [Venite,  adorepyis].  Getijdb.  15«  £. 
Fs.  94. 

2)  Vereeren  y  fr.  vénérer.  ||  'tSinte  Servaes  kercke 
aeubeedt  men  den  sluetel,  die  sente  Pieter  d 'apostel 
gaf  sente  Servase.  Belg.  Mus.,  III,  409,  15«  E, 

A£MBËD£B£,  zn..m.  Aanbidder,  fr.  adoraiemr. 

Zie  ABKBBDBN. 

A£JMB£(>IN,  zn.  o  Eerste  begin,  anuvang,  fr. 
origine.  ||  Van  aenbeghinne  ende  voer  dewerltbin 
ie  ghescapen.  Oedjdb.  1^«  £.,  33.  £ocl.  24. 

A£^BKLT.  Zie  aekbilt. 

A£N  h£STAEIJ£JN  ( Aenbestaden) ,  bw.  Aam^ 
besteden y  fr.  mettre  en  adjudieation.  \\  Dat  den 
boeck,  geseth  zijnde,  denselven  publioquelijck , 
naer  voorgaende  kerckgheboth ,  sal  moeten  aenbe- 
staeyt  worden,  ten  minsten  coste,  om  denaelven  te 
collecteren  Plao.  v.  Brab.,  31  aug.  1664,  a.  8. 
IV,  311. 

A£^B£ST£D£N,  bw.  (kinderen).  Bij  iemand 
voor  den  kost  o/  in  leerlingschap  plaatsen  ^  ir.  plaeer 
(des  enfants)  en  noumture  ou  en  apprentissage.  \\ 
Van  gelijcken,  en  hebben  sulcke  brieven  geen  plaetse 
tegens  . . ,  noch  tegens  cost  oft  leerlinge  van  kinders 
ijmant  anders  aenbesteet.  Cost.  v.  Antw.,  eomp., 
IV  ,  xvij ,  13. 

A£IJB1DD£N,  bw.  Bidden,  vertoehen,  fr.  prier, 
demandtr.  \\  £n  hebbe  voirt  aengebeden  en  bidde 
mynen  lieven  genedighen  here ,  heeren  N.  J!^. . .  en 
N.  1^.  dat  sy ,  om  die  meere  i^meerre]  sekerheit  alve 
punten  voirscreven,  hoer  segelen  met  den  mynen 
aen  dese  letteren  willen  doen  hangen.  Cart.  Saint- 
Trond,  II,  96  (1880V 


AEN. 


AEN. 


17 


AXHBUTEN,  bw.  AvmaOm,  aoÊskuim,  fr. 
tUtqmtr,  \\  Domaer  [de  soldston]  oommende  ter 
pleetae,  Yondeii  de  landslieden  al  bereet,  d  eene  te 
peelde,  d'andre  te  Toet,  mét  bnsMH  en  gheweer, 
wune  hemlieden  te  deifenderen;  zodat  de  soldaten 
niet  en  doraten  anbijten.  Piot,  Ckrtm,  857. 

AKÜBOO&Dfi^.  bw.  £eMad0ren,  naattê»,  fr. 
fwêtmirm.  Zie  Ue  Vries,  Mndl.  Wdb.,  en  De  Yries 
sn  Te  Winkel,  Wdb.  d.  KederL  taal.  ||  AUe  on- 
menijiGke  goeden,  bij  partije  yercooht  synde,  mo- 
gen geeenboort  ofte  T«.rnadert  worden  binnen  zesse 
weken  foor  inlanteche  penoonen,  en  binnen  een 
JMT  Yoor  TuijtUntsche  persoonen ,  naer  dat  die  giehte 
«ft  leTeringe  gedaen  is.  C.  e.  Mtddelb. ,  XI ,  1. 

AEABOUKDEB,  sn.  m.  Diê  kêt  redU  wm 
— ilieiy  iesAt  &•  rUrmfant,  Ib. ,  XI,  4. 

ASÜfiOOKDUia,  zn.irr.  B—adênng,  naoêting, 
fr.  relrcMl.  ||  Yaa  aenbeofdinge  en  naerderinge.  Cott. 
9,  Mèddêib. ,  c.  XI.  £n  soo  yerre  den  cooper  in  ghe- 
knke  bleve  deae  presentatie  van  aenboordinghe  oft 
aaestinghe  te  doene,  blyft  den  proprietaris  ofte 
debitear  op  zijn  geheel.  CotLv.  B.  Omzoom.  XY ,  9. 
Yan  Oalengiennghe  ende  naederschap. 

AENBOU&T,  sn.  m.  Bloedverwant,  die  reekt 
wmm  mrmadmrimg  kee/if  fr.  parmU  qui  a  droU  a» 
rtÊrma.  \\  Wat  poortere  me  syn  arre  rerooopt, 
tinnen  zL  dagen  nadien  dat  hy  die  ghifte  ghevet, 
moghent  sine  aenboerden  hebben,  om  dat  seWe 
c^mU,  dat  die  arve  Tercocht  is.  Waren  die  aen- 
boerden boy  ten  lande,  binnen  zl.  dagen  nadat  sg 
int  lant  oomen,  mogen  sij  die  arre  lossen,  en  die 
Tagcqpeie  sal  sweren  syne  aenboerden,  hoe  diere 
dat  tLnt  is  reroocht.  Ka  die  xl  dagen,  ne  hebben 
Ae  aenboerden  gheen  talen  aen  £e  arre.  Heret 
dis  oopere  die  penninghe  Tergenden,  men  sal  se 
■heoi  weüergheven  mit  alsulcker  Tronen  \l  Tromen] 
ab  eeepene  reden  dinct.  K,  v,  Muideib.  v.  1268,  a. 
bêm  —  Bloeders  kint  en  zusters  kint  en  nare  [naer- 
deire],  die  syn  aenboerden.  Zie  JNoordewier,  blz. 
Ml,  262. 

AJBNBOOKT,  en.  o.  BeeJU  wm  üemadêring ,  fr. 
érmi  dm  retrmU.  \\  In  Yossemeer  suilen  de  heeren 
hebben  aenboirt,  totter  heeriyckheyt  beboeff,  aen 
alle  hagsen  en  gronden -Tan  erren,  Toer  allen  an- 
donn.  ^OOBDSWUB,  262. 

AJUiBOOKTICH ,  bn.  Th^omêtêd  door  hloêd- 
mrwmmiaemap.  ir.  qiÊÜ  rtmeni  dm  ehêf  dé  parnié,  || 
I>at  degene  die  partie  en  deel  soude  willen  hebben 
m  de  coopstat  [^  in  den  ooopscat,  nl,  Tan  een  Ter- 
koefat  leen],  hem  habele  gemaect  en  gefondeert 
kadde  ab  hojr,  naer  adTenant  dat  hem  anbortich 
vare,  en  [hyj  in  deeelTe  penningen  BOude  willen 
ett  mainteneren  gereeht  zynde.  Leear.  v,   VL,  168. 

AEJNBBKJNaüLN ,  bedr.  en  o.  ww.  ^een  leen).  Aam- 
JMMB,  «srA^^,  fr.  dédairêr,  reisvtr.  ||  De  leenen 
fttn  Dieet,  die  yemant  syn  aengedeylt  Toor  sche- 
penen dereelTe  stadt ,  olt  elders  Toor  wethauderen 
Taa  steden  oft  doipen,  tussehen  broeders,  susters 
eft  anders,  moeten  aengebvacht  en  gedeclareert 
[Hs.  Chr. :  aengebracht  en  gereleToert]  worden  Toor 
stadthonder  én  leenschepenen  Tan  Diest,  om  recht 
leiel  in  de^lTO  te  orygen,  alsoo  dit  recht  door 
aaleke  sefaeydingen  en  deyUngen  alleen  nyet  en 
beeomen  worden.  C.  e.  Dtest,  YZ.,  XYilI,  4. 

AülfBKk^NiiEN  (Aenbriiigeni,  zn.o.  1)  Bericht, 

U  fr*  rmppart,  \\  Wt  den  goeden  aanbrengen 

n  Tan  der  abelheit  en  eiperiencien  ons 

Dmwyna  fiucquet.  Rekenk.  «.  Brab. ,  reg. 

ii2^.84  (Ibbt).  —  Doen  te  weten,  dat  om  tgoede 

•enbrii^ien  ona  gedaen  Tan  den  persoen  Tan  Hen- 

i4Rk    fan    Dam,    wy    hebben    denselTen  gegcTen 


en  gegonnen  de  coneieigerie  en  bewaeren  Tai^  *t 
Broothuys.  ib.  reg.  18»,  t^.  1(»4  (Ibb^). 

2)  Vertoog,  fr.  remontranoe,  \\  Weerom,  aenge- 
sien  dat  hojrre  [hun]  Toorscr.  aenbrengen  moeghe- 
liec  en  redeiic  siin.  O.  Liége,  10  juni  1417,  2«  al. 
SMt- Truiden, 

AENBKENGEH,  zn.  m.  Aangever,  aanbrenger, 
ir.  déMHoiaiewr,  ||  Den  aenbrenger,  accusateur  ofte 
denunciateur ,  in  proces  gekomen  synde ,  en  Termach 
niet  te  appointeren  met  de  wederpartye  sonder 
consent  Tan  den  beere.  C.  o.  Oent,  XI',  19.  — 
Den  aenbrenger,  denunciateur  oft  accusateur.  Ib. 
a.  20. 

AENBBENGINGE  (Tan  laten),  zn.  t.  Benoe- 
minff,  fr.  nomination,  déeiffnatum.  ||  De  Eerw.  hee- 
ren Tan  den  capittele  -Tan  8t.  Lambrechtskerke 
binnen  Lliyck  hebben  onder  Halen  eenen  heerlyc- 
ken  cbyshoiF, . .  met  oyck  het  recht  Tan  d'aen- 
brenginge  Tan  laten,  waeraff  de  boren  onder  de 
heeren  syn  sorterende.  Maas,  II,  14.  (1669). 

AENDE,  zn.  JSend,  fr.  canard.  \\  Yan  dat  Jan 
de  Mangbelure  ghecalengiert  was  dat  hy  soude 
hebben  helpen  slaen  de  Tors.  aenden.  Mek,  balj.  v. 
Gent,  nr  1724,  tfi.  1872. 

AENDEELEN  (Aendeylen),  bw.  Toebedeelen,  fr. 
aseiffiior  en  partage.  ||  Wanneer  tusscben  kinderen 
oft  erffgenaemen,  die  gemeijn  lyiftoohtrenten  ge- 
deylt  zyn,  en  deselTe  bcTailen  ten  deele  andere 
kinderen  oft  erflghenaemen  dan  degene  tot  wiens 
lyTe  de  rente  staet,  sulck  lijf  en  heeft  daer  geen 
recht  meer  aen,  maar  Tolght  dengenen  dien  datse 
aengedeylt  zyn.   C.  v.  lAer,  XY,  56. 

AbN-  of  AFDEELEM  (eene  loye).  Erkennen 
of  ontkennen  (eene  dagTasrding),  fr.  reeonnattre  <m 
dénier  (une  signification).  ||  Van  gedeylde  loye  aff- 
offt  aen  te  draegen.  Daer  een  loye  gedeylt  woerdt, 
en  die  wederparthye  copie  Tersoeckt,  die  oopie 
hebbende,  dat  alsdan  die  parthye  ofit  aenlegger 
Tersoeckt  het  loye  nS-afSt  aengedeylt  te  woerden, 
en  dat  den  Terweerder  twee  oSt  drye  genachten 
laet  Terstrycken  sonder  sulcz  te  doen:  is  den  aen- 
setter  alsdan  wel  gefondeert,  so  Terre  hy  het  loye 
selÜB  doet.  C  yr.  Loon,  1,  164. 

AENDIENEMDE,  tz.  {Dienende  tot),  rakende, 
betrefende,  fr.  eoneemant.  ||  Dits  twelcke  dat  ic^ 
Boeger  PlouTier,  bewys  doe  aendienende  de  naelde 
dewelcke  slaen  zal  up  den  torre  Kembst,  1Y,  662. 
(1466).  —  Betaelt  N.  N.,  zaghers,  wonende  te 
Werricke,  ter  causen  Tan  dat  zy  hebben  gezaecbt 
aandienende  den  üij  .  cleenen  torrekins,  die  staen 
staen  zullen  boTen  op  tmetselwerc  Tan  den  torre, 
xi^  .  lib.  xix.  SC.  par.  Ib.  668. 

AENDIENIJNGE,  zn.  t.  Waartehmwinff ,  aan- 
tegsfing,  fr.  avertiëeement.  \\  Op  conditie  nochtans, 
dat  de  Toors.  heere  en  Trouwe ,  cooperen  en  .ont- 
fangeren,  gehouden  sullen  wesen  de  TOors.  wateren 
uytte  Toors.  putten-ontlangers  soo  aff  te  leijden 
lancx  de  Toors.  bugsen,  en  de  TOors.  buysen,  rae- 
men  als  andensints,  op  de  ierste  aendieninge  soo 
te  onderhouden,  dat  Tercooperen,  nu  noch  ten 
eeuwigen  daegén,  daerdoor  geene  schaede  en  com- 
men  te  leyden,  tsy  door  het  oTerloopen  Tan  de 
wateren  in  den  Toors.  hennen  kelder,  oft  anders- 
sints,  en  tot  dyen  daartoe  gehouden  sullen  wesen 
t*hennen  ooste  te  doen  maecken  eenen  kraeuput. 
Schep.  V.  Brwfê.,  26  apr.  1687. 

AEN  DOEM.  bw.  1)  Bijvoegen,  fr.  ajouter.  || 
Naerdat  alle  de  fey  ten  Toorgelesen  syn ,  en  d  ant- 
woorde  daerop  gegoTen  is,  mitsgaders  de  conclusie 
oook  Tooigelesen  synde,  soo  worden  andermael  alle 
deseWe  feyten  en  antwoorden  aen  den  gerangene 

8 


18 


AEN. 


AEN. 


badnjldplgck  ▼ootggdnigwi ,  en,  door  den  lecretani 
genmecht  siiiide  oh  hy  daerbg  wilt  penieteren, 
i|eU  afdoen  oft  aendoen ,  aoo  u  den  gerangene  schul- 
dich  aiin  antwoofden  te  teeckene  met  sïjnen  naem 
en  toenaem,  oft  met  een  maroq ,  aoo  hij  niet  achrij- 
Ten  en  can.  C.  e.  Dietf,  yz.,  XIV,  13. 

2)  JBekUedém,  owet&r.,  fr.  tmêtw  (fig.).  ||  Dine  priea- 
tere  moten  worden  aenghedaen  mit  gherechticheit. 
Getgdb.  !&•  B,  49,  pa.  131,  9.  Staienb.  pa.  132: 
Dat  nwe  prieatera  bekleet  worden  met  gerechticheyt. 
de  Bacj:  Qoe  Yoa  prètrea  aoimt  lerètoB  de  jnatioe. 
Lat.  MMfaaafer.  —  i>ie  gave  der  goddienaticheit  daer 
wi  mede  an  moghen  doen  die  ontfermicheit  Goda. 
Hamd.  merk.,  ItO, 

8)  TWoMs^Mi,  fr.  aiUibëêr.  ||  Want  het  eenregole 
in  recht  i»,  dat  men  den  eenen,  om  dea  anders 
wille,  geen  boece  en  qnade  oondieie '  toemegen 
noch  aendoen  en  lal.  t.  d.  Tay.,  128  t®. 

4)  Bereidem,  toebereiden,  fr.  ttppréier.  \\  Telken 
male  ala  men  aendoet,  aelen  aijn  ai  drie  ten  aen- 
doen ende  ten  brejdena  [l,  bereydene].  K.  lakeng. 
JBnwf.,  1376,  a.  1.  —  Tan  den  aendoenevB.  Dat 
engheen  gerejder  niemana  laken  aendoen  en  aal, 
en  waer  ajn  selfa;  en  waer  hi  iemana  andera  laken 
amidade,  hi  waere  op  1  boete  van  1  mottoen. 
Ib.  11. 

A£MDO£N£B  (Aendoenie),  zn.  m.  Lakenberei- 
der,  fr.  appréteur  de  drap.  ||  ^endoenrea'*  ver- 
meld onder  de  ambachten  Tan  Brnaael  in  eenen 
achepenenbrief  d.  d.  19  mrt.  1305.  —  Van  den 
aendoenrea.  K.  lakeng.  Brmes,,  1365,  a.  1 ,  en  a 
6.  —  Aendoeniea,  yerwera,  voldera,  woTere  ende 
andere  arbeyderen.  JSekemk.  v,  Brab, ,  reg.  136  f*.  208, 
Lakeng.  (1503).  . 

A£NDKACHT  (Aendragt),  zn.  ▼.  1)  Aangaaf, 
mamg^f  fr.  dMaraiUm.  ||  Yerclaerende  den  admo- 
diatonr . . , ,  en  dat  iemant  in  ons  dorp  en  gebueren- 
dorpen  komende  in  geene  personele  oft  reéle  lasten 
en  ia  yerobli^eert  Toor  en  aleer  datter  ontrent 
St.  Jan-Baptiatendach  een  generale  aendracht  is 
geatelt.  Sehep.  v.  Waemvde,  1701.  Dat  s\j  [nl.  de 
achippera]  daenran  [nl.  Tan  de  bieren  hunner  oon- 
aomptie]  geen  Terklaera  oft  aendracht  en  moeten 
doen  aen  de  accysenaers  oft  gecommitteerde  Tan 
het  bier-oomptoir.  St'Areh.  v.  Dient,  Tak  19(1721). 
—  Welcke  aendngten  alsoo  geschied  zynde . .  O. 
P.-B.  A.,  80  juni  1729,  lY,  266  en  267,  alwaar 
het  w.  afwiaaelt  met  „OTerdragten'*,  en  met  de  ww. 
^yorerdragen"  en  ^Terbrengen". 

2)  Bdaêtimg,  üseUmldiging  jh.  charge ,  aceuêoium. 
II  Begghende  [iU.  de  aenlegghere]  . .  hoe  dat  h\j  be- 
sheert  deae  getoijgben,  omme  s^jn  waerheijdt  te 
léydene,  gheMt,  en  deaelTO  by  den  ghesworene 
clerok  Terhoort  te  worden  opt  ghene  dat  hy  aen 
hem  gedraghet,  alleeniyck  aldaer  deselTo  aendrach- 
ten  gemeyneiyok  Terbaiyck  Terhalende;  en  die 
aelTO  aendracht  Terbaiyck  doende,  mach  daerinne 
brenghen  alle  materien  oock  dienende ...  C.  v. 
'êBaeck,  Car.  1539,  a.  3.  —  Sonderdat  eenighe 
Tan  de  Toorss.  partyen  gheoorloft  sal  wesen  eenighe 
interrpgatorien  ofte  aendrachten,  omme  ghetuyflcen 
daarop  Terhoort  te  woiden,  te  mogen  oTcrgcTen, 
maer  sullen  alleeniyck  mogen  OTeigeTen  billetten, 
daerinne  alleeniyck  deaignerende  de  articulen  ofte 
olausulen  Tan  de  articulen  daerop  sy  de  ghetuygen 
begeeren  ghehoort  te  hebben.  C.  e.  '«  Bogek ,  Ütijl , 
a.  11.  —  De  costumen  Tan  MoU  spreken  Tan  „op- 
drachten** en  interrogatoriën. 

AENDRAGEN,  bw.  1)  Aa^geee»,  fr.  démmoer, 
II  Soo  wanneer  een  crediteur  Treest  te  Terliesen 
ayne   deuohdeiycke   schalt,    deur   de   Tlucht   ofte 


Tan  aynen  debiteiir,  ofte  om  eeni^ie  an- 
dere merckeiycke  reden,  mach  'taelTe  die  Tan  der 
wet  aendragen.  C.  e.  Fcper.,  zzüij,  1. 

2)  Hem  iet  aendragen.  Hamdd  drifnm  m, 

fr.  trafiquer  de.  \\  £n  deee  Torseide  ingheseténe  lie- 
den, die  met  deaen  lakenenhem  gheneren  willen,  die 
en  selen  hen  engheen  Treemde  lakene  aendragben 
die  den  lieden  Tan  baten  Dyeat  toehoren,  op  die 
Toen.  pene.  K.  lakemg.  te  Dieet,  reg.  7862  f*.  8  w*. 

3)  Óem  iet  aendragen.  Ziek  aamtreidcem ,  tot 
nek  aoaea,   nek  toeageuem,  fr.  t'apprcpriery  faire 
eiem,  revemdiqaer.  ||  Dwelck  al  te  Terstaen  ia  inge- 
Talle  den  ooopman  oft  eigenaar  hem  't  schip  oft  goet 
noch  sonde  willen  aendraegen,  sonder  taelTO  te  Ter- 
laeten  oft  daerTan  te  Tertijden.  C.  o.  AjUw.  ,  eomp. , 
IX,  TÜj,  108.  —  Eenen  procureur  en  mach  geene 
aaecke  hem  in  rechte  onderwinden, . . .  tenag  dat 
hy  daartoe  hebbe  behooriijcke  procuratie  Tan  partye 
aelTer  die  de  saecke  aengaet,  oft  Tan  den  genen 
die  Tan  bloetswegen  hem  die . . .  sonde  willen  aen- 
dragen. Ib.  y ,  iij,  21. — Jegens  *t  branden  Tan  welcke 
keersse  sal  den  debiteur    ende    dengene   't  ai^e- 
wonnen  goedt   hem  aendraghende,  mitagadera  de 
crediteurs  die  men  weet,  geinthimeerd  worden  ten 
peraoone ,  of  t'haerlieder  domicilie.  C.  v.  Demderm,, 
V,  5.  Item,  soo  wanneer  de  Toorseijde  re6le  pto- 
oedure  wordt  ghedaen  tot  eenighe  goeden  abeente 
persoonen  toebehoorende ,  en  daeraf  egheen  gebruyo- 
aeren,  oft   iemant   die   hem   dea  ia   aandragende, 
en  wende  boTonden  binnen  deser  stadt  oft  byrange. 
C.  V.  Lier,  Stxjl,  11,7.— ^  Alle  goedena  daenf  £n 
proprietaria  ombekent  is,  oft  die  hem  niemant  aen 
en  draeght,  oft  daeraf  men  niet  en  wete  wien  dat 
zy  toebehooren.    C.  e.  Oketl,  XV,  2.  —  Dat  min 
nyet  geweten  en  heeft  wyen  denselTen  pandt  waa 
toebehoorende  oft  hem  aendragende.  C  9.  Moegetr., 
Twrbet,  dépoê.  Steelkems  (1571). 

AENDKAGËN,  zn.  o.  Beriekt,  fr.  rappoH.  \\ 
Dat  niemant  Tan  de  Toorseide  neerynghe  geen  on- 
behoorlyck  oft  Talsch  werck  en  maecke,  op  peine 
Tan  te  Tcrbeuren  eene  boete  Tan . . .,  die  op  tandra- 
gen  en  rapport  Tan  deseWe  deken  en  sorghers  by 
tmsgistraet  deser  stede  sal  geweeen  worden.  Bxx- 
BBY,  1,406  (1686). 

AÈNDKAOER,  zn.  m.  Aanbrenger y  fr.  d/naneio' 
temr.  ||  De  boete  Tan  t'sestich  ponden  pariais,  een 
derde  t^onsen  profijte,  een  derde  ten  profijte  Tan 
den  aendrager.  O.  P.-B.  A.,  lY ,  269  (1729). 

AbNDBONCK,  zn.  m.  Berste  dronk  y  fr.  pre- 
mier eoupy  —  traii.  \\  Ingebeurde  geregteiyke  boe- 
ten, genomen  panden,  plagt  men  terstond  Troiyk 
te  Terdrinken,  waarby  den  Toorzittenden  regter  de 
aandronk,  zooals  *t  heette,  toekwam.  NooBDSWiia, 
413—^. 

A£N£RY£N,  bw.  In  't  bent  stdUn,  h.  en  eair 
simery  êoieir,  mettre  en  poeeestion.  jj  Dat  by 
den  rechte,  dairmede  die  doode  den  leTende  pos- 
sessie geeft  eii  aenerft,  zoe  wye  dat  gericht  naiate, 
bairbiykenste  en  wettich  oyr  is  Tan  iemende,  dat 
hem  toebehoirt  die  successie  en  Tersterffenisse  tan 
der  seigneurie  enz.  t.  j>.  Tat.  355. 

AKNUAKN,  bedr.  en  o.  ww.  1)  Beginnen  y  ir. 
commenoer.  ||  tWelke  leen  en  meyrie  Toerseyt, 
met  tgheunt  datter  toe  behort,  hare  so  Terdonkert 
ware  dat  soe  [zy]  niet  en  wiste  waer  dats  af-  ot 
aneghinghe  en  watter  schuldich  ware  toe  te  be- 
hoeme.  Oenda  ehartb.y  84  (1371).  —  Die  Tisscherie 
in  die  Neete,  Tandair  die  lake  aengheet,  ala  men 
Tan  Grobbendonck  oomt,  die  om  dat  Toixa.  eeosel 
ter  Nuwermoeleu  geheyten  gheet.  If.  D.  du  Tróne 
(1433).  —  Eyn  jair  lanck,  op  den  data  Tan  deaen 


AEN. 


AEN. 


'    19 


sngunde.  O.  Uége,  27  jiüi  1469. 
TmqëMm,  —  Als  reelle  delmquuiten ,  om  een 
fltoek,  te  leggen  sijn  op  de  banck,  zoe  begint  de 
ioge  eerst  aen  te  gane  aen  den  gheenen  daeraff 
hem  donekt  dat  bij  best  de  waerhegtaf  trecken  sal. 
Pfae<  erim. ,  o.  8^.  —  Dat  den  eersten  proeffdach 
aengaet  ils  men  die  interrogatorie  exhibeert.  Cgr. 
Loom,  I,  136.  —  Om  de  waerhejt  te  weten  moet 
eb.  mach  men  den  gerangene  de  circumstancien  wel 
ai^Taegen  int  generael;  als',  indien  het  een  moort 
il,  in  wat  maniere  die  is  gedaen  oft  aengegaen. 
C.  9.  Aniw.,  eomp.f  Vil,   iij,  17. 

2)  In  óUmH  treden^  fr.  entrer  ên  foneüom.  ||  Bïi 
■11e  dese  ambachtlieden  soelen  aengaen  alle  jaeren 
Ie  Sijnte  Denijsmesse.  Baym.  ,  Draperie^  16  (1336). 

3)  ToefteAoorm ,  fr.  appartenir.  \\  Waert  dat  de 
seeroorers  oft  vijanden  de  geladen  coopmanscbap- 
pen»  dt  wel  de  cabels,  oft  ander  gewant  Tan  den 
sehepe  in  *t  geheel  oft  in  deel  naemen,  deseWe 
ooopmansohappen  en  toegewanten  van  den  sehepe 
en  ooffnmen  in  geene  avarie,  om  die  te  brengen 
ten  laate  vant  gene  niet  genomen  en  is,  maer 
n)n  ten  laste  van  degene  die  deselve  aengaen. 
C.  e.  AMiw„  eomp.j  Iv,  viij,  98.  —  Niettemin, 
soo  verre  den  reeder,  coopman  oft  sijnen  lasthebber 
selver  opt  schip  waere,  alsdan  en  sonde  den  schip- 
per vdor  oft  naer  de  acht  daegen  sonder  s\jnen 
wille  egeene  oompositie  mogen  doen,  dan  vant 
gene  hem  selver  aengaet.  Ib.  105.  —  Dwelok  oock 
plaatae  heeft,  alwaert  dat  de  polioi'e  oft  brieff  van 
de  versekeringe  waere  inhoudende  de  clausule : 
,,toebeboorende  eenen  alsulcken",  oft  wie  die  soude 
mogen  aengaen  oft  toebehooren.  Tb.  lY,  xj,  6S.  — 
Waert  dat  iemandt  qnaeme  in  iemandts  goet,  bij 
daeghe  [naehte  .^]  oft  bij  ontyden ,  om  eehighe  vruch- 
ten te  i^ucken  oft  wech  te  draeghen,  die  verbeurt 
eenen  onden  schilt,  d'een  helft  daeraff  den  heere, 
en  d'ander  helft  diet  goet  aengaet.  C.  v,  d,  KieU, 

m,  14. 

4)  Beekimt  toebehooren  of  toekomen^  fr.  appar- 
Ueir  dê  dnM  om  eompéier.  ||  Als  diverse  goeden 
tsamen  veroocht  worden  met  éénder  coopmanschappe, 
daeraf  eenigfae  calengierbaer  zijn  en  eenighe  niet, 
toe  mach  nochtans  deghene  die  de  calengieringhe 
aengaet  de  gheheele  coopmanschap  vemaerderen  en 
eslengieren.  C.  e.  Zier,  X,  18  —  Welcken  meyer 
ghewqon  is  te  hebben  eenen  stadhouder  oft  lieute- 
Dant,  die  in  s^ne  absentie  ofte  sieckte  al  doen 
mach  dat  het  dBcie  van  de  meyerye  aengaet  oft 
competeert.  C.  v.  Loven  ,1,2.  —  De  scouthet  van 
der  stadt  en  van  den  bijvange  van  Lyre  ^  is  ge- 
woonlijck  te  hebben  eenen  stadthouder , . .  die  in 
abeentie  oft  sieckte  van  den  scouthet  al  doen  mach 
dat  der  oiBcien  van  den  scouthetampte  aengaet 
oft  competeert.  C.  o.  Lier,  I,  9. 

ft)  KUven  om,  fr.  se  rattaeherè,  étre  attaehSè  \\ 
Alle  oreonscepen  sullen  s weren  up  scepenenhuus  in 
vierscaren  np  jemenen  van  lx.  ponden  van  der 
eore,  ofte  daer  meer  angaet.  •  C.  e.  Oent,  I,  449 
(1297). 

6)  Aetneangen^  heqimnen,  fr.  oommeneer.  ||  Was 
gbmeolveert  te  volghen  dezelve  oude  resolutie, 
in  conformitejt  van  dewelcke  dezelve*  ghecommit- 
teerde  ter  treeorie  ghelast  waren  desen  wintere  te 
doene  de  provisie  van  de  materiaelen  daertoe  van 
Doode ,  en  ten  nutcomen  *t  zelve  werk  aen  te  gaene , 
ssUa  ooek  de  fondamenten  te  legghen  desen  aen- 
■taenden  wgntere.  Tpriana,  I,  251  (1618).  ~  Als 
lukk  rapport  tot  scepenenwart  van  diveersohe  ving- 
overgebrocht  was,  zaghen  mijn  heeren  sche- 
wel  boe  cranok   dat  sy  ghespannen  waren , 


en  waren  zeer  perplecx ,  nauwelic  wetende  wat  sy 
anghaen  zouden.  Ber,  tijden,  I,  69. 

7)  AantHMorden^  fr.  prendre  potêeseionde.  Kil.  Adire, 
agqredi.  \\  Eest  saecke  dat  man  en  wyflf  malcan- 
deren  willen  maeoken  beur  hujs  daer  sy  inne 
woonen,  met  dien  datter  toebehoirt,  tot  elcx  Ujve, 
dat  moeghen  zy  doen  als  zy  gaen,  staen  en  ter 
kercken  mogen  gaen  . . ,  en  wien  thuys  biyft ,  die 
en  sal  tselve  nyet  mogen  onderslaen  noch  verooo- 
pen;  en  waert  saecke  dat  byt  dede,  soo  souden 
de  er^enamen  haer  gedeel  aengaen  efi  haeren  wille 
daermede  doen.  C.  e.  Antw,^  Chddeboeék,  a.  10.  — 
Al  eest  zoe  dat,  om  aen  te  grypen  die  erfenisse 
en  successie  iemende  gelaten,  hetzy  by  testamente 
oft  sonder  testament,  het  genooh  is  dat  men  dat 
doe  metter  hertt«n  en  gedachten,  nochtans  soe 
behoven  dair  andere  dingen  toe:  Eerst,  dat  die- 
geene  die  dat  aengaen  wille  zy  een  vry  man,  en 
geen  serf  oft  eygen  knecht.  ▼.  D.  Tav.,  45  v^. 

8)  InunUigen^  aannemen,  fr.  aeeepteTj  eomeeniir  d. 
II  En  ghi  moet  weten,  dat  de  heer,  nieu  leen 
wtgevende,  stellen  mach  sulke  en  also  vele  lasten 
en  oondicien  op  tleen  alst  hem  gelieft,  behoudens 
dat  de  vassael  die  ontfiaen  en  aengaen  wille . . 
LeeM'.  V.  VI.,  29. 

9)  Betrefen,  raken,  aangaan,  fr. «mcsmer, regar- 
der,  toneher.  \\  Dan  es  de  baeliu..  souldioh . .  te 
daghene  denghenen . .  dien  de  sake  anegaen.  80 
mrt.  1265  (Lat.  tekst:  tan<reré). 

10)  lem.,  —  elkander  a— .  Bestaan,  ver- 

maagschapt  zijn  (met),  fr.  Stre  parent  de,  \\  Dat  elok 
laet  van  de  casselrje  van  Ipre  magh  naerhede  van 
lande  hebben  binnen  deselve  casselrye,  dat  verkocht 
sal  wesen  afsittende  van  de  voornoemde  casselrje; 
wel  verstaende  dat  den  kooper  niet  aen  en  gaet 
den  verkooper  van  sibbe.  C.  v,  Tperen,  Saele,c.  82. 

AENOAENDE,  tegenw.  deelw.  Comen  ten 
a. — .  Ten  aangang  komen,  fr.  swrnenw.  Ten  waert 
nochtans  dat  de  vassalheer  bespronghen  waer,  en 
dat  de  cleene  vassal,  zyn  leenhouder,  ter  aven- 
tueren  quame  ten  aengaende,  hg  soude  moeten 
helpen,  dies  versocht  zynde,  al  waert  ooc  dat  zyn 
leen  niet  en  stonde  ten  dienste  van  zynen  heer  te 
bescbuddene.  Leent.  e.  VI,,  118. 

AENOANCK,  zn.  m.  Aanwd,  ft,  atiaqne»  || 
Oploop  is  eenen  overdadingen  aenganc  met  gram- 
men moede  gedaen  op  eenen  anderen.  ▼.  D.  Tat.,  60. 

AENOEDEELTE,  zn.o.  Ded,  aandeel,  fr.  part, 
portion,  quote  part,  ||  Dat  oick . . .  den  eenen  broe- 
der aen  den  anderen . .  syn  aengedeylte  en  kentz- 
portie  mach  verwerven.  C.  v,  Valkenb,,  leenhof, 
a.  15  (1570).  —  Sooverre  eenige  medegelderen  ineene 
rente  ofte  chejns,  uvt  diversche  gronden  gaende, 
hun  begeeren  van  schaede  te  verhoeden,  mits  be- 
taelende  hun  aengedeelte,  moeten  voor  en  eer  de 
schaede  gebeure,  onder  weth,  daer  't  behoort,  stel- 
len soo  veel  als  hun  aengedeelte  daeraf  gedraegt. 
C.  V.  Loven,  V.  8. 

AENOEDRACHT,  zn.  BeséhuUügimj ,  fr.  oeew- 
sation.  \\  Om  den  langhen  trejn  van  den  processen 
te  schouwen,  soo  wanneer  de  zaecke  int  gesorifte 
is  belejdt,  dat  men  van  nu  voertane  die  getuygen 
niet  meer  en  zal  examineeren  op  eenighe  aenge- 
drachten  oft  interrogatorien ,  gelyclc  men  geploegen 
heeft    C.  V.    Tnrnh,,  Stijl,  a.   88.    Zie  ook    ASir- 

DBACHT. 

AENOEHUISDE  (B5DE  gblakdb),  zn.  mv.  De 
eigenaars  der  helende  of  aanliggende  hnixen  en  Urn' 
den,  de  belending,  fr.  les  propriétaires  des  maisons 
et  terres  eontiguës  o%  voisimes,  les  tenants  et  abo»-' 
tissanis.  ||  Dat  men  sulck  afgewonnen  huys  ofte  erfve 


20    • 


AEN. 


AEN. 


daeratcran  ea  mei  é»  keenberringe  ▼«ifcoopan  al, 
■peetilenmda  óê^  Tan  dMn.  miJÊ^pdm  den  iMi 
en  oommeren  ten  Inndtboeeke  daeiide  en  deemjt 
pmaó/b\  ooek  wien  teelre  toebehoott,  weer  't  ge- 
iteen ofte  geleden  07.  met  den  aiigehnjiden  en 
gelende,  C.  e.  QetUt  IX»  4* 

AENOELANDE,  m  m^.  AamUggmÊdm,  Mem^ 
dendem,  h.  tfouiuê.  KiL  jU»^ielamdiek.  \\  Men 
onderhoudt  ooek  in  vele  dorpen  elle  yelden  te  le- 
ghen t*eoen  Mede,  te  weten  d*een  met  winteneei 
en  diender  met  ■omerrmehten,  en  het  derde  ter 
hneke»  omdet,  deor  de  yofschejden  meden,  de 
•oghelénde  gheene  aeheede  en  looden  lyden.  C.  «. 
Aalst,  X,  21,  Zie  ook  hei  voorgaande  woofd,  waar 
.^aan*'  wel  mede  op  ,^lande**  slaan  saL 

AENGEN4EMT,  yerL  deelw.  van  h^  niet  ge- 
bmikelt|ke  Aamtamêm.  Omtoamd,  h.  démommé.  )|  I>ai 
dia  poorter  wel  Tormaeh  sijnen  aone  te  emancipe- 
ren.,, midte  hem  gerende  lilTor  en  goni;  en  de 
▼ader  hem  die  alaoo  gegeren  hebbende,  ia  en  blijft 
denaelven  sijnen  aengeoaemden  aone  ghefimanci- 
peert,  C    o,  HerêmtaU,  IX,  89. 

AENOENOMELIJCKHEIT,  zn.  ▼.  VaorUefds, 
fr.  prédUediom.  ||  Alle  dese  mirsehen  die  hebben 
h[are]  oeiFeninghe,  werke  en  wise  beseten  met 
haers  selia  eyghensoape  met  aneghenomeleecheit, 
en  en  laten  hen  nyeman  d[aer]  ute  wiaen.  Aüer 
kêrtih,,  40.  Zie  ABVOBVOMBirHiiT. 

AENOENOMENHEIT,  zn.  t.  roorie^MomM- 
Md,  voorliefde,  fr.  prAlUêeiiom ,  préf^enee.  |)  Oheeft 
Hijt  hen  [nl.  Qod],  si  latent  echter  goei  sijn,  en 
staen  in  allen  dinghen  sonder  aneghenomenheit;  si 
▼erreren  hen  meer -tot  tsoete  dan  tot  tsnere.  Aüer 
kerstb.,  68.  Zie  AXvasvoMBLiJCKHBiT. 

AENGRT.jp,  zn.  m.  MUdadigê  ondernewtimg ,  fir. 
oHêntai.  tl  Die  selve  portere  setten  wi  weder  en 
▼eralinghen  tot  alsulker  eren,  staet  en  Triheiden 
aUi  [ais  si]  Tore  den  aaogrepe  der  excessen  en 
misdaet  Toerscr.  te  ghebruycken  plaghen.  O.  lAége, 
17  mei  18tf4,  I,  862.  5ta^  TVmijmi. 

AENQRUPEN,  bedr.  en  o.  ww.  {leU)  mitdor 
diglijk  ondémemtn,  fr.  atiemUr,  \\  Want  wi  eenen 
clerc  hebben,  die  Jan  Ommeloep   heet,   die  ons 

S bedient  heeft,  en  diepeleeo  aneghrepen  heeft  in 
en  besneke  en  der  zagasien  bi  behetene  Tan  ons; 
waart  dattene  yemene  ocaeneren  [ocseneerde].  Tee- 
den ,  ofte  enich  onghelgk  doen  woude ,  dat  wi  hem 
des  ontheffen  selen  Enquête  Brab. ,  1386 ,  blz.  22.  — 
Dat  sy  \nl.  bnrgemeisteren  ende  raet]  Jegen  onse 
gerichten,  heerlicheden  ofte  rechte  niet  aengripen 
en  suelen.  O.  lAêge,  18  noT.  1404,  a.  10.  Ant- 
Truiden, 

2)  Beveokie»,  ir,  combaüre.  ||  Si  hebben  hare 
natuere  vele  meer  aneghegrepen  en  strangeleker 
gheoeffent  dan  die  eerste  Aller  Kerelh,,  Zh,  —  Sie 
selen  oeo  meer  ewichs  loens  hebben  dan  die,  want 
si  hare  nataere  vele  coenliker  hebben  aengbegro- 
pen.  Ib.,  88.  —  Het  sQn  minschen  die  hare  natuere 
Bterkeliko  anegrepen  en  oeffenden  hen  dach  en 
nacht.  40. 

8)  Aanvaarden,  in  hezU  nemen,  fr.  prendre  poe- 
geition  de,  ||  Al  eest'  zoe  dat ,  om  aen  te  grgpen  die 
erffenisse  ende  successie  iemende  gelaten . .  het 
genoch  is  dat  men  dat  doe  metter  hertten  en  ge- 
dachten. V.  D.  Tav.,  45  v».  —  Dan  soude  hg  mo- 
gen repudieren  eü  besgden  stellen  oft  Tertyun  dat 
testament  en  aengrgpen  die  successie  ab  intestato, 
data  als  naiste  er^naem,  sonder  testament;  en 
waert  dat  hy  der  successien  by  testamente  wetende 
verieege  en  repudieerde ,  hy  en  soude  daemae  niet 
meer  ontiangen  worden  om  de  successie  by  test»* 


.  en  aeaDgrQpaB.  Ib.  48i»  — -> 
dai  hy  die  goede  en  ani  cuesiu 
of  aengogieepen  heeft  aimpelge 
Ib.  4é  T*.  Zie  ook  amwqamm. 

AENORIJPEB,  sn.  m.  Boover,  fr.  eptiimUmr. 
I)  Noeh  saldi)  weten  dat,  nae  recht,  deoe  spotia» 
toers  en  aengrijpers  Tan  anderen  hiden  goeden  niei 
alleen  aehnldieh  en  zijn  ciTÜge  bedwongen  te  mat^ 
den  toi  resütuiien  t.  d.  Tat.,  97. 

AENORUPING,  zn.  t.  1>  Veryr^p,  taftredb, 
fr.  aüemtai,  mUemie.  \\  Dwalc  andere gdïiioke  ele|fno 
beerlicheiden  hebben  [nl.  de  machi],  Tan  erTen  eft 
ontetren  in  *t  landt  Tan  Breda,  Tan  gelijeke  oon?- 
dieien  wesende,  niei  doen  en  mogen,  ten  is  met 
openbaiien  aboijae  en  bnbehoiriyeken  aengrljpingan 
Tan  der  heerlicbeiii  en  jnsdeien  hoera  geteelrten 
leenheeien.  t.  d.  Tat.,  292. 

2)  Aamvaairdimii ^  t»  healnemèng^  b.adiiiom,  priee 
de  poeeeeseion.  ||  Weleke  scholden  [nL  des  OTeileda- 
nen]  alle  gesmolten  en  Toijtgewist  souden  wordden 
indijen  hij  hem  simpelljc  er^pjenaem  bg  adieien  on 
aengrypinge  des  steifhnijs  hi^de  gefnndeert  aooder 
inTentarijs  te  hebben  gemaiet.  t.  d.  Tat.,  46  t*. 
—  Al  eest  dat  *t  Toiraer.  statuyt  niet  en  oan  direo> 
telijc  geslaen  opte  goede  gele^n  bagten  den  teiri- 
torie,  nochtans  die  aenTcerdinge  en  aengrijpinge 
derseWer  goeden,  soe  sg  seggen,  die  Tolgi  der 
Toirs.  makingen  hg  eender  dnegdelgeker  cooe^ 
quencien.  Ib.,  238. 

AENHALEN.  bw.  1)  Amirekken,  aankikkm, 
verlokken,  aankfalen,  ft.  atiwer,  êSdmee,  enborner» 
II  Wie  jongere  [nl,  minderjarigen]  b^roeke  toi 
spele ,  oft  aenhiele  in  stOTon  ^  bordeelen,  djen 
soude  men  corrigeren  naer  gelegentheyt  der  saeo- 
ken.  C.  V.  Lier,  XYIII,  82. 

2)  Bmii  of  prifs  maken,  fr.  eapimrer.  \\  800  waa- 
neer de  goeden  bg  Tyanden  sgn  aengehaeli ,  en  dat 
die  aireede  syn  gebrocht  onder  eenighe  admindi- 
teyt  oft  andere  justitie ,  alsdan  en  mach  den  schip- 
per daervan  geene  compositie  maecken  aooder  don 
coopman  daeraff  de  wete  te  doen  en  Tan  hem  an^ 
woorde  te  hebben.  C.  e.  Amtw.,  eomp,,  TV,  tüJ,  110. 

AENHALER  (Aenhaelder),  sn.m.  Br^-  ofhm^ 
maker,  fr.  oap*^emr  eapiwremt,  ||  Als  by  compoaüie 
oft  met  Tonnisse  is  geeeght  dat  den  coopman  aen 
den  aenhaelder,  nemer  oft  inbrenger  Tant  goei  de 
schipTracht  soude  betaelen,  hem  tgoei  laionde  toI- 
gen,  geiyck  gebeuren  soude  mogen  ab  een  aoh^, 
onder  'tdecxel  Tan  Tyantsohappe  genomen  ia.  C  o. 
AntiD,^  eomp  TV ,  Tiij,  118.  —  Maer  als  den  aenhael- 
der oft  nemer  Tan  den  schepe  den  schipper  Tan 
syne  Tracht  heeft  betaeli,  geiyck  somtyts  gebenri, 
en  is  den  schipper  nyet  gerecht  om  eenigen  loon 
Tan  den  coopman  te  heysschen.  Ib.  114. 

AENHALING,  zn.  t.  -Met  prijt  o  f  Mi  maken, 
fr.  eapiwre.  ||  Maer  als  de  aengehoude  goeden  min 
worden  Teroocht  dan  de  weeïge  derselTor  en  be- 
droech  ter  plaetse  en  tyde  vnn  de  laedinge,  soe 
moet  de  mindere  weerde  by  de  Tereekeraers  goei 
gedaen  worden,  sonder  dat  de  Tcrsekerde,  om 
alsulcke  aenhaelinge  oft  Terooopinge,  de  goederen 
mach  abandonneren  ott  Terlaeten.  C  v.  AmUo,^  eomip,, 
IV,  irj,  144. 

AENHANGEN,  bedr.  en  o.  ww.  1)  B^, 
ioevoetfen ,  fr.  ajouUr,  \\  Want  men  geen  aenhanok 
maeclEen  en  mach  naedat  eenige  cleyn  banok  die 
saecke  bracht  hebben  Toor  hon  hoeft ;  maer  toiten 
ópsetten  mach  men  Terbeteren  ende  aanhangen 
TOOT  die  banok  daer  die  saecke  bedingt  is,  ende 
niet  Toorder.   O.  er.  Lom,  I,  77.  Zie  JMfKMMcm» 

%)  Aanlejffgen  (Penningen),  fr.  appUqner  (das  de- 


AEN. 


A-EN. 


2i 


•MTü).  1)  Als  66a  T«nt6  nS^U^ót  wovdt  dMV 
itmódt  wjfSL  tocht6  üum  h66ft,  so6  mach  suloken 
loehta— 6t  Bifii  penningen  lenyeerden  midts  deeelve 
vedcrom  sekeriyck  aenhangende  ter  mItot  nsfeaeren. 
C.  9.  TkimÊem ,  IX ,  10. 

8)  JmmkêÊWtm^  fr.  gaUadkmr  |)  Na  Di  «enhenc 
mine  nele.  GH^db.  16«  B.,  24.  Ps.  62.  Adhmni 
mmma  am»  |kw<  <e.  Stotenb.  68:  Mijne  siele  kleeft 
n  aehletnen.  De  Seoy ,  62 :  Mon  Ame  eet  atlachée 
i  vone  ■nxTTe. 

▲ENHANGENDE,  tegenw.  deelw.  Bijgaaudë^ 
Ir.  immi.  \\  Hiemp,  ende  met  meer  ander  anhan- 
greinde  redenen,  waren  de  notable  gheheeten  yei^ 
treek  [al.  werd  ban  geboden  zicb  in  bnnne  ver- 
tnkknner  te  begeren],  en  ghedelibereertbebbende, 
kaer  adrya  en  reeolncie  te  ecepenenwaérta  oyer  te 
willen  bi^gben.  iX«r.  È^dÊm,  I,  41. 

AENHAKCK,  sn.  m.  Ainüumgêrê^  fr.  partuoHg. 
It  Beet  dat  ^mant . .  eontrarie  doet . . ,  dieghene  tal 
yan  mnre  eren  . .  emmermeer  yerderlt  werden . . » 
«ade  een  [tevena]  met  dine  yerdejliaee  nfjten 
bijedeui  yan  Lndie, .  met  hoeren  aenbangen ..  eoUen 
▼eriagt  iffn  ende  altemael  yerdreyen.  O.  lAéjgt,  18 
1404,  a.  10.  êKmt-TVmideH. 

AEHBANCK  rdee  yonnis).  Ninnoê  tiêèk  na  «m 
•a  êêrtttm  aamUg,  fr,  addiiumf  notnéilêt  eon- 
è  la  êmUê  tfftm  JMt/emmU  e»  premt^« 
fl  Daarna,  der  yoencr.  Liebreeht...  gaff 
ferbêieiïnge  noch  over,  hetwellicb  aifgeweeen 
(,  aengeeien  dat  die  eaeeke  in  onsen  banden 
want  men  geen  aenhanck  maeoken  en  mach 
eenige  elejn  banek  die  eaeoke  bracht  heb- 
ben yeor  hem  hooft.  C.  pr,  Xoea,  I,  77.  Hoe  dat, 
aaar  geweeen  yonnie ,  den .  eohepenen ,  die  gewesen 
hebben,  geene  kenniese  toe  en  steet  te  nemen  over 
den  aenlwnfik  dea  yonnie. . .  Yan  den  aenhanck 
aaar  geaeeeu  yonnie  en  hebben  die  hoeren  eche- 
penen  yan  Haeeelt  nyet  aangenomen,  dan,  hebben 
dia  parthjen  afgeweeen.  119  (1618). 

AENHAUT.  Zie  HAirotrT. 

AENBEBBEK,  b^r.  en  a  ww.  1)  B^  tith 
hMtm^  hij  aéh  éroif^m,  fr.  porimr  nur  tci.  ||  Soe 
wai  i^ieeeUen  yan  der  galden  ontboden  eelen  zyn 
te  Bke,  of  ter  morghenepraken ,  met  der  Galden 
knape,  ende  deer  niet  en  queme  met  den  eleede, 
op  [oij  dat  hij  geen  ewert  ane  en  heeft,  die  sal 
ferbueran  1  pbeke.  Sênmts,  24,  O.  1426  a.  10. 

2)  Koifm^  9waar  eoUaa,  fr.  coéier,  Urê  «»  sa- 
mifm,  It  Hetwelck  den  graye  Aemaat  hy  sijn  lief 
\wL  aïjne  bmid]  terstond  consenteerde  [ai  in  Italid 
\m  blieven],  hoewel  dat  hem  yele  anhebben  soude 
dat  fViehoooe,  eoete  Ylaenderiant"  te  deeryen.  Bt* 
Ug  e.  Qèmi,  16. 

AENRECHTTNOE,  sn.  y.  OekêehtMeid,  fr.  a//a- 
eUsMBf.  II  En  beghere  dattu  mi  boden  gheveste 
yertoeainghe  yan  2re  scadelike  aenhechtinghe  die 
Da  in  my  bekenneete.  CM^,  1A«  £.  146  y^'. 

AENHEFFEN,  bw.  Beffiwnem,  aanvan^êm,  fr. 
mmmêmetr.  KiL  indperê.  \\  Heft  ane  te  scriyenne, 
want  dee  en  was  der  kerstenheit  nie  soe  noot 
in  C  jaien  dat  mense  waemde;  want  si  leeft 
eoiehlike  in  deeer  tyt.  Daéromme  heft  ane  te  scri- 
yenne, da  minsche..  Tc  ghebiede  di,  bi  der  hei- 
legher  Driyoldiebeit,  dattn  niet  langhor  en  beids. 
EA  heft  te  hans  ane  opdesen  dach  AlUr  Kerstb.  65. 

AENHOOREN,  ow.  ToeUkoorfm,  fr.  npparftmir. 
II  Eb  als  de  heer  t*enegen  goeden  doet  daighen, 
soe  moet  die  heere  met  twee  soepene,  ten  min- 
sten, ntten  in  de  kercke  te  Laken  en  yerbeyden 
tettsr  tyt  dat  de  doek  gelaydt  es  yan  der 
Sn  e»  qnane  dieghene  die  tgoet  anehoorde 


daerenbinnen  niet.  C  Srfkêêren  v,  Laktm^  a.  8.  — 
Na  tweemaal  het  woord  ,^toebehoiren*'  gebraikt  te 
hebben,  eindigt  onse  oorkonde  met  ,,aenehoiren.*' 
il  Uutgesceiden  oic  allen  den  cleedren,  keensen 
ende  andere  geyallen  yan  clerken  die  sabdiaken 
sijn  . . ,  die  ons ,  deken  yoirgenoempt ,  yan  ouder 
coetamen . .  alleene  selen  bliyen  ende  aenehoiren. 
B^.  Jf««.,  II,  170  (1326). 

AENHOOREN,  bw.  Ten  aenhoorene  van 

al  der  wereld:  Zoodat  alleman  h&t  hoort ^  fr. 
d»  mcmi^e  è  ob  gno  tont  U  monde  Ventende.  ||  Ende 
wordt  de  daecho(Bdulle  daeraff  aldaer  in  de  yier- 
scharen  drie  male  openbaerlicken  geleeen,  ten 
aenhoorene  yan  al  der  werelt.  C.  e.  Antw.,  1546, 
VI,  18. 

AENHOORLIJCK,  bn.  Oa^eaMJte/t^  (in  rechte) 
fr.  reeeoaiUe  (en  droit).  ||  B.  willende  de  saecke 
inyolghen  ten  petitoire,  wordt  bij  A  gesustineert , 
dat  B  daerinne  niet  aenhoorelijck  en  is  Annoitttionê, 
62.  —  Soodat  de  hauderigghe  in  haere  soostenae . . 
niet  aenhooreiyck  en  is.  201. 

AËNHOUDBN,  bw  Ink&nden,  bevatten  (meten), 
fr.  eontenir  (meêurer).  ||  Drie  sille . .  in  drie  stao- 
ken  gelegen,  daeraf  dat  deen  stuok  hoadende  es 
yi.rdalya  sille,  ..  dat  ander  stncke  senhoudende 
een  sille . . ,  en  tderde  stuck  aanhouden  [-de]  on- 
derhalf sille.  Sekep.  kof  te  Hnlen^  1424  Op. een 
gelege  gelegen  in  die  parochie  yan  Balen  te 
Bijsbeighe . . . ,  aanhoudende  onder  half  sille,  luttel 
min  oft  meer.  Item ...  op  Bojkens  block ,  aen- 
houdende  dertdalff  zille  . . .  Item , ...  op  Rijwaeia 
hore  . ,  senhoudende  yijff  sillen . . .  Item ,  op  eenen 
beem]^. .  aanhoudende  een  aille.  Sekep.  e.  MoU , 
1441.  Op  en  aen  Peltmans  hujs,  met  enen  kemp- 
hoye,  alsoe  dat  ghestaen  es  metten  hoyen  en 
allen  sljnder  toebehoerten ,  die  plaatse  aanhoudende 
omtrint  ij  sille;  —  reghenote...  Item,  achter 
die  oorenmolen,  oock  een  stuck  beemps,  senhou- 
dende omtrint  1  boenre.  Sekep.  v.  Lumpmsn,  1457. 
Aen  en  op  een  stuck  beemps,  geheyten  dat  Crey- 
enbroeck.  gelegen  te  Laeren,  aanhoudende  omtrint 
derdehalff  boender.  Noch  sen  eenen  beempt  ge- 
legen t*Emeldelair,  achter  dat  yenne...;  noi^ 
aen  eenen  hoif  geheyten  den  Herentalshoff,  aan- 
houdende omtrint  onderhalff  sille.  Sekep.  e.  Zmm" 
eiM,  Bmten,  29  noy.  1460. 

AEKKEEREN,  bw.  1)  Aamtoenden,  in  ket  werk 
s/W2ea,  Uiteden,  fr.  aaployer,  meitre  en  cdnvre. 
Kil.  eonferre,  applieare.  \\  Anmirckende  den  groeten 
ende  getruwen  dienst , .  die  deeelye  onse  onder- 
saiten  gedain  ende  beweuen,  ende  oiok  daeby  die 
groote  nersticheyt,  kuste  ende  arbeit  zy  samentlick 
ende  eyndrechtlick  gedain  ende  angekiert  hebben 
totter  yestinchen  oneer  stat.  O.  Liége,  11  deo.  1500, 
protmn.  Haêeelt. 

2)  Hem  a. — .  Stoumên  op,  titik  beroepen  op, 
fr.  ê*appmjfer  eur,  invooner.  ||  Item,  sal  die  stat 
yan  Loyene  gheloyen  oat  si  hare  des  Raeds  yan 
Cortenberge  niet  aenkeren  noch  onderwinden  en 
sal ,  yore  ane  der  ty t  dat  dat  poent  ysn  den  charter 
yan  Cortenberge  yerclaert  si.  Contkereel,  92(1861). 

AENKLEEF,  2n.m.  Zooals  thsns.  Aankoorigke- 
den ,  fr.  cireonêtanees  et  dépendance».  ||  Om  d*onderyra- 
ginge  wel  te  doen,  is  den  schouteth  oft  onder- 
schout gehouden  de  schepenen  oyer  te  leyeran 
hehooriycke  intendit ,  inhoudende  cort  yerhael  yan  de 
feiten  daarmede  hy  den  geyangene  wilt  belasten, 
met  de  circumstantien  oft  omstanden  ende  aenole- 
yen  van  d^en.  C.  e.  Antw,,  eomp.^  VII,  iij,  8. 

AENKLEYEN,  ow.  1)  Betrefen^  raken,  ooê^ 
gaan,  it.  oonoemer,  tomcker,  ngarder.  ||  liaer  [nL 


I 


22 


AÈN. 


AEN. 


de  gadeimteerden  Tan  de  Keure]  droughen  trtio 
an  hemlieden»  en  meendent  pleinelio  uter  oamere 
te  hebben,  mits  dat  preyilegie  an  claye  Bdg. 
ATm.,  II,  298  (1407).  Bij  goede  specificatie,  met 
allen  brieven,  munimenten ,  boecken  en  alle  andere 
schrifteiycke  besoheeden  de  voon.  goeden  aenkle- 
vende.  Item,  dat  men  den  yoors.  OTermomboirs  aal 
amigneren  een  tamelijcke  kamer,  om  heure  verga- 
deringe  te  houden,  en  in  deeelve  kamer  te  doen 
maken  stercke,  wel  sluitende  Bchappraijen ,  om 
daerin  te  sluijten  d'inyentariasen,  de  gesloten  reke- 
ningen en  alle  andere  stuoken  en  munimenten  den 
weesen  aenklevende.  C.  e.  Lonen  ^  Weesk,  a.  82. 
Kaer  de  publicatie  daeraf  gedain,  syn  d'ingi^setene 
der  Yoors.  stad  en  harer  yrijbeijd,  en  oock  d^afge- 
zetene,  voor  sooreel  die  [OTdonnantien]  henlieder 
aenkleven,  schuldig  deseWe  t*onderhouden  ...  Cv. 
Bruês. ,  1607 ,  a.  89.  Bn  daerin  [nL  in  dien  inven- 
taris] beschreTen  te  sijn  alle  yoorgeroerde  partyen, 
die  hij  oft  sij  weten  den  weesen  oft  andere  persoonen 
boven  geroert  oft  beuren  goeden  aen  te  kleven  oft 
competeren.  C.  v.  Loven,  Weesk.  a.  82.  Eü  als  de 
ooopere  den  naercoopere  zijne  naerhede  kent,  so 
moet  hj  den  copere  al  scadelos  quiten  van  al  dat 
den  ooopere  ancleven  mach.  Leenr.  v,  1528,  18. 

2)  Verbonden  zijn  aan,  fx.  se  raitacher  è  || 
En  daer  vrsghen  scepenen ,  ter  maninghen  van  den 
meyere,  allen  den  parsonen  voor  hemlieden  com- 
mende,  van  allen  zaken  daer  sheeren  recht  an 
eleeft.  C.  v.  AaUt,  Orig.,  n'.  xxviij.  Tn  saken  cri- 
minele, daer  lyfvelicke  ofte  lichamelijcke  punitie 
an  deeft,  ofte  oock  honorabel  amende.  <7.  v.  Gent, 
XI,  10.  Zoodatter  hem  eeneghe  eere  of  scade  ane- 
olave.  Leenr.  v.  1528,  51. —  Af  en  aenoleven.  || 
En  syn  de  schepenen  gehouden  allent  gene  de  ge- 
vangene verclaert,  bekent  oft  niet  bekent,  met 
t*gene  daer  aff  en  aen  is  clevende,  soowel  tot  ont- 
lastinge  als  belastinge,  in  geschrift»  te  doen  stellen. 
O.  V,  Antw.,  eomp.,  YII,  iij,  21. 

AENKLEVING.  zn.  v.  1)  Aanplakking,  fr 
afflehage.  {)  Met  affixie  ende  aenklevinghe  van  bil- 
letten  aen  de  kerokedeuren.  C,  v.  Antw.,  oomp., 
V,  xvij,  62. 

2)  Samenkanfl ,  aainhooriqkeden ,  fr.  dipendance». 
II  Ghy  sult  weten,  dat  die  pacten ,  die  dair  gecleet 
zyn  met  aenvalle  en  aenclevinge  van  contracte, 
geheeten  yfiohereneia  oontraetu» ,''  gelijc  zijn  als 
ooop,  verooop  en  dyergeiycke.  y.  d.  Tay.,  250.  Zie 
ook  ABirxLBitr. 

AENCLIEVEN,  zn.  mv.  JEnkeU,  enklauwen, 
fr.  ehevUlee  (du  pied),  ||  Anclieven,  fr.  kemUes. 
MicmLAVT. 

AENCOMEN,  ow.  1)  Bijkomen,  naderen, h.venir 
auprèe,  approeker.  \\  En  die  cramen  solen  die  sce- 
penen . . .  met  rade  en  hnlpe  onser  rintmeesters, . . 
indien  dat  hiere  [hi  er]  bi-en  aencomen ,  wilt ,  als 
hi  daertoe  versoekt  [2.  versocht]  wert,  ordenere[n] 
en  lere[n]  te  stane.  Batv.  I>rnper\e,  7  (1365).  Als 
de  lichters  aencoramen  en  tschip  verloren  gaet, 
Boo  en  syn  de  geberchde  goeden  niet  gehouden  te 
dragen  de  schade  vant  verloren  schip  oft  goet.  C.  v. 
Antw.,  eomp.,  IV,  viij,  128. 

2)  In  haèH'  of  gthruikfredinff  van  een  goed,  eene 
paohi,  een  ambt,  een  ambacht,  fr.  entree  en  posMea- 
eion  OU  oeeupation  d'un  hien,  d*un  hail,  d'un  office, 
éPmn  métier.  \\  En  overmits  de  voor»,  twee  dorpen .. . 
teghen  onsen  ghenadighen  heere  den  coninck  syn 
beleent  op  lossinghe  aen  mgn  heer  Francois  Hinc> 
kaert,  en  dienvolghende,  om  de  voors.  andere 
rechten  en  costuymen  te  onderhouden  en  die  te 
laeten  gheiyck  hy  die  ghevonden  heeft  in  syn  aen- 


komen.  <7.  e.  Bergh,  a.  6.  Bat  gbéene  nieuwe 
pachters  en  vermpghen  te  labeuren  voor  het  ingaen 
van  heurlieder  pacht,  en  d'aude  a^aende  pachten 
vermoghen  te  labeuren  en  te  saeyen  totten  lesten 
dach  van  haerlinder  pachte;  dies  vermaeh  de  pro- 
prietaris  ofte  [den]  ancommenden  paohtere  t*anveer- 
den  de  ghesayde  vruchten  A  t'labeur,  midts  be- 
taelende  zaet  en  dricht.  C.  v.  And.,  IX,  16.  Dat 
den  schouteth  de  schepenen,  die  daerover  hebben 
gestaen,  sal  maenen  (op  den  eedt  die  sy  in  *taen- 
komen  van  henne  schependom  gesworen  hebben) 
ten  eynde  dat*  sy  overleggen  alsulcken  verleyt  als 
sy  onder  hebben.  C.  v.  Antut.,  eomp..  Vil,  iv,  20. 
Om  te  komen  tot  de  proeve  [van  het  chirurgyns 
en  barbiers-ambacht] ,  sal  den  aenkomenden  meester 
gehouden  zyn  te  betaelen  aen  de  vier  dekens  hunnen 
wyn.  Ó.  P.-B.  A.,  18  oct.  1728.  a.  4. 

8)  Toevaüen,  iemands  eigendom  worden  door  erfe* 
nis  of  koopt  fr.  éekeoir,  devenir  la  propriété  de  qq, 
paft  smeeesnon  on  par  aehat.  \\  Dat  gheen  recht  van 
incommelincscepe  nes  ancommén  noch  verschenen 
den  voors.  heere  van  Jeumond  bi  der  doot  van 
Jans  wive  vorseid.  O.  e.  And.,  Il,  85  (1864). 
Als  een  man  huwct,  en  hem  binnen  dien  huwe- 
leke  een  leengoed  versterft,  eist  dat  een  wyf  daema 
draghet  een  kint,  ende  dat  kint,  tzyns  vaders  doot, 
es  syn  oudste  hoir.  so  sal  die  wedewe  hebben 
bilevinghe  ane  dat  leengoed,  updat  niemand  bile- 
vinghe  daerane  ne  helt  doent  haren  man  anequam. 
Lemr.  v.  1528,  81.  Dat  egheen  onberueriycke 
goeden  by  generale  oft  particuliere  successien.  Tent- 
steriften,  testamenten,  ordinantie.  ghiften ,  of  by 
intestate  aencomen,  suocederen,  vervallen  noch  devol- 
veren  en  sullen  aen  eenige  doosteren,  oollegien, 
capittelen  oft  andere  dooder  handt.  JPlae.  v.  Brab., 
I,  82  (1520).  So  wien  een  leengoed  «noomt,  hy 
moet  manseip  doen  binnen  den  xl.  daghe.  Leenr. 
V.  1528,  4.  -—  Es  een  wijf  drachtich,  zy  salse 
houden  [nl,  de  byieving]  up  datter  niemand  bile- 
vinghe an  en  hilt  als  haren  man  dleen  anequam. 
.^9.  Soo  verre,  naer  date  van  den  eersten  inven- 
taris ,  den  weesen  eenige  andere  goeden  aenquaemen. 
C.  V.  Loven,  Weesk.,  a.  58.  In  dier  vuepjhen  suo- 
cederen de  goeden  oock  eest  dat  die  den  lancstle- 
vende  aencomen  in  't  tweede  houweiyck.  XY,  86. 

4)  Aengeoomen  goeden,  toevaüuf  verkre- 

oene  goederen,  langs  andere  wegen  dan  door  erfenis 
in  rechte  linie,  fr.  Hens  adventices  of.  adveniifs. 
II  Daemae  worden  geprefereert :  de  vrouwen  aen- 
gsende  beuren  dotalen  ende  parafemalen  goeden 
by  hen  aen  hen  mans  te  houwelicke  gebrocht,  oft 
staende'den  houwelicke  aengecomen  oft  verstorven. 
C  V.  Antw.,  1545,  IV,  15. 

AENCOMER,  zn.  m.  Aankomende,  i«  hmnr  tre- 
dende  pachter,  fr.  fermier  enfrant  \\  Als  een  pachter 
affscheedende  van  den  pachte,  daerop  laet  meer 
besaethede  danhy  ghehauden  es,  zal  den  meester 
oft«  ancommer  moghen  ontstaen  midts  hem  beta- 
lende dricht  en  zaet,  zonder  meer.  C.  v.  Aud,^  I, 
ix,  82. 

AENC0H8T,  zn.  v.  Verkr^,  inbeMredinq, 
fr  aequisition,  entree  en  posseasion  ||  Dat  sy  [it2.de 
taellieden  en  de  gheswoore  clercquen]  insgeiycx  in 
hemlieden  passeringen  sullen  opstellen  eiï  speoi- 
flquelijck  declareren  de  precijse  tytels  van  aenkomste 
van  de  goederen  die  by  de  comparanten  worden 
vergift,  belast  oft  veralieneert.  C,  e.  Brugge,  U, 
16  sept.  1724. 

AENLACHINOE,  zn.  v.  Toelaehimg,  fr.  dss 
sourires.  ||  Al  eest  zoe  dat  elcken  mensche  quaiye 
vuegt  in  zjjnen  huweiyoken  state  hem  te  misdragen. 


AEN. 


AEN. 


23 


noehtwi»  soe  U  dit  gebreck  in  den  rechter  boyenal 
te  miflpriJBeoQ  en  te  leohteren,  om  dieswüle  dat, 
mits  ameekingen ,  aenlachingen «  gunsten  en  mynnen 
iBü  wgven  en  ooncubijnen  al  te  lichtelijc  dat  recht 
Terkeert  mach  wordden  in  onrechte.  Y.  -  P.  Tat.  , 
876  ?•. 

A£NLJL£M.  Zie  allamx. 

A£MliKOIl,  sn.  m.  MerêtMmgen,  (r.  dês  répet- 
refioss.  l)Don  Toors.  cheynsenaer  oft  rentier,  twijfe- 
lende dat  hij  met  den  aengewesen  pandt  oft  panden 
niet  en  «yode  toekomen,  oft  in  't  geheel  connen  ver- 
halen synen  cheyns  oft  rente,  met  den  achterstel, 
ODOosteny  repaiatien  en  aenleggen  by  hem  daeraen 
gedaen.  C.  v  Bruss.,  1607,  a.  104.  Uhriatyn:  r^po- 
rwtiomitmt.  Die  molen  alrenaest  der  slnysen  gheldet 
den  heyleghen  gheest  ij  mudde  rox,  sonder  aen- 
kgghen.  It.,  aen  Aleyten  molen  heeft  die  here 
[▼.  Dieet]  de  tweedeel  ane;  ende  die  heyleghe 
gbeeet  heeft  dat  derdel  in  dat  derdendeel,  metten 
aenlegghene.  Cijmsb.  16^  E.  ie  Diêst. 

A1:;nLEGKR»  zn.  m.,  tegenovergesteld  aan^Ver- 
werder*'  ia  het  Limburgsche  taaieigen;  Zie  C.  ^r. 
Xe0»y   poMstmj  aanUjfgw^  enehery  ir    dema»dêur. 

A£N1.J*;GU£N  ,  bedr.  en  o.  ww.  1>  Zooals  thans. 
Aami^mdên,  Umd  aandoen ,  fr.  abordér.  ||  Als  den 
■chipper,  int  vervolch  van  syne  reyse,  voor  en  aleer 
hy  taijsder  rechter  onüadinge  is  gecomen ,  tot  eenige 
andere  vuijtweeohsche  plaetse  oft  have  compt  aen 
ie  leggen,  en  aldaer  eenige  goeden  wilt  oft  moet 
lonen,  innemen  oft  herlaeden.  (7.  e.  Antw.,  eomp., 
IT,  TÜj,  lö7.  Ende  oft  geviele  dat  den  schipper, 
aen  eenige  vnytweecheohe  plaetse  aenleggende  al- 
daar alle  de  coopmanschappen  loste  sonder  die 
wederoomie  te  laeden.  168. 

2)  Ondernemen^  beginnen  ie  maken,  maken,  fr. 
eainprendre,  eommeneer ,  faire,  j|  It^,  steet  tot 
last  en  besorgh  van  de  voors.  rentmeesteren  alle 
de  werken  en  reparatien  van  de  stadt  aen  te  leggen , 
te  voiideren  en  te  beneerstigen.  O.  v.  Brues.^  1607, 
a.  28.  Christen:  facere.  En  oft-  noodelyck  ware 
gedurende  den  tjdt  yan  de  voors.  procedure  aen 
de  belejdde  goeden  eenige  werken  oft  reparatiön 
aen  te  leggen  of  te  doen,  om  die  te  houden  staende 
eii  van  water  en  windt  te  weren.  101.  Sijnt  ooop- 
Eeden  oft  pelgrims,  die  moeten  oock  verclaeren 
henne  gel^gentheyt  oft  qualiteyt  en  bovendyen  den 
tgt  biimen  denwelcken  sg  de  reijse  sullen  aenleg- 
gen  efi  volbrengen.  C  e.  Aniw, ,  comp. ,  IV,  xj , 
820.  Tot  dien  oock  de  goeden  wel  en  oirboirlyck 
regeren,  de  haysen  en  hoven  onderhouden  van  de 
nootelycke  reparatie,  maer  geen  nieuwe  werck 
mogen  aanleggen  oft  doen  maeoken,  sonder  consent 
van  de  overmomboiren.  C  e.  Xoom,  Weeek.,  a.  60. 

8)  (Oeld)  uUuiien,  op  inireei  zetten,  fr,  plaoer, 
mppüqmar  (de  Tazgent).  JBöL  Applieare.  ||  Indien 
d'erfinan  en  tochtenaer  de  voors.  sekerheyt  niet  en 
koneten  oft  niet  en  wilden  voldoen,  sullen  sulcke 
afgelegde  penningen  by  beuren  beyden  consente 
aengelegt  worden  aen  erfrenten  ofte  erfpachten,  op 
goede  en  enlBsante  panden.  C.  v.  Loven,  V,  21. 
Den  momboiren  en  is  egheenen  tyt  gestelt  om  der 
weeskinderen  penningen  aen  te  moeten  leggene; 
maer  als  men  goede  panden  vindt,  dan  moet  men 
de  penningen  aenleggen  aen  renten  oft  onruerende 
goeden.  C.  v,  Amito,,  1546,  X,  11. 

4)  OpUffffeUf  te  last  Uggen,  fr.  impoeeTy  metire 
è  la  ekarpe,  \\  Wenceslaus . .  en  Johanne . .  doen 
eoDt , . .  dal,  want  overmids  sekeren  saken  en  brueken 
die.wi  oneer  goeder  stat  van  Lovene  aneleggende 
waran  en  aaeaeggende,  twist  en  berueringhe  opge- 
•taen  ware  toaacen  ana  en  onser  voers.  gMder  etat 


van  Loven,  daeraf  onse  goede  liede  van  derselver  stat 
ons  comen  syn  ter  genaaen.  Coutkereel,  Peis  e.  ld6U 

5)  Bijbrengen,  aandoen ,  verschaffen,  fr.  donner, 
procmrer,  ||  Want  wij  onse  stat  van  den  Bosch, 
'  die  een  vest  en  een  slot  onss  lants  op  dat  eynde 

is,  en  die  ons  en  onsen  lande  gemeynlic  groet orboir 
en  macht  aenleget.  Br<ib.  Y, ,  782  (1330). 

6)  (£enen  eisoh)  nitdrukken,  fr.  formuler  (une 
demande).  ||  En  eer  de  aenlegger  zal  wordden 
gewesen  volcomen  van  zynen  eysch , .  zal  z^nen 
eysch  moeten  verificeren  soe  hij  dien  in  zijnder 
conduysie  aengheleet  hadde.  C.  v.  Twmh.,  Stijl,  a.  23. 

7)  ^l<Iaderscbap)  inttellen,  fr.  intenter  (Ie  retrait). 
II  Zynde  daemaer  gebeurt,  dat  den  voorsz.  Anthoen 
ie  Yeau  en  syne  huysvrouwe,  midts  den  naeder- 
Bohappe  by  Joos  van  (Jallenbergh,  als  naeate  be- 
staende  bloetverwant  van  Jenneken  Keckhove,  syne 
moeder,  aen-  eü  bygeleght  tot  de  voorsz.  goederend, 
hebben  opgedragen,  geretrocedeert  en  getranspor-. 
teert ...  tot  behoef  van  den  voors.  Joos  van  Cal- 
lenbergh...  MABTnntz,  71  (1688;. 

8>  Te  laste  leggen,  aantijgen,  fr.  imputer,  aecu- 
ser  de.  Kil.  Aenlegghe,  vetus,  Aütio,  aecusaiio, 
II  Ware  oic  dat  sake  dat  yemant  andren  opseide 
en  aenleide  dat  hi  desgeens  goets  ouderhadde  oft 
bescudde,  die  geruumt  ware,  en  hi  dat  wettelec 
bethoenen  mach,  toe  willen  wij  dat  hijs  plege. 
Brab.  T.,l,  778  (1328,  Brussel),  Om  twiet  die  hi 
hemlieden  anl^ghende  was.  C  o.  And.,  II,  101 
(1391).  Yan  Yae,  U  Gillis  Lauwers  etc.,  gheca- 
lengiert  van  dat  zij  holpen  draghen  een  huus,  en 
zg  lietent- vallen,  en  daer  wart  ghequitst  een  Jan, 
{•  Pieter  Huughs,  onder  thuus,  sodat  hy  van  der 
quetsinghen  staeif.  En  de  bailliu  leide  hemlieden 
an .  dat  zijt  al  willens  ghedaen  souden  hebben ,  ute 
dien  dat  eenighe  liede  daden  den  bailliu  te  ver- 
stane; ende  de  man  ontsculdegese  oelve  eer  hjjj 
staerf,  en  partijen  en  olaeghden  niet,  en  de  bailliu 
hadder  negheene  proeve  toe,  en  souden quite  hebben 
ghegaen  bij  wette.  Pays  ghemaect  om  xvj  Ib.  Bek. 
bal),  ie  Gent,  ht  1720  (1364—66).  Item,  sal  Diere 
PÜsais  enen  redeliken  dach  hebben  voir  ons  te 
comen  om  t'  aanhoren  die  tichten  die  wy  hem  aen- 
leggen selen;  daerop  dat  hy  sijn  verAntwerden  doen 
mach;  en  so  wes  hy  op  onse  tichten  en  aenleggen 
verantwerden  oan,  dat  ons  redelic  dunot  wesen, 
dat  sal  hem  stade  doen;  en  des  hy  niet  verant- 
werden kan,  dat  sal  hy  ons  beteren.  Bootb.,  f9.  21 
(1414).  Jan  van  den  Dyko  en  Joeris  Moeriton,  die- 
naren eü  wettelicke  vanghers . . .  waren  doe,  te 
huerlieder  oodmoedighen  beden  en  supplicatien , 
in  gracien  en  submissien  ghenomen  en  ontfanghen 
van  dat  hemlieden  en  elcken  van  hemlieden  by- 
sonder  en  uppe  hem  zelven  b|j  denzelven  burch- 
meester  van  den  courpse  en  scoutlieeten  met  hem 
ghevoucht,  gheheescht  en  annegheleyt  was.  C.  v, 
Bmgge,  II,  173  (1491).  En  soe  verre  de  verweer- 
der tot  dien  dach  noch  nijet.  en  compareert  zal 
wordden  verreyckt  en  verheelt  vant  gene  des  de 
aenlegger  hom  aenleggende  was  en  voer  beset  hadde. 
Cosi,  o.  Tumh.,  8t^,  a.  21. 

9)  (Eenen  eed)  opleggen ,  fr.  imposer  (Ie  serment). 
II  Legghen  zy  ooo  elo  anderen  eeneghe  ooetbodin- 
ghen  of  deelinghen  van  eeden,  dienende  ter  ma- 
terie ,  die  doet  men  der  partie,  dien  men  se  anleght , 
nemen  of  gheven,  al  ter  discretie  van  den  juge 
en  naer  de  dispositie  van  der  dino.  ö.  v,  Aalst, 
I,  óH,  a.  17. 

AENLOTEN,  bw.  Bij  het  lot  toededen,  fr.  as- 
signer  par  voie  de  tirage  au  sort,  po^tager  par 
la  voie  du  sort,  ||  Als  eenige  partyen  voor  de  weth 


24 


AEN. 


AEN. 


Mnige  goedaen  loten  «rillen,  e&  onder  die  goeden 
eenige  liofsteden  mét  de  huysen  daerop.  staende 
en  hmme  toebehoorten  zijn ,  daeraf  de  partijen  niet 
orereen  en  kunnen  komen  yoor  hoeveel  dat  men, 
die  goederen  in  de  lotinge  setten  sonde,  eii  sij 
daerom  begeiren  deseWe  goederen  geschat  te  wor- 
den, 800  sullen  de  wethouderen  eenige  uyt  hun 
deputeren,  die,  met  persoonen  hun  des  Terstaende, 
die  goederen  bij  hunnen  eedt  eü  op  hun  beste 
sullen  schatten,  en  de  weth  overbrengen  wat  sij 
jaeriyokx  en  erffelyck  weert  sijn,  en  dan  sal  men 
deseive  naer  advenant  de  taxatie  aenlooten.  O.  v. 
Laven,  8ero„  X,  95.  Art.  90  der  Coet.  v.  Brussel, 
Statuut  yan  1657,  is  omtrent  eensluidend  en  ein- 
digt met  dezelfde  woorden;  Christijn  vertaalt:  sorti 
eammUteniur, 

AENNAMË,   bn.   Aan^eneuuHf    fr.    agriahU.    \\' 
TjO^  si  den  Vader  mltten  Sone  tegader  en  mitten 
beilighen   Geest,   en  ons  moet  die  Sone  seynden 
inname    gare    des    heilighen    Gheests.    Otttjdb., 
15*  K.,  101. 

AENNEMEN ,  bw.  1)  Bonnen ,  aanMkirde»  {eene 
rsM,  eenê  bedeüoarty  de  vlMokt)^  fr.  comfneneer  («m 
Wf^offe,  tffi  pèlerinaffe),  prendre  la  fiüte,  Eü.  A en- 
ne qa  en  de  re y se.  Sttseipere  iter,  \\  In  den  ier- 
sten, soe  sal  die  misdadeghe  sculdech  wesen  ene 
bedevaert  te  doene  tot  sinte  Jacobs  in  Coropostel- 
len,  en  sal  dien  wech  aennemen  en  bestaen  te 
doene  binnen  xxx  daghen  nadien  dat  hem  dat  ghe- 
boden  wordt.  OarU  Saint  Trond,  17  mei  Vói^S, 
a.  1.  Een  schipper,  al  hadde  hij  de  reijse  aenge- 
nomen,  en  dat  hy  oock  in  noode  van  gölde  waere, 
en  mach  daeromme  tschip,  s^ne  reeden  toebehoo- 
rende,  niet  vercoopen  noch  vertieren.  C  e.  Antw., 
eomp. ,  IV ,  TÜj ,  48.  Soo  wanneer  den  schipper 
bij  sijne  reeders  aifgestelt  ofte  verlaeten  wort,  cft 
dat  hy  andersints,  door  eenige  wettighe  oorsaecke, 
•ieckte  oft  ongeval,  syne  aengenomene  regse  niet 
en  can  Tolbrengen.  182.  Meenende  tsanderdaghs  te 
treckene  naer  Doomicke,  'twelok  ulieden  door  de 
toeoompete  van  paerdevolck  en  voetvolck,  com- 
mende  van  Byssele,  belet  wierdt,  zoodat  ghylieden 
by  deselve  ghedwonghen  wierdt  de  vlucht  anne  te 
nemene.  Trouble* ,  I V ,  161 .  Zulcx  dat  ghylieden  ghe- 
dwonghen waert ,  elc  zoo  hy  best  mochte ,  de  vlucht 
anne  te  nemen ,  dewelcke  ghy ,  met  diversche  andere, 
ghenomen  hebt  tot  op  den  torre  te  Waterlos.  166. 

2)  Op--  oft  aeD nemen  (schepen),  in  beëlag 
Msfnefi,  fr.  prendre  en  réqnutition  (des  navires).  ||  Alle 
•sseuranoien  oft  versekeringen  worden  versteen  be- 
gonben  te  eyn  van  den  daege  en  ure  aff  dal  de 
goeden  oft  coopmanschappen  gedaen  syn  op  de 
■chepen ...  en  duert  soo  lange  tot  dat  de  goeden 
in  de  bestemde  havene  gecommen  eü  aldaer  op 
lant  ontladen  en  gelost  syn;  ten  waere  dat  den 
prince  die  ter  plaetse  van  de  laedinge  (oft  ontiae- 
ainge)  op-  oft  aengenomen  hadde.  C.  o.  Antw,, 
isomp.f  IV,  xj,  156. 

9)  Zooals  thans.  Aanvaarden  ^  betU  nemen  ecm,  fr. 
aeeepêer,  prendre  poeeession  de.  ||  Dat  de  voorseide 
joufrauwe  KatheUne  gheen  recht  en  heeft,  noch 
schuldich  es  te  hebbene,  overmids  dat  zoe  den 
vorseiden  '  muelenbereh  aennam  en  aenvaerde ,  eiï 
daerop  dede  maken ,  te  beuren  coeten ,  de  vorseide 
muelne  O.  e.  AaUt,  Fmhw,  19  sept.  1409. 

4)  (Eenen  last)  op  eieh  nemen  ^  fr.  aeeepter, 
-prendre  emr  eoi  (une  charge).  ||  Denwelcken  [per- 
sonen] wy  verzoucken  en  ordonneren,  dat  zy,  om 
Gods  wille  en  uut  warachteghe  charitate  den  last 
daeraf  annemen  en  aenveerden  [nl.  van  het  arm- 
bestuur]. Plac.  e.  VLy  1,  759,  7  oct  1Ö81. 


5)  (Een  reglement)  goeéOcemreu,  btknÊMi^em,  fo- 
reetigen,  fr.  approuver,  adapter^  oemfi^mer  (un  rè> 
glement).  ||  Ben  ondergesehreven  reielaert  den 
inhoudt  van  denselven  reglemente  seer  goed  en 
noodtsaeckeiyck  te  hebben  gevonden,  en  datten 
selven  in  der  vuegen  en  manieren  hierboven  gestelft 
by  myne  heeren  soude  mugen  aengenomen  worden. 
C.  e.  Loven  ^  Stijl  der  guldekenen  (1684). 

6)  (Eene  oppositie)  toelaten,  fr.  admettre.  ||  Dat 
aleer  by  die  voors.  heeren  van  de  dekanye  sal 
worden  aengenomen  eenige  oppositie,  deseive  [par- 
tyen] hine  inde  in  persoon ,  ter  gestelder  ure ,  sulleB 
hebben  te  compareren  voor  die  heeren  president  en 
commissarissen  van  den  rolle.  Ib.  a.  1. 

7)  (Leerjongens)  ontfamgen^  opnemen,  fr.  admet' 
ire  (des  apprentis).  ||  Dat  alle  leericinderen  seul- 
dich  sullen  syn,  binnen  reerthien  dagen  naedat  sQ 
van  hunnen  meesters  ontfiangen  ende  aengenomen 
zyn  geweest,  te  gevene  den  tintmeesters  een  pont 
was.  Kramersambaeht  te  Dieet,  21  mei  1864»  ft.  6. 

8)  Zteh  veroorloven,  ondernemen,  onderëtaam,  bê" 
etaan,  tich  ondennndeH,  fr.  ee  permetire,  eiifr»- 
prendre,  attenter.  \\  Voirt  seggen  wy,  van  dm 
weiden ,  die  liggen  te  Webbekem , . . ;  Toirt  seggen 
wy ,  dat  al  dat  van  desen  voirg.  gemeinen  weiden 
gegeven  is  [nl.  gevonnist  is]  overmids  den  eoouthet 
van  Dyest  en  den  scepenen  van  Dyest,  sal  seker 
en  gestedich  bliven.  Dit  dairtoe  geseeght:  Eest  dat, 
by  gevalle,  die  portere  van  Dyest  yet  hebben  aen- 
genomen of  geattenteert ,  dat  selve  soelen  sy  den- 
genen verstoren  dien  die  scade  is  gedaen,  naé 
estimatie  Troeder  lude.  Doude  SooÜoeok,  f^.  8 
(1280),  vertal.  14e  E.  Voirt  en  «J  niemant  van  dm 
▼oirs.  regimente  ocht  officie  hem  voirder  mQgen 
aennemen  of  onderwinden  dan  boren  besereven 
is  eü  verclaert.  Conthereel,  1  sept.  1860.  Twee 
raetsluyden . . . ,  die  sullen  by  onse  soepenen  wyaen 
naer  die  statuten,  daer  die  daet  af  is  1414,  sonder 
iet  meer  aen  te  nemen  oft  daer  boven  te  ga«&. 
O,  JAige,  17  aug.  1417,  a.  1.  Herek, 

9)  Hem  eener  saak  a--.  Ziek  aamtrMcem, 
f.  bemoeien,  z,  inlaten  met,  fr.  $e  mUer  de,  «*mi- 
miêoer  dans  une  affaire.  \\  Waxe  dat  mogheleee, 
dat  een  minsohe  alre  minschen  sinne  ei  Temiilt 
hadde,  die  ye  op  ertrike  quamen  och  ommenneer 
selen  comen ,  die  en  mochten  doch ,  eyghenxe  eraoht 
[propnie  vtribut]^  niet  begripen  dat  alderminete dat 
ghi  ghesien  hebt.  Daeromme  en  nemee  u  niet  an», 
want  het  ware  over  alle  minschelike  sinne  en  Te^ 
stannisse.  Aller  kerstb.,  6S.  Dat  nyeman  van  den 
Toirs  goeden  luden  van  Diest,  die  hem  deegesehüs 
eenichsins  aengenomen  hebben . . . ,  by  eenigen  van 
zynen  [nl.  's  heeren]  vrienden  oft  van  synen  ob- 
derseten . . .  opgelopen ,  gequetst ,  gevreeet  noch 
mishandelt  en  werde.  Doude  Sootb.,  f^.  20  t*.,  90 
dec.  1414,  a.  7. 

AENNEMEB,  zn.  m.  1)  (van  een  werk).  Onder- 
nemer, fr.  entrepreneur.  ||  Wel  Terstaende,  dat,  eoo 
yerre  den  huerlingh  oft  proprietaris ,  uyt  wiens 
huyse  het  Toors.  mest  eü  vuyligheydt  sal  gekomen 
wesen ,  *t  selve  aen  iemandt  hadde  verkocht  oft 
aanbesteedt,  om  binnen  den  voors.  tydt  weghge- 
Toert  te  worden,  sonder  dat  'tselye  gedaen  wierde, 
soo  sal  dien  syn  actie  van  indemniteyt  tegena  den 
voors.  kooper  oft  aannemer  yan  het  wegh  te  voeren 
mogen  intenteren.  O.  e.  Loven,  Serv.,  a.  72. 

2)  (Sener wandaad).  Bewerker,  verrichter,  bedr^ 
ver,  fr.  qmi  a  eommit,  atUeur  (d'un  mé£ut):  |)  Coa- 
sidererende  dat  de  zake  was  zoo  crimyneel  en  aeroh, 
dat  zo  [zy]  nyet  en  was  vezgheTel^;  men  pvope- 
deerde  np  hemlieden  zonder  't  hebbene  de  iFOor- 


AEN. 


AEN. 


25 


■tflugfWM  bMllins  en  oflicien,  by  «zanMn  en  lieha- 
BMlgkw  exaoatiefn,  en  waren  gheheeten  19.  en  N. , 
die  noeh  liebben  twee  gheiallwn,  ghemeertst  eQ  waren 
iQ  Tieie  aennemen  Tan  den  qoaden  gheweercken. 
CbOefif,  125. 

iJSNNEMINQEN,  m.  vr.,  mr.  Ondémmaingm^ 
immièUmfêmf  fr.  eii^«pruM,  ootof.  |]  Wilt  Toirta 
aodi  bQ  andere  [brieren],  egst  moghelio,  uwen 
beele  doiBn  Tan  ona  te  aTerteeren  Tan  der  gelegent- 
bsyt  [ligging]  der  TÏjanden  en  hunnen  aennemin- 
^MD.  JBrief  «o»  s^raaf  P.  éU  Noitttm  aam  de  siad 
JHêtt,  d.  d.  24  mei  1543. 

▲EMMOëMEN,  bw.  Benoemem,  hepdUm,  mi- 
ênÊÜkwmj  fir.  déti^mer,  dUermiMer^  e^primer.  \\  Ten 
dflvdany  aoe  wort  den  grontcbyns  geunponeert  en 
OMSrtelt:  aomwyien,  in  teecken  van  subjectien  en 
ootedanicheiden;  bg  wyien,  in  teecken  Tan  ont- 
fitopnder  Tiyheit,  gel^o  een  kercke  geTen  soude 
oneen  heiligen  YadeTy  den  paaws,  peper,  caneel 
oft  dgefgeiycke  in  chijnse ,  om  dairmede  ei^empt  te 
ign  Tan  der  anbjectien  des  bisschope,  en  om  te 
i^n  noder  middelt  onder  den  pauws;  en  somwy- 
len  in  teecken  Tan  aengenoemder  prótezien,  idie 
nnrblene  diewyie  luttel  proffijt»  innebrengt.  y.  d. 
TAT.,  192  T*.  IngoTalle  de  Tooie.  partye,  in  mate- 
rie Tan  guarande  gedaeght  8\jnde,  binnen  behoor- 
lyeken  tyde  compareert,  en  begeert  eenen  anderen 
Toorta  tot  goarande  geeommeert  te  worden ,  soo  aal 
h^  daertoe  oock  geachnitteert  worden,  aennoemende 
^  guarandt.  C.  v.  Lier,  Stijl,  Y,  8.  Dewelcke 
lifthteljjck  OTerwonnen  weeende,  absqtiê  uUa  tor- 
tare,  aal  prompteiyck  weten  te  aennoemen  alle 
de  pefaoooen  die  de  menaohen  oft  beesten  betoo- 
Tert  hebben.  MêÊM^er,  1871,  6.  Soo  wanneer  de 
neeke  meer  en  is  interrupt . . ,  soo  sal  partije , 
b^gheerende  Toorts  te  yaren,  die  moghen  doen 
pnaenleeren,  doende  te  boecke  stellen  en  aennoe- 
men de  lekte  substantidle  retroacte  daerinne  ghe- 
houden.  C  e.  Z4er,  X,  5.  Dat  iemandt  wel  mach  heer 
en  pgüyrietaris  worden  met  eene  generale  .renunciatie , 
Tettgdinghe  oft  Terkoopinghe  Tan  eenighe  gronden 
fan  erren,  aonder  deseWe  gronden  in  specie  te 
Bflinineren  oft  aen  te  noemene.  Ib,  TVrfte,  v.  Ibb9, 
Us.  700.  Is  gehouden ...  te  compareren  en  Ter- 
sueeken  met  rechte  beeet  te  hebbene  sgne  panden 
oft  gronden,  Toer  sulcken  somme  als  hy  aennoempt. 
C.  e.  SótiffHr,,  Tmrhê  o.  1571,  bis.  466.  Insge- 
mex  sal  de  aenlegger  hebben  Tisie  efl  copie  Tan  den 
documenten,  instrumenten  oft  andere  munimenten 
die  de  Terweerder  in  lynder  defensien  sal  aen- 
BoeoBen  en  funderen.  C  e.  Tmruk.y  Stifl,  a.  85.  — 
In  aulek^  gevalle  loTert  de  megere,  ten  wysen 
schepenen,  den  heysscher  de  aenghenoempde 
f  met  den  toebehoorten,  als  tsyne.   C.  e. 

,  vn,  5. 

A£NNOP£K,  bw.  Bakmt,  betreffen,  aangaan^ 
fr.  esaofTMT,  regarder^  iimeher  è,  \\  Midsdat  de 
toiseide  qaestie  annopte  der  heerlichede  Tan  onzen 
Toineiden  gheduohten  heere.  C.  v.  Aalei,  hls.  504 
(1486).  Dit  thenden  Tan  dien  de  baiUiu  of  meyere, 
abo  Tevie  alst  annopt  den  erre,  sal  doen  een 
Tierde  kereghebod.  bis  294  (1474).  Om  de  groote 
nenidite  Tan  den  poyntan,  en  dat  die,  en  speciale 
d*esn  meer  den  d^andere,  grootelic  annopen  der 
welraert,  prsrylegie  en  rechten  Tan  den  Toorschre- 
Ten  steden.  OoOoHê,  89. 

AENNOPEMDE,  toots.,  tegenw.  deelw.  Tan  abv- 
vonr.  Sakmdê,  voor  wtd  hkrefty  fr.  ooncsrfMNi^ , 
fÊÊÊd  d.  II  Zoo  Terre  datter  eenen  brief  quam  an 
Biyn  heer  Tan  Bonrgoingen,  die  zeer  rudelic  spiac 
te  mjns  heeren  waert,  een  ghedeel  aennopende  dat 


hy  mynen  heere  wilde  hebben  te  oampe.  cl.  Tw 
PiXMVBB ,  1 14.  Aennopende  de  processen  communi- 
catoire,  sullen  de  secretarissen  hebben  en  ont&n- 
gen  Toor  haer  recht ...  Ce.  lAer^  Stijl,  XYI,  20. 

A£NPA£BT,  m.  o.  Aand^iel,  fr.  jnote-pcurt.  KiL 
Aenpaert^  j.  aendeeL  j|  IngheTalle  iemant, 
actie  hebbende  Tan  calene^eringhe ,  ware  present 
daer  de  Terooopingbe  gheschiede  en  den  lyfcQop  Tor^ 
teert  werde,  en  dat  hy  doorginck  sonder  syn  aen- 
paert  te  betalen ,  en .  alsoo  yan  den  lyfcoop  mede 
ghenote,  in  sulcken  gcTslle  is  hy  syne  actie  Tan 
calengleringhe  verliesende,  mits  hy  daerdore  den 
coop  is  lauderende*-  O.  e.  Deume,  teipr.,  a.  168. 

AENRËCHT  (Aenricht),  zn.  m.  en  o.  Aamreeht- 
bank ,  'tafel ,  redUbank  (aanreekt)y  fr .  drestoir ,  buf- 
fet Mans  portee.  Kil.  Aenrechte,  aenreoht- 
tafel.  Zie  Nederl.  Wdb.  |]  In  den  aenricht,  tus-' 
schen  de  cokene  en  sale.  Invent,  e.  1467.  De  Hero*s 
doeck,  en  de  rassche  SÜTanen  Dienden  seer  wel 
Tan  coppen  en  van  schalen,  Die  sy  Teur  ons  by 
d*aenrioht  ginghen  halen.  Opdat  men  soo  med  lust 
sou  meughen  drinken  Den  nectar  suet,  die  men 
neerstigh  sagh  schinken  Gbmimedem,  die  t'schoon 
aenricht  bewaarde.  Olffmpiados,  86. 

A£NBEES£N,  bw.  (aenreesde,  aenreest)  Ajan- 
oallen^  aanranden,  fr. ^taqnerf  aesaillir.  Kil.  vet. 
fland.  Apprekendere ,  imvadere  onm  impetu.  |]  Men 
zeyde  dat  tusschen  Mechelen  en  Andtweerpen,  die 
(sKies  eenen  priester  anreest  hadden,  hem  Tia- 
ghende  oft  hy  dwoort  Godts  ghepreect  hadde?  Hy 
zeyde:  Ja  ie.  Zy  zeyden:  Ghy  liecht,  neemt, 
hauter  dat  Toren!  en  souden  hem  alzoo  dUjf  vul 
wonden  ghegheven  hebben.  Ser.  t^den,  I,  45.  En 
terstont  anivesden  zy  eenen  Gk)dt  an  tcruyse,  die 
Toor  de  keercke  stout,  en  worpen  hem  af  en  sloughen 
in  sticken.  106.  Her  Lambrecht,  een  audt  reli- 
gieus ten  Preedicheeren  en  een  shoet  predicant, 
wanende  Tan  tusschen  ghaen  in  me  foele  in  haer 
couTent,  was  yaa  sommighe  anreest  eü  ghezeyt:. 
Boept  Vive  Ie  gnee ,  dwelck  hy  niet  segghen  en 
wilde,  al  hadden  zg  hem  doot  ghesleghen.  128. 
Men  weerpt  den  wslyisch . .  lieyer  een  tonne  oft 
ander  yat,  dan  dat  zy  die  schepen  anreesen  zou- 
den, om  mede  te  spelen  en  haer  kueren  te  be- 
drijyen. 194. 

AENRICHT.  Zie  abkbscht. 

AENBICHTEN,  bw.  1)  AanUgsf^^,  beeteden, 
fr.  appUquer,  emplojfer.  |]  Betaelt  zij  carolus  gul- 
denen, omme  die  te  ansichtene  [{.  anrichtene]  ende 
te  gheyene  in  de  kercke  yan  Binte  Woubourghen 
[Walburgis]  deser  stede,  ter  hulpen  yan  de  koeten 
omme  twyen  yan  drie  clocken.  Auden.  tneng.^  II, 
28  (1558). 

2)  UUiriekteny  verriekten  (la  kwaden  tin),  fr,  faire, 
efietmer.  Kil.  Aenrechten  iets  quaeds.  || 
Wel  Terstaênde,  dat  rijlieden,  onder  het  decxsel  yan 
te  genieten  dese  onse  gratie,  niet  en  sullen  moghen 
yet  aenrichten  ofte  doen  tgene  eenichsins  soude 
mcghen  strecken  tegen  onsen  dienst.  Plae,  v.  Brab, , 
I,  812  (1608). 

AENBICHTEB,  zn.m.  Aanl;^ger,eieehêr  ^fr.  de- 
tnandemr,  ||  Den  anrichter,  tot  fundament  synder 
intentie,  sich  yermeet  dat  den  Terwerder  een  deel 
syps  pandts  is  hsJdende  [houdende].  C.  gr.  Loon, 
I,  229  (1614). 

AENBICHTINGE ,  zn.  y.  Qereokielijke  ten  uit- 
voorlegging  ^aanhouding  of  inbeelagnemt^ ,  fr.  exê- 
euHon,  ||  Welcken  yonnisse  stellen  die  ingebieders 
[deurwaarders]  ter  behooreiycke  executie  aen  den 
persoon  Tan  den  debiteur,  geloyer,  gelder,  proprie- 
taris,   bruyckgr,  leste   herbrenger  ofte  erfgenamen 

4 


I 


26 


AEN. 


AEN: 


danélfr,  reipectiTe,  tb  voor  [aJs  yoren]  geeondem- 
neert  en  benmnut  wennde,  ofte  aen  sijn  goei, 
ÓÊBtmBD.  nchtende;  en  welcke  gerichte  geschiet  sijndeiy 
sgn  sij  fchnldich  efi  wovden  gedwongen  met  aen- 
richtinge  aen  hunnen  lijre  en  goeden ,  binnen  eenen 
aekeren  tijt  hnn  geordimneeii,  tvonnlMe  te  verdoen, 
ofte  aleer  [I.  alhiier]  op  de  gevangenpoort  te  comen, 
ofte  te^;«ii  het  ronniHe  en  executie  dagh  en  recht 
te  rersoeeken  roor  schontet  en  schepenen  deser 
•tad.  C.  e.  'sBogdk,  XXI,  10. 

AENBOEPEN,  bw.  t)  Soepêm,  toeroepen  (om 
halp)|  fr,  appêler  (an  aeoouiB).  .||  Oft  scholtus, 
geewoorene,  wt  hun  stadhalder,  aenriepe  eenigen 
DOiger  om  hnlpe  fo  hebben  om  eenen  man  Tan 
biimen  oft  van  buiten  te  Tangen ,  ep  het  niet  en 
deede,  aal  broeeken,  t*allen  maele  als  hij  yer- 
aoeht  woofde,  eenen  Binachen  gulden.  O.  Liége, 
1  febr.  1447,  a.  18.  Bree. 

2)  Vertoornen^  fr.  remonirer,  expoier.  |]  Johan 
▼on  Hejnsberght ....  doen  kunt. .  Alaoo  onse  geminde 
ondenaeten  onaer  atadt  van  Bree  ona  dicwUe  elc- 
geiycke  (?)  getoont  en  aengeroepen  hebben ,  wie  die 
aeWe  onae  stadt . .  van  porten ,  muyren  en  vesten 
seer  swaeek  en  unverwaert  ia.  Ib.,  proaem, 

8)  OereekUUjk  venoeken^  fr.  requérir,  \\  Te  Ylieiv 
mael  in  eender  hootvaert^  comen:  Soe  wje  een 
badde  doen  oommeren  seeker  koren  te  velde  staende, 
en  die  dat  koren  gesaejd  hadde,  hadde  dat  inge- 
▼nart  en  en  hadde  naer  den  commer  niet  gevraigt, 
en  die  partge  was  dat  clagende  eii  den  heer  aen- 
roepende;  en  der  heer  cla^de  met  die  partye.  C 
gr.  Loomy  1,  84.  8oo  verre  die  partije  haer  wyge- 
rich  Oaeckt  te  voldoen  of  sich  tegen  die  executie 
opponeert,  soo  sal  den  deurwerder  aenroepen  den 
naesten  officier  des  lants,  die'  welcke  gehalden  aal 
siJn  die  deurwerders  met  gewapender  ^ndt  t'aasis- 
teren.  80  (1607). 

AENROEBBN,  bw.  Aaaffoa»^  raken,  hetrefen, 
fr.  UmAer,  ooneemer»  \\  Om  sakèn  wille  die  onsen 
landen  aanmeren.  O.  Lifge,  11  juni  a.  6.  SinU 
Truiden, 

AENROEBENDE,  voorz.,  tegenw.  deelw.  Aan- 
gaande  f  rakende,  fr.  touehani,  eoneernani,  ||  Om 
saken  aenruerende,  die  stat  oft  den  lande.  O.  JAêge^ 
17  mei  1898,  a.  4.  Sint-Trmden. 

AENBOBBICH,  bn.  Aangrenzend ,  nactttgéUgen , 
fr.  hmUrophe,  \\  Oft  gebuerde  dat,  casuëlijcken  oft 
by  gevalle,  eenige  beesten  van  die  aenroerige  dor- 
pen overleyden  en  gongen  weijden  op  die  gemeijne 
vroente  deses  dorps,  oft  iemants  erven,  in  den 
winter,  als  het  broeck  gemeyn  gaet.  K,  v.  Qnaet- 
meehden.  48. 

AENBUEBEN.  Zie  abhboxbxit. 

AEN8AEL,  zn.m.  *Opperhoff  heerenhvii,  fr.  ma- 
noir  prineipal,  ||  Dat  alle  relieven  van  stockleenen 
en  aensaelen  moeten  worden  gedaen  (innen  vier- 
tich  daeghen  naer  doit  van  den  afflivighen;  soe 
nyet,  den  heer  stadhouder  heeft  autoriteyt,  met 
cfrie  genachtinghen ,  van  xiiij  daeghen  tot  xiiij 
daeghen,  daerop  te  procederen;  en  ingévalle  s\j 
alsdan  nyet  en  obedieren,  ses  wekens  daemaer, 
wordt  de  heer  stadthouder,  van  wegen  Haere  Hoog- 
heyden,  int  voirs.  leen  en  aensael  geïmiteert.  O. 
Leenh,  e.  lAmbwrg  e.  1570,  Jnterpr.,  a.  17.  Dat 
wir  alhier  houden  en  observeren:  dat  die  leenen 
gelijckeiyck  gedeelt  wordden,  gereserveert  dat  den 
oudsten  den'  aensael  voervuyt  heeft,  te  weten  huys, 
hoff  en  graven  [grachten];  daermede  noch  een  roe 
dambs  [dams]  broedt,  om  die  wieren  [rond  de 
vyvers]  van  t'huys;  boeven  dien  eenen  groete 
moTghen  platze  voer  eenen  coelhoiP.  80.  Maer  en 


moeghen  de  huTsinghe,  gebouwet  wesende  op  den 
aensael ,  metten  kolboff  en  garden  [boomgaard] ,  ach- 
tervolgen de  preéminentie  en  gerechticbeyt  van  den 
leendiagere,  nyet  partageren.  41.  Welckcn  leendrse- 
gher  de  gerechticheyt  en  prefiminentie  heeft,  soe 
wanneer  eenighe  goederen  veroocht  werden,  die 
onder  sgnen  aensael  resorteran,  dat  hij.  deselve 
tallen  tijdt  mach  inloesen  en  trecken,  mit  alsnlcke 
penningen  en  gelijcke  somme  gelts  als  zij  vercocht 
zyn  geweest.  42. 

AEN8AKEN,  bw.  Veroorzaken,  fr  oeecmoa- 
ner.  \\  Wouter  van  Anoout  ghelovede,  alse  saac- 
woude  [iiZ.  oorspronkelijke ,  ook  bijzonderste  schnlde- 
naer],  (Jilise,  dien  riembeslaghere ,  oommerloos  en 
scadeloos  te  houdene  van  alrande  mudenesse  [moeie- 
nis]  en  van  alrande  scaden  die  jman  anders  home 
Gijjse  anesaken  mochte,  alse  van  den  veertien  seel- 
linghen  erfsys,  die  CKlise  voreghenomt  Wouteren 
voreghenomt  pleecht  te  geldene.  Sekep.  e.  JHut» 
9  dec.  1808. 

AËN8AT,  zn.  m.  hdeidimg  (eener  'rechtszaak), 
gedingwpemng  y  vmAA,  vorm  wm  ocerlegging,  van 
indiening  van  stokken,  fr.  inirodnetion  (de  procé- 
dure), forme  de  prodmeium  de  piioei.  \\  Want  die 
bnrgemeesteren  voere,  in  bonnen  aenisat  en  aen- 
sprake,  geruert  ende  aengesocht  hebben  mynen 
heere  die  beecke  te  haldene  [houden]  en  doin  te 
vegene  opten  alden  gront  eü  pegel.  Oart.  Saint-  Trond, 
15  jan,  1499.  Want  wy  bevinden  die  oonde  [dag- 
vaarding] geschyet  te  syen  op  eenen  sondach,  het- 
wellick  by  die  Terweerders  ^calengeert  is,  als  die 
selvige,  naer  den  lantrecht,  van  onweerden  te  syn, 
is,  te  manissen  ons  scholtenen,  gewesen:  den  aen- 
sat  der  proceduren  te  deser  tyt  aff.  C.  gr.  Loon,  I, 
111  (1545).  Daerom  behoort  men  die  testamenten  nyet 
te  Bcheyden,  eiï  sonder  aff  te  wysen  [af  tewycken]? 
van  den  aensatt  voers.  153.  Zie  akksstten. 

AENSATEN,  zn.  mv.  Waarschijnlijk  te  lezen 
„afsaten"'.  Zie  dat  w. ;  in  alle  geval ,  schynt  van  dit 
laatste  w.  niet  te  verschillen  in  beteekenis:  Oosr- 
sprongen,  fr.  êaiÜieM.  ||  Die  een  ghedeckt  ghelint 
wil  setten  tusschen  zyns  en  zyns  ghebueren  erve, 
is  schuldigh  'tselve  soo  verre  van  zynen  \l,  zgns] 
ghebueren  erve  te  setten  als  den  oesdrup  eü  aen- 
saeten  behoeven;  want  niemant  oesdrup  ofte  anc- 
kershoofden  noch  aensaeten  hebben  noch  setten  en 
mach  buyten  syn  erve ,  sonder  consent  van  syn  ghe- 
bueren. C.  V.  'sBogf^,  IX,  9. 

AEN8ATTEN.  Zie  ABKBitTTEN. 

AENSCHEIDEN,  bw.  Toededen,  fr.  a$e%g- 
ner  en  partage,  ||  Zoo  verre  de  partyen  van  hunne 
lotingen  onderling  niet  eens  en  waren ,- zullen  de- 
voon.  loters ,  na ... ,  alzulken  different  helpen  be- 
slichten,  een  iegeiyok  van  hen  aenscheydende  zoo- 
veel als  hem  gerechtelyok  toekomt.  (7.  e.  Sruss,, 
Stat,  1657.  a.  7. 

AENSCHIJN  (aenscheen),  zn.  o.  1)  Aangezieki, 
gelaai,  fr.  vieage,  face.  \\  Soe  wie  met  verdecten 
ocht  vermaecten  anschenen  steet . . ,  zaels  ghelden. 
XX.  s.  Kb,  V,  Dieet,  B.  115.  De  Boomsche  civile 
rechten  detesteren  de  diffiguratie  van  den  aensichte , 
want  't  aenschyn  gemaect  is  naer  't  aenschyn  Gods. 
JPract,  crim.,  c.  112.  (Ebne  kantteekening  op  het 
keurboek  van  Antwerpen,  tegenover  a.  16,  dkt  de 
lasteraars  straft  met  zeven  jaren  ballingschap,  op 
straf  van  den  neus  te  verliezen,  wraakt  ook  deze 
barbaarsche  verminking,  meer  echter  uit  een  gods- 
dienstig gevoel,  evenals  Wielant,  dan  uit  mensche* 
lykheid:  Fadet  enim  hominis,  staat  er,  ad  gmagi- 
nem  cdestiê  pdcritndinis  faeta  èst,  et  ideo  non 
debd  deturpari,) 


AEN. 


AEN. 


27 


8)  Met  blijokenden  (blickenden,  blino- 

kenden)  aenschijn,  mei  onbedekten  eumgexwht^ 
fr.  è,  tisoffB  déctmvtrt.  \\  Alle  de  getayghen,  die  de 
beore  oft  paiüe  (int  criem,  oft  partie  in  materie 
▼an  cnirrede  oft  diergelycke  saken  criminelle)  teghen 
eenigen  geyaogenen  produceren  willen,  alle  die  ge- 
tnj^ban  moeten  in  persoone  compareren,  met  blyc- 
k^nden  a^nBchyn  in  der  gebannender  yierecharen. 
C.  9,  Amêw.,  1545,  I,  8.  In  persoone,  met  blio- 
kende  aenaobijn  in  der  gebannen  vierschare.  Ib. 
1582,  XV,  23.  In  persoone  met  blinckenden  aen- 
■ebijne.  Ib.,  eomp.,\ll,  iy,  80. 

3)  Orerdiachtelijk.  Aanseh^,  fr.  f  om  (fig.).  |i 
Onder  tdecaele  van  theligh  ETangelie  te  prekene, 
ao  aerbeyt  en  laboreert  hij  [«{.  Luther]  te  trou- 
bleran  • ,  en  int  bende  te  mesachtene  en  onteerene 
dia  echoonheijt  van  den  aenachijne  van  onser  moe- 
d^  der  heligher  kercken.  Plae,  v,  VI. ,  8  •  mei 
1521,  I,  93. 

4)  Aensohjjn  doen.  Bmmjzen,  heioonen^  doen 
Wjktm^  fir.  prtmoer^  domnêr  deë  preuoet  de.  ||  fiiyn 
floede  lieden  eü  ghetrauwe  rrienden  [«/.  der  stad 
mnt],  ghy  weet  alle  dat  ie  [hertog  Philips]  van  joncx 
en  kmtsbeene  hier  in  dese  mjme  goede  stede  ghe- 
Toedt  en  npghehauden  ben  gheweest,  om  *tweloke 
ie  deee  myne  stede,  hu  allen  hebbe  en  boude  in 
meerder  jonsten,  minnen  en  yrientacepen  dan 
eeneghe  van  mynen  anderen  steden;  dVelcke  ie 
oock  dickent  wel  anschTu  gedaen  hebbe,  want  van 
dese  myner  stede  weghen  en  was  an  my  noynt 
▼enoeht  en  ghebeden,  io  en  heb  *taltyU  gheeme 
en  lieflic  en  met  goeder  herten  ghedaen.  CoUaüêy  1 
(1446). 

AENSCHOUW  (AsKSCHOüwnres),  zn.  o.  1)  Ge- 
reekielijke  eehowoimg^  hexiektiging ^  ir.  vieUe,  intpee- 
Üom*  il  Voor  de  keniüase  yan  een  prysie  van  acker- 
schade  ofte  ander,  bailliu  en  schepenen,  .xl.  scheL 
par.,  Yoor  een  aensohouw,  iij  pond  par.  C.  e. 
Amd.,  n,  437,  11  mrt.  1619  Over  hunne  [td. 
Tan  de  boden  der  Keure]  interventie  in  de  aen- 
sebouwen  van  doode  lichamen  sullen  sy  profiteren.. 
O.  P.-B.  A.,  6  juli  1735,  a.  6.  Qeni.  Als  iemant 
gedachvairt  is  in  materie  reale,  dat*B  in  materien 
aengaende  bodem  oft  grondt,  oft  proprieteyt  van 
ennigen  erven,  dairaf  die  verweerdere  mach  een 
delay  oft  vuytset  van  sien  en  aenscouwingen  oft 
thoen  van  der  plaetzen  te  hebben  gedaen  by  sien 
van  oogen.  Y.  D.  tay.,  12.  v^. 

2)  Aensohouw  nemen.  Acht  sloom  op,  in 

oommertriiuf  nemen y  fr.  eoneid^refj  avoir  égord  d,  || 
Onbeaette  rente  is  deelsaem,  sonder  aenschouw  ie 
nemen  hoe  oft  van  wat  zyde  die  gekomen  is.  C.  v. 
€hmi^  JÜtV ,  28.  Om  te  weten  oft  men  vant  verlies 
of  perijckel  tijdinge  heeft  gehadt,  oft  in  den  staet 
is  geweest  om  te  hebben, . . .  moet  men  aenschouw 
nemen ,  ten  aensiene  van .  • .,  en  ten  aensiene  tan . . . 
C  V.  JtMtw.,  coflMp.,  IV,  zi,  19.  Yermagh  oock 
elck  in  en  op  syn  eygen  grondt  te  timmeren  en 
metsen  snlckx  als  t'hem  gelieft,  niet  tegenstaende 
en  sonder  aenschauw  te  nemen  op  eenige  vensters 
ofte  luchten  van  ander,  die  daerby  verdonckert 
mogfaten  weeën.  O.  v,  Br%qge,  XXII,  3.  Dat  sulcx 
damp  gefondeert  ia,  sonder  voerder  aenschauw  te 
nemen  op  d'andere  redenen  hier  ghededuceert.  An- 
neioüane,  72  (omtr.  1684). 

3)  Slok  in  sijn  aenschouwe.  JBXk  voor  wat 

iem  aaogoai,  fr.  ekaenn  en  ee  qm  Ie  eoneemef  Ie 
re^mrde.  \]  Bevelende  daeromme,  by  deee  tegen- 
woQfdige  letteren,  men  onsen  sohouteth  van  Meche- 
lan,  oommonemeesters,  schepenen  en  raed  aldaer, 
en  ten  alle  andere  onse  justicieren,  officieren,  onse 


óndersaten,  tegenwoordigh  en  toecomende,  [ende] 
himne  stathauderen ,  [elc]  van  hun  in  s^jn  aen- 
schouwe  en  soo  veel  hem  tselve  aengaen  sal.  Xmit- 
hoogf  16  (1416).  üpdat  sy  [«2.  bailliu  en  soepenen] 
in  de  prochien  van  huerlieder  roede,  'elc  m  zyn 
ansoau ,  zouden  advanchieren  ghereet  een  half  jaer 
impost.  BEUBBY,  I,  210  (1576). 

AENSCHRIJYEN,  bw.  Voor  de  hr^ediemt 
insekrijvenf  fr.  ineoriref  en/rÓUr.  \\  Oproeping  aen 
vrijwilligen  (1537).  Dat  soo  wie . . .  dienen  wilt 
in  wapenen  te  voete,  dat  hij  oomme  te  Haerle- 
beke , . . .  men  sal  hem  dair  ansciy  ven ,  monsteren 
en  gheven  soldee  van  XY  daghene  up  rekeninghe. 
Attden,  meng.,  I,  34.  Ten  dien  frne  ontbieden 
ül. ,  dat  ghy  van  stonden  an  anscryft  en  enrolleert 
alle  de  busschieters  die  ghy  hebt  onder  ulieden 
district.  Ib.  II,  240  (1558).  Wel  verstaande,  dat 
indien  ons  beliefde  eenich  oorloghsvolok  te  doen 
onthouden  en  annemen,  ten  slaghe  van  den  trom- 
melynghe  ofte  andemins,  dat  een  yeghelick  hem 
sal  moghen  doen  anschriJYen  onder  suUske  oapi- 
teijnen  als  daartoe . .  gheordonneert  sullen  weeën. 
Ploe.  e.  FZ.,  27  nov.  1541,  I,  21. 

ABN8ECH,  sn.  m.  JBeeekiUdiguig  ^  fr.  oeeuta» 
Hon.  II  AU  denselven  bailliu  eenighe  quaetdoen- 
ders  ghevanghen  sal  hebben,  wert  gehouden 
deselve  binnen  derden  dage  daemaer  te  presenteren 
voor  justitie,  om  op  d'iiSbrmatie  t*haerlieder  laste 
ghehouden,  en  den  aensegh  van  den  bailliu  ghe- 
hoort  en  gheéxamineert  te  syn.  C.  v.  Pmr.,  XXYI,  3. 
En  soo  verre  d'iniurie,  aensegh  one  aohterolap 
Bwaer  en  schandaleus  waere ,  ofte  ooe  orgm  smaeck* 
ende,  en  dat  deselve  aengheseyt  waere  d^offioieren, 
wetten  ofte  publgcke  persoonen  van  staete  ofte 
digniteyt.  XXVII,  7. 

AENSEDEL.  zn.  m.  Wbonêi,  kms,  fr.  Jkobiia- 
Hon,  maiton.  Grimm:  Ansiedel,  n.,  hobUoHo, 
domieiUmm.  8ch5nes  wort,  segt  hg,  das  wir  £ahren 
lassen,  doch  noch  die  ableitungen  davon  behaltend. 
II  Jaoop  Bogaerts  van  Laren  heeft  gheoant  dat  hg 
wettelick  veroooht  heeft  twee  Rgnssch  gulden , . . 
en  daervore  te  pande  ghesat  sinen  aenseedel  te 
Laren.  8ekep,  ie  iMmpmen^  SwUen,  land  e.  Loon, 
(1461). 

AENSEGOEN,  bw.  1)  Aankondigen,  melden, 
berichten  f  fr.  annonoer,  faire  saeoir.  \\  Allen  dVelok 
alsoo  punctudlijck  vooigegaen  sijnde,  en  naer  dgen 
den  drossaert ,  burgemeesters  en  scepenen  van  Dieet 
geseten  sijn  in  hunne  vierschaere,  soo  brenght  den 
meyer  van  Caggevinne  eü  sisteert  den  gevangene 
op  deselve  vierschaere,  aenaeggende  aldaer  aen  den 
drossaert,  borgemeesters  en  scepenen  van  Dieet, 
in  substantie:  „Heeren,  over  desen  gevangene  en 
sijn  proces  aen  ons  toegesonden,  is  tot  mQnder 
maenisse  een  vonnis  geraemt  door  scepenen  vmn 
Caggevinne . ."  C.  e.  Dieei,  VZ.  XIY,  36. 

2)  A — iem.  (eenen  weg  of  pdgrimagie),  Bern 
hekend  maken,  aankondigen  met  vonnie,  dai  k^ 
daartoe  veroordeeld  ie,  fr.  annoneer  d  qq.  quü  est 
eondamnS  d  ttfi  pHerinage.  ||  Zo  wien  peelgrimagien 
ghewijst  oft  angheseyt  sijn  te  gane,  die  sullen 
porren  te  sulcken  termine  als  hem  daertoe  ghestelt 
es,  oft  het  en  ware  dat  eeneghe  peelgrimaigen 
ghewijst  waren  te  gane  in  baten  van  denghonen, 
die  ghelt  gheven  moeten.  C,  o.  Aalst,  Ortg,  zlvj. 
a.  10. 

3)  Eenen  iet — .  Aant^en,  aanwrijven,  verwij- 
fen,  opleggen,  te  laste  leggen,  fr.  imputer,  Elil.  vn- 
putftre.  II  Ter  oausen  van  sekeren  onredelieken  ont- 
fanghen,  die  sy  hem  anseyden  ghedaen  en  ghehadt 

I   hebbende  in  't  ambacht  van  der  weverien ,  contrarie 


28 


AEN. 


AEN. 


den  haaden  rechten  ran  denaelren  ambachte;  in 
weloke  handelinghe  deseWe  heeeeohen . . .  ooo  aen- 
gawyt  was  dat  zy  onbeboorlicke  en  ongheoorloofde 
▼erghaderynghe  gnemaect  hadden»  by  daghe  en  by 
naonte,  om  beroerte  te  makene  hier  in  stede, 
't  weloke  was  crysme  haren  lyye  aengaende . . .  Gbl- 
laiiêf  tos  (1451).  Tan  cautie  ontfanghen  by  de  Tier 
leden ,  Tan  zekere  persoone ,  sub  pmna  eommeti ,  Tan 
dat  men  hem  anzegghen  wilde.  C  v.  Brugge,  II, 
172.  Ck>deTaert  Tan  den  Hende  beloofde  in  den 
handen  Tan  den  sooateeten . .  dat  tallen  tyden  als 
hy  ontboden  wesen  zal  bi  den  Toors.  sconteetten  by 
hem  te  commene ,  hy  by  hem  oommen  sal ,  np 
achterhaelt  te  weeene  Tan  tghnend  dat  hem  de 
TOon.    Bcouteette   anzegghen  zal  willen.    178.  En 

§hi  Bult  Terstaen  dat  groote^injurie  is  soo  wanneer 
ie  Tassael  sinen  heer  aensêcht,  in  eTclen  moede» 
eenighe  schandaleuse  saken ,  gheiyok  als  te  seggene : 
„Ghi  zijt  een  Tcrradere,  een  woeckenaer ,  eenmoor- 
denaer  of  diergelijoke".  Ltenr,  v.  VI.  ^  129.  Dickent 
es  die  Terweerere  worden  heeascher,  bidat  hi  den 
anderen  aenseide  dat  hQre  Talschelike  ane  looch. 
Lemw,  o*  1528,  21.  Soo  wie  eenen  anderen  eenighe 
leelijcke  en  in&me  injurie  aenseght...,  wert  ghe- 
condemneert  in  de  boete  Tan  ses  ponden  parisis. 
C.  V.  Poper.^  XXYII,  5.  Zie  ook  abvbxch. 

4)  Eenen  iet — .  jffeloera,  toetêggm^y  ft,promei- 
ir€,  II  8oe  wat  knape,  die  sinen  meester  wero  ,ane 
seide  en  hem  dat  niet  en  hilde ,  die  sonde  dat  sinen 
meester  beteren  na  goetdunoken  der  dekenen.  Droog' 
seieerdêTM  ie  D'uêti  1415  a.  XTij.  Item,  zoe  wan- 
neer een  cnape  comet  wercken  in  eens  meesters 
huys,  en  zynen  meester  toeseyt  en  geloeft  te 
werckene,  dat  hy.dan  in  egheens  anders  meesters 
Huys  on  zall  mogen  wercken,  hy  en  hebbe  yerst 
den  yersten  meestere  dueghdelyck  Toldaen;  oft,  zoo 
wat  cnape  eenigen  meestere  werck  aenseQ t ,  e&  den* 
selTen  meestere  dat  nyet  en  helt,  zall  dat  zynen 
meestere  beteren  nae  goetdnnckenen  der  dekenen. 
Ib.  1545,  a.  12. 

AEN8ETTEN,  bw.  1)  Eenen  zegel  op  een  brief 
waarschijnlijk  niet  erop  drakken,  maar  Ajomhtm' 
geHj  zooals  in  het  eerste  lid  Tan  den  zin;  fr.  ap' 
pendre. . . .  ||  Soe  hebben  wjj  [tU.  de  biBsohop  Tan 
Luik]  onse  groete  ziegelen  desen . .  letteren . .  doen 
anhanghen,  biddende  dat  Eerwerdich  Tan  Ludiek 
[fd.  het  kapittel]  en  dat  oouTent . . .  dat  sy  den- 
seWen  bricTen . .  hen  zieghelen  daeraen  setten  willen* 
a  o.  aimi-Truiden,  $  21. 

2)  Ovèrltggem  (in  recht),  fir.  prodmre  dêê  dooit' 
monts  (en  justice).  ||  Hoe  en  in  wat  manieren  men 
testamenten  behoort  TOert  te  brengen  en  te  appro- 
beren.  Alle  testamenten  beheert  men,  naer  den 
Loenschen  lantrecht,  gansch  en  geheel  ongeechey- 
den  en  ongedeylt ,  met  synen  datum ,  daoh  en  ure 
desseliTs,  onderteyckent  met  den  notaris,  aen  te 
setten,  naer  forme  Tan  recht.  C.  gr.  Loom,  I,  158, 
(omtr.  1550).  Hoe  men  aensetten  en  procTcn  [sal] 
houwelycze  Toorwaerden  en  testamenten.  Yemant 
die  prooTen  wilt  testamenten  oft  honwelyze  Toor- 
waerden, die  sal  die  aensettende  syn  Toor  dat  ge- 
richt; en  men  sal  dan  wTsen,  dat  der  heer  Ter- 
leenen  sal  eenen  bode  Tan  den  gericht,  der  welcken 
bode  den  openen  dach  Tan  xt.  dagen  doen  sal 
den  naesten  geërffman,  daerop  men  prooTen  wilt 
alsulcke  houwelyxe  TOorwaerden  oft  testament.. 
60,  a.  42. 

8)  Een  geding  — •  Aanleggen,  inspannen,  h, 
inienier  mn  proeh,  ||  Zoe  eest  eenloye  en  een  moeye- 
lyck  recht ,  dat  scouteten  en  scepenen  noch  egheen 
Tonnis  gheTen  Tan  erTen,   noch  Tan  scout,  daeraff 


gedinghe  en  proces  Toer  hen  aengesat  en  geümtea^ 
teert  es.  K.  v.  Bmi-Trmden,  1866. 
_  4)  Absoluut.  AoÊtUggen,  eiêeken,  imepamnen 
(een  geding),  fr.  inienier  (on  prooès),  demander ,  agw. 
1 1  Alsmede  orek ,  oft ,  boTen  die  gestatueerde  raohten 
Tan  extraordinarisse  TergMderinghe  ofte  uytcomate, 
door  UEd.  Eerentf.  heeron,  te  Terolaeren:  eeoe 
partye,  extraordinentie  aensettende  olt  bedaegt  synde, 
sonde  gehalden  syn  te  betaelen  de  oosten  Tan 
maeltyd,  Terteeringen  in  bier,  oft  hoe  bet  aonde 
moegen  i^  C  gr.  Loom,  I,  576. 

AEN8ETTER,  zn.  m.  Aankgger^éUeker^  fr.  dmnam- 
dmtr.  II  Daer  een  loye  gedeylt  woeidt,  en  die  we- 
derparthyé  copie  Tersoeckt,  die  oopie  hebbende, 
dat  alsdan  die  parthye  oift  aenlMger  Teraoekt  bet 
loye  aff-  oft  aengederlt  te  woerden,  en  dat  dan 
Terweerder  twee  oflt  drye  genaohten  laet  Terstryoken 
sonder  sulcz  te  doen:  is  den  aensetter  alsdan  wd 
gafundeert,  so  Terre  hy  het  loye  selfb  doe^?  (7.  gr. 
Loom,  yin,  82.  Comende  op  den  XT«a  daoh,  en 
dat  hoechste  Tan  den  dage  nl  leden  syn,  als  der 
aensetter  syn  getuygen  presenteert,  men  sal  wysen 
den  partijen  enz.  Ib.,  TI,  42.  Oft  hy  op  die  aelTe 
deerden  mael  niet  Tort  en  queme,  aal  den  aensetter 
dan  moghen  syn  loye  doen  en  Torts  op  ham  Tolgen 
nae  der  stadt  recht.  O.  LUge,  18  mrt.  1502,  a.  8. 
Tongeren. 

AEK8ETTEBSSE,  zn.  V.  JBieekeres,  fr.  dêmatt- 
dereêêe.  \\  In  der  saecken  Baeten  Gouwerts,  aen- 
setterase,  ter  eendere,  en  Thys  Pelsers,  ter  andere, 
is  geweaen  enz.  C,  gr.  Loon,  VIII,  86  (1546). 

AEN8ICHT,  zn.  o.  Voorlcomên,  fr.  aipeel.  \\  In 
Hem  en  was  ghiene  ghedaente  noch  sohoenheit,  en 
wi  saghen  Hem,  en  in  Hem  en  was  ghien  aen- 
sicht,  e9  wie  begheerden  Hem  enen  Temnaeden 
en  eenen  alreuTerworpensten  der  mannen,  een  man 
der  rouwen  en  die  siecheden  weet.  €Miidh.  15«  E. 
Pauie-ghei, ,  56  t*.  JBne  propkeOe, 

A— bieden.  Troêseeren,  fr.  hraver,  \\  So  wie 
een  messe  uytter  soheyden  treokt,  in  gelaten  Tan 
strijde,  of  met  steenen,  stocken  oft  wat  geweer 
dat  sy,  den  anderen  oploop  dede,  met  slaen,  ste- 
ken, oft  in  gelate  Tan  slaen,  Teohten  en  d'aaziBieht 
bieden,  sullen  breucken. .  O.  LUge. ,  18  mrt.  1502 , 
a.  8.  To^geren, 

Afleveren.  Set  hoofd  Ueden,  fr.  faire  We. 
II  Daer  wart  hy  [iiZ.  de  graaf  Tan  Vlaanderen] 
tsynen  rade  dat  hy  ansichte  den  Inghelsohen  lera- 
ren wilde,  en  ontboot  OTer  daoh  en  orer  nacht 
sine  Trienden  in  Vrankerike  sinen  nood,  en  bad 
der  steide  Tan  Tpre  omme  hnlpe  efi  troost.  Ol.  t. 
DiXMUDX,  25. 

AENSIEL,  zn.  m.  Waarschyniyk  eene  samen- 
trekking Tan  ansiedel ,  aenaedel  (Zie  dit  laatste  w.), 
woonst,  woning,  hier:  de  bijzonderste  wonii^  Tan 
een  leenheer,  fr.  manoir  primeipal.  \\  Dat  men  Tort- 
aen  allen  gespleten  en  belasde  heergewerleenen, 
die  by  helder  derselTcr  lenen  werden  Torcooht,  sal 
der  helder  oft  proprietaris  Tan  den  ansiel  oft  prin- 
oipael  leenen  [{.  leen]  bennen  jaers  mogen  lossen. 
C.  gr.  Loon,  Leenr.,  14  mrt.  1548,  a.  7. 

AEN8IEN  (Anesien),  bw.  onreg.  (saek,  gebied. 
wys  enk.  sieh  aen).  1)  Zien,  fr.  voir,  \\  Allen  den- 
ghenen  die  dese  jegewordige  lettere  aensien  soalen, 
groete.  K.  v,  Diest,  1228,  Tert  14«  E.  Lat  tekst: 
inspieere.  Allen  denghenen  die  dese  tegenwoordige 
letteren  suelen  aensien.  Cart,  Saini-Trond,  18  nor. 
1404.  Allen  denghenen  die  dese  letteren  sulien  aen- 
sien oft  hoeren  lesen.  Sekep,  v,  Sini'TVmden  ie 
Diesi,  29  apr.  1458. 

2)  Aansohomoen,  ét.rtgarder.  ||  Die  lioTO  soaepkane, 


AEN. 


AEN. 


29 


dti  i^n  dift  wtvorooome  khideie  XpL,  die  gh«me 
wddan  loadBn,  date  die  gheme  dat  woort  Oode 
horen  ■ouden;  die  syn  Troeeh  opgbesteen,  en  B)ja 
Angmghen  in  den  werden  lichiune  Ons  Heren 
Urn  ][^,  en  hebben  die  met  gfaeerteliken  oeffe- 
BÏnghen  §1  doerreven;  want  dat  gaen  dat  ai  te  diere 
wa$len  gaen,  dat  ea  haer  Tlitegbe  aenaien,  efi 
haase  eraehteghe  eS  gheatadaghe  c«ffeninghe  in  dat 
inete  leren  Ona  Heren  Ihn  Zpi.  AUêrkerttb,  9t«,  O 
goedertjaven  Heere,  aioh  aen  mQne  bedmeottieit 
en  dan  lanwe  myna  herten.  Oèbedh.  16«  B.  85. 

3)  gerifi%aw ,  mi  octgêmëükomo  iMaia»,  fr.  itupeo- 
ter,  ieaawagr.  ||  Welck  ooMTal  [doodtralle  oft  yer- 
diiaokinge}  nochtans  gaaebiet  sQnde,  die  wethoa- 
dann  . .  tn  de  teganwoordioheit  van  onsen  oiBeier, 
aldaar  Itadve]  aoaden  aensien  oft  yiaiteren,  en 
aladan  Yerelaeren  oft  Toor  ongeyal  gebonden  souden 
s^  oft  niet  C.  e.  IHêti,  O.  16  mei  1609. 

4)  FaorxMfiy  fr.  nrMr.  ||  Bfi  omme  dat  men 
daehta  efi  aneaanb  dat  Umt  in  ompajse  en  in  orlo- 
^le  i^ieataen  beeft,  aoe  dnoht  men  dat  niet  goet 
aoeh  ocborleee  en  waere  faraobte  men  dbeaoeo  rore 
tgbemene  lant,  oobte  dat  men  soe  yele  toIcs  yW' 
gadavda  alae  aneeiende  [als  te  Miesiene]  es  dat  daer 
▼aigaderen  sonde.  JBnq.  Brab,  1884,  18. 

d)  if eejsniB ,  ammêmaê,  mU  aammerkiwg  wa»^  ft, 
ee,  eomMérmÊJ,  ||  Dat  wi,  aneaien  den'meneeb- 
Toódaüekan  dienst  efi  onst,  die  onse  lieve  stat  Tan 
ons  en  onsen  vorderen  meneobwerren 
Brté.  Y.,  I.  779  (1828).  Dat  wi,  een- 
den meniobvoldigen  dienst  en  jonste ,  die  onse 
seepenen  en  porteren  van  onse  stat  van  Antwerpen 
OM  gliedaen  hebben.  886  (1849). 

6)  Ten  aénsieiie  en  wel  wetene  van 

(een  iader).  Optm  se.  Uooi^  opeiAaaHijky  omdêr 
itditn  oq^,  b,  mÊ  tm  ti  am  9U  de  Umi  U  moniê, 
II  Alle  fauÓien  efi  Tolmaeote  weroken,  die  ten  aen- 
aiene  en  wel  wetene  van  eenen  anderen  (nochtans 
op  ftjam  selfr  gront)  sonder  t^genseggen  Tolmaeot 
ign, , . .  moeten  bÜTen  steende.  O.  e.  AsUw.  1645, 

yUl^  18. 

7)  Sonder  aensien  van.  Zondtr  u  leium  of 

eoM  iê  ^veaa  op,  fr.  mm«  eaoir  égaird  a,  \\  Ben  man 
mach  alle  sQns  selfs  goeden,  haeffeiycke  en  erffe- 
Vjfdkm,  boedanieb  die  ^n,...  welverooopen,  sonder 
aensien  van  sinen  wive,  en  oiok  tegben  beoren 
daaek  efi  wille.  (7.  v.  AsUw,^  1645, 1,  18.  Ingevalle 
gmaat  van  de  boetsgeaellen  ter  contrarien  dede, 
efi  tscbip  variiete  sonder  oorloff  oft  aensien  van 
dan  sehipper,  die  staet  tot  atraf  ten  goetdunoken 
iui  de  weih.  Ih.  comp.,  lY,  viQ,  186. 

AEN-  ENDE  BU8UN.  AaüwtMig,  iegêmooordig 
sifb,  fr.  Ure  p/rétêmi  e,  auiHtr  d.  jj  DVelck  alsoo 
gadeen  agnde,  soo  meent  den  sobontetb  den  bofge- 
',  oft  een  van  de  schepenen;  dewelcke, 
synde,  wyst:  dat  desen  persoon  sgn 
efi  vemienwen  sal  tboonen  mét  schepenen, 
d^  [die  er]  mede  aen-  en  bijgeweest  sgn,  en, 
daerente'ónde  recht.  Dat  aQ  seggen  sollen  de  ge- 
rapte waerheQt  vant  gene  dea  sQ  gehoort  efi  gesien 
bsbban,  daarmede  sg  blJ-  efi  aen  hebben  geweest 
efi  dat  bon  kennelfjck  is.  Ib.  YII,  iv,  19. 

AEN8LACH,  sn.  m.  1)  hAamêmmmng,  fr.aiaate- 
WÊmd,  II  Yoofts  sollen  [de  boterdragers  bimien  Bmgge] 
ontfangen  voor  de  boter  ter  scbaele  in  te  ste^n 
ofte  aenalagb,  een  groote  voor  elke  cnype.  JPZoc. 
e.  Fi,  XI,  1SS6  (1696). 

2)  Jatêdagmtmhgt  fr.  jomm.  ||  Nochte  en  snllen 
da  vooTBeyde  baillina  ofte  officiers,  door  den  pech- 
tv  ofte  i^Mn  commia  aensoobt  ayóde ,  tot  bat  doen 
van  aUe  oalaignen  efi  aenslagben . . ,  niet  mcghen 


nemen  eenioh  aytstel  ofte  doen  eenieb  refioa.  Ib. 
786,  a.  80  (1687).  Op  pene  dat  deselve  [hoorns] 
beesten  sullen  gehouden  worden  voor  besmet  te 
weaen,  en  als  dnsdaenige  aenstonts  met  bnnne 
hntjden  in  d*aerde  gedolft  [gedolven]  worden,  seven 
voeten  diep,  ter  plaatse  daer  den  aanslag  sal  ge- 
schiet stjn.  Ib.  1870,  a.  1.  (1769). 

8)  Stokslag,  hij  opbod,  fr.  pat  MAhattaüom,  a 
Vênean.  jj  Bebondeiyck  nochtans,  dat  alsnlcke  ver- 
ooopin|^e  behoort  te  geschieden:  te  weten,  van  de 
erfhaeffeiyoke  goeden  openbaeriyck  met  den  aen- 
slacb,  en  de  onbemerUJoke  gooden,  naardien  de- 
selve dry  Bondagen  achter  den  anderen  völghende, 
ter  beboorlijcke  plaatsen  beboormcken  sjn  geveyit, 
openbaerlijok  ten  höosbsten  efi  schoonsten  voor 
eenen  jegheiyck.  C.  e.  *«  Boêeh,  Twüj,  8. 

4)  AmêvoI,  fr.  oHaqtie,  ||  Vp  Sinte  Lauwereins 
dach..  Zo  wiert  bg  der  armeije  van  den  oonino 
Philips  a&besmeten  de  armeye  van  den  oonino 
van  Yranckerycke,  danof  den  grave  van  Hegmont 
den  eersten  aenslaoh  dede;  sodat  hem,  met^Mlers 
de  andere  heeren  van  auwaerta  [herwaarts]  over 
de  eere  bleven  es.  Piot,  Ckrom,,  807.  Hoorende 
dat  ons  volok  van  oorlogbe  van  allen  qnartiaren 
waren  veraaemende,  hebben  andre  resolutie  ghe- 
nomen,  vreesende  den  aenslach.  826. 

6)  JBtffin  (bouwk.),  fr.  ooaisMeoiMMa^.  ||  Yierkant 
rabat  springende  uyt  den  muer  eenen  ofte  onder- 
balven  duym,  en  vier  duymen  dick  van  bnyten, 
en  in  aenalagb,  als  andere  gemeyne  rabatten,  au 
men  meten  een  en  eenen  halven  voet  voor  eenen 
voet  lenffhde,  efi  van  vyf  en  een  half  en  ses  dny- 
men  dick,  dobbeL  Plae.  e.  Brab.,  16  jan.  1706. 
Y,  678. 

AENSLAEN,  bw.  (sloêdk).  1)  Laken.  Sèi  aam 
heê  raam  êUum  of  êp^terem,  fr.  aüaekor  om  oUmtr 
(Ie  drap)  è  la  rome,  \\  Yoert,  tallen  lekenen 
moeten  syn  IIII  hanalagbera  en  niet  min;  en  alou- 
gben  de  II  ofte  de  dne  an  sonder  den  vierden, 
80  verbeurde  elo  Y  scbeL  Bfi  de  raemheere  ofte  de 
drapier  ofte  haerlieder  boden  moghen  halen  den- 
gbenen  die  diaken  hebben  gbebolpen  anslaen ,  tallen 
tiden  dat  sy  de  laken  l^Dcden  [bereiden]  willen 
ofte  doen  breeden.  Amdtm,  mmig.,  1, 826 ,  omstr.  1329. 
Yort,  wat  langbere  lekene  [dim]  scaerlakene  lingde 
ten  rame  comt ,  moet  j  elle  lanc  staen  op  de  ramen. 
Weert  corter  stonde,  verborde  zz  Ib. ;  wtghenomen 
alse  ment  versght  oobte  anderwarven  anealaen 
(ne),  soe  maget  passeren  met  zlviQ  ellen;  en  staet 
oortere,  bet  verborde  zz  Ib;  en  daet  [dede  bet]  die 
aenslaen,  die  aenslaghere  [es],  soe  verborde  bi  de 
boete;  efi  daet  die  pOTtre,  soe  verborde  bi  se  selve. 
Lakêng.  U  MaekêUm,  1881,  a.  124.  Ib.  a.  128. 
Yort,  wat  lekene  ten  ramen  comt,  dat  men  aen- 
slaet,  en  met  quader  hoeden  tebroken  weit,  efi 
dat  gesdet  biden  aenslaghere  en  die  ramen  onder 
handen  hebben...  Yort,  sone  salmen  gheen  oorte 
lekene  aenslaen  op  langbe  'rame;  wie  dat  dede, 
weder  bi  meester  of  cnape  ware,  die  meester  ver- 
borde z  Ib.  en  een  jaer  sün  ambacht,  efi  dat  laken 
ware  verbort  en  z  Ib;  wtghenomen  oorte  breede 
lekene,  die  nu  in  banden  sün,  die  de  deekene 
besien  hebben  efi  beaegbelt^siin  met  twee  seghelen, 
efi  die  ghevarwede  met  drien ;  en  die  ael  men  moe- 
ffben  aenslaen  ane  litnffbe  ramen  efi  veregghen  elsoe 
hmghe  else  duren.  Ib.  1838,  a.  2.  Zo  wat  lekene 
jof  wat  weroke,  dat  men  aendt  in  eene  meesterie 
an  te  slane,  dat  men  det  vonden  sal  in  deaelve 
meesterie  efi  opreeden  in  sine  nterste  vonde.  JF. 
lakêi^Me  ie  Brt^go,  Soiêrers,  bla.  66,  a  1.  Dat 
geen  raemscheerer  laken  anslaen  en  sal ,  noch  eenioh 


( 


30 


AEN. 


AEN. 


Brogohs  wero  dat  soUd  en  bmgghe  an  heift,  het 
moet  enen  nacht  an  de  ramen  staen  en  de  deken 
yan  den  xamen  en  cina  ▼inden  moetent  bezien  eer 
ment  ofdoet.  Ib.  ab  3.  Dat  men  alle  manieren 
▼an  lakenen,  gheene  ballinghe  slants  eynde,  wel 
mach  analaen  en  ofdoen  en  opreeden  ten  prof^fte 
▼an  den  personen  diese  toebehoren.  Ib.  66.  a.  6. 
BmgBche  oesaepte  lakenen  zal  elo  echeerer  an  mo- 
ghen  slaen,  maer  niet  ofdoen,  eer  dat  zij  bezien 
z^n  van  den  deken  van  der  ramen  en  van  zine 
▼inders.  Ib.  a.  7. 

2)  AjomkechUm^  aeuükamgen^  aattpUikkên,  (eene 
dagvaarding,  eene  genaohtinge,  een  edict),  fr.  aüachery 
afficker^  (nne  aeeignation,  nn  édit).  ||  Dat  in  deser 
leencamer  een  genaohtinghe  aengeslagen  en  ▼oor- 
gestelt  wordt  ▼oor  den  ztadthouder  oft,  in  sgne 
absentie,  ▼oor  zijn  Babstituyt»  oft  aen  den borchrinck 
aen  dat  slot  yan  Hartogenrade,  in  tegenwoordighegt 
▼au  twee  mannen  ▼an  leen»  gelijk  eenen  kommer 
in  der  bankrecht  gemaeckt,  en  ▼olgens  [▼ervolgens] 
▼an  ziiij  daechs  tot  ziiij  dagen  bis  [tot]  sees  weken 
dry  dagen»  sonder  onderlaet  oft  ophooren  ▼er^olcht; 
en  eeene  heilige  dagen  sollen  daeraen  ▼erachte- 
ringhe  oft  letsel  doen;  den  leenbode  oft,  in  zyne 
absentie,  een  van  den  mannen  van  leen»  wordt  ▼an 
den  staathouder  bevolen  telcker  reyse  die  ▼oors. 
genaohtinghe  voor  de  gewoonlijcke  ▼acatio  t'insi- 
nneren.  Leenhof  «.  *«  Hsrtogenrcide ,  a.  1.  Maer 
soe  wanneer  der  possesseur  deseWe  leenen  ▼er- 
treckt  oft  dilayeert  t*  ontfangen  naerdyen  deseWe 
daraff  ▼ermaent  is  geweest»  mach  denstadthoudere» 
▼an  officie  wegen»  op  sulcke  leen  een  genachtinge 
aenslaen  en  geen  ontset  permitteeren  oft  toelaeten. 
Ib.  a.  21.  Soe  wie  die  openbare  edict<en,  geboden 
en  mandamenten,  die  aengheelaghen  worden,  met 
OTelen  moede  in  stacken  schuerde  oft  wechdoet, 
die  wordt  gheoorrigeert  met  pena  faUi.  Pibhidsb, 
III.  o.  25. 

3)  Jamiouden  (iem.)»  fr.  €ÊrrHer  (qq.)  ||  Oft,  by 
oorsaecke  van  alsulcke  twist  oft  gehecht  ijmant  van 
lebenden  lijve  ter  doot  werde  gebrocht,  oft  dat 
anderssins  daertoe . . .  Igffstraffe  sonde  staen »  soo 
sonde  den  misdadighen  bij  den  schipper  aenge- 
sla^gen  en  bewaerd  moeten  worden.  C.  e.  Antw  » 
eamp.t  TV,  ▼üj,  204.  In  welcken  gevalle  sonde 
men  den  sohouteth  moghen  toelaeten  hem  ^an  den 
persoon  des  beclaechde,  tsynen  huyse  oft  elders, 
te  ▼ersekeren , . . ,  om »  f  contrarie  ondersoeck  ge- 
sien»  aengaende  t'  rangen  oft  aenslaen  ▼an  den 
beclaechde  voorts  gedaen  te  worden  naer  behooren. 
Vn,  ü,  11. 

4)  AanwiUe»,  fr.  aüaqmer,  ||  ALk)  wy  hebben 
onthouden  en  doen  annemen  in  onsen  dienste  di^er- 
sche  benden  van  ruteren  en  knechten,  denwelcken 
dickwyle  ▼an  noode  es  te  trecken  van  d^een  land 
in  d'ander,  omme  hemlieden  te  ▼ergaderen  en  onse 
▼ijanden  anslaghen  en  wederstaene.  Plac.  e.  F2., 

I  juni  1644,  I,  734. 

6)  Ziek  (iet)  toeSiffenen,  fr.  s^appropier  (qq  chose). 

II  En  wes  densel^en  cheynsenaer  of  rentheffer 
Sbldus  daeraen  geleijd  [besteed]  zal  hebben,  dat  zal 
hem  den  proprietaris ,  of  dengenen  die  den  beleijden 
pand  voor  date  ▼an  d'adjudicatie  zal  willen  aen- 
▼eerden»  moeten  opleggen  en  betalen»  met  den 
▼oors.  achterstel  en  kosten»  ▼oor  en  aleer  hij  dien 
zal  mogen,  aenslaen  oft  'tzijne  maken.  C.  e.  Jffnw., 
1607»  a.  101.  Christijn  vertaalt  dezen  laatsten  zin 
aldus:  priuaquam  eumden  [fundum]  sibi  attribuet. 

6)  In  hedag  nemen  ^  verbeurd  maken  ^  fr.  eaUirj 
metire  airrU  ««r,  etmflMqner.  ||  Soo  ▼anghelycken 
yemant,   eenighe  executie  ontgonnen  hebbende  by 


pandynghe»  ofte  by  afwinnynghe,  en  hem  beduch- 
tende  niet  toe  te  schieten»  ▼ermoghen  vX  ghedue- 
rende  dezeWe  executie  andere  goedpighen  ▼an 
den  debiteur  te  doen  uulaon  en  saisieren.  (7.  o. 
And. ,  I.  mbr.  YII ,  16.  Dat  men  niet  eerst  en  ▼ooral 
en  sal  aenslaen  de  peerden  oft  andere  meubelen 
daermede  de  gecondemneerde  hem  meest  ia  gena» 
rende.  C.  leekkof  e.  VMenb.,  Stifi,,  1631,  a.  66. 
Als  den  amman  oft  roeydrager  egeene  gereede 
goeden  genoech  en  ▼int  op  den  pant.»  om  partije 
schuit  en  achterstel  mette  oncosten  te  oonnen  vd- 
doen»..  alsdan  ▼ermach  hg  oft  synen  roeydrager 
den  pant  aen  te  slaen  en  te  ▼eiüoopén»  en  den 
cooper  daerinne  te  goeyden  en  vestigen.  O.  v.  Anko,, 
eomp.,  y,  ▼y»  18.  Dyes  en  mach  men  de  deyne 
oopere  munte »  als  oortkens»  negenmannekens»  halve 
grooten  oft  diergelijcke »  niet  voorder  verstcecken 
[in  betaling  geven]  dan  tot  pasgelt»  t'elcker  regse 
voor  vyff  oft  ses  stnyvers»  en  niet  meer;  en  oft 
ymant  die  voorder  aanbode»  en  is  men  die  niet 
gehouden  te  ontfangen,  maer  mach  die  aenslaen 
en  verbeurt  maecken  ten  behoede  ▼an  den  armen. 
Ib.  IV,  !▼,  4. 

7)  Beginnen,  fr.  eommeneer.  Ziet  wellicht  op 
het  maken  of  slaan  ▼an  een  kruis.  ||  Ooo  een 
priester,  die  zyn  misse  anghesleghen  hadde  voor 
den  name  Jhesus  autaer»  quam  zulck  een  vreese 
over»  dat  hy  ghereeschap  maecte  om  van  zijnen 
autaer  te  loopen.  JBer.  tijden  ^  I»  265. 

8)  Te  laste  vallen,  fr.  tomber  è  charge.  \\  Oh 
ymant  bede  oft  dede  bidden  om  quytsoheldinge 
oft  om  wtsatte  [uitstel],  so  sal  metten  selven  so 
groote  broecke  als  onser  vuersor.  stat  ▼an  desen 
▼oer  hoer  gedeilte  getallen  syn  sall»  oic  in  gelycker 
manieren  en  so  ▼iell . .  aenslaen  en  toevallen.  O. 
Li^,  11  deo.  1600»  a.  10.  MatseU, 

9)  (Eene  boete),  voor  het  doorgaans  gebmike- 
lyke:  bekeeren^  verdeden^  bestemmen y  fr.  pvrtager, 
appliquer.  ||  Dieghene,  die  hem  sleet  of  quetst» 
[sidl]  verbueren  twelff  Binsgulden»  an  te  slaan  een 
derdel  ons,  een  derdel  onser  stat»  en  dat  derde 
derdeel  der  partyen.  O.  lAêge,  11  deo.  1600,  a. 
29.  An  te  slaen  halff  ons  en  halff  onser  stat 
Ib.  a.  34. 

10)  (Eenen  pacht).  In  pacht  nemen,  paeèien,  fr. 
prendre  è  ferme ,  affermer,  \\  By  aldien  men  bevonde 
dat  sy  \nl.  alle  hoeren  en  vrouwen  . .  ▼an  parochién , 
heeriykheden  enz.]  denseWen  pacht  [der  pomtinghen] 
aensloeghen  door  een  gheeupposeert  persoon,  ordon- 
neren dat  sy,  bo^en  de  ▼oorseyde  nulliteyt  ▼an 
pachte,  zullen  ghestraft  worden  met  deportement» 
bannissement ,  ofte  andersins.  Plac.  v,  VI.,  80 
juU  1672,  a.  34.  III»  369. 

AENSLAEN»  zn.  o.,  Inhealagneming ,  fr.  saisie, 
confieeatian.  \\  Tot  weloke  betaelinge,  indien  al- 
sulcke behulpers»  ▼erswijgers  oft  bedriegers  niat 
suffisant  oft  genoechsaem  en  worden  betonden,  soo 
souden  sy »  indyen  het  weireUjcke  persooneri  waeren, 
gestraft  worden  met  geesselinge,  en  de  geesteiycke 
met  aenslaen  [variante:  met  aenslaeninghe]  Tan 
hunne  tijdelijcke  goeden.  C.  v.  Anitt.,  eomp.,  lY» 
xvj»  64. 

AENSLAQEBE »  zn.  m.  De  hamdeoerkman  geiast 
met  het  laken  aan  het  raam  te  «laan,  fr.  Vonvrier 
ehetrgé  d'attacher  Ie  drap  a  la  rome.  Zie  AXVELAX». 

AENSLANINGE.  Zie  ashblabh. 

AENSNIJDEN»  bw.  Aangaan,,  betreffen  raken, 
fr.  coneemer,  regarder.  jj  Mer  niet  te  myn,  in 
anderen  saken»  die  ons  en  die  ▼orscre^e  stat  aen- 
snyden»  sullen  gemeinlio  en  te  gader  die  vors.  bur- 
gemeister en  raet  tegader  comen  mitten  scepenen, 


AEN. 


AEN. 


31 


om  te  timctieme  en  te  ontkimiinerexi  van  dim 
aken.  U.  lAÜge^   18  noy.  1404 ,  a.  4.  Sint  Truiden, 

A£M80£CK,  zn.  m.  OereekiëUjke  eurnmaniMff^ 
tforapmff,  fr.  êommaHoH ^  imviiaiion  judiofoire.  \\  Oh 
de  mededeelhebbeie ,  oft  ijmant  y«n  hnn,  twee 
maeiiden  naer  alaalcken  aenaoeck  offc  sommatie  -hun 
deel  in  de  oosten  niet  op  en  brachten  en  betael- 
den. . .  C  n.  Amiw. ,  comp. ,  lY ,  xix ,  30.  Al  ist  dat 
de  sohnlt  tot  hantmllinge  staet,  boo  wanneer  daer 
Bochtanu  aommstie  oft  aenaoeck  tot  ontlastinge 
ii.  Ib.  lY,  xiv,  18.  Zie  ook  AZirsoBcnN. 

AEN80fËCK£N,  bw.  {êoekte,  aen^Mochi,  oen- 
aodU).  1)  Venoeken^  zoeken ,  fr.  demander,  chef- 
eker  d.  ||  Yort,  wat  weerde  of  aamecoepere  binnen 
Heebelni  wiaaelde  ochte  barenteerde,  ochte  ane- 
aoehte  te  barenteren  yan  der  lieden  greyne  om 
lakene..  K.  lakeng,  MeA.,  ISdS,  a.  48. 

2)  Verzoeken^  bidden^  fr.  prier,  soUieUer.  ||  Indien 
hij  den  eenen  en  den  anderen  Tan  de  omstaenders 
heeft  aengesocbt  [om  toot  hem  borg  te  blijven]. 
Gofl.  o.  BeremÉalt,  II,  16. 

3)  OeFeckiel^  aftragen^  vertoeken,  fr.  demander 
par  eommtMÜon ,  reqnérir.  \\  ALb  eenich  schip  mette 
goeden  genomen  is,  mach  den  éoopman  den  schip- 
per doen  aensoecken  oft  hij  mede  begeert  te  ver^ 
staen  tot  loeainge  oft  rantsonneren ;  en  indijen  de 
■ommatie  oft  aensoeck  is  gedaen  aen  den  persoon, 
aoo  18  den  schipper  gehouden  binnen  xziiy  uren 
<^ntlijck  te  Tercleiren  sijne  meeninge;  oft,  ind\jen 
die  gedaen  is  tsijnen  huijse,  moet  die  doen  binnen 
zxüö  uren  naer  de  tweede  sommatie.  C.  e.  Aniw, , 
eoeig». ,  IV ,  riij ,  115.  Voorts  meer ,  bevelen  wy  gene- 
taiifcken  allen  denghenen  die  in  eede  syn . . .  die 
justicie  bij  te  staene  en  assisteren,  des  aensocht  zynde. 
O.  CrMt.  e.  1670, 'a.  44. 

4)  Amneprécen  in  recht,  fr.  aeüonner,  ||  Boven 
alle  diea  is  het  oock  impertinent  en  manifeste 
sbsnrditeyt  te  besluiten  dat  men,  naer  den  laps 
van  10,  20  en  meerdere  jaeren,  als  men  den 
eertijfiant  maer  eerst  saude  oommen  te  aensoecken, 
alsdan  saude  moeten  gaen  examineren  en  de  preuve 
beleeden  nopende  de  gestaethede  van  de  borgh- 
togfate  ten  tyde  hy  hem  borghe  heeft  gestelt.  Anno- 
Miame,  161.  (Het  geldt  hier  iemand  die  de  ,vBnffi- 
nnthcde"    van   eenen   borg   ,^eoertificeerd"   had). 

Zie  ASKDBACHT. 

A£N80£CKEN  (anzueken),  zn.  o.  Vorderinff, 
ciseè,  fr.  rêqwieition.  \\  Bat  wij  eenen  edelen,  onzen 
getrouwen  lieven  man ,  Gerairde ,  heere  van  Djest , . . 
seepene ,  geswoime ,  en  alle  die  poirteren  van  Djest , 
van  allen  aensuekene,  van  allen  aensprekene,  van 
allen  calangen  en  van  allen  mesdaden  die  tschepene , 
geswoime  en  dpoirteren  van  Djest  voirgenoempt . . . 
gedaen  mochten  hebben  iegen  ons,  ooht  in  broka 
souden  z^n  iegen  ons  van  sheeren  wegen , . .  scel- 
den  deirlike  quita  en  laten  altemaile  vrij.  Domde 
BoMoeek,  P  49,  24  juni  1307. 

A£NSO£CKINQ£,  zn.  vr.,  Gèreehtdijke  aan- 
'wmmmg,  fr.  tornmaüoin.  \\  Vangeiycken,  als  de 
aaecke  is  gestelt  om  op  ijmant  anders  te  hebben 
snn  guarand  oft  waerschap,  oft  ook  om  geïndemneert 
on  schadeloos  gehouden  te  worden ,  soo  soude  oock 
ganomen  en  verleent  mogen  worden  eenen  dach 
van  Bommetie  oft  aensoekinge  van  acht  off  vgfftien 
dagen.  C  e.  Antw.f  eomp,,  Y,  x,  28. 

AEN8PRAKE  (aenspraecke),  zn.  vr.  1)  Oereehr, 
idgke  eisek,  fr.  aetion,  detndnde  jmdieiairey  condu- 
non.  II  Sn  hj  sal  die  goede  voirtaen  erfeUc  en 
ewelic  behouden,  hanteren  en  besitten  voer  sine 
propre  erve  en  goet,  en  in  rusteliker  en  vredeliker 
.^   dftiraf  bliven,  niet  wederstaende  eenig 


terhande  calengie  ,  hijnder,  stoot' oft  aensprake  die 
hem  dairtegen  van  yemane  gedaen  of  geworpen  mach 
worden.  C.  e.  Bruês.,  Stat,  e.  20  jan.  1417.  Dan, 
middelertijt ,  totdat,  bij  kennen  oft  ontJcennen,  in 
de   saecke   geoontesteert   sy,    soo  mach   d'aenvra- 

§ere  altijt  sijne  aenspraecke  oft  conclusie  veran- 
eren.  C,  leenh.  v,  Mech.,  I,  14.  Dat  hij  gehouden 
wordt  voor  bekennende  de  fegten  in  d*aenspraecke 
oft  conclusie  begrepen.  Ib.'  17.  De  procureurs  en 
mogen  hun  niet  moyen  mettet  maecken  van  eenigen 
heiJBch  oft  conclusie , . .  maer  moeten  alle  aen- 
spraecken  en  conclusien  doen  en  laten  maken  en 
teeckenen  by  de  advocaeten.  C.  v,  Antw,,  comp,, 
Y,  iy,  16.  Ën  ofter  eenige  aenspraecke  oft  con- 
clusie  bevonden  wort  anders  gemaeokt  oft  ge* 
teeokent  te  syn,  soude  enz.  Ib.  17.  Die  syne  par- 
tye  heeft  doen  daegen,  is  gehouden,  ten  daege 
dienende,  syne  conclusie  in  aeüa  te  stellen,  SCt 
wel  over  te  ffeven  synen  heysch  oft  aenspraecke, 
onderteeckent  Dy  eenen  advocaet.  Y,  x,  1.  D*aen- 
spraecke  moet  inhouden  claer  verhael  en  openinge 
van  de  gelegentheyt  van  de  gelieele  saecke,  en  tot- 
dyen  den  heysch  oft  conclusie  daertoe  staende. 
Ib.  2.  Oft  d 'advocaet  oft  procureur  versuymelyck 
waere  geweest  alsulcke  clausule  in  de  conclusie  oft 
aenspraecke  te  stellen,  soude  t'elcke  reyse  verbeu- 
ren , . .  en  soude  des  evenwel  de  conclusie  oft 
aenspraecke  in  rechte  niet  ontfangen,  maer  ter- 
stond verworpen  werden.  Ib.  3.  Mach  oock  den 
schouteth  syne  aenspraecke  en  conclusie  deyien, 
ende,  dat  doende,  tegens  den  gevangene  conclu- 
deren, tsy  tot  verbeurte  van  den  lyve  oft  tot 
civile  boete,  oft  anderssints.  Ib.  YI,  iv,  16.  Die- 
nen van  — ,  overdienen  syne  aensprake. 
Zijnen  eisek  inbrengen,  fr.  foumir  ses  ooncUuione. 
II  Partyen  verborcht  hebbende,  soo  hunnen  persoon 
als  goederen,  is  den  arrestant  oft  aenlegghere  ghe- 
houden  van  aenspraeke  te  dienen  ten  eersten 
ffhenechtdaghe  naer  het  verborgen;  en  ghedient 
hebbende  van  èenspraecke . . .  C.  o.  MóU,  Stijl, 
a.  14.  Indien  de  verweerdere ,  andermael  ghesom- 
meert  zynde,  compareerde  eü  versocht  copye  van 
de  overghediende  aenspraecke.  Ib.  15.  Aensprake 
en  verantwoorden.  JSiseh  en  tegenspraak,  — 
011  antwoord  —  en  verdediging.,  fr.  demande  et  UHe- 
oonteêtaüon,  ||  Als  een  aensprake  en  verantworden 
vergadert  is  [nl,  reconventie].  Item,  soe  wanneer 
twee  partyen  tegeneen  in  *t  verantworden  comen, 
soe  is  den  heer  verschenen  vy  schillingen,  en 
die  betaelen  die  veilige  partyen.  C,  gr.  Loon,  I, 
n'  YI,  a.  9. 

2)  Tioht  en  aensprake  doen.  Be$ehuldigen 

en  aanklagen,  fr.  accueer  et  actionner;  of  enkel  een 
van  beiden.  ||  Allen  den  poerteren  van  der  stadt, 
synde  aengetast  en  gevanghen,  (soeWel  by  den 
Bchoutet  als  by  den  amptman  oft  partie,  int  criem 
oft  int  civile)  dien  ghevanghenen  moet  de  heere 
oft  partie  ticht  en  aensprake  doen  binnen  den  der- 
den daghe  nae  syne  apprehensie.  C,  v.  Antw.,  1545, 

I,  2. 

AENSPREKËN,  bw.  1)  Gereoktelyk  aankla^ 
gen,  fr.  <totionner,  ||  Wien  men  anesprake  van  mes- 
dade , . .  hi  sal  heme  onsculdeghen.  K.  v.  Antw.  v. 
1292.  Ten  derden  male  sal  hi  sueeren,  dat  hi 
onsculdeg  es  van  den  stucken  daer  menne  af  hevet 
aneghesproken.  Ib.  Dat  mi  [myn]  broder  Jaooppe . . 
en  niemen  el  toebehoort  danespreken,  tbedingben 
ende  tmanen  van  alrehande  stucken.  19  juni  1295. 
Maer  als  de  gevangenen,  by  zynen  eyghenen  oon- 
sente,  den  heere  oft  partie  heeft  onverlet  geset 
voer  scepenen  van  der  stadt  tot  op  eenen  an&ren 


32 


AEN. 


AEN. 


uikeacen  geleganen  dach , ,. .  in  dien  gevalle  en 
loopt  den  heere  oft  partie  gheenen  tyt,  oft  en  derff 
men  den  geTangenen  nyet  eer  aanspreken  dan  tot 
■oloken  di^he  büm  hy  den  heere  oft  partie  heeft 
onverlet  geirtelt  en  daoh  gegont.  C.  v.  Amiw. ,  1546 , 
1,  8.  &e  wanneer  de  heere  oriminelick,  oft 
partie  (om  oimede,  oft  andere  dyergelyeke  actiën) 

Ïemande  ter  Tiancharen  heeft  aengeeprokan.  Ib.  4. 
>*een  poortere  en  maoh  den  andere  hayten  der 
stadt  en  vriheyt  nyet  aenspreken,  commeren  of  te 
rechte  betreoken  in  peraonele  en  mixte  saken. 
Ib.  IX,  88..  Eenen  poortere  (by  den  oi&cier  van 
liyè  oft  lede  oft  andeneins  aangesproken  synda)  soe 
▼arre  baroaden  wordt  d»t  hy  t^onrechte  is  aen^ 
sproken  en  beticht  geweest,  dien  moet  da  oiBcier 
syna  oosten  en  schaden  gelden  en  betaelen.  Ib., 
66.  Wie  ter  Toors.  yierschare  ten  land1|^enechte 
yemanden  wilt  aenspreken  oft  baklaeghen,  doet 
mnen  heysch.  den  secretaris  ter  rolle  stellen.  C. 
V.  SerentaU,  ü/  10.  Wie  [l,  By]  alsoo  de  aen- 
ghesprokena  ende  beklaeghde,  ten  eersten  ge- 
neohtdaeghe  daemaast  Tolghende,  in  rechte  ter 
Tierscharen  niet  en  komt  in  persoone.  Ib.  12.  Dat 
ii,  soo  wanneer  een  ingheseten  poorter  der  stadt 
tan  Lyere  b^geirt  te  oonyenieren  oft  aan  te  spre- 
ken een  byvancxman ,  schuldich  is  hetseWe  te  doen 
tan  genechte.  C.  e.  Lier,  Stijl,  YIII,  8.  Dat 
•da  ingesetenen  Tan  den  byrange,  van  kenran  en 
breucken,  accysen  en  andwe,  worden  aenghespro- 
ken  en  geconyeniert  ten  ordinarissen  rolle.  Ib.  4. 
Twee  afgesetenen  onder  eene  banke  en  jurisdictie 
rassorteerende,  en  mogen  malkanderen  binnen  deie 
stad  en  hare  Tryhegd  niet  arresteren,  bekommeren, 
noch  Toor  de  wethouderen  te  rechte  betrekken  toot 
rouwe  actiën  of  schulden ,  maer  sQn  schuldig  elkander 
aan  te  spreken  Toor  hunnen  competantan  richter 
(7.  o.  Bnu».,  1607,  a^  85.  chbistuv:  in  jui  oo- 
ear».  Om  te  weten  oft  «den  coopman  den  Toor- 
■ohrsTen  tyt  Tan  Teerthien  daegan  begeert  te  ge- 
nieten oft  nyet,  soo  moet  den  schipper,  naer  Sbd. 
besproken  en  gewoonlgokan  tgt  en  .daegen,  den 
coopman  tot  dyen  egnde  by  proteste  dDen  aen- 
spreken. C,  e.  Antw.,  oomp.,  lY,  TÜi,  25.  Soo 
wanneer  in  gemeyne  huysen  oft  andere  timmengien 
noodeiyck  raparatien  Tandoen  syn,  bg  gefareok  Tan 
weloke . . . . ,  alsdan*  mach  een  Tan  de  deelhebbers 
de  andere  rechtelijok  aenspreken .  oft  sommeren, 
om  mede  dan  cost  ta  doen,  om  alsulcke  timmer»- 
gien  in  wesen  te  houden.  Ib.,  lY,  ix,  29.  Tyden 
oft  aenspreken  Sesekmldiffêm,  fr.-aeoutêr,  j| 
Soa  wanneer  yamant  hem  berindt  geïn&meert  te 
syne  Tan  eenifhen  daliote  oft  mesusa,  die  mach 
comen  Toir  schoutet,  buxgermeastaren  en  scepe- 
nan . . . . ,  en  presenteren  hem  in  synan  eyghenen 
persoone  aldaer  te  rechte,  teghan  den  heere,  tegen 
partie^  an  tegen  alle  de^hene  die  hem  ter  saecken 
Tmn  dien  delicte  eenigssins  souden  willen  tyden  oft 
aenspreken.  O.  v.  AsUw.,  1545,  I,  5. 

2)  Gk>ederen  aenspreken.  Z^  reehi,  esr- 

«o^mi  op,  fir.  eaeremr  dsê  pamrnntei  nr,  exéomier. 
II  Tan  lesten ,  indien  den  oraditeur  niet  toe  en  komt , 
mag  aanspreken  de  gedoTolTeerde  goeden  Tan  den 
debiteur  in  MtMdinm.  C.  e.  BmtB.,  1607,  a.  111. 
OHBiBTUir:  exonUfê.  Inagaiycx  Termag  den  cre- 
diteur, Toor  actiën  personeel  en  diTisibel,  aanspre- 
ken an  executeren  de  goeden  Tan  deseWe  er%ena- 
men.  Ib.  a.  112,  Dat  alckariyck  rentier  oft  ohyns- 
hear  synen  principaelen  pandt  moet  proeren  aleer 
hy  de  toepanden  olt  onderpanden  mach  aenspreken. 
C  e.  Samihoiwn,  hs.,  lY,  12.  Soo  mocht  die  koop- 
man  dat  schip  binnen  jaer  en  dag  aenspreken  en 


syn  geld  daeraen  soeken.  Ybbwu  ,  Zmrmèi,  a.  4. 

8)  lèm.  TersmadeUJck  aenspreksn.  Bm 

grofhdmêigm,  ImtMmpên,  Jümên,  fir. Mmttsr.  || Soo 
wie  eanigen  officier,  ymandan  Tan  de  wat,  tr0- 
soriers,  oft  andere  in  stads  dienst  wesande,  oft 
oock  adTOcaten  Tarsmadaiyck  aenspraacke  oft  op- 
loop dede  ten  aansien  Tan  hunnen  dienst,  yer- 
baurt  sastich  gulden.  O.  v.  AmUd»,  eomp»,  YI,  %,  48. 
AENSTAEN,  ow.  1)  Op  kamden  s^,  nakende 
gijn,  fr.  M  préunier,  m  prfparat,  ||  iUs  da  aanaa 
te  Gode  |^  en  beqname  getyda  aanstaat,  znllan 
die  stierlieden  gebonden  wesen  hare  anekem  te 
lichten.  Pioc.  e.  VU,  1664,  a.  8.  IX,  898, 

2)  Aan  ia  htmri  vjm,  bedreig  e^,  eraan  flaos- 
tem,  het  gemeene  loi  ondergaan,  fr.  aaow  won  Umr, 
Ure  menaeé,  eMr  Ie  eort  eommmn.  ||  Als  nu  't  bra- 
ken en  afweerpen  dar  beelden  en  cyraigen  der 
keroken  beghonde  ghemeen  te  werden,  soo  heeft 
ooc  Hermentiars,  een  Walsche  stadt,  den  graTe 
Tan  Egmont  toebehoorende ,  anghestaen.  3er,  t^den, 
I.  85.  Die  Tan  tclooster  Tan  den  Augustynan,  daar 
recht  jeghenorer  staande,  liende  &lk  cy  d'eerste 
daemaer  souden  sijn  die  anstaen  souden,  hilden 
haer  clooster  en  kancke  al  Taste  ghasloten.  Ib.,  108. 
Die  schilderien  an  muaren  en  in  glaeereinsters  en 
waren  niet  Try,  sy  Verden  uutghescrapt,  bysonder 
die  ooghen  en  die  aensichten; . .  ooc  die  a&luiftsela, 
paneelen,  Trouwensittenen,  poortalan,  dooaalan, 
tmoeete  al  anstaen,  niet  alleen  jn  dece,  maar  in 
al  ander  keeicken  en  doosters.  Ib.,  110.  Dia 
stomme  a%hoden,  die  Baalsche  hoarie,...  moes- 
ten anstaen.  184.  Ooc  moeste  anstaen  een  Maxia- 
beelde,  soo  groot  als  dlcTen, . .  dat  welcke  sy  tbooft 
a%heslaghen  hebben,  en  ttindeken  gheheel  ghe- 
weert.  161.  Al  dander  weerck,  tafelen  an  tafe- 
reelen,  epitaphien  en  chieraigen,  tmoesta  al  an- 
staen en  ten  gronde  ghaan.  164.  Daar  waren  np 
Sente  Pieters  hondert  an  xxt  huysen,  die  alle 
moesten  aenstaen.  III,  99. 

8)  Afstaen,  fr.  oSder.  ||  Yoirt  willen  wy ,  dafcae 
gheiyck  silTer  en  platen  ontfiMn  eTan  Tale,  ten 
waere  ochts  de  muntmeestere  hadde  te  doen;  aó 
dier  [die  er]  dan  OTer  hadde  ontfiMn,soude  aen- 
staen [L  aTestaen] ,  alst  hem  deen  hiate  Tan  den 
tween  ghecorenen  knapen.  Ten  waare  alsoe,  dat 
de  meester  me  Terladen  waere  Tan  sÜTer.  Plae,  e. 
Brab,,  I,  247  (1291).  Mnnimeeelert  e.  Bre^Mmd. 

A£NSTA£N,  sn.  o.  1)  ernêtis,  drit^gend  nar- 
toek,  fr.  insianeet,  lat.  inetare,  \\  Dat  wy,  om  dia 
bede  en  om  anstaen  Tan  onser  lieTar  [onsen  lieren 
en  getrouwen  poirteren  Tan  onser  Uerer  stadt  Tan 
Leeuwe.  Brab,  T.,  7  mei  1807.  I,  741. 

3)  Aanepraak,  ft.  prétenüon.  Was  gewyst:  dat 
da  TOors.  Trouwe  Florentyne  hebben  sonde  haur 
byicTinghe  op  tgeheel  leen,  sonder  eanich  aanstaan 
ta  hebben  op  da  tootb.  rente.  Leenr,  v,  Ph,  86, 
nota. 

AENSTAENDE,  Toors.  Aat^aande,  fr.  qmant  d. 
II  Aenstaende  het  £Mtsoen  [Tan  een  ,,beeldehuusa-' 
ken*'  of  nis],  sal  wesen  gheiyck  of  in  den  opgaan- 
den  patroon  is  geteeckent  Bbicbbt,  II,  828. 

A£MST£L,  sn.m.  (Instel),  gediagtimtMmg ,  fr. 
introdneüon  d'inetanee.  ||  En  behoort  men  ter  roUe 
nogh  ter  Tierschare  sulken  aenstel  [nL  Tan  corpora] 
te  admitteeren.   C.  e.  Dieet,  VZ,,  IX,  ByT.  a.  8. 

Zie  ABITBTILLXH. 

A£N8TËLL£N,  bw.  1)  (Een  geding,  een 
actie,  eene  exceptie).  InetHlen,  inepannen,  fr.  «i- 
tamer,  introdmre,  intenter  (iw  procèe  etc.).  ||  Want 
all  ist  soo,  dat  de  laethen  Tan  Tongerlo  by  puare 
usurpatie  gecomen  syn  in  possessie  Tan  de  generale 


AEN. 


AEN. 


33 


penooeele  prooednre  over  penoonen  Troonende  in 
tniijwn,  dewelcke  chijnsroerigh  zijn  onder  dijen 
lAetboff,  en  dat  de  exceptien  declinatoir,  daerover 
•engestelt  voor  soepenen  Tan  Diest,  oock  al  worden 
■mgenoomen.  Ib.  ^t^.,  VIII,  1.  De  personele  en 
mixte  actiën  worden  aengestelt  op  schepenen-rollen 
oft  bi)  proces  oommunicatoir;  de  reéle  worden  aen- 
gestelt  ter  clachtboeck  behoirende  aen  den  scauteth 
Tan  Biest.  Ib. ,  IX,  1.  De  criminele  rolle  raeckt 
mrimtario  den  droesaert  Tan  Diest,  over  saecken  die 
hij  nomime  offieii  moet  aenstellen  toot  schepenen. 
Ib.,  5.  De  rolle  Tan  borgermeesters ,  op  dewelcke 
aengestelt  worden  alle  actiën  concemerende  stadts- 
aeeijsen,  hnijsbneren,  bodeloon  en  andere  dijerge- 
l^ke.  Ib.,  7.  Geen  gulden,  geen  ambachten,  geen 
confirerien  nogh  egeen  andere  corpora,  kercken, 
eapellen,  gasthuijeen  nogh  weeshuys  en  mogen, 
actiTe  oit  passiTe ,  eenige  processen  aenstellen . . . 
Ib.,  Sijty  a.  7.  A.—  naderschap,  recht  van 
maatfimg  insUUen,  fr.  inienUr  (Ie  retrait).  ||  Gelyck 
hem  [den  cooper]  oock  toebehoiren  alle  pachten  en 
Temdlen  die  Terschenen  s'^jn  Toor  het  aenstellen 
Tan  't  naderschap,  Ib.  XII,  23.  Soo  wanneereenige 
bajten-partyen  komen  Toor  het  consistorie  gedaegt 
te  worden,  sal  {êie)  ook  selTer,  in  cas  Tan  oppositie , 
moeten  compareren,  oft  wel  tot  het  aenstellen  Tan 
deee  oppositie  moeten  senden  procureur.  C.  o.  Xo- 
os»,  O.  giddékenen,  3  juni  1684,  a.  9.  Ter  discretie 
Tan  de  dienende  beeren,  diewelcke,  by  faute  Tan 
de  Toon.  consignatie,  die  aengestelde  appellatie 
sollen  mogen  Terklaren  desert.  17.  Wat  belanght 
eenige  processen,  dewelcke  TOor  desen  souden  mo- 
ghen  wesen  aengestelt.  Ib.,  BegL  procur.y  31  dec. 
1735,  a.  18.  Doordien  eenige  saecken  indifferente- 
Ijek  eonden  konnen  worden  aengestelt  Toor  het  Toors. 
oonsistorie.  39. 

2)  InwtêUem ,  oprichten  (een  corpus),  fr.  instituer , 
érigtr  (tm  corps).  ||  Soo  ist  dat  wij,  tot  Terlich- 
tin^ie  en  onderstandt  Tan  het  besonder  order  of 
oorpoB  der  apotekers ,  in  Toortijden ,  als  ten  hoogh- 
sten  TOor  bet  ghemljnbest  nootsaeckelyck . . ,  bin- 
nen deeer  stadt  expresselijck  aengestelt  en  opghe- 
ricbi.  Aead.  oTarchéol,  1862,  262  (1729). 

3)  A. —  Bljn  W0rck,  het  echikken^  regelen 
MKir,  fr.  rèffler^  eonformer  (won  traTail  k),  |]  Landen 
geeepareert  met  opgesette  kanten,  waertegens  ordi- 
naris  oomt  een  gebult,  natte  oft  drooge  grachten, 
den  landtmeter  sal  hem  laeten  informeren  Tan 
partijen  wie  soodaenige  grachten  ofte  kanten  toe- 
bebooren,  eü  syn  werck  daemaer  aenstellen.  Plac. 
9.  Brab.,  16  jan.  1705.  V,  566. 

AEN8TELLER  (Aenstelder) ,  zn.  m,Aanlegger^ 
WÊther  ^  fr.  actewTy  demandeur,  ||  Bg  soo  Terre  zy 
[nL  gilden,  genootschappen,  gemeenten]  zulcx 
daersonder  comen  te  doen  [nl.  een  geding  instellen 
sooder  machtiging]  en  het  proces  te  Terliesen,  soe 
nxwten  solcke  aenstelders  fiomtn^  ^o^io  de  schaede 
en  intresten  dragen,  die  daerugt  souden  coomen 
te  resnlteeren.  C.  o.  Dieit,  VZ.,  Bijv,,  IX,  7. 

AEN8TEMMEN,  bw.  Bepaün,  vaststellen,  be- 
stemmen,  fr.  fis«r ^  designer.  |]  Soo  wanneer  de 
bmjteiifOfficierB,  metten  eersten  brief  beschreTen 
sfinde,  niet  geboorsaem  en  s\)n,  noch  oock  ten 
aengestemden  daege  TOor  recht  alhier  niet  en 
commen..   C.  e.  Antw.,  eomp.,  V,  TJ,  26. 

AJSNSTEKTEN,  ow.  AanhesUirven ,  fr.  êchoir 
pat  smeeestum.  Kil.  Ohvenire  tnorie  alieujus.  ||  Ver- 
«•«•ij^^^f*^  «rfgoet,  of  het  storTC  hem  ane 
in  mm  ^"[^*|M*oel.  Seeeden  van  Lovene^  16*  E. 
a.  6.  Ben  wyff,  die  heur  misdraecht  en  inet  ander 
ooüTexaeert  en  in  OTerspele  leeft,  die  Tet^ 


beurt  heur  innegebrooht  eü  aengestonren  goet  soe 
langhe  sij  leeft,  tot  beurs  mans  behoeC  C  v, 
Antw.,-'!^^,  XI,  21.  Als  man  en  wyff  eenighe 
onruerende  goeden  oft  erTen  aen  malcanderen  te 
huwelycke  brenghen,  oft  binnen  den  huwelycke 
aensterTen . .  58.  (Het  correspondeerend  art.  der 
compilata,  II,  tit.  I,  a.  126,  heeft  in  het  Hs.  der 
Commo^  des  lois:  „aengestorTen'',  en  in  dat  der 
Kon.  bibl.  „Terstorven"). 

AENSTOOT,  zn.  m.  Aanval,  aanranding,  fr. 
attaque. . . .  ||  Dat  wij,  OTermids den menichToldigen 
goeden  eü  getrouwen  dienst,  dien  onsen  Torderen 
efi  ons  onse  scepenen  eü  onse  goede  liede  gemeynlic 
Tan  onser  stad  Tan  Lewe  gedaen  hebben  te  meni- 
ghen  stonden ,  . . .  eü  omdat  sij  sitten  en  wonen 
op  den  kant  Tan  onsen  lande  en  menigen  aenstoot 
gehadt  hebben  om  onsen  wille ,  meer  dan  Tele  andere 
Tan  onse  steden.  Brab.  F.,  6  juni  1342.  I,  832. 
In  den  eersten,  dat  elck  der  Toors.  LX  ghesellen 
wel  eü  Terweirlyc  gereet  moet  wesen  int  harnas, 
eü  wel  Tersien  Tan  boghen,  alsoot  behoort  en  Tan 
noode  is ,  [als]  dieghene  die  altyt  Toer  {})  wesen 
moet  ter  nootwerre  [nootweire]  eü  ten  scherpsten 
aenstoot,  daert  te  doene  es,  in  feyten  Tan  oor- 
loghen eü  dierghelycke.  Krnisboog,  18  (1432) 
BoTendien  hadden  [zij]  diTerssche  aenstoten  Tan 
die  Tan  der  Vere,  Piot,  Chron.,  469. 

2)  Aanval y  aandrang,  drukking,  gevoeld,  fr.  choc, 
violence,  presHon,  |]  Cracht  is  eenen  aenstoot  Tan 
zwaren  lastigen  dingen,  dyor  men  niet  Toirbygaen 
noch  quyt  zijn  en  mach.  v.  D.  Tat.  93.  —  Is  men 
ghenootsaeckt  gheweest  te  hooghen  eü  Tersien  den 
Hertoghen-d  ijck ,  . . .  die  Tan  alle  memorien  Tan 
menschen  was  gheweest  eenen  droeghen  oft  binnen- 
landtschen  dijck,  die  Tan  de  Schelde  oft  zeewater 
gheenen  aenstoot  oft  gheweldt  en  was  lijdende.  Plae, 
V.  Brab.,  20  oct.  1609.  II,  269. 

AENSTOKM,  zn.  ro.  Bestorming,  bespringing, 
fr  assaut.  \\  Daer  trac  deez  joncheer  Willem  [Tan 
Holland]  met  eenen  stouten  heer  up,  dat  hij  s^jn 
stat  ontsetten  wilde  Tan  den  groeten  anstorme  sijnre 
Taanden.  Belg.  Mus.,  lY,  205. 

AENS WEEREN,  bw.  Bij  eede  toeë^enen,  fr. 
attribuer  sous  serment.  \\  Een  Trouw,  sijnde  onge- 
huwet,  mach  heur  kint  gbcTen  sulcken  Tader  alst 
heur  belieft,  en  is  bij  beuren  eedt  gelooft  te  zwe- 
rene  w\je  de  Tader  Tan  den  kinde  is;  soe  Terre 
nochtans  de  man  (die  b\j  tkint  aensweeren  wilt) 
bekent , . .  dat  hij  met  heur  te  doene  gehadt  heeft. 
C.  V.  Antw.,  1545,  XIII,  75.  —  De  oostumen  Tan 
Lier,  XVII,  6,  en  Moll,  134,  zgn  eensluidend 
met  die  Tan  Antwerpen. 

AENTALEN,  bw.  (Geaentaelt).  Aanspreken  in 
rechten,  fr.  actionner.  \\  En  sal  niemant  naer  dien 
tijt,  al  worde  hy  oock  gheaentaelt,  daeraf  schuldich 
zijn  te  antwoorden  Tan  sulcken  goeden  oft  Tan 
sulcken  erfTe ...  Cv.  's  Bosch,  PriT.  1355,  a.  26. 

AENTANGEEREN,  bw.  Baken,  aangaan,  fr. 
toucher,  concerner.  \\  Want  dese  Toirg.  pointen 
eü  onrechten  sinen  leengoeden  aentangeren.  Diest, 
reg.  cop.  cart.  f»  12  (1307);  de  Latijnsche  tekst  zegt : 
cum  dicta  injuria  feodum  suum  tangant.  Alle  pen- 
nincboeten,  die  lijf  ochte  let  niet  ane  en  tangeren. 
K.  V.  Waalhem,  1365,  a.  63.  —  Die  Tier  man ,  alsoe 
gecoren  Tan  elcken  ambacht,  en  sullen  in  der  stat 
Tuers.  egheen  oflScie  halden  dat  jaer  Tuers.  der 
draperyen  aentangerende.  O.  Liéjge,  1  juni  1433, 
proëm.,  RasséU. 

AENTAST  (Van   personen   en   hunne  goeden). 
Aanhouding ,  beslaglegging ,   fr.  e^préhension ,  arres- 
I   tation,  saisie.  Vebdam  4).  ||  Die  Toirs.  N . ..  heeft 

5 


AEN 


AEN. 


Dflni  gspjni  6D  ge? oifdcft  •  > .  t&  oobmd  op  nigii 
haeriiebeyt  en  onder  möne  justicie,  aldur  h$  hem 
geroiidert  beeft  te  doene  aenUei  tu  penoneii, 
arreeten  en  andere  exptoieten  Tan  joeticien.  Y.  D. 
Tay.  3&  w*.  Als  een  tifficier  verKxrbt  wordt  eenen 
Tremden  mm  ah  zijn  goet,  present  xijnde,  en  den 
ofieier  aldaer  ghethoont,  t'  arresteren  oft  aen  te 
toten,  en  'txeTre  weygerde  te  doen,  niettegen- 
staende  dat  men  hem  presenteerde  te  gfaeren  sijnen 
beboorlicken  salaiis,  oft  dal  hij,  nae  den  aentast, 
den  man  cit  goet  liet  gaen  oft  Tersteken,  eonder 
den  crediteor  met  snfficienten  borghe  oft  panden 
wettelick  te  Tersien  en  te  bewaeien,  moet  selve 
Terantwoorden,  oft  betaelen  de  schuit  daeiroor 
dairestement  oft  aentast  ghedaen  is.  C.  e.  Aniw., 
1682,  XXVII,  31.  Willende  en  ordinerende  dat . . ., 
niet  alleen  die  Toirs.  gbeestelijcke  en  weerlijcke 
persoonen,  diewelcke  hen  souden  willen  Yoorderen 
op  ie  bueren  en  exigeren  die  tootb.  nieuwe  en 
eztraordinarise  thienden,  met  oock  die  yoorB.gbees- 
teiycke  rechteren,  dewelcke  daeiaf  souden  willen 
kennisse  nemen,  worden  bedwonghen  realijcken  en 
met  feyte,  bij  aentaste  en  handtneminghe  yan 
haeren  temporelen  goeden.  Plae.  e.  Brab.^  I,  93 
(1620).  Maer  willen  en  ordineren,  dat  die  Toirs. 
aentasten  en  handtneminghen  stadt  houden.  Ib.  94. 

2)  Recht  van  aanhouding  en  inbeslagneming ,  fr. 
droU  d'arrêlf  d^arreetation  et  de  eaieie.  \\  Oyermits 
dijen  dat  ie,  die  boude  en  hebbende  ben  in  sul- 
cker  plaetzen  alle  justicie,  hooghe,  middele  eü 
neder,  sonder  dat  daer  iemant  anders  ennigen  aen- 
tast, arrest,  oft  ennige  heerlijcheit  heeft  oft  sculdich 
is  te  hebbene  dan  icke.  Y.  d.  Tay.  P,  35.  Ende 
als  Yan  den  aantast ,  daerom  oeck  groote  stoete  endt 
twist  aldaer  geweest  was,  tusschen  roynen  yoorscr. 
genedigen  heere  ende  denselYen  Yan  der  stadt 
Tongoren,  sullen  den  aantast  hebben  endt  moegen 
doen,  so  weele  aen  Yrempde  luden  als  aan  burgeren 
ende  ingesetenen.  O.  JA^e,  18  mrt.  1602,  a.  7. 
Tongeren, 

AENTASTEN  (Antasten),  bw.  1)  Van  per- 
sonen en  goederen.  Aanhouden^  ia  hechtenis 
nemen,  —  in  beslag  nemen j  fir.  arrÜer^  —  saisir. 
II  Oft  hy  egein  liecht  en  bedde  openbaire dragende, 
den  sall  men  antasten  ind  leyden  in  gevencknisse. 
O.  lAége,  27  juli  1469,  a.  3.  Tongeren,  Ind 
off  hy  des  njet  doen  en  wUt,  so  sall  hij  aengetast 
ind  den  heren  in  geYenckenisse  geleyert  werden. 
Ib.  4.  Alsoe  dat,  soubalde  [zoodra]  die  Yan  der 
stadt  eenigen  Yreemden  man  angetast  en  gegrepen 
ocht  geYangen  hebben,  sullen  sy  terstond  densel- 
Yen, in  alsulcken  staat  sij  hem  aangetast  hebben, 
ionder  Yertoech .  orerleYoren. . .  Ib. ,  18  mrt.  1602 , 
a.  7.  Tongeren,  Dat  sy  den  yoomomden  overtre- 
deren . . .  arresteren ,  antasten  en  vanghen.  Plae,  e. 
VI,  f  19  mrt.  1539.  I,  363.  Ordonnerende  en 
beYelende  allen  onsen  rechteren,  officieren..,  dat 
sylieden  aentasten  eü  apprehenderen  alle  leegh- 
giuighers,  Yagabonden  enz.  Plac,  v,  VI.  ^  18  noY. 
1642.  I,  23.  GheYende  oorlof  en  consent  onse 
Yoors.  ondersaeten,  Bowel  ter  oorloghe  als  ooc  coop- 
manaohepen-wyse  Yarende,  te  moghen  aentasten  en 
angripen  alle  deghene  die  sy  bevinden  sullen 
nserende  en  doende  teghens  dese  ordonnancie.  Ib., 
29  jan.  1549,  a.  28.  I,  372.  Dat  sy  den  Yoor- 
nomden  OYertrederen,  waer  sy  die  vinden  zullen, . . 
Yoordan  arresteren,  antasten  en  vanghen.  Ib.  19 
mrt.  1639.  I,  363.  Alle  den  poerteren  van  der 
stadt,  synde  aangetast  en  gevanghen..,  int  criem 
oft  int  oivile,  O,  e.  AMw.,  1646,  I,  2.  Een 
poortere  mach  alle  misdadighe  aentasten  eü  van- 


ghen. Ib.  IX,  50.  Als  eenen  oAóer,  dimiafr  ofte 
Yonter  Ysnochi  wordt  jemondt . .,  ofte  sjn  goei .  • 
^arresteren  ofte  aen  te  tasten.  C.  e.  Lemem,  UI,  S. 

2)  In  de  volgende  sanhalingnn  beeft  hei  woiord 
reep.  de  beleekenis  van:  aam  het  l^  eaiUem,  en  van 
aanspreken  van  rechtswege.  |)  Titins  beeft,  in  dit  ge- 
vecht, sich  verweetende  en  in  fniie  synde,  sieh 
eerst  aengetast  vindende  van  Gajus  in  syn  eyghen 
huys,  Gajum..  swaerlyck  geqnetsL  C.  gr.  Loon^ 
I,  673,  16  oei.  170a  Titius  woordt  hierover  van 
den  officier  aengetasL  Ib. 

3)  Zwh  vergrijpen  aam^  fr.  attaqmery  attenter  è, 
II  Of  dieghene.  die  smael  ghericbten  ghehouden 
hebben  in  Brabant,  yet  vorder  aenghetasi  hebben 
onse  heerlicheit  dan  sij  sculdich  wairai  te  doien . . 
De  fr.  tekst  zegt:  se  ceaulx  qui  oni  tena  baases 
justices  en  Brabant  ont  ahert  plus  avant  notie  aeig- 
neurie  qu*ils  n'esUnent  tenus  k  fróre.  JSmq,  Brah, 
1389.  La  Cttbvs,  Aherdre:  attaqmer, 

4)  In  hezit  nemen^  wegheden^  fr.  prendire  posses- 
sion  de,  emporter.  ||  Oorlof  aen  den  heers  ie  vra- 
ghen  om  den  dooden  [den  door  ongeval  gedooden] 
aen  te  tasten.  Landeh,  eu   Msghem  y.  1406,  a.  5. 

Zie  ASHYAVGSK. 

AENTASTEN,  sn.  m.  Aamhondimg,  fr.  aeretta- 
tion.  II  Ind  off  hy,  in  den  versoeck  van  vrede  te 
geven,  off  in  den  aentasten  yemant...  quetsste. 
O.  Xt^e,  27  juli  1469,  a.  4.  Tongeren, 

AENTASTINGE,  zn.  v.  Aanhouding  en  in  he- 
slagneming,  fr.  arrestation  en  saisie,  ||  Blijft  [de 
verweerdere]  des  niettemin  onvermindert  in  alle 
sijne  exceptien,  soowel  tegens  het  dagement,  ar- 
rest oft  aentastinge,  als  tegens  de  incompetentie 
van  den  rechter.  C.  v,  Antw.,  eomp.,  IV,  xiij,  32. 
De  voors.  officiers  vermogen  . .  alle  arresten  en  aen- 
tastingen  van  persoonen  eü  goeden  te  doen.  Ib.  V, 
viy,  15.  Oft  d'officiers,  sonder  alsulck  ondersoeck 
en  versekerheijt,  eenige  aentastinge  oft  i^prehenaie 
hebben  gedaen.  Ib.  18.  Zie  abhtast. 

AENTAXEEREN,  ow.  Toestaan,  toekennen, 
beunlligen,  fr.  allouer.  ||  Dat  ik  mij  tevreden  en 
content  houden  sal  met  alsulcken  loon  ende  salaris 
als  my  by  dese  leste  ordonnantien  by  de  heeren 
aengetaxeert  soude  mogen  worden.  C.  v.  Lier,  Stifl, 
XVII,  6. 

AENTUDEN  (Anthyen),  bw.  1)  Aantggen, 
te  laste  leggen,  fr.  imputer,  ||  Off  yemant  buten  oft 
bennen  geoocht  bedde  dat  deze  vuers.  verhoeden 
woUe  neit  en  ware,  eü  hem  yemant  dat  aentyden 
wolde.  O.  Liége,  1  juni  1433,  a.  32.  Hassvlt, 
Willende  hem  daeraff  ter  behoorlicker  puigien  stel 
len  tegens  den  heere  ^  partye  en  eenen  yegelioken. 
die  hem  ter  saken  van  dien  yet  soude  willen  heys- 
schen  oft  anthyen.  Aead,  d'arehM.  1874,  blz. 
126  (1560). 

AENTUDEN  (Aentien),  zn.  o.  Het  aantijgen, 
de  aantijging,  fr.  imputation,  aecusation,  \\  Ende 
soo  wat  poorter  voor  zyn  aentien  en  delict  borghe 
ghestellen  kan  eü  oocIe  verborchbaer  is,  en  mach 
men  niet  vanghen.  C,  v.  Boeoom,  Y,  6. 

AENTIEN.  Zie  ashtudsk. 

AENTKEFFEN,  bw.  Uitoefenen,  fr.  exereer, 
II  Item,  geven  wy  den  geswooren  voors.  voloomen 
macht,  dat  sy  by  onsen  soholtus  die  broeokers 
[de  overtreders]  sullen  mogen  vangen  oft  bannen, 
en  alle  heerlyckheyt  dar,  in  den  gemeynen  profijt 
eü  regiment  der  stndt,  aentreffen.  O.  lAége,  1  febr. 
1447,  a.  23.  Bree, 

AENT&EFFENDE ,  voorz.  Betreffende ,  rakende , 
aangaande,  fr.  conoernant,  touehant,  ||  Ter  oorsae- 
ken  dat  die  twee  provinciën  verschyde .  syn,  niet 


AEN. 


AEN. 


35 


flemyim  hebbende  aentreffende  die  jnriBdictie  Tan 
Wa»  wetto1^\e  horen  oft  buicken.  C.  gr.  Loon, 
I,  «9  (1614). 

AENTRECK  (Yan  goederen),  zn.  m.  Aanvaar- 
dhff,  fr.  aceepiaiion  (de  biens).  |]  Den  soon  O  be- 
dvdi  hmr  ran  B  zyno  moeder,  by  aentreck  Tan 
goede,  namentlyck  der  sucoessien  op  zTne  moeder 
geraUen  by  het  orerlyden  Tan  hacro  ouaers.  Annot. 
85.  Dat  O,  met  den  aentreck  gedaen  t*  hebben 
Tan  de  soeoeeBien  op  syne  moeder  B,  geduerende 
hmrelyek  met  deaseUB  man  A  Tenrallen,  hoir  be- 
d^hen  ia  Tan  deseWe  syne  moeder,  en  als  dusda- 
nig leaponaabel  Toor  alle  de  schulden  die  synen 
Taieder,  êiants  ihoro^  gecontracteert  heeft,  naement- 
lyck  in  ca>  O  aentreck  heeft  gedaen  Tan  deseWe 
BOOceMien  sonder  precedent  inoommen  Tan  gedeele. 
Ih.  98. 

AEMTBECKËN  (Antiecken),  bw.  Zich  toe- 
ëigmÊen,  toi  adk  nemen  ^  fr.  s't^tproprier  ^  prendre 
üeere  $oi,  \\  Zo  waer  dat  eeneghe  huysen ,  poorten , 
moeren  buaten  loode  en  te  griefre  staen,  dat  deel- 
mannen de  proprietarissen  Tan  zulcke  parcbeelen, 
ofte  den  rentier,  die  hem  deselTe  parcheelen  an- 
trecken  wil,  TOor  hemlieden  ontbieden  zullen.  C. 
e.  Brugge,  II,  285  (1525  a.  26).  Dat,  als  deel- 
mannen ommegaen  zullen  en  zy  eenegho  parcheelen 
Tynden  te  grieve  steende,  dat  zy  terstont,  by  een 
Tan  hoeren  deroquen  den  proprietarisse ,  rentier  oft 
andere,  die  zulke  parcheelen  hem  zal  willen  an- 
treeken,  ghebot  zullen  doen  geren  enz.  Ib.  294, 
a.  46.  Dat  de  steden,  landen,  casselryen,  am- 
bachten, prochien  en  andere,  bQ  pure  usurpatie  en 
■onder  behoorlijcke  titels  ran  toekomste ,  zijn  jouis- 
■erende  ran  de  Majesteijts  domaniale  rechten  ran 
Iflsoe  etc. ,  midtsgaders  dat  sy . . .  aentrecken  direr- 
sebe  meertchen ,  landen ,  relden  en  driesschen ; . . . 
dat  aij  oock  aentrecken  de  rechten  ran  rrije  bargen 
etc.;  dat  eenige  ran  deselre  usurperen  de  rerraUen 
beete  hoofden  en  catheylen.  Plae.  e.  VI.,  28 
mei  1704.  YI,  939.  Alle  de  roomomde  partijen 
op  t*  leen  steende,  meuble  efi  deelsaem  zijnde, 
rennach  den  leenhaudere  te  haudene  eü  hem  anne 
te  treckene  op  prys  en  ten  zegghen  Tan  mannen 
hemlieden  dies  rerstaende.  C.  v.  And.,  XXII,  14. 

2)  Aantrekken  (ran  kleederen),  fr.  revéiir ,  couvrir 
de  (rètemente) ;  ook  flguuriyk.  ||  Die  Here  heret  ghe- 
r^niert  en  heret  aenghetoghen  die  schoonheit;  die 
Here  heret  aenghetoghen  die  macht  en  heret  sich 
omgheifhort.  OH^.  15*  E.,  22  r®.  ps.  92.  Staien^ 
hyM  98:  De  Heere  regeert,  hy  is  met  hoogheyt 
faekleet ,  de  Heere  is  bekleet  met  sterkte.  Deeorem 
tMdedme  est,  induiue  eet  fortitudine.  Sine  riande 
sal  ie  confusie  aentrecken.  49  r*.,  ps.  181.  Statenb. 
182:  Ik  aal  zijne  rijenden  bekleeden  met  schaemte. 
Iwimieoe  efme  indmem  etmfkeione, 

AENTRECKINOE,  zn.  r.  Aanwerving,  fr.  re- 
a'utemanf,  raeolement  ||  Die  rnyt  es  met  aentrec- 
kingen  ran  rolcke,  om  ennige  stadt  oft  sloote  te 
geeiijgeu    tegen   den  heere   óSt   gemeijn   welrairt. 

T.  D.  Tat.  79  T«. 

AENT VOGEL ,  zn.  m.  JSend^  eendvogel,  fr.  canard. 
II  Yan  dat  Pieter,  Pieter  Oliriers  sone,  ghecalen- 
giert  was,  dat  hij  ghesleghen  soude  hebben  xj 
aentrqgfaele.  Rdc.  Salf.  Gent,  n'  1724,  a^  1S72. 

AENVAERDEN  (AeuTeerden),  bw.  1)  (Eene 
reis ,  eenen  tocht  of  wech).  Beginnen ,  ondernemen , 
aoÊneamgem ,  fr.  eommeneer,  entreprendre,  jj  Indien 
de  stierman,  niet  bedreren  z\jnde,  de  nieuwe  reijse 
niet  amsemen  en  wilt,  so  zal  den  schipper  hem 
ghehooden  xijn  te  laten  rolghen  de  helftscheede 
Tan  sgnder  horen ,  ingheralle  de  nieuwe  reyse  an- 


ghereerd   wordt   int   gunstwaerts   raren.    Blae.   e. 
VL,  19  juli  1651,  a.  14.  I.  388. 

2)  lem.  — ,  aamtatten,  aanrttnden,  aanvdUen^ 
fr.  assaillir,  aitaquer.  \\  Kest  sake,  dat  dese  in 
sijnre  e^gender  woningon  werdt  aenTerdt,  hem  rer- 
werende  den  ondadigen  eü  alle  sine  medeplichteren 
die  dair  syn,  dootsleet.  Brah.  F.  11  jan.  1229. 
«*  Bosch.  Gherielt,  dat  N.  N.  hadden  doen  wachten 
Wouteren  den  Bas,  N.  en  andere,  dewelcke  sQ 
aenrerden  gewapender  hant.  Aead.  d'archéol.  1856, 
159,  14e  E.  Loven.  Dat  N.  N.,  ballinghen  ran  Lo- 
rene,  quanten  ridende  tusschen  Woluwe  en  Brue- 
sele,  en  aonreerden  dair  een  rrouwe  ranLoTone, . . 
en  dwonghense  dairtoo,  jeghen  hoeren  danc  en 
wille,  dat  sij  met  hen  gaon  moeste.  Ib.  161. 

3)  Yan  goederen  gezegd.  Iets  — ,  in  bezit 
nemen,  in  beslag  nemen,  aanslaan,  ziéh  toeSigenen^ 
fr.  confUquer,  saisir,  s^approprier.  ||  Ind  syn  goet 
sal  der  here  anrerden,  als  rerburt.  O.  Liége,  27 
juli  1469,  a.  4.  Tongeren.  Als  den  waterlaet  oir- 
spronck  neempt  ruijten  stroome  public,  die  geen 
Bcepe  en  draigt  bij  hem  soItcu  noch  b\j  commixtien 
en  toeralle  ran  andoren  wateren,  als  ruyt  eender 
fonteinen  oft  putte,  soe  wort  sulcken  waterlaet 
gecregen  bij  occupatien  en  aeuTeordingen ,  gelijc 
andere  dingen  geoccupeert  wordden  die  niements 
en  sijn;  en  wije  dat  dan  ierst  occupeert  en  aen- 
Teert,  die  gaot  roor  alle  d*andero.  y.  d.  Tat.  52. 
l^ijcttegenstaende  dat  het  [goet]  gecocht  mach  sQn 
op  eene  rrij  merct ,  oft  Tan  eenen  oudencleercoopere , 
oft  dat  tselre  bij  den  officier  ran  sheeren  weghen 
ware  aenreerdt.  C.  v.  Antto.  1545,  II,  46.  Marten 
Cuypers,  haeren  oom,  heeft  haer  erfgoederen  aen- 
gOTeert,  ontrent  twintich  jaeren,  en  is,  sent  dien 
tyt,  in  rretsamighe  possessie  .derselTer  geweest  en 
gebleven.  C.  gr.  Loon  I,  289  (1616). 

4)  (Het  meesterschap  ran  een  ambacht),  aan- 
vangen,  beginnen,  fr.  passer,  devenir  maitre^  gagner 
la  maltrise.  \\  So  wije..,  die  sal  ijerst  moeten 
wesen  poirter  deser  stat  eer  hij  die  meesterie  aen 
sal  moegen  rerden  en  hanteren  als  meester.  Droogs, 
V.  ^8  Bosch,  a.  1,  16e  E. 

5)  (De  poorterij)  verkrijgen,  bekomen,  fr.  óbtenir, 
(la  boargeoisie).  ||  Soo  wie  Tan  uu  voortaen  sal  wil- 
len aenveerden  de  poorterye  van  eenighe  ran  de 
roors.  twee  steden,  sal  schuldich  zyn  danof  te 
lichten  acte.  C.  v.  Aalst,  lY,  5. 

6)  lem. —  Aanhouden,  fr.  arrêter.  ]]  Dies  soo 
souden  de  crediteuren  hem  moeghen  selre  aonreer- 
den en  gheranghen  houden  . . ;  en  soe  rerre  de 
crediteuren  hem  alsoe  nyet  aenveerden  oft  houden 
en  wilden,  dat  hij  alsdan  soude  sijn  en  bliren  ont- 
slaghen Tan  der  hechten.  C.  v.  Antw.'l64.b,  XY,2. 

7)  Nemen ^  ontvreemden,  fr. prendre,  dérober.  \\  Die 
hehacht  goet  anverde,  dat  mitten  rechtere  es  be- 
hacht,  hi  ees  om  III  pont.  K.  j,  Bruss.  r.  1292. 

8)  Terugnemen ,  vemaderen ,  fr.  reprendre,  retraire. 
I)  Elck  proprietaris  ofte  roeester,  Torhuert hebbende 
syn  goet,  huysen  ofte  erfro,  en  boTindende  tselTe 
by  den  pachter  in  deelo  oft  geheele  Toortrerhuert 
te  zyn,  is  de  naeste  om  syn  goet  scItc  t*aenTeerden 
en  tselre  roort  te  rerpachten,  oft  anders  Brnen 
wille  daermede  te  doen.  C.  v.  Oent,  XYl,  2. 
Soo  sal  de  mede-proprietaris  tselTC  deel  mogen 
aenTeerden  ende  calengieren.  Ib.  a.  7. 

9)  A. —  met  wille,  metgeioeld,  onrecht  of  bed/rog 
wegnemen,  fr.  envahir,  usurper.  \\  Qhy  zult  weten 
dat ,  proprelijc  te  spreken ,  merende  goede  wordden 
gerogft,  en  onruerende  goede  wordden  géïnradeert, 
dat  is,  met  wille  aengereert.  r.  D.  Tat.,  91  r^. 

AENYAERDINGE,    zn.    r.    Inheeitnemiug,   be- 


36 


AEN. 


AEN. 


wteestmimffy    fr.   oMMpaHos.   Zie   AXinrAXSDBV,   in 
denzelfden  sin. 

AENYAL  (Tan  zant),  zn.  m.  Aanêlibling,  fr. 
allumon.  ||  Voert  geye  ie  hem  die  yischerie  en 
worp  op  der  Masen  binnen  der  heerlicheyt  van 
Alem,  en  oio  dien  weirt  en  ainval  yan  zandt,  die 
aengeyallen  of  geworpen  is  een  luttel  boren  die 
Mairwche  sluse ,  met  allen  anderen  aenworpen  en 
zanden ,  die  aengeworpen  sijn ,  off  aenyallen  zoelen. 
Carl.   8avnt-Trond,  II,  131  (1374). 

ABNVALIiËN,  OW.  ToevaUen,  ten  deeU  val- 
len, fr.  échoir.  ||  Ende  dairtoe  aall  hij  daermede 
Terboeren,  also  deck  aU  hij  dat  dede,  eynen  Biin- 
schen  gulden,  ona  halff  aenyallende  en  hdff  oneer 
stat.   O.  lAéife,  10  juni  1417,  a.  8.  Sitit'Trmdên. 

AENVALLEB  (Aenyalder),  zn.  m.  JUb,  keper, 
fr.  eolive,  ehevrun{f)  j|  tConcept  der  stadswaag  te 
Antwerpen :  . . .  Den  scheersoldere  [dakwerk].  Item, 
cc  aenyalders,  lanck  elek  yiij  [yoet]  iz  duym  yier^ 
cant.  Item,  noch  cc  aenyalders,  lanck  elck  xij  yoet 
iy  duym  yiercant  Bekenk.  v.  Brah.,  reg.  139  f*  78 
y«  (1647). 

AEN  VANGEN,  bw.  1)  Weghalen ,  fr.  empar- 
ter.  II  Waert  saeke  dat  eenigh  mensche  sijn  lyf 
yerloor  met  ongeval , . . .  soo  mochten  kommen  die 
yrienden  en  bidden  oorlof  aen  den  heere  den  doe- 
den lichaem  aen  te  yangen  en  ter  aerden  te  be- 
steden. (Kantteekening):  Oorlof  aen  den  heere  te 
yraghen  om  den  dooden  aen  te  tasten.  Landeh.  v. 
Meghem,  y.  1408,  a.  f>. 

2)  Beginnen,  ft.  commencer.  Aenyaende  men- 
sche. De  beginneling  in  hei  aecelische  leeen,  fr.  Ie 
debutant  dans  la  me  a»célique.  \\  Dese  yraghe  doel 
die  aenyaende  minsohc ,  en  oec  doent  die  yoert- 
gaende;  en  oec  doent  dicke  die  yolcommene  in  deu 
beghinne  des  aenyaens  en  oec  des  yoertgaens  in  der 
yolcommenheit.  Aller  Kersib.  87.  Zieook  BEeiKHiK 

AENVANCK  (Anevanc,  aenyanc),  znw.  m.  Zie 
IXe  Vbiss,  Middeln.  Wdb.,  ook  Vebdam,  Het  in- 
bezitnemen,  [nl.  onrechtvaardiger  icijie,  bij  diefsiaï]: 
is  een  Hollandsche  term  Bij  de  door  hen  geleyerdi' 
aanhalingen  yoegen  wij  nog  deze  uit  de  Bek.  d. 
graf.  I,  279,  281,  325:  ||  Mathijs  Ck)le,  yan  1  on- 
rechten aneyanc.  Hei'man  die  Jonghe,  yan  1  onrecb 
ten  aneyanc.  Die  seWe  yan  1  aneyanc  yan  1  merrie.  — 
Ook  als  eene  vervolging  in  rechte,  eene  aanspraak, 
bij  Fbuin,  o.  K.  o.  Bott.  a.  59,  citaat  welk  wij 
hier,  ter  nadere  yerklaring  des  woords,  in  zijn 
geheel  meenen  te  moeten  oyerbrengen.  ||  So  wie  een 
aenyanc  doet  teghens  yemande  [nl.  hem  in  'tgerecht 
betrekt ,  eene  rechtsyordering  tegen  hem  instelt ,  ja 
„aanyangt"],  off  yemant  ontwaert  [betwist]  enighe 
zake,  die  bi  hem  yermet  yoor  den  rechter  en  yoir 
Bcepenen,  die  dairoff  in  den  onrecht  beyallet,  yer- 
buert  1  pond  (1408—1414).  Men  zie  ook  bij  Bobt, 
en  zijne  auteurs:  aabtanck,  by  aanyanck  iet  aan* 
yaarden. 

AEN  VATTEN,  bw.  (een  proces).  Aanvangen, 
fr.  entamer.  \\  Dat  er  zoo  luttel  processen  ten  koste 
yan  de  stadt  sullen  aengeyat  worden ,  't  zij  in  aen- 
leggers  oft  yerweirders  qualiteijt ,  als  't  mogelyck 
sal  wesen.  Begl,  Loven,  1  april  1662,  a.  98. 

AEN  VECHTEN,  bw.  Bevechten,  aanvallen,  be 
strijden,  fr.  aitaquer,  combattre,  faire  la  guerre  a. 
II  Mittien  die  den  yrede  haten,  was  ie  yreedsam: 
wanneer  ie  hem  toesprac,  soe  aenyochten  sie  mi 
toe  yergheefs.  Qetijdb.  15»  B.  81  yO.  Ps.  119:  im- 
pugnahant  me  gratis.  Siatenb.  120,  zij  zijn  aen 
d'oorloghe.  DB  Sact  :  ils  m'attaquaient  sans  sujet.  — 
Ie  bid  u,  heilich  yader  Iheronemus,  dat  ghy  m^ 
wylt  sijn  enen  onderstant  en  een  leyder  des  wechs 


in  deaen  dile  dor  tmoen,  mmdêi  ie,  ovanDÜa  uwer 
buiden  en  beaoemMia,  behodet  moei  wearden  yaa 
allen  beooeiingbe  des  Tianfta,  nacht  en  daoh,  die 
mQ  altoos  aenyechtende  aljn.  Oébedk.  15s  E.,  109. 

AENVEBBEUBEN,  bw.  (eene  boete)  Verbêm- 
re»,  fir.  forfairtj  emeomnt  (nne  amende).  ||  Aetn- 
gaende  yan  de  beesten  te  schutten,  soo  obMarercii 
w^j:  soo  wat  beesten  men  bevindt  in  die  spray  ten 
Tan  de  bosschen  onder  die  drg  jaeien  out  8J|nde, 
ende  die  daerinne  gebaelt  worden,  dat  die  aen- 
verbeuren  eenen  keur  yan  drij  caiolas  guldens. 
(7.  eau  Biekem,  a.  18. 

AENVOEGEN.  bw.  (bontwerk).  Aammmtoegmt^ 
aambreage»,  fr.joimdre,  oêsembler,  ojfuter,  \\  Twe 
notabile  peraone,  die  wazanderen  solen  ind  be- 
sorgen  dat  dat  bontwerck  yan  tydigen  ind  reynen 
yellen  gemaict  worde,  behoiriik  en  waell  aenge- 
yoegt  ind  geneit.  O.  Lsêge,  27  juli  1469,  a.  28. 
Tongeren» 

AENVBAOEB,  zn.  m.  Aanleggert  eisdkêr,  fr. 
dêmandeur.  ||  Soo  mach  d'aenyraghere  altyt  syne 
aenspmeeke  ofit  conclusie  yeranderen.  C.  Ltemk.  eu 
Meeh.,  1,  14,  Hê,  De  uitg.  y.  Chbibtijh  heeft: 
d*aenleggherB. 

AENWA8,  zn.  m.  Aanslibbing,  ooMl^Uiy,  fr. 
alluvioM.  II  Dat  den  aenwass  [aümmo]  coemt  met 
eender  druist  en  lïnpetuoeiteyt  yan  opwatere,  en 
met  openbairder  aenwassingen,  olt  aai  die  ge- 
goede aen  de  riyiere  met  ennigen  weeren  oft  in- 
strumenten  die  riyiere  daden  yeranderen  in  aan- 
wassen yan  eryen,  soe  en  soode  dijen  aenwaaa  den- 
geenen  niet  blgyen  aen  wyens  erre  dat  geoomen 
eü  aengewassen  waire.  y.  d.  Tay.  106. 

AENWASSEN ,  ow.  st.  1)  Tem  dêeU  mUem  door 
aoMslibbing,  fr.  êchoir  par  cdXnviom,  \\  Dat  die  aen- 
wassende  eryen,  comende  en  groyende  aen  den 
canten  yan  den  riyieren,  bg  aenwoorpe  yan  den 
stroome,  geheeten  in  Latyne  aUuvio,  niet  altyt 
den  heere  toe  en  behoiren,  noch  oic  altyt  dengee- 
nen  dyen  de  erye  toebehoirt  aen  de  riyiere  gele- 
gen. V.  D.  Tav.  106. 

2)  Overkomen,  toenemen,  b^omen,  fr.  emrvnir, 
accroUre,  s'ajomter  è.  ||  Interest  is  geheeten  ach- 
terdeel comende  yugt  aenwaseender  schaden,  oft 
afgaende  waesdom  yan  *tgeene  dat  men  laet  te  ge- 
yen  oft  te  doen,  dat  men  behoirt  te  doen  of  te 
geyen.  y.  d.  Tay.,  406.  Dair  is  een  ander  in- 
terest, dat  geheeten  wordt  interesse  comM«M«,  dafa 
te  seggen  een  gemeyn  interest  en  die  estimacie  yan 
enniger  gemeynder  scaden,  oft  waesdom,  die  aan- 
wassende oft  afgaende  is.  Ib.,  y^. 

3)  (Gerechteiyk).  Mede  toevallen,  mede  toewassem, 
ten  goede  ten  voordede  komen,  fr.  accroUre,  êchoir, 
revenir,  profiter,  bénéfieier  è,  ||  Begularyslyc ,  alle 
de  yruchten  yan  den  hyiicxgoede,  hoe  groot  dat 
die  zyn,  zyn  sculdich  den  man  aen  te  wassen. 
Ib.,  248  y». 

AENWASSINQE.  Zie  abnwas. 

AEN  WEDDE,  zn.  Jaarwedds ,  jaargdd ,  ft.  pen- 
sion. II  Dat . .  eenen  sone  deylt  teghen  twee  doch- 
teren . . . ,  en  mach  de  yoors.  sonen  oft  snateren 
bewysen,  oft  hem  belieft,  gront  en  bodem,  en  oft 
hy  wilde,  soo  mach  hy  syn  susters  laeten  heffen 
aenwedde  in  logghe  oft  in  gelde  op  ^e  de  goeden, 
die  yader  of  moeder  achtergelaten  hebben.  C.  v. 
Lier,  Tnrbe,  1559.  De  zonen  mogen  henre  sna- 
teren wt  den  erfgoederen  eü  chynsgoederen ,  geco- 
men  yan  der  rechter  linien,  yuytpanden,  'téy  met 
gereede  penningen,  oft  met  aenwedden  oft  renten 
te  bewysene.  O.  v,  Sanlh,^  Hs.,  XI,  85. 

AENWENDBN,  bn.zw.  roonvenden,  üch  bedU- 


AEN. 


AER. 


97 


MS  tÊM,  ir,  prétêxier,  priimdrê,  mtUrê  §m  moamê, 
II  Opdit  detelTe  [duppouHe]  Mn  een  iegeiyok  be- 
kend v^9  en  dat  niemand  aen  en  wende  redenen 
van  onwetentbeyt,  wQ  ordonneron  enz.  Kanaelary- 
fegewöse;  in  biet  fr.  doorgaani:  afin  que  nul  ne 
priiêstê  emuêë  dTiguaranct,  O.  P.-B.  A.,  16  febr. 
1726. 

AENWEBP  (Aenworp),  sn.  m.  Aampotiing^  aan- 
Mèmg^  ir,  o/ZaeMM.  Zie  Dx  Ybus,  Yxbdam,  en 
Bs  YxiM  en  Tb  Wiubxl.  Zie  ook  Bobt  ,  en  aldaer 
faoogaropv  ^,  AajstWab.  ||  Bominatie  oft  heereoapie 
over  die  din^n  wordt  en  ia  Teroregen . .  bij  alla- 
TÖen,  data  te  aaggen  by  aenworp  yan  der  see  oft 
riTiare.  t.  p.  Tat.  ,  19.  Qfker  oock  eenighe  nieuwe 
aenwerpen  ghewaaeen  syn;  oft  datter  landt  nieuwe- 
lyoB  gbadyokt  ea.  Flae.  v.  Brab,,  28  aug.  1660. 
ni,  346.  Ala  leen  oft  erlre  betert,  by  aenwas  oft 
aaowarp  Tan  water...,  aoo  wort,  ran  geUjckeni 
▼aimeeraert,  naer  advenant,  'trecht  van  byiennge 
daarop  gaande.  O.  e.  Qeni,  xxt,  19.  tak  dbv 
Haxb  :  utugfirwUmê  in  feudo  «af  alio  fundo  par  aUu- 
■ieawi  Myelar.  —  Indien  den  proprietaris  het  leen 
▼afmeaidarde  by  induatrie  oft  met  ayne  pennyn- 
glian,  daaiomme  en  aal  de  byievere  niet  meer 
proActaran,  maar  wel  indien  het  leen  beterde  by 
aonwaaaen  ofte  anwarpen  van  watere.  C.  a.  Aud,, 
zzij,  83. 

AJSNWEBYEN  (worf ,  worren),  bw.  at.  [a/.  aan 
lich  wenren).  A/ksmem,  ir,  prendref  mdmoer,  \\  Ghe- 
▼ialt  dat  N.  N.  hadden  dioen  wachten  Wouteren 
dan  Baa,..  denwelken  ay  ankerden  gewapender- 
bant,  en  Wouteren  den  Baa  aine  aakerheit  an- 
worran.  Acad.  d*arekéol,,  1866,  bla.  169,  14e  E. 
Xtfeaa.  Zooala  Schatbs  het  seer  wel  zegt:  zynen 
Tifflirief  afnamen,  lm  prirmU  ton  tcmf'Conduii. 

AENWU8EN  (Anewyaen,  annewyaen),  bw.  at. 
B^  rtÊklmiijkê  uiispraak  totwifxatf  toekennen,  fr. 
^djuger  püir  eenienee.  \\  Dat  my  dat  wordde  int 
geheel  toegewgat  en  aengeweeaen,  en  dairtoe  dat 
by  wordde  geduampt  en  geconderopneert  in  de 
coaten,  v.  d.  Tat.  84.  —  Dwelo  oft  hy  dat  ont- 
kmman  wonde,  ie  preaentere  dengdeiyc  te  thoenen 
an  by  te  brengen,  den  rechte  genoch  zynde,  om  te 
▼arreycken  en  te  hebben  aengeweeaen  myn  ge* 
heyacbte  concluaie.  Ib.  36  y^,  Comt  hi,  ao  moet 
hein  da  ooopere  naerhede  kennen  oft  ontkennen; 
kant  hy  ae  hem,  lo  moet  hi  den  coop  hebben; 
onta^gbt  hy  ae  hem,  ao  moeten  ay  dingen;  can 
by  ae  doen  ataen  met  hulpen  Tan  mannen  of  met 
OQTOOnden,  heta  recht  dat  men  ae  hem  anewyae. 
LêÊmr,  V.  1628,  67.  —  In  ciTÏle  zaecken,  de 
iogan  en  moghen  den  heeachere  niet  meer  anne- 
wyaen dan  zynen  haeach,  fijnen  en  concluaien  en 
bahalaen.  C  e.  Aud.,  YII,  2.  Maer  daer  gheene 
eoaten  aheheeacht  en  zgn,  daer  en  ea  den  juge 
niet  gbeliaoden  eoaten  anne  te  wyaen.  Ib. ,  8.  —  Soo 
aal  bet  Toora.  namptiaaement  onder  de  Toora.  cautie 
oft  boichtocbt  worden  gheadjudioeert  en  aenghe- 
weaan,  aoo  Terra  d'aenlegghere  Tan  aynder  intentien 
anfficianteiyck  doet  biycken.  C.  v.  Mollf  a.  42.  —  Yan 
Tonniaaan  gegOTen  in  reële  aaken,  waerby  eenich 
gpat  oft  panden  worden  aengeweaen,  'tzy  by  pro- 
Tiaia  oft  dü&nitiTe,  aullen  deaelTO,  naardien  die 
aijn  gegaan  in  kraehte  Tan  gewyade,  dateiyck  en 
raCAyok  ge6zeeuteert  worden,  en  den  triumphant 
gaatalt  in  poaaeaaie  Tin  'taelTC  goet.  C.  Leenh,  v, 
Valkenb.,  8t^^  a.  62.  —  Alle  de  boeten  hiervooren 
ndeelaieert  aullen  aengeweaen  worden,  mita  dat 
de  delinquanten  aijn  OTerwonnen  door  twee  geloof- 
waaidigegatuygen.  O.  P.-B.  A.,  6  oct.  1706,  a.  149.  — 
D'aaaapraacke  moet  innehoudan . .  met  bgTueginge 


Tan  clauanle  aalutaire  Tan  raobt  efi  jnatitle  te  doen , 
oft  aooTole  min  oft  meer  aen  te  wyaen  ala  men 
aonde  Tinden  te  behooren.  O,  v,  Aniw.,  eomp.^ 
Y,x,  2. 

AENWIJSINQE,  zn.  t.  Beekterlifke  toewijeimg, 
fr.  aè^udieation  judieiaire.  \\  De  TOora.  prooedura 
Tan  beleydinge  en  dnert  maer  één  jaar;  in  der 
Toegen  dat  binnen  denaeWen  tyt  dezeWe  procedure , 
hetzy  tot  aenwyainge  en  oTictie ,  oft  tot  Terreycken 
en  Terthieren  moet  TolToert  weaen.  C,  v,  Bruee,^ 
1607,  a.  108.  Chbisttk:  ad  adjudioalumem  out 
evietionem. 

AENWINNEN,  bw.  at.  Eiei^ken  in  reeki,  fr. 
rédamer  en  fusHee.  ||  tYonniaae  Tan  den  bethoonen, 
die  men  doet  na  dooder  handt :  Die  x  gulden ,  die 
ie  Janne  aenwynne,  die  hy  my  achnldich  aoude 
ayn,  die  waa  hg  my  achuldich  te  dier  tgd  dat  hy 
quam  Tan  Utc  ter  doot,  en  daer  ben  io  noch  af 
in  ghebreke.  Zoe  moet  my  God  helpen  enz.  Fbaa. 
V.  Meeh.^  9.  —  'tYonniaae  op  bethoenen  te  doene 
Tan  Tluohtege  lieden:  De  maniere  hieraf  aal  men 
houden  in  alder  ghoTueghen  alaoe  hiereTore  ghe- 
acreTen  ataet,  Tutghenomen  dat  dleate  Tonniaae 
aldua  gaat:  Die  z  gulden,  die  ie  Janne  aenwynne, 
die  hy  mg  achuldich  aoude  zyn,  die  waa  hy  my 
achuldich  te  dier  tyt  dat  hg  ruymde,  en  noch  ea. 
Soe  moet  my  God  helpen  en  de  heylegen.  Ib.  11. 
tYonniaae  opten  eed,  om  ontachnlt  te  doene  Toir 
den  Terweerdere :  Die  x  gulden ,  die  my  Claea  aan- 
wint, die  ie  hem  achuldich  aoude  zyn,  dier  ben 
ie  onachuldich.  Zoe  moet  mg  God  helpen  en  de 
hey leghen.  Ib.  16.  Ala  d'aenleggere  tot  zynder 
eed  geweaen  wordt  om  zyn  achult  te  grooten:  Die 
X  gulden,  die  ie  aenwynne,  die  hy  mg  achuldich 
aoude  zyn,  die  ea  hy  my  achuldich.  Alaoe  moet 
roy  God  enz.  Ib.  17. 

AENWORP.  Zie  abnwbbp. 

AER,  zn.  m.  1)  (metalen,  koperen)  arend ,  ir, 
aigle  (en  mëtal,  en  cuiTre).  ||  Denaelven  Begner 
Yan  Thienen ,  die  inagelica  geleTert  heeft  en  weicken 
men  achuldich  ia,  Toor  iiy  figuren,  te  wetene:  y 
TOgelen  en  g  beeaten  Tan  metale ,  eerat  eenen  Togel- 
heyn  [een  Treemde,  uitlandeche  Togel],  eenen  aer, 
eenen  Iout  en  eenen  eenhoren.  Aead.  d^arehici,, 
1864,  blz.  326.  Baiüet  dé  la  cour  è  BruxeHee 
(1609—1615). 

2)  Ala  grenapaal  tuaachen  Limburg  en  Aken.  || 
Ten  tweeden,  zoe  hadden  die  Tan  Aken  op  die 
brugge  Tan  Moreanet,  gelegen  bgnnen  den  palen 
Tan  den  lande  Tan  Lymbourg,  in  eenen  dorpe  ge- 
heeten  Moreanet,  zekeren  koperen  aer  doen  opalaen , 
in  teycken  dat  dieaeWe  bruf{ge  die  pale  ende  limite 
Tan  der  stadt  Tan  Aken  ayn  aoude,  in  Terachtinge 
Tan  ona  heeren  akeyaera ,  ala  hertoge  tot  Lymboroh , 
en  afnemen  Tan  Z.  K.  H.  palen  dea  Toira.  lanta 
Tan  Lymborch.  Bekenk.  a.  Brab.,  reg.  138,  f^.  299 
(1530).  —  Yan  den  aren  op  de  brugge  Tan  Morea- 
net. Ib. 

3)  Koor-tai^Uêsenaar ,  onder  den  Torm  Tan  eenen 
arend  met  opengealagen  Tleugela,  om  een  zangboek 
te  dragen;  hg  Terbeeldt  den  oTangeliat  Joannea; 
fr.  luirin  torn  la  ferme  d'un  aigle.  ||  In  den  eeraten 
den  aer  Termaect  in  den  choor,  die  gebroken  waa 
in  den  brant ,  lig  ac.  x  den.  ij  ing.  db  Bubbubb,  Toe- 
tiand,  24. 

AERKEN,  zn.  o.  Adelaarken,  ir,  peHte  aigle. 
II  Item,  noch  ij  croeaen  met  aerkenaTOeten.  Jno.  v, 
1489. 

AERBEIDELIJCK.  Zie  abbbidblijck. 

AERBEIDEN.  Zie  abbbidbv. 

AERBEIT.  Zie  abbbit. 


38 


AER. 


AER. 


AEBCHEIT.  Zie  abcbiht. 

AERDE  (Eerde),  sn.  ▼.  1)  AI0  «tof,  fr. 
II  NieiDAn  en  zal  die  stnte  beoommeren  noch  be- 
alaen  met  honte,  met  steenen,  met  eerden,  ocht 
desghelijiE.  Kb.  v.  DUH,  B.  118.  —  Swarte  aerde. 
tl  Eerden  zweert,  j  tonne  —  üij  [mijten].  Water- 
tol  1560.  —  Aeide.  Swarte  aerde,  de  tonne  j 
grooten.  Zêeuwêdkem  tol,  1  jnli  1623.  —  Be  Lijsten 
▼Ml  de  rechten  t.  14  jan.  1683,  Piae.  v,  Brab, 
ym,  216,  319,  Termelden  nog:  Boode  aerde, 
Aerde  oft  loada  om  gelaesen  en  seep  te  maecken, 
Yolaerde  en  andere  inlandteche,  Vremde  aerde 
comende  van  Spaingnien,  Indien  en  andere  uyt- 
landtache  plaetaen. 

2)  Als  uitgestrektheid.  Ter  eerden  ge- 

presen,  fr.  ettimé  par  têrre.  \\  Yermach  eenhau- 
dere  ofte  hauderigghe  yan  eenen  geoochten  huose 
en  eerfVe  te  loseene  tvierdendeel  Tan  den  cathejlen 
Tan  denzelTen  hnusen,  ten  pryse  yan  den  erfschee- 
ders,  ter  eerden  gepreeen.  O.  o.  Amd.^  I,  380,  3. 

3)  Veld^  fr.  diMmp.  ||  Waert  dat  iemants  gansen 
ginghen  in  iemants  ooren,  bempden  oft  aerde, 
Tan  half  meerte  tot  Bamis,  dat  die  sal  yerbearen 
eloke  reijse  twelf  stuijrers.  C.  e.  Dewnte,  a.  417, 
impr.  —  Op  een  hoeye,  met  hnijsinghe,  hoye, 
lande,  heyde,  aerden,  wejden,  groesen,  beemden, 

fmmdo  et  ommhtu  pertinenciiê,  DE  BvBBniK ,  van  der 
Weijden,  28  (1537). 

4)  €fr<mdffebied,  fr.  terriicire,  pay»,  ||  En  dat 
oock  bejde  die  heeren  yan  Ghimberghen  ,  soo  t^sa- 
men  als  elck  in*t  besondere,  onder  hunne  segelen 
remissen  yerleenen  en  acoorderen . . ,  soo  yan  de 
delicten  yan  hunne  particuliere  inghesetenen ,  als 
oock  yan  de  afghesetene,  messionierde  lieden  wesende, 
en  andere  die  op  hunne  aerde  eenighe  dootslaghen 
oft  andere  delicten,  punitie  corporeel  meriterende, 
syn  commiterende.  C.  e.  Qrimb.^  a.  18.  —  Suelen 
onck  die  Ijoensche  schepenen  ter  Loenscher  erden 
honne  genachten  halden.  Cott.  pr.  Loon^  I,  bis.  9. 
a.  11  (1548).  —  Alle  de  officieren  yanjusticie  en  yan 
policie  der  steden,  dorpen  en  andere  plaetsen  in 
alle  d'uijtgestrektheijd  der  proyincien  yan  Haere 
Majestejt  in  de  Nederlanden,  gelijk  ook  in  de  yrije 
Aerden ,  ofte  die  Toor  dusdaenige  worden  gehouden. 
Pïae,  e.  VI.,  XII,  bla.  1603,  a.  1  (1779).  —  Daer 
liggen  yeel  plaetsen  in  Brabant,  dië  niet  en  sijn 
yan  Brabantsche  aerde  off  nature :  de  dorpen  yan 
Doem ,  Beyecom ,  Hoe^aerden ,  Chaumont ,  en  andere 
boyen  de  stadt  yan  Thienen,  sijn  gelegen  in  Bra- 
bant, en  nogthans  soo  sijn  deseWe  yan  Luijxer 
nature;  het  dorp  yan  Webbecum  en  Assent,  bij 
de  stadt  yan  l^iest,  is  gelegen  in  Brabant,  en 
betaelt  aldaer  de  beeden  en  subsidien  en  andere 
publjjcke  lasten ,  eyen  en  gelyck  alle  andere  dorpen 
yan  Brabant,  en  nogthans,  soo  is  hetselye  dorp 
yan  Bijcxer  nature  en  niet  yan  Brabantscher  nature. 
E  comira:  het  dorp  yan  Toelen,  bij  Borghloon,  is 
geleeen  in  den  lande  yan  Loon  off  yan  Luijck ,  en 
nogthans  soo  is  hetselye  dorp  yan  Braliantsche 
nature;  en  meer  diergelijcke  exempelen  sijn  daer 
te  yinden  in  deese  landen;  en  daerom  soo  en  is 
het  niet  yiempt  off  extrayagant  de  sustenue,  die 
men  desen  [in  desen]  maekt  oyer  de  nature  yan 
't  landt  yan  Diest,  want  de  heeren  yan  Diest 
hebben  altijd  gesustineert  gehadt  dat  zg  niet  en 
waren  yan  Brabantsche  aerde,  al  waren  sij  in 
't  nieuwe  Brabant  gelegen ,  en  dat  het  landt  haer 
behoirde  als  een  eygen  allodiale  heerschappie , 
alhoewel  het  met  andere  steeden  en  plaetsen  de 
pubiycke  lasten  droegh  yan  Brabant,  tak  Zitspble, 
Ckran.  v.   Dieet,  in  hs.  P.  188  §  10.  —  Dat  hij 


daerbij  alleenel^k  Heeft  willen  bewjlsen . .  dat  het 
geene  aerde  en  was  yan  Brabant.  Ib.,  f*  881. 

AERDEN  (Eerden),  bw.  sw.  (het  laken),  be- 
werkem  met  tdrere  aarden  hr^taarde,  om  het,  na  het 
voUem  of  «oflbm,  te  omieettem,  fr.  Zé  tramnUier  ome 
certaine  terre,  erofommemse  om  erétaeSe,  aprbe  Ie 
foMlape,  pomr  Ie  d^aUear.  Zie  EiL  y*  Volders 
aerde,  yolaerde.  Zie  ook  Stait.  Bobmahb, 
Olotê.  dm  miétier  dee  drapUre.  y*  Embrojer.  ||  80e 
wie  meer  dan  een  strijpt,  ocht  een  siden  laken 
sdaechs  maect  en  yan  rous  (?)  eert,  data  te  yer- 
stane  een  te  eerdene,  een  te  wassebene  en  een  te 
yollene,  sal  ghelden  iij  s. ,  maer  hi  sal  eerden  alsoe 
dicke  als  hi  wilt  yore  der  noene  en  na  der  noenen. 
K,  m)oiwerk.  Dieet,  1383,  a.  2.  f*  35.  Dat  aUe  dxa- 
periers,  ofte  die  lakene  ofte  sticken  maken  sullen, 
so  wanneer  als  haerlieden  lakene  of  sticken  yan 
den  ghetouwe  gheyallen  sijn,  rij  die  sullen  moeten 
bringhen,  eer  se  eenich  yoldere  eerdt  oft  nedt, 
t'eenen  sekeren  stede,  daer  dit  toeoomende  jueaf  de 
bloc  ghestelt  sal  werden,  db  Ylamikck  Aeneee, 
15  (1414).  —  Als  de  yolder  eenich  laken  gefiidt 
heeift,  ende  dat  yoort  geeonden  heeft  om  te  nop- 
pen, soe  sullen  alsdan  de  nopperssen,  eer  sij  dav- 
aen  yet  doen  oft  wercken ,  schuldieh  sijn  dat  laken 
oyer  een  recke  te  halen  eü  dat  wel  besien  oft  dairin 
eenich  gebreck  is  yan  qualijc  geweyen  off  qualgo 
ge^rdt  te  wesen.  Eü  en  yinden  sij  daerin  gheen 
yan  dien  gebreken,  soe  sullen  sijt  aenyeerden,  en 
dat  wel  en  trouwelic  noppen  eïi  myeren  alsoet 
beheert.  K.  laikeng.  te  Meeh.,  juni  1468,  a.  6. 

AERDEN,  bw.  zw.  Beoorden,  ter  aarde  hettet- 
len,  hegraven,  fr.  imkmmer.  ||  Die  kerssen,  die  te 
dien  lyke  hoerden  (suelen)  staen  bi  dlijck  ter  Minre- 
broedere  yorgh.,  tot  dat  ment  eerdt.  Kb.  o.  Dieet  ^ 
A.  45. 

AERDEN,  bn.  (Erdin).  Van  aarde,  fr.  de  terre. 
II  Erdine  potten,  erdine  stoepen.  TVil  te  Brrngge, 
1269. 

AERD*HOUW,  En.  m.  Hakhdmt,  (houw  ter 
aarde),  fr.  boie  taiüit.  \\  De  fruytboomen  steende 
op  *tleen  yolgen  den  leene  yan  der  knje  neder- 
waerts:  en  yan  der  knye  opwaerts,  sijn  deelsaan 
als  catheylick  goedt ;  maer  den  leenhouder  mach  die 
behouden  ter  prysie  yan  mannen,  te  nemen  oft 
estimeren  in  fassèelen;  soo  oock  yan  gelijcken  yol- 
gen alle  den  aerdliau  ofte  scheuten  onder  de  drij 
jaren  oudt  sijnde.  C.  Leenh.  v.  Kortrijk,  YI,  21. 

AERDICH,  bn  m.  Kmnetiff,  fr.  cmriemx,  artietiqme, 
II  Betaelt  Gillis  Spierinc,  schildere,  yan  dat  hQ 
gheweest  es  te  Leuyene,  te  Mechelen  en  te  Brus- 
sele,  omme  te  yindene  eenen  middele  yan  eene- 
ghen  aerdeghen  w^sere  en  orloge,  dienende  ten 
nyeuwen  scepenen  huuse,  mits  00c  duuttrecken 
[uitteekenen]  en  schilderen  yan  den  wijsere  yan 
Leuyene.  Amd.  meng.  m,  424  (1531). 

AERDERECHT,  zn.  o.  BeoardingereM ,  fr.  droU 
d4  pomr  Ie  drap  mortmaire,  droit  d'inhemation ,  de 
tépmltmre.  ||  Yoor  f  recht,  d'welcke  men  noemt 
t'pellerecht  [dood-  of  lijklakenrecht, yWiw  dm  poêUf], 
oft  aerderecht,  roerende  die  yoors.  kercklijcken ,  en 
salmen  daeryoren  die  kerkmeesters  yan  sinte  Rom- 
bouts  kercke  niet  meer  betalen  dan  twalef  carolus 
gulden.  Plae.  v.  Brab.  UI,  119  (1529). 

AERDE  VAST ,  mnervast,  nagelvast,  wor- 

telvast,  bn.  Deze  woorden  hoeyen  geen  yerkla- 
ring;  fr.  tenant  è  terre ^  è  mmr,  d,  ecoii,  por  Za 
racine,  Zooals  yan  den  Hane,  Coet.  v,  Oeni,  YI, 
14  ,  zegt:  ^€B  rei  imharent  amt  aêhoremt,  et,  poro^ 
phrcui  vernaeuld :  qm<B  terra  and  éUivo  anmesa  emd, 
€Bdifieata,  pUmtaia  et  toto,  \\  Van  seyené  en  twin- 


AER. 


AER. 


39 


tieh  gb«iMte  iMids ,  en  Tan  al  den  husinghen  diere 
apitMn,  mei  al  dattie  haertvaBt  en  naghelTMt  an 
ea.  19  dec.  1291.  Als  vement  afwinninghe  hebben 
vilde  Tan  eeneghe  oatnelen  itaende  up  een  erye, 
ertvaafc  en  naghelTaefc.  C.  e.  Atid.  2(i«  d.,  april 
1447.  Al  dat  aerdtyast,  nageWaat  en  wortelTast  is 
in  een  huya  ofte  erye,  Tolght  deneelTen  huyee  ofte 
erfre.  C  v.  G^emt,  YI,  14.  Alle  meubelen  in  ofte 
aen  d'erre  gemetst,  aerdevaat  oft  nagelvast  zijnde. 
C.  e.  Xow»,  lYy  22.  Nagelvast,  eerdevast  ofte 
mnerrast.  Ib.  V,  14.  Aerdvaat  en  nagelvast.  C.  o. 
Brmêë, ,  1607  u.  107.  Al  dat  wortelvaste  eft  naghel- 
vast  op  tleen  is.  Leemr.  v.  VL ,  32. 

AKHDëVAST  £NB£  BUIJCKVAST.  Werké- 
l^kë  tm  wtumlijkë  woomplaais  hebbende,  fr.  a^ani 
éamieUe  de  fooi  \\  Eist  dat  hi  to  deser  stede  voert- 
oGmt,  en  daemaer  wuent  jaer  en  dach  erdvast  en 
bunevast,  met  zinen  wive  en  kinderen,  eü  emmer 
met  vnlcommer  hebbinghe.  C.  e.  Oemt,  I,  11  aug. 
1431,  bis.  608. 

A£BDEW£CH  (Ertwegh),  sn.  m.  Aardew^,  fr. 
ehêÊÊÊm  de  ierre.  ||  l)e  dimidio  bonnario  piati  jacene 
in  pioohia  de  Hobbeke,  juxta  viam  que  vocatur 
erho^JL  Abdij  VrouÊpenperk  ^  doos  I,  nr.  22,  a. 
1294. 

AÊBGEN,  AERGINGE.  Zie  abgsk,  abqivqu. 

AEBCKE.  Zie  abcks. 

AËRM,  zn.  Zie  asm. 

A£KM|  bn.  Zie  abm. 

AEBMAENT  (Arenmaent),  zn.  v.  Oogttmaand,  it. 
oeéL  Breddtche  aUman,  v.  1664.  In  de  naamiyst 
van  Karel  den  gzoote:  Aran-maiuxty  Lbist  217. 

AERM0E8ENE  (Aermuesene),  zn.  v.  Aalmoes  ^ 
fr.  ammSne.  ||  Zette  in  de  hant  en  gaf  op.,  ter 
aarmaesene  van  de  „Hjmden  en  van  den  Scoen'' 
[eene  liefdadige  stichting,  in  O.  L.  kapel  te  Diest]. 
Sekep.  V.  Dieet  y  1341.  Het  w.  komt  driemaal  voor 
in  desen  zelfden  brief.  Zie  abiiMOSB. 

AERNE,  AERN,  zn.  m.  Arend  ^  adelaar  ^  fr. 
miffle.  II  Gïodt  gruet  u,  guedertieren  Maria,  een 
UÜMickeiide  dageraet,  een  moigeneterre,  een  snelle 
aem;  wanttu  in  dat  beginne  djnre  bloyender  ioecht 
gevlogen  heves  totten  vaderliken  herte.  Mond.  merk, 
UZ.  100.  —  Die  bmdegom  sende  van  den  hemel 
dan  aeme,  die  die  vrolike  dinghe  kundighen  sou- 
de.  Ib.  143.  By  den  thione  der  moghentheit  Godes 
mittensaligen  gheesten  bjstaen  [Lat.  adetani']  vier 
ooderaoeijden  diren.  Dat  eerste  dier  beeft  ene  forme 
des  aernes,  dat  ander,  eens  leewee,  en  menschen 
en  oaaen  formen  hebben  die  twee  anderen.  Ib.  168. 
Johannas  is  by  den  aeme  beteykent,  diemit  tween 
vloghelen  der  dubbelder  mynnen  opvlieghet  in  dat 
alieclaeiste  licht  des  godliken  wesens.  Ib.  168  v^ 

AERK8T.  Zie  bbkbt. 

AEB8ATER.  Zie  absatbb. 

AEBSEItEN  (Eraselen),  ow.  zw.  Ter^keeren, 
eèmekiemf  fr.  rekmrmer^fmr,  &il.  Aerselen,  aer^ 
selinghen,  erselen.  Retragredi,  ||  Be  vassal 
liet  ainen  heere  in  de  bataelie  in  sulcker  noot, 
als:  belpi  hy  niet,  hy  moet  er  bl\)ven,  en  helpt 
h\jea»  hi  moeter  selve  bleven;  te  wetene  wat  hy 
doen  aal?  —  Ware  de  vassael  in  de  bataelie  soe 
geqoetst  ofte  afghestelt  van  peerden  en  ghebloot 
van  wapenen,  ais  dat  hi  zynen  heer  niet  helpen 
Doeh  secoureren  en  mochte  sonder  fraude ,  hi  soude 
net  eezen  moghen  eraaelen  ofte  vUen.  Tb.  127. 
Seecht  dat  de  vassal  in  sulck  stuc  eruelen  mach 
Biet  eeren.  Leenr.  v,  VI.  126. 

AERT  (Aerd,  Art,   Sxde)  zn.  m.  1)  Gemeente- 
«tidtj  "heide y  -èoeeh,  -goed,  fr.  péUmrt^fes  commune ^ 


namx.  Wordt  ook  Pasturagie,  Vroente  en  WUdert 
genaamd.  ||  Dat  onse  lieve  liede  en  onse  late,  die 
ten  hertganghe  [gehucht]  van  Herlaer  toebehoren, 
welc  Herlaer  gheleghen  es  binnen  der  voghedien 
van  onsen  doipe  van  Heysta,  hebben  ieghen  ons 
ghecregben  en  ghecocht,  en  wel  tonsen  wille,  alle 
den  art  en  alle  die  wildert,  die  men  vroente  heet, 
die  binnen  dezen  selven  hertganghe  van  Herlaer 
gheleghen  es ,  beide  metten  houte  eü  metten  hout- 
waase  die  daer  nu  op  steet,  ocht  namaels  opwassen 
mach,  en  met  allen  dien  datter  tue  behoort,  so  in 
hoghen,  soe  in  nederen,  soe  in  natten,  soe  in 
droeghen,  omme  hondert  'til  payments . . ,  dat  si 
van  deser  selver  vroenten  en  ardie  alsoe  vele  were- 
copen  [f.  vercopen]  mogben,  daer  si  dese  selve 
hondert  %  aen  wedememen ,  die  si  ons  vergouden.  — 
Met  welken  vorseiden  twintech  scellinghe  Lovens 
erfleke  chiens,  soe  es  dese  selven  aerd  en  vroente 
haer  gherechte  ghemein  ard  en  haer  ghemeine 
vroente,  eïi  haer  gherecbt  ghemeyn  erde..  Belg, 
Mue.  II,  416.  Brief  van  Floris  Berthaut  (1311). 
Dat  niemandt,  soe  wie  hij  zij,  op  den  aert  binnen 
den  lande  van  bugten  Diest  egeen  nijdige  peerden 
noch  seerige  schapen  houden  sal ,  op  eenen  keur  van 
eencn  reale,  te  wetene  daer  men  die  niet  gewoon- 
lyck  en  is  te  hondene.  Archief  o.  Dieet.  Proces  met 
Gaggeviune:  Extract  uyt  den  ceurboeck  oft  Coetume 
o.  Oaggevinne  (1433).  Dat  hy . . .  henne  schapen 
gehuet  en  gedreven  [heeft],  soo  opt  Schaffensche 
vroente  als  in  die  broecken  hierontrent  (wel  ver- 
staende  als  den  tyt  van  de  broecken  was  openge- 
gaen)  te  weten ,  int  Moleste'broeck  tot  op  die  Craen- 
rijck,  int  Diesterbroeck,  Peelsbroeck,  als  oyck  op 
die  Tichelrye,  snachts  mette  schapen  gesUepen, 
met  die  geheele  cudden,  gelyck  die  voers.  syne 
meesters  hadden,  sonder  met  eenech  zeecker  getal, 
oft  tot  zeecker  getal  gehouden  te  syn,  en  den  aert 
gebruyckt  sonder  yemans  wederseggen,  noch  em- 
mermeer gehoort  heeft  dat  yemaudt  daertegen  eenige 
molestatie  in  contrarie  oft  beletsel  deser  soude  ge- 
daen  hebben.  Ib.  Verklaring  17  april  1640.  —  Dat 
den  aert  oft  de  pasturagie  van  het  Diesterschbroeck, 
Fels-  en  Stryrodebroeck ,  alle  gelegen  onder  Cagge- 
vinne,  buytenlande  van  Diest,  is  gemyn  eü  van 
oudte  altydt  is  gemyn  geweest  tusschen  de  inge- 
setene  der  *stadt  Diest  en  de  ingesetene  van  het 
voors.  Caggevinne.  Ib.  Notarieel  beeoheedt^  1766. 
Alsoo  van  allen  ouden  tijden  en  over  memorie  van 
menschen  d'ingesetenen  en  ondersaeten,  respeotive 
der  stadt  van  Diest  eü  van  Caggevinne ,  hebben  met 
hunne  beesten  gebruyct  en  beweydt  gehadt,  zoo 
voer  als  naer,  die  ghemeyne  weyden  en  broecken 
van  Diesters  Moelstede,  Feels,  Stryrode,  waerinne 
sommige,  ommegaende  met  schapen,  weeren  exce- 
derende,  daerop  doende  groote  cudden  scheepen, 
meer  als  't  behoort,  dwelckzy lieden  nochtans  pre- 
tendeerden te  moghen  doen,  niettegenstaende  den 
aert  daermede  worde  verlaeden  en  tzelve  was  ten 
aohterdeeló  van  degene  die  daerinne  alleenlijck 
beesten  weydende  waeren  Ib.  JExiract  uit  teker 
audt  papier,  efi.  1768.  Joris  Meermans,  out  tus- 
schen den  60  eü  60  jaeren,  soe  hy  segt,  vercleert 
en  affirmeert  hem  wel  kennelyck  te  syne,  dat  over 
30  jaeren  of  daerontreynt,  die  laomaeren,  die  opten 
Rhetischen  Aert,  van  den  halve  raede(?)  tot  over 
die  Nete  te  Berausele  {eic)  gelanmiert  worden, 
hebben  vertlüent  geweest  van  dengheenen  die  de 
thiende  van  Gheele  in  pachtinge  hadden.  Acad. 
d'arehéok,  1867,  blz.  66,  30  juni  1667.  —  Wjü 
hebben  ontfangen  die  supplioatie  van  die  pastoir 
van  sinte  Amants-keroke  binnen  der  vryheyt  van 


40 


AER. 


AER. 


Ofaeel^  an  die  oanooincVeii  tbii 
ogjek  tot  Oeele,  ümeboiideiide  hoe  dst,  al  eeat  soo 
dat  deefdendeel  Yin  der  giooter  tluende  over  die 
gbelieele  proehie  Tsn  Obeeie  en  Bethj  ten  halven 
nide  en  onder  Deeieheie  op  den  Geelechen  aert 
heeft  toebehoort.  Ib.  blz.  67.  2  joni  1559.  It  iat 
gheordineert,  dat  den  heijdtkffor  aal  ingaen  den 
eerrten  woenadagh  Tan  den  meij  en  niet  eer,  en 
dneren  tot  Bamia  en  niet  langhor,  om  eenen  ieghe- 
lijcken  te  haaien  alle  Teerthien  daghen  een  Toeder 
beyden  opten  aert.  Ib. ,  K.  t.  1596,  a.  82.  —  Dat 
eenen  iegbelyken  aal  mogon  bagnrden  oft  maacben 
alaen  opten  gbemeynen  aert.  Tb.  84.  It,,  en  aal 
niemaot  haelen  oft  brengen  van  bajtena  dorpa 
eenigbe  achapen,  om  die  te  honden,  oft  de  selre 
en  anllen  worden  gheriaiteert  Tan  de  gheaworen 
kenrmeeaten ,  eer  by  de  adTe  aal  moghen  bren* 
ghen  op  't  ghemejnen  aert  onder  de  ghemejne 
achapen.  C,  v.  MoU,  Kemren,  1631,  a.  40.  It.  soo 
wie  eenigbe  schapen  heeft  binnen  der  Topghdije, 
die  befaemt  waerom  datae  leerigh  ofte  mjdigh 
weeren,  snllen  die  gheaworen  keormeeaters  die 
tenrtont  Tiaiteren;  en  eoo  Torre  de  keurmeesteri 
tentont  daeraf  egheen  kenniate  en  konnen  dnghen, 
aoo  tal  de  proprietaria  die  alleen  honden  op  sjn 
erre,  ghebro/CKende  alleen  den  aert  oft  Troente 
om  daarover  te  stonwen  tot  aijn  erTe.  Ib.  44.  a. 
79.  It.  soo  wie  den  aert  niet  en  wilt  helpen  onder^ 
honden,  oft  de  atraeten  niet  en  wilt  helpen  mae- 
eken,  oft  helpen  MTelen  op  de  gbemeyne  dijeken, 
dat  die  den  aert,  noch  oock  gheen  eeckelen  en 
fullen  moghen  ghenieten  oft  ghebraijken.  Ib.  a.  79. 
Hiemant  en  aal  ruyge  oft  wormachtige  peerden  oft 
aehaepen  op  den  gemeQnen  aerdt  oft  atraeten  mo* 
gen  bonden,  dan  eenider  opt  sijn.  K,  e.  Quaei' 
meehêlêu,  14  (1675). 

8)  Bêfioegdê  of  bebimwdê  gronde  houtdand^  vdd^ 
akkêf^  h,  terre  labawnMe  ou  araUe,  ehamp.  Db 
Vans,  Middelned.  Wdb.,  ook  Ybbdam.  1)  |i  Na- 
Tdghende  dlant  ghetekent  met  letteren,  omme  te 
bekennen  eiken  aert  bi  hem  Tan  den  lande  dat 
ele  winne  bont . . ,  thien  bnnder  lants ;  eü  deaen 
aert  tal  hi  met  rogghe  besayt  Uten  te  sinen  afgaan. 
Item,  loe  tal  hi  twee  poete  setten  daer  hi  enen 
boeme  aTedoet  Tan  denaelTen  aerde,  Chdih,  te 
Brutidf  reg.  S,  Sint'Fieterg.  Navolgende  dhê- 
tuêekf  1865.  Obbmiael  (Sint-Gielis).  —  Comende 
metter  ander  cfjden  aen  den  anderen  aert,  die  men 
heet  de  OTente  hooTe.  —  Metter  ander  ayden  aen 
den  anderen  aert,  daer  een  hage  toaschen  beijde 
ataet,  die  men  heet  DingeTal.  —  Tegen  'taelTe 
naoTolghende  halff  bunder  lanta,  dat  in  den  ande- 
ren aert  g«legen  is.  Ib.  reg.  H.  290  f°.  71  &  t*'. 
(Anderlecht,  1540).  DriJ  bunder  eü  een  halff  win- 
nenta  lants,  geiyck  die  gelegen  z\jn  in  eenen  lan- 
gen stueke,  maer  in  twee  aerden . . .;  den  eenen 
aert:  Tan  denselTon  lande  te  laetene  met  roggen- 
stoppelen,  eü  den  anderen  aert  te  laetene  met 
eTenen  stoppelen  ten  e^nde  van  den  nabeeeroTen 
term/ne.  Ib.  R  166  (VÜToorden,  1548).  Op  'tseWe 
Telt,  alluttel  nederwaarts...,  en  metter  ander  eg- 
den lancx  tegens  de  hage  aldaer  staende,  aen  den 
anderen  aert,  die  men  heet  den  Bruyssegem- 
berch  ....  aen  de  stmte  gaende  t*  Ossele  deure , 
eü  dit  Btuck  hout  het  aertgat.  Ib.  reg.  B  220,  f^. 
808  (BruBseghem ,  omstr.  1550).  Aen  den  Bieweoh . . . 
daer  denseWen  Dieweoh  duergaet,  teVueren  weerts, 
eü  des  [die]  oompt  orer  deeeseyde  Tan  den  Die- 
wege  in  den  anderen  aert,  je  daohwant,  aen  de 
goMen  A.  Ib.  reg.  H.  290  P.  262  ( Weaenbeke  16«  S.). 

8)  Xsai,   «sr/i  U^êm  esae  rivier  af  emttm  woêer- 


loop,  MMT  flm  goederen  Moei  of  oerwoopi,  ft.  ^aoi, 
Hem  de  déhargmememf,  \\  Bat  al  dweerc  en  steen . . . 
gfarteTert  sijn  moet  ten  aetue ,  bmnan  aebaopabooid , 
bimmi   der  stede  Tan  Aodanaerde.  Amdeit.  wieng. 
II,   30  (1510).   —   Vanhier  kre^  het  w.  ook  de 
beteekanis  Tan  «orH,  fr.  wuÊreké.  ^Aerde*'  iet  aine 
Uogs  eines  Flnasee  erfaatene  Erde.  8o  sagt  man 
noch  „Korenaerda'*  tér  Gatreidemartt  lings  eines 
Wasaers.  Wamktaig,  Flamdr.  Si.  m.  JL-g^Mekie, 
II,  2,  blx.  104.  —  CooBVABBT.  Otot  Denre.  GKI- 
lis  de  Halbergfaiere ,  zij.  s.  op  sijn  huis  en  erre  ao 
de  Ilenrebmgghe.  Cijmtèodc  e.  1306.  Db  Ylamctck, 
Dendermomde,  IT,  157,  aant . .  2:  Latgneche  brie- 
Ten,  zegt  dese  sehriJTer,  noemen  hem  Oomaidnm, 
foram  bladonun:   Item,  snpra  domnm  cum  fimdo 
Johannis  Andree ,  sitam  in  foro  bladonun.  Ib. ,  aant. 
3.  Zegelbrief  y.   1367.  —  Later  eing  de  ben  aming 
Aeri  toot  marki  orer  op  elders  dan  aan  het  water 
gelegene  markten.  ||  Den  zjn  april  1556  ordonneer- 
den de  Heeren  [ui,  de  magistraat]  Tan  Ohendt  eenen 
Aert  in  de  Halle,  eenen  dach  ter  weke.  Selg.  Mus. 
Yin,  414  (1556).  Als  ten  ^  hueren  den  broere 
Tan  den  Bgcken  ghastbunse  afi^nam  T«n  den  olep- 
hnuse,  om  met  egnen  lepele  te  scheppen  nnt  eloken 
sack,  die  ten  aerde  stont,  eenen  schep,  die  ontrent 
een  alf  moykin  hauden  moehte.  —  Daemaer  begon- 
stet    haer  die  jnstieie  te  moyen,  die  up  den  aert 
stont.    Ber.   tijden   I,  94.   Wy  ,  als  stapelheeren , 
lieten  schepenen  de  wete,  hoe  dat  er  een  schip 
met  nieuwen  rogghe  in  de  Oborenleye  lach,  dat 
welcke    doen   arresteren   waa   en    ten   aerde   doen 
stellen.  Ib.   191.  Gheen  beeryiegghers ,  mans  noch 
Trauwen,   en   wilden   ten   aerde   staen.    192.  Den 
aert   Toomoemt    creech    eene   goede   TerTuUinghe , 
mits   seker  graen,   dat  Tan  sonmiigbe  solders  ten 
aarde  gheetelt  was.   193.  Ooc  sindert  de  foele  up 
den    CSorenaert  te    Ghendt . . ,   was   noch   achter- 
bleTen  den  lepele  int  Bycke  gasthuus,  te  weten 
dat  zy  daarmede  niet  en  schiepen  uut  elcken  cack , 
up  den  aert,  eenen  schep.   240.   Zie  Db   Vbibb, 
Ybbdah,  4).  In  het  Tolgende  citaat  zal  het  w. 
ook  wel   ktiaigeld^   fr.  droU   de  T'^f^  beteekenan: 
II   Den  pagt  Tan  de  Aerden  ofte  Bloutgelden  be- 
staet  in  zes  groote  Tan  elck  hondert  dobbel  hout, 
*t  zy   fasseel ,    mudsaerd   ofte   hoornen ,  gelost  ofte 
gelaeden  op  de  riTiere  de  Leye.  PUto,  v.  F7.  X, 
447,  a.  21  (1772). 

4)  Marktdag  f  fr.  four  de  marehé.  jj  Daer  en 
was  nieuwers  gheen  appaxeneie  Tan  eanighe  beroerte 
ter  causen  Tan  den  ooome,  maer  was  eenen  paaj- 
selicken  aert.  Ber.  tijden  I,  191. 

5)  Van  goederen.  Aard^  natuur^  fr.  noAire,  ei- 
pèee,  II  Aengaende  andere  waeren  en  ooopmanschap- 
pen,  die  Tan  alsulcken  aert  oft  natuere  niet  en 
syn  [nl,  niet  Tatbaar  Toor  bederf],  daeraff  en  is 
niet  Tan  noode  besonder  Termaen  oft  Terclaer  te 
te  doen.  C,  v.  Antto. ,  eomp, ,  lY ,  zj ,  48. 

6)  Yerpersooniykt.  Natuur,  fr.  Nature.  ||  Heur 
borstkens  wit  nyn . .  Oft  sy  syn  oock  terecht . .  By 
boUekens  Tan  oudt  yroir  geleken,  waeiop  den 
aerdt  op  elck  heeft  comen  Teughen  Een  crieoz- 
ken  roodt.  v.  d.  Noot,  Olymp,  70.  Want  boTon 
aert  en  konste  syn  sy  {fd.  Olympia's  leden)  soo 
wel  ghemaeckt,  Deur  der  hemelen  jonsta.  ld.  PoH. 
weretcen ,  o6. 

7)  Eener  rechtszaak.  Wexm.gesehapenkeid,  fr. 
eetenee  f  earaet^ey  ntUure.  \\  'tYerse3mden  Tan  de 
saecke  Toor  d^  commissarissen  en  Terandert  dan 
aert  oft  natuere  derselTor  niet.  C.  e.  AmIw.,  ooHtp., 
Y,  1.  76. 

8)  Geslaekt,    afhomeif    geboorte ,   fr.    naisemmee^ 


AER. 


AER. 


41 


4i  Aoii  f^foa  ^OEfimftn  eo&a  knape,  die 
vaii  ndden  Mcde  oomen  es.  K.  v,  Bnu$. ,  iMM. 
ULt  9-  Jmmt  X^VÈ.  Dj»  XNH  nddt»  ivde  oomen 

jBfWiMwi  4in  mUflii  Mrooken  «looh  doen  joaoken 
>iMregbim  ««rt.,  «Qgien,  oooal;  -^looh  materie,  olt 
.wt^hn  fpeoken  .in  cqqIwimii  Ytn  deeen  dinghen. 
.^fldfii.  mêmg.,  lY,  186  (1485). 

10)  4#^>  .sp-  O)*  4Afe4rioiN0  90^  dm  eUeih  der 

^fl^Hfg#iy<ni>'  ,«4M0«»t  fjc^cfiUmewnformëmus  êoiêmu; 

^I^M0p.«Oo^  d9,oi«3odiriejiicigejnondl)eweBking,  imi- 

AKdilBUv  «P  bnpUogging!  Xiree  deiden  ,Tan  den 

jrond  wqv^  ;inei  winter-  en  lentekoom  Amaaid , 

l«ffwyi<a«i  devde  bia#k  ügft  of  U»Ter.en««ardap- 

pelen  geofk.  Em.  db  Latxlbtb,  Dis  {aird6oiiiaiwiM< 

ÏP  di  JMmrlamiUii,  bis.  x¥.  iSmdaiyk  4«i»  Uimyn 

m^  énÊ  jmnm.  \\  Seyden  da  venreerderen  te  tboo- 

4Nlii»  •  •  dftt  dop  «reoh »  daoro^rer  *y  aenleggerenqne- 

■ikww^w  f  <«lt7te  WM  don  diyfwegh  geweeet   f«n 

die  VHP  Soheorbook ,  door  ,den  «Gattonpoel,  naer . . . , 

^  .TQiQite  vmr  HjMnmheyde,   elwaor  de  landen 

jpriaKden  ^efaopdoi  in   hnn  ««rde  en  behooriyoke 

bti^    IfABTnnz,  227  (IGOS).    Oft   den   toehte- 

jujir  oft  toqbtenisriieo  naar  deeelTo  dry  jaren  «tier- 

.T«nf  aoo  aoade  den  plo^b  ayn  lecbt  behoaden  en 

t^ïn  hfWfjingh  .^ijae  «erden  ende  saiioenen  moeten 

ganiat^i    <7.  v.  iBnug,.,  t.  i607,^.  121.  GHBiramr 

vTCftaall:  egijnm^gtiê  Uvrd  «e  iempotv  iuo  deberwt 

4apdf«9>  JS^  Ie  PMdmnBUmr  dêmroU  iomfr  ds  iês  iërret 

a^.#ai0Nw.  -r>  Aanga wid<^  de,]and«n  eode  viinninge 

moei  dan  hiMrlingb  gmieton  .de  dry  aerden  Stt 

Ib.  1^7.  JPradiis  jnuHeijt  .tiMUfÊm  f09hnu9 
mtêinr    M  ftmeimr.  il^  otmiwimr 

.pmifr  fifoU  «miéêB,  Ajji  ,s\ine  T#vtalingan 
k.  AV  ^#«»^  GHBinvuEr  «ich  .klaarblökelük , 

tolkt;  leaRaiqar.^  riohtiger  J^omt  hy  ona  TOOr  ala 
Aj  m  art  1:^7  bet  w.  .door  ,,trieniiiimi"  «n  ^^ia 
é/Kié^'   OT^wet).  j^balTo  in    .winnende  Umden, 
9mn9i  de  ,^u4ae  oamt  axpivaert  tan  «naasten  dan 
itaakmmtpdan  tyda  oft  jaew,  aoo  wanneer  de  landen 
laaUtn  agn  ,0^  tbabepran  te  .ayn  ,in  aalaken  aerde , 
tUda  .  en  .aaiaoane  g4yak .  dan  bnerlinok  ofte  aQnen 
i|aidaetmaar  «die  jaenveoflde.  iC.  9.  Zoos»,  XI,  2. 
W(m|t/daeidoor  lan  beyde.agdan  gaoontinneert . . . 
te  weten  Tan  •  hHTCÓngOli  etc  ;.en  van  winnende  lan- 
gdon» om  die.in  bauien  saiapene  tethouden^op  niet 
:te  danatoraaen,  en  opdat  den  huerlinck  nooh  den 
.Tsrlinafder    daamf  gaan  ,prejodicie  nooh  scbaede 
«fpi^gal^ewe^oor  idry , jaeren  naar.  de  .voors.  expiratie , 
^  >ifala>i  tot  .dat. da  landen  wedar.ayn  in  anlokan 
laaade,  ttfda  .an  laiaoape  ,geiy«k  die  syn  yerlMiart 
4awaa|t.^.va.42. 

U)  IHdeBCkbate^keniaba^^MiMndeuitdiiikkinmn 

^tan,««rda">en  t!aayeV,  .iralke  aan»aiyk  in  doiOr- 

LéWli»^—  nikenda  lift  «p^pidan  der  .jehapantTooi^ 

Jtomapi  y  .an  in .  de  ^jal>cbe  .«f  Smasobe. aorkondon 

nitgadcskt  ;W0tdan.4p»g  da .  baniMwiiyn :  4  la^wme 

iMmf  lUierL  T^ae,  floagroae.  Zia,]«A.Qw«E,  2% 

dè|<a4«9»^ t  JwriMiMa.  Il  fiat  niemaat .an  aal 

illWif\ppi  t|e  iUméh^  ;<fta  Ja«^an  paaturaaen «Mu^ge 
rffbtyp -ifi^ tdü*  jgBmnjaiaiai,  4mkken,  .weydan, 
ilmüwKf  nd«  laMbn,  .spma^boasoban  aft^uaiar- 
... •;  r^l|«iida)fak  «^  dagw^*  ibabbande  ^- 
Müar,  :te  Wan  ifxmr.aen  iabeor^van 
P>  JtoiiaPWi.atanja<wie",>aȟ?n  magen  >>ondan 
•a^itaap^,  daaaovdar  .bagsapan  dia  tian  .dan 
iP^MH^;  aade,  iagaiwüle  .lan -maardar  labear,  naer 
ipoioctia»  aoadar  aaehtuna  ,d«iaWe  .j^Mapan  tte 
JaiAaa 'iaayNMs«iU»p  ia«nige>  w«f den  ,»bi9ac- 


ken,  braecUiggende  landen,  oft  andere  plaatsen, 
die  sy  salTor  niet  ^en  onltiyeren.  O.  P.-B.  tuUr. ,  81 
dao.  1728.  Dat  alle  deghone  houdende  dry  bnn- 
daran  t'saye,  wesende  neghen  bonder  labenrs  goet, 
■vermoghen  aullen  te  houden  een  vyftioh  schaepen; 
en  deghone  min  labeurs  houdende,  dat  deselye 
gheene  sohaepen  en  lullen  yermogen  .te  houden  en 
dryvan  binnen  denaelTen  sohepenidomme.  Plae.  v. 
VL,  Aeitm  v,  d,  24  febr.  16(12.  III,  423.  Land 
oa»  AaiUt.  Mat  evengemelde  plakkaten  stemt  orer- 
ean  datgene  Tan  den  20  apr.  1782,  a.  1:  Quieon- 
qne  dSfnudmmra . .  9Êfi  homniern  „por  sotsoa",  y  ea- 
^amgwA  U$  ftmiis,  êt  y  aura  ^fecünemeiiU  vingi  et 
mm  Aomners  4e  4enre  arabUf  pourra  iemr  un  ir^m' 
pea%  de  héiee  è  Unne  pag  moindre  que  de  eoittcmie 
ei  poe  esteêdaed  Ie  eenty  sane  y  comprendre  lei 
agnetUÊm,  lO.  JA^^  :III«  série,  I,  640. 

Aë&TAGKëR  (Artacker),  an.  m.  BomóUuid,  fr. 
terre  mrahie.  ||  .Toor  welke  er&ente  hy  tot  oodar- 
pand  set  v  bunden  land  artaokera,  gelegen  in  drie 
Btucken.  aint  Gerlaeh,  73  (1380).  Dat  dis  Toira. 
lanta  is  in  eynan  wathen  yearteen  bonre  4tftacker 
laata.  Ib.  87  (1380). 

▲EBTBOOM,  sn.  m.  Hei  onderate  ^edeeUe  ooa 
een  hoometam,  itr,  portie  infSrieture  da  troue  d'^un 
aebre.  ||  Alle  welcke  amenden  wy  Terataen  dat  ver- 
dobbelt  sullen  worden,  soo  wanneer  miahmyokin- 
ghen  sullen  gheachiaden  by  nachte  ofte  .naer  .den 
soonanondeigBni^k;  ala  van  gheiyeken  oook  op  ghe- 
'boden  hayiighdagban ,  oft  metter  saeghe,  oft  over 
aanan  aeitboom  aft  plantsoen  ghelaeten  in  eenen 
houw.  Plae,  o.  Brab,,  III,  207  (1662). 

A:EjasrDACU,    an.   m.   Marktdag,   fr.  jour   de 
■maröké.  ||  Dat  nu,  in  den  ougst  weaende,  als  die 
vrachten  te  velde  seer  abundant  stonden,  toooren 
wel  y  seheliyngen  grooten  up  densack  upapranok, 
in  twee  aertdaghen  ty  ts ,  telcker  reijae  x\j  .grooten. 
Ber.  tijden  f  I,  IdS.  «Hadden  .zy  moghen  ihebben 
redelicken  ooop  ooorens,  oft  emmer,  al  wast  diere, 
dattet  aoo  onredelic  in  y  aertdaghen  y.sohelL  groo- 
ten up  den  zaok  niet  upghespronghen  en  hadde. 
189.  lUp   dan   xxiy   aupisty,    vrindach    an   aert- 
daoh  wasande.  190.  Mita  dat  de  stede  niet  maoh- 
'tich  en  waa  alie. aertdaghen  (die  drij  waerfVen  de 
weke    oomman)    aulox    te    continueren.  -'192.  'Zoe 
rmoeatesyt  {nL  de  atad]  ten  naesten  aavtdaghe,  dat 
.was  amaendaaohs  daarnaar ,  weder  laten  ghaen  up 
/denvoatidat^denaoopmantavoran  veroocht  hadde. 
:Ib.    .wy   ■  hebbent  .eenen   aertdach    goeden    ooop 
doen  ayn . . . ,  an  zal  moghelio  up  .ander  aertdaghen 
.noeh    maar  /dieian.    Ib.   Wy,   atapelhaeren ,   had- 
dan eenanvaadalioken  voet  ghaatelt  upt  oooxvn  den 
.voornoemden  «aertdach.    1&.    Dat    was    wel    pp 
dien  daah  sear  ghoet,  maar  niet  up  de  naervol- 
ghande  :  aertdaghen.   Ib.    Haddan    ayt   zoo    neder 
niet  ghaatalt,   zoo  en  sont  up  .ander  aertdaghen 
èMOQ  booghe.niat  up  te  sprynghen  ghehadt  hebban. 
Ib.  :t0lMirnclite  Jun  dit  rumoer   was  .tersitont  up 
de  y isohmaarot ,  1  Gooramaerot ,  ■  en  int  volle  jnn  der 
istadt  daar  laah  men  tvolck  loopen  als  hoofdelooee 
.hanen,  .an  principalio  die  lieden  van  buten,  die 
«doe  tvala  in  da^atadt  waran,  mits  dattet. den  prin- 
.aJ!iialan.aavtdaeh;.van  der  weke  was,  dats  den  vrin- 
«daah.  tn,  <S7. 

AEQTGKAT,  sn.  o.,  ook  covtbboat,  LoaoAT, 
BGHOOB&ATJ  iLimb.  oiBttAT.  JEs»  weg  midmtelifh 
Uetemid*i9ft  de  Moadige  verriekünffen  op  een  bouwland , 
.>.  aAaana  :ds  déetaege  on  de  enUnre,  ||  Een  kauter- 
gat  aft.aardtgat:  12  voeten.  C.  «.  Bru9$.,  Wegen 
' 4M68). /Kaaaardtgat ;  .12  voeten.  C..^.  Loon,l,  IIS 
<(V197).i£c^an[gat,  daar  .wagens  en  eygen^dooigaen : 

6 


42 


AER. 


AFB. 


12  TO0t,  Ib.  Lomseke  lamirfdkteH  ^  76.  Vsn  mie- 
miy  beksn,  waterioopeo  en  wetomi jmnngbe ,  Tan 
sertgMteii  en  etnteo «  hejden ,  gemejnteD  en  Troen- 
ten  üme  te  aleen.  Mabtomz,  2  (1436).  Yan  «ert- 
gaton,  ilzaeten  ete.  4  (1447).  Vsn  aertgaten  en 
fltmten,  77. 

A£BTG£LT,  m.  o.  1)  Kaat-  of  ktnerngdd,  fr. 
dreU  dB  qmn  om  dtfori.  \\  Het  aer^neldt,  wesende 
5  ctayren  op  ieder  icliip  te  Tieehte  Toercüide, 
oommende  aen  den  aart,  soo  laedende  ala  onilae- 
dende.  O.  P.-J7.  amir.  I,  622  (17<M)  Korir^. 
Le  dvott  de  qnais  oa  de  port  dit  aerigeU^  étant 
ciiiq  patua  de  ehaqoe  bAtean  menant  cfaaige  au 
port  OQ  qnals,  tant  chaigeaat  qne déehaigeant.  Plae. 
e.   F/.  lY,  446  (1764). 

2)  Markigdi^  fr.  droU  de  mareké.  \\  Borendien 
hebben  bj  ooc  [aZ.  de  abdij  t.  8int-Beitm]  in 
deaelTe  haeriieder  stede  en  jnriadictie  diTencbe 
achoone  xeebten  en  rryheden ,  aU  yan  hallerech- 
ten,  atalrechten,  aeidghelt,  racbt  yan  der  maete, 
etc  C.  V.  Popêr,  I,  7. 

AKBTHOUWEN,  sn.  my.  Soort  yan  fruit  of 
ymcht  yoorkomend  in  de  spijskaart  yan  een  banket , 
in  bet  jaar  1661  te  Bnusel,  onder  de  rabriek: 
^mit,  als  yoer  de  yierde  scbotele",  toascben: 
„Boenen  en  Oappers  gestoeft''.  Aead,  Satrékêol. 
1666,  110.  Zonden  bet  artisjokken  zijn? 

AEBTLANT  (Artlant),  zn.  o.  Bomwland,  ft. 
Urr9  otrahU,  \\  Pen  bof  te  Nudorp,  groot  myt  hu- 
singben  ind  myt  allen  syn  arüanden ,  bosch ,  bendt 
[k  bemdt,  my.  yan  bamt] ,  driesschen,  weyden. 
Khotionradê,  264  (1403). 

A£BTMAT£,  sn.  y.  Havermaat  te  Gent,  fr. 
mienttê  è  aooUte  d  Gand.  1  =  3,677  décal.  Oi- 
tojfem  AuBBBT.  —  Aerd  —  of  boóille  koolmaete: 
1  =  2^3  décaL 

AEBTC08T.  Zie  habbtcost. 

AEBYACHTICH.  Zie  bbtachtich. 

AEBYE.  Zie  bbtb. 

AEBVELICIC  Zie  bbtelick. 

AEBWETE.  Zie  bbwetb. 

AESSACK  (Asac,  aeyssack,  baaac,  haesac), 
in.  m.  4^'9  knofHf  reiuak,  bindel,  üueh.  fr.  he- 
aaoe,  kaaro'iae,  vtdise,  bomrte  ^  ammomiire.  Kil.  Aes- 
sacky  knapsaek.  ||  In  die  caxnere  boyen  die 
stoye  [badstoof].  In  den  iersten,  in  een  soeypken 
[scbapraai]  in  die  ookene  syn  yanden...  koken- 
scotelkensy  in  wel^he  syn  dese  pennighe  en  in 
eenen  swerten  aeyssack  en  in  een  tessche.  Inv,  v, 
1489.  Hy  [Karel  de  (3k)ede]  hadde  altoes  gbe- 
phort  eenen  basac  omme  te  gheyene  den  aermen 
ueden  die  tote  hem  quamen.  j.  t.  Dixküpb  ,  44.  Doe 
qnam  de  goede  deyote  graye  Earele;  hy  quam 
^eene  baeryoet  gaende ,  snuchtens  in  Sente  bonaes- 
keerke,  np  den  eersten  yriendach  yan  denyastene, 
met  synen  langhen  keerele  sin  bloete  yoeten  be- 
deckendei  en  an  zinen  hals  hanghende  sinen  rieme 
met  synen  asao  ynl  oleene  selyeren  penninghen , 
die  hy  plach  om  Gode  te  gheyene.  Ib.  62. 

2)  Spraekw.  Steek  dit  in  uwen  aeaok,  d.  i. 

onihomd  dU  loel,  fr.  metiêx  ceci  om  poekêy  retemez  hien 
oeeL  II  .Want  simpelijoken  te  proeyen,  dat  hij  dat 
dinok  beseten  hadde  eenen  zekeren  tyd  yoir  zQne 
[tE^jno]  en  dat  hy  die  yrachten  dairaf  opgehayen 
hadde,  dat  en  waire  niet  genoeh  geproen;  en  dit 
wilt  in  uwen  asaok  steeken.  T.  D.  Tat.  49  y®. 

AE88EM ,  Met  èónen  aessem.  In  éénom  ademi , 
fr.  tornt  d^mme  koMmêy  $anê  dUompaitor*  ||  Als  eenige 
renten  worden  geoonstitueert  bg  ezfuytgeyinge , 
lotinge  of  andersins,  bg  nieuwe  oonstitatie,  met 
eenen  aeaem,  tot  beho^  yan  yerscheyden  persoo- 


nen.   C  e.  "Brmn.  1607,  a.  178.  CsBnmnr: 


AET  ENDE  D&ANCK.  1)  jtfsa  om 
toti,  fr.  momrrUmre.  \\  Alle  saecken  spmytende  oft 
toeeomende  yan  ate  oft  yan  dianeke.  C.  e.  Lier, 
1,28.  Hs.  (Be  gedrukte  Oost.  heeft:  yan  kostende 
dianck).  —  Gnderbondt  yan  ate,  draack,  kleeden 
en  genoden  yan  haeriieder  kinderen.  C.  o.  Oemt, 
xxij,  6. 

'2)  In  imn.  aet  e^  dninck  aijn.  Bij  iemi,  im 

dem  koet  eifm,  fr.  étre  è  pmim  et  è  poi  e&es  qq.  || 
Als  een  persoon,  hebbende  onbejaerde  kinderen  in 
sijnen  aet  ende  dianck,  geboren  gedurende  sijnder 
poorterye,  hem  ontpoorteri.  C,  «.  €femt,  Y,  3. 
Zijn  yadere,  in  wiens  aet  en  dianck  bij  waa.  Ib., 
I,  668. 

AET8CHABE  (Aetscare),  zn.  y.  JSetÊoaar,  fr. 
eomeeüUee.  Kil.  Aetschaere.  EdmUa,  ree  edmUe, 
II  Dat  men  [i.  met]  ghenen  ooopman  enech  make- 
laar gaen  moet,  hg  en  zij  gheswoten  makelare, 
of  broodate  yan  den  wert,  in  zijn  huns  wonende, 
no  eneghe  eoopmansoepe  doen,  zonder  yan  paer- 
den  of  yan  aetscaren,  noch  met  yemene  toeagn. 
K.  lakemg.  Iperem,  213. 

AFACKEKEN  (een  Umd),  bw.  Lamd  afmemom 
al  ploegend  of  ddoend^  fr.  enleeer  de  lm  torre  aitee 
la  ^uarrme  om  la  béeke.  ||  Wie  een  anders  landt 
afdrijft  ofte  afrckert  oyer  de  rechte  scheedeyoore, 
oft  oyer  jemandts  geecheede  gers  afmaeit.  (7.  v. 
Aalêif  X,  16.  Gheyaceert  om  te  yerantwoeiden, 
dat  ons  lant  ons  a%eackert  wert.  JKsoi.  Bothemt, 
71  (1674).  Zie  bbhtbn  ende  STBiBBir. 

AFBERNEN,  bw.  Afbranden,  fr.  ineendwr. 
Kil.  Afbranden,  afbarnen.  ||  Die  eenen  ande- 
ren dreight  af  te  hemen ,  om  geit  oft  goet  yan  hem 
te  hebben,  oft  anderssins,  yuijt  quaden  wille,  oft 
die  moortbrandt  sticht,  deae  is  senldioh  capitamc 
geponieert  te  wordden.  T.  D.  Tat.  71. 

AF  BIEDEN,  bw.  Afroepen,  afkondigen,  fr.  jw- 
hlier,  orier,  prodamer.  \\  Hoe  dat  men  ghene 
andere  afl^botten  anders  doen  sal  als  naer  lant- 
recht.  AP.  1608,  is  den  schepenen  yan  Bnmpmen 
geleert:  dat  sy  nu  yoertaen  gheen  sewalt  en  sullen 
afbyeden,  op  7  schillingen,  14  sch. ,  oft  21  seh.; 
dan,  als  iemant  sollieks  behoe£[t,  sal  man  sullick 
doen  naer  den  lantrecht  en  nyet  met  beyelen.  C. 
gr.  Loon,  I,  117  (1608).  Zie  APChBBOT. 

AFBL ADEREN,  bw.  De  vmekten  oom  een  lamd 
opzamelen,  oniwomen,  fr.  reemeillir  lee  fmitê  d'mn 
ekamp.  \\  Soo  waer  dus  den  susteren  eryen  be- 
wijst zijn  te  houden  haer  pantpenninghen  [bruids- 
penningen] Bonder  deselye  gronden  te  hebben  ge- 
deylt,  en  die  yoorsz.  pantpenninghen  in  yremde 
handen  worden  yerkocht,  soo  is  te  yermoedene  dat 
die  coopere  altgdt  ghehouden  soude  zijn  yan  de 
ghehaye  bladinghe  rokeninghe  te  moeten  doen;  en 
is  waer,  dat  allen  tghene  dat  bij  den  yremden 
afghebladert  sonde  zijn,  sonder  bstaelinghe,  sijn 
yan  de  prinoipael  pantpenninghen.  O.  e.  Bkode,  a.  4. 

AFBLIJVEN,  OW.  1)  W^jeen,  niet  meer  ver- 
scAt^sa,  fr.  ne  pbu  eompataUre,  \\  Ingeyalle 
ijmant  yan  de  boetsgesellen  ter  contnrien  dede, 
en  tsohip  yerliete  sonder  oorloff  oft  aensien  yan 
den  schipper,  die  staet  tot  straff  ten  goetduncken 
yan  de  weth,  en  tot  dijen  yerbeurt  sijn  huera  ten 
proffijte  yan  den  schipper,  denwelcken  oock  eenen 
anderen  in  de  plaatse  yan  den  a£|;ebleyene  tsfjnen 
ooete  mach  hueren.  O.  e.  AnUo. ,  eomp. ,  lY ,  yiij ,  186. 

2)  A. —  van  kinde.  Verloet  worden,  ftorea,  fr. 
étre  déUvrée,  enfamier.  ||  Het  was  een  man  en  syn 
wittich  wijf,  en  yeraiegen  een  erye;  daema  saen 


AFB. 


AFD. 


43 


gmek  die  nmn  tui  live  ter  doot,  en  die  yrouwe 
Ueef  dngen  een  kint;  en  alae  sixe  afbleven  wm, 
■o  smgen  [ginok]  ■$  daenui  laen  Tan  lire  ter  doot ; 
doe  quamen  die  mage.  eto.  C  v.  UeeUf   133. 

AFBOTTfiM,  bw.  Afwimne»  met  wdêehe  iser- 
liajw ,  fir.  gwfner  ofoee  ée9  dég  fripéê.  \\  Soe  wie 
•peelt  met  ▼alachen  terelingen ...  is  te  punieren 
ue  Taloeh  en  dieff , . .  en  moet  wederkeeren  *tgelt 
dat  hij  daermfee  gewonnen  oft  a%ebot  heeft.  Pr  act, 
oTMi,  e.  188,  bU.  166.  Zie  bottbb  en  bottsbij. 

AFSaAKDËN  (lem.).  bw.  Jmmandg  kmis  in 
Iramd  tièken,  fr.  mêiire  U  feu  è  la  mawo»  de  qud- 
fm'mm.  ||  Die  jemande  dreyoht  af  te  branden  oft 
trier  int  hnge  te  stekene  . . .  Terbeort  sjln  lijff  en 
goet.  C.  e.  AiÊUo.f  1546,  II,  31.  Hy  en  sjn  wjff 
hadden  geeeet:  tgeene  dat  gy  my  doet  en  mis- 
daen  hebt,  aal  gerroiken  worden,  oft  ick  sal  n 
affbtanden.  C  ^.  Loom,  II,  83.  Die  iemanden 
dxeyght  af  te  branden  oft  den  brandt  int  hn^s  te 
■tekoi,  aal  aen  den  lijre  oft  anderasints  gestraft 
wovden.  C.  e.  J?e.ZooM,  VIII,  5. 

AFBRANT,  sn.  m.  Verwoeeiing  door  den  brandy 
hêi  afhrmmdemj  brandy  fr.  ineendie.  \\  Na  den  Toora. 
afbiant . .  («I.  80  hniien  waren  afgebrand).  Oron.  e. 
MÊtektea,  1565,  Str.  169. 

AFBREKEN,  ow.  1)  LotbrOcen,  tich  los 
,  h.  se  déiacher,  \\  Alle  deghene  die  de  \l,  wier] 
infect   sijn   Tan   deee   sieckte   \nU  't  rood 


meUaoen]  solleB  hun  honden  en  Terokens  ghebon- 
den  moeten  honden,  oft  wechdoen,  op  de  pene 
▼an  80  st.,  ten  waer  deselve  by  ongheluck  oft- 
g^welt  afbraken,  sonder  wete  van  den  meester. 
C.  e.  MeU,  Keuren,  a.  141. 

2)  Onttrekken^  niet  meer  nUbetdlen^  it.  retirer, 
empprimer,  ||  Den  pipers  ons  genedigen  here  Tan 
Booxgonien,  die*  Tan  ouden  tijde  sgn  gewoonlgc 
geweest,  altoes  te  Keimnisse,  ij  grjjpen  te  hebben 
tot  baren  coeck;  en  want  sQ  binnen  corten  t|jde 
daevomme  niet  geoomen  en  sijn ,  OTormids  sy  selden 
int  lant  te  dien  tyden  geweest  hebben,  soe  es  hen 
dat  a%ebioken.  Brab.  Mme,,  II,  127  (1450).  Zie 

AFBBOECKEN,  bw.  JEen  broek  of  beemd  af- 
poUm^  fr.  diUÊniier  tm  fr4,  \\  Alsolke  partye  boom- 
gaert  meersch,  in  de  grootte  en  lengde  eoo  tselve 
ghfwtaon  en  ghelegen  is,  mette  fruytboomen  en 
andere  in  den  schutteraboTe  der  Toors.  stede,  op 
Sint  Gillis,  genaempt  y,den  ouden  Handboghe",  in 
manieren  en  grootte  alsoo  taeWe  partyoken  aJPge* 
brooht  (ne)  en  gebemt  ligt.  Ds  YiiAicurcK,  Straten, 
lY,  381  (1624X 

AFDAGEN,  bw,  1)  Dageaarden  ter  tmeerimg 
ef  etttlaefing  nam  een  met  renten  of  dienstbaarkeden 
beewmmrd  voet  goed^  fr.  aeeigner  en  pmrge  on  dégrb- 
vêmênt  dee  dkargee  ou  êemUndei  qmi  phent  eur  mn 
Hem-foude.  |)  Yan  affdaeginge  ende  sugTeringe  Tan 
onniietende  goederen.  Alle  degene,  die  eenige  huy- 
aen  ofte  onruerende  goederen,  oft  renten,  ter  Trij- 
daeeha  merekt,  Tuyt  craehte  Tan  leTeringe  gecocht 
hebben,  willende  hen  Tersekeren  tegens  alle  quel- 
lingan,  rechten,  actiën  en  becommeringen,  die 
naermaels  te  Toorsohgn  souden  mogen  oommen ,  ofte 
die  (fmant,  als  e^gemMr  oft  andeiasints  daerop 
aonde  moghen  oft  hem  Termeten  te  hebben,  die 
mach  deaelTe  gecochte  hnijsen,  panden  en  rechten 
ter  Tjeracharen  behoorelijck  doen  affdaegen  en  suy- 
Teno,  Toijtstekende  de  renten,  ohgnsen  en  comme- 
ren,  die  hem  Toijtgesteken  sQn.  C.  o.  Amiw,,  eomp., 
m,  z,  1.  SerTitnyten  Tan  priTaten  oft  priTaet* 
reymiogben,  waterloopen,  bomeputten  én  dierghe- 
lyeke,   en  warden  metter  doeken  ter  Tieracharen 


nyet  afgedaecht.  O,  v.  Aniw.,  1545,  YI,  87. 
Weeskinderen,  mindere  Tan  jaeren  wesende,  geea- 
telioke  peraoonen,  en  diergelyoke  geamortuBMrde 
chynsen  oft  renten,  die  en  maoh  men  nyet  afdaghen 
metter  doeken,  maer  die  bliTcn  staande  op  beur 
geheel,  nyettegenstaende  dat  de  propriet ans  Tan 
den  huyse  oft  panden  Toloomen  is  in  syn  daghinghe, 
aonder  dat,  in  respecte  Tan  beuren  renten  oft 
chynsen,  den  pandt  wordt  gepuxgeert  oft  gelibe- 
reert.  Ib.  29. 

2)  Afweten,  bmieneluiten^  fr.  débomter ,  forelore. 
II  Benen  crediteur  ofte  grondtheer,  willende  by 
gebreke  Tan  betaelinge  Tan  renten . . .  procederen 
op  sijne  panden,  moet  scItc,  oft  iemandt  Tan  sgnen 
t*  wegen ,  met  twee  schepenen  deser  stadt  en  eenen 
dieneer  ofte  Torster,  indien  de  panden  liggen  bin- 
nen de  stadt  oft  huere  Trijheyt,  gaen  tot  sgnen 
pande,  en  aldaer  Terklaeren  sijne  gebreken,  Ter- 
soeckende  daeraf  betaelinge ;  ten  dien  eynde  aldaer 
Toortsroepende  alle  dieghene  recht  oft  actie  in  ofte 
totten  pandt  hebbende,  die  hy  Tan  meyninge  is 
af  te  dagen  oft  Tan  hun  recht  te  seduderen.  (7.  e. 
£000»,  TV,  1. 

AFDAGINGE.  sn.  t.  De^eaardinff  ter  smwtm^ 
van  loeten  op  goederen,  fr.  aseignaüon  en  pmtge 
de  ckarges  affèetamt  des  biene-fonde.  ||  Yan  de  af- 
daginghe  ofte  purge  ciTÜe  Tan  erfgoeden.  In  den 
eersten,  is  te  weten:  dat  de  TOors.  afdaginge  niet 
alleeniyck  gheschiet  soo  wanneer  men  eenighe 
panden,  wt  craehte  Tan  leTcringhe  met  wthangen 
Tan  den  blecke  [aangeplakt  bericht]  Tcrcocht  heeft, . .. 
maer  oock,  soo  wanneer,  wt  craehte  Tan  andere 
Tonnissen ,  oft  andenins  wter  handt ,  eenighe  huysen, 
erTen  oft  renten  binnen  der  stadt  oft  Trijheijdt  Tan 
Antwerpen  ghelegen,  Teicocht  oft  wt  anderen  wet- 
tigen titd  Tercreghen  syn.  Want  soo  Terre  de  cooper 
die  wilt  purgeren  Tan  alle  commeren,  chysen  en 
belastingen,  die  hy  beducht  dat  daerop  souden  moghen 
te  TOOTBchyn  oomen,  oft  die  yemandt  daartoe  oft 
aen  namaels  sonde  moghen  willen  oft  pretenderen 
te  hebben,  mach,  taynder  geliefte,  totte  sdTC  sgne 
huysen  oft  panden  op  fjaershedinge  en  Toogtge- 
dinge  metter  doeken  doen  daghen,  en  steken  wt 
alle  oommeren,  chynsen  renten  enjbelastinghen  die 
hem  wtghesteken  syn  geweest.  O.  e.  Aniw.,  1588, 
XXXY,  1. 

AFDALEN  (Tan  goederen),  ow.  Voorikomen, 
versterven,  fr.  provenir,  é^oir  par  eueeeseian,  ||  A 
heeft  twee  sonen,  waerran  den  eenen  is  baataert 
en  den  anderen  is  wettich;  den  bastaert  trauwt  efi 
crijcht  wettige  kinderen;  dese  kinderen  hebben 
geen  recht  tbd  naderschap,  noch  oock  Tan  sucoee- 
sie  in  de  goederen  die  door  den  wettiffhen  sone 
Tan  A  Tercocht  lyn  oft  naer  syne  dooot  offt  imto' 
staio  afdaelen.  O.  o.  Dieet,  VZ.  XII,  80. 

AFDALINGE  (Tan  water),  en.  t.  Uitwatering, 
fr.  écoklement,  déekarge  de  Veau.  ||  Noch  suldy 
weten,  dat  men  Tyndt  een  andere  maniere  Tan 
serTituten  Tan  watero,  die  geheeten  is  afdalinge 
oft  nederTal  en  nederganc  Tan  watere . . . ;  . .  dat 
by  der  natuerlijcker  gelegentheyt  en  situacien  Tan 
de  plaetsen  die  nederste  erTc  dienen  moet  der  OTorste 
in  *t  ontfangen  Tan  den  hemel  watere.  t.  d.  Tat., 
62  T». 

AFDAN8EN,  ow.  Van  boven  naar  beneden  ko- 
men, ingebroken  en  afgeworpen  \  worden  ^  fr.  d^grin' 
goier,  Ure  brisé  et  jetè  è  bas.  Alleen  in  scherts. 
II  Die  dene  beeldekins,  die  in  de  chieraige  Tan 
de  paercxkins  stonden ,  moesten  oock  afdansaen  [al. 
Tan  de  oksaal].  Ber.  tijden,  I,  161. 

AFDEELEN  (Afdeyien),   bw.   1) 


AFI>. 


AF». 


delgen,  ür.  rMamer  parioffê,  ||  JhJb,  in'  dien  flha* 
▼fltltv,  dj(y  kindeMir  huttftièit  oadém  moghén  mey- 
leir  dfl  ytaehejaaoheA  di«  helft  Tuk  die  evffgoeden' 
des  ^oon.  tfliJYighen.    C.  v.   Zm^Xmuid,   IH,  I. 

2)  TaedeêUn,  fr.  ifoMiMr,  anignêr  mt  parUtgé, 
II  Synde  oooBaete,  soo  aal  men  hem  de  hare  ludf 
afdeljlen,  te  weten,  de  hellioht^,  behoadd^k  dot 
die  ooflsaete  sal  moghen  behouden,  op  oalatie,  di» 
helft,  dié  hem  «%edeijlt  is,  te  sQ^en  WptL  €,  e. 
Bkode,  A.  7. 

Sy  Afnemen ,  ft.  enUver,  \\  Bal  gheen  untModere 
[uitvoerder]  meer  dan  ééne  mande  ooht  twee  ^te 
tteoteen  en  sal  rore  xj  nre . .  Efi  abe  wie  dat  meer 
toghe  van  den  Toeni.  goede,  dttt  ment  hem  afdiileB 
maoh  tot  ij  manden.  Kêurh.  t.  Diêrtf  B*.  197. 

AFDEËLINGE,  tn.  t.  DmüM^,  fr.  p^rtagê.  R 
Bat  den  langhatleVende  alle  de  haye  behoat,  eü 
datter  gheen  afdeiJUnghe  en  Talt.  Cé  t.  MMe, 
7Wft«,  Us.  166. 

AFDINGEN,  bw.  1)  Oeréehid^h  mi  kei  bêtU 
giootê»^'  mêtüimun ,  fr.  évineêr.'  ||  Maoh  ax$tie  tsb 
nyenwicheid  Toirtgestelt  woréea  bij  denBeenen  die 
men  ennige  erfflijcheit  oft  poeseane  faytelfje  afdingt 
en  neempt,  alsoe  yerre  als  hff  dat  clngt  binlien 
jttirs  naedat  die  force  geschiet  is ;  en  ee  desé  m»- 
n!ere  rtn  actiën  geheeten  in  LÉtijtto  '^io  <yft  i)»<^- 
dktum  undê  si.  v.  d.  Tav.  97. 

2)  A.--  de  rolle.  UHputiêm,  fr.  Spwiser.  W  Is 
oook  ran  ooden  tijden,  en  alnooh  wort  gheebÏMr- 
Toert,  dat  op  alsnlcken  reohtdagh  naer  den  Toors. 
Yooghdagh,  naer  het  afdinge»  TOn  der  rollen,  we* 
sende  naer  den  twaelf  uren,  een  keirsse  wordt 
ghebrandt.  C.  e.  AfoU,  a.  11. 

AFDOEN,  bw.  (dode,  gêdernn). 

I.  Fm  periomen, 

(lem.  van  eene  bediening).-  AftteUên,  aftêtte»f  fr. 
dêpoBêry  deëüiuer.  ||  Die  eire  score  gave  dan  den- 
ghenen,  die  hiir  ghenoempt  sÉin,  hi  hadde  Ter* 
bert  XX  se;  en  diese  eischede^  xx  se;  nogtan  mo* 
tene  die  here  afdoen  Tan  sinen  dienste.  K,  o.  Ani», 
1392,  S8«  it.  En  dese  [ondermeyere  en  Torstre] 
moghe  wi  nogtan  «re  doen^  «Ise  wi  willen;  en 
alse  wise  aTe  hebben  ghedaény  die  si  dan  seWe 
kisen»  dis  sele  wi  hen  gheres.-  Ibv  64«  it.  Bat 
mQn  here  en  mijn  Tioawe  nu  t^  tgt  den  raet  Tan 
der  stat  Tan  Ix>Tene  afdoen  en  denseWen  Wede:^ 
setten  tot  6ente  Jansmesse.   Ckméhereèl,  9S  (1371). 

n.   Van  sioffelifke  taken, 

1)  (Xen  laken  Tan  de  raam).  Afnemen,  fr.  cM^ 
iaeker.  \]  Item,  eo  mach  ftien  een  laiken  ofiloen 
en  het  Toordt  slaen  an  eene  andere  rime,  sonder 
in  hnns  te  draghene,  bi  den  betoghe  too  twee 
Txnders  of  Tan  twee  ghebuelrs.  Ei  der  lakenp,  te 
Bmgget  bla.  68. 

2)  (Ymohten).  Inoogitent  imnmèUni  ft*  réoeUer, 
II  Aks  een  tocbter  oft  toohtersse  aflifTig  wordt  naer 
del  de  Trachten  Tan  de  goeden,  die  hrj  oft  sij  in 
tooht  besit,  getijdig  zijnde,  afgedaen  oft-  geTelt  siJB. 
O.  ü.  Loven,  XIII,  9. 

8)  (Yan  wagens  of  karren).  Afloseent  l&eeen, 
fr.  dMarger,  ||  Van  wynne  [wine,  w|fn]  te  scro- 
dene  sal  elo  aome  wQnts,  die  die  scroderen  afdoen 
en  kelderen,  gbelden  enen  pennino.  Töl  ie  IHesi, 
1807.  Soe  wie  wine  ocht  Treemde  bier  brenght 
Tan  bnten,  te  lande  ooht  te  watre,  die  eh  aaels 
met  afdoen  Tan  waghenen  nooh  Tan  karren,  noeh 
uten  soepe,  noeh  oec  laten  afdoen,  noch  nutdoen, 
euij  met  orloTO  der  assisere  ei  panchijsere.  Ende 
iee  wgt  hnlpe  afdoen . . ,  elo  soads  ghelden«  x.  <S 
Kb.  o.  Dieet,  B  70. 

4)  (Hnisen).  Afbreken,  fr.  démólèr^  ||  StM  wie 


dait  geqnetst  wonAe'  tsb  , .  •  ochte  tmv  hoMS , 
mev  se  op-  oohle  aleade,  dtttt  men  tfemle  Imt 
wairheifr  cbdt  gfaoseiede'  OHvenéenlüw*,.  dier  swIum 
ongheseaedt  sijn  Tan  den>  heve^  K,  e.  WmKkm»f 
1866,  ai  64.  Yan  rookho^jsen  [el.  huüeb  mei  liMd- 
stede],  als  men  die  Terooopt  elbe  aldoet,  soo  beheoit^ 
de  Toors.  heerl\johede  den  Xm  peiminek.  Over- 
meire^  89  (I646),  Stellende  sine  TarokansooleMhtév 
np  ^e  erre,  t  toeten  Tan  sfOirMiae  Glaios  err», 
of  Teerder, . .  die  weerende  eii  ildoeiide  biueii 
xl  degfaen  of  eer  [nh  die  er  aich  Ümóef  beteniden]. 

0.  e.  Aaiei,  266. 

6)  ^(MiMMM,  aan  eieutken  smhm,  fr.  wetrwere, 
brieer,  |f  Yier  of  T^f  jaer  kier  te  tootcq  begheeg' 
den  die  Tan  Tpre  an  mynen  gednefaten  heere  dal 
men  de  draperien  fan  den  dorpen,  op  drie  nQen 
der  stede  Tan  Tpre,  ofdoen  wilde^  also  sj  ytm 
oode  tyden  ghepreriligieert  waeren . .  Bherof  *saader- 
daeehs  tYpre  groot  «emoer  qnam  efi  frcHio  neè 
idlen  an  roere,  en  spedalike  onder  de  weretfa  ei 
de  Tullers ,  sodat  Kf  's  anderdbechs  niet  te  wevke 
gaen  wilden  TÓ<$r  de  ghewanden  efi  de  oettOieB  in 
de  doorpen  te  nieaten  ghedÉen  waren  . .  Enda 
hadden  seer  gheme  daerwaert  gfaetrooken..  emnia 
met  allen  de  TOors.  gheCaawen  an  stksx  te  siaoa. 

01.  y.  Dixmitdb  119  (Graaf  Lodewijk  Taii  Oney  laid , 
inderdaad ,  om  de  Yarelingen  en  hnnnen  hanM  te 
begunstigen,  in  oetober  1822,  Terboden  lakeae  te 
woTen  binnen  de  drie  m^len  T«n  de  stad). 

6)  (Boomen).  VHkappen,  esilsa,  fr.  eèaUre,  tl 
Soo  meet  dengenen,  die  de  boomen  geaet  heefi, 
die  afdoen  en  mijmen.  C.  e.  Zoem,  sSnrii,  a.  84. 

m.  Van  aüerUi  onetqff'eUfke  taken. 

1)  (Sen  arrest,  gerandkenisse,  beslag),  mpkeffim, 
liêkienf  temei  doen,  doen  opèonden,  fr.  Iss  laair, 
meiire  è  néani,  fAre  eeeeer.  \\  Saeekea  tob  ler^ 
ringe,  aentsaünffen  oft  arresten  Tan  personen,  lot* 
dat  d*arrest  onder  cautie  oft  seker  is  afl^iedaen. 
O.  e.  AnU0.  eomp.  Y,  j,  86.  Ter  t)it  toe  dat  tselta 
arrest  minneiyck  ofte  reoktemok  aflj;edaen  sQ  Th. 
iXf  18.  Bat  den  arrestant  het  arrest  kostélooe  eB 
schadeloos  sal  hebben  af  te  doen  ende  repnerea. 
O.  e.  Srues,,  8i^,  a.  24.  Worde  enem  eftser 
porter  Tan  Lorene,  of  sijn  goet  gheraea  of  ghenw- 
teert  hierettbuuien ,  in  ooooisoene  Tan  ense  seeui » 
dat  men  dat  geTankemsse  of  die  airest  af  iai  deea 
efi  ledeghen  efi  dMiTreren,  ware  dat  wi  of  iMiea 
oer  dal  gherinkenease  of  dien  aneat  niét  af  eft 
daden.  Btab,  T.,  1 ,  784 ,  a.  28  (1806). 

2)  Ban  efi  cesse.  ||  Bat  die  Tan  Antweipen  af 
souden  doen  de  twee  nieuwe  prorisien  [in  den 
Baad  Tan  Brabant  Terkrsgen  tegen  de  oAeieft  des 
bisscbops  Tan  Xameryk],  metter  ezeentiea  op  de 
TOors.  officiers  ofte  beore  goederen  ghedasn,  eil  dat 
insgheiyck  afghedaen  soodea  weiSen  efi  gealB^^ 
Teert  de  Toors.  ban  en  oesie#  Piae,  e.  Braè,  1, 
16  (1490). 

8)  Een  beletiel.  )|  Bier  niettegenslaeade,  eoo 
hadden  die  Tan  den  magislfael  in  den  doen  TOQ^> 
leden  jaere  swariaheyt  willen  maken,  efi  beleltea, 
dat  die  Toors^  erfllaten  en  sapplianten  idet  en  toa> 
den  gecosen  worden;  daerteghen  s^,  enppiiaiitea, 
hun  aen  ons  hadden  beklaeght,  ten  eyUM  die  Tan 
den  Toors.  magistraet  diergelfjoke  beletselen  souden 
afdoen.  Habtifsz,  24  (l8l8). 

4)  Ben  dagemeat.  ||  Indien  h^  oft  sf^  des  in 
gebreke  ware  f  soodat  men  op  de  goeéen  piutcdeaide 
met  dagenienten,  en  hj}  on  sQ  desélTe  niet  af  en 
deden  eö  betaalde,  mat  kost  efi  kommef ,  Té6r  den 
tweeden  dagemsaÉe,  maoh  d'efinHm  seba  dM  de 
preoedore  sehntttm  <?.  o;  Xeeva^  JEIII,  & 


AFDl 


AFD. 


45 


^  Oew«ld.  II IM  ■!{,.  teD  Tertaeke  des  roinew, 

M»  oi*  pifiMHO   Yno.   Alen  y   of  bciem'  sokovfB' 

[giiwih— nlitigile],  ksft  «es  dan  Toeraer.  veer, 

r*«ll»  [MBMlibbingeD]  i^  forohe,^ 

«ft  cnA  «filo«iL   OiM^.  6tf.-lVtMH<,  n,  7S 

i^  Praeeduyen  of  r»ohiaTOord«ri]igem.  |i 
Bft  iwtefc  de  «Aoiaren  es  «e«peai«n  haajibBn. 
(■•»  de  ti>e>«it  ge«ond«B)  cee— ron  en  «ff  en  t« 
fl||«l«  doen  aUe  praeedneNB  die  men  op-  «b  teghen 
eeasB  peortei  ipsn  Antwerpen  «ft  op  i^n  goeden 
eft  «Bfghan  iMeftgedeen  oft  doen  doen.  O,  v.  Asthom^ 
IMfr,  n,  10.  ]£mk  del  de  [yuiJteofarij^llnrieTen 
i^o  y  «oe  pieeten  d^officien  en  wethoode- 
if  «HHyMMn  die  eemmenf  «ile  leebtveofdenoge 
CBB  peorter  on  ^ne  goraen  oegouK  ter» 
~  \j  éh  die  roort»  eoetelooe  en  8cfafr> 
«ff,  dool  en  Ie  niel  doen  en  dees  doen. 
CL  ev  Amèm,,  comp,y  Y,  tj,  17. 

7>  Voor  weer  den.  |)  Alle  Torwarden,  die  Toer 
(tofOTCB}  waeen,  «ön  deel  en  «Iji^hedarB  en  Ie 
■Mfte  wwden.  11  rani  1M9. 

8)  Sen    beTel,    eene    kenr,  een  revbod. 

Af^gtr,  I)  HieilegeBB  heef!  den  waehi- 
Memond  een  coutrsne  otdre  beeonen  Ten 
ImiIuuIi    nm    Beffeien,    «b   gonrenienr   T«n 
;;  doch  deeelTo  k«n  in  reehl  a%ed«en  wov- 
C.   e.  1)i9tA,  rz.,  I,  14.  Dsl  eoepanen   en 
yeeiremn  mogen  «etlett  heer  coren,  en,  neer 
der  «tedi,   die   keuen   hoogen,    nedeien, 
~fr«6.    r.,   I,   742    (1307)   Zm^—Uemm, 
enderen  s(fn  werek  Terlrieden  will,  meel 
deen  doen  mei  eenen  bode  oft  dieneer  van  de 
^f  mH  fooigeende  conienl  Ten  eenen  der  beoien 
i;   weick  Terboth  blijft  stodl  grijpen 
let  del  *toelTe  met  den  reehte  oft  melter  minnen 
gedaen  ie.  C.  e.  Lmm^  Stnii.  XIII ,  98. 

9)  Senen  Trede.  JSmdigfem,  fr.  terminer.  f|  Sn 
dst  eee  bogen  Ifjdl  gedneiende  als  eij    in  Trede 

i^,    en   toMal   eii    wetteUek   denselven 
a%edMn  oft  qnifte  geeohonden  hebben.  C.  v. 
.,  f646,  m,  6. 

10)  Gom m er  en  seoni,  lasten.  Ukddffeny 
êfêtm,  ^hmytmn,  e/lpeen»,  afbêiaimy  amortiêetrt» , 
tts  Mmdrtf  mmórÜr,  aeqwktUr^  rMimur.  \\  Dat 
ense  seentlieil,  onse  soepenen  en  ghecworenen  bor- 
sedie^Mven .  •  el  soeyele  meken ,  eelten  en  ordi- 
MMB  moeien  onder  hen  efi  «1  eorele  innemen  mo- 
^Ha  eft  «BfeliMn  «Ise  del  sy  deermede  dien  voer- 

coonner  en  die  Toersejde  scoat  afleggfaen 
eft  aldoen.  Oorh,  htrtoffJam^  SSsepl.  1B66, 
\.  e.  'sBomA,  f.  4.  In  snleker  Tuegfaen,  dat 
▼«1  man  oft  wijf,  die  de  onruerende 
goeden  ofl  er?en  toebehooren ,  oft  ben  erigeiiae 
gnrtaen  midts  dragende  d*een  helft  Tan  den 
Tei€oefat«n  leobten,  en  d'andere  moeten  d^een 
m  den  Toon.  belastingen  afdoen,  oft  daer- 
eompeneeren  tol  sijnen  conteu temente.  O*  e. 
,  1M5,  yn,  14.  ld.  XI,  57.  Sn  dese  heb- 
ben oee  dee  wereltken  eommen  meer  afghedaen 
den  dese  ottdeiste.  AUer  Kertib.  87. 

lOKs)  Bonden.  Uiiwisseken,  fr.  effimr,  jjAllet 
dkt  ie  ye  misdede  in  der  l^t  mijns  lérens,.,  dattu 
dü  geedetlieilieken  Teij^beren  e&  afdoen  wils.  0e- 
Wk.,  15e  S.,  ». 

11)  De  hanlb  A/kiamd  êotm  «e«,  fr.  rsiiewcer  d. 

|\  Wsanier  dal  de  prüs  Tan  der  Toreghenomder  thien- 

^  TcHaen  es,  eik  Ihe  gaslhoe  Tan  eente  Jane 

■■*  henn  Woelnen  Tolgcmden  heft  da  paiemeate, 

tt  bierfeie  ghsnomet  sün,  soe  sal  min  her  Won- 


hsift 


tere  sine*  hani  sidoe»  Te»  der  eersgenondse  tliisnr 
den.  11  juni  1877.  Toditersse  ^  sal  besittan 
fortnsBe  en  heerlijoheyi  xl  daghen  lanck  nae  taus 
mans  doot,  en  niet  eer  rugmen  die  fortrease,  neeh 
bant  afdoen  Tan  der  heerlicheyt.  Boxhobbv,  a.  4. 

12)  Senen  toL  Afttkaffim^  fr.  Mppnewr  (nn 
tonlien).  }|  Dat  wij  den  enrechten  loU,  die  men 
Tan  onsen  poorteren  Tan  den  Bosch  genomen  heeft 
te  Woadrigem,  aff  sullen  doen,  alsoe  dal  onse 
poorteren  daer  Toortaen  Teren  suUen  mogen  tt^ 
en  loss  op  haeren  reehten  tolL  Hertogin  Jeanna 
16  juni  1384.  Ckarth,  v.  '$  Boëch, 

13)  Zaken.  Ook:  ontcommeren,  fr.  êxpêdmt, 
\\  Gkduerende  welid^e  Tergaderinge  sq  («2.  de  wetten) 
sullen  sehuldieh  syn  af  te  doen  lüle  de  affüxen 
de  preehie  en  perticuliere  raekende,  sonderte  mo- 
gen aoheeden,  tenzg  dat  deselTO  sijn  gefixpedieerl. 
Fla9,  V.  F2.^  30  juli  1578,  a.  10.  Hl,  355w 

14)  Sen  weriÉ,  eene  taak.  FolNnfJbAe»,  eol- 
emdbi,  fr.  oeJIensr,  Urmhur,  \\  Alle  knapen,  eenioh 
werek  begonst  hebbende  te  werokene,  sollen  tsriTe 
souldieh  lyn  ^rst  en  Toeral  af  te  werekene  en 
af  te  deene ,  eer  deselTO  knapen  eldevs  suUen  mo- 
gen geen  wercken ,  op  de  pene  Tan  T^ff  ponden 
wees,  oft  XX  si.  daervore,  tot  behoef  Tan  den  oalace 
Tan  Sinie  Vijre.  Le^werkerê  ie  Diest,  11  mei  1540, 
a.  16. 

15)  Sen  onrecht.  Weder  AsrffoUsa,  sf^ed  «m- 
IrsM,  fr.  r^jperer,  redreseer.  \\  Soe  wye  Tan  den 
[omseteren}  enighen  poirtere  onieoht  eft  gewant 
dede  aen  s^n  guede,  dat  die  poirler  mei  rMht  en 
sonder  claghe  beseten  hsdde,  die  sooutheil  met 
allen  dien  Tan  der  stal,  arme  en  ^ke,  sel  daev 
Taren  efi  dat  onrecht  beriohten  en  dal  aTsdoen, 
en  dat  sonder  ons  en  der  onser  bolf^enscappe. 
Okarth.  V.  'sBoeeh,  12  jen.  1380,  a.  8. 

16)  Brsaterie.  De peueting verzorgen ,  fr.eoigmer 
ia  cwre,  ||  So  wie  binnen  Antwerpen  gheseten  es  en 
Tan  yeroene  ghequetst  wordt,  die  sal  aelTe  sine 
ereaterie  afdoen  en  sinen  meester  seWe  loenen  Tan 
dies  hi  aen  hem  Tordient  heeft.  Kh,  v.  Awbe.,  a.  104. 

17)  Sen  mandement.  Afkondigemy  fr.  jpm- 
hlier,  II  t  Antwerpen  en  moegen  egheen  mandementen 
oft  publieatien  met  pUcaetbrieTen  ter  paren  afge» 
daen  worden,  dan  in  Duitache  [«I.  Dietsche, 
Tlaamsche  of  Nederlandsche]  tale  gesoreren.  (7.  e. 
AiOw.,  1545,  IX,  51. 

18)  Sene  dwaling.  ITifroeis»,  fr.  eelifyer. 
II  Waeromme  w\j , . .  wiUende  exiirperen  en  afdoen 
snleken  eü  gheiycken  ennieien  [el.  de  kelterQ]. 
Flat.  e.  F 2.,  6  apr.  1513.  I,  216. 

1)  Hem  afdoen  der  werelt.  Ziek  €um  den 
omgemg  der  wereld  onttrekken,  fr.  ee  reêirer  dm 
monde.  \\  Si  selen  een  ghetroowen  Ie  Gode  hebben, 
si  hebben  hen  der  werelt  afghedaen  AUer  KereA.  84. 

2)  Hem  afdoen  eener  eake.  Afetmnd  doem^ 
ofitien  van,  fr.  $e  déporier  <29.  ||  Bi  weloke  tseertren 
clserlie  biyd,  dat  de  tots.  huosse,  in  den  Hoey- 
aert,  desen  sterf  huusse  toebehoerende ,  leen  sQn, 
horende  ten  Oasteele  te  Ohend;  en  reet  en  adT^s 
derup  ghehedt  bi  soepenen  Tan  der  Kuere,  hem 
deser  aaken  afdaden,  en  termineren  en  wijsen  dat 
enz.  C.  9.  Oenf,  I,  583  (1411). 

AFDOENINOE  (eener  reohleriyoke  interdielie), 
inirelMng,  wederro^ngt  fr.  révoeaiion,  ||  Te  meer, 
dat  andersints  notoir  was,  quod  te  generaU  eomee^ 
eione  eemper  eampiaiur  pertona  loqmenüe;  d*welok 
des  te  meer  alhier,  onder  correotie,  behoorde 
plaetse  te  hebben;  lerwjlen  dal  andessiate,  br  de 
aldoeninge  Tan  de  Toors.  interdiotie ,  den  snppU«»t 
en  die  Tan  Byne  M19*.  booft-tholoamefe  sonden  wer- 


46 


AFD. 


AFD. 


0011  gostooton  njt  eoii6  inuDomorialc  powesie.  Mas- 
Tnrsz,  76  (1688).  Zie  atbosv. 

AFDRACHT  (Afdngh,  afdnght),  sn.  m.  Borff- 
tookUMUng^    horgtoéhi ,    ft,  fidéjuëtum.   Zie    AV- 

DBAGBH. 

AFDRAGEN,  bw.  1)  Afnemen,  afhaken,  h. 
prendrej  éUoroeher.  ||  So  wie  van  den  voon.  gesellen 
afdneoht  Tan  (sie)  bogen,  pijlen,  oft  oock  ander 
geieeticbap,  om  te  Bcliietene,  aonder  consent  oft 
wete  Tan  dengenen  diet  toebehoort,  die  aal  yet' 
benren . . .  Mandècog  te  Dietif  1631 ,  a.  30. 

2)  Waarborgen,  cmüaeten  vam,  vergoeden,  vry 
kouden  van,  fr.  déeharger,  honifier,  garamiir,  \\  Dat 
den  borengemelden  G^le  Yerbraeckel,  principalen 
geobligeerden ,  insoWent  ia  commen  te  overlyden, 
en  Pieter  Yerbraeckel,  deaBelis  borge,  inagelyka  in- 
flolyent  ia  bedegen,  nytwyaena  het  relaee  Tan  den 
deurwaerder  Suys;  waerdoor  de  obligatie  Tan  Toor- 
noemden  afdraght  ende  garrandt  geTallen  is  op  den 
Toormelden  jonker  Gomelis  WaUders,  ghecertifi' 
ceert  hebbende  de  anfFiBanthede  Tan  Toomoemden 
principaelen  en  boighe;  en  al  ia  't  dat  hy,  Comelia 
Walkiers,  ingeTolge  Tan  deeelTe  obligatie,  aen  hem 
suppliant  «im  effeetu  wel  hadde  behooren  af  te 
dneghen  de  noch  geroerde  condemnatie  ten  pro- 
iyte  Tan  etc  . . .  Oorsaek  den  suppliant  genoodaaekt 
wort  hem  te  keeren  tot  het  Hof,  biddende  taeWe 
belieTen  gedient  te  wesen  te  oondemneeren  densel- 
Ten  Comelis  Walkiers  aen  den  suppliant  ooateloos 
en  Bchaedeloofl  af  t«  dmghen  de  condemnatie  hier- 
boTen  gementionneert  etc.  *t  Hof,  al  gesien,  oon- 
demneert  den  Terweerder  den  heescher  ooateloos 
en  schadeloos  af  te  draeghen  de  condemnatie  ende 
betreck  dies  questie  etc.  . .  want  de  borghe  hadde 
als  principaal  beloft  [belooft]  afdragh  en  garrand 
Tan  alle  aenspraecken  dewelcke  ten  laste  Tan  sieur 
Tan  den  Berghe  conden  gedaen  worden . . .  Annoich 
tioHê,  164-162.  (Het  geldt  hier  eene  „borghe  Tan 
boighe'' ,  affirmaior  fidepmêtortM ,  eertifloaieur  de  eaU' 
Hen).  Certiflant  Tan  borghe  moet  de  solTenthede 
maer  hauden  ten  tyde  Tan  de  certificatie,  zegt  de 
Oasua  poeitus.  Soo  hadde  hij  door  syne  requeste 
doen  concluderen  ten  fine  den  reformant  gecondem- 
neert  saode  worden  hem  de  Tooraeyde  aenspraecke 
af  te  draeghen  costeloos  en  schadeloos,  en  in  de 
oosten  Tan  den  betrecke  ter  tauxatie.  Ib.  299.  Had- 
den . .  den  reformant  gecondemneert,  als  letten 
Tcrhooger  Tan  den  huyse  ten  processe  Tcrmelt, 
den  gheïntimeerden  costeloos  en  schaedeloos  af  te 
draegen  en  indemneren  Tan  het  Terhoogsel  by  hem 
gheïntimeerden  daer  te  Tooren  gedaen  en  in  de 
coaten  Tan  den  processe.  Ib.  301.  Den  Terweerder 
aen  den  heescher  aen  te  wysen  en  hauden  staen 
behoorlyeke  myminge,  dienstigh  Toor  de  partye 
landt  ten  processe  Termeldt,  en,  bij  faute  Tan 
dien,  den  heeacher  af  te  draeghen  de  aenspraecke 
ofte  interdictie  aldaer  oock  Termelt,  ofte  wel  etc. 
Ib.  198.  Dat  de  sententie  a  qua,  daerbij  den  refor- 
mant ghecondemneert  was  den  gheïntimeerden 
costeloos  en  schaedeloos  af  te  draeghen  syn  Ter- 
hoogsel, onder  correctie,  niet  en  conde  bestaen. 
oOo. 

3)  Schade,  Torlies,  kosten  Vergoeden^  fr. 
honifier,  \\  Oft  ijmant  tseWe  niet  en  hadde  gedaen 
[nl,  de  laeten  te  kennen  gegcTen  waar  een  onroerend 
goed  mede  bezwaard  i8],datdenselTenontfangerofte 
hayer,  eii  hemlieden  borgen,  zullen  moeten  afdra- 
gen alle  onkosten  Tan  ezecutien,  die  tot  laste  Tan 
de  prochie  aouden  komen  te  geschieden  bQ  gebreke 
Tan  tydelrjcke  [nl,  intijds  gedane]  betaelinge  ge- 
beurende  door  hunne  Torsuijmenisse  ofte  negligen- 


tie.  Ftae.  v.  VI,  80  juli  1672,  a.  24.  III,  866. 
tWare  dat  hy  Tan  de  Terbintenissen  wetanaehap 
hadde  gedaen,  sonde  gehouden  sijn  paityedeachade 
aff  te  draegen  en  den  pant  datelyck  daeralF  te  any- 
Teren.  O,  o.  Antw.  eomp,,  III,  ij,  16.  Maer  indien 
dat  men  naermaels  boTondt  deselTe  rente  onquijt- 
baer  te  sijn,  oft  meerder  gequeten  te  moeten 
wordden  dan  tegena  den  penninck  sesthiene,  oft 
Trij  te  sijn  Tan  alle  honderste,  twintiehste,  ryfftb 
oft  diergeiycke  penningen,  die  alnoch  onbeiaélt 
souden  sijn,  t'selTe  ia  den  Teroooper  gehouden  den 
cooper  aff  te  draegan,  ten  goeddnncken  Tan  de 
weth.  Ib.  a.  20.  Soo  ist,  dat  de  weth  en  raedt, 
in  consideratie  . . . ,  andermaal  hebben  geroaolTeert, 
aen  de  brouwers-leTeraera  te  presteren  bet  goènuidt 
hun  toegeseijt  op  8  meert  1711,  by  resolutie,  en 
dat  alsoo  de  procedure  hun  sal  afgedraegen  warden 
Tan  wegens  deee  stadt,  soo  orer  principaal  als 
costen,  en  dat  dese  stadt  sal  oock  tot  haer  nemen 
den  interest  Tan  penningen  gelicht  tot  betaelinge 
der  amenden  eü  coaten  tot  Antwerpen  gereaen,  in 
gcTalle  het  Tonniase  in  materie  Tan  reformatie  sonde 
geoonfirmeert  worden.  Dieet,  proeee  Bromoere  § 
Stad,  Beeol,  28  Sept.  1718.  Ende  wes  ay  [nL 
momboirs]  sonder  den  Toors.  consente  [Tan  de  op- 
permomboirB]  attenteren,  sullen  si)  de  weesen 
tseWe  t*  hunnen  koste  afdraghen,  en  daerran  niek 
moghen  in  rekeninghe  brengen.  O.  v.  MaU,  Weetik. 
a.  21.  Dat  oock  den  Teroooper  Tan  eenighe  huysen 
oft  gronden  Tan  enren  den  cooper  sal  ghehouden 
sijn  uit  te  steken  oft  de  renten  daerop  uijtgaende 
sijn  quijtbaer  oft  niet,  en  tot  wat  pi^ae  £e  a^n 
losbaer,  oft  anderssina  ghehouden  wesen  dat  den 
cooper  af  te  draghen  [nl,  de  schade,  die  hij  door 
dit  TerzwQgen  zou  kunnen  lijden] ,  oft  daeraff  te 
hebben  sijn  ghemoet.    C,  o.  Demme,  impr.  a.  194. 

4)  Eene  dagT  aard  ing.  Ontkennen,  loochenen, 
h.  nier.  ||  Yan  gedeylde  loye  aff  oft  aen  te 
draegen.  Wie  iemanden  wont,  sleet  oft  miadoet, 
dien  misdaan  wort  deelt  den  anderen  een  loy,  dat 
hij  Bulcx  aen  hem  misdaan  heeft,  dien  tydt  en 
ter  dier  plaetsen;  en  worde  den  £iioteur  op  dry 
Terscheydene  ghenachtendagen  metten  bode  geoan- 
dicht  het  loy  af  oft  aen  te  dragen,  en  hy  het 
weygert,  sal  Tan  der  misdaet  Terhaelt  syn  gelyok 
oft  genouch  Tertuycht  ware.  C.  gr.  Loon,  I  164). 
Hem  iets  afdragen,  hei  verloochenen,  miei 
voor  het  tijne  erkemnen ,  fr.  déeavouer ,  ne  poe  re- 
eonnaitre  comme  tien.  \\  Eest  dat  zij  [nl,  die  quade 
en  OTcrdadige  beesten]  ennige  scade  doen  met  aiüoker 
OTerdaet,  &t  die  heere,  wQen  die  beesten  sijn, 
gehouden  sal  zijn  te  beteren  die  scade  bij  den  beioa- 
ten  gedaen,  alsoe  Terre  hij  die  beesten  aen  hem 
droege  en  aeuTeerde;  en  wairt  dat  hy  hem  d^er 
afdrMge  en  desaTOueerde , . . .  die  beesten  sonde  co- 
men  in  handen  Tan  den  heere.  y.  d.  Tat.  89. 

6)  Iet  aan  den  dag  hrengen,  openbaren,  fr.  revSler. 
II  Oft  ymant  Tan  den  ndde,  dt  eenieh  Tan  ouaen 
oft  onser  stat  dieneren,  eyt  hemelix  in  den  raet 
gesloiten  en,  op  den  eedt  bcToOen  nyet  aff  te 
draigen  noch  te  openbaren,  affdroich  en  openbaerde 
eirt  gewt  [gOuit]  were.  O.  Li4ge,  11  dec.  1600,  a. 
39.  Sattdt. 

6)  Een  Terbod.  Doen  ophouden,  ixtrMeen,  fr. 
a$muler,  reürer  (une  défense).  {)  Dit  synde,  den 
cooper  presenteert  requeste  tot  laste  Tan  N.  [den 
Terkooper  eener  partij  omsloten  land]  en  Terthoont 
dat  hy  geen  ander  myminge  en  waa  kennende  als 
door  de  Termelde  twee  landen;  en  gelyokerwyi 
hem  interdictie  gedaen  was,  neemt  hy  oonolusien 
dat  synen  Tercooper  gecondemneert  sal  worden  hem 


AFD. 


AFD. 


47 


■m  te  wjw&a  behoorelyeke  roymioge  om  Byn  landt 
te  ooanen  gebruyoken,  ofte  hem  afdmeghen  de 
Toonnelde  inteidiotie;  ten  weeie  hy  lieyer  hadde 
te  doen  leetitatie  Tan  de  ooopeomme  etc.  Ann(h 
imüomê^  197.  Sullende  de  Toors.  gegoeyde  gehouden 
axja  hMfmede  af  te  draegen  alle  de  pretentien  die 
t^,  hflituj  orer  reéle,  mixte  ofte  personele  lasten, 
tai  laate  tbu  dito  Adriany  B\jn  Tindende.  O.  P.-B. 
r.,  28  nurt.  1731.  IV,  861. 
AFDRAGEND  (Van  woorden,  liedekens).  BOeê- 
\j  krmUtgudf  êimoM^^  ergerlijk ,  fr,  ojfeusamt , 
r,  êeamdaleÊix,  \\  Andries  seegt:  dat  Wouter 
hem,  in  snleker  steden  en  plaetsen  Tan  sgnen  live 
heeft  gestooten  oft  geslagen;  oft  dat  hy  Tan  hem 
snloke  afdragende,  scame^joke  en  oneerlgoke  woor- 
den gesproken  heeft,  weloke  injorie  etc.  t.  d.  Tat. 
85.  £n  lieten  haer  meeroken,  an  Tele  andere 
aldnghende  woorden,  hoe  wraeck-  ende  bloet- 
^liefieh  een  herte  dat  ly  ooc  hadden.  Ser,  tijden , 
l7 10.  Deer  wart  uutgheroupen  dat  die  Spaengiolen 
niei  meer  de  lieden  Tan  Ghendt  en  souden  heeten 
Lnftberanos,  oft  meer  ander  afdraghende  woorden 
g^ieren.  Ib.  III,  111.  8oo  yerbiedt  men  temaeoken, 
amghen,  printen,  Tercoopen,  oft  in  't  openbaere 
te  brengen  eenige  schampere,  afdraghende  oft  injn- 
fiense  liadekens,  balladen,  refereynen,  pasquillen, 
gfaesehriffcen ,  figueren  oft  schilderyen ,  daerdore  d'een 
oft  d*andere  religie,  oft  oock  yemandt  in  'tparti- 
eolier  en  generael  soude  worden  gediffikmeert  en 
gesefaandalieeert.  Piae,  e.  Brab,  12  juni  1679.  I, 
57.  Interdieeren  en  Terbieden  by  deeen  wel  scher- 
pelyek  aen  alle . . .  Toortaene  d'eene  teghen  den 
anderen  op  te  worpen  oft  te  moreren  eenighe  dis- 
pntaoien  oft  debatten  ter  saecken  Tan  de  religie, . . . 


noch  ter  saecken  Tan  dyen  eenighe  ii^urieuse  oft 
afdmnghimdfl  woorden  oft  wercken  te  ghebruycken. 
Ib.  13  juli  1609,  bis.  62.  En  soo  wie  hem  Tex^ 
Toordert..  de  Toomoemde  bediende  te  injurieren 
ofte  indecente  en  afdiae^ende  woorden  naer  te 
sfufchen ,  te  lasteren  ofte  missegghen  ter  causen  Tan 
hemlieden  ofllcie  en  lonctie , . .  sal  Torbeuren.  JtsM- 
BBT,  I,  4{1  (1694).  Aen  alle  practisynen,  soo  wel 
als  aeo  partye,  wordt,  Tan  't  Hofs  wege,  seer 
serieoselyck  Terboden  in  hemlieden  schrifturen  te 
gebrayoken  injnrieose,  afdraegende  oft  indecente 
taimeynen.  O.  P.-B.  atUr.,  1  apr.  1702,  a.  16. 1, 192. 
AFDRAGEB,  sn.  m.  Af  voerder ,  êpmer  eener 
feoif  ir.  ^argomiÜe.  ||  Item,  alle  streckgoten,  sinck- 
goten  en  andere  goten,  die  den  schaliedeoker  leydt 
Pegt].  Item,  Toor  eenen  ordinairen  afdraeger,  twee 
Toeten...  O.  P.-B.  amir.  16  jan.  1705,  a.  18,  14, 
aekaiUdakem.  I,  613. 

AFDBUF,    sn.    m.    A.—     doen.    Lamdbomo 
êrywÊm  hmilen  x^me  gemeemie,  fr,  etUiwer  de§  ierree 
hare  d»  em  eomwimme  (tegenoTorgesteld  aan  Binnen- 
érijf).   II  Want  eenighe  de  Toors.  [proehie-]  lasten 
^jn  Tindende  op  den  geheelen  en  generalen  bodem 
Tan  de  prochie,  soowel  tot  laste  Tan  de  binnen- 
bedriJTers  als   [op]   deghene  afdryf  syn  doende . . 
PIme.  «.  Fl.  82  mei  1628.  III ,  396.  Acte  deolara- 
toir . .    aengaende  den   afdrijf  die  d'  insetene  Tan 
den  lande  Tan  Aelst  doen  op  de  proohien  daer  sg 
niet  woonaehtigh  en  sijn,..   inhoudende:    hoedat 
sglieden  Terstaen  datter  daghelQckx  processen  wor- 
den gihevasciteert  tusschen  d'  insetenen  Tan  desen 
knde,    u^t    redene    dat    deghene    afdrijf  doende 
op  andere  naeriigghende  prochien,  daer  syiieden 
luei  en  woonen,  Terstaen  af  te  treoken  een  Tierde 
van    de   settinghen  ommeghestelt  tot  betaelinghe 
nn    de  taoxen  by  de  Terthoonders  uytghesonoen 
ofer  heorheder  quote  in   ayden,   redempüto   en 


diergheiycke . . .  Ib.,  16  juli  1662.  m,  400. 
Waermede  souden  gheweert  worden  de  firauden 
die  souden  ghebeuren  soo  wanneer  dat  eenighe 
persoonen  hserlleden  huysen  ghestelt  hebben  op 
de  uytterste  paelen  Tan  eenighe  prochie,  om  alsoo 
hun  labeur  te  doen  op  eene  andere  prochie,  om 
soo  te  ghenieten  d*  exemptie  Tan  't  Toorseyde  Tierde. 
Ib.  401.  Item,  12  jan.  1601,  11  oct.  1662,  5  juni 
1671,  23  mei  1663,  6  apr.  1680,  en  het  Fr.  plak- 
kaat Tan  11  jan.  1682  segt:  paroeque  ceux  qui 
défruotuent  les  bois  et  prairies,  labourent  ou 
font  labourer  des  torree  dans  un  antre  lieu  et 
proTince  qu'en  leur  demeure. 

AFDBUVËN,  OW.  1)  Met  dezelfde  betee- 
keuis  als  „afdryf  doen".  ||  Dat  nochtans,  in  con-  ^ 
trarie  Tan  dien,  sekere  Ghyselbrecht  van  Tugt»* 
ghem,  Lucas  de  Maerschalck  en  eenighe  andere 
landtslieden ,  woonaehtigh  in  de  prochie  Tan  Kalcken, 
Laeme  en  daerontrent,  wesende  lande  Tan  Den- 
dermonde ,  Terscheyden  landen  binnen  de  prochie 
Tan  Destelberghe  oultiTerende  en  afdryTonde,  hun 
teghen  het  Toom.  r^lement  komende  opposeren. 
Plao.  e.  VL,  5  juni  1671.  UI,  410.  Zie  afdbui? 

SOSH. 

2)  Door  de  eehape»  latem  onthlootemy  afgraunt 
af  weiden,  fr.  dipomUer  (par  les  moutons)  en 
brouiant.  ||  £n  alsoo  men  Terstaet  het  plat  landt 
dickwils  bedoTTen  en  a£^;edreTen  wordt  by  de 
Trempde  scheepers,  commende  Tan  andere  quar- 
tieren,  die  somwylen  in  een  dorp  syn  biyTonde 
met  groeten  nombere  Tan  scheepen  den  tijdt  Tan 
acht,  thien  en  meer  daegen,  aiSVoeyende  [afgra- 
sende]  dickwils  een  geheele  prochie.  C.  v.  AtUet, 
690  (1627).  (Door  paarden).  Midsgaders  Tan  de 
meerschen  by  tcrijgsTolok  afgedroTen.  Bbmbbt  II, 
374  (1660). 

3)  OereckUlijk  mtwitmen,  fr.  évimeer.  ||  Als  eeni- 
ghe partijen  int  partaige  begrepen,  den  ghepartai- 
gierden  afghedroTon  en  gheëTinceert  zynde,  by 
proces,  zoo  zullen  dander  kinders  hem  danof 
instant  en  Terghelt  moeten  doen  naer  elcx  quote, 
zoo  Terre  zy  TOor  sententie  te  garante  gheroepen 
syn  gheweest,  oft  emmers  de  gheintereeseerde  doe 
blycken,  dat  de  ghefiTinceerde  partge  behoorlick 
gheëTinceert  is.  C,  e.  Aud.,  I,  XXT,  8.  A  f  dry- 
Ten  met  uitwinninghe.  II  DoTOorseydeamman, 
met  Tier  scepenen,  was  dan  ghehouden  te  gane  met 
den  Tersouker  op  alsulc  caUielic  goet,  omme  dat 
metten  seWen  gronde  Tan  erTen  met  afwinninghe 
af  te  driTen  te  wetto,  by  drien  ghenachten,  Tan 
Tiertien  nachten  te  Tiertien  nachten ,  e&  eenen  daoh 
Tan  gratiën.  Jb.  2<ie  d.  april  1477. 

AFDRIJVEN.  Zie  apacubsk. 

AFDRIJy£R,  zn.  m.  Die  Uutd  bebouwt  bmien 
e^ne  gemeente,  fr.  celui  qui  euUioe  det  terree  hare 
de  ea  commune.  ||  Oock  dat  teele  diTersche  pio- 
chien  daerinne  tauxeren  op  ghelgcke  maniere  alle 
logieringhen  Tan  soldaten,  en  andere  houden  die 
tot  laste  Tan  heurlieden  insetenen;  door  alle  weloke 
Terscheyden  en  ongheiycke  tauxatien  dagheiycx 
groote  gheschillen  en  difTerenten  zyn  rysende  tus- 
schen de  Wetten  en  insetenen  Tan  de  respeotieTe 
prochien,  causeerende  dat  Teele  Tan  de  insetene 
Tan  eenighe  proohien  gaen  woonen  op  de  naeste 
prochien,  om  henlieden  te  subloTeren,  diokmaels 
maar  eene  dweerssche  straete  ofte  wat  bet  Tan 
hunne  Toorgaende  wooninghen  uyt  de  passagie 
ligghende,  houdende  niet  te  min  labeur  en  be- 
dryTonde  hunne  landen  als  Tan  te  Tooren,  om 
alsoo  te  bedyden  afdryTers  in  de  TOors.  prochie 
daer  sy  eerst  woonden,  en  maer  te  betalen  een 


i 


«6 


AED. 


AFG. 


ilwde  oft  Tierde  in  de  kosten  van  desebre  .fMroohie; 
•ader  irennangelen,  ▼erhueren  oft  leenen  elokande- 
«en  iranne  Imden,  omme  op  dat  pretext  deseWe 
lUmden,  .die  eij  ghebmycken  op  andere  reepeotiTe 
<eü  inaestligghende  proehien,  te  ghebrujcken  als  afdr^- 
▼ers,  <eü  ialsoo  te  ontgaen  de  volle  eü  ordinaire 
proehiekMten.  Flac,  v.  VI.  22  mei  162«.  III, 
HA?.  (Zie  aldaar  ook  de  volgende  oorkonden  en 
aoten  van  >hetselfde  tijdfltip).  Oft  gliebeurde,  dat 
«enighe  inghesetenen  oft  aidrijyera  quamen  te  fail- 
leren. J?lae.  V.  Brab,  31  aug.  1614,  «.  14.  XV,  ail. 
Den  djroflsaert  en  regeerders  sullen  sorge  draegen,;dat 
alle  penen,  restanten  Tan  boeten  eü  settingen,  soo 
"van  afd^Ters  als  Ton  ingeseten,  binnen  den  tijt 
lan  Tier  maenden  stillen  worden  gheïnt.  Ib.  312 , 
a.  18.  £nde  stillen  oock  egeene  iüfdrgTers  buijten 
inmne  piochie  Termogen  te<dr\)Ten  ofte  doen  drtJTen, 
pasttmren  ofte  beweyden,  'tzy  met  ooyen ,  peerden , 
sohaepen ,  dan  in  hun  eijgen  prochie ,  daer  sij  buijck- 
^rast  zijn  wonende.  Ib.  314,  a.  38.  Hij  [nZ.  de  ont- 
tTanger]  moet  gaen  ofte  senden,  eenen  keer  OTer  ieder 
^heele  omsteUinge ,  tot  de  afdryTers ,  om  betalinghe 
.ffee  HBSgen,  latende  aldaer  een  memorie-billet  Tan 
sijnen  naem,  O.  P. — B,  autr.  6  oct.  1706,  a.  61. 
Boodat  de  afdriJTers  moeten  geflxecnteert  worden 
'in  hinme  effecten  ende  goederen  door  de  ezploic- 
'teurs  Tan  de  plaetee  daer  de  omstellinge  is  gebeurt, 
•en  niet  door  eenigen  anderen  officier,  selfs  niet  door 
•dengonen  Tan  hunne  residentie.  Ib.  a.  54.  Zie  ook 

«AVDBUV   DOBK  en  ATDSIJTSK. 

AFDRINGINGë,  en.  t.  AfperBing,  de  daad  mm 
af  ie  dnngem^  fr.  extorsion.  \\  D'exceptien  Tan 
Talscheijt,  Treese,  afdringinge,  nnlUteijt,  relieTe- 
«ment.eü  diexgelijeke,  en  worden  tegens  claere  obli- 
gatien  in  materie  Tan  hantTulUnge  niet  toegelaten 
noch  ontfangen.  C.  v,  Aniw.,  comp.,  lY,  xIt,  7. 

AFDKUMMËN,  bw.  Afdrimgen^  fr.  éloigner  em 
pousumt  Kil.  Drummen,  drommen,  premere. 
.11  Met  .dat  den  hanohman  hem  stelde  om  hem  af 
te  weerpen,  soo  reesser  een  oleen  ghedrum  Tan 
Toloke,  als  Toortghedrumt  sijnde  Tan  ontrent  de 
ihnysan ,  als  die  Torbaest  waren  Tan  een  oleen  ghe- 
•mchte  dat  achter  haer  was,  duer  eenighe  die  Tan 
•een  hanck  ^pranghen,  afghédrumt  zynde.  Ber.  tij- 
dm,  III  ,  147. 

AFDWA£N,  bw.  {gedwage»^  imper.  dvoaef), 
Uitwiêêehê»,  fr.  effbcer.  In  een  beksachtigingsfor- 
I muiier  Tan  een  Tidimus:  ||  Dat  wij  open  letteren 
.der  stad  Tan  Arscot  hebben  ghesien  en  ghehonden 
en  ghelesen,  niet  dorestreken,  niet  a^hed weegen, 
niet  afghestert.  ^9/.  Oertrudu  abdij  ie  Jjoveftj  20 
mrt.  1360.  Doos  2.  Heilige  GUxls  moeder,  dwaef 
af  onse  souden.  Qêi^dh,  l&e  £.,  20. 

AF£LIJ£N,  zn.  mT.  Een  woord  der  boBff kimde , 
dat  ons  duister  is.  ||  Int  jaer  ons  Heven  aiMecxzxT , 
zzrij  daghen  in  december ,  Terdinct  dy  kappe  Tan 
«onser  .Vrouwen  coer,...  opten  seWen  steke  Tan 
«aint-Kiaes  coer,  mit  sin  afdeyen  en  Tinsteren,>en 
teen  kappe  opten  irendelsteenjom  xl  peters. Sath., 
.AMl^lSb/iMM,.I,.31  (1485). 

AF£R0OT..Zie  afobbot. 

AFBBWëBVËN,  bw.  F^rwsTMii'tMm,  afkwh 
^pÊm,>h»  raekeiêffMoqnérir  dê.^TBid^êrwerbem.  ||  Dat 
idie  werlioke  broeder  aen  een  «ft  .meer  Tan  sijnen 
tweederen  mit  soaters  eyn  of  haer  kindtsgedeijUe 
<^  aenpaert  affherwecft.  O.  leemhöf  Vaikênb,,  1570, 
aa.  .17. 

AEËTTËN,  bw.  LaUn  .ofgntm^  fr.  ioifwr 
Jbr<mt9r.  >Kïi .  Étten ,  pateere ,  en  A  f  e  t  e  n  [a  f  e  t- 
iien?]  dmmêcere.  ||  Aleoo  dra  nuyor  Tan>de  Snvt- 
iifihwiw  '.liem   TewooBiert  bQ  .jMchte  ^affite  etien 


de  «weöe  Tsn  het fConianeeheKp.  M^^mrek^,  *#^,,— , 
Bssol.'èfiêeken,  1«30,  nr.  35. 

AFFUN,  an.  m,  Bloedtwrwtmt ,  ir.  pmmi  ^mt 
Ie  ëung.  \\  Ghy  puit  weten,  idat,  «nae  .de  gemegne 
opinie  Tan  doctoren ,  een  «ffijn  en  jnaegh  madh  ge- 
tuijge  sijn  Toir  zijnen  ftffijn;  als:  oen  mtm  asnr 
zijnen  neTe,  en  eens  oems  kynt  iroir  afpM  ocidb 
kijnt,  ende  dyeigeiyeke,  alsoe  iiene  dat  die  «Ajn 
gele'yt  word  in  ciTilen  saken.  T.  2>.  IIat.  835. 

AFFILËË&ËK ,  bw.  SemmmiigmK,  «fr.  .êtifUr. 
)|  Dat  alle  inrentarissen  en  staten  Tan  g^ej^en, 
.den  OTermomboiren  te  leTeren,  aullen  woKien  ge- 
bonden in  ordre,  gelyck  die  orerbeaoht  srorden, 
in  eenen  boeok  apart . . .,  ,oft  T'tmlTtn  gtaffllt nit  aon 
twee  goede  bequaeme  liaohen  —  £n  ikit>alleH)ii0e- 
sloten  rekeningen . .  stillen  insgelycs  «by  .qrdie . . 
geaffileert  wenden.  Q,  e.  Zoooa,  Weêék.,  a.  jl9. 

AFFOLËËBËN,  bw.  Kmeiem,  hüiisHi,  .am- 
wimkên.  La  Cnme  Affomlery  3^.  faiir€  mme  /Mp- 
iuêum,  meuririr f  bUêeer f  eêtripier.  Maigne.d'^ 
Affolare,  l«deie,  et  quidam  ita,  ut  aUovyus 
bra  debüitentor,  inertia  sint  aut  mntiln  ]  nitfnyier , 
UëÊ90r  de  §Êtamière  è  nepomtow  famatê  jMr/flüf- 
«MN^  gtiérirs  ol.  affbtêr  (A.  1231).  <Om  wille  ^«mi 
den  Lat.  tekst,  die  ons  Toorkomtalsde'iNMBBpirQo- 
keryke,  .ofschoon  er  de  Dieteche  gelyktydig  mm 
moge  gezegd  worden,  herhalen  iwy  hier  het  TÖlgsnde 
reeds  door  Db  Ybibs  en  VBBDAXgebosJde  oitaat, 
uit  het  Oêitdê  Ckarib.  149,  en  ^Can  Lokeien,  -Oatri, 
St,  PMf'fV,  338  (AM264,  a.13);  f|  aoewie.y«iM«e 
affolert,  es  echuldech  den  heere  Y  pont  en  den 
gheaffolerden  mensche  V  pont.  Waie^e^ffolenmbe 
buuten  maeten  groet,  dat  zonde  hi  betemidaQ 
gequetsten,  bi  rade  Tan  ecepenen.  Q^i  «liqiMin 
affolaTerit,  debet  domino  Y  lib.  et  homini^afiilafco 
Y  lib.  Si  autem  iUa  affolatio.  enonnis  fnen^, 
dabit  loMo  per  consilium  scabinoram. 

AFFOLËËBINGË ,  zn.  .t.  £weimmg, 
wermmkiiig.  Zie  afvolbbbbh. 

AFFOKAGë,  zn.  J^ffi  Aeerl^  rmAi  itpcèmsjm- 
'koop  wm  voiyn  en  bier.  \\  BoTendien  hebbra^.«oek 
[«^.  de  abt  en  kloosterlingen  Tan  8t.  Botintis  ,e&8t. 
Omaar]  in  deselTe  haerlieder  stede  en  jurisdictie . . 
recht  Tan  den  ghewichte,  ciaimage  ende  iAffimge 
op  wynen  en  bieren  in  de  hrrlmrgbnn  ghpskÉtfi 
O.  o.  Poper.,  I,  7.  D'affimirage  <otte  gnito«ep  4e 
biwen,  besta^Ade  in  eenen  etuTor  .Tan . idertlênne 
klein  bier  ghebrauwen  bj  de  baaiKwen.  C.  Bmék 
■e.  Brugge^  1,  307.  Zie  LA  OUSHB. 

AFFKOëIëN.  Zie  afdbutbh. 

AFFBONTËËBëN ,  bw.  Orofbde^igeii.dmmmi, 
fr.  intidier,  offèneer.  La  Ctime:  Afirmior i^fJMm 
per  au  „/WmOf  ottiragerj  inf ariër.  ||  .DeQ'kiiii«- 
Trede  wordt  gedecemeert ,  by  bozgemeesten  ten 
scepenen,  tegens  die  dewelckeeeb  ander  iiquó^bun 
oft  afironteien,  met  woorden  oft  imet  wercjken, 
sonder  bloet  storten.  C.  v,.Dieei,  YZ.  'XYI,  8.i0et 
:Hs.  Christiaens  zegt:  iajariêerem  oft.^fÊaemna, 

AFOAËN,   onz.   en  bedr.   ww. 

:1)  Afïrade»,  een  amhi  of  hedimnag  aêdorl^ggm, 
fr.  sor^tr  ,d'empioi  e»  do  fameium,,\\  lËnde  op.4en 
.solre  blief  y  .mtidde  rogs,  ende  doe  h^s  [jii.(de 
bestierder]  aighinc,  doe  gaf  hi  Itj  .st.,  ooder  lin 
(êie)  cliedcien  en.in  gheride .ghelde.  <—  Dit  eatde 
scout  die  dese  miestere  iaakede*bi  sineii:tide««n 
thus  souldeeh  bUef  jdoe  h^s  a%hiBO.  10  aug.  1206. 
Dewelcke  orermomboors  d'eeae  ^Toor  d'eewte » rejlae 
aal  dienen  twee  jaeren  eü  diender  ml  i  nffgnaft  naadiit 
d'eerste  jaer  omme  is.  C.  v.  Samiè* , -Woeek,  a.J. 

2),A^ — vancgoedd.  4^iepia,. ar iwiiaijgnsa (lan 
ilorUun)»  iu  wervdgêtjokm ,  fr^dMmor^ ^dmimaorje 


AFG. 


AFG. 


40 


fmrimê,  iomèmr  en  dSeadencê,  \\  Een  toohtenaer  oft 
toebtanse  «llgaende  tbd  goeden,  oft  sgnde  suapeot, 
del  ^  de  goeden  niet  wel  en  behoariyck  en  souden 
^broigeken,  mogben  bij  den  eygeneer  met  rechte 
ghedw<mgh«n  wenden  te  stellen  suiBaante  caatie. 
C.  e.  8emik.  78.  Losflinghe  oft  beseth,  niet  bespro- 
èken,  «n  ie  men  niet  gefondeert  te  Tiseghen  soo 
hogfae  den'  debiteur  niet  af  en  geet  Ten  goede.  Am' 
moiaUotu,  lOS.  —  Alesn.  Verval^  vermmdêfiiig  van 
ftrfmm,  £r.  diÊHinmium  de  forimme,  dSeademce,  j|  Ten 
wve,  uut  redene  Ten  epparente  inBokentie  hj  afgaen 
van  goede,  quaden  ofte  lobren  regimente,  VzeWe 
[al.  boig  te  stellen]  hj  den  jnge  gbeordonneert 
wielde.  C.  e.  Amden,,  r.  IV,  a.  26.  Soo  wanneer 
een  penocm  insolvent  bediet  by  afgaen  ran  goede 
«D  btticqneronte  doet.  Ib.  GsA.  vrim  YII,  13.  Ten 
waer  om  rsden  Tan  apparente  msoffisanthede ,  bj 
•Igaen  Tan  goeden,  oft  quaden  en  soberen  regi- 
mente.  C.  v.  QetU,  lY,  16. 

8)  (Van  gesondbeid,  jaren).  Afkêmtm^  vênwaikem, 
fr.  déeUmêTy  dmimmer,  s*affaibUr.  Kil.  Afgaende 
man.  Vir  defeetm  êeHêetuiiSf  êxaetcs  tMtaüs^  d^- 
faeima  aemio.  ||  Valetudinaire  getu^genisse  wort  ge- 
lejt,  soo  wanneer  men  in  proces  is,  oft  van  mey- 
ninge  is  daerinne  terstond  te  treden,  en  dat  de 
getnögen,  die  Tan  de  saecke  weten  te  Terolaeren, 
agn  ai%aende  peraoonen,  twaere  Tan  sieckte  oft 
oodenlom,  oft  oat  die  staen  op  hun  Tertreck  in 
•enige  lanckdnerige  oft  sofgelgcke  reyse,  om  hem 
daennede  te  behelpen  soo  wanneer  ten  thoon  ge- 
wesen  sal  sgn.  C  e.  Antw.^  eomp.,  V,  zj,  21. 

4)  (Van  leef^jd).  Verdw^em,  vtnUe^êm,  ver- 
jioMi,  £r.  s*évamomir.  ||  Mine  daghe  s^n  aighegaen 
ale  ene  ecadnwe.  Vod.  Mus.,  II.  448.  Ps.  101. 
Deleceront  siont  fumus  diee  meL  StaUnb,  102.  M^ne 
dagen  ayn  Tssgaen  als  rook.  db  Sact,  Mes  jours 
se  soot  éTanouis  comme  de  la  fumée. 

6)  JSenoykên,  fr.  gueeomber,  \\  Van  enen  parde, 
dal  Sjmoen  Parise  aighino  in  der  stede  bederre 
[in  stada  dienst]  up  den  weoh  te  Parns.  Sek.  Qmt , 
1887,  Ua.  214.  Van  eenen  paerde,  dat  Janne  Tan 
Sleenbeke  afghino,  daer  hg  reet  in  der  stede  or- 
bore,  1  <B.  Ib.  1888,  836. 

6)  Korten,  afgerekend  werden,  fr.  Ur»  d4eompié. 
\\  Obemarel  men  gheen  Tier  proeiTdaghen  en  heeft 
naer  der  landtiecht,  is  den  heere  Tan  Duras  ge- 
leert:  dat  die  daegen ,  die  sj  saeten  sonder  exhi- 
beren daerinne  sj  hun  ter  processe  gedingt  hebben , 
aen  hen  proeffdagen  affgaen  sullen.  C.  ^.  Loon^ 
1,188. 

7)  lèm.    Bijn  vermet.    Ontgiaan,    ontvallen 

ipjm  eieek),  fr.  êekapper ,  eneeomher  (se  $a  demande), 

II  Sen  generale  regie  ee  in  allffi[i  hoTen .  en  hofrechte , 

soe  wie  ten  Termete  ghewyst  wert,  blijft  hem  zgn 

Tennel  bi,   hi  wint  sijn  ghedinghe;  gaet  hem  sgn 

Tcnnet  af,  eo  winnet  d'ander  sonder  Termet.  Leenr. 

e.  1628,  6.  8o  wien  sgn  Termet  biblgft  es  sohuldioh 

i^jne  aake  te  winnene;  en  so  wien  zgn  Termet  of- 

gaet,  moei  sine  sake  Terliesen.  Ib.  48.  —  Bgle- 

Tinge.  II  Die  sijns  leens  te  buten  gaet,  eneenwyf 

beeft,  hi  moet  haer  gheren  eenen  anderen  Topght, 

opdal  hg .  dero  sg ,  en  bi  oonsente  Tan  den  man 

oasr  si  hare  biloTinghe  of  sal  gaen;  en  si  moet 

sweeran  nemmermeer  biloTinghe  daerane  te  heee- 

sefaene.  Ib.  69. 

8)  Afetamd  doen,  ofnen  vam  getm^enie^  heeehnl- 
dyüy,  goederen,  oontraeten,  poorter^,  procee  enz., 
fr.  renoneer  è,  ee  dêeieter  de.  \\  Ende  ie,  Ma- 
loie ,  Trouwe  Tan  Viane , . . .  ben  utegane  nter  Tore- 
f^teeeider  tienden  en  ijshegaen  bi  wette  en  met 
Toeehde.  19  ang.  1288.  Mei  denwelken  oerponden 


ghehoert ,  Hoste  Toemoemt  met  sinen  Toegfat  aJ^^ing 
Tan  meer  oeroontscepen  te  doen  hoeme.  Qende 
Ckarib.  21  (1361).  —  Dan  mach  de  bailliu  afgaen 
Tan  helpen,  en  doen  den  meyer  scepenen  manen 
Tan  rechte.  C.  e.  AaUi,  494.  a.  6.  (1436).  V^^airt 
dat  iement  eenen  anderen  hadde  geaccuaeert  Tan 
eenigen  criesme  publgcque  oft  priTaet,  en  hg  dairaf 
desisteerde  en  des  afginck ,  oft  achterbloTe ,  en  geci- 
teert  zynde  niet  en  queme  Toir  recht  zgn  accusacie 
achterrolgen ,  die  richter  soude.  etc.  y.  d.  Tat. 
113  T^.  ^Naedien  den  calengierder  sgne  calengieringhe 
wort  bekent  oftaenghewesen,  moet  dan  deseWe  be- 
houden en  den  coop  Toldoen,  sonder  daemaer  sgne 
calengieringhe  af  te  mogben  gaen  oft  renunchieren. 
C  V.  Deume^  Impr.  a.  170.  Ten  waere  den  ap- 
pellant afginck  ende  daeraf  renuneieerde.  C.  o. 
Xier,  Sttjl,  XI.  3.  Wanneer  man  en  wyfT  (Toer 
beur  huwelycke)  gemaect  en  gepasseert  hebben 
eenich  contract  Tan  huweliker  Toorwaerden,  daerop 
tseWe  hen  huwelycke  toegegaen  en  geconsummeert 
es,  alsdan. moeten  sy  ten  beyde syden hen  daemaer 
Tuegen  en  reguleren,  sonder  naemaels  dat  contract 
af  te  moeghen  gane  en  in  der  stadt  recht  te  willen 
stane.  C  e.  Antw.  1545.  XI,  2.  —  Bij  ghebreke 
Tan  dien  mogben  [zg]  alsulcke  contracten,  obliga- 
tien  oft  acten  afgaen  en  renunchieren.  C,  v.  Deurne^ 
Impr.  a.  520.  Soo  wanneer  de  saecke  Tan  /^inigni^ 
in  jndieio  ordinario  ten  achterdeele  Tan  den  cuen- 
gierder  oft  stoorder  is  gewesen,  oft  dat  hg  Terclaert 
heeft  die  aff  te  gaen  en  te  Terlaeten.  C.  v.  Antw., 
eomp.  V ,  iz ,  76.  Al  hadde  hij  aldaer  Tan  de  pri- 
Tilegie  Tan  pQorterge  Tertegen  en  tselTC  airge- 
gaen.  Ib.  V,  Tj,  11.  Soo  wanneer  de  proTOcant 
sgne  appellatie  afTgaet  en  blgft  bg  den  eersten 
Tonnisse.  Ib.  14.  Alle  impetranten  Tan  bricTen 
Tan  cessie  slJn  gehouden  die  te  presenteren  in 
rechte . .  metten  staet  Tan  henne  goeden  . . ,  en 
deselTc  henne  goeden  aff  te  gaen  en  te  Terlaeten 
tot  behooTe  Tan  henne  crediteuren.  Ib.  IV,  xTg, 
17.  Van't  Tejjaeren  en  affgaen  oft  desisteren  Tan 
den  processe.  Een  aenleggere  mach,  oock  naer 
de  litisoontestatie ,  worden  ontfangen  om  Tan  de 
instantie .  •  te  desisteeren , . .  sonder  met  eenen  zgne 
actie  oft  gerechtichegt  to  derTen  affgaen  oft  die  te 
Terlaten,  mits  enz.  Ib.  V,  xg,  8. 

9)  (Bekentenissen).  Herroepen,  termgtrékken^  fr. 
r^traeier  {dee  eonfeseione  om  aveux).  ||  De  Toors. 
belijdenisse  en  bekentenissen  Tan  den  ghoTanghene 
alsoo  opgheteeckent  wesende,  wort  <Üen  ghcTan- 
ghene  dan  ghelegt  ugtter  hechten,  onghebonden 
en  bugten  aUe  bsmden  Tan  gsere,  onder  den  blau- 
wen hemel,  alweer  hem  sgne  belgdenisfle  en  be- 
kentenisse  wort  Toorghelesen;  dewelcke,  soo  hy 
daerby  blgft  persisterende  en  bekent  toot  sche- 
penen, wordt  die  dan  ghehouden  Toor  eene  ghe- 
noechsame  wettighe  bekentenisse , . . . ;  maer  die 
bekentenissen  aldaer  wederomme  afgaende,  en  syn 
[hem]  dan  niet  schadeiyck,  noch  en  konnen  hem 
die  niet  condempneren.  C.  v.  Denrne,  Impr.  a.  16. 
Itom,  soo  wes  ghcTangbene  syne  bekentenissen  in 
torture  ghedaen  afigaet  en  daemaer  ontkent ,  sal  men 
denselTen  andermael  oft  derdemael  mogen  tortu- 
reren.  C.  o.  Berg-op-Zoom,  VII,  4. 

10)  Af-  en  aengaen  op  iem.  van  een 

gesohilf  het  laten  heslueen  door  een  eeheideman 
en  nek  naar  dezee  uitepraak  gedragen ,  fr.  laitMer 
déeider  un  liiige  par  wn  arhitre  et  ee  conformer  è 
§a  déeieion.  ||  Dat  zy  niet  ne  meenden  dat  nieuwicheit 
by  hemlieden  gesostineert  was;  nietmin,  waert  so 
dat  sT  nieuwecheit  ghedaen  hadden,  daerof  wilden 
zy  of  en   aengaen   ten  zegghene  Tan  onsen  ghe- 

7 


50 


AFG. 


AFG. 


dnöhten  hette  efl  die  tui  Broggbe  en  die  ran  d^ 
Vryen.  ot.  t.  DiZKrDS,  139. 

AIb  deelwoord:  Afgaende  ambtenaer,  uU- 

tredende ^  uitvallende ,  fr.  eoriant  de  fonetUm,  \\  Die 
twe  auwe  «effgaende  borgenneiBterB  sullen  geewoe- 
xen  blijven.  O.  lAéffe,  11  deo.  1500,  a.  1.  MaeteU, 
Ordonnerende  wel  expreseelijck ,  dat  men  in  *t  Ter- 
nieuwen  van  deselye  wetten  geene  teeringe  en  zal 
mogen  doen;  nemaer  zal  aen  elck  Tan  de  afgaende 
en  aenkomende  schepenen,  b!j  forme  Tan  w\jngelt, 
gegeTen  worden  eenen  halTen  pataoon.  Plete.  e.  VI. 

80  juli  1672,  a.  9.  III,  356.  —  kinderen,  dM 

iromoeny  of  die  getrouwd  et;»,  fr.  qui  se  nutriënt 
om  qui  eoni  mariée.  \\  N.  en  N. ,  hauwelijxe  per- 
soenen, hebben  te  saemen  gemaeckt  hen  testament, 
waermede  sy  disponeren  over  henne  goederen  tot 
behoeft  van  henne  kinderen;  en  onder  andere, 
maecken  aen  henne  dochter  Styn  een  huys,  hoff, 
met  syne  toebehoerte,  waeronder  was  een  stuck 
erTe,  die  ej  te  saemen  gekocht  hadden,  indien 
hetselTe  niet  beschudt  \nl,  benaderd]  en  woordt, 
mits  goTende  aen  de  affgaende  kinderen  ieder  duy- 
tent  guldens.  C  gr.  Loon,  I,  889. 

AFQAENDE  paohters.  Zie  abvcouxk. 

A. —  schulden,  lothare^  fr.  deltee  rédimibles,  ra- 
eketables.  ||  Zo  wanneer  eenich  huns,  meulene,  erve 
ofte  landt ,  ghestaen  ofte  gheleghen  binnen  der  stede , 
Toortan  Tercocht,  Terlandt,  Termanghelt,  ghegheTen 
of  anderssins  opghedreghen  of  Terandert  zal  wor- 
den, of  belast  met  eenighe  renten,  loopende  en 
afgaende  schulden,  serTituten  reële  of  personele, 
of  wat  andere  lasten  en  tot  wat  tytle  dat  zij ,  de 
clercken  Tan  der  Tierschaere  zulcke  Tercoopjn- 
ghen  .  . ,  worden  ghebouden  etc.  C.  v.  Brugge  ^  II, 
428. 

A. —  waar,  vergankelijk,  bederf  dijk  y  fr.  denr'ée 
périeêoSU^  eorrupiihle  (fongible).  \\  En  indien  't  ghear- 
resteert  goedt  is  afgaende  oft  bederffelijcke  ware ,  oft 
andersinte  eenen  teirenden  pandt ,  so  mogen  de  wet- 
houderen,  ten  Tersoecke  Tan  partye,  ordonneren 
dat  deêelTe  goeden  bij  proTisie  ten  hooghsten  Ter- 
dieren  sullen  worden  Tercocht.  C.  v.  Brues. ,  1607 , 
A.  78.  Ohbistuv  :  ree  eorrupHoni  óbnoxia.  Quod  atati 
eedÜ  nee  diuHus  eervari  poteetj  zegt  Kil.  Tan 
den  wyn. 

AFGANCK,  zn.  m.  1)  JSen  trap^  neven»  eene 
hrug,  leidende  naar  een  water,  fr.  deeeente  ou  e»" 
oaUer,  è  cóti  d'un  poni^  eonduisani  è  Veau.  ||  Het 
stellen  Tan  afgangen  ofte  trappen  in  deseWe  [brug- 
gen], en  maken  Tan  drinckwaters.  Mabtütsz,  66. 

2)  Sleet  f  elijting,  fr.  ueer.  ||  Onder  de  Terseke- 
ringe  Tan  wagens  en  karren  oft  peerden,  en  is 
be^pen  noch  en  oompt  ten  laste  Tan  de  Terseke- 
zaers  den  natuerlljcken  sleet  [oft]  affganck,  sieckte 
oft  doot  Tan  deselTO  wagens,  carren  oft  peeiden. 
C  e.  AnUe.,  eomp,,  lY,  xj,  314. 

8)  Dootelijcken   afganck.  Overlifden,  af- 

eterven,  dood,  fr.  dêéèe.  \\  Want  die  burchmeesteren 
schepenen  en  raedt  der  Toirs.  stadt  Aken,  zindert 
zekeren  tyt  herweerts,  ons  geadTerteert  hebben 
tin  den  dootel^eken  afganck  w|}len  Johan  Stem- 
peb,  in  z^nen*  leTene  bestedere  der  Toirs.  stadt 
Aken  Tan  den  goederen  den  boergeren  toebehoi- 
rende  binnen  onser  tootb.  stadt  Tan  Antwerpen 
residerende.  Bekenk.  v,  Brah^,  reg.  139,  f®.  210 
(1553). 

AFOEBIEDEN.  Zie  atbixdxk. 

AFOEBOREN,  bn.  tegenoTergesteld  aan  ,4n- 
geboren"*,  gloren  huüen  de  etad,  fr.  nê  hars  de  la 
villey  forain.  ||  Dat  eenen  ingesetenen  afgeboime, 
man  ofte  ttouw,  voor  hon  inkoomgelt,  zu  moeten 


betaelen  twee  ende  serentig  guldens.  Item,  dat 
dusdaenige  afgeboime  man  en  ingesetene,  ingOTalle 
hg  getrouwt  is  met  een  iiigeboime  Trouw.  n<q)ende 
sijn  inkoomgelt  aal  gestaen'met  de  somme  Tan 
86  guldens.  O.  P.-B.  autr.,  80  juni  1728,  a.  5. 
T\amkout. 

AFGEBOT    (ATTOBBODT,    A^ÏOBBOBT,    ABBBB- 

both),  zn.  o.  Qereekf^ijke  aannuming,  ook^oonde'*, 
fr.  gomnuUion,  eommandemeni.  ||  Hoe  datmenghene 
affgebotten  anders  doen  sal  als  naer  den  landreoht. 
C.  gr.  Loon,  I,  117.  Beoes  14  (1508).  Hoe  dat 
men  affgebotten  doen  sal  om  die  panden  naer  den 
geleytenis  [beslaglegging]  te  ruymen,  naer  den 
lan<&eeht.  Als  iemandt  gelejtenis  heeft  Tan  eenige 
goederen,  en  tot  die  possessie  en  gebruyeke  nyeC 
comen  en  can,  so  wyst  men,  dat  men  den  helder 
des  pandts  een  conde  doen  sal  het  pandt  te  ruy- 
men ,  op  Tij  schillingen ;  en  oft  hj  ■  des  niet  en 
dede,  en  Toorder  claecht  quame,  so  wyst  men 
den  helder  en  gebruyoker  des  pandts  te  panden 
Toor  T^  sch.,  en  noch  eens  te  gebyeden  te  my- 
men,  op  Tij  sch.  Ib.  121  (1508).  Daemae,  als  die 
immissie  gedaen,  oft  den  aenleggere  riseche  en 
waes  Terieent  is,  wordt  den  leenbode  Tan  den  stadt* 
houder  boTolen  die  gewoenlijcke  al^boden  drfj 
daghen  nae  den  anderen  op  heteelTe  getfTinceert 
goet,  en  op  geene  andere  plaatse  te  doen.  C.  leew^ 
kof  van  ^$  Hertogenrade,  1575,  a.  7.  BeselTe  goeden 
Tan  Terlopene  renten  (daerop  Terhypotiseert  zgnde) 
t^cTinceeren,  fseWe  wordt  gedaen  mit  genaehtinge 
en  respeotlTe  met  een  afferboth.  Ib.,  hUerpr.  a.  8. 
Als  naer  geleytenisse,  eii  by  schepeneuTonnis  iemant 
affgeboeden  wordt  en  niet  en  ruympt  binnen  den 
behoerlycken  tyt,  soo  Talt  hy  den  scholtns  in  seTen 
schellingen;  en  die  moeten  hem  a%epandt  wor- 
den eer  dat  tweede  affgebodt  geoóndicht  is,  anders 
sy  syn  den  scholtus  Terlooren.  O.  lASge,  26  juli 
1624,  a.  10.  Ini^lyoken  halt  men  Tan  den  twee- 
den en  derden  affgebodt.  Ib.  11.  Den  knaep  sal 
hebben,  voor  elck  sffgebodt,  dat  hy  sal  doen  aen 
partyen  buijten  de  stadt,  twee  stuyTen  Brabants; 
en  oock  soo  Teel  TOor  elck  bevel,  dat  hg  sal  doen 
aen  die  contraTenteurs.  Ib.  20  sept.  1766,  a.  62. 
ixmgeren, 

AFGEDWAGEN.  Zie  avdwabk. 

AFGELT,  zn.  o.  VÜtredinggdd ,  wat  hy  be- 
talen moet,  die  uit  éene  gilde  treedt,  fr.  liroil  de 
Mortie  {d'une  gilde).  ||  By  soo  Terre  iemant  der 
camergasten  £e  oamer  wilde  verlaeten,  sulcken 
sal  gehalden  syn  alle  camerlasten  te  helpen  betae- 
len ,  mede  oock  syn  ooItc  [«2.  Teigasting  of  drinkgelag] 
en  a^ld.  O.  LÜ^,  20  Mei  1686,  a.  16.  Stad  Loon, 

AFGESATTEN,  TerL  deelw.  Tan  Afsetten 
(Limb.)  afgezet j  fr.  degütui,  \\  Die  sal  gepriTeert 
en  afgesatten  worden  Tan  alsulcken  ambacht,  als 
een  meyneediger  en  versworen.  O.  lAége^  17  ang. 
1417,  a.  3.  Rerk. 

AFGE8ETENE  ,  ATflBTBKB ,  zn.  m.  JHewoometek- 
tig  ie  huUen  een  eiker  reehtegebied ,  aldaar  niet  ge^ 
kuieveet  noch  UMonaéhüg  ie ,  fr.  purain^  afforem^fer' 
eomne  domieHiée  kor»  de  eertaime  juridietion,  non^ 
domteUiéey  non-réeidant.  ||  Dat  deaelTe  tianagrosaeuf  s 
diokwüs  kenrbioeders  zyn  Tan  Tueme-ambacht, 
Berg-ambacht,  ofte  andere  snpposten,  afreteaen 
Tan  den  officieren  daerby  sy  aengetast  zyn.  PldtB. 
e.  VI,  19  mrt  1589.  I,  852.  D'amptman  oft  synen 
lieutenant,  nooh  oyok  die  aeigeanten,  en  mo^hen 
niemanden  Tan  buyten  en  afigesetene  deser  stadt 
Toer  eiTÜe  saecken  Tanghen  in  een  poirten  huQs, 
dan  ten  byzyne  Tan  twee  schepenen.  C.  v,  Bruee, 
1570.  a.  16.  Als  eenen  buytenman  oft  afl|[eaet«Ae 


AFG. 


AFH. 


51 


bnuMQ  Piert  ggarroetuail  wordt  om  penoneeld 
■eliiüt  OoMi.  V.  DUsi,  YZ.  XI,  1.  Benen  afl^ 
Mtane  ofi  penooQ  Tsn  bayten,  die  binnen  Dieet 
geeiwüteert  wordt  om  eenige  penoneele  schulden. 
Ib.  {Kom.  BibL)  YI,  1.  Alle  d^aÜEetene  van  de  pio- 
fincie  T«n  Ylaenderen  worden  gehouden  Toor  Tut- 
lentBcbe.  (In  de  inhoudstafel  yerzendt  men  Ten  het 
w.  ^beenten"  naar  ^^seten/'  C.  v.  Aalst,  zij, 
17.  Twee  alghesetenen ,  onder  eene  bancke  en  juris- 
dictie reeorterende ,  en  moghen  malckander  bmnen 
deae  stadt  en  hare  vryheydt  niet  arresteren,  be- 
koomiaren  noch  TOor  de  tootb.  wethouderen  te 
rechten  betrecken  toot  rauwe  actiën  oft  schulden, 
maer  syn  schnldich  elckanderen  aen  te  spreken 
TOOT  hunnen  competenten  rechter.  (7.  o.  Brute. 
1607  a.  85.  Chsibtuit:  exiranei. 

AFGE8ETENTHEIT,  xn.  ▼.  Sti  wet-wonem  op 
dé  piaatê  t^mt  amètêuMt;  fr.  nom^Uidemoê,  ibfc^ 
m£U,  Il  Oft,  bnyten  de  rechten  van  yergaederinghe 
oft  ojtOGnute . . ,  aen  den  soholtus  oft  secretaris , 
alQseaetenen  Tan  den  dorpe  oft  plaetse  der  yer^ 
gaederingfae  Tan  justitie,  eenighe  vacatien  compe- 
teren  om  hunne  ai^gesetentheijt . .  (7.  ^.  Loa»,  I, 
576  (1700).  Sn  oft  sioh  niet,  soo  soholtus  en 
sooetaris,  niettegenstaende  hunne  a^esetentheyt 
▼an  die  plaetse  bunder  officie,  en  souden  oonten- 
teren  met  de  gestatueeide  rechten.  Ib.  676. 

AF0E8TEKRT.  Zie  afdwabk. 

AFORONDICH,  bn  Ma  pvMen,  m^i  hoogim  e» 
Uegttm,  omêffem^  hobhtUg,  fr.  infyal,  rude,  raho- 
tma,  II  DoTMide  welcke  tjden . .  de  Toomoemde  her- 
straete  zoo  quaet,  arch  en  algrondich  bedegen  es, 
dat  aen  man,  te  peerde  wesende,  njet  en  kan 
aldaer  gfaeensins  passeren.  Bsmbbt,  II,  114 — 116 
(1542). 

AFORONT,  sn.  m.  en  onz.  Afynmd^  fr.  Mime, 
II  Dat  a%rQnt  imopet  dat  afgront.  Abyssus  invocat 
abjanui.  ps.  42.  GWt^.  16«  E.  180.  In  den 
Statenb.  is  het  w.  mannelijk:  De  afgront  roept  tot 
den  a%rQnt. 

AFOUN8T,  ni.T.  In  afgunsten.  TennadBdytx, 
Ml  ^^mdiee,  \\  Want  dan  de  exceptie  Tan  prescriptie 
is  een  exceptie  geïntroduceerd  om  Tan  den  gedmge 
een  eijnde  te  maken ,  en  . . .  dat  de  prescriptien  in 
den  rechten  toegelaten  wordden,  niet  alleen  in 
gonsteo  en  £aTeure  Tan  den  possidenten  en  besit- 
teren,  mair  oic  in  a^ipmsten  Tan  den  negligenten 
en  dengheenen  die,  binnen  den  tyden  by  rechte 
oft  bij  eoetomen  dairtoe  geetatueert  en  innegestelt, 
heor  actie  oft  recht . . .  niet  en  znecken  noch  en 
achterTolgen . .  t.  s.  Tay.  328. 

AFHALEN,  bw.  (In  de  schilderkunst).  Waar- 
schijnlgk:  VeraUrken^  doen  mikomen,  ophalen  ^  fr. 
ftrtifier^  faire  reseortir,  rafiraiMr,  aviver,  (Eene 
seer  doiitére  lezing).  Eerst  en  alTOoren  moet  de- 
ssIto  Jaqnemaert  Terghuiden  de  tabemacle  met 
Oneer  LieTer  Yronwen  tot  up  de  creste,  al  Tan 
fynen  gaade  Terghult,  en  Toort  de  oresten  en  de 
]ooT«ren,  die  daemp  staen ,  ooc  al  Tan fynen gaude ; 
dies  moet  hj,  boTen,  tcruus  maken  Tan  fynen  gaude 
gerbroneert.  Item,  alle  de  cleene  paerken  al  Tan 
fynen  gaude  ghebruneert  en  gbestoffeert ,  al  tghuend 
datter  Tan  witten  behoort  afghehaelt,  den  grond 
gsnd.  Yoort  den  grond  achter  de  cleene  paerken, 
die  in  (emne  lopen,  gulden  laken  en  de  taber- 
nade  al  Tergult  al  Tan  fjnen  gaude;  en  TOort 
drie  groote  paerken  al  Tesghult  en  Toort  afghehaelt 
im  tghaotf^zy  np  cauesen(?)  ofte  up  taTorechte, 
ott  £ert  behoort,  den  grond  gaud.  Item,  deer- 
dergke  en  de  roosen  al  Teighult  Tan  ghelnruneer> 
den  gaude;   en  deerderycke  gbestoffeert  Tan  gaude 


en  Tan  groene;  en  de  ooorberderen  achter  Ter- 
seWert  en  de  snede  Terghult,  pylarea,  bessellen  (?) 
en  datter  es  Terghult  met  ghebruneerden  gaude» 
in  alzo  Terre  ulst  moghelio  es  en  makelic  Tan 
gaude.  —  Item,  de  twee  nederste  Toyen,  bliTende 
den  grond  al  Tan  azure,  en  de  snede  Tan  den 
Tojen,  beede  donderste  Toyen  Tan  fynen  saude 
ghebruneert ,  en  noch  de  molueren  boTen  Tan  fynen 
gaude,  en  dupperste  Toye  de  derde  Tan  fynen 
gaude,  en  alle  andre  personaigen,  borduren  en  alle 
andre  saken  a%hehaelt,  altoos  den  grond  gaud  TOor 
onser  Yrouwen  te  Bossut,  en  Tan  alle  andre  snede 
naTolghende  ghelyc  up  die  monstre.  —  Item,  in 
deerste  duere  zal  men  maken,  daer  onse  Heere  was 
onder  de  leeraren  in  den  temple,  en  daemaer  den 
Pallemsondagh ;  Toort,  OTer  dander  zyde,  in  de  duere 
den  Paesohdagh,  in  dander  duere  den  Synxendagh, 
en  bnnten  de  dueren  de  Tier  leeraers.  De  bordueren 
Tan  den  dueren  binnen  Tan  ghebruiieerden  gaude, 
en  de  dueren  Tan  goeden  olyeTerrewe.  Auden,  meng. , 
Y,  179.  Yoort,  angaende  de  personnaigen  Tan  den 
paercken,  ten  eersten,  in  de  gheesselinghe  Phila- 
tonis,  Tergult  Tan  ghebruneeiden  gaude,  en  het 
aTerecht  oec,  en  dat  Tan  asure  a%hehaelt  gi^ut, 
deurschynende  met  eenen  asurin  boort  met  Gricx 
ghescrifte,  en  de  andere  personnaigen  oock  Ter- 
gult Tan  ghebruneerden  gaude,  en  de  gheeseleers 
de  wambaysen  en  causen  al  Tan  ghebruneerden 
gaude,  de  causen  ghescakiert,  afghehaelt  metdiTor- 
sehe  cneusten.  Yoort  int  paero  Tan  cruusdraghen, 
den  God  al  Tergaut  Tan  ghebruneerden  gaude, 
met  een  schoon  borduere  sjghehaelt  gaudt  denr- 
sohynende.  Ib.  I,  300.  Van  de  hoofdiaféU  i»  de 
Kerke  ie  Nókere  (1627). 

AFHANCK,  zn.  Zijdebeuk,  fr.  nef  laterale.  || 
Deweloke  begraoTen  sullen  wesen  in  den  beuck 
oft  aff  hangen  deser  kerck.  Beekien  der  hegraefenMeen 
te  Asieke,  A».  1633. 

AFHEIMINGE,  zn.  t.  Thans  afkeimng,  fr. 
elóture.  ||  Wel  Terstaende  nochtans,  zoe  wanneer 
partije  hem  Tan  palinge,  afhijminge,  Tan  lichte, 
Tan  waterloope  oft  diergelljcke  oompt  gerichteiyck 
beclagen.  C  v.  Tkienen,  Hs.,  I,  4. 

AFHENDICH,  bn.  Afhandioh  (maken).  Ste- 
len^ fr.  dérober,  vUer.  jj  Die  yemants  anders  binnen, 
hoenderen,  gansen,  eynden,  duyTen  en  diergelycke 
geruchelte  afhendich  maecte,  Terbenrt  etc.  O.  o. 
Antw.  1645,  II,  24.  Zoe  wye  eenich  goet  boTindt 
(dat  hem  afhendich  gemaect  en  gestolen  is)  en  hy 
tseWe  goet  syne  can  gemaken , . .  dien  persoon  moet 
dat  goet  weder  Tolg«i.  Ib.  46. . . .  Behoudelyck  dat 
hy  ierst  ten  hegligen  sal  affirmeren  tseWe  goet 
hem  gestolen  te  syne  ofte  tegens  synen  danok  aff- 
hendich  gemaect.  C.  v.  Santk.^  Hs.  II,  18. 

Hem  afhendich  maken.  Zidk  te  toek  maken^ 

ziek  gekml  kouden ^  de  vlmckt  nemen^  fr.  m  tenUr 
oaekéf  i'absenter,  prendrê  la  fkite.  ||  Off  eynche 
weren,  die  . . .  misdaen  ind  gebroeckt  hedden,  ind 
sich  absenteirden  indaffhendich  machden.  O.  LxSge, 
27  juli  1469,  a.  43.  Tongeren.  Ist  dat  der  mesde- 
dich  hem  affhendioh  maict.  Ib.  11  deo.  1500,  a. 
29.  MaeteU. 

AFHENDICHEIT,  zn.  t.  Afwetigkeid,  fr.  absence. 
Il  Yercleerende  Toirts,  dat  indien  yemant,  tot  onser 
jurisdictie  beboerende,  misdedo,  en  onse  officieren 
denselTen  niet  en  hadden  geoorrigeert ,  mits  synder 
aff hendicheit ,  dat  alleene  onse  officieren  denselTen 
Terdeylen  [Tonnissen]  zullen.  Sekenk.  v.  Brab,fTeg. 
137,  f».  105  (1516). 

AFHILLEN,  bw.  Afkouweu,  fr.  tranehety  eou" 
per.  il  De  officier  crimineel  miste  leer  loerdelyok 


52 


AFH. 


AFC. 


aen  den  penoon  tui  K.  ,  eerst  Blaende  in  de  sohon- 
deren,  daemaer  int  hooft;  den  hak  wierd  nooh 
afghehilt.  Piot,  Chron,  656. 

AFHOF,  2n.  o.  Ten  ophoye  en  tenafhoye 
comen,  ten  hoogen  en  ten  lagen  gedinge,  fr.  amx 
pïaids  supérieur  et  inférieur,  \\  En  es  by  canae  yan 
dien  [leene]  sculdech,  ten  yermaenene  yan  mijnen 
Toers.  heere  oft  sgnen  stedehoudere ,  te  commen 
tsynen  gbedinghe,  ten  ophoye  en  ten  aïhoye.  Oende 
Charib.  118  (1402). 

AFHOOOEN,  bw.  Meer  lieden^  fr.  swrenehS- 
rir.  II  Welcke  hoochselen  sollen  moeten  betaelt 
worden  nair  kersmisse;  en  die  affgehoocht  sullen 
worden,  sullen  tselye  recht  yan  deaer  yoirwaerde 
genieten.  Acad,  d'archSol.  1857»  77  (1578). 

AFHOUDEN,  bw.  (afkidd,  af  hiel,  afgekou^ 
den  en  afgehouwen).  Af  houtoen ,  afkappen ,  fr.  con- 
per,  abatire.  \\  Die  eens  anderp  eyoken  heesters  oft 
opgaende  boomen  yan  herten  houte  afhielde  oft 
dede  aff houden,  yerbeurt  sijn  lijff  en  goet.  C.  o. 
Aniw.^  1545.,  II,  25.  Die  yemants  anders  weeck- 
hout,  boomen,  poten,  yorlen,  andere  diergelycke' 
affhielde  oft  affhouden  dede,  yerbeurt. .  Ib.  26.  Die 
eens  anders  eycken  heesters  oft  opgaende  boomen 
yan  herten  houte  aff  hiele  oft  dede  aSThouwen ,  yer- 
beurt yier  dobbel  breucke,  en  moet  deseyenwel 
partge  sijne  schaede  yier  dobbel  oprechten,  naer 
yerergerioge  yant  goet ,  en  niet  alleen  yan  de  weerde 
yan  de  affgehouwen  boomen.  Ib.  eomp.  TI,  1,  83. 
Oft  ijmant  sulcke  boomen  moetwillioh  hadde  affge- 
houden.  Ib.  34.  Soo  wie  eenighe  haghen  afhiele 
oft  snede.  C.  v.  Deume,  impr.  a.  400.  Soo  wie 
iemants  yruchtboomen ,  doornen  oft  eenigher- 
hande  hout  metten  wortel  uytstake  oft  afhiele.  Ib. 
a.  404.  Alle  de  yruchten,  yan  wat  nature  die  syn, 
soo  graen  als  sohaerhoot,  en  alderleye  opgaende 
hout,  weeck  en  herdt,  die  den  oooper  hem  yer- 
yoordert  naer  den  handtslaoh,  yoor  ae  goedenisse 
oft  erfifenisse,  af  te  houden  en  te  defructueren,  sijn 
sohuldich  te  yolgen  den  calengierder.  C.  v.  Santh. 
impr.,  a.  177. 

AFBOUWEN,  bw.  Zie  aphovdsv.  ||  Elo  mach 

boeme  planten  yoer  zijn  huus en  die  zelye 

tronken  en  afbouwen.  Lat.  tekst:  et  truneare  et 
amputare  eatdem  [arhorei].  K,  v,  SqffÜlaere,  1264, 

a.  58. 

AFJONSTE,  zn.  y.  Vijandtcht^,  ft.  hottiUté.  Dit 
es  dordenanoie,  zegghen  en  terminacie  yan  minen 
hoeren  yan  den  Bade,  up  en  yan  den  heesschen, 
aenspraken ,  ghescillen ,  twisten  en  aQonsten  die  N., 
of  een  zide,  en  N.  of  andere,  deen  den  andren 
gheheesoht  en  aenghesproken  hebben  en  dies  be- 
croninghe  ghedaen.    C.  o.   Aaltt,  Vowniê  19  Sept. 

1409. 

AFCAET8EN,  bw.  Wederleggen,  fr.  rSftOêr.  \\ 
Zulcke  blauwe  arffumenten  zyn  ghoet  om  afcaet- 
sen.  Ber.  tijden j  Ui,  262. 

AFKAPPEN,  bw.  Afhakken,  af  houwen,  fr. 
aèattre.  ||  Oft  aen  Lenart  Aerts, ...  op  pretext  der 
afigecabde  boomen  tot  optimmeringhe  des  huys,... 
oan  geweigerd  woorden . . ,  en  mt  Lenart  Aerts 
soude  moeten  die  affgecabde  boomen  laeten  oom- 
penseren  oft  yergoeden.  O.  gr.  Loon,  l,  560  (1699). 

AFKEER,  zn.  m.  Afkeering,  afwering,  fr. 
empéchement.  \\  Terclarende  daerenboyen,  tot  meerder 
afilceer  yan  dien  [nl.  smokkelarg],  dat  alle  de  con- 
trayenteurs  gel^cke  recherche  yan  conflscatien  onder- 
worpen sullen  biyyen  twee  jaeren  daemaer.  Plae. 
V.  JBrah.,  I,  826  (1632). 

AFKEEKEN»  onz*  en  bw.  Ook  onscheidbaar  ge- 
bruikt in  de  ascetische  taal.  1)  Afgaam  wm,  a^oigfk«n 


van ,  fr.  t'éeartêr.  ||  lerstwerf  hebben  aij  gheloeft  en 
gheloyen  hunnen  here ,  den  hertoghe  yorseid ,  dat  8|| 
in  allen  zaecken,  niet  uutffeecheiden ,  ghetrawelie 
bi  alle  sine  réchte  bliyen  selen ,  en  dat  belpen  ster- 
eken met  alle  hunne  macht,  en  daer  nemmermeer 
afkeeren,  om  engeenrehande  noet,  in  negheenre 
manieren.  Brab.  F.,  I,  841  (1848). 

2)  Afkeerig  maken,  verwijderen,  afwenden,  fr. 
détoumer,  éloigner,  ||  Ende  alsoo  nooh  in  yele  oorten 
en  quartieren  de  landen  onghebonwt  en  yoghelwey 
ligghen,  weeende  yele  en  yerscheyden  luydena%he- 
keert  en  yeryrempt  yan  de  lantbouwinghe.  Plae. 
V.  Brab.,  14  noy.  1588.  I,  877.  Bekier  ons,  Qod, 
onse  heylgheyer,  ende  af  kier  dinen  toeme  yan 
ons.  OeHjdb.  15»  E.  75  y«.  Averte  iram  tuam 
a  ncibit. 

Als  deelwoord:  verkeerd,  afgeweken,  afgedwaald, 
godddooe,  fr.  pervere,  impie.  \\  O  heer,  God,.. 
syn  [mI.  des  Zoons]  onnosel  saohtmodighe ,  oetmoe- 
dighe,  ghepijnde,  heiUghe  leyen  offer  ie  U,  hem^- 
Bche  yi^er,  yoer  mijn  onpuer  ioncheit,  yoer  mgn 
a^hekeerde  synlike  opwassen.  Qebedb,  15«  E.,  66. 
Hierom  en  sullen  die  yan  Gk>de  a%hekiert  sQn 
niet  weder  opstaen  int  gherichte,  noch  die  aonder 
in  den  raet  der  rechtyeerdigher ;  want  die  Here 
heyet  bekant  den  wech  der  rechtyeerdigher;  en 
der  a%hekierder  wech  sal  yergaen.  Iter  impiormm 
peribit.  Qetijdb,  15*  B.  102.  Ps.  1.  StoMb.  De 
wegh  der  godtloosen. 

AFKERVEN,  bw.  Afeehnjven  (b^  middd  vam 
kerven  op  een  stok)  van  eene  rekenmg,  ir,  dSekoT' 
ger  un  eomptê  (au  mogen  éPenlaUles  twr  un  bdion), 
II  Alsoo  men,  onlancx  geleden,  heeft  beyonden, 
dat  bij  eenighe  yan  de  brouwers,  in  'tafkeryen  en 
uijtyueren  yan  'tgheyrijt  bier,  zijn  gheconunitteeirt 
gheweest  merckeiycke  groote  bedrogen  en  £auten: 
om  daertegens  te  yersiene,  soo  is  geordonneert,  dat 
egeen  brouwere  yoortaen  hem  en  sal  yeryoorderen 
eenich  gheyryt  bier  af  te  kerffren  noch  te  doen 
afkerffyen,  tenzg  dat  t*selye  eerst  en  yooral  uyt- 
gheleet  zy  op  de  strate  of  op  den  yloer ,  op  de  pene . . , 
en  dat  oock  de  gheeworen  kerrelieden,  gheoommit- 
teert  of  alnoch  te  committeren  tot  het  yueren  yan 
t'gheyrydt  bier,  schuldioh  en  ghehouden  sullen 
zyn  t*selye  yoortaen  te  brenghen  yoor  t'kerffhois, 
om  aldaer  geyisiteert  te  worden  of  de  yaten  be- 
hooriyck  yol  zgn;  met  oock  of  is  conform  het  dT- 
kerffyen  gheiyck  men  useert  in  'tafschryyen  yan 
den  wyne,  en  consideratie  nemende,  dat  de  kerre- 
luijden  by  dese  ordonnantie  worden  beswaert  yan 
'ta^hekerft  bier  te  moeten  bringhen  yoor  *tkerff- 
huys,  soo  sullen  sy  enz.  JPlae.  v.  Brab.,  8  noy. 
1596.  n,  79. 

AFCNOOPEN,  bw.  Afknotien,  afem^dsn,  fr. 
eouper  ei  enlever,  \\  Noch  yermach  den  yoomomden 
hoochbailliu  alle  jaere,  binnen  den  tyt  dat  de 
yruchten  te  yelde  staen,  de  herweghen  te  doen 
beghaene,  en  deghene  die  te  naer  ghelabeurt  ofte 
besayt  zjjn  af  te  cnoopen  en  te  weeren  t*zijnen 
proffijcte,  ten  waere  dat  de  yoomomde  weghen 
haerlieder  tamelicke  wijdde,  breedde  en  paasaige 
hadden.  C.  o.  Aud.  III,  11. 

AFGOMENDE  (Ofcomende),  tegenw.  deelw.  yan 
Afcomen.  Afetammelingen,  fr.  deêoendanie.  ||  Yan 
eiker  name  die  sal  staen  in  den  erfbrief  yan  desen 
yorseiden  lande ,  so  sal  m^n  ghelden  yan  der  name , 
te  cope,  te  wissele  ende  ter  yersteryenessen ,  iig. 
d.,  si  ende  hare  ofcomende,  ende  nuner.  26  febr. 
1259.  Dese  rente,  die  ute  deeen  lande  gaet,  die 
moet  quiten  der  [de  heer]  B.  en  sin  afcomende, 
ofte  so  wie  so  (#to)  lant  houdende  es  ouer  [na]  den 


AFC. 


AFL. 


53 


hmn  [heer]  Henriol^e,  soe  dast  [data]  der  [de 
heer]  Henrio  negene  scade  en  hebbe,  no  sin  af- 
eomende.  t  mei  1294. 

AFCOHTER  (ATComnB).  Afêtamnuilinff,  fr.  dê»- 
mmdamt.  \\  Kindtskinderen ,  ofte  ander  haerlieder  af- 
oommers  in  rechte  linie,  succederen  den  grootheer, 
grouif rouwe,  en  andere  yan  hoogeren  ^ade,  soo 
rerre  dat  'er  geen  naerder  en  zijn,  daeraf  bij  des- 
oenderen,  noch  lerende.  C,  e.  &eni,  XXYI,  9. 
Kinftaldnderen,  ofte  ander  henrlieden  (yan  vader 
eó  moeder)  afoomers,  Bnocederen  in  rechte  linie 
den  grootheer ,  grootvrouwe  en  anderen  yan  hoo- 
gheren  graet,  hij  representatie.  C.  e.  SdingeUf 
XX,  10. 

AFC0M8T,  zn.  y.  OwrkomH^  fr.  arrivie,  vuiie. 
II  Alaoe  dat  die  yronwe  Margriete ,  eertahertoginne , . . 
tot  haer  laetate  afoomprt  in  desen  onsen  Neder- 
landen. . .  Bèktnk.  e.  Brab.,  reg.  1S6.  P.  285  (1611). 

AFCOOP,  zn.  In  de  tegenwoordige  beteekenis, 
fr.  rmektfi.  jj  Eeiat,  ten  pointe,  alse  yan  der 
qnitaoeldinghe  die  Lieyen  Lippens,  in  den  name 
Tan  Mergrieten  yan  der  Brucghen  sinen  wiye, 
Liabetten  BlanVaerta,  ghedaen  heeft  yan  der  yer- 
■terften  yan  Janne  yan  der  Braeghen,  haren 
yader  was,  bi  ynerme  yan  afkoepe.  C.  e.  &ent,  I, 
670,  VomwU  v.  1S99,  a.  1.2.  —  Afcoop  maken 

▼an  eene  straf,  ziek  er  vr^  of  ton  vam  koopmt^ 
fr.  m  radketer  éTuns  peine.  ||  Alle  ballingk ,  wordt  hij 
geyangen  eer  hij  yoldaen,  oft  tgerooede  yan  den 
heere  en  yan  der  stadt  gecregen  heeft,  die  wordt 
ge0xecnteert  yan  liye  oft  leden,  eii  en  mach  met 
egfaeenen  gelde  daer  afcoop  aff  maken.  C,  e.  Antw. 
1545,  I,  41. 
AFCOOPEN,   bw.   A—   kwellinRen,   tUh 

sr  vrif  «e»  Jroopen,  fr.  raéhefêr,  ||  In  dier  yoegen 
dat  de  yorseijde  oompositien  moofen  occasie  gegeyen 
hebben,  niet  alleenlijken  tot  misdaed  en  delicten, 
maer  ook  somtijden  tot  concussien,  soo  die  simpele 
en  befieesde  Inijden  (hoewel  sij  innocent  en  onnoo- 
sel  waren)  poogden  af  te  koopen  die  yexatien  en 
qnellingen ....  —  Andere  onbeyreesde  e%.  onbe- 
sehaemde  delinqnanten  misdeden  en  misbmijkten 
te  stoatelijker,  denkende  dat  al  'tselfde  met  gelde 
a%ekogt  en  geredimeert  sonde  mogen  worden  son- 
der  lijfstraf.  O.  erim.  «.  1570.  a.  18. 

AFCOPPELEN,  bw.  Afênyde»,  opvangen  ^  fr. 
amper,  imUreepter.  ||  Wel  wetende,  dat  binnen 
Greyelinghe  gheen  peerdeyolck  en  lach  om  hemlie- 
den den  wech  af  te  coppelen.  Piot  ,  Chron ,  814. 
2Sgne  Altese  sont  straok  yolck  yan  oorloghe  dau- 
waerts,  so  om  de  yictnaille  af  te  coppelen,  als  om  de 
andre  plaetsen  yan  8t.  Gheertmdenl]«rghe,  Boosen- 
dale,  Steenbeighe  en  andere  te  yerzekeren.  Ib.  711. 
Ende  alzo  dit  yolck  int  lant  liep  hanwaert  en 
danwaert,  om  den  roof  yan  de  beesten  en  andre 
goet,  wierden  somwils  afghecoppelt  yan  ons  ayan- 
tmien.  Ib.  727. 

AFKWTJTEN,  ATQTJmnr  (bij  naasting).  Afkoo- 
ptm^  wiikoopên^.h.  raeheter  (par  reiraii).  ||  Item, 
tossehen  snater  en  braeder  en  es  geen  naerscap 
deen  den  anderen  af  te  qniten.  C.  o.  ÜedSf  oudste  ^ 
a.  127.  Waer  dat  sake,  dat  een  man  huerde 
een  tanre  jegen  eenen  anderen  eü  hij  het  dan  bin- 
nen zijnen  terropte  oochte,  soe  waer  die  hneringe 
ynijte;  en  worde  hem  zijn  erye  afqnijt  [afgeqnijt?] 
yan  naerscape,  diegene  .  die 'd*erye  ontqnijt,  sonde 
behooden  al  dat  hij  op  d'erye  yonde  dat  den  erye 
toebehoirde  meiten  rechte.  Ib. 

AFLAET,  zn.  m.  Vtiepromg^  uUitek^  fr.  êoUlie, 

ff  Kijevnsnt  en  mach  bayten  synen  mnere ,  tot  eens 

anders  arrewaert,  eenighen  ensidrap,  noten,  orer- 


Bprongen,  hoofden  noch  diergeljcke  aflaten  maken 
oft  stellen ,  noch  oick  jet  nythangen  oft  ynytsteken 
yoordere  dan  synen  easidrup  oft  erre  bnyten  den 
mner  hom  toe  en  behoort.  C.  Antw.  1545.  Vm,  86. 

AFLAET.  1)  Vergigyniê,  Jtw^têéhMlng  (van 
tonden)  fr.  pardon,  rémitiion  (dee  p4ehh).  ||  O 
snete  hert  Ihu  Xpi,  io  yermane  Di  dijnre  barm- 
hertioheit  en  begheer  aflaet  en  yerghiffenisse  yan 
allen  mijnen  sunden.  Oebedb.  15«  E.  60. 

2)  Bedevaartplaatê ;  voUe  en  algemeene  Jnv^ 
eehelding  van  tonden,  fr.  lieude  pèierinaget  jubiU.  \\ 
Soe  en  doet  men  ooc  [geen  represaillien]  jegens 
ambassadeurs,  noch  jegens  dengheenen  die  gediach- 
yaert  zijn  ter  ooroonscip  te  commene,  oft  trecken 
in  yrije  marckten,  oft  in  groote  afflaten  en  pardoe- 
nen,  sonder  firanlde.  Pro/et,  erUn.  c.  98. 

AFLANCXINGE,  zn.  y.  Zijdekanten,  fr.  eÓiéê 
latSramx?  Xil  Lanoke.  IUa.f  ||  Daemaer  ghe- 
repareert  drie  altaren  met  tafelen,  aflanckynghe 
en  inghelposten  met  inghelen  daemp  steende,  en 
gordijnen.   TVoubles  mar.  I,  887. 

AFLATEN,  ow.  1)  Ophouden,  uiteeheiden,  fr. 
flnir,  oester,  ||  Noch  moet  dezeWe  ölandes  maken 
de  beelden ,  die  boyen  in't  werck  comen  znllen ;  te 
weten ,  waer  Joes  yan  Mechelen  aillaet,  daer  moet 
Glandes  beginnen  [beiden  waren  nl.  beeldhouwers]. 
Tongerloo,  20  (15.86).^ 

2)  (Yan  eene  beschuldiging).  Afiien  van,  laten 
varen,  tonder  vervolg  laten,  fr.  renonoer  è,  d^ 
eister  de,  ahandonner.  \\  Wairt  dat  een  gehuwet 
man  z\|n  wijf  accuseerde,  hij  mach  altijt,  alst  hem 
gelieft,  desisteren  en  aflaten  yan  der  acousacien. 
T.  n.  Tav.  114. 

AFLATINGE,  zn.  y.  Vergif eme,  vergeving, 
fr.  pardon ,  rémission.  \\  Dattu  .  .  m j  reyn  biechte 
en  ghewarighe  penitentie,  en  yolcomen  beteringhe, 
met  rechten  rauwe  en  willige  aflatinge  der  sunden 
yerleen  [s].  Oebedb.  16*  E.  8. 

AFLEGH,  zn.  m.  Afstand,  overtoHng,  fr.  oet' 
sion.  II  Ende  aengaende  de  gronden  yan  erfre  daerop 
gheene  huysen  en  staen,  zal  den  byleyere  yer- 
moghen  te  yerzoucken  aflech  fhebben  yan  zynen 
deele,  omme  alleene  te  ghebmyckene  ofte  te  yer- 
pachtene.  t*zynen  beliefte.  C.  o.  Aud.  XXÜ.  8. 

AFLEERÊN,  bw.  (Ben  yonnis).  Wijtigen^ 
fr.  rSformer.  \\  Noch  is  geordineert,  als  men 
eynich  gericht  yet  afleert,  dat  contrarie  is  den 
lantrocht,  dat  sy  des  nyet  meer  en  sullen  doen, 
op  die  pene  yan  eynen  wech  tot  sinte  j'aoops.  C,  gr. 
Loon,  I,  19  a.  Hl  (1548). 

AFLEGGEN,  hw.  A/brehen,  fr.  démolir.  \\  Be- 
taelt  N.  N.,  yan  dat  zy  den  torre  afleyden  toter 
steenplate.  Bsmbbt,  IY,  549  (1454).  Betaalt  N., 
yan  dat  hy  afleyde,  tbeelfroot  ende  die  docken- 
stellinghe,  zolderbalken ,  metsellerye,  alzoo  neder 
alst  nu  es.  Ib.  Item  hebben  de  yoirs.  supplianten 
int  jaer  yoerleden  moeten  afleggen  eenen  groeten 
luighen  muer  buyten  der  grooten  spuijen ,  ende  den- 
selyen  met  terras  ende  Mechelschen  caick  weder^ 
omme  opmaken.  St-aréh.  Diest,  Bdasfingen,  1588. 

2)  (Eene  gemeente,  eene  gilde).  Afschaffen,  fr. 
supprimer.  ||  Ende  bij  dijne  selyen  dagen  word- 
den in  Brabant  alle  die  gemeenten  af^eleet»  Piot, 
Chron.  18  (Zie  hieroyer  Hist.  de  Brux.  I.  84). 
A.  1810,  doen  wordt  d'ordene  yan  den  Tem- 
peliers afgeleet  yan  den  pauws  Clement  den  Y. 
Ib.  (^krielt  in  toecomende  tiden ,  dat  de  ycers.  gulde 
afgeleet  worde  en  te  nyeute  ghinghe.  Sermeme, 
22  (1422). 

8)  (Iemands  wettig  aandeel  in  een  goed).  Afstaan , 
laien  volgen,  fr.  etdür,  dêüerer.  jj  Als  een  gronde- 


54 


Aïl.. 


AFL. 


safe  fterft  en  heeft  twee  «men,  of  drie;  den  oad- 
tten  xone  oomt  dat  leen;  dander  Bone  mach  oom- 
men  heesschen  syn  derde  in  dat  leen,  en  dat 
moet  hy  honden  yan  zynen  hxoeder;  maer  eo  ne 
maoh  hi  nemmeer  goeda  deelen,  noch  erve  noch 
eatheyle,  van  diere  doot;  en  dat  derde  aal  doutse 
oflegghen  den  joncsten  hroeder  en  ten  minsten 
grieve  van  den  groeten  leene.  Leenr.  o.  1528,  27. 
Zoo  wanneer  yement  hegfaift  is  yaa  den  der- 
den duergaende,  d^hoirs  en  syn  niet  hedwinghe- 
liok  den  heghiften  af  te  legghen  yan  elcke  partye 
een  derde  en  de  partyen  te  splytene,  al  eist  datse 
commodieuBelick  souden  moghen  ghedeelt  werden; 
maer  ghestaen  midts  den  heghiften  reoompense 
doende  yan  de  werden  yan  dien  met  ander  goet 
ofte  ghelde.  C.  v,  Audên,  XX,  9.  Zoo  verre  den 
verderder  hem  niet  en  wilt  laeten  contenteren  over 
t'derde  van  de  leenen  mette  weerde  van  den  derde , 
den  leenhaudere  vermach  hem  af  te  legghene  van 
elck  leen  t*derde  in  specie,  oft  anders  in  leenen 
tot  de  weerde  van  dien.  Ih.-  XXT ,  3. 

4)  (Yeiordeningen).  TemUidoen,  aftckaff'm^  fr.  m^f- 
irê  ^  néaut,  supprimêr,  ammuler.  ||  En  willen 
dat  die  raet  van  onse  stat  van  Lovene,  wanneer 
dat  hi  wilt , . .  alle  dese  poenten . .  of  een  deel  daeraf 
verwandelen  mqghe  en  ander  maken,  of  al  afleg- 
ghen,  en  hqghen  en  nedessn.  Brab,  F.,  I,  198 
(1806).  Love*. 

6)  (Eenen  vrede).  Temietdoe»,  fr.  amnnlër,  ea»- 
êtir.  II  Die  oirvrede  ghegheven  in  der  manieren 
voors.  blijft  altljt  van  weerden,  totdat  partijen,  in 
presentie  van  twee  scepenen,  denselven  afflegghen. 
C.  e.  Zier,  IT,  17.  Totdat  partijen,  in  presentie 
van  eenen  van  de  horgemeesteren  oft  twee  sche- 
penen, denselven  vrede  casseren  ofte  a0Aggen  O. 
e.  Zoom,  II,  9.  Benselven  vrede  alsoo  ghegheven 
hiyft  goet  en  van  weerden,  totdat  partijen  gheaocor- 
deert  zQn,  en  voor  den  schouteth,  s^nen  stadhou- 
ders oft  vorster,  in  sijne  absentie,  en  twee  leen- 
mannen, gheconsenteert  sullen  hebben  den  vrede 
af  te  legghen.  O.  e.  Semihovan^  a.  188. 

6)  (Eenen  opstand).  Denvpen,  it,  Ho^er,  faire 
eêsêer,  ||  Item  hebben  wi  hen  gegeven  en  geven: 
waert  dat  eneoh  ambachte  mesgrepe  jegen  onse 
stat  vorghenoemt,  of  sette  hen  daerjegen,  in  cren- 
kenissen  der  stat,  soe  willen  wi  en  gebieden  onsen 
meier  van  Loven  dat  hi  dat  staphands  wederstae 
en  aflegge.  JSrab,  F.,  I,  732  (1306).  Loven. 

7)  (Geschil,  twist,  proces).  BijUggem,  heeUckteny 
sUohien,  verefftsnen^  fr.  aeeommoder,  terminer, 
frider,  ||  Omme  ave  te  legghene  dien  twist,  en 
omrae  pais  en  vrede  onderlinghe  te  hebben. 
19  jnni  1295.  Al  ghevielt,  dat  enxgh  gheselle 
twist,  debat  oft  disoort  hadde  deen  jeghen  den 
anderen,  dat  hem  dies  niemand  onderwinden  en 
sal  dat  ten  beste  te  sprekene . . . ,  mer  sullen  dat 
bringhen  bij  dekene  en  ghesworene,  om  dat  af  te 
legghene.  Sermems^  5,  C^i.  e.  1412  $  6.  Al  het- 
het^ne  vors.  zal  geobserveert  worden  in  saken, 
die  ter  rolle  ordinaerlick  vervolgt  worden  en  zijn 
van  importantien ,  oook  die  sommierlick  niet  en 
konnen  a^le^t  en  geslicht  worden.  C.  e.  Auden, 
8i^  d,  Koêt.  I,  51  (1619).  Alle  incidenten  occu- 
reiende  in  formele  processen,  zullen  oock  ter  rolle, 
ofte  by  schepenen,  sommierlick  a%eleyt  worden, 
ofte  gevocgt  worden  ten  principale  van  de  sake. 
Ib.  II,  6.  Om  alle  saken  tussohen  die  partijen 
aff  te  leggen  en  te  beslichten.  CharA.  a.  'êBoeeh^ 
f>.  107  v«..  Baad  e.  BrtA.^  21  febr.  1454.  Dat 
m^n  genedige  heere  van  CJharolois  der  voirs.  stat 
van  dan  Bossche  hadde  doen  soriven  dat  «yne  ba- 


gerte  waa  dat  die  voirs.  gesoille  tondion  hen  aff- 
geleyt  worden  bij  minnen.  Ib.,  F.  108  v^  De 
jugen  doen  altijts  groote  neerstichede  te  appoino- 
terene  en  aff  té  leggene  de  processen  die  voer 
hemlieden  hangen  in  materie  van  injurie,  apeda- 
lijck  als  zy  niet  dan  verbalen  s^n.  Praet,  erim,, 

0.  138. 

8)  A.—  eenen  dag.  Bdegpea^  fiébiedem^  mtroê- 
pen,  it,ordonnert  vmUier,  ||  Indien  de opghewonnen 
goeden  syn  exfgoeden ,  worden  dÏMraf  d^  soadaeeh- 
sohe  prodamatien  ghedaen  achtereen,  ter  puyen 
af,  ofte  op  de  dorpen  ter  kercken  uyt,  en  daeran- 
teynde,  op  eenen  sondach  daemaest  volghende, 
soo  wordt  daeraf  eenen  coopdach  a%heleecht  teghena 
eenen  sekeren  gheleghen  dach;  en  dien  ooopdaoh 
wordt  ghehoadoi  ten  selven  daeghe.  C.  v.  Breda^ 
a.  46. 

AFLEQQINOE,  zn.  v.  Loeeing,  afkoop  ^  ft. 
rédemptum^  raekai,  C.  v.  Loee»,  XIY,  17. 

AFLEIDEN,  bw.  (Toon,  getuigen,  oontschap). 
Bijbremgmi,  laiem  verkooren^  doem  vereeh^men  toar 
den  rechiett  om  ie  oerkale»  wU  zy  vam  de  taak 
weie»,  fr.  produire  de$  iSmoi»e^  les  faire  eomp»- 
ratire  en  ftuiiee.  Kil.  Leyden  de  ghetuygen.  U 
Soo  wanneer  partyen,  oft  een  van  beyden,  ten 
thoone  geadmitteert  sullen  wesen^  soo  sullen  sQ 
t'samen,  oft  elck  van  hun  in  *tbesunder,  schuld 
dich  en  gehouden  wesen  densalven  hunnen  thoon 
oft  thoonen  af  te  leyden  binnen  dry  ierste  naeat- 
comende  genecht-  df  roldaeghen.  C  e.  Jjier, 
St^lf  IX,  1.  DesgheHjokz  ni  men  voortaan  in 
'tafleyden  van  ghetugghen  aldaer  sohuldiffh  weaen 
partye  oft  synen  procureur  te  doen  dagnen,  om 
de  ghetugghen  te  commen  sien  produceren  en 
sweeren,  C.  v.  Anfw, ,  1^82 ,  Y,  10.  (De  CompUaiae^ 

1,  V,  12,  hebben  ,^eyden"  on  y^ejóen*).  Dat 
men  van  nu  voirtaen  den  thoon ,  die  men  doen  sal 
in  saecken  van  palingen,  erffsceydingen ,  meerin- 
gen, sal  verhooren  en  affleyden  in  'taensien  van 
der  plaatsen  daer  die  twist  om  is.  C.  e.  Sanikooeu , 
O.  19  apr.  1558,  a.  72.  Soo  wanneer  ijemandt  s^n 
getuggen  buijten  slandts  soude  moeten  affleyden, 
oft  zyn  feyten  gewarigen  met  getuijgen  buyten 
slants  gereyst  synde,  soo  sal  men  de  dagen  van 
thoone  meerderen  en  minderen.  Ib.,  8tyl,  a.  149.  — 
C.  V.  Aniw.,  oof»j».,  Y,  z,  14,  54.  —  O.  e.  Demme, 
Impr,,  a.  308.  —  Landi'-ok.  e.  Megkem,,  1546,  a.  4. 

AFLEIDINQE,  sn.  v.  Afleedinge  des 
zins.  Afioijhinff  vcm  de  namen,  Mm  kei  gegomd 
vertiamd,  doUng^  fr.  déoiaüon  dee  eens,  de  la  eaimê 
raiêon^  dberraüom.  ||  Want  *t  ea  een  groote  wreet- 
heyt  voor  die  dooden  niet  te  willen  bidden,  die 
in  die  onsaoheUke  pyne  dee  vagheviers  sgn;  en 
noch  egst  een  meeraer  vertwyffelinghe  voor  hem 
zelven  naer  zgn  doot  niet  te  willen  ghebeden  heb- 
ben, ofte  *t  es  een  groote  afleedynghe  des  zins.  Ber. 
tijden,  III,  307. 

AFLEREN.  Zie  atpollisbsn. 

AFLESEN,  bw.  Afbreken,  ook  afkeoÊon,  fr. 
démolir,  —  en  entever.  ||  Dat  men  nimmermeer 
zeker  en  zal  wesen  up  tzelve  werok,  tenzy  tselve 
a^helesen  zy  gheheelick  en  van  den  gronde  nieuwe 
ghemaect,  up  den  voet  en  met  de  materialen  die 
zy  [aZ.  de  gezworenen]  daertoe  suggereerden;  hoe- 
wel zy  nochtans  wel  eenige  hope  hadden  van 
'tselve  werok  te  houden  staene,  anesende  alleene- 
liok  de  vauseren  en  pilaeren,  maer  dat  het  noch- 
tans verre  tsekerste  was  tzelve  werok  gheheel  ei  te 
lesen.  Tpriama,  I,  360  (1622).  Yoor  't  ontdeo- 
ken  en  aflezen  van  schaillien  up  den  dake  van 
deae  comptoiren,  en  deselve  weder  te  deoketi  eó 


AFL. 


AFN. 


55 


1^0011,  tsynder  rysqne  synde  alle  de  Behaülien  die 
breken  eoud«n.  Ib.  864  (1622).  Be  Petyt  Moine 
[jmM  flMM«,  het  mannikje]  was  gequartileert, 
niel  je^iensteende  dal  hj  priester  waa;  maer  al- 
Tona  WO  laa  men  of  aine  cnme.  Cl.  y.  Djxmudb  ,  136. 
AFLUF  (▲m.niT),  sn.  o.  1)  Dood,  otferl^dom, 
tt.  flMrf,  iéeis.  \\  Indien  dat  eeneghe  Tan  dé  tootb. 
^Moocfaie  eerflilw  laarenten  naer  daflyf  Tan  den 
eenten  oreriedene  gheloet  wierden.  C  e.  Amd.,  Cah, 

8)  DoododbmU  een  poorter» ,  van  iêdem  oenmr  maa^ 
mèópp^t  fir.  droii  morimtdre  de  homrgeoiêy  de  mem- 
krm  d^wm  eoeUU.  ||  Waert  ao  dat  yement  siin  aflüf 
ooopan  wilde  binnen  sinen  leyenden  live,  ao  aal 
hj  ooe  gheven  xij  a.  par.  JBelg,  Mue.  IT,  420 
(148S).  Rederijker»  te  Sas»eU.  Wanneer  eenid^ 
penoQB,  in't  aelTe  gulde  weeende,  aflyrich  werdt, 
ni  gheren  toot  aQn  aflgl . .  A^dem.  meng.  I,  114 
(1618).  G!oa/«iieriM«r«.  Ter  doot  es  ele  poortere  en 
poorterMe  aenldich,  Tan  afllTe,  xüij  s.  parisia; 
daemf  de  elete  ran  der  stede  heeft,  Tan  der  doot 
ts  teekenene,  de  ij  s.  paritis.  C.  e.  Aakt,  JSuitei^ 
poorter»  y  a.  7,  bis.  414. 

8)  MeerUjk  redkiy  eUManr  hj  ^ toverijen  der 
dienetbare  Heden,  tt.  droU  teignenrial  exiffiUe  em 
dééèe  dee  gen»  de  eondition  eervUe,  \\  De  fure  quod 
aflief  «osolar  eie^mU  [jÊerm]  wif  den,  tolvant,  Cart. 
St-TVond.,  I,  n;  10  (1056).  It.  n».  14  (1060). 

AFLUYICH  (AnnriCH),  bn.  1)  Afiyyich 
maken,  dooden,  om  kei  leven  brengen,  tt.  tner.  \\ 
Om  t*i^pprahendeten  1) . . ,  die  men  Terstaen  hadde 
aldaer  gerlucht  te  xyne  up  'tgewydde,  naerdat 
hy ,  «p  Uiyeooninghenafont,  afliTieh  ghemaect  hadde 
esoen  Spaeaaehen  soldaat  ghestaen  hebbende  np 
tjik  aenünelle.  Sbmbbt,  I,  264  (1608). 

8)  A.—  worden,  sterven,  overlijden,  ft. mourir, 
Oodtöda  seer  gebruikelijke  bewoording;  komt  nog 
ala  vefooderd  foor  by  SLbaübbb.  ||  Als  yader  en 
noedaPSy  somen  en  doehteien  hebbende,  aflynch 
waden.  C  'eland»  v,  Meeheten,  leenhof,  III,  8. 

AFLIJTICBEIT,  zn.  ▼.  Dood,  tt.  mort.  |j  Alle 
de  goeden  dee  afflirighen,  die  denselven  afliyigen 
ten  dage  yan  synder  afliyiehet  met  yolle  rechte 
alaoeh  yraeven  toebehoorende.  C.  e.  Aniw,,  1646, 
XIII ,  18.  D*efffgenamen  hebben  keuse ,  oft  sy 
taterflraya  e^  [de]  goeden  willen  aenyeeiden  gelyck 
dail  waa  ten  dagfae  yan  der  afliyicheit  des  d«xlen, 
OB  •  •  •  Id.  ,  a.  89. 

AFLOOPKN,  o.  w.  Afloopende  payemen- 
ten.  BetéUngen,  die  op  bepaalde  termijnen  moeten 
gentMeden^  fr.  pmgement»  éehdonné»,  \\  De  renten 
daarop  [al.  op  huisen]  beset  bebben  nature  yan 
atfvaidiicheyt ,  natghedaen  lytrenten  en  afloopende 
payemanten,  deweleke  (al  syn  die  gerealiseert) 
bakenl  i^  mobiliaire.  O.  e.  Qent,  VI,  19. 

AFLUICK,  sn.  m.  AfelmUing  tu»»éken  hei 
hoor  em  den  krmiebemk  in  de  M.  K.  kerken,  fr.  eló- 
imre  dm  ektemr  dame  Ie»  égUee»  C.  J2.  ||  Eenighe  yan 
hamlieden  biaeoken,  in  de  kerke,  eenighe  onteren 
an  aflnyeken  yan  dien,  die  gheheele  bleyen  weeren 
ter   eerate  biaaoke.    TroeMs»  mar»^  III,  98.   Zie 

aYCÜICKBB  eo  AVLVIOKSBL. 

AFLUICKEN,  (oniumr).  bw.  Af»Unien,  fr. 
e^arer.  |)  Wie,  die  seerier  [dioogscheerder]  es 
en  ffaewanden  bond  in  lyn  huns,  om  dxapieren, 
moet  enen  wynkel  of  doen  Inken  in  den  yoonrloer, 
npgMnde  toten  solder  of  toten  oyerst  yan  den 
bnns,  mida  dat  gheen  aolder  boyen  ne  sy,  daarin 
dat  hy  «oen  aeeidiach  honden  cal  en  dat  den  soar- 
«nboehta  toebehoort    Oorporaiione  190  (1380> 

AFI#UICK£Ny    m.   o.  AfeUnOag,  fr.  elóimre. 


\\  An  Caerle  de  Groook,  te  weten  sj  so.  par.  yer» 
teert  in  het  maecken  yan  het  concept  yan  grootte 
eü  langhde  yan  den  haute  om  het  afluacken  yan 
de   drie   chooren.  Rbmbbt,   IV,  682  (1690).  Zie 

▲PLÜICK  en  AFLVICK8BL. 

AFLUICKttEL,  en.  o.  AfelmHng,  fr.  el^tnre.  || 
Aen  Mr.  Otmaer  yan  Ommen,  ter  causen  dat  hy 
gheleyert  en  ghemaect  heeft  beede  de  aflnucxelen 
yan  den  hoogen  choor,  mitsgaders  de  gestoelten  en 
lessenaers,  yy«  iiy»  xyiy  Ib.  par.  Bbmbbt,  IV, 
688  (1696).  Zie  atlviok  en  aplüiokbv. 

AFMALEN,  bw.  (Het  molenwater).  Ferbrmken 
door  hei  malen ,  fr.  abeorber  en  monlani.  \\  En  soo 
wanneer  dat  d*  water  oleer  [oleen]  is ,  sal  de  yoors^ 
molder  d'  water  in  den  yoors.  yyyer  mogen  laten 
nyt-  en  innegaen,  behoudeiyck  dat  dieselye  molder 
d'  water  onder  den  yoors.  pegel  niet  afinalen  en  sal. 
Mabtihbz,  244  (1456).  Eenen  pegel,...  daemaer 
de  melders  yan  derselyen  molen  hun  seWen  moaen 
richten  om  d*  water  desselfr  ygyers  ed  der  beken 
aldaer  loopende  hooger  noch  neder  te  mogen  af- 
malen,  anders  dan  denselyen  pegel  bewyst.  Ib. 
246  (1467). 

AFNEEMSCHOTELE ,  sn.  y.  Sehotd  of  bord, 
om  de  epijten  op  te  dienen  en  van  te^el  te  nemen, 
fr.  flaieam  è  eervir  et  è  de»»ervir  O.  v,  Anim, 
1682,  XIjI,  100. 

AFNEIGEN,  ow.,  met  het  yoors.  in.  Afie^ken 
van,  tieh  afwenden  van ,  fr.  »e  détoumer  de,  e'éear^ 
ter  de.  ||  Die  afioeyghen  in  *t  yerbont,  die  saltu, 
Here,  brenghen  mittiendie  boesheit  doen.  €M^db, 
16«  £.,  86.  Fs.  124.  Dedinanie»  in  obligaiioneB. 
Statenb.  126.  Die  haer  neygen  tot  hare  kromme 
wegen.  Db  8act.  Cemcs  ^  »e  déUmmemi  dan»  de» 
voie»  tortne». 

AFNEMEN,  bw.  1)  Wegnemen,  temeidoen,  ver- 
lichten,  fr.  effaeer,  aUêger,  ||  Oft  by  statute  waire 
geordineert:  soe  wye  iemcöide  quetste  in  d*aen- 
sicht.  dat  hy  yerbueren  zoude  c  pont,  en  wy 
ieméhde  quetste  in  der  straten,  die  soude  yerbueren 
dobbel  broecke;  en  soe  wat  faicte  by  naohte  ge- 
yiele,  daeraf  souden  alle  die  broeokai  dobbe- 
lerens  en  het  dan  gebnerde,  dat  iement  eenen 
anderen  in  syn  aensioht  quetste  by  nachte  en  opter 
straten,  soe  is  die  yraeet  oft  die  fi^teur  alle  die 
penen  gedobbeleert  betuen  sal,  oft  dat  hy  alleene 
sal  gestaan  matter  pnncipaelder  sommen  yan  o  pont 
te  betalen.'  Daerop  suldy  weten  yoir  een  antwoude: 
dat  hy  alle  die  penen  en  broeoken  betaelen  sal 
nae  de  forme  yan  den  statuten,  die  te  onderhouden 
ayn  alsoe  die  spreken,  en  d'een  misdaet  en  sal 
d*«nder  niet  afeemen.  T.  D.  Tat.  61.  Andere 
sepgen  en  argueren  dat  dair  schynen  te  wesen  y 
misdaden,  d'eene  yan  den  steeken,  d*andere  by 
radene  yan  der  plaeteen  dair  't&yt  mede  geacgra- 
yeert  en  beswairt  wort,  en  s^gÉsn  alsoe  dat  cPeen 
d'andere  niet  en  yerlioht  noch  af  en  neempt.  Ib.  62. 

2)  In  rekening  brengen,  afoorderen,  afeieehen,  h. 
porier  en  compte,  rMamer,  esriger,  ||  8oo  yerre  bor- 
gemeester en  schepenen  beyinden,  dat  de  schrifineren 
grooter  gemaeckt  syn  dan  en  behoort,  en  dat  alsoo 
.partye  te  yele  a%enomen  is,  fselye  moeten  d*adyo- 
eaten,  fhnnder  oidonnantie,  wederkeeren.  O.  v.  Antw. 
üomp»  V ,  iy ,  6. 

8)  Jaaea,  invorderen,  fr,  reoomorer.  ||  D'oyeruwm» 
boirs  sullen . . . ,  om  deselye  [momboirs]  daartoe  te 
yermanen  en  bedwingen ,  en  tot  dien  o^  de  penen 
daartoe  steende  te  doen  afnemen.  C.  e.  Loven, 
Weeek.  24.  Alles  op  de  penen,  boeten  en  oorrec- 
tien  daerinne  begrepen,  dM  wy  willen  hen  by  den 
yoo».  .onsan  aehoutefc,  «fi  andere  dien  taelye  aan- 


56 


AFN. 


AFR. 


gaen  sal,  mogen  B%enomen  en  aen  hen  Terhaelt 
te  wordene.  C.  v.  Santhooen^  Stijl  ^  in  fine, 

4)  VBreffenem^  vergoeden  ^  ir.  égeUer,  campenser. 
II  Wairt  Boe,  dat  men  niet  en  wiste  wyens  heeste 
den  oploop  hadde  gedaen  [nl.  de  mijne  of  de  uwe] 
geen  van  beijden  en  soude  den  anderen  beteren; 
want  geiycke  misdaden  wordden  onderlinghe  eyen- 
geiyc  afgenomen*  Y.  d.  Tay.  88  y^. 

6)  Mei  verbeurd  verklaren y  de  inbeslagneming, 
fr.  oonfiêcatum^  taieie.  ||  l«ioch  isser  een  ander  wet, 
ghenaemt:  Deken  en  gheswoorene  van  den  cooren- 
huyse.  Die  doen  onderhouden  en  ter  executie 
legghen  de  placcaten  yan  den  prince  ende  de  ordon- 
nantien  politique  hg  heere  en  weth  ghemaect  en 
ghestatueert  opt  faict  yan  den  ooophandel  yan  den 
graene,  b\)  het  confisquieren  en  atnemen  yan  de 
graenen  die  yercocht  zyn  in  contrarien  yan  de 
Yoors.    placcaten    en    ordonnantien.    C,   v.  AaUi, 

m,  3. 

AFN£MEN,  ku.  o.  Ferminderit^ ,  tekoridoen, 
fr.  anwimdriesement,  ||  Dat  N.  [een  misdadige] 
ontoomen  en  wechgeloopen  is  tot  bnyten  minder 
heerlicheijt  en  jurisdictien,  ter  grooter  scaemten 
en  afiiemen  yan  m\jnder  'jurisdictien.  y.  d.  Tay. 
86  y^  Behoudelgck  dien,  dat  dit  accoordt,  oyer- 
drach  en  tractaet  sal  s\jn  eü  bl\jyen  sonder  eenighe 
prejudicie,  afnemen  oft  achteideel  yan  der  oom- 
municatien  die  men  namaels  op  die  deucht  oft 
ondeucht  yan  de  yoors.  preyilegie . .  sal  moghen 
houden.  £lae.  v.  Brab.,  18  jan:  1490.  I,  14.  Dat 
nochtan  alsulcke  statuten,  niet  en  syn  in  afioemen 
onser  jurisdictien  oft  der  kerckenyriheit.  C.  v.  St. 
Tmiden,  14«  £,  §  18.  Dat  onse  yassallen  en  mannen 
yan  leenen,  die  pretenderen  bedr\jty  jurisdictie, 
specificatie  en  andere  heerlycheden  te  hebben . . , 
deselye  bu\jten  de  limiten  yan  dien  extenderen . . , 
alleene  in  usurpatie,  yerminderinghe  en  affnemin- 
ghe  yan  onse  heeriycheden*  JPlae.  v.  Brab,,  18  noy. 
1446.  I.  269. 

AFPAND£N,  bw.  Qerecktd^  uUminnêm,  pan- 
den of  verkoopen,  onteigenen,  ir.  éuincer,  exéaUer, 
II  De  renthener  yermagh  de  haeffoiycke  goeden 
op  synen  grondt  wesende  yoor  syne  t'achterheydt 
t'executeren  en  af  te  panden.  C.  o.  Brusêel,  1607. 
a.  98.  Chbistuit:  excutere,  Yoor  lyftoohtrenten 
magh  men  executeren  en  afpanden  de  haefielycke 
goeden  yan  den  debiteur  . . ,  sonder  te  moghen 
eyinceren  de  panden  oft  er^^oeden  daerop  de  lyf- 
renten  beset  zyn.  Ib.  110.  CumsTiJir:  nee  evinoi 
'poêewnt  Weloken  naeryolgende  moet  den  dienaer, 
naer  syn  beste,  den  pandt  [nl,  den  tot  onderpand 
gegeyen  grond]  neerstelyok  oyersien,  oft  daereenige 
meubelen  op  waren;  en  indien  jae,  soo  yerre  cUe 
toebehooren  den  proprietaris  oft  huerlinck  yan  den 
pandt,  en  anderssints  niet,  en  deselye  weerdt  zyn 
de  kosten  yan  dien  dage  oft  gange,  met  d'onkosten 
yan  yerkoope,  moet  die  afpanden,  scheydende  ten 
dien  dage  al  te  samen  daermede  yandaer.  £n  soo 
wanneer  den  klager  de  afgepande  meubelen  wilt 
executeren,  moet  den  dienaer  die  yoor  schepenen 
yerthoonen,  en  yoorts  anderssints  daerinne  proce- 
deren gelyck  etc.  C,  v.  Loven  ^  lY,  2.  Permit- 
terende mits  desen  aen  die  yan  het  yoorsyt  apothe- 
kers ambacht  die  huysen  yan  docters,  barbiers, 
ohimrsyns,  droguisten,  speciers..,  met  interyentie 
yan  schepenen  te  yisiteren ,  en  aldaer  af  te  panden 
alle  de  yerboden  instrumenten  en  waeren,  die  sy 
sullen  aldaer  hebben  geyonden.  Aead,  d^arcAéol,^ 
1862,  blz.  265,  1729—82,  a.  14.  Bruatd. 

AFPAMDI^GE,  zn.  y.  Gereekiel^  verkoo- 
fMtg^    fr.  veiUe  jwdnicywre.   \\   Insgeljcx  oyok   die 


schepenen-brieyen  yan  yerletten  renten,  geyonnist 
synde  by  a^pandinghe  yan  des  men  op  doi  grondt 
yindt.  C.  o.  Bnued,  1570.  a.  46.  Item,  hebben 
deselye  borghemeesteren,  schapenen  en  nuidt  noch 
kennisse  en  judicature  yan  saien  rakende . . ,  exe- 
cutien  yan  Yonnissen  en  gheyonniste  schepene-brie- 
yen,  efi  yan  afpandingen,  üie  by  dé  dienaeren  der 
stadt  ghedaen  worden.  Ib.  1607.  a.  43.  CHBiSTUir: 
de  vendiiionibtu  mobiUum  que  fiemi  per  mimiêirae 
ovaU<U%s,  Soo  wanneer  de  ghecondemneerde  o/tL 
yerobiigeerde  zyn  persoonen  yan  groote  qualiteit, 
wordt  d*executie,  uyt  ciyiliteyt,  ghedaen  by  den 
amptman  oft  synen  lieutenant,  soo  by  apprehenaie 
yan  den  persoon,  als  by  afpandinghe  en  yerkoo- 
pinghe  yan  de  goeden  desselfs  ghecondemneerde 
oft  yerobiigeerde.  Ib.  a.  90.  Chkistijxt:  tam  m 
apprehenewne  perêona  qnam  vemdidwn/e  Umarwm, 
De  dienaren,  aleer  sy  eenige  executie  oft  a^pan- 
dinge  mogen  doen,  zyn  gehouden  de  ghecondem- 
neerde partye  eerst  en  yooral  te  sommeren  yoor 
*t  yoldoen  yan  de  yonnissen  oft  oondemnatien.  Ib. 
a.  92.  ChbibtuK:  antequam  exeetUwnem  ami  vendi- 
ttanem  facere  poêsint,  fiy  afpandinge  en  yerooo- 
pinge  yan  de  meubele  goeden.  Ib.  &.  Chbibtuit: 
vendendo  mobiUa, 

AJ<'P£L»£M,  bw.  (gemeen).  Afroeeen,  ranêelem, 
fr.  roeier.  \\  Dat  desen  N.  daerop  geantwoordt 
heeft:  lek  moet  N.  gaen  wat  a^lsen,  hy  heeft 
myn  suster  den  arm  oyezgeslaogen.  8t,'Ar^.  te 
Dieet  y  JProoee  Drossaard  i  Jughtmans,  1776. 

AFPElbSiMGE,  zn.  y.  Thans  afperei^g,  fr. 
exioreiou.  ||  Dat  wi  hen  in  hoeren  persoenen  oft 
goeden,  met  beeden,  assisen  oft  met  dreighingen 
oft  met  anderen  a^rsyngen  en  bedwange . . .  nyet 
bedwyngen  en  soelen.  lAt.  tekst:  per  aliae  extor^ 
eione*.  Jkmde  Booib.  10  y^  17  juni  1290. 

AFPULEN,  bw.  (Kanten).  Afpalen,  mei  tta- 
ketten  bezetten  ^  fr  paliiS€tder,  ||  Het  oprechten  yan 
de  mueren  en  al'pylen  Yan  de  Senne-canten  en 
maelbeken,  alsoo  wel  als  t^gen  de  yeeten.  Mab- 
TIKIZ,   66. 

Ai«'QUIJT£N,  bw.  (Eene  rent,  lasten).  Thans 
af  kwijten  ,  yeroud.,  e^floeeeny  afkoopen,  ir.raekeier, 
remUmrser.  \\  Boe  wye  eenighe  rente  afquiten  wille, 
die  moet ,  boYen  de  capitale  penningen  en  achterstel , 
oick  betaelen  den  oonstitutie-bri^.  C,  v.  Antw., 
1645,  Yi,  66.  Worden  eenighe  renten  a%equeten, 
daeraff  moeghen  sy  [nl.  de  momboren]  de  penningen 
wel  ontlangen.  Ib.  X,  14.  Soe  yerre  die  commeren, 
renten  oft  ohynsen  staende  den  huwelycke  worden 
atgequeten  oft  gelost.  Ib.  XI,  68,  en  paeeim. 

Ai«'RAP£N,  bw.  Afsnijden,  fr.  eimper.  ||  Trek- 
kende uut  een  deyn  mesken,  was  hem  den  rou- 
per  [nl.  de  keel]  afrapende.  Piot,  Ckron.  838. 

A1*'H££D£M ,  bw.  ^Eenen  muur).  Ben  kalk  der 
voegen  afsekrappen,  fr.  roeier,  enlever  la  okamx  des 
fotnis,  II  Dit  Yoomomde  werck  [ni.  een  muurwerk] 
den  aennemere  wert  ghehouden  yan  buuten  zuyer- 
licken  af  te  reedene  en  te  pinchéelene.  Sbxbst, 
II,  337. 

AF&OEPEN,  bw.  (Een  bankroetier).  Afkondi- 
gen, fr.  prodamer.  ||  lïiemant  en  mach  een  afl^ 
roepen  banokeroetier  in  syn  huys  ont&ngen.  C.  e. 
Antw.  comp.y  lY,  xyj,  62. 

Ai«'BIJT£N  (Aefiryten),  bw.  Afsekenrem,  fr. 
déehirer,  enlever  en  dêekirami.  \\  Weert  [ware 
het]  dat  eynich  mensche  wit  Uen  coohte,  en 
hem  mate  gebreike  [gebrake],  oft  dat  yemant 
anders  laken  maiokde  die  mate  gebreicke,  na  der 
yerwen,  denen  solde  men  een  JUtse  aeÜ^^tan  eA 
die  zegel  aefidoen,  en  yeroopende  Yoer  dat  sy  syn. 


AFR. 


AFS. 


57 


0.  Xi^.  1  juni  14118,  ».  84.  Sai9êlL B^airmêtên, 
Mmk  tran  hefc  w.  Eeldan  mui  bniten  Limburg. 

AFHUIMINGE,  snw.  r.  (van  eenen  puid). 
Aftimad,  fir.  «Mowmmmii^.  |)  Dst  hel  gericht,  toi 
▼«Koeek  Tan  partliien,  aal  geleit  geyen,...  Énde 
diBTMie  ail  men  diymael  affirajminge  wjam.,  op 
Tg  feiUinget  enda,  ist  noet,  altemael  daeinroer  pen- 
dan,   ende  dan  het  groei  gebpt  doen.  O.  yr.  Xoo», 

1,  14  (1648,  a.  ^). 

AFÖAET,  RL  m.  Door  Ds  Tbixb  en,  na  hem, 
door  Ybbdam,  TerUaard  als:  Latwerk  met  hd- 
Imd  howemvlaki  in  het  Fr.  Moulmr«,  ehapiUam  avee 
mrfaeÊ  êt^ênemre  laefwi^;  in  onze  Coet.  toegepaet 
op  eenen  overëproiÊg^  uMaai,  .mttiék,  fir.  moUUb^ 
nrofmêmn ,  boren  op  eenen  eteenen  maar,  eenen 
nonten  wuid  of  beaohot ,  êêae  komU  of  kroomlijtt, 
Zm  ook  Kil.  Afsaet  ,afhanck,  orertpronck, 
OToratock.  Afhanok  aen  den  timmer.  ||  Die 
een  gedaet  gheli)nt  wil  setten  tusBohen  sQn  efi 
agna  gheboeien  erfre,  ia  a^uldioh  *taelfe  aoe  venre 
?an  sQna  gheboeien  erfre  te  setten,  als  den  oesy- 
drap  en  d'a&aten  beboefen,  alaoe  nyemant  oeey- 
drap  ott  anokerehoefden  nooh  afgaten  [l,  afsaten] 
hebben  oft  aetten  en  mach  bnjten  syn  erfre,  aon- 
der  eonaenl  Tan  zijnen  geboeie.  O.  o.  JtfeeA.,  XIV, 
11.  (De  Lat.  Tert.  heeft  Terkeeideiyk  mUet).  Ook 
C  9.  Lur,  XUl.  9.  Die  een  ghedeckt  ghelint  wilt 
•eClen,  moet  bei  aoo  Terre  rteUen  Tan  syn  ghe- 
bnevBD  erre  als  den  oaiedrap  en  afnten  behoeyen. 
C.  o.  JSamik,,  Imp,  148.  lïiemani  en  mach  buyten 
agnen  moer,  tot  eens  anders  errewaerts,  eenigen 
ojaidrup,  noten,  orersprongen,  noch  dierghéiyke 
afaattm  maeeken  oft  stellen,  noch  oock  yet  wthan- 
^len  aft  wtsteken  Toosder  dan  sgne  oysidrup  oft 
erve  bayten  den  muer  hem  toe  en  behoort.  O.  e» 
Aaim..  1682,  LXII,  44. 

AF8AG£N,  b.  w.  (het  hoofd).  Afwagtn,  fr.  «otsr. 
II  Wie  Tvoawen  of  ioneTioawen  Tereiachte,  men 
aai  hem  den  hals  aÜMgen  mit  eenre  planoken.  IT. 
*.  Brmsê.f  1892.  8o  wie  Tioawe  oft  jonfroawen 
veMnehte,  aal  men  sinen  hals  alaagen  met  eenre 
pfamoken.  K,  v.  Waaikêmt  1866,  a.  21. 

AFttCH££D£N,o.  w.  A.-—  Tan  eene  daohte. 

Lmiem  ear«s,  afioêm  mM,  fr.  remmeer  èj  es  détUtêr 
ds.  II  Al  wilde  den  dager  syn  klachte  laten  Taren, 
nyi  wofete  Tallen,  ofte  (&Mraf  aoheeden ,  soo  Termaoh 
den  baillia  danof  Twnrolch  te  doen,  soo  Terre  als 
t  oOeie  aengaei.  C.  e.  Oml,  XI.  18. 

Air»CH£iD£N,  zn.  o.  1)  Afloop,  emde  (Tan  de 
huur),  b,  ewpwaium  (de  bail).  ||  Behoodelyok  dat 
hy,  in  'tafiofaeyden  Tan  syne  hoer,  deselTO  erre 
wederom  stelle  in  solcken  goeden  staet  ende  weaen 
ala  die  waa  doen  hy  daeraen  qoam.  C  e.  Xoiwi, 
XL  8.  Oock  mits  dat  hy  deaelTe  [erve]  in  't  aüscey- 
den  aielle  in  solcken  staet  als  zy  toot  syn  inoomen 
is  geweest.  C.  e.  Jhett^  TZ.  XIII,  14.  Voor  soo  Tole 
het  oeconeerde,  dat,  by  caa  fortoit,  op  de  landen 
Tan  eenige  paohthoeren  ofte  aytpachten  ten  af- 
eebeiden  geen  jonge  klaTers  berooden  en  wierden. 
a  e.  Amd.,  8«  d.,  12  aag.  1767,  a.  10. 

2)  Uit  eena  bediening.  ||  Waeri  en  ghoTialt 
ao,  dat  eeneghe  deelen  %  den  Toochden  ghemaect 
en  ghepaaaeert  noch  niet  ten  boacke  oommen  en 
waaran  ten  haren  alacheedene.  Ib.,  80  sept.  1606, 

m.  ia 

AF8CH££T,  m.  o.  1)  Otm,  ^rmtêtOimèmg , 
ftuilf  fr.  UtÊÊiiU^  horné,  \\  Gtechten  staande  int 
gfaesóheei  Tan  erfren  syn  te  handen  over  gh^ 
meene  • . . ;  en  daer  d'een  syde  leen  waere  ofte 
oude  hofrtéde,  daer  de  stopselB,  grachten,  aisohee^ 
den  SOO'  lang»   gestaan  hebben  als  datt*er  gheen 


memorie  en  is  ter  contrarien.  C  v.  ^«d.,  XIY,  19 

Zie  dBBOHXBT. 

2)  Dmfmg  sa  «dbstdii^,  fr.  dteisio»  et  pairtage. 
II  Dat  de  langhstleTende,  als  hebbende  de  hoade- 
nesse  Tan  syne  minderjarighe  kinderen,  blyft  ghe- 
meene  met  deselTe  kinderen ,  sonder  eenigh  Toorder 
a£Mheedt  ofte  Terdeel  te  maken.  O.  e.  Brugge  ^  L 
619,  27  ang.  1688.  Aengaende  de  contracten  Tan 
afscheet  oft  aytkoop  Tan  weesen,  wy  TorUa- 
ren: . . .  dat  den  staet  Tan  goederen,  inTentaris  en 
taiatien  der  meubelen,  dienende  tot  het  maken 
Tan  het  afsoheed  tassohen  de  langstloTende  en  de 
mindeijarige  kinderen,  sollen  wetteiyck gemaeckt  en 
gepasseert  w<»den,  ten  overstaan  van  schoatet, 
schepenen  en  secretaris.  O.  P.-B.  amir,  81  ooi.  1716, 
XV.  1.  Wy  Terbieden  aen  de  Toorseyde  schoatet, 
schepenen  en  Becretaris,  tot  eenig  wetteiyck  idT- 
scheed  oft  nytkopp  Tan  weesen  te  procederen  toot 
en  aleer  den  staet  Tan  goederen,  soo  meubelen  als 
immeubelen,  by  hun  behoorlyck  zal  wesen  getfza- 
mineert  en  gepasseert.  Ib.,  2.  Om  den  Toorseyden 
staet,  inTentaris  en  taxatie  Tan  weesen-goederen 
te  maken  en  passeren,  mitsgaders  het  afiMsfaeed  oft 
uytkoop  te  maken,  zal  den  schoutet  genieten  enz., 
en  den  secretaris,  voor  het  passeren  Tan  staet,  enz. 
'  Ib.  8.  DenselTCn,  Toor  *t  enrdgistreren  Tan  de  Toors. 
akte  Tan  afiKheed,  ses  st.  Ib.,  6. 

8)  Owrmnkomêt,  tekikkii^^  fr.  MMMMa#ïofi,a00ord. 
II  BehalTens  nochtans  dat . . .  men  hemlieden  toe- 
laet,  by  Torme  Tan  prorisie,..  dat  zy  zallen  mo- 
gon-  houden  huerlieden  predicatie  en  Tergaderinghe 
aUeenlyck  in  eene  prochie  ghenaempt  Wormhoudt . . ., 
dat  al  conforme  *t  afscheet  en  accoort  gbemaeckt 
tnsschen  moTioawe  d'hertoghinne  Tan  Farma,  gou- 
Temante  generale,  en  den  £delen gheconfedereerde , 
in  daten  xzTtn  in  oogst  lestleden«  TtoMu  mar,, 
in,  199. 

4)  SUftrekmwg,  fr.  dSeimpU  dêftmüf.  \\  Yerteeid 
ten  huyse  Tan  M.  Machiel  Tan  Oozyen . . . ,  om  te 
maeoken  een  liquide  rekening  en  amcheyt  nopens 
tmaken  Tan  der  guide  tafereel ,  steende  opten  autaer 
in  de  cappelle, . . .  t.  g.  ziz  sts.  Ktmtlboog,  82. 

AF8CUIJSTBN,  onz.Trw.  (Tan  het  water).  Zynsa 
Y^ehmst'\  tijnmi  afloop  Asè6s»,  fr.  ê'SoomUr^  anow 
aom  déeomlemomt.  ||  Boo  wanneer  eenige  gote  li|^ 
gende  is  tussohen  twee  partyen  erve,  dmelTe  op 
d'een  oft  d'ander  zyde  quaedt  ^ynde ,  dat  het  water 
niet  af  en  sohote ,  hlyTonde  hier  en  daer  kruypen. 
O.  V,  Loom  f  Soro.j  81. 

AF8CU0UW£N  (OfschuTen),  b.  w.  Onderton 
kon,  bogiekiigon,  fr.  otst^,  iiupocior,  {j  BIn  es 
sculdich  den  wech  noordt  oTer  't  water  en  grachten 
Toorseyt  alzo  groq^  en  alzo  breedt  dat  men  mach 
souffisantelic  geen  omme  de  soepen  te  treckene, 
en  dien  selven  wech  of  te  sohuTen  ten  scepen- 
domme  Tan  Brogghe.  C  o.  Bmggo^  I,  204.  1  mei 
1276.  Zie  DB  YxiXB,  Wdb.  d.  Kederl.  taal. 

AF8CBiiAN8EN,  o.  w.  Afopoodên,  naar  hono- 
don  loopon,  fr.  doooondro  d  la  kdto,  \\  Anno  1676, 
den  17«B  february ,  weeren  beede  de  benden  Tan 
don  Bemardin  de  Mendosa,  Bpaynsehe  peerden, 
tyUok  in  roere;  de  borghm  quamen  te  weere 
met  honne  wapenen ,  soransten  met  waghenen  de 
maerot  oL  And,  mong.,  III,  118. 

AF8CHU££N,  b.  w.  (metselwerk).  Afod^ap- 
pon,  fr.  rédor,  \\  Den  werokman  sal  geobligeert 
zyn  te  loot  en  eene  zyde  goedt  te  weroken,  toI 
werpen,  alachneren  en  met  den  txaweele  de  lagen 
af  te  siaryken«  Pfas.  v,  3rab.,  16  jan.  1706,  V, 
667.  Opjfoondo  mmoron.  Zie  AYBTBUKBir. 
AF8£GG£N,  b.   w.   1)   (lem.  Tan  een  ambt). 

8 


58 


AFS. 


AFS. 


Afzeitêm^  tmiÉgtUn,  ft.  tUmetire,  dmütm^r,  \\  Die 
sail  gepriyeirt  en  a^eseit  werden  Tan  airalcken 
«nbachte  [ambt],  als  eyn  meynedigen  renworen, 
en  van  allen  andeien  ambachten.  Cart  Saini- 
Trwui^  10  juni  1417,  a.  8.  II,  204.  (In  de  O. 
Yaa  bet  Luikerland ,  waar  dit  ohaiter  gedrakt  werd 
naar  een  Cart.  Tan  Herck,  staat:  die  sal  gepriveert 
en  etfifuaiieii  werden  van  alsuloken  ambacht,  als 
een  meyneediger  en  yersworen. 

2)  Hem  eens  ambts  — a.,  tijn  omuiag  uem&n^ 

ïïijm  amU  neder  Uggen^  ft,  donner  »a  démUeiomf  êê 
dimeHre.  ||  Onlans  hiemae  screeff  N.,  amptman 
tot  Bayestêyn,  aen  der  stat  Toirs.,  hoe  dat  hj  ver- 
nomen  bad,  dat  die  stat  twe  briere  gesoreren  had 
aen  den  sooatbet  van  Herpen  en  synen  stedehou- 
der, en  dat  die  soouthet  doen  by  der  bant  njet 
en  was,  en  dat  Amt  Glaessoen,  die  stedehouder 
te  wesen  plaob,  hem  des  a^eseegt  had.  CharÉb,  v, 
'êBoeek,  K  110  t«.  16«  B. 

AFSSfr,  zn.  m.  l)  UUspronff,  ft,  profeeimre, 
êoülie,  H  ^^0  ®®>^  ghedeckt  ghelinte  wilt  «etten 
tussehen  sffn  en  syns  ghefaueren  erre,  is  schuldigh 
[dat]  te  stellen,  dat  den  osiedrap  en  d'afsetten 
buTten  irne  erre  niet  en  komen*  C.  o.  HèreHtkaU^ 
XI,  9.  25ie  atsaxt. 

2)  Mijliiee»  of'paal,  ft.  pierre  omberaemilHttire. 
II  Voor  de  afsetten  oft  rechtstaende  steylen,  rier 
TOeten  O.  P.-B.  amtr,  16  jan.  1706.  Plae,  e.  Srab., 
y,  578.  Hoe  dat  men  sal  meten  alderhaode  steen- 
weghen Tan  oasseyen,  a.  7. 

AFBETEN,  dw.  t.  Afsitten.  Ifiet  w  de  $tad 
of  haar  reehUgebied  wonende,  ft.  ne  réaidamt  poe 
dame  la  vUle  on  sa  fnridieüon.  ||  De  kennissen,  con- 
tracten en  Terbanden,  mitsgaders  sententte  luy- 
dende  op  de  Toomoemde  foraine,  en  oock  afsetene 
poorters,  ofte  geen  goet  binnen  de  stede  en  pan- 
oinge  Tan  diere  heblwnde ,  worden  gefizecuteert  by 
requisitoire  aen  de  officiers  Tan  de  plaetse  daer't 
behoort.  O,  e.  ^eni^  1. 19.  (In  het  Tolgraid  art.  staat 
^seien  tegenorergéetrid  aan  inwoonende).  \\  Geen 
gedyde,  niet  meer  afseten  dan  inwoonende,  en 
Teimogen  eenen  poorter  ofte  inwoonende  te  doen 
Tangen,  besetten  ofte  arresteren  bininn  der  stede 
«i  schependom ,  om  rauwe ,  onbewettichde  en  on- 
gepriTiligierde  schulden,  ten  ware  in  *tcas  Tan 
afwooninge,  latitatie,  absentatie  en  Tlucht.  Ib.,  lY,  18. 
£n  Tan  den  Hane  stipt  aan  op  het  w.  afwoo- 
niage:  Okie  domieümm  fovene  ecHra  ierrUorimm 
Oamdenee^   non  siamdeê  eivitaiie  primUigüe,  Zie  AT- 


AF8ËTTEN.  1)  Aooijnsen.  Afeéhaffèn^  opikef» 
f  en,  fr.  oteNr,  abroger.  \\  Item,  aoo  oorloTen  wy 
efi  willeooeren  onsen  schautet,  soepenen,  en  Tier  on 
Tyf  goede  knapen  TOon.,  te  ordonneren  en  te  set» 
ten  aoeysen  opt  bniot ,  wyn  en  op  andere  waeren ,  en 
die  af  te  setten  en  te  hoogen  ró  nederen  alsoo  dio- 
maels  als  hun  des  noot  efi  onser  Toors.  stadt  oirbaer 
duneken  sal.  O.  LUffe,  10  sept.  1414,  a.8.  MeueeU. 

S)  Aam  eene  etof  gkme  geeen,  fr.  domner  dm 
kttire,  II  Que'toote  la  tapisserie  quy  se  ferad'otes- 
«naTaat,  sy  aTaot  que  Ie  maistre  a  quT  elle  estlny 
TouiUe  Ikire  donner  lustre  (que  Ton  dict  en  thioys 
r^tfiieHem*\  Flae.  v.  FC,  16  mei  1544,  a.49. 1.617. 

AF8ETTEB,  in.  m.  Slraairoover  y  eiraaiethen^ 
der,  ft.  dUromeeemr ^  eolemr  de  prande  ekemime.  \\ 
Want  men  beTint  den  meesten  deel  Tan  de  cree- 
mers,  sohoenliippers,  keteleers,  kuipers  en  diergfae»* 
lyoke,  die  anoers  niet  en  doen  dan  achter  iMide 
zeQsen ,  afiMtters ,  straetsehenders ,  dioTon  e&  quaeU 
doenden  te  weseoe.  Plae.  o.  Brah.,  84  mrt.  1562. 
Hf  442.  Yaa  alle  kenneiyoke  ongevaUeii,  en  Tan 


dootslaegen  geschiet  in  onnooselheden  oft  Tuyt  noot' 
weire,  is  eenijgeiyck  ongelast  Tan  den  heere  efi 
partje ,  mitsgaders  oock  Tan  dootslaegen  gesehiet 
aen  moortbranders,  braotsobatters  on  a&etters, 
wederspannich  sijnde  int  Tangen.  C,  e.  AMiw,,  eomp^ 
▼I,  üj,  86. 

AFttlJN,  o.  w.  1)  Laien.  nalaien y  t^laien  non, 
ft.  eeener^  ne  pae  eon^nner  a  fbire,  ||  Weert  sake, 
dat  ich  eynige  discoert  of  moenis  [moeienis]  under 
hen  [tussehen  de  schepenen  syne  oollega*s]  makede , 
en  ich  dairop  Tan  myns  licTen  heren  Torgenoemt  of 
sQns  scouteiden  wegen  Tersocht  wurde  des  af  te 
sün  en  dat  te  laten  in  saken,  die  ich  met  recht 
Tur  mynen  here  Turgenoemt  of  synen  Trienden  met 
mynen  gesellen  nyet  Terantwoirden  konde,  en  des 
nyet  afbyn  )ioeh  laten  en  woude.  Oari,  Saimt-Trondy 
28  oct.  1879. 

2)  Bmien  dienti  èt^een,  ft,  retier  here  de  fono» 
Hen.  II  Een  boigemeestere  en  mach  niet  langer 
dienen,  als  borypwneostw» ,  *ls  een  jaer  oontinoe- 
lycke;  en  eenen  schepene  twee  jaeren  continue- 
lycke;  sulcx  dat  se  bet  derde  jaer  niet  geoontinueezt 
en  mogen  werden;  maer  alse  een  jaer  geTaeeert 
oft  af  geweest  hebben,  mogen  wederomme  gecoren 
worden  Toor  schepenen  on  borgemeestere.  C.  «. 
Midddb.,  I,  7.  Zie  wbpblbh. 
.  8)  Afgetety  onitet  n>,  fr.  Ure  deeOM,  \\  Wan- 
neer ons  liede  ghetonen  connen,  dat  hen  onse  rig- 
tere  breken  thregt,  ogte  niet  en  doen  dat  wi  bni 
gh0gheTen  hebben,  soe  selen  si  afiiyn,  en  nimber- 
meer  rigtere  werden  daema.  K,  o.  Anim.,  1292,  a. 
68.  En  wanneer  onse  liede  ons  wetteleec  ghetonen 
connen ,  dat  onse  meyere  ogte  Torstre  iet  jegben 
dese  Torghes^de  pointe  doen ,  soe  selen  si  aTe  aün, 
en  nimbermeer  nog  meyer  nog  Torstre  werden.  Ib. , 
a.  64. 

4)  Ifiei  gebeuren,  niet  eijn,  fr.  ne  pae  Urê,  ne 
piu  avoi/r  Uen,  in  den  TeeltQds  in  oorkonden  toot- 
komenden  wenacht  Dat  afs^n  moetl  Lat»  Qnod 
abeU/  II  Wy  ordineren  Toerts,  dat  eest  dat  die 
Toerseide  scepen^n  teghen  4>nse  heerlicheit  oft  jüxis- 
diotie  onser,  oft  yemants  Tan  ons  ghcTÜt ,  dat  afiiyn 
moet!  eenyghe  sententie  oft  Tonnis  uutspreeken. 
O.  V.  8t.  Truiden,  a.  15. 

AF8IJPEN ,  o.  w.  Afdruipen,  fig.  toot  vilsMft- 
gaan,  heengaan,  verwijderen,  fr.  «0  diepereer,  ee 
eéptnrer,  e'éloigner.  \\  Int  bende  aja  die  capiteijnen 
Tertrocken,  en  tTolc  es  00c  a%heiepen.  .Bsr.  ^ 
den,  I,  282. 

AF8ITTENDE,  dw.  t.  afritten.  Zie  atsitbv 
en  ATeBBSTSH.  ||  Syn  de  mannen  duttende  onder 
eenen  anderen  heere,  soe  sal  men  de  daghinghe 
wysen  te  doene  ten  gronde,  en  te  wetene  te  latene 
ten  naesten  boys.  Leenr.  e.  1528,  54.  Mids  dat 
d'offioiers  Tan  der  plecke . .  dickwüs  absent  en  af- 
sittende  syn,  oft  qualick  georyghelick.  P/oe.  e.  VL, 
11  jan.  1548.  I,  687.  Soo  wanneer  eenige  afrit- 
tende  oft  Tremde  persoonen,  geen  poorters  oft 
keurbroeders  synde,  coopen  eenige  landen  oft  huT- 
sen  steende  binnen  de  TOomoemde  stede  ende 
lande...  C.  e.  Veume,  XXX.  8. 

AF8LACH,  m.  m.  AfÜag,  openbaar  verioepaan 
den  laagetbiedende,  ineonderhetd  van  vieeh,  ft.  vemte 
pnUique  au  rabaie,  portie,  de  peieeon.  ||  Maniere 
Tan  den  Tisch  te  loren  in  de  Tischmyne  oft  al^ 
slagh  Tan  Brussel.  C.  v.  Srueeèl,  Maten.  [Toor] 
alle  schulden ,  snruytende  Tuyt  eenige  Tan  de  stadts 
particulen  oft  oomynen,  als  Tan  aeeyse,  impost, 
vendue,  afslaeh  Tan  de  Tischmaikt  en  alle  andere 
diergelycke,  Tennogen  die  tresoiiers  Tan  de  stadt 
tegens  die  paohten  oft  eoUacteon  by  Baanisre 


AFS. 


AFS. 


50 


ftlHWiihtge  piOMderen.  O.  v.  Jl^ddèlb,  XVlil,  1. 
Akoo  men  dftegelyokz  berindt,  dat  de  iMjtenn 
9St  taéan  noflociaateiL  in  Tisoh  in  den  pabliekea 
■fcUg '  meftanneren  toodaenlg  benouwen,  dat  wey* 
oig  denelTe  kooplieden  den  Tisoh,  die  yeriioogi 
moei  wofden,  komen  beeigtigen.  PUmo,  v,  VL  10 
deo.  1767,  a.  51.  XI,  d4H). 

Senignne  dniefeer  komt  bet  woord  toot  in  bet  ootr. 
Y.  d.  4  jnni  1477  (GmoO,  waarbij  de  bertogin 
Mam  de  eted  BruMel  meohtigt  tot  het  graTon 
eener  TMrt.  Het  art.  6  luidt  aldaar:  ||  Dat  de 
■tad  hieraf  aal  moegen  maken  eenen  afslaeh,  alaoe 
diepe  en  alaoe  w^t  als  't  buer  oirboer  aai  dmMsken, 
en  ter  plaetaaen  dair  *thner  aal  gelieren»  en  daiJ^ 
toe  nemen  der  gueder  lieden  emre,  efi  dat  betalen 
in  dar  manieren  Tore  Tercleirt.  Het  Tooi^gaande  art. 
bepaalde:  ||  Dat  de  atad,  totter  Toiraeyden  graTen 
en  waterlegen,  en  dea  daartoe  beboiren  b^,  aal 
moegen  nemen  der  goeder  lieden  erre,  eggene  en 
leene,  betalende  dairroer,  in  gereeden  penningen 
4lfte  in  erfrenten  ter  qu^tinge,  de  weerde  dauaf 
nee  lantcoep  eü  gemeijne  eatlmaoie,  ena.  Zeggen 
wQ  nog  dat,  in  hét  ootrooi  t.  d.  7  nor.  15S1,  net 
w.  i^s3aek  ▼erraogen  ia  door  dat  Tan  opêlaeh.  De 
uitgever  van  daae  oorkonden  vertaalt  beide  artikela 
aldua:  Ita  viUê  pomra  étmmr  d  oe  fo9»i  ««  VU 
£wm  frvfimdtmr  êt  d^uM  largtiÊr  amêii  gramdn 
9«*eB«  la  ./««lira  ti^tla,  €t  mm  muirwt»  q^iX  lat 
ptmirm,  êt  ftftmèf^  d  ea^  i;^,  lu  hérUageM  én 
ftoaiMf  .^mu,  «•  2m  payani  de  la  mam^e  imdiqmêi 
tA-émmm»  Dooh  de  breedte  en  de  wydt«  weiden 
aaeda  beaproken  art.  8t  ^^Dat  meü..  aal  mogben 
aaaken  en  graven  een  grave  oft  waterleye,  alioe 
wijt  en  diepe  ala  *t  behoeven  aal",  en  het  „nemen  van 
der  goeder  lieden  erve,  art.  ft".  Zou  men  hier  wel 
mogen  denken  aan  ees  heêUk  of  oniwêrpy  ft.  dems  ? 

APSLiAEN  (Afalain,  afalayn).  b.  w.  1)  (Het 
hooéd,  een  lid).  Afkomwêm^  fr.  etmptt^  iramokêr,  \\ 
Bo  wie  anderen  let  a£daet,  alankk  aki  hj  verlie- 
aen.  K.  e.  8aff.  1S46,  a.  12.  Lat.  ampulamrU. 
Boa  wie  eenen  anderen  een  let  aCalait,  aal  diea 
gal^  verlieaen.  K.  v.  ier  Pisfé  1265,  a.  70.  Heeft 
ny  onae  ghemoede  ofte  ona  baillina  niet  binnen 
den  naaeten  derden  daghe,  ende  hgs  gbevaen  wert, 
Bwn  maeh  hem  met  rechte  de  hant  afiilaen.  O.  o. 
Qmd,  I.  Qr,  ekmriêr  ó.  1297,  a.  88.  Wie  ao  jeinene 
wont  met  cnive,  wert  hiie  wetteltke  af  verwonnen 
bi  vonneaae  van  acepenen,  ende  te  rechte  oommen 
aa,  men  aal  hem  thoeft  afalaen  up  de  Hoeftbmoghe. 
Ib.  a  89.  Boe  wie  vingher  ochte  tee  afaloegbe, . . . 
hi  waira  op  dat  aelve  let  af  te  alane.  JT.  e.  Waal- 
1866,  a.  87. 

2)  <Ben  l^ger).   filaoa,   etralaaa,  op   de  elaoU 

i/aaa  fr.  Üfnite^  metite  en  fküe.  ||  Daer  waa 
gavoebten ,  en  van  akeyaera  voloke  veramoerden 
bet  dan  neghen  dnuaent  mannen,  en  wel  twaelf 
dnnaent  waier  den  keyaere  a%ealeghen.  Jav  t. 
DlZMUDB,  12. 

8)  Onreine  att^en.  |{  Dat  nyemant  vortan  en  aaU 
werpen  noch  keren  onreynieheit  in  die  Jekere, 
noch  in  geynre  manieren  dairynne  weytmoea 
[weedaeeh]  werpen  noch  afalam.  O.  JAéj^,  27  juli 
1489,  a.  10.  Toff^araa. 

4)  AfboHem,  korten,  aftrekke»,  in  mHÊdenaff 
Ireógfem^  fr.  rabaiire,  défalquer,  dédwire.  ||  Bn  ware 
dat  aake,  dat  wi,  of  onaer  enich,  acieden  van  den 
pava  van  Ylaendren,  buten  ainen  wille,  iof  dat 
wi  troeken  in  Zeelaat,  jof  dat  wi  hem  niet«ne 
bolpeii,  alao  alsthür  voraereven  ea,  ao  aonde  de 
grava  van  Ylaenderan  denghenen,  die  van  hem 
aoode,  mile  deel  alaa  hem  ghebuian  londe 


Tan  den  voraeiden  cbelde,  afiilaen  en  mindren  van 
den  aehtandertioh  hondert  pondeA  en  viobtef^ben 
vocaeit.  1  ang.  1290.  Soe  wie . .  boven  tverbot  van 
aynen  capiteyn,  buyten  ordinancien  diende,  dat  de 
atad  dien  aQu  aoadye  van  Tin  daf^en  alslaen  aal. 
Sermene,  12,  Ord.  1412,  $  24.  Item,  aal  dat  meel 
moeten  weder  gelevert  worden  in  de  waif^,  éax 
molchter  afiJsealagben.  O.  LU^^  27  juli  1469, a.  18. 

5)  Qoederen.  Loeten y  onUaden,  £r.  dSekMrger, 
traaahorder.  \\  Dat  alle  deghene  die  met  hueren 
acepen  efi  goeden  te  Brueaael  waert  willen  oomen, 
of  van  Brueaael  vmrby  Antwerpen  varen  aelen, 
dat  moegen  doen,  betalende  f  Antwerpen  boeren 
gerechten  tol,  aoe  verre  aij  dien  aculdioh  aQu, 
aonder  huere  goede  aldaar  te  moeten  a&laen  oft  te 
verbodemene.  GoaoJ,  7  nov.  1581,  a.  16. 

6)  Zyn  water.  Zijn  waier  loeten,  wateren,  fr. 
Ideker  Taoa.  ||  Dat  nlemandt  der  gebroede»  aal 
aich  preaumeren  te  komen  in  de  oamer  oft  ver* 
gaederinge  aonder  syne  handen  te  waaaohen  ró&t 
't  eeten  oft  drinken,  oft  ook  ala  hij  buyten  aijn 
waeter  ia  alriaen  geweeat,  oft  anderainta.  O.  Id^, 
29  dec.  1727,  a.  21,  Xaawa. 

7)  In  reohten.  (Bioeptien,  nieuwigheden).  Ver^ 
werpen,  fr.  refeier.  ||  Midta  allen  denweloken,  con« 
duderende,  oontendeerde  daeromme  den  heera 
getficipieerde  ten  eynde  dat,  afalaenda  de  ezoep* 
tie,  den  exoepient  aoude  worden  geaondemneert 
ten  principaelen  t'antwoorden.  Mabtinbc,  88  (1659). 
Boo  wanneer  in  der  duplHcken  eenighe  nieuwe 
feyten  oft  beacheet  wordt  bljgebrooht,  aoo  aullen 
de  rechteren ,  int  maken  van  Hen  vonniaae ,  d^aelva 
nieuwiohedfrn  afrlaen.  O.  v,  Sanikaeen,  Stijl ,  a.  198. 
De  verweerdera  [mach],  aonder  achterdeel  vanatjne 
exceptie,  worden  gedoempt  tot  handtvulUnge,  oft 
wel  om  cautie  te  stellen  van  't  gewyode  te  voldoen, 
indyen  hem  deaelve  exceptie  werde  affgealaegen. 
O.  V.  Antw.  eontp.  IV,  xiv,  18. 

8)  (Ben  deffiralt).  Tenêeidoen,  opkeffen,  fr.  rabattre, 
anmUer.  \\  Wairt  aake  dat,  dea  anderen  daiga 
daima ,  die  procureur  behoiriyok  nootaake  bethoende , 
dat  hy  niet  en  hadde  dair  oonnen  geweeaen,  dat 
bof  aoude  hem  dairaf  releveren  en  aluaen  oft  rebafr* 
teren  dat  deffault  r.  d.  Tat.  14  v*. 

AFSLAGER,  m.  m.  (van  den  viioh).  Aflroeper, 
fr.  ortaar  paMtc.  ||  Ordonnerende  tot  dien  dat  da 
mgne  van  de  viaoh  gheecbieden  aal  in  goede,  ver- 
ataenbare  tale,  en  in  guldena  en  atuyvera,  op  pene 
van  hondert  guldenen  tot  laate  van  de  afalagheia, 
telcker  reyae  ay  contrarie  aullen  ghedaen  hebben. 
Flae.  V.  Brdb,  22  deo.  1658  a.  8.  IV,  295. 

AF8LANIN0E,  in.  v.  Verwerping,  afw^th^, 
fr.  refei.  ||  (]kiyck  den  voornoemden  raede,  te  meer 
reyaen,  by  afalaninge  van  aulcke  frivole  verauecken 
dat  hadde  verataen.  Mabtütis,  85. 

AFSLUIT8ËL,  an.  v.  Afélmimff,  fr.  d6tmre. 
II  Oook  proufde  men  af  te  doene  die  albaateren 
beeldekina  die  atonden  ant  afrluutael  van  Onaer 
Yrauwen  capelle.  Ber.  i^den,  I,  92.  't  Wart  ai  in 
aticken  ghecloven,  gheatoelte,  aiegen,  doeaael,  af- 
aluutael.  Ib.  114.  't  Aude  efi  tnieuwe  afaluutael 
voor  den  choor  en  bleven  niet  ongbeachent.'  126. 
Die  motalen  colonnen  van  aeker  afaluutaelen  pooch- 
den  ay  te  breken.  182.  Toor  deae  capelle  etaet  een 
ateerck  afaluutaele  van  ateene,  efi  die  dueren  van 
haute,  waerinne  veel  motalen  colommekina  waren. 
142.  Daer  bleef  nog  gheheel  en  ooghebroken  den 
motalen  tuun  *  oft  aaloutael  dat  voor  taaoraVnenta» 
huua  atont  buten  den  choor.  147.  'Onder  den  doo» 
aael  siet  men  noob  twee  autaren  Innnen  tafrlnutpeL  — - 
De  dueren  van  den  afaluutaele  onder  dan  doeaael 


60 


AFS. 


AFS. 


hebben  hier  ptaiiMlen  rerloreii . . ,  en  int  aiUuutsel 
▼ooor  den  doomel  sffn  ooo  sommighe  ponneelen  ghe- 
qnetst.  169.  Aen  Gornelis  de  Crocq  en  Jan  Tan 
Ypere,  ter  oanaen  dat  lylieden  ghemaect  hebben 
de  drie  afrluutselen  Tan  de  drie  ohooren  binnen 
de  keroke  deser  stede,  ze  xziz.  Ib.  ii^.  se.  par. 
RiMBBT,  lY,  682  (1694).  IPrans  Tan  de  Yelde, 
orer  'tmaeken  ende  lereren  Tan  'tafalntaele  Tan  de 
oapelle  ende  lambriaBement . . .  I,   176  (1624).  Zie 

AFLiriXSSIi. 

AF8MEEREN  b.  w.  8miUm,  (erts),  fr.  ftmdn 
(dn  minérai).  t|  Men  sal  oook  in  geen  anderen 
hntten  dat  ers  moegen  smelten  noch  aismeren  dan 
in  den  hutten  totten  Toers.  beroh  geordineert;  eii 
sal  die  sohyohtmeester  of  meester  Tan  eleken 
weroke  [kd,  sohichtmeister,  oprichter  der  mijnen] 
te  allen  smelten  selTe  jegenwoirdioh  rijn ,  en  regarde 
hebben  dat  alle  ene  wél  en  eoet  [zoo  het]  be- 
hoort gesmolten  eïï  dat  loot  daerTan  bewaert  wóidde. 
Bêhenh,  v.  Brab,  reg.  140,  f*.  2  (1666).  Looimijnêm 
e.  BUSbtir^  €mtr,  Akm, 

AFSHIJTBN,  b.  w.  \)  Om  htt  leoem  hrmigem, 
fr.  imêr.  \\  JhiertiMft  hebt  n  ghcTonden  ten  hnnse 
Tan  N.,  met  N.  N.  en  anderef,  deweloke  aldaer 
Terghadert  waieren,  omme  met  andere  te  conclu- 
deren bij  wat  beqnaemste  middele  men  sonde 
moghen  afinnijten  diTersche  heeren  en  edelmannen, 
die  men  Tarwaohtede  ter  bruutloft  Tan  mijnheere 
Tan  Byoourt,  t'Ypre.  Tt&Mêê  mesr.,  lY,  226. 

2)  A.  —  een  leger.  SUum,  vertlaan^  op  de 
vheki  dr^vêm^  fr.  dé/lairê ,  mettre  en  fmiê.  \\  Eenmder* 
stont  dat  de  Inghelsohen  deseWe  stadt  Tan  Gales 
wonnen,  so  hadden  Ér)  alghesmeten  de  'arme je  Tan 
den  coninc  PhÜips  Tan  Yranokeryoke ,  dewelcke 
qnam  om  deseWe  stadt  ontsedt  te  doene.  Piot, 
Ckrom.  810. 

AFSNIJDEN,  b.  w.  1)  Het  hoofd.  De  hedend.  be- 
teekenis ,  eigentl.  aftoffen ,  fr.  oouper ,  irameker,  eeier, 
II  Soe  wie  bij  orachte  een  wijf  heeft  besmet  [nl. 
geschoffeerd,  Terkraoht]  men  sal  hem  dat  hoeft 
afsniden  met  eenre  planeken.  JÜ.  e.  Denderm.  12S8 
(Yert.).  Lat.!  ei  eoUwm  debet  abeidi,  So  wie  so  be- 
dreghen  wert  tot  scepenen  dat  hij  ontspaent  heift 
eeneghe  joncTronwe ,  oaertoe  dat  [hi]  soe  ontscaket, 
mach  menne  gecrighen,  men  sal  hem  de  nuese 
aftniden.  O,  v.  €fenif  I,  Or.  ehariet  t.  1297.  a,  61. 

2)  QM.  of  goed.  Lieüg  afnemen,  onifkieden^ 
(bemneew^den),  fr.  JU&mtery  d^rober  tidrciiement  \\ 
Zoe  wye  eenighen  dieif  of  diefegge  berindt  metten 
goede  oft  gelae,  dat  hy  hem  gest<den,  afgesneden 
oft  ontdnigen  heeft.  C.  e.  Ant»,  1646,  I,  28. 

8)  Vermimderen^  fr.  diminmer.  \\  Geljo  een  heere, 
oft  Tader,  dat  peetdimm  gundt  oft  toelaet ,  alioe 
maob  hg  dat  opseggen,  afimyden  eü  te  nyeutte 
dooi.  T.  D.  Tat.  286. 

4)  (Yan  personen).  Afeeheiden^  fr.  eéparer,  || 
Alsoo  daer  gheene  oorsaecke  noch  redene  en  is 
alsoo  langhe  dat  ej  affgheaneden  blrren  Tan  oum 
oprechte  onderdaenichejt,  hen  [nl  de  gerebel- 
leerde proTincitti]  toe  te  laeten  eenighe  Tracht 
Tan  de  Tooia.  trai&jck  en  koophandel.  Pl*w,  o.  Brab, 
29  jnli  1626,  priSm,  I,  816.  Diegeene,  die  hem 
scheydt  en  afmJJdt  Tan  der  eencbachtioheit  der 
heiliger  kercken,  dat  ia,  der  heyiiger  kerstenheit. 
Y.  D.  Tat.  74.  Orieemen  «aa  hereeien.  Item,  noch 
snldy  weten,  dat  een  dinok  wel  beseten  en  gepos- 
Bosseert  wort  Tan  Teele  personen  onTerschegden 
en  OQTerdeelt,  loedat  niemant  Tan  hen  sün  paert 
en  <yn  deel  op  hem  selTen  Tan  den  anderen  afge- 
sneden oft  a^espleten  oft  Tersoheiden  beuttende 
is.  T.  D.  Tat.  86. 


6)  In  de  rechten  en  bestuursaken.  Verwerpen  i 
afMaffén,  benemen,  ontnemen,  fr.  refeter,  reêrmm- 
0ftsr,  dier,  enlever.  ||  Ingeiycx,  die  dingen  die 
dair  ayn  Tan  den  Térlingen  efi  sleypingen  des 
gerichte,  als  syn  appellacien,  ezceptien  etc,  die 
mach  een  richter  oic  wel  a&nyden,  en  bet  dan 
ennige  andere  achterlaten,  t.  p.  Tat.  861  t*.  Om 
absoluteiyck  af  te  snyden  alsulcke  abusen.  O.  LUge , 
22  juni  1682,  a.  1.  RoêêèU,  Waermede  die  [2.  den] 
rescribenten ,  by  expresse  interdiotie  by  de  princen 
predecesseuren,  toot  den  toecomenden  tyt  straifor 
dan  oynt  teTorena  was  benomen  en  afgesneden 
alle  fikonlteyt  en  jurisdictie  Tan  te  goeden  ofte  ont- 
goeden.  Mabtivxz,  79  (1688). 

AFSPELEN,   b.  w.    Hem   a.—   van   de 

wacht.  Zieh  door  bei  «finnen  in  hei  tpti  onttrek- 
ken aan  de  utaekt;  fr.  s'qffkwiekir  de  la  garde  en 
gagna$d  aa  feu.  ||  Wordende  wel  erpreaaoiyck 
Terboden,  soo  aen  de  dekens  als  corporaelen  Tan 
de  wachten,  iemanden  Tan  him  rot  te  laeten  oom- 
poseren, uytkoopen  ofte  afspelen.  O.  P.-B.  amtr,  16 
juU  1707,  a.  83.  Meebelen, 

AFSPLIJTEN,  b.  w.  Spi^M,  afeekeidem,  fr. 
éeUeser,  dimeer,  eépairer,  Ken  aeer  gebmikeiyk  w. 
in  het  leenstel.  ||  Nemaer  syn  al&  deselTe  be- 
strecken  en  extendentien  Tercocht  by  mher  Coi^ 
nelis  Tan  der  Bycken  en  syne  naeroommers,  en 
Tan  de  Toors.  heerelichede  a%Bspleten  en  gheflsdi»- 
seert.   C  e.  Brmgge,  I,  416,  aamt,  (1867).  Zie  ook 

AFSNIJDSN  4). 

AFSPBAEGK,  zn.  t.  Tetfenepraak ,  fr.  r^pli- 
qne.  ,,Afrpraak'*  toot  „Tegenspraak",  leest  men 
by  TAK  Ghoos,  Beeéhir,  o.  Breda,  in  de  B^^agm, 
bla.  470  (HoxüTïT,  Proeee  v.  Bredaaeeh  iaaieigem, 
Ophdderingem), 

AF8PREKEN,  b.  w.  1)  (eene  schuld).  Qoed- 
epretcen ,  oorg  mxfoem  voor ,  verwaaroorQen ,  ir.  repom^ 
dre  poar,  garmnür,  ||  Boighe,  betaelt  hebbende  de 
schuit  die  hj  a^^esjiroken  heeft,  heeft  syn  regrea 
jeghens  den  principaelen.  AmtataHane,  164. 

2)  Bdoeen,  fr.  promettre.  ||  Soo  wanneer  iemandt 
gecouTinoeert  wierde . . ,  Tan  ten  eynde  TOors. ,  [al. 
om  iemands  stem  te  bekomen  in  de  Torkiesing  der 
burgemeesters]  te  hebben  gehouden  ofte  doen  hon- 
den eenige  Tergaederingen,  eenigh  gelagh  a%»* 
sproken  <m  betaelt  te  hebben.  Bs^l.  17  deo.  16^, 
a.  A.  Jjoven» 

AFSTAERTEN  (Afsteerten),  b.  w.  Yan  bese- 
gelde  (met  uithangnide  segels  bekrachtigde)  oor- 
konden, welke  later  by  arachrift  geridimeerd  of 
Toor  echt  Terklaard  werden,  boTesti^e  men,  onder 
anderen,  dat  zy  nog  Tan  hunne  legels  Toorsien 
en  dus  niet  afgestaart  waren,  fr.  ^iis  lar  eeeonsf 
n'éiaieni  poe  eiUevSe.  ||  Open  letteren.,  niet  dore» 
streken,  niet  a%hedwaegnen,  niet  afgfaestert.  Zie 

APDWASF.        

AFSTAKETTEN,  b.  w.  Beplanten,  fr.  plamter. 
Onder  Tcle  andere  Tcroierde  straten,  soo  was  die 
langhe  Bidderstrate  sier  triumphanteiyck  Teroiert; 
beyde  syden  waren  met  pUastera  afgheetaket,  die 
met  diTersche  coleuren  Tan  lakenen  ende  flouwee- 
len  behanghen  warsn.   HotrwASBT,  MattMae  16. 

AFSTA  YEN,  b.  w.  (den  eed).  Set  afkemen  eon 
den  eed,  Tindt  men  in  een  byToegsel  achter  den 
GKldenbrief  der  wynkoopers  Tan  Breda,  Tan  1681. 
Het  is  eigeniyk  het  woordeiyk  afiiemen  Tan  den 
eed ,  Tolgens  een  Toorgecegd  formulier ,  „het  staTen 
oft*TeurstaTen  Tan  den  eed**  by  Sjliaan.  Ygl.  mQne 
ProoTa  T*.  BoekstaTen.  (Hosxttpt,  Proset ,  QpM- 
deringen),  fr.  dSflrer  Ie  eenaent.  Zie  btatbv. 

AFSTEKEN,  b.  w.  1)  (lem.  Tan  eeiM  hoogte. 


APS. 


Aï«. 


ei 


Afttmütm^  fr.  jNMif«0r  de  haml  en  bas.  Kil.  Detra 
dere.  tl  ^^  ghedaen  xijnde,  heeft  hem  den  hano- 
maa  titiop  orer  *t  hooft  ghedaen,  en  hem  wer- 
den noch  ghoede  Tennanijoghen  uigheronpen,  en 
hij  riep  np  Qodt,  naer  ooetame,  yenrachtende  alle 
ooghenUieken  afgheeteken  te  zijn.  Ber.  iifdem,  III, 
66.  Sn  xijn  liele  hevelende  in  de  handen  Oodts, 
wait  afghflsfeeken  en  ghehangen.  Ih.  145.  Daemaer 
den  haneman . .  stack  hem  af ,  en  hinc  hy  den 
anderen.  146.  Es  Tan  den  hanchman  ter  leeren 
Qpgfaaleet  an  de  halve  potente . . . ,  en  es  a^he- 
afeakan  en  Tenruroht  gheworden.  804.  Wart  alsoo 
ooe  np  de  leere  gheleet . . . ,  en  wart  doe  afghe- 
eteken efi  nefPena  meester  Willem  yoomoemt  ghe- 

***"g***"    Ih. 

S)  (Aarde).  Afsm^dêm,  aftpiHe»,  afyravem,  fr.m- 
Iswr  la  iêrrê  9»  hédkanif  eouper.  |j  Committeren 
hj  daten  Jan  Hoitwaert,  een  yan  de  lathen,  en 
mllia  Wagemana,  greffier  der  yoors.  tholoamere, 
om  te  eonünneren  het  afsteken,  schalmen  en  doen 
mijmen  yan  de  yoors.  riyier  yan  de  Sinne.  Mab- 
nxEXf  il2  (1612).  Dat  niemant  eenige  bergen  ofte 
henyeü  en  aal.  yennogen  af  te  steeken ,  op  de  boete 
yan  48  gnld.,...  in  geyalle  by  den  mejer  ende 
de  yporsejde  twee  schepenen  wort  géoordeelt  dat 
hat  bergen  ofte  heayels  syn,  die  men  beyint  afge- 
itaakan  te  weeën.  O.  P.-B.  amtr,  80  jnli  1717,  a.  7. 

5)  (Ben  land).  Afpaie»,  aftêêkêmm,  tMommijzen,  fr. 
trmeÊr,  imdêquer  Ut  home».  \\  Geen  poorter  en  yer- 
maeh  niemandt  ferl^ren  ocfte  oock  transporteren 
eenige  landen  yan  [«te]  dan  alsyoren  yoor  schepe- 
nen yan  Middelbnreh,  en  moet  tselye  landt  aWoren 
a%eeleeken  en  onderteeckent  werden  bij  poorter- 
Behotelerek,  alyoren  schepenen  tselye  warant  oft 
tnoaportbrieyen  yan  lande  yermogen  te  zegelen. 
C.  «.  ümUsO.  yni,  %  Zie  Wdb,  d.  Ndl  iaal,  I, 
1M6,  1547. 

4)  (Iemand  yan  een  ambt).  AftêUêm,  aftieilemy 
fie.  dëgUtmêr.  \\  Gheyiel  ooe  oyer  lange  tjjden . . . 
dat  sij  [al.  de  regeerden  yan  Bragge]  bienen  [ban- 
den] miten  lanoe ...  tot  zee  persoenen ,  notable 
liede  yan  der  stede,  yan  tansemente  \l.  tassemente], 
daerof  dat  yele  lieden  zeiden  dat  qnaet  ghedaen 
was  9  en  dat  sj  dit  daden  meer  yan  duchte  dat  sj 
hem  ofeteiken  mochten  yan  hare  regimente,  danne 
om  eenighe  yerdiente.  Ol.  t.  Dizmuds  24. 

6)  (De  wolle  met  kalk?)  ||  Dat  niemen moet  stel- 
len te  yenten  bin  der. stede  yan  Ypre,  noch  doen 
reden  yaehte  wnlle  met  calcke  ofghMteken  Corpor, 
IM.  Dat  gheen  poortere  walle  hebben  moet  bin  der 
stede  yoorseit  noch  der  bnten ,  die  met  calke  ofghe- 
steken  es.  Ib.  Bn  ghemelt  [gheyieltj,  dat  men  [tie] 
ten  bfoodhnse . . .  eneghe  znlke  wulle  yonden  worde, 
die  m^  ealke  of  zoode  zQn  ghesteken. .  Ib. 

AFSTEKEN,  zn.  onz.  AfhaUng,  weghaling, 
Uraotimg^  fr.  dêpomnemmiy  éUprSdaüom.  \\  Ende 
tnnoighena  yertreckende  deden  [aZ.  de  soldaten] 
een  inbijt  en  drooghen  noch  een  deel  spi)se  met 
hemlieden  [al.  yan  de  kloostergoeden],  daer  die 
paebtera  qnalic  in  teyreden  waren,  zegghende,  al 
woooden  ai}  up  oloosterghoedrjnghen,  die  r^jck  en 
maehtich  waven,  te  weten  die  doosters  oft  reli- 
gienaen,  diese  toebehoorden,  daerom  en  waren  die 
psehtera . .  somtijts  niet  zeer  rijcke ,  en  moesten 
(boyen  dat  zij  znlok  aftteken  hadden)  haerlier  pachten 
ts  Tnllen  betalen.  Ber,  tydem,  I  269. 

AFSTEL,  zn.  m.  BdtUtHy  Undër,  fr.  •mpiehê- 

msmtt  lAHmdê.  \\  Ware  oeo  dat  sake,  dat  jemen 

afstcile  dade  broeder  Willeme,  of  die  na  hem  dat 

voneide   lant  houdende   sollen   wesen,  en  datter 

bsmledèn  of  qname  coat  oft  scade,  so  wiUic ,  Willem 


yorseit,  dat  broeder  Willem,  of  die  na  sine  doet 
dat  lant  ebben  zullen,  slaen  hare  hant  aen  tae 
bnenre  lands ,  die  ie ,  Willem  yan  -  den  water- 
ganghe  ebbe  yoor  min  haas,  bi  der  molen.  6  febr. 
1800.  Ware  oec  dat  sake,  dat  iemen  ofistelle  dade 
zaster  Anesen,  of  die  na  hare  doet  dat  yorseide 
lant  houdende  zullen  wesen,  en  datter  hemleden 
of  qname  cost  oft  scade,  soo  wiUio,  Alise,..  dat 
zuster  Anese,  of  die  na  hare  doet  dat  lant  ebben 
zullen,  slaen  hare  hant  an  tue  baenre  lands,  lig- 
gende in  Cattengayer,  die  siin  min  eghine  erye, 
toter  wilen  dat  si  wel  siin  ghequijt  yan  diere  scaden.  Ib. 

AFSTELLEN,  b.  w.  1)  (Benen  arm).  AfxeUem, 
fr.  amputer,  \\  Datter  by  de  meesters  ciruigienen 
anders  geen  remedie  yonden  en  wiert  dan  dt^  men 
denzelyen  haerme  moeste  afstellen.  Piot,  Cirom.  418. 

2)  (lem.  uit  eenen  dienst).  OmimtteH,  <mislaeM, 
afdanken  f  fr.  eongédier,  desiitmêr.  ||  Soo  wanneer 
den  schipper  bij  sgne  reeders  affgestelt  olte  yer- 
laten  wort,  oft  dat  hij  anderssints  door  eenighe 
wettighe  oorsnecke,  sieckte  oft  ongeyal  sijne  aen- 
genomen  reijse  niet  en  can  yolbrengen ,  en  datter 
alsoo  ijmant  anders  in  sijne  plaetse  wort  gestelt . . 

0.  e.  Amiw.  oomp.  IT,  yiij,  182. 

8)  JBen  einde  eteUen  aam,  doen  ophouden,  fr.  meitre 
fin  d,  /Snre  eeeeer,  ||  Om  af  te  stellene  en  te  yer- 
hnedene  alle  sloten  [l.  stoo'en],  gescülen  en  inoonye- 
nienten.  Flac.  e.  Brah.  18  noy.  1446.  I,  260. 

4)  (Van  het  benoodigde).  ^erooosa,  fr.  prioer,  || 
Ware  de  yassael  in  de  bataelle  soe  gequest  ofte 
afghestelt  yan  peerden  en  ghebloot  yan  wapenen, 
als  dat  hi  zijnen  heer  niet  helpen  noch  secoureren 
en  mochte,  zonder  fraude,  hi  sonde  met  eeren 
moghen  ersselen  oft  ylien.  Leenr.  v.  VI.,  127. 

AFSTOOT,  zn.  m.  (Tan  wol,  dierenhaar,  enz.). 
Afval,  afêtooéinff,  korte  kamvetele  van  de  gekamde 
wol,  enz.,  fr.  pei^nureê^  rebui  cm  reetee  de  la  Iomm 
peignée.  Zie  Wdh.  d.  Ndl.  taal.  \\  Ahrehande  laken, 
dat  men  maect  yan  yerseechder  [yerboden]  wollen, 
dats  te  yerstane:  tobwoUe,  noppelinghe,  ylocken, 
ocht  yan  afstote  metten  caerdekine  ghecaert ,  sal  mer 
hemen  en  ghelden  xl  s.  8t.-aroh.  Dieet,  BegL  y. 
1888.  a.  47.  Dat  nyemant  werken  en  sal  moghen 
yan  ooehare,  noch  yan  gheithare,  noch  yan  aff- 
stote  yan  eenighen  raude  beesten.  Ambaehien  te 
Bruetel,  Begl.  1461.  a.  15.  bchillbb  en  lübbi. 
Naehtrag.  Afstót:  Item  en  sall  men  nyet  werken 
affstot,  noch  flock,  noch  sohrodelingh ,  noch  plock, 
noch  schuddelingh.  Yan  den  wuUen  ampte  to  We- 
sel.  (Btwa  wolle  die  auf  dem  streichbaume  abge- 
stossen  ist). 

AFSTOOTEN,  bw.  (Het  leven).  Sterven ,  fr. 
aioarir.  ||  Deee  Diederio,  dese  graye,  Dese  stiet 
süns  leyens  aye  Als  men  elf  hmidert  screef  En 
lyij.  Gelbb,  Ckron.  de  BolL  29. 

AFSTOPPEN,  bw.  Vereperren,  af  endden  (den 
loop  yan  een  water),  fr.  harrer^  infereepter  (Ie  coors 
d*une  eau).  ||  Dat  gheen  poorter  yan  Tpre  moeste 
Tan  Bamesse  yoordan  onder  den  proost  wonen.  Dat 
gheen  poorter  daer  drinken  moeste  of  wyn  doen 
halen. .  Dst  men  haerlieder  water  ofstoppen  zoude. 

01.  t.  Dixmude,  98. 

AF8TEIJKEN,  b.  w.  1)  (Bene  strook  yan  een 
een  laken).  Afenijden ,  afteikenren  ?  fr.  eonper^  dêM" 
rer?  \\  Wie  ene  gheheel  laken  half  yerooept,  sal 
den  coman  doen  afstriken  twee  reepe  op  tleste 
inde,  op  ene  pene  yan  xz  s.  8t.-afth,  v.  Dieet ^ 
Begl,  V.  18aS,  a.  47. 

2)  (Metselwerk).  Afeckrappen,  door  etrijken  weg^ 
nemen,  fr.  eeiever  en  réclani,  \\  Den  warckman  sal 
geobligeert  sQn  te  loot  en  eane  zyde  goedt  te  wer- 


68 


AFS. 


AFV. 


oken,  Tol  werpen,  afsohaeren  efi  met  de|i  (mweele 
de  lagen  af  te  Btrijken.  Plae.  o.  Brah.f  16  jan. 
1706,  V.  567    Opgaende  mueren.  Zie  AFBOHTJBBir. 

AF8WEËBËN,  bw.  1)  (Byiering).  JBr  afftaud 
van  doen  onder  eode^  fr.  renoneer  par  terment  (h  un 
osufruit.  I)  Eb  ooc  aldaer  costuy^me,  dat  de  hon- 
derige  niet  en  maoh  gepiiveert  syn  Tan  huerer  hj~ 
levinge»  tensi  dat  ei  deaeWe  bylevinge  behoarlQc 
dEzweere.  Lêenr.  o.  VI.,  157.  Een  houderige,  om 
yan  der  bylevinge  gepriveert  te  wordene,  moet  die 
behoorl\jo  afzweeren.  Ib.  159. 

2)  lem.  kei  wijne  doen  verliMen  door  eenen  <ini2- 
teken)  eed^  fr.  priver  qq,  de  son  hien  par  «m  (famx) 
termeni.  ||  Ende  oft  hij  [nl.  de  meineedige]  metten 
■elven  eedt  eenen  anderen  ayn  geldt  oft  coet  hadde 
affgeeworen,  aoude  t'eeWe  moeten  wederkeeren,  en 

SartQe  s^ne  Toordere  echaede  afdragen,  ten  goet- 
imcken  yan  de  heeren.  C  o.  Aniw.,comp,  TI. ij,  27. 

AFTER,  Ts.  en  bgw.  Limborgeche,  Noord-Bra- 
bandsche  en  Hollandsohe  vorm  van  Achter  ^  fr.  cbrv 
riire,  ||  Dat  gheen  euster  gaen  en  sal,  noch  aen- 
nemen(?)  en  ral,  noch  spacieren  after  atraten  noch 
Bteghen  Juli  1277.  a.  8. 

tAFTERSrjN.  Zie  tACHTXBBiJir.  ü  Een  loip 
vairt  yan  eeniger  coepetede ,  een  icipheere  is  t*after 
en  yerooept  guet  op  den  bodem.  Wagxfaab  ,  Zee-^ 
reeki  e.  Amei,,  a.  6. 

AFTERDEEL,  sn.  o.  Iet  nadeêUgê,  tehade,  fr. 
quelque  ehoee  de  dUawMniagemx  ^  du  préfudioe.  ||  Soe 
wie  teghen  denghenen  daer  h|j  af  gewroecht  [aan- 
geklaagd] is,  of  enich  ander,  dreQginghe  of  ander 
afterdeel  met  quaethcit  dede.  Juli  1277,  a.  23. 

AFTEREEN  VOLGEND ,  byw.  Aehf^eenvolgene^ 
achter  Mander,  fr.  eueeeseiffemeni.  ||  Soe  wat  broe- 
der en  fuster  met  yersmaetheit  ofte  met  onwer- 
den,  ofte  met  wederapennicheit  ainen  prioer  ofte 
flinen  proyisoer  onghehoersaem  ware . .,  sal  hebben 
een  oorrexie  yan  yeertich  daghen  aftereenvol* 
ghende.  Ib. 

AFTËRLATEN,  bw.  Achterlaten y  nalaten,  ver- 
mimen,  fr.  omettre,  négliger,  \\  Na  recht,  herbren- 
gen  efl  nsagye  des  yoirs.  hoefs,  gheen  poent  yan 
•rechte  aftergelaten.  Mof  te  Wdheenm,  %  noy.  1381. 
Hierin  gesoiede  allen  punten  en  artioulen  yan 
recht,  niet  aftergelaten  noch  yergeten,  die  na 
oostume  ons  hoefs  daerin  sculdioh  waren  te  gesoien. 
Meer  o,  Eottelaer^  29  mei  1398.  In  eenen  schepenbr. 
y.  Botselaer,  d.  d.  8  sept.  1410  staat:  negheen 
poent  yan  rechte  achtergelaten.  —  Nym  oec  daerwt 
yan  den  duerbaraten  gebacken  oruden,  wilta  oec 
gesalvet  wesen  mitter  zalyen  der  zueticheyt,  laat 
niet  after  in  te  gaen  totten  wonden  ons  liefs  Heren. 
Bond.  merk.  20. 

AFTERST,  by.  nw.  Naar  achter  .gOe^en,  ach' 
terete,  fr.  de  derrie,  eitnê  par  derrière.  ||  Dat  si 
beset  en  ghegheyen  hebben,  omme  Qode  en  yoer 
hare  zielen,  hare  afterste  huis,  dat  staet  in  de 
Nustrate  t' Antwerpen.  Willskb.  Mist,  ondh,  154 
(1809). 

AFTERSTELLE ,  sn  m.  Achter gtaUen ,  fr.  arré- 
ragee,  ||  Die  schulde  en  afterstelle  derselyer  goede 
te  yerkrighen.  Cart,  Saint- Trond,  17  mei  1393. 

AFTERSU8TERKINT,  zn.o.  Zie  Yxbdam  onder 
Achter  en  After.  Bij  zijne  citaten  nog  te  yoegen 
deze :  ||  Gheen  poirter  meer 'te  gheyen  te  maechgelde 
yan  dootslaghe  dan  dat  afbersosterkint  y  so.  Kb.  e. 
Bott. ,  a.  85. 

AFTERWAERT.  Zie  achtbbwaebt. 

AFTIEN,  bw.  (deelw.  afgetieeht).  Aftrekkon, 
afnemon^  fr.  dédmre,  \\  Dat  sj,  scepenen  en 
raidty   en  andere  onse  goede  liede . . ,  in  elo  moe- 


lene  bynnen  Djreete  een  wage  met  sekeran  ga- 


wiohte  soelen  doin  stellen  ende  hangen.., 
moleneren  yan  dier  selen  maelen  alle  dat  coren  dal 
in  die  moeien, 'dair  sj  moleneren  in  sjn,  coml 
te  malen,  ont£Mn  soelen  metten  gewichte,  eB 
dmeel ,  dat  dairsf  comt  oft  oomen  sal ,  weder  leyeren 
metten  seWen  gewichte  en  al  soe  swair,  afgenomen 
ocht  a%etiecht  dachtiende  deel ,  metten  selyen  g^ia» 
wichte  dat  sj,  moleneren,  behouden  soelen  yoir 
onsen  molenreoht  te  molchtere  en  niet  mee.  Dtmde 
Eooth.,  8  aug    1369,  P.  45. 

AFTRECKEN,  bw.  1)  Afbreken,  fr.  démoUr. 
I)  Wat  naer  het  yoors.  wettigh  [wetteiyk]  ghebodt.. 
ghemaeokt  ware,  moet  wederom  a^hetioeken  en 
te  niete  ghedaen  worden.  C.  v.  MerentaU,  XI,  14. 
Van  palen ,  enz.  —  In  de  yolgende  aanhaling  kan, 
natuurlgk,  slechts  yan  eene  ^yermindering"  dT  m^ 
dunning  de  reden  wezen.  ||  Twee  pilaeren  staende 
teghen  den  tooten  yan  de  hoofikercke  yan  der 
yoimomde  stede,  in  de  westsyde;  dese  twee  pilae- 
ren moeten  yan  binnen  a%etrocken  worden,  te 
weten  tot  boyen  in  de  fondamente,  soo  dat  noodioh 
is,  en  dat  wel  yerbonden  met  18  laeghe  yan  ateen 
ofte  acht  duymen  dicke,  yolghens  de  modella. 
BXHBBT ,  lY ,  600  (1662). 

2)  Afnemen,  roooen,  fr.  epoUer.  ||  Die  wittige 
hugsfrouw  yan  den  dooden  en  mach  niet  geoonye- 
nieert  noch  aangesproken  wordden  yan  den  erfge- 
namen huers  mans  yan  deser  misdaet  yan  afge* 
trockender  erfflijcheyt  (ewpilaie  hereditaiie).  T.  D. 
Tat.,  '89  y«. 

3)  Afdoen,  afechaffbn,  fr.  retraneher,  abeUr,  || 
Soepenen  ne  mogen  yan  dien  [articnlen]  niet  mii^ 
deren,  no  toedoen,  no  alfcrecken.  K,  e.  ter  JPiete, 
1265,  a.  68. 

4)  (Eenen  yQyer).  Aftappen,  tt.eayfner,  ()  Eenen 
tochtenaer,  seWe  houdende  eenige  yyyers  sonder 
yerhuerea,  magh  die  niet  aftrecken,  noch  yisschen 
dan  op  ghewoonel  joken  tydt  en  saisoen.  C.  e.  Bmeee^ 
1607,  a.  258.  Ghbibtuv  yertaalt  ,,pueari"  ||  Ben 
toehter  oft  tochtersse  en  mach  die  yyyera  niet 
aftrecken  ende  yisschen  dan  ten  gewooolycken  tyde. 
C  o.  Lneen,  XIII,  11. 

AFTRUIFELEN,  bw.  AftmggeLen,  aftroggelen, 
op  eene  Uetige  w^ze  afkoopen,  fr.  aeheier  d^mne  ma- 
nière  eubtüe.  ||  Die  hunne  waeren  en  beatiaelen  tot 
hoogeren  prijs  op  de  pnbliecke  merckten  binnen 
die  yryheijdt  yan  Meerhoudt  souden  konnen  yer- 
coopen  als  [dan  dat]  die  yan  hun  worden  a%e- 
truijffelt  door  de  botercramers  en  andere  in  hunne 
huysen.  O.  P-B   amtr.,  8  noy.  1710.  Meerhont     . 

AFVAERT,  zn.  y.  Opvaert  eïl  af^aert.  Vrif 

gebruik  (yan  een  land),  fr.  Ubre  usage  (d*ane  terre)} 
oyereenkomstig  met  „bergen  ei  dalen*\  ||  Yort  ea 
te  wetene,  dat  wQ  den  yorseiden  Fietren  en  Lis- 
betten,  sinen  wiye,  en  haren  hoere  [hoixa]  yer- 
kenden,  yoer  de  wet  yorseit,  opyaert  en  afraerd 
an  al  den  yorseiden  pant ,  alsoe  langhe  alse  sQ  wel 
golden  de  yorseide  rente.  Zwijeeke^  130  (1337). 
Yort,  80  heeft  de  yorseide  her  Jan  Michiels,  met 
yoghde,  yerkent  den  yorseiden  Janne  yan  Zuiyeke 
en  joncfrouw  Lijsbetten,  sinen  wive,  upyaert  en 
afyaert,  bei^hen  en  dalen,  vromen  en  ontyromen, 
also  langhe  als  men  hem  wel  yei^ghelt  doet  yan 
deeen  yorseiden  renten.  Ib.  175  (1378). 

2)  Zeker  reohi  van  overgang  in  een  leengoed, 
en  die  otergOÊtg  tdf,  fr.  certaiu  dreit  de  mutoHon 
en  molière  de  flef,  et  eetie  muitstion  méme.  ||  In  da 
heerlicheyt  yan  Ziehen,  bnyten,  aen  der  stadt, 
zyn  geleghen  sekere  goeden,  beempden.  en  landt, 
cUe  men  te  leen  helt  yan  de  heerliohejt  yan  Ziehen, 


AFV; 


AFW. 


83 


«D  ^B  gehceisn.  maiialeeiMn  oH  leenan  Tan  Obele , 

«n  syn  Tan  inderen  mitaere  en  maniere  Yan  ont- 

fuighe,  «n  wpï  acholdich  opyaert  en  afiVaert,  te 

wetena:  aoe  wanneer  dat  men  dje  ontfianckt  nae 

dooda  hant,  too  pleeght  men  den  heere  daerran 

ta  gBTOi,  voer  ayn  recht,  tyïï  echeUingen  Loeyene 

fan   opyikevt;  en  soe  wanneer  dat  men  dye  reat' 

eoopfc    oft«TiKandert,   loo  pleegt   men   den   heere 

daairaff  te  geren,  Toer  rrn  recht,  ryf£  scbell.  Loe- 

y«oa  Tan  affraert,  efi  vyff  achellinghen  yanopraert; 

en  Toert  den  camerlinek,  stadtholder,  greffier  en 

mÊsanaik   bonne  rechten.   Chrom.  v.  JHett,  Dêd.  o. 

1613,  ZUsUm,  a.  10. 

AFVALLEN,  a  w.  Fig.  Verlaten,  nek  ver- 
wHfierem  «■•,  fr.  ehamdomter,  \\  De  minsche  apnc: 
Hebben  deaa  minaeben  enighe  yreeae?  Die  ant- 
warda  ipno :  8i  en  yroeeen  noph  en  hebben  yeghe- 
yier  noeb  yiant,  noch  doot,  noch  leyen,  hen  es 
aila  tiacaa  ai^yalien,  londer  dat  hen  dnnct  dat 
a  den  bealde  Xpi  niet  na  en  Tolghen.  Aller  Kersib.  68. 

AFVALLEN,  m.  o.  (Van  water).  Val,  fr.ckéte. 
II  Om  te  wetane  oft  den  yoors.  stroom  en  riyiere  [ml. 
de  Demar]  ayn  mymen  en  afyallen  behoirljck  hadde. 
Mekemk.  9.  Brah.,  ny.  140,  f>  237.  26  juni  1689. 

AFVAREN,  xn.  o.  Opvaren  en  afvaren. 

'il  Verbieden  eiken  npyarens  en  ofyarens  aadert 
dan  ten  prooAte  en  oorboore  yan  denselyen  C61- 
aerde.  O.  Bwrek  o.  Bnigpe,  l,  833,  Introd.,  sab 
A*.  1468.  Zie  ▲rrxxxT. 

AF-  ENDE  AENVAREN.  ÜU-  em  itÊvarêH,  fr. 
wmiir  de  el  mrrU)er  ü,  ||  Dat  in  eloke  stadt  oft 
uiTeDe  yan  onsen,  landen ,  daer  suloke  schepen  ter 
newaarta  af-  ende  aenyaren,  gedepnteert  sullen 
worden  twee  oAksÉers.  ^lae»  v,  VL ,  19  jnni  1661  > 
a.  8.  I,  380. 

AFVARENOELT,  sn.  o.  migamgsgéld  (uit  een 
aaialarhap),  fr.  dreü  de  eortie  (d*une  société)^  jj 
Oft  bj  geyalle  ymanden  yan  de  camergesellen  gé* 
liefde  af  te  gaen,  sal  t*selye  moegen  doen,  mits 
gayende  iwelf  stuyyers  Brabants . . ;  dan,  een  yrouw , 
neer  d'affljyicbeit  haers  mans,  en  is  tot  geen  af- 
yaercogelt  [afvarenagelt]  g^honden.  O.  iXige,  16 
oei.   1668,  a.  19.  Tamgerloo. 

AFVELLENy  bw.  AfiÊtmen,  foeg^nemem  mi  eenem 
hoep  of  ttapelf  fr.  retWer  étmn  mimeeam,  d^tme 
pSU.  Il  8o  wie  laken  afyelde  yan  sinen  pijle  je^en 
sneghen  ooman,  hi  en  waera  daartoe  yermaent  yan 
den  CQBDaa ,  ofte  yan  den  samencopere ,  hi  yerbuerde 
enen  aoilt  oot  yan  eiken  lakene.  -K,  lakenff,  ie 
Brmeeel,  1866,  a.  22. 

AFVEBBOT,  sn.  o.  Afkattdigimg,  fr.  »«&«. 
ea^Mi.  II  Daartoe  dan  den  leenboede  wordt  belast 
ftsrslondt,  drye  dagen  naer  den  anderen,  afleer- 
bedan  te  doen  om  den  grondt  te  mjmen.  O.  e. 
rallaeft  ,  IssiOo/,  1612,  a.  16. 

AFVERKOOPEN,  bw.  Uiiieerhoopen,  fr.  vemdre 
êeuL  tl  Hj  en  sal  f  eirat  dat  alt  yleysch . .  mit  allen 
[ftaeneïnaal]  ewech  gedain  hebben ,  off  all  te  mael 
a^cveoeh»  hebben.  O.  Xt^ ,  27  jnU  1467 ,  a.  17. 


AFVEBNEN,  bw.  Mei  ffeweU  afkemen,  oa^ 
rukkem,  fr.  mdewer  de  faree,  raeir.  \\  En  al  diea> 
g^yeke ,  om  't  bescud  yan  mynen  aermen  lande 
sn  ondetaaten  yan  Namen,  hebbe  ie  ooc  moeten 
annemen  orloghe,  als  ghy  alle  weet,  jeghen  die 
yan  Lodicke,  die  my  wel  waanden  (omdat  ie  in 
Vrankeryeke  yele  te  doen  hadde)  myn  yooraohreyen 
knft  yan  Samen,  dat  oommen  es  huuten  boeseme 
yan  Vlaendnen,  afyemen  en  afwinnen.  Colheie,  3. 
AFVEKTRECKEN,  o.  w.  Qaam  mi  (een  yer^ 
knud  gped)  fr.  jortir  de  (d'nn  bien  lon^).  ||  N« 


is  *t gebeurt,  dat,  op  half  meert  lestleden,  eenen 
huerman  is  uyt  een  winninghe  yertrocken..,  dia 
landen  alles  beaaeyt  steende  deur  den  afvertrocken 
wenne  [pachter].  O,  gr.  Loom,  I,  412  (16i8). 

AFVLUCUTICH,  bn.  Voorivlmehtig  (eoldaai), 
fr.  déeertemr.  ||  Die  een  heyr  oft  armeye  yerlaten 
hadde  met  eyelen  moede,  oft  afyluchtioh  geworden 
ware...  Pbbkxdbb,  III,  c.  87  (1666). 

AF  VONT,  sn.  m.  Vont  ende  afVont  ne- 
men. In  sake  yan  belastingen.  Siaai  of  inveniarie 
maken  yan  de  in  wesen  E\jnde  waren  (vomi),  en  yan 
de  gesletene  {af vont);  faire  inttentaire.  \\  Aengaende 
de  wynen ,  die  de  yoorss.  wyntayemien  oft  andere, 
hen  met  wynen  generende,  sullen  innelegghen,  slg- 
ten,  penneweerden  oft  uyttappen,  daeraff  sullen 
sy  ghehooden  syn  den  yoorss.  impost  aen  de  col- 
leotenrs  oft  pachten  te  betaelen,  naer  adyenant 
yan  defl  slete,  die  men,  by  den  yont  oft  af  vont 
daeraff  te  nemen,  beyinden  sal  hem  te  competeren. 
Blae.  e.  F2.,  3  jan.  1601.  I£,  93.  St-arek.  e. 
Dieet,  Ord,  e.  28  noy.  1714.  {Bvhtidee), 

AFWA8SCHEN  (Schoonteenen).  OUod,  effen 
maken,  fr.  ragréer,  igaliêer.  \\  Behalyea  dat  den 
meester  schulddgh  sal  sijn  alle  schouwen  yan  binnen 
te  besetten  efi  af  te  wasschen.  Plao,  o.  Brah.  16 
jan.  1706.  a.  14*  Die  sehouwpypen  comeifde  buyten 
het  dack,  sal  men  meten  hoogde,  broede  endickte; 
nochtans  dat  deselye  yan  binnen  beset  en  ai^waa- 
Bchen  sullen  worden.  Ib.  17. 

AFWEEREN,  bw.  Wegnemen,  afbreken,  fr. 
enlever,  démoUr.  ||  Zulkedane  muelne  ofte  huusin- 
she  en  s^jn  niet  sculdich  afghewert  tsine,  maar 
daerup  te  bliyene.  O.  e.  AaUi,  216  (1409). 

AF  WEIDEN,  bw.  Niet  het  gns  afeten,  soodat 
er  niet  meer  te  grasen  blijft,  maar  weiden,  graten 
op  eene  weide,  fr.  pdtmrer  ewr  wte  prairie.  ||  Dat 
die  broecken  door  de  beesten  yan  de  ingeaetene 
deser  stadt  Diest  en  door  die  beesten  yan  de  inge* 
setene  yan  Oaggeyinne  yan  oudts  geiyokeiyck  efi 
in  't  gemegn  syn  afgewe^dt  en  gepastureert.  JProeee 
Dieet  $  Caggeoinne,  akt  y.  28  oct  1766. 

AFWELDIOEN,  bw.  Omtneldigen,  fr.  eideeer 
de  foree.  )|  Dat  het  yoors.  peerdt  hem  is  affgewel- 
dicht  geweest  ten  tijde  yan  de  yoors.  veeme  en  cowri 
aengeruert.  Froeee  Diest  %  Vam  Aê,  1662.  Vold,  a.  6. 

AFWEKeKEN.  Verl.  deelw.  APaswEEKT  UiU 
geput  door  den  arbeid,  fr.  n^pa/rletra'oaü.  ||  Aengo- 
merckt  de  nombreuse  qu'antiteyt  yan  afgewerokte 
meesters,  weduwen  en  kinderen,  die  yan  deselye 
armbussen  kwaemen  te  subsisteren.  O.  P-B.  amtr» 
13  sept.  1728.  Baseemenfierê. 

AFWERPEN  (Afwerpen),  bw.  1)  (Van  yruoh- 
ten  of  gewassen).  Opbrengen,  voortbrengen,  opleee» 
ren,  fr.  prodmre,  rapport  er.  j)  Dat  één  bunder  yan 
Bulcken  nerden  houte,  en  besundere  bueckenhout 
op  onse  yoirs.  woudt,  meer  houts  affworpt  dan 
twee  of  drye  bunderen  weeck  houdts  weeende  yan 
gelijcken  ouderdom.  Bekenk.  e.  Brab,,  reg.  139« 
P.  116.  6  mei  1648. 

2)  Verwerpen  f  afkenren,  fr.  refeter,  rebuter,  || 
Zoo  wat  drooohscherdere  en  lakenmakere  E\)ne  Uk 
kenen,  yan  der  moeien  eomende,  efi  alnoch  te 
dunAe  synde,  doet  ruwen,  en  die  selye  lekenen 
bg  dekenen,  ter  peertse  eomende,  afgeworpen 
werdden  om  te  yerstekene  en  ingeyolt  te  worddena 
met  ruwen.  Begl.  droagêek.  Dieet,  1646.  a.  10. 

3)  Af  endden,  opvangen^  fr.  conper,  intereepler» 
Kil.:  Afwerpen  de  brieyen.  Interoipere  Utte- 
rat.  I)  Onder  den  zzyj^  derselye  maait  january 
wiert  by  de  rebellen  yan  Vliasinghe  afi  Axoelé 
a^heworpan  toonyoy  tareckende  yan  Ohend  naer 


64 


AFW. 


AFW. 


Bragghe,  metgadem  diyenche  ooomaoBchap  ghe- 
laden  in  de  schepen  by  watere.  Piot,  Ckron,  783. 

4)  Befooven,  afzetten ,  ir,  dkro%9êer,  \\  Ander 
seijden  dattet  oooplieden  yan  Hilanen  waren,  die 
yeel  oostelie  ghoet  afbroohten,  en  in  tlandt  yan 
den  graye  yan  Hoome  berooft  en  a^heworpen 
waren.  Ber,  tijde» ^  lil,  289. 

6)  (Een  huisy  eene  sterkte).  Nederwerpen^  afbre- 
ifcm»,  fir.  d^molir,  détruire.  ||  Trock  yandaer  yoor 
aekere  sterckte  ligghende  in  Boulonnais,  houdende 
yoor  de  S^  Ligne ,  om  deeelye  af  te  woipen.  Piot  , 
OhroH,  734. 

AFWUKEN,  sn.  o.  Mei  wegloope»  (uit  eenen 
dienst),  fr.  détertian.  ||  Soo  yerre  door  'tafw\jcken 
en  yerlaeten  yan  de  schiplieden  oft  boetsgesellen 
eenige  merckelgcke  scbaede  quame  aen  lijff,  schip 
oft  goet  f  is  den  affgebleyen  gehouden  't  selye  dobbel 
t»  Stèren.  O.  v,  Antw.^  comp.,  IV ,  yiii,  tS6. 

AFWUS,  zn.  o.  AfWijsinge,  y.  A—  doen. 
Verzenden  naar  een  ander  persoon  of  andere  goede- 
ren,  tot  verhaal  eener  gekuldvordering ,  ook:  aamo^ 
zing  wm  erfgenaam  doen^  is.  renvoger,  faire  renvoi 
è  mne  anire  perzonne  on  è  d^autrez  bienz  pour  récu- 
pérer  za  oréanee;  aussi:  faire  dézignaiion  d'kêritier. 
II  Sonder  dat  deselye  gebruyekers,  ten  boecke  be- 
kent staehde,  eenigh  afwjs  zullen  yermoghen  te 
doen  oft  afschryyinghe  yan  lande,  tensj  dat  sj 
ten  yoorsx.  registre  ofte  pointinghrolle  kenbaer  ma- 
ken hemlieden  proprietaris  ofte  successeur.  Plae.  v. 
n.,  30  jnü  lö72,  a.  18.  Ill,  3&3.  Of  den  hoir 
in  sulcken  gevalle  niet  en  soude  gefondeert  syn 
afwys  te  doen  op  de  leste  oyerledene  oft  haere 
hoirs.  Annot.,  76.  Bat  den  hoir. yan  A.  hem  ge- 
habiliteert  hebbende  t'synen  sterfhuyse  met  het 
doen  yan  inoommen-  yan  gedeele  en  't  stellen  yan 
seker,  in  't  gesagh  yan  crediteuren  niet  yoorder 
toesprekeljck  en  is  oyer  de  personele  en  gemeene 
oommeren  en  schulden  yan  'tsterfhuys  als  tot  'er 
helft  f  en  dat  denselyen  hoir ,  ten  regarde  yan  deselye 
crediteuren,  nopende  de  wederhelft  yermagh  afwys 
te  doen  op  den  hoir  yan  den  langhsleyenden.  Ib.  17. 
Al  ten  sy  betoogh  yan  afwysinghe .  by  acte  dat  er 
hoir  is,  seker  en  incommen  yan  gedeele  ghedaen 
hebbende  yan  yersterfte.  78.  De  crediteuren  objeo- 
teren  daerjeghens  dat  het  ongehoort  u  eenen  cre- 
diteur te  wiUen  yerzenden  ofte  afwys  tloen  op  den 
hauder.  85.  Daer  diyerssche  persoonen  ezpres- 
selick  in  zóUdum  wettelick  yerobligiert  zyn,  yoor 
eene  rente  ofte  ander  schuit ,  t*  zy  als  borgnen  t'  zy 
als  principale,  en  weder  den  crediteur  kennelyck 
was,  ten  tyde  yan  den  contracte,  wie  principael 
debiteur  was,  weer  niet,  een  yan  hemlieden  es 
executeeriick  yoor  de  gheheele  schuit  mi  zóUdmm^ 
efi  en  yermoghen  [de  schuldenaers]  gheene  afwi- 
■inghe  te  doene  op  haerlieder  mede-yerobligierde. 
C,  V,  Auden.,  Til,  17.  Toor  de  schulden  yan  wee- 
sen  efi  yan  ghehuwede  yrauwen,  wettelick  en  eze- 
entoir  zynde,  en  zyn  niet  alleene  executeeriick  de 
goedinghen,  meuble  en  inmeuble,  yan  de  weesen 
en  ghehuwede  yrauwen,  maer  oock  de*  persoonen 
en  goet,  meuble  en  iinmeuble,  yan  de  yoochden 
yan  weesen  en  yan  de  mans  yan  ghehuwede  yrau- 
wen; dies  moghen  de  voorseyde  yoochden  tfwy- 
singhe  doen  op  de  goedinghen  yan  de  weesen. 
Ib.  19.  Denghonen  die  hem  yoor  eenen  anderen 
borghe  gheconstitueert  heeft,  is  toesprekelyck  als 
principael,  ten  waere  dat  hy  afwysinghe  dede  op 
souffisante  goedinghen  yan  den  principaelen ,  ghe- 
leghen  binnen  den  lande  yan  Aelst.  O.  v.  Aalet^ 
XY,  1.  De  schultheesschers  yan  *t  sterfhuys  yer- 
mogen    toe    te    spreken    den  langstleyende ,   man 


cite  wyf,  yoor  de  géheele  schuit,  sonder  distaoctie 
wie  deselye  gemaeckt  heeft,  't  sy  den  man  ofte 
wyf,  koopyrauwe  zynde,  en  ia  daeryoran  oondem- 
neerlick;  al  tensy  betoogh  yan  afwysinghe,  by 
acte  dat  er  hoir  ia,  seker  en  inkomen  yan  gedeele 
gedami  hebbende  yan  de  yersterfte.  O.  e.  €hnif 
XXV ,  44.  Van  den  Hane :  néei  dimzianem  prebei 
ewhibitione  aetorwn,  kozredem  rafr  eera^i^M  adiézee 
defuncH  eonjmfiz  hotreditaiem*  Afwysinghe,  die  hou- 
der oft  houderigge,  ofte  oick  hoirs,  de  schultheee- 
sohers  doen,  en  profiteeH  niet  broeder  dan  naer 
adyenant  dat  degone,  op  wien  suloke  afwysinghe 
gedaen  is,  hem  in  't  sterf huys  hoir  gequalifioeert 
neeft.  Ib.  46.  Van  den  Hane:  Aela  dimzionem 
probamtia  non  projleimnt  zmperztiH  amt  kezredi  adner^ 
enz  eredUorez  katredUarioz ,  nizi  pro  perOane  hare- 
diz  iiz  kabUiiaü),  Houder  oft  houderigge  toege- 
sproken wesende  om  doodtschulden  yan  gilden, 
gebuerten  (Van  den  Hane:  eonfiraiemiteiiii^  mst 
vieiniiz)  ofte  dieigelycke,  daerin  'tsteiflrays  yan 
den  oyerleden  gehouden  is,  en  geene  afwyainge 
wetende  te  doen  op  eenioh  hoir  {neméme  adhme  de- 
/mneti  harede  exiztente),  ia  daerin  oondemneeriyck 
soo  yerre  als  de  bate  yan  't  sterfhuys  den  oommer 
te  boyen  gaet,  maer  anders  niet.  ib.  51.  Opdat 
in  toekomende  de  juste  qnantiteyt  yan  goederen,* 
die  geyonden  sal  zyn  uyt  de  yoors.  oyerdragten 
niet  en  worde  yerdonkert,  soo  en  sullen  degene, 
op  de  setboecken  bekent  steende ,  niet  mogen  doen 
eenigen  afwys  ofte  afsehryyinge . . ,  tenzy  eni.  O. 
P.-B.  atUr.y  30  juni  1729,  a.  8. 

AFWIJ8EN ,  bw.  <  Getuigen).  Wraken,  fr.  réeneer^ 
reproeher.  \\  Ingheyalle  partye  oft  procureur  oom- 
pareert,  allegerende  reprochen  teghens  eenighe  yan 
de  ghetuyghen,  soo  yerfe  den  schepenen  dunckt 
dat  d'alle^ien  yan  der  exceptien  zyn  notoir  en 
retoyantf  sullen. .  die  ghereprocheerde  peraoonen 
afwysen.  C  e.  lfo22,  a.  38. 

AFWIJISINGE.  Zie  afwijb. 

AFWINNELUCK,  hiï.  Dat  mag  onteigend^ 
afgenomen,  afgewonnen  worden,  fir.  ^  pezit  Ure 
évinoé,  retiré,  \  \  Leen  is  afwinnelijo  om  deerste  fiauHe , 
die  de  yassal  den  leenheer  doet  contrarie  sinen  eede; 
en  oheynalandt  yoor  ghebreke  yan  betalinghe  yan 
der  rente.  Leenr.  v.   VI,,  16. 

AF  WINNEN,  bw.  Meer  in  gebruik  is  uit- 
winnen.  In  gerechtelijke  taal,  iemand  bij  txmme 
mt  het  bezit  van  een  goed  etooten^  mm.  mtzzimnen, 
fir.  évineer,  dépozzéder  juridiqnemeni,  ||  Alle  calhey- 
len,  holen  (?)  en  noten  wint  men  of  binnen  dnan 
xüij  nachten.  Leenr.  v,  1528,  7.  Die  bleontumaoiea 
een  leen  ofwint,  die  moet  selye  sine  wettelicke 
ooeten  betalen.  Ib.  In  anderen  wijsen,  woide  hi 
yermaent  sinen  heere  ten  dienste  te  oommene  en 
te  hoye ,  dat  soude  hi  moeten  doen ,  of  men  sonde 
hem  met  daghinghen  sinen  grond  ofwinnen.  8.  De 
bailüu  mach  seggen:  Ie  yraghe  u,  in  kennessen 
yan  den  mannen ,  oft  ghi  eenich  leen  hout  yan 
desen  heere  ?  Seyden  si :  Neen  ie ,  en  si  leen  hil., 
den ,  hi  soudt  hem  ofwinnen  oyer  yerloochend  leeft. 
86.  Het  en  ware  dat  hi,  by  oonsente  yan  den 
boudsten  hoore,  zijnen  grondt  yerbonden  hadde  of 
te  winnene.  61. 

2)  A —  die  hant.  lem.  tot  verliez  van  de  hand 
doen  veroordeelen ,  ir,  faire  eondamner  è  perdre  ia 
main.  ||  Her  Goedyert  yan  Os,  riddere.  Gerit  Voe, 
etc.  tuyghen  . .  dat  dien  man ,  die  her  Jan  yan  den 
Plasse  die  handt  aff  dede  wynnen,  dat  die  hant 
af  waert  gewonnen  tot  Nysterle  yoir  die  keroke; 
dat  here  Jan  yoirs. ,  «Is  schout  yan  den  Bossche, 
yan    shertoigfaen    weghen  dairmede  dagheden   en 


AFW. 


AIS. 


65 


Nèhian  mit  den  Tonniase,  orermidta  aenbrenghen 
goeder  Inde  Tan  Nistrele,  die  op  die  pelen  ghe- 
nten  weeren,  diA  die  dootaleoh  ghevyel  bjmien 
iheitoighen  pelen.  Ckairib.  e.  'iJSoichy  i9,  141  t«. 
Oomds  T.  1S66.  a.  15. 

AFWIMNER  (Aferinder),  zn.  m.  üUwimner,  of 
ÜÊ  êêmê  mUwmmimff  te  reekie  vervoi^,  fr.  Mmgantj 
cm  etlmi  qm  pomrgmi'  mne  érieüom  «e  justiee,  ||  En 
ie  den  efwinder  oock  gehcmden  *t  inhouden  yen  den 
keroknep  ven  synder  Terooopinge . .  geteeokent  by 
eenige  Ten  de  Mcroteriiten  te  doen  stellen  en  de 
deuren  Ten  de  Tier  principele  jnrochiekeroken,  en 
en  degene  deer  *t  selTe jeeiegen  u.  O.  e.  €feni,  iX, 
6.  —  C.  e.  Demdêrm.,  Y,  2»  6. 

AFWINNINQE,  in.T.  Meer  in  gebruik  ïb  Uit- 
winninge.  Chrêckieiylke  tmtmgmnmg^  ft,  êmcHom. 
Zie  ATWiinnir.  ||  Deerby  stellende  en  beteeoke- 
nende  den  degh  det  men  ter  Tiersohere  de  efvrin- 
singe  doen  leL  C,  o.  Omti,  IX.  2.  Yait  dbv  Haks 
eommentegrt  bet  woord  eldus:  vimdieaiio  teu  evieüo 
a  WÊOtm  dtbUoriêj  H  êie  UibmM  eomttat  kypotkeeae 
êwietio:  primmm  aetu  FAimnroB,  id  egt  pi^noraüo- 
mM,  dmmdë  oei»  XTdXin>OM,  id  est,  appropriaii4h 
wiê,  H  pottremum  adm  wtbdoh  nr  hakdbv,  id 
êêif  mtmmi  erediêoriê  mpposiHa.  —  En  ces  d'éTic- 
tkm  dit  o/MiNMi^.  ifoe.  o.  VI.  7  eug.  1764.  e.  85. 
Tm,  477. 

AFWOONEin),  tegenw.  deelw.  Tan  abwoobbv. 
Niet  JJÊWimêMd,  fr.  mm^éaidamif  /breie.  ||  Poorters 
en  inwoonende  syn  gehouden ,  Velokanders  Tersoecke, 
oireondachap  te  dragen  Toor  de  wetten  derselTe 
itede,  eonder  salaris;  meer  niet  d'efwoonende , 
wieae  salarie  getanxeert  wort  ter  discretie.  O,  v. 
BmU^  I.  81.  Wort  den  Toor-arresterende  geprefe- 
feert  toot  endere,  gereeerreert  afwoonende;  en  soo 
Terre  den  debiteur  geen  andere  goet  suiBsant  en 
bedde,  en  dat  afwoonende  commen  eer  dat  bet 
eneet  gesorteert  en  gedeoreteert  zy.  Ib.  lY.  9.  Yav 
PBH  iUiTB:  /breem.  Zie  abbbtbb  en  apgbbbtbv. 

AFWOOMINQë,  zn.  t.  Womimg  JmiUn  era  téker 
retkt^ffêtiêd,  fr.  hahUaêUm  hors  de  eeriaine  Jwri^ 
éieêiamf  wom-risidênee ,  foraméiU,  \\  Zonder  te  be- 
telene tghnene  dat  zy  \fd,  diToersohe  poorters  en 
poort  eesen]  jeerlyox  schuldioh  zyn  der  stede  ter 
eaoae  Tan  huerlieder  ofwuenynghe  en  non-rezidencie. 
C.  e.  Brmgge^  15  sept.  1548.  II,  875.  Finalick  heb- 
ben de  Toomoemde  soepenen  meer  andere  reehten 
en  peOminantien  in  materie  Ten  justitie  en  juri- 
dietie ,  als . . .  oonsentbrieren  Tan  afwonynghen  buyten 
Ylaenderen  te  oonsenterene.  C.  e.  Awi* ,  Cah.  prim. 
L  a.  81. 

AOEEBEN  (Agieren),  ow.  Vervoiffe»  te  reekte^ 
fr.  9omr9mtre  ra  jmtiee,  \\  Wat  personen  ontfen- 
ckelyo  zyn,  oft  niet  ontfrnokelyc  om  in  recht  te 
mpgen  egeren  oft  heysch  te  doene.  T.  d.  Tay., 
16  T*.  Hetuermoke  obligacie  alleene  is  machteloos 
om  te  egeren  en  heysoh  te  maken.  Ib.  80  t*.  De 
urtyen   egierende  ofte  TOrweerende.   O.  e.   Qemt^ 

I»  8. 

AGENT,  zn.  m.;  ook  agbvtb  ?abtis.  JKM^er, 
fr.  ifswaerfiwr,  actemr»  \\  Det  men  Tan  des  agents 
oft  bssetters  prooeduere  en  TorTolch  soude  doen 
een  Toergedegen  ter  prochiekeroken  daeronder  de 
beeette  penden  gelegen  z^n.  C  e.  Hoogstr.^  Twrbe 
Bteelkene,  blz.  486.  —  In  ellen  dien  gcTallen  soe 
iSTTelt  de  heere,  ofte  pertie  egente,  Tan  synder 
fBBtendeerder  actiën.  O.  e.  Awt»,^  1545.  I,  4. 

AGRAFEN,  bw.  VaHhdkem,  fr.  agnxfer.  \\  Be- 
Mfc  in  tasse  Janne  den  Wiohtere,  zeikere  repa- 
aüe  Tan  der  bant  te  doene  een  der  EEeeren  zerken 
(sL  der  door  bet  Tolk,  in  1808,  Termoorde  sohe- 


P^^^fl^])  ligghende  in  St  ICartins  kerke,  [te]  we 
tene:  de  lettoenen  lysten,  die  stappens  uuteghe- 
Tsllen  zouden  hebben,  ute  doene  en  deselTe  weder 
in  te  pekene  en  te  agrapene,  en  die  Terloren  waren 
'nieuwe  te  makene  en  in  te  stellene,  xüij  Ib.  üij  s. 
Tpriama,  I,  160,  Siadmrek.  t.  1445. 

AQUWET,  zn.  o.  (?)  ||Item,  't  grote  Scor,  hou- 
dende zziij  ghemeete,  met  den  aguwette,  of  daer- 
omtrent.  Marg,   e.  F(.,  7  (1878). 

AI.  Wijn  van  Ai},  fr.  vin  d'A%.  ||  Elck  stuok 
wijns  d*A4)  iz  gulden.  Plae.  v.  Brab.,  8  noT.  1596, 
II.  76. 

AYEB,  zn.  m.  Meter ,  fr.  eierarrar.  ||  Yerolae- 
ren  Tan  'de  grootte  Tan  de  Diestersohe  wisse,  ge- 
daen  by  Peeter  Coymants,  gesworen  ayer  Tan  de 
mate  Tan  den  wiehoudt  der  stadt  Diest.  St.-airéh. 
1684,   Vak  18. 

AYEEREN,  bw.  1)  In  rechte  —  Bijnen 

daoh.  Houden,  vervolgen y  fr.  (Aserver  (son  jour, 
son  terme).  |{  Dat  als  een  zake  eens  inneghestelt 
wort  en  partyen  ghelitiscontesteert ,  ofte  dat  de 
Terweerdere  daoh  ghenouch  zal  hebben  omme  tant- 
woordene  ofte  prooederene  up  den  heesch  ofte  pro* 
oederene  up  oen  heesch  ofte  Terzoucke  Tan  den 
heesohere,  dat  elc  ghehouden  zal  worden  zynen 
daeh  te  ayerene  salo  als  zy  nemen,  ofte  als  deel- 
mannen ordonneren  zullen.  O.  e.  Brngge,  II.  881 
(1585). 

8)  Voorderen,  voortMpen,  hetorgen  (zaken),  ook 
iem.  verzorgen  y  oppassen  y  fr.  soigner,  avanoery  exp4- 
dier,  et  soigner  nnepersonne.  ||  [Werkzaamheden  Tan 
den  greffier  ciTÜ].  De  depeschen  Tan  al  tghone  pas- 
seert in  camere  Tan  schepenen  aijeren  en  rappor- 
teren Tan  processen  dienende  ter  camere.  [Van 
den  greffier  criminel].  De  zaecken  en  examinatie 
Tan  de  ghoTanghene  ayeren  en  rapporteren  Tan  de 
processen  dienende  ter  Tierschaere.  Ib.  471  (1598).. 
N.  N. . .  gOTraeoht:  Oft  hy  hem  oatholyokelie  ghe- 
dregen  heeft  tot  zynen  OTorlyden  toe,  mits  dat  zy 
[nl.  eenige  geestelgke  personen]  degheene  zyn  ghe- 
weest  [die]  denzelTon  Gheleyn  in  de  ToorscreTen 
yanghenesse  en  tot  zynen  OTerlydene  meest  ghe- 
ayert ,  begaen  en  bestaen  hebbende.  TroMes  mar, , 
I,  187.  .^deer  hy  hendelinghe  ghestorTen  es,  goet 
catholyck,  zo  hy  Tan  denghuenen  hem  beweert  en 
gheeyert  hebbende  Tenteen  heeft.  Ib.  150.  Det  zou 
[zij,  Buster  A.  A.,  religieuse]  wylent  Gheleyn 
Priem,  heeft  eens  gheweest  Tisiteeren  in  de  Tan- 
ghenesse  Tan  Belle,  deer  hy  ghcTanghen  lach,  en 
gheTallen  uut  zeker  Teinstere,  ghebn^Len  hebbende 
zyn  been, . .  presenterende  hem  te  bewaerene  en 
ayerene.  158. 

8)  BUfveny  verwijlen  ie,  niet  weggaan,  fr.  demen^ 
rer,  rester  dans,  ne  pas  quitter,  ||  Yoort,  omme 
dies  wille  dat  diTerscne  persoonen  hemlieden  Ter- 
Toorderen  deghelyez  heurlieder  pertien  te  doen 
dachTaerdene.  en  betreokene , . . . .  en  zoIto  niet  en 
compereren,  daerby  dat  party  e  Terlet  en  interest 
lyt,  by  dat  hy  zyn  affi&iren  laten  efi  abandonneren 
moet  en  ayeren  tsoepenhuus  tot  dat  schepenen  ghe- 
sceeden  en  pertien  al  berecht  zyn.  O,  v,  Brngge, 
Rsgh  81  aug.  1538,  II.  866. 

AYH IEREN,  ow.  Boepem,  fr.  appeler,  ||  Andere, 
die  deersff  ghedyncken  hebben,  Terhalen,  contrarie 
Tan  de  Oonycke  Tan  Hollant,  want  hy  [nk  Maxi- 
miliaan]  Toxdoelde  een  de  Berohpoorte,  deer  hy 
ghcen  Trienden  en  bedde,  meenende  een  het  cee- 
teel  te  syn,  ayhierende  om  inghelaeten'  te  worden. 
And.  meng,  I,  467  (1484). 

▲ISEHENT,  (Aysement,  esement),  zn.  o. 
1)   Qepastheidy  naar  hel  best  past,  fr.  eonvenanee. 

9 


66 


AYK. 


AGK. 


Dttt  hi  [«1.  een  ittHi]  met  tireeA  xntfimën ,  of  met 
meer,  treoke  ten  gronde  •n  make  daoh  eenen  per- 
iOon>  hem  efi  allen  deaghenen  diere  raofate  ane 
heeeachen,  of  hem  rechte  an  Termeten  wiUen,  bin- 
nen ziiij  nachten,  sheeren  ayiemente  Tan  dien 
daghe.  Jut  femd.  Fl.  vehu,  ULs.  9.  Begheeren  an  de 
mannen,  dat  eg,  met  twee  mannen  of  met  meer, 
treoken  ten  grondoi  efi  malmi  daoh..  Tan  dien 
daghe  in  Tiertien  nachte,  taheeren  moete  en  ayse- 
menta.  Xemr.  o.  1628,  5^ 

2)  Otriêfl^kkM^  fr.  awanMf,  «mmodUéê.  ||  Dat 
hj  an  syn  huua  oommen  was  bj  trtle  Tan  koope 
sedaen  jeghen  Baeeto  Tan  d«n  Boasche, .  <  met  am- 
ken  ajaementan,  Tryheden  en  alao  dat  ghestaen  en 
gheleghen  waa.  C.  9.  AmU ,  2d«  d.,  26  febr.  1602 ,  887. 

8)  Vertrek,  ff^keim  gemak ,  fr.  Uema  éPaiêameê,  || 
Alfloo  diTereche  oleyne  hujsingen  binnen  deae  atadt 
worden  getimmert,  die  ton  meerderen  deel  Tor- 
hoert  worden  aen  soldaten  Tan  deaen  gamisoene, 
en  meeat  alle  onToorsien  ayn  Taaasementon,  *twelck 
oauaeert  dat  de  inwoondera  doraelTor  op  de  stxaten 
en  andere  pabljoke  plaetaaen  haar  misoh  ajn  ma- 
kende ...  —  Asementen  oft  Beofeten<  •—  Aisemen- 
ten.  Sê.'oreh,  BergenM-Zocm,  Jfesol.,  1626—1684. 
Bn  hendelinghe,  alao  nj,  gèende  om  syn  gheTonch 
te  doene,  up  seker  aysement  neff»ns  syne  camere 
ataende..  TroMes  wtar.^  I,  146. 

ATKEN  OFT  VUKEN.  an.  o.  KMme  a  of  Heme 
«•  II  Indergelycke  sollen  deaelTe  segheUÏera  de 
prente  Tan  der  Tarrewe  metter  %A.  en  de  prente  met- 
ter  Y  [spreek  uit  mff]  mededraghen,  omme  daeir- 
mede  te  prentene  de  lakenen  die  ter  Tarrewe  ghe- 
wyst  ayn;  toot  welok  loodt  de  seghelaers  .hebben 
avülen  tj  deniers  par.t  wel  TorstMnde,  da>t  men 
gheen  Uenen  ter  Tarrewen  wTsen  en  aal  die  te 
recke  te  oleene  oft  te  ghorseme  boTondon  syn;  het- 
weloke  ayken  ofte  Tunn  de  aeghelaers  ooc  ghehoa- 
den  syn  te  prentene  aeü  *t  controlloe^>lo(^t ,  tot 
meerdere  Tersekerthede.  Bbkbbt,  I,  808  (1614). 

AYLA8EN.  Zie  alax». 

AY8IERSN,  OW.  JSm^s*,  uUrmim,  £r.  as  repo- 
aar,  preitdre  dm  repoe.  La  Oume,  Aieer.  ||  sAnde- 
ran  aaeohs  trooken  sy  dor  Hanes,  en  alao  toot  de 
steide  Tan  Ferronen,  daar  eenighen  Tan  onaen 
Ylaminghen  qnamen  om  hen  tayderene.  Ol»  y. 
Dmiüps,  66. 

AY8IJN,  an.  m.  Jjt^^  fr.  vimmgre.  \\  Een  Tat 
wiina,  .  < .  aysiins.  Td  ie  Btmgge,  1262.  Lat.  tekst: 

fNM  9MM ,  •  .  •  tÊCetté 

AT8UER  (Ayaore),  an.  o.  Xmmt,  fr.  mmr,  || 
Franoe  de  Wiehtere,  Tan  atoffm  ten  seWen  werke 
aeleTert  [«2.  ter  schoonmaking  Tan  Onaer  Yrauwen- 
Mtüd  aan  de  Halle],  te  wetene  y»  üyn  nQ  bladen 
fin  dobbele  gondt,  te  r  Ib.  üy  s.  'thondert,  sg 
onsen  aysore.  Tpritmm,  I,  86.  Stadêrek,  1482. 

ACKAEB  (Acare,  aekafe,  akaer).  an.  t.  P€imk, 
kêUUram,  fr.  Hmbale,  ||  Item,  Willem  Oroenkene 
nun  Aroéasele,  [die]  np  de  aekaren  apeelt,  ter 
▼oraeide  £MBte  onthouden  weaende,  ghegheTen  iy 
ae.  iiy  gr.  Aperem^  7.  lUk.  o.  1881. 

ACKAEB8PELEB,  an.  m.  Famkemdager^  fr. 
üsr.  II  Item,  ter  feeate  Tan  onser  Dedicatie, 


ter  grooten  kerke,  op  Bint  Jana  Deoollatie  Toraeit, 
ea  te  wetene ,  dat  Tele  menestreels  waren  i  trompers , 
akaer-speelders ,  pipers,  np  Uraten,  up  harpen  ape- 
lende  etc.  Ib.  RA,  e.  1896. 

AKELEI.  Zie  acolix. 

AKEN  TE  QRANEN,  AKENQBANA.  Ahei^.fi. 
AixlarCkapéUêi  Agmegranmm,  \\  Gegeren  te  Aken 
te  Oamen  in  den  leeateiyken  hof,  .  • .  deon  de 
keyaar  waa  in  Akangiana  en  aat  in  syn  fcestatyok 


hof  in  synro  tlersoharen.  BmcKOBmr,  Ke^m^^éke 
SMittm,  próim» 

AKER  (Aecker),  m.  m.  JKstols»  wmêwtmwm, 
foaiêrvai ,' tr,  msov  en  emvre.  j|  Van  dat  V.  bedie- 
ghen  waa..  Tan  dieften,  ala  dat  hy  eenen  man 
gheatolen  soude  hebben  eenen  aker.  Bék.  hélj.  e. 
QmU^  n\  1721  (1867).  Eenen  coperen  not,  eenen 
grooten  ketel,  eenen  aeoker,  een  tritsoemeken.  C. 
e.  Sêreniale,  XII,  16.  Dat  hy,  depoaant,  ala  ooa- 
ter,  waa  haaiende  waetere  in  eenen  aedbere,  om 
hetselTe  waetere  te  wydene  in  der  kevoke,  want 
het  sondaeh  waa.  Miikêo/rék.  JProoas  Um,  Mabert 
U  Someêê,  1612. 

AKET,  zn.  SUmme  «fraXPMi,  UeÜge  wmdem,  èe- 
êriegligike  bwutgrepem,  fr.  mrtifieee*  ||  De  prinoe 
weoh  sinde,  de  som^he  Tan  den  heeren,  die  toToran 
gheTanghen  waren,  sy  wilden  hem  wreken  en  ay 
soohten  behendegbe  aketten  up  haar  onderaatan. 
Jav  tak  Dixxuds,  200.  Die  Tan  Brugghe,  siende 
dnt  OTerlaat  Tan  den  jonghen  prince,  die  altoaa 
lieTer  waa  buut  Ylaenderen  dan  m  Vlaenderen,  en 
hy  al  WaeUche  raedtaheeren  hadde,  die  Ylaen- 
deren leet  hadden  en  aketten  soohten  om  Ylaen- 
dermi  scale  en  serTyl  te  makene.  Ib.  202. 

ACKENTi  bn.  Bekend,  fr.  eonnm.  ||  Denghenen 
die  dese  letteren  braohte,  oehte  ene  oopie  daeraf 
met  tween  ackenten  seghelen  beceghelt.  Abdif  8t. 
Qmir,  Loven,  Yidimus  1860— 186(7. 

ACKER,  sn.  m.  1)  Akker,  Hmk  homolamd,  fr. 
ekamp,  piiee  de  ierre  labomrMe.  \\  8oo  wie  in 
iemants  horen  ^  ackeiB  oft  Telden  gaet  plooken,  *tay 
rapen,  peen,  ooolen  oft  ander  eertrraohten.  C  v. 
Dernne,  Impr.,  e.  416. 

2)  FiguurL  Geumiên,  fr.  eoaMtseM.  ||  Dat  men 
ooc  partyeUo  Tan  hemlieden  spreeot  [nL  Tan  de 
Bfoomaohe  priesters];  dwelo  niesoant  toe  en  behoort, 
maer  lioTer  in  ayna  aelfr  aoker  te  ghane  en  ayn 
oncmut  nut  te  wiene.  Btr,  tijdon,.!,  124. 

ACKEREN,  bw.  Floegon,  hebomoen,  fr.  iakonrer, 
onUiver.  ||  Gedurende  het  loTon  by  die  tweede 
huys?nmw  hebben  gelabeurt,  geêckert  en  geaaet 
Tersoheyde  stucken  eifen.  O.  gr.  Loon,  1,  198. 
Aotnm  1610. 

ACKERLANT,  sn.  o.  Bomwimid,  fr.  torre  le&ee- 
mUe,  mraUo,  ||  De  landen,  bempden,weyen, TyTers 
ende  andera  goeden  Terhueren  met  tameiycke  ter- 
mynen ,  te  weten  paohthoTon  ende  aokerlanden  met 
termynen  Tan  sesse  oft  negen  jaevan,  ende  woon- 
huysen,  bempden,  weyden,  TyTors..  Terhueren 
met  termynen  Tan  dry  oft  aeaae  jaeien,  ten  ware 
weyden  c3ft  bempden,  die  met  aokerlanden  met 
eene  pachtinge  tegeiyok  worden  Terfaoeit,  want  die 
suUen  Tolghen  de  natuere  Tan  den  landen.  C.  v. 
Xoesa,  Weeek.,  a.  60. 

ACKERLOON,  zn.  m.  Vorgoedia^  voor  emaUd, 
fr.  imdommU  pomr  eomoiUee,  \\  En  hadde  der  winne 
synen  sset  op  *tlant  geworpen,  soe  soude  men  den 
winne  synen  aekerloon  oprichten.  C. gr,  Loon,!^  68. 

ACKERMAN,  an.  m.  Landbomwer,  ptoeger,  fr. 
otiUiieaienr,  Imlêmrenré  ||  Wel  Terstaendie,  dait  onder 
deae  defensie  en  Torbot  niet  begrepen  en  sullen  » 
wesen  de  Terooopinghen  oft  transporten  Tan  ohe- 
lyd^en  ghewae  [m,  granen],  die  men  aoude  mognen 
doen  aen  andere  ackermans  oft  huyslieden ,  en  die 
af  te  maejen.  JPIao,  e.  Brak,  22  aug.  1686,  e.  2. 
I,  864.  Ib.  869,  876.  Die  ackerman  mach  opten 
heerwech  synen  pleegh  wel  koeren  om  ^yn  Toiran 
te  ordineren»  sonder  misdoen  oft  te  broekene.  T. 
B.  Tat.  107. 

ACKERSCHADE,  sn.  t.  .&  hrioddvoroonamkU 
êokndo^    Ijjeonderl^  door  het  oee,   fr« 


ACK. 


AL. 


67 


éfètêttmn.  hk  OüBVB ,  DüPiV  et 
Labovlati:  i^yrw^'  \\  Zo  winu  beesten  worden 
^levMi^MSi  eolMMde  doende,  m1  boeten  z  aoell.  per. 
ofcr  de  boete,  en  eobut  \j  Bcell.;  .en  Tan  ecKsr- 
■fllmde  maglk  elo  Teoghen  np  teyne  en  bringhen 
t|^biwwit  ten  beere  weert.  O.  e.  Btmggêf  1,  819. 
. . .  Dnvt  bfieren  Tan  OTOoetie . .  bier  naméaie  geen 
liaefee  en  sollen  hebben  ten  opaien  Tan  de  boeten 
«■de  nuebrnyoken  beloopen  door  beeehadinge  oift 
bederfreniaw  gedaen  ten  platten  lande  Tan  Aelrt 
fooneyt,  gn^Tt  aekeieofaaae.  O,  e.  AaUt^  Uz.  714 

▲CKEB8IBCK,  bn.  Ook  tildsuck,  la&i- 
>VB.  MdaaUók,  ieproóê^  ft,  lépmuB.  ||  Daer  wordt 
UKsh  jaerlicka  1^  den  baalliu  en  schepenen  gecom- 
mitteeti  eenen  TOQght  Tan  de  acknaieoken  ofte 
lawTnaüin ,  dewdoke  met  lyne  gesellen  kenniaee, 
bereeht  ende  jndieature  hecA  in  d'eente  inntantie 
Tan  alle  qoaetien  ende  differenten  rjiende  tosaohen 
eenige  Tan  de  laiamaaen.  O.  o.  Oeui,  U,  9. 

ACGUSENAER,  sn.  m.  Oalmn^  étêr  aeo^ê' 
fr.  netiMw;  dev  droiië  tfaeoisê,  ||  D'aen- 
k,  willende  iemanden  in  reoht»  betreoken, 
[nllen]  acholdioh..  weeën.,  te  betaelen  aen.. 
dm  eoontethy  togt  sjne  beelaohboete,  3  st.  Dat 
daenaf  exempt  aollen  weeën.,  de  rentmeester&n, 
aeejeenaefs  en  andere,  paohtunge  Tan  deser  etadt 
bebbeode.  C.  e.  Xmt,  Si^l,  aalaria,  a.  1  en  2. 

AGCOBD,  en.  o.  ToMiemmim^^  madUiffimp ,  fr. 
aaesw/iigai,  miioriêüHim.  ||  Neer  ooment  en  aooord 
ntt  aohe|paiien,  ia  den  aemant  oft  bode  gebonden 
geljek  bUliet  te  laten  aan  de partye.  C.  e.  00»^,  1, 8. 

AGOLEIEN ,  bn.  AkOaiênklmr,  hiamwê  ofpaarte 
kimmTj  ir.  eomltmr  d$  VamcoUe.  ||  Item,  noch  eenen 
aUipyeB  tabbaert,  met  eenen  Tooeen  Toeder  g^ 
voedert.  Juo.  1489. 

A00U8TREEREN  (Aocontreren),  bw.  Wapêmm, 
UÊtmêUm,  mlmfffm,  fr.  oreMr,  ^^ptijter.  La  CuBm, 
Aeonetrer:  é^mper.  Kil.  (App.)  Aecoutrëren. 
II  Ten  edTen  tjoe  qnaemen  lekere  offidersn  Tan  den 
oonynèk,  Spa^gnaerden,  omme  te  acooostreren  en 
loe  te  nuton  de  schepen  alhier  ghearresteert.  Piot, 
Oram.  481.  Oproeping  aen  TrywiUigen.  1537.. 
Oheeloot  en  gheaceontrsert,  aboe  Inboort,  met 
pfcken  oft  handtbnssim   Andên,  mtng,,  1,  86. 

ACOUTEëBEN,  bw.  Ond^rhoarm,  hetpiedêm, 
fr. ê'mfmmm',  ê^mqwénr,  ^pisr.  Kil.  (App.)  A chan- 
teren ete.  Aeonter,  ea^p2ore<or.  ||  OheghoTen  N. 
9.  eii  H.,  die  Tntghesondmi  weeren  omme  te  aoooa- 
omtrent  DMidermonde  en  Aalst,  en  te  Ter- 
eft  die  gamieoene  Tan  Aelst  en  IXandermonde 
op  Teert  te  oommene  te  NienoTe  weert, 
aüa  de*  wy  daeraf  geadTorteeit  waren,  eiken  Tj  s., 
bekwpt  tsamen  ztixj  s.  Bet.  N.  Tan  tj  rejsen  dnt 
tf  p.  hj]  noch  bj  naehte  Tntghesonden  heeft  geweest 
omme  te  aooonterene  naer  tTolo  Tan  wapenen,  Tan 
eiker  wysen  tj  s.,  bel.  izzTJ  s.  St.'-fik.  Nmoüe, 
148&    

ACOUTEBUE,  en.T.  A— houden.  Ih  mwJU- 
w&éki  kmdm^  fr.  fain  U  piet,  \\  TJnjtgeren  Tan 
waeehen  en  Tan  aoeonterge  te  hondcoL  OegoTen 
Jeroen  ]>ieerti  en  Diriok  Oomans,  die  soeceeaiTe 
aeeoater||e  hebben  gebonden,  en  op  Oakeboroh 
gewaeekt  hebben,  tsamen  betaelt  binnen  desen 
|MM  c.  1«8.  IS  St  St.-rék.  DUH,  1588. 

AGOUTBEMENT,  an.  o.  La  Oübvb.  Aoonstr»- 
ment.  Oêwnifmm  eMifi,  dtfft^ee  Msere  m  hMê 
^  JMmrsj  eW  it  «liM  nrc^pr».  Kbamiius  legt  nog: 

iwaiesr)  sfaaMsÜMl.  Ma,  bier  ter  plaatae,  ook 

vel  frwM-  «f  ffmktimimm.  {|  Om  te  lemedieien 


tot  der  grooter  onghengheltheyt  €h  orerdaed  ran 
deederen  en  ander  aeoontrementen ,  die  de  Taa- 
saaien,  ondenaeten  efi  ander  inwonende  Tan  omen 
landen  doen  maken  en  dragen  tot  haerlieder  onTcr- 
dxaghelicke  oosten.  Flae.  o.  F2.,  30  jan.  1645. 1, 784. 

AC0UTBËMENT-MEE8TEB,  sn.  m.  (Toooeel- 
term).  KoHmnwr^  diê  gdoit  wom  mat  d$  hemaarm» 
van  de  koêUuÊtm  em  de  romrende  Am»  der  Bederijikerê , 
fr.  pripoêé  è  la  gmde  dee  eoekmnee  et  dm  rneïkUier 
dee  BJkêtorieieHe,  j|  Den  aecontrement-meeeter  aal 
gebonden  syn  eorghe  te  dragen  Toer  alle  de  dee- 
deren ende  andere  ghenooteohappen  [L  ghereet- 
sobappen]  totte  spelen  noodioh.  Cfeidt.  d,  Aadm,  red^ 
r^k.  7  (Beffl.  1480,  a.  31). 

ACCBESCEEBEN,  ow.  Amwmeeem,  tem  9oordeele 
komem,  fr.  acerotire.  ||  Wel  Terstaende  dat  d'een 
Tan  de  brleTTngbe  Teraterf yende ,  aooresoeert  den 
jongsten  heudere  oft  handeiigghe  totter  hilf[t]  Tan 
dan  gheheelen  inoommene.   O.  e.  Amd.  XXII,  3Ql 

ACCU80EN,  sn.  o.  CMegenhmd,  ometoÊtdighmd , 
fr.  oeeasiom,  oküometamee,  ||  Het  gberslt,  omme 
mesdaet,  omme  paeys,  of  aen  [omme.*]  ander  aeen- 
soen,  dat  hem  een  man  Terbindt  toot  de  mannen 
np  syn  hooft  eene  somme  Tan  ghelde  te  betalene. 
Leenr.  e.  1588,  6a 

ACR8E  (Axe).  Zie  axckbb. 

ACTEN  en  ACTITATEK.  Bamddk^fem  em  aver^ 
kamdèlimgem,  OSxuwÉ,);  fr.  aetee  et  agieeemmte. 
llAiew  d'AbitiB:  AetUaim:  aeHomêê  eem  agemdi  for» 
«rato,  tota  hÜÊ  eerieêi  alle  de  dktem  em  etmkkem  vmm 
eem  qedimg,  ||  In  absentien  Tan  den  amptman,  maoh 
eenioh  Tan  den  eoepenen,  in  der  baneken,  in  der 
rollen  (en  elders  daer  't  Tan  noode  is),  s^n  oiBoie 
bewaren  en  bedienen,  alaoi  d'amptman  selTO  pre- 
sent weere;  weleke  aoten  ende  aotitaten  alsoe,  bQ 
den  dieneeren  en  geswaren  odUFdrageren  (in  stede 
Tan  den  sohonteth),  oft  by  eenioh  Tan  den  soepenen 
(in  stede  Tan  den  amptman)  gedaan,  syn  eS  luyTnn 
in  snloken  weerde  en  Talenre  alsof  die  ter  maniasen 
Tan  den  schontet  oft  amptman  respeotiTe  alsoe  in 
persoene  gedaen.  weeren.  O.  e.  Antm.,  1545,  I,  6. 
Alle  weleke  prooedneren,  aoten  en  aotitaten,  men 
gewooniyok  ie,  nae  den  onden  hercomen. .,  in  de 
brieTen  Tan  OTictien  te  eztenderen  ende  in  't  lange 
te  deolarerene.  O.  e.  JToo^tA*.,  TVwie,  Stoops,  4M. 
Yoor  deweloke  [ml,  de  Syndioalen]  pertyen . .  g^ 
daecht  worden.  En  worden  henne  aoten  eil  aoti- 
taten gehouden  by  eenen  seoretaris  oft  grefller  deser 
stadt.  O,  e.  Aaimf.  1588,  X,  8.  ||  Sullen,  Tanghe- 
Ijeken,  aUe  de  aeten  en  aotitaten  Tan  prooednren 
flesohreren  worden  in  de  ferie  by  de  handt  Tan 
den  greffier..  C.  e.  Brrngge,  II,  Stijl,  a.  54. 

ACTUABIUS,  sn.  m.  fioAf^Mf,  fr.  ^r^sr.  || 
Het  ambacht . . .  betaelt  Toor  gagie :  aen  des  ambaehts 
dekens,  8  guldens;  aen  dee  ambaehts  aotuarins,  7 

Sldens,  en  aen  des  ambaohta  knaap,  innebegrepen 
t  draegben  Tan  dee  ambaehts  torse  in  etadts  pro- 
cessie Tan  ScherpenheuTel  etc.  g.  13.  10  jaerlyokz. 
^-eroA.  IHêst,  Brcmoeremmh,  18*  E.  mak  19. 

ACTUH,  bn.  Afyehomdigd,  fr.  fmUU.  \\  Actum 
ter  dooke,  xt«  in  bqymaendt  xto  ziiy.  Prsaent 
Philips  Tan  Eede  en  Jan  Tan  Hoto,  soepenen.  Omme 
oordens  efi  remedie  te  stellene  in  de  groote  ongbe- 
regheltede  eto.  So  ee  by  den  gbemeenen  ooUege 
Tan  scepenen  Tan  Brugghe  gbestatneirt  ende  open- 
baerlieken  ter  Hallen  gbecondicht  metter  doeken . . 
dat  ens.  O.  e.  Brmgge^  ü,  817  (1514). 

ALh  bn.  1)  Oeilefl,  gmmeekt  fr.  tornt,  «nfier.  |)  Als 
Tan  den  rechte,  da*  Jfaan  Stom  hadde  Tan  der 
helt  Tan  d  der  meyerie  tu  den  Boaenn  ftn  Oest- 
bnxgfa . .   Yan  der  ere  hdt  ran  d  der  meyorien 


68 


AL. 


ALT. 


Toneit.  25  jan.  1278.  Terdendeel  Tan  al  der  woes- 
tinen»  Tan  'al.  der  wildermasen  en  Tan  al  den  in- 
fllaghen.  19  juni  1295.  Yan  al  desen  Torwarden.  24 
dec.  1298.  Dat  ai  Toer  ons  en  met  ona  al  deae  Toer- 
seide  dinghe  yerTollen  en  Toldoen.  26  oct  1298. 
Alfloe  ala  men  tsout  sgoenadaegha  Terooept,salment 
Tercopen  alle  die  weke.  Eb,  e.  Diest,  B.  96.  Alle 
man  even  naer.  Zegswijze  in  gebruik  in  de 
Teilingen:  den  maettbiedende ,  fr.  om  plms  offirtmt,  \\ 
Waer  't  dat  eenighe  opgaende  abeelen  op  er  betocht 
goet  Btaende,  natter  weeren  affgebonden  dan  laten 
■taende,  boo  sollen  die  Teroocht  worden  openbaer- 
Ijck,..  aUe  man  eTen  naer,  die  meest  daerroor 
biedt  C.  e.  Xmt,  XIY,  6. 

2)  JBSnn^,  ho^gmtaaimd^  ir,  qitdgiÊe,  tmoiÊm,  \\  Yort, 
80  bebben  de  Toregbeseide  abdersse  en  tcoTent  de 
tiende  Torengbenoemt  ont&en  Tan  ons  in  wette- 
leken  erre,  sonder  eneghen  sterfeleken  man  in  te 
settene  en  sonder  allen  dienst ,  omme  een  pont  was 
siaers.  19  aug.  1288. 

AL  f  byw.  Sed,  ffeked,  ffehetüijik,  ten  voHe,  fr. 
emtibremeiU,  pUtmemênt^  toui  è  faiL  ||  En  die  Tey- 
licbeyt  en  tgbelejde  bieraf  aal  ingaen  op  sunte 
BertbolomeosaTont  en  sal  staen  en  doren  tot  op 
sunte  GielisaTont  daemaest  Tolgende ,  en  dien  aTOnt 
al..  Ckartb,  e.  *«J9o<eA,  P.  22,  t«.  26  sept.  1408. 
Die  ander  jaermerct  sal  begbinnen  en  ingaen  alle 
jair  des  anderen  dagbes  na  sunte  Bertbolomeosdach, 
en  sal  staen  en  doren  dien  daob  al  en  twee  dagbe 
daema  naeetTolgende.  Ib.  f*.  28.  Zo  zy  [«2.  de 
koningin  Ëlisabetb  Tan  Frankrijk]  gbino  alleene  ter 
keerken,  zonder  cnape,  zonder  cameriere,  al  bloet 
[ganscb  alleen].  Jav  y.  Ddcmitdi,  95.  Alsoe  dat 
wij,  soepenen  Toers.,  Tan  onsen  Toers.  scootit  ge- 
maent,  wjsden  den  Toers.  Henr.  den  Oem  Tan  der 
belicht  des  bonres  e&  TÜj  roeden  lants  Toers.  Tan 
den  Toers.  sinen  noTe  al  Tol-en  gbenoecb  ghedaen 
^jnde.  Sof  té  NonnemUlêm  (1421).  Naer  coostome 
worden  zolcke  blaspbemateors  [geset]  in  pillory 
en  huerlieder  tooge  doorsteken  met  eenen  ysere 
al  gelovende.  Prad,  onm.f  o.  ^.  j|  En  de  toot- 
seide  bullio  en  zyn  wjff  waren  Tonden  Tersmoort 
deronder  [nL  onder  een  ingestort  hm»jL  liggbende 
in  baerlieder  bedde,  al  moedemaeot.  Cl.  y.  Dix- 
miDi,  96.  II  SoDunigbe  dienaers  Tan  den  booch- 
baliu  gbezonden,  ziende  tTolck  al  bereet-  en  zoo 
greetiob  om  te  breken.  J9sr.  t^fdmf  I,  107. 

AL,  Toorz.  Lamffê,  fr.  par,  Ie  Umg  de,  \\  Oft 
fTOors.  water  sobuldigb  was  te  loopen  al  de  straeten 
ofte  niet,  en  oft  men  al  die  Toors.  stiaete  plaobt 
te  Taeren  in  Toorgaende  tyden.  Mabtivxk,  280 
(1608). 

AL,  sn.  o.  Al^  aUes,  geked,  fr.  ioesl,  \\  Yoort, 
al  dat  in  den  waghen  ea,  ea  souldich  1  d.  Lat. 
Pretereay  ioiwm  ^fliod  im  emru  üomümeimr.  Tol  ie 
JBmffSfo,  1252.  Dese  somme  Tan  al  es  acbtender- 
tioh  bondert  pont  en  Tiobtiob  pont  Tlaemsobe.  1 
aug.  1290.  Hoewel  den  crediteur  optie  beeft  dlioirs 
m  eoUdmm  Toor  al  anne  te  spreken.  C.  e.  Aud. 
XYI,  9.  Met  eenen  bricTc  ^beeeghelt  metter  stadt 
zeghde ,  dewelke  oosten  aal  m  al  üy  s.  par.  Di  Yl. 
Vooreébodem^  42. 

IflSet  allen  (Met  alle).  TVsmmaiZ,  fr.  totale' 
ment  ||  Mids  denwelken  [goede  lieden  Tan  der 
stede  Tan  Bruggbe,  Tan  den  lande  Tan  den  Yryen 
en  andre  Tan  sinen  «2.  dea  graTen]  gbemeene 
lande,  doe  bi  hem  wesende]  de  stede  Tan  Tpre  en 
de  goede  lieden  gbemeenlike  beaoeremt  waren  en 
Torboed  U.  beaoermt  en  Terboet]  bi  hem  Tan  met 
alle  ghedeatmeert  to  wesene;  dies  hem  God  loTcn 
moete.  Tpriama,  YU,  471  (1880).  Yan  der  aiegen 


Tan  der  oamere,  die  met  allen  ghflfuseert  éfi 
sleten  zjn,  die  m^nheeren  Tan  der  wet  gbeordon- 
neert  bebben  nieuwe  te  doen  maekene.  Ypriama,  II, 
181.  St.'Tde,  1418.  Daerof  groot  vemoer  quam  en 
tTolo  met  allen  an  roere . .  En  badden  zeer  gbeme 
daerwaert  gbetrooken . .  omme  met  allen  de  toot* 
seide  gbetauwen  an  stiox  te  slane.  Oi»,  y.  Dixxüdb  , 
119.  OTermeerct  de  Treese  en  onsekerheyt  daar  ie 
in  sta  Tan  orlogben  OTer  alle  syden,  dat  ie  met 
allen  buut  en  t'aobter  ben  Tan  scatte,  dat  io  ffbeai 
macht  en  hebbe  wederstant  te  doene.  OoUaeie,  5. 
lïoob  so  en  saU  hj  gbeenrehande  Terseh  TloTsoh 
ter  banck  bringben ...  hy  en  sall  feirst  dat  alt 
Tlejsob  . .  mit  ^en  eweob  gedain  bebben  off  allte- 
mael  affrerkocht  hebben.  O.  LiéfgOf  27  juli  1469, 
a.  17.  Tonfftren. 

Met  aUen  niet.  VóUtrèkt  niet,  fr.  abgciUiatemt 
pas,  YiBDAK,  I,  819  b.  ||  Alsof  tTolck  up  haar 
badde  willen  loopen ,  oft  inbreken ,  dwelek  nochtans 
gheen  apparencie  met  allen  en  gbafl  Ber.  iifde»^ 
III,  147.  Zie  ook  achtxbbtxpich. 

Van  al  tal.  Tam  aUeë,  tonder  wUxondering,  Ybb- 
DAM  821.  9).  II  Mits  dren  soe  gaf  hy  den  anderen 
een  quitanoie  sprekende  Tan  al  tal  tot  dyen  daige 
toe,  en  soe  generael  als  hy  moohte.  Y.  P.  Tay., 
258.  T^.  Dat  alle  Terbinde  en  bezeghelten  die 
ghemaect  zyn  in  contrarien  de  prcTeleffen  en  ttj- 
beiden,  eist  Tan  steiden,  oastelrien  ctf  neringhe, 
zyt  bi  willen,  constrainte  of  andersins,  Tan  al  tal 
zjxy  quite  en   te   nieuten,   en  Tan  gbene  werde. 

Ypriana,  YII,  460  (1379) Zo  had  hy..,  en 

000  meide  so  bad  hy  de  ooninginne  tsinen 'aoooide 
Tan  al  tal  by  daghe  en  by  naehte.  Ol.  y.  Deucudb, 
29.  Nu  so  waren  alle  die  princhen,  die  hem  [ftL 
den  prins  Tan  Burgondid]  contrarie  waren,  Ter- 
gadert  commen  binnen  Farys,  en  worden  meester 
Tan  al  tal,  en  regierden  den  coninc  en  myn  heere 
Tan  (Syane  also  zy  wilden.  Ib.  78.  In  gbelyken,  lo 
zeide  men  dat  se  myn  heere  niet  up  wilde  nemen, 
het  ne  ware  dat  zy  Tan  al  tal  in  synen  ghenaden 
blyTen  wilden.  Ib.  180. 

AL  EI8T  (Al,  al  es  dat,  al  is  *t).  Mkoewd,  of- 
tehoonj  fr.  hien  qnêj  quoiqtie.  ||  Zo  wie  up  yemene 
knif  trect,  al  en  quetstene  hi  niet  daermede,  lal 
ffboTen  den  heere  Teertech  schelen.  Lat.  tekst:  Ueet 
ipêwm  non  laedat.  K,  e.  SaffHaro,  1264,  a.  10.  So 
wat  dat  een  mensche  ondernem  hcTct  in  zyn  bewelt 
en  in  sine  Toudic  [l.  Toochdie],  dat  stom  ea  bi 
nature,  al  eist  dat  bet  misdoet  of  yemene  qnets, 
daerof  en  sal  die  mensche  niet  staen  te  rechte.  K. 
V,  ter  JPiete,  1265,  a.  51.  De  Lat  tekst  zegt:  si 
aUqmem  vél  dUqwid  loterii,  8o  wie  die  eerst  twyst 
beroert  en  die  eenen  andren  metter  Tustslaet,  of  bi 
den  hare  trecket,  al  es  dat  hi  hem  weert . .,  die  eerste 
mesdoere  sal  deit  allene  moeten  betren.  Ib.  65. 

AL  TE,  Tersterkeod  by  woord  Tan  een  TeelTuldig 
gebruik  hij  WestTlaamsohe  sehrIJTers.  Zeer,  h.irèi, 
fort,  II  De  husselen  [horzelen],  TÜegen  en  bien 
deden  hem  al  te  groote  pine.  Jak  y.  DixictTDB, 
59.  Al  te  scone,  10,  184.  Al  te  seere,  2,  8,  40. 
Al  te  wel,  1.  Twelke  al  te  noot  wonder  was.  Ol. 
Y.  DixicüPB,  62,  75.  Diederyc  Tan  ISsaten  was 
in  alle  steden  Tan  Ylaenderen  al  te  [h]eerelyc  ont- 
&nghen,  67.  Al  te  rykelike,  70.  Al  te  scone,  57. 
Al  te  TTiscb  Tolc,  61.  Al  te  Trome  een  toIo,  85. 
Al  te  Troom  een  ridder,  76.  Men  treft  het  woord 
CTenwel  ook  in  Braband  en  in  Limburg  aan:- 1| 
Want  het  is  alten  eedden  dinc  prescriptie.  Y.  D. 
Tay.,  40  T^.  Yoele  eü  menigheiieyde  al  te  grote 
sobaeden,  quaet  en  Terdriet.  O.  I44si$,  10  juni 
1417 ,  Simi-Drmden.  Akoo  in  j^AOer  J^reteimèoee": 


ALT. 


ALA. 


09 


Al  te  wonflflilike,  5.  Al  te  rejne,  eorioh,  oet- 
moedieh  lefen,  16.  Al  te  oiano,  19.  Al  te  sere 
toraïeh,  SO.  Al  te  ongbemeeten,  80.  Al  te  gniwe- 
like,  2S.  Al  te  vele,  §6»  ens. 

AL  TE  VEEL  MEER,  b^w.  Zmr  vêd  mêtr, 
oimmdig  «mt,  fr.  imflmmêmi  pUu,  \\  Die  eenen 
mderen  met  optette  ongenedicblyo  quetit...  dftt 
bj  nemmermeer . .  ledegsne  {ganseb  tui  leden]  man 
«n  ije,  die  misdoet  al  te  veel  meer  dan  die  eenen 
mcBiebe  wondt  en  qnetat  met  heeten  bloede.  T.  d. 
Tat.  148. 

AL  OF  EEN  DEEL.  €hJkêd  of  s^dêdtdijk,  fr. 
m  imd  om  om  porüê.  ||  Sn  ware  oeo  dat  sake,  dat 
wi,  at  ooaer  eniob,  weder  gbeoregben  onae  goet, 
dal  wi  bebben  in  Zeelant,  al  of  een  deel..l  1 
sug.  1290. 

AL  OF  SOM.  Qêkodl/ijk  of  iom  éMê,  fr.  Umt 
Ml  jNiffif.  II  Als  eenen  grondenaie  sinen  gmnt  en 
lesB  Terirint  in  acbnlden  of  anderen  latte ,  of  ynnet 
eenen  lekeren  termyn,  en  ontiaen  [2.  ontfaet]  de 
renten  en  lerennwen ,  al  of  som ,  al  [2.  alao]  gbe- 
reedt  ala  de  grondenare  sterft, . .  bi  blere  gebonden 
in  de  Terbondene  sonlt.  Ltmr.  e.  1628,  80.  Dat 
Tan  na  Toortan  nyemandt,  wie  bj  zy,  bnoxen, 
Bèhneren,  stallen  ofte  wnensten..  en  sal  mogen 
olbreken  noeb  af  doen  breken,  al  of  som.  Item,  dat 
dagbnene  die  bnerlieder  bnnsen  bebben  laten  Ter- 
▼allen  ofte  gbedaen  afbreken ,  binnen  den  termyn 
vao  Tyf  jaren  benrewaert,  al  of  som ,  sy  die  wede]^ 
ODme  npmaken,  repareren  ende  in  znloke  state 
stellen  als  die  waeren.  O.  e.  l^ni^^s,  I,  214.  K.  e. 
1562,  ft.  5,  6...  Als  de  prinoe  oft  jnge  gemandt 
in  graHe  ontfiMi,  men  Terstaet  dat  by  hem  beboort 
gratie  te  doenne  in  al  oft  in  som.  Praei.  ertm.,  o. 
62.  Dat  wy  nommenneer , . .  om  gbeerebande  oki- 
socBi  dat  gberallen  maob , . .  ne  znUen  begberen 
noeb  beesoben  de  Tors.  renten  en  acbterstellen 
qnite  te  bebbene  of  verlaten,  Tan  al  noob  Tan  som. 
Agmi,  tTtÊfekM.  XIY,  149.  OkUMe,  1852. 

ALAEM  (Allaem,  alem,  aellemme,  alm,  aelm, 
anlaem,  aDam).  1)  AUêrkamde  ffêfêêdgdkap,  fr.  ta- 
jli—uaff,  mêtênëUêê,  omUU  ea  gêmêfralj  enpimê,  || 
Een  ingewten  poorter,  wegens  instrumenten,  alem 
oft  gereetsoap  Tan  synen  ambachte  en  neeringen 
(daar  bff  eostomeliok  mede  is  geweest  te  werckene 
en  syn  broot  te  winnene)  ter  Tridaeobsmeret  by 
deo  ofleier  Terooebt  synde,  maob  deselTe  lossen. 
C  9,  Aniw.  1646,  lY,  84.  Alamen,  instramenten 
en  oonstige  werelwn  alle  ambaebten  dienende,  als 
prenten,  mndtenaers,  eto.  B^këorek.  Proost  mer- 
staisrs  §  omodêm  (1646). 

•  2)  In  brandgerallen.  ||  So  wie  die  bedre- 
gben  worde  datti  anders  allaem  dan  tsine,  dat  ten 
naade  eomen  ware,  an  bem  droDgbe,bi  yerbnerde 
zz  eebeL,  en  bi  moeste  dat  allaem  wederkeeren. 
Amiom,  meaff.,  I,  820  (1888). 

8)  Kenkengereedschap.  ||  Den  soiplieden 
sfi  wagheneren,  die  Toerden  de  springale  en  de 
grote  bogben,  en  tenten  en  pawelUone  ter  Slnns, 
^d^raren  senre,  efi  TitaUe  en  ooken  allam ,  dat  naer 
■oepen  Toer  en  bi  bem  blaf  SL^ék»  oimi^  1887, 
1,228. 

4)  Lakenbandel.  [De  reebters  Tan  de  Laken- 

balle]   bebben  ooek  kennisse  Tan . . . ,  en  Tan  de 

instrumenten  oft  alem  tot  bet  maecken,  Terwen  efi 

beteQden  Tan  de  laeokenen  dienende,  als  getouwen, 

oaerden,  drooebsebeerderssobeiren,   den  discb  oft 

bttotwerek  fih  instmmenten  Tan  de  laeckenenraemen, 

de  bmare  Tan  deselTO  instramenten,  en  dQergeiyeke. 

O.  e.  Aaim.  OMsp.,  I,  t.  8. 

6)  Landbonwgereedeebap.  ||  En  bi  enne 


Tant  dar  engbien  ooren;  efi  daelleme  dat  biere 
Tant,  dateer  noob,  sonder  enen  brónketel,  dien 
oocbte  ber  Yngbrecbt, . .  en  iiy  <S  Tan  sinen  aelleme 
en  Tan  qnicke.  —  Ende  bi  Tant  er  oeo  in  x  coy, 
en  tnie  ledegbe  render,  t  coy  yerbnrt  en  t  in  bus; 
efi  al  daelleme  datter  in  was,  dats  er  noob  in.  10 
aug.  1298. 

6)  Molenaars-  of  brouwersgereedsobap. 
II  Alle  wintmölens,  watennolens,  rosmolens  en  smoui- 
molens,  soo  Terre  die  draden;  bronweryen,  als 
ketels,  cuTpen  en  andere  aleme  derselTor  syn  en 
worden  gebonden  en  geaobt,  onder  der  Tierscbaren 
reobt  Tan  Bantboren,  baeffdeylioh.  O.  o.  SamÜL 
Hs.  XI,  86. 

7)  Smidsgereedscbap.  ||  Yan  den  fjsere  en 
staele.  Ende  es  te  wetene,  dist  te  deser  assisen 
toehoeren  dallam  Tan  al  dat  der  smessen  toeboert, 
baenbelt,  blaesbalgbe,  bamers  eö  anders.  Db  Yl., 
Am.  27  (1486). 

8)  Timmertuig.  Item,  den  soiplieden  die  de 
TitaUe,  en  wapine,  en  der  temmerlieide  allam  Toer- 
den en  weder  broebten  te  Ghent,  8  ^  6  s.  8  d. 
8t,-Tèk.  Qeni,  1887,  I,  240. 

9)  YerTersgereedsobap.  ||  Yoort  gbelorede 
Amond  Tan  Buile  Toregbenomt,  dat  alle  sine  an- 
laeme,  wie  dat  mense  nomen  magb,  die  bi  in  dat 
Toregbenomde  balTe  gbedeelte  [nl.  Tan  een  buis] 
brenghen  sal,  dat  die  onderpand  syn  soelen  Tan 
dien  Toreghenomden  sise  wale  te  gheldene.  Seiep.  e. 
Diêtij  1806.  Opdracht  Tan  een  buys  en  erTO ,  metten 
almen  Tan  derTorweryenenjuweelen  [«2.  oatbeelen] 
dairinne  wesende.  A.'orck,  Ber^fom^op'Zoom,  rog. 
n\  926  (1441). 

10)  YisBoherstnig.  ||  Men  Terbiet,  op  de 
meedaet  Tan  IH  lib.,  dat  niement  ne  Tissohe  in 
de  Schelde,  die  ter  Tribeden  beboort,  Tan  int  begin 
Tan  maerte  tote  buutghane  Tan  meye,  met  gbeenen 
allame,  omme  blieke  mede  te  Tane,  tussohen  der 
kerken  ens.  Audm.  msa^.,  I,  816  (1888). 

11)  Yoldersgereedsohap.  ||  Met  allen  den 
alame  dat  ter  Tolderien  toeboert.  Bnuê,  godêh,  rog, 
B  681  fo.  18  (1898).  Yan  reparacie  gedaen  aen  de 
aelmen  Tan  den  nijeuwen  Tolders  geoomen  Tan 
Mecbelen,  Tan  ngeuwe  oommen  en  anderen  ge- 
reedsoapen  daertoe  dienende,  betaelt  t  Ib.  xs.  lUk, 
V.  Borqem-op'Zoom,  1489—1490. 

12)  Doelen  Tan  eenen  molen.  ||  De  beio- 
moelne  es  Tan  allen  leden  al  niewe  Termaeot,  nte- 
ghedaen  twaterwiel,  dat  meer  ghegaen  beeft, 
en  daerof  siin  de  almen  alle  goet ;  en  de  lopers  es. 
xiQ  dumen  dioke,  eü  den  ligghere  ix  dumen,  en 
den  steenreep  es  niewer  toe  goed.  Bxkbbt,  II, 
40  (1861). 

18)  Beste  alaem.  Sotto  metAéUiuk,  fr.  moOlomr 
motAlo  OU  oaid.  ||  Den  beere  Talt  te  rechte,  Tan  der 
doot  oft  Tan  den  Terooopene ,  dat  beste  peert  oft 
ooye,  dat  by  gbekiesen  oan,  sonder  in  den  mont  te 
besiene,  oft  beste  alam,  dat  bynnen  den  bnyse  es, 
of  zUy  st.  goets  gelts.  Boxhobiv,  10. 

ALAE8  (Aylssen),  tw.  JBUaat,  Maatl  fr.  hélat\ 
Zie  YxBDAM.  II  Aylasen,  is  dat  waer,  soo  gbeTèt 
my  wondere.  Dat  beur  Trienden  dit  bouweiyok 
bebben  gbedaen.  Hoüwabbt,  MaUkiat,  166. 

ALARM-  OFT  LOOPPLAETS.  Alarmpoti,  fr. 
potio  éPalarme,  \\  Daertoe  oock  considerabel  is,  dat 
de  stadt  is  gestelt  in  TyfF  deelen,  daerTan  eleke 
gulde,  in  tyd  Tan  noot,  weet  syn  alarm-  oft  kx^ 
plaetsen ,  die  Teerticb  persoenen  soo  wel  niet  en 
tonnen  bewaren,  noob  suloke  uytsendingen  doen, 
als  wel  een  compagnie  Tan  sestiob  persoonen. 
Ermtbooff^  98  (1616). 


70 


ALB. 


ALD, 


ALBBDALLE  ENOEEN.  VÓUMH  ^«m,  fr: 
afttoliwMirf  aMNM.  II  En  droech  op  alle  d*t  goet 
dat  hi  hadde  ligghende  te  Scelle  eto.,  in  de  lumde 
N.  N.,  en  en  behielt  er  hem  selven  noch  sine 
naoomelinghen  albedalle  in  di  erfleecheyt  engheen 
recht.  80^.  «.  Nièl,  1816.  Abdij- Bozendaal,  J)oo9  U 

ALBEEL,  En.  m.  Abed,  fr.  peuplier  Uane,  || 
In  de  prochie  Tan  Bmynogem ,  opten  Braysaegem- 
heroh . . . ,  lancx  henen  de  hage  Tao  dOsaelvelt , 
en  de  goeden  ressorterende  onder  *t  hoff  yan  Broij^ 
segem,  geheeten  ,4iot  hoff  ten  albeele",  horen,  ter 
heratraetewaerts.  Brmsê,  godêh,,  B  220»  f>  808  t<». 
{Bruti^hmm^  omtr.  1A60).  Die  goeden  sorterende 
in  *t  hof  te  Bmysseghem,  dat  te  heeten  plaoh 
't  hof  ten  aheel.  Ih  H.  290  f^  158  t<».  (omtr.  1648). 
De  heide  yormen  ,»alheel"  en  „aheel'^  achgnen  dus 
te  Munen  hestaan  te  hehhen. 

ALBEQUEL.  Zie  albbbguxl. 

ALBEREITS,  hijw.  Alreeds,  fr.  dfjik,  \\  Dat,  daer 
geen  kinderen  en  sijn,  geen  deyolutie  en  yalt,  jae 
selfr  al  waren  des  laïaghstlevende  goederen  alhe- 
reydts  op  de  kinderen  gedeyolveert  geweest.  C  «. 
Breda,  Sttce.  a.  2,  tMani, 

ALBERQUEL,  zn.  m.  Soori  vam  opgemUd  ptmt- 
emrhemd,  ir,  hamberi,  êorte  de  pourpoini  rembimrré, 
II  Porpoincx,  daer  alhergnel  in  ghestect  [gestikt] 
es.  Audem,  menif,  I,  189  (1838). 

ALBEBTIJN,  sn.  m.  Oomdtn  mmnt,  fr.  moinmjs 
d^ar,  II  Den  dohhelen  Alhertin  yan  herwaarts  OTer, 
weghende  8  engelsohen  11  aes  en  >/4,  tot  5  guld. 
8  st.  Den  enckelen  Alhertin,  weghende  1  eng.  29 
aes,  tot  64  st.  Blae.  e.  Brab.  18  mrt.,  1688.  IL 
688. 

ALBOOM,  sn.  m.  Kil.  Alh-hoom,  alher^ 
hoorn,  ^srsi.  eaw,  j.  aheelhoom.  PopuUu  o&k 
Orimm,  WA.,  Alhe,  alher.  Dewijl  dit  woord, 
als  loeuê  dieiue,  aanleiding  gegeyen  heeft  tot  eene 
yerkeerde  yerklaring ,  nl.  tot  cUe  yan  „al"  of  „alles 
hoorn",  fr.  tomi  a^e,  hehhen  wy  gemeend,  door 
een  aantal  aanhalingen  te  moeten  heWysen,  dat  er 
slechts  een  enkel  hoorn  door  hedoeld  werd;  men 
is  er  nog  meer  yan  oyertuigd ,  als  men  weet  dat  de 
hoornen  oadtyds  tot  scheidingsteekens  der  eigen* 
dommen  dienden.  Zie  Gbimic,  Demieeke  AliêT" 
ikümer,  644,  Ghransh&ume;  hy  meldt  echter  niet 
dan  hoomen  yan  hard  hout.  Man  wihlte  eiehen, 
hmekem,  ümnen,  ||  Te  Schareheke  hy  den  alhoom'e. 
BruêM.sfodek.  H  1296 ,  f«.  146  (1289).  Apud  Ohhnixel- 
lam,  citra  yiyarinm  snhter  alhoom.  Ih.  H  270. 
St-Gielis,  Sekep.  e.  Bruêeel,  1298.  Snper  Boesoh- 
dal,  in  yioo  yersus  Jetterheka,  sex  jomalia  terre 
jaoentia  prope  alhome;  juxta  yionm  yersus  Scaren- 
heka , .  snper  Himherechtsgat.  Oorh.  e.  St.  Omdula- 
kerk  te  Brussel  (1299).  Dat  Amoat  yan  Holde- 
berghe  hadde  yiere  soellinghe  tsens  op  enen  hof 
erfleke,  die  ghelsghen  es  hi  den  alhome  te  Bode 
Ahd^  e.  ter  Camerem,  Sehep.  e.  Mkode  en  Alsem- 
lerff,  20  noy.  1800.  Een  dachwant  efi  xix  roeden 
lands  gheleghen  tussohen  Sayenterloe  en  den  alboem 
te  Melthroec.  Ckarterh.  d,  Beg^nk.  U  Brussel,  t^,  166 
y^.  (1809).  Ad  quoddam  dimidium  honarium  terre, 
pamm  plus  Tel  minus ,  situm  extra  portam  heate 
Chidile  Bruzell.,  inferins  arhorem  dictam  alhoem, 
ab  ista  parte  ^usdem.  Schfep.  e.  Brused,  1825, 
Bruss,  podsh,,  Ö  118.  Supra  locum  dictum  fiteen- 
poele,  inter  Soarenheke  et  arhorem  dictum  alhoem. 
Juxta  arhorem  diotum  alhoem  de  Scarenheke  Ih. 
B  208,  f«.  99  y^.  (1827).  Dimidium  honarium  et 
dimidium  jomale  terre  arahilis,  pamm  plus  yel 
minus,  sit.  ad  locum  dictum  ,^e  den  groeten 
alhoem'*,  desuper  Btertheke,  prope  terram  Johannis 


dicti  Oapperts,  al>  utraque  parte.  Ibw  H.  ISOl,  f*b 

64  y«.  (1880).  In  het  IColenstnetken  aohfesr  den 
alhoom.  Ih.  H  1296,  f^  128  (1888)  St^JeM^em 
Noode,  Omme  yo  yoete  alhomen  berderen  toten  sol- 
dere.  Bek,  d,  Dommmem  te  Zoms,  1404/5.  Yan 
xiy  Ih.  yiy  seheL  paym.  achter  den  alhoom,  in  da 
Molenstrate,  hujten  de  oude  poorte  yan  8t«r  Qoe. 
delen.  Bruss.  godsh.,  H  1296,  f^  110  (1407).  Daer 
den  wech  oomende  van  den  O  verdorp,  gaande  ten  al- 
hoeme  waert  duer  gaet.  Ih.  B 219  f^  UI  (Wambeeh 
1469).  By  den  alhoome,  tusschen  die  Gheerstwte 
ende .  .  Sterieek,  Ih.  B  220  f*.  184  (1542).  Op  't  velt 
aan  den  alboem,  boven  tdosp,  metter  irafla  aen 
die  gruenbranwe.  Ih.  H.  290,  f».  281  (Itimieek,  16» 
£.).  Tusschen  den  alboem  en  SteinhoolEeaele.  Ih.  H. 
811,  fo.  19y«.(ireM0^A«ni,  16«  E.).  Bi  den  okin«i 
alhome  aen  de  heerstrale.  Ib.  H.  811 ,  21  v^.  (Nas- 
seghem),  Frope  alboem  iuzta  Bselwech.  Ib.  B  210, 
f «.  48  (Sehaarbesky  Op  't  kerckbofvelt  hy  den  al- 
boeme,  tussohen  de  Gneerstrate . .  Ib.  B  219  f^41 
(Sterhedty.  Ten  alhome.  Ib.  B  1461  f<>.  17  v«.  (FO- 
voordem).  In  de  prochie  van  Wesenheke,  efi  hier- 
inne  staet  enen  waterpoel,  efi  heet  ten  alboeme ,  opt 
Ophemervelt  ocht  op  'tPeiovelt.  Ib.  B  219  f^  42. 
ALBOOlfEBVELT.  Aheehdd,  fr.  dktmp  dt$ 
pewplisr  hkme,  \\  Gielijs  Goeie,  renlaneester  des 
hertogen  van  Brabant  efi  van  Lymboroh..,  doen 
oond , . ,  dat  wy . .  vutgeven  tot  enen  erfcheinse  den 
godshuyse  van  der  Ziekerlieden  in  Bruessele,  dai 

Sselen  moegen  ewelic  en  erffelio  houwen,  setten en 
,  uiten  alomme  op  de  strate  dweers  gaende  dove 
hare  goede  op  't  Alboomervelt ,  in  de  prochie  van 
Wemmele  gelegen,  op  beide  syden  van  der  starap 
ten,  tusscen  £n  alboem  voirs.  op  deên  inde,  ei 
Jans  goet  van  der  Eist,  op  dender  inde.  Bruee, 
Sfodsh,  Ib.  12,  f».  146  y«.  Wemmd,  1427.  Op  Hol- 
lant,  aen  den  ooutere  geh.  d'Alboememlt.  Op 
't  Alboemervelt,  aen  't  vfuveken.  Aen  Morenheke, 
op  'tAlboemervelt,  onder  de  heyde.  Ib.  B.  219  ^. 
126.  Wemmei,  1469. 

ALDENTALVEN  (Yan  aldentalven,  alden-t- 
halven).  Vam  oaderdomsweoe ,  fr.  d  titre  d^dge,\\ 
Wêeat  eenen.  dootslach  gesciet  binnen  der  stadt 
v^heyt,  efi  der  dode  liet  eenen  wettigen  soen 
achter,  die  onder  ayn  dagen  weere,  soe  sal  een 
naasten  maech  van  den  dode,  van  d«r  sweriayden, 
ende  van  aldentalven,  den  dootslach  suenen  en  lae- 
ten  suenen.  Item.  Men  sal  den  doden  suenen  aen 
die  naeste  maech  van  der  swertsiden  en  van  alden» 
talven.  £.  e.  8i.  TVmdse,  1686. 

ALDEB,  sn.  m.  Limburgsohe  vorm  voor  Ouder, 
vader  of  moeder,  fr.  pareni,  pbre,  atèret  mv.  alder, 
alders,  alderen.  ||  Ind  oft  kynder  weren,  die  in  d»> 
sen  punten  broeckden,  sullen  die  alderen  derselyer 
Imidere  in  die  broecke  gehalden  syn,  also  langhe 
als  BV  nyet  en  syn  gemanoipeirt  ind  uyten  broede 
van  bonnen  alders.  O.  lA^,  27  juli  1469,  a.  5. 
Tangere».  Doen't  die  kenders  in  honder  alder 
broet  synde,  soe  sullent  die  alders  betalen.  C.  gr. 
Loom,  14  mrt.  1548,  I,  7.  Des  anderen  bvoedeie, 
die  van  den  alderen  geestelick  geordineeri  ia.  C. 
e.  VaXkemb,,  leenhof,  1570,  a.  16.  Yan  suceeasie 
der  floederen,  dieweUicke  over  houwelick  gegeven 
woerden . .  dat  men  diesel  ve ,  naer  doot  dat  ald^ 
ren,  in  gemeyne  deylinge  sal  inbrengen:  op  wy. 
[wie]  die  goederen  devdveren  by  die  alders  aoh- 
teigdaeten  naer  doodt  van  hun  kindt?  (7.  gr»  Loom, 
I,  166. 

ALDEBDOM,  m.  m.  Ondardom^  fr.  dgo^  hd. 
alterthum.  ||  C.  o.  VMmih,,  Uenkqf,  1612,  a.  15. 

ALDEB,  in  samfinstellingnn ■  Zie  ^TTTr*"^! 


ALD. 


ALO. 


74 


ALDB  YADSS  iAiéu  T»dar ,  aUlen  Toder,  ali- 
iÊÓm\  is.  m.  Graolwrffr,  fr.  ^amd-pèn.  ||  Item» 
MB  pttiDOD  babbsDde  wettige  gebuerten,  en  die 
■■tiigi  gebonto  es  waere  tot  baeien  dage  niet 
«Nnaat  maar  én  dooda  meer  hebbende  alt  yader 
«ft  noadar  aft  oook  broeder,  quaestie  ei:  aen  wian 
men  eoénan  eoada  ?  Die  antworde  is:  aen  den  alder 
tate  oft  moeder  «n  niel  aen  den  broeder,  ja  al- 
da  Tadar  en  eoneenteerde  dat  aadars.  C,  gr.  Loom^ 
L  71.  Ó.  LUg9^  M  juni  1682.  a.  34.  BouêU. 

ALDIEWIlJs,  bym.  Mmrmtdt  al  dm  f^,  fir. 
tenÊi  U  Umjfê.  II  Eii  al  die  wile  dat  n  op 
boig)ia  waien  \nL  lekere  beelden]  lobenen  ei 
wondeikike  eoona  en  oneprekeiyok  bliokende 
dat  aa  deia  mioaeha  oonite  oome  anagheeian.  AUtr 
MknA.  19. 

ALDIKCK.  Zie  axldhtck. 

▲LDO&lfi  (AJdnera),  bQw.  Vmrvoipmu,  im  êimde 
«Dt;  fir.  dê  ittUê,  jmêftCam  bomt,  \\  Be  taelman  eal 
aiigghen  tol  den  aanten  man:  hi  bidt  n  egn  boigbe 
ie  ane.  IMe  eal  negghen;  ie  en  quammer  hier  nyet 
QBiaa;  en  tot  den  anderen  aleo,  en  also  aldoere, 
aft  daana  tot  den  bietaaden.  Ltemr,  e.  1628,  41. 

AJLDUS  AL6,  tw.  ZooaU,  fr.  aia<f  gae.  ||  Aldus 
ahat  luar  gascieTen  staet.  25  febr.  1262. 

▲LDU8DAMICH  (AldoetaDech ,  aldostenioh ,  en 
dMdeniah),  bn.  Dmtdmiq^  fr.  parml  ||  Bfi  aldns- 
iBDSgba  wyf  [mL  gfaameene  w^  en  kemstre] ,  die 
anaa  ombi  qoalie  toespfake  aft  oploep  dade  met 
qoadan  worden,  Terbeorde  vi  Ib.  Kb,  e.  Amiw,  19. 

ALDUHOETENaCH,  bn.  Dmadamfi,  fr.  parml, 
II  liaer  waal  wi,  late  voemhen.,  gfaeinen  properen 
■^mI  an  hébben,  des  wi  in  sddusghetenegber 
latai  gefanikan.  Maf  Is  WMeemm,  1885.  Weerom 
ait  l»L  da  buigen]  rer^allende  in  de  misdaet  t«d 
gpünfnetstiwr  beerUker  moghentheit,  si  Tan  aUen  en 
yai^iolikaB  horen  eeaen,  laehten,  Trihaiden,  Terfaa- 
veüeeB,  prinlegien,  groeien,  ordiaanoien,  statne- 
ton  efi  ghewoeaTf eheiden  f  in  en  om  aldostenighe 
hugimian  misdaat,  onwerdigha,  met  reehte  |^e- 
proaft  [1.  ghepriTeert]  werden.  Denwelken  wi,met 
ghmeilagbiOf  vaderliker  begherten,  mededochende, 
aeafehwerf  van  dnsdenighen  misdaden  goedeitieli- 
ksr[en]  wederroepen  hebben.  O.  Xi^pe»  17  mei  1898. 

AU>U6  VELE,  byw.  Zeoessl,  tt.amiatU.  ||  Pat 
blft  [«^  Peter,  Torweerder]  denselTen  Andrisse 
[aniiliiMgjiir]  oplegga  «ü  Tefgelde  die  seade  efi  inte- 
oa  ij  dairoBune  geleden  beeft,  die  hj  exti- 
aldns  Teale  gedrogende.  T.  D.  Tat.  101. 

ALE   (Haale),  sn.  JXt  w.  hebban  wQ   dechts 

i  YlaaadarMhe  oork.  aangetroffen.  MeHgitr^  fr. 
Zie  Pb  Ybub,  en  ook  Vxbdam,  MiddOm. 
Wdè»  I  aia  n^g  P>  Bo ,  Wêtt9l.  wdb,.  en  Sxxlijlbbt 
Tmgmi  9.  Karêriik,  \\  Men  aal  oook  toot  de  naar- 
vatta  iraa  dnyremea,  preraet  efi  van  goor  oAe 
omooaaaida  gameagalt  met  tetto  en  haele,  die  men 
gabreyokt  ïa  alegto  landen . . »  brleggen  een  Tierde 
Taa  da  weerde.  O.  e.  Amdtm,  2s.  d.,  12  aog.  1767i  a. 
18.  Wordt  Tennist  by  Taeriiaokx,  M^.  m  se» 


AIjB  (AaHa),  sn.  t.  Pit  w.  kwam  ons  slechts 
by  T.  ]>.  TaY.,  en  moet  aldaar  de  beteekenis 
babbea  Taa  carirsl,  Miy,  fr.  ow«ls,  road;  loo 
asemt  hy  tpoh ,  in  synen  «Boom  Tan  der  maeseap**, 
p4  180  T^.'  de  o*tfae  waarin  de  to^ppen  der  maag- 
sebap  gaschrsTen  staan.  ||  Ten  iy«n  male,  soe  su- 
dg  mOTokea  opte  aelle  staenda  In  de  middeweert 
Tan  den  Toino.  boome,  want  d'ande^  aeUe  hoeren 
oitapnno  daimiyt  aamen,  «fi  dairomtie  wort  daei^ 
laaa  aeoel  dal  aansioht  t 


Tan  eenén  melisobey  én. 
8Qan  noigdg  haeten  Aadtfiea^  oft  anders,  aoo  gy 


dat  imaginaeren  wilt,  efi  die  aelleh  die  Tandaar 
in  der  rechter  linien  opwaarts  gaen,  dat  heetsn 
die  ascendenten,  en  die  Tandair  in  der  rechter 
linien  nederwairts  gaen,  syn  geheeten  die  descen- 
denten; efi  die  in  den  aellen  staen  gaande  ter 
syde  Tuyt,  zyn  geheeten  die  collaterale.  —  Die  stip- 
kena,  die  in  den  aellen  boren  de  namen  staen, 
beteekenen  dat  geesteiyok  recht, . .  efi  die  stipkens, 
die  in  den  aelloi  onder  de  namen  staen,  beteeke- 
nen dat  weeriyc  recht. 

AUSGIN,  bn.  Leee  ol  tigem^  nL  «i^ea,  «rfdific^ 
fr.  aUodM^  prcpn.  \\  Pat  cam  Tor  ons,  in  gha- 
baaner  Tierscara  Tan  den  Siesseelschen,  m'.  Niclais 
Tan  BierTliet,  efi  claghede  wettelike  omme  ene 
craobt,  die  hem  ghedaen  was  an  sgn  aleghine 
goet ,  bi  namen  an  wlghe  [wnlghe]  tronken ,  staande . . 
81  jan.  1287.  Van  dat  hie,  Sjmon  Torseit,  eracht 
adde  ghedaen  an  meeetar  Niolais  Torseit  aleghine 
goet.  Ib. 

ALEINDEB  (Al  eender),  bn.  Ttenemaal  ge- 
l^c9ormiff,  cvêreinkomëtiff  ^  fr.  en  Umi  êêmUMê^ 
eomfémnê,  \\  In  welker  alleynder  getaygenitsen 
wy,  elect  efi  abt  ToerscroTe , . .  wy  oec,  scouteten, 
scepenen, . . .  wy  oec,  deken . ., .  efi  wy ,  oonTont 
TorsereTo,  onsen  siegel,  in  getoygenisse  der  Traer- 
heit...,  desen  letteren  hebben  aangehangen.  O. 
lASgê,!^  noT.  1404.  at^Trmdm. 

ALEM.  Zie  alaxx. 

ALENPE,  sn.  t.  JSUmds,  fr.  aiwdrs,  eaUtmUé. 
II  Also  Tele  qnaets  deden  de  Inghelsehe  in  Potan. . . , 
de  steden  destrqerende,  trolc  rorende,  Tanghende 
de  lyke,  dootslaende  de  ghemate,  de  dorpen  Ter- 
bemende,  nonnen  efi  Trouwen  Tororachtende ,  en 
solke  alende  en  was  binnen .  mans  ghedinokene 
gheeien  of  ghehoert.  Jav  y.  PixmTDi,  104. 

ALENTLLKE.  Zie  alhtcxlickbv. 

ALF,  sn.  m.  Koor-  ofmiskemd,  fr.  ambe,  ||  Item, 
aanen  alf  matter  amioten.  Jao.  t.  1488. 

ALGADEB,  byw.  AU^gadêr,  aUegaar,  fr.  éotu 
€»êêmblê.  II  Wanneer  yemant  eenighen  pandt  belaat 
oft  beswaert  Toer  scepenen  met  Terscheyden  arfii^ 
lycken-  of  lyftochtranten . . .  aen  diTersohe  peisoo- 
nen,  soo  Terre  de  brieren  teenenmale  br  eenan 
secretaris  (opton  steenden  Toet  Toer  deselTe  sca- 
panen)  gelesen,  gepasseert  efi  bekent  worden,  die 
en  darTen  deen  den  anderen  nyet  uytstokan,  maer 
syn  algader  Tan  eender  ouderdom  ande  dato.  O»  •• 
Auiw.  1545,  Yl,  14.  Ib.  80. 

ALGALLIA,  sn.  Ointtj  ssas  wUaekü^,  tiêrh 
ea  «osirMybads  mUUf  ooa  ds  eïseIJkai,  fr.  wotMê^ 
nétitmee  ,9mcim8m»9^  d*aas  forU  odsar  ds  waas, 
êéarétéê  par  lm  ekMite.  Kraaners,  Littré;  Spaansoh 
algalim,  ||  Pia  hem  wilt  doen  Torsekeren  op  Tygen . . . ., 
amber,  mnscns,  algallia,  corael  C.  e.  A^ïwé  eomp. 
lY,  ig,  41. 

ALGEHEEL ,  byw.  Yenterking  van  ptkêd,  gmmtek, 
fr.  imU  mÊÜêr.  ||  Op  dat  dair  maer  een  leen  en  aa, 
eoe  aalt  dontse  bruedar  algeheel  haffen,  so  Terre 
het  Tan  den  stoeke  comt.  O.  o.  8anik,f  Uuihof^  a.  22. 

ALGELUCK,  byw.  Ins^yA»,  ecensoo,  fr.  dê 
mime.  II  Bfi  algheiyc  suldi  seggen  Tsn  leene,  dat 
de  Tassael  gheeft  synen  broedere  dt  anderen  synan 
oudsten  hoyre.  Xemr.  e.  Vl.  109.  Bnda  soo  Torre, 
naer  dato  Tan  den  eerston  inTontaris,  den  weesen 
eenige  anderen  roeden  anqnaemen ,  oft  oock  by  den 
momboir  beTonden  worden  eenige  goeden,  daeiaf 
hy  Tan  te  Toron  niet  en  wisto,  sal  algelyoke  wor- 
den geroegd  tot  den  tootb.  eersten  inrantluris.  0«  •• 
Lovem.  Weeék.  a.  58. 

ALÖELIJCKELUCK,  b)}w.  AUmÈvnaêromder- 
êokmdf  gemMykjh»  iomg  soms  aasyüoa,  ^ff'^mimi. 


i 


72 


ALL. 


ALL 


II  Dat  alle  momboin,  cniateun  en  administratenxB 
▼aa  weeaen,  aoo  by  tostamente,  oodioUle,  derweth, 
den  OTermomboixen ,  als  andeninta  gemaeokt,  sol- 
len alle  gelyckeljok,  tentont  naer  't  aenTeeiden 
Tan  den  Toon.  harón  lasten ,  en  yoor  en  eer  eenige 
merokelyoke  administratie  te  doene,  moeten  doen 
den  behoorlycken  eedt  Toor  den  orermomboiren 
C.  e.  Lovem,  Weetk,  a.  56. 

AL  en  QËLIJCKE  (Al  en  gheUck»),  b\jw.  Al 
m  gekêéUxjk,  ft.  mUÜèrememi,  \\  I)at  Jan*..  Tan  der 
Borgh  Tan  Asplar , . . .  wel  en  wettelike  ■  Terkint 
heft  Tor  ons ,  dat  dit  Torseide  goet  Tan  der  BeTeme 
al  en  ghelioke  ee  wettech  erTe  des  Torseits  abts 
en  oonTents  Tan  NiniTe.  6  jnli  1299. 

ALLE  £NDE  lEQELDCKE,  bn.  AUe  hoege- 
naamdéy  ft.  iomM . .  qnêlcanquei.  \\  Soo  wanneer  jemant 
TOOTTlaohtich  oft  idflyTich  gheworden  is,  als  Toore, 
800  is  die  sooathet,  terstont  naer  d'ierste  beset 
oft  Toorghedaghen  hj  yemanden  ghedaen,  sculdichp 
des  Tenocht  sjnde,  te  aenTeerden  alle  en  yege- 
lyoke  de  goeden  Tan  den  huysen,  haTen,  erren, 
eifrenten,  waren  en  oomensohappen,  hoedanioh  die 
tyn,  binnen  der  Tors.  stadt  At  beuren  byrangbe 
gelegen  ende  beTonden  wordende.  C.  o.  X^sr ,  XII ,  4. 

aLqONT»  bn.  Versterking  Tan  goni.  Uewes- 
telyk.  Chkêel,  g<m»eh,  ft.  Éout,  emiisr,  ||  Daer  so 
liep  gont  Tolo  seere  ter  mueren  Tan  Parys,  daer 
sy  xaghen  algont  bere  oommen.  Ol.  y.  Dixmuds  ,  58. 

ALüEEL,  b|jw.  Mgekêêl,  gêkêeUijk,  ft.  emüère' 
mêiU.  II  O  wonderlino  dinek,  Du  [Maria]  biste 
alheel  in  den  wonden  Christi.  SantL  merk,,  84  t^. 

ALIET8,  sn.  m.  (.Duister).  j|  Gost  op  stadthuys 
met  onsen  heere  hertoghe  Philips  en  synen  raede: 
y  Ub.  oruyts,  g  gelten  Grenata,  üj  gelten  Male- 
Tesye,  t  gelten  Rmsoh,  iif)  gelten  Beanen,  \j  gelten 
lantwijn;  om  broot,  Tisoh,  om  aliets.  L.  GiJesloot, 
Si.-rek.  V.  Brusêel,   bis.  18  (1427). 

ALINCK  (Alinge),  bn.  Qekeel,  s^atuek,  fr.  ioui, 
êKÜer.  II  8oe  wye,  getrect  Tan  Gode,  in  den- 
seWen  huyse . .  hem  geTen  [begeTen]  ssl,  dat  die 
te  hans  niet  tot  ghehoersaemheit  su  werden  ont- 
fsen ,  tensy  dat  hy  ten  yersten  een  alinghe  jair , 
als  een  noTioi,  onder  die  bmederen  en  susteren 
werde  gheproeft.  Juli  1277,  a.  1.  Dat  die  alinge 
heerlicheyt  Tan  Harpen,  mit  allen  hoeren  toe- 
behoerten,  is  eyghendom  ons  liefs  heeren  Tan 
Brabant.  Charib.  e.  'êBoêek,  f>.  188  t».  Conde  o. 
1865,  a.  1.  Waer  dat  sake,  dat  yemant  Tan  buten 
[een]  alinge  laken  ontwee  snede  en  daerTan  stuoke 
maiokde.  O.  Xi^,  1  juni  1488,  a.  81.  MaaêeU. 
Item,  soe  eest  eeordineert,  dat  men,  Tan  nu  Toert, 
dry  daghe  in  die  weke,  als  die  weke  alinoh  es.. 
Ib.  ft.  87.  Den  hof  Tan  Wailem,  mgt  sinen  gans- 
sen  alingen  tuebehueren»  mit  huysingen,  hoMtat, 
weyden,  beybden  [beemden],  bruecken  en  mit  allen 
synen  aekerlande.  iS^.  Oêrkuk^  181  (1455).  Bly- 
Tende  oock  altyt  daerin  eü  in  allen  TOonoreTen 
poenten  en  artioulen  myns  Gfenadiohs]  H[eeren] 
heere  (L  hoere)  hoQgheyt,  heerlyckheyt  en  juris- 
dictie, geestelyek  en  weerlyck,  in  haere  Toloomen 
alkkger  machten.  O.  L^ffe,  18  mrt  1502,  a.  47. 
TVn^stmi. 

ALINCK,  bn.  In  alingen StoeL  JBêdde  ffekta, 
fr.  €m ptem  nfgêdemaina^^üomgtMU  Umaina^  ,.\\ 
Bytart  Tan  Prenthagen,  in  der  tsyt  sittende  in 
synen  alingen  staelle  mit  Baetsen  Tan  den  Bosch, 
synre  wittiger  hny  sTronwe , . . .  den  gantien  alingen 
hoff  lu  Prnithagen  in  den  lande  Tan  Yalkenboroh. 
».  Gêrlaek,  144  (1474). 

ALINCK  8U8TEB.  Sigêm  muiêr,  mtUt  wm 
eeBffi  hêdd»f  fr.  Humt  gtrwmme.  \\  TitiaisgeBtorren, 


Uetende  een  half  snater,  en  laetende  ettelyeke  kin- 
deren Tan  haere  alinge  susteren  haer  foestaende  «r 
uUoqme  latere.  Die  half  snster  pretendeert  te  wesen 
naeste  erfgenaam . .  Die  kinder  Tan  die  alinck  sna- 
ter pretenderen  dat  sy,  als  repieéentetende  hunne 
moder,  gewtsest  die  alinge  suster,  behooren  geprefè- 
reert  te  worden..  C.  gr.  Loom,  I,  255  (16;i8>. 

ALINCK  (Allinok,  aling,  allinoküke,  alingleke, 
allinteleken),  byw.  OeheM^t  gêhêd  sa  td,  gm^ 
tchd^f  teenemaal ,  fr.  entièrêiHeni y  UdaUmmU.  j| 
Dies  tuistes  en  dire  saken  selen  wy  gheloeTen 
allingleke  end  altemale  heren  Jhanne,  here  Tan 
Kuyc,  dat  wQ  dat  houden  solen  witteleke  en 
wale.  25  oot  1298.  Noch,  daer  uutgaende,  Tan 
denselTen  goede  ta  mael  nyet  met  hem  en  sal 
draghen,  mer  die  goede  alinghe  den  Toers.  huyse 
en  den  armen  aldaar  sullen  bÜTcn.  Juli  1277 ,  a.  1. 
Dat  [wir], . .  altemail  eindrechtich  worden  ind  alent- 
liohen  Tersuynt.  Cairt.  SL-Tromdy  18  apr.  1869. 
Nochtans  willen  wy...  dat  dese  litteren  bÜTen 
sullen  in  Toloomene  macht,  alsof  sy  weren  alinglic 
Tolsegelt.  Ib.  24  mrt.  1874.  Dat  wir,  ind  manlich 
Tan  ons ,  des  Torscreren  ons  lisTen  heren  ind  Tadars 
lesten  testaments  ind  syns  aataersten  willen  ind 
begheerten  Tors.  alentlich  gcTolgioh  syn.  Ib.  7  aug. 
1376.  Want  die  ToerscreTe  here  die  abt  ham... 
%lenclike  hebben  Terbonden  en  geloeft  in  goeden 
trouwen,  in  eetsoat  [l,  eetstat],  Tast  en  stedioh  te 
hauden ...  Ib.  25  mei  1897.  [Die  bossohen]  blcTen 
ongehantplicht  en  aling  ligghen  als  gemeynte,  son- 
der  baete  of  Trooht  te  dragen.  Fbavq.,  ÉapU., 
187  (1420).  Ie  doe  Tertiohnisse  Tan  mi  selTen;  Ie 
wil  alinge  an  Di  bliTcn.  Hond.  mark.  47  t^.  Yan 
welken  ^rueringen,  disoort,  wangost  [wangonst]  en 
hatien  beide  de  partien  Tors.  allintelekan  in  oob 
blcTen  syn.  Oomikermit  97  (1862).  Want  dat  Toers. 
onse  lant  Tan  Montenaken  met  synen  toebehoerten 
Tan  den  Toers.  onsen  graefroappen  [nU  f.  Loon] 
alinck  en  altemael  gesoeyden  sal  wesen  en  blyven, 
by  den  reden  als  Toers.  is . . .  Daeiomme  dat  aelTe 
onse  lant  Tan  Montenaken  met  synen  toebehoorten 
biiUken  Tan  den  Toersc.  onsen  grae&cappen  allinck 
en  altemael  besoeyden  sal  wesen  eouwelick.  Jiamiê- 
nakemj  Doe.  1415. 

ALiNCKttCHiP,  sn.  o.  Bij  aelyneoepe.  In 

koeéUmigkêid  of  b^  Hiel  wm  mrfgtnaam,  fr.  è  ülrv 
tPkêriHer.  ||  Zonder  dat  daaraan  yemand  commen 
mach  by  aelynsoepe  [eor.  alingschepe]  ofte  Tcr- 
naeiderynghe.   C.  e.  Andm.  Vertooek  a.  6.  I,  432. 

ALCALDE,  zn.  m.  Eigeniyk  een  stadareohter 
in  Spanje,  sp.  alealde,  fr.  alendê.  Ben  uit  Spaige 
OTcrgebracht  ambtenaar  aan  het  hof  der  Bpaansohe 
landTOQgden,  die,  in  burgeriyke  en  lyfrtrafiUyke 
saken  het  bcTel  Toerde  orer  de  lagere  bedienden 
Tan  het  hof.  Hy  sat  te  recht  met  twee  bysitters 
en  twee  algnasils  of  seijanten.  Zie  Hsvn  et 
Wavtbbb,  Mitt.  d$  JBrux.  II.  498.  ||  Beroerende 
de  Txemde  soldaten,  sal  men  die  ordmantie,  ge- 
maakt by  synder  Toors.  K.  IL,  den  naestleeten  Tan 
martio  1548,  TÓÖr  Paesscheo,  toaschen  den  alealde 
Tan  sijnen  hoTe  en  die  wethoudeca  Tan  Brassele, 
onderhouden  en  obserTeren . . .  Bn  sullen  die  infor> 
matien  t'samentiyken  gehouden  en  t^procea  gein- 
strueert  worden  by  dai  TOors.  alealde,  prorooat, 
auditeur  of  anderen  persoon  daartoe  gecommitteeit. 
O.  erim.  1570.  a.  69. 

ALCKEBMALCK.  Zie  bkoksbicalcx. 

ALLAM.  Zie  alamk. 

ALLEENDELUCK  (AlleendeUeken),  byw.  AU 
Uml^,  fr.  nniemênL  ||  Mita  alleendelick  betaelettde 
*t  recht  als  bocgher.  Bbicbbt,  I,  468  (1682).  Op 


ALL. 


ALL. 


73 


payae  da*  denlTe  oUigitien  niet  en  cnllen  lig- 
in  «sBeatiB^  nenoMr  nüleii  «UeeDdeliekeii 
i^min^am.  eene  oiuple  eft  BMokte  ken&tiBse, 
«■Dm*  te  Tenffjghene  aetie  penonele.  JPiae,  «.  VI. 
10  febr.  1&86.  1,  287. 

ALLIUKNK  (Allene,  elleyn),  by v.  ^2{mii  ,  aOmii- 
ij^,  fr.  jnil,  amUmeai,  ||  Dat  daeraf  fcepenen 
i,  dat  es  aixmteteii  aUene,  tote  üj  aohel.  26 
1262.  IMe  eexeto  meedoere  lal  deit  [2.  dit] 
aUene  moeten  betfea.  80  mrt.  1266 1  a.  66.  Dat 
Men  engeeniehande  aoade  aai  doen . . .  dor  dat  lant 
van  iBLayk,  orer  die  Maie,  in  dee  greren  lant  yan 
€Mflan,  eónder  allene  nne  [i,  tinae]  etat  ton  Oiaye 
utgeeat,  Yah  Hxblu,  81  oot.  1886.  Om  aaken  wille 
Maderiingen  alleyn  hojnen  ambaeht  aengaende,  en 
niet  OBi  ejnigen  anderen  aaken  wille.  O.  LUjff^y  10 
imi  1417,  a.  2.  Sê.-Trwidêm.  Ind  hieiaiff  sall  all^ 
dat  gerycht  Tan  Tongeren  oognicie  hebben  ind 
ordelra.  Ib.  27  jnli  1469,  a.  4.  Dat  dese  actie 
te  rmm  oft  raiiwarfiflalioaig  niet  alleene  gegeyen  en 
wort  tagen  deageenen  die  dat  dinok  nataeriyo  en 
ÓTilijc  teamen  poMeeeeert  en  gebmyct.  y.  D.  Tat.  48. 

Al.JJ££N£L»iJCK8  ( A  -lyez),  bijw.  AUeeiUiJk,  fr. 
asaleawal.  ||  Zonder  oqjt  fhebben  moeten  doen 
■ekeooJnge  aan  eenige  orerbeyd,  nemaer  alleenelycx 
onderb^^e  tnaMben  d'offioianten  en  sappoeten  der- 
aelTe  neeringe.  Bdcbbt,  I,  469  (1796). 

AÏJiiCKNB,  byw.  1)  {Al  mm),  imoetêdtUUg,  om 
laf  ew»,  Httifde,  «ommmm,  is*  la  wèêmê  eko$e,  tmu 
difltfMMtfteai,  iomi  eommê,  ||  In  raloken  lieden  [nl. 
moordenaars]  wort  den  wille  en  dat  werek  alleens 
geaebt,  t.  b.  Tat;  69.  Andere  seggen  dat  dia  slager 
sealdieh  ia  van  der  doot  te  wordden  geponieert » want 
bot  alleana  is  weder  een  doodslaat,  oft  dat  die  sake 
[eoraaak]  geeft  van  der  doot.  Indien  hj  boven 
daan^yet  mesdede,  lal  ghepogniert  syn  alleens  of 
by  yaide  ^eghevai  badde.  O.  v.  Brmgge,  16  sept. 
1686^  U,  291. 

2)  QisfyÜrasnwv,  eoa  dbasej^Usa  inkomij  ft,,  00a- 


4ê  la 


.  II  Bnde  sljn  bieraf  gemaect 


oadolen.  daar  ele  yan  dan  leden  eene  af  beeft, 
Indenda  alleena,  yan  worde  te  worde,  ghecoUaciert 
deen  metten  andren.  Belg.  Mm.  1,  98  (UOü). 

8)  Of  fd^vormi^  ^o^i  fr*  mmformémêni.  \\  De 
^nTe  liodawye  voer  te  Biemen  met  vyf  en  tacben- 
tieli  fiddera,  alle  alleens  gheoleet.  Jav  t.  Dix- 
MUDB,  211. 
ALUSOAEBDEB,  bgw.  i^üiyadsr,  fr.  toas  sa- 
II  ICair  wairt  dat  s^  all^gairder  badden 
éa  opset  gemaict  bad&n  den  yoirso. 
sb  te  doene, . . .  sQ  souden  ontwgfeiye  all»> 
aairdar  scnldicb  ^fa  geponieert  te  wordden,  t.  d. 
Tat.  62  v*.  Kair  eeat  soe,  dat  zn  allegairder  doen 
eenderiiande  ooaMnaeape  en  teflbns,  soe  is  ele 
daarin  gebonden  van  zijnen  aendeele.  Ib.  211.  Het 
is  de  gabmikeiyke  vorm  van  onsen  auteurs  by 
sehfOft  oaki  yergaerderen. 

AJLLKUS  (Alleye,  aleye),  sn.  y.  1)  Overdekte, 

gÊtiotrde  gmtg,    iegem  dë    „coafrefoai^'*,    turn  den 

kmUmhMni  eoa  de  frmókiê»  eemr  tereterkimg,  waett- 

\Kiʧe  me»  remdom  dem  arsüiyèoa»  ^laan  Iroa.  Zie 

La  Cuemm,    Allee,  eerridor,  en  termee  de  fhrtifi- 

ftaHons . .  jj  Jan  Temmaiman  was  door  de  wet  ver- 

oeHeeld   geweest,  om  een  deel  yan  de  alleyen  van 

der  poert  rincmner  te  doen  pa(veenie;  men  liet  bem 

vffykoapan  mits  12  Ib.  gr.  SiadDemderm.,  II.  AStorit- 

»,  VII,  42.Arir.  1409.  Oosten  gbedaen  an  eenen 

. . ,  dewelke  mi  ghewelft  es  met  eene  scoene 

..,   an  eene  gOMto  alleye  gbewelft.  Ib.  44. 

Bek*   1806w  Gesten  gbedaen  an  ^yeren  yan  der 

aUayen    van  nir  poort  ryncnraeren  tosscben  Bt. 


Jorystonra  en  der  wintmolen  up  dAokeryèlt.  Ib. 
46,  Bek.  1408.  JNoob  uatgbeven  en  te  eoste  ^e^ 
daen  an  deSteenpoorte,  die  in  delaetsledenjaer, . . 
gbefondeert  was  en  van  den  gronde  met  den  watore 
begbonst  up  te  metsene,  met  tween  soboonen  tor- 
ren, en  wart  dat  jaer  upgbemetst  toeter  nedente 
alleye;  dewelke  poorte ...  nu  binnen  desen  jaere 
van  der  nedente  alleye  voort  upgbemetst  es.  Ib. 
64,  Bek.  1894. 

8)  Het  w.  waid  ook  toegepast  op  de  kum  eoa 
«M0  booff'  cf  bmeekieienplaaêef  fr.  aUée  d*uH  tir  è 
Vare  tm  è  VtÊrqmebme,  ||  Doen  men  screef  1444, 
was  een  groot  soietspel  te  Brussel  yan  yeigulden 
juwelen.  En  daer  was  gbemaect  een  aleye,  waarop 
men  scoet,  daeiop  men  wassen  sach  menegherande 
vroobten)  en  laveren  met  visschen,  en  fontegns 
met  wine  springen  uuyt  eender  jancvrouwe  borsten. 
Piot,  GSIroa.  68.  Ook  door  Sohatxs  uitgegeyen, 
Aoad,  d'a/rekM,  1860,  127.  En  was  gbeeooten  up 
seavoten  met  twee  aleyen  yerdect  met  groenen 
lakene..  Ol.  t.  Dmnn>i,  170.  Men  consenteert 
eii  legbt  toe  denzeWen  gbesellen  eü  der  gulden, 
de  aUeye  yan  der  Bynpoorten,  metten  huseken 
daerondere,  en  eenen  mierssele  daennne  steende, 
omme  huerlieder  poer  ofte  buscrunt  daerinne  te 
stampene.  A^idê»,  meng.,  I,  118  (1618). 

8)  In  het  volg.  eitaat  sobijnt  het  w.  „idleie**  toe- 
g^iast  geweest .  te  zyn  aan  de  gaandery  langsheen 
den  vooigeyel  yan  bet  stadhuis.  ||  Den  ertsbiseehop 
van  Borwmien  (.'),  minderbroeder,  die  off  de  merct 
te  twee  stonden  piadickte.  en  op  die  alleye  misse 
dede.  L.  Galsbloot,  8i.-TA.  Brmed  e.  1457,  blz.  17. 

ALLELEËN8,  byw.  1)  Metedfde,  al  heUdfde, 
eem  em  keMfde,  enneeraoMJUg ,  op  detelfde  mjtey  fr. 
de  la  mime  matiière,  fout  comme,  indiffireni.  \\ 
Bnde  is,  naer  reohte,  difibrenoie  tuasohen  appel- 
laoie  en  provooatie, . .  maer  in  de  practfjcke  eest 
alleleens.  Prooi.  eie.  9«  tyt ,  o.  16 ,  a.  2.  Yan  name 
te  name  valt  bedroch,  gelQo  als  verboden  is  in  een 
stadt  geen  borgemeestere  te  zyne,  efl  dat  bèm 
iament  doet  kiesen,  niet  tot  borgemeestere  maer 
tot  yoirsoepen,  want  dat  is  allrieens,  en  ia  alleene 
een  veranderinghe  van  den  name.  y.  d.  Tat.  22  v®. 
Bnde  alleleens  es  treobt,  weder  zy  zelye  iemende 
dooden,  oft  zy  sake  [oonaak]  geven  der  doot.  Ib. 
69  t*.  Na  den  geesteiyeken  rechten . . ,  aoe  eest 
alleleena,  weeder  dat  gesaereert  dino  genomen  zy 
op  geaacreerdan  i^aetzen^  oft  en  ia.  77.  Bnnige 
seggen,  dat  aeiio  in  faokm  éh  aetio  [de']  praeeeripHe 
fterèie  alleleens  zyn,  en  dair  deen  gegeven  wort, 
dat  dair  d'ander  gef^eyen  wort.)  276  v^.  Weder  de 
yeroooper  dat  gebreo  en  letsel  geweeten  heeft  oft 
niet  g[eweeten,  dat  coemt  alleleena  om  dese  actie 
te  intenteren.  281.  Bnnige  doctoren  aeggen  dat  het 
alleleena  ia,  weder  men  den  gront  wyae  metten 
oege,  oft  dat  men  dien  metter  apraken  wyae.  818. 
AU  die  lieden,  ammende  gbedaen  hebbende,  weder 
uut  der  vanghenease  gherochten  efr  suf^lieenlèii  om 
baer  ghoede  efi  niet  suspecte  bouoken  wederomme 
te  hebben,  zoo  en  oondan  zy  die  somtyts  niet  ghe- 
cryghenj  oft  als  zy  yói$r  justicie  storven  en  de 
yhenden  daarom  suppleerden,  zoe  Toeren  zy  alle^ 
leens.  Ber.  iijdem,  I,  117.  Hebt  u  of  ghy  droeff 
waart,  en  doet  aen  vouweleederen ,  alleleens  oft  ghy 
waert  een  vrouwe  die  lange  beschreyden  hadde 
eenen  doodan.  Latyn :  nê  eie  qmaei  muUer  pimnmo 
temport  Imgemé  Omgamg,  68  (1694).  Ben  vrouwe 
van  Thencab 

2)  AU^gaéeTf  alimmnen i  aUen,  fr..  fom  emeüMe, 
iemot   II  Daer  getuygen  aUëleena  die  woorden  Van 
I   buerder  keDuiaaen   en  getuiJgtiAÉiaeil  ttkytsprekön , 

10 


74 


ALL. 


ALL. 


reoht  oft  z))  die  tMUBi«n  godicht  ende  ovwdn^jBitk 
luuid«&  die  alaoe  te  leggen,  dair  is  presunipcie 
T«n  suboniAoien  tegen  die  getóygen.  t.  d.  Tay.  tt89. 

ALLËM£T8.  Zie  altbmbtb. 

▲LLËNDICH,  biL  XlUndufh.  De  allendige 
moeder  Godi,  O,  lu  V.  vam  VII  wêeSm,  te. 
N,  D.  d0ê  iêpi  douUurs,  la  Vierffê  êouë  la  eroia, 
II  Hebben  Terdinct  die  kerckmeeeten  van  Sint  Snl- 
pitins  thogen  Aert  Dreyer,  een  beelde  van  d' Allen- 
dige moeder  Qode,  om  xüy  gripen  x  et.  8t.'8uL- 
«uw,  I,  61,  aant.  8.  Bêk,  1444. 

ALL£MDICH£IT  (Ellendiobeit),  m.  ▼.  MUmiê, 
fr.  mw^e.  II  Alioo  de  landen  Tan  berweerte  overe ,  die 
lectleden  neghen  oft  tbien  jaeren ,  door  d*  inUnt- 
■obe  oorlogbe,  hooveerdigbe  en  rigoareuee  rege- 
rinffbe,  moetwüliobeyt,  rooringbe  en  andere  onghe- 
regbeltheden  yan  den  Spaengnaerden  en  bannen 
acDierenten,  gbevallen  s^n  in  groote  miaerie  en 
allendicbejt.  Flao.  e.  JBrab.  8  nor.  1676.  I.  686. 

ALLëNEEN  vAllene),  byw.  (al  in  een).  Kudde- 
gewiiêt  gtêchaa^df  fr.  gnmpé  m  Utimpêam,  \\  Die 
weydeverkene  leet  staen  op  enegbe  etrate  binnen 
Dieete,  b\)  en  dryf  se  allene  Toert,  saels  ghelden 
T  s.  kh,  o.  Di$ê%t  B.  a.  140.  Die  weydeverkene 
laet  staen  op  een  strate  binnen  Dyst,  bi  en  dryf  se 
alleneen  Toert,  saels  gbelden.  t.  s.  Ib.  rubr.  46  a.  1. 

ALLËNfiiKENS,  voor  alUi^êkeiu;  byw.  Vóór  en 
na,  op9olgendli§k^  fr.  emeeeêeinememi,  \\  Den  prys 
en  weerde  Tan  de  goeden  en  moet  niet  gestelt  oft 
genomen  worden  naer  dat  die  op  dach,  oft  allens- 
kens  stuoxgewyse  ingebroobt  syn.  O.  o.  Antw,  oomp, 
IV,  Ij,  6. 

ALL£BAËNBI£ND£  (Alreonsiende),  bn.  Aller- 
aamtienl^t,  fr.  ^rèff-«/fa«^,tUiM<rt«sfeM(speotatis' 
simus  ?)  II  Aendenkende  die  baecbteende  oontumatie 
des  alredoirlnobstiffen  ptmeeu  ende  alreonsienden 
heren  des  roemschen  conincbs.  Cari,  8i,'Tromd^ 
6  oct.  1484.  II.  846. 

ALL£&££H8T  (Talréïrst),  by w.  1)  Ter  alder^ 
iersten.  Serei  em  vóór  al^  vooreerHj  fr, avatU Umie 
ekoêef  premièremeiU,  \\  Zoe  wy  [wie]  tot  enigen 
ambacbt.  dienst  oft  officie  tot  enigen  toecomenden 
tyden  lai  geooren  werden,  die  sal  ter  alder  iersten, 
ier  by  dat  ambacbt  aenneempt,  ten  beyiigben 
aweeren.  Kb.  e.  <S<.-7Vim/m,  1866.  a.  84.  tAlre 
irat  rekende  ber  Yngbreebt.  10  aug.  1298. 

8)  Metten  aldereersten.  Tem  epoedigête^  h. 
mu  flme  tói,  ||  BeTelende  TOorts  tegen  den  Toor^ 
seyden  criminelen  persoon  metten  aLdereersten  te 
procederen,  naTolgende  d'orden  die  biema  gesteld 
aal  worden,  by  korte  dagen  en  ondevscbeyd  Tan 
tyde.  O.  oriai.  1670.  a.  80. 

ALLB£Q£PÜ£B8T,  bn.  AüenmverH,  fr.  tree- 
jwr.  il  O,  alreghepaerate  siele,  beilighe  jonofronwe 
en  maertalene,  Cbriatoa  bruyt,  gloriose,  suyer 
magbet  Barbaia.  Qebedi.  16«  B.  186. 

ALL£&aAND£  (Abebande,  alreande,alfande), 
eoortgetaL  AUerlei^  fr.  <o«<f  eorte  om  eepèee  de.  || 
Yan  tolnen  en  ?an  metene,  aünt  alrebande  mat«n, 
?an  eiker  mate,  1  d.  Lat.  tekat:  ei  «JieerM  eimt 
memtme.  Cleedeien  of  oraud,  jof  alreande  goed. 
Tol  U  Srt^^  1868.  Met  alrande  wapinen.  K,  eoa 
iet  Pieie  1866,  a.  76.  AJzeande  oome.  Lat  omuem 
e^em,  Ib.  a.  88.  Abrebande  gbeeoutte.  £.  e.  Amiw, 
1898.  Alderbande  naeut.  Ê.  «.  Brmeed,  1898. 
Terdendeel  Tan  alrebande  miadade  en  Tan  aire- 
bande boete  en  Tan  alrebande  rechte  en  foifeite. 
19  jnni  1896.  Ombe  abrebande  toiate  en  ombe 
abrebande  donkemeaae  te  TerolaanM  en  te  beeoee- 
dene.  84  juni  1897.  Van  den  loUe  Tan  onyoon, 
THiloekieelk  Tan  alrande  ooete.  Yan  dorrarde  Tan  al- 


rande goede.  Tol  ie  Dieti,  1 807.  Alrebande  g^ieaeatte. 
K,  mem.  e.  Xoesa,  1812  a.  10.  Yan  ahaode  wilden 
Tleeacbe.  Kh,  e.  Dteel^  A  mbr.  86.  Alrande  oomen- 
soap.  Ib.  r.  88.  Yan  alrebande  amaeb»  oopingben. 
Ib.  r.  -89.  Alrebande  oomescap.  Ib.  B  94. 

AUiEBHANTS,  byw.  Te  alrehanB  sijden. 

De  zin  aon  Toreisohen:  wumt  alle  amdere  t^tUm,  fr. 
de  tome  lee  amiree  eóiéê,  (?)  ||  Dertbeen  roeden 
lants,  boTende  in  den  boff  Tan  Coelhem,  liggende 
te  straten,  int  Telt  gebcTten  dat  Gmysoonter,  rege- 
noet  die  arme  Tan  den  hejlegen  grsTe  Bintraj&n 
en  Jannes  gerTon  Tan  Heyeselt,  en  Daengel  Tan 
Nyssem  te  lürehans  sgden.  Item.  acht  roeden  lants, 
borende  in  myns  beeren  boff  Tan  Lnjdick,  oick 
gbelegen  te  straten,  int  Telt  geheyten  dat  Poet- 
oouter,  regenoet  Art  Cuypere  en  dat  gaathnja  Tan 
Tan  Sintrujden,  en  Gbeert  Ghyaen  Tan  Aelst,  te 
airehans  syden.  Sekep.  d,  abie  e.  8i.  Tr.  ie  ZKaii, 
29  apr.  1468. 

ALL£iiH£IUQ£NDACH  (Abreheleghen  dacb, 
alrebei}igben  dacb),  zn.  m.  jUUerheUigem^  fr.  Tomé- 
eaiMi.  ||  Sondagbes  Toer  alre  belegben  dacb.  27 
oct.  1280.  Tttsdien  sente  Baefr  dacb  en  Alrebei- 
leghen  dacb  damaest  Febr.  1296. 

ALL£JU1£IL£Q£B  M£88£,  en.  MlerhMge»- 
dag^  fr.  la  Tomeeaiiei,  \\  Dese  tarwe  es  bi  sculdecb 
alnbelegermesse.  1  mei  1249. 

ALL£BCKUI88£NA VONT,  an.  Dag  vóór  Krmu- 
verheffing^  18  8ept.,  fr.  la  veOUdeVEteaUatum  de  la 
Sie.  Oroix,  ||  up  aller  cmsenaTont  in  Pietmaent. 
Jan  t.  DiXMUDi,  881. 

ALL£KL£ID£,  soortgetal,  bedonren  Tan  aUer- 
Isi,  fr.  ioute  -eorie  de,  ||  AUerleyde  garen.  Tlipit- 
tiere  te  Dieet,  11  mei  1640;  en  Add.  2  ang.  1647. 

ALB£LICHTBA£BST ,  byw.  Zeer  liekivU ,  UdU- 
geoendf  fr.  irèe^nmineux.  Kil.  Licbtbaer,  tom- 
leniua.  ||  Dat  es  daeromme  si  hebben  ont&én  Tan 
Gh>de,  die  alderliobtberste  genade,  en  Terkeren  dat 
licht  in  enen  Talseben  onrechte  wiie.  Aüer  keretb.  62. 

ALL£BMAQ£LIJCK  (Aldermaghelic,  alreman- 
leec,  — mallic,  — mallec),  onbep.  Tnw.  legel^, 
iedereen^  alleman  [— ^s^t^?],  fr.  ekaenm,  ||Beboade- 
leec  den  Toergh.  hejlegbeeat  en  aldermagbeliken 
sinen  rechte.  Sekep,  o.  Dieoi,  1829.  Alremallec 
binnen  Dyst  mach  sine  ghoode  Tan  gbewechte,  die 
bi  Tnttapt,  met  sinen  gbewichte  wegben.  Alnónal- 
lec  Eal  sine  goede,  dtö  boen  oomen  te  soepe,  te 
sinen  besten  Tntdoen.  Tol  ie  Dieet,  1807;  —  Alnman- 
leec  sal  mogben  staen  te  snede  op  de  Toergb.  twee 
daghen,  also  lange  en  also  oort  als  bi  wilt.  Batm. 
D^Mrie,  19  (1846).  Alremallic  sal  seuldieb  aijn 
hem  dairmede  te  contenteren.  C.  e.  Meuteir,  IVtv. 
1418.  a.  17.  . 

ALLBBMALLIJCK.  Zie  AL£BBMAon.ucK« 

ALLBBMANLIJCK.  Zie  allibiiaobluck. 

ALL£BNA£8T,  byw.  Naaei  vam  allen  (in  Ter- 
wantschap),  fr.  Ie  plua  proeke  (en  parentë).  ||  Maar 
moeten  totte  TOorschroTe  momboirdye  gbeooeen 
worden  de  allemaeate  Tan  bloedsweghen  de  weesen 
beataende.  C  e.  Demme,  loÊpir.  a.  496. 

ALL£BNA£8T  (Alnnaest,  aldeneeat),  byw.  1) 
Tem  maaeien  6v,  fr.  mpproamaiiwemkeni,  \\  Yan  allen 
meedaden  die  gedaen  woerden  met  nachte,  ton- 
tijde,  buyten  weeche  oft  Terbovgentlijck ,  Tan  den- 
weloken  dat  men  die  waeriieyt  nyt  olaeriijok  ge- 
Tinden  en  can,  daarmede  aal  men  Toertraren  ter 
goeder  wya,  aldemeeat  den  rechten  en  der  gemeen- 
der  bmen.  K,  e.  fifai^-TVwMisa,  1866.  a.  29.  Oft 
anigbe  aonderlingbe  aaecke  geriele,  die  in  deeae 
statuten  nyt  geacreren  en  ea,  mom  sullen  die  rich- 
ten ende  TonniageTen  Tan  deaan  statutan  die  bete- 


ALL. 


ALL. 


75 


nof^  moghon  aetten  ende  ordiiieeren  zoe  sy 
MgroMtÊ^  lunmen,  naa  belanck  deenre  [dierre] 
meribot,  ende  nae  dese  Btataten  ende  steet  der 
penoenen.  Ib.  a.  88. 

8>  ^Hgmaart,  fr.  lo«l  procAotMMiéii^.  ||  Aoht 
da^ui  na  leoJke  Maitixu  daghe  in  den  winter,  die 
nu  ahwiMel  toeoomende  ee.  12  nor.  1286. 

ALLER0RBERLUGK8T  (Alieoborieezst),  bijw. 
Jiftrmmfiigti ,  aüervoordMUgtt^  fr.  Ie  pUu  ttoania- 
pmu.  II  8o  hebbe  wi  hoen  ghewilleooert  en  ghe- 
eonsenteeft,  met  goeder  delibexscien ,  en  met  onser 
fxiende  nede,  diient  goet,  ledeleec  en  orberleec 
doehte,  dat  si,  soepenen  en  raet,  ordonneren, 
ntten,  maken  en  nemen  moghen  en  eelen  ghelt 
te  boetm  beeten,  binnen  onse  stad,  daert  hoen 
orberleac  en  profiteleeo  dnnoken  tal ,  eit  aene  eene 
aanae  ochte  mee  te  hoghene,  ocht  in  wat  andre 
maaieren  dat  hoen  albecórberleezst  dunoken  aal.  — 
Ona  atad  te  Testene  met  poerten,  met  graven  ooht  in 
aadien  manieren  dat  hoen  alreorberleezat  dunoken 
aaL  Oori.  %  febr.  1860.  JBêff,  eop.  eart.  R  18  V>. 

ALLER8CHADBLUCK8T  (Alderscadeleeohst), 

fan.  Zooals  thana,  ft.  lê  pUu  mntiblê,  ||  Dat  worden 

die   aldencadeleechate   minaohen   die   in   der  ker- 

itenhflst  aijn.  Aümr  Zerttb.  61. 

ALLER8INTENDACH ,    sn.   m.    AUêrheOifftn, 

fr.  Tomtw^mi.  Oh,  T.  Dixii.  61.  Allersinten- 

avond.  De  dag  vóór  AUerheXUgem^  h,  la  eeUle  de 
ia  TVwfffftff   Ib. 

ALLERTIEBEN  (Alderthieren).  Soortgetal.  AU 
Urhamde,  aUerM^  fr.  de  iomie  sorte  ou  eepSce.  (j  Dat 
onaen  poorteren  Tan  Mechelen  allertieren  goet  bin- 
nen al  onaen  landen,  eeat  te  watre  oft  te  lande, 
eopen  oft  Teroopen  mogen . .  Oork.  20  aug.  1866. 
Meekelem,  S*.  Oost.  hls.  20.  Tan  alderthieren  grae- 
aen,  sade  oft  mele.  Bekemh.  e.  Br<A.  reg,  188  f'. 
169,  8  T«. 

ALLERWERCK  EERST,  bijw.  VMr  dOêt,  fr. 
aaaaf  Umie  dkote.  ||  Gemerot  dat  hy  geapolieert 
hadde  ip>weeat  Tan  den  Toin.  litigieuae  goeden , . . 
loe  belMirden  hem  die  gereatitaeert  te  worden,  ja, 
alderweick  eerst  en  hangende  den  prooesse.  ÉRst. 
gea.  JSvdr.  em  meded.  YI.  1888 ,  bk.  444  (1609). 

ALLES,  sn.  In  alles.  /•  'f  geheel  ^  al  ie  tarnen, 
fr.  em  teai,  ||  De  proourenrs  en  mogen  in  alles 
aifn   sessendertich   in   getalle.    C.   e.   Aniw. 

.,  y ,  üj ,  18.  —  Van  alles  tot  aUes,  ieene- 

,  fr.  eompüiememt,  jj  Soo  wanneer  den  coop- 
tot  abandonnement  oft  Terlatinghe  oompt,  aoo 
en  Tevmach  hij  deselTe  niet  te  aoheijden,  om  de 
pnif^i**  en  geiTe  te  behouden  en  de  bedorren  te 
Teriacten . . . ;  maer  willende  de  Terlaetinge  doen, 
moei  die  Tan  alles  tot  alles  doen.  Ib.  lY,  zj,  226. 
AliLESHEELS.  Nieta— .  Andere  nieie^  ho^e- 
nammd  amdere  met,  fr.  rien  d^aeire,  ahtóluineni  rien. 
II  Ala  Tso  nienwe  maren  te  aohryfren,  sult  ons 
daaof  handen  OTer  ghetfzcoseert ,  ghemeerct  dat  men 
hier  niet  alleaeels  en  hoort  nog  en  siet,  anders 
dan  dat  eergfaisteran . . .  den  prinohe  Tan  Oraignen 
hier  iameqnam.  Anden.  meng.  Il,  186. 

AIiLESYORENS  bijw.  Ahorene,  fr.  anparavani. 
II  tf  Hof,   't  gene  ToonKshrsTen  is  aengemerokt,  en 
daarop  allesTorens  gehadt  het  adTjs  Tan  't  officie 
iiseael  Tan  Brabant.  O.  P.-J.  amir.,  16  mei  1716. 
ALLET,   m.   Ai,  atteë,  aUe  dingen,  fr.  Umt^ 
iemteê  dhosst.   ||  Dat  ghi  die  partien . .  TOer  u  ont- 
biedt..,   en    haer  evoenen   en  olagen,   reden   en 
bethoen,  en  allet,  dat  ej  daer  bybrengen  willen, 
whoevt.  Garf.  St^TVünd,  28  juni  1878.  Allet  son- 
te  Hgelist.   O.   LU^,   10  juni  1417.  a.  16.  Dat 
oie  ajamaat  anders  jemende  ennige  schoore  opt  tfelt 


en  gere  dan  dengeenen  die ,  nae  den  lantsohartere » 
die  sonldich  sgn  te  hebben,  allet  opte  pene  Tan 
iy.  ponden  zwertte.  T.  D.  Tat.  147.  wyen  dat 
jnrisdiotie  gegOTen  is,  dijen  Torstaet  men  allet  dea 
daeraen  oleeft  Terleent  te  zijn.  Ib.  161  t^.  Noch 
suldij  weten,  alsoe  geringe  aU  iement  een  leen  ge- 
oocht  heeft,  die  bailliw,  oft  stadthoudere ,  terstont 
nair  der  goedingen  boTelen  sal,  dat  hij  binnen  zl 
daigen  sijn  rapport  dairaff  doe.  209.  AÜet  gehoirt , 
het  wairt  geeejt  by  den  keyser  [«2.  bg  den  rech- 
ter] dat  de  goede  man  wel  ontfanokelijc  was  om 
te  heysschen  rekeninge  Tan  anderen  saken.  268  t^. 
Dat  Bj  maecken  goeden  getrouwen  staet  en  iuTen- 
taris  Tan  allet  dMrinne  die  Toors.  weesen  souden 
moghen  gericht  sijn.  O.  e.  Loven,  Weeék,  a.  62. 

ALLETTEL  (Alluttel),  bgw.  JBen  weinig ,  fr.  mn 
pen.  Item,  alluttel  nederwaerts  Tan  desen  lande, 
ter  stadt  geheeten  in  *t  WolTendal . .  Bmts,  godk. , 
H  290,  f».  168  (BruêHghem,  1640).  Op  't  scItc 
Telt,  alluttel  nederwaerts..  Ib.  B  220,  R  808, V. 
(omtr.  1660). 

ALLETIJT,  bijw.  AlHjd,  fr.  Umjonrê.  ||  Al  hier 
[l,  haer?  «2.  der  Toormalige  pausen]  doen  was  op- 
gerecht  te  Gkxie,  met  gansen  ghemuede,  en  TOnden 
alletijt  in  den  wille  {i%e\  eer  si  teghen  GKxie  enen 
oghenblio  wouden  hebben  ghedaen.  Aüer  Kerefb.  14. 

ALLET008.  Zie  altoos. 

ALLEWEGE  (AUenwege),  bijw.  1)  AUijd,  69 
aüe  gelegenheden,  ten  aUen  tijde,  fr.  Umjowrê,  en 
toui  tempt.  ||  Wi ,  die  alleweghe  begherezide  sjn . . 
onsen  goeden  lieden  Toirghenoemt  te  raden  ende 
te  helpene  Tan  dien  dat  bon  noetelic  moohte  stu. 
Oork.  20  febr.  1828.  Beg.  eop,  eert,  f.  10,  t«.  En 
oonstu  dese  dinghe  dier  hier  Tore  gesor.  sijn  niet 
alleweghe  CTcn  wale  ghedoen  alst  wel  billeo  es . . , 
du  en  saels  daeromme  niet  aflaten.  AUer  Keretb, 
106.  Dat  ie  dit  ToirscrcTe  quytecelden  eweiyo  Tast 
en  stede  sal  handen,  sonder  eynich  wederseggen, 
eü  mj  allenwege  bedanken  en  beloTcn  Tan  den 
ToirscreTen  abt  en  oonTcnt.  Oart,  St^-Trond.,  80 
mrt.  1880.  Heer,  gheeft  mi  alleweghen  meer  en 
meer  in  di  te  gheloTon.  Qebedb,  16«  E.  60.  Toe 
me  tm  semper  magie  eredere, 

2)  Aanhoudend,  dringend,  fr.  imstamment,  \\  En 
eert  hiertoe  quam ,  so  was  ons  liefs  heren  raet,  en 
oic  dier  goeden  raet  Tan  der  stad  Brossele,  sieder 
Half  Tasten  hieraf  te  Tele  dachTarden  te  LoTen, 
hen  allewege  biddende  en  Tersueokende,  dat  sr  met 
eendrechticheiden  en  met  bescheide  hen  wonde  la- 
ten helpen  bj  rade.  Aead.  d'archioL,  1866,  174, 
14e  E. 

ALLIET  (Allyet).  sn.  Bondgenoot,  fr.  alUé,  \\ 
II  En  daer  so  wart  een  raet  gheordineert  Tan  Berrj , 
Orlyens  en  Ermenjac  en  Tan  hare  allyetten,  dat 
ZJ  mjn  heere  Tan  Bourgoingen  gheTanghen  souden 
hebben.  Ol.  t.  Dixmusi. 

ALLINGLERE.  Zie  alivckluck. 

ALLINCK.  Zie  aldick. 

ALLINTELEKEN.  Zie  albvtluok. 

ALLOENEN  (Allommen,  allonnen),  zn.  m.  Zekere 
etcf,  waarvan  men  teüen  maakt,  fr.  étofe  a  voilee, 
II  En  om  dezeWe  neerynghe  en  Tisscherie  te  doene 
ter  zee ,  es  Tan  noode  thebbene  aUoenen ,  om  huér- 
lieder  zejlen  daeraf  te  maken,  en  gaemen  om  huer 
netten  te  brejden,  welke  alloenen  en  gaeme  de 
Bretoenen  Tan  allen  anden  tyden  herwaertaoTcre 
ghebroght  hebben,  Tsn  goeder  stoffe  en  lijnghe,  te 
wetene  de  alloenen  Tan  zlix  en  ten  minsten  zlTiy 
ellen  langh.  Plae.  v.  VI.,  9  aug.  1681.  I,  846.  Een 
pack  alloenen ,  die  gemejnlick  ix  of  z  ellen  houden , 
eloke   rolle  Tan  1  eUe,  Tj  gr.    Watertol  v.  1697. 


76 


ALL. 


ALP. 


Aloaiiiie&  ujt  BiefcAigMA,  m&  tak  van  o«fcraift 
SOO  IK,  y  MhelL  Zedtmdêcke  iel  9,  lUaX 

ALOT  (AII07),  sxL  o.  ir«<l«{{^  Mi2fo,  fr. 
aloif  9aUwr  ttUriiuèqtiê*  ||  Ende  dat,  jegea»  en  in 
▼exnchtingha  Tan  dMelve  [edicten],  eommige  hen 
■00  yerre  ▼eiglieton,  dat  aj  daegelyckx  preeentaren 
efi  Terkoopen  weroken,  000  van  goodt  als  yan  ail- 
Ter,  yan  minder  alloy  oft  inwendighe  deucht  alet 
behoort...  Plae,  e.  Brab,,  20  oot  leOS,!,  601,  Pr. 

ALLOIR  (Allojrr).  sn.  m.  OMkU  gomg  cf  gtitrii  y 
doorgang  of  gamg  Umqêkêen  cf  tmuohem  kamêrt,  fr. 
corAdoff  nier  eigenlek  ds  htmtn  doêr  dior  gomgemy 
fr.  U  pUmokor.  I^  Oome,  AUoir:  ptumi^ë,  goto- 
riê,  corridor.  \\  Steegen,  allojre,  lolden  te  leggen. 
Bakê»afeh.y    proou    Sohr^ttw,   %    Timmwl, ,   1636. 

Zie  ook  ALLIIB. 

ALLOY.  Zie  AXOT. 

ALLONNEN.  Zie  alXiOIKBV. 

ALLUTTEL.  Zie  allittsl. 

ALM,  ALME.  Zie  alasm. 

ALM,  zn.  T.  Heeft  hier  dezelfde  beteekeniBale: 
Jlpêy  oJp,  M»  iokoprad  aan  een  watêrmokn,  fr. 
Olie,  Zie  alfi.  ||  item,  de  beiomoelne  ee  Tan 
allen  leden  al  niewe  Termaect,  uteghedaen  't  water- 
wiel, dat  meer  ghegaen  heift,  en  daerof  etin  de 
ahnen  alle  goet.  &XM bbt  ,  II ,  40. 

ALMAORO  VAN  MAS8ER0N?  ||De  100  Ib.  yj 
et.  in,  Tj  at.  Tajt.  Tel  v.  1697. 

ALMECHTICH,  byw.  Mmaehüg,  fr.  Umi  pme- 
scmi,  II  O  du,  heüighe  yader,  almeehtich  ewioh 
Qod.  Oebedb.  16<  E.  1. 

ALMECHTIQE  (Almeeohtige),  sn.  m.  VoUtiach- 
Hgde^  siAeidereehier ,  fr.  arbUre.  \\  Alsoe  dat  te 
lesten  dese  Toirs.  partien  Toir  ons  gestaan,  in  ons, 
als  in  leggeren  ocht  in  almeeohtigen,  samen  ge» 
loefden  en  toneer  ordinancien  Tan  hqgen  en  Tan 
nederen  sy  (eio)  geheellio  ondergaTen.  Oork.  80  mrt 
1280.  Dondê  rootb.  2  w^. ;  de  Lat  tekst  zegt :  t» 
noê  tamptam  im  arhiirmm  eeu  i»  arbUraiorem  eom- 
nromiierwU, 

ALMEE8T,  byw.  Voor  hei  meeeie  gedeeUe ,  fr. 
la  pU^ari,  \\  *tWas  almeest  jonokTolck,  de  mans* 
persoenen  Teel  jonghe  ghezellen.  Ber.  i^de»,  I,  6. 

ALNOCH,  bQw.  7W  mi  ioe,  ikane  nog,  fr.  en- 
eore  aajoard'km^  ftuqu'a  ee  jonr,  ||  C^tuymen  en 
Uiantien  in  der  stadt  Yalckenboroh  boTonden  on- 
derbonden te  syn  by  oase  Toorsaeten  en  alnooh. 
C.  e.  VaUcenb,,  leenk^  1612. 

ALOYËEREN,  byw.  Mengen,  fr.  oOisr.  ||  Dat 
alle  de  goudsmeden . . .  Tan  nu  Tortan  tgoudt  wer- 
oken  suÜen  op  negbentien  oaratten  een  quint,  en 
•en  quint  ter  remedie :  en  dat  alc^eren  met  lelTere 
en  met  copere  tbuerlieder  discretie  en  goedd^- 
oken.  Blao.  e.  VI,  1  mei  1616.  I,  696. 

ALOM  (Alomme),  byw.  1)  Bondom,  van  oUe  e^- 
den,  ringêwijte  fr.  Umi  amioar,  ||  Alsoe  als  wylui 
PMlippus  Tan  Bourgoi^je  eto.,  hadde  doen  geloTon 
Toere  eü  in  den  name  Tan  wylen  hertoge  Kaerle 
synen  sone,  den  gveTe  Tan  Cbarokxis,  dwi  heyligen 
Saoramente  Tan  miraolen  in  der  keroken  Tan  sinter 
Goedelen  te  Bruessel,  eene  wassen  keerase  we- 
gende Tyf  ponden,  en  alom  deselye  keersse,  in  der 
manieren  Tan  der  wapenen  Tan  Portugal,  aenge- 
becht  Tyf  gulden  ryders.  Bekenk.  v,  Brab.,  rug, 
186  f«.  125  T«.  (1488). 

2)  Ooerol,  fr.  parUmi,  en  Urne  lienx,  ||  Be  juas 
maob  ondenoeok  doen  Tan  den  gestolen  goede 
alomme  in  de  nlecken  die  hem  suspeot  s\jn.  ProcC 
eriei.  o.  118.  Soo  ist  dat  wy,  desen  aeageaien,  u 
ontbieden  en  boTelen  aeer  emstelyck  dat  ghy 
alomme  binnan  den  bewinde  Tan  uwer  offioien,  en 


f  allen  plaiitse«  an 
nwan  bewinde. • .  Taa  onsen  t* mgtm  gbeUadè  aio. 
MAunnz,  191  (160»).  Bal  wy  alomme  biwian 
onse .  keyserlioke  [I.  keyiarrieka]  en  orer  al  oneen 
anderen  rycken  en  heerlichaden  sanden  wSÊma  tw- 
leenen  de  steieke  en  weerüoka  baad.  FleM,  •.  VL 
8  mei  1621.  L  91.  Op  pena  dat  daselTe  ohKgatie.., 
alomme  en  altyta  Bal  griioaden  woadeo  toot  toI- 
daan,  doot  en  teniet  gedaan.   C  e.  Améw»,  ooatp, 

III,   iy,    29.   Alom   ende   om,  alomme 

ende  omme.  Bene  Tewtaikiny  van  bat  eokala 
alom.  I)  Bat  men,  op  de  banmüe  Tan  onse  stat 
Tan  Lorene,  alomme  en  omme  binnen  onsen  gha- 
riobte  enghaen  bier  brouwen  en  [aal]  mogban. 
Brob.  F.  17  sept.  1806.  Als  nu  Tast  Teel  gebreeoks 
ia  aan  den  stegnwedi,  bmggan  en  straten,  alom 
ande  on  binnen  der  stadt.  O.  lASge,  18  mri. 
1608.  a.  46.  Tongoren. 

ALOMMEOAEN8,  bgw.  AwiioHi.fr.loa^ aaibar. 
II  Bos  was  dese  stede  [Audenarde]  aknnm^gaene 
beleit  zo  nauwe  datter  niemant  uut  moohte,  efi 
hare  proTantee  begonste  aeere  te  dinnen.  Ol.  t. 
BiZMirDS.  8. 

ALLOMMEN.  Zie  ALLOsms. 

ALOMMETOMMK,  bQw.  Lange  naez^don,h.de 
Ume  oóiée.  ||  Alsoe  dat  denelyer  eaplen  [eapeUen] 
Tan  allen  desen  totb.  ouden  tsyse  erffalee  bliTsn 
sal  aan  de  gheheel  woningbe  deeselfr  Wouters,  mat 
allen  hoeren  toebehoerten ,  aohter  en  tooib  an 
alommatomme,  geiyo  sQ  belegen  es.  ^  JPieiere 
kapU.  ie  Loven,  B^Areh,  Dooe  1  (1492). 

AL08E,  sn.  JQ^,  fr.  aUne.  Oudste  mddiag.  || 
Elbot  en  aloee,  de  tonne  Tiy  gr.  Tel  ie  Améw. 
1628 

AL  OVER  AL,  bHw.  Os0ral,  aan  aUe  kmaien, 
fr.  parioni,  de  Ume  ooiU.  \\  So  dedy  de  poorte  up 
en  reet  met  drie  bataelgen  te  hulpen  den  keeretinen, 
die  doe  hadden  wel  see  duusent  Saiasiaen  Toisle- 
ghen,  en  twee  ooningben  gheTsoghen,  en  doe  Tadit 
men  al  oTor  al,  wodalt  wel  twee  hondeat  duusent 
Sarrasinen  quamen  ten  stryde.  Jav  t.  Bixmmi, 
2.  Men  seide  al  orer  al,  dat  bider  Tremioheit  Tan 
Bonden  d Yserin  de  Sarssinen  TerdioTen  waaen.  Ib.  4. 

ALPE  (Alp),  sn.  T.  Scbopibord  aan  kei  wiet  van 
een  waiermolen,  fr.  anbe,  planeke  fiaée  ^  2a  oïröon* 
fêrenee  de  la  rome  d^nn  monlin  è  eaa.  ||  Zaaobware 
totten  Toirs.  molen.  N.  K.,  Tan  zaghene  alpen, 
soutberdere  en  sterte  dairtuwe  [daartoe] ,  tottói  9. 
raderen  Tan  der  moutmdene.  Bek.  d,  dom.  ie  Loven. 
1408.  Van  houte  te  oortene  tot  Mutberdeien  en 
sterten  Tan  alpen,  broeken,  storten  te  makena, 
en  Tan  den  Toirs.  alpen  op  te  settena  opte  y  botstt- 
raderen  Tan  der  moutmoelan,  en  Tan  oen  oreisten 
butenrade  Tan  der  Toiia.  moeleae  te  makane,  dat 

Shebroken  was,  arme  en  soiltboeii.  Ib.  Meeatar 
anne  Tan  Roteelaar,  den  Wmmarman,  Tan  alpen, 
sterten  en  bteekan  te  maakene  en  op  beyda  dia 
raedare  te  ■ettene  Tan  der  moutmoelenen.  Ib. 

ALPENRAT  (Halpeniadt),  sn.  o.  Bad  van  eenon 
loaiermolen ,  fr.  rome  de  WMmUn  d  «as.  \\  Een  bal- 
penradt,     het     water    Tan  onder  ontfanganda  en 
aiaeyande.  llABTma,  266.  WaUrmolone. 
ALPHERI8,    sn.   m.     Vaandeig,   fr. 


porie^apeam,  of  alfter/  Sp.  alléras.  Een  baarbij- 
\eiyk  uit  Spanje  hier  ingabraohte  naam.  Yolgens 
La  Oume  was  agn  graad,  in  het  Fransohe  kfsr 
(1611),  tussohen  luitenant  en  eerjant.  In  een  aotnm 
Tan  1664,  te  Audenaaide,  worden,  als  oAoieas 
Tan  aan  regimenit,  aohtervolgans  genoemd:  da  ko> 
lonel,  de  seqant-BMHOor  [niat  te  Terwana»  mal 
den  hnidjgen  ondagoffloiir  diana  naama],  da  kapa- 


ALP. 


ALS. 


77 


kim  «ft  dtt  ii1|iImhï— mi,  de  sejjvitexu  Jitad,  éCmt- 
dUol.  t856.  bis.  4fi4.  De  baimming  werd  ook  over- 
piÊtmÊm  door  oww  gUdmi.  ||  Don  eoniiielL,overliooft- 
■Mk  hf¥iftmaD ,  oad&keiM ,  diflooDde  dekoiiB,  alpherii 
OB  MigtuBtfrn  Tan  den  ouden  edelen  ornysboghe. 
JKM^iUt,  106.  (1786). 

▲LFI8TBE,  SB.  KMÊorimÊod^  fr.  jfrmm  d$ 
mmmri,  mèpitê;  ||  Alpietre  oft eeoane-MMt ,  de  100  Ib. 
13  p.  Zttiamdatkt  iel  e.  1697. 

AIjBE»  in  nmeosleUin^n.  Zie  allbk. 

▲L8,  alfle,  alflO,  lUlBOe,  elleenstaande,  of 
gofolgd  van:  alB,  as,  alse,  alsoe.  ZoodU^gel^ 
«ie,  flBsr,  fr«  eoneie,  otMi  jut»  etmfoirwUmmU  d. 
H  y«n  penUker  leke  [van  geldzaken],  alat  hier 
voieeift  ee.  80  mri.  12Ö,  a.  4.  Die  jemene  doot- 
ilefcal  aMt  eeaen  knive,  die  heeie  ee  iculdioh 
wiake  daanf  te  doene  da  Tan  oenen  mordadegen 
movtelach  tegen  man.  Ib.  86.  Die  den  anderen 
dootelaei,  ala  Toraeit  ee.  78.  O  goede  Ihn  [Jeeu], 
ala  dai  bot  begheii  die  fontejnen  der  wateren, 
aboe  beg^ieert  myn  ziel  totier  fontejnen  der  ewi- 
Aat  lalieheit  €Ubeib.  16«  E.  —  Inde  de  Boboatet, 
Sen  beeaen  TOfmiaie  gemaent  bobbende,  vraeoht 
die  buigeuueeeter  (toot  tronnisse)  der  partie:  oft 
■y  beuren  pandt  f^ouden  hebben  [Z.  heeft]  als  recht 
*(te  welene  ter  yieiechaien  driemale  gepreeenteert) 
ende  geboden  hebben  [heeft]  ale  reoht»  te  wetene 
dar  partie  preeante,  oit,  in  etede  van  den  abienten 
oft  doeden,  aen  den  heere.  (7.  e.  Aaiw.  1645.  lY, 
8.  80e  akjée  der  [de  heer]  Henrio  lin  bant  ane 
lant  en  hut  alee  sin  erre.  1  mei  1849.  Alae  tot- 
eeü  ee^  96  fefar.  1969.  Alae  men  dinghe  bautvoert, 
Tcrooebt  ui  onTorooeht.  —  Ale  men  wnlle  hunt- 
TMori.  Td  U  Brmsge,  1962.  —  Bn  geralre  [Tallen 
er]  boeten,  in  die  heft  de  abt  alee  Tan  lulken 
liiwgiMm  die  behoren  ten  water^anghen  en  ten  watery 
leien..  %  febr.  1976.  —  Diee  met  en  duet  [doet]  en 
daenf  wort  bedaeght  en  Terwonnen  metter  wae^ 
heity  alee  reeht  ee,  aaele  riielden  t  b.  SJb*  e.  DUêi, 
A.  r.  36,  en  pauim.  —  AIm>  boren  ee  bediet.  JT.  v. 
DmdÊtm.  1988.  a.  9.  <F«^.)  —  So  wie  die  land 
ooepl  liggende  bin  der  Pieten,  hi  tal  ons  geren 
ako  ab  oat  lant  one  sonldich  es  te  geldene  in  jaer* 
liken  cheiee.  80  aart.  1966*  a.  66.  —  Dat  dese 
ghüle  aJao  als  Torsetl  ee  ewelike ,  sonder  enioh  weder- 
roepen. Taet  bÜTe.  91  mrt  1286.  —  Si  hebben 
elkertijcs  recbt  ondeneeden  also  alse  hier  es  gescre- 
Ton.  96  Mr.  1909.  —  Newaer  de  sooatete  en  maoh 
deede  niel  stoTen  also  alse  hi  wiUe,  newaer  also 
alee  eeepenen  reoht  dinot.  -^  Also  alse  den  mannen 
reefat  doehte.  Ib.  —  Dat  wi  onderranden  der  wareden 
Tan  belkB  rechte . .  aleo  alse  ons  de  warede  heeft 
8  fel».  1276.^ —  Wille  oeo  man  ogte 
eün  kint  doen  nte  siren  plegth,  hi  magt  wel 
meiten  regte,  aleo  alse  man  ogte  soepeae 
selen.  JT.  e.  AiUw.  1299,  [a.  81;  de  K.  t. 
heeft;  alsoe  alse.  —  Alsoe  alse  de  abdisse 
iTonl  Toreeit  seiden.  28  ang.  1292;  de  fr. 
tekst  heeft:  si  oobmm.  —  Die  Tan  dootslage Terwon* 
aan  werdt,  aleo  aUet  reoht  i»,  sal  gepunieert  worden 
Qf  Tow  l^f,  let  Toir  let.  K,  e.  DieMt,  1228  a.  6. 
{Vmi^  —  £n  es  oee  dat  zake,  dat  wi,  of  enioh 
fan  one,  hadde  gbepriset  hogher  sgn  goot  dant 
waerd  ware,  dat  sonde  men  mindren  bi  minen  her 
Wnlbrde,  also  ast  hem  goet  zoude  dinken.  1  aug. 
1990l  —  Ten  lesten,  aleo  ast  ehenneohde  denghenen 
dia  nietnant  Toriiesen  en  wifie  [»/•  den  bisschop], 
4ie  portaeen  hebben  bekent  hair  exoeese.  (X  Zt4^, 
»  mei  1898.  A.  TVmfea.  ||  Alsoe  als  men  tsout 
igoeDBcleeghs  Torooept,  sal  BMut  Toreopen  alle  die 
vska.  Kb.  foa.  Diê$l^  B.  96. 


ALS  IS  *T  (Als  eyfit).  2)  ^  if  /,atte«iMl,^feAdoe, 
fr.  Uen  oae,  qumqmê,  \\  Yan  oiTÜe  sententien,  als 
weeren  die  naer.  reehte  nol  en  Tan  onweerden, 
moet  beiareok  ghedaen  zyn  en  moeten  by  den  jnge 
<m2  ^Msm  nul  en  abnsjf  Torolaerst,  ofte  emmers 
ghereformeert  werden.  C,  e.  And,  VII,  1.  —  £l&en 
Tormoghen  gheene  afwysynghe  te  doene  op  haerlieder 
medeTorobl^^erde,  noch  hemliedon  te  behelpen  met 
t*  beneficie  Tan  rechte  Tan  ezcnssie,  ofte  diTisie, 
als  eyst  dat  zy  danof  niet  gherenunciert  en  hebben. 
Ib.  17.  Die  eenich  serrituyt  heeft  op  eenich  boys 
ofte  orTO,  die  ghedeereteert  werden,  en  es  niet 
ghehanden,  TÖör  de  Torooopinghe  zyn  serTituyt  te 
calengieren  en  ie  kennen  te  ghoTon;  maer  blyft 
t*  zeWe  hebbende ,  als  eyst  dat  de  renten  en  aader 
lasten  den  ooop  excederen.  Ib.  48. 

ALSE.  8)   Om,  Un  timUy  mH  hei  imaMy  fr. 


pomTy  afin  dsy  avêe  VtmUnüom.  \\  Neghene  haohtinge 
mach  de  sooutete  doen  sonder  soepenen  ende  sab- 
bets  bode,  jof  bire  wesen  wille.  Het  ne  ware  Tan 
Tromden  ende  Tan  Tlnchtegen ,  jof  die  tuist  hadden 
gemaect;  daer  maoh  de  scoutete  bant  ane  slaen 
sonder  scepenen  ende  sabbets  bode,  ende  die  moet 
bi  bringhen  TorToets  Tor  scepenen  ende  sabbete  bode, 
alse  wet  mede  te  doene.  26  febr.  1262.  Die  patiers, 
ribande  ochte  ghemeene  w^fs  ontfaet,  alse  bordeel 
te  bondene.  Kb»  e.  Aniw»  a.  28.  Die  iemanne  die 
Torerluchtecb  ee  Tan quaeden feiten,  och  die  Tordeilt 
es,  och  die  anderen  leghen  legghen,  alse  te  Tor- 
slaene ,  herberghen ,  wetende  haers  (en  daeraf  wer- 
den Terwonnen  metten  rechte),  saels  ghelden  xxx  lib. 
Kb  e.  DieH,  A.  r.  70.  Die  yemanne  jaecht  daer  hi 
tiegen  in  Treden  leeght,  ooht  anexteneert,  alse  te 
slane  ocht  te  quetseno,  zaels  ghelden  x  <|g.  Ib.  B.  16. 

ALS  YAN  (Alse  Tan).  8)  Wat  aangaat,  aam- 
gaande^  fr.  pumi  d,  am  ntfei  de,  ||  Alse  Tan  den 
diaeorde  dat  es  tussehen  den  abt  Tan  sente  BaTOs  ea 
ziin  conTent,  an  de  ene  zide,  ende . . ,  alse  Tan  den 
heerscepe,  dat  zi  lün  houdende  te  ETorghem.  8 
febr.  1276.  Alse  Tan  zulken  dinghen  die  behoren 
ten  waterganghen  en  ten  waterlaten.  Ib.  Yaü  den 
contente  dat  was  tussehen  N.  ende  N.,  als  Tan 
den  rechte  dat  Jhan  Storm  hadde  Tan  der  helt 
Tan  al  der  meyerie  Tan  den  scueren  Tan  Oestbnrph 
ende  Tan  BuissebeTliete.  26  jan.  1277.  B&  dat  hns 
OTcr  steen  beede  Florens  manne,  alse  Tan  den 
lene,  en  sine  late,  alse  Tan  den  erTO.  18  juni  1997. 
En  bedageden  hem  zwaerlioke  dat  zy  Toronreoht 
hebben-  geweest  alse  Tan  tdle  t Antwerpen,  alse 
Tan  geleyde  opte  Scelt  en  Tan  bokengelde  in 
Eendracht,  welck  geleyde,  tol  en  bokengelt  legbet 
tussehen  Yolsackers  Hille  en  Bortbure,  op  onsen 
stroem.  Brab  T.  17  mrt.  1297.  Wi  doen  u  cont, 
dat  alse  Tan  den  tueste,  dat  was  tussehen  N.  en 
N.  Tol,  V.  1807  ie  Diest,  Als  Tan  der  taille  enda 
zettinghe,  die  de  Toerseyde  Tan  der  easselrie  heye- 
sohende  waren ,  poorters  en  poorteghen  Tan  Bruoghe. 
Mame  Bmgge  ea  Koririjk,  11  mei  1896.  Als  Tan 
N.,  poorter  tot  LoTen,  en  N.,  poort»  Tan  Ant- 
werpen, diewelcke  OTergeheyscht  zQn.  C.  Vk  Anite, 
1689,  AaaeMt,  1  mrt.  1444  a.  4.  Als  Tan  lyfren- 
ten,  en  sal  men  Toortaen  die  niet  min  moghen 
koopen  dan  feenen  lijfre,  den  penninck  aebte;  en 
ten  ten  twee  lyfTen,  den  penninck  thien.  Cv,  GM, 
XY,  11.  Als  Tan  pandinge  en  prooeduren  op  het 
goet  Tan  banckeroeten  en  Tluchtige,  men  reguleert 
hem  naerTolgende  het  mandement  der  Keyseriicke 
Majesteit  op  't  ftaot  Tan  deselTo  banekeroeten.  IK 
XVI    18* 

ALS  ABNOAENDE.  |[  En  als  aengaende  de 
oondempnatien  oft  Toanissan  prooederende  uyt  anp 


78 


ALS. 


ALS. 


dere  aikan  dan  Tan  pyne  en  arbeydt.  C  o.  Loven  ^ 
CaróUttê  1647,  a.  8.  In  als  aengaende  die  kneren 
en  brnecken.  Ib.  a.  18.  En  ali  aengaende  de  oosten 
Tan  den  maeltijden.  16.  Als  aengaende  den  huys- 
huzen  en  paohten,  en  hebben  deselye  egheene 
preferentie.  O.  o.  XtV,  XII,  21. 

ALS  VAN  DIEN.  Wat  dU  aangooi,  ft,  quatU 
è  00.  II  Oio  soe  selen  2\j  [«2.  de  procureurs]  Toir 
't  Toirscr.  hof  intenteren  alle  saken,  die  z|}  bij 
redenen  yan  huer  offioien  sellen  willen  yeirolgen, 
en  selen ,  als  Tan  dijen ,  aldair  resorteren  jurisdic- 
tie. Y.  D.  Tay.  80  T<^.  Ende  de  schepenen  bij  den 
officier  gemaent  zijnde ,  soo  Terclaeren  de  schepenen : 
dat  sij  hen  refereren  totten  boecke.  Bn  terstondt 
daemae  seeght  de  taelspreker  tot  den  officier, 
Maent  of  hij  Tolcomen  is  [nl.  of  hij  alle  de  rechts- 
Yormen  onderhonden  heeft].'  Ende  de  schepenen, 
gemaent  zijnde,  secrghen:  Jae,  als  Tan  dien.  C.  o. 
Antto.  1682,  XXIX,  8.  Ende  den  eedt  olt  eeden 
alsoo  gedaen  zijnde,  soo  Yersnect  de  taelspreker 
aen  den  officier:  dat  hij  mane  oft  den  persoon  yoI- 
oomen  is.'  En  alsdan  maent  d'officier  den  borghe- 
meester  oft  schepen,  aen  wien  eerst  ghemaent  is, 
die  alsdan  antwoordt  en  seegt:  Jae,  als  yan  dien. 
Ib.  a.  8. 

ALS,  zn.  o.  Alles,  fr.  iout,  ||  Yutghesteken  en 
ghereserYeert  in  als  de  rysers.  slaghauten  en  dier- 
ghelycke,  die  enz.  Plae.  v.  VI.,  10  jan.  1648.  I, 
689.  In  dleste  Terghaederen  deselye  mannen  yan 
leene  en  scepenen  als  by  een.  O.  v,  AaUt,  Tkirbe 
e.  1669. 

In  als.  In  Hghed,  aH  ie  zamen  genomen,  im  aüe 
dingeny  over  Htdgemeen^  fr.  en  iouty  Umt  réuni,  en 
Umlet  ékoeee^  en  génêral,  ||  En  es  beseyen  datter 
up  de  prochie  zyn  diyersche  die  in  deser  Youghen 
de  nieuwe  relligie  yolghen ,  wel  totten  nombre  yan 
xxY,  en  in  als  wel  hondert,  danof  d*andere  payse- 
lyck  conyerseeren.  TVoubles  mar.,  TH,  97.  Hem 
Toorts  interdicerende  meer  herbei^he  oft  taTceroe 
te  hanteren,  en  hem  nu  TOorts  zoo  tamelyck  en  eer- 
lyok  in  als  te  draghene.  als  dat  oyer  hem  gheen 
clachte  en  yalle.  Ib.  147.  Es  beyonden  dat  de  onteren 
wederomrae  gherepareert  zyn ,  de  beelden  weder- 
omme  upf^hestelt,  en  in  als  de  keroke  zo  yerohiert 
en  ghestoffeert  yan  al  zulcx  als  dient  tot  toelebreren 
yan  den  dienste  GKxls.  840. 

Yan  als  tals.  Van  aües  in  'i algemeen,  fr.  dm 
toni  -en  gén^al,  ||  Item,  zoo  es  gheordonneert,  dat 
men  alle  jaere,  up  den  feestelioken  dach  yan  der 
Visitatie,  maken  zal  eenen  nieuwen  dekin  en  drie 
officieren,  die  tgheheel  regiment  yan  der  camere 
hebben  zullen  een  jaer  lanck,  yan  als  tals.  Beig. 
Mme,,  Vn,  260  (1666).  PameU. 

ALS,  bijw.  Jhen,  alêy  oiewanneer,  fr.  loreqne.  || 
Als  men  wuUe  huityoert.  Tel  te  Bmgge^  1262.  Lat.: 
gnando.  Als  diegone  die  ghedacht  es  [{.  sijn  —  0»- 
iatie  zegt  ook  het  Latijn]  comen  Tor  den  oghen  tharen 
daghe.  80  mrt.  1266,  a.  2.  Dat  sy  buten  den  lande 
waren  als  sy  ghedaghet  yraren ,  en  paesim,  Ib.  a.  76. 
Als  men  screef  Ons  Heeren  jaer.  Ib.  Als  men  soreef 
de  jaer . .  26  oct.  1298.  Alse  men  dinghe  huut- 
Toert,  yeroooht  of  onyercocht,  so-ghelt  men  dat 
recht  dat  daertoe  staet.  Lat.  tekst:  eed  qnando  ree 
ee^Umimr,,  Tol  te  Brngge,  1262.  Alse  men  gebiet 
gedeel ,  daer  es  sculdech  te  weeene  de  scoutete  . . . 
26  febr.  1262.  Alse  die  thiende  in  de  scure  bracht 
es,  soe  sal  the  gasthus  daer  senden  enen  loyeleken 
derohere. .  Ende  alse  dat  coren  ghewannet  es ,  soe 
saelt  her  Wouter  leyeren  den  gasthuse  yan  Sente 
Jans  metter  Bmselcher  maten.  11  juni  1277.  Voerts 
es  tselye  te  yerstuie,  alzo  yement  ghequetst  wert 


I 


yaa  mnelene.  Lat. . . .  erna  eonOi^gai  aUqmm  laeii 
a  moUndino.  K,  e.  Soffétare,  1264.  Wi  békinnen 
onsen  mannen,  dat  se  yan  ragte  scnldeg  nin  te  heb- 
bene haren  cost,  alse  [als  zij]  in  onsen  dienste 
oomen.  JT.  e.  Antw,,  a.  1292,  a.  47.  K,  v.  Bnued: 
alsi.  —  Eenlic  si  allen  lieden,  dat  alse  die  oon- 
troyerse  tusschen  Justaze,  den  meyere,  int  dorp  te 
Sente  Pieters  te  Ghent ,  en  tusschen  der  kerken  yan 
Sente  Pieters ,  wart  gekeert  up  dat  recht ,  dat  de  TOer* 
seide  meyere  seide.  Oends  ekarterh. ,  88  (1280,  Tert.) 

ALS,  met  een  t^genw.  deelw.  Deto^,  omdat, 
aangeaen,  fr.  pmeque,  vm  que.  \\  Ende  daer  sonen 
en  dochteren  zyn,  gaen  alle  de  sonen  toot  alle 
dochteren,  elck  naer  synen  ouderdom,  al  waven 
de  sonen  al  jonger  dan  de  dochteren;  efi  naer  de 
sonen  Tolgen  de  dochteren,  elck  naer  hunnen  ouder- 
dom, als  gaende  in  elcke  altydt  d*oud8te  toot.  C, 
e.  Loeen,  XIV,  23. 

ALSDOEN,  bijw.  1)  Toen,  alewanneer , fr.  qmamd, 
loreqne.  ||  Alsdoen  al  den  edeldom  ghepassoort  was, 
800  is  SJjn  Doorluchticheyt  geTolght.  Houwaibt, 
Matthiae,  14.  Alsdoen  S.  D.  met  sQnen  trium- 
phanten  staet  nakende  was  het  innecomen  Tan  de 
corte  Bidderstrate,  soo  Terthoonde  haer  daer  een 
antijoke  poorte.  Ib.  16. 

2)  Alsdan,  dan,  fr.  alors,  ...  ||   Sonder  dat  in* 
de  macht  Tan  de  goTueghde  oft  Tan  eenige  parti- 
culiere   erflaeten    geweeet   was,  oft  alsdoen   noeh 
was , . . .  iet  te  laeten  geschieden  in  prejuditie  Tan 
het  recht . .  Mabtikiz  ,  27  (1644). 

ALSO  DOOB,  bgw.  Zoo  voorts,  fr.  omm  de 
suite ,  II  De  taelman  sal  segghen  tot  den  eersten 
man  etc.:  Hi  bidt  u  sijn  borghe  te  sine.  Die  sal 
seggen :  Ie  en  quamer  hier  nyet  orame.  En  tot  den 
anderen  also,  en  alzo  duere,  en  danne  tot  den 
bistanders.  Leemr,  v,  1628,  41. 

ALS  (Alse),  Toegw.  1)  Als,  m  hoedamghmd  «mm, 
fr.  comme,  en  qualUé  de.  \\  En  dabt  es  sculdech 
daer  te  wesene  alse  here.  —  De  scoutete  moet  mede- 
yaren  alse  scoutete.  26  febr.  1262.  Dat  hire  sinen 
seghel  ane  dowe  hanghen  alse  oyerhere.  7  juni  1277. 

2)  Te  weten,  namélifk,  fr.  savoir,  notOÊnment,  || 
Talre  irst  rekende  her  Yngbrecht  alse  yan  negfaen 
jaren  seyen  weken  coyen.  10  aug.  298. 

8)  Als,  fr.  que.  ||  De  meelachterde  sal  hebben 
selke  beteringhe  yan  den  mesdadre  alse  hem  sce- 
penen selen  wijsen.  K.  v.  Denderm.  1288  a.  18  (Vert) 

ALSE  SOE  WABE  DAT  SAKE.  Indien,  fr.  si. 
II  Alse  soe  ware  dat  sake,  dat  deghene  die  dit  guet 
hilde  na  joncfrouwen  Mifo  lijf,  die  yQ  s.  jaerlics 
nine  goude    9  iebr.  1296. 

AL8ELCR.  Zie  albitlok. 

ALSEN  (Alssen),  zn.  m.  Alsem,  fr.  absintke.  || 
Vrouwe  [Maria],  ie  sye  dyn  hert,  en  altehant 
gheen  herte,  mar  ie  sye  alssen,  gal  en  mirre. 
Mond.  merh.  88  y^. 

ALSEN,  yerkorting  yan  als  e^  hem,  fr.  lorsqu^üs 
Ie.  II  Alsen  [nl.  den  „oomehuedere"]  die  yan  den 
dorpe  hebben  gheooren.  19  iuni  1296. 

ALSGELIJCRS  (Alsghelijcx,  als  ghelike),  bQw. 
Eveneens,  insgelijks,  fr.  de  méme,  pareHlemênt.  || 
Zo  es  de  ciVile  boete  dobbele , . .  en  alsgheiycx 
yan  andere  ciyile  boeten.  K.  v.  Brugge,  1804.  Die 
oec  anderen  doet  bannen,  moet  alsghelike  de  ooste 
ghelden.  Belg.  Mus.  I,  62. 

ALSHEELS-,  bQw.  1)  In  'tqeheel,  hoegenaamd, 
volstrekt,  fr.  fAsoUemmU.  \\  Ander  waren  yan  dier 
meenynghe :  men  zoude  alsheels  niet  dgnghen  nooh 
pleyten,  maer  alle  zaken  als  broeders  en  snaters 
onderlijnghe  modereren.  Ber.  t^den,  I.  210. 

2)  In  't  geheel,  alle  te  tonton,  fr.  en  tornt,  mi 


ALS. 


ALS. 


79 


MmL  II  Zoo  datter  alaheels  np  Sente  Pieten  ghe- 
teekenl  w«xen  gheeioffeerde  bedden  tot  hondert  en 
XZX ;  dwelek  tonde  bednghen  in  weerden  ve  pont 
grootan.  Ib.  III,  61.  Baer  waren  ooc  Sptengiaerts 
b$y  die  ie  helpen  vanghen  hadden,  en  dees  wet- 
handen  waren  aleheels  tien  mannen.  282.  Baer 
waren  alaheele  XL  sticken  gheschats.  289.  Daer 
waran  anghecommen  in  Zeelandt  noch  vier  schepen 
mei  Bpaeneohen  erycbflTolcke,  aleheels  ziije.  lY, 
214.  Ihmr  waren  hiertoe  alaheeLi  xyij  aohepen,  die 
dneir  &hendt  paHweordoD,  216. 

ALS  IN  QJËLIJCK£  MAT£N  ZOE.  JBvmuenê, 
fr.  de  mêmê.  \\  £n  ale  ingeliiekematen  zoe  aalt  zgn 
meitan  Trede,  die  geroepen  sal  werden  toBBchen 
poarten.  K.  v.  St.'Tmidmk^  1866.  a.  1. 

AL8  0£MO£CH.  MH  u  gmio^y  ft.  ü  tmffii.  \\ 
Maar,  naar  den  st^l  -ande  oostume,  en  es  van  óót 
Tiarwoadt  enda  tweewoudt  [te  betalen]  niet  geü- 
■auti,  namaar  ale  ganouch  de  partie  wederhebbe 
agn  geatolen  dinck.  Praei,  erim.  c.  29. 

AI^DKKLS,  byw.  Sctgmuumdy  wMréH^  fr,  ah- 
mjlmmmi.  ||  In  de  prochie  Tan  Wjldre ...  en  es 
aladeala  niet  ghepradict  gheweiat  yan  der  nieuwen 
laligta ,  nemaer  abo  gheprediot  waa  te  Wormhondt , 

10  qoam  er  eenen  hoop  etc.  TrtmbUê  mar,  III, 
98.  Dat  ay  [nl,  de  OTerleTonden]  aladan  aittande 
in  bate  an  oommeren  Tan  den  aterfhuuae,  die  [af. 
da  laaien]  doQghen  moeten  totten  derde  Tan  den 
goada  Tan  dan  orarledenen;  maer  aladeela  niet  daer 
den  aommera  de  bate  Tan  denaelTen  goede  exce- 
deert.  C,  e.  AmdL,  XXII,  42.  Mair  de  teetamentaire 
achnldan  en  andere  naer  de  doot,  en  ea  hy  [mL 
da  cr%anaam]  maer  ghehaaden  te  betalen  totten 
darde  Tan  den  goede  datter  heuTort . . ,  eü  aladeela 
niai  daar  de  achnlt  de  bate  excedeert.  Ib.  XXIII, 
7.  Yan  da  Tonajda  inneghebroohte  andere  ghiften 
sDÜan  allaanliek  prouiBoteren  d*andere  kinderen  oft 
neTan  ghaana  ghiften  aladeela  oft  gheene  aoo  groot 
gbahadt  habbanda.  XXIY,  10. 

AL8I,  AX*8ix,  Toor  aU  z^,  fr.  lorêq¥'ilê (<m Oleg). 

11  Yj.  d.  alai  hawen  en  xi).  d.  alai  aterTon.  15  febr. 
1S6S.  Alaie  haren  paia  hebben  j^ghen  den  hertoghe, 
ao  hebban  aiene  jeghen  die  haren  Tan  Grimberghen. 
24  jaa.  1297. 

AL8MOBOEN,  b^jw.  'tAndtrdaoffêJr.  I0  lende- 
Biaia.  II  Dengenen  dia  hem  Terobligeert ,  compt 
mat  ajn  parteye,  ofte  zyna  macht  hebbende,  Toor 
diy  achepenen  en  Terleent  denzeWen  zeeckennffhe 
Tan  alanfckan  aomma  ala  hy  aohnldich  ia,  dez^TO 
aamma  alanungen  ta  gelden  met  eenige  goedingen 
an  onder  Terbant  Tan  mien  peraoone  en  alle  ayne 
goedan.  C,  e.  Mddelb,  YIU,  21. 

AL8NU...  AL8NU,  bgw.  Nu,,,  dam,  fr.  iam- 
Ui.. .  ittmiéi.  II  Alaoe  dat  de  rentier,  Toor  tgebreck 
fan  aijnan  achteratelle ,  altijt  mach  loTeringhe  ne- 
men, oll  amptmana-brieTen  seijnden  op  alle  de 
pukdien  galijekelick ,  oft  eenighe  Tan  dien,  nae 
lyndar  balieften,  eh  aknn  op  den  eenen  en  alann 
op  dan  anderen ,  aoet  hem  goet  dnnakt.  C,  v.  Antw, 
1646,  YI9  61. 

AUSO  (aiaoa),  tw.  Ook,  fr.  ameu  ||  Bn  alaoe  met 
Torwmrdan,  dat  hi  dat  guet  aoade  honden  in  de 
baat  ter  gberra  behoef  £en  de  gheohte  ghegheTen 
•a.  9  febr.  1296. 

AUSOy  byw.  1)  Zoo,  aidmsiopdiew^êjfr.aineif 
ie  eeUe  witmière.  ||  Sn  alao  aal  hi  dat  lant  Trielike 
Iwittan.  E.  v.  ier  Piete,  1266.  a.  66. 

2)  Zoo,  cosnsoo,  fr.  si,  ausei.  ||  Efi  die  waghen, 
dian  the  gaathna  daer  aenden  aal ,  sal  alaoe  loralec 
nn  dat  ehar  [aheeren]  Woutera  thiende  niet  Ter- 
kdt  en  bÜTO.  11  jnni  1277. 


AL  IS  T  BIJ  AL800.  Indien,  fr.  wi.  \\  Al 
eest  by  alao  dat  wy  a|jn  Dooriuchticheyt,  in  dea 
Toorseyt  ia,  onna  niet  ghenoeoh  ghedaen  en  hebben. 
HoüWABBT,  MattAiat,  8. 

OF  AL80.  Op  voorwaarde  f  fr.  è  la  eondiiion,  || 
Dat  men  wel  geit  deponeren  en  atollen  [mach] 
onder  eenen  ooopman,  op  alaoe,  dat  den  hoetatoel 
oft  de  principale  penningen  aityt  geheel  sollen 
bliJTen.  V.  D.  Tav.  127  t». 

ALSOfiALDE  ( Alsobaldt)  ALS  (Limb.),  hd.  also- 
hald.  Zoodraf  fr.  dè«  qne,  aeutti&t  qne.  ||  Zoe  wanneer 
en  alzoe  balde  ala  Tan  dootaUghe,  Tan  leemden 
oft  Tan  enigen  anderen  atride  ei^  onminne  die 
daechta  gedaen  ea.  K.  v,  Si.'Tmiden,  1866,  a.  82. 
Maer  alaoo  baldt  ala  aulcke  gevangen  in  de  TOor- 
acrcTene  scherpe  examinatie  iet  sal  hebben  bekent 
oft  beleden ,  en  sullen  de  borgemeeatera . .  hun  dea 
niet  Toordera  onderwinden.  O,  LUgo^  27  juni  1677, 
a.  6.  Moiêeli. 

ALbO  DICKE  (Alaodick,  —  dicken,  — dickent, 
—deck,  alsdeoke).  Zoo  dikw^,  xoo  menigmaal, 
telkene  als,  fr.  aam  sotnent  que  f  ehaque  fo%e  que. 
II  Also  dinken  [ducken?]  wys  Teraocht  worden.  30 
mrt.  1266,  a.  18.  Lat.  quoiienêoumque,  Alaa  dicken 
ala  hem  hoeft.  24  mrt.  1296.  Zoe  wij  [wie]  een 
kearaa  uutblaeat  oft  leat  metter  nacht  in  een  geael- 
achap  daar  twist  begonda,  om  qnaet  te  doen,  hij 
zal  ^den  thien  marck ,  alzoe  decke  ala  hijt  doet.  — 
Weere  dat  enich  foreyn,  die  Teraocht  weere  Try* 
heit  te  ontüangen,  en  die  wederzede  en  nijt  ont- 
faen  en  woude,  en  na  deaen  wedeiaeggen  aulcken 
foreijn  enich  p<Hrtera  helpe,  der  porter  zoude  gel- 
den X  marck,  alzoe  decke  ala  hy  dat  dede<  K,  e. 
8i.'Trmden,  1866,  a.  69,  70.  Alaoe  dicke  en  alao 
Tole  alat  hun  genoecht.  Oart,  St.-jyond,  6  juni 
1874.  Alao  dicke  ala  dea  te  doene  sal  weaen.  O. 
Liége,  17  mei  1893.  8t,-Truiden,  a.  4  (In  art.  8 
leeat  men;  alao  dickwila).  Hi  sal  eerden  idaoe  dicke 
als  hi  wilt  Tor  der  noene.  Lakemg.  ie  JHegi,  reg.  786 
2®  f^.  85.  a.  2.  Also  deck  en  mennichwarff  ala  ay 
Teraoecht  aoelen  werden.  Cart.  St.-T\rond,  10  juni 
1417,  a.  1.  Die  andere  duet  [doet]  aaela  gheldene 
alae  dicke  alae  hijt  duet,  xx.  a.  Kb.  v.  Uieet  A, 
rubr.  84.  D|jt  diere  [dierre:  duurder]  Tercochte, 
alaoe  dicke  ala  h^t  dade,  alaoe  menaghe  t.  a.  zaelre 
[zael  hi]  Terboren.  Kb,  v.  Dieet,  B  y6. 

ALSO  DICWILE  ALS.  Zoo  dikwyU  aU,  zoo 
menigmaal  aU,  telkens  «ds,  fr.  toutes  les  fois  que, 
dkaque  Jois  pu.  |j  Alao  diowile  ala  eenege  ge- 
meene  nutacepe  iof  eeneghe  bedeire  die  der  meen- 
tocht  toehort,  gcTalt.  80  mrt.  1266.  a.  17.  Lat: 
quotieseumque, 

ALSOQEDAEN ,  also  oidakich,  bnw.  Zoodanig, 
dusdanig  f  fr.  teL  ||  Dat  wi...  gegoTon  hebben 
onsen  lieden  Tan  onaen  lande  alaoegedaen  recht  ala 
hierna  Tolget  en  beacreTon  ia.  K,  v.  8,  JPieters- 
Leen»,  1284.  Fr.  Alsegedaen  alfle.  ZuïMdamg 
ais,  ft,  t^  que.  ||  Dat  wi,...  ghegheTen  hebben 
onaen  lieden  Tan  denaelTen  acouüieitacape  alaeghe- 
daen  regth  alae  hüma  Tdgt.  K,  v,  Aniw.  1292. 
JPr.  Dat  men  alrehanda  aoheina, . . .  Tteghenomen 
onaen  acheinae,  ghalden  aal  met  alaoeghedanen 
paiemente  alae  ghemeinleec  in  borae  gheet.  K.  e.  TAta- 
nen,  1808,  a.  8.  Ij.  a.  erfeleken  en  ewelaken  alao 
gedanicha  paymenta  alae  Toere  beacraTon  ea . .  xy 
d.  alaegedenecha  paymenta.  Chartb.  JBeg,  Brussd, 
f>.  260  (1809). 

ALSO  QELUCK  (Alao  gelike,  alao  ghelike), 
byw.  Bvensoo,  dssgdigiks,  ft,  de  même,  pareUiement. 
II  Alao  ghelicke  Tan  den  eeden  te  atarene.  Alao 
ghelike  Tan  zekerheden  font&na.  Alao  gelike  Tan 


80 


ALS. 


ALS. 


•llea  goecb  óaA  men  Tindt  25  üibr.  1262.  Also 
fhelike,  lo  wie  ghelt  lerade  up  taken,  die  boide 
[belMorden]  ten  embaehte.  Omdiitdeeeorduiantien, 
•leo  ghelike  alei  in  den  brief  beecreren  iteen ,  znlleD 
biiren  ▼«■!  ende  gheetede  ghefaooden.  18  mei  1301. 

▲L80  QKRING£,  byw.  Zoodra,  ir,  mmttUói 
fm,  II  Bnde  giifpt  deee  actie  [nl.  i»  mtordietodêaqma 
fkmali  atrcMda^  etadt  aleoe  geringe  ale  snlcken 
ninderiyc  werc  gemaict  ia,  en  men  die  toecomende 
icade  Tan  den  regenwateie  beducht  y.  B.  Tay., 
f*.  107  ▼*.  Alsoe  geringe  ala  men  in  den  rechten 
berynden  aal,  dat  het  gerechte  hoijr  is  Tan  den 
teetateor,  aoe  aai  dat  kijnt  geatelt  wordden  in  poe- 
ieiaien  van  den  ontmaicten  goede.  Ib.  118.  AJeoe 
geringe  ala  iement  een  leen  gecocht  heeft,  dat  hem 
die  bailliw  of  ftadhoudera  tentont  nair  der  goe- 
dingea  bevelen  aal,  dat  hy  binnen  xl  daigen  zyn 
rapport  dairaf  doe.  209.  Ben  aententie,  die  gege- 
yen  wort  oyennits  yalichen  Ketuggen  (rft  TalMhen 
inatmmenten,  die  ie  nae  reent  nid,  en  geen  sen- 
tencie  geheeten  alioe  geringe  ala  Tan  der  Talscheit 
Tan  den  getuygen  oft  Tan  den  letteren  oft  inatru- 
menten  clmiriyo  den  gerichte  gebleken  ii.  344. 

AL80  HOUDE  ALS,  —  DAT,  byw.  1) Zoodra, 
fr.  amiêüót  qynê,  ||  Myn  heere  Tan  Tlaendre  quam 
deae  mare:  hy  liet  weten  die  Tan  Brugge,  die  hem 
blidelike  gnelieten,  en  seiden  hem  dat  zy  met  hem 
nut  wilden  alio  houde  »ls  theilighe  Bloet  inoom- 
men  ware.  Jak  y.  Dixmttdi,  11.  Alao  houde  dat 
sj  alle  te  bedde  waren,  so  Tiel  dat  huus  in, 
tmeeate  deel  Tan  den  huui.  96.  Als  sy  alle  gheaeit 
hadden,  ao  hadden  sj  orloft  seer  rudelike,  en 
alao  houde  als  ay  uuten  hoTe  quamen  ontrent  den 
oaateele,  ao  quammer  haestelike  achter  myn  heere 
Tan  Boubays  en  de  bailliu.  107. 

2)  AcÊiutondtt  9poedigt  ft.  Umi  do  ouiiê,  promp* 
iêmmUi  aynon,  Tan  „aaen",  en  niet,  aooals  de  uit- 
MTer  het  hier  Terklaart:  vriomdel^k,  wd^omoed.  \\ 
I>oet  waa  aoe  Terre  oomen,  Dat  die  tyt  was  geno- 
men Dat  men  den  camp  Techten  sonde,  Q,}2Bm 
die  hertoffe  alao  houde  Met  ainen  kemp  te  Ludiek- 
waert;  Bnde  die  bissoop  mede  ter  Taart  Quam 
met  sinen  kempe  saen.  B^,  Mmo.  I,  29.  Die  graTe 
aeide  aleoe  hoiade:  Yronw,  en  maect  gheen  rebel. 
838,  Die  abdiaae  gisg  sere  misbaren,  Ende  si 
sende  alsoe  houde  Beide  om  jonghe  en  oude.  333. 
Sfi  die  jonofroa  gino  alaoe  houde  Voer  dbelde  Tan 
Onae  Yfonwe.  334. 

AL80  LAMQB  AL8,  alh  lavos  albb,  bnw. 
ZooUh^  dU,  fr.  amêd  Umptompê  gme,  ||  An  de  Vet- 
teme  (.')  ea  soouteten  recht  iig  sol.,  alse  lange  alae 
men  neemt.  26  febr.  1252.  Hi  en  sal  niet  moghen 
yersoenen  alao  lange  als  de  heera  leeft,  K»  v,  ter 
Fwto,  30  mrt.  1265.  a.  37.  Ende  me  loudene  ban- 
aan alae  langhe  alae  schepenen  goed  doohte.  C.  e. 
Mn^fgo,  28  aept.  1280.  i,  236.  Also  langhe  ala. 
Ib.  237.  Alae  langhe  alse  die  luatre,  of  die  na 
hem  oomen,  wonen  te  Ghent.  21  mrt.  1285.  8o 
beloTe  wi  loialike  en  bi  oneer  trouwen  te  helpene 
den  graTe  Tan  Ylaendren . . ,  in  deaen  tujst ,  also 
langhe  alae  hi  ghednren  lal,  ieghens  den  totb. 
graTe  Tan  Hollanl.  1  aug.  1290.  Ginge  at  weder 
tet  dien  man ,  soe  hadde  ai  haar  goet  Terbnert  alao 
lange  ala  ai  leTede.  K.  v.  Bruësel,  1292.  Alae 
langhe  alea  leTede.  JT.  e.  AiUw.  1292. 

AL  80  LIKF  ALS  81  ONSE  VRIENDSCHAP 
HEBBEN.  Imdiom  ^  omx»  wiendêokap  ep  frjgÊ 
êêèti,  fr.  ei  eoiit  Umat  è  aoAnt  e— 'lil,  formule  hier 
ea  daar  ToorkoBMnd  in  de  Topslaiyke  ootkonden. 
1^  Ontbiedsn  en  berelen  allen  oneen  amboehtaladen 
ei  raehtan . .  dat  ai . . .  Bnde  diee  niet  en  laten» 


alao   lief   ala    si    onse    Triensohap    hebben.    Omrim 
St.'Tnmd,  6  juni  1374,  IL  66. 

ALSO  MENIGE  (Aboe  nenep^).  Zoo  «sis,  eoe 
mom^Oy  fr.  amtmmt  do.  j|  Alaoe  dicke  ala  hyt  dade, 
aleoe  meneghe  t.  s.  saelie  [nel  hi]  Terboren.  JU. 
e.  IHoitt  B  95. 

ALS  OCHT.  Zie  also  ocht. 

ALSO  OCHT  (Aleo  ogte,  alse  oohte,  alsooht), 
Toegw.  AUqf,  fr.  cohnm  ei.  ||  Wat  dat  hi  ghalosf 
Tor  Bcepene  Tan  onaen  lande,  dat  wille  wi  dat  hi 
gheleiste  alse  ogte  hiit  gheloeft  hadde  tot  eoepene 
Tan  Trier  port.  JT.  e.  AiUto»>  1292.  Alao  als  of.  ld. 
e.  BrmoMoL  En  alsi  poertre  eyn,  so  sal  men  ae 
dairin  keynen  [erkennen]  also  ocht  egt  ghewueat 
hadden  OTor  hondert  jair.  JT.  e.  Waalkom,  1365, 
a.  7.  De  minsche  sach  dattie  bereh  al  te  gmwe- 
like  ho^e  waa,  ala  ocht  hi  ane  den  hemel  ghi|ighe. 
Aüor  Korsiö.  23.  Laet  n  alaoe  arm  eü  alsoe  on- 
wetende als  ocht  ghy  nye  yet  tob.  Gode  Twcreghen 
hadt.  Ib.  70. 

ALSO  SAEN,  byw.  Zookaasi,  aoodra,  h.muoUdt 
Me.  II  De  geeworen  oc^dragers  agn  schuldioh^  op 
beuren  eedt,  den  schoateth  en  borgemeeateren  te 
cundighen  en  aen  te  brengen  allen  meensen,  ex- 
cessen en  delicten . . .  alsoo  saen  ala  die  tot  beur- 
der kennissen  geoomen  aijn.  (7.  e.  AmUp.,  1545, 
I,  54.  Een  yegelyck  die  reoht  Tan  calangiarene 
heeft  mach  syn  calengieringhe  reohteliek  doen,  in- 
dient hem  goetdunckt,  alaoe  saen  ala  dan  eoop 
gesloten  en  den  palmslach  gegeTon  is.  Ib.  Til,  34. 

ALSO  SCHIERE  ALS,  byw.  Zoodra,  Èoohaaoi 
aU  fr.  OÊuntói  qno,  dèê  quê.  ||  Sn  der  beelden 
waa  sere  Tele;  en  alsoe  aoiere  alai  hier  neder  qni^ 
men,  soe  worden  ai  alsoe  ewert  als  een  oole.  Aüor 
Koroib.  12. 

ALSOSULCK,  AL80  —  albb  bilck.  byw.  ||  In 
kermeedage  ea  scouteten  recht  tetene  up  tgasthnae 
met  y.  cnapen,  ende  niet  meer;  ende  alse  anlk, 
spise  alse  men  andren  cnapen  gOTet.  25  febr.  1252. 
Newaer  alse  eulke  sekerhede  alae  den  abt  genoeget, 
moet  den  seoutete  genoegen.  Ib.  Sonder  Tan  der 
keure  Tan  den  lande,  dee  bÜTe  ai  ap  mire  wrowen, 
dat  so  hem  alao  sulke  keure  ghcTC  alat  hare  nni- 
telec  es  en  den  lande.  JT.  e.  SaoftingoM,  1259.  Dat 
wy  dese  Trihede  en  aleo  sulke  ome  ale  hieniaer 
Tolget  hebben  gheghoTen.  JT.  e.  ier  Pioto,  1966» 
Ende  dien  JjU.  dorscher]  sal  her  Wouter  gheTen  alaoe 
selken  loen  alse  hi  ghoTen  sal  süns  selTce  derohere 
dien  hi  met  dien  setten  saL  11  juni  1277.  Met 
alsoe  selker  Torewarden,  dat  dat  gasthua ...  aal 
ghcTcn  mün  heren  Woutnm . . .  drie  hondert  pont 
Bruselachter  penninghe.  Ib.  Up  aleo  snlke  meadaet 
alst  ima  gheecroTen  staet.  27  ooi  1280.  Om  alae 
sulken  tseens  aleer  hutegaet.  Mei  1290.  (Deae  leltte 
oork.  biedt  ons  ook  den  Torm  y^alsele'*  aan.)  Ob 
den  tseens,  die  Toere  ghenoemt  ea,  iaeiiyca  ver- 
gouden  te  sine  in  Palmesondaghe ,  akeloa  paiineata 
alse  ghinghe  en  gaTe  sal  syn.  —  Alae  aelc  grit  alea 
in  Brabant  ginge  es.  26  nor.  1296.  A.  —  .Aisoe  eelo 
geit  alse  get  in  Brabant.  Ib.  B.  Met  gemeindar 
BMmten,  aiee  sulke  alae  in  bone  geet.  8oktp,  e. 
JBrpo,  26  juli  1299.  Of  te  gbeldene  met  aiaoe  asl- 
ken  ghelde  alse  telken  tide  Tan  ghelden  in  bone 

Ssn  sal.  Sekop,  e.  .SV]w,  15  mei  1241  (kopyi).  Wmeahk 
t  in  deeen  dingen  al  es  geeciet,  beide  Toer  en 
na,  dat  in  alaoe  seloken  dinghen  eenldieh  es  te 
ghesciene.  Ckmrtorb.  B^,  U  Brmood,  f*,  184  t*. 
(1826,  Merchten^. 

ALSO  YAKINCK  (Aleürarine,  — Tacyne,  Alae 
Taringe  alae),  Ixlpr.  Zoodra,  fr.  maotUói  qmo.  \\  Alea 
ie    alae    aoepene  Tointaen   hebben  dat  «■• 


ALS. 


ALS. 


81 


noQwe  ontnvrd  as  iof  ontleed,  m>  sollen  si  diere 
Txtmwe  gheren  iw«  Toghede.  C.  «.  Brtigfft,  I,  2S9 
(81  dM.  1S78).  AIm  yaringhe  alie.  81  deo.  1285. 
WAxmc  en  OmiLD.,  lY  247.  Aldoe  Tertrockendie 
Tin  Bnigghe,  ende  alfo  Tsrine  als  men  daer  de 
mni«  boorde,  ao  wart  er  groote  roer  onder  trolc. 
Ol.  t.  PmvDB.  169.  Int  jaer  1884,  's  nachts 
r66r  Dertienayona ,  zo  .  was  so  groot  wind  dat  de 
kerke  van  den  Jaoopynen  (t*xpre)  ommewoey 
totlen  choore,  en  Tiel  de  Torseide  kerke  alzo  yaryno 
als  de  mailene  gedaen  was.  Ib.  180. 

AL80  —  AL8fi  Y£L£  ALSE.  bijw.  Zooveel  alt  ^ 
•e  SO0  jfrvot  geiai  die,  fr.  amtami  que,  en  ameei  gramd 
eeiftre  qmê.  ||  Lant  heft  de  sooutete  te  leene  Tan 
dan  gotahnae  alae  Tele  alse  hi  bi  wette  mach  be- 
togen. 26  febr.  1252.  En  ware  dat  sake  dat  dese 
TOfseide  liede  niet  ne  qnamen.  ter  dikinghen  Tan 
dan  lande  te  done  alse  Tele  alse  weet  [de  wet] 
wiaede  Tan  den  lande.  24  sept.  1259.  Endê  dedere 
aleoe  Tele  towe,  in  allen  stacken,  alse  hi  sonldech 
was  te  doone.  7  juni  1277.  Yan  alaoe  Tele  oorens 
alee  hi  loTert  den  gasthuse,  soe  sal  the  gasthus 
bebben  stroe  en  kaf.  11  juni  1277. 

AUBO  YERNE  ALBE  —  albe  txbbs  alb,  by w. 
Zoomei  eie,  ta  xoo  ver  ale,  fr.  amtani  ^,  en 
imti  qm.  ((  Dan  es  hi  de  oosten  senldich ,  diet  Ter^ 
üeel,  alio  Terne  als  de  oosten  wettelio  sijn.  Leemr» 
SU  1688,  44.  Wat  mesdaede  dat  daeraf  Talt,  alse 
Terve  alee  Tonnesse  deilt ,  heffen  die  heren  Tan  Grim- 
beighen. .  —  Also  Terne  alse  siet  gheloeft  hebben. 
84  inni  1297.  Dat  si  ons  Terclaren  en  besceeden 
aondsn  also  Tem  alst  hem  [hun]  cont  ware.  19 
jvni  1896. 

AI.80  YOLLUGK  (Also  toUQü  ,  —  Tolliok),  bQw. 
Zpodra,  fr.  aneeU&i  qme,  \\  Herte  lief,  io  moet  u 
ssgghen,  alsoe  Tt^fjo  als  io  Tan  den  oerspronc  sach , 
doen  bervand  ie  in  myne  zielen  alsoe  onsprekelgo 
minne.  AUor  Kerefb,  59.  De  cypier  moet  den  gOTan- 
genen  alaoe  ToUick  als  hy  ontolegen  es  Tan  crisme, 
laten  gaen  en  ontslaen.  Frael.  erim,  o.  17. 

ALm>  WEL  AL.8E,  bQw.  Zoowel  ale,  fr.  oueH 
Imb  qme,  |)  En  willen,  dat  alaoe  wel  wj,  alse  die 
na  ooe  eomen  selen.  È.  v.  Meerbek,  1247  (kopij). 

ALSUIiCK,  AIiSELCK  (Alsulc,  alselo),  aanw. 
TBw.  Zmikf  dmedamg,  adluiamff,  fr. pareu,  Uméme.  j| 
flo  wie  anderen  let  aflaet  [{.  afolaet],  alsulc  sal  hj 
Tatüesen.  K.  v,  Saffdare  1264.  a.  12.  Lat.  iale 
\membrmm]  mmittei,  Alselcs  jpaiments  alse  ghinghe 
en  gfaaTO  aal  sQn.  Mei  1290.  Deze  zelfde  oork.  heeft 
ook  i^alee  eolk*'.  ||  Dat  wi  den  soepenen  en  die  \l.  den] 
porteraa  Tan  Herentals  gemenelio  hebben  gegoTcn 
alaalcka  Txiheit  alse  onse  anderen  staden  Tan  Bra- 
bant hebben.  Brdb,  Y,  15  apr.  1291.  Met  aLsel- 
ker  munten  alse  ghinghe  es  in  dUmt.  18  jan.  1298. 
Omma  Tiftien  sds  siaers,  Tan  alselkere  rnxmten 
alse  gbiBge  en  gaTe  sal  sün.  Mei  1294.  En  bescie- 
dent  ona  in  alzielker  manieren  alse  het  hieronder 
staat  beeeieTen . .  —  Li  alselker  manieren  alse  elo 
man  es  ecnldeeh  tontfime  en  te  hondene  syn  lien. 
19  huii  1896.  —  y  s.  jaerlios  loTonscer  penninghe 
ihmkar  mnnten  alse  ghinghe  en  ghoTO  si  in  Bra- 
bant. 21  oet  1896.  Dat  Tan  nu  Tort  alsnlge  Ter- 
dnge,  die  aleo  gemaeot  snelen  werden,.,  saelen 
gsbnAan  werden.  O.  J^Jige,  18  noT.  1404.  a.  5. 

AL6ULCK.  Iemand  alstdok  (—en)  heb- 
ben, heme^hem  dai  iemamd  {iet  doe),  h/fawe  en 
terie   qme   qndqu'wn   {faeee  eortaiae    dkoee).    Men 

Mgde  ook  iem.  in  dien  hebben,  i)  Yoert  ghe- 

losfdsn  die  Torgfa.  AToele  en  Jan  hare  zone,  Pe- 
tnen  en  LiMbMten,  derselTar  AToelen  kinderen , 
dia  noeb  niet  Teriaert  en  sljn,  in  desen  dinghen 


te  Terrane  eii  alsulc  te  hebbene  alsi  oomen  te  ha- 
ren wetteghen  tijden,  dat  sy  deze  dinghen  solen 
Taste  en  ghestadech  honden,  en  solen  daerop  Ter- 
tgen  met  allen  rechte.  JSekep.  v.  Dieet ,  18  dec.  1884. 
Ende  Jan,  onsen  enegen  wettegen  zoene,  die  noch 
onder  s^jne  dage  es,  alsnlken  te  hebbene,  als  hy 
tot  syne  dage  sal  syn  Qomen,  oec  die  poente  alle 
Toirs.  en  enyegelyc  dairaf  metten  anderen  poenten . . 
bezegelen  sal  en  oonfirmeren.  Doomde  rootboeek, 
t9.  27.  24  dec.  1410. 
AL8ULCK.  BQ  pleonasme:  Iemand  alsulo 

en  in  dien  hebben.  Il  Yoirt  meer,  soe  ghe- 

loefden  Goesw^n  en  Henric,  gebraeders,  wettich 
kindere  Henriz  Tan  den  Houte  was  [n/.^w^len],  den 
Toirs.  momberen  [Tan  den  drie  berderen  des  hey- 
lich  Gheest  in  Onser  Yrouwen  capelle]  hore  snster 
en  brueder  te  Terrane  en  alsulc  en  in  dien  te  heb- 
bene dat  sij  bon  genoegh  doen  solen  Tan  hoerre 
moedere  TersterTenisse  Toirsz.  Sehep.  e.  J)ieet,  15 
juli  1404;  doorsteek  t.  20  apr.  1853. 

AL8ULCKGEDAEN ,  aanw.  tuw.  ZMdamig, 
fr.  tel.  II  Dat  wi,...  omme  minne  die  wi  tonsen 
lieden  dragen,  gegCTon  hebben  onsen  lieden  Tan 
denselTen  ammanscape  alsulcgedaen  recht  alse  hierna 
Tolget  en  bescreTen  es.  K.  v.  Brueeél,  1292.  De 
Antwerpsche  Keure  heeft:  alse  ghedaen  regth. 

ALSÜLLICH,  aanw.  tuw.  AleuUe,  etdk,  fr.  tel, 
pareU,  eemblabU,  ||  Want  also  is,  dat  Toele  en 
grote  deijl  Tan  den  eirbairsten  en  wasten  porteren 
Tan  onser  goeder  stat  Tan  Sent-Truden  ons  ge- 
thoynt  hebben,...  dat,  om  alsullich  OTerdrach 
[onTordrach?],  oirloighs  eö  crüghs  wille,  die  ge- 
weest hebben..  O.  lAége,  10  juni  1417.  St^-Trui- 
den,  proam,  Ende  die  sall  men  Toir  alsuUigen 
man  [eZ.  meineedigen]  kondigen  en  roepen  aen  den 
Piereen.  Ib.  a.  3.  (Nog  in  het  prooemium  ,  alsmede  in 
de  art.  11  en  16,  staat :  alsulck).  Om  alsullich  outoiw 
drach,  oorlochs  eü  chrijchs  wille,  die  geweest  heb- 
ben tusschen  ons  ende . .  Ib.  17  ang.  1417.  Barok. 
Soe  sal  men  alsulligen  mensche  metten  halse  hal- 
den. Ib.  1  juni  1488,  a.  35.  Dat  sy,  om  alsuüige 
officie  te  halden  off  te  krygen,  neit  gegeTen  noch 
geloüft  en  hebben.  Ib.  11  dec.  1500,  a.  1.  SaeeeU, 
(Doch ,  a.  22 :  alsulcken  misdedigen).  Heeft  een  man 
Teelderlye  kinderen,  en  hy  Tan  sinne  is  eenioh 
kint  Tuyt  syn  testament  te  sluyten,  alsullich  man 
moet  alsullich  kint  yet  oleyns  Tuyt  syn  erre  lae- 
ten,  oft  hy  moet  in  syn  testament  redenen  alle- 
geren,  waerom  hy  alsiulioh  kint  niet  [niets]  lae- 
tende  is.  C  gr.  Loon,  I,  64. 

ALSU8,  bijw.  Alxoo,  aldme,  dormjee,  fr.  ainei, 
de  oette  maniire,  ||  Omdat  si  hen  alsus  utegheTcn. 
Mier  Kereib.  17.  En  duncken  hemselTen  alsoe 
wQs  dat  si  nyemans  raet  noch  hulpe  en  bedorTen. 
Alsus  maect  in  hem  [maken  si  in  hem]  een  be- 
droehen  IcTen,  en  daer  dorrense  in  sterren.  Ib.  85. 
Welo  summe  ghelts,  metter  cost  Torgh.,  alsus  Tan 
hen  gheeet,  gheordineort  en  ghemaect  te  hoeren 
beste..  JB07.  oop,  eart.,  f^.  18.  8  april  1367.  Die 
alsus  gebrekelio  waren . .  suelen  redehc  gestraft  wer- 
den. O.  Liége,  18  nOT.  1404,  a.  10.  8t.- Truiden,  IHe 
hem  alsus  Terantwerde,  die  sal  quytsyn.  Ib.  a.  16. 

AL8U8DANICH,  albüsdsvich,  ALBVBTXincii, 
ftanw.  Tnw.  2Soodaniff,  dmedamg,  dergtUjk,  fr.  tel, 
pareil,  semhlable,  \\  Van  dengenen,  cUe  hen  alsus- 
denige  forche  en  ghewout  aendoin.  Snquéte  Brab,, 
1  apr.  1889.  fr.  tekst:  tde  forche.  En  want  wi, 
late  TOrs. ,  hieraf  bricTe  te  ghoTene  Tcrsocht  s\jn, 
en  in  alsustenegher  zaken  eghenen  zieghel  en  ghe- 
bruyken,  soe  bidden  wQ..  Hof  te  Zdéke,  1407. 
Omme  hieraff  ewighe  memorie  te  Tynden  wes  Tan 

11 


82 


ALS. 


ALT. 


almiBdaneghe  zaken  tculdioh  ia  t«  ghesobieneD  met 
rechte.  Cart.  8i.-JVomi,  16  mei  1454. 

ALSYORËN,  bijw.  Alvorens,  voontUer,  tt.ixoami 
dê,  II  Knde  de  renten,  'tij  beaedt  ofte  onbeeedt, 
erfveUck  ofte  lyfVelick,  zullen  yeroocht  worden  by 
twee  zondaesche  kercgbeboden.  te  doene  yan  Tee]> 
thien  daghen  te  Teerthien  daghen ,  als  Tooren ,  danof 
de  yerooopynghe  gbesohiedSn  zal.  C.  o.  Aud.  YII,  54. 

ALT,  bn.|  verbogen  aldb,  Limburgeche  Torm. 
Oud,  fr.  vieuw.  \\  Dat  wg  xiiy  scepenen  derselyer 
•tadt  BoUen  doen  Tergeren » . ..  goede,  alde  en  ghe- 
praefde.  C.  e.  Si^-TVttideHf  ^  6.  Oft  eenich  porter 
oft  ingesete  derselyer  onser  stadt  hnysde  oft  here- 
berohde  met  opsat  eenen  uytgebannen ,  man  oft 
wyf,  jonck  oft  aldt.  O.  JAéjfe,  17  ang.  1417,  a.  11. 
Btrek,  8ee  alde  souden.  C.  v.  M^hem,  a.  16  (1432). 
Na  der  alder  uaagien.  O.  Liége,  1  juni  1433,  Mctt- 
9eU,  proofm.  Ses  alde  thuynen,  C  yr.  Loon,  JSeoes 
1466,  a.  8.  I,  115.  Also  onse  stat  Hasselt  yan 
alden  tyden  yoerleden  geweist  is  eyn  yredelick  en 
lere  nareehtige  [handeldryyende]  stat.  O.  Li^e, 
11  deo.  1500.  procsm.  Sollen  sy  enen  boumeister 
kiesen  by  eynen  alden.  a.  4.  Alde  Ludoyicus 
Yleemsch.  C.  ^.  Loon,  I.  130  (1529).  Soe  yerre 
die  contractanten  alt  syn  achteen  jaeren.  C.  e. 
VaUchg,,  leenk,,  1570,  a.  18.  Voorts  is  te  weten, 
dat  dochterkens  tot  bonnen  daghen  oomen  syn  als 
sy  alt  syn  derthien  jaren  en  xl  daghen ;  en  knecht- 
kens,  aïB  sy  alt  syn  xy  jaeren  en  xl  daghen.  O. 
^.  Loon,  I.  Yi,  18.  Yanalts,  bgw.  Vanoudê,  fr. 
d'aneienne  date.  Yan alts onderhouden.  Co.  Valkbg., 
leenk,  1570,  a.  17.  So  yerre  als  dat  yan  idts  ge- 
woinlich  is  geweest.  O.  LUjge,  27  juli  1469,  a.  9. 
JbiÊfferen. 

ALTARE,  AüLTAXX,  oütabx,  otttabe,  zn. 
OtOefj  fr.  oêM.  ||  Altare.  Tap^twevers  ie  Dieet, 
1540,  a.  6.  Outare.  Ib.  4,  11,  16.  Outaer,  Ib.  9. 
Aultaer.  Ib.  add.  166a 

ALTEHANT,  altbhaks,  b^w.  Terstond,  aan- 
stonds, fr.  tornt  de  euite.  ||  Ende  oyermits  dese 
Torwairden,  so  selen  si  ons  nu  geyen  altehant  sesse 
hondert  pont,  ende  te  Sinte  Bayenmisse,  dat  naest 
oomende  ee,  yier  hondert  ygftich  pont,  ende  daema 
alle  jaren  te  sinte  Bayenmisse  sesse  hondert  pont. 
Jirab.  T,  15  apr.  1291.  Sp  wien  so  yan  yemens  doot 
ghedeel  gheyalt,  altehant  na  sine  doot  so  mach  hy 
gaen  ter  herfsteden.  C  v.  Oent,  Or,  charter  v. 
1297.  a.  100.  En  alse  dit  kint  comt  op  ertrike, 
soe  yallet  altehant  in  de  erfsonde.  AUer  Kerstb.  12. 
Desen  minsche  quam  dicke  toe  dat  hi  i^tehans 
waende  steryen.  Ib.  6.  Die  minsche  sprac:  Dyn 
wille  ghewerde  altehans.  23.  Die  antworde  sprac: 
Poet  op  u  oghen;  en  siet,  altehans  was  die  min- 
sche opten  yyften  yelde.  43.  Welke  off  hi  nQet  en 
dade,  en  een  spade  yan  eenen  halyen  jare  absens 
were  yandaer,  dan  altehans  sal  hi  gepriyiert  syn 
Tan  synen  scepenstoele.  O.  Li^,  18  noy.  1404. 
a.  9.  8t.' Truiden. 

ALTEMALE,  altbmjlXL,  byw.  Chmsek,  ^ekeeU 
1^,  teenemaalf  fr.  entièrement,  pieiaemeni.  ||  Dat 
wy  die  yoers.  goede  lieden . .  quytschelden  daeraff 
deerlic  en  altemael.  Oork.  13  noy.  1308,  yoorDiest. 
De  helft  yan  den  erre . . .  mach  die  lerende  yrylio 
yeroopen  en  beoommeren  en  altemale  sinen  ^vnlle 
mede  doen.  Srab.  F.  11  jan.  1330.  's  JBosch,  En 
sach  [die  minsche]  dat  een  gruwelyc  grau  nette 
was  oyer  al  de  werelt  altemale  ghetoghen.  AUer 
Kerstb.  23.  Wanneer  dat  Qt)de  tyt  dunct,  soenemt 
hi  se  u  altemale.  Ib.  70.  Dan  smoxghens  soe  mo- 
ghen  si  wel  comen  ten  outare  e&  soeken  dit  lam* 
meken  Xpm  Ihm  altemale  tetene.  105.  Daertoe  sal 


hij  die  wederpartye  yan  den  anderen  geriohte  ont- 
heffen, en  altemael  scadaloos  houden.  JT.  e.  8f.' 

Truiden,  1366.  a.  31.  2)  Ygowelo  over  alte- 
male. JBen  voor  aüen  en  aUen  voor  éSnen,  elk  voor 
al,  fr.  solidairement ,  ehaeun  pour  toue.  ||  N.  N. 
hebben  geloyet  te'  gelde  iarlix . . ,  die  yorgenomede 
aohte  en  dertech  pont...,  ember  the  kersayonde. 
Ende  ygewelc  oyer  altemale.  25  noy.  1296.  B. 

3)  ïn  a.  oohte  in  den  deele.  Gtkedlyk  of 

^edeelteiak,  in  het  g^hed  of  ten  deele.  ||  In  den 
deele  ocht  in  altemaele.  20  febr.  1828.  R^.  oop. 
eart.  f^.  12.  In  altemaele  ocht  in  deele.  2  jani 
1335.  Ib.  9.  Yertien  daerop  ende  renoncieren.. 
aüen  yorwerden,  rechten,  brieyen,  gracien,  usagen 
en  allen  anderen  preyilegien  die  wij  daerjeghen  heb- 
ben . .  •  dat  ons . .  jeghen  die  yoergh.  yercleemeese 
ooKte  poente  in  altemale  ochte  in  den  deele  helpen 
ocht  yoerderen  mochten.  4  febr.  1341.  Ib.  7. 

4)  Met  eene  ontkenning.  Niemand  a. —  Soe- 
genaamd  niemand,  fr.  personne,  nul.  |)  Yoirt  hebben 
wy  den  yoirs.  porteren  yerleent,  dat  niemant  alte- 
male, noch  yreinde,  noch  gebuer,  noch  ridder, 
noch  anders,  wie  hi  is,  engneen  poorter  yan  den 
Bosch  om  enigher  reden  te  camp  sal  mogen  be- 
roepen. Brab.  F.  11  jan.  1330. 

ALTEMET,  altbhbts,  axjiEUTA,  byw.  8om^ 
tijde,  soms,  nu  en  dan,  fr.  quelquefoie,  de  iempe  è 
amtre.  ||  En  zo  laac  zoo  meer  wies  de  macht  yan 
den  dalphin,  en  quam  altemet  neiderwaerts.  Ol.  t. 
DixxuDB,  123.  Bin  dezen  tyd  lach  myn  heere  en 
mer  ynuwe  altooe  in  Bouigoingen,  en  gaf  altemets 
zyn  yolc  orlof ,  en  alle  de  sloten  daer  hy  TOoren 
quam.  Ib.,  143.  Maer  leiden  [nl.  de  Oostersohe 
sohepen]  gróote  Treese  yan  den  stonne  en  ooo  jeghen 
hare  Tyanden,  Holanders,  Zeelanden  en  andre, 
zodat  Tele  scaden  hadden;  en  Tan  doe  yoorwaerts 
so  quamen  sy  altemet  an  ter  Sluus.  163.  Soe  en 
doet  men  oook  [nl.  mag  men  niet  yerkiachtan] 
yrouwekens,  die  hemlieden  sonderlinge  dragen  \nL 
gedragen]  in  ooncubinage  met  eenen  goeden  gesdk, 
al  waer  't  ooc  dat  sy  in  seorete  allemets  yrinsoap 
een  ander  dede[n],  want  zy  elcken  niet  geabandon- 
neert  en  zyn.  J*raet.  erim.  c.  95.  Dat  hemlieden 
[nL  soepenen]  oirlxnrliker  doohte..  dat  hij  [nL 
de  cessionaris]  alle  zine  goedinghen  u^pdioaghe  en 
habandonneerde  in  handen  yan  justitien,  te  syne 
scultheesschers  behouf,  en  dat  hy  altemet  eenen 
pennino  wonne,  dan  dat  hyt  al  yertheerde  en  zit- 
tende bleef  in  yanghenesse.  C.  v.  Aalst,  bis.  260 
(1483).  Dat  diyersohe  officiers  ons  gheduehts  heeren 
(also  wel  baillius,  schouteetens,  meren,  ammans 
en  andere  officien  Tan  jnstioien),  dagheUcxs  terden 
in  processe...  aengaende  de  hoogheyt  enjurisdietie, 
ezploicten,  heerlyke  Terrallen,  zonder  alToorsn 
daeraf  t'adTerteren,  makende  heesch,  andwoovde, 
replycke ,  dupiycke  en  altemets  dienende  Taa  sohrif- 
toren.  JPlae.  v.  VL  2  deo.  1511.  I,  290.  Bn  ea 
niet  besoTen  datter  eenige  Tan  der  próchie  ghewel- 
delyck  de  predicatien  en  nieuwe  religie  n^hen, 
ten  waere  alleenlyck  eenen,  die  men  altamets  heeft 
nut  zien  gaen  met  eene  spiete,  niet  wetende  waer 
hy  ghynck.  TrosMes  mar.,  IH.  98. 

2)  Naar  gdang,  naar  mate,  fr,  è  ftnr  et  è mesure 
^[ue.  II  Ende  deghene  die  Tan  den  zzxiz  wesen 
sullen,  moeten  zweren  en  elc  Tan  hemlieden  son- 
derlinghe,  altemet  dat  sy  aneeommen  en  oommen 
sullen  in  die  officie.  O.  v.  €tent,  I.  0r.  eharter.  e. 
1297.  a.  152.  Dit  quam  ten  hoeme  [ten  ooren] 
Tan  der  (sie)  wethouden,  en  altemet  dat  de  we^ 
houden  oft  de  officien  quamen  in  den  burcht,  men 
slouch  se  doet.  Jur  t.  Dizvüsi,  52.  Bfi  dan 


ALT. 


ALV. 


89 


{kgea  de  commi— iMaen  te  oatfikngeiii  die  gedaigde 
gilaÖp  altemei  datee  oamen,  en  doen  se  wweBrea^ 
tl  wasit  in  eheencien  ▼»  pevtijen.  T^  D.  Tav.  366  ▼*. 

3)  Foor  o»  fM,  ds  OM  AM  dt»  endor,  ooMoroo^ 
^Mt,  fr.  — ooMjfwwMni.  II  De  conmo  Tan  Yranke- 
lyke,  Ttthorande  de  grote  aeede  en  soende  die  de 
FnDsoejMik  hedden,  det  sy  heer  bertogheooepen, 
«eCnepea  altemet  Terknen.  Ja»  t.  Dizxinn ,  183. 
Endelye  de  Walen  [mL  FranBoheii]  waren  bedwon- 
gben  te  TUone  en  te  heenebm,  meer  ay  en  mochten 
niet  om  de  grote  meniohte  Tan  poerden  die  alte- 
mei  toe  qnamen.  Ib.  S33.  fèj  qnamen  met  groeten 
eedden ,  de  een  hoep  Toeten»  de  anderen  hoep  na, 
en  altemei  fj  waven  van  den  Ingheleohan  Tenie- 
gben  alftemet  dat  ay  qnamen.  Ib.  274. 

4)  Omdêrhuêekemf  h.  mireimtpê,  mr  mt  emir»' 
fimim.  II  En  there  van  Gbent  qnam  altemet  in, 
en  taochen  Taste  ter  maieet  weert  Ol.  t.  Dix- 
]nn>B,  S. 

ALTENE6ADEB,  bijw.  Odkeel  mal.ir.imd 
mütr.  II  Diederüo  qnam  na  ainen  Tader,  ende 
beeat  HoUaat  altenegader.  Boaton,  Gelre,  Okr.  e. 
jaUiami,  e.  81». 

ALTENEN, byw.  Siêedê,aUijd,ir.i€tÊfowrs,  co»- 
ifi— liief  I)  Alle  jere  te  gfaeTone  en  te  gheldene, 
teUun  kerêeaTonde,  beide  gheli  en  den  capayn, 
ende  alte&n  alme  [alralo]  ghelt  als  telken  Kerea- 
awonde  in  boaaen  lal  gaen  in  Brabant.  Charib.  Btg. 
Brtuêd,  f».  188  (1347).  MBrckiem.  L  o.  penninge 
erffeleker  renten  taaert  en  jaerlios  te  gherene  en 
mieomelec  te  betalene  telken  kerssaTonde  naest- 
eomende,  altenen  der  daet  [date]  Tan  deoer  litte- 
MB ....  Ende  altenen  alio  solo  gheli  alae  telken 
kanaasTonde  in  bofsen  lal  gaen.  Ib.  189. 

ALTEBNEERENr  bw.  (s^  oondnaie).  (Zt^aoe 
«MO»)  4^kmÊMlm  (lyfirtraffeiyk  of  buz«erli}k),  fr.  al- 
Urmmr  att  eoaefadoes  (au  eriminel  ou  au  oiTÜ).  || 
Beat  dat  mep  ordinetraiyc  procedeert,  en  dair 
paitye  ia  andere  dan  de  proonreur  general,  men 
■aiet  hem  hejach  int  consistorie,  concluderende 
tot  eiTÜder  lepacacien  en  betemiaaan,  somw^le 
eerlücke  alleene  en  somw^le  eoriycke  en  ptoiyte- 
lyeke;  en  die  proewenr  general  concludeert  crimi- 
aalgek,  en  bg  ^den  alterneert  hy  zgn  conclusie, 
en  leegt  die  in  tween,  te  wetene,  bij  alsoe  dat 
soleke  eonelusie  eriminele  niet  sehuldich  en  waire 
gewQü  te  zgne,  dat  dan  die  iMsteur  oft  misdadige 
gadiisBipi  en  gecondemneert  wordde,  ten  profijte 
vaa  onsen  genadigen  heeie,  de  aomme  ens.;  ende 
al  woude  dM  pioeurenr  senéral  sQn  eonelusie  niet 
■HmiMaiiit,  nochtans  soode  hem  't  Hof  appointeren 
dat  te  doene,  opdat  die  sake  dairtoe  gedSsponeert 
waivow  T.  D.  Tat.  8. 

ALTOE,  bQw. Lu^dijlk$ ^daarmèb^teny  fr. em mUrê, 
ffaimmmi.  \\  En  slerrei  deghene  tsb  der  quetsinp 
^isn  die  nient  [men  hem]  ghedaen  heeft,  so  ml 
men  denghenen  bannen  L  jaer  ute  Ylaenderen, 
die  tfidi  dede  doen  of  hiat  doen  en  derbi  stoet 
[stond]  alteew  O.  e.  €h»i,  Or.  Okmriêr,  1297.  a.  65. 1. 
449.  Oat  dat  broei  es  Terbnert  jeghen  den  heere 
SB  jcg;hen  der  wet,  en  es  altoe  in  de  boete  Tan  t 
s»,  dwk  Tlucht  ofte  ontwee  aniji.  C  e.  Amdem^  2e 
d.  X.  e.  1338.  Vmm  dm  hmkêrê, 

ALTOOS  (AHoes,  alletoea,  altoat),  bQw.  AU^, 
im  mSêm  tijde,  im  mUê  morhmmde  gmaUm,  fr. 
loBfoars,  se  iami  /sies»  dmu  icmê  hu  cm»  qtd  »» 
9»mt  prhmtés.  H  Zo  hebwi . .  ighewelos  recht  be»* 
•odii  en  deen  beseeken  aienatlake  ene  de  man  en 
•ne  de-  soepenen  Tan  Puderse,  die  altoos  tuist  en 

tetrelnimn  tusohen  ons  en  onae  Tordere  hebben 
19  juni  1296.  HeA  ^kft  N.  ghoreoht 


wanmt  te  sine  en  altoos  te  Toldone.  24  dec.  1298. 
Omme  de  onstacheid  en  ghetfouwe  dienste,  die 
onse  liede  Tan  onsen  lande  alletoes  hebben  ghedaeik 
onsen  Torderen  en  ons,  en  die  wi  hopen  dat  la 
altoea  Toertene  doen  solen.  JSmqmêi»,  14  oot.  1334. 
bis.  6.  Beboudeleec  aUetoos.  Ib.  7.  GeloTon  wi . . 
alletoes  sootoIo  dertoe  te  doene.  11.  Die  stad  Tan 
Dyst  aal  hebben  alletoes  twe  derke.  Bag.  8Mb» 
1393  —  1402,  op  den  titel.  —  Alst  was  in  den  be- 
ghinne  en  nu  ofi  altoee  en  eweUke,  sondor  ejnde. 
Lat.  s#  mmnü  »t  »»mp»r.  0»i^,  14.  Dat  die  pen* 
ningen  op  dusdaenigs  maniere  u jtgeatelt . . «  altdit 
kunnen  gerapeteert  worden  door  den  CMditenr.  O, 
Sr.  Lom,  I,  683  (1700). 

ALT08T.  Zie  altoob. 

ALUIN  (Aluyn,  alluyn),  sn.m.,  fr.  dimm,  \\  Ysn 
alune.  Tol  i»  Brmgg»,  1262.  Lat.  tekst:  d»  akh 
mrim»,  AUuTu.  Tai  i»  Lovm,  1377.  —  j.  bale  oft 
querque  alluyns  Tan  üije  Ib. ,  Q.  gio .  tls.  Toi  op  dê 
Z»mim»y  1436^1631.  AUuyn,  los  oft  gepaekt  tft 
Taten  oft  tonnen  Tan  elck  100  Ib.  ghewiohts,  soa 
groeten.  ZonNMcüo  tol,  1623. 

ALUIT  (Aluute,  allute,  alwt),  bfjw.  Tm  wtt» 
mU,  ^keMjk  uU,  fr.  »maèr»mt»mi,  ||  Bo  wie  up 
jemene  sweert  aluute  trect.  Lat.  ffladkm  tatmm. 
K.  e.  8aff»lair»f  1264,  a.  11.  Wie  oenen  knape 
te  werke  neemt  on  met  [niets]  en  onderspreet,  sal 
hom  die  weke  alwt  woro  loToren ,  on  si  mot  skn»* 
pen  wille.  iKof^,  IToilswsrib,  reg.  786'.  f*.  35  t*. 
Ooers  e.  1333,  11*  it.  De  daeh  Tan  dosen  peehte 
te  geldene  Telt  alle  iaro  op  Sonte  Bomeisdacb ,  «A 
tuaschen  Bonte  Boeioisdaoh  eii  korsdaoh  onbegrepen 
te  sine,  alle  jare  dese  ghotoDst  allute.  8oh»p,  e. 
JBSrp»,  4  oot.  1304. 

ALVE,  an.  t.  JToor-  of  eiisAaaui,  fr.  mh»,  \\  De 
Tier  inghelen  boren  de  cappen,  boten  ghebrunoert 
gaudt,  de  aTorechton  a%nehaelt.  Yoort,  onder'  de 
alTon,  wit  met  guldin  blommen  daorin  ghosaért, 
de  haren  Toif^t  met  mat  gaudt,  de  Tlengbolen 
ghostoffoert  naer  don  heesch  Tan  den  worcke.  Aé- 
dom,  mamg,  I.  301.  Tam  de  hoqfïafolo  ie  d»  i»rok» 
U  Kokor»,  1527. 

AL  VEN  (80TTEN)  ENDE  GECKEN,  oww. 
MtlaM,  spo^toe,  fr.  róUUrj  »o  mo^fmer  do.  ||  Eeneü 
ghoeden  tQt  deer  te  Toren  plooht  mer  al  ander 
spel  mede  te  spdon;  want  boren  do  Tooruoemde 
oere  die  men  dese  flguer  [«I.  Tan  Sïnt-Authonis]  aU' 
dede,  soo  plaoh  mer  mode  te  sotton  en  te  ahren. 
B»r.  Hfdm ,  I,  64.  Ontrent  doos  tyt  wart  seor  smel- 
tende, ala  de  snee  toot  theet  sonnoschyn,  den 
name  Van  de  ghues,  zoodat  men  mot  haer  wel 
alTon  en  ghockon  moohte.  Ib.  Il,  261. 

ALVOLOENS,  btjw.  Qoooiffdijk,  b^ftootg,  fr. 
ooM^^waiBMe^,  m  oomoéquonee.  ||  Yorbiedonde  al^ 
Tolgena  wel  ezpressolyck  aen  die  procnreon  tbü 
partyen  Hme  imd»  te  centesteren  in  eenige  peremp- 
toire procedure.  O.  v,  Lovm,  8iyi,  a.  14.  Tersoec* 
kende  alTolgens  don  TOorsohreTo  Tortoondor,  dat 
den  Tooni.  saedo . .  gedient  ware  te  Terklaeron  hot 
Torstant  Tan  hetsolTe  te  wesen  ens.  O.  P-B.  ohA*. 
2  apr.  1735. 

ALVONDEBTIJT.  Zie  halvovdsbtijt. 

ALVOOBVOETS,  bijw.  Torttmd,  ft,èVin»kMi. 
Kil.  ee#i  fland.  hdli,  ttoHmj  »  vottigio.  jj  Wie' Uih 
kene  Torooopt  op  die  Hallo,  hi  moet  se  al  TorToete 
wt  sinon  pilen  dben  efi  henen  souden.  JT.  ItAemg, 
lfoo4.,  1333.  a.  60.  Wie  lekene  Torcoopt  op  die 
Balie,  moet  se  al  Torroots  doen  henen  dragheu  tatt 
der  Hallen,  en  hem  Tolghon,  ochte  sinen  bode.  Ib. 
a.  58. 

ALVOBE,  byw.  Voor,  fr;  démud,  pardooami.  \\ 


84 


ALV. 


AMB. 


Pat  min  her  Woutre  ran  Bodeghem,  de  riddra, 
qaam  el  Tore  obeitoehen  man,  die  heme  daertowe 
gheleent  waren,  ende  Tore  aine  man  ende  Bine 
foepenen.  7  juni  1277. 

ALYOREN,  byw.    Voaralmft  fr.  aifotU.  \\  Soo 
wanneer  den  sohoateth  begeert,  alToren  te  oomen 
tot   naarder  bericht  Tan  de  waerhefjt  en  Tan  de 
gele^ntheijt  Tant  miadaet..,  boo  nempt  hij  con-^ 
olnsie  preparatoir.  O,  o.  Aniio,  eomp.  Yll »  iy ,  14.' 

AL  WANT  (Alwint,  alwont),  bQw.  Toidai,  tot 
dêf  t^j  fr.  Juiqu'è  08  qnê,  ||  Yremde  luiden,  die 
■triden,  dat  men  die  rangen  en  halden  lal,  alwant 
■y  der  partien,  den  here  en  der  stat  gebeteren. 
C.  9.  MaoMtriM,  1880.  XCIL^Dat  men  oocheynen 
Tremden  man  halden  en  rangen  mI,  dee  eynen 
portere  meedeit,  alwant  hi  orer  al  ghebetert.  Ib. 
XOIU.  [Bn  de  andere  galden ,  aan  waa  en  gelacht 
▼oor  *t  H.  Sacrament  op  't  ohoor] ;  willich  gelucht 
of  kertaen  ontfeyncht  [aangeetoken]  auUen  werden, 
ala  men  Sanetus  in  dier  -meaaen  singt,  en  hemen 
■uilen  alwont  dat  heylioh  ■acrament  genutst  ia. 
St,'€hrlaokt  64  (1878,  oor^pr).  8o  moghen  die 
▼urBcr.  enne  Inde,  of  hoen  gherecht  monbaer,  va- 
ren an  dat  runor.  onderpant,  als  rur  ernen  dob- 
belen ^ant,  alwinttertijt  dat  die  dobbel  pacht 
betaelt  ia,  en  dan  maech  de  rorBcr.  Amoit  <n  syn 
er&amen  weder  raren  aen  hoen  lant  rurscr. ,  wen- 
nnn  en  werven,  ghelyo  aa  si  ploghen,  ontfhekalen- 
giert.  Ib.  62  (1872).  Derselve  meededighe  sal... 
ooch  doen,  der  stat  van  Trioht  teinre  Irateringen, 
eynen  weegh  tOnser  Vrouwe  te  Bochimadon,  op 
<£e  prne  van . .  abain  te  syn  alwant  derre  tyt  dat 
he  roldaen  heet.  O.  e.  Maoêiriehi.  1880,  X.  En  sal 
dartoe  bliven  in  des  heren  jaeght ,  alwant  derre  tijt 
dat  he  gebetert  heet.  Ib.  XXX.  In  art.  XXXII 
wordt  „want  derre  ty  t''  gebruikt  aonder  yoora%egaan 
te  sQn  van  „al''. 

ALWEOEN,  byw.  AUêrwegê,  aUoot  fr.  itmfomrt, 
II  Behelslioh  [beheltlioh]  all  wegen  en  wtgesoheiden... 
onse  en  onser  kircken  juriadiotien.  O.  LiSgê^  14 
dec.  1600.  a.  10.  Boêteli. 

ALWETTELIKE,  b^w.  Ganseh  wHUlijh,  fr.  «ii 
Umi  poini  UjgtUêmeuL  ||  Bn  wy  manne  en  soepene, 
ten  versouoke  en  begherten  van  pavtien ,  ontfinghen 
de  manninghe  (tie) . .  en  kenden  alle  dese  saken, 
vorwaerden  en  acoorden  ghedaen  en  verkent  wet- 
teHc  en  alwettelike.  Qends  Chairlh.  69  (1868). 

ALWIE,  byw.  Bbe^  op  wtXko  wijte^  fr.  ooeimml, 
do  qwMê  mamilkro,  ||  Dat  en  alwie  men  dese  vors. 
ooeren  waarderen,  panden,  richten  en  houden  sal. 
Kh.  D.  Diegi^  A.  r.  74. 

ALWIJLE  (Alwyle ,  nu  alwyle) ,  byw.  ^«  Ut 
Üjd^  tham^  ir,  aeU^lêmomt,  d  prétottt,  \\  Yort- 
meer,  so  wie  onsen  scoutit,  meisteren,  gesworen, 
guberneerder  oft  enigen  van  bon,  die  geweist  syn, 
oft  nu  alwyle  synde,  oft  hemamaels  werden  sul- 
len . .  lasterlick  oft  scandeliok  worde  toeapriot.  O. 
lA^go,  11  deo.  1500  a.  29.  SeunHi.  Soe  wie  onse 
sohoutet,  borgemeesters ,  gesworens  of  gouverneurs, 
oft  eenighe  van  hun,  die  gheweest  zyn  oft  alwyle 
synde,  om  synes  ampts  wille.,  quetste,  sal  ver- 
beuren. .  Ib.  27  juni  1677,  a.  7.  MatteU,  Op  haere 
oemen  en  moeyen  van  va^er  en  moeder  aai.,  die 
alwyl  bevonden  worden  in  den  leven  te  syn.  C. 
gr.  Loom,  I,  882  (1661). 

AMALGIEREN.  Zie  aiol&zibbv. 

AMANDEL,  zn.  v.,  fr.  awumde.  \\  Van  alune,... 
amandelen.  Lat.:  de  oIkmmm,  ...  amufdaliê,  etu. 
Tol  U  Bruggo^  1262.  Amanden.  Een  bale,  d'een 
deur  d'andere  gerekent  op  y.  Ib.  groote  vis.  S^ktU- 
Hng  V,  1551.  I>»  langhe  sullen  betalen  van  de  100 


Ib.  twee  ponden  Artiuna;  de  oorte,  de  100  Ib. 
se.  Artoia.  Tol  v.  1697.  Amandelen  in  vaten,  pH* 
pen,  balen,  saoken  oft  tonnen,  van  elok  100  Ib. 
gewiehts.  viij.  gr.  ZêotuMoke  Ui  e.  1628. 

AMANDIE.  Zie  AXXAini. 

AMARI8,  sn.  Kast,  kas,  fr.  armoiro.  Kil:  Am- 
mare,  ammaria,  almaris,  schapraede:  Ar- 
marinm,  oMNoriiMi,  etc.  ||  Amarisaen,  aohapneyen. 
a  e.  J?rMMl,  8iai,  1667  a.  88. 

AMAUS,  zn.  m.,  verkeerdelyk  wel  eenaAXAjrex, 
SrtmdteküdëriÊiff ,  gohtaUUordê  pUuU,  fr.  pl&qm$ 
émaiUée,  Zie  Ds  Ybibb  Mnl  Wdb.  v*.  amavbs  , 
AKJLüBE,  en  ook  Ybbdax.  ||  Baudry  Butaaert, 
goudsmet,  van  ghemaect  en  ghelevert  te  hebbene 
eene  selverinne  soale,  weghende  ses  onsen,  met 
eenen  amanse  metter  wapene  van  Sinte  Jorisae  en 
van  der  atede.  Tpriama^  St.-rék,  1468,  Y,  120  (1). 
Datmen,  van  nu  voortaan,  gheen  gondt  en  sal 
mogen  verweroken,  ofte  aireede  gevrocht  z^nde, 
mogen  verooopen,  oft  te  eoope  st^en,  noch  oook 
(dan  om  in  stucken  te  slaen)  moghen  verhandelen, 
overladen  zynde  met  sauduren  oft  amanaen,... . 
en  in  holle  weroken,  draeokwercken  of  deyn  wer- 
cken  op  amausen  geladen,  ter  remedieil  van  een 
half  caraet.  P/oe.  e.  VL  18  apr.  1561.  a.  8.  I. 
808.  In  den  somere,  np  feestelike  dagen^  die  vrou- 
wen droughen  frox,  dat  men  heet  quenen,  voren 
met  amsEuse  ofte  met  peerlyne  cnoppen  gheonopt 
toter  eerden  toe,  en  beneden  ghevowt  met  ooat^ 
liker  voederinghe.  Jas  y.  Dixmüss,  264. 

AMBACHT  (Ambocht,ampt),  znw.ons.  l).^aiél, 
bedumnff^  diêuêt,  fr.  offiee^  /oaeüea,  «eroios.  Zie 
Db  Ybisb  Middehi.  Wdb.,  enookYsBDAV.  ||  Yoort 
geven  wy  hen,  dat  de  schepenen  efi  momboirBn 
van  der  voorgenoempder  sta<u  die  ambachten  mo- 
ghen setten  en  ontsetten,  die  ay  tot  haer  [hier] 
gewooneiycke  weeren  te  setten,  van  geeathuyaen, 
van  gasthuysen,  van  deokhuysen,  t^  andete  am- 
bachten en  momboiren,  die  sy  hiervoormaelen  heb- 
ben geset.  Brab.  T,  7  mei  1807.  Wi,  Baae,  here 
van  Liedekereke,  van  Breda  en  van  Boeinlare, 
toroonden  met  deaen  brieve:  dat  haer  [heer]  Boa- 
diin  van  Yersike,  ridder,  en  Eervino  van  Beinia- 
wale,  knape,  jeghens  ons  gheoocht  en  veroreghen 
hebben  alsulc  ambocht  en  goet  alze  ane  ona  ver- 
storven ea  van  haren  Janne  van  Sehondee,  waer 
dat  gheleghen  es  in  ^onaen  lande.  28  aug.  1810. 
Yoirt  so  geven  wy  onsen  scepenen  van  den  Bosch : 
80  wanneer  dat  gevelt  dat  men  se  wederwandrien 
of  wederaetten  sal,  dat  die  aude  soepenen,  data 
die  dautate  dan  sin ,  kieeen  suelen  die  jnowe  soe- 

Senen,  en  hem  doen  in  den  ambaohte  dea  soepen- 
oms.  Ib.  11  jan.  1830.  En  ware  dat  sake  dat  hy 
des  niet  en  dade,  soe  willen  wy  dat  hy  daimae 
nemmermeer  soepene  en  sy  te  Brueasele ,  noch  am- 
bacht en  hebbe  bynnen  onser  voirs.  stadt  van  oneen 
wegen.  27  nov.  1885.  In  den  iersten,  omme  die 
redene,  dat  elc  man  voortane,  die  ambacht  houden 
sal  in  onse  vors.  stat,  si  van  gesworeuMappen,  van 
dekenien  ocht  van  knaepscape,  en  dat  daartoe  be- 
heert, te  poente  sal  moeten  doen,  soe  consenteren 
wi  hen  en  geven,  dat  soe  wie,  ocht  soe  wat  per- 
sone  vortane  in  enegen  tiden  enech  goet  gave, 
ocht  geloeften  dade  van  goet,  oohte  van  gelde,  in 
wat  manieren  dat  ware,  omme  enech  ambacht, 
dat  der  atat  toebehoert ,  waert  van  gesworenaeape, 
van  dekenien,  van  knaepscape,  oohte  van  enigen 
anderen  heerscape,  waer  dat  ware,  dat  dieghene 
die  dat  goet  gave  ochte  geldt  gheloeft  hadde,  gave 
ocht  name,  nemmermeer  daarna  in  enghenen  am- 
baohte noch  officien  van  der  stat  syn  en  aoude.  Ib. 


AMB. 


AMB. 


85 


19  mi.  1841.  Oft  geboirde  dat  den  Toin.  poixüexB 
oft  dienres  mjam  genedigen  heeren  eenich  gewelt  oft 
Mei  gedaen  worde  omme  hner  exploitten  wille  in 
de  Toim.  heeriiehejt  tbii  Herpen,  Uden  en  Beven- 
ikcyn,  bj  die  «mptinden  eldsir,  dat  die  acouthet 
myna  genedigen  beeren  in  aijnre  stat  yan  den  BoBoh . . 
die  irnrin.  amptlude  en  seepenen  in  den  roin. 
lande  Tsn  Herpen,  Uden  en  Bayenstejn . .  soude  ont- 
•etten.  Ckmrib.  e.  'sJBoêch^  R  106.  21  febr.  1464. 
2Soe  wy  [wie]  tot  enigen  ambacht,  dienst  oft  officie 
■al  goeoTBn  worden,  die  aal  ter  alderiersten,  ier  hij 
dat  ambacht  aenneempt,  ten  heijlighen  zweeren. 
K,  9.  Af.-7Vflitdn»,  1866.  a.  84.  Zoe  en  zullen  die 
loepenen  nijt  ordelen  noch  wijaen  orer  die  bnrge- 
meestera,  gezworen,  goavemeun  oft  raetelude,  ran 
woirdeo  dtt  wereken  gesciet  om  der  stadt  TrQ- 
heijt  wïUe,  oft  om  haer  ambacht  te  regerene.  Ib. 
^  41.  Dat  die  borger  onser  atat  yan  Sentruden . . . 
soelen  mogben  kjeeen  onder  hen,  om  dat  regiment 
dar  atat..  en  der  ampten  deraelyer,..  twee  meys- 
tere;  en  jegheljo  ampt . .  twee  ghesworen  en  twee 
govemoere.  O.  lAigt^  17  mei  1893,  a.  1.  ^.-TVwi- 
ètm.  Dat  aQ  [al.  onaen  en  onaer  atat  boden]  die 
gnefaten,  mnren  en  yxoenten  der  atat  ematelic 
en  wale  hoeden,  alet  hoeren  ambacht  toebehoirt. 
Ib.  18  nor.  1404,  a.  7.  St.-Trmiden,  In  wellio  aille 
beema  dat . . .  Jan  der  Kindere ,  als  mombore  der 
Laaarfen,  waart  gegoedten  ghe^rft,  die  te  hondene 
afi  te  besittene  ewelctee  ommermeere ,  hQ ,  Jan ,  en 
die  na  hem  in  denaelyen  ambachte  oomen  aelen. 
Stkêp.  Lamd  e.  Dieti,  1417/1896.  Yoortgeloyenwi, 
dat  engeen  man,  die  yan  engheenen  getrouweden 
bedde  eomen  en  ia,  nemmermeer  raed,  noch  droe- 
■Bte,  noch  richtere  in  Brabant  ayn  en  aal,  noch 
ambacht  hebben  yan  oneen  wegen.  Sl^de  inh.  18 
dec.  1406.  Bêkenic.  v,  Stah,  têg,  182,  R  116.  Jan 
SpgamaoB  bekende  metter  hant,  geloefde  en  be- 
lAjade  den  momboren  yan  der  Lacaryen  capellen 
birten  Dyeate,  yiye  onde  grote  tomojae  tajaera  erf- 
taijs,  en  hen,  den  mombmn  yoire.  en  die  na  hen 
in  denaelyen  ambachte  comen  aelen ,  die  te  betalene 
an  yeigheldene,  ter  Lazaryen  yoira.  behoef,  alle 
jaere  eweleec  en  ommermeere.  Sehsp.  Zand  o. 
DUêi,  20  ang.  1414.  Ende  dea  torconden,  hebbe 
ieh,  broeder  Bcyner,  ala  gaerdiaen  yoiraa.  [nl.  dee 
doeetera  yan  den  Hinderbmederen  te  Dyeet]  den 
■■egel  mijne  ambacha  aen  deeen  brief  gehangen. 
KÊrhmrdL  U  Dini  (1469). 

Ambacht  dragen.  JBm  mM  £mImmm,  —  fte- 

UeedSfn,  fr.  exêreer  wm  offitB.  ||  Zoe  wij  [wie]  zijn 
hant  doet  in  onyreden  aen  diegheene  die  dragen 
ambaohtein,  oft  aen  bueren  olerok,  oft  aen  hneren 
geawoeren  knechten ,  oft  aen  die  gezwoeren  en  gou- 
yeraeon  yan  der  yoerecreyen  atadt,  in  oxhnijn  yan 
hoeren  ambachte  oft  yan  dienate  dea  ambachtz ,  die 
aal  gaen  te  Bnteemedoa.  X,  v.  St.-TVmden  v.  1866. 
a.  M.  8o  wie  dat  wederaeeght  waerdeeracap  of 
ambacht  te  dragene  in  orbeme  der  atad.  K%.  v. 
DieH,  A.  r.  57.  Zie  ook  hulde  dbaosk. 

2)  MeeèiggMêd^  ft,  fmridiction,  rêttori,  diêiriet. 
\\  Bne  tiende,  die  die  abt  en  tconyent  yoraeit 
hadda  ligghende  bin  den  ambochte  yan  Oeatbuigh. 
25  jan.  1277.  Wi  willen ,  yonde  men  meer  knapen 
ridende  op  deae  ambagte  dane  hiir  ee  gheaeyt  [nl, 
op  de  meierij  yan  Thienen,  de  baljnwachappen  yan 
Oeldanaken  en  yan  KQyel,  de  ammanie  yan  Bniaael 
en  da  aehooteterijen  yan  Antwerpen  en  yan  *a  Her- 
togenboach],  wie  datter  eneghe  yonde,  dat  hi  heme 
■ün  peert  neemen  mogt.  JT.  o.  Amiw,  o.  1292.  En 
hebben  dairtoe  in  eiken  ambacht  geaet  en  geooren 
peraonen.  Ajulto  1889.  De  fr.  tekst  zegt: 


e»  eJkaseun  office  ^  waardoor  moet  yerataan  worden 
in  elk  rechtagebied,  naar  het  Offieinm:  dUttieitu, 
JuriêdiefiOf  bij  Maioitb  d'Abkib.  |i  Ontbiedende  eii 
beyelende,  dat  gij  oyeral  binnen  nwen  ambachte 
ende  bedrieye,  t'allen  ghewoonelijcken  en  behooiv 
lijcken  tijde  en  plaetaen . .  doet  yan  onaen  weghen 
uijtroepen  en  ghebieden . . .  JPlae,  v,  Brah,  8  jan. 
1447.  I,  1.  (Beyel  dee  hertoga  gericht  aan  dén 
achout  yan  Antwerpen).  —  Soo  willen  wij ,  dat  ghij 
in  elcke  atadt ,  yrijbeit  en  dorpe  in  uwen  yoora.  am- 
bachte en  bedrijye  die  aelye  ordonnantie  en  ghe- 
bodt  doet  aonder  yertreck  kondigben  en  uijtroepen. 
Ib.  8.  Omme  diyeraehe  merckelijcke  redenen .  • . 
ontbieden  wij  u  en  beyelen,  dat  ghij  alomme  bin- 
nen nwen  ambachte  en  bedrieye  openbaerlijck  yaa 
onaent  weghen  knndioht  en  nijtroept . .  Ib.  IV.  894. 
Bewl  y.  d.  14  ang.  1459,  inagelijka  aan  den  achout 
yan  Antwerpen  gericht.  —  Ten  deaen  tijde  lieten  die 
yan  Sint-Winnocx-Berghe  en  Berghe-arobaobt  uut- 
gaen,  by  haerlieder  ordonnantie,  midta  hebbende 
octroy  yan  den  hoye:  ala  dat  men  enz.  Piot,  Chrtm. 
707.  Dat  ghy ,  [droeaart ,]  yan  atonden  aen . . . 
doet  cundighen,  yu3rtroepen  en  gebieden  yan  onaen 
wegen,  oyeral  binnen  uwen  ampte  en  bedrijye,  in 
de  ateden  en  plecken  daer  men  gewoenlick  ea  ynyt- 
roepinge  en  publicatie  te  doene.  Plao,  16  juni  1686 
(Dieet). 

8)  Ambaehi ,  "kandwerhf  werktwgêlifk  hedrijf^  nmings 
dienttiarê  hetrèkkinffj  fr.  mêtiêr,  nSgoee;  nrvieê,  |) 
Yortane,  wie  dat  hout  botte  in  aelaoepe,  yan  meije 
tot  aente  Bameaae,  yerboert  zz  a.  Ènde  yerlieat 
een  jaer  en  enen  dach  aijn  ambacht,  en  die  botte. 
Kh,  V.  Antw.  a.  88.  Die  quaden  yeech  ocht  quaet 
yleeach  ter  marct  bringt  te  coepene . .  aaela  ghelden 
y  Ib.  En  aal  een  jaer  aijna  ambachte  derren.  ICh. 
9,  Diêtt,  A.  r.  85.  En  een  jaer  aijna  ambachte 
deryen.  Ib.  r.  87.  En  een  jaer  zijn  ambacht  ye]> 
lieaen.  Ib.  B.  55.  Een  ingeaeten  poortere,  wyena 
inatmmenten,  alem  oft  gereetaeap  yan  aynen  am- 
bachte eii  neeringen  (daer  hj  coatumelyck  mede  ia 
geweeat  te  werekene  en  ayn  broot  te  winnene)  ter 
yridaecha  merot  by  den  officier  yercocht  ayn,  mach 
deaelye  loeaen  en  de  naeate  ayn  yoer  den  prya  dat 
die  yercocht  ayn.  O.  e.  Antw,.  1545.  lY.  84.  De 
achiplieden  aijn  gehouden  den  aohipper,  hennen 
meeater,  oyenl  gedienatich  te  aijn  int  gene  hun 
ampt  en  dienat  aengaet.  C,  v.  Antw,  eomp.  TV,  yiij , 
162.  Een  die  eeaaie  gedaen  heeft  yerlieat  tfyn  poor- 
tene; maer  ia  hy  in  een  ambacht,  dat  mach  hy 
noch  bliyen  doende,  om  ayn  broot  te  winnene.  Ib. 
1545,  XY,  a.  S.  Ende  ten  derden  eijat  [heiacht]  tam- 
bacht  en  de  maniere  dat  die  ghamiaoenen  moeten 
die  wachten  handen,  andera  en  waert  niet  weert 
dat  zij   crijchalieden  waren.  Sêr.  tijden,  III,  13. 

4)  Stamhuiê,  gulaeht^   fr.  JamtUê,   lignU.   Ia» 

AMBACHTSTB  XCKEK. 

5)  Werkxaamhêden ,  bedieningen ,  diênttverrieMn* 
genj  fr.  attrtbuHonê ,  eernieesy  trtmaux,  ||  Item,  die 
broederen  yan  den  auateren,  en  die  auateren  yan 
den  broederen,  anllen  gheaceyden  hebben  hoeren 
reyerencien  [l,  reftera],  en  een  yeghelyo  anderen 
ambachten.  Juli  1277.  a.  8  (kopg). 

6)  Amhaehtegilde ,  fr.  eorpt  de  méUer,  \\  Dat  ampt 
yan  den  lakemekeren.  O.  IXége,  17  mei  1898,  a. 
18.  St,'Tmiden,  Dat  yan  nu  yoirtaen  ayn  en  aQu 
anllen  in  onaer  atat  yan  Sentruden  dertijen  am- 
bachten, en  niet  meer.  Ib.  18  noy.  1404,  a.  1. 
81,-Trwden^  Dat  buntwercker  ampt.  —  Uyter  kre- 
merampte.  Ib.  27  juli  1469.  a.  28.  Ttmgeiren. 

AMBACHT£R(Ambochter),  zn.  m.  1)  AKdfUnaat^ 
fr.  officier  en  gMral,  fonotionnairê.  |)  So  ontbieden 


86 


AMB. 


AMB. 


wy  ODsen  drosBate  van  Brabant,  allen  onaen  schoo- 
teiten»  meijeren  en  rljohteren,  daer  deie  brief  aen- 
eomen  sollen  (aie\  die  na  onse  rechteren  en 
ambachteren  sijn,  of  hijmamaelB  B\)n  selen.  Cari. 
St.-  TroHd.,  1  apr.  1S75.  tl.  78.  Ambachteren,  ür.  tekst 
Qjffkitirt,  Émquétê,  1889.  Dat  alle  dieghene,  die  Tan 
onsen  wegen  ambachteren  in  der  Toirs.  stad  Tsn 
Diest  gesett  hebben  geweest ,  tvcun.  geschille  dne- 
xende,  het  sij  oapitain,  sooutheit*  seepenen,  ge- 
sworen ,  raet ,  rentmeesters ,  clerc ,  officiers  en  dieners, 
en  alle  andere,  qayt,  Txy  en  los  selen  sijn  van  allen 
stuoken,  sonder  des  heren  Tan  Diest  of  yeman 
anders  ondanck  te  hebben.  Domdê  Boatb.  ^.  ^  ▼*. 
20  deo.  1414.  Ontbieden  en  bevelen  alle  onse  am- 
bachteren, richters,  dieneren,  mannen  van  leen, 
mansmannen,  borgemeesteren,  schepenen,  raidta- 
luyden ,  laten  en  andere  wetbouderen  van  den  sma- 
len heeren  in  onsen  lande  gheseten,  en  alle  anderen 
die  macht  hebben  om  te  manen  (rft  te  wijsen,  oft 
eenigfae  andere  yoirderinghe  oft  executie  van  recht 
te  doene.  P^.  e.  Brah,  17  juli  1528.  I  265. 

2)  AikbaeikUman t  fr.  homme  de  mUier.  \\  Yoort, 
80  welke  tyt  dat  een  soepen  steerft,  dat  soepenen 
ghemeenlike  macht  hebben  enen  andren  te  kiezene, 
bin  darden  daghe  nadat  hie  begrayen  sal  syn;  es 
hie  ambochtre  onder  dambochters,  es  hi  poortre 
onder  die  poorters.  K,  o.  Brugge  v,  1804  B. 

AMBACHTHOUDEK,  zn.  m.  Ambaekisman,  lid 
van  ee»  ambaehttgilde  ^  h.  komme  ou  ntppói  de 
wUtier^  memhre  d'un  corps  de  métier.  ||  En  dit  selen 
allen  ambachthouders  van  der  stat  wel  Terwaren 
en  houden  an  eneg^geliken  [eenyegeliken]  van  haren 
ambachte.  Aead,  d'arekéol  1856,  blz.  501.  Be<fL  ie 
Loven  ^  1860 — 1388.  Soo  verre  iedt  sulokx  geschiede 
ambachtsgewijse,  en  deselve,  op  d'eerste  vermae- 
ninge  van  de  commissarissen  instantelyck  niet  op 
en   hielen,   sal  ieder  ambachthonder  vervallen  in 

SJjjcke  pene.  Beql.  ie  Loven,  17  dec.  1696  a.  17. 
at  de  weduwen  [der  barbiers],  die  sullen  winkel 
houden ,  sullen  verplicht  sjjn ,  op  den  eed ,  te  onder- 
bonden alle  de  artikelen  van  de  ambachtsrolle,  soo 
en  geiyk  die  bi)  de  ambacbtshouders  worden  onder- 
houden. O.  P.-B.  anir.  29  nov.  1728.  a.  15.  Dat  alle 
ambachthouders,  in  geene  gulde  wesende,  sullen 
schuldig  en  gehouden  wesen  in  alle  processiedaegen 
te  compareren  met  de  andere  ambochthouders.  Ib. 
a.  22.  En  sal  niemanden  geadmiteert  worden  om 
te  kiesen,  tens})  die  dry  meenden  v<$<5r  St.  Jans- 
misse  van  alle  jaeren  respective  binnen  Loven  buyck- 
vast  sal  hebben  gewoont,  en  dry  oontinuële  roaen- 
den  geweest  sQ  ambachtshouder  van  den  ambachte 
onder  hetwelck  ht|  sal  willen  t-e  kense  komen. 
Begfl,  ie  Loven  f  Add.  op  dat  v.  d.  17  juli  1666, 
a.  17. 

AMBACHT8BEWAERDEB,  zn.  m.  fr.  Intpee- 
iewr  des  poldert.  |)  Ambagtsbewaardere ,  zijn  regeer- 
ders van  eenige  polders;  men  geeft  haar  die  naam 
als  «U  van  schout  en  scheepenen  van  de  dorpen 
iljn  gesepareext,  gelijk  in  Schieland:  dezelven 
hebben  het  opzigt  over  de  polders,  en  committee- 
ren  uit  haar  drie  molenmeesters ,  die  het  opzigt 
over  de  molens  in  de  polders  hebben;  zij  moeten 
ook  sorgen,  dat  de  omslag  gexnaakt  word,  wat  een 
yder  tot  onderhoud  in  de  polder  geeven  moet.  Daar 
%\jn  ook  fjcroosheemraaden",  die  het  opzigt  over 
de  slooten  hebben,  en  ,^likheemraden*\  die  het 
opzicht  over  de  wegen  hebben.  Te  Bodegraven  sijn 
ook  ,yitraatheemraaden*\  die  opzigt  over  de  straten 
bobben.  Boby.  Zie  over  deze  ambtenaren  de  belang- 
rUlw  «nteekeningen  van  Ds  Yxixb,  Mnl,  Wdh.  v«. 
Ambacbtobewaerm,  en  ook  Ybbdam. 


AHBACHTSBROEDBB,  m.  m. 
ambaekieffilde,  fr.  emppói  Swn  eorpe  de  mAier.  \\  Dat 
geen  ambaohtsbroederen  bonne  kinderen  dat  vol- 
ambacht  sullen  kunnen  overgeven.  O.  lAége^  1  deo. 
1707 ,  a.  4.  Tongeren.  Dat  geen  ambachtsbroeder  sidi 
sal  keten  helpen  met  den  ketel  werken,  roeren  staa- 
ken [Z.  stanken]  oft  stooken  van  iemand  anden  dia 
in  den  eydt  des  ambachts  niet  en  is.    Ib.  a.  6. 

AMBACHTSOAST,  zn.  m.  Zie  AiCBACHTaxAV 
en  AiCBACHTHOüDSB.  (1  Om  dan  tot  dien  eynde  kun 
behoorlijck  te  acquitteren,  t*selve  corpus  aal  sig)i 
vergaderen  op  het  stadthu\js, . . .  s*  morgens  goedta- 
tijdts,  tot  commoditeyt  van  onse  gedeputeerde, 
met  ieder  een  lysto  van  die  ambachts^»ton  ia 
'twelck  sy  presideren.  O.Uége,  20  febr.1686,  a^S. 
HaeeeU, 

AMBACHTSGEVOLCH,  zn.  o.  Zie  Db  YsiBa 
Mvl.  Wdh.,  en  ook  Ybbdax.  ||  Ordineren,  dat  alle 
vassalen  en  leenmannen  van  de  gheoonfisqueerde 
landen,  heerlicheden  en  leenen,  edele  oft  onedele, 
gbeestl^jcke  oft  weeriycke ,  houdende  eenighe  leenen 
van  de  voirs.  landen,  heeriicheden  oft  leengoedeik, 
als  hooghe,  middels  oft  leeghe  justicie,  amboehten, 
ambochtsghevolgh ,  vissoherijeur  waranden,  thiendea, 
landen,  huysen  oft  renten,  en  elck  van  hen  rea- 
pectiveiyck  hen  vinden,  erscbQnen  en  oompaieran 
binnen  ses  weken.  Plae,  v.  Brah.  28  lebr.  1569. 
I,  271.  Op  pene,  wg  deselve  leengoeden,  oft  d^ 
ffhene  die  versweghen  sullen  sfjn,  in  <HMe  banden 
doen  stollen  sullen,  't  sij  heermcheden,  ambachten, 
ambachtsghevolgh ,  visscheryen,  waranden.  Ib.  272. 

AMBACHT8GEWIJ8Ë,  b'uw.  Door  de  gttamem 
Ujke  leden  van  een  ambaeiif  fr.  ecUeoHvement  pmr 
ioue  lee  membres  d^un  eorpe  de  mUier.  \\  Dat,  soo 
haest  deselve  commissarissen  sullen  binnen  s^n 
gekomen,  ieder  sal  hebben  to  houden  silentie,  eii 
sich  sedighiyck  te  dragen,  soo  ondereen  als  tegsa 
de  voors.  commissarissen,  sonder  in  eeniger  manie» 
ren  to  mogen  getier  maecken  oft  roepen,  het  waeie 
met  woorden  oft  met  wercken ,  t'  elckers  op  de  pene 
van  40  gis;  en  soo  verre  iedt  sulckx  gssohieda 
ambachtegewyee ,  en  deselve  op  d'  eerste  vermae- 
ninge  van  -de  commissarissen  instenteiyck  niet  op 
en  hielen,  sal  ieder  ambachthonder  vervallen  in 
gelijcke  pene.  Be<fl,  te  Loven ,  17  dec.  1696,  a.  17. 

AMBACHTSMAN,  zn.  m.  — libdbv,  —lvt- 
DBK.  1)  Ambtenaar  f  dienaar^  ir.  officier  ^  fonetiot^ 
naire.  \\  Wi  Jan, . . .  doen  cont  allen  Heiden,  dat 
wi  hebben  ghegeven  en  geven  voloomene  maoht 
N.  N.,  en  alle  den  anderen,  die  gheweest  hebben 
over  dbesuec,  dat  gedaen  heeft  geweest  op  onae 
rechteren  ende  op  onse  ambachteliede.  Brc^  T.  4 
mei  1884.  En  ule  dese  ambaohsliede  bovenghe- 
noemt,  date  to  verstane  rintmeestere,  ghnldekena, 
onapen  en  zegheleren  solen  a%aen  alle  jare  in  Sinto 
Dyonijsdaghe.  Oork.  2  juni  1885,  Bey.  Ooj^  CarU 
f^.  viij.  Item,  so  soelen  die  voirs.  scepenen  en  raet 
hebbcni  die  iiij  bussen,  dat  es  te  wetene:  vleee- 
houwer ,  wever ,  volre  en  droegscheren ,  met  alselcker 
voegen  dat  mijnheer  van  Diest  sal  doen  iaoomen 
met  sijnen  rijchter  en  met  sijn  ambaohtliden  tgelt 
van  den  bussen,  alsoe  geiyc  als  si  die  voecgfaen. 
ambachten  onder  hen  geset  hebben.  Batv.,  Drch- 
perie,  15  (1386).  Item,  so  soelen  si  hebben  üy 
rentmeesters,  hoeren  rijnten  tontiane  en  inttagene 
[in  te  jagene]  en  uut  te  ghevene  in  hoerer  stat 
orber;  en  die  rijntmeesteren  die  soelen  kieeen  dia 
scepenen  en  den  met  van  der  stat  van  Diest,  en 
soelen  se  doen  eeden  myns  heeren  rijchter,  en  die 
soelen  der  stat  orberiyc  dunet  [L  dienen];  en  aUe 
dese  ambachtUeden  soelen  aeng^en  alle  jaeren  te 


AMB. 


AME. 


87 


mnte  DenymnMM.   Ib.  Hebbe  gelooft  en  geloere , 

m^eiL  liweii  hem  Tunorove,  tynen  oooTent  [l,  oon* 

tsdQ  end  hoeren  neekomelingen,  nommermeretgegen 

ben,  nog   hoere   eofacmteden,   eoepenen  of  enyghe 

•ndne  heeie   embechtslnyde . . .  mioh  to  setten  of 

t»  doen.  Oart.  S.  Trond,  30  juli  1379.  Van  morde, 

djeften ,  loeff ,  moitbnuide .  • . »  dAeiyn  sollen  onse 

tnipUode  Toirtrmren  Tan  onser  heeriycheit  wegen. 

O.  LUgê^  7  dec.  1411  e.  1.  at.'JVmuUm. 

%)  namdtPêtrkwm<m ,  fr.  homwtê  de  métier  y  etrtiêan. 
II  Voeh  engheen  loeppere,  noch  aeeerre,  en  mach 
aegfaeen  laken  nooh  eleedere  gheaeepen  hogher  te 
panden  nooh  te  weta  aetten  dan  die  haere  ghe- 
OBaagfat  die  ai  daeiaf  hebben  souden.  £nde  <&er- 
orer  [daarroor]  mach  men  se  ledeghen,  waer  dat 
si  atopden.  Kn  desghelike  yan  aÜTere,  en  van 
aUan  goede  dat  men  ambachtslieden  te  werkene 
geeft.  Xó.  e.  AmUw,  a.  163.  Yoorts  Terbieden  wg 
aUen  aftiaanen,  ambachtslieden  en  dorplieden  palt* 
loeken  noeht  waembtdaen  van  zyde,  nocht  ook 
kooaaac  gheboiit  oft  ^eboaffeert  met  syde.  Plae. 
e.  Fl.  S7  mei  1516.  f  69tf.  Dat  edelhede  heeft  in 
eampe  groot  Tooideel;  want  een  rrj  edelman  ran 
baen  [beiden]  aiden  aal  niet  ghewyst  worden  eenen 
elfen  edelsn  of  amboehts  of  coopman,  of  keerle  of 
baateert  te  Tsiaatwoordene.  Zemr.  o.  1628,  22. 

AMBACHTëBOLLË ,  sn.  t.  Mtmdffê$ie  ofimriek' 
liys  oarkotuiê  wam  aae  tÊmbaekt,  fr.  ekarte  dHiuiiith 
üoe  ee  règimMni  d'mm  méüêr.  ||  Yertoonen  met  eer- 
biedinge  die  overdekens,  dekens»  oaderlingen  en 
geoiejne  sapposten  Tan  het  ohirurgynsambaeht 
bamen  de  stad  Loren,  det  sg  hier  Toormaels  en 
soeh  kcntalinge  ayn  genoodzaakt  geweest,  tot  main- 
ticn  Taa  hunne  ambachtsrolle ,  uyt  te  staen  sware 
pneeaaan;  om  waeieen  te  remeditten,  hebben  de 
Tevthoonden  de  geaeyde  rolle  Tersooht  Temieuwt 
ta  worden.  *tHof  genegen  wesende  ter  ootmoedige 
bede  der  supplianten,  heeft  de  Toirs.  rolle  eö  reg- 
lemenl  gelaudeert  O.  P.-B.  oe/r.  29  noT.  1723, 

▲MBACHTttTEECKfiN ,  m.  o.  OtêlaehUoapeH , 
fr.  eraietrtet.  ))  Bn  want  %j  [nL  *tgealacht  Tan  de 
Bodingfaete]  oee  huer  sepulture  in  deselTo  capelle 
bagfepen  hebben,  gelyo  dat  blykt  by  den  sarken 
daerinney  en  bi  den  geiaesrensteren  daerinne  staande 
sfi  met  huer  wapenen  Terwapent.  Ende  de  Toora. 
■Mdsefa  en  steenhouwers  selen  moegen  maken  op 
dksn  onlaer  in  der  TOon.  capelle  een  redelike  autaer- 
tsMe,  en  die  mogen  Terwapenen  oft  met  beuren 
ambaebtsteykene  chieren.  Mjibtbks  en  Tobt8. 
flbesAw  o.  Amim.,  lU,  628  (1476). 

AMBACHTWINNER,  sn.  m.  AmbaekUmam,  fr. 
Aaaiaw  dB  wêêiUr.  \\  Dat  gheen  man,  die  in  dam- 
beehl  niet  en  ia,  aal  op  de  halle  gaan,  ende  gheen 
goal  mei  den  ambaohtwinre  niet  Tersien ,  ocht  niet 
reieopen.  K.  lakmg.  JSruately  f>.  22,  a.  8. 

AMBOCHT   en   samenstellingen   of  afleidingen. 


AMBOÜOEN.  Zie  HAXBOBexir. 
AMBTliAN.  Zie  ammax. 
AMBTMANNIE.  Zie  axxaihx. 
AME,  zn.  T.  1)  AoMy  fr.  alai«.  Vóekimaai^  inz. 
wi/mimami,  fr.  eMsera  de  eapaciié,  paxtic.  du  Tin. 
KiL  Ame,   AmhBerp,  j.  60  ghelten.  ||  1  ame  w(jn 
(wordt  genomen]  op  48  gelten  of  96  potten.  1  ame 
biaia  houdt  60  ato<^mi  of  100  quaerten.  C,  v.  BnU' 
ssSy  jHesae. 
2)  JBm  eel  iai  imfakkinffj  fr.  toiiea  êervani  Sm^ 
I.  II  Een  arme  tena  nyeuwa,  TÜj  gr.  Een  dito 
^  T)  gr.  IFetertol,  1660. 
AMRL,   BL.  WaMBchgniyk   decetfde   soort  Tan 


iturwê  of  wwt  als  bij  Ds  Ysixs ,  Mid.  Wdb,  en  ook 
by  Vbsdaü  onder  aksb  bedoeld,  fr.  gorte  de  ftth- 
ment.  \\  Corenassyns.  Desen  assyns  sal  men  Ter- 
synsen :  weyt,  boecweyt ,  rogge ,  garste,  haTer ,  spelte, 
arweyten,  boonen,  wieken,  ameien,  eoTon  en  onge- 
malen  mout.  O.  det  magieiraatê  van  ^tBoeek^  22 
sept.  1441. 

AMELDONCK  (Amendonok),  zn.  m.  Zooals  thans. 
ZetmeAy  fr.  amtdons  het  w.  komt  echter  wel  wat 
duister  toot  in  het  Tolgende  citaat;  ||  Den  xiy 
aug.  1586,  was  te  Ghendt  op  de  Oooremerot  gheenen 
rogghe;  en  op  de  taerweaacken  saten  de  Tercoopers, 
en  moest  men  haeren  eysoh  gcTen  aleer  sy  haer 
sacken  wilden  ontbinden.  Ten  seWen  daeghe  wiert 
by  trompette  uytgetrompt  ^^ameldonck'*  te  maeoken 
en  cransiinghen  [toch  geen  fijn  gebak?]  te  backen. 
Belff.  Muê.  VIII,  419.  a.  1685.  Ameldonck  oft  styf- 
sel.  Flae.  v.  Brab.  27  febr.  1603,  a.  7.  I,  301. 
Styffsel  oft  amendonck,  ele  100  Ib.  YI  groot.  TólU 
Antw.  1623. 

ABIELGIEREN,  bedr.  w.  BrandêchOderen ,  kleu- 
ren  op  metaal  tckUderen,  fr.  émtnller,  ||  Gheerard 
Deskiens,  goudsmet,  Tan  up  't  zweert  Tan  der  stede, 
daermede  men  justicie  pleeoht  te  doene,  t'emel- 
gieren  de  wapenen  Tan  minen  gheduchten  heere  en 
Tan  der  stede  Tan  Tpre,  biy  s.  Tprianaf  II,  146. 
SUuUrek,  1471. 

AMEL008,  zn.  1)  Soort  tan  hwtdel  koui,  fr. 
sorte  de  Mie  de  boiSf  de  fagot,  \\  Le  droit  dit 
Homi'oen^i  consistant  dans  14  patara  de  ohaque 
cent  bottes  de  bois  ^  brüler,  dites  „huit  et  huit"; 
item,  dans  le  16«  denier  de  la  Tente  ou  Taleur  de 
tous  les  corps  d'arbree,  bois,  sciés  et  non  sciés,  et 
lagots  dits  Amelooêen  et  VtoleH;  it.  dans  7  patara 
de  chaque  cent  de  fsgots  dits  Mmttaerden,  Ptae,  e. 
FZ.,  22  apr.  1773,  a.  26.  X,  679. 

2)  Een  duister  woord;  gekoppeld  zooals  hier,  is 
men  geneigd  te  denken  aan  een  bedorTen  „haam"* 
(gareel).  ||  Peerdenwerk  en  ameloosen.  CkmeeUprivé, 
Uatee  31.  (1570,  20«  Tan  wedemaend). 

AMEN,  bedr.  w.  Beilem^  roeien,  fr.  jonger .  ||  Yan 
den  wynne  thamene,  aal  elo  Tat  wijnts  ghelden 
acht  penninghe.  Tol  te  IHeut^  1307.  Dat  nietnan 
meten  en  sal  noch  aamen  dan  die  ghesworen  syn. 
8o  wie  met  [mede,  nl.  honigwater],  honech,  zeem, 
weet,  coren  ocht  wijn  aamt,  sonder  deghene  dierre 
toe  ghesworen  s^jn,  wiet  duet  [doet]  ocht  duet  doen, 
sals  ghelden  xl.  s.  JTè.  e.  Dieet  ^  A.  41. 

AMEN  DE,  zn.  t.  Groene  a— .  Boet  voor  over- 
tredittg  van  vddkeuren^  fr.  amemde  pomr  délUs  eham^ 
pêtree.  Zie  kxübsk.  ||  De  meyer  Tan  NyTole  sal 
hebben  Toor  elcke  atpandinge  t«ui  beesten,  die 
men  heet  groene  amende,  x^  st.  Fr.  tekst  verde 
mmende,  C.  v.  N^l,  Stijl,  a.  128. 

AMENDONCK.  Zie  ahxldovck. 

AMEB,  zn.  m.  Kaai,  loeplaaie  aam  een  water ^ 
fr.  Ueu  de  ehargement  et  de  déehargement  le  kmg 
<r«e  etmre  d'eau.  Kil. 'Amer,  amerstadt,  Ajcta 
(oerer).  ||  Dat  oock  de  magistraat  deser  stadt  hadde 
opgerecht,  buiten  de  Yissemtraetpoorte,  eenen  aemer, 
waertoe  hen  Tan  noode  was  te  hebben  een  deel 
Tan  den  bempde  des  ^oors.  cloosters.  St.-areh,  Dieet, 
vak.  6.  Overeemkomet  met  Mariendal ,  1713.  Het  w. 
ia  te  Diest  nog  in  gebruik. 

AMEBLINCK,  zn.  m.  Soort  van  appelen ,  fr. 
eepèee  de  pommes.  ||  Een  erre  metten  hoTo,  metten 
boomen  daerinne  staande,  en  bezunder  met  eenen 
appelboeme  geheeten  amerlinck,  op  die  enre  Toiia. 
steende;  Tan  welcken  ameriinckboeme  de  Truohten 
en  appelen  dacr  jaerlycx  op  waasende  toebehoetea 
Ghoer  StOTens.  Medegedeeld  door  h.  P.  Cuypet» 


88 


AME. 


AMM. 


Tan  Yelthoren,  doch  z<md«r  bion;  gewis  uit  Noord- 
Siftbuid. 

AMETONN£,  zxl  y.  VtU  inh.  1  aam^  fr.  barü 
éPunê  aune,  ||  Sen  ametoxme  oaasie,  honicb.  Tol  ie 
Antw.  1623. 

AM1£,  zn.  y.  1)  Qeliefdê^  hemindê  (in  goeden 
sin),  £r.  emiB  (en  bonne  part).  ||  A<^.  1424,  de  her- 
toghe  Monfroet  van  Glocestre  quam  met  zinder 
amye,  ttou  Jaoobe,  te  Galeys.  Jak  y.  Dixmvdb. 

2)  BijtUj  ir.  oondihiM.  ||  Wie  dat  t^n  wijf  Yer- 
balemond,  ocht  ander  amie  openbaerleke  helde, 
sodat  hi  met  hare  huywaed  houdt.  —  Ghehawet 
man,  die  openbaerleke  amie  houd  boyensinen  wiye. 
Kb.  o.  Antw,^  a.  181,  182.  Dat  gheen  meester  gheen 
amie  houden  en  zal  binnen  sinen  huae.  K.  Ükeng, 
U  Brusêdj  1864.  Wie  [hoe]  he  beteren  lal  dee 
ejn  amie  bi  ajn  gecoght  [wettig]  wyf  zet.  O,  e. 
Maattr.  Stat.  v.  1380,  CYi. 

AMMAN  (Amptman),  zn.  m.  Zie  by  Dx  Y bibb  , 
Mml.  Wdb.y  de  keurige  YerUaring  Tan  dit  woord. 
1)  DB  AiiMAK  Hf  BSABAKD.  a)  In  Ad  kwartier  eo» 
JBrusseL  De  hoogste  ambtenaar  dee  hertogen,  wien 
de  uitYoering  der  rechterlyke  maoht  en  de  bewa- 
ring Yan  'sYorsten  gerechtigheden  toeYortrouwd 
waren.  Hxnbx  et  Waütxbb,  Mitt.  de  JBrux.,  I. 
6,  27,  bj);  Ily  601.  Deze  ambtenaar  droeg  den 
naam  Yan  ,yBchoutet  of  schout"  in  de  kwartieren  Yan 
Antwerpen  en  Yan  'sHertogenboech,  Yan  „meier"  te 
LoYen  en  teThienen,  en  Yan  „baljuw"  in  Waalsch- 
Braband.  Uy  had  tot  zgnen  dienst  een  zeker  getal 
knapen,  aexjanten  of  dienaars.  ||  Is  en  wordt  bin- 
nen de  Yoorsz.  stadt  Yan  Brussel,  en  OYer  de  Yiy- 
heyt  derselYO  gestelt  bj  den  prince  Yan  den  lande , 
ais  hertogh  Yan  Brabant,  eenen  amptman,  schilt- 
bortigh  wesende,  en  daertoe  eenen  lieutenant, 
beyde  geboren  Brabanders  en  Yan  wettigen  bedde, 
dienende  by  commissie  Yan  den  YOorsz.  prince, 
ende  hunnen  eedt  doende  in  handen  Yan  den  can- 
oelier  Yan  Brabant,  en  oock  Yan  den  borgemeester 
en  wethouderen  der  Yoorghen.  stad,  en  daerby 
Bweirende  de  Blyde  inkomste,  rechten  en  priYile- 
gien  Yan  den  lande  Yan  Brabant  en  derseWe  stadt 
t'onderhouden.  C.  v.  JBruagel,  1607,  I,  1.  dOfficie 
Yan  den  YOorsz.  amptman  en  synen  lieutenant  is: 
de  hoogheyt  en  de  heeriycheyt  Yan  den  prince  te 
bewaren,  alle  delicten  eü  forfaicten  tot  bunder 
kennisse  comende  met  den  rechte  en  Yonnisse  der 
wethouderen  der  Yoors.  stadt  te  doen  corrigeren 
en  straffen,  de  keuren  en  breucken  binnen  deeelYe 
stadt  en  haere  Yryheyt  Yallende  tot  behoef  Yan  den 
prince  te  Yoorderen  en  te  innen,  en  eenen  iege- 
^jcken  recht  en  justitie  te  doen  geschieden,  des 
Yersocht  ^ynde.  Ib.  a.  6.  Den  Yoors.  ambtman  heeft 
oock  de  macht  en  authoriteyt  Yan  te  beschiyYen 
d*officien  oft  hooft-meyeryen  Yan  Merchten ,  Assche, 
Gappelle-op-den-Boech,  Campenhout  en  Bode,  en 
andere  officieren  daeronder  reeorterende ,  in  saken 
Yan  extraordinarisse  subsidien  en  andere  diensten 
tot  behoef  Yan  den  prince  en  Yan  den  ghemeynen 
lande  Yan  Brabant.  Ib.  a.  6. 

b)  In  het  kwartier  van  Antwerpen.  Hier  was  de 
^myw^Ti  een  onderhoorige  Yan  den  schout,  en  was 
dus  niet  meer  de  opperste  ambtenaar  des  hertogs. 
II  Den  amptman  der  stadt  Yan  Antwerpen  moet 
wesen  Yan  wettigen  bedde,  in  Brabant  geboren,  en 
poorter  derselYer  stadt,  en  wort  gestelt  b\j  ofte  Yan 
wegen  des  hertochs  Yan  Braband,  daerYan  hy  moet 
brengen  des  hertochs  opene  brioYen  Yan  commis- 
sie . .  aen  de  weth  alhier ,  en  den  eedt  doen  Yoor 
deeelYC  weth.  C.  e.  Antw,  oom/».,  I.  iy,  1.  Des  ampt- 
mans  officie  is:  te  wesen  mamider  en  Yolbrenger 


oft  executeur  Yan  Yonniasen  tsijnder  mamssen  ge» 
gCYcn;  mitsgaeders  oock  om.,  reohtelgck  bewaarder 
en  sequester  te  sijn  Yan  *tgene  onder  recht  moet 
commen;  sonder  nochtans  eenige  kennisse  ott  jndi* 
cature  Yan  saecken  te  mogen  hebben.  Ib.  a^  2. 
Zie  hieroYer  den  titel:  Van  reehivoorderimge.  De 
amman  had  onder  zyn  gebied  den  officier  der 
„Lange  roede",  eenen  klerk,  eenen  gezworen 
oudkleerkooper,   en  een  zeker  getal  „cna\JYeni*'. 

2)  DB  AMMAK  IV  TLAAiTDBBBV.  De  ambtsYerrich- 
tingen  des  ammans  waren  hier  nagenoeg  deaelfde 
als  die  des  ammans  te  Antwerpen.  Zmals  deze 
onderhoorig  was  aan  den  schout,  was  gene  het  aan 
den  ba^uw.  De  Keure  Yan  ter  Fiete,  Yan  12My 
a.  1,  noemt  hem  „preco"  en  beschrijft  aldus  de 
eerste  zyner  bemoeienissen:  j|  So  wie  Yan  eenegher 
dinc  beclach  roeren  wille,  hi  es  sculdich  dat  be- 
clach  en  sine  dinc  te  toghene  den  baeliu . . ,  efi 
dan  és  die  baeliu  sculdich  selYe,  oft  met  sinen 
bode,  of  met  den  scouteite,  dai  ee  den  amman  f 
te  dagene  denghenen . . ,  dien  de  sake  anegaen, 
up  den  eersten  sondach,  in  de  Yiersoarre . . .  De 
Lat.  tekst  zegt:  per  mmtimm  emim,  vd  per  preeo» 
nem  ewmnt  id  est  amman.  ||  Is  Yoorts  d*offloie  Yan 
den  ampman  te  bannen  Yiersohaere  Yan  de  stede, 
naerdien  den  poortbailiu  gOYraech  ghedaen  aal  hein 
ben  aen  burchmeesters  en  schepenen:  oft  tydt  en 
ure  is,  dat  hy  Yiersohaere  mach  doen  bannen... 
C.  o.  Venmet  I.  82.  DenzelYen  -ampman  Yan  de 
stede  moet  oock  ontfiuighen  alle  namptissementen, 
die  men  doet  bin  der  stede,  ter  kennisse  Yan  twee 
schepenen..  Ib. 88.  Gheen  officier,  meyer,  amman, 
ofte  die  deelachtig  es  eenighe  baten,  en  zal  mo- 
ghen  schepene  wesen.  C.  o.  Deeeeidank,  1612,  a.  5« 
Boo  wie  syn  landt  Yercoopt,  is  sohulchoh  aen  den 
heere  twee  schellyngen  parisis  Yan  den  bnndere, 
en  aen  den  amman,  YOor  't  doen  Yan  elok  kerok- 
gebodt,  dry  groeten.  Ib.  a.  46. 

3)  DB  AKKAir  TB  BBüoeB.  ||  Het  ampt  Yan  den 
„aman"  u :  opdat  hy  (ter  Hallen ,  op  de  behooielyeke 
plaetse)  YOor  twee  schepenen,  den  greffier  crimineel 
en  den  stadthouder  des  sohouwts  (te  weten  na 
d'onderYrsginge :  oft  den  klookslager,  onder  Yolko» 
men  eedt,  alle  de  behoorelycke  klockslagen  gedaan 
heeft),  opdat  denselYMi  aman  (zeggh'ick)  pnbiyok»- 
lyok  ter  Hallen  uytroepe  alle  de  bcYeUen  der 
prinohe  en  Yan  't  magistraat:  daerenboYen  ooek 
alle  de  YOorschryYingen  der  ballingschappen,  zoo  in 
de  hallen  als  op  *t  misdaedttooneei :  hy  roept  oook 
uyt  alle  de  Yooghdyeschappen,  dewelcke  Yeropen- 
baert  moeten  worden.  De  kennissen  Yan  welker 
uytroepingen  den  Yoors.  greffier  (in  de  tegenwoor- 
digheyt  Yan  twee  schepenen  en  getuygen)  optee<y 
kent  en  dezeWe  na  het  magistraat  OYerdraegt.  — 
Den  aman  besorght  oock  (met  den  deken  der  mesoh* 
rapers)  dat .  de  straten  niet  YerYult  [belemmerd] 
noch  YerYuylt  en  worden  met  eenige  beletsels  Yaa 
boomen,  oft  met  andere  oude  materien  Ysn  Yer- 
Yallen  muragien :  dewelcke  hy  ter  thraeorye  OYer- 
draeght,  en  beneerstight  de  boeten,  die  daerorer 
gestelt  zullen  worden.  Db  Daxrottdvr,  Chrootdadig' 
kegt,  621. 

4)  BXPACHTICH  AKVAV.  Gelj}k  de  meeste  open- 
bare ambten  in  de  middeleeuwen,  werd  ook  dat 
Yan  amman  te  leen  gegoYen,  en  kon  dus  erfoohfeig 
worden.  ||  Leen,  middelbaar  ofte  eenichsins  edele, 
twelcke  si  heeten  feudum  medioeriier  ten  aUjnanimm 
nobHe ,  is  'tgene  dat  men  ontfaet  Yan  de  Yoorsohre- 
Yen  deene  Yassalen ;  of  't  is  't  gene  dat  men  ont&et 
Yan  den  graVe,  met  noch  miiubre  offioien,  gelyek 
als  te  zyne  er&ehtichmeyre,  erfachtig  amman,  éb%- 


AMM. 


AND. 


89 


jOMTy  tonviMr,  dmi^pwaapdaw ,  mssngior  en  diiOfgo* 
^fcke.  Jj&ÊMt,  «.  F'i.,  18. 

6)  ^sAmmftns.  S^ptiach  foor:  ü^^  tew^.af  M 
iw Hywiwij  «ics  ommojm,  fir.  to  MawoN  o»  to  pri- 
Ma  iê  Tmmm».  II  Zoo  wie  Tan  nu  foorfcui  berooiden 
1^  werden  in  orenpel,  lal  gaen  in  'tsanums,  en 
deer  vangeniMe  hoeden  te  water  en  te  bioode  züij 
daghflo  laao  ghednzende,  in  eene  pleeke  alleen. 
Cbrpor.,  89.  O.  t.  1611.  De  X.  om  ^  TiaU  t. 
1866.  a.  88  f  heeit^  in  plaataTan  't  gebniikelijke  aam- 
masfl,  ,;feBOOiitetenhnus",  ad  énmmm  prmxmiê. 

8)  *sAinmAnsbrieTen,  soo  hiet  men  te  Ant- 
werpen dê  dagvaatdiaigem  éiu  oneiafw,  fr.  mssi^mo' 
fwmê  de  Fammtm.  \\  Mits  dat  bigckende  is  yan  de 
lente  aü  paehte  roet  BchepenenbrieiTen  der  itadt 
van  Antwerpen,  dat  d^amptman,  des  yenocht  wor- 
dende, den  proprieteris,  ghebraycker  oft  hant- 
pUchter  Tan  den  pende  adinldicn  is  met  ampt- 
mansbrieTen  inne  te  schriJTen  tienen  eompetenten 
doD^dege,  en  periye  bedwinghen  tot  beCelinghe. 
C.  e.  AiUm»,  1582.  XXX,  a.  1.  Als  een  bn^tea- 
■aa,  wooeiide  int  qnartier.  t.  Antwerpen,  alhier 
gliaiiiiieUiiiit  synde,  boren  arrest  yeztreot,  sonder 
inntiiasniifkfin  daeraf  ontslaeghen  te  syn,  aft  con- 
sent Tan  m\inen  heere  den  amptman  oft  Tan  par- 
tje daetioe  te  hebben,  maoh  bg  ammaasbiieren 
■i^eorhmTm  worden,  om  alhier  te  rechte  te  staen, 
SB  bi|  gebreke  van  comparitie  geooutumacieert  wor- 
den. IK  a.  81. 

AmiAMTTR  (Ammandie,  amptnumnie),  sn.  tt.  1) 
Mii  neki^pêbitd  mm  den  tumman  im  kei  kwartier 
eae  Mrmeeel^  fir.  Ie  reeeori  de  la  fmridietio»  de  ram- 
aaae  os  foariier  de  BratMee,  Zij  was  onderrerdeeld 
m  acht  hoofdmeiergen.  Zie  Hsmni  et  Wavtbss, 
in«i.  de  Bms.y  II,  601.  Zn  Vlaanderen  aien  wij 
ook  <y,amptmaanien"  als  onderrerdeelingen  Tan  een 
seehtsgefaied;  alioo  begreep  de  sted  en  Kastelleny 
van  Yeome  48  dorpen,  Terdeeld  of  gerangschikt  in 
88  ampteannien.  C.  e.  Fmms,  I,  1. 

8)  Met  ambt  dee  avmaime  te  Vlaamderea^  fr. 
Veifftm  é^atemam  em  Flamdrê.  )|  Item,  es  binnen  der- 
selre  stede  een  ander  officie,  ghenaempt  de  am> 
manie  en  chipiersoip  ders^Ter  etede;  dewelcke 
officier  en  amman  gheeostumeert  es  de  scepenen  ah 
«ethoodeis  te  maeneoe  Tan  den  rechte,  oeo  mede, 
bf  ghebode,  tor  hennessen  Tan  scepenen,  alierande 
eoholdeueeie,  hj  partien  en  de  schultheesscfaeffs 
Ttersochi  wesenoe,  te  Tanghenen  ende  appiehen- 
desme,  in  Tanghenesae  te  leedene  en  hondene,  en 
deselTe  te  rechte  wetwaerto  te  bringhene,  omme 
deemner  op  deselre  recht  ghedeen  te  werdene  nsor 
d'ezigencie  eü  berindt  Tan  de  adke.  O.  v.  Audem^f 

CbrreeOam,  a.8,  Us.  344. 

AMMAHfiKN AP£N ,  zn.  mT.,  fr.  fuiete  ee  ssr- 
^sils  de  rammoÊL  \\  Ammansknapen,  seigeniea  oft 
disnevsn.    JUbemk.  e.   j5re6.,    88  oot.  1689,  leg. 

188  f*.  1. 

AMKAKSSCHAP ,  sn.  o.,  fr.  ammame.  \\  Oasen 

lieden  Tan  denselTenemnuuisoifM.  —  AUeonseseoh- 

teren    Tan   den  Toergenoemden  arnmansoap.  K.  e. 

üresssl,  1298.  Zie  amkavib. 

AMH£LAKEK,   sn.   o.    T^ellakeH,   fr.  map^. 

KsL  Ammelaeoken,  j.  tefeUeeeken.  Zie  Jbs 

Ybixs,  MhL  IF^i&.enyBBDAKzA meiaken.  \\Op 

die  camere  Toese^   boren  dat  hnjrs.  1%,  y  quiede 

awmelakemi  Zse.  1489. 
AMM KïiAKKNPEBSSE ,  sn.  t.,  fr«  preeee  èmap- 

fsf,  edlemdre.   ||  AmoMlsken  oft  earnettenpSBne. 

a  e.  Amteo.  1688,  zij  100. 
AMMKR  (Amer,  Ammier,  amber),  sn.  m.  ^m&sr, 

4arMlefe,  fr.oaiisw.  H  ^e  Antw.iol  t.  1305,  in  het 


latyn ,  heeft  per  tomna  ambre.  Mbbtrtb  en  Tobvb  , 
G^neh.  V.  Antw.  II,  648.  Oudste  melding.  ||  Yan 
eloker  tonnen  ammen,  die  men  heet  „bemateen" 
Saneatolf  1409,  f^.  186.  Ameren  of  berresteenen. 
Een  smael  tonne  Tan  der  grotto  yan  eene  herincx 
tonne,  drje  gra.  Watertol,  1660.  Ammieren  oft 
berresteen,  elck  casse  1  scell.  ly  gr.  Sehatting  v. 
1661.  Ambre,  gran  oft  swerto,  d*once,  Trr.  Tol  e. 
1697.  Den  be^en  Paternoster,  sonder  denselTen 
Tan  sÜTer  to  weaen,  meter  wel  Tan  corael,  ambe- 
len,  getten,  oft  andera.  C,  e.  Asitw.t  1682.  xlj.  108. 

AMMIEB.  Zie  amvbb. 

AMOMrriKBKOOT  (Ammonitiebroodt) ,  sn.  o. 
Legerbroed,  amemniiiebrood ,  kommie^ood,  fr.  pam 
de  munUioa,  j|  Wg  Terbieden  hen  [hoofden,  eoro- 
n^en,  ete.]  inagheHjeken  to  preeenteren  in  de 
monateringen  en  nytdeylinghe  Tan  het  amonitiebroot 
eenighe  uidere  persoenen  als  hnnne  oprechte  en 
effiMtiTe  soldaten.  JPlae,  v.  JBrab.  81  oot  1688.  a.  2. 
II,  884.  (Oudste  melding).  An  den  heere  hooch- 
baillin,  aohepenen  en  greffier,  taaemen  acht  bon- 
dert  ponden  parisia ,  in  recompenae  Tan  hemlieden 
meenichTuldighe  debroiren  geoaen  int  ooopen  yan 
ooome  om  tbacken  Tan  ammonitiebroodt  toot  de 
Franache  gamiaoenen  ten  jaere  1648.  Bbhbbt  II, 
879. 

AMPEL,  byw.  J^rsMfoosr^,  w^dloopig,  h,ample' 
memt,  eoMeid^rttbUment  (en  exteneum),  '\\  Zoo  breet 
en  ampel  quam  dees  siecto  oft  quale  [el.  der  nieuwe 
religie]  onder  'tghemeente  (gheiyok  eenen  cancker 
sltijt  Toorder  orupende  en  inetonde),  dat  te  Ghent, 
CDS.  Ber.  t^den,  I,  86.  Yerolaeren  hun  daeraen 
te  confonneeren ,  omme  de  redenen  dserby  seer 
ampel  gedednceert.  Amaei.  100  (1784). 

AMPT.  Zie  axbaoht. 

AMPTMAN.  Zie  axxav. 

AMU6  (Amutse),  sn.  m.  Koorpele,  petemoMtd  der 
domkeeren,  fr.oemesss.Kü.  Amutse,  j.  almutae. 
II  Dat  alle  degone,  willende  in  deselye  neeringe 
kommen,  gehouden  syn,  yoor  admisae  yan  dien, 
to  doen  de  behoorelijcke  preuye  met  het  maecken 
yan  eenen  canomnckamns.  O.  P.-B.  amir,  29  oct. 
1726,  a.  8.  Baateoerkere  te  Oeni,  Alle  deghene  die 
yoortan  entfsnghen  werden  en  yan  den  Icwde  [aan- 
wesigheidspenning]  ghebruucken,  sullen  hemlieden 
stoffeeren  binnen  &n.  eetsten  drie  meenden  yan 
een  amutse,  en  die  draghen  m  den  choor  en  daer^ 
bnuten  der  keioke,  en  alomme,  waer  tcolege  in* 
oorden  is  gaende  en  met  orersloppen  ghecleet  es, 
up  pebks  /ran  ghepriyeeit  to  weeene  yan  den  loode 
en  yan  eUen  diensten  yan  der  kercke.  Bijkearek. 
Xoorrpgi.  Wmocxberfemy  16«  eeuw. 

AMUTflE.  Zie  axüB. 

AN.  yoorz.  Zie  abb. 

ANCHIOVEN,  sn.  m.  Anefoven^  fr.  améoie.  \\ 
Het  tonneken  yj  at.  Tel  e.  1697.  Oudato  melding. 

ANDACU  (Uandaoh),  sn.  m.  De  adUete  dag  na 
een  kerkdiik  feeet ,  de  laateie  dag  der  octaaf ,  octaaf- 
dag, fr.  ia  demier  on  kaitième  four  de  Voetave.  Zie 
Db  Ysne  MmL  Wdb,  en  Vbbdah.  ||  Op  éefn  an- 
daoh  yan  aento  Marspa  daghe  in  den  winter. 
Miei.  eed.  162  (1807).  Die  yoeren  awoenadsgea  naer 
«ndagjh  Paacen  iAaaenede.  Oorpoi^.  19  (1329).  Pre- 
aenttwynen.  Ghepreaenteeert  den  xij«n  in  wede- 
meent,  weaende  handach  yan  den  Saoramente,  den 
ghildehroeden  van  den  heleghen  Saeramento,  naer 
•ceateme^  drie  cannen  wyna  yan  xtij  at.  den  stoop, 

fhehaelt  in  de  Oroone.  Bekeek,  v.  Brab. ,  reg.  84 ,  098, 
>.  ^  eo.  BA.  o.  Jhamade,  1488-^9.  Ghepre- 
esnteert  den  ryya»  in  wedÜBmaent,  wesende  den 
jttdadi  Tan   den  flaorsmente ,  den  ghildebroedera 

12 


90 


AND. 


AND. 


Tttn  den  heleghe  MUSTAmente^  drie  cannen  wyia, 
d*een  canne  van  xij  at.  en  d*ander  twee  cannen 
Tan  Y^j  Bt.  den  atoop.  Ib.  reg.  34100.  Bek. 
1490 — 91.  Dexe  twee  laatste  aanhalingen  bewezen 
ten  klaarste  en  sonder  yerder  tegenspraak  dat  de 
Andaoh  de  achtste  dag  na  een  ieest  was.  Immers: 
1^.  In  1488  yiel  Paschen  op  den  6«n  april,  de  son- 
dagsletter  was  FB,  de  H.  Sacramentsdag  viel  op 
den  6en  juni,  waarmede  correspondeert  de  don- 
derdag 12e  juni  of  12«  in  wedemaent.  2^.  In  1490, 
yiel  Paschen  op  den  ll^n  ^pnl,  de  zondagsletter 
was  C,  de  H.  Saorainentsdag  yiel  op  den  don- 
derdag, lOon  juni,  dus  was  de  andacb  de  don- 
derdag 17o  juni. 

ANDER,  ranggetal.  Tweede ,  ft.  deuxième.,.  \\ 
Die  ter  irster  waerheit  niet  en  quame,  hi  hadde 
▼erbort  xx  so.;  en  quame  hi  niet  ter  ander  waer- 
heit, die  men  dade  Tan  denselyen  stucken,  hi 
waers  eght  om  xx  se.;  en  quame  hi  niet  ter  derder 
waerheit ...  K.  v.  Antw.  1292.  It.  Heinrioi  de 
Wickere,  die  lach,  hem  andren  [hij  de  tweede], 
in  ser  Braems  casteel.  St.-rék.  QeiUj  226  (1337). 
Op  den  anderen  dach  Tan  december.  Óodsh.  jBntM., 
reg.  H.  no.  266.  Cijne  vfi.  534,  a.  1360.  Up  den 
anderen  dach  Tan  september.  C^ende  Ckartb.  113 
(1397).  Het  ne  ware  dat  [tgraen]  boTen  den  ande- 
ren maendach ,  niet  Teroocht  sijnde ,  int  coorenhuus 
blcTe  staen,-  dan  soudt  anderwaif  den  lepel  Toor- 
seit  moeten  ghcTen.  Ds  Yl.,  Aec.  19  (1417).  üp 
dat  d'officier  de  Toirs.  eerste  leteren  niet  en  obe- 
dieert,  zo  zend  men  hem  eene  andere  en  eene 
derde...  O.  v.  Aalêt^  blz.  416,  a.  10,  onUr.  1457. 
Men  Tindt  yierderhande  serTituten :  ierstwerff .... 
Ten  anderen  male  Tynt  men  serrituten  oft  e\jgen- 
heijd ,  die  de  erTe  den  persoon  sculdich  is . . .  Ten 
i^en  male...  T.  D.  Tav.,  50  t^.  Yan  dien  daghe  in 
xiiy  nachten  sal  hi  noch  also  doen  en  segghen: 
dits  dander  gebodt,  en  daemaer,  OTer  xiiy  nacht, 
80  sal  hi  noch  also  doen,  en  segghen:  dits  tderde 
gebodt;  wilder  yement  naerhede  ane  heesschen,  hi 
comme  te  sgnre  naerhede.  Leent.  t.  1528,  56.  Oft 
gebeurde,  dat  deselTe  Trouwe  herhoude  en  sy  by 
haren  anderen  man  oock  geen  kindt  en  hadde, 
en  haren  anderen  man  oock  aisoo  yóóx  haer  storre, 
Boe  sullen  nochtans  haers  iersten  mans  patzimoniele 
goederen  TOorschreTon  comen  totter  Trouwen  naeste 
er£Pgenaemen  naer  haer  doot.  C.  v.  Dieet  ^  YIII,  4. 
Soo  wanneer  de  stadt  haere  bu^tenpoorters  be- 
schrijft op  haer  poortersrecht,  en  dat  dié  metten 
eersten  brieff  niet  en  oommen, . . .  soo  worden  die 
metten  anderen  oft  tweeden  brieff  wederom  beschre- 
Ten.  O.  o,  AnUo.  eomp.  Y,  t,  2.  Sulo  wgf  brinct 
kinder  Toert  In  dander  maent,  als  men  hoert. 
Vr.  ham.  t.  741. 

AND£K,  b^T.  Tnw.  JSSm  amdefy  iemand  andere, 
fr.  fu»  amirej  qmelqu'fiM  d^amire,  amirmi.  Ybbdax, 
409.  2).  II  Wie  andren  logenstreent.  K.  e.  AnUo., 
1292,  a.  1.  Die  andren  quetste,  lo.  a.  6.  Die  den 
anderen  Termincte.  Ib.  Die  op  andren  tiocke  rer^ 
segde  wapene.  12.  Wie  den  anderen  stake.  14;  Ten 
anderen  [«2.  tweede  art.J,  ten  tweede,  fr.  eeeou' 
dement.  Te  weten.dat  een  bastaert..  Ten  ande- 
ren, dat  800  wanneer  eenioh  kenneiyok  ongeTal 
gebeurde.  C  v.  Dieet,  priv.  15  mei  1509. 

2)  Bij  den  anderen,  t^^ader,  U  tomen,  ver- 
gaderd, fx.  eneemhU,  aeeemUé.  \\  In  Tyfthien  jaeren 
daer  te  Toren  noyt  schoonder  hoop  toIcx  by  den 
anderen  en  was  gesien.  Piot,  Chran*  107. 

ANDEUDACH,  zn.  m.  Tweede  dag,  fx.  densième 
fonr.  II  Karele  was  acht  iaer  graTe  en  doet  ghesle- 
ghen  up  den  ander  dacn  in  maerte  anno  Domini 


duust  een  hondert  en  zeren  en  twintich.  Jajt.t. 
DiXMTiDS,  54 — 55. 

ANDERHALF ,  telwoord.  JBen  en  kalf,  fx.  m 
et  demi.  ||  Dewelke  Tgftien  scaelghe  [schellingen] 
soe  [zij]  heeft  besettet  en  bewijst  up  ^i»«^<w»ii^if  ghe- 
met  lants . .  17  aug.  1290. 

ANDERLINCK,  zn.  m.  Aahtemeef,  neef  in 
den  2«n  graad ,  kind  Tan  een  Tollen  neef  (^  eene  ToUen 
nicht,  tt.  eomtin  etme-germaim.  \\  Dander  [pomt], 
dat  hi  ware  maech  der  partie,  rechtsweere,  of 
anderlino,  sal  niet  gelooft  zyn,  of  het  en  ware  Tan 
maeohsibbe;  die  es  men  sculdich  te  piouTene  metier 
zibbe.  Leenr.  t.  1528.  Gt.  ij  r».  a.  2. 

ANDËBS,  byw.  1)  Andere  geeegd,  met  ander 
woorden,  fx.  €Êmirememt  dit,  en  d^antree  mote  on 
termee.  ||  Hoe  een  tochter  oft  tochterèse  [*t]  tocht- 
goet  regeren  sal  Tan  'tholt,  oft  anders:  welok  holt 
men  in  trecht  hilt  toot  haórt  oft  weeok  holt.  C.  gr. 
Loon,  I.  55,  a.  86. 

2)  Met  „dan**,  goTolgd  door  eenen  afhankeiyken 
byzin:  behidve,  tentij,  fx.  eauf,  ei  ee  n'eet  qne. 
II  Alle  gehuwede  persoonen,  man  enwyff,  moeghen 
alle  contracten  vaUde  passeren,  en  syn  myt  alle 
momborien ,  anders  dan  dat  de  man  blyft  momboir 
Tan  synder  huysTrouwen.  C  v.  Antw.  1545,  X.  9. 

Anders  worden  dan  te  passé,  mOeer  wor* 

den,  eterven,  fx.  empirer,  momrir.  ||  Hy,  deposant 
[chirurgyn],  kennende  d'oude  ziekte  Tan  denzelTen 
Gheleyn,  zeyde  dat  hy  wel  zoude  dienen  teraedere 

ghelaeten  te  zyne,  zonder  nochtans  daeranne  te 
urfren  commene,  OTermits  hy  ghoTanghen  was, 
om  dies  gheen  Terantworden  te  hebbene,  indien 
'tanden  met  hem  ghewierde  dan  te  passé.  TVow- 
hiee  relig.,  I,  150. 

ANDERS  8UNDEB8  WAERE,  byw.  De  be- 
teekenis  is  wel  eiéere,  fx.  aiUearei  „sonders"  sohynt 
ter  Torsterking  Tan  „anders"  te  dienen.  ||  Soo  Tem 
eenich  porter  waer  die  eenen  anderen  porter  Tan 
lyf  en  goet  aensprake,  anders  sunders  waare  dan 
in  der  Toors.  baincke  Tan  Megem,  die  waer  den 
heere  op  ses  pondt.  C.  v.  Megkem,  Oork,  t.  1357, 
a.  15.  Anders  waer.  Ib.  a.  18.  Zie  An>BBSW^SB. 

ANDEBSDAECHS,  DES—,  met  sterke  Terbui- 
ging  Tan  het  byT.  nw.  ||  Als  men  Tersschen  ae^ 
Tesch  sandersdaeghs  ter  marot  brenght,  soe  zal 
men  daerbi  zetten  een  banire  op  enen  stee,  twee 
ellen  lanc.  Kh.  v.  Dieet,  A.  r.  35.  Als  men  Tor- 
Bchen  zeeTesch  des  anderadaeghs  ter  merot  brengt. 
Ib.  £n  OTer  deghene  die  dies  niet  en  ghelden  msioh 
men  des  andersdaeghs  daghen.  Ib.  38.  Die  syn 
ghelaegh  niet  en  ^taelt  sandersdaeghs  Toer  der 
nonen.  Ib.  52. 

ANDERSTONT,  byw.  Nadat,  eoodra,  fr.  «ywit 
qne,  atteeii^  aprèt  qae.  ||  Naer  *sdeposants  beste 
onthout,  en  midts  di^  den  deposant  Tertroo  ander- 
stont  dat  de  presentatie  [eener  inschryTingslgst] 
Tan  eenen  yeghelyck  by  den  predicant  gheteeokent 
was ,  zo  wierdt  den  deposant  oorts  daemaer . .  ghe- 
TTamfat  wat  hy  daertoe  contribueren  wilde.  TVow- 
hUe  réUg.,  I.  113. 

Eer  a — .  JSer,  aleer,  ahorene,  fx.  avani  fm. 
II  Dat  zy  InL  de  soldaten] . .  binnen  waeren  en  b»- 
gonsten  te  schieten  eer  anderstont  zoe  [zy]  ye- 
mant  ghewaere  was.  TrouNee  reüg.,  HL  22b. 

ANDEBSWAE.  Zie  AinnBSWAiB. 

ANDERSW  AER  (Anderswair,  anderswae,  anden- 
woe),  hijw.JSldere,  fx.  aüUemrei  \\  Yoort  mogen  wi, 
here  ran  Euyo,  mit  unsen  knapen 'en  mit  unsen 
Trinden  wel  Taren  helpen  en  dinen  dien  hertoge 
Tan  Brabant . . .  anderswaer  dar  his  te  done  hoTOt. 
Brab.    T.,  21   oct.   1286.   N^kt^  CM.  I  1.  Die 


AND. 


ANÖ. 


91 


tedoif   «hit    wSjn    die   leemran,  die  alle  dat  jaer 

èon  dl»  \iode  leron ,  hier  en  andenwaer  met  harer 

Imen  én   fsoedon    lerene.  JUêr  Kerslmih.  89.   Dat 

luemuxk   egeen   -wnlleweirck  maecken  en  aal,  noch 

doea  naaéken,  die  in  onse  lande  Tan  Megem  woon- 

aoblagh  sQi^  %  enderewaer  dan  binnen  oneer  atadt  Tan 

Megem.    C.   v.    Jtfi^ileai,   Oorib.  o.  1375  a.  18.  Zoe 

«y  hei  ai}|    men  Offt  Txoawef  die  eenen  gebannen 

pnaoen  nat   der  stadt  van  Sintmden  in  dereelyer 

ftadt  oft  Trijhmt  binnen  xQnen  hoijw  oft  anden* 

woe  onttult.   K,  v.    8t.-Truid0m,  1866,  a.  86.  Dat 

die  meestere  oneer  stat  van  Sentraden  tot  allen 

tiden  enelen  moghen  te  wapen  roepen,  die  ban- 

oloeke    loden    en   hore   banieren   brengen   op  die 

meRi  en  anderewaer.    O.    2a^,   17  mei   1898  a. 

18.  St^'Trmdém.  (De  nitgerer  liet  dmkken  ,^ndeni, 

waer*\  *twelk  naAnnriyk  eene  deohte  TertaJing  ten 

gevolge  had).  Dat  nyemant  in  den  name  off  van 

aeneÏTer  oneer    stat  wegen,  eonder  oom  scouteten 

en  der  orenter  raidteluden  oirloff  en  consent  en 

aal  mengen  slaen  noch  lajden  die  doek ,  noch  banire 

dragen  op  die  merot,  noch  oio  anderswair  in  der^ 

selTer  etat,  om  dat  Tolek  te  bemerene.  O.  I^Sge^ 

17  ang.  1417  a.  5.  Herek,  Hadde  de  man  anderswair 

goeie  genoeh,  aoe  waire  hy  scnldieh  te  snpplieren  die 

alimentctt    en  onderhondinge   van  Tnetaele   [zijner 

▼nmw].  T.  D.  Tat.  248  ▼*.  Yangen  en  setten  ter^ 

■tont,  eonder  hem  anderewaer'te  laeten  benaohten, 

in  oneen  gefenokniese.  O,  Li^,  11  dec.  1600  a.  22; 

ook  e.  82.  Ordineren ,  off  jemant  sich  onderwonde . ., 

noeh  oeck  eniger  anderen  materie  Tan  golt  en  sil- 

Tv,  die  andenwae  te  dnm^hen  dan  op  onee  mnynte, 

OD  aldaer  te  Terwercken.  Ib.  18  juli  lb%2,  a   8. 

ANDEBSWAERVEN.  Zie  ahdibwxbt. 

ANDEB8WARFB.  Zie  AirosBwnv. 

ANDEBSWEEB,  sn.  m.  Sloêdoerwani  ie  dên 
Sei  grmadt  mdtUntétf,  kind  van  êêm  voUêm  nmf  of 
eflM  eofle  ecdU,  fr.  oomtm  iêëu  dê  ffermain,  eouêim 
mmw-^ermam,  JHax  echter  het  w.  ^eef  *  de  beide 
betoekenieeen  heeft  Tan  neem  en  ooime,  komt  het 
one  TOOT  dat  .„andereweer**  richtiger,  [ja,  niet  eoo 
loiTer]  door  ,vi»hterkoiijn*'  dan  door  „achtemeef " 
soa  orergebracht  worden.  Ds  Bo :  Twee  persoenen , 
wier  respeeüere  grootTaders  of  grootmoeders  broeders 
of  raetera  sijn ,  noemt  men  Andersweirs.  De  ander- 
iweirB  sgn  de  kinderen  Tan  rechtsweirs.  ||  Deerste 
syn  broeders  ende  snaters;  die  ij  zijn  de  kinders 
Tsn  dien ,  die  men  int  Ylaemsoe  heet  „rechteweers**; 
die  iif  sijn  de  kinders  die  Tan  rechtsweers  coemt 
(jte),  ghenaemt  ,4mdersweers";  die  iiy  zijn  de  kin- 
dere, die  Tan  andersween  oomen,  ghenaemt  ,^er- 
deeween**.  Dx  Bo  (Th.  Tan  Herentals).^  Van  soenen. 
Toert,  enderswers  znllen  hebben. de  twee  deel  Tan 
dattre  blijft  naer  de  maniere  Tan  den  rechtzwers. 
Awieiu  eiee^.,  I  342  (1824).  Willem  Tan  Loo,  men 
hih  hem  al  Ylaenderen  doere  als  graTO,  want  hy 
wae  anderxweer  Tan  den  graTe  Kaerle,  en  in  iJ 
Trankerike  en  was  niemant  naerder  Tan  sibben. 
Jaji.  t.  Dmnmi,  54.  Alle  andere,  de  coUaterale 
oftTanbesiden,zyn  broeders,  snsters,  ooms,  moeden 
oede  oome ,  oode  moetjen ,  rechsweers ,  anderzweers 
ende  also  Toort  Leenr,  e.  VI,  c.  18.  Een  gronde- 
nare  beift  een  leen,  dat  hem  comt  Tan  zioen  Tader; 
hi  heift  eenen  broeder  Tan  der  moeder  zide,  en 
lyn  naeetw  maeoh  es  een  anderzweer,  of  derdzweere 
Tan  eradersside,  en  hi  steerft  sonder  hoir,  zyn 
leMl  sal  tooeommen  zinen  anderzweere  of  derd- 
zweere, diere  naeet  zy,  wyf  of  man,  en  ontghaen 
den  broeder.  Want  het  en  mach  niet  nten  ghe- 

iiMfate  gMn.  Jui  fmid.  Fl.  vetns,  c.  82.  Leettr,  v. 

IW8  !•.  b.  j.  T*. 


ANDEB8W0E.  Zie  aitpsbswaxb. 

ANDEBWAEBF.  Zie  aitdbbwsbv. 

ANDEBWAERFYEN.  Zie  akdbbwxbf. 

ANDERWARF.  Zie  avdbbwbbv. 

ANDERWEERF.  Zie  andebwbbf. 

ANDERWERF  (Anderweerf,  anderwaerf ,  ander- 
werf, anderswar£i,  anderswaerTcn,  anderwaerf  Ten, 
anderwerren),  byw.  7V»  itDêeden  ntdU^  fr.  wne  m- 
oondê  foiê,  powr  I0  dêuxième  foiê.  ||  80  wie  dat 
ghestolen  dmo  coept. . .  Die  anderwerf  gheetolen 
goed  coopt.  Lat.  Qm  teoundo  remJhrHvam  emerii. 
Es  oec  dat  zake,  dat  hy  derdewaerf  ghestolen  goet 
gheoocht  heeft.  K,  e.  Saffdare,  1264  a.  80.  Zo  wie 
Toor  den  baillio  en  scepenen  Terde  wederseide, 
sal  ghcTcn  den  heere  xl  schell.;  wederseide  hine 
anderswarfs,  zl  schell.;  derderwarf  itj  pt.  D>.  60. 
Eneweerf,  anderweerf,  derde  weerf.  K,  e.  Aniw, 
1292  a.  67.  (De  Bruss.  keure  heeft,  eenwerf,  ander- 
werf eö  derdewerf.)  Wie  stale  beneden  T^jf  scel- 
linge  weert,  men  soudene  tekenen;  Tonde men gete- 
kent,  en  anderwerf  stael,  hi  hadde  tlgf  Terlwert. 
K.  V.  JBruës.  1292  a.  17;  (de  Antw.  k.  heeft:  ander- 
weerf.) Ten  Torzoocke  Tan  LicTin  Lippens,  wierdt 
anno  1399,  by  soepenen  Tan  beede  de  bancken 
ffhewyst  de  moedere  anderwaerf  te  Tcrdeelene ,  om- 
dat claerUc  bleeck  by  oorcondsoepe,  dat  zou  [zij]  frao- 
deleoselick  Terdeel  ghedaen  hadde.  O.  e.  Oent, 
wmnitf  12  ang.  1899,  I  578.  Besteedt  dat  die  rich- 
tere aen  die  soepenen,  hi  saels  ghelden  iy  Ib.  En 
alsoe  anderwerTon  iij  Ib.  En  derdewerren  iij.  Ib.  Kh, 
e.  Diêst,  B  18.  Zo  eyst,  dat  wy,  de  zaeken  tootb. 
OTerghemerckt ,  n  ontbieden  en  bcTelen  zeer  ezpres- 
selicken  bij  desen,  dat  ghy  anderwaerfren  en  Tan 
nieows  doet  publiceren,  allomme  daert  behooren 
zal,  tplaccaet  etc.  Plae,  v,  VI.  24  jan.  1546.  I  702. 
Ben  man  ofte  wyf  anderwaerf  en  te  meer  stonden 
ghehowet  gheweeet  hebbende.  C  e.  Aud.  eah,  prim, 
YI  88. 

2)  Voortui,  vroeger  f  fr.  amparavani.  ||  Dat  den 
oostere  eenen  ondercostere,  weerdich  ter  zeWer 
oiBcie,  schuldicb  werd  te  hebbene  en  kiesene,  toI- 
ghende  de  oostomen  anderwaerf  daerop  gbehau- 
den.  Oends  Chartb.  182.  1  dec.  1420. 

ANDRIESOULDEN  of  BOERGOENSCHE 
GULDEN,  fr.Jlorin  8i.  André,  Gouden  munt  het 
eerst  geslagen  door  Philips  den  Goede,  in  1466, 
TOor  Braband  en  Limburg.  Zij  droeg  de  afbeelding 
Tan  den  apostel  Andreas  met  zQn  kruis.'  Yakdbb 
Ghijs,  Heriogd,  1, 147.  Zie  Plae,  v.  Brab.  Il,  524, 
588,  558,  574. 

ANE  en  zamengestelde.  Zie  aek. 

ANEBELT.  Zie  axkbilt. 

ANGEL,  zn.  m.  Term  in  de  bouwkunde.  || 
Item,  enen  bant  orome  den  groten  slotsteen,  met 
enen  oog  en  enen  angel  met  daken  (.'),  xrj  bod- 
dragers.-Batic.,  8,  Sulpiee  l,  8,  (1454). 

ANGEL,  zn.  m.  Zooals  thans.  Figuurlijk,  fr. 
aigmlUm.  \\  Alritu  Terwonneste  den  angel  des  dodes 
so  opdedeeto  den  gheloTighen  die  rike  der  heme- 
len. Oetijdb.  XYe  B.  21  t«.  Te  Deum,  Tu  devieto 
mortis  aeuleo. 

ANGELOT,  zn.  m.  fr.  anqeloi,  Eene  fransche 
gouden  munt  door  Lodewijk  HC  het  eerst  geslagen 
en  aldus  genaamd  naar  het  beeld  Tan  den  aarte- 
engel  Michafil ,  die  den  draak  Tcrslaat.  Ook  Tan  de 
stiSl  Thom  bij  Maastricht.  Yait  deb  C^jb.  Leenen 
198.  Zie  ook  Yebdav.  Er  werden  ook  angelotten 
in  Engeland  geslagen.  ||  Die  oude  anghelotten  Tan 
Enghelant,  gheslaghen  T'^r  den  jare  1542,  Tan  48 
in  't  marck.  Plae.  v,  Brab.  17  juli  1548,  II  474. 
Zie  ook  aldaar  de  Oork.  Tan  1611,  blz.  524,  en  nog 


92 


AND. 


ANT. 


684.  II  Hebbende  ooo  Tefstaen  dU  meft  do  nieuwe 
goaden  angeloten,  geteeokent  mei  eender  O^  in 
grooter  quAntiteyt  herwaeit&OTeie  bringbt.  Plaa.  v. 
VI,  16  Sept.  1649.  I.  621.  D^angbelotten  TUn  En- 
ghelant  met  de  O  op  *t  icbip.  Plao.  o.  BrA,  18 
mrt.  1683  n  684.  It.  624,  669,  674. 

AKGEBEEL,  sn.  (Hangerael?)  ||  Eenfe  8  stylen 
Toor  anghereelen,  lanok  18  Toeten,  groot  10  en  11 
duymen.  Audsn.  meng*,  IV,  ^41  (Gkmdttien . . . 
waerby  betteet  sal  worden . . .  bet  temmerwerek  en 
metsewerck  met  bet  reobten  Ttn  eene  naelde  oft 
peere  op  den  torre  Tan  St-Wouborgben  kercke  1619). 

ANGEBEELSTIJL  (HMdgereelstyi?)  |i  Item,  8 
angbereelstijlen,  lanok  24^/,  voeten,  groot  10  en  11 
daymen.  Ib.  142. 

ANGEBINGE  (Angberingbe),  zn.  ▼.  Zdiwr  Im»- 
wuuudiensif.  waarran  wq  eigentlijk  niet  weten 
waarinbij  bestond, fr.eoro^. Kil.  Bngber,  ingher. 
Angarioj  servUuê  eoaeta:  eomfmUio  imqma,  êxaoiio. 
Zie  MAian  D*AxKi8.  ||  De  tallia  uto  ezactione 
et  angaria,  yalgariter  dicta  ênffkêrin^kê.  Cari.  8. 
Tnmd.,  8  jan.  1290  n*.  186.  Super  eo  quod  ipse 
dominuB  de  Dieet  dicebat  se  qnasdam  angariae  seu 
aerriciam  qaoddam,  quod  yulgariter  dicitur  engkê* 
ringhêf  poese  petere.  Ib.  n^  186.  (De  nitgerer 
neemt  den  yader  roor  bet  kind,  waar  hij  op  ^'■^i*' 
ria''  aanteekent:  Da  flamand  tn^eriitgê,  corvees).  De 
angariamim  preiêstaHo  was  ook  in  bet  Bomeinscb 
reobt  bekend;  zie  LxxicoK  Schxllxbi,  b\j  wien 
bet  ^missobien  de  yroondienst  was,  dien  onderdanen 
aan  de  vorsten  bewijzen,  bij  Toorb.  voeren  of  vrach- 
ten ryden,  om  een  boodschap  loopen  enz." 

ANIJL  (Annil),  zn.  Anijif  amii,indiffopUMUt  fr* 
tmUf  (Mir,  indigo,  ||  Annil  oft  indigo,  oomende  van 
Yenetien,  Portugal  en  Levanten,  de  100  Ib.,  in  vj 
Ib.,  vwi  X  Ib.  Annil  van  Barbaryen,  de  100  Ib, 
f»  iy  ïb.,  tmyi  iij  Ib.  ZtemoMckê  tol^  1628. 

ANIJS  (Annys),  zn.  m.  Anijs  ^  ft,  anis.  ||  Een 
bale  van  omtrint  iy»  Ib.  gt.,  op  een  Ib.  groote.  8ok(U- 
Hnff  V,  1661,  fo.  183  v«.  Yan  100  Ib.  zx.  so.  Tol 
9,  1697.  Annys  in  vaten,  pijpen,  saoken  oft  tonnen, 
van  elck  100  Ib.  gewiohts,  viij  gr.  Zeewmsekê  tol, 
1628. 

ANJUN  (Eynbuen  (««),  eijayn,  enguyn,  einjuyn, 
enjuun),  zn.  m.  4tfuin,  ft,  des  oiffmms,  ||  Dftt  egbeen 
vercooperen,  hetzy  van  beesten..,  van  keese..,  en 
van  gruender  pottagien,  als  cabujscolen,  rapen, 
peteroelie ,  worfÉelen ,  eynbuen  oft  van  anderen  vic- 
tualiën enz.  K,  V,  Brussel,  v.  1486.  Dat  loeo, 
engvvn,  noten  en  al  sulke  andere  penneweerde'. 
Ds   VL.  Ace,  30  (1494).  Loock,  anjun,  appelen, 

Seren,  enz.  Flae,  e.  VI,  29  jan.  1649.  a.  1.  I,  363. 
ipen,  naveaux,  radijsen,  siüaden,  eynjuyn,  appe- 
len, peren,  noten.  Plao,  e.  Brak  6  nov.  1620. 1,93. 

ANJUNSABT  (Ei^jnynsaet),  zn.  o.  Tol  op  de 
Zenne,  1436—1631. 

ANCKEBGAT,  zn.  o.  fr'.  trou  d'anore.  ||  Stelle- 
gaten.  Men  sal  meten  voor  den  werokman,  voor 
ieder  stellegat,  twee  voeten,  en  elck  anckergat, 
eenen  voet,  en  ook,  voor  elck  spreenwgat  ofte  mus- 
gat, oock  eenen  voet.  Plao,  v,  Brah,  16  jan.  1706 
a.  67. 

ANCKEBGETAUW.  Anker  en  uxU  ertoe  be- 
hoort f  xisehgereedsehap  ^  h,  anere,  aoee  ce  qui  s*y 
rcUtache,  engins  de  pSdke.  ||  Dat  niemandt  hem  en 
vervoordere  in  de  voors.  rivieren  te  viBsoben  metten 
voors.  anckerschepen . . . ;  op  de  boete  van . . . ,  en 
verbuerte  van  de  schepen  en  anokergetauwen.  Plao, 
V.  VL,  31  juli  1627,  a.  1.  II,  381. 

ANCKEBHOOT,  zn.  onz.  AnkerHoofd,  fr.  têie 
d'ancre,  \\  Ben  eyghelyck  mach  tymmeren  eü  met-  1 


sen  opt  duytersto  Tan  synder  erven,  efi  soe  nae 
eens  anders  erve  alst  hem  belieft,  maer  moet  als- 
dan op  syn  uyterste  blyven,  syn  aaekerhoodt  bin- 
nen synen  muere  houden  en  intreeken.  O.  e.  AnêWkj 
1646,  YIII,  14.  Alsdan  beeft  en  behoudt  de  ooo- 
pere  van  dien  halven  muer  oock  derve  van  den 
eusidrup,  anokerhoofden,  noten.  Ib.  a.  48. 

ANCKEBSCHIPy  zn.  o.  Bootje  ooorsien  «o»  eem 
anker,  ft,  barqme  pomrvwo  d^mne  amote.  Zie  AiroKim*' 

ftBTAUW. 

ANLAME.  Zie  alaix. 

ANNICHILEEBEN  (Anitcbeleien),  bedr.  ww. 
Teniet  doen,  fr.  amnuler,  \\  Tot  deenre  [I.  dienre] 
tyt  dat  by  der  partyen  genoeeh  gedaen  beeft  en 
die  inhibieie  gheannicbileert.  K,  e.  8l.'Trmdon^ 
1366.  a.  71.  Haer  wel  es  te  wetene,  dat  wy,  soe- 
penen voors.,  machtich  blyven  en  almaobticb,  al 
dese  voois,  ordonnantie  en  elo  point  zonderlingfae . . 
voort  te  meersene,  te  minderen  ofte  al  tuutehe- 
leeme  en  te  nieuten  te  doene.  Aoad»  dPetrékéol. 
1866,  bis.  288.  11  juni  1600. 

ANNIL.  Zie  avul. 

ANNULEEBEN  (de  oyrs),  bedr.  w.  Beroenon, 
fr.  spoUor,  II  Oock  mede  soo  is  recht  van  oon- 
flscatien  een  recht  aeer  odieux,  ghecorrigeert  jwre 
noeissimo  Anotentieorum  in  alle  stueken,  uytffsdaea 
in  erimine  lesae  mofestaiis,  Bnde  die  redene  die  is, 
want,  confisquerende  het  goedt  van  den  gheoon- 
demneerden,  men  annulleert  de  oyrs,  en  men 
neemt  haere  successie,  hoewel  dat  sy  niet  misdaen 
en  hebben.  Leent,  v.  VL,  e.  66. 

ANSIEL,  bn.  Bijtonderst,  fr.  prinelpaL  ||  Dal 
men  vortaen  allen  gespleten  ende  belasde  heerge- 
werleei\en  (sie),  die  by  helder  [houder]  derselver 
lenen  werden  vercocht,  sal  der  belder  oft  proprie- 
taris  van  den  ansiel  oft  principael  leenen  binnen 
jaers  mogen  lossen.  O,  gr.  Loon,  I,  bis.  8.  M^.  do 
1648,  a.  7. 

ANTENEUS.  Zie  Aimiroofl. 

ANTENOOS  (Antenois,  anthenou,  aotenens, 
antemeus),  zn.  Vuehjes  eoM  een  jaar  omd,  fr. 
poiseons  dun  an.  La  CubvS:  Antenois,  que  eet 
(fust  om.  s'Abst:  Anten,  van  over  een  jaer,  tja- 
rent.  Antenois,  van  tjarent.  Okoee  mntenoiee.  Een 
dinck  over  een  jaer  oudt.  Dttfik  et  LABOVLATBt 
Anian ,  Fautre  amUe ,  Van  dermor,  —  Antennnses  somt 
hestes  d^antan,  e,  4)  «2.,  de  fUie  d*un  om  d^aage. 
AnieneoM»,  jeunes  earpes  d^un  au.  Gout.  de  Haimamt^ 
t.1.  CHoesaire,  ||  Item,  ghecóeht  IVt^  anthenoys, 
omme  mede  te  spysene  de  veste  van  der  stede  toa- 
schen  de  Nederwijepoorte  en  de  doosterpoorte,  coete 
iij  ib.  Ninove,  8t.*rek,  1478.  (Sen  onzer  taalkun- 
dige waaghalzen  vertaalde  het  w.:  poissone  gromde 
ooMme  la  moui,  xiesdkem  een  hand  grooij.  Als  dat 
deselve  verweerders  de  voirs.  viveren  gehouden  soude 
wesen  te  latene  ten  eynde  van  der  voirs.  jairsobai- 
ren  van  tweelff  jairen  gelgck  by,  verweerdere,  die 
aenveerde,  te  wetene  wel  en  loffelyoken  gewraoht 
en  gespyst  met  anthenoisen,  gruwen  {Mers  grau- 
wen] eü  met  bueren  vorsselen.  BijketÊfek.  Leonh. 
V.  Brah,,  Patiueren  $  Moens,  1634.  Bnde  is  [een 
tocbtenaer]  gehouden  deselve  [vyvers]  « . .  behoor^ 
lyck  te  spysen  met  antenois  en  grauw.  O,  o.  Brmss. 
1607 ,  a.  268 ;  juwUmhus  pisdbms  faoere,  zegt  Ohbib- 
Tuv.  Belangende  de  vyvers  en  wallen,  waerop 
men  karpel  queeckt,  den  afgaenden  pachter  sal  den 
vollen  kaerpel  vermogen  te  visschen  vödr  Eecwvond 
dat  synen  pacht  expireert,  éh  daerop  moeten  laelen 
het  spyssel  van  gruy,  bollaert  eü  antemeus,  't  gone 
volgens  de  breide  nootsaeokelybk  is.  O.  o.  Aud, 
2e  D.  498.  26  sept.  1767  a.  27. 


ANT, 


ANC. 


M 


ANTOR  (Enter),  Toegw.  hcL  mOmi^.  Of^,  tf, 
fr.  om  hiem — ,  cm.  \\  lo  en  bid  Di  niet  omzonne  of  om 
nwna  o€  om  Bteórrsn;  mar  ie  bid  Di  om  die  won- 
den. Wat  maeht  bedoden?  Da  biste  van  den  won- 
den te  gheren  altoee  yrao.  Anter  beneme  mi  myn 
aakaeiüe  kfren,  of  want  mi  mijn  berte.  Htmd.  mmrk. 
86.  Oft  hy  wort  g0turbeert  in  de  pooeoeoie,  die 
bem  Tan  jement  anden  dan  Tan  den  richter  aen- 
eomen  ia,  en  dan:  (enter  bQ  wort  getorbeert  b\j 
Tiolenoien  ezpokiTen,  dftta  bQ  fbrtaen  Tn^ter  poe- 
■oarien  gheitelt,  —  en  dan  ooempt  men  hem  te  baten 
erimiDelije  en  eiTÜi}o, ..  oft  bij  der  me^nfmrH,  oft 
bij  der  oondioien  fortiTe  —  oft  hif  wordt  simpelüc 
ffUirbeert  bi)  eto.  t.  d.  Tat.  97  t*.  Bnde  om  in 
eender  sommen  te  weten  dat  ODdenobeyt  Tan  der 
pmiieian  Tm  den  delicten  en  misdaden,  aoe  suldij 
weten»  dat  die  misdadige ;  enter  hij  is  onder  sijn 
jairen  «d  [L  ofte]  boTen  sijn  jabren;  es  hy  onderzijn 
jairan  en  hy  goet  en  quaet  weet  te  Terstaen  en 
ondeneeijden,  dwelo  in  Latijn  heet  doU  captut,  soe 
wort  hij  gsponieert;  mair  die  richter  mach,  mits 
den  stels,  cue  pnnxoie  Terlichten,  es  hij  mesdadige. 
Ib.  169  T*.  Bs  die  misdadige  pièêë  eii  bejairt,  en 
ia  Taa  gesonden  zijnnen :  enter  die  orerdaet  is  oomen 
mijt  gedriibereerder  en  Toirdaohtiger  hertten  eB 
meijningen,  en  in  desen  gcTalle:  oft  hy  heeft  al- 
leene  gepegnst  dat  te  doen,  mair.. oft  hij  heeft 
dat  gepeijnet  te  doene  en . . ,  oft  hy  is  totten  wereke 
eomen  en . .  Ib. 

ANTERNEUS.  Zie  ahtevoob. 

ANTIECKSNIJDER,  sn.  m.  BêèUên^dêr,  fr. 
mtipiwmv,  ||  Aen  Willem  Tan  der  Borcht,  antyoq- 
Bjder,  heeft  Philips  Lemmeken  bestoet  te  makene 
alle  da  ehimgie,  die  eomen  aal  aen  het  sacraments- 
hajm ...  en  alle  Tereleeringe  Tan  onder  tot  boren. 
T^Bi^isrloo,  %\  (15S6).  *t  Oheen  dat  Mag^iel  tso 
Breda,  aotyoqsnyder  Tan  Breda ,  gemaect  heeft  aen 
da  windelgraet  in  die  kercke  te  Thongerlo.  In  den 
esnte,  xriy  kinderhoykens  (hoofdekens)  met  Tlogel- 
kens;  noch  Ty^*  [riJTe?]  ligghende  kinderkens;  twee 
stamide  kinderkens  boren  die  denre;  een  ptera- 
MJcga  Btaende  boren  die  denxe.  Ib.  88  (1548). 

ANTIKKRST  (Antekeerst),  sn.m.  De  tijtvan 
▲ntekeerat,  M  laaUU  oordeel,  kei  eindêdorwê- 
rsU,  fr.  la  «esvs  ds  VamUokrioit  la  fin  dm  momdê, 
\\  Bat  Tan  hem  [graaf  Bobieeht]  zonden  oommen 
alle  die  Tlaemsche  princen  toter  tyt  Tan  Anti^eerst. 
Jav  t.  Dmnms,  81. 

ANTCLEEDERBN.  Zie  hahtclesdsbiv. 

ANTONNEN  (Anthonnen),  sn.  (?)  ||  Eentonneken 
anthwmep,  op  ij  s.  Bekaitmg  v.  1561.  f».  190. 

ANTWERDEN.  Zie  aktwoobdiv. 

ANTWOORDEN  (Antwerden),  o.  w.  1)  Imêtaan, 
ftsfy  M^^sis»  esor,  fr.  répoHdro  de.  ||  Worde  meidaet 
[boet]  oewiset  an  dien  man ,  dat  dabt  den  scontete 
aBtworais  dies  mans,  jof  sins  deels  ran  der  mes- 
daet.  86  fefar.  1362,  a.  2.  Dat  hi  sinen  pant 
losaa . . ,  ofte  neen ,  men  sal  hem  nammeer  autwor^ 
den  Tan  dien  pande.  Lat.  rotpotutore,  K,  v.  ter 
fieU^  1266,  a.  9. 

2)  .^iUiDocM'dss  op  (eeue  klaeki,  —  tJt  re6hie)j  ir. 
répémdre  è  («as  plamte,  ^-  en  jfuHoe),  \\  Ben  poir^ 
tfli»  Tan  Dyest,  Tan  den  welken  jeman  hem  be- 
elaeeht,  die  en  is  njet  schnidich  tantwerden  bjn- 
Bsn  drie  genaehten.  K.  v.  Dieet  ^  1228,  a.  13. 
(yerL)  La^|n:  nmUo  modo  tenebUmr  reepomdere  soa- 
omreaiL  —  Eenmi  proonrenr,  die  in  eenige  saeoke 
heeft  geaatweort  en  geooniesteert,  is  gehouden  in 
deselTe  saecke  totten  egnde  toe  te  biyTon  dienen. 
O.  e.  Amim,  eomp»,  Y,  iij,  23.  Seripto  dient  men 
tsff  loUa  op  desa  maniere:  A  dient  aenspiaeek^  en 


oonolusie  eer^to^  doende  efi  concluderende  als  ia 
deselTo,  Teisoeckende  antwoorde.  Den  ghedaeghd« 
daeraen  Toldoende,  laet  stellen  ter  roUe  h^  naer* 
Tolghendes  Den  gedaeghde  dient  Tan  antwoorde 
eeripto,  doende  en  o6nclnderende  als  in  deselTe, 
Tersoeokende  repdique.  O.  v.  Dieet,  TZ.  rx,  20. 
Den  heesch  gedient  zynde,  sal  den  Tcrweerdev 
schuldig  syn  daertegen  te  dienen  Tan  antwoorde. 
a  e.  Aud.,  81^  {hmer\  19  febr.  1619,  a.  16. 

ANTWOORT  (Andworde,  antwoorde),  zn.  tt. 
Aeiwoord  op  eene  aamklaéki  of  eeaen  sissA^,  fr.  r^ 
wmee  d  asm  pUnmie  ou  urne  demaade,  ||  tip  den 
nesohe  diere  meester  Nidais  Torseit  toe  dede,  eik 
upte  andworde  diere  Sjmon  TOrseit  up  andwcfde, 
31  jan.  1287.  Efi  TOorts  aengaende  sjnder  ant- 
woorde en  defensien  gedaen  te  worden  des  behoo» 
ren  sal.   O,  v.  Dieet,  Oork,  v.  12  oct.  1499.  a.  3. 

ANCXT  (Anxt),  sn.  m.  1)  KwelUiÊff,  p^iO^ 
of  anffetige  toeetand ,  fr .  tomrmêmt ,  eituaiion  pênièlê 
OU  fieine  d^anxiiU,  \\  Dairom  te  sien  [Toorsien] 
was,  dat  dairom  noch  meir  disoordie  en  grote  quaet 
opstaan  efi  gesohien  muchten , . . . ;  om  te  Terhn»- 
dene  alsulcke  ancxte  en  sovge.  O.  lAêge,  10  juni 
1417,  a.  2.  8t.'Trmdmi. 

2)  Qenaar,  fr.  danser.  j|  Soo  Torre  jemant  die 
breucke  breke  die  Toor  die  breucken  ghenoegh  ghe- 
goet  ware,  oft  Terbnigen  ooste  in  den  lande  Tan 
Megem,  die  en  sal  men  daerroor  in  die  geranok»- 
nisse»niet  lejden . . ;  het  en  waer  dat  het  Ijf  aen» 
ginck;  soo  sal  men  hem  houden  alsoo  lange  tot 
ander  tjt  toe  dan  [dat]  die  schepenen  en  gheswo- 
ren  donct,  aae  hueren  besten,  dat  aen  den  an- 
deren lyf  egbeen  nojt  [nood,  goTsar]  en  is,  die 
daer  gewont  en  gequetst  is;  en  welcken  tjdt  die 
schepenen  en  die  ghesworen  des  dochte,  op  liaer 
beste,  dat  daer  egheenen  anzt  en  waere,  soo  sal 
die  heer  desen  man  wederom  uyt  die  ghcTUicke* 
niase  laten  gaen.  O,  v.  Megkem,  a.  13. 

3)  Oeeaar  vam  eekade,  veramtwoord^kkeidj  rieieo, 
fr.  rieque.  \\  Wellec  assiBc  si  solen  rerhueren  bmv 
ghen  en  opheffen  te  hoeren  besten ;  ghelden  se  meer 
dan  ghels  es  ooh  scout,  die  si  aculdich  sün,  han- 
dent;  ghelden  se  min,  dzaghen  daeraf  den  anxt 
en  staen  op  haere  aTentore.  Oork,  2  juni  1336. 
J2fl^.  eop.  eart.  P.  TÜj  t«.  Ook  20  febr.  1328.  Ib. 
£•.  crj  T«. 

4)  FrMi,  fr.  eraimte.  |)  Die  heilighe  anxt  dea 
Heren  bli.Tet  ew^ike.  GeHjdb,  16«  B.  Ps.  18.  T^ 
mor  Dommi.  Bijb.  e.  Dortr,  ds  rreese  des  Hearen. 
Dat  daerom  noob  meer  discoort  efi  groot  quaet  op^ 
staen  en  geschieden  mochte . . . ;  en  om  te  Terho* 
den  alsulcken  anxt  en  soige,  sj..  O.  LiSge,  17 
ang.  1417,  prooema,  Merd.  Anxt  en  Treese  en 
is  anders  niet  dan  een  ontsich  efi  bcTinge  des  hert- 
ten, comende  Tujt  saken  Tan  tegenwoirdigen  oft 
Tan  toecomende  perikel,  t.  s*  Tav.  93.  Tegen  den* 
geenen  die  in  eens  anders  gront  getjmmert  oft  ge- 
metst heeft  heymelje,  ran  anxte  dat  men  h«B 
Terbieden  soude.  Ib. 

5)  Verlietj  eekade,  fr.  perU,  préfudiee.  ||  Welke 
pointe  efi  assisen  Toers.  die  rentmeesters  selen  Ter- 
hueren  mogen  en  opheffen  ter  stat  behoef  te  horen 
beste;  -ghelden  se  meer  dan  sghels  es  ocht  scout ^ 
die  si  schnidich  sün,  houden;  ghelden  se  min» 
draghen  den  ancxt  daeraf  en  staen  op  hare  aTei^ 
tnre,  gheiyc  den  anderen  assisen,  die  si  T«n  onsein 
Toerderen  efi  Tan  ons  hebben  beseghelt.  Oork» 
26  oct.  1336,  Dieet,  Ine.  n^  31.  Soe  waer  dat  man 
oec  wiste  openbaer,  dat  dese  Toers.  dekene  efi 
ghesworene  haren  eet  niet  wael  en  hielden,  dia 
sj  ghesworen  hebben »«om  anext  efi  cm  sorghe  der 


94 


ANC. 


APO. 


gemeinre  galden  goet  te  Terhueden.  Sermenit ,  Bei^, 
V.  omtr.  1412,  §  5. 

ANCXSTELIKE,  bijw.  Op  eene  mvestélijkê  vfijte , 
fr.  d'umê  mamière  eff\rayante.  |)  Ontrent  de  ses  hne- 
ren  sayonB,  soo  wart  men  up  de  stede  stormende 
«noxstelike  xeere;  en  dinghelsohen  weerden  hem 
seere.  Ol.  t.  DixinrDX ,  19. 

ANCXTENEEBËN,  bedr.  ww.  Beai^Hiffen;  ft. 
êffhtjfêr,  mêiire  dans  Vonxiété,  \\  Die  yemanne 
jaecht  daer  hi  tiegen  in  yreden  leeght ,  ocnt  enxte- 
neerty  alse  te  slanie  ooht  te  quetsene,  nels  ghelden 
X  Ib.  Kb.  e.  Diesif  B  16.  Die  den  anderen  enxte- 
neert  met  scietene,  saels  ghelden  xr  st.  K.  lakeng. 
JHêsi,  188S,  a.  131. 

ANCXTENEEBINGE,  en.  tt.  BoarnggHgiMg,  fr. 
aetion  éCipomoanUr.  j|  Oft  dat  hy  openbair  doot 
yyaat  is  yan  dengeenen  daer  hij  tegen  geproduceert 
wordt,  mits  openbairen  dreijgementen  oft  anxtenerin- 
gen  by  hem  yoortgestelt.  t.  d.  Tat.,  370  ▼*. 

ANCXTVOUDICHEIT,  m.  tt.  Anggt,  ft.  on- 
goiêês.  II  lo  aenbede  die  bangicheit  en  anxtroadioheit 
^ns  alresnetsten  herten ,  doen  dyn  lyden  aenstaende 
was.  Bond.  ntêrk.  44  y^. 

ANCXTLICHEIT,  m.  yr.  Ai^H,  henamodheid^ 
tweUing^  fr.  amwiéUy  amgoitêê.  ||  Ghif  ons  de  Here 
yan  hoerre  \nl.  der  H.  maagd]  ^ehoechnisse  yer- 
bliden,  dat  wi,  oyermits  hoerre  goedertierenre  be- 
den yan  alie  aenstaender  anxtUcheit»  yan  den  ewi- 
gen  dode  en  yan  allen  qnalen  moten  werden  ye1^ 
best.  GMijdb.  16«  E.  42  y«. 

APAI8IERERS,  zn.  my.  Ook  Paisanters,  paisier^ 
resy  paysiers,  paismakers.  Zie  Paisixsb.  Bewredi- 
S^rt,  vndemaktrty  hemiddelaart  ^  fr.  apaUêurtfpa- 
eifieaUurt,  mSd/utieuirt.  Andsn.  mmig.  II,  67. 

APEEBT  (Appeert),  bn.  Onbnchaamd^  fr.  tm- 
pndenij  eff¥onté.  La  Crmirs:  Apert.  ||  Omdat  sy 
soo  beroerlio  en  oneerlic  gheleen  hadden . . . ,  en 
onder  andere  den  snppier  int  sGhrayen  Gasteel . . , 
een  appeert  man,  die  gheeme  bg  syn  snoere  was. 
BêT.  i^dên,  III,  252. 

APLAIN,  sn.  ons.  Int  aplaiüf  opmAaarl^h^ 
fr.  pMiquement.  \\  *s  Ghrayen  nedkamer  yan  Ylaen- 
deren.  Naer  dien  yersoackene,  daden  soepenen 
romen  de  camere.  En  weder  inoommen  synde,  soe- 
penen wysden  int  aplain,  met  openen  cameren, 
die  yan  Audenaerde  tharen  yermete,  eerst  te  doen 
Indene  in  de  oamere  ons  gednchts  hoeren  rade, 
dat  sy  ghenseert  en  in  possessien  waren ,  dat  men 
te  Hoerenbeke  en  eldre  binnen  den  lande  yan 
Aalst  huerlieder  brieyen  yan  yerbode  gheobedieert 
hadde.  Setg.  Uns.  II,  801  (1407). 

APOBTE  (Apoert,  aport,  appoort),  sn.  Vr^wUUg 
geschenk y  ójfirande  aan  geesiel^  gestichten,  fr. 
don  voUmtairCj  qff¥ande  è  des  Jbndations  pieuses. 
II  Obyentiones,  que  ynlgo  dionntor  apoert  f  et  qne 
ibidem  eyenirent  in  pecnnia,  cera,  lino,  oyis  et 
qnibnsonmqcie  rebus  aliis,  per  mambnmos  dicte 
oapelle  de  Berbrao,  cedent  in  utilitatem  edificio- 
mm,  luminariorum  et  aliarum  neoessitatnm  diote 
oapelle.  Cart.  8t.  Trond^  22  noy.  1808.11.  bis.  431. 
II  Ontfimo  yan  den  apoorte  yan  den  graoien  en 
pardoenen,  die  gheottroyerd  sin  bj  den  cardinalen 
tan  Bome  eto.,  en  bi  den  bisscop  yan  Doomioke 
gheoonflrmeert,  en  dertoe  ghegheyen  xl  daghen 
pardoens,  ten  outare  yan  Onser  Yrauwen,  sieh- 
tent  kersmesse  anno  xlyiij,  tot  kerssayont  xlix, 
xxij  Ib.  yiij  se.  par.  Bsiiubt,  I,  664.  8i.-rek. 
1468 — 69.  Öntlaen  yan  apporten  yan  boter,  ylas, 
woUe,  gonden  ringen,  was,  enz.,  Ixxiig  Ib.  j.  se. 
iiy  den.  par.  Ib.  666.  £sü;.  1667 — 68.  Ontfiuic  yan 
i^yporten   en   giften   to4  reparatie  yan  de  keroke, 


yan  ylas,  graen,  ene.,  yüjo  xxxii\j  Ib.  TÜj  so.  yij 
den.  par.  Bek.  1689—90. 

APOSTAET,  m.  m.  AfwUige,  renegaat  ^  fr. 
apostat.  II  Yan  den  appost«ten  soldy  weten  dat 
apostasie*  is  te  semn  een  onbillioke,  geoke  oye^ 
daet,  en  eenen  ustant  yan  goeden  yoiraemene. 
T.  D.  Tav.  76. 

AP0ATA8IE.  Zie  apobtast. 

APOSTEL,  sn.  m.  fr.  apótre.  Het  was  een  ood 
gebroik  in  de  kerken,  e»  het  bestaat  nog  hier  en 
daar,  dat  men,  op  Witten  donderdag,  de  yoeten 
yan  twaalf  arme  ouderlingen  wasohte ,  ten  aanden- 
ken yan  de  yoetwassehing  der  apostels  door  Christus, 
en  dat  men  hun  brood  en  fijn  gebak  uitdeelde. 
II  Betaalt  Jan  Oolpaerde,  witten  donderdMhe,  yan 
orakelinghen  omme  die  apostelen,  en  &ermede 
men  sopte,  iiij  se.  yj.  d.  par.  Bbxbbt,  IY,  644 
(1464).  Betaalt  witdondeidaghe,  yan  crakelmghe 
en  yan  bioode,  daermede  dat  men  sopte,  en  om 
de  apostels  te  gheyene,  ii^  so.  par.  Ib.  646  (1467). 
Betaelt  an  Jan  Blomme,  baoker,  op  den  19«b  april 
1668,  yan  derthien  witte  broon,  om  te  deelen  aen 
de  apostels  op  den  witten  donderdach.  Ib.  646.  (De 
nitgeyer  toekent  aan,  dat  de  persoon,  die  Judas 
yerbeeldde,  twee  brooden  bekwam,  yanwaar  hier 
het  getal  dertien.) 

APOSTELEN  (Apostoli),  sn.  my.  Mmroepsbrie- 
MM ,  fr.  lettres  d^appd.  DüFnr  et  Laboulats  Apos- 
tres,  lettres  qne  U  jnge  dmquel  ü  est  appeU  baiUe 
è  Vappdantf  adressant  an  jnge  par-deiani  Ugnd 
eortira  VappeL  MAiavB  d^Abhib:  ApcsioUf  Ds 
liAiTBièBB ,  Apostres.  \\  Om  dan  yoirt  te  weten  wat 
apostelen  sgn,  soe  suldy  weten  dat  apostelen  syn 
eenderleye  [eene  soort  yan]  letteren  yan  oorter  fat' 
men  en  weerden,  weloke  seriftuere  noohtans  niet 
en  is  yan  der  subetancien  des  geriohts,  daeraen 
dat  [waarby]  men  appelleert,  instruerende  yan  den 
yoimemen  des  richters,  en  int  corte  begrypende 
die  ciroumstanoien  yan  der  geheelder  s^en  yaa 
appellaoien ;  en  syn  geheeten  apostden  nae  de  Grieoxe 

rke,  dair  dat  woordt  yuyt  gesproten  is,  en  is 
9  yeele  te  seggen  als  ,,een  oyeiseyndige  totten 
oyersten";  en  die  «poetelen  behoiien  te  begrijpen: 
wlje,  yan  wat  richter,  tegen  wijen,  wairaf  en  yaa 
wat  saken  men  app^eert.  Solen  oio  begrypen  oft 
diegeene  dair  men  af  appelleert  der  appellaoien 
defereert  oft  nget,  dats  te  yerstaen:  oft  hy  die  ap- 
pellacie  toelaet  en  teyieden  is  dat  die  gedaen  wort 
oft  niet,  en  waiiomme  dat  die  yoirser.  geappelleerde 
dyer  defereert  oft  niet.  t.  d.  Tat.  891  y*.  Ben 
appellatie  wort  deeert  met  ij  manieren;  swygende, 
by  lapse  en  yersuympten  en  yerstrykinge  yan  den 
tyde  yan  yerheffene  oft  apostelen  te  yersuecken,  en 
expresseiyo  oft  cmenbair,  by  renunoiaoien  yan  der 
appellacien.  Ib.  849  y^.  Yan  alle  yonnissen  yan 
subalterne  bancken  appelleert  men  aen  borghemees* 
teren  en  schepenen . .  Sonder  dat  yan  noode  sy 
apostoloB  oft  brieyen  yan  oorioye  yan  den  reohtar 
a  qno  daartoe  te  yerweryene.  C.  e.  AsiÊw.,  1682, 
Lxx.  1 ,  3.  Om  d'appellatie  te  genieten  en  saeoken 
alhier  tot  kennisse  te  brengen ,  en  is  niet  yan  noode 
daertoe  apoetolos  oft  brijen  yan  oorioye  yan  den 
rechter,  daeryan  geappelleert  wort,  te  yerwerren. 
O.  V.  Antw.  comp.,  Y,  xy,  6. 

APOTHECABIS  (Apróthecaris),  sn.  m.  Apotke- 
kar,  fr.  apothicasre.  \\  Die  eenen  anderen  slaet, 
moet  den  cimrgyn  betaelen,  en  oiok  den  medeoyn 
en  appotheoaris.  C.  e.  Antm.  1646,  II,  82. 

APOTHEKE  (Apteycke),  sn.  y.  Fig.  ft.pikarmaeie. 
II  O  ghebenedide,  elorioee  jonofronwe  «fi  maxtelap 
resse  sancta  Eatherma,...  o,  du,  blo^jende  roae 


APO. 


APP. 


% 


ÓM  paxadis  en  lerende  apteyoke.   BéMb,  16«  E., 
130. 

APPEELEK,  APPXELKBVB.  1)  Klokfeê  vem  dem 
Itkr  af  Hokkemap^Ly  waarttm  Met  spd  hit  staan  tUr 
wr  tm  kartr  omdérdede»  mtiê  een  demUfe  vooraf 
gnaiy  apd  door  Msicbxt  den  voorelog  genaamd. 
Zie  Ds  Bo  ▼«  WeUer;  fr.  eloeheliee  du  earUlon 
ieni  Ie  jeu  oMMMOf ,  par  un  peiU  air,  la  eomnerie 
ie  Vheure  et  de  eee  eMUvieione.  ||  Ben  olocghietere 
yen  Mechelen,  op  rekeninghe  Tan  den  ghietene  en 
lereran  fan  den  seefeien  appeelen  up  't  beelfioot, 
boren  *t  gnendt  dat  hy  weeh  heeft ,  ye.  xlQ  Ib. 
DenielTen  Mahieu,  Taa  dat  hj  betaeld  heeft  den 
èbegfaiaten  np  rekeninghe  Tan  den  ghietene  Tan 
dan  appeelkina ,  i^c  ü^zz  uy  Ib.  Mahieu  de  Gboote , 
Tan  dat  hQ  betaeld  heeft  Franooys  Soncke  Tan  den 
eoope  TSn  ij  ponden  fijn  jnghels  tin  om  de  appeel- 
ken  Tan  der  stede,  liig  Ib.  xQ  b.  Tpriana,  I, 
67.  Qiaderek.  o.  1643/4. 

8)  OfToepimf  Un  wedtirijdet  appÜ^  waareckijnlijk 
door  kk  opeüèen  vam  een  hoedje,  fr.  dSfi,  provoea-' 
HoUf  apparemm»Êni  en  arboratU  mn  ehapeau.  Zie  La 
CvBJn  AppeL  il  Den  26  aagnsti,  was  met  trompette 
gheboden,  dat  men  op  de  straeten  niet  en  moohte 
daaaen,  gheen  hoeden  noch  appeelen  ophanghen. 
Beiff.  Mue.,  Ylll,  426  (1687). 

3)  Jippel^  appeUaüê,  beroep  op  eene  hoogere  reehi» 
honk,  fr.  reoomre  è  mn  juge  eupérieur.  |)  Dwason 
appèl,  xooala  thans,  ongegrond  beroep  f  ir.  f oletppeL 
Werd  ook  «gecke  appel",  ^toI  appel'',  ,,qnade" 
en  ,yonwyBe  a — "  senaamd.  )|  Dat  die  wethouders 
Taa  Breda  wel  hebben  gewast,  en  den  Toirscr  B. 
qoaTjc  geappelleert;  hem  dairomme  oondempne- 
rende  in  dp  oosten  Tan  der  saken  Tan  appellaoien, 
die  'taxacie  dairaf  den  Hoto  gereserToert,  en  Toirt 
jn  de  amende  Tan  den  dwasen  appéL  T.  i>.  Tat., 
882  T*.  Btaende  hnerlieder  [« j.  Tan  twee  subal- 
tcme  banken]  gewysde  en  aententien  ten  betrecke 
en  reformatie  Toor  soepenen  Tan  Audenaerde ,  mette 
boete  Tan  iüj  Ib.  pansis  orer  tfriTol  appel.  C  v. 
Jmd.  eak.  prim,  1  37.  Yan  .weieken  Tonnisse  geap- 
pelleert wart,  en  wart  bjj  den  hoofde  geseijt  wel 
gewast  en  qnaiyc  geappelleert,  en  die  Xombaerd 
geecndempneert  in  die  oosten  en  in  die  boete  oft 
bmeeke  Tan  geeker  appellaoien.  t.  s.  Tat.,  44. 
Dat  eoo  wamlee^  den  geïnthimeerde  suloken  ghe- 
m^neeliftp  Tan  remedie  Tan  appellatie  oft  refonna- 
tie  genietende  ware,  sonde  insgêmckB  mogen  gecon- 
daimieert  worden  in  d'amende  Tan  de  quade  ende 
onwjse  appellatie  oft  reformatie,  als  de  materie 
deerloe  gedi^poneert  ware.  C.  leenhof  e.  Brab.  a. 
7.  Letw  temerae  appeUationie, 

APPEL,  EU.  m.  1)  J^oomereoiU,  fr.  pomme,  || 
Yan  eiken  soepe  appelen  it  penn.  LnoTens.  7bl  op 
de  Zmme  1436/1681.  Appelen  en  peren,  geiyck 
de  krieeken.  7U  o.  1697.  Appelen,  Tan  100  tonnen 
12  gold.  oft  ponden,  x^  Ib.  Lieenien  1622.  Appelen 
Tan  deee  landen  betalen  den  120«n  penninok,  d.  i. 
Tan  ^k  pandt  groeten  twee  groeten.  Zeemeêihe  Ud 

1628.  Appelen  van  oraignen,  oraufeappele, 

fr.  pemmۤ  d'orange,  \  |  Yan  de  hondert ,  twee  appelen. 
Wmêeriol,  1660.  Hiermede  meenden  zij  apelen  Tan 
Oni^pien,  die  sj  Spaengiaerts  noomden,  omdat  sfj 
mit  Spaengien  qnamen  en  daer  ghegroeyt  wuren. 
Mer.  tydeuf  II,  319.  Appelen  van  grenaden, 

Oreeee/ayijisyt,  fr.  grenadee.  ||  Het  hondert  x  sta. 
m  9.  1697. 

2)  JBol,  priem  f  fr.  boute.  ||  Alle  appels,  achtkan- 
tig ofte  rondt,  in  dieigelyoke  thorans,  die  met 
sdaalien  gedeckt  sjn.  Btae,  e.  Brab.  16  jan.  1706 
a.  10   fkèaUedakem,  Yooar  de  groote  ronde  haeo- 


ken,  Tyf  Toeten,  TOor  de  de  appels  te  setten,  Tyf 
Toeten.  Ib.  a.  16.  Yoor  eloken  appel  ofte  priem 
op  daokTensters  te  setten,  Tier  Toeten.  Ib.  a.  6. 
Tieheldaken. 

3)  Coper-  ofte  looden  appelen,  een  ge- 
wapen,  ir.  arme  eeerÜe.  ||  Is  ongheoorloft  te 
draghen  bedecktelick  eenigehaemerkens,  ooper-ofte 
looden  appelen,  ofte  andere  oleyne  wapenen.  O.  e, 
FinthM,  LXYi,  36. 

APP£LLATI£.  3)  Zie  afp^. 

APP£LL££ED£R,  zn.  m.  Opperwerkma» ,  fr. 
ehef  des  oueriere^  maÜre  dee  travaux.  ||  Hubracht 
Fiedricx,  metser  Tan  der  stadt,  aangenomen  om 
te  wesen  opperwerckman  oft  appelleenier  Tan  der 
keroke.  Jreh.  Bergen-op-Zoomy  Bek.  v.  1627,  Ai(r. 
Van  loonen  en  wedden, 

APP£LMANa£R  (Appelmenger),  m.  m.  Eoo^ 
man  in  appelen,  fr.  marehamd  de  pommee.  Kil. 
Mengher,  j.  mangher.  ||  Waltherus  Appelmen- 
ghere.   Oodeh.  te  Bruee.,  B.  n^.  210,  13«  E.  Zie 

HOÜTUir&HXSB. 

APP£LPOT£,  sn.  t.  Jonge  appeUboom,  fr.  ptm^ 
fo»  de  pommier.  \\  Heeft  die  Toirs.  appellant  in  feyte 
gestelt,  dat,  meer  dan  drje  jairen  geleden,  de  per- 
pote  in  questien  hem  toegegeren  was  op  sekere 
andere  ^pelpoten  by  hem  gecocht.  Bijkeardi.,  Leen» 
hof  V.  Brab.  Be  Dugve  %De  Qhenet,  1646.  Oriefifeu 
a.  Tfj.  Zie  PBSSPOTX  en  pots. 

APP£LB008T££,  sn.  m.  ||  j*  appehioestere, 
fr.  «11^  gril  a  rotür  dee  pomee.  Inv,  o.,  1467.  a.  70. 

APP£L8T££L,  sn.  m.,  fr.  queue  de  pomme, 
Spreekw.  Huerlieder  gedreechsel  en  achten  wg 
niet  meer  dan  eenen  appelsteel.  Beieg  v.  QmU,  13. 

APP£LWIJNy  zn.  m.  Zooals'  thans,  fr.  ddre. 
il  Yan  elcker  amen  appel-  ende  perenwyn.  xQ  st. 
Plae.  e.  Brab.,  II,  42.  Impoeten  e.  1670,  a.  40. 
Oudste  melding. 

APP£NDIGI£,  sn.  t.  Aanhauging,  fr.  appew 
Stoa.  jl  JBekennen,  onder  de  appendioien  Tan  onsen 
seglen...  8  febr.  1276. 

APP£TIJT,  sn.  m.  BtgeerU,  tin,  wdgeoaOen, 
ir.  dMr,  gré,  bon  plaieir.  \\  Hoe  de  kiesers  Ter- 
dreeght  [bedreegd]  waren,  by  dat  hy  *tTolok  hadde 
ghedaen  Tergaren;  hoe  hy  de  oommissarissen  badt 
te  Brugghe  te  treckene,  beloTende  en  sweerende 
dat  al  staet  haude ;  maer  binnen  twee  hueren  daer- 
naer  was  de  kuere  [de  keus]  t*  syne  appetyte  ghe- 
daen. CoUaüey  67.  Sommighe  Tan  hemlieden  [ki^ga- 
lieden],  oock  Tenouckende  die  kermessen,  bmy- 
loften,  eerste  messen  en  dienhelyoke  feesten,  wü- 
lende  sldaer  de  tafelen  TOor  hemlieder  ghedeokt  te 
worden,  ofte  aldaer  t*  eten  en  drincken  en  ghe- 
dient  te  syne  nae  heuren  appetyte.  Blae.  e.  VL 
16  juni  1666.  I  29.  Dat  het  tot  onser  kennisse 
ghecomen  is,  dat  Tele  Tan  onsen  Tasallen  en  onder- 
saten willen  interpreteren  de  Ttrars.  ordonnantie  nae 
hueren  appetyte  en  Torstande.  JPlae.  e.  Brak.  17 
juli  1623,  I.  266.  Ende  aisoo  denselTen  [turf]  sQn 
houdende  op  eenen  hooghen  en  grooten  prQs,  nae 
haerlieder  eyghen  wille  en  apetyte.  Bldo»  e.  Vk 
11  jan.  1648.  I  689. 

APPLICA£T,  zn.  o.  1)  Beehierl^  verelag,  ir. 
appoimiemenL  ||  AppUoaet  TOor  die  borgemeeeter, 
sohepenen  en  raedt  der  stadt  Tan  Diest,  suppli- 
anten, Tan  de  stnoken  dienende  tot  bewys  Tan 
hennen  intendit,  OTergegeTen  aen  den  heers  medt 
commissaris,  gedeputewt  om  t* informeren  OTer  die 
feyten  daermede  geposeert.  8i,'Atek,  Dieet,  Oor- 
kgetaken,  1644—66. 

2)  Sehrytei^pee  toeetemutiug ,  fr.  eoneentement  par 

U  om  apoiOUe.  Zooreel  als  Appointemmit.  \\  Ende 


96 


M^. 


ARB. 


foUen  dB  oYwmom-boiraii  geen  applioaet  op^nquee- 
ten  Toortaen  mogen  geyen  tot  verkoopinge  van 
weezengoeden  of  andenine,  don  in  de  Teigade- 
ringe  Tan  de  oyermomboireu.  C.  o.  Brusêdf  Stai, 
9,  1667,  Mamborie,  a.  47. 

APPOINT,  ook  APPOiNTiiairT.  JBeêUësinffj  fr. 
déntUm.  {{  Derfeofaeyden  oft  peelden  t*Antwezpen 
en  moegen  egfaeen  Tonniseen  oft  appoineten  ghoTen 
gronden  oft  erren  aengaende . . ,  ten  waeie  by  *oon» 
lente  yan  partien  en  als  arbitrateaia.  O.  e.  AmUd. 
1546.  Tm,  24. 

APPOINTËEREN,  ons.  ww.  1)  JBetokeideny  he- 
dUtok,  hê8lmf€Hf  fr.  déddêr,  \\  Saecken  die  op 
de  rolle  ofte  toot  oommiesariuen  echrifteiyok  s^n 
bedinght,  en  daemaer  geweaen  bg  visitatie  van  de 
Qommissarissen,  en  worden,  in  cas Tan piorocatien , 
nyet  mondelinghe  bedinght,  dan^  wordt  geappoin- 
teert  dat  de  stucken  sollen  worden  henien,  om 
recht  gedaen  te  worden  naar  behooren.  C.  v.  Aniw, 
Omnp.  y,  xiT,  10.  De  jugen  doen  altijts  groote 
neerstichede  te  appoincteren  en  afiteleggene  de  pn>- 
eessen  die  Toer  hemlieden  hangen  in  materie  Tan 
injiuie,  epeoialijck  als  xg  niet  dan  Terbalen  sijn. 
Frad.  orim,  c.  188. 

2)  Verklarmif  aang^  éoem^  fr.  dédarer.  \\  Alsoe 
WT  u  Toirtyts  gesoreTen  hebben,  als  dat  de  ghees^ 
teliohejt  Tan  hueren  Teroregen  goeden  onder  ons 
weeende,  differeren  eonde  t' appointeran  totter  tyt 
toe  xy  Tan  ons  anders  Tememen  souden,  en  want 
wy ,  alhier  wesende  b j  den  coninck ,  Terstsien  hebben 
en  onderricht  «yn  dat  alle  die  gheeetelibheyt  in 
allen  landen,  onder  wyen  dieselTe  geseten  syn, 
van  hoeren  goeden  geappointeert  hebben,  eü  wy 
nyet  anders  doen  en  wülen  dan  soe  die  andere 
faesallen  Tan  Brabant  doen  en  gedaen  hebben,  soe 
■nldj  die  gheestelicheyt,  onder  ons  geseton,  zeg- 
ghen,  dat  zy  Tan  gelycken  behoiren  te  doene,  en 
dat  wy  hemlieden  aen  die  commissarissen  gereoom- 
mandefBrt  hebben.  Brief  e.  yr.  Mndrik  van  JTm- 
iau  aan  den  maatraat  te  Dieet  ^  7  juni  1616. 
(Wg  meenen  dat  deze  brief  betrekking  heeft  tot 
het  plakkaat  t.  d.  18  mei  1616,  eischende  ,/2e 
iome  gene  dégliee,  qmelx  qtfUe  eoyeni,  une  ampie 
déèUmsHan  de  lenre  hiene  temporele^)  Plao,  e.  Vl^ 
I,  64. 

APPOINTËMENT  (Apointement),  zn.  o.  ackUk^ 
hing  of  reigeUngff  mm'eenkameiy  dauUng,  fr.  arrange" 
menij  meoordf  eompromie.  j|  Hoe  den  graTe  Tan 
fig^nont  een  anpointement  met  de  Gxies  te  Ohendt 
maecte.  Up  den  Toomoemden  daoh  es  een  apoin- 
tement oft  verbant  ghemaeot  by  den  graTe  van 
Bgmont  te  Gbent,  als  dat  de  auditeurs  van  de 
mdieanten  zonden  paysiveUo  up  en  nedergaen. 
JBer.i^den,  I,  284. 

APP0INTÉ8,  an.  mv.  Verminkie  eoldaitn,  itf 
die ,  derüek  jaren  gediend  èeèbendef  geirdtkeUjk  ge- 
worden gijn ,  ir,  eUdate  Heeeée  e«  deoenne  impotente 
aprèe  irente  annSee  de  eertiee,  Littré.  Appointë. 
8^.  terme  müM^re  eignifiami  «a  eoldai  qni  a  la 
kante  page,  on  gni  eoneonaU  ia  mWi  qwoiqnê  die^ 
peneé  dn  service.  Zie  La  Cübiix.  ||  V  erscbeyde  oude 
ende  verminkte  soldateU  tot  appoiotés  uengenomen. 
19  dee.  1469.  Oenecaal  register  of  Index  der  Be- 
eolutien  van  de  Staten  van  Holland  en  Vriesland, 
eedert  l«d9— 1686.  b  aprU  1676. 

APPOOBEN  (Appoersn),  sn.  mv.  (?)  ||  Men  vex^ 
biet,  <n>  de  mesdaet  van  L.  lib.,  dat  niemen  die 
woent  binnen  vesten  van  Avdenarde  en  Tan  Pa- 
mele,  ne  decke  nieuwe  temmeringhe  anders  dan 
met  tichelen,  of  met  loede,  of  met  scaillien;  huut- 
^hadaen  poeitkiae  sondar  solie,.  steenputten,  dey- 


nen  {eio),  berderssohen,  iwynoota,  appoeren,  grade, 
ffhevele  en  uutegespanne  Tenstre;  en  alle  deae 
nuutghenomene  dinghen  zyn  gbeorlooft  te  deckene 
met  houte.  Anden,  met^.f  I.  821.  Eb.  t.  1888.  Yan 
den  deckene. 

APPBOXIMABLE,  bn.  Vatbaar  voor  naaeièt^, 
h.ponoani  itre  eaiengi  on  retraU.  ||  Daer  eg^een  ker^ 
gheboden  en  zijn  ghedaen  gheweest  TÖ6r  de  goe- 
denisse . . .  soo   bliJTen   die   Terkochte  goeden  ap* 

Sroximable  ende  te  Temaerderen  totter  t^t   toe 
e  kerckgheboden  alsoo  ghedaen  s^n  oft  ghedaen 
worden.  C.  v,  Oaeterlee,  4. 

APPBOXIMANT,  APPBOXiVATiini,  sn.  nu  JSaae- 
tiiigeie^er,  fr.  retraganL  )|  Ben  approx&mant  oft 
calengierder.  O,  v,  Caeierlee,  2,  8.  Den  calen- 
gierder  oft  approzimant.  Ib«  6,  etc  (De  meest  ge- 
bruikelijke torm  is  „Kaerderlinck,  naderlinok,  calen- 
gierder" in  Braband,  „nalinck"  in  YlaandeinB).  Ga* 
lengieringhe  Tan  deelsweghen  ghebeurt  als  deapprozi- 
matour  oft  calengierder  in,  tot  oft  aen  tVercoeht 
floet  heeft  paert,  portie  oft  ghereohtigheyt  in  erf- 
domme.  C  V,  Herentdie,  YI,  6.  De  approzimateur 
oft  calengierdexe.  Ib.  a.  11.  De  approximateor  ia 
sohuldich,  ton  venoeoke  van  den  oooper  oft  den 
denghenen  dien  tgoet  ghecalengiert  wordt..,  to 
afiftnmeren  dat  hy  de  vemaerderinghe  ghedaen  heeft 
ende  doet  voor  syns  selfr  ghebruyok.  C.  e.  OaeterUet 
YIII,  6. 

APPBOXIMATIE,  zn.  vr.  Naattmg,  ir.  rotrakL 
II  Van  Nadereehappon.  Alle  approximatien,  ealen» 
gieringhen  ende  vemaerderschappen  behooren  alleen 
to  rechte  voor  den  rentmeestere  ende  schepenen. 
C.  e.  MerentaU,  YI.  1.  Alle  approiximatien ,  *ve»- 
naderinghe  ende  calengieringhen  is  dryderhaade: 
eerst  als  van  bloetsweghen,  ten  tweeden  van  deels- 
weghen ,  ten  derden  van  besohaedtheyt  van  gront^ 
ende  servitoytsweghen.  Ib.  a.  2.  Yan  aprooximatie 
en  naerderscba]^.  C.  v.  CttUerlee^  Tit.  VIII.  Ajh 
proximatie  en  vemaerderinghe.  Ib.  12.  19. 

APSAEBDEN.  Zie  hapbazbdsit. 

APSONT,  sn.  Een  plaatonaam.)  )|  2  bunden  to 
Bergheym  naast  ^tland  van  Scarwier,  ,4^  ghsyn 
apsont.  8:  Qerlaék,  69.  (1870).  Oonpr.  in  'tLat^ 

ABAENGIEN,  b^jv.  nm.  Oramjéktmirig ,  ir.  emh 
lenr  orange,  ||  Yan  II  aiaengien  lakenen  geeoobt 
ton  scuttoren  behoef,  to  hore  paiueren,  xzzüij  in 
septemb.  It.  van  II  roeden  aerauffien  lekene,  daenEf 
dat  de  voors.  soutters  d'eene  hadden  en  onse  heeren 
d'ander.  Ermeboog,  8  (1880). 

ABBEIDELIJGK,  bn.  Zwaar,  oermoeiend,.  &. 
fatignant,  |j  Dat  niemant  op  een%he  der  s<mda- 
ghen,  hoogtyden...  moghen  doen  eenighe  slaeffie- 
lycke  werdoen,  door  hem  oft  syne  huj^gheoMen, 
iandtbouwinghe,  oft  arbeydelyoke  eoopvraehten  bo- 
steen te  vueren.  J?lae.  v.  Brab.,  I,  68*  a.  1,  £.  d^ 
«n  20  dea  1683.  a.  1.  HL  164. 

ABBEIDELUCK,  bQw.  Op  eene  moeilijke  wya, 
fr.  difflcilemeni.  \\  Sohurpto  hem  met  eenea  meaae 
den  bunok  open  dattet  aerbeytoUo  en  met  enedan 
scheen  durgaende.  Ber.  t^denj  III,  168. 

ABBEIDEN  (Arbeiten),  bedr.  ww.  Werkon, 
fr.  iraoaêUor,  |{  Babbauwen,  vabban wensen,  vaga- 
bnnde  en  andere  lediohgangen,  soewèl  mana  ala 
vxouwen,  nyet  hebbende  om  op  to  levene  en  noek- 
tane  wel  gestolt  van  lichame,  maer  nyet  willende 
arbeyten  noch  den  goeden  lieden  om  huere  broot 
to  winnen.  Eorie  daarna:  maer  nyet  willende  wes^ 
cken  noch  arbeyton.  Bekenk.  o.  Brab.  reg.  188  f*.  7, 
29  sept  1629. 

2)  Zich  afmaiien,  fr.  peiner.  \\  lo  hebbe  gha- 
arbeidt  in  mQnre  suohtiii^hen.  Xa6era«i  in  gmtitm 


ARB. 


ARB. 


97 


Ik    hiÊB,    moede  yam  mQn   raehteo. 
FtfA,  Mmg.  II,  4S».  Ps.  7--6^. 

Mob  é0  TOÓNKsr.  rerweerdere:  dat  <U6  stiteB* 
en  aetiiijgeeieBim  der  ro^ncr.  getnijgen  lijn 
»,  doBoker,  twQfelaohüch  en  onseker,  efl 
reieeegden  ,■  Iweedfeohtich ,  efi  in  Ime- 
depoeieien  TsoiUeieade ,  crbeydende,  en  pie- 
eeft  een  negeufe  te  estraeeren  eft  te 
peel>efen ,  niet  verolaiiend»  oft  «eggende  die  redene 
oll  Mke  [ooneak]  Tan  hnerder  geta\jgeniMen  eü 
T.  »•  TATr  S71  t*.  Ten  waeio  del  de 
waeie  genoeh  m  Min  /^««,  efi  syne  goe- 
&  peieoon  evbe]fdd»  te  ktitatene  eft  ^evfcer- 
C.  e.  .^eto.,  1546,  iX,  e.  19. 
4)  P^i^mf  foUêrm.  ft.  lórUifwr,  mtMf9  è  ta 
%mmHtn  rijyii  eeiu.  H  Orennids  dat  hj,  [■ehouteCQ 
•il  Byeat,  bj  ennige  aine  dieneieii  hoilde  doen 
m  en  Tuicen  eenen  0heertken  Bertjna,  efi 
doen  hendm  eeTangen  eenen  aekaven  langen 
liem  iMit  en  TonniMe  te  willen  doen 
,  dbeygende  dénBriran  Gheevtken  Ie  arbey* 
eft  te  jffOBBu  Pomdê  fooOoêck,  R  69,  S  mn, 
1448L 

JllWKfDRRS  DEB  YENDITIËfr,  h.portmir^ 
eaaHerv  db«  a0B<f«^  Attbeehtigade  te  Geet ,  het  ¥00V- 
leehi  beaittende  de  in  de  Teiüngen  terkoehie  tooi^- 
aNnyaa  ter  baateauning  te  biengen,  JB^eareA.  Dé' 
wÊmmfim  de  tTM. 

▲BBEIT,  in.  m.  t)  Wwrh,  ft,  irwoml,  aiaé»> 
d^tMvre.  II  Fttvan  arbeyl,  daer  egheen  eoopman- 
aeheppe  «ede  en  ia  gemengt.  O.  e.  Aaiitw,  1646, 
IV,   16;  Le?  -      -  -      ^ 


^. 


die  de  aloffe  eft  maiteiialen 
fiB  eealgen  bonw  hebben  gedaen,  weder  daer 
iièeyi  oi&er  gemengeU  ia  ofi  niet,  mitagadeie  de 
wetaküadan,  iJa  malaeie,  tinunerlieden  efi  diergei- 
lljeke,  worden  gebonden  te  hebben  apeoiale  efi 
idere  hrpolheke  en  pantiehappe  een  dtaA  pent, 
de  atoib,  wenfk  eft  arbeQt  een  ki  gedaan.  /6. 

K  IV,  xg  r  18. 

S>  VMmrêtêi,  ft.  Ueer.  ||  BQ  den  reehte  nm 
dar  aotiea  Tai>  retendjeadien ,  waeri  dal  die  pfaM». 
«aM  oft  beaajeie  he^Mohende  waira  atin  aaet  en 
■BiaiM  airtM||t  eft  ploeehveeht  t.  s.  Tat.  46. 

9y  oÊttuttf  J^t^y  "'*  P^^'^f  tot^TtÈücÊé  \\  Orennsta 
fine  efi  afbert,  ^e  ty  [el.  de  dekenab  efi  gfaeawofc 
dar  golde]  hebben,  om  alie  beaton  efi-  aeeo» 
^  «e  halene.  &rm«ifo,  6  Mê^,  e.  1419.  f  98. 
fen  eenigh  düRnitiel  Tonnia  aal  hooMn 
geefipelleert  te  worden,  Hwekk  ia  riaende* op' jMae 
ei  aibe/dt>  C  r.  XeeM,  JMkaeif,  e.  14. 
4/  .^MMnaeeoe,  oeMaMMa,-  ^^  AMMne'a  tf  aij^Ma^ 
If  Ale  een'  ttHi  huweC  efi  hem  binnen;  dieü 
leragoed  Teratoift;^  eial  dal  een  wyf 
dNijhet  eatf  Un»,  efi^dat  kiat,  taQna  Tadaai 
doel  ea  ^fn  oodble  hoir,  ao  aal  die  wedewa  hebben 
Mofing^  aaM  dat  leeiigoed.  Bfl  die  bUeTinge 
heeftae  bi  hofireohte  orer  haren  aarbeit.  Xeear.  e. 

6>  Moêêêtf  fr.  jfaJMr  t|<  lioegen  daHPMn  ttoelb> 

meeken  afr  teer  ona  'iHomf  aenbraighen  o|> 

hnn  arbaTt  efi  eoale»  taa  paüyeu;  €L  e.  ImnIL 

ABBITBB,  ASBiTmAVBV»,  an.  m,  BeUb  wóor- 


met  anlk  ondaüpheid'  ala  nit  de  toI* 
Mde  eanhalmgen  biyken  ml.  |)  6^  aalt  weten 
eet  deee  Toimer.  enbmiaaien  {uk  eompMNDoia]  bDr 
wyien  gadnen  wordden  in*  aaggam  ,•  al»  in  aabitera, 
^  aen^pflBn  air  itf  aiWÉmtaua,  efi  eamw|len  aki 


in  niandeiyeke  middirieefar  gaheelon  earffle6i7M 
eompotüoreê,  efi  bywyien  ala  in  arbiters  arhUr^ 
ioTêgf  en  Triendel^eke  nuddeleers  tmmen;  wast 
deur  JB  groot  onderscheyt  inne  gelegen.  Een  arbiter 
ia,  die  yam  partyen  geaeil  hebbende,  genomen  en 
geoQzen  wort  om  te  kennen  en  te  ^ffinieren  Tan 
bueren  geaehüle  by  kenniaae  rasn.  aaken,  dairinne 
aannemende  te  onderhouden  de  oerdene  Tan  pro- 
oederen ,  alaoft  h^  emi  jnge  en  richter  dairaf  waira, 
en  deae  arbüer  wort  in  rechten  geheelen  een  arhi' 
têt  eomÊpromittarimê  f  efi  Tan  lyi^er  aentenden  en 
woii,  nn  den  ouden  rechten,  niet  genppelleert; 
Trant,  nee  raoht,  zyn  eentencie  niet  en  houdt  noch 
en  byndt,  müa  dat  hy  geen  propere,  noch  oio 
geen  gedelegeerde  jnriadietie  en  heeft,  maer  par^ 
l^fen  gealaen  aynder  Tuytapmken  en  en  dorren  niet 
dairtegen  doen,  Tuyt  Treesen  Tan  der  peynen  dair 
ay  hem  op  Terbonden  hebben  (loo  aegt  Philip. 
Yioat:  Arbiter  wro  alimt  eti  eomprownêsaritu ,  m 
fmm  tcüiioêt  kügaiorn,  potna  adftata,  eow^prof 
mÜimU.  Chtfugmodi  arbiUt  «r  oompromiêêo  Mimiuê 
jmiêm  éefimimr ,  1.  89.  D.  de  judiê.,  H  ex  oomprfh 
eMtao  addieêma:  \,  X,  O,  de  reoepé.  arbiir,),  Mair 
wair  die  arbiter  gecoren,  en  hy  dat  aanname  om 
Tan  den  geecille  Tan  partijen  syn  Tuytaprake  te 
doen  nn  recht,  aoe  soude  hy  geheeten  ayn  arbiier 
jwritf  en  aoode  men  wel  Tan  aynder  aentenoien 
mogen  appellefen;  Trairt  oeo  aoe  dat  bedroch,  oft 
Talaeheyt,  ofl  aigeliat  quame  in  de  eentencie  Tan 
den  arhiUet  eomproÊ»uêmr^$ ,  aoe  aoode  men  mogen 
proponeren  exeepHonem  ioli  tegen  dengeenen  die 
BMlter  aenteneien<  ageren  woude.  Ifyettemin,  na 
den  nyeuwen  rechten,  loe  mach  men  wel  dairaf 
appelleren  r  want  arbitngien  syn  geredigeert  ter 
geiyokemiaMn  Tan  den  geriohteiycken  Tonniaaen.  — 
Een  Arbitraleur  is  een  peiaoon,  die  Tan  partyen 
gecoren  wort  en  deirin  dat  sy  hen  compromilteren , 
om  te  kennen  Tan  hoeren  geachiUen  en  dairaf  syn 
Tnytapaake  te  doen,  Troegh  en  apade,  op  syne 
oonaoieneie  en  goetdoneken ,  aonder  te  dorren  houden 
ennige  oerdine  judiciarys,  en  oic  op  een  pene.  En 
eeet  dat  ean  arbitratear  eene  quade  eentencie  geeft, 
aoe  woat  die  aake  en  aentenoie  Teraonden  totter 
audienoien  nm  den  OTersten,  oft  Tan  den  riehter 
onünarga,  die  geheeten  wort  in  den  rechten  fto- 
•«f  vit,  £n  een  Yriendeiyek  middelaie  ia,-  die 
aonder  Terbondt  Tan  enniger  peynen  tempteeri  en 
eadeüeet  oft  hy  de  partyen  Tan  hueren  geaciUe 
eoode,  m  synen  raide  en  hueren  eonaente  oonnen 
Teriycken*  Bn  geeme  plegen  elcke  partye  leToiran 
te  weten  wat  hy»  hen  al-  oft  aenaaggen  aal  eer  hy 
ayn  Tuytaprake  doet;  en  Tuyt  deeen  moigdy  in 
*l  eortta  Temlaen,  dat  arbiters  eompcomiaaryse  syn 
diegeene  die  geeooren  wordden  ala  richten  om  te 
procederen  in  den  saken  subatanoiaal  Tan  den  g»> 
aohillen  by  onderhondingen  Tan  der  oerdenen  Tan 
rechte,  aoadar  noehtana  die  Tuytapmke  te  dorren 
doen  nie  alrangheyt  Ten  rechte,  want  andeia  aoode 
hy  ayn  ean  orMêt'  ;«rW/  mair  Arbitrateurs  syn 
diageene,.  die  geeeaen  weaddett  by  den  partyen, 
om  de  geaeUlea  Tan  den  partyen  te  heibn  en  te 
leggen,  Ie  eomponeren  efi  diTideren,  en  te  beslech- 
ten nae  btter  goeldunoken,  efi  niet  ala  richters, 
en  aoadar  te  doiren  onderhouden  ennige  ordene 
judidarya.  r.  d.  Tay.  966.  In  kortere  woorden 
kenmerkt  WniiAXT  de  arbiten  en  de  erbitrateurat 
tl  Arbilera  Tan  rechte  ayn  degene  die  de  partyen 
kieaen,  om  heer  gheaohil  ghetermineert  te  hebben 
met  kennisse  Tan  zaken,  nn  rechte  oft  naoostuyme; 
en  deae  hebben  een  achyn  fan  juge»,  want  ay 
owKnaerlie  proeedeien  en  tf^iooee  fonneren  ghelyo 

18 


1 


96 


ARB. 


ARE. 


of  iQ  Jxigen  waren.  Arbitnteiin  sQn  Triendelieke 
middelaen,  die  partijen  kiesen  om  vriendeliok  rer- 
effent  te  syne,  en  haer  gheachil  ghetermineert  te 
hebben  na  goetdnnoken  en  oonBcientie ,  zonder  rigeur 
Tan  rechte  oft  fotme  yan  processe:  en  deee  en 
hebben  gheen  forme  noch  sohyn  ran  jogen.  Praeti 
0io.  c.  Tiy ,  8./4.  D'eifrcheyders  oft  paelders  t* Ant- 
werpen en  moegen  egheen  Tonniaaen  oft  appoinoten 
gheren  gronden  oft  erren  aengaende,  noch  andere, 
ten  waere  by  consente  van  partien  ende  als  arbi- 
trateura.  C,  v,  Antw.,  1546,  VUL  24.  In  de  Ooai, 
V,  Uer,  Siifl,  XTV,  20,  aijn  de  benamingen  arbi- 
ters en  arbitratenrs  Bjnoniem:  |)  Aengaende  Tonnis- 
sen bij  arbiters  oft  arbitratenrs ghegheTcn, en daeraf 
niet  en  is  gedednceert,  moet  men  ooncinsie  nemen 
ten  eynde  dieselTe  Tcrolaert  worden  executabel. 
Verg.  T*.  AiiincBTi&X:  in  mo«,  tanquam  in  or&t- 
irtm  «0»  Ml  (tr^raiorem,  eompromisenmi,  ||  Ten 
tractiete  en  OTcrghane  Tan  zekeren  eerbaren  nota- 
belen persoonen ,  te  welene . . . . ,  aerbyters  en  orer- 
ghangers  ghesonden  by  Jaoop  Pieters . .  en  Adriaen 
Tan  den  Bossche,  als  perpetrante  en  mesdadeghe 
fiustenrs  Tan  den  Toirs.  faiete  en  doodslaghe.  Amden, 
menff,,  I  260  (1612). 

ABBITRAEL,  byw.  Bij  mtipraak  van  goede 
mamun,  fr.  par  senience  d'arhitrei,  ||  SooTerre 
deselTe  ghoTanghen  gheweest  zrn  om  capitale  de- 
licten wille;  en  sctorerre  de  deuoten  zyn  arbitraal 
oft  ciTiL  C.  V,  Bergen'Op'Zoom,  VIlI  6. 

ARB0I8.  Arhoutehë  wijn,  ft.  dm  mm  d'Arhoi», 
Ftae.  «.  Brab,  11  dec.  1676,  II.  66. 

AKCH,  zn.  o.  Kwaad j  Ued,  UUel^  fr.  mal,  dom- 
mago.  \\  Die  richter,  die  dengeenen  géii^nrieert  oft 
geslagen  heeft  die  Tan  sQnder  sentencien  heeft 
geappelleert,  oft  die  bcTolen  heeft  den  appellant 
arch  te  doen.  y.  d.  Tay.  72  V.  Dat  wy,  om  mene- 
gerande  aroh,  om  menegerande  mesTal,  en  om 
alrehande  twist  en  ongeTid  te  Terhneden  Tan  den- 

8 henen  die  tot  haer  [tot  hiertoe]  om  haren  Trede 
es  aTonts  spade  plagen  te  oomene.  Brob.   T.  1 
apr.  1801. 

2)  ArgUttj  fr.  arüfloe,  ||  In  goeder  manieren  en 
om  dbeate  profy^  en  orber  der  stat,  sonder  arch. 
O.  lAégo,  17  mei  1898,  a.  14.  St,'Trmdom. 

ARCH,  bnw.  1)  Boo$,  kwaadaardig,  fr.  mMkani. 
II  Wert  tsake,  dat  ymant  den  anderen  in  sinen 
nroperen  huyse  met  argen  ocsnne  snchte.  JT.  o. 
iiêtif  T.  1228,  a.  9.  {Fert),  Lat.  mala  ooeanon». 
[tSelTe  is]  in  dengeenen  die  met  argen  en  qnaden 
Ürte  die  wapene  <^  sweert  geleend  heeft,  oft  die 
leederen  oft  hameren,  om  ebt  quaet  te  doen.  y. 
D.  Tay.  61  t«. 

2)  SUehi,  gemeen,  van  weinig  waarde,  fr.  mav- 
cot#,  eommtm,  de  peu  de  valemr.  Oomp.  arger: 
eleeiief,  gemeener,  van  minder  waarde,  jj  So  wie 
ooeren  Teroochte,  ofte  CTenne,  ofte  ander  graen 
binnen  schependomme,  in  sacke,  dat  aigher  ware 
onder  dan  boTen,  meer  dan  eenen  pennino  thalster, 
ware  in  meedade  Tan  zx  s.  Kb,  v.  Amden,,  1838, 
Van  den  grane.  Ende  dan  sal  men  elo  Tan  den  bes- 
ten manden  loTon ,  Tan  boren  nederweerts  afgaande, 
gelyo  anderen  Tisch;  en  die  ierstwerf  m  y  n  seeght,  die 
tal  den  harinck  oft  bocxhoren  hebben  en  behouden, 
efi  alsoe  sal  men  Toert  doen  Tan  den  anderen  manden 
en  die  arger  zyn  Bekenk.  v.  Brab.,  reg.  186  f>.  189. 
a.  1486,  a.  40.  Wel  Terstaende  dat  inloke  qnantiteyt 
Tan  bussen,  cruut  en  ghewserre  wel  grooteren  beter, 
maer  niet  min  nooht  ergher  wesen  en  sal  moghen. 
JPtoe.  9.  ri.  29  jan.  1549,  a.  4.  I,  864.  Waart  dat 
daer  eenighe  enre  waere  die  niet  wel  deylbaer  en 
waere,  oft  die  by  deylinghe  soude  arger  worden. 


CX  e.  lAer ,  XV,  60.  SaperL  in  de  aegswyae  Arohste 
nooh  beste,  nl.  van  gemiddelde  waarde,  fr.dewt^ 
genne  valenr;  gebrmikd/^ke  formule  in  het  beding  der 
grondpachten  in  nainra,  en  der  leenTerheiBngen. 
II  Deese  leene,  die  tot  der  cameren  Tan  Brabant 
hoeren,  soe  waert  een  toI  leen  [es],  poe  sheeft 
men  een  toI  hergheweyde  en  den  oamerlin^  s^n 
recht;  en  soe  waert  gheen  Tol  leen  en  ea,  soe 
heeft  die  heere  Tan  dien  leene  een  jaerschare,  Tan 
drien  die  aerohste  noch  die  beste.  Boxhokbv, 
blz.  6,  a.  2. 

ABCaEIT,  zn.  tt.  Kwade  tronw,  ar^Ui,  ba- 
dreg,  ft.mamvaiee  fhi,  ariiflee,  maliee,doL  ||Omme 
Tolcomene  reden  te  doene  en  die  te  Tolghene  met 
doechden,  alle  aroheit  achtergelaten,  en  sonder- 
linge  omme  de  onsticheit  en  getroawe.  dienste. 
Brab.  T.,  14  oot  1384.  Die  een  dinok  andere 
thoent  Tan  buiten  dan  het  Tan  binnen  is,  en  dan 
dat  Terooopt  oft  Termangelt  toot  alsoe  goet  Tan 
binnen  alst  boijten  schy&t,  bedriegende  alsoe  sijnen 
oooper,  die  committeert  dese  misdaet  Tan  steOiO' 
naime,  en  generaiyo  'tgheen  dat  in  saken,  die  poer 
crimineel  en  capitael  sgn,  geheeten  is  dohu,  dat's 
„archeyt  oft  beoroch",  dat  heet  in  ciTÜen  saken  etei^ 
Uonaiusf  geiyc  oft  men  u  Teroochte  spiauter  toot 
sÜTer,  en  latoen  Toir  goodt  t.  d.  Tay.,  90.  tSelTe 
is  in  dengeenen  die  met  aroheyd  en  roet  listei 
wetens  en  willens,  bolpe  doet  om  dat  maUfioie  te 
Toirderen.  Ib.  61  y^,  Wairt  dat  iement  eenen  dooi- 
alach  hadde  gedaan,  niet  Tu^t  archeyden,  c^  per 
doimm,  mair  by  Torsaymten  en  negligenoien,  dat 
is  per  enlpam  vel  negUgeneiam.  Ib.  166  t*.  Dia 
eenen  man  begheert  te  campe,  moet  eerst  oaoseren 
Toor  den  prinoe  Tan  den  lande  de  sake ,  en  behoort 
te  wesen  Tan . . ,  of  Tan  so  bedeoten  dinchen  Tan 
aroheden,  dat  men  se  niet  ter  kennesseobringhen 
mochte.  Zeenr.  t.  1628,  20. 

A&CHIEB  (Hersier),  zn.  m.  1)  Jtmiter  van  de 
^bandes  of  compagnies  d'ordonnanoe'',  1471  door 
den  Burgondischen  hertog  Karel  den  GK)ede  info- 
richt,  en  die  hun  en  de  latere  landTOQgden  tot 
lyfwacht  dienden.  (GüiLLAinai,  BteL  de  VorgatL 
miUi.  eom»  Ie»  dmes  de  Bonrgogne,  180).  ||  Heb- 
bende niettemin  alsnlcka  gnarde,  als  ghewooniycke 
syn  gheweest  te  hebben  de  ToorgaandegonTemean, 
princen  oft  prinoessen  Tan  onsen  bloede,  te  weten 
d'archiers ,  ingheboren  Tan  den  lande.  Flae.  v,  Brab^ 
18  sept.  1679,  a.  16.  L  607.  De  heer  Tan  Boora, 
oapitein  Tan  de  Hersiers  Tan  syn  Doorlachtioheyt. 
HoüWAXST,  MaUkiae. 

2)  Sehmtter  eener  gilde,  fr.  areher  d'mne  gUde  om 
eermeni.  ||  Dat  dieghene,  tsy  Tan  steden  oft  Try- 
heden,  daert  landtjuweel  wesen  sal,  lullen  mqgen 
bescryTon,  zoeTerre  hnn  'tbelieft,  ons  genadiohs 
heeren  shertogen  Tan  Brabant  schatten  oftarchiera, 
selyok  Tan  anderen  nilden  Tan  steden  oft  Tryhey- 
den;  die  welcke  anSiiers  enz.  Bermenif  26  nor. 
1561,  a.  4,  bic.  25. 

ARENMAENT,  zn.  Tr.  Angmehu,  fr.  aoéi.  Br»> 
daaohe  Almanac.  KiL  Arnmaendt.  eam.  —  Leiat, 
Urkmndenlekre,  217,  aran-manot  (namen  dar 
maanden  ingoToerd  door  Karel  den  Grooie). 

ARËN8TLAKE.  Zie  xbfstilugk. 

ARENT,  an.  xn.  Koor-taÊfgleeeenaar  in  den  vorm 
eene  arende,  fr.  hiirin  en  forme  d'aigle.  \\  Betaelt 
eenen  man  Tan  Ypre,  omme  dat  hy  sohoerde  en 
scoone  maecte  den  letoenen  arend,  den  chttidelare 
in  den  hoqghen  choor,  en  'twydwater  Tat,  zx  so. 
parisis.  Biicbbt,  IY.  661,  (1464).  Zie  abb  8). 

ABENTIJN,  en.  ons.   Kleine  orend  {arendfe), 

k  der  lakoÊU  ie  2ieenen,  tt.peiii  aigle,  wkorgm 


ARE. 


ARM. 


99 


I)  Ben  niea  pnnfte,  omme  de 
loode  M^ie&Beny  metten  srent.  Benen  nieuwen 
m^kde  au  H  pieni|e  Tan  *taventijn.   Ib.  I,  810 

ABEHWEBCK.  Zie  xuirvnzBOK. 

ABGBLI8T,  zn.  vr.  ArgUtt,  kwade  tnm»^  fr. 
arüfleê^  mamvaiMB  foL  Dit  wooid  komt  roor  in  de 
meeite  y^brmnles" ,  waarby  men  in  de  onde  oor^ 
iDonden  betuigt,  dkt  men  oprechteiyk  handelt  en 
alle  inzicht  Tan  bedrog  nitiimt.  ||  Sonder  eneger- 
faande  aigeliai.  Nuthovt,  €Mb»,I,  6(1286).  Allen 
anen  liet  aatgheecejden.  Sermenê ,  4  (1881).  Omme 
cgheen  afg^irt.  E.  o.  St,-Trmdênj  1866.  a.  86. 
^e  bednegeniaBen,  snbtilen  Tonden  en  aighelüi- 
ien...  njt^eeeeeht.  O.  lA^ffe,  17  mei  1898,  a. 
17,  Si.'T\nttdem.  Alle  aigeUet,  portenen  en  Tri- 
heiden,  qnade  en  listige  Tonde  en  Terwen  nytge- 
aloten  en  Tojtgeaeheiden.  Sèkenk,  v.  Srab,,  reg.  131, 
f*.  97  T*.,  1411 ,  a.  6.  Soo  wanneer  yemandt  weer- 
aefaap  oft  guandt  Tersneekt,  aal  hg,  doende  sijn 
Tenaeek,  moeten  noemen  dengenen  die  hg  oproe- 
pen wilt,  sonder  argelist  oft  oalnmnie  te  gebruy- 
ekene.  O.  e.  Smtikaven,  8t^l,  a.  824.  Bonder 
fraude  en  axgelist.  C  e.  Qmt,  zx.  28.  Sonder 
argelist   en   fidlaeie.  Bru»9.  podsh,  H.  946,  f>.  2 

(1607). 

ABGENTIEBSCHAP ,  sn.  o.  Volgens  La  Oübhx 
moei  men  door  het  wooid  Argmnti&r  (Tanwaar  or- 
g&mimné)  OTer  het  algemeen  Terstaan  een  man  die 
hei  bestunr,  de  ontrimgst  en  nitgaaf,  de  behande- 
ling ^'Hi  gelden  heeft,  stadsontTanger,  wellicht  ook 
een  geldleaner,  een  lombard.  ||  Hier  snldy  weten, 
dat  in  Teele  goTallen  die  oondicie  Tan  den  Trouwen 
wiJTuUff  oft  snoeder  en  aiger  is  dan  Tan  den  man, 
ient,  in  arhUrio  oft  arbitragie ,  ens. . .  Item ,  Tan 
der  oflieien  Tan  aigentiencap.  t.  d.  Tat.,  818,  t^ 

ABOEBEN,  ons.  en  bedr.  ww.  Beeehadigd, 
dêMmr  wordêm,  fr.  Ure  midommagêj  détériorê.  \\ 
Niemand  en  mag  he^eljkheden  setten  of  maken 
100  naer  syns  gebaeren  goeden,  dat  deezelfr  syns 
geboofon  goeden,  muren,  wanden,  kelders <tfborren 
daaraf  ergerden  of  hinder  kregen.  (7.  o.  Srutêd, 
8iat,  T.  1657,  a.  71.  Item  C.  e.  Lown,  SerT.  61, 
Men  Terbiet,  op  de  mésdaet  Tan  x  schel.,  dat 
ncigheaofande  beesten  moghen  eomen  binnen  der 
Testoi  T«n  der  poert,  no  op  den  barem  Tan  der 
Testen,  dat  de  Teste  daeraf  aigheren  mach.  Kb,  e. 
.^adL  «.  1838.  VeHm, 

2)  BêÊèkadigém,  fr.  mdomniager.  \\  Dat  niemant.. 
en  giaTO  noch  en  argere  de  upsteUe  \nl,  de  ge- 
meente-goederen] Tan  der  Toors.  heerlicheyt.  O,  v. 


AmUi^  K.  V. 


1472,  a.  4.  In  den  goiykty- 


digen  franacben  tekst:  Qas  nmU . .  nejkeeke  ne  em- 
fin  it  watetekmê  dTteèUê  eiOs. 

ABOOEN.  Zie  Gabaoxf. 

AB0UUS  (Afghnns),  sn.  SpiigvondigAeid  ^  fr.  ar- 
^irfiev.  II  Waertoe  Zegher  de  Breede  [procureur  Tan 
die  Tan  Aalst]  Terandwordde  en  seide,  met  meer 
wQsdan  eo  Teel  arghuns:  dat  tstic  in  de  camere 
eommen  ware,  en  dat  daer  souldich  ware  Tcrant- 
woid  te  sine.  J?s^.  Jfa«.,  II,  298.  16«  E. 

ABKA,  sn.  Soort  eo»  meiaal,  koper,  brons  of 
memgul,  fr.  eepèee  de  m^al,  emore,  hronte  ou  mi' 
lamge.  ||  Bat  hj  [K.  gheelgietere]  maken,  loTeren 
•n  npeëtten  sal  twee  der  Toirs.  beelden  oft  figueren 
[al.  metalen  beelden  oft  figuren  Tan  de  hertogen  en 
küpii^ïimam  jui  Brabant],  wel  en  loeffel jc  gemaect , . . 
aae  den  hejseh  Tan  den  weroken,  Tan  goeder 
itoftn  geheeten  arkaj  en  njet  argere,  ghelyo  die 
itoffe  Tan  der  aepoltoren  myns  heeren  Tan  BaTen- 
rti^n,  ten  Pkediosiearen  in  deee  stadt.  Aoad.  d^ar^ 


ükM.  1864,  bis.  826.  BA,  mm  de  JMImT  eo»  M 
hertogd^  hf  U  Bmseel,  1600—1516.  Bestoet  aen 
Claessen  Ooopmans,  geelgieter  tóit  Sichem,  eena 
Tonte  Tan  goede  drooge  stoffe  genaemt  oroa,  het 
pont  ij  st.  üi  oort..  TongerloOf  81.  Kerhreken,  v, 
168a 

ABCKE,  sn.  Tr.  Kleine  eUne,  ook  wel  de  wO- 
of  êéhmifdewr  der  aUne,  fr.  petUe  Mmse,  auMêi  vaiime. 
II  Want  als  die  Toirs.  arken,  sluysen  of  spojen  g^ 
maict  selen  wesen,  die  op-  en  nedergesedt  en  ge- 
togen selen  moeten  werden  ten  geriere  Tan  den 
Boepluden.  Bekeek,  v.  Brab,,  rtg,  182,  f.  76  t*. 
16«  B.  Dat  men  op  die  Toirs.  riTiere  oft  watere 
sal  moigen  maken  sporen,  arcken  oft  sluysen.  Ib. 
reg.  186  f*.  41  t^.  Te  Tisiteren  demoelens,  spujen, 
arcken  en  loopgaten  daerop  [ai.  op  de  Demer]  steende. 
Ib.,  reg.  140,  P.  287  (1689).  Dat  sy  [al.  de  mole- 
naars] op  de  Tier  hooftyden  [hoogtyden]  hunne 
molens  doen  stille  staen,  en  d'aroken  oft  wustgaten 
optrecken;  t'selTC  synde  geordonneert ,  eensdeels 
propter  retpeotwm  divitmm,  d*ander  eensdeels  {eio) 
omdat,  door  dien  middel,  de  riTiere  beuren  nata- 
relycken  cours  was  nemende  en  consequentelyck 
haer  selTen  beter  suyTerende  {eio)  en  ontlaste  Tan 
TuyUcheden.  MABTimz,  261.  Ende  aengaende  de- 
gene die  ghy  bcTinden  sult  de  stroomen  en  riTie- 
ren,  beken,  wateren,  met  arcken  oft  andersints 
gesteygt  oft  opgehouden  te  hebben  boTen  die  ordi- 
narisse  pegelen  oft  waterplaten,  te  Terbeuren.  ..Ib. 
189  (1669). 

ABCKEBOUSEEBEN,  ons.  ww.  Sehiêiêm  mei 
mmrroereH  of  Imkeen,  fr.  arqnebmter,  \\  In  seker 
holle  straten  leghen  noch  Terooighen  omtrent  Tier 
Tondelen  soldaten  die ,  naerdien  dat  Syne  Doorluch- 
ticheyt  met  synen  princeiycken  staet  ende  Toor- 
seyde  heeren  daer  ontrent  waren,  hun  terstont 
ontdeokten,  harquebouserende  en  schermoesserende 
teghen  den  anderen.  Hoüwaxht,  Maükiaey  12. 

ABCfi^ET,  sn.  ons.  Qewelfboog,  fr.  oro,  areeo», 
wmtemre  de  vodie.  ||  Item,  hebben  Terd^t  die 
kerckmeesters  aen  Willem ,  die  ghelaesmaker ,  in  den 
Molenstene,  ene  pant  Tan  de  grote  Tonsteren  Tan 
onder  tot  boren,  metter  metsenen  en  met  STne 
arketten,  en  met  eenen  heelde  Tan  Sinte  Barbelen. 
8i,-Stdpice,  I.  66,  66  (1440).  Item,  noch  een  Tein- 
stere  boTon  de  Tonte, . . .  oock  een  haraas  om  de- 
selTC  Toinstere  met  xt  aroketten,  hooghe  ix  TOeten 
en  broedt  tüj  Toeten  en  half.  Bekbbt,  IV,  680 
(1677).  Verloot  in  Onse  Yrauwe  choor  een  aioket 
boTonden  in  St-Jans  oapelle.  Ib.  681. 

ABCKETIKE,  sn.  Tr.  Jiehi,  fr.  artkriie ,  gonüe, 
II  Yan  der  [dier]  tyt  Toorwaert  was  de  graTC  Bob- 
brecht  seere  gepint  Tan  der  arkelike  [arketike],  en 
altemet  cranckere  en  siecker.  Jak  y.  Dxzicitdb  ,  187. 

ABM ,  sn.  m.  1)  Lichaamsdeel ,  fr.  hreu,  ||  Scilt  met 
den  prime,  dien  men  op  den  arm  draëgt.  K,  e. 
Aniw.,   1292. 

2)  Zeearm,  fr.  brat  de  mer,  ||  Hem  [nk  Bobrecht 
de  Yriese]  wart  gheghoTen  Sente  Joorys  aerme, 
denwelcke  hy  gaf  ia  AguUaHenei  eetdesia  [Tolgens 
de  nota,  aan  de  abdy  t.  Anchin,  in  Henegouw 
{Aquieeinetmn).  Jav  y.  Dizicttde,  82. 
•  ABM  (Aerm),  bnw.  Behoeftig ,  nooddntfUg,  fr. 
nSeeaeiteux,  pennre.  ||  Aerme  en  rike.  K,  v.  Anho,, 
1292.  Men  mach  obicieren  en  impugneren  den  ge- 
tuyge  dat  hy  arm  is ,  want  armoede  onder  de  lee^ 
lieden  induceert  presumpcie  Tan  corrupcien  (I).  En 
ghy  sult  weten  dat  in  den  rechten  diegheene  ann 
geheeten  wort  wyens  goet  gheen  1  [60]  ^den  weert 
en  is.  Y.  D.  Tay.,  887  t«. 

ABMABIS,  sn.    Koet   akhu  gékeetm^  fr.  m^ 


«00 


ABM. 


AlOt 


m&itê.  KiL  Armftrii,  j.  «mmaris,  ArmtuJÊm. 
^  WeMedBu  hem  [al.  het  oorioghsfolek]  oook . .  te 
breken  eenighe  deamL,  yensten* . . .  koffen,  arm»- 
liMen,  huffstten,  tafeli,  ens.  Plae.  v.  Br^.  1683, 
olt  oot  a.  9.  n.  886. 

ARMEYE,  m.  Oudfr.  armee.  Vddioeki,  ft.  tm- 
pidMom  dê  gmKrte,  \\  Ter  liefde  Tan  de»  goeden 
dionet,  die  wj  ons  gedaan  hebben  in  menif^benuide 
ODse  afmmii.  EnAAoog^  16  (1416). 

ABMELAP  (AeviMlap),  nu.  m.  ArmpUud,  mrwt- 
«oAms,  £r.  hrmgêord,  emoUière.  ||  Tan  eena  brigon- 
dine,  laUade,  gorgeryn,  mauwen  Tan  maelgeiTe, 
Tan  oenen  boghe,  tcoese,  aennek^..  JUkmk.  e. 
JBrab.  ny.  88848,  1476—76.  &MMa#  zri^. 

ABMGELT,  zn.  ons.  De  rechte  betoekenie  Tto 
hot  woord  ie  niet  goed  te  bepalen.  ||  L*éolaiiar  au 
Minne-wttter,  présent  et  futor,  tant  on  cetto  qna- 
litë  qn!en  oelle  de  reoereiir  du  Mêep'  et  ArmgêU, 
anim,  outre  la  demonre,  ons....  Plac»  9.  VU  18 
mrt  1766.  a.  68.  X,  489. 

ARMOEDE,  sn.  ons.  1)  Zooels  thans,  fr.  pam- 
mM,  \\  Biet,  dan  spiset  efi  waidet  faaer  die  sïele, 
waaneer  si  aensiet  dat  willioh  annoede  en  dat  later 
Uden  OBS  gfaetrons  Heren  Iha  Xpi.  AUer  Kwrtik.  91. 

2)  Vmrmrmimg ,  ettendê ,  fr.  appmtnrUtmmmf,  muèrw. 
II  Bnde  hy  [ml.  de  prinoe]  punieert  tUohaame  Tan 
Buloker  stede,  om  huere  reoelheöty  met  armoede, 
te  wetene  met  grooten  boeten  efi  pynen,  tsyader 
discretie.  Ffmêé.  ertai.,  a.  68. 

ARMOESSE  (Armnsse),  sn.  Aalmoêë,  ft.amm^. 
II  Want  Heinne  Bmne  in  sinen  ieetsmante  ghe- 
maect  en  gheghoTon  hadde  in  axmnssenen  en  poer- 
laeo  omme  Gk)eds  [Gods]  wille. .  Sehep,  e.  Diei^, 
29  mei  1396. 

AEM8CHELE,  m.  Jjrmplaai,  armêehêm^  fir. 
IrmMB&rd.  \\  Artoysienen . . . ,  dia  ghe wapent  weren 
met  hehnetten  en  burstgheweeren,  aermsohelen  en 
beenplaten.  J?«r.  üsdm^  f,  291.  Verdam  ABXBCBin. 

ARM  ASSERS  (Hamassers)?  sn.  m.  Lotêfirê,  scheep- 
ioMëers,  fr.  dibmrdemra.  Ambachtsgilde  te  Gknt,  die 
het  priTilagie  had  de  koopwaren  te  laden,  te  kissen 
en  te  Torroeren;  ten  ware  de  eigenaars  het  self 
doen  wilden.  M^emrek.  DeeL  v.  1784. 

ARNOLDUS.  81nt  Amoldus,  fr.  emmi  ArmomL 
Pairoom  der'  hromoerë ,  fr.  pairom  de»  hraeeeure. 

ARNOLDUSGULDEN.  Geldereeke  gomdem  mtmmi 
M»  92  fa  'imarh  (16  soh^),  fr;.  «nmnmns  d'cr  de 
la  Omeldre  de  9i  aa  mare.  Flao.  e.  ^r«6.  17  juli 
1648,  n.  476. 

ARNT.  Zie  abt. 

AROBBE,  sn.  JBm  gewiekt  vam  26  Brab.  pomd,  of 
ongeveer  11>/|  kil.,  fr.  poids  d'emv.  llVt  ^-  Snaansch 
Andbo.  II  Éen  tonneken  oonserre  Tan  6&ï  arob- 
be,  op  Tj  st.  Tiy  den.  Een  arobbe  Tan  marmelade, 
Tj  st.  Tiy  den.  Sckatiimg  v.  1661,  f«.  190. 

ARRAS,  sn.  m.  1)  SamdgMfgodepemmiug^  onder- 
pand,  fr.  arrkee ,  gage.  \\  Generalyok,  dat  contract 
Tan  anas,  oft  dair  godspennino  gegeTen  wort,  date 
dierste  contract,  y.  p.  Tat.,  f^  17  t^ 

2)  Salarie  eam  avooatem\  proemremrë  ene.,  fr.  ea- 
laire  dee  <99oeaie,  proamremre  etc.  ||  SahuisMn  Tan 
de  procureurs.  In  den  iersten,  toot  consult  en  arras 
▼an  alle  laeoken  bedraegende  boTen  de  lOO  gulden, 
t'elcken  12  st.  C.  e.  Lier,  8HJI,  zTiy,  a.  1.  Sala- 
rissen Tan  de  taelsprekers  oft  procureurs.  In  saeoken 
onder  de  60  gulden,  Toor  arras  6  st.  BoTon  de 
60  g.,azTas  10  st.  C.  o.  Demme,  Impr.  a.  648,  649. 
AU  psrtyen  eeniffo  adTOcaten  willen  employeren, 
sullen  Toor  anas  hebben  dobbel.  Ib.  663. 

ARRE,  bn.  Oramj  toornig,  fr.  prriié,  eomrromoé. 

In  aneu  w  feUtn  moode.  fiooe^ardiglifk,  fr. 


mMmmmt,  ||  Boe  Teiro  jemaat  waar,  dia  hiq»* 
eteeliiny  dede  in  anten  w  feilen  noeda,  dia  ve«o 
op  tw^  pont.  O.  e.  Megkem,  O,  v.  1867,  a.  7. 

ARREBf ENTEN,  sn.  mT.  Laatete  reektakmdo 
limgem  eemer  taak,  fr.  errememte,  dertmere  adeê  de 
procidmre.  ||  Indien  oook  een  Tan  de  litignten 
Éberft,  srnen  proeureur  sal  hetsalTe  by  mmpatmt 
sehnldigh  syn  te  doen  teeokenen  ter  rtdle  oft  r^ 
gistre;  ^  binnen  het  jaar  naar  het  teeokenen  Tan 
den  epsyarat^,  sal  den  langfastleTandan  moetSA 
doem  degliTaerden  dlxnrs  Tan  den  OTOtiedeneft,  op 
het  aannemen  Tan  d*arremanten  Tan  de  saeeke,  op 
pene  dat  d'instentie  doodt  ende  geperimeeii  au 
syn,  ten  waere  dat  sy  uytlands  wasren^  in  weloken 
gOTal  men  hem  reguleren  sal  naar  de  plaocaeteei 
geetatueeii  op  de  pteseriptia.  O.  P.-B.  atOr.  6  juli 
1708.  a  200. 

«  AREENT,  sn.  In  Arrende  hebben,  t»  paeki 

kekhem^  fr.  awir  è  ferme,  è  haü.  (|  Dat  orok  hy 
aft  vjrlen  syn  Tader  fanderen  tydsn  hadden  da 
prouüyten  Tan  der  keroka  in  arrende  gdiadt  an 
gehooden.  Bekeni.  «.  Brab.,  reg.  188,  P.  213  (1686). 
ARREST,  sn.  m.  Aamkomdimg  mm  perwmmi 
keehglegginf  op  goederem^  fr.  arrafMiea  de  per- 
eommee/  eauie  de  hieme.  In  Brabent  en  aamaiyk  in 
de  stad  Brussel ,  bestond  echter  de  aanhouding  Tan 
een  persoon  hierin :  dat  aen  schuldeisdiert  «ynen 
sohuldeaaar  aldaar  aantrafoid,  ham  liat anestesfen, 
d.  i.  hem  goreohteiyk  Torbod  liet  aana^ggen  de  stad 
te  Torlaten  aleer  hy  syne  schuld  betaald  had,  ai 
Toldoende  boig  gesteld  om  in  reoht  te  Tevsohy» 
nen  en  te  Toldoen  aan  het  gewyede.  ||  Da  TootsiL 
stadt  Tan  Brussel  is  eene  stadt  Tan  arrest  [sieites 
amët%],  ende  TOimagh  eenan  crediteur,  Tindmide 
binnen  deselTo  stadt  en  hare  Tryheydt  synan  deÜ- 
teur,  Tan  wat  qualiteyt,  condioie  oft  steat  hy  sy, 

Seen  poiiter  Tan  Brussel  synde,  noeh  aldaev  flxe 
omioüie  houdende,  br  den  amptman,  synan  liao- 
tenant,  oft  gesworon  menaren  der  toocss.  stadt,  ta 
doen  arresteren  {eietere),  om  hem  toot  de  wat  deiw 
eelTor  stadt  te  reoht  te  betaecken  toot  da  ToMoe- 
ninge  Tan  syne  schulden  oft  pretensien.  O.  v.  BirMssl, 
1607  a;  70.  D*arresten  die  gedaan  worden  op  per- 
soonen  en  moeten  niet  geschieden  in  presentia  thi 
poirtars  oft  andere  ghetuYghen,  maer,  want  dick- 
wils  ghebauit  dat  de  gheanresteevde  Tioleran  *t 
Tooras.  anast,  in  pr^udime  Tan  hunne  Cfoditeuraa, 
soo  is  den  officier,  doende  'tselre  arrest,  ghehon- 
den  dan  gheaireeteerden  te  doen  gbaloTan  onder 
eedt,  dat  hy  hem  niet  en  aal  abseirteren  noeh  uyt 
dese  stadt  Tertrecken  aondar  consent  das  arreatants, 
oft  totdat  hy  Toor  syne  pretensian  sal  hebben  gh^ 
stelt  solTente  oautia,  deser  stadta  rechte  bedwangb> 
baer,  oft  andersints  met  den  rechte  daaiaf  aal  syn 
ontslaghen.  Ib.  78.  Yermagh  oock  eenan  orediteur 
te  doen  arreateren  da  meubele goederen,  inneoomen, 
TTuohten,  beatialen,  gronden  Tan  erfran,  renten, 
achulden,  actiën,  credietan,  brieTon,  titelen  efi 
munimenten  Tan  aynan  debiteur,  om  daarop  ayne 
achult  en  pretensien  te  moghen  Terhalan.  Ib.  71. 
2)  In  da  Protocole  [of  formule]  tot  bannen  da 
Tiersohaere,  C.  e.  Brt^ge,  II,  746  (n«.  OLXXYIL 
Ordonnantie  op  het  £ut  Tan  de  praoticque  en  sfyl 
Tan  procederen),  komt  het  woord  Arreat  toot  met 
da  betaekenis  Tan  ,,stoks  Tan  het  prooes",  naar  da 
Tortaling  Tan  den  uitgoTor.  Nadat  da  buigemeester 
den  schout  maahtig  TerUaard  heeft  om  de  Tiaraehaar 
ta  bannen:  ||  Dan  maant  dan  haara  aohont  de 
hoeren  schepenen;  en  deselTe  gamaent  synda,  foa- 
Bouckt  den  heer  schout  aen  dni  heer  burgemeester 
ndat  sal  gelesan  worden  de  arnsten.*'  WMcop  ditp 


ARR 


ART. 


101 


■wightt  jfiSi  gelesen  de  ancartoa.^  WaMnaer 
teaUVf  door  dm  greffier  gdesen  synde,  yenonokt 
éÊO,  hMv  Behoot  «en  den  praaidewndon  heere,  dat 
de  KSHton  souden  geleyt  woideiL  in  syne  handen. 
Waerop  dito  heere  eeght:  ,^ij  deee  ameten  geleijt 
in  m  «deLa  bnnden  i&  in  's  heerene  httuden,  om 
die  griort  te  wcndan  YtAgna  de  &talen,  ala  naar 


ÈiéuB  ook  Teftaald  door  den  nitgerer  Tan  den  /»«. 
dw  oreiiBei  dg  Bn^tê,  in  eena  vakening  derHalla, 
fBB  1680.  lY,  168.  Qaxlliaxd. 

4)  JBnwl,  ^^od^  fr.  ordrv,  eoatffMMidsaMiii.  ||  Dat 
dengenen  ofte  degene  eenig  arreet  oftfr  Terbod,  be- 
baorahfok  gadoon  door  Bchootet,  mejer-Torster  oft 
aAeier , .  •  komt  oft  komen  te  breken  ofte  TiolMen, . 
aal  Qifta  soDen  in  deeelTO  pene  oft  amende  Terrallen 
sjB.  O.  P.-B.  «rfr.  SI  oot.  1716.  e.  25,  a.  27. 

ABSEOTANT,  ARRESTEERDERE,  an.  m.  Be^ 
üm^wf§fÊr^  fr.  ioiHfiaaf.  Zie  axbibt,  èxbxbtwkbx», 
O.  IL  Bnuêd,  1607  a.  78.  O,  e.  Jmim.  1645,  lY  a. 
6on  poaaim. 

ABRE8TEEREM,  bedr.  ww.  1)  Amtkotidm  m 
gmmiÊgÊm  «mmm  (perêamêm);  t»  hêdagf  mmmm  (ffoedê- 
nm),  fr.  mréUr  si  faitê  ffriêommier  (deê  ptrêom- 
•aa)/  aoMtr  (dw  5mm).  ||  So  wie  die  poertre,  ofte 
•jn  goed  aneataert  buten  aoependomme  Tan  Ghent , 
one  np  hem  wiet  [wyat:  Tonnist],  hj  ea  in  de 
moadaat  Tan  lx  pondisn.  C.  «.  €hni^  I.  €h.  tiarUr 
au  1867  m.  88.  Boe  wye  dat  eenighen  pereoon  oft  goet 
vfll  doen  atreatei'en ,  die  moet  dat  doen  by  den 
aehonlet,  amptman,  roediagere  oft  geaworan  oolf- 
dwgfciwa  éir  afeadt  Tan  Antwerpen,  en  nyemant 
anden.  C.  «.  Amhf.  1645,  lY,  1.  Zoe  wanneer 
Tenant  eenen  anderen  peraoon  TOere  dTile  aaken 
doet  arreateren,  die  moet  den  gearreateeiden  ter- 
alout,  op  den  ataenden  Toet,  doen  dach  beaebeyden 
(e  romene  Toer  amptaun,  bargenneeateien  en  soe- 
penan,  om  to  aenhootene  de  redenen  T«n  den 
aiiuaiii  efi  hom  daortegen  te  deffenderene.  Ib.  2. 
De  enUMitet,  ampftman,  roeydraghete ,  ooüsuageve» 
Boeh  andere  offieier  oft  dieneer  en  moegen  eenen 
poortene  eft  ingeeetenen  in  peraoone,  oft  eyne  goeden, 
nyet  aneataren  oft  beoommeren  nodi  beaetten  Toer 
eenighe  aetien  oft  aeholden.  Ib.  e.  18.  Die  eenioh 
goet  doet  etreeteren,  aladan  moet  de  oAeier  (het 
doende)  den  aneetant  Tan  denaelTen  goede* 
oenen  pandt.  Ib.  a.  5. 

2)  FMed  dat»  gaaaiyjaa  ee»  d$  stad  U  wrlaiên, 
fr.  /eire  wigmiJUr  défimse  da  qwitUr  la  tfOU.  ||  Ala 
een  bn^tenman,  woonende  int  qnartier  Tan  Ant- 
waapen,  alhier  geaneateert  ia,  en  boren  aneste 
TOEteeokt  eonder  Tonniaaeiyok  daemff  ontalaegen  te 
djn,  oft  oorloff  Tan  den  amman  oft  Tan  partije 
daaatoe  te  hebben,  maeh  bij  ammanabrioTen  inge- 
aahreran  woeden,  om  alhier  te  reohte  te  ataen.  2b. 
fliayy  y.  tQ,  9.  Zie  ook  iJKBXST. 

AISRBSTEMENT.  Zie  abxbst. 

ASRE8TBRAKE,  an.  tt.  Ui^raak,  httierwr- 
JraK^y,  «B  oafarwwadïjy  eoo  te  hesk^  ffênomêu 
faad,  fr.  rmpian  d'arrüf  hris  d'arrH,  ||  Soa  wie 
aiieatbiake  committeert,  cft  gheanraateert  goet  trana- 
porteaH,  alianeert,  ofte  abeenteert  nyt  de  plaetae 
Tan  den  arieete . .  ia  aohnldigh.  C7.  e.  Chni,  tV.  10. 
8oo  wie  aneatbiaeke  oommittert,  ofte  de  geanrea- 
taide  en  beeiaeghde  goedynohen  tnmeportert  zonder 
eonaant  Tan  den  heere,  Teroeurt  de  boete  Tan  taea- 
tieh  pont  pwiaie.  C.  e.  Aadm,,  Til,  9. 

ARROOIEREN,  bedr.ww.  AamlkoMdem/  aammtté- 
km,  fr.  atrUmr,  apprêkmdwg  aeHimmr,   ||  Mem 
neer  Tin  gbelyoluii  te  doene  • .  np 


gkebannen  te  syne  irater  ateide  en  eaaaebrie 
Berghen  ten  termyn  Tan  zee  jaren,  np  snloke  cibine 
ala  den  joge  reedelyek  dyncken  aal  daer  hy  f^eaiu 
rogiert  wert.  TrcaèieM  mar.,  III,  150.  XJppeineTan 
herbannen  te  syne  anten  lande  en  graefrcheipe  Tan 
Ylaenderen  snlcken  tyt  en  up  anl^e  peine  ab*den 
jnge  redelyck  dynoken  zal,  daer  hy  ghearrogieii 
wert.  Ib.  152,  153,  169,  160,  162,  168.  Up  snloke 
peine  criminele  ab  den  jnge,  daer  hy  aengheepro- 
ken  wert,  goetdynoken  saL  154.  Up  peine  Tan  ghe- 
BchoTotteert  en  ghebennen  te  syne  anten  lande  efi 
graefiBcheipe  Tan  Ylaenderen  den  termyn  Tan  thien 
jaren,  np  de  galghe  ofte  natan  lande,  ter  diaeretie 
Tan  der  wet  daer  hy  ghoTanghen  wort.  165.  Tan 
de  wet  daer  hy,  gheranghen,  aagheeproken  weert.  170. 

ARSATER  (Eraseteze ,  arzater,  aermter),  an.  m. 
Ariê,  ffêHeêgkeer,  hêdmeetUr,  fr.  médeeim ,  ehirut 
pieu,  II  Dat  twije  oft  Tier  geaworene,  metten  er»- 
aetere,  sollen  gaen  totten  geqnetsden,  om  die  qnet- 
soze  te  beaiene.  R.  v.  8t.'Trmdem,  1866,  a.  8.  Ala 
hietaff  queetie  ende  twifel  wilt  [k  Talt],  aoe  aal 
men  eiaaatere  daarop  hoeren  ten  heyligoi.  Ib.  79. 
En  het  en  oaa  niet  ghenesen  het  en  moet  enen 
ghetroawen  arzater  hebben.  Qebedb.  14«  E.  2.  Want 
die  geaonde  en  ia  den  aermter  niet  noottzoftidi. 
Moad.  merk.  60  t«. 

AR8ELMAENT.  Zie  bibbilxavt. 

AR8ENICE,  zn.  fr.  artemie.  \\  Van  100  Ib.  ar^ 
aenio,  ij  gro.  Zêemmokê  ioiv.  1628.  Oadste  melding. 

ABT,  zn.  TT.  1)  KumH,  fr.  art  Paooltelt  In 
der  arten:  FaadUU  i»  de  trijê  hontien,  h.  fa- 
adié  det  arts.  ||  Dat  wy  tot  Tole  en  diTeraohe  stoi^ 
den  hebben  Torolaert  gehadt,  dat  onae  meyninghe 
niet  en  heeft  [aheweeat],  nooh  en  ia,  dat  die  aap- 
posten  Tan  de  facnlteyt  in  der  arten  Tan  onae  doch- 
tere  der  UniToraiteyt  Tan  LoTon  aonden  behooren 
oft  mogen  gebrnyokt  hebben  Tan  aekere  bolle  Leo- 
nine.  Plae.  9.  Brab.,  16  mrt.  1529.  III,  55. 

2)  Kmui  (in  kwaden  zin).  fWiuf^fwp,  fr.  artiflóê. 
Art  nooh  engien.  kumiffreep  eodt  lui,  fr.  ar- 
Hfloe  m  ruw,  Gebraikelijke  formule  in  de  oorkon- 
den, om  zQne  goede  troaw  en  oprechtheid  te  be- 
Testigen.  ||  Ende  en  aelen  soeken,  nooh  anderen 
Tan  onaenthalTC  doen  soeken,  noch  laeten  soeken, 
art  nooh  engien,  waerbi  dat  wi  hen  deae  poente.. 
mochten  breken  ofte  storen.  K.  v.  Looên^  1806, 
Oorroboratio.  Brab.  T. ,  I.  784.  En  en  aelen  aneken 
nooh  doen  aueken  art  noch  engien,  waerbi  dat  wi 
hen  deee  atacken  breken  mochten  oohte  daeije- 
ghen  comen.  Ib.  748  (1811).  Art  noch  engheen 
engien.  775  (1827).  Art  nooh  engien.  889  (1848). 
De  K.  V.  Zoui'Lêêmo  t.  7  Mei  1807.  Ib.  741, 
heeft:  Oonst  noch  list. 

ARTIFICIE,  zn.  Kmtst,  fr.  ari.  A  ^  drij- 
ven. JSnie  hunti  mio^ênen^  fr.  aeerosr  «e  oH. 
La  Ouioni:  Artifioe,  arif  profenum  d'nn  ari, 
MlUTBii:  Konsthandel,  konst.  ||  Een  dochter  mach 
oio  comanscap  haotieren,  oft  artifioie,  hantwero  en 
neeringe  driJTen.  r.  D.  Tay.  284  t^. 

ARTIFICIEEL,  bn.  Fuiutiff,  mat  Tnmtt  ga- 
oiaakt^  fr.  arfitlêmênt,  faU  avêo  art.  La  Chmni: 
Artificiel,  qui  mi  fait  anee  art.  ||  Dat  hy  ghe- 
reysen  waa  te  Ourtrike,  omme  aldaer  te  Tomemene 
naer  zekere  exquise  eö  artificiële  amelaken  en  bane^ 
quetacTTietten.  Reubby,  I,  867  (1567). 

ARTIJCKE,  zn.  Tr.  JïeU,  wateamt,  fr.  gaaUey 
l.  Arthrite.  Ybbdak  :  Artike.  Zie  ook  a&cxxtiokb. 
II  Hy  bedde  een  peert  achter  hem,  dat  men  metter 
hanat  leedde,  omdat  hy  qnalic  te  Toete  waa  orerw 
mits  dartycke.  Bar.  tijden^  I,  318. 

ARTILLERIE  (Artelgerye).  1)  Sekiatwapam,  fr. 


1 


102 


ART. 


ASS. 


airm»  de  traÜ),  ||  Ter  artelgeryen  [Z.  Die  artelgerje] 
ten*  Tooneiden  dienste  behoerende,  baI  altoos  steen 
ter  ordonbancien  Ten  den  soepenen  en  lentmees- 
teren  Tan  der  stadt ,  ten  tyde  synde ,  en  daer  selen 
[si]  toe  doen  sien  en  yerwaeren,  alst  [zoo  als  het] 
hen  gelieyen  aal.  Sermemt,  Megl.  AfhaUUritrM  ^  1412, 
$  21.  blz.  12. 

2)  In  de  algemeene  beteekenis  Tan  vuwrwapemêt 
fr.  armêi  h  ftm.  \\  Artillerie,  soowel  gioote  stnc- 
ken,  als:  hombaeiden,  busolooten,  als  oock  haeok- 
bossen  en  hantbnssen.  Waiertol^  a.  1560.  Artil- 
lerie, alrehande  groote  stncken,  als  bombaerden, 
hooftstncken ,  Berpentinen,  basilisken,  bnsclooten 
en  dieighelyoke ,  nytgenomen  haecken  en  hantbns- 
sen, Taiende  uyt  desen  lande  met  onsen  oonsente 
oft  passeporte,  maer  anders  niet.  Zêêuuuehe  tol  t. 
1628.  Ken  inyentaris  Tan  het  bel^geringsgeschut 
der  sterke  stad  Diest  in  1621,  meldt  het  Tolgende 
oorlogstuig:  ||  Haiokbussen  [ook:  haickenbuasen] ; 
yseren  —  oortte,  lange.  ld.  inhoatgestelt,getekent 
met  Borgoenaehen  craee.  ld.  met  eenen  honten  steel. 
Clootbuflsen :  yseren.  LootbussMi :  yseren  —  lange.  ld. 
dreyende,  aohietende  naer  'tyelt,  daer  men  henen 
wilt.  Slangen:  yseren,  metalen,  half  metalen  sonder 
camer,  die  men  Tan  roir  leet;  half  slanzkens.  E^n 
half  gekarde  metalen  slange.  Steenbossen:  groote, 
corte,  lange.  Een  groote  steenbusse  om  hagelscott 
mede  te  schieten.  Bnssen  omme  te  schieten  hagel- 
geschnt  en  een  oort  yseren  bnsken  dito.  (Op  zeer 
weinige  uitzonderingen  na,  hadden  alle  deze  stuk- 
ken dbrie  kamers.  De  inyentaris  bevat  daarenboven 
nog:  II  Soutvaten  met  cmyt  en  poeder,  olooten,  ton- 
nen Bolü^ters,  een  tonne  solffers  en  een  tonne 
haickenbussencruyt ,  eindelijk  5  lote  clote  dienende 
totter  groote  busiche).  Met  deze  groote  ,,bussohe" 
bedoelt  men  waarschijnlijk  de  „Holle  Griet",  „DuUe 
Griet"  of  „Dikke  Griet*',  welke  op  eene  der  stads- 
pleinen bewaard  wordt,  en  lm  60  lengde  op  lm  92 
omtrek  heeft. 

ABVE.  Zie  bbtb. 

ABWETE.  Zie  bbwbte. 

AS ,  voegw.  Komt  hier  en  daar  voor  als  bedorven 
van  ais.  CM^Jp,  tooals,  fr  comme^  ainsi  quê.  ||  Also 
ast  hem  goet  zoude  dinoken.  1  aug.  1290.  Gelyok 
as  Tursoreven  is.  Cari.  Si-TVond,  13  apr.  1869; 
benevens  als.  Voirt  was  opten  zelven  tyt  over- 
dragen, dat  men  goide  lude  setten  soude,  gelyc 
as  men  dede.  Aead,  tTarekéol.  1866,  blz.  168.  14»  E. 
(Dat)  to  denselven  marokt  eyn  yegelgck,  van  wat 
staet  die  sQn,  kommen  moegen  hoere  kommenschap 
doen  gelden,  ooepen  en  vercoepen,  na  gelegentheit 
der  merckten,  as  dat  gewoenlick  is.  Cart.  8t'Tr<md, 
26  nov.  1480. 

AS,  zn.  vr.  (van  een  rad) ,  fr.  Mttm. Ter  assen. 
JPor  os,  mtt  foagtn  cf  koTj  fr.  twr  eitieu,  par  wn- 
ittre.  II  Boo  ist  dat  wy . . .  in  sureéa»ee  doen  hou- 
den . . .  het  voors.  verbodt  van  de  lantvracht ,  per- 
mitteren en  laeten  toe  d»t  een  ieghelyck,  van  nu 
voorts  aen,  vryelyck  alle  ghepermitteerde  waeren 
en  ooopmansohappen  te  lande  op  de  assohe  (iié), 
in  en  uyt  dese  onse  voors.  landen,  steden  en  plaet- 
sen  van  ofte  nae  de  voornoemde  gheünieerde  pro- 
vintien  en  neutrale  quartieren  sal  moghen  vueren 
en  brenghen,  soowel  als  te  water.  Plae.  v.  Brab,, 
24  deo.  1682.  I.  825. 

A8ACK.  Zie  AXflflAOK. 

A8BEYE  (Asoye?),  zn.  Soort  van  zoeten  wijn, 
fr.  êorte  de  vin  d&nx,  ||  Item,  malevesee,  bastaert, 
xomenie,  muaoadélle,  asbeyen  oft  diergelycke  zuete 
wynen ,  betalen ,  van  den  boot  of  pypen ,  10  Vt  gro. 
Waierrol^  1550.  Zie  Qatlltabj);  Azoyen,  agpyen. 


ASCHWAGE,  zn.  vr.  A$ehmaag^  eene  hoevedkmi 
vam  165  pond,  zooals  de  asoh  gewoonlijk  gewogen 
werd ,  fr.  balanee  on  peeêe  de  eendree,  de  165  Itsfisi. 
II  Van  der  aaghwaghen  ghelt  men  poatghelt.  Tót 
U  meet,  V.  1807. 

A8DAN,  bijw.,  bedorven  van  ededam,  ir.  edore. 
II  En  asdan  die  burgermeeeteren  den  vreemden 
inden  poirtsoappe  selen  doen  roepen  van  hoeren 
gezworen  knapen  op  onser  stathuys.  O.  e.  Meme- 
trieht,  Priv.  1418,  a.  19.  En  oft  hi  asdan  dien; 
onsen  en  onser  stat  viant,  een  of  meer,  niet  aan- 
nemen en  wonde.  Ib.  a.  85.  Dat  asdan  die  vurso. 
buxgermeisteren  oflft  raet . . .  sioh  van  derselver 
vrempden  Inden  nyt  voirder  onderwinden . . .  Dat 
hy  asdan  denen  [statuten  en  privilegiën]  nyt  gao- 
deren  en  sal.  O.  Li^,  11  deo.  1500,  a.  22,  40. 
Saeeelt, 

AS  DAT,  bedorven  van  ale  dat  en  pleon.  voor 
dat  alleen,  fr.  qme.  ||  Wart  hi  [sL  de  hertooh], 
syn  goede  raet  en  de  raet  van  einder  goeden  ste- 
den op  de  voirs.  pointen  met  synre  stad  van  Loven 
gemeynlio  eendrachtioh :  as  dat  men  die  rekeninge 
sieder  Peter  Goutereels  tyt  verhoiren  sonde.  Aead, 
<rareiMbl.l856.  bl.  167.  14«  E. 

ASDUCKS,  bijw.  Zoo  dXkw^  alt,  «sfifams  alt, 
fr.  toafee  lee  fine  que,  \\  Wert  saohe,  d^  ymant 
onder  ons  ind  in  onsen  lande  gesessen,  die  ons  ao- 
gehoirich  were,  of  met  die  stad,  die  burgere  ind 
onderseten  van  Aken  sehedigde,  so  is  onse  wille 
ind  consenteren  derselver  stMi,  den  burgeren  ind 
onderseten  van  Aken,  dat  sy  deroe  lyve  ind  gude 
bynnen  onsen  lande  of  daiidoroh  vort  int  wyeder 
oomende  soüen  mogen  angi^en  ind  sohedigen  as- 
ducks  des  noit  gebuert.  JB^ink,  v.  Sraè,^  feg.  182, 
f».  28  (1481).  Priv,  voor  Akon, 

ASEURS.  Zie  dobbblasiüba. 

ASOTEN,  bn.  Soort  vam  toeten  w^,  fr.  eorte 
de  vin  douap,  \\  Van  maleveseye..  bastaert  ofte 
asoyen,  romenie ...  en  alle  andere  soete  wynen . . . 
Tol  te  Antw.f  1628.  Zie  Ybbdam,  ook  Gaillx- 
▲BD.  Zie  ook  AGOTBF  en  asbbtbit. 

ASPECT,  zn.  ons.  Vtttiekt,  fr.  vue.  \\  Ten  fine 
sy  sekere  veynster ,  aspect  nemende  op  haere  exfve, 
sauden  stoppen  en  verhoogen  tot  seven  voeten  bo- 
ven de  aerde.  Annotaüone,  104. 

ASSAELGEE^BN  (Assaelgieren).  bw.  AoÊtvedlon, 
heeprinffen,  fr.  aeeaiüfr,  aUaqwer.  ||  Die  mans  qnie 
sloege  ochte  assaelgeerde ...  É.v.  8t.»Pietere»Leemo, 
1284.  Soe  wie . .  heeft  yemene  gheassdgiert  in  sgn 
huus..  JT.  o.  Denderm,,  1238.  a.  2.  {Vert.)  Lat. 
aeealierit. 

ASS  AT,  zn.  vr.  Kemr  vam  gond  of  stfiwr,  proe^ 
gewiekt,  fr.  étatom.  ||  Dat  zy,  soepenen  en  raet,... 
zetten  zoelen ,  kiesen .  en  ordineren ,  van  jaere  te 
jaerre,  waerdeerre  [waerdeerders]  (van  den  beoke- 
ren  ooht  van  den  bacambaohte)  te  waerderene  met- 
ten waghen  en  metten  ^ewiohte,  op  d*assay  dat 
men  hoen  gheven  zal.  Oork.  v.  1  dec.  1887.  Dieet. 

A8SASSIJN,  zn.  m.  Moordenaar,  fr.  tueaeein, 
II  Assassijnen  zQn  ruyters  zonder  meesters,  die  de 
luijden  doot  slaen  om  ghelt;  zoe  [zg]  stjn*t  oook 
al  hebben  zij  meesters.  Praet.  erim.  c.  82.  Wielant- 
schijnt  hier  te  denken  aan  de  moorddadige  Ass»- 
niten,  fr.  Aeeaeeine,  waarover  zie  La  Omura. 

ASSAUT,  zn.  onz.  Aanval,  heepruiffin^ ,  fr.  at- 
taqwe.  \\  Soe  wie,  te  waren,  heeft  yemene  gheaaael- 
giert  in  sijn  huus , . .  en  selen  scepene  mogen  sien 
sien  [syn]  assaut  oppenbaer  [te]  vresen.  K.  v.  Hf»* 
derm.  1288.  a.  2.  Lat.  tuemttmn  eeee  apparentent. 

ASSCHE  (Asohe),  aedk,  fr.  eendre.  \\  Ben  vat 
wiins,   seems,  aaohen...  Lat.  vete  vmi^  ek 


ASS. 


ATT. 


103 


. .  •  Ble  Tit  wiinB,  asaoheii ,  seems . . .  Lat. 
«MM,  emerwm,  mMU.  Tol  U  Br^yê^ 
ItXA.  ijwehen  Tan  OosÜant,  alle  aoarten,  de  toxme 
TÜj  cL  TU,  T.  1697.  BonrgoenBohe  assohe.  Zie  bbs- 

BXVCLAÜWX. 

A;i8Cli£lj£NW0£NSDACH  (AaselswoenBdach), 
BD.  m.  .^jdUooffwtfcy,  fr.  «MrerMtt  iIm  emdrM.  |) 
Oie  en  mI  men  grenen  xmidt  houden  opto  heilige 
•ondaigen  Tan  den  geheelen  jaire,  noien  oio  opte 
iMÜige'  daigen  • . . ,  den  yaatelaTont  en  den  aesels- 
woenadaeh  Toir  dor  noenen.  y.  d.  Tay.  410  t*. 

A8SCHENF00T,  m.  poioseh,?  fir.  potoêtef  \\ 
AaMbeupoot,  een  toxme*.  Mansa-'tolt  v.  1667. 

A88£N£M£NT.  Zie  AflBievAXSJrT. 

▲SSKNHOUTv  zn.  ons.  B<mi  om  atêen  tam  U 
j,  fir.  baiê  è  eêtwmm,  ||  Alle  ploeohateerten- , 
I-,  aehemelen-  ende  andere  oirDorhoat.  Kh>  o. 
a.  48  (1460). 

AS8£KttI0£N,   zn.  Smtelvaari,   fir.  AMoemnom, 

In  die  Tigilie  Tan  AaaenBjone.  K,  e.  Meerbek, 
▼.  1284  {Vêrt.). 

A88ENT,  sn.  ons.  Toestammimff ,  fir.  tuêtnümêmL 
II  Sy  dal  sake,  dat  acepenen,  by  aswnte  des  ghe- 
Feehti  dee  heran,  Tan  ^)an]  aetten  in  bxoode  dF  in 
wipe.  X  «.  Dmderm.  t.  1233,  a.  24.  Lat.  pmr  a«- 

A88£NT££B£N,  bedr.  ww.  Toutaaa,  ft.  eoa- 
wfir  II  lijnen  heere  was  gheaaeenteert  tryfiite 
Ihebbeae  aUe  jare  Tan  allen  rorenuwen  Tan  der 
■tede.  Ol.  y.  Dixkxtdb  38.  Aldus  so  Termeester- 
dot  mjn  heere  alomme,  en  men  deide  al  lynen 
wille,  en  hy  Tenoohte  te  makene  eene  nieuwe 
munte  en  het  was  hem  sheassentiert.  Daema  so  Ter- 
Boehte  hj  eene  subTentie  OTer  al  ^tghemeene  land, 
die  greot  was,  en  was  hem  gheassenteert.  Ib.  88. 
Siaer  oTenen  ghediaghen  was,  dat  men  by  den 
aonine  txecken  soude..;  'twelke  myn  heere  assen- 
teerde.  84.  Myn  heere,  dit  Tentaende,  assenteerde 
hem  danin  om  dit  te  makene  alsoo  hemlieden 
oriKMrlio  sonde  dinken.  90. 

A8SIGNAII£NT  (Assenement),  zn.  ons.  Bev^ 
cïiy,  omdêTpamdf  fir.  «uêiffmaiiom,  kvpoikèqae.  Zie 
IdL  Oüsn  AiÊèóêatêmi.  ||  Boe  wilde  hi  en  begherde 
dal  godshuus  sonde  ebben  en  heffen ,  elkes  jaers , 
eeawelike  durende,  die  Toers.  sesse  soelege  parisis 
erfelike,  in  prepren  men  assenemente. 
132  (1340).  jE>at  elo  die  Tortan  eenighe 
hneren  sal ,  ten  hende  Tan  den  jare . .  tot 
soepenen  OTerfaringhen  sal  syn  rolle  Tan  synen  as- 
signamente  Tan  dier  aasiM  cQe  hg  sal  ghehadt  heb- 
bsn.  Bk  Yii.  Aeoitm,  38, 15«£.£nt'BelTeghedaen, 
^|n  de  raotien  ghehouden  te  gaene  binnen  Teer- 
tiefa  daghim  daemaer,  metten  ampman ,  gheassisteert 
nel  twee  enerbraeders,  en  doen  beterden  den  grondt 
en  aaaigDement.  C  e.  Vêmniê,  XLYII,  1. 
>  A88U8BA£B  (Aasisbaer),  ba,  Omdtrkêfri^  aam 
Haet^mmrmki^  fir.  êmfH  amx  droüë  d'aeÓMes.  ||  Dat 
ékkerlye  die  eenieh  goet,  asaisbaer  weeende,  in 
d'oadeware  eoopt,  TeroDOpt  of  Terbarteert.  Dl  Yii. 
.issMss.  34,  15«  B. 

A88U8£  (Assise,  ezoys),  sn.  tt.  StêdeUfbê  ver' 
hrmka-hdmtümg f  aee^,  fir.  aeeiêê.  jj  Dit  es  de  bono 
dv  ocdinanehen  Tan  den  assysen  der  poort  Tan 
DenraaMode.  (1417).D>  YL.^ie0Meff,  1.  Boe  wieeneghe 
wine  ocht  Treemde  bier  Terooopt  in  grossen, . .-  en 
nelt  niet  ew^h  laten  Tueren..  hy  en  hebbe  der 
iwisBHi  m  noichtjsere  moet,  ocht  hy  zal  dassise 
€&  den  panehys  selTer  gheldsón  Tan  graasen.  Kb,  e. 
JÜÊti,  B  71.  Ezoya.  Sêkêiae.  o.  Brab.,  rtg,  138  f». 
M.  10  dee.  1686.  De  poorters  en  poortereesen . . 

lyiL  Qoek  Tiy . .  Tan  poinetingen  en  setHngen ,  als 


contribuerende  in  de  lasten  en  assysen  derselTe 
stede.  C,  v.  Gentt  I*  10.  Questien  en  processen 
rysende  ter  causen  Tan  de  assysen.  Ib.  17.  Vav 
DKS  Haits  schrijft  neTons  dit  woord:  Chbdla^  en 
dan:  De  gabdUe^  veetigalibuê,  teUmiie  eê  alêit  im^ 
posiHonilms  Traetakam  kabeni  Finniamme  ete.,  en 
Terscheidene  onzer  oude  oorkonden  schynen  deze 
Tertolking  te  wettigen:  ||  Dat  [wy]  in  derselTer 
stadt,  noch  üs  eenyger  plaatsen  der  Triheit,  assyse 
oft  gabellen  genoemt  (ne),  op  dy  copen  oft  Terc<^ 
pen,  by  ons  oft  yemantonser,  in  eenygher  manyeren 
Toertaen  [sullenj  ontfiuigen  noch  doen  heyschen, 
sonder  Toloomen  macht,  autoriteit,  orloff  en  con- 
sent onser  twee  heren  Toemoemt.  C  v.  A^.-TVeidmi, 
$  5.  Vtm  der  aeeyeem.  ^fft  <y^et  meenige  jaeren, 
hemlieden  Terleent . . .  hebben,  om  te  moeten  op 
bringen,  heffen  en  ontlangen  zekere  gabellen  oft 
assysen  en  impositien.  Rtiünk,  e.  Brab.,  reg,  139, 
f».  44,  22  noT.  1544.  Aarêokot.  Hoe  dat  wy  haer 
Toersaten  Terleendt  en  geoctroyeert  hebben  to  mo* 
ghen  opbringhen,  heffen  en  ontlanghen  zekere  ga- 
bellen oft  assysen  en  impositien,  té  weetene  Tan 
elck  duyst  haUThoudts  en  speecken  etc  Ib.  t  224, 
15  febr.  1553. 

A88UB£B,  sn.  m.  OtUvamger  der  aeeijmwen,  fir. 
peroepiemr  dee  aedeee.  KiL  Assysmeester,  as- 
sysener.  ||  Soe  wie  wine  ocht  Treemde  bier  brenght 
Tan  buten, ..  die  en  zaels  niet  afdoen.,  ensg  met 
orlore  der  assisere.  Kb,  v.  Dieet,  B  70.  Zie  ook 
ABBun.  II  Egeen  borgemeester,  schepen...,  wyn- 
oft  bierassyser  deeer  stadt  en  mach  pachten  eenige 
Tan  d'assysen  deser  stadt.  C.  e.  Antw.  1582,  lY  9. 

A8SIJȣYB1J,  bn.  Aoeijmevr^,  ft.  etempt  d'ac- 
eieee,.\\  Dat  onse  gheduchte  heere,  myn  ttouw  Tan 
Dendcormonde  en  hare  hoir  assiscTry  syn  Tan  haren 
drincwyn.  Ds  Yl.,  Aeoieee^  41. 

A8ÖIJ88LACH  (Assay-slaoh),  zn.  Proefimerk,  fir. 
miarque  de  Vépremne.  \\  Dat  niemen  Uken  no  stucken 
maken  en  sal,  om  hornetten  (?)  no  om  te  Tarwen, 
en  moet  tierst  an  die  rame  geweest  hebben  en  den 
assysslach  hebben,  om  te  waerdeeme  oft  goet  eü 
gaTC  es ... ,  dats  te  Terstane  stucken  die  den  egghe 
hebben.  K,  lakeng.  Brmee.  1376,  'a.  1. 

A88UËK8.  Zie  ibbuébs. 

AST,  zn.  m.  Droegoeem^  fr.  iaaraiUe,  Kil.  Ast, 
est,  metrima.  |)  Wie  klaghen  wille,  dat  zyns 
ghebneren  schouwen,  hoTone,  asten  oft  andere 
plaetsen,  daer  men  Tier  stockt,  sorghelyck  zyn.  (7. 
e.  jBereuiaUj  XI,  3.  OTenen,  fomeysen,  asten  efi 
diergelycke  plaetsen,  daer  men  Tier  stookt  en  besi- 
gen  moet.  C  e.  8t.'Wimnoegb.  XY.  23.  Dat  de  per- 
Boonen  hun  geneirende  met  hoppe  te  planten,  me- 
nichmael  eenige  bladeren  weeren  afbreckende  efi 
in  poeder  redigerende ,  om  met  het  gemeld  poeder 
de  hoppebellen,  op  den  ast  geopend  zynou»,  te 
bestro<^en.  O.  P.-B.  autr.  1  sept.  1717. 

A8TRICrri£,  zn.  tt.  Verpliehte  dag  wm  rechte^ 
fir.  jomr  om  ferme  de  droit  obligatoire,  \\  Te  ordon- 
neren en  statueren  Tan  dat  niemande  Tan  de  pro- 
cureurs alhier  postulerende  en  soude  in  toeoomende 
meer  ter  rolle  mogen  gebruyken  als  dry  ordinaire 
termynen,  te  weten  dach,  anderen  dach  en  astric- 
tie,  sonder  meer.  Mabtivxz,  357  (1689). 

ATTACH£N,  zn.  m.  Yolgens  de  LAüBiÈBX,syn 
Atiaehesj  AfPxety  Afflehêê  synoniemen;  hy  Terstaat 
mdom  alle  dagraaiding  of  exploit  door  eenen  ge- 
rschtsdienaar  gehecht  aan  eene  huisdeur,  eene 
kerk,  eene  gereohtszaal  of  andere  openbare  plaats. 
De  beteekeniB  Tan  het  woord  in  ons  citaat  heeft 
eenen  onbepaalden ,  algemeenen  zin,  dien  Tan  piak* 
brief  j  fir.  i^fleke.  ||  Het  TOom.  recht  T«n  twee  stuy- 


10* 


ATT. 


AXST. 


▼•M  mI  iMteeH  worden  toot  hH  eeritobladt ▼■»,,«, 
liÊttÊf  Tftn  alW  proelAiDAtien,  jrabliefttien  eii  pu^ 
blioqne  ftflaf  ingen  oft«  ftffixicn  tmh  wctt^cka  ▼«- 
•oopingMi,  emmert  genenüyck  tui  alle  «miien  ofte 
ftllAohen,  100  eo(ei^!efr«  ela  ntoeëêoirê,  gcdmekt 
efte  ifi  geeohrifto,  die  binnen  deeeWe  stede  enllen 
MdMtt  worden.  O.  P.-B.  auir.  18  ooi.  1702,  a.  »— 22. 
Men  Tentaat  eigenlgk  door  Brieren  Tan  aiiachê 
anlke  die  aan  anderen  gehecht  syn,  om  deze  door 
eenen  anderen  rechter  ten  uitToer  te  doen  brengen. 
2Üe  hierorer  Bost  en  db  Fikbi^bb. 

ArrEDiËfiREM,  bedr.  ww.  VwnmUn^  h.  êmm^êfj 
ecMter  dê  Vênnui»  La  Oame,  Attedier:  «fwitiyer. 
IJ  OelTok  de  lupplianten  'teelTe  alhier  naerder  lou- 
oen  bewyien  e&  met  meer  andere  peremptoire 
ledenen  boTeetigen ,  't  en  waere  ty  Treeeden  de  pro» 
Uiiteyt  te  teer  tonde  attedieren.  C  e.  AaUéf 
8  apr.  1669,  bis.  718. 

ATTENT ,  tn.  In  attent  van  ■iinre  eren: 

mrlootf  flr  pirdu  d'konmêwrf  if^émê»  ||  Dat  nyemant 
en  tall  mogen  tlaen  noch  lalden  die  olook,  om  dat 
Tolo  te  bwuerene,  op  die  pene  in  attent  te  tün 
Taa  tünre  eren.  O.  Li^^  10  juni  1417,  a.  6. 
8t'Trmid9n.  In  de  Oo$t  v.  Maoêtrioki ,  SUOmii  e. 
II80|  art.  LVI  leett  ment  ||  ,,Bnde  do  en  tal  men 
egheyne  metdaet  in  mogen  procTen  warbi  dat 
jremant  darmit  in  aotmi  lynre  eren  moghe  comen"; 
wy  maenen  dat  hier  ook  aiêtni  cal  moeten  geleaen 
worden» 

ATTENT A£T,  in.  ona.  h^rüpit^  in  tta  redUt- 
fèbiêdf  fr.  lUtmmpiai.  attêtUait  mpiéUmêni  mr  ««« 
iwiéieiion,  S&ie  de  LAüBrkai.  Men  merke  ook  de 


bondige  definitie  Tan  Qubloolv:  Van  attentaete. 
JD*al«tal«l»  eW  è  dért  detfiiiU  aüênt^itéi  au  re«* 
jNtI  dé  mê  Jn^  n^^éntWTt  om  d»  la  proMbUioa 
d!*iaaa99f  Mfèt  V^^  imiarj^k  iVee.  mrh,  dt  la 
eoNMU.  iltt  ieit.  V,  257.  ||  Geaien  in  den  raede  Tan 
St  M.  geordonneert  in  Brabandt,  die  requeete  den 
hoTt  gepratenteert,  tenderende  ten  eTnde  dat  a«n 
de  Tooit.  tttppliaBten  toude  worden  geaooordeert 
biieTeB  van  attentaat,  uyt  craohte  Tan  dewelèke 
aan  de  tooit*  leeoribeaten  toude  worden  geordon- 
donneert  de  prtlente  beleyden  «n  piooeduie  Toor 
hun  begontt  te  oaateran,  doodt  efi  teniet  ta  doen, 
met  intevdiotie  eaii  Mabtütbs,  167  (1688). 

AUBAIN  (AbainK  bnw.  MaUitif^  UmaiU»^,  £r. 
aaèamy  hanmL  ))  Soe  wal  man  maaght  of  Trouwe 
taroMeht  binnen  der  Tryheyt,  en  it  dat  elaecht 
Itwtant  oll  mellar  nattter  aonnantchyn,  eü  het 
woiide  Ttriuyeht,  tuloke  man  en  tal  nimmemear 
noghen  oomen  in  der  tiadt  oft  Tryheyt  Taif  Sin* 
tvttden^  mar  die  bimi  tal  eweiyok  abain  eyn,  date 
I»  woelen  dar  ttadi  en  Tryheyt  beioeft  ten  «wighea 
èi^en»  Mttgetien  den  tiaet  der  peIeoelle^,  data 
I»  weeltn,  «ft  een  een  wyff  getciede  Taa  quaeder 
bemen,  daaiQp  eoiide  menoTeieiannaagoeldttnoken 
dat  mi) talaren  eA  det  raelt.  JT.  e.  SL^Thadtm  t. 
IIM»  a»  5.  Wy  [fKe]  emmermeer  walaoh  [falech] 
gemygeoap  draeohl,  oft  die  dal  Toertbrinet  in  men 
aakeny  «A  dal  weder  [wevde]  gepraeft,  dtrghtae 
die  d«t  gfluyeanap  Toeranackl,  en  oeek  die  Taleebe 
gemyghe,  mikn  abain  i^n  en  der  tiadi  TTfihegt 
beioeft  ten  ewigKan  ilighen>  wotri  [woidl  bet] 
faelaeebl  e&  gepraH»  behouoen  den  aaderan  i«eh- 
le[n]  der  tiadl.  Ib.  a.  tt.  Slyi^  Foi^^r^  die  den 
aadeMtt  Ier  doel  bringl.  woiidl  he  gehalden  en 
fbeTaa(M>  de  ml  die  abel  dMmme  Uden;  en  en 
it  be  mei  gebaldan»  eo  ie  ba  taiwblt  abain  mitatr 
mIt»  dael,  éalt  Ie  metaon,  éH  ba  btMnü  ia 

eft  «tte  4er  Tfibeil  ^aa  d 
enjèilie  {baai^]  aarolfea  mil 


en  deaan  nenma  to  wo  harlvwel...  C.  a. 
Maaêtriea,  Stat.  e.  8  tepl.  1880,  m.  2.  Diagfaataa 
die  beteringa  tcholdieh  tQn  orermilt  detatlalutea» 
en  die  daram  abain  gemact  werden,  die  en  tolea 
niet  weder  in  der  atal  noch  Triheit  mingen  oomen 
na  den  dat  tg  abain  woixden  ayn,  alwast  dene 
tyt  dat  ty  gnoeoh  gedaan  tolen  hebben,  a.  66.  Wie 
he  terttoni  abain  ie,  dee  otot  die  maeren  Tan  dar 
ttat  cl jmpl . .  6o  wat  portere  de  otot  dia  maarea 
Tan  der  atal  elomme . . ,  dee  tal  abain  a^  taratond 
ab  dat  gepmeft  en  geroepen  it.  77. 

AUBAINITEIT  (Aubaaiteit,  obinifteil),  sa.  tt. 
Vrêemddin^tr§eki ,  fr.  droii  d^aahaioê,  W  M,  hebba 
andere  hooren  i^ggfaen ,  dal  die  op  Pamele  alarft 
obiniteyt  niet  ichnldich  en  ia  int  laai  Taa  Adat; 
noohtant  op  Andenaerde  ttarTan  [-de],  tonde  te^Te 
moghen  en  moeteii  betaelen.  J9#.  Cttrtn.  e.  Jm» 
dan,  (1868).  Dat  den  bailliu  en  andere -offieiert  Taa 
den  heere  Tan  Pamele  inllen  Termoghea  oalaingne 
te  legghene  op  Pamele,  Toor  de  beate  hoofden, 
aubaniteyten,  oonfiicatien,  goedinghen  Tan  baataei^ 
den   en  die  ghoTondan  sjn.  C.  e.  Andmt  L  a^  2. 

AUDEBE^  m.  tt.  Ondmrdom^  fr.  ^  il  Datatje- 
maat  Tan  nu  Tort  aeepen  Tan  der  ttat  ^eeorta  ea 
mach  werden,  hi  en  nefaèe  TiTO  en  twmtich  jaae 
TerTult  in  der  andere.  O.  lAégtt  18  noT.  1404, 
a.  9.  iS^TVaidta. 

AUDIVITS,  sn.  Inéloedy  h.  i^fimêoet.  \\  Maa 
meende  Toor  hem  en  wat  gheen  groete  aaii^,  ai 
en  waa  hy  maar  een  boerman;  mitt  dat  hy  thota 
maeohtohappe  hadde,  die  Teel  andiTtta  haddan,  ala 
dootuar  Heimee  en  dieigheiyeke»  Bmr.  t^dm»,  TL,  MA. 

AU  DUET,  n.  Auduut  geren,  ^lAotr  ^ 
OM,  ^tAeeriowMa,  fr.  donnêr  letale,  tMtr/  lakaadM 
hu.  II  Dal . .  in  den  midden  Tan  der  eamara  haa* 
gben  tal  eene  belle,  daweloka  niemandt 
en  tal  dan  dekin  en  offioiert, ...  Sn  die 
Ireoken  alater  gheeehü  ee,  ofte  onbehooiiycka 
niere   Tan  ruute.    Bn   loo  wie  é 
woorden  heeft,...   ofte    toe  irie   naar  tdyaaii 
gheen  aadnul  en  geeft,  TarbeoiC  Tj>  dan.  paa*  M§, 
Muë.,  Vil,  268,  Pamele,  16&8— 1808L 

AUEWET8  (Haaerwe7a),(?)  aa.  t|  In  da  pMcUa 
Taa  Siate  Goedalen  iBlaele . . ,  eii  plael»  luw 
maalt  la  aina  booeh  en  aoewe^t  Tan 
hoate.  Qerfi*.  ^att.,  B.  a*.  219,  f>.  61. 
daeiaan,  onder  de  Orekelhaga,  i^  daahwaaÉ  laa4v 
daar  Taïa  haaerwtTa  op  tiael.  Ia.  H  a*«  128,  P, 
48,  iktorp  (1406). 

AUeWEET.  Zie  Awbbv. 

AU8EB018    (Anxenoie),    sa.    m.    Wyn 
Aoteroyae,    Wijn  van  Ammmrf^  fr.  eia  é. 
De  lokalen  hebbea  allen  „Tan  ÉnaiaijtiL  |i  Op 
atuok  I^maediea  wya,    Ie 
wynt  Tan  Aaenoyte,  DetdeaaA  ea 
guideae  Biabaalt.  JPIae.  e.  BtakSaor.liee,  11,76.- 


AUTAE&  aa.  m 

tere  geen,  «tr  AeifMt  ttfu 

mar.  \\  De  bnlla  der  Jabüea, 
dal  mea  atoeete 
bidile  e& 

AUTRAieSN, 
TorHaard  ab  Mtfai^er^fAtdfa,  fr. 
Oniraf  e.  W  EméÊt^  2*.  jfefe, 
ahelgck  die 

I,  eü  da 
aa  Ie 


AUW. 


A^VE. 


105 


Jsn  OD^iena,  gfaebroeden,  en  capitoynen  ysn  de 
Glniet ,  Dadden  gfaeeme  sommighe  aatreigen  belet , 
ala  bi)80iider  in  den  w^nkelder;  maer  tghemeente 
iru  baar  al  orer  en  bilden  Tan  baer  gbebodéh 
mat  Ib.  133. 

AUWAERT  en  DAUWAERT.  Zie  HAUWiXBt. 

AUT£RM£E8T£B8,  sn.  my.  Jjede»  eener  rede- 

r^hamiêr    qf  gUde^  ffdati  met  de  wrtorg^g  oaa 

hti  «Uaar  hmmnêr  hapêl^  ft.  membreê  d^uue  chambre 

dt  rMotiqmê  on  ffildêf  thafrgéê  du  ëoin  de  Vamid 

de  ïemr  dkipelie.  Zie  moBiairT.  ||  Znllen  de  roin. 

Antaenneeetere    sculdich   iQn   *tghene   den   autaer 

eompeteert  loffelyoken,  ten  ooete  Tan  der  Caemere 

m    den   offere,    t'onderhouden   Tan    reparatien  en 

diergelycke.    Betkor.   ie   Loven  ^   1554,   a.    9.   (Z|j 

moaeten  ook  d^  leden  oproepen  ter  bijwoning  der 

li|kdienaten  der  afgeitonrenen). 

AÜWE,  bn.  mT.  Oude,  fr.  amden».  \\  Die 
iva  anwe  aef^aende  borgenneisters.  O.  LUge^  11 
dec  1500,  a.  1.  HoitéU. 

•  AU  WE  (Hoawe),  zn.  Tr.  Aar^  fr.  ipi,  \\  Nemen 
op  den  aerbeyt  Tan  den  goeden  pachten  en  land- 
lieden .  eeneghe  onder  t'dexele  ran  te  gaen  ongetene 
en  de  haren  [aren]  opt  relt  ghebleyen  te  rapene 
en  Tefgaderen;  en  andere  stelen  gheheele  schooTen, 
•n  bij  nacbtm  en  ontgden  afimidende  de  bauwen. 
Plae.  e.  VI,  30  juni  1546.  I,  651.  Het  w.  anwe 
ia  hier  thane  nog  in  gebmik  Toor  de  peul  Tan  het 
i|og  niet  afgeeneden  koolzaad. 
AUWEELT.  Zie  awxxt. 
AUWEIT.  Zie  awsxt. 

AÜWEBS,  TOOT  het  onbep.  Toomw.  iett  geTolgd 
Tan  een  Toonetael.  lewer»,  ergens ,  fr.  quelque  ehose. 
II  Blijft  in  ulieden  huuaen,  zonder  auwere  mede  te 
moyen.  Piot,  Ckron.,  401. 
AUWET.  Zie  AwnT. 
AVE,  met  de  zamenatellingen.  Zie  AP. 

AYENANT,  zn.  Dsvenant,  in  'tsvenant,  in 

ewmredigkeid,  naar  verkomding,  naar  advenant,  fr. 
è  faoemami,  propoffioneUemeni,  ||  Boe  ee  te  wetene, 
dat  wj  mochten  Terreken  al  dien  eost  en  al  die 
■oade  op  TorMide  pande,  op  eiken  pant  daTonant 
dat  hire  op  heeft  in  renten.  Ztoijvekef  104  (1324). 
Int  eerrte,  eo  behoerd  den  Tors.  kinde  toe  i\j  lib. 
z  a.  gfo.  tor.  in  ghereeden  ghelde,  date  te  wetene: 
in  sgraTen  ecilden  OTer  xxiiy  gr.,  en  in  ecilden 
orer  zzij  gr.,  en  in  andren  munten  int  aTenand. 
Seèep.  e.  Oeni^  3  mrt  1362.  yederl.  mue,  1879, 
hls.  147.  So  wien  dat  de  beste  caTel  ghebuert,  dat 
hÜ  den  andren  begroeten  zal  in  't  aTenant  Tan 
dar  werdden  Tan  den  gfaelde  datter  omme  ghe- 
gfaeren  waa.  O.  o.  Qeni,  I,  26  oot.  1396. 

AYENCKEL  (ATinckel,  aTincel),  zn.  m.  ||  In 
denaalTen  jare  (1444)  heU>en  Terdinot  die  Toers. 
kerekmeeeters  aen  Jan  Ojckena  en  Goewjn  Marien 
dan  avinckel,  op  dat  bert  [nl,  den  patroon]  dat  si 
damioe  geaneden  hebben , . .  al  Tolhonwen  Tan  goeden 
eoeriiken  steen.  Si.  Snipieêj  I,  42.  Henrio  Marien, 
CBlerert,  aen  dat  crajswerc  boren  den  H.  Oheest: 
In  den  eersten  Izzx  Toeten  boeghe  . . ,  noch  c  Toete , 
item  noch  zl  roeten  arincel..,  item  noch  kleyne 
boeghen  xlüi  Toeten,  en  den  aTincel,  den  roet  om 
▼  st.  Item  noch  ij  slotsteenen.  Ib.  34,  Bek.  e.  1448. 
Hem  noch  aen  tselre  capelleken  es  er  zxTy  Toet 
•finoeL  Noch  g  1^83  i^)  ▼^^  ^^"^  aTinoele.  Ib. 
101,  Bak.  e.  1502.  An  denaelren  Mr.  Lauieins, 
Tige  Ib.  pariaia,  Toor  lereringhe  Tan  Ylaemschen 
ordiijn  aTynkele,  en  andere  cyraet  dienende  om 
het  vpmaken  van  twee  driecuiten.  Tpriana,  I, 
364  (IFsriMa  cum  de  Malle^  1621).  PenzelTen  de 
de  kreriiiffhe  ran  Brabandache  arin- 


ckels,  staende  up  het  driecante  ter  marct  Tan 
*t  TOOTB.  huns  Tan  de  oude  conohiergerie.  Ib.  370 
(1624).  Canteele  geTels  ofte  arenckels.  O.  P.-B. 
anUr.  16  jan.  1705,  Meiedrge,  a.  26. 

AVENNESSTEEN  (Arennichsteen),  sn.  m.  Deze 
steen  komt  dikwijls  TOor  in  de  rekeningen  onzer 
steden  en  kerken.  ||  Betaelt  Pieter  Waybac,  ooc 
steenhauwere ,  Tan  rrachte  ran  ATenniohsteenen 
te  Boepene  ghedaen'te  Yallenohiene ,  iiy  lib.  üy 
sch.  par.  Betaelt  Pieter  Waybao,  OTor  Willem  de 
Bonde,  omme  te  betaelne  b^j  Toeten  ATennesteen, 
midts  der  Treoht  en  anderseins,  zzix  Ib.  TiQ  soh. 
par.  Anden.  meng.  III,  blz.  328  en  345,  Bek,  e. 
1526  en  1528.  Die  drye  priesterlicke  stoelen  Tan 
otdunn  en  Arennessteen.  Ber.  tijden  j  I,  148.  Zijn 
epitapfaie . .,  en  was  al  nieuwe  ghemaect  Tan  Arennee- 
steen,  en  rijokelic  ghestoffeert  en  rerghult.  Ib.  149. 

AVENTUEBLIJCK ,  bijw.  Bygeval,  toevallig, 
fr.  d'aventnref  aceidentdlemeni,  par  htttard,  ||  Eest 
dat  eenen  dootelaoh  aTentuerljo  en  casuaiyo  geralt 
en  ouTersien.  Y.  d.  Tay.  f^^.  60.  Tan  welcken  Tonde 
en  schatte  diegeene,  die  dat  gCTonden  heeft,  soe 
Terre  hij  dat  arontueriyc,  sonder  daerop  Tuijt  te 
zijn,  gevonden  heeft,  souldich  is  te  geren  den 
heere  Tan  den  gronde.  Ib.  127. 

AYENTURE  (ATonture),  zn.  rr.  1)  De  beeehik- 
king  van  goed  of  kwaad  geval,  het  lot,  het  gelnk, 
de  fortnin,  fr.  la  fortune,  Ie  sort.  \\  Want  men 
dageiycx  siet,  dat  fortune  en  aTontnere  ongestantioh 
is ,  eü  dairomme ,  soe  die  officie  en  den  staet  meer- 
der is ,  soe  die  aronture  en  infintunie  meer  te  ont- 
sien  is;  want  soe  een  [a^.  iemand]  hooger  ralt,  soe 
hg  hem  gemeijnleo  meer  quetst;  eü  dairbij,  soe 
meer  staeto  en  hooghegden,  zoe  meer  soigen  Toire 
lijf,  ziele  en  eere;  en  als  dairinne  Torwaentheit  is, 
soe  is  gemeynlijc  die  quade  aTonture  gereeder  en 
naarder  den  rerwaenden  en  Termetenden  man  s^n 
karre  te  lichten,  oft  Tugt  sgnen  geregde,  eere  en 
staet  te  stoeten  dan  oft  hy  niet  rerwaent  en  waire. 
V.  D.  Tav  374  t«. 

2)  Gk>ederen  van  aventure,  toevallige  {eoH- 

laterale)  goederen,  fr.  biene  d'ctventnre ,  Hene  cillct- 
tiranXf  advemttfê,  adventicee,  Dupin  et  Laboulaye: 
Biene  adventife,  advenüeee,  hiene  win»  par  tonte 
eÊotre  voie  qne  la  eneeeeaum  directe.  Ook  goederen  Tan 
,^Ter  hals''  genaamd.  ||  Staende  teremarqueren,  dat 
aen  collaterale  goederen,  dwelck  wg  noemen  goe- 
deren Tan  aTcnture,  de  kinderen  en  moegen  de 
Slaete  Tan  hunne  ouders  njet  representeren,  maer 
eselre  Tallen  op  den  naasten  bewandt  die  op  het 
grsff  bcTonden  wordt,  oft  op  dengheenen  dye  kan 
doen  blieken  dat  hy  de  naaste  is  Tuyte  rechte 
linie.  C  v.  iMnburg,  Leenh.  a.  55. 

AYENTUBEN,  zn.mT.  Toevallige  itUcometenyfr. 
droUe  om  revenu»  oaeuelë,  \\  Oec  behoeren  toe  den 
Torseiden  leene  tderdendeel  ran  allen  den  TerTallen 
ende  aTonturen,  forCsyten  en  Tan  allen  anderen 
rechten  die  gherallen  moghen.  Aead.  d!arMoL, 
1860,  blz.  107.  DeetObergen  (1371). 

Bij  aventoref  op  — y-ter  avontore.  B^ 

geval,  door  een  h^wnder  toeval,  toevallig,  eoms,  wA- 
Ueht,  fr.  par  kaeard,  par  «a  oae  fortuU  j  parfoi». 
II  Als  jemens  wyf ,  kind  of  noTe  bi  eenigher  aran- 
ture  wort  ghewont  ofte  doet  ghesl^ben.  Lat.:  ea$u 
fortuito.  K,  V.  Saffdare,  1265,  a.  5.  Ende  wg  Toes- 
sien,  dat,  hg  aronturen,  namaels  gerallen  mochten 
\l.  mochte],  dat  die  Toers.  meesters  wederspennioh 
sgn  mochten.  K.  e.  8i.-Tmiden  e.  1366,  a.  81. 
Ais  de  Tassal  niet  en  weet  de  groote  Tan  sinen 
leene,  ter  arentueren  dat  de  boeoken  en  papieren 
daeraf  Terbrant  sgn.  Leenr.  v.    VI.  75.  Eest  dat 

14 


106 


AVE. 


AVE. 


de  pfttient,  liggende  op  de  banok,  altyte  loochent 
en  niet  kennen  en  wilt,  hj  weder  geleijt  wordt 
[in  de  geTangeniase  en  daer  gehouden]  in  de  x, 
XX  oft  XXX  dagen,  oft  meer  oft  min,  ter  discre- 
tie Tan  den  juge,  op  aTcntore  oft  binnen  dfjen 
tyde  eenige  nieuwe  inditien  quamen.  Pract,  crim, 
o.  89.  Als  de  ooroonden  niet  comen  willen  ter 
ayentneren  op  de  persuasie  yan  den  delinquant, 
oft  uu^t  vresen  Tan  {jemant,  soe  mach  de  juge 
dien  oproepen  als  gecorrumpeert.  Ib  c.  47.  Maer 
de  ooustume  en  praoktijke  is  ter  contrarie,  ter 
ayenturen  omdat  dat  recht  te  rigoruelx  is.  Ib.  c. 
65.  Nemaer  z\j  [nl,  de  medecijnen ,  apoticarisen . .] 
moeten  wel  xien  wjjen  dat  zjt  [yeigif]  geyen  oft 
▼erooopen,  en  dat  wel  onthouden  oft  Bcryyen,  />p 
arenture  oft  er  questie  af  quame.  Ib.  c  73.  Doe 
die  lude  opstonden  teghen  ons,  sie  hadden  ons  bi 
arentueren  al  leyendich  verslonden.  Doe  hore  do- 
Tinghe  [toorn]  hem  op  ons  toomden :  doe  hadde  ons 
bi  ayentueren  dat  water  ingheslonden.  Oetijdb.  15e  E. 
t9.  85.  Pb.  128/124.  lAt.foriè,forêiiaii.  Niet  terug^ 
gegOTcn  in  den  Stctien'JB.  noch  bij  de  Sacjf,  Van 
nu  Toortaen,  als  men  getuygen  leyden  wüt,  soo  sal 
men  de  wederpartye  daertoe  daegen,  om  te  comen 
sien  de  getuygen  sweiren,  op  ayenture  of  sij  de 
getuygen  oft  eenige  van  dien  yerbonden  (?)  calen- 
gieren,  wraken  oft  reprocheren  wüde.  C.  e.  Dieat, 
Stifiy  a.  9.  Zo  eyst  yan  noode  gheweest  eenighe 
boucken  te  condemneren,  daer  die  zommighe  hem- 
lieden of  moghen  verwonderen  by  aventure.  Maer, 
sal  bevonden  worden ,  dat  zy  gheen  zaecke  van  ver- 
wonderen en  zullen  hebben.  Plae,  v,  VI,,  9  mei 
1546.  I,  148. 

2)  Oivaar,  perijkd,  fr.  damger^  risquê,  pêril, 
II  Quam  al  toe  by  den  Hollanders  eü  Zeelanders, 
die  BO  staerc  up  de  zee  laghen  dat  d*Oosterlinghen 
noch  de  Spaengiaerden  niet  durfden  bezonken  tland 
yan  Ylaendre,  en  laghen  altoos  so  staerc  voor  tland 
dat  niement  dorste  bezonken  tZwin,  het  ne  was 
met  groote  aventure.  Ol.  y.  Dixmüds,  170.  £n 
■o  wie  tschip  eer  verliete  zonder  den  oorlof  van 
den  meester,  wesende  sulck 'schip  in  aventuere  oft 
dangiere  te  verderfven  ofte  ghenomen  te  werden 
van  den  zeeroovers.  Nae,  v.  VL,  19  juli  1551. 
L  386.  Als  de  vassal  bi  fortuynen  van  oorlogen 
verliest  zQne  baguen,  peerden  en  hamasch,  hy  en 
heeft  ghene  actie  teghens  zynen  leenheere . .  omme 
die  weder  te  recouvrerene ;  want  alle  fortnyn  staet 
te  zynen  laste  en  aventuere.  Leemr.  o.  VI.,  c.  12. 
Waer  eenich  vermot  oft  twist  gheviele  buten  der 
•tat,  en  yement  vuter  stat  daeromme  trocke,  dat 
hi  dat  doen  sonde  op  s^jns  soUb  aventuere.  Kb.  e, 
Aniw.,  a.  195.  Op  (sgn,  hare)  aventure.  Op 
(tijm,  haar)  gevaar*  voor  (tijnêj  hare)  tékmnmg  en 
hotiem,  fr.è  sêa  risquea  êt pérü».  )|  Bn  deghene  die 
verleent  [beleent  met]  es  van  den  stocghelde  van 
Ohend,  essene  [nl.  den  dief]  sculdech  te  doen 
wachtene  op  sine  aventure,  alse  lange  alse  hy  in 
den  stoc  sal  sitten.  O.  o.  &ent,  Ghr,  Charter  v. 
1297.  a.  68.  Wellec  assise  si  solen  verhueren  mo- 
ffhen..:  gheldense  meer..;  gheldense  min,  draghen 
daeraf  den  anxt  en  staen  op  haere  aventure.  Oork. , 
2  juni  1885,  voor  Diêëi,  Beg.  cop.  eari,  (9,  viij  v^. 
Al  waert  so  dat  eenighe  tavemiers  wijn  binnen 
Denremonde  cochten  jeghen  vremde  coopliede,  lig- 
ghende  up  waghene  of  in  kelders,  in  schepe  of 
eldere,  en  hemlieden  dien  gheliefde  uut  te  voeme 
np  hare  aventure,  omme  eldere  te  tappene  of  in 
groots  te  vercoopene.  Ace.  Term,  8.  a.  10.  Waert 
dats  gheviele ,  iai  yemene  ffhevanghen  wirde . . , 
dien  ghevanghenen  es  sonldich  de  meyere  te  hon- 


den up  sine  pl^  ende  avontnre  die  eerste  drie 
daghe.  Acad.  d'arMoL  1860,  blz.  107,  Destêiberoen 

(i37n. 

AVËBECHT,  zn.  Avereehisehe  cifds,  fr.  emtere. 
il  In  denselven  jare  [1440)  waren  geleet  voer  sint 
Claes  choer  die'  goutiire  van  de  oude  kerk;  als  men 
se  te  doene  heet,  daer  sal  men  se  vinden  met  den 
averecht  opwert.  8i.'8ulpice,  L  14.  ICaer  sal  een 
iegelyck  pachtenere  syn  pachtinge  honden  op  syn 
aventure,  winninge  ende  verlies.  Mabtivbz,  294 
(1543). 

AV£B£CHT£N,  bedr.  w.  (Laken.)  Tolgens 
y  IBS  AH,  laken  eieren,  nadai  op  hei  droge  lakm 
voort^  het  haar  tegen  den  draad  of  avereehie  opge- 
horsteld  is.  Verg.  Xtttpeb,  Teehmol.  2,  444  vlg. 
fr.  tondre  Ie  drap  aprèe  que  Ie  poil  a  éU  broeeé  è 
rebomre  eur  Ie  drap  eee,  ||  Dat  den 'raemscheerere 
voordan  niet  gheorloven  en  zal  (eie)  eeneghe  Bruch- 
sche  lekenen  te  haverechtene  nat  comende  van  den 
vnldre,  maer  wel  drooghe,  eer  zy  comen  zullen  Ie 
Crunynghe.  K.  lakeng.  te  Brugge  ^  Vuilere  ^  blz.  54. 
Voort,  dat  men  de  fine  lekenen,  die  men  daghe- 
licx  draecht  van  svnlders  te  scheerers  huuse,  en 
de  welke  de  scheerere  by  costomen  nat  pleicht  te 
scheerene  en  te  averechtene.  voort  an  niet  meer 
in  taverechte  scheeren  en  zal,  hoewel  de  scheerre 
van  den  lakenen,  die  tzynent  gebrocht  zullen  we- 
sen,  loon  hebben  zal  gheiyc  of  [hy]  die,  als 
vooren,  gheaverecht  hadde.  VuUerM,  Ib.  59.  Dat 
negheen  scerier  no  drapier  vercope  no  zende  enech 
laken  of  alflaken  eneghen  vreimden  man  no  ande- 
ren, voor  dat  ghescoren,  gheavrecht  en  ghea»ghelt 
es,  up  XX  s.  elc  laken  en  elc  alflaken.  Hittttbvb, 
Corp,  190.  Dat  gheen  mees^  scerre  enech  laken 
ttte  zinen  huns  zenden  moet  te  redenen  [bereiden], 
het  en  zy  te  sceme  en  te  averechtene,  up  ene 
boete  van  xx  s.  En  de  meester,  die  dat  laken  ont- 
fynge,  yerbuerde  diesghelike  xx  s.  paritis.  Ib.  191. 
Dat  niemene,  meester  no  cnape,  eneghe  lekene  toe- 
legghen  moet,  hiene  moet  ze  sceren  en  averech* 
ten,  np  ene  boete  van  xx  s.  Ib.  Dat  men  ghene 
lakene  draghen  moet  ten  recke  ten  zy  dat  ze  ghe- 
auuerecht  syn  en  ghepinst,  of  het  en  ware  bi  or- 
love  van  den  omgares,  up  ene  boete  van  xx  s. 
parisis.  Ib.  Dat  men  ghene  ghevarende  [ghevaruwde] 
lakene  moet  draghen  ter  perohe  of  zyne  zyn  ghe- 
averecht van  oUen  pointe,  up  ene  boete  van  xx  s. 
parisis.  Ib.  192.  Dat  'gheen  scerre  moet  eneghe 
lakenen  verauverechten  daer  scerres  lood  niet  an 
es,  hyne  moet  te  kennen  gheven  enen  ommegare 
eer  hy  dat  laken  toeleghet.  Ib. 

AYËBUISCHEN  (Haeveruysschen),  zn.mv.^aami 
van  de  kooHtaadplani  totdat  n;  mtgeèloeid  ie ,  anders 
ook  Sloore  geheeten  (De  Bo),  fr.  plante  de  navette 
OU  eotea  avant  gu'eÜe  ent  eeeeS  de  JUurir,  ||  D'af- 
gaende  pachters  en  zullen  het  naeleste  en  leste 
jaer  van  hunnen  pacht  niet  meer  mogen  planten 
met  haevemysschen  ofte  koolzaedplanten,  in  de 
landen  daertoe  bequaem  wesende,  dan  tot  concur- 
rentie van  een  thiende  deel  van  alle  de  saeyende 
landen  gaende  met  hunne  hofsteden.  C,  v,  Auden. , 
12  aug.  1767.  a.  22. 

AVETRONCK,  zn.  m.  I»  overrpel  geteeld  haet^ 
aard,  fr.  bdiard  aduUerin,  Kil.  Aftronck,  ave* 
tronck,  vetut-  fland,  j.  bastard,  nothne  epth 
rime.  De  costumiere  wetgeving,  zegt  Dbtacqz, 
verdeelde  de  bastaarden  in  twee  by  zondere  klassen: 
zy  rangschikte  aan  den  eenen  kant  de  slechts  een- 
voudige of  natuuriyke,  de  epeMcinderen  g  van  den 
anderen  kant  de  bastaarden  geboren  uit  eene  ver» 
werpeiyke  en  door  de  buxger^jke  wetten  strafbare 


AVO. 


BAC. 


107 


▼— wmiging,  welke  men  heti  overwonnen  haetaerden, 

aooels   de  in  OTenpel  geteelde  kindereii,  de  aipond-' 

èromilum  («ie),  eerigds  senaemd  aoMret  oi  avomiree^ 

de  Uoedaebendige  kindeien  en  de  heiligsohendende 

iMatettden  {Ane.  droU  hOg,,  I.  406).  j|  Al  eyst  zo 

dal,    neer   leehte,   een  ayentronck  niet  en  mach 

bebben  teatament,  noohtans  es  capable  om  thebben 

gbiften  toaaehen  den  loTonde.  £n  alxo,  naer  dien 

de  Toomoemde  Terweeren  weeaen  niet  en  conaten 

gfaehooden  weaen  nocbte  gherekent  toot  aTentrono- 

ken  of  gbeboren  ex  daamaio  eoiiu.  C.  v,  Brugge, 

n,  410. 

AYOCATIE,  sn.  tt.  Beroeping  op  eem  kooger 
geriekt,  fr.  éeoeaiUm,  ||  In  caa  van  appell  oft  aTO- 
oatie  ad  jndieem  emperiotem,    C.  gr.  Loon,  1,  608 

(nos). 

AVOCEEREN  (SToeéren),  ona.  ww.  Voor  eene 
hoogere  reekihank  trekken  ^  fr.  êvoqner,  ||  In  orimi- 
neale  aaken  oordeelen  de  schepenen  [van  Hasselt] 
aooder-  leehargie.  Dan,  of,  des  niet  te  min,  de 
gémenlpeside  niet  en  souden  kunnen  aTOceren  en 
appelleren,  daerorer  is  tegenwoordig  questie.  De 
CoBawAJonc,  Mén,  kiei.  ewr...  la  prot,  de  lAm- 
komrgj  218.  Oft  C  ende  D . .  gerechticht  oft  gefun- 
deeii  sjn  om  deae  saecke . .  te  ayocezen  ad  jndieem 
eaperiorem,  C.  gr.  Loon,  I,  608  (1702). 

ATONT,  sn.  m.  Hs  (%  vöér  een  kerkdijk  f eeti , 
fr.  la  neiUe  deerne  JUe  rdigienee,  ||  Ord.  omme  den 
baülin  Tan  der  keercke.  Eerst  es  ghehanden  alle 
feeatolicke  daghen  en  avonden  Tan  dien,  en  ooc  in 
alle  de  proceasien,  metter  roede  te  gane  en  ten 
Magnificat,  naer  coetnme.  Anden.  meng,  1,  28.  De 
Tj  groete  haTOnde  ,  de  dagen  vóór  de  tee  hoog- 
degen  tf  groole  feeeidagen,  fr.  U»  veiUee  dee  ei» 
gramdee  /Hee.  |)  Teidendeel  Tan  den  baoke,  die  Talt 
np  de  Tj  groete  haTonde.  Van  Lokibev,  Ahb, 
8t,'Piêrre,  n*.  622  (18e  E.).  Jaenavonty 
nieuwe  ayent,  uiemof aareavond,  fr.  la  veUle  dm 
de  Van.  ||  Hets  ghekeort  int  jaer  Ons  Heren 
i^*  op  Niewe  aTonde  81  deo.  1278.  Slee 
jaia  in  jaanaTonde.  Sekep,  v.  Dieet,  1806. 

AVONTLICHT,  zn.  onc.  Poortklok,  avondklok, 
fr.  èUfdke  de  retraüe.  ||  Opdat  niemand,  ten  aen- 
sien  Tan  de  hierrorene  bestemde  uer,  eenige  oor- 
zaak Tan  ignorantie  zonde  konnen  pretexteren, 
osdonneien  wj,  dat,  door  de  kosten  Tan  elke 
paioehie,  ter  respeetiTe  bestemde  nren  zal  worden 
gelnjd  eene  klok  gednerende  den  tjd  Tan  een  half 
qnartier  ners, ....  die  men,  ten  tytel  Tan  aTond- 
Hcht,  alomme  ten  platten  lande  gewoon  is  te  doen. 
liae,  e.  VI,,  21  jnU  1779.  a.  6.  X,  618. 

AVOKTSPEL,  zn.  onz.  Danepartii,  fr.  portie  de 
dmmee,  (|  Niemant  en  sal  gheen  aTontspelen  houden. 
C.  o.  M6U,  Kewren  t.  1696,  a.  10. 

AVONTUBE.  Zie  ayxnttbx. 

AVOT.  Zie  hatot. 


AWEET.  Zie  awxit. 

.  AWEIT  (Auweelt,  aweyt,  halweyt,  hauweyt, 
augweet),  zn.  onz.  ||  Waeht,  naekiwaokt,  fr.  guei. 
Zie  Yebdam  Toor  de  meerdere  schrijfwijzen  en  de 
etym.  Tan  het  woord.  Voegen  wg  er  slechts  by 
het  Aguasearimn  Tan  Ducange ,  by  Maione  d^Abkiii 
towreUe  devie  d^o^  on  fait  Ie  gnet  [1353],  om  aan 
te  stippen  dat  de  melding  Tan  een  Aweit  te  onzent 
opklimt  tot  het  jaar  1336  (de  Troegere  rekeningen 
der  stad  Oent,  indien  er  bestonden,  zonden  ona 
wellicht  nog  hooger  opToeren).  De  oudste  melding 
in  de  Qentsobe  rek.  tydens  de  ArteTelde*s  is  deze: 
II  Item,  ghaTen  sy  [nl.  de  ontrangers]  TanxTÜj  tor- 
tytaen,  (uer  men  de  presente  <?)  mede  dede  en  bi 
aTonde  orborde,  en  Tan  andren  kersen,  die  men 
nachts  orborde  up  JBoepenen  huns  ten  aweiten  bin- 
nen desen  jare ,  als  de  stede  te  doen  adde ;  blz.  93  (2). 
In  de  oudste  rek.  der  stad  Antwerpen  (1324)  komt 
geen  „Aweit"  TOor,  alleenlgk  een  „Wachtere"  jj 
Is  den  Toors.  Bayhaerde  \nl.  Bogaarden]  gheoonaen- 
teert  te  hondene  en  uaerene  nu  Toortaen  de  poineten 
en  ordonnantien  Tan  haeren  ambaohte  [het  was  in 
den  beginne  eene  Tereeniging  Tan  ziekeiyke  we- 
Ters],  Tan  settynghen,  Tan  auweelte  en  Tan  allen 
anderen,  gheljcke  dat  hemlieden  Toortyds  Tan  de 
wet  gheconsenteert  weeren.  Aüod,  d^archM.  1856, 
blz.  250  (1355).  Andenaarde.  A«.  1382.  Gillis  den 
Mol,  Tan  der  clocken  tsaTonds  en  tsmarghens  te 
ludene  ten  aweyte ,  die  int  belfroit  hanot.  Willbmb 
Chieh.  opt.,  I,  154.  —  NaektpoUde,  Dat  niemen 
achter  straten  ne  gha  zonder  licht  nadat  de  docke 
X  sal  ghesleghen  hebben ,  of  en  ware  dat  hy  den 
halweyte  toehoorde,  de  Ylakikck,  Vgb.  38.  Den 
xjen  in  maarte  [xiT^]  IxxxTij,  bilt  men  te  Brugghe 
teerste  hauweyt,  naer  de  maniere  Tan  G-hendt.  tNachs 
daemaer  dede  men  tweetste  hauweyt  zeer  properlic 
Ende  tanachts  daemaer  dede;  men  tderde  hauweyt. 
Piot,  Chron,,  261.  sDiBendaechs  den  zxTÜj*»  in 
octobre ,  tseWe  jaer  [xiTc]  IxxzTÜj ,  bilt  men  weder 
teerste  hauweyt  in  Brugghe,  tswoensdachs  daer- 
naer  [*t]  tweede,  en  sdonderdaechs  daemaer  tderde. 
Ib.  (1488).  Door  ^teerste  hauweyt^*  moet  Torstaan 
worden  het  eerste  Tan  *t  jaar.  Zie  Gaillabd  t*. 
eA.wet  en  zgne  Tabie  anail,  t^.  Ghiet. 

AWEIT8CHELLE,  zn.  Tr.  Poortklok,  fr.  élodie 
de  retraite,  cloeke  du  guet.  \\  Franchen  de  Pipere, 
die  upt  beelfroet  waecte  en  peep  [blaasde  den 
horen?],  en  de  aweytscelle  lude.  Check,  qpz,l,  154. 

AWET.  Zie  aweit. 

AWINT,  zn.  m.  WindetxUe,  omoind,  fr.  eahne, 
manqne  de  vent.  \\  Niemandt  en  Termach..  op 
zondaghen  ofte  andere  heylighe  daghen  gheen  am- 
bacht doen . . .  ghereserreert  de  smeden ,  omme 
alleenlick  peerden  te  beslsene ,  barbiers  omme  ade- 
ren te  laeten,  en  meulenaers,  alst  langhe  awyndt 
gheweest  is.  O.  v.  Veume,  LXTE,  21 ,  22.  Zie  db  BO. 


B. 


BABBAERT,  zn.  Soort  van  hier  te  Dendermonde, 
fr.  iorte  de  küre  è  TWmonde.  jj  Terkoop  der  Ter- 
sdullige  bieren:  Inbrouwen,  keite,  babbaert,  gryp 
tf  wit  bier.  Db  VLAXiycx,  Vgb.,  65  (1555). 


B ACHTEN  (Bacht),  tz.  Adkter,  fr.  derrik'e. 
II  N.  gaf  een  alf  ghemet  mersche,  dat  heet  Bol, 
en  het  leghet  bachter  [bachten  der]  molen.  Db  P.  en 
Br.,  n.  Wondelgemf  49  (1280).  Viere  ghemeite  lands, 


108 


BAC. 


BAE. 


drie  en  vichticb  roeden  min,  ligghende  baohten 
Hughee  van  der  Warsooet  6  febr.  1301.  Een  stio 
lanOB  liggende . .  bnchten  Jans  Kaeds  hofstede. 
Ds  Pb.  en Bb., IX.  St-Martenê-LaiUkem,  41  (1894). 
Uutegheleit  drie  bandere  ligghende  baehten  walle. 
Oendë  eharib.^  1 19  (1402).  De  behunsde  stede,  waeraf 
de  Yom.  Jan  te  hemwaert  behondt  de  poerte,  sinen 
perdstal,  den  loohtinc  baohten  schuere.  De  Pb.  enBB., 
IX.  Zeévergemy  4  (1422).  Dat  elc  manhoot,  knapen  en 
knechten  achter  de  processie  gha  bachten  den  heere 
en  der  wet.  Ds  VLAMnrcK,  Vjgh,  40  (16e  E.). 
Met  eenen  grooten  balsane  bocht  hem,  ran  ser 
wapene.  Ol.  y.  DixMims,  16. 

BACHTEB,  byw.  AekUr,  fir.  derrière,  ||  Solp  met., 
met  een  stierroeder  bachteri  4  den.  Lat.  namt 
eum . . ,  etun  remige  retro  pendenie.  Mei  1262. 

BADELAEB.  Zie  basblabb. 

BADUIN.  Zie  bakpobv. 

BAEFMI88E.  Zie  bamibbs. 

BAEI,  sn.  Tr.  Ter  bseije  varen.  (?)  ||  So- 

meghe  Ylaminghen  wilden  yaren  westwaert  ter 
baeye,  om  lout,  en  de  someghe  wilden  wesen  te 
Kutsele  [la  Boehellé]  om  wyn . .  Jak  y.  Dixhuds  , 
94.  De  coeplieden  Tan  Ylaenderen  waren  met  wyne 
gheladen  ter  baye,  by  BeeWoer,  en  sy  bleyendaer., 
om  sout  te  ooepene.  Ib.  260. 

BAEICAMEB  (Baeyoamer),  sn.  tt.  Badkamer, 
fir.  chamhre  au  bain,  bain.  ||  Van  alrehande  huy- 
singen  van  slaepcameren . . ,  garderobben,  retrayten, 
storen,  baeycameren,  contore,  windelsteyne  ens. 
Acad,  d^arekkl.y  1864,  bis.  317.  Het  w.  bevreemdt 
ons  evenwel  naast  „stoven". 

BAEICUPE,  sn.  vr.  Badkuip^  fir.  haignoWe,  \\ 
Unam  cupam  diotam  baeycupe.  Schep,  v,  Bruss.f 
5  nov.  1447. 

BAECKSETTEB,  zn.m.  SakenoppatMer ,  ir.  tur- 
veiUani  des  baUeeei?),  ||  Den  spuymeester . .  Den 
baeoksetter  oft  tonneman  je  guldens.  O.  Alb,  v. 
AMiw,,  Uyts.,  I,  a.  167. 

BAELGIE  (Baelge,  baelgie,  baUle,  baeldye), 
sn.  vr.  1)  Slagboom  t  hek t  padUoerk;  ook  eene  met 
paai'  of  ijterwerk  afgeperkte  openbare  plaatëj  ft, 
barrière  et  paUesade,'  ausei  mne  place  jniblique  e»- 
close  par  des  palissades.  \\  Gord  van  den  Boscl^ 

rmerman,  met  sinen  geselle,  die  genomen  had- 
te  maken,  van  harïen  stoffen,  de  staketten 
metten  baelgien,  y  voeten  hooghe  den  oversten 
kuit  en  ijz  voeten  lanok . .  Item ,  ij  Ixtzen  in  de 
vorscreve  baelgi  van  clzxxv  voeten  lano  en  vj  voeten 
hoghe.  Brab,  Mus.,  126.  Steekspel  te  Lnceu  in 
1460.  Dat  deselve  dekens  \nl.  der  goudsmeden]  de 
voors.  visitatie  en  onderzoec  zullen  doen  in  de 
steden  van  haerder  residenoien . . ,  te  minsten  twee 
malen  des  jaers,  in  alle  husen  en  wynckelen  daer 
men  maeckt,  vercoopt  oft  te  coope  heeft  eenige 
dingen  hierboven  verelaerti  tsy  dat  die  staen  op 
baelgen,  oft  andere  vrie  oft  onvrie  plaetsen.  Plae. 
V,  VI.  t  IS  april  1661. 1 ,  806.  Aen  Marx  Seys,  tem- 
merman, omme  dat  hy  vermaeot  heeft  de  baillen 
staende  voor  de  bancquen  van  de  halle.  Bshbbt, 
I,  846.  Stadsrék.  1660—61.  Alle  die  ghelandt  sijn 
ontrent  de  voorn,  dammen,  sullen  daerop  staecken 
stellen  ofte  baillien  maecken,  ten  fijne  men  daer- 
langhs  niet  rijden  oft  draven  en  kan.  Ds  P.  en  BB., 
XIY.  Boekkouty  27  (1640).  De  bailde  sal  gesloten 
worden  naer  de  completen,  soo  winter  als  somer.  De 
bailde  sal  gehopent  worden  in  den  somer,  gelyck 
oock  de  voorpoorte ,  voor  dat  de  werckclocke  luydt . . , 
gelyckerwye  de  bailde  ten  ses  uren  in  den  winter. 
Meesager,  1886,  blz.  234.  St.-Feeters  abdü  te 
Qtid,  18e  E. 


2)  (Van.  de  vierschaar).  Balie ^  fir.  barre,  bait* 
reau.  \\  Tan  te  makene  de  doren,  veynsteren,  de 
baeldye  van  der  viersoaeren,  den  voeteoldere  daer 
soepenen  up  zitten.  SL-rek,  Nimooe,  1498 — 99.  Tan 
den  yserwercke  van  der  baeldyen  an  soepenen 
huys.  Ib. 

BAELGIE,  sn.  vr.  Voogdij^  beetiering,  bewo' 
ring,  fir.  tuteUe,  admiuistratiom^  garde ^  ofir.  betU^ 
baÜliê,  II  De  naeste  ouer  [l.  oir]  wter  selver  syde 
daer  dleen  of  oomt,  es  schuldich  te  hebbene  tvaille 
[l.  baille]  van  den  leene,  als  [de]  grondenare  es 
onder  z'une  jaren;  maer  hi  moet  borchtuoht  doen 
den  erfachtagen  te  bringhene  te  s^jnen  jaren  sonder 
bant  van  huwelike.  Xsmr.,  v.  1628,  27.  Van  dan 
rechte  van  ballie  en  houdenisse  vaa  de  kinderen. 
Yader  ofte  moeder  lancklevende  [l.  lanckstlevende] 
hebben  de  houdenisse  van  de  kynderen.  Cv.  Vemrue, 
Yin,  1.  Daemaer,  in  sterf huusen  van  vader  ofte 
moeder,  hebbende  de  baillie  dn  houdenisse  van 
heurlieder  kinderen.  Ib.  XXY,  26.  So  wat  jon* 
firouwe  ofte  wive,  die  es  in  baillien  ofte  in  voeg- 
dien,  diese  ontsoaecte. .  Kb.  v.  Audeu.,  1838.  Tan 
den  ontscakene.  —  De  hoornen  die  de  weesen  sullen 
aenghedeelt  werden , . . .  sullen  grpyen  ten  proffijte 
van  deselve  weesen,  eü  niet  van  vader  ofte  moeder 
hebbende  de  baillie  en  administratie  van  haerlieder 
goedinghen.  C.  v.  Poperiugem,  ix,  34. 

BAELMONDEN.  Zie  baxkokdsv. 

BAENDEEIJ  (Bandery),  sn.  vr.  Baromê^  h. 
barounié.  \\  Den  heere  en  regeerders,  mitsgaeders 
de  groote  gegoeyde  der  prochie  en  banderye  van 
0.-L.-T.-Waver.  O.  P.'B.  autr.  6  april  1729. 

BAENBAETS.  Zie  basbbotbb. 

BAENBOTSE  (Baenraetae,  baenraets,  baenioidse, 
baenrothe,  baenroidse,  baenmtae,  banraet),  zn.  m. 
Baauderkéer,  fir.  seigneur  bamuereL  ||  Want  onee 
goede  liede  van  onsen  lande  van  Brabant:  plaetse, 
baenrutse,  ridderen,  steden  en  vriheden,  [ons]  op 
desen  tydt  gedaen  hebben  enen  dienst.  ligster  v. 
Bral.  187—138.  6  nov.  1362.  In  teghenwordicheit 
ons  eersamen  capitels,  baMiroidsen,  ridderen,  der 
edelen,  en  andere  der  stat  van  Ludic.  O.  JU^go, 
17  mei  1893,  prooem.  St.-Trwdeu.  A.  ||  Die  [nl. 
de  pointe  en  gebreken]  die  al  te  grotelyo  syn  jegen 
den  goeden  pays,  die  onse  lieve,  genedige  here  en 
vrouwe  van  Èrabant,  bi  rade  van  sinen  baenrothen, 
ridderen  eü  goeden  steden,  synre  stat  van  Lorene 
verleent  en  besegelt  hebben.  Aead.  d^arehM.,  1866, 
166.  14«  E.  Menich  edel  prinoen,  baenraetsen, 
rudders  en  sciltknapen.  Jak  vab  Dizmitds,  78. 
Gwy,  zin  broedere,.,  wart  te  Maysore  baenraets 
ghemaect  in  der  Moeren  lant  Ib.  142.  Doe  guam 
Jan,  de  hertoghe  van  Borgoengen  in  Sent-Omaers, 
met  eenen  groten  [hjeeroraohte  van  edele  lieden, 
baenraetsen,  rudders  en  sciltknapen.  290.  Dit  zyn 
de  heeren  dïie  myn  heere  van  Borgoingen  te  hulpe 
quamen:  Alvooren,  de  coninc  van  Kavere,  myn 
heere  yan  Brabant . . ,  en  menich  groote  heere , 
baenraetsen  met  ruddren  en  cnapen.  Ol.  y.  Dix- 
MUDS,  67.  Daer  irac  de  coninc  met  menighen 
grooten  banraet.  72.  Te  gedencken,  dat  men  ommer 
die  baenrodsen  en  edele  in  der  vierscharen  doe 
sitten.  C.  v.  Santhoven,  Leenhof j  Voirraet  s.  1427,  a.  1. 

B AENR0TS8TAM  (Baenzoetsstam),  zn.  m.  Stam 
van  baanderheeren ,  ft.famiUe^  race  de  seigneur  bau' 
neret.  \\  D'ander  zyn  edele  leenen,  als  zyn..  die 
men  houdt  van  den  hertogen,  graven,  marcgraven, 
lantgraven  en  dijergelijcke ,  hebbende  hooge,  mid- 
dele  en  leege  justioie,  oft  ten  minsten  de  middele 
en  leege  justicie,  als  zyn  die  baenroetatammen  in 
den  lande,  die  men  van  den  piinoe  houdende  is, 


BAE. 


BAE. 


109 


«n  dift  lM«ton  gvooto  Twaalen.  t.  d.  Tat..,  194  t*. 
BAERBEGAEN8EL.  Zie  bavbaoavm. 
BAERBECANINOE.  Zie  basbacakx. 
BA£RB£GAN8£L.  Zie  iiabbacaivx. 
BAERBL.UCKEND  (Barblikent),  bn.  SaarH^ 
Mijk,  b.  apparemi.  lienigmaal  Toorkomend  in  de 
«itdnikking :    hei  bfterblijclEendste  hoir.  ||  En  dat 
dia  Tvone  Lisebette  Toineit  en  Beina»,  hare  man, 
en  diere  Tvoae  Lieebetten  berblikenste  oier,  qnite 
soaden  eedden  die  kerke.  20  jan.  1285.  Dat  men 
GiUiiM,  fi.  GKllia  Tan  Hertebeiighe ,  syn  oudste  en 
beerUykenite   oyr,    wettelike   sonde   verrogheden. 
18  oet.    1818.   De  Troedom  cecht;  OhriBtiaen  van 
HnfMe ,  midte  de  priTÜegie  yerdaent,  dat  hy  mondt- 
aoendere  zyn  nd    [ala?]  dondate   maerle  baerblj- 
ekenete   hcyr  Tan   'a  Tadere  halven.  C.  v,  Oeni,  I. 
Or.  XXXin,  a.   6  (1848).  Daerin  terreneJehan 
Bonen,   haren   sone   en   ondste  en   baerbUkenate 
hoir.  RxMBBT,  II,  44  (1866). 

BAEH8CHB.  Zie  basx. 

BAEB8CHEEBEEN  (Baeracerbene,  Barschei^ 
been),  bQw.  Mêi  Hoote  heenêm,  fr.  fambet  muei, 
tl  8o  wat  werere,  die  baeracerbene  gaet,  op  t  in- 
geleche.  K.  lakeng.  U  VilmordM  (1898).  6oe  wat 
Tofare,  die  banoherbeen  ginge,  sonde  Terboren  enen 
nuwen  gr.  E.  lakmuf.  U  Diett,  1419,  a.  14.  Dat 
niemend  Tan  den  Toors.  ambaohte,  meester  of 
enape,  ter  plaetee  en  comme  baersscherbeene.  Db 
Pb.  en  Bb.,  Aalti,  III,  487.  E.  d,  WóUewtverê,  1480, 

BAEBSCHULDICH  (Baenonldieh),  bn.  Baa/r- 
Uijkdijky  ketmti^,  tckmldig  of  plieÜi^,  fr.  maui- 
fêgftmemi,  moiowêmeni  r^etabU  ou  eompahU  \\  Dat 
men  van  fuiken  [«2.  Tilainen]  faiten  Toortmeer 
die  partien,  daerup  dat  mesdaen  es  en  die  de 
•eade  hebben,  niet  ne  sal  moghen  conetringeren 
no  bedwingen  loendino  te  makene  jegen  den  baer- 
aeoldigfaen  van  den  fiute.  C  e.  Owi,  I,  510, 
7  aept.  1820.  Wi)  [wie]  een  tsestsee  vrouwe  [Z. 
teeftae  Tiouwe,  d.  i.  bQzit]  bij  sgn  wQf  settet  in 
aijn  eelfii  hnijs . . . ,  die  sonde  der  stadt  ygelfjck  van 
hon  eenen  weeh  te  Bnteemedou  doen . .  En  der 
haraooldige  [2.  baerschuldige]  en  sal  gheenderhande 
hulde  Tan  der  stadt  mogen  dragen  hg  en  hebbe 
hem  ierst  ghepurgeert.  E.  e.  St.'Tmtden^  1866, 
a.  47.  8oo  wanneer  veele  t*samen  doende  syn  ge- 
weeet  in  nuode  en  yelde,  eü  mits  den  donker  c^e 
aaden  niet  seker  en  is ,  wie  de  wonde  heeft  gege- 
▼en,  eoo  moeten  die  met  haar  allen  eenen  baar- 
aehnldigen  man  uytmaken,  of  mogen  andere  een 
Toor  al  aangeéproken  worden.  HuGO  Gbotiub,  /«- 
IfidMy,  ni.  B.  84.  D.  §  6. 

BAEB8EN,  bw.  Barmt,  imr  werM  brengen  ^  fr. 
emfamier.  ||  8o  nam  hy'Isabeelen,  des  grayen  dooh- 
tere  en  fan  Lntsenboreh ,  dewelke  hem  baersde 
drie  noen.  Jak  y.  Dixicitdx,  145. 

BAERTBECKEN,  zn.  o.  Zê§pbekken,sekêerhée' 
ies,  fr.  haêiim  è  hawb^,  \\  Dne  platte  peiTes,  tres 
alie  pelTee  dicte  hoêrUetkénê.  Scèep.  e.  Brmëdj  9 
mei  1889. 

BAERTBERINOE.  Zie  BABTXXBnrex. 

BAERTECHGE.  Zie  BABTXCHeB. 

BAEBTEVENE'(BardeTen),-  sn.  t.  Boort  ecm 
Aeser,  fr.  Morte  d'emrime,  |)  Yoert,  soe  heeft  N.  ge- 
loeft  K.  int  roers,  erre  te  honden  Tan  allen  Toer- 
oommere,  tot  op  den  dach  toe  yan  heeden,  loa  en 
T^,  op  eenen  halster  baerteTenen  tsjaers,  heeren- 
tags  onder  den  Toers.  hoff.  Sekêp,  Land  e.  Biêêi,  9 
febr.  1503.  Anderen  ontfanck  Tan  direrssche  par- 
tTsn  in  erene,  die  men  noempt  y,bardeYen.*'  JStek. 
d.  dommmem  U  BUgi,  1616,  f*.  60  t«. 

BAEBTM AKEBK ,  xn.  m  Baardêekm'dêr  ^  te- 


Tois  adêrlaier  en  hedmeuttr,  fr.  hafbier  ^  en  mime 
tempt  ekirvrffien.  ||  Godefridus  Baertmakere.  Bruse, 
godsh.  reg.  B  210,  18»  E.  Njeman  enmaeh  scoenen 
in  der  heeren  lant,  sonder  den  meyer.  Bn  die  cos- 
tere  sün  recht.  Die  baertmakere  sün  recht.  Die 
smet  siin  recht.  En  den  pretere,  diet  tcoren 
huedt,  siin  recht  E.  d.  meierij  v.  Loven  ^  1812  a, 
42.  Behalve  een  maker  Tan  boerden ,  zag  er  Willems 
nog  een  paardenkleedmaker  of  zadelmaker  in.  Meng. 
447;  Rabpsaxt,  Analgse  344,  aant.  8,  ziet  er 
eenen  zwaardTeger, /oeritMMir  in.  ||  Gheen  baertma- 
kere, oft  latersse,  noch  besiecte  lieden  en  selen 
mogen  Tercken  houden  bynnen  haeren  huyse,  noch 
zoeghe.  E,  v.  Bruêêel,   1486,   a.  4.  Zie  Vxbdam. 

BAERTPLATE,  zn.  t.  Metaalpiaat ,  fr.  plaque 
de  mitaL  '||  D*eerste '  Tan  opwegen,  alst  werok 
gerrocht  [geTraecht.']  is,  moet  sijn  die  alderierste 
syn  baertplaten  heeft  Tuytgewaeyt  [TuytgeTaecht?] 
ende  soo  TOorts  daemaer ;  en  oft  oock  iemande  weder- 
om keert  Tuyt  den  comptoire  bij  eenich  gebreck  aen 
sgn  werok,  dat  hij  moet  beteren,  die  en  mach  niet 
opwegen  Toor  dat  die  andere  al  sullen  hebben 
opgewegen,  op  de  pene  Tan  ses  stuyTers.  O.  e.  de 
munter»  in  Brabant,  1566,  a.  86. 

BAERT8E  (Baergie,  barghe,  berge),  zn.  t. 
Soort  vtm  vaartuig,  ten  dienete  der  etad  Antwerpen ^ 
en  wdlieht  ook  van  andere  iteden,  fr.  torte  de 
barque  è  Vueage  de  la  viHe  d'jÉMvert ,  et  apparemmeaU 
d'autres  villes,  ||  Item,  nu  omtrent  Binte-BaTen- 
dach,  doen  onse  gheduchte  heere  Tan  Bourgondië 
hier  quam,  dat  men  der  stat  baergien  dede  Ter- 
sien  daer  si  tecsel  hebben  mochte;  daerane  wroch- 
ten sceepmaekers,  dat  sij  daeraf  hadden,  Tore  haren 
arbeyt,  iiij  sch.  iiy  d.  gr.  Item,  Tan  zintelen,  Tan 
sintelroeden  en  mossen  daertoe  ghebesicht,  coste 
Q  sch.  Tj  d.  gr.  Qeêch,  v.  Antw.  II.  609,  Bek.  1401. 
Dair  ingeslaigen  woirden  tsheeren  barghe  Tan  Buo- 
stel,  en  sjn  stroe  en  m  waer.  Chartb.  e.  ^eBosek, 
f*.  140  T^.  Conde  v.  1865,  a.-6.  Dat  Tjel  tot  eenre 
ander  tijt,  dat  tot  Ghonnc  die  Maae  Tujghaen  woude, 
dat  Wynrio  Tan  Oyen,  als  schout  tot  Os,  dat  Ter- 
Tiel  mit  tshertoighen  Inden,  en  dede  Sohoenweders 
barghe  ontwee  houwen  en  deedse  daer  inslaen,  efi 
ander  ru  waer,  alsoe  dat  hytbehyelt.  (Ben  tweede 
kopy  heeft  telkens  ^berge").  ||  Den  sciplieden  Tan 
den  ij  baergien,  xij  s.  gr.  Dx  Pb.  en  Bb.,  YI,  Ne^ 
vele,  124  (1880). 

BAEET8E,  zn.  t.  (Baerdse,  baerge).  Bijl,  fr. 
kaeke.  Sol.  Bardse,  j.  barde,byie.  oe^., 
dolabraj  ateia:  bipennie,  germ.  barte.  Qrimm., 
bar  te,  bipennie,  tueia.  Ten  onrechte  zegt  hy  dos 
dat  het  woord  in  de  andere  Germaansche  talen 
niet  bestaat:  den  Übrigen  deutteken  spraehen  man- 
gdnd.  \\  Binder  maent  juay,  te  wetenen  den  ix«B 
dach,  tielTe  jaer  1572,  wiert  gherecht metter  baerge 
den  hertooh  Tan  JNoordforck  [Korfolk].  Piot,  Ckrom, 
398.  Een  jonckman  daoof  den  hertcighe  Tan  Noord- 
forq  daer  te  Toren  metter  baerge  tot  Londen  ghe- 
recht was.  Ib.  498.  Zie  Ybbdah  :  Babdb. 

BAERT8E,  zn.  De  beteekenis  Tan  het  woord  is 
ons  hier  duister  geblcTen.  ||  Item,  negene  gvoote 
balcken,  lanck  elck  xzzTiy  Toeten,  en  groot  Tan 
steke  ZTJ  en  xTiy  duymen,  mit  hueren  baertasen. 
JBeSmOr.  v.  Brab.,  reg.  189,  P.  1B  t«.,  7  mei  1547. 
Ontwerp  der  stadswaag  te  Antwerpen. 

BAEBTSEHUIS,  sn.  o.  THmÊnerwg^  waaronder 
de  stadebaergie  gehorgen  werd,  fr.  eonetruetion  êome 
laqueUe  on  gardaU  la  barque  de  Ut  viUe.  ||  [Opdraehte 
eenre  enre  gelegen  an  de  noortsyde  Tan  der  hsTen] 
by  ons  liefs  neer  Tan  Bergen  baerdaehuys.  Arek.  Ber- 
gen  op  Zoom,  reg,  v.  Opdragten^ n^  160 1 8  jan.  1476. 


440 


BAE. 


BAC. 


BAËBYOET,  bijw.  Btnrevoetê,  fr.  pieds  nu9. 
II  Ter  keerken  gaende  en  drie  waerf  de  weke  bter- 
voet  gaende.  Jiv  y.  Dixmvdx,  95. 

BAëBWEDëB,  sn.  o.  Siorm^  ft.  iempéU.  \\  Bees 
up  zolck  een  storm  en  baerweder  uutten  Westen, 
zoodat  zij  [nZ.  de  schepen]  al  overseylden  naer  de 
wielinghen  toe . . ;  ende  was  onmoghelio  dat  men 
hemlieden  hadde  connen  waerschuwen . . .  OTermidts 
troomomde  tempeest.  Piot,  Chron,  400.  Figuur- 
lijk :  De  Fransojsen  . . .  schoten  met  haerlieder  roers 
naer  de  borghers,  in  der  manieren  datter  wel  doot 
bleyen  xri  ofte  xtü  ;  twelcke  groote  beroerte  broohte 
onder  trolck . . .  Emmers  dit  baerweder  aldus  pas- 
serende, de  dooden  wierden  begraven.  Ib.  629. 

BAESSCHE.  Zie  babi. 

BAET.  Zie  bats. 

BAETSOECKINGE,  zn.  y.  BaatmcM^  fr.  avi- 
düé  du  gaim.  \\  Hetwelck  principalyck  procedeerde 
uYtcKen  dat  de  heeren  Tan  de  dorpen  hunne  juris- 
dictie geeme  extendeerdon ;  den  interest  en  baet- 
soeckinge  Tan  de  schepenen  en  greffiers  Tan  de 
subalterne  bancken  was  daer  oock  al  oorsake  Tan, 
en  somwylen  de  ignorantie  Tan  de  eene  en  Tan  de 
andere.  Mabtdqcz,  85  (1688). 

BAFFEN,  OW.  Blaffen,  ir.  aboyer.  ||  Bnde  sj 
[«Z.  de  edele  jachthonden]  en  haffen  noch  en  huylen 
niet  Teel,  maer  sy  iaghen  en  Tanghen  Teel  al  stil- 
swygende.  Maer  die  oneedel  mystrode,  die  haffen 
Teel  en  Tanghen  weynich.  Oebedb.  14o  E. 

BAFFUI8,  zn.  t.  JEene  soort  van  bijl,  onder  de 
verbode»  wapen  f  gemeld,  ir.  eorie  de  haehe,  men- 
üonmêe  parmi  let  armee  proUbéee.  Vebdam  haalt 
de  K.  ü.  Bruaael  t.  1292  aan,  alwaar  men  leest 
bcfffde,  èoat  hem  gewijzigd  tot  haffwte\  dezelfde 
K.  voor  Antwerpen  heeft  epafute,  en  Willems  wil 
erTOor  spatule  gelezen  hebben,  gelyk  in  een  Char- 
ter V.  Arrae  t.  1221:  Tel  ourtam  spkatulamf  de 
K.  d.  meier^  v.  Loven  t.  1312 »  schrijft  tpafkte; 
Tan  eenen  anderen  ^ant  leest  men  in  de  K,  v. 
1292  V.  Bruv^lt  bij  Yav  dxb  Tay..-  baffhugaen,  en 
twee  Ord.  v,  k.  LmJcerland ,  reep.  t.  1394  en  1422, 
hebben  ook  epc^ê.  Grimm  bafese,  tcutiim,  Tan 
het  ital.  pavete,  fr.  pavoie  (getoöhnlieh  pafOSO  ge^ 
ëckrieben,  Toegt  er  hij  hij),  en  Schmblleb-Fboh- 
XAKV  hebben:  Die  Pafeeen,  eine  Art  groeien 
Sehildet  {1,  383).  Yreemd  is  het,  dat  de  Antwerp- 
sohe  keure,  de  eenige  oorspronkelijke,  het  zonder- 
linge epts/Site  toont;  en  daar  het  hier  aauTallende 
wapenen,  en  niet  Terwerende  geldt,  kan  ons  het 
woord  schild  geen  beter  Toldoening  gcTen  dan  bijl. 

BAOEN  (Bagghen),  zn.,  steeds  in  het  mT.  gebruikt. 
1)  Bagaadje,  krijgs-  of  ïegertuig,  fr.  bagage  de 
guerre,  ofr.  baguet.  La  Cübne,  Bague:  Hardee, 
habite,  bagage,  \\  Als  «de  Tassal  bi  fortuynen  Tan 
oorlogen  Terlieet  zyne  baguen ,  peerden  en  hamasoh, 
hy  en  heeft  ghene  actie  teghens  zijnen  l^enheere. 
Leenr,  v.  VI.,  123.  Ende  [de  hertoghe  Philips  t. 
Bouigoingen]  reysde  tsanderdaechs  binnen  der  stede 
Tan  Audenaerde,  daer  alle  d'artillerie  Tan  den 
Ghentenaeren  en  huerlieden  baghen  inneghebrocht 
worden.  Piot,  Chron,,  207. 

2)  Kleimoodiên ,  jwveeUn,  over  H  aUgemeen,  fr. 
baguee  et  joyaux,  bijoux,  objete  préeieux  en  génértd. 
Kü.  Bagghen  efi  iuweelen,  cuiitfUa.  La  Cttbkx , 
Bague:  Jogamx.  De  knaap  Tan  het  tapijtwcTers- 
ambacht  te  Gent  bekent  onder  z^jne  bewaring  te 
hebben:  ||  ^kere  juweelen  en  bagghen,  als  kylo, 
ampullen,  pae8berde,'ez8ele  [hecksels],  bouc,  orna- 
menten, candeleers  en  andre  derzeWer  neeringhe 
en  capelle  Tan  diere  anoloTende.  Oentseh  archief, 
Jaerregieter,   Kemre  v,  1518 — 1515.  Alle  manieren 


Tan  baguen  eü  juweelen,  hetzy  Ttn  goude  ofte  Ttn 
zeWere,  ofte  andere.  Plae.  v,  VI,,  8  mei  1515,  a^ 
5.  I.  596.  Dat,  indien  daerin  niet  gheringhe  Toor- 
sien  en  worde,  alle  l^roduren,  gauden  en  zÜTeran 
lakénen,  tapijtserien,  ketenen,  ringhen  en  andere 
gheliicke  baghen . .  zullen  TerTalscht  en  bedorTen.. 
worden.  Plac.  v.  VI.,  15  apr.  1551 ,  prooem.  I,  802. 
Plae.  V.  Brab.,  1,  496.  Alsdat  alle  prelaten  en  OTer- 
hoofdeh,  gheestelio  en  weerlick,  moesten  upbrin- 
ghen  in  anden  Tan  de  magistraeten  ofte  oommia- 
sarissen  daertoe  ghecommitteert,  alle  haerlieder  tós- 
seley,  baeghen,  ketenen,  ringhen  en  andre  juwelen. 
Piot,  Chron.  547.  Yerclaerden  ooc,  hoe  dat  up 
dees  tyt,  zeker  couffers  met  ghelde  en  baghen 
betraept  waren  tbu  de  Spaengiaerts.  Ber.  t^dem, 
III,  91.  Wort  onder  de  haTe  geoom|»ehendeert 
alderhande  huysraet,  koopmanschap,  kleederen, 
goudt,  sÜTer,  gemunt  en  ongemunt,  baggen,  jn- 
weelen,  obligatifo.  C.  v.  Bruesel,  1607,  a.  S49. 
Christijn:  moiKiZia.  Yuijtgenomen  allent  gene  men 
OTer  cit  aen  sijn  lijff  is  hebbende,  oft  doorgaens 
gewoon  is  te  dragen,  dVelck  in  geene  aTarie  oft 
Terdeijlinghe  en  compt,  ten  ware  het  ongewrocht 
gout  en  SÜTer,  baggen,  juweelen  oft  gesteenten 
waren.  C»  v,  Antw. ,  eomp. ,  TV ,  Tiy ,  148.  Oft  men 
costelijcken  huijsraet,  coopmanaohappen ,  gout,  sil- 
Ter,  baggen  en  juweelen  wilde  Terooopen.  Ib.  T, 
XTij,  62. 

3)  Bing,  fir.  anneau.  ||  Item,  heeft  die  testar 
touresse  noch  ghemaeot  en  ghelegateett  by  deeen 
jouffirouwen  Eatherinen  Tan  G-histellee,  haerder 
wittighe  sustere,  haer  bagghe  metten  dyamanten. 
Testament  o.  1534.  Aead,  d'arMol,,  1856,  blz.369. 
Vliegende  erTC:  Alle  oorael,  peerlen  ofte  gesteente, 
alle  ringen  ofte  baggen  Tan  goudt,  en  aue  sÜTer- 
werck.  C.  v.  Loven,  xn,  11. 

BAOGARDEN,  ow.  Tmf  baggeren,  mtbaggerem, 
fr.  péchêr,  de  la  tombe,  jj  Dat  eenen  iegh^joken 
binnen  der  Tooghdije  Tan  Moll  alle  iaer  sal  mogen 
bsggarden  ses  daghen  lanck,  oft  onderhalTen  daoh 
russchen  slaen  opten  ghemeijnen  aert, . .  oft  onder- 
halTen daoh  torf  steken  en  met  \l,  niet]  baggarden. 

0.  o.  MóU,  Keuren,  a.  84. 
BAGOE.  Zie  baob. 

BACK  (Bak),  zn.  m.  Vroeger:  dé  voorste  afdoe- 
ling  in  diligenees,  fr.  coupé,  Ire  plaee  doms  les 
düigences.  \\  Prijs  der  Trachtkoetaen  op  de  koeteen 
Tan  LoTen  op  Brussel :  Toor  ieder  twee  beste  plaatsen 
Toorwaerts  in  den  bak,  28  st.;  TOor  ieder  twee 
andere  plaetsen,  den  rogge  naer  de  poerden,  26  st.; 
Tan  ieder  plaetse  in  de  „portelle"  ^  si.;  Tan  ieder 
plaetse  Toren  in  de  „magazijn*',  16  st.  O.  magistr. 
V.  Loven,  3  febr.  1735,  a.  6. 

BACK  (Bac),  zn.  o.  Watermolenwerk.  Kml  ouder 
het  rad  eens  watermolens,  fr.  bouldure,  ||  De  bso  on- 
der dwaterwiel.  Bimbbt.  II,  40.  17  april  1S61. 

BACK,  zn.  Te  baoke  loopen,  sprekende 
Tan  Tarkens,  uiei  meer  tuigen,  fr.  ne  pms  titer, 
II  Item,  jaerlicx  VI  steenen  tIss,  en  moet  [de 
pachter]  alle  jaren  houden  z^nen  meestere  twee 
Torkenen  te  baoke  loopende,  alse  sQn  meester  hem 
sendt.  De  Pb.  en  Bb.,  V.  Moortxele,  4  (1482). 

BACKERIGE  (Backerheghe),  zn.  t.  Bakkeri», 
fr.  boulaugère.  ||  Omme  tbroot  te  weghene  en  to 
oorrigieren,  de  hackers  en  de  baokerheriien  Tan 
den   broode  dat  sy  berinden  Tatich...  jdLbicbbt, 

1.  860,  9  juni  1685.  Voor  de  Tvonwelijke  nit^gaogen 
ege,  ige  in  West- VI.,  zie  de  bo. 

BACKHOUT,  zn.  o.  Muisaard,  fr,  fagot.  ||  Bao- 
hout  oft  mutsaert.  Tol  op  de  Zenne,  1436—1581. 
BACKIJSEB  (Baoyser),  in.  o.  IJueren  bah-  of 


BAC. 


BAL. 


111 


I,  fr.  po&ë  SjHn.  II  Centenum  ferri  dioü 
ha^Mer^  daodecim  denarios.  Tol  te  Domme,  1252. 

BACKKE  i  EL ,  zn.  m.  BraadkeUl ,  fr.  ehaudron 
è  r&tkr.  ||  Den  besten  ketel,  zonder  bmketel  en 
bedeketel  [l.  becketel].  Kb.  o.  Antto,,  b.  186.  Een 
den  besten  ketel,  sonder  brouketel  üft  backetele. 
C  o.  Amiw,  1582.  xLi,  100.  User-  en  coperwerck: 
Een  den  besten  ketel,  sonder  brauw-  oft  back- 
ketel.  Ib»  eouêp, ,  n,  1, 1 1.  Een  den  besten  ketel ,  son- 
der brouwketel  oft  backketeL  C,  e.  Deumê^  a.  735. 

BACKKORF  (Backcorf ),  zn.  m.  Broodkorf,  brood- 
■Mscf»  fir.  pamier  è  pain,  ||  Eenen  backcorf.  C,  e. 
A»^.^  1582,  XLi,  104. 

BACKROEDE,  sohryffout.  Zie  dacksoede. 

BAK£,  zn.  m.  1)  Levend  varken  (zonder  onder- 
scheid Tan  geslacht),  ir.  porc  vivani  (sans  distinc- 
tion  de  sexe).  De  K.  van  Nienpoort  t.  1163,  ver^ 
meldt  reeds  de  Latynsche  benaming:  i|  De  bacone, 
oMmm.  —  Yan  den  bake  Tan  Y  so  (sic)  Bterlioges, 
obol.  Tol  te  Bmssfe  e.  1252;  de  Lat.  tekst  heeft: 
êe  haeome  5  [/.  t.]  eolidorwm^  z,  [Vg]  d.;  infra 
mUkü;  eetpra  \  d,  —  Baeo  tite  vleck(?),  óbulum. 
Tol  U  Dammê  v.  1252.  De  Brugsche  tol  bedoelt: 
Tan  een  Tarken  waard  zijnde  5  stuiTers,  een  halTen 
denier;  onder  die  waarde  —  niets,  en  daarboTen  — 
eenen  heelen  denier  of  obool ;  de  tolprüs  te  Damme 
bewgst,  dat  er  een  Tarken  Tan  dezelfde  waarde 
gemeend  wordt.  En  dat  5  stoiTers  destyds  de 
loopende  pr\JB  van  een  dooigaans  ventbaar  varken 
was,  biykt,  onder  anderen,  oit  een  charter  des 
jaars  1231  {BM.  Comm.  d'kui,,  XYI,  37,  n^.  18), 
waarby  de  abdis  en  het  gansche  convent  der  kerk 
te  Thom  zich  verbinden  aan  den  hertog  van  Lim- 
burg,  voor  zgn  advocaiia  te  betalen:  [men  zegt 
niet  hoeveel?]  porcoê,  vaJeniet  quinqne  êUidoë^  [e/] 
tree  poreeUoe  de  quUdecim  denariis,  —  Ëindelgk 
moesten  de  pachters  aan  de  abdisse  [van  If onnen- 
bosscbe]  elk  jaar' een  bake  leveren.  De  Pb.  en  Bb. 
XYL  As*anêde,ll,  15«  E.  (Eenbakverken(?),  zegt 
de  uitgever).  Zie  baksswijit. 

8)  Mam ,  Zuidn.  kesp,  fr.  Jambon.  ^?)  ||  vii  sol,  cum  vi 
den, f  wêoneie  prelibate,  pro-  pema,  que  thenUmice 
diaimr  bake  ensenda,  ad  opus  pampemm  domesti- 
eofwm  dieU  emrtis  Vinee  beghinarum,  earitaiive  dis- 
éribmendis.  Godsh.  ie  Brussel,  doos  H  270',  pakje 
VUmtorden  (1307). 

BAKELARE  (Bakelere,  bckelair),  zn.  Bakelaar, 
Imsrierbes,  fr. baie de Umrier,  Kil.  Bakelere.  ||Een 
bale,  geflstimeert  op  x.  s.  Sekattlng  e.  1551.  Yan 
elckan  hondert  pepers,  gjnbeers,  comjn,  bekelair, 
weckelair,  sedouaer,  galigaen  en  diei^eiyoken , . . 
twee  oude  Loevens.  Bekenk,  e.  Brab.,  reg.  YI, 
f».  1S4.  Wage  ten  Bossche,  1298—1498. 

BAKENEN,  ow.  Seinen,  fr.  Jaire  des  signaux. 
II  Dat  hj  f  de  virachere],  omme  d'ander  visschers 
te  waerschuwene  en  te  behoeden  voor  schaede, 
gbehauden  sal  wesen  te  bakene  eü  uut  te  stekene 
drje  schaedevieren  ofte  schenevieren.  Plac.  v.  VI, 
96  juli  1535.  I,  349.  Zy  quamen  oio  daghelicx 
over  tot  Nieuwerhavene,  stellende  aldaer  an  de 
watersjde  eenen  mast  om  te  bakenen,  zo  wanneer 
%j  me«r  volcx  beheerden  thaerlieder  assistentie. 
nor,  Chrm.  402. 

BAKESWUN  (Bakezuin),  zn  o.  Varken^  zwijn, 
fr.  poire,  Schynt  een  pleon.  te  wezen.  ||  llem^  de 
éieta  terra,  de  tritico  xxx^  sol.  et  D  ova^  et  Tin 
sol,dei  bakezuin.  Cart,  St,'Pierre,  blz.  397  (1281). 
Be  bakezuinen,  Ib.  399.  IL  Tin  sol,  pro  uno 
Uesuin.  Cart,  St^Bavon,  blz.  413. 

BALCH ,  zn.  m.  .Buur ,  grootste  breedte  tan  een 
U^mdje,   fr.   vemtre,  la  plus  grande  largeur  d'une 


towreUe.  \\  Behoudens,  dat  de  balcken  van  buuten 
het  opgaeu  vau  de  rechte  cappe  moeten  OTerttchieten 
op  elcke  zyde  drie  voeten,  omme  het  maecken  van 
den  balch  van  de  peere,  naer  het  uutwj'sen  van 
den  patroon.  Bsmbbt,  II,  329  (omstr.  1610.  Bouwen 
van  een  open  klokketorentje).  De  kepers  van  den 
balch  van  de  peere  upperwaert  erom  getrooken. 
Th,  330  (nl.  de  peervormige  sluiting.  B.). 

BALCHFABT.  Zie  balvasbt. 

BALDE ,  by  w.  Also  balde ,  so  balde ,  xoodra, 
fr.  aussitot  que  f  dès  que,  Hd.  vorm.  i|  Zoe  wanneer 
én  alzoe  balde  als  van  dootslaghe ,  van  leemden .  • , 
die  claechte  gedaen  es.  K,  v,  8t,  Truiden  ^  1366, 
a.  32.  Soe  balde  als  die  misse  niet  gedaen  en  sal 
worden  oft  syn,  dat  die  momboirs  oft  regeerders 
derselve  capeUe  reparatien  en  bauwinge,  die  aen- 
slaen  sullen  gelyck  oft  der  capelle  renten  en  erfve 
waer.  Montenaken,  I,  270  (1515). 

BALAIS  (Baleys),  zn.  m.  Ballos,  bleekroode  of 
roseroode  robijn,  fr.  balais,  rubis  balais.  (Kramers). 
II  Dat  niemand  en  sal  moghen  helpen  met  eenighe 
verwe,  noch  int  «gaud  stellen  eenighe  robinen, 
saphiren,  baleysen,  amerauden,  amatisten,  tour- 
coisen  oft  andere  weecke  steenen  dan  op  haer 
rechte  foele,  en  den  diamant  op  zyn  tinte,  zoot 
behoort.  Flac,  v,  VI.,  13  apr.  1551 ,  a.  7.  I,  804. 
Flac.  V.  Brab.y  I,  496. 

BALE,  zn.  v.  Baal,  fr.  bolle.  ||  Seiendum  est 
quod  bala  merecUurarum ,  que  ad  pondus  venduniur, 
ccc  librasj  et  aliorum ,  que  non  ad  pondus  venduntur, 
ococ  libras^  et  quintallum,  c  libras  dehent  tantum^ 
modo  ponderare.  Qesch,  v.  Antw. ,  Engelsch  charter 
V.  1305,  II,  546.  Fapiers,  een  bale  oft  x  riemen, 
iy  gr,  vl.   JVatertol,  1550. 

BALFAEKT  (Balchfaert),  zn.  m.  Zie  over  dit  op- 
merkeiyk  woord  Ybedam,  en  de  aldsar  aangehaalde 
geleerden,  welke  zich  op  deszelfs  verklaripg  toe- 
gelegd hebben,  doch  vooral  de  éénige  afdoende 
van  Ds  Ybixb,  zoo  wat  aangsat  de  beteekenis  als 
wel  de  etymologie,  in  de  Bulletins  de  VAoad, 
rogale  de  Belgique,  2m«  série,  t.  xiv,  n^.  7.  De 
h.  Ybbdam  staalt  de  afschaffing  van  desen  heeren- 
dienst  door  eenen  vertaalden  nederL  tekst  uit  de 
K.  V.  Yeume,  v.  1240,  waamevens  wy  den  oor- 
spronkeiyken  meenen  te  mogen  plaatsen:  Preterea 
ffo«,  Th,,  et  J. ,  comiüssa,  predtcti,  balfardum 
nostrum  in  terra  ï^mensi  perpetuo  quiiavimus  et 
^i^iMM  damamus  in  futurum;  hoe  solummodo  nobis 
retento :  quod  si  forteridas  novas  foeere  vdlemus  t» 
terra  Fumensi,  vel  veter  es  reparare,  iüi  nobisfodere 
teneniur  qui  prim  balfardum  solvere  consueverunL 
Het  woord  balfaert  biedt  zich  voor  de  eerste  maal 
aan  in  eene  Ylaamsche  oorkonde  d.d.  „smanendages 
naer  Beminiscere''  1252,  in  het  Oends  CharÜ., 
blz.  10,  a.  19^.  II  Yan  eiker  balfaert  es  sohauteren 
{sic)  recht  y  schel.  —  Edoch,  volgens  de  oor- 
spronkelijke^ door  ons  in  het  Byksarchief  te  Gent 
geraadpleegde  oorkonde,  moet  er  gelezen  worden: 
„Yan  eiker  balchfart  es  scouteten  recht  y  sol".  Wy 
hebben  hier  dus  de  door  Db  Ybieb  vermoede 
oudere  vorm  balguordy  balgvard,  als  natuuriyke 
oveigang  van  ber^vrit  (r=:l);  Diercx,  G^nds  char- 
terboekje,  blz.  10,  drukte  balfaert  niet  balchfart, 
wellicht  naar  eene  verlorene  chirographie  van  de 
door  ons  geraadpleegde,  bezegelde  oorkonde.  Yeb- 
DAM  herstelde  het  woord  in  synen  oorspronkeiyken 
vorm.  Met  deze  lezing  stemt  overeen  het  Chartb. 
n».  13  van  Sinte  Baafs,  n^  2  v.  d.  Inv.,  f>.  64 
en  107.  Doch  in  het  CartuL  n^.  1  v.  d.  Inv.  d. 
14«  E.,  ciroa  medium,  staat  duideiyk  balfaert.  || 
Wy    quyten   alle  onsen  lieden,    wonende  binnen 


112 


BAL. 


BAL. 


Vier  ambftohten,  den  balfaêrij  die  tj  (nw  jserliez 
plachten  te  gheeren;  danof  wy  hemlieden  toot  ons 
en  onBe  naeroommen  teeaweghen  dage  quytsoelden. 
K.  V,  Atsenede  v.  t242.  De  Pb.  en  Bb.,  XYI,  66.  (Vol- 
gene  de  kopij  in  het  Gentsch  WUte  ftoeXr).  ||  Voert 
sfoghets  ha^aert  en  al  datter  toe  behoort  van 
[h] achtingen'  en  pandinghen  eü  boeten  diere  af 
ghewijst  snllen  werden.  Ib.,  II.  JËtergem,  .41 
(1319).  BoTen  desen,  zo  behoort  den  burchgraef- 
scepe  Tan  Ghendt  eene  heerlicke  rente  van  lii  p' 
par.  tsjaers,  streckende  in  de  prochie  yan  Bverghem , 
Sleinghen  eü  Wondelghem,  geheeten  Balfaeri.  Ib.  56, 

BAIilU  (Bailliu),  zn.  m.  1)  De  vertegmnooordiger 
van  den  graaf  in  Vlaanderen^  fr.  6atl2i.  Zie  Ybbdak; 
zie  ook  Akhak. 

2)  De  Oleine  baiUia.  De  tehoui  eener  neder't 
ondeT'^  smalle  of  eUine  hankj  tegenovergetteld  aan 
den  baiUiu  der  opper-  of  beroepsbank ;  fr.  b€nlli  d'un 
bane  euhaUemet  oppoié  è  celui  de  la  oow  eupé- 
rieure  ou  dn  ehef  de  eens.  \\  Als  si  dach  hebben  ten 
hoefde,  hi  moet  oomen  voer  noene,  en  bidden  den 
hoeftbailliu  datti  hem  stede  lee&e,  hof  te  makene; 
en  de  hoeftbailliu  moet  voren  hof  gemaect  hebben, 
en  danne ,  als  de  cleene  bailliu  hol  gemaect  heeft , 
80  sal  hi  de  manne  manen ,  dat  si  recht  raoord  doen 
haren  hoefde  van  dies  si  hem  beleet  hebben  of 
beroepen.  Leenrecht  v.  1528,  H  iiij,  r^.  2. 

8)  bailliu  van  den  Watere.  Sen  ambtenaar 
aangesteld  tot  het  bewtiken  van  de  heerlijke  rechten 
op  de  waters,  en  dié  er  ook  het  rechisgébied  over 
voerde  y  fr.  un  officier  préposé  è  la  garde  des  droUs 
seignenri^nx  sur  les  eamx^  et  qui  en  exergait  aussi 
la  furididion.  Bit  ambt  schgnt  overeen  te  stem- 
men met  dat  van  den  Watergraaf.  ||  Denselven 
burchgraeve  vermach  in  hetselve  waetere  en  canten, 
efi  b(2iem»  alle  sulcke  jnsticien,  boeten  en  emolu- 
menten als  hg  vermach  op  sQne  heeriychede  van 
Hensdene,  en  heeft  daertoe  een  bailliu,  gheheeten 
bailliu  van  den  waetere . . ;  en  denselven  bailliu 
van  den  waetere  heeft  macht  in  deselve  waetere 
te  vanghen ,  te  arresterene  eü  te  exploiterene . . 
Be  Pb.  en  Bb.,  IY.  Klugten,  11.  (Z.  d.) 

4)  Boedrager  of  kerkwachter  {mH  eene  hellebaard 
gewapend)  j  fr.  porte^vergcj  bedeau,  suisse,  ||  Be 
roedraghere  ofte  bailliu  van  der  kercke  wert  ghe- 
bouden  tallen  ghetyden  en  andere  diensten  d'ewste 
en  voor  tbeghinnen  in  den  ohoor  te  wesen,  zonder 
vandaer  te  scheeden  totten  dienst  ghedaen  wert, 
en  neerstelyck  te  bemerken  oft  jemant  jeghens 
dese  ordonnantie  doet . . . ;  eü  waerder  yemandt 
die  overtreede  eenich  art jcle  oft  articlen  daer  gheen 
-peine  gheëxpresseert  es,  dat  de  roedraghere  dat  te 
kennen  gheve  den  prochiepapen ,  keromeeste|«n  eü 
lOotmeester.  Ohoor  te  Winocaé.,  a.  20,  16«  E.  £s 
toegheleit  Joosse  Gabbeken,  als  bailliu  van  der 
kereken,  van  der  stede  weghen,  vut  graoien,  xl  s. 
Bt.-rek,  Mnovej  1489—90. 

BALIU8CHAP,  zn.  v.  Bechtsgebied  van  den 
baUf  uw  f  fr.  baiüit^e,  furidietion  du  batüi.  |)  ICaer 
geen  poorter  oft  ingeseten,  gevangen  wesende,  en 
mach  beswaert  worden  bj  jmande  van  civile 
saecken,  dan  vuyt  erachte  van  de  voorgaende  bail- 
liuBchap.  C,  V.  Middelb.f  V,  4. 

BALCK,  zn.  Hangslot  (van  een  reinak),  fr.  eadenas 
(d*une  valise).  Kil.'  Balckband,  subseus;  flbula, 
||*Balcken  oft  sloten,  van  yser  oft  latoen,  om 
asacken.  Bijksareh,  Proees  Merseniers  i  Smeden, 
1546. 

B  ALGKNOOT ,  zn.  Baiknêuiy  steen  onder  een  balk, 
fr.  eofheau^  nmx^  jambe  sous  pouirê.  |)  Item,  sal 
men  meten  voor  alle  balcknoten,  die  men  steken 


aal  onder  den  balok,  vier  voeten.  O.  JP.-17.  amtr,, 
16  jan.  1705.  I,  65. 

BALCKBTEBN,  zn.  hl  Zie  balcxfoot.  Kil. 
Baloksteen,  not,  notsteen,  muHUms,  Lbo 
DB  BiTBBüBB,  Toestand,  8,  meldt  dat  de  ver- 
maarde bouwmeester  Pieter  Appelmans  sioh  in  den 
jare  1481  naar  Brussel  begaf  om  „balosteenen^'  aan 
te  koopen,  en  dat  deze  over  het  algemeen  ge- 
trokken werden  uit  de  steengroeven  van  Afflighem 
bij  Aalst. 

BALLEN  (de  wolle).  ZamêubMsn,  —  drukkan, 
inpakken,  fr.  eomprimer,  embaUer.  ||  Soe  wie  peel- 
woUe  wilt  maken  te  cope,  die  en  salse  vlieten  nooh 
ballen,  maer  hi  salse  ghebroken  ter  raeiot  brin- 
ghen,  doergaens  alleens  [al  eens]  gheleet  [gbeleit, 
gelegd?],  en  wael  ghediroecht  van  eiken  eleede. 
K,  lakeng,  ie  Diest,  1338.  Kiemen  die  wolle  ver- 
coept  en  salse  ballen  noch  wempelen . . .  Bat  ghene 
nopperse  noch  leserse  wol  wempelen  noch  ballen 
en  sal,  noch  oec  venx>pen  en  mach.  JT.  lakeng,  ie 
Brussel,  Stat*  v.  1864,  a.  1,  2.  Vort,  en  mach 
niemen  wolle  ballen.  Wie  dat  dade  verborde  Y  Ib.  van 
den  stene.  K,  lakeng.  Meehden,  1881—1888 ,  a.  18. 

BALLINCK.  1)  Ballinok  slants.  Op  zaken 
toegepast.  Verboden^  fr.  prohibé,  ||  Bat  men  alle 
maniere  van  lakenen ,  gheene  ballinghe  slants  zjnde, 
wel  mach  anslaen  en  ofdoen,  en  opreeden  ten  prof- 
lyte  van  den  personen  die  se  toebehoren,  zonder 
eenighe  boete  te  verbueme.  K,  lakeng.  té  Brugge  ^ 
VuUers,  blz.  66,  a.  6.  Item,  zo  wat  vr^imde 
lakenen,  gheen  ballijng  wezende,  die  in  vreimder 
oooplieden  handen  zijn,  dat  se  elo  scheerer  an 
mach  slaen  en  ofdoen  zonder  an  jement  yet  te  ver- 
zonckene ,  behouden  dies . .  Ib.  a.  5.  Bat  gheenen 
scheerer  en  [is]  gheoorlooft  te  scheerene  eenighe 
lakenen  baliync  zynde . .  Ib.,  Seherers,  a.  2.  Alle 
manieren  van  breede  fine  lakenen  gheen  ballijnghen 
zynde.  Ib.,  Vaerwers^  a.  1.  Bat  gheenen  vaerwer 
^^  [^]  gheoorlooft  te  vaerwene  eenighe  lakenen 
baliynff  zvnde.  Ib.  a.  8. 

2)  Baliinok  'SWaters.  Uit  het  water  gebannen, 
verboden  (spr.  v.  vischnetten),  fr.  bamni  des  mni#, 
prohihê  (filets  de  pêche).  ||  Bat  alle  andere  netten 
eü  ghewanden,  hoedanich  die  wesen  sullen,... 
mitsgÏMlerB  de  sohutcnrven,  verclaert  sjn  baUinok 
'swaters,  en  dat  men  daermede  niet  sal  raoghén 
visschen.  Blae.  v.  VI,,  24  apr.  1542.  II,  791.  Bat 
alle  andere  netten . .  verclaert  syn  ballynx  waters. 
Ib.  81  juli  1627.  n,  881. 

BALLINCKBOECK,  zn.  m.  BdlUsègboek,  fr. 
registre  auS  bannis.  \\  Bat,  al  staet  een  persoon  in 
den  ballincbonck ,  by  alzo  dat  hy  zyn  landt  heeft 
van  den  heere ,  en  scepenen  huerlieder  consent  doen, 
hy  nochtans  ghevryt  es.  C.  o.  €hnt^  maart  1857 , 
I,  541.  Verdam:  bakbobc. 

BALLINCK8CAP  (Ballinsohap),  zn.  o.  Gerede 
ielijke  brieven  van  volmacht  ter  executie  vau  een 
vonnis,  fr.  exéeuioires.  (f).  ||  In  civile  saecken  en 
mach  geen  poorter  oft  ingeseten  geapprehendeert 
worden  dan  vuyt  erachte  van  voorgaende.  ballin- 
schap,  twelck  is  ezecutoriael  op  gewysde  saecken 
gedecreteert,  ten  waere  in  oas  van  fuge  oft  snspicie 
van  dien.  C.  v.  Middelh.j  iv,  2.  G^en  sententie 
oondempnatoir,  by  borgemeesters  en  schepenen  ge- 
wesen,  zvn  ezecutabel,  tensy  al  voren  daerop  gede- 
oemeert  bij  ballinkschap  ofte  executoir;  hetwelcke 
ballinkschap  geöxpedieert  wordt  ter  greffie,  onder 
het  signet  van  de  stadt,  zonder  tselve  eenichssints 
te  wesen  by  den  secretaris.  Ib.  xx,  Pan  vrwmiage 
éX  executie,  a.  d.  Het  voors.  ballinschap  houdt 
■ommierlyck  den  naem  van  de  gecondempneerde  ^ 


BAL. 


BAN. 


113 


BÜdtepidatB  iUb  ■omme  «fi  ewife  tui  oondempnitie 
«&  tot  wiens  pioffyto  het  bttllinflchap  gedeceneert 
•i.  A..  1.  I)  Alvoor  een  ballinMhap  partje  gelerert 
wt,  noei  tMlre  geregiitreert  lyii  in  een  van  de 
twee  liggende  registen  bernttende  ten  oomptoire, 
ImI  een  geneempt  het  ^Begister  nm  Loetochten**, 
ImI  ander  het  ^yBegister  Tan  Seekeringe";  en  in 
WÊü  dwn,  wort  in  hetielye  balUngBohap 
de  naem  Tan  hetaelre  register  efi 
folio.  a.  S.  In  het  regiater  Tan  lostochten  wor- 
geregiatveert  alle  executoriaelen  oft  ballinok- 
•eha^ipen  geatreekt  op  alderley  Tonniaien  ofte  len- 
tanben,  t^  Tan  obbgaüen,  oontiaeten  oft  andere 
aetien,  promi§caêj  TnTtgesondert  Tan  Tonniaaen  ge- 
strekt op  sekeringe ,  cUe  alleene  geregistreert  worden 
in  het  register  Tan  Zekeringen,  a.  4.  Benen  bees- 
aebeie,  geobtineert  hebbende  op  syn  parlye  oon- 
denipnatie  en  ballinschap  Tnjt  eraohte  ran  obligatie 
ofl  aeepenebrieren,  indien  de  condeBopnatie  streckt 
tok  Toue  betaelinge  Tan  de  obligatie  off  acbepene- 
brieir,  in  der  maniere  dat ,  naer  de  Tolle  betaelinge 
Tan  de  obligatie  off  sehepenebrief  sonde  geoaiseert 
weeën  (me),  soo  wort  de  toqtb.  obligatie  oft  acbe- 
penefarieff ,  terstont  naer  de  sententie  eondempnatoir, 
gelioaden  ten  eonptoire  Tan  de  greAe  ofte  aeoretaris, 
m  bewaemisM  Tan  seeretarisien ,  ^  Tnldinget  en 
geeaaMerty  en  wert  den  heeatehere  in  de  plaetMe 
TBn  de  Tooie.  obligatie  ofte  brief  gelerert  net  bal- 
lineksehap  ofte  ezeeatoriael ,  in  der  manieren  tootb. 
geragiatreert  synde.  a.  6.  Zie  ook  YBOHnros. 

11)  BêÊ^ifk  TÊckiêffttiêd  op  kêi  gemaal,  ft.  droU 
Êtijfmmmmi  tmt Ie  momiwrê.  ||  Hierinne  Tersien ,  dat  sy 
egheen  eoren  oft ,  ander  graen  daarop  en  aoelen 
moegen  doen  noch  laten  malen  dat  tot  eeniger 
plaetaan  in  enigen  ban  gehoaden  ware.  Sêkmik,  «. 
Brèk,  leg.  1S6,  f*.  194,  i5«  B. 

BALLISTEN ,  sn.  ut.  BeiUÊminff  dêr  gUdê  eea 
htê  Jtmatêafd  sa  d^  êékrnmkmnêi  is  Mêmmm  (17«.  B). 
fr.  flMw  dë  la  güUë  dm  fsm  ds  pwmmê  et  d'êterimê  è 
Mmim,  Bbmbbt,  I,  568. 

BALLOUTBB,  sn.  Soort  wam  pakkimg,  baaly 
Ir.  o&rU  d^omAmUago,  bMoi,  |j  GaneeM,  in  bidlon- 
tersy  baelen  ofte  faxdeelen,  Tan  elck  hondeit  ellen 
Tj  grooten.  TW  io  Amim.  1  Jnli  ISM.  Ben  bdloa- 
tertLen  oanefiw,  üij  grooten.  WaUrUA,  1650.  Ben 
baUevterken  eane^M  Tan  ig«  Ixxx  ellen,  geèstimeert 
op  ü)}  Ub.  grooten.  8éhmiiimg  o.  1551. 

BALLUTCKE.  Zie  BAnuiCKB. 

BALLUCKB.  Zie  Bakluicxx. 

BALMONDfiM,  bw.  Bot^kmdigem,  fr.  dMériorer. 
ft  Paerent^eynden  moet  men,  binnen  den  naestrol- 
genden  genechte,  de  lereringe  Tan  den  goeden 
nsnien,  ter  preeentien  Tan  den  sohonthet  eil  Tan 
Tiir  eehepenen,  en  wordt  den  beyiaoher  ^tgoet  ge- 
leteit  om  *tsyne  af  te  nemen,  londer  baelmonden. 
O.  o.  Ker,  gn,  8.  Zie  ook  YKHVALifoirDBir. 

BALBBT,  an.  SooH  mam  miêokmei^  gakmmi,  toort 
mmm  OÊgmm,  ook  neg  IroeMMi  geheeten,  fr.  aiêêmmge, 
2am  Bjeamjebs.  H  ^^  moment  en  Tieaohe  met  aleijp- 
uotten,  in  epenbaïran  en  prinoeiyeken  riTiemn,  Tan 
Baaeisae  tot  LiriitBiflae,  opte  Torbearte  Tan  Üj 
pond,  eA  Tan  den  hamaaaehe  oft  geionwe,  en  alioe 
Tvirt  m  anderen  tQden  Tan  den  Jaire,  mei  anderen 
enfflnetten  oft  bplnetton,  nae  gelegentbe|ft  Tan  den 
tgoe  eA  Tan  den  riTieran.  ▼.  d,  Tat.  147.  Hoe 
dat  Tele  lieden  hen  footdeoen  te  Tieaehen  met 
aldarhande  netten,  te  wetene  slypnetten,  oft  met- 
ten rioefce,  balnetten,  wayen,  Tlnwen,  epetweiiB, 
f  liet  ent  kon,  eorTon  efi  andeoe  hamaaaen.  Hoe,  e. 
BM.  8  fdbr.  1514.  III,  681.  Dat  memant  hem 
TOfTOordeio  te  Tiaeohono . .  andeva  dm  mat  «iaeken, 


cnwe]en(?),  Tlnwen,  balnetten  of  omyBnetten.JP/a0. 
V.  VL  24  apr.  1542.  II,  791. 

BALSANE,  sn.  m.  TFieipel,  fr.  hamderoU,  Zie 
Ybsdax;  en  Gailliabd.  ||  Aleer  men  Taoht,  daer 
eaoh  men  Philips  riden  up  een  wit  port,  met  eenen 
grooten  balaane  baoht  hem  Tan  eer  wapene.  Ol.  t. 
DlXlCÜDB,  15. 

BAMI8MERCKT,   sn.  t.    SamUtfaanmarkt ,  fr. 

f&irê  dé  la    SL-Bavom  (1  oei.).  ||  De  Ti^heijt  Tan 

de  twee  jaermeroten  Tan  Antwerpen,  te  weten  de 

Sinxenmerckt  en   Bamismerokt,    is  elok  Tan  Tier 

weken.  C  e.  Amtw,  1582,  xlix,  1. 

BAMI8SCH0UT,  sn.  m.  Hmrlijko  e^mt  betaal- 
haar  den  l«n  oo#.,  fr.  eemê  seiffnemrial  poj/ahle  am  Ier 
oei.  II  Bameeoohaat:  Ben  boender  Bameaachout  int 
lant  Tan  Goycke,  geeftjaereeesthien  deniers  LoTens. 
Sehai  der  dbeyatMi,  42.  Zie  Noobdbwibb  t<*.  Ba- 

ICIBBOHOT,  97  T^. 

BAMI88E,  SiHTB  Bamibbb  (Baefinisse,  Bameaee). 
1)  Simi  Baafë  {Bavo's)  dag,  fr.  laflte  de  8.Bavom, 
1  oet.  Een  der  btjsondere  Teiraldagen  Tan  renten 
en  paohten.  j|  xzt  s.  jaerlios,  te  gheldene  tsente 
Bamiasen.  21  oet.  1296.  Saterdages  na  sinte  Bi^ 
meaee.  4  oet.  1298.  Om  x  sols  tqaem,  te  gheldene 
te  Bente  Bameeae.  20  noT.  1298. 

2)  Mmfet,  mafaar,  fr.  oa^oora^.  |{  D'a%aende 
paehters ,  om  te  zaeyen  Tan  maerte  *t  leste  jaer  Tan 
nonnen  pacht,  en  snUen  in  hunne  gepachte  landen 
niet  meer  Totté  mogen  doen  als  ten  adTonaote  Tan 
Toertieh  Toeren  mee  op  een  bunder ,  Gasaelrye  maete, 
en  om  te  meyen  de  harte  Trachten  Tan  Baefmisae. 
O.  o.  Amdem,  2«  d.  Amtpl.  12  aug.  1767 ,  a.  17. 

BAMT  (Bampt,  baemt,  mT.  bampde,  bamde), 
sn.  m.  (Limb.).  Beem^di  fr.  pré,  prairie,  ||  Twee 
bnenre  bamde.  Sekep,  m,  Lmmumem^  80  iuni  1879. 
OnderhalTO  eille  baems, . .  gelegen  op  ghoMi  Oer- 
eaet . .  Byne  eille  baeme  gelegen  in  die  Stocbaemt. 
S'  Oeestmt,  ie  XaatsM»,  12  juni  1882.  So  wanne 
geroepen  off  boTolen  wort  yemande  hon  bampde 
oft  boere  [hof]  te  Tredene,  ind  dat  bynnen  Tyff- 
thien  daghen,  êal  diegherie  dee  nyet  doende  broeoken 
eynen  I^rnaohen  gulden.  K,  e.  Tomgerem,  27  juli 
1469,  a.  26$  a.  5  en  80:  bampde.  (In  een  aehepen- 
brief  der  Tryheid  Tan  Lummen,  d.  d.  29  maart 
1481,  komen  beide  Tormen:  ^bampt"  en  „beempf* 
Toor).  Daer  ie,  met  proclamatie  en  brandende  kere, 
Teroooht  neweest  eeker  huye ,  hoef,  landt  en 
beinpt,  onder  Op-Itter.  O.  gr.  Xooa,  I,  261  (1628). 
Yijff  royen  hoen  oft  bampte  tegen . . .  OonTont  Tan 
Yranwendael  met  eenen  bampt..  Momtemakemf  II. 
178  (1689).  Banen  bampt  groet  5V«  royen.  Ib. 
174.  Twelf  royen  bampe.  Ib.  175.  Op  eenen  bamp» 
geheijten  den  Weyerbamp.  Ib.  I,  811  (1741). 

BAN,  en.  m.  1)  Afkmdigimg,  hekemdmtaking  eemer 
gereekteU^e  kamdelimg,  ft,  pMicaOon  ^  proetmmÊotiom 
d'mm  aete  jmidiqme,  \\  Dat  men  die  ohineguddaren, 
dat  atockgoet  ia,  eal  eyn  gebueedom  temael  moghen 
ontfangen,  bonre  eyn  Tuel  oft  wenioh,  met  dobbe- 
len clune,  dobbel  ban  ende  dobbel  recht;  dan,  die 
sytTsllige  goederen,  comende  Tan  broeder,  aueter, 
oem,  muye,  nero,  niohte,  ofte  dyeigelyken,  eal  eyn 
yder  eyn  deel  ontfangen  beeundar ,  en  betalen  dobbel 
opooraelingen ,  en  eynen  ban  en  eyn  recht  eimpel. 
O.  gr.  Zoomt  L  14  mrt  1548,  a.  2  en  8.  Wordt 
yeraoeelit,  bij  den  eeholtns  Tan  Peer,  booTeel  dat 
ie  eenen  ban . . .  ?  Schepenen  dee  oppei]geriohte  dee 
graeibehap  Jjood.  in  Yliermael ,  reeolTeren  by  adTye: 
op  d*eerete ,  dat  oenen  ban  ie  onderfaalTcn  etuyTer. 
Ib.  L  844,  22jan.l664.DatindesucoeaBieinrechte 
linie  dia  «dlgenaamen  te  eaemen  Toletaen  mite  be- 
dobhal  reeht  Tan  Eoliof,  en  oenen 

15 


114 


BAN. 


BAN. 


dobbelen  ban;  niaer  in  linie  oollAtenel,  dat  ieder 
der  erffgenaemen  schuldioh  is  syn  paert  te  rele- 
Teren,  ende  daeryoir  te  betaelen  een  recht  van 
relief,  Boo  voorseydt  is,  en  eenen  ban.  Ib.  345. 

2)  Ban,  ban  ende  vrede.  üUroêpin^  van  de 

^êreeMd^kê  heMdêUng^  die  voor  meier  if  êokoui  e» 
tehepenenj  of  voor  leemnamnen  heeft  jlaaU  gegrepet^ 
't  zij  van  inbeziisteUing  van  eemg  onroerend  goed, 
H  x^  vam  leemverhejpng ,  't  tij  van  vrijmaJnmg  vam 
loeten,  die  een  goed  huwaren ^  wm  grenepaaUetting, 
van  nader  eehap ,  eohomoing  vam  wegen ,  —  om  den 
nieuioen  eigenaar  het  vreedzame  en  wettige  bezit  te 
verzekeren;  fr.  prodamation  de  qudque  oBuvre  de 
loi  pastee  devant  magenr  on  éamtète  et  éehemne^  on 
dewmt  hommet  de  flef^  eoU  d^adhéritamce,  de  relief, 
de  pmrge  ou  radiation  de  ehairget^  de  bomage^  de 
retraitf  de  vieite  de  ehemintj  «—  pour  tuturer  au 
nonvean  prdpriétaire  la  paiiiile  et  legale  pottettion, 

a)  InbeziitteUing f  fir.  mite  en  pottettion,  \\  Alsoe 
dat  si  in  die  belicht  Toers.  met  menisse,  Tonnisse, 
banne  en  allen  rechte  gegoidt  wert..  Soedat  hi  in 
die  tocht  en  erfVe  met  menisse,  ronnisse,  banne 
en  allen  der  Toers.  bank  recht  ghegoidt  wert.  Mof  te 
Nonnemiden{\A^\).  Dat  die  soholtus  eal  dieparthye 
in  dat  goet  gichten  met  ban  en  yrede,  als  dat  be- 
heert te  geschyeden.  C  gr.  Loon,  I,  168 ,  n°.  100, 
16«  E.  £nde  op  alle  condicien  Toers.,  soe  waert 
Beynere  Toers. . .  in  dese  plecke  lants  Toers.  daer- 
inne  ghegicht  en  ghegoit..  Tonnidlyken  en  teme- 
lyken,  behoudeljke  enen  yeghelyken  synen  goeden 
rechte,  hem  ghedaen  banne  en  yrede,  en  allen 
Tolcomen  hoffrechten,  nae  costuyme  shoe&  roers. 
Sehep»  V,  üfwcurn,  17  oct.  1520.  Diewelcke . .  in 
dije  Toirss.  dr^e  galden  qoijtrenten,  als  in  sgn  pro- 
priel  erffe  en  goet,  Tan  onsen  meyer  wetteiyck  ge- 
gioht  en  geguet  waerdt,  ban  en  yrede  hem  gedaen, 
behalye  een  ygelgc  recht  Monienaken,  I,  455 
(1587).  In  oirboer  en  tot  behoeffye  yan  Yalentyn 
yan  den  Hoye,  diewelcke  daerinne  werde  gegicht 
en  gegoeyt,  met  manisse  des  richters,  yonnisse  der 
schepenen,  en  alle  anddre  yolcomen  hofirechten 
daertoe  scholdich  te  geschiedene ,  egeen  poinckt  yan 
rechte  in  desen  achtergelaeten,  eenen  yegelgcken 
sijnen  goeden  rechte;  hem  gedaen  dgenyolgende 
banne  en  yrede,  naer  usaige  der  bancken  rechte; 
waranderende  los  en  •  liber ,  sonder  eenige  lasten 
daerop  yuyt  te  gaene;  maer  oft  beyonden  worde 
hiemaermaels  cheyns  daerop  ynyt  te  gaene  boren 
een  stuyyer  oft  wel  eenen  bnspenninck,  geloyen . .. 
Schep.  V,  Seckenvoirtj  10  dec.  1636.  Ende  achter- 
yolgens  opdragen  en  yertQen  Henrick  Wellens,... 

*  is  Bobrecht  yan  den  Beishe  ter  gichten  komen 
met  ban  en  yrede,  behouden  eenyder  zyn  goedt 
recht.  Sekep,  dorp  en  heerL  Meldert^  1  apr.  1664. 
Weleghe . .  in  dat  yoeigenoemde  lant . .  wel  en  wet- 
telyck . .  yan  onzen  schoutet  gegicht  eü  gegoyt  waert, 
ban,  yrede  en  allen  ons  yoirs.  hoichgeriohts  yul- 
linghe  gedaen  en  hem  yerleent  synde.  Mowtenaken, 
I,  17.  Welcken  yolgende  en  naer  den  gedaenden 
relieye,  is  den  yoors.  s'  Heusdens  in  het  geseijt 
goet  gegicht  en  gegoegt  met  ban  en  yrede ,  en  allen 
solemniteijten  s*hoffs  yoors.  Ib.  147  (1741). 

b)  Vrijmaking  va/n  latten^  fr.pifr^s.||  Soe  wie  wilt 
leggen  in  purge,  ban  eii  sayreringe  eenige  huysen 
oft  erf^e,  ter  yersekerthede  yan  syn  proprieteyt, 
moet  oyergeyen  in  yierschare  libel  yan  pargen.  C  e. 
Qent^  TUI,  a.  1.  (Yan  den  Hane  gebraikt  yoor 
de  drie  woorden  het  eenige  Purg<stio  ten  Pmrga). 

c)  Qrentpaalzetting  \  fr.  bomtige.  ||  De  yoorss. 
palen  eii  meersteenen  behoorlfjck  in  d'aerde  geatelt 
wesende,  sallen  de  yoom.  meerers  deselye  moeren, 


ter  presentie  Tan  partyen,  rechtoiyok  bannen;  in 
den  Terstande  dat,  al  waren  daer  meer  als  eenen 
meersteen  gestelt  op  een  Teldt,  plaetse  oft  erfre, 
genoegh  sal  wesen  eenen  ban  te  doen  yoor  alle 
t'samen.  C.  v,  Bruttel^  Stat.  e.  1657 ,  a.  99.  Chris- 
tyn  yertaalt:  nnmn  proelama.  Dese  ban  loidde 
aldas:  ||  Wg,  gesworen  meerers  deser  stadt  Bmssel, 
yan  onser  officie  wegen,  yerbieden  eenen  iege- 
lycken  dese  meersteenen,  bg  ons  behoorleek  en 
wettelgck  gestelt,  ten  yersoeoke  en  met  consent 
yan  partyen,  in  eenigerhande  manieren  te  yer- 
donckeren,  te  yersetten  oft  wegh  te  nemen,  bij 
hem  selyen  oft  iemant  anders,  op  de  pene  yan 
daeroyer  arbitralgok  gestraft  en  geoomgeert  te 
worden  naer  gelegentheijt  yan  de  sake.  Ib. 

d)  Nadertdkap^  fr.  retraii.  ||  Sodat  ee  oommen 
yoer  ons,  balia  en  manne  yors.,  mer  Pieter  Daman, 
raddre,  en  calengierde  tyors.  sooutheetdom  wette- 
leke,  ban,  naerheden  en  boet  daertoe  te  doene, 
alse  nalinc,  dat  hij  sonldich  was  te  doene  naer 
costame  yan  den  hoye  yan  8t.-Bae&.  Db  Pb.  en 
Bb.  II.  üvergem^  62  (1363). 

e)  Sehomwing  van  wegen,  enz,,  fr.  viiiie  de  ehe- 
mi$u ,  ete,  ||  En  by  also  dat  de  scauwinghe  of  den  ban 
ter  derder  reyse  niet  yerteert  [l,  gebetort]  en  ware , 
Bo  yermach  de  haillia  datte  te  doen  beteme  en 
makene  ten  ooste  yan  der  partie.  Ib.  III.  Hentden,  17. 

3)  Ban  ende  wederban  (Krggsdienst).  Foor- 

en  iushterban^  fr.  ban  et  arri^e-ban,  ||  Alsoe,  om 
de  sekerheyt  en  beechermenisse  yan  onsen  landen 
en  ondersaten,  en  opdat  wy  te  bat  gedüent  en  ge- 
assisteert  mogen  werden  in  onse  reysen  yan  wapenen 
en  oorlogen . . ,  yan  noode  s||  wederom  op  te 
stellen  en  te  doen  condigen  oyer  al  onse  luidefl 
eii  heerlifheden  den  ban  en  wederban,  mitagaeders 
den  dienst  die  de  edele  mannen  yan  leene  en  mans- 
mannen  yan  denselyen  landen  ons  sonldich  syn  ter 
saecken  yan  haeren  leenen,  aohterleenen  eü  am- 
bachten [nl.  ambtsbedieningen],  by  middele  yan 
welcken  bui  eü  wederban  en  dienst  onse  yoirsaten 
yele  groote  [h]eerlijcke  saken  en  yoimemen  bestaen 
en  yolbracht  hebben  gehadt.  Bekenk,  v.  Brab.  rag. 
136,  fo.  171  (1503). 

4)  Des  man-des  ban.  Wient  onderdaan^ 
dient  reehttgeèied.  JSen  gezegde  eigen  aam  de  ttad 
Maattrioht,  waar  de  hertog  vam  Brabant  en  de  Kt- 
tchqp  van  Lnik  met  éOcamder  het  grond-  en  reehtt' 
gebied  deelden,  fr.  teille  nationaUié  —  telle  fmridietion. 
LoenHon  propre  è  la  ville  de  Maaetrieht,  od  Ie 
duc  de  Brabant  et  Ie  prineeSvégne  de  lASge  te  pair» 
tagtzient  Ie  territoire  et  la  jwridietion.  ||  In^yal 
het  [delict]  beyonden  wert  criminel  te  syn,  sallen 
deselyen  enqnesten  ghestelt  worden  in  handen  yan 
den  „hooghsohoat**  dee  man  des  ban.  C.  v.  Maattr., 
Becez  o.  1665,  iii,  15.  Behoadelyok  dat  'den  delin- 
quant,  na  de  apprehensie,  sal  gelaten  worden  in 
de  macht  en  bcdwanck  yan  synen  oompetenten 
richter;  welcke  competentie  gheëzprimeert  wort 
met  dese  worden:  dee  mam  det  ban.  tii,  3. 

5)  Beeht  vam  uitbammimg,  fr.  droit  debamnittemeni. 
II  Behoort  tot  desen  leene . .  den  ban  baten  [der]selyer 
heerscepe,  en  yoort  uten  lande  yan  Vlaenderen, 
yan  hondert  jaeren  en  yan  danen  nederwaert.  Di 
Pb.  en  Bb.  III.  Aalter,  22. 

6)  Verbanning  nit  het  lamdj  fr.  bttnnittemenL  \\ 
Waert  dat  yement  de  contrarie  dade,  dat  ware  ap 
den  ban  yan  x  jaren,  db  Ylakikok,  Vj^.  45. 
Behoort  ten  yorxL  leene  den  ban  yan  Tgftich  jaren 
en  daenmder  bayten  heersohepe  Tan  Eecke,  en 
Toort  bayten  [den]  lande  Tan  Vlaenderen.  Db  Pb. 
en  Bb.  tSL  JSmIw,  11  (1686). 


BAN. 


BAN. 


«5 


Te  bsxuie  aijn.   Oebamtm,  verhamneiê  s^n,  fr. 

êtM  hmmm.   \\  WQ    [wie]   van  sijn  aelffa  sohoat  te 

biimie  weere ,  oft  die  in  onwet  sitten,  die  en  snllen 

[I.  nU]  egheén  hulde  [ambt]  moghen  dragen,  hïj 

«n  bebbe  hem  fierste  gepoigeert  van  desen  saeo- 

bsn.  K.  e.    Si.-Trmdêm,   1366,  a.  72.  Dat  gheyn 

man  tbu  onaer  atat  Tan  Benttradan  stemme  nooh 

gsTolge  geren  en  aai,  yn  den  ambaehte  dair  hij  in 

weie,  Tan  egheynen  si^en,  die  van  quader  firanen 

wsie,  off  der  aelmessen  leefde,  oiF  die  te  banne 

wera,  off  oesaie  gedaen  hedde...  Ende  soe  wie 

Tan  dengenen  die  Tan  qnader  fiunen  off  te  benne 

wope..  Ib.  10  jnni  1417,  a.  8. 

Ban  Tttll  relegfUSden.  T^dd^  verhamninff, 
fr.  lammUëewÊmU  têmporairê,  d  Urme^  nam  perpêtiuel, 
II  Boe  wije  dat  ennige  maten  oft  gewichten  Talsoht , 
die  wort  insgeiycz  gepunieert  geiyo  toüb.  is;  oio 
mogen  »{  geponieert  wordden  metten  ban  Tan  rele- 
gaeien,  dats  met  benne  die  nijet  euwioh  en  is. 
▼.  D.  Tat.  67. 

7)  Kerkel^ke  han,  ft<Me2osit,  fr.  AeommMeaHom. 
tl  Soe  wie  apoetiteerde  '[/.  apostateerde]  en  qname 
niet  binnen  Teertioh  daghen  weder,  aal  te  ban 
werden  ghedaen,  en  dat  sal  men  cont  doen  den 
byeoop  c?  den  aiehydiaken  Tan  der  stat.  Ckuik,  e. 
'«JBoseA,  joh  1277,  a.  26. 

8)  BeiuHmgij  eee^et,  fr.  impói ^  aeeite,  ||  lCae«tes«« 
9«09iw,  qmoê  aumi  im  mmiêtêrio  AdvoeaH  Sameti 
JBahlMty  tflsf  nddieti  qnoê  imiabUaiUmr,  ab  omm 
eomêueitÊdimê  Ubertu  egse  voh:  dabmittqué  tinffuloê 
dêmmrioê  xu  imfuto  Sameü  MiekaëUt;  ti  d€  brot- 
ban  dmertof  xn  ti  ds  bjrban  denarioê  zn.  Wabv- 
K6na,  FL  8i.  e.  I^.  K.  v.  8t.'Omamr  t.  1127, 
e.  19.  (Zoodat  de  Dietsohe  taal  aldaar  ten  minste 
BQg  algemeen  Terstaan  werd  in  het  begin  der 
19*  eenw).  .8ij  dat  sake,  dat  soepenen,  by  assente 
dea  i^Mreohts  des  heren,  Tsn  {L  ban]  setten  in 
bioode  of  in  w||ne,  omme  \l.  ofte]  in  anderen 
eoemenarhupen. ,  omme  beteringbe  der  powt . .  K» 
e.  Dêmdm'mondê  e.  1288,  a.  24.  I4tt.  tekst:  n. .  hammm 
pomamt  im  pamê  esl  «e  vtae . .  ierüa  part  farrfaeH^ 
fUÊ  dt  heKtmo  iUo  profMmst,  dêbei  dart  ad  opus  müê. 

9)  ÜSosIs,  fr.  amemde^  ||  Van  den  bannen  Toneit 
sollen  qnite  s^n  alle  diia  ghedaghet  worden,  np 
dal  sy  kenliehede  mogen  hebbra  Tan  scepenen, 
dttt  ïïj  baten  den  lande  waren  als  sj  ghedaghet 
waien.  K.  9.  ier  JPiêie,  1265,  a.  6.  Die  banne, 
beteringhen  en  die  mesdaden  Tan  der  monte.  JT.  e. 
JftneS^e  e.  1281 ,  a.  19.  Want  die  ghedaghede  niet 
Toert  en  qnam ,  soe  sal  hi  gelden  den  richter  eenen 
ban  Tan  drie  wiUinghen.  Ckarth,  e.  ^sBowehf  12 
jan.  1829,  a.  4,  f*.  1.  Waie  dat  sake,  dat  een 
«yuUiffernier  naTonts  wffn  upblcTO  [eZ.  hoven  on- 
Tvkocht  OTorbleef],  sodat  hi  gheere  cnapente  doen 
en  adde,  dat  hi  met  hem  selTen,  met  sijnen 
kindren  en  met  siere  meinsnieden  siJn  profijt  en 
s|fn  beste  doen  mach,  gheiyc  dat  men  Toortyts 
^ledaen  heeft,  sonder  ban.  Dx  Pauw,  ^6.  18 
(1888). 

10)  Ban  van  ■ohepenen.  Sdktpêmbamh,  fr. 

laas  d'Mêviêu.  ||  loft  enigghe  partie  wille  apeleren 
TBB  Talsehen  Tonnesse,  iof  Tan  Talschen  recorde 
Tsa  seepenen,  si  moeghent  appeleren  Tor  den  graTe, 
en  die  gnre  salt  doen  jngieren  bi  banne  Tan  sce- 
penen, een  iof  ander,  die  hie  sal  kiesen  int  graef- 
soep  Tin  Tlaenderen.  JT.  e.  Bmggo  v.  1281 ,  a.  28. 
De  Fr.  tekst  segt:  Si  It  tmêmê  Ut  f  era  jngier  par 
home  dPeAUmmage ^  mm  om  plutieurt  [tel  on  tel?]  ke 
ü  vDnra  etUre  em  Ie  eonié  de  Flandre, 

BANBOBCK.  Zie  billhtckboxcz. 

BAKOAM y  m.  m.  Haai,  die  onderworpen  it  aan 


de  geret^ié^ike  u^omnoing,  fr.  digne  toumite  è 
rimtpeeiUM  l^/aU.  \\  Wort  mits  dese  geordonneert 
een  yeder  zyne  bandammen  behoorel jck  te  maecken 
en  onderbonden,  metgaders  de  watergangen  te 
mymen.  Dx  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kaprijk,  75  (1641). 

YbBDAK:   BAVDIJO. 

BANDEBOEDE  (Bantroede,  bintroede),  sn.m. 
Buigbare  roede,  dienende  inxonderheid  om  de 
ttroodaken  te  verbmden,  om  den  walm  op  de  daken 
te  vettigen ,  fr.  verge  flexiUe,  tervant  partieuUbrement 
è  fixer  Ie  ckamme  tur  un  toit,  ||  Banderoeden.  Tol 
te  Brugge ,  1269.  BoTen  dese  moet  de  pachter  elox 
sjaers  loTemen  ijo  halsters  stroes,  np  de  hnnsen 
te  Terdeokene,  en  sal  den  decker  doen  dienen,  den 
deoker  lererende  syn  montoosten,  theen  en  bande- 
roeden. Dx  Pb.  en  Bb.  X.  Astene,  8  (1424).  Dat 
niemant  bantroeden  noch  deckteenen  en  snyde  an 
ander  lieder  gront  oft  thnynen.  Dx  Pb.  en  Bb. 
XXin.  Beveren,  74  (1626).  Dat  nyemant  wissen, 
theen  noch  banderoeden  ofte  peertsen  en  lese  [snyde], 
die  gbewassen  syn  elders  dan  ap  tsyne.  C,  e.  Brugge, 
I,  221.  K,  V,  1562,  a.  24.  Dat  oock  sommighe  hen 
TerTOorderen  op  onse  Toors.  bosschen . .  te  hoawen 
en  te  halen  dysselen,  langhwagenen,  peertsen, 
Titsel-  en  baokroeden  [l,  daokx^eden],  bessemstooken, 
taynstaeoken,  wissen,  bantroeden,  plantsoen,  enz. 
Flae»  e.  Brab.  6  mei  1560.  II,  138.  Ib.  „bant- 
royen".  In  gheralle  datter  stroye  en  banderoeden 
ghebraecken,  om  de  hnyaen  te  onderhouden  en 
decken.  C.  o.  Aaltt^  XIT,  22.  Niemandt  en  Ter- 
maoh  in  de  bosschen  eenigbe  plantsoenen  te  poe- 
len, te  bauwen  ofte  snyden  eenighe  deokroeden, 
byndroeden,  wissen,  bessemstooken  ofte  bessemen. 
O,  V,  Veume,  LXn,  6.  Die  men  sal  be'Tinden  ofte 
aehterhaelen  met  bylen,  haumessen..  te  cappen  oft 
gecapt  thebben,  in  eenighe  bosschen,  canthaut  oft 
troncken ,  tsy  om  banderoen  wissen,  boonpeertsen  ofte 
andersins.  Db  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kaprijk^  69  (1641). 

BANDEBSIJDE  (Banderside ,  banderzide),  byw. 
1)  Aan  den  anderen  kant,  fr.  deVautrecótê.  ||  Van 
N.,  paohtre  Tan  der  Tisscerien,  die  der  stede  toe- 
behoord, en  die  beghint  ter  Soaepbrioghen  te  Gent, 
en  streot  tot  in  de  Licht,  banderside  tSaffelaer, 
en  alsoe  weder  banderside  tote  myns  here  Brise- 
tests  goede  te  Wachtbeke,  daer  de  Gentsche  palen 
steken.  8t,'Bsken,  Qent^  1386,  bis.  8. 

2)  An  de  ene  side,  ~  banderside.  Tns- 

schen  twee  Terdragsluitende  partyen.  A.  aam  den 
eenen  kant^  —  B,  aam  den  anderen  kamty  fr.  A. 
d^une  part^  —  B,  d'amtre  part,  \\  Alse  Tan  den 
discorde,  dat  es  tusschen  den  abt  Tan  sente  BaTes 
en  syn  couTent  [Z.  conTent],  an  de  ene  side,  en 
den  here  Tan  GbTere  en  siin  wiif , . .  bander  zide. 
8  febr.  1275.  Van  den  discorde  dat  es  tuschen  onse 
kerke,  aen  deen  zide,  en  Joee  Tan  Egherlo,  ban- 
der zide.  1  juni  1808. 

BANDICH  (Bendich),  bn.  (Wonde)  Die  verbonden 
it,  of  het  moet  worden,  fr.  (blessure)  bamdée^  ou  qm 
doU  rétre,  ||  Soo  wie  met  Tuysten  slaet,  oft  den 
anderen  loohent  (tié),  oft  anders  met  eenigh  ^weer 
slaet,  alsoo  Terre  als  hy  egeen  bendige  wonden  en 
slaet ,  die  is  den  heer  op  yyf  schellinck.  Landch, 
V.  Meghem,  e.  1357,  a.  2.  (De  kantrubrieken  zeg- 
gen: Brencke  in  cas  Tan  gheTecht,  daer  wonden 
gcTallen  syn;  Breucke  Tan  te  Techten  sonder 
wonden).  Ontfangen  Tan  den  langen  Janne,  molder 
tot  Hintham,  omdat  hy  gequest  heeft  Janne  Ma- 
theeus  een  bendige  wonde,  Tiy  Ib.  Van  denselTcn, 
omdat  hy  gequest  heeft  Doppen  Mertens  soon  ene 
wonde  niet  bendich,  iy  Ib.  Bekenk.  ».  Brab. 
n».    13005.    Bek.  W.  mndkaertt,  ondertohout  van 


d 


146 


BAN. 


BAN. 


dem  Boêck,  1467.  Hoeveel  dei  aea  den  heer  eohol- 
toe  competeert  toot  boete  oft  «nende  vka  de  ge* 
^yene  eoafflett,  aIb  oock  yoor  die  gepretendeerde 
géïnfligeerde  wonde  oft  wonden  dee  hoofs  tan  H., 
weloke  maer  een  wieckende  oft  bendighe  wonde  oen 
geweest  syn.  O.  gr.  Lwm^  I,  606  (170S). 

BANDOEN  (Bandayn,  bedayn,  pBnda}m,  p«nd- 
wen),  sn.  m.  1)  Omderi^k  ffettffy  n.  oMionUpoi^fMê, 
Na  de  roorwMurden  te  hebben  bepaald  i  mits  welke 
eenieder  het  bnrgerreoht  Terkrygen  kan,  wordt 
geiegdi  II  Behondelic  dies,  dat  hy  sjns  selfs  man 
sj,  buten  bandoene  Tan  Tader  of  ran  moeder. 
C,  e.  Qmdy  Or.  11  aug.  1481,  bk.  606. 

8)  Verdrofff  overMükomtt,  beding  ^  ft.  eoMss^ioii, 
tHpuUUkm.  Kil.  {App.)  Bandnyn,  tüpiUaHo.  || 
Van  badoynen.  Item.  Weere  een  badnyn  gemaeokt 
Toer  Boouts  [/.  sconthet]  en  scepenen  eiï  dat  daer 
soepenbrieyen  alF  weren,  en  dat  die  een  pariie  den 
badnQn  overgeeft  voer  sooats  efi  soepenen,  en  dat 
scepenen  die  brieren  ToersoreTen  sagen  yan  den 
badnyn ,  soe  soaden  sy  wijsen  dat  men  der  weder- 
partyen sonde  daeh  aetten  yan  xy  dagen,  hulèe  te 
bewysen.  K.  v,  ainé-Trmdêm,  16»  B.  —  Piot,  Cart. 
II ,  606.  Item.  Weere  een  badnyn  gemaeckt  voer 
scepenen  oft  yoer  getaegen,  en  dat  geen  brieye 
dawyan  en  weren,,  en  dat  die  een  partge  dijen 
baduijn  oyergeye,  soe  moeste  der  badnyn  geprueft 
syn  er  [eer]  men  der  wederpartien  daeh  wysen 
sonde  hulde  te  bewysen.  Item.  Qwe  een  eenen 
baduyn  orer  't  onrecht  [{.  tonrecht],  die  moeste  den 
heer  alsoe  yeel  geyen  als  hy  yan  synder  wederpar- 
tijen flehadt  sonde  hebben  oft  hy  ten  [L  den  = 
dien ,  hem]  te  recht  oyeigegeyen  hadde.  Item.  Weere 
eenen  daeh  gesat  gulde  \L  holde]  te  bewysen  yan 
eenen  baduyn,  en  en  conde  hys  nyt  gebringen  dat 
hy  synder  wederpartyen  genoch  gedaen  bedde, 
noch  te  yerantwexden  met  rechte,  soe  soude  men 
hem  wysen  in  die  schout  en  in  die  baduyn  aen 
den  heere  en  aen  syn  wederpartye.  Ib.  007.  (Te 
deser  laatste  plaatse  heeft  het  w.  de  beteekenis 
yan  ^^boete'*).  De  calengierder  komt  in  de  plaetsd 
yan  den  cooper,  en  moet  yoldoen  dat  de  cooper 
schuldigh  was  te  yoldoen,  sonder  eenighsins  meer 
moghen  belast  te  worden  dan  de  cooper,  bj  eenighe 
yoorwaerde,  conditie  oft  banduynen.  C.  v.  Meehtüm, 
XI,  22.  Christyn:  paeüë  ami  ttipmlaiionihii.  (Zoo 
moet  ook  verstaan  worden  het  by  Yetdam  aange- 
haalde citaat  uit  de  ,,Oude  stadsrechten  van  Brus- 
sel", Bèlff.  Mus,  X,  101). 

8)  Soei€y  fr.  amimtdê,  Maigne  d'Amis:  Ban- 
dinum,  ut  bannum,  mmleta  peemtiana  (1476). 
II  Inêi^^  indmigemnu  êiêdem  [nl.  aan  de  ambachten] 
qwod  cotÊWHire  poteruni  ^[uaÜêt  opmt  kahuernUy 
oftffiM  reprehêtuifmê  H  «mis  bandunp  vnmeem  ah 
iptii  iiaifiê»do,  Brab.  Ytêstêm,  29  juni  1287.  Xo- 
vên.  Ware  och  dat  sake ,  dat  jofnouwe  Yde . . .  eroenen 
oft  olaghen  moeste  overmits  hare  ffulden  wille  [nl. 
een  cyns  van  1  gulden],  dat  joivrouwe  Yde . . . 
maech  overgheven  enen  pandwen  van  twe  gulden 
op  Wouter  Ghesellen,  oft  op  dighene  di  ghe-eeyrf- 
man  syn  van  di  voerseyde  pande,  half  den  gront- 
here  en  half  onser  ghenadagher  vrouwen  van  Br^ 
bant.  Mqf  U  Beetëm  (1889).  Op  alsulcke  peyne  en 
boeten  als  van  rechte  daartoe  behooren  moehen, 
soo  wie  dairtsegen  iedt  dade;...  beboudeliok  ons 
dairin  en  onsen  naercomelinghen ,  hertoghen  in 
Brabant,  dat  alle  alsulcken  vandueynen  [L  ban- 
duynen] en  broecken,  die  dairin  vallen  selen 
moeghen,  ons  toebehoiren  selen,  en  aen  onsen 
anmian  van  BrusMl,  ter  tydt  wesende,  voirtbvscht 
worden  en  overgegeven  tot  onsen  behoef  A.  Wau- 


TlS8,jatvifWM,I,  81.  C^*.e.29jan.ia9e<Diitiok 
van  Amersoyen  heeft  geloéft  te  betalen  Peter  Ghn^ 
tan,  op  eenen  peen  oft  banduyn  va»  vj  Byn^guldan. 
Bskenk.  v,  BrJb.^  n\  18004.  BOt.  e.  W.  BiÊÊdeaêrU^ 
omdertekomi  e.  d.  Boêek,  1449.  Yoftmeer,  soe  heeft 
der  vors.  meester  Dyonys  gelooft ,  op  enen  panduyn 
van  hondert  Bynsgnlden,  die  deyiinge  vofs.  ewe> 
lick  vaat  en  stentich  te  handen.  Btl^,  d.  Mé  v» 
SL'Trmdm  U  Dieet,  29  apr.  1468.  Banduyiien, 
boeten,  broicken,  for&yten.  Btkêmk,  v.  Brab,  n§, 
126  yo.  en  188,  f>.96v^,  16«  B.  — •  N.N... hebben 
gelooft,  ongesundert,  Lodewycken  Pynnook,  alae 
meyer  te  Loeven,  dat  sy,  binnen  dry  dagen  na 
synre  manissen,  Ininghen  efi  bestellen  enllen  V<an- 
oken  Oarbeel, ...  in  der  vroenten , . .  •  efi  dit  op 
eenen  banduyn  van  hondert  nobele  tot  onsen  gene* 
digen  heeren  behoef  te  betalen.  PovXiLIT,  J^ynaoefc, 
88.  S^tpmreg.  te  Xows,  24  mrt.  1462.  Het  vras  een 
gedinge  tusschen  lieden,  die  van  haeran  mdinga 
gingen,  beyde  van  hogen  en  van  naderen,  m  beo» 
ders  [l:  vonders,  vinders],  en  wat  dat  sire  wt 
seyden,  dat  syt  souden  houden,  op  die  nke  ver- 
loren ,  en  op  eenen  banduyn  sheeren  behosf ; 
hierinbinnen  qoam  die  rechter,  en  schoot  den 
banduyn  quyt  dairt  die  partien  toehoirde  [toe 
hoirden];  deen  Wet,  dander  sweegeh.  Noehtans 
wyset  xvcht:  dat  die  benders  moeten  voirtgaen  in 
hair  besneke  en  geven  iegéwelken  na  hair  besoeke. 
r<mms  V.  Ueele,  a.  8,  bis.  129.  Het  waren  sy 
twee,  en  dingden  om  eene  somme  van  penningen, 
en  soo  lange,  dat  sys  bleven  sn  seg^ers,  efi  op 
eenen  banduyn  van  iy  Ib.;  doen  geviel,  dal  die 
een  quam  toten  meyer  en  bat  hem  dies,  dat  hy 
hem  dade  hebben  eenen  eyndeliken  daeh;  efi  te 
genechte  deedt  die  meyer, .  en  liet  weten  den 
anderen;  doet  quam  ten  genechte,  doe  en  qoam 
hoerre  egheen  voort;  doe  meende  de  meyer  den 
scepene  van  Steenheffle  en  sc^de:  want  sy  niet 
voortcomen  en  vraeren,  dat  die  banduyn  waere 
gevallen,  want  sy  beide  waeren  gedaeoht  opten 
banduyn.  Bn  men  gaf  hen  tUocle  i  £it  die  baodnyn 
gevallen  waer,  vrant  sy  beyde  waeren  gedaeoht 
op  den  bandnyn.  Ib.  a.  25,  bis.  186,  Zie  BtLOKBH 
BnrxTBinv  dach. 

BANDUIN.  Zie  baKdoxk. 

BANE,  sn.  v.  Steékbatmy  toemêoiplaaÉe^  fr. 
Uee.  II  Berst  stapte  vooren  Jan  de  Brievere,  item 
Artuer  van  Lichtervelde,  dewelke  in  banen  facoeht 
was  gheleet  van  eenre  jonovrauwe,  ser  luetete. 
Ol.  y.  Dizvupx ,  102.  Myn  gheduchte  heere  [hadde] 
ghedaen  ordineren  een  scone  oryt  np  de  maerot, 
eii  quamen  in  bane  na  der  noene,  en  ay  reiden 
vyf  glavien. . .  Doe  soeiden  sy  uuten  bane  by 
accorde.  Ib.,  167. 

BANBIS.  (BATXiB?)  sn.  ZOcere  etqf  te»  ffèhrmkw 
der  êohipperM,  fr.  oeritnne  étoffe  è  Vmeoffe  des  uuiHme» 
II  Baneis.  Ben  rolle  van  vyftich  ellmi,  daiimff  de 
schippers  huere  voirsohoeten  (?)  maken,  y  gro. 
Watertci  1650.  Haneatol  1567.  Baneys.  1\d  v. 
ZeeUmd  te  Antw.,  1628.  Zie  eAiüiiAiiDt  batayb. 

BANGELUICKE.  Zie  bakluickb. 

BANGENOOT,  sn.  (Bankyeitoai),  medelid  ceasr 
gekepenbamlr ,  fr.  ooBijfme  d'éekewmaife.  ||  N.^  N.,  N., 
N.,  eii  alle  hare  banghenoete,  soepenen  van  Hon^ 
beke,  maken  cont:  dat  Jan  de  Pretere,.,  hefton^ 
faen ,  ter  Kisten  hoeft  van  den  Wingarde ,  een  half 
buenre  lands  ens.  Sehep.  e.  Bruêed^  7  jan.  1299. 

BANGIGHEIT,  sn.  v.  Benmuwdheid^  fr.  amméti. 
II  O  goede  Ihu,  in  allen  stride  en  beooringhen,  In 
alre  banycheit  \l.  bangycheit]  efi  benanwinghe,  in 
allen  arbeit  en  Uden,  doet  my  die  Qgfaen  &ê  her- 


BAN. 


BAN. 


117 


tan  rtM^fiffl-gn  Terteii  totton  binyerBn  dyns  heili- 
^gam  eroecfn.  Btbeib,  16«  B.  46. 

BANQRUrr,  tn.  ▼.  en  a  1)  Zeker  heerVjik  reeki 

op  4fc  ftro— Uil  K«r,  fir.  drtM^  wi^MurMl  Mr  dlo^M 

IrMcw  cfe  èidr«:  ||  Bc«nt,  h«t  «nbaoht  houdt  tmi 

dn  ^tinee   ▼au   Onmge  «n  Naanu,  heere  deMr 

■(•dfe,  Mtkier  leeht  op  ieder  broaweel  bier,  betwelek 

binnen  deee  eindt  efi  denelfe  kujpen  gebroowen 

woidt,  gannemt  het  i«eht  der  bnogm  yte ,  beteelende 

dnerfoor,  ten  behooTe  noi  den  ▼oovb.  prince,  jaerlyokz 

6ft  gnMene.  Si.^arek,  IHeei ,  Bromwereambaeki ,  18«  B. 

t^  Vêriqfbriefje  <tm  té  ftroMOM,  fr.  eéiMê  on 
nernifa  ée  hreueer.  |)  Ben  ighelijc  die  bront  ooht 
nronwon  nd  binnen  Dyeet,  inl  een  beagrajt  helen, 
epte  pene  -ren  z  ■.,  elaoe  dieke  nb  hye  niet  en 
dede.  A.  e.  Diêei,  B.  n.  79. 

BANIEBB,  sn.  ▼.  1)  Vaamife ,  wimpei ,  ft»flaame, 
hmiÊderole.  ||  Ale  men  Temcfaen  leeyeeoh  eander- 
dneghe  ter  meiet  brengt,  we  iel  men  deerbi  2et> 
ten  eene  benire  op  enen  stee,  twee  ellen  lenc.  Kè, 
••  JHêei,  A.  r.  86.  So  wie  Teneoben  leeTeich, 
oplen  da^  dnl  hi  oompt ,  ▼erooept ,  die  en  enl  onder 
diemeelTen  veeeh  noch  op  dieeelve  bene,  dner  hi 
dien  veeeh  yereoohte,  enghenen  eeereeeh  yan  der 
bnninn  Unr,  in  den  etert  ghecort]  vereoepen,  noch 
oee  op  dien  degh  enghenen  andmn  yeeeh  den  op 
dien  deg^  eooen  ee,  op  een  pene  yen  zx  b.  Ib. r.  84. 

t)  Uiièeu^gbord,  fr.  mueigue.  ||  Ute  dien  det 
diy«n^ie  peieoonen  "binnen  deser  stede  hemlieden 
deghd jex  yeryooideren  efi  orer  lenghen  tydt  yer- 
toordeft  hebben  de  teeokenen  efi  bannieren  yan 
hnerUeder  hnneen  te  yeranderen,  daerby  dat  de 
attaacien  efi  leghen  yan  den  hvneyngen  efi  ooo  de 
renten  daemte  gaende  leer  yerdonekcrt  syn  en  noch 
meer  worden  snllen  indiender  niet  inne  yoonien 
en  wére.  C.  e.  Br^ge,  II,  861.  Dat  al  deghene 
die  fliaare  wine  hebben,  dat  ai  tap  insteken  efi 
tayvrne  honden  met  onapen,  en  banieren  ntesteken. 
ra  Pavw,   Vgb.  68  (1860). 

BAHIEBPABRT  (Banierpeerdt),  zn.  o.  Hei  paard 
w&Êtnp  ée  haeierérager  peeetem  wae^  fr.  Ie  eheval 
fmi  partaèi  la  hamtiire,  ||  Diegene,  die  [de]  baniere 
Toett  yan  der  stadt,  eal  hebben  twee'  florjnen 
'sda^hs,  efi  men  sal  hem  een  banierpeerdt  lenen 
der  ^adt  baniere  op  te  yueme.  Lmfeter  e.  Brah,, 
mat.  e.  1889.  a.  19.  I.  107. 

BAMCK,  an.  y.  Boowkonde.  ||  Niemant  en  mach 
banéken  maken  in  eenige  stagien,  kamers  of  sol- 
den, om  sehietende  Ueht  door  te  scheppen  orer 
eane  aaders  erye,  maer  moet  den  oppersten  dorpel 
yan  de  yenster ,  daer  hy  licht  wilt  dom  scheppen,  leg^ 
fan  caee  den  onderkant  yan  de  stegie,  en  niet 
hopger.  C.  e.  .Blrvffsl,  BHai,  v.  1667.  a.  24.  Ghris- 
ttttt:  NmUtu  poteet  érigere  iooeiaa  im  tabulatie . , 
Olaaenbanok.  ||  Den  yoora.  Bemaeidt,  üjo  z 
Ib.  syiQ  soh.  yi  d.  parisis,  yoor  leyéringhe  ysn 
47tffk  enekers,  met  yiere  gUeeen  banoken, .«  we- 
gende laaemen..  Tpriam»,  I,  866.  Le  Iftemoerekt 
Bienwe  yanseore,  schepenen  oapelle,  cameren  efi 
ewuptoiren  an  de  oostsyde  yan  der  halle ,  1621.  (Het 
ii  int  het  yerhaal  yan  den  sohryyer  niet  op  te  m^ 
ken  wat  men  door  dese  banken  te  yerstaan  hebbe). 

BANCK,  sn.  ▼.  1)  Beekiegebied^  fr.  baM,  fwi- 
éieÜaa,  Kil.  Bnnoke  yan  recht,  tribmualf  sfo. 
4  /eHsiüsOie,  forwm.  ||  Twee  afgheeetenen  onder  eene 
baneke  efi  jnnediotie  reeortersnde ,  en  moghen  mal- 
kandsMn  binnen  dese  stadt  efi  hare  yryheydt  niet 
maeteten,  brtaommeren,  nooh  yoor  de  yoors.  weU 
bouderen  te  reehte  betrecken.  C.  e.  Brtued^  1607, 
1»  86.  Ohristgn:   Jhio  eatrameif  eidem  etièêellia  et 


S>  BeeMbamk^  eekepeaUmh,  dêmgUmk,  mereékaair^ 
fr.  home  om  oomr  de  jmêHoe,  home  d'Seheeimty  tribtmal. 
It  Ooetnmen  der  stadt  yan  Antwerpen  sorteren  ef- 
fect oyer  alle  de  bancken  yan  den  qnartiese  y«n 
Antwerpen.  C.  e.  Aniw,  1646.  ix,  47.  In  criminele 
saecken ,  woirdden  de  geto^gen  openbaeriyck  in  de 
baneke  yerhoort.  O.  v.  THenen,  ni,  8.  Indien 
eenige  goeden,  'tsQ  ejgenjoheynsgoedenoft renten, 
lestmael  gegoedt  yoor  schepenen  deser  stadt,  daer- 
naer  yeroocht,  ghegoedt  efi  gheèrft  worden  yoor 
de  geriohten  oft  buicken  daer  Dadersohap  is  yal- 
lende.  C.  e.  Brmeed^  1607,  a.  229.  (Shristyn: 
eoroei  jmdieibae.  Vonnissen  yaa  de  bancken  deser 
stadt,  noch  oock  yan  de  gerechten  yan  boyten, 
hier  te  hoofde  behoorende,  en  mach  men  yoor  de 
wethouderen  derselyer  bancken  oft  gerechten  in 
egeene  nieuwe  kennisse  brengen  by  wege  yan  nnl» 
titeijt;  maer  die  hem  daeraff  wilt  beolMgen,  moet 
daeraff  appeleren  aen  borgemeester  efi  sehepenen. 
O.  V.  AmIw,  eomp,  Y,  «e,  1. 

Banok   sterok   genoeoh,  het,  vatgeae  da 

ometamdigkedemy  vereie^ie  gMl  eekepenen  kebbende, 
fr.  ajfant  le  nombre  reguie  d'éeheeiu,  euivant  lee 
eireonetaneee.  ||  Dat  sQ  hetselye  snllen  komen  be- 
kennen binnen  den  derden  dagh ,  gerichteiyck  banck 
sterok  genoeg»  te  weten,  ten  minsten  yier  [sche- 
penen]. Montenaken,Af  191  (1664). 

8)  Hooge  banok  (te  Gent),  ffamt  haae  de  lm 
Kemre.  ||  De  hooge  banck,  die  men  noempt  yan 
der  Knere.  D.  e.  Qeml^  i,  7Ve2.  Schepenen  yan 
de  hooge  banck  hebben  en  behouden  alleen  't  be- 
recht efi  kennisse  yan  saken  criminele,  efi  yan 
klachten  in  materie  y«n  injnrien  daer  open  wonde 
is,  oft  anderen  weg  yan  £sict  gebeurt  is  dan  ii^nrie 
yerbale,  danof  de  kennisse  en  judicatnre  compe» 
teert  schepenen  yan  Gedeele.  Ib.,  a.  9. 

4)  Nederbanok  (te  Gent).  Bame  imfkiemr  dee 
Bareh4me.  \\  De  nederbancke,  die  men  noempt  yan 
Gedeele.  C,  v.  Oent,  i,  TUel.  Dat  de  yoors.  sche- 
penen yan  gedeele  kennine  hebben  snllen  yan 
sterf  hujsen ,  yan  suocessien  yan  weesen ,  yen  gifken, 
yan  yoorhdyen,  yan  administratie  efi  rekeninge 
yan  yoognden,  yan  actiën  yan  i^jurien  by  woorden 
en  soo  wanneer  dafer  geen  wonde  wesen  en  sal, 
en  yan  ghelycke  materien.  Ib. ,  Oone,  Oarei. ,  e.  16. 

6)  Kleme  banok.  Lt^ere  bank^  imdergeeekikt 
gereehtekoff  fr.  hane  imfSriemr^  embaUeme.  ||  Want 
men  geen  aenhanok  maecken  en  mach  naedat 
eenige  deyn  banck  die  saecke  bracht  hebben  yoor 
hon  hooft.  C.  gr.  Loon,  I ,  bis.  77  ,  n^.  76.  NodOT-  < 
banoke ,  ook  neergerioht.  Met  deselfde  betee- 
kenis,  sooals  de  yolgende  benaming  yan  ondor- 
banoke.  ||  Onder  de  nederbanoken  deser  stadt  en 
worden  nQet  begrepen  die  yant  (s^eesteiyck  hoff, 
die  yan  de  Munte  efi  Tholcamer,  noch  oock  het 
Leenhoff  dee  borohgrayen  yan  Antwerpen.  C.  e. 
Amiw,  eomp.  y,  so,  1.  Neffens  bofgemeester  en 
schepenen  sgn  tot  Antwerpen  de  rechters  yan  de 
onderbancken :  ais  dye  yan  de  Lakenhalle,  yan  den 
Peyse;  yan  de  Weescamer,  yan  de  Watermeulen- 
brngge,  en  die  yan  den  Eiele,  die  in  d'eerste  in- 
stantie kennisse  hebben  yan  saecken  tot  hemliedeS 
yonnisse  rsepeotiye  behoorende;  maer  daeryan appel- 
leert men  aen  borgemeesteren  efi  echepenen,  als 
hooilden.  C.  v.  Antw.  eomp.  i,  ie,  10.  Yan  yon- 
nissen  yan  de  onderbancken  deser  stadt,  oft  yan 
de  neergerichten  hier  yan  buijten  tè  hoofde  behoo^ 
rende ,  en  mach  men  niet  reformeren ,  maer  alleen- 
Igok  aen  boigemeester  en  schepenen  proyoceren  oft 
«ippelleren.  Ib.  y,  aof,  8. 

6)    Smalle  banok*    De   recktbankenf    weXke 


148 


BAN. 


BAN. 


detem  naam  toerdem^  ieh^en  sleohii  laa^ttnlren 
geweeH  U  tijn,  fr.  let  eouTM  de  jutlice  eonnuet  sous 
ee  mom  paraisseHi  n*avoir  été  que  des  hemee  de 
tenaneiêTM,  \\  De  rechten  Tan  goedenissen»  erffe- 
nisBen  en  reidisatien  onder  de  amalle  ofte  laetbanok 

rinsgelyckx  4  guldens  12  titojren^  te  rerdejlen 
Tolgt:  aen  den  soboutet  16  st. ;  schepenen  Tan 
Heyst,  feamen  12  st.;  den  nieyer  der  laetbancke, 
16  st.;  ..  den  greffier  der  Toors.  Isetbancke,  12  st. 
O.  P.-J?.  tmir,  31  oct.  1715,  xiii,  16. 

7)  Volle  banok  van  wette.  Volledige  tche- 

penbank,  fr,  bane  de  hoi  o«  de  fiuHce  complet. 
Het  getal  Tan  schepenen  Tereischt,  om  eene  Tolle 
bank  uit  te  maken,  was  in  '*t  algemeen  zeTen, 
namelijk  Toor  lyfstraffelyke  zaken ;  Toor  geTrone  bur- 
geriyke  zaken  Tras  eene  bank  doorgaans  sterk  ge- 
noeg met  Tier.  ||  Men  is  gecostumeert  en  gebon- 
den de  Tiersohare  te  onderhouden  met  een  Tolle 
banok  Tan  wette,  dat  is,  ten  minsten,  met  seTen 
schepenen  in  opene  camóren ,  bij  maninge  en  ter 
presentie  Tan  den  heere  [baljuw]  en  den  amman. 
O,  V.  Oent,  I,  6.  QiuUuor  viri  ^idem  tribmud  cou- 
êtUumiif  eed  non  plenum;  eamsoB  pranioret,  qnalee 
snni  eapiiadeSf  non  niti  eepiem-üirali  judieio  eape- 
dimUmir^  quod  yplenum  frïbinaV^  appeüari  eoneuetfit. 
Vak  dbn  Haioe.  Omme  te  prouTene  de  Torseide 
boeten  en  oallaingnen  [nl.  Tan  wonden  toe  te  bren- 
gen], doet  men  altoos  waerhede,  alst  den  bailliu 
gbeliefb,  met  üi  soepenen  of  meer;  men  boort  op 
elok  stnck  alcoTeel  oorconden,  die  de  meyer  doet 
zwoeren,  als  de  bailliu  ghehoort  wilt  hebben;  bij 
[nl.  de  bailliu]  prouft  zyne  zake  met  n  ooroonden, 
en  dan  zo  Tutent  Tier  scepenen  ten  minsten,  bj 
maninghen  Tan  den  meyer;  maer  cleeft  er  lyf  of 
ander  [of  ban  an?],  dat  strect  Tuten  lande  Tan 
AeUt,  daer  moet  zyn  de  Tulle  banck.  C.  v.  Atdti, 
Ord,  27  apr.  1416,  a.  7.  Scepenen  worden  ghe- 
maent,  en  namens  eene  Terste,  up  hare  Tolle  bane. 
Ib.  600  (1436).  Item,  behooren  te  zynen  leene 
een  bailliu,  xm  mannen  Tan  leene,  eene  Tulle 
bane  Tan  Yii  soepenen,  hof  en  ghedinghe  met 
mannen  en  scepenen.  Db  Pb.  en  Bb.  v.  Chn- 
irode,  18  (1454).  (In  de  stad  Mechelen  treffen  wjj 
echter  eene  ToUe  banok  aan  Tan  twaalf  schepenen :) 
II  Dat  cle  stat  Tan  Machelne  sal  hebben  Tolle  bane 
Tan  scepenen,  tote  twalef  scepenen,  en  die  selen 
sijn  tote  haren  Hto.  K.  e.  Mechelen^  13  dec.  1301. 
De  twelfre  scepenen  der  stadt  Tan  Mechelen, 
daeraff-de  sesse  z^n  Tan  der  porterie,  en  sesse  Tan 
den  ambachten,  zijn  ordiniiris  reohteren.  C,  v, 
Meekden^  i,  1. 
Banok  sluiten ,  de  hehandeling  der  reehtttaken 

SpMehorten^  fr.  fermer  Ie  hane^  euspendre  Vexpê- 
Uion  dee  eameee  judidairet,  ||  Als  den  schouteth 
ofc  synen  stadthouder  eenighe  actie  oondemnatoir, 
oft  Tan  taxatie  Tan  kosten  is  gheloTert  om  executie 
te  doene,  en  hj  tselTe  niet  en  doet  noch  en  doet 
doen,  soo  mach  degene  die  d^ezecutie  Tersoeckt 
komen  aen  twee  gbeswoome,  begheerende,  naer- 
Tolghende  den  rechten  en  priTÜegien  Tan  der  stadt, 
de  bancke  gheslotene  te  hebbene.  C.  v.  fferentals, 
91,  89.  Indien  iemandt  de  bancke  t'onrechte  doet 
sluyten,  die  Talt  in  de  pene  Tan  Tijf  realen.  Jft  ,  40. 
Waert  dat  twee  partien  dinghen  Tore  den  heere 
Tan  den  leene,  en  dat  tHoff  gesloten  wordde  in 
enigher  manieren,  en  daemae  quamen  andere  par- 
tien en  Tersochten  aen  den  heere,  dat  hy  hen  dat 
Hoff  opende,  om  recht  en  Tonnisse  te  geschiene, 
ende  die  heere  des  niet  en  dade,  soe  mochten 
eenighe  Tan  den  partien  nemen  Tiere  mannen  Tan 
leene,  en  die  en  moobtens  hem  niet  wejgeren,  oft 


sj  waren  onwettioh,  en  Tersoeken  den  haete,  in 
kinlicheyt  Tan  den  Tiere  mannen,  als  op  zyn  ierste 
genechte,  dat  hy  hem  tHoff  opendade,  om  hem 
recht  en  Tonnisse  te  geschiene,  nae  der  mannwn 
rechte;  en  soe  waert  die  heere  niet  en  dade,  soe 
soude  hy  nemen  een  notarys,  in  kinlicheyt  der 
Tier  mannen,  en  begheeren  daeraff  een  instrument, 
dat  byt  Torsooht  hadde  de  banck  open  te  hebbene; 
sonder  yet  te  mesbueren  tegen  den  heere.  Bpx- 
HOBBK,  K^9.  Stat.,  a.  17. 

8)  F^nbank^  foÜerhaak,  fr.  iortmref  qaeetiom , 
gihenne,  gêne.  Kil.  Bancke,  j.  pynbancke, 
eqwdene,  \\  De  schouteth  noch  eenich  anderen 
officier  en  mach  nyemande  pynen  oft  ter  banck^n 
brenghen...,  sonder  wille,  wete  oft  consent  Tan 
den  burgermeester  en  scepenen  Tan  der  stadt  Tan 
Antwerpen;...  soe  willeooren  en  aooorderen  de 
wethouaeren  den  schontet  oft  officier  alsdan,  dat 
hy  dien  delinquante  mach  pinighen  en  brenghen 
ter  scerper  ezaminatien  en  ter  banck  leggen.  C.  e. 
Aniw,  1545,  i,  12.  Al  eest  dat  eenich  persoon 
gewesen  ia  ter  banck  oft  torturen,  ift.,  a.  18.  Sul- 
lige man  sal  der  heer  mogen  op  een  banck  leggen, 
en  doen  prooTen  met  kalt  en  warm.  C.  gr.  Loon^ 
I,  blz.  77. 

BANCKEICKE,  (.'),  zn.  t.  JPijnbank,  fr.  tor- 
Imre,  Zie  bakck.  8)  {|  Dat  de  dxossaert  niemandt 
en  Termach  te  pijnen  oft  ter  bancke  te  brenghene 
sonder  Tonnisse  Tan  schepenen,  ten  waere..;  in 
welcken  gOTalle  den  drossaert  Termach  densèlTen 
gcTangene  te  pünigen  en  ter  banckeyoke  brenghene. 

0.  vam  den  Kielen  i,  9. 

BANCKET  (Banquet),  zn.  o  1)  Bamk^  toom- 
bcmk  waar  de  hoopman  tijn  laken  op  miteialde,  fr, 
bano  anr  leqnel  Ie  marehand  étalafU  seedrape,  ||  Dat 
niemene  engheen  scaerlaken  in  sinen  piel  aetten  en 
sal,  dat  es  te  Terstaene,  dat  hyt  setten  sal  TOét 
hem  op  syn  bankette,  en  elcs  Tan  eere  [ééner] 
Tarwen,  en  nemmeer.  JT.  Idkeng.  Bruttd,  1865, 
a.  31  bis. 

2)  Maaltijd y  fr.  repae,  diner,  \\  An  diTersohe 
persoenen  de  somme  Tan  IxxTiy  Ib.  x)x  so.  pw., 
OTer  de  loTeringhe  by  hemlieden  respeotieTeliok 
ghedaen  Tan  Tisch,  broodt,  kyeokens,  Tleesoh, 
wyn,  en  andersins,  omme  het  banquet  ghedaen 
naer  dat  Jan  de  BeTere  gbeteeouteert  was,  be- 
grepen de  terringhen  ghedaen  by  pater  Tioaria  Tan 
Cortrick  met  syn  medegheselle ,  den  TOom.  Jan 'de 
BeTere  ghebieoht  en  Tertroost  hebbende.  Bskbbt, 

1,  260.  Si.-Eek,  1618.  (Sohepenmaaltyd  ter  gele- 
genheid Tan  eenen  „ghetfxeouteerde"*). 

3)  Nagerecki  mm  smkergebakt  fr.  destert  de  em- 
creriee,  ||  Gorts  hiernaar  ia  alle  die  apyse,  soowel 
Tisch  als  Tleesoh,  Tan  de  tafelen  opghenomen  ghe- 
weest,  en  TOor  Syn  Doorluohticheyt  [aartshertog 
Matthias]  'en  generael  Staten  is  gedient  gheweeet 
een  ryckeHjck  triumphant  bancket  Tan  alderley  ocm- 
fituren,  treseyen,  marmeMladen,  succaden  en  jenti- 
lessen  Tan  suycker  ghewrocht . .  In  *tselTe  banoket 
waren  onder  andere  noch  diTorache  groote  masee 
panen,  ooc  Teroiert  met  gout  en  sÜTer  eni.  HoiJ- 
WAXBT,  Maihias,  172,  173. 

B  ANGKGESELLE ,  zn.  m.  Drinhgexa,  getd  bij 
een  drinkgelag^  fr.  eompagnom,  eamarade  de  both 
teille.  II  Dat  dat  Terbot  [nl.  aan  de  burgen  Tan 
te  gaan  zitten  drinken  te  Bnrsoheid]  Tan  outs  inne- 
gesedt  en  gehouden  ware  geweest,  en  jaerUox  ten 
aencomen  Tan  elcken  borgemeesteie,  mit  andemi 
geboden  Temyeuwt  wordt  Toere  die  banokgeaellen, 
die  dagelycx  te  wyn  ghingen,  dm  Tele  incon- 
Tenienten  te  Terhueden.  Bekenk,  e.  Brab.  reg.  188, 


BAN. 


BAN. 


149 


f*.  M8.  Vèrhatd  o.  d.  16  mrt.  1530.  Banogheael- 
kn ,  die  een  spel  Tsn  ghenoachte  maeckten ,  te  wetene 
metten  pelynok  te  treokene.  Ds.  Ps.  en  Bb.  XIII, 
Ktmr^,  169  (1641). 

BAKCKCLS£T,  sn.  o.  Kleed  ioi  hed^Hi^  der 
iitlmktm^  Utp^f  fir.  tapiê  è  commir  les  eiégeêf  tapis. 
II  Item ,  een  bencdeet  tux  denselTen  [nk  tui  syde], 
mei  Trienen.  Inv.  1436. . 

BANCIiOCKE,  sn.  t.  Klok,  waarmede  de  Imr- 
g9n  werden  bijeen  iferoepen  op  de  gewone  vergader- 
piamit^  om  ds  afkondigingen  der  overheid  te  verne- 
men,  e»  ook  om  aldaar  in  de  wapene  U  verschijnen; 
in  éU  laaUte  geval  noemt  men  te  ook  yy9tormklok'\ 
Beide  beteekeniaten  komen  bg  La  CüBirs  toot 
onder  het  TeiÊrenscbte  Bandoehe:  La  eloche  que 
f  on  eonmod  pimr  aeeemUer  les  habitane  d'une  eom- 
flp«M,  en  in  de  aanhaling  uit  Fioissart:  „i^  flrent 
tomemander  qn'on  eonnaet  la  banelochey  et  qne  eha- 
eav  e^aUoit  armer".  Dan»  ee  dernier  oas ,  on  VapptUe 
ameei  Ie  toeein,  la  doche  d'alarme,  —  Onder  de  heer- 
■chappij  der  Luikache  biuchoppen  waa  de  banklok 
in  dat  grondgebied  ook  het  zinnebeeld  der  wereld- 
hg/km  opperroaeht.  Daarom  werd  ieder  nieuwe  abt 
dier  abdij  Tan  Sint-Truiden,  en  ieder  nieuwe  bie- 
■ehop  Tan  Luik,  aia  heer  der  atad,  na  z\jnen 
pleehtigen  eed  Tan  inhuldiging  of  getrouwheid 
aan  het  outer  Tan  den  h.  Trudo  a%elegd  te  heb- 
ben, door  de  achepenen  gebracht  tot  de  klok:  A 
«eoftima    dêdmeiimr    ad  eampanam    banalem,   quam 

S9  pmUai  im  eignnm  tempordUe  dominii.  Na  die 
k  driemaal  geluid  te  hebben,  begaTen  zg  zich 
naar  het  atadhuia,  alwaar  zy  de  hulde  en  den  eed 
der  bnrgera  ontTingen.  £xMPBimB8,  Momlendken, 
II  66  en  264.  Bit  gebruik  waa  ook  in  Toege  Toor 
bei  Limbnigaeh  graa&chap  Niel ,  Tolgena  de  ,,Cleer- 
niaee**  t.  27  juni  1669,  Temieuwd  den  28«n  juni 
1661:  II  Dat  deaelTe  heer  Tan  Ngel  dieaeWe  heer- 
Igckheyd  olt  poeaeaaie  daerran  ont£uigende,  totter. 
elocke  gelegd  moet  agn,  aÜTer  en  golt  aagen  tegen 
der  eonnen,  en  den  eedt  doen  ala  hennen  eijgen 
grandheer  en  graTe  Tan  Nijel  enz.  Ib.  I,  426.  (De 
nitgeTer  brengt  laatatgemelde  milddadigheid  in  Ter- 
baad  met  hetgeen  Gregoriua  Tnron.  n,  33 ,  Terhaalt 
Tsa  Gkma  toen  hg,  Tan  keizer  Anaataaiua,  het 
eonaolaatachap  ontTing:  ammm,  argeniumqne,  pree- 
eenüime  popnke  propria  manu  epargens,  voluntate 
henignienma  erpgavii,  —  Ook  de  graTen  Tan  Ylaau- 
deren  Terkondigden  hunne  inbezittreding  Tan  het 
CFBa&chap  door  het  luiden  eener  klok  in  Sint- 
^nakerk  te  Gent,  na  aldaar  hunnen  eed  a^legd 
te  hebben:  JBt  Ie  serment  fait,  Ie  eompte  tire  la 
timnehe  deux  on  iroie  coupé ,  ei  par  ce  prend  poe- 
eaeeiom  de  Flandret,  Wabkxökig,  I.  Urk.  blz.  6, 
nit  de  Anüqwitée  de  Flandree  Tan  den  preaident 
Wielant.  De  banklok  diende  eindelijk  nog  ala 
„tiendeklok",  om  het  rondhalen  der  Xe  te  kon- 
digen, en  daarom  moest  zij  zoo  zwaar  zgn,  dat  zg 
in  den  ganachen  omtrek  der  X*  kon  gehoord  wor- 
den. KsMPBVnBB,  1,  36.  Deze  aohriJTer  handelt 
in  een  bgsonder  hoofdatuk  OTer  eenige  der  sewoon- 
Igkete  keoren  en  klokalagen  der  oude  Trijheid  Mon- 
tenaken,  II.  Uz.  266  a  291.  jj  Welcke  acoutiten, 
orennjta  dat  ghelujt  der  banclocken  ofte  atorme , . . 
aollen  doen  publiceren  en  ghebieden,  dat  alaulcke  ata- 
toten  oft  koeren.,  sullen  werden  ghehalden  onghe- 
quetet.  K,  e.  ^iii^  Truiden^  1366.  a.  39.  Weert  in  on- 
TersieDden  poenten ,  alaulke  dat  niet  agn  en  moet !  en 
ileo  haeatelike  noetaake  OTerquame,  dat  ona,  oft 
«ne  lant,  of  die  atat  aenauede'  [2.  aenanede:  aan- 
ging] in  eniger  manieren,  te  weten  of  die  stat  Tan 
▼iiBden  b^gaen  worde,  ott  een  portere  Tan  Tianden 


gOTangen  gelijt  worde ,  oft  in  andere  poenten  gelijke 
noetaake  apronge,  en  onze  acouteten,  daeraf  Tan 
den  burgemeisteren  en  raet  Toraocht  die  banue 
clooke  te  luden  off  te  doen  luden,  om  dat  toIc 
te  Tergaderen  en  in  die  wapenen  te  roepen  omme 
te  helpene,  ao  willen  wg,  dat  die  meeetere  Tan 
Sentruden  horen  raet,  die  atat  en  die  ghemejnte 
Tan  Bentruden  te  aamen  auelen  moghen  doen  roe- 
pen, aonder  die  banolocke  daeromme  te  alane  oft 
te  ludene.  O,  lAêge^  17  mei  1393,  a.  4.  Dat  die 
meeatere  onaer  atat  Tan  Sentruden  tot  allen  tiden 
ala  dea  te  doene  aal  weaen,  om  noetaaken  wille,., 
auelen  moshen  te  wapen  roepen,  die  bandooke 
Inden  en  hore  baniere  brengen  op  die  merct.  Ib. 
a.  12.  Dat  die  burgemeiateren  en  raet  die  meeste 
clocke,  banneclocke,  Trylio..  luyden  doen,  en  toIc 
mitten  wapenen  tegader  roepen.  Piot,  Cart,  ISnoT, 
1404,  a.  4.  Alao  ona  Tan  onaer  heerlicheit  wegen  Tan 
alta  toebehoert  heeft  onae  banckloc  i8io\  so  en  aal 
onae  atat  en  gemeynten  aich  derre  nommer  onder- 
wynden  noch  onderkeren  die  te  alaen  buten  onaen 
eü  ona  amptmana  orlof  en  wille.  C,  v.  Maaetriehij 
13noT.  1409,  blz.  480. 

BANCKGOST£N,  zn.  mT.  Oereehtekoeten,.  fr. 
frats  de  justioe,  jj  Oft  de  banckooaten  ter  aeyde 
der  beclaechde  gereaen,  niet  en  behooren  oft  moeten 
in  finem  liüs  geauapendeert  woorden,  principaelyck 
in  caa  Tan  appell  oft  aTocatie  ad  jmUcem  superio- 
rem,  C.  gr.  Loon,  I,  blz.  608  (1702). 

BANGKYAST,  bn.  Raepaaet,  Analyse ,  n».  394, 
leert  ona,  dat  de  adTOcaten  Terantwoordelijk  waren 
voor  hunne  gezegden,  indien  hunne  cliënten  die 
afkeurden ;  deze  nakeuring  moeat  echter  geuit  worden 
eer  de  tegenpartg  geaAtwoQrd  had;  na  dit  antwoord 
mocht  zg  niet  meer  gedaan  worden.  Vandaar,  zegt 
hg,  het  gebruik,  dat  men  de  gezegden  Tan  den 
adTOcaat  der  tegenpartg  te  zgnen  profijte  aan- 
Taardt,  dewijl  die  gezegden  na  deze  aauTaarding 
onwederroepelijk  zgn :  dit  hiet  men  in  het  Ylaamach 
bankvast, 

BANLOKË..Zie  bavlüickb. 

BANLUICKE  (Banloke,bangeluycke,banluycke, 
banluke.  Ook  üutloke).  Straatsehouwii^ ^  omhei- 
ningsban  of  bevel  of  gebod ,  fir.  inspection,  visite  des 
chemins,  ban  desdóiures.  Benecke:  Banzün,  sepes 
baunOa^  bannum  daudens.  Haltaua:  Bannsaun, 
sepes  bannita^  quae  territorium  s.  dioeoesiUf  viooSj 
agros  claudii  ae  munit.  Niet  bg  Eiliaen  noch  bg 
Grimm.  ||  Alae  men  de  banloke  ghaet,  dan  ea  de 
mejere  aculdeoh  deroTer  te  zittene  en  mede  te 
ghane  met  acepenen.  Van  Lokebbk,  8t,  P.  n^.  622 , 
Irtsvendericj  a.  26,  13^  E.  Alae  de  meyere  omme- 
ghat  de  banloke ,  dan  heeft  hy  zine  proTende.  a.  38. 
Alae  de  meijere  oeo  ommegaet  den  banlucke,  ao 
heeft  hi  aine  maeltgt,  aonder  wgn.  Oork,  v.  1230. 
Dit  zyn  de  pointen  daer  niementafgheTrytenmach 
zyn,  no  dooater,  no  cleercke,  no  poortre,  noch 
niement  bi  negheenen  poaaeaaien:  eerat  Tan  aheeren 
cheinae ;  Tan  watergange,  Tan  banloke,  Tan  pont- 
weghe,  Tan  heerweghe,  Tan  keercweghe,  Tan  man- 
paden, Tan  ateerfcoepe,  Tan  coopcoope.  C.  v,  Oent, 
I,  blz.  674  (Einde  14»  E.).  Sal  de  pachter  dit  goedt 
bewaren  alle  jaren  Tan  banloken  en  waterganghen 
en  Tan  heckene,  zonder  zgna  meeatera  coat.  Dx  Pb. 
en  Bb.  VII.  Scheldewindeke  ^  7  (1433).  Behoort  te 
zynen  leene  en  heeracepe  de  wettelicheden  te  doene 
Tan  banloken,  waterganghen,  atraten  te  rumene, 
heckene  te  hanghene  en  te  alutene.  Ib.  Y.  Oon- 
trode,  19  (1464).  Yermach  Toort  de  leenhoudeie 
met  aynen  bailliu  te  ghane  de  balloke  en  waeter- 
ganghe  alomme  binnen  zynder  Toirs.  heerlichede* 


120 


BAN. 


BAN. 


Ib.  lY.  ChHMker,  15  (16«  E.).  I>e  tuTiuchoawe 
▼an  alle  bangeluycken ,  beyminghe  als  andenins ,  aal 
inaghelijox  ghesohieden  op  den  eenten  daoh  m^, 
nae  onde  ghewoonte.  O,  v,  Meyhem,  Lamdiék.  1621 , 
a.  2.  De  qnohieren  van  schauwinge  yan  herbaenen, 
riyieren,  beken,  waerran  de  boeten  sijn  van  6 
Bohellingen  grooten;  maer  de  qnohieren  ran  Bchaa- 
winghe  Tan  andere  straeten,  balluyken,  waterloo- 
pen,  sijpen  en  diergelijcke ,  danof  de  boeten  minder 
syn,  soUen  gestaen  met  eenen  legel  van  10  stuijyere. 
O.  P'B.  autr.,  8  ang.  1703,  a.36;  It  27  juU  1724, 
a.  88;  15  dec.  1727,  a.  34. 

BANMIJLE ,  zn.  y.  Ortmêbeni  rondom  mnB  siadf 
waarover  ziek  haar  reohtsgetned  uUgPrekt,  h,  han- 
Ueuêf  territoirê  amtomr  d'une  viUe  êur  lequA  uitend 
sa  juridieium.  Kil.  Banmyle.  ||  Dat  de  coetumen 
EuUen  geredigeert  worden,  te  wetene  btj  den  offi- 
cieren en  wethouderen  yan  allen  den  Bteden  yan 
onsen  yoorsejden  landen,  groote  en  oleene,  en  elc 
yan  dien  yoor  de  yoors.  steden,  baeren  scependomme 
eil  banmjlen.  Plae,  e.  Vl.  1  oct.  1531.  1  752. 

BANMOLEN  (Bandt-,  bantmolen),  sn.  m.  Dwang* 
molmi,  molen  ^  waar  de  onderkoorigen  mnêr  heerlifl^ 
keid  verpUchi  waren  hmn  graan  ie  laien  meden ,  fx. 
mcmlin  hanal^  mouUm  o^  lee  9ubordonmét  d'une  eeig» 
neurie  Üaient  oUigée  de  faire  momdre  leur  grain. 
KiL  Ban  molen.  ||  Alaoe,  onder  andere  partgen 
yan  onse  demeynen  ons  lante  en  hertochdoms  yan 
Brabant,  ons  competerende  en  toebehoirende  is 
eenen  moeien  gelegen  binnen  onser  itadt  yan 
Loeren,  geheeten  die  Moutmoelen,  wesende  efi 
yan  onta  geweest  hebbende  eenen  banmoelen,  in 
denwelcken  alle  onse  ondersaten  yan  onser  yoin. 
atadt  en  yryheyt  yan  Loeyen  schnldieh  en  gebon- 
den zyn  hneren  mont  te  doen  malen.  Bélink.  v. 
Brab.  rag.  188,  f <^.  150,  10  mei  1589.  (üit  het  yol- 
gende  blijkt,  dat  men  reeds  in  de  16«  eenw  in  het 
woord  han  een  imperfectum  zsg  yan  hinden  1)}^,^ 
meester  molder  yan  synen  stue,  woonende  in 
den  molen  gcnoemt  den  Bandtmolen.  Mabtivbz 
251.  Van  de  hantmdlent,  moulmioUn».  —  Alhoewel 
de  bantmidens  yan  Syne  Majeeteyt,  in  dese  stadt 
eil  hare  ytyheyt  gelegen ,  syn  beleent . .  267 . .  Om 
te  pande  te  steUen  efi  beleenen  onse  bant-moat- 
muMons . . ,  den  Siypmenlen , . .  de  Nienwermeulen . . , 
de  dry  wintmeulens . .  en  de  Bosmeulen . .  269. 
Hoedat  denselyen  godshuyse  [nl.  yan  Zeyenborre  in 
Zoniënbosch  by  Bmseel]  toebehoorde  en  oyer  bon- 
deit  jaren  toebehoort  hadde  gehadt  sekeren  bandt- 
molen gelegen  ten  Broecke  by  Alsenberge,  origin^yck 
ceprooedeert  hebbende  yan  onse  yoorsaeten,  ab 
hertogen  yan  Brabandt . . .  Welcken  molen  met 
synen  toebehoorten  en  gerechtigheden  yan  allen 
onden  tgden  gestaen  hadde  en  ware  Uyven  staen 
onder  de  jurisdictie  yan  onser  tholoamere  binnen 
deser  onser  stadt  yan  Brussele ,  en  dat  die  suppli- 
anten efi  hunne  yoorsaeten  altyts  in  rechtyooi^e- 
ringe,  tegen  diegene  die  onder  den  handt  yan  den- 
selyen molen  geseten  zyn,  hen  geyoordert  hadden 
buyten  te  gaen  mac^en,  hadden,  by  dienaers  yan 
«nse  tholcamere  oft  andere  . . ,  mant  efi  meel ,  buyten 
gemaelen  zynde,  doen  a^panden  by  alle  memorie 
yan  mensehen . .  Dat  nochtans  onlanex  gebeurt  en 
ier  kennisse  yan  de  supplianten  gecomen  ware,  dat 
Tloris  Bonrdam  . . ,  onder  den  yoorsz.  hmndi  geseten, 
hem  yoorderde  buyten  te  gaen  malen,  onder  de 
TOOchie  yan  Dobpe  [I.  Dworpe],  ter  plaeCee  geh. 
Wauweringen  . . . ,  en  dat  die  supplianten  . .  K., 
diener  yan  den  yoorsz.  godtshnyse . . ,  hadden  belast 
den  yoorsz.  Floris  gaede  te  slaene.  en  hem  af  te 
panden    efi    nemen    aknloken    maut  als  dieaal?e 


Floris  sonde  doen  malen ,  en  innebreogen  onder  den 
yoorsz.  handig  met  oock  het  peerdt,  boren  noeh 
eenen  keur  daertoe  staende.  288. 

BANMOUTMOLEN.  Zie  BAincoLBV. 

BANNALITEIT,  sn.  y.  VerpUMmid  gebrmii 
9an  heerlijke  molene  ^  oeene^  hronweryeny  fr.  meage 
óbUgé  dé  mouUme^  fammüe,  hraeeeriee.  ||  Dat  die 
yoorsz.  yan  onse  staidt  yan  Brusselle  en  hare  paeh- 
ters  sullen  gebruyeken  het  recht  yan  bannalitayten 
ten  respecte  yan  aUe  soorten  yan  persoonan  m 
ingesetenen  derselyer  stadt,  en  op  hunne  maoten. 
Mabtihsz  269    Van  ds  hamimoUne. 

BANNEN,  bw.  1)  Bekend  maken,  tfkondigem^ 
fr.  ftuhlierf  proelamer,  ofr.  hammr, 

2)  Bannen  de  vierachara  JPUehtigl^  «ar- 

klaren,  dal  hel  geding  open  ie  ;  't  geding  f  de  reehibaak^ 
de  viertehaar  veeHgen ,  naar  de  gebriUMjke  vormen 
wetUiigik  maken,  fr.  proólamar  eUenmeUemoni  lm  vier^ 
eehare,  la  fixer,  la  rendre  legale  eeUm.  lee  formee 
et  avee  lee  eoUnmUSe  memtüee,  Dupin  et  Laboukje: 
Bannir.  Déelarerlaeéanoedefmeiiêeoiteerte  aoeelee 
eoiennitée  dutage,  KiL  Bannen  oft  banden  (nc) 
de  yiersohare,  irihmnal denmnHare, Qiimm.; Ban» 
nen,  spannen,  hegen>das  Gericht,  gebannete  Baak. 
II  Major,  ex  mandaio  dieU  prepoeUi,  vd  efue  hal' 
hviy  eeabinoe  loei  ponei  im  haneo.,,j  major  dèhei 
firmare  plaeHa,  qmod  vmlgariter  diêUmr  „AomMS**. 
VAir  LoKBBBir,  8t,P,  nO.698  (1259).  Als  die  gone 
die  ghedaoht  es  (ste)  syn  comen  Tor  den  oghen 
tharen  daghe,  so  es  men  eerst  scnldich  de  yiarseaNii 
te  banne.  K.  e.  ter  Ptcto,  1266  a.  2.  I^it.  tekst: 
dehet  viereearia  inhaniri.  Die  scepenan  WTsan  yoar 
recht:  een  yegeiyc  gedinge  dat  gheleeht  is  op 
huden,  also  ids  recht  is,  dat  ghy  dat  wael  moffhet 
bannen,  en  dinghen  yan  ons  heren  en  ynmven  weghen 
yan  Brabant,  en  doen  enen  yesheliken  recht  alM  als 
recht  is ,  en  daerenteynden  redt.  OharA.  e.  *«  Boepk, 
f9,  60  yf^.  Ibe  B.  Ten  daghe  als  de  wattegha  che- 
nachte  dient,  zyn  soepenen  metten  meyeie  scSiul- 
dioh  te  treckene  ter  heersteden,  tylio  en  voor  dar 
noenen,  en  aldaar  te  bannene  wettolyeke  yiair> 
schaere  yan  ghenachte  yan  gbodeele,  op  de  ma- 
niere hiermaer  bescreyen.  C,  v.  AaUt,  dIs,  880, 
a.  4  (15«  E.).  De  schontet  metten  scepenen,  moe- 
ten alle  weken  des  yridaeehs  eompanven  in  dx 
Borcht,  in  der  hooghw  yiersoharen  ons  genadiofas 
heeren,  en  bannen  aldaar  openbaerliok  yiefaebann 
om  eenen  yegelycken,  des  begeerande,  recht  «n 
justitie  gedsAu  te  wordene.  C  «.  Amim.  1646,  1,1. 
Van  de  hooghe  vierschare.  —  De  toerschreyen  vier- 
schare wort  gehouden  en  telcken  dage  Tan  rechte 
Sibannen  als  hooghe  yierschaer  dss  heftoghs  yaa 
rabant.  Ib.  1582,  xy ,  1.  Is  men  hier  ghewoaniyck 
metten  ondersohoutetii  efi  schepenan,  fentnoester 
en  meyer,  de  yiersohare  dryteael  ^sjaers  te  baa- 
nen . . ,  efi  de  yoors.  drye  daghen  yan  bansMi  der 
yiersoharen  worden  ghenosmt  yoqgfadaghen.  O*  v. 
MM,  a.  9. 

3)  Sene  gichte  bannen.  ||  En  wmt  by  dsn 

mey«r  de  opdraghende  giofate  oyerghegfaeyea  den 
eooperi  efi  daemaer  de  yoors.  gichte  door  den  meyer 
ghebaofden  [I.  gebannen],  efi  by  den  rentmoeater 
beyrijt.  O.  o.  MóU.,  a.  151. 

4)  De  keeraae  bannen.  De  kaare  enfetdum, 
branden  in  openbare  verkot^ringen.  (De  opbieder,  op 
wiens  bod  de  kaars  uitging,  bleef  kooper,  als  hoost 
en  laatst  biedende),  fr.  tdlumer,  bréler  la  ohandSle 
dang  lee  veniee  ptMfmee.  (L'enohérisaenr  sur  Voifre 
de  qui  la  chanidelle  s'ëteigvait  restaK  aeqaéraor, 
comme  Ie  plus  haut  et  demier  eneh^issaor). 
\\  Sen  i«gel(|ck  mach  aijns  sells  goadt^  soa  hatfre 


BAN. 


BAN. 


121 


als  eiT© ,  Terkoopen ,  uytter  handt  ofte  hy  proclama- 

Üea  en  kerckgeboden ,  en  oock  keenae  one  keensen 

daeimf  branden . . . ,   aonder  daeraf  de   heeren   oft 

hmuie  ofRcieren . . ,  eenigen  wyn ,  aalaria  ofte  loon 

te  moeien  geren:  ten  ware  dat . . .  ay  hem  geaaaia- 

teert  hadden,  aia  ran  de  keenae  te  bannen  ofte 

bnnden.  C.  v.  Love» ,  ix ,  15.  De  reapectieve  meren 

en  laeten  der  abdyen  ran  Ayerbode  en  Floren,  in 

poaacBoie    synde,    van   over   hondert  jaeren,    niet 

aUeenlyck  Tan  acheydingen  en  deylingen  'tontfan- 

gen  urer  goederen  aorterende  onder  hunne  laethoyen 

tot  Pelt  en   daer  alom,  gichten  en  guedeniaaen  te 

Terleenen  en£.,   maer  oyok   de  keeraae   te   outate- 

ken  efk   te  bannen,   in  naeme  bunder  principalen. 

C.  yr.  Loom,  I,  blz.  548  (1699). 

6)  Palen  bannen.  Dexe  door  eenê  pUehtige  ver- 
hlatimy  bekraehtiffen ,  fr.  eonfirmer  Ie  placement  deg 
homes  par  urne  prockuneUion  eolennelU.  ||  En  opten 
gheaetten  dach,  aoe  waert  deae  erfeiycheit  ghe- 
peelt,  met  wille  en  conaente  beyde  deaer  partyen, 
Tan  boTen  tot  neder,  en  die  palen  worden  gheban- 
nen  met  maneaae,  met  Tonneaae  en  met  ona  hofa 
rechte.  Schep,  des  Lands  v.  Diestf  8  aept.  1416. 
Aenleggereoae  haer  juate  mate  gelerert  conforme 
beur  documenten;  en  het  lant  woert  beveaticht  met 
•teenen,  welcke  woerden  gebannen  naer  onaerbanc- 
ken  recht  en  uaantie.  In  hoeden  gekerdt.  Esmfs- 
vms,  Montmidken ,  11,862(1623).  En  dan  worden 
er  ateenen  geplant,  en  die  worden  gebannen  op  40 
dagen  en  40  nachten ,  op  calengie  eü  battatie.  Ib.  100 
(1626). 

6)  Verbannen^  verdrijven  vit  het  landy  fr.  hannir, 
proscrire.  Kil.  Bannen,  vetus.  \\  Worde  hiea  [hi 
dea]  darde  warren  bednghen,  hie  ware  in  miada- 
den  Tan  xx  Ib. . .  en  me  zoude  ne  bannen  alae 
langhe  alae  achepenen  goed  dochte,  tuaachen  yj 
jaren  en  enen  jare.  (7.  v.  Brugge,  I,  236.  28  aept. 
1280.  Biegoene  die  hie  [nl.  de  gewonde]  noemen 
aal,  aal  ayn  gedaghet  bi  roepe  ghedaen  ter  marect 
bin  den  darden  daghe . .  £n  ne  coemt  hie  niet , 
men  aalne  bannen  daernaer  bin  den  darden  daghe. 
K,  V.  Brugge,  25  mei  1281.  a.  1.  De  atadt  van 
Antwerpen  (te  wetene  achoutet,  burgemeeateren 
en  acepenen  ran  der  atadt)  moegen  bannen  alle 
delinquenten y  Tuyter  atadt,  marckgreefacape  en 
qnartieren  Tan  Antwerpen.  C.  o.  Aniw.,  1545,  i, 
a.  34«  Die  hem  te  meer  atonden  abaenteert  en 
taynen  Trede  nyet  en  compt , . .  die  wordt  gebannen 
op  eene  pelgrimagie  taiut  Peten  te  Boomen.  Ib. 
III y  10.  Dat  men  de  gedeaazeide  partijen,  te  we- 
ten, den  man  op  aijn  trouwe,  eere  en  lantrecht, 
beveelen  aal  hant  en  Toetlichtinge  te  doen  Tan 
Toeraa.  gedemineerde  panden,  en  die  Trouwe  te 
bcTelen  op  haer  rechte  hant  en  hondert  jaeren 
uljten  lande  gebannen  te  aijne.  Montenaken,  I.  286 
(1574).  (Het  Terleden  deelw.  gebannen  werd  ge- 
bruikt Toor  den  ter  ballingachap  Terwezene  door 
het  wereldlijk  gezag,  en  verwaten  yoor  hem,  die 
door  den  kerkhui  getroffen  waa):  ||  De  yaaaal  en 
ia  niet  gfaehouden  te  dienene,  in  wat  dienate  dat 
ai,  ainen  leenheer  die  gebannen  ia  yan  den  prinee 
oft  yerwaten  yan  den  paua,  ma^ori  excommunieatione, 
geduerende  den  tgt  Tan  banne  en  excommunicatie. 
Leettr.  e.  VI.  119. 

7)  Dagen,  dagvaarden  voor  't  gerecht,  fr.  eiier: 
afomrwer,  asiigner  en  justice,  Dupin  et  Laboulaye, 
jBoaittr.  tl  Sn  compt  diegene,  die  gedaegt  ea  te 
nnen  daghe  niet,  [men]  ia  hem  aculdich  te  banne 
met  yonneaaen  yan  acepenen;  maer  ten  naeaten 
daghe  mach  hi  ainen  ben  loaaen  met  n  atuiyen, 
•ó  ataen  yort  in  rechte.  JC.  e.  ter  Piete,  1265,  a. 


3.  Lat.  tekat:  debet  inbanniri,  en  bannwn  suum  re- 
dimere.  —  Bic  die  ghedaghet  wort,  up  dat  hy  niet 
en  oomt  te  ainen  daghe,  ia  men  aculdich  te  banne 
bi  acepenen.  Ib.  a.  7. 

8)  Vloeken  en  eweren,  fr.  jmrer,  bleuphémer. 
Eil:  Yloecken  en  ach  end  en.  Schiller  u.  Lüb- 
ken:  Bannen.  8)  Fluehen.  Do  wart  Petrua  aer 
yoryeret,  unde  beatunde  aer  atoltelik  to  bannen 
nnd  to  aweren,  dat  he  Jheaum  nicht  bekent.  || 
Dat  oock  nyemandt  binnen  der  yoon.  munten,  opt 
werck  oft  oock  anderaainta,  en  mach  aweeren, 
yloecken,  bannen,  yuyl  en  oneerlyck  apreecken, 
roepen  oft  chrijaachen,  op  de  pene  yan  yier  ata. 
C,  der  Munttrs  te  Brussel,  a.  67.  Soo  wie  op  de 
wacht...  yloeckt,  aweert,  bant  of  eenighe  oneer- 
bare achandaleuae  woorden  apreeckt,  die  yerbeurt 
80  ata.  O.  op  de  wacht  te  Antw.  19  april  1623,  a.  58. 
BANNERHËBR,  zn.  m.  Baanderheer,  fr.  seigneur 
banneret.  Bekenk.  v.  Brab. ,  reg.  137  f^  275  (1527). 
Zie  Baxkbotsb. 

BANNIGH  (Bennich),  bn.  In  den  kerkban  ge- 
daan, verwaten,  fr.  eaeommunié.  \\  Of  I^.  eenich 
getughe  hoort  dat  hem  teghengeet,  hetay  een 
baatart,  oft  benneghe  lude,  of  dea  doeta  mana 
maghe. .  Chartb.  v,  *s Bosch,  P.  53.  Vonnis  15»  £. 
Soude  een  man  zijn  onacout  doen  aeyende  meer , . . 
die  moeate  hebben  tot  hem  yj  manaperaoenen ,  aen 
elcke  hant  iij,  niet  bannich,  noch  baatart,  van 
goeder  famen.  K.  v.  St.'TVuiden,  1536.  Piot,  Oart. 
II,  blz.  571. 

BANOVEN  (BanhooTen),  zn.  Dwangoven,  fr. 
f  OUT  banal.  ||  Dat,  aoe  onae  yoerraden  yan  oude 
tijde  gehauden  hebben,  [dat]  binnen  der  yr\jheijt 
yan  Montenaken  egheen  banhooTen,  noch  banpaen- 
huijaen,  noch  banmoelen  en  hoert  [te  ayn]  noch 
ayn  en  aouden.  Moiitenaken ,  1,  53. 

BANRIJS  (Bantrija,  bantreea?)  zn.  m.  Bindrijs, 
fr.  verges  d'osier.  ||  Dat  hem  niemant  en  yer- 
yoordere  te  haleri  op  ander  lien  gront . .  beaaem- 
atocken,  luyckerya;  banreeaen  en  andere  aorten 
▼an  haudtl  ofte  yermaeckaola.  Ds  Pb.  en  Bb.  XVI. 
Assenede,  64  (1635). 

BANSLOOT,zn.  Sloot,  die  gerechtelijk  geschouwd 
wordt,  h.fossé,  soumis  è  Vinspeetion  legale.  ||  Zoo 
wanneer  men  zal  willen  beateden  eenighen  dyok 
te  makene,  ofte  aluuten  eenighe  alooten,  tay  dyck- 
aloot,  hooghen  oft  nederen  twiaaele(?)  met  de  ban- 
alooten,  tzelye  zal  geachieden  op  aondaghen.  Ib. 
XXIII.  Baxd,  10  (1587). 

BANSPLICHTICH ,  bn.  Die  het  verbod  des  bans 
overtreden  heeft,  fr.  celui  qui  a  enfreint  la  défense 
du  rjban*.  \\  Dan  aullen  wQ,  achepenen,  te  maniaae 
onaen  meijeia,  wyaen:  Dat  wij  *t  bauwen  yoor 
jaergedinge,  en  dat  men  hem  ban  eü  yrede  doen 
aal,  en  dat  er  niemaüt  mach  gaen  aonder  oorloft; 
en  o(t  anden  ijroand  dede,  dat  hy  banaplich- 
tigh  en  miadadich  aal  agn.  Montenaken,  I,  429 
(1569—1661). 

BAN8TEDE,  bn.  (.')  ||  Den  dyck  yan  8t.  Mer- 
tenapolder  banatede  en  yaat  opgeleverd  met  yon- 
niaae  en  met  recht.  Arch.  Bergen-op'2ioom,  Certi' 
flc.-br.  van  1479—1485,  10  mrt.  1485,  n».  208. 

BANSURE,  zn.  y.  Verbanning,  fr.  bannissement. 
La  (>dbke  ,Baniaure:  bannissement,  1 1  Die  eenighe 
kercken  ofte  kerckhoven  zal  ontwyden ,  zoodat  men 
dezeWe  moet  reconcilieren ,  zal ,  boven  de  yooneyde 
boete  yan  t'  zeatich  ponden  pariaia,  ghebannen 
werden  don  tijdt  van  eenen  jaere  wter  atede  en 
caaaelrije, ...  en  toe-dien  [totdien]  t'zynen  coate  te 
doen  gheachieden  de  reconciliatie . . . ;  en  en  dede 
hyt  niet,  aal  ghedaen  worden  t*znnen  coate...,  en 

16 


422 


BAN. 


BAP. 


zyne  bansaere  verlanghet.  C,  v.  Veume,  lxti,  28. 
800  wanneer  eenighe  delinquanten  by  sententie 
ghebannen  zyn,  men  is  in  costome  deaeWe  bansore 
te  becondighen  ter  bretesque,  terstondt  naer  'tpro- 
nuncieren  Tan  der  sententie,  ofte  executie  yan 
diere.  C,  v.  Foper, ,  xxTi ,  6.  Ter  welcker  oorzaeke 
ghy  by  mynen  heere  van  de  proostye  gbesenten- 
sieert  zydt  gheweest  met  fostigatie  en  bansure 
buuten  de  stede  van  Bergen*8te . Winnoox  en  cas- 
selrie  van  diere.  TraMe§  mar.  lY,  217.  Datgby.., 
niet  jeghenstaende  uwe  Yoorgaende  bansure ,  n  Ter- 
Toordert  hebt  binnen  den  lande  en  graefscbepe  van 
Ylaenderen  te  commen.  224. 

BANT,  zn.  m.  1)  Bandj  dienende  om  ieU  U 
binden,  fr.  lien,  ioui  ee  qui  eert  è  lier»  \\  Van  bande , 
repen.  Tol  te  Brugge,  \2%^, 

in  den  bant.  Ingepakt,  fr.  emballé.  \\  Alle 
dieghene,  die  te  Antwerpen  met  lakene  in  der 
merct  trecken  willen,  selen  haer  lakene  des  goens- 
daghes  metter  sonnen  in  den  bant  bebben,  en 
daema  gheen  derwaert  senden,  op  ene  pene  Tan  xx  s. 
Tan  enen  ghebelen  lakene ,  en  op  x  s.  Tan  den  halTon 
lakene.  K,  lakeng.  Dieet,  a.  10.  Desgheiyos  te 
Berghen,  des  dgsdaghes  metter  sonnen  in  den 
bant  te  sine,  op  die  Toers.  pene.  (Het  ambacht 
hsd  eene  hal  te  Antwerpen  en  eene  t-e  Bergen  in 
Henegouw). 

Langs  den  bant,  bijw.  Gemeenlijk y-  door- 
gaan$y  in  de  wandeling^  fr.  eommunément,  vulgaire' 
ment.  ||  Sententie  van  Gros  Pierre.  Omme  dieiswille 
dat  gy,  Pieter  Bogaert,  sone  Tan  Lauweryns,  by- 

Shenaemt  P'.  Lauwerynsens  Pieter  Simons,  langs 
en  bant  Oros  Pierre,  ofte  soo  gy  anderssints  ayt 
ghenomt.  Mijk9areh.f  reg.:  Crim.  eenienlien,  f*.  1, 
16  Jan.  1687. 

iMaer  den  bant  (Van  het  graan).  Nadat  het 
graan  opgebonden,  in  sloven  gebonden  ie,  ft.  aprèe 
que  Ie  grain  a  éfé  mie  en  gerbes  ||  Dat  niemandt 
sigh  sal  presumeren  te  oosten  [korenaren  nalezen] 
naer  den  bandt,  tussohen  die  mandels,  achter  den 
wagel ,  Toor  sonne  opganck,  Tan  elf  uren  tot  twee  naer 
den  sonne  onderganck.  Monienaken,  II,  266  (1742). 

2)  Verband,  verbinienie,  fr.  obligaÜony  engage* 
ment,  affedatvm.  ||  Het  ghoTalt,  om  mesdaet  of 
pays,  of  andere  oceoysoen,  dat  hem  een  man  Ter- 
oint  Tor  de  manne:  in  een  somme  Tan  gelde  te 
betaelne,  of  een  pays  te  hondene,  of  een  pere- 
grimage  te  doene,  of  een  anderen  niet  te  mesdoene, 
op  sgn  hoeft  j  so  moet  tHof  wettelike  gemaect  sgn. 
Sn  danne  de  bailliu  sal  hem  Traghen  of  hl  hem 
so  Tcrbinden  wille,  en  of  hi  wille  dat  de  maonen 
op  hem  kennen?  Hi  sal  segghen:  ^a  io*'.  De 
bailliu  aal  segghen:  „Ie  consenteert,  ab  here*'. 
Hi  sal  Traghen  der  wederpartien  of  si  den  bant 
ontfangen  wille.'  Si  sal  seggen:  ^a  io".  heen- 
recht  V.  1528,  H  ij  t^  De  zaeckwande  Tan  Diest 
en  heeft  geen  gemeynschap  met  het  waerschap  Tan 
LoTen ;  want  de  zaeckwaude  affecteert  de  goederen 
soo  lange  de  rente  staet,  en  en  oonnen  sulcke  goe- 
deren niet  Tercocht  worden  dan  met  zuloken  iMtnt. 
C.  V.  Diest y  Diecordantien ,  a.  6.  Dairom  eest,  dat 
wy  de  Toiigeruerde  en  nabesoreTOn  artiolen,  poin- 
ten,  ordinancien,  pene,  bande  en  bedwange  gecon- 
senteert,  gewillecoert,  gegOTen  en  Terleent  hebben. 
Bekenk.  o.  Brab.,  reg.  136,  f».  62,  25  mei  1414. 
(Hoogerop  staat:)  penen,  bande  en  ordinancien.  — 
Dat  sy,  eeiste  comparante,  die  panden,  die  de 
ooopers  sullen  ingeoocht  hebban,  ontlast  en  exi- 
meert  Tan  den  bandt  Tan  hypotheke  haerder  rente. 
Kerkarch.  te  Dieet,  Octrooi  12  oct.  1704  {Weexên 
Cremerê). 


BANTDOECK  (Bandouck),  in.  Zwaektd^  ver- 
band, fr.  bandage y  compreue.  \\  Alst  alao  ghcTalt, 
dat  eeneghe  partien  of  panonen  in  hueren  twiat 
blende  dUighen,  bletsueren  en  fxotsneren  ontfaen 
Tan  hueren  partien  adTerse,  zonder  oepene  oft 
apparante  wonden,  daeraf  die  blende  slaghen,  blet- 
sueren en  frotsueren  ghenesen  zyn  bi  buidoucken, 
watere  oft  andersins. .  C.  e.  Aalet^  blz.  482  (1479). 

BANTSIZE,  zn.  Waarschijnlijk  bedorTon  Tan 
JPaMckije,  paen^^e.  Aedjereekt  op  het  bier,  fr. 
impót  ewr  la  bibrcé  ||  Dat  ghy  den  Toirs.  Marehelia 
Tan  nu  Toortan  paisiTelic  en  Tredelic  laet  en  ghe- 
dooght  te  brouwene  [hooger  staat:  in  suiker  wys 
als  andre  die  daerTan  Try  zyn],  mids  betalende 
grondtghelt  efi  bandsize.  Brief  des  heeren  v.  Dieet 
aan  de  etad,  10  juni  1510. 

BANTSTEEN,  zn.  Hoeketeen,bindetren,  ft.  pierre 
de  refend,  angulaire.  ||  Als  men  bcTindt,  dat 
eenigen  muer,  wandt  oft  ghcTel  tusschen  twee 
partyen  erfTon  staende,  beyde  de  Toorss.  partyen 
half  en  half  toebehoort,  soo  sal  elcke  partye  dien 
muer,  wandt  oft  ghcTcl  mogen  gebruycken,  en 
daerin  legghen  bandtsteenen,  felieren  oft  platen 
tot  op  de  helft.  C.  v  Brussel,  Stat.  1667,  a.  84. 
Christijn  Tcrtaalt:  lapides  vUteulares. 

BANYORST,  zn.  Beerlijk,  aan  H gemeen  gebruik 
ontzegd  woud,  ft.  forêt  seigneuriale ,  interdUe  è 
Vusage  oommun.  Haltaus  Bannforst,  saltue  bamno 
pacie  mmnitue  et  commumi  usui  interdietus  (domini 
kabent  eüvas  interdieto  munitas).  Grimro:  Bann- 
forst  m.  Bannwald,  eilva  incaedua.  Maiohs 
d'Aknis  :  Bannum  nemorie ,  quo  eilvm  usus  prokêbe- 
tur.  II  Dat  so  wie  den  pacht  Tan  bauTorst  houdt, 
hi  essene  sculdech  te  IcTeme  Beineren,  dien  men 
heet  Eggloi,  den  portre  Tan  Brusele,  ochte  sinen 
oire ,  binnen  der  Torgenoemder  parochgien  Tan  (]hrem- 
beighen . . . ,  altoos  elc  sister  in  tueen  penninghen 
na  den  besten  roghge.  24  juni  1290. 

BAPTISEEREN,  bw.  1)  Aanduiden,  beedkr^ 
ven,  te  kennen  geve:i,  ft.  designer,  déerire.  ||  C^ 
'tgeene  dat  die  Tan  Nispen  seegt,  dat  hij  Tan  der 

i'urisdictien  in  der  heerlicheyt  Tan  Ipelaer,  alsoe 
>reet  als  hy  die  baptizeert,  in  poesessien  is  geweest 
ten  aensiene  en  wete  Tan  den  heere  Tan  Breda. 
V.  D.  Tav.  293. 

2)  Noemen,  heeten,  ft.  appeler,  quaUJUr  (La 
Cüfivx).  II  Dat  alle  questien  en  geschillen  spruy- 
tende  ter  zaken  Tan  deeer  contribntien ,  hetzy  Tan 
te  hooghe  gestelt  te  zyne,  Tan  Try  te  zyne,  oft 
anderssins,  hoe  men  dat  soude  moghen  baptizeren, 
zonder  eenige  distinctie  zullen  worden  gesleten, 
getermineert  en  beslioht  bij  der  naester  hoofdstadt 
Tan  den  seTcn  hoofdsteden  Tan  Brabant.  Bekenk. 

V.  Brab.,  reg.  137,  f°.  9  v^.,  12  apr.  1515.  Onder 
*t  decksel  Tan  denwelcken  een  aenlegghere  gheeft 
oTor  een  gheschrifte,  dat  baptiserende:  Memorie 
oft  replycque,  oft  andersints,  soo  hem  dat  belieft. 
C.  V.  >  Bosch,  Caroline,  StijH,  1529,  a.  14.  Ten- 
sy  dat  de  gbetughen  . . ,  lieden  Tan  eeren,  weerdich 
Tan  ghelooTe,  bekendt  zyn  den  Toors.  notarissen, 
en  dat  zy  affirmeren  dat  de  persoenen  zulck  zyn 
als  sy  hemlieden  baptiseren  en  noemen.  JPlae.  v, 

VI.  4  oct.  1540.  I,  773.  Dat  de  Torster,  doende 
daghement ,  sal  in  justitie  Tan  schepenen  baptiseren 
de  schuit,  waerroor  hy  partyen  daeght.  C.  v.  Over- 
ijseehe,  Adm.  v.  juet.  a.  2.  En  OTorsulcx  niet  en 
ounnen  imagineren  met  wat  fundament  desselfr  de 
Bitters  nacomelingen  hen  willen  baptiseren  maech- 
schap  te  wesen  Tan  hen  comparanten.  Brab,  Mus. 
I,  120  (1640). 

3)  Betiidm,  ocni  een  opeakrifl  voorden,  fr.  tul»- 


BAP. 


BAR. 


123 


ÈdtTy  éügueier.  \\  De  eleroqaen  van  de  Tienohiere, 
i66t  hot  indienen  ran  eenighe  Bobrifturen ,  tollen 
Khnldigh  wSja  deeeWe  behoorlyck  te  ootteren  en 
bepkiaeEen,  en  TOorU  alle  requesten,  heeechen  en 
tnaeie  psooeduien  te  onderteeckenen.  C.  e.  Brug$9y 
n,  22  dec.  1761 ,  A.  20. 

BAPTI8TEH1E,  m.  o.  Eiiuaal  van  het  doojnd, 
fir.  rtleel  dm  bapiémê.  Maioks  d^Asvib  BapHsUriumf 
UkêT  i»  qmo  riitu  bmÜtmi  ei  araiUmet  detcribuMiw^ 
h,  fonmmlairf  dêê  nUs  du  hapiêmê.  ||  Noch  betaolt 
▼aa  een  nieow  baptisterie  ofte  bouoxkin  om  thelich 
doepeel  en  andxe  sacramenten  te  administreren,  y 
•k  Ds  Pb.  en  Bk.,  XI.  Zaffdarê,  89  (1584). 

BARAET,  zn.  1)  Bedrog^  fr.  fraude ^  trompêrie, 
Kfl.  (App.)  Baraterije, /reet.  La  Cubvx  Bara- 
terie:  iramperiÊ.  ||  Dat  icker  niet  toe  Terleet  ne 
ben  bi  crachte,  no  bi  Tvesen,  jof  bi  boeeeden,  jof 
bi  eenighen  barate.  Toi  ie  Brugge,  1269. 

2)  Éamoert  geraae^  fr.  hruU,  iaipage^  oooariM. 
Boffel:  Barate:  hrwi.  La  Cüiurs,  Barat:  Ie  moi 
Barai  a  eigtdfié:  momeemeniy  agUaiion,  \\  Die  metten 
medingbe  gaen  och  riden,  of  metten  beekenen 
ilaen,  of  ander  baraet  daer  [B.  184,  daormede] 
maken,  elo  op  eene  pene  Tan  y  e.  Kh,  e.  Dieêiy 
A.  r.  61. 

8)  Meüimg^  unêeeUngy  h,  éehange.  ||  Dat  eenige 
eooploden  en  andere  hen  vorderen  Tuyt  te  geren 
m  te  beetaden  hejmelio,  bij  baraten  en  wisselingen 
van  hueten  waeren  en  comensoapen,  yele  pennin- 
gen Tan  gaade  en  Tan  silyere  by  de  voirs.  ordon- 
nantie Terboden.  BAenk,  v,  Brab,  reg.  136,  f®. 
176  (1604).  Dat  de  maekelanrs  niet  en  sollen  con- 
tracteren moghen  [noch]  sloTten  eenich  contract 
■onder  te  hebben  eenighen  iMsonderen  last  Tan 
eenighe  oooplieden  [om]  te  Terooopen,  [te]  coopen, 
te  gheTen  oifte  te  nemen  op  wissele,  olt  te  maecken 
Büêlm  oootiacten  oft  baratten,  oft  die  te  maecken 
in  heoren  naeme,  en,  slojtende  deeelTe  contrac- 
ten, sollen  ghehooden  8\)n  te  noemen  denghenen 
daeraff  sy  last  hebben,  en  daemaer  te  doen  aggree- 
ren  tselTO  contract  oft  baretten,  [ter]  eerst  toI- 
gbende  borssen.  ^lae.  v.  Brab»  16  nor.  1541. 
L  611. 
BARAT.  Zie  babast. 

BABBAC ANE  (Baerbecansel ,  barbecaensele ,  bei^ 
becaensele,  baerbecaninghe).  sn.  Bartiwering  ^  bui" 
iemeerk,  voorwerk,  h.  bórbaeame.  Zie  Ykbdak. 
KiL  (App.)  Barbacane,  aniemurale,  etc.  Zie  ook 
La  Cvuib.  tl  Item,  so  es  op  de  Teste,  tosschen 
den  cloostermner  -en  de  cloosterpoorte  ghemaect  een 
barbecaensele  Tan  eerden.  Item,  so  es  an  de  cloos- 
terpoorte ghemaect  eenen  opganc  met  booten  trap- 
pen; dairtoe  gheoocht  een  Tyftich  scothoots.  Niuove, 
Sk-irek,  1477.  Betaelt  ran  drie  langhen  booten 
gheleift  in  deerde  omme  te  Tastene  tberbecaensele 
an  de  Nederwyc  poorte,  oosten  xfj  s.  Ib.  1476. 
Dese  drie  eapitainen  qoamen  te  Gassele  met  Tele 
weerclieden,  metsenaers,  temmerlieden,  spitters, 
ddTon;  sj  wrochten  an  de  Testen  en  fij  maecten 
tbacrtecansel  ieghen  tghescot,  eii  sy  hinghen  langhe 
balken  en  boemen  met  coetden  an  Sfi  berbeca- 
nin^ie,  en  binnen  corten  tyde  was  de  stede  Tan 
Anenls  wel  Torsien  en  stare  ghenooch.  Jak  yav 
DixmrDX,  229.  De  Transoeysen,  seere  Torstoert 
en  met  groten  gramscip  ontsteken,  dommen  den 
boscfa  Tan  Oassel  op,  om  Gassel  te  bestormene, 
en  sj  evopen  met  handen  eii  Toeten  om  in  de  Teste 
te  sine,  die  draghe  was,  om  te  beclemmene  de 
bssrbeoaainghe;  en  als  de  Fransoeysen  an  de 
bserbeeaninghe  gheciopen  en  gheclommen  waren, 
die  Tin  btnoen  sneden  de  ooorden  ontsticken,  de 


bomen  en  de  balken,  die  aen  de  baerbecaninghe 
metten  coerden  Tasthinghen,  zy  rolden  in  de  Teste, 
en  elcke  balcke  dede  Tallen  bet  dan  sestich  of  ze- 
Tentich  Fransoeysen  achterwaert  omme;  de  som- 
meffhe  Tielen  de  hersene  in  de  kele,  de  sommeghe 
braken  haer  beenen  ende  haer  aermen.  Ib.  281. 

BARBECAEN8EL.  Zie  babbacavb. 

BABBECANINGE.  Zie  babbacake. 

BARBEBIE,  sn.  t.  Het  baardeekeren,  ft.  pro- 
feisioH  de  raeer  la  barbe,  \\  Barbiers.  FtiTÜegie: 
in  't  exerceren  de  ohirorgie  en  barberie.  B^kêareh. 
DMar.  de  1784,  OoHi. 

BABCH.  Zie  bebch. 

BABDAEOX  (Bardaze),  sn.  t.  Waarschijnlijk 
met  deselfde  beteekenis  sJs  het  Tolgende  babdb. 
Kil.  en  Ghrimm:  aseia,  bipeiêniê,  en  deze  laatste, 
op  het  Boheemsche  brada,  beteekenend  „den  hart 
an  der  axt,"  Traagt  zich  af:  was  meint  aber  der 
hart  an  der  ast.'  ||  lement  wordde  geaccoseert, 
dat  hy  eenen  anderen  hadde  geslagen  met  eenen 
grooten  stocke,  oft  met  eenen  groeten  breemesse 
oft  bardazen.  y.  d.  Tat.  168  y®.  Dat  niemen  oter 
poort  en  trecke  no  en  ga,  by  dsghe  no  by  nachte, 
met  glayien,  piken,  paffosen,  bilen,  baerdaexen, 
boghen  no  met  ghescotte.  Dx  Pauw,  Vgb,  152 
(1878). 

BARDE  (Baerde),  zn.  y.  Breede  bijl,  Hmmerbijl, 
etrydbijl,  iweeen^demde  bijl  (?),  fr.  hache  a  large 
iranekeMtj  —  de  ekarpentier,  —  de  guerre,  —  è 
deux  tranehante,  beeaigue?  Kü.  Barde,  Ghrimm, 
Bart  e,  yertalen  het  woord  beiden  door  asciay 
bipennie^  iimmermambijl ,  iweetnijdende  bijl,  hetzij 
die  in  het  bosch  of  in  den  oorlog  gebroikt  wordt, 
zoo  zegt  het  Schellen  Lexicon  yan  het  laatste  woord; 
Orimm  stipt  het  aan  als  „den  übrigen  deotsohen. 
sprachen  mangelnd".  ||  En  aldos  staerf  hy  en  wart 
onthooft  met  eere  barde.  Ol.  y.  Dizküde,  88.  Moni- 
tie  yan  orloghe . . .  zadels  yan  wapenen,  chanffrainen, 
beerden  yan  staele  oft  yan  ledere  [ysere  ?] ,  taergien 
ende  rondeelen.  ^lae.  o.  VI,,  9  oct.  1551.  I,  720. 

BARDEEREN  (Baerderen),  bw.  Yan  paarden. 
Ze  voorxien  van  ee»  hamaty  fr.  barder,  \\  Een  ghe- 
lockige  maèght . .  hoodende  metter  hand  een  cora- 
gieos  ghebserdeert  peert,  costeiyck  met  goot  eft 
silyer  yerciert.  Hovwabbt,  Matthias,  49. 

BARDESCH  (Bordessche,  borderssche,  bor- 
dysch,  bordisch),  zn.  m.  en  o.  Kil.  Bordessche, 
borddecks,  borddeckse,  fland.  j.  looye,  pro' 
jeetum  ligneum:  umbraoulum;  hy  yoegt  erby:  & 
Bmxell.  yeorberd,  appendix  tJbernaHa,  d'Abst, 
1668,  y^.  Bordeckx,  yerzendt  ook  naar  Looye. 
Plantyn  stelt  echter  het  woord  niet  geiyk  met 
Looye:  Bordes,  un  esial  è  eeialer  nu^rehandiie , 
etc.,  iabula,  menea  apifieum,  vel  mercium,  Wy  yon- 
den  echter,  niet  meer  dan  Verdam,  een  yoorbeeld 
yan  eene  andere  beteekenis  dezes  woords  dan  die 
yan  luif,  luifel,  afdak,  fr.  auvent,  en  yan  duiker, 
fr.  noe;  tenware  men  in  het  citaat  oit  de  O.  v. 
Oent  „eene  toonbank*'  een  „yeorberd**  (Cv  AnUo, 
1545,  Yiii  62)  zien  wilde. 

1)  Luifd  (Kil.  Looye).  ||  Eü  jeghen  den  regen 
Die  de  loden  dféwils  comt  yerdooft  qoellen,  &a- 
dic  elc  mensche  een  bordessche  op  dooft  stellen. 
Belg.  Mus.,  II,  128,  omtr.  1500.  An  Mare  Seys, 
temmerman ,  omme  dat  hy  yermaect  heeft . .  en 
daertoe  gheordonneert  de  stellinghe  onder  't  bar- 
desch  yan  de  halle,  omme  thelich  Sacrament  daerop 
te  rostene.  Rbvbby,  I,  618.  Si.Sek.  1560.  Yedast 
Beet,  oyer  scaillen,  bert  en  naghelen,  omme  de 
bardeschen  yan  den  nieowen  yleeschunse  te  dec- 
kene.  Rbxbby,  Ib.,  847.   St.'Bek.  1561.  An  Jan 


124 


BAR. 


BAR. 


▼an  Harome,  timmennMi,  en  N.,  omdat  tj  respec- 
tivelio  gewrocht  hebben  an  'tbardesch  Tan  stede- 
huuse  int  opelaen  Tan  de  houten  omme  de  suelen 
[mZ.  de  brandemmen]  yan  stede  daeran  te  hanghene. 
Ib.,  284,  Btik.  1662.  ||  26  juni  1597.  Is  verboden 
aen  N.,  Tan  ajne  coffers,  ledicanten,  comptoiren 
oft  andenints  meer  op  de  straete  njt  te  Bettene, 
tot  Terdruckinge  Tan  syae  nabuereUi  Toorders  als 
^nen  bordersaobe,  op  pene  enz.  Mabtivez,  177. 
Op  claohten  gedaen  Dy  N.,  en  naer  Tisitatie,  is 
geordonneert  aen  N.  syne  lakenen  niet  Toorder 
uyt  te  Betten  als  synen  borderssohe,  op  pene,  ens., 
181.  il  28  febr.  1692.  Is  oalengie  gedaen  OTer  den 
bondersche  [/.  bordessche]  Tan  den  huyae  de  Heyts, 
in  de  HeuTelstraete ,  die  de  princelycke  maete  Tan 
twee  Toeten  een  half  is  excedorende,  en  heeft  den 
proprietaris  Terdaert  denselyen  te  sullen  redres- 
seren. Ib.  Niemant  en  hoeft  ter  straeten  ofte  water- 
waert  eenig  recht  Tan  proprieteyt  in  den  grondt 
Tan  buyten  synen  muer,  en  by  dien  en  Terroach 
niemant  buyten  denselyen  muer  iet  te  maecken, 
niet  meer  in  prejuditie  Tan  syn  gebuers,  dan  by 
haerlieder  consent,  gelyck  bordesschen,  steegers, 
OTersprongen ,  eenige  huysekens  ofte  winckelkens, 
kleen  ofte  groot,  oft  oock  eenige  lieren,  bancken 
ofte  passetten,  noch  andersins.  C.  v.  Auden,  xiT, 
16.  Niemandt  en  heeft  tot  strate  eü  Toordammen 
eenigh  recht  Tan  proprieteyt  in  den  grondt  Tan 
buyten  synen  muer  lot  te  maken  tot  iemandts 
prejuditie,  niet  meer  borderschen,  steegers,  huy- 
sekens oft  winckelkens,  kleen  ofte  groote,  nochte 
andersints.  C.  v.  Nieupoorty  xy,  8.  Niemant  en 
Termach  buyten  zynen  ghoTele  ter  straeten  ofte  in 
do  riTiere  te  wercken,  *tzy  bordischen,  steeghers, 
OTerspronghen  ofte  andere,  belettende  de  lucht  eü 
*t  ghesichte  Tan  de  ghebueren  en  de  Taert  Tan  de 
schepen,  eü  dieuTolghende  is  men  Tan  oudts  ghe- 
costumeert  alle  bordisschen  maer  te  maecken  Tyf 
Toeten  breet,  metten  eusieloop,  te  meten  Tan  den 
styl  Tan  de  payen  ter  straeten  waert,  soo  neder 
als  men  wilt,  sonder  ander  lieden  looht  te  benomen. 
C.  V»  Aaltt,iTj  19.  Een  bordysch  Toor  een  huus, 
T  Toeten  breet,  metten  hozyloope,  te  metene  Tan 
den  stylen  Tan  der  poyen  ter  straten  waert,  oü 
alzo  hooghe  als  men  wille ,  zonder  andre  lieder  lucht 
te  benemene.  Ib.  Ori^.  xxxiii.  Niemant  en  heeft 
ter  straten  ofte  watere  —  waerts  eenich  recht  Tan 
proprieteyt  in  den  gront  Tan  buuten  zynen  muere,. 
en  bydien  en  Termach  nyemant  buuten  denselTen 
muere  yet  te  makena  t' Temandts  prejudicie,  niet 
meer  bordesschen,  steeghers,  oyerspronghen ,  als 
eenighe  huusekens  ofte  wynckelkens,  cleen  ofte 
groot ,  ofte  ooc  eenighe  lieren ,  bancken  of  passetten 
noch  anderssins.  C.  o.  Oent^  xyiii,  29. 

2)  Duiker,  fr.  noo,  \\  Van  staokytsen  in  de  yeste 
te  grayene  en  te  zettene  yor  de  bardessoho,  als 
yan  den  torre  naest  der  Steenpoorte  tot  den  torre, 
die  men  heet  Yakenborch.  db  Ylamikck,  Stad,  II, 
44.  Si,-rek,  1380. 

BARDÉVËN.  Zie  BAEBTËYENE. 

BAREN,  OW.  1)  Zich  verioonen,  te  voorschijn 
komen,  vertoh^nenf  fr.  apparailre,  te  dédarer,  pa- 
raitre,  commeneer  d  poindre.  ||  Int  seWe  jaer  [1140], 
doen  baerde  oyck  een  groote  rootheyt  in  den  hemel. 
Piot,  Chron.,  4.  In  selke  [nl.  bij  sommige  meisjes] 
en  siet  ment  niet  baren  yoer  dat  sy  comon  te  xix 
jaren.  Vromo,  Heim.  98.  Up  een  anderen  dach  des 
morghens,  als  den  daoh  baerde.  Jan  y.  Dixuüdb. 

2)  bw.  Toonen,  UUen  hoorent  fr.  montrer ,  faire 
entend/re,  \\  Die  trompetten  staken  dat  een  lust  was 
om  hooren;  en  daemaer  hebben  die  spelieden  d'in- 


strumenten  doen  clinoken,  en  die  muaiefaienen 
hebben  oock  haer  oonste  wederom  ghebaert.  Hov- 
WAEBT,  Matthiaty  123.  Naerdien  dat  deze  fure 
\l,  farce]  Tras  ghespeelt,  soo  hebben  die  musiciens 
en  die  spelieden  baar  conste  weder  ghebaert.  Ib. 
172. 

BABEN,  zn.  o.  Geelachi,  h.  géntratian.  \\  Dit 
is  dat  baren  derghoenre  die  den  Heren  sueken ,  die 
daer  zueken  dat  aensichte  Gods,  den  Jacob  ane- 
bede.  Qetijdh.  14e  E.,  18  y^'.  Ps.  23—24.  Lai. 
Hac  est  gemeratio.  Slatenb,  Dat  is  het  geslachte. 

BARGE.  Zie  baxbtsb. 

BARINOE.  Zie  bebvivgx. 

BARH  (Baerm,  barem),  zn.  m.  Ophooging  mm 
aarde  langt  een  water,  rond  eene  ttad,  iueeehen 
twee  velden  of  weiden,  fr.  étévation  de  ierre  Ie  long 
d'une  eau,  auiour  d^une  ville,  enire  deux  ehatnpt 
OU  prSt.  II  Voert  es  schuldech  de  borchgraye  te  heb- 
bene de  yisscherie,  yan  sborchgrayenbrigghe  toeter 
Langerbrigghen ,  eü  theerschep  binnen  den  baermen 
yan  der  graecht,  toete  iy  lib.  13  sept.  1293.  Men 
yerbiet,  op  de  mesdaet  yan  x  schel.,  dat  negheen- 
rande  beesten  moghen  comen  binnen  der  yeeten 
yan  der  poort,  no  op  den  barem  yan  der  yesten, 
dat  de  yeste  daeraf  argheren  mach.  Kb,  v.  Auden» 
V.  1328.  Van  den  vetten.  De  barmen  yan  der  stede, 
binnen  den  ringmueren,  behooren  w^t  te  sine,  bin 
denzelyen  mueren ,  xx  yoeten.  C  v,  Aaltt ,  blz.  898. 
Statuut  yan  den  binnenbarmen  der  stede . . :  Dat 
yan  doe  yoortan  niemen  grayen  noch  delyen  en 
zoude  . .  an  de  barmen  yan  der  stede ,  also  wel  die 
doe  nienwelinghe   binnen   mueren   yan   der   stede 

Shemaect  waeren,  als  an  de  oude  tarmen, ..  noch 
en  yoeten  yan  den  barmen  te  naer  en  comme 
in  grayene  of  anders.  Ib. ,  394  (1455).  Kueren, 
statuten  en  ordonnantien  . . ,  daerby  een  yeghelick 
yerboden . .  es  op  te  delyen...,  te  brekene  en 
duerstekene  en  bederyene  de  baeremen  eü  dijeken 
yan  den  grachten  eü  yan  der  zee.  Flac,  o.  VL, 
29  noy.  1548.  I,  65.  Yermach  ie  ooc..  uatplaa- 
tinghe  an  de  straete  buuten  den  uutersten  yan  den 
grachten  yan  denzelyen  leene,  yan  acht  yoeten 
breede,  metgaders  yan  gelycke  broedde  de  beplan- 
tinghe  yan  eenen  baormo  dweers  oyere  yan  den- 
zelyen leene ,  jeghens  der  hofstede  yan  den  wech . . , 
omme  die  te  ghebruuckene,  wech  eü  passagie  daer- 
oyer  te  moghen  hebbeno  eü  nemene,  eü  beplanten. 
De  Pb  en  Bb.,  III.  Vinderhouie,  29  (1650).  Een 
yerheffen  tnsschen  twee  lieden  erfre  moet  wyt 
zyn  twee  yoeten  eü  een  half,  en  den  barm  twee 
yoeten  eü  een  half,  oompt  taaemen  yyf  Toeten.  C.  v, 
Aalst,  X,  10.  De  dammen. .  dienende  soo  tot  den 
yoetwegh  als  om  het  waeter  binnen  barme  te 
handen.  Dx  Pb.  en  Bb.,  XIY.  Boekhout,  21  {IMO), 
Dat  alle  de  wateren  in  de  yoofa.  yaert  moeten 
blyyen  binnen  haerlieder  baermen,  andersins  dat 
de  landen . .  zouden  oyeryloyen  eü  yenmooren.  Ib. 
XIII.  Lembeke,  11  (1650). 

BARNEN.  Zie  bbbnbk. 

BABTECHGE,  zn.  y.  Fui  van  een  stadhmUy 
waar  de  afkondigingen  plaatt  hebben,  fr.  bretiqme, 
II  Daer  bleef  menich  hant  ofghesleghen  an  de  bar- 
techghe  hanghende.  Ol.  y.  Dixküpb,  9.  Daer  zo 
was  ghewyst:  dat  die  yan  Waestene,  metgaders 
haren  baiUiu,  in  ghebanner  yierscare  te  Waestene 
oü  ter  barteclige  wederroupen  zouden  den  ban  die 
zy  up  Roelande  ghedaen  hadden.  —  In  ghelycken,  zo 
moesten  zyt  wederroupen  yan  woorde  te  woorde  ter 
bartechge  uut,  daert  menich  mensohe  hoorde. 
Ib.  90. 

B ARTEEREN  (Sorteren,  barenteien),  bw.  Wie- 


BAR. 


BAS. 


125 


•pim,  rstleii,  Ir.  êéhamger,  ||  Dat  negheen  hackere 
mach  Iwiteren  jeghen  aadren  Tan  stalle ,  dan  galde- 
Inoeder  jeghen  guldebroeder,  of  die  Tan  buten 
jegben  die  Tan  baten.  Kh,  v,  Auden,  v.  1S28.  Van 
dn  hadnrê.  Wat  weerde  of  Bamecoepere  binnen 
Mecbelen  wisselde  ochte  barenteerde,  ocbte  ane- 
loefate  te  berenteren  Tan  der  lieden  sreyne  om 
lakene.  E,  Idkeng.  Mêeh,^  1888,  a.  48.  Omdat  men 
in  Ylaenderen  niet  Tele  ghelti  en  badde,  daerom 
hy  [al.  graaf  Boudewijn,  de  jonge]  ordineerde  de 
eomanacepe  in  permntaeien  en  in  borteren  ofte  in 
wiaaelen  dat  een  dine  om  een  ander  dine:  fruut 
om  kiekene,  twee  binnen  om  een  gans,  twee  gan- 
■en  om  een  Teerken,  eene  wedere  om  drie  lam- 
meren ,  drie  of  Tier  calTeren  om  een  coe ,  ofte  drie 
ofte  Tier  swinen  om  eene  koe.  Jan  y.  Dixxübs,  9. 

BARTEERINGE  (Baerteringhe),  zn.  t.  Mm- 
ümq ,  fr.  iekange,  \\  Die  cooproanscepe  Tan  den  tor- 
oeden  ghoTen  om  andere  coopmanseepen  in  baer- 
teringhen,  daertoe  rust  meerre  tolne;  die  meeste 
toine  es  te  nemene  en  die  minste  te  latene  Tan 
der  barteringhen.  Tól  U  Bniggêf  mei  1252.  Als 
TUL  der  meeden»  Tan  den  alujno  eü  Tan  den 
aaachen,  die  de  Terwers  bij  den  draperiers  OTer- 
gbecheTen  ward  Tan  soulde  in  baertheringbe  of  up 
werken,  daeraf  moet  men  assiae  gboTen  gbelije  on 
gheooeht  ware  met  gereeden  ghelde.  dx  Vlahikck, 
AiBc.^   18  (1494).  Zie  bibast,  en  tebbabtebbbit. 

BABE  (Baessche,  bassche,  bairscbe),  sn.  1)  Voet' 
flair,  fr.  hatëy  gmiattemeHtf  Zie  Yebdak.  ||  De 
tabemacle  Tan  Onser  Yranwen ,  staende  boTen  den 
hanltaertafle ,  dbeelde  Tan  Onser  Yrauwen,  de  iiii 
isghelen  die  aen  den  anltaer  staen  up  iiii  pilaren, 
de  iiii  baincben ,  boTen  daer  de  inghelen  up  staen. 
ra  Pb.  en  Bb.  X.  jitper,  26  (1460).  Item,  duer 
het  lysen  Tan  de  stagie ,  moet  aldaer  oommen  eenen 
adldere,  soodat  de  basschen  weroken  sullen  iu  de 
baleken ,  duer  dat  de  stagie  maer  alleenlyck  xj  Toeten 
«n  es,  en  dat  bindt  onder  en  boTen,  en  soo  onnoo- 
daljc  daertoe  scheesboulten  ofte  anckers  t'employe- 
rene;  oock  duer  dat  ondere  de  basscben  in  de 
baleken  gbeherelt  [gbeheerent ,  inghebeorent]  zullen 
sjn.  Bxmbby,  II,  886  (1619).  (Er  is  spraak  Tan 
het  leggen  Tan  een  plankenTloer  tusschen  bet  eerste 
en  tweede  Terdiep  Tan  het  achtkantig  gedeelte  Tan 
hei  belfroot.  De  uitgeTer,  wien  het  woord  bassche 
of  baeaeehe  ook  duister  is,  tracht  het  eenigszins 
op  te  klaren  door  het  Tolgend  citaat  uit  het:)  ||  Be- 
spreek en  Toorwaerde  Tan  de  IcTeryngbe  Tan  den 
hoote,  met  den  hantghedaet,  al  dienende  tot  het 
maecken  Tan  de  cappe:  de  metselrie  upghebroeht 
wesende,  sal  ghestelt  weaen  in  de  acht  crempen 
{amffiêtf)  Tan  de  metselrie,  te  weten  in  elcke  crempe 
een,  tot  acht  baeeschen,  breet  neghen  duumen,  en 
dieke  lesae,  Umek  elok  Teertien  Toeten,  duer  dat 
de  atagie  hooghe  wesen  sal  twaelf  Toeten. 

BASE  (Bame),  sn.  t.  KouMy  fr.  bas  {de  ekaussé), 
KiL  Base,  nederkousse,  fibiale,  ealiga  infe- 
rior,  gal.  hot,  \\  Ontrent  de  tachtentich  waghens, 
al  gbeibden  met  Tolck  en  meroerye,  ghebreyde  baesen 
en  andre  co^maanschap.  Piot,  Ókrim,  611. 

BA8ELA£R  (Bazehre,  baseleer,  baseier,  base- 
rsel,  Terklw.  baselerkin),  zn.  m.  Zie  Ybbdam.  De 
rechte  benaming  schijnt  te  wezen:  hadelaer.  Zie 
LaOnmeenBoquefort:  badelaire,  baudelaire. 
Het  reg.  n*.  182  der  Bekenk.  t.  Brab.  heeft,  f». 
97:  eepSe^  hamdaüamite  ^  eomtel  om  dage.  Langmee^ 
dcUmee,  fr.  eouieam  lotig^  eomteau  poig-  nard.  De 
fnasohe  taalkundigen  zien  er  een  broeden,  om* 
■ebogen  sabel  in,  by  Boquefort  ^^kort*',  h\\  La 
Oome  ^n   eena   lang,   dan  eens  kort".  ||   Voert 


Terbiet  men  alle  miserioorden  en  bazelere  te  dra- 
ghene.  Kb.  v.  Audem.  t.  1328 ,  blz.  42.  Es  ghetermi- 
neert , . .  Tan  messen  met  crommen  jserinnen  hilten 
en  met  lommeren  Tan  boselerkine  [l.  baselerkene], 
gheljo  dat  men  nu  nieuwelyc  ghemaect  heeft,  dat 
dat  maer  de  boete  zal  ziin  Tan  i  Ib.  parisis.  Ib. 
46.  Kantteek.  t.  1857.  Yan  Gillis  Tan  Lembeke, 
Tan  1  wonde,  die  up  hem  leide  Michiel  Tan  Sca- 
loen,  met  1  baseleere,  ontfaen  xxxiiij  s.  Bek,  bal- 
juwt  V.  Qenty  n^.  1720  (1864V  Waeren  Torboden  te 
draghene  alle  manieren  Tan  langhen  messen,  baseleers, 
langhe  pasmesse  of  Praechsche  messe.  db  Ylakivck 
Voorgi^.  48  (1422).  Soo  wie  een  lanck  mes,  base- 
reelen,  pasmes  oft  diergel\jcke  trect,  Terbeurt  iy 
oude  schilden.  K.  en  br.  e.  Sanikoveny  1658,  a.  14. 
Boe  wye  een  zweert  cft  bazelare ,  oft  eenighe  andere 
messen  uyttrect  in  gramscepen  up  eenighen  per- 
soon. SB  Pb.  en  Bb.  XX YI.  Bnpdmonde^  blz.  67, 
a.  21  (1445).  Yerloofde  wapene..  Kinne dagghen(.'), 
baseleers,  haeghemesse.  Ib.  II.  Bvergem,  47.  Boe 
wye  baselers  oft  zwerden  diaeght  anders  dan  zjnen 
wech  gaende.    Ib.  89  (1510). 

BASEMENT,  zn.  o.  Doorloopend  voeUtmk , grond- 
m«ffr,  fr.  toubaseement.  |)  Alle  gaelder]ren,dewolcke 
ffemaeckt  zyn  met  syne  bogen ,  't  zy  Tierkantigh , 
t  zy  lanckworpigh ,  oft  andersints ,  met  pedestalen , 
baesementen ,  arohitraTen ,  friesen  en  oomissen ,  die 
sal  men  loyen  Tan  aen  de  comisse  tot  op  het  fon- 
dament. Phe,  V.  Brab.  16  jan.  1705.  Y,  567. 

BASEBEEL.  Zie  Basblaeb. 

BASIEBE,  zn.  t.  JVagenkleed,  fr.  béeke.  Het 
w.  „bachiere"'  is  thans  nog  in  gebruik  te  ACeeneu 
(B).  II  Item,  sullen  de  Toerlieden  Toor  sulcke  en 
dierghelycke  drooghe  waeren,  Toorsien  wesen  Tan 
eene  goede  basiere.  Rbmbby,  I,  489  (1680). 

BA8ILI8K,  zn.  Soori  van  vuurmondj  fr.  eorte 
de  piéce  d^artiüerie.  La  Cume  Basilic,  canon  ds 
la  pluë  grande  longuewr.  Zie  abtillbbib  2). 

BASSCHE.  Zie  babb. 

BA8SE,  zn.  Soort  tan  grofgeeehmi,  fr.  eepboe  de 
canon.  Kil  Bas  se,  tormenti  anei  aul  ferri  mtao- 
rii  genuê.  ||  Dat  elc  schip  Tan  Teertigh  Taten  zal 
op  moeten  hebben  ten  minsten  zes  dobbele  ofte 
ynckele  bassen,  zes  haecken,  zes  of  acht  spiessen. 
£n  een  schip  Tan  Tyftigh  tot  tachtentigh  Taeten 
twee  dobbel  bassen,  zes  ynckel  bassen,  enz.  Plao. 
9.  VI  j  29  febr.  1549.  I,  364,  365.  It.  378.  Daer 
stonden  diTerssche  stic  metalen,  sticken  artillerye, 
dewelcke  zeere  gheschoten  wierden;  oock  diTerssche 
alsoe  slanghen,  bessen,  groote  eü  deene,  in  de 
gaten  tsu  de  mueren.  Piot,  Ckron.  317. 

BAS8ECAMERE,  zn.  t.  Beste  kamer,  fr.  liewB 
d'aieance.  La  Cübbb  t^  Ghambre,  16^  chambre 
batte.  Il  Dat  men  die  leedere  stellen  zoude  onder 
de  basMcamere  Tan  der  Tanghenesse.  Jak  y.  Dix- 
HÜDB,  197. 

BASSPRIET,  sn.  m.  Boegtpriet,  fr.  beauprl, 
II  Zondt  deselTo  [mans]  aen  den  Toomomden  Dragon , 
dewelcke  Tan  stonden  an  die  dede  [h]anghen  an  de 
baspriet  Tan  de  Tordroncke  sohepe.  Piot,  Ckron, 
535. 

BASSEN,  OW.  {biet)  Blaffen,  fr.  aboger.  ||  Het  u 
hierbi  Twilt,  dat  mi  Te  Tsen  behaget,  Dair  ie  om 
liep,  Bies  en  riep.  En  hebbe  geiaget.  BoüTOir, 
Wapenboeekf  3.  Die  oneedel  mYstroyde  [mistroden, 
hof  honden]  bassen  Teel  en  Tangnen  weynich.  Chibedb. 
14*  E. 

BAST,  sn.  1)  Boomtekort,  fr.  éeorce  d'arbre.  Kil. 
Bast,  cortex;  uitg.  t.  1642  Bast  des  booms. 
II  Yan  baste.  Tol  te  Brugge  ^  1269.  Yan  elcken 
hondert  bast  oft  kemp,   xz^  s.  Tol  op  dé  Zemne, 


126 


BAS. 


BAS. 


1436 — 1631.  Bast,  1  hondert  zijn  obrge  busselen  oft 
bonden,  1  gr.  yIs.  Waiertol^  1550. 

2)  Koor£n  va»  Mckorty  vom  btut,  fr.  eordês  d^é/ooT- 
eet;  reeds  vermeld  in  het  lat\jn:  y^eordcu  de  hoM^ 
in  den  Tol  ie  Domme  ▼.  1252. 

8)  Salestropf  worgkoord,  fr.  kart.  i|  En  om  te 
yerclsiren  yan  der  punioien  corporeele,  die  men 
den  dief  aendoen  mach,  soe  suldy  weten,  dat  men, 
na  deu  gewoenten  van  desen  landen,  den  famoeen 
en  openbairen  dief  met  eenen  baste  hangen  sal. 
V.  D.  Tav.  80  t». 

BASTAEBDIE,  sn.  t.  BaetaardiJ,  mtweltige  ge- 
meeutehap  met  eene  vrouw  ^  fr.  bdiarditef  eammeree 
ilUgUime  anee  une  femme.  \\  Al  sterft  een  wyf  bas- 
tarde ,  en  si  heeft  kint  in  bastardien  of  fornicatien , 
haar  leen  oomt  haren  kinde.  Leenr.  v.  1528,  F.  ij  r^. 

BA8TAEBDIE-MAN,  sn.  m.  Bcutaard,  fr.  hd- 
tard.  II  Het  es  te  wetene,  dat  bastaard  die  man 
es  [l,  dat  die  bastaerdie-man]  ne  es  sculdioh  ghelooft 
te  zijne,  noch  Tan  live,  noch  van  erve.  Ib.  rgl. 
GiLLiODTB,  Oour  fiod.  du  hourg  de  Bruges,  czx 
in  de  C  du  hourg  de  JSrugeSf  itl,  271. 

BA8TAEBT  (Bastart),  zn,  m.  1)  Saetaard,  na- 
tuurlijk — ,  oueM  — ,  onwettig  kind^  fr.  hdtard^ 
enfant  naturel,  —  iUégitime.  ||  Be  „kostumiere**  wet- 
geving verdeelde  de  bastaarden  in  twee  hoofdklas- 
sen, namelijk:  de  enkele  of  slechts  natuurlijke, 
de  spselkinderen  f  en  degenen,  die  gewonnen  waren 
in  eene  verwerpelijke  en  door  de  burgerlijke  wet- 
ten strafbare  paring,  welke  men  heet  overwonnen 
hattaerden,  zooals  de  in  overspel  geteelde  kinde- 
ren (aduUérine),  yfavond-dronken'^^  l.  avetroneken"], 
eertijds  geheeten  avoUree  of  avoutree;  de  in  bloed- 
Bohande  geteelde  kinderen  (ince9tueux\  en  de  met 
heiligschennis  verwekte  bastaarden  (eacrilègeê).  Db- 
FACX^.  Ane.  droii.  hdg.  T,  406.  Zie  Yebdak  :  Avx- 
TBOKCX  en  BA8TAXRT.  ||  Michael,  illegitimus  filius, 
wlgaliter  dictus  haêtart  quondam  Michaelis  dicti 
Leu.  Godeh.  te  Srttsel,  H.  1201 ,  n».  9  (1310).  Dat 
natnrele  succederen  in  leen  van  huerlieder  moedere. 
Bastaerden,  gheboren  buyten  bande  ran  huwelijke, 
die  men  heet  naturaleSf  ofte  die  ghewonnen  zyn 
bj  eenen  lichten  w^jve,  openbaerlijck  in  tleven  sit- 
tende,  daeraf  de  vader  onseker  is,  die  men  heet 
vulgo  coneeptoe^  succederen  in  tleen  van  huerlieder 
moedere,  en  on  z|jn  gheen  bastaerden  van  dier 
zijde.  Bastaert,  die  by  naervolghende  houwelijck 
gelegittimeert  is,  succedeert  in  leene,  also  vry  als 
oft  hv  ghetroudt  gheboren  gheweest  i^adde.  Leenr. 
V.  Vl.  58.  Man  in  voeghdien  en  bastaert,  ne  sal 
gheloeft  wesen,  no  van  live  no  van  erven.  Leenr. 
V.  1528i  48.  Bdg.  Mum.  I,  47.  Daer  een  bastaerd  es 
ghelegitimeert,  beede  bi  den  gheestelicken  rechte 
en  weerlioken  heere,  daer  es  hi  ghelooft  als  getrau- 
wet  kint;  maer  hoe  [l.  hoewel]  een  bastaera  njet 
anders  ghelooft  en  es  in  de  saken  voors.  hi  mach 
wel  leen  houden.  Ib.  De  heere  aenveerdt  alle  de 
goeden  aohtereelaten  bj  eenen  simpelen  bastaert 
stervende  sonder  wettige  geboorte  en  testament  te 
maken.  C.  v.  Meehelen^  xviii,  2.  Christijn  ver- 
taalt: ex  eoneubina  et  eoelile  nati.  —  Simpele  bas- 
taerden en  hun  wettige  descendenten  succederen  in 
haerder  moeder  goeden.  C.  v.  Antw.  1570,  xxxyii, 
blz.  694.  Bn  succederen  oock  niet  de  bastaerden, 
natuerlQcke  en  ongetrouwde  kinderen,  *tzij  in  rechte 
oft  ooUaterale  linie.  (7.  v.  Brueeel,  1606.  Christijn: 
JUii  iUegitimi  et  naiuralet.  —  Het  is  te  weten ,  waert 
een  bastaert  oft  natuerlyck  doot  geslagen , . . .  soo 
sonde  der  heer  die  soene  trecken.  C  gr.  Loon,  I, 
blz.  69,  a.  62. 

Overwomi^n  l;>B8taert.  In  overspel  f  bloed' 


ed^nde  of  heUigedkennis  geteeld  land,  fr.  ettfoÊtt 
aduUeriUf  ineeatueux  ou  eaerUège.  ||  Overwonnen 
zy'n,  die  gewonnen  z^n  in  overspel,  of  uit  twee 
die  malkander  in  bloed  of  zwagerschap  te  nA  be- 
stonden, dan  dat  sQ  aan  malkanderen  zouden  heb- 
ben mogen  trouwen.  Hügo ds  Gboot,  i,  xg ,  6.  NaU 
ex  prohibiio  eoneMtu.  —  De  heere  aenveerdt  alle 
goet  toebehoorende  eenen  overwonnen  bastaert  ster- 
vende sonder  wettigh  oor  van  synen  lyve  gepro- 
creert,  betaelende  syn  wettighe  schulden,  sonder 
dat  siücken  bastaert  eenigh  testament  oft  uytertten 
wille  maken  magh.  C.  v.  Mechelen ,  XYiii,  1.  Chris- 
tyn  zegt:  wi  adulterio,  out  ex  aUo  l^gibue  daen^ 
nato  edUuproereati.  —  Overwonnen  bastaerden  in  hu- 
welycken  state  vercregen,  religieuse  oft  geordende 
persoenen  kinderen,  en  succederen  in  der  moeder 
goeden  uyet.  C.  v.  Antw»  1545,  ziii,  74.  Baataer- 
den  in  houwelijcken  staet  vercregen ,  en  andere  die 
men  heet  ,^verwonnen  bastaerden",  als  sgn  kinde- 
ren van  priesters,  religiensen  en  geordende  perso(^ 
nen ,  daaronder  begijnen  -  kinderen  niet  en  sijn  be- 
grepen, en  erfiven  in  des  moeders  goet,  noch  op- 
waarts in  de  moederDjcke  syde  niet.  C  v.  Anim, 
comp.  II,  iv,  23. 

2)  Sene  soort  van  toeten  «09»,  fr.  eorte  de  viu 
doux.  La  Gume,  Bastard,  4^  Vin  baetard.  ||  Van 
alle  Spaenssche  gebrande  en  suete  wijnen,  ala  ma- 
levesie,  romenie  en  bastart,  van  d'ame.  xxxvj  at. 
Sekenk,  v.  Brab.  reg.  189,  f».  16  (1542).  Item, 
maleveseo,  bastaert,  romenie,  muscadelle,  asbeyen 
oft  diergelycke  zuete  wynen,  betalen  van  den  boot 
of  pjpen,  xVs  S'*  Watertol^  1550. 

BASTAERT,  bn.  Oneeki,  onwettig,  fr.  iUégUime. 
II  Bastaarde  kinderen,  die  bij  naervolgende  houwe- 
lijck gelegitimeert  sijn,  succederen  in  de  leenen 
al  soo  vrge  aloft  sij  getrouwt  geboren  geweest  had- 
den; maer  deghene  die  men  heet  naiurales  oft 
vulgo  ooneepiosy  succederen  daerinne  nyet  voordere 
dan  voor  soo  vele  die  geoomen  z^jn  van  hunne 
moedere,  van  welcke  syde  die  egheen  bastaarden 
en  syn.  C.  leenhof  van  ifeehelen,  ui,  22. 

BASTANT  (Bestant),  bn.  Voldoende  aam  de  ver- 
eisehien^  toereikend,  in  staat,  gaaf,  fr.  suffleatU^ 
eatisfaisanf ,  en  étai,  «at».  Kil.  (App.)  8uffieiens, 
Yan  het  ital.  baetare.  ||  Van  dyen  zoo  zeer  vermaar- 
den ontooveraer,  de  cuyster  [koster]  van  Weeter- 
loo,  die  alle  de  Kempen  duer  en  in  de  omliggende 
steden  soo  befaempt  is,  dat  dieselve  hme  alleen 
bastandt  is  om  d'apprehensie  te  doen.  Galbbloot, 
Baxiuê,  6  (1597).  In  ghevalle  de  allodiale  en  meuble 
goeden  niet  bastant  en  waren,  zoo  zaode  aen  het 
leen  de  eourtresse  moghen  verhaalt  worden.  C.  9, 
Aalst,  XXII,  20.  Daer  de  toerlyoke  goeden  niet 
en  zyn  bastant  tot  voldoeninge  van  de  achi:Jt.  Ib.  xxiii, 
6.  Sullen  oock  die  roeesters  't  selve  proeffstuck 
komen  visiteren  en  besien  oft  het  goet  en  bestant 
is.  Sekrijnwerkers  te  Diest,  1656,  a.  18.  Welcke 
middelen  in  verre  niet  bastant  en  souden  weaen 
om  alle  deselve  [personen]  te  kunnen  onderhou- 
den. O.  F.'B.  autr.,  18  juni  1727.  Wür^k.  Die 
niet  bastandt  en  is  dezelve  boete  te  betaelen,  wordt 
ghepunieert  ter  discretie  van  de  wet.  O.  e.  Vemme, 
xxxiiii,  2.  Bakende  don  veraohen  viaoh,  sullen 
die  [warandeerders]  die  warranderen  in  nombre 
voorseyt,  en  sal  metten  ghonen  niet  bestandt,  ofte 
gheheel  ghecorrumpeert,  ghedaen  worden  zoo  hier- 
voren  gheseyt  is.  Kbmbby,  I,  851  (1643). 

BASTEEBEN,  bw.  Overwinnen,  fr.  (M^s)«0m- 
ere.  \\  Anno  1589,  den  22  julii,  was  het  schietspal 
van  de  Cleuveniers  t*Antwerpen  . . .  Bü  hebben  het> 
selve  spel,  te  wetene  die  van  Ber^hen,  weder  opge- 


BAS. 


BAT. 


427 


hiBchen,  anno  1560,..  alwaer  die  Tan  Loven  den 
boQ^bsten  "pTjE  schoten.  Maer  werdden  die  van 
Bnienele  gebaateeri;  alwaer  groote  twist  omme 
vaa.  Piot,  Ckrom,  110. 

Bik8T£Lf,  sn.  Wêêde,  h,  pastd.  |)  Weet  oft 
baateL  Een  Iwle  van  ontrent  200  Ib.  tI  gr.  Tol  ie 
Amim.  1688.  Zie  Wsxpk. 

BASTEN»  BASTXFXK,  bn.  Va»  hoêi  of  schors  ver' 
wmardi^t  fr.  Jaii  o»  moyem  de  ekanvre  ou  d'éeorce. 
II  Obegberen  den  leelmakere  van  Nederinghen,  van 
•enen  baatenen  seele  te  vermakene  dat  ghebroken 
wae,  dat  men  orborde  als  de  poert  te  doen  hadde, 
Tj  gr.  at.-rek,  Nvsove^  1389,  P.  34.  Bobbrechte 
dan  Haxde,  van  eenen  baaten  zeelle  totter  Brabant- 
poorteii.  Ib.  1491.  Dat  ooc  njemant  hem  en  sal 
▼oToocderen  te  vercoopene  eenigbe  basten  lynen, 
tensj  dal  die  hebben  huerlieder  behoorelicke  Ijnghde 
van  14  Tarnen  en  niet  min,  op  de  verbeurte  van 
zx  grooten  van  elcken  bundynck.  O.  P,-B,  autr. 
6  mei  1664—3  joni  1722.  GetU, 

BAT.  Zie  bxt. 

BAT,  an.  o.  Eene  kist  ioi  inpakken,  fr.  ««0 
aeitie  d'omMlage,  ||  1  bat  oft  ij  lusten  bogen,  ii^ 
gro.  Tla.   Waiertol,  1550. 

BATAELGIEBEN  (Batelgieren),  bw.  ia  slag- 
arêe  ndkaren^  fr.  ranger  e»  ordre  de  baiaille.  ||  Hier- 
hnnt  lees  eene  groote  wapeninghe,  en  men  luude 
eloeka  en  aoelle,  en  qoam  de  baüliu  eÜ  d'onder- 
baillin  ter  maeret,  by  den  trooete  Tan  eenighe 
goede  lieden,  en  daer  ghebatelgiert  zynde,  worden 
■lOghMiat  de  weTerie  en  de  Tullers.  Ol.  t.  Dix- 
MUDX,  4.  Al  ghont  bere  stont  ghebatelgiert ,  73. 
Trae  's  ander&ecba  Toor  Parys,  daer  hy  deide 
balelgieren  syn  toIc.  78. 

BATE  (Baet),  zn.  t.  1)  Baat,  voordeel,  winst ^ 
ofèrengsif  fr.  profii,  produit.  ||  Het  es  geordineert 
in  baten,  pronte,  rosten  en  eendrachtecheden  Tan 
dar  gbemeenre  stede.  C.  v.  G^eni ,  O.  5  juli  1358. 
Omme  tgfaemeene  poorfijt  en  baete  Tan  der  poort. 
n  Pb.  en  Br.  Aalst,  III,  459  (1391).  Van  de 
baten  Tan  den  dauf  hnnse  sal  Jan  de  heelt  hebben, 
en  de  pachters  dander  heelt;  dies  sal  de  pachtere 
de  duToal  Toeden  en  coemen.  ds  Pb.  en  Bb.  IX. 
JJtag&retk^  8  (1410).  Es  besprec,  dat  Pieter  Jans- 
aooe  hebben  sal  aüi  de  bate  Tan  den  duufhuse; 
diea  moet  Pieter  betalen  al  de  coste  Tan  den  duuf- 
Iraae  te  hondene.  Ib.  IX.  Sint^Martens-Laathem, 
4  (1422).  Snllen  min  Toors.  joncTr.  en  Tooght  tduuf- 
baoa  te  ghereke  doen  maken,  en  de  pachter  zaelt 
Tooct  bonden  steende  te  ghereke  Tan  dake  en 
weghen  • . ;  dies  so  sal  hy  hebben  de  bate  Tan  den 
doren.  Ib.  IX.  Dearle,  9  (1450).  Alsoo  ter  causen 
van  deeelTe  pve0minentien  aireede  syn  gheïntenteert 
eenigbe  processen,  soo  ist  dat  den  TOom,  heer  mar- 
^nia  deaelTe  tatjnen  proffijcte  in  schaede  en  baete 
ie  boodende.  Ib.  X.  Astene,  14  (1665).  Noten  de 
balen  en  profyten  Tan  eenen  grond.  C.  o.  Tperen, 
e.  173. 

Baten  eH  oommeren.  Bisten  en  lasten,  voor- 

dêti  em  nadeel,  fr.  proJUs  ei  ekarges,  ad^ ei  passif, 

èoai  ei  maU.  ||  Item,  ten  pointe  diier  min  Trouwe 

begheit  te  stane  onTerlet  in  onTersienen  baten  en  oom- 

mere.   C.  e.  Geni  22  juni  1353,  a.  19.  Zoo  Termo- 

g^ien  de  Toomomde  hoirs  den  haodere  oft  hauderig- 

gbe  te  bedwingen  ataet  en  inTentaris  in  de  bate  éa 

eoannere  Tan  de  goedinghen  Tan  den  sterf huuse 

erer  te  gboTen.  O.  o.  Andên.  xxi,  9.  Nochtans  en 

as  gheen  boir  in  syn  Toordeel  omme  bate  en  deel 

ten  sterf honse  te  neroene  toot  aldertyt  hy  souffi- 

■Btten  leker  ten  sterfhnnse  ghedaen   he^   toot 

bito  en  oommere.  zziii,  9. 


2)  Om  bate.  Op  interest,  fr.  è,  intérét,  |j  Wie 
gheleendt  heeft  ghelt  om  baete.  C.  e.  Aalst,  Oogst- 
keur  T.  1415,  blz.  226.  Dat  nymant  die  in  off  l^ 
openbaere  OTorspele  sidt,  off  geit  om  bato  leent, 
off  ander  woekerscap  bedrijft,  eynioh  ampt  Tan 
onsser  noch  Tan  onsser  stat  wegen  dragen  noch 
besitten  en  sal.  C,  v,  Maastr,  JPriv,  11  mei  1428, 
a.  10. 

3)  In  bate  van.  Ter  staving  van,  fr.  è  Vappwi 
de.  II  Zeiden  dat . . . ;  en  presenteerden,  in  baten 
Tan  dien,  ons  alnoch  souffissantelic  te  doen  infoor- 
meeme,  dat  Tan  ouden  tiden  costume  gheweest  en 
gheüzeert  es,    O,  v.  Aalst,  20  mei  1443,  blx.  578. 

BATELIJCK,  bn.  Batig,  voordeelig,  fr.  aoaa- 
iagenx,  Batelijoke  BOhulden,  aeltf',  uitstaande 
schulden,  fr.  dettes  actives,  créanees,  ||  Zal  oock 
den  Toorseyden  wettelick  man  innen  alle  batelicke 
schulden  en  actiën,  die  Torvolghen  by  alle  weghe 
Tan  justitie,  en  bringhen  ter  baete  Van  de  ghe- 
meene  crediteuren.  C.  v.  Vewrne,  XXY,  6.  Bate- 
lijok  slot.  Batig  slot ,  fr.  solde  de  compte  en  boni, 
II  Dat  denseWen  ontfangher  zal  schuldigh  zyn  te 
innen  en  ontfanghen  het  baeteiyck  slot  TOor  de 
prochie  Tan  den  afgaenden  ontfangher.  JPlae.  e. 
n.  30  juli  1627,  a.  29.  III,  358.  Dat  dhoirs  Tan 
den  OTerledenen  conjoinct,  doende  incomen  Tan 
gedeele,  maer  en  beloTen  den  commer  te  gelden 
naer  aendeel  Tan  hun  gepresenteerde  baetelyck  recht 
Tan  successie.  Annotalions,  82. 

BATËLUCKHEIT  (Batelichede),  sn.  t.  Voor- 
doelen,  fr.  avantages.  \\  Omme  dien  dienst  Tan  nu 
Toortan  t'exercerene  . .  t'alzulken  prouffite,  batelic- 
heden  en  Tenralle  alser  Tan  costumen  en  bi  rechte 
toebehooren.  dx  VIiAMInck,  Stad,  IV,  207. 

BATELKIE.  Zie  battxbix. 

BATEMENT,  sn.  t.  1)  Toonedvertoonimg ,  fr. 
représentation  de  thééUre.  ||  Gheschoncken  bij  den 
heere  eü  der  wet  de  jonghers  Tan  der  schele,  die 
ten  Toorscr.  dage  zeker  Tertooch  deden  en  een  ghe- 
nouchelick  batement,  iy  lib.  p.  db  Pb.  en  Bb. 
XIII.  Kaprijk,  38  (1576).  Met  toepassing  op  eenen 
strooptocht,  stuk,  dramatisch  stuk,  fr.  avec  appli- 
eation  è  une  excursion  enpays  ennemi,  è,  une  ma- 
raude,  pièce,  dramei  ||  Onder  den  xi«n  derselTe 
maent  Tan  ougst,  in  den  haTcntstont,  syn  getroo- 
ken  uyt  Oostende  ontrent  de  Tyf  hondert  toIcxs 
Tan  oorloghe,..  doende  eenen  tocht  in  Vueren-am- 
bacht,  iJwaer  zy  eenen  roof  haalden  Tan  ontrent 
Tier  hondert  beesten,  onder  peerden,  ossen,  coyen 
en  jonghe  tooIs,  metgaders  diverssche  lanslieden 
gheTanghen.  En  zoo  getrocken  metten  roof  naer 
tstranghe,  doir  de  hsTene  Tan  Nieupoort,  metten 
Tallende  watre  ghepasseert,  en  zonder  stoot  ofte 
slach  toostende  ghearriTeert.  Ons  peerde-ruyteren , 
die  tot  Nieupoort  laghen,  quamen  uut  naer  den 
Tiant,  maer  was  al  te  late,  thatement  was  ghe- 
speelt,  eer  zy  daer  gheroohten.  Piot,  Chron,  766. 

2)  Oevecht,  fr.  combat.  La  Cume.  Battement: 
Coup,  blessure»  ||  Alzo  dit  batement  langhe  waa 
gheduerende,  en  Terliesende  noch  meer  Tan  haar- 
lieden  Tolck,  en  dorsten  hemlieden  niet  meer  tot- 
tooghen.  Piot,  Chron,  841. 

BATIS8EMENT,  zn.  o.  Men  leze  lieTor  BaU- 
ment  of  Éshatement.  Vermaak,  verlustiging,  fr.  re- 
eréation,  amusemeni.  \\  Hoe  dat  nu,  OTor  groote 
en  lange  spatie  Tan  tyde,  sy  tot  huerlieden  Ter- 
maeckinge  en  exeroicie  ofte  hanteringe  Tan  den 
Toors.  cruysbooge,  hebben  eene  sekere  pLaets  en 
hof,  daerin  sylieden  gewoon  syn  en  gaen  diokwils 
hun  Termeyen  en  exerceren , . .  en  het  wy  so  dat , 
em  heurlieden  bedryf ,  exercitie  en  batissement  te 


128 


BAT. 


BED. 


aenschonwen ,  soowel  poirton  van  de  stede  van 
Meolielen  als  andere  gewoon  zjn  te  comen.  tak 
Mblckbbeke,  Kruiêboog,  14. 

BATTATIË.  Zie  baknbn. 

BATTËEREN,  bw.  Afwijzen,  toraken,  hetwisfem, 
fr.  réeuêer,  contesier.  ||  Des  sal  alsdan  elck  keyser 
offc  ooninck,  met  zynen  gedeputeerden  aldaer  in  de 
loothayse  wesende,  verclaren  hy  huere  manswaer- 
heyden  en  eeden,  dat  zy  niet  en  weten  dezelve 
sesse,  Til,  oft  viii  gedeputeerde  manspersoonen  en 
zyn  nut  en  bequaemp ,  sonder  eenige  difTamie ,  om , 
achtervolgende  desen  chaorten  int  voorseide  landt- 
juweel  te  moegen  schietene ;  en  oft  alsdan  ter  sel- 
ver  lotinghen  eenige  van  dyen  persoonen  nyet  ge- 
batteert  en  wordden,  met  merckelycke  redenen, 
dat  alsdan  men  daernae  deselve  persoonen  en  sal 
moegen  wederleggen  oft  batteren  in  eoniger  manieren 
van  eenige  voirgaende  zaken.  A.  Wauters,  Ser- 
tnens,  26  apr.  1551 ,  a.  3,  blz.  25.  Den  facteur  des 
heeren  landtcommandeur  consenteert ,  behalven  sijne 
mate  van  67}  roijen,  gelegen  in  sijne  steenen  [nl, 
palen],  en  expenns  petentis.  Aenleggere  battert 
[d.  i.  „betwist  mondelings",  zegt  de  uitgever].  Die 
boden  attesteren,  enz.  Montenaken^  II,  362  (1623). 

BATT££RING£,  zn.  v.  Bettoitting,  fr.  eontes- 
iaium.  il  So  wat  vremde  man  dee  porter  woirdt 
gemact , . .  is  dat  sake  dat  yemant  veede ,  twest  of 
anders  eynghe  sake  mit  home  ghoens  [gaans]  hedde, 
eir  he  porter  woirdt,  dee  porter  sal  des  vremden 
mans  portscap  debatteren , . .  eü  weirt  dat  der  por- 
ter eynghen  twest  makede  of  beghonne  bynnen  den 
zl  daghen  mitten  vremden  manne , . .  so  en  sal  die 
batteringe  don  vremden  man  an  die  portscap  niet 
letten.  C.  v.  Mcuuir.  Stat,  v,  1380,  a.  xcv. 

BATTËMËNT.  Zie  abattemekt. 

BATTERIË  (Batelrye,  battelrie),  zn.v.  Keuken- 
gereedeehapj  koperen  en  ijzeren  potten  en  pannen,  fr. 
\aiterie  de  cuieine,  Ofr.  Battelerie.  ||  Torseel bate- 
rie ,  ii  d. ;  Ketel,  ii  d.  Latijn :  Torcellue  batterie ,  ii  d. 
qui  affert,  Kaeabue,  ii  d.  Tol  te  Brugge^  Mei  1252. 
Alrande  battelrie  en  tennewerc ,  dat  men  hierbinnen 
rerooept.  de  Vlamikck,  Aec,y  blz.  33,  a.  189, 15«  £. 
—  len  grauwen  riep  batterie  van  ketele .  i\j  gr.  —  1 
riep  van  witte  ketele  iVt  gT*  '^<4^^  f-  1550.  Een 
bale  oft  twee  reepen,  wegende  zc  Ub.,  gedstimeert 
op  XX  Ib.,  en  den  reep  nae  advendnt.  Schatting  v. 
1551.  Beekenen  oft  batterie  ghepact  in  vaten, 
manden  oft  balen,  en  oock  onghebonden,  loe  oft 
ongepact,  van  elck  pondt  groote  y  groot.  ZeeumeéKe 
tol  o.  1623.  Dat  de  oude  cleercoopers  en  bedde- 
ooopers  wel  sullen  moghen  vercoopen  en  ter  coope 
stellen  voor  huerlieder  deure,  en  nerghens  elders, 
ketelen,  «potten,  pannen,  en  alle  andere  maniere 
van  batelrye  ofte  oudt  jserwerck , . .  sonder  jet  an 
de  voorseyde  batelerye  ofte  ketels  en  jserwerck  te 
vermaeckene.  Rembbt,  I,  466  (1679). 

2)  Benaming  van  het  amhaehi  der  kopertlagere , 
fr,  nom  du  métier  des  chaudronniere,  ||  Ontfanghen 
van  een  octroy  voor  de  dekens,  geswoeme,  ouder- 
mans,  coopluyden  eü  gemeyne  gesellen  van  de 
Batterye,  geheeten  Eetelaers,  binnen  der  stadt  van 
Antwerpen,  in  date  12  mey  1602.  Bekenk,  o.  Brab, 
Ta9,  20797.  Gompie  du  acel. 

3)  IJzeramelterij  ^  h,  utine,  ||  Dat  onse  onder- 
saten van  Balen,  van  der  CapeÜen  eü  vrihegt  van 
Limbonrg  huere  bemhout  sullen  mogen  halen  oft 
doen  halen  op  onse  voirs.  bosch  en  walt,  in  allen 
tyde  van  den  jaere ,  van  dooden  en  liggende  houten, 
voire  huere  nootdorst,  gebmycke  en  siyten  binnen 
hueren  huijse  alleenlick;  ugtgesoheijden  die  bm- 
weren,   verweren,   en  dieghene  die  batterijen   oft 


hameren  houden,  en  andere  negooiatie  oft  neriage 
doende ,  dairmede  zy  vele  houts  slijten  eü  verbesigen. 
Bekenk,  v,  Brab,  reg.  188,  t9.  249  v«.,  16  deo. 
1533,  a.  4.  ^8  HJertogenwald. 

BAUWIJN,  zn.  m.  Zou  hier  niet  BAirwijir 
moeten  gelezen  worden?  j|  Het  half  pondt  ouden 
groten,  dat  de  stadt  jaerlgcx  goudt  den  schutters 
van  der  heijden,  voir  bonnen  bauwijn  en  tot  hulpe 
van  honne  cledinge.  Areh,  o.  Breda,  St.-rée,  1563—64, 
pak  lij  vo.  (Guypers). 

BEARBEIDEN,  bw.  Eenê  zekere  werkzaamheid 
of  moeite  vereizehen,  fr.  exiger  du  iravailf  despeiues. 
II  [VanJ  alle  leengoede ,  die  staen  te  servituden ,  als 
ontfangerschepe ,  crgtwaerderschepe ,  backerschepe , 
duerwaerderscepe,  secreet  message  of  bode,  of  ander 
ghelike  die  men  bearbeiden  of  bepinen  moet,  dier 
niet  sekers  over  en  schiedt  of  groote  rychede,  ne 
mach  niet  eeneghe  wedewe  bi  hofrechte  bilevinge 
houden,  omme  dat  daermede  de  here  ware  gequetst 
van  sinen  dienste.  Leenrecht  v.  1528.  d  iiy  r^.  a.  1. 

BEBANEN,  bw.  Zijnen  weg  nemen  over,  fr. 
avoir  droit  de  pazzage  eur.  \\  Huysluyden,  bebae- 
nende  oft  latende  bebaenen  eenige  landen  gelegen 
onder  de  poorterye,  sullen  tusschen  dit  en  veerthien 
daeghen  hebben  op  te  doen  en  ruymen  hunne 
wateringhen.  Areh,  Bergen'op'2Soom,*Bezol,  n<*.  SB, 
10  juli  1616. 

BEBRtEVEN,  bw.  Weiteipk  in  zehrifl  ztelien, 
eene  akte  opztdlen  van ,  fr.  oonzigner  par  éerii,  aeier, 
drezzer  un  acte  de.  \\  Ter  causen  van  den  opdracht 
van  eenen  mudde  oorens  erffelyo,  gepaaseert  en 
bebrieft  voer  scepenen  van  Heze.  Chartb,  v,  'z  Bozehj 
f».  101  vo.,  23  febr.  1430.  Soe  maecte  hg  pactie 
met  zijnder  zuster,  dat  hg  huer  geven soude G pont, 
met  voirwairden  dat  sgen  [zij  hem]  met  vreeden 
laten  soude;  dit  wert  overdragen,  geslooten,  geati- 
puleert  eü  bebrieft.  v.  d.  Tav.  252  v<*.  Dat  de 
eyghene  goeden,  soo  in  successie,  naarderschappe 
als  andersints,  souden  aenveerden  eü  nemen  de 
nature  van  der  plaetsen  daer  die  lest  ghegoeyt  en 
bebrieft  s\jn.  C,  v,  Orimbergen,  a.  12. 

BEDAGHTIGHEIT,  zn.  v.  Bedaehttaamheid , 
overleg,  fr.  eireonzpeetion,  mére  réftesion.  \\  Dat 
wy,...  met  onsen  volcommenen  wille  eü  bedach- 
ticheyt,  omroe  nutscap  eü  prouffyt  van  onsen  lan- 
den, hebben  geconsenteert  eü  gewillecoert...  Aead, 
d'archêol,  1874,  blz.  121  (1367). 

BEDAQEN,  bw.  Dagvaarden,  dagen,  fr.  ajomr» 
ner,  citer,  azzigner  en  juztioe.  ||  N.  N. .  verclaeren 
tegen  alsnu  te  hebben  doen  bedaegen,  U/laro/^orttf, 
bg  timber,  deur  Jan  Wagelmans,  dienaer,  Lam- 
brecht  Thoen,  opdat  den  voorss.  gedaechde  met 
ÜE.  vonnisse  sal  worden  geoompelleert  om,  eni. 
MontenakeUf  II,  160  (1588).  Seedt,  op  woensdag 
den  10  nov.  1627,  Nioólaes  Heeren,  doen  beda»- 
ghen  te  hebben  N.  N. ,  borghemeesters ,  soe  N., 
ona  geriohtboede  tuicht,  per  cedzilam  aen  honne 
eü  aen  den  Peroen  gedaen  te  hebben,  omme  sien 
dieselve  roet  rechtsmiddelen  te  dwinghen  tot  enz. 
Ib.  165.  N.  N.  segghen  te  hebben  laeten  bedaghen 
N.,  denwelcken  is  occuperende  die  strate  der  ge- 
meijnte  loopende . . ,  comende  beneffens  oft  aen  die 
winninghe  van  bedaeohde,  dieselve  willende  betim- 
meren eü  daertoe  in  opere  es.  Ib.,  I,  140  (1648). 
Den  momboir  der  armen  heeft  den  voors.  Gajnm  * 
voor  recht  laeten  bedaeghen.  C.  gr.  Loon,  I,  bis. 
867  (1674).  Ende  zullen  desniettemin  deselve  de- 
faillanten  behoorÜjck  bedaegt  worden  tot  de  te  doene 
overdragt  binnen  andere  viertien  dagen.  Welcken 
termyn  van  andere  viertien  dasen  oventreken  zynde 
zal ... ,  eü  sullen  deselve  andermael  bedaegt  wor- 


BED. 


BED. 


129 


dm.  Pfae.  9.  BrA  80  jimi  1729,  a.  2,  8.  TI,  892. 

B£DANCK£LIJGKH£IT,  sn.  t.  DmOt,  erkm- 
fdykhÊJi,  fr.  rteomnmuatmcB,  ||  Zonder  dit  decelTe 
■uppliaalt  tsr  cmim  tui  voonetde  diensten,  icaden 
•ó  TwUeMy  Tttn  om  ghehidt  heeft  noeh  gheene 
wadden,  inllaariieeii  om  bedenokeliehede.  db  Pm. 
AA  Bb.  XY.  Wddêlhmrp,  60. 

BBDAMCKEN.  Hem  (en  eieh)  bedftnken.1) 
XÊtm  MpoeiSy  léetnenniy  fMirgttnuign  lye  omt,  «p.  m 
Immt  ^,  Kr»  «oüf^ail  dê  (met  een  gen.).  Ghrimm: 
Bieb  bedanken,  gru^taë  agmrw.  \\  Dat  wr  hen 
daiaf  alio  mo^wlio  en  redelic  lietoir  en  ooriehtmge 
mümÊL  doin  geeehien,  dat  tye  hen  billie  bedanoken 
■elen.  ¥r.  tekat:  9»*ü  «*ra  4ê9nmi  par  roMoa  loêf. 
Piot,  A9«K#»  1889.  Als  in  die  eonstitatie-brieTen 
niet  iTftgednickt  is  die  somme  waennede  die  geldt- 
rante  gdcocht  is,  dan,  den  lendtgelder  oft  sohnl- 
deaacr  bekend  daerroor  ontfangen  te  hebben  sekere 
BQBime,  daerover  der  gelder  betaelinge  hj  sieh 
bedflnekt,  mndt  ge?raeht  enx.  C.  gr,  Lotm,  I,  hls. 
169  (1629)  [door  den  nitgerer  Tertaald:  qu9  U 
arfarisr  se  f^fku*  d  rwoinoiirl, 

8  UÜ  mm  gmdwehap  trêüm^  fr.  as  tv^irsr  iTmis 
toeiiU,  Il  Bat  soo  iemandt  der  gebioedera  sieh  wilde 
bsdanckwi ,  niet  eerder  sal  geeehiaden  tensj  onder 
den  eoninozn^gel,  gerende  yier  galden  Brabants, 
diepelyek  de  eompagnie  bedanokende.  O.  Xs^^, 
19  dee.  1787,  a.  81.  Smdhoog  tê  Toi^êrm. 

BBDDB,  sn.  o.  1)  JM,  in  de  tegenw.  bet  Ten 
!,  fr.  M,  ttlsfM.  It  Bedden.  TM  e.  1869  iê 

jwrfsiaari,  Ueiuttrmo  me  dmAmi  par^ 
jitm  mmam  tmtgiam ,  ss»  eatsMiM 
I,  salferi/tr  ümmda :  met coiynen  ende  pape- 
gafm.  Sèkêf»  e.  JBrwtstl,  1416. 

8)  Bedde  van  perokemente.  Soori  9amtap^ 

ir.  «srfs^  <^pis.(?)it  Bn  saggen  eenige  dat ,  als  men 
dsaa  eaauona  [al.  de  wettaohtighe  Osmese]  jdaoh  te 
honden  in  psesentie  Tan  den  givfe,  so  was  in  de 
— 4Ai^u  YÊjii  den  parokette  gemaeet  een  bedde  Tsn 
psnkamcntei  en  OMropeennaeetsweertyinteeoken 
van  BOüTenniteTt.  Limit.  o.  VI,  12. 

8)    Xajer,  wimierUfpêr,  fHamiê  «Mor  dé  ewssAsa 

mtm^  fr.  yWwèrs,  laiUm.  \\  Zekere  ordon- 

teghena  denghenen,  die  hemlieden  Terroor- 

te  Tissohen  langs  de  oosten  en  staoome  van 

I,  met  cheynetten  en  aeewandt,  daennede 

eleen  Tiaeh,  gm  efi  saet  Tan  dien,  sla» 

deaslTa  netten  in  leeghen  watere  huagha  de 

Tloetmaerek,  te  sohepe  oft  te  Toete,  voorende  efi 

daermeoe  die  bedden  efi  le^^ieis  Tan 

eloenen  Tissehen.  PZoe.  e.   VU  19  mrt. 

,  (...pjfln.  I,  861. 

4)  AU  kmmérh  dm  wooapUaiêf  fr.  soaMM  imdiee 

ém  é&méiê,  \\  Baer  hy  is  te  bedde  gaenda  efi  op> 

alaanda.  C.  a.  Gssail,  a.  876. 

K\  "BmmJtiStoAtÊd ..  kmÊÊBÊÜSÊuaÊMUÊÊÊêeMaiB  t  kêt  hWÊOê 
1^  cfjTr  fr«  ^*  mmriagt.  Gtotrout  bedde,  saM 
larf,  mttüg  hwmét^,  \\  In  'tontiben  Tan  montaoen 
wanlen  die  descendanten  in  laohte  unie,  ondtata 
naaafea  niaaspsneonen  Tan  da  awaartsyda  Tan  ga- 
^fwp*f*  badaabeaCasnde,  gspielerecvt,  O.  a.  G^sal,  in, 

lei  Oelieei  bedde,  —  hïöf  bedde,  jrnwii^ 

sa  dbas^fSIs  crams,  fr.  aiésMUi^, 

—  Ut  ^^ï0^i^^  n  lastaysala  Tanbraader 

ajaJiiAsart  de  baoeder  oft  aoster  Tsn 

riMhealen  bedda  altffdt  dan  broeder  oft  snstar  Tsn 

halTan    bedde.    C.   e.   Jfse4.,  XTi,   10.  ChriatQn: 

•—  nr  mUmrm  pmrmtm*  Haewel 

ayn  baoedaia,  sostars,  oft  andere  deseanden- 

Tan  gahaaian  oft  halven  badèe 


bestaande;  en  elck  van  dien  deylf  naef  adTenant 
dat  hy  Tan  bloetsweeen  bestaende  is,  hetzj  Tan 
heelen  oft  balTen  bedde.  C  e.  Aniw,  1645,  xiii, 
88.  Tenzy  dat  zulcke  kinderen,  Toor  doTerlyden 
Tan  huerlieder  Taeder  ofte  moeder,  tbedde  gheheel 
synde,  ghe^manoipeert  en  baer  tzelfs  ghemaect 
waeren.  (7.  e.  Audên,  oah,  prim,  ix,  20.  Als  een 
penoon,   hebbende  onbejaerde  kinderen,.,  tbedde 

Sheel  wesende  hem  ontpoortert.  O.  o.  Óenty  y,  3. 
edde  gesoheurt.  Bed  gAroken^  gescheiden, 
ontbonden,  fr.  marie^  diteoue.  La  Oime*.  liet 
brité,  lid  deffaii.  j|  Man  eii  wyf,  ghesepareert  en 
metten  rechte  ghediTortieert  zynde,  paerton  efi 
deelen  alsdan  akoft  bedde  gesohenrt  was.  C.  v, 
JBergen-op-Zoom,  xiT,  20.  Beddegeljjok,  b'tfw. 
SirnikegetD^y  fr.  penr  aonehe.  Christen:  par  estoeSf 
in  sOrpee,  ||  Bnde  eest  datter  alleen  zgn  oems  en 
broeders  oft  zusters  kinderen,  als  naiste  erfgena- 
men Tan  den  doeden,  soo  sollen  die  oems  en  de 
rechte  zweers  geiyc  geadmitteert  wordden  om  te 
deelen  ia  iturpee,  dats  te  seggen  beddegelijo,  en 
niet  ia  eapüa,  dats  hoofdegelyc.  y.  d.  Tat.  832. 
Boo  wat  goedt  dat  Taxi  der  zyden  comt,  dat  aal 
man  bedc&geiyok  deylen.  O.  e.  Bmeeüy  Stat,  t. 
1440,  a.  12.  Boo  waer  ghebroederen  oft  gesnsteren 
syn  Tan  twee  wettige  ^ddenen  oft  Tan  meer,  dat 
degene  die  broeder  oft  snster  is  oft  zyn  Tan  heelen 
bedde,  sal  oft  sullen  des  broeders  goedt,  dat  hy 
Teroregen  heeft  die  Tan  geheelen  bedde  is,  deene 
hellicht  Toomyt  hebben,  en  dander  hellicht  zullen 
sy  deylen  beddegelyok.  Ib.  a.  18.  Bedde  bed8- 
geliiok,  byw.  Schynt  in  beteekenis  niet  te  Ter* 
sehiOen  Tan  het  Toorgaande  bsddioelijck.  ||  tUc- 
ele  bedde  bedagelike  Tan  der  moeder  erre  te  deilen, 
alle  kinder  die  zQn  getmwt.  iBMikt  van  Ucele, 
a.  66. 

Een  dageUjOkS  bedde  (Boete?).  JSene  ge* 
«poas,  dé  minete  boete,  fr.  aas  amende  ordinaire, 
la  plue  Ugbre.  \\  Yoorteieer,  een  dageigekse  bedda 
sal  sijn  en  wesen  zz  penningen  payements.  C  e. 
Meghem,  Lamdtek,  a.  9.  De  kantrubriek  heeft  ook: 
ara  daegbeliijew  bedde, 

B£DD£G£KOOT  (Bedgenoet),  zn.  Bektgenooi, 
gemaHin,  fr.  iponse,  \\  Henrio,  here,  en  Elsbeen 
Tan  Hoeme,  sHn  beddeghenoet,  Trouwe  Tan  Dyest, 
enz.  Dieet,  ooik.  8  ang.  1869 ,  Domde  Bootb,  P,  44 
T*.  en  de  Oopia  cart.  f.  21,  hebben  „bedgenoet". 
In  eene  oork.  t.  1  juli  1866,  noemt  Hendnk  zQué 
TTonw  „siin  wiif\  en  in  eene  t.  17  juni  1290,  heet 
Amont  haar  ook  ,^yn  wijf*. 

BEDDBCLEBT,  zn.  Dsjfcsa,  beddeeprei,  eprei, 
fr.  soarls-jNmifs.  ||  Unam  albèm  Testem  dictam 
beddêoleet.  Schep,  v,  Bmeeel,  6  noT.  1447. 

B£Dt>£CO<)PEB,  zn.  Om<20  kleerkooper,  fr. 
Jripier,  ||  Dat  de  oudeeleerooopers  en  beddeoooperB 
wel  soUen  moghen  Terooopen  efi  te  coope  stellen, 
TOor  heurlieder  denre  en  nerghens  elders,  ketelen, 
potten,  pannen..,  behoudens  dat  sy  'teelTe  ghe- 
cocht  hebben  in  Tendu6n  ofte  in  lieden  huysen 
onder  andere  huyseatheyl.  Rsmbby,  1,  466. 

B£DDE8I£CK£,  zn.  Voortdurend  bedlegerige, 
fr.  greAeMre,  |)  Want  <Ke  toots.  xm  personen  ge- 
eoatnmaert  hebben . .  ghemeynelyck  omme  te  gaen 
ap  de  Tier  hooghtyden,  binnen  der  Tryheyt  Tan 
Imssele,  in  aUen  proehian  en  Tisiteren  haere  bedde- 
aiaefcan  mat  dobbelen  sondaeghe-proTende.  Smedere^ 
mnbmcht  U  Brneeel,  b  febr.  1362.  Op  6.  Merten- 
affont  te  gherena  eleken  armen,  die  in  de  Bmeder- 
sohap  es,  san  walpot  wyns,  een  broet  en  een 
sloek  Tlaaaoh,  ten  minsten,  en  den  beddesieoken 
dobbel  Ib. 

17 


130 


BED. 


BED. 


BEDDËSTAT,  zn.  y.  JB&dstede,  ledikant  ^  fr. 
ioM  de  Ut.  \\  It.  noch  een  bedde  metter  bedstat, 
van  iy  ellen,  met  eender  blauwen  sargien.  ino.  «. 
1489. 

BËDDETIJCK  (Bedtüok),  zn.  Beddetijle^  fr. 
eoistü  hUt.  \\  Bedtiken.  Tol  té  Br^^y  t.  1269. 

BEDDETOL.  zn.  m.  Tol  op  hst  bedd^oed,  fr. 
UmUeu  êw  Uê  lUeriês,  Een  der  17  tolartikels  ver- 
meld  in  eene  oork.  der  maand  juli  1541,  toot 
BruBsel.  SeJcenk.  v.  Srab,,  reg.  188,  P.  389  y^.  en 

840.  Zie  TOLLXK  TB  BBÜSBXL. 

BEDE,  zn.  ▼.  Verzoek  aan  mensehen^  it.demande^ 
prihre  fenie  aux  hommee,  1)  Oi/teninzameUng  ^  fr. 
eoüeete.  j|  Bovendien  deed  men,  den  3°  meert 
(1464)  eene  bede  of  collecte  in  de  8t«d,  by  de  be- 
middeldste  inwoonerB,  en  deze  bragt  meer  dan  20  Ib. 
Brabandsch  op.  di  bübbuss.  Toestand  ^  11. 

2)  Ondersiandsgdd,  tchattinfff  belasting,  door  een 
vorst  gevraagd  of  gesteld  (meestal  in  het  meerroud 
gebruikt),  fr.  substdey  ootisaiionf  imposUiony  impót^ 
demandés  ou  imposés  par  tf»  prinoe  (génëralement 
•mployé  au  pluriel):  aides  et  snbsides.  Aanvankelijk 
waren  de  heden  (preoaria)  elechte  een  verzoek  en 
eene  vrg willige  belasting,  doch  mettertgd  gingen 
zy  in  vaste,  jaariyksche  lasten  over.  Kiliabit  maakt 
<»p  het  woord  beide  eene  treffende  en  stoute  aan- 
merking, die  wy  hier  meenen  te  mogen  aanvoeren: 
Sxaeiiones  principum ,  zegt  hy ,  rogationes  sive  pe- 
Hiiones  primo  dicta:  nam  fiebant  rcgato  et  oonsen- 
tiente  populo  in  prdborwm  principum  subsidium: 
uumo,  etiam  acerbissima  exetctiones  vetus  nomen 
reivMmis  urgené  enim  principum  preces:  eogit  rj- 
gando  qui  rogat  potentior,  'Èst  orare  Ducum  spe- 
cies violendi  jubendi  [violenter  jubendi?].  St  quasi 
Mtdato  supplieat  esse  poiens  {sic),  ||  Dat  wy  bon,  in 
hoeren  personen  oft  goeden,  met  beden,  assisen  of 
met  dreighinghen .  •  voerdane  niet  bedwinghen  en  zoe- 
len.  Ueg.  cop.  cart.  (9.11  v^.,  17  juni  1290.  Lat.  tekst: 
per  taUias.  Dat,  wanneer  dat  men  beede  sal  scul- 
deoh  syn  te  zettene,  zo  zuelen  oomen  teghadere 
onser  beider  onapen,  metten  mannen  en  metten 
Bcepenen  die  ziere  toe  zuelen  neemen,  en  zuelen 
die  beede  zetten  weseleke  en  wittelij^e . .  Mare 
deghene  die  van  mi,  den  abt.  hare  goet  houden 
te  liene,  en  mach  men  op  enghene  beede  zetten 
van  dien  goede  dat  si  houden  te  liene  van  mi.  19 
juni  1295.  Dat  wi,  noch  onse  oer,  noch  onse  naco- 
melinghe  nemmermeer  binnen  onsen  lande  settingbe 
noch  beede  nemen  en  sellen,  ensy  omme  ocsune 
van  ridderscape ,  van  huwelicke ,  oohte  van  ghevano- 
kenesse;  en  die  beede  sal  men  alsoo  weseleo  nemen 
dat  niemant  van  onsen  lieden  daeimede  ghequetst 
noch  verladen  en  si.  Landtckarter  o.  cSrtenberg, 
1812. 

Bede  Stiohten.  Instellen ,  fr.  erier.  ||  Desge- 
Ivcx,  soe  ennige  doctoren  seggen,  wordden  zy  van 
deser  misdaet  [nl.  de  crimine  legis  JuUe  de  ambi- 
tu"]  besculdicht,  die  bede  stichten  om  ennige  officie 
te  hebbene.  v.  D.  Tav.  72  v". 

BEDEBRIEF,  zn.  JPoortertMef,  fr.  letires 
constaiani  la  quaUU  de  bourgeois.  \\  So  en  solen 
meistere  en  gesworen  eynen  portere,  den  sy  niet 
wale  alsollich  en  kennen  dat  he  synen  ambaohte 
gehoirsam  sij ,  egheyne  bedebrieve  mitter  stat  aiegel 
besiegelt  gheven,  noch  home  anders  egheyn  ver- 
antwerden  doen,  dee  porter  en  brenge  mit  home, 
voer  die  meistere  en  gesworen,  die  govemere  van 
synen  ambaohte,  die  home  tughen  dat  he  den  go- 
vemeren  en  synen  ambaohte  gehoirsam  sy.  Cv, 
Maastr.  8tai.  v.  1880  a.  116.  (De  rubriek  zegt: 
portere  brieve). 


BEDEDINQEN,  bw.  Bepalen,  vastsiéUm,  fr. 
fixer,  II  Dat  nu  cortelingo  comen  zyn  te  Becken- 
voert,  N.  N.,  ballinge  van  Lovene,..  en  hadden 
dair  gewacht  en  gelaeght  de  vleeschouweren  ^  poi^ 
teren  van  Lovene,  die  sy  opliepen  ghewapender 
hant ,  en  namen  hen  haer  ghelt  en  poerde  en  voerden 
ze  vandair  tween  wech  ghevangen,  als  N.  en  N., 
die  sy  swaerlec  pynden  en  rantsoenden  op  o  en 
iiy  peters  . . ,  die  nadden  dieghene  diese  socnten  en 
hen  {sic)  hoer  rantsoen  helpen  bedeedinghen  Aead. 
d^arohM,  1856,  blz.  160,  Analectes,  Loven. 

BEDEELEN,  bw.  1)  Deelen,  verdeed,  ft.  par- 
tager,  ||  Alle  meuble  en  catheylycke  goedingen 
worden  ooc  bedeelt  tu^schen  den  blyfvere  ofte  bly- 
▼eghe  en  haerlieder  ghemeene  kinderen,  eh  haer» 
lieder  descendenten,  half  en  half.  C,  v.  Poper., 
IX,  7. 

2)  Verdeden,  fr.  r^mrtlr.  ||  Alle  de  vooieeyde 
boeten  te  bedoelen,  te  weten . .  O.  v,  Veume ,  xxxi , 
18.  Te  bedoelen  alle  de  voorseide  boeten :  een  derde 
voor  den  officier,  en  tresterende  derde  voor  den 
aermen.  DB  Pb.  en  Bb.  XXII  l.  Beveren,  84  (1603). 
(Het  derde  derde  de^  der  boeten  was  doorgaans 
voor  den  aanbrenger.) 

BEDECKEN,  bw.  1)  Kelen,  verbergen,  verxw^ 
gen,  fr.  eadker,  oeler.  ||  Dat  [hy]  alle  tguend  dat  hy 
hadde,  winnen  oft  oonquesteren  zonde, . . .  bekeeien 
en  employeren  zoude  ten  oirbore  en  proffite  van 
zinen  voerseide  souldenaeren  [versta:  schuldhees- 
schers],  zonder  dat  te  verswyghene  oft  te  bedeo- 
kene.  C.  v,  Aalst,  blz.  260.  Van  eessione  (15e  S.). 
En  oft  een  vrouwe  ooc  cessie  dade,  zal  moeten 
draghen  een  mauwe  van  coluere,  ghelio  de  voer* 
seide  bonetten  aen  hueren  rechter  arme,  sonder  die 
te  verstoppen  ofk  bedeckene.  D>.,  262  (1540).  Yalso- 
heit  is  veranderinge  en.  immutacie  van  der  waer- 
heit,  en  dairomme  studeren  de  valsobers  tgeene 
dat  goet,  gerechtich  en  wairachtioh  is,  te  veran- 
deren ,  en  onder  schijn  van  deuchden,  gereohticheyd 
en  wairheyd  ondueghdeiyc  en  valsoh  te  maken,  en 
die  ondueght  en  valscheyt  te  bedeeken  oft  te  odee- 
den. V.  D.  Tav.  65  v«. 

2)  (Een  bod),  eens  anders  bod  verkoogen,  een 
kooger  bod  doen,  fr.  couvrir  Venekbre  de  quelqu*um, 
faire  une  offre  supérieure.  Bedeokte  veroier- 
peimingeïl,  ket  beloop  van  kei  koogste  bod,  fr.  Ie 
wumiant  de  la  pUu  kauie  enckère.  ||  De  calengier- 
der . . ,  moet  oook  goet  doen  alle  verdierpenninghen, 
bedect  oft  ghevastioht  sijnde,  ter  goeder  trouwen 
gbestelt.  C.  v.  Qkeel,  xiv,  26. 

BEDECLOCKE,  zn.  v.  Bidklok,  ket  geUn  van 
*«  morgens  en  van  's  avonds ,  uHMorbij  de  È.  K.  ket 
angelusgebed  bidden ,  fr.  ciocke  de  la  pribre,  sommer 
rie  du  maiin  et  du  soir,  èLqueUe  occasion  les  caiko- 
liques  ridtent  V angelus,  \\  Vore  die  beedeelocke  van 
der  vroegmissen,  oft  nae  de  beedeelocke  van  den 
avonde.  A.  Wavtbbs,  JSnmrons,  II,  460.  Vil- 
voorden. 

BEDECKTHEIT,  zn.  v.  Qeveinsdheid,  fr.  die- 
sieÊulaaon.  \\  Persoonen,  die  binnen  der  voora. 
stadt  oft  haerder  vryheydt  ghewoont  hebben  jaer 
en  dagh  comUnme,  en  dat  bethoonen  konnen  met 
beuren  ghebueren,  sonder  bedecktheydt,  worden 
ghehouden  voor  inghesetenen.  C.  v.  BereuUds^  iz,  12. 

BEDELAEBS-DAELDEBS ,  zn.  mv.,  fr.,  letter- 
lek :  ikeiers  de  mendiamts.  Eene  munt  vermeld  onder 
dUe  van  Thom.  ||  Luiksche  zoogenaamde  Bedelaars- 
daalders,  y.  D.  Chijb,  Leenen,  205. 

BEDELF,  zn.  o.  Óraven,  uUgraieen,  bsfgraekiii^f 
grackt,  fr.  ereueemenif  fossé.  \\  Streckende  alzoo 
noort-ooatwaert  uppe  totten  paele  en  bedelv*  vaa 


BED. 


BED. 


131 


mynen  bo«re  Tan  Bt.  Pieten,  noort  ghekndt  de 
kitye  ymn  daays  de  Smet,  en  alzo  lancx  denielren 
Melfre  en  gracht  oommende  tot  up  den  weoh  en 
■tnete.  dx  Pb.  en  Bb.  X.  Afwtm^  16  (1660).  £n 
jegheoa  ander  schaoBtraeten  sal  men  d^een  helft 
[der  aaide]  daeroppe  werpen..,  en  die  aliohton  en 
effenen  binnen  twee  maenden  naer  t*  bedelf;  en 
die  gbedolfven  werdt  Tan  Baefiniiae  tot  Licht" 
meaie,  sal  men  effenen  en  slichten  Toor  TQjtganck 
meje  daemaer.  C  e.  Vewrne^  XLii,  14. 

BEDBLIEDEN,  nu  mT.  BedêsckM^mi,  bdat* 
Ht^ptidUiffen ,  fr.  eonUihuahUt ,  emuB  qui  dovsewi  oim- 
frUmÊT  am  paitmeni  de*  mde»  et  mbsides.  ||  Yutghe- 
nomen  allen  lieden  die  ons  bede  gulden  (nc),  en 
memiden  lieden,  die  ons  bedeliken  djenet  doen, 
iele  qnite  siin  om  xx  e  [in  plaats  van  30  pond], 
al  en  snchten  si  eghenen  yrede.  f.  d.  meierij  ". 
LoYm,  1318.  a.  78.  Dat  nyemant  engheen  soen- 
ghelt  en  ghelde  noch  en  eyssche  alse  Tan  onse 
bedelieden,  die  ons  bedeUke  dienst  doen.  Ib.  a.  76. 

BEDELVEN,  bw.  Voortiem  van  graehUu,  fr. 
pomnoir  de  foeaêe,  \\  Hij  moet  de  bosaohen  honden 
Dedc^Ten  en  berreet  Tan  wator  en  grachten  jeghen 
de  beesten  en  andersins.  db  Pb.  en  Bb.  X.  JPelS' 
9tm,  11. 

BEDEK  (Beeden),  ow.  1)  Sidden,  een  gAed 
doe»  UU  Ood,  ft.  prier,  e'adresser  è  Dien,  \\  Want 
men  sal  alletyt  dat  oeghe  tot  desen  inwendeghen 
werken  keeren,  en  daerwt  werken  al  dat  men 
werkt,  hetoi  lesen,  beden,  denoken,  en,  oft  ghe- 
boert,  oec  wtwendich  werc.  Aller  Keraib.  110. 

2)  Mei  heden  heiaeien ,  bHaefitÊffen  af  eehaUingen 
eplégpenf  fir.  impoeer  dee  enbeidee.  ||  Toert,  dat  wi, 
ooeh  engheen  heere,  daer  onse  poertren  Tan  Ma- 
ehelne  onder  ghegoet  sijn,  binnen  onsen  lande 
beeden  en  moghen  noch  hem  noch  haer  goet,  omme 
engheenrande  stueken;  en  daerof  gheloTe  wi  se 
qnito  te  hondene,  dat  es  te  Terstane  deghene  die 
toCe  hare  [tot  hiertoe]  engheene  beede  ^egouden 
hebben,  noch  sonldich  sjn  te  gheldene  met  den 
lechto.  Brah,  Teeeien^  18  dec.  1801.  Meekelen, 
8o  heb  wj  hen  geloeft..,  hen,  scepenen,  raet  en 
andere  onse  goede  liede  gemeynleec . . ,  nummermeer 
te  eeattene  noch  te  beedene  Tan  hoeren  erffelycken 
coeden,  dies  sy  ocht  enich  Tan  hen  onder  ons 
nebben  in  onse  lande  bnten . . .  Doude  RoaAoeek 
f*.  40  T^.,  12  sept.  1868.  Dat  wy,  noch  onse  erren, 
de  stedt  Tan  Meghem  nimmermeer  gheechatton  noch 
beeden  en  snUen.  (Terder  staet:  beden  noch  schatten). 
C.  e.  JKyAsm,  Lmdiekarfer  o.  1898. 

BEDENCKEN.  Hem  bedencken.  Ziek  in' 
beelden j  meenen,  tr,  t^ienagimêr^  erm/re.  \\  Dat  sy 
hen  dan  bedachten,  dat  de  Toors.  goeden  'sjaers 
niet  soo  Teel  nyt  en  brengen  als  hnnnen  TOors. 
ef^paeht,  renten  of  cheynsen  gedragen.  O,  e.  Brue- 
ed.  Stat.  T.  1667,  a.  89.  Ohristyn:  e&iqneperenadent. 

BEDERF  (BederTo),  sn.  a  1)  Behoefte^  nood- 
tèkeUfkkeid,  fr.  teoiet,  mSeeeeiUt.  ||  Item,  [gaTen 
doDtfangers]  mieie  joncfr.,  [doe]  Jacopa  wyf  Tan 
Axtevelde,  Toer  in  IngeLuit  an  onsen  heere  den 
eonbie  Tan  Trankerike  eü  Tan  Tngelant,  omme  te 

Sskene  omme  daohterstelle  dat  hi  der  stede  scnl- 
h  es,  en  omme  andre  groote  bedenre,  thare 
theie,  eer  soe  weder  qnam ....  Hütttkvb,  OoT' 
pier.  88  (1848).  De  meester  [Tan  het  schip]  mach 
wel  nemen  winen  jeghen  den  coopman,  en  Terooopen, 
onmie  eeconrB  te  hebbene  te  siere  bederTe.  Seereekt 
,  23.  Al  so  dicwile  als  eeneghe  gemeene 


aataoepe  iof  eeneghe  bedenre,  die  der  meentooht 
ioebort,  goTalt,  dst  sal  men  doen  bi  gemeenen 
tide  Tan  den  heere,  Tan  deu  scepenen  en  Tan  den 


lieden  Tan  den  dorpe.  JT.  v.  ter  Piete^  1266 ,  a.  17. 
De  Lat.  tekst  heeft  eenTondig:  negotium. 

2)  Zaken,  heroepebezigheden,  belanffen^  fr.  ojffaireSf 
intérüe.  ||  So  wie  dat  binnenportre  wordt,  moet 
wonen  binnen  Antwerpen . .  Maer  te  drien  tiden 
binnen  den  jare  mach  hi  buten  sijn,  dat  es  te 
wetene  a  in  den  lenten,  in  den  oeghst  en  in  den 
herfst,  en  tolken  xl  daghe.  In  andren  tiden  mach 
hi  oec  syn  baten  Antwerpen  omme  sine  bederre, 
en  anders  niet.  Kb,  e.  Antw,  a.  169. 

8)  Dienet,  fr.  eemiee.  ||  Waerd  dat  eenich  Tan  de 
ghezellen  [nl,  bootsgesellen]  hem  quetsto  in  zinen 
bederTe,  bi  fante  Tan  hulpen,  sy  zullen  gehouden 
syn  omme  hem  te  ghenezen  en  te  betome  bi  den 
meestore  en  de  ghezellen  Tan  der  tafele.  SeereM 
9,  Domme,  21.  Het  OTereenkomstig  art.  206  Tan 
tit.  TUI  in  de  (7.  eomp,  v.  Aniw,  zegt:  „int  doen 
Tan  arbeijt  oft  dienst  Tan  den  schepe  . 

4)  (Bedarf).  Nui,  voordeel^  fr.  profU,  mtüiU. 
II  Omme  der  meentucht  bedarre.  K,  v.  Bmgge  e. 
1281 ,   a.  81  bis:  Fr.  tekst :  poer  Ie  eommnn  profit. 

BEDERFELlJCK  (BederTeliok),  bn.  Aan  bederf 
onderhevig  f  fr.  corm^tible,  eujei  è  $e  gdter,  è  pi- 
rir,  è  ee  dêtfriorer,  \\  Indien  't [«2.  het  in  beslag 
genomen  goed]  perissabel  ofte  bederTeliok  waer, 
soo  ordineert  men  *tselTe  ten  hoochsten  Teroooht 
to  worden.  O,  e.  Qeni,  iy,  1.  Yan  den  Hane:  ree 
tempore  periiura.  Maer  soo  wanneer  alsulcke  aen- 
gecommen  beechadiohde  goeden  smiltbaere  oft  be- 
derffelijcke  goeden  sQn.  O,  v.  AnUo.  eomp,  iv, 
xj,  190.  Allerley  bederffel'ifcke  fruyten,  alskriecken, 
kerssen,  eertbesen,  krakebesien,  pruymen,  moer- 
besien,  comellen  en  persen.  Blao.  v,  Brah. ,  I, 
69.  Z.  d. 

BEDERFENIS  (BESSBYBinESBx ,  bsdsbfxkibsb), 
Fig.  Bederf,  fr.  corrwption,  \\  Kettorien . . . ,  om  to 
doen  oprljsen  een  nytnemende  boose  en  stijnokende 
quaetheyt  in  bederTonessen  Tan  den  kerstenen  ghe- 
looTC.  Plae.  V,  VI,  8  mei  1621,  I,  98. 

2)  VerUee,  prijemakingy  fr.  perte,  eaptwre.  \\  Al 
isser  tijdinge  gecommen . . .  dat  het  schip  bij  der 
hooger  bant  oft  Tijanden  gehouden,  gerooft  on  ge- 
nomen is . . .  En  oft  Tersesert  schip  oft  goet  ginck 
oft  quaeme  Tan  oft  naer  eenige  plaatsen  buijton  de 
TOorschreTc  paelen  gelegen,  en  dat  de  bederfenisse , 
berooTinge  oft  arrest  buijton  deselTC  paelen  waere 
geschiet. . .    Cv.  Antio.  camp.  iy,  xj ,  282. 

BEDERVEN,  onz.  en  bedr.  ww.  1)  ovz.  — 
Behoeven,  noodig  hébben,  fr.  avoir  besoin  de.  KU. 
BederTon,  vetue^  j.  derTon,  carerey  egere,  \\  Nu 
hoort . .  Ende  tzeedert  hebben  die  ooninghen  [Tan 
Frankrijk]  gedaelt  ende  onwinnachtig  geweest  Tan 
kinderen,  en  oijck  onlyrich  op  eertrycke.  Ende 
men  en  weet  wat  God  Toort  wercken  ssl;  wat  be- 
derTcn  lantoheeren  meer  exempels  en  castoyements 
dan  hier  gescrcTen  es.  Piot,  Ohron,  27. 

2)  Vergaan  f  omkomen,  tterven,  fr.  périr,  mourir, 
II  Also  dat  si  niet  Tan  honghere  bedenren  en  moeste, 
wantee  haer  kindere  niet  houden,  noch  Toeden  en 
wouden.  Sehep,  der  dbdie  te  Vorst,  Mei  1868.  Doe 
seide  de  graTe  Karelet  het  is  groet  jammer,  here 
proest,  dat  ghy  zo  Tcle  goeto  en  so  Tele  corens 
hebt,  en  wel  nalicx  om  niet,  en  ghylieden.  laet 
Vlaenderen  bederTon  Tan  honghere.  Jak  y.  Dix- 
WDB,  46.  Sloughen  Tammaerto  oem  doet,  ende 
Tammaerto  dochtere,  dewelke  bermcht  was,  want 
zy  was  zoo  duerghewont,  dat  de  Trucht  bedarf  en 
starf  corto  na  der  moeder.  48. 

8)  BXDB.  —  In  den  grond  storten,  arm  maken,  fr. 
mieier,  \\  Dei  oock,  onder  *tdecksel  Tan  dien,  en 
ooc  Tan  leprose  oft  Terbrande  en  Teijaeghde  per- 


132 


BED. 


BED. 


soonen  yan  de  frontieren,  oft  bj  der  inundatie  be- 
dorren.  Plae.  «.  VI.  16  juni  1666.  I,  29. 

4)  Verderven^  verêfortHf  mtmmIm,  fr.  dStrwitrê. 
Il  Die  de  honten  oft  oyeren  yan  de  fwanen,  &i- 
santen,  partiyseen  oft  diergeljcke  aal  rexetroyén..* 
Die  in  der  voeghen  voors.  tal  achieten  eenen  rer- 
gher  oft  synen  horst  bederren,  tal  Terbeuren.  lo. 
31  aug.  1613,  a.  76,  77.  II,  408. 

BEDESETTEB,  sn.  m.  SmmbU^  diê  de  heloê^ 
tingen  omslaai  en  te  ontvangt^  ft.  répariUemr  ei 
reeeoeur  dee  aidee  et  enbsidesy  ateéemr.  ||  Alle  bede- 
setters  geseten  int  qoartier  Tan  Antwerpen  moeten 
rekeninghe  doen,  abt  Tersocht  wordt,  in  pretentie 
▼an  den  officier  van  der  plaatsen  en  voer  scepenen 
Tan  Antwerpen.  C.  o.  Awtw.  1646,  ix,  49. 

BEDESGEWUSE  (BeedtBchewyae),  bijw.  ia  den 
vortn  van  het  vertoeken  en  owuiaam  der  heden,  ft.  en 
laforme  et  dans  Ie  mode  de  r^partUion  dee  aidee. 
jl  ïn  sommige  plaetsen  gdTen  die  ondenaten  gosa- 
menderhant  hueren  heere  een  somme  Tan  penninaen , 
en  die  setten  en  stellen  sy  ouderlingen  op  hem 
selven  beedtsohewgse . . .  —  nae  reoht,  eoe  en 
mach  die  heere  dat  niet  heysschen  bij  bédwange, 
noch  by  arreste  Tan  rechte,  mair  mach  dat  wel 
begeeren  beedtsgewijse  en  biddende,  y.  d.  TAy. 
202  T°.  En  die  ^)ede  mannen ,  geawoerenen  Tan  der 
natiën,  als  representerende  trierde  leth  der  Toirs. 
stadt,  hebben  Terolaert  Toer  hun  opinie:  dal  ïïj 
lüSsloegen  die  Toers.  impoeitie,  njet  willende  daer- 
inne  consenteren;  consenterende  nyetmin  die  somme 
Tan  160,000  gulden  beetssobewyse  op  dlant  van 
Brabant  opge^Tcn  te  wordene,  naeTolghende  der 
ouder  costumen.  Bekenk.  v,  Brah.  |reg.  189  f".  11 
T«.  (1642). 

BEDI  (Bedie,  bidi),  TOegw.  1)  Wmty  ft.  car. 
II  Dat  al  tegader  es  tseghan  de  Trihede  Tan  der 
port  Tan  Audenarde  en  tseghen  onsen  here  den 
graTe , . . .  bedie  de  porters  Van  Audenarde  ne 
staen  niet  ter  Tanghenissen  Tan  den  bailliu  Tan 
Gherontsberghe ,  en  hi  ne  maohae  niet  Taen.  O.  v. 
Auden.  2o  d.  bis.  29,  ometr.  1300. 

2)  GcTolgd  Tan  dat.  Owtdatt  dewigH,  aamgenen, 
fir.  pa/reeque^  putequet  vn  que.  \\  Wi  en  hebbeói  selT 
negenen  segel ,  scepenen  Tan  Telseke ,  Tan  onsen 
[h]oTede,  bidi  dat  wit  Tor  hem  bekenden,  hebben 
si  ons  haren  segel  gelenet.  Mei  1249.  Beghert  die 
meente,  dat  mester  Niclais  bus  Tan  Birrliet,  en 
Tan  al  den  lande  dat  hie  sochte  jeghen .  • ,  dat  hua 
en  land  en  al  dat  er  toebehort,  si  der  meentucht, 
bedi  dat  oomen  es  Tan  der  meintuoht.  C.  e.  Bmgge, 
I,  234  (1280).  Dat  Tele  pine  an  die  rente  te  Ter- 
dinghene  lach  elkes  jars,  bidi  dat  meuegberande 
scult  sculdech  was,  en  te  Tele  terminen  te  gbel* 
dene.  21  jan.'  1284.  Bedi  dat  ie  wel  en  waerleke 
onderyant,  dat  io  negheene  recht  en  hadde...  in 
dese  Torseide  tienden.  Mrt.  1297.  Vaderk  mme.  III, 
436.  Want  bedie  dat  die  Trouwe  noch  kindere  hadde 
Tan  hoeren  Toirmanne  . . ,  die  soepene  beTingens 
hoer  hoet  tüccle.  Vonnie  van  Uede^  a.  26,  bla.  136. 

BEDIEDEN.  Zie  bbduden. 

BEDIEN.  Zie  bbdijoxv. 

BEDIENEN,  bw.  1)  (Een  mandement,  brieTen) 
Doen  aanzeggen,  overhandigen,  overgeven^  ft.  eigwi^ 
fier^  remettre^  déHvrer;  remiee,  dMivramoe,  jj  Mits 
dat  de  caatellain  Tan  deser  stede  bracht  hadde  te 
Bruessel  een  mandement  Tan  den  oonino,  omme  te 
doen  bedienene  up  die  Tan  NiencTe,  inhoadende 
dat  IJ  den  Toors.  ghcTanghenen  weder  souden  ^e- 
crighen,  np  de  Terbuerte  Tan  Utc,  Tangoede*.  Van 
der  oopien  Tan  eenen  mandamente,  twelke  de  caa- 
tellain Tan  deser  stede  up  scepenen  Tan  NienoTe 


dede  bedienen  mat*  eenen  hniaaier  te  Bmaaiele,  dal 
■▼  aoodan  met  hoeren  ootfangere  eonmen  Tekenin* 
^  doen  te  Meohélen.  Benen  duerwaaidere  nm  den 
booghen  rade,  die  yan  Meohélen  qnam  scepenen 
anderwerf  daohyaerden  te  Brooeeel  ei&  hemnedw 
adyerteran  dat  tj  ghewyst  waren  in  deerste  def- 
fimlt.  St.'Bek.  Nimove,  1488.  Zoo  wanneer  de  yoot^ 
nomde  officiers  en  wetboaden  in  fanlte  Uiyen  yan 
de  Toomomde  letteren  yan  faolslotinghe  te  obedi^ 
ren . . . ;  en  daemaer  schepenen  heimieden  [ai.  de 
schepenen  yan  buiten]  contamaeeiende  efi  yente- 
kende  yan  alle  ezoeptien  en  weeren,  en  uyimóe 
proufiot  yan  dien,  naer  V  blyoken  eerst  daer  ghe- 
nomen  yan  t*  bedienen  yan  de  yoomomde  letteren. 
C,  9,  Anden.  I,  i,  18.  En  sullen  die  yan  da  stede 
yan  Audenaerde  gheen  letteren  yan  hofidntinghe 
mo^hen  bedienen.  Ib.  a.  16.  Sallaris  yan  den  mee- 
sagier,  toot  t'  bedienen  yan  eenen  ontslaohbriaf, 
z^  s.  par.  Ib.  2«  d.  bis.  421  (1619). 

2)  (Zyn  leen).  De  fliehien  vam  t^  leen  vermdlen, 
ft.  aeèomplir  lee  devotre  de  eon  flef.  ||  Soo  doei  oQck 
[«2.  yerbeurt  ayn  leen]  die,  geroepen  oft  gesom* 
meert  weeende,  weygert  en  yemnaedt  yoor  den 
heere  oft  synen  stadhoudere  te  compareren,  ofte  te 
rechte  gaen  ter  saecken  den  leenen  raeckende,  eft 
merekeljek  om  sjn  leen  te  bedienen.  O.  ïeemhef  e. 

jSKeOHnMM,    T..    Z« 

8)  (Zyn  beroep).  Hetopetèêpmtemreilaimnhnm^m^ 
ft.  faire  ineerire  (son  appel)  am  rÓte  dee  Meeiat» 
II  Van  sommen  excederende  twaalf  oaiolna  guldens 
eens,  sal  diegene  die  hem  yindt  beswaeri  mogen 
appelleren  yoor  scepenen,  efi  in  dien  geyalle  sal 
dezeontie  geschorst  worden;  wel  yerstaenda  nooh* 
tana ,  dat  hQ  binnen  y^fthien  dagen  z^n  eippA  daer 
sal  doen  bedienen.  C.  d.  eiad  Meeheten,  AidiHe 
29  nor.  1641,  a.  2.  (Een  oude  prdktiayn  yerUaarde 
het  w.  ,,bedienen"  aldus:  Niet  alleen  hebbende 
bescryfTbrieren  ehelicht,  efi  die  dekene  efi  geswo^ 
rena  [at  der  li&engulde]  doen  leyeren,  maer  dal 
hy  die  saeoke  yan  aimellatien  yoor  soepenen,  binnen 
de  zy  daegen,  sal  hebben  ter  roUe  doen  stellen» 
soo  dat  behoirt;  en  aldus  wordt  dit  woort  bedienen 
yerstaen,  en  ia  alaoe  diokmael  by  acepenen  ye^ 
daert  geweeal  en  ynytgesproken  tuseohen  partiea 
yoor  recht.) 

4)  (Bene  ordonnantie).  ITileosmi,  ten  mUvoet 
brengen ,  fr.  «ai^e»^,  meitre  d  eméemiion.  i|  Omdat 
er  te  min  awarighe^  sonde  yallen  in  't  bedienen 
deeer  ordonnantie,  is  geordonneert  efi  orerdngen, 
dat  elcken  weesmeester  uit  der  yoors*  stadts  g^ 
meyne  goeden  sal,  m  prorisie,  uytgereyekt  m 
betaalt  worden  des  jaers  twelf  rinsgtudens  eens, 
en  den  klerok  ena.  O.  v.  Laven,  Wenk,  a.  78. 

BBDIENLUCK  MAN.  B—  Yan  ▼ooohdie» 
b— e  YOOOhtt  ook  Besetman.  Een  mem^  ge- 
eteld  am  hedde  en  mameekap  te  doen  voor  eroateMii 
memmerfafigen  of  onbekwamen ,  moi*  geettm^pbê  ge^ 
eUekten,  en  ook,  b^  voknachi^  voor  andere  teenkmh 
dere  {  te  ondereeheiden  van  den  „tterflnmn**  ^  n*'*^ 
püijk  aiaa",  fir.  AeaiflM  eervani,  mn  komme  nemmé 
fomr  flnre  foi  et  hommuige,  am  «oai  de  J^mmm^  de 
mimawre  on  d^inoapablee,  et  dee  étMieeemenie  reüf 
§%em»,  oiasi  gmoj  patr  proenraHonj  pomr  d^amêtee 
hommee  de  flef  f  è  dietimgmer  ^  Vhamme  mamwef^ 
Zie  BSSSTMAV.  Dit  naerrolgende  es  de  grootte  efi 
denombrement  yan  eenm  leene,  dait  iok,  Willem 
yan  der  Zype,  als  bediendelic  man  yan  Tooobdien 
yan  joncyranwe  Margriete  Heymandts,  ^meester 
Liyinua,  mynder  hnysyrauwe,  houdende  ben  in 
leene  en  manaoepe  yan  edelen  en  mogenden  heere 
mer  Maiimiliaen  de  Melun . . ,  faelya  leenmy 


BED. 


BED 


133 


ÉtorfSQ  \j  éuï  offriTdme  tan  Jtn  Hennany  ftmeeeter 
Lrrimui,  m  jnen  swa^eve.  ds  Pb.  en  Bs.  II.  Bêuêdê»^ 
80  (16è9).  Zo  Teire  dfttter  leenen  aohtergelaeten 
m  bj  den  orerledenen,  te  steUene  by  een  oapiüe 
ib  eMlm  Tan  den  rdiefVen,  feftultejrtaeip  e&  be- 
dienelkike  rooghden,  ten  Uwte  Tan  den  andaten  «me 
iUeen.  O.  «.  Amiem,  S«  d.,  bis.  Ü96  (léOO).  Dit  ea 
ds  giootte  -van  twee  leenen,  die  iok,  Oharles  ran 
InstSy  poorter  der  etede  Tan  Ghendt,  maohtiob  hj 
praeiifaAio  orer  efi  nytten  naeme  TanjonoheerPieter 
de  l'BapiBoj ,  die  proooratie  heeft  Tan  mer  Samael 
de  rBapiooy,  zynen  broedere,  heere  Tan  Chafliiad, 
ene  ala  bedyenriiek  man  in  den  naeme  Tan  den* 
silTeii  mer  Samnél  de  l'Espinoy . . ,  hondende  ben 
fai  leene  en  maneebepe  Tan ...  ds  Pb.  en  Bb.  YIII. 
AéÊ^tm^  9  (1619). 

BBDIEKSnOHBIT,  m.  t.  GMetuH^kM, 
Mmwi^f  halpvaardiffkM ,  fr.  miprê$»emeni  d  teroir, 
è  êêeomir.  \\  De  heerBn  Tan  den  hoepitale  Tertroo 
km  [Terbaalden]  Tan  barer  belegber  bedingbe,  ael- 
BMMoanen  en  Tan  barer  bedienstieheit ,  die  zo  den 
aorman  dede.  Jav  ▼.  DmcvDS  88. 

BBDUDEN  (Bedieden).  (Bediêie,  hedêêek,  hê- 
d^^ea),  OW.  1)  W&tdm^  ft.  dnemr.  KiL  BedQden, 
atfaj,  Jlftri,  |)  Dat . .  «o,  wie  hy  zj,  die  Tan  baten 
iBOOmmen  wüle  é&  *t  portenoip  Tan  deaer  itede  met 
wuenaten  Terorigben,  nnte  doe  ronpen  en  pablieren 
tar  plaetaen  da»  hy  wnent,  bi  sinen  proobipape, 
in  da  hooehmeesetyt,  up  eenen  sondaob  ter  pojrea, 
dal  by  Tandaar  Tertrecken  wille,  en  binnen  deeer 
■teda  eommen  wonen,  omme  poortere  met  waeneten 
«e  bediedena.  O.  e.  Geai,  I,  606  (1481).  Alle  wedn- 
wen  Tan  TasMlan . . .  hebben ...  de  helft  in  [de] 
pMofljte  Taa  den  leene . .  daerin  de  Tassael ,  hoer 
I , . .  atÜMhticb  waa ,  efi  oook  nohtent  [hnn  buwe^ 


Mck]  erfrebtieb  bedeghen  ia.  Zeear.  e.  Vt,  76. 
Wiliem  Tan  Nonnendie,  dewelke  Inghelant  metten 
swaerda  wan,  efi  hj  bedide  oonino  Tan  IngheUmt. 
Jam  t.  DixiroDS,  11.  Dat  deghene  begheerende 
int  toomomde  ambaoht  Tan  den  tapifleeors  te  eommen 
efi  TTj  te  badidene,  tonden  moeten,  alTooren,  taelTe 
ambacht  dry»  jaren  gheleert  hebben.  Jf .  e.  Fl. 
•Q  aapt.  1668. 1,  ^96.  Ken  bedydt  kenrbroeder  ofte 
kenxaoaler  Tan  den  Toon.  ambachte  met  oeborte 
aldaar.  C.  e.  ItoaaAMito,  ni,  1,  8.  Soe  wie  binnen 
da  afeadt  oomt  met  woonste  en  aldaer  ontfangben 
'aA  by  den  magietraet  geadmitteert  wort,  ofte  aldaer 
gabuiou  ia,  wort  en  bedijt  Try  poorter  derselTe 
aladt.  O.  e»  JWm^^mi,  n,  2.  Deghene  op  wie  de 
dctde  an  laatste  keateae  nytgaet ,  Miydt  waeraohtig 
kooper  Tan  den  goede.  <?.  o.  Denderm.  y,  9.  Ynyt^ 
0Ooki&^w,  Torboixaatin^ie,  ToroaTelinghe  efi  Ter- 
deel  Tan  goede  gebeurt  toMchen  hoader  ofte  boa- 
darigglia  «A  d'hoire..,  efi  bedjdt  elck  erfiushtloh 
Taa  syn  bantdeel  (jte)  oft  toeleeh.  (7.  o.  Aahtj  zx, 
86.  ISigityff  oft  inaolTent  bedeghen.  O,  v  Antw.  n, 
6.  Bedeghen  baaokeRMite.  Sê.-rèk,  Berffen-op-ZooMj 
1568.  Badeach  blent.  Jajt  t.  DmirDS,  69.  Inaol- 
Tont  bedeghen.  OL  e.  Aai»,  ^omp»  IT,  xt,  26.  Tot 
inaalTantie  be^hen.  (X  e.  Deirmêt  impr,  a.  868. 
Badaaeh  deek.  Piot,  GItm.  782. 

Bedtjdeil  adijllS  selft.  MÊerdmj&rig  wordemj 
fr.  é&vmir  maf  mr,  mtrtir  e»  jcmüêtameB  dé  mt 
4tBé  II  Ten  waere  dat  ly  [nl,  de  kinderen]  by 
ipaHe,  huweliek,  prieetemchap  oft  andere 
n . ,  haar  aelik  bedeuien  waeren.  O.  e.  Aalti , 
Znx,  19.  Totdat  sy  t^aeilieder  blada  gheetelt 
Mn]  ofta  andetMina  haerlieder  lalf  bedyden.  Ib.  91. 
flaor  laUk  bad^^MO.  C.  e.  AaUt,  ZYii,  19.  Haer 
iMder  aalf  badyden.  Ib.  a.  21.  Sijna  eelfs  bedeghen. 
O.  P^B.  mit.  1  ang.  1714,  a.  10. 


2)  K&men,  doordfinffen,  fr.  enir«r,  pMirtr,  ||  De 
Tcnrs.  giften  efi  donaoien,  geheeten  „by  radene 
oft  na  de  doot*',  lyn  huydenadaigs  geöooh  in  der 
gewoentan  en  praotyoken  bedden,  r.  d.  Tat.  240  t*. 

BEDUGBN.  Zie  bbdijdsv. 

BEDINGE,  sn.  t.  1)  OAed  M  GM,  h.  fHit^ 
d  Dieu.  II  Int  eerste,  dat  si  aal  oomen  te  drian 
tiden  tsdaeoha  ter  ebemeinre  bedinghen,  die  men 
int  huoa  doet  Toer  leTende  efi  Toer  dode,  efi  Toor 
alle  aalighe  sielen.  Mbbtsitb  en  Tobsb,  II,  688. 
S^hotierregL  e.  1846.  Om  deilaohtioh  te  weeën  in 
den  weldaden,  deroton  bedinsen  Tan  de  Toira.  reli- 
gieneen, die  nu  sQn  efi  namaals  weaen  sullen  inden 
Tora.  godahuyae,  en  dat  ai  én  hore  naoomelinghe  ta 
meer  gehouden  efi  Terbonden  sQn  onaen  Here  Gkd 
in  haren  bedingen  Toir  ons  te  biddene  met  beroert» 
heiden  Tan  herten.  Ib.  OorJc,  e.  1418.  Hy  [ml. 
Robrecht  de  Yrieae]  Termaende  haer  [Bikilde],  datae 
haer  wilde  Tonghen  te  Gode  waert,  met  weldaden 
Tan  bedinghen,  Tan  ruib&n  efi  Tan  aehnoeaanen  te 
ghoTen.  Jav  t.  Dizhitds  ,  80.  Tan  gheliken  reet 
hy  [al.  graaf  Diederik]  te  aente  Bettina,  beaon* 
kende  met  bedinghen  efi  met  aelmoeaenen  de  aepol- 
tuere  Tan  Boadin  Apkin ,  synen  reohtiweeia.  Ib.  79. 
Doe  Ghi  mit  nwen  jongeren  ghinot  tot  den  bereh 
Tan  OliTeten,  daer  Gi  in  uwer  bedinge  sweteda 
water  en  bluet.  Sondêri  merk.  92  t^.  Veraohtende 
efi  reproberende  ooek  [al.  Luther]  die  goede  obsei^ 
Tantien  Tan  den  Tastenen  efi  Tan  oneen  Heere  te 
biddene ,  tweloke  die  Heirlighe  Keroke  tot  nooh  toe 
onderhanden  heeft,  Tan  oen  TagboTiere  en  Tan  dar 
messen,  en  bedljnghen  die  wQ  doen  toot  da  sielen 
der  afliTighen.  Blae.  e.  Fl.  8  mei  1621.  I,  199. 
DiTiaeiende  ofte  oonfererende  een^he  saeken  die 
eefiiffhaina  het  aimple  efi  ghemeene  Tolok  eoude 
moghen . . .  diatraberen . .  Tan  der  bedynghen  efi 
auffingen  OTer  de  doode.  Ib.  17  juni  1626.  I,  106. 

2)  Ooimoediff  terxoék^  lede,  fr.  kmmtié  fri^^ 
dmiamdê.  ||  Hieromme,..  gonatioh  a^nde  aynan 
reohtToerdighen  bedinehen  efi  Teraneke,  den  Toora. 
peia  metten  brieren  daarop  gemaeet  ^jnde, . .  dat 
foTen  wy  en  approberen.  O.  o.  iSI.- TVaidaa,  a.  29 
(1866).  Philipa,..  graTO  Tan  Ylaenderen..  Doen 
te  wetene  dat,  tor  oetmoedeghe  bedinghe  Tan  onaen 
wel  gheminden  in  Gode  de  religienaen  abdeaae  en 
eouTont  [I.  eouTont]  Tan  den  oloeatorTanderHiBghe 
by  Axele. .  ds  Pb.  en  Bb.  T.  JTerelMe,  66  (1408% 

BEDINGEN,  ons.  en  bw.  1)  Yan  peraonen. 
Oerêekièlijk  aaikloffem,  heêeèÊiidiyên ,  fir.  oaMomMf, 
aocuêêr.  ||  Dat  mi,  N.  [abt  Tan  St.  Bemarda],... 
efi  niemen  el,  toebehoort  danespreken»  tbedinghen 
efi  tmanen  Tan  alrehande  atucken.  19  juni  1296. 
Dat  atille  gheachiedt  oft  met  naohto,  dat  aal  men 
atille  prooTon  met  hen  tween  oft  meer.  Nemen  ai 
op  haren  eet,  dat  diegheene  aonldieh  ea  die  ay 
bedinghen ,  alae  Tan  atuoken  daer  men  die  waerhait 
ane  &ei,  aoe  eeat  toI  bedraoh.  it.  d.  wmerij  e. 
XoM»,  1819,  a.  68.  [In  den  eeraton]  heeft  den 
meyer  Tan  Leeuw  het  Tangen  oft  [i.  ende]  span- 
nen, efi  den  goTangen,  die  to  reoht  Teiaoobt  wort, 
to  bedingen  Tan  dry  tot  dry  dagen,  in  preaentie 
Tan  den  meyer  Tan  Thienen,  oft  aynen  atadtbouder, 
efi  en  maoh  den  meyer  Tan  Thienen  die  niet  b^ 
dinghen  oft  apreken  [aenapiaken].  C  e.  Xmimm, 
lY,  1.  Sohepenen  zyn  aohuldioh  reohto  to  doena, 
efi  den  gheTangene  to  eondemnaran  tot  Terbavito 
Tan  aynen  lyTO,  indien  ay  berinden  ghenoeob 
daartoe  ghethoont  to  sljne,  oft  anderaama..  to 
pnnieren  ,  'toy  by  ciTÜe  boeto...,  gheiyck  ay  by 
oen  prooeaae  berinden  aollen  to  bMioom,  alaoo 
den  achouteth  niemant  quaiyok  en  oan  badinghan. 


134 


BED. 


BED. 


O0  Stöd  Mteêdm,  i,  ••  Cfarótyn:  tifmdem  frafte- 
Uu  mrüê  imfmtiè  tn  Mêmimtm  aeiumem  tmam  imsiUmerê 
poiêtif  qni  rtUhmê  offUü  Mweêrilaimr  ad  aeeuêomdmm, 
Jn  de  QitATe  tui  1AS6  staal  tograorer  bet  woord 
^bedingen  geflchnren:  ^^boiitet  en  om  niet 
oiuUek  bedngm  (!  ?)•  |j  Aenpende  de  tortme»  wor- 
den elle  knerelaen^  nxNMribnnden,  kefckdieren, 
ens.  (d*inlbniuiiie  piecedente  blrprende  leeieei),.. 
ter  leberper  ezMninelie  ^eetell,  aytgbenomen  de 
noorten  en  kndteelen^  die  men  daertoe  openbeer> 
lyek  bedingben  moei.  O.  e.  Srede,  Mwme,  reekiem^  87. 

5)  Ten  faken  en  goederen.  A<mHag§m  em  mt- 
tcigm  tn  rêekUf  tr.  d^irer  H  pomramvré  en  puiioB, 
tl  Zo  welke  tHt  dal  een  Iwitl  bedingbel  ee»  die 

Sriie»  die  beuaghen  es  Tan  den  twiste,  moet  bid* 
n  omme  daeb  bin  den  naeslen  acbt  daghen  dal 
die  twist  bedingbel  es.  K,  e.  Brmgge  e.  1304 ,  a.  87. 

3)  XJltêmxêUent  toofdragtnt  aanialemf  eerAolea, 
fr.  aHiotiUrf  cHUgutr^  wpoëêr^  narrer.  ||  Fejten 
bedingbl  l^  Willemen  Verheien,  ab  officier  tot 
Oasterlee,  aenleggere,  tegen  Lijsbeth  Tan  2Seel£rs, 
gOTangene  efi  Terwerdesse  [beschuldigd  Tan  tooTery], 
Mifkêaréh,  ProcMSS»,  10*  B.  Dal  sy  \nL  d'adTO- 
eaten]  in  henre  schriftnren  by  fejrten  niet  meer 
stellen  en  sollen  dan  sy  mondelingbe  bedinght  en 
sollen  hebben.  Stijl  dês  Jtaadê  wn  BrabanU,  a.  929. 
800  wanneer  dat  men  boTindt,  dat  in  den  prooesse 
feyten  sQn  Terhaelt  oft  bedinght  daerop  partye  haer 
naarder  sonde  behooren  te  Terclaeren...  C  v.Antw, 
eomp.  y,  w,  78.  Als  partye  ten  bestemden  daege 
nQet  en  oompt,  oft  weQgert  haer  Terclaeren  bij 
kmmen  oft  ontkennen.,  te  doen,  soo  worden  de 
fouten  tot  haeren  laste  bedinght  gehouden  Toor 
bekent.  Ib.  r,  ts,  79. 

4)  JEKfoAsfi,  tr,  reguérW.  \\  Soo  TOrre  ab  niemant 
daertegbens  en  compareert,  om  die  scheydinge 
TOorsB.  ta  doen,  oft  aaerteffhens  te  sustineren,  soo 
bedinght  den  hejssoher  owt  den  sohouteth,  Tan 
lUnder  officie  wegen,,  staen  moet  in  der  onwilliger 
plaatse.  C.  e.  BrAa^  a.  79.  BoTinden  de  schepenen , 
aal  die  materie  den  IQto  niet  aen  en  gaet,  soo 
wort  dia  ffheTaoghene,  indien  dat  Tan  synent  we- 
ghen bedmght  wordt,  gherelaxeert  onder  cautie 
Tan  Ie  vacht  te  staen  en  tghewysde  te  Toldoen.  Ib. 
MmAö»  fMhUn^  86. 

6)  PUUmt  hepUiUn,  im  rêokt  behandelen,  fr. 
piaider,  déboHrt^  iraUer  en  fu9iio0.'\\  Dat  men  aUe 
ghenachten  die  Ier  Tierscharen  inffheset  worden 
efi  ghenomen,  Ier  Tieiscaren  bedinghen  eü  einden 
sal.  Efi  alle  ghenachten  die  ter  straten  oft  ter 
Bcepenhuis  ingheset  oft  ghenomen  worden,  bedinghen 
efi  ein^l^n  sal  ter  soepenhuis  oft  Ier  straten ;  w^;he- 
nomen  erve  efi  eyghen,  en  dal  naersoap  heeft,  dal 
sal  Ier  Tierscare  comen.  Kb,  e.  Anho,  a.  191.  Zo 
welke  lilt  dat  een  twist  bedingbel  es,  die  parüe, 
dia  bedraghen  ei  Tan  den  twiste,  moet  oidden 
omme  daoh  bin  den  naasten  acht  daghen  dat  die 
twist  bedingbel  es.  C  e.  J^rt^,  I,  4  noT.  1804, 
a.  87.  Efi  dese  y,  Ie  welen,  ierst  dal  possessorie 
[al.  int  cas  Tan  nljeuwiche^den]  en  daima  dal 
pelilorie  [int  cas  Tan  propnetayten],  mogen  wel 
bedingt  efi  beleydl  wordden  beyde  Toir  eenen 
riohlere,  efi  by  danselTen  beslicht.  y.  d.  Tay.  88. 
Want  in  den  geriohlen  dicwyie  oomen  ennige  adTO- 
oalen,  die  hen  onderwjnden  der  goeder  luyden 
woorden  Ie  Tueren,  efi  huer  saken  te  bedingen, 
nochtans  dal  hem  dal  Terboden  wort  in  den  rech- 
ten . . .  n>.  881.  Omme  dieswille  dal  eeneghe  par- 
lien,  efi  by  speciale  de  Terweerers,  als  ly  teenen 
poorlenohen  dynghedaghe  betrocken  lyn,  iJle  huer» 
uadan  ordinaire  dilayen  namen  up  de  aniwoorde, 


en  als  dsMlTa  driajen  al  gliyssoiit  ijn,  ao  doen 
sy  hneriieden  andwoorde  be^nghen  in  de  eonli- 
malie  Tan  der  Ticfscbany  aldaar  dal  tj  lomtjU 
de  schuil  kennen,  en  Tenoocken  Ihebbene  lan^ie 
daigben  Tan  paiamenlen;  en  dal  aoepenen  ena.  O. 
e.  Bmggê^  VL,  bla.  818,  a.  6  (1527).  [^ampiman] 
is  alleen  niaeht  hebbende  omme  partijen  biimen  de 
stadt  en  Trybegl  Ie  daghen  in  saecken  die  ter 
manissen  dee  ampfcmans  bedingt  en  ghewesen  worden. 
C.  e.  Amim.  1682,  lu,  7.  Yorbintenissen  Tan 
eenigbe  onmeriycke  goeden,  renten  of  actiën  retel 
TOor  de  voors.  wethoudeien  Tan  der  lakenhalle  gbe- 
passeert,  Tan  te  recht  te  staen  en  'tghewysde  to 
Toldoen...,  ooncemezende  saecken  die  TOor  hen 
bedingt  oft  ghetzacteert  worden ,  en  syn  Tan  gheender 
weer&.  C  e.  Amtw.  1682,  y,  11.  De  quesüen,  dif- 
ferenlen  en  gheschillen  bedia^hende  toller  sonmien 
Tan  twee  kaïolns  guldenen,...  sullen  Toordaene 
Terbaiyck,  oock  op  de  tootb.  roUe  beleydl  en  b^ 
dingt  worden.  C  e.  Santhove»,  isipr.  Siijl,  46. 
Want  men  bevonden  heeft  hier  Ie  TOien  grooto 
gebreken  in  de  adTOcaten,  taellieden  en  procoreun 
m  *t  bedinghen  Tan  der  goeden  luyden  saecken, 
Tan  d'een  den  anderen  te  injurierene,  te  kyvene 
eii  malkanderen  te  irriterene..  D).  a.  848..  Alle 
welcke  Toorss.  saken . . .  eenen  iegelijcken  gheper- 
mitteerl  is  te  bedingben  en  beleyden,  by  assistentie 
Tan  procureur.  C  e.  Bru9$elf  1606,  a.  66.  Chris- 
tynx  Uogl  dirigere  modo  proeuraiore^  Dat  de  civile 
saken  . . .  souden  worden  ontoommerl  en  bedinght 
TOor  borgemeesteren,  schepenen  en  raedt.  Ib.  a.  66. 
Christyn:  traetentur  ao  deeidamtmr.  In  de  heeren 
raedtkamer  sollen  worden  bedinght  alle  saken.. 
Ib.  SHjIl  dor  MaaearoUf ,  a.  62.  "StX  de  procureurs 
de  begonste  saken  sullen  moghen  bedingen  op  aUe 
werckende  dagen . .  a.  68.  Binnen  welcken  lydl  de 
procureurs  niet  en  sullen  moghen  presentersn  oft 
bedingen  eenige  oude  oft  nieuwe  saken,  nytge- 
nomen  dal  sy  geduerende  de  Taoantien  sullen  mogen 
presenteren,  ^dingen  en  ontcommeren  de  nieuwe 
saken  Toovrallende  in  materien  Tan.,  a.  64.  Als 
ymani  heeft  Temadert  eenige  gronden  Tan  enren 
gelegen  int  quartier  Tan  Antwerpen,  die  by  eenen 
poorter  gecooht  sgn,  alsulcke  Ternadexaer  mach 
den  poorter  doen  beschryven,  op  alsoo  lief  als  hy 
syne  Temadeiinge  heeft,  om  TOor  amman,  boige- 
meester  en  schepenen  syne  redene  Tan  Temaderinge 
teenen  sekere  gelegenen  daege  te  oommen  bedingen. 
O.  ü.  Aniw,  oomp,  t,  t,  7.  D'aenspiaeoke  moet 
innehouden.. .,  met  byTueginge  Tsn  clausule  salu- 
taire  Tan  reoht  en  justitie  te  doen,  oft  soo  Tole 
min  oft  meer  aen  te  wysen  als  men  Tnytten  b^ 
dinghde  Tan  de  saecke  [een  ander  Hs.  segt:  Tuyt 
„tbeleide'*  Tan  de  saecke],  naer  gelegenheyt  Tan 
dyen  soude  Tinden  te  behooren.  Ib.  y,  «,  2.  AUe 
ixistantien  Tan  processen . .  gaan  teniet  en  oommen 
te  smilten  soo  wonneer  men  de  saecke  heeft  laaien 
Toqaeren,...  ten  waere  dat  in  de  saecke..  soo 
Torre  waere  geprocedeert  oft  bedixight,  dalter  geen 
termyn  meer  en  Tiele  to  houden.  lo.  y,  xy,  1. 

6)  Onroerende  panden  nihnnnon^  gmreeèMgik  toe- 
wijeon^  fr.  éwnoer^  adjeiger  jmdieiairement  dee  gagee 
.taNRo6tli«rs.  i|  Indien  de  opghewonnen  goeden  sgn 
er%oeden,  worden  daeraf  dry  sondaeohscha  pioda- 
malien  ghedaen  achtereen,  Ier  puyen  af,  ofte  op 
de  dorpen  ter  kercken  uyt,  en  daerenteynde,  op 
eenen  sondach  daemaeel  Tolghende ,  soo  worat  daeraf 
eenen  coopdaoh  affgheleecht  teghens  eenen  sekeren 
gheleghen  dach;  en  dien  coopt&Ksh  wort  ghehooden 
ton  selven  daeghe,  en  de  heere  wordt  waiand  als 
Tan  bedinghde  goeden.  C.  o.  Breda^  a.  46. 


BED. 


BED. 


135 


Hem  bedingen  tot  (eenen  puid),  dien  ge^ 
fweUel^l:  af)p€sndem  en  rijn  makend  &•  étineer  jndir 
«imremeni  (une  hypothèque)  et  la  faire  tiemne,  \\  Go- 
mea  es  Ghristine  Kempenen, . .  en  heeft  ghegoyt 
den  Heyligben  Oeest  Tan  Onser  Vrouwen  Tan 
Dieet  [in]  enen  Bynegulden  erffelick » . .  en  daer- 
Tiwre  te  pande  geeat  haren  beempt...  En  oft  ay 
bon  tot  den  panae  bediiighen  moeeten,  aoe  aonder 
dear  Heyligbe  Qheeet  tuwe  [toe]  comen  als  Toere 
hon  erre.  iSd^p.  e.  Xmmmm,  28  aas.  1400.  Met 
eoeligher  Toerwoirden,  oft  Gheerde,  oft  den  synen, 
hoens  oeje  ghebreke,  dat  ey  te  denen  panden  hon 
bedingfaen  moghen  als  tot  haren  properen  erre. 
ld.  16  mei  1&3.  Oeck  eest  Toirwoercie,  oft  hon 
hona  oeyna  gebreke,  eoe  soaden  sy  hon  daertoe 
bedinghói  als  Toer  haer  proper  eire.  Sof  AemU 
«o»  den  Dyeke^  22  jan«  1466. 

7)  Bebwien,  fir.  oomnmamder.  \\  Die  heere  en 
prinoe  ee  moghende  in  sgne  camere  heerlQke  Tvede 
te  bedinghene  Tan  allen  twisten,  diere  xl  Toeten 
de  twisters  of  Tencheeden  zijn.  Zo  wie  dat  Ter- 
bveiety  dats  moordaet.  Sn  dat  bedingt  men  met 
mamiMi  in  hofrechte.  Ltent,  v.  1528,  C.  T^. 

BED&AGH,  m.  o.  BED&ACHTE,  sn.  t.  KlaeU, 
leeeknidi^ffj  fr.  plainie,  aeeuëation.  ||  En  Tandesen 
bedzaoen  hebben  heer  Willem  Tan  Wilre  en  Gk>eesen 
van  den  Quadebroggen  hoere  onsoout  gedaen  Toer 
die  Tiy  persone  Tan  den  payse,  alsoe  dat  daeraf 
V^7^  ge^st  syn  met  den  pays  Tan  den  Toerscr. 
▼iy  personen.  Aead  d^arehéol.  1856,  blz.  157  (1881). 
Bttt  also  dat  de  Torseiden  baillin  enighsoi  Tan 
den  Toonioomden  personen  te  hemwaert  hoadt, 
dien  sal  hi  doen  wet  en  Tonnesse  met  scepenen . . 
Tan  der  mesdaet  die  hi  te  hemlieden  waert  zal 
legghen  ate  caose  Tan  der  Torseide  bedrachte; 
binnen  den  eenten  Tiertien  nachten  naer  dat  zy 
sollen  [zijn]  utegheghoTen  bedraghen.  C.  ü.  Aalsif 
Us.  567  (1408,  a.  4).  Wart  de  bedrachte  ghedaen 
in  jaerkeore,  zoo  ne  behoorter  ^iieene  olaghende 
partie.  Ib.  452,  a.  18,  xt«  E.  lïoohtan  was  de 
bedrachte  ghedaen  Tan  tween  persoenen,  die  ooo 
in  TangheiMsse  zaten  Tan  sculden.  Ib.  a.  19.  Int 
|aer  xüg«  lzxiu...  tiocken  scepenen  te  hoofde 
aan  mine  heren  Tan  den  Bade,  met  dlTersohe  be- 
diaebten  Toor  hemlieden  ghedaen  in  den  jaerkeur, 
np  mamen  en  Tioawenparsonen ,  Tan  diTerssche 
eoKoeasem.  Ib.  Uz.  454  a.  21.  Aengaende  der  bedrachte 
Tan  Jan  den  Taddere,  bedieghen  in  den  jaerkeur. 
IK  456  n,  22.  Daer  ontsoaec  of  Trouwencracht 
es,  daar  moet  men  prouTen  thelpgheronp ,  en  danne, 
dat  bedrsgli  also  uutghegheTon ,  zo  wysen  scepe» 
aan . .  Ib.  494  (1486 ,  a.  9).  Het  ghoTalt  wel  som- 
wglen,  dat  soepenen  sulo  bednoh  Tooren  comt  in 
dól  Toorseiden  jaerkeur,  dat  zy  niet  Troet  noch 
wys  «n  syn.  Ib.  828,  a.  11,  xt«  E.  Mids  der 
bedrachte  TOor  scepenen  commen,  dat  men  Tan  nu 
Toort  niet  meer  Tan  huusghelde  ghoTcn  en  zal  Tan 
den  lakenen  die  men  te  merctmi  Toert-,  dan  Tan 
alken  balTen  lakene  ii  groete.  db  VLAMnrcK,  Vjfh. 
45  (1417).  Als  daer  yemend  in  bedreghen  es,  zo 
sal  menne  w^sen  te  daghene  up  eenen  sondach  in 
de  ktfreke,  oomie  te  hoome  of  yemend  jeghen  dat 
faedraeh  yet  segghen  wille.  Leenr,  e.  1528 ,  blz.  I.  De 
elefoqaan  Tan  de  examinatie  sQn  aouldioh  elcx 
getuggen  Teielaeren  int  besonder  efi  int  lange  te 
sehryTen,  in  snlcker  Tuegen  als  de  onderrraechde 
poBoooen  hun  bedraoh  s^n  doende,  sonder  te  ses^- 
gen:  depomU  artieuhm  fU  jaeet,  oft  affirmeert  oe 
gesubfegnleerde  clausule;  ch  oook:  depomii  als  de 
'raomende.  C,  v.  AxUo,  eosip.  t,  ij ,  82. 

vol  bedraoh.  VoUedig  hewije^  fr.fMne; 


Zie  VsvDAV,  650.  ||  Dat  openbair  gesciet  sal  men 
proeTen  openbair,  alse  Tan  hoeme  en  Tan  siene, 
Tan  twee  ofte  Tan  meer,  en  dats  toI  bedrach.  Dat 
stille  gesciet  bi  nachte,  dat  sal  men  stille  proeTen 
Tan  hen  tween  ochte  meer;  nemen  sy  dat  op  hair 
eet,  dat  diegene  is  sculdich  die  sy  bedragen,  so 
eest  Tol  bedrach.  K.  o.  Si.-JPieiers-LeeutD  e.  1284.  -^ 
Dat  openbaer  gheschiet,  dat  sal  men  proeTen 
openbaar,  alse  Tan  zieoe  en  Tan  hoeme,  Tan  hen 
tween  oft  meer,  en  dat  es  toI  bedrach.  JT.  d,  mei' 
erij  V.  Loven  f  1312,  a.  52.  Die  manne  [aj.  leen- 
mannen] gaTen  ute:  Dat  Jan  Herman,.,  was  be- 
dreghen met  Tullen  bedraghe,  bi  horen  segghene, 
bi  ghenachte,  up  dbeste,  dat  hi  mede  was  ten 
fiute,  en  hulp  Termeneghen  [oTermannen]  Gillis 
Businghe.  C.  v.  Anden.  Se  d.  blz.  801  (1858).  Int 
eente  so  ghcTielt,  dat  dontpluuc  Tan  der  wette- 
liker  waarheden  uutgaf  in  deaer  manieren :  het  ghe^ 
ute  wettelike  waerhede  en  tuI  bedrach  met  twee 
lieden  wel  eens  ludende,  en  met  lieden  ghenouch 
meer,  bi  hoome,  bi  ziene  en  bi  hooren  Tcrlyene 
dat  een  Jan  Gillis  Boudin . .  en  een  Bace  de  Buede 
hebben  gheaeuTerdt  eene  Lysbette  If..,  jeghens 
hann  diuic  en  haren  wüle  met  helpgheioupe.  x» 
Pb.  en  Bb.  II.  Seergem,  49,  14«  E.  Also  Teel 
alser  bedreven  z^n  met  tween  personen,  goede 
tuuchbare  heden  en  weerdich  Tan  tnuwen,  of  met 
meer,  geeft  men  uut  met  Tonnesse,  ter  maninffhe 
Tan  den  meyere,  by  namen  'en  toenamen,  becue- 
ghen  te  ToUen  bedraghen  Tan  den  £site  daeraf  zy 
ToUe  bedraoh  hebben.  (7.  e.  AoMy  blz.  494,  a. 
6,  1486. 

BEDRACHTE.  Zie  bbdbach. 

BEDBAEGHTE,  zn  t.  Bedrag,  hdoop.  fr.  imo»- 
iant,  II  Zoo  Terre  nochtans  t^seWe  ghelaoh  niet  te 
zeere  excessyf  en  zy  in  comparatie  Tan  de  nature 
en  bedraechte  Tan  den  contracte.  O.  e.  A.ud,  xx,  8. 

BEDRAGEN,. bw.  1)  Beechtddigen,  hHiehien,  fr. 
accueer  ^  inadper.  ||  Ward  hies  [hi  des]  bedraghen 
metter  goede  warede,  me  soudene  bannen  o  jaer, 
Tan  sinen  hoTede.  O.  e.  Brngge,  I,  81  dec.  1278. 
En  upten  naesten  dinghedach  was  die  wareide  Torseit 
wettelike  Tortiheschet,  en  sToer  wettelike  waer  te 
bedraghene  én  te  segghene  tusschen  N.  en  N.  En 
alse  [als  si]  die  wareme  Torseit  ghesuonn  [h]adde, 
de  [doe]  ginghen  sle  Tit,  en  berieden  hem,  en  camen 
weder  in,  en  worden  segghende  en  bedroeghen:  dat 
Hanne  Witte  hieude  rQs  Tan  den  wlghe  [wulghen] 
tronken  die  staen  upten  wech. .  Vort,  so  bedroech  dia 
wareide  Torseit:  dat  Symon  Tan  den  Hore  nam  meester 
Nidais  rijs  Torseit,  en  droech  se  wech  binne  sinen 
hoTe,  en  bilt  se  in  hoTitnessen[houdenessen]  jeghen 
meester  Niclais  wille  en  sQns  ondanz.  En  na  den 
bedraghe  Tan  der  wareide  Torseit,  worden  sche- 
penen Toneit  wettelike  ghenaemt  [l,  ghemaent]  Tan 
Pi]aren  wetteliken  maenre,  omme  die  bMten  te  besche- 
dene  na  den  bedraghe  dat  die  Torseide  wareide 
bedra^hen  [hjadde.  8ehep,  v,  Svaêeele,  81  jan.  1287. 
8o  wie  80  recht  soendinc  ofte  wettelic  soendine 
breict,  en  daeraf  wettelike  wert  bedraghen  tot 
scepenen .  •  Die  cnif  trect  omme  ctcI  mede  te  doene, 
wert  hys  bedreghen  Tor  scepenen  met  orecnsoepen, 
hT  es  in  de  mesdaet  Tan  lx  ponden . .  —  Daarmede 
eist  recht  soendinc  tuasoen  den  daghere  en  den 
andren,  die  Tan  hem  bedreghen  was.  O.  v.  C7m#,  I. 
Qr,  eharier  v.  1297,  a.  18,  88,  47.  Zoe  wQ  [wie] 
een  kens  uutblaest  oft  lest  [lescht]  metter  nacht 
in  een  geselscap,  daer  twist  begonde,  om  quaet  te 
doen ,  hn  sal  ghelden  thien  marck . .  En  gesoiede 
daer  cracht ,  dootslach  of  ander  mesdaet ,  daer  ny  mant 
en  woerde  af  bedrsghen  en  Terwonnen  nietten  rechte» 


136 


BEa 


BED. 


•M  mI  mm  dm^MDaoi  dte  de  IwriM  letde ,  lioiifl«ii 
T«nroBiMii«  C«  9.  A.-7Wfl<2m  v,  1966,  s.  6.  Dat, 
•!•  mrÜMi  to  Iwdsmi  gharen»  tM  twgtdom  tui 
émt  DOtt#,  dai  npd«4  fo  iH ,  dai  sH  in  aenegha  Iwiif- 
boetmi  MfVfhMi  sQn,  OMi  sQ  Mgheenn  t«  glie- 
t/iêoê  n«tt«r  eondoDpiMlM  ran  s^ker  botto  «Is 
t«r  pl«#tM  loopt  daor  don  twicfc  gboraUen  es,  dat 
foeponMi  dan  wQaon  do  bodrogbono  panooon  te 
ghoetane  joghen  don  hoere  mot  salekor  boofto  ale 
tor  plaotao  loopt  daor  don  twiat  of  tetie  gbebomt 
oa.  a  o.  jiaiê*.  bli.  664  (€),  16«  B.  In  welckon 
fconr  do  Toin*  Pietor  bodiogbon  waa,  dat  bQ  een 
Bioa  ghotroekon  baddo  in  folbeden  np  V.  Ib.  Item , 
oA  CM  ghoaoouaoordo  oft  bedregbene  in  doielTe 
waorbedo  worden  t*haerliedor  onachnlt  gboroapon, 
bj  intimaoio  tor  kerebe,  efl  ahoboert  in  jnatioie.  O. 
9,  Amdm,  I.  Lmihqfy  a.  8.  olz.  440.  Bon  poraoon 
tan  bnjton,  die  oenen  poertere  alaot  oft  qnotot, 
indien  bQ  doe  bodreohen  wordt  ofl  orer  bom  claobte 
oompt,  Torboart  dubbelen  bmook.  O,  o.  Andw, 
1646,  IX I  16*  Xjnieb  miadedifler,  die  ter  juttieien 
biaobt  ia»  oft  anderen  bedraeont  in  sjn  toatamente, 
oA  daarop  aterft,  aal  men  denaelTon  bedraegen  aynde 
noffon  aentaaten  londer  inqoeato,  om  denielron  te 
fOODt  te  etollen.  O,  ft.  Loon,  14  mrt.  1648.  a.  46. 
Den  aohoatotb»  ondonclumtotb  oft  benne  dienaera 
oft  geaworon  ooliTdraogera,  noob  andere  offleieren 
en  mogen  geen  poorter,  die  op  de  daet  oft  foQt 
niet  borondon  on  wort,  geenainta  rangen  noob  aonr 
tiaton,  al  ware  by  bQ  |)mando  bedraagen,  tonaQ 
oni.  C.  o.  AnUo.  comp,  yii,  Q»  4.  Ib.  6. 

8)  Ovêriuiffom  oo»  em  miêdr^,  pUehüff  vêrhiarêm , 
fr.  ooaeaiacra  d^na  dÜ/U ,  diohrer  eowpMê.  ||  8o  wie 
dst  hom  bolpe  dat  dat  goot  weoh  qaamoy . .  ofi  bya 
bodvoghon  worde  tot  loepenei  opdat  hjtwiate,.. 
non  aoudonno  bannen.  JTh,  o.  Amdm,  o.  1828. 
Fo»  FNmmm.  8o  wie  die  aoen  jaegbt  ol  njnt  te 
binno  [innen]  bi  bedwanggbe,  en  cuea  beoregben 
worde  M  waerheden  ror  aoepenen,  hi  ware  in  do 
meadaden  ran  t  Ib.  Ib.  Vam  Zoom,  8o  wie  eonigbo 
awaora  booftaonden,  aan  oft  in*t  lyf  gaende,  lun- 
loorde...  efi  daeval  bedraegben  wierat  mot  wei- 
Üghe  oüroondoi  aal  gaan  in  Tonniaae  dea  lyfa;  wordt 
maraf  iomandt  aenaaaproken  oft  niet  bedraegben, 
maeb  hom ,  mot  •(jn  nandt  aweirende ,  daeraf  bo- 
[ont?]  tobuldigbon.  O.  o.  *«.BSaM4,  JVie.  7Vta«  a. 
10  (1866).  wie.  van  buten,  enen  portere  alaet 
netter  Tujat,.  mdien  dat  h^a  bedragben  wordt 
alet  vooht  ea,  rorboort  iU  lib.  Zh,  e.  Amim,  a.  18. 
De  raaaalbeeren  ofi  hoogbo  joatieieran  rannogban 
gholyoko  doumondo  waorbedo  t'bauden,  alck  onder 
baitladar  Junadiotlo,   aft  de  bodragbon  te  doen 

Knieren  naar  HberiMl  ran  don  laiote,  rolsbende 
•rliedor  audo  vemogben,  uaantieii  eft  dnom» 
biementett.  (X  o.  ^«dio*  in,  7.  Up  de  boete  van 
IX  aooUiagbott  takken  ala  ar  daarmede  beronden 
olla  bodragbon  wierden  bj  oer  goeder  waerbodei 
a  t.  MfoSfê^  II.  f.  e.  diiliaaaiii,  16  aapl.  1686, 
n.  88.  Up  do  booto  nn  Tiobtioh  ponden  par.,  alao 
diekenl  ala  men  do  ooatnrio  berondo,  oAojremoBde 
bodragbon  wort  by  dor  goeder  waorbedo.  Ib.  84. 

BJfiDiUQfiNI88K,  an.  o.  (Bar  waerbeit).  Mmé^ 
ptfÊOiffÊ  wor  oa^winaaawp ,  ir.  ^aMMaa  ••  t  oofnmM 
n  Tan  dootilMfa,  ran  rwwweuoraobt  en  ran  Trede 
Hoekon,  •&  tmi  aUan  aaaokau  dio  dan  boegen 
foabta  toebohoeren,  naar  bet  badraeganiaaa  der 
wntrbeyt,  eoo  aal  don aoboatal  die  aebepenaA  manen, 
o8  daoiofOi  anlla«  ay  baar  TWiniam  w|faan.  C^  «. 
JfaaiÉriiM  9  M.  1878  a.  8.  Na  bodraramiaaa  dar 
wairMl.  IK  Oor*,  o.  1408»  bte.  478.  Dainan  m1 


Qoen  flBot 

heit.  Ib.  88  oet  1418,  a.  26. 

BEDREOEN.  Zie  mAAonr. 

BEDBICHTEN,  bw.  Btbomoom,  ImHtiim  (hot 
land),  fr.  oaUivor  (la  torre).  Zie  Di  Bo.  |t  Item, 
68  Jan  Banina,  de  paefater,  die  tgoed  nu  boeit,  np 
tfoed  aenldicb  te  laikeno . .  aebte  bonre  boeaei  met 
roggbe  en  tbsen  bonre  met  oreno,  wel  on  loreUe 
bedricbt  en  gbewinne  [I.  gbowonnen],  gfaolto  den 
gbeboere,  en  voort  eeaae  bonie  biako  gbeeeiflUt. 
ra  Pm.  on  Br.  IX.  29maroik,  11. 

BEDBIECH,  an.  o.  Bodroff,  èodHt^or^^  fr.  *«oi. 
porie,  framdo.  \\  Warar  een  naarder,  de  foreoopeio 
ware  onterft,  meer  tbojr  nyet,  en  daar  en  ware 
niemond  gbemt,  ofi  ware  oen  recht  bedrieeb.  Xerar. «. 
1528,  bis.  H.  Alle  de  quadeooatnmen,dioinir]aen> 
deren  regnoerden,  en  te  soera  ghewortelt  waran, 
ala  mordado,  ▼ermdorien,  dieften,  Tlooken,  aweeren, 
bodrioob,  dode  hy  [nl  Bbilipe  Ton  Xlaaten]  al  ta 
niete.  Jav  y.  Dizmnn,  78. 

BEDRIEOENI88E  (Bodriedieniiae),  an.  r.  Bo^ 
drog,  hodruffor^f  fr.  ^roeijMrie,  fromdo.  |)  Zonder 
eenech  Tutnomen ,  aonder  eenegbe  oaTÜkeie  en  aondev 
one^e  bedrieghoniflee.  19  juni  1886. 8o  ronnaeiaren 
wQ  en  gaen  u . .  alre  eioeptien  Tan . . ,  ran  bedrie» 
ghoneoMn  Tan  beooepe  tot  heelft  of  derbomL  ra 
Pb.  en  Bb.  II.  Etorghom,  48  (1819).  Bat  die 
maeatere  Tan  Bentmidon  horen  raat,  dia  atat  efi 
die  ghomojnte  Tan  Sentruden  te  aamonaaolon  magbon 
doen  roepen,  aonder  die  banoloeko  daeromme  ta 
alane  oft  te  ludene, . .  om  aaken  aenmereaide  die 
atat, . .  aonder  bedriegheniaao  oft  aigheliat.  O.  Xi^^ 
17  mei  1898,  a.  4.  ainU-Vrmdom.  Alle  bedriago- 
niaaen,  aubtilen  Tonden  efi  argboliaten  • ,  nyt^dio- 
aeeobt.  a.  17.  Bit  ia,  lioTo  Yader,  dat  onaonldige 
Uuet  daernTebodriochniaingeTondonenia.  liomdwi 
mÏÊrk,  57.  Willende.,  oio  Torhueden  die  aboyaon, 
bedrieeheniaaon  ofi  onbelunriyeke  ontorfimiraon.  Ploa. 
«.  Broh.  18  noT.  1446.  I,  860.  Allegerende  die 
bedrieeboniaaen  en  ondooobden  dor  Toore.  goodingen. 
Ib.  861. 

BEBEBIEB,  sn.  o.  Aeeeler^,  onder 
dbor  Brébcmiooho  mmèiomaatM  gepUtgd^ 
oaa  oorgtuüiÊgom  op  èier  «n  «eipn,  en  oair  tor  jdpgoo 
hmd  oom  kti  oiorom  oom  htrwi^tom,  fr. 
Nitee  eoM  oe  «eai  pmt  doo  /bofft'eaaoin 
om  aMi|^  de  r^gmio  do  iièro  oi  do  ain,  oi  omóoi  è 
Voooookom  do  lm  oüêbrmOom  doo  neoee.  jt  Baaanlyna 
ayn  wy  oio  geïnformeert ,  boe  dat  eenigo  on  don 
meeaten  deel  Tan  oneen  endo  der  Toenec  enaelre 
boeren  offleieren  ende  andere.. ••  diaaeïro  onae 
ondereaten  te  bidden  in  groeten  getale,  ala  boraB, 
te  drinken  buere  wynen  ende  bjer,  dwele  wj 
„bedebTur^',  ben  doende  betalon  Tierworf 
17  gedroncken  ende  aldaar  Tortooit  hebben.  Bokomk. 
e.  Ara6.  rog.  n«.  188,  f».  188,  80  jan.  1608.  Ba 
titel  deaer  oorkonde  luidt  aUkaa:  }|  „Yetbot  Tan 
|Mtbruloohten  eii  bedebierenin  Brabant  ta  hon> 
dono^  en  da  Inhondatalel: 
bedawTnen  oft  ghdthndaehten  te  bondenen* 

BBBEWUN.  Zie 

BSBBIJF,  an.  OL  1)  (In  'ti 

H  Item,  heeft  don  beer»  aldaar.. ♦>  en  dry 
wajen  jaerlToVe  Tan  elden  ingheeelena,  ta 
Tan  de  paehtera«  met  weghen  en  paarden, 
da  handtwerckara  oft  coeenelen,  lot  akn&Bkar  bodryf 
ala  den  heer»  gfaebaft.  Oaiiiih,  1810»  bla.  4.  Be4 
ey  [ei.  de  inwonm  mn  Kaar0k] 

in  ekèe  wnko,..  Iba 


.»« 


BED. 


BED. 


187 


mseivtdmghe  alle  degene ,  alooo  wel  ran  onsen  Toors. 
lande  Tan  Ylaenderen,  sonderlinghe  van  de  Yoon. 
iteden  en  plaetaen  ontrent  der  yoors.  plaetse  yan 
Oaprijcke,  als  allerande  andere  sullen  rooghen, 
▼an  nu  voortaen,  Trijelijck  en  paysiTelijck  gaen  en 
•enden,  frequenteren  en  conyerseren  in  onse  yoors. 
stede  yan  Copr^cke ,  met  haerlieder  waeren  en  coop- 
mansehepen,  en  daer  Torcoopen  en  eoopen  en  doen 
fittt  yan  eoopmanschepe;  en  andersints  huere  andere 
bedriyen  en  aifairen,  in  der  manieren  dat  men  gh»> 
eostumeert  heefk  te  doene  in  de  yoors.  twee  mercten. 
D*  Pb.  en  Bb.  xiii.  Kaprijk,  34  (1409). 

2)  LandbomOf  verriéhiingen  van  den  landbouw,  ft. 
Offriemllnre,  travaux  de  ód(ur$.  ||  St  que  leediett 
monasUréê,  elaieire*  et  coflèges  {quant  aux  biene 
et  terree  quilz  tiennent  comme  amoriie)  ne  Ue  puye^ 
êemt  eulxmémee  culHtêr  ne  labourer,  ne  mettre 
emr  ieellee  terree  ou  prairiee  hetfes  pour  en  faire 
profteii  9ff  auirement  en  faire  bedrif,  $ane  coniri' 
buer,  è  eeste  cauee^  è  nos  aydee  comme  Ie»  aultres 
Uhomreure  et  gene  layx.  PI.  v.  VI.  20  febr.  1528. 
I.  748.  8oo  wje  eenen  pachter,  hebbende  in 
huerinffhe  eesighe  winnende  landen ,  op  't  selye 
landt  Taet  commen  labeuren  en  bedrijf  doen  naer 
't  expireren  van  sijne  hueringhe,  sonder  den  pacht 
npgheeejt  t*hebbene,  den  pachter  zal  t'zelye  landt 
noch  moghen  en  moeten  ghebmjcken  de  dry  naer- 
▼olghende  jaeren.  C  v.  Atdst,  xiv,  4.  Hoedat 
sjlieden  [nl.  df  mindcr*wetten  yan  den  lande  yan 
Dendermonde]  . . .  yertoont  hebben,  datter  diver^ 
sche  processen  tusschen  hemlieden  gherosen  zijn, 
ter  causen  dat  de  affsetenen  yan  de  eene  prochie, 
bedrijf  doende  op  de  andere,  souden  moeten  ghe> 
nieten  een  yierde  part  min  in  de  onkosten  yan  de 
beden  en  ayden  yan  Sijne  Majesteit.  Plae.  o.  VI. 
S  febr.  1661.  III,  406. 

8)  Ambtegebied,  bewind,  ir.  reesort,  dieiriei  ad* 
mimetratif.  ||  Dat  ghj  deae  onse  ordinantie..  ter- 
■tondt  doet  condighen  en  uytroepen  oyeral  onder 
uwen  bedrijye.  Plac.  v.  Brat.  22  sept.  1500.  I ,  S9. 
(Oericht  tot  den  amman  yan  Brussel).  Authori- 
Mvende  denzelyen  officiers  [nl.  baillius]  dezelye 
[qnaetdoenen]  te  moghen  yeryolghen  eü  apprehen» 
derene,  oock  in  eens  anders  bedr\jf ,  jurisdictie  oit 
beerlicnede.  Plae.  v.  VL  15  jnni  1556,  a.  14.  I, 
84.  Is  oock  de  schouteth  des  lants  yan  Byen  sohul- 
dich  de  delinquenten  by  hem  buyten  der  stadt  eïi 
▼ryheyt  yan  Antwerpen  eü  onder  zijn  bedrijff  ghe- 
▼anghen . . .  binnen  dese  stadt  te  leyeren.  C  v. 
Aniw.  1582,  ii,  7.  Als  d'officiera,  buijten  int 
quaitier  yan  Antwerpen  geseten  sijnde,  eenige  bal» 
lincen  yan  de  stadt  onder  henne  jurisdictie  oft 
bedrijff  onderhouden,  en  die  terstont,  ten  sohryyen 
yan  de  stadt,  niet  leyeren...  Ce.  Aniw,  ccenp* 
TI,  ij,  7.  Binnen  den  bedriye  en  bewinde  yan  den 
▼iere  rentmeesters  yan  Brabant . .  Bekenk.  o.  Brab. 
TCg.  185,  R  123,  16e  E. 

4)  Reehtegebied ,  heerlijk  rechfegebied ,  reehtemaéhi, 
reekieplegimg  f  reehisuUoefening ,'  fir.  juridiotion  eeig' 
memriale^  pemnoir  judieiavre,  adminietrtUian ,  exer* 
eief  de  la  fusHee.  \\  Voert  es  sohnldeeh  te  wesene, 
de  borcbmye,  of  dien  hi  zet,  te  allen  ghedioghen 
flfi  te  allen  sttcken  dal  de  wetteleecheden  toebe- 
hoert,  eü  te  allen  sticken  eü  te  allen  bedriye 
dat  yalt  tussehen  den  abt  en  den  borehgraye 
in .  de  yq^edie ,  sonder  hiet  buten  te  stekene , 
up  dat  hire  wesen  wille.  En  al  ware  oec  dat 
Me,  datter  de  borehgraye  niet  en  ware^  no 
sün  aeria&t,  daeromme  ne  sonde  men  niet  latetf, 
die  ware  in  zabbete  stede,  wet  te  doene,  be- 
booden   atwrchsgraycn  rechte.  13  aept.  1298.  Hen^  ' 


riek  Colye...,  item,  xx^  st.  y  d. Br.,  xxyiQ  cap- 
puy[nen]  j.  derdeel,  j.  mol[enyat]  eyen,  xxxy  s. 
paym.  en  j.  ingherdach  [nl.  leendienstdag]  metten 
bedriye  yan  herscape  aen  menegherftnde  pande 
omtrent  Dunberge  gelegen.  Leenhof  o.  Brah.  reg. 
YI,  f°.  83  y^.,  denombrement  y.  1440.  Item,  in  de 
heerlicheyt  yan  Ziohenen  hebbic  xxQ  manna  yan 
leene,  die  yoUe  leen  yan  my  houden,  en  heergewede 
sculdich  -sijn ,  dairaf  de  ix  bedryf  hebben  yaa  heer- 
licheyden,  en  moegen  hebben  omtrent  yyftich  man- 
nen, die  yoirt  leen  yan  hen  houden,  efi  yele laten, 
dairaf  ie  tgetail  niet  en  weet.  Ib.  f>.  209  y«.  214. 
Besunder  dieghene  die  pretenderen  en  seggen  be- 
drijff, jurisdictie  en  andere  heerlicheyden  te  hebben, 
hetzy  yan  meyere,  scouthet,  soepenen,  laten,  en 
andere  achterleenen  ter  saken  yan  hueren  heer- 
licheyden en  leen  gehouden.  B^enk,  v.  Brab,  reg. 
188,  J9.  43,  30  juni  1530.  Plae.  e.  Brah.  I,  269, 
270.  Alle  leenen  bedrijf  hebbende,  oft  jaerUjcks 
weerdigh  wesende  yyf  ponden  Brabandts,  oft  daer 
boyen,  worden  gehouden  yoor  een  yoUe  leen;  en 
alle  leenen  geen  bedryf  hebbende,  min  weerdig 
wesende  dan  yyf  ponden  Brabandts,  worden  ghe- 
houden  yoor  gespleten  leenen.  O.  v.  Meckelen ,  Z ,  9. 
Christynen :  Feuda  eub  ee  hdbentia  cUiafeuda  'et  vae^ 
eallo».  Eantteekening  op  de  woorden  ,,bedryf  heb- 
bende" :  daer  andere  leenen  aff  gehouden  «yn.  —  Dat 
hy  yan  ons,  als  heere  yan  Gaesbecque,  tot  eenen 
yollen  leene  houdende  is  die  heerlicheyt  yan  Sinte- 
Laureys  Berchem ,  ter  zaken  yan  denwelcken  [nh 
leene]  hy  aldaer  heeft  meyere  efi  seyen  acepenen, 
diewelcke  hebben  dbedryffyanerffren  enonterffyen, 
en  andere  leeghe  juriadiotie  op  en  aangaande  den 
gronden  yan  erffyen  onder  die  yotrs.  heerlicheyt  yan 
fierohem  in  erfsohynse  resorterende;  en  wanneer 
die  yoirs.  gronden  yan  erffyen  yerthiert  oft  met 
renten  belast  wordden ,  soe  competeren  hem  daeraff 
die  pontpenninglum,  en  oiok  die  rechten  yandooder 
hant,  en  des  daeraene  depenteert.  A.  Wauterêj 
Snvirons,  I,  117  (1586).  In  auooeaaie  eollatMael 
oft  yan  besyden,  de  broedera  yan  den  aflyyighen 
Buccederen  in  de  leenen  eyengheiyok,  behondeiyck 
dat  d  oudste  heeft  d'exercitie  en  tbedryf  yan  de 
heeriyckheydt,  en  tot  dien  het  hays  met  de  yal- 
bmggen  en  gracht  daer  om  liggende.  O.  leenkn^  o« 
Brab,,  a.  28.  Chriatyn  zegt  in  het  Latyn:  quiod 
primogenMus  habeat  jwrie&etionem  ad  domtimifii 
pertineniem,  en  in  het  Fr.:  Vexereice  de  la  jufie' 
diction.  Twee  oft  meer  ghebroeders-  oft  ghesuatera 
kinderen  succederen  hunnen  oom  en  moye  ghe- 
lyckeiyck  ia  de  leengoeden,  met  alle  yruohten, 
baten  en  proffljten;  behoudelijck  dat,  die  gekomen 
ia  yan  den  oudtaten  broeder  oft  oudste  snater,  heeft 
de  hanteringe  en  'tbedryf  yan  de  heeriyckheydt, 
en  daartoe  het  huys  met  de  yalbrugghen  en  gracht 
daer  om  ligghende.  Ib. a.  29.  Chriatyn:  juriedwOonii 
exereiiium.  Met  de  yoorsz.  baenderye  yan  Gkesbeke 
aal  men  alnocli  t'aamen  yerkoopen  de  heerehjck- 
heydt  yan  Sint-Mertena-Lennicke,  consiaterende  in 
hooghe,  middele  eü  leeghe  jurisdictie,  keuren, 
breucken,  forfeyten,  opkomminghen,  yeryaUen  en 
al  datter  aenkleyen  magh,  en  allen  bedryf  yan 
rechten  daertoe  dienende.  Oaesbeke,  1670,  blz.  1S« 
De  heereiyckheydt  yan  Oudenaken,  oonaiaterende 
in  . . ,  mitagaders  allen  bedryf  yan  rechten  daertoe 
dienende.  Ib.  41.  De  eerw.  heeren  yan  den  capitele 
yan  8tb-  Lambrechtskercke  binnen  I'CUck  hebben 
onder  Halen  eenen  heeriycken  chyahoff,  hebbende 
bedryff  yan  jii  jaerghedinghen  jaerliox  te  hoi;ulene| 
eü  de  elocke  tegb«n  dan  te  moghen  trecken,  en 
yan  meyer  en  schepenen  te  BteHene,  die  den  aeghel 

18 


138 


BED. 


BED. 


▼Sfi  dt  horen  ImMwii  éft  éêmnedê  Mg)i«l«n  die 
T«riltiMd«  (tie)  rniten  éh  gpeóeo ,  €ot,  Maam  ,  Mabw, 
II,  14  (iM9). 

6)  Vaderlijk  gmoff^  ir,  fmaamee  paUmdU*  ||  Jm 
Brom  etiuinciperde  Jscop  sinen  soim,  dedene  vte 
tln#n  bfOod«  6(i  sinen  badrire;  coDMnterende  dat 
da  TOTMida  Jscop  Toortoii  tju  uüh  man  weten  zal 
aft  sfn  selia  xaken  doan ,  ponder  [dat]  daeran  de 
Toraeide  Jan  fhom  cenien  recht  hebben  zaL  O*  v, 
SfMgaé,  II,  bU,  496  (1466). 

BEDBUVKN,  bw.  (land).  1)  Bebouwen,  gOrmken, 
ft,  euUivêfj  ewploiUr  (ane  terre).  ||  Toort  moet  de 
pachter  laten  t^oet  tainen  aÜMheedene  wel  en  lorelic 
bedreren  efi  beaaet,  alio  hyt  Tant  tainen  aencom- 
mene.  ds  Pb.  en  Bb.  IX.  NtuarMf  12  (1460). 
Serritate  te  hebben  orer  iemenden,  hem  tot  zekeren 
tUde  int  Jair  dienat  Tan  waghen  efi  peerden  te  doen, 
oh  «yn  landt  te  bedryreif,  oft  te  laijen,  pft  te 
maQen.  r.  d.  Tat.  864  t*.  Ala  een  tochteneere 
aeWe  het  betocht  goet  bedryft  en  gebraljckt.  C  v. 
Antw,  1646,  xin,  68.  Allen  denghenen  die  ghe- 
woonlyek  zHn  thiende  te  betalen  ter  causen  Tan 
hunne  gronden  Tan  erTen  efï  landen  en  andeninta, 
oft  hj  hen  in  pachte  bedreToA  eft  beseten.  PUie. 
e.  Bf'ab.  6  Juni  1664.  I,  98.  Die  erfhellicht- 
wlnningen,  achoof  koren  ofte  iet  in  plaetae  Tan  dien 
•chuldich  zyn ,  Tan  landen ,  bempden  offc  anderainta, 
moeten  deaelTc  landen,  bempden  oft  andere  goeden 
wel  en  loffelUck  labeuren,  winnen,  meaten  en  be- 
dr\|Ten.  O.  e.  Loven  ^  vi,  6.  Soe  Terre  deaeWe 
toeden  tor  halfwinninghe  uytghegeTen  waren,  oft 
DT  den  tochtenaer  leiTe  bedreTen,  ghebouwt  en 
gnewonnen  worden.  O,  e.  MeeheUn,  xv,  6.  Chria- 
t\)nent  üui  ipiê  êuii  operii  êoi  Jkndos  eoluerit.  Al 
waoren  de  landen  Tan  beede  zyden  bedreTen  by 
•enen  proprietaria  ofte  pachter.  C.  e.  Veume,  zlii, 
11.  Indien  de  Tooras.  oeleydde  goeden  waren  lan- 
den, bempden,  oft  andere  gronden  Tan  erTon,  die 
men  nooael(|ok  moeatte  oeffenan,  labeuren  en  be- 
dreTen. O.  V.  Bruëtolt  1606,  a.  101.  Ohristijn: 
hoia  q%iaê  ouUum  amt  itrairum  repnrunt,  Fr.  eul' 
Htm  H  labowre», 

9)  JSTaaM,  koojmami^ap  draven,  fr.  faire  irafie, 
oommeroe^  opSraiion  de  eommeree.  1 1  Alrehande  oomeacap 
dimen  Tan  idyadaefflia  noene  totten  naeaten  goens- 
daghe  daaTonta  te  Dyeat  bedrijft,  aal  men  betalen 
taeife  goenidaeghs  metter  tonnen.  Kb,  e.  Dieet,  B.  04. 

8)  Kerriehteui  vervolgen  (in  gereohtasaken),  fr. 
prwHqmeri  vouremivre  (en  matim  de  justice).  || 
Ifiaat  dat  laie,  dat  een  man  late  heeft,  en  en  zUn 
t\|  niet  beaworen,  aoe  en  diedet  n\jet  dat  mer  mede 
bedrQft.  iXechi  van  UeeU,  a.  118.  Efi  ghoTallet  alao 
Terre,  dat  men  denghenen  bedriTen  wille  bi  der 
wet  toto  in  de  drie  [mael?]  TjfUoh  ponden,  en 
daema  TOort  ute  aire  wet,  ao  moeten  die  Toeraeide 
lli  goede  liede,  ofte  de  twee  Tan  hemlieden,  haer 
Ncort  doen  Tor  aeepenen  Tan  dien  dat  tot  hemlie- 
den ghehandelt  ea ,  efi  dan  aal  mena  Toert  wet  doen 
met  acepenen,  na  de  wet  Tan  dar  poert.  O,  v.  Cfeni, 
L  Qr.  aUHer  e.  1997,  a.  186. 

4)  Verneigen  im  reMe  (een  erf),  er  kei  weüeêyk 
beeii  mm  eieektn^  fr.  jM«r««ter«  (nn  hfetage  en  iu- 
atice)  em  réeimmfr  la  aetieniew  l^vilf.  ||  waer  dat 
lake,  dal  een  man  «\)n  erre  hadde  bedreTen  den 
eenen  dach,  den  anderen  efi  den  derden,  en  dan 
quame  op  den  Tierden  dach,  alee  oplen  daoh  Tan 
rechte,  efi  dan  taheeren  gebreke,  [daerbyj  en  eoude 
die  dach  nUet  bl\)Ten  Terlet,  htne  aoade  bliTea 
alaende  in  den  rechte,  daer  hy  te  Toere  in  aloet, 
ala  Tta  recht  te  gcTene,  efi  toot  waait  gaan  in  der 
■aken.  UMU  mm  Vttie^  k  117« 


6)  Doorbrengen,  fr.  diemper..\\  Jhn  Tan  Ohent 
riepen  alle  gheméeuelike  dal  %j  en  wejnalen  den 
prinee  niet  een  myte  te  gfaeren,  om  aprinoea  jono- 
neyt  mede  te  bednTene,  in  coatelike  inatmmeiEten , 
in  pipene,  in  daosene,  in  reyna  met  wyfr,  met 
danaera,  pipera,  die  by  grote  ghiften  gaf  en  ryke 
maecte.  Ja9  Yur  Dumvds,  267. 

BEDRIJVER,  zn.  m.  l)  Beeiemrdmr,  fr.  admnme- 
iratemr.  \\  Hebben  denaelTcn  Peteren  [Tan  der 
Eycken]  geaedt,  gemaiet  en  geordineert . . ,  oeTcrate 
richter  en  bedriTor  Tan  allen  aaken  den  gerichte 
Tan  oneen  rentmeeetencape  generaal  Tan  Brabant 
toebehoerende,  ala  Tan  onsen  Toiie.  wonde  Tan  Zo- 
nyen,  Tan  Tvoenten,  gemeynten,  atraten,  ateghen, 
riTieren,  wateren,  wateriaten,  en  den  beieyden 
dairaf,  Tan  meringen  en  palingen,  Tan  Talachen 
munten  en  munteneren,  wi  Ixmibarden,  jueden 
en  woekeneren,  en  Tan  allen  anderen  nken  den 
Toira.  gerichte  Tan  onaen  rentmeeateracape  genarael 
toebehoerende,  beide  buten  onaen  wonden  en  boa- 
achen,  en  daerbynnen,  hem  geTcndeTolcomen  macht 
en  annderlinghe  berele  alle  aaken  denaelTen  gerichte 
aengaende  Tan  onaen  wegen  te  hanteren,  gedingen 
dairaf  te  houden,  enen  yegelyken  OTormyts  en  met 
denghenen  dient  behoert  recht ,  TOnniaae  en  beeoi^t 
daeraf  te  doen,  onae  broeken  en  fourfiuten  dairaf 
te  Toirderen,  en  by  denghenen  die  in  der  tijt  dbe- 
weyndt  van  onsen  Toirs.  ontfiange  generael  sal  hebben, 
te  doen  ontfangen ,  om  by  hem  ons  dairaf  reke- 
ninge  en  bewys  te  werden  gedaen.  Eekenk,  o.  Breh. 
reg.  182,  f^.  122,  6  apr.  1448. 

2)  VeldopnekUr ,  fr.  inepeetenr,  enqnêtemr  cAoai- 
pêire,  II  Inquisitores  aggemm,  qui  dicuntur  bedri- 
tere,  et  computatores,  qui  dicuntur  rekeneren,  et 
custodem  aggrorum,  qui  dicitur  eeniter,  pro  excea- 
aibuB  autem  deliquenoium  int  Noirtlant ,  prout  fnerint 
condempnati  a  predictis  inqnisitoribns  et  computa- 
toribus  sÏTe  scabinis  aggerum  (dijkffr<nen).  sJtenk. 
V.  Brab.  reg.  188,  P.  81  y^.  (1271). 

8)  LemdlSmwer,  fr.  vtUHoatemr.  \\  Wanneer  eenige^ 
landtbouwera  oft  hocTenaera  henne  dÜTen  oft  slooten 
begheeren  te  graTcn  ligghende  tnaschen  twee  ghe- 
bueren  bempden,  weijden  oft  landen,  aullen  de 
naeste  gheleghen  bedr\jTerB  schuldigh  s'ijn  mede  te 
graTen.  C.  e.  Dewme,  impr.  a.  484.  Zo  hebben  zy 
geadTiseert  te  belaatene  de  beeaten  en  bedriJTeri 
Tan  den  Ooatbrouck,  weaende  eene  ghemeane  weeda, 
oompeterende  de  supplianten  en  de  TOorn*  ghameene 
insetene,  en  niemandt  el,  die  daarop  haerlieder 
beesten  drlJTen  en  paatureren  zonder  oost.  Dx  Pb. 
en  Bb.  YI.  Nemie,  4.  Dat  de  Toomoemde  onkoeten 
souden  moghen  ghepoinot  eii  gheetelt  worden  naer 
weerde  en  deught  Tan  lande  op  den  generalen  bodem 
Tan  jeder  proehie,  aonder  aenadumw  te  nemen 
weder  de  badrÖTera  zijn  afretenan  Tan  de  prochian 
ofte  niet.  Ploe.  e.  VL  8  febr.  1661.  Hl,  406.  Al 
tghene  dat  gheoughst,  ghatast,  gfaemijtt  en  int 
aohuere  ea  ten  daieghe  Tan  den  OTeriydena  (ofte 
professane  in  religioene)  Tan  dan  donaeiar  ofte  don* 
aigiare,  aa  daelzaem . .  En  es  dan  pa<mt  ghamaickt 
by  dan  tochtenaere  alleene  mal  ^jndar  dool  ofte 
profea  axtynet,  tan  waare  dal  de  proprietaria  daer- 
mne  gheeonaenteeit  hadde.  Maar  ala  hy  nial  gfaa- 
cooaenteert  en  hadde,  aal  niet  min  dói  bednfsr 
ffherecht  syn  om  Teighalt  te  hebbena  Tan  Tette, 
drichte  en  saade,  naa  landiaeht.  C.  a.  Kortrjjfe, 
xn,  87. 

BEDROCH,  m.  o.  (mT.  bêdrogem},  Zooala  thaas, 
fr.  tfrwaparis , /Vwwis.  ||  By  aekenn  bedrogen,  oo^ 
mptian,  exadian,  abuyaan,  maadiepaa  aït  aai^igan- 
tian.  MekmJt.  e.   Mrék  rag«   196,  P.   60  (1495). 


BED. 


BED. 


139 


Willende  Temen  opte  finMiden  en  bedrogen  die 
in  oontnrien  Tan  dien  [»2.  „Tan  den  rechten  onBer 
wagen"]  Toirtghestelt  xjn  geweest,  oft  in  toecomende 
tjden  Bouden  Toirtgestelt  moegen  worden.  Ib.  reg. 
137,  P.  53  (1617).  Omme  aUe  bedrogen,  fanlten 
en  gebreken  te  Terhuedene,  diewelcke  de  goede 
lieden  coaden  mogen  hebben  en  l^den  by  quaden 
wereke  en  handelinge.'  Lepverkers'omb,  ie  Dieai. 
11  mei  1540,  a.  26.  Bat  diTenche  ingheseten.. 
hen  geToordeit  hebben . . .  daerinne  te  conmiitteren 
menigheriei  abnjBen  en  bedroghen.  Plae»  v,  Brab. 
6  juni  1664.  1 ,  98.  Bat  bij  eenighe  Tan  de  brouwers, 
in  't  afkerren  en  uytTueren  Tan  't  gherrijt  bier, 
z^n  gecommitteert  gbeweeBt  merekelrjcke  groote  b^ 
drogen  en  faoten.  Flae,  o.  Broh,  8  noT.  1596.  Il,  79. 

B£DBOCH£LUCK,  byw.  Op  hedriêgO^lcew^, 
ft.  flraudmleÊuemêni.  ||  Ware  iement  die  eeggen  oft 
allegeren  woade,  dat  dieeelTe  guedinge  bedrochge- 
lije  waire  geschiet  en  tot  sijnen  aohterdeele.  t.  d. 
Tat.  206. 

B£DBOCH£NISS£,  sn.  t.  Bedrog^  fr,  trompê- 
rie,  f  tarnde.  H  Off  jmant  were,  die  met  beleyte- 
nisee  off  bedrochemsse  Tan  ooppeleren  of  ooppe- 
lerssen,  off  b|j  ander  subtjlre  manieren,  ymants 
dochter  off  kent ,  onder  syn  dage  Tan  twelff  jaeren 
wesende,  ewech  leydde.  O.  o.  MoMir,  JPriv.  11 
mei  1428,  a.  6.  Maer,  by  den  toedoene  en  bedroe- 
geneese  Tan  den  Fransoysen , . .  den  Toirs.  Eaerle 
en  zyne  medepleghers  en  hilden  daemae  niet  den 
Toirs.  tiactaet  Mêêêager,  1874,  14  (1498). 

B£DBO£V£N,  bw.  Hem  bedrooTon.  Zit^ 
isdrons»,  ft  s'aiUifier.  ||  Bat  de  abdine  ent 
eonTent  hen  bedroefden  en  beclegheden,  dat. .  Fr. 
laksi:  Kê  li  Megte  et  li  eonvem»  ee  doUneeU  ei 
eompUigmoiemi  Jre.  Ahdij  vam  Vorei,  28  aug.  1292. 

BEBBUCKBN,  bw.  1)  muderen,  fr.  taeommo- 
ier.  II  By  aldien  dengenen  die  s^n  gerief  gemaeokt 
heeft  Tan  kelder,  borrepat,  kelderkencken  oft  ander- 
sints  t^gen  oft  ontrent  den  priTaetkeld«r  Tan  synen 
geboer,  aldaer  eerst  gestaen  hebbende ,  sy  seWen 
bedrackt  oft  beschadight  Tondt  door  denselTen  pri- 
vaetkelder.  C.  e.  Bruesd,  1606,  Servii,  a.  73.  Chris- 
tgn:  OppreMtum  et  danmo  affeeium,  It.  Loven  ^  a.  68. 

2)  Verdrukken,  ft.  opprimer.  ||  Besgeiyox  sQn  sg 
[al.  de  borgemeestersj  overmomboirs  Tan  alle  be- 
dmckte  weduwen,  sotten,  simplo,  innocente,  stom- 
men. C.  o.  JHesi,  YZ,  Tii,  2. 

BEDBUCKBNISSE,  sn.  t.  BenamwdMd,  he- 
druktJkód,  ft.  anxUU,  afflieUon.  jj  Want  Tan  ah« 
bedrackenisse  hoTestu  mi  Terloest.  Qet^.  XT«  E. 
108.  Ps.  58—54. 

BEDUNCKEN,  ow.  Demkeny  ft.  semUer.  \\  En 
ons  en  onse  naoomelinge  macht  en  mogen  [l.  Ter- 
mogen] alle  eü  yegelycke  saecken  hierin  geschreven 
te  moegen  Terkeeren,  en  aff  en  toe  te  doen,  ten 
allen  tijden  als  het  ons  en  onse  naoomelinge  be- 
dnnckt  dat  des  noit  gebeur  [nood  doet].  O.  lAfye, 
1  &far.  1447,  a.  25.  i^rst. 

BEDWANCK:  xn.  o.  1)  BêókiegOned,  ft.  jwri- 
dietum.  \\  B'oTermomboirB  en  Tormogen  geene  mom* 
boiis  ofte  toesienders  t'ordonneren,  dan.weerlijcke 
oft  leecke  persoenen,  steende  ten  bedwaufle  der 
Tocn.  stadt.  C.  o.  Xosmi,  Weeek.  a.  81.  Kaegschap. . . 
woonende  onder  bedwanck  der  stedt.  Ib.,  a.  38. 
Om  te  laeten  Toltrecken  d'oTictie  door  het  gericht 
Tan  Biest,  soo  moet  oock  den  schoutet,  ten  OTer- 
staen  Tan  scepenen,  de  sluijtinge  doen  over  het 
beclaeght  hoijs  off  gronde  Tan  erre  gelegen  onder 
ToDgerlo,  omdat  den  met}er  nogh  den  grondtheer 
des  hoib  Tan  Tongerlo  geen  bedwanck  en  hebben 
ouder  Biest.  C.  e.  Dieet /WZ,  xi,  6.  Alle  Tonnissen 


gegoTen  bij  de  laethen  Tan  Tongerloo  worden  ge- 
exeouteert  door  den  scauthet  Tan  Biest,  alsoo  den 
meijer  Tan  deselve  banoke  geen. bedwanck  en  heeft 
Tan  executie  noch  Tan  arrest.  Ib.,  XT,  2.  Een 
borghe  Tan  te  rechte  te  staen  en  tgewyade  te  toI- 
doen,  mach,  sonder  Toorgaende  pandingen  Tan  den 
Terborgen  [Terborgden]  schuldenaer,  Tuyt  craohte 
Tant  Tonnisse  tegens  denselTen  schuldenaer  ge- 
wesen,  Terrolcht  en  gepant  worden,  al  waert  oock 
soo  dat  alsulcke  borghe  den  crediteur  roerende  oft 
onroerende  goederen  wiste,  den  gedoempden  schul- 
denaer toebehoorende,  de  jurisdictie  [oft  bedwanck  — 
Toegt  er  een  ander  hs.  bij]  Tan  den  rechter,  die 
tTonnisse  geweeen  heeft,  onderworpen.  O.  o.  Anfw., 
eomp.  lY,  xi|j,  38.  Alle  Torsters  oft  dienaers  der 
Toors.  jurisdiotien  s^n  sohuldich  op  het  spoe- 
dichste, . .  den  sohouteth  of  synen  stadhoudere 
t'adTerteren  Tan  de  feyten,  delicten  en  mesusen 
by  den  Ondersaten  oft  andere  onder  de  jurisdictie 
en  bedwanghe  Tan  den  sohouteth-ampt  Tan  Sant- 
hoTen  gheperpetreert  oft  gedaen,  en  besonder  elok 
▼orster  onder  slJn  bedryff.  C.  o.  Santkovenjimpr.  i,  17. 

2)  BeekiedwiBHiff  van  aanhouding  of -van  mbeUaff' 
neminff,  ft.  ooniramie  judieiaiire  d^arreetaüon  ou  de 
eaieie.  jj  BenselTen  tyt  Tan  betaelinghe  overleden 
synde,  soo  mach  die  TOors.  partge,  die  de  gelofte 
gedaen  is,  komen  Toor  den  meyer  ein  twee  sohe* 
penen, . .  en  Tersuecken  'tTonnisse  Tan  bedwange, 
achtervolgende  de  gelofte,  die  hem  gedaen  is;  en 
die  schepenen,  almlan  Tan  den  meyer  gemaent 
synde ,  gOTOn  TOor  een  Tonnis :  dat  men  d«a  TOors. 
persoon  sal  bedwingen  met  syn  HjTe  oft  goeden. 
O,  9.  Siekem^  a.  4. 

3)  Ouderlijk  geeag ,  mannelijk  vermogen ,  etaat  vam 
onderwerping y  fr.  pmeeanoe  de  pdre  et  mire,  oictf- 
eanoe.  AMortfoZs,  auiorUé,  euféiion.  jj  Be  kinaeren 
syn  en  blyven  in  de  macht  en  bedwanck  van  haer^ 
lieder  vader  en  moeder  totdat  sy  ghecommen  syn 
totter  oude  van  xxv  jaeren,  ofte  bj  emancipatie, 
priesterschap,  huwelick  oft  anderen  state,  daerbr 
men,  naer  rechte,  zyn  selfs  bedyt,  haerlieder  sein 
gheworden.  O.  o.  Auden.  XTii,  1.  Ondeijaerighe 
weesen  en  kinders,  wesende  onder  het  bedwanck 
Tan  haerlieder  anders.  O.  v.  Aaltt^  xiz,  3.  Toorts, 
dat  de  ouders,  hebbende  kinderen,  deselve  kin-  , 
deren  houden  in  sulc  bedwanc  en  subjectie  dat  sy 
niet  en  zweeren,  noch  andere  onreyne  saeken  up 
de  straeten  noch  elders  voort  en  stellen,  dateenich- 
sins  wesen  sonde  moghen  in  blasphemie  van  Gode 
van  hemelrycke  en  cleenicheden  Tan  eenighe  luden 
van  eeren.  Corporaiione ,  93,  28  juni  1544.  Een 
vrouwe,  die  huerselfe  leen  verooopt,  bi  w.etene  efi 
consente  van  hueren  man,  en  daertoe  by  hem  ghe- 
auctoriseert,  en  mach  naermaels,  als  hner  man 
doot  is,  niet  te  retracteren  den  coop,  noch  haer 
behelpen  lenefkio  VeUeiani,  noch  allegieren  be- 
dwanc, reverencie,  noch  vreese  van  hueren  man. 
Leenr.  v.  VI.  99. 

4)  Dwangmiddelen,  fr.  mogene  coëreUife.  \\  Yoir- 
seide  deken  en  drie  geswoirne  . .  selen  moighen  . . 
setten,  ordineren  eü  maken  alrehande  ordinancien, 
statuten  eü  bedwanghe.  K.  lakeng^  te  MertJiien. 
14  juni  1411. 

5)  Bexit,  of  maèhi  om  over  iete  ie  heeehikken, 
fr.  poeeeeeion,  ou  pouvoir  de  diepoeer  d^une  eèoee. 
II  Alsoo  wy  geïnformeert  zyn,  dat'er  veele  effecten, 
goederen,  meubelen,  peerden  eü  equipagien  zyn 
binnen  de  stadt  van  Qhendt  toebehoorende  aen  de 
officieren  wesende  in  dienst  en  waepenen  van  den 
vyandt,  wy  ordonneren . .  aen  alle  insetenen . .  te 
declareren  by  geschrifte.,  alle  de  effecten,  men- 


i 


140 


BED. 


BEE. 


beien,  goederen,  peerden  en  eqnipegien  dewelcke 
•T  heboen  onder  hun  bedwanck  en  waerven  sy 
kenniMe  hebben.  PI.  e.  VI  6  juU  1708.  YII,  1722. 

BEDWANCKBAER,  bn.  Onderworpen  aem  dm 
têehiêdwang  van  zeker  reektegéned  {hedwinffbaar)j 
fr.  MeumU  è  la  eonirainte  de  eertaine  Juridieiion, 
eoniraignMe,  \\  SoWente  cautie ,  deser  stadts  rechte 
bedwanghbeer.  O,  v,  Brueêd^  1606,  a.  73.  Ghria- 
tyn  s  eamüonem  ooram  magiUrtUm  eonveniiUem,  Inter- 
dicerende  aen  eeniegelyck ,  deeer  etadts  juridictie 
bedwanghbaer,  eenige  Tervmnekeniaae  ott  eteick- 
makinge  Tan  en  toot  weesen  te  doen.  Ib.  Stat,  v. 
1657)  A.  2.  Ohrifltiin:  unienique  enhfecto  furiedie^ 
iioni  he^ng  tÊirbie.  Twee  ingheaetenen  teghens  den 
anderen  in  'tprocee  zynde,  en  dat  een  Tan  hen 
beyden  geduerende  den  proooMe  buyten  de  juris- 
dictie Tertreckt,  ie  ghehouden,  des  yersocht  synde, 
te  stellen  cautie  Toor  de  kosten  Tan  den  prooesse; 
en  een  Terweerdere,  Tan  alhier  te  rechte  te  staen 
en  't  ghewysde  te  Toldoen  deser  jurisdictie  be- 
dwanckbaer.  O,  e.  Deume^  impr,  a.  120. 

BEDWANGKELUCK,  bn.  Synoniem  Tan  Be- 
dwanMaer,  \\  Dat  men  alhier  niet  en  aal  ont- 
fanghen  eenen  afghesetenen  als  aenlegghere  teghens 
eenen  inghesetene,  tensy  hy  alToren,  deser  hooft- 
bancke  ^dwanckelyok ,  sufficiënte  cautie  ghestelt 
hebbe  TOor  de  costen  Tan  den  processe.  C.  v.  Deume, 
impr.f  a.  117.  Gautie  suffisante,  onder  den  beschryTe 
deser  stadt  bedwanokeiyck.  C  e.  Lofeen^  yii,  1. 

BEDWINGELUGK,  bn.  Synoniem  Tan  bx- 
DWAVOXBASB  CU  BEDWAKCXiLiJCK.  ||  Niemantonis 
bedwingheiyo  leen  te  Terheffene ,  hy  en  wille.  Leenr, 
o.  VL  73.  En  en  es  niemant  bedwinghelio  eenich 
httus  te  laten  splytene  of  deelene.  O.  o.  Qent, 
XTi,  4.  Als  een  heymelicheyt  staet  soo  by  eens 
anders  erfTe,  kelder  ofte  hnys,  en  toI  is,  zoodat 
den  ghebuer  daerdeure  hinder  ofte  stanok  is  lydende, 
soo  IS  den  proprietaris  Tan  de  hegmelycheyt  be- 
dwinghelic  deselTe  te  doen  ruymen.  C.  e.  Aalet, 
UC,  17. 

BEDWINGEN,  bw.  Dwingen ,  fr.  eoiUraindre. 
II  Als  partie  also  ghebannen  es,  Tan  wedersegghe 
of  Tan  ghebreke  zyn  bliTon  [nl.  haren  Trede]  OTor 
te  bringhene,  zo  moghen  noohtanne  soepenen  de 
naeste  Triende  en  ma^hen  Tan  dien  ballinc  be- 
dwinghen efi  constraingieren  paix  te  makene  jeghen 
de  ghequetste  partie.  C,  e.  Aalst  ^  bis.  462.  Als 
een  partye  ter  proeTC  begeert  gesadt  te  syn,  soe 
wyst  men  hon  daoh  ter  ierster  genachten  om  syn 
oonde  [«I.  hare  getuigen]  te  bringen  oft  te  b^ 
dwingen.  Item,  lieeft  hy  ter  genachten  syn  getuy- 
gen  gereyt»  men  sal  se  hoeren;  en  syn  sy  bedwon- 
gen met  geestelyok  ofl  weerlyoken  rechter,  men 
wyst  hon  tweede  proefdaoh.  £n  dan  ter  genachten 
oomende,  men  en  wyst  hon  gheen  proefdach  meer. 
Soo  langh  hy,  Tan  genachten  ter  genachten,  stercker 
geboden  brengt,  men  wyst  altyt  Toort  dach  om  syn 
getuygen  te  brengen,  oft  noch  steroker  moet  hy 
•teroker  geboden  brengen ,  oft  te  bedwingen.  C  ^r. 
XooM,  I.  bis.  43,  a.  10. 

2)  Verminderen,  beperken,  vertaehten  (den  in- 
houd eener  keur  of  wet),  ér.  reetreindre,  adoneir 
(la  teneur  d*une  keure  ou  loi).  ||  Hie  mach  se  [nU 
dese  keur]  bekeren  en  bedwinghen  en  berechten 
omme  der  meentucht  bedarTC.  K.  v.  Brugge  e. 
1281,  a.  31  bis.  Fr.  tekst:  ü  pnieeent  mueir  et 
rettraindre  et  aUmeter  pour  Ie  commiM  proflt. 

BEBINDEN,  bw.  JEindigen,  ir.  terminer, 
II  Omme...  de  goede  ghemcTnte  te  helpen,  dat 
sy  Toordaen,  ten  koristen  doenlyok  wesex.de,  moech- 
ten    henne    processen,    gesohHlen    eü   differentien 


be-eynden,  eö  weten  waemaer  hen  te  reguleren. 
C.  V.  Benrne,  ia^.,  prooem.,  blz.  148. 

BEEGKDAGH,  zn.  m.  Leenmamedienet,  bestaande 
in  eenen  dag  arbeids,  om  de  beken  of  graekUn  té 
tniveren^  fr.  service  de  tassal  ou  corvee,  eoneietaei 
en  un  jour  de  travaü  pour  eurer  les  ndeseatu  om 
fossés,  II  Beeckdagh,  eenen  daoh  te  greohten. 
Sekat  der  ckejfnsen,  35. 

BEELDEHUISEKEN,  zn.  o.  Nis,  fr.  nieke.  \\ 
Zal  aen  den  middele  [nl.  Tan  het  belfiroot]  een 
partie  Tan  dezelTO  zyde  de  herde  steenen  [nl.  arduin- 
steen] untghenomen  worden  om  het  maken  Tan 
een  beeldehuuseken ,  ontrent  x  Toeten  hooghe,  en 
breet  naer  den  heesoh,  wimt  het  beeldehuuseken 
moet  wyt  syn  iy  Toeten  en  hooghe  ses  Toeten 
sonder  de  ad  de  lompe  en  tomikeel.  BiXHB&t,  II, 
327,  328. 

BEELDEHAKEB  (eigennaam).  BeeldkomeeTy 
fr.  setUpteur.  Egidio  dicto  Beeldemakere.  Bruss. 
godsk.  afi.  1268.  Egidio  dicto  Tmagumtori.  Ib.  a*. 
1271. 

BEELDEVEBWEB,  zn.  m.  1)  Kleurder  van 
prenten,  fr.  enlumineur.  Lovenscke  8t,'Lucas  gilde ^ 
lAggeren,  blz.  2.  (1460),  en  blz.  3. 

2)  MeUbdverwer,  fr.  peintre  de  meublee.  ||  Hen- 
rieke  Joossone,  beeldoTerwer,  van  der  oontorie  oft 
scryffcamer  opten  stadhuys  ie  Terwene,  buyten  en 
bynnen,  betaelt  ix.  s.  Bergen^- Zoom  ^  St.-rek. 
1497-98. 

BEELGK.  Zie  bülck. 

BEEMT  (Bemd,  beerapt,  bempt),  sn.  m.  Deze 
benaming  is  eigen  aan  Braband  en  Limburg  (zie 
BAHT),  Toor  kooiland,  fr.  terre  dfoin,  pré  defash 
ekage.  Kil.  beemd,  hemd,  praium,  praHim  ex quo 
fcsnum  percipitur.  Te  Diest  heet  hedendaags  J^esaMi, 
hooiland,  fr.  pré  è  faucker ;  Weide,  ons  hdd.  weide, 
weiland,  fr.  pré  è  pdturer,  en  Broek,  gemeente- wei- 
land, fr.  pré  de  vaine  pdture,  fr.  commuuaux.  \\  Jur- 
nale  prati  quod  dicitur  Clene  bemdeken,  Ahdig  SL 
Oeertr.  te  Loven,  Doos  1.  Oorkonde  v.  1251.  È^ike- 
archief.  In  loco  qui  dieitur  de  Breden  beemt.  Oodsh. 
V.  Brussel,  H  1653  f».  11  (1264).  Item,  sal  hi 
behouden  alle  dié  beemde  te  Diest ,  groote  en  oleyne, 
die  grote  Ganalake,  die  cleyne  GaiiBlake,  Hasaerti 
beemde,  eü  den  beemt  gheleghen  in  die  Vetter- 
broec  beemde.  Item,  heeft  hy  en  sal  behouden 
alle  die  beemde  en  eusele,  die  te  Zelem  ligghen.. 
Deeling  v.  Diest,  31  dec.  1337.  In  loeo  dioto  den 
Freeterbeempt.  Oodsk.  v.  Brussel,  H  1553,  f>.  11 
(1417).  Anderleckt.  Oft  sy  nyet  en  wisten  dat, 
zundert  den  tyt  Tan  een,  twee  oft  drye  jaeren,  by 
hen,  dagers,  gearticuleert,  de  rysbalcken  [rust- 
balken]  Tan  alle  de  Toirs.  di^e  moelens  hierboren 
gespecifficeort,  waeren  gehoicht,  en  hooTele?  en 
dat  daerduere,  en  andere  beletten  by  hen  gealle- 
geert,  zy  zundert  denselTen  tyt  alsoe  syn  OTorlast 
geweest  Tan  den  watere  in  huere  beempden,  dat 
zy  Tan  den  jaere  x?c  en  xxxTy  tprouffyt  Tan  huere 
geheele  beempden  eü  broecken  Terloren  hadden, 
zonder  die  te  mogen  oft  kunnen  gemaeyen  en  ge- 
hoyen,  als  anderssins.  Bekenk.  v  Brab.  reg.  140 
R  242  tO.  17  mei.  1539.  Dmer.  In  de  gemeyn 
beempde  Tan  Laken.  Oodsk.  v.  Brussel,  H  290  f*. 
171  (1541).  In  SaTenterbempde.  —  In  pratte  de 
Zaventinis.  IK  B.  1461,  4  t«.  26  t«.  (16*  E.). 
In  Grimberger  bempde.  Ib.  26.  xixVs  roeden 
beempts  gelegen  in  de  gemeyn  beempden,  lanex 
aen  de  voirs.  ix  dach  want  en  XTJ  roeden  beempts, 
en  dwelck  men  heet  drie  zwaeyen,  data  te  seg- 
gene  soeTele  als  een  man  maeyende  metter  zeyi^ 
sene    te    drye    reyseu   in   den  gemeynen   beempi 


BEE. 


BEÊ. 


141 


■Idair  Tenejcken  mach;  en  si  breet  omtrint  een 
loeye  en  lanek  zixV)  roeden.  Ib.  B.  220.  f^. 
73  (1M7).  ChrivAergen.  In  de  Erpesche  beempden. 
Ib.  H  290  f».  234  (1546).  Indien  de  beleydde 
goeden  vaien  landen,  bempden,  oft  andere  gronden 
^n  erren.  C.  «.  Brutgd,  1606,  a.  101.  116.  121. 
Bogaerdén ,  bempdbn ,  weyden.  258.  Chri«tijn :  praia. 
Bemden,  weyden.  Ib.  Stat,  v.  1657.  a.  91.  Ten 
ware  weyden  oft  bempden,  die  met  ackerlanden  met 
een  paehÜDge  tegelijck  worden  Terhuert.  C.  e. 
XooM,  WêtsJe.  a.  60.  Die  eenige  bempden,  lant, 
wei)den  oA  booechen  heeft  liggende  van  de  etraete. 

0.  e.  Amtw,  eomp,  ui,  y,  104.  Wy  boTelen  aen 
de  molden,  de  toots.  pegels  gesteld  xynde,  alle 
hmme  ahiysen,  aolioffen,  spayen  en  wasberders  te 
txeeken  en  deeelye  te  openen  en  open  te  houden 
totdat  alle  de  opperwateren  van  boven  sullen  afge- 
Mckt  en  gerallen  wesen,  en  dat  alle  die  bempden 
en  bioecken  sullen  droog  liggen.  O.  F-JB,  autr. 
8  apr.  1715.  Demer,  (In  het  procem.  staat  alleenlijk 
j^weyden*',  als  algemeene  benaming). 

SEENHUIS,  in.  o.  VleeMchhal,  h,  htmekerie, 
II  Ordonnerende  Toorts  aen  deselve  beenhau weren , 
▼mn  Bamisse  af  tot  half  maerte,  teeWe  beenhuys 
topesen  en  hon  Tleesch  daerin  te  Tercoopene.  — 
Op  de  iondaeghen  en  heylighe  daghen  en  sullen 
tbeenhnya  niet  openen.  Bxvbbt,  I,  357. 

BEEN,  alg.  telw.  Snden,  fr.  tous  deux.  ||  Elo 
■eyde  Tan  hem  been,  hoe  zy  recht  hadden  aent 
graelsoip  Tin  Ylaenderen.  Jav  v.  Dixmüdb,  189. 

BEEN,  En.  o.  Zooals  thans,  fr.  jambe.  Op  Sijne 
beene  spreken.  J«  persoon  versdk^nen,  fr. 
eompoKToir  en  perêonne.  ||  Item,  eer  m|jn  Trouwe 
(«I.  de  weduwe  Tan  hertog  Antonius  t.  Brabant] 
in  den  rechte  spreeet,  so  sal  sy  borgen  moeten 
■etien,  die  den  heere  genuegeu,  of  sy  sal  op  hoere 
bene  spreken.  O.  v.  Santhoven ,  blz.  250,  Voirraet, 
a.  5  (1427). 

BEENHABNA8CH ,  sn.  m.  Krijgeman  ie^  voet 
voorde»  van  êckeenplaten ,  fr.  homme  de  guerre 
poarvm  de  fambiifeê,  ||  Voor  de  steide  Tan  Bourges, 
daer  men  rechtefoert  sach  uuter  stede  oommen  te 
peerde  wel  tote  Tier  hondert  glaTien . . ,  en  noch 
een  ander  [ayantgude]  uut  eene  posteme  te  Toet, 
daar  wel  waren  drie  hondert  beenamasschen  in  , . ; 
in  dewelke  [batailge]  wel  doot  bleiven  Tier  hondert 
beenamasschen.  Cl.  t.  Bixmttdi,  73. 

BEEN8IJDE  eü  BANDEB8IJDE  (beeen,  be> 
ander).  Wederx^,  fr.  de  part  et  d'auire,  de  Vun 
ei  de  Famire  eóté,  \\  Te  welken  tide,  dat  twist 
gheTalt  tuBSchen  leeken  lieden ,  en  sy  yerde  hebben 
gfaegbeTen  deen  leec  den  anderen,  dat  alle  de 
cleieke,  die  ter  maechschap  behoren  Tan  denghe- 
nen  die  den  Terde  gheghoTen  hebben,  been  syde 
en  bander  syde,  syn  in  dien  Terde.   C.  v.  Qeni, 

1,  Gr,  Charter  v,  1297,  a.  1. 

BEER,  m.  1)  Stormtmig^  ^ekere  beschermma- 
efaiene  of  sohutdak  bij  belegeringen,  waaimede 
belemaars  gedekt  waren,  om  niet  Tan  het  Tijan- 
dslijk  aohietgeweer  getroffen  te  worden,  b.  t.  by 
bei  ondermanen."  fichelleri  Les.  t<*.  Vineut,  Ofr. 
vigne,  wtaehine  de  gnerre^  ioU  de  défense,  maatelet, 
pem  ne  poe  Ure  atteint  par  le$  prqfeetilee  deg 
meeUgétf  p,  ex,  en  minamt  ou  aapamt.  Kil.  Beer, 
eiaea.'  ineirumentmm  heüiemn.  Zie  er  de  beachrij- 
Ting  Tan  bij  Piüacus,  Les.  Antiq,  y^.  Finea.  || 
OraTe  Ghye  leegdem  Toor  Zierickzee  met  al  te  zwa- 
ren  besete,  sodat  hy  met  magnelen,  met  beeren, 
met  calten,  met  bliden  daghelijcz  anstormde  son- 
der  aflaten.  Belg,  Mue.  lY,  204  (15«  £). 

2)  Meteelr^  in  den  vorm  van  eenen  etdemg^  fr. 


ma^nnerie  en  dos  d'dne,  ||  Men  zal  aen  Z.  Exo. 
aondienen  het  groot  interest  dwelok  de  brouwers 
opte  haTen  sullen  oommen  te  lyden  by  het  leggen 
van  den  nyeuwen  beer  oft  doedan  tusschen  de 
Oranje-punt  en  belyedere  [nl,  twee  gord^nen  of 
tusscnen-wallen].  Archief  v,  Bergen-op-Zoomy  Beedl, 
1612«'20.  n°.  33.  Alsoo  den  dosdan  aent  molewater 
seer  was  gecrenct  eü  met  steecpalen  moet  worden 
Tersien  en  anderaints  Terhuet,  om  alle  perceelen 
[1.  periclen]  Tan  deurbreecken.  Ib.  7  febr.  1617. 

B££B  (Beir,  her),  zn.  m.  (mT.  b — «),  fr.  i#r, 
hers.  Titel  Tan  Tier  groote  baanderheeren  Tan 
Ylaanderen,  nameiyk  de  heeren  Tan  Famele  by 
Audenaarde,  £yne  of  Hegne  en  Heume,  Boulers 
af  Boulare  bij  Geerardsbeigen,  en  Oiaoing  in 
Waalsch  Vlaanderen.  De  heeren  Tan  TbsoIm  in 
Brabant  en  Tan  Auxy  in  het  Arteziseh  droegen 
ook  den  titel  Tan  „Beer'\  De  geschiedschryTors  syn 
het  niet  eens  OTer  deze  waiudigheid.  WainkÖnig 
I.  264/5,  II,  278/9,  erkent  in  hen  de  oudste  en 
eerste  barons  Tan  Vlaanderen ,  met  Baepsaet,  CEuvree» 
De  costumen  Tan  Audenarde,  2d«  deel.  blz.  359 
(1583),  zeggen  Tan  den  heer  Tan  Famele:  ||  In 
dewelke  zyne  stede,  heerlichede  en  baronie  Tan 
Famele  en  in  alle  de  plecken  daer  huer  die 
bestrecte,  hy  hadde  alle  justicie,  hooghe,  middele 
en  nedere,*  eü  was,  te  dier  cause,  een  Tan  den 
Tiere  beeren  Tan  Vlaendren;  „dewelke  Tier  beeren 
waren  eü  zyn  Tan  meerdre  di^iteit  in  heerlicheden 
on  preëminencien  dan  de  andre  hooghe  justioiers 
Tan  onsen  Toorseiden  lande  en  graefsoepe  Tan 
Vlaendren''.  —  A.  Wauters ,  JEnvirons ,  III ,  488,  Lee 
Bere  d'Yuche^  bestrydt  deze  beweering,  ziet  in  de 
Beers  slechts  knlegenooten  Tan  de  „ministeriales" 
of  liooge  officiers  Tan  het  hof,  resp.  onzer  hertogen 
en  graTon,  en,  te  oordeelen  naar  de  geringe  uitge- 
strektheid hunner  domeinen,  kent  hun  slechts  den 
tweeden  rang  toe  in  de  leenroerige  maatsohappy. 
Wielant,  Treusiaei  van  den  leenrechten,  gewaast 
Tan  geen  ,^eer8"  en  noemt  Boulare  alleeniyk  ua 
eene  Baniere  resorterende  aan  het  prinoeiyok  hof 
Tan  Aalst  (blz.  11).  Zoodat  aan  onze  Beers  niet 
toepasseiyk  wezen  zou  de  definitie  Tan  Maigne 
d*Amis,  na  Duoange,  t^  Baro:  AUi  harones,  gpal- 
lice  Jtauts  har  ons ,  hauts  hers,  magnafes,  qni  et  n€h 
talium  prarogativa^  praediia  ac  possessianihms  et 
va^eallorum  ntanero  aUos  praeedlAant,  Volgens  den 
heer  Fiot,  in  zyn  schrift  Les  heers  de  Flandre, 
waren  de  Beers  Tan  Vlaanderen  de  paree  of  paire 
Tan  dat  land,  geUjk  de  pairs  Tan  Vrankryk  in  het 
hunne;  zy  treden  eerst  op  in  het  midden  der 
XIII«  eeuw,  en  sohynen  eenige  byzondere  Toor- 
rechten  in  feodale  zaken  te  hebben  bezeten.  Sedert 
de  XVe  eeuw  werd  de  titel  een  louter  eeretitel. 
Alle  de  Beers  Tan  Vlaanderen  hielden  hun  leen 
Tan  den  graaf  en  niet  Tan  den  koning  Tan  Frank- 
ryk.  Buiten  de  door  den  heer  Fiot  Termelde  open- 
bare  akten,  waarin  zy  Toorkomen,  treft  men  ze  nog 
gezamentlyk  aan  in  eene  oork.  Tan  den  Sm.  nug, 
1419,  by  De  Vlaminck,  Inv,  d.  arch.  de  Termomde. 
II  De  derde  wet  eü  banck  es  genaemt  de  gezworne 
wethauders  Tan  de  baronnie  eü  heerlichede  Tan 
Famele,  ^^ïnclaTcert  binnen  Audenaerde,  die  jaer* 
liz  Temieut  werdt  by  den  beer  eü  heere  Tan 
Famele.  C  o.  Auden,  oah,  prim,  a.  34.  Item  a.  36. 

BEËRFELIJCK,  bn.  Boerend,  fr.  moUUer.  \\ 
Dat  oock  den  meyssionierde-man,  ofte  Trouwe, 
bHJTende  de  langhstlcnrende ,  bebouwt  [behoudt]  de 
haTe,  eü  allen  'tghene  TOor  haeffeiyok  oft  be-erTe- 
lyck  goet  gherekent  wordt.  C,  o.  Qrimbergen,  a.  4. 

BEÊBFENI88E,  zn.  t.  übenisteUmg ,  fr.  mise 


142 


BËE. 


BEE. 


Ml  postesnon^  entainnemmi,  \\  En  ynijt  cnohte 
ran  suloke  beërffenisBe  en  saisine  treden  en  bleven 
d*erffgenaemen ...  int  besith  oft  possesaie  van  do 
goeden.    Q.  o.  Aniw,  comp,  iii ,  xiy ,  82.  Item.  a. 

84.  Zie  BBÊBYBN. 

BEEBIE  (Beeirye),  zn.  y.  Waardigheid  van 
JSeer,  fr.  dignUi  de  Èer.  \\  Hare  Hooch.  Seren., 
aU  graren  van  Aelst,  competeert...  een  hof  van 
mannen , ,. ,  Toorsien  ran  yele  direrasche  Bcboone 
leenen,  als  daer  sijn:  de  landen,  beirrijen  en  baron- 
nfjen  ran  Bhode,  G^yere,  Sotteghem,  Boelaere  en 
Bohooriase.  C.  v,  JLalst^  blz.  428. 

BEEBCLAUWE,  en  JSeerenklauw ,  £r.  acanihe. 
II  Yoord,  dat  gheenen  blaeuyaerwere  voordan  in 
gheenre  manieren  gheorloyen  en  zoude  [wezen]  te 
yaerwene  nooh  te  werkene  met  calke,  maer  wel 
met  beerclaeuwe ,  of  emmer  ten  minsten  met  Bour- 
ghoenachen  of  Sommaeyachen  haaschen.  K,  laken^ 
ffüde  ie  Srvgj^e^  Vaerwert,  blz.  102.  a.  2. 

BEËBVEN,  bw.  1)  J^tem,  door  erfenis  ter- 
krijgen^  fr.  Mriierf  ohtenir  par  Muccestion.  \\  Vuyt- 
genomen  baataerden  gewonnen  in  oyerspel,  ofb  die 
gewonnen  ayn  yan  maeaschap,  die  men  noemt  in- 
eeetuatif  oft  yan  gheeatelycke  peraoonen,  Godt  auy- 
yerheyt  gelooft  hebbende,  geheeten  nefarii,  die 
deaelye  leenen  njet  en  moghen  beêrfyen,  noch  yan 
yadera  noch  yan  moedera  ayde,  en  en  moghen  daer- 
mne  ook  nyet  deylen ,  al  waert  oock ,  dat  de  yrienden 
daerinne  conaenteerden.  C.  leenhof  v.  Mech,  a.  65. 
Dat  de  qualiteyt  yan  hoir,  dewelcke  de  yooraeyde 
N.  aengenomen  heeft,  omme  te  beërfyen  de  goede- 
ren in  Brabandt,  achejnt  te  influeren  in  de  auc- 
ceaaié  yan  Ylaemache  goederen.  Yur  de  Telde» 
Annot,  27  (1678). 

2)  Inbezit  tteïLen^  fr.  eneadsiner,  \\  Soo  geringhe 
ala  Ijmant  afflijyich  geworden  ia,  aoo  worden  ayne 
wettige  erfgenaemen,  beqoaem  om  te  eryen,  bg 
deaer  atada  rechten  geaaiaeert  oft  beërft  int  beaith 
yan  allen  dea  afflijyigen  erffelijoke  en  haeffdeijlige 
goeden.  C.  ü.  JMtw.  comp.  iii,  xiy,  31. 

BEEST,  zn.  In  *t  algemeen  ViervoeHg  dier  f  fr. 
quadrwpMe,  Yebdau,  I.  681.  ||  Yan  allen  beeaten. . 
. .  Yan  eloken  oaaen  oft  yerre ,  yj  ata. ;  yan  elcker 
ooe  en  yeerae,  iiy  ata.;  yan  elcken  caWe,  j  at.;  yan 
eloken  yerckene,  y  ata.;  yan  elcken  hamele,  j  at.; 
yan  elcker  ojen,  Vs  st.;  yan  elcken  lamme  en  oex- 
kene,  Vs  rt*»  —  ^^^  elcken  lamme  oft  huecxken, 
Vi  Bt.  Eekenh,  ü.  Brah,  res.  139  f>.  10,  12  y^.  en 
13  y®.  6  noy.  1642.  BeetO  beeste,  fr.  lameiUeure 
héie  OU  vaehe.  \\  Soo  wie  aaten  heeft  binnen  Laken, 
eü  alater  een  aterft  yan  dien  die  zaten  houden ,  zoe 
aal  dieghene  die  de  aaten  heeft  hebben  de  beate 
beeate  die  daer  blyft,  aonder  eene,  yuytgeacheyden 
peerden,  daer  en  ea  men  niet  aff  aculdich  met 
rechte.  Ende  en  zyn  daer  egheen  beesten,  aoe 
mach  hy  nemen  het  dbeate  aohoenheyt  dat  daer 
blyft,  aonder  een;  en  wairen  zy  zoe  arm,  dat  zy 
beeaten  noch  achoenheden  en  hadden,  aoe  aouden 
zy  geyen  y  at.  borseahelta.  Bi^earch.  CoeL  JBrfheeren 
ie  Laken,  a.  9.  Gtehemelde  beesten.  Beesten, 
die  gemnilband  ct^,  fr.  héies  qui  soni  muselées. 
II  Niemant  en  aal  yoortaen  door  achteryelden ,  boy- 
bemden  en  andere  weyyelden  eenigh  yee  moghen 
•touwen    andera   dan  met   gehemelde  beeaten   oft 

g^muylbant.  K,  en  hr.  v.  Santhoveny  1 670.  Geseelde 
eesten.  Beesten  voorzien  van  een  halstert  fr> 
lêtes  pourvues  d-wn  lieon.  \\  Die  aynen  wech  heeft 
door  eena  andera  erye,  moet  dien  gebrugcken  met 
setydich  aaiaoen ,  ter  minater  achaede ,  met  geaeelde 
beesten  en  met  goeder  hoeden.  C.  o.  Diest,  YZ. 
XIX,   29.   Met  goeden   tooaichte  te  hebbene   oyer 


aijne  beeaten,  om  deaélye  alleeneiyoken  geaeelt 
daerdeur  te  leydene.  C.  v,  den  Zt€l,  x,'l5.  C,  v, 
Denrne ,  impr.  a.  273.  Santhoven,  a.  149. Horende 
beesten.  Horenbeesten,  fr.  hétes  ^  eomes.  \\  En 
onder  dandere  yorderen.[»2.  die  capittulien  proohi- 
alen  en  andere  geeatelijcke  peraonen]  hen  op  te 
heiTen  en  te  exigeren  thiende  yAn  den  houte,  noy, 
oruyden,  weyden,  en  yan  allen  yetten  horende 
beeaten,  acapen,  lammerenwoUe ,  enz.  O.  6  oei. 
1620.  IJseren  beesten.  Bunderen,  weüce  weun- 
lijk  deelmaken  van  eene  pachthoeve ^  met  deze,  op 
schatting,  verpacht  worden  en  na  het  einde  van  ds 
pacht,  even  zoo  goed  moeten  vertoond,  zoo  niet  ver- 
rekend  worden,  fr.  hesiiaux  qui  font  portie  inté- 
gr  ante  d'une  ferme,  qui  sont  Umés  avee  oeOs^  smr 
estimaOon,  et  qui,  aprbs  Vexpiration  du  baü,  doi- 
vent  eire  reproduits  è  leur  veieur,  sinon  eompensés. 
Zie Schmeller u. Frommann, I. c.  1214, die  Immer- 
kue,  ewige  kue:  eiseme  Kuh,  Maigne  d*Amia: 
hesiiae  ferri,  hesies  de  f  er,  quae  domino  non  per- 
eunt.  La  Cume  y^  Beate,  10*^:  Beatea  de  f  er 
OU  beatiaux  de  f  er.  Yie  ook  de  Laurière  y^. 
Chaptel.  II  Meerten  yan  den  Wyere..  aeefdit:.. 
Seryaea  de  Goatere  aeedt :  dat . . ;  ule  weloke  laten, 
int  aenyeerden  yan  den  yoira.  pachtgoeden,  hebben 
de  beeaten  op  diezelye  hoeye  geyonden,  ala  peerden, 
coeyen,  oaaen,  acapen  ende  yerckenen,  by  zekere 
eatimatie  aenyeerdt,  om  int  afiacheyden  deaelye 
beeaten  zoe  goet  te  latene  ala  die  by  hen  aenyeerdt 
waeren,  zoe  zy  die  oic  in  huere  affscheiden  hebben 
•moeten  laten,  ende  mita  dien  zyn  dezelye  geheiten 
geweest  yseren  heesten»  Maer  boe  men  dat  geplogen 
heeft  te  doene  yoere  zynen  tyt  opte  yoira.  goeden, 
dat  en  weet  hy  nyet  te  yercleren.  Seeght  oio,  dea 
geyraecht  zynde:  dat  hy  niet  en  weet  te  yercleren 
dat  een  gewoonte  aldaer  tot  Myerle  (meyery  y. 
*a  Hbosch)  weaen  aoude  dat  alaulcke  beesten  ge- 
acht aouden  zyn  yoere  omberuerlycke  goeden 
amaekende  de  nature  yan  den  gronde.  Hy  heeft 
oic  nyet  geweeten  dai  andere  hoeyen  aldair  ge- 
legen, oft  oic  eenige  andere  dair  hy  kenniaae  af 
heeft,  dyeigelycke  yaeren  beesten  hebben,  dan, 
heeft  geaien  binnen  xx  jaeren  berwaerta,  dat  yiere 
hoeyen,  te  weten..,  binnen  der  proohien  yan 
Myerle  yoira.  gelegen,  inagelycx  oio  de  beesten 
dairop  weaende  den  wynnen  yan.  denaelyen  hoeyen 
gelaten  en  yutgegeyen  hebben  op  achattinge.  JB^fcf- 
arch.,  Leenh.  v,  Brab,,  proces  Van  der  JBgeken  § 
Thjfs  (1613),  Informatie,  a.  12.  En  tot  dyen,  dat 
de  yoira.  impetrant  aeght:  dat  totten  yoira.  hoeyen 
aouden  behoeren  aekere  beeaten,  die  op  pryaerQe 
en  eatimatie  yoirtyden  den  laten  yan  denaelyen 
hoeyen  zyn  geleyert,  diewelcke  zy  altyta  eyen  goet 
moeten  leyeren,  alaoe  dat  yseren  heesten  gheheeten 
wordden ,  geaffecteert  en  geapproprieert  totten  yoirs. 
leengoeden,  in  snlcker  wya,  dat  men  die  Toere 
acatachulden  oft  peraonele  actie  nyet  en  aoude 
moghen  yercoopen.  Ib.  13.  Segghen  die  yoira.  ghe- 
daighde:  dat,  al  mochte  blyoken,  dat  die  yoixs. 
beeaten  op  eatimacie  geleyert  zyn  en  yseren  heesten 
ghenoempt  wordden,  zoe  en  yolght  dairyuyt  nyet 
dat  die  aouden  annexeert  oft  approprieert  zyn  metten 
leensoeden  oft  andere  onberuerlycke  goeden,  maer 
wordden  yseren  heesten  alleenlyck  ghenoempt  om 
diea  wille  dat  die  den  yerpachtere  oft  meeatere 
yan  der  hoeyen  nyet  af  en  ateryen,  maer  ataen  ten 
laate  en  pericule  yan  den  late,  die  die  op  p^ae- 
rye  en  eatimacie  ontfanghen  heeft,  en  ten  eynde 
yan  aynder  yerpaohtingen  zoeyele  en  goet  moet 
wederom  leyeren.  Ib.  14.  Aengaende  die  ghereede 
goeden,  ala  geit,  achulden,  beesten  (daeroxüder  oock 


BEK 


BEG. 


143 


begrepen  syn  deghene  die  men  noemt  yteren  heetten^ 
te  weten  die  [door?]  eenighe  laeten  ofte  pachten 
op  hoeren  oft  winninghen  onderghedaen  worden  en 
op  ghelt  s^  gheprieeert.  C.  o.  *s  Bosch,  yiii,  11. 

uoode  ofte  swarte  beesten,  fr.  hêies  rou^M 

om  iMMTM.  II  Dat  niemandt,  wie  by  sy,  hem  rer- 
▼oofdere  te  schieten,  jaeghen,  noch  gaeren  te  spannen, 
oft  andenins  naer  herten,  hjnden,  wilde  zwynen, 
leyen  [«{.  wijQes  ran  wilde  zwgnen] ,  coddaerden , 
reeden  [reeen],  oft  andere  roode  oft  swarte  beesten, 
Tan  wat  specie  die  moghen  syn.  J?l.  o.  VL  81  aug. 
1613,  a.  1.  II ,  894.  (De  eigenlek  swarte  beesten 
lifn  de  wilde  zwgnen).  Witte  beesten,  fr.  hétet 
Uamekêt,  ||  Item,  Tan  den  witten  beesten,  als  lam- 
meren en  soapen.  y.  s.  Tay.  186  t^'. 

Spreuk:  Be  beest  spelen.  Zich  op  ewe  litak- 
ior»  w^  gedragen ,  fr.  <#  eomporUr  d*mne  maniere 
hlémaèU.  \\  Dsarentossohen  befponnen  de  Yleesohou- 
wers  Tan  Brussel  de  beest  te  spelen  teghen  de 
baytanbeenhouwers.  Lmytier  van  Brab.  III,  84 
(1610). 

BEESTELUCKHEIT,  zn.  t.  DierUjkkM,  fr. 
mmimaiUié,  naimrê  animale,  jj  Want,  Here,  myn 
snnden  en  beestelicheit  s^n  boTon  gheghaen  oie 
redelieheit.  (hèedb.  15«  E.  Ps.  37.  Iniquitatee  mea, 

BEESTENDBIJVËR,  zn.  m.  Veehoeder^  fx.gar- 
demr  de  hétail,  ||  Als  eenighe  YerckdriJYer,  schaep- 
dr^Ter,  gansendriJTer  oft  eenigen  anderen  beesten- 
dryrer  oomen  ter  merekt.  C.  o.  den  Kiel,  ut,  12. 

BEÊSTOGK  (Bedestock),  zn.  Qeknchty  lande- 
afdiMmg ,  wjk  of  Jcwariier  voor  het  innen  der  bede- 
geiden  ^  fr.  hameaUf  enbdivieion  ierriioriale,  qmariier 
om  eeiiian  pomr  Ie  reeouvremeni  des  axdes  ei  stdmde». 
II  Dat  alle  de  honden  en  Terckens,  ghesloten  oft 
ghebonden  ghehonden  sullen  worden  onder  den 
gihehnehte  oft  beestock  daeronder  de  sieckte  is. 
O.  e.  Moü,  Kemre  e.  1596— 1681,' a.  124. 

BEETEN ,  OW.  1)  Z^ne  woning  vestigen ,  fr.  se  fijcer, 
fi^er  som  domieile.  Kil.  Boeten,  fland,  hoü,  des- 
eendere^  sidere,  eonsidere,  sedere,  \\  Alle  deghuene 
die  oommen,  Tut  Brabant  oft  Tut  Henegauwe, 
woonen  in  [t]  kndt  Tan  Aelst,  die  zijn  haefdeelich ; 
men  beet  se  incommelinghen ;  gheiyk  die  commen 
Tan  orer  de  Soelde,  indien  zy  boeten  daer  myn 
gfaednchte  heere  yenrolgh  heeft  Tanzyn  morte- 
naine..  C.  «.  Aalst ^  blz.  645,  15«  E. 

2)  Fan  een  paard  afstijgen ,  fr.  deseendre  de  eheval. 
II  So  quam  de  hertoghe  Tan  Orlyens  uut  Sinte  Denijs 
wel  mét  drie  duust  glarien . . ,  zy  beeteden  Tan 
haren  perden  te  Toet  eü  battelgierden  hem  omme 
stryden,  en  ontwenden  hare  banieren,  en  als  myn 
heere  Tan  Bonigoignen  dat  zach,  hy  was  deerste 
die  beetede  Tan  den  perde . .;  en  de  hertoghe  Tan 
Orlyens  en  al  zyn  hoop  saten  weider  up  en  trocken 
Binte  Dengs  waert.  Ol.  t.  Dixmitde,  71. 

BEET8EL  (Beetseel),  zn.  Sch^nt  eene  schrijffout 
te  wesen.  ||  Hen  Terbiet,  op  de  mesdaet  Tan  xx  s., 
dat  niemen  negheenrande  Tulhede,  wasschel  no 
beetseel,  nooh  me  men  sculdech  ware  te  werpenne 
in  heimelycheden  ofte  in  stille  cameren,  ne  werpe 
op  de  strate  binnen  poerten  Tan  Audenaerde  en 
Tan  Pamele.  Kb.  o.  Amden,  o.  1338. 

BEFAMEN,  bw.  Slechts  in  het  deelw.  bxpabht. 
Poor  het  algemeen  germehi  als  sehmldig  aangetoexen^ 
fr.  désigné  comme  eonpaèie  par  la  mmenr  pnblique, 
II  Dat  geruchte  of  fame  liepen  op  enigen  borger 
of  boigerase  als  dootslach  gesoiet  were,  dat  £m 
die  bufgermeesteron  en  burgeren  den  be£semden 
tKstant  Tangen  en  halden  selen  mogen.  C.  o.  Maaetr,, 
IVte.  28  oei.  1413,  a.  10.  Ib.  Oorh.  v.  1409,  bis. 
471,  472.  Vraechden  Toort  of  zy  niet  en  wisten 


wie  daerin  [nl.  in  die  moord]  berucht  en  befaemt 
waeren.  C.  o.  Aalst,  I,  blz.  500  (1436).  Alle  per- 
Boonen  berucht,  befrempt  ofte  bedreghen  Taneenige 
quaede  faiten  ofte  delicten.  Ib.  tii,  10.  Men  en 
mach  tegena  niemant  procederen  bQ  inquisitie  oft 
ondersoeck,  dan  in  cas  Tan  swaere  misdaden,  die 
men  sekerlijck  weet  dat  geschiet  z^jn,  en  dat 
degene,  daerop  men  ondersoeck  wilt  doen,  daerran 
belaempt  en  berucht  zyn,  sonder  dat  d*inquisitie 
wort  toegelaeten  tegens  persoenen  Tan  goeden  naeme 
en  faeme  en  daertegens  egeen  gerucht  oft  Toor- 
gaende  diffamatie  en  Talt.  C.  o.  AsUw.,  comp.,  tii, 
j,  7.  Ib.  y,  6,  en  t,  j,  7. 

BEGADëN,  bw.  1)  Misvormen,  fr.  défigtarer, 
diffbrmer.  Kil.  (Leelgck)  begaeden,  deiurpare; 
ook  mishandelen  y  fr.  maliraUer.  ||  Hy  [«Z.  Willem 
Tsn  Loo]  boTal,  dat  men  in  de  middel  Tan  der 
burcht  eenen  Tleesbanc  bringhen  sonde,  en  dat 
men  daer  Lambrecht  Tan  der  Straten  zoude  af- 
bouwen zyn  twee  Toeten  en  zine  twee  handen; 
en  driewaerf  den  lichame  dedy  slepen  ontrent 
den  Borcht;  en  dat  ghedaen,  doe  was  hy  Tan  den 
Borch  ghesleept  ter  galghe  en  ghehsnehen.  Bet  dan 
zy  drie  hondert,  die  boTon  Sente  JOonaeskeerke 
waron,  boTon  den  Steen  en  boTen  den  Iooto,  sy 
saghen  hoe  Lambrecht  begaet  was.  Jan  y.  Dix- 
HüDi ,  56.  Diegeene  die  eenen  anderen  met  opsette 
ongenadichiyc  quetst,  en  OTcrhoudt  [oTorhouwt] 
zijn  aensicht,  bande  en  Toete,  en  begeert  dijen  te 
teekenen  en  te  begaden,  dat  hy  nummermeer  ge- 
ëerdt  oft  ledegans  man  en  zije ,  die  misdoet  al  te 
Teel  meer,  dan  die  eenen  mensche  wondt  en  quetst 
met  heeten  bloede,  met  slagen  Tan  aTontueren. 
T.  D.  Tay.  148.  Die  xxjite  maniere  Tan  criesme 
capitael  is . .  als  iement  een  Trouwe ,  die  kynt 
draigt,  slaet  oft  alsoe  begaet  dat  die  Trucht  huers 
lichaems  d^inif  Terderft.  Ib.  79  t^. 

BEGAEN,  bw.  1)  In  oogenschouw  nemen,  schou- 
wen, bezichtigen,  fr.  inspecterj  visiier,  \\  Beheert 
ten  selTon  heerscepe  Tryhe  TOghelerye  en  Tisscherye 
in  de  loopende  beken  en  waterghangen,  Yormeu- 
ghende  te  doen  begaen  alle  de  beken,  waterghangen, 
schaulocken  en  balluecken  al  'tTOorseide  heerscip 
en  schanteedom  deure,  en  de  straetbereydinghe. 
DS  Pb.  en  Bb.  IX.  Naxareth,  31.  Voort,  dat  de 
heere  Tan  den  Abeele  Termach  te  begane  met  zyne 
wet  banloken  eü  waterganghen.  Ib.  V.  Ghntrode, 
21.  Vermach  oock  dezeWe  bailliu  jaerlicx,  binnen 
tyde  dat  de  Truchten  te  Telde  staen,  de  heerweghen 
te  doen  beghane,  eü  deghuene  die  te  naer  ghela- 
beurt  ofte  bezaeyt  zyn  te  cnoopene  en  af  te  weeme .  • 
C.  leenh,  o.  Anden.,  a.  13,  (a.  10:  de  heerweghen 
en  pontweghen  te  berydene  en  Tisenteeme).  De 
Tutloken,  metgaders  de  stopselen  Tan  de  Telden, 
meerschen ,  weeden  en  boeschen ,  worden  begaen  by 
de  praeters.  C.  o.  Aalst,  x,  17.  De  Tutloken  en 
waterieden  doet  de  bailliu  begaen  alle  jaere.  Ib.  27 
april  141 5 ,  a.  1 6.  Voort  zyn  binnen  den  scependomme 
waterlaten,  als  die  in  tyden  Tan  jaeren  ongherumdt 
zyn  eü  begaen  metten  Tutlokers,  es  de  boete  Y  s.  p. 
Ib.  a.  19.  Van  desen  uutloken  en  waterleeden  te 
bogane . .  —  De  bailliu  mach  wel  metten  meyere  en 
iiii  scepenen  al  dit  selTO  begaen.  —  De  Dondereen 
dOortelbeke  mach  men  ooc  begaen,  en  als  die  niet 
gheruymt  en  zyn..  C.  o.  Aalst,  Ortg,  zxxi,  15«  E. 
Dat  Tan  nu  jaersdage  Toortan  de  pachteren  Tan 
den  assisen,  ofte  die  de  assisen  Tan  der  poort 
weghen  beghaen  sullen,  gheloeft  sullen  weeën  bg 
luuren  ghescrc^n ...  —  Die  die  assise  begaet.  db 
Vlamibcx,  Vgb.,  42  (1417).  Oic  sal  die  richter 
den  doeden  besuecken,  dair  hy  doot  leegt,  eü  zQn 


BEG. 


BEG. 


wonden  besien, . .  en  aal  bij  hem  hebben  besochte 
eii  experte  medecijns,  dijen  [die  hem]  begaen 
hebben,  y.  d.  Tat.  177. 

2)  Begaen  en  bestaen.  Bezoeken ,  vrijen  toe- 
gang  hebben  tot,  fr.  fctire  vintej  avoir  libre  aecèt 
èj  en  bij  uitbreiding:  verzorgen,  oppcusen,  par 
eztension.*  soigner.  Kil.  Begaen,  adiref  obirey  ciT' 
ettmire.  ||  Behoudeiyc  dijen  dat  hem  [nl,  de  achal- 
denaar,  die  rolstrekt  onrermogend  is  om  te  betalen] 
alsdan  die  crediteur  oft  aenlegger  sal  mogen  aen- 
yeerden  binnen  sijnen  huyse,  opdat  hij  wille,  eü 
Betten  hem  aldair  drooge  boYon  der  eerden  en 
drooge  onder  dack ,  en  geven  hem  water  en  broots  en 
strooe  genoech ,  en  doen  hem  voirt  alaoe  veele  ijsers 
aen  tusschen  knije  en  knoesel  als  hem  dat  gelieven 
sal,  zonder  zeer  oft  wee  doen;  nochtans  alsoe,  dat 
hem  zjjn  vrienden  en  magen  altoos  tusschen  sonne- 
schgne  begaen  en  bestaen  sullen  mogen.  y.  d.  Tav. 
401.  Zie  ook  atxbbkn  2).  Dat  die  goede  mannen  van 
den  voirgenoemden  ambachte  .van  nu  voirtaene  hen 
scheerdesschen  sullen  moeten  setten  en  stellen  binnen 
den  voorhuijse  ter  straten  waert,  tot  suleken  be- 
hoirlycken  plaeteen  als  dat  die  ambachtscnape  die 
wel  begaen  en  bestaen  mach,  en  daer  men  se 
hooren  en .  zien  mach ,  omme  te  calengeren  die- 
ghene  die  bij  nachte  scheren  boven  den  tijt  daertoe 
geordineert.  Droogscheerders  ie  Dieet  y  regl.  1545, 
a.  19.  Dat  niemand  binnen  onzen  landen  van  her- 
waerdsover  eenighe  dinghen  den  gaudsmeden  ofte 
zelversmeden  ambachte  ofte  nasringe  aengaende  en 
sal  moghen  wercken,  ofte  te  dien  bende  eenen 
anderen  plaetse  ofte  logijst  verleenen ,  dan . .  tot 
zulcker  juaetsen  en  also,  dat  men  den  weerclieden 
op  haer  werck  ghevoughelic  begaen  en  bestaen 
mach,  en  dat  %j  tot  dien  zullen  ghehauden  zijn 
ter  straten  uut  te  steken  een  gajole  ofte  traillie, 
om  die  te  beter  eiï  ghevoughelicker  te  moghen 
bekennen.  Plae.  o.  FZ.,  13  apr.  1551,  a.  8.  I,  804. 
An  Jacques  Naubroot,  omme  dat  hy  de  persoenen 
van  den  voors.  sterfhuusen  [nl.  pesthuizen]  van 
buuten  beghaen  en  bestaen  heeft  int  halen  van 
ware  en  substantie ,  die  hemlieden  noodtsakelic  was , 
ten  fine  dat  zy  onder  tvolck  niet  ghaen  eii  conver- 
seren en  zouden.  Beubbt,  II,  181  (1562).  N.  N.., 
ffevraecht:  Oft  hj  hem  catholyckelic  ghedregen 
heeft  tot  zynen  overlyden  toe,  mits  dat  zy  [nl, 
eenige  geestelijke  persoenen]  deghcene  zyn  ghe- 
weest  [die]  denzelven  Gheleyn  in  de  voors.  vanghe- 
nesse  eü  tot  zynen  overlydene  meest  geayert, 
begaen  en  bestaen  hebbende.  TVoublet  mar,,  I, 
187  (1592). 

WEDSBK.  Hem  begaen  ende  bestaen.  Zich 
hehdpen ,  fr.  te  iirer  d^ affaire.  \\  Als  een  moeder,  zus- 
ter oft  nichte  dingen  wille  voir  die  liberteijt  oft 
vrijhe^t  van  hueren  zone,  broeder  oft  maegh,  die 
hem  zelvcn  noch  begaen  noch  bestaen  en  can.  y.  d. 
Tav.  819  v«. 

8)  Bedrijven  (eene  mbdaad),  fr.  eommettre  (un 
méhit).  II  Sal  die  cleger  Aculdich  sijn  ten  heyligen 
te  zweren  op  die  inqueste,  dat  hy  nyemant  en 
weet  die  de  zaken  begangen  of  gedaen  hedde.  O. 
V.  Maasir.t  Priv.  28  oct.  1418,  a.  6.  Weert,  dat 
die  daet  binnen  denen  neesten  darden  daige  met 
p.   niet]    cont  gedaen,  ontboeden  en  weerde  noch 

§econdicht   an   onsen  amptroan  en  scepenen,  wie 
ien   gedaen   en    beganghen   hedde.    Ib.    Oork.   v. 
1409,  blz,  468. 

4)  Besturen,  bezorgen^  fr.  administrerj  gêrer,  || 
8óo  wie  tot  eenige  momboirye  geeosen  en  gestelt 
aal  worden,  die  sal  deselye  moeten  aenveerden  en 
pnghen , . .  het  en  ware  dat  hy  sy-selven  daerteghen 


verontschuldighde  met  eenighe  wettige  redenen:., 
dat  hy  boven  de  seventigh  jaren  oudt  ia,.,  dat 
hy  sieck  is,  soodat  hij  sijns  selfs  goeden  niet  en 
kan  begaen  noch  besorgen.  G.  v.  BrusM,  Weeth,^ 
a.  20.  Christijn  admim^traire»  • 

5)  Een  feest,  een  lijkdienst,  eene  maaltijd.  Fm- 
ren,  hemden,  fr.  oéUbrer  (une  fête,  des  funérailles), 
tenir  (un  banquet).  Kil.  celébrare.  \\  Want  toaaehen 
onse  huusarme  van  sente  Goedelen  prochie  en 
,  onse  capittele  vorseit  ghemaect  siin  eiï  gheveeat  (jné) 
euweleke  vorwaerden ,  alse  van  der  vorseider  huus- 
arme groten  gheesthuse  ons  te  leenne  alle  jare, 
omme  de  feeste  van  den  heilighen  Saoramente  en 
de  maeltiit  daer  te  begane.  Oodsh.  v.  Brussel,  H, 
1201,  no.  124  (1362).  De  vorseide  feeste  [nl,  van 
het  h.  Sacrament]  daerin  [in  het  groot  Geesthuis] 
te  begaene  en  te  bestaene,  vore  en  na,  ghelijo  als 
men  ghewoenlec  heeft  gheweest  tot  hare  [tot  hier- 
toe]. Ib.  lade  B,  177  (1362).  Bidde  voer  dat 
ghemene  volc;  setti  voer  die  clercscap;  sprec 
voer  dat  ynnighe  wijflike  kunne;  alle  mote  sin 
vernemen  dine  hulpe  die  hoghe  begaen  dine  ghe- 
huechnisse.  Qetijdh.  ZY*  E.,  21.  quieumque  cele- 
brant tuam  sanetam  commemoraiionem,  Laet  ons  mit 
eendrachtighen  dienste  hoechlike  begaen  deae  ho- 
ghe hoechtijt.  [nl.  Kersmis]  Monderi  merkinge, 
129  v^'.  Mit  vroelicheit  laet  ons  begaen  die  gne- 
hoechnisse  der  alresalichster  maghet  Maria.  Qetydb. 
15e  B.  fD,  50.  De  lancxstlevende  mach  oock  in  den 
sterf huyse  blyven  woonen...  totdat  de  uytvaert, 
zevenste  en  dertichste  zyn  begaen  en  gecelebreert. 
C.  V.  Lier^  xv,  51. 

'  6)  OnveruHiehts  otMuvallen  j  overvallen,  fr,aUaquêr, 
assaiUir  è  Vimproviste,  \\  Weert  in  onversienden 
poenten , . .  en  also  haestelike  noetsake  overquame 
dat  ons  oft  ons  lant,  of  die  stat  aensnede  in  eeni- 
ger  manieren,  te  weten,  of  die  stat  van  vianden 
Degaen  wurde,  oft  een  portere  van  vianden  gevan- 
gen geiyt  worde..  O,  ÏAége,  18  nov.  1404,  a.  4. 
SifU-Truiden, 

BEGANCKENISE  (Begenckenisse),  sn.  v.  Fte- 
ring^  hei  vieren  van  een  lijkdienst,  en  de  Ujkdienst 
zelve,  fr.  céUbraiion  de  JunéraiUes ^  et  lesJknSraU' 
les  mime.  Kil.  exequiae.  ||  Staet  hoe  men  eenen 
princen  begenckenisse  doet.  Bekenk,  o.  Brab,,  reg. 
131,  f^.  158  (15«  £.).  Derfgenamen  van  den  dooden 
moeten  altyt  tot  heuren  laste  en  ooste  alleene  be- 
talen . .  de  costen  van  der  beganckeniase,  van  der 
uytvaert  eii  mede  van  der  maeltyt  derselver,  en 
voort  oock  de  costen  van  de  yiie  eü  dertichste  en 
jaeigetyden.  C,  v.  lAer^  xy,  52. 

BEGAVEN,  bw.  Begiftigen ^  toerusten  met  gees" 
télijke  gaven,  fr.  doter  de  dons  spiritueie.  ||  Lael 
si  begavet  werden  met  dinen  heilighen  in  die 
ewighe  glorie.  Oetijdb,  15«  E.  Aetema  fae  cum 
saneiis  tuis  in  gloria  numerari  (7V  Deum), 

BEGEEREN,  bw.  1)  (In  rechte).  Msehen,  vor* 
deren,  fr.  requSrir  (en  justice).  ||  Yoert  zegghe  wi: 
alse  vremden  man  up  vremden  man,  ofte  man  van 
binnen  up  vremden  man,  beghert  [h]achtinghe  int 
heorseheep  van  Eveighem,  dat  es  de  here  van 
Gavere  schuldech  te  berechtene.  8  febr.  1276.  Soe 
verre  die  gevangene  zijne  voorgaende  confessie 
revoceert,  en  begeert  assistentie  van  procureur,  soè 
wordt  hy  ordinarie  te  rechte  gestelt.  C.  v,  Brussdy 
1570,  a.  13.  Ten  derden  dage  of  genechte  moet  de 
evincent  sgnen  pandt  wederomme  brengen  en  pre- 
senteeren in  der  hoogher  gebannender  vierscharen , 
voer  schoutet,  burgermeesteren  en  acepenen,  ed 
begheeren  voirt  recht.  C,  v,  Antw.  1545.  ly,  8.  J>it 
leste   vonnisse  geweeen  synde,  moet  de  evinoent 


y 


BEG. 


BEG. 


145 


oomen  woir  den  sohoutet,  ter  preseDtien  vaxï  sce- 
penen,  eii  Tenuecken  gemaent  te  hebbene  om 
xeoht,..  en  begheeren  zynen  pandt  te  losaene.  Ib. 
ft.  9.  Puiije,  die  Trede  heyst  en  begeert  is  achul- 
dich  oock  mde  te  geven  en  te  houden.  Ib.  comp. 
Tii,  ij,  7. 

2)  Begeeren  te  oampe.  UUdugen  in  twee- 

gtuM,  fr.  provoquer  en  dmeh  ||  Die  eenen  man 
begbeeit  te  campe,  moet  eerst  causeren  Toor  den 
prinoe  Tan  den  lande  de  aake.  Leenr,  e.  1528 »  c  y  t^. 

3)  Aehnoeaeen.  Bédelen ,  om  aalmoezen  vragen  ^ 
fr.  mêndiêTy  demamdm'  Vammóne.  ||  Dat  niemandt, 
betej  mans  oft  Trauwen,  hemlieden  en  rervoorde- 
ren  Tan  nu  Toortan  te  bidden  oft  aélmoeasen  te 
te  begheren.  Flae.  o.  VI.,  7  oct.  1581.  I,  757.  De 

re  menichte  Tanaerme,  eerlickearobaehtslieddn, 
de  aelmoeaenen  Tan  den  disch  secretelic  be- 
gheerden.  Kembbt,  II,  246. 

4)  Een  geselaohap.  Verlangen  er  in  te  treden , 
er  deel  van  f  e  maken  ^  fr.  disirer  entrer  dant 
mme  eoeUU^  d'en  faire  portie,  ||  Soo  wie  tghesel- 
■chap  der  tootb.  schutterije  begheert,  die  sal  hem 
•eiiJTen  oft  doen  BcriJTen  op  de  schouwe  [den  schoor 
steen]  der  Toors.  cameren,  en  daer  gescreven  big- 
Ten  drije  sondagen  achtereen  Terrolgende.  Ende  soo 
Terre  hij  binnen  d^  drye  sondagen  TOors.  niet 
wtgewischt  en  wort,  soo  sal  men  [l,  men  hem]  op 
den  derden  sondach  ont&en  . .  Hierinne  Tersien , 
oft  eenich  geselle  tTOors.  geselschap  begeerde  en 
Tenochte  te  nemene  op  eenich  Tan  den  Try  cost- 
dagen,  op  de  papegae^eeste ,  oft  op  ander  dagen 
alst  geselschap  Tergaerdert  sal  zgn,  dat  men  den- 
aelTen  geselle . .  alsdan  sal  mogen  aennemen  en  in 
den  eedt  stellen,  sonder  op  de  schouwe  te  scry- 
Tsne.  Sandboog  te  Dieet,  Stat.  v.  1531.  a,  1. 

BEGEERINGE,  sn.  t.  Zondige  begeerte,  harte- 
loeki,  fr.  déeir  eoupatHe,  paetion.  ||  De  minsche 
sprae:  Och,  wat  bediedt  dat,  dat  dese  lieTe  min* 
sehen  niet  Tort  en  gaen?  De  antworde  sprac:  Dat 
es  dat  hare  die  nature  heimelijc  soect  en  hare 
soalke  begeringhe  niet  te  gronde  en  heeft  leeren 
bekinnen.  AUer  kerttb.  48.  Zie  Ysbdam,  I.  698,  2). 

BEGEEBLUCK,  bn.  Waardig  om  begeerd  te 
worden,  begeerlijk,  fr.  [Kramers]  détirable,  qui  mérite 
fêtre  déeiré.  Elü.  Begheerlick.  deeiderabilie , 
deeiratmt.  \\  Sie  [nl.  die  gherichte  des  Heren]  sijn 
begheerlie  boTon  gout  en  boren  seer  duerbare  stene. 
Bdtydb.  15'  E.  17  T».  Ps.  18/19.  deeiderabiUa.  Di 
Doet  mijn  hert  minnen,  Du  biste  m^n  scat,  dier 
gheen  scat  gelijc  is,  dien  ie  mit  del  en  mit  Utc 
begeer  te  ontfangen.  Mond,  merkinge,  61.  O  alre- 
dMTste,  ewige  Wijsheit,  io  bidde  di,  dat  dine 
begheeriike  teghenwoerdicheit  moet  TerdriTen  alle 
Tieemde  dinghe  wt  minen  herten.  78.  O  Du,  alre- 
soetste,  glorioeste,  begeerlicste  Maria.  110.  t^.  O 
begeerljke  Ihesu,  laet  mi  geroert  worden  in  Di, 
als  in  een  einde  alre  dingen.  120.  En  si  brochten 
den  broederen  Cristi,  die  drocTich  waren  om  sljnre 
doot,  die  seer  begheeriike  blisoap.  139  t^. 

BEOEEBT,  Terl.  deelw.  t.  BiOABSBnr.  Verga- 
derd,  fr.  raeeemblé.  ||  En  doe  alle  die  heeren 
comen  waren   te  Parrs,  so  warer  [waren  er]  be- 

ffaeert  beth  dan  hondert  dnusent  mannen.  Jan  t. 
^rxMinxB,  2. 

BEGEERTE,  sn.  t.  1)  Gerechtelijk  verwek,  fr. 
reqwUe.  ||  N.  N.,  gheswoome  erfsoheeders , . .  heb- 
ben ,  met  N.  19. ,  daeroTer  gheroupen ,  ten  Tersoecke 
en  begheerte  Tan  N.  en  a.,  ghoTisiteert  tgheeehil 
als  tnasehen  hemlieden  beeden  was.  O.  v.  Auden, 
S«  d.,  6  febr.  1537. 
2)  Liêfkebbêr^,  diryt,  bijtomdere  neiging,  fr.  pen- 


chantf  pattion,  \\  Alle  denghenen,  die  onse  letteren 
sullen  zien  oft  hooren  lesen,  .en  sunderlinge  allen 
edelen  sohutterlycken  hertten,  die  met  enige  [innige- 
begerten  beminnen  die  groote  menichfuldige  ge] 
nuchte  en  bljscap  Tan  den  spelen  Tan  den  hant- 
boge.  Serment,  29  apr.  1551,  prooem.,  blz.  25. 

BEGEVEN,  Terl.  deelw.  Klooeterüng,  fr.  rsU- 
gieux.  \\  Dat  wi,  suster  Beatrijs,  gheheeten  abdesse 
Tan  ZuieTeke,  en  toonvent  Tan  derzelTcr  stede, 
consenteren  en  willen  dat  Henric  Tan  Adenghem . . . 
ontfa  en  heffe,  te  zuster  Mergrieten  bonf  Tan 
Cleempitten,  s\jns  w^fsf  Ter  Kerstinen,  nichte,  die 
met  ons  begheTen  es,  drie  pont  jaers.  nv  Vla- 
MiKCK,  Zwijveke,  juli  1309.  Zie  YxBrAU,  I.  701 
702,  NiJHOFT,  Oedenkw.  I.  340,  en  de  aldaar 
aangehaalde  sohr\JTers. 

BEGEVEN,  bw.  üUgeven,  in  betaling  geven, 
fr.  donner  en  payement.  Kil.  Mrogare.  \\  Van  N., 
die  ghecalengiert  was  en  gheTaen,  Tan  dat  hij  Ij 
Brabantsche  mott  [oenen]  begaf,  eiken  omme  een 
gro.  jeghen  tToerbot . .  —  Van  N. . ,  die  ghecalengiert 
was  en  gheTaen,  omme  dat  hy  eenen  Domicschen 
scilt  begheTen  wilde  jeghen  tToerbot.  Rek.  baJjuwt. 
V.  Gent,  nr  1721  (1367). 

BEGIETEN,  bw.  Nat  maken,  bevochtigen,  fr. 
mouUler.  ||  Die  Teroochte  coeren  in  scepe,  dat 
begoten  ware  sident  dat  gheladen  was,  Terbuerde 
X  ib.  Kb.  V.  Auden.  v.  1328.  Van  den  grane. 

BEGIFTEN,  bw.  Begiftigen,  beeehenken,  begun- 
stigen, fr. gratifier ,  doter.  ||  Hoedat zy,sttpplianteny 
[«2.  de  munters],  beghift  en  Tersien  zyn  Tan  Tele 
schoone  prÏTilegien,  exemptien  en  Tryhejden.  Plae. 
o.  Brab.  Juni  1559.  I,  245.  Kindt  ofte  kinderen 
beghift  z'gnde  by  vaeder  eii  moedere,  oft  eenigh 
Tan  hemlieden,  mag  met  derzelTe  ghifte  blyTen 
uut  den  sterf huuse  Tan  den  ghoTers.  C.  v.  Kortrijk, 
XTii,  1.  Die  specialick  beghift  es  met  huus  ofte 
erfve ,  es  ghehauden  te  betalen  de  last  daerop  ghe- 
affecteert,  al  waert  dat  den  donateur  Toor  dezelTe 
lasten  oock  personelick  Terbonden  ware.  C.  v.  Au- 
dén.  Yiii ,  4.  Eü  sorteren  deselTc  ^hiften  [nl,  met- 
ter  waermer  bant],  behaudens  dat  den  gheTcr  hem 
ontmaekt  en  leTeringhe  doet  bij  proprietyt  Tan  den 
gegeTenen  goede,  en  de  begifte,  oft  syns  maoh- 
tigh,  deselTe  aeuTeerde.  —  Onterffenisse  en  erf- 
fenisse  gedaen  Tan  hugse  en  erTe,  dat  Teralieneert 
wort,  is  gerekent  en  ghehauden  toot  sufflsante 
traditie,  al  oft  de  begifte  in  reéle  possessie  ghestelt 
waere . .  —  Huwelijcke  ghifte  erft  ipso  facto  den 
beghiften..  O.  v,  Édingen,  ix,  2,  8,  4. 

BEGINA8E,  zn.  t.  Begijnhof,  fr.  bégmnage. 
II  Ter  infirmerien  beJioef  in  de  Beghinase ,  die  men 
seit  in  den  Wijngarde,  te  Bruessel.  Chartb,  Beg, 
Brussel,  f».  214  r».  (1335).  Schep.  v.  JVambeke. 

BEGINE,  zn.  t.  Bt^^n,  fr.  b^ne.  ||  Vortane, 
ffheene  wedewe,  noch  beghine,  noch  dleghene  die 
in  ordenen  gheet,  en  sal  niet  sitten  omme  gheld. 
Kb.  V.  Antw.  a.  172. 

BEGINLIJCK,  bn.  Aanvankelük,  fr.  originel. 
II  Ay  [Maria!]  riTier  en  suTer,  milde  waterganc 
der  ewiger  grondeloser  fonteine,  die  hoer  begin- 
liken  oorspronck  ontfangen  hcTet  in  den  gronde- 
losen  herten  des  Tadera  der  ontfermhertioheit  Sond. 
merk.  103  y^. 

BEGINNEN,  ow.  (Met  het  tz.  aen).  Aanraken, 
raken  aan  het  lijf,  fr.  toucher  au  corps,  \\  Egheen 
porter  en  sal  eenen  Treemden  man  moeten  Tree 
ghoTen,  noch  daertoe  gedwongen  syn;  mer  ghijft 
hy  dgen  met  zijnen  TTgen  wille,  zoe  sal  der  Tree 
alsoe  mechtich  sgn  off  hy  dyen  eenen  portere  ge- 
gCTen   bedde.  Mer  begint  der  portere  sonder  noet^ 

19 


446 


BEG. 


BEG. 


zaeck  aen  den  rreemden  maai,  soe  sal  hij  den  yrede 
moeten  geven,  gelijck  alsoft  hy  porter  weere.  K, 
ü.  St.'Tmiden  ▼.  1366,  s.  3.  Waarop  Yolgt:  |i  Soe 
wat  portere  den  anderen  ierstwerre  binnen  mreede 
,^raeckt"   stekende,  slaende  oft  anders  in  enighe 

wijs  strijlicken.  Beginnende  mensohen.  In  de 

ascetische  taal :  x^,  diê  eiek  nieuwelinffs  aan  een  god- 
xaUg  leven  toewijden ,  fr.  eeuw  qvi  Me  eoneacrenf.  non- 
ffèUemeni  è  une  vie  devote.  |)  Wet,  dat  beghin- 
nende  minschen  seer  nntte  wure,  dat  si  enen  Gods 
Trient  [«Z.  eenen  heilige]  ute  sochten,  en  dien 
Tolohden,  en  hen  telieten  in  Gk>ds  stat.  Aller 
kerêib.  76. 

BëGINN£B,  zn.  m.  Yan  een  gemeht.  JZij,  die 
de  eerste  een  gélméhi  verspreidt  f  fr.  celui  qui,  Ie 
premier,  rêpand  un  hruU.  ||  Dat  fame  bij  wijlen 
hueren  oirspronc  neemt  van  den  fajte,  geiye  als 
in  den  misdaden ,  bijwijlen  van  den  persoene ,  eii 
dat  in  y  manieren:  somwijlen  van  oenen  beghin- 
dere  oft  vugtgherere  der  famen)  dijen  men  niet 
en  weet  wije  hij  is;  en  bijwglen  bij  eenen  acteur 
en  Toirtsettere,  die  men  wel  weet.  t.  d.  Tav.  165. 

BEGORDEN  (met  kinde),  bw.  Bevruchten ,  fr. 
rendre  enceinie.  Kil.  gravidam  reddere  faeminam. 
Begorde  vrouwe  j.  bevruchte.  ||  Int  jaér  xvc 
en  drie ,  quam  hertoghe  Philips  weder . .  uut  Spaen- 
gnen . . .  En  liet  zyne  gheselnede  aldaer  begort  met 
kinde,  als  hy  van  haer  schiet.    Piot,  Chron,  284. 

BEGBACHTËN,  bw.  Voorzien  van  eenen  gracht, 
fr.  pourvoir  d^un  fotêé.  \\  De  pachter  moet  tvoirs. 
goed  laten  begracht  eii  betunt,  also  hyt  in  sgnen 
pacht  beseten  sal  hebben.  De  Pb.  en  Bb.  IX.  iVo- 
eareth,  14  (1470).  Welcke  bosschen  hij,  suppliant, 
heeft  doen  begrachten  eii  beheijmen,  om  die  van 
schaden,  die  de  luijden  en  beesten  daerinne  doende 
waren,  te  bevrijen  en  behueden.  Rekent,  v.  JBrab. 
reg.  138,  f».  107  v».  27  apr.  1B30.  Ib.  f».  42.  De 
huusynghen  en  boomen  staende  up  de  mote  van 
eenen  leene  besloten  met  een  walgracht , . .  blyft 
eö  volcht  den  leene  de  beste  rorst.  C  v.  Auden, 
%Jain.  prxfn.  vi ,  9. 

BEGBAFENISSE  (Begraeffenisse),  zn.  v.  Uit- 
vaart^ fr.  fknSrttSles.  \\  Item,  sal  sijne  huijsviouwe 
eene  eereiycke  begraefienisse  ofte  uijtvaert  doen  doen 
naer  srjnen  staet,  en  die  vrinden  tracteren,  dier 
toe  sullen  worden  geroepen,  ter  discretie  van  sijne 
huijsvrouwe.  Testament,  18  mrt.  1624. 

BEGRAVEN,  bw.  1)  Voorzien  van  eenen  gracht, 
fr.  pourvoir  d^un  fossé.  \\  £ü  al  wairen  dair  ij 
wallen,  elc  behuyst  eü  begraven  binnen  éénen 
o(fngel,  soe  en  souden  die  ij  wallen  mair  voir  éénen 
wal  gehouden  z^,  alsoe  verre  als  die  niet  éénen 
vuytganc  en    inneganc  en  hadden.  ▼.  d.  Tav.  229. 

Zie  BBGBACHTBN. 

2)  JSeeUüumwen ,  fr.  seulpter.  \\  Ken  bedstat  be- 
graren.  Ee8  voeténsorynen  begraven.  Een  begraven 
coetse  metten  bedde.  Een  hoeghen  begraven  seytel. 
Een  begraven  scrynken.  Een  begraven  tritsoer,  roet 
y  sloten,  in  welich  vonden  es. .  Inv.  v.  1489. 

BEGRIJP,  zn.  o.,  mv.  begrepen.  1)  Omheining , 
omvang,  omtrek,  beluik,  bijvang,  omsehr^ng,  fr. 
enelos,  eneeinte,  pourpris,  ciroonscription,  ||  Dat 
begrippe  van  hare  stat  [nl.  van  het  gesticht]  eü 
van  hare  huyse  en  sullen  aj  [nl.  de  kloosterlinsen] 
in  gheenre  manieren  vutgaen  noch  overtreden.  Juli 
1277,  a.  7.  Yan  der  woeninghe  in  ScafFen.  Item, 
heetl  hi  \nl,  heere  Thomaes],  en  sal  behouden 
die  woeninghe  van  Scafiene,  metten  begrepen  eü 
datter  toe  beheert.  Scheid,  v.  Diest,  f>.  50  (1337). 
Aldus  gelukkiglvck  beneden  gerocht  zjnde,  en  nie- 
mant  my  ziende,  ben  ik,  vol  benauwtheyd,  lang» 


den  hof  door  de  haege  ongehindert  uyt  het  kloot- 
terlyok  begryp  ontvlugt.  Belg,  Mus.  YIII,  150. 
Tempelheeren ,  14«  E.  Soe  wye  eenen  poorter  in 
syn  eygen  woonhuys  of  den  begrype  van  dyen.. 
overlast  coempt  doen,  verbeurt  syn  lyif  en  syn 
goet.  C.  V.  Antw.  1545,  i,  61.  Alle  dagene,  die 
binnen  het  begrip  en  paaien  van  de  vryheyt  ge- 
boren worden.  Ib.  comp.  I,  i,  3.  Soe  verre  ymant 
een  poorter  oft  ingesetene  binnen  synen  woonhuyee 
oft  begryp  van  dyen . .  gewelt  oft  overlast  dede. 
Ib.  YI,  iy,  20.  Dat  iemandt  eenen  ingheaetenen 
binnen  synen  huyse  oft  begrijpe  van  dien. .  .fortse, 
ghewelt  oft  overlast  dede.  O.  v.  Demruê,  Unpr.  a. 
33.  Dat  niémandt  hem  vervoordere  te  schieten, 
jaghen ,  noch  gaeren  te  spannen . . ,  binnen  onse 
vrye  wouden,  bosschen,  waranden,  oft  een  halve 
myle  daerontrent,  dwelk  is  het  begryp  van  hunne 
duwieren ,  daer  de  wilde  beesteu  hun  aes  haelen. 
Fl.  V.  VI,  31  aug.  1613,  a.  1.  II,  395.  SuppAica- 
tie . . .  inhoudende,  dat  deaelw  stadt,  synde  van 
seer  cleijn  begrijp  en  van  egeene  traffique.  St.'orek. 
te  Dieet,  Octrooi  13  mei  1679.  De  woeninghe  was 
in  het  beghinsel  soo  vemepen,  dat  wy  seive  [al. 
de  Jesuieten]  elders,  om  onse  diensten  te  keroken 
moesten  gaen,  en  een  huys  Toor  de  scholen  boijten 
ons  begryp  hueren.  Acad.  farehéol,  1856,  bis. 
246  (17«  S). 

2)  Inhoud  (van  een  schrift).  Begr^,  fr.  teneur, 
eontenu  (d'un  écrit),  ||  Darin  sal  onse  amptman 
den  partien  gerieven  eü  execuoien  doen  na  begrijpe 
en  inhout  van  diesen  tieghenwerdishen  privilegiën. 
C.  V.  Maastricht,  Oork.  v.  1372,  bis.  485.  Willen 
wy  [lil.  amptmaa,  enz.]  dat  het  [stetii3rt]  naar 
*t  begryp  van  syne  woorden  vaat  en  stade  gehouden 
worde.  C.  v.  Brussel,  Stat.  1417—1482,  a.  8.  Pre- 
scriptie. 

3)  Oeest  van  ondsmaming,  fr.  esprit  d'emtrepriaê. 
II  Hy  [nl.  Jan  Hyoens,  kapitein  der  Witte  kaproe- 
nen]   was  een   man  van  stouten  begripe.  Jav  t. 

DiZMÜDE,  260. 

4)  Berisping,  verwijt,  bestra fflmg,  fr.  reproehe, 
repréhension.  \\  Dat  elc  syn  huys  binnen  daMn  tor- 
mine sal  moghen  doen  deoken  met  tiebelen,  tasèen 
male,  of  haff  te  male,  oft  een  vierendeel  te  m^e, 
eü  niet  min,  sonder  begrijp.  Kb.  v.  Antw.  a.  197 
(1391).  Sullen  de  brouwers  moghen  beghinnen 
brouwen  en  ondersteken  't  sondags  avonta  en  tohei* 
lichsdages  avonts,  sonder  verbueren  ofte  begrijp 
van  den  heere,  ofte  van  haren  gheawoomen.  vb 
Ylamivck,  Ace,  10  (1399).  Die  comnglunne  van 
den  brode  mach  met  huer  biinghen  twee  van 
hueren  gespelen,  sonder  begryp.  A.  Wavtebi, 
Sermens,  Stat.  v,  1426,  a.  9,  bis.  24.  Yntgheate- 
ken  weduwaere  ofte  weduwe,  die  da  aeldinghen 
van  den  overleden  sal  moghen  vnteoopen  sonder 
begryp,  en  niémandt  anders.  C.  v.  Veume,  xi,  4. 
Dat  die  dekenen  eü  gesworenen  sonder  begiyp  en 
sonder  misdoen  den  misdedigen  vervolgen  mogen. 
A.  Wavtebs,  Sermens,  4  mei  1381,  bis.  4»  Sonder 
verbueren  ofte  begrijp  van  den  heenv  xai  Yt.A- 
KIKCK,  Aec.  10  (1412). 

5)  Oeideiligike  of  Uehamd^ke  hestrafflug,  fr.  jnmt- 
tion  pêeumaire  ou  oorporelle,  ||  Desg^ijoz  en  is 
niet  ontfanckeiyc  om  te  mogen  ageren  een  paraoen 
die,  mits  valscheyt,  hadde  voir  dan  riehter  syn 
trouwe  verswooren,  en  dat  hy  daiiaf  te  begrijp 
gestelt  waire  geweest  en  geooodempneert  openbair^ 
lyc  infamie  en  refachaemt.  t.  s.  Tay.  84. 

BEGRIJPELIJCKHEIT ,  an.  ▼.  VenaUMug 
der  waarheid,  fr.  aUêraiion  de  la  véritf.  ||  In  alle 
contracten  van  varaekeringe  oft  asMnxantie  moet 


BEG. 


BEG. 


447 


■mh  gien  en  haodetoii  tar  goedar  tzouwen,  Bondar 
b^gröpemckheii,  aigalist  aft  bedrooh.  C,  o.  Andw. 
«MBp.  lY,  xj,  66. 

BEGBIJPÈN,  bw.  In  yenchilleDde  oprattingen. 
1)  Eenen  moer.  Qrijp9m  •»,  invaren^  tijnêm  ^mw 
ff  g^nê  iimmen^  slmUenj  vastmakem  aam  emêit 
wtMT,  £r.  pMirtr  damt  »»  mur  avee  sa  eom^inuh 
Hom,  Vff  raUaehêr.  'Me  yabkk  iir.  ||  Soo  wie  eenen 
gemejoen  muer  met  sgn  timmerioge  begrepen  heefb, 
en  daerin  wóót  desen  tydt  redeiyck  licht  gemaeckt 
ten  goeden  waerte  van  d'ander  pertye,  die  m1  dat 
aleoo  behouden.  C,  e.  Brussel^  8tai.  19  apr.  1659, 
a.  19.  Chrietyn:  qm  smo  aedifieio  comprêhemdU  nm- 


2)  Betrappen  y  op  de  daad  vaitemj  fr.  aitraper, 
prwdre  «nr  U  Jkdi.  \\  Waert  dat  enich  handtda- 
dighe  begrepen  worde  mitter  Terscher  daet,  dien 
nl  men  gheranghen  houden  alao  langhe  hent  dat 
[totdat]  men  weet  dat  die  ghewojnde  man  alao 
atero  ag,  dat  hi  ran  dien  woynden  nyet  atenren 
en  moghe  .   C.  «.  Maattr,  Oork,  v   1372,  blz.  441. 

3)  OmiwerpeBi  h.  projeier.  ||  Dat  oiok  eenen 
grooten  deel,  meerder  ran  maten  dan  die  yerste 
■tucken  begrepen  waren  te  makene.  Bekmüe.  e.  Brah. 
Aoqmiig  dm  domaime  (1541).  Want,  in  tiden  voir- 
ledien,  alrehande  discort,  twist  en  debat  opghe- 
•taen  waere  in  onaer  stad  Tan  Brueaaele,  tuMchen 
die  golde  ran  der  acutterien  ron  den  Toetboge, 
genoemt  de  grote  Ghilde . . ,  en  eenre  gbeaelacap 
van  den  Toetfiige,  die  opgaeet  en  begonnen  waa.. 
in  die  eere  ran  Sinte  Lanreina  int  Waarmoeabroeok, 
die  aldaer  in  zynre  oapellen  hair  geeeleoap  en  gulde 
begonnen  en  begrepen  [hadde].  A.  Wavtbbs,  Ser- 
■laM,  4  mei  1381,  bla.  4.  Want  eenighe  van  onze 
ondenaten  ona  ootmoedeliek  Tersocht  hebben  te 
moghen  onder  hemlien  eenen  tgd  langh  examineren 
a^er  beworp  Tan  zoumiighe  andere  poincten  en 
artieolen,  die  wg  hebben  laten  begripen  angaende 
andere  piurtien  Tan  der  navigatie.  Pioe.  o.  VL  29 
jan.  1549,  a.  33.  I,  378.  Op  de  oonditien,  ordon- 
nantian  en  stato\jten,  die  aQ  supplianten  daerafF 
hebben  begrepen.  A.  Waütbbb,  Oamai,  18  mrt. 
1662. 

4)  Sene  miadaad.  OHderêtmam^  ondêmtmêm^  èe- 
gimam,  fr.  êmifwprmtdrê.  ||  Waarom  ai  [ui.  de  Sint- 
traidenaera],  Tervallende  in  der  miadaet  der  ghe- 
queteter  haerliker  moghentheit,  Tan  allen  en  yegha- 
liken  hoien  eeren,  rechten,  Triheiden,...  en  om 
aldnatenighe  begrepen  miadaet,  onwerdeghe,  met 
raehte  glwprueft  (de  sin  Tereiaeht:  gepriTeert]  wer- 
den. O.  lüéf^  17  mei  1393,  praamt,  SL-TVuidem. 
Boe  wie . .  den  anderen  .  •  opliepe ,  aluege ,  ateke , 
worpe  oil  atiete,  open  wonden  maeote,  ok  ander 
meadaet  off  onaedioheyt  dede  en  begrepe.  O.  e. 
Mmmêir.  Oork.  11  mei  1428,  a.  1. 

6)  Yaetheid.  BêHmOghM^  dwmnaamkeid  ver^ 
SröfM,  fr.  acqwMr  dê  la  HaJbiUU.  \\  En  opdat 
alle  deee  Toataeide  [«2.  ofaaia  praMeia]  maeht  der 
eowigher  veatieheit  begripen  mogen,  aoe  hebben 
wy  ooae  groete  riegelen  deaen  teghenwoerdigen  let- 
teren domi  aen  hanghen.  C,  e.  8L-Trmid»mf  §  21. 

6)  Ten  hnwelgk.  Tem  kmwdyk  memem,  ftaiotf», 
trommm,  fr.  épomeer,  ||  Dat  deseWe  SerTaea,  heb- 
bende thuwelicae  begrepen  een  jonghe  eerbaer  doohtre 
Tan  goeden  vrienden  en  maghen,.,  zonder  hem 
gheensina  willen  tot  eenighe  eerlioke  negooiatie 
Toughen.  C.  e.  Bn^^,  II,  502  (1546). 

7)  LiekmmMjik  etti^em^  ir.  mmmw  eofporMememt, 
11  Sn  hadde  hQ  tenderen  tgaen  geatmen  gehadt, 
oft  dal  hy  dairaf  hadde  helpen  geweeat  oft  ge- 
ooffigeett,  by   banne  oft  by  teekeningen  Tan  der 


ooren  qft  anderaaina,  aoe  aoede  men  hem  hangen. 
V.  D.  Tav.  82. 

8)  Ook  figuuriyk  met  Qod  ala  onderwerp.  Stritf- 
/e»,  tmekti^emy  fr.  reprendre^  eJkdHer.  ||  Heere,  en 
begrijpt  mj  niet  in  dijnre  verbolghenheit,  noch  en 
beachelt  my  niet  in  dinen  toem.  €hbedk,  15«  E. 
3.  Fa.  6.  ife  argmae  mte, 

9)  Beriepemj  wrakem^  fr.  hldn%erf  reproeher,  ||  £n 
waert  zo,  dat  iemen  ghinghe  of  dade  iegen  ouae 
aauTcgarde  vora.,  dat  tij  [mL  de  baljuwa  enz.] 
daerin  onze  recht  en  heerlicheit  verwaren  up  de 
miadoenrea,  alao  behoren  zal,  zoTele  derin  doende, 
dat  wij  hemlieden  Tan  ghebreke  niet  hebben  te 
begripene,  up  al  dat  zij  houden  Tan  ons.  de  Pb. 
en  Bb.  II.  JEvergemi,  140  (1856). 

10)  Met  giohte  begrijpen.    Wettelijk  im 

bezit  geeteld  ioordem  (Tan  een  onroerend  goed),  fr. 
étre  Ugaiememi  nde  em  posteêeiom  (d'un  blen  im- 
mobilier).  |)  Alaoe  dat  oer  Toera.  Henr.  meynde, 
dat  hi  aün  belicht  Toertyta,  nae  doet  ayna  vader 
en  moedera,  ontfÏMn  bedde  en  met  ghichten  be- 
grepen. Hof  te  Nomme  Midem ,  1421. 

11)  Begrijpen  in  recnte    /»  reMe  ver- 

eehijnemj  fr.  etter  em  jmgememt^  em  jmstiee^  è  droit, 
eomparctUrey  lat.  etaire  im  jmdieio,  ||  Noch  en  aullen 
in  rechte  nooh  juatitie,  ala  aenleggera  oft  voer- 
werdera  (eie)  ataet,  aulokejonger8[fi{.  minderjarigen] 
niet  m<^n  begrypen,  tay  dan  by  authoriaatie  Tan 
haren  mombora.  O,  lAége,  8  jan.  1580,.  a.  19. 
JFeeêkamer    te    8t,- Truiden.     Begrijpen     gijn 

hooft,  —   een   hooftvaert,  ten  hoofde 

gaen.  (Tan  eene  achepenbank).  Im  dmeiere  of  twij- 
felaektige  rechtexakem  het  vomnie  {leeri^g)  halem  kij 
t^ne  wettige  hoefdbamk^  fr.  (d'un  bano  d*éoheTina). 
dame  det  eausee  obecmret  om  domtemtee^  ehereher  la 
semtemee  (emeeigmeatemi)  auprh  de  som  ehtf  de  eeme 
Ujgal.  II  Ala  Tan  den  geachüle  hangende  Toor  ulieden 
in  recht  tuaachen  N. .  en  N. . ,  daeraf  ghy  aen  ona 
n  boet  begrepen  hebt,  na  aenaprake,  Terantwoovden, 
enz.,  aoo  leeren  wy  u  te  wyaen  toot  een  Tonniaae: 
elck  Tan  den  tootb.  partyen  te  ,vBtaen  op  haer  Teraohe 
Toeten**,  qualyck  aengeaproken  en  qualyck  verant- 
woort.  Mabtotiz,  47  (1461).  Van  miagrQpe  eü 
abuaen  van  rechte,  die  ennige  wethoudera  in  hueren 
bew'gnde  oft  vonniaae  begaen  mochten,  het  waire 
tegen  huer  geaette  rechten,  keuren  ende  coatumen, 
oft  dat  zg  huer  boot  begrypen,  oft,  tot  hueren 
hoede  beroepen  zQnde,  die  zaken  andera  hueren 
hoode  overbracht  hadden  dan  die  voir  hen  bedingt 
wairen,  en  oft  zij  ennige  vonniaaen  andera  vuyt^ 
wyaden  dan  hen  by  hueren  hoode  waire  geleert, 
dairaf  behoort  die  kenniaae  den  prince.  y.  d.  Tay.  , 
378.  Ala  op  eenen  gedinge  een  hootvairt  begrepen 
wort,  aoe  nebben  begde  de  partijen  geplogen  den 
hootooat  gelyo  in  te  leggen.  Ib.  207  v*^. 

12)  Te  voren  begrijpen.  Letterlijke  verta- 
ling van  praeoeempare ,  in  den  Statenbyb^  vertaald 
door  „te  gemoete  gaen'',  en  by  de  Sacy,  door  te 
prétemter,  ||  Syn  aenaicht  laet  ona  te  voren  be- 
gripen met  belyen.  Getijde,  15<  E.,  14  v«.  Pa.  94/95. 
Brtieoecmpemtmt  faeiemt  efme  im  eoMfetsiome, 

BËGRIJPER,  zn.  m.  Degeme,  die  beritpi  ef 
wraakt y  fr.  oeh^  qy^  reprocke  om  Udmte.  ||  Waert 
by  alao,  dat  de  voora.  kercmeeatera . .  in  ghebreke 
waren  omme  de  voora.  lampte  te  houden  banende , . . 
en  dat  daerof  begrijpera  en  calengierdera  zijn,  zul- 
len beede  de  prochiepapen  van  Maldeghem  en 
[de]  helichgheeatmeeatera  van  Maldeghem  . .  zelven 
de  vora.  rente  aenveerden.  db  Pb.  en  Bb.  YIII. 
Maldegkem,  113  (1444). 

BEGRIJPICH,  bn.  Begrijpemd^  hêeatiemd  (met 


148 


BEG. 


BEH. 


het  rentand),  verliekt,  fr.  tauiuant  (iDtellectn- 
ellement),  éelauré,  \\  Doen  dit  dine  siele  aneaach, 
doen  wut  ai  alaoe  sere  onsprekelike  blide  en  be- 
gripiob,  en  sprano  ran  vroude  ute  haer  selyen. 
AUêT  kertlb,  68. 

BEQBOETEN,  bw.  UUnoodiffen,  noodigen,  noo- 
den,  vertoehenj  fr.  inviier,  primr.  \\  Soo  wanneer 
een  van  de  rooraeyde  ghiüdebroeden  ofte  ghulde- 
snstera  compt  yan  lyve  ter  doodt,  boo  worden  alle 
ghuldebroeders  ghehouden  metten  l\}cke  te  gaen, 
en  de  ghuldesustera  te  commen  offeren ,  daartoe 
begroet  z^nde.  K,  d,  hoekhandelaarg  ie  Brugge  j 
1628»  a.  33.  Indiender  eenigben  harjnek,  salme, 
molae  ofte  anderen  Tisoh  niet  ghoedt  beyonden  en 
waere,  zullen  [nh  de  warandeerdera]  begroeten 
haerlieder  ander  confreren,  omme  de  warrandatie 
gheaaemdeliok  te  doene.  Bembbt,  I,  351  (1643). 
Betaalt  aen  N.  en  N. . ,  acht  ponden  2  sohellingen 
8  grooten ,  orer  hemlieden  vaocatien  op  den  2«n  janu- 
ari ghereyat  thebben  naer  N.  N. . ,  okn  te  spreken 
an  Hare  Hoogheden  den  hertogh  yan  Malbouroagh 
en  prince  Eugene , . .  en  deaeTye  te  begroeten  tot 
het  noenmael  op  het  atadthuya  deaer  stadt.  Mea- 
eager,  1875,  blz.  475  (1708—09).  Geljck  oock 
den  deken,  preufïneeaterB ,  en  warandeerdera  ge- 
houden zullen  wesen  metten  IQcke  te  gaen  t'elckent 
ala  aij  ter  begraeyinge  yan  eenige  oyerledene  gulde- 
broedera  ofte  heurlieder  huijayrouwen  zullen  begroet 
wesen.  O.  P.-J3.  oMir.,  1  aug.  1714,  a.22. 

BEGBOOTEN  (Begroeten,  begroiten),  bw.  1) 
Vergoeden^  aan  deelMêbbers  hei  haüg  verschil  eener 
afrekening  uitkeren  toi  gd^jkmaking  der  deelen,  fr. 
Umifier,  pager  è  des  eopairiaqeanit  la  eonlie  <m  Ie 
tolde  d'une  Uquidaiion  pour  egaler  let  parit.  ||  So 
wien  dat  de  beate  oayel  ghebuert,  dat  hy  den 
andren  begroeten  aal  in  *t  ayenant  yan  der  werdden 
yan  den  ghelde  datter  omme  ghegheyen  was . .  En 
alse  yan  den  yoracr  iii  paroheelen  yan  leenen,  so 
dinot  scepenen  redelic,  dat  ele  ont£M  deene  deene 
heelt,  ofte  dat  zy  oompoaeren  en  elc  anderen  be- 
groiten. C.  ü.  Qenif  I,  26  oot.  1396. 

2)  Vergrooten,  vermeerderen,  verhoogen^  fir.  aug- 
mênUr,  \\  De  priaeringe  yan  de  goeden  die  de  yer- 
geldinge  [nl,  der  haverij-gros]  moeten  doen  en  wort 
niet  ^gxoot  oft  yermeerdert  mette  yraoht  yan  den 
schipper,  noch  oock  mette  thoUen  oft  ongelden. 
C,  «.  Antw,  oomp.f  lY,  yiy,  144.  Dan,  yoor  soo 
yele  raeokt  de  geworpen  goeden,  die  yerloren  syn, 
en  daeryan  oyersulcx  den  eygenaer  niet  en  can 
genieten,  maer  yergeldinge  moet  geschieden,  ge- 
fyck  yan  alle  andere  scluide  die  in  groote  ayarie 
compt,  daeryan  ia  men  gewoon  en  moet  men  de 
yracnt  oock  in  rekeninge  brengen,  om  de  aohade 
daermede  te  begrooten  tot  yerUchtinge  yan  den 
schipper,  die,  niettegenstaende  den  worp,  totte 
aelye  yracht  is  gerecht,  en  daeromme  bij  de  gene- 
raele  yerdeylinge  daeryan  yergeleken  moet  wor- 
den. 145. 

3)  Straffen,  fr.  pmnir,  \\  In  desen  tyde,  zo  stond 
tland  in  grooter  onruston,  zo  lano  zo  harder,  en 
worden  de  caatellerien  jeghen  de  steiden  schillende, 
en  tland,  dats  te  wetene  de  drie  steiden,  hadden 
ghesloten  yoortanne  omme  gheen  berecht  te  oom- 
mene  te  myns  heeren  rade,  als  yan  pointen  die 
haren  yryheiden  tonchierden,  en  worden  hemzelyen 
begonnende  begrooten  en  ooregieren  by  bannen  die 
tieghen  hare  yryheiden  ghinc.  Ol.  y.  Dizhude  ,  30. 
Doe  so  droughen  zy  oyereens  [fU,  de  Vlamingen], 
dat  sy  ^heene  lieden  yan  wapenen  yry  gheyen 
zouden  die  gheene  Ylaminghen  waren ,  maer  souden 
hem  begrooten  daer  zy  mochten,  also  zy  daden. 


want  zy  wierpen  yele  lieden  of  yan  den  Artoisienen 
en  begrooteden  hem  wel,  by  denwelken  zy  zeere 
ghehaet  worden  met  alle  den  Waela  die  by  royn 
heere  waien.  Ib.  65. 

BEHACHTEN ,  bw.  Behaoht  goet.  In  betlag 
genomen  goed,  h,  du  bien  taiti.  ||  Die  behaoht  goet 
aneyeert,  dat  metten  rechte  es  behaoht,  hi  ea  om 
iij  Ib.  ieghen  den  heere.  K,  de  meierij  v.  Loven,  1312, 
a.  22.  Soo  wie  eenich  beset  oft  behacht  goet  aeop 
yeert  en  in  fraude  yan  den  crediteuren  yerateeckt, 
en  men  tyoors.  goet  onder  hem  beyonde..  C.  o.  den 
Kiel,  yi,  10.  De  C.  v.  Deume  y.  1571,  yii,  10, 
hebben  in  een  schier  woordelijk  geiykluidend  art. 
„beseth  oft  behaelt",  en  de  Impr.,  a.  393,  „beaeth 
oit  bejaeght'*. 

BEHAËLT,  yerl.  deelw.  yan  bbhaliv.  Verbrod^ 
fr.  gdié  (figuurlijk).  i|  Labsters,  calstem,  h^ren  en 
jonokwyfs  te  houden  boyen  haren  man,  zoedttt  ick 
met  siücken  yolck  an  tafel  sittende  met  yoorraet 
[omzichtigheid]  moeste  spreecken  off  het  waa  be- 
haelt  en  thuys  stont  oyer  eynde.  Areh,  Raad  o. 
Brab.  Brocet  Gerritszone  ^yan  Berckenrode(1570). 

BEHAQEL,  bn.  Aangenaam,  behagelijk,  fr.  €urri- 
aile.  Zie  ysBDAM.  ||  Si  syn  eenwiUich  en  onghe- 
broocsam,  onminsam  en  pnyerdrachlec  en  loghen- 
achtich;  haer  abyt  behaghel,  en  si  syn  proper  yan 
al  liaren  dinghen.  Aller  kertib,,  84.  Als  familie- 
naam: JBènrieut  dietut  Bagele  Schep,  v,  Bruttel, 
1299.  (Op  den  rug  staat,  in  schrift  der  14«  B.: 
Dit  es  yan  den  huus  Heins  Behagels,  in  de  Neu- 
atrate  —  9P^  Obbruxellam). 

BEHALBEN,  Limburgsche  yorm  yoor  behouden, 
fr.  conterver.  ||  Dat  dieseWe  onse  stat  dat  geit 
behalden  sall  en  yn  hoyren  gemeynen  orber  keren. 
O.  lAége,  10  juni  1417.  a.  20.  Si.-Truiden. 

BEHALDINQE,  zn.  y.  (Limb.).  Aamhouding, 
fr.  arretiation.  ||  Dat  sy..,  allen  en  beaonder 
aldusdanyghe  sculdenaers  der  gueden  door  pandyn- 
ghe  der  panden,  der  ghereeder  gueden,  oft  door 
commer  en  behaldinghe  der  lichamen,.,  tot  een 
yolcomen  ghenoohdoen  sullen  geheelijck  dwinghen 
en  oompelleren.  C.  v.  8t.'TVui£m,  943. 

BEHALEN,  bw.  Aansteken,  fr.  te  eommuniquer. 

Behalende   sieckte.   BetmeHd^  tiekte,  fr. 

maladie  coniagieute,  ||  Dat  de  teatamenten  yan 
ghehoude  lieden,  gheene  kinderen  tsaemen  heb- 
bende, gemaeckt  ten  yoordeele  yan  d'eena  yan  hun 
beyden  geduerende  den  tyt  yan  de  behaelende 
sieckte . .  gepasseert  yoor  den  peatpastoir  en  twee 
ghetuyghen,  sullen  syn  eü  wesen  goet  en  yan 
weerde.  Bijksarch.,  Baad  v,  Brab,  Oost.  v.  Anito, 
Ord.  16  oct.  1625.  Kil.  ook  Haelende  sieckte. 

BEHALYEN,  bijw.  Mits,  mitt  dat,  op  voor- 
waarde dat,  fr.  pouirvu  que,  è  la  eondition  que.  || 
Eene  yrouwe . . .  mach  wel  yan  huere  erffelycke 
goeden  . .  disponeren  . .  sonder  consent  yan  haren 
man,  behalye  dat  sy  geene  kinderen  yan  dien  hon- 
welycke  en  hebbe.  O.  v.  Loven,  xii,  4.  Eenen 
yader  mach  syn  kindoren  stellen  momboirs..,  be- 
halyen  dat  sy  ondt  syn  yyfentwintig  jaeren.  Ib. 
Weetk.  a.  27. 

BEHANGEN,  bw.  Hangen  op,  vatimaken  aam, 
fir.  aliaeher,  tutpendre  è.  ||  Zoe  wordden  sulcken 
lieden,  die  yalsch  geit  ooopen  en  yuytgeyen,  ge- 
hangen aen  een  halye  galge,  en  behangen  metten 
gelde.  V.  D.  Tav.  66  y®. 

BEHANCK,  zn.  o.  1)  Behangsel,  fr.  ieniwre, 
tapisserie.  \\  Yan  xxj  ellen  en  een  yierendeel  rozeita 
laken  yeroorboort,  alzo  wel  int  maken  yan  den  aie- 
gen  en  behanghen,  ala  int  yerdecken  ya&  den  buf- 
fette  yan  scepenen  camere,  xxix  Ib.  xj  s.  Ypriama, 


BEH. 


BEH. 


140 


n,154,  SOt.  ▼.  1490.  Van  üij  ellen  laken,  onder 
rooA,  swaert,  blaea,  groene,  ghelnwe  en  wit,  reiv 
oorboort  int  fiichoen  en  maken  Tan  den  schilden, 
staênde  an  deseWe  liegen  en  behang,  vy  Ib.  xix  b. 
Ib.  Orer  tenyden  en  maken  Tan  de  roorv.  eiegen 
en  behanghe,  xItüj  s.  Ib. 

2)  TeiUj  ^dak,  loods  ^  fr.  iêfsfe,  ttppenHs,  |)  An 
Denie  yan  Bulande,  temmerman,  omme  dat  hy  de 
stede  ghelerert  heeft  diversohe  partyen  van  houte- 
weroken,  omme  steeghers  te  makene  op  de  halle. 
omme  de  persoenen,  die  ter  Trie  jaremaert  deser 
stede  gheoommen  zyn  met  huerlieder  lakenen  te 
acoommoderene  en  plaetse  te  leyeren,  omme  daer- 
mede  ter  rente  te  stellene,  eü  ten  dien  fine  een 
windaas  omme  de  packen  np  te  windene.  Bimbbt, 
I,  816.  Bêk.  T.  1564. 

BEHEERT.  Zie  bbhxbt. 

BEHEET,  zn.  o.  Bevel,  Itui,  gAod,  fr.  ordre^ 
oommamêemmU,  Kil.  Beheet,  veins^  j.  ghebied, 
nwMMi,  maiuUUum.  ||  Bo  wie  die  bi  yersoeke  iof 
bi  behete  ran  ij  scepenen,  iof  yan  eenen  met  ij 
goeden  lieden  niet  sal  gheyen  yarde. .  K.  v.  Bntgge 
y.  1281,  a.  11.  Yan  allen  desen  yoreghenoemde 
poenten,  aoe  selen  die  raemmeester  ghilden  dese 
booten,  indien  dat  siit  hebben  ghedaen  sonder  be- 
heten  yan  denghenen  diee  de  lakene  siin;  en  doet 
die  raemmeester  met  beheete,  soe  [sou]  elc  dra* 
ghen  sinen  last.  K.  lakeng,  ie  MeeheUn  y.  1881 — 
1888  a.  148.  En  dan  selen  zij  hebben  yolcomen 
macht  en  seker  behoed  yan  sheeren  en  yan  der 
stadt  w^hen ,  allerhande  saken  die  yan  yeohtingen 
meren . .  te  peijsenere.  Hbbtbbs  en  Tobpb  ,  II , 
680  (1857).  bat  niemene  in  hare  scepe  gaen  en 
sal ,  omme  dat  goet  op  te  slane ,  ofte  sijn  hant  ane 
tgoet  doen,  omme  dat  te  werkene,  sonder  oorlof 
en  beheet  yan  den  cooplieden.  Kb.  o.  AtUw.  10  apr. 
1888.  üoch  yijnt  men  een  andere  maniere  yan  ac- 
tiën, en  is  geheeten  aeüo  quod  juitu,  en  wort 
gcgeyen  euweiyo  teeen  den  heere  oft  yader  vaijt 
wiens  beheete  oft  oeyeele  iement  gecomenscapt, 
heeft  metten  serfP  oft  zQnen  kijnde ,  hetzij  dat  ^t 
behoet  gedaen  zij  geweest  den  kijnde  oft  serff. 
T,  D.  Tat.  285  y«. 

BEHEETEN,  bw.  Bevden,  gebieden,  fr.  oom* 
1— rfsr,  ordomner.  \\  Haer  [nl.  der  gilde]  schaden 
sal  iok  weiren,  haer  yrome  sal  ick  naecken,  tot 
allen  heeten  en  beyelen  die  my  den  oommonemee- 
ster..  oft..  doen  selen.  Va»  MMcMke,  Kruie- 
hoog,  21  (1442). 

BEHEIMEN,  bw.  Omhnnen,  door  een  heining 
omgemn^  fr.  enèlore,  enUmrer  d^mne  elóiwre  (|  Item, 
heeft  de  yoirs.  N.  noch  gelooft . .  de  yoirs.  goede 
altoos  te  beteren  en  niet  te  argeren,  en  denselyen 
hof  [nl.  schattershof]  idso  te  beheymen,  dat  de 
gebneren,  alomme  den  yoirs.  hof  liggende,  onbe- 
soroht  en  onbcneest  in  hoeren  goeden  aldair  gaen 
en  yerkeeren  moigen.  A.  Waütebb,  Serment^  Stat. 
18  nor.  1422,  bh.  22.  Gebneren  (hebbende  henre 
erre  by  malcaoderen  liggende)  moeten  maloande- 
ren  helpen  henre  enren  beyryen  met  thaynen, 
gelinten  oft  moeren,  soe  sy  dat  tsamen  oyerdrae- 
ghen,  halfT  efi  halflT,  soe  yerre  hen  erven  streoken. 
C.  V.  Jjêtw,  1545,  Tii,  74.  Een  ieghelijck  die 
eenighe  priyaten,  oft  putten  daertoe  dienende, 
wilt  doen  maecken  op  sijn  erfve,  moet  *t  seWe 
doen  doen  en  die  soo  yerre  beheljmen  eü  beslnij- 
ten,  om  eerlijek  en  tamelyck  daerop  te  gane,  en 
sijnen  ghobneren  yan  stanck  te  behoeden.  C.  o. 
ÉereniaU,  xi,  29.  Als  tnsschen  twee  partyen 
goeden  geen  geweir  oft  heym  en  staet,  soo  magh 
dflBghoiMn,  die  beheymt  en  gescheyden  wUt  zyn, 


sulckx  doen  op  syne  erve  en  t*synen  koste.  C.  o. 
Lotfen,  Sereii.  77.  Dat  een  ijegeiyok  voortaen  ten 
wtgaende  meerte  sal  beheijmt  en  beschermpt  heb- 
ben alle  sijn  goet  eiï  erye ,  tgene  hij  aen  straeten 
oft  gemeijne  yiuenten  oft  plaetsen  liggen  heeft,  en 
daerdeur  een  ander  soude  mogen  beschadicht  wor- 
den. K.  en  br.  v.  Santhoven,  1570,  a.6.  Als  iemant 
yan  de  inghesetene  begheert  beheijmt  en  beyrijt  te 
sijn  van  heuren  ghebuere,  dat  sij  dan  aen  heur 
sijde  hen  sollen  doeo  heijmen  en  beyi^en,  sulckx 
dat  de  naaste  ghebnere  daerbij  gheen  schade  en 
lijde.  C.  o.  Deumei  impr.,  a.  483.  Als  tusschen 
twee  partyen  goeden . . .  geen  gheweir  oft  heym  en 
staet,  soo  magh  dengenen  die  beheymt  en  geschey- 
den wilt  zyn,  op  sijns  selfs  oost  sy  selyen  op 
gemeyne  errre  beneymen  en  boTryden.  C.  v.  Bruê' 
tel,  Stat.  y.  1657.  a.  84.  Cliristijn:  munire. 

BEHEIMINOE,  zn.  y.  Beheining,  omheining, 
fr.  dótmre.  ||  Ten  waere  dat  d*een  yan  den  geboren 
daer  huysinge  aen  staende  hadde,  want  alsdan  de 
beheyminge,  die  metten  huysen  wordt  gedaen,  is 
den  besitter  te  baten'  comende  aen  de  andere  hey- 
minge.  C  o.  ZAer,  xiii,  6.  Dat  niemant  hem  en 
yeryoordere . .  eenige  poorten ,  doeren ,  haeghen  ofte 
andere  beheyminghen  te  broeken,  schenden  ofte 
weeren.  Mettager,  1885,  blz.  840.  St.'Pietere  hij 
Gent. 

BEHEIMSEL ,  zn.  ffeining ,  heheining ,  omheining , 
fr.  clóture.  II  Die  eenighe  grachten,  haghen,  thny- 
nen  oft  ander  beheymsels  yan  hemden ,  weyden  oft 
landen  is  brekende,  yerbeurt  8  guldens.  È.  en  hr. 
o.  Santhoveny  1570,  a.  108. 

BEHELPEN  (Behulpen),  bw.  1)  Hdpen,  h^ 
tiaan^  behulpzaam  t^n,  fr.  aider,  aeneter.  KU. 
Behulpen,  behelpen.  ||  Te  committeren  eenen 
oft  meer  persoenen,  en  dieseWe  in  sijne  plaetse 
te  stellen,  om  hem  te  behiüpene  in  d*exercitie  yan 
sijnder  offlcien.  Bekenk,  v.  Brab.  reg.  186,  f®.  168 
(1602). 

2)  Eene  wettelijke-  handding  verriehien,  fr.  pateer 
un  acte  Ugal,  \\  "Wmer  eenich  man  zQn  leen  be- 
oommerde  oft  beswaerde  in  eenigher  manieren  [nl. 
yoor  eenen  anderen  heer]  dan  yoir  zijnen  heere 
daer  hij  dat  af  houdende  ware,  die  soude  yerben- 
ren  zijn  leen  syn  leefdaghe  lanck,  en  die  leenheere 
mach  dat  leen  tsynere  tafelen  leggen ,  en  hy  es  on- 
wettich,  eü  en  mach  nemmermeer  getuijgenisse 
draghen  daert  eenighen  anderen  man  onstade  doen 
sal;  en  oeck  en  saelt  nemmermeer  der  gebuerten 
onstade  doen  die  hem  behulpen  wilt  metten  rech- 
ten heere  yan  den  leene  daert  men  af  houdende  es. 
BoxHOBBN,  Stat.  a.  14. 

8)  Gehruik  maken  van,  zich  bedienen  van,  fr. 
faire  utage  de,  te  tervir  de.  \\  Een  man,  die  hem 
behulpen  woude  met  eenen  leene,  dat  hem  opge- 
draghen  ware  in  eenigher  yoegen  [nl.  yoor  eenen 
anderen  heer]  dan  yore  den  heere  daert  men  af 
houdt  te  leene,  hielt  die  man  eenich  ander  leen 
yan  den  heere  daeraf  dat  men  dit  leen  houdt,  en 
sprake  hem  partie  ane  yoor  den  rechten  leenheere , 
en  hij^  niet  antwoorden  en  woude  nae  den  leenrechte 
en  yore  den  leenheere,  soe  zoude  hy  mesbueren 
die  leens,  die  hy  teyoren  hielt  yan  den  heere,  zyn 
leefdaghe  lanck ,  eü  soude  zyn  onwettich.  Ib.  a.  15. 

4)  Met  prescriptie,  een  testament,  een  yon- 
nis,  eene  gift,  eene  actie,  eenen  ,Pieerlijcken 
dach'*,  poorterij ,  „derckschap*'.  Zich  bedietten  van , 
z  verdelgen  met,  z.  beroepen  op,  inroepen,  fr.  te 
tervir  de,  te  prévdMr  de,  imvoqiÊer.  \\  Dengenen 
die  hem  metter  prescriptie  behelpen  wilt,  sal  alle- 
geren  en  bybrenghen  dat   hy  die  goeden  beseten 


150 


BEH. 


BEH. 


heeft  ter  goeder  troawen.  C.  «.  Srustel,  Siai,  o. 
1482.  a.  6.  Christijn:  «0  adjuvare.  Als  man  eü 
wyff  geeemenüyck  hebben  gemaeot  hen  testament , 
en  dien  ran  hen  bedden  alleene  'tselve  Damaels 
wederroepen  oft  gecasseert  heeft  van  sjnen  weghen, 
die  rerocant  en  can  oft  en  mach  hem  metten 
selren  ghemeynen  testamente  daemae  nyet  behelpen , 
nooh  genyeten  yan  tgene  dat  hem  ujt  crachte  yan 
denselren  gemeynen  testamente  soude  hebben  ge- 
oompeteert.  O.  o.  An^,  1545,  zi,  30.  In  beroepe 
yan  yuyterlijcke  yonnissen,  daeraf  tprooes  monde- 
linge is  beleijdt,  sal  de  geïnthimeeirale  oock  twee- 
maelgedaecht  worden;  en  ter  tweester  reysen  ach- 
terbiyyende ,  sal  men  yerclaren ,  dat  hg  hem  metten 
yonnisse  niet  en  sal  mogen  behelpen.  (De  kant- 
teekening  segt:  yeryallen  yan  synyonnis).  C  o.  Stutt' 
koven,  Si^,  a.  165.  Dat  men,  yan  nu  yoortanne, 
de  officien . .  yallende  in  handen  yan  seepenen  by 
der  aflyyioheyt  yan  denghenen  die  dezelve  bediende , 
sullen  ghegheyen  werden  by  der  Wet,.,  ydoene, 
beqnaeme  en  ghequaliflceerde  persoenen,  liberae- 
lyok,  omme  de  gheyaohierde  staeten  te  bedienen, 
anders  niet  dan  dat  sy  ghehouden  werden  te  ghe- 
yene  alsulcke  eene  reoognoissance  als  zy  seepenen 
presenteren  zullen ,  zonder  dat  zy  hemlieden  metter 
lelyer  reoognoissance  ofte  ghifte  in  eenigher  manie- 
ren behelpen  zullen,  noch  dat  zy  ter  caasen  yoor- 
screyen  zouden  moghen  pyckelen  ofte  yoetsele 
nemen  dezelye  te  yerooopen  ofte  te  alieneren.  C.  e. 
Audêu.  2e  d.,  18  Ang.  15f)6,  blz.  241.  Yan  welcke 
twee  actiën  den  rentier  optie  en  keus  heeft  om 
hem  daermede  t'allen  tyden  te  behelpen.  C. ».  Bruêtelj 
1G06.  a.  167.  Christijn:  ut  eas  [acHonet]  inêUiuat 
Ofluii  tempore.  In  elcke  saecke,  die  ordinarie  be- 
dinght  wordt ,  mach  elcke  partije  hem  eens  behelpen 
met  eenen  heerlijcken  dach,  continuatie  yan  officie 
weghen.  O.  o.  Coêierlee,  11,  6.  Ten  ware  dat  sy 
[al.  de  kinderen  yan  iem.  die  zich  „ontpoortert" 
heeft]  ,  tot  hoerlieder  jaeren  van  discretie  komende, 
yerklaerden  hunlieden  te  willen  houden  aen  haer- 
lieder  poorterye  ofte  hunlieden  daermede  behelpen. 
C  e.  Öe»i,  v,  8.  Dat  eenen  poirter  van  Loyen 
oft  Brussel  hem  met  derselyer  poirteryen  niet  en 
sal  mogen  behelpen,  ten  waere  in  geyalle  yan  ge- 
breke ott  weygeringe  yan  recht  yan  de  wethouderen 
yan  Diest,  diaer  hy  onder  geseten  is.  C.  v  Diesi, 
K,  ooff  esoUsa,  a.  17.  blz.  888.  Dat  hem  geen 
borgere  oft  ingesetene  yan  Diest  en  sal  mogen  be- 
helpen metter  derckschap.  Ib.  a.  18. 

5)  Met  de  assizen.  JVoor  geliefU  gebruik  maken 
vem  de  vergunde  aoeijnten ,  fr.  jpouir ,  diepoter  libre' 
meni  dee  aeeisee  oetroyéee,  ||  Willecoren . . .  dat  si 
hen  enen  termgn  yan  yeertich  jaren . .  metten  as- 
siaen  ooser  vors.  stat  selen  m<^n  behelpen  tot 
derselyer  onser  stat  oirboir  en  profijt,  die  setten, 
leggen,  en  te  nederen,  te  benen,  te  boiren  en 
tontfaen.  Eekenk,  o.  Broh,  rag.  131.  R  91  y^  (UW). 

BEHELT,  zn.  o.  Bedt,  fr.  poeseeeion.  \\  Sche- 
penen des  oppergerichts . . ,  gesupponeert  die  gene- 
rale elaehte ,  soo  op  gronden  als  renten  noch  in  be- 
heldt  yan  Mieyius,  den  debiteur,  synde, ..  het 
sasyn  gefixecuteert  op  die  gronden , . .  niet  en  suran- 
neert.  C.  gr.  Loon,  I.  blz.  478  (1696).  Al  der  stat 

Sit  en  geit  selen  comen  in  den  iiij  rentmeesteren 
nde    yoirs.   en  in  hoir  behelt.  Acad.  d'urchéol,y 
1866,  blz.  487.  Loven, 

BEHELTELUCK,  bijw.  Behoudens,  behalve,  fr. 
exeepié,  eauf  que.  \\  Die  yrouwennamen  sullen  sïjn 
in  doose  statuten  in  alsulcker  manyren  als  die 
mannen  zyn,  behelteiyck  des,  als  die  yrouwen- 
name  huere  beteringhe  yoer  huere  doen  mach,  es 


zij  yan  goeder  namen.  K.  v.  St.'Trmdê»,  1866,  a. 
24.  Item ,  van  den  brieyen  yan  den  payse  yan  Nywi- 
hoyen  en  yan  allen  anderen  brieyen ,  die  wie  hebben, 
phenuecht  ons,  dat  si  yan  gheenre  macht  en  syn, 
indien  dat  si  teghen  dese  regimenten  syn,  behel- 
telic  dat  si  anders  in  allen  poenten  in  hoera  macht 
bliyec.  O.  Uége,  17  mei  1393.  a.  16.  8l.'JSruidon. 
Beheltelio  nochtans  den  porteren  en  ingheeetenen . . 
allen  en  yeghelicken  poenten  in  den  yors.  ordinaa- 
cien  begrepen.  Ib.  17.  Beheltelick  oft  eenich  onder* 
saet  buyten  onse  stadt  oft  yryheyt  erye  hadda  daer 
iemandt  anders  erfrente  oft  aentale  toe  hadde.  O. 
I^^t  27  juni  1577,  a.  59.  HauéU.  ICen  soude 
wysen:  dat  der  winne  en  hantpliohter  betaelea 
soude  alle  ontoosten,  die  in  den  yervolghe  gedaan 
syn;  efi  beheltelyck  des,  soe  sonde  den  gwAnaa 
[eigenaar]  op  syn  yerantworden  oomen.  C  gr*  Loon, 
I,  yi,  a.  14. 

BEHELTENIS  (B-  se),  zn.  y.  Inhoud^  fr.  eoa- 
tenu.  II  Omme  dat  dese  dinghen  yaste  en  gestadeofa 
gehouden  selen  werden  en  ongebrekelike ,  soe  sterken 
wy  de  beheltenisse  des  sorifts  met  yeetingen  onser 
segelle.  Ifrt.   1233.  Loven.  Lat  tekst:  ooniinênUamu 

BEHELTENIS  (Be— se),  bgw.  Behoudene,  fr. 
exeepié.  Zie  bxhbltblijck.  ||  Die  yfonwenname 
syn  eiï  solen  sgn  in  dese  statuten  in  als<dger  ma- 
nieren als  die  man  sijn,  beheltenis  das,  als  den 
yrouwenname  hoire  beteringe  gesat  is,  dat  boire 
man . .  die  beteringe  yoer  hoire  doen  mach.  O.  e. 
Maasir.  Stat,  v.  1380,  a.  36.  Beheltenisse  hierin 
altois  onsser  yoirs..  stat  yryheiden  en  priyilogien. 
Ib.  Oork.  11  mei  1428,  a.  16. 

BEHEMELEN,  bw.  Verbergen,  ir.  4)aehêr.  Kil 
hemelen,  heymelen,  abeeondere.  ||  In  de  pro- 
chie  yan  Westcapple;. .  en  es  eerst  nooh  laetst 
niet  ghepredict  gheweist  yan  der  nieuwe  raUigiee, 
zo  oook  in  de  keroke  gheen  braeoke  nooh  pillerie 
ghebeurt  en  es,  maer  hebben  de  proobianiMi  salyie 
de  beelden  en  chiraigien  gheweert  en  behemelt, 
uut  yreesen  yan  der  braecke  en  pillaige  die  de 
yreemden  hadden  moghen  doen.  Trouhiêe  mar., 
UI,  94. 

BEHENDELIJCK,  b'uw.  W^eel^k,  fr.  eagemoni. 
EU.  Behendighlijo,  eagaeUer.  \\  Midts  dai  hy 
in  sins  yaders  tyde  zo  behendelic  riet,  dat  men 
den  nieuwen  dyc  al  yan  Arken  drie  müen  yezn 
delyen  zoude.  Jak  y.  Dizmitob,  15. 

BEHENTELIJCK,  bgw.  Zal  wel  moeten  geleien 
worden  bihbltxlijck.  Zie  dat  woord.  ||  BÖiente- 
lyck,  eest  zake  dat  die  erectie  achterUyft  efi  die 
getyden  niet  gesonghen  en  wordden,  soe  enden 
die  exeoutoers  met  deser  ranten  ordineren  een 
cantuarie.  Aoad.  d'etrehM.  1856,  bh.  193.  Akio  9. 
19  aug.  1580.  Ohed. 

BEHEBT  (Beheert,  beheidt),  yerl.  deelw.  yaa 
een  ww.  bbhsbdbn.  Gehoed  (het  yee),  fr.  gatrdé 
(Ie  bétail).  Kil.  Herde,  berden,  herder.  || 
Ware  dat  de  beesten  beyonden  werden,  behert  ofte 
ghewacht,  onbehert  ofte  onghewacht,  eenighe  aohaede 
ghedaen  thebbene  ofte  gheene.  Flae,  v.  F2. 11  jan. 
1548.  I.  686(.  Dat  nyemandt  zyn  peerden,  eoeyen, 
calyeren,  scapen,  gheeten  noch  swynen  en  [mach?] 
laeten  eaen,  beheert  oft  onbeheert,  up  driessdien, 
garslandt,  stoppele  oft  in  taliehoudt.  C.  e.  Brugge, 
K.  V.  iMaendaeehsehe,  a.  9  (1552).  Dat  de  ingeee- 
tene  meughen  hunne  beeeten  (beherdt  synde)  la^ 
ten  weyden.  (7.  o.  den  Kid,  iii,  13. 

BEHINDEREN,  bw.  1)    Verhindoren,  MeMsa, 
belemmeren,  fr.  empéeher,  oniraver.   \\  Dat  sy  [al. 
de  yoorsprekers]   met  gein  omwege  bet  reoht  stel- 
^  len  {tia)  oft  behinderen  en  sollen.  C.  gr.  Loon,  Ord, 


BEH. 


BEH. 


l&l 


14  flart  1648,  a.  16.  Oft  imuidt  eenigbe  denre 
toasluote  t^hen  cniae  Mholt«t,  oft  bofgemeeiteren 
OBser  stidty  oft  teghen  esnighe  ran  hixone  dienaen, 
om  dia  axeoatie  van  eanighe  aententien  oft  vonnis- 
aan,  dia  hj  bon  gedaan  aal  worden,  te  babinderen 
in  eriminale  saken.  O.  JMgê^*t1  \am  1677,  a.  66. 
Mm9êêU,  Die  een  anders  goei  aenreert  om  te  be- 
waann  oft  aldera  te  yneren  oft  te  leveren , . .  moet 
daerfoor  inneataen  eii  teeWe  bataelen,  indient  yer- 
loren  ofte  bem  afbendieh  gemaeckt  worda,  aonder 
aijn  achnlt,  hy  fortee  oft  andere  maniere,  die  by 
niel  eau  hadde  moghan  bebindaren  by  syndier  naer- 
■liobajt  ofte  dUlgantie.  O.  o.  *«  Botek^  ziv,  12. 

f)  Bd&mmêren  (den  T^n  doorgang),  verhinderen , 
aaraparrwi,  fr.  tmèurroiaêr  (Ie  paaaage,  la  libre  cir- 
eoli^ion).  ||  In  gfaemeyne  gaogben,  oft  daer  iemant 
i{|n  Mrritayt  aen  beeft  om  uyt  en  in  te  gaen, 
dier  en  macb  niemant  iet  inne  leggben,  setten 
noeb  atollen,  dat  den  paaaantan  beoren  wegb  oft 
den  belHxwteUcken  demganck  londe  mogben  eenigba- 
nofl  beliïnderen  oft  beletten.  C.  v.  Hereniah ,  xi ,  11 . 

BEHOEDELUCK,  bn.  Behoedelijoke  ataet. 

ftiae/  «8»  hekoedeTf  betekêrmêr,  fr.  &ai  de  protec' 
imuTf  défmuemr,  ||  Denwelken  wi  \nl.  de  inwoners 
van  8i.-Traiden],  met  gbenedegber,  raderiiker  be- 
riiarten  meded<^gende,  menicbwerf,  als  onsen  be- 
boedeliken  staet  toebeboerde,  van  dusdenigben 
■riadaden  goedertieriiken  wederroepen  bebben.  O. 
lASgty  17  mei  1893,  prootm, 

BEHOEDEN,  bw.  1)  Bewaren ^  in  teioaaraw 
AomKw,  ft,  eoneerver^  avoir  en  garde,  ||  Item,  wert 
dat  sake  dal  jemant  yreemdere  bynnen  Dyest 
atorre,  en  engene  erfgename  en  bedde,  alle  die 
poaseaaie  mnre  goede  by  hoeme  daer  Tonden,  sal 
m  gewerder  bandt  jair  en  dacb  behouden  werden, 
nae  seggen  der  scepenen  te  beboedene.  JT.  v.  Dieet 
SU  ins,  a.  3.  Latijnache  tekst:  in  eeoura  manu  eer' 
wMftir,  eeenmdnm  dietwm  eeabimorum  euetodienda 
[^osaasfia]. 

9)  Verhoeden,  afmeren^  fr.  empêeher,  dêtcmmer, 
II  Oft  geboerde  (dat  Oodt  bebueden  wil!;,  datter 
jemanta . .  BAenk.  v,  Brab,,  reg.  I40>  f^.  2  (1656). 
Qnod  Deme  aneriat!  (€bwone  fórmole). 

8)  Beemren^  heeeaJügen,  ft.  ff  order ,  préeerver, 
H  Nienant  en  maob  aen  eens  mans  erre  rerekene 
leggen  oft  heymeliobeyt  honden ,  • .  naer  moet . , 
om  sijne  gebore  van  stencke  te  behoeden ,  . .  C.  i». 
JAer,  zin,  80.  Die  Here  bebnet  di  ran  allen 
mmden;  die  Here  moet  behoeden  dine  siele  t  CMifdb. 
XVe  B.  82.  Pa.  120/121.  Siatenh,  bewaren;  Latyn: 
eeÊetomre. 

4)  Bdeüeny  fr.  empêeher.  \\  Die  synen  waterloop 
beeft  orer  oft  door  eens  anders  erfre,  is  sehnldich 
iii  't  gat  Tan  den  waterloop  te  doen  stelleii  eenen 
witten  steen,  met  een  yseren  traiUie,  om  te  beboe- 
dene dat  daerdoere  geen  Tnylnisae  en  gaet  C.  e. 
lier  f  xin,  48. 

6)  Verbergen,  fr.  eaeher,  \\  Sn  syn  aensichte  was 
ala  een  behndet  aensichte;  waarom  wi  bem  toot 
met  en  aehten.  Oei^.  16e  £.  67  t«.  Seaioê  63,  3. 

15  quaei  abeeondiiue  mUime  efue.  De  Statenbijbel 
ngt:  Bn  [een  Tegelik]  was  als  ferbergende-  het 
aencesichte  toot  hem.  Ben  Bijbel  t.  1717  (utrecht) 
hesn:  Sgn  gelaet  waa  als  Tenluystert,  en  de  Saey: 
aaa  eiea^  Maii  eomwêe  oaehé, 

BEHOEF  (Boef,  boof),  an.  o.  Nmi,  eoorded, 
fr.  vrpjUt  wDomtage,  ||  Bic  ghemet  Tjjf  mare  in- 
^Mttohe  Ie  Jbaaa  boef.  26  jan.  1277.  Bü  soooden 
^«te  roer  ons,  te  wetten,  al  die  madit  en  all 
raeht  dal  sie  badden  of  bebben  moiAten  in  die 
iMide  T«n  LiaBewegbe,  Ier  kerken  boef  Tan  Binte   1 


Bertins.  19  joli  1280.  Gaf  op,  tea  eloesters  boef 
Tan  der  Gameren,  drie  bonre  beemde.  Febr.  12M. 
Sempet  Gomt  de  partie  in  gbedeele,  en  de  ben- 
dere Tan  den  ghedeele  Terloghent  eenaeb  goet  dat 
den  gbedeele  toebehoert,  dat  goet  dat  Terloghent 
es,  es  Terbuert  ter  ghedeele  bouf,  eü  de  hoodera 
bÜTets  deelloes.  C.  o.  Chnt,  I,  Or.  charter  o.  1297, 
a.  101.  De  graTO  Gwy  en  de  sine  Tanghenesse 
hoodende,  de  oonino  Tan  Vrankerike  occupeerde 
en  bilt  al  Vlaenderen  te  sinen  bouf.  Jav  y.  Dix- 
MüDB,  167.  Voercopere  Tan  coeme,  Tan  ressche 
en  Tan  alrehanden  smalen  dinffhen,  dier  men 
dagheiyx  leeft,  en  aoelen  Tore  der  tiender  oren 
niet  copen,  en  nieman  tot  boeren  behoef.  Eb,  v. 
Dieet ,  B.  a.  105.  Alle  aanhoorders  zyn  gehouden,  te 
Tersoecken  Tan  parteye,  hem  by  eêde  te  porgeren, 
dat  ay  dMnboordinge  doen  tot  heurUeCHnr  eygen 
proffyle  en  bebonwe  en  niemandt  anders,  en  dal 
sylieden  tzelTe  goet  behouden  zullen  jaer  en  dach. 
C^  V.  Middeib^  xi,  4.  Dal  hg  da  calengierinae  is 
doende  en  ghedaen  heeft  t'zijns  selfs  behoef  en 
profijte.  C  V.  Deurnej  impr,  a.  147.  Tot  behoef  en 
prouiiijt  Tan  de  kinderen.  C.  v.  Dieet,  YZ.  ly,  4* 
Alle  ■  erffeiycke  goeden ,  obeynsen  en  renten  tot 
iemandts  prafyte  ofte  behpeTe  geoocht.  C.  e.  Xoes», 
iz ,  11.  t*Sijnen  eygen  profyte  en  bebocTe.  Ib.  z,  18. 

BEHOEFLIJOK  (Behoeffeiyck),  bn.  Noodig^ 
noodzakelijk,  nultig,  dieneiig;  betamelijk,  fr.  néeee» 
eaire,  uiHe;  oonvenable.  ||  Als  iemandt  gheTangen 
wordt  Tan  saecken  lyTe  aengaende,  mach  d*offlcier 
denselTen  afnemen  aile  geit  en  juweelan  orer  hem 
boTonden,  den  gOTangene  niet  behoeffeiyck  oft  Tan 
noode.  O.  o.  Loven,  i,  81.  Alst  beboeffeh'o  is.  O, 
o.  ^«#10.  1646,  TUI,  46.  Vermach  oock  elck  in 
en  op  syn  eyghen  grondt  te  timmeren  en  metsen,., 
behoudens  oock  diat  sulck  werck  en  edeficie  gbe- 
maecl  zy  werckeliek  en  sonder  schimp  ofte  emo* 
latie,  te  weten  behouTelicke  wercken,  die  men 
oorboiren  mach,  als  huTsen,  galeryen,  logien,  ays«^ 
sementen  en  andere  dierghdioke  ediftoian.  O.  e. 
Brmgge,  xzii,  8. 

BEHOEFTEN,  zn.  mT.  1)  Noodige  heretMmgen, 
fr.  rSparaüome  neeeeeairee.  ||  Van  bomen  staande  op 
eender  partyen  erfre,  daer  ander  partyen  toe  comen 
en  bet  gebroyck  af  hebben, 'sullen  deselTe  horren 
Tan  bare  behoeften  cTcngeiyck  helpen  houden  [on; 
derbooden].  C.  o.  Bmeeel,  SereU.  a.  63.  OhriB^jn: 
eae  pattee  eimeH  repartdmmt, 

2)  Toebehoor,  b^hoorende  dingen,  fr.  apparte" 
meneee,  ||  Soo  wanneer  eenige  goten  mei  hunne 
behoeften,  tusschen  twee  partyen  erfren  liggende, 
daer  geene  Tan  de  Tooraz.  partyen  hare  goeden 
[ff/,  zijne  metselwerken]  op  en  Toert,  soo  qoaal 
zyn  dat  zy  behoefden  bermaeckt  te  syn.  O,  o. 
Brueed,  ServU.  a.  16. 

BEHOET,  zn.  o.  Behoeding,  beeeherming,  veilig- 
heid, fr.  garde,  edreté.  ||  Yermids  dat  de  stad  hier 
langs  opt  water  lecffbt  en  Tele  galen  open  hadde 
steende  zonder  eemob  weren  te  waterwert,  soe 
beeft  men  die  gaten  eensdeels  doen  pijlen  met 
groeten  eijkenen  bouten,  metten  debbelea  dray- 
boomen  en  doren  zom  doen  maken,  omme  dbehoét 
Tan  der  stede.  Hxbtbvs  en  Toiiy8,II,  617(1401). 

BEHOEVELIJGK.  Zie  bshokflijck. 

BEHOLDBN,  bn.  Limbnrgscbe  Torm  Toor  bb* 
HOüBBir.  Beholden  maken,  behomden,  redden, 
fr.  eamver»  ||  Dine  rechter  bant  makel  mi  beholden. 
GMt>ift.  16«  E.  Vig.  im  Dngteehe,  161  t«.  Ps.  187/a 
SaUam  faeere. 

BEBOOREN ,  ow.  roet  hel  ts.  tot.  1)  Plamie  grih 
pen,  vereieehi  worden^  fr.  Meïr,  «aoir  liMi|   Ure 


452 


BEH. 


BEH. 


ftt^fliM.  II  Pande,  die  men  driven  of  draghen  maoh, 
daiertoe  ne  behoeii  negheen  hejghindom  [becitne- 
ming].  C.  9.  Qenty  I,  Or.  charter  ü.  1297,  a.  121. 

2)  BehOOren  ten  vrede,  begrepen  zijn  in 
den  vrede ^  fr.  étre  comprie  dant  la  irève.  \\  Daer 
▼rede  ghenomen  es  taeschen  partien ,  eest  dat  yeman, 
die  niet  maech  en  es,  noch  ten  vrede  en  behoert, 
op  wrake,  ocht  op  ocsujn  van  der  eenre  partyen, 
yemanne  van  der  ander  partien  sleet  ocht  qaetst . . 
hi  zaels  ghelden.   xxx  Ib.  Kb.  v.   Dieet  j  B  a.  17. 

8)  Met  het  yz.  van.  Behooren  onder  (eene  recht- 
bank), fr.  reesoriir  è  (une  cour  de  justice).  jj  In 
den  iersten,  es  te  weten:  dat  van  mjnre  vrouwen 
cameren  behoert,  daeraf  lieeft  de  oudste  tone  die 
twee  deel,  nae  dlant  recht,  en  die  jonxste  sone 
heeft  daeraf  tderdendeel,  al  waren  daer  vj  oft  vg 
gebruederen,  sy  en  souden  oeck  niet  meer  hebben, 
en  dat  derdendeel  souden  zj  onder  hen  deylen 
hoefdegelyck.  Boxhobeit,  a.  1. 

BËHOOBLUCK,  bn.  Ten  behoorljjoken 

tij  de  9  sooals  thans,  fr.  en  tempt  utile^  au  ter  me 
lêgal.  II  Alle  andere,  die  binnen  behoiriycken  tijde 
huer  behout  en  bethoen  doen.  C.  stad  Mech^lenf 
Ziii,  2.  Christenen:  intra  legitimam  diem,  Daeren- 
boven,  soo  moet  de  coqde  van  ieder  clachte  ten 
behoirlijcken  tijde  gedaen  worden  aen  partije.  C.  p. 
Dieet t  VZ.  Bijo.  xi,  1.  Soo  wanneer  men  rettorno 
van  den  prijs  wilt  heysschen , . .  soo  moet  men 
daeraff  binnen  behoiriycken  tijt  de  wete  doen.  C. 
o.  Antw.  comp.  IV,    xj,257. 

BEHOOBLUCKHEIT,  zn.  v.  Toereikendheid ,  fr. 
etiffisanee.  \\  Committerende  tot  dien  alsulcke  per- 
BOonen  als  het  Hof  van  gelycken  soude  goedt  vin- 
den, om  op  de  beiiooreiijckheyt  ofte  onbehooreiyck 
heyt  van  de  toesicht  der  voorsz.  officieren  te  mogen 
gaen  inspectie  nemen  op  alle  de  solders,  camers 
en  andere  plaetsen  van  de  buytenlieden  hun  met 
hoppe  geneirende,  en  aldaer  te  visiteren  ofte  sy. . 
Plae.  V   Brab.  1  sept.  1717.  VII,  82. 

B£HOOBT£  (Behoirte),  zn.  v.  Beurt,  f.  Umr. 
Kil.  Behoorte,  vicej  vieem.  Met  behoorten 
iet  doen,  per  vieee  aliguid  agere^  per  vices  et 
condeeenter,  aUematim.  ||  Wie  hem  tellens  onder- 
wonde en  niet  gezworen  telre  [n^.  van  haring  en 
visch]  en  ware ,  verbeurde  dieselve  peinne.  Eü  dese 
telders  zelen  ommegaen  met  behoerten.  Kb.  v.  Antw. 
a.  100.  Dat  zy  [nT.  de  ammansknapen]  oick  scul- 
dich  en  gohoudeu  sullen  wesen  te  commene  met 
behoirten,  telcker  reysen  twee  van  hen,  alle  daege 
ten  huyse  van  den  voirs.  amman,..  te  wetenen: 
die  twee  van  hen  eenen  dach,  en  des  anderen 
daichs  twee  andere,  en  alsoe  voerts  van  den  ande- 
ren, om  denselven  amman  oft  lieutenant  altyt 
alsoe  te  dienen  eïi  anderssins  te  verknapen.  Sekenk. 
V.  Brab.  reg.  136,  f".  265.  v».  18  mrt.  1510,  a.  2, 
Den  eedt  van  den  liggerschap  van  den  moutmoelen 
te  Bruessele  .  .  Item,  dat  ick  die  kerre  nyet 
vnytvolghen  en  zal  alst  mijn  behoerte  es  van  ma- 
lene,  maer  dat  ick  alleenelyck  tgemaelen  moudt 
leveren  zal  vuyte  moeien  op  ter  kerre.  Mabtütez  276. 

BEHOUDELIJCK ,  bn.  1)  WetteUjk,  fr.  l^al  || 
Als  men  achter  noene  dingen  wille,  so  mueghen  twee 
erfachtege  mannen  of  meer  thof  verkennen,  en  dits 
de  maniere:  Seght  oft  u  kenlic  es,  dat  ie  heden 
wel  in  tijden  en  in  w\jlen  hof  makede  in  behou- 
veliker  [L  behoudeliker]  stede,  en  voor  de  noene 
van  des  heeren  weghen.  Leewreeht  v.  1528.  f°.  B- 
iiij  V*.  Bailli ,  roaendys  mi ,  so  seggic ,  by  de  trouwe 
dat  ie  sculdigh  ben  dezen  heere,  dat  mi  wel  ken- 
nelic  es,  dat  ie  heden  was  met  meer  mannen, 
met  minen  huysgenooten,  daer  gi  hof  makede  van 


shewen  weghen  in  behoudelyker  stede  en  voor  den 
noene.  Rabpsabt,  Analyse ,  n^  871. 

2)  Behouden  f  fr.  scmvéy  sain  et  santf.  \\  Alst 
schip  overweldicht  en  tgoet  metten  schipper  aan- 
gehouden wort,  indyen  den  schipper,  naei^ijen  de 
seijlen  hem  affgenomen  syn,  andere  seijlen  beoompt 
en  alsoo  met  schip  en  goet  ontgaet,  alsulcke  sey- 
len,  metten  oncost  die  den  schipper  heelt  gedaen 
om  behoudehjck  te  ontoommen,  wordt  oock  ge- 
bracht in  avarie  grosse.  O.  o.  AnUo,  eomp.,  lY, 
vüj,  95. 

BEHOUDELUCK,  byw.  MUs,  behoudens  dat, 
onder  voorwaarde  dat^  fr.  pourvu  gue,  è  la  oon- 
dition  gue.  \\  AUe  huerlingen  vau  huysen  en  erven 
moghen  deselve  vryeiyck  voortsverhueren,. .  behou- 
dehjck  dat  tselve  geschiede  aen  persoonen  van 
dieigeiycke  conditien  en  neringe.  C.  o.  Aniw,  oomp., 
IV,  vy,  12.  Behoudeiyck  dattet  huijs  daermede 
niet  verargert  noch  beechadicht  en  wort.  Ib.  13. 

2)  Voorz.  Behalve,  uitgezonderd,  uitgenomen,  fr. 
excepté,  hormis,  sauf.  \\  Behoudelyck en  uytgenomen 
alle  criminale  saecken.  O,  lAégey  17  aug.  1417, a.]. 
Rerk.  Ook  met  het  relativum  «^m».  Behoudelick 
dien  dat,  soe  wanneer  eenighe  leengoeden  vercoclit, 
verandert  oft  belast  worden,  alsdan  en  moeghen  de 
secretarissen  egheene  brieven  daerafE  vuytgheven,.. 
tensy..  C.  ü.  Antw.  1546,  vi,  12.  Behoudelick 
dien,  dat  de  jaren,  die  syn  wederman  buyten 
'slandts  is  geweest,  gedobbeleert  sullen  woiden. 
C.  o.  Brussel  f  Stat.  v.  1432,  a.  4.  Christijn:  ita 
tomen. 

BEHOUDEN,  vz.  1)  Behalve ,  uitgezonderd,  be- 
houdens, fr.  sauf,  excepté.  ||  Niemene  mach  hueren 
stalle  tfr  marect  no  in  straten;  en  doet  hiet,  hie 
verbuert  iy  lib.  jeghen  den  grave,  behouden  elx 
mans  recht.  K.  v.  Brugge  v.  1281 ,  a.  21. 

2)  Voegw.  Mits,  op  voorwaarde  dat ,  fr.  mogennant 
gue,  sous  condition  gue.  ||  Ick  geve  u  myn  wijnt- 
molen  te  pachte;  behouden  dies  [nl,  boven  de 
pacht]  suldy  my  maken  een  nyeuwe  cruysge- 
mjndt,  oft  een  nyeuwe  molenrat.  v.  d.  Tay.  275  v^ 

BEHOUDEN,  bw.  1)  Uitstellen,  fr.  differer, 
(rSserver).  \\  Dat  si  niet  vordane  en  selen  weten 
oft  si  in  der  hellen  syn  oft  in  den  veghevier.  £fi 
dit  syn  dmeeste  deel  de  wereleke  minsohen,  die 
hoer  beteringhe  behouden  tot  haer  eynde.  Aüer 
kerstb.  20. 

2)  Wederhouden,  terughouden,  fr.  retenir,  arréter, 
II  De  viant  nemt  hens  grote  ware,  want  hi  vreest 
si  willen  hem  ontrouwen;  dies  heeft  hi  ene  hing- 
henne in  hen  geworpen,  daermet  dat  hi  se  be- 
hout, dat  si  bliven  stille  staende  en  niet  naarder 
op  en  gaen  te  haren  oerspronghe.  Ib.  34. 

3)  Behouden  ten  heiligen.  Staende  houden 

bij  eede,  zweren  op  het  evangeüe  of  op  reliquièn, 
fr.  affirmer  sous  serment,  jurer  sur  Vévangüe  on 
sur  des  religues.  \\  Die  van  die  cope  noch  verande- 
ringe  des  erifs  niet  en  wist  noch  kundich  en  worde 
binnen  den  naesten  jaere  daima,  en  dat  also  ten 
heyligen  behielde.  C.  v.  Maastricht,  JPriv.  28  oct. 
1413,  a.  12,  bU  146. 

BEHOUT,  zn.  o.  Bevestiging,  staving  bij  eede, 
fr.  affirmaiion  par  serment.  BehOUt  doen,  verkla- 
ren, bevestigen  met  eed,  beêedigen,  fr.  dSdarer , affir- 
mer sous  serment.  Grimm:  I,  1323,  12.  Behtüien 
mit  dem  eide,  mit  den  heiligen,  hiess  was  begreifen, 
behaben  mit  dem  eide,  wyi  men  de  reliquiën  met 
den  vinger  aanraakte ,  hieU ,  zegt  hy ,  en  aUengskens 

gld  de  uitdrukking  voor:  pleehtig  verzekeren.   Zie 
altaus,    Oloss,  germ.   120.   lioxer:    BehaUen  vor 
geriohi,  durch  zetten  oder  eid  erharten.  jj  Wie  in 


BEtt 


BEH. 


453 


gebreke  es  tui  eire  oft  van  pacht,  moet  op  derre 
daghen,  en  makens  [makets]  hem  yemant  partie, 
foe  moet  behout  gheseieden.  Om  j  behout  te  doene : 
lo  twete,  dat  ie  hebbe  Uy  ziater  pachtooro  [/. 
pachtoorens]  erfelel  iarlex,  vallende  te  kerssaTonde, 
op  i  hnnfl  metter  toebehorten,  gelijc  tgelegen  es 
tiuachen  iiij  reygenoten,  te  wetene,  enz.  Diewelke 
üy  siatren  oon    mQn   Yordren    gehadt  hebben  en 

SfaaYe^i  OTer  xzx  iaer  en  daghe ,  en  ie  noch  hebbe. 
it  ea  waer.  Soe  moet  mi  Qod  hulpen  en  des  e 
heilegen,  en  alle  Gods  hejleghen.  Ib.  Seeedingen 
MM  Lovenêf  31  y\  Dat  A.,  wednwe  B.,  en  huer 
wettieh  sone  C. ,  daden  huer  aensprake  tot  D.,  van 
eenen  erfgalden,  aen  zekere  panden,  dairinne  soe 
rerre  geprooedeirt  wairt,  dat,  nae  den  yerant werden 
des  YoiiB.  D.,  nae  den  thoenissen  der  voirs.  A.  en 
C,  en  nae  dovergeren  des  voirs.  D.,  als  op  dat  de 
Toirs.  A.  en  C.  hon  behoudt  daden  opten  voirs. 
erfguldene  dat  hj  hon  dien  alsdan  soude  laeten 
▼olghen.  Sn  de  voirs.  laete,  des  wjs  noch  vroet 
wesende ,  begerende ,  van  ons ,  schepenen  voirs. , 
als  van  haeren  hoode,  geleirt  te  werdene  in  wat 
vnegen  oft  manieren  de  voirs.  A.  en  C  hon  behoudt 
■onldioh  waeren  te  doene . . ;  soedat  denaeWen  laeten 
van  onas,  als  van  hueren  hoode,  dueohdelio  ge- 
feild wairt :  Als  dat  zy  hon  vonnisse ,  als  van  den 
beboude  voin.,  in  manieren  en  van  woirde  te 
woirde  gelyo  hiemae  volgt,  vutgeven  souden:  Dat, 
nae  aensprake,  nae  tverantwerden ,  nae  thoenisse 
en  nae  al  des  voir  hen  bracht  was,  en  na  dover- 
geven  dat  hem  D.  overgegeven  hadde,  als  van  den 
beboude,  dat  zij  voir  een  vonmsse  wijsen  souden: 
,fio  waer  A.  en  C.  haer  behoudt  dadéki  als  recht, 
dat  hon  soude  volgen  den  erfguldenen,  gelyo  zy 
aangesproken  hadden.^*  Welo  vonnisse  van  den  voirs. 
laeten  in  der  manieren  voirs.  vutgewyst  en  geter- 
mineirt  wairt,  soedat,  naevolgende  den  voirs.  von- 
nisse, de  voira.  A.  eü  C.  daden  hon  behoudt  met- 
ten rechte  opten  voirs.  erfguldenen,  en  sonder 
kalengieren  des  voirs.  D.  Jjaten  des  hof«  van  ébr 
JPamike»,  Land  v.  Dietiy  80  aug.  1452.  (In  het  vol- 

Snde  citaat  schijnt  de  uitdrukking  „een  behoud  te 
m  doen**  gelijk  te  staan  met  „ssii  leen  verheffen^ 
fr.  rdeter  %n  flef.)  ||  Men  houdt  onder  Zanthoven 
poaeesaie  in  deser  voeghen:  wie  ghetoenen  can  dat 
bgt  en  sijn  voirsaten  gehouden  hebben  in  stilte  en 
in  vreden  voer  haer  proper  goed  xxx  jaer  en  dage, 
en  dat  goet  huers  verders  was  en  noch  es,  in  der 
voegen,  dat  men  een  behoudt  te  leen  doet,  die 
leengoede  selen  hen  bliven.  C.  9.  Samthoven,  Leen- 
rechten^ blz.  846. 

BehOllt  en  betoon,  zn.  Verklaring  en  hew^e, 
fr.  dMtraütm  et  premte.  \\  Hits  welck  beset . . . 
alle  de  goeden  van  den  schuldenaere . .  ghearres- 
teert  en  gheaifecteert  zijn  en  blijven  tot  voordeele.'. 
van  sijnen  crediteuren,  die  tselve  beset  vervolght 
hebben  en  alle  andere  die  binnen  behoorlijcken 
tijde  hun  behoudt  en  betoon  doen.  C.  stad  Mecke- 
len,  Tflll,  2.  Ghristijnen:  qui  infra  Ugitimam  dietn 
prefesêi  fnerini  doeumentaqne  debiii  protulerint. 

B)  SezU,  fr.  poaseseian.  \\  tVoorsz.  waersehap... 
afeéteeii  en  verbindt  d*eygene  en  chijnsgoeden  van 
*  den  gelover  van  dien  en  van  synen  erfgenamen, 
weaende  alnoeh  in  hun  behoudt  eft  dominie.  C.  e. 
Brmseél^  1<K)6,  a.  198.  Christijn:  qtuimdiu  in  eorvm 
dominio  permanent.  Op  bohotlt  (Van  een  schrift). 
Inhomdendef  ir,  eantenamt,  portant.  ||  Werdt  t Ant- 
werpen een  gebot  gedaen,  d' welck  wel  een  halff 
ore  dnerde ,  aengaende  de  bny  tenbieren ,  op  behout 
de  bientekers  moeeten  de  stadt  eedt  doen.  Bü 
daer  werdt   eenen   schryver  opt  bierhoot  gestelt, 


omt  bier  tonthoudene,  met  meer  andere  articulen. 
Piot,  Ckron.  102. 

BEHOUT,  verl.  deelw.  van  een  ww.  Sekoutoen 
(Kil.  behouden),  thanB  behuwen.  Behoudt  sone. 
Sehnwdzoon ,  schoonzoon ,  aangetrouwd  zoon ,  fr.  beaU' 
JUs,  gendre.  Kil.  Behoudt  sone,  gener^  etc.  || 
Hem,  tweeden  comparant,  ten  dyen  fine  sterck 
maeckende ,  soo  voor  synen  behout  sone  als  desselffs 
minderjaerighe  kinderen.  Schep.  o.  Brussel  ^  9  oct. 
1706. 

BËHOUWB.  Zie  bxhoet. 

BEHUISëN,  bw.  1)  Met  een  huis  bebouwen,  fr. 
hdiir  une  maison  dessus  t  ofr.  amaisonner.  ||  Ware 
so  zake  dat  yemene  laghe  onthilde  oft  onthouden 
hadde  binnen  sire  herberghen,  daer  yemene  af 
ghewont  worde  of  ghewont  es  gheweist.  binnen 
verde,  van  denghenen  die  ute  sinen  huns  quame 
of  commen  es  gheweist,  dat  huus  sal  men  afbre- 
ken, nemraermeer  te  behusene,  indien  dat  dherve 
syn  es.  (7.  o.  Gent,  Or,  charter  o.  1297,  a.  8.  Eist 
dat  zy  gheene  behuusde  stede  hebben  die  hem- 
lieden toebehoort.  Ib.  11  aug.  1481,  a.  8.  Naer  de 
costume  . . .  mach  elek  persoon  syn  erfve . .  behuy- 
sen  ten  hemel waert  op.  O.  v.  Aalst y  ix,  4.  Soo 
wye  ghemeyne  is  in  een  behuysde  stede  en  erfre. 
Ib.  7. 

2)  In  huis  nemen ,  verhelen  t  fr.  prendre  dans  la 
nusison,  recéler.  \\  Dat  zommige  schippers,  vis- 
schers , . .  daghelios  anveerden . .  verdroncken  eii 
verloren  goeden  by  der  zee  uutgheworpen . . . , 
doende-  met  denzelven  goeden  haeren  wille,  en, 
dezelve  behusende,  weghstekende..P/ac.  e.  VI,  10 
dec.  1647,  proam.  I,  857.  Item,  C.  e.  Brugge y  II, 
5  mrt.  1558. 

BEHULPBRIEVEN,  zn.  mv.  In  zake  van  sehuUy 
vorstelijke  brieven  vergunnende  uitstel  ter  voldoening. 
fr.  en  mati^re  de  dettesy  lettres  du  prinee  aeeordani 
wn  ditai  pour  s'aequitter.  Zie  Boey,  v^.  Attermi- 
natie;  de  Ferrièire,  v<*.  Atermoyement,  Let- 
tres de  répi;  LaCume,  v®.  Bepit,  Bénêfleey  oatroy 
et  privil^e  d'annion  et  quinquennion ,  en  de  Lauri- 
ère,  V®.  Annion  (Benefice  d').  ||  De  brieven 
fan  alsiilcke  beneficie  oft  behulp  [nl,  van  respijt  of 
atterminatie]  en  moghen  niemant  verleent  worden, 
tensy  het  blijcke . .  van  schaden  en  verliesen  bij 
hun  geleden.  O.  v.  Antw.  comp.  lY,  xvy,  2.  Nie- 
mant en  mach  geen  behulp  van  cessie  genieten 
tensij  dat  hij , . .  in  gevanckenisse  is  gestelt,  oft  daer- 
mede  is  bedreijcht.  Ib.  16.  Soo  wanneer  men  geen 
behulpbrieven  [var. :  brieven  van  behulp]  van  rechte 
noch  van  requisitorien  en  heeft,  soo  moet  men, 
vuyt  crachte  van  den  vonnisse  elders  gewesen ,  con- 
clusie neuten  ten  eijnde  van  betaelinge.  Ib.  V, 
xvU,  11. 

BEHULP,  zn.  Mulp,  bijstand ^  fr.  aide,  eusis- 
tanee.  \\  Alle  onse  ondersaten  oneer  stadt  en  vryHeyt 
sullen  behnlpe  doen  sulcken  uytgheroepen  te  helpen 
vanghen,  sooverre  sy  daertoe  versocht  worden.  O. 
LOge,  27  juni  1577,  a.  54.  Hasselt. 

BEHULPEN.  Zie  behvlfkk. 

BEHULPICH,  bn.  Behulpzaam  ^  hulp  aanbren- 
gend y  fr.  agani  aidé  ou  assisÜ.  ||  Met  wat  wapenen 
Qemant  eenen  anderen  quetste  oft  sloege,  düat  hy 
daeraff  sterre,  diegene  dien  gequetst  oft  gesteken 
hadde  (en  alle  dandere  die  daertoe  behulpioh  waren 
geweest)  verbeuren  lyf  en  goet.  C.  v.  Antw.  1545, 
II,  7.  Die  eenige  palen  versette  oft  Tuytdede,.. 
wordt  gecorrigeQrt  als  een  dieff,  en  alle  dieghene 
met  hem  die  daer  behulpioh  toe  geweest  zjm.  Ib., 
Tin,  12. 

BEHULPSELEN,    zn.    mv.   Sulpmiddden,   fr. 

20 


i 


154 


BEH. 


BEJ. 


têtêowreei.  \\  Alsoo  diergelijcke  begijntkens  gemeQ- 
nelgck  sijn  feer  mnne  pencxmen,  dewelcln  met 
hanne  handen  den  ooit  moeten  winnen,  en  eonder 
diergel^cke  behnlpselen  nijet  en  soaden  oonnen 
snbsisteren  [«/.  sonder  zendingen  van  een  brood, 
Tan  eiflren,  van  rlaaien  etc.  hun  Tan  tijd  tot  tijd 
door  hunne  ouden  of  hun  maagschap  geschonken 
en  Tan  buiten  de  stad  toe  gezonden].  St-arek.  Diett, 
procêt  JS^Jmhof  %  Sakkert,  1679. 

BEIDEN,  bw.  (beei).  lemandB  doot  beiden, 

t^kpiMMen ,  met  eene  ontkenning :  vóór  t«m.  sterven , 
hem  niêi  overleven,  fr.  numrir  avant  qq.,  ne  pas 
ïmi  smrvivre.  \\  Waa  ghewyst:  dat,  ghemerct  dat 
de  Toirseide  Bobbrecht  niet  ghebeid  en  hadde  de 
doot  Tan  zgnre  zustere,  dat  bi  dien  de  TOirs.  Jan 
niet  ontfanclic  en  was-  eeneghe  scult,  die  deselTO 
Bobbrecht  ghemaect  hadde,  te  recouTreeme  up 
tgoed  Tan  der  Toirs.  zustere.  C.  v.  Aalst,  Vonnis 
van  1457,  a.  4.  blz.  860.  Dezelre  Hannen  en  ghe- 
beet  de  doot  Tan  zgnre  moeder  niet ,  en  ter  doot 
Tan  der  moedere  quamen  de  scultheeschers ,  mee- 
nende  huere  soult  te  recouTreeme  up  tgoed  Tan 
der  moedere.  Ib. 

B£IJA£BD£N,  ow;  Smeren,  het  klokkenspel 
doen  hobren ,  mneiekstukfes  miivoeren  op  een  stel  van 
klokken,  ir,  earillonner,  exéeuUr  des  airs  de  musi- 
mie  smr  un  assemblage  de  eloehes.  De  gesohiedschi^Ter 
Meijerus  zegde  Tan  de  Gentenaren  en  de  heeriyk- 
heid  hunner  klokkenmuziek :  Modulanimr  ilUs  ttn- 
tinnoMis  non  seeus  atque  eytharis  variarum  eanO' 
lenarwm  genera,  \\  An  tiacques  du  Buus,  de  somme 
Tan  zxii\j  Ib.  par.  omme  dies  wille  dat  hy,  by 
laste  Tan  myn  heeren  Tan  de  wet,  ghespeelt  en 
ghebeyaert  heeft  up  den  beelfroit  deser  stede  den 
tjt  Tan  acht  meenden.  Bembbt,  II,  348  (1619). 
Oedrayt  xxiiy  beyaerdstocken  tot  den  beyaert,  om 
to  beyaerden.  Srab.  Mus.  II,  145  (17«  B.).  Den 
beyaerder  Toor  het  beyaerden  Tan  de  misse  Tan  de 
H.  Besnydenisêe ,  Dry  ooningen,  en  wekeiycke 
woensdaeghsohe  miase,  x  guldens.  Ord,  Mbertine^ 
Aniw,,  1618,   XTitff,  I,  a.  171. 

BEUAERDËBE,  zn.  m  Seieraar,  klokkespder, 
fr.  eariXlonmeur,  \\  An  Jan  Doublé,  de  somme  Tan 
zx  ponden  par.  OTer  ffelicke  somme  by  hem  betaelt 
an  Augustin  de  St.  Aubert-,  bey eerdere,  ghespeelt 
hebbende  upt  accoort  Tan  de  doeken  der  stede. 
BxvBBT,  II,  848.  Rek.  v.  1616. 

BEUAERT.  zn.  m.  1)  Seier,  klokkenspel,  fr. 
eariUon,  JSen  stel  wut  Jdokken,  waarop  men  mntiek^ 
stnkfes  wtorfent  hij  middel  van  een  toetsenbord,  doek, 
in  de  versie  tijden  der  uitvinding,  met  stokken,  en 
die  tevens ,  hij  middel  van  het  umnoerky  op  goregMe 
tijden y  op  hei  mur  en  tijne  onderdeden,  tAere  aria's 
hooren  laten,  ||  Betaelt  N.,  TOor  de  hoede  en  staen 
[L.  slaen]  Tan  de  seTen  doeken  Tan  den  auden 
beQaert , . .  14  Bg.  Tiy  st.  SrtA,  Mus,  II,  141.  Bek. 
V,  1689.  Tkienen.  Betaelt  N.,  dockgieter,  op  reke- 
ninghe  Tan  419  Bg.  12Vs  st..  die  hem  comen  Tan 
der  stadt,  Tan  het  gieten  Tan  den  beyaert,  die  es 
wegende  8  961  pont,  elok  pont  IVs  «t.  Ib.  148. 
Bek.  V,  1640. 

2)  Hen  trekt,  dooh  zonder  reden,  in  twyfel  of 
de  plaats ,  waar  de  tieken  verzorgd  werden-  (in  een 
gasthuia),  fr.  la  ehamhre  des  malades  (dans  un  b5- 
pital),  den  naam  draagt  Tan  „beyaert".  Die  naam 
was  eertyds  OTeral  in  dien  zin  gebezigd.  De  oude 
ziekenzadf  Tan  t*  gaathuis  te  LoTen  wordt  heden 
nog  zoo  genoemd.  Uit  de  stadsrekeningen  Tan 
Thienen   biykt,   dat  de   ziekenzaal   Tan   St.   Jana 

fiathuia   in   die  stad  insgeiyks  dien  naam  droeg. 
BT8 ,  Srab.  Uus.  Il ,  145.  By  ICbbtxvb  bh  Tobfb 


ia  het  de  eiUfemeenê  eeikammr  (nm  een  gasthuia), 
fr.  rHeetaire  eommmk  (d'nn  hópital):  ||  Een  zark- 
schrift  boTen  de  schouw  Tan  den  be|^ert  [Tan  St. 
Juliaana  gasthuis]  geplaatst,  TerTat  de  Tolgende 
regels:  enz.  II,  592  (1762). 

BEUAEBT.  Zie  bos  bbijabbt. 

BËLJAEBTSTOGKEN,  zn.  mT.  fr.  hagueUes  de 
carillon.  \\  Betaelt  Bertolen  Mercx,  toot  dsA  hy 
heeft  gedrayt  xxüy  beyaerdstocken  tot  den  beyaert, 
om  to  beyaerden,  es  ij  Bg.  TÜj  st.  SraL  Mae,  II, 

145.  Zie  BBIJABBT  1). 

BEITE,  zn.  t.  Sdiaap,  fr.  hréns.  DeBo:  wyeje 
van  den  ram.  \\  d'Impositie  Tan  eenen  halTen 
stuyTcr  op  elck  scheep  en  beyto  tor  maendt,  pastu- 
rerende  binnen  de  proTincie  Tan  Ylaenderen.  O.P.-J?. 
amir.  18  febr.  17(>2,  a.  5.  Van  elcke  weer,  schaap, 
geyte,  beyte  ofte  lam,  eenen  stnyrer.  a.  11.  (De 
geiyktijdige  Fransche  Tertaling  heeft:  memtom  et 
brebis.)  —  Bailliu ,  burchmeestere  en  scepenen  inter- 
diceren  an  de  beenhauwers  en  alle  Tleeschooopers 
to  Terooopen  binnen  heurlieder  huusen,  Tleeschnys, 
afto  alomme  elders  dan  alleenlick  Too&het  Tleesoh- 
huys  op  de  maerkt,  eenich  b^ten-,  rammeuf*  en 
stierenTleesch  ofte  oalfTleesch  Tan  calTera  onder 
de  acht  Tolcommen  daeghen.  Bbmbbt,  I,  852. 

BEITELÜOUT,  zn.  o.  Moui,  waarvan  men  sfeleA 
voor  heiiels  maakt,  fr.  bois  pomr  faire  des  mandkes 
de  eiseamse.  \\  Soe  wat  werokman  Tuyt  zyns  meesters 
houto  eenigerhande  hout  droege  anders  dan  daer 
hy  thout  mede  wrachto,  to  weetone  helfhout  ofte 
beytelhout,  die  sonde  Terbeuren  eto.  Kb.  v,  iSMöt- 
boseh,  V,  1460,  a.  52. 

BEJACH,  zn.  o.  Boof,  plundering  ^  buit,  fr.  ro- 
pine,  spoliation,  buiin.  ||  Dat  Ta.e  e&  diTersche 
Tan  onsen  ondersaten,  also  wel  «sapitoinen,  hop- 
lieden  en  andere,  den  crygh  Tolghende  als  ledign- 
ghanghers  eü  Tagabonde  lieden,  niet  willende  weroken 
ofto  dienen,  maer  lerende  op  haerlieder  bejagh  en 
roof,  en  op  den  aermen  huusman..  PJoe.  o.  VL, 
18  febr.  1547.  I.  781. 

BEJAEBT  en  BEDAECHT,  bn.  Yan  zaken. 
Overfaard,  meer  dan  een  jaar  en  een  dag  geleden^ 
fr.  surcumê,  passé  jour  et  an.  \\  Dat  alsdan  sulcken 
feyt  ofte  quetoure  behoort  bejaert  en  bedaeght  to 
zyn,  ton  eynde  dat  men  t*eynde  s'jaers  sonde  mo- 
ghen  weten  oft  maer  simpele  quetsure  sonde  zyn. 
C.  V,  's  Bosch  y  UI,  14. 

BEJAGEN,  bw.  1)  Boffen,  verkrijgen,  verwer- 
ven, fr.  aeheter,  aequérir.  Kil.  Be-iaghen,  aueu- 
pari,  naneiici  venando  {verkregen  Ay'  ^  Jneht). 
II  En  ombe  dat  Amout  de  Smet  hadde  en  wif, 
doe  hi  dat  goet  biaghede  ane  den  hera  Tan  Qm- 
Tera,  Tan  derwelker  hi  heTct  een  kint,  dat,  na  de 
wet,  es  sculdech  to  delene  ane  dat  goet,  bi  dien 
dat  si  portoren  waxen,  doe  si  dat  goet  biagheden. 
21  juni  1257.  Dat  Jhan  Corpout  heeft  ghecocht 
en  beiaght  wd  en  wettolike,  leffhen  Boi£ne  den 
Brito,  een  huis  en  een  erTe.  B'ebr.  1296.  Dat  jof- 
frouwe  Magrieto,  de  begine, . .  heet  geoooht  en 
beiaget  wettdec,  jeghen  N . . ,  ene  rento  Tan  Tiei^ 
tich  scellingen  tomoysen  tsiaers.  24  auff.  1802.  Pat 
Gillis  Tan  Dunze  heeft  ghecocht  en  bejaeeht  wd 
en  wettolike,  jeghen  Alarde  Louwers,  twinleoh 
scdlinghe  erfeliker  renten  sjaers.  1  Oot.  1809.  Dat 
Seghere  de  meier  Tan  Gh[er]oustberghe,  heeft  ghe- 
cocht en  beiaecht  wel  en  wettolike  jeghen  N.  een 
huns  en  een  erTe.  8  apr.  1809.  Itom,  om  bedin- 
ghen  [L  beddinghen]  to  bejaghene  aa  de  nonnen 
to  Sente  Glaren,  daert  best  ane  besteedt  ee,  een 
pond  grooto  toumoys.  Db  Pb.  en  Bb.  L  Gfeal- 
brugge,   28,    Testament  e.  1866.   Al  ee  dat  sake. 


BEX. 


BEK. 


155 


dat  diegaene  die  die  Tioawe  ontrord  iof  ontleed, 
iof  diegaene  te  wies  boef  êo  ontleed  ware,  m1 
hebben  der  Trouwen  vrieneoepe  beiaghet,  efi  ao 
[sQ]  carnet  Tor  die  wet  en  seghet  dat  al  hars 
danx-  en  hars  willen  was  so  wat  dat  piie]  ane  hares 
dede,  darbi  ne  aal  me  niet  laten  mene  [ménne] 
sal  beieohten  die  sticken  bi  der  goeder  warede. 
a  o.  Brtiggê  I,  bis.  S80,  81  deo.  1278.  Wat  man 
laken  wcwto  ,  dat  qnalick  bejaeght  waere ,  rerbuert 
synen  cam,  sgnen  loon,  sïjn  ambacht  een  jaer, 
en  iij  lib.;  of  hy  en  bracht  xelre  voort.  Di  Pb.  en 
Bx.,  AaUi,  III,  417,  4  nov.  1404,  WólUmwevert. 
Zo  wat  manne,  dat  [I.  die]  laken  were  dat  qnalio 
bejaecht  ware,  die  sonde  Terbeuren  sinen  kam, 
ens.  Ib.  487  (1480). 

8)  Haat  en  nyd.  Op  nek  kaUm  of  irtkJrem,  fr. 
t^aUirer  (la  haine  et  TenTie).  ||  Haer  es  ons  noch* 
lans  seer  moleat  en  swaer  gheweest  [nl,  de  inqui- 
sitie der  Protestantsohe  boeken  in  de  bibliotheken 
en  librazien] ,  en  tuI  om  veel  haets  en  nijdts  Tan 
den  sommighen  te  beiagene.  PL  e.  Tl,,  9  mei 
1646.  L  142. 

BEJABICH ,  bn.  Meerdmpmng,  fr.  mqjtmr.  \\  Alle 
Iranasittende  en  eenolipte  lieden  [nl.  ongehuwden] 
op  camera  ofte  alleene  woonende,  ghestaet  zfjnde 
omme  hemlieden  te  ontdraeghene  op  henrlieder  in- 
eommen,  ooek  kjnderen  woonende  met  Tader  ofte 
moeder,  gheen  bealach  doende  en  om  loon  werc- 
kende,  daer  meer  dan  een  beiaerich  kjndt  is, 
sullen  in  alle  poinetinghen  en  settinghen  ghestelt 
en  gfaepoinot  werden.  O,  e.  Vmtmêj  xxxiiii,  9. 
BBJBOËNTHEIT,  sn.  t. 
1)  Ttpentpoedf  fr.  adversiié.  \\  Sente  Ghregorius 
die  aeght:  nrnUa  noetlM  advernüuy  ti  miUa  domi^ 
mtiwr  imiqmüu  t  negheene  bejegenthejt  sal  ded 
mensebe  toeeommen,  eyst  so  dal  negheene  sonden 
noch  arcbeyt  in  den  mensche  regneren.  Jak  t. 
BlXMÜDB,  -866. 

f)  Nadeei,  fr.  fréfmdiet.  ||  Dat  int  selTe  godshuua 
bj  den  meesters,  broeders  en  susten,  noch  ooc 
hj  den  ontfanghere,  niet  ghedaen  en  worde  ten 
scade  en  achteideele  Tan  dek  sodshuuse,  noch  ooc 
in  bejeghenhede  of  prejudioien  Tan  der  stede. 
a  e.  Bn^ige,  n,  bis.  484  (1487). 

BEKE,  sn.  t.  Bsek,  fr.  ruMMoii.  Breedte  der 
beken:  ||  Eene  generaele  groote  meulenbeke  moet 
wyt  syn  Tcerthien  Toeten ,  te  meten  int  midden 
Tsa  den  watere,  en  te  meten  toot  eloken  cant 
seren  Toeten  Tan  den  boorde;  ander  ghemeene 
beken  moeten  wyt  syn  seTen  Toeten...,  efi  de 
cleene  beken,  die  men  noemt  waterleeden,  drye 
Toeten  en  half.  C  e.  Aaisi,  x,  84. 

BEKEEBEN,  bw.  1)  Wy^en,  veromdere»,  fr. 
Modi/lsr,  ehamffer,  ||  Hie  mach  se  [«{.  dese  keur] 
bekeren  en  bedwinghen  en  berechten  omme  der 
meentoeht  bedarTe.  K.  e.  Brnggê  e.  1281 ,  a.  31  bis. 
Fr.  tekst:  tl  pvwMiii  miMtr  et  rwirdindre  H  aiomster 
pomr  Is  eommmn  proJU. 

9)  AamwauUM,  hUiêden^  ffêtrmikeM,  fr.  appUgmer^ 
êmpieyêr.  ||  Dat  sQ  [al.  de  rentmeesters]  trouwe- 
lyek  en  wael  inyagen  sullen  alle  oneer  Toirge- 
aersTender  stat  renten,  die  waOe  eïi  reehtTerdich- 
liken  bewaren,  bekeeren  en  uytgeTen  yn  orber 
cnser  ToirsereTe  stat.  O.  X«^f,  7  dec.  1411,  a.  9. 
SL'Drwidem,  Dat  men  dan  Terooopen  en  legghen 
sonde  in  kerc^heboden  huere  erTe , . .  en  daeraf 
banen  eene  keersso,  omme  de  penninehe  daeraf 
eonmende  te  bekeerene  en  appliquieme  m  de  Toiiv 
seyde  ghewysde  seult.  C.  v,A€tUi,  Vonnis  e.  1451, 
Us.  SM.  iJle  keuren  en  bruecken,  daer  egheene 

aff  en  is  hoe  en  in  wat  ma- 


nieren die  bekeert  moeten  worden,  Tolghen  deen 
derdendeel  den  heere,  dandere  der  stadt,  en 
tderde  denghenen  die  dexecutie  daeraff  doet  en  den 
aenbrengere  gelyckelyok  C.  v.  AsUw,  1545,  II,  41. 
Hoewel  dat  die  penningen  [al.  Tan  Terkochte  of 
gekweten  renten]  wederom  bekeert  worden  aen 
andere  gelycke  goeden  oft  renten,  nochtans  syn 
die  renten  oft  goeden,  met  dien  penningen  ge- 
creghen,  deylbaer.  Ib.  zi,  50.  Bmployerende  en 
bekeerende  die  penninghen  daeiran  comende  tot 
onderhoudt  Tan  hunne  wederspannigheydt.  Plae,  v, 
Brab,  2  apr.  1582.  I,  72.  Weloke  renten  den  toch- 
tenaer  oft  tochtersse  sQn  oft  haer  leTon  lanck  moet 
dra^hen,  en  alle  de  hooftpenninghen  daeraf  ge- 
comen  wel  en  getrouwelijck  bekeeren  en  employeren 
in  de  weroken  Toers.  O,  v.  Loten  ^  zni,  4.  It.  C, 
V.  Santhoven,  Weeek.  a.  16. 

8)  Bekeeren  ejwaer.  lEene  andere  heetem- 
mimg  geven  ^  fr.  appliquer  è  ome  antre  deettnaiion. 
II  Daer  iiy  kerssen  ocht  meer  sgn  tenen  like  bin- 
nen Diest,  daer  sal  hebben  die  kerke  ene  daer 
die  liohame  prochyde,  tgasthus  ene,  en  die  min- 
derbroederen ene,  en  die  strate  ene  daer  hi  in 
woende..  Die  dese  kerse  elwaer  bekeert,  saels 
ghelden  tbu  eiken  broke  t  s.  Kb.'  e.  Dieet,  A  r. 
45,  B  a.  144.  Zie  pbochtsv. 

4)  Teroffgeveny  wedergeven,  fr.  renêre,  reetitmer. 
II  Alle  welcke  solemniteyten  gepleecht,  de  koop- 

Senninghen  ghedistribueert  en  het  OTerschot  aen 
en  gewesen  eygenaer  bekeert  synde ,  soo  wort  den 
kooper  in  de  gekochte  erTe  gegicht  en  gegoeyt. 
C.  e.  Maaetr,,  Oork,  o.  1665,  xzm,  a.  16.  Tam 
aetie  kupotkeeaw. 

5)  Bern  bekeeren  (in  iem«  nitspraak), 

ftcA  beroepen  op,  fr.  e'en  rtÊpporter,  9*en  remettre  è 
{Varbriiage  de  qq).  ||  Van  welcken  ghescille  de 
Torscr.  partien  hem  bekeerden  en  blcTen  in  iiii 
persene,  Triendelike  Tinderen,  mannen  en  effe» 
neerren  OTor  partien  an  beeden  siden,  ghelyc  dat 
compromis,  dat  Tan  den  upnemene  es,  wel  inhoudt 
en  Terclaert.  C,  «.  Oent,  12  aug.  1899,  prooMn. 
Ook:  er  vrede  meê  hebben,  neh  ermee  vergenoegd 
honden,  fr.  t*en  eontenier.  \\  Dat  diewijle..  de  goede 
paysiTle  liede  daghelicx  grootelijc  Terlast  sQn,  die 

ghesleghen,  ghequetst  of  meshandelt  werdden,  mids 
at  de  mesdoenres  hem  tracken  of  draghen  an  eeneghe 
die  de  paise  en  soendingghe  ondergaen  en  daer- 
tusschen  spreken ,  den  scamelen  lieden  sulken  otcz^ 
last  doende  dat  sy,  sonder  Tan  dien  ondergangen 
ondanc  te  hebben  oft  ghcTeedt  te  wesen,  niet  en 
connen  ontstaan  of  sy  en  motens  hem  daerin  be- 
keeren; eü  bi  sulken  weghen  wart  hem  haere 
smertte  ontdreeght  eü  blyft  onghebetert,  en  en 
hebben  niet  de  helft  ofte  tTierendeel  dat  sij  metten 
rechte  sculdich  waren  te  hebben,  db  YLAMnrcx, 
Vgb.  46. 

6)  Hem  b.  te  iem.  weert,  tieh  wenden  tot 

MM.,  fr.  t^adretter  è,  reeonrir  è  qq,  \\  Dat  Tan. 
allen  faiten ,  twist  eü  gheTeohten . . .  men  niet  «Tcr- 
soenen,  betoen  noch  te  niemen  weert  bekeeren  en 
sal  dan  ten  bailliu  en  scepenen  weert  Tan  Denre- 
monde.  Ib.  47. 

BEKENNEN,  bw.  1)  Weten,  fr.  savwr.  \\  Het 
soelen  bekennen  die  tsegewordich  sijn  en  toecomen 
soelen,  dat  dit  is  die  Tryheit  der  stat  Tan  Dyeet. 
K.  V,  Dieet  o.  1228.  Lat.  tekst:  Noverini,  Bekent 

doen,  —  maken,  ook  Gont  doen,  —  maken , 

thans  hond  doen,  kenbaar  maken,  fr.  notifier ^  foAre 
tavoir,  Lat.  noimmfaeere,  \\  De  scepenen  Tan  Bo- 
ehouta  quêdden  [groeten.']  alle  degene  die  dese 
lettren  siyn  selen  in  Onsen  Here.  Si  maken  bekent, 


156 


BEK. 


BEK. 


die  nu  sien  en  clie  wesen  selen,  dat..  Mei  1249. 
Ie,  N.  K.,  ecepenen  Tsn  [Sente  Pieten  dorpe  Tim 
Ghent],  wij  doen  bekent  allen  denghenen,  die  dese 
lettren  zullen  zien  ofte  horen  lesen,  dat  wi  eto. 
18  mei  1301. 

2)  Kennen  f  ft.  connaiire,  ||  Si  en  becanden  niet 
mine  weghe.  Oet^.  zye  E.  16  y<>.  JPs.  94/95.  JVbii 
oognQieeruni  viae  meae.  Statenbybel:  Sy  en  kennen 
mijne  wegen  niet. 

3)  Eene  rent,  eenen  oyna.  JBrlcennen,  vastetdlen^ 
ir,  reoonnaUrej  etmsMuer,  eréer.  j|  Cheina  die  anderen 
wetten  bekent  ea  dan  voor  de  mannen  of  wet  yan 
dyen  leene  . . ,  Leenrecht^  v.  1528,  B  iiij.  Alle  erf- 
renten  worden  voor  achepenen  van  Bruaael  gepaa- 
aeert  en  bekent  C,  v,  Smetel,  1606,  a.  161.  Chria- 
tyn:  conttUuuniw  et  agnoecunUiir,  Men  mach  aoo 
binnen  der  atadt  en  vryheyt  ala  alotaame  onder  het 
reaaort  yan  Loven,  bekennen  en  conatitueren  ren- 
ten, cheynaen  en  pachten,  aoo  erffelyck  ala  ten 
ly ve ...  C,  V,  Loven ,  ix ,  3.  Ib.  x ,  32.  Worden 
voor  immeuble  goederen  geacht:  alle  bepande  ren- 
ten, aoo  op  gronden  van  erven,  ala  oock  degene 
weiteiyck  bekent  aijn  op  de  atadt  van  Dieat.  C.  v. 
JHeêi,  VZ,  ly,  10. 

4)  JSrkennenf  ondertcheide» ,  fir.  reconn^iire,  dU' 
tinguer.  \\  Negheen  vremde  man  ne  mach  bringhen 
lakene  ter  venten  binnen  den  acependomnie  van 
Ohend,  het  ne  ay  binnen  den  aoependomme  van 
Ghend  ghevolt ;  en  dat  laken  moet  hebben  een  aon- 
derlync  teekin,  dermede  dat  ment  aonderlinghe 
bekennen  mach.  C.  «.  Oent,  I,  Qr*  charter  v.  1297, 
a.  49.  Pat  een  groet  deel  van  den  beaten  en  zuver- 
licaten  peraoenen  van  der  stad  met  hen  {nl.  naar 
Mechelen  met  de  gulde  van  den  voetboog]  daer 
voeren,  die  gheene  cleederen  van  der  acutterien  en 
hadden;  dat  men,  mida  dien,  dede  maken  wel 
i^c  en  xxvj  roede  caproenkene,  die  elc  op  aijn 
hooft  droech,  ghetekent  aen  deen  ziide'  metter 
Borch,  en  aen  dander  ziide  met  eenen  boghe  van 
zilvere,  mida  dat  men  tgeaelacap  van  Antwerpen 
bekennen  aoude.  Mxbtsks  en  Tobfs,  Oesch.  o. 
Antw.f  II,  612.  Meh.  o.  1404.  Die  palen  en  e\jn- 
den  van  denaelven  |j  erven  zijn  geturbeert  en  ver- 
donckert,  aoedat  men  die  niet  w^l  gekennen  en 
can;  veranect  dairomme  dat  men  die  palen  van 
den  voiracr.  ij  erven  ateeke  en.  aette,  dat  menae 
voirtaen  onderaceyden  en  bekennen  mach.  y.  d. 
Tav.  235.  . 

5)  JSrJcemien^  aanveiarden  alsj  in  hoedanigheid 
van,  fr.  reconnaUre,  accepter  comme ,  en  qualiU  de. 
II  Soo  wye  naerhede  legghen  wilt,  ia  achuldich  hem 
tia  preaenteren  voor  wetten  in  behoorlicke  tyde , . . 
en  indien  dat  hy  bekendt  wort  by  den  cooper,  ia 
achuldich  te  betaelen...  C.  o.  Aalet,  xii,  19. 
Binnen  aonneachyne  naedat  den  coop  duechdelyck 
by  coopere  en  yercoopere  vercleert  ia,  eiï  dat  de 
calengieringe  hem  wjattelick  bekent  heeft  geweeat. 
C.  V.  Anivj,  1545,  xvi,  1.  Dat  den  naesten  mach 
verq/ideren,  behalven  dat  hij  preaenteert  de  nadar- 
achappe  eer  de  geboden  gedaen  ayn,  en  die  nader- 
schap mach  hij  intenteeren  doende  en  atellende 
gout  en  ailver  onder  de  weth,  met  een  borghe  om 
te  doen  en  voldoen  tot  dat  de  naderachap  bekent 
wordt.  C.  V.  Leeuwe^  iii,  3.  (Een  ha.  heeft  voor 
„bekent"  de  var.  „beleijdt"'  [l.  belijdt,  en  liever 
„beleden'']). 

6)  Wettelijk  kennie  nemen  van ,  fr.  connaitre  legale^ 
ment  de.  Ook  KBWJtlf,  cognoseere.  ||  Twee  acepenen 
moghen  scult  bekennen  tote  x  pont,  en  niet  meer, 
en  III  acepenen  tote  xv  pont,  en  niet  meer  en 
ly   aoepenen   xx  pont,  en   niet  meer,  eü    v    »ce- 


penen  ofte  meer  moghen  kenneaae  dngfaen  van 
allen  dinghen  van  eerven  en  van  oateü«i,  die  be« 
hoeren  ten  acependome.  WaxstkOisiq,  Fl.  St.-M. 
JSg.  II.  K.  ü.  Slleid.  en  Jkegeld.  v.  1268,  a.  12. 
Urk.  xxxiv.  Die  acepenen  van  der  atat  alleen  e& 
by  hem  aelven  auelen  tractieren,  bekennen  en  von- 
niaaen  van  aaken  die  den  gerichte  toehoeren,  en 
yan  anderen,   die  den  aoepenatoel  toehoeren,  uyt- 

Seacheiden  van  aaken  die  aen  ere  ofil  aen  lyf  any- 
en.  O.  laéjge,  18  nov.  1404,  a.  3.  Sé.-Trmiden, 
Die  acepenen  der  atadt  aullen  by  hon  alleene  trao* 
teren,  bekennen  en  vonnyaaen  van  den  gherichte- 
Igcken  aaken  en  anderen  dynghen  dy  tot  officien 
dea  acepenatoela  toehoeren.  C,  v.  St-TrMen^  a.  34. 

7)  Wettelijk  verklaren^  bekennen  voor  waarhmd^ 
ft.  déelarer  ponr  vrai.  ||  Wi  en  hebben  aelve  nege- 
nen aegel.  Scepenen  van  Yelaeke,  van  onaen 
[h]ovede,  bidi  dat  wit  vor  hem  bekenden,  hebben 
ai  ona  hüen  aegel  gelenet.  Mei  1249. 

8)  Eene  viouw.  Sulapen  ^  vUeêchdifiee  gemeen' 
êchap  hebben  met  eene  vrouw  t  fr.  avoir  eommeree 
eharnd  avet'  une  femme.  Kil.  Coire,  eoneumbere^ 
eognoeeere-  (Ecele»)  ||  Soo  verre  nochtana..  dat  de 
vrouwe  can  doen  blgcken ,  dat  hy  met  haer  te  doen 

Shehadt  heeft;  dwelck  oiP  die  vrouwe  niet  en  can 
oen  biycken,  mach  de  man  hem  daeraf  expur- 
geren  by  eede,  dat  hy  de  moeder  niet  bekent  en 
heeft.  C.  V.  MoU,  impr,  a.  134.  It.  C.  e.  Demme,  impr. 
a.  129.  Ook  ala  bybelatyi  by  Kramera  en  by  Van  Dale. 

9)  Overtuigend  bewijzen  ^  fr.  eonetater.  \\  Die  coo- 
per  den  eedt  dea  voeraz.  naederUncx  niet  bege- 
rende ,  maer  aelve  willende  proberen  dat  den  naeder- 
linck  met  andere  van  de  vemaederde  goeden  pactie 
ofb  conventie  gemaeokt  heeft,  mach  dat  doen,  ofte 
den  naederlinck  daeraf  dloy  deylen,  ofte  hem  taelve 
atellen  in  deylinghe  van  eede ;  en  aulcx  bekent  oft 
gethoont  zynde,  wosdt  den  naederlinck  van  zijn 
naederschap  geaecludeert.  C.  v.  Loven ,  z ,  14*  Bo- 
kende  jaren»  Mondigheid  ^  meerderjarigheid^  ft. 
majoriié.  \\  Zoo  wanneer  aen  weesen  eenich  catbey- 
lich  oft  meuble  goedt  veraterft,  t'zelve  wordt  ver- 
cocht  by  eenen  heerlicken  coopdach,  en  de  pen- 
ninghen  daerof  commende  ghebrocht  en  gheatelt 
ten  weeee-papiere,  ten  fijne  dat  de  weeaen,  com- 
mende tot  heurlieder  bekende  jaeren,  met  gheldt 
betaelt  moghen  worden.  C.  e.  Vemrnet  ix,  16. 
Man  en  wyf,  t'aamen  kynderen  hebbende,  en 
tiaetate  kyndt  overlydende,  veratorven  van  vader 
oft  van  moeder ,  tot  zyne  bekende  jaeren  noch  niet 
gheoommen  oft  gheetelt  zynde.  Ib.  xiii,  6. 

BËKëNNëNISSE.  Zie  BEKSVins. 

BEKENNEB  (Bekenre),  zn.  m.  Kener  verbin- 
tenia,  eener  rent.  Hij^  die  verklaart  eene  verbimieme 
aangegaan  te  hebben,  verlijder,  wuteteUer,  fr.  ce^m 
qui  déclare  avoir  oontracté  un  engagement  f  conetiimé 
une  rente  f  constituant.  \\  Dió  xy  awarte  aal  der 
bekenre  talen  [tellen] ,  of  de  aich  verbindt.  C.  e. 
Maasir.y  Slat.  v.  1808,  a.  IIH.  Zie  BBKSVUis.  Ge- 
lovende den  debiteur  ofte  bekender  deaelve  renten 
oft  pachten  jaeriycx  te  betaelen,  en  die,  ter  ma^ 
niaae  van  den  crediteur  te  beveatigen  en  aaeigneren 
op  aekere  goede  en  auffiaante  panden  C  v.  Loven  ^ 
iz,  3.  Zie  BBKBKKEK.  Ala  een  rente  voor  achoutet 
en  achepenen .  •  wetteiyck  bekent  ia  op  eenen  pandt 
alleen,  aonder  een  personele  obligatie  van  den  be- 
kender daerby  te  hebben,  eü  dat  naermaela  dyen 
pandt  te  cranck  valt,  aoo  moet  den  rentheffer  pa- 
tientie  nemen.    C.  v.  Dieet  y  YZ.  xiii,  19. 

BEKENNIS  (Bekenneniaae,  bekenteniaae),  zn.  v. 

1)  JSrkenning,  wetfel^ke  verklaring  of  bdijdenie 
eener    verbintenis,    fr.    reconnaiesance ^    déclaratum 


BEK. 


BEK. 


157 


igaU  éCum  9ngag§mmU.  ||  So  lal  die  stat  gemeinlic 
kieeen  alle  jore,..  eynen  bojgenneiBter  der  stat 
van  jgelilLer  ziden,  en  van  jgeliker  siden  TÏere 
gesworen  der  stat,  die  getoisscap,  bekeoniSf  xer- 
bondt  efl  aDe  andere  saken  horen  en  doen  solen 
bonnen  ampte  toehorende.  O,  v,  Maoëtr.^  Stat  e. 
1880,  a.  108.  Yan  eynen  kennennisse  en  rerbonde 
Toer  meistere  en  gesworen  te  doen,  en  in  honne 
bneck  en  papir  te  seriren, . .  en  ran  eynen  beken- 
nenia  Toer  meistere  en  gesworen  gbèdoen  weder 
ajt  te  doen ,  sal  men  gheven : . .  en  die  XY  swarte 
sal  der  bekenre  talen  o?  de  sioh  Terbindt.  Ib.  a.  118. 
Ten  waere  nochtans  dat  de  gbedaeghde  de  belQ- 
dingbe,  de  bekentenisse,  rerbintenisse  oft  gheloften 
selTe  niet  en  badde  ghedaen.  Cv.  ikmihaoen,  Siijl, 
a.  138.  Bj  obligatien  mogen  bekentenissen  Tan 
nnten  ghedaen  worden  te  qnyten.  C.  v,  JSrmëèl, 
1606.  a.  177.  Cbristyn:  per  Mtgaiiaiteê  potêwmi 
JUri  agniiumeê  redUmmm  redimihiüum, 

2)  iel^dems^  ir,  eomfêsnon.  ||  In  bekennis  mynre 
aonden  en  in  rouwe,  myns  herten  trede  io  boden 
in  die  dore  djnre  ewigher  ont&rmherticheit.  Soh- 
dmri  mmric,  £0  t<^.  In  bekennisse  (Bekinnesse). 
Jm  of  tw  ^êtuiffetnê,  bekenieinê ,  fr.  en  témoignage. 
Ook  en  meestal  ih  ooscoicdi.  ||  Soe  hebbe  wi, 
soepenen  Tan  Erpse,  dese  lettren  ghesegelt  met 
onsen  ghemeinen  segele  in  bekinnessen  Tan  der 
warbeit.  Sekep.  v.  Érp$^  2  april  1298.  En  ombe 
dat  dit  waer  es  eü  gestedecheit  sal  hebben,  en  bi 
beden  der  partien,  soe  hebbe  wi  scepenen  deee 
lettren  gheeegelt  met  onsen  ghemeinen  segele  in 
bekinnessen  der  waerbeit.  Schep,  e.  JBrpê,  over 
poed  te  JSvershertfke  (1810).  Abd^  e.  ter  Kamerem. 

BEKENTENIS.  Zie  BEKBinris. 

BEKENTENIS,  sn.  y.  (Zeewegen).  Vraektbrief, 
lodHÊpibrieff  ft.  eommauêement.  \\  I>e  cognossementen 
oft  bekentenissen,  die  men  is  nemende  Tan  den 
schipper  orer  den  ontianck  Tan  de  goeden,  die 
men  seynt  op  aulcken  ongenoemde  schepen ,  moeten 
Toor  de  weth  Tan  de  plaetse,  of  ten  minsten  Toor 
notaris  en  geturjmi  Terleden  worden.  C  v.  Aniw» 

oDMp.  rr,  zj.  83.  Bekentenis  of  ontkenteniB, 
ook   kennis   of  ontkentenis.    JBrlcenning  of 

loodemiMp,  fr.  reeo9naiê$anee  om  dénégaiion.  ||  Yan 
ghene  processen  Toer  gedaende  bekentenisse  ottt 
ontkentenisse  'aen  te  moegen  brengen.  Anno  1548 , 
den  20  noTember,  is  seker  proces  Toer  scholtes 
en  schapenen  Tan  Bzel  bedingt  tusschen  N.  en  N., 
en  Toer  het  hoefftgericht  Tan  Yliermael  aenbracht, 
betwellick  geremitteert  is ,  gemerckt  daer  kentenisse 
noch  ontknitenisee  in  der  saecken  boTonden  woer- 
den heÊchjeit  te  syen;  en  die  schepenen  betaelden 
die  leeringe.  C.  pr.  Loon,  l,  yiii,  60.  Zie  xtXKOK 

oi  OVTKJUIJIUI. 

BEKEUREN,  bw.  JBeboetem,  in  de  boet  elaan, 
fir.  eMdoOTMT,  mefire  è  Vamende.  ||  Indien  men  je- 
mandt  berindt  sjn  beesten  Tnerende  oft  dryTende 
in  der  nabiieren  weerden,  sal  men  bekeuren  oft 
baelen  (?)  op  dobbel  brencken;  eü  soo  wie  men 
berindt  dat  jemants  weerden,  gras,  lot  oft  loof 
met  sacken  oft  andersints  uytghehaelt  wordt,  sal 
men  oock  moghen  bekenron  op  TÏjf  Tlaems  (eie),  C.  e. 
Jfe^Asw,  Lamdiek.  v.  1637,  a.  2.3.  Wat  Terckenen 
dat  men  bcTint  achter  straeten  loopende,  oft  in 
iemants  koren  doende  schade,  sal  men  bekeuren  op 
a^t  storrers,  en  daerenboVen  noch  betalen  de 
aebade.  Ib.  1621.  a.  23.  Soo  wie  s^jn  goet  doet 
bekmmn  hoQgher  als  den  ordinsris  kear,  sal  oock 
op  denselTen  kear  gheschat  worden  als  men  sijn 
beesten  yint  op  ander  lieden  goet.  Jf.  m  hr.  f*.  Mollf 
1696—1681.  Bekenjrde  wegen.  (YgL  by  Yerdam 


beknorde  wateren^,  wepen,  welke  dwa  de  jaar 
fjjkeeke  edkomoiup  onderworpen  ti^^  ft.  ekeemme 
eomnie  è  Vintpeetum  annnette.  \\  In  saecken  Tsn 
beleijden  Tan  riTieren ,  waterloopen  en  leggrachten , 
Tan  *t  Tisiteren  der  schouwen  en  OTons , . .  en  Tan 
bekeurde  weghen  oft  goederen ,  . .  is  men  Tan  oude 
tyden  ghewoonlijck  enz.  C.  v.  MoU,  St^h  *•  49. 

BECKEN,  sn.,  Tklw.  bixkbv.  JBekken,  ale  Anit- 
raad ,  fr.  baeein ,  ueieneiie  de  minage.  Kiliaen  pdvie^ 
Tulgo  hacinvrn.  \\  It.  noch  Tij  ooperen  beekenen, 
soe  diepe  soe  Tlacke.  It.  y  coperen  pennekens  en 
iij  coperen  bexkens.  Inv,  v.  1489. 

2)  Bekken  om  giften  rond  ie  kalen  of  te  ontvan- 
gen f  ir.  haeein  pour  faire  la  qnéte  on  reeevoir  dee 
dons,  II  Dat  niemende,  wie  hy^  27,  [hem]  en  ghe- 
orloTe,  Tan  nu  Toordan,  beekenen  te  stellene  ter 
eerster  messe  Tsn  eenighen  priestre,  Treimde  eü 
gheen  poortre  synde  Tan  deser  stede..;  utegh^ 
daen  de  Tiere  oordenen  mendianten  Tan  deser  ste- 
de, die  ooc  gheen  beekenen  stellen  sullen  moffhenf 
dan  TOor  ghuenen  die  Tan  deser  stede  gheboren 
2T11,  of  in  huerlieder  cloostre  bin  der  selTer  stede 
gheoleedt  of  gheprofest  zyn,  en  daertoe  zullen  zj 
moeten  consent  hebben,  naer  doude  costume,  Ce. 
Brugge,  II,  772.  Acinm  1503.  |j  Onser  Vranwen- 
daghe  in  maerte,  Tan  ommeganghe  metten  beok- 
nine;..  Paesschedaghe,  Tan  ommeganke  met  den 
becknine  TOor  8^  Hanen  Magdalene;..  iumbbt, 
IV,  666  (1654). 

3)  Metalen  hekken  ^  waarmede  men  het  vcXk  wêê^ 
gaderde^  om  iete  te  t^ner  kennie  te  brengen,  ef  om 
het  ter  hulp  of  te  wapen  te  roepen.  Zie  Verdam 
BxcXEFGXtLACH ,  fr.  bfutiin  en  mitai^  an  mogen 
duquel  on  raseemblait  Ie  peapHe^  eoit  pomr  porier 
quelque  ehoee  è  ea  eennaueancey  on  wmr  Vamoeler 
au  eecoute  on  aux  armee.  Beckon  slaon*  oloo- 

ken  ende  becken  slaen.  ||  HlemaerTolgende 

pointen ,  die  Philips  Tan  AerteTelde  dede  ghebieden 
en  ciyncken  met  becketien  achter  strate.  db  paitw, 
Vgb,^  158  (1381).  Welcke  antworde  denghenen 
niet  en  genoechden,  die  dair  comen  waren,  en  de 
ambachten;  sodat  up  denseWen  STont,  in  den  nacht, 
alle  die  smbachte  eü  die  ghemeinte  Ttn-der  stadt 
hair  becken  sloegen,  en  ghingen  in  de  wapene,  en 
quamen  mit  banieren  ter  plaetsen  en  kerokhoTC. 
Aead,  d*archéol,,  1866,  bis.  178,  14e  B.  Analeetee^ 
Loven  (Sohsjes  Tertolkte  „becken'*  door  ^trommels**). 
Eü  oft  ghy,  oft  eenich  Tan  u,  niet  mechtich  ge- 
nouch  en  waert  dien  aen  te  tastene,  te  Tangene 
oft  te  houdene,  soe  consenteren  wQ  u,  en  bcTolen, 
dat  gy  doeken,  beckens  en  alrehande  teeckene 
slaet  en  doet  [slsen?],  omme  den  gebueren  en  omsaten 
in  deser  saken  u  te  hulpen  te  comene,  xxbtbiis  en 
TOSJ8,  III,  679,  Ord.  e.  d.  magistraat,  y.  1454. 
Dat  een  iegheiyck  de  Toorss.  misdadige  sal  mo» 
ghen  Tanghen  en  TerTolgen  met  doeken-  en  becken* 
slage . . ;  eü  ofte  hy  die  [nh  brandtschatteren  efi 
transeneerderen]  niet  maohtich  en  ware  [te  Tangen] , 
noch  hem  dier  met  bedeoktelTcken  consten  maohticïi 
gemaken,  die  TerTolgende  omme  by  andere  ghe- 
Tolcht  te  werden,  die  doeken  en  beoken  slaen; 
welcken  slagho  wij  willen  dat  eenieghelQck  man, 
wie  hy  zy,  niemanden  uytgescheyden,  die  synze 
leden  machtig  is,  naegae  en  Tolghe,  en  dat  aUe 
andere  Tsn  den  Tryheden  oft  dorpen  daerontrant, 
dien  dockslaeh  ofte  becken  hoorende,  oook  beur 
beckene  en  doeken  slaen,  eü  dat  alsoo  alle  de 
inghesetenen  derseWer  Tryheden  en  doipen,  en 
elck  Tan  dien,  terstont  comen  en  Teigaaeren  ter 
plaetse  Tan  der  brandtetiehtinge ,  ofte  daer  men 
de  Toorsz.  brandtschatteren  en  transeneerderen.  ge- 


458 


BEK. 


BEC. 


waer  sal  syn  geworden.  Behenk.  v,  Brab,  reg.  138» 
P.  99  T®.,  14  aug.  1469,  a.  10.  Ftae.  v.  Br<A.  lY, 
394.  II  Men  dede  te  Qhent  den  win  cryhieren  met 
eenen  beckene,  den  stoep  om  twee  groten,  want 
dien  brochten  die  hadden  goeden  ooep.  Jah  v.  dix- 
KüDB  266.  (In  de  stad  Meenen  werd  nog  een  regle- 
ment van  den  7  febr.  1761  ter  puie  afgelezen  „naer 
het  klyncken  ran  het  becken,  als  ordinaire'*.  BbmbbTt 
ly  501.  Ook  buiten  de  borengenoemde  pablieke 
omstandigheden  werd  „metten  leekenen  geslagen^', 
waarschijnlijk  door  potsenmakers,  blijkens  de  vol- 
gende bepaling  uit  het  Kh,  v.  Dieet  ^  A  r.  51,  B 
a.  134).  II  Die  metten  ruedinghe  gaen  och  riden,  of 
metten  beekenen  slaen ,  of  ander  baraet  daer  m^ken. 

BECKENEEL  (Backeneel),  zn.  Stormhoed.helm, 
ft,  eatgue,  heaume.  \\  Boven  die  voerseyde  wierre 
[oorlogstuig]  sal  [elo  schip]  moghen  voorsien  zyn 
met  andere  wapenen . . ;  oock  stelen  stormhoeden 
ofte  baokeneelen.  Ploe.  v.  VL  29  jan.  1549.  I, 
364,  en  19  juni  1551,  a.  4.  I,  379. 

BECKENGESL ACH ,  zn.  o  Het  slaan  op  een 
meialeh  hekiren,  fr.  Vaetion  defiapper  tur  nn  bantin 
de  métal.  Zie  Yebbak.  ||  Dat  hiermede  alle  wape- 
ninge  die  een  jegen  den  anderen  [»{.  de  geslachten 
en  de  ambachten],  alle  banieredragen,  hoetmanne, 
ooninxtavele,  becker  [l.  becken]  —  geslach  en  aweyte 
te  nyute  syn  en  altemale  afgeleght.  Aead.  d'archeoLf 
1856,  488.  ScHATBS,  Analectes,  Loven.  Zooals  hij 
„beoken"  door  „trommel"  vertolkte,  toekent  hg 
hier  ook  aan  „trommelslag". 

BECKER,  zn.  m.  Dialektvorm.  BakJrer,  h.  bon- 
langer,  II  Dat  elo  beckere  eü  elc  brouwere  hebben 
tal  een  thine.  Kb.  v.  Antw,  a  63.  Soe  wat  beckere 
yemanne  coren  cochte.  Kb,  v.  Dieet ^  B.  99.  Solen 
die  beckers  moghen  vercoupen  rogghenbroet  van 
vyff  ponden.  K.  v.  Tongeren^  a.  15  (1469). 

BECCHEBEEL,  zn!  Vleeêehhonwer ,  fr.  boneher, 
M  AIO  KB  d*Abkis  heeft  Beccarius,  maedlarine. 
Volgens  den  uitgever,  van  het  Picard.  béqnerian. 
Het  w.  komt  slechts  éénmaal  voor.  ||  Dat  negheen 
becchereel  gheerande  hude  ne  vercoepe  dan  tus- 
Bohen  sGhnvenbmgghe  en  der  Veebrugghe.  db  Pauw, 
Vgb,  30  (1338). 

BECLACH,  zn.  o.,  bbclachtb,  zn.  v.  BeehieT' 
l^e  tumklaeht  f .  fr,  plainie  en  jnetice.  La  Cume 
Olaim.  Il  8o  wie  van  enegher  dinc  of  te  enegher 
dino  beclach  roeren  wille,  hi  es  sculdich  dat  be- 
dach  en  sine  dinc  te  toghene  den  baeliu.  K.  ü. 
ter  Piete,  1865,  a.  1.  De  Lat.  tekst  zegt:  qnere- 
lam  movere.  Zal  den  uutwindere,  die  voortgano 
Eouct,  gaen  by  scepenen  van  Audenaerde,  en  al- 
daer  met  den  amman,  die  scepenen  in  gebannen 
vierschare  maenen  zal  van  tbeclach  van  de  appa- 
rente  hoirs.  C,  v,  Anden.  2«  d.  275.  Beolaoh 
▼an  naerhode.  M$eh  van  naasting,  b.  aetion 
en  retrait.  Ook  Calainovb  tav  nabbhbdb.  ||  In- 
dien den  cooper  woonde  buyten  der  stede  en  juris- 
dictie ,  werden  die  van  der  wet,  aen  dewelcke  't  be- 
olagh  van  naerhede  ghedaen  wert,  ghehouden  *tselve 
over  te  bringen  ter  greffie.  O.  v.  Poperingen,  viii, 
2.  Soo  verre  alser  diversche  keurbroeders  ofte  keur- 
Busters  waeren,  die  de  naerheyt  begheerden,  sal 
onder  hemlieden  geprefereert  worden  degone  die 
eerst  sijn  beclagh  van  de  naerhede  ghedaen  sal 
hebben.  Ib.  14. 

BECL  ACHBOETE ,  zn.  v.  Becht  of  boet  gSeiseht 
bif  de  inleiding  eener  reekistaak,  recht  van  gedings- 
opening  y  fr.  droU  on  amende  dn  chef  d''nne  plainie 
pomr  inirodnetion  d'instanee,  ||  In  den  iersten 
sullen  d'aenleggeren,  willende  iemanden  in  rechte 
betreoken,  sohuldich  en  gehouden  wesen  ten  daege 


van  de  presentatie  van  de  saeoke,  te  betaelen  aen 
myn  heere  den  scouteth,  voor  syne  beolachbóete, 
3  st.  C,  v.  Lier  f  Stifit  Salaris  j  a.  1. 

BECLAECHLIJCK  (Boclaghelic),  bn.  IK«  ia 
recht  mag  aangesproken  tporden^  fr.  qni^peui  êfre 
(Utraii  en  fnsiiee.  \\  Scepenen  van  der  Kuere  uzeren 
te  kennen,  by  preventie  jeghens  'tgeestelic  hof, 
van  overspele  en  defloratie,  zonder  clachte  van 
partie,  ten  vervolghe  van  den  heere.  Bn  zulcke 
persoenen  en  zyn  nyet  meer  beclagfaelic  oft  toespre- 
kelic  om  dezelve  zake  in  *t  voomorode  gheestolio 
hof.  C,  V,  Oeni,  I,  22. 

BECLAGEN,  bw.  1)  Aanklagen  in  reeki,  bê- 
sehnkUgen ,  fr.  tUfraire  en  jnsiioe ,  aetionner ,  aeeuser. 
II  Dat  cam  voor  ons,  in  ghebanner  vierscare  van 
den  Siesselschen ,  Meester  Kiclais  van  Biervliet, 
en  claghede  wettelike  omme  ene  cracht,  die  hem 
ghedaen  was  an  sijn  aleghine  goet,  bi  namen  an 
wlghe  [nl.  wilgen]  —  tronken , . .  en  beolaghets  bi 
namen  enen  Symoene  van  den  Hove  en  den  amman, 
eü  anders  diegoene  die  hie,-  meester  Kiclab  vo^• 
seit,  ghewinnen  mochte  bi  der  wetteliker  wareide 
eü  bi  der  daghe  diere  [die  er]  meeeter  Kidaia 
vorseit  daer  dertoe  dede.  81  jan.  1287.  Aengaende 
het  bedinghen  van  personele  saken,  van  schatschul- 
den,  hueringen,  coopmanscham>en,  aseeurantien , 
keuren,  breucken  eiï  alle  andere,  dieghene  die 
daeraf  eenen  anderen  wilt  beklaghen,  komt  op 
eenen  anderen  ghenechtdach  voor  recht  in  gheban- 
nen  vierschare,  doende  aldaer  ter  rollen  van  de 
saecken  stellen,  oft  in  gheschrift  overgheven  sQn 
aenspraeoke  eü  heijsoh,  met  sijnder  oondusien  teghen 
eenen  alsulcken,  eü  dan  wordt  goedtstijdts  binnen 
den  anderen  toekomenden  ghenechtdaghe ,  by  den 
dieneer,  den  beklaeghden  daeraf  de  wete  ghedaen, 
en  daeraf  doet  den  toekomenden  daghe  van  recht 
den  dienaer  relatie  van  sijn  devoir.  C,  v,  Oaeierlee^ 
II,  1.  Dat  soo  wie  [otn?]  z\jne  houweiycke  goeden 
wettelijck,  in  der  presentie  van  den  meyere  éh 
twee  schepenen,  daerop  ghemaent  zQnde,  bedaaght 
en  bevonnist  wordt ,  eü  deselve  bedaeghde  persoon 
daeraf  by  den  vorster  des  lands  van  Asscne  [is] 
hebbende  die  behoorelijcke  wete,  dieselve  is  ghe- 
houden en  schuldich  der  partyen  binnen  den  de^en 
daghe  tevreden  te  stellen.  C.  v.  Assehê,  a.  8. 

2)  Aanhonden,  fr.  arrêfer,  \\  Alle  partien  mo- 
ghen bi  den  meyer  en  metten  salarise  van  xii  d. 
par.  mallicanderen  beclaghen,  vanwaer  zy  syn,  en 
moeten  bliven  ten  berechte  van  scepenen.  Maer  de 
ghearresteerde  mach  ghestaen  mids  zekere  te  doene, 
oft  hem  te  verborghene  te  rechte  én  te  wette  te 
commene,  en  partien  te  verantwoordene  thueren 
heessche.  C.  v.  Aalst  ^  Or.  xxiii,  a.  22.  Wie  eenen 
anderen  wettelic  beclaghen  wille,  moet  eerst  en  al- 
voren  wettelike  beloven  den  meyere , . .  doet  hy  de 
dacht  tonrechte ,  dat  hy  se  te  rechte  beteren  zal  a% 
23.  Een  inseten  poortre  van  Aelst  mach  eenen  poor> 
ter  van  buten  vryheden , . .  beclaghen  binnen  Aelst 
zonder  verbueren.  Maer  een  poortre  en  mach  gheenen 
andren  poortre  beclaghen  buten. .  a.  24.  Als  de 
inseten  poorter  eenen  persoon  van  buten  beclaghen 
wille,  en  hy  den  meyere  niet  en  beeft,  zo  mach 
hy  roupen  de  ghebueren  en  begheeren  an  hem- 
lieden,  dat  zy  dien  manne  honden,  tot  hy  den 
meyere  ghehaelt  heeft;  en  dit  moghen  zy  doen 
zonder  v^beuren  jeghen  den  heere,  en  den  man 
houden  staende  zonder  verleeden.  a.  25. 

3)  In  beslag  nemen,  fr.  saisir,  metire  arrêt  mr. 
Synoniem  van  bbookubbbv.  ||  Oft  aen  eeniger 
zyde  erve'ofF  erffelicke  goeden  bedaecht  oft  be- 
commert  worden  ter  plaetsen  daer  die  gelagen  syn. . 


BEC. 


BEK. 


im 


Bn  denghenen  wiesi  goede  en  erye  aldus  becom- 
xneit  en  beclaeoht  aal  worden ,  aal  men  bynnen  den 
yenten  genechte  een  beacreyen  bekende  weete  doen 
mit  eenen  geewoeien  boede,  en  die  coate  van  die 
weete  aal  dieghene  verleggen  die  die  goede  becla- 
gende  ia.  CkarUrh.  v.  'm  JBoëch,  f9.  101.  16*  £.  Van 
der  Enimgem,  Ia  geordineirt,  dat  ran  allen  inju- 
lien  ind  apytliken  off  acheltworden ,  die  eyn  aes 
anderen  doinde  off  gevende  wirt ,  ind  die  vore  dat 
xeicht  in  der  voira.  atat  beclaifft  ind  Teraoicht  wer- 
den ,  die  miadoinde  partje  den  nere  ind  der  lydender 
partyen  gelyke  beteringe  ind  rychtinge  doin  aall. 
O.  LUge,  27  juli  1469,  a.  42.  Tongeren,  De  offi- 
ciers en  vennoghen  tot  yemanda  laate  gheen  claghte 
te  doene  op  tgoed,  tensy  dat  de  claïghere  bewga 
Tan  goede  doet  ofte  doet  doen : . .  ten  ware  dat 
tgoed,  dat  men  beclaegbt  wilt  hebben  ad  oomlum 
niet  tooghelick  en  ware  ghelyck  penninghen,  trecht 
▼an.  eenegher  auoceaaie  en  hoirye,  of  ander  recht 
inoorporel,  daert  ghenough  ea  te  beclaghene  trecht 
en  actie  snlck  ala  den  beclaeghden  toebehoordt.  C. 
V.  Kortrijk,  In,  1.  Al  waenlt,  dat  een  achnlde- 
nare,  in  fraude  van  den  crediteura,  die  versteerfte 
hem  gherallen  niet  en  wilde  aenveerden,  soo  ver^ 
mnegheai  zy  zelve  te  commene  in  tghesagh  van 
denselven  debitenr,  en  by  jiuticien  s\jn  recht  te 
beclaeghene  en  af  te  winnene.  Ib.  XT,  11.  Daer 
tlaeteweten  sedaen  en  de  relatie  behoyrlick  ter 
vierschaere  gheachiet  is,  indien  niemant  en  com- 
pareert tot  beachndde  van  de  beclaechde  hypotecque 
naar  de  tweede  inainuatie . . . ,  soo  wordt  dezelve 
hypotecque  den  heeaachere  gheweaen  in  handen. 
C.  e.  AaUit  8iyl  a.  9.  Bij  faulte  van  vuldoeninghe 
wert  den  heeaachere  zyn  beclaechde  hypotecque  in 
handen  gheweeen.  Ib.  10.  Op  bedaegt  goet  en 
mach  men  gheen  vonniaae  wiaen  en  ai  vuijter 
hechten  met  weth.  iJEMU  v,  Uode,  14e  E.  a.  16. 
Ala  een  aoholtet  beclaecht  erfgueden,  hetsy  van 
ehynaen  oft  ontfenckeniaaen ,  aoe  wyat  men  die 
gneden  boetachtich.  C  gr.  Loon^  I.  vi,  88.  Soo 
wanneer  eenighe  compareren  voor  meger  en  ache- 
penen ,  diewelcke  eenighe  chgnaen ,  renten  oft  coren- 
pacht,  oft  diergeiyeke  actie  reél  hebben,.,  en 
daervan  niet  betaelt  worden,  aoo  moghen  dieaelve 
komen  voor  meger  en  achepenen,..  en  gaen  op 
deaaelTen  grondt  metten  meger  en  achepenen,  met 
den  dienaar  y  en  beclaegen  denaelven  gront  ugt 
gebreke  van  betaelinghe.  C  o.  Siehem,  a.  10.  Ia 
over  laagh  geordonneert  en  in  constume  gecomen, 
dat  men,  voor  ghebreeoken  van  renten  en  ohynaen 
op  hoysen  bepandt,  dieselve  huvaen  alleenlycken 
beclaegbt  voer  die  vier  leatgevaUen  jaeren.  O,  e. 
Piêgi^  Tit.  IT..  Bat  aekere  rentieren,  hebbende 
eenige  ohyaen  oft  renten  op  deselve  huyaen,  die 
beolagen  en  hun  procedure  niet  behooreiyck  en 
oontinafiren.  Ib.  O.  28  Juni  1662,  procam.  Dat  den 
vijfthienden  dach  naer  het  eerate  daghement  den 
dlaegher  met  achepenen  en  dienaar  op  den  be- 
ftlaeghdcm  pandt  taavona  ontrent  der  aonnen  onder- 
gsDck  moet  compareren,  en  aldae^  blgven  wachten 
tot  naer  der  aonnen  onderganck,.  om  te  wachten 
oft  daer  yemande  quaeme  om  hem  te  voldoen.  C 
V.  Loven ^  BijUigen'y  i,  7  dec.  1648.  Ten  waere 
dat  ten  laste  van  zulcke  poortere  apparente  auapi- 
eie  waie  van  vluohte,  in  welcken  gevalle  vermaoh 
den  eenen  poorter  den  anderen  te  doen  arresteren, 
oft»  syn  goet  te  beclaeghen  binnen  Aüdenaerde 
omme  hem  daeraf  te  veraekeren.  C  e.  Anden  ir, 
28.  Cah,  frim^  i,  9.  Alrande  oomenscap,  die  men 
van  doe  ojjedaeghs  none  tote  naasten  soedensdaghe 
lavona  te  Dyeet  drgft,  sal  men  betakn  dies  selfs 


goedensdaegha  metter  zonnen,  daer  en  ai  ander 
dagh  ghegeven.  D\ja  niet  en  doet  en  daeraf  be- 
claegbt wordt  en  verwonnen  metter  waerheit,  alat 
recht  ea,  zaela  ghelden.  v  a.  Kb.  v.  Dieet,  A,  r. 
38.  Wie  ter  voorachr.  vierachare  ten  landtghenechte 
\jemanden  wilt  aenapreken  oft  beklaeghen,  doet 
a)jnen  heyach  den  aecretaria  ter  rollen  stellen.  (7. 
e.  HerentaU,  ii,  10. 

WsDXBK.  —  Hem  beclagen  van  een  vonnis, 
eene  executie.  In  beroep  gaan^  zich  op  een  hoogere 
rechtbank  beroepen ,  fr.  appeler  (d*une  aentence,  d'une 
exécution).  ||  Dat  van  nu  voortan  alle  deghone 
die  hemlieden  by  reformatie  beclaghen  zullen  willen 
van  aententien  oft  appoinctementen  ghegheven  by 
den  wetten  van  den  vooraeide  ateden ...  Cv. 
AaUt,  Octrooi  16  aug.  1615,  blz.  239.  Dat  van 
nu  voortan  alle  deghene  die  hemlieden  by  refor- 
matie zullen  doleren  en  beclaghen  van  der  aen- 
tentie  ofte  appoinctementen  die  ghegheven  aullen 
worden  by  den  vooraeiden  mannen  van  leene. .  Ib. 
blz.  241.  Soo  wanneer  hem  ijemandt  alhier  aal  wil- 
len beclagen  tegena  d*executie,  moet  daeraff appelle- 
ren. C,  V.  Santhoven,  Stijl ,  a.  234.  Soo  wie  hem 
tegena  d executie  beclaecht  heeft  en  daeraff..  ver- 
vadt,  en  aal  andermale  niet  toegelaten  worden  om 
deselve  executie  te  belettene.  a.  237.  Van  den  voora. 
geëxecuteerden  goeden  aal  men  eerat  trecken  den 
loon, . .  en  ten  lesten  den  keur  oft  boeten  hiervoor 
geroert,  die  de  wederapannige  oft  hen  t'onrechte 
t^en  dexecutie  beolaecnt  hebbende  betalen  aullen. 
a.  246. 

4)  BeschnLdigen^  aanklagen  (van  lyfatraffelfjke 
zaken),  fir.  accmer  (en  matièris  criminelle).  Heest 
gebruikeiyk  ia:  „betichten,  belasten,  ticht  doen, 
ticht  geven,  ticht  en  aenapraeck  doen,  betichten 
en  capitalyck  belaaten'*.  |i  Borgemeeeter  en  schepen., 
moeten  eerat  en  vooral  onderaoeck  doen  van  den 
ataet  en  gelegentheyt  vant  miadaet,  oft  de  be- 
claechde van  quaden  geruchte  is  en  voor  een  mis- 
doener  geacht  wort.  C.  e.  Aniw.  comp,  VI,  y,  6. 

BECLACK£N,  bw.  Bekladden,  bemodderen,  be- 
tlijken ,  ft,  erotter^  êoniller  de  boue.  \\  Het  gheviel  up 
dm.  Dertiendach,  en  het  was  ghevrosen,  en  daer- 
uppe  gheaneeut,  de  grave  Karel  was  te  Brugghe 
gheseten  ter  maeltyt,  en  de  abt  v.  Sente  Bertins 
qusm  zeer  moede  inghegaen  in  sprincen  sale,  zeer 
beclact  voer  den  prince,  en  seyde  den  JBenedieHe. 
Den  prince,  zeer  verwondert,  vraagde  den  abt  wat 
dat  £y  te  Brugghe  hadde  te  doene  int  herte  van 
den  wintere,  en  sulke  moeyenesse  hem  dede,  seg- 
ghende:  Abt,  haddy  in  uw^n  choer  ghesyn,  ghy 
en  had  niet  zo  beclact  ghesin.  Jav  v.  Dixküpx,  48. 

B£CLAB£N  (Becleeren),  bw.  Verklaren^  mit- 
drukken,  ir.  ^nonoer.  ||  Yan  dorvarde  van  alrande 
goede,  die  binnen  Dy  est  oomen  en  enwech  varen, 
die  boven  niet  beclart  en  syn,  sal  men  ghelden, 
van  eiker  karren  en  van  eiken  waghene,  twee  pen- 
ninghe.  Tol  te  Dieet  e.  1307,  a.  30.  War  dat  sake, 
dat  enech  tol  namaals  quame  ofht  viele,  die  in 
desen  brief  niet  becleert  en  waren.  a.  35.  Also 
verre  als  die  heren  die  nyet  ghesat  en  hebben  mit 
hoere  openen  brieven,  gheiyc  voer  beclaert  staet. 
C.  e.  Maastr.  Oork.  e.  1372,  bhs.  429. 

BËKJ^EEDEN,  bw.  1)  Begiftigen,  fr.  gratifler. 
II  Man  en  wyf . . .  en  vermogen  elokanderen  niet 
te  verschoonen  [bevoordeeligen];  dan,  gheen  kin- 
deren hebbende,  alleenlick  by  ravestisssemente 
eikanderen  bloeden,  beede  wesende ftae^  [gezond] 
en  ghenouch  van  gheiycke  oudde,  thien  jaeren 
onbegrepen,  met  heurlieder  respective  en  zyde 
houdende  goederen,  voor  zoovele  lus  die  van  weder 


160 


BEC. 


BEC. 


zjde  OTen  |oet,en  eqaitralent  zijn.  C.  t.  Veurne,  rv,  11. 

2)  Beoleet  sljn  met  een  oiviliteit.  Poor- 
ter gijn  êener  gtad  of  vryheid,  fr.  Sire  bourgeois 
d'nme  mUe  ou  franehite.  ||  Dat  er  ftlBnn  binnen  de 
TOon.  stadt  van  Brugghe  menigvuldige  penoonen 
syn  aenreirdt  in  direrache  vrye  neiringen  en  am- 
bagten»  eonder  dat  ly  zyn  effective  poorten  der- 
aelre  stede,  als  wesende  bekleedt  met  andere  eivi- 
liteyten,  daeraen  sy  êirieto  jure  souden  moeten 
venuneieren.  C.  v.  Bmgge^  II,  631  (1691). 

BECLKEDINGË,  zn.  t.  Inkleeding  ^  schijn  ^  h. 
apparence.  \\  Eyndelinge  en  saude,  by  middel  ran 
diergelycke  ghifte  ran  eene  somme  van  800  Ib. 
grooten,  onder  de  specieuse  becleeding  van  „blauwe 
fruycke"  van  een  gereserreert  nsufruit,  ^twelcke  nu 
bethoont  is  te  wesen  geven  en  hauden ,  niet  alleene 
rmghteloos  en  dftrisoir  gemaeckt  wordende  meer- 
maels  geciteerde  coetume.  Annoiaiionêt  22  (1672;. 

BECLIJVEN,  OW.  {heeloven),  Woêten^  groeien  f 
fr.  eroUre.  \\  Hondert  abeelen  poten,  die  hy  jaer- 
licx  moet  planten  en  leveren,  becloven  np  tzelve 
goet.   DS  Pr.  en  Bb.  VII.  Dikkelvenne^  11  (1535). 

BECLIMMEN,  bw.  Aanëpreken  in  rechten  ^  h, 
aeÜonner.  \\  Want  een  aenlegger,  die  int  recht  wil 
spreken,  oft  iemanden  beclimmen  voer  schatschult 
Tan  actiën  persooneel,  moet  denselven  sijnen  debi- 
teur met  recht  besetten.  C.  e.  Turnhout,  Stijl, 
a.  17.  Oft  gebuerde,  dat  een  aenlegger  zijne  aen- 
spraeke  gedaen  hadde , . .  eü  gevuelde  dat  hij  met 
zQne  begonnen  aensprmeke  aen  den  verweerder 
zoude  succumbeeren , . .  soude  van  sijnder  aen- 
spmecken  resilieren  en  den  verweerder  anderssins 
meijnen  te  beclimmen,  omdat  [^t]  proces  n\{et  en 
■oude  wordden  illusoer . .  a.  24. 

BECLIPPEN  (Becleppen) ,  bw.  Achierhalen ,  be- 
trappen, ft,  atfraperf  mrprendre.  ||  Dat,  boven  de 
voors.  boeten ,  deghene  die  derhalven  souden  achter- 
haelt  oft  beolipt  syn,  scherpelycken  gbestraft  wor- 
den. Flae,  V.  Brab.,  22  aug.  1586.  I,  364.  Ib.  10 
sept.  1587,  blz.  369.  Yan  deselve  schepen  mede 
hauwaerts  te  bringhen  en  was  niet  doenlick,  doir 
tbelet  dur  schepen  van  oorloghe  des  viants  by 
groote  nombre  np  der  zee,  doende  extreme  debvoir 
om  ons  volck  te  beclippen,  als  oock  de  voomomde 
haerlieder  schepen  ligghende  ontrent  dese  havene. 
Piot,  Chron,  768. 

BEKOMEIiIJCK,  bn.  Yan  personen.  Die  aan- 
gehouden of  gevangen  worden  kan,  fr.  qui  peut  étre 
arrêtê  oufaH  prisonnier.  ||  Als  dengonen  beticht  van 
orim  ni^t  en  is  bekomelick,  soo  zal  tegen  hem 
worden  geprocedeert  ^  by  daginge  personele  eA  sai- 
sissement  van  syne  goedingen.  C.  9.  Auden,  Stijl 
erim,  v.  1619,  a.  25,  blz.  268. 

BEKOMEN,  bw.  Van  personen.  1)  Krijgen, 
aanhouden  ^  vangen  ,.fr.  aUraper  ^apprêhender,  arrêter, 
II  Weder  dat  zy  den  misdadighen  bekomen  konnen 
ofte  niet,  zallen  [de  baillins]  hunlieden  sommier- 
Igok  informeren  op  de  waerachtige  geschiedenisse 
Tan  den  faite.  Ib.  a   2,  blz.  262. 

2)  Vinden  f  ontdekken;  aantreffen ,  fr.  trouver, 
dêeouvrirt  reneontrer,  \\  Oft  men  den  persoon  niet 
en  eonde  becomen,  die  de  voorsz.  havo  op  den 
grondt  gebracht  oft  gestelt  hadde,  soo  vermagh 
den  rentheffer . .  de  voorsz.  have  te  doen  afpanden 
efi  vercoopen  voor  syne  t'achterheydt.  C.  v.  Bruêêd^ 
1606,  a.  98.  Ohristyn:  Si  vero  non  eii  reperibüii. 
Alle  poorters  en  inwoonders  mogen  doen  arresteren 
oft  apprehenderen ,  -binnen  der  stadt  oft  jurisdictie 
van  dier,  alle  heurlieder  buyten  woonende  schul- 
denaërs ,  die  sljlieden  daer  commen  [2.  connen]  ofte 
mogen  bekommen.  O,  e.  Midddb»,  t.  2. 


BEGOMMEREN,  bw.   1)  De  straat,  eenen  vra 
terloop.  Belemmeren,  versperren ,  fr.  encombrer,  em- 
barrasser.    Kil.    impedire,   ||    Nieman    en   zal   die 
strate  becommeren  noch   beslaen  met  houte,  met 
Bteenen,  met  eerden  ocht  desghelijx.  Kb.  o.  Biest, 

B.  a.  118.  Daer  eenige  levende  vroden  staen  neren 
grachten  ofte  waterloopen,  moeten  deselve  geplant 
worden  op  de  erve  daemeffens  liggende,  soo  verre 
van  dese  waterloopen  als  de  breede  van  de  hellicht 
van  dusdaenige  waterloopen,  opdat  alsoo  dese  grach- 
ten ofte  waterloopen  met  deselve  vrede  ofte  ^Mghe 
niet  bekommert  ofte  belet  en  worden  in  hunnen  loop. 

C.  V.  Loven,  Servii.  a.  38.  Becommeren  den 

predikstoel.  Innemen,  beklimmen,  fr.  oeeuper  la 
chaire  de  vérité,  monter  en  ehaire.  ||  Dat  tabernakel 
des  heerden,  dat  es  die  predicstoel  oft  die  stad 
daer  men  op  predict.  Die  herden,  dat  sijn  die 
leeraren  . .  En  want  ie  dan  heden  den  stoel  des 
tabernakels  beoommert  hebbe,  soe  beheert  mi  die 
vraghe  te  bestedene  en  daertoe  te  antwordene: 
waer  weides  du }  waer  rustes  doe  in  den  middaghe  ? 
AUer  Kerstenb.  89  {Tauler), 

2)  Mei  schulden  of  lasten  betwaren,  beiasten, 
verpanden,  fr.  charger,  gr  ever,  hgpöth^quer.  ||  Van 
husen  te  beoommeme  die  staen  up  andermans 
herve.  En  so  wie  huns  hevet  staende  np  andet 
mans  herve,  dat  huus  ne  mach  hi  niet  besoul- 
deghen  no  becommeren,  hen  sy  voor  denghenen 
dies  dherve  es.  C,  v.  Qeni,  1,  Or.  charter  t, 
1297.  a.  122.  Dat  uyt  dien  goeden,  die  hy  uyt 
den  grondt  verkoopen  wilt,  oft  te  lyve,  oft  teerfre, 
oft  te  jaerscharen  geven,  oft  die  hy  bekommeren 
wilt  oft  veronderpanden ,  niet  meer  voorkoromers 
en  gaet,  dan  alsuicken  kommer  als  *t  bewerp  efi 
de  brieven  inhebben,  die  men  van  dien  goeden 
oft  geloften  maken  sal,  en  dat  hy  de  goeden  met 
geenen  voorbrief  verpant  noch  bekommert  en  heeft. 
C.  9.  Brussel,  Stat.  v.  1  jan.  1399,  a.  1.  Man  eü 
wyf,  eerve  of  eervelike  rente  coopende  binnen 
huwelike  met  ghemeenen  goede,  diere  en  es  niet 
te  scheedene  voor  dat  dien  van  hem  beeden  steeift. 
Bn  dan  moet  soe  [z\j]  gaen  daer  so  sculdich  es  te 
gane;  maer  elc  mach  se  becommeren  en  bezwaren 
in  zyn  testament,  ofte  in  andren  gheliken  ghiften. 
C.  V.  Oent,  l,  Orig.  Li,  circa  1385.  Dat  in  desen 
goeden  lande  van  Brabant  veele  lieden  besmet 
zijn  van  deser  misdaet  [nl,  eriminis  stelUönaius'] , 
mits  dat  zij  bijwijlen  met  diversen  scepenbrieven 
van  den  plaetsen,  dair  huer  goeden  gelegen  zijn, 
huer  goede  verbQnden  en  becommeren  met  renten, 
erfflijc  oft  te  lijve,  welcke  goede  zy  naderhant 
wederomme  verbijnden  met  scepenen  brieven  van 
den  goeden  steden  daironder  zQ  geseten  zijn ,  sonder 
den  voircommer . .  vuy t  te  steken,  v.  d.  Tav.  90  v*. 
Waer  eenich  man  zijn  leen  becommerde  oft  be- 
swaerde  in  eenigher  maniem  [nl.  voor  eenen  ande- 
ren heerj  dan  voir  zijnen  heere  daer  hg  dat  af 
houdende  ware,  die  soude  verbeuren  zijn  leen  sijn 
leefdaghe  lanck.  Boxhobek,  Stat,  a.  14.  Jongers 
boven  sesthien  jaeren  en  beneden  vierentwintich 
jaeren  oudt  synde  . . . ,  en  moghen  heure  hnysen , 
erve,  erfrenten,  leengoeden  en  eygen  goeden,  oft 
egheenderhande  onruerende  goeden  vercoopen,  vei> 
setten ,  becommeren ,  beswaren ,  belasten.  C.  v,  lAer, 

xTiii,  21.  Ib.  a.  24.  Becommert  sterfhuis. 

Met  schulden  bdaden  steffhuis,  fr.  mortuaireobSrée, 
II  Die  eenich  goet,  hetsy  van  buytenlicden,  van 
fügitiven,  aflivighen,  insolvente  persoenen  oft  be- 
commerde sterf  huysen  doet  arresteren,  alsdan  moet 
de  officier,  het  arrest  doende,  den  arrestant  ffheven 
eenen   pandt.    C.  e.  Aniw.   1545,   ir,   5.   Om  te 


BEC. 


BEC. 


161 


vooroomen  aen  de  miabrnyoken  en  ongeregelthedeD 
die  geschieden  in  bet  ujtreeden  yan  beoommerde 
sterf haysen,  initsgaeders  Tan  geabandonneerde  boe* 
dels  Tan  gebanqaeroette  en  yluchtige.  FL  v.  VI. 
5  Juli  17(S,  e.  ir  a.  62.  Y.  411.  In  't  regart  van  de 
bekonunerd^  sterf  huysen  in  dewelke  den  klerk  yan 
de  bekommerde  de  rekeninge  moet  doen,  wort  hy 
gebonden  daerane  te  Tolkomen  binnen  den  tyd  yan 
atB  maenden.  O.  P.-B.  auir.  22  dec.  1728,  a.  10. 
Want  de  mombore  yan  den  Heyleghen  gheest  drie 
elaghen  hebben  ghedaen  oyer  Maes  sbeckers  huis, 
metten  gronde  en  datter  toe  beheert,  dat  steet  te 
Nedermolen  aen  de  brugghe,  yore  Janne  yan  den 
Velde,  richtere  yan  den  gronde  yan  sHeylechs 
gheests  weghen,  en  dezeWe  Jan  tgherichte opdroech 
Alaerde  yan  den  Drgsche,  scouthet  yan  Dyst,  so 
wart  dat  yoeighenoemde  huis,  namaenniase  Alaerds 
yoeig.  en  met  onsen  yonnisse  beoommert  en  ghe- 
•lotea  te  iare  en  te  daghe,  den  yoerghenoemden 
mombore,  yore  den  tsijs  die  sij  daerane  eiBsehende 
qrn  van  sHeylechs  gheests  weghen.  Schep.  v.  Dieet  ^ 
17  mei  1336. 

3)  Yan  personen  en  yan  goederen.  Aanhouden; 
M  heelag  nemen,  h,  apprêhenders  eaieir.  |{  Dat 
ODse  amptman  en  yoerster,  en  ygelic  yan  hon, 
yremde  lude  yanghen  en  halden  soelen,  en  dieseWe 
onse  yoerater  die  yremde  lude  bekommeren,  en 
hore  guede  in  kommer  doin  sal,  na  yersuecke  onse 
amptmans . . ;  en  die  geyanghen  of  geoommerde 
lude  sal  men  yoir  beide  die  gezichten  yan  onser 
stat  brenghen.  C  o.  Maaëtr, ,  Oork,  o.  1409 ,  blz.  464. 
Off  een  partje  die  andere  bynnen  onser  yoirs. 
itat  bekommeren  dede  't  onrechte,  dat  die  partye, 
die  yn  den  onrecht  yonden  wierde,  der  andere 
partijen  hoyre  schade  en  ooete  oprichten  sal.  O.  lAége, 
7  dec.  1411,  a.  6.  8t. 'Truiden,  Yortmeer,  en  sall 
gfaeene  porter  noch  ondersete  onser  stat  den  anderen 
anspreken  mit  anderen  gericht ,  te  weiten  in  't 
werelick,  noch  arresteren  doin  dan  yoer  onse 
schepenen  onser  stat  yan  Hasselt , . .  en  dit  op  die 
pene  yan  yyff  Binsgulden, . .  en  dien  angesproken 
oft  bekommerden  derre  ansproeken  en  commer 
weder  loss  en  yry  te  maken;  id  en  were  dan, 
dat  dieghene  die  angesproicken  oft  gearrestiert 
weren,  nyt  en  wouden  comen  oft  te  recht  staen 
yoer  onse  schepenen,  dan  mach  men  sy  anspreken 
en  arrestieren.  Ib.  11  dec.  1600,  a.  37.  KoêêeU. 
Baeryoore  [»/.  yoor  eene  yrome  stichting]  den- 
selyvn  heer  Peeter . . .  des  yoors.  Mathys  goeden 
hadde  doen  becommeren  eü  beslaen.  Plac,  v;  Bretb. 
1  febr.  1478.  I,  37.  Dat  niemant,  wie  h\j  s\|,  en 
mach  eenen  poorter  yan  Leeuwe,  oft  inghesetene, 
oft  heure  haeffelijcke  goeden,  in  ciyile  oft  mixte 
actie,  bugten  de  seyen  yrij  hooftsteden  arresteren 
oft  becommeren;  en  soo  yerre  d'inghesetene  oft 
poirters  bekommert  worden,  dat  die  st^t  yan 
Leeuwe  die  uijtschryft  met  heure  brieyen.  C,  «. 
XeeiNM,  1,1.  Twee  afghesetenen,  onder  eenebancke 
en  jnrisidiotie  resorterende ,  en  moghen  malkanderen 
binnen  deee  stadt  en  hare  yryheydt  niet  arresteren, 
bekommeren,  noch  yoor  de  yoorss.  wethouderen  te 
recht  betreoken  yoor  rauwe  actiën  oft  schulden. 
C.  SU  Bruëêti,  1606,  a.  86.  Christyn:  eistere,  ag- 
graeaire  atU  ooram  magistratu  in  jue  voeare.  Twee 
persoonen  yan  bnyten  der  stadt  en  jurisdictie  yan 
dien,  en  mogen  elcanderen  niet  doen  arresteren 
noch  oock  elck  anders  goeden  beoommeren,  ten 
waere  in  cas  yan  fuge  ofte  yertreck  yn^t  den  lande 
met  syne  goeden ,  oft  suspicie  yan  dien.  C  «.  Middelh, , 
T,  6.  Gheen  persoon  yan  bn\jten,  wesende  in 
«•DS  poorters  oft  inghesetene  hugs,  en  mach  aldaer 


in  persoone  niet  ghearresteert  noch  bekommert 
worden,  maer  wel  daerbuijten.  O.  v.  Uerenttüey 
viii,  5.  Dat  niemant  yan  schatschulden  en  mach 
bekommert ,  ghedeteneert  noch  ghearresteert  worden, 
in  persoone  noch  in  goeden ,  ten  ware . .  a.  8.  Als 
in  ijemans  huQs  eens  anders  goeden  ghearresteert 
oft  "bekommert  worden . .  C.  van  Caeierlee ,  iii ,  3. 
Als  men  tegens  een  poorter  oft  ingesetenen  recht- 
yoorderinge  wilt  doen,  moet  men  denseWen  doen 
daegen,  en  daerop  sijn  recht  yeryolgen,  sonder  dat 
men  denselyen  oft  s^jne  goeden  mach  arresteren, 
becommeren  oft  besetten.  C.  o.  Antw.  eomp.,  Y, 
iy,  2.  £en  ggelgck  die  aen  persoonen  yan  buijten 
\jet  ten  achteren  is,  en  alhier  goedexf  yint  densel- 
yen toebehoorende ,  mach  alsulcke  goeden  doen 
arresteren,  becommeren  oft  besetten.  Ib.  ix,  1.  — 
Ib.  1646,  IY,  18,  Yi,  5,  63.  C  v.  HerentaU ^ilyi^ 
18.  C.  ü.  Santhoven^  Weesk.,  a.  32,  33,  35.  C.  o. 
Turnhout,  Weeek.y  fk.  26. 

3)  WsDBBK.  Zich  lezig  houden  mety  fr.  g'oocuper 
de.  ii  Soo  wanneer  sy  [nl.  de  momboirs]  in  der  wee- 
sen  saeoken  sullen  yacatie  hebben,  sullen  den  ge- 
heelen  dag  moeten  employeren  metten  weesen  sae- 
ken,  sonder  met  ander  saeken  hen  te  mogen  be- 
commeren. C  V,  Loven,   Weeek.  a.  52. 

B£COMM£RINa£,  zn.  y.  1)  Belemmering,  den 
doorgang  hinderende  voorwerpen^  ft.  chosee  en  eom- 
hrantea,  barrant  Ie  chemin.  ||  Dat  nyeraandt 'zynen 
hout  oft  stheen  oft  andere  diergelycke  becomme- 
ringhe  en  zal  mogen  leggen  opt  keerckhoff  zonder 
oirloff  der  kuermeesteren.   ICb.  v.  Turnhout,  f^.  77. 

2)  Yan  personen  en  goederen.  Inbeslagneming  j 
arrest,  aanhouding,  fr.  saisie,  appréhension.  ||  Yan 
arrestementen  en  bekommeringhe.  Wie  eenigh  arrest 
oft  bekommeringhe  aen  synen  sohuldenaer,  den- 
selyen tot  Herentals  oft  onder  de  yrijheijdt  derseWer 
yindende ,  wilt  doen  doen ,  moet  t'selye  gheschieden 
bij  den  schonteth  oft  sijne  dienaers . . ,  eiï  den  cre- 
diteur moet  den  ghearresteerden  aensprake  doen 
op  sijnen  derden  dagh.  C.  v.  Herentals,  Yiii,  1. 
Ken  yrempt  persoon  alhier  ghearresteert  moet  ter 
Yroenten  in  hachten  gaen  tot 'aen  den  tijt  hij  suf- 
ficiënte binnenborghe  ghestelt  sal  hebben  yan  alhier 
te  rechte  te  staene  en  tghewijsde  te  yoldoen.  a.  4. 
Yan  arrestamenten ,  bekommeringhen . .  Ala  ijemant 
yan  binnen  Casterlee  onder  den  rechte  yan  dien 
resorte  [yemant]  komen  [1.  komende]  yan  buijten, 
oft  twee  persoonen  yan  buyten,  deen  den  anderen 
doen  arresteren,  soo  is  den  arrestant  ghehouden, 
ten  derden  naestyolghenden  daghe,  goet  tyds  yoor 
den  noen,  den  ghearresteerden  in  extraordinarissche 
yierschare  aenspraecke  te  doen..  C.  v.  Casterlee,  iii ,  1. 
De  arrestant  is  ghehouden  borghe  te  stellen  yoor 
d'arrest  dat  hij  doet  doene,  ghelyck  oock  is  ghe- 
houden te  doene  de  ghearresteerde,  oft  mach  ter 
Yroenten  ghestelt  worden . .  a.  2. 

3)  In  't  meeryoud.  Bezigheden,  tr.  oceupations. 
II  Soo  yerre  d'oyermomboir  uyt  de  geslachten  ge- 
dnerende  synen  dienste  worde  gekoeen  bozger- 
meester,  dat,  om  die  bnytenreysingen  en  «ndere 
dagelycksche  occurerende  bekommeringen ,  sal . . 
eenen  anderen  oyermomboir . .  worden  gekoeen. 
C  e.  Loven,  Weesk.  a.  6. 

B£COMM£&THËIT  (Becommerthede),  zn.  y. 
Leut  van  schulden,  h.  charge  de  dettes.  \\  Zo  zj 
\nl.  de  crediteurs]  yan  ghelycken  \nl.  by  schellijn- 
ghen  en  ponden]  concurreren  in  sterf  husen  daer, 
mids  der  becommerthede ,  gheen  hoyr  bekend  en  is. 
C.  V.  Kortrijk,  iii,  10.  Greffier  yan  becom- 
m er  t  bede.  Qreffier  van  met  schulden  overladenesteff- 
huixén,  'fr.  greper  des  mortuaires  obérées,  \\  Welck 

81 


im 


BEC. 


BEC. 


goedt  hem  {nl.  aan  den  boedelredder]  alaoo  órer- 
ghebfocht  [Terklaéffd]  zijnde,  zal  hy,  bj  goede 
•peciflcatie  ronshen  hj  den  inrentans,  en  orer- 
Imnghen  in  de  handen  ran  den  greffier  Tan  becom- 
merthede.  C.  v.  Vewntêf  xxy,  8. 

BECONDËN,  bw.  DagtHtarden^  fr.  ajonrner. 
II  Dat,  inrolgeuB  den  notoiren  Loonschen  landt- 
recht  en  stiel,  soo  waaneer,  faut  betaelinge  Tan 
•chattinge,  een  actie  hjpotheeair  bj  ordinariue 
redl^  procedum  woordt  aengeetelt,  en,  by  dén 
beconde  oppositie  gedaen  syude ,  die  aaecke  behoor- 
Ijck  gediepateert,  woordt  gewesen  die  re6le  pro- 
êedare  op  haren  Toortganck,  dat..  C.  gr,  Loon^ 
I,  blz.  d83  (1705).  Dat  het  genoeh  is  dat  partje 
tot  den  geleydt  [bezitneming]  tydelyck  beconde 
woordt,  sonder  dat  daertoe  een  conde  Tan  vyfftien 
daegen  nootsaeckelyck  i».  Ib.  blz.  684. 

BECONDIGËN  (Bekundigen),  bw.  Openlijk  he- 
kend maken,  afkondigen^  fr.  f  Mier,  \\  És  by  den 
amman,  scepenen,  capiteyn,  burgemeesteren  en 
imidsUeden  der  stad  ran  Bruessel  overdraigen  en 
Toirt  openbaerlio  uutgeroepen  en  bekundicht  dat . . 
A.  Wautbkb,  Sermenê,  20  mei  1422,  biz.  13.  Want 
onse  gheminde,  die  Bector  en  supposte  ofte  scho- 
lieren onser  dochter  der  Universiteyt  van  Loeven, 
ons  hebben  doen  thoonen  hoe,  onder  schijne  Tan 
lekertn  gheboden,  die  wy  onlancx  leden  hebben 
doen  uytroepen  en  bekundighen  binnen  onsen  yoors. 
lande,  als  dat..  Plae.  e.  Srah.,  19  febr.  1447. 
I,  106.  Soo  eest,  dat  wy,  die  onse  yoors.  gheboden 
niet  en  hebben  doen  bekundighen  om  die  Toors. 
üniyersiteyt  in  hueren  TOors.  priyilegien  niet  (sic) 
te  vercorten,  u  ontbieden. .  Ib.  —  Den  roorseyden 
wettelioken,man  [nl.  curateur]  sal  t'sondaechs  naer 
dat  hy  wettelick  man  shecreëort  is , . .  by  gene- 
ntien kerckghebode  doen  oecondighen  en  ghebieden, 
Tan  scheeren  en  wets  weghe,  dat...  C.  o.  Veurne, 
XXT,  6. 

2)  Waaraehutoen^  verwittigen^  roepen  f  fr.  averiir, 
appder,  ||  Ten  daeghe  Tan  der  tweede  wachte . . 
moeten  alle  partjjen,  soo  binnen  d'eerste  als  tweede 
Tyfthien  daeghen,  beoondicht,  Toortagheroepen  wor- 
den. C  e.  Loven  f  IT,  11.  Binnen  Diest  ist  geen 
gebruyck,  dat  .den  claeger  [nl.  de  beslaglegger] 
Qemant  anders  laet  becondighen  dan  den  proprie- 
taris,  toechter  oft  toechtersse  van  den  gronde.  O.  o. 
Dietlf  YZ.  XI,  12.  Die  den  toechter  ^een  becon- 
dicht  wint  de  toecht  alleen  uijt.  Ib.  a.  16. 

BËCOOP  (Beooep),  zn.  Te  dure  — ,  tleehie  — , 
eehadelijke  kixtp,  fir.  mauvaite  aoquieition,  ofr. 
mésaohat,  \\  Omme  dat  w^j  willen,  dat  alle  dese 
Torseyde  dinghen  bliTen  rast  en  ghestode,  so 
renuncieren  w\{  en  gaen  af . .  alre  ezceptien  Tan 
Taren,  Tan  ghedinghe,  Tan  desen  ooepe  niet  ghe- 
daen,  Tan  ghelde  niet  ghetelt..,  Tan  bedrieghe- 
nessen ,  Tan  becoepe  tot  heelft  of  derboTen.  du  Pb. 
•n  Bb.  II.  Svergem,  42. 

BEGOOPËN,  bw.  Boeten^  eene  hoete  verbeuren 
voor  iete ,  eene  hoete  of  ^traf  heloopen ,  fir.  eneourir 
«me  amende  ou  peine,  jj  Weert  dat  een  kint  mes- 
dade ,  dat  in  sün  Taders  plecht  ware  ofte  in  siinre 
moeder,  dat  en  soude  Tader  noch  moeder  becoepen 
noch  ontghelden.  JT.  d,  meierij  v.  Loven,  1812.  a.  89. 

BECOREN,  bw.  In  verzoeking  brengen,  fr,tenter, 
êollieiier  au  n^aL  \\  In  der  woestinen,  daer  mi  uwe 
Taderen  becoerden  en  proTeden.  Lat.  in  deserto, 
ubi  teniaverunt  me  patree  vestri,  proèaverunt  me, 
Ps.  94.  Oetijdb.  xy«  B.  15. 

BECORTEN,  bw.  1)  Eenen  weg.  Verkorten, 
fr.  abréger  (nne  route).  ||  Indien  eenigh  'schip, 
Tarens  ofte  keerens,  Terderft,  en  zQn  reyse  niet  en 


magh  ynloommen,  so  zal  de  schipper  Tan  zynen 
besproken  Traehtloon  alzulcken  deele  en  late  ont- 
fimghen  nae  adTenmnt  dat  de  reyee  beoort  ofte  ghe- 
aTanceert  es  geweest.  Ploe.  v,  VL  19  juli  1551 , 
Zeerechten  y  a.  40.  I,  39.3. 

2)  Zaken  en  geschriften.  Afdoen*  verriékien^ 
behandelen,  af  handden,  uitvaardigen,  fr.  traUer, 
expêdier  (des  ai&ires  et  des  ëcritnres).  ||  IHitde 
momboirs  en  curateurs . .  geen  Tacatien  aft  loon 
hebben  en  sullen  Tan  saeken  de  weesen  aenkloTende, 
die  sy  binnen  derselTer  stadt  en  yryheyt  mogen 
bekorten,  soo  in  directie  oft  administratie  Tan  goe- 
den, beleydinge  Tan  processen,  en  andersints.  C. 
e.  Loven,  Weeêkamery  a.  52.  C,  v,  MM,  Weesk. 
a.  32.  BrieTen  en  zegelen . . .  bekort  en  gepasseert. 
Bekenk.  v,  Brab.  reg.  188,  f*.  57  (1531). 

8)  Verkorten,  lenadeelen;  ook  de  waarde  ver- 
minderen van,  fr.  endommager;  et  diminuer  la  va- 
leur  de,  In  de  eerste  bet.  ook  bij  Kramers.  ||  De 
procureurs  daghelyckx  in  hun  ampt  bekort  wor- 
dende ,  doordien  Terscheyde ,  geene  procureurs 
zynde,  hun  bemoyen  met  het  Toorschreyen  ampt. 
C.  e.  Loven,  Procureure,  81  dec.  1785,  a.  41.  En 
yermagh  oock  zulck  een  pachtere  in  tlaetste  jaer 
yan  zynen  paohte  (uutgaende  te  meye)  de  mers- 
schen  en  ettijnghen  naer  half  maerte  zgn  beesten 
daerinne  niet  te  laeten  gaene,  nochte  die  te  be- 
cortene  in  wat  manieren  dat  zj,  O.  v.  Kortrijk, 
Tii,  23. 

BECORTINGE,  zn.  Ter  beoortinge.   Ter 

verkorting,  ter  bespoediging,  fr.  pour  ébrfger,  aeoé" 
lerer.  ||  Oyer  eenig  jaren  is  ghemaect  sekere  ordon- 
nantie en  forme  yan  yerbale  prooeduie  tot  bekor- 
tinge  yan  de  justitie  en  ontoommeringe  yan  het 
coUegie  der  wethouderen.  C,  v.  Bruseèl ,  1606,  a.  49. 
Ohristijn:  ad  aecelerandam  juttitiam. 

BEKOSTINQE,  zn.  y.  BékoeÜging,  fr.  f^aie, 
dêpenee.  \\  Welcken  muer  aen  dengenen  die  hem 
alleen  gemaeckt  en  bekostight  heeft,  eygen  aal  zyn 
en  blyyen,  noch  en  sal  by  partye  niet  mogen  ge- 
bruyckt  worden  yö<5r  dat  hy  hem  de  heUicht  yan 
de  bekostinge  goedt  gedaen  sal  hebben.  C.  v.  Loven, 
Servtt,  a.  76. 

BECRAQINGE,  zn.  y.  Een  woord  uit  de  water- 
bouwkunde. II  10  mey  1627.  Alaoo  den  polder  is 
doorgestoken,  is  geresoWeert  den  yoors.  dyck  date- 
lyck  wederom  toe  te  cragen.  —  18may.  Andermael 
doorgesteken  de  becraginge,  door  die  yan  Berghen 
laten  doen,  yan  den  dooigestoken  dyck  yan  Boye- 
moer  tiseker  polder  int  marquisaet  yan  B.-o.-Z.,  bij 
Gkwtel].  Aroh.  Bergen-op-Zoom,  Beed,  1626 — 1684. 
no.  35. 

BECBIJGEN,  bw.  1)  i»  handen  krygen,  betrap- 
pen, pakken,  adnhouden,  fr.  aitraper,  eaieir,  arrêfer. 
11  ld  en  were  dan  dat  dieghene,  die  angesproicken 
oft  gearrestiert  wezen,  nyt  en  wouden  oomen  oft 
te  recht  staen  yoer  onse  schepenen  yurso.,  dan 
mach  men  sy  [2.  hon]  aenspreken  en  arrestieren , . . 
yoer  alle  riohteren  daer  sy  hen  konnen  becrygen. 
O.  Li^,  11   dec.   1500,  a.  87.  Baeteli. 

2)  Verwerven,  verkrijgen,  aankoopen,  fr.  aequèrur, 
aeheter,  P€ueim  in  Diest  en  omstreek.  ||  Wi, 
N.  N.,..  tughen,  dat  N.  en  N.  becreghen  wette- 
leken  en  met  allen  reghte  in  erfdome  ene  sille 
bempts.  Schep,  Land  v.  Dieet,  17  mei  1808  (1806). 
Woutere  yan  den  Driesohe  en  Woutere  Alarts 
becregen  wetteleken  en  met  allen  reghte  in  erfdome 
ene  sille  bempts.  Ib.  2  febr.  1805.  Ane  s^jne  huis, 
metten  gronde,  en  ane  den  hof,  die  dartotf  be- 
hoort, gheiyo  dat  hyt  becreech  jeghen  Oodererde 
den  Witten.  Schep,  v.  Dieet,  ^6  mei  1305.  Ainoud 


BEC. 


BEK. 


163 


TftB  Banle,  rerwere,  becreegh  in  erfdomme  . . .  half 
dftt  ghedeelte  eto.  Ib.  6  jan.  1306.  Amoud  Beiate- 
ren  bekende,  gheloefda  en  bewiesde  aen  sijn  haU 
dat  hl  tióghen  Gherarde  Auen  becreegh . .  Ib.  10 
febr.  1306.  De  momboren . . .  becregben  in  erfdom- 
me... hoer  huia  metten  gronde.  3  deo.  1308.  Welke 
voers.  twee  guldene  deee  vocrs  Goderaert  beore- 
ghen  heelt  jeghen  N.  Schep,  v.  Lummen,  30  juni 
1379.     . 

BJ3CR0NEN  '(Becroenen,  becreunen),  bw.  In 
ODse  aanhalingei)  altooe  wederkeerig  gebruikt,  en 
■ohier  altooe  gepaard  met  beclaoen.  Klagen,  fr. 
flaimdre. 'K.tX.  Bekronen,  bekreunen,  conqueri, 
il  Der  weert  aal  eich  becroneii  en  beclaigen  van 
aUe  dengheenen  die  dat  sijne  genomen  en  ont- 
draghen  hebben.  O.  v,  Maoëtrichtf  Slai.  v,  1380, 
a.  &.  8o  en  nl  aich  eghcin  man  uyter  eynen  am- 
bachten in  eyn  ander  doen, . .  of  hen  hebbe  sake 
eioh  dee  ambacht  te  becronen.  Ib.  a.  119.  Want 
■ommige . .  hen  becronen  dat  sy  ghebrec  hebben 
en  onbetaelt  eyn  rusï  horen  renten  Toirs.»  so  »eg- 

Etn  wy,  ordineren  en  yerclaren:  dat  die  here  van 
yeet  dat  gebrec  betalen  en  yerrichten  aal.  Doude 
RoM.,  f.  21,   20  dec.  UU,  a.  14.  Oio  dairom, 
dat  onee   portere  Tan  onser  itat  van  Sentruijden 
•ych  becroent  hebben,  dat  ag  niet  en  gebruyokden 
hoyrxe  Try heiden  en  regimenten.  O.  Lxége,  10  juni 
1417,  proam.   Sé.-Trmden.  (Piot,    Cari.  II.}  Dat 
onae  porteren  van  onae  atadt  van  Herok  aich  be- 
ersant hebben ,  dat  ay  niet  en  broickden  haere  vry- 
heden  en  reglementen.  Ib.  17   aug.  1417 ,  proann, 
Rtrh,  Beat  oech  dat  zake,  dat  die  yemant  aprict 
te  wercke  en  hom  gheen  werck  en  gheve,  en  oft 
ay  [aj.  de  kametera  of  apinatera]  hon  dea  becroen- 
den  en  den  dekenen  claechden..  Ib.  1  juni  1433, 
a.   12.  HcuêèU,  Want  onae  getruwe  atad  van  den 
Boaache  over  lauc  ona  gecroent  en  geclaecht  heeft, 
en  noch   dagelica  hoer  becroenende  en  beclagende 
ia,  dat..  Rèkenk.  v,  Brab.  reg.  135  f*.  96  (1418). 
Dat   hemlieden   de  Toera.   heeeaohera  met  quader 
oauae  becroout  en  beclaecht  hebben  van  den  voora. 
verweerdera.  i>^  Pb.  en  Bb.  AaUt,  Y,  393  (1475). 
Slatende  en  concluderende,  mita  deaen  en  andren 
redenen,  de  Tooraeyde  heeaachera,  dat  bi  ona  acul- 
dich  ware  gheeeit  te  aines  dat  ay  hemlieden  met 
goeder  caoae  beoroont  eü  beclaecht  hadden  van  den 
tooraeyden  ▼erweerere.   C.  v,  Bfugge,  II,  bla.  12. 
Fcaaw  e.  12  juni  1450.  De  Toomoomde  heeaachera , 
coneladereude,  tendeerden  ten  fine,  dat  by  von- 
oeaae  en  orer  recht  ghewyat  en  verclaerat  aoude 
zyn,  dat  ay  hemlieden  met  goeder  cauaen  beoroont 
en  beclaecht  hadden  ran  de  verweerera.  Ib.  bla. 
408.    Voimiê  v,   10  juli  1572.  Ten  eynde  dat  hom 
nÖemant  en  becroone  oft  en  beklaeghe  van  quader 
ezpedietien  oft  ontcommeringhe  van  recht  en  par- 
kje hon  te  rechtwert  keerewie..  C.  o.  Twrnhoulf 
^iflf  a.  66.  In  geral,  dat  de  yoerao.  mombaere  en 
toeaiender  van  honder  voeracr.  adminiatratie  egheen 
rekeninghe  oft  bew^a  en  doen,  eü  de  weeakgnderen 
namala,  oft  iemandt  van  den  kijnderen  wegen,  oft 
▼ah  ennighen  miaerabilen  peraoonen  in  mombarijen 
geataen    hebbende,    hon   dea   beclaeohden   en   be- 
eroonden  tegena  hueren  mombaere  en  toeaiender  Tan 
ennighen  gebreeck..  Ib.  Weeêktuner,  a.  12. 

BëCBONINOE  ,  zn.  KlaclU  Taan  het  gerecht),  fr. 
jittimU  (en  joatice).  Zie  bxcboov.  ||  Saeken  ran 
Bcheydinghe  en  deylinghe ,  van  openinge  Tan  weghen, 
van  erfpenninghen  te  begheeren,  van  bekrooninghe 
▼an  ghebruyck  van  weghen.  C.  e.  Breda  e.  1570,  a.  26. 

BKCROON,  zn.  Klacht  (aan  het  gerecht),  fr. 
fiaiaie  (en  joatice).  ||  In  der  atadt  ia  den  breaok 


▼an  quader  heyminghen,  ala  daer  becroon  aen  den 
heere,  oft  aen  de  atadt,  oft  oeurmeea^ra  aff  compt, 
eenen  gulden  Peeter.  C.  o.  lAery  ii,  34. 

B£CRUIP£N,  bw.  Onteeren^  fr.  déshohorer. 
II  Een  wgf,  die  huer  van  eenen  aerf  oft  alave 
laet  becruypen  {Crietmen  capUael),  y.  d.  Tat.  56  v^ 

BECBUI8EN,  bw.  Zwart  maJce»,  fr.  noircir. 
Waarachijnlgk  ia  de  ooraprong  van  aoortgelijke  nog 
beataande  gebruiken,  zooala,  b\j  het  bezoek  van  een 
in  aanbouw  zynde  huia,  het  achoenvagen,  in  het 
volgende  gebruik  te  zoeken.  Kil.  Becruyaen, 
bekruiaelen,  óblinere  Jkdigine ,  dênigrare.  \\  Alle 
ingeleyde  peraoonen,  ten  tyde  ala  die  ingeleyt  en 
ontfangen  worden,  doen  in  handen  van  den  pre- 
▼oat,  ten  byayne  van  ten  minaten  twee  weroklieden 
oft  munteren,  ten  waer  data  noot  waer,  deae  ge- 
loofiten,  te  weten:  dat  hy  den  hertoge  van  Brabuit 
aal  goet  en  getrouw  ayn,  aynen  rechten  landtheer, 
en  daemaeat  den  grave  van  HoUant,  eü  dat  hy 
aal  te  wercke  comen  ala  men  hem  aal  ontbieden, 
en  doen  allen  tgene  dat  een  goet  cnaep  behoort  en 
achuldich  ia  te  doene.  Eü  ala  hy  aulcx  gelooft 
heeft  en  compt  loeren,  weereken,  aoo  mach  een 
van  de  andere  cnapen  denaelven  alleenlyok  met 
ooelgru\J8  awert  maecken ,  opdat  hy ,  loerende  weer- 
eken ,  nyet  en  aoude  vermyden  [hem]  te  becruyaen. 
C.  der  Muntere  ie  Brusêel^  a.  9  (1565). 

BECUIPEN  (Becupen),  bw.  Bedriegen,  mieUi- 
den  f  in  d^n  val  lokken,  fr.  tromper,  attraper  dam 
un  piège.  \\  Dit  horende  Nobiliter,  beval  ainen 
volke,  dat  zy  haeatelike  ryden  zouden  ten  berghe 
van  Libano,  omme  de  keratine  te  becupene.  Jav 
y.  siXMüDx,  84. 

BEKWAEM  (Bequaem),  bn.  Ben  woord  van 
velerlei  beteekeniaaen.  A.  In  den  zin  van  behagen. 
1)  Aangenaam  voor  het  oog,  fir.  agrédble  è  la  vae. 
II  Hy  \nl,  gnai  Floria]  berechte  Hollant  xlii  jaer, 
harde  eerlike,  en  waa  een  glorieua  prince,  achoen 
van  live ,  ataro  van  orachte ,  bequame  van  anzichte , 
wel  ter  apraken,  enz.  Belg,  Mue,f  TV,  201.  Nederh 
gebeurt.^  ba.  XT«  E. 

2)  Behaaglijk  t»  Chdë  oogen,  it,  agréable  ama 
geux  dê  Dieu.  \\  Wtdoet  in  mi  den  brant  eü  den 
dorat  lyfliker  dingen,  en  maect  mi  doratich  nae 
geeateliken  dinghen.  Ghevet  mi  een  leven  dat  u 
bequaem  ai,  een  doot  die  wel  bereit  ai.  Sónd, 
merk,  9. 

3)  Aangenaam  aan  den  tmaak,  fr,  agréable  am 
go4t,  II  Mar  ie  wil  wederkeren  totter  crebbe,  in 
den  atal  daer  hi  geboren  wort.  Aldaer  ael  io  mit 
hem  leggen  ala  een  kindekyn,  opdat  io  verdienen 
mach  mit  hoeren  aoene  te  zughene  van  haren 
boraten.  lek  wil  te  aamen  menghen  der  moeder 
meloke  en  dea  kinta  bluet,  en  maken  mi  eenen 
bequamen  dranck.  ffond,  merk,  19. 

B,  In  den  zin  van  pateen,  1)  In  rechte  en  in 
beatnurzaken:  Naar  behooren,  genoegend,  voldoende, 
geschikt,  vereitoht,  deugdelijk,  wettig,  wettelijk,  fr. 
(en  droit  et  en  ctffdiree  adminiêiraüve» :)  en  honne 
forme,  anffisant,  satisfaisant ,  oonvenable,  reguie, 
valide,  légal,  légitime.  |J  Sullen  de  procureura  moeten 
aorge  draegen  dat  hunne  copyen  {nl,  van  origineele 
atuka]  aullen  weaen  correct,  immera  bequaem  oni 
d'advocaeten  daeruyt  te  connen  beaoigneren.  C.  v.  * 
Loven,  Regl,  13  juli  1735,  a.  17.  Zoo  wanneer 
deaelve  kinderen  huerlieder  aelfa  worden  (tay  by 
huwelicke  oft  anderen  bequamen  middele) . .  Ce. 
Kortrijk,  zti,  18.  Ingevalle  die  deylderen  totten 
vooraz.  ofte  anderen  bequaemen  middele,  by  hun 
te  vinden ,  niet  en  willen  verataen . .  Cv.  XoMa « 
xiT,  30.  Waeromme  w\j . .  hebben  gheadviaeert  en 


164 


BEK. 


BËK. 


ghesloten . .  van  nieuwi  alzulcke  oxmatte  en  onbe- 
quaem  Tolok  uat  denzelyen  lande  te  doen  lichtene, 
en  die  daervan   te   zuyyeren,    besandere   degbene 
die  beqnamen  auderdom  hebben  en  machtig  zgn 
om  de  galleyen  te  dienen.  I*L  v.  VI.  28  febr.  1558. 
I,  808.  Ingevalle  sulcke  yercoopingen ,  belastingen 
oft  dbpositien  gedaen  sijn  b\j   een  kint  hebbende 
den   bequaemen   auderdom   daertoe   gerequireert . . 
C,  V.  Diesif  YZ.  T,  12.  Aengaende  den  erfdom  oft 
proprietijt ,  dewelke  op  een  kint  gesuccedeert  is , . . . 
van  deze  proprietyt  mc^en  sy  t'allen  tyden,  als  sjj 
bequaemen  ouderdom  hebben,  disponeren  bij  testa- 
ment. Ib.  14.  Ten  waere  dat  hetzeWe  geaehiet  was 
met  permissie  oft  octroye  van  hoogher  handt,  naer 
▼oorgaende  informatie  yerleent  om  bequaeme  ree- 
denen.  Ib.   lY,    18.    Daerenboren  wordt  hun   [nl. 
partyen]   oock,   om  bequaeme  redenen,  verleent  in 
omni  parie   litiSf    eene    a    twee    prolongatien, .  . 
om   te  konnen  voldoen  aen  het  lestgediende  van 
partije  adverse.  Ib.  iz,  35.  Die  oirvrede  he\JBcht 
moot  oock  oirvrede  geven,'  in  gevalle  partye  dijen 
compt  te  heiJBchen  om  bequaeme  redenen.  Ib.  xvi, 
9  Ten  ware ,  dat  dese  eerste  opgeroepen  weerbieder 
[borg]    sijn   garandt  voorts  aen  andere  versneoken 
moeste,  in  weicken  gevalle  men  hem  daertoe  oock 
bequamen  tijdt  geven  soude.  O,  «.  SanthoveHj  Stijl  ^ 
a.  93.  De  momboirs,  die  gestelt  sijn  bij  vaeder  oft 
grootvader,  hetzij  bij  testament,  codicille,  oft  andere 
bequaeme  acte  sijn  schuldich  eedt  te  doen  gelijok 
andere    momboirs.    Ib.    vii,    22.    Naerdgen    den 
aenleggere  sijnen  hegsch  heeft  geverificeert  gehadt, 
by    synen    eede   off  by   anderen  wetteiycken  oft 
bequaemen  thoon.  Ib.  ix,  18.  Welcke  exemptie'off 
privilegie  aen  de  stadt  van  Haelen  in  voorige  tyden 
oock  maer  en  is  gegeven  geweest  onder  expresse 
conditie :  ,.,by  zoo  verre  zy  daervan  waeren  in  pey- 
seHjcko  eü  vredeUjcke  possessie"';  maer  hiervan  en 
hebben  zy  noynt  bequaemen  noch  wetteiycken  thoon 
gedaen  noch  connen  doen.  Ib.  x,  Bijv.  5.  En  by 
soo  verre ,  dat  partye . .  niet  en  oomparere  binnen 
denselven  tydo,  soo  verificeert  den  arrestant  synen 
heysch  by  eede  en  by  andere  bequaeme  documen- 
ten,  Ib.  X,   2,  aant.  2.  Alle  civiele  arresten  zyn 
lichtbaer  onder  bequaeme  en  suflisante  borchtouchte. 
Ib.   X,   6.   Dat   alle   inventarissen   en  staten  van 
goeden ,  den  overmomboiren  te  leveren ,  sullen  wor- 
den gebonden  in  ordre,.. .  in  eenen  boeck  apart, . . 
oft   worden   geaffileert   aen  twee   goede  bequaeme 
liachen.  C.  v.  Loven ^  Weesk.  a.  19.  In  den  eersten, 
sal  den  perpetrant  ten  bequamen  daghe,  de  partie 
gelievende,  eenen  ootmoedelicken  voetval  doen,  in 
syn  lynwaet,   barvoets   en  blootshoofts,   biddende 
etc.  C.  V.  Auden.  2<ie  d.  blz.  401 ,  Verzoening  (1593). 
Als  het  drye  oft  meer  feestdagen  achtereen  zyn, 
dat  alsdan  die  hackers  sullen  moghen  backen  den 
derden  feestdagh ,  oft  den  bequaemsten  van  deselve 
dagen,  met  consent  van  den  vicaris  oft  lantdeken, 
en  kennisse  van  den  officier  en  polioymeesters.  PL 
V,  Brab.  z.  d.  17®  E.,  1 ,  60.  Soodat  in  verooopinghe 
uyt   de   hant   nyet  van   noode  is  een  sitdach  te 
hauden  en  een  keersse  te  branden,  om  de  naeder- 
schap  uijt  te  sluyten,  maer  soo  sgn,  naer  degichte, 
^  de  dry  kerckgeboden  alleen  bequaem  tot  d'uytsluyten 
'van  't  naderschap.  C.  v.  Diêit ,  YZ.  xii,  3. 

C.  In  eenige  andere  buitengewone  béteekenisêen , 
reep.  toegepaei  op  de  volgende  voorwerpen:  Boom^ 
draaihoom ,  haven ,  krijgêman ,  land ,  mcurmer ,  model , 
regen  f  echipf  wind^  fr.  en  certainee  autret  signifi- 
oaüonêy  reep.  appliqué  auw  objete  evivante:  arbre, 
ionmiqttetr  port,  homme  de  gnerre,  terre  ou  champ, 
marbre^    modèle^  phue,   nam/re,   vent.   \\    Ofte   hy 


[tochtesaer]  eensgelycken  niet  en  sonde  mengen 
eenen  bequaemen  eycken  opgaenden  boom  afcap- 
pen, . . .  eenichlyck  om  te  conserveren  eene  schuere 
deweloke  drychde  te  vallen.  O.  gr.  Loon^  1,  blz. 
600  (1701).  Lossende  tgoet  in  binnelandse  scepene, 
dewelcke  voerden  tselve  goet  van  bin  den  lande 
naer  Brugghe,  Gent,  Ypre,  Antwerpe  en  andre 
plaatsen ,  indergelyoke  van  Cales ,  alwaer  oock  veele 
diverse  soepen  arriveerden,  noch  meer  dan  hier 
\fd.  Dunckeroke],  uut  causen  dat  haerlieder  havene 
bequaemer  was  en  meer  diepte  was  leverende  dan 
d'onse.  Piot,  Ckron.  479.  AUe  stiohelen  en  dray-« 
boomen,  daer  passagie  deure  licht,  moeten  ghe- 
maeckt  zyn  van  bequaemder  hoochde.  C.  v.  Aalst  f 
X,  23.  Ordonnerende  deselve  aengaende  pachters 
't  leste  jaer  van  hunnen  pacht  te  zaeyen  en  laetan 
staen  het  twaelfste  paert  van  hun  zaeyende  landt, 
met  jonge  klavers  in  het  bequaemste  landt.  C  v, 
Auden.  2e  d.  12  aug.  1767,  a.  9,  blz.  488.  Ako 
die  van  Brugghe  anghenomen  hadden,  over  zeke- 
ren tyt,  van  haerlieder  bequaemste  borgherB  hondert 
vyftich  peerde-ruy teren.  Piot,  Ckron,  751.  Dat  de 
voorn.  Mr.  Gomelis  sal  ghehouden  wesen  den  voorn, 
aultaer  te  maecken  van  goeden  bequamen  marmel. 
DB  Pb.  en  Bb.  Aalst  y  Y^  345  (1649).  Heester  Jan 
Sporeman,  ingeniaris  woonende  tot  Ghendt,  ter 
cause  dat  liy . . ,  ghecommen  es  tot  binnen  deser 
stede,  omme  inspectie  te  nemene  van  der  plaetse 
daer  myne  heeren  begheeien  eenen  nieuwen  stee- 
ghere  en  galerie  te  stellene ,  ten  fyne  van  daemaer 
oen  goed  bequaem  patroon  te  makene ,  xy  Ib.  xvj  s. 
Ypriana^  I,  236,  aant.  3  (1575).  Angaende  de 
schepen  van  onzen  conynghrycken  en  landen  van 
Spaengnen , . .  dewelcke  ghemeenlycken  zyn  schepen 
van  bequamer  grootten.  PI.  v.  VI.  29  jan.  1549, 
a.  5.  I,  365.  Ib.  19  juni  1551,  a.  5.  I,  379.  Uut 
welcke  gearresteerde  soepen  ghecoren  wierden  xviy 
van  de  bequaemste.  Piot,  Ckron.  481.  In  den 
ougstmaent  quammer  een  bequame  reghene,  de- 
welcke de  garsinghen  en  stoppelen  [hi^men]  zeer 
heeft  doen  groyen.  Ib.  780.  De  zuude  wyndt  ea  de 
alderbequaemste  wyndt  up  dit  landt,  deweloke 
[men]  zoude  moeghen  begneren  in  de  theylt  [ha- 
ringvangst], dewelcke  den  harynck  es  lookende  te 
oommen  tot  aen  tlant.  Ib.  475. 

Bekwaem  maken.  Ben  beschadigd  schip. 
Herstellen  f  in  staat  stellen  f  bekwamen  j  fr.  remettre 
en  bon  étatf  réparer.  ||  Soo  wanneer  daer  tijdinge 
soude  syn,*  dat  de  schepen  en  goeden  sekerUjok 
souden  syn  bedorven  oft  verloren ,  sonder  hope  van 
die  te  connen  bevryen  oft  bequaem  maecken.  C.  e. 
Ajitw.  comp.  lY,  xj,  241. 

BEKWAEMHEIT.  zn.  v.  Yan  de  zee.  Ounstige 
liggifig  aan  de  zee.,  fr.  situation  favorahle  prés  de 
la  mer.  |)  In  der  vueghen,  dat  de  voorsz.  dorpen 
[al.  Boosendaal,  Btten  en  Groot-Znndert]  gne- 
heeUjoken  syn  verwoest  en  gheruïneert,  als  wesende 
geleghen  op  de  zee  on  in  eene  plaetse  daer  men 
torven  roaeckt,  waerinne  consisteert  alle  hun  traf- 
floq  en  navigatie,  midts  de  bequaemheydt  van  de 
zee,  sonder  dat  nochtans  de  supplianten  deeelve 
hebben  connen  gebruycken  oft  hun  proffijt  doen, 
uytdien  onse  vyanden  en  rebellen  de  see  en  navi* 
gatie  aldaer  houden  ghesloten.  PI.  v.  Brab.  28  april 
1573.  II,  180. 

BËKWAEMTE,  zn.  v.  Betamelijkkeid,  aekt- 
bcutrheidf  deftigkeid,  ir.  dignité,  honorabilité,  || 
Dair  dat  spel  van  teerlingen  tameiyc  en  geoorloft 
sal  zyn,  dair  behoeven  te  zyn  vj  oondicien:  d'ierste 
is  die  congruiteyt  en  bequaemte  des  persoens, 
want  den  oleroken  en  betaemt  gheensaiua  metten 


BEK. 


BEL. 


165 


teerlingen    te    speelen,    noch    dat    dobbelspel  te 
benene.  T.  d.  Tay.  126  t«. 

BEKWAMELIJCK,  bn.  Aangenaam  y  hehaaglyh^ 
fr.  agrMle,  \\  Zoo  eist,  dat  wy,  deze  dynghen 
oreighemerct ,  en  ter  jonste  Tan  den  goeden ,  be- 
quamelicken  en  notablen  dienste,  die  de  eappliant 
hier  te  Tooren  en  totter  tijd  Tan  nu  ons  ghedaen 
heeft,  en  in  Tele  en  diverache  manieren  daghelicx 
doet.  Db  Pb.  en  Bb.  XV.  Midddbwrg,  60  (1464). 
In  deser  wijs  begonste  eerst  edelhede,  en  aldus  es 
soe  voort  ghehouden,  en  in  elck  land  en  in  elek 
hooghe  gheslaehte  bleven  een  hooft,  dwelckjS  land 
en  gheslaehte  uphout,  regiert,  staet  leet  en  den 
anderen  lieden  recht  doet.  En  bi  deser  redenen 
eist  bequameljjck  Gode  en  nutteltjok  der  weerelt. 
Xemr.  e.  1528»  ▲  ij. 

BEKWAMELIJCK,  bijw.  BêkoorUik,  fr.  otm- 
99tuJblementy  dement*  ||  Dan,  alst  gevut,  dat  sy 
[nh  de  burgemeesters]  se  [de  gemeente]  willen 
vergaderen  om  redelick  Eaken,  dat  en  sal  hon  nyt 
geoirloift  werden  het  en  sy  metter  meester  par- 
Uiyen  der  regeerderen  off  gubemeerderen  der  twelff 
ambaohten  vurscr.,  daerto  bequemelick  veisocht. 
G.  Li4ge,  11  dec.  1500,  a.  8.  BoëuU.  Zoo  wat 
lakenen  die  ten  ordele  oft  ter  peertsen  bracht 
wordden,  int  wit  oft  grauwe  opgeruwt  zijnde,  en 
ten  jngemente  van  dekenen  geordelt  worden  wel 
en  bequamelijok  geruwt  te  zijne,  sullen  dekenen 
meroken  en  teeckenen  opten  rolle,  segelen  metten 
teeckenen  van  der  carclen,  en  geven  denselven 
lakenen  voirts  hen  rechtverdich  en  behoirlijck 
ordel  van  tangen,  teeckenen  en  mereken,  alzoo  zij 
dat  van  oudts  zQn  gewoonlijek  te  doene.  Droog- 
itkeerderM  te  Dieet,  Begl,  1545,  a.  41.  Ben  tochter 
ofte  tochtersse  is  schuldig  voor  alle  verdroogde 
hoornen,  mede  oock  voor  alle  andere,  die  hy  oft 
sy  afbouwen  mach  en  af  hout,  terstont  naer  't  selve 
houwen  bequamelijok  te  doen  planten  voor  elcken 
boom  twee  goede  jonge  boomen.  C.  e.  Loven ,  xiii ,  8. 

BELABBEBEN,  bw.  Beiemmereny  fr.  embarrae' 
ter,  Belabbeirde  sprake,  Memmerde  uitspraak, 
fr.  proncneiaÜOH  embarraetée,  ||  Dat  denselven  van 
Zuzpel  bevreest  was,  dat  syn  kindt  geöxamineert 
wordende  [voor  het  Vormsel]  beneffens  d'andere  kin- 
doren, midts  hetselve  is  hebbende  eene  belabberde 
oft  haokelachtige  spraecke,  sonde  gealtereert  wesen 
en  nyet  oonnen  antwoorden.  Bijktaroh,  Proeee  van 
Zmrpel,  Informatie,  (1683).  Belabbert  Sterf- 
httlB,  met  tekmlden  hdaden  êterfhuigf  it.  moriuaire 
Mrée,  II  Kaerdien  den  voors.  onderschouteth  alsul- 
eken  inventaris  heeft  ghenomen,  sal  ghehouden 
zijn  drij  sondagfaen  continuël\)oken  in  der  kercke, 
te  doen  ghebieden,  dat  alle  crediteuren  pretende- 
rende actie  op  de  voors.  belabberde  sterfhuijsen, 
afiyvighen,  fugitiven  oft  bancquerotieren ,  sullen 
hun  actie  intenteren  by  besetselen  en  voordaghen. 
C.  9.  M6U,  a.  58.  Zie  BBCOKKSBEir. 

BELABBERINO,  zn.  v.  Belemmering,  fr.  oft- 
iimetion,  eneombrement,  \\  Die  te  groote  menichte 
van  groen  en  andere  eetwaren,  dewelcke  te  coop 
gebrocht  en  gedebiteert  worden  op  de  Capelle- 
merekt,  comende  daegelyoxs  te  veroorsaken  ver- 
scheyde  moyelyckheden ,  soo  door  de  belebberinge 
van  de  strsete  als  anderssints,  wy  hebben  enz. 
O.  F.'B.  amtr.  30  aug.  1704.  Bruêiel.      . 

BELANOENDE,  vz.  Aangaande,  heirefende,  fr. 
eoneemamt.  )|  Nu  ist,  dat  wij,  willenide  wijder 
verordenen  en  disponeren  belangende  den  lioluuiien 
en  gemeynte  van  de  voirs.  stadt.  O.  e.  Maaetr, 
Ord.  V.  1580,  proarm. 

BELANCK,  bn.  1)  jDoor  overeenkomet  verpUeki 


jegens  iem. ,  fr.  óhligi  envert  quelqu'mn  par  eonirai, 
II  Dat  gheen  meester  jeghen  cnape,  noobi  cnape 
jeghen  meester,  eenich  weerok  verdinghen  sal,  also 
langhe  als  zy  eenighen  meester  belanck  zvn;  den 
meester  up  de  boete  van  xx  se.  par.  en  de  cnape 
up  de  boete  van  x  so.  par.  Maer  waert  zo  dat  ae 
voors.  meester  ondervraechde  of  hy  gemende  be- 
lanck van  weercke  of  van  ghelde  waere,  en  hy 
dat  loochende,  so  sal  de  cnape  ghehauden  syn  in 
beede  de  boeten  voors.  Legwerhérê  eH  TapijiweT' 
kers  te  Auden.  11  juni  1500.  Acctd.  d'arehSoL  1856, 
blz.  281. 

2)  Naest  belancxt.  Nabestaande,  veuoani, 
Ueedvenoant,  fr.  parent,  ||  Wanneer  datter  een 
sterft,  die  ter  geselschap  behoirt  [al.  van  de  mun- 
ters oft  werklieden],  soe  sal  men  nemen  eenen 
die  hem  naest  belancxt  is,  en  dies  weerdich  is, 
en  makene  in  syn  stadt  die  daer  doodt  is;  waer 
oyck  dat'saecke,  dat  hy  bleve  sonder  maech  en 
Bonder  ghebuerte,  soe  moeten  sy  nemen  eenen  van 
der  mxmten,  dies  best  weerdich  is.  PL  e.  BrtA, 
juni  1291.  I,  246. 

BELANCK,   bijw.   Na  belanok,  na  be- 

lange  van.  Naar  evenredigheid,  naar  yerkouding 
van,  fr.  en  proportion  de,  è  raison  de,  ||  Van  den 
woerden  sal  dat  kint  dobbel  beteringhe  doen,  nae 
belanck  deenre  [nl,  der]  misdaet.  JT.  e.  8t.'T\rmdeu 
1366,  a.  16.  Eest  dat  der  man,  noch  tw^ff,  noch 
maecht,  die  beteringhe  nijt  doen  en  willen,  zoe 
sal  da  t  wijff  abain  zijn , . .  nae  belanck  deenre 
misdaet.  Ib.  a.  24.  De  mésdedighe  sal  die  bete- 
ringe  doen  na  belano  der  mesdaet.  G,  e.  Maastr., 
Oork.  V,  1380,  a.  28.  Na  belange  van  der  misdaet. 
Ib.  Oork.  V,  1409,  blz.  475.  Na  belange  der  mis- 
daet. 477.  Oft  vellicht  solx  van  meerder  oft  minder 
estimatie  weer  dan  in  den  voorsc.  poenten  en  ar- 
ticulen  vercleert  is,  so  sal  men  alsdan  daerover 
die  bruecken  stellen  en  ordonnantien  maeoken  nae 
belanck  van  denselven  poenten  en  articulen,  bre- 
kende altijt  dat  minsten  met  het  swaarsten,  tot 
goeden  proporsie  van  den  misdaet.  O.  JMge,  18 
mtt.  1502,  a.  7.  Tongeren.  Betaelende  den  interesse 
\nl,  eener  rent]  naer  belanck  des  tyt.  C,  gr.  Loon , 
Beees  v,  1698,  bhs.  505. 

BELASTEN,  bw.  1)  Goederen,  door  er  geld 
op  te  lichten.  Betwaren,  fr.  eharger,  gnver.  Zie 
BBCOKKKBsy.  jj  Wanneer  yemant  eenighen  pandt 
belast  oft  bezwaert  voer  scepenen  met  verscheyden 
erffelyoken  oft  lyfftochtrenten ; . .  die  [brieven] 
syn  algader  van  eender  ouderdom  en  date.  C,  v, 
Antw.  1545,  vi,  14.  Man  en  wyff,  die  staande 
deo  huwelycke  des  eens  oft  des  anders  onruerende 
goeden  oft  erve  belasten  met  renten  oft  oommeren. 
Ib.  XI,  57.  Die  [langstlevende]  en  mach  alsdan 
van  synder  helft  daeraff  nyet  anders  disponeren, 
noch  tselve  huys,  erve  oft  rente  in  al  nooh  in 
deele  vercoopen,  alieneren,  belasten  noch  beoom- 
meren. Ib.  XII .  18.  Behoudelyok  oft  de  man  daer  • 
toe  alleenlijok  [nl.  alleen]  waere  geoommen  sonder 
syne  huysvrouwe  in  de  brieven  bekent  te  zyne, 
soe  mach  hy,  staande  den  houwelyok  van  den 
vercryghe,  deselve  vercreghene  goeden  vercoopen 
oft  belasten  in  absentie  van  ronder  huysvrouwe. 
Cv.  Brussel,  1570,  a.  34.  Want  sommighe  per- 
soenen ,  belast  zynde  met  menighvuldighe  schulden, 
en  oock  met  gbeloften  van  waarschappen,  hunne 
goeden  frauduleuselyok  belasten  en  oekommerén 
met  sommen  van  penninghen  oft  renten  tot  behoef 
van  vremde  persoenen.  G.  e..  Brussel,  1606,  a. 
146.  Ohristijn :  hona  sua  fraudulenter  onereni  peeu^ 
nüe  out  riddUibus,  By  den  arreate  gedaen  op  eenieh 


m 


BEL. 


BEL. 


goet,  wort  bet^eWe  geaffecteert  en  geïmpignoreert 
ten  prófyte  van  den  arresteerder  voor  de  echult 
by  hem  geqaereleert.  In  sulcken  wys  dat  men 
Bulok  goet  niet  en  Termach  te  veranderen,  aliene- 
ren,  transporteren  nooh  belasten  in  prejudicie  Tan 
denselTen  arreste.  O.  v.  Oent,  iy,  9.  Vanden 
Hane:  reê  arregtaia  alienari  aut  oppigiwrmi  non 
poUêi, 

2)  Eenen  ran  een  misdrijf  verdachte.  JBmcAkZ- 
digén^  aanklagen^  betichten  f  fr.  aceuter  (un  sus 
peet  de  méfait).  ||  Sc^o  wanneer  den  schouteth 
begeert,  alvoren  te  commen  tot  naerder  bericht 
Tan  dQ  waerhe\jt  en  ran  de  gelegentheijt  Tant  mis- 
daet,  daermede  hij  den  geTaugenen  wilt  betich- 
ten en  belasten, . .  soo  nempt  hy  conclusie  prepa^ 
ratoir  ten  eijnde  dat  d\jen  cnape  sal  worden  gewesen 
ter  bancke.  O.  v.  Antw.  comp.  VII,  iT,  14. 

3)  Eenen  geTangene.  Tot  langer  of  eene  nieuwe 
hêchienU  aanbevelen,  fr.  recommander ,  reckarger  un 
prUonnier^  retenir  un  priëonnier  par  un  nout>el 
éorou,  II  CkMtnmiers  zegghen  en  sustineren,  dat  zo. 
wanneer  eenich  persoon  in  Tanghenesse  ghedaen 
oft  ghedxecuteert  wart  Tan  soalde  ten  TerTolghe 
▼an  eeneghen  sculdenare  \nl.  scholdeischer]  of  cre- 
anchier,  en  dat  daemaer  comt  een  andere  scult- 
heesschere  en  wille  den  Toirseide  gheTanghonen 
bezwaren  of  belasten  in  Tanghenesse,  dat  hj,  naer 
rechte,  ter  belastinghe  te  doene  niet  ontfanghelic 
en  es,  h^  en  moet  alToren  betalen  of  ghenouoh 
doen  den  parsoon  die  de  eerste  prinse  en  executie 
dede  doen.  C.  e.  Aaht,  blz  296,  15«  E.  Eenen, 
die  geTangen  es  om  een  maleBtie ,  mach  wel  belast 
zgn  Tan  een  ander  officier,  om  een  andere  malefi- 
tie . . ;  nemaer  'tproces  Tan  der  eerster  belastinge  ■ 
moet  altijts  Toertsgaen  eü  niet  Terachtert  zijn  met- 
ter  tw  eetster  belastingen ;  zoe  en  zal  oeo  d*executie 
Tan  den  Tonnesse,  dat  men  op  d 'eerste  belastinge 
wysen  sal.  Praet,  crim.  c.  xxL  Mr.  Passchier  [in 
den  naam  Tan  den  deken  der  kristenheid  te  Brugge], 
Tersochte  [aan  het  Gollegie  Tan  schepenen]  den  Toor- 
noemden  Bombout  [de  Doppere,  geTangen  in  het 
geTangenhuis  der  stad],  die  clerc  ghetonsureert 
was  en  es,  en  mids  dien  in  criminele  saecken 
nieuwers  el  te  rechte  behoort  noch  justiciable  es 
dan  Toor  mynen  heere  den  officiael  Tan  den  hove 
Tan  Doomicke,  te  moghen  belastene  en  apart  in 
een  gat  te  doen  li^gghene  om  crisme ,  danof  hy  Tut 
zynder  officie  hem  anspreken  wilde  TOor  mynen 
heere  den  officiael ,  in  tyden  en  wylen ;  begheerende 
en  biddende  hem  té  dien  fyne  de  Toors  Tanghe- 
nesse te  willen  Terleenene  en  oonsenterene.  Ach- 
terTolgende  welcken  Torsoucke  en  begheerte  tTOorn. 
college  Tan  scepenen  consenteerde  en  consenteert 
by  desen  den  voorn.  Mr  Passchier, . .  den  TOors. 
Itombout  te  moghen  boTelene  efi  reoommanderene 
in  de  TOors.  Tanghenesse,  up  zynen  plucht  en 
aTentuere.  .C  v.  Brugge  ^  II,  260  (1631). 

4)  Getuigen.  Wraken,  verwerpen ,  fr.  bldmerf 
reproeher,  reeuser.  ||  Al  eest  soo,  dat  de  teghen- 
partije  aldaer  commende,  doet  eenighe  beschuldin- 
ghe,  reproche  oft  lachteringhe  teghen  de  Toorso. 
ghetuyghen,  soo  sullen  deseWe..  ghehoort  worden, 
hoewel  de  heeren  in  dien  gheTalle  t'ghedrach  der 
belaster  {tic)  ghetuyghen  sullen  moghen  Terscheyden 
stellen  Tan  de  ghetuyghenisse  der  andere.  C,  v. 
Santhoven  f  Stijl,  a.  161.  Maer  indien  yemandt  de 
persoonen  Tan  den  ghetuyghen  sal  willen  beschul- 
dighen,  lachteren  oft  belasten,  soo  sal  hy,.,  mo- 
ghen OTereheTen  de  naeckte  feyten  Tan  belastinghen. 
Ib.  164.  De  feyten  Tan  belastingheu  OTerghegheTen 
zynde,  sal  da  teghe&partije  ten  eersten  reohtsdaghe 


daemae  in  geschrifte  moghen  oTerbrengen  de  re* 
denen  en  middelen  dienende  ter  ontsohoU  oft  aal- 
tien Tan  den  TOors.  belasten  ghetuyghen.  Ib.  165i 

6)  Belaston  met^eede.  èen  eed  oplagen  ^ 
den  eed  eiëohen,  fr.  déf^er  Xe  eerment.  jj  Als  ymant 
Tan  partyen  by  Tonnisse  met  eede  is  belast,  oft 
dat  oock  de  wederparty  e  de  raecke  in  deylinge 
Tan  eede  heeft  gestelt,  soo  en  mach  alsulcken  eedt 
niet  worden  gedaen,..  dan  Toor  schepenen  en 
greffier.  C.  e.  Antw.  comp.  V,  xj ,  64. 

6}  Belast  zijn  met  eenen  rechtsvomL 

Van  eene  akte  of  handeling.  Onderhevig ,  onder-' 
worpen  zijn  aan  eene  formaliteit ,  tonder  welke  eens 
Me  niet  geldig  is,  geene  wettdijke  kracht  heeft ,  fr. 
(d'un  acte)  eubordonnê  d  une  formalité  eame  2tf- 
qudle  un  acte  n'est  pa»  valide»  \\  Desem  aenghe* 
merckt,  en  dat  die  Tan  de  TOors.  eapittelen  in 
onsen  raede  Tan  Brabant  oock  nyet  en  hebben 
TerworTon  placet ,  daermede  nochtans  de  voora.  pre- 
tense  alienatie  is  belast.  St.'Oreh.  ie  Dieet,  proeee 
Kapel  ten  Hoogen  Wijngaattd  S  Kapittel,  1612. 

BELASTEBEN,  bw.  Getuigen.  Wrak^,  ver- 
werpen, fr.  tAAmer,  reproeher,  rsenMT. Zie belabtik 
4).  II  Al  is  't  soo  dat  die  teghenpartye,  aldaer, 
komende,  doet  eenighe  besohuldinghe ,  reproche 
oft  lasteringhe  teghens  eenighe  ghetnyghen,  soo 
worden  nochtans  aeselTe,  dien  nietteghenstaénde , 
OTOrhoort,  . .  hoewel  de  schepenen  in  suloken  ghe- 
Talle het  Terklaren  Tan  de  belasterde  ghetuyghen 
sullen  moghen  Terscheyden  stellen  Tan  de  ghetay« 
gheniase  der  andere.  C,  e.  Caeierleet  ii,  14. 

BELASTIGEN,  bw.  Goederen.  Beswaren,  tt. 
grever.  Zie  bslastrk  1).  ||  Wye  alsuUicke  guederen 
belasticht  met  erfrenten,  soo  en  moghen  toohter  of 
ger£fman  den  pandt  Tan  hon  oft  anders  niet  erge- 
ren hy  en  blyTe  den  derden  penninok  altyt  beter 
dan  die  buyten  rente  [buytenrente]  beloopt.  Cé  gr. 
Loon,  TI,  37. 

BELASTINGE,  zn.  t.  1).  Bemoarimg  van  goe- 
deren met  renten  of  loeten y  verband,  hypotheek,  fr. 
affectation  de  bienê  par  de  f  reniee  ou  ehorgee,  hg- 
polhèque,  \\  Zoo  wye  eenighe  onruerende  panden 
oft  renten  heeft  gestelt  te  boighe  als  cautie  pigno* 
ratioie,  als  de  sake  is  gesuranneert, . .  die  impig- 
noratie  oft  belastinghe  en  derf  men  niet  vuytsteken. 
C  o.  Antw.  1646,  ii,  60.  In  de  belastingen  Tan 
onruerende  goeden  oft  panden  hebben  de  oudste 
scepenenbrieTon  Tan  date  altyt  preferentie  Toer  de 
jongere.  Ib.  vi,  10.  Dat  deghene  die  eenighe  oon* 
tracten  Toor  schepenen  passeren  smakende  alienatie 
oft  belastinghe  Tan  erfgoederen  oft  renten,  moeten 
achtontwintich  jaeren  oudt  zyn.  C,  e.  Brusëèl, 
1670,  a.  48.  Voor  schepenen  der  stadt  Brussel 
heeft  men  altydt  ghepasseert . .  alderhande  deugh- 
delycke  oontiacton,  als  Tan  erfny tgeTingen ,  op- 
drachten, manghelingen,  giften,  belastingen,  alie* 
natiën,  transporton,  Terbintenissen  Tan  eygene  en 
cheynsgoeden.  O,  v.  Bruaed,  1606,  a.  128.  Ib. 
131.  Christyn.'  omeraÜonum  onera,  In  executie  en 
decrete  Tan  hypotheke,  den  landteheyns  en  aohter- 
stellen  Tan  dien  gaet  TOor  ander  belastinge  daeiop 
wesende.  C.  v.  Gent,  yi,  13.  Vanden  Hane:  oo- 
pitaliê  ceneue  prafertwr  aliie  onoribue.  Al  ist  dat 
huysen  binnen  der  stede  en  sohependom  in  't  gedeel 
gerekent  zyn  als  catheyl  en  meubel,  nochtans  ge- 
beurt danof  erfTenisse  en  onterf? enisse ,  en  oock 
belastinghen  en  hypotheken.  Ib.  19.  Vanden  Hane: 
licet  hgpotheca  tuffulciantmr.  Man  en  wgff  des  eens 
oft  des  anders  onruerende  goeden  oft  erren  ghe- 
lyckeiyck  wetteiyok  belast  hebbende,  moet  de^Te 
belastinghe  commen  tot  gheiycken  laste*  C.  v.  Sant' 


BEL. 


BEL. 


167 


kom»  HMpr.  iz,  71.  Egheen  Tnomboiren  en  Tenno- 
gen  der  weeeen  erffeiyoke  goeden  oft  gronden  van 
erfren  verooopen,  Tenetten,  belasten  oft  denatuy 
feren, . .  iensij  dat  drij  de  naeete  den  weeeen  be> 
itaende,  en  twee  yan  s' moeden  weghen,  affirmeren 
bi)  eedia  dat  hem  ^dien  Tereoop ,  belaatinghe , . . 
beter  docht  ghedaen  dan  ghelaeten.  C.  v.  Merentalë, 
XIII,  ^ 

2)  Imbêêlaffnemimg ,  heêlag^  fr.  sauiey  arrêtj  main^ 
«NM.-  Il  Daemaer  sullen  Tolghen  alle  schultfaees- 
•ohere  bg  obligatie,.,  metgaeders  sententien  oft 
ghewgsden  gheweeen  te  deser  yierschaere , . .  elck 
naer  den  tijt  Tan  haerlieden  pandinge  en  belastin- 
ghe  ghedaen.  C.  v.  Edingem^  xri,  5.  Waerder  naer 
de  Tocnv.  schulden  noch  goet,  soo  sullen  de  schult- 
heesschers,  bij  cedulle  blljokende  bij  hantteecken 
tan  den  debiteur,  daerop  betaelt  worden  by  pre- 
ÜBoyntie  Tolghende  haerlieden  pandinghe  en  belas- 
tinghe  ghedaen;  en  daemaer  de  schultheesscfaers 
by  rauwe  actie,  al  volghende  de  belastinghe  daer- 
voren  ghedaen.  Ib.  a.  6. 

8)  B99ekmUHgvitg  ^  beHeküng,  feiten  van  de  aan- 
klaéktf  fr.  aeeueation ,  faiie  è  ehar^  \\  Behalrens 
dat  men  de  daeden  oft  feijten  van  belastinge  wel 
mach  orergeren  in  geschrifte.  O.  v»  Antw,  eomp. 
y,  1,  17.  Als  den  gevangenen  het  misdaet  dwelck 
hem  opgeleght  is  oft  wort,  ontkent  en  loochent, 
soo  is  men  gewoon  en  behoort  men  hem  te  Trae- 
gen of  hij  can  bewtjsen  daerran  ontschuldich  te 
syn, . .  opdat  soowel  bekent  mach  worden  sgne 
onnooselhegt  en  onschult  als  stjne  belastinge.  Ib. 

VII,  iö,  6- 

4)  II  Van  belasting  of  beswaring  Tan  gevangenen. 
Dee  ekarges  et  rêcharges  dee  empritannez.  Dakhoü- 
mp,  Kap.  21.  Zie  bbiastek  3). 

Belasting  efi'  ontlasting.  Getuigen  tot  — . 

(hhu^en  ter  hexwaring  en  onÜastingj  vódr  en 
Ugen,  fr.  Umoins  è  charge  et  d  décharge,  \\  Ordi- 
neren wj,  dat  die  o6kier8  ep  degene  die  op  *tstuk 
van  *t  crime  gedeputeert  zyn , . .  verstaen  totter 
instructie  ran  de  voorseyde  processen,  en  die  reg' 
tets  en  jugen  totter  examinatie  Tan  de  getnygen 
bdeyd  Tan  oiBcie  wegen  tot  belastinge  eiï  ontlas- 
ting. O.  orM».  V.  1670,  a.  31. 

BELEBBEBING.  Zio  BKLABBiBxirG. 

BELEfiDEN.  Zie  bblbidbk. 

BELEENEN,  bw.  Te  leen  geven ,  ook  bekomen , 
(era  beeriyk  goed)  fr.  donner ,  aussi  reeevoir  en  fief, 
en  engagère  (nn  bien  seigneurial).  ||  Oversulcx  zjn 
d'officieren  ran  de  Toors.  hooftmeyeryen  en  Tan 
den  resorte  derselTer  (behalve  van  deghene  die, 
met  consent  van  de  Stoten  Tan  den  lande  beleent 
syn)  schuldigh  hunne  gheTanghenen  Tan  crim  . . . 
te  leveren  aen  den  Toors.  amptman.  C7.  v.  JSruse^ 
1606^  a.  7.  Qhristyn:  infendatae.  AIsoo  wy . . .  ghe- 
nootsaeekt  syn  gheweest  te  beleenen  diTcrsche  onse 
heeriyckheyden ,  rechten  en  domeynen , . .  op  last 
en  ocmditie,  onder  andere,  Tan  deseWe  Tan  ons  in 
vollen  leen  te  handen  en  te  TerheiFen,  dVelck 
vele  Tan  deghene  onze  Toors.  heeriyckheyden, 
rechten  en  domeynen  beleent  hebbende  naerghe- 
laeten  hebben  te  doen;  mitsgaeders  oock  OTer  te 
brenghen  in  onse  rekencamere  Tan  Brabant  de 
goederen,  laethoTen,  rechten  en  chynsen  die  sy  in 
alsuloke  onse  beleende  heerlyckheden  int  besundere 
pretenderen  te  hebben.  Plae,  v.  Brab.  30  juli  1631, 
I,  278. 

BELEBNING,  zn.  t.  Het  ie  leen  geven,  fr.  enga^ 
g^.  Wordt  ook  Tan  niet-heeriyke  goederen  gezegd, 
fr.  te  dii  onsei  de  Hen$  non-seignêurianx.  Zie  bb- 
LSmv.  II  Daerdoor  wy  niet  alloen  en  worden  ghe- 


fïrnstreert  Tan  onse  O0rdinarise  rechten  Tan  Verheffen, 
maer  worden  onse  leenmannen  daerdoor  onbekent, 
eü  onse  beleende  heerlyckheden,  rechten  en  do- 
meynen ghestelt  in  sulcken  onjsekerheyt  en  confu- 
sie, mette  chynsen,  laethoven  en  particuliere  inne- 
comen  van  onse  vasallen,  mannen  en  mansmannen 
die  voorsz.  beleeninghe  ghedaen  hebbende . . .  Dat  sy 
sullen  hebben  te  lichten  onze  opene  beseghelde 
briefven  van  beleeninghe.  PUte,  e.  Brab,  30  juli 
1631,  I,  278.  N.  heft  een  broeck  gobtinert ,  by  ma- 
niere van  versettinge  en  belemnge,  tegen  die  ge- 
menten.  Monienaken  II,  167  (1629).  Heft  N.  geloef 
vercregen  aen  die  gementen  van  Montenacken,  met 
beleninge  en  versettinge,  seekebe  4  royen  hoeffs, 
royes  gelanok  40  guld.  7  st. . ,  onder  conditie  dat 
de  redemptie  mach  geschieden,  naer  die  ses  jaren , 
sonder  crescentte,  voer  half  mert.  —  N.  heft  vercre- 
gen, by  forme  van  beleninge  oft  versettinge,  vyff 
royen  hoefs  oft  bamps ,  gelegen  op  tgementen,  voer, 
royes  gelanck  40  guld.  30  st. .  De  redemptie  mach 
geschieden  naer  de  sess  jaeren,  sonder  crescentie 
oft  opgaende  vsn  gelden,  voer  half  mert.  Ib.  173 
(1639).  N.  heeft  tegen  die  gementen  aengenomen, 
by  fbrme  van  beleninge  en  versettinge ,  twelff  royen 
broecks . . ,  voer  die  somme  van . .  Ib.  167  (1666).  • 

BELEERINGE.  Zie  hooftyaxbt. 

BELEGEN,  bn.  Gelden,  fr.  eiita,  eit.  Grimm. 
Belegen,  sÜUMf  van  Beliegen  jacere.  Zie  by 
Vbbbak:  BBLIGOXN.  jj  Hus  en  hof,  alsoe  alst  be- 
leghen  ee.  Cijne  ie  WesenU>eke,  18  jan.  1293.  (Drie 
regels  verder  staat  „gheleghen'*).  Ten  pointe  daer 
min  vrouwe  upbrinct  tgoed  commende  van  harer 
siden,  in  so  wat  manieren  van  goede  dat  beleghen 
es  en  ghestaen.  C.  v.  Gent,  Orig.  22  juni  1358, 
a.  1.  Op  huys  en  hof,  ghelyc  dat  beleghen  es  in 
die  Langhestrate.  Charib.  Beg.  Bmeeél^  f^.  164  v*. 
(1361).  Schep,  van  der  Vueren  (Tervuren).  Alle  dat 
recht  dat  si  hadde  aen  iin  s.  goeds  ghelts  tsjaers  erffe- 
lic  alle  kerssavonde  te  gnevene,  ghelgc  dat  sy  bele- 
ghen [belegd .']  syn  op  huys  en  liof  wilen  was 
Jan  Sconaerds,  gheiyc  dat  beleghen  es  in  de  Wijn- 
gaertstrate.  Ib.  fl  155  (1869).  Alle  dat  recht  dat 
hi  hadde  aen  vgz  dachmael  lands . .  gheHjc  dat  si 
beleghen  syn  ane  dinde  van  Stockele  haghe  Ib. 
Laten  der  kerk  ie  Wesenbeke,  f.  165  (1366).  —  iy 
dachmael . . .  lands , . .  gheiyck  dat  si  beleghen  syn 
tusschen  Jan  Laureis  hof  ende  die  Galchberch.  Ib. 
achep,  V,  Ophem  P.  15^  v^.  (1866).  Vyf  daghmael 
bempts,  of  dairoratrent,  belegen  te  Beetsze,  te 
Ouderaen.  Schep.  v.  Thienen  16  jan.  1405.  Onder- 
half dachmael  eeusels,  gheiyc  alsoe  die  belegen  syn 
in  de  parochie  van  Haeght,  gelegen  neven  Tden 
der  [dheer]  Aelmans  goet.  Schep.  v.  Haeekt  23  sept. 
1468.  Abdij  Oortenberg. 

BELEGEREN,  bw.  Optchrijven,  te  boek  etelleny 
(de  ligging  van  huizen  en  gronden),  fr.  inecrire, 
enregittrer  (la  situation  de  maisons  et  biens-fonds). 
II  Omme  te  remedierene  de  fiiulten  en  ghebreken 
die  myne  heeren  Tan  der  wet  boTOnden  hebben, 
dat  daghelicx  ghebueren  by  tqualic  belegheren  Tan 
den  huusen,  plaetsen  Tan  lande  en  andre  parchee- 
len  binnen  deser  stede  gheleghên,  al>  die  by  coope 
en  ghifte  Teranderen;  twelcke  oommen  es  by  dat 
de  gheaworen  clercken  Tan  deser  stede ,  als  zy  eene- 
ghe  ghiften  oft  bezettynghen  passeren,  nemen  huer- 
lieder  leghere  uten  oudden  brieven,  zonder  Tene 
ofte  inspectie  Tan  der  plaetse  te  nemene.  O.  v, 
Brmgge  II.  302.  28  aug.  1526.  üte  dien  dat  daghe- 
licx  tele  faulten  ghebueren  in  de  pondynghen  die 
men  doet,  alzowel  Tan  renten,  Tan  huushueren 
ghewedde  schulden   of  andere   bekent   in  tbereOi 


168 


BEL. 


BEL. 


[nZ. . kantoor]  bydat  de  ptrcheelen,  die  men  pandt, 
daerinne  qualio  ghespeoifiert  'en  beleghert  staen. 
Ib.  367,  81  aug.  1538. 

B£LE6h£RTHEIT  (Belegerthede),  zn.  t.  Ligging, 
ft,  tiiuation,  \\  Dat  alle  de  ghezworen  clercken  yan 
deser  stede,  in  alle  ghiften,  besettingen,  verbanden 
of  andere  contracten, . .  ghehouden  worden  te  stellene 
de  namen  en  toenamen  van  de  contractanten  , . . 
en  de  namen  Tan  den  huusen,  met  behoorlicke 
belegerthede  van  abouten,  canten  en  zyden,  alzo 
men  van  oudden  tjden  ghecoatnmeirt  en  scholdigh 
gheweist  yan  doene.  O.  v.  Brugge  I,  363,  31  aug. 
1538.  Zie  bslegsrbk.  Sesaentwintich  bunders,., 
onbegrepen  der  juster  mate,  mids  datter  gheene 
metynghe  af  ghedaen  is  gheweest,  maer  alleenlyck 
oontorme  de  belegerthede  yan  dien  hier  by  coope 
oyeigheleyt.  De  Pb.  en  Bb.,  Xil.  Zulte^  11  (1551)- 

BELEGGEN,  bw.  1)  BdemmerenjVertperrenfVèr- 
êtoppeHy  fr.  embarrasBer ,  encomhrer,  \\  Dat  niement, 
wie  hy  zy,  den  verstal  noch  in  den  yUet  [tic]  en 
belegghe  met  houte  oft  met  andre  goede.  Db  Pb. 
en  Bb.  XXYI.  Eupelmondey  92  (1510).  Dat  hem 
niemandt  en  yenrooirlere  te  stoppen,  bevisschen ofte 
belegghen  eenighe  heulen,  wi^terganghen  ofte  sluysen. 
Ib.  XIY.  BoekhofU,  29,  Stat.  12  oct.  1684,  a.  30. 

2)  Eene  ruimte.  BezsUeH^  fr.  oecuper  (un  espace). 
II  Den  erfaohtighen  [fiZ.de  eigenaar],  beyindendesijnen 
grondt  belejt  met  garsbeesten,  yermach  daerop  te 
yerhaelen  sgnen  landtspacht.  C.  v.  Poperingen  yi,  18. 

3)  ffetig  aanvallen^  bestoken,  hdegeren,  omsin- 
geien,  fr.  aseiégeff  cerner,  preeeer.  ||  Den  Keyser 
yan  Gonstantinoble ,  die  beleyt  lach  yan  den  Sou- 
dan yan  Damasc.  Jak  y.  Dixmttdb,  1.  Den  Sou- 
dan was  ghescoffeert  en  yloet  in  Andemoble;  de 
keerstinen  volgden  de  Sarrasynen  eü  beleeden  de 
stede.  Ib.  4.  De  vassael  moet  dienen  onvermaent. . 
Ten  derden,  als  de  vassal  weet  dat  zijn  heer  beleyt 
oft  in  groeten  dangiere  is  van  sinen  persoone;  want 
dan  soude  hi  terstont  moeten  trecken  om  hem  te 
seourrerene,  sonder  sommacien  ofte  vermaent  te 
syne.  Leenr.  v,  VI.  114.  Die  met  vergairderingen 
yan  volcke  oft  met  heercraoht  een  moyterie  en 
■edicie  opgeset  en  gemaict  heeft,  oft  brandt  ge- 
sticht, oft  iement  beleet  heeft  met  crachte,  oft 
verboden  heeft  iement  te  begraven,  y.  d.  Tay.  72. 
Van  vioUneien  efn  foorteen.  Dat  de  victuaille  binnen 
der  stadt  van  Antwerpen  zeere  diere  was,  midts 
dat  zy  beleyt  was  te  watere  en  te  lande  {nl.  bP. 
1585].  Piot,  Chron.  649. 

4)  Benten.  Bezetten,  aanleggen,  bepanden,  fr. 
hgpaihêqnier ,  conetituer  (des  rentes).  ||  Item,  behoort 
noch  ten  zelven  leene  xg  rasieren  ruwe  evene  eü 
xy  deniers  par.  in  pennincrenten,  dat  men  heet  „hon- 
debroot",  voortyts  beleyt  by  zekeren  ghezworen 
waerheidslieden  ter  vierschare  van  Maldeghem,  up 
diversche  parceelen  van  lande.  Db  Pb.  en  Bb.  VIII. 
Adegem,  12  (1501).  Item,  sullen  de  momboirs  de 
penninghen  van  den  verkochten  goeden  binnen  sesse 
weken  moetex^  belegghen  oft  bekeeren  ten  meesten 
oorboore  van  den  weesen.  C.  v.  Santhoven  ^  Weeek. 
19.  Truiken  wilt  beleggen  op  lyfrente  iijc  oarol. 
ffuld.  theuren  lyve  alleene,  mits  daervooren  tree- 
kende  tsjaers  xg  car.  voor  thondert,  en  alnoch  iigc 
car.  gul.  te  restitueren  ad  ptaeUnm  op  croix  tegens 
den  penning  xvje;  dwelcke  redelgck  is.  Arch.  Ber- 
genrop-Zoom,  Beeol  1612—1520,  n^  33.  Soo  is 
die  schuldich  die  chysen,  renten  eii  pachten  die 
ghelost  worden  en  ghecomen  zgn  van  den  eersten 
aflyvigen,  wederomme  te  beleggen  tot  zynre  toohto 
en  tot  van  den  erfghenaemen  des  eersten  ghe- 
ttoryen  erfrechte.   C.  v,  *e  Boeeh  XY,  4.  Een  toch- 


tenaer  ofte  tochtersse,  hebbende  kinderen,  is  ver- 
bonden allen  die  chynsen,  renten  ofte  pachten, 
die  zy  te  saemen  beseten  hebben  en  ghelost  worden, 
wederom  te  beleggen  ter  nature  als  sy  tevoren 
stonden ;  en  soo  verre  daer  gheen  kinderen  en  syn, 
Lemmen  pretendeert ,  dat  Peeter  sal  moeten  relx>u^ 
seeren  die  penninghen  waermede  die  renten  syn 
belaoht  [belegd]  . .  Schepenen . .  resolveren :  dat 
Peeter  N.  wel  is  gefundeert  om  te  coemen  tot 
besohudde  van  voirs.  renten , . .  mits  rebourserende 
die  penninghen  en  onkosten  deur  Lemmen  N. . 
daervoir  onborst.  O.  gr.  Loon  I,  337  (1656).  De 
uitgever  vertaald  „belacht"  door  remboureéee. 

5)  Aanwenden,  besteden,  gebruiken,  fr.  appUquer, 
emploger,  faire  servir  d.  ||  Dat  sy  trouwelyok  die 
accysen,  renthen  en  die  halfheyt  der  ceuren  op- 
houden sullen ,  en . .  rechtveerdelyck  weder  uytge- 
ven  eü  beleggen  aen  en  in  oirboir  der  stadt.^O. 
Li^ge  10  sept.  1414 ,  a.  2 — 5.  Herk.  En  elc  kieeere 
sal  met  sinen  tii  sch.  grote  maken  eenen  oaproen, 
ofte  men  sal  se  belegghen  int  profijt  van  der  vors. 
neeringhen.  K.  e.  Smedarsamb.  te  Qent,  Messager 
187^,  blz.  423. 

6)  Van  schade.  Vergoeden,  fr.  dédommager,  || 
So  wat  porter  de  buten  der  stat  van  Tricht  she- 
vangen,  of  den  sijne  guede  genomen,  gehalden, 
gekommert  of  ghearrestert  werden  op  onser  heren 
eynich  van  Ludic  of  van  Brabant,.,  die  here  sal 
en.  muet  denen  porter  beleggen,  verrichten  en 
schadelois  halden  van  alsolgen  schade  den  der  pos- 
ter leden  heet  eü  Uden  muest.  O.  v.  MctasirvdU, 
Oork.  o.  1380  a.  97.  Wie  der  here  sal  moten  beleg- 
gen eü  ontheven  eynen  porter,  de  buten  der  stat 

§  bevangen,  of  den  syn  guet  genomen  woirdt  om 
es   heren  wille   of  in  synen  dienst,  mit   sgnen 
renten. 

7)  Besehmldigen,  aanklagen,  fr.  aeeuser.  ||  De 
ghequetste  partie  behoort  over  te  gfaeven  in  ghe- 
scrifte  alle  zine  wonden  eü  quetsen  up  hem  ghe- 
sciet  wesende , . . .  noemende  de  parsonen  die  hij 
in  elcke  wonde  eü  quetse  belegghen  wille.  C.  e. 
Aalst,  Orig.  xlyi,  a.  20  (15e  E.).  Sommighe 
Spaensche  soldaten  te  Ghendt  ghaven  ontreiit  desen 
tgt  uute  veel  quade  maren.  *t  Scheen,  dat  dese 
inlandtsche  heeren  meestal  verraders  van  haren 
prince  en  ongheloovighe  waren,  waerinne  zy  ooo 
belegden  den  ghoeden  edelen  heere  mer  Adolf  van 
Bourgoingnen.  Ber.  tijden,  III,  88.  Soepeneu 
wysden:  by  also  dat  hy  [nl.  de  bailliu]  claghen 
wilde,  dat  hy  daghende  [l.  claghen  soude]  ghelgc 
en  in  al  der  manieren  dat  partiedn  ghedaecht 
hadden,  zonder  verdiepen  of  yemende  broeder 
daerin  te  belegghene  dan  partien  daerin  beleyt 
hadden.  O.  t>.  Aalst,  blz.  498  (1436).  Maer,  naer 
trecht  van  der  stede,  waert  zo  dat  yemend  in  zul- 
oken  feyten  beleyt  ware  dies  [die  dés]  onsculdioh 
ware...  Ib.  500.  Naer  trecht  van  der  stede,  zo 
moeten  de  claghers  noemen  int  openbaer  deghene 
die  zj  int  fait  belegghen  willen.  —  De  bailliu  van 
Aelst,  als  heere,  eü  N.,  als  claghere,  beladen  int 
voirseide  fait  N . .  502.  Al  waert  zo  dat  eeneghe 
parsonen  in  futen  criminelle  beleyt  waren.  M)4. 
Up  de  maniere  hiervoren  ghescreven  was  up  tjaer 
iix  [1459]  gbedaen  eü  ghehouden  de  purge  van 
Jacob  den  Steur,  die  eeneghe  by  famen  belegghen 
wilden  in  de  doot  van  Gillise  van  den  Houcke. 
C.  V.  Aalst,  Orig.  XLI  14. 

8)  Getuigen.  Bijbrengen,  fr.  prodmre  (des  té- 
moins).  jj  Eü  dat  ghedaen,  de  voors.  Ghiselbrecht 
leyde  voor  ons  over  zekere  renteboucken,  oude  en 
nieuwe,  en  beloedo  groote  menichte  van  ooroonden| 


BEL. 


BEL. 


I6d 


die  wy  hoorden  en  examineerden  lorerre  dat  hem 
de  TOorB.  Ohieelbrecht  hilt  Temoacht  Tan  ooreond- 
aeepe.  De  Pb.  en  BS.  Y.  Chmtrode,  20  (1454). 

9)  Ï9  hBêlag  nemen y  h,  gainr.  \\  Dewelcke  [»/. 
Tier  Leden  Tan  Vlaanderen]  snllen  hebben  macht 
en  aathoriteyt  om  al  deghene,  die  bj  bevinden 
lullen  deee  ante  tegfaenwoordighe  verboden  eü  in- 
terdietie  tranagresBerande  [fil.  orer  den  nitroer  ran 
nanen  ens.]  te  oalengieren  e&  doen  oorrigieren . . 
OOck  tgraen,  meel  ofte  broot,  metaaders  Bohepen, 
waghenrt  of  peerden,  die  sy  berinden  snllen  oaer- 
meae  g^heladen  zynde , . .  te  beBettene ,  arresteren 
eü  te  doen  belegghene.  JPl,  o.  FZ.  23  mrt  1528. 
1,  686. 

10)  Het  eene  boete.  In  de  hoeU  slaan,  fr.  eom- 
dommer  t  meUtê  è  Vamemde,  \\  Lieven  efi  beminden. 
Wy  condigen  U-Iiednn  dat,  voleenB  d*aete  van  visi- 
tatie sedaen  by  schepenen  van  IHest  den  81  angnsti, 
tX-Heaen  is  beieydt  geworden  met  eene  Ley-boete, 
ott  niet  te  hebben  geruijmt  den  Terversgraoht 
tijgen  hei  gel^h  van  d*erfgenamen  N.  Waartdum»" 
hrUrv.  d,  Sehtmi  o.  Diest  (1798). 

BBLEIDEBBIEVEN  (Beleitbrieven),  zn.  mv. 
Êrleten  ter  noUirétking  etner  afpandinff,  fir.  Ut» 
fre$  en  exéentiom  é^wne  iouie^agene»  (Lettres  d'ad- 
'  dueticmX  |j  Item ,  als  van  dengeenen  die,  opten  ty t 
van  nu,  vredeiyc  besitten  ennige  leengoeden  oft 
venten  daiiop,  by  machten  van  ennigen  belegden 
oft  vonnissen  alleen  gedaen  ep  genomen  op  oft 
met  Boepenenbrieven  van  ennigen  van  onsen  goeden 
steden ,  dair  geen  goedmge  na  gevolgt  en  is ,  hetzy 
dat  tsrive  belegt  oft  vonnisse  is  geschiet  voir  efi 
nae  den  voirBcr.  Kemnine,  dairaf  sal  gesoieden 
iüi  van  dengeenen  dairaf  die  gnedingen  sgn  gedaen 
Bindt  den  voincr:  jaire  dnysent  en  hyc,  casserende 
•ft  te  nyetten  doende*  alle  andere  scepenenbrieven 
vin  bekende  sdinlden  — ,  beleyden — eü  vonnissebrie- 
vw  gemaict ,  gedaen  efi  gefizpreeseert,  hetsy  voiie  oft 
nae  den  vtxmer.  Kemnisse,  op  ennige  leengoeden, 
dairaf  men  opten  tyt  van  nn  niet  en  heeft  vrede- 
lycke  poaseeaie;  vet  welcken  soontbrieven,  beleyt- 
brieven  efi  vonnisbrieven  men  sich  niet  en  sal 
moghen  behnlpen  m  enniger  toecomende  ^jt.  t. 
B.  Tat.  206  v^.  Die  afljpandinghe  eedaen  zynde 
Vy  beleyde,  dweick  by  amptman,  mt  zynen  lien- 
tmant,  in  preeentie  van  twee  schepenen  binnen 
Bttiewsfe  efi  hare  vxyhejpt  gedaen  wordt,  efi  buy- 
ttni  vryheyt  met  eenen  dfeneer  efi  twee  poorten 
vttn  Broeaale,  by  wetene  van  den  bayten-offlcier, 
efi  nyt  oachte  van  bel^debrieven  deaselfB  ampt- 
man. O.  e.  Bmud^  1670,  a.  47.  Tont  eenlx  ^ 
pöêtèdinit  det  rentes  hêrUaUêS  on'  è  vie,  en  vêrtn 
üH  eoebê  fSUre  de  lettres  adênetums  om  beleyds, 
^dMtÜaneee  em  inteetmree  faitee  efpassées  pardieanf 
noe  ésêeebu.   tekenk.  e.   SroB,  reg.   138  P.  128^, 

BELEIDEN  (Belbeden),  bw.  üoen^  tertieJUen, 
fh  faSre,  tffette»t,  ||  Dies  moghen  d*er^henamen 
dè  nytvaert  efi  anderssins  des  voorschreven  staet, 
dibeit  eelebrsten',  honden,  brieyden  efi  dben  tot 
fieiüiedtar  dStaretiett;  C.  t,  XArr,  rr,  52. 

2)  .BÉvftviHi,  wtkÊtHenuftj  ttm  atUnttnstiPer  f  dirt^' 
g$r^  régvr.  \\  Om  dit  weerck  van  oharititen  te  r»- 
pJEvm  efi  beièyden,  so  snllen ...  gheooren'  efi  gne- 
ttméu  woraen  sekeie  personagen,  van  den  be« 
KiraemsCen  ra  best  ffeqnalSÜoenden.  JPl;  «.  Tl.  7 
oet.  ffiSr.  f,  759.  Me^paders  deg|henev  die  hem- 
lieden onderwinden  efi  beleeden  sullen  de  saeken 
tan  den*  vooiaonreven  bankerouten  efi'  fdginven  in 
llnntt  aftaeaeii,  by  riieeelschap  oft  andersins.  Ib; 
«Oct  KMO.  1,769. 


8)  Eenen  krygstocht.  Ondernemen ,  voeren ,  fr.  en- 
freprendre  (one  expédition  militaire).  'KM,  Beley- 
den de  orloge,  deieere — ,  gerere  bellwm.  \\  Li  dien 
ghevalle  hi  [nl.  de  vassal]  soude  moeten  dienen 
sheeren  ooste;  so  sonde  hy  oock,  wilde  de  heere 
sine  oorlooghe  .beleeden  binnen  sinen  palen  van 
synen  landen,  ter  deifensie.  Zeenr,  e.  VÏ.  119. 

4)  Straten,  wegen,  waters,  ens.  iSS^Aoaiosa,  m 
oogensékowm  nemen^  fr.  imspeeier,  visüer.  ||  Item', 
sullen  de  meyerB,  elck  in  henr  (tic),  ommegaen  efi 
visiteren  den  winterlinck,  sint  Luyckx  di^h,  efi 
den  somerlhick  tiitgaende  mey,  efi  de  oorenvelden 
uytgaende  meert;  daer  ghebreck  inne  bevonden  sal 
worden  die  beleeden  en  doen  maecken  ten  dobbe- 
len coste.  (7.  e.  Orimhergen,  Lamdek.  v.  1556,  a. 
107.  Dat  hy,  rentmeestere,  en  alle  syne  vooniaeten 
in  ^t  vooras,  officie,  van  allen  ouden  tyden,  daraaf 
^geene  memorie  van  mensohen  en  was  ter  oontra- 
rien,  waeren  in  gebruyok  en  possessie,  vel  qnasi^ 
van  alle  waterloopen,  steaten,  bordesschen  en  andere 
becommeringen  oft  beletselen,  die  op  de  straten 
deser  stadt  mochten  geschieden  oft  toeoomen,  te 
beleyden  met  die  van  de  tholcamere  deser  voorss. 
stadt  BruBsele,  daerop  en  over  kennisse  te  nemen 
efi  t'ordonneren.  Mabthtsz,  132  (1609).  Behoude- 
lyck  nochtans,  dat  die  schade  is  lydende  schnldich 
is  die  schade  binnen  de  vierentwintigh  uren  dat 
hy  die  beesten  op  zgn  landt  heeft  gevonden  efi 
doen  schutten,  te  doen  beleyden  en  visiteeren, 
*t  zy  met  twee  schepenen  oft  met  goede  mannen. 
C.  V,  Detme  impr,  a.  68.  Oft  iemandt,  door  negli' 
gentie  van  denghene  die  synen  weeh  heeft  over 
ander  lieden  erve,  merokeiyoke  schade  lede  ran  de 
beesten  die  daerover  ghestouwt  worden , . .  die  schade 
sonde  den  meester  van  de  beesten  moeten  betalen, 
deselve  belegt  wesende  binnen  vierentwintiffh  uren. 
Ib.  275;  8oo  wie  contrarie  dede  [aZ.  te  dicht  by 
syns  gebnren  erve  plantte],  sal  partye  oft  ghebuere, 
daerby  gheïnteresseert  synde,  alsulcken  plantsoen 
moghen  doen  beleyden  bg  drossaert  efi  schepenen, . . 
om  die  uytgfaeworpen  te  worden.  C,  e.  Gheel,  vii,  16. 

5)  Een  goed  ol  slecht  leven.  Leiden^  fr.  menef 
(nne  bonne  ou  mauvaise  conduite).  ||  Dat,indiender 
nyet  oortelinghe  inne  voonien  en  waere  by  opor- 
tunen  remedie,  dede  té  bednohtene  efi  was  app»- 
rent,  dat  de  voors.  Servaes  (so  hy  syn  leven  es 
beledende)  sonde  alle  syn  goedt  en  van  zynder 
huusviauwe  dissiperen.  O.  e.  Briegge  TL ,  508  (1546). 
Hem  beleiden,  tieh  gedragen^  fr.  se  eondmre, 
\\  Boe  [sy]  beleede  haer  al  by  den  rade  van  myn 
heere  van  Borgoingen,  de  hertoghe  Philips.  Ol. 
T.  DmcüDX  29. 

6)  Trouwen.  Verleiden,  fr.  sêdmre  (éee  femmes). 
II'  Want  menghe  menschen  somwyien  quaden  wiUe 
hebben  efi  opeat  maken  vrouwen  persoene  en  portera 
dochter  efi  kender  te  rouvene,  tontschokmie  efi 
met  ooppelrien  tegen  honre  vrunden  wille  efi  con- 
sent te  Deleyden.  Ce.  Maasiriehif  11  mei  1428,  a.  6. 

7)  Zeiden  (de  rechters)  op  eenen  met  veraekierde 
séhédd  M€tden  grond,  in  beslag  nemen,  fr.  eondmre 
(les  juges)  «ar  une  terre  ehargie  dnne  dette  en  se/ef' 
Jfiranee^  la  saisir.  Li  Vlaanderen:  bxtssdbk.  ||  Hoe- 
vret  eeinighe  gronden  van  erven,  daeroppe  chynsen 
oft'  renten  bepandt  en  gehipoteoheert  sgn,  gedeelt 
oft  gespleten  worden,  soo  is  nochtans  de  chgns- 
heerto'  (nt  rentier  niet  schnldich  syn  i^ente  oft  chyns 
te'  spiyten,  maer  moet  geheeiyck  betaalt  worden, 
oft  andetMins  mach  alle  de  panden  doen  beleyden 
efi  uyt^rinnen.  O»  v.  Lier  xt,  10.  ld.  C.  e.  Meehelen 
zn,  11.  Nannios:  adeb  iti  possihtniversa  pigHora 
pèrseqwi  et  eorum  addietionem  posttdare.  Soo  wie 


I 


170 


BEL. 


BEL 


eenighe  erve  wilt  doen  beleyden,  om  deselve  te 
moghen  ujtwinnen,  die  is  schuldigh  te  Tersoecken 
aen  den  schouteth  en  twee  schepenen  te  gaen  op 
de  erre  en  gront ,  die  fay  beleyden  wilt , . .  en 
aldaer  te  yeraoecken  leveringhe  van  deeelre  erve. 
Ib.  XIII,  19.  I^anniuB!  Qtti  i»  possetnonem  fundi 
mUH  eupU , . .  postulMt .,  nt  in  rem  praesentem , 
quam  ê&i  adjudicari  velit,  eant,  Yoor  'tghebreck 
▼ftn  de  Toldoeninge  Tan  ghewesen  Tonnissen,  con- 
demnatien,  contracten,  geloften  Tan  waerschap, 
obligatien  en  Tan  alle  andere  personele  schalden 
en  actiën  ghoTOnnist  zynde,  naer  d^excossie  Tan 
de  meubelen , . .  worden  de  immenbele  goeden , 
pachten,  chejnsen  en  renten  Tan  den  debiteur  be- 
Mjdt,  te  weten,  binnen  Brussel  en  hare  Tryheyt 
by  den  amptman  oft  synen  lieutenant  in  de  pre- 
sentie Tan  twee  schepenen  deraelTer  stadt,  en  bnjten 
de  Toors.  Tryheyt,  de  geheele  amptmannye  door, 
by  eenen  dienaer  in  presentie  Tan  twee  poirters; 
en  de  leengoeden  in  presentie  Tan  leenmannen. 
C  V.  Brutêd  1606,  a  105.  Christijn:  inductioni 
gv^ieiuntwr.  Hebbende  [nl.  de  dekens  en  achten 
Tan  de  gulden  Tan  de  drapperyen]  . . .  oock  recht 
Tan  beleyden,  uyt  cracht  Tan  hunne  Tonnissen, 
op  goeden  binnen  Brussel  en  hare  Tryheyt  gelegen, 
die  sy  Termogen  te  Tercoopen.  Ib.  51.  Christijn: 
juM  immittendi  in  fundum.  Dese  niettegenstaende , 
eoo  hadden  de  wethouderen  deser  stadt  [Brussel] 
hun  TerTOordert  eenige  derselTer  goederen  Toor  hun 
te  trecken,  en  te  passerei^  de  goedenissen,  erffe- 
nissen,  belastingen  en  Terbintenissen,  gelyck  noch 
oortelinge  geschiet  is  ten  respecte  Tan  N.  en  N. 
syne  huysTrouwe,  dewelcke,  uyt  craohte  en  naer 
Termogen  Tan  sekeren  waerschapbrief . . ,  daerTan 
ten  selTen  daghe  Tonnisse  was  genomen . . ,  mede 
naer  Termogen  Tan  de  beleydebricTen  des  hoeren 
ammans,  daerop  gemaeckt. . ,  en  den  beleyde  daer- 
uyt  geTolght,  hem,  naer  derselTer  stadsrechten, 
hebben  doen  beleyden  tot  eene  hofstadt  met  den 
huyse  daerop  staende  en  syne  andere  toebehoorten , 
gelegen  in  den  wonde  Tan  Sonien , . .  groot  dry  dagh- 
wanden..,  en  dat  om,  by  Terrycken  en  Tertieren, 
daeraen  te  Terhaelen  de  Terloopen  eender  erffelycke 
rente  Tan  12  guldens  10  st.,  met  de  wettelycke' 
ooeten  daeromme  gedaen.  Mabtdïez  70  (1688). 

8)  Een  rechtsgeding.  Voorbereiden ,  ie.  inetruire 
(un  proces).  ||  Ghesien  by  den  college,  ter  camere, 
tproces  aldAer  scriftelic  beleet  tusschen  N.  eü  N., 
heesschers,  ter  eender  syde,  enz.  C.  e.  Brugge  II, 
890  (1570).  Dat  men  Toordaene  gheen  wederticht 
dt  reoonTentie  en  sal  moghen  beleyden  op  de  pre- 
sentatie des  eersten  aenlegghers.  O.  v.  Amthowny 
8Hjlj  a.  83.  De  saecken  Tan  ticht  en  wederticht 
sullen  elc)[  op  henselTcn  beleyt  worden.  86.  In 
beroepen  Tan  uyteriycken  Tonnissen ,  daeraf  de  pro- 
cessen syn  beleydt  in  geschrifte.  163.  In  beroepen 
Tan  uyteriycken  Tonnissen  daeraf  'tproces  monde- 
ling is  beleydt.  165.  Oft  de  saecke  Tan  sulcken 
Swichte  en  gesteltenisse  waere,  dat  die  by  Ter- 
el  bedrnghde  niet  gcTuegeiyck  belegt  noch  bedinght 
en  hadde  connen  worden,  soo  moeten  de  commis- 
sarissen de  saecke  Terseynden  op  de  roUe.  C.  e. 
Aniw.  eomp.  V,  i,  74.  Syn  desniettemin  de  com- 
missarissen schuldich  te  houden  pertinent  Terbael, 
soo  Tan  de  comparitien  Tan  partyen , . .  als  Tant 
gene  dat  TOor  hun  is  gedaen  tot  beleyt  Tan  de 
sake.  75.  Indien  gmandt  hem  boTindt  beschaedicht 
oft  Tercort , . .  die  mach  teelTe  den  officier  aen- 
gOTon,  en,  tot  zyn  Terhael,  hem  mede  Toegen  int 
^TerToloh  by  den  officier  daerop  te  doen,  om  de 
0iecke  des  te  beter  en  neerstiger  te  belegden  en 


gaede  te  slaen.  Ib.  YII,  iT,  3.  Dat  de  cleroquen 
Tan  de  Tierscbare,  beleedende  eenighe  processen, 
sullen  schuldich  zgn  preciceiyck  te  kommen  ter 
plaetse  daer  men  de  continuatie  houdt.  C,  e.  Brugge 

II.  SHjl  V.  22  dec.  1751,  a.  1. 

9)  Getuigen.  ^i/6rs»^0ii,  fr.f)ro^»ir0(dest^moins). 
II  Ghehoort  hebbende  Tele  diTersche  oorconden  die 
hemlieden  in  groten  ghetale  ghelieft  heeft  an  beede 
ziden  daerup  te  produceeme  en  beleedene.  O,  e. 
Aaltt,  Orig.  n».  64,  blz.  579  (1443).  Te  hoerene 
en  te  examineeme  bi  eede  aJsulcke  orconden . . . 
als  dezeWe  heesschere  TOor  hemlieden  zal  willen 
beleeden.  Ib.  Vonnis  e.  1473,  blz.  458.  Indien  de 
heesschere  eenighe  ghetuygen  noemde,  die  hem 
noodtzakelic  waren,  dewelcke  hy  niet  beleeden  en 
conste,  zo  moet  de  bailliu  die  bedwingen  ten  oor- 
condscepe  te  commene,  omme  de  waerheyt  te  ghe- 
tuygene.  Ds  Pb.  en  Bb.  XVI.  Atsenede  47  (1242, 
kopg  17de  E.).  Mach  den  bailliu..  ter  \L  te]  con- 
strangierene  en  te  doen  commene  alle  degone,  die 
Tan  den  faicte  moghen  weten  te  sprekene,  en 
degone,  die  den  bailliu  daertoe  zal  willen  beleeden. 
Ib.  III.  Vinderhoute  21  (17de  E.).  Alle  persoenen 
die  Tan  li  fait  weten  te  spreken  zullen  worden 
gehoort  als  getuygen , . . .  weder  dat  deselTe  oor- 
conden by  den  bailliu  ofte  partye  worden  genaemt 
en  beleet ,  ofte  niet , . .  Cv,  Auden,  Stijl  erim, 
1619.  a.  14. 

10)  Eene  rechtspleging,  een  onderzoek,  een  Ter- 
hoor.  Leiden,  besturen,  fr.  oonduire,  diriger  (une 
procédure,  une  enquête).  ||  Campen  es  gheen  recht, 
al  staet  in  hofrechte;  en  daerbi  es  shesien  dickent, 
dat  camp,  niet  te  rechte  beleedt  noch  te  bescheeden 
te  rechte  was;  nochtan  eist  ghesien  dat  een  doot 
man  eenen  leTenden  Terwan,  maer  dat  was  mira- 
cule.  Leenr,  e.  1528,  c  iig  r''.  Naer  dewelcke  [fli2. 
poincten]  eenyegbelick  hem  Toordan  zal  hebben  te 
reguleren,  up  peine  Tan  te  zyne  Tan  onweerden 
alle  proceduren  die  contrarie  dese  ordonnantie  ghe- 
daen  en  beleet  zullen  worden.  C,  v.  Brugge  II. 
Aotum  8  mrt.  1580,  prooom,  ZooTorre  men  daer- 
omme procederen  moet,  werden  de  procedueren 
beleedt  en  TerTolcht  zoo  Toorseyt  es.  C.  e.  Auden, 

III,  17.  Int  jaer  xiiiic  xxrri,  int  scependom . . . , 
was  beleedt  de  wettelichede  Tan  der  moort  Tan 
Willeme  Scinckele.  C.  v,  Aalet,  blz.  496.  Yó&t 
het  beleeden  Tan  de  enqueste,  zal  de  delinquant 
met  eene  peremptoire  dagTaerd  geïnsinueert  worden 
om  dooTConden  Tan  den  hoogbiulliu  te  sien  stellen 
in  eede,  en  om  syne  contrarie  preuTe  te  doen.  C, 
V,  Auden.  Veektboeten  1619,  a.  5,  blz.  270. 

11)  Een  rechtsgeding.  BepleUeny  bekandeien^  fr. 
dSbaitre^  plaider.  ||  Die  complainte  int  cas  Tan 
nyeuwicheyden  es  geheeten  „dat  cas  possessorie", 
en  die  complainte  en  actiën  int  cas  Tan  proprie- 
teyten  is  geheeten  „dat  cas  Tan  petitorie'';  en  dese 
y,  te  weten,  ierst  dat  posaessorie,  en  daima  dat 
petitorie,  mogen  wel  bedingt  en  beleydt  wordden 
beyde  Toir  eenen  richtere  en  by  denselTon  beslioht. 
T.  D.  Tay.  38.  Zo  wanneer  datter  questie  ofte  ghe- 
schil  ryst  tusschen  partyen  ter  causen  Tan  eeneghe 
leenen,  partyen  werden  ghehoordt,  en  beleeden  Imre 
saken  in  ghescrift»  ofte  anderseyns  totter  decisie 
Tan  diere.  C.  leenhof  v,  Auden.  1545,  a.  26.  I,  448. 
Dat  by  den  keysere  [nl.  in  rechte] . .  geoctroyeert 
en  geoonsenteert  es..  Tan  te  moghen  useerene  Tan 
tproces  by  gescrifte  Toor  scepenen ,  en  oock  Toor  de 
Toochden  Tan  weesen  derselTer  stede  beleedt,  zoo 
wanneer  de  Toors.  scepenen  oft  Toochden  betrocken 
werden  by  appeele  ott  reformatien  in  den  Baedt 
Tan   Ylaenderen   Tan  processen  by  hemlieden  oft 


BEL. 


BEL. 


171 


eeneghe  hnerer  gewyst,  en  dat  roidta  tzelye  pioces, 
suIcIl  alat  beleedt  es  geweest,  exhiberende.  Omme 
te  remedieme  en  te  Tooniene  ten  grooten  gebreke 
daeghelicx  gebaerende  int  beleeden  en  fomisseren 
Tan  dezelve  processen.  —  Ten  fijne  dat  de  practisiene 
oft  taelmans . .  hen  leghelen  en  advyseren  moghen 
int  beleeden  en  fiimieren  van  de  processen  die  zj 
beleeden  sullen.  C.  v,  Auden.  2<ie  d.  ]  81— 183,  27 
sept.  1532.   Tan  de  Tonnissen  bj    hunlieden   ge- 

SBTen  in  geTalle  Tan  grief ,  wort  gheappelleert  aen 
e  Toors.  wethouderen,  en  d*appeTlatie  daeraf  ghe- 
ïntenteert  en  beleydt  op  de  roUe.  C.  v.  Bruttel 
1006,  a.  54.  Christijn:  êt  appeUaiio  intenUda  in  rota 
iraetaiur.  Zullen  oock  partyen  breeder  mogen  lichten, 
in  saken  die  niet  criminelick  worden  beleed,  ter 

Ssffie,  oopre  Tan  elckanders  enqueste,  naerdien 
t  sy.beede  afgegaen  zyn  Tan  breeder  beleed.  C, 
o.  Audm,  Siijl  d,  kamer  1619  I.  rubr.  i,  38.  Dat 
de  momboirs  egheen  processen  noch  ghedingen 
Toor  de  weesen,  *tzij  aJs  aenlegghere  oft  Terwer^ 
derp,  en  sullen  moghen  intenteren  noch  beleijden, 
sonder  consent  Tan  de  oppermomboirs.  C,  o.  McU, 
Weeskamer,  21. 

12)  Een  onderzoek.  Overgaan  tol,  fr.  procêder  è. 
II  De  sake  te  faite  geconcludeert  zynde,..  den 
Utigant  meeste  haeste  hebbende,  zal  zyn  enqueste 
mogen  beleeden  als  't  hem  belieft ,  doende  d*oor- 
oonden  d^ertoe  dagTaerden,  en  partye  om  die  te 
sien  in  eede  stellen.  C»v,  Auden.  Siijl  d,  katielenijj 
1619,  I.  rubr.  i,  33.  De  Terstekinge  omkomende, 
an  d'enqueste  niet  Toldaen  zynde,  zal  hem  noch 
worden  geconsenteert  andere  dry  weken ,  geduerende 
dewelcke  hy  syne  enqueste  sal  moeten  doen  belee- 
den en  Tolaoen.  Ib.  36. 

13)  Hem  beleeden.  Beroepen,  nek  beroepen  op 
tijme  Jkoofdleering ,  fr,  en  appeler  è  son  chef  de  eens 
om  d'enteignemeni.  \\  De  mannen  mueghen  hem 
beleeden,  als  zijs  ghemaendt  zijn,  en  dits  de  ma- 
i|iere:  y^Bailliu,  maend\)s  my,  soe  9n  ben  icx  niet 
so  TToet,  noch  zo  Tast,  ie  en  neems  mine  Terste 
en  mQn  beleedt  te  minen  wettelicken  hoofde.'*  — 
„Seght,  wat  ick  er  Toort  sculdich  ben  toe  te  doene".  — 
„Dat  ghi,  baiUiu,  als  heere,  met  twee  mannen  Tan 
den  hoTe,  of  meer,  sult  trecken  aen  den  bailliu 
Taa  onsen  wettelicken  hoofde,  en  Tersoeckende 
dach  en  stede  omme  t'honsen  hoofde  te  commene 
metten  beroepe  of  metten  beleede,  en  dat  ghi  daer 
beleeden  sult  T^f  mannen  oft  meer,  tonsen  hoofdp, 
Tan  denghenen  die  hier  nu  zyn,  omme  daertoe  te 
doene  dat  ^er  sculdich  es  toe  te  doene."  Leenr.  o. 
1528,  H  iij. 

14)  Eene  rent.  Sepanden,  fr.  eonetituer,  ||  Nie- 
mant  en  kan  oft  en  mach  gheenderhande  hupsen, 
eronden  Tan  erTen,  renten  oft  ohijnsen,  binnen 
oeee  jurisdictien  gheleghen,  Teraliëneren,  transpor- 
teren, OTOigheTen,  Termanghelen,  constitueren  noch 
beleyden,  noch  oock  omme  eenighe  somme  Tan 
penninghen,  *t'zij  als  pant  metter  minnen  noch 
anderssintB  Terbinden, . .  tenzy  . .  TOor  drossaert  en 
schepenen  deser  jurisdictien.  C  v.  Ikume,  impr, 
a.  181. 

BELBIDENI8  (Beleyenisse),  zn.  m.  SehoutDinff^ 
fr.  inepedion  lépale.  ||  Het  noch  het  recht  Tan  be- 
leyenisse te  doeghe  [doene]  Tan  grachten,  holen 
en  quade  weghen  en  Treden  aen  oft  teghen  die 
goeden  onder  de  heeren  \nl.  Tan  het  kapittel  te 
Luik]  sorterende  oft  resorterende.  maas,  Solen, 
n,  14.  (1569). 

BELEIDER  (Beleeder,  beleder),  zn.  1)  Van 
de  krijgsmacht.  Bevdvoerder,  hoofdman  ^  kapitein , 
fr.  comman€Uint,  chef,  oapitaine  (do  la  milice).   || 


Dat  niemen  wapine  en  draghe, . .  utegesteken  don- 
ghenen die  sijn  metten  here.  [nl.  den  baljuw],  met- 
ter  wet  en  met  den  beledecs  Tan  der  stede.  Dl 
Pauw,  F>6.  41  (1349).  Ib.  52  (1350).  Een  „Toor- 
gebof'  Tan  1338,  blz.  30,  heeft,  in  plaats  Tan 
„beleeders"  „hooftmannen."  Een  ander  Tan  1350, 
blz.  53:  „uteghesteken  denghenen  die  den  here,  der 
wet  en  „den  beleede^'  toebehoren." 

2)  Van  een  ambacht.  Waardeerder,  keurder,  fr. 
vieiteur,  expert.  \\  En  hieraf  zullen  weoen  belee- 
ders  eü  besoukers  en  inres  [nL  Tan  den  wgnhaa- 
del]  N.  N.  DE  Pauw,  Vgb.  19  (1338). 

3)  Beetuurder  (Tan  een  Tennootschap) ,  fr.  diree- 
teur  (d*une  société  de  commeroe).  ||  Als  eene 
compaignie  oft  geselschap  Tan  handel  aengegaen  is 
TOor  de  contractanten  en  henne  erffgenaemen,  soo 
biyft  alsulcken  handel  tot  gemegne  prof&jte  en 
schaede  duerende  totten  e^nde  toe  Tan  den  be- 
sproken tyt,  niettegenstaende  dat  d*een  oft  d'ander 
is  oommen  te  sterTcn;  ten  waere  den  affllJTigen 
waere  geweest  den  principaelen  crediteur  ofte  be- 
leyder  Tan  den  handel,  en  sonder  denweloken  men 
denselTen  handel  nget  bequameiyck  en  soude  con- 
nen  TolTueren.  0.v.Aniw.  eomp,  lY,  ix,  11.  Wy, 
N.,  N. ,  gheswome  en  beleeders  Tan  den  Tulam- 
bochte  bin  der  stede  Tan  Ypre..  Tpriana,  ^^9 
473  (1381). 

4)  Toenener  (Tan  de  melaatsohen),  fr.  iurveiUamt 
(des  lépreux).  ||  Dat  de  beleeders  en  ommeloopers 
Tan  den  TOors.  siecken  \ul,  der  melaatsohen]  heb- 
ben zullen  twee  grooten  Tan  eloken  persoon  die 
zij,  omme  ghcTisiteirt  en  bezien  te  woraene,  daeh- 
Taerden  zuUen  ten  TOors.  hoTe.  C.  «.  Brugge ,  II, 
blz.  110  (1480). 

BBLEIDINGE,  zn.  1)  Yan  processen.  BeUid, 
fr.  direetion.  \\  Dat  de  momboirs  en  curateurs, .. 
geen  Tacatien  oft  loon  hebben  en  sullen  Tan  saec- 
ken  de  weesen  aenklcTende,  die  sy  binnen  dersel- 
Ter  stadt  en  Tryheyt  mogen  bskorten,  soo  in 
directie  oft  administratie  Tan  goeden,  beleydinge 
Tan  processen,  en  andersints.  C.  v.  Loven,  Weeë' 
kamer,  52. 

2)  Yan  gronden.   Inheelaguemimg ,  fr.  eaitie.  Zie 

BBLXIDSK,  BBTXSDSK,  YOETOSTEBDB  CU  T0ET8TXL- 

Livo.  II  Yermogen  den  TOors.  amptman,  sQnen 
lieutenant  en  ghesworen  dienaren . .  te  doen  alder- 
hande  executien  Tan  Tonnissen  en  gheTonniste 
Bohepene-brieTen, ..  mitsgaeders  alle  beleydinghen 
en  beterdinghen  Tan  gronden  Tan  erTen.  C.  o. 
Bruteel^  16(%,  a.  9.  Cluistyn:  poeeunt  et  dedueere 
in  Jkndum  eos,  ouibue  fitndue  eet  oHigatuê,  Item, 
hebben  deselTe  borghemeesteren,  schepenen  en  raet 
noch  kennisse  én  judicature  Tan  saken  rakende  . . , 
en  Tan  afpandingen  die  by  de  dienaren  deser  stadt 
ghedaen  worden,  materien  Tan  beleydingen,  alder- 
hande  arresten.  Ib.  a.  43.  Ohristyn :  de  maüria  ia- 
duetioniê  in  fkindum» 

BELEILOOP,  zn.  Waierloop  ondenoorpen  aan 
de  Mchouwing,  fr.  cours  d^eam  soumis  è  Vinspeetion 
Ujgaie,  ||  Soo  wanneer  gheboden  wordt  de  Nethe 
en  alle  kleyn  beleiiloopen  te  Teghen,  sal  den  heere 
dat  laten  ghcTen  dry  sondaegsche  gheboden.  K,  en 
br.  V.  MM,  1596,  1631,  a.  93. 

BELEISTINGEN,  zn.  mT.  Leveringen,  verstrek" 
hingen,  fr.  fournitures,  prettaüons.  \\  Soe  hebben 
zy  te  scaden  gehadt  en  Tan  huerder  selfi  goede 
moeten  betalen  .  .  de  beleystinge  Tan  xl  pden 
[peerden?],  die  meer  dan  t  of  tjc  gulden  gedroeoh , 
en  daertoe ,  in  gereeden  penningen . .  Kn  boTen 
allen  dien  penningen  en  Terleystingen,  hebben  de. 
Toirs.  joncker  Jsn  en  jouff.   Johasme  moeten  quyt- 


472 


mi. 


mu 


SOAlden  «ni.  Sf.-areL  U  Diesi,  rak  2  (16e  B). 
BELEIT  (Beleedt,  beleed,  beleet),  du  o.  }) 
Beleid,  hêshntTj  ir.  ttdminitiratum^  dirêetion^  gU' 
fum.  II  Pe  ofBoiera  en  justicien  -Tan  Ourtrycke 
reguleren  hemlieden  in  tbeleed  Tan  justitien ,  juria- 
diotie,  politie,  eheeren  waerheden,  bette  hoofden, 
yasuwe  en  andere  ghel\jcke  zaken  na9  tautwyMQ 
Tan  der  oonoeeeien,  enz.  O.  o.  Kortrijk y  i,  1,  Alaoe 
wy...  zeker  ordinaneien  eü  refonnaoien  gemaeot 
hebben  gehadt,  zoewel  aengaende  den  beleede  efi 
exercicie  yan  der  justicie  ala . . .  Eekenk,  v.  Brab,^ 
reff.  136,  f>.  183  V>.  15e  £.  Den  hoochbaillia , 
poortbaillia  en  schepenen,  mitagaders  den  ampman 
der  stede  yan  Audenaerde  reguleren  hemlieden  int 
beleedt  van  justitie  en  polioie  naer  uutwysen  yan 
de  ordonnanoie  Caroline  etc.  O»  o.  Aitdê»,  I.  mbr. 
I,  1,  —  ld.  O.  V.  Gent  f  i,  1.  Dat  de  waesheeren 
onser  stadt  en  caatelrye  yan  Cortryck  ons  hebben 
gebeden  om  te  bekommen  een  reglement,  naer 
hetwelcke  sy  en  hunne  greffiers,  in  het  beleet  yan 
hunne  respeetiye  fonctien,..  hen  souden  moeten 
reguleren.  Fl.  o.  VI.  27  noT.  1726.  lY,  502.  Yoorts 
yerbieden  wy  aen  schepenen  yoors.  eepige  proces- 
sen aen  t^  yangen ,  *t  zy  als  aenleggeren  ofte  yer- 
weerders,  ten  waere  alyocen..,  éü,  tselye  gedaen, 
de  si^e  aldaer  te  consulteren  met  dry  yan  de  £s- 
meuse  adyocaeten  yan  onsen  grooten  Baede,  en 
yan  hun  daerorer  te  nemen  schrifbalyck  ady^es, 
ten  beleede  yan  eenen  yan  hun,   damrtoe  te  de- 

eiteren.  O.  P.-S.  amir.  31  oct.  1715,  xzi,  6. 
at  niemen  hem  gheneeren  en  mach  in  de  stede 
yan  Ghent  met  makelaerdien,  hi  en  sQ  int  beleet 
yan  haren  arobachte.  ds  Favw,  Vgh,  blz.  28,  29 
(1338),  en  50  (1850). 

2)  In  den  kx^gsdienst.  Aamvoerimfy  h^fHB^,  fr. 
e(mduitef  oommandSnaU  (en  seryice  mihtaire).  jj  Het 
is  georlooft  doot  te  slaene  in  oorlogen,  in  dinst 
yan  den  prince  en  onder  tbeleit  yan  den  capitey- 
nen.  Fraet.  orim.y  e.  lzxz.  Zie  BBLsnnK  3)  en 

BBLXIDXB  1). 

3)  OeredUeliJkê  êékomwing  (yan  straten,  wegen, 
waters  enz.),  fr.  imspectum  Ugaie  (des  mes,  chemins, 
eanx,  etc.).  ||  Vort,  welctgt  oat  men  ghebiedt 
beleet  uter  kerken,  en  men  dat  doet  bi  nyannen 
en  bi  soepenen,  wat  mesdade  [boete]  dat  daeraf 
yalt,  alse  yerre  alse  yonnesse  deiit,  heffen  die 
heren  yan  Grimbexghen.  24  juni  1297.  Alsdat  die 
limiten  yan  Zelck  strecken  tot  Lutaelok  op  die 
beecke,  en  toe  rechtop  naer  die  Dellen,  op  die 
gote,  daer  die  yan  Zelck  alt|jt  beiyt  hebben,., 
tot  aen  den  Celsusterenbosch,  alwaer  die  yan 
Zelck  die  geheele  Thiensche  straete  belijden.. 
Oyer  den  Molenwech  aen  de  Mitselaer,  en  soe 
yoort  aen,  soedat  die  yan  Webbecuxn  daer  geen 
beleg  en  hebbexi.  Maas,  Malen  II,  40  (1630). 
Den  rentmeester  ons  ghenaedighs  heeren  in  den 
quartiere  yan  Antwerpen  heeft  kennisse  yan  alle 
bestaerde  goeden,.,  straetschou wingen,  beleyde 
yan  straeten,  beken  en  waterloopen.  C.  e.  8ant- 
ioom,  1664,  I,  3.  Item,  heeft  den  heere  [nl. 
yan  O.  L.  Y.  Lombeke]  aldaer  beleyde  en  yisita- 
tien,  beken,  grachten  en  waterloopen*  Verkoop  v. 
Chaebeeky  1670,  blz.  25.  Aengaende  de  beleyden 
der  wegen,  straeten,  riyieren,  b»ken,  waterloopen, 
enz.  Den  scfaoutet  zal  stellen  den  dag  om  de  yisi- 
tatien  en  beleyden  te  beginnen.  O.  F.-Br.  auir» 
31  oct.  1715,  ziz,  11. 

4)  Leiding  oaa  het  gerecht  op  een  met  verachterde 
sehM  heewaard  goei,  ter  uitwimning,  fr.  conduite 
de  la  jutOee  mr  n»  bien  éhargé  iune  dette  en 
êoufframoe,  è  flm  de  réviuoer,  adduetionf  indnetion 


êMT  Ie  fondê.  ^  bblubsx.  ||  Alsoe  als  ICathyi 
yan  Bode,  als  rentmeester  en  meyer  te  deser  tyt 
OQs  heersoape  yan  Diest,  efi  in  den  name  en  y«a 
wegen  deesel&  heerscape,  onlsnx  leden,  met  daighe 
en  met  daighsrechte,  yeryolght,  yerreyot  en  lut- 

gswonnen  heeft,  met  eenen  openen  beleyde,  aehte 
o&tede  lants  gelegen  in  de  Êbghe,  beneden  Alle 
heylegen  oapelle  buten  Dieet.  iSdkip.  Lamd.  o,  JDieei, 
12 aug.  1470.  Ai  uti pair  eg  devatUfpaëeS  troie  mei 
anSf  imirodmiet  ei  óbeervê  en  ladiete  viUe  [nL  te 
Loyen]  de  rialiser  le*diete$  reaiee  personmdee  en 
fa^sani  faire,  en  vertu  deëdietet  reoognoueameeB , 
adindioaHom  on  addmetum,  que  Von  appile  en  thioie 
beley,  pardeeani  leidicts  magemr  ei  eeeheeine  de 
Louoain.  Brie.  19  deo.  1537.  JToa.  hiU.  n«.  3247. 
Wort  denselyen  haerlingh  oft  besitter  yan  weghen 
den  rentheffers  by  den  dienaar  ghesommeert  tot 
ruyminghe  yan  de  hypotheque  binnen  dry  weken 
daemae  yolgende,  om  alsun  daarop  te  mog^ien 
procederen  by  beleyde  tot  eyictie.  O.  e.  iKrwaef, 
1606  a.  95.  Christyn:  nt  imne  proeedaimry  mediaaie 
indtietione,  ad  eeietionem»  Omme  te  yerhoedep  alle 
frauden,  die  binnen  den  tydt  yan  de  yoort.  diy 
weken  souden  moghen  gepiaotiseert  worden,  eoo  is 
den  huerlingh  oft  besitter,  begherende  binnen  de- 
selye  dry  weken  te  yertreoken  en  de  geboefda 
goeden  te  yerlaten,  sohuldigh  den  dMrh  yan  sjjix 
yertreck  t'inainueren  aen  £sa  renthener,  om  op 
sgne  hypotheeque,  terstont  naerdien  deselye  ydei 
gemaeckt  ia,  te  moghen  procederen  by  beleydd.Ib. 
97.  Christyn:  ut  ad  indmHionem  in  h/poiheeam  eaem 
pottit  prooedere.  Item ,  de  yoorsz.  haeffelyoke  goeden 
alsoo  afgepandt,  en  de  hypoteque  oft  yeroUigeer- 
den  gront  ghe-ydelt  zynde,  wort  alsdan  by  oft  yan 
wegen  de  renthefiers  oft  cheynsenaers  gepiooedeert 
yoor  syne  tachterheydt  by  Weyde  op  sfjnen  yer- 
obligeorden  pant . . .  Ib.  a.  99.  Ohmtyn :  froeeditnr 
ad  indneOonem  in  hgpothecam.  a^  100.  Soo  laogh 
deeelye  goeden  niet  en  zyn  gesaiseert  oft  beleydt 
a.  201.  Seleyden,  mainmisen,  —  By  beleyde  dft 
mainmise.  C,  v»  Xoom,  ir,.  13,  14*  Aengacnide  de 

S referentie  yan  de  creditenrien , . .  gaea  yoor  alle 
egene ,  f ,  ofte  degene  hebbende ,  uyt  wettigan  coo- 
tracte,.*  beleyt  gemaeckt  totten  seWen  goeden; 
want  de  raeciale  opdraeht  an  het  beleydt  Teig^ 
leken  worden.  Ib.  y,  18.  Binnen  de  yoora.  stadt 
en  yryheyt  mach  men  yoor  sohuldt  en  personela 
actiën.,  procederen  by  beleyde,  tot  farkoopiiige 
yin  de  gronden  yan  erye.  Ib.  yii,  2.  Soo  wie  wUt 
palen  teghens  sQuen  naerghebuere,  oft  erfwagh 
pretendeert  oyer  iemants  enye,  moet  oomen  yoor 
drossaert  en  soepenen,  en  yersoecken  eem»  paliaghe 
oft  beleyde;  en  indien  hem  tWye  gheaooordeert 
wort,  dsói  sal  hy  laten  gebieden  met  een  sondaegha- 
ghebodt,  ouders  ^aZ.  ouderlingen]  en  omaittei»  ta 
oomen  op  de  palmghe  oft  beley,  ter  yoorooemder 
plaetsen,  enz.  C.  v.  Oheel,  Yij,  1.  Bakende  da  bfr> 
leyden  ten  gronde  oyer  achterstal  yan  chynsan, 
pontpenningen  ofte  renten.  O.  B.'B,  aair.  31  Qot» 
1715,  kap.  XTii. 

5)  Voortgaand  onderteek  van  een  reMegeÜÊ^f 
fir.  examen,  inëimetion  préalable  iwn  proeèê.  \\  Son- 
der  dat  men  yan  nu  yoortaene  teghen  den  thoon 
derselyer  ghetuyglien  iet  met  allen  sal  jnoghan 
schryyen:  maer  sullen  de  rechteran..  yueghen 
t'ffhene  des . .  uyt  den  gheschreyene  rechten,  en 
diwleyt  yan  der  saecken  tor  staden  oft  ter  onstaden 
commen  mach.  C.  o.  Santhown,  Stijly  a.  153.  Aen- 
gaende het  yoorder  beleedt  en  berecht  van  ccsmi- 
nele  saecken,  sal  men  hem...  reguleren  oaer  de 
criminele  instructie  en  het  eeuwich  edict  yan  den 


BEL. 


BEL. 


173 


jaem  1611.  C.  v.Aahi^'ai^,  a.  48.  Indijen  hotp^ 
meefker  en  jchepenen, . .  Tonden  gexaede  eemge 
Mee^ . .  Ml  coUtigio  to  doen  bedingen, . .  oft  oock 
tot  beleijdd  Tan  dQen  eenige  oommiBfluriseen  banton 
de  loUe  te  ozdonneren.  C.  r.  Auiw*  oomp,  Y .  i ,  4. 

6)  OMdênodt  ^  verhoor  vam  getmgen^  ir.  enquiie 
var  iémoitu,  J|  Bat  die  looathet  Tan  sHertqeen- 
ooeiobe..  een  wittige  beleyt  en  wairheit  gedun 
beeft  Tin  oob  liefs  beren  van  Brabant  beerliobeit, 
efi  der  etat  Tan  den  Buiaobe,  en  reobten  die  ej 
beerbxaobt  bebben,  boTen  mam  gedenoken,  in  den 
kade  Tan  Heipen.  Chara,  v,*$Botek  f>.  138.  Van 
mmdtr  Ooaden  é9  Wiaorkeit,  enz.,  des  woiiiadaghea 
nae  sonte  Maigrietendacb  1866.  proatm,  Aen  den 
peiBar...  toot  copie  anthenticq  Tan  enqaeste  oft 
Meedt  Tan  oireondenachap,  drij  stnjTerB  par  folio. 
(7.  9.  AaM,  lUigl  e.  1762,  a.  29. 

7)  JieMiing  ^eener  recbtmak),  fr.  tUbaiSf  pkn' 
Mritfi  (d'nn  procde).  ||  Waerinne  sobepenen  teimine- 
ren  en  reobt  doen ,  naer  *t  beleet  Tan  den  proceiie , 
bj  gbeecbrifte  ofte  anderunsy  als  naer  reidene.  C. 
9,  Amde»,  I.  mb.  xzi,  4. 

8)  Beleet  doen  op.  JPUUen  oeer,  fr.  pUnder 
em,  déhat0re.  \\  Biee  rallen  de  procoreun  alsdan , 
TOOT  *t  doen  Tan  enqneete,  geboaden  zyn  bonne 
icbriftoxen,  daarop  ay  beleed  doen  willen, ...  te 
lereren  in  banden  Tan  den  greffler,  om  die  geleien 
te  worden  toot  *t  doen  Tan  enqueste.  C  v.  Jjuden. 
8i9ld.KMtden^y  1619,  i,  80.  ld.  d.  Kamer,  i,  82. 

9)  Opepraak  doen^  fr.  hldmer^  faire  reproeke, 
II  Ais  die  waerdeerderen ,  aebterrolgende  buns  eedte, 
sollen  waarderen,  en  sal  eebeen  persoon  denselTen 
mo^hen  beleet  doen,  seggbende:  „Bn  is  dat  leer 
n^et  genoeob  gemaeot,  dat  eg  daer  wederseobt  .^' 
Op  de  pene  Tan  sess  ende  derticb  stnTers.  Xmt- 
tomoere  ie  JDUei,  27  febr.  1646, 

10)  Gommen  te  Bijnen  hoofde  eü  beleede, 

lüin  beleit  nemen  tot.  2m  beroep  gaan^  eioh 
leroepen  op  de  hoogere  reehibaiÊk,  hare  heMlietinff 
tragen,  fr.  aiüor  en  apoel,  venir  è  $on  Atf^eone pom 
sastyasiea/.  ||  Harae  edel  en  seere  gbedachte 
prinoa  en  beere,  Tor  n  en  nwen  edelen,  Txoeden 
Baet,  eo  oommen  uwe  manne  Tan  leene  te  baren 
booCde  en  te  baren  beleede  in  nwe  camera.  C  e. 
Aadm.  8<l«  d.,  bis.  800  (1868).  Bnde  de  manne  ne 
waxens  niet  zo  Troet  sij  ne  namens  eene  Torste 
[«il.  een  uitstel],  en  eene  andere,  en  een  hofsterkingbe, 
eo  een  anders,  en  metter  TuArsten  baer  beleed  te 
baran  boofde  in  mios  beren  camera.  Ib.  blz.  806. 
Van  weioker  questie  die  Tan  Hbutbem,  noob  ooc 
seepenen  Tan  Aalst,  daer  sy  bieromme  te  boofde 
oommen  weeren,  niet  so  wjs  en  waren  zr  en 
namens  Toort  bneriieder  beleet  ten  OTerboofae  an 
minen  heran  Tan  den  Bade  in  Ylaenderen.  C.  e. 
Aalti^  bis,  298  (1460).  Als  deelmannen  beroopen 
snllon  s|j)n,  ofte  dat  sTsalTe  bneriieder  beleet  nemen 
TOOT  seepenen  Tan  Bmggbe,  so  worden  sy  gbe- 
boodsB  tprooes  oTer  te  oryngben  al  gbefomiert, 
net  buerlieder  adTjs^,  binnen  den  negbensten 
dagh«  naer  tberoupen  oft  beleeden.  Q.  e.  Bmgqe, 
IL  JT.  o.  dodmannen^  16  sept.  1626,  a.  20.  Pat 
Tan  de  pvoeessen  by  beleede  OTer  te  bringbene  de 
psrtyen  ongbeboaden  worden  yet  daerof  te  betalene. 
21.  I>e  mannen  mu^ben  bem  beleeden,  als  sijs 
mmaendt  syn,  en  dits  de  maniere:  „Bailliu,  maen- 
ogs  loy,  soe  en  ben  los  niet  so  Troet  noob  zo 
Tsat,  ick  en  neems  mine  Teiste  en  m\jn  beleedt 
te  minen  wettelioken  boolde,"  Leenreeht  e.  1628. 
Big  T«. 

BELEITEKIS,  zn.  Sohonwing,  fr.  intpeeüon 
légaie,  ||  Van  beleytenissen,  gericbtelycke  metingen,  I 


reynen  te  stellen,  er^^oeden  te  daylen,  eni.  C. 
leenhof  v.  Valken^,  Stijl  1631,  a.  87. 

BËLEITËNI8,  zn.  Verleiding,  fr.  tédaetion.  \\ 
Is  geordineert,  off  ymsnt  were  die  met  beleytenisse 
off  bedrocbenisse  Tan  coppeleren  off  coppelerssen, 
off  by  ander  subtylre  manieren  yi^ants  docbter 
off  kent,  onder  sijn  dage  Tan  twelff  jaren  wesende 
ewecb  leydde..  O,  e.  Maattriohif  11  mei  1428, 
a.  6. 

BELEMMEREN,  bw.,  Terl.  deelw.  BXLnaoatT 
(Tan  eene  ziekte).  Aangedaan  ^  aangetaet^  ladend 
gijn,  fr.  être  affecU,  eoiefprvr  (d'une  maladie).  1|  De 
sieke  waren  gbeleet  te  zinen  grsTe,  sprekende  baer 
bédingbe  met  doTOcien,  en  sy  gbenasen,  Tan  wat 
siecten  dat  sy  belemmert  waren.  Jav  t.  Dixxvdb. 
260. 

BELEMMEBINQ,  zn.  t.  WeiUV^he  eioormie, 
hinder  y  fr.  oppoeiüon,  óbetaeie^  empêehemeni  légamg. 
II  (Zyn  onderworpen  aan  bet  segelreobt  Tan  Tier 
stuiTers:)  Alle  memorial-ofte  sommatie-billetten  en 
Tan  executie,  pandinge,  saisissement,  etc.,  die  g^ 
geTon  ofte  gelaeten  worden  aen  de  gesommeerde, 
geëxecuteerde  ofte  andere,  onder  wie  saisissement, 
olacbte,  arrest  oft  andere  wettelyoke  belemmeringe 
door  officiers  en  andere  exploiteurs  gedaan  worden. 
O.  F,'B.  amtr.   8  aug.  1708,   a.  20.  Zie  ook  Bb- 

XiBMXBBTHSIT. 

BELEMMEBTHEIT,  zn.  t.  1)  Verhimdenmg, 
vertperring^  fr.  emharrae^  enoombrement,  ||  Item, 
sullen  die  Tan  binnen  bare  wolle  int  coorenbuus  te 
ooepe  setten  de  drie  toegbdagbe  Tan  der  jaermerot, . . 
en  dien  ty t  sullen  de  woUe-assisers  tcooren  te  baeren 
ooste  Terwaren,  en  al  die  wyie  sal  de  waghe  int 
wollehuus  syn  sonder  andere  belenm^rtbeit.  sB 
YLAimrcK,  Aee,  22,  16de  S. 

2)  Wettelijke  sioomie,  hinder^  fr.  oppoeOion^  eè- 
etadoy  empMianent  Ugamx.  \\  By  aldien  op  (ne)  de 
te  koope  gepresenteerde  goederen  belast  beronden 
wierden  met  eenige  saisisementen ,  klacbten  ofte 
ander  belemmertbeden  ouder  als  80  jaeren,  oft 
wel  met  eenige  renten,  'tzy  losseiyck,  *tzy  onloa- 
seiyok ,  waerTan  in  80  en  meer  laren  wegens  de 
Terloopen  Tan  diere  geen  betaeunge  en  soude 
wesen  gebeurt,  deweloke  met  dien  laps  gecenseert 
wordéta  geprescribeert ,  de  Terkoopers  en  sullen 
danof  geene  cassatie  moeten  bezorgen.  O.  e.  Mmgge 
II.  8  juli  1760,  a.  7.  Zie  ook  BBLBMXBBnio. 

BELENDEN,  Limb.  bblutdbk,  ow.  (heiende^ 
helond).  Vervaren,  verdwenen ^  heengaan,  geworden^ 
bleven ^  fr.  s'en  aller,  deienir^  reiter.  Kil.  JlMd.  j. 
Tereynden,  evadere,  pervadere.  ||  Dese  Tissobê 
bebben  dat  Tan  natoeren,  alsi  gbewassen  syn  in 
baerre  natuerliker  tyt,  soe  maken  si  ben  tegadere, 
en  striden  deen  metten  anderen.  De  minsobe  sprao : 
„Alderlie&te,  waer  belinden  si  dan?"  Die  antw^de: 
„Sicb!"  [ziel]  Die  minsobe  saob  int  dal  datfci 
TiBscbe  Tloten  in  den  dale  en  dore  dat  TÜetende 
water ,  eü  soe  si  Terder  Tloten ,  soe  si  minder  waren. 
Aüer  kerstb,  8.  Zie  Ds  Bc.  En  daer  Terloes  men 
den  graTe  Boudin.  weder  bg  doet  was  gbeslegben 
ofte  ontTloet,  men  wist  noynt  waer  dat  hy  belende. 
Jav  t.  DizMüDB  27.  Men  tIuc  die  Tan  den  Vrien 
al  beymelyc,  men  ontboefdese  of  slouobse  dOet, 
men  wiste  cume,  waer  dat  %y  belenden,  206. 

BELET,  zn.  o.  1)  Storing  in  hoi  betii  van  een 
goed,  fr.  ironble  apporié  dane  la  Jomeeanoe  d^nm 
bien.  II  Alsoe  Terre  als  die  dagere  dat  doet  binnen 
den  jaire  nadat  bem  die  turlMicie  en  belet  gedaan 
is  geweest;  want  na  djair  en  soude  by  niet  on^ 
fangen  wordden  om  te  comen  by  oomplainten  Tan 
nyenwicheyden  [fr.  nonoeUei^; , , .  alsoe  Terre  als 


( 


174 


BEL. 


BEL. 


alB  hj  nae  c^aer  quame  olaehtieh  Tan  turbacien  en 
belette  Tan  erfflijcheyden.  y.  d.  Tay.  37  y^. 

2)  Tegen  gerechtelijk  beslag.  Storing ^  hinder,  fr. 
opponiion,  empéchemeni,  ||  Beletten  en  oppositien 
tegens  executie  gedaen  by  officiers  ofte  dienaers 
▼an  G-hendt,  binnen  der  stede  en  schependom ,  yan 
▼onnisaen  ofte  condemnatien  Tan  de  Wetten  der- 
selTe  stede,  oft  andere  saken  execatoire,  worden 
eekent  en  berecht  by  de  jagen  derselyer  stede, 
die  de  Tonnissen  gewesen  hebben  of  d'executie 
Terleent.  C.  v.  Chnt,  Yii,  11.  Ib.  12.  YAirD^v  Have: 
exceptionet  impedienUê  executionem, 

8)  Van  *t  gemoed.  Stoornis^  beroering,  fr.  troMe^ 
agiiaiion  (de  TAme).  ||  Ten  xy«n  male,  zoebehoiren 
alle  richters  gedoechsaem  en  patiënt  te  weesen  Tan 
herten;  want  in  allen  saken  dair  loon  en  Terdiente 
inne  gelegen  is,  dairinne  Tallen  diowijle  Teele  be- 
lettingen en  tegenheid;  en  soe  men  meer  te  doen 
heeft  in  deser  weerelt,  soe  men  meer  belets  en 
tegenspoets  gemoet . . . ;  ende  die  belettingen  en 
cwairioheid  sal  elo  richter  patientelyo  Terdragen. 
Y.  D.  Tay.  874  t^.  Zie  ook  belsmmbbivq  en  be- 

LZmCEBTHBIT. 

BELETTEN,  bw.  Aankouden  en  gevangen  nemen^ 
fr.  arrêier,  taieir  (qiullqu'un)  ^  U  faire  prisonnier. 
II  Wie  so  Terde  breict  ofte  mort  doet  up  eeneghen 
Tan  den  xzzix,  met  wonden,  daer  hy  af  ghebannen 
wert,  en  daema  belet  wert,  sodat  menne  ghecry- 
ghet  omme  rechtinghe  mede  te  doene,  diene  belet, 
sal  hebben,  Tan  der  stede  goede,  twee  hondert 
pont  tomoyse,  en  sinen  cost,  dien  hy  ghedaen  sal 
nebben  omme  de  belettinghe.  £n  al  dies  ghelike 
sal  hy  hebben  Tan  der  l)elettinghen  Tan  denghenen 
die  ghebannen  es  omme  de  If^he,  die  hy  ghedo- 
ghet  sal  hebben  binnen  sire  heroeighen,  daer  tfait 
ghcTiel  met  wonden  up  eeneghen  Tan  den  xxxix 
binnen  Terde.  C.  v.  Oeni,  Or.  Charter  v.  1297  a. 
13.  Ib.  a.  14.  Dat  io  nairder  l>en  mij  te  Teront- 
souldigen,  mijn  derder,  aen  den  heyligen,  Tan  den 
fayte,  dat  ghij  [schout]  mij  opeeggen  wilt,  dan 
ghy  sijt  mij  te  beletten  oft  geTangen  te  houden. 
Y.  D.  Tay.  146  t«. 

BELETTINGE.  Zie  Belet  8). 

BELETTINGE,  sn.  t.  Aanhouding,  h.arrettaium. 

Zie  BiLBTTXH. 

BELFROET  (Beelfioet,  beelfroot,  beelfgioet), 
sn.  m.  Sen  toren  in  het  cdgemeen,  Iclókketoren ,  h. 
tour  en  ginêrdl,  élocher.  Zie  Ybbdam.  ||  Also  bi 
TTonde  mannen  boTonden  es,  datte  binnen  den 
torre  Tan  der  kerken  Tan  Vursselare  durp ,  bi  NeTele , 
seere  groTe  temmerwerken  noedich  sin,  so  an  den 
beelfroete,  totten  weerhanghenne  Tan  der  clocken, 
alse  binnen  den  tube  Tan  derseWer  turre,  so  heb 
ie  Seghere  Tan  der  Coutren ,  riddere , . .  beleeft  enz. 
De  Pb.  en  Bb.  VI.  Voseelare,  43  (1230.  Naar  allen 
sohgn,  oorspr.).  Betaelt  Joos  de  Èeysere,  Tan  dat 
hy  upr^zende  was  het  beelfroot  up  den  turre,  mijdts 
dat  hem  Toos  de  Hont  en  den  costere  hilpen  r^jsen 
teelTe  weerck,  en  de  clocken  gheholpen  omme  dat 
se  luuden  souden.  De  Pb.  en  Bb.  X.  Bachte,  60, 
16a  E. 

2)  /)«  Malletoren  te  Brugge^  fr.  la  tour  dee Hal' 
lee  d  Brugee.  jj  De  graTe  Gwy,  als  hy  graTe  was 
int  eerste  jaer,  doe  Terl)errende  dat  heelgroet  Tan 
der  halle  te  Brugghe.  Jan  Y.  Dxxmuds  177.  Rembry 
II,  186,  T^.  Belford,  heeft  de  wetenschappelijke 
Terklaring  Tan  dit  woord,  zooals  die  door  De  Vries 
gegeTon,  bij  Verdam,  en  hier  zelf  t®.  Baltaebt 
medegedeeld  "wordt ,  niet  gekend ,  en  zich  door  eene 
phantastische  uitlegging  laten  Terleiden. 

BELGENSCHAP,  zn.  t.  Belging,  toorn,  gram' 


ëéhap»  II  Die  schout,  met  alle  die  Tan  der  stadt,.. 
sal  daerhenen  Taeren,  en  dat  onrecht  l)erechten, 
Bonder  onse  belgensohap.  C,  e.  *«  ÜmoA,  Priv,  e. 
1855,  a.  8. 

BELIEFENIS  (Belieffenisse) ,  zn.  t.  Vergun- 
ning ^  ioeetemming  f  namelijk  hulpgelden  door  het 
fxdk  aan  den  vorst  toegestaan,  fr.  suhsides  acoordSs 
au  prince  par  Ie  peuple.  jJ  Dat  zij  [nl.  de  heeren 
Tan  den  Baad]  geen  Toorder  oft  breerder  kennissen 
en  judicatuere  sen  te  [^  aen  en]  nemen  dan  zij,  na- 
Tolgende  den  Toirscr.  preTilegien  en  l)ehoiren  te 
doen,  want  Tugt  sulcken  Toirtstel  ooempt  dicwyle 
murmuracie,  et  ex  eonsequentif  groeten  hinder  en 
achterdeel  den  princen  in  de  beden,  hulpen  en 
andere  belieffenissen  die  hy  aen  zijn  landt  begeert. 
T,  D.  Tay.  877. 

BELIEFTE,  zn.T.  Believen,  welgevallen,  uMe- 
hagen y  goedvinden,    fr.   eonvenaneej   bon  plaisir,  \\ 

II  Hen  en  mach  eenen  Tercoopere  Tan  renten  nem- 
mermeer  bedwingen,  noch  oiok  in  den  scepenisn- 
brieTen  stellen  oft  l>eTorwaerden  dat  de  Tercoopere 
die  Tercochte  rente  in  al  oft  in  deele  sonde  moeten 
quiten ;  maer  moet  de  lossinghe  staen  altyt  ter  be- 
lieften  des  rercoopers  Tan  der  renten  oft  proprie- 
tarisen  Tan  den  pande.  O.  v.  Antw.  1545,  yi,  55. 
Han  en  wyff  moeghen  maken  eü  passeren  hen  tes- 
tamenten sonder  malcanders  bysyn  oft  consente, 
en  dat  elck  alloene  nae  synder  belieften.  Ib.  xi,  29. 
Sonder  eenichsins  syne  kinderen  daeraeff  yet  te 
moeten  gheTen,  't  zy  als  zy  hen  stellen  tot  geap- 
probeerden  state  oft  andersins,  dan  zyn  twliefte. 
C.  V,  Brussel  1570,  a.  88. 

BELIEVEN,  bw.  1)  Goedkeuren  (oudt.  wiUekew 
ren),  fr.  approuver,  agréer,  \\  Batifierende ,  appro- 
l)erende  en  belieTende  Toerts  alle  alsulke  Torwaeraen 
en  l>eloften  als  zy  Tan  Antwerpen  gedaen  hebben, 
en  noch  doen  sullen  moegen  metten  particulieren 
persoenen  eii  erfgenamen  paert  en  gedeel  houdende 
in  de  geleiden  Toeigenoemt.   Hbbtbns  en  T0B78, 

III  692  (1479). 

2)  Toestaan,  toekennen,  fr.  dSoemer^  eonsenür, 
II  Dewelcke  [leenman]  gemaent  synde,  sal  wysen 
Toor  een  Tonnis:  dat  men  den  ooopere  den  pandt 
ofte  renten  belicTen  sal,  en  dat  hy  sal  oomen  te 
hulpe  en  te  monde.  Leenhof  horehgr,  v,  Antw,  f^.  19 
(1667). 

8)  lem.  belieyen  met.  Ounnen^  het  gehrmk 
toestaan ,  laien ,  fr.  aeeorder,  eoncéder  Vusage ,  2at#«0r. 
II  Een  huerlinck  en  heeft  geen  recht  om,  ten  eynde 
Tan  sijne  huere,  het  gehuert  hnys  oft  enre  te  biy- 
Ten  behouden  Toor  eenen  prys  die  een  ander  daer- 
Tore  soude  willen  geTen,  maer  mach  den  Ter- 
huerder  daermede  belieTen  eü  gerieTen  die  hem 
goetdunckt.  C  o.  Antw,  eomp.  IV,  Ty,  18. 

BELKjKj^EN  ,  bw.  Belegeren,  omsingelen ^  omriu' 
gen,  fr.  assiéger,  environner,  entourer,  \\  Feculium 
eastrense  is,  dat  een  ridder  oft  myterman  crijgt 
in  den  orloge  en  in  heerTairden ,  beliggen  oft  andere 
diensten  Tan  wapenen,  y.  d.  tay.  285.  Du  biste 
mgn  tocTcrlaet  in  der  bedroefenissen,  welke  be- 
droefenisse  mi  alom  beleghen  heTet,  mine  hoghe 
Troude;  wtnim  mi  Tan  dien  die  mi  beligghen. 
Getydb.  15e.  E.  121  t*».  Ps.  81. 

BELIJDENIS,  zn.  t.  Van  eenen  strafschuldige. 
Bekentenis^  erkentenis,  fr.  oonfessions^  aveux  (d'un 
ooupable).  ||  Welcke  scherpe  examinatie  alsdan 
moet  geschieden  in  de  teghenwoordigheydt  Tan 
twee  schepenen  en  griffier  deser  hooftbancke,  die 
gehouden  is  desselfs  ghoTanghene  beiydenisse  eü 
bekentenissen  pertinent<«iyck  op  te  schryTen.  C. 
hoqfdb,  Deurne,  i,  14.   De  beiydenisse  en  bekente- 


BEL. 


BEL. 


475 


nissjBn  Tan  den  ghevanghene  alsoo  opgheteeckent 
wesende ,  wort  dien  ghevangheno  dan  gheleijt  uijtter 
Lachten,  onghebonden  en  bu\jten  alle  banden  van 
yaere,  onder  den  blauwen  hemel,  alwaer  hem  sijne 
belijdenisse  eü  bekentenisse  wort  Toorghelesen.  15. 

BELUDING,  zn.  v.  In  burgerlgke  zaken.  Sr- 
kêfunngf  fr.  reconnais$anee.  ||  Ten  waere  nochtans 
dat  de  ghedaeghde  de  belijdinghe,  de  bekentenisse, 
Terbintenisse  oft  gheloften  selye  niet  en  hadde 
ghedaen,  noch  aU  sijn  schuit  onderteeckent.  C.  o. 
Santhoven^  Stijl,  a.  128. 

BELINDEN.  Zie  Belbitdxv. 

BELITERUE,  zn.  ▼.  Bedelarij^  ëchooierij,  fr. 
gwuëene.  La  Cnme  Belistrerie.  ||  Dat  alle  die- 
ghene,  die  men  heet  rabauwen ,  boeven,  nyet  ver- 
toren  hebbende  huere  leden ,  en  die  dagelicx  leTende 
ijn  op  henre  truwanterie  eü  beliterye . .  Reketik, 
V.  Brab.  reg.  136  P.  140,  3  noT.  1501. 

BELCKT.  Zie  Bilckt. 

BELLAERT,  zn.  m.  Benaming  der  derde  hoe- 
doÊtiffkeid  van  fijn  laken  ie  Brugge,  welke  ipt  ken- 
merk de  figuur  eener  hel  droeg ,  fr.  nom  de  la  iroiêihne 
fualiié  de  drap  fin  ^  Bruget,  qui  portalt  la  figure 
d^une  tonneite  comme  mar  que  dietinctive,  j|  voord, 
dat  men  noch  boven  dien  [nl.  boven  de  ,^jne 
Bruchflche  lakenen^*  en  de  „Ceurlakenen'*]  maken 
lal  fine,  witte,  blaeuwe  lichte  en  zadde,  omme  te 
grejnene  of  zwart  te  makene,  of  anders  wit  of 
blaen  te  latene;  die  men  scheeren  zal  in  swevers 
eam  in  twee  en  tzeventich  ganghen  ghecamt  op 
zestiene  vierendeelen  breed,  en  drie  en  veertien 
hellen  lang;  dewelke  men  zal  vullen  op  tiene  vieren- 
deelen bi^sd  en  dartich  hellen  lang,  blivende  ^he- 
crompen,  en  in  dewelke  men  weven  zal,  biden 
grooten  looden,  twee  grouve  linne  draden  met 
twee  loodekine  daeraen  hanghende,  omme  int 
deen  loodekin  gheslaghen  te  zine  eene  .f.  en 
in  tdander  eene  belle ,  in  teekene  van  finen  Bruch- 
ichen  Bellaerde,  werdioh  der  greyne.  Jf.  laken- 
gUde  te  Brugge  ^  Wever  e,  22.  Ook  te  Diest  droeg 
zekere  hoedanigheid  van  laken  den  naam  van  Bd' 
loert,  wegens  hetzelfde  kenmerk:  ||  Soe  wiebjnnen 
Dyest  brede  laken  maken  willen,  die  metter  bellen 
Betekent  soelen  sijn,  die  salse  lx  hoge  scheren  opte 
drie  ellen  en  niet  mijn ,  en  alsoe  verre  dat  8\j  .  x . 
vierdel  breet  bliven  ter  peertsen.  K,  lakengilde  ie 
Dieet,  Wolwerk,  1419.  reg.  786=  f».  39  v».  Van 
enen  laken,  dat  een  Bellart  heit,  xliiij,  nu  grote. 
Ib.  f.  41.  VólamhaclU^  loon  van  het  maken:  Dits 
die  ordinancie  gheordineert  bg  scepenen  en  raet, 
en  dekene  der  stat  van  Diest:  als  van  wat  wollen, 
daer  men  Bdlaerie  en  sroael  brede  af  maken  sal, 
en  dits  die  soerte  van  wollen  die  hierna  ghenoemt 
•teet.  Ib.  f>.  16  T^'.  a.  1,  Wolwerk^  1425.  Soo  wie 
maer  een  veerdel  wollen  en  heeft  als  van  deser 
Toen.  woUe  [nl.  cust. .,  lindezee,  kerstevel,  noe- 
tecum] ,  die  en  sal  gheen  Bellaerts  maken ,  maer 
bj  mach  maken  smael  brede  na  de  ghelande  van 
den  sacke.  Ib.  a.  6.  Zie  ook  Stbbbe. 

BELLAERT,  zn.  m.  Stadêomroeper  ie  Antwer' 

'  peuy  fr.  erieur  public  è  Anvere.  \\  De  bellaerts  oft 

njtroepers,    elck    i^c   guldens.    Ord,   Alèertine  v. 

1618.    Onifanek   in    34.   Sechten   deweleke  betadt 

worden  voor  de  reeeptien  van  officien, 

BELLE,  zn.v.  Thans  hd^  fr.  eonnette.  Benaming 
der  openbare  veilingen  ie  Antwerpen,  fr.  nom  de» 
ventee  publiquee  è  Anvere.  ||  Jan  Varemburehj  natif 
d* Anvere ,  demande  la  charge  de  maiire  dee  venduet , 
•li^  nommé,  audii  Anvere,  de  Belle.  Bijkearch., 
Pap.  d'JStat  et  de  VAudience,  lias  nP.  245,  juli— 
»ng.  1586.  B\j  Db  Bo  heet  het  van  ^moerende 


goederen":  In  de  belle  sjjn,  in  de  belle 

liggen,  openbaar  ie  koop  zijn,  fr.  eire  mie  d  Ven- 
chère.  —  In  de  belle  stellen  •  Onder  voogdije^Mp 
eidlen ,  fr.  meiire  en  iuitlU  ou  curaieüe.  \  \  Als  jemandt, 
zijn  selfs  zijnde,  zijn  goedt  onnuttelick  verqnist, 
werd,  op  't  rapport  van  vrienden  eö  maeghen,  en 
naer  behoorlicke  informatie,  ghestelt  in  curatele  oft 
voochdye , . . .  hetwelcke  men  noemt  ,,in  de  belle.*' 
C.  V.  Veurney  ec,  43.  De  voochdye  van  alzulcke 
oveijaerighe  weesen  moet  openbaerlick  gecondicht 
worden  met  tclincken  van  een  belle,  daerby  elcken 
adverterende  dat  niemandt  alsulcke  gfaebelde  per- 
Boonen  en  gheloove  hoogher  dan  vyn  schellingen 
parisis.  Ib.  Oveijaerighe  mans  ofte  vrauwepersoo- 
nen,  hemlieden  quaelick  regierende , . .  worden., 
ghestelt  in  curatele,  dwelck  men  noempt  „in  de 
belle".  C.  V.  Aalei^  xix,  1.  In  curatele  en  regi- 
men  van  voochdien,  tVelck  men  noempt  „in  de 
belle".  C.  V.  Auden.  xix,  1.  C.  v.  Sdingen,  zix, 
1.  Uijt  welcke  belle  oft  curatelle  niemant  en  can 
gheraeken  dan  by  kennisse  van  schepenen.  5. 

BELLEMAN ,  zn.  m.  Siadeomroeoer  te  Brueed , 
fr.  erieur  public  è  Bruxeüee.  \\  Als  daer  eigens 
eenen  uy troep  is.  Hoort  men  den  helleman,  voor 
gewis,  *s  Morgens  ten  negen,  naer  noen  half  een, 
Siet  men  alsdan  den  roeper  te  been.  Boepen  v, 
Brusedf  18de  E. 

BELLEN ,  bw.  Eenen  doorbrenger.  Met  dehdale 
zulk  laten  omroepen,  fr.  (un  dissipateur)  Ie  pro- 
damer  publiquement  comme  id  par  la  eonnette,  \\ 
Aen  welcke  ghebelde  weesén  [nl.  stadskinderen, 
fr.  inierdiit']  worden  by  schepenen  ghegheven  twee 
curateurs.  O,  o.  Sdingen,  xix,  2.  Hier  syn  alle 
contracten  en  commerschappen  met  solcke  ghebelde 
personen  ghemaeckt ,  nul  en  van  onweerden.  3.  Zie 
Ejramers  stadskikd. 

BELOF,  zn.  o.  Belofte,  fr.  promeeee.  \\  Vort 
wise  wi,  up  dezelve  pene,  dat  de  vorseide  Joos, 
van  den  belove  dat  hem  ons  liede  zouden  ebben 
ghedaen  —  omdat  wi  niet  en  zien  dat  in  [t]  belof 
eennech  bant  was  van  cope  —  van  den  belove  van 
der  tienden,  wies  belof  sculdeoh  es  Joes  te  vol- 
doene.  1  juni  1308.  Dat  die  van  Oudenaerde  nem- 
mermeer  vervolch  en  moghen  noch  zullen  hebben 
binnen  den  lande  van  Aelst,  •  •  noch  inninghe 
van  eeneghe  gheloove  te  doen  dat  voor  de  wet  van 
Audenaerde  ghemaect  werdt,  of  ten  waere,  die 
eenich  belof  ghedaen  hadde,  qname  in  der  vryheit 
van  Andenaerde.  C.  v.  Auden,  2*  d.,  16  mei  1855. 

BELOKE.  Zie  belüick. 

BELOKE.  Zie  block. 

Beloken  Sincksen  daoh.  Zondag  na  Pink- 
eiereUf  fr.  dimanche  aprèe  la  Beniecóie.  Maigne 
d'Amis  Penteeoetee  daueum.  Voor  andere  bena- 
mingen zie  ook  Leist  Urkundenlekre  ^  207.  ||  Het 
dingden  sy  twee  voer  denscepenevan  Bogghenhout, 
en  die  bleven  in  hen  tween,  en  die  twee  namen 
den  derden;  daer  hy  bleve,  daer  soat  gaen,  op 
eenen  banduyn  van  xx  Ib. ,  eü  dat  te  evndene  van 
dien  daghe.  Hierna  so  geviel,  dat  die  seggeren 
quamen  tegader  recht  in  Beloken  tSinxtenendage. 
Vonnieeen  v.  Ucdcy  a.  35.  Belokenen  Sinxen.  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  133  f>.  170  r^.  18  juni  1424.  Be- 
loken PinZBten.  ||  Dat  een  ygelick  sal  dy  straten 
maecken  binnen  Bloeoke  Pinxsten..  Montenoken^ 
Il  259  (1572). 

BELOOP,  zn.  o.  Loop,  gang  (van  een  rechts- 
geding), fr.  coure  (d'nn  proces).  ||  Eenige  souden 
dat  zekerste  duncken  zyn:  dat  men  die  abeolucie 
BOude  doen  van  der  observanoien  des  gerichts,  mits 
den  inepten  en  onbequamen  thoen  en  qnaden  b^ 


176 


BEL. 


BEN. 


loope  Tta  z\jnen  prooeise.  t.  d.  Tav.  164  V'.  Ka 
béioope  of  gelande  yan  tijde.  Naar  even- 

rediffhM  van  den  tifd^  fr.  d  raison  du  iemps.  ||  Bat 
de  Teiooeper  of  mne  hoiie . .  de  lyfronten . .  snelen 
mogen  quiten  en  loseen . .  na  belope  of  gelande 
Tsn  den  geledene  en  Tergangene  tiae,  betsj  van 
maenden,  Tan  jaren,  van  dagen,  of  van  weken. 
O.  o.  JBrustel,  Stai,  v.  20  jan.  1417.  By  Yerdam 
na  den   beloep. 

BELOOPEN,  bw.  ||  Dat  ieder  hnysgeein  sjne 
plaetee  maer  en  sal  mogen  beloopen  met  één  sohnppe. 
O.  P.-Ü.  aiUr,  84  juli  1717  a.  6.  Namelgk:  de  haar 
otmgêdeMe  plek  gromde  van  het  gemeene  torf  broek 
hetredem  en  delven ,  fr.  meitre  Ie  pwd  eur  la  pareeUe 
hn  aetignêe  de  la  UmrbUre  commune  et  la  béeher, 

BELUICK  (Beloke),  zn.  o.  1)  SeeUOene  plaatë 
of  ruimte  van  eene  hoeve  (f  boerderij,  omheining, 
fr.  eudoê  éPune  ferme  ou  métairie,  dóture.  EjL 
Belnjck,  loens  ooneUuue  eive  teptut.  \\  Niemandt 
en  Termaoh  sQn  zwynen  buaten  sjnen  beloke  laeton 
loopen,  ofte  gaen  in  ander  lieden  gare  ofte  stop- 
pelen. C  V  Veume,  lxyi,  14.  Geene  hujsen, 
schueren,  stallen  en  andere  edificien,  fruytboomen 
en  doome  baeeen  ofte  dieigelycke,  dienende  tot 
beloijck  ofte  beheTminge  yan  hofsteden  en  landen, 
en  mogen  separaet  yan  den  grondt  bj  executie 
Terkocht,  geweirt  noch  gekapt  worden  van  wegen 
de  prochie  ofte  hare  ontfangers ,  tot  verhael  Tan  de 
ommeetellingen,  tot  laste  yan  de  proprietarissen, 
gebmyckers  Tan  hunne  ergen  gronden.  O.  P.-J?. 
amir.  5  juli  1703,  a.  27.  Stijl  d,  KaUdengv.  Kort- 
rijk. 

2)  Qrond  en  grondgebied  rondom  eene  tiad,  YJbtM- 
tn^*\  fr.  terriioire  et  reesort  antour  d'une  ville, 
hanUeue.  ||  In  het  regard  yan  de  besloten  oft  andere 
steden,  die  geen  yoorder  beluyck  en  hebben  als  yan 
hun  schependom ,  rietgraoht  oft  dieigel joke.  O.  P.-B. 
autr,  6  oct.  1706  a.  184.  Vlaanderen, 

8)  JSen  min  of  meer  van  andere  akkers  afgesloten 
of  afgepaald  sUtk  land,  fr.  pièoe  de  terre  plus  ou 
nuAus  siparée  ou  délimiUe  d^autres  éhamps.  Zie 
Block.  II  Het  22o  leen,  gheleghen  in  de  prochie 
yan  Astene,  groot  ses  banderen  en  hidf,  ligghende 
in  yele  staeken,  al  in  een  beluyck.  db  Pb.  en  Bb. 
X.  AMiene,  20. 

BEMANEN,  bw.  Ben  vonnis  eieehen  («I.  de  yer- 
tagenwoordiger  eener  heeriykheid  eisM  een  vonaif 
yan  de  reehters),  fr.  requirir  une  sentenee  ou  un 
jugemeni  {Ie  représentant  d^mne  seigneurie  requStrt 
un  jugement  dis  juges)^  semondre,  semoncer.  Zie 
het  gebraikeiyke  Maitbk.  ||  Als  die  schepenen  yan 
eenigfae  yonnissen,  'tsij  diiSinityf  oft  interiooatoir, 
beniaent  sQn..  C.  v.  Caeterlee,  ii,  21. 

BEMANNEN ,  bw.  Overmannen ,  fr.  vainere,  aeea-^ 
Uer  par  Ie  nouAre,  \\  Waert  so,  dat  hiement  de 
delyers  beecheimen  wilde,  -en  dat  men  de  Witte 
Oapfoenen  bemande,  dal  men  die  delyers  doet 
sloeghe.  Jav  t.  Dixmübb,  2A8. 

BEMASdCHEREN ,  bw.  ZwaH  maken,  fr.  «otr- 
dr»  Il  Hier  hadden  sQ  [al.  de  Gkfasen]  langhe  tyt 
daerteyoren  taensieht  yan  Onsen  Heere  met  een 
toortse  oft  ooien  bemasschert.  Ber.  tijden,  I,  167. 

BEMOEDEN,  bw.  Vermoeden,  fr.  prêemner.  Kil. 
Bemoeden.  j.  V ermoeden,  suspieari,  |)  Bat  de 
heeren  en  de  wet  yan  eiker  plaetse  syocveeiden 
lands  ghehoaden  sullen  werden  bi  nachto  te  yisen- 
teeren,  alle  weken  ton  minsten  twee  waeiren, 
de  gasthuisen  en  quade  herberghen,  of  daer  to 
bemoedene  es,  dat  eeneghe  quaetdoeners  pleghen 
te  conyeiseeran.  YASDSirpixBBBOOM,  Cours  de  ju»' 
#Miy  Oorki.  9>  1461,   Aam.  L.  bk.  xoy.  Bobveoht 


bemoede  wel,  als  de  TIaminghen  souden  Int  cas- 
teel  zin,  dat  dan  Bykilt  dat  casteel  zoude  beleg- 
ghen  yan  buten.  Jav  y.  Bixmuds  21.  Des  z;^,  n 
te  bemoeden,  njet  gedaen  oft  geattempteert  en 
souden  hebben,  indien  tegen  den  oyertrsders .  . 
zekere  peyne  oft  boete  geapponneert  en  mtelt 
hadde  geweest.  Bekenk,  v,  Brab,  reg.  187,  F.  177 
y^.,  16«  E.  Dat  als  deselye  fonsiere  lasten  eenighe 
merckeiycke  sommen  bedraeghen ,  daeruyt  men  me- 
moeden  mach  dat  den  prijs  gestelt  is  naer  adye- 
nant  yan  de  yruchten  en  inneoommen  yan  de  goe- 
deren , . .  de  rechteren . .  sullen  moriien  een^he 
tameiyeke  moderatie  doen.  PI.  e.  Br^,  16  jan. 
1688.  Il,  21. 

BEMOEDENIS,  zn.  y.  Vérmoeden,  fr.  euspk&oUf 
soi^^on,  II  üp  de  boete..;  ét  insheralle  men 
eeniffhe  quade  bemoedenesse  oft  suspieie  jegens  hen 
hadde,  ter  pgnbanck  oft  soheerpe  exame  ^elelJt  te 
werden.  Ber.  tijden^  II,  81. 

BEMPT.  Zie  bsbxt. 

BEMT.  Zie  bbbmt. 

BENACHTEN,  ow.  VemaMen,  ovemaMen,  fr. 
passer  lamni.KJl.  Ben  achten^,  yernachten, 
j.  o  yernachten,  Mmocfor».  ||  Wanneer  die  yoers. 
meisters  oft  hon  boden  eynige  persoene  yredebreker 
geyangen  suUen  hebben,  dien  sullen  sy  terstont, 
sonder  by  hon  te  laeten  benachten,  oeyerlyyeren 
aen  onsen  scholtit.  O.  lAége,  11  deo.  1500,  a.  10. 
Hasselt.  Sonder  hem  \nl,  den  geyangene]  andera- 
waer  te  laeten  benaohton,  in  onsen  gefbnckenisse 
[setten].  Ib.  a.  22.  Sonder  anderswaer  te  benachten. 
82.  Oft  imandt  snloken  persoonen  uyt  dieselye  onse 
stadt  en  yryheyt  geroepen  [nL  gebannen]  synde^ 
sage  in  onse  stadt  comen  oft  benachten.  Ib.  27  juni 
1677,  a.  68. 

BENACHTIOEK,  Limb.  bbvbchiigsv,  ow. 
Zooals  BBiTACHTSir.  II  Heeren  en  stadt  z^n  eens  efi 
yerdiagen,  dat  egheen  rybaut  noch  rybauinne  achter 
desen  daoh  hier  [binnen?]  Sintmden  beyeohtigen 
[{.  benechtigen]  en  zsd.  Piot,  ébr^.  Bt.'Trond, 
II,  647  (28  mei  1462).  ||  Niemant  en  sal  mogen 
die  buytenliedens,  daer  den  H.  Oeest  oft  gemeyn- 
ten  schade  oft  hinder,  nu  oft  namaels,  souden 
mogen  aiF  Igden,  eenige  hupsen  yerbueren,  ifr 
laeten  woonen  oft  benaohtigen.  K,  v.  Qua^meehê- 
len  V.  1676,  a.  10. 

BENADEN,  bw.  Begenadigen,  genade  sehenktn, 
fr.  faire  grdee,  aeeorder  sa  grdee.  \\  Diere  sielev 
Ood  benade.  Bekenk.  o.  Braè.  reg.  186  fi.  184, 
16*  E.  Alzoe  wjlea  onsen  heere  efi  yader  Pbilip- 
pnft,  doen  eertshertqge  yan  Oistryck, ..  dyens  ziele' 
God  benaden  wille!  heeft  gemaeckt  sekers  ordoil* 
nantie . .  Ib.  reg.  188,  f*.  63  y«.  17  mei  I68f.  Ook 
by  MabTibbz  61. 

BENATEN,  bw.  Zooals  Kaaien,  een  HeedSngw* 
stuk  door  naaien  in  elkander  tetten,  fr.  eoudre.  2&B 
YsBDAic.  I)  Dat  men  xxj  caproene  benaeyen  dede, 
die  de  scepenen  en  andere  goede  liede  yaa  der 
stet  hadden..  Item,  de  oapioene,  die  onse  heei^ 
en  sine  sonen  hadden,  oosten  te  lakene  en  te  be- 
naeynene,  altesamen  yiy  sch.  gr.  Ylems.  MxBtbvb' 
en  ToBTB,  II,  686.  St.-rek.  v.  1401,  StadsMned^^ 
a.  6. 

BENAUTHEIT,  zn.  y.  Oroote  nood,  groot  ge^ 
brek,  fr.  ditresse,  \\  De  groote  dierte  efi  bensnt- 
hede  yan  den  coome  en  anderen  gimene  die  tjaW 
Toorleden  binnen  den  lande  gheweest,  efi  ghescepeu 
es  dit  toecommende  jaer  no^  yeel  meer  te  wesene. 
Flac.  V.  VI.  19  aug.  1622.  I,  688.  Daer  hadde 
gheweest  zulcke  benautheyt  yan  broode,  als  dat 
Alen    coehte   twee    zacken  tsrwe  da  somme  ymr 


BEN. 


BEN. 


177 


xW  1.  grooten  YlsdinB.  Piot,  Ckrom,  485.  Ib.  500. 

B£NAUW£N,  bw.  Klkftuder  benauwen. 
Verdringen  f  fr.  te  preseer.  ||  Alsoo  men  dtegelyckx 
beTindt,  dat  de  ucteura  en  andere  neffocianten 
in  Tuch,  in  den  pablioken  afslag  malkanderen 
aoodaenig  benoawen,  dat  weynig  denelven  koop- 
lieden den  Tisch ,  die  Terhooet  moet  worden ,  komen 
[konnen?]  beaigtigen , .'.  sullen  gehouden  wesen  . . 
wyt  en  breedt  te  staen  rondtom  denselren  visofa. 
Flae,  V.  VL  10  deo.  1767,  a.  61.  XI,  ISSO! 

2)  Desimgen^  noodtaken,  fr.  /oreer,  dontraindre, 
II  Oh  ghobuerde,  dat  eenigh  schipper,  voor  oft 
aleer  hy  *tsyndor  ghereehter  ontladynghe  ghecom- 
men  ware,  by  fortune  benaut  worde  tot  oenighen 
plaetsen  an  te  legghene ,  en  aldaer , . .  eenigho 
goeden  wilde  lossen.  JPtae.  v,  VI,  19  juli  1651, 
ZeeredUem,  a.  16.  I,  888. 

8)  J«  den  nood  brengen,  verdrukken y  fr.  oppres' 
êer,  meitre  en  dUreeee.  \\  Kaederant  wa«  \nl.  de 
prijs  Tan  het  soat]  andermael  dalende,  midts  dat 
danof  Manrus,  haerlieder  gouTemeur,  niet  permit- 
teren en  wilde  eenich  graen  uutten  lande  te  Toeren, 
door  Treese  Tan  dierste  fdierte],  ofte  om  andro 
landen,  waer  dierste  was,  noch  meer  te  benauwen. 
Piot,  Ckron,  789. 

B£ND£,  zn.  t.  Zooals  thans,  een  Iroep,  iwr- 
eemigimg,  getdeekap  (in  eenen  goeden  zin),  fr.  troupe, 
r^mito»,  eodéié,  1)  Bende  of  benden  Tan  Ordinan- 
tien.  De  eerste  vaste,  aanblijvende  krijgtmaehi  in 
de  Nederlanden,  fr.  bandee  d^ordonnance ,  premières 
inmpes  permanentes  dans  les  Pays'Bcu.  Zie  ab- 
CHIBB  1).  II  Duerende  welck  arrest  en  Terbot  \nL 
Tsnwege  den  hertog  Tan  Brabant,  Tan  op  de  Aut- 
weipsche  iaariyksche  paardemarkt  paarden  te  koopen 
of  te  Terkoopen  TÖdr  dat  het  gelicht  zij]  en  mach 
niemandt  pe<»den  ooopen  dan  ons  Ghenadigo  Heere , 
oft  die  Tan  sijnen  iiOTe,  illnstre  persoenen,  eö 
andere  weaende  Tan  de  Bende  Tan  Ordinantien, 
ra  dieigelijcke.  C.  v.  Antto.  1682,  L,  7. 

2)  Te  Meenen  werd  de  benaming  Tan  bende  ook 
toegepast  op  de  ouTr^e  en  niet  herkende  kamers 
of  geselschappen  Tan  Bederijkers,  fr.  d  Menin  la 
dénomituUion  de  hende  fut  aussi  appUqnSeanxcham- 
bres  om  soeiSiés  de  Shétorieiens  non  J^anches  on  non 
•  rseoaMMt.  ||  An  de  ghnlde  Tan  de  Khetoricqne,  de 
benden  Tan  de  Lichteladon,  Tan  de  Vroèn,  en  Tan 
de  Jfoere»,  omme  dat  zy,  up  de  Toorseide  sent 
Jansdach  zt^lzi,  ter  Terohieringhe  Tan  de  pro- 
cesaie,  ghespeelt  hebben  een  spel.  Bxkbbt,  I, 
578.  8t,'rek,  v.  1660/61. 

8)  Bouwkunde.  Bonde  bende.  Rond  loofwerh, 
{ronde)  band,  fr.  astragale,  moulure  ronde  \\  Alle 
canteele-gerels  sullen,  Tan  haeren  eersten  spronck 
ofte  canteele  met  den  lesten  canteele  Tierkantigh 
Tol  gemeten  worden,  met  sjne  lootinge  Tan  sjne 
eggers,  te  weten  het  opperste  soo  breedt  als  het 
onderste,  op  sulcke  dickte  als  densolTcn  muer  sal 
beronden  worden,  en  de  facen  Tan  de  gCTels,  ge- 
maeckt  aoo  met  dooigaende  ronde  benden  als  andere 
Ijsten,  sal  men  toot  ieder  TOet  lyst  of  ronde  bende 
meten  eenen  enckelen  Toet  streckx,  ten  waere  die 
lysten  dicker  waeren  als  Tan  een  laeghe.  Begl.  16 
jan.  1705,  MeUéUoerh,  a.  26.  Flae,  v.  Brab,  Y,  566. 

4)  Paasementwerk.  Boordsel,  fr.  galon,  bordure 
de  galon,  bande,  \\  Behoudelick  dat  sy  [nl,  de  ge- 
noemde persoonen]  daerop  [op  hunne  tabbaards] 
rollen  moghen  doen  stellen  eenen  boort  oft  bende 
Tsn  eender  sorte  Tan  zTde,  oft,  in  de  stede  Tan 
dien,  dry  deene  bendekins  oft  boordekins  Tan  de 
bffeedde  Tan  een  palme  tsamen ,  zonder  daerinno  te 
moghen  bringhen  eenigh  weerck  noch  nieuwe  inTen- 


tio,  dan  alleenliok  een  pointe  ofte  sticksel  Tan 
zyde  aen  elcken  cant,  om  den  Toorseyden  boort 
ofte  de  Toorseyde  drie  boordekins  te  doen  hauden. 
Flac.  V.  VI.  27  mei  1550.  I,  695. 

BEMD£ëKËN,  OW.  Zamenspannen,  fr.  se  liguer. 
II  Zt  meenden  wel,  dat  die  Tan  Middelburch  met 
hemlieden  zoudon  ghebendeert  hebben.  Piot  ,  Okron, 
387.  Want  zy  partial  met  elckandre  waeren,  ben- 
derende  jeghens  elckandren,  hemlieden  noemende 
les  fnal  cotUens.  Ib.  528.  In  cas  Tan  refkse,  zouden 
tsamen  benderen.  796. 

BENDICH.  Zie  bakdich. 

BENEER8TEN,  ow.  Zorg  dragen,  fr.  avoir 
soin  de.  ||  De  procureur  Tan  de  partye  behoort  te 
boneersten  den  stadthouder  goetstydts  te  doen  ge- 
dencken,  dat  hy  tegen  den  14*t«B  dach  de  leen- 
mannen wederomme  doe  Torgaderen  by  den  leen- 
Tinder.  —  De  procureur  beneerst  dan  Toorts  dat 
tegen  den  naasten  [dach]  de  leenmannen  en  gref- 
fier  Tergadert  worden.  C.  leenhof  d,  burggr.  e.  A*tw, 
Stijl,  a.  7,  9  (1667). 

BENEEB8TIGEN.  1)  Behandelen  in  recht,  be- 
pleiten, fr.  dSbattre,  plaider.  ||  *t  AdTys  is,  dat  de 
Toomoomde  dachte  alle  jaeren  moet  worden  Ter- 
nieuwt,  is  't  dat  die  niet  anders  benerstight  en  is 
als  met  het  TerTolgh  Tan  de  schuit  principael,  tot 
Tersekerthede  Tan  dewelcke  sy  ghebeurt  is.  tak  de 
Ybldb,  Annot.  2  (1674). 

2)  Zorg  dragen,  ir.  avoir  soin  de.  ||  D*oi&tieenla8t 
Tan  denghenen  geordineert  tot  toesienders  [nl.  der 
weeskinderen]  is..,  en  beneerstigen  dat  jaerlijcx 
Toer  den  OTormomboiren  worde  gedaen  goede  wet- 
tighe  rekeninghe  Tan  heure  administratie.  O.  v. 
honen,  Weesk.  a.  62.  Zie  bbbebbstbk. 

BENEMEN,  bw.  1)  Beletten,  door  hindernissen 
tegenhouden,  fr.  empéeher,  meUre  óbstaote  è.  |j  Hi 
en  onsculdeghe  hem  met  zinen  eede,  dut  sonder 
zinen  wetene  ghesciet  es,  ocht  zonder  zinen  wille, 
eü  dat  bijt  niet* beneroen  en  consie.  Kb.v.  Diest, 
B  a.  5.  Tan  alrehande  dranke  binnen  Dyest  zoelen 
dassisere  ocht  de  panchijsere  . .  warderen  moghen . . 
en  soe  wyt  bename,  ocht  niet  waarderen  en  liete . . 
souds  ghelden  x  Ib.  Ib.  77.  De  rechten  onder- 
sceyden  Tierderleyde  manieren  Tan  oonsente:  D*een 
is  consenteringo  mits  negligencien  de  misdaet  te 
beletten,  die  hg  wel  hadde  mogen  benemen,  y.  d. 
Tat.  63.  Andries  seegt:  dat,  hoewel  hy  beseeten 
heeft  en  besit  alsulcken  stuc  lants,  soe  coempt 
Peter  en  heeften  dairinne  geperturbeert  en  gestoort, 
bij  hemaelTon  oft  by  anderen,  hem  belettende  en 
benemende  dat  te  bearbeyden  eü  de  Truchten  dairaf 
inne  te  doen.  Ib.  100  t®.  Die  xj«  preTÜegie  is ,  al 
wordde  eender  Trouwe  aenget«gen,  dat  zy  hueren 
man  iet  ontsteeken  oft  ontTreemt  hadde  Tan  zynen 
goeden,  nochtans  on  soude  dat  niet  benemen  noch 
beletten  die  restitucien  Tan  der  medegaTo  geheeten 
dos.  Ib.  242  T<^.  Zonder  dat  die  Tan  onsen  Raede 
oft  andere  hemlieden  dat  zullen  moghen  beletten 
ofte  benemen.  Plae.  v,  VI.  25  jan.   1624.  1 ,  790. 

2)  Eenon  waterloop.  Verstoppen,  tt.  óbstruer 
(nn  cours  d*eau).  ||  Dat  sy  op  degene  die  dese 
nabeschreTen  puncten  bedreTen:  die  de  grachten 
benemen,  die  boomen  broken, . .  sullen  moghen 
setten . .  keuren  en  breucken.  O.  Liége,  27  juni 
1577,  a.  85.  Hatselt. 

BËNIEMAEKT  (Benieumaert),  Terl.  deelw.  Door 
het  algemeen  gerucht  beschuldigd,  beticht,  fr.  aceusi 
par  la  rumeur  publique  jj  Die  Tan  dieften  benieu- 
maert wort.  K.  V.  ter  JPiete  v.  1265,  a.  28.  Lat« 
tekst  infamatus.  Zie  betamzv,  en  bbbvcht. 

BENNEKENSVISCH ,  zo.  Viseh.  d^  bij  de  ben 

23 


178 


BEN. 


BEO. 


verkoehi  wordt,  ir,  poitêon  q^  m  wnd  ^  la  manne, 
II  Bennekenfirisoh :  achelTiach,  wittinok,  spierinck, 
bollinck,  en  alle  andere  Tisch  niet  specifiqaelyck 
by  dese  lyste  geëxprimeert,  van  ieder  stuck  3  gr. 
9  den.  Noiai  20  bennekens  is  een  stuck.  Qentêehe 
tol  op  de  Soêteke  vaart,  2  jan.  1741.  Flae.  v.  Fï, 
IX,  670. 

BENNEN,  vz.  Andere  Torm  voor  Hnnên^  tr, 
dantj  entre,  jj  Die  tarwe  te  Ghint  bennen  de  iiii 
porten  te  leyeme.  1  mei  1249.  Ombe  Tii  halsters 
roges  erfleke,  bennen  ii  deniers  den  besten,.,  te 
ffbeldene  bennen  den  vire  Paschdagfae.  11  juli  1267. 
Voer  den  schoatet  en  schepenen  onser  stat  ran 
bennen  Hasselt.  O,  lAêge,  1  jani  1433,  Inl,  Al- 
len, wie  si  syn,  die  heerscap  hebben  en  houden 
bennen  onsen  lande.  Piot,  Enquêtes  en  Brab.  14 
oct.  1334.  (Dese  Brabantsche  oork.  heeft  ook  «ra- 
den  Toor  vinden). 

BENNICH.  Zie  BAmricH. 

BENOEGEN  (Benougen),  zn  o.  Tevredenheid^ 
genoegen,  vMoeming,  fr.  eonientemeni ,  satisfactum. 
II  Pat  zj  [nl.  de  Óoavemant]  • .  zyn  voirs.  loon 
en  salaris  Teroleren  en  constitueren  sal, . .  zulcx 
dat  hj  des  een  goet  benougen  hebben  saL  Oork, 
6  febr.  1548,  a.  11.  L.  Galbsloot.  Agrand.  d' AM- 
vers,  Buil.  Comm.  d'hisf.  IX. 

BENOORT  (Benoert),  tz.  Benoorden  ^  fr.  au  nord 
de,  II  Diewilke  zestiene  buienre  moers  licghen  be 
noert,  half  an  den  watergano,  die  coemt  Tan  westen 
Tan  der  sluus,  oestwaert  upgaende.  Mei  1287. 

BENOOTy  Terl.  deelw.  In  nood  zijnde,  berooid, 
fr.  itani  dans  Ie  besoin,  néoessiieux,  ||  Staen  ter  exe- 
cutien :  saecken  die  raecken  d'alimentatie  oft  ondei^- 
hout  Tan  benoode  persoonen.  C.  v.  Antw,  eomp. 
V,  XY,  13. 

BENOTEN  (Benooten),  bw.  Bebouwen  (eenan 
grond),  fr.  cuUiver  (une  terre).  ||  Alle  pachters, 
800  binnen  de  stede  als  casselrQe,  zijn  ghehoaden 
zeker  en  borghe  te  stellen  TOor*het  bmiooten  en 
bezitten  Tan  heurlieder  pacht,  metgaders  heurlieder 
landen  te  ghebruycken  naer  dé  ghemeene  note. 
C  V.  Vewme,  o.  33,  a.  6.  Als  yemandt  benoot  eeni- 

She  landen  zonder  pacht ,  fraulduleuselick  en  jeghens 
en  danck  Tan  den  proprietaris,  is  ghehouden  te 
betalen  dobbel  landspacht.  Ib.  a.  12.  Zo  Terre  an- 
gaet  tlynwaet,  danof  twas  {nl,  de  plant,  de  aan- 
kweeking] procedeert  uut  dese  landen,  is  oock 
meestal  ghefalliert,  midts  dat  tlandt  niet  benoot 
en  wordt,  ofle  emmers  weinnich,  midts  dese  oon* 
tinuelle  oorloghe.  Piot,  Chron  622.  Zie  kotbv. 

BENTE,  zn.  t.  Wimdstilie,  onwind,  fr.  ealtne, 
mamque  de  vent.  ||  Ordonnantie  aengaende  den 
hackers  in  tyde  Tan  bente  en  stilheden  Tan  winde. 
Om  deswille  dat  den  tyt  Tan  bente  en  stilheden 
yan  winde  sulcx  is,  dat  men  qualyc  gemalen  can 
crygen  om  broot  te  hebben.  Arck,  Bergenx^tp'Zoom, 
Ord.  1461—1620,  n«.  8,  3  febr.  1480.  Ook  awibt. 

BEOOSTEB  (Booster),  tz.  Beoosten,  ft.  è  VEsi 
de,  II  Dewelcke  [nl,  265  gemeten  lands]  hem  be- 
streckende  zyn ...  te  weten  beooeteree  en  bewes- 
teree  binnen  den  ambochte  Tsn  Ardenburgh  en  Tan 
Moerkerake.  Db  Pb.  en  Bb.  XY.  MiddMurg,  60 
(1464).  ZeTone  line  lands , . .  tusschen  tkind  Oli- 
Tiers  booster  Eelande.  Ib.  4  (1433).  De  schrgTOrs 
spreken  blz.  9  Tan  eenen  „bewester-Eedepolder". 

BE008TER8CHELT  (Beoisterchelt).  Vreemd 
genoeg,  dit  w.  komt  bij  La  Cume  toot,  en  wel 
als  Ifom  d'un  officier  principal  dejustiee,  Baülg  de 
Toumag , .  Bentmaistre  de  Qewest  et  BeoieterMU , 
en  Zéelande.  Nouv.  Coat  gén..  ï,  463. 

BË00ST9ALF  (Beoesthaif ,  beoestalf),  by w.  Aa» 


of  naar  de  Oostzijde,  ft.  du  eAté  de  VSet.  Zoo  bij 
Gbimk.  it^  193,  Sunt  halb  südwarte.  \\  tWelke 
goedinghe  leghet  beoestalf  der  port  Tan  Ardenburoh. 
19  dec.  1291.  Vort  leghets  anderhalf  ymet  lands, 
lichtelic  min  jof  meer,,  beoesthalf  an  die  TiTe  ymete 
Torseid.  15  noT.  1292. 

BEPANDEN,  bw.  1)  Voortien  van  onderpand 
of  hypotheek,  ft,  hypoikfquer,  |j  JEieTeraers,  die  de 
stoffe  oft  materialen  tot  eenigen  bouw  hebben  gedaan, 
mitsgaeders  de  wercklieden , . .  worden  gehouden 
[geacht]  te  hebben  speciale  oft  besondere  hypoteke 
en  pantschappe  aen  den  pant  daer  de  stoffe,  werck 
oft  arbeyt  aen  is  gedaen,  en  OTersulcx  mogen  oock 
leTeringe  nemen  aen  denselTen  pant,  en  worden 
affgedaecht  als  andere  bepande  crediteuren.  C.  v. 
Antw.  eomp.  TV,  xii,  18.  Mogen  oock  alle  schol- 
denaers,  buyten  int  quartier  Tan  Antwerpen  woo- 
nende..  en  merokeiyck  oock  die  Tan  pachte,  Tan 
gelde,  graenen  en  dieigeiycke,  met  ammansbrieTen 
gedaecht  worden  Tuyt  crachte  Tan  schepene-beken- 
tenisse  alhier  Terleden,  al  en  waerent  oock  maer 
naeckte  schatschulden,  niet  bepant  oft  gehypoticeert 
wesende.  Ib.  V,  yii,  6. 

2)  Fanden,  bedag  leggen  op,  fr.  «otfir.  ||  Oft  het 
fiklissement  Tan  den  schuldenaer  niet  en  waere  open- 
baer  en  int  gemeyn  bekent,  soo  Terre  syne  goeden 
niet  en  syn  beseth,  noch  bepant  oft  geéxecuteert 
en  worden,  en  dat  ymant  hem  ondertusschen  on- 
der pantschap  behulp  en  onderstant  doet,  Tan  hem 
coopt  oft  Torcrycht , . .  alsulcke  handelingen  mogen 
by  de  crediteuren  niet  herroepen  worden.  Ib.  lY, 
XVI,  26. 

BEPANT8CHAP,  zn.  Verpanding,  fr.  engagère. 
II  Pit  syn  alsulcke  costuymen , . .  als  men  onder- 
houdende is  binnen  der  jurisdictie  en  Trijheyt  Tan 
Peume  en  Borgerhout,  der  stadt  Tan  Antwerpen, 
nu  ter  ty t ,  by  bepantschap  aen  onsen  genadigen 
heere  den  ()oninck  gedaen,  toebehoorende,  en  dMr- 
neffens  gelegen.  C.  v.  Deume,  1577,  Opschrift. 

BEPLANTEN,  bw.  Verpanden,  fr.  hgpoihêquer. 
II  Alle  renten  geconstitueert,  geypothiceert  en  be- 
plant op  leengoedea  worden  gehouden  Toor  leen. 
C.  V.  Santhoven  v.  1570,  XY,  20. 

BEPROEFELUCK,  bn.  In  den  rechtsvorm,  im 
den  echten,  bekoorlijken  vorm,  fr.  en  forme  probMUe, 
II  P'appellant , . .  ten  naestoomenden  genechte  alnooh 
niet  comparerende,  by  hemselTenof  iemanden anders 
beproeTciyck  gemachtioht , . .  Cv.  Lier,  Styil,  xi,  14. 

BEPROEVEN,  bw.  1)  Zooals  thans,  de  proef 
nemen,  fr.  éprouver,  essager,  Boproeyen  tfOt 
hure.  JSen  gereehtdigik  wkgewomnen  goed  voor  den 
termijn  van  een  f  aar  openbaarl^  te  hmwr  bieden, 
om  te  tien  of  het  beloop  dezer  verhuring  voldoende 
ware,  om  de  schold  met  de  kosten  te  dekken,  ft. 
offHr  puUiquement  en  location  un  bien  jndidaire'' 
ment  évincé,  pour  voir  si  Ie  montant  de  eeite  loea" 
Oon  suffiroit  è  couvrir  la  dette  avee  les  Jirais. 
II  De  dry  sondaechsche  kerckgeboden  ghedaen 
synde,  zoo  doet  den  afwinder  plackbrieTen  stellen, 
dat  men  de  afgewonnen  hypotecque  by  den  officier 
ten  ghestelden  daeghe,  ter  presentie  Tan  de  wet- 
hauders,  beprooTen  zal  ter  nuere  Toor  den  tydt 
Tan  eenen  jaere.  C.  v,  Aalet,  8t^,  a.  13. 

2)  Overtuigend  aanioonen  of  bewijzen ,  fr.  demon' 
trer  d'une  maniere  convaineante.  \\  Wie  beproeft 
worde,  dat  hi  Tremder  liede  lakene  warTede  [l. 
Tarwede]  of  msecte,  dat  ware  Terbort;  endiehiexaf 
beproeft  worde,  ewelike  daemaer  [geen?]  wolle- 
werk  te  makene.  K.  lakeng,  v.  Meehden,  1331 — 
1333,  a.  13.  It.  a.  38.  Als  twee  poorters  oft  in- 
gheeetenen  malkandereui  oft  den  eenen  den  ande- 


BEP. 


BER. 


179 


ren  heeft  ghequetot,  en  dat  daeraf  en  is  gheen 
bethoon,  soo  moghen  sy  dat  den  anderen  houden 
OTer  Qodt  aen  den  heyUghen;  [en]  indien  de  Ter- 
weerdere  geen  onBohoadt  en  doet,  eoe  doeghet 
d*aenlegghere  [soo  doet  het  des  aanleggen]  eedt, 
en  wordt  in  solcken  gheTalle  de  aaecke  ghehouden 
TOOT  beproeft.   O.  e.  HermUaU,  ii,  9. 

8)  De  goederen  eens  tehmldenaars  ^  na  voorafyaande 
onderzoek  j  gereekid^k  mUwinnen  of  verkoopen^  fr. 
esBéenier  mn  dAUenr,  reeker^er  ei  disenter  les  btens 
d^mn  dAiteur.  ||  Wye  hem  toot  eenen  anderen 
borghe  stelt  en  prineipael,  die  is  aensprekeliok 
gheljo  eenen  principalen,  sonder  dat  yan  noot  es 
den  principalen  te  beproeren.  C.  e.  Aalst  y  XT,  2. 
Dat  diegene,  by  gebreecke  van  betaelinge,  die 
▼oors.  gelofte  als  saeekwande  begeren  te  verrolgen , 
ietvt  moeten  beproeren  en  by  enctie  aentasten  die 
eHTelyeke  goederen  en  persoenen  Tan  de  geloveren 
eS  Tan  mie  [l.  henne]  erffgenaemen.  C  e.  Diest, 
oap  in.  De  haeffelijoke  goeden  Tan  den  gheeondem- 
neerden  moeten  eerst  ghefixeoateert  worden,  eer 
de  persoon  magh  in  hechten  oft  ter  Troenten  ge- 
haelt  worden;  want  *tffoet  Trijt  den  man;  en  oook 
moeten  eerst  worden  beproeft  de  meubelen  daer 
men  gheen  broodt  mede  eU  wint.  C,  e.  HerentaU^ 
II,  80.  Eantteek.  exeenteren.  Zie  ook  fbobtbk.  Wye 
dat  anders  waTe  [weefde],  het  en  ware  metten 
dachloene,  die  soude  Terboren  eenen  gulden  hel- 
lino,  alsoe  dieke  alse  hijt  dade,  en  ment  op  hem 
beptoeTon  en  betoennen  oonste.  K.  d,  WoUeweeers 
te  BerenUUs,  Belg.  Mns,  lY.  71.  Daer  ment  beto- 
nen en  beprooTen  oonste.  D).  75. 

BEPROEVINOE,  sn.T.  Zooals  thans ,  fr.  ^«iiiw, 
eesoL  Zie  bipxostxk  1)  ||  En  daer  de  hiiere 
het  inhaodt  Tan  de  acte  met  de  oosten  niet  en 
cooste  Tolstringhen ,  soo  Termaoh  den  afwinder  te 
Tenoneken  ordonnantie  Tan  de  wet,  om  ten  naersten 
daeghe  te  procederen  tot  deorete  by  Terooopinghe 
Tan  de  Toors.  al^hewonnen  hypoteoque , . .  en  dien- 
Tolghende  soo  Termaoh  hy,  binnen  acht  oft  Teer- 
ihien  daeghen  reepectiTelyok  naer  de  TOors.  beproe- 
Tingbe,  te  procederen  tot  Tercoopinge.  C.  e.  Aalst  f 
Sm,  a.  15. 

Beimtteil  en  bepalen.  AJ^en,  afbakenen^ 
ir.  hamer ^  déUmiier.  \\  zxx  bunder  wildert  en 
hegde , . .  beput  en  bepaelt.  Ckartb.  e.  8t,'Mi^iels 
Adii,  P.  117  (1845),  B^ksarch.  De  gewone  uit- 
drukking was  PÜTTBK  BK  PAXJIV. 

BERADEN,  bw.  1)  Kinderen  a)  met  eenen 
bruidschat.  Bene  hmtoeli^sgift  medegeeen,  mteetten 
(voortien\  fr.  doter,  pomrvoir  d*mne  dot  fdes  en- 
fiuts).  Grimm  berathen,  ausstatten,  Terse- 
hen.  II  Als  Tader  en  moedere,  sonen  en  doohte- 
xen  hebbende,  affliJTich  worden  sonder  eenighe 
edlelijoke  goeden  achter  te  laten  als  leenen,  soo 
moeten  de  dochteren  Tersien  eii  beraden  worden, 
bij  adTise  Tan  de  Trienden,  Tuijtte  leengoeden.  O. 
litnk,  land  v,  Medkeleny  iii,  8.  Al  waert  dat  daer 
dochteren  waren,  en  daer  erflyoheyt  ware,  daer 
souden  sy  aen  gericht  syn.  En  en  ware  daer  gheen 
erfelychc^t,  soe  souden  die  dochteren  Tersien  syn 
efi  beraden  metten  naasten  Trienden.  En  twee  sus- 
teren  gelyek  eenen  brueder,  sonder  den  oudsten. 
BoxHOBBV,  a.  1.  b)  Tot  eenen  staat.  Brengen  tot 
eenen  levensstaat^  plaatsen,  fr.  eondnwe  èk  un  état 
de  me,  étahlir.  ||  Eest  dat  die  kinderen  niet  Toir 
wtghesiet  noch  beraden  en  sijn  in  oerdenen  noch 
in  wettighen  huwelic.  HsBTKVsen  ToBvs,  IT,  507. 
Oork.  e.  1854. 

wxDBBK.  —  Met  eieh  xelven  te  rade  gaan,  h^ 
nek  teieen  overleggen  of  overvegen,  £r.  se  eonsnlter, 


déUMrer  avee  soi-mSme.  ||  Alse  [als  sQ]  die  wa- 
reide  Torseit  ghesuoren  [h]adde,  de  [2.  do,  doe] 
ghinghen  sie  [nl.  de  schepenen]  Tit,  en  berieden 
hem,  en  camen  weder  in.  81  jan.  1287.  En  de 
meyer  en  de  scepenen  berieden  hen.  Mei  1468.  Een 
weauwe  mach  int  sterf  huys  Tan  heuren  man  blyTen 
sittende,  ombegrepen,  den  tyt  Tan  sesse  weken 
lanck,  om  binnen  dien  tyde  beur  te  beradene  oft 
sy  tsterfhuys  Tan  heuren  man  mede  wille  aenTcer- 
den.  C.  V.  Amtw.  1545,  xni,  22.  Als  den  wissel- 
brieff  op  synen  tijt  is  gepresenteert ,  en  dat  die 
niet  ec  wort  geaccepteert  oft  aengenomen,  maerdat 
degene  aen  denweloken  de  presentatie  wordt  g^ 
daen  hem  daerop  begeirt  te  beraden.  Ib.  eemp,  Iv, 
in,  8.  Als  den  schouteth  gemaent  heeft  om  Ton- 
Tisse,  en  dat  de  schepenen  hun  nader  op  de  sake 
begeiien  te  beraeden,  alsdan  mach  den  borgemeee- 
ter  oft  si|nen  stadthouder,  dijen  dat  Tonnisse  ge- 
maent is ,  tselTC  Tuytstellen  [eor.  Torsten]  en  houden 
in  adTijs  en  beraet.  Ib.  YII,  it,  86. 

BERADEN,  TerL  deelw.  Tan  hem  heraden,  met 
het  wkw.  syn.  1)  Ltgéliekij  fr.  Maitré.  ||  En  es  dat 
sake,  dat  eeneghe  Tonnessen  (?)  Tan  artioulen  die 
in  dese  chore  niet  en  syn  bescheeden , . .  sii  sullen 
nemen  Torste  tote  dien  tiden  dat  sii  wel  siin  be- 
reiden [/.  beraden];  en  es  sake,  dat  sii  bonnen 
[/.  bouTen,  behooTen]  raets  Tan  goeden  Troeden 
lieden,  so  [sij?]  sullen  commen  tote  ons  te  G-hent, 
dat  es  [te]  wetene  tharen  hoefde,  omme  raet.  K, 
V.  ter  Piete  e.  1265,  a.  64.  En  indyen  de  schepe- 
nen alsdan  op  de  saecke  nog  niet  ^snoech  beraeden 
en  sijn,  soo  mach  den  borgemeester  en  schepenen 
dat  Tonnis  anderwerff  Torsten  en  in  beraet  houden. 
C.  e.  Antw.  eomp.  YII,  lY.  87.  Wel  beraden. 
Wd  hedaehty  met  rijpen  rade,  fr.  hUn  aeisé,  après 
mére  réflexion,  \\  Dat  camen  Tor  ons,  bedochten 
sinnes  en  wel  beraden,  N.  N.  O  febr.  1296.  Op 
den  20n  daoh  martii  158^1 ,  is  gecompareert, . .  in 
scepene-kamer,  heer  Aort  Oremers,  priester  en 
canoniek  Tan  Sinte-Pli&sis  kercke  alhier,  efi  heeft 
aldaer,  wel  beraeden  en  bedacht,  syns  goedtsmoets 
wille,..  Teroleert  en  gedeclareert,  dat  ens.  C,  e. 
Biest,  VZ.  VIII,  15. 

2)  Besloten  kihhen,  fr.  avoir  résolu.  ||  Soe  waeren 
de  supplianten  beraeden,  aleer  te  procederen  tot 
den  keuae  Tan  het  TOors.  Taoerende  oiBoie,  hunnen 
toeTlucht  te  nemen  tot  desen  souTereynen  HoTe. 
O.  P.'B.  autr.  28  apr.  1786,  bis.  105. 

BEBADICH,*  bn.  Beknlpzaamy  dienstvaardigy 
(als  herhaling  Tan  hekmljnek),  fr.  serviahle,  cihUgeant, 
II  Boe  eest,  dat  wy  u  ontbieden  en  berelen,  dat 
ghy  denseWen  onsen  rentmeester,  int  ghene  dee 
Toers.  staet  en  tghene  des  daeraen  cleeft,  behnl- 
pich,  beradich,  Toerdelyck  [I.  Toorderlyok]  efi 
bereet  syt,  sonder  wederseggen  [nl.  in  het  meten 
en  Terkoopen  Tan  188  bunder  bosch].  Bekenk.  «• 
Brab.  reg.  189  f>.  207,  8  sept.  1552.  " 

BBRAËT8LACH,  sn.  Beraadslaging,  fr.  délihé- 
ration.  \\  Oock  mede  en  sullen  die  meesters,  oft 
eenigh  meester  Tan  eenioh  ambacht,  geen  ambacht 
mogen  Tergaderen,  ten  ware  [het  ware?]  onder 
decksel  Tan  feestelljcke  Tersamelinge ,  oft  anidersints 
beraetslach  op  eenighe  saken  te  doen  oft  houden,., 
sonder  Toorwete  efi  consente.  O.  lAége,  27  juni 
1577,  a.  78.  WuseU. 

BERBECAENSELE.  Zie  babbaoahx. 

BERBECANINGE.  Zie  BABBACAirnraB. 

BERRIER  VAN  VLAENDEREN.  TiiUd  van  een 
der  groote  erfelijke  leenmannen,  fr.  titre  d*un  des 
graiüU  femdataires  kMditaires,  Barhier  de  Flamdre. 
II  Edele  en  niet  princeiyok  leen,  twelok  si  haeten 


480 


BER. 


BER 


fmidwm  nobilê^  is  in  twee  manieren:  want  het  ia 
tgene  dat  sonder  middele  gfaehonden  ia  ran  den 
keyeere  of  van  den  coninck,  sonder  groote  digm- 
teyt;  ofte  het  ia  tghene  dat  comt  yan  den  grare 
met  eenige  groote  officie  of  banieren,  gheiyck  ala 
te  sine  burchsraye,  erfachtich  camerlinc,  erfachtioh 
maerschalcy  berbier  ran  Ylaendereu  ofte  dierge- 
lycke:  en  dese  zijn  geheeten  in  leenrechte  oapi- 
tainen,  baroenen  oft  groote  vaasalen.  Leenr, «.  VI,  17. 
BEBCH,  zn.  1)  Verhevenheid  van  denmand,  fr. 
Hêvaiion  du  sol.  In  de  uitdrukking  Berch  611 
dal  doon.  Oereehielijk  in  bezit  etdlen  van  een 
onroerend  goed^  fr.  metire  'jndidairement  en  poêeet' 
sion  d'un  bien-fonde,  ensaieiner.  ||  Bn  naer  den 
▼onniaae,  en  berch  en  dal  gedaen  zgnde,  zoe 
woirdt  den  poesesaenr  oft  hantplichtere  boToelen 
metten  officier  hantlichtinga  en  afstant  yan  den 
goeden  te  doene.  C.  o.  Thienen,  Y,  9.  Zie  BXBaiir 

BITDB  DALBN. 

2)  Set  gehergtey  Alpen  en  JP^frenaën,  fr.  lee 
monitj  Alpee  et  Pyrêniet,  \\  Int  èelyo  jaer  [1827] 
doen  yiel  de  derde  hertoge  Jan,  hertoge  yan  Bra- 
bant, yoer  Y alokenborch ,  metten  sohoonsten  ende 
den  meeeten  here  dat  oijt  gesien  wert  in  deea  zijde 
des  berchs.  Piot,  Ckron,  25. 

BERCH  (Barch),  zn.  Mooi'  of  ïtorenlerg  ^  eehunr, 
fr.  meute  defoin  ou  de  s/rain,  grange.  \\  Johannes^ 
dietuM  Voghetf  effestueando  reeignaoit  predieto  Seift^ 
rieo  dimidium  juger  terre,  ailum  ad  loeum  dicinm 
Ten  Rode  f  reiro  grangerium  euum  dietum  barch. 
Piot,  Carl.  St.-Trond,  I,  428,  15  juni  1308. 
Berch  met  ooren,  meuie  de  grain.  ||  Dat  men 
de  personen  nabescreyen,  na  recht,  pleecht  te  pu- 
nieren  metten  ylammen  en  yiere  . .  Item ,  die  schueren 
oft  bergen  met  oooren  yerbemen.  y.  d.  Tay.  108. 

BERCH,  zn.,  meery.  bbroev,  de  schutsels  aan 
heide  tijden  van  de  doelen  van  een  schietspeit  fr. 
pianches  de  geurde  aux  cótés  d'un  tir  au  hut.  ||  Oft 
eenige  questien  oft  geschillen  gebuerden  oft  geschie- 
den op  de  camer,  oft  in  den  hof,  oft  tusschen  de 
bergen,  die  dekenen  niet  wijs  oft  yroet  en  waren. 
Caerie  v.  d.  handboog  te  Diestt  v.  1531,  a.  17. 

BERCH ,  zn.  In  de  Bouwkunde.  Spits  toeloopende 
gevel  aan  de  dakvensters ,  fr.  pignon  des  fenêires 
sur  les  toifs  el  dépassant  la  toiiure,  \\  Alle  jdele 
gaten  yan  yensters  eiï  haere  bergen  ofte  dierge- 
lycke,  excederende  de  25  yoeten,  dat  sal  men  af- 
treoken.  Begl,  jEdifleie-meters  ^  16  jan.  1705.  Datk- 
vensterSf  a.  9. 

BEBCHLOON,  zn.  m.  Zooals  thans,  fr.  salvage^ 
droit  de  sauvetage.  ||  Pies  yermach  degene,  wiens 
goeden  gebercht  syn ,  alsdan  in  groote  ayarie  en  go- 
megne  yerdeijlinge  oock  te  brencen  d*oncosten  die 
men  heeft  moeten  doen  om  deselye  goeden  te 
bersen,  te  droogen,  in  wesen  te  stellen,  die  t^her- 
laeden  en  yoorts  te  yueren,  t'sij  in  de  oude  her- 
maeckte  oft  nieuwe  gehuerde  schepen,  mette  yolle 
huere  yan  den  schipper  eü  tamefycken  berchloon 
yan  de  schiplieden,  en  allen  tgene  daeraene  cleefb. 
C.  V.  Antw,  comp,  lY,  yiij,  76. 

BERCHMEESTER,  scHiCHTMBB8TBB,zn.  Meester 
of  opperste  der  loodmijnen  (in  Limburg),  fr.  maitre 
OU  chef  des  mines  de  plomh  ou  calamine  (en  Lim- 
bourg).  II  Eelck  meester  des  wercks  oft  schycht- 
meester  zal,  tot  onderhoudt  yan  den  gesworen 
berchscepenen  en  oiok  andere  gemeine  berchwerc- 
kers  nuyt  [nut]  en  nootsaken,  yan  elcken  wercke 
alle  weken  gheyen  enen  haWen  stuyer  Brab.;  en  dat 
geit  zal  der  berchscoutet  ontfangen  en  ynytgeyen, 
en  den  berohmeester  daeryan  goede  rekeninge  doen. 
Sêkenk.  V,  JBrab.  reg.  140  f».  2.  Brief  v.  d,  13  apr.  1556. 


BERCHSCHEPEN,  zn.  Beohier  der  m^nwerJeen, 
fr.  éehevin^  juge  des  unnes.  Zie  bbbchschout. 

BERCH8CH0UT,  bbbchtoooht,  zn.  m.  fr. 
écouièie  des  mines,  \\  Ten  anderen  zal  men  opten 
yoirs.  berch  en  berchwerckeren  yan  Zijner  Ma.  we- 
gen ordineren  en  stellen  eenen  berohyaeght  oft 
scoultet,  deswelcke  officie  en  beyele  sal  wesen, 
yan  wegen  Z^n  Co.  ICa.,  goedt  regardt  te  hebben 
dat  dese  ordinantie  en  tberohrecht  onderhouden, 
alle  bedroch ,  boesheit  en  onrecht  affgestelt  worde . .  • 
Bekenk,  v.  Brdb.  reg.  140  f^.  1.  Brief  o.  10  apr. 
1556.  En  indien  luloks  gebeurde,  geatvaefit,  efi 
den  gemejnen  berchwerckers  en  allen  lyeden,  die 
den  berchwerck  gebruiken ,  nuTt  en  proffijt  geaocht 
worde.  Die  oio  macht  zal  hebben  die  geswoerena 
en  berchscepenen  om  recht  te  manen,  en  yort  alle 
desghene  doen  dat  een  goit  berchyaecht  of  sohoutet 
schuldich  ia  yan  doen.  Ib. 

BERCHYAECHT,  Limb.    yoor  bbbckyoooht. 

Zie  BEBCH8CH0UT. 

BERCH YOQEL,  zn.  m.  Valk,  fr.  fameon  (?) 
II  Yan  elcken  phesant,  berchyogel,  oalooetsohen 
baen  oft  hinne,  pauw  oft  panwinne,  swaen  en  dier- 
ghelijcke,  yercocht  weeende,  g  stuyyers.  Bhe.  v, 
Brab,  II,  45,  Ord.  op  de  beden,  14  dec.  1570, 
a.  82. 

BERCHWERCKER,  zn.  m.  Bergwerker^  mif»- 
werker,  fr.  mineur.  Zie  bbbchmbbstbb  en  bbbch- 
schout. 

BERDEREN,  stofl.  hihVmnbertj  houi  qfpUmkem, 
fr.  de  bois,  de  pianches.  Berderen  aansloht, 
onbeschaamd  gezieht,  fr.  visage  déhanté.  Zie  Ybbdax. 
II  Dwelck  wel  woorden  waren  yan  zulok  eenen 
man,  die  yul  sedicie  en  uproers  waa,  als  een 
ander  Thomaes  Mundaer.  Hg  es  ooc  gheghaen  (ala 
een  berderen  aenzicht  hebbende)  met  noch  eenen 
yeltpredioant , . .  by  m^n  heeren  schepenen  yan 
der  Kuere,  yerzelsohapt  met  eenen  aayocaet,  by 
den  raet.  Ber,  tijden,  I,  282. 

BERDEREN,  bw.  Lakenweyerg.  Bene  ons  onbe- 
kende yerrichting,  fr.  opiraHon  de  la  dre^perie  qm 
nous  est  ineonnue,  \\  Wie  lakene  berdert,  smout  of 
kempen  doet  inlegghen,  of  anders,  soe  yerbort 
elcke  laken  y  Ib.,  al  soe  dicke  alse  men  yint.  K, 
d,  lakeng.  te  Meehelen,  1331—1838,  a.  187.  Zie  bebt. 

BERDESCH.  Zie  babdbsch. 

BERECHT,  zn.  o.  BeehismaM,  h,  jwridinêwm, 
droit  de  Juger,  ofr.  judieature.  Dit  woord  wordt 
wel  alleen  gebruikt  in  dese  beteekenis,  doch  het 
gaat  yeeltgda  gepaard  met  het  w.  „kennine*'  en 
,judicature*'.  ||  Die  yoorscr.  seyen  schepenen,  ter 
manissen  des  amptmans  oft  zyns  lientenants,  alleena 
hebben  kennisse,  bericht  en  judicature  yan  saekea 
ter  yierschaeren  recht  gebracht  zynde.  C,  v,  BrussA, 
1570,  II,  1.  De  yoorsz.  boighemeesteren,  schepe- 
nen en  raedt  zyn  ordinarisse  richters,  en  hebben 
kennisse,  bericht  en  judicature  oyer  alle  hunne 
poirters  binnen  de  yoorsz.  stadt  en  hwe  yryheydt. 
Ib.  1606,  a.  42.  Christgn  ze^  yoor  de  drie  woorden; 
cognoscentes ,  en  yoor  het  hierop  yolgend  w.  „ken- 
nisse" alleen :  judicium.  It.  hebben  deselye . . .  noch 
kennisse  en  judicature  yan  saken  rakende  d'ordon- 
nantien ,  edicten ,  enz.  Latgn :  cqgnoseunt  etjudieaniL 
Borghemeester  en  schepenen  yan  Antwerpen  hebben 
in  d'eerste  instantie  kennisse,  judicature  en  berecht 
oyer  alle  poorteren  en  inwoonderen  der  yoora.  stadt 
eü  yryheydt.  C.  v.  Aniw.  1582,  lY,  3.  De  twelfye 
schepenen  der  stadt  yan  Meehelen, ..  zQn  ordinaria 
rechteren  en  hebben  kennisse ,  judicature  en  berecht, 
ter  maeninghe  yan  den  schouteth,  oyer  alle  de 
portere,.,    in   allen  aaeoken   reéle,    personele  en 


BER. 


fiER. 


181 


mixte,  ciTÜe  en  criminele.  C.  v.  MècMen^  i,  1. 
Kttmini :  Haqvejtu  êst  eognoicendi ,  judieandi ,  decer' 
meadi^ue  d§  ommiluê  cmuig  eivimm.  Schepenen  yan 
de  hoo^  banok  hebben  en  behouden  alleen  'tbe- 
reoht  crimineele,  en  yon  olaohten  in  materie  Tan 
iiyorien,  daer  open  wonde  ie,  oft  anderen  weg  yan 
Caict  gebeurt  is  dan  iiy'urie  verbale,  danof  de  ken- 
niase  en  judicature  competeert  achepenen  yan  Ge- 
deele.  (7.  e.  Otni  I,  9.  Berecht  yan  de  qneatien 
en  prooeaaen  ryaende  ter  oauaen  yan  de  aBsyaen. 
Ib.  ft.  17.  Daer* wort  noch  jaerlicka  bj  den  bailliu 
en  ■chepenen  seoommitteert  eenen  yooght  yan  de 
Aokeraiecken  oile  Laiaroflaen,  dewelcke,  met  ajne 
naelkn,  kennisae,  berecht  en  judicature  heeft  in 
a*eerite  instantie  yan  ülen  queatien  en  differenten 
rjaende  tuaachen  eenige  yan  de  Lasarussen.  Ib.  ii, 
9.  Alle  landtheeren . .  staen  ten  berechte  en  judi- 
cature yan  achepenen  der  stede  yan  Ghent.  Ib. 
TI,  S3.  Het  magistraet  der  yoomoemde  stede  yan 
Brugghe  competeert  de  eerste  kenniaae,  berecht  en 
judicature  ymn  alle  de  sterfhuyien  yan  de  poorters 
efi  poorterasen  yan  diere.  O,  v,  Brmggê.  X.  i,  9. 
It.  a.  10.  Aengaende  de  leenen  gehouden  yan 
eenige  yaaaaelen  yan  den  yoorz.  Hoye,  die  men 
noempt  ^v^shterleenen**,  gheleghen  binnen  den  lande 
yan  Dendermonde,  die  staen  ter  judicature  en 
berechte  yan  de  mannen  yan  leene  yan  denselyen 
hoye,  • .  ten  waere  dieselye  yassallen  hof  en  yier- 
•cham  hadden.  C.  leenkqfv,  Demierm,  i,  6.  Anne- 
gaende  de  sterfhuusen  yiülende  in  de  yoors.  casael- 
rye  niet  poorteljck  wesende  der  yoors.  stede,  zullen 
de  yasaalhooren  hebben  danof  de  kennisse  en  be- 
xeohi.  C,  e.  Anden.  L  ii,  5.  Want  dezelye  ghe- 
swoomen  yan  Pamele  gheene  andere  judicatuere 
en  hebben  dan  tberecht  yan  sekeren  poortelicken 
steerfhnuse  yan  poorters  der  yoors.  stede  yan  Aude- 
naerde.  Ib.  I,  860.  Sygendom  sorteert  jurisdictie 
yoor  de  juge  ordinaris,  en  leen  staet  te[n]  berechte 
yan  den  hujsgenooten.  Lêemr*  e.  VI.  15. 

%)  Bêckihank,  fr.  iribmial,  siSge  dêjuêiiee.  ||  Dit 
naerrolghende  syn  de  wetten,  statuuten,  oostumen 
en  usansien  yan  der  stede,  achependomme  en  poor- 
trie  yan  Tpre,  metsgaders  de  ordere  yan  proce- 
deerne  ter  yieracare,'  ter  camere  yan  scepene  up 
Halle,  ter  siege,  en  ter  anderen  berechte  derselye 
stede.  C.  e.  Tperêm,  EomL^  168A,  Titel. 

Cl0ill  boreoht.  Beekibamk  van  rtSgh  qf  perto- 
nmU  tttkem  van  ilein  gewicht ,  fr.  iribwnai  de  camsei 
rétiUê  om  perwonneUêÊ  de  peu  d^importanee.  \\  De 
stede  en  prochien  van  Yeume-ambacht  worden 
berecht  by  twee  distincte  yierschaeren ...  En  wor- 
den alle  partyen  aldaer  berecht  by  drye  manieren 
e&  yeracheeden  wysdommen,  te  wetene:  in  camere, 
ter  yiersehaere,  en  by  deyn  berechte.  C.  o.  Veumê, 
XXim,  3.  Ter  camere  werden  oock  ghehoort  en 
in  oppositie  ontfiinghen  alle  deghone  die  jeghens 
eenighe  aoten,  sententien,  ghewesen  ten  cleynen 
berechte  (daer  partye  in  gheen  oppositie  ghecommen 
en  is)  hemlieden  noch  willen  opposeren.  Ib.  xlti, 
8.  Men  procedeert  yoor  wetten  yan  den  berechte, 
wesende  int  ghetal  yan  drie,  genomen  uyt  collegie 
yan  der  wet  (dewelcke  yeranderen  yan  drie  meenden 
te  drie  meenden)  tweemael  de  weke,  te  weten 
s'woensdaega  en  saterdaeghs,  naer  *tyerdagen  yan 
partien  ter  camere,  daer  men  partien  recht  en  wet 
doet  yan  alderhande  saecken  en  actiën  peraoonele, 
wesende  yan  sulcke  nature  als  zijn  degone  die  men 
berecht  ten  keurghedinghe,  inghestelt  zynde  by 
daeghinghe , . .  bedraghende  twaelf  ponden  parisis 
en  daer  nederwaert,  tot  yier  ponden  parisis  exclus. 
C  9.  Poperioffn,  ziz,  1. 


3)  ChrechniUing ,  rol,  ft,  audieneêf  rdk.  ||  Baeo- 
kende  tberecht  yan  schepenen  sittende  in  yiersehaere 
naer  noene.  O.  v.  Bnigge,  II,  Si^  v,  22  deo. 
1761  a.  48.  Men  ordonneert  aen  de  yier  jonghste 
dercquen  yan  de  yiersehaere,  dat  sy  schnldioh 
sullen  wesen,  als  yan  oudt8,.telcken  hun  te  yinden 
ten  yoors.  bereghte.  Ib.  67.  ïnterdicerende  de  pro 
cureurs  dienende  ten  yoors.  bereghte . .  68.  De 
pocureurs  en  alle  andere  sullen  gedeurende  het 
bereght  hun  aldaer  reyerentelyck  draeghen.  61. 
It.  64,  65. 

4)  VerrieèHngen  van  heihturtdkmi  ^  fr.  êxpédiHom 
d^affhirêê  admmiHraüves.  \\  Men  gheift  te  ken- 
nene  hoe.,  deaelye  oyerzienrea  en  scepenen  yan 
weesen  ghesloten  hebben  alle  maendaghe  en  don- 
derdaghe  yoor  de  noenne  ten  berechte  yan  alle 
sticken  den  weesen  anneghaende  te  tittene.  C  e. 
Bmggê^  II,  Ord.  16  mrt.  1494,  a.  1.  It.  28  juni 
1607,  a.  17. 

6)  Beehi,  aamêpraak,  fr.  droU  rprétmium.  \\  Gildet  . 
\nl,  het  om  achuld  uitgewonnen  goed]  min,  den 
uytwinder  en  heeft  geen  yoorder  bericht,  ten  wam 
hem  by-  oft  toepaoden  ghestelt  waren,  die  mach 
hy  daeryoor  oock  yenrolghen  in  der  manieren  als 
yoor.  G,  v,  OaëierUê,  i,  28. 

6)  Bêcktf  toepauing  der  we^,  fr.  droU,  JMeücê^ 
appiieaüon  de  la  loi.  \\  Daema  was  de  wonde  efi 
de  doot  ghetooght  yan  Joesse  yan  Oattenbeke;  en 
de  yrienden  quamen  yoor  scepenen,  en  hiesschen 
berecht  ua  die  wet  yan  der  poort,  als  yan  fiute  die 
bi  nachte  gheyallen  [was] . .  Daema  quamen  Jooa 
yrienden  inne  met  Ferrand  Wandaerde ,  haren  tael- 
man,  dewelke  hiesch  berecht  yan  der  doot  yooraeit 
na  de  wet  yan  der  poort.  O,  v.  Oeni,  Vannie  v. 
1886,  bis.  666/656. 

7)  Beeki,  heretdUng  van  eene-venmgeKpnmg,  fr. 
jutticej  redreeeemeni  d^tm  grief,  ||  üp  welke  de 
Wetten  aleens  worden  omme  dit  te  wederstane, 
en  trocken  dickent  tOudenaerde  an  myns  heren 
Baet,  omme  dachte  te  doene  yan  dat  men  den  stel- 
den wilde  ontcorpelgieren  hare  wetten,  hare  yry- 
heden,  en  olaechden  ooc  dickent  oyer  deghone  die 
up  den  zeecant  wonden,  dat  zy  altooa  roofden  ter 
zee  up  den  tytle  yan  den  Inghelschen,  by  den- 
welken  zy  dickent  beletteden  de  traictieten,..  maer 
wat  zy  claechden,  deene  berecht  quammer  of;  up 
twelke  die  yan  Ghent  sloten,  dat  men  nemmeer 
comen  zouden  ter  camere  tOudenaerde,  om  eenioh 
berecht.  Ol.  y.  Dizxüdb,  27. 

BERECHTDACH,  zn.  m.  Oereektedag,  fr.  Jomt 
d^audieneef  de  fuetiee.  \\  Dies  werden  dezdye  wedu- 
wen . .  ghehonden . . .  heurlieder  yerdaers  yan  aban- 
donnemente  en  renunciatie  anderwerf  te  commen 
doene  en  yerversschen  in  persoone,  ofte  by  procu- 
reur speciael,  yoor  de  Wet,  ten  eersten  berechte- 
daghe  yan  de  stadt  ofte  prochie  yan  huere  mans 
woonstede.  C.  e.  Veume,  y,  1.  Bn  zal,  naer  cos- 
tume,  den  yoorschepen  ghehauden  syn  teloken 
bereohtdaeghe  ter  yiersehaere  te  compareeren,  op 
de  boete  yan  18  grooten,  efi  elck  yan  d'ander  sche- 
penen op  de  boeten  yan  12  grooten.  8^ep.  v,  9, 
Pieiere  ie  Qmi,  9  mrt  1618.  JfMte^sr,  1886, 
blz.  841. 

BERECHTEN,  bzbichtsv,  bw.  1)  BedU  doen 
over;  met  den  reekte  elieeen,  vereffenen,  vonmeeen, 
fr.  faire  droit,  faire  jnetiee  des  jnger,  vider.  Ook 
WBT  DOBV,  WBT  efi  sxcHT  DOBK,  fr. /oirs  droU  et  Un, 
II  Alse  yremden  man  up  yremden  man,  ofte  man 
yan  binnen  up  yremden  man ,  bcghert  [h]achtinghe 
int  heersceep  yan  Eyeighem,  &Jt  es  de  here  yan 
Gayere  schuldech  te  berechtene.  8  febr.  1271.  Efi 


182 


fiER. 


BER 


ao  [«Z.  de  ontaohaakte  Trouw]  carnet  [l.  cornet]  Tor 
die  Wet,  en  aeghet  dat  al  hars  danx  en  ha»  willen 
waa  ao  wat  dat  [hie]  ane  har  dede,  darbi  ne  aal 
me  niet  laten,  mene  aal  berechten  die  aticken  bi 
der  goeder  warede.  81  dec.  1278.  Alle  die  mesdaden, 
die  aullen  geyallen  bi  nachte ,  alae  yan  manalachten, 
alae  yan  yeraoeke  yan  huae,  yan  roye,  yan  wiye 
tontfoeme,  aullen  ayn  berecht  bi  loialen  beeoeke 
yan  den  graye,  aonder  aoependoem;  oudfr.  teromt 
adreeiS  par  loitU  enquetie,  O.  e.  Brugge^  K,  v.  1281| 
a.  8.  So  waer  ao  poertre  yan  Ghend  ghewond  wert , 
ofte  dat  men  hem  cracht  ofte  oyerdaet  doet»  aal 
men  berechten  binnen  Ghend,  met  acepenen,  na 
de  wet  yan  der  poert.  C.  o.  Oeni,  Or.  charter  v, 
1297,  a.  53.  Wcvden  die  weeaen  yeraohtert  en 
beacaedt  yan  haren  rechte  te  hebbene,  en  dat  ware 
by  maliden  die  de  yoghede  dertoe  ghedaen  hadden, 
dat  moet  de  Wet  ao  berechten  en  doen  betren,  data 
andere  lieden  hem  caatien.  Ib.  108.  IT»  heren,  u 
.  auditeura,  gheaet  yan  agrayen  halyen  yan  Ylandren , 
omme  onrecht  dat  ghedaeu  ea  te  berechtene,  aoe 
toeghet  Jan  Moena  yan  Aeticoye ,  hem  beclaghende, 
en  bidt  n  dor  GK>de,  dat  ghine  doet  berechtene. 
O.  e.  Amdmt.  2«  deel,  Yonnia  y.  oraatr.  1300,  blz.  27. 
En  met  desen  laten  mach  Claja  berechten  en  be- 
dinghen  alle  zaken ,  die  up  aijn  heeracep  ghevallen , 
yan  üi  p(ont)  en  al  datter  onder  ea.  de  Pb.  en 
Bb.  y.  MerMekê,  28  (1376).  Zuloke  faiten  [ui. 
yan  moord  en  dgl.]  berecht  men  bij  yonneaae  yan 
aoepenen,  altooa  ter  maninghen  yan  den  mejere. 
O.  e.  Aaltt,  Orig,  XLyii,  a.  1.  It.  a.  2  (1436).  De 
atede  en  prochien  yan  Yeume-ambacht  worden  be- 
recht by  twee  diatincte  yierachaeren ,  ghenaempt 
Noordt  en  Zuudt,  te  weten»  d*eene  in  d'een  weke, 
en  d*ander  in  d*ander  weke,  t'elcken  ghenachte 
ommecommende.  O.  e.  Vewme^  xliiii,  1.  Si  [nl, 
die  yan  de  Wetachtige  kamer  yan  Vlaanderen] 
berechten  ooo  de  heeriycke  yreeden,  en  yan  alle 
materien  aengaende  den  atate  en  eere  yan  den 
moten  yaaaalen  yan  Ylaenderen.  Leenr.  e.  F/.,  12. 
Die  rechten  yan  leenen,  mannenkenneasen  en  hof- 
rechten  ataen  seere  diyerach  in  Vlaenderen,  want 
in  aulcke  atéden  berecht  men  yele  dinghen  metten 
mannen,  dat  men  in  ander  ateden  berecht  met 
acepenen.  Lemtr,  o.  1528,  c  y^.  Daer  oorloghe  of 
ander  oqmate  ea,  aal  men  niet  oeaaeren  noch  laten 
wet  te  doene  metten  mannen,  want  de  heere  en 
mach  niet  ceaaeren,  hi  moet  al  berechten  metten 
mannen  bi  der  redenen;  dade  hyt  aonder  yonneaae, 
ao  aoude  men  aegghen  hi  daedt  bi  wille,  aonder 
recht.  Ib.  c  ij.  Van  alle  peraonnele  achulden  weaende 
tot  dry  ponden  pariaia  en  daeronder,  werden  par- 
tyen berecht  by  twee  achepenen,  C.  e.  AaUt,  Stijl  y 
23.  Van  judicature  yan  aaken  yan  kleyne  impor^ 
tantie,  en  andere  die  aommierlyck  berecht  behooren 
te  worden.  O,  v.  Auden,,  Stijl  d.  kamer  ^  19  febr. 
1619,  rmbr,  ii.  Geaehillen,  daer  maer  eenendaelder 
aen  en  kleeft,  ofte  daeronder,  sullen  *tsaterdaga 
berecht  worden  by  eenen  achepen  en  gref&er,  ten 
twee  uren  naer  noene.  C.  o.  Awien.^  Stt^  d.  kamera 
19  febr.  1619,  a.  6.  De  aaecken  raeckende  poorters, 
daer  lyf,  leth  noch  andere  criminele  punitie  aen 
en  deeft,  aullen  berecht  worden,  ter  maeninghe 
yan  den  hooohbailliu  oft  a^jnen  lieutenant,  by 
buif^hmeeater  en  achepenen,  in  haerlieder  ooUegie ; 
maer  daer  lijf,  leth ,  gheesselinghe  oft  ander  cri- 
minele punitie  aoude  moghen  aen  deyen,  sullen 
de  aaecken  bedinght  en  berecht  worden  in  het 
leenhof,  yoor*  den  buighmeestere,  achepenen  en 
mannen  yan  leene.  Eh  yan  gheen-poortera,  sullen 
alle  criminele  aaecken  bedinght  en  berecht  worden 


yoor  mannen  en  achepenen  op  het  leenhof.  (7.  UêMhof 
t>. /)tfft(20rm.,  II,  1.  Wederkeer ig.  Hem  berech- 
ten, fir.  $e  faire  JMêtice  è  wi-mêmê.  ||  Want  niemen 
hem  aelyen  berechten  mach  yan  ainen  JZ.  aiina] 
aelyea  sake.  C.  v.  Auden.  2e  d.  bis.  86  (1354).  Die 
hem  aelyen  berechten,  huerlieder  aelfa  dinck  nemende 
openbaerlijck ,  en  committeren  gheen  rapine,  om 
gepunieert  te  aijne  ala  rapineur,  maer  ay  yerlieaen 
't  recht  dat  zy  daeraen  hadden.  Wislakt,  Praei. 
orim.  Cl.  Daer  de  juatitie  gebreckt,en  ceaaeert,  elck 
berecht  hem  aelyen.  ld.,  Praet.  eiv,  xiiii,  12.  Vam 
hem  êdven  te  hereehiem. 

2)  Ben  onrecht.  SersteUem,  ir.  riparer  (une 
injuatioe).  ||  Soo  wie  yan  de  inwoonderen  [I.  om- 
aetenen]  eenighen  poorter  onrecht  oft  ghewelt  dede 
aen  ayne  goeden,  dat  die  poorter  met  recht  en 
aonder  claeghen  beaeten  hadde ,  die  achouteth ,  met' 
alle  die  yan  der  atadt,  arme  en  rycke,  aal  daer 
henen  yaeren  en  dat  onrecht  berechten,  aonder 
onae  belghenachap.  C.  o.  '«  Boêch^  {ÉrabamdU 
reehi),  Prte.  3  jan.  1355,  a.  3.  Het  eenaluidend 
art.  in  de  oork.  yan  11  jan.  1829/30.  {Brab.  Y.), 
heeft  „yerrichten'*  in  plaata  yan  „berechten". 

3)  Eene  boete.  Oereehielijk  wijten  e»  ioepaêëem, 
fr.  proHoneer  et  appUquer  judieiairemetd  (une  amende). 
II  Deae  keure  aal  men  berechten  metter  wettelikmr 
waerheden.  Kb,  v.  Auden.  y.  1328,  blz  71.  Omme 
dewelke  boeten  te  berechtene  en  te  yercrighene, 
damman  yan  Pamele,  ten  yersouoke  yan  den  baillia 
aldaer,  yermochte  te  betreckene  de  baeraculdeghe 
yoor  de  yoomoemde  gheawoome ,  die  yan  denselyen 
boeten  yan  ouden  tyden  ghenomen  hadden  en  namen 
de  kenneaae  en  berecht,  en  daerof  ghewijat  hadden 
en  wyaden,  alaoot  behoorde.  C  e.  Auden.  2^  d. 
364,  7  noy.  1683. 

4)  Een  sterfhuis.  Vereffenen  fr.  {t^ulsr  (une  mor- 
tuaire)  ||  Zal  sulcken  persoon, . .  oyerlydende,  ge- 
houden eiï  gerekent  worden  geetoryen  te  zyn  yry- 
laet ,  poorter  en  keurbroeder  cUter  hy  deaelye  renun- 
ciatie zal  gedaen  hebben,  en  oyeraulcka  ayn  aterf  huya 
daer  berecht  worden.  Plae,  v.  VL  18  juli  1598. 
IX,  638. 

5)  In  geyal  yan  bankbreuk.  Aanvaarden  alt  ge- 
rechtigde tchuldeittéher ,  ft,  admettre  comme  erian^er 
agamt  droit,  ||  Alle  deghene  [nL  de  achuldeiaaohers] 
die  binnen  24  uren  beeetten  en  beslaen,  worden 
aen  de  beaette  goeden,  elck  naer  adyenant,  bg 
ooncurrentien  bericht,  en  daemaer  alle  andere  cre- 
diteuren by  preferentien ,  nae  adyenant  agoeta.  C. 
e.  Herenieüty  ni,  7. 

6)  In  de  onbepaalde  wya  ala  znw.,  met  de  be- 
teekenia  yan  hereehi^  fr.  fuHdieHon  (ofr.  judieaiure). 
Zie  BXBECHT.  II  Dat  ai  oec  een  of  twee  lakenhuiae 
aetten  moghen  in  Antwerpen,  eiat  dat  ai  willen, 
aonder  calengieren  oft  berechten  yan  ona.  Mbbtbvb 
en  TOBFB,  II,  556,  Oork.  v.  1317. 

7)  Betturenf  regeeren,  fr.  diriger.  \\  Du,  berichte 
aie  en  yerhoghe  aie  tot  in  ewicheit.  Ghtijdh.  15«  B. 
22  {Tê  Deum:  Et  rege  eoa.) 

8)  VerkltÊreUf  heren  ^  fr.  expUquer,  eneeigner. 
II  En  yalt  hier  iet  in,  dat  ghi  niet  en  yerstaet, 
dat  yraecht  mi,  ie  aalt  u  tehana  berichten.  AUer 
Keretb.  6. 

9)  Kwaiyck  berechten  (eene  atof,  eene  ruwe 
of  grondatoO-  Op  onbehoorlijke  wijte  behandeien, 
bewerken;  bederven t  fr.  iravaiUer  iml4ment;  géter 
(une  étoffe,  une  matière  première).  ||  Ware  dat 
zake,  dat  eenighe  claghe  quame  yan  cameghen, 
caerdeghen  jof  apinneghen,  dat  zy  der  lieden  goed 
qualiken  berecht  hadden...  K.  d.  lakeng.  te Briiggey 
Wevers  f  11. 


BER. 


BER. 


183 


10)  ZoosIb  thans.  BêfêMên^  ledieMn  (eenen 
sieke),  ir.  adÊmmisirer  (un  malade).  |i  Nu  wet 
wiet  dan  met  hen  steet  alst  comt  aen  haar  eynde : 
men  bericht  se  harde  wale  en  gheeft  hen  Gh>d8 
lichame,  en  men  waent  dat  seer  wel  met  hen  es; 
BOe  oomt  die  duvel  enz.  Aller  Kerttb.  17. 

BS&ECHTEB,  sn.  m.  BêHmirder,  bewindheb- 
her,  fr.  direeieur,  adminielrateur.  i|  Wi,  die  be- 
reohten  ain  van  aente  Jans  huie  Tan  Ghent.  Wi 
doen  te  yerstane. .  April  1268  (Eene  oork.  t.  d. 
4  jnni  1273  segt:  „die  eoghede  aijn  yan  den  hos- 
pitaie  yan  sente  Jans  hnes/*). 

B£RëCHTINO£,  zn.  yr.  JBeehiamaekt  ^  h,  juri- 
üeHim.  I)  Sonder  dat  die  communemeeeters,  sche- 
penen en  raedt  yan  de  yoort.  etadt  van  Mechelen , 
oA  andere,  daenran  [nl.  van  beloopene  boeten] 
eenige  kennisse  ofte  berechtinge  hebben  sullen. 
Kruieboeff,  16.  Oorlc,  e.  11  mei  1416. 

B£BECHTCAMËK,  zn.  y.  Raadkamer,  h,  ckam- 
hre  dm  eouwU^  yolgens  Vaadenpeereboom ;  wij  yra- 

rons  echter  af,  of  men  er  niet  de  reektMÈoal, 
la  eaUe  dejnêiiee  ou  d'amdience  door  te  yerstaan 
hebbe.  |)  De  plaetse  yan  der  haile  tusschen  de 
berechteamere  en  tende  yan  den  secrete  comptoire. 
Ypriama,  I,  240,  241.  Kamer  yan  berecht.  C.  v, 
BrcMwrg^  I,  8. 

B£R£0£NOTEN,  bw.  't  Zelfde  als  het  gebrul- 
keiyke  BEOXVomr,  aangrenten,  aanpalen,  fr.  ahou- 
iw  è,  \\  Wetjden..  gelegen  binnen  Laken,  regeno- 
tende  de  cleyne  Senne  lancxdeyaert,  commende.., 
en  heeft  de  yoorseyde  weyden  groot,  gelegen  en 
beregenoot,  als  yooneyt  is, ..  Akt  v.  1702. 

BEB£ID£N  (Befeyen),  bw.  Zooals  thans  in  de 
algemeene  beteekenis  van  gereedmaken ,  fr.apprêterj 
dMh  in  yroegere  tijden  b^sonder  toegepast  op  eene 
der  bijzonderste  bewerkingen  tan  het  laken,  nl, 
[zoo  *t  schijnt]  het  eeheren  of  droogecheren ,  fr. 
Umdre,  Knumers  laken  bereiden,  appréter, 
ftplmgmer  Ie  drap*\  de  wol  van  laken  opuraasen, 
kaarden,  ophalen*'.  ||  Snyeghelike  bereydere,  die 
laken  metten  hare  bereyen  sal,  die  sal  se  legghen 
tosaehen  die  ordonnantie  yan  lioyenschen  lakene 
en  yan  Sintruden ,  op  een  pene  yan  y  s.  yan  yeghe- 
liken  laken.  Lakeng.  ie  Dieet,  reg.  786  2°.  Ord,  e. 
tf.  laken  müten  hare,  y.  1414,  a.  29.  wbdxxk.  Hem 
bereyen.  Z,  bereiden  tot  de  dood,  de  dood  —  «i^ 
einde  naderen^  fr.  approcher  de  la  mort.  ||  Als  daar 
yemant  aiec  es,  dien  selen  die  brueders  yerwaren. . , 
en  waeit  dat  sake,  dat  hy  hem  begonste  te  be- 
reyene,  eü  aen  hem  gheenen  troost  [hulp,  hoop] 
en  ware  yan  syne,  soe  sal  men  een  wyf  hueren, 
en  die  aal  dan  bg  den  siecken  syn.  Oodeh.  Brue^ 
ed,  H.  946,  f>.  14,  16e  £. 

BE&ËIDEB,  LAKSFBxiisiDXS,  zn.  Schijnt  syno- 
niem te  wezen  yan  Droogaeheerder ,  fr.  tondeur, 
apprêienr  (de  dnpe) ;  parait  étre  egnonyme  de  ^^ton- 
demr".  ||  Be  droochsoheerders  oft  bereyders.  Ó.  e. 
Amtw.  1682 ,  B^fsoegeel  iz ,  noy.  1681,  ii,  2,  bis.  730. 
Dat  yanweghen  d' Ambachten,  tot  d'oyerhooringhe 
yan  der  stadts  rekeninghe,  niet  meer  en  sullen 
komen  als  drij  gecommitteerde, . .  en  eenen  uyt 
't  fiooftambacht  yan  de  Bereyders,  oft  ambachten 
daeronder  resorterende.  Ord.  Alh,  e.  Antw.  1618, 
TTUgaeen  zziY,  3.  Plac.  e.  Brab.  lY,  300. 

B£R£INEN,  bw.  Beregenen ,  fr.  mouiller  par  la 
flhie.  I)  Zy  [nl.  de  Hervormde  predikers]  werden 
somtijts  bereint,  want  tyrindaechs  te  yoren,  com- 
mende  yan  Ohendt  tEecloo , . .  begonden  te  predi- 
ken, en  twart  reghenende,  en  doe  ghynghen  zy 
in  de  keercke  en  preecten  daer.  Ber,  tijden ^  £,66. 

BEBEIXSCHAP  (Bereedtschap),  zn.  y.   l)  B^ 


etandi  ioèberMeéle^  fr.  aeeieianeet  prfyairaiitfe. 
II  Daertoe  hebben  derselyer  man  en  wyf  gheloeft 
den  Officiren  derselyer  Bruederschap  te  doene  allet 
behulp  en  bereedtschap  die  sy  selen  connen  en 
moghen,  hetsy  om  beur  commen  te  setten  en  te 
sluyten,  heur  gherief  yan  rekeninghen  eü  maelty- 
den  te  honden,  yerckene  te  slaene  en  andere  m- 
reedtschap  te  maecken  totter  deylinghe  yoorsz.  \nU 
uitdeelingen  aan  de  behoeftige  medeleden]  en  des 
daeraen  deeft.  Smedereamb,  ie  Bruetd,  23  juni 
1447. 

2)  Oertefdijkheid ,  gemak,  fr.  eommodUé.  \\  De 
meyer  yan  Aelst  erft  en  onterft  wel  ftiet  soepenen 
yan  Aelst,  al  eest  dat  de  erye  yan  den  pnnche 
niet  ghehouden  en  es;  en  dat  doet  hy  aU  oyer- 
heere,  bi  dien  dat  dickent  ghescil  ia  yan  wien 
men  de  erye  houdende  es,  en  ooo  omme  de  be- 
reedscepe  yan  partien.  O,  o.  Aalei,  Orig.  XTi,  6, 

15e  £.  Bereltsohap  van  rechte.'  Vaardige 

reMdoening,  fr.  expédiiion  de  fusHee,  \\  Dat,  van 
al  den  wijne  die  men  binnen  Denremonde  tapt 
ofte  gheteert  wart , . .  men  den  assyseren  sal  doen 
goede  bereetschepe  van  rechte  en  van  wette, . . . 
omme  inoinghe  yan  haeren  assysen  te  gheorighene. 
Dx  Ylamikck,  Ace.  2  (1420). 

BE&HOÜT.  Zie  bibvhoüt. 

BERICHT.  Zie  bxbxcht. 

BERICHTEN.  Zie  bxbxchtxv. 

BERECK,  zn.o.Ten  bereoke.  Waarsohynlyk 
moet  hier  gelezen  worden  ten  bereehiey  nl.  om  reM 
ie  doen,  fr.  ponr  faire  droit.  Zie  bxbxcht.  ||  Dat 
de  yonnissen,  appointementen  en  beyelen,  die  see» 
penen  gheven  zittende  daghelycx  ten  bereoke  yan 
partien  buten  der  camere  int  ghiselhuus,  of  upten 
Steen ,  executeerlic  zyn . .  upte  persoenen . .  en 
niet  upt  goet.  O,  e.  Brngge^  iC,  Orig,  4aept.  1464, 
blz.  23. 

BERECK  (Berec,  bereot),  zn.  o.  Beehietaal,  fr. 
ealle  d^audience,  de  jntiiee.  Zie  Gailliard  Ber  eet 
en  Berecht,  Ie  lieu  oi^  ee  faieaii  Vadminietraiian 
de  la  ineiice  [è]  Thótel  de  ville.  ||  ITte  dien  dat 
daghelicx  vele  faulten  ghebueren  in  de  pandynshen 
die  men  doet,  al  zowel  van  renten,  van  hunuiue- 
ren,  ghewedde  schulden  of  andere  bekent  in  tbe- 
rec,  by  dat  de  parcheelen,  die  men  pandt,  daer- 
inne  qualic  ghespecifieert  en  beleghert  staen . .  C 
e.  Brugge,  II.  Orig,  31  aug.  1538,  blz.  367. 

BERECKEN,  bw.  Een  lakenraam.  JEr  een  etuk 
laken  op  nUepannen ,  fr.  étendre  une  pibee  de  drap 
enr  la  rame,  ||  Soe  wie  een  raem  bespreken  [I.  be- 
sprect]  en  niet  en  berect,  sal  ghelden  trecghelt, 
op  ene  pene  van  iij  s.  K,  d.  lakeng.  te  Dieet  1333 , 
a.  66,  reg.  786  2°. 

BERECKERS,  zn.  mv.  Onder  deze  benaming 
komen  in  de>  rekeningsrol  van  1304  der  stadt  Ypre 
twee  ambtenaars  yoor:  ^denx  bereckers  don  mar- 
eheit  dee  poietone'\  door  Vandenpeereboom  yei^ 
klaard  als  eirificaienre ,  pereeptewre  dee  droitt  om 
marché  auai  poieeoneg  Tpriana  ,  lY,  383.  Wy  vinden 
deze  bedienden  niet  terug  in  de  volgende  uittrek- 
sels der  rekeningen  door  hem  gegeven.  Wy  zien 
in  deze  bereekere  wel  keetrdere  {ürifleaienre),  dooh 
geen  ontvangers,  vooral  niet  op  den  steun  van  het 
door  hem  aangehaalde  berekenen,  pemwmerare, 
enmmerare  yan  Kiliaen,  en  des  te  minder,  dewyl 
de  stadsinkomsten  dooigaans  verpacht  en  dus  door 
de  pachters  zelve  geïnd  werden. 

BERENWIJN  (Beerenwyn),  zn.  Soort  van  wyn, 
te  dezer  plaatse  zelf  ook  ganzenvoet  genaamd ,  waar- 
van het  hd.  gdneefUteer  van  Orimm  en  van  Mozin 
ons  brengt  op  het  Fr.  jpMmni,  bff  Kramers  bekend 


i 


184 


BER. 


BER. 


als  eene  aooit  Tan  kleine,  fraaie  zwarte  druif ,  waar- 
Tan  de  beste  Bourgonjewijn  gemaakt  wordt.  ||  Mr. 
Jannen  Gielia,  pensionarja  Tan  Antwerpen,  te 
schencken  een  Tat  ganxenToet  oft  beerenwyns,  ter 
Bomme  toe  Tan  zx  gauden  croonen.  SL^rek,  o. 
Breda,  v.  1662/63. 

BEBëNTëN.  Oitdertetieity  verpandem,  met  rente 
helaeieMf  fr,  kifpoihéquer ,  grever  de  rente*  ||  Yremde 
ghediede  penoonen  aengenomen  hebbende  het  poor- 
ter- en  ciierbroederschap  dezer  stede  en  lande, 
en  zullen  niet  Termoghen  te  Terooopen,  herenten 
noohte  belasten  eeniglie  heurlieder  goedinghen . . , 
zonder  TssuT^  te  betaelen.  C.  e.  Veume^  xzxi,  15. 
Dewelcke  [nl,  266  gemeten  lands]  w^* , . .  ten  Ter- 
aouoke  Tan  den  suppliant,  bekeert  en  Terandert 
hebben  in  nature  Tan  leen,  en  tzelTe  tsamen  ghe- 
Tought  en  Tereeut,  eü  daerof  ghemaect  een  leen 
alleene,.,  dewelcke  [dwelcke]  was  herent  landt. 
Db  Pb.  en  Bb.  XY.  Middelburg^  60. 

B£BF,  bn.  Braaf  ^  recKteehapen,  fr.  brave,  ta- 
tigre.  \\  „Een  edel  en  berf  man*',  zoo  luidt  de  Ter- 
taling  der  woorden  noHlie  vir  in  eene  oork.  T. 
7  apr.  1S07,  toegepast  op  den  heer  Tan  Diest. 

Bergen  en  dalen,  l)  Eenen  grond ,  een  erf- 
ffoed.  Bebouwen,  aUe  de  verrichtingen  des  land- 
bouwe  erop  uitoefenen ,  er  den  vollen  eigendom  en 
het  volle  gebruik  van  hebben  y  fr.  (un  bien-fonds, 
une  terre)  eultiver,  exploiter,  y  eff}setuer  toue  lee 
travaux  de  VagrieuUurey  en  avoir  la  pleine  jouu' 
eanee.  j|  Knde  ware  oec  dat  sake,  dat  den  godhuse 
Tan  Sente  Jhans  jet  gebrake  Tan  desen  chens  ten 
Toreghenoemden  tide,  soe  mochten  se  hare  bant 
■laen  ane  dese  ij  bunre  lants,  en  houden  en  be- 
staden,  en  berghen  en  dalen;  tote  die  male  dat 
■i  hadden  al  hare  achterstellinghen,  en  hare  ghe- 
bxec.  Oodeh.  Brueed,  H  1668  f>.  19  t<>.  St.-Peetere 
Leeuw  j  1400.  Waerbi  dat  Gielis  Toeigh.  waer  in 
gebreke  Tan  sinen  tsQs  Toers.,  soe  mach  lii,  Gielis, 
oohte  brinffher  Tan  desen  letteren,  slaen  sijn  hant 
aen  alle  S»t  Toera.  goet,  als  aen  sinen  besetten 
pant,  houden  dat  Toers.  goet,  berghen  en  dalen, 
TTOmen  en  ontTiomen ,  ende  ghebruken  dies  paislec 
en  Tredelio  en  onorerzeghet  [ouTerzeghet?]  Tan 
jemenne.  Charierb.  B^,  Brusedf  P.  186,  Merch- 
teny  1381.  Dat  die  meyere  Tore,  Tan  heeriychei- 
den,  op  dese  goede  berghen  en  dalen,  houwen  en 
kenren  sonde.  Schep.  Land  v.  Dieei^  26  mei  1821/16 
mei  1426.  Als  dit  ghedaen  was , . .  soe  qu  am  die  Tor- 

gsnoemde  her  N.,  priestere,  wider  [wederom  foere 
of  en  heere ,  en  Terleende  wider  metten  heere  efi 
metter  mwerschappe  Janne  N.  Torgen.  en  sinen 
nacomelinghen  alle  dit  Torgen.  lant,  erfeleec  en 
emmermeer  te  Tromene  en  tontTromene,  te  bren* 

gbene  [/.  te  bexvhene]  en  te  dale  [/.  dalene],  alse 
ore  propre  goed.  Vad,  Mug,  III,  69  (1377).  Soe 
wQsden  wg,  na  manesse  des  meyers  Tors.  en  met 
onsen  tonnesse,  dat  die  meyere,  Tan  heeriycheiden 
Tore,  op  dese  seWe  goede  bexghen  en  dalen,  en 
houwen  en  kerren  soude,  en  here  Hubrecht  totb. 
na,  en  dat  men  hem  die  goede  loToren  soude  met 
ressche  en  met  ryse ,  en  dat  men  hem  daerintenden 
daerin  ehichten  en  goeden  soude,  sine  daghe  die  goede 
te  houaenne ,  te  Tromenne  en  tontTromenne,  als  Toer 
sine  lijfbooht.  Séhcp,  Land  v.  Dieet,  22  febr.  1480. 
Dat  die  meyere,  Tan  heerlljcheiden  Tore,  en  die 
momboren  Toers.  daema,  op  desen  onderpant  ber- 
ghen en  dalen,  houwen  en  kerven  souden,  en  dat 
men  den  momboren  dien  also  roet  ressche  en  mot 
x^se  leveren  soude.  ld.  18  mei  1489.  Anderen  com- 
peteert het  beste,  andere  een  middelbaar  peerdt, 
Taa  degeQf  binnen  'sjaers,  yóót  d'aflyrigheyt  Tan 


den  ehichtdrager ,  op  eenige  goeden  onder  den 
Toorschreven  peerdtskeur  of^  ghichte  gelegen,  ge- 
bergt  en  gedaslt  hebbende,  dat  is  gelabeurt,  ge- 
ackert,  geweydt  oft  andersints  gehouden  geweest 
hebbende ...  C.  v.  Loven ,  yi ,  8.  Dat  alsdan  de 
proviseuren  van  denzelTen  hu^sarmen,  ofte  iemand! 
Tan  hunnen  tweghen,  zullen  moghen  comen  met 
dezen  bricTe ...  en  slaen  handen  met  den  rechte 
aen  den  Terobligeerden  pand,  denzelTen  houwen, 
handtplichten,  berghen  en  daelen,  Tromen  en  on^* 
Tromen,  tot  ter  tyd  en  wijlen  enz.  Sdkep,  e.  Jfo^ 
deren,  1788.  Zie  ook  aftabbt. 

2)  Iemand  in  het  vrije,  volle  betit  en  gebruik  etdlen 
van  een  goed,  fr.  mettre  qudqu'un  dane  la  Ubre  et 
pleine  poeeetsion  et  exploitation  d'un  bien,  ||  Dat 
nem  de  goeden,  by  hem  beclaeffht,  als  Terhaelt  efi 
Terregct  selen  aengewesen  wordden,  en  [hij]  dien 
naTolgende  in  doselTe  gebercht  on  gedaelt  wOTdden. 
C.  V»  Thienenj  v,  6.  Yoirts  zal  de  meUer  mot  zgnen 
schepenen  oft  laeten  gaen  op  deselTe  goeden,  efi 
denselTen  olsgere  in  deseWe  goeden  beroen  en 
dalen.  Ib.  8.  Dat  hem  de  becUegde  gronde,  ali 
[die]  Terhaelt  en  Terreyot  hebbende,  sal  [/.  sullen] 
aengewesen  woirdden,  en  [hy]  daerinne  wordden 
gebercht  en  gedaelt.  (Het  Brahandte  recht  heeft: 
2^hebrocht  en  ghedeyit'"  wat  geen  zin  heeft.)  a.  10. 
voorts  zal  de  meyer  met  zynen  schepenen  oft  laten 
op  de  beclaechde  goeden  gaea,  en  den  clajgere 
daerinne  bergen  en  dalen.  a.   12.  Zie  ook  bbbch 

BKDB  DAL   POBK. 

BERIJDEN,  bw.  1)  De  wegen.  Sehtmwen^  ho- 
tichiigen,  fr.  inmecter ,  vititer  (è  ehevdl).  Deze 
schouwing  werd  dooigaans  te  paard  gedaan.  ||  Yie 
equitari  et  perspici  semel  in  anno  debent . .  JT.  e. 
Veume  o.  1240.  De  Toors.  mannen  Tan  leene  met 
den  poortbailliu  Termoehen  jaerlicx,  meye  leden 
zynde,  te  beryden  en  Tisiteren  alle  de  heyrweghen 
en  pontweghen  alommo  binnen  den  Toors.  lande.  O. 
e.  Aalet,  ii,  0.  Noch  Tormach  den  Toomomden 
hoochbailliu  jaerlicx,  meye  leden  zynde,  mette 
TOom.  mannen  Tan  leene  en  den  greffier,  alle  de 
herweghen  en  pontweghen  te  berydone  en  te  Tisi- 
teren alomme  binnen  de  TOors.  casselire  Tan 
Audenaerde.  C.  v.  Auden.  ii,  9.  It.  Leenhnf,  a.  10. 

2)  De  ballingen.  Opeporen,  it.  aller  è  lareeherehe 
(des  bannis).  Deze  opsporingen  werden  te  paard 
gedaan.  ||  Die  ghebaimen  es  omme  cleene  zaeken, 
eer  dat  hy  berKlen  werdt,  mach  Tan  zynder  mes- 
daet  Tuldoen  naer  uutwysen  Tan  de  knere.  db  Pb. 
en  Bb  XYI.  Aeeenede^  46.  K.  v.  d.  Vier  Amhaehien  v. 
1242.  So  wie  eenen  gebannen,  OTer  een  grot  mee- 
daet  of  cleene ,  na  dat  hi  bereden  es ,  in  sine  her- 
berge ontfanc[t]  en  onthoudt, . .  hi  sal  betren  den 
heere  t  pond.  K.  e.  ter  Piete^  1266,  a.  42.  Lat. 
tekst ;  poet  equ'tationem  euper  eum  faetttm.  Zie  YSB- 
DAM.  Ghebajinen  es  men  sohuldich  te  beridene  üi 
waerTen  binnen  den  jare  Tan  cleenen  saecken;  en 
Tan  don  vi  hoghe  saken,  also  dicken  als  de  baiUin 
wille  mach  men  se  benden,  db  Pb.  en  Bb.  IY. 
Deefeldonk,  14.  K.  v.  d.  Ouderborch  v.  1268. 

BERIJDERS,  sn.  mT.  Gereehiedienaare  te  paard, 
fr.  eergente  om  offleiere  de  juetiee  è  eheval,  ||  Hun 
dienst  bestond  in  het  naryden  en  aanhouden  Tan 
ballingen  en  opheeter  daad  betrapte  misdadigen,  de 
Tonnissen  ten  uitToer  te  brengen,  de  inT<ndering 
der  belastingen  en  pachtgelden  te  bedwingen,  en 
den  amman  in  de  uitToering  der  halsrechtinxen  en 
andere  lyfstraffen  by  te  staan.  Zie  Yebdah,  Wam- 
k6nig,  II,  173,  Gailliabd.  tApointement  ghe- 
maect int  jaer  miiyc  en  Ty  up  tstic  Tan  der  ara- 
pene ,  tusschen  der  stede  Tan  Brucghe  efi  dien  yai) 


BEft. 


BÊfi. 


i85 


êga  frymit  ti  hoadene  en  (e(  Retpen  houdene,  6fi 
nseMiiiÉtoUke  te  ondenEoakene,  en  bi  den  beiyderli 
te  doen  onderzoukene  bi  haren  eede.  O  v,  Bruffpe, 
1,  43a  Ometr.  1386.  Sêd  van  den  tfailRff.  Sbo  wy 
uugelyets  bevelen  en  belMten  aen  alle  baillïuB, 
beiydenr  efi  ofltcieren . .  d'oTertreden  te  veirolgen 
eïf  eteonteenn,  soo  by  daege  al8  by  naohte.  O, 
#.-ir.  amtr.  1  Éng.  IT29. 

BESLn!>iNQ,  sn.  Opsporinsf  van  ballingen  en 
lÊtitdaéUffen ,  ft.  redkercke  dee  bannU  et  dee  nudfid-' 
iéttre.  ft  ^  ^i^  oiknme  rine  m^sdaet,  daèr  hi  thoeft 
om  setrltficb  ware  te  TerlieMne,..  wort  gbebannen, 
efi  op  hem  beridinghe  wort  gedoen,  np  dat  hi  ge- 
iBnsen  woirt,  hi  «en  al  syn  goet  ail  syn  onder  de 
maimt  rtai  den  heere.  JT.  v.  ter  Pieie  e.  1265.  Lat. 
tekst:  eqwitatio.  Zie  beiHjdsk  en  BBBiJDrES. 

BËKUT,  sn.  't  Zelfde  ale  «Bbijdivq.  |1  Een 
hof  t . .  chartoe  behorende . . ,  beryt  van  straten,  Tan 
watergangfae , . .  dé  Pb.  en  Bb.  Xn.  Wottterpem^' 
%  (14^).  Vermoghen  oock  de  crediteurs  van  eeneghe 
renten,  efi  dies  actie  hebbende,  voor  croosen  efi 
aehterst^en  te  procederen  by  beryde,  naer  ondde 
ebetome.  O.  e.  Aeden.,  Cfih.  prim.  nij  16.  Ten 
êÊDflhe  tÈA  denzeWen  beryde  en  hebben'  dezelve 
leennmnnea  efi  greffler  vÉn  den  hove  gheenen  anderen 
sallaris  dan  den  montcost.  C  Ltenkof  o  Aaden. 
tk  It.  Zie  ook  BBïETJDBir. 

BCatlNNEH,  oW.  (berimneil).  Met  bloet  be- 
fOnnen.  Met  bloed  betoopen,  ft.  arroté  de  tanq, 
If  ïc  aenbede  dyn  eerbair  gebenedide  genoeöhlike 
libeft,..  dkt  ovei^  al  mit  bloede  beronnen  was  en 
beamet  mit  dbn  riede  of  op  die  doornen  crone.  Scmd, 
w6ef^.  4i  t'. 

BEBCKIEB    (Berkier),    en.    m.   Sehaapherder^ 

fr*.  bérgwr,  ||  Zy  namen  oock  medlB  deü  bericierntn 

dbttadten  trop  schapen.  —  tToomomde  cnddb  met- 

péste  dbn  Derkiër  dMtevr  naer  dto  zee  toe.  Piüt, 

€keon.  773. 

BBRLANT,  ztt.  8pA  met  dtie  kaarten,  fir:  9relan. 
If  Terbieden'  Hen  alle  onse  onderdanen  . .  het  caert- 
eatit  genoeiAt  dis'  baseotte,  Pharson,  lansknecht, 
berted  efi  diergrïyeke.  jPÜbt  v.  Brob.  (T  mrt^  1699; 
▼  9S| 

BEffiffECAlfER,  zn.  f.  SmeUkameTf  tMtttr  meti 
Met  gemê  m  Met  Meer  en  ook  de  peenehfen  êckijnt 
^ekeMÊtet  fe  AsMsii,  fir.  iMctienre  otv  Tofn  eauiminent  ow 
ébrimvaSè  VeSéi  de  Vargeite  ei  de  For,  et  let  jeutéeee 
ittpMt.  II  Itenr,  Glaise  den  notghiefore,  tan  ^  xl 
pont  eDprins-  gewichti  te  verghietene,  dtfer  ttfeil  ter 
KdlM  ikiede  wegfit,  van  eiken  ponde  y  milira  met- 
Cto*  Uddo^en ,  en  van  o.  vöj  pont  ooprins  gèwichtb' 
TBü  sJQua  sehröe  stoflb  ter  bemeeanieren,  van  eiken 

Sde  $  ingeiaee . .  JB«ib.  e.  Gent  tl  1386 ,  blz.  83. 
y^BDAV,  en  CFAniLXAUD!  Oi.  en  Ine.  amat, 

BBRlfBN'  (SidFuen,  banren)|  onz'.  eii  bw.  (bemde, 
bom):  Ia  *t  algemeen.  lO  Branden,  ft.  bruter  («n' 
gfeéril);  n  Bén  ^indrsMierr  efi  die'  water  seiepeü 
doent  hem  [ne]  in  dexi'  Stieen,  v  Ib.  y  se.  Bén  tiib- 
dinglhsre'  efl  die  water  sciispen  doent  bem,  te  Miehiel 
KeieiMr  efi  tb  Wynsns,  xiiy  Ib;  tri  se  Mmr^mr, 
Rik,  V.  Anifp.  1824,  blz.  04.  Bigennaémr  Jbno« 
tMmww  Marie  tan'  den  BslRMidenlta^;  jft-  ?ija- 
Hnttat,  Zer.  IV»,  11$  Mor.  f94T.  JontitttMiwe  Mariëflr 
tMT  d«r  Bardenltfre-.  B>.  27  Mr.  1348. 

2^  B'e  malden.  Braieétenj  ft»  tnar^iwi*  diom  fen^ 
¥9ege'  (les  meMtree  en  bois).  \\  Bat  nyemandt  enni- 
pM-  gttien ,  hetky  coMif'  en  monwt^,  hav^rt^,  boéek* 
weyt  oft  atndensn  pennewerder  te  coop  oft  tot  lete^ 
1^4^  mttaetton  en  salf  dim  iSMt  der  gi^rnder  en 
Mteedcender  miAéii.  Kb.  èi  TStteAoai^.  1560,  f'.  619'. 
Bat   nyemandt  bier  tappen  en  zal  diui  mei  der 


gebomder  maten  deser  ^r^fieyt,  oft  potten  die  gi^eoi 
genoecDr  zyn  en  geïect.  ib.  R  70.  Bat  soe  waer 
men  een  gebomde  mate  te  cleyn  vindt,  die  zal  van 
eleke  mate  verbaeren  een  libra.  Ib. 

3)  Eene  eemtaiffdarende  lamp^  ale  trome  stiehtinffj 
fr.  bHUer  è  perpétuM  vne  lompe  eomme  fhndaiUm 

rise.  II  So  quamen  voor  ons,  als  voer  seepeneii, 
N.,  ala  kercmeestertf,  kenden  en  lijden  dat  dese 
rente  was  ghecooht  en  betaalt  met  ffhetde-,  dat  een 
goed  devote  persoon . .  ghegheven  hadde  disr  kercken 
van  Maldeghem.  in  seknerde  efi  in  hnlpen  omme^ 
ten  eeweiiken  daghen  en  nachten  etm  lampte  te 
houden  bemende  in  de  kerke..,  wedden  en  ghe- 
loofden  daerover . .  de  voors.  lampte  te  houden 
bamende . .  Waert  dat  de  voors.  kercmeesters . .  in 
ghebreke  Waren  omme  de  voore.  lampte  te  honden 
barrendé..  vs  Pb.  en  Bb.  YIII.  Maldeghem j  119 
(1444).  Koeb  laten  sy  een  rat  nepsaet  erffelijck 
omme  in  die  lamp  voer  het  heKch  sacrament  ten 
eeuwigen  dagen  te  hemen.  Item,  laten  sQ  een  vat 
raepsaets  erffelijck  tot  hulpe  der  lampe  te  hemen 
toer  O.  L.  Y.  van  Beets.  Ifoii^nuilrsii,  1,401(1660). 
.  4)  JEene  kttairê  in  openbare  veiOOjfem  van  erfgee- 
deren,  ft.  bHUer  une  ehandtUe  dane  lee  ventee  pmblih 
qaee  itimmenblea.  ||  Wordende  tnaschen  tselve  ghe* 
necht  den  besetter  *t  beset  goet  met  rus  ei  rfjs  voor 
sijn  eljgen  proper  goet  ghelevert,  en  dserttf  ghtodaen 
zfji^de  een  kerckgebot,  wort  *tselve  ten  uijtganghe' 
va»  de  bemender  koerseen  metten  heer  en  Wef 
verhuert  voor  jaSer  en  dagh.  C.  e.  Demrne  v.  1612^, 
a.  84.  Ib.  89.  Naer  welcke  drye  meenden  en  niét 
eer,  vermaeh  den  crediteur.,  dezelve  goeden  te 
decreteren  efi  dóen  verooopen  by  snbhastatie,  met 
*t  bemen  vaiki  drye  keerssen.  O.  v.  Denderm.  r,  3. 
B*eer8t«  keersbemynghe  ghedaen  zynde*,  zoo  sak 
men  binnen  ziiti'  daghen  daemaer  hemen  de  tweed» 
keersse.  a.  7.  Bat  men  dan  veTeoopén  eft  legghen 
soudA  in  keregheboden  hnere  erve  bin  den  soepen- 
domme  ,  efi  daerttf  hamen  eene  keersA;  O,  e,  AaUt , 
Vomiie  v.  12  mei  1451,  blz.  280.  Bern'én  en 
branden  gezsmenlQk  gebruikt:  ||  Yoor  *t branden' 
van  de  eente  en  van  de  laetste  keeiwo'...;  efi 
wanneer  men  de  eerste  keersse  branden  sal,  met- 
gaders  wanneer- men  het  tw«ede  halleghebodt  doen 
eA  en  de  tweede  keersse  hemen;  Ende. .,  metgadere 
wanneer  men  de  laetste  keenèe  hemen  en  den 
overslaeh  dóen'  Md.  C,  e.  Peper,  Tisii,  19. 

5)  Toorteên  in  openBaré  vréngMeteommgen  ^  ft, 
brüier  dé»  torckee  dane  de9  rifouieeêineee'  pibliqwe. 
If  Dat  hy  de- stede  gheletert  heeft  tier  gvoöte  tonen, 
die  ontsteken  waren  en  bonken  hanghende  den  tjpt^ 
dkt  metl'  den'  pays  ter  bretesque  uutriep  ghemaeot^ 
tossehen'  Bom  jnan  dAustriee..  efi  de-  generale' 
StÉten  VBtt  dese  Nederlanden.  Rshbbt,  II,  1:96' 
(1576). 

6)  Vwêr  én'  Uehi  ter  verMrijgim;  tam  het  bnrgef' 
redU^  fr.  beMér  feu  ei  kmiidre  yowr  obtenir  Ie  droü 
de  eUf.  II  UDeu'  cryght  de  peorterye  by  woninghe* 
efi  venitCe,  midts..,  dat  men  jaer  en  daeh  oon- 
tinuêliek' .  .•  binnen  der  stede  ofte  haera  viyhede, 
vier  efi  kersse'  ghéherrent  heeft.  O.  v.  Auden.  jr,  2. 

7)  Afbtamien',  brandeOekten,  ft.  intenêier,  jj  Bnieh 
borgher  van  Trijoht,  die  wt  der  stad  van 'TrQoht . . 
wti^dt,  giet  oft*  taeit,  en  yemtade  roeft  <rf  ber^ 
n«t,  of  oeribeghet. . ,  diei  sal  enz.  ö.  v.  Meaetriehi,- 
OMetrier  t.  11^2,  blz.  44.3.  Oft  een  geheel  geselscap 
tan  eender  stadt,  oft  tan  eenigen  sloote,  gewi^nder 
hant  vngtlÉbeken ,  efi  bemd«i,  blaeeten,  roofden 
énv.  t:  IV.  Tat.  168  t«. 

Sy  1^an  persenen.  BrmêêW  t&^  den  Mg)';  w»^ 
dmHÊeify  fir.  flimr^  lümpur  (sor  1»  do«)(  bf4UiF. 

24 


186 


BER. 


BER. 


II  Dat  die  uytlantache..  Tertracken  nyt  onsen  lande 
en  graefischepe  van  Ylaendren..,  op  peyne  van  voor 
d'eente  reyse  wel  en  Bcherpelicken  gfaegeeBselt  en 
met  eenen  bernenden  ysere  op  heuren  rugge  ghe- 
teeckent  te  syne.  PL  v.  VI  15  juni  1556,  a.  9. 
I,  82.  Zoe  aal  men  dijen  valschen  muntere  bemen, 
oft  zieden,  v.  d.  Tav.  B6.  £n  dese  misdadige  \nl. 
de  Sodomieters]  is  men  sculdioh  te  bemen  aen 
eenen  staeck.  Ib.  80. 

9)  In  figuurlgken  zin.  jj  Opdat,  als  wi  gbe- 
■maket  hebben  hore  honichylietende  sueticheit,  dat 
wi  dan  Tenmaden  mogben  alle  eertsche  dinffhe  en 
mit  bomender  begheerten  di  an  te  hanghen,  Du  die 
biste  alle  euet.  QHijdb.  XY»  £.  99.  Berne  mit 
Tuere  des  neilighen  Gheests  onse  herten  en  onse 
nieren.  Ib.  111.  Zwoer  hij  den  quaden  eedt  niet 
als  getuige,  maer  als  principael,  en  dat  dade  voir 
recht,  Tu^^t  bemender  heijten  Tan  gramscappen, 
soe  heeft  h\j  alleen  God  tot  eenen  wreeker.  v.  d. 
Tat.  67.  Bernende  coorts.  Brandende^  heeie 
koortij  ir.  fiètre  brülanief  chaude^  ardente.  jj  Oft 

gsbuerde,  dat  iement  eenen  anderen  quetste,  mair 
em  geen  dootwonde  en  gave, ...  en  het  daimae 
flebueKle  dat,  vuijt  oicsu^jne  van  dyer  quetsueren 
der  Toirscr.  wonden,  toesloege  een  bernende, 
oorts,  dairomme  dat  hy  storve.  y.  j>.  Tay.  156. 

BËRNHOUT,  zn.  o.  Brandhout ^  fir.  hoiêcihrüler. 
II  Dat  onse  ondersaten  vau  Balen.,  huere  bemhout 
sollen  mogen  halen  op  onse  Toirs.  bosch  en  walt. 
Bekenk.  ü.  Brab,  reg.  138  f».  tVJ  tO.  15  dec.  1533. 
Dat  onse  goe  de  ioghesetenen  van  die  Banck  Tan 
Baelen  en  ondere  omligghende  dorpen  daeruyt  \nL 
uit  *B  Hertogenwald]  niet  ghevoecheiyck  en  konnen 
gheaccommc^eert  worden  van  bem-  en  bouwhout. 
£lae.  V.  Brab,  18  febr.  1662,  III,  205.  (Deze  ord. 
heeft  tevens  het  w.  brandhout).  ||  En  omdat  die 
goede  inghesetenen . .  gheyoechelijok  van  brant-  en 
Douwhout  mogen  versien  worden.  Ib.  2u6. 

BËHNINQK  (Berringe),  zn.y.  BramUtof,  brandy 
fr.  eOmbmHiblef  chamffage.  \\  Lyftochter  meijsnie- 
man  maect  z  voeder  torve  tsiaers.  Yoegtman  v  voe- 
der te  berringen.  tBeekt  o.  Ucdê,  14«  £.  a.  21  en 
82  In  welke  capelle  men  doet  tien  messen  de  weke , 
en  oeffent  dagheiycx  de  werke  van  ontfermhertioheyd, 
te  wetene  sonderlinghe  de  aerme  menschen  te  her- 
berghene,  te  spijsene  van  etene,  van  drinckene  en 
van  baringhen.  db  Ylaionck,  8tr,  lY,  204,  ZegeWr, 
80  nov.  1442.  Dat  over  v^ftich  jaeren  tyds  en  meer 
leker  ordonnantie  en  goede  poUicie  ghemaeckt  en 
onderhanden  hebben  gheweest  op  de  beminghe 
van  den  haute  ei  turfven . .  £n  als  ment  alzoo 
naeerde  en  onderhilt,  de  ineetene  van  den  lande 
wisten  haere  ooopmansohepe  zonder  bedrogh  in  de 
leveringhe  van  der  beminghe.  Nemaer  den  lands- 
man, nn  versubtylende  met  den  cooplieden,  groe- 
■iers  van  der  vuomomder  beminghe ,  heblMsn . . 
vonden  en  gheüseert  van  nieuwe  praotiquon . .  Dat 
meer  is,  by  den  voorooope  die  men  van  den  slag* 
houte  en  beminghe  daeghelics  doet  en  useert,  so 
Terdiert  de  voorn,  beminghe . .  Bn  insgheiycz  de 
turfven..,  En  alzo  zyn  de  schamele  Ueden,  die 
oleene  pennewaerde  van  beminghe  slyten,  zeere 
bedroghen.  Plae.  v.  TL  17  dec.  1515.  I,  667.  De 
hackers  en  moeghen  hen  beminghe  n^jet  leggen 
naerder  den  ovenen  dan  op  yj  voeten.  C.  v.  Antw. 
1545,  VIII,  70.  Ib.  ziii,  68.  Dat  nyemandt  zyn 
beminghe,  als  torff,  hout  oft  mutsaert,  hoye  oft 
stroo  ontamelyok  legghen  en  zal,  soe  datter  perykel 
aff  oomen  moeohte,  en  daeiom,  dat  iegelyok  die 
voersofeven  syne  berringhey  vlasoh,  hoye  o!ft  stzoo 
lal  moeten  legghen  ten  miarten  vfjff  voeten  allvut 


verre  van  allen  schouwen,  hetzy  boven  op  zolders 
oft  beneden,  van  esten  oft  ovens.  Kb,  o.  Twrithout 
V.  1550 ,  f».  77. 

BERNINCKHOUT  (Berrinchout ,  berning-,  beiv. 
nynchout),  zn.  o.  Brandhout  ^  It,  hoi»  cL  hr4Ur,  Zie 
BEBKHOüT.  il  Te  desen  twee  hoven  behooren  oor- 
weyden  en  diiensten,  dats  te  wetene , . .  en  tbeminck- 
hout  te  voeren  in  beede  de  hoven  uut  myns  hoeren 
bosschen,  ten  oirbure  van  beede  den  hoven,  db  Ps. 
en  Bb.  YI.  NeveU,  30  (1387).  Item,  dat  van  den 
berrinchoute,  dat  de  insetene  van  Denremonde 
coepen  jeghen  liede  van  buten ,  ofte  van  binnen . . , 
die  sullen  assise  gheven  ghelijc  men  van  den  houte 
es  ghecoetumeert  te  ont&ne.  db  Ylamikck,  Aec,f 
blz.  27  (1406).  Katheline,  twyf  van  N.^  gbezworene 
vroedvrauwe , . .  Ixxy  Ib. ,  eü  voor  beminghoute  vj 
Ib.  Fprioiia,  St,-Bek.  v.  1523,  lY,  403.  Eatelyne 
enz..,  en  voor  hun  bemynchoute,  vj  Ib.  Ib.  1538. 
.  BEROEMEN  (Bexommen).  Wederk.  Hem  be- 
roemen. 1)  Zich  vermeten,  z,  verttoutemf  fr.  se 
permettre^  oeer.  jj  Pat  niemant  eenighe  schandeiycke 
oft  leelycke  oft  quade  oft  oneersame  woorden  te- 
ghens  onse  schepenen  van  Lier,  in  heure  presentie 
oft  absentie,  en  segghe,  en  [of?  of  hem.']  beroeme 
te  seggben  in  eenigher  manieren.  Priv,  e.  lAer, 
20  oct.  1326,  a.  12. 

2)  Zich  beroemen^  ft.  ge  oanter,  te  glorifier.  \\ 
BoTendien  hemlieden  berommende,  als  dat  zy  on- 
lancz  te  vooren  hadden  ghenomen  zekere  visscbers, 
dewelcke  zy  bonden  op  plancken  en  lieten  die 
levende  driven  up  de  baeren  der  zee;  met  zulcke 
andre  dierghelycke  ezploicten,  dewelcke  zy  met 
goeder  moete  vertellende  waeren  en  daerinne  glo- 
rieerden.   Piot,  Chro».  508. 

BEROEMICH  (Beroeminch),  bn.  B.—  van  woor- 
den. Cfrooteprekemd,  fir.  vantard  (de  paroles).  jj  Yan  den 
beroeminghe  woerden  der  procureuren  ter  Wetwert. 
Item,  insgeiycz  opte  voerscreven  pene,  do  voers. 
voerspraeke,  procureurs  oft  taellieden  bon  zullen 
wachten,  meer  dan  zij  gedaen  hebben,  van  enni- 
ghen  beroeminghen  woerden  ter  Wetwaert,  in  ver- 
achtinghe  oft  vercleijningen  van  der  Wet,  geleek: 
^Ick  zal  u  een  anderen  leeren!*'  oft:  ^Ick  zals  u 
van  boven  doen  bevelen!**  maer  zullen  nochtans 
de  procureurs  oft  taellieden  hoer  partijen  dienen 
zoe  z'u  meijnen  wel  te  doene,  sonder  nochtans  be- 
roeminghe. C  V.  Turnhout  f  Stijl  ^  61.  (Er  wort 
geen  verschil  gemaakt  tusschen  het  adj.  en  het  subst.) 

BEROEP,  zn.  o.  In  rechten  zooals  thans,  £r. 
(en  droit)  appel  d  un  tribunal  eupérieur.  Met  eenen 
onduitsohen  naam  ook  provocatie.  ||  Welcke  provo- 
catien  oft  beroepen  geschieden:  oft  mondelinge,  •• 
O.  V.  Antw.  eomp,  Y,  ziv,  2.  Saeckon  van  provo- 
catien  van  interlocutoire  vonnissen.  Ib.  7.  De  pene 
van  onwijze  provocatie.  14.  Dat  appeUacie  is  een 
provocacie  oft  beroep  gedaen  van  aer  audiencien 
des  iersten  nedersten  en  onder-richters  totten  meer- 
deren richter,  mits  ennigen  bezwaringen,  belas- 
tingen en  veroorttingen  cUe  iement  gedaen  wort, 
oft  mits  oomminacien  hem  beducht  aengedaen  te 
wordden,  v.  D.  Tav.  846  v«. 

BEROEPEN  (Beroupen),  onz.  en  bw.  Een  per- 
soon. 1)  Boepen,  ontbieden,  fr,  appder,  mamdmr 
(une  personne).  ||  Die  een  ander  wilt  doen  leg- 
gen in  eenen  oirvrede,  moet  denselven,  met  per- 
missie van  boigermeesters ,  doen  roepen  voor  de 
magistraet  van  Diest..  Inghevalle  dan  de  beroepen 
partye  bekent,.,  dat  zy  het  beroepen  [aange- 
klaagde] ezcee  hadde  begaen , . .  soo  is  sy  oock 
schiüdich..  den  oirvrede  te  geven.  O,  e. 
YZ.  XVI,  16,  17. 


BER. 


BER. 


187 


2)  Bêêokuidi^ên,  aanklag^m,  ft,  aecuser.  ||  Es  hj 
beroepen  onder  den  amman»  Tan  hoerele  personen 
dat  net  uy,  met  onrechte,  en  wert  hy  qoite  ghe- 
Boolden  Tan  den  ghebode  [dagraarding],  deghene 
diene  teerst  beroupen  heift ,  moetene  doen  ute  coste 
en  ute  scaden;  en  also  ghelyo  moet  elc  doen  daema 
diene  beroupen  heift  tonrechte ;  en  dit  es  te  ver- 
stane up  dat  deghene  diere  gheboden  es  dit  calen- 
giert  te  tide  Tor  scepenen.  Ib.  a.  81. 

S)  Yan  een  yonnis.  Zich  op  eene  hoogere  rechi- 
hamk  beroepen,  t»  beroep  komen  van  een  vonniêf  ft. 
aller  en  appel,  appder  d'un  jngement.  \\  Nae  den 
stijl  en  Blijde  incoempet  van  den  lande  van  Bra- 
bant, zoe  moet  men  appelleren  oft  reformeren  aen 
dat  hoot  immediaet  van  den  richter  dyet  tvonnisse , 
datter  beroepen  oft  gereformeert  wort,  gewesen 
heeft,  oft  anders  die  appellacie  is  desert  en  en  doogh 
niet.  Y.  D.  Tav.  S47  v>.  Foincten  van  appellatien. 
Indien  hem  yemandt  liet  dunoken  beswaeit  te  sijne 
by   eenigen  vonnisse  der  mannen  van  leene,  sche- 

Senen,  laeten  en  andere  nedergerechten  deser  juris- 
ictien  van  binnen  oft  van  buijten,  en  alsoe  oaeraf 
sal  willen  beroepen  oft  appelleren ,  moet  tselve  doen 
binnen  thien  dagen,.,  oft  anderssins  sal  hij  ver- 
claert  worden  van  synen  beroepe  vervallen.  C.  v, 
Sanihoven,  Stijl,  158.  Yan  vonnissen  gewesen  by 
commissarissen  op  de  rolle , . .  wort  aent  oollegie 
van  borgemeester  en  schepenen  der  stadt  beroe- 
pen oft  geprovoceert.  O.  v,  Antw.  eomp.,  Y,  xiv,  j. 
WXDBBK.  II  Dies  moet  partye,  haer  beroepende,  van 
stonden  aen  in  handen  van  den  greffier  oft  commis- 
sarissen geven  tweelff  stuyvers  voor  den  vonnisse 
interlocutoir  oft  van  provisie,  eü  van  vonnisse  dif- 
finitieffvierentwintich  stuyvers.  C.  v.  Antw.  comp.,  Y, 
XIV,  8.  Ook  met  een  onduitsch  woord  provoceren. 
II  Beroepen  oft  geprovoceert.  Ib.  xrv,  1.  Dat  men  is 
ontlangen  om  daeraff  te  provoceren,  a.  12.  Om  by 
requeste  te  mogen  provoceren.  13. 

4)  Beroepen  te  oampe.  Uitdagen  tot  een 

tweegevecht,  ft.  provoquer  en  duel,  ^  tra  combat  si»- 
gnlier  |]  Niemene  ne  mach  poertere  van  Ghend 
beroupen  te  campe  in  Ylaendren.  C.  v.  Oent,  Chr. 
charter  o.  1297,  a.  69. 

5)  Beroken  verste.  ÜUetd,  verschuiving  van 
het  vonnis  kondigen,  ft.  annoncer  remise  du  juge- 
ment.  ]|  Up  dat  scepenen  der  questien  niet  vroet 
en  zyn ,  zo  nemen  zv  versten ;  eü  die  verste  be- 
roupen zy  up  huere  bano,  eü  die  houdt  men  van 
ziiiitcn  te  xiiiiten  («{.  veertiennaohten).  C.  v.  Aalst, 
Orig.  XXTI,  a.  16. 

6)  Schepenen  beroepen.  Van  het  vonnis 

van  de  schepenen  der  lagere  bank  zich  beroepen  op 
de  hoogere  bank,  ft.  appder  de  la  senience  des  juges 
dm  hane  inférieur  au  bane  supérieur.  \\  Yan  beroep 
en  hoe  men  beroepen  aal.  Item,  hoe  een  man  die 
beroept  schepenen  t^onrecht,  die  is  aen  den  heer 
op  vy  scillingen;  maer  beroept  hy  scepenen  te 
recht,  soo  en  heeft  den  heer  niet.  C.  gr.  Loon, 
1,  VI,  69. 

BEBOEPER  (Beroupre),  zn.  m.  Beschuldiger, 
aanklager,  ft.  aecusaieur,  plaignant.  \\  So  wie  dief- 
telie  goet  coept,  bi  lichte  van  den  daghe,  bi  orcon- 
Bcepe  van  n  sinen  gebners,  en  die  beroupre  van 
den  ffoede  met  sinen  eede  ii  van  sinen  gebuers 
verseierthede  wille  doen  dat  dat  goet  syn  es ,  men 
saelt  hem  eeven.  K.  v.  ter  Piete,  1265,  a.  46.  De 
Lat.  tekst  heeft  inclamator;  aan  het  einde  des  art. 
wordt  het  w.  vervangen  door  „beclager",  nogmaals 
aldaar  uitgedrukt  door  inclamator.  \\  De  beroeper, 
geappelleert  hebbende,  sal  binnen  den  tyt  van 
weken  zyn  appel  behooriyck  vervolgen,  oft 


anderssins  sal  dio  tcgcnportye . .  t*  vonnisse  genieten, 
en  de  beroeper,  sonder  ander  vonnisse,  van  der 
appellatien  biyven  vervallen,  en  nyettemin  sal  de 
gneïnthimeerde  den  beroeper  mogen  te  rechte  por- 
ren, om  van  coeten,  schaden  en  interessen.,  be- 
groot te  worden.  O.  v.  Santhoven,  Stijl,  159-  Ib.  166. 
Ook,  met  een  vreemd  woord,  provocant.  \\  Yan  acten 
oft  taxatien  van  costen  worden  de  provocanten  oft 
beroepers  vrydaechs  oft  woensdaechs  bedinght.  O, 
V.  Antw. ,  oomp. ,  Y,  xiv,  8.  Wort  de  provocant  toe- 
gelaeten  syne  diminutie  te  mogen  doen.  a.  12. 

BEB0EP8PEL,  zn.  o.  Kamp-  qfstrijdspd,  wed- 
strijd, ft.  concours,  Uttte.  \\  Notoir  zynde,  dat  in 
de  districten  en  limiten  daer  eenich  oollegie  van 
guldebroeders  by  souverainen  prince  gesticht  en 
opgerecht  was,  gheene  andere  gheiyoke  oollegien 
van  anderen  instructie  \ï]  en  vermochten  te  oommen 
guldewys  en  sohuttersgewyse  zonder  het  consent 
van  den  heuverste  van  de  gulde  deser  plaetse,  die 
zomtyder  zulox  wel  ghedoochden  by  mutuelle  be- 
schryvinghe  en  correspondence,  uyt  exercitie  in 
beroepspelen  eü  dierghelicke ,  ten  bende  van  den 
eenen  den  anderen  totte  oonste  te  verwecken,  ds 
Pb.  en  Bb.  XI.  Wachtebeek,  29. 

BEBOEBEK,  bw.  1)  7W  opstand,  tot  oproer 
aanxetten,  opruien,  ft.  êmeuter,  soulever.  \\  Dat 
nyemant  van  den  poerteren,  met  gekkeliker  koen- 
hyt,  binnen  der  stat  off  bynnen  der  vryheit,  ban- 
nieren te  halen  off  te  dragen,  off  te  wapenen  te 
roepen ,  off  die  banneclocke ,  om  tvolc  te  berueren 
off  om  stryt  te  maken,  te  luyden  aen  en  grirpe. 
Piot,  Cart.  18  nov.  1404,' a.  10,  blz.  171.  Dat 
nyemant..,  en  sall  mogen  slaen  noch  luyden  die 
clock,  noch  banire  dragen  op  die  merckt,..  om 
dat  volck  te  beruerene,  noch  oic  te  wapenen  roepen. 
Ib.  10  juni  1417,  a.  6,  blz.  206. 

2)  Fig.  Bewegen,  aansporen^  ft. mouvoir, portere, 
II  IKe  richter  is  wel  sculdich  de  ooge  te  hebben 
op  dat  wesen  en  leven  van  der  vrouwen,  eü  op 
huer  discretie,  eü  wat  huer  beruert  heeft  die  ao- 
cusaoie  te  doene  \nl.  tegen  haren  man,  hare  kin- 
deren, enz.]  y.  d.  Tav.  149.  Oft  daer  vele  per- 
soenen om  eenich  misdaet  ter  bancke  gebracht  en 
gepynicht  moesten  worden,  soo  moet  men  altyt 
beginnen  van  degene  die  tmeeste  vreesen, . .  als  de 
jonxste  van  jaeren,  oft  vrouwen,  oft  daerdoor  d'an- 
dere  meer  beroert  oft  beweecht  souden  worden  om 
eer  de  waerheyt  te  beiyden.  C.  v,  Antw.  oomp., 
YH,  III,  23. 

BEBOEBEN  (Berueren),  zn.  o.  Fig.  Beweging, 
aandrift,  ft.  mouvement.  \\  Ghy  snit  weten,  dat  dat 
te  verstaen  is  opten  aenbrenger  eü  denunciateur , 
die  vuyt  zgns  selfs  berueren  dat  aenbrengt,  die 
geheeten  is  in  rechte  denunciator  volmntarius.  Y.  D. 
Tat.  162  v«. 

BEBOEBENDE,  vz.  Betreffende,  aangaande, 
ft.  coneemant,  touchant,  quant  è.  \\  Beroerende 
de  voors.  remissien,  hoewel  dat  behooren  eü  be- 
tamen soude  dat  wy  . . ,  desniettemin  . .  Ord.  crim. 
V.  1670,  a.  20.  Eü  beroerende  de  extraordinarissohe 
delicten..,  wy  willen..  Ib.  58. 

BEBOEBiNGE  (Berueringe) ,  zn.  v.  Oproer,  qjh 
stand,  muiterij,  ft.  insurrection ,  soul^vement,  sédi' 
tUm.  II  Want  enegerhande  berueringhe,  discort, 
wangost  [wangonst]  eü  hatie  opghestaen  waren 
tusscen  den  wailgebomen  Inden  onser  stadt  van 
ix)vene ,  op  dene  side ,  en  onsen  goeden  lieden  van 
der  gemeinten  onser  stat,  op  dandere  side, ..  van 
welken  berueringen,  discort,  wangost  eü  hatien 
beide  de  partien  in  ons  bliven  syn.  Couthered ,  TIII, 
8  febr.  1362. 


I 


m 


w». 


m^ 


BEBOEBLIJCK  (Berneriyo),  bn.  Yan  goederen 
i»  't  {ilgeme^n.'  Voeren^,  fr.  móbÜier'  \\  Vy  scoutene, 
scepeneo ,  burgermeisteren ,  net , . .  ^Ue  eö  ^^elike 
ordiuancien,. .  in  goeden  trouwen  gelpven  tj^  ypjl- 
Tollen., . .  en  hirop  onse ,  onse  geëryen  en  paconie- 
linge,  en  onae  eii  hoere  goede,  bejnoerUp  en  onbe- 
^rlie,..  verpanden  en  Tast  Torbenden.  PipT»  (^W* 
^8  nov.  IfOit  f  !?•  blz.  172.  Alsoe  ni.en  dingen 
▼yndt  ^ie  porporael  zyn  in  drijerleyden  difTerencien : 
ennige  vyn  onbemerlijc^e  dingen,  aU  grondt  en 
erve;  ennige  ^ijn  beruerlycke  dingen»  ^9  cle^rder, 
boecke,  geit  èn  d\jergel\icke  li^^iyel(|f9  go^n, 
die  ;nen  yerrueiren  en  dragen  mach;  en  ennige  zyn 
dingei^  die  henifielTen  moeen  berueiien ,  ala  peerde , 
ecape,  .coeyen  eii  d'uergmücke;  ^n  deee  vordd^ 
oic  onder  die  beruerlijcke  en  h^effeiypke  goeden  in 
den  reebten  nedebegrepen.  v.  p.  Tay.  %1.  Van  ge- 
lycken  eal  een  \jegelijck  geetf^en  mits  stellende 
pnder  de  Weth  i^lsoovele  pnbedemeiyclEe  beroerlijc)» 
goeden  oft  gelts  als  tgene  dan^  don  twist  om  lp 
beloopen  nuach . .  C.  9  Santh,,  Sit^,  177..  K^er  de 
jqot  yan  yadèr  en  moeder  soo  suecederen  alle  de 
kinderen  .eyengelijck  in  alle  de  bae;^e]ycke  jen  de 
Doruerlljcke  goeden.  O.  v.  Zier,  ^y,  1, 

B£BO£BT£,  zn.  1)  Stoormê,  ofmpmf.  >if  m*^ 
Jlf^ndding^  fs.  iroMe^  exeiia^Hm  <m  fncmvait  traiU' 
t^ent  l\  j^est  dat  u  peerdt,  muyl  dft  and^f  dyer 
8m\jt,  bijt  oft  sl^tf  '^uyt  [*2.  vat,  treft]  en  breeql 
iemende  eenen  ^um  oft  een  beejn,  gj)\j  sult  weten, 
ee9t  dat  die  beeste  dat  doet  ynyt  be^ertjen  eja 
stoonngen  bem  y|tn  iemende  gedaen,  die  dat  smyt 
eü  beruert  beeft  tot  wreetheiden,  lAie  si^  daijdnne 
gebonden  zyj(i.  y  d.  Tay.  88  t^. 

2)  Hfif^e  twifi  gepcMrd  met  ^Ifi^fen^  fr-  rw9r 
11  Wie  een  mes,  opsteker,  colye  pft  fnd9r  ghe- 
weere,  daer  yser  olie  loot  an  is,  in  evelen  moede 
op  eenen  anderen  treckt,  slaet  ofte  gb^^taepkty  oook 
ipiede  die  eenen  anderen  in  questi^  b^^^  9^9 
worpt  n^et  potten  ofte  glaes^, . .  mitmders  die 
opetelder  is  van  de  beroerte  of^  gbeTecEt^  •  •  QfV, 
JJaUi,  yi\\  4. 

l^e,  pfirt%riaiioH  dan§  la  vie  tofiuijf.  IJ  Aïsoo  men, 
hj  exemple ,  Tan  ónsen  nagbebueren  wel  bemercken 
can,  die  seditien  yai^  tghemeene  yol^k,  beroert^  en 
perturl)atie  Tan  4en  ghemeenen  staet,  rus)^  en  ^el- 

Taren.r^^-  P-  "^hf  ^^  ^V^-  ^^^  h  1^7. 

4)  ievppging^  aandrift  (der  ziel)»  fr..  mpvMpM»/» 
imjMlêum  (de  TAme).  ||  Soo  ist  dat  wy,..  niiedi^ 
wy  daei^  bejtioiriyck  zyn  gbeïnfoi9i9er^«  bf^iif 
niet  groote  en  rijpe  deliberatien  Tan  raede/ bg 
onser  welwetentbeyt,  auctoriteyt  en  eygbende^  be- 
roertep,  gbeordineprt  en  gbestati^qrt .  •  ^2.  e.  !^r^, 
6  npT.  1720.  I,  93.  Ook  bebok^^eit. 

BEBOëBTHEIT  (Bemertbeit),  zn.  4andqei^, 
Jmoeging  (des  gemeens),  fr.  eonif^f^^  |j  tft^  si 
[9Z.  de  kloosterlingen]  en  hare  nacomeliDghe  t^ 
meer  gehouden  en  yerbonden  zijn  pnsen  Heere  God 
in  haren  bedingen  Toir  ons  te  biddene  m^^  beruert- 
heiden  Tan  herten.  MssTiors  en  Tobïb,  IX,  588, 
Ö<^k,  V.  1418. 

BBBOQFT  (Berooft),  TerL  dvf.  t^i  bs^PPYBV. 
Arpif  herwAd^  £r.  pauvre,  d^^mi^^^  de  tornt.  \\  O 
conino  der  coninghen,  make  ipi  ryck,  ^0  beroefi 
bin.  Jlond,  merk,  64. 

'BËBBEN  en  EERT^ELDBBS.  Senamingen  van 
ont  onbekende  vaartuigen;  men  Tgl.  bij  Verdam  ei^ 
by  Gailliiurd  bebscif,  bbbbcxfx,  Zy  komen  Toor 
in  den  yolgenden  Frapschen  tekst:  i|  Jl^oiennnnf 
qme  V,  A,  fpit  eervie  de  comnander  en.  Anvere  que 
Pon  nouM  flimieee  de   batteamx   nommée  herren  et 


ber^elders,  pt  q^  ee  $qü  en  iauie  dititien»,  pomr 
tp  eaieir  dnforl  de  Moennart,  JSt^keareh.  Aw^iene», 
Bundel  n".  .837.  Brief  Tan  ^jpo  Debiche,  juli  ie»96. 

B^ijElBI^  (Berrye),  zn.  t.  Z^opaU  thans,  ft.M^p. 
AU  kaJkmaat  {pomme  mtnure  de  I0  ckaitx).  l\  jPe 
calcmate,  daeraf  de  drie  mat^n  honden  de  ojgf- 
rye,  houdt  zxüi  stoepen  en  tdorde  yan  jDenmi 
stoope  wouzaets,  wynmate.  Item»  een  Jiondert  qüt 
houdt  Tyftich  benyen  onder  den  boeT.er  ingheleyita 
Item ,  een  hondert  calz  Mecheb  hpn^t  j^YÜi  ber- 
ryen.  De  Ti^re  oalcmate  Tan  Antwarpen  maken  drie 
nuiten  of  eene  berrye  Tan  Aelst.  tGendsche  mudde 
calx  maect  zxxii  yaten  ooorenmate  Tan  AeUt,  zjjol 
üy  berryen.  C.  e.  Aalst  ^  Qrvj^  blz.  408  (1578). 

BBBEIEl4E(}6£BS  (Beirielc^gers,  b^rryelff- 
ge^),  zn.  my.  Opkocpere  van  granen,  ff.  aoeaparmrM 
de  graime.  |j  Piat  gheen  beerilecghere  en  sta  mcifc 
gbeenande  grane  up  den  Coemaert,  hy  en  sta  buten 
den  Treinden  lieden,,  sb  Pauw,  F^.  138  (1874]^ 
l)en  y  noTember  [1585]  alle  den  ngghe  die  binn«B 
Qhendt  was  wiert  aeo  de  berryeleggpra  Teroocht 
xxxj  SC.  deq  sac^;  peyst  wat  denaelyen  an  de  bor- 
gbers  met  het  men)[en  moest  Tereooht  vordeiL 
:Be1g  Mud,  YIII^  421.  Op  den  x)  jnny  1586  ww 
by  trompette  gheboden,  dat  alle  de  oooplieden  t«» 
porren,  benrieleggerV}  beauwers,  baekers,  binnen 
den  derdipn  daegbe  souden  OTerbringhen  hoeyeel 
kprren  dat  07  by  liedden.  Ib.  423.  Ben  zzijj  auguatj 
waren  de  granen  an  het  liohUm;  eoo  en  ludden  dP 
kprreTercoopers  ofte  berriele^ers  gheen  korreo 
Toorghestelt  tpt  pntrent  ten  xj  of  xQ  uren,  apodn^ 
het  dierde  xg  st.  Ib,.  425^  Soo  sy  [«).  de  oomergfi' 
cellen  pf  arbeiders]  opck  niet  en  aiülen  Termpgei^ 
t^  werckene  de  geeaokte  graenen  en  aaden  die  mgl^ 
de  marotschepex^  ofte  jandersins  arriTeren  nillen,  en 
gedestinfvart  zyn  aen  eenig9  oopplieden  oft  beirif> 
leês^rs ,  ofte  dat  *t9elT9  goet  aal  hebben  eenige  eon- 
ditie  Tan  coopmansob/ip,  ofte  daartoe  aal  zy^  f»- 
dertineert.  O.  P.-J?^  i^ff^  9.  dec  1704«  K  7.  En 
sop  wanneer  die  gesackte  gra^nen  en  saeden  ter 
slete  Tan  de  partiouUere  m^aglera  Termetelyok 
eecommen  en  gedraegen  sullen  z^jn  geweept  t'bnnnen 
huyse  by  de  Toorsz   aerbeyders,  e$  dJiernaer  niet 

min  Tercooht  sullen  worden  9^  br^f^wm*  bttpk^rs, 

beirielegghers,  monters  ofU  andere  persoenen,, « 
Ib.  a.  11. 

BlSBBIELEGGSJEtSMAT^  (Beirl^ggersm^te) , 
TOor  de  granen*  ||  Bednc^ie  yan  de  t«rwemaet9 
gezeyd  heirUgger^^  in  decaUtres,  en  den  decaUtre  i^ 
beirUggerematen :  1=2,572  decal.  It.  Yoor  de  haTor^ 
1=3,648  dec.  Oit.  AP9:|?»T-  ?J^  b^  TOOrgw^ndliWQprdL 

BEBBIEWECH,  zn,  fr.  ehemin  è  ctvOr^.  ||  Kenen 
leewech,  daer  men  een  coe  ipet  eenen  zeeli»  leedtj 
eeni^n  b^rryewecb,  eeoen  keic1|;wech  en  ^enen  hort»- 
wech  njoet  wyt  zyn  yyff  Toeten*  C.  ».  Aaletf  Xt 
i  (1618).  Eenen  berrywech  t  Toete.  Ib.  Qvig-  %vmjh 

BEEBINOï).  Zie  b^bitht^b 

BEEEINCKHOÜt.  Zie  BEi^^rjaour. 

BEESCHIEBE,  zn.  Soort  vam  wol,  fr,  eort4  d^ 
laine.  ||  Dat  men  yan  nn  ypprtan  gliee^  i«i<M^« 
oods ,  lypse  noch  keetenene  drappieren  en  zal  omm9 
Meenenssehe  fynp  witt0  ofte  zadblaenwe  lekenen 
daeraf  te  ipakene ,  maer  zullen  ^an  n^  Toort.  deselyQ 
lekenen  moeten  gbc^maeckt  a;yn  van  goedp  fyn^ 
cods,  bersf^hiere,  middel  maraehe,  en  enivopif  yan 
gheen  slichter  aorte  yan  wulle  dan  Tan  fyn«>  jo|^-- 
gjie,  up  d^  Terbuerte  en  oonfiaoati^  yan  dezelye 
wulle,  enz.  B^hbbt,  I,  296,  K.  d,  I4kei»g^  Af 
Meenen,  t,  1545,  a.  1.  Eene  aaiih||)ing.  Tan  den 
schrÜTer  nit  eene  Fransche  oork.  van  dei^  keizer 
[aprü  1545,^]  bericht  ons  nad^  OTQr.  desp  wplsoprt: 


BSB, 


BER. 


ÜSB 


II  Vtmfmr^w  rapptiU,  Mgt  hy,  qu'êm  vtriu  dsg 
fMuM#  "knmêê  d  êiahisi  iomt  ceulx  et  oeüeê  gvi  «0 
mt^nMf  40  laéiU  druperU^  tont  tênuê  da  faWê  Unu 
0$  Uamki  dra^ê^  dê  honne  id  ft»B  laynê  dJBngUierrê: 
avavoir,  Uê  eomnmns  dr^pg  de  fine  layme  nommSe 
en  ikifoie  Jonghe  Code,  Benchiere  et  MojfenMê 
■Mreft*  (Hifldelxaanche),  ei  de  ntUle  mdre  eorU  de 
laif^e  de  moimdre  prUf  II,  117. 

PEBT  (Beert),  nL  o.  (dit.  herders  j  berdere», 
heerdmmy»  1)  Lai  of  herd,  waarop  de  Indékkere  de 
ide^  leff^eu,  eehalvAerd,  h,  volSfe,  oo2ie«.  ||  Den 
aMDOiemer  wert  gehouden  dit  voorn,  deck  te  doeken 
npi  scliftillen  yan  groepe  Martinfoa,  van  de  beete, 
MP  sjJX  derde,  en  tbeert  moet  weaen  Tan  eecken 
ADUte,  dick  een  hijTon  duym;  maer  tbert  ommo 
)iet  dopken  Tap  de  peere,  naer  den  heeech  Tan 
lU»  v^rck.  BxMBST,  II,  329. 

9)  Sd^aal,  hakfe  f  er  ophaUng  eam  aaHmoegen^  fr. 
etbÜs  d  faire  la  qaiU.  |j  Yan  lonchoot,  de  i»pe, 
Jai)f  soeao  vas  Tan  Lincboat,  zotte  in  de  b«vt  en 
fS  op  in  erfdomme,  met  allen  rechte,  Lamhrechte 
Bnagghftn,  ten  dncói  beerderen  behoef  in  Onaer 
Yroowen  capello  t^  Djoat,  de  helecht  Tan  den  erf- 
«1)10,  ens.  Schep,  te  Dieet ^  8  mei  1346.  Die  mom- 
haren  Tafi  den  drie  berderen  des  heylich  Gheeet 
ixi  Qnser  Vrouwen  «apelle  te  Dieet.  Sehepbr,  o. 
IH$9t,  15  iuU  1404. 

8)  (Bouwkunde).  Sekate,  oaiwerp  (^patroon,  fr. 
épeure^  eegmeee^  modèie^  ||  Item,  om  berdere,  die 
moBiter  Henrio  Taam  aneet,  om  te  doen  houwene 
dunnaa  de  atono  dier  men  orberde  int  wero,  24  st. 
Yax  £Tsy,  Idmeaim  «km.  64  (2)  A9.  1365.  Item, 
Jf.  H^  hebben  Terdinot  dloifwero  Tan  beide  Toyen 
opte  ffiUdinfft  Tan  den  eappen,  geacoreert  die  lysten 
W  ppeten  Tolmaect,  nao  dbegryp  Tan  den  beraeren 
ben  ÜfM9f  geloTert  Ib.  183  (10)  St.^^.  1440/41. 
|I«er  den  hexde  hen  biden  [beiden]  daaraf  gho- 
geren.  Mmeofier^  1875,  bU.  28  (1444/45). 

4)  Serd  beeaiiemde  de  namen  van  de  leden  eener 
wtaatmhappij,  fr.  pUwehe  portani  lee  nome  dee  mem- 
bree  d^am  eodiU.  j|  Ala  de  geseUen  sullen  ontboden 
worden,  soo  wie  te  dier  oven  niet  en  ia  op  de 
CNweio,  aft  ten  minsten  eer  hij  int;  bert  gelesen 
eft  gasoepeiDi  wort  Slat,  Handboog  te  Dieet,  a.  25 
(1581)..  Wtgedaen  worden  wt  den  berde.  a.  89. 

5)  J^ord,  waarop  tekere  geer  gebruikelijke  gereehts' 
ifoareeikriflen,  formuleny  enz.  geplakt  werden,  tootUe 
eeden^  en,  onder  anderen  ook^  een  etyl  van  prooe* 
demrm,,  te  Andenaarde^  Tan  27  sepl.  15i82>  in  74^art. 
fic  JPlanck^  mr  laqrMe  en  eoUait  dee  règlemenie, 
dêefomnmUe  irèe  utieHes,  tèllee  que  dee  sennente  et, 
entre  aetiree  ameei^  mn  t^le  de  procédure  a  Auden- 
arde,  dn  27  lept.  1582,  en  76  art.  ||  Aldus  uutg»* 
scTOTflii  en  gecopifirt  uut  een  groot  berd  ligghende 
XA  de  camere  daer  men  de zoUe  leest,  den . . .  marty 
XT«  tneghentich.  O,  v.  Auden.  2^  deel,  bis.  215. 

6)  ^ord  ef  tttfA,  waarop  een  koopman  tijne  waar 
mjietali  en  verkoopt,  tr.  pianche  ou  iahU  eur  laqueüe 
m  marekand  HaU  et  vend  ta  marohandiee,  oomp' 
tdir,  \\  Een  Trouwe  sittende  in  den  winckel  oft 
i|9nt  bert  Tan  beuren  manne « daghelycx  Tercoopendo 
en  oytmeiende,  die  en  wordt  daerdoere  nyet  geacht 
oft  gehouden  Toer  een  coopwyff.  C.  v.  Antw,  1545, 
XI 9  82.  (Het  woord  aal  wqI  geene  andere  bediede- 
nis  hebben  in  de  Tolgende  aanhaling:)  Dat  niemen 
up  syn  bert,  np  sQn  penningvat(?),  no  Toer  sinen 
Xelie  ne  bande  itaenoe,  no  ne  doen  staen,  ydele 
np  TuUe  i^ipoen,  no  flasachen,  no  potte,  no  omme 
^  dzagheii,   no  ydèle  no  Tulle,  omme  malicie, 

S}  de  boete  Tan  x  s.  db  Paitw,  Vgb,  18  (1388)* 
eti  w,  Mitk99iffbord,  door  den  uitgoTer  Tooxgesteld, 


Bchynt  ons  hier  geensEina  toepeseeiyk  te  weeën. 

7)  In  den  lakmihandel.  Waareck^nl^k  keipimnkfê 
waarop  het  Udcen  geeoonden  wae^  &.  <y/iei'iiiwsa^ 
la  fianchette  êur  laqueüe  étaii  toumt  Ie  dram, 
II  Men  aal  geen  bert  brinken  op  de  helle  nadet  de 
clooke  gheluudt  es,  noch  afcbraghen  tot  det  de 
clocke  gheluiidt  es,  data  te  Torstane  met  lekenen, 
en  waere  met  soaerlakenen,  opt  hert  Ferbort.  X.  d, 
lakeng.  te  Brustd,  v,  1365,  a.  60.  f".  2  f*.  —  Zoo 
heeft  het  werkwoord  BXBDBBBjr  wellieht  ook  geene 
andere  beteekenis  dan:  het  laken  cp  een  pUtnkfe 
winden,  fr.  ainei  Ie  verbe  BXSDSBXV  n^a  prèbable 
ment  poe  d'autre  eigni/ieation  que:  rwder  Ie  drao 
eur  une  planehette.  ||  Wie  lakene  ochte  stuoke  beed- 
dert,  item  cochte,  hi  hadt  laken  Torboort  ocfat 
stueke,  en  die  hoechste  boete  der  gulde;  wmt 
ment  Tande  in  eneghe  persse,  ochte  daert  Terleet 
ware ,  ooht  wie  dair  andere  toe  dade  dan  aine ,  wave 
op  dieseWe  boete.  JT.  «2.  lakeng.  te  Brueeel^  v.  1866, 
a.  5.  Gheen  scerre  noch  bereider  en  sal  gheen 
lakene  Tan  buten  Dyest  ghemaoht  pensen  noch 
berderen,  op  een  pene  Tan  xx  il  id.  to  Dieeé^ 
1383,  a.  4. 

BEBTELOOT,  zn.  m.  Soort  van  teevieekj  h. 
eorte  de  poieeon  de  mer.  ||  Alle  degonne  eenigen 
Tiich  koopen ,  sullen  deseWe  moeten  laeten  Tvrtaoana- 
porteren  thunnen  huyse . .  binnen  deser  stede  door 
.de  Tischdraegers ,  die  daeroTer  sullen  genieten :  wem 
een  berteloot  iVs  [oord]..  Tan  eeoen  kleeoen 
berteloot,  geseyt  sooman  1  [oord].  Begl.  VUsdkerff 
te  Blankenberg,  10  deo.  1767,  a.  86,  106,  llS. 
Fl.  o.  VL  XI,  1322. 

BERUCHT,  'Terl  deelw.  Tan  beroepen  of  Taa 
beruehien  (sie  Ybbdam),  Teeltyds  gepaard  met  bo' 
faemty  in  dezelfde  betec^enia.  Berucht  sgn  Ten 
of  dat. .  Doorgaan  veor^  verdacht  tifn  en  im  den 
roep  of  het  geruoht  etaan  van . . ,  fr.  paeeer  peur ,  éér» 
eoup^onné  de  et  dSeignê  par  lm  rummr  pwiUfwe 
pour . .  il  Men  geeft  soepenen ,  als  men  gaat  he» 
giuaen  hooren,  drie  TraechbrieTen  die  gh^TO 
spreken,  en  houden  in  soo  hiemaer  Tolght:  Yraeghit 
wie  berucht  es  Tan  dieften/  Wie  berucht  ee  Tan 
putierscepe?  Wie  berucht  es  Tan  der  lieden  cooien. 
houdt,  Tisch  of  ander  goet  te  haelne  by  daghe  of 
by  nachle?  C.  e.  Aalet^  Orig  y  z,  Ooeêkemre^  a.  9, 
10  (1415).  Zo  wie  berucht  es,  dat  hy  eenen  and»* 
ren  brocht  heeft  Tan  Uto  ter  doot.  Ib.  XLii,  8.  -*- 
Ook  gepaard  met  bedragen  en  bdasten  [beeohnldi- 
gen]:  II  Zo  wie  berucht  en  bedreghen  es  Te&  idfere- 
hande  quaetheden. .  Zo  wie  beroeht  efi  bedxeghen 
es  Tan  taaaemente . .  2k>  wie  berucht  en  bedreghen 
es  Tan  der  lieder  kindere  of  wyfii  tonspoedene,  oft 
wie  dat  boTonden  en  berucht  es  dat  hy  ens.  Ib..  Bb 
4,  5,  6.  Dat  zij  noch  wy  en  wisten,  noeyt  noeh 
en  Terhoirden  dat  hy  Tan  ennigen  qoaden  feytea 
berueókt  off  belaet  was.  Areh,  o.  Dieet,  Formulair. 
15e  E.  CerHf  de  viatore  boni  nominie  etfame.  Ofte 
hy  niemant  en  weet  die  berucht  isTanóQefte?  Ofte 
hy  niemant  en  weet  die  berucht  ia  Tan  Tiouwe- 
cracht  ghedaen  ofte  gheattenteert  te  hebhen?  Ofte 
hT  niemant  en  weet  die  berucht  is  Tan  toorerye 
ofte  waersegghen?  C.  e.  Auden.  24o  ded,  Dévd. 
cix,  a.  10,  16,  20  (1626).  Sonderlingen  soude  men 
aenaien  syn  gerucht  en  £ame  daer  hy  in  Toorleden 
tyden  in  berucht  en  befaemt  waw  geweest.  C.  gr. 
Loon,  vi,  77.  Soo  wanneer  den  officier  niet  andeia 
en  heeft,  om  tot  ondersoeck  te  commen,  dan  den 
gemeynen  roep  en  faem ,  is  hy  gehouden,  eerst  en 
Tooral  te  Tememen  waervan  alsulcken  90ep<  eoanpt ; 
en  soo  Torre  hy  onderrindt  dat  die  compt  Taa 
lichte  persoenen,  dionckaerta,  Tnmwe,  oft  Tan  dan- 


190 


BER. 


BES. 


«me  die  eenigen  quaden  wille  hebben  tegens  den 
berucbten,  daerop  en  mach  hij  tegens  den  persoon 
yan  eeren  geen  Toorder  ondenoeok  oft  veryolch  doen. 
C.  9.  Antw,  oomp.  Vil,  i,  8.  Maer  oft  Tan  de 
faeme  en  geruchte  bleke,  bij  wettige  getuijgenisse , 
alsdan  sonde  men  daerop  voorder  ondersoeck  mogen 
doen;  en  indijen  daernaer  dien  beruchten  werde 
beswaert  by t  Terclaeren  ran  getnijgen , . .  Ib.  a.  9. 

BEBÜCHTICHT,  bn.  met  dezelfde  beteekenis 
als  het  voorgaande  bbsüCht.  1|  Daeryn  sullen  onse 
amptlude  voirtvaren,  als  sy  de  beruechtichde  ghe- 
Tanghen  hebben,  van  onser  heerlijcheijt  wegen.  En 
welke  t\jt  die  fame  van  enigen  van  desen  poenten 
over  yemant  yertiiyght  en  geproeffV  were  voir  onse 
schepenen,  dan  sullen  onse  amptlude  die  befaemde 
besneken  eii  pijnen , . .  om  die  rechte  wairheyt 
t*onder?inden.  Piot,  Cart.  7  dec.  1411,  a.  1.  Dat 
eenen  iegelicken . .  ordell  en  vonniss  gedaen  werde 
en  geschiede,  dat  egheon  yan  bon  daer  buten 
gekeert  sal  worden,  wtgescheiden  yan  morde,  diefile , 
xouff,  mortbrant,  yredebreker,  yrouwencracht  eiï 
gewalt,  daerinne  sullen  onse  amptlude  yortyaren, 
als  sy  die  beruchtigde  gevangen  sullen  hebben, 
van  onser  heerlicheyt  wegen.  O.  lAêgé^  11  dec. 
1600,  a.  38.  JHoêtelt, 

BERUIT,  bn.  Ruidig,  sehurftig,  fr.  gaUux. 
II  Dat  niemant  en  houde  beruyde  peerden ,  scbapen 
ofte  andere  beruide  beesten  op  de  straten  van 
Capryoke  nochte  op  gemeene  weyden.  DB  Pb  en 
Be.  XIïI.  Kapr^k,  Ord.  IB  mrt.  1641,  a.  22, 
blz.  70. 

BERUSTEN.  Schates  in  zijne  Analeciet  (Acad. 
d'arehéol,  1854,  blz.  .S28),  xzx.  Stichting  der 
8int-Jorii  of  Noësauer  kapel  te  Brussel  f  deelt  het 
volgende  uittreksel  eener  rekening  mede:  jj  „Den- 
selven [nl.  den  beeldhouwer  Borreman]  betailt  voer 
sjme  gesellen  te  drincgelde,  soe  men  vangelycken 
alsulcken  werklieden  doet,  opdat  zy  souden  hulpen 
berusten  en  beesten  dat  die  patroooen  gemaect  wor- 
den , . .  de  somme  van  x  s."  Schatbs  is  niet  getrofien 
geweest  door  de  strijdige  koppeling  van  berusten  en 
haegfen.  Het  is  klaar,  dat  er  moet  gelezen  worden: 
fkeneergtem  ende  hoesten.  Zie  bevsbbstbk. 

BES,  BIB,  vz.,  hd.  woord  voorkomend  in  den 
Limb.  tongval.  Tot,  fr.  jusque,.  jj  Dat  men  dan  in 
derre  kercken  cesseren  sal . . ,  al  bes  derre  tijt  toe 
dat  die  kercke  weder  geweijdt  sal  sijn.  C,  v.  Afoat* 
tricht^  Oork.  v,  9  febr.  1879,  blz.  499. 

BES  ADEN,  bw.  Bezaaien,  fr.  ensemeneer.  jj  Dat 
do  vom.  Claeys  en  mach  up  (sie)  tvoom.  lant  niet 
meer  besaden  ten  ofsceden  van  siuen  pachte  dan 
hy  tvint  [/.  tvant]  tsinen  ancommene.  DB  Pb.  en 
Bb.  IX.  St.'Martens-Lathem ,  4  (1422).  De  vom. 
pachter  moet  dit  goet  laten  ten  bende  van  synen 
pachte  besaedt  en  ghewonnen  Inl.  bebouwd]  also 
hyt  vant  tsinen  ancommene,  te  wetene  iiij  bundre 
besaedt  met  wintercoerne  in  braken,  eü  gemest 
met  ses  en  dertich  voeder  mes  up  dbundre,  en  v 
bundre  besaedt  met  e  venen ,  . .  eü  nemeer  besaet- 
heden  en  mach  de  pachter  up  tgoed  laten.  Ib. 
Naxareth,  4  (1421). 

BESAEDDE,  zn.  v.  Slaat  van  bezaaiing,  fr. 
hoi  d^ensemeneement  ^  semailles.  |j  Ende  [sal  de 
pachter]  laten  den  vom.  goede  in  hare  rechte  note , 
vette  en  besaedde ,  ghelijc  hi  se  sal  vinden . . .  son- 
der  die  te  moghen  veranzaden  up  s\jn  iij  achterste 
jaren,  db  Pb.  en  Bb.  IX.  Nazareth,  20  0^  "^P^ 

1480).  Zie  BB8ABTHBIT. 

BESAEN,  zn.  Bezaanieder,  bereid  sehapenleêr, 
fr.  basame.  Kil.  (App.)  Besaen,  basaen.  ||  Van 
eiken  drien  cordewaenschen  vellen,  die  men  binnen 


vercoept  of  verbesicht,  ofte  besaen,  viQ  miten.  dx 
Vlaminck  ,  Jee.  29  (1394).  Dat  nieman  touwen  en 
mach  dan  cordewaen,  besaen  en  vesschen  [veerzen?]. 
Kb.  V.  Biest,  B  168.  Een  fardeel  bezaens  —  vyf 
eenen  halven  groote.  Watertol  1550.  Besaen,  elck 
dosyne  y  groote.  Zeemosche  tol  1623. 

BESAEPT,  verl.  deelw.  van  een  wkw.  Besapen, 
Besaepte  lakenen.(.')  IjBrugsche  besaepte  lake- 
nen  zal  de  scbeerer  an  moghen  slaen,  maer  niet 
ofdoen  eer  dat  zy  bezien  zyn  van  den  deken  van 
der  ramen  en  van  zine  vinders.  K.  Idkeng.  Brugge  y 
Scherers,  blz.  66,  a.  7.  En  hierby  zo  es  de  deken 
van  den  ramen  met  zinen  eede  sculdich  aldus- 
daneghe  besaepte  lekenen  te  commen  besiene,  zo 
welken  tyden  dat  zys  verzocht  zyn;  en  waert 
alzo  dat  dusghedane  besaepte  lakenen  vonden  wor- 
den niet  payavel  [verkoopbaar.']  en  niet  werdich 
der  cueren,  dat  men  van  die  lakenen  ofsniden 
zoude  't  teeken  van  der  stede  van  Brugghe.  Ib.  67. 

BESAETHEIT  (Besaethede,  bezaeythede),  zn.  v. 
Het  gezaaide  zaad,  niet  alleen  van  het  koren  (fr. 
enUflavwe)  maar  va»  allerhande  veldvruehten  y  fr. 
les  semailles.  De  Bo:  Besaaidte,  bezaaite. 
(Cost.  Bezaaidheid),  Bezaaisel,  het  bezaaide 
land,  hei  zaad  of  graan  dat  in  den  akker  gezaaid 
is,  hetzij  het  nog  in  de  aa^de  verborgen  Ugt^  €f 
reeds  boven  den  grond  uitstaat  en  groeit,  \\  En  also 
vele  plecken  van  besaethede  als  de  pachtere  up  dit 
goed  vant  tsijnen  ancommene,  so  moet  hire  up 
laten  tsinen  afscheedene.  db  Pb.  en  Bb.  IX.  Naxch 
reth,  8.  Als  een  pachtere',  afscheedende  van  den 
pachte,  daerop  laet  meer  bezaethede  dan  hy  ghe- 
houden  en  es,  zal  de  meestere  ofte  ancommere 
mueghen  ontstaen  midts  hem  betaelende  dricht  en 
zaed,  zonder  meer.  C  v.  Kortrijk  ^  yii,  82.  De  be- 
zaedthede  van  coome  es  gherekent  naer  half  maerte 
voor  cattheyl.  Ib.  xviii,  5.  In  materie  van  executie 
zyn  voor  meuble  en  cattheylen  ghehauden  besae^ 
bede,  huusen, . .  C.  v.  Auden,  I,  vii,  9,  en  ix, 
82.  En  zal  in  deselve  bloote  landen  oock  begrepen 
zyn  de  bezaeythede  van  stoppelloof  eü  van  jonge 
klaver.  Ib.  2de  deel,  Begl  12  aug.  1767,  a.  22. 

BE8AETSELEN,  zn.  mv.  Met  dezelfde  betee- 
kenis als  BESABTHBiT.  {j . . ,  die  den  gronde  van  den 
leenen  niet  sculdich  en  syn  te  volghene,  metgaders 
de  leeninghen,  latinghen,  bezaetselen  ofte  achter» 
stellen  van  pachten.  C.  v.  Oent^  Orig,  LYll,  21 
nov.  1407.  blz.  579. 

BESAKEN,  bw.  1)  Ontvreemden,  onderslaan, 
smokkelen,  fr.  détourner,  divertir,  f^auder,  Eene 
zinverwante  beteekenis  biedt  ons  het  Mndd.  Be- 
saken, leugnen,  in  Abrede  stellen,  jj  Soe  wie  den 
here  zinen  tol  en  der  stad  hoere  assize  besaect, 
zaels  ghelden  z  Ib.  Kb.  v.  Diest,  B  8.  Kantteeke- 
ning  in  de  160  E.:  Van  dengheenen  die  den  heere 
oft  der  stad  zynen  tol  ontvremt, 

2)  Iets  weigeren,  onder  voonoendsd  dai  men  het 
niet  heeft,  toat  ook  op  „loochenen''  neerkomt,  fr. 
refuser  ime  chose  sous  prétexte  qu'on  ne  Va  pets,  ee 
qui  revient  a  „nt^»***.  ||  Soo  wie  s\jn  bier  besaeckt 
voor  de  passanten  en  wechveerdigen  volcke,  en 
meer  dan  eéne  halve  ame  biers  heeft  en  niet  meten 
en  wille  om  gereet  geit,  die  sal  verbeuren  zg  st. 
C.  V.  Santhoven,  K.  en  hr.  v.  1558,  a.  10.  Van  den 
backeren, 

BESANT,  zn.  m.  Suis  of  vergaderplaats  en  ge- 
rechtshof der  BBSANTBBS  (zie  d  w.),  fr.  maison  om 
local  de  rêunion  et  cour  de  justiee  des  bbiaktbbs. 
(Y.  ce  mot).  Zie  over  dit  gebouw  de  Ypriana  van 
Vandonpoereboom ,  I,  214,  het  hoofdstuk  Le  Be» 
sant.  II  Yan  eenen  blaeuwen  lakene,  dat  ghehangen 


BES. 


BES. 


191 


thnnndaghe  [Terroaarde  prooessie  te  Ypre]  voor 
den  Beaant»  x  s.  —  vaa  ix  scilden  die  voor  de 
piysen  ten  Besante  ghehecbt  waren,  xxiig  s.  Tprv- 
ana,  l,  106,  St.-rek.  o.  1419.  It.  UI,  140,  VII, 
469.  Ol.  y.  Dixmijdb,  I,  4. 

BË8ANTER8,  zn.  mr.  Te  Yperen.  Verdorren 
▼an  Paisanfers {?),  ook  JPaisiers  genoemd;  in  Brus- 
■el,  liOTen,  Antwerpen,  Peitmaken,  in  Gent  en 
Brugge  Paisiers^  PaisiererSf  Vredestichien,  Vrede- 
maker».  Eene  inatellinff  die  in  de  meeete  onzer 
steden  bestond,  maar  me  te  Tperen  eene  Teel  ge- 
wichtigere en  meer  uitgestrekte  bevoegdheid  schgnt 
gehad  te  hebben  dan  elders.  Vandènpeereboom , 
JpruMa,  If  TI,  214,  beschrijft  ze  als  volgt:  „£r 
bestond  te  Yperen  eene  „corporatie'*  gelast  met  de 
orde  in  de  stad  en  den  vrede  tusscben  de  burgers 
te  onderhouden;  zij  oefende  eene  zekere  rechts- 
macht uit,  en  de  sleutels  der  stadspoorten  waren 
hun  ter  bewaamis  toevertrouwd.  Haar  levenslang 
benoemde  hoofdman  was  ook  de  hoofdman  van  den 
laad  of  het  ooUegie  der  xvii;  hy  bekleedde  dus 
eenen  zeer  gewichtigen  bestuurlijken  stand,  en 
oefende  te  zelfder  tyd  eene  rechterlyke  bedieoiog 
nit.  Deze  corporatie  was  zoo  oud  als  —  wellicht 
onder  dan  —  de  gemeente.  De  Besanters  waren  in 
het  begin,  meenen  wy,  de  hoofden  van  de  opperste 
gilde,  welke  de  geordende  gemeente  {communUas 
ordinaia)  bestuurde,  de  mo^er  der  Ypersche  ge- 
meente.' Men  zie  hierover  nog  bd.  IV,  325,  340, 
848.  Het  wondert  ons  echter  de  instelling  der 
BeêmUert  niet  vermeld  te  zien  in  de  Cost.  der 
stad,  of  in  die  der  Easteleny,  noch  als  een  by- 
sonder  lichaam,  noch  ook  onder  het  gebied  en  de 
bevoegdheid  en  de  ^oofdleering"  van  den  magis- 
traat. Aileeniyk  vinden  wy  in  een  Verslag  van 
den  heer  Gheldolf  eene  verzameling  van  keuren  of 
plaatselyke  verordeningen  van  1385  a  1431,  waar, 
onder  anderen ,  Toorkomen  de  rubrieken :  Attwrance 
éi  gyxdêchapi  en  Payte^  fiemaekt  door  de  Pair 
ÊomUri  {Ccmm.  d.  loi*.  Proe,  verh.  V,  187.)  De 
art.  81  en  82  Tan  de  Cost.  d.  Eastelenjj  handelen 
over  twist,  Techten  en  Vrede ^  maar  de  BetatUerê 
worden  er  niet  in  genoemd. 

BëSCHADEN  (Beec-,  beschayen),  bw.  Be- 
eAadigen^  fr.  endommager.  ||  So  wie  so  voghede  syn 
van  onTerjaerden  weesen,  werden  die  weesen  be- 
scaedt  van  te  hebbene  haer  rechte  ghedeel  by  faute 
Tan  hemlieden,  so  moghen  die  weesen  verhalen 
httv  scada  twiTOut  up  hue  Toghede  en  up  haer  goed ; 
en  worden  die  weesen  Terachtert  en  bescaedt  Tan 
hazen  rechte  te  hebbene,..  C.  e.  Oett^t,  Or.  char* 
Ur  «.  1297,  a.  108.  Omme  dieswille  dat,  in  tseWe 
doende,  in  de  zee  veel  ongerecheltheden  ghebueren 
bj  den  visschers,  beschayende  d*een  den  anderen 
in  huere  netten,  vleten  en  repen,  deselve  kervende, 
afinidende,  inhalende  en  onthaudende,..  PI.  o.  Vl, 
26  juli  1585,  Inl.  I,  848.  Dat  elk  beschaet  en 
eheïnterreaseert, . .  zal  de  voors.  beesten,  int  syne 
beronden  schade  doende  ofte  ghedaen  hebbende, 
•ofte  niet, . .  zelve  moghen  schutten  en  apprehen- 
daren.  Ib.  11.  jan.  1548.  I,  687. 

B£SCHADICH£IT,  zn.  t.  1)  Schade,  fr.  do»- 
maffe.  \\  Hem  by  executie  en  Terooopinge  van  syne 
goMlen  bedwingen  tot  bet«linge  van  de  t*achterheydt 
en  van  d*onoosten,  beschadigheyt  en  interest  by 
denselven  huerlingh  oft  besitter  daerom  geleden. 
C.  V»  BrtuMêl  1606 ,  a.  96.  Christyn :  damni.  Indien 
hy  [nl.  de  huurder]  'tselve  dede,  en  den  propriet 
tvis  daerby  beschadight  wierde,  soo  is  hy  schul- 
digh  deeelve  beschadigheydt  goedt  te  doen.  C.  o. 
JIwmI,  1606,  a.  126.  Ohristyn:  damnum.  Dat  oock 


niemandt  en  vermach  eenen  gemeynen  muer  alsoo 
gebruijcken  dat  denselven  daerdeure  eenigen  mercke- 
lycken  hinder  oft  beschadicheijt  is  lijdende.  (7.  o. 
den  Rielf  x,  6.  Dat  door  syne  negligentie  syne 
beesten  quamen  te  gheraecken  op  de  weyde  oft 
besaeyt  landt  van  synen  ghebuere,  is  deselve  ghe- 
houden  de  beschadigheyt  goet  te  doen.  C.  v,  Beurme, 
1612,  a.  67.  It.  69.  Als  de  beschadicheyt  is  toege- 
comen  door  gebreck  en  schuit  van  den  schipper 
oft  van  syne  schiplieden.  C.  v.  AnUo,  eomp.,  fv, 
TUI,  15. 

2)  Nadeel,  verlies^  ft.  pr4)fidiee,  perte.  ||  Moet 
hem  de  calengieringhe  volghen,  ghelyck  oock  doet 
van  imaginarie  beschadigheyt,..  tensy  dat  de  ver- 
pande oft  veronderpande  goeden  des  calengierdera 
daeraf  en  van  de  servitute  en  beschadigheyt  be- 
hoorelyck..  ontlast  waren.  C.  v,  HerenUU»^  Ti,  7. 
Diewelcke  [»Z. calengieringhe]  is  drijderhande:oft.., 
oft  van  beschaedicheyt  van  grondts-  oft  servituts- 
weghen.  C.  o.  Qheel,  xiT,  2. 

BE»CH  A£TH£IT  (Beschaethede),  zn.  t.  Naded, 
wrlies,  fir.  préfudice,  perte.  \\  In  der  stadt  oft  Tri- 
heyt  van  Antwerpen  en  mach  nyemant  eenige 
huysen  oft  hoven ,  lant  oft  sant  calengieren  [naasten] 
dan  alleene  van  beschaetheyt,  die  men  ter  saken 
van  gemeynen  grontchynsen  sonde  moegen  lyden. 
C.  o.  Antw.  1545,  Tii,  2.  Beschaedtheyt  van  quyt- 
baren  chynsen  oft  renten  en  gheeft  egheen  recht 
van  calengieringen.  Ib.  a  17.  It.  35.  Calengieringhe 
van  beschaetheyt  van  gronts-  oft  servilj^ijtsweghen. 
C.  V.  Mereniale,  Ti,  7.  Eii  is  den  landthébre  toe- 
sprekelick  om  de  beschaethede  Tan  de  rentiers  ofte 
crediteurs,  toecoramende  by  sulcke  verswymthede. 
C.  o.  Genlf  Ti,  18.  Omme  de  gbemeene  opeetene 
eü  onderzaeten  ten  platten  lande  woonende,  te  be- 
hoedene  en  bewaeren  van  alle  secrete  berooTinghen , 
dieTeryen  en  beschaetheden.  C.  o.  Benderm^  i,  25. 

Zie  BESCHADICHBIT. 

BE8CHABIEN.  Zie  bxbchahfbv. 

BESCHAMPëN  (Bescempen,  bescympen,  be- 
schamen?), bw.  Verroêêenf  onverhoeds  overvallen , 
den  tijd  niet  laten  om, .,  fr.  prendre  d  Vimprovieie , 
au  dépounm,  ne  pae  laisser  Ie  iemps  de..  \\  Absen- 
theren hem  partien,  en  zy  Toor  scepenen  niet  en 
commen  tharen  ontbiedene,  zo  trect  de  meyere  met 
scepenen  ten  huse  daer  partien  woenen;  of  soe- 
penen moghent  doen  zonder  den  meyere,  en  daer 
tTcrsoeo  ghedaen,  Tint  men  partien  niet,  zo  beTeelt 
men  thueren  huse  haerlieder  bÜTen  [ui.  Trede]  OTer 
te  brenghen,  oft  dat  zy  commen  in  smeyers,  up 
zulcke  pugnitie  en  amende  als  er  toe  staet.  En  dit 
doet  men  up  dese  mate,  omme  dat  de  poortere 
niet  bescempt  en  sonde  wesen  haestelic,  hy  en 
zoude  tameliken  daoh  hebben  zyn  bliTen  orer  te 
bringhene.  C.  o.  Aedst,  Oriff.  xlii,  2.  Die  man- 
soip  gedaen  heeft  es  sculdich  de  grootte  Tan  sinen 
leene  up  te  bringhene,  in  des  heeren  boeo  Tan 
synen  mannen,  binnen  den  xl  daghe,  up  x  Ib.  gr. 
Ënde  die  Terste  heeft  hi,  omme  daarbinnen  wel 
te  Toersiene  de  grootte  Tan  sinen  leene,  dat  hi  niet 
beschamt  [var,  heseempi  by  Gilliodts,  a.  5;  heseifmpi 
by  Boxhoren]  en  si  [nL  deU  h^ ,  bij  i^jdsgebrek  en 
overhaasting  giek  niet  vergisse]  minder  OTer  te  brin- 
ghene dan  het  es ,  want  daeran  sonde  hi  oock  Ter- 
bueren  x  Ib.  gr.  Leenr.  v,  1528,  A  y  t°. 

B£SCHATT£N  (Bescatten),  bw.  SdiaUen,  he^ 
groeten,  fr.  évaluer.  ||  Diergelycke  Terbintenissen  en 
connen  niet  bescat  worden,  omdat  het  onseker  is 
en  niet  geweten  en  can  worden  wat  aenspraeoken 
den  Toomoemden  Van  den  Beighe  misschien  binnen 
10  ofte  meer  jaeren  gedaen  suBen  worden,  en  wat 


193 


BES. 


BES. 


dkoraes  «mde  ecnuMn  dependereii.  Yav  bb  Yvldx, 
Amuii.    168. 

B£SCB££PDACH ,  bbschipdach.  zs.  m.  Ingck&' 
pmqêdag^  h.  jotir  d^mnhairquemmti.  \\  Yoort  aal  een 
ieder,  hem  begevende  ora  toot  atierman  te  vaereni 
dMwf  tydelycky  dat  is  ten  minaten  yeerthien  daegen 
¥Oor  den  beéchipdag^,  inkennen  moeten  doen  aen 
den  deken  en  Bed.  PL  e.  TL  Begl.  10  dec.  1767, 
tk  21.  XI,  1822,  Den  stierman  nX  op  den  volgen- 
den; beaeeepdag  aennemen  eenen  jongen  geaeyt  hMver. 
Ib.  a.  69,  en  74.  Zie  beschepbv. 

BESCH£ID£N  (Beacheeden,  beaceeden,  besce- 
dan),  bwr  1>  VenxUten,  uitdrnkke*^  fir.  contenir, 
empirimtr.  ||  £n  ia  dat  sak»,  dat  [de  scepenen  van] 
eenighe  vomieMen  van  articnien,  die  in  deae  ehore 
met  en  liga  beaoheeden  [Lat  tekat:  mon  eomHn€H- 
ter},  [ketiiaioerm^  aü  aollen  nemen  vente  tote 
dien  tiden  dait  aü  wel  ai»)  berei^n  [L  beraden]. 
K*  o.  iêr  Pieéff  9^  1265-,  a.  64.  Alle  artieulen  die 
beaceeden  ayn  in  deaen  aal  men  honden  na  dat 
tj  yeieceeden  ayn.  Ib.  ».  68.  Lat.  teket:  eseprewti. 
^  Tan  allen  anderen  artieulen,  die  in  deaen  brief 
ét  ia  deae>  oheve  niet  beaeeden  en  a^n.  Ib.  a.  69. 
La^  qm  im  hoc  aorta  turn  eoHÜMemtur, 

ï^  JSêtUmem,  bêtUekiien  f  tekêidtreMerl^kê-  uit' 
êfreuk  lioM-,  bewakeid  gmtn  over  een  geiehil,  fr. 
dèndmr^  mder  mm  diff^end  pair  arbiira^e.  ||  Sn  dit 
waa  beaegelt  eii  beacedes  int  jaer  van  den  cama^ 
tieoe  nu  eo;  eü  tnende  Tichtich.  2f>  febr.  12^2. 
DaenMDme  fo  hebwi  igheweloa  recht  van  ona  be- 
Boefat  efi  doen  beaoeken  arenstlake  ane  de  man  en 
■D*  da  aeapenen  Tan  den  voregheaeiden  dorpe  van 
Paderae-  [nL  Pnera]  ,  die  altoea  tniat  en  tnivel- 
siaae-  taeefaen  ona  en  onae  rordere  hebben  be- 
•  Boeeden  en  altoea  aooldich  Mjn  te  beaceedene.  En 
[wi]  daden*  die  voieghenoemde  man  en  acepenen 
itaii  den  Toragheaéiden  dorpe  vaa  Pnderae  vore  ona 
coemen,  en  manden  ae  [2.  maenden  ae],  de*  man 
op  huere  hnlde,  eate  acepenen-  op  haven'  eet,  dat 
81  ona  iwrolarsn  en  beaoeeden  aouden . . .  welo  ighe- 
welo»  raoht  en  harebranghen  ware , . .  wa«t  alao 
alae  agt  ona  daer  beaeeden  aouden,  ao  aoude  vryt 
en  onae  naoomeiingfae  ewelike  houden  . . .  Dat,  want 
alile  die  peenie,  die  hierboven  ^n  beacreven,  be* 
eenden  waren  met  witte  ed  met  vonniaaen  der 
mannen  enter  ^nde  der]  aeepenen  van  den  vore* 
glieBoemde  dorpe  van  Pnderae , . . .  dewelke  man 
en  aeepenen  hebben  altoea  tuiat  efi'  tmvehieaae 
baaoeedéa  die-  hebben  ffheweeat  tueohen-  den  hiere 
eaten  [ende-  den]  voeent  van  Pnderae,  en<  altoea 
■Inhaade  ttaiat  aija  aeuldeoh  te  beaoheedene.  1^ 
jnni  ]p296.  Ombe  idrehande-  tuiate  en  ombe  alre- 
nade  doakemaaaen  te  verolaeme-  en  te  beaoedene 
alae-  ^«a  onaen  ghemeinen  heeraci^n>  van  Ghrim* 
beigfaen.  24  juni  1297. 

8)  Bapaiem  mat  eoiwMr,  muiêtelien,  fr.  stahier 
par  tamiènaei  |)  Bft  ma  den-  bedraghe  van  der 
wareide  voieeit,  worden  achepenen  voreeit  wette- 
Ifte  gfaemaent,  van  aren  [hunnen]  wetteliken 
maenie,  ooini»  die  boeten  ta  beaehedene  na  den 
bedraghe  dat  die  vmaeide  wareide  bedraghen  hadde. 
8fr  i»a.  1287. 

4)  Vowmeam^  èe  reèktataham  hetUeaen,  fr.  j^iffer, 
mdar  lea  proeèa*  \\  Dat^  de  xti  acepenen  van  der 
atad  in  de  B»miaiaBrmarct  opter  aohepenen  huya 
aafcen  viQ  daghe*  lane,  elea  daegha  Hij  aeepenen 
taamen,  omm»  de  geede  oooplieden,  die  gevehil 
laiddax,  to  beaceedene  en  reeht  te  doen  geeohiene. 
lÉÜEBTSM- eik  ToBVS,  II,  541.  Si.'rëk,  v,  1404% 

5)  JBapetee,  mnHtiiien,  hedii^en,  fr,  fUfor,  Haimer, 
gêlpulèr.  I)  Da^  eenexr  hnRÜnok   t*|^ene   dat  hy 


ghefauert  heeft  eeiAn  aüderen  vaa  ghelffiske  öonéS- 
tie  mach  verhueren  en  overgheven ,  aonder  ocAaent 
van  denghenen  die  het  hem  verhuert  heeft,  80O 
verre  die  proprietaria  die  huere  niet  en  wil  over- 
nemen; ten  waere  andera  in  de  huere  beacheiden. 
O.  V.  'e  Bosckf  xiT,  2. 

6)  In  den  diplomatiachen  atQI  eene  gebmikeljfke 
overtollige  bewoording.  Verymtnetf,  verieenetr,  ft, 
aoDorderf  eoneéder.  \\  Om . .  te  wilkoren  en  t»  ter* 
leenen,..  yegelio  van  ona,  aynen  goedta  Itiden, 
ingeaeten  en  onaer  gemeynxe  atat  vmn  Trieofat , . . 
hon  verdairt,  beacheiden,  geordineert,  gewHoort 
en  verleent  hebben,  en  mit  dieaen  onaen  verdep' 
niaaen  ordinieren,  veidaren,  beacheiden,  wükorea, 
en  verleenen . . ,  alaulke  en  yegeüke  vr^heid^ . . , 
ala  hierna  beacreven.  C,  v,  Maattriekty  Oork.  tf. 
1409,  M. 

7)  Verfiiaren,  uitleggen  ^  fr.  exj^quer.  |j  Be 
minaehe  eprae :  Och ,  herto  lief!  mi  wondert  bovMi 
alle  wondere,  dat  mi  myn  faerte  niet  en  aplit  vaa 
overvloedegher  vrouden.  Och,  herte  lief,  doratio  a 
vragen  en  woutatu  mi  beaeeden  wat  dat  dit  ware 
dat  io  aach,  want  ie  en  cander  af  ghecfinéken  maah 
gheacriven.  AUer  KerM,  68. 

B£8CH£ID£K,  bn.  1)  Afgeeéuiden,  fr;  êipm^, 
II  Wde  goet  ghelegen  ea,  ghieput  en  ghepeelt,  efi 
van  anderen  goede  beaceeden ,  in  dxe  psrcxshie  vanè 
Wilaele.  24  dec.  1298.  üp  twee  hoMeden..  Bn 
deae  aelve  twee  beaceedene  hofateden  ewefike  ttdlM 
daghen.  Jent  1896. 

2)  Verêtandig,  «t^,  voortiekHg,  fr.  imteüigent^, 
sage,  prudent.  ||  Met  rader  vun  beaoeedenen  liedeo. 
Namender  over  [nL  over  *t  geaefail]  wiae  Itide, 
edele  en  beaoeedenne,  onaer  beider  vrinde,  dat  eer 
haren  Baaen  vaa  Gavere,  den  hieievaa  Lidekerke 
en  vaa  Bieda,  haren  Óhersrde  van  A.  eni.'  l^- 
juni  1295.  En  beaeeden  man,  her  Heinrie  van 
Lovene,  peraoen  [iU.  paaOor]  vaa  Dyet.  5M^.  e: 
Dieet  f  8  jan.  1333.  Bn  deageiyza,  die- ledige  liede' 
[nL  geen  ambacht  of  neringdoende,  welgeateldtB^ 
burgera]  aUe  jsre,  opten  vora.  daoh, . .  te  aamea 
vei^gÏMiert,  acht  beacheiden  mannen-  onder  hem,., 
aculdich  auelen  aijn  te  noemen  en  te'  kijaea.  PidT, 
Cart,  Si-Trond,  18  nov.  1404,  a'.  f.  (Dtoe  „per- 
aoen'' wordt  nog  „en  beaeeden**  man  genoemd'  ia 
eene  oork.  r.  16  nov.  1851,  en  „en  beeceydett'*' 
man  in  eene  v.  6  aept.  1406,  en  meer  andere). 

BËSGHEIDBNLUCKCBeBoeedeUke,  beaoheidiB^ 
lic,  beacheydelyc ,  beacheedeliick)',  bijw.  Vf  Afkarn^ 
derlijk,  fr.  efyarêment,  è  part  Tim  dè  Verains, 
II  Seght  de  betreckere,  dat  hy  oircontacepe  éatÊÊ 
heefir,  die  zal  hy  moeten  bringhen  ten  tide  dat' 
hem  van-  acepenen  ghezet  zal  zyn.  Bfi  moetett*  die 
oeiroondton  beaeeedelike  efi  openbaerlike  van  aoepé- 
nen  werden  ghehoert.  K»  o.  Saffdetre  e.  1264,  ai 
86.  De  Lat.  tekat  zegt:  ei  tera-  tèetee  ee  keien' 
diserit,  produeat  eoe  tempore  êtaiMo  a  woMeiv,  et 
ttme  puiUoe  et  dimekn  audtentür  ab  eiedem' 

2)  Medelijk,  MO^ib,  fr.  rttieonnabiement ^  i^Mtf- 
Hement.  \\  Dat  wy . .  eiken  menaehe',  die  tOttreettt^ 
geachedicht  aal  vonden  werden*, . .  vaaayare  achadinr 
moghelio  en  beacheidelio  doen  te  richten  [vetfiefa- 
ten,  vergoeden].  PioT,  Snqu^  V39S.  De' Fr.  telMT 
heeft  alechta  rtneonmablement  voor  de  twee  byw. 

8)  Nauwkeurig,  fr.  eataetement,  ||  Dat,  ae  wat 
ay . .  eelen  hoeren  efi  vertaaten ,  aelen  ghetïnwtolU; 
en  beacheidelio  doen  aetten  in  gheacnfte;  Ihid: 
De  Fr.  tekat  heeft  loyamUnent  et  parfttiietnent, 

4)  Gkuö^taam ,  fr.  eufjieamfnenir,   ||  Wttnt  de  br 
geaellen  voiraeide,  by  den  aoepenea  efi  leuthieai' 
I'  terea  tldaer  beaceydtolyc  wn  idlen  aaken, . .  voei^ 


BES. 


BES. 


193 


men  sien  [cyn],  ww  es  de  mejxunghe  dat  de  stad 
Ten  ellen  anderen  lasten  van  den  Toirs.  ghesellen , . . 
quyt  sjn  sal  en  onghehouden.  Waütebs,  Sermens, 
Segl  V.  1412,  a.  26,  blz.  12. 

5)  Blijkbaar  t  fr.  manifeêiemmii.  \\  Als  d*aenleg- 
sere  ten  bestemden  daege  van  s^jne  aenspraecke  oft 
neijsch  gereet  ia,  en  &i  de  Terweerdere 'beschee- 
del^ck  gedaecht  is  op  schalt  daertoe  ha^tTullinge 
oft  namptisatie  staet, . .  Cv.  Antw,  camp,  V,  x,  10. 

BESCHEIDËNISSE  (Bescedenisse)»  sn.  y.  Be- 
sUttinff,  miispraak,  fir.  dAfinon,  a/rlntrase,  \\  Wmsr 
dat  si^e,  dat  namals  tuschen  ons  en  onse  naoome* 
linghe  een^gherhande  tuist  ofte  tuivelnisse  van 
igheweics  rechte  gheyiele,  dies  biiye  wi  en  suelens 
idtoes  bliven  op  kennisse,  Terdaemisse  en  besce- 
denisse  van  den  mannen  en  van  den  scepenen  van 
Puderse,  en  gheiyo  dat  syt  ons  suelen  besceeden 
op   haren  eet  en   op  hare    wareit.    19  juni   1295. 

^  BB8CHXIDBN. 

BESCHEIDICH.  bn.  1)  Versiamdig,  wijs,  voorti^ 
Ugy  fr.  inieüiffentj  tage,  prudent.  \\  Dat  Tan  desen 
daghe  Toirtmeer  die  scepenen  Tan  Bruessel,  ten 
tyde  sijnde,  nem  mermeer  namaels  staen  en  selen, 
als  soepenen,  OTor  eneghe  geloften  en  Torwaerden, 
die  eneghe  ionghe  liede ,  onder  achtentwintich  jaer 
oud,  die  aldus  te  goede  en  te  rycheden  oomen 
sgn,  doen  souden  willen,  daermet  zi  haren  goede 
gêloeen  [Terliesen],  beoommeren  oft  minderen  moch- 
ten, het  en  ware  dat  dairbi  en  ane  met  hen  qua- 
men  twee  Tan  haers  Taders  siden,  twee  Tan  harer 
moeder  ziden,  haer  naeste  maghe,  Tan  den  be- 
seheidichsten  en  gestentichsten  die  zi  hebben.  Bdg. 
Mua.  X,  109,  SUU,  Brussel  o.  1883. 

2)  Natuokemriff,  fr.  exaet.  Tot  welcken  hende  zal 
de  TOom.  ghecommitteerde  maecken  en  houden 
olaere  en  bescheedighe  registers  Tan  alle  dehuusen, 
muelens,  landen  en  andere  onruerende  goeden. 
C.  V.  Brugge,  II,  429  (21  noT.  1679). 

3)  Oordeelt  fir.  jugement,  ||  Om,  dat  allet  gesien, 
deselTe  partyen  te  appointeren  nae  recht,  opdat 
dat  doenljc  is,  oft  anderssints,  alsoe  dat  in  goeder 
redenen  en  bescheyde  behoiren  sal.  t.  d.  Tat.  6. 
363  T«. 

4)  Bede  f  redelijkheid,  fr.  raiêon,  ce  qui  §tt  rai- 
ëouuable.  ||  Dat  onse  onderseten  en  lude,..  cran- 
ckelic  'Tan  onsen  richteren ,  rentmeesteren  oft  ande- 
ren onsen  ambaohteren,  groten,  deinen,  geregeert 
en  ghehandelt  syn  buten  recht,  Tonnisse  en  be- 
scheit.  Piot,  Enquête  o.  1389.  De  Fr.  tekst  heeft: 
hore  de  droU,  de  log  ei  de  raiêon»  Hem  te  be- 
SCheide  keeren.  Zich  schikken  naar,  gehoor 
geven  aan  de  reddigikheid,  fir.  se  eonformer  cL  ee  qui 
est  rauonmablsy  se  rendre  è  la  raison  (?).  ||  Ge- 
Tielt,  dat  die  stat  Tan  LoTen  hen  niet  te  besceede 
keeren  en  wouden  («te),  maer  bliTon  op  haer  ordi- 
nancie . . ,  dat  die  goede  stede  Toirs.  "des  bÜTen 
wouden  by  onsen  UeTen  here  en  Trouwe  Toirs. 
ScHATBS,  Analeetes  (14«  E.),Acad.d'arehéol.lSfSy 
blz.  172. 

6)  Beeht^  Terbonden  met  het  geiykbeteekenende 
recht.  Beoht  ell  besoheit,  fir.  droU  etfustiae. 
II  So  wat  Tiemde  maane  dee  compt  in  die  stat, 
en  dee  Tremde  manne  hebbe  Tiandscap  mit  eynen 
.  porter,  en  dee  porter  oome  aa  die  meistere  en  ge 
Bworen,  en  Tenueke  an  hon  dat  sq  den  Tromden 
manne  die  stat  Terbieden ,  so . . ;  mar  ist  dat  der 
Tzemde  man  buidt  [biedt]  en  antwerdt  den  meis- 
teren  en  gesworen  of  goTomeren,  en  wilt  derre 
taken  te  bescheide  oomen  Toer  die  meistere,  ge- 
sworen en  raet,  en  Torsiekert  do  recht  en  bescheit 
te  ghoTon  en  te  nemen.  C.  v.  Maastricht ,  Slat,  v. 


1880,  a.  83.  Of  enige  onse  of  onser  stat  Tan  Tricht 
Tiande,  ons,  derselTer  onser  stat,  hoeren  borgeren 
of  ingeseten  scade  of  crot  deden,  en  onse  stat  den- 
selTon  Tienden  oirbodioh  weer  der  aenspraken, 
dairom  si  onse  en  hoer  Tiande  worden  weren, 
rechts  en  besceits  te  bliTen  aen  ons  en  onsen  raet. 
Ib.,  Oork.  V.  28  oct.  1413,  a.  34.  Ook  Terbonden 
met  rede.  jj  En  alle  saken  wel  gesien  en  gewee- 
gen ,  selen  deselTO  onse  oancellier  en  raidtsluTden , 
Bonder  die  saken  in  ennigen  langen  Tertrecke  te 
houden,  doen  setten  in  een  gescnfte  tgeen  dat  Tan 
redenen  en  bescheitswegen  daerinne  sal  behoiren 
gedaen  te  worden,  t.  d.  Tat.  206.  Zie  Verdun 
Bbbcbit  11). 

6)  Schikking,  bijHegging,  tr,-  arrangement ,  oonei' 
liation.  jj  Maer  ter  derder  poosen  laet  ment  gaen 
Inl.  tcampepel]  alsoet  mach ,  net  en  ware  de  prinche 
soIto  mach  eerlicke,  alst  hem  gheUeft,  doen  hon- 
den point  en  besien  of  hyt  met  beteren  bescheedê 
accorderen  mochte.  Leenr,  v,  1628,  c  iy  t^. 

7)  Int  bescheit  gaen.  Optreden  als  bemidde- 
laar,  fr. se  rendre  mSdieUeur.  \\  Diegeene,  die  inden 
gOTechte  tussohen  boTde  en  int  bescheit  gaen,  om 
den  twist  en  tgeTechte  te  beletten,  y.  d.  Tat. 
148  T«. 

8)  Verklaring,  fr.  expUeation.  jj  Van  desen  inter- 
dicte  uü  possideOs  oft  possessorU  retinendi,  dwelo 
oic  geheeten  wort  „een  complainte  in  cas  Tan  nyen- 
wicheyd'\  suldij  een  forme  Tinden  int  ZTJe  oapitule 
hier  Toire  en  oio  Teele  andere  bescheyts  dairaf  int 
xT\j«  cap.  T.  D.  Tat.  100  t^ 

9)  Eenigszins  duister  is  het  woord  in  de  toI- 
gende  aanhaling:  ||  Dat  oio  onsen.,  onderseten  en 
goiden  luden,  die  gheme  mit  rasten  en  mit  Treden 
leTen  souden  en  hen  niet  [l,  met]  bescheide  ge- 
neren . .  Piot,  JSnquéte  ü.  1389.  De  Fr.  tekst  heeft: 
^t  volentiers  viveroient  en  pat»  et  tranquillité  en 
faisani  leurs  sevanehes,  Yerder  leest  men:  ^^  ras- 
ten,  in  Treden  en  in  neringhen",  waarTOor  in  het 
Fr.  gezegd  wordt :  en  paix ,  tranquillité  et  sevanee 
[hdd.  ehevance,  goederen].  Zoodat  ,^et  bescheide" 
in  nauwe  betrekking  zou  staan  met  ,4^  neringhen", 
„met  handel,  met  hunne  belangen". 

BË8CHEMPËN.  Zie  bbschampbv. 
'  BESCHEPEN,  bw.  1)  Inschepen^  sdkepen,  laden, 
fr.  embarquer,  eharger,  \\  Sulckdaenige nieuwe  reedem 
sullen  Termogen , . .  met  prima  sefSbember  te  besce- 
pen  eenen  lacTor,  omme  hunne  noodige  reedinge 
en  gereetschap  bequaem  te  maecken ,  sonder  eenige 
andere  persoenen  te  mogen  beschepen.  J?l,  v.  VI, 
Begl  10  dee.  1767  op  deyisscherij,a.26.XI,  1326. 
Item,  koersen,  kriecken,  appelen,  peeren  en  dier- 
geiycke  fruyte  betalen ,  Tan  den  ponde  gro.  Yls., 
n  gro.  Yls.,  en  Tan  geleede  Tj  gro.  Vis.,  wat  beneden 
de  drye  Ib.  gro.  Yls.  bescept  is;  mair  wat  dair  meer 
dan  lij  pont  gro.  Yls.  bescnept  is,  betailt  Tan  elcken 
Ib.  gro.  Yls.  T  ingelschen  Yls.,  en  tgeleyde  nae 
dwater  dat  opoompt.  Watertol  1660. 

2)  In  dienst  nemen  voor  de  visschery,  fr.  enróler, 
engager  pour  la  pêche.  ||  Sonder  dat  het  hem  sal 
geoorloft  wesen  te  beschepen  ofte  Torbinden  T<5dr 
den  eersten  mey  Tan  elcken  jaere  degonne  Taeren 
op  andere  TiBschersschuyten.  Begl.  voor  d^  visseherij, 
31  mrt.  1770,  a.  1.  Fl,  v.  VI,  XI,  1298.  De  Fr. 
tekst  heeft  d' engager  et  enróler.  Den  stuerman,  Tis- 
schersmaets  en  jongere  maeckende  de  equipagie 
Tan  ieder  Tisschersscbuyte , . .  Toor  den  termijn  Tan 
een  jaer  bescheept  synde , . .  Ib.  a.  2.  Fr.  ainsi 
engagés.  —  Hem  beschepen.  Dienst  nemen,  fr. 
s' enróler,  s^ engager.  jj  Ten  waere  den  stuurman  ofte 
reeder  der  sohuyte,  op  dewelcke  sy  hun  souden 

25 


194 


BÈS. 


BES. 


truien  beBchepen,  Bigh  Terbonde  deselye  Bchult  te 
betaelen.  Ib.  a.  6. 

BESCH£PING,  zn.  V.  Dienstneming  voor  de  vU- 
s^erijt  fr.  enrÓlemeHt.  ||  De  bescbepinge  en  Terbin- 
dinge  der  equipagien  Tan  de  yiBschersschayten  sal 
moeten  geecbieden  met  den  eenten  der  maend  mey, 
Toor  den  termyn  Tan  een  jaer.  Ib.  a.  1.  De  Fr. 
tekst  beeft  Venrólement  et  Vengagement,  De  stuur- 
mans  en  die  Tan  bunne  equipagien ,  niettegenstaende 
Bj  den  termjn  bunder  bescbepinge  sullen  gedyn- 
.digt  bebben,  en  sullen  de  scbuyte  niet  mogen  Ter- 
laeien.  Ib.  a.  6.  Gheduerende  den  termen  der  be- 
■ohepinge.  a.  9. 

BESCH£BM£NIS  (Bescermenesse,  — iase,  be- 
■cbermenisse),  en.  t.  1)  Beechermingy  hoede  ^  fir. 
frcteetion^  garde,  ||  Kindere  ooc  sullen  syn  onder 
sraders  ofte  smoeders  bescermenesse  en  boudenesse 
als  si  sgn  ouTerjaert.  K,  v.  der  Ouderhorch  v.  1868. 
DS  Pb.  en  Bb.  IY.  Desteldonk,  blz.  12.  Omme 
dat  wi  ons  gbetrouwelike  bebben  gbebouden  en 
bonden  an  den  graTe  Tan  Ylaenderen,  en  bescer- 
menesse bebben  gbesoobt  an  bem  alse  an  onsen 
orerbere.  1  aug.  1290. 

2)  Verdediging  f  fr.  dêfenie.  |j  Het  is  georloft  den 
zoone,  ter  bescbermenissen  Tan  zynen  Tader  ofte 
oude  Tader,  eenen  anderen  te  do(xien.  y.  d.  Tat. 
57.  Wittige  bescermenisse  en  bescuddinge  yan  z^nen 
Uye  oft  'z\jnder  kynderen ,  oft  ouders ,  oft  zQns  goets. 
Ib.  63  y^.  Tot  bescbermeniBse  yan  haerlieder  poor- 
ters en  yan  baerlieder  meuble  goedingben.  C.  v. 
Auden,  i,  9. 

BESCHEBMTE,  en.  y.  Sescherming,  fr.  protee- 
tioH,  11  Oppe  tbuns  yan  Crabbendike  en  oppe  haer 
goet  binnen  den  lioye,  die  wi  bebben  in  onse  be- 
Bcbermte  en  in  onse  boede.  Oork,  v.  1S09. 

BESCHIEDEN  (Besch^eden),  ow.  Geêckieden, 
gAeuren^  plaats  kMen,  n.  awrir  lieUf  se  faire,  (| 
Hetwellick  fprocee]  geremitteert  is,  gemerokt  daer 
kentenisse  nocb  ontkentenisse  in  der  saecken  be- 
yonden  woerden  bescbyet  te  syen.  C  gr,  Loouy  I, 
Tin,  60(1648). 

BESCHIETEN,  ow.  Opleveren,  opbrengen,  fr. 
produirey  rendre,  rapporter.  |j  Aleo  tsaysoen  yan 
den  ouest  yan  dit  selye  jaer  [1694]  eeer  sobre  was, 
oyermidts  den  oontinueleu  regben  int  upwassen  yan 
dien,  eodat  twyntemaen  niet  an  bescboot  int  dus- 
■oben  [dorscben].  fiaer  men  placbt  tbebbene  drie 
razieren  en  balf  oft  yier  razieren  uut  bondert  scboyen, 
en  badden  niet  boyen  eene  raeiere  ofte  zes  spindt. 
Piot,  Chron,  782. 

BE8CHIJNSEL,  en.  Vooorwendsel,  sek^^tr.pr^ 
iexte,  \\  Denselyen  sooutiten,  scepenen  en  al  'tyolck 
yan  dyen  [die],  (by  bescgnsel  der  yoerseide  gbe- 
meynten,  yesticbeit  en  statuten  by  ben  gemaeot) 
mesdaen  efi  oyertreden  tegben  ons ,  by  ben  oft 
andere,  in  't  gbemeyn,  quyteren  wy  en quytscelden 
bermberteiyck  by  desen  teghenwoerdigen  scriften. 
O.  o.  Sini^Trwden  §  8.  De  tekst  wordt  yerstaan- 
baar  door  de  inlassobing  yan  die^  genoegeaam  aan- 

{Bweeen  door  de  Lat.  oork.  y.  29  dec.  1329,  ra- 
ende  den  ^^Peys  yan  Kuwenboren'*:  ah  Atts  que . . 
forefeeemnt  et  exeessemnt.  Piot,  Oart,  8t,  TYond, 
BESCHIMPEN.  Zie  bbschahpek. 
BESCHIPDACH.  Zie  beschbbpdach. 
BESCHOEIPALEN,  en.  my.  Sehutpalen  (7)^  fr. 
tkcuse-ihdteaux)  (?).   ||  Hare  Majesteyt  yerbied  aen 
eeniegelyk   eenige  tauwen  oft   ^irlynen  yaste  te 
maeken  aen  de  deuren  ofte  leuningen  yan  bet  sas, 
noobte  aen  eenige  bescboeypaelen  des  bassins ,  yeel 
min  aen  de  koeyen,  fontenellen  ofte  aquedaoquen 
Tan  bet  sas;   maer  men  sal  gebonden  wesen  de 


tauwen  yast  te  maeken  aen  de  meirpalen  ten  dien 
eynde  rondom  den  bassin  gestelt.  PI,  v,  VI,  28 
jan.  1779,  a.  13.  XI,  959. 

BESCHOONEN  (Bescboenen),  bw.  BenoordeeUn 
(in  eene  erfenis),  fr.  awtniager  (dans  une  suooes- 
sion).  II  Welo  inbrynghen  alleenlick  gbebuert  ten 
pronffjrcte  yan  den  hoyrs  onderlyngbe,  en  niet  ten 

Sroufiycte  yan  den  baudere  ofte  bauderiggbe,  omme 
aerby  bescboent  te  mogben  zyne.  O.  e.  Anden.  I. 
Cah.  prim.  yii,  6.  Zie  bet  gebruikeiyke  tsbschookbv. 

BESCHOT  (Bisobot),  en.  Opbrengst  (yan  .de 
granen),  fr.  rendement  (des  giains).  Kil.  Bes c bot 
j.  gescbot.  II  Het  was  alsdoen  een  eeer  sober 
jaerscbare  yan  grane,  midts  de  menichyuldighe 
regben.  Zodat  er  yeel  stroo  was,  maer  luttel  be- 
schot yan  grane.  Piot,  Chron,  663.  Nopende  twyn- 
tergraen,  is  tot  eeer  goede  perfectie  ghecommen  en 
wonderlicke  goet  yan  biscbotte  en  gbewicbte.  Zie 
BESCHiXTEir.  Ook  b\j  Db  Bo  en  bij  Schübbmavb. 

BESCHOUWEN  (Besobauwen,  besoauwen),  bw. 
Zien  f  fr.  voir,  ||  Allen  dengbenen,  die  dese  lette- 
ren sullen  bescbauwen,  saluut  en  reyne  inenten 
Heere  cantate.  JT.  v.  Saffhlare  e.  1264.  Lat.  tekst: 
universis  inspectnrie.  Allen  denghonen,  die  dese 
letteren  sullen  bescauwen.  Mei  1280. 

BESCHRANSEN  (Beeoransen),  bw.  Ook  tbb- 
SCHBilTBBK.  Versterken,  fr.fortifler,  ||  Welok  paeht- 
goet  zy  rondomme  de  woonJinusen  en  neerbof  yer- 
scranst  badden  met  eerde  en  stroo  daeringheyroobt; 
yan  ghelyoken  de  Scbaepsbrugghe  bedolyen  eö  be- 
soranst.  Piot,  Chron,  683.  Dewelcke  [nl.  de  rebel- 
len], jaer  uit  jaer  in,  wel  bilden  yarende  tns- 
Bcben  de  yeerticb  ofte  yyftiob  scbepen  yan  oor- 
loghe,  eo  om  alle  gbaeten  te  beeoransen,  als  om 
baerlieder  yisscberie  en  ooopyaerderie  te  conyoyeren. 
Ib.  787. 

BESCHREIDEN,  bw.  Sesehreien,  beweenen,  fr. 
plenrer,  déplorer.  ||  Mnlier  Sunamnüs,  Dese  yrouwe 
sal  eerbaenyck  yerscbiert  eyn,  en  sal  bebben  een 
doot  kint  op  baeren  scboot  liggende,  dwelck  slj 
bescryden  sal.  tan  Etbv,  L* Omgang  ^  64  (1694). 
Zie  ook  Allblbbkb  1). 

BESCHRIJF,  en.  o.  1)  Schriftel^ie  onOieêimg 
(in  bestuuriyke  es  ken),  fr.  ordre  éorU  de  vemr  (en 
affaires  administratiyes).  ||  Dat  alle  de  officieren 
yan  het  Plat  landt  ofte  subalterne,  dewelcke  om 
saken  yan  onsen  dienst  sullen  beaobreyen  worden 
by  deghene  die  bet  bescbryf  toestaat,  sullen  bebben 
te  compareren  ter  gesetter  plaetse  en  dagbe.  PL  e. 
Srab,  16  mrt.  1668.  V,  167. 

2)  In  reebten.  Dagvaarding^  fr.  etfomrnemeni, 
II  Sal  aen  den  aenleggere  worden  geaooordeert' het 
Tooider  bescbryf.  —  En  in  cas,  by  Haute  als  yoors. 
is ,  het  yoorder  bescbryf  en  andere  deyoiren  gedaen 
eynde,  partye  gedaegde  alsdan  sonde  alnocb  willen 
komen  in  oppositie , . .  dat  deeelye  aen  den  deffiul- 
liant  niet  en  sal  worden  toegestaen.  O.  e.  Xoemi/ 
Ord,  3  juni  1684,  a.  9,  10. 

BESCHIOJFBAEB,  bn.  Die  ontboden  mag  wor- 
den, met  de  verpUMing  van  te  versehifnen,  fr.  ^ 
pent  être  mande j  avee  VobügaUon  de  eomparaUre. 
tl  Alle  officieren,  wetbouderen  en  andere  int  qoar- 
tier  yan  Antwerpen  geseten,  syn  ten  dienste,  yer- 
suecke  en  ordonnantie  yan  de  Wetb ,  beaobrijffbaer. 
en  gehouden  de  bescbryyinge  te  aohteryolgen.  C. 
V,  Antio,  comp,  V,  t,  6. 

BESCHRUFBBIEF ,  en.  m.  1)  BeoOMekrift  om 
voor  de  bevoegde  overheid  te  twraeAifM»,  fr.  ordre 
de  eomparattre  devatU  Vanioriié  compitmUe,  jj  AUe 
poorters,  't  sy  bugten-  oft  binnenpoorters ,  mogen 
by  borgemeester  en  schepenen  bescbreyen  en  ont- 


BES. 


BES. 


iOS 


boden  werden.   O.  «.  AiUw,  oomp,  Y,  y,  1.  Titel 
riem  vèkcwtijffofisfiêii» 

3)  DagvaarêJimg.  voer  het  getteiki^  fr.  tuêignatiom 
0»jm9tiêê,  II  By  aooTerre  dat  partye  de«  niettegen- 
■tMnde  niet  en  oomparere  binnen  denaelTen  t\jde, 
■00  Terifioeeii  den  anoBtant  synen  heysch  bQ  eede 
en  by  andere  beqnaeme  documenten;  en  naer  dat 
aen  achepenen  biyckt  vtn  het  relaes  Tan  de  be- 
■ohryffbnoTen,  soo  wysen  zg  den  arrestant  synen 
beyaoh  yerreyokt  en  verhaeit  op  de  geaneeieerde 
effeoten.  C.  «.  Diêgt,  YZ.  x,  8  (2). 

3)  AoÊiZiffgiiifH^riête»  in  geval  van  beroep,  fr. 
letireê  tTtnHmaüon,  \\  Soo  wanneer  d*appellant  syn 
appel  alhier.,  oompt  verheffen,  aal  scholdioh  syn, 
aleer  men  hem  behooriycke  beacryffbrieTen  Tor- 
leenen  aal, . .  te  ateUen  anffioiente  cautie  en  boroh- 
toobte.  C.  V.  Sanikoven,  Stifl,  a.  160.  Partye  ge- 
anooombeert  hebbende ,  • .  ia  gehouden  binnen  dertich 
daegen  daemaer,  by  en  met  behooriycke  beachryff- 
brieTen  aen  myne  heeren  oommoingmeeatera,  ache- 
penen en  raedt  der  atede  Tan  Meehelen,  oft  in 
den  leenhore  Tan  Brabant,  ala  hen  indifferent 
wettioh  hooft»  deaelTe  te  Terheffen.  O,  o.  Deame 
V.  1577,  iv,  19.  Bn  deaelve  appellatie  gedaen  heb- 
bende ,  ia  [wL,  de  Terlieser  in  een  geding]  gehouden 
binnen  andere  dertich  daegen  daemae»  by  en  met 
behooreiycke  beachryffbrieTen  aen  myne  £erw. 
heeren  bofgemeeateren ,  achepenen  en  raede  der 
aUdt  Tan  Antwerpen,  ala  wettich  hooft  deraelver 
juriadictie,  deeelTo  te  Terheffene.  C,  e.  den  Kiel, 
n,  18. 

4)  Beveütief  toi  eene  onderkoorige  bnUenbank  ge- 
riekt  door  de  Wet  eener  etady  hetz^  om  «mm 
harer  poortere  j  buiienj  onder  eene  heeektddiging  van 
mJedaad^  aangehoaden ^  wü  te  leveren^  heteif  om. 
Ml  reSeie  zaken^  aUen  reehiehandd  over  hem  of 
pjn  goed  te  etaken  en  teniet  te  doen  en  haar  ver' 
veüg  voor  de  Wet  der  stad  in  te  etdlen^  fir.  ordre 
eeieogé  par  la  Loi  d'une  vUle  d  un  trihunal  ra- 
iordomné  du  plai  page^  eoU  poer  Veaetradiüon 
d^un  de  eee  bonrgeoie  arrêté  dm  chef  cTam  mtfait, 
ioU  poer ,  en  matière  réeUe ,  eeeeer  et  mettre  d  niant 
toute  poaremte  eer  ea  pereonne  ou  son  Mm,  et 
imienter  eet  pomremtee  devant  la  f'mstice  de  la  vUle. 
II  Aengaende  de  queatien  en  differenten  rakende 
der  dimpperyen  en  dea  dien  aenoleeft,  ala  Tan  wul- 
len-  en  Wnen  lakenen,  het  weroken  van  dien,  enz., 
hebben  de  Tooraa.  dekena  en  Achten  Tan  de  gulden 
Tan  de  drapperyen ,  •  ter  ierater  inatantie,  daeraf 
de  kenneaae  en  jndicature,-  aoo  ten  reapeote  Tan 
d*ingeaetenen  der  Tooraz.  atadt  ala  OTer  d'afgeaetene 
*tgheheel  plat  landt  Tan  Brabant  door,  aldaer  te 
veeht  betrooken  zjnde  by  beaohryfbrieTen.  O.  v, 
Brueeel,  1606,  a.  51.  Chriatyn:  per  Utterae  eita- 
toriaeJa  materie  Tan  appellatie  Tan  Tonniaaen,  die 
mgOTon  anllen  zyn  by  aubalteme  rechtera  bnyten 
de  atadt  reaiderende,  aullen  de  dagementen  ge- 
daen   worden    met    behooriycke    beachryf brioTon , 

Kiyok  men  dat  Tan  oudta  geploghen  heeft,  in- 
mdende  enz.  Jft.  8t^,  t,  8.  IHigementen,  die 
gebeoren  anllen  in  materie  Tan  auppletie,  rejectie 
oA  eorrectie  tagen  binnen-  oft  buytenreohteren, 
anllen  inagelycx  gedaen  worden  by  beeohiyfbrie- 
,  Ten, » .  welcae  brioTen  aullen  moeten  inhouden 
*tgebreok  daeraf  partyen  hen  beclagen.  Ib.  a.  11. 
Zie  ook  FLACCAXBTBSiBTBV.  Soo  wanneer  eenioh 
poortere  ayne  onruerende  goeden,  tay  leengoeden 
oft  andere,  bnyten  geleghen,  doet  TuytaoryTen,  en 
partye  adToraae  auatineren  wilt  de  actie  te  ayne 
mere  reÜ  [var.  geheel  redl],  oft  den  leen-  oft  lant- 
rechte,  en  nyet  der  atadt  rechte  oonoemerende, 


dien  nyettageoataende  moet  de  officier,  atadthoa* 
dere,  acepenen  oft  mannen  Tan  leene,  daer  de 
proceduere  buyten  Toere  gedaen  wordt,  teratont, 
den  beacryf brief  ont£uighen  hebbende,  oeaaeren 
Tobrdere  oft  meerdélr  teghen  den  Toira.  poortere 
oft  op  ayne  go<)den  te  manene,  te  wyaene  oft  te 
laten  procederen ; . .  maer  nae  de  Tuytaoyf  bricTe 
daeraff  geaonden,  en  moeghen  egheen  officiezen 
Toordere  opten  poortere,  ayne  goeden  noch  borghen 
procederen,..  C.  v,  Antw.  1545,  iz,  13.  Ih.oov^, 
V,  tiiel  TI,  heet  mexf  ze  TüiJTSCHBiJmBBiBYiv. 
Ala  den  ofiloier  [nl.  Tan  buiten  de  atad]  ten  tweeden 
beacryffbrioTe  niet  en  obedieert,  'ti^  int  criminel 
ofte  in  het  cItü,  nochte  in  oppositie  en  compt 
Toor  de  Weth,  zoo  wort,  up  *tTefzouck  Tan  partie, 
gheconaenteert  den  derden  brief.  C  o.  Aalet ,  iy,  19. 
Zie  ook  ovTSLACHBBiByxir  en  (sBisTSir  yjjx)  hov« 
SLviTnre. 

BESCHBUYEN,  bw.  1)  Sehryven,  im  geeohn/t 
eieUenj  uiidrnkken,  ir.  Serire,  mettre  par  ioriii 
énoneer.  \\  Deae  Torewarden  waren  beacreTen  diea 
weneadaghea  na  aainte  Mathiadach,  koglix,  26 
febr.  1259.  {Beeoreven  afwiaaelend  met  gheeoreoen.) 
In  alzelker  manieren  alat  hierboTen  ea  beacreTen . . 
Alle  die  poente  die  hierboTen  ayn  beacreren..  Alao 
alat  hierboTcn  ea  gheecroTen.  19  juni  1295.  Deae 
pointe  te  hondene  en  deae  ordinanoe  Taate  en  ghe- 
atadech  emmermeer,  die  hierna  beacreTen  ayn. 
24  juni  1297.  Dit  Toergheaeide  Terbont  end  alle  die 
Toerwoerden  die  hier  beaoreTcn  ataen . .  Die  ghe- 
loéften  en  die  Toerwoerden  die  hierToer  gheaoroTen 
ataan.  25  oct.  1298.  Omme  dat  alle  deae  Toerwaer- 
den,  die  hürboTen  ataen  beacreTen,  Taate  aden 
bliTon  en  gheataede.  K.  e.  Thienen  e.  1808.  Dit 
comen  aün  Tore  ona  acepenen  Tan  Bruael,  die 
hima  beacreTen  aün.  19  mrt  1805.  Want  die  ache- 
penen Tan.Sentruden  Tan  outa  ghewoenlyc  ayn  ghe- 
#eeat . . .  ghetuyghen  te  horene  op  aake  me  Tore 
hen  ghinghen,  aonder  die  ghetugheniaae  te  doen  be- 
acriTen,..  ]^ot,  Chrt,  17  mei  1898,  a.  11.  Ware 
oeo  dat  aake,  dat  en^ghe  ander  aaken  ghoTielen, 
dair  lyf  ochte  let  ane  laghe,  die  hier  boTon  niet 
beacreTen  en  ayn . .  JT.  o.  Waalhem  v:  1365 ,  a.  55. 
Eneeh  point  dat  hier  niet  beacreTen  en  ea.  Ib.  a.  70. 

2)  C^fteekenen,  tr,  annoter,  ||  Dat  niemene  haring 
ne  doe  draghen  Tan  waghenen,  no  Teraette,  no 
ute  acepe  doè  draghen,  hi  en  ai  beacreTen  Tan  den 
pachters  of  Tan  haren  dero;  aoedat  de  pachtera 
weten  moghen  wiea  hi  ea  en  hooTele  data  es.  ds 
Pauw,  Vgh.  5. 

8)  ÉeêehUderen,  fr.  peindre.  \\  Franoe  Tan  dar 
Wichteme,  Tan  de  camere  Tan  de  treaorie  te  be* 
aoriTene  en  atoffe  dertoe  dienende  te  loTeren,  be- 
ateit  in  taake  by  treaoriera,  Tan  atoffe  en  Tan  der 
hand,  OTer  al,  Yin  Ib.  Tpriama,  I,  187,  St.-rek* 
V.  1410. 

4)  Ontbieden,  dagvaarden,  fr.  moMder,  aeeigner. 
II  Den  Tooras.  amptman  heeft  oook  de  macht  en 
authoriteyt  Tan  te  beachryTen  d'officien  oft  hooftmey- 
eryen  Tan  Merohten,..  en  andere  officieren  daeron- 
der  reaorterende ,  in  aaken  Tan  extraordinariaae  subsi- 
dien  en  andere  diensten  tot  behoef  Tan  den  prinoe 
en  Tan  den  ghemeynen  lande  Tan  Brabant.  O.  e. 
Brmeeel  1606 ,  a.  6.  Chriatyn :  amikoriiaiem  otftMMÜ, 
Oft  degene,  die  tot  guarand  oft  indempniteyt  ge- 
roepen moet  worden,  waere  wonaohtioh  buyten  de 
atadt,  aoo  worden  daertoe  Terleent  atadtabricTen, 
daerby  hy  wort  besohreTen  en  gesommeert  tot 
'taeWe  guarand.  C.  v.  Antw.  comp.  Y,  x,  29.  Soe 
wanneer  die  tot  guarand  ia  gedaeoht  oft  beachreTon 
TOor  de  litiaoonteetatie  te  recht  oompt,  aoo  mach 


496 


BES. 


BES. 


hij  Tenueoken  oopQe  yaa  den  billefcte  yva.  dage- 
xnenta, . .  Ib.  s.  80.  Ben  gedaeohde  oft  beiohre- 
Tone.  s.  81. 

5)  Hen  huUenpersoon  voor  hei  gersM  in  de  ttad 
ontbieden  f  fr.  assigner  une  personne  dn  dehort  de- 
vont  la  futHee  de  la  ville.  Zie  bebchbijtbbibp  2). 
II  De  TOorflE.  wethoaderen,  en  oook  den  YOonE. 
amptman,..  yermogen  de  yoorss.  a^geeetene  debi- 
teuren oft  Terobligeerde, . .  te  bescbrTren  met  pi»- 
oaet-brieyen;  die  oock  gebonden  zyn  yoor  de  wet- 
bonderen  in  te  oomen  en  yoor  ben  te  recbt  te 
steen.  Ib.  s.  46.  Ghristijn:  fter  lUteraê  edietales 
eiiare.  De  rentier  macb  oick . .  doen  bescriyen 
dengbenen  die  de  jpanden  bewoont,  gebantplicbt  of 
gedefructueert  beeft. . .  In  gbeyalle  de  rentier  beeft 
meer  panden  dan  eenen ,  daer  diyeree  persoonen 
bantphcbters  oft  gebrayokere  af  syn,  soe  maoh  by 
doen  boBcriyen  elcken  yan  dien  gebrayckere  een 
yoer  al.  C.  «.  Aniw,  1646,  yi»  40.  De  proprieta- 
risfien,  gebmyckeren  oft  hantplicbteren ,  alsoe  be- 
Boreyen  synde,  moet  oompareeren, . .  Ib.  a.  41.  In 
geyalle  de  bescreyeno  nyet  en  oompareert  met  den 
eersten  besoryfbrieye,  soe  wordt  by  gecontoma- 
oeert ..  a.  42.  ld,  oomp.y  titel  T,  paaeim, 

6)  Benei  aam  de  offlewre  eener  onderhoorige  ^i- 
Unbank  gezonden  door  de  Wet  eener  etad,  om  aUe 
vervolg  tegen  een  karer  poortere  te  «Idbm,  of  het 
voor  het  gerecht  der  eiad  *n  te  etèUen,  fr.  ordre 
envogé  par  la  Loi  d'une  viUe  amx  offidere  d'un  tri' 
hmuU  tnhordonné  du  plat  page^  pour  eeeeer  toutee 
ponrsuitee  eontre  un  die  tes  bourgeoie^  on  lee  intenter 
devant  lajnetxce  de  la  vUle.  Zie  bxschbijbbbixï  4), 
ONTBLACHBBiEF ,  HOPBLViTiKO  (Brieyen  yan).  || 
Zoo  wanneer  de  yoomomde  offioiers  en  wetbou- 
ders  {nl.  yan  buiten]  in  faulte  bliyen  yan  de 
yoom.  letteren  yan  bofslutingbe  te  obedieren,  wer- 
daertoe  noob  twéemael  beschreyen.  C  v.  Auden. 
\f  I,  18.  Een  poorter  yan  Audenaerde, ..  gbeyan- 
gben  wesende, . .  om  crimineele  saecken,  by  eenigbe 
offioiers  yan  de  casselrye,  soo  syn  sobepenen  gbe- 
recht  te  beoohryyeny  by  letteren  yan  bofslutingbe, 
de  yoom.  officiers,  ten  fyne  sy  denselyen  poorter 
leyeren  in  bAiden  yan  den  hoochbailliu  ofte  synen 
lieutenant  yan  Audenaerde,  met  baerlieder  tichte . . 
Ib.  a.  14. 

7)  Opeéhrijveny  imventarie  moArmi,  fr.  inventoriêr, 
.||   De   lanckstleyende  yan  man  en  wfjf,  willende 

blijyen  besitten  en  gebruijoken  de  haeffelijcke  goeden 
bij  den  eersten  aflijyighen  achtergbelaten , . .  is  schul- 
digb  allen  de  bae&lijcke  goeden  in  *t  sterfhuys 
beyonden  te  doen  bescbrijyen  oft  inyentarieren.  O. 
V,  lAer,  Yiii,  46.  Heeft  de  yoors.  amptman  eenen 
clerok,  wiens  officie  is,  yan  wegen  syns  meesters: 
de  goeden  yan  dengbenen  die,  ter  manisse  des 
amptmanSy  gbecondempneert  sijn,  in  preaentien  yan 
twee  schepenen  en  yan  den  amptman ,  oft  yan 
synen  stadtboudere »  te  beschryyen.  O.  v.  A.ntw, 
1682 1  III,  11.  Nopende  d*ezecutien,  besobryyingen 
en  afpandingen  yan  de  goeden  der  gecondemneerde. 
O.  e.  Bmeeel  1606,  a.  98.  Christyn  yertaalt  bier 
yerkeerdelijk  in  exeeutionibne ,  eitationibne  et  vendi- 
tionibue  bonomm  eondemnati,  ofschoon  hy  in  art. 
94  had  moeten  getroffen  wezen  door  de  woorden 
„naer  yoorgaende  inyentarisatie."  ||  Tenware  dat  het 
sterfhuy»  beyonden  worde  insolyent ;  mogben  in  sulc- 
kene  gbeyalle  alle  arresten,  besetselen,  sommatien, 
besohrijyinghen'  en  ezecutien  binnen  den  yoors.  tgde 
[nL  yan  zes  weken]  en  naer  de  doodt  yan  den 
aflyyigben  ghedaen  worden.  C,  v.  Gheel,  iii,  6. 
Indien  den  yerobligeerden  pant  oft  hypoteecque 
wort  geoocupeert  oft  bewoont  by  buerUngen,  soo 


yermagb  den  rentheifer,  by  gebreke  yan  yoldoe- 
ninge ,  desselfs  buerlinghs  goeden , . .  naer  robrgaende 
sommatie  doen  executeren,  aljpanden  en  beschryyen 
tót  de  concurrentie  yan  't  ghene  by  ten  achteren 
is.  O.  e.  Bmeêel,  1606,  a.  98^  Ohristyn  zegt  adaeri- 
here»  De  Fr.  yertaling  beeft,  ganseb  yerkeerdeHjk: 
vendre  et  annoneer.  Het  art.  94  aldaar  laat  ook  de 
a^panding  en  de  yerkooping  der  tübare  goeden  toe 
,,naer  yoorgaende  inyentarisatie",  poet  preoedene  ia- 
ventairimm. 

BESCHEUVING,  m.  y.  1)  BeetwurVfice  nUnoo- 
diging,  fr.  inmiaüon  adminietraHve,  ||  In  plaetse 
yan  bet  depecheren  yan  acte  yan  yoogdye  en  som- 
matie tot  het  oyerbrengen  yan  staet  yan  goede, 
zullen  de  persoenen  daiartoe  gehouden  yermaent 
worden  by  beschryyinge,  geliek  oook  degene  moetende 
de  yoogdye  aenyeerden.  C.  v,  Aatet^  DéveL  xovni. 
B^l.  81  juli  1762,  a.  66.  Yoor  de  annotatie  ten 
register  yan  denselyen  „yermaenbrief*,  eenen  stuyyer. 

2)  Oereehtelijk  bevei,  fr.  réqnieition,  \\  Soo  wan- 
neer een  poorter  ofte  poortersse  gheyangen  is,  ofte 
zynen  persoon,  oft  zjm  goedinghen  gearresteert, 
*t  zy  om  ciyile  ofte  criminele  zaecken,  onder  wat 
Weth  dat  sy , . .  zoo  yermogben  deseWe  schepenen , .  • 
te  senden  baerlieder  ontslacbbrieyen  aen  de  officie- 
ren d*arresten  ghedaen  hebbende,  . .  en  zoo  cy 
ter  eerster  beschrijyinge  sulcz  niet  en  doen,  su 
enz.  C.  e.  Aalet,  ly,  17.  Zie  bbbchbijtbv  6). 

BESCHUDBAEB.  bn.  Yan  goederen.  Vatbaar 
voor,  onderworpen  aan  naaeting,  fr.  eneceptible  de, 
eujet  a  retrait  (des  biens).  ||  (Goederen  daer  pen- 
ningen yoor  ontbuydelt  woerden  syn  besohndbaer. 
O.  gr.  Loon  f  I,  viii,  71  (1649). 

BESCHUDDACH,  zn.  Dag,  waarop  eene  ge- 
rechtelijke handeling  niet  geldig  ie ,  fr.  fonr  ou^êA 
wn  acte  judioiaire  n*est  pae  valide  (?),  \\  Ten  [b]ach- 
tingen  en  pandinghen  [heeft  de  schout]  yan  elcken 
üi  st.;  bet  en  ware  dat  eenighe  pi]acbtingben  en 
pandingen  wederquamen  ter  yierscaren ,  bi  ontkenne 
yan  sculde,  of  bi  wetteliken  bescuddagen,  en  daer 
partien  omme  dinghen,  db  Pb.  en  Bb.  II.  Sver» 
gem,  60. 

BESCHUDDE,  bbbgüt,  zn.  o.  1)  Tegenwerping, 
tegenepraak,  fr.  obf eetion,  exeeption,  ||  Bn  daerin 
yerbinden  wy  ons,  onse  boir  en  naeroommers,  of- 
ghaende  yan  allen  bescudde  dat  wy  derjeghen 
zouken  zouden  mogben.  Tpriana,  YII,  471  (1880). 
En  yertyen,  yan  sekeren  wetenen,  alle  en  yege- 
like  ezceptien,  beschudden,  yryheiden,  franchisen 
en  listen ,  die  ons  birtegen  schaden  [l.  stade]  mnchten 
doen.  Piot  ,  Chron.  Ifi  nor,  1404 ,  Slot. 

2)  Lijfel^ke  verdediging,  fr.  dêfenee  eorporeUe, 
protection.  ||  En  [ware  er]  enich  poorter  die  nyet 
te  beschudde  en  quame  dengbenen  die  ghealaghen 
worde..  C.  v,  Maaetrieht ,  Oork.  v.  1872,  blz.  489. 

8)  Naaeting,  benadering  van  een  verkoM  goed, 
it.  retrait,  action  de  retirer,  rachetcr  un  bien  qui 
avait  été  vendu,  \\  Aengaende  yan  eenen  beschudde , 
is  gewesen:  also  yerre  Isabeel  yoerss.  ten  beyligen 
sweerdt  als  yan  den  beschudde  yan  drye  boender 
lants  aen  Jan  Stas,  den  jongen,  dat  sy  datselye 
beschudde  yoer  haeren  persoen  gedaen  beeft  en 
yoer  nyemant  anders,.,  so  is  Isabeel  yoers.  wel 
gefiindeert  in  baer  possessie  te  blyyen;  en  oft  dee 
nyet  en  geschiet,  so  sal  Loye  BoUen  mogen  ooe- 
men  aen  dat  beschudde  der  dnje  boender  yoers. 
C,  gr.  Loon,  I ,  yiii,  60.  Dat  den  dach  yan  het 
beschut  niet  eerder  en  sal  beginnen  te  loopen  als 
naedat  de  yoorsz.  registratie  op  d*eene  en  d  andere 
greffie  . .  sal  wesen  gedaen.  C,  v.  Maaetrieht ,  Becee 
V,  1666,  IX,   14.  Het  jaer  yan  beschudde  of  yer- 


BES. 


BES. 


197 


mdermge  loopt  in  dese  stadt  naer  dat  het  tmiB- 
port  is  gepMMert  en  geregistreert , . .  een  jaer  naer 
troon,  transport  en  registratie.  Ib.  xli,  1.  In*t 
jaer  gestataeert  tot  prescriptie  tegens  het  be- 
Bchadde  en  wort  niet  begrepen  den  dach  dat  de 
registratie  Tan  het  transport  is  geschiet,  soodat  den 
besehudden-tydt  «alhier  is  een  jaer  en  eenen  dach. 
a.  8.  en  poêêim  aldaar.  Het  besohuddejaer. 
Mét  jaar  der  naaxdmg ,  na  welk  de  naaeHng  geschied 
•f,,  fr.  Vamnie  du  retraU,  c^hi  laqueüe  Ie  retraii 
a  eu  Uêu.  ||  Van  pachten  in  het  beschnddejaer 
TOTfallen  synde,  te  soecken.  O,  gr.  Loon,  1,  Tin, 
41  (1688). 

BESCHTTDDEN  (Besoudden),  bw.  1)  Beêéhmtten, 
heaéhermen,  fr.  défèndre,  protégér,  \\  [Dat  wg]  hon 
[«{.  de  boigers  Tan  Dieet]  in  allen  den  Toers. 
dinghen,  waer  dat  sake  dat  sys  noet  hadden,  ghe- 
tnweleeo  besoudden  foelen.  Ckarier  e.  Dieti^  17 
juni  1290.  Lat.  tekst:  defendere,  Nae  den  geest«- 
Ijoken  rechten  xoe  appelleert  men  wel  eaetrctfudi' 
AdUer^  dats  buyten  den  gerichte , .  .  om  Tan  den 
Orersten  Tan  dreygingen ,  Tan  iniurien-  en  anderen 
belastingen  oft  Teroorttinge  eztrajudiciael  beschndt 
en  besehermt  te  worden.  ▼.  d.  Tay.  846  t'.  ■ 

%)  Vérweeren  ^  verdedigen ,  geweld  met  geweld  af- 
daan,  ir.  défendre,  repouseer  laforee  par  la  foree, 
II  En  wert  sake,  dat  die  gesucht  in  sinen  properen 
hnyse  teegen  den  znekenden  hem  beschudde.  Lat. 
tekst:  te  defenderU.  K.  v.  Dieet  t.  1228,  a.  9. 
Voerders,  so  eist  gheorloeft  denghenen  die  binnen 
den  huuse 'syn  dMr  men  huussoekinghe  doet,  of 
daer  de  hunssoekinghe  ghedaen  sa]  worden,  tsi  bi 
daghe  ofte  bi  naohte,  dat  hi  hem  besonden  (eie) 
mach  met  alerande  (eie)  wapin,  zonder  mesdaet. 
K,  V.  Se^elare,  febr.  1264,  a.  18.  Lat.  tekst:  ee 
defbndere.  Ist  dat,  die  Tan  des  heren  wegen  sijn, 
eynghen  Tremden  menschen  Tangen,  en  decTremde 
mensche  roepe:  ^Vrie  stat,  bescudde  mich!**  alle 
die  portere  en  porterssen  syn  scnldich  den  Trem- 
den te  beecndden.  C.  o.  MaaeiriM ,  Staitmt  o. 
1880,  a.  123  Dat  alle  andere  burgeren  en  iuge- 
seten  Tan  onser  stat  Tan  Trioht  die  borgeren,  die 
men  also  oplopen,  ooTclen  en  meedoen  wonde, 
selen  mooen  besoudden  en  beschermen,  en  die 
Tieemde  Inden  halden  en  Tanghen.  Oork.  v,  28 
oet.  1418,  a.  16.  Het  is  claer,  dat  de  leen- 
heer, doende  oorloghe  den  OTerheer,  committeert, 
als  óndenate,  ori$nen  leee  mafeetatie.  Ten  ware, 
dat  hyt  dede  te  sinen  bescuddene.  Leenr,  v. 
Fï.  118. 

8)  In  rechte.  Verdedigen  y  ft.  d^fendre  (en  jus- 
tice).  II  Een  man  is  Toogt  en  momboir  Tan  s^ne 
hnysTioawe,  en  mach  alle  goeden ,  actiën  en  schulden 
haer  eenigsints  oompeterende,  reöl  en  personeel, 
als  TOOgt  en  momboir  Tersoecken  en  beechndden.  O. 
V.  Loeen,  zii,  1.  Den  man,  die  negligerende  oft 
niet  willende  beechndden  oft  Terantwoorden  a  5.  Dat 
een  man  momboir  is  Tan  s\jne  huiJsTrouwe,  Ter- 
mogende  OTersulcz  alle  heure  goeden,  actiën  en 
schulden  [te]  Terrolgen,  heijsschen  en  besohudden, 
sonder  pioonratie  €^t  consent  Tan  deseWe.  C.  v. 
Sanikoven,  1570,  ix,  1.  Soo  wie,  naer  der  stadts- 
rechte  Tan  Brussel,  eenigerhande  onberoeriycke 
goeden,  ter  selrer  stadtsrechte  behoorende,  behou- 
den, beechndden,  oft  Terantwoorden  wilt  met  pres- 
criptie, die  sal  moeten  allegeren  enz.  C  v.  Brtueel, 
8tai.  V.  1482,  a.  5.  Ohristyn:  detineat,  coneervet 
[niet  al  te  juist]  ami  velit  protegere  via  preterip* 
tionie.  —  Een  ander  exempel  Tan  Terantwoorden  in 
aetien  reale.  Die  delayen  eeleden  en  geéyndt  zijnde 
bij  rechte,  soe  moigdy  u  besoudden  en  Terantwoir- 


bij  uwen  gebmycke  Tan  langen  oft  Tan  zekeren 
langen  tijde.  ▼.  d.  Tat.  854  t*.  Naerdien  den 
gOTangene  bij  synen  adTOoaet  mondelinghe  den 
thoon  offce  Terlijt  heeft  wederleght,  en  dat  den 
schouteth  die  oock  mondelinge  heeft  beschut  en  tot^ 
antwoort,  soo  maent  tien  schouteth  wederom  den 
borgemeester  om  recht.  C.  v.  Aniw.  eomp.  VII  y 
IT,  25.  Beprochen  eö  salTatien,  oft  wederlegginge 
en  Terantwoorden  Tan  den  thoon.  Als  partyen  den 
thoon  willen  wederleggen  en  beschudden,  soo  en 
Termogen  d*adTOcaeten  in  de  schriftueren  Tan  sal- 
Tatien oft  reprochen  niet  te  stellen  eenige  feyten, 
redenen  oft  middelen  raeokende  de  principaele 
saecken.  Ib.  V,  zi,  55.  Item,  en  mogen  d*adT0- 
caeten , . .  int  wederleggen  oft  beschudden  Tan 
den  thoon  niet  extenderen  oft  Terbreijden  generalia 
jwrie  contra  amt  pro.  a.  56. 

4)  Zyn  goed.  Verdedigen  in  rechte,  om  te  voor- 
komen dat  het  om  de  eelkM  verkoehi  worde,  fr.  di- 
fendre  (son  bien)  mi  jnetice,  pomr  prévenir  qn'U  eoU 
vendu  p<mr  la  dette.  ||  Ten  waere  dat  den  proprietaria 
Tan  dien  noch  quame ,  Toor*t  Tuy tgaen  Tan  de  ber- 
nende  keerse,  deselTe  goeden  beschudden  en  ont- 
setten.  C.  v.  den  Kiele,  n,  6.  Oft  iemandt  dien 
besetten  pandt  alnoch  wilde  oommen  beschudden 
oft  Terantwoorden.  O.  v.  Deume  v.  1612,  a.  88. 
C.  V.  Moll,  a.  146.  Alle  commeren,  chynsen  en 
lasten,  waermede  de  betochte  goederen  Toor  date 
Tan  der  tochten  belast  waren,  moet  de  tochtenaer 
en  tochtersse  betalen;  en  oft  deselTe  goederen,  deur 
fautte  Tan  betalinge  daerTore  werden  geéTinoeert, 
soo  mach  die  proprietaris  deseWe  beschudden  en 
aeuTeerden,  om  syn  proHjt  daerane  te  doen.  C.  e. 
Santhoven,  157D,  z,  5.  ld.  O.  v.  Antw.  1545,  zin, 
65.  TI,   17.  Sal  Toortaen  den  rentheffer,  willende 

Srooederen  op  syn  hjrpothecqne  tot  betaelinge  Tan 
'achterstellen  Tan  deseWe  renten,  ofte,  by  faute 
Tan  dien,  tot  wysdom  in  handen,  synen  debi- 
teur competentelyck  doen  daegen  ten  beschudde 
Tan  synen  grondt.  O.  P.'Br.  autr.  5  juli  1708, 
a.  211.  Denghenen  komende  ten  beschudde  oft 
belet  Tan  proceduren  hypothecaire,  is,  eer  ander^ 
stondt  hy  in  oppoeitie  ontfaen  wort,  schuldich  te 
namptieren.  C.  v.  Qent^  Ti,  20.  Vanden  Hane: 
de  xnterceteionUme  y  quae  in  ametioiÊihue  dieimue 
oppositUmee.  Nyemant  comende  ten  beschudde  [«I. 
der  in  beslag  genomen  goederen],  soo  wort  alsdan 
aldaer,  achterTolgende  tTonnisse  Tan  mannen  Tan 
leene,  by  behooriycke  munnisse,  gedaen  de  Ictc- 
ringe  Tan  sulcke  goeden  oft  renten.  C,  Leenh.  v. 
Mechelen,  a.  9. 

5)  Naaeten,  benaderen  ^  aan  gieh  trekken  j  inlaeeen 
een  verkocht  goed,  fr.  r^aire',  raeheter  un  hien 
qui  a  été  vendu.  Zie  TBByADXBBir.  Grimm  Be- 
schutten 6)  im  deutschen  rechte  heiett  beschut- 
ten retraherCf  die  ver&ueterte  taehe  tmUcktiehen , 
den  kémfer  davon  ahtreihen.  \\  Hadden  Tuytlendighe 
persoenen  oock  pacht  geldende  opt  goet  dat  Tuyt- 
gedemineert  [nl.  uitgewonnen]  waer . . .  soe  moghen 
sy  beschudden  binnen  s*jaerB  als  sy  te  lande  oomen. 
O.  gr.  hoon^  I,  ti,  16.  Aen  wat  goet  dat  eenige 
erTen  beschudden  hebben,  en  aen  wat  goet  geen 
beschudden  en  is  dan  tusschen  halm  en  heer.  Ib. 
a.  39.  Hoe  eenich  erffioaan  Terooohde  erffgoederen 
met  naerderschap  beschudden  sal.  a.  40.  Yemant  die 
dat  goet  beschudden  wilden,  moesten  hun  nader- 
schap bieden  tusschen  halm  en  heer.  a.  79.  Oft 
die  Trinden  Tan  die  Terooepers  konnen  oft  mogen 
alsuloke  Tcrcochde  goederen,..  Temaerderen  oft 
beschudden.  Ib.  Tin,  blz.  26t  (1628).  ErTcdatmen 
beschudden  sal  en  om  geit  is  Teroooht,  moet  men 


J 


198 


BES. 


BES. 


besehudden  goetrtyts,  binnen  a^jaeny  toot  sint 
AndriesmiflBe;  soe  wint  den  beBchudder  den  pacht. 
Ib.  TI,  40.  Hoe  düt  men  goederen  doer  eenen  bae- 
tftrt  verooept  (tie\  beschudden  macb :  Goederen,  die 
eenen  bastaert  rerooept,  daerin  en  yalt  gheen  be- 
■chndden,  dan  tassohen  halm  en  heeren  (sic).  Ib. 
TUI,  9.  Soe  wanneer  eenighe  parth^en  yoer  desen 
leenhoff'  en  mancamere.  van  Limboroh  penningen 
namptiseren  omme  daermede  te  beschadden  oft  ver- 
naderen  eenighe  goederen.  C.  leenh.  v.  lAmb.^ 
Inierpr.  a.  24.  O.  e.  VtUkênhwr^  1612,  a.  8:  Yei^ 
naderen  en  beecbadden. 

6)  UUwinneHf  h.  éüimeer.  ||  Bi  accideret,  quod 
dicta  domus  eyinceretor,  quod  vulgo  dicitur  be- 
êooddem.  Fbanqüivst,  8t.  O,  Schep.  v.  Maastnehi, 
1279,  blz.  26.  Op  dese  vorwerde  ondemproken: 
wert  dat  Heinric  van  Baetehoven  niet  en  betaelde 
alle  jare  den  heilgen  gheest  van  Dieste  een  en  twin- 
tich  oude  grote,  die  hi  souldioh  es  van  eeore  eillen 
en  vierentwinticb  roeden  beemts  gheleghen  boven 
dese  zille  \nl,  welke  hij  hier  verkocht],  bi  beemt 
Wouters  van  den  Broeke,  daervore  dat  dese  sille 
mede  onderpant  es,  soe  soude  Weyn  Weyns  die- 
selve  zille  en  vierentwinticb  roeden  beemts  be- 
soudden  en  behouden  met  synre  silleh  voergh.,  alse 
sgn  proper  erve,  commerloes,  op  die  eenentwintioh 
oude  grote  en  op  sheren  s|js.  Schep.  Land  v.  Dient  ^ 
15  jan.  1386. 

7)  Beveiligen  (voor  den  brand),  fr.  pr^unir  (contre 
rincendie).  ||  Slo  sal  hem  pinen  sijn  huys  nem- 
stelec  te  bescnddene  van  den  vliegbenden  viere. 
Kb.  9.  Ant.  a.  198  *),  4  aug.  1391. 

8)  Bevrijden ,  vrijwaren  ^  wettelijk  onttrekken  aan 
teker  reektegélML^  aan  zekere  lasten,  fr.  affranehiry 
exèmpter,  eomsfraire  Ugalement  è  certaine  jnridiction , 
è  eertainee  charges.  ||  Dat  die  van  Ou^enaerde 
nemmermeer  vervolch  en  moghen  noch  en  zullen 
hebben  binnen  den  lande  van  Aelst,  noch  negheen 
vryheyt,  als  van  eeneghen  poortenen,  noch  poorten 
binnen  den  lande  van  Aelst  beecudden,  noch  van 
soouden,  noch  van gheendennder  sake,  noch  inninge 
van  eenoghe  gheloove  [l.  ghelove]  te  doene  dat 
voor  de  Wet  van  Audeuaei^e  ghemaect  werdt.  O. 
o.  Anden.  2®  d.  16  mei  1356,  blz.  87.  Eenen  man,  poor- 
ter wesende,  beschut  zyn  wyff  van  alle  zaecken 
zoo  langhe  als  zy  leeft;  maer  als  zy  ghestorven  is, 
zoo  en  kan  een  poorter  van  Aelst  met  zyn  poor- 
tene haer  goet  niet  beschudden  van  hooftstoele, 
noohte  van  dienstmanschepen;  daeromme  wort  zy 
ghemeenelycken  medepoortersse  alzoo  wel  als  een 
man.  O.  o.  Aalst ,  iy,  11.  Nemaer  een  poorter  van 
Gheeraertsbeighe  bevrydt  zyn  huysvrauwe  gheen 
poortersse  sijude , . .' van  mortesmainen,  besten  hoof- 
den en  andere  servituyten.  —  Eenen  man,  binnen- 
oft  buytenpoorter  van  een  van  de  voors.  twee  steden, 
in  huwelicke  zynde  en  kindereu  hebbende,  beschut 
deselve  met  syne  poorterye ,  in  wat  zaecken  dat  het 
zy  ,.'.*  nemaer  het  bedde  ghescheeden  synde,  zoo 
en  konnen  de  kinderen  niet  bevrydt  wesen  by 
haerlieder  vader  ofte  moeder  noch  levende.  Ib.  a. 
12,  18. 

9)  Onthanden^  terughouden,  fr.  refenir,  garder, 
détenir  (/).  ||  Wy  [wie]  bescudt  oft  verbiet  den 
anderen  dat  zyn  es,  zonder  gerichte,  heymelick 
oft  openbaer,  en  claechte  daeraf  ghedaen  werde, 
dij  [diej  sal  gaen  te  Butsemedou  voer  die  partije. 
En  zal  wedergeven  allen  scaden  die  komen  zyn 
ter  oerzaken  van  desen.  K.  v.  S.  Truiden,  a.  58. 

.  BESCHUDDËNIS  (Bescuddenisse),  zn.  v.  Tegen- 
werping  f  tegenspraak,  verzet,  fr.  objection,  opposi' 
tion,  exoeptian.  ||  Allen  arghelisten,  bescuddenissen  en 


andere  subtüe,  lasteghe  [listige?]  vonden  en  bedril 
ghenisse,  manscap ,  poertscap,-  derokscap,  inhibitien« 
previlegien,  exemptien  en  andere  hulpen  en  ghe- 
weer  hierin  verteghen  en  gansseUjck  vutghesloten. 
Kerkareh,  te  Diest,-  Kwytbrief  v.  80  peeters  d. 
jufrr.  Anna  Otten,  1482.  Sn  verthien  en  renun- 
chieren  daerop  alle  en  yeghelyoke  ezoeptien  en 
bescuddeuessen^  generael  en  speciael.  Domde  Soatb. 
f>.  62  v«.  6  mrt  1637. 

BESCHUDDEB,  sn.  m.  Die  het  reehi  van  uaoê- 
ting  heeft,  be — ,  vemaderaar,  fr.  retra^amt,  ||  Tan 
beschudden  en  wat  een  besohudder  sohuldich  is  te 
doen.  C.  gr.  Loon,  I,  vin,  60  (1618).  Wat  expur- 
gatie*  dat  ooeper  en  verooeper  sohuldieh  syn  te 
doen  ten  versueck  van  den  beschudder:  Goeper  en 
verooeper  sal  men  hoeren,  en  dieghenige  die  daerby 
geweest  syn,  om  te  weten  hoveel  penningen  onib- 
boerst  ^n;  die  wellioke,  ter  requisitie  van  den 
beschudder,  sohuldich  sullen  wesen  hetselve  by 
eydt  te  verolaeren.  a.  61. 

BESCHUDDICHEIT  (Beeonddiohede),  zn.  Ver- 
dediging, fr.  défense.  ||  Dat  de  vassael,  de  beer 
bespronghen  zynde,  hem  besohuddichede  doen  moet» 
waert  ooc  dat  zyn  leen  niet  en  stonde  ten  dienste 
van  synen  heer  te  besohuddene.  Wiblaitt,  Leenr, 
V.  VI.  118. 

BESCHUDDING,  zn.  v.  Verdedigia^,  fr.  dA- 
fense.  ||  Wairt  zoe,  dat  iement  ierst  opgeloopen  en 
geslagen  hadde,  en  daimae  vloode,  en  dat  ghQ 
hem  in  de  vlucht  naeliept  en  quetste,  ghy  selt~ 
weten  dat  ghy  dairaf  soudt  sculdioh  zyn  geponieert 
te  wordden,  mits  dat  sohynen  soude,  diS;  ffhij  dat 
gedaen  hadt  meer  op  wrake  dan  ter  bescaddingen 
en  beschermingen  van  u  selven.  Y.  D.  Tay.  60  v^. 
Weert  oec  dat  in  der  bescuddinge  voira.  enioh 
onraet  geviele,  sonder  voirraet.  C.  e.  Maaeiriehi^ 
Oork.  V,  23  oct.  1413,  a.  16. 

BESCHULDENËB,  zn.  PUehÜge,  fr.  eoupaUe. 
II  Wie  sich  beklaeght  van  eenighen  misdaet  hem 
misdaen  te  syne,  en  namaels  bevonden  worde,  met 
goeden  getuygenisse,  dat  hy  selfs  den  aenvenger 
en  beschuldeuer  is,  sal  verbeuren  deselve  pene  soo 
hy  den  anderen  beklaeght  hadde.  O.  lAége,  27  jnni 
1677,  a.  80. 

BESOHULDIQEN,  bw.  1)  MH  seheddên  be- 
zwaren of  belasten,  fr.  charger,  grever  de  detUe. 
II  Want  ons  onse  goede  vriende,  scepenen,  raed 
en  andere  onse  goede  liede  ghemeinleeo  van  on- 
ser  stad  van  Dyest  eene  summe  ghelts  gbeloeft 
hebben,  tot  viiic  mottoenen  toe,  omdat  wy  sere  be- 
souldicht  waren  en  syn.  Esg.  eop.  eart.  f9  18  Oork. 
V.  8  jan.  1372.  Dat  onse  voirg.  stadt  van  Dyeet  te 
dess  tyt  zere  taohterst  is  en  beeonldioht,  en  hier 
naemuls  syn  muohte  [l.  moechte] ,  en  bon  niet 
wayle  behelpen  en  consten  sonder  onsen  wille, 
gracie  en  hulpe , . .  soe  eest  dat  wy ,  die  altoes 
meinen  en  begeren  onss  voirs.  stadt  te  geradene 
en  te  helpen  ókt  se  in  goeden  poente  zy  en  biyven 
moge  sonder  achterdeel  en  seade.  Doude  Bootb,  f*. 
57  vo.  Oork.  v.  22  jan.  1396. 

2)  Ook  wel  eens  gebruikt  voor  het  wraken  der 
getuigen,  fr.  réeuser,  reproeher  (les  témoins).J|  De 
getuygen  gehoort , . .  sal  men  openinge  en  vuyt- 
scrift  van  den  thoone  versuecken,  en  daoh  om  de 
persoenen  der  getuygen  te  mogen  beschuldigen  oft 
reprooheren.  O.  v.  Sanihoven,  Stijl,  a.  462.  Indien 
yemant  de  persoenen  van  den  getuygen  sal  willen 
beschuldigen,  laohteren  oft  belasten,  soo  sal  hy,.. 
Ib.  a.  164. 

BESEFFEN,  (deelw.  beseven),  bw.  en  wederk. 
OevoeUn,  gewaarworden,  merken,  fr.  eeniir,  aper^ 


BES. 


BES. 


109 


oMrir,  rMiarjiMr.  ||  Omme  de  reden,  dat  se  be- 
fetten  [2.  beseften]  en  beroelden,  dat  der  stede 
T»n  Denremonde  in  toecomenden  tijde  prejadicieren 
moohte  in  den  paoht  Tan  haren  assisen.  de  ViiA- 
imrcK,  V^gb.  85  (1428).  Beseft  hem  de  yassael  by 
der  sentencien  yan  den  mannen  gegrireert ,  hi  mach 
sppeUeren.  Xerar.  v.  Fl.  142.  Die  van  deser  on- 
dueohdeliker  wettelichede  gheappelleert  hadde,  als 
loe  tzynre  kennesse  commen  was,  als  by  diere 
beni  beseffende  gheqaetst  en  ghegreveert.  C.  «. 
Audêm.  2«  d.  18  apr.  1448,  blz.  381.  Mids  dat  de 
hoessohers . .  hemlieden  by  den  Tonnesse  beseyen 
hadden  grooteiyekx  bescaet  en  gheïnteresseert,  zo 
hadden  s^j '  daeiof  gheappelleert  Ib.  9  *  mei  1495 , 
bla.  152.  Van  welken  Tonnesse  hem  de  Torseide 
heessohere  beseffende  ghegreTeert,  ghetroeken  es 
olaohtioh  an  mynen  gedachten  heere  Ib.  25  febr. 
1503,  bis.  339.  Omme  dieswiUe  dat  die  Tsin  der 
Wet  Tan  deser  stede  beseTen  hebben,  dat  by  den 
TOipaohtene  Tan  der  yssuwe . .  de  poorterie  groote- 
liz  Teroranot  en  gheïndeeseert  [/.  gheïnteresseert] 
word.  C.  0.  Brugge^  II,  blz.  766.  Acl^m  v,  1603. 
Indien  een  wedewe  beseft  tsterfhuys  Tan  hueren 
man  belast  mit  sculden,  sal  moghen  afgaen  Tan 
deéle  en  tsterfhuys  Tlieden.  C.  o.  Yperen ,  Katt,  a. 
836  (1535).  It.  B^,  Mm.  I,  90. 

BESEQELEN  (Limb.  besiobIiSk),  bw.  1)  Zoo- 
als  thans.  Van  een  tegel  voorzien,  een  tegel  aan- 
hemgen,  fr.  ecellêr,  apprendre  mn  eeeau  è.  ||  In 
oroontscepe  Taa  al  desen,  so  heb  iet,  N.  en  ie 
N.,  bi  V  olooors ,  meiers , '  bede ,  Tan  Sente  BaTes , 
<Rnbe  dat  hi  negenen  segel  heft,  dese  brieTen  be- 
segelt  met  onsen  segelen.  25  febr.  1252.  Want  die 
late  Toergfa.  ghenen  ghemeynen  zighel  en  hebben, 
soe  baden  sy  ons  dat  wy  dit  Toer  hen  besighelen 
wonden.  Sekep.  Land  v.  Dieet ,  1867. 

2)  I^frenün  op  eeite  tiad^  het  gewone  redmiddel 
im  de  bwHengewone  geldvorderende  ometandigkedèn , 
fr.  rsN^  viagiree  emr  une  ffiUe,  la  reeeomree  ordi- 
amre  dam»  lee  eireonetancee  fni  rédamaient  dee 
mogene  eartraordinmret.  \\  Dat  men  Tortane  nemmer- 
meer  lyftocht  ;neer  Terooopen  en  sal  op  de  stat 
Tm  Lorene,  nooh  de  stat  meer  lasten  met  ghenen 
venten  op  de  stat  meer  te  ladene  ocht  te  bese- 
gelne,  en  dat  alle  deghene  die,  Tan  jaere  te  jaere, 
TOfftane  oomen  selen  in  der  stat  nde,  sweeren 
sélen  ten  heilagen,  in  haren  eet,  dat  sy  nemmer- 
meer  binnen  haren  jare  daeroTer  noch  daerbi  oomen 
en  selen,  nooh  hariMi  oonsent  daertoe  gheTen,  dat 
men  eneghe  lyftocht  ocht  jaerrenten  Tercopen  ocht 
besegelen  sal  op  de  stat  Tan  LoTene,  het  en 
ware  met  wille  en  oonsente  der  goede  liede  Tan 
der  stad,  Tan  binnen  raeds  eii  Tan  buten  raeds, 
en  Tan  aen  goeden  lieden  Tan  den  ambachten  ghe- 
meinlee.  Aead,  d'arekM,  1856.  Analectee^  U^  B. 
Us.  491. 

BESëGELINGE,  sn.  VertegeUng,  fr.  appotition 
êm  eeeam,  \\  Een  leenman  en  heeft  Toir  zyn  bese- 
gelingen  mair  tj  gr.  Br.  y.  d.  Tat.  208. 

BE8EGELTE  (Bezeghelte),  m.  t.  Betegeling  van 
«me  oorkondey  en,  hif  mtbreidinff,  de  betegelde  oor- 
konde tehef  overeenkomet y  verband,  fr.  appoeiiion 
ém  eeean  tmr  we  document  et,  par  exieneton^  Ie 
doenment  même;  eonventiony  engagement,  ||  Dat  alle 
Terbinde  en  bezeghelten ,  die  ghemaect  zyn  in  con- 
tiarien  de  preTolegen  efi  Tryheiden,  eist  Tan  steiden , 
castelrien  of  neringhe,  zyt  by  willen,  oonstrainte 
of  andersins,  Tan  al  tal  zyn  quite  en  te  nieuten 
en  Tan  ghene  werde ,  en  de  bezeghelte  OTerghegeTon 
dan«n  sy  quamen  en  te  nieuten  ghedaen,  en  spe- 
eialike  trerbind  en  bezeghelte  dat  de  goede  lieden 


Tan  der  weTerien  Tan  Ohend  up  hem  zelTen  ghe- 
maect hebben  in  contrarye  hare  ouder  kueren  en 
Tryheiden  te  nieuten  gheaaen  zynde,  en  behouden 
hare  oude  preTelegen  en  Tryheiden.  Tpriana^  YII, 
460.  Oork.  v.  1  dec.  1479. 

BËSËGELTHEIT  (Bezegheldhede),  zn.  t.  Het- 
zelfde als  BEBEGSLTE.  ||  Teu  zelTon  ^den  zo  was 
den  paix  ghemaect  tusschen  den  ooninc  Tan  Yrano- 
kerycke  en  den  hertoghe  Tan  Bretaigne.-Denwelcken 
ghemaect  zynde,  zandt  de  hertoghe  Tan  Bretaignen 
zynen  ambassadeur  by  den  hertoghe  Kaerle,  en 
zandt  hem  wedere  zyne  bezegheldhede  Tan  der 
alliancie  diezy  onderlinghe  hadden.  Piot,  Chron,  287. 

BE8BGGEN  (deelw.  besacht,  Limb.)  bw.  Be- 
eehuldigenf  fr.  aeeueer.  ||  Indien  daer  eenigh  borger 
oft  ingezeten  Tan  onse  stadt  Hasselt  oft  Tan  hare 
Tryheyt  besacht  oft  befaemt  ware  Tan  moort,  doot- 
slach,  brantsticht,  enz.  O.  Liége,  27  juni  1557, 
a.  4.  Beseggen  of  aenticht  doen.  Bekent,  v.  Brah. 
reg.  132  f>.  28  t».  16<le  E.  Zie  ook  Nyhoff  Gvdmdcw. 
I,  245. 

BESET  (Bezet,  beseth),  zn.  o.  1)  Belegering,  fr. 
eiége^  bloeue.  ||  De  zxxQ  gezellen,  Tsn  ghedraghen 
thebbene  tbeset  Tan  der  stede  op  den  daoh  Tan  de 
processie  Tan  den  Tune,  te  ^  s.  Tj  d.  eiken 
persoon,  comt  üij  Ib.  Tpriana,  Y,  150.  St.'^ek. 
V.  1494. 

2)  Beslag  f  beeletglegging ,  fr.  «aMts,  moinmiee.  Zie 
ook  BESET8EL  OU  BiBETTiira.  ||  Yan  besette  en 
beleyde.  C.  stad  MecheHien^  liannius:  Ds  bonie 
amthoriiate  judieie  poseidendis.  Dat  alle  retfle  saeo- 
ken , . .  sullen  worden  TcrTolght  eü '  gheintenteest 
by  besette.  C.  v.  Deume  1612,  a.  75.  Welcke  wete 
en  insinuatie  gedsen, . .  soo  beterdeik  de  stadthou- 
dere  met  twee  mannen  Tan  leene,  ter  presenti($n 
Tan  greffier,  den  gront  of  pant,  en  doen  aldaer, 
Tuijt  crachte  Tan  Toorgaende  Tonnisse,  by  maniase 
des  stadthoudérs ,  het  ierste  beseth.  C.  leenk,  v. 
Meehelen,  i,  5.  In  sulcker  Tueghen  wordt  ghepro- 
oedeert  totten  derden  en  Tierden  beseth  Tan  gra- 
cien  Wel  Terstaende,  dat  de  Toors.  betordinghe 
en  besetten  gedaen  worden  teleken  met  Tersohe 
leenmannen.  Ib.  a.  6.  Soo  wie  iemandts  Toorrluch- 
tigKen  oft  aflyTighen  goeden,  daerop  beseth  oft 
beslagh  ghedaen  is,  Terateeokt , . .  is  schuldigh  te 
betaelne  de  schulden  daerTOor  'tselye  beseüi  en 
beslagh  ghedaen  is.  C.  v.  Merentale^  ni,  8.  Tot 
anderstont  dat  dengonen  die  cause  Tan  den  besette 
hebben  sal,  betaelt  sullen  [sal]  hebben  alle  achter- 
stellen  daervooren  den  grond  a^wonnen  weidt. 
C.  V.  Tperen,  Kast.  a.  168  (1535). 

3)  Verpanding,  onderpand,  aanw^ting  van  een 
pand.  Inbond,  fr.  kwwthèque,  aseignaiion,  ajfeo' 
taüon  d'nn  fonds,  ofr.  impignoraiion,  \\  Ala  den 
rentier  ofte  schultheesscher  met  rentebrioTen,  ofte 
kennisse  met  besette,  te  wette  Tolghen  sal  ter 
Tierachaere,  om  betaélinghe  te  hebben  Tan  aQn 
rente  ofte  schuit,..  C.  stad  Tperen,  IT,  31.  Die 
om  renten,  kennisse  met  beset  ofte  pandynghe 
ghedaen  wordt  ten  besette,  wort  by  dien  geatelt 
m  de  actuele  possessie  Tan  den  afghewonnen  huTse 
ofte  erre  Ib.  33.  Alle  beaet  en  hypotheke,  tr  sy 
Tan  renten  ofte  anderasins,  op  hnyaen  ofte 
gronden  Tan  erf  Ten . .  moet  geschieden  Toor  sche- 
penen om  den  seker  te  doen  affecteran.  C.  v.  Aalet, 
ziii,  6.  Wye  ghebreck  Tan  betaélinghe  heeft  Tan 
rent«n  op  hypothecque  steende,  als  up  huysen  en 
andere  onroerelycke  goeden  ghelaghen  binnen  de 
twee  steden  en  lande  Tan  Aelst,  moet  op  deaelTe 
hypotecque  en  bdset  te  Wette  procederen.  Ib.  8t^, 
Alle  besetten  eü  hypoteoquen  O.  e.  Dendêrmonde, 


\ 


200 


BES. 


BES. 


Tiia,  3.  AUe  dieghene  jonghere  renten ,  recht  ofte 
actie  op  de  Yoors.  panden  hebbende,  dan  sijn  de 
rente  oite  ander  recht  des  claghers,  tzy  dat  het- 
selve  jongher  recht  procedeert  uyt  origineel  beseth 
ofte  hypotheke,  ofte  wel  uyt  beleydt  oft  mainmise, 
moghen..  C.  o.  Loven ^  ly,  6.  len  tweeden  dijn- 
ghedaghci  den  erfiachtighen  noch  niet  comparerende, 
aal  den  schultheescher . .  ten  asaignemente  en  be- 
sette  gheweaen  z^n  metter  roede  van  jofltitie.  C 
9tad  Tperen,  IT,  28. 

BE8ETEN,  bn.  Van  eene  kwaal.  Aangedaan  ^ 
fr.  affeoU  (d'un  mal).  ||  Want  men  wel  weet,  dat 
alle  doode  visschen  beseten  zjn' metter  gallen» 
luttel  oft  yeele,  soe  aal  men  daemae  refuseren  alle 
seeyisch  die  yerdroncken  es,  want  die  zee  mitter 
gallen  beseten  is.  K,  v.  Bruêsd  v.  1*486,  a.  .26. 

BESETMAN,  zn.  m.  Zie  yoor  de  yerklaring  yan 
dit  w.  BBDisvLiJCK  HAK;  zie  ook  Vebdah.  Zie 
nog  BBSST  LABT  en  BTEBVELIJCK  LAET  Dienende 
mem  f  fr.  hommè  servant.  ||  Ombejaerde  kinderen, 
yxouwen  en  kercken  oft  cloosteren,  ontfanghen  wor- 
dende totte  leengoeden  hun  toegeoomen,  moeten 
■tellen  eenen  besetman,  die  doen  den  eedt  en  tghene 
daeryan  is  dependerendo.  C.  leenhof  e.  Meehden, 
St^l,  a.  41.  Maer  de  kercken,  cloosteren  en  dyer- 
^joke ,  ontÜAende  hj  octroye  yan  den  prince  weer- 
lycke  leenen,  moeten,  boyen  den  besetman,  stellen 
denselyen  oft  anderen,  yoor  ,^terffman."  Ib.  a.  42. 
Een  beeetman  mach  alsoe  wel  yonnissen  wysen 
als  een  erfman,  want  in  hueren  eeden  geen  ouder- 
Bcheyt  en  ia.  y.  d.  T^y.  208.  En  dat  gedaen  [nl. 
de  aCstand  des  yerkoopers],  soe  yerleende  en  goedde 
onsse  stadthoudere  yan.  onssen  weegen  dairinne 
Hubreoht  Yan  der  Straten,  ala  beeedt  man  en 
momboir  yan  den  huyaarmen,  en  dieaelye  Hubrecht 
dede  ons  hnlde  en  eedt  yan  trouwen,  en  allet  te 
doene  dat  een  goet  man  yan  leene  sinen  gerechten 
heere  sculdioh  is  yan  doene.  Leenhof  e.  Dieet ,  10 
juli  1514.  —  (Onderscheid  tusschen  den  Beeetman 
en  den  Sterfman  of  Sterfelijeken  laet:)  ||  Tusschen 
Beeetman  en  Sterflntm  is  eene  merckelycke  dis- 
tinctie ,  alsoo  by  der  aflyyicheydt  yan  den  besetman 
fleen  recht  yan  hergheweyde  en  yerschynt,  en  de 
besetmans  gemeynelyck  maer  en  worden  gestelt  om 
den  eedt  te  doen  yoor  yrouwen ,  minderjarige  oft 
andere  onbequaem  wesende  om  den  heere  te  dienen. 
C.  leenhof  e.  Brahaniy  a.  43.  Inter  eUentem  fidmei- 
oruim  qMt  Besetman,  et  hominem  morientem,  qui 
BtBrtman. .  dieiimr ,  yertaelt  Ghristyn.  —  Maer  by 
de  aflyvigheyt  yan  de  sterfmans,  die  ghemeynelyck 
sestelt  worden,  en  oock  moeten  worden  gestelt,  by 
kloosters,  ooUegien,  steden  oft  doode  handen, 
yerschynen  de  yoorsz.  rechten  yan  hergeweyde  en 
reliefren.  Ib.  a.  44.  (Eensluidend  zgn  de  artt.  4  en 
5  yan  het  kap.  ti  yan  het  leenhof  yan  Mechelen). 

BESET8EL,  zn.  o.  Bepleietering ,  het  bestrijken 
wtet  kalk^  fr.  erépisewre,  ||  Op  dese  maniere  sal 
men  oock  meten  alle  secreetpgpen ;  en  die  men 
beyinden  sal  niet  afgewasschen  te  zijn,  sal  het  be- 
seteel  afgetiooken  worden.  Plae,  e.  Brab.  Begl. 
16  jan.  1706,  i,  17.  Y,  666.  Item,  sullen  alle 
plaesteringhen  ofte  besetselen,  yan  binnen-  en 
Duytenmueren,  yan  de  drye  roeden  een  gemeten 
worden..  Insgelijcz  sullen  oock  gemeten  worden 
yoor  leyeringhe  alle  plaesteringhen  en  besetselen 
yan  binnen-  en  buytenmueren.  Ib.  a.  50,  51. 

BE8ETSEL,  zn.  o.  Bealag^  beslaglegging,  ft, 
êaisie,  mainmise.  Zie  ook  beset  en  besettikq. 
Il  Dat  men,  in  denselyen  leenhoye,  om  eenich  leengoet 
aldaer  yuyt  te  winnen,  tselye  leefigoet  is besettende, 
en  daerop,  naer  yoergaende  dry  wettelycke  weten, 


is  yolgende  drj  daegen  yan  rechte  en  yyer  beset- 
selen int  yoirjair.  O.  leenh,  o.  Valkenburg ,  Brief  e. 
4  febr.  1612.  Van  yoordaghen,  besetselen  en  be- 
slaeghen.  Ten  yoorschreyen  yierscharen,  ten  landt- 
ghenechte,  behooren  alle  yoordaghen,  beaetselen 
en  beslaeghen.  C.  v.  Herentals,  iii,  10.  Alle  be- 
setselen en  beslaeghen  yan  personele  actiën  op 
penninghen  iemanden  toebehoorende ,  sijn  mobile, 
Ib.  a.  5.  ld.  C.  V.  Antw,  1545,  rv,  5,  6.  1670, 
IX,  2,  z,  1,  2,  5.  1582,  xxyiii,  3,  4,  xxiz. 
2,  3.  C.  e.  Deurne^  1612,  a.  51,  77,  355,  356. 

BESETTEN,  bw.  Bepleisteren^  fr.  erépir,  plé- 
trer,  \\  Eene  amende  yan  yier  guld.,  waerinne  hy 
yenralien  soude  sijn,  met  op  den  27«n  der  yoors. 
maent  october,  beseth  oft  gepleokt  te  hebben  met 
leem  den  want  yan  den  stal  competerende  N.  St.- 
areh.  Diest^  proces   Potbackers  §  Bruynincx^  1739. 

BESETTEN,  bw.  1)  Eene  rent.  Zetten^  vesHgem 
(op  een  erfgoed),  fr.  constOuer.  asseoir  (une  rente 
sur  un  bien  fonds).  ||  Die  welke  yjitien  acaelghe 
[schellingen]  soe  heejft  besettet  en  bewgst  up  an- 
derhalf ghemet  lants.  17  aug.  1290.  Dese  chens  es 
dien  yoreghenuemden  Coezurade  besett  en  bewiset 
up  dat  guet,  hus  en  hof,  alsoe  alst  beleghen  es.. 
18  jan.  1293.  Sn  besetten  Jacoppe  Witten,  zone, 
ewelike  tallen  da^en ,  up  twee  hofsteden , . . . 
hondert  scheleghe  Ylaems  payements . .  Juni  1305. 
Als  een  grondenare  sinén  gront  en  leen  yerbint  in 
schulden  of  anderen  laste ,  of  yerset  eenen  zekeren 
termgn,  en  ontfaen  [i.  ontfaet]  de  renten  en  reye- 
nuwen, al  of  zom,  al  ghereedt,  als  de  grondenare 
sterft,  al  waert  dat  zyn  oudtste  hoyr  geen  ander 
goed  yan  hem  en  deelde,  hi  bleye  gehouden  in  de 
yer bondene  scult;  of,  waert  yerset,  alse  yoors.  ee, 
hi  moeste  den  besetten  laten  ghebruken  yan  sinen 
besette  den  termgn  gheduerende.  Leenr,  e.  1528» 
D  iy.  Eene  ertrente  yan..  besedt  en  yeronderpandt 
opten  tol  yan  tsHertogenrode.  8t.»areh,  Dieet,  Ace^e^ 
fiehien  9  dec.  1567.  Lyfrenten  mogen  worden 
beset  op  haye  en  op  borge.  C  e.  Brusedj  1606 , 
a.  162.  Ghristyn:  possunt  constitui.  Binnen  Brussel 
en  worden  geen  renten  gehouden  yoor  reële  renten, 
dan  die  yoor  schepenen  derselyer  stadt,  oft  and«ir- 
sints  yoor  heer  en  hof,  behoorlyck  gheconstitueert 
en  beset  zyn  op  erfgoeden,  gronden,  yan  eraren  oft 
erffelycke  panden,  a.  172.  Ghristyn:  debite  eoneH^ 
tuH  et  hgpotheeaH,  Indient  gheyiele,  dat  iemande 
eenighe  schuit,  rente,  schepenkennisse  ofte  ander 
yer  handt  obligatoire,  t*zy  ffhehypothequiert,  verze- 
kert en  bezet  up  huus  ofte. landt,  en  niet  bezet, 
yeroochte,..  C,  v.  Broekburg ^  yiii,  10.  Benten 
bezedt  ofte  onbezedt.  Ib.  xi,  14.  Beset  ofte  niet 
beset.  a.  16.  Die  eenen  anderen  eenige  renten  yer- 
coopt,  de  penningen  daeraf  ontfangende,  en  be- 
looft de  rente  te  besetten  en  te  yersekeren  op 
snne  goeden , . .  Cv.  lAer ,  yi ,  10.  In  actiën  réele 
oft  hypotecquaire,  tot  beeet  en  oonstitutien  yan 
renten,  douarie,  het  stellen  yan  naerderen  pandt, 
en  diergeiycke  saken,  niet  deylbaer  wesende,  yer- 
magh  den  crediteur  elcken  yan  hen  [mZ.  der  erf- 
genamen] daeryoren  t»  sclidmm  aen  te  spreken  en 
t*executeren . .  C  v.  Brussel  ^  1606,  a  111.  Ghris- 
tyn; ad  obligaiionem  pignorum  et  ooneHtutionem 
redituum.  By  obligatien  mogen  bekentenissen  yan 
renten  ghedaen  worden,  te  qnyten  als  yoren,  met 
gelofte  yan  behoorlyck  beset.  Ib.  177.  eum  pro- 
missione  oongrues  hgpoiheea.  —  Fonderende  de  yoor- 
nomde  heesschers  dezelye  preferentie  op:  dat  haer- 
lieder  renten  op  de  ghedecreteerde  goederen  zou- 
den wesen  bezet  en  gheaffecteert  yoor  d^ghene 
yan  den   Fcrweerdere.  C.  e.  Aalst,  Interpr.  6  mei 


BES. 


BES. 


201 


1662,  blz.  705,  en  passim  aldaar.  De  renten,  fry 
besedt  ofte  onbezedt.  O.  v.  Audmt.  Tii,  54.  Benten, 
besette  en  onbezette.  Ib.  xti,  11.  C.  slad  Tpe- 
ren,  ziii,  1,  xiy,  1. 

2)  Sene  «om.  In  gerechtelijke  heuxtrin^  geven,  in 
bewaarder  hand  geven  ^  fr.  eonsigner  (une  tomme). 
II  Hoe?eel  men,  naer  der  appellation,  ran  besedt 
geit  Bcholdich  ia?  Anno  1518,  den  20«n  dacb  joly, 
80O  hebben  die  schepenen  ran  Ylyermael  geleert 
den  schepenen  van  Oraytroede,  dat  sy  sullen  hebben 
▼sn  besedt  geit,  naer  die  appellatie,  van  yeder 
parthye  aohtjen  st.  Bb.  O.  gr.  Loon,  I,  tui. 
Records,  i,  a.  10. 

3)  Beslaan  y  in  beslag  nemen  ^  fr.  saisir^  mettre 
arrit  smr.  \\  Mare  ie,  Philips,  nocht  mijn  cnape 
Tan  minenthalven ,  en  moghen  noch  man  noch 
scepenen  manen,  noch  imenne  hachten,  ofte  sijn 
goet  besetten.  19  juni  1295.  So  wie  die  sould  halen 
wille  Tan  doeder  hand,  hy  moet  *tgoet  besetten 
metten  amman  en  met  eenen  scepene,  als  Tan  doe- 
der hand,  dit  es  te  Terstane,  eer  dat  goet  wette- 
like  ghedeelt  es.  C.  v.  Oenty  Ghr.  charter  v.  1297, 
a.  98.  En  als  Tan  den  gueden  die  syn  zyn,  seyde 
die  amptman:  dat  die  besett  en  beslagen  waren 
Tan  sheeren  wegen  eü  oio  Tan  partyen  wegen..  — 
Bat  die  guede  gerasteert  en  beslagen  bliven  souden  . 
Charterb.  v,  's  Bosch,  f9.  111.  15e  E.  Biddende  en 
nemstelijc  Tersuekende  Tan  rechtswegen  aen  ons, 
dat  wy . .  Also  dat  wy ,  tot  synen  nemstigen  Ter- 
sneke,  alle  de  Toirscr.  leengoeden  hebben  doen  met 
rechte,  also  dat  behoirt,  besetten  en  in  rastemente 
beslaan,  en  dach  Tan  rechte  doen  kundigen  N.  N. 
en  alle  andere  die  hem  daertoe  recht  Termeten 
mochten.  Meer  o.  Rotselaar,  7  dec.  1447.  Alle 
deghene  die  binnen  Tier  en  twintigh  uren  besett-en 
en  beslaen,  worden  aen  de  besette  goeden,  elck 
naer  adrenant,  bg  ooncurrentien  bericht.  C  v.  Meren- 
ials,  III,  1.  Soo  wanneer  eenich  goet  binnen  iemants 
hugse  oft  bewaemisse  alhier  gearresteert  oft  beset 
is,  en  den  persoon  onder  wien  *tToors.  arrest  oft 
besetaele  gedaen  wordt  den  last  Tan  'tselve  te  be- 
waeren  aeuToert,  eü  daerenboyen  wech  laet  Tueren 
olt  Tersteken ,  dat  die  schuldich  is  te  Terantwoorden 
en  inne  te  staen  Toor  de  schuit  daervore  'tseWe 
goet  gearresteert  eü  beseth  is  geweest.  C  v.  Dewme, 
1570,  y,  4.  Soo  wie  eenich  beset  oft  behacht  goet 
aenTeert  en  in  fraude  Tan  den  crediteuren  Ter- 
steeckt, ..  Co.  d.  Kide,  Ti,  10.  Een  ijgelijck,  die 
aen  persoonen  Tan  buyten  ijet  ten  achteren  is,  en 
alhier  goeden  Tint  denseWen  toebehoorende ,  mach 
alsulcke  goeden  doen  arresteren,  beoommeren  oft 
beeetten,  en  daerop  ter  vierscharen  sgn  TerTolch 
doen.  O.  v.  Antw.  comp.,  Y,  ix ,  1. 

4)  Besturen,  fr.  administrer,  ||  Dat  Tan  nu  Tort 
onse  stat  Toers.  nae  den  Toers.  priTÜegien  gehouden, 
geregiert  en  beaat  sal  worden.  Piot,  Cart.  18  noT. 
1404,  blz.  173. 

5)  Statuten,  keuren.  Verordenen^  vastsfeUen,  fr. 
statuêr^  ordonner  (des  règlements).  jj  Sullen  ver- 
gaderen,., en  ordineren  en  statuten.,  te  maken, 
ghelijck  dat  den  meeaten  ghoTolch  der  borgemees- 
teren ,  soepenen  eiï  raetsluyden,  daer  teghenwoordich 
wesende,  goet  duncken  sal,  en  dieselTe  te  Ter- 
anderen  eü  te  besetten,  en  die  inghesat  te  mode- 
leren.  C.  o.  St.- Truiden  ^  $  89. 

Wederk.|Hem  (sich)  besetten  ten  huwe- 
lij ck.  Tromoen,  fr.  se  marier.  \\  Jan  Moes  heeft 
sich  totten  tweden  hauwelyck  beset,  en  aldaer  twe 
kinderen  Terweekt.  O,  gr.  Zoon,  I,  tiii.  Records 
U,  bil.  295  (1686). 

BE8fiTT£S|  sn.  m.  BeslagUggêr  ^  fr.  saisissoMt. 


II  Ten  waere  dat..,  oft  dat  hy  soe  spade  quarae 
dat  de  evincenten  de  goeden  hadden  doen  Tcr- 
coopen ,  eü  dat  alle  de  penningen  daeraff  by  den 
amptman  den  deligenten  besettera  en  Tuytwmders 
waren  gedistribueert.  C.  v,  Antw.  1545,  ir,  18. 
Soo  verre  op  des  schuldenaers  goeden  aireede  arrest 
oft  besetsel  is  gedaen,  en  soude  alsulcke  hande- 
linge  nijet  mogen  bestaen , . .  ten  woere  tselve  ge- 
daen waere  om  den  besetter  oft  executant  daarmede 
te  betaelen.  Ib,  comp.  IV,  XTi,  26.  tVoors.  eerste 
beseth  en  de  wete  alsoo  behoorlijck  gedaen,  eü  het 
relaes  ter  eerster  roUe  gheteeckent  zijnde,  dat  den 
besetter  dan  ghehouden  is  op  'tTOors.  beseth  goet 
te  volghen  op  sljnen  eersten  dagh  van  rechte  eü 
tweede  besetaele.  C  v.  Deume^  1612,  a.  81.  Wor- 
dende tuBschen  'tselve  ghenecht  den  besetter  'tvoors. 
beset  goet  met  rus  eü  rijs  voor  sijn  eggen  proper 
goet  gelevert.  Ib.  a.  84.  Item  C  ü.  Sant  hoven, 
1664,  T,  53.  C.  V.  Breda,  iii,  87. 

BE8ETTING,  zn.  t.  1)  Beslag^  beslaglegging, 
fr.  saisie,  mainmise.  Zie  bbsbt  en  besetsbl.  jj  De- 
ffhene  die  teersten  begert  de  besettinghen  up  't  goet 
dat  Tor  oghen  is,  hy  es  se  sculdech  Toren  te  heb- 
bene. C  V.  Oent,  Ghr.  charter  v.  1297,  a.  86.  Van 
vluchtech  te  makene.  Ter  welker  besettinghen  Torseit 
si  hem  beden  ghebonden  hebben  eü  gheobligeert. 
Juni  1305.  Dat  her  Adolf  hen  gescreven  hadde  dat 
die  arresteringe  off  besettinge  der  gueden  soude 
blyven  staen  totter  compsten  toe  heeren  Adolfs 
Toirs.  Chart.  v.  ^s  Bosch,  f°.  111.  15e  E.  Van  ouder 
tijden  is  onderhouden,  dat  soo  wie  op  eenighe  goe- 
den voorkomt  in  besettinghe,  eü  die  besettinghe 
voort  vervolght,  soo  recht  is,  tot  volcomen  uyt- 
winninghe  toe,  dat  die  gheprefereert  wordt  andere 
crediteuren  die  naer  besetten.  C.  v.  Breda  y  iii,  33. 
Tenware  binnen  denselven  tijde  het  sterfhuijs 
ware  bevonden  insolvent,  eü  dat  d'erfgenamen  *tselve 
verlieten ;  in  welcken  ghevalle  den  crediteuren  ghe- 
oorloft  is  bij  arreste  eü  besettinghe  daerop  te  pro- 
cederen.  C.  V.  Deume,  1612,  a.  217. 

2)  Verpanding,  verband ^  fr.  affeetation,  ofr.  im- 
pignoration.  Zie  beset  ')  en  besetten.  jj  Zo  wanneer 
eeneghe  bezettynghe  ofte  ypotheque  daerup  {nl.  op 
eenig  erfgoed]  ghedaen  wordt,  de  ghezworen  clerc 
van  der  vierschare,  die  zulcke  ghifte  of  bezettynghe 
passeren  zal,  ghehouden  wort,  voor  'tpasseren  van 
denzelven  ghiften  eü  bezettynghen,  hem  met  den 
ooopere  eü  vercoopere,  eü  ter  presentie  Tan  den 
naestghelande ,  te  Tyndene  ter  plaetse  Tan  zulcken. 
gronde  en  parcheele  als  daerof  men  ghifte  ghcTen, 
oft  daerup  men  de  bezettynghe  passeren  wille.  C. 
V.  Brugge,  lï,  Orig.  28  aug.  1526,  blz.  303. 

BESIBBËT,  bn.  Vermaagschapt ,  fr.  apparenté, 
parent  par  aUiance.  ||  Denghenen  die  hemlieden 
besibbet  waren  of  dienden,  die  zoude  men  sparen 
eü  negheen  quaet  doen.  Jak  t.  Dixhttde,  151. 

BESICH.  imperatiefvorm  Tan  het  wkw.  bbbien 
(Lirob.).  Bezie,  zie,  fr.  vois,  regarde.  \\  Die  tait^erde 
sprac:  Nu,  doet  op  dijn  inwindeghe  oghen  eü  be- 
sich  waer  du  best.  AlUr  Kerstb.  11. 

BESIEGELEN  (Bóziegelen),  Limb.  Torm  Tan 
BESEOSLEV,  bw.  Zegelen,  het  zegel  drukken  op^  fr. 
sceller,  appliquér  Ie  sceau  è.  ||  Zoe  en  zullen  die 
meesteren  oft  gezworen  eenen  portere,  dien  zij  nijt 
wel  TOer  alsulcken  kennen  dat  hij  zijnen  ambacht 
gehorsam  zij ,  enighe  brieven  metter  stad  ziegel  be- 
ziegelt  geven.  Piot,  Cart.  K.  v.  1366,  a.  50.  Eü 
hieraff  begheerde  der  rentmeester  brieve  eü  zie- 
ghele  van  onss  bescreven  eü  bezieghelt  te  hebbene. 
Ib.  16  mei  1454,  blz.  312. 

BESIECKT,  bn.  Van  een  dier.  Aangedaan  van 

26 


\ 


É02 


BES. 


BES. 


êenê  niei  ziehibare  JnDoal,  fr.  (d'on  animal)  affècU 
éCun  mal  nok  apparenf.  Kil.  affhetiu  nu»%o.  |j  Dese 
actie  [nl.  etciio  redhiiitoria]  wort  gegeven  den  coo- 
per  alB  hem  een  besiect  oft  ongans  dier,  bIatb  oft 
andere  dinc  yercocht  is,  en  hem  een  gebreck  ver- 
zwegen is.  r.  D.  Tay.  281. 

2)  Van  personen.  Afe2aa^«cA,  ir.  léprêux,  ladre. 
Besieckte  lieden.  ||  Dat  engeeue  besiecte  He- 
de  Toire  taverne  drincken  en  selen,  noch  zitten , 
nooh  voire  niemens  dojre;  diet  dade  waers  om  syn 
overste  deet.  Belg.  Mus.  vn ,  '297.  SL-ard.  v.  Brut- 
Éd  V.  1360.  Doen  men  screef  mcccxxj,  doen  bemde 
men  die  besiecte  lieden  in  Yrancrike.  Piot,  Chron. 
tO.  Zie  ook  babbthaksb. 

BESIECKTHEIT,  zn.  v   Melaaticheid ,  fr.  lèpre. 

Lin  Charles  de  Cambre,  gheseit  Gostere,  inghe- 
ene  deser  stede,  bevanghen  met  de  zieckte  van 
melaetscheyt  ofte  besiectheyt, ..  üg  Ib.  par.  Rem-- 
BBY,  II,  246. 

BE8IEN,  bw.  1)  Onderzoeken  f  nawokeuriff  he- 
schoutDen,  fr.  examiner,  injfpeeter.  ||  Overmids  raed 
VToder  liede,  die  redeleke  besaghen  die  voreghe- 
nomde  tollen  en  rechte.  Tol  te  Diest  v.  1307,  Inl. 
Ghegeven  meester  19.,  19.  en  N.,  29  in  aprille  1423, 
van  dat  bj  reden  tegader  te  Bergen  in  Henegouwe , 
omme  die  ,,Sale  van  Naes  [Naast]"  daer  te  besiene 
'efi  daeraf  die  ordinantie  te  nemen,  om  ene  Saele 
te  Loven  int  Hof  van  Vliederbeke,  opte  vysch- 
ikiaert,  achter  op  die  Dy  Ie,  daemae  te  maken,  tot 
myns  heren  van  Brabant  behoef.  Vas  Evbn,  Xoh- 
vain  mon,  129  (2). 

2)  Keuren,  ondertoéken  of  een  gewrocht^  een  dier, 
eene  tmiar,  een  voorwerp  ^  deugdelijk  en  naar  den 
eisch  t«,  Ér.  vSrifter,  examiner  ei  un  traoaily  une 
héte,  une  marchandise ,  un  objet  sont  bons  et 
eonformes  è  ee  qui  est  exigé.  \\  Boe  wie  leeder 
loefde,  ocht  vercochte,  ocht  cochtê,  die  waerdeerre 
en  heddent  besien,..  Kb.  v,  Diest,  B  162.  Boe 
wie  dat  vtierde  ocht  droeghe  ute  der  stad,  die 
waerdeerre  en  heddent  besien.  Ib.  163.  Soe  wat 
scoen  dat  te  Dyest  comen  van  buten,  die  en  zal 
men  loven  noch  copen  noch  vercopen,  die  waer- 
deerre en  hebben  se  besien.  166.  It.  176.  Alle 
vleesch ,  worste ,  pensen  en  vesch ,  dat  eens  savonts 
overblijft  en  ter  marct  oft  onder  tHuys  te  cope  ge- 
weest es,  en  sal  men  sanderdaechs  niet  vercopen 
mogen,  ensij  besien  van  den  waerdeerren.  190. 
Item,  zullen  de  officiers  ghehauden  zyn, . .  de 
schepen  té  visiteeren  eü  besiene,  of  die  goet  zijn, 
dichte,  efi  van  anderley  [l.  alderley]  schipsgewande 
tot  der  reysen  dienende,  toegherust;  m  die  van 
competenter  grootten  zyn,  behoorlicken  gheladen, 
verzien  van  mannen,  gheschutte  en  ^visie.  PI.  o. 
Pi,  19  juni  1651,  a.  10.  I,  381.  Sullen  oock  be- 
sien [«2.  de  officiers]  oft  die  vangenissen  goet  sljn 
en  die  ghevanghenen  wel  bewaert,  en  oft  sg  hun 
behoefte  hebben  van  spfjse,  dranck  en  stroo,..  oft 
die  niet  ghéïnfecteert  oft  stinckende  en  sijn , . . 
O.  orim.  v.  1670,  a.  89.  BI.  v.  Brab.  II,  370. 

3)  Kijken ,  fr.  regarder  aftentivement.  Spreuk.  Een 

paard  in  den  mond  besien,  »/.  om  t^en 

ouderdom  te  kennen,  fr.  reqarder  un  eheval  dans  la 
bouche  pour  connaiire  son  dge.  \\  Soe  wie  leen  houdt, 
eest  man  oft  wyff,  hoe  groot  oft  hoe  cleyne,  als 
hy  sterft,  oft  zyn  leen  vercoopt,  indien  dat  hy  een 
peert  heeft,  soe  heeft  die  heere  zyn  beste  peert, 
dat  hy  oft  zyn  dieneren  gekiesen  can,  sonder  in 
den  mont  te  besiene.  Boxhobeit,  LamtreelU  o. 
Bierbeek,  blz.  7,  16*  B. 

4)  Senen  doode.    Sdumwen^   bvnt^igeik,  ondier' 
toeken  f  fr.  vieiter,  inspeeter,  examinitr  (un  mort). 


II  Oio  sal  die  richter  den  dooden  besuecken,  dair 
hij  doot  leegt,  en  zijn  wonden  besien,  en  doen  be- 
schrijven wair  hij  gewondt  is  en  hoe  dat  hij  dair 
doot  leegt.  v.  d.  Tav.  177. 

5)  Bezoeken,  een  bezoek  geven,  fr.  visiter ,  fesire 
visite.  II  Dese  Karele  quam  om  den  grave  Boudin 
Apkin,  zinen  neve,  te  besiene,  en  te  visitekiene 
zinder  vrauwe  moederlant.  Jak  y.  UixhüdB,  40. 

6)  Zien,  aftoachien,  it.  voir,  attendre.  ||  tYoirs. 
leste  vonnisse  gegeven  wesende,  moet  de  arrestant 
en  evincent  noch  verbeyden  totten  naesten  vridach 
toe,  eer  hy  de  voirs.  goeden  mach  doen  verooopen 
by  den  amptman  en  synen  oudencleercoopere ,  om 
te  besiene  oft ,  binnen  middelen  tyde,  yemant  comen 
sal  die  de  voirs.  goeden  lossen  en  de  schuit  betalen 
wille.  C.  V.  Antw.  1546,  iv,  10. 

BESIENEB  (Besienre,  besiere,  besiendere),  zn. 
m.  Keurder,  it.  examinaieur,  expert.  Zie  BS8iBir')é 
II  Dat  niemen  verkine  en  besie  sonder  de  ghe- 
swoeme  besieres  van  der  stede,  db  Pauw,  Vgb, 
28  (1338).  Dat  negheen  ghesworen  bezienre  van 
verkenen  te  beziene  en  gae  verkene  bezien  buyten 
vriheeden  van  der  stede,  de  YLAHnrcs,  Ace.  28 
(1426).  Soe  wat  besiendere  een  vereken  voer  ghave 
wist  [l.  wijst],  en  men  dat  ongave  vindt,  dat  vereken 
sal  men  den  besiendere  overleveren.  JT.  o.  Brussel 
V.  1486.  a.  88. 

2)  Ambtencuir  of  officier,  ook  visiüUeur  genaamd, 
door  het  edict  van  keizer  Karel  op  de  toerusting 
der  schepen  in  elke  haven  der  Nederlanden  aange- 
steld, om  de  nakoming  der  voorgesehrevene  zeker- 
heidsmaatregelen  der  zeevaart  ie  bewaken,  fr.  fone- 
tionneiire  ou  officier,  appelé  aussi  visitaieur,  itabH 
par  VSdii  de  Charles'Quint  sur  V équipement  des  nam- 
res  dans  chaque  port  des  Pags-Bas ,  afin  de  surveiÜer 
Vobservation  des  mesures  de  séreté  preserites  pour 
la  navigadon  maritime.  \\  Inghevalle  de  menighte 
van  schepen  teender  plaetsen  zo  groot  ware  dat  de 
voors.  officiers  en  besiendere  de  visitatie  niet  gfae- 
voughelick  doen  en  conden , . .  PI,  o.  VL  29  jan. 
1649,  a.  14.  I,  360.  Sullen  oock  de  voors.  besien- 
ders  gehauden  zQn  den  schippers  corte  expeditie 
van  visitatie  te  doene.  Ib.  a.  16.  Midts  doende 
blijcken  den  voors.  ghecommitteerden  en  besienders 
van  der  weerre.  a.  26.  It.  19  juli  1661,  a.  13. 
blz.  876. 

BE8IËN-0VEB-ZEE,  zn.  mv.  Aalbessen,  aal- 
bezien,  bessen,  fr.  groseilles.  Kil.  Beseken  over 
zee.  j.  aelbesie.  Acinus  nbis  q.  d,  €Kinus  ultra- 
marinus.  \\  Onoessel-ffi^  doombes]-hagen,  besidn-over- 
zee,  vlier  en  esschen,  d  welck  men  vindt  tuaschen 
twee  partyen,  worden  gehouden  voor  doode  vreden. 
O.  V.  Loven,  Servit,  a.  80. 

BESIENRE.  Zie  bbsibkbb. 

BESIERE.  Zie  bssibkbb. 

BESIGEN  (Bezigen),  bw.  Misbruiken.  Bedreven, 
begaan ,  plegen,  aanwenden,  fr.  commettre,praiiquer, 
mettre  en  usage,  en  pratique  (des  mésus).  ||  Dat 
tvors.  renvoy  hemlieden  sculdich  ware  anghewyst 
tsine  bi  den  redenen  vorseit,  en  ooe  overmids  dat 
hemlieden  alleene  en  overal  toebehoorde  de  ken- 
nesse  en  berecht  van  allen  abusen  van  wette  en 
mesuse  ghecommitteert  en  ghebesicht  bi  bailliu  en 
soepenen  van  denzelven  religieusen.  —  Nu  hadden 
hemlieden  in  dit  s'tie  beclaecht  dezelve  Gillis  en 
procureure  generael  van  abuse  van  wette  bi  hem- 
lieden ghebezicht, . .  Cv.  Auden.  2(*«  d.  8  apr. 
1421,  blz.  324. 

BESUDEN  (Bezijden),  vs.  met  ffenitiefreg.  Ter 
züde,  aan  de  zijde  van,  buiten,  fr.  a  cÓté^  hors  ie, 

BeBijdena  wechs^  s'weegs.  |i  Om  te  tmne- 


BES. 


BES. 


208 


op  de  ooghereghelde  golneheyt  en  dion- 
keoflohappen  die  dAghelica  ghebaeren  in  onse  laar 
den  Tan  herwaerta  over,  in  diyenohe  Gabaretten, 
tareemen  en  logisten,  die  besyden  aweeghs  ghebou- 
den  worden,  buten  steden  en  dorpen  eii  den  rech- 
ten openbaeren  h^banen  en  andere  plecken.  Fl.  e. 
VI.  7  oct.  J631.  I,  761.  Dat  alaoo  deaelre  atede 
[en  yryhede  van  Gapryoke]  geataen  en  gelegen  ia 
ia  onae  landen  en  graefachepe  van  Ylaenderen, 
toaachen  de  ateden  yan  Qend  en  Bnigghe,  beay- 
dena  wecba  op  ontrent  twee  mylen  yan  den  see- 
canL  DS  Pb.  en  Bb.  XIII.  S^aprijk,  7  (1618).  Met 
contractie.  BOBljder  keroke.  |i  Zo  riep  men  te 
wapeiie;  want  sy  waren  ooimnen  up  eenen  aconen 
oouter  bezyder  kerke    Ol.  t.  Dizmüdb,  15. 

BESUDEN  (Bexiden),  bijw.  Het  w.  ia  ona  duia- 
ter;  de  yerklaring  ran  Willema,  nl.  keeremf  fx. 
rtiimmtT^  yoldoet  ona  niet.  ||  Dat  niement  moet 
gaan  fr^nghen  of  beziden  eeneghe  lakenen » in  poor^ 
tera  of  in  hoatelliera  huuse,  Mne  ware  beyryet  int 
yoraeyde  amboehtw  K.  laJeeng,  Brugge  j  Seheren, 
bis.  68. 

BESINGEN,  bw.  Ben  kapellaanachap.  Bêdteum, 
fr.  dêtservir  (une  ohapellenie).  ()  Dat  io,  Segber 
ITten  Dale,..  over  mi  en  mgn  wijf,  atichte  en 
make»  aetle  en  ordinere,  ene  oapelrie  yan  y^ftiene 
ponden  pariaiaen  helkea  jaera,  bewelike  ataesde  na 
onaer  thnier  lyf «  en  te  beainghene  in  müna  heren 
aente  Jaroba  hnaa  up  tliiewe  lant, ..  Soe  willen  ie 
aó  myn  wyf ,  dat  men  deae  yoraeide  eapelrie  be- 
flinghe,  efi  dat  die  oapelaen  hebbe  die  rente.. 
6  aept.  12^1.  St-orek.  OmU^  174/99.  8t,'Jacobs 
goM. 

BESIT,  sn.  o.  1)  JSei^,  hOegêrimg^  fr.  tiSge, 
bloem.  Il  Dua  beleiden  dinghelachen,  metgadera  die 
yan  Ghent,  de  ateide  yan  Tpre  an  allen  syden 
[1383].  aAyonda,  ala  de  yianden  logieren  aouden 
in  de  yoorboighen  yan  der  ateide,  doe  trooken  ghe- 
aellen  nat  alle  poorten  en  ataken  alomme.brant,.. 
int  welke  tghemeente,  die  haer  huaen  zaghen  ber- 
nen  yriendelicke  yerdroughen,  en  qntteden  hem 
jeghen  de.  heeren  yan  der  ateide  wel  eii  loyalike 
al  tbeait  daeie.  Oi..  ▼   DixMusx,  18. 

3)  BmiDomimgy  fr.  oeetqtaium.  ||  Van  huuahaerea 
moet  men  tAelat  bewya  yan  betalinghen  betooghea 
yan  den  leaten  jare  yan  den  besitte.  C.  a.  Aaltty 
Orif.  bla.  328  (1466). 

BE8ITTEN.  1)  Het  recht.  Tèr  mersokaar  gU- 
Um,  gtTêehi  houden,  fr.  êiéger  em  jugüeey  reudre  la 
^Wfüiee.  Grimm  daa  gericht  beaitzen,'  tu  ge- 
richt  ntxem.  j|  Dat  ia  den  yoiracr.  gerichte  en 
dorpe  yan  Ipelair  de  voiracr.  heere  yan  Breda 
heeft  agnea  acoatet  efi  acepenen,  die  aldair  dat 
recht  beaitten  en  die  genechten  houden,  en  den 
partijen,  des  yeraueckende,  dat  landtrecht  admi- 
niatreaen  yan  allen  aaken,  crimineel,  poraoneel  en 
eiyijl,  die  ten  lantrechte  behoiren.  y.  d.  Tay. 
291  y*.  Tot  Herentala  wordt  'trecht  beaeten  ten 
ordiaariaen  genechtdaeghe,  yan  yeerthien  daeghe 
te  yecqpthien  daeghen,  by  aohouteth  en  achepenen., 
C.  V,  Herenialë^  i,  1.  De  achouteth  en  mach  de 
yienchare  ten  laaidtghenecbte  niet  beaitten  yoor 
dea  thien  uren,  en  ten  minaten  met  yier  achepe- 
aen.  n,  5.  Van  'trechv  te  beaitten  ter  raedtca^ 
mere  en  wordt  'ajaera  gneen  yacantie  ghehouden. 
ni,  1&  En  en  beait  men  'tgenecht  niet  langhor 
dan  tot  twelf  uren  dea  middagha.  C.  o.  Caeterlee^ 
I,  8.  Alaoo  tot  Gheel  het  orcUnaria  lantghenechte 
ghehouden  en  beaeten  wort  hg  den  diwaaert  en 
«eyea  achepenen,  oft  den  meeatendeel  deraelyer. 
C.  «*  Ckheèky  I»  l. 


8)  CM  gereehielipfe  ondsnoeèen,  verhcorem ,  laaar- 
heden,  jaoT'  aa  oogêtkemre»^  retttem^  worden  bezeieng 
Ie  mei  beaitten  t^empUne  omsei  pour  let  enquétee  ou 
informaiiontf  les  vSrit^  annueües  ei  dmmoie  d^aoüi, 
la  reeeiie  des  eens.  |)  Sn  deae  enqueate  ghedaen, 
en  oorrexie  ghedaen,  en  bezeten  te  aine  bi  dengho- 
nen  diere  de  driee  ateden  oyer  gheliefd  te  hebbene 
en  daeroyer  weiaen  zuUen.  Tpriana,  ^H,  461 
(1379).  Dea  aal  deaelye  onae  atadt  tot  haren  laate 
moeten  draghen  alle  koeten  en  ongelden ,  aoowel . , , 
ala  oock  der  koaten  die  daer  gedaen  aullen  weaea 
in  't  beaitten  yan  alle  inqueaten  en  yonniaaen  yan 
aentaatinghen.  O.  lAêge,  27  juni  1577,  a.  4*.  Ha^ 
seU,  Alle  jare,  ala  den  ougat  oyerleden  ee,  zo  doet 
de  bailliu  met  acepenen  eenen  jaerkeur,  dat  mea 
heet  den  ougatkeur;  en  dien  ghebied  men  ter  tyt 
gheooatumeert,  dat  ea  altyt  yoor  aente  Baufadaghe, 
up  eenen  zondaoh  ter  hooftmeaae  ter  keroken  uut, 
dien  te  beaittene  up  den  maendaoh  naeatcommende. 
C.  e.  JmUi,  Orig.  blz.  378,  15d«  S.  Van  den 
foerkeure.  Waert  dat  die  nyet  gesaecken  en  cooate 
tot  eeniger  breuoken  der  yoirs.  officie  toebehoo- 
rende,  aoo  aoode  die  warantmeeater  een  waerheyt 
doen  gebiedea,  en  die  aoode  hy  beaitten  mit  onae 
leenmannen^  te  wat  plaetae  dat  behoeffde,  omtrent 
onaen  waranden,  in  yry heden  oft  in  dorpen,  daer 
dat  behooren  aoode.  Éekenk.  e.  Brab.y  teg,  137, 
P.  303  y^.  Ord.  weruntmeesiersehap ,  art  14  (1515.) 
In  den  eeraten,  ao  yermagh  den  yoom.  heerliok- 
bede  isie),  in  der  yierschare ,  eenen  meyer  en  aeyea 
acepenen  en  eenan  greffier,  omme  recht  te  doen 
een  jeghelyck,  yan  aJle  de  groaden  yan  erfyen, . . 
yan  afwinninghe,  aecreten[?],  beaitten  yan  renten, 
erfren  en  onlerfren ,,.  db  Pb.  en  Bb.  Y.  Merel' 
heke,  23. 

3)  Bewonen^  fr.  oeenper,  \\  Een  meeater  toUere- 
rende  dat  een  huerünck  zQn  huia  blQft  beaittande 
aaer  d*ezpireren  yan  der  haeren,  wordt  gehou- 
den ala  huere  een  halff  jaere  geeontinueert  heb- 
bende. C  o.  Thienom,  yii,  24. 

BESITTEB,  bbsxttigb  (— ege);  Weatyl.;  ook 
BLiJysB,  bluyiob,  zn.  In  een  aterfhuia^  Oeerle- 
vendst  langstleeende ,  kngeHevende  der  echi^dedeny 
fr.  survivantf  — e,  des  époux  (dana  une  mortuairaX 
In  de  Coat.  y.  Lier  bkbittxb,  BBflirrSBtiB.  Etdera 
in  Brab.  de  hedendaagache  benamingen.  In  Ooatyl. 
HOüDBB,  HOiTDBBiox.  ||  Dat  de  beaittere  of  beait- 
teghe  dat  aal  moeten  uplegghea, ..  Dair  de  beait^ 
tere  of  beaitteghe  meer  keten  inbrochte.  C  v. 
Tpereuy  Kaei,  a.  167  (1535).  Indien  ten  aterfhuoae 
gheen  beaitter  ofte  beaittighe  ea  ia ,  d*hoira . .  C.  «, 
BroeHnrgj  xi,  21.  Soo  aijn  deaelye  momboeren 
gehouden  teratoat  deemaer  tegena  den  beaitter  oft 
oft  beaittevaae  yan  dan  aterf  hnya». . ,  te  acheydea 
en  te  deylen.  C.  v.  Lier,  zyiii,  11. 

BESITTING,  sn.  y.  BesUOngr  bezU,  fr.  jNwaea- 

sum.  Besittini^d  geene  possessie.  De  Leen- 

rechten  e.  1528,  b  üij  y*.,  maken  tuaachen  beide 
woorden  een  onderai^id,  waarvan  de  juiatheid  ona 
ontanapt.  ||  Die  een  leen  beait  aonder  manacip  te 
doene  en  relief  te  betaelne,  en  een  ander  comt 
daeraf  doen  manacip,  diet  beaeten  heeft  en  ia 
gheen  yerweesere,  noch  hi  en  ea  in  geenre  pe^ 
aeaaien,  of  hi  en  hadde  manacip  gedaen,  want 
beeittinghe  aonder  manacip  te-  doene  ea  ee  gheene 
poaaeaaie. 

BE8LACH ,  zn.  o.  (my.  beslagen),  Ala  Be^tatenn.. 
1)  BeslagUgging.t  beslag^  fr.  saisie,  arrüj  Mata- 
mise.  II  Ala  het  ghebeurt,  datter  dea  dijnadaeg^ 
op  den  gheneohtdagh  ia  hegli^daeh,  aoa  hoort 
men  alleen  in  reohte  de  yoordaeghen,  beaetaelen 


I 


204 


BES. 


BES. 


eii  beslaegben.  C  v..  HereniaU ,  ii,  2.  Tan  tooi^ 
daeghen,  besetflelen  en  beslaeghen.  Ter  voora.  yier- 
scharen  ten  landtghenechte ,  behooren  alle  Toordae- 
ghen,  besetselen  en  beslaeghen.  Ib.  iii,  1  en  5,  7. 

2)  Synoniem  Tan  mastaf  staat  of  beschrijving  van  al 
hei  verlorene  of  verdorvene^  en  van  al  het  behoudene 
na  eetie  schipbreuk  ^  boedelbeschrijving ,  fr.  synonyme 
de  maste,  Hat  ou  description  de  tout  ce  qui  est 
perdu  OU  avariê,  et  de  tout  ce  qui  a  été  oonservé 
après  un  naiufrage^  inventaire,  ||  Omme  te  weten 
hoevele  bedraecbt  daer  vuijt  de  vergeldinge  [nl. 
eener  hayerij-gros]  gedaen  moet  woiden,  bod  is 
men  gewoon  alle  de  goeden,  soo  geworpen,  en  die 
▼oor  geworpen  gehouden  worden,  als  die  gebercht 
efi  gehouden  sijn,  elck  te  priseren  naer  de  merckt- 
taele  van  de  plaetse  daer  de  ontlaedinge  moest  ge- 
schieden; en  daerbij  moet  men  vuegen  d*oprechte 
weerde  yan  den  sohepe,  oft  [en?]  den  geheelen 
besproken  vraohtloon  yan  den  .schipper, . .  en  daer- 
▼aeryan  maecken'  eene  gemeyne  masse  of  beslaoh. 
C  o.  Antw,  comp.  lY,  yjii,  143. 

8)  Bestek^  ontwerp ,  fr.  devis,  ||  Jan  Yramondt, 
bode  op  Ghendt,  ghebrocht  thebbene  een  beslach 
met  patroon,  [nl.  yan  eenen  steenentrap,  stee/fherct 
yoor  de  Hal]  yan  Mr.  Jan,  ingeniaris  woonende  tot 
Ghhendt,  zxzij  s.  Tpriana,  I,  237,  8i.-rek.  v.  1575. 

4)  Ambacht  of  nering^  fr.  métier  ou  oommer  ce. 
Kil.  oceupatiOy  negotimm.  ||  Kynderen  woonende 
met  yader  ofte  moeder,  gheen  beslach  doende  en 
om  loon  werckende    C.  v.  Veume^  xzxiy,  9. 

5)  Lakenhandel.  Duister  wooid  {mot  óbseur). 
II  Dat  gheenen  scepscheerer  ne  [en  is]  gheoorlooft 
eenige  lakenen  te  youdene  no  te  yeryoudene,  het 
en  ware  trenchen,  sticx  of  beslach,  douken  of 
lakenen,  die  ghescoren  waren  . .  K.  lakeng.  Brugge ^ 
Scherers,  blz.  74,  a.  5. 

BESLACHTON,  zn.  Ton  om  allerlei  voorwerpen 
in  ie  sluiten,  fr.  ionne  pour  enfermer  toute  sorie 
d*óbjet8.  Kil.  heeft  Besla  en,  eircumeludere.  ||  It. 
gheoocht  twe  beslachtonnen,  omme  den  saudeniers 
haer  lijnwaet  daerinne  te  packene  en  haer  ghesou- 
ten  yleesch;  oosten  beede,  mids  eenen  maelslote 
an  deen  tonne,  tegadere  xzx.  a.  8t.-rek.  Ninove, 
1476,  bl2.  23. 

BESLAEN,  bw. 

1)  Beslag  leggen  op,  in  beslag  nemen  f  fr.  saieir, 
mettre  arrêt  swr.  \\  Sn  heeft  de  yoirs.  meyer  ge- 
maent  eenen  yan  den  erflaten,  hoedat  hij  sal  ge- 
raken metten  rechte  totten  yerletten  erfchynse  oft 
totten  yoirs.  goede }  Eü  hebben  de  yoorseide  erflaten 
gewesen  yoir  een  yonnisse :  dat  de  yoirs.  meyer  sal 
nemen  twe  laten  en  beslaen  tyoirs.  goet,  en  be- 
scheyen  alle  paertijen  daoh ,  yan  dien  dage  in  yyf- 
thien  dagen,  tylyck  yore  die  sonne  en  na  der 
noenen,  en  den  erfgenamen  de  wete  gedaen  met 
rechte,  alxoe  dat  behoert;  en  alzoe  'es  de  meyer 
oomen  metten  laten  opten  yijfsten  morgenstonde, 
dat  men  heet  den  dach  yan  gracien.  Srflaien  des 
doesiers  v.  Oortenberge,  1  apr.  1497.  Beslagen  oft 
behacht  goet.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136  f*.  136  y^ 
(1495).  Besetten  oft  beslaeghen.  C.  ü.  Serentals, 
III,  6.  Besetten  en  beslaen.  Ib.  7.  Beslaen  en 
arresteren.  PI.  v.  VI.  4  sept.  1548.  I.  630.  lid.  Ib. 
29  jan.  1549,  a.  29. 

2)  Van  hooger  hand.  Verbemrdmaken ,  fr.  confls" 
quer.  \\  Alsoo, . .  die  prince  yan  Oraengien  en  sgne 
aenhangheren , . .  om  te  beletten  . . ,  yoorghenomen 
en  begonst  hebben  te  beslaen,  confisqueren  en  te 
yercoopen  die  goederen  yan  denghenen  dewelcke , . . 
sich  met  ons  yereenicht  en  ghereconcilieert  hebben. 
PI.  V.  Brab.  7  oct.  1579.  I,  69. 


3)  In  eene  boete.  Veroordeden  toty  fr.  eondamner 
è  (une  amende).  ||  Dat,  wanneer  eeneghe  dolean- 
cien quamen  aen  onsen  baillu . . ,  en  oeo  tallen 
tyden  alst  den  baillu  gheliefde,  schande  en  yisi- 
teerde  deseWe  heerstrate,  calengierende  en  beslaende 
denzelyen  pachtere  naer  tbeyindt  yan  dien,  las- 
tende,  beyelende  en  bedwinghende  nietmin  de- 
zelye  quade  gaten,  plaetsen  ofte  passagien  te 
beteren  en  goet  te  maken,  op  anderwerf  ^eoorri- 
geert  te  wo^en.  Bbkbby,  II,  114,  19  jan.  1542. 
Die  sal  den  deken,  boyen  tyoorgaende,  moghen 
*t  exercitie  yan  schoolhouden  yerbieden,  totd^  sy 
den  heesscher  ofte  heesscheghe  gheoon  [ten]  teert 
hebben ,  ofte  beslaen  in  eene  notable  boete ,  tsynder 
discretie.  Libr.  Bruges,  1628,  a.  25. 

4)  Van  eene  straf  of  boete.  Qedeeltélijk  ontslaan , 
ontheffen ,  de  siraf  of  boete  verlichten  ^  vertaehieny 
fr.  exempteT'  dêcharger  en  portie,  dUêger,  eommmer 
(une  peine  ou  amende).  ||  Van  dat  Heine  de  Ooude 
gheyaen  was  yan  wapinen  te  draghene  jeghen  tyoer^ 
bot,  en  yan  andren  gheruchten,  en  dëo  yan  sheeren 
ghezworen  cnapen  qualic  toe  te  sprekene  omme 
haers  diensts  wille,  sodat  hy  teenen  zekeren  daghe 
gheloofde  in  yanghenessen  in  te  commene,  up  de 
peyne  yan  lx  Ib.  par.,  up  dat  hyt  liete  en  niet  in 
en  quame.  En  omme  dat  hijs  niet  en  dede  [yersta: 
omdat  hij  niet  liet  binnen  te  komen],  so  beslou- 
chene  de  bailliu  yan  der  peynen  en  ontfinck  erof 
xlyiij  Ib  Bek.  baljuws.  v.  G^»/, rol n».  1724  (1372/3). 

5)  Als  bn.  Van  ziekte.  Geslagen,  getroffen,  fr. 
frappe  f  atteint  (de  maladie).  ||  Heer  Willem  yaa 
Liere,  rydende  t'Antwerpen  te  peerde  met  den 
coninck  yan  de  Coloyeniers,  om  den  yoghel  te  gaen 
schieten , . .  wierdt  beslaen  yan  sieckten  , . .  daer 
hy  terstont  yerschiet,  sonder  tale  oft  sprake.  Piot, 
Chron.  108. 

6)  De  straat.  Belemmeren ,  fr.  eneombrer  (la  me). 
II  Nieman  en  zal  die  strate  beoommeren  noch  be- 
slaen met  houte,  met  steenen,  met  eerden  ocht 
desgheiyx.  Kb.  v.  Diest,  b  118. 

7)  Eoopgoederen.  Inslaan,  opdoen,  fr.  emmagth 
siner  (des  marchandises).  ||  En  alle  maniere  yan 
lakene,  die  men  aldus  uten  lande  yoeren  wille,  die 
zal  men  alle  moeten  beslaen  in  j  huus,  ende  daer 
zullen  zy  moeten  wesen  besien  yan  den  wardenen 
[wardeerers]  eü  yan  den  perchenars,- dewelke  derbi 
zullen  moeten  bliyen  tote  dien  dat  zy  alle  zullen 
zyn  besleghen;  en  zal  men  met  eiken  x.  ghelen 
lakenen  yoeren  een  lakenen  yoeren  een  laken  in 
stic  (ongheyouden),  en  niet  ter  boyen;  en  als  die 
laken  zullen  oomen  syn  ter  steden  daer  men  se 
ontslaen  zal,  omme  te  yenten  te  stelne,  lo  zullen 
sy  moeten  wesen  besien.  K.  lakeng.  Tperen,  bli. 
206.  a.  10,  X,  Veroopen.  Allen  dieghene,  die  binnen 
Dyeste  wonaohtich  sijn  en  hen  met  Diester  laken 
wülen  gheneren,  die  en  selen  engheen  yreemde 
lakene  oopen  nocht  yercopen ,  die  buten  Diest  ghe- 
maect  sijn,  hen  noch  nyemant,  buten  Dyest  noch 
binnen  Dieste,  noch  beslaen,  noch  helpen  oopen, 
op  ene  pene  yan  eiken  laken  en  stucke  op  x  Ib. 
K.  lakeng.  Diest,  Wolwerk,  1333,  a.  1. 

8)  Van  waters  geyormd  door  eene  dijkdoorbraak. 
Stoppen,  vullen,  volwerpen,  dempen,  fr.  bouehmr, 
remplir,  eombUr  (des  eaux  form^  par  la  rupture 
d*une  digue).  ||  Dat  tussohen*sinte  Ghheerdenmis- 
se  en  sinte  Martensmisse ,  soe  wanneer  waters- 
noot  is,  en  die  dQcke  noot  bedden  en  enwech 
wouden  gaen ,  of  enwech  ghingen  en  wedioh  worden , 
dair  des  hertoigen  lant  scade  aff  mochte  lyden  off 
hebben,  dat  dair  die  scouthet,  yan  tshertoigen 
wegen,  in  mocht  yallen  yan  heerlicheit,  en  doen 


BES. 


BES. 


205 


die  dljcke  maken  oft  die  waden  beslaen,  die  in 
wanweerok  legen . .  CkarUrb.  *8  Boaoh ,  f^.  137  Waer^ 
keii  i»  d,  lande  e.  Rtftptn^  1  mei  1860.  Item,  een 
deel  der  gaeder  knapen  ran  Barchen  hebben  ghe- 
tnyght  op  horren  eedt . .  dat  Toirtyts  een  wade 
inghino  tot  Ghorinc,  in  den  lande  Tan  Buostele, 
en  dat  die  wade  Wonter  Coyaert,  scouteth  ten 
Boesche,  en  Jan  Wanaem,  als  sohont  tot  Ob,  be- 
aloeghen,  en  dairin  gealaigen  woirden  tsheeren 
baighe  ran  Buoatel  en  syn  stroe  en  ruwaer  [{.  m 
waer],  omdat  tahertoighen  heerlicheit  yan  Brabant 
ia.  Ib.  fB.  140  T^  Oimde  v.  1366,  a.  6.  Tuyghen 
dieaelye,  dat  die  sohont  yan  den  Bossche,  her 
Pideric  die  Borer,  en  Wynrick  ran  Oyen,  schout 
tof  Os ,  een  wade  besloegen  tot  Meghem ,  yan  sher- 
toighen  weghen.  Ib.  a.  9  R  140  ^.  Itom,  tuygen 
dieselye,  dat  int  lant  yan  Harpen  een  wade  was, 
en  daer  Wynric  yan  Oyen,  sohont  tot  Os,  reet  yan 
shertoigen  wegen,  en  sonde  se  beslaighen  hebben, 
dat  didr  qnamen  die  yan  Harpen  en  yersekerden, 
liem  dat  zy  dieselye  souden  doen  beslaen,  alsoe 
dat  den  Umde  dair  gheen  scaide  aff  comen  en 
sonde.  a.  11  f>.  141. 

9)  Sene  stof.  Btm^Jmdtn^  bewerken,  fr.  ^raeat/Zer, 
fa^oMmer^  OMvrer  (une  matière).  Beslagen  werok- 
hout.  Bewerkt  houê,  fr.  boit  ouvré.  ||  Dat  alle  de 
waegens  en  karren  gelaeden  met  gesaeght  oft  be- 
slaegen  werckhout,  als  berdt,  kepers,  bruggen, 
klaphont,  reepen,  boon-  en  hop^taeoken , . .  O. 
wta^iHraai  e.  Loven,  28  sept.  1784,  blz.  71. 

10)  Sen  stuk  laken.  Op  het  getouw  geiten,  he- 
ffinnen,  fr.  metire  eur  Ie  métier,  eommeneer  (une 
piéoe  de  drap).  ||  En  die  segeleirs  soelen  ton  heij- 
ugen  Bweren  dat  sy  yan  eiken  laken,  dat  sij  bese- 
geden  soelen,  niet  meir  nemen  en  soelen  dan  yiere 
m|jton  payements,  en  yan  eynen  laken  to  beslaen 
oio  niet  meir  dan  yiere  mfjten,  en  dat  sij  omgaen 
soelen  talre  tiit  alst  tor  tijt  yermach  eü  iJs  sij  des 
yersoeeht  soelen  werden.  Piot,  Cart,  II,  210,  10 
juni  .1417,  a.  11.  St.- Truiden.  Zo  wat  manne,  die 
iakenweero  of  stiowero  besleghen  heift,  dat  hi  gheen 
ander  beslaen  en  mach  yoor  dat  zyn  wero  ghehuyt 
[yoltiokken]  es.  K.  lakeng.  Brugge,  Vutters,  bis. 
87.  a.  1.  Waert  so  dat  eenech  knape  lieto  ligghen 
xyn  werk,  dat  hg  besleghen  of  beghinnen  [/.  be- 
ghonnen]  hadde,  aleert  yulmaect  ware,  die  soude 
yerbeuren  xz  s.  K.  Volders  te  AeUst,  1420—1464 
ClII,  451).  Wie  dat  laken  beslaet,  moet  dat  laken 
huten  [yoltrekken],  iof  het  ne  ware,  dat  hem  de 
meester  name  bi  fauten  yan  werke,  met  sinen  gar- 
soen  of  sinen  leerlino..  K,  Idkeng.  Tperen,  yii, 
Ffrfrct,  blf.  198.  a.  5. 

11)  Een  schip  beslagen  oyer  *t  hooft. 
Graden  tot  hoven  het  dek,  varende  met  eenen  last  O) 
(un  bateau)  ekargê  pardeesus  Ie  pont.  ||  Een  scip 
met  buokesyellen  en  met  alrehande  ruwer  ware 
besleghen  oyer  thoeft,  es  scnldich  ly  d.;  en  dat 
niet  besleghen  es,  yan  eiker  deker  ii  d.  Mei  12^2. 
(Jammer,  dat  dit  art.  in  den  Latijnschen  tekst 
yermist  wordt;  wat  anders  mede  yoor  de  eerstheid 
yan  den  Ylaamsche  zou  pleiten.) 

12)  Eenen  krankzinnige.  Kluisteren,  boeien,  fr. 
mettre  amx  fers,  \\  Jan  Helline  en  Colparde,  yan 
yj  dnlle  personen  in  yingherline  to  beslaen  bin 
desen  jare,  to  yelen  tiden,  xxu  s.  C.  v.  Brugge, 
n,  608.  Sl.-ték.  V,  1361/62. 

BESLANINGE ,  zn.  y.  Verbeurte,  fr.  conflscation, 
IJ  Dat  alle  de  yoors.  proceduren  zyn  puere  wegen  yan 
feyto,  geweltdadighe  en  onrechtige  beslaeninghen, 
blijyende  een  yeghelijck  in  zgn  recht  en  possessie. 
Pi.  e.  Brah.  7  oct.  1679.  I,  70.  Zie  bsblaik  10). 


BESLAPEN,  bw.  1)  B^  elkaar  slapm  aU 
man  en  vrouw,  fr.  eoueher  ensemble  eomme  mari 
et  femme.  \\  Dat  men  derzelyer  jouffir.  Johannen 
huere  rechte  duwarie  besorgen  eü  zeker  maken 
soude  by  raide  der  yrienden  aen  beyden  zyden,  so 
wanneer  (en  aleer  men  hen  met  malcanderen  soude 
doen  beslapen)  dezelye  joncheer  Jan  en  jouffir.  Jo- 
hanne,  die  in  diere  tyt  jonge  kinderen  waeren, 
tot  hueren  mondegen  dagen  oomen  souden  syn. 
St.'arch  Diest ,  vak  2,  16«  E.  (Deze  Joanna  was 
het  eenig  kind  yan  Jan  yan  Heinsberg,  heer  yan 
Diest,  en  huwde,  eer  zij  haar  tiende  jaar  bereikt 
had,  Jan  graaf  yan  Nassau-Sarbruck  (1466).  Zie 
m\jne  bist.  schets  oyer  Diest,  in  de  Éevue  trim., 
XLIII,  122.)  Een  poortere  die  een  huysyronwe 
troat  en  beslaept  buyton  der  stadt  en  ynheyt  yan 
Antwerpen,  yerbenrt  syn  poortene.  C  v.  Antw, 
1646,  iz,  26. 

2)  Eenen  koop.  Den  naeht  laien  voori^atm  over 
eenen  koop  zonder  hem  in  te  trekken,  fr.  laisser 
s^éeouler  une  nuit  sur  une  aequisOion  sems  la  rê- 
traeter.  ||  Want  die  cooper  des  niet  beslapen  en 
heeft,  soo  mach  hy  denselyen  koop  den  man  ter- 
stond weder  oyergeyen ,  die  hem  heeft  doen  rechten 
en  peynden  [panden].  O.  v.  Orave,  eap.  xyin. 
Soe  men  sal  doen  rechten  éH  peynden.  Bosli^ 
pende  trouw.  Voltrokken  en  van  het  beslapen 
gevolgd  houwelijk,  fr.  marit^e  eonsommS  et  svivi  de 
la  eohabitation.  ||  Oft  die  giften,  tochten  en  du- 
waryen,  die  zy  by  derselyer  hylicxer  yoirwairden 
elcanderen  maken ,  allegairder  yan  onweerden ,  idel 
en  machteloos  zyn,  aleoe  yerre  alst  huwelyo  ach- 
torblyft,  en  met  oirloye  der  heyliger  kercken,  met 
beslapender  trouwen  niet  en  yolcoemt.  T.  d.  TAy.  242. 

BE8LEGEN.  YerKeelw.  yan  beblabk. 

BE8LEMTHEIT,  zn.  y.  Lakenweye^  Dnistor 
woord.  II  Wat  meestor  yulre  die  enech  laken  mes- 
maecte,  in  deurcaerdene ,  deurruwene,  beslem- 
mende ,  quader  ayerechto  of  andersins , . .  dat  de 
yulre  beitorde;  yan  de  nu  ghemaect  deurcaerd  of 
deurruwet,  zal  meu  jugieren  yoor  wardeinen.  En  yan 
der  beslemtheide  en  quader  ayerechto,  zal  men 
jugieren  ter  perche.  K.  lakeng.  Tperen,  m.  Vul- 
res,  blz.  202,  a.  1.  Waert  dat  enech  laken  weider 
eheghoyen  ware  tor  comme  to  doene  yan  beslemt- 
heide of  anders,  so  moet  men  dat  weiderbrenghen 
tor  natter  elne  en  meite.  Ib.  203,  a.  7. 

BESLIGHTBAER,  bn  Eene  rechtszaak.  Km- 
nenJe  beslecht^  beslist  of  vereffend  worden,  fr.  (un 
proces)  pouvant  être  déeidé,  vide.  \\  Ten  waere 
nochtons  dat  deseWe  tweeste  saecke  [nl.  in  zaken 
yan  ticht  en  wederticht]  waere  ^tcortst  beslicht- 
baer.  O.  v.  Santhoven,  Stifi,  a.  196. 

BESLICHTEN,  bw.  1)  Eene  rechtszaak.  Be- 
slissen, beslechten,  vereffenen,  fr.  déeider,  vider, 
aecommoder  (un  .proces).  Kil.  Beslissen,  j.  be- 
slichten,  eomponere  lites  eto.  ||  Om,  dat  ghe- 
daen,  en  die  processen  gheïnstrueert ,  by  onsen 
stodthouder  en  maunen  yan  leene  die  to  worden 
beslicht  en  ghetormineert.  PI.  v.  Brab.  17  juli 
1623,  a.  3.  I,  267.  Bekere  processen,.,  swaer  en 
difficUe  om  to  wyderen  en  beslichton.  Ib.  a.  6. 

2)  In  bestuurlijke  zaken.  Afdoen,  fr.  expSdier. 
II  Dat  de  oyermomboirs  zullen  houden  t*allen  we- 
ken ordinaris  sitdach,  yan  'negen  uren  tot  elf 
uren,  om  alle  saken  de  weesen  oft  momboiren 
aenkleyende  sommierlijcken  to  beslichton.  C.  v.  Lo' 
ven,  Weesk.  a.  8.  Soo  yerre  de  oyermomboirs  ge- 
durende den  yoirs.  tyde . .  niet  en  koeton  beslichton 
alle  saeoken,  daer  dan  yallende,  henre  yergaderinge 
te  continueren  ton  twee  uren  naer  noene,  totdat 


906 


BES. 


BES. 


alle  saecken  daer  yallende  suilende  bevlioht  weaen. 
Ib.  n.  9. 

BESLICHTING,  zn.  r.  Bêslitnng,  fir  déeitum, 
II  Dat  het  prouffijt  oft  saijyer ,  d'welok  deur  de 
beslichtinge  Tan  der  tweester  saecken  commen 
BOude ,  snlcx  waere ,  dat  enz  C.  v.  Satithopen , 
St'^ly  a.  196.  Zie  bsblichtht. 

BESLUIT,  zn.  o.  Bijxomdsrey  afqeiloienë  kamer 
of  zaal  f  fir.  ehambre  om  salie  ferméê  ét  tpSciale, 
II  Soo  pal  Toortaen  een  . .  Tan  den  secretarissen  . . , 
daeraf  [nl.  Tan  de  protocolfen  der  OTerledene  nota* 
rissen]  een  comptoor  oft  besluyt  int  bysondere  opt 
stadhuys  alhier  houden.  C  o.  Antw.  1582,  i,  15. 

BESLUITEN,  bw.  1)  Een  Terdrag.  Sluiten, 
ff.  ooMolmre  (un  contrat).  ||  Eenen  Tercooper  Ter- 
mach  te  scheeden  Tan  den  contracte  Tan  Terooo- 
pinghe  en  sijn  goet  te  behouden,  mits  betaelende 
aen  den  coopere  de  oosten  daeromme  ghedoocht,  en 
dat  binnen  een  jaer  naer  *t  besluyten  Tan  den 
contracte.   C  v.  Vewrnê,  iii,  3. 

2)  Een  schryTen,  eenen  brief.  Sluiten,  ir,  fermer 
(un  écrit,  une  lettre)  ||  Diewelcke  [nl.  schepenen 
der  hoofdbank]  de  schepenen ,  de  leeringhe  Tersoecht 
hebbende,  schriütelyck  besloten  sullen  OTerseynden, 
hoe  en  wes  sy  daerinne   sullen  hebben  te  wysen. 

C.  e.  Lier,  Stijl,  xiï,  1.  Beslotene  brieven. 

Sel  têgenoioêrgeitelde  van  Opene  brieven ,.  heiden 
uitgaande  van  voreten  of  heeren ,  fr.  ^^lettree  clotee'*, 
Ie  contraire  de  ^^Uttree  pa(entei*\  émanant  les  unes 
et  les  emtres  deprinces  ou  seigneurs.  \\  De  stadtTan 
Antwerpen  wesende  ons  wettich  hooft,  nochtans 
Bladele,  met  noch  meer  andore  bancken  onder  de 
meyerye  Tan  's  Hertoghenbossohe  gheleghen  z^n 
[2.  z^nde],  worden  de  wethouderen  Tsn  Bladele 
beschroTen  Tan  de  stadt  Tan  's  Hertoghenboesche, 
ten  Tersueoke  Tan  partyen»  op  weijgheringhe  Tan 
rechte,  daeraf  [zij]  h«slotene  brieTene  Terleenen  en 
Toor  hen,  wethouderen  van  den,  Bossche  dach  be- 
schryTen  by  gheTallen  Tan  oppositien.  C.  v.  Bladel, 
a.  38  (1546). 

3)  Benen  persoon.  Opsluiten  ^  achter  't  slot  zet- 
ten, fr.  enfermer  (une  personne).  ||  Wel  TCrstaende 
dat,  soo  Terre  den  man  Tan  alsulcke  Trouwe  [nl 
OTerspelige]  deselTe  soude  begeiren  te  stellen  in 
een  clooster  oft  andere  besloten  plaetso, . .  hy  tselTe 
yermach  te  doen.    C.  v,  Antw.  eomp.,  VI,  ij,  18. 

4)  Een  Toorwerp  Tan  waarde.  Wegsluiten,  ber- 
gen, fr.  serrer,  enfermer.  \\  Dat  elc  zeghel  Tan 
elz  heren  partye  der  stat  Tors.  besloeten  sal  siin 
mit  dryen  sloeten.  C.  v.  Maastricht,  Oork,  v.  1372, 
blz.  432. 

5)  Een  leenroeris  heerenhuis.  Omsluiten ,  fr.  en- 
dore  (un  manoir  nk)dal).  ||  Daer  een  grondenare 
sterft,  en  sinen  hoire  comt  dat  leeit,  esser  eenen 
wal  en  eene  Talbrugge,  trect  hi  die  Talbrugge 
up,  en  alle  de  onmueble,  catheilen,  huysen,  boo- 
man  en  andere  dat  hi  dairbinnen  besluyt,  dat 
Tolght  sinen  gronde.  Leenr.  v.  l.'S'JS,  d  üij.  De 
httusynghen  en  bcomen  staande  up  de  mote  Tan 
eenen  leene  besloten  met  een  walgracht ,  metgaders 
dan  poortaele  ofte  walbrugghe,  dat  blyft  en  Tolcht 
den  leene.  C.  v.  Auden^y  Cak.  prim.  vi,  8.  I,  382. 
Huys  en  hout,  dat  men  metter  Talbruggen  besluyt, 
eii  de  poerte,  en  dat  duyfhuys,  behoren  ten  gronde 
Tan  leene.  C   v.  Aalst,  Orig.  blz.  422.  Leenr,  §  1. 

6)  Eene  woning,  landgoederen.  Omheinen,  fr. 
•aofers,  eloturer  (une  habitation,  des  bions rurauz). 
II  Dat  de  prochianen , .  hebben  macht  te  besluytene 
en  heckene  ta  hanghene  omtrent  de  toofs  woeetyne, 
omme  to  weerene  de  Toors.  [nL  Tremde]  beesten.  Dat 
io  scbttldioU  beu  te  besluy ten  mynen  TÏTere  >  of  doen 


wachten  de  beesten  Tan  Chemmenacken ,  up  dat 
ie  pays  Tan  hemlieden  hebben  wille.  (De  Fr.  tekst 
zegt:  enehure)  DE  Pb.  en  Bb.  YII.  Semnterzakej 
6  (1271).  Dat  niement  en  gae  fourageeren  oft  gars 
snyden  in  eens  anders  boogaert  oft  beemt  na  den 
tyt  Tan  dat  de  hoTe  en  beemden  beslooten  zyn. 
T.  D.  Tat.  147  T**.  Om  deswille  dat  deseWe  her 
Joos,  om  hem  selTcn  te  besluytene  en  te  behey^ 
mene,  opt  eynde  Tan  denzelTen  zynen  hoTe  begoat 
heeft  te  doen  metsene  en  maken  eenen  mner  Tan 
careelen.  Notar.  akte  o.  22  jan.  1512.  Brussd. 

7)  Straat  of  weg,  eene  riTier.  Versperren ^  ver- 
stoppen, belemmeren,  fr.  obstruer,  barrer  (la  Toie 
publique,  uae  riTière).  ||  Zoe  wye  kerokweghen, 
borrenweghen  oft  eenighe  gherechte  weghen  be- 
sloeten  heeft  oft  Terblent,  dat  hy  dia  opendoe 
binnen  xt  daghen  naer  dat  hem  sal  boTolen 
zyn.  i>E  Pb.  en  Bb.  XXYI.  Bupdmondef  94. 
K.  o.  23  juni  1610.  Dat  de  waegens  en  kanen 
gelaeden  met  hoye  oft  stroo  auUen  hebben  te  Tae« 
ren  en  stapelen  op  die  hoyemerokt  en  lanokx  bet 
kerckhof  Tan  sinte  Peeterskeroke,  sonder  daenneda 
te  besluyten  ofte  bekommeren  eenige  rechte  straeten 
oft  passagien  O.  magistr.  Loven,  28  sept.  1734, 
blz.  71.  D  welck  oock  plaetse  grypt,  al  waert  dat 
de  goeden  tachepe  ter  bestemder  plaetse  niet  en 
consten  aencomraeu,  Tuytdyen  dat  den  nMmt  Tan 
de  riTiere,  door  oorloge  oft  ander  beletsel,  besloten 
waere.  O,  v,  Antw.  oomp.  IV,  zi,  231. 

BESMETHEIT,  besmethbds,  zn.  t.  Besmet- 
ting, fr.  contagion.  |j  Degone  die,  naer  dat  de  be- 
smetheyt  in  hunnen  stal  sig  zal  hebben  Teropen« 
baert ,  zullen  hebben  Terkogt . .  eenige  hoombeeote. 
PI.  v.  VI  11  jan.  1770,  a.  2.  XI,  1380.  Onder- 
Traegen  de  eygenaers  der  besmette  heeste  nopende 
de  oorsaecke  die  de  besmethede  in  hoanen  staUen 
kan  gebracht  hebben,  a.  13. 

■BESMETTEN,  bw.  Eene  Trouw.  Sehofeeremf 
onfeeren,  fr.  vioJer.  Kil.  poUuere.  ||  So  wie  by 
crachte  wyf  heeft  besmet,  en  daeraf  by  der  waer* 
heit  Tore  scepenen  wert  Tcrwonnen,  men  sal  hem 
dat  hoeft  afsniden  met  eenre  plancken.  K.  o.  Den^ 
derm.  v,  1233,  a.  20.  Lat.  tekst:  Quiieuʻque  per 
vimfeminam  molaverit. 

BESNIJDEN,  bw.  1)  Eenen  eisch»eene  Tordering 
in  rechte.  Bekorten,  kortbondig  voordragen,  fr.oftrA 
ger,  présenter  d'une  maniere  concise  (une  demaode, 
des  conclusions  en  droit).  ||  Zoe  wye  syn  aensprake 
Boe  beenedefi  maicte  dat  hy  die  T<Mrsor.  woor- 
den niet  en  besprake,  en  dan  allen  zynen  heysch 
niet  soe  Toloomeiyc  en  thoende  als  hy  hem  Ter- 
meten  hadde,  die  rechter  en  soude  hem  niet  toe» 
gewysen  eonnen  dat  hy  niet  geheysoht  en  hadde, 
noch  breeder  dan  hy  hadde  oonnen  gethoenen.  t. 
D.  Tav.  32  t». 

2)  Verminderen,  fr.  diminuer.  \\  Daironune  macb 
die  test^iktaur  wel  Terminderen  oft  besnyden  zya 
legaet.  T.  d.  Tat.  238.  Om  eenighsints  wat  te 
besnyden  de  menichte  Tan  rcTisien  die  gheïnten- 
teert  woiden,  met  groote  poetpoeitie  Tan  aadera 
saecken , . .  Plae.  v.  Brab.  16  juni  1668,  a.  3. 
IV,  174. 

3)  Misbruiken.  Afsehafen,  fr.  retremdker.  ||  Tot 
Terlichtinghe  en  onderstandt  der  apothekers,  en  om 
Tcle  misbruycken  te  besnyden ,  die  onder  't  deoksel 
Tan  koopmanschap  ingheslopen  syn,  Terbieden  wy 
dat  geene  speciers,..  eenighe  gKemen^^alde  medi- 
camenten, als  theriaea^  enz.  meer  en  Torkoopan. 
Aead.   dWchéol.   1861.   Oork.  v.  1641,  a.  13. 

4)  Besneden  tijt.  üauw  bepaalde  reohtsierm^ 
fr.  terme  de  droif  tres  Umiié,  tree  rwlraiM.  ||  Oft 


BES. 


BES. 


207 


jemftodt  de  rechtsdsghen  hiervoren  verhuelt,  ayt 
eenighen  oonaecken  te  kort  vielen,  en  deselve  ten 
besneden  tijde  niet  en  conste  yoldoen,  ftoo  sal  hij 
hem  in  elcker  saecken  eens  moghen  behulpen  met 
sgnen  heeriyoken  dach  oft  absentien.  C.  v.  Sant- 
hoven,  Stijl  1668,  a.  119.  Wel  verstaende  noch- 
tans ,  dat  den  Toora.  besneden  tijdt  van  drije  daghen , . . 
egheen  plaetse  en  grijpt  in  ghevanghene  oft  ghe- 
arresteerae  persoonen,  oft..  Ib.  a.  267.  BesnO- 
den  reoht  (van  b.  r— e).  Van  streng  recht,  ft. 
de  droU  striet,  rigoureux,  etricii  jurit.  \\  Alle  ver- 
naderingen  srjn  van  soo  besneden  rechte  oft  ttricti 
fwriij  dat  den  tijt  daertoe  staende  loopt  tegens 
mindere  en  meerdere  van  jaeren ,  tegenwoordige  en 
niet  tegenwoordige,  al  waert  oock  dat  sij  van  den 
oontraete  niet  en  wisten.    C.   o.  Antw.  cmnp.  III, 

iT,  63.  Besneden  vensterbert.  Smalle,  nauwe, 

weiniff  wiispringende  vensterbank  van  eenen  winkel, 
fr.  devantwre  étroite,  peu  saillante  d'une  loulique. 
||  Dat  eeniegelijck  is  georloeft  te  maeckene  voor 
feijn  hnys  een  vensterbert  met  eenen  daecke  daer 
boven,  dienende  tot  sijne  neringe;  dies  moet  hy 
tselve  soo  besneden  en  gevuegelyck  doen  maecken 
dat  hij  sijne  gebaren  egheen  hindere  oft  letsel 
daerby  en  doet  C.  v.  Lier,  ziii.  87.  ld.  C.  v, 
Meehelenf  XIT,  39.  Nannius:  ita  contraotum, 

BESNIJDENIS,  zn.  Beperking,  fr.  restricfion. 
II  Ten  hende , . .  gaf  myn  gheduchte  heere  der 
stede  van  Ghendt  eokere  lettren  van  restruuction 
en  besnydenissen  in  eyne  stede  van  Brugghe , . . 
deweleke,..  lettel  oft  njet  proufiVteerden.  Colla- 
He,  467. 

BE80CHT ,  dw.  van  besoecken.  Srvaren ,  bekwaam, 
fr.  expérimenté,  eapdble.  \\  Die  sentencie  gegeven 
vnjten  seggen  van  eenen  geleerden  eü  besochten 
in  cynder  arten  en  eonsten,  en  gaet  nemmermeer 
in  gewjsder  dinc.  v.  d.  Tav.  346  v®.  En  wort  mits 
desen  allen  princen  gereiden  dat  ly  tot  hueren 
imde  kieeen  selen  goede,  oude,  vroede,  besochte  en 
Tolstantige  mannen.  Ib.  373  v^. 

BESOECK»  (Besoec,  besouc,  besouck,  besnec, 
beeneck,  besueck).  zn.  o.  Gerechtelijk  onderzoek, 
ft,  imformaiion,  enquête.  ||  Wi,...  zegghen  onso 
segghen  en  onse  bezouc  in  derre  manieren.  8  febr. 
1276.  Dede  [«1.  de  meier]  een  waerheyt  en  een 
bettech  [l.  besoeck]  t  Ossele,  om  me  enen  weoh 
teenen  eeusele.  Sch^.  v.  Brusseghem,  6  febr.  1380. 
Bn  van  allen  desen  vors.  ordmaneien  so  sullen 
deken  efi  vinders  besouc  doen  tallen  tiden  dat  zij 
willen  efi  waar  dat  zij  willen,  ds  Pauw,  Vgb. 
104  (1368).  [Dat  wQ,  nl.  de  hertogin]  opgeset  eü 
geordineert  hebben  een  goet  clair  besoec  te  doen 
overal  binnen  onsen  lande  van  Brabant,  up  alle 
laken  voirs.,  en  dairtoe  in  eiken  ambacht  \nl.  rechts- 
gebied] geset  en  geeosen  sekere  persene,  goide, 
getrawe  Inde,  dit  voirs.  besuuo  van  onsen  wegen 
te  doin.  Piot,  Bnquite  v.  1389.  Fr.  tekst:  mne 
honne  enquesie.  Eest  dat,.,  der  vrempt  minsche 
roepe:  ^Vrij  stadt,  beschudt  mij!*'  allen  die  porters 
en  portersaen  zijn  sculdich  zulken  vreemden  minsche 
te  beecudden  en  dien  te  nemen , . .  om  bezueck 
daeraff  te  doen.  K,  v.  8.  Truiden  v.  1366,  a.  62. 
It.  17  mei  1393,  a.  9.  Dat  men  op  alle  burgeren, 
borgerssen  en  andere  luyde  van  lichter  famen  we- 
■ende, . .  alle  joer,  te  twee  tyden,  ejn  gemeyne 
inqniaicie  en  besueck  doen  eii  verboeren  aal  in 
ellec  van  den  keerspelen  onser  stat.  C.  o.  Maas- 
trieht,  Oork,  11  mei  1428,  a.  3.  Daer  men  heer- 
Ijck  besueck  besit  metten  mannen,  van  fcyte  die 
geschiet  zyn,  daer  sal  men  heymeljck  die  waerheyt 
af  horen  efi  daeraf  oppenbaer  vonnisse  vuyigeven. 


BoJd^OBSlr,  Keys,  Stal.  a.  100.  Men  beteeckent 
den  heysschere  dach,  om  zyn  intendit  over  te 
gevene  by  gescrifte,  op  dwelck  [men]  doet  besueck 
eii  enqueste;  om  welcke  enqueste  te  doene  men 
moet  den  verweerdere  noch  daigen  om  te  zien 
zweeren  die  getuygen.  v.  d.  Tav.  10.  Bi  goeder 
informacien  efi  besuecke.  Rekenk,  o.  Brab,  reg  131 
f'.  31  v*'.  16«  E  Dat  de  bailliu  van  der  vischmarct, 
ofte  zyne  stedeboudere,  alomme  in  de  schepen, 
sevooren,  putten  eii  andersins  besouck  en  onder- 
souck  sal  moghen  doen.  PI.  v.  VL  24  apr.  1642. 
II,  791.  Als  men  eenige  andere  dan  nootelijcke 
repsratien  wilt  doen,  alsdan  moet  tselve  geschieden 
bij  bewülinge . .  van  de  Weth ,  naer  behooreiycke 
visitatie  oft  besoeck  van  de  plaetse.  C.  o.  Antw. 
comp.  IV,  IX,  32.  Een  besoeck  ontpluioken. 
Den  uitslag  van  het  onderzoek  kenbaar  maken,  open^ 
baren,  fr  faire  eonnaitre  ou  publier  Ie  résuUai  de 
V enquête.  \\  Up  dewelke  vermete  eommissarisse ,  ghe- 
stelt  van  oneen  Biule,  daerof  de  waerheit  onder- 
socht,  in  gheschriften  ghestelt  en  overbrocht,  en 
dat  besouc  ontploken  en  versien.  ds  Pb.  en  Bb. 
AaUt,  I,  86  U367). 

2)  In  lijfstraffeiyke  zaken.  FoUering,  pijniging, 
ft,  torture,  question.  \\  OIF  yemant  anders  were . . 
bedragen  off  oversacht  van  eynigen  van  den  drie 
puncten  voirs.,  onse  scoutet  en  drie  scepenen . . 
en  sellen  [soelen?]  egheyn  besueck  op  die  porters . . 
doin  mogen  sonder  den  tween  oversten  eii  viete 
van  don  anderen  raidtsluden  . .  Mer  weert  dat  sake, 
dat  die  raidtslude  niet  en  konden  noch  en  wouden 
oomen  . .  om  dat  besueck  te  doen , . .  alsdan  en 
daima  soe  mogen  onse  scoutet  en  Acepenen  dairop 
besuecke  doin  en  loUe  wysen.  Piot,  Cart.  10  juni 
1417,  a.  6.  It.  O.  Liége.  Eest  dat  sake,  dat  die 
befaemde  van  der  famen  overtuight  is , . .  En  dan 
terstont  sal  men  den  gevangenen  pijnen  en  besue- 
ken;  by  welk  besueke  eii  pijnen  die  twe  ovente 
en  twe  raidtslude  komen  soelen  bg  onsen  soou- 
tetb  . .  En  off  sy  dair ,  bij  dat  besueken  eü  pynen 
niet  komen  on  wouden  off  en  kunden  gekomen ,  soe 
sall  onse  scoutet  den  befaemden  besueken  efi  pjj- 
nen.  Ib.  a.  18.  Zie  besoecken. 

BESOECKEN,  (Besueken,  besouken,  besoeo- 
ken),  bw.  (deelw.  besocht),  1)  Een  geschil.  Onderxoe' 
ken  als  scheidsrechter  ^  ft.  examiner  (un  litige)  en 
qualiié  d'arbUre.  jj  En  ie,  Symoen,  bailliu  van 
Brugghen,  voerseid,  al  waest  mi  sWaer  te  doene, 
loed  mi  metten  sticken  voerseit,  en  nam  se  üp 
mi,  en  besocht  se  efi  ondervant  se  so  ie  best  efi 
nerensteleecst  conste  en  mochte.  13  juli  1286  ')^  Zo 
heb  wi , . .  met  rade  van  bescecdenen  lieden  efi 
metten  ghemeenen  consente  en  wilcoere  onser  hei- 
dere, ighewelcs  recht  van  ons  besocht  efi  doen  be- 
soekeh  arenstlake  ane  de  man  efi  ane  de  scepenen 
van  den  voregheseiden  dorpè  van  Puderse  [Puers]. 
19  juni  1296. 

2)  lenusnds  goederen  gerechtelijk  panden  en  ver- 
koopen,  fr.  saisir  et  exécuter  les  biens  de  qu^qu*mn. 
II  Hier  mocht  iement  vragen:  oft  deen  van  d-jn 
sculdeners,  geheeten  rei  deibendiy  aangesproken 
wordde,  en  dat  hy  thoende  dat  zijn  medegesellen 
tgelt  v^n  der  scult  ontfangen  hadden  efi  hg  niet, 
oft  hy  soude  mogen  excipieren  tegen  den  heyseh 
metter  beneficien  van  excussien,  dats  te  seggen,  oft 
hy  hem  [nl.  de  aangesprokene]  soude  mogen  keeren 
van  antwoirde  int  principael  totter  tijt  dat  dandere 
in  hueren  persoenen  efi  goeden  wairen  geëxecu- 
teert,  dats  te  seggen,  met  recht  besocht  efi  vn^t- 
gevoloht  totten  vuyteraten  scellingen  bn  pehmngeh, 
opdat  zy  soe  veele  hadden,  y.  d.  TaY.  266. 


SOK 


BES. 


BES. 


iwJitMii,  Di«m«ad  ontf*ng(M»lic  «o  m  omme  hem  t« 
•t«*ll«n  Unr  jiurgo  f*ii  zaken  of  delicten  enorme, 
die  n lei  proufeUe  en  «iju,  gh»lije  «Ie  herezie,  Ter- 
mderye,  moort,  etnetrrxyf,  buggherje,  Trouwen- 
ertcht  of  AnilDro  hejmclike  onproeTelike  delicten, 
die  tMNEOoht  behoori^n  te  sUne  bi  proceefe  eitn- 
ordlnftire.  O,  t,  Aalst ,  Oriff.  XLI,  e.  18.  1&«  S. 

4)  Op  ds  pijnbank  Uggtn,  f  Uier  en,  pijnigen^  It, 
toriurêff  mêttrê  è  la  austtion,  ||  Dan  «uilen  onM 
•fnplude  die  befaemde  oezueken  efi  pijnen,  nae  dat 
hen  noat  eA  guet  dunrken  mI  ,  om  die  rechte  wair- 
heyt  fan  dien  etucken  tonderfinden.  Piot,  Oart. 
f  tt.  7   ddc.    UU  f  a.  If^-  It.  O.  Li^ge, 

A)  Ondtrtoêkên,  hêiichtigen^  fr.  vUiler ,  inspeeter. 
||  Beleu  dete  Ton.  lx  ghetellen  orertjt  nueren 
boghe  wel  ghereet ,  en  huer  liarnaach  binnen  hueren 
hujraen  moeten  hebben , .  •  ofi  dit  lal  een  doeken 
en  de  gheiworene  Tan  der  Gulden  moeten  beiue- 
ken  ten  miniten  Tier  werven  tijaert.  A.  Wavtbbb, 
èermmt,  Rtgl,  1412.  §  6.  Dat  men  gheen  burgeren 
noch  burgeraaen  Tan  onser  itat  Tan  Tricht  pinen 
nooh  beiueken  en  lal  om  ghoenre  saken  wille,  die 
borger  of  borgertae  en  were  dan  Tan  opeubaire 
guader  famen)  en  dat  beiueken  en  pinen  aal  toe- 
bohooren  tt  doen  onsen  amptman.  O.  v.  Maaslrieht  ^ 
Vork,  118  oot.  1418,  ft.  27.  £n  heeft  hy  egheen 
borgite,  100  maoli  die  heer  den  ghehalden  porter 
opleyden  en  in  die  gheTanokenis  eetten,  hier  in 
eghecnre  wyi  te  betoeckon  nooh. te  p\)nighen,  ten 
•y  b\)  raedt  Tan  tchepenen.  C.  o.  Mtgktmf  Landoh, 
1482,  ft.  17.  Zie  ook  bkbüoiitiout. 

6)  Ken  dood  lichaam.  Schouwen^  bêxiohiigent  fr. 
eifi/flf  (un  oorpi  mort).  ||  Oio  sal  die  richter  den 
duoden  beaueoken,  dair  h\j  doot  leegt,  en  z\}n 
wonden  beiion  en  doen  bescryven  wair  hy  ge- 
wondt  II,  on  hoe  dat  hy  dair  doot  leegt;  en  aal 
bU  hem  heblnm  boiochto  oü  ezperte  medecynB  dyen 

idie    )\wi]    begaan   hebben,  oft  andere  doen  den 
ooden  Vwiien.  T,  d.  Tay,  177. 

7)  OTerirodingen  der  keuren.  OmderwoAen,  op' 
•0#AiHi,  ook  hêvoêiem^  fr.  êxammer^  TÉokêreher,  ausei 
JbmUUr  (dei  iutVaciionB  aux  ordonnances  de  polioe). 

II  Boe  wie,.,  yamando  acade  dedo  aen sjn Troehten , 
lOTe ,  thurne , . .  die  lall  Terboeren. . ,  ind  de  aohade 
iid  wett«>hch  beaocht  werden  bj  den  gerechte,.. 
C  e»  T\tngeMm,  27  juli  1469,  a.  ft.  En  dit  aal  de 
QuMtt  beaueken  alae  dicke  alae  wilt  JT.  lakeng, 
Jhnêêtlt  I86A,  a.  1,  Ei\  al  doee  Toreeide  boeten 
auUeu  de  [hlalheerau  Kaaeden  beeouken,  alao  dicke 
•ft  aleo  menich warren  alai  willen,  db  Pauw,  Vg^, 
181  (I8T4).  Omme  wel  te  Tulcoinmene  dit  Toreeit 
Torbol  f  behouden  te  aine,  ao  aiin  daerloe  gheatelt 
een  Termaenrv  eft  drie  waerderee,  die  de  macht 
•uilen  h«M>«n  te  beaouken  alae  dicke  alsy  willen. 
Ib,  148  0^77U  Dit  iftl  de  heere  en  de  sUt  moghen 
d\>Mi  bMOuken  op  degh«ne  daer  mens  op  beweent 
dal  ayt  doen  [el.  dmnk  te  Italtm  buiten  de  «tad]. 
X4.  •»  Amiws  a.  Idft  04*  K.>.  Oa  hT  er^^n  liecht 
•tt  bedde  ouenbair  dragende  [mL  "aaTwids,  na  de 
pocHrikU>k]«  den  iall  n^en  aeulaaten  ind  leerden  in 
fev«iickui«ee,  eo  Ter  Ivj  Tw^mde  is,  ind  beeuekon 
^nett  elael»  oii\b  danM^  gt>oomg«^iit  t«  wiNpden. 
is  fk  T^terms  ti  juli  1469»  a.  3.  Omme  te 
wHen  \^  ^rf^ntf'nl  de  cvuktrane  ran  den  tw«.  tot- 
W)^  fibedaen  «•!  hebben ,  ei^  \laer ,  in  dit  te  beeoekea , 
aa  t^Mt^M  eiA  |(heew\XMt)e  gh^bi^N"  wan»«  lullon  l)i*^i>f 
eft  Wel  \Ut  «WKkNniCHiolm  alM  htuii  ^ehoa^t^^  i>k 
VuAMiKVX«  'V^  M  yl^  ^^^  ^^*  hoen^e  nwtiw 
«wiil  T«a  dett  neliliN^^  oeM  raa  dea  Towtewa, 
«<^l  wati^^serwm  aWt  aa  W«t  beeoekea,  ochl  bem 


ommekeert  daer  hem  die  richtere,  oeht  Torrtere, 
ocbt  waerdeerre  beyschen  omme  te  beenekene,  laeis 
ghelden.  xl  e.  Kb.  v.  Diesi^  B  7. 

8)  Aantasten  f  bespringen ,  ft.  attaqmer,  tusaiUir. 
II  Soe  wie  eenen  poertre  beaochte  binnen  ainen 
aloten ,  en  bi  met  crachte  en  Tan  noede  [nit  nood] 
hem  en  egn  lyf  en  eine  leede  beacndden  moeste, 
sloeghe  hi  denghenen  dien  [die  hem]  beeochte 
doet..  JT.  e.   WatUhem,  1365,  a.  52. 

BËSOECKEB  (BeMmcker,  beenecker),  zn.  m. 
1)  Onderzoeker,  die  eaa  ambtswege  gelast  is  mei 
een  onderzoek,  fr.  enquêteur,  ckargé  offidsüement 
d^une  enquête.  \\  Ontbiedende  dairom  en  beyelende.. 
allen  onsen  onderseten, . .  dat  sy ,  ten  Tersueke 
onser  Toirs.  besueckers,  of  hoirre  sekere  boden,  bi 
hen  comen  ten  steden  en  ten  dorpen  dair  hen  dat 
Tan  onsen  besuekers  weghen .  cont  ghedain  sal 
werden.  Piot,  JSnquête  e.  1889. 

2)  Opzichter  over  de  nakoming  der  stedelijke  eer- 
ordeningen,  fr.  inspecteur  de  Vobservanee  des  ordon^ 
nances  municipales.  \\  Bn  hieraf  zal  elc  besoucker 
en  wachter  moghen  siin.  db  Paitw,  Vgb.  71  (1358). 
It.  19.  Zie  BBBOBCK  en  bbsobckbit  *). 

BËSOËNGE,  zn.  t.  Zaak,  behoef;  bestemming, 
fr.  obfet,  profil;  desfination.  Kil.  Besonie,  opus, 
opera,  negolium.  \\  Wat  roeester  kint,  die  meester 
wert    en    smesse   seth,    of  slgpsteene   handt,   sal 

Ï[heTen  y  s.  ter  seWer  besoenge  [nL  „ten  panwel- 
ioene  en  tandren  coaten,  en  ter  aelmoesenen"].  — 
Ben  leercnape  die  gheens  meester  kint  en  es  Tan 
binnen,  sal  ghoTcn  x  s.  par.  ter  selTer  besoengen. 
DE  Pauw,  Vgb,  21. 

BËSOENONEEREN  (Besogn— ,  besoigneren), 
bedr.  en  onz.  werkw.  1 )  Bene  rechtszaak.  Behandelen , 
fr.  iraiier,  procéder  en  matière  de»  ||  Omme  welcke 
redenen  diergelycke  obligatien  als  degonne  in  questie, 
Tan  welckers  deughdeljckhejdt  en  constitutie  het 
genoeghsaem  is  blyckende,..  moeten  worden  ghe- 
besogniert  in  het  order  Tan  immeubel  goedt.  Yav 
DB  VBLDB,  Annot.,  8  (1787).  Sulcx  ónt  ghiften, 
tussohen  coi^joincten  Toor  syde  handende  wordende 
gebeeogneert ,  oock  tusschen  de  hoirs  onderlinge 
Tan  de  beghifte  Toor  sulcx  moeten  gedeelt  en  ge- 
besogneert  worden.  Ib.  171. 

2)  In  heetuurssaken.  De  bezigheden  vmn  s^  ismbi 
nerriehien,  fr.  vaqner  amx  oeeupations  de  ees  fone" 
Hons  (en  affaires  administratiTes),  6esc»^aer,  faire 
de  la  besogne,  \\  Dat  die  OTermomboiien  snllen 
t'allen  ordinarisae  Tergaderdagen  alle  drg  gelijcke- 
lyok  compareren  en  UgTen  beeoignerende.  C.  e. 
Loeen,  Weesk.  a.  10.  Snllen  d'OTermomboin  en 
hunnen  klerck ,  te  weten  degene  die  zyn  compa- 
rerende en  beeoignerende,  hebben,  Tan  de  rrae- 
ninge  t'aenhooren,  apostiUeren,  liquideren  en  ainy- 
ten,  elck  Tan  hen,  Tan  elcke  ore  beeoignerena, 
twee  stujrers,..  a.  22.  Dat  d^orermomboiren,  in 
groote  Iftstige  rekeningen,  sullen  sj  diye  metten 
klerck  besoigneren.  a.  23.  Wj  hebben  alann  gebe- 
eoigneeK  alle  de  staten  ons  toegeeoodetn,  en  daerop 
Teneent  ordonnantie  tot  Talidatie.  Sf.  mté.  JHesl^ 
Omsemdhrief  der  Staten  e.  Bmb,  td  juli  1785. 

3)  Werksamm  cijm ,  iemand*  snak  «oer  hel  jsreehf 
fttnarmemen »  werdtdigen ,  fr.  erf epsr ,  soigner,  dêftnére 
lm  tmnts  dCamtmi  deremi  lm  fmsHce.  ||  Toor  het 
infonneren  ran  dtti  admcaet  in  de  saeeke  bcao^g 
nei«»nde«  en  de  aaecke  geinstmecrt  e  made  tot 
dui^u\)u<».  1:2  st    Cr.  L*>wm,  Si^ily  1135,  a.  54. 

BE^>NDEK    (He$und^n^.    beeürnder,    limb), 
byw.  1)  Ajfhamdrrli^ ^  fr    tépejrfmemf.  \\  £n 
dat   sj  haie  eet»  rokwneB 
die  gatuj^ea  eeadiachtel^ 


BES. 


BES. 


209 


betaynder,  dat  hon  wel  oondich  ware-,  daer  by  en 
aen  gbeweest  hadden,  dat..  Schep,  v.  Tetsenderloo ^ 
22  jan.  1485. 

2)  Bijt&nderl^k ,  in  het  bijzonder ,  fr.  parlundière- 
ment<f  en  particulier.  ||  Soe  Terre  de  contrahenten 
(beïrandere  de  yerooopere)  derre  yerificeron  bj  eede 
dat..  Cv.  Aniw,,  1646,  yii,  37. 

BE80NDKKËN,  bw.  Voorbehouden,  uitzonderen, 
fr.  réeerter,  excepter.  ||  Ghereeexreert  van  zaecken 
by  der  ordonnancie  Caroline  van  den  jaere  ztc  yeer- 
tich  beaondert  en  by  den  grave  t'hemwaerts  ghe- 
nomen.  C.  v.  Auden.,  iii,  1.  Drie  leenen,..  met 
allen  haren  rechten,  [hjeerlicheden ,  seignourien, 
renten,  lande,  meereche,  boeme  en  cateile  daertoe 
behoerefide, . .  nients  uutghesteken  noch  beaolidert. 
X>x  Pb.  en  Bb.  X.  Aftnee  21  (1415).  De  ses  rent- 
meeeters  Tan  de  stadt  honden  hunne  camer  apart, 
en  hebben  d^administratie  en  bewint  Tan  alle  het 
inkomen  derseWer  stadt,..  niet  besondcrt.  C  o. 
Bmseèl,  1606,  a.  26.  Chriatijn:  nulliê  exceptie. 

B£SOND£RLING£  (Besun— ),  bijw.  Afzonder- 
Mjk,  fr.  eéparément.  ||  Zo  ghelo[Ten]  wi  se,  met 
ghegheTender  trouwen  en  met  gbezuornen  eede, 
aUe  te  ghadere,  en  elc  bezunderlinge,  Tan  dien 
poanten , . .  wel  en  witteleke  te  hondene  eweleke. 
19  juni  1295. 

BE80BCH,  xn.  o.  1)  Behartiging  der  belangen, 
fr.  aetiom  de  prendre  a  ccntr  les  interets.  ||  Wort 
geraden  allen  goeden  steden  en  bancken  Tan 
rechte,.,  dat  sy,  ten  besorge  Tan  den  gemeynen 
beeten,  om  die  wairheit  Tan  den  testamente  te 
weten,  en  om  te  Terhueden  fraude  en  bedroch, 
dat  alsoe  ordineren,  t.  b.  Tay.  111  t<^. 

2)  Bezorging,  onderhoud,  instandhouding,  fr.  soin, 
entretien,  maintien.  )|  Soo  eest  dat  wy,  ten  besorge 
Tan  onse  hoocheit  en  heerlicheit,  en  oio  Tan  onsen 
rechten,.,  u  ontbieden  en  beTelen..  Bekenk.  ü. 
Brab.  reg.  \^6,  f^.  142,  1&«  £.  Soo  eeet  dat  wy, 
ten  onderhouden  Tan  opse  erffelicheit  eü  de- 
maynen,..  Ib.  f.  138  t°.  Om  dbesorch  Tan  onse 
heerlicheit  en  demaynon.  D).  143. 

3)  Bezorgdheid,  ir.  soüicitude.  \\  Dat  ghy  met 
alle  besofghe  en  goeder  neersticheyt . .  doet  Ter- 
branden  en  te  nieten  doen  openbaerlicken  alle  de 
boocken  Tan  den  Toorseyden  Harten  Luther.  Fl. 
V.  n.,  8  mei  1621.  I,  100. 

4)  Beèiwmr,  toezicht,  bewaking,  fr.  direction,  sur' 
veillanee,  garde,  \\  Tnteur  is  een  monboer  die  ge- 
ordineert  is  ten  regimente  en  besorge  Tan  onbe- 
jaerde  weezen,  en  curatettr  is  diegeene  die  gestelt 
is  ten  besorge  Tan  dengeenen  bie  boTen  z^n  jaren 
ia,  en  die  sot  oft  Tuytsinnich  zgn,  enz.  t.  d.  Tat. 
26  T*.  Staet  tot  last  eü  besorgh  Tan  de  rentmees- 
teren  alle  de  wercken  en  reparatien  Tan  de  stadt 
aen  te  leggen,  te  Toirderen  en  te  beneerstighen. 
C.  V.  Brussel,  1606,  a.  28.  Cbristyn:  ut  curam 
gerani.  Twee,  drye,  ofte  Tiere  [persoonen]  die  hen 
duncken  aldemutst  en  bequaemst  wesende  totter 
momboryen,  tntelen,  curen  oft  besorghe  Tan  den 
weeskinderen.  C.  v.  XAer,  xtiii,  4.  Ten  besorghe 
en    weWaert   der  weeskinderen.    C.  v.   Santhoven, 

Weesk.  Inl.  Oft  ymant  jonge  dochters  oft  me^s- 
kena  hegmeiyck  ontiyde,  tegen  hun  ouders  oft 
Trienden  danck ,  tot  wiens  besorch  die  staen , . . 
C.  V.  Antw.  eomp.  VI,  iii,  19. 

B£SORCHSA£MH£IT  (Besoorchsaemhede),  zn. 
T.  1)  Zorg,  l<sst,  fr.  soin,  charge.  ||  l^aer  zyn 
oreriyden  hadden  de  gheswoome  Tan  Pamele 
tberecht  en  gheheele  kennesse  ghehadt  Tan  den 
Terdeelinghen  Tan  zinen  goede,  de  proTuie  en 
besoorchaaemhede    tki   den   onbejaerden    kinderen 


in  Toochdien  te  stellene.  O.  v.  Auden.,  7  nov. 
1683. 

2)  Omzichtigheid,  fr.  circonspeetion.  \\  Dat  de 
adTocaten  en  procureurs  neersteiyck  toiesien  dat 
sy  weduwen ,  weesen ,  enz.  in  proces  niet  en  bren- 
ghen, noch  oock  ontfanghen,  sonder  behoorlijcke 
bësorchsaemheyt,  opdat  hen  qualijck  toesien  ten 
leste  tot  beuren  eyghenen  laste  niet  en  keere.  C.  o. 
Santhoven,  Stijl,  a.  334. 

B£SORCHSAMICH£IT,  zn.  t.  Zorg,  bestuur, 
h.soin,  direction.  ||  Endat  [dien,  nl.  den  staat  Tan 
goederen]  alzo  OTerbringhen  by  goeden  Terclaerse 
den  OTerzienre  en  scepenen  Tan  weezen,  wien  de 
kennesse  en  besorchsamicheijt  Tan  dien  toebehoort. 
C.  V.  Brugge,   II,   Oork.  23  juni  1607,  a.  1.  Zie 

BS80BCH  en  B^BOBCHSAEHHSIT. 

B£80BG£N ,  ow.  1)  Zorg  dragen ,  fr.  avoir  soin  de, 
EU.  curare.  ||  Dat  de  groote  zeghelaers  zullen  be- 
sorghen  met  hemlieden  te  draghene,  in  huerlieder 
ommegaen,  de  prente  Tan  den  grooten  zeghele. 
Behbby,  JT.  d.  lakeng.  v.  Meenen  o.  1645,  a.  36. 
I,  801. 

2)  Zich  toonden,  zich  in  acht  nemen,  voorzorg 
gebruiken,  fr.  se  pourvoir,  se  pricautionner.  \\  Een 
Tremt  oxte  geesteiyck  persoon,  willende  alhier 
eenen  anderen  Tremden  ofte  syn  goedt  doen  arres- 
teren, . .  is  schuldigh,..  soowel  tot  Tersekertheyt 
Tan  partye  als  Tan  den  dienaer,  Toor  schepenen 
te  stellen  behooriycke  cautie  en  borchtochte, . .  en 
behooren  de  dienaren,  alsuloken  arrest  doende, 
hen    daeraf    te    besorgen.     C.    o.    Loven,  iii,    7. 

3)  Voorzien,  verzorgen,  fr.  pourvoir,  munir.  |] 
l^aer  dat  de  Toirs.  Fieter  en  zyn  wyf,  en  Toirs. 
Kateline,  hierom  commen  waren  in  heessche  en 
in  antwoorden  deen  jeghen  dandere,  zo  absentheerde 
huer  de  Toirs.  Kateline ,  zonder  dat  hem  de  fheyere 
bezorchde  Tan  zekere.  C.  o.  Aalst,  Vonnis  v.  1488, 
blz.  288. 

4)  Bewaren,  behoeden,  fr.  garder,  préserver, 
II  Wil  ie  my  Terwairt  en  besorgt  hebben  Tan  sca- 
den  die  my  daeraf  naemaels  comen  mochte  [nl. 
Tan  eenen  naburigen  OTen]^  ghy  sult  my  dairaf 
zekere  en  cautie  moeten  stellen,  y.  d.  Tat.  87« 
Dat  OTersI  in  den  platten  lande  Tan  Brabant , . . 
om  die  goede  luyde  met  hueren  beesten,  Truchten 
en  goede  te  besorgen  Toir  scade  en  ongerief,  men 
Tan  outs  geplogen  heeft  jaerlycx . .  te  doen  publi- 
ceren, kundigben  en  Tuytghebieden  de  oecxtkeu- 
ren,..  Ib.  146  t®.  Om  Toirt  onse  goede  lude  en 
onderseten  en  hunne  huse  en  goede  tegen  die  Toirs. 
brantschatters  en  transeneerders  eii  huere  brant- 
stichtingen  te  besorgen, .  .  Bekenk.  v.  Brab.,  reg. 
133  fo.  99  tO.  14  aug.  1469,  a.  4. 

5)  Beduchten,  vreezen,  fr.  eraindre,  redouter. 
II  DesgeHjcx  sullen  de  meerers  gehouden  zyn  in  de 
tresorye  deser  stadt  by  te  brengen  de  gebreken  die 
sy  Ternemen  en  weten  sullen,  binnen  de  Toorsz. 
stadt,  daeraf  te  besorgen  waer  dat  brandt  oft  an- 
dere roisTallen  souden  mogen  geschieden.  C.  v. 
Brussel,  Stat.  v.  1667,  a.  100.  Christyn:  ratione 
quorum  \nl.  defectuum']  posset  oriri  incendium. 

6)  Leiden,  besturen,  fr.  diriger,  administrer. 
II  Is  d'officie  Tan  deselTe  OTermomboiren  de  weesen 
en  hunne  goeden . .  te  besorghen  en  gade  te  slaen, 
C.  V.  Brussel  1606 ,  a.  20.  (Niet  juist  bg  Christyn). 

7)  Bedienen,  fr.  servir.  ||  Sullen  oock  de  TOorsz. 
loters  alle  partyen . .  daerin  [nl.  in  het  scheiden 
en  deelen  Tan  goederen]  cTengheiyck  besorgen  en 
bewaren.  O.  v!  Brussel,  Stat.  19  apr.  1667.  Chris- 
tijn:  (Bqualiter  servient  et  conservabunt, 

B£SOBG£B,  zn.  m.  1)  Voogd,  hoofd  van  dei 

27 


2iö 


BËS. 


BES. 


siaat,  souvereinj  h.  Utteti^y  ehrf  d^uü  Stdtf  torn- 
veram,  ||  Noch  suldy  weten,  dat  Tuyter  maleficien 
en  misdaet  die  iement  doet,  spray  ten  ij  actiën: 
die  een  den  heere,  als  besoi^re  Tan  den  gemej- 
nen  besten  en  weWaert,  en  d^ander  der  vercortter 
partyen,  v.  d.  Tav.  63. 

2)  In  sake  Tan  bankbreuk.  Vertoekêf,  toexiener, 
tr,  euraieur  (en  matière  de  faülite).  ||  Al  wairt 
dat  men  den  persoen  van  den  scoldenere  niet  en 
mochte  executeren,  mits  dat  hij  absent  waire  en 
mits  dat  hij  cessie  gedaen  hadde,  nochtans,  hadde 
iby  ennige  goeden  .die  vacant  wairen,  soe  sal  die 
richter  dairtoe  stellen  eenen  curateur  eü  besorgere, 
en  die  sal  aennemen  de  actiën  personele  en  reale. 
V.  D.  Tav.  267  v». 

3)  Van  wegen.  Opnénef^  ft.  inspecteur  (de  che- 
mins).  II  Bakende  de  schauwingbe  van  de  voetwe- 
gen,  men  is  in  costume  daertoe  jaerlijcx  te  com- 
mitteren, hy  heere  eiï  weten  [l.  Wetten],  in  elcke 
van  de  prochlen  deser  stede  en  heerlicheden,  drie 
lantslieden,  die  men  noerat  „Besorgers  van  de 
goede  weghen".  C.  v.  Poper.,  zxvin,  1(). 

4)  Bestuurder  van  een  sfildt  fr.  administrateur 
i'une  gilde  au  eorporation.  \\  Dat.  sy  hebben  ver- 
cocht  wel  en  wettelic  Jan  den  Papen  en  Jan  Clay- 
sen,  als  bezorghers  van  Onser- Vrouwe  gulde  te 
fiassnede,  ten  gulde  bouf,  twintich  scelle  paris, 
isjaers.  db  Pk.  en  Br.  XVI.  Atsenede^  87  (1433). 
(De  bestuurders  van  het  gild  van  O.-L.-Y.  ten 
Tuin  te  Yperen  worden  in  eene  oork.  v.  1426  be- 
êorgerSf  en  in  eene  andere  van  1464:  deikens, 
toorghers  genoemd.  YpTxana^  Y,  60  en  290).  Wy 
hebben  ont&ngen  d'ootmoedige  supplicatie  én  re- 
queste  van  N.  N. ,  respective  konink  eü  deken  van 
het  gulde  van  sint  Sebastiaen,  mitsgaeders  de  gul- 
denmeesters, besorgers  en  de  voordere  guldebroe- 
ders  van*het  voorn,  gulde.  O.  JP.-B.  aiutr,  12  juni 
1724.  Inh  (Verder  worden  de  verzoekers  genoemd: 
konink,  overdeken,  deken  en  proüiseurs  van  de 
groote  Gulde . .) 

BESPIÊN,  bw.  (deelw.  hespegen).  Sespuweuy 
tespuigen,  fr.  eonspuet:  \\  Here  Ihu  Xpe,...  ver- 
raden, gheslaghen  bi  dine  kinnebacken  en  bespe- 
ghen.  Oetijdh.  16^  E.  63.  Passie  ghei, 

B£SPOÜW£N ,  bw.  Bespuwen ,  bespuigen,  fr.  era- 
eker  sur.  ||  Wy  [wie]  den  anderen  bespant  in  zgn 
aensicht,  in  zijn  borste  oft  elswoe,  te  weten  cUit 
sy  ten  emste  oft  doer  smaet,  die  sal  gaen  tot  Sint- 
^oes.  K.  9,  at.-Truiden  «.  1366,  a.  69. 

BESPREECK  (Bespreek),  zn.  o.  1)  Beding,  be- 
paalde afspraak,  fr.  siipulatian,  \\  De  pointen  in 
't  compromis  begrepen , .  •  blyven  . .  van  weerden , 
al  waer*t  dat  de  peyne  verbeurt  en  gegolden  waer, .. 
en  dies  geen  speciael  bespreek  gedaen.  C  ü.  Chnij 
III,  16.  Al  oat  aerdtvast,  nafthelvast  en  wor- 
telvast  is,  in  een  hnys  ofte  errve,  volght  densel- 
ven huyse  ofte  erre , . .  ten  ware  bespreek  en  con- 
tract ter  contrarie.  Ib.  yi,  14.  Soo  verre  borge- 
ineester  en  schepenen  bevinden  dat  de  sohrÜtueren 
grooter  gemaeckt  syn  dan  en  behoort,  en  dat  alsoo 
ps^ye  to  vele  afTgenomen  is,  'tselve  moeten  d'ad- 
vocaten  thunder  ordonnantien  wederkeeren,  oock 
niettegenstaende*  eenich  bespreeck  oft  voorwaerde 
ter  COntrarien.  C.  ü.  Aniw.  camp.  Y,  üj,  6.  Ver- 
coopende  iemant  eenige  gronden  van  erfden  oft  hny- 
sen  sonder  reserre  of  bespreeck ,  soo  wort  verstaen 
dat  den  kooper.  .  moet  volgen  allen  'tghene  dat 
naehelvast,  muerrast  en  aerdtvast  is*  C  e.  Brussdj 
1606,  a.  149.  CJhristyn:  nihil  sibi  resertando. 

2)  Beraadslaging,  raadpleging,  fr.  cansuUatian. 
II  Die  delaoie  van  berade,  die  bywyien  gehtfdten    ' 


wordt  van  beroreke  oft  van  berinnen,  t.  d.  Tat.  800. 

BE8PREECKSEL  (Besproksel),  zn.  o.  Beding  j 
fr.  stipulatian.  ||  In  prejuditie  van  de  eonditieii 
en  besprekselen  breeder  nytgedrukt  in  den  brieve 
gepaaseert  voor  heeren  schepenen  deser  stadt  Brna* 
sele.  Akt  e.  notaris  Bèrdies  te  Brusêel,  24mrt  1791. 

BESPREKEN  (Bespreecken),  bw.  1)  Aamspté' 
ken  in  rechten,  besehmldigen^  fr.  tujUamiér,  stoesk' 
ser.  II  Waer  een  beclaecht  van  dooferiaege  oft 
van  scaecke,  soo  souden  heere  en  etadt  efi  partyo, 
oft  eenich  van  hen  den  becUeohden  mogen  doen 
vangen  en  met  recht  bespreecken  efi  vervolgen, 
als  van  alsulcke  dachten  op  hem  gedaen.  K»  «. 
8t.' Truiden  e.  1647,  Cart  blz.  686.  Bespraek«n 
heere  eS  stadt  eenen  van  dootslaoh,  die  der  strae- 
ten  niet  gelaeten  en  hadde,  en  [l.  en]  en  oonden 
zyn  niet  betuycht  [l.  betüygen],  soo  soa  men  hem 
quyt  wysen  sonder  ontaohout  te  doen.  Ib.  bla.  680. 
It.  686. 

2)  Aanspreken ,  dagvaarden ,  fr.  assignêr ,  ofcmmer, 
tl  In  vlaenderen  useert  men  nn:  dal  de  gedMohde 
inoet  besproken  zgn  tzynen  persone  oft  t^syiken  do- 
micilie. Praet.  erim,  43. 

3)  Uitdrukken  (zekere  bewoordingen  der  rechtê- 
vordering),  fr.  exprimer  (certains  tormes  de  procé- 
dure). II  En  is  van  grooten  noode,  dat  men  in  der 
aenspraken  van  ii^nrien  segge  die  voirMtr.  Woor- 
den: „oft  in  sulcken  beternissen,  ponicien  eii  ooi^ 
rectien,  als  Uwe  etc.";  om  dieswiUe,  want  soo 
wye  zyn  aensprake  soe  besneden  maiete  ds^  hy 
die  voirscr.  woorden  niet  en  besprak»,  en  dan  allen 
zynen  heysch  niet  soe  voloomeiyo  en  thoende  ak 
hy  hem  vermeten  hadde,  die  rechter  en  sonde 
hem  niet  toegewysen  connen  dat  hy  niet  geheysoht 
en  hadde,  noch  breeder  dan  hy  hadde  oonsen  ge- 
thoenen.  v.  D.  Tav.  82  v«. 

4)  Eene  nalatenschap.  Vorderen ,  eisekëUy  aan- 
spraak maken  op,  fr.  demander,  rMamer^  prÜéHdre 
è  (nne  succession).  ||  Quaeme  hnnder  twee  «ft 
meer,  en  besproecken  [l.  bespraeeken]  eenich  gdot 
nae  dooder  hant,  derghene  dan  die  hem  naesto 
leet  [l,  let]  proeven  Oonde  en  van  aldentttlven  en 
van  die  zyden  daer  [die]  goederen  aff  quaemen. 
dien  sonde  men  totten  go^en  wysen.  K,  o.  8, 
Truiden  «.  1647 ,  Oari.  bk.  604.  Bespraeeken  hun- 
ner twee,  diy  oft  meer,  een  goet  nae  doeder  hani, 
en  sy  proeffden  hun  van  aldentalven  al  even  nae, 
die  souden  die  goeden  gelyok  deylen.  Ib.  606. 

6)  Smren,  im  dienst  nemén^  fr.  engager  è  ton 
service.  \\  Waerdt  dat  eenioh  meester  eenen  knape 
besprake  hem  in  daehhneren  te  werekene,  en  als 
de  knape  te  wercke  qname,  de  meester  dien  onape 
ontzeide,  dat  danne  de  voorseide  meester  ghehoa- 
den  zal  zyn  den  cnape  sine  dachhnere  te  betaion. 
K,  d.  lakeng.  Brugge ,   Voêfwers,  blz.  92,  a.  2. 

6)  Wbdbbk. —  Hem  (sioh  bespreken.  Be- 
raadslagen met  elkander,  fr.  eousuUor  entre  eoL 
II  Ende  si  [nl,  de  zegsmannen]  ghingheh  nte  efi  be> 
spraken  hem  wel,  en  quamen  weder  inne,  efi 
iMsoiedent  ons  in  alzelkw  manieren  alse  het  hier- 
onder staet  besereven.  18  jnni  1296.  Dat  d«  vin- 
ders horden  heeach  en  antwofde  van  beden  piflf^ 
tien,  en  bespraken  hem  met  vroeden  lieden.  10 
sept.  1298.  En  wy,  mans  vomomt,  Memp  ghemaont 
zynde  van  den  rechte,  bespraken  ons,  en  wijs- 
den dat  dese  vors.  dinghen  so  wel  efi  so  wett^ 
Hoke  ghedaen  waren,  dat  zy  souldich  s^n  atedé 
te  hondene  en  te  blivene  van  weerden,  ds  Px. 
én  Bb.  n.  iTanddghem,  17  (1372).  Eir  onse 
aoepenen  dat  vonne-  nisse  vytwysen,  aoélen  af| 
rich  beapreeken  mitten  bnzgermeiateren  efi  fteti- 


BES. 


BES. 


211 


laden.   O.   «.  Maatir.    Ooth.  «.   1409,   bk.  468. 

BESPBENOIKO,  zn.  t.  ZooaIs  thuis.  Fr.  am>- 
mKÊÊmL  II  Here  heit  gheren  die  benedizie.  Die  be- 
■pmnghinghe  des  bloeds  Xpi  si  onse  salioheit  en 
OOM  besohermcoisse.  QHijdb^  69.  Poêtieghêê.  16«  E. 
'  BESI^INQEN,  bw.  Zooels  «hens,  aamoalUm, 
fr.  aê9aiUiry  aiiaqmer,  ||  Bespingen  is  yement 
opkwpen  .in  gremmen  moede.  Sktt  u  yement  be- 
springt sonder  wapenen ,  oft  sonder  een  n  te  oommen 
oft  te  gerekene,  die  doet  u  innere  [hinder].  Det 
soe  wye  besprinekt  met  wepene,  ui  boeten  zl 
ponden  pensijse.-  Dat  soe  w^e  bespronge  eens 
anders  hoijs ,  sonde  betalen  dobbel  boete.  Skw  [wUe] 
yemant  bcMprinekt  in  i^n  huQs.  Praei.  erim.  101. 
Als  een  [ml.  iemand]  besprinekt  een  jonge  maecht, 
die  geoleedt  is  in  dissoluten  habyte,  oft  in  suspecte 
ideeke  is,  meenende  dattet  een  licht  wglF  geweest 
nadde.  Ib.  188.  Dat  een  stier,  osse  oft  ander  dier, 
B^  peert,  oese  oft  stier  besprinekt.  186.  Een  man 
besprongben  binnen  sQnen  hnnse  oft  hoTe,  cal  hem 
moghen  Terweeren  sonder  boete  met  alle  manieren 
tan  waepenen.  C,  e.  Caêsèlt  a.  181. 

BEST.  Superlatief  van  ffoêd.  Als  substantief  in 
de  Tolgende  uitdrukkingen:  Te  sQnen  beste.  Tai 
s^e  mêute  voordeel,  fr.  è  wam  plms  gmmd  profUy 
tm  mémup  dê  ae$  imtMia.  ||  En  wi  willen  dat  si  dese 
▼oetgenoemde  penninge  nemen  mogen  te  horen  beste. 
.Breft.  «yessfa»,  16  apr.  1290.  I,  676.  HertKtaU. 
Om  des  bestes  wille,  Om  bestene  wille, 
Bestens  wille,  Op  dbeste.  Voor  hti  hetit 
ft.  pomr  Ie  mieux.  ||  Want  onse  goede  yriende, 
seepenen  nwt  en  andere  goede  liede  Tsn  onser  stad 
van  Djest  ghemeynleeo,  gheloeft  hebben  en  ghelo- 
▼en  moesten,  om  des  bestes  wille,  onsen  lieren  ghe- 
minden  heereden  hertoghe  Tan  Brabant ^  eensumme 
ghèlts,  als  tot  tweelf  dnsent  e&  twee  hondert  ghul- 
dene  mottoenen  toe,  binnen  sekeren  daghen  efi 
terminen  corfcetijts  toeoomende  te  betalene . .  ChoT' 
tor  hoor  9.  Diêti,  8  apr.  1866.  Zoe  eest  geordineert 
om  bestens  wiUe ,  dat  nijmant  OTer  soonts  [l.  seon- 
tet]  en  soepenen  spreken  en  sal  sonder  orloff.  Piot, 
Oart.y  II,  196.  omtr.  1411.  Als  der  Tree  geboden 
ee  [«2.  mei  de  stormklok]  en  in  hoeden  geleet, 
dyten  [die  hem]  dan  breeoke,  dien  soude  men 
Terrolgui,  al  en  weere  der  Tree  nïjt  gecondicht. 
Her  &A  men  die  oonde  doet,  dat  es  bestens  wille. 
Ib.  664.  X.  e.  A  Trwidom  e.  1686.  Dat  moorda- 
deghe  &iten,  bij  nachtegerallen, . .  men  door  oond- 
sehap  boort, . .  bi  geruchte,  naer  fame,  renommee 
efi  up  dbeste.  C.  e.  Aaki,  Oriff.  zLTn,  7  (1486). 
BQn  beet  doen  met.  BotehUcke»  over  ieie  naar 
geHefte^  fr.  ditpoeer  ^tme  ehoee  è  som  gr4.  \\  Dat 
alle  deghene  die  nu  hoppenbier  hebben,  dat  siere 
haere  beste  mede  doen  oinnen  acht  daghen;  daer 
men  se  daeraaer  Tonde,  men  sou  se  onder  hem- 
lieden nemen  en  nteslaen.  ds  Pafw,  Vgh.  117. 

BE6TADEN,  Bxnmv,  bw.  1)  UWmwet^en 
(een  kind),  fr.  amtmt,  itMw  (un  enfant).  |i  Oft 
die  heer  Tan  Heghem  ghcTanghen  ware  Tan  Tjants 
handen,  oft  dat  hy  ridder  worde,  oft  dat  hy  een 
eehte  ynmwe  trouwden  oft  naem ,  oft  dat  hy  een 
kindt  bestayden.  Landeh.  v.  Meqkém  e.  1482,  a. 
84.  Soo  wanneer  Tsder  en  moeder  fsamen ,  oft  elok 
besondeie,  eenighe  Tan  hender  beyden  kinderen 
tot  wetti^ien  honweiyek  bestaden,  en  sekere  haef- 
felQeke  efi  eiffeiycke  goederen  dÏMr  medeghoTen. 
O.  e.  mharoHbeéky  a.  11  (1670).  Snllicx  achter- 
Toigeode,  is  'ïenderiok  Heers,  int  jaer  1680  be- 
slaet.  O.  gr.  Loom,  I,  bk.  887  (1614).  ^aer  der 
lioenecber  natuere,  waer  een  man  in  synen  alingen 
■loei,  efi  bsetaedt  een  kint,  soen  oift* dochter,  efi 


het  gcTiel  dat  alsnllioken  bestaeden  soen  Tan  syne 
huyiSrouwe  kinder  badde.  C.  pr'.  Zoon,  I,  yni, 
102.  Den  Tader  Tan  die  dochter  heeft  haér  ee»> 
lyck  nytgeset  en  Tan  alles  Toorsien,  alsoo  hy  heeft 
ock  gedaen  aen  een  ander  dochter,  heer  snster, 
die  hy  besteed  en  uytgeset  hadde.  273  (1630). 
Een  man  besteedde  een  maerte ,  die  hy  langen  tyt 
opgehouden  hadde ,  en  gaf  huer  hondert  gulden,  t. 
D.  Tay.  261  T^.  WEDEBK.  Hem  (sioh)  beste- 
den, fr.  ee  muarier.  ||  Peter  bestaat  sicb  tot  hau- 
welyok  in  den  leTen  syns  Teders,  Terweokt  heb- 
bende, steende  synen  hauwelyck,  een  kint.  (7. 
gr.  Loon,  I,  174  (1607).  Buben  Bubens  heeft  hem 
wederom  besteet  met  sjn  tweede  hnysTrouw.  Daer- 
naer  comt  hem  Jacob  Bubens  ock  te  bestayen.  Ib. 
bk.  262.  (16^). 

2)  Benoemen,  aanetdlen,  fr.  dSeigner,  eonetUner^ 
eommeitre,  ||  Dat  deseWe  rhetorisyns  sullen  Terbrni- 
den  en  gehalden  stu,  eer  en  te  boTOorens  zyeenigh 
spel ,  battement  oft  diergelyke  handeU  Toor  handen 
sullen  nemen,  dieseWe  Tooral  TOor  onse  soholteten, 
borgermeesteren,  schepenen  efi  raedt  te  exhiberen, 
om  by  deeelTO  en  eenige  geestelycke  personen,  die 
sy  daertoe  sullen  besteden,  geTisiteert  te  worden. 
Piot,  Ceuri,  Bêgl,  28  apr.  1669,  a.18.  Si.'Trmden. 

8)  Aanbesteden,  in  pookt  geven,  fr.  qffhrmer^ 
donner  è  ferme.  ||  Dat  die  wethauders  Tan  den 
Tryheydén  en  dorpen, . .  terstont,  ofte  ten  lancxten 
binnen  acht  daeghen  naedien  sy  de  billetten  on^ 
fanghen  sullen  hebben,  ghehauden  sullen  zyn  heure 
smaeldeylinghe  en  perticuliere  settinghen  te  doen, 
efi  den  eersten  sondagh  daemaer  Tolghende  in  der 
kercke  te  cundighen  de  Toorsz.  settinghe,  en  te 
bestadene  d'inhaelen  en  collectatie  derselYer.  Plao. 
V.  Brab,  30  nOT.  1646.  Hl  387. 

4)  In  iktnir  geven,  fr.  donner  en  looaiion.  ||  Eenen 
tochtenaer..  en  magh  de  huysen,  bogaarden,  .•• 
niet  langhor  Terhueren  dan  sgnen  leefdaghe  gh»^ 
durende..;  meer  paehthoren  met  de  bogaerden, 
weyden  en  winnende  knden  daeraen  cleTende, 
tcToren  met  eender  hueringe  besteedt,  moghen  sy 
ter  winningé  U3rtgeTen  TOor  eenen  termyn  Tan  dry 
jaeren.  C.  o.  Bmssd,  1606,  a.  121.  Ohristijn:  anU 
mna  loeatione  ooenpata,  posswnt  eiooare  ete, 

6)  Wederk.  —  Zioh  verhmren,  in  iemamde 
dienst  treden,  fr  se  Umer,  s^engager  am  sermee  do 
qmelqu'un,  ||  Dat  gheen  meester  gheenen  onape  en 
huere  elders  da^  ter  plaetsen  [nl,  ter  daartoe 
bepealde  plaats]  . .  Zo  wie  Traro  heeft  en  ter  plaatse 
comt  omme  [hein  te]  besteden ,  die  Terbeurt  telcker 
reyse  t  sc.  per.  K.  wollewevers  f  e  AaUt,  1480. 
DS  Pb.  en  Bb.  AaUt,  III,  438. 

6)  Besteüen,  uitgeven  om  te  maken,  te  hewer^ 
leen,  it.  dommer  am  dekore  è  oomfedummer ,  è  ire^ 
vaiUer.  ||  Engheen  lakenmakere  en  sal  moghen  binr 
nen  sinen  huse  doen  oaerden,  noppen,  Wooken, 
ooht  engheenrehande  dinc;  maer  begbeert  hys, 
soe  sal  hi,  met  orloTe  der  dekenen,  en  anders 
nyet,  buten  bestaden  dat  ment  hem  doen  [doe] 
om  syn  ghelt.  X.  lakeng.  Dieet,  v,  1338,  a.  108, 
WoUeerh. 

7)  Qeld  mitgeven,  in  beialimg  geven,  in  omioop 
brengen,  fr.  dommer  em  paiememi,  meüre  en  eiresh 
laüom  (de  Targent).  ||  Noch  desgelycken  te  bestayen 
oft  Tuyt  te  ffCTene  eenige  Joachimdaelders,  noch 
andere  Terboden  penningen.  Sekenk,  e.  JffroA.  leg. 
189  Ifi.  1.  1  noT.  1642. 

B)  Aanbrengen,  aamgeven,  aamklagem  (eene  oweas 
treding)  fr.  déférer,  dénoneer  (nne  oontraTention). 
II  Daer  de  richtere  comt  met  tween  soepenen,  ghe- 
sworen,  ooht  met  anderen  portenen  seepenen  ghe- 


^12 


BES. 


BES. 


maeet .  en  heyioht  Tan  jemaime  Trede  tot  yemuu 
behoef,  dien  hi  noemt,  ocht  wyst  staende,  en  can 
hine  niet  ghenoemen,  die  dien  Trede  wedeneeght 
te  gheTene,  ooht  zwijcht  en  den  Trede  niet  en 
ffheeft,  besteedt  dat  die  richtere  aen  die  scepenen, 
hi  saelfl  ghelden  iij  Ib.  Eft  alaoe  ander  werren  iy 
Ib. ,  en  derde  werren  \\j  Ib.,  op  datten  die  richtere 
heyicht  en  steedt,  alst  Toerseeght  ee.  Kb.  v. 
Di09if  B  18. 

9)  Bene  Traag.  Doen,  uiten ,  f r.  faire,  imettre, 
II  Want  ie  dan  heden  den  stoel  des  tabernakels 
becommert  hebbe,  soe  behoert  mi  die  Trsghe  te 
bestedene,  en  daertoe  te  antwordene:  Waer  weides 
du  ?  Waer  rustes  doe  in  den  middaghe  ?  AÏUr 
Kerttenb.  89. 

10)  Aanspraak  maken  op^  vorderen,  fr.  prétendre 
è,  réolamer  comme  nn  droU.  \\  Van  den  contente 
dat  was  tusschen  N.  en  N. . ,  alse  Tan  neghen  sce- 
leghen,  drie  peneghen  min,  elx  jaers,  die  Trone 
Ifisebette  Tors.  en  Reinare,  hare  man,  calengie- 
rende  waren  in  de  meyerie , . .  Tan  allen  andren 
sticken,  die  si  besteden  of  heschen  mochten  in  die 
Tors.  soueren,  eü  Tan  allen  andren  calaingen  die 
si  onderlinghe  hadden.  20  jan.  1286. 

11)  Oo^keuren,  laten  gelden  in  rekening  ^  fr. 
confUrmer,  approuver^  peuter  en  compie.  \\  Dat  die 
luden  Tan  der  oameren  Tan  onser  rekeningen  te 
Brueseel  hem  stoet  en  letsel  dairin  gemaict  heb- 
ben, niet  willende  besteden  in  de  rekeninge  Tan 
N.  N. .  \nl.  eene  rent  Tan  xy  Ib.  op  den  tol  Tan 
Maastricnt,  in  leen  gegeTen  aan  de  heeren  Tan 
Witham],  maer  hebben  die  alle  jare  geroyert. 
Charter  d,  hertogt  v.  Brah.^  4/6  mrt^  1448.  Rijkt' 
aroh,  Trésorerie  de  Brab.<,  Ane.  fonds. 

BE8TADING  (Besteding),  sn.  Aanbesteding,  fir. 
adfudieation.  ||  Jan  flardinois,  OTer  tmaeken  Tan 
aeker  timmerwerck  int  TOom.  nieuwe  huus  by  be- 
stedinghe  Tan  Temeersen  [nl.  by  afbod],  denxTiii«n 
lauwe  1625,  jc  XT  Ib.  par.  Tpriana,  I,  871.  ||  Kae- 
dien  ay . .  diTerse  communicatien  gehouden  hadden 
mit  eenigen  gheelffhieteren  opte  bestedinge  Tan  den 
Toirs.  metalen  beelden  of  figuren  Tan  den  hertogen 
en  hertoginnen  Tan  Brabant.  Aoad.  d^arehêól.  1864, 
bis.  826.  Beken.  e.  1509/16. 

B£8TA£N,  oni.  en  bw.  (impf.  bestoet^.  1)  Be- 
ginnen,  eene»  aanvang  nemen  mei^  fr.  eommenoer^ 
dibmter,  \\  Dat  Toortaen  onsen  scboutent  en  sche- 
penen gehalden  syn  in[?]  elcken  banokghedingh  te 
onderhalden  Tan  xIt  dagen  tot  xIt  dagen,  sonder 
dat  langhor  uyt  te  stellen,  en  dat  sy  bestaan  to 
dingen  ten  langhsten  te  thien  uyren  Toor  middach. 
Landeh.  e.  Bavenstein  e.  1688,  a.  17.  Aennemen 
en  bestaen  eene  bedoTaert.  Zie  Axvumax.  Die 
aonder  ooraaeck  synen  meestor  sal  Torlaeten  hebben, 
en  naderhandt  sal  aich  willen  Toegen  by  eenen 
anderen  meeator,  sal  moeten  op  een  nieuws  be- 
taaien  den  sohilt  en  oook  op  een  nieuws  bestaen  to 
leeren.  O.  lAége,  20  sept.  1766,  a.  26.  Wetfers- 
nmhackt  te  Thngerem.  Zonder  Toorwerp.  ||  Alle 
leerkinderen,  ons  ambacht  niet  hebbende,  aleer 
sy  sullen  mogen  bestaen ,  sullen  schuldich  «yn  to 
betaelen  26  at.,  hoedanige  sorten  dat  sy  sullen 
begeeran  leeren  to  weroken.  Ib.  a.  20. 

2)  Aangaan,  raken^  «tanbelangen,  fr.  regarder^ 
eeaosrasr.  ||  Wy,  scoutote,  burgenneistoren ,  ena. 
geloTen  to  TolTollen  [nl.  de  Tocurgaande  bepalingen], 
en  hirop  onse,  onse  geerren  en  nacomelinge,  en 
ODse  en  hoere  goeden ,  • .  ün  [aen  ?]  die  Toera.  onse 
beren  [nl.  den  bisschop  Tan  Luik  en  den  abt  Tan 
Sint-Truiden],  en  alle  en  eyngegelike  dient  bealeet 
oftar  [ofta?]    beataen  maoh,..  mat  deaen  litteren 


Terpanden  en  Tast  Terbenden.  PxoT,  Oart»  18  nor. 
1404,  Slot 

8)  Waarnemen  f  uitoefenen  (een  ambt),  fr.  êxereer 
(une  fonction).  i|  AWoren  sal  iok  beginnen  saen 
[met]  Die  alhier  in  der  kereken  den  £enst  Gbidto 
beetoen  [nl.  prochiaen,  capellaen].  Chron,  o.  Merék' 
ten,  1666,  Stt.  172. 

4)  Bijstaan,  verzorgen,  oppassen  (eenen  zieke), 
fr.  assister,  soigner  (un  malade).  ||  An  Pieter 
Maerten,  tor  cansen  Tan  Tyf  roode  stocken,  by 
hem  gheleTert  an  de  roodemeestors ,  die  de  geïn* 
fecteerde  begaen  en  bestaen  hebben.  Bbicbbt,  H 
248,  St.-rék.  1679/80.  Zie  bbgasv. 

6)  Overvallen,  overrompden^  onverhoeds  aamvaUen 
en  overweldigen  y  fr.  surprendre,  prendre  è  Vimprth 
viste  et  aeoabler.  \\  Daar  die  ooninck  [Tan  Tmnk- 
ryk]  en  de  graTe  Willem  Tan  Hollandt  met  hem, 
en  Teel  andere  heeren  gelogeert  lagen  by  Gaasele, 
qnamen  de  West-Vlaminghe  . . ,  wel  met  Teerthien 
duysent  mannen  te  Toet,  en  streken  tot  dea  ooninox 
here,  om  hem  en  de  synen  to  Terslaene;  des  sy 
Tromelyo  begonnen  hadden;  mair  zy  worden  be- 
staen Tan  achtor  en  Tan  besyden,  soedat  sy  daer 
meest  allen  Terslagen  bieren.  Aead.  d^arekM.  1860, 
blz.  169.  Kron.  v.  Boodklooster ,  16«  E. 

6)  Tegenstand  bieden,  fr.  résister  ^  ||  So  qoam 
Saladin  roer  de  stede,  en  hy  riep:  Gomt  huuto, 
en  Terweert  u  nu  jeghens  ons.  Dit  hoerde  Boudin , 
die  segghende  was:  dat  hy  syn  Tolk  scaren  soude, 
hy   sonde   den    Sarasin    beataen   alleene.    Jijr   T. 

DlXVITDE,  8. 

7)  Vermaagsehapt ,  verwantschapt ,  verwant  e^^ 
fr.  être  parent,  apparenté.  ||  Ditto  ghedaen,  qnamen 
eneghe  lieden,  die  bestoeden  denghenen  die  doet 
was  ghesleghen,  én  daden  hare  claghe  tot  den 
balliu  eü  scepenen.  C.  v.  Anden.  2de  d.  xtiii,  omstr. 
1800.  Dat  die  rader  mach  rergeren  die  injurie  dia 
synen  kinde  gedaen  is,  daer  die  injurie  geaohiet 
is  by  enniger  oonjuncter  oft  bestaender  personen. 
Y.  D.  Tat.  84.  De  naerlinck  en  sal  niet  sohnldigh 
syn  noch  rermoghen  meer  to  remaederen  als  hg 
en  bestaet.  C  v.  Sdingen^  xrr,  11.  Op  dyen  eedt 
is  men  roorts  gehouden  de  getnijgen  neersteiyok  to 
onderrraegen ,  eü  namentiyck  op . . ,  en  oft  sy  eenige 
partyen  bestaen,  en  hoe  naer?  C  v.  Aniw,  eomp^ 

y,  XI,  28.  Bestaen  te  (ten)  goede  en  te 

(ten)  bloede.  ||  Soo  wie  naerheyt  beclagen  ofte 
beroupen  wille  ran  eenighe  huusen , . .  zal  rortaa 
den  rercooper  oft  rercoopeghe  moeten  bestaen  to 
bloede  en  goede.  C.  v.  BroMwrg^  nu,  1.  It.  15, 
18.  Binnen  deser  stede  eü  jurisdictie,  dok  persoon 
bestaende  ton  goede  en  Uoede  rermagh , . .  preeen- 
toren  ten  naerhede ...  Cv.  Bdingen,  xir,  1. 

8)  Als  rerleden  deelwoord.  Betet,  besaaid^  h^ 
plant,  fr.  ooenpS,  semé,  pHamU.  \\  Int  weleke  [al. 
rleeachhuis  —  rleeechhal]  raa  seer  oude  tyden  ge- 
weest syn  twee  en  ryftich  stallen  oft  bancken,.. 
die  bestaen  syn  geweest  met  twee  en  ryftich  ny 
rleesohouderen.  £kenk.  v.  Brab.,  reg.  187,  f*.  174, 
16*  E.  Soo  wie  eenige  boeschen  in  pachto  heeft, 
ofte  de  taille  ran  dien  gecocht,  als  hij  deaelre 
doet  rellen  en  ontblooten,  moet  deseire  boaschea 
bestaen  laeton  met  behoórlijck  wintonaet.  C  «. 
Poperisi^eM,  rii,  1.  Het  easchen  hondt,  daenceda 
deêelTe  boeschen  bestaen  sïjn,  moet  gfaerelt  s^n 
roor  't  expireren  ran  de  maant  ran  meye.  a.  3w 
Aerbeydt  ran  landtbouw,  ran  delren  en  maacken 
ran  grachten  en  waterloopen,  ran  koolsaet  en  alle 
andere  rmchton  daarmede  de  landen  beataen  en 
beeaeyt'zyn.  O.  JP.-B.  asiir.  6  juli  1703,  a.  35. 
Kasteleu^  9.  Xorkyk.  Ham,  dan  aomtare  ran 


BES. 


BES. 


213 


roeden  lants ,  weeende  eenen  bolk ,  ten  deele  drere 
en  boombosch , . .  bestaen  met  224  eeckenboomen. 
DX  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen,  8.  (1750). 

BESTAENSEL  (BeBtansel,  bestandsel),  ra.  o. 
Maagtehap ,  gmad  wtn  maagtehap^  tt.  parenU^  degrê 
dê  pareniS.  ||  Wje  hem  hoyr  fonderen  wilt  in  een 
sterf bnys  en  eyn  beetansel  niet  bekendt  en  is,  ie 
■ehnldieh  alrooren  te  proberen,  den  rechte  om  ghe- 
Boeghen,  hoe  naer  en  Tan  wat  zyde  hj  den  orer- 
ledenen  is  bettaende.  C.  e.  Aalst  ^  xx,  36.  Kaer- 
hede  Tan  bloede  ollt  bestansel.  O.  v.  Wimnoex^Bergemf 
IX,  1.  Bestansel  belettende  t'samen  te  dienen. 
S^antieek,  op  hei  Begl.  v,  d.  80  i«U  1672,  a.  7. 
(Gent  de  Goesin),  en  PL  «.  Vl.  ÏII,  853.  a.  88: 
Wie  niet  en  moghen  de  boecken  [nl,  der  Pointingen] 
pachten. 

BESTAKEN,  bw.  BêuUen  met  ^  fsoortUn  wm 
ijteren  of  houUn  tpijUn  (eene  Tenster),  fr.  mimtr, 
pomrvoir  de  harreaux  de  f  er  ou  de  boie  (nne  fenètre). 
I)  Dat  de  Teynateren,  siende  ter  errenwaerts  der 
Toira.  rekencameren ,  selen  moeten  bestaect  en  Teige- 
laest  xljn,  Tast  steende,  sonder  oepen  te  doene, 
ten  eynde  dat  dore  deselTo  Tejnsteren  nyet  gegoten 
en  worde.  Sekenk,  e.  Srab,f  reg.  186,  f^.  290.  Oork, 
o.  19  nor.  J512. 

BE8TANDELUCK  (Bestendelijck ,  b->en),  bijw. 
Op  geideiij^ey  teetMijke  vijee,  fr.  validemeni,  lêga- 
ImnmU.  \\  Van  op  replTok  ofit  dupljck  ghene  ge- 
taygen  bestandelick  te  kunnen  hooren.  Op  repljck 
ofit  duplyck  en  mach  men  ghene  getuygen  hoeren , 
die  in  bet  proces  staet  oift  plaets  grypen  sullen. 
C  gr.  Loon  f  I,  Tiii,  JSteeee  101.  £x>  en  kan  en 
sal  den  Toore.  Trouwen  oock  niet  Terboden  sijn, 
sonder  adhibitie  Tan  eenigh  momboir,  bestendelijck 
orer  hare  goederen  by  testament,  codicille  ofte 
anderen  lesten  wille  te  disponeren.  C.  e.  Saveneieifny 
Oork.  14  febr.  1651,  a.  17.  Allerley  andere  acten.., 
Termoghen ,  naer  ouden  ghebruycke ,  by  eenider  en 
sonder  onderseheyt  Tan  de  plaetsen,  bestendelijcken 
gheeohreTen  worden.  Ib.  a.  19. 

BESTANDICH,  bn.  Standhoudend,  rechtsgeldig, 
ecM  kfodUy  wettel^k,  fr.  valide ,  Ugal.  \\  Ghifte 
imter  thos  Tan  nog  niet  Terschenen  croesen  Tan 
Tliegende  schulden,  of  die  bestandigh  is?  tait  ds 
YXLDX,  Annot,,  18  (1672).  Dat  d'eerste  ghifte..  is 
deughdelyck  en  moet  subisteren.  Ib.  14. 

BE8TANDICHËIT,  zn.  t.  Sechtsgeldigheid,  wet" 
^heid,  fr.  validitéf  Ugaliié.  \\  Dat  alle  donatien 
en  erfgiften . .  gemaeckt  ten  behooTe  Tan  de  doode 
handen,.,  onderworpen^ worden  eü  blyren  aen  de 
ordinarisse  soleroniteyten ,  die  Tersogt  worden  tot 
de  bestandigheyt  der  acten  inter  vivoe.  PI.  e.  VI, 
15  sept.  1758,  a.  17.  VIII,  16. 

BESTA  KT,  sn.  o.  Schorsing  van  vijandeiijkheden, 
fr.  suspension  d'hostüités ,  trève.  \\  Msch  den  bail 
lin, ..  alsoo  menichwerf  als  er  geschil  is  tusschen 
partgen  onder  deselTe  heerelijchede ,  nemen  bestant 
Tan  Tijfthien  dagen;  eü  waert  dat  eenige  Tan  de 
partyen  ontseyde  te  gOTene  tbestant,  die  waere  g»> 
houden  in  de  boete  Tan  . . ,  nochtans  tbestant  blij- 
Tende  Taste  efi  gestadich;  en  waert  dat  geenen 
paeys  en  wierde  binnen  de  Toors.  Tijfthien  dagen, 
soo  sonde  men  nemen  ander  bestant  Tan  partyen 
Tan  drij  Teerthiendaegni ,  en  daesnaer  Tan  scTen- 
thien  weken,  en  akoo  T<tort  zoude  men  se  stellen 
in  bestant.  bb  Pb.  en  Bb.  III.  Vinderhoute,  25 
(1660/1785).  Bestant,  Trede  noch  soen.  Eékenle.  e. 
Brah,  reg.  182  f^.  27  t<>.  15e  £.  Breken  Tan  pais 
oft  bestant ,  fr.  rupture  de  pais  ou  trhpe.  Daxhoxtdbb, 
e.  108.  —  •  Het  w.  hesiant  werd  dikwijls  Terward 
mei  bmitaniy  ^Toldoende*',  fr.  saHsfaisani ,  en  Tan- 


hier:  ,,in  staat  om  te  betalen*',  fr.  soteoSIs;  ||  Soo 
Torre  die  buijtenliedens  diTorsche  persoons  sijn  Ter» 
huerende,  sullen  die  gesworens  die  geheele  sohet» 
tinge..  mogen  TOrhalen  op  eenen  huerman,  die 
hen  aal  gelioTen,  ten  waere  dat  den  proprietaria 
eenen  Tan  dien ,  bestant  zijnde ,  hem  assigneerden. 
K.  V,    Quaetmeehden  v.  1675,  a.  19.  Zie  bastakt. 

BESTANT8EL.  Zie  bbbtaxvsbl. 

BESTEDER,  zn.  m.(?)  ||  Wijlen  Johan  Stempels» 
in  zynen  leTene  bestedere  der  stadt  Aken ,  Tan  den 
goederen  den  boergereh  toebehoirende  binnen  onser 
stadt  Tan  Antwerpen  residerende.  B^enk,  v.  Braè» 
reg.  139  f»  210  (1558). 

BESTEECK,  zn.  o.  1)  Bet  snijden,  misteèen 
van  eenen  vorm,  fr.  gravure  d*une  forme.  ||  Yoar 
de  Tolle  betaling  Tan  xxiij  dosyn  en  half  beeldekens 
[nl.  Tan  O.  L.  Y.]  te  maken,  die  men  in  royan 
[roeden]  dragen  sal  in  den  generalen  omeanck  der 
stad ,  motten  besteike  Tan  den  Torme  aairin  *  die 
geprint  sijn,  t'samen.  Baymasksbb,  St.-8ulpieê^ 
n,  86  (1).  Bek,  v.  1526. 

2)  Bestek ,  ontu>erp ,  heworp,  fr.  plan,  deèsin,  devie, 
II  Van  aenbeetedinge  en  aenneminge  Tan  werken . . 
Dese  instrumenten  {nl.  akten]  worden  ingestelt  op 
het  bewerp,  beeteek  ofte  model  Tan  lieden  hun 
des  Torstaende.  Notar.  Belg.  151. 

BESTEKEN,  bw.  1)  Een  Teld.  Palm  Heken 
op .,,  om  te  kennen  te  geven,  dat  het  heasaid  ie, 
fr.  plaeer  des  piguets  (sur  un  champ)  pour  indi^ 
quer  quHl  est  ensemeneé  ||  Als  yemandt  sayen  wilt 
in  een  Telt  ofte  cauter  dat  meest  ter  braeoke  licht, 
en  hy  dat  besteeckt  op  elcken  houok  en  in  't  midden, 
zoo  incurreren  deghone,  wiens  beesten  in  de  toots. 
Truchten  gcTonden  zyn,  ghelycke  boete  als  TOoren« 
O.  o.  Aalst ,  Tin ,  4.  Item ,  Tan  der  brake  bezaeyt 
met  eenegher  Truoht  en  die  besteken  [is]  ten  Tiere 
houcken  en  in  de  middewaert,  dat  men  daerup 
Bcutten  mach  ghelyc  up  tydeghe  Trachten,  efi  ghe- 
like  boete  heffen.  Ib.  (hig,  xxtiii,  bis.  884,  Omgst^ 
keur. 

2)  Bezetten,  versieren y  fr.  gamir,  omer.  J|  Aen 
paokgaeren,  om  'thuys  den  Draeek  Tan  onder  tot 
boTen  met  meyen  te  besteken  en  bemeyen.  Kruis* 
gilde,  83.  St.-rek.  Meehden,  1594. 

8)  BiTieren  en  beken.  De  hreedieqflneten  en  diepte 
pijlen,  fr.  mesurer  la  largeur  et  eonder  la  prcfon^ 
deur  (des  riTières).  ||  N.  N.,  als  gesworen  molen- 
slaghers . . ,  en  K.,  als  molenpandere  derselTen 
molenslaghers,  hoedat  sy,  ten  Tersuecke  Tan  den 
rentmeester  Tan  Diest,  geTisiteert  efi  besteken 
hebben  de  Demere,  met  den  armen  en  toebehoirten , 
in  der  Toegen . .  Hebben . .  die  Demere  besteken 
beginnende . .  tot . . ,  en  die  besteken  Toertich  Toeten 
wijt , . .  Item ,  noch  besteken  het  beexken . . ,  TQf- 
thien  Toeten  wyt..  Item  noch  besteken  die  beke.., 
buyten,  zxiii  Toet  wyt..  en  bynnen  der  stadt  ziz 
Toeten  wyt . .  Item ,  noch  besteken  den  arm  Tan 
den  Demere , . .  xxt  Toet  wijt . .  Item  noch  beste- 
ken* die  lake..,  op  zIt  Toet  wyt.  Baticaekxbb, 
Kerkd.  Diest,  418  (1589). 

4)  Ontwerpen,  een  bestek  maken,  fr.  faire  tm 
plan,  un  dmris.  Kil.  délineare  opue  oonfleiendum, 
II  Jaquet  [nl.  de  schepenen  knaap]  heeft  ghesonden 
gheweest  tAelst  omme  eenen  meester  wercman, 
dat  hg  hier  zoude  oommen  besteken  dwere  Tan 
der  B^ede,  omme  die  te  fortüBerene,  hem  daermf 
betaelt  x  s.  Beken.  St.-Mnove,  1486/7. 

5)  lAstiglijk  en  bedektelijk  beramen,  fr.  mad^iner. 
II  Dyes  is  alsulcke  persoon,  daeronder  d*arrest  ia 
gedaen,  gehouden,  lüs  hT  daertoe  Tertocht  wort, 
onder  eedt  te  Terolaeren  oat  het  aireet,  daevomme 


21é 


BES. 


BES. 


hy  we^iafi  wtaA  geanerteeit  goet  to  toheyden, 
geane  Bimulatia  oft  gemaeckt  werok  en  is,  oft  dat 
hy  taelTa  nyei  en  iMeft  baetekeut  noch  roet  nooh 
oonaeeke  daartoe  gegeyen,  om  een  ander  tegne  te 
onderhouden.  C.  «.  Amim,  comp,  Y ,  iz,  22. 

B£ST£LBRI£F,  sn.  m.  Zeewezen.  Vraehibritf, 
UuUnfftbrUf,  fr.  (Mar.)  cannaiêëtmêiêi.  \\  Sollen  [«r  de 
Yreemde  kooplieden]  ghehouden  zijn  te  doen  biyoken, 
hy  aoffioiente  certificatie,  dat  tj  zolcke  achepenf 
goeden  en  waeren»  van  gheen  Bchotton  oft  see- 
foofera, . .  noch  oock  yan  mdeie  yremde  (hebbende 
beatelbrlef  uat  Schotlandt,  sonder  ordinaria  onder- 
hond  oft  traictement, . .)  niet  ghecoeht  ofte  ve^- 
enghen  en  hebben.  PI.  e.  VL  29  Jan.  1649,  a. 
97.  I,  871. 

BE8TELLEH,  bw.  1)  Een  land.  BesHêre»,  ir. 
gomvtmêr  <nn  pays).  ||  Al  dit  yorseide  lant  gaf  de 
gmye  Philips  deo  conino  Philipa  yan  Yrankerike, 
mil^  vinder  niohte,  en  aen  den  conino  haren  man 
in  haweltk;  maer  dat  beepreo  waa,  dat  de  grave 
Philipa  [het]  zoude  bestellen  also  langhe  als  hy 
leefde.  Jajt  y.  Dixxtjdv,  112. 

2)  Tê  hoop  hiodêm,  h.  offrW  on  loemU,  ||  En  die 
goet  hebben  en  gheen  gheldt,  dat  men,  bi  den 
heere  en  der  wet,  die  goede  sal  doen  bestellen 
drie  maendaghe  thenden  een,  ter  meret,  np  dat 
bemerlike  haye  ea;  en  huus  en  erye  drie  sondaghe 
deen  dander  naest  aohteryolghende  ter  kercke  int 
openbaer  doen  uutghebieden,  en  wier  meest  omme 
gheeft...  m  Ylamihok,  Vg^»  51. 

8)  Boêlag  Uggon  op,  fr.  smioir.  ||  Wair  't  sake 
dat  tyoirser.  hojr  dat  [leen]  niet  en  ontfinge 
[binnen  ü,  daigen],  soe  mach  die  leenheere  tseWe 
leen  bestellen  en  beclagen  met  rechte  van  zynen 
leenhore,  en  alsoe  dat  leen  gewyxmen,  in  zijnen 
handen  so  lange  te  blijyen  als  de  leenman  dat  ge- 
laten heeft  sonder  te  ontfangen  nae  de  yoirscr.  xl 
daigen.  y.  d.  Tay.  200  y®.  is  te  weten,  dat  haer 
dese  bestellinghe  tot  Steenbergen  niet  yerder  en 
extendeert  als  yoor  een  jaer  yersohenen  en  een 
jaer  loopende  paohts.  Waeryoren  oock  somtydts, 
tot  meerder  yersekeringhe  yan  den  eygenaer,  inven- 
tarisatie  van  de  bestelde  goederen  wordt  ghedaen. 
C.  e.  Stoonborgen^  Ti,  8,  4...  Yersoeckende  dat 
de  bestelde  goederen  daeryoren  sullen  worden  yer- 
klaert  te  zyn  ezecntabeL  6. 

4)  VonorgoH  oom  hot  noodiffê,  fr.  pomrooir  dm 
n^oêêoaire,  (?)  ||  Dat  negheen  man  gaste  ontfadie 
▼iaaohers  syn ,  hine  hebbe  macht  sine  gaste  te 
beetehM  ten  profite  yan  der  stede  en  yan  sinen 
gasten,  ds  Pauw,  F>6.  11  (1887). 

6)  Koopwaren.  Lttdon^  inoohepon^  fr.  ekafgoTf 
ombmrquor  (dea  maiohandisea).  ||  Als  de  coopman- 
sehap  is  geladen  en  bestelt  [oar,  bestoet]  elck  int 
besottder,  stnczgewQse,  dwelck  men  heet  ^M  Ifrof] 
poÊMmgior*  om  JUi  è  ia  omnüoUê,  O,  e.  Aniw,  oomp. 
IV,  tm,  81.    • 

6)  Wederk.  —  Hem  bestellen  ten  huwe» 
IQck.  TVsMPS»,  fr.  M  mafior.  \\  Dat  men  useeit 
te  Gendt..  doohteren  doot  te  mogen  maken  bi 
vader  en  moeder  metten  meeate  én  ganate  yan 
vrienden  en  magen , . .  so  wanneer  alsulc  dochteren 
henlieden  tbnwelio  bestelt  hebben  buten  den  oon- 
sente  van  vader  en  moedere,..  Wixlaitt,  X.  v. 
Fi.  184. 

BESTELLING,  sn.  v.  1)  Boda§,  hoêhffnomimg ^ 
fr.  soins,  arrêi.  ||  BesteUinghe  is  een  grondtrecht, 
dat  alleen  de  ejghenaren  van  hujsen  en  landen 
toekomt-,  tot  laste  van  hare  henrden  eii  baenders, 
en  dat  op  de  goederen,  *tsy  huysraet,  vee  ofte 
wnohln,  dia  ay  op  den  grondt  vinden.  O.  e.  Sioem 


ierffOHf  n,  1.  Bestellingen,  besettingen  olh 
ten   lY,  1.  Zie  bsstbllsk8). 

2)  Zeewezen.  Lading,  beoraekHng,  fr.  aff^éêomoméf 
eargaiêon  (/).  ||  Yan  der  beatellijnghe.  Wy  oidon* 
neren  en  statueren  voorta.  dat  alle  capiteynen» 
schippers  en  andere,  wy  [wie]  die  zijn,  die  ba* 
vonden  zullen  wesen  ghewapender  handt  ter  ae^ 
waert  vaarende .  sonder  beatellijnghe,  oft  met  viüaoher 
besteliynghe,  ofte  met  twee  diversohe  besteimngheii 
van  twee  diversohe  landen ,  deene  ona  vyant  weaenda 
efi  dander  vrient,..  zullen  gh^ouden  en  gheaofat 
weaen  voor  zeeroovers.  JPl.  v.  VL  29  jan.  1549,  a» 
28   I,  871. 

BESTEMMEN,  bw.  Daoh  bestemmen.  Jk^ 
hopdien ,  dagvamrdon^  ft.flserjomr^  afonmor,  \\  Sullen 
de  dienaers  oft  officiers ,  soo  ten  genechte  ala  roUa| 
gehouden  sQn  degene  die  sy  tegens  dien  dage  hébben 
daoh  bestemt,  soo  haest  de  faecke  dienen  aal» 
voort  te  roepen.  O,  «.  Lior,  Si^,  i,  12. 

BESTEK  YEN,  ow.  Siervon,  p.  momrW.  EjL 
fliori,  omori.  \\  Die  beste  cleederen  en  votdelöcka 
[vooideellijoke?]  daer  eenigh  persoon  op  sünen  sterf* 
dagh  in  beatezft,  die  auUen  die  erven  nytf^okent 
en  dat  ghebeurt  na  der  atadt  rechten;  en  dioaelva 
voordelijcke  goeden  en  sal  men  niet  beaweereg 
\l,  beswaren]  nooh  verbysteran  daer  iemant  in 
besterft.  O.  e.  Qraoo^  zi,  2.  Vam  orjfMooo  éH  voor^ 

BESTIAELGELT,  sn.  o.  BoUuikv  «p  M  «w, 
fr.  impoi  ëur  U  büail.  |)  Het  recht  efi  impositi^ 
geit  gestelt  op  de  pastorerende  bestiaelen,  genaemft 
het  Bestiaelgelt ,  bostaende  daarin:  dat  vo^r  alle 
werck-  en  huerpeerden  maendelyck  moet  betadt 
worden  aoht  stuyvers;  van  elcke  melokkoe,yanwal 
oude  dat  sy  ia,  sas  st.  ter  maendt;  voor  alle 
andere  koyen,  ossen,'  stiers  en  veerssen  van  dry 
jaeren  oudt  en  daerboven,  weydende  ofte  stallende, 
omme  geYet  te  worden, . .  gelyoke  ses  at.  ter  maendt. 
JPl  e.  VI,  18  febr.  1702,  a.  a 

BESTIALIEN,  zn.  mv.  Voe,  fr.  bHml  ||  En 
hebben  wederomme  [de  Spanjaerts],  deur  hunne 
hongerige  fnrieusheyt,  etteiyke  huysen  in  brandt 
gestoken,  alwaer  deeelve  {id.  der  gewapende  buv 
gersj  hunne  menblen,  koeyen  en  bestialien  syn 
verbrandt  geweest.  Srab.  Jftit.  I,  14.  JarMokoi  1894. 

BESTOFFEEREN,  bw.  Bogdetdon,  vorgouUan^ 
fr.  aeeompagner.  Ook  Stovpzzssf.  ||  £&.alduatrao 
myn  heere  te  Ghent  waert;  en  daer  ao  vant  hy 
tsinen  rade,  dat  hy  die  van  Bmgghe  daer  ontboot 
en  die  van  den  Yryen;  efi'  daer  ao  waa  myn  heen 
grootelycz  bestoffeert  met  zinen  rade  efi  van  eid^ 
hm  efi  olergie;  en  hadde  daer  die  van  Ghent  efi 
die  van  Ypre  ooc  by  hem  ghedaen  oommen.  Ol. 
Y.  DiZMVDZ,  86.  (Dua  niet  ,^pgeprQnkt,  rykelyk 
gekleed",  volgens  den  uitgever.) 

BESTOOREN ,  bw.  Waaraohyniyk  te  lezen  èe- 
ffloo^Mi,  bij  Yerdsón  bzstotev8).  Flagon,  faasBsa, 
fr.  voxor,  traeaoêor.  ||  Soo  wie  gheweaen  wort  met 
recht  tot  sQuen  eedt  voor  die  buioke  van  Maghem, 
dat  die  aijnen  eedt  doen  mach,  en  onaan  aohoa- 
teth,  die  nu  ter  tydt  is  ende  namaels  wesen  sal, 
en  sal  hem  niet  beatraifen  ofte  bestorso,  noch  hen 
vermeten  te  betuyghen  van  meeneeden.  Landek,  w, 
Megkem  e.  1412,  a.  1. 

BESTOP,  zn.  o.  Omtmimit^,  omJkeimmg,  fr.  M» 
fwro.  II  Niemandt  en  vermaoh  te  haelen,  aifbrekan, 
ofte  doen  breken  ander  lieden  thuynen  ofte  beatop. 
O.  V,  Vemmo,  LXYi,  8. 

BESTOPPEN,  bw.  ])  Bêhoimon,  omimmon,  fr. 
tH&tmof.  II  Yoort  sal  de  pachter  yinden  tvoom. 
goed,   [so  wat]  der  stoppel  (?)  behoort,  tameik 


BËS. 


BËS. 


215 


befltopt,  de  hnabtglMii  t0  ghereke  tvmelie,  eii  de 
gnehten  inagheiycx.  ds  Pb.  en  Bb.  IX.  De  Piniê, 
f  1  (1480/89).  Bn  ▼ermtgh  ooek  de  pachten  in  de 
VMohen  sQn  peelden,  eoejen,  sohaepen,  gheeten 
Boohte  andere  beeeten  niet  te  diTrene  nooh  te 
laten  gaene,  nemaer  ea  ghehonden  die  wel  en  gbe- 
inawelieken  te  bestoppene,  dat  de  lohaeten  wel 
bewaecd  tijn.  C7.  e.  fof^ür,  rii,  20.  ld.  O.  e. 
Jttdem,  I,  IX,  28.  8o  wie,  'tzy  propfietaria  <ifte 
^aéhter,  eenige  ghenerie  gebnijckt  efi  poaseaseert 
paaiende  aen  hmmnelhc^  [hopakker]  oAe  aaylant,  ia 
gliahoaden  alleen  deeeWe  ghenerie  behoorlyek  ell 
ÉoafBannteliJck  te  bestoppen  f  s^nen  eoste ,  al  waert 
ooek  aoo  dat  de  haeghen  hem  niet  toe  en  behoor- 
den. (7.  e.  Pcp&riitgtn^  Yi ,  17.  Dat  niemand  aijne 
beeaten  late  gaen  binnen  al  den  jare  aonder  heer- 
den olie  waehten  up  ander  lieden  landen,  jeghena 
hoeren  danck,  np  de  boete  ran  twiAtich  loell. 
par.,  ten  ware  bi  bestople  [2.  beetopte]  beiloken. 
O,  e.  Tperwt,  KaH.  a.  22  (1685). 

2)  Foornmi  ecin,  fr.  ^omir  de,  ||  WioTannieaws 
Ml  willen  locht  nemen  op  ander  lieden  erfre,  sal 
dde  Toinateren  moeten  maecken  seTon  Toeten  hooghe 
Tin  de  aerde,  ofte  hoóghere  en  bnjten  manne- 
alaege,  beatcnpt  met  glaewn  efi  verBekert  met  yee- 
fen  baeren.  O.  v.  Tperemt  Siad.Tn^  8. 

8)  Fig^  Ben  mond.  Steppen ,  fr.  fermer.  \\  Want 
beatopt  is  die  mont  deigheenre  die  quaet  spreken. 
Pa.  62.  Qei^,  Tf  B.  24  y«. 

BE8T0UWEN  (Bestanwen).  bw.  Van  het  ree. 
D^ifvem  op ,  beweide» ,  fr.  mener  paUre  mr  (dn  bétail). 
II  Ordomuórtie  e&  reglement  raeekende  t'beweyden 
•fi  bestanwen  Tan  het  bosch  Tan  Sonien . . .  Alsoó 
dagelyoks  meer  en  meer  abnsen  TooTTailen  in  den 
wonde  Tan  Sonien  in  'tstnek  Tan  het  bewerden 
efi  drjTen  T«n  beesten  op  hetselTe  wondt.  Flae, 
#.  Brab.  80  april  1680.  lY ,  61. 

Bfl8TBI&GK,  sn.  o.  Tan  een  rechtsgebied.  UH" 
fUtuMMty  omvangy  ft.  êiendme.  ||  BeTclende  aen 
tfle  magistvaeten,  wethonderen  en  officieren  Tan 
Joatieie  te  waeoken  en  doen  waeeken,  besonder- 
ijek  in  het  bestreek  Tan  hnn  ressort,  op  d'exe- 
enlie  Tia  deae  dispoeitie.  Flae.  e.  VL  15  jnli 
1786.  Xa,  1868. 

BE6TRECKEN,  bedr.  en  oia.  wkw.  1)  Ziek 
wIMrêkiemf  fr.  §'éie»dre.  ||  Zoo  Terre  elex  distrikt 
ii  basiMfkkende.  O.  «.  Aedei,  n,  88.  Dat  de  soe* 
penen  Taa  Andenaerde  competeert . .  t'berecht  en 
jndieafeare . . ,  soowel  binnen . .  als  ooe  bnnten  der 
Mede,  alxo  terra  alst  soependom  en  Tryhede  der- 
ialrer  stede  bestreokende  es ,  Tan . .  Cv.  Auden,, 
24s  d.  bis*  862.  De  poorters  efi  poorteressen ,  woon- 
Mbtig  binnen  de  limiten  Tan  der  stede  efi  sohepen- 
doM ,  syn  Try  en  ezempt  Tan  best«  hoofden  efi  andere 
aetritoten:  efi  bestreckt  tot  aldaer  alle  de  Trjh^yt 
fBD  neeringen  der  stede.  O.  e.  Oettiy  i,  10.  Be- 
Mvsekande  t*selTe  resort  Tan  SanthoTen ,  ten  opsiefat 
fan  de  leenhoten  efi  leengoeden,  sich  OTer  het 
Aeheel  marokgraefschap  Tan  Antwerpen  orer  de 
Heflie.  O.  e.  Stmtkoven,  bla.  206. 

2)  Belastingen.  Verdeehitj  omelaam^  fr.  ripartw. 
H  Ordinancio,  instructie  oft  onderwas ,  daerop  men 
Ml  Torpachten,  betaelen,  ontlangen  efi  bestrecken 
d*impoe(en  efi  andere  ongelt  binnen  desen  ïande 
TBü  Braband  opgeeteH.  PUte.  e.  Brab.  14  deo. 
1570,  II,  89.  (£ene  Fr.  gelljktydige  Tertaling  segt 
▼eckeerdeiyk :  «sroii#..  reema  ei  yjemphyet'^). 

8)  OebTMikeH ,  otMweAden ,  fr .  etnplotfer ,  oppli^uer» 
II  Welcke  jonghe  lieden  deseWe  penningen  niet  en 
mogen  liohten  dan  met  OTerttaen  tan  hunne  naeste 
▼rioiden  «n   maghen,  die  de  Wet  sullen  moeten 


terBekereti  dut  [die]  tot  hunxken  mesMéii  <Hfbelf 
gheèmplojeert  oft  bestreckt  sullen  worden.  C.  e. 
Brmeeel  1606,  a.  190.-  Ofaristijn:  iaUe  Manaidr.. 
eeee  appUeandoê. 

4)  Bedraden  t  fr.  eomporier.  ||  Zoo  Tonre  als  den 
prijs  Tan  den  Teroochten  goede  heeft  moghen  be^ 
strecken.  C.  e.  Femme ^  t,  6. 

5)  Wbdxbk.  —  2Sieh  mUetrekkeié,  fr.  a'Heikiré* 
II  Bfi  sulcke  burtucht  [borchtocht],  Toor  Wette 
ghekendt,  sal  hem  also  wel  bestrecken  up  de  boe- 
ten efi  wettelicken  oosten , . .  als  TAn  den  prinei- 
palen.  C.  v.  IW«»,  Koet.  a.  158  (1585).  in  de 
welke  zyne  stede,  heerlichede  efi  baronie  tan  Pa- 
mele,  efi  in  alle  de  pleeken  daer  huer  die  b»- 
strecte,  hj  hadde  alle  justicie...  O.  e.  Amdêé, 
2d«  d.  bb.869,  Foaaw  e.  7  nor.  1583.  In  iMterie 
Tan  confiscatie,  ist  dat  %y  huer  bestveot  op  leeneB; 
emphyteosen,  oheins  oft  erfrelicken  pacht,  behoo> 
ren  toe  den  heere  danof  wj  aonder  middóle  ghe- 
honden zyn.  C  e.  Oaeedf  a.  15. 

BE8TBIEWELEN,  bw.  Beeêrooien^  fr.  /oflcAsr, 
pareemerde.  DeBo  Bestrienwelen.  IfDityedetf 
TOor  Bjn  huys  besonderliek  sal  hebben  te  knys* 
schen  de  straete,  en  jeghens  d^aencompste  TSn  de 
processie  die  frayelick  te  bestryewelen  met  aeag»^ 
naem  groensel.  Tprianay  V,  871  (1688). 

BB8TVEERDICH8T,  bn.  Versterking  Tan  het 

Syitheton  door  heet,  fr.  Ie  pime  eapaèie.  jj  Bnde 
st  gOTalt  dat  eenich  Tan  desen  sesthien  persoeneB 
afliTich  wordt,  hetcy  werkman  oft'knape,  soe  sul- 
len die  gesellen  Tan  den  sermente  Tan  Hdlandt 
efi  Zeelandt  met  den  preTOesten  efi  gemejnen  ge^ 
sellen  Tan  den  sermente  Tan  Brabant  èenen  an« 
deren  in  die  stadt  [m2.  plaats]  leydeu,  die  diet 
afliTich  weere  den  naasten  loTonde  efi  den  best^ 
Teerdichsten.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  186  ^.  887; 
Oork.  V.  20  juni  1540,  Mumiere  e.  Brab. 
BESUECK,  BxsTTSCEBir,  BBStrxckn.   Zie  m* 

eOBCX,  BSSOXCKBir,  BX80XCKXB. 

BË8UIT  ( Bestede,  besuydt),  bQw.  Bemiden,  fr. 
au  amd.  \\  Enen  waterganc  Tallende  efi  hoefdendft 
in  die  Ghentsce  Leje,  beende  der  brug|Aié.  22 
febr.  1287.  1279  l>™ider  lands,  Hgghende  besofdt 
Tan  den  Toors.  mynen  leengoede.  Db  PU.  en 
TUI.  Adeghem^  Ygl.  bboosthalb.  ||  Twe  imele 
besutalf  ant  #€nrf , . .  en  een  ghemet  bewestiüf  èot 
Torseide  w«rf.  20  jan.  1285.  Besutalf,  onder  Ter 
Hargriete  Jhan  Tlamincs  woninghe.  9  dee.  1295. 
TwaleTe  ghemeten  woesHnen . . ,  liggliende  beiMMlf 
Stüls  weghe.  19  deo.  1296. 

BESWAEBDER,  zd.  m.  Sy  die  eeim  ff99m^ 
pene  ter  vaortdnrit^  g^ner  optHmUinp  aanbeveeU,  fr. 
oèlm  qm  reeommande  un  pritonnier  poar  la  ecmiHf^ 
nuation  de  eon  emprieonnement,  ||  Zoe  wye  eenen  gear- 
resteerden efi  geTangenen  wilt  bezwaren,  die  mach 
dêt  doen  mids  ghoTonde  den  buytensluytere  damaff 
eenen  stuTer;  maer  die  bezwaerdere  is  sohul** 
dich  den  geTangenen  binnen  den  derden  dagbe 
nadat  hy  hem  b^waert  heeft,  tichte  en  aensprakè 
te  doene.  C.  v.  Antw.  1645,  tt,  4.  tb.  1570,  ZT  j  6i 
It.  1582,  xxni,  28.  Oomp.  Y,  tni,  64.  Zie  bv^ 
BWABXir*),  en  BXflWASBiafi  *). 

BESWAERLIJCK  (Beswarelijck),  bn.  SektÊdê^ 
I^lr,  fr.  dommoffeaHe.  \\  Behoudeiyck  dat  tWTo 
[al.  de  onderTcrhuring]  geschiede  aen  persoonen 
Tan  geiycke  oonditien  efi  neringe,  die't  faotfa  niet 
beswareiycker  noch  erger  en  bewoonen.  O.  e.  Anhih 
tomp.  IV,  Tii,  12. 

BESWAEBNIS  (B->sse,  Limb.  bee^erms.  1) 
sn.  T.  Oterlatty  fr.  möleetatkn.  ||  So^  wM  olefiDke  deë 
inhibicie  of  andere  briete  tan  besiTenüa  wirA  éi 


i 


246 


BES. 


BES. 


oiijght  tiegem  die  stat,  of  tiegen  die  Tiibeit  wan 
der  Btat,  de  aal  ewelic  en  ommermeir  roer  rremde 
man  ghoen.  C  v.  Maastriehi,  Oork.  v.  1380,  a.  132. 

2)  Aanhetding  ter  voortduring  eener  gettangen- 
gohap ,  fr.  reoommanéUUion  powr  Ie  prolongement  d'un 
empriêonnement.  Zie  beswabek.  i|  Soo  wanneer 
dat  d'originale  apprehensie  rercleert  wordt  qualick 
ghedaen  te  z\ine,  zgn  alle  de  beswaemissen  oft 
lecommandatien  oock  ceaserende»  doot  en  te  niete, 
en  moet  de  gevangen  also  wel  in  respecte  Tan  de 
recommandatien  ontslaghen  wesen  als  yan  der  ap- 
mehensien.  C.  «.  Antw.  1582,  XZTII,  29.  Ib.  comp, 
Y ,  TUI  t  55.  Als  iemant  in  gbeyangenise  gbebrocht 
wort  om  ciTÏle  saken ,  soo  is  den  cipier  schuldigh 
op  te  teeckenen  den  naem  en  den  toenaem  Tan  den 
geTangenen, ..  met  oock  de  beswaemissen  daer- 
naer  op  sijnen  persoon  ghedaen.  C,  v,  Brusad^ 
1606,  a.  67.  Christijn:  gravatnina. 

8)  Zooals  thans,  benocutmie^  in  de  praktijk,  en 
▼eel  in  het  mT.  gebruikt,  fr.  grief ,  grief  e.  ||  Als 
die  samentiycke  ondersaten  ran  Uden,  Herpen, 
met  haeren  toebehoorten,  in  haer  supplicatien  haer 
beklaeght  [l.  beklaeghen]  met  den  ghewinnen  der 
thijns§^ederen  beswaert  te  sijn,  namentiyck . . ,  met 
meer&r  ghelgcke  beswaemis»en, . .  Co.  Maven- 
stein,  3  mei  1548,  a.  1.  So  Terre,  in  eenich  Tan 
desen,  gebreck  Talt,  t'sij  dat  de  beroeper  sijn 
poinoten  Tan  beswaemisse ,  oft  die  ghéintimeerde  die 
vedenen  Tan  syn  Terantwoorden  nget  en  dienen, . . 
■00  sal  de  saecke  gebonden  worden  Toor  gesloten. 
C.  o.  Santhof>emy  Stijl,  1557,  a.  169.  In  den  eer- 
sten, sal  dergenioh,  die  rerisie  Tan  eenige  sen- 
teacie  definitiTO  sal  willen  genieten  oft  Tersueoken, 
gehalden  syn  dieselrige  . . ,  ti»  scriptie ,  mits  decla- 
ratie en  allegatie  der  grieffven  en  beswaemissen,.. 
te  Torsnecken.  C.  gr.  Loon,  I,  ui  (1607)).  Welcke 
proTOcatien  oft  beroepen  geschieden:  oft  monde- 
unge,  oft  oock  bj  requeste  aen  de  Weth,  t'sij  dat 
de  Tonnissen  sijn  diffinitief  oft  interlocutoir,  oft 
dat  het  sQ  eenige  andere  beswaemiBse.  C.  ü.  Aniw. 
comp.  V,  ZIT,  2. 

B£SWAEB8£L,  zn.  o.  Sdastingen,  fr.  imposi- 
üont.  II  Weloken  last  jaerljcx  en  alle  jaer,  OTer 
het  geheel  goet ,  bedraeght :  eerst , . .  item ,  Tolgens 
sohatcedulen,  Tan  het  opgehaelt  geit  oft  beswaersel 
der  gemeynte,  ontrent  tachentich  guldens.  C  gr. 
Loon,  Beoes  v.  1705,  I,  668. 

BESWAREN  (Limb.  besweiren),  bw.  1)  Tan 
metselwerk.  Te  veel  bezwaren,  overladen^  fr.  sur- 
eharger,  \\  IngheTalle  d*eene  partje  hooger  wilde 
Tieren  als  d*ander,  dat  sy  sulcx  sal  moeten  doen 
op  haeren  koet,  en  dat  daerdoor  het  gemeyn  werck 
niet  en  worde  beswaert  ofte  beschaedight.  C.  o. 
Loven,  ServU.  a.  33. 

2)  Van  waterloopen.  Veretoppen,  den  vrpen  loop 
MÓnmer^fn,  fr.  obstrner,  engorger  (des  cours  d'eau), 
en  eniraver  Ie  libre  eomrê.  ||  Toghede,  dat  die  abbet 
Diedric  Tan  den  Soetendale  en  sine  meenters  had- 
den  ligghende  enen  waterganc.  Tallende  en  hoef- 
dende  in  die  Ghentsoe  Leye«  besude  der  brugghe 
te  Soetendale,  en  dat  die  Ghentsche  Loye  {/tic) 
besuaert  ware  of  mochte  worden  Tan  den  watre 
dat  quame  nte  dien  waterlope.  22  febr.  1287. 

8)  Een  onroerend  goed.  JBezwaren  met  schulden ; 
U  pande  zetten,  voor  pand  verhinden,  ir.  grever 
de  dettee;  hgpoMquer  (un  bien  fonds).  Zie  becoh- 
MBBXV,  BBLA8TEK.  ||  Dat  ST  \nl.  die  Tan  St.-Trui- 
den]  . .  mit  last  Tan  schoult  ind  anders  besweirt 
■yn.  Piot,  Catrt.  7  apr.  1457.  II,  829.  Sonder  dat 
den  man  het  deel  Tan  de  Trouwe,  oft  de  Trouwe 
)iet  deel  Tan  denman,  met  tèstamente  oft  uytersten 


wrille  mach  beswaren  of  belasten.  C  o.  Loven^  xix,  7. 

4)  Bencideelen,  beschadigen,  verongelijken,  fr.  grC' 
ver,  User,  préjudioier,  ||  Dat  onse  goede  luyden 
en  ondersaten  in  onsen  lande  Tan  Brabant,.,  seer 
grooteiycx  . . .  beswaert  en  belast  hebben  gheweest 
en  daegheUjcx  soo  langer  soo  meer  besv^^rt  en 
belast  worden  met  alderhande  monitien,  inhibitien 
en  andere  gheboden  die  in  alderhande  gheestelijcke 
hoTen  gheworTen  en  in  onsen  Toors.  lande  ghe- 
bracht  en  ghe^xequeert  worden,  Toorder  en  buyten 
den  drije  saecken.  Fl.  v,  JBrab,  3  jan.  1447.  I,  1. 
Als  een  sentencie  interlocutorie,  gegeTen  bij  den 
richter  Toir  die  diffinitiTe  sentencie,  sulo  is  dat 
hem  iement  dairmede  Tyndt  gegraToert  en  he- 
zwaert,  en  dat  Toorscr.  grief  en  bezwaringe  moge 
by  den  richter  in  den  diffinitiTon  Tonnisse, . .  weid- 
den gerepareert  en  gereTOoeert,  zoe  en  mach  men 
niet  Tan  dyer  sententien  interlocutorien  appelleren, 
y.  D.  Tay.  346  t^.  Tenwaere '  dat  den  beroeper 
daertoe  in  gheschrifte  wilde  Tueghen  de  poinoten 
by  denwelcken  hij  bewijsen  wilde  dat  hy  metten 
Toorgaendon  Tonnisse  Terongheiyckt  en  beswaert 
waere.  C.  ü.  Santhoven,  Stijl  v,  1557,  a.  167. 
Indien  denseWen  gheïnthimeerde  by  hetselTO  Ton- 
nis a  quo  pretendeerde  gegraTeert  oft  beswaert  te 
zyn.  Leenhof  v,  Brab.  1570,  a.  6.  Ghristyn:  se 
gravatum  pratenderet.  Sop  wanneer  sulcke  geprlTi- 
legierde  hen  by  de  Toors.  executie  oft  sommatie 
beswaert  hebben  geTonden,  hebben  d*oppositie 
daeraf  TOOr  de  wethouderen  deserjitadt  gheïnten- 
teert  en  hen  aldaer  te  recht  ghestelt.  C,  o.  Brussel, 
1606,  a.  91.  Christijn:  ubi  se  per  executionem  oMt 
iummaiionem  premi  sentierunt.  Die  hem  dunckt  by 
eenigh  Tonnisse , . .  beswaert  ofte  Teronghelijokt  te 
syn,  magh  daeraf..  appelleren.  C.  o.  Deume,  1612, 
a.  64.  Als  hem  iemandt  boTindt  beswaert  by  eeniphr 
appoinctement  oft  Tonnissen  g^cTen  by  schepenen 
Tan  de  stadt  Tan  Lyer,  sal  daeiaf  moghen  appel- 
leren aen  de  borgemeesteren  en  schepenen  der 
stadt  Tsn  Antwerpen.  C.  v.  Lier,  Stijl,  zi,  1.  Soo 
wie  hem  beTindt  gegraTeert  met  eenigen  Tonnissen 
gewescn  by  de  oudermans  Tan  de  lakenhalle , . . 
Ib.  a.  5.  Want  eenige  persoenen  dlTersche  reysen 
personeHjck  compareren  sonder  noodt,  waerby  de 
wederpartycp  succomberende ,  soude,  by  de  taxatie 
en  beiaelinge  Tan  alsulcken  comparitie,  boTen  rede> 
nen  moghen  worden  beswaert  en  gheïntresseert.  O. 
9.  Lier,  Stijl,  ziii,  7. 

5)  Aanklagen,  betichten,  in  rechten  beirekken, 
fr.  aecuser,  attraire  en  justice.  \\  Ken  en  mach 
hier  Tan  geen  slecht  stryboeten  [slechte,  enkele 
stryd-  of  Techtboeten]  doen  Tangen  die  buyten  der 
Tryheyt  geschiet  zyn  mochten,  en  gcTangen  hou- 
den, om  hem  uaemaels  te  beswaren  noch  beclagen. 
Piot,  Cart,  JT.  v.  iS^.- TVificIeii  o.  1547,  a.  26 ;  II,  589. 
Als  een  ghoTanghen  onder  der  DiTisen  rechte  by 
eenigho  andere  heeren  oft  officieren  beswaert  wordt 
Tan  andere  delicten  eü  misdaet  dan  daerTore  hy 
geTangen  is  eü  geleTert  wordt  ter  plaetse  daer  hy 
't  leste  misdaet  onder  DiTisen  rechte  geperpetreert 
heeft,  soo  moet  den  officier  Tan  der  plaetsen  daer 
hy  geleTert  is  eenen  bequamen  dach  stellen,  en 
assigueren  allen  den  officiers  die  gheTangen,  aen- 
getast  oft  beswaert  hebben,  te  oomen  gestoffiaert  en 
l^umeert  om  tegen  den  gheTangen  te  prooederen. 
C  stad  Mechelen,  vi,  13.  (Nannius  Tertaalt  het 
woord  door  impetere).  Indien  daemaer  dien  beruch- 
ten  werde  beswaert  by't  Terclaeren  Tan  getuygen, .. 
soude  men  daerop  oock  mogen  commen  tot  aen- 
tastinge  en  gcTanokenisse  Tan  den  persoon.  C.  o, 
Antw,  comp.  YII,  i,  ^. 


6ëS. 


ÈËd. 


Ö4l- 


AêUhê§,  Ufê  nader  müèptamk  dé$  rtthterw^  mtmIv- 

WÊmd  puqmè  lm  froehame  déeiêio»  dm  JMjfB;  ook 
rtoammamdor.  Men  xnooht  eenea  reeds  gerangen 
iHtearie  lehaldaiMer  ook,  ja  niet  timpli^iUr  r^êcm' 

ele  Tannieuwa  apprehendoeron , 
hy  Taoaieaw»  elden  bnilen  de  gevangeuiB 
geweeel  wm;  in  dit  ger^  wae  de 
eeholdenear,  b^  vrlleproking  van  Efjae  eerste  iu 
veafat  betrekking,  niet  ontuagen  Tan  de  tweede 
epeliiiting.  Om  ptmaU  amëti ,  mom  pas  y^nmplemênt 
MKHMMMubr"  Mi  déUtêmr  déjè  tmyriêomnif  mait 
pimm  rmppréhemdtr  è  aeaeeea,  cdotum  s*ü  avaii  éié 
dê  mamvÊmm  mrréU  mklUmtt  kort  de  la  primmf  en  ee 
êmêf  Ie  déèitëmr  n'éiaU  pas  reiamé  dê  ean  dêmxïèmte 

pmr  Vaeqniiiemeni  de  »m  première 
Zm  C.  V.  Aniw.  Ibèi,  zxii,  ao.  [}  Soo 
geyenghen  wilt  reoommanderen  oft  hm- 
,  maoh  dat  doen,  hetzy  dat  deeelve  penoon 
ia  om  civile  oft  eriminele  eeecken,  midte 
■■▼eiide  den  eteenwaerder  daeraf  eenen  itoyver, 
dim  daeraf  boeok  ia  houdende:  Maer  de  beswaer- 
der  ia  eeholdich  den  gherangen  binnen  den  derden 
dage  naedat  hy  bem  beewaert  heeit,  ticbt  en  aen- 
apiMpke  te  doen ,  op  de  Terbeurte  Tan  der  inetantien. 
Tenwaor  dat  dia  reeommendatie  geaehiet  ware  wt 
eaeble  Tan  geweien  TonniMen  olt  oondemnatie 
volnstaira  alhier  gheweaen  oit  gepaoeeert.  Wel  ver- 
■iMBda,  dat  dagbene  die  wt  eraohte  Tan  ezeonto- 
xialen  Tan  den  hoTe  alhier  gheTanghen  ia,  andera 
Biet  en  maoh  beewaert  worden  dan  hy  oorloiF  Tan 
dm  hoTe«  O.  e.  Amtw.  Ïbè2,  XXYII,  28.  Ib,  eomp. 
¥,  Tin,  ftS— 64.  £en  poorter  oH  ingeaeten  Tor- 
■acb  een  bnytenmao,  geTsngen  weaende  binnen 
den  Steen,  te  doen  beawaeren  met  dry  schepenen, 
ifi.  wonk  aoodanighe  beawaringe  geteeckent  int 
baech  Taa  dan  eipier,  denweloken  aladan  aoudani 
gaa  pereoo»  niet  Tnytlaeten  en  maoh  aonder  oon- 
den  beewaerder,  oft  met  Tonnisse  Tan 
die  Tan  de  beswaemiaae  kenniaae  heb* 
OL  V.  MiddeUmrg^  T^  18^  Senen  peraoon,  *tcj 
TOor  eenigh  miadaet,  oft  Toor  scholden  geTangen 
afnda,  maeh  toot  ander  miadaet  oft  anderb 
aalnilden  in  de  ghoTangenisae  beewaert  würden. 
m  e.  Mrmted,  1606/  a.  68.  Qiriatyn:  poiest  off- 
grmearu  It.  O.  eiad  MeekeUn,  11,  40.  C.  v.  Lier, 
Êti/L,  in,  18.  Pie  geatieaUwrt  lyn  omme  intert 
vette  te  maken,  ofte  gheapprehendeert  bj 
Tan  exeoQtie,  %*zj  oriminelick  ofte  ciTÜiek, 
met  kenneaae  Taa  twee  aohepenen,  be^ 
awaert  werden  bj  Torme  Tan  arreate ,  omme 
jaghaaa  hemlieden  toot  schepenen  ander  interdt 
wette  te  maken ,  bj  denidTon  ofte  ander  ane^ 
^;  efl  al  waere  d'eerate  azveat  quaetTendaent, 
aaude  t'anreat  by  beawaemeaae  gh»* 
niet  qaael  weaea,  maer  men  aoude  daeimede 
BHgaen,  tenware  dat  l^amat  Tan  be- 
dependeerde  tan  d*eeiate,  hoewel  de 
triifcinela  aaeelen  niet  gheauihpendeèrt  èn  werden 
de  eirile  beawaemeeae.  6.  e.  Amden.  I,  r^  16 
en  liHfghiw  worden  gantnterponeerd 
(^ureade  de  kenniaaen  ofte 
•a^hedaa  Taa  aint  Serraea,  aint  Bemaolna  en  aint  Be- 
angiaa ;  Uanen  welckea  tydt  ooek  deghene  die  Toor- 
hem  a^  gearrnalaard  aeweeat,  aiet  mogen  beewaert 
wmÊèmmi  %&DKf  orer  aohnldea  binnen  dewlTeTryhe- 
dtd  gBoanttacteartf  ofit  enfn  aifieeekeninge  in  dien 
tydt  gehoaden;  behoudelyck  dat  de  TiolateoM  Tan 
aaH  een  tweede  an^eat  aollen  aubjeet  bly- 
0.  e.  MmmtkiMf  Meeét  de  166i6i  atxz,  8. 


BE8WABIN0,  sn.  t.  1)  V^wmrpinff,  fr.  repf0^ 
ekes,  li  Soo  de  geïntimeerde  in  synder  jvatifloé« 
tien  eenige  nieawicheyt  allegeerde,  daerop  d*ap- 
pellaut  geoorsaeckt  acnide  mogen  a^n  te  acryTen, 
oft  aoo  Terra  de  aaeoken  in  der  Toorgaender  reeht* 
atont  oft  inatantien  »\jn  mondelinge  belegt,  aal  mea 
acrijTen  by  beswaringen,  Terantwoorden ,  rapty- 
oken,  düpiycken.  C.  e.  Sanikoeen,  Stijl ,  1667, a  170# 

S>  Beluskiing,  fr.  aeenêatéon.  Zie  bmwabsv  6). 
II  Indien  d'officiera,  die  hem  [ml,  den  geTangene] 
gheTanghen,  aenghetaat  oft  beewaert  hebben . .  niet 
en  compareren  ten  Toora.  dagh,  aoo  wort  akulcke' 
beawaeriaghe  ghehoaden  TOor  nnl  e6  Tan  onweer^ 
den.  O.  stad  Meoheien,  Ti,  14.  Hannina  segt  toot 
de  drie  wkw. :  orimima  ques  obfeeerumi, 

S)  Uetaelfde  ala  bbswaxbnib  9).  H  Soo  wanneer 
iemandt  alhier  ghearresteert,  geTangen,  oft,  in 
geranckenisae  weaende,  beewaert  woKit,  en  ayne 
partye  hem  binnen  den  derden  daeghe  geene  tiüriit 
oft  aenapraecke  en  doet, . .  aoo  sal  de . .  beawaerde 
Tan  den  anreatamente,  geTanokeniaae,  oft  beewa- 
ringhe  ooetelooa  en  aohiKlelooe  ontalaghen  wwdea. 
C.  V.  Lier,  8it}l,  iii,  18. 

B£8WEEiiËN,  bw.  Zooala  thaaa,  hetweren. 
1)  Oitder  eed  bevestigen,  fr.  agirmer  par  sarmênt, 
II  De  coaten  Tan  deaer  Tisitatie  te  doene  [nl,  aohon-^ 
wing  Tan  wonden],  die  Terleyt  deghene  die  ée 
qnetae  betalen  moet,  maer  het  doet  hem  paymeat 
ofi  afalach  Tan  ameeatera  eueve,  mida  dat  aya 
meeeter  daennede  onghelast  ea  Tan  ayne  onere 
seWe  te  bezweeme.  Oé  e.  AaUt,  Orig,  XLTI,  14^ 
Vimnie  e.  1466. 

2)  Be  priTÜegien  Taa  een  land.  Sr  dê  nmkth 
minq  va»  tnoerem^  fr.  (les  priyilégea  d*nne  TiUe, 
d'an  pays)  en  jurer  VèbservoMe,  ||  Be  eonine  Taa 
de  Bomeynen  beewoer  de  stede  Tan  Sint-Omaera, 
den  xxTiivn  in  lanwe  lxzxti.  Piot,  Ckron,  966^ 
aBisaendacha  in  de  Paeaachedaeghen,  zxix«  Tsa 
maerte  xüüe  xotü,  beswoer  hertoghe  PhiUpa  ayn 
atede  Tan  Brugghe;  inaghelycx  tlant  Tan  den  Viyeft. 
Ib.  W'i*  Int  jaer  XTe  efi  seTene  qoam  de  keyaeM 
Maximilian  binnen  Ghendt,  e&  bezwoer. .  de  atede 
Tan  Gendt  en  tlandt  Tan  Vlaenderen.  284.  Tat 
jaer  xre  xnii,  den  iiii«B  dach  Tan  maarte,  beswoer 
hertoghe  Kaerle  zyn  landt  et  graefaühap  Taa  Ylaea- 
deren.  285.  Yolgena  de  stadta-priTilegien,  die  jaer<* 
lyx  besworen  worden  int  Ternieuwen  Tan  de  m^ 
giatraet.  C.  e.  DieH,  YZ.  x,  t. 

8)  In  het  leenroerig  atelael:  leenmanaea,  TMla- 
len ,  laten.  Hnn  den  eed  van  ktddê  e^  mantekt^  ê$b 
trom»  ajnêmen ,  fr.  (dana  Ie  ayatéme  féodal)  riiiiialf 
U  sermeni  d^ hommage  ei  dê  fldélité  (dea  hommea 
ttodanx,  Taaaaux,  tenaneiera).  ||  Beat  dat  aake, 
dat  een  man  late  heeft,  en  en  ayn  zy  niet  beaw»» 
ren,  aoe  en  diedet  nyet  dat  mer  media  bedryft;  êM 
en  ean  hy  ae  nyet  bedwingen  te  aweeme,  aoé 
moet  ae  zyn  oTeriieera  Tan  reehtshalTen  damtiK 
dwingen^  dat  ay  hem  balde  en  trouwe  moetéA 
aweren   PU  ia  treehi  van  Uede,  118.  (14«  B.) 

BESWEklBING,  zn.  Zooala  thana,  èazvaaHa^, 
fr.  «MreiMRe.  ||  Bat  alle  wiehelingen,  die  geeeie^ 
den  by  ineantaden  en  bezweringen  dee  Tiaata,  eft 
by  nigramanoien,  oft  by  adoracien,  idolatrian  dl 
aacriioien,  zyn  Tcrboden.  t.  d.  Tat*  71  t*. 

BEt^W IN  DELEN  (Beawendelen),  ow.  (Limb.); 
Vtttêren,  verkwijnen ,  fr.  dèpirir,  UengiAr,  ee  dê^ 
faiire.  KiL  awinden  j.  awynea,  tabesverê,  etetê^ 
nméri,  Grimm  beaohwinden,  iabeeemre,  jcèiafa» 
dan,  I)  Die  hemelaehe  oonino,  onae  Hen  flüBm 
Ohriatua,  dia  hiac  aen  den  amoa  tUlêaê  mati*^ 
mat  baairendeldan  haefiden|  met  ToaiaedaBeB  han* 


\ 


2i8 


BES. 


BET. 


ton,..  Vod.  Mui,  II,  429  (Hulthemsch  hs. 
ipfi  198). 

BET  (Beth,  bad,  bat),  byw.  l)  Meer^  fir.  j>^. 
II  Een  stucke  boschs  houdende  een  sUle  ocht 
lattel  bad,  ghelegben  te  Ketelbai^,  op  die  tteen- 
noTe.  Schep,  Hof  van  Donók  1401  (Limb.).  Beth 
dan  hondert  dausent  mannen  Jak  y.  Dixmüdb-  2. 
Bet  dan  Tiertich  duasent  Franaoysen.  6.  Item  zyn 
onder  Botzelaer  ledich  liggende  bat  dan  hondert 
banderen  lanti.  8t€iHêt,  f  e  Botselaar,  1698.  Brah, 
Mm.  I,  102.  DeaelTOy  Toor  het  stipuleren  [sohry- 
Ten]  Tan  eenige  achnfturen,  yan  elcke  zyde  inhou- 
dende ten  minsten  achtbien  regulen,  elcken  regel 
Tan  Tyf  woorden  ofte  bet,  mits  de  doublé,  it 
sobel.  VI  den.  par.  O.  v,  Auden,  2*  d.  435,  11 
mrt.  1619.  üyt  dien  de  borghe  beth  dan  eene 
maend  gestelt  was.  tax  de  Vxldx,  Annoi,  169 
(1729).  Omdat  den  cheyns  bet  dan  dry  jaeren  on- 
betaelt  was.  Ib.  251  (1626).  Met  bescbriTinghe 
▼an  ix<s  mannen  ofte  beth.  Bbmbbt,  II,  889  (17«  E.). 

2)  Beter,  fr.  mieus,  ||  Die  minsohe  sprac:  Herte 
lief,  wat  meynt  dit?  Want  si  bebaghen  mi  Tele 
bat  dan  dandere.  Aller  Reretb,  84. 

8)  lAckUU^hert  gemakkelijker ,  h,  plMê  faeüement. 
II  Sonder  waeracbticheit  en  mach  justicie  niet 
staande  biyven;  en  oio  en  mach  men  den  men- 
Bche  niet  bat  bedriegen  dan  met  loegenen.  r.  d. 
Tay.  878  y°.  lok  stelle  my  in  al  ter  goeder  cor- 
rectien  en  yerbeteringen  der  geleerder  ed  yan  allen 
anderen  hen  bet  yerwetende.  Ib.  413  y^.  Omme 
de  partyen  noch  bet  te  bewaren.  C.  v.  Tperen^ 
Kast.  a.  142  (1585).  Om  noch  bet  tegbens  alle 
ledigheyt  en  de  inoonyenienten  daeruyt  oommende 
te  remedieren.  FL  «.  VL  15  juni  1566,  a.  16.  I, 
85.  Te  bet  (te  bat).  Te  heter ,  des  te  beter ^  fr. 
d^outawt  mieux,  \\  Om  alaolke  saken  te  bat  te  yer- 
lioeden.  O.  v.  Maaetrieht ,  13  noy.  1409,  bb.  468. 
Om  die  banieren  te  bat  gepareirt  en  sekert  te  sün. 
Piot,  Cart.  10  juni  1417,  a.  7.  St^-Truiden.  Op- 
dat zy  [ui.  de  buigen  yan  Bilsen]  hunne  yryheyt, 
politie  en  statuten  te  bat  souden  moegen  onder- 
houden. O.  2a^«,  27  jan.  1548,  a.  7  (In  a.  6 
leest  men  te  heter),  Or.  Zoon,  Omdat  te  bet  den 
yal  en  peryokel  yan  den  simpelen  en  ongheleerden 
Toloke  loude  worden  roorhoet.  JPl.  v.  VI,  29  apr. 
1650.  I,  171.  Om  twater  te  bet  te  doen  trecken 
naer  de  sluuaen.  De  Pb.  en  Bb.  XXKI,  Batelt 
11  (1587).  Omdat  elck  te  bet  yan  syne  penninghen 
moghe  bewaart  ayn.  O.  v.  DendeAn.  T,  10.  Ten 
eynde  eenen  yeghelycken  hem  te  bet  wachte  yan 
qoaede  faicten  te  perpetreren.  C.  v.  CaeUl^  a.  157. 
Ten  fyne  dat  dengonnen  die  t*decreet  yeroreghen 
hebbende,  te  bet  yan  syne  penninghen  bewaert 
ty.  O,  e.  Broekbnrg,  iz,  14.  Om  die  saeoke  te 
Mt  tot  honre  memorien  te  brengen.  O,  gr,  Loon^ 
I,  II,  26.  Ten  hende  dat  deselye  dnipperie  te  bat 
in  haren  staet  bliyen  sal.  Db  Pb.  en  Bb.  Aaiet, 
ni,  452.  JT.  VelderêatHh.  1420—1464.  Omme  dat 
de  yon.  lakene  Toortan  te  bat  te  yaster  gheweyen 
moghen  weeën.  Ib.  444.  K,  WoUewevere,  1481. 
Elo  met  eenen  diyerschen  seghele,  ten  hende  dat 
men  den  eenen  yoor  den  anderen  te  bet  kennen 
moghe.  Ib.  445,  1527—1528.  Ten  dien  hende  dat  sy 
[ui.  de  weezen]  te  bet  yan  den  hueren  besorcht 
mneghen  werden.  C,  e.  Bmgge,  II,  23  juni  1507, 
a.  2.  Bet  meer  dan  mm,  eerder  meer  dam 
fliMi,  fr.  plmtót  daeaniage  of  un  grand  nomhre  qne 
flioMM.  II  Oertificeren  oiok,  dat  wy  hebben  in  chya 
omtrint  hondert  seyen  en  dertien  oapuynen,  elye 
nnaen,  bat  meer  dan  myn,  op  diverse  goeden  on- 
der Byersbefge.  Denombr,  te  Seerherg^  P,  8  y*.  1580. 


Bet  (beth)  neder.  Bigeniyk  meer  naar  (mdar, 
afwisselend  met  Nederwaertst  fr.  plm  hae,  sp. 
ma«  abajo,  lat  if^erieu^  aan  den  yoet  yan  de  Tor- 
ste! ijke  oorkonden  tóót  het  handteeken  yan  dm 
tegenteekenaar  of  eicii(geyer. 

BËTAEMTE,  sn.  y.  Verplichting  yolgens  maat- 
schappeiyken  stand.  ||  Bn  werden  de  yoora.  yadere 
oft  moedere  gehouden  deselye  huerlieder  kinderen 
ter  schole  te  doen,  neeringhen  oft  andere  amboch- 
ten  te  doene  leeme,  naer  huerlieder  betaemte  [nl, 
tooale  het  betaamt  voor  hmnmen  stand],  O,  e.  Tpe» 
ren^  Kast,  a.  78  (1585).  Maer  moeten  die  [nL  de 
uityaart  en  jaargetyden]  doen  doen  de  hoirs  en 
aeldinghers  yan  den  oyerledene  naer  synen  staet 
en  betaemte.  ld.  a.  211.  Bn  bleye  weesen  rente 
ofte  cateilen  meer  dan  hare  redelike  snstinanohe 
draghen  mochte  na  hare  betaemte,  taonrplus,  dat 
boyen  der  sustinaaehen  oomt,  es  souldecn  te  we- 
sene  in  baten  yan  den  weesen.  C,  e.  Oenif  €hr, 
charter  v,  1297,  a.  11. 

BfclTALEN,  bw.  Graanrenten,  renten  in  natnor, 
fr.  servir^  livrer  (des  rentes  en  grain,  en  nature). 
II  Ben  mudde  rogs  sjaers  erfspachts , . .  alle  jare 
ewelec  en  um  mermeer  ainte  Andriesmisse,  des 
apostels,  binnen  Diest  op  sineneeren  [dorschyloer], 
sonder  sinen  cost  ocht  comroer,  te  leyerene  en  te 
betalene.  Schep.  Land  v.  Dieet  ^  26  mei  1872.  It. 
18  mrt.  1439  De  rogrenten,  yan  oudts  betaalt, 
yan  denwelcken  geen  constitutie  en  Uyckt,  [mach 
men  lossen]  elcke  yeertele  met  sesthien  GéioIus 
guldens  eens.  C.  v.  Liert  Zi,  6. 

BETAMEN,  OW.  1)  Noodig  s^,  fr.  étre  néeee- 
waire.  \\  Bü  alle  erde  en  alle  saden,  dia  ter  di- 
kinghen  betamen,  die  mach  men  nemen  buten  der 
dikinghen,  also  alst  scepenen  rede  dinct,  die  ter 
dikinghen  behooren.  26  tebr.  1259. 

2)  Van  belang  e^n,  fr.  importer.  \\  Alsoo  het 
betaemt,  soowel  tot  onsen  dienste  als  tot  het  ge* 
meyn  welweeën  en  yoordeel  yan  onse  goede  onde^ 
daenen  deel  hebbende  in  de  actuele  oyerstroomde 
en  ylottende  landen,  genaamd  .,  dat  deselye  ten 
eerste  worden  heringedyckt..  BI.  v.  VI,  16  febr. 
1726.  VII,  2032. 

B£T£ECKEN£N,  bw.  1)  Aamdmiden,  aa»w#- 
sm,  fr.  déeigner.  Dat  deghene  [nl,  de  aohoolmeee* 
ters],  die  alsoo  gheadmitteert  en  gheapprobeert 
sullen  ayn  schole  te  handen,  gheene  andere  bon- 
eken  sullen  mogen  yoorlesen  noch  leeren . .  dan 
deghene  die  beteeckent  en  ghedesigneert  a^n  by 
adyiese  en  declaratie  van  cUen  yan  onser  yoora. 
üniyersiteyt  yan  Lueyene.  BL  v.  VL  29  apr.  1550. 
I,  168. 

2)  Onderteekenen,  it.  signer.  \\  In  kennisse  en 
oiroonde  yan  alle  weloke,  soo  hebben  wy  die  yoop* 
ghenoemde  ordonnantien,  priyilegien,  beteeckent 
met  oneer  handt  en  name.  C,  v.  Éavemeteint  Oorh, 
9  apr.  1522,  a.  52.  Die  twee  schepenen  die  dae!r> 
oyer  geetaen  en  beteeckent  hadden  \jd.  een  teat»* 
ment],  ieder  ses  st.  Ib.  Oork,  14  febr.  1651,  a.  85. 

BETEECKENINOEN,  an.  my.  KenteOane,  kmf 
merheny  hemdeen ,  fr.  indieet,  marqnei,  premveêm 
II  Alle  ghemeene  heymelioheden,  goten  ofte  schaaw 
wen ,  worden  gheouyat  en  ghemympt,  ten  ghemeenen 
ooste,  ter  eender  reyse  deur  het  hnys  ofte  ezfya 
yan  den  eenen,  en  ter  ander  reyse  deur  *thuya 
ofte  erfye  yan  den  anderen,  ten  ware  contrarie 
bethoooh  yan  seryituyte  by  documenten  ofte  andere 
beteeckeninghen  inlez  Tuytwysende.  O.  e.  AaUiy 
IX,  16. 

BETER,  bn.  1)  Ander,  fr.  amire,  \\  Waert  ao  da* 
yemend,  [diej  in  suloken  faitan  beléyt  ware,  dii 


BET. 


BET. 


2iÖ 


ODMnldioh  ware ,  die  soade  moghen  t*ijnre  onsealt 
oommen  up  de  daghen  Tsn  den  beaitte,  eü  zoude 
moeten  commen  in  sheeren  handen,  piouTen  sinen 
«UM  en  doen  inwaen  dat  hy  ten  tiden  als  *t  feit 
gheriel»  wae  te  beteren  plaateen  en  iteden.  O.  v. 
Aalêt,  600  (16«  B.).  Zo  wie  tAelst  in  eeneghen 
dootalach  ghele jt  wart , . .  en  hj  soafBBeante  onacult 
doen  ean,  of  sinon  aUbi  ghetooghen,  dat  hy  te 
betere  plaetee  was ,  de  claghere . .  Ib.  602.  (Men 
leeat  op  het  einde  der  rekening  van  het  gasthuia 
te  Afflche,  10  ane.  1298:  ,,Dit  es  de  scout,  die 
deee  miester  makede  bi  sinen  tide  efi  thns  sculdech 
blief,  doe  hys  a^hinc:  Gorise  den  seepere  xxiiij  s., 
en  ere  Bdelkenne,  Tan  huren»  zlriii  s.,  en  enen 
Gillikine  ix  s.  Eü  alle  dit  ghesoiede  met  den  Ae^ere» 
pajmente.**  WQ  meenen,  dat  beter  hier  ook  in  den 
sin  Tan  ander  moet  verstaen  worden ) 

2)  Zooals  thans.. Fr.  mieux.  Om  den  beters 
wille.  (I  Bat  men  die  oonde  doet  \nL  yan  den 
Trede],    dat    wert   gedaen    om    den   beters    wille. 

Piot,  Cart,  II,  697.  K.  e.  1647.  Beter  ge- 
daen dan  gelaten.  Een  gexagd»  meeeial  voor- 
tomend  im  oorkonden  rakende  hei  he$hmr  van  weet' 
goederen,  fr.  locuüon  qui  se  prétenie  Ie  plue  touveni 
dan»  les  doenments  rélaiifs  cL  VadministraHon  des 
hiene  d'orpkelins  \\  En  en  mogen  [nl.  de  TOOgden] 
geen  erfgoeden  Terooopen,  wisselen,  Tertieren  noch 
Teranderen  toebehoorende  den  weesen,  dan  b\j 
hoeren  byheete  [l.  beheete],  wille  en  oonsente  [nl. 
der  opperroogden],  dairtoe  geroepen  huer  magen 
efi  Trienden,  en  dat  zQ  aldair  affirmeren  dat  beter 
gedaen  sgnde  dan  gelaten,  t.  d.  Tay.  26  t*.  Soe 
eist,  dat  wy  [al.  proost  en  schepenen  Tan  Kortrijk], 
leere  ghehelt  synde  om  te  boTellene  den  Tors. 
ledichganc  [fr.  grhe']^  hebben,  by  goeden  adTyse 
en  ripen  rade,  en  om  beter  ghedaen  dan  ghelaten, 
ons  gheToaeht  eü  gheeonsenteert  int  Tenouc  Tan 
den  Tors.  drapiers  en  Tollers.  Bekenk.  van  Brab., 
doos  26.  Sekepenbr.  16  juni  1422.  Zonderlinghe 
omme  t*eTiterene  t*imminent  pericle  in  ghoTalIe 
Tan  broederen  dilaye ,  eü  omme  beter  ghedaen  dan 
ghelaten.  O.  v.  Bmgtfe^  II,  606  (1646).  Contracten 
Tan  den  weesen  weghen  gedaen,  worden  gedaen  by 
antharisatie  der  OTermomboiren  eü  der  Weth,  res- 
pectÏTe  by  twee  dlTersche  consenten  eü  acten ,  met 
Toeigaende  attestatie  Tan  Tier  Trienden  eü  maghen 
Tan  beter  gedaen  te  syn  dan  gelaeten.  C.  o.  Brus' 
ed,  1670,  a.  44. 

BETEBDEN,  BXTSSCTir,  bw.  (Terl.  deelw.  betor- 
den).  Den  voet  stéUen  op  eenen  grond ,  dien  men,  voor 
veraMerde  sekmld,  wU  mUwinnenf  eigenlek :  dien  in 
beslag  nemen ,  fr.  metire  Ie  pied  sur  une  terre  gu*on 
veut  éüineer  pomr  mne  detie  arriêrêe,  proprement: 
ld  saisir.  Zie  bilxidvh  7).  ||  Welcke  wete  eü  in- 
sinuatie gedaen  eü  daerTan  behoorleek  gebleken 
sffnde,  soe  beterden  de  stadthoudere  met  twee 
mannen  Tan  leene,  ter  presentidn  Tan  greffier,  den 
gront  of  pant,  en  doen  aldaer,  nuijt  crachte  Tan 
Tooigaende  Tonntsse,  by  manisse  des  stadthouders, 
het  ierste  beseth.  C  leenk.  v.  Meehden,  i,  6.  Dat 
den  pant  betorden  es  eü  het  eerste  beseth  gedaen. 
Ib.  a.  6.  (De  Oost.  der  stad  Mechelen  zegt:  ,,Soo 
wie  eenighe  erTe  wilt  doen  beleyden,  om  deseWe 
te  moghen  uytwinnen,  die  is  schuldigh  te  Ter- 
Teraoecken  aen  den  schouteth  eü  twee  schepenen, 
te  gaen  op  de  erve  éM  gront  ^  die  hy  beleyden  wilt. 
Zin,  19.  liannius:  ut  in  rem  praesentem  eant.*^)  ||  Zoo 
wie  eenighe  acten  Tan  condempnatie  ofte  andere 
neoken  ezeentoire  sal  willen  legghen  ter  executie 
op  nonden  Tan  erfren  ofte  huusen,  den  executeur 
ia  ^lahoaden  te  gaane  en  hem  te  transporteren  ter 


plaetsen  daer  t'goedt  gheleghen  is,  met  hem  nemende 
twee  schepenen  en  cuerheers,  en  t^zeWe  goedt  te 
beterden  en  saisieren,  ten  fyne  Tan  tVelTe  by  den 
juge  ghewesen  te  worden  in  s'heesschers  handen, 
eü  daemaer  ghedeoreteert.  O.  v.  Veumot  LXI,  1. 
C.  0.  Boessetaar,  Tii,  iij,  14.  Hoe  dat  hy  beclaeght 
eü  doen  betreden  heeft  huys  eü  hoff  etc.  door  fisnte 
Tan  betaelinghe  Tan..  St.-areh,  o.  Diest,  Weesen 
Van  Baden  ^  1717*  Als  eenighe  gouTomeurs  Tan 
kercken,  godtshuysen,  heyiighegheest,  oappellerye, 
oft  andere  persoenen  heure  panden  niet  en  weten 
te  designeren  oft  te  beterden,  soo  zQn  sy  rheaoti- 
onneert  op  denghenen  die  hen  ghewoone^jck  is 
gheweest  betaelinghe  te  doene.  C.  v.  Herentalsy  in,  4. 
BETËRDIKO  (Betordinge,  betredinge),  zn.  t. 
1)  Inbeslagneming,  fr.  saisie.  Zie  BBTBBDXir,  BB- 
LEiDBV,  BBLXiDive.  ||  Welck  beleydt  in  oas  Tan 
OTiotie  moet  gedaen  worden  by  beteidinge  Tan  alle 
de  panden  eü  elcken  besonder,  den  rentheffer  oft 
cheynsenaer  Terbonden,  immers  die  hy  begheert 
tcTinoeren.  O.  v.  Brussd,  1606,  a.  99.  Ohristyn: 
qua  induetio  faeienda  est  per  ingressum  hgpoiheem. 
Sonder  dat  Tan  noode  is  te  beterden  alle  de  par- 
oheelen  Tan  goeden . .  die  men  sal  willen  bel^^en , 
eü  elcken  Tan  dien  besonder;  maer  is  genoegh  dat 
de  beterdinge  gedaen  worde  op  een  parohMl  oft 
stnck  Tan  de  goeden  dea  debiteurs.  Ib.  a.  106.  Wél 
Terstaende,  dat  de  Toors.  betordinghe  eü  besetten 
gedaen  worden  telcken  met  Tersche  leenmannen; 
maer  int  doen  Tan  de  leTeringhe  Tan  suloke  goeden 
moghen  mannen  Tan  leene,  die  OTer  de  Toors.  be- 
setten eü  betord:nghe  geweest  zijn,  daer  weder  wel 
OTerstaen.  O.  leenk.  v  Mechelen,  i,  6.  Den  aen- 
leggere  [sal]  . .  daerop  Tersoecken  Tonnisse  oft  per- 
missie Tan  beterdinge;  dewelcke  hem  Terleent 
weaende,  sal  den  pandt,  naer  syne  qualiteyt,  by 
leenmannen  oft  schepenen  worden  betreden.  C  e. 
FaUrenhwrOf   fttij^,  1681,  a.  42.  Beterdinghe . .  en 

Sandthooninghe  Ib  a.  46.  Bü  t^zeWe  ghedaen,  E^n 
e  rentiers  ghehouden  te  gaene  binnen  Teertioh 
daghen  daemaer,  metten  ampman,  gheassisteert 
met  twee  cuerbroeders  [nl  burgers],  eü  doen  beterden 
den  grondt  en  assignement;  eü  binnen  den  ghe- 
nachte  Tan  dezelTe  beterdinge  ofte  Toetstellmge 
partye  by  denzelTcn  ampman  insinuatie  te  doene. 
C.  V.  Veurne,  XLvn,  1. 

2)  Meting,  fr.  mesurage.  ||  Ben  leen,  wesende 
de  stadt  en  Tryheyt  Tan  Capryoke,  groot  weeende 
2800  ghemeten  ofte  daerontrent,  palende  eü  about- 
terende,  Tolghende  de  beterdynghe  danof  ghedaen 
op  den  12«n  eü  18*»  october  1633,..  soo  hiemaer 
Tolght.  DB  Pb.  en  Bb.  xiii.  Kaprijk,  66  (1644). 

BETEREN,  bw.  1)  Bene  miswerkte  of  mislukte 
stof  of  waar.  Verbeteren,  beter  maken,  hermdken 
tooals  't  b^oort,  fr.  améliorer,  rendre  meillenre,  refldre 
eomme  il  faut  (une  étoffe  ou  marchandise  mal  tra- 
Taillée).  II  Laken  metten  hare  mach  men  met  swerter 
Terwen  beteren;  wtghenomen  groene  eü  rode,  efi 
sandreye  lakene ,  mach  men  beteren  na  goetduncken 
der  dekene.  Kb.  lakeng.  Diest,  Ord.  v.  1414,  a.  26. 
Soe  wat  leeder  dat  men  wederseeght  [afkeurt],  dat 
zal  men  weder  inlegghen  eÜ  beteren  met  watre  efi 
met  scorssen.  Kb,  v.  Diest,  b  164.  Beteren  ende 
niet  argeren.  Gebruikelijk  beding  in  de  TOr- 
huring  Tan  huizen  en  landgoederen.  Verbeteren  en 
niet  verergeren,  fr.  améliorer  et  non  dÜiriorer  (sti- 
pulation  usuelle  dans  la  looation  de  maisons  et  è» 
biens  ruraux).  ||  Gheloefde . . .  eü  altoes  de  totb. 
hofstat  matter  woninghen  te  beteme  en  niet  te 
argheme.  Laaikof  e.  Lonijs  v.  Waieneouri,  1846. 
Bü  Jan  Tors.  heeft  belooft  dit  Tors.  goed . .-  altoeë 


^90 


BET. 


BET. 


$0  htUrtm  ieft  niofc  to  aattheveo.  si  Pb.  «9.  B9. 
IX.  NatarM,  10  (UU).  Heeft  de  Touri.  Jan  Ypn 
.der  Heyden  nooh  geloeft, . .  de  Toin.  goede  «Ifcoee 
(e  beteren  en  niet  te  eigeien.  A.  WAunsa,  Ser' 
INMif,  OorJp.  16  nor.  U22,  bis.  22. 

2)  Benen  0naacieelen  toestand.  VêrMêfen,  fr. 
ji^^iarer  (nne  ntoation  finaayeièiw).  ||  Ware  dat 
jmM,  dat  de  heie  de  poort  eeneghe  wja  wilde 
Meren  en  eene  andere  wet  oetten»  by  rade  der 
feepenen  yap  dereelver  poort ,  omme  beteringhe  der 
pecwt,  eene  andere  wet  maeh  hy  aeiten.  K.  v. 
Dmd^rm.  e.  1233,  a.  29.  De  Lat  teket  beeft  imp.: 
emmdmrê  en  mMndoüo, 

8)  Sene  M^ade.  Vergoeiemt  fr.  homifitr.  \\  80e 
wanneer  dat  men  in  den  aoeehuedere  (rie  bcvbk- 
fiOBBUB)  eenich  gebreok  Tonde,  ter  wettiger  waer- 
beit,  eoe  willen  wij  dat  hy  ona  dat  betere  en  ver- 
ricbte.  MêkmUc.  v.  Srab.,  reg.  Xff^.hSw^.ll  mei  1383. 

4)  Een  miadr\jf,  kwetaing,  doodslag.  Ghedmakêf^, 
Aealae,  vtr^otden,  genoegdoeumg  gmê»,  fr.  réparêr, 
fnm0»4êr,  danner  ioiiifa^um^  indemnUtir.  \\  Alle 
die  mesdaden  die  sullen  eyn  ghedaen  jeghen  cUe 
belegbe  kerke,  iof  j^hen  den  peraoen  van  der 
beiegher  kerke»  die  grave  hout  te  bemwart  te  doen 
beterae  bi  aiere  heerlichede.  JT.  e.  Brugge  v.  1281 , 
a.  10.  I,  244.  Ofr.  tekat  amêndnr.  Dat  de  broke 
ei  de  meadaet  gbebetert  werde  en  aün  aeggen  [»/. 
dea  hertqgs]  gbestadech  bliye  immenneer.  19  nut. 
1305.  Wij  den  anderen  een  let  briokt,  sonder  laem 
..daeiraen  te  biyven,  die  sal  der  partijen  beteren  met 
aenen  wech  Sint-Jacops  in  Galjiasien.  JT.  e.  Si.-  Drm- 
dm  V.  1366,  a.  7 .  en  passim  Is  die  sake  al  sollich 
.  dat  men  meynt  dat  he  namoils  suenen  mac^b ,  so 
aal  men  roepen  abain  alwant  ter  tyt  dat  he  gebetert 
•  beeft.  C.  9.  Maasiriekt,  Siat,  p.  1380,  a.  88.  In 
welcken  geralle  aoude  die  persoon,  denaelven  dieff 
■ofte  dieyen  alsoe  yayt  furiën  en  baesticbeden  doet 
.OBslagen  hebbende,  t'aeWe  aen  den  heere  moeten 
heterMi  ciTÜiok  alleene.  C  o.  AnUo.  154r>,  I,  21. 
Zo  wie  Tan  eenen  anderen  qoetauere  opitfaet  daer 
men  koese  of  anrgie  af  doet,  dat  men  den  ghe- 
qnetateii  sine  quetae  en  smerte  betert  bi  den  sur- 
gien  die  den  ghequetaten  in  cueren  gbebad  beeft; 
en  daer  de  meester  surgien  beeft  yan  cijnre  cuene 
f an  booftwonden  een  pond  pariais,  daer  heeft  de 
gbequetste  oyer  aine  smerte  iii  lib  par,  dat  es 
jbiewarf  alao  vele  als  de  meester.  C  e.  AaUi^  Orig, 

6)  SiraffêH^  fr.  eorrigêr,  pwiwr,  \\  Den  miabmyo- 
\fu  \},  miabieucker]  die  aen  den  beere  aijnen 
bueook  niet  en  can  voldoen ,  wordt  geatelt  te  wator 
e^  te  broode,  oft  bjj  achayotteringe  oft  aoderaints 
gebetert  oft  geatraft.   C,  9.  Aniw.  oomp.  TI,  i,  4. 

6)  Zynen  eiach  of  concluaie  in  eene  rechtazaak. 
Vtromderm,  wüzige»,  verhêitren,  fr  modifler  ei 
rêdrê00êr  U$  eomid%9ioni  de  Ja  oause  (Cn^y).  |)  Hoe 
en  waer  men  die  aaecke  beteren  aal  ? . .  Der  yoers. 
Liebiecht  [hadde]  syn  wederpartye  doen  yoor  ona 
daeb  doen,  en  gan  een  yeroeteringe  noch  oyejr; 
betwellioh  affgeweaen  waert,  aengesien  dat  die 
aaeoke  in  onsen  [9I.  yan  het  oppergerechtsbol] 
planden  was;  want  men  geen  aenbanck  maecken  en 
ipaoh  naedat  eenige  oleyn  banck  die  aaecke  bracht 
l»ebben  yoor  hun  hooft;  maer  totten  opaetten  mach 
men  yerbeteren  en  aenhangben  yoor  die  baook  daer 
die  aaeoke  bedinf^  ia,  en  niet  yoorder.  (7.  gr.  Loon, 
ï»  W,  76. 

7)  Een  getuigenia.  Wederk* —  8ich  beteren. 
f^J9e  gefnigmuf  veranderen,  w^tigeu,  fr.  ekanger, 
mfidjfier  §9  dépoei^wn,  \\  Een  getuügen ,  ayn  verclaeren 
pmiBBi  lie)>be94/9f  «laob  bemaa^yen  coi^ngeren  e^ 


beteren,  hehoodaiyok  dat  hU  iaelva  4oal  «laar  kt 
nitto  e^aminatie-camejr  of  tiui»  de  pawfniaaawwaw 
aobeyt.  C.  v.  Awho.  pomp,  Y,  zi,  30. 

BETISRINO,  sn.  ▼.  1)  Bo^  moor  iêdrêtmê  m9- 
daad  tif  onerêredimg^  en  beaiaamde  'Uig  im  lijf*  qf 
gddeirtffen,  m  „ufegen*'  ef  bedev&ariem ,  qf  im  eme 
^nieerende",  qf  lieoer  „eerlijke'',  of  ^jmrherMümM^ 
itrufs  genoegdoening.  De  Ujfeiraffèn  em  bedevamriem 
konden  oeer  kei  algemeen  mei  geid  itfgeko^kt  wgrdemi 
kot  woê  eene  niei  onaomeienli^e,  if eekoom,  m  e.  ggme 
onreine  hron  mm  inkomefen  voor  ds  Y^koege**  keer^ 
l-ifkkeden»  fr.  Amende  pomr  méfaiie  om  eomiravmfiomt, 
eoneiêiant  eoU  en  pmmtione  oorporeüfie  om  péemné 
aireê,  om  em  pUerimagee,  om  en  mms  pmmitêom  dUe 
ftomende  komoraiW\  gaüêf^ietion.  Les  pmnUione  jaar- 
porellet  et  pèlerimagee  pomvaient  génértUemênê  Ure 
raekeiéei;  eUaii  mme  eomree  de  revenme  mtem  eoeat- 
dêrehle,  Hen  gme,  è  mon  e«H>  ympmre^  pomr  lee 
y,kamiee*'  teignemriee.  Zie  Oannaert,  BijiWAes.  Efi 
dan  moet  die  acoutb  nemen,  yan  den  goeden  dea 
yerwonnena,  eratweif  die  beteringe  taheeren  (Lat. 
tekat  emendam  domini).  K.  v.  Dieet  v.  1228.  a.  1|. 
Zo  wie  so  yemene  wont  met  kniye  ofte  met  eolv» 
ghepint,  bi  yerlieat  sine  bant;  en  ware  of  soa,  bf 
gracien  yan  den  heere,  wirde  yerloat;  waert  oao 
taake  dat  de  beteringhe  yan  den  voraeyden  dingfaen 
by  giaoie  waere,  10  soude  by  eerat  den  ghewonden 
ghenouch  moeten  doen  ten'yonneaae  yan  aoepeoen. 
K.  V.  Safftlmre,  fsbr.  1264,  a.  8.  Die  gbeboden 
wert  te  ghiaele,  wille  by  en  aine  partie  bliyen  i|i 
de  paiaierrea,  die  yan  den  zxziz  syn,  en  aeker 
doen  wille  bi  bemliaden  beteringhe  te  doai^e  oft 
beteringhe  tont&ne,  wy,  ofte  onae  baillin  en  ditf 
Tora.  paiaierres,  aine  achuldioh  te  ipiakene  yry  eü 
quite  yan  allen  ghiselsoepe.  O.  v,  Oent,  Qr  ekmrter 
«.  1297,  a<  &1.  Die  meedoet  oft  meadaen  FOft  in 
desen  yorseiden  manieren,  selen  beteren  efi  bet^ 
ringhe  nemen  na  raet  en  ordinanoie  der  dekenen; 
dies  niet  doen  en  woude,  soude  ghelden  zl  al. 
en  die  gulde  yerliesen.  E.  v,  d.  Valwerk  Ie  Dieet  ^ 
0.  1333  a.  132.  Eynich  yremde  man  de  eynsfi 
portere  meadeit  mit  wercken  of  mtt  woirden  bynneii 
der  yriheyt  yan  der  stat,  de  sal  dobbel  beterinoe 
doen.  C.  e.  Maaetriekt,  Stat,  e.  1380,  a.  34.  ija 
den  yrouwenname  hoire  beteringe  gesat  ia,  dat 
hoire  mao,  of  be  wilt,  die  beteringe  yoer  boiiia 
doen  mach,  ia  sie  yan  goeden  ^alae.  Ib  a.  36. 
80  wanne  en  also  balde  als  yan  doetsli^,  yan 
leemden  of  yan  eyngben  anderen  atryde ,  tmimk  en 
onmynnen,  olaight  ghedoen  ea,  en  die  beteriiifla 
darren  geboden,  geropen  of  beyolen  ia  te  doen.  ib. 
a  59.  Aen  beteringen  die  geaat*  werden  den  meia- 
teren,  geaworen,  goyemeren,  of  ymanne  toehorepde 
den  rade  yan  der  atat,  of  ymapne  der  in  def 
stadte  dienst  is .  om  meadaet  wille,  die  home  roef^ 
daan  of  meaproken  ia  om  ayna  ampta  wille,  do  «» 
aal  der  here  noch  der  yoegbt  deyl  an  hebben;  mar 
die  ,,weghe'*  aolen  deagheena  aijn  alleyne  den  alao 
om  ayna  ampta  wille  meadoen  of  mesaprokea  if , 
en  die  beteringen  die  ^  gelde*'  daitoe  yerbottt 
werden, . .  die  aolen  der  atadt  alleyne  ayn  Ib.  a. 
89.  80e  zal  die  richtere  tghelaecb  betalen,  en  beffen 
yan  den  aculdwre,  en  y  a.  daartoe,  te  betaringheiiy 
ea  die  aculdeghe  aulo  man  datten  die  ri^tert 
mach  bedwinghen.  KK  o.  Dieet,  b  132.  De  juge  e$ 
aeuldich  te  ansiene  de  yreeae  die  an  de  quetaura 
claf ,  en  daemaer  betemeaae  te  wyaeoe.  C  f.  A^let, 
Orig.  xLTi ,  1.  De  mincken  pleeght  me^  fee  atelleaa 
omtrent  tderde  alao  yele  ala  de  betemeaae  im^  iftf 
quetauere  yan  diere  wonde  ghedraeoht  deer  4fl 
ininoke  af  «pruyt,  Ib.  a.  4.  {a  te  WfiteB  itoi  HP 


MST. 


BET. 


991 


v«rdt^  4»  «Mue  beeft  ie  kieeen  ten  fel^e  oft  ten 
vi«e.  O.  ^,  Ze(Mi»I,vi,6e.  Eerl^oke ^^ pvo- 

flltelüka  boete.  JBmrkerêteUmtdê  ^  gMêt^ 
hottêf  ir.  ««tadli  hmorabU  — •  fïtf0iMri«»r«  o«  jMV^- 
toftfa.  Zie  BSTiBirit.  )|  Alle  injarieii  eft  lasieniigeD 
iUer  tlsuate  aeme,  naevi  ea  AMne  mede  wort  Ter- 
«ont,  eUea  tot  eerlijeke  en  pn^jteiyeke  beteringe 
aaer  ylegentfacjft  vea  de  eaeoke;  behoadeiyck  diit 
vep,  ton  eeneiene  vmh  liohte  peieoonen,  aft  tao 
qiiedea  Meme  es  ftfiae ,  geena  eerlijeke  beteriaghe 
oift  boete  aen  en  wijst,  meer  elleenlQok  eenige 
•omiDe  wtm  penongen.  O.  e,  Aniw,  tamp.  TI,  i, 
46.  Thtn  i^Mene  Üutelike  meedeet  en  ee,  eadwi 
du  «aa  woordeat  dat  ee  mèa  sobuldieb  te  boteme 
bi  pelgriaiaigen;  oft  aest  sp,  dat  yemend  andren 
Uameert  met  logbenen  in  laken  aei^^nde  iQnre 
eer»,  dat  pleecbt  mea  ooc  to  beteme  by  faaerlaker 
betenagben,  in  deeer  wye:..  (Zie  aldaar).  C.  e. 
4aisi.  Orig.  zlti,  6  (IM  £.). 

8)  Yan  dea  ilnaneieeleii  toeetend  eener  alad.  Fiir- 
UUnm§^  fx,  mmSlimrmiiom.  Zie  aarESSV  %),  ||  B^ 
dai  Ji&e  dat  eeepenen,  by  eeeente  des  gberacbts 
des  baren  Tia  [L  ben]  settra  in  broode  of  ipi 
wjüne,  omme  f/,  ofte]  in  enderen  ooemensobepea , 
pinaia  beterin|pia  der  poort..  K,  «.  JJieitderm,  e. 
18113,  a.  24. 

8)  O^trwaardê^  fr.  phu^mlwê.  \\  Weert  by  eleeo 
dft  Vee^ye  gordel,  beter  en  meerder  weerdt  sjjjade, 
lOf  4e  gbesworea  scbettets  oft  onde  eleerooopers 
Mtfstimeert  worde,  dat  die  beteringe  wordt  gha- 
deylt  hf  der  weduwen  en  den  eifgheneem  yan  den 
Gooden,  half  eS  half.  C.  e.  Zt#r,  xt,  88.  De  ghe- 
qaeésto  in  een  conflict  daer  diyerMbe  yeehtere  oft 
Iwirteri  sija.  beeft  keure  eenea  yen  bemliadai  toe 
t^  qsakene  roor  al  de  complieen, . .  om  beterQa- 
gba  Uiabbena  aae  de  gbelagbenthade  yen  den  etocke. 
C.  e.  XbrlriMr,  ii,  1. 

B£T£BNI8  (B-isse,  — esee),  en.  ▼.  Hetcelfde 
els  BXTsanre  1).  |)  Al  en  woude  hem  dia  geïnti- 
nasvde  pertye,  in  oos  yen  gebrokendar  saoyeger- 
d^,  gjoen  perfye  maken  noch  jungerea  netten 
pnooarenr  flscael,  deeromma  en  soude  niet  U^yen 
da  emande  en  betemieee,  en  oio  die  integrecie  van 
der  senyegardiea  t.  d.  Tav.  12  y^  Boyeadiea 
[nL  boven  de  bedreigde  stref  der  wet] . . ,  steat  de 
fÊftjB  alt^  op  baur  geheel  om  emeade,  repereti^ 
efi  betefwsse  te  ejieobeae.  O.  v.  Aniw,  lft45,  n, 
48.  It.  amp.  YI,  i,  7.  Soo  eya  de  vaorss  ver- 
eoopecB,  ooDstitiiaaten  én  verbinders  vervaHen  ia 
aen  aoMnde  oft  betemisse  ven  eenan  wegb  tot 
Boomen,  oft  tot  8.  Jecops  in  Oelliesie,  oft  deer- 
voren geboadaa  te  betelen  viarticb  ehevasgoldeae, 
half  tot  behoel  ven  den  heere,  en  belf  tot  behoef 
van  de  etadt.  C.  o.  Bruêêêl,  1606,  a.  145.  Chrie- 
tyat  tmuiwr  m  mmleiam  ami  mam.  Wanneer  iemeat 
ia  gbaeelsefaap  wort  gheqaetst,  den  gheqnateten 
laeob  voor  e^ae  betemisse  een  ven  den  gheseL- 
icbi^>pe , . .  nytkieeen  e&  eijne  eotie  op  denselvan 
iatanlerea.  C  e.  Jkwmê.  1612,  a.  208.  Yen  de 
kinderen  gheqaetst  oft  ghesleghen  in  haers  vaders 
of  aKwderi  broode,  behMvt  de  betemisse  van  dien 
toltea  veder  ofte  maeder;  en  van  gheboadan  vroa- 
wen,  gheqaetst  sQnde,  deeraf  competeert  de  beter- 
aieae  aea  hare  mane.  O.  e.  Coëftrleê,  xiii,  6.  Soo 
wie  iemaats  beesten, . .  met  wete  eil  wille  qneteto, 
sal  daarover  arbitraiyck..  ghestiaft  worden,., 
bovea  é»  betemisse  aen  pert^e  ta  doen.  C.  o.  Ssé^ 
Aetaa,  K,  m  ir.  e.  1665,  a.  84.  Berlijcke bet«xw 
U99Me.  (Zif  9BTBBniea).  ||  Twee  maaiarea  i^n  vaa 
bttsTpepupt  de^  ae  ptBofiMUke,  dat  «a  gbelt  to 


gfa^eae,  daadetaasbeerlie,  jdateei 
oft  met  woorden  weder  ia  to  faalena  éh 
ghelEHieese  to  biddeae.  C.  v.  Agiti,  Origmhwif  #. 
B£Tl€HT£K,  bw.  Zooels  theaa.  MntkMi^m, 

e»  orieie,  <iae4  ook,  aea  hmrgêtlgikê  sdbsa,  im  ymhfm 
hoir tikken,  amufrokên,  gêroehieljjik  mmtklmpm  9omr 
tohuid,  ir.  MiM»,  ea  mtMre  eivUê^  aüntkrê  aa  /at- 
/we,  tÊóHaimor  pomr  dtiU.  \\  Alle  andere 
aen,  ^heen  poertere  synde,  moÉb  mea  ooek 
tiohten  binnen  dea  dmea  degbe.  O.  a. 
1546,  I,  8.  Soo  waaneer  den  «bontetb  begepci, 
alvoren  te  oommen  to4  aeerder  bicioht  vaa  4a 
waerheyt  en  van  da  gelegentha^i  vaat  miedasi, 
daermede  h^  dea  gevaagene  wik  betiabtea  oft 
belasten...  Ih,  eomp,  YII,  pr,  14.  Oversnlca  Sfn 
d'officiersQ  van  de  hooftme/erfea . .  eohuldigh  knaaa 
gbevangenen  van  «rime  rakende  \jt  oft  lidt,  ^ 
leveren  een  deaamptman,  giet  d'infotmatiaa  dseiptoe 
dienende ;  deaweI<Aea  dieavolgende  de  gbevaageasii 
ie  betiohtande  efi  eenspeake  doende  voor  de  wet* 
hoaderen  der  stadt.  C.  «.  JHissel,  16<^,  a.  7. 
OhristQn:  «Moasore.  Ssn  ansetant  daeaiie  tenen 
bujtenman  arreetsrca  aft  vangea  voor  oivile  sake», 
ie  gebonden  den  gearreeteerden  oft  ghavangen  Ie 
betichten,  en  hem  te  fondervi  van  dea  arraata  ofte 
apprehensie  btnnea  den  derden  dagba.  (h  e.  Aft». 
1682,  xxTii,  28. 

B£TICHTINO,  sn.  v.  amOMit^,  mmMmhi, 
VÊTwoUfirngt  aoMtprüok,  eteeè,  fr  awsarisa,  yfaieto, 
pomrêifdi,  mctiom,  dtmtm^ê.  \\  Moet  da  voors.  b^  * 
tichtiage  binnen  den  derdaa  degbe  voor  lacbt  gba- 
sdiirden,  ter  presentien  van  den  gevangen;  tem 
weaia,  dat  hy  niet  ea  begeerde  ia  perMwaa  voer 
recht  gebracht  te  worden,  oft  dat  hy  tegene  da 
schalt  niet  ea  wiste  to  segghen.  Ib.  a.  24.  Ber 
slaeghen  peaainghea  worden  diy  ghaneebtdaeghea 
achter  den  anderen  beeedt,  en  t'elcker  reyee  paa- 
ien deeraf  weta  ghedeen  synda,  efi  optea  demeii 
gbenechtdegh  valt  betiohtiaghe  [oft?]  aaaepneekib 
C.  V.  Bêuêêip  a.  88.  Zie  saTiCBvnr. 

B£nD£,  byw.  J^ift^,  *fmetFsm9  ere^,  fr.  U 
maün  débomnêkmrê.  |)  Endeeemeeee  wüwi  dat  mea 
sa  segghe  betide,  om  der  ermer  liede  wille,  die 
betide  moeten  geen  te  haren  werke.  6  eept.  126t. 

BETIEOBN,  bw.  (Mttoogfk,hticffm),i)  Batiegen 
te  reahte.  Ja  rtoktt  boirêkkên,  ér.  aUraitro  ea 
fustim,  II  Ben  joagOt  tot  aQnea  jairen  rummm 
synde,  betOQgh  cynea  momboer  te  rechte,  om  Ie 
hebben  rekeninge  efi  bewys  van  den  syaeo  [al. 
van  lyn  goed].  ▼.  d.  Tav.  268. 

2)  i»  bêtOÊp  irokkom,  fr.  aürmirê  én  9ffA.  \\  0«r 
dat  de  vonnissen  qnderwyiea  by  hiiwe  tydan  aji 
memorien  gaeo,  daervaa  de  pertjren  diakwüe  groot 
ongerief  mochten  habbea,  en  omdat  dickwils  da 
vonnissen,  betogea  wordea  daervan  men  procae  moei 
overseynden  in  geschrifte ,  soo  is  geordonpeert,  da| 
men  nu  voortaen  alle  vonaissen,  hetay  vamvoken 
oft  aadereints.  in  geechnfte  stellen  saL  C  a.  JNerI, 
Stijl,,  80  oct.  1607,  a.  7,  bla.  880. 

BBTIEMEN,  bw,  JTyreiis»,  esriasdia,  fr. 
Sóorter,  prévomr  (f).  (Betemmem,  UiemffoUm,  Grinua 
besahmen,  domani(T).  \\  Om  scade  an  aiojeaieee 
te  beiiemena  e&  beleittene.  Ziigotbr.  d.  aMy  9, 
Vont,  Jt^kêorekêrf,  nr  11.(1852). 

BETUDEN,  (amjxv),  bw.  (lelessA,  Meiaa)^ 
Betiehttm,  hetekMi^ên,  fr.  acsaesr.  Yecvlaai  M^^ 
ti6n.  il  Soe  weer  yement  betoghan  wor|  rea  deeini 
saken.  K.  lakmtg,  e.  IH^t,  1883,  Wólwork^  f>.87t 
a.  15.  Om  te  verbeiden  recht  ei  vonaiw»  legpp 
eenen  iMrriikiktn  vaa  aUaa  akfir  diev  nfli  keni 


22S 


BET. 


BET. 


•f  wünAê  wflkn  belMfan  oft  bettjden,  bet  wmm 
erfaouMigek  oft  aadaninto.  T.  d.  Tat.  179  ▼•,  Id- 
cbiviUA  dbit  pMPtliym  dit  nyvt  goprooT6D  6d  oon- 
oeii  den  gMriente  den  fj  dii  b^den,  nillen  al»- 
dMi..  TsmUlan  fyn  in  eenen  weeob  St-Jaoop*. 
Cr  gr.  Loom,  1,  win,  40  (1527).  Hfldda  hem  een 
doen  Teneeekeren,  efi  woeide  geqnetet  oft  geslagen 
binnen  tQde  dat  by  in  ▼eweeckernie  itoncuB,  cber 
■oode  bj)  aff  mognen  betHen  met  iQnen'eet  den- 
geenen  daer  [aff]  h}j  bem  bedde  doen  Teneeckersn 
Piot,  Oart,  II,  666,  Jt.  e.  1686,  Foa  Frm  f^  hreo- 
ekêm.  Hadden  bvnner  tvee  oft  meer  een  wyff  on- 
•ebaeekt,  die  georeten  badde,..  en  waer  daer 
iemant  me  betogen  en  be&emt.  Ib.  694,  JT.  e. 
1647.  VoÊt  Söktutkê,  Item  mccczz,  op  dit  jaer 
vinok  men  efi  Terbrande  die  lasenecbe  lieden, 
omdat  men  ben*beteeeb  dat  sy  cbrictenbeyde  rer- 
geren  wonden  ^  efi  dat  sy  patten  en  watersn  yer- 
nynt  tonden  bebben.  Piot  ,  Ohron,  21  ri6'  B.).  Dat 
die  Tooraenger..  eweeren  [tal],  too  wei  boaden 
[l.  hem  oen]  oleger  betydt,  dee  ia  hy  onteoholdioh. 
O.  e.  OroM,  Tii,  2. 

BETMKDE,  byw.  JBvênuo,  imiffol^,  fr.  ds 
mêmê,  pa/rMêmont,  ||  Voort  behoort  ten  zeWen 
leene . .  Betmede,  so  behoort  noch  den  tootb.  leene 
toe  alle  kerckgheboden  te  doene  .;;  oeo  mede..; 
▼oortmeer  alle  boeten,  ens.  ds  Pb.  en  Bb.  II. 
Moêrgom^  76. 

BBTOCHTEK  (Betoeehten),  bw.  Lijftoekim,  êenen 
Ujfioohi  ffêPmt,  fr.  donmor  m»  domairê.  ||  Oereeer- 
Teert  den  lestleyenden  allejm  het  gebraycke  yan 
dyen  [erffgoederen],  alt  lympelyck  doerinne  be- 
tocht.  O.  Uonh.  e.  Valkonb,  1670,  a.  6.  Indien 
•enigh  betocht  hny»  efi  edifitie  gheheel  yerbrant 
oft  ghernineert  werde,..  C.  v,  Sanihoven^  1664, 
a.  79.  De  penninghen  daeraf  oommende  tallen . . 
worden  ghetfmployeert  aen  eHFeiyoke  renten,  die 
de  toohtenaer  oook  aal  moghen  betoohten.  Ib.  a.  83. 
Behoudeiyok  dat  de  lancxtleyende  biyft  betoohten 
de  helft  yan  de  yoors.  patrimonie  oft  itockgoederen 
yan  den  oyerledenen.  a.  98  Binnen  Dieft  efi  oay- 
pen  yan  dyen  en  yalt  egeen  toeoht  op  toecht,  hoe 
uit  m^goot  en  maoh  geen  tweemaal  oetoecht  wor- 
den tot  prejndicie  yan  den  erfman.  C.  v.  Diegif 
VZ.  y,  1. 

BETOCHTIGBN,  bw.  Met  deselfde  beteekenis 
(méme  eiffnifieaiion),  ||  Dai  den  yader  dye  goederen 
nyet  en  aal  moegen  yerooepen,  dan  aileynliok 
daerinne  betoohtioht  aal  ayn,  ayn  ieyen  lanok.  C. 
ar.  Loon,  I,  tui.  JZaret 99(16«  B.).  Alaoe  dat,  op 
betaelyen  leaten  kint,  gedeyólyeert  ie  geweeet  ayne 
portie  filiaal  in  die  yoera.  goederen  by  die  groot- 
moeder betoohtioht.  Ib.  bli  422  (1680).  Goederen 
die  yerkooht  worden  door  de  kinderen-proprietaria- 
ien,  daer  de  ondera  aen  betoehtight  ayn,  ayn  aab- 
Jeot  aen  cadnoiteyt.  O.  o.  MaaHrieht^  JEteeeM  de 
1666,  zzxix,  7. 

BBTOOCH,  an.  o.  1)  Aamegtinp^  fr.  indieaüon. 
II  Oan  de  yerrolgere  betoooh  doen  yan  der  plaetae 
daer  de  jnweelen ,  lettragen  oft  andere  aaken  in  de 
eondemnatie  begrepen ,  ruatende  sjm , . .  Ce.  Oent, 
Tli,  10. 

2)  Verioonimg ,  overieo^ng  (yan  een  bewyaatak), 
fr.  onkihiHomf  prodweüom  (d'un  document  oa  titre). 
II  Bfi  daer  hy  die  kendt  [al.  de  achnldenaar  aynen 
aobnldbrief],  ofte  dat  hy  awyeht,  aonder  eenighe 
peremptoire  redenen  te  proponeren,  aoo  wordt  hy, 
opt  beloooh  fan  de  obligatie  efi  affirmatie  yan  den 
beeaaohere,  ghecondempneert  in  de  betaelinghe. 
C.  e.  J^êt,  fiTffl,  a.  24. 

BBTOOGBN  (Belogen),  bw.  1)  VerüM^en,  voor 


oogem  êieüoB,  te  mmmm  geoen,  fr.  ■■^w. , 
irer^  reprétêiÊier.  \\  Here,  die  meentoebt  Tan 
Brugghe  betoghen  on,  dat  die  eeepenen  efi  raet 
maecten  ene  cnre  ao  awaer  np  die  meentnebt, 
warbi  dat  dit  diaoort  aldoa  ea  in  die  poert.  C.  e. 
Brrngge.  I,  Orig.  Tn,  1280,  a.  1. 

2)  Tooae»,  latem  oen,  te  vooreèkifm  kreagem,  fr. 
montrer^  faire  voir,  eaASkar.  ||  Orer  deae  yorwor>- 
den  waien  aoootetm  en  memen  on  aoepenen  yan 
den  Lande;  efi  d't  gotabna  beyela  goede  lettren  en 
mach  ae  wel  betogen,  waer  ao  ea  te  doene.  Aprü 
1268. 

8)  Wederk.  —  Hem  betogen.  Ziek  toonea^ 
M.  aaneteliem  tde,  fr.  ee  momirer,  fan/re  attae  de, 
II  Indien  eenighe  hemlieden  betooghen  hierin  we- 
derapannigh ,  wy  willen  dat , . .  ^l,  e.  VI,  22  mei 
1646.  I,  649. 

BETOON  (Bethoen,  hotboon),  an.  o.  Bew^, 
wettd^  hew^i ,  fr.  premee  lêgaie.  ||  Doen  antwoirde 
hy  efi  aeyde  hy  hadder  \id,  aan  een  gehaard  land] 
noch  een  eyenzaet  aen.  Doe  yielen  ay  in  gedinge, 
en  doen  wert  dengenen  gewyat  te  synen  bethoene. 
Vommêeem  e.  UeéU,  24,  f*.  186.  Het  waa  een  man 
gewyat  te  aynen  bethoene  end  teenen  geataeeten 
dage;  doe  qnam  diegene  die  gewyat  waa  te  thoe- 
nen  int  gericht,  efi  dander,  hy  en  quam  noch  hy 
en  dede  nootaaken  acinen;  doe  aeyde  diegene  die 
gewyat  waa  te  thoenen:  dat  hy  der  hadde  ayn 
nalpe,  efi  bode  te  bethoenen.  Ib.  88,  f*.  140.  Wie 
mach  thoenen  ayn  beerbrinffen  met  wettige  betoe- 
nen dat  hy  daerinne  quam  mette  wet,  efi  gebon- 
den beeft  een  jaer,  ij  jaer,  iij  jaer,  ix  googdinge, 
atille  en  ongecalengiert ,  yolcomt  hya,  hem  bliyet 
derre.  DU  ie  treehi  e.  Ueele.  96.  Bfi  oft  dat  teata- 
ment  gebreck  oft  blaemte  inhadde,  aoe  aal  hy  dat 
thoenen  met  getuygen  of  andere  wetteiycke  be- 
thoene. T.  p.  Tat.  44  t*.  Als  twee  poortera . . 
malcanderen,  oft  den  eenen  den  anderen  heeft 
gequetat ,  en  dat  daeraf  en  ia  gheen  bethoon , . . 
O,  V.  ReretUhafe,  ii,  9  (1669). 

BETOONEN  (Betonen,  bethoenen,  betoenen), 
bw.  1)  Bewijzen^  wetieUjk  of  overtuigend  hev^ren^  fr. 
proneer^  Ugahmeni  pronver,  eomfaier  (ook  TOOVBir, 
en  getoonen).  \\  Yortane  en  mach  niemen  maianide 
tonen,  hen  ai  yan  der  moeder  halyen.  Dat  ea  te 
yeratane  yan  denghenen  die  tote  here  alae  mai»- 
niedeliede  niet  gneeeten  en  hebben;  efi  Tan  den- 

§  henen  dieae  betonen  willen,  daartoe  moet  men 
ach  aetten  der  heeren  knapen,  daer  aieae  nte 
tonen  willen.  24  juni  1297.  Wyngardere,  ocfat  wi 
ai  ayn,  daer  men  wyngartataken  bi  yindt,  bont 
of  tune,  of  te  haren  hnia,  aine  conen  betoenen 
wannen  dat  hen  compt,  aoelena  ghelden  x  a.  Kh, 
e.  Dieei,  a  68.  Om  te  thoenen,  dat  een  inatrn- 
ment  geaimuleert  oft  geyeiat  ia,  aoe  ia  genoch  dat 
men  hebbe  ij  getuygen;  want  die  de  geyeiatheit 
bethoenen  wille,  me  impngneert  niet  dire'steiye 
dat  inatrument,  maer  pynt  te  bewyaen  andera  te 
ayn  geaohiet  dan  geacroTen  by  wille  yan  partyen. 
Mair  die  een  ioatrument  wil  proeyen  oft  bethoenen 
yalach  te  ayn ,  die  moet  ten  minaten  dat  bethoenen 
met  iij  oft  met  iiij  getuygen.  t.  d.  Tat.  68  t*. 

Betoonen  ter  (metier)  waerhelt.  Senf^xm 

mei  getuigen,  fr.  prouver  par  iémoine,  |j  Soe  wat 
weerde  ainen  gaat  niet  en  waemt  metter  nacht 
dat  hi  aQn  mea  ocht  ayn  ghealepen  wapenen  afleg- 
ghe,  aaela  ghelden  zx  a.,  hi  en  betoene  ter  waer» 
heit,  ocht  hi  en  boude  op  ainen  eet  dat  hine  ghe- 
waemt  heeft  Kh.  v.  Dieet,  B  6.  Soe  wie  der  atad 
Testen  erghert,  ocht  inwerpt,  ocht  eerde  daeraf 
ewegh   Tuert  ocht  draeght,  aaela  ghelden  xl  e.. 


BET. 


BET. 


223 


en  iD«t  enen  man  te  betoenene. «.  4.  Zy  en  conen 
redeleec  onsoont  betonen,  a.  24. 

2)  Toomê»f  vêricomm^t  ^  voorseh^  hrmigtn^  ft. 
wumirtr,  prodmrê,  exkiber,  \\  Soo  wie  eenige  rente 
Tniit  cracnte  ven  «chepenebrieyen  ran  Antwerpen 
henSsnde  ia  op  eenige  goeden  ofb  panden  buiten 
deeer  ttadt  en  Tr\j)^yt..  gelegen,  mach,  by  ge- 
breke T«n  betaelinge,  de  rentbrieyen  bethoonen 
[var.  Tertoonen]  Toor  amman  en  schepenen,  en  die 
laeten  befonnissen.  C.  v.  Aniw.  eomp.  T,  vij,  1. 
Die  eenich  goet,  hetsy  Tan  bnytenlieden,  van  fa- 
gitiyen,..  doet  arresteren,  alsdan  moet  de  offi- 
cier, het  arrest  doende,  den  arrestant  gheyeneenen 
puidt, .  •  en  de  arrestant  moet  metten  selyen  pande 
eompareren  yoere  den  amptman  en  schepenen,  en 
besetten  aldaer  den  pandt  en  gearresteert  goet, . . 
Item,  op  den  yersten  genecht&oh  moet  de  arres- 
tant . .  in  der  gebannender  yierachaeren  .  .^  bethoo- 
nen syn  beeetsel  en  yemyeuwen,..  Item,  ten 
aaesten  geneehtdage  soo  moet  de  arrestant  wederom 
eomen  in  gebannender  yierschaeren  en  presenteren 
synen  pandt.  Ib.  1545,  iy,  6/8. 

BETHEOëN,  BëTR£DING£.  Zie  bvüibdxn, 

'MËTBXDIS&. 

BËTBËCK,  tn.  o.  1)  Omvang^  omirde  (yan  huis 
en  hof)  ft.  êmtximtêy  enelot  (d*une  maison  et  ses  dé- 

Snduicee).  Zie  BX£incx.  ||  £n  binnen  yichthien 
ghen  daemaer  yan  der  Wet  yercryghen  briefyen 
yan  dagbinghen,  met  clause  yan  aacthoriubtie  ten 
TCspeete  yan  deghone  die  niet  en  souden  resideren 
onder  cQn  inrisdictie  en  ressort;  nyt  crachte  yan 
welcke  da^unghe  (gheroepen  ter  [ten]  betreoke 
Tan  de  ordinaire  woonste  yan  den  oyerleden),  en 
oock  met  affixie  yan  billetten  op  de  pabl\jcke  plaat- 
sen, sollen  gheroepen  worden  slle  dieghone  die 
sollen  willen  pretenderen  eenighe  schuldt  ofte 
actie.  C.  v.  FenriM,  XTi,  8. 

2)  PloM,  cmhomrp,  êeheiêf  planieekemn^  (Jtok 
eenen  boow),  fr.  pian^  dêtsim  (d'one  constroction). 
II  Item,  meester  Gielys  Stuerboot,  yan  den  be- 
tieeke  te  beworpene  van  den  drie  torren  die  gh^ 
maeot  soUen  wwden  opt  fondeersel  dat  gemaect 
es, . .  dwelok  aemaect  en  beworpen  es  op  een  bert 
buigende  in  de  keroke  Sinte-Peeters.  Yav  xTXir, 
Lomvmm  mom.  185(4).  Si-rêk.  1481.  Ifamelick  aen 
het  ooetende  yan  de  Halle,  oyer  een  nieuwe  gel- 
dene, al  waerof  wy  diyersohe  patronen  en  betrec- 
ken  gheaien  hebben,  hetwelck  een  schoon  stook 
werek  loode  wesen  indient  alsoo  yolcommen  ware. 
Ten  g«,  so  hebben  wy  noch  een  ander  betreck  en 
patroon  gheaien,  om  de  drie  ghevels  yan  der  Halle 
af  fee  breken  en  wederom  yan  nieox  op  te  ma- 
km,  op  solcker  youghen  als  het  patroon  oitwyst, 
hetwelck  oock  een  groot  oiraet  wesen  soode, 
iadient    alsoo   ghemaect    waro.    Tpnama^   I,   852 

(1611). 

8)  Ala  lechtstenn.  Mei  hêir^kêm  voor  êenê  mikt* 
loalr,  dagtaairéimg ,  fr.  Vaetum  d'attrmrê  m  juêiieê , 
lyoT— isafc  II  Wel  yerstaende  dat  den  pachter 
[al,  om  gebrek  yan  betaling  yeroordeeld  synde  tot 
mimiag]  sal  m<Mhen  ghenieten  en  hebben  de  note 
▼aa  het  jaar,  Welcke  hy  begoet  heeft  te  ghe- 
broiioken  yoor  het  betreck  om  pachtbrake.  C  v.  h. 
Vriiê  01  Brmgsê^  a.  180.  Al  ia  't  dat  men  tot 
biertoe  heeft  gheüseert,  ten  aensiene  yan  de  be- 
troekan  in  camero,  soo  in  materie  yan  hoysroT- 
mingbe  als  tot.,  en  aadero  sommiero  saecken,  de 
batroeken  yarweerders,  alawanneer  ay,  compa» 
iwanda  mat  d'eetsla  daginge,  prosenteerden  te 
foloommen  aen  de  concloaian,  daeryan  qoestie 
was  te  eicaseeran  yan  de  oosten  dependant  aan 


het  betreck, ..  C.  giad  Brm§g§,  II,  8i^  22  dec.> 
1751,  a.  80. 

4)  Betreok  van  naerhede.  NaaHimgarteld^ 

ft.  droii  d€  retrait.  ||  Tan  laeghe  en  wissel  yan 
erfye  jeghens  erfye,  ghepasseert  te  wette  sonder 
gheldt  oft  eenich  yoordeel,  en  yalt  gheen  betreok 
van  naerhede.  C,  o.  Fmmey  xxz,  9. 

5)  Streep  op  de  hoogere  recMhamk^  fr.  tipptl  em 
irübundl  tupkieur,  Xil.  Betreck  van  vonnissa. 
F  land.  appeüaüo,  provooaüo,  ||  Dat  binnen  onsen 
lande  en  graefiwhepe  van  Ylaendron  alle  Wetten, 
exercerende  jorisdictie,  alle  vonnessen  by  hem- 
lieden ghewesen  ghewoonüek  sgn  deealye  vonnes- 
sen, ten  vervolghe  van  partyen,  terstont  ter  exe- 
cutie te  doen  stellene,  sonder,  ond«r  tdecsele  van 
den  betrecke,  reformatie  ofte  appellatie,  by  partye 
gheïnteijecteert,  danof  te  differeren,  emmers  aia 
deselve  vonnessen  npaiable  B\jn  ter  diffinitiva. 
FL  V.  n.  9  nov.  1522,  Jnk  I,  80.  Een  veffhaliok 
sal  hem  van  den  ghebesoignierde  vsn  deMlieden 
moghen  becloghen  voor  de  Wet,  by  betrecke  en 
reformatie.  C  e.  Veurmef  xzi,  19. 

6)  Staen  ten  betreoke  Voor.    In  beroep 

moetende  komen  oooTj  fr.  deeani  aüer  en  appel  pree. 
II  Binnen  der  stede  van  Curtrycke  es  ooo  een 
Onderwet  van  aeven  persoonen,  gheheeten  Paay- 
sierers,..  en  staen  ten  betrecke  voor  schepenen 
der  voorseyder  stede  van  Ciurtrycke.  C.  e.  JTorlri^, 
I,  2.  Soo  daer  oock  es  eene  Wet  en  neeringhe 
van  de  vrye  schippers , . .  en  hebben  kennisse  efi 
berecht  in  d'eerste  instantie  van  alle  saecken . .  der 
neeringhe  raeckende ,  staande  ten  betrecke  ala  boven 
[nl.  voor  burgemeeeter  en  schepenen].  O.  e.  Aalei^ 
III,  2.  De  sententien  ghewesen  by  de  ghecommit- 
teerde  van  de  weeserye,  tresorie,  deelmannen  en 
andero  ghesnbdelegueerde  Wetten  onder  het  ooi- 
legie  van  schepenen  resorterende,  staen  ter  refinw 
matie  van  hetselve  oollegie  by  betoeck  ofte  beroop. 
O.  o.  BrMggOy  i,  6.  Dekens  en  officiers  van  beeda 
de  neeringhen  van  sente  Barbele,  weeende  de 
neeringhe  van  de  tapitseors,..  staande  haerlieder 
ghewysde  ten  betrecke  en  reformatie  voor  schepe- 
nen C.  e.  Awden.  i,  20. 

7)  Betreok   doen.    Beroep  doen,  im  beroep 

gaany  hooger  beroep  ineieUen,  t.  in  kooger  beroep 
eoorcMM,  fr.  appder,  aller  en  appely  ee  pomroow  en 
appel ^  inUrjeler  appel.  ||  Men  vermag,  betreck 
doende  in  yierschaeren  van  sententien  efi  appoin- 
tementen  in  de  CSamer  van  beede  de  Wetten  ge- 
geven, aldaer  nieowe  faicten  te  proponann  efi 
verifieron.  C.  e.  Oeni,  i,  5.  By  welcke  vonnis  dan 
reformant  snstineerde  te  syn  ghegreveert,  en  hadde 
daarvan  betreok  ghedaen  in  viersohaero  van  de 
ghedsegde.  Tav  di  txlss,  Amtoi,  802. 

BKTKËCKBAE&,  hsk.  Die  voor  den  reekUr  ge* 
roepen  kan  worden;  Meyer  segt  v*.  convenibeh 
dagkvaardelgk  ^  voor  reeki  belreMUfky  amepraakelgk^ 
ft.  qm  peui  Mr  e  aiiraii  en  jueüoe;  van  het  ofr. 
ooaMMtr,  dagvaarden,  aeeigner,  ||  ZlJn  d*ingesetane 
aldaer  in  d'eerste  instantie  betröckbaer  alleeniyck 
voor  de  Weth  van  den  Eliale,  sonder  dat  se  binnen 
de  Btadt  moghen  ordinaarlyck  gearreeteert  worden, 
als  ingeseten  van  Antwerpen  wesande.  O.  v.  Amt». 
1582,  IX,  4.  H.  eomp.  I,  ix,  4. 

BËTR£CKELIJCK,  bn.  HetMlfda  ala  beireek* 
boer.  Kil.  Batreckelic  in  recht,  qm  m  fue 
voeari  poieet.  ||  Dat, . .  ona  believen  aooda  fee  var» 
leenene  en  deoemerene  behoorlicka  an  betamalioka 
provisie  tegens  aenigha  gheeatelicka  persoonen,  da» 
welcke,  in  versmadenesse  an  vüipandande  van 
danselven    statuten    en    ordonnanoian,    en    onder 


9!Mk 


fiET. 


6Êt. 


tAeüiilii  dal  %y  by  jutiioie  aast  betreokeKek  nooh 
oonTModeerliok  en  waeren  Toor  eenige  andere  jagen 
düft  ^oov  hoèrliedaraa  iMiteralen  afi  ordiiiaiMn 
Aacataiifken  juga,  bamlieden  yarroordeii  hadden , 
Siifelelickan  an  by  anbebooriicken  weghe  te  doen 
aè  oammaa  l^na  de  TOon.  statuten  en  ordonnan- 
eien.  Fl.  e.  Vl.  27  nor.  1A48.  I,  65.  Die  arrade 
aaar  ■abuldalyoka  laaoken ,  lyn  bedryf . .  aangaande , 
taeepfahalyck  en  betreekelyck  ayn  toot  de  Wet 
tm  vpm  aeaidaartie.  Ib.  18  Juli  1545.  IX ,  684.  ~ 
Ifat  hél  oaig  op  aane  boogare  reehtbank :  |t  Zonder 
dat  ly  [nl,  labepenen  van  der  kaere]  ter  oanie  Tan 
diaB  ^L  vas  hnona  jndicatafe]  eeniebsina  betree- 
kalyob  syn^  ammara  in  saken  onder  de  fyftich 
aaroloa  ^MmL  O.  o.  Chmt,  i,  17 ;  Ma«  gu€  dê 
i»  ai^  tff  «aiaal  aaoaaiaiwif  ypppeUaiM*  legt  de 


BJ6TSEC&EN,  ons.  en  bw.  (Mrooir,  heUoOtem). 
1)  JffMdêm,  aftêtkênê»,  tifseiêtêêmj  uittêekenêH^ 
§Êi  dêiwimr,  eêquiêêer.  ||  Dal  by,  opten  oleynen 
aoet,  naa  dieren^  aal  betraeken  en  eontrefeytenf 
in  drie  deelen  oft  atncken,  t^heel  bosoh  van 
flaasan,  mittaa  eloealaian,  dorpen,  gekuebten, 
bttyaaBy  boomen  en  plaetaen  yan  namen,  huwen 
Dioawao]  en  kyen,  ydela  plaeken,  wegen  elii  an- 
èaaa  bateabaB,  baempden»  landen  en  waterea 
éaaraaa  gBlegm  en  pamde.  JBi|Ar«are&,  Rekmik.  e. 
jBra6./  AequUs  êêê  tmfUê  dm  domainê,  1589. 
Maaater  Jan  Spareman,  ingeniaria  efi  afcbiteota 
^an  Obandt,  arar  da  patroon  by  hem  betiocken, 
aaawel  Tan  den  nieuwen  ateeghere  yan  der  Halle 
ab  yas  ém  galaria»  die  men  in  intentie  heeft  te 
BBakaBte  aan  da  oeatayde  yan  dar  HaUa.  Tpriana, 
l,  88»t  Mak.  e.  157d. 

2>  Yaatii^gwerkan.   Xtft^aa,  hetiuren,  ft.  diriptr 
ièm  tüÉyaox  de   l»rtiiScatiott).  i|  Item,   der  ttad 
yan  Bracaele,  die  de  yeiten-  holpen  be- 
te Senle-Quiatyna,  17  is  jnlio  (1858).  tav 

^MmjLÊumim  awa.  46  (5). 

8)  Waterloop  an  ataizan.  Beip.  .^raoM  #a  ffialr<a 
tf  mtmaktm,  it.  ereusêr  (dea  eanaox)  €t  éUMir  <m 
répmrmf  (daa  éeknaa).  H  ^^dien  dat  lo  ghebuerde, 
dat  yamandt,  ala  tcbepenen  duer  ayn  landt  ba- 
taaekanen  [«ie,  betieekan  eaaen.*]  watarganak  efite 
tkssj&mïf  dan  ■obepenaB  dat  waygerde,..  die  Ter- 
Vaert  • .  —  De  yo%ende  artt.  yerklaien ,  hoe  een 
aigaaaar  aiah  aan  daigeiyke,  door  de  ligging  des 
landa  noadaakaiyk  gemaakte  waterwerken,  niet  kon 
aaltralBkaM:  |)  Ala  duer  yemanta  erfye  gèdoWen 
#art  aaMah  watarganak,  so  weert  hy  wel  geoor* 
kft,  ao  wel  by  dage  ala  by  nachte,  daarinne  te 
ilaMfaena,.*  Onune  te  detfyaa  watergangen  en  te 
■Éiuiahana  akiyaaB  en  dyken,  warden  aehuldieh  te 
oontribneren  ^la  de  landaa  liggende  binnen  Tiar 
Ambaahtan,  die  yan  suloker  lafëatié  praiiyte  en 
aèaanra  yaictyghan  yan  der  yloeta  efi  inundatie, . . 
rt  HL  en  BB.  XYI.  jinaeaada,  56.  PriWiV.  d.  Vitt* 
éHémkUm  r.  1242  (yertaling  an  later  afwkrift). 

4>  Awiiwtffït,  oaadri^afa/  aef^eArAea,  aarMrfta, 
■u  tÊ/ÊÜÊÊFj  pnn^^titirf  wötuêêtf  tétktitÊf  lat«  ulMotiv. 
D  IM  maai  niaft  en  daa  tegen  tvccht  yan  apaele 
[/tk  kat  apal  yan  teerUngen],  en  dat  men  dea 
apielder  niet  an  psoyoaafa  naeh  en  betreeke  tot 
gramaohappen.  y.  D.  Tay.  126  y*.  Zie  TBSmLivoir 
0»  Wie  joÉghari  betfocka  tdt  apala,  6ft  aan- 
kielde  ka  taramen  aft  eldeia^  tat  ilanipamnan, 
kaaaaaan^.  .  -^  Saa  aria  eenigbe  jongbeta  te  lioa» 
mkm^ka  batrwkai  aft  daartoe  aaada^ .  •  a  o  amsik, 
^  a.  48,  44<  Wie  jaapra  betroehe  tot 
a*  aaahiain  in  ataran  oft  bardaelen.  G.  a. 


MÊÊÊ9  m 


XTxn.  Itt. 


o)  Tê  AüMaea  gtvêM  /  earaiaf^Mi ,  fr .  ^Bpowtt,  ▼  p« 
Kil.  Yertrecken,  tenelletL  ||  Dat  yooftaett, 
aoo  wanneer  onae  aebepenen  yan  Herpen  ftodi  w^a 
noeh  yroei  genoeoh  weaen  en  sullen  om  yan  hem- 
aeWen  te  yonniaaen  in  eenige  aseekett  die  yoof 
hem  comen  anllen,  dat  éi^,  . .  anllen  geboudeii  e}in 
te  treeken ,  eenigh  yan  hunlieden  met  haeran  wiSluot* 
tent,  bij  onsen  droasart  yan  Rayeateyn,..  bent' 
hetreekende ,  hoe  ag  yan  anleke  aaeeken  yoor  hun- 
lieden wesende,  niet  wys  noch  yroet  gattoeeh  ea 
agn  om  die  te  yonniaaen.  C  e.  ibatMM»,  eM. 
9  apr.  1522.  a.  1. 

6)  1%  reAie  béirêkkem  of  earealy^a,  U  têM  ddém 
aisaa,  fr.  atirmirê  em  Juiiieê,  aeficmmêtt  lat.  im  JÉ9 
toeare,  nttere,  \\  Kinderen  en  mogen  hennen  tM- 
der  oft  moeder,  grootyader  oft  grootmeedeif,  in 
rechten  niet  betreeken, .  (7.  e.  AMw,  1582,  zstTi, 
10.  Omme  deweleke  boeten  te  bereohteilia  en  fis 
yercrighene,  damman  tan  Pamela,  ten  yeiaoueka 
yan  den  baiUiu  aldaer,  termoehte  te  batraekena 
de  baeraouldighe  toor  de  yoom.  gheawoome,  die  tin 
dentelyen  boeten  yan  ouden  tQden  ghenomen  hadU 
den  en 'namen  de  kenneaae  eft  bereeSt.  €.^  Amdtm, 
2de  d.,  Foaaw  e.  7  noy.  1588,  bis.  864.  Da  atèdf 
yan  Bruaeel  ia  eene  atadt  yan  arreat,  efi  tennagh 
oenen  crediteur, .  •  aynen  debiteur,  geen  poirtèv 
yan  BruSael  sijnde,  doen  arfeaieren,  Mn  hem  yoat 
de  Weth  dereelyer  atadt  te  reeht  te  betraeken.  0. 
a.  BrMê9d,  1606,  a.  70.  Cfariatijns  êkltté.  Aan- 
gaande yan  houweiycxse  yoor waarden,  teatamentaff 
an  diergelgcke  aaeeken,  die  en  wofden  toor  onif 
niet  beteocken  te  reohte,  maer  werden  deae>ta.. 
te  reeht  betroeken  yoof  den  ofliciaal  yan  delt  fgMè* 
teiycken  boye  yan  Luydick,  nu  ter  t^t  laaidewnda 
tot  Loyan.  O.  e.  Siokim,  a.  18.  Ghaeatelicfca  pe^ 
aoonen,  yemandt  toesprekenda  ofte  betreokoide 
yoor  weerlicken  juge,  sgn  ghehonden  te  éteüéntf 
weérlicke  poortelioken  sekere  yan  te  betaelèn  tghe- 
wgade  met  den  coaten  daeranne  cleyende.  (7.  e.  Kori^ 
rijk,  %j  4.  Deahone  die  pretendeert  lechl  èeft 
eenich  leen,  sal  t'selye  moeten  yeriiefren  Mnnöi 
teertioh  daegen,  betaelèn  t'reeht  efi  ÜBautbeyl 
aehap  doen.  Eyat  dat  hy  den  daeh  laet  lyden,  das 
bailliu  sal  t'selye  leen  mogen  betreckan  oiatha 
t*hebben  man  efi  relief.  O.  e.  0éi$9è^  a.  2.  Den 
yoomoemden  soon  G  yint  aigh  alana  betioekén, 
soa  tot  loaaingfae  ofte  beseth  yan  düfefeifte  éap^ 
taelen  by  A  alleene  yeikent,  alaooek  tot  da  tm^ 
doeninghe  yanyeracheydehuyahaodelyckaaehuldan; 
jegena  welcke  betrecken  dan  yoom.  O  ezeipieaft  da4 
ate.  Tav  vè  YsLin,  Annot.,  85.  Die  een  ilida* 
alkier  te  rechte  wilt  trecken  [aar.  betteokan]  léoef 
daaaelyen  daartoe  doen  roepen,  ta))  bQ  naeekt  da» 
gênant,  oft  ens.  C  e.  Anti»,  eomp.  ▼,  it,  ti 

7)  Betreoken   Tan   alnuw.  Vêtvdtffén  ^m 

atüéraU;  van  bevoegdheid  onder  ^jwereidlijk*^  oogpmnéf 
due  niét  voor  inhrink  der  gêeeüHfim  reMeméehi  op 
de  wereèdl^ke,  genaamd  rflppei  eomnée  «Tafta***/  v. 
pomrenivre  poitr  aène  dè  eompéi&neê  &m  poiM  êê 
vne  yjUM'^i  il  ne  e*ësfii  done  poe  iei  d^nne  enêrepriêê 
dê  la  jieriéieHon  eedêêiaehqme  m$r  té  eêeJiènf, 
mmmée  fioppel  eomme  d^ednuT,  |t  Ba  ooü  te  noteefM 
dat,  naer  gaaehiayena  feohien,  memand  «ntfitfh 
ghelie  en  ca  omme  hem  to  ateUena  tai^  pnrae  taA 
aaken  of  deliaten  enorme,  dia  niet  pMmynia  eü 
st^,  gheljjo  ala  harMie,  yerradafye,  moart,  attfaa^ 
foof ,  bnggheiye,  tvouwaneracht  af  aadeia  hefiiM^ 
liaka  anpraayelika  deliaten,  di»  baaaeht  bahaUlail 
ta  tSjbm  bi  prooeaaa  attiMordaudie;  #ant  tip  diü 
aanagbe  jastieierB  yenianda  in  pofgen  antin^bafi 
fan  sakken  anotmaa  atieken,  «a  pug*  na  aoede 


BET. 


BET. 


229 


gheen  effect  sorteren,  en  de  jage  sonde  te  be- 
teeokene  wesen  v*n  abuae.  C.  «•  Aalst ,  Oriff.  xli  , 
18  (16de  E.). 

8)  VerMchymên  voor  de  reektbamh,  fr.  eomparaiire, 
9ê  fréêemtêr  en  jutiice.  |)  Bo  wie  die  hem  aette 
i^hen  de  vrihede  van  der  poert,  de  vrihede  ne 
•onde  hem  niet  «bescudden»  hi  ne  betree  binnen 
derden  doghe  naer  date  hem  scepenen  yermaenden. 
C.  V.  Auden,  2de  d.  Kh.  v,  1328,  bk.  70,  K.  e.  d. 
Vrikedêm» 

9)  In  heroep  gaem  tot  de  hoogere  rechtbank ,  fr. 
en  appeUr  au  irihnnal  mpérieur,  \\  Een  ordonnantie 
ghemaect  int  jaer  ztc  xi  ,  inhoudende ,  dat  alsowel 
deghnene  die  qualic  betreckeni  by  reformatie,  de 
TonnesMn  yan  der  Wet  van  Brngghe,  boeten  sul- 
len LX  1.  par.,  alfl  deghuene  die  betrecken  by  ap- 
peUacie.  O.  v.  Brugge  t  II,  215.  Dat  van  nu  Toortaen 
alle  deghone  die  hemlieden  by  reformatie  becla* 
ghen  sullen  willen  van  sententien  ofte  appoincte- 
menten  ghegheven  bij  den  Wetten  van  den  Toors. 
steden , ..  daer,  by  diJffinitive  bevonden  sal  worden 
dat  sylieden  de  voors.  sententien  en  appoinctemen- 
ten  betrocken  sullen  hebben  met  onrechte  en 
quaede  cause,  sullen  ghecondempneert  worden  in 
de  boete  van  lx  1.  par.  C.  «.  Aalei,  Oeirooi  o.  16 
aug.  1616,  bis.  239.  l3at  de  handt  van  justiciengh^ 
fnmiert  synde,  de  beclaghende  partye,  begherende 
taelve  vonnesse  te  betreckene,  pleeght  en  behoort 
datte  te  doene  binnen  jaere  en  daeghe  naer  tpro* 
nuncieren  van  denselven  vonnesse.  In  dier  ghelij- 
cken  moeten  alle  andere  vonnessen,  niet  reparable 
ter  diflinitive,  binnen  den  voorn,  tijde  betrocken 
sQn.  n,  e.  FI.,  9  nov.  1622,  Inl.  I,  80.  Zie  ook 
BITBICK  7). 

\0)  De  verjaring  of  pretcriptie.  Als  verl.  deelw. 
VoUrokken^  verkr^feUf  fr.  accompli,  aeguis,  ))  Dat, 
imier  pereonas  habiles^  met  goeden  trouwe  eene 
prescriptie  voloomentlyck  betroucken  woordt  met 
dry  stille,  en  ieder  stille  ad  seven  jaeren,  mae 
ckende  t^saemen  21  jaeren,  deur  welcke  die  pre- 
scriptie voor  perfect  en  oompleet . .  gehaiden  wocwdt. 
O.  gr.  Loon,  I,  Yiii,  Eeeee  v.  4  febr.  1678,  bis  396. 

11)  Wederk.  —  Hem  betrecken.  Vertrek^ 
ken  f  fr.  te  retWer,  \\  De  Fransoysen  moesten  hem- 
lieden betrecken  in  sommeghe  plaetsen  daartoe 
gheordonneert ,  tot  *s  anderdaechs  dat  sy  vooral 
souden  trecken  naer  Yranckeryoke.  Piór,  Chtron,  639. 

12)  Hem   betrecken  (ten   staete)  van 

hnwelicke.  Ziek  in  het  huwei^  begeven,  trom- 
mm,  ft.enirer  em  mariagef  se  marter.  ||  De  biyfrers 
ofte  blyveghen  in  sterf huusen  daer  weesen  syn..., 
en  sullen  hemlieden  niet  moghen  betrecken  ten 
staete  van  huwelicke,  ten  sy..  C,  e. «Feiinis, v,14. 
8oo  wie  elders,  buuten  de  hanse,  poorter  bedeshe, 
laetsohip  ofte  ander  vrydom  aennenaeme,  oft  hem 
ten  huwelicke  betroeke  aen  eenighe  vremde . . 
Ib.  xxxi,  11.  Tan  dengonen,  die  hemlieden  be- 
trecken ten  huwelicke.  C.  e.  Tperen^  Katt.  a.  67. 
Anna  is  huer  betrocken  thuweiyok  met  Oysbreoht 
de  Baedt,  en  hebben  tsamen  een  dochter  ghe- 
naempt  Loyse.  Wixlant,   L,  v.  VL^  160.  Hem 

betreoken  ten  religioene.  Ziek  tot  den  klooe- 

terl^ken  eiaai  begeven,  monnik  of  non  worden,  fr. 
embraeeer  Vétat  reli^ieux,  enirer  en  religion.  \\  Een 
leenhouder  ofte  leenhouderigghe,  henlieden  be- 
treckende  ten  religioene,  en  vermoghen  niet,  naer 
heurlieder  profes,  eenighe  leenen  te  behouden.  O, 
e.  Veurne,  Leenrecht,  iiii,  12. 

B£ TKËCKEiiË ,  sn  m.  JETy ,  die  een  ander  in 
reehie  betrekt,  de  heeeseher,  fr.  eelm  qui  imtente 
wne  aefion,  Ie  dememdeuré  \\  K,  v.  Saffèiare,  febir. 


1264,  a.  86  (Verdam).  Indien  oommoignemeesters 
en  schepenen  bevinden  by  den  ghesworen  wel  ghe- 
wesen  te  syne,  soo  moet  de  betreckere  dobbele 
boete  betaelen,  en  per^grinagie  doen.  C,  etad 
Mechden,  i,  18.  Nannius:  provoeaior. 

BETKËNT,  VS.  Dit  w.  komt  slechts  éénmaal 
voor.  Is  het  eene  schryffout  voor  omtrent  f  fr.  prés 
de,  II  Omme  te  obvieme  de  frauden,  die  men 
soude  moghen  doen  van  te  delven  betrent  den 
palen.  O.  v,  Yperen,  Aet,  a.  96  (1686).  « 

BETEOONKN ,  bw.  Troonon,  verlokken,  verleiden^ 
fr.  eéduire,  eubomer,  ||  Oft  eenioh  koppelaar  oft 
koppelersse  eenich  kindt,  onder  veerthien  jaeren 
alt  synde,  betronde  [betroonde]  en  ewech  leyde, 
sal  verbeuren  eenen  weoh  tot  Candien.  O.  Liége, 
27  juni  1677  a.  18.  Maeee/t. 

b£T6T  (Limb.),  superlatiefvorm  voor  beet,  fr.  Ie 
mmUemr,  U  mieux.  \\  Dat  onse  voergh.  stad  alsoe 
vele  dan  heffe  en  heffen  sal  ane  onse  bedste  en 

Êhereedste  rinten,  in  onser  voeigh.  stad,  die  wi 
ebben  ocht  namaels  hebben  moghen  en  selen, 
daer  wi  dieselve  rinten  toe  verobügeren  en  ver- 
binden, in  allen  dier  vormen  en  manyren  dat  wyd 
bedst  doen  moghen.  Bag,  eop,  eart.  f.  6,  Oork. 
21  oct.  1387.  Dat  sy  dataelve  ampt  trouwelic  en 
wale  handen  en  vueren  soelen  tot  eren  en  betsten 
orber  onser  gemeynre  stat  Piot,  Cart,  10  juni 
1411,  a.  14.  Dat  sy  terstont..  dat  soelen  laten 
weten  also  sii  betste  soelen  konnen.  Ib.  a.  21  (In 
a.  11  staat:  beete  orber,  wellicht  by  misslag). 

BETUIGEN,  1)  Aaneprekenf  bewyten  met  gettA- 
gen  f  beeehmldigen  i  fr.  aetionneri  prouverpair  témoinef 
aecuser.  De  citaten  uit  *s  Hertogenbosch  komen  ons 
echter  niet  allen  even  klaar  voor.  ||  Wort  iemant 
betuyoht  van  scouwe  [schuld],  soe  sal  men  wisen, 
dat  men  hem  sal  doen  ghescyen  gelyo  als  hy  be- 
tuycht  heeft  (fie);  en  en  wordt  hy  niet  betuyoht, 
soe  sal  men  wisen  tot  synre  onscout.  Chartb.  e. 
's  Bosch,  f.  60  v«.,  16de  E.  Die  van  erftalen  be- 
tuyoht wordt,  dan  sal  tvonnis  wysen:  Nae  al  dat 
voer  ons  comen  is,  en  wys  ghehoert  hebben,  soe 
en  hebben  wy  noch  niet  ghehoert;  men  sal  Jan 
dóen  ghescyen  gheiyc  als  hy  betuyoht  heeft.  Item , 
en  is  hy  niet  bedngen,  soe  sal  men  wysen  als 
voirs.  steet:  wy  en  hebben  noch  niet  gehoert,  wy 
en  wysen  quyt.  —  Item ,  daer  gericht  gevoert  worde 
met  scepenenbrieven  en  syn  siücen  betuyoht  heeft, 
soe  wyst  men:  wy  en  hebben  noch  niet  gehoert. 
Jan  en  sal  in  sinen  gericht  bliven.  —  Woerteen  niet 
betuyoht,  soe  sal  men  wysen:  wy  en  hebben  noch 
niet  ghehoert.  Jan  en  sal  quyt  en  ongebonden  syn 
van  den  gericht,  dat  Jan  op  hem  heeft  gedaen. 
Ibid.  Wat  vleeschouwere  die  beesten  ofte  quio  oochte 
buiten  oft  bynnen  Antwerpen,  dat  hi  bmghde,  en 
deghene  die  se  vercochte  tAntwerpen  quame  ,  en 
hem  de  vleeschouwere  syns  ghelds  loeghende, 
mochten  [mocht  hem]  dan  dieselve  man  betaighen 
met  goeden  lieden , . .  soe  moeste  hi  dat  ghelt  ter- 
stont ghelden,  en  verboerde  syn  ambacht  een  jaer. 
Kb,  o.  Antw.  a.  86.  En  soe  waer  die  coninc  van 
den  weere  [nL  van  het  gild  van  den  voetboog]  in 
fauten  oft  in  ghebreke  es,  daer  eneghe  boeten  in 
vallen ,  en  daeraf  ghecalengiert  wort  van  den  meea- 
ten  of  van  den  minsten,  die  in  deser  gulden* es, 
werdes  die  coninc  betuucht,  hi  saels  bliven  ghe- 
beel  en  al  in  den  deken  en  in  die  gheswoeme, 
en  houden  wat  sire  uut  segghen.  B^,  Muê.  lY. 
66.  T\imhout  (1886).  Onsen  schouteth,..  en  sal 
hem  niet  bestraffen  ofte  hestoren,  noch  hem  ver- 
meten te  betuyghen  van  meeneeden.  Landeh,  v. 
Meghom  v.  1418,  a.  1.   Naer  dat  sy  [hen,  nl,  de 


^ 


BÉT. 


nEV. 


iMmkroetien  en  Toortrlnchtige  sdraldenaan]  ghe- 
•piirehendeeit  zallen  bobben,  dat  sy  teghens  bem- 
lieden  procederen  Bommierelicken  efi  sonder  figure 
▼ftn  processe;  en  dat  die  rechters,  toot  dewelcke 
zylieüen  gbeaccoseert  ofte  betuugbt  sollen  wesen, 
indien  hemlieden  biycke  van  der  vlucbt  en  bedrie- 
ghelick  transport  oite  ▼ertwijghijnghe  van  haer- 
Heder  goeden,  die  condempneren  ter  dood  met 
der  coorde.  JPl.  v.  VI.  4  cm^.  1640.  I,  769. 

BËTUI6£NIS  (B-se),  ra.  Betuigwff,  'geimige- 
wi$j  verklaring  van  getuigen;  bewije;  fir.  témoig- 
uagef  dépoiiiion  de  têmoine;  preuve.  \\  Een  ieghe- 
lljck  mach  sijn  ghestolen  goet  Terrolghen  efi  sijn 
maecken  Toor  schouteth  en  schepenen,  met  betuij- 
ghenisse  oft  eedt,  ten  goetdoncken  Tan  den  schon- 
toth  en  schepenen.  C.  «.  HerentaU^  ix,  25.  Daer- 
Tan  betnjgenisse  gaf,  dat  OTer  de  pointen  aen- 
saende  de  Toorsz.  costumen  in  den  vooras,  onsen 
iLaede . .  niet  en  was  eenich  Termaen  gedaen  van 
dusdanige  nyt^lnohten  oft  limitatie.  Mabtivsz, 
28  (1618). 

BETVOORT ,  BETVOOKTH,  bQw.  Daarenboven! 
vervolgene  ^  fr.  en  onire;  ensuiie,  {)  Dat  men  de 
watergang  rnme  nederwaert . .  elck  jeghen  s\jn  land , 
np  dr^e  ponden  par.,  eii  noch  betvoort,  neder- 
waert te  rumene.  C  v.  Iperen,  Koet.  a.  9  (1^85). 
Be  ghetuughen,  wettelick  gheedt,  eist  dat  sy  di- 
layeren  oftie  refuseren,  sullen  Terbeuren  t'elcker 
reise . . ;  betToorts ,  men  zal  hemlieden  moghen  be* 
dwynghen  . .  ter  depositie ,  by  ranghenisse ,  ofte  . . 
C  «.  Catêd.  a.  127.  Zoe  wie  meer  doet  betaelen, 
ttl  rerbeoren  de  gaigen  Tan  dien  deele,  efi  boven- 
dien ses  ponden  parisis,..  en  betroorts  een  jaer 
ghesnspendeert  worden  van  te  deelen.  C  v.  Veume^ 
XXI,  85.  Interdicerende  en  verbiedende  betToorte 
denzelTen  officiers . .  te  gheven  znlcke  crimineuse 
persoonen  saulfconduyt.  Pt.  v.  Vl.  20  deo.  1627. 
1 ,  44.  Yermoghen  betvoorts  de  voochden  te  eenden 
tcói  seWen  sterf  huyse  . .  zekere  prisers.  O.  e.  Anden, 
9«  eak.  prim.  n,  a.  8. 

BEUN,  BËUN8PEL,  zn.  Een  in  ds  tti«  en 
xni*  eew»  geer  getoet  spel  in  Vlaanderen ,  fr.  Jeu 
irèê  en  vogue  en  Flandre  aus  18*  et  17^  eièdea. 
II  Het  spelen  met  teerlynghen  om  coecken  (dat  men 
gemeenlyck  noempt  beun  ofte  beunepel.  DX  fb.  en 
BB.  I.  Mariaherke,  15. 

BEUNENVLEEBCH ,  ra.  De  nitgever  gist  dat 
het  w.  synoniem  is  Tan  bengeTleesch,  by  De 
Bo!  Bundvleeichf  Jeoevleewh^  oiMevUegek,  fr.  viande 
de  bcBuf  OU  de  vache.  üaar  allen  schQn;  immers: 
het  werd  opgediseht  in  eenen  feesteiyken  maaltyd, 
ter  gelegenheid  van  de  nitvaart  van  den  infant 
don  Garlos,  zoon  van  Philips  ii,  waarin  slechts 
drie  vleezen  voorkomen,  nameiyk:  gheeprinel  [nl. 
gezouten]  vUeeehy  hamelenvleeeek  en  beunenvleeeek. 
li  Aen  Jan  Bernens,  Tan  beunenvleesche ,  xx  se. 
par.  BxvBBT,  II,  178,  8i.*rek.  1567—68.  Ib.244. 

BEUR8AR18,  ra.  m.  Kaekouder,  fr.  eaieeier, 
II  Op  pene,  dat  diegene  die  naer  de  voorsz.  uyre 
sal  verschynen , . .  sal  verbeuren,  d'eerste  [reyse] 
eenen  halven,  en  de  andere  eenen  heel  en  rijcx- 
daelder, . .  die . .  sullen  betaelt  efi  in  eene  casse , 
ten  behoeve  van  *t  gemeen,  door  de  snymighe  ge* 
eonsigneert  worden,  of  by  de  beurssarissen  van  de 
eollegien  der  respective  justitien,  daervan  de  defail- 
lanten  dependeren,  tii  inttanti  betaelt  en  aen  hare 
rechten  gede&lqueert  worden.  C,  e.  Maaetrichtf 
Jieeex  de  1665.  ni,  6. 

BEVAEN.  Zie  bxtavgbv. 

BËVAERT  (Bevart),  zn.  Bedêvaari,  fr.  pèleri- 
^uige,  II  Zoe  wy  [wie]  neempt  órlolf  «yn  beteringe 


te  doen, . .  hy  zal  doen  zyn  beteringe  van  dagho 
te  daghe,  zonder  boesheit,  eik  en  sal  nyt  moghen 
geneeken  der  stadt  op  een  myie  na,  hy  en  hebbe 
gedaen  zijn  bevut.  K,  v.  St.' Truiden  r.  1866,  a.  65. 

BEVALLEN ,  ow.  In  tijne  actie  in  kei  ongelifh 
geetM  worden,  e^e  taak  verlieten^  fr.  eueeomber, 
perdre  sa  eaute.  ||  Als  de  gegraveerde  appelleert 
van  den  vonnisse  van  eenige  van  de  smale  wetten, 
efi  hy  zyn  appeel  verheft  in  de  camere,  hy  etelt 
hem  in  dangier  van  te  betalen  de  boete  van  j,x  pont 
parisys,  opdat  hy  bevalt  van  zynen  appelle.  Wix- 
LAKT,  Praei.  eiv.  IX,  xiT,  7.  In  materie  van 
purgen,  compt  de  impetrant  niet,  hy  bevalt  van 
zynder  purge ,  efi  maeet  hemselven  suspect  en  bar- 
schuldich  van  den  stncke.  ld.  Praet,  erim,  xxn. 

2)  Ten  deele  vallen ,  fr.  ^cAotr  en  parlage  SiL 
obvenire  eorle  \\  Int  scheyden  en  deylen  van  haef« 
felycke  en  erffelijcke  goeden  en  erirenten,  doet 
men  'tselve  by  lotmffhe  oft  cavele,..  en  de  lotin- 
ghe  oft  cavele  alsoo  gnevloghen  oft  ghevallen,  moet 
een  ieghelijck ,  met  *t  gene  hem  is  bevallen ,  zyn 
efi  blijven  tevreden.  C.  v.  Herentdie,  xii,  20. 

BEVANGEN,  BEVAEN,  bw.  {bevinej  bevam- 
gen,  bevaen).  1)  Eenen  muur,  Qr^pen  im,  invarvn^ 
fr.  pêmétrer  dam»  (un  mur);  eynon.  van  BXGBiJPXir 
1).  Zie  d.  w.  II  Als  d'een  partve  eenen  gemeynen 
mner  begrypt, . .  en  als  d'ander  partye  daernaer 
denselven  gemeynen  muer  oock  wilt  begrypen . . ; 
en  daer  moet  degene  die  alsoo  lestwerf  op  den  ge- 
meynen muer  timmert,  boven  denselven  muer  eene 
loffeiyoke  loote  gote . .  doen  leggen ,  sonder  cost 
der  partyen  die  den  gemeynen  muer  eerst  bevan- 
gen nadde  met  hare  timmeringe.  C.  e.  BrueeA^ 
8tai  o.  1667,  Oeeworen  latere^  a.  86.  Christyn 
heeft  coinprehendU  voor  begrijpen  en  bevangen. 

2)  Begrijpen  y  bevatten  ^  mederekenen,  fr.  eomprendre. 
Il  In  deeen  pays  waren  bevanghen  die  van  Hene- 
gauwe.  Jak  y.  Djxvitdb,  107.  8oe  wie  dat  dade, 
dat  hy  verbueren  soude  . .  enen  ouden  seilt . . ;  be- 
houden dat  hierinne  niet  bevaen  en  suelen  wesen 
de  goede  mannen  van  Bruessel  die  heeriioheit  van 
dorpe  houdende  zyn ;  zy  en  zelen  wail  enen  caprnyn 
van  hue>ren  dorpe  of  scietepele  aldaer  moegen  curagen 
sonder  in  der  voirs.  boete  bevangen  te  aine. 
A.  ^AüTXBS,  Sermene,  blz.  18,  O.  20  mei  1422. 

8)  Eene  zekere  uitgestrektheid  gronds.  Beelaauy 
tieh  «Uetrekken  over,  fr.  oeeuper^  e*étendre  emr 
(une  certaane  ëtendue  de  terrain).  ||  Hebben . .  ghe- 
gheven . .  en  gheven  den  vors.  Pieter  Blandelin, .. 
de  hooghe  justicie  ter  vors.  plecke  van  Middelbui^ 
en  op  tlandt  van  den  voorso.  brieven,  ligghende.., 
die  hem  verstrecken  binnen  der  prochien  van  Ai^ 
denburoh ,  vah  Moerkercke  efi  van  Heile , . .  en 
bevanghen  een  deel  van  den  voors.  prochien.. 
DB  Pb   en  Bb.  XV.  Middelburg,  61  (8  Juni  1464). 

4)  Eenen  persoon.  AantOêten,  aamramden,  èé- 
tpringen^  treffen;  fr.  attaguer,  aeeaiilirf  aüeimdre. 
II  Eelcken  die  besprongen  is,  is  geoorlooft  hem  Ce 
verweerene , . .  Hy  moet  oook  articuleren  efi  proe- 
ven, dat  hy  zoo  bevangen  was,  dat  hy,  zonder 
dangier  van  zynen  persoone ,  niet  vlieden  en  moehte , 
noch  anderasins  sonder  slaene . .  Itfi  Iveeht  preeo- 
meert  dat  hy  bevangen  was  en  in  dangier  van 
zgnen  persoone ,  als  hij  besprongen  was  met  wapene. 
WiBLABT,  Praet.  orim.  lxxt.  Andere  [surgiena] 
segghen  dat,  in  zo  wat  qnetsuren  dat  den  cop 
van  den  hoofde  ghequetot,  bevaen  oft  ghewend 
wart,  dat  hooftwonde  es,  efi  niet  anders.  Cv.AaUi, 
Orig.  XITI,  1.  15de  E. 

5)  Met  eene  kwaal  of  ziekte.  Als  vert.  deelw. 
Aai^^edaam  («mi),  iekebt  (mei))  ^'  tfMmt,  affeeU 


BEV. 


BEV. 


^ 


db  (iDftl  OU  mahdie).  (f  80  en  aill  Byemuit  yaa  na 
voirt ,  broei  noeh  prorede  [L  prorende]  te  malaeten 
[(.  Melaeten]  van  oneer  etoi  yen  SenMruden  heb- 
ben, nooh  dftwin  mogen  komen  els  onthondim  te 
^■m,  hij  en  wj  gebomn  portere  olt  portereeae  in 
dereelver  ptet..  en  by  en  were  metter  sieekden 
bemet  efi  bevaen.  Piot,  Oari.  10  juni  1417, a.  lÓ. 
6)  Bevaea  met  der  hant.  Verkrijgen,  kooien, 
fr.  meqmMr,  mekeier.  |{  Erve  int  hof  Tan  Grim- 
bergen, dat  vrouwe  heeft  metter  hant  bevaen,  dat 
dealen  alle  getronde  kinder  gelyck.  Du  iê  ireekt 
MM  Ueelê^  a.  76  (14<l«  E.). 

7)  BeTsen  met  Bekerheit.  Sorff^  zekerheid , 

pand  doem  eteUem,  fr.  faire  meéêre  omiUum^  foiire 
émuÊwr  garmUie.  \\  Bnde  die  twee  oeht  een,  die 
daer  Bcepenen  ghemaect  werden,  moghen  tughen 
▼an  dien  dat  zy  gheeien  en  ghehoeit  hebben,  en 
wieen  eiken  met  sekerheit  te  bevtne  nae  den  rechte 
van  der  atad,  gbelijc  den  ecepenen  die  ons  heren 
veeht  en  der  etad  gheeworen  hebb(Bn.  Kb,  e.  DïmI,  b  M. 

8)  BeTaen  Bijn  hooft,  i»  beroep  gaam,  of 
Ueeer:  leerimgt  oiuierriekiing  héiiem  bij  t^e  hoofd- 
bamk  of  heihaoger  gereekteht^y  y^koqftleerimg'*  Aoonk, 
fr.  o/Ier  «a  egfpel,  on  pimfit  ehordter  emeeignêmemt 
wrèë  do  eom  ehef-éeme  om  la  eomr  ds  fmHee  empériemre. 
jBen  paar  citaten  uit  de  zeldzame  overblijfsela  onzer 
oodete  rechtavonnen  mogen  hier  niet  miaplaatat 
weaea.  |}  Het  waa  een  man,  en  beclaegde  hem 
van  eenen  meerateene,  dat  hy  hem  gebrake;  doen 
ginek  die  meyer  metten  acepene  opt  velt  eli  maende 
hen  wat  hire  mede  aonldioh  waere  te  doene  ?  Doe . . 
wyeden  zj:  dat  diegene  die  elaegde  aonde  ateken 
aynen  atecke    Boe  antwoirde  hy  en  aeyde:  hy  en 

ten  waer  ateken,  noeh  hy  en  itaeca  niet.  Doe 
"en  die  meyer  efi  seyde:  dat  hy  die  aoe- 
panen  hadde  wederaeyt.  Doe  maende  b\J8  den  ace 
penen,  en  ay  bevingena  hoere  hoet  tUccle.  En 
men  gaf  hem  dair:  dat  hy  zó  hadde  wederaeyt. 
Doe  wonde  wetpn  die  ri^ter  hoe  groet  dair  tahee- 
ren  reeht  aen  lage  en  dei  acepenen?  en  manea 
[maende  dea].  Doe  aeyden  ag:  dat  hya  waere  om 
alao  menige  ui  Ib.  alae  den  [der]  aoepenen  waa  die 
hy  wedeneyde,  efi  den  heere  alao  vele  alleene 
alae  allen 'den  acepenmi.  Vemmieeen  o.  üeele,  16. 
Het  calengierde  een  man  den  anderen  van  eenen 
baleyde,  en  eeide  dat  hy  hadde  vervolgfat,  by 
dire  vedene  dat  dia  man  hadde  gedaen  aonder 
syn  wyf,  die  oir  waere  van  dien  erve,  want  van 
boeren  wegen  oomen  waer.  Dander  man  zeyda: 
diea  en  aonde  niet  bvb.  Dit  keerde  die  meyer  ten 
acepene  waert  van  Holair.  Ln  men  gafbemtücda: 
dat  hyt  hadde  vervolght,  want  er  ayn  wyf  niet 
Bede  en  waa,  die  waa  ge^^e  van  den  goede  Hierna 
over  eenen  tyt  qnam  diaeelve  man  en  ayn  wyf, 
•6  woirden  weder  gewvat  teenen  beleyde  en  te 
dien  aelven  goede.  En  aJai  dat  beleyt  aouden  doen, 
ao  qnam  die  man,  en  ealengierde  dat  beleyt,  en 
aeyde  dat  hem  dat  beleyt  geen  onatade  en  aoude 
doim ,  want  voirmaela  metten  rechte  verweert  hadde 
gewaeat,  en  bat  den  rechter,  dat  hya  hem  een 
venniaae  dada.  Die  meyer  manea  den  aeepene  van 
Holkur.  8i  bevingfaena  noch  hair  boot  tUccle  en 
men  gaf  hem  dair:  dat  hy  verweert  waer  bleven, 
want  die  eenwerf  ea  gewyat  verweert,  blyft  altoea 
verweert.  Ib.  88.  —  Imu  gedinge ,  dat  ten  hoede  ea 
bevaen,  aterft  deen  partie,  h^  geet  voert  op  den 
naeeten.  DU  ie  ireehi  vaa  Uede,  72,  U^  E.  Zie 

HOOVTVASBT. 

9)  Bevaen  B^ne  borst.  Zou  mom  door  deu 
aUdrmkkimg  mogom  oeretaan,  dat  de  reohiere,  im 
hei   verkUirem  kummer  ombêkwaemheid  om  aaa  aoa* 


mie  mii  ie  eprekmi  y^dat  eg  der  eaeeke  miei  wife 
moeh  oroeê  «porea**,  do  hamd  op  Ammm  borei  legdemf 
JPomrraU  om  oomprendre  par  eette  expreeeiom  qm 
loe  fogee,  em  te  dMarami  ineapablee  de  promoneer 
mm  fmgememif  mteüaieni  la  munm  emr  la  poiirime?  )| 
Het  ooehte  een  man  een  erve  en  ontflno  [t]vore 
den  heere  en  by  rechte.  Alae  hire  in  hadde  g»- 
geweeat  wel  yuj  dage,  doe  quam  een  man  en 
calengierde  dat  van  naeracape;  doe  qnam  die 
man,  diet  hadde  gecooht,  en  ranmde  deaen  man 
aynen  coop;  doe  qnam  die  gemmpi  waa  die  coop, 
en  woat  ontfren  van  den  heere,  en  aeide  dat  hy 
dat  aonde  omtfaen  in  alanlken  pointe  dat  dieghene 
ontfinek  die  hem  den  coop  raamde,  data  te  vet^ 
ataen  metter  aalver  ghichten  dat  hyt  ontfinek;  doe 
antwoirde  die  heer,  en  zeyde:  dea  en  waer  niet, 
efi  manea  (maende  dea]  den  laten.  Die  late  bevin- 
gena haere  bonte ,  en  berieden  hen  metten  acepene 
van  Uoele;  en  die  aeepene  aeiden:  dat  alao  ducke 
ala  die  heer  erfde  en  onterfde,  ao  viel  ayn  coop 
en  ayn  recht.   Vonmiteem  voa  Uede,  11. 

BEVAKCK  (Bivane,  bevano),  zn.  (mv.  bevangen), 
1)  Beeloéemo  rmmUt  fr.  endoe,  emeeimie.  Zie  BO^ 
LViCK,  zie  ook  bijvavck.  i|  Men  aal  opter  oam^ 
ren,  in  den  achattesrahove  olt  aynen  bevmnge,  niet 
mogen  oneerbaer  woorden  spreken.  8tai,  handboog 
ie  Dieet  ^  v.  1581,  a.  8S.  Wel  verstaende,  dat  men 
de  huyien  gheataen  binnen  bevanghen  van  den 
dooetenn,  gaathnyaen,  godtahuyaen  en  geeethny- 
zen,  binnen  oft  bayten  ateden  gelegen,  en  tot  dien 
de  hayaen  van  pUuaantien  buyten  ateden  ghel»> 
ghen,  niet  en  zal  aehatten.  PL  e«  Drab.  18  jan. 
1554,  a.  5.  II,  16,  X4e  en  XSJi^  penm,  Den  pach- 
ter aal . .  vermogen . .  vondt  te  maeeken  ten  huyae 
en  bevanck  van  de  baokera.  IB  febr.  1702,  a.  256. 

2)  Sonder  bevanok.  Zomder  aehterhomdend^ 
heidy  onbedwongen,  ori^s  eomder  argliet,  fr.  aoaa 
r^^ioMoa,  Hbremonif  eame  artiflee,  |)  Qaod  ai  teatea 
non  habaerit  [nl,  dm  Xenlenaar  dia  eene  achnldvor- 
dering  had  op  eenen  Gentenaar],  iUe  qui  impeti- 
tor,  aimplici  juramento  aola  maiiu,-  eime  iniereep- 
iionOf  qmod  bieamo  ett,  et  abaqne  dilatione,  paaia- 
atito,  sa  porgabit  et  liber  erit.  WABNKdiriG,  JV.  iÜ. 
m,  Bg  l.  Urk.  zth.  Verérag  eom  J.  1197.  Oorepr. 
8i  aiiqaem . . ,  pro  ana  amiMione  in  canaam  traher^ 
voluerit, . .  ipae  ad  ezpuigandnm  ae  aala  mann, 
eimo  eapOome  eerèormm,  qmod  vmtf^o  boeame  dimimr^ 
exhibebit..  Ib.  ürk,  xvz,  taaachen  1197  en  1215. 
—  Eeet  datter  niemend  wet  en  heeacht,  so  aal  hi 
[al.de  ballio]  segghen:  y^Ic  alake  tbof,  inkenneaaen 
van  den  maonen,  np  den  dach  van  heden''.  Dan 
mach  elo  apreken  aonder  bevanc,  en  aegghen  dat 
hi  wille,  also  hi  dede  eer  men  thof  makede.  Xm»- 
reeht  e.  1528,  z  iüj  r^.  Zie  Babpsabt,  Anaigee 
n».  871.  V,  187. 

BEVANCKTOUW  (Bevanghtoaw>,  zn.  Takel- 
tfoaw,  fr.  eorde  de  paiam.  |)  OH  den  achipper  ver* 
auymeiyck  waere  de  goeden  en  coopmanaehappen, 
int  laden  oft  ontladen  vast  geaoech  te  maeeken, 
en  dat  die  doordoor  vaatten  taeckel-  oft  bevangh- 
toaw  schoten  en  int  water  oft  ter  aerden  vielen, 
efi  alsoo  bedorven  worden  of  te  niette  gingen, 
alsnleke  schade  oft  verlies  moet  den  achipper  oook 
alleen  dragen  en  den  coopman  goet  doen.  C  «. 
Jnho,  eomp.  IV,  viil,  9. 

BEVECHTEN,  bw.  Aanranden,  aamtaaiom,  ba- 
epringem,  fr.  aüaqmer,  ||  Van  snaphanen  efi  diefv 
gheiycke ,  die  de  lieden  bevechten  cft  door  dan 
bnydel  ryden.  Pbrvbdsb,  ui,  75. 

BEVEDEN  (Beveeden),  bw.  Met  dearifda  bate»- 
kenia  ala  beoeohiem,  VgL  Kil.  have  eden,  hoeüU 


232 


BEV. 


BEV. 


aMJMO  flO0ff0.  OTimm  befehdan,  heflwm  iitfertê^ 
hekriêgsH,  ||  Aengaende  de  ooncuiaeun,  yoor  die- 
weicke  men  in  aorghen  Btaen  moet,  en  die  metter 
dAedt  noch  niet  Tolbracht  en  oock  niemant  beyeet 
en  hebben.  Item,  als  suloke  suspecte  persoonen  de 
lieden  beyeeden,  beiooYen,  beschadighen,  Tanghen, 
aft  door  den  bnydel  lyden,  soo  Tallen  sj  dê  faeio 
in  de  acht,  en  in  andere  penen.  Pbiivsdbb,  ui,  76. 

BE  VEELDER  (Beyeilder),  sn.  1)  JSmeler,  lati- 
gefotr^  fr.  commeUami,  \\  Dat  men  maer  en  es  sohul- 
dich  te  betalene  pontgelt  ten  Steene  en  yanghenesse 
yan  Bragghe,  dan  naer  rate  yan  de  somme  waer- 
yoor  men  ghecondemniert  es,  behoudens  den  steen- 
waerdere  yoor  tsurplus,  syn  aotie  up  de  beyeilden 
[nl.  de  Bchuldeischers].  O.  Btad  Bntjfgey  II,  166 
(1461). 

2)  LoHhMtr,  taakvoêrder,  fr.  mtmdataire,  ||  Bij 
deser  actiën  sal  die  mandatoer,  dat*8  de  beyeel- 
der,  formeren  syn  libel  aldus: . .  T.  d.  Tat.  210. 

BEVEELNI8  (B— isse,  beyefaiesse),  zn.  KraeM^ 
macht,  termoffemf  loêt,  hevd,  fr.  weriu,  fort ê;  mam- 
dai,  ordre.  ||  Oyermits  craft  en  beyeelnisse  oneer 
opene  bes^gelder  brieye  (in  het  slot  staat:  loyen, 
yesten  en  oonfirmeren  mit  oralt-  efi  macht  des 
briefs).  Piot,  Cari.  4  aug.  1876.  Dat  wi  [nl.  de 
laten  des  abts]  daerorer  en  bi  waren  daer  her 
Oelis  Bachterkiste,  provisor  en  deken  yan  Zuut- 
Beyeland,  yerleende,  alse  bi  berelnesse  met  eenen 
openen  brieye,  die  hi  hadde  yan  den  abt  yan 
Sente-Pauwels  klooster  [nL  te  Utrecht]  . . ,  alle  die 
tiende . .  6  oct.  1800.  Die  meester  en  mach  t|[he- 
tanwe  [yan  een  yerongelukt  schip]  niet  yerooopen, 
hi  en  hebbe  beyeilnesse  of  procuratie  yan  den 
heeren.  Seerteki  e.  Dammê,  8. 

BEVEL.  sn.  o.  Van  yoogdy.  Oeuiff,  maeki,  b&- 
dwamg,  fr.  jpmêianee ,  tnUarUS,  \\  Eenen  sone  ofte 
dochtere,  ghehuwet  wesende,  sQn  met  dien  yuyt 
curatele,  tutele  en  macht  ofte  beyel  yan  yadere, 
moedere,  yoochden  en  curatenrs.  O.  v.  Oa§$êl,  a.  889. 

BEVELOEVER,  zn.  Handelsterm.  Xm^amt, 
fr.  eomwtêitani.  ||  Die  eenigen  bst  oft  beyel  heeft 
aenyeert,  is  gehouden  dgen  poinctufllQck  te  yol- 
brengen,  oft,  by  gebreke  yan  d|jen,  is  gehouden 
yoor  alle  de  schaden  en  intresten  die  den  beyel- 
geyer  daerdoore  soude  oommen  te  l^den.  C,  v, 
Amito.  eomp,  IV,  x,  1. 

BEVELHEBBER,  sn.  Himdelsterm.  LasthMer^ 
fr.  oommisnommaiire^  factêm'.  )|  In  welcken  geyalle 
gestaet  den  beyelhebber  mits  doende  tgene  dat 
den  beyelgeyer  seWer  waerschijnlijck . .  gedaen  soude 
hebben,.,  en  dat  h\j  hem  in  des  beyelhebbers 
plaetse  hadde  geyonden.  Ib.  a.  2.  Beyelhebber  oft 
mandataris.  Ib.  zi,  21.  Facteurs  en  alle  andere 
beyelhebbers,  die  eenighe  goeden  in  henne  handen 
hebben  toebehoorende  henne  meesters,.,  xii,  26. 

BEVELTJCK,  bn.  G^dmM,  fr.  redmOahU,  lat. 
irmneMêmê,  \\  Dattu  m^me  nel  in  den  beyeliken 
dage  ontfanges  in  dyn  geloye  eS  in  dynre  ontferm- 
hertioheit,  efi  breng  se  totten  eewiger  leyen.  Hond, 
merk,  41  y«.  (16s  E.). 

BE  VELLEN,  bfr.  Een  geschil,  eenen  twist. 
^V^S^f^t  nederlagen,  wHllem,  fr.  apaUer,  vidêr 
(un  diffërend ,  une  contestation  on  quereUe).  ||  Ombe 
tuist,  die  was  tusschen  den  gotshnse  yan  sente 
Baues  en  Oilise  den  scontete  yan  sente  Baues  te 
beuelne,  en  ombe  dat  elc  wilde  weten  sin  recht. 
26  iebr.  1262.  Dat  wi  [nl,  de  hertog],  omme  ehe- 
meinen  orbore  en  omme  allen  twist  te  beyelne, 
hebben  ghegheyen  en  gheyen  onsen  liyen  yrienden , 
onsen  porteran  yan  onser  stat  yan  Thinen,  alle 
dese  poente,..  K.  d,  $tad  Tkienên,  27  juni  1808. 


Bidat  zy  al  [nl.  de  poorters]  om  de  roors.  pointe 
hebben  ghewapent  ghereden  elo  up  anderen,.,  so 
eist  dat  wy,  die  begheren  onsen  poorters  yan  Aelst 
en  yan  Oheronsherghe  in  paise  en  ruste  te  stellene 
elke  jeghen  anderen,  en  alle  materien  [oor.  mani^ 
ren]  yan  ghescille  te  beyelne  teeweleken  daghen, . . 
O.  e.  Aalêt,  Orig,  ly,  26  juli  1868,  Inl  Omme 
te  yoorder  die  [nl.  de  stad  Antwerpen  en  het  land 
y.  Breda]  tot  ruste,  yrede  en  eendrachticheyd  te 
helpene,  en  die  yoors.  stoot  en  ghesehiUe  beyelt 
en  nedergeleyt  te  biyyene,..  PI.  v.  BrtA,  29  apr. 
1487 ,  a.  6.  1 ,  662.  Om  bi  allen  redeliken  weghen 
en  manieren  te  beyellene  den  ledicgano,  die  tote 
nu  yan  den  yoUeren  te  Ourtrike  ghesyn  heeft , . . 
Belrenk.  v.  Brab.  dooM  26,  BêwtU,  Auiriekel  StAep. 
V.  Kortr^k,  16  juni  1422. 

BËVEK8CHEN,  bw.  De  zin  zou  yereischen 
droogleggen,  fr.  aeêéeker.  ||  Dat  alle  de  eyghenaers 
yan  de  yoorsz.  landen  suilen  yry  eii  exempt  syn 
yan  alle  yerloopen  renten,  cheynsen, . .  en  yan 
personele  obligatien  waermede  [zy],  beneffens  haere 
landen ,  eenichsins  yerbonden  zijn  tsedert  den  jaere 
1684,..  dat  deselye  landen  doorghesteken  efi  be- 
yloeyt  zgn  gheweest,  totter  tijdt  toe  dat  deselye 
wederom  sullen  beyerscht  zijn, . .  PI.  v.  Brab,  8  ang. 
1618,  a.  1.  II,  242.  Ib.  4  juli  1618,  a.  2,  bis. 
248.  Alsoo  tusachen  de  supplianten,  om  eenighe 
ordre  te  stellen  tot  het  herdijcken  oft  beyersschen 
yan  hunne  landen,  yerscheyde  yergaderingen  heb- 
ben ghehouden, . .  Ib.  a.  16. 17.  Ook  ysBYXBSCHSV. 

BEVER8CHIN0  (Beyerssinge),  zn.  y.  Droo^- 
Ugging,  fr.  oêMSehemeiU.  Zie  bbyxbschxv.  ||  Dat 
de  chynsen,  die  men.,  betaelt  aen..,  sullen,  uyt 
revard  als  boyen ,  en  de  ezcessiye  oosten  totte 
herdyckinge  te  doene,  stille  staen,  en  de  suppli- 
anten  in  hunne  yoorsz.  landen  en  yruchten  daeraff 
yry  zyn,  niet  alleene  yoor  den  tyt  dat  de  landen 
hebben  gedreyen ,  maer  noch  thien  jaren  naer  de 
beyerssinghe  derseWer  landen, . .  PI.  v.  Braib.  4  juli 
1618,  a  8.  n,  248.  En  sal  yoorts  een  yeghelyck, 
naer  de  beyerssinge,  wederom  aenyeerden  het  lant 
binnen  de  dijcksgie  yallende . .  Ib.  a  6.  Ib.  a.  7 , 
18,  28.  Alsoo  de  dycksgie,  en  beeundere  in  deerste 
beyerssinge,  met  alder  spoet  moet  gheyoordert 
worden,  consenteren  wy,  dat  alle  de  eyghenaers 
yan  den  landen,  die  in  deselye  beyerssinge  suUen 
begrepen  zyn  en  binnen  ooroen,  sullen  ghehouden 
zyn  op  te  brengen  en  namptiseren, . .  alle  de  ghe- 
schoten,  die  by  den  dyckgraye . . ,  daertoe  sullen 
worden  gheleyt  en  ghescfaoten, . .  PI.  e.  Breb.  8  aug. 
1618,  a.  6.  II,  248. 

BEVE8TEN,  bw.  Eene  sUd.  Hetzelfde  als  le^ 
veeUgen,  vereierken,  fr.  forti  fier  (une  yille).  ||  Dat 
si  groete  cost  en  commer  ghedaen  en  leeden  heb- 
ben om  onse  stad  te  beyestene,  beyde  met  poerten 
en  met  grayen.  —  Dat  si  oec  sculdich  syn  sekero 
personen  omtrint  zry  Ib.  grote  tsjaers  lyftochs,  die 
si  yeroocht  hebben  op  haere  eyenture,  om  onse 
stad  te  beyestene.  Beg.  cop.  eart.  f^.  18  y<>.  2  febr;  1860. 

BEVINDEN,  (yerl.  deelw.  bevonden),  bw.  8ek^ 
dig  bevinden ,  fr.  frovrer  eoupable.  \\  Zo  wat  maone 
yan  den  yoorseyden  ambochte  die  rebel  of  oyerhoo- 
rich  es  jeghen  den  deken  en  yinders  yan  den  yoor- 
seyden ambochte,  en  daeraf  souffisantelyke  beyon- 
den  wert ,  dien  zullen  de  deken  en  yinders  machtioh 
zyn  te  yerbiedene  zyn  ambocht,  tot  hyt  ghebeiteit 
heift.  K.  lakeng.  Bmoge,  Seherert,  blz.  77,  a.  1. 

BEVLECKEN,  bw.  Met  misdaden.  Zooals 
thans  bewtekken,  beemetten,  bezoedelen ,  fr.  eomUler 
(de  crimes>.  \\  A\  bekent  een  gehonwet  man  een 
ongehouwet  wQf,  hy  committeert  adulterie,  want 


BEV. 


BEV. 


233 


hij  berlect  lyn  wittieh  wijf;  en  deigelijcx  weder- 
omroe, bekent  een  gehoawet  wijf  eenen  onghe- 
hoaden  man,  sij  committeert  adalt«rie,  want  zy 
beflect  hneren  getionden  man.  T.  d.  Tat.  ^8.  Toert 
statoeren  wy  en  ordineren:  dat  onse  aooutit,  meia- 
ters,  geaworen  en  gubemeerden  onaer  stat  yortan 
geyn  man  off  wjf  in  hoer  portaohap  offt  yryheit 
ont&en  en  aullen  die  diffameirt  is  yan  «eniger 
miadaet  oft  yleck  dair  eens  goeta  knapen  ere  aen 
beyleekt  maeh  ayn.   O.  lASgê^  11  dee.  1500,  a.  6. 

BEVLOËDING,  zn.  y.  Owrntrwmxng,  fr.  imimr 
daiiam,  ||  Dat  oock  de  yerdroncken  landen,  belast 
lijnde  met  eenighe  renten,  douarien  ofte  andere 
jaerlijckache  lasten , . .  sullen  daervan  yry  en  ezempt 
weaen  efi  niet  gebonden  zijn  iet  te  betalen  yoor 
den  tydt  yan  de  beyloedinghe,  en  een  jaer  naer 
de  yeryerssinghe  yan  de  yoorss  polders  ofte  leeghe 
landen.   PI  v.  Brab.  2  mrt.  16S8,   a   18.  II,  276. 

BE  VLOEIEN  (beyloyen),  bw.  Overêtroomen ,  fr. 
inamdêr,  tmbmerfftr,  ||  Dat  hun  onredelic  dochte, 
dat  dieghnene  die  dat  beyloyde  eA  yerdroncken 
land  nuyter  zee  gewonnen  en  mit  swaeren  airbeyt 
en  gröoten  oost  bedijct  hadden,  geen  hoosscheyt  en 
yerliohtenesae  in  hneren  thienden  te  geyen  hebben 
en  genyeten  en  souden.  Piot,  Oari.  15  febr.  1452, 
II,  908.  lek  en  sonde  die  stad  daeromme  soe 
aeere  nyet  trayeilleren ,  waer  hier  geit  te  gecrigen 
yan  den  beyloeyden  persoenen,  maer  want  die  al 
hoer  beesten  en  goedt  yerlooren  hebben,  soe  moet 
men  se  weder  wat  laten  rpconyreren.  St.'€Êrek.  Diêst , 
vak  2,  Sênêmêêêfer  v,  Breda  aan  dien  v  Diegi, 
26  oct.  1552.  Dat,.,  niet  alleen  het  meestendeel 
yan  denaelyen  polder,  maer  oock  andere  25  of 
80,000  ghemeten  landt ,  . .  onder  de  prochien  yan 
Beyeren , . .  beyloeyt  [geweest  zijn]  efi  metter  zee 
ghemeyn  gheleghen  hebben.  JPl.  e.  Brab.  8  aug. 
1618,  lul    II,  242. 

BETOELEN,  bw.  Oevoelen,  gwoaair  worden^ 
hemêrhem^  fr.  semHrj  aiptreêmr^  remarqaer,  ||  Doen 
beyand  ie  in  mQnre  zielen  alsoe  onsprekelijc  minne, 
een  nnwe  wonderlike  minne,  dat  io  beyoelde  dat 
ie  gheme  alle  die  pine  hadde  leden  die  alle  die 
zielen  in  den  yagheyiere  Uden.  AlUr  Eertth.  69. 
Omme  de  reden  dat  se  beseften  en  beyoelden, 
dat  der  stede  yan  Denremonde  in  toecomenden 
tijde  prejudiciëren  moehte  in  den  pacht  yan  haren 
aasisen.  dv  YLAvnrcx,   F>5.  85  (1428). 

BEVOEREN,  bw.  Deyuilnis.  Wegvoeren,  ft.  enlevêr 
(les  ordnree).  ||  Michiel  Moinin,  marctyaghere . . 
xyj  Ib.  —  Pieter  yan  Nieuwenhuua,  yan  die  te 
doen  beyoerene,  zijlb.  Tpriana,  IV,  899,  Salaireg 
da  1495. 

BE  VONNISSEN,  bw.  Benen  êchvXdhrirf  toor- 
nen van  een  vomni» ,  om  da  mif winning  van  den  pand 
ion  mivoer  ie  leggen^  fr.  mumr  une  obligadon  de 
êonienea  ponr  Vexéemfion  de  Vhypofhèqve.  ||  Een 
rentier,  die  scepenbrieyep  yan'  Antwerpen  heeft 
yan  «ynder  renten , . .  die  en  mach  egheen  leye- 
ringhe  daerane  [nl.  aan  zQnen  onderpand]  doen 
nemen,  maer,  hebbende  gebreck  yan  betalinghen, 
moet  de  brieyen  yan  der  constitutien  synder  renten 
presenteren  yoer  amptman  en  scepenen,  en  lat«n 
oie  beyonnissen.  C  v.  Aniw,  1545,  yi,  88.  Dat, 
Tan  allen  tghene  des  yoer  scepenen  gepasseert 
ia,  als  men  in  eonighen  gebreke  is,  deselye  brieyen 
behoirlyck  doet  beyonnissen  by  amptman  oft  zynen 
lieotenant,  in  presentie  yan  yier  schepenen.  C.  e. 
BrtuêA^  1570,  a.  45.  Als  eenen  debiteur  in  han- 
den yftn  synen  crediteur  st<ett  eeni^  haeffelycke 
oft  andere  goeden,  als  pandt  metter  minnen,  tot 


yersekerheyt  yan  syne  schuit,  snlcken  oreditenr, 
naer  den  oyeratryck  yan  den  dagh  yan  betaelinghe, 
yermach  deseWe  goeden  oft  panden  te  doen  be- 
yonnissen om  te  rercoopen,  tot  yerhael  en  yol- 
doetiinghe  yan  deselye  syne  schuit.  ld  y  1606, 
a,  160.  Ghristijn:  eententiae  nvhjieare.  Behalyen  in 
criminele  saken  en  tbeyonnissen  yan  schepene 
brieyen.  Christijn:  liiteraiqne  eeahindUê  eentenü- 
andat  exeipe.  8oo  yerre  die  ghebruycker  oock  niet 
en  comt  yoor  schoutet  en  yoor  schepenen  aen  de 
ghebannen  yierschaere,  en  doet  hantlichtinghe  yan 
de  opghewonnen  onderpanden ,  aoo  sullen  die  heeren 
yoor  die  brencken  moghen  leyden  schepenen  conden 
en  [die.']  breuckachtige  beyonnissen.  Cv.  Oorêchoi, 
».  15.  Zie  ook  ASHBiCHTiiroii. 

BEVOOCHDEN,  bw.  Het  thans  yerouderde  be- 
voogden ^  voogden  aaneUüen  over,  fr.  eonetifner  dee 
tufevre  è,  ponrvoir  de  tmienre.  ||  Zoo  wanneer  dal 
eenighe  kynderen  yerweesen  binnen  der  stede  yan 
Veume  ofte  Veume- ambacht,  men  is  ghehouden 
dezelye  weesen  te  beyoochden  bij  den  orickhou- 
dere    C.  v,   Veume ,  ix,  1. 

BEVOORWAKRDEN  (Beyorwaerden),  bw.  1) 
Bedingen  f  heepreken  j  bepalen,  bij  verdrag  overeen' 
Iromen,  fr.  eondifionner ,  eüpnler.  Kil.  Beyenr- 
waerden,  j.  Bespreken.  ||  Men  en  mach 
eenen  yereoopere  yan  renten  nemmermeer  bedwin- 
gen, noch  oick  in  den  scepenen-brieyen  stellen  oft 
beyorwaerden,  dat  de  yereoopere  die  yercochte 
rente  in  al  oft  in  deele  sonde  moeten  quiten.  O. 
V.  Antw.  1545,  Ti,  55.  Beyorwaert  en  onderspro- 
ken. Ib.  yii ,  20  Beyorwaert  oft  gedisnoneert  zi ,  6. 

2)  Regelen,  tehikken,  fr.  regier.  )|  Alle  yoorschreye 
puncten,  die  hierboyen  niet  yerklaert  en  syn  hoe 
men  se  beyoorwaerden  sal,  die  sal  die  heer  be- 
yoorwaerden  moghen  naer  inhalt  der  ander  [ander?] 
charten.  C.  v.  Menbem ,  Landeh.  y  1482 ,  a.  8.  Jtaa/- 
ieekening :  Puncten  niet  yerclaert,  hoe  te  ,,reguleren." 

BEVOREN  (Bevorens),  byw.  Voorheen,  eertijde, 
ie  voren,  fr.  amfrrfoië,  auparavant  Schier  altyd 
met  de  bijw.  hier  of  daer  yerbonden.  ||  Welken 
sijs  bewiesde  en  gaf  hier  beyorenOdilia  yan  Oeyerle, 
beghina.  Schep.  v.  Dieti,  1811.  Als  sy  hoyre  reke- 
ninge  doen  soelen ,  dat  sall  men  kondigen  efi  roepen 
openbairlic  drie  dage  dair  beyoren  Piot,  Oairi, 
10  juni  1417,  a.  14.  II,  211.  Waemaer  den 
man  der  testatrice  ia  coemen  te  steryen.  geleden 
ettelycke  meenden,  nochtans  beyoren  oyerleden  synde 
die  voorgenoemde  Andries  en  Anthoen  Wilms. 
C.  gr.  Loon,  I,  848  (1647)  Heeft  oock  beyorens, 
jonckman  S3mde,  yercreghen  yan  syne  rooye, . . 
het  yierdendeel  enz.  Ib.  421  (1680).  Dat  allenum 
syne  saken,  die  hy  yoir  den  burgermeisteren ,  ge- 
sworen ,  of  yoyr  den  gemeynen  raet  yan  onser  stat 
yan  Triecht  hy  [hier]  bevorens. .  angesat. .  heeft, . . 
C.  V.  Maoêiricht,  blz    484  (1662). 

BEVRACHTBRIEF,  zn.  m  Tieemetmi,  Seheepe- 
vrachf brief,  vrachtconiraet,  fr  eharie  portie  ||  Ala 
den  bevrachtbrieff  met  henselve  en  op  hennen 
naem  soude  aengcgaen  syn  efi  gemaeckt,  alsdan 
en  mogen  de  reeders  niet  gestaen  mits  het  schip 
en  de  vracht  abandonnerende  en  verlatende  ten 
behoeve  van  de  laders.  C  v  Aniw.  eomp.  IV,  TiiJ  22. 

BEVRACHTING  (B-e),  zn.  Zeewezen.  Aandeel 
in  de  vracht  of  vraehiloon ,  fr .  pari  dame  Ie  ehar- 
gement  ou/^ei.  \\  Soo  wanneer  de  bootsgesellen  sQn 
aengenomen  voor  eenen  sekeren  tyt  oft  gelegentheyt 
alnoch  durende,  oft  dat  die  niet  op  huer  maer  op 
vrachte  syn  medegevaeren ,  dat  is  om,  in  plaetae 
van  loon  in  gelde ,  seeckere  vracht  oft  bevrachtinge 
opt  schip   te  genieten,   ay  alsdan  gebonden  ayn, 


\ 


334 


BEV. 


BEV. 


in  geml  yaa  Toordere  reyie,  den  tchippM  te  ^• 
gra,  om  deaelve  mcH  ie  becomineii.  tb   ».  17ft 

BEVREDKN,  bedr.  ww.  Sen  erf  of  giond. 
JLfslmUeiif  €f perken^  omhÊim^n,  ft  efarê^  êndort, 
dóiurer  (un  héritage  ou  temin).  ||  Elek  moet  den 
«nderen  halffVen  yrede  doen ; . .  Oft  gebiierde  dat 
twee  te  aunen  [een]  oft  meer  erfiVen  bedden,  en 
elck  tsyne  wiste,  en  die  eene  wilde  vreden  en  die 
ander  nyet,  die  Trede  hebben  wilt  aal  hem  alleene 
berreden.  Kb.  v,  Tkiêpen,  a.  37. 

BËVRëëSKN,  bedr.,  ons.  en  wederk.  ww.  1) 
Vrm*  aaniagem^  bevrêtêd  maken,  fr.  tffroffer.  \\  Aleer 
den  yerweerdere  hem  yerweereu  mach,  hg  moet 
yerbegden  dat  hem  eenige  oifentie  gedaen  e\)  yan 
beepringene ,  yan  beyreesene  met  wapenen  oft  an- 
derasins  dyergelycke.  Wislaft,  JPraeê.  trim.  100. 

2)  Bm-reëtd^  hedmehi  z^  voor,  ft.  oraindrê  pomr^ 
Ure  em  erainU  de.  \\  Dat  hy  den  yeriKiecker  mis- 
daen  oft  ghedreyght  hadde,  oft,  by  affirmatie  des 
yeraoeckers,  by  den  eede.  dat  hy  syns  lyfs  be- 
yveest  ware.  O.  Lié^e,  27  jnni  1577,  a.  10.  Hoe- 
êeli,  So  wie  hem  beyreest  yan  eenegen  insetene 
yan  Ypeiambaoht,  tsij  bj  faite,  dreeghelijcke 
woorden  oft  andersins ,  die  aal  moghen  commen  an 
den  heere  en  Wet  onder  wien  degone  woonaohtich 
es  daer  hi  hem  af  beyreest,  lArmerende  bi  eede 
oanse  dairtoe  hebbende.  O  e.  Iperem,  ktui.  SO. 
Die  qnestie  en  gheschil  h^ft  teghens  yemanden, 
en  hem  beyreest  yan  denaelyen  ghéeuyelt  of  aenden 
Igye  yerongeiyckt  te  worden,  msch  denselyen  doen 
legghen  in  yrede.  C.  e.  Sattikoven  (1664),  a.  186. 

S)  Sri  of  grond,  openingen.  Afelmien,  afperkemy 
emheinêH.  afitiHem,  ft.  tlore ,  enélóre ,  dótwrer  y  barrer 
(on  héritage  ou  terrain,  barrer  des  ouyertures). 
Zie  ook  BXLincK  1),  BXHviMsir,  bbbtoffbk  1>, 
BBTBBDBK.  De  Et.  tsal  kende  ook  het  w.  ajfk'anckir 
(beyrijden)  met  dese  beteekenis;  La  Gume,  die 
ons  geaegde  met  yerscheidene  yoorbeelden  uit  den 
J9.  Comt.  gêm.  staaft,  heeft  ie  niet  goed  yentaan, 
en  ziet  er  een  misbruik  in :  O»  a  (Aneé  de  la  eut- 
mfieaüon  de  ee  mot,  tegit  hg.  Immers  men  leest 
in  eene  yerordening  yan  den  26  jan.  '1545,  in  het 
reg.  189  f^.  60  der  Bekenk.  e.  Sraki  8i  est-ügue, 
aprèê  imformacion  tenme  emr  Ie  droii  de  nofredxie 
foreet  ei  hoie  de  Sointme,  et  oyaal  trouvé  qtie  «ot 
jj^rédéeeeêewTê ,  dmee  èt  dueeêsee  de  Srabamt,  ne 
uoue,  as  devome  el  n*e*tione  aeeomtmmux  d*ai&an- 
ohir  ne  de  cloire  avecq  fueeez  ne  eleveez  [hoogerop: 
foetaigeÈ  et  leeéen]  cmemng  Mriiaiffet  ioin£»ni  è 
notredii  boie.  \\  Gebueren,  hebbende  heure  erve 
by  malcanderen  liggende,  moeten  malcanderen  hel- 
pen heure  enren  ^yryen  met  thuynen,  gelinten 
oft  moeren.  C.  e.  Antw.  1545,  mi,  1.  Oebueren 
moeten  maloandeien  beyryen  yan  aohter  tot  yoere 
Ib.  a  2.  Die  hem  seWen  met  gegrayene  grachten 
wilt  beheymen  oft  beyryen,  die  moet. .  a.  74.  Soo 
wie  sgn  goet  wilt  beyrgden,  die  aal  ghehouden 
sgn  met  sgn  beesten  op  bet  sljn  te  blijyen ;  anders 
sal  oock  het  sgn  ghemegn  wesen.  C.  v,  MoU,  K. 
en  br.  a.  16.   Zo  wanneer  dat   twee   partyen   yan 

Zeden  wonen  ofte  ghelant  syn  by  elcanderen, 
ler  thunen,  lueken,  haghen  of  andere  stoppinghe 
behooren  sal ,  die  sullen  sy  maecken  half  en  half. 
eïï  die  hierof  in  ghebreke  werdt,  zal  boeten..', 
Sn  yoort  ghehouden  zyn  te  beteren ,  om  elcanderen 
te  beyrydene  en  yrede  \nl.  a&luiting,  niet  het 
fir.  poi»]  te  doene.  C.  v.  Srmojffe,  I,  JT.  o.  't  Maen" 
daeekseie,  13  jan.  1552,  a.  28.  Die  yeinateren  ofte 
locht  heeft  op  ander  lieden  erfVe , . .  sal  ghehouden 
«tjn  deselve  yeinstoren  te  beyrgden  met  yaeren 
baaren  en  glaesen.    C.  stad  Jperen,  zyi,  17.  Mits 


deaelye  landen  hun  meest  ^yryden  mei  kanten  aft 
gehulten.  PI.  «.  Brab,  16  jan.  1705,  iz,5.  y,579L 

4)  lem.  in  een  ambacht,  ieai.  aü  hd  mm  hti 
ambaeht  o/memon,  en  alle  de  ffr^kêdem  emwoorreókiem 
00»  dat  ambacht  laten  ffemieten,  ft.  admteftre  qmeê' 
qnmt  dane»nn  métier,  et  Ie  faire  fomir  de  toue'lm 
primUgee  et  framddêee  de  oe  miüer  .  Zie  Teidaa 
BBYBiËK  5);  zie  ook  tbijbn.  It  Een  poorter  yan 
Gheeraertaberghe  beyrydt  syn  huysyrauwe,  gheen 
poortersae  synde,  kindered  hebbende  yan  haat- 
lieder  lichaemen  gheprocrefirt,  yan  morteamainen, 
beaten  hoofden  efi  ander  aeryituyten,  maer  glieene 
kinderen  hebbende,  niet.  C.  v.  Aalst,  it,  12.  Het 
bedde  gheacheeden  aynde,  soo  en  konnen  de  kia- 
deren  niet  beyrydt  weaen  by  haeriieder  yader  oAe 
moeder  noch  leyende.  Ib.  a.  18. 

5)  Oyerdracht  yan  een  erfgoed.  Sr  kei  wredtüfk 
betii  van  waarborgen ,  mettel^  vertekeren^  ft.  g&rantir 
Ufialement  la  pauihle  /oaisjaiiee^d'nn  héritage  yenda). 
II  Dat  de  partyen»  te  weten  cooper  eS  yercooper,.. 
hen  goet  opdraghen,  ter  maniaaen  des  rentmeestefs^ 
in  handen  des  meyers  yan  Boohólt;  ten  weloken 
manisse  de  partgen  yerthyen;  en  wort  bg  den 
meijer  de  opdraghende  giohte  oyerghegheren  dea 
cooper;  en  daemaer  de  yoott.  gichte  dncr  dan 
meger  frhebannen,  en  by  dan  rentmeeator  beyr^i. 
C  V.  MoU,  Onde  obeorv  ,  a.  151,  Ooedenieeen. 

6)  De  yiersehaar.  JBr  de  orde  soa  ssrsdbsrm  cCsor 
het  pleehtig  verbod  van  te  eprekem  of  hei  hof  ia 
êioren ,  fr.  aeawrer  Voirdre  de  ramdienee  par  la  d^ 
fenee  eollenndle  de  parler  om  da  tronUer  lm  eemr, 
II  In  't  bannen  yan  de  yoors.  yiersehaere  nseeni 
men  dese  solemniteyten:  eerst, . .  naer  welcke  yer- 
maninghe  den  ondersohouteth  maent  den  prsaidan^ 
schepenen,  om  de  yieracbave  te  moghen  bannen, 
ra  wordt,  naer  het  yonniase  by  den  hoeren  sdM- 
penen  daartoe  ghegheyen,  de  yiersehaw  ghebannen, 
en  het  ghenecht  beyrijdt  door  den  meyer.  Ce.  JKbll, 
Onde  ohterv.  a   10. 

7)  Bevrllden  sijnen  keer.  In  bat  zakdragew 

ambacht.  Z^ne  geregMe  beari  vam  draffon  onder^ 
honden,  fr.  Server  eom  tomr  réglementaire  de  portelt 
II  Daer  en  sal  niemandt  oonnen  synen  keer  hevtf- 
den  zonder  syn  eyghen  sack  te  hebben.  Bbmbbt, 
I,  495.  Migl.  van  de  arbeidere  (^689).  Zoo  wie  syn 
heffenschip  ofte  keer  ontloopt,  ofte  niet  en  beyrydt 
daer  hy  behoort ,  zal  yerbenren . .  Ib.  496.  -«^  'Da 
yolgende  bepaling  aldaar  blgft  ons  duister:)  U  Daar 
en  sal  niemandt  steke  beyryden  ia  de  wak»,  ofte 
tenzy  saterdaechs  in  de  maret. 

8)  Als  yerl.  deelw.  Beviljt  Tan  si}ne  eer. 

Beroofd  van  eer,  eerlooe»  ft.  privé  d^hommemr^  im^ 
fdme.  II  Waer  dAt  sake,  dat  enich  man  oeht  pe»* 
soon,  wie  hi  waer,  yan  den  yoira.  gealechte  ocht 
yan  den  gemeinten,..  jegen  desen  pais,  soene  en 
accord  ocht  ordinnantie  yet  dade, . .  dat  die  beyfott 
sonde  sgn  yan  agnre  eren,  sinen  liye  eü  yan  sinan 

goide,  yoir  alle  heren,  als  een  ondedioh  man* 
BBMOK,  Conthered,  1  sept  1860. 
BEVRIJDING,  sn.  y.  8chmtting,  haiaing,  fr. 
eléinre.  ||  Een  yeghelyck  es  ghehouden  synen  gha- 
buer  te  beyryden  en  de  beyrydinghe  t'onderhou^ei^ 
ghelyck  dat  men  dat  yan  ouden  tyden  aldaar  gh^ 
daen  heeft;  dies  yermach  men  de  stopselen  ei 
beyrydinghe  te  yeranderen  alzoo  diokroael  als  man 
wilt,  ghelyck:  daer  eenen  muer  gheetaen  heeft  ta 
setten  een  haghe,  et  e  eontrè  C  v.  Aaden.  I,  Xir,  8. 
Een  yeghelyck  paasagie  hebbende  door  ander  lieden 
weede,  omme  tot  de  zyne  te  gherakene,  ea  gha- 
honden  t'gat  weder  te  atekene  en  te  atoppene  mei 
ander  beyrydinghe,  als  hurden,  ylaken,  haokiwa 


BEV. 


BEW. 


m 


•n  mdocrini.  Ib.  ••  18.  Item,  moetmi  ghebiMMii 
malluuideren  befrljen  Tan  achter  tot  von,  boo 
Tetn  henne  eryen  aen  malkanderen  atrecken;  en 
wiena  hnya  oft  edifioie  langhor  ■treekt  en  Toorder 
beTTydinghe  oft  heijminghe  Tan  doen  heeft,  dat 
noet  hg  ^leene  dnighen.  C.  e.  Dmmê,  1618,  a. 
tiS-  Zie  BXLüiCK,  BSHsnmre. 

BlJ^VKOIiiDËN  (Beyroyen),  bedr.  werkwoord. 
1)  Oordêêiem,  bêvUuUu,  oeA/M,  fr.  ftiper^  trouvêtt 
êÊiimêr.  ||  Oft  den  daeh  soo  Terre  gegaen  ia,  dat 
hy  fienohaere  bannen  mach  ? . .  De  heeren  bevrojen 
dat  den  daeh  ww  Terre  gegaen  is ,  dat  gy ,  heer 
aehoateth,  Tiencbaere  bannen  meucht.  C,  e.  Antfo. 
09»tp,  y,  I,  16.  —  Niet  klaar  ia  de  betaekenia  in 
de  Tolgenda  aanhaling:  ||  Dat  niement,  wje  hij  sQ, 
Toete  en  draghe  an  heeren  of  aen  joncheeren ,  noch 
aa  niemende  die  hg  niet  beTroeden  en  mach.  ds 
Pb.  en  Bb.  XXVI  Eupdmomde,  92,  VoorgAodêm 
T.  1610.  Hem  doen  beTroeden,  wiek  ImUm 
Imrem,  iMókUm^  radene  fr.  m  faire  «mtngnw, 
MmreTy  eousmlUr,  ||  Myn  heere  deide  hem  be- 
Txoeden  bj  den  Tier  leiden  [Tan  Vlaendre]  eii 
andra,  oft  dneghdelio  was  dat  hy  Tenoehte?  en 
doohta  hemlieden  aUe  reidenlyc.  Ol.  t.  Dixmvse, 
184. 

8)  Ziek  heradem,  oeerwegem^  overdenken,  fr.  ee 
eomenUtr,  réJUckir,  ettaminer,  déUMrer.  Kil.  Be- 
▼roeden,  amimadvertere,  etmeiderare,  perpendere, 
90pienier  eeomm  pmtare.  ||  Met  deeer  aotien  [«/.  ae^ 
üe  Ml  /batem  eomira  fndicem  gm  male  vel  injuete 
mmami  nel  eomdempnavU  per  imper^tuim]  wort  ge- 
ageert  totter  reetitncien  Tan  der  scaden  die  bg  der 
lentenoien  iemende  aangedaan  ie  geweest.  Tuyten 
weloken  alle  richteren  hen  wel  spiegelen  mogen 
niet  te  licht  te  ayn  om  heor  Tonnissen  onberaden 
aft  onbedacht  te  prononcieren ;  en  dairomioe  heb- 
ban die  coatmnen  Tan  den  ouden  lantrechten  Tan 
Bnbant  eii  Tan  Vlaenderen  inne:  dat  de  wethou- 
deren  Taa  den  bancken  oft  platte  lant  die  gemaande 
fonaiaaan  vorsten  mogen  met  hneren  Tonnisse  tot  iy . 
ganeehten  toe,  om,  daerenbinnen ,  hen  wel  te  be- 
nden; hoewel  nochtans  dicwyie,  niettegenstaande 
dan  Torsten,  sg  hen  seere  soberlgc  dairinne  bera- 
den oft  benoeden,  om  by  hen  seWen  des  Troet  te 
mn,  maar  Torstan  dat  Toirt  aen  heor  hoot,  om 
aldaar  geleert  te  wordden,  ten  grooten  oosten  Tan 
partyen,  eii  „om  die  leckemge  Tan  den  penningen 
die  sg  partyen  inne  doen  leggen  te  huode,  om 
Tioatdom  te  treeken,  dair  sy  el  leoken,  supen  efi 
waasdom  treeken*';  dwelck  aij diowgl  wel Terhueden 
Moden,  wairt  dat  sy  hen  neeratelgc  binnen  den .  iij  . 
gsneehten  onderlinge  wel  berieden,  oft  metten 
Tioeden  wonden  spreken  sonder  eost  Tan  partyen; 
efi  ia  clairiye  te  Termoeden,  wairt  dat  die  wet- 
hoodeiB,  ala  «y  te  hoode  treeken  om  Troetdom  te 
halen,  niet  meer  en  hadden  dan  el<k  wethouder 
•  if.  oft  .iij.  oude  gr.  'sdaigs  Toir  sgn  costen,  efi 
dat  Toir.ij.  wethouders  efi  niet  meer,  efi  dat 
d'andere,  te  weten  de  meyere  en  scepenen,  thuys 
blcTen  sonder  eost  Tan  partyen ,  seiokende  [stekende] 
alleen  huer  segele  op  't  proces,  dat  die.n.  Tan 
ben  orerdragen  souden;  dat,  in  dyen  geTalle,  die 
wethooderen  hem  dicwyie  naarder  by  hem  selTen 
tliuys  beTfoeden  souden  dan  t\}  nu  doen.  Ood 
beier*t  dair  gebreck  ia!  t.  d.  Tat.  108  t«.  Die 
»>Mi«i«  en  mnaghen  Tan  eender  maninghe  niet 
aiear  nemen  dan  drie  Torsten;  efi  ten  Tierden 
dingkedaghe  moeten  si  troonesèe  wysen  efi  ghcTen ; 
ifi  deerste  npperste  staat  ten  coste  Tan  partien, 
d*«nder  twee  ataen  op  de  mannen;  daar  sullen  pai^ 
titt  niet  of  ghalden  bi  hofrechte,  waat  si  lyn 


hem  aeuldieh  te  beTroedene  bin  den  eersten  Teer- 
tien nachten.  Leenreoht  e.  1688,  e  ij  i'.  It.  O,  Bwrek 
e.  Brw^ge,  CLYiii. 

B£ WACHTEN,  bw.  1)  Van  schade.  Hoeden, 
behoeden j  vrifwaren,  fr.  garder,  prieerver.  \\  Hoewel 
de  ghedaeghde  behoorden  ghewyst  thebbene  den- 
zelTcn  Nicasis  los,  ledich  efi  quite  Tan  den  hees- 
sche  efi  conclusien  Tan  den  gheïnthimeerde ,  en 
emmer  te  ghestane  hem  bewachtende  Tanscaden,.. 

0.  e.  Andem.  8«  deel ,  Vonnis  e.  9  mei  1496 ,  blz.  168. 
8)  OcTangenen    Bewaken,    torg   dragen   dat   vj 

niet  ontfUnehten ,  fr.  garder  (desprisonniers),preiiiira 
garde  quile  ne  e'êwutent,  ||  De  Toorseiden  Pietere 
ad  ghehouden  syn  te  doen  doene  de  criminele 
executien  tsynen  costen,  en  te  bewachtene  de  ghe- 
Tanghenen  tagneu  coaten,  Treecen  efi  aTenturen. 
De  Pb.  en  Bb.  XV.  Mutdelbnrg,  68  (1404).  Ala 
de  TASsal  ignoreert  dat  leen  was ,  meenende  dat 
eygendom  was  oft  eifre,  sonder  frvude;  want  in 
dat  caa  de  equiteyt  Tan  der  costuyme  soudene  be- 
w achten  Tan  boeten,  ofte  Tan  Terliese  Tan  leene. 
WiELABT,  L.  e.  VI.  70.  Welc  loodt  de  raem- 
scheere  ghehouden  wordt  bescheedelike  ute  te 
haagnene,  ten  bende  dat  by  dien  deselTc  lekenen 
be wacht  moghen  wesen  Tan  onbehoorlike  ghecort 
te  zyne.  K,  lakeng.  Brugge,  Vnliere,  bis.  58.  Myn 
heere  Tan  Ylaendie  biet  sinen  goeden  lieden  tYpre 
binnen  trecken  efi  bewachten  de  steide  Tan  roTe. 
Ol  t.  Dixmüds,  14. 

BEWAhKDE£REN  (Beweerdeien),  bw.  Waar-^ 
dSren,ft  ^oalaer. Kil.  waarderen,  weerderen, 
metimofre.  ||  Dat  egheen  Tercooperen, ..  en  selen 
moegen  coepen,  ofte  by  yemande  anders  Tan  huerea 
wegen  doen  coopen,  dingen,  handelen,  -beweer- 
deren ,  scutten  oit  ontsmeeken ,  noch  met  gheender 
subtylheyt  TerwerTon  noch  Tercrygen,  in  gheender 
manieren,  dan  Tan  xj  uren  Toere  der  noenen  tot 
twee  uren  toe  nae  der  noenen,  efi  anders  nyet 
[nL  de  hoogerop  Tennelde  eetwaren].  Bekenk.  e.  Brah, 
reg.  186  f*.  189,  JT.  e.  Brnseel  e.  1486. 

BEWAEHDLR,  sn.  1)  Ka»tdein,bwrgbewaardor, 
hüMhewaarder ,  fr.  ooneiêrge,  ehdielain.  ||  Bewaarder 
efi  conchierge  Tan  onsen  slote  Tan  Tpmhout.  Bekenk, 
e.  Brab  reg.  188  f'.  298,  6  dec.  1689. 

2)  Van  goederen.  Fr.  gardien;  ook  dSpoeitaire, 
II  Die  cautie  gestelt  synde  [»!.  Toor  de  mobilaire 
goederen  Tan  eenen  geTangene),  moet  de  heere  oft 
officier,  midsgaders  heure  dieneers,  enuTers  efi 
andere  bewaarders  uyt  desselfs  gcTangenen  huyse 
gsen.  C  e.  Antw,  1646,  i,  19.  Eenen  depositsrys 
efi  bewairdere  Tan  eenen  goede,  die  dat  goet  houdt 
efi  onderheeft  Tan  den  deponent.  y  d.  Tat.  91  t*. 

bEWA£RDER8CHAP,sn  Hniebewaardereehap, 
fr.  eoaeieri^srta.  ||  Bewaerderschap  efi  eonchiergerie 
Tan  den  huyse  efi  slote  Tan  Turnhout.  Rekei3c,  e. 
Brah.  reg.  188,  f».  892,  6  dec.  1689. 

BEWAERLIJCK  (Bewaereiyck),  bn.  Onbeder^ 
fdi^,  «te/  onderhevig  aan  bederf,  fr.  ineormptible, 
non  enjet  è  eormption,  \\  Soo  wanneer  de  bescha- 
dichde  goeden . .  Taste  efi  bewaerelgcke  goeden 
syn . .  —  Maar  soo  wanneer  sulcke  aengecoramen 
beschadiohde  goeden  smiltbaere  oft  bederffoiycke 
goeden  syn.  C.  e.  Antw.  eomp.,  IV,  xj,  189,  190. 

BEWAERNI8  (Bewaemesse),  an.  1)  Zekerheid^ 
waarborg,  fr.  edreté,  garantie.  \\  Danof  [al.  Taa 
Bulke  borgstelling]  ay  sullen  bringhen  an  den  juge 
de  letteren  van  Terbande,  t*elcx  bewaemesse  efi 
contentemente  Tan  de  andere  coheritiers.  O,  e.  Anden. 

1,  zxi,  12. 

8)  Van  oof^ondan,  handTestan.  BevoeÜgimg,  fr. 
eonflrmaiion  (de  ehartea,  diplómea).  ||  Ia  orcoadQ 


236 


BEW. 


BEW. 


Tm  welker  dino,  wy  gheweerden  dese  jeghenworde 
lettren  [mei?]  bewaemesae  ons  seghels  vast  te 
maken . .  K,  0.  Dendermonde  v,  1283;  Latijnsche 
tekst:  iigüli  nottri  munimine.  In  ghetughenesse  en 
bewaemease  allen  der  poenten  Toers.  CkarUr  o. 
Diesi,  17  juni  1290;  Lat.  tekst:  in  tetttimomio  et 
munimine. 

8)  Bewaring  f  fr.  garden  conservaiion,  ||  Als  de 
npdxacht  of  transport  aldus  ghedaen  en  gheteeckent 
lullen  wesen»  dia  tal  deghone,  wien  zy  gheaaen 
es,  deseWe  hayelike  goede,  evenverre  dat  se  ruer- 
lic  'e&  draghelic  syn,  nemen  in  zyn  huus,  garde 
en  bewaemesse.  C.  o.  AaUt^  Origé  xTiii.  Daer  de 
▼orsters  bij  executie  in  *t  goet  gesonden  oft  geleght 
worden,  is  men  hen  daechs,  voor  henne  custodie 
ofte  bewaemisse ,  schuldich  v^f  stuyvers.  C,  o.  Sant- 
hotten^  1570,  I,  29. 

4)  Behoud^  het  inbezüblijven ,  ir,  conservaiion^  état 
de  regier  en  possetsion,  ||  Men  en  mach  geene  ver- 
sekeringe  doen  van  schepen,  goeden  ofte  actiën, 
die  hem  niet  toe  en  behooren,  oft  daer  men  geenen 
last  oft  commissie  [van]  en  heeft  gehadt,  noch  bij 
tVerlies  oft  bewaemisse  van  dijen  geen  proffijt  oft 
achterdeel  en  can  hebben.  C  o.  Antw.  eomp.  IV, 
zi,  24. 

BEWAKEN,  bw.  Waken  over,  een  wakend  oog 
homden  op^  fr.  veiUer  è,  ||  An  Adriaen  Nauwinck, 
K.  en  N.,  ter  causen  dat  zy  respectiTelic  in  alle 
de  straten  van  de  wycken  deser  stede,  *snachs 
▼au  huere  te  huere  gheroupen  hebben:  Bewaect  u 
vier,  u  kertUoht  wel!  ter  gerustheid  Tan  de  inwo- 
nende, en  omme  de  stede  Tan  brande  te  preser- 
Terene,  den  terroin  Tan  210  nachten,  beghinnende 
den  laetsten  septfember  1577,  en  finerende  den 
27  april  1578,..  Rbmbbt,  1,286,  S^.-r«A:.  1577/78. 

BE  WALLEN,  bw.  Met  eene  sloot  of  gracht 
omgeven,  fr.  entourer  d'un  fossé.  \\  Een  huys  Tan 
plaisance  staende  op  eene  schoone  bewalde  mote. 
DE  Pb.  en  Bb.  XII.  Zmlte,  11  (1551).  Eene  schoone, 
wel  gelegene,  behuysde,  beschuerde  en  bewalde 
hofstede.  ld.  XVL  Assenede,  118  (1771).  tHuus 
Tan  Sr  Nicolaes  de  Brune,  twelcke  bewalt  was. 
Piot,  Chron.  582. 

BEWANDEN.  Zoo  leest  men  art.  8  der  Blijde 
inkomst  Tan  Philips  den  Goede,  P(.  v.  Brab.  I, 
158 ,  doch  lees  en  zie  bswikdbit. 

BE  WANEN,  bw.  Vermoeden,  fr.  prüumer.  Kil. 
Bewaenen,  vet.  suspioari,  putare.  ||  Zo  wasover- 
een  ghedraghen  Tan  al  den  commune :  dat  alTooren 
de  Tooghd  en  scepenen  en  raeden,  de  hooftmannen 
en  de  zeTenentwintich ,  en  uut  allen  neringhen  een 
deel  Tan  den  notabelsten ,  a)  die  men  bewaende  dat 
in  Wetten  zouden  oommen,  dit  al  beseighelen . . 
Ol.  T.  DlZlCUDE,  84. 

BEWANr  (Bewandt),  bn.  Verwant,  hloedver- 
waniy  nabeëtaande,  fr.  par  ent.  |)  Dat,  naercostuym 
des  landts  Tan  Loon,  die  bewanten,  in  materie  Tan 
Temaerderinge ,  behooren  geprefereert  te  woorden.. 
Dat  die  bioedgewanten . .  behooren  die  Temaerde- 
ringe te  doen  binnen  'sjaers.  C.  gr.  Loon,  I,  Tiii, 
271  (1629).  De  xiaeste  bewanten  en  magen.  C.Ltenh, 
V,  Vaïkeiiurg^  1612,  a.  19.  Aen  coilaterale  goe- 
deren , .  •  de  kinderen  en  moegen  de  plaets  Tan 
hunne  ouders  nyet  representeren ,  maer  deseWe  Tal- 
len op  den  naesten  bewandt  die  op  het  graff  be- 
Tonden  wordt.  C.  v,  lAmburg,  Leenhof,  a.  55. 

BEWANT  (Bewandt),  zn.  o.  Seohtegebied ,  fr. 
Jmridiction,  ||  Aengaende  dor  Tryheyt  der  Toors. 
stadt  hierboven.,  geruert,  Terstaen  wy  en  halden 
sulcks  Boowael  buyten  deseWe  onse  stadt,  tot  soo- 
Tetre    haer   palen   en    bewandt  sich   strecken,  als 


binnen  der  stadt  oft  mueren  derselTer.  O.  Li^ge, 
27  juni  1677,  a.  90.  MasseU, 

BEWAKEN,  bw.  1)  Eenen  zieke.  Oppaeeen, 
verzorgen,  tt,  soigner  (un  malade).  ||  Ten  zij  noch- 
tans dat  de  facteur  doet  Terstaen,  dat  de  doode 
gestorTen  is  b\j  zijnder  negligentie  oft  quaden  regi- 
mente  Tan  bijslapene,  te  Teele  t'eetene,  Terboden 
spysen  oft  dranck  te  nemene,  oft  bg  quaden  be- 
waren Tan  den  meesters.  WiELAiri:,  Praat,  erim, 
LXZTi,  blz.  102.  Zie  aijebbbit  2). 

2)  Het  yerschuldigde.  Aohterhonden ,  fr.  retenir, 
garder  par  devers  soi  (ce  qui  est  dü).  ||  Datniemen, 
die  in  de  poert  wonachtech  es,  Tremds  mans  ghelt 
beware  an  coeren,  op  de  mesdaet  Tan  c.  s.  C.  v. 
Anden.  2<i<)  d.  Kb.  v,  1828     Van  den  grane. 

8)  Eene  oorkonde.  Bekrachtigen,  bevestigen,  fr. 
corroborer,  eonfirmer  (un  document).  ||  En  opdat 
al  tghene  dat  Toerseit  is  cracht  en  macht  gripen 
mach  Tan  euwigher  Testicheit,  soe  hebben  [wy] 
dit  teghenwoerdighe  scrift  doen  bewaren  en  zie- 
ghelen  metten  siegel  onser  majesteit.  C.  v.  St.'Trm- 
den,  §  30. 

4)  Verordeningen.  Onderhanden,  nakomen,  fr.  o6- 
server,  se  conformer  è  (des  prescriptions).  ||  Dat 
alle  borghemeesteren , . .  schepenen ,  raidt  en  OTer- 
momboiren . . ,  en  elck  int  t*heure ,  emstelyck  be- 
waeren  en  exerceren  alle  t'ghene  dat  denseWen  by 
desen . .  is  geoommitteert.  C.  v.  Loven,  Weesk.  a.  78. 

5)  lem'  belangen  bezorgen,  waarnemen,  fr.  soigner 
les  interets  de  qq.  ||  Dat  elo  samecopere  sweren 
sal,  dat  hi  sinen  copere  en  Tercopere  bewaren  sal 
op  s\jn  eet  en  op  syn  beste.  JT.  lakeng,  Brussel, 
1865.  P,  9.  Set  der  samenoopers. 

6)  Eene  zaak,  rechtszaak.  Beleiden,  besturen,  fr. 
eonduire,  diriger  (une  afiaire,  une  cause);  ook  ver- 
dedigen, fr.  défendre.  ||  Den  opgheroupenen  te 
garrante  en  is  niet  ghehouden  te  garrante  te  com- 
mene ,  um  te  sustineren  ofte  annemen  Tan  den  pro- 
cesse,  hy  en  wille:  maer  staet  in  peride,  indien 
de  zake  qualic  bewaerdt  oft  beleedt  waere,  hem 
met  denzeWen  quaden  beleede  niet  te  moghen  be- 
helpene.  C.  v.  Kortrijk,  ly,  1.  En  zullen  [de 
procureurs]  oock  niet  spreken  dan  als  haerUeder 
tour  komt,  om  haerlieder  sake  te  bewaren.  C.  v. 
Auden.  I,  Stijl  d.  kamer,  Yi,  12.  Soo  wanneer  de 
procureurs,  door  sieckte  oft  noodelycke  oorsaeoke, 
oft  affwesen  Tuyter  stadt,  henne  saecken  niet  en 
connen  gadeslaen,  en  mogen,  om  die  te  bewaeren, 
niemant  in  henne  plaetse  stellen  dan  eenen  anderen 
gesworen  procureur,  Tolcomelyck  Tan  de  saeoke  be- 
richt wesende.  C.  v.  Antw.  eomp.  Y,  iy,  15. 

7)  lem*  recht.  Vrijwaren,  beosiligen,  fr.  garanür, 
sauvegarder  (les  droits  de  qq.).  |1  Waeraf  scepenm 
tTerclaers  themwaerte  behouden,  om  eiken  altyds 
te  bewaeme  zyns   rechts.   G.  v.  Gent,  612  (1481). 

8)  Van  goederen  In  bezit  stellen,  fr.  ensaisiner, 
investir.  ||  Alles  op  pene,  dat  de  schepenen  deser 
Tryheyt  deselTe  [nl.  weesgoederen]  niet  en  sullen 
ewech  goeden  oft  den  cooper  daerinne  bewaren; 
maer  sid  alsulcken  Terooopinghe  wesen  nuL  C.  v: 
Moll,    Weesk.  a.  17. 

9)  Het  bezit  Tan  een  goed,  van  penningen.  Ver' 
waarborgen,  verzekeren,  fr.  garantir,  assurer  (la 
possossion  d'un  bien,  de  deniers);  ook  behouden, 
houden,  fr.  maintenir,  eonserver.  ||  IngheTalle  be- 
Tonden  worde  dat  yemant,  in  eenighe  goeden  ofte 
renten  gegoet  zynde,  gheene  behoiriycke  goedinghe, 
erffenisse  ofte  Tasticheyt  daeraf  en  hadde, ..  moeten 
deghene,  gelofte  Tan  genoecndoen  ofte  waerschap 
daeraf  gedMn  hebbende,..  sooTvle  doen,  dat  den 
anderen  goede  en  behoiriycke  Tasticheyt,  goedinghe 


öëW. 


bEW. 


23^ 


en  erfTeniase  geschiede,  sulcke  dtt  hy  daeraiede 
bewaert  sy,  en  dat  de  goedeu  ofte  renten  hem  en 
ujne  erfghenaemen  peyselijck  en  vredelijck  yolghen 
moghen.  C  o.  Loven  ^  ix,  10.  In  dien  gevalle  mach 
de  coopere  hem  aen  en  van  den  calengierdere  doen 
bewaren  en  yersekeren.  C.  o.  Antw,  1545,  Tii,  22. 
Omdat  elck  te  bet  van  syne  pennynghen  zoude 
moghen  bewaeri  zyn,  soo  es  degone  np  wien  zulck 
goet  ter  lester  keersae  blyft,  ghehaiiden  zeker  souf- 
nsant  te  doene , . .  Toor  de  pennynghen  die  hy  fur- 
nieren  moet.  C.  r.  Denderm.  V^  10.  In  actiën  roël, 
in  dewelcke  d*aenleggere  iet  aenghewesen  sal  syn, 
ioo  aal  ^taeWe  aenghewesen  goedt  bij  den  schouteth 
ghestelt  worden  in  de  macht,  facnlteijt  en  possessie 
▼an  den  aenlegger,  dien  h|j  [Z.  het]  aenghewesen 
18,  en  dewelcke  daerinne  ghemaintineert ,  gehouden 
en  bewaert   sal  worden.  C   o.  Lier,  Stijl ,  xiY,  6. 

B£WABËN,  zn.  o.  Bewaring,  bewaking^  bewaar- 
dertehap,  fr  garde,  conciergerie.  \\  Om  tgoede  aen- 
bringen  ons  gedaen  van  den  persoen  van  Hendrik 
Tan  Dam ,  wij  hebben  denselven  gegeven  oft  geson- 
nen  de  conciergerie  en  bewaeren  van  'tBrootnuis 
[fr.  kalle  om  pain,  ook  Mauton  du  SoO].  Sekenk, 
V.  Srab,  reg.  139,  f».  194  (1562). 

B£WARIGLN,  bw.  In  rechte,  zynen  eisch,  een 
seggen.  Sewaarkeiden,  er  de  gegrondheid  doen  van 
blijken ,  fr.  eertifier ,  vérifler  (sa  demande ,  un  dire), 
enprouver  Ie  bien  Jonde»  Kil.  ratum  facere ,  próbare. 
II  En  wirde  by  den  suppliant . .  oock  niet  bewaright 
dat,  by  vonnis  van  den  voorn.  Raede,  die  wet  bou- 
deren van  Antwerpen  souden  verclaert  zyn  gheweest 
niet  ontfanckbaer,  om  die  van  de  tholcamer  ver- 
kosen  te  hebben  tot  het  ampt  van  almossenierschap. 
Mabtiiïez,  8.3  (1644).  Ghedurende  welck  campe- 
ment  [nl.  van  de  Franache  troepen]  de  huysinghen, 
schueren,  stallen,  enz...  verbrandt  sijn  gheworden, 
ghelijck  breeder  bewaericht  wort  mette  sertificate 
by  den  pastor ,  wethauders  eü  notable  onderteeckent. 
DB  Pb  en  Bb.  II.  JSeergetn,  150  (17«i«  E.).  Soo 
verre  de  gedaechde  voor  d*eerste  reyse  aldaer  [«/. 
voor  *t  gerecht  der  lakenhalle]  in  persoone.  oft  by 
procureur,  niet  en  compt,  om  syne  saecken  te  ver- 
antwoorden terwyien  de  heeren  te  rechte  sitten, 
wort  voor  d'eerste  reyse  als  wederspannich  en  on- 
gehoorsaem  [als  eontumax,  C.  v.  158*2]  verreyct  en 
verhaelt,  t'sy  dat  d*aenleggere  by  handtschrift  des 
schuldenaers  oft  ander  bescheet  synen  heysch  be- 
waericht ofte  nyet.  C,  v,  Antw,  eomp.  I,  v,  7.  — 
De  coet.  v.  1582,  r,  6,  zegt  te  dezer  plaats:  syne 
intentie  veriflceert. 

BËWEËKEN  (Beweren),  bw.  Afweren,  af  keeren; 
voorkomen,  fr.  dMourner;  prévenir,  \\  Om  alle  stoete 
en  discordie  die  vallen  muchten  tuschen  ons  en 
onsen  luden ,  en  hem  en  sinen  laden  te  schanwen 
en  te  beweren.  Piot,  Cart,  II,  14  oct.  1S86,  blz. 
98.  Omme  dies  wille,   dat  tandren  tyden  gheseit 

Sheweest  heeft  in  diverssche  jaermercten ,  tusschen 
ie  van  Ecctoo  en  Capericko  voorseyd ,  omme  tstaen 
met  hueren  lakene,  daer,  in  voorledene  tyden,  wel 
ffheschepen   was  groot  grief  te  gheschiedene ,  hadt 
Ood  en   de  goede  lieden  niet  beweert,  de  Pr.  en 
Bb.  XIII.  Kaprijk,  68  (1457) 

BEW£0£N,  bw.  (deelw.  beweeeki).  Kil.  in  viam 
dirigerê,  1)  Ter  hand  stellen,  fr.  remeitre  en  maim. 
II  JDat  scepenen  gheene  pandynghen . .  en  sullen 
moghen  teeckenen  . .  van  deehone  die  gedaen  wer- 
den np  de  casselreye ,  dan  danof  den  £raegher  van 
den  pandtbriei  in  haerlieder  handen  verclaers  ge- 
daen mJ  hebben  van  de  brief?en  behoorlick  beweecht 
tó  hebbene.  C.  e.  Audém,  2^*  d.  Ord.  16  Jan. 
18(90,  a.  7. 


2)  Oorkonden,  penningen.  Nederleggen ,  ter  bewo' 
ring  dragen  en  leggen,  fr.  dépoeer,  porter  et  déposer 
(des  documents,  des  deniers,  pour  étre  conservés). 
II  Gelick  oock,  ter  overiyden  van  de  notarissen, 
de  protocollen  en  originelle  aoten  van  hun  comptoir 
zullen  beweegt  worden  ter  grefBen  van  de  twee 
steden  van  den  lande  van  Aelst , . .  omme  aldaer 
bewaert  te  worden  C,  v.  Aalst,  Regl,  81  juli  1752, 
a.  91.  Alle  de  originele  acten  en  protocollen  der 
overledene  notarissen,  alwaer  de  Tabbellionage  niet 
en  is  geëtablisseert,  zullen  moeten  beweegt  worden 
ter  griffie  van  het  magistraet.  Fl.  v,  VI.  80  sept. 
1780,  a.  1.  X,  844.  Ib.  349.  £n  is  den  officier 
(d*executie  ghedaen  hebbende,  ofte  den  pandtver- 
cooper,  indien  daerom  eenich  pandt  veroocht  is) 
ghehouden  de  penninghen  te  beweghen  ter  greffie. 
C.  V.  Poperingen,  ZZT,  2. 

8)  Vervoeren  (in  't  algemeen),  fr.  transporter  (en 
général).  ||  Dat  alle  acooplieden , . .  dewelcke  zullen 
willen  leeden  en  trasport  eren  eeneghe  peerden  oft 
meerien,  omme  die  te  vercoopene  op  de  openbare 
maercten ,  zullen  ghehauden  wesen  die  te  .beweghen 
en  leedene  by  daghe,  tuasohen  twee  zonneschynen 
en  over  de  heerstrate.  PI.  v,  VI,  27  oct.  1538,  I, 
706.  Dat  al  deghene  die  assisteren,  £avoriseren, 
ofte  andersins  verstandt  hebben  zullen , . .  omme 
te  beweghene  peerden  uut  onsen  landen,  zullen 
vallen  in  de  voors.  peinen.  Ib.  707.  Alwaer  \nl,  te 
Ardenburg,  enz.]  de  lantslieden  daerontrent  wo- 
nende, . .  worden  hanteerende,  frequenteren,  mids- 
giders  te  coope  voerende  haerlieder  landtvruchten, 
aut  en  andere  waeren,  in  plaets  dat  sy  voortyden 
goplogen  hebben  tselve  te  doene  binnen  de  stede 
van  Oaprycke,  vanwaer  de  voors.  vruchten  voorts 
gevoert  en  beweeght  worden  naor  de  steden  van 
Ghendt,  Brugghe  efi  andere  opwaerts  gelegen,  ds 
Pb   en  Bb.  XÏII.  Kaprijk,  8  (1618). 

4)  Verzenden,  verwijten,  ïr.  renvoger,  adresser, 
II  Dat  de  heylighgeestmeesters  hen  oock  niet  en 
sullen  onderwinden  iemanden  anders  van  buyten,.. 
de  provenen  te  gunnen,  gheven  oft  distribueren; 
maer  sooverre  hen  iemant  overkomt  van  buiten, 
sullen  die  beweghen  en  dresseren,  indien  zy  van 
der  heylighgheesttafel  willen  leven,  totton  dorpen 
vandaer  zy  ghekomen  oft  gheboren  syn.  Ord.  2  mrt 
1557,  a.  7.  Santhoven, 

5)  Inbrengen,  fr.  introduire.  ||  Niemand  en  zal 
vermogen  eenige  goederen  in  de  gezeyde  magazynen 
te  bewegen,  zonder  daeraf  inkennen  te  doen  aen 
den  magazinier  gestelt  tot  het  ontfangèn  het  rM[t 
der  magazinagie.  PI.  v.  VI,  8  juli  1780  a.  6.  Xl, 
749.  De  fr.  tekst  aldaar  zegt  verkeordeiyk  plaeeir 
ui  déplaeer. 

6)  In  rechtszaken.  Sen  goede  richting  geven ,  fr« 
donner  Mne  bonne  direetion  (en  matière  de  procé- 
dure). II  Soo  wanneer  in  der  dnpiycken  eenighe 
nieuwe  feyten  oft  bescheedt  wordt  byeebrocht,  soo 
sullen  de  rechteren,  int  maken  van  den  vonnisse, 
deselve  nieuwicheden  afslaen.  Ten  waere  dat  hen, 
nvt  eenighen  redenen  (om  partyen  te  beweghene 
oft  van  malcanderen  te  helpene),  den  aenlegghere 
daerteghen  ghelieffde  te  hoorene  by  tripiycken.  C 
V,  Sanihoven,  Stijl  v.  1557,  a.  198,  194. 

7)  Leiden,  richten,  fr.  condmire,  diriger,  ||  Hoedat 
Z.  Mt,  om  sooveel  te  meer  te  bewijsene  zyne  landen 
van  herwertsover  die  oprechte  en  herteiycke  affectie 
die  hy  totten  selven  landen  draegende  waere ,  hadde 
wel  beghéert  en  vrillen  doen  overcommen  mynen 
heere  onsen  prince,  zynen  eenigen  zoen,  in  desen 
zynen  Erffnederlanden ,  om  denselven  te  bewesen 
en  stichten  in  dentelven  wille  totten  voers.  onaei> 

80 


238 


BEW. 


BEW. 


laeten.  Br.  v,  d,  kamselier  v.  Brah,  aan  de  Staten 
V.  Brab.  23  mei  1649. 

8)  Tot  de  deugd.  Opleiden ,  fr.  former  Q^  la 
▼ertu).  II  Sullen  de  momboin  oft  curateun  den 
persoon  onder  heure  momboirye  staende  besorghen, 
en  sljne  eer  en  salicheTt  voirderen , . .  en  denselven 
instrueren  en  beweghen  in  deuchden  en  alle  goede 
zeden.  C  o.  Lojoen^  Weetk,  a.  69. 

B£W£LDIG£N,  bw.  QewM  aandoen,  overwel- 
digen, met  geweld  overmeeeteren^  fr.  faire  violence 
d,  prendre  par  force,  \\  Dat  voortaen  niemandt ,.. 
hem  en  verroordere  die  handt  van  justitie  te  be- 
weldighen . . ,  noch  eenighe  ghevanghene  onsen  heere 
droesart  oft  sgnen  dienaren  te  weeren  noch  te  ont- 
Treemden  uyt  synen  hande.  C.  ü.  Bavensiein^  Ord, 
9  aprU  1622,  a.  11. 

BEWELT  (Beweidt),  zn.o.  Maeht,  gebied,  bezit j 
fr.  pouvoir,  puiësancej  postestion.  \\  So  wat  dat  een 
mensche  onder  hem  heret  in  zyn  bewelt  eü  in 
sine  voudio  [/.  yoochdie],  dat  stom  es  bi  nature, 
al  eist  dat  het  mesdoet,  of  yemene  quets,  daerof 
en  sal  die  mensche  niet  staen  te  rechte,  no  de 
stomme  dinc  Terliesen.  K.  o.  ter  JPiete,  1266,  a. 
61.  Lat.  tekst:  Quiequid  homo  sibi  tubditum  habet 
qui  imutuêeat  {êio),  —  Als  eenich  meuble  goet,  obli- 
gatien,  losselicke  ofte  onlosselicke  renten,  geaffec- 
toert  ofte  niet,  an  diverssche  crediteuren  in  zeker 

§  bestelt  worden ,  iaeitè  aut  expreuè ,  de  naeste  es 
ie  den  pandt  in  syne  macht  en  bewelt  beeft  — 
De  catheylen  van  eenen  hueraere,  intghehuert  huys 
synde,  worden  Terstaen  te  wesen  int  bewelt  van 
den  verhueraere.  C  v,  Auden.  xii,  30,  31.  It.  33, 
en  XIII,  1.  lïaer  dat  zy  [nl.  de  Spanjaards]  deselve 
stadt  [Haarlem]  in  haerlieder  bewelt  hadden.  Piot  , 
Chron.  466.  Insgeljjcx  wordt  aen  een\jder  verbo- 
den in  sljne  huysen  ofte  beweidt  te  hebben  eenige 
gaerens,  netten,  sacken..,  ofte  ook  eenige  instru- 
menten om  het  wildt  te  vangen  ofte  schenden,  sb 
Pb.  en  Bb.  X.  BacJUe,  16.  ö.  Kon.  H.  him  ver- 
biedende van  den  wyn  te  laeten  transporteren  \>uy  ten 
hun  bewelt  [hier  zooveel  als  huizen  of  pakhuizen] 
door  andre  persoenen  als  door  de  vatjensvoerders 
en  wijndraegers.  Fl,  o.  Vl.  19  apr.  1760,  a.  2.  IX, 
693.  Hoeveel  grof  en  wit  saut  dat  sy  hebben  in 
heurlieder  keeten,  packhuysen  ofte  bewelt.  Midde- 
len o.  VL  18  febr.  1702  a.  174.  Indien  eenighe 
kooplieden,  facteurs,  schippers,.,  in  haerlieder 
bewelt  hadden,  *t  zy  in  haerlieder  schepen , . .  eeni- 
ghe partyen  van  harinck,  saut  ofte  visch.  Ib.  176. 
BEWENT.  Zie  BeWiitt. 

BEWëRDEN,  OW.  Laten  bewerden.  Laten 
geworden  y  laten  hegaan ,  fr.  laieeer faire.  Zie  Verdam. 
II  Dat  niemant, . .  [hem]  en  vervoordere  te  comen, 
oft  hemselven  te  vinden  op  de  zeestranghe,  by 
daghe  oft  by  nachte,  in  tyden  alsser  eenige  zee- 
vonden  aencomen . . ,  om  de  zeevonden  te  aenvaer- 
den,  ofte  den  rentmeester  te  beletten,  maer  daer- 
mede  te  laten  bewerden  denselven  onsen  rentmees- 
ter oft  synen  gheoommitteerde  en  heure  dienaers. 
PI.  V,  Brab.  16  mei  1074.  III,  241. 

BEWERF  (Bewerff),  zn.  Bewerf  doen.  Ten 
heeie  spreken,  genade  vertoeken,  pogen  te  verwerven, 
fr.  intercéder,  è'efforcer  d'obtenir  grdce,  goüieiter. 
Zie  ook  BiDDEK.  II  So  wie  procureerden  oft-  bewerff 
deden  tegens  de  executie  van  eenigen  poente  oft 
articulen  hiervoor  oft  naer  bescreven,  oft  van  ge- 
vangen uijt  te  laeten,  oft  anders  solliciteerden, 
dat  die  executie  daerom  belet  worde,  ende  dezer 
gheiycken,  die  sal  bruecken  twee  wegen  Sint- Ja- 
cobs. Z.  V.  Tongeren,  v.  18  mrt.  1602,  a.  38. 
BKWERP  (Beworp),  zn.  o.  1)  Bouwkunde.  Ont- 


werp, tehett,  heeteh,  it.pUm,  profet,  eêquiêêe,  Kil. 
Be  werp,  beworp.  ||  Coppen  Mechant  geseint  te 
Mechelen  ane  1  steenhouwere  aldaer,  omme  dbe- 
worp  te  halen  van  der  stat  huse,  dat  meeeter 
Plissis  ghemaect  hadde,  en  de  jonghe  Plissis  daer 
gheleent  hadde ,  ^  dagen ,  xx  pleoken.  Tak  Eten  , 
Louvain  mon.  135  (1)  St.-rek.  1447/8,  Bouw  van 
't  stadhuis.  Mr.  Matheeusen  ghegheven  voor  wjn 
beworp,  dat  hi  gemaect  heeft,  na  denwelken  der 
stat  huys  gemetst  sal  worden,  Ib.  1448/9.  Mi.  N., 
mr.  werckman  ons  gen.  heren  te  Bmxele,  die  ter 
bede  van  der  stat  comen  es  te  Loven,  omme  te 
visiteren  dbeworp  dat  mr.  Matheus  gemaect  hadde 
van  der  stat  huse.  Ib. 

2)  Van  schilderyen,  tapyt-  en  beeldwerken.  Schets, 
piUroon,  fr.  esquisse,  patrom  (de  tableaux,  tapisse- 
ries  et  sculptures).  XU.  Beworp  der  schilde- 
i^en.  II  Ten  verzuecke  vanPhilippus  Vuesels,  rent- 
meester van  Brabant , . .  hebbic ,  Jan  de  Xempenere 
[Jean  de  Champagne],  schildere,  oversten  en  gevi- 
siteert  alle  die  patronen  en  beworpen  van  den 
bossche  van  Zonien,  naer  tleven  en  in  platte  for- 
men  gemaect,  met  oic  het  stuck  in  schilderien 
op  lywaet,  met  olyeverwe  gemaect  by  Prancen 
Borremans,  oic  schildere;  en  geoonsidereert  den 
tyt^die  hy  int  betrecken  van  denselven  partyen  in 
den  voirs.  patroonen  begrepen,  bezundere  die  cIoob- 
teren,  cappellen,  dorpen,  sloten,  huysen  en  an- 
dere bekende  en  sefameerde  plaiUtsen  omtrent  en 
in  denselven  bossche  gelegen,  en  dat  die  gemaict 
syn  nair  huere  mate,  opten  cleynen  voet,  dunct 
my,  op  myne  consciencie,  naer  rate  en  advenant 
dat  men  nu  jegewoirdelyck  betaelt  van  elcke  elle 
van  den  patroonen  van  tappesserien  dewelcke  men 
maict  vuytten  gheeste  en  nair  een  vid/imus,  zon- 
der, om  tselve  te  doene,  buyten  deser  stadt  te 
moeten  reysen  oft  dair  buyten  te  blyvene,  enz. 
Bekenk,  v.  Br  ah.  Acquits  d,  c</mptes  du  dom.  6  mrt. 
1641.  Zie  ook  hierover  L.  Galealoot,  Zes  De  Kem- 
peneer ,  BuU,  Aoad.  royale.  —  Verdingt . .  teghen 
mr  Godevaert  De  Boose , . .  't  voers.  sacramentnuys 
te  makene ,  op  alsulcken  beworp  als  deselve  mr  Go- 
devaer  alhier  leverde,..  Gegeven  mr  GK>devaer, 
voor  de  volle  betalinghe  van  syn  werck, . .  over- 
mits dat  hy  de  hoogde  van  twerc  niet  gelevert  en 
hadde,  en  dat  oock  nae  den  patroon  niet  vol- 
maect  en  was.  Batkaeees,  Saint- Sulpiee ,  I,  119 
(1636).  Zie  ook  betbbckek. 

3)  Van  oorkonden.  Ret  aan  goedkeuring  onder- 
worpen ontwerp  van  eene  akte,  fr.  projet  ttun  acte 
soumis  è  approbation.  ||  Want  eenighe  van  onze  on- 
dersaten ons  ootmoedelick  verzocht  hebben  te  mo- 
ghen  onder  hemlien  eenen  tyd  langh  examineren 
zeker  beworp  van  zommighe  andere  poinctcn  en 
articulen,  die  wy  hebben  laten  bsgripen  angaende 
andere  partien  van  der  navigatie, . .  om  by  dezelve 
te   vougnene    wes   een   yghelick   bevinden  sal  tot 

I  voorderynghe  van  dien  te  dienen, . .  BL  e.  VL  29 
jan.  1649,  a.  33.  I,  373.  Begberende  iemandt  eenige 
erfuytehevinghen,  transporten,  manghelinghen,  be- 
lastingen,., voor  schepenen  deser  stadt  te  pas- 
seren, is  gehouden  den  secretarissen,  grefBers  oft 
hunne  klercken  (die  versocht  worden  het  beworp 
te  maken)  eerst  en  vooral  te  doen  blycken  van 
■ynen  tytel.  C.  v,  Brussel  1606,  a.  138  C^i«t  ver- 
taald door  Christyn).  Die  van  het  magiatraet .  • 
hebbende  daertoe  opgestelt  een  bewerp  van  resl^ 
ment.  O.  22  deo.  1780,  Steenweg  van  Dieet  op  Xo- 
ven,  Inl* 

BEWERPEN  (Beworpen),  bw.   (deelw.   hewor» 
pen).  1)  Werpen  op,  fr.  f  eter  sur.  \\  Ixgurie  is  ge- 


BEW. 


BEW. 


239 


hMten:...-  Item,  eest  dat  iement  eeoen  anderen 
beworpt  met  dxécke,  oft  ■ndenins,  tot  BQnder 
sehaempten.  t.  d.  Tat.  84. 

2)  Bene  ruimte  met  palen.  Afkettem^  ft,  mar^ 
qmer  (un  eepace)  tnee  det  piquetê  <m  des  hornet. 
tl  Opdat  de  palen  van  onse  Yire  wonden,  boe- 
sehen, wanmden  en  Tan  hunne  duwieren  [»{.  soo- 
men,  bnifcenranden]  moghen  bekent  worden,  wy 
ordonneren  onse  gheeommitteerde  int  stuck  ran 
de  jacht,  dat  sy  deselye  stellen  oft  beworpen  met 
paelsteenen,  oft  andere  zienlioke  teeokenen.  P2.  e. 
Vl.  81  aug.  161S,  a.  8.  II,  895.  Verdam  2)  o. 

8)  Ben  knnstwerk.  Ontwerpen ^  schetsen,  fr.  es- 
quisser  (une  oeuTre  d*art).  ||  Item,  Beyneren  de 
scrjnmakere ,  van  twee  berderen,  en  Tan  dien  te 
samen  te  Ijmene,  daer  de  torren  op  beworpen 
staen,  die  in  de  kereke  Sinte  Peetere  hangen ,  12  pi. 
Vav  BtbV,   Xoamit»  mon.  186  (5).   St.rek,  14A1. 

4)  In  rechten.  Uitdmkiren,  fr.formuUr.  ||  Dat 
in  alle  Terbale  saecken  nijet  met  allen  te  boeck 
gestelt  zal  worden  dan  die  naecte  eijnden  en  eon- 
clusien  bij  den  sdTOcaten  en  procnreurs  tcToren 
(nae  d*inlormatie  henrder  meesteren)  beworpen.  C. 
9.  Samtkoven^  8iy^  1567,  a.  68. 

BEWERVEN,  bw.  (onT.  theweffde,  Terl.deelw. 
hew&rven).  Teweegbrengen,  veroorzaken,  fr.  causer, 
donner  lieu  è ,  ftnre  en  sorie ;  ofr.  proeurer  (La  Cume). 
II  Dat  wy  hon . . .  Toerdane  niet  bedwinghen  en 
soelen,  noch  doen  bedwinghen,  ocht  dat  bewerTen 
loelen,  bi  ons  zelTen  ocht  bi  anderen.  Oorh,  v. 
Diêst,  17  jnni  1290;  lat.  tekst:  seu  proeurahimus.  — 
Diewelke  bnrgermeistere  en  raet,  gesworen , . .  sne- 
len . . ,  en  oec  die  rechte  . . ,  en  bewemen  [I.  be- 
werTen] dat  den  armen  gelgc  den  rijken  geschiede 
Tollinge  Tan  rechte.  Piot,  Öart.  18  noT.  1404,  a.  2. 
St.'T)nnden.  Om  qnsetheit  en  boise  werken  der- 
geenrCp  die  hen  oneendrechticheit,  twiste  en  wer- 
schape  [meer]  dan  pays  en  mat  te  bewemen  [l. 
bewerTen]  efi  Tort  te  setten,  mitten  rechte  te  we- 
derstreTen,  en  om  hoerre  quaede  koenheit  te  we- 
dergaen ,  so  willen  wy . .  Ib.  a.  10. 

2)  Zekere  brioTen.  Vertoerven,  verkrijgen,  fr.  db- 
tenir,  impêtrer,  \\  Alle  bricTen  die  wi  impetreren 
ochte  bewenren  mochten.  20  mrt.  1860/1857.  8t.' 
Qeertr.  abd^  Loven,  doos  2,  Rijksarehief.  Oft  hen 
pynden  die  beleide  bynnen  der  mercgreefscape  ter 
execucien  te  stellen,  bricTe  daeraf  Tan  der  stadt 
Tan  LoTen  sen  de  dieneren  oft  Tan  de  personen 
bewerfde ,  oft  met  andere  wegen  denselTen  dieneren 
daermede  belaste,  oft  dede  bewerTen  oft  belasten. 
Mrt.  enToBFB,  Qeseh.  v  Antw.  III,  678  (1454).  Het 
zijn  Teele  pnnten  die  den  letteren  Tan  den  paaws 
en  prelaten  maken  suspect ,  te  weeten ,  als  zy  . . ; 
als  dieselTe  bricTe  beworTcn  zijn  bij  eenen  anderen 
daersf  geen  speeiael  mandaet  oft  beTeel  hebbende. 
T.  D.  Tat.  67  T». 

BE  WEST,  Tz.  Met  datiefregimen.  Bewesten,  ten 
Westen  van,  fr.  è  Vomest  de.  Zie  ook  bsoostbb. 
II  Tsamelicke  dieghene  die  hierTormaels  wateringhe 

Elden  mettien  Tan  bewester  B.,  dat  utewatert  te 
imminsTliete.  22  febr.  1287.  Van  der  manscep, 
die  de  graTe  Tsn  Hollant  sculdich  wts  te  doene 
eiï  dede  den  grsTe  Tan  Ylaendren  Torseit,  Tan  den 
lande  TSn  Z^lant  bewest  der  Scelt.  1  aog.  1290. 
Dat  wy,  ter  Toors.  plecke  Tan  Middelburgh  en 
opt  landt  Tan  de  TOors.  briefren,  dewelcke  hem 
bestreekende  zyn  in  drie  ammanscepen,  als  Tan 
den  Undtzaecken  ghehonden  Tan  hem  te  leene,  te 
weten  Beooeter  Be  en  Bewester  Be,  binnen  den  am- 
bochte  Tan  Ardenbnrg  en  Moerkercke ,  hebben  ghe- 
gheTen  enz.  db  Pb.  en  Bb.  XY.  Muldetbmrg ,  60 


(1464V  Bentmeester  Tin  Bewest-  en  Beoistersohéli 
in  Zeelant.  PI.  v.  Tl.  19  juli  1551,  Zeereehien^ 
Slot.  1 ,  895.  It.  blz.  786. 

BEWBSTHALF  (Bewestalf),  bijw.  en  tz.  Bo- 
westen,  ten  westen  van  fr.  è  Vonest  de.  ||  Ben  ghe- 
met  bewestalf  ant  Torseide  werf,  en  al  *tander  in 
den  boengard,   bewestalf  den  weghe.  20  jan.  1285. 

Zie  BB008THALF,   BXSXTIT  (BBSUITHALP). 

BE  WETTEN,  bw.  In  rechte  behandelen,  hereék- 
ten,  vonnissen,  fr.  traUer  enjnstice,  juger,  \\  Waart 
dat  men  de  Toers.  Terde  brake,  dat  sand  men  be- 
rechten en  bewetten  naer  de  wet  Tan  der  stede 
daer  hi  toe  behoort,  dat  deghene  wesen  zaude[?] 
die  dien  Terde  breken  sande.  db  Pauw,  Vgb.  8 
(1.937).  Dat  de  goede  lieden  Tan  Pamele  zullen 
bewet  zijn  in  allen  manieren  met  onsen  scepenen 
Tan  Oudenaerde,  ghelijc  onsen  andere  poirten  Tan 
Oudenaerde.  O.  v.  Auden.  2<l<  d.  4  apr.  1884. 

BEWETTIGEN,  bw.  1)  Hetzelfde  als  bbwbttbv, 
ook  bevonnissen.  ||  Als  enich  twist  ghcTalt,  groot 
iof  deene ,  tusschen  poorters  Tan  Aelst  en  Tan  Ghe- 
ronsberghe,  dat  die  twist  bewetticht  zal  wesen  ter 
stede  Tan  beeden  daer  d^hene  porter  es,  wien 
meest  mesdaen  es.  de  Pb.  efa  Bb.  Aalst,  I,  42 
(1 858).  By  den  arreste  ofte  wettelicke  clachte,  binnen 
behoyrlycken  tyde  bewetticht  zynde,  ghedaen  op 
eenich  goet,  wert  tzeWe  gheaffecteert  en  ghéïmpig- 
noreert  ten  profyte  Tan  den  arrestant,  Toor  de  schmt 
by  hem  gequereleert.  C  r   Aalst ,  y,  17. 

2)  Bekrachtigen,  fr.  eonfirmer.  \\  Bn  ghedeurt 
alzulcke  clachte  jaer  en  dach,  sonder  meer,  ten  zy 
dat  die  Temieut  ofte  bewetticht  wordt.  C.  v.  Aalst, 
T,  12.  Duerende  nochtans  de  Toorseyde  affectatie 
niet  langhor  dan  jaer  en  dach,  tensy  dat  de  dach- 
ten Temieut ,  ofte  dat  se  bewetticht  zyn  met  eenighe 
procedneren  daerop  ghedaen  by  daginghe  ofte  inthi- 
matie  Tan  den  proprietaris  Tan  den  grondt.  O.  v. 
Auden.  I,  T,  88. 

8)  Machtigen,  fr.  auioriser,  ||  De  Lange  roede 
Terraach,  Tolgende  d'out  hercomenen,  te  stellen  én 
bewettigen  eenen  clercq,  die,  onder  den  eedt  in 
handen  Tan  hem  gedaen,  moet  boeck  en  register 
houden  Tan  alle  soenen  die  men  ter  saecken  Tan 
eenich  dootslaegen  is  doende.  C  v.  Antw.  comp., 
Vn,  vni,  9. 

4)  Zich  beroepen  op  eene  gepriviUgieerde  hoedanig^ 
heid,  fr.  invoqner  une  quiltié  privilSgiée.  \\  Dat, 
zoo  wat  Toochden,  handelinghe  en  administracie 
hebbende  Tan  den  ghoede  Tan  haerlieder  wee- 
zen, executeerlic  zullen  zyn,  in  Uto  en  ghoede, 
Tan  den  ghebreken  en  fauten  die  men  bevinden 
zal  by  den  TOorseyde  TOOchden  gheoorboort  zynde 
in  de  administracie  en  handelinghe  Tan  dien,  zon- 
der hemlieden  daeroTcr  te  mogen  bewetteghen  als 
poorters,  en  dat,  in  dat  cas,  de  Tryhede  Tan  huer- 
ueder  poorterscip  hemlieden  niet  en  zal  moghen  te 
bate  commen.  C.  v.  Brugge  ^  II,  179.  Voogdij  28 
juni  1507  a.  2. 

BB  WETTING,  zn.  BeweHiging,  wettiging,  fr. 
validaiion.  \\  Van  der  gelycke,  wordt  een  ieghelyck 
ghehouden  de  bewettingen  Tan  dachten  op  huysen 
ofte  erfren,  hier  Toortyden  ghedaen,  ofte  naermaels 
te  doene.  ten  Toorseyden  landbouck  te  doen  anno- 
teren, op  peyne  dat  dengonen  in  ghebreke  blyrende 
sal  Terliezen  *t  effect  Tan  dezelTC  dachten.  C.  r. 
Auden.  2<i«  d.  7  mei  1636,  hbs.  456. 

BBWIJCKEN  (Bewgken\  ow.  StrOcken,  xidk 
uitstrekken,  fr.  s^étendre.  jj  ügtgenomen . . ,  en  acht 
mergen  daimaest  oestwart,  tcnrnden  Dirk  Boudens 
Boens,  bewijken  [{.  bewijkende]  al  totter  Masen 
wairt.  Piot,  Cart.  74  (1874). 


m 


BEW- 


BEW. 


BEWULEN,  büw.  Wyiêm,  fr.  fem.  ||  Tier  buen- 
ren  landB,..  die  mgn  yrouwe,  myn  oudermoeder 
bewilen  was,  Trouwen  vsn  Maaaewinei  gaf  te  bul- 
pen teere  capelrien.  ds  YLAiiiircK,  Zw.  106  (1333). 

BEWIJS,  sn.  Zie  bswijsing. 

BEWIJ8EN,  bw.  (yerl.  deelw.  hewiftf).  1)  Aau- 
wijxen^  verbimde»  een  voet  goed  of  andere  waardijen 
ter  géktrkM  eener  eekmld^  fr.  oêêüfner  ou  affecter  un 
biemfondeou  d'auires  valewrs  poÊor  eérelé  d*%n»  detie. 
||Soe  moohte  Hughe  en  Seghere,  van  din  halbunre 
lanta,  dat  dien  van  Kiniye  es  bewist,  haren  wille  doen, 
alsi  daden  ier  siit  bewisden  dien  van  Niniye.  Schep, 
e.  VèUéke,  21  juni  1257.  Dat  Tore  ons..,  Matbiis 
Hellenspighel , . .  bekende,  sheloTede  en  bewisde 
ane  sgn  huis,  metten  gronde,.,  yir  pond  erfs^js 
paiments  alse  in  borse  binnen  Dyst  lopen  sal.  Schm, 
«.  Dieti,  26  mei  1305.  En  dese  voirs.  twee  mudae 
corens  heeft  Jan  doude  yoirs.  bewijst,  beset  en  be- 
pant  der  Toirs.  Eennerien  [fr.  infirmerie']  op  8|jn 
gholaghe  ran  drien  dachwandisn  groet.  Charth,  Beg. 
SrntteL  t^.  254  ▼«.  (1339,  Seh^.  v.  Meerheke),  In 
de  erfielijcke  en  onberuerlycke  goeden  en  erfrenten , 
die  in  den  by vanghe  yan  Liere , . .  ligghen  en  ghe- 
hayen  worden,  deylt  een  sone  teghens  twee  doch- 
teren, en  mach  de  sone  sijne  sosters  bewysen.  oft 
hem  belieft,  gront  en  bodem,  en,  oft  hij  wille, 
soo  mach  hij  synder  suster  laten  heffen  aenwedde 
oft  rente  in  rogge,  oft  in  gelde  op  alle  de  goeden. 
C.  e.  lAetj  xy,  2.  Soo  wanneer  eenige  erfcheynsen 
oft  renten  afgelost  en  gequeten  worden,  daer  iemandt 
tocht  aen  heeft,  soo  moghen  d'er%henamen  oft  pro- 
prietarissen  yan  sulcke  afgequeten  erfcheynsen  oft 
renten  de  capitale  penningen  aenyeerden,  en  den 
tochtenaer  oft  tochtenersse  deselye  tocht  bewysen, 
bekennen  en  besetten  op  andere  sufficiënte  panden. 
C  o.  Brussel  f  1606,  a.  188.  Christijn  yertaalt  met 
één  woord :  in  aliie  yignorüus  eonstiiuant. 

%)  Toewijxen,  toekennen,  fr.  assigner,  adjnger, 
II  Wert  dat  sake  dat  bynnen  den  yoirs.  termyne 
gheen  erfgename  [nl,  yan  een  te  Diest  gestoryen 
yremdelioi]  en  quame,  die  yoirs.  possessie  sal  be- 
wyst  wer£n  den  heere.  K,  o.  Diest  e.  1228,  a.  3. 
Lat.  tekst:  domino  assignabitur. 

BEWIJSENIS.  Zie  bewijbivg. 

BEWIJSINO,  zn.  ▼.  1)  ChrondgtAiedtOmsekrijting^ 
reehtsgèbiedf  fr.  territoir  e  ^  eireonscription,  juri' 
diction.  \\  Dese  iiy  ghesellen,  oyermids  datsy  omme 
ghegaen  hebben  met  putierscape,  met  onzedelike 
[onredelike]  wandelinghen,  eü  oec  huyssoeckinge 
ghehanteert  hebben,  soe  sullen  zy  trecken,  en  elc 
yan  hen,  eene  pelgrimagie  doen  te  Sinte-Jacops  in 
Oalissien,  en  uut  de  stad  en  bewisinghe  yan  Ant- 
werpen trecken  bi  sonneschiene,  en  niet  weder- 
keeren  noch  comen  binnen  de  stat  oft  bewisinghe 
yan  Antwerpen,  zy  en  hebbeu  elc  die  pelgrimage 
ghedaen.  Willemb,  Sist,  onderz,  193.  Dat  onse 
stadt  yan  Antwerpen,  met  der  bewysenisse  dairtoe 
behoorende,  eü  onse  landt  en  sloten  yan  Oyer- 
mase , . .  wederomme  yergadert  sullen  zijn  en  blyyen 
tot  onsen  goeden  stede  en  lande  yan  Brabant.  Blijde 
inkomst  o.  hertog  Antoon,  18  deo.  1406,  a.  28. 

2)  Aanwijzing ,  verbinding  van  een  vast  goed  of 
andere  u)aar dijen  ter  zekerheid  eener  schuld ,  fr.  assig 
nation  ou  afecfation  d^un  Men  fonds  ou  d'auires 
valettrs  pour  sérefé  d'une  dette.  ||  En  halph  bunre 
lands,  dat  leght  in  Lettelen  drisch,  quite  eü  yri 
yan  alre  bewisenessen  eö  yan  alre  calangen  . .  Schep, 
V.  Velséke,  21  juni  1267  Omme  te  coroene  tedeser 
prescriptie  \nl.  yan  30  jaar]  moet  men  nootsakelyck 
prouyen  yier  punoten:  Eerst,  dat  hij  gepoesesseert 
heeft  als  sine,  en  niet  als  gagiere  oft  in  assignatie 


ofte  bewyse  yan  schulden,  noch  by  eenighe  ondeoch- 
delijcken  titele.  Wielavt  ,  Leenr,  v,  VL  47.  Waert 
dat  de  yassael  tleen  eenichsins  ontstruycte,  het 
waer  by  ghifte,  bi  manghelinghe ,  bi  testamente  oft 
andersins,  of  dat  bijt  gaye  geéstimeert  en  in  assig- 
nacien  oft  bewijse  yan  den  penningen,  de  heere 
soude  moeten  ghedient  zijn  \nl.  den  10^^  penning 
ontvangen].  Ib.  109.  Een  debiteur,  geflzeouteeri 
zijnde,  sal  mogen  aouffissant  dragelyck  ofte  dryye- 
lyck  bewijs  yan  meuble  goedinghen  doen,  om  synen 
persoon  yan  executie  t*exeropteren,  midts  debelve 
meublen  terstont  leyerende  in  handen  yan  d^n 
officier  executeur.  C.  o.  Foperingen,  xxiii,  7.  üie- 
mant  en  is  ghehouden  in  betalinghe  yan  sijne  tach- 
terheyt  /te  aenyeerden  obligatien  by  maniere  yan 
bewysinghe.  — De  bewijsinghe  aenyeerdende ,  blyft 
des  niet  te  min  de  eerste  debiteur  yerbonden  soo- 
langhe  totdat  hij  is  metter  daet  betaelt  oft  effeo- 
tuëlyck  yemuecht  yan  syne  schuit ,  mits  dat  bewij- 
singhe gheen  betalinghe  en  is;  tenwaere  nochtans 
den  crediteur  sulcken  bewys  hadde  in  absolute 
betalinghe  ghenomen  en  hem  daermede,  oyer  dat 
dia  is,  ghecontenteert.  C,  o.  Deurne^  1612,  a.  134, 136. 

BLWIJSLIJCK  (Bewysselijck),  bn.  Bewijsbaar, 
it,  prouvable.  \\  Van  giayen  oft  yan  thuynen  des 
en  konipt  men  in  gheenen  besete,  soo  dieghene 
die  dat  teghengaet,  roetten  naebueren  ofte  met  be- 
wijsselycke  konden,  contrarie  bewysen  kan.  O.  v. 
OravCj  XII,  3.  Soo  wie  aenffherichte  brieyen  op 
jemants  goet  wint  yoor  wettelycke  schuit,  dat  die 
wederpartye  [die]  alsoo  syn  goedt  met  rechten 
yerloren  heeft,  wederom  sal  moghen  lossen,  yryen 
en  quyten  binnen  sjaers,  met  derselyer  bewijsse- 
lijcken  schuit  daer  het  yoor  opghewonnen  is.  C.  v, 
Kuik,  1550,  a.  6. 

BEWIJSLIJCK ,  BEWIJSLIJCKEN  (Bewysse- 
lijcken),  byw.  Op  bewijslare  wijze ,  fr.  d'une  wuunbre 
prouvable.  ||  Als  dat  ghericht  gheschieden  sal,  sal 
men  yraeghen  ofte  yememen  bij  schepenen,  oft  dat 
bewysselijcken  ghebleecken  zijn  [nl,  de  kennisge- 
yingen]  daerom  dat  het  beseth  ghedaen  is.  C.  v, 
Mavenstein,  1464,  a.  5.  Die  eenich  goet  yemaerdert, 
die  moet  den  cooper  wederomkeeren  alle  nootelycke 
reparatien  die  den  cooper  bewyselijck  heeft  moeten 
doen  aen  het  yeroocht  goet  nae  de  goedinghe.  C, 
V.  Beuself  a.  82.  It.  's  Bosch ,  xi,  82,  bewysselij- 
cken. 

BEWILLINO  (B— e),  zn.  Bewilliging,  fr.  eoa- 
sentement,  ||  Consent  eü  bewillinge.  C.  v.  Antw, 
oomp,  lY,  yiij,  103.  Bewillinge  en  consent.  Ib. 
XI,  119. 

BEWIMPELEN.  Een  yoorwerp.  Inwikkelen,  om- 
winden, in  een  omslag  doen,  fr.  entdopper  (un  ob- 
jet).  Kil.  involvere.  \\  Ke  moet  men  gheen  garen 
brenghen  ter  maerct  bewimpelt,  hen  zy  os  [so?] 
wel  ghesponnen  binnen  os  buten,  up  y.  se.  elc 
bondel,  K.  lakeng,  Jperen ,  xii ,  Oarens ,  bis.  210.  a.  i. 

BEWINDEN,  wkw.  1)  Zich  onderwinden,  s. 
verstouten,  het  ondernemen,  z.  vervoorderen,  z,  ver- 
oorloven,  fr» entreprendre ^  acoir  la hardiesse ,  tenter, 
se  permet  ir  e,  ||  Waert,  dat  die  raetslude,  of  enich 
yan  den  ambachten,  of  die  koermeysters  der  am- 
bachten ,  of  oec  die  ghemeynte  der  stat  yan  Trijcht . . , 
hem  tot  eenigher  tyt  meer  bewonden  of  yorder 
deden  dan  dese  yors.  punten  inhouden,  en  sij  des 
nyet  af  en  lieten  sonder  merren ...  C.  v,  Maas' 
tricht,  Charter  v.  1372,  blz.  446.  Dat  hem  nieman 
bewinde  enighen  spey  [spui]  binnen  de  stede  te 
treckenene  («te),  noch  enighe  planken  te  lichtene 
anders  dsn  deghene  die  rechte  speyers  sijn,  up  de 
boete  yan  üj  Ib.  db  Pauw,  Vgb.  109.  (1371).  Wes 


mw. 


BID, 


241 


Kei,  renten  oft  yerralle,  daer  die  heren  deel  een 
bben,  dee  en  zullen  hem  deze  twe  peeyemeya- 
tere  nyet  bewinden  in  te  nemen  of  wt  te  gheyen. 
O.  e.  Maattrieht,  Ourk,  v   1372,  blz.  486. 

2)  Ondernemen t  bij  de  kand  neme»,  fr.  enire- 
prendre,  prendre  e»  mains.  ||  Dee  sullen  de  suppU- 
ftnten  [nl.  de  pachten  van  dHmpoBten  op  de  4  spe- 
ciën] daeryoor  stellen  solvente  en  resseante  cautie, 
tot  tatisÜRctie  yan  de  receptie  van  Loven ,  aleer 
hun  te  bewinden  Tan  den  Toors.  impost.  St.-aroh. 
Jiieti,  openb,  loëien,  apost  27  juli  1R78. 

S)  JMnemen ,  fr.  partioiper,  prendre  part.  \\  Item, 
geloven  wy  hen,  dat  wy  se  onghelast  houden  selen 
Tan  onsen  orloghen  Tan  Vranckryck  en  van  Ludiek, 
oft  dat  sy  hen  [dier]  niet  bewanden  [/.  bewinden] 
en  selen,  ofte  hen  dier  niet  en  genuecht.  PI.  v. 
Mfob.  I,  153.  Slijde  inkomst  p.  Fhilips  den  Ooede, 
5  oct.  1430,  a.  8. 

B£ WINDER,  zn.  Betoindhebèer ,  taakvoerder, 
fr.  adminiëtratemr ,  (gérant.  ||  Indien  de  proprietaris 
oft  bewindere  Tan  de  gearresteerde  goeden  dieseWe 
Tersteeckt  oft  wechdraecht , . .  hy  Terbueren  sal 
tesse  carolus  guldens.  C  stad  Meckelen,  Add.  1541 , 
a,  11. 

B£WINNEN(?),  bw.  (deelw.  hewonnen).  \\  Hier 
Toertyts,  als  eeo  heeschere  zyn  faict  niet  prenven 
en  conste  met  oorconden,  oft  andere  prsuTe  ordi- 
naire ,  zoe  presenteerde  h(i  't  te  doen  bleekene  met 
zQnen  liJTe,  en  wirp  d'een  handtsohoen.  £n  de 
partie  was  bewonnen  die  te  moeten  oprapene,  te 
campene  oft  zyn  ongelyc  te  kenDene.  Wielant, 
Praei,  erim.  65.  De  zin  zou  Tereischen  j^eronnic^, 
veroordeeld,  fr.  sententie ^  condamné, 

BëWINT  rLimb.  ook  bbwbkt)«  zn.  o.  1)  SeeAis- 
gebied,  fr.  juridiction,  ||  Bennen  den  bewinde  des 
bisdoms  van  Ludiek.  C.  v,  St.-Truiden,  §  2.  Soe 
wie,  in  gelate  Tsn  strgde,  binnen  der  stadt,  der 
stadts  Trijheyt  en  bewende,  eenen  boge  spannet, 
sal  bruecken  twee  wegen  Sint- Jacobs , . .  oft  betalen 
Toor  elcken  wegh  sestien  grypen.  O.  Zi/^«, '18 
mrt.  1502.  a.  15.  Ton^geren. 

2)  Macht,  recht,  fr.  pouvoir,  droit.  ||  Den  bor- 
ghemeester  uyt  de  gheslachten  en  seTen  schepenen 
Tan  de  stadt,  moeten  liber  en  Tty  zyn  Tan  dienst 
te  dragen  aen  den  prince  Tan  den  lande,  oft  aen 
eenighe  smaele  heeren  macht  oft  bewint  hebbende 
iemanden  Tan  den  lyve,  Tan  lede  oft  Tan  bruecke 
recht  te  doen.  C.  v.  Brussel  v,  1606,  a.  24.  Chris- 
tljn:  hahentihns  potestatem, 

8)  Oereehielijke  vervolginff,  recht  van  vervolging, 
h.  poursuiie  judidaire,  droit  de  poursuite.  ||  De 
drossaert  Tan  Brabant,  noch  yemant  snders  Tan 
ons  genadichs  heeren  of  Tan  der  hooger  heerlick- 
heyt  weghen,  en  moeten  eenich  bewindt,  accu- 
satie  oft  maninghe  hebben  binnen  der  stadt  oft 
Triheyt  Tan  Antwerpen  in  saken  rriroinelle  noch 
diereelycke  criem  smakende,  met  des  daeraene 
oleen,  dan  de  schoutet  Tan  Antwerpen, . .  alleene. 
C  V.  Antw.  1545,  i,  50.  In  alle  criminele  oft 
strafTbaere  saecken,  criem  oft  misdaet  smakende, 
staet  den  schouteth  oft  den  onderschouteth  ende 
de  gesworen  colffdraegers  alleen  toe  tbewint  en 
oetichtinge  te  doen,  sonder  dat  den  drossaet  Tan 
Brabant,  oft  ymant  anders  Tan  ons  genadichs 
heeren  oft  Tan  der  hooger  heerlyckheyt  wegen 
snlcx  Termach  te  doen  ofte  hem  des  onderwinden. 
C.  e.  Antw,  eomp,  VII,  IT,  1. 

4)  Tan  zaken  en  penningen.  Bestuur,  behande 
Ung,  fr.  admitUetrtUion ,  gestion,   maniemtmt   (d*sf- 
faires,   de  deniers>.  ||  De  ses  rentmeesters  Tan  de 
stadt . .  hebben  d'administratie  en  bewint  yan  alle  | 


het  innekomeii  derselTer  stadt.  C.  v.  JBrueed  e. 
1606,  a  26.  Christijn:  administrant  reditus.  Alle 
compaignons  oft  medegesellen ,  die  het  bewint  Tan 
den  handel  hebben  sehadt,  syn  gehouden,  des 
Tersocht  sijnde,  aen  henne  medegesellen  en  deel- 
hebbers in  de  oompaignie  openinge  te  doen  Tan 
alle  de  boecken  en  geschriften  Tan  den  handel 
Tan  de  compaignie  oft  geselschap.  C.  v,  Antw.  eomp, 
IV,  IX,  17.  It  18  (De  art.  19  en  20  hebben  oa» 
derwint).  It.  O.  v.  Santhoven,  Weesk,  a.  30.  C  ü. 
Lier,  xyiii,  17.  regiment  en  bewint,  28.  bewint 
en  administratie. 

2)  Omvang  van  eene  landbexitti$ig  of  landbehou^ 
wing,  fr.  éiendue  d^une  possession  ou  exphitatio» 
de  terree.  \\  £n  magh  niemsnt  eenighs  Tremts  maas 
bijen  hier  in  der  stadt  Tryheyt  oft  byTange  op 
'tzyne  oft  binnen  sijn  bewinde  setten  oft  laten 
setten,  op  eenen  keure  Tan  twee  gulden  peeten 
Tan  eleken  Tate.  C.  e.  Lier,  ii,  42. 

BEWINTHËRBER,  zn.  Van  een  ambacht  Zoo- 
als  thans  bewindhebber,  bestuurder,  fr.  administra- 
teur.  II  De  bewinthebbers  Tan  dit  ambacht  \nL 
der  brouwers]  syn  de  dekens  Tan  hetselTen.  8t,' 
arch.  Dieet,  vak  19,  Verslag  18d«  K. 

BEWINTHOUWEB,  zn.  Met  dezelfde  betee- 
kenis.  ||  Dat,  nae  deerste  besetsele,  den  eygenaer 
oft  proprietaris  zynebewynthouwers,  procureurs  oft 
ten  minsten  den  gebruijckers  Tan  den  goeden  sal 
by  den  Torster  wete  gedaen  worden  Tan  den  beset- 
sele O.  V.  Santhoven,  Stijl,  v.  1557,  a.  4.  Me.  In 
het  Brab -recht  leest  men  bewinthebbers, 

BEWORP.  Zie  bbwxbf. 

BEWORPEN.  Zie  bewbbfbit. 

BEWOUT,  zn.  o.  Bestuur,  bewind,  fr.  admi- 
nistration,  gestion.  ||  Welcke  dekens  doen  reke- 
ninge  over  hun  bewoudt  en  bestier  aen  allen  de 
auderlinghen  Tsn  het  ambacht.  St,-arek,  Dieet  ^ 
eaA:  19,  Verslag  ]8<l«  E. 

BI  en  samenstellingen.  Zie  bu. 

BIBALIE,  BIRALIEGELT,  zn.  Eigenlyk 
drinkgeld,  eene  toelage  boten  hei  intreegdd  in  eene 
maaf schappij ,  fr.  proprement  dit  pourboire,  gratir 
Jication  au-dessus  du  droit  d*enirée  dans  une  so- 
ciété  (épices)  Schmeller  en  Frommann  hebben  das 
Bi  bal  (bibale,  trinkgeld),  ehmats  eine  Art  Spor^ 
ieln  fUr  die  Amts- Sehreiber,  Kaltschmidt  Oesammt- 
Wrtb,  Bibale,  bibalien.  l|  De inborelinghen de- 
ser  stadt,  niet  wesende  Try  coopmans  sonen,  sul- 
len moeten  betaelen  thien  ponden  grooten,  boTcn 
een  pond  groote  TOor  bibalie.  de  Pb.  en  Bb.  Aalst , 
III,  821,  Nering  der  groote  kooplieden,  a.  5.  It. 
a.  6  (1718).  De  sonen  Tan  Try  cooplieden  sullen 
ten  incommeu  moeten  betaelen,  TOor  Try-ofte  in- 
commelinckgelt,  Tyf  ponden  grooten,  boTcn  thien 
schellinghen  grooten  Toor  bibaliegelt  aen  deken  en 
meesters.  Ib.  a.  3. 

BIDDEN,  bw.  In  Terschillige  beteekenissen. 
1)  Bidden  om  een  ambt.  Aandringen  tot  het 
verkr^en  van  een  ambt,  fr.  soUicHer  unefonctUm, 
II  Oec  is  te  yerstaen,  dat  niemen  oomen  mach  in 
hunner  Toirs.  stad  regemente  noch  officie  Toirs., 
hy  en  sy  geboren  Brabander,  en  dat  xiiemen  bid- 
den en  sal,  noch  doen  bidden  om  énich  Tan  den 
Toirs.  officien,  noch  oio  te  Toiren  enwech  gcTon 
noch  gelocTen  in  eeniger  manieren.  Sbbmok,  Cour 
thered,  1  sept.  1360.  Zoe  wy  [wie]  tot  enigen  am- 
bscht,  dienst  oft  officie  tot  enigen  toecomenden 
tijden  sal  gecoren  worden,  die  sal  ter  alderiersten, 
ier  hij  dat  ambacht  aenneempt ,  ten  heylighen  zwee- 
ren  qat  hij,  noch  nijmant  Tan  zynen  wegen,  „be- 
Telen4e''  daeromme  heeft  gebeden,  noch  doen  bid- 


242 


BID. 


BIE. 


den,  geit  oft  enighe  andere  ghiften  oft  miede 
gegeven,  gheloeft,  doen  geven  oft  doen  geloven  en 
heeft.  JT.  v.  St.-Truidem,  1366,  a.  84. 

8)  Biddden  om  vrerek.  ||  So  wie omme  weere 
bade,  dat  ware  up  de  boete  van  xx  b.  se  Pb.  en 
Bb.  Aalët,  III,  K.  o.  h.  VoldêrsamhncM ,  a.  12 
(1420/64).  —  Het  schynt  dat  de  werklieden  zich 
op  bepaalden  dag  en  nur,  op  sekere  openbare 
pWts  aan  te  bieden  hadden.  Zoo  leert  om,  onder 
anderen,  art.  28  Tan  de  Keure  der  Wollewevers 
te  Aalst,  in  1460:  1|  Dat  gheen  meester  gheenen 
enape  en  huere  eldsr  dan  ter  Plaetsen.  se  Pb.  en 
Bb.  Aalst,  ITI,  488. 

3)  Tot  eene  plechtigheid.  UUmoodufe»,  venoehm, 
liddenj  fr.  intfiter,  pner  a  une  cérémonie.  Kil.  Bid- 
den, j.  nooden,  invitare.  ||  WaertdAteenich  man 
van  den  ambachte  storve ,  of  z|jn  wijf,  dat  danne  de 
cnape . . ,  alle  de  ghesellen . .  bidden  zal  toffeme 
metten  lijeken.  se  Pb.  en  Bb.  Aaltt,  III,  JT.  v. 
de  Linnenwevers ,  a.  10  (1499).  Waert  dat  de- 
ken, oft  ghesworenen,  oft  cnapen  de  gesellen  ver- 
gate  doen  te  biddene,  dat  hy  verbueren  soude  xl 
sch.  payement.  En  dat  de  cnape  hebben  sal  van 
den  gesellen  te  biddene  iiii  placken,  hetzy  te 
bruydegomme,  te  lyke  ofte  kinderen.  A  Wautebs, 
SermenM,  Ord.  v.  1612,  $  11.  Die  daer  [/.  daema, 
nl,  na  het  eerste  jaargetijde]  eenich  jaerghetide 
doen  wonde,  die  maght  doen  bidden  sinen  bode 
van  den  huyse,  en  nieman  el.  Kb.  r>.  Antw,  a.  177. 
Noch  meer  seet  hi  hare  [nl.  een  bruidegom  die 
de  liefde  zijner  bruid  wil  beproeven]:  als  dat  hi 
verre  van  huys  in  vreemden  lande  moet  varen  on- 
der sijn  vriende  en  maghe,  vandaer  hi  gheboren 
es,  omme  sijn  vriende  te  biddene  op  sinen  dach 
[nl.  op  de  bruiloft].  Aller  Kerelh.  97.  Dat  men.,, 
niet  en  sal  moghen  bidden  nochte  toelaten  in  de 
bruloften,  voorbrnloften  ofte  zekerijnghen ,  naerbni- 
loften ,  untvaerden ,  banquetten  ofte  maelf ijden  meer 
dan  twintigh  personen.  PI.  v.  VI.  22  mei  1546. 
I,  649. 

4)  Bidden  voor  eene  kenr.  Ten  beste  spre- 
ken voor  den  overtreder  eener  keur,  fir.  inf-ereSder 
pour  Ie  transgressewr  d^un  statut  Grimm  Bitten 
6)  JUr  einen  bitten ,  intereedere.  ||  Dat  —  en  alwie  — 
men  deze  [coeren]  waerderen,  panden,  richten  en 
houden  sal,  en  nieman  van  den  gherichte  bidden 
daervoere.  —  Eest  dat  onech  scepen  och  raetsman 
▼ore  deee  coeren  bidt,  hi  saels  ghelden  x  s.  Kb. 
V,  Diest,  A  74. 

5)  Bidden  en  gebieden.  Verzoeken  en  ge- 
bieden,  fr.  prier  et  ordonner  Yerdsm  bidsek.  1) 
II  Ende  waert  saeke,  dat  onse  lieve  luyden  voor- 
schreven tot  eenighen  ghemeynen  dienst  worden 
ghebeden  oft  gheboden  van  onse  heerlyckheyt  we- 
ghen, dftt  mochten  sy  vryelijck  laten  en  weygheren 
sonder  breucke.  Landeh.  v.  Megkem,  juni  1408 ,  a  10. 

6)  Tevens  vragen  en  vertoeken,  fr.  en  mime  temps 
yfiemander*  et  yjpirier".  \\  Nu  toent  dieghene  die 
dien  anderen  verstaen  [zie  dit  w.]  wil,  eiï  bidt 
den  soouthet:  of  hy  spreken  moet  met  oorlof.^  en 
bidt  eens  voersprekers.  Chartb.  v.  *s  Bosch  ^  f^.  52. 

BIEBUTCK,  zn.  Bij^korf,  fr.  ruche.  Kil.  Bie- 
bock,  biebnyck,  apiarium,  edveiMrium.  ||  Wordt 
oock  gherekent  voor  meuble  en  catheyl : . .  Insghe- 
lijcx  de  visch  ghesloten  in  wallen  <me  servoiren, 
duven  in  duvecoten,  biebnucken,  conynen..  C.  v. 
Vemné,  XYi,  15,  16. 

BIECHTER  (B— e),  zn.  Biechtvader,  fr.  confes- 
seur.  Kil.  Biecbter  j.  biechtvader.  I|  Nusou- 
den  Tader  en  moeder  dit  kint  hebben  ghetoghen 
te  sinen  oerspronghe;  dit  en  hebben  si  niet  ghe- 


daen  en  sijn  ghegaen  te  haren  bieohtere,  en  heb- 
ben hem  dit  gheoeghet.  Aüer   Kerstb.  28.  It.  29. 

BIECHTPENNINGEN,  zn.  mv.  Bieehigdd,  fr. 
deniers  de  eon fession.  ||  Blyvende  oock  in  de  jonste 
en  liberaliteyt'der  penitenten  de  biechtpenningon 
te  Paesschen;  die  geprofiteert  sullen  worden  by 
degone  de  biecht  gehoort  hebbende,  sonder  daer- 
over  iet  te  mogen  exigeren.  O.  P.-B.  autr,  18  juli 
1727,  a.  4.  Chroote  Baad  v.  Meehden. 

BIEDEN,  bw.  Senen  voor  s^uld  uitgetponnem 
pand  openbaar,  in  of  aam  de  kerk,  te  kunjten 
of  te  koop  bieden,  fr.  offrir  è  aequiiter  ou  en  vente^ 
dans  OU  devant  VSgliêe ,  un  bien  évineé  pomr  dette. 
II  Saecwoude  panden  sal  men  bieden  te  quijten; 
werden  sy  geqnijt,  wael  int  goede;  en  werden  sy 
niet  gequijt,  men  salse  rercopen  ten  sooensten.  — 
Erven,  daeraen  gericht  is,  also  als  recht  is,  en 
haer  vol  geboeden  hebben,  alsoe  als  recht  is,  die 
sal  men  bieden  dengenen  dies  sr  sijn,  v\jnt  men; 
vynt  mens  niet,  men  sal  se  bieden  sinen  wittiffen 
naesten,  of  men  hem  vijnt;  en  vijnt  mens  met, 
men  sal  se  bieden  aen  den  rino  van  der  prochi- 
kerken;  werden  sy  gequijt,  men  sal  se  TeroopeB 
ten  scoensten;  loept  er  over,  men  aal  wederkeren; 
ontbrect  er,  men  sal  voert  manen  en  al  met  goeden 
orkonden.  Dese  erven  die  aldus  Terooft  s^n,  des 
sal  die  heer  van  den  lande  een  weer  sijn,  als  die 
scepen  wiser  s\jn.  Chartb.  v.  ^s  Bosch  ^  P.  50.  Dair 
Jan  Tan  Bererle  elf  daghmael,  onder  beempde  efi 
lant, . .  met  maenisse  des  meyers  en  met  wysdomme 
der  Bcepenen  van  Bunsbeke  vors.,  denselven  meyere 
in  de  hande,  als  gheboden  en  volboden  goet,  op- 
droech,  verteech  met  enen  halme  enz.  Schep.  e. 
Thienen,  8  april  1392. 

BIEHAL  (B— Ie),  zn.  ▼.  Overdekte  faais  of 
timmering,  vaar  de  bijenkorven  in  staan ,  nr.  ruéher. 
Nog  in  gebruik;  zie  Schuermans  Biebank  en 
biehal.  II  Nu,  soo  ist  geschiet:  dat  A.,  comende 
ontrent  die  middelt  van  desen  grachte,  br  synen 
voete  gevoelt  heeft  seeckeren  biekorif,  en  sigh  boo- 
ghende  om  te  sien  oft  tasten  wat  het  aaude  mo- 
ghen wesen,  soo  is  hy  overvallen  geweest  van 
twee  a  drye  persoonen,  diewelcke  desen  korve 
waeckten,  om  te  moghen  weten  den  autheur  Tan 
dese  dijverlje,  alsoo,  eenighe  daeghen  te  rorens 
den  Yoors.  korve  ufjt  seeckere  biehalle,  daeromtrent 
staende,  was  ontdraeghen  en  gestolen  geweest 
TAV  SuBPXLX,  Oost.  V.  Diest,  verif.  Casus,  blz.  213. 

BIEKAEB,  zn.  v.  Biekoif,  fr.  ruche.  KU  Bie- 
karre,  vetus,  j  biekorf.  j]  Datten  gedaeohde  ia 
genttrappecrt  eü  bevonden  met  eene  byehalle  bnyten 
de  Eoypoorte  alhier,  van  44  kaeren met b^en ,  s€Uvo 
jutto.  Dat  daervan  wesende  diversche  proprietaris- 
sen,  hebben  respective  daervan  gereclameert  43 
caeren.  Dat  den  gedaechde  aen  eenighe  yan  dese 
reclamanten  heeft  aangeseght,  dat  het  syne  bne- 
kaeren  niet  en  waeren ,  maer  dat  hy  deselve  gaede- 
sloech  voor  loon,  aen  9  strs.  daeghs.  Dat  hy  aen 
d*andere  heeft  aengeseght  dat  Inj  deselve  hadde 
gekocht  tot  eenen  ducaton  ieder  kaer.  8t.-arch. 
Diest,  proces  Drossaart  §  Cuppens,  \1^  E.  Wie 
dieghene  geweest  sgn,  die  hun  hebben  vervoerdert 
*s  maendachs  's  nachts  dry  synder  carenbijen  te 
worpen  in  den  gracht.  Eempekxsbs,  Montataken, 
I.  289  (1620). 

BIEN-ALLÉE  (Bien  alleye),  zn,  Zooals  men 
thans  nog  zegt  la  bienvenuef  gelukkige  aankomst! 
zegde  men  ook  eertyds  Hen  <MSe!  goed  heengaan! 
gelukkige  reis!*  Zie  La  Cübnb  Allee,  aetSm  do 
e* en  aller,  départ,  lorequon  disoit  vager  la  bien 
allee.  II   Ohescinct  den  axchier  als  hf)  veitreoken 


ËIË. 


ME. 


243 


wade,  te  sinen  Hen-alUue,  om  goude  chieie  te 
makene  metten  gbenen  diair  hjj  mede  bedde  con- 
▼eneoie  ghehedt,  een  kanne  Bynschi  wyns,  te  tQ 
1.  den  stoop,  beloopt  xiig  i.  St.-reke». Ninove ,  1475. 
BIKB»  zn.  o.  1)  Brouioëêl,  h.brMnn.  \\  Ven  den 
Tp^"««^  [eZ.  paen-  of  brouwasays]  elc  bier  ghelt  een 
halster  biers.  Tol  ie  Diest,  1307,  a.  22.  Een  gbe- 
heel  bier,  eest  dicke,  eest  dunne,  op  yiere  oude 
grote  oonincs  tomose.  Accijnsbrief  ran  2  juni  1335. 
itid.  Dat  nieman  min  tonnen  en  sal  dan  een  half 
bier  ooht  een  gheheel  bier;  alsoe  te  yerstane:  soe 
wie  min  tonde  dan  een  half  byer,  soude  ghelden 
half  asaise  en  halyen  panehijs,  en  soe  wie  meer 
tonde  dan  een  half  bier,  soude  ghelden  gheheel 
assise  en  ghehelen  panohiis.  Kb.  v,  Diest,  b  26. 
Item,  soe  sal  men  binnen  Dyest  brouwen  omme 
n  s.  en  nu  s.  den  pot,  op  enen  peghei  di  men 
daertoe  ordineren  zal;  en  daer  zal  men  pegheleers 
toe  zetten.  En  tot  eiken  byere,  eest  van  yi  s.  ocht 
Tan  TaII  s.  soe  sal  men  inlegghen  xz  halster  mouts, 
en  niet  min.  En  yan  den  byere  van  vin  s.  zal 
men  maken  xxtii  halster  naets;  en  van  den  byere 
Tan  TI  B.  XXXTII  halster  naets;  en  niet  meer, 
metten  panchijse,  opte  pene  van  Ti  lib  Ibidem. 
Sollende  alle  tappers  Terobligeert  wesen  ten  minsten 
ëén  bier  op  t'jaer  te  brauwen  op  t'stadt  paenhuys, 
op  pene  Tan  50  guldens.  SL-arch.  Dieet,  yak  5, 
B^L  24  febr.  1715  a.  6.  —  Het  zoogenaamde 
yBionwers-tappersbier  te  Diest'\  werd,  in  den 
jare  1721,  Terraardigd  bQ  middel  Tan:  4^  halsters 

Srst    [9   h«    =    1    mud],   28    halsters  tarwe,   16 
klsters  haTcr,  en  90  pond  hoppe;  men  brouwde 
hiermede   20   tonnen   bier  en    20   tonnen   ,,leck". 

Veraohillende  soorten  van  bieren:  Bab- 
baert,  Blanckb.,  Bottelb.,  Bremersch  b.,  Delftsch  b., 
Dick  b.,  Engelsch  b.,  Goudsch  b.,  Grauwb.,  Gryp, 
Grofbant,  Groot  b.,  Glein  b.,  Gruis  b.,  Gruiten  ü., 
Grutten  b.,  Hamborohs  b.,  Hollantsch  b.,  Hoppe, 
Hoppen  b.,  lerlantsoh  b.,  Inbrouwen  b.,  Juipen, 
Jnipen  b.,  Knol,  Knollaert,  Kuite,  Luneborchs b., 
Lnbecksch  b.  (Lups),  Lupensch  b.  (Leipzigsi?)), 
Momme,  Ommelantsch  b.,  Oostersch  b. ,  0?er- 
slaoh,  Pynbier,  Poorters  b.,  Boot  b.,  Smalbant, 
Swart  b.,  Tappers  b. .  Tappers  half  stuiTers  b., 
Ylaemsch   b.,    Waechbaert,    Wit    bier.   Zie   bab- 

BAXBT,  BLAirCKBIXB,   Onz. 

2)  Èem  potje  bier^  fr.  un  pot,  une  eanefie  de 
hire,  \\  Yersochte  hem  dair  te  blyTen  en  een  bier 
met  ham  en  metten  pachtere  Van  Assche  te  drin- 
eken  • . . ;  en  eer  zy  een  bier  oft  twee  gedroncken 
badden,  soe  quam...  Bekenk.  v.  Srab,  r^.  186, 
P.  169  (1608). 

S)  Te  wijne  ofte  te  biere.  In  de  korborg^ 

fr.  Ml  eaharet.  ||  Alle  contracten  Tan  leene,  hoe- 
danich  die  sgn,  ghemaeckt  in  herberghen,  te  wyne 
oifte  te  biere,  binnen  de  stede,  Tryheit  en  laadt 
Tan  Dendermonde,  Termach  men  te  wederroupen 
en  daeraf  te  scheeden.  C.  leenh.  Denderm.,  iil,  4. 

BIEBBAN.  Zie  bav  8). 

BIEBBUIS  (Bierbuyse),  zn.  JSene  grooie  bierkan 
mei  twee  kandwUeele ,  fr.  poi  è  büre  ^  deux  cMtee. 
Kil.  Buy 8 e,  ampkHeUm^  Termeld  by  Erasmus.  |) 
Een  bierbuyse.  C.  e.  AjUw,  1582,  XLi,  104,  Stadt- 
ooordêd^  Moutwerek. 

BIEB-KDICK,  bieBbsck,  zn.  Kramers:  Store' 
Mkf  Herêek^  bwrazijo,  fr.  vinaigre  de  bière.  ||  De 
•me  Tan  biereeck  oh  bieraz\jn  xxzil  at.  en  halTen. 
Boden  8  noT.  1596.  PI.  e.  Brah.  n,  78.  Van  eloke 
•me  bieiedick,  8  jan.  1601,  Ib.  94. 

BIEBUBUIT  (Bienpmte),  zn.  Mouti  reehi  om 
kei  motti  U  bereiden  f  tr,  drèeke;  droii  de  préparer 


Ut  drboke.  ||  Van  den  ghezwoomen  Tan  den  brawen» 
van  den  biergruten.  se  YLAMiifCJC,  Siad  IT,  236. 
Bek.  d,  dom,  1374.  Zie  as  vit. 

BIEHMAN ,  zn.,  mT.  Bierluiden.  Koopman  in 
bier,  fr.  nuurehand  de  bière.  ||  Dat  de  bierman,  die 
tbier  aen  tlant  bringht,  gheen  Terkimde  oft  inge- 
sette  tonnen  Tercoopen  noch  bringhen  en  sal . .  • 
Indien  de  bierman . .  dat  weygheide.  db  Pb.  en 
Bb.  XXUI.  Beoeren,  78  (1526).  In  geliker  moten 
so  solen  die  bierluiden,  die  bier  Terooupen,  sich 
richten  en  regeren  als  die  wijnluiden.  C  o.  Maae' 
irickt.  Stat.  v.  1380,  xltiii. 

BIEBPBOEVKB  (BierprouTer) ,  zn.,  fr.  di- 
guetatemr  de  la  biire,  ||  Dat  men  in  alle  prochien 
daer  brauwers  sgn  stellen  en  ordonneren  sal  twee 
bierprouTers  en  warderers.  O.  e.  Iperen,  Kast.  a. 
102.  En  sullen  de  bierprouTers  en  warderers  ge- 
looft wesen  by  hueren  eede  tbier  te  stellene  eloken 
stoop  naer  sljn  weerde.  Ib. 

BIEE6CÜKAGE,  zn.  Bieretd,  —Ung,  fr.  ckan- 
tier  de  oaoe.  ||  Een  biersohrage  C.  e.  Antw.  1582, 
XLI,  104.  Stadtooordeel,  Houtwerek. 

BIEB8NELLEKEN,  zn.  Bierpotje,  fr.  oangtte 
è  bière.  ||  Noch  Tier  biersnellekens.  Vak  1£xlckb- 
beke,    de  Peoene,    71,  Inv.  v.    1610.    Zie    SKXL, 

8VBLLBKEN. 

BIEKWlSCa  (Bierwessche),  tn.  Ben  bundel  stroo 
(etrootoiêek),  welke  op  een  biervat  gestoken  wordt  ^ 
ten  teeken  dat  dat  bier  verkocht  wordt  (tebdJLic), 
fr.  bouckon  de  paille  qu'on  pla^aU  sur  une  tonne  de 
bière  f  en  sigue  queUs  était  a  vendre.  ||  Soe  wie 
snachs  yemans  banke  ocht  putcupen  omworpe, 
ocht  bomeputten  ontreinde,  ooht  bierwessche  aüsloe- 
ghe.  Kb.  V.  Diest  f  b  116. 

BIEtSE,  zn.  £i«i,fr.^'o}ie.Kil.  Biese/Biendse. 
\\  Thierry  Tan  der  Pipen,  omme  strooy  te  striewene 
in  de  rsedcamere,  xy  s.  Tpriana,  L,  197,  Bek, 
1326.  Van  biesen  efi  Tan  gherze  te  St«  Bartelmeus- 
daghe  in  raedtcamere,  u  s.  Ib.  1327.  Van  biesen 
gestroit  in  de  raetcamere,  ZTJ  s.  Ib.  1328. 

BIE6T  (Bist,  byst).  Dat  de  in  't  wild  wassende 
bies  haren  naam  aan  den  moedergrond  ingeprent, 
en  de  loei  didi  ter  Biest  en  ter  Biesen  heeft 
doen  ontstaan,  komt 'ons  allematuurl\jkst  Toor,  en 
de  Kiliaensche  Torklaring  door  area,  platea  sptUi-' 
osa,  forum,  vicus  rusücus,  mouiuSf  waaraan  Van 
Even,  Louvain  mon.  216,  den  Toorkeur  geeft,  bcTes- 
tigt  slechts  de  toepassing  der  oorspronkelgke  betee- 
kenis.  ||  Prata  nostra ,  jacentia  juxta  olaustrum ,  que 
dicunlur  Biest.  Ckart.  der  abd^  v.  Vorst  ^  f9.  87, 
Oork.  V.  hertog  Hendrik,  1220.  Up  Tire  ghemete 
lants,  die  ligghen  ten  Biesen.  19  juni  1289.  Een 
dachwant  mersch , . .  bi  Dipenbroo ,  „ter  Biest.'*  6 
juli  1299.  ^OTem  jomalia  prati..,  juxta  Langhe 
wilghe,  dicta  de  Biest.  Bruss.  godsh,.  Schep.  e. 
Brussel,  1336.  Pratum  situm  in  de  Biest.  Ander' 
lecht.  Opt  BiesTelt.  St.-Martens-Lennik.  In  looo 
qui  dicitur  „de  Biest".  In  den  beemt  geheeten 
„in  den  Nederbiest".  *t  Hof  „ter  Biest*\  te  Ander' 
lecht  en  te  Grimbergen,  't  Hof  „de  Biest*'  (de  Bist), 
te  Sempst,  Ibidem. 

BIE8T0CK,  zn.  Biekorf,  fr.  ruehe.  {\  Dat  het 
genoech  een  ordinair  is,  dat  by  diergelycke  lief- 
hebbers, hunne  bien  binnen  ofte  ontrent  dierj^e- 
lycke  plaetsen  [nl.  kcolzaadToldenJ  willende  brin- 
ghen, Tan  ieder  stock  ofte  korf  betaelt  worde  Tier 
ofte  drye  stuyTers  ieder  jaer.  de  Pb.  en  Bb.  KXV. 
Kieldrecht,  26,  17d«  E. 

BU  (bi).  A.  Als  ToorzetseL  1)  Door,  fr.  par, 
II  So  heb  ik,  If,,..  belooft.,  de  oosten  derTan 
[nl.  Tan  het  herbouwen  Tan  den  toren] . .  te  sullen 


244 


MÉ. 


tsü. 


l 


V^  potten  ▼•■ 


en  hi  mï  tm  \witXimnm , . .  mmÓer  fKj» 
ótt  Uffcen.  (1230)  Ovrjpr.  Blere  eoeeh 
idiieB  BMttm  aeootele,  bi  wiadome  vm 
2»  febr.  1252.  Dat  [de  beer]  H.,  eii  der 
▼•■  dea  Dsmnie,  orcr  bem  en  orer 
eiï  de  gbeneeDte  van  den  Dunme,.. 
vel  meebt  badden,  en  bi  den 
aeepenen  en  bi  den  wetten,  dacr  •j  toe  beboren, 
bicrtoe  wettelike  gbenoiben  waren . .  hondeit  lib^  te 
deelne  onder  bemlieden ,  bi  den  bere  Tan  Coeiiem 
én  bi  aeeiiette  vaa  den  Damme.  13  juli  l286.  Omdat 
onae  butóate  wilJe  nn  ea  en  bÜTen  aal  tot  in  oneer 
tbnicr  [tweeffr]  doet,  bi  der  natiën  raa  Onaen 
Heic.  tt  Itbr.  1287.  Wt  Jan,  bi  der  gratiën  Ons 
fierra,  bertoghe  ran  Lotbrik,  Tan  Brabant  en  tbu 
lijmbofg.  K,  9,  1292  voor  Amiw.  De  Tyf  seboa- 
tetten  die  ooder  den  aehoutet  Tan  Antwerpen  dienen, 
• «  en  bdiooren  int  eriem  Cjgheenen  exploiet  oft 
exeeniia  te  doene  dan  bj  den  aebootet  ran  Ant- 
werpen, C.  9,  Amiw,  1^45,  I,  51.  Onder  tdeeaele 
éÊi  tj  bj  jnstieie  niet  betreekelick  noch  eonvenieer- 
lieken  en  wa«ren,  PL  v.  VI.  27  nor.  1548.  1,  65. 

2)  lm,  fr.  dang.  \\  Bij  erfgheringen  mach  men 
eonatitaeien  aoe  Tele  onqoytbare  renten  en  giont- 
ebjnaen  als  den  erfgerem  en  eifnemere  belieft. 
a  V.  Amiw.  1545.  Ti,  60.  It.  51. 

3)  In ,  gêdmremde,  fr.  dtmê^  pemdami.  \\  Heeft  een 
man  zijn  wettieh  wijf  kinderen ,  en  hem  gelieft  dat 
«y  een  huwen  bij  baeren  beider  live.  tReekt  e. 
UeeU,  112.  Pit  es  de  sooot  die  dese  miester  ma- 
kede  bi  sinen  tide.  10  ang  1298.  Ombe  en  mndde 
lo^is  siaen  bi  der  maeten  Tan  Glient,  en  ombe 
en  half  mndde  ereneii  sjaers,  bi  der  maten  oec 
Tan  Obent.  1  joU  1292.  Dat  hi  bi  sinen  live  nim- 
mermer  tiere  seWer  tienden  nveken  en  sonde.  Mft. 
1299.  Die  waren  scepenen  bi  haren  tide.  18  mei 
1801. 

4)  Miei,  fr.  aaee.  tl  P<^  l'Uit  Tenxwhte  hii,  te 
Tidre  wet ,  bi  meier  en  bi  scepenen . .  Mei  1249. 
Die  tarwe . .  te  lereme . .  bi  der  mate  yan  Ghint. 
Mei  1249.  Desen  rogghe  . .  te  gheldene . .  te  Vel- 
seke,  bi  der  maten  van  Telseke.  11  juli  12tf7.  Van 
mijns  heren  Oliijs,  graTe  ran  Ylaendren  halTen, 
bi  sinen  udhaagheden  lettren   25  jan.  1277.  1  cort 

fheroet  lants  M  der  mate  ghelerert.  April  1280. 
Iet  ne  ware  dat  die  Tan  Ohent  Toerseit  hem 
daertoe  ghebondeo  hadden,  bi  chaartrea  iof  bi 
andren  wetteliken  banden.  13  juli  1286.  Hiertoe 
so  hebben  si  alle  die  dekenen,  beede  hoade  en 
niewe,  haren  consent  ghedaen,  als  openbar  es  en 
kenlic ,  bi  hare  selfs  seglen  en  bi  haren  ghemeenen 
segle  van  mQns  heren  lente  Jacobs  hnns.  22  febr. 
1287. 

5)  Op  f  fr.  emr.  ||  8o  qnam  meester  Wontre  Tor- 
seit  in  ibanne  Tienchsïre,  en  begherde  an  den 
here,  dat  hie  Torthescede  den  amman  ran  Arden- 
bnrch  Tort  te  heschene  den  abbet  Diedricke  en 
sine  roeenters,  als  die  daer  wettelicke  ghedaghet 
steeden  bi  sira  daghe.  22  febr.  1287.  Dese  yorseide 
aelmosne  es  ghegheren  bi  snlker  rorwarden,  dat 
de  Toraeide  ter  [Troaw]  Glorie  sal  hebben  haer 
IQfnera  int  forseide  cloêster  en  darbionen  wonen. 
17  ang.  1290.  Bi  onaen  hede.  10  mrt.  1296.  Vort, 
soe  gMOTede  her  Jacob,..  bi  sire  trowen,  dat  hi.. 
Mrt    1299. 

B.  Met  andere  woorden  tot  een  voegwoord  Ter- 
bonden.  1)  By  alsoo,  Toegw.  Indien,  ft,  ti,  \\  Bi 
also  dat  deseWe  sculdenare  niet  ghenough  en  doet 
Tan  principale  efi  eosten,  dat..  C.  o.  Aalst ,  Orig. 
blz.  294  (1474). 

t)  Bydat,  Omlat,  tr.paree  que.  ||  Alsdan  soude 


wedawe  hel  stcsCbnys  niei  tUs- 
C.  e.  Amisi^  zm,  10.  Dist, 
faeteelTe  Tcfrlacrs,  tnasrhfn  de  Terooopen  ei 
men  bant  noeh  eontnct  t 
,  bjdal,  in  sukkcB  gmlle,  mor  faïm 
actie  saode  hebben 
'tTcseogte  goet  te  doeo 
Ammoi.  304. 
3;  Bijdien,  bidi,  Toegw. 
fr.  vm  fwe, 
qme.  Veniam  bkdi. 
onsen  pijorede,  bidi  dal  wit  Tor  hem  bekendeay 
hebben  si  ons  baren  aegel  gel^iet.  Jfe»  1249.  Van 
derwelcker  [Tronw]  hi  hevet  en  kint,  dal,  na  de 
wet,  ea  scoldeeh  te  ddene  aae  dal  goed,  bidien 
dat  si  parteren  waren  doe  si  dat  goet  baaghedeo. 
21  joni  12.^7.  Dat  Tele  pÈne  an  dw  rente  te  Ter- 
diagheae  lach  elkes  jan,  bidi  dat  mencj^terande 
scnlt  scnldeeh  was.  21  jan.  1284.  Die  borgemeea- 
sterea,  schepeaea  en  raeidt  hebben  ojck  kenniase, 
bericht  en  jodicatuere  Tan  alle  rede  sakea,  soe 
Terre  die  grondea  resotieren  en  gneden  toot  sche- 
penen  Tan  Broessele,  bjdjen  dat  binnen  derselTer 
stadt  Kjn  andere  Tcraehcjdca  gerichten  kenniase 
hebbende  ran  crUren.  C.  e.  JBrmd,  1570,  a.  26. 

C.  Als  bijwoord.  Oeeci^igk,  h^  sümi^,  derkeHwe, 
fr.  par  eotuéqmemif  eotuéqmemunemi.  \\  Niemant  en 
heeft  ter  strseten  ofte  waterwaert  eenich  recht 
Tan  proprietejte  in  den  grondt  Tan  bajrten  sjnen 
mnere;  en  bydien  en  Termach  niemant  bujten 
denzelren  mner  yet  te  maeckene.  C  e.  Amdem.  I, 
XIT,  16. 

D.  Bij,  in  Terschillign  Ted  roorkomeade  uit- 
dmkkingen:  Bg  bede.  Op  verxoek,  hèlapriirei 
è  U»  requile.  ||  Ën  wi,  N.  N. ,  hebben ,  bi  beden  mins 
her  Wouteren,  onse  s^ghele  ane  dese  letteren  ghe- 
hanghen.  En  wi,  man  en  soepene  mins  her  Won* 
ters,  hebben  oec,  bi  sire  bedeu,  onsen  gbe- 
mainen  seghel..  7  jnni  1277.  Wg  scepenen  Tan 
Vrihen  ende...  liebben,  bi  der  bede  sforaeids 
bailinos,  dese  lettren  beseghelt.  13  juli  1286.  Bg 
gedooge  —  Bij  genude.  Mei  toiatimg  —  door 
de  Sfunet^  fr.  avee  permienom  —  fmr  fauewTn  \\  Dat 
hi . .  an  dat  goet . .  enghene  hcmdeuesse  meer  en 
heft  no  engheen  recht,  hen  wart  bi  ghedoghe  en 
bi  ghenaden  des  Torseits  abts  en  oouTents.  5  jnli 
1299.  —  By  gel y eken.  Naar  hei  vroeger  gevon- 
nitte  in  soortgeiijke  gevaUen ,  fr.  d'après  Ie  Jvg^  dtme 
deê  eas  prée^dente  analogmea.  \\  Ghj  moet  oock 
weten,  dat,  in  materie  ran  leene,  men  wgst  bj 
exemplen  en  bj  ghelijcken,  twelcke  men  in  an- 
dere rechten  niet  en  doet.  WntLAjrr,  Leemr.  e. 
VL  15.  —  By  heerhede.  UU  krackte  van  de  heer- 
lijke moM,  fr.  en  vertu  dm  pouvoir  eeignemrial.  ||  De 
scoutete  nes  sculdech  te  hondene  negenen  man 
dien  dabt  Taet  bi  heoreden  jof  bi  manne  Ton- 
nesse. 25  febr.  1252. —  By  hem,  by  hem  selTeu. 
1)  Persoonlek,  in  persoon,  fr.  personneüemeni ,  en 
personne.  \\  Ie  ghelore,  roet  goeder  trouwen,  jeghen 
dese  ghifte  nemroerme  te  doene,  no  bi  mi  seWen, 
no  bi  aodre  persone.  21  mrt.  1285.  Dat  sire  niet 
ieghen  ghaen  no  doen  ne  souden,  met  woerden  no 
met  daden ,  no  bi  hem  no  bi  andren  personen,  13  juli 
1286.  Oec  gheloTen  wie,.,  alle  dese  dinghe  Tsst 
eü  ghestade  te  hondene,  en  niet  dertseglien  te 
coraene  jof  te  doene , . .  bi  ons  seWen  jof  bi  el 
gemene.  Mei  1 287.  Dat  deghene ,  die  last  hebben 
de  Toorsz.  daghementen  te  doen,  sullen  ghehouden 
wesen  deselTe  te  doen  by  hen  seWen ,  socder  eènen 
anderen  daertoe  te  werck  te  stellen.  C  v.  Brustelf 


BIJ. 


BIL 


^45 


ar^Z  9.   Weih.  s.  2  (1667).  2)  Op  neh  tdf^  op  tifm 
titfen  hwuij  fr.  è  pairt  sai.  \\  Ambacht,  dat  bi  hem 
•eWeD   eenige  kore   maect  oohte  ordenanohe,   oft 
taxsacie  op  die  gheseUen,  londer  weten  en  orlof 
dea  acboatheten  en  der  scepenen,  Terboert  xi  b. 
Kb,  V.  AMiw,  a.  ?0.  8)  —  BQ  hem.  M9t  tifne  toe- 
l&img,  fr.  av9e  «o»  amtorisation.  ||  Voorts,  so  heeft 
myn   roon.    heere   de   maelene   en   muelenwal  te 
Booebeke,  een  mudde  coorens  tsjaers  errelic  van 
den  winde;  en  andera  en  mocht  mer  gheen  muelen 
•tellen  ten  ware  hj  hem.  se  Pb.  en  Bb.  YI.  Nnelêf 
38  (1887).  4)  —  By  hem,  by  haer.  Van  saken. 
J^gomdêrUfk,  im  *i  hygondêr,  qfyeêeheieUn  van  on- 
éirey  fr,  è  part,  sSpirSw^ênt,  en  parHetdiêr.  ||  Dat 
nen  eiken  [lU.  wyn  Tan  Poitoa]    sonderlinghe  bi 
hen   [bi  hem]   legghen  aai,  eiï  dien  met  anderen 
winen  niet  menghen.  Kb.  v.  Aniw,  44.  Dat  alle 
deae  dinghe , . .  en  elke  bi  hare ,  sijn  gemaect  en 
gheaoordert  bi  onsen  wille  27  mrt.  1298.  Dewelck'e 
neken  alle ,  efi  elo  point  by  hem ,  in  der  manieren 
dal  ty  Tooneyt  sjn ,  wy  beloren  en   sweersn , . . 
te  hondene  en  te  doen  hondene.  O.  v.  Auden.  8d«  d. 
Ona.  x%T,   81  (1848).  -^   By    Unckheit  Tan 
tyde.    Op  de»  dmir,  h.  è  la  longue.  ||  Dat,  by 
lanckheyt  Tan  tyde ,  dooir . . ,  en  . . ,  diversohe  Tan 
ense   cheynsen   en   andere  prestatien , . .   seer  zyn 
TeMlayst[ert] ,  Terdonckert  en  gediminueert.  PL  e. 
BrmL  12  dot.  1728.  Til,  612.  —  By   maninge 
(manisse)   en   by    wysdomme.    Op  de  geroek- 
Uiigko  minoodigimg  —  mêi  (naar)  eoauff»,  ft.  è  la 
êêmomeo  —  avêo  {eonformémonf  è  la)  tentenee.  \\  Die- 
ssIto  thiende  dionch  op  min  her  Woutre.  Èn  dit 
dede  min  her  Woatre  bi  sins  seWes  maninghen, 
en  bi  Tonnisse  ehertoghen  man  en  der  sire.  7  juni 
1977.  Vort  heft  si  met  monbore . .  opghedreghen 
den  meier  in  de  haat ,  t  Tirdendeel  lans , . .  bi  sire 
maninghe  en  bi  wysdome  der  scepenen.   10  febr. 
1296.   Dat  Jan  de  Pretere  . .  heeft  ontiaen . .   een 
half  bnenn  lands, . .   bi  manesse  hars  rechters  en 
bi  wyadoeme  hair  late.  7  jan.  1299.  —  By  name. 
1).   JB^  dem  naam,  fr.  nominaHvement.   ||  Dat  de- 
ghene  die  woenen  binnen  der  voghedien  Tan  BTer- 
f^iem,..  niet  en   siin   schnldech   te   commenis  te 
nbbets  ganghedinghe  oTer  recht,   hen   ware  dat 
sire  ghedaeght   waren   bi  namen  eü  toenamen.  8 
isbr.   127&.  Vóré  sine  man  en   sine  soepene,   die 
hienia  bi  namen  bescrcTen  staen.  7  jnni  1277.  Up 
•prioren  Tan  Coekeiare  zegghen,..   bi  namen  die 
here  GKllis  Tan  CochoTe.  80  sept.   1278.  2)  Na- 
wtêUjkf   ié  weien,   fr.   nommiment,    eavoir,    ||   Die 
Toneide   prisers   ét  Tinders  scieden   hare  Tinder- 
sohap  in  derre  manieren,  dat  siwisedenenpriseden 
die  Toneide  tiende  np..  Sn  dat  TOrseide  land, 
bi  namen  seTen  imete  en  ene  line  en  Tiertienne  roe- 
den, elo  ghemet  Tyf  mare  inghelsohe.  26  jan.  1277. 
By    der  ooroontschap.  is  {ter)  oorkonde,  fr.' 
m  témaignage.   ||  Bi   der  cvoonscepen  Tan   desen 
letlien  biddio  müns  heren  sgvaTen  man  Tan  Vlaen* 
dren,..  dat    sy    hare  seghelen  hanghen  an  dese 
lettren,   in  oteonsoepen  Taa  dien,    dat  sy...  18 
jnli  1886. 

By  pryse.  Op  echatiin^,  tmr  etiimaium.  \\  Alle 
ontient  [uitlant?],  dat  leghet  bin  dire  Toraeider 
dikin^ien,  dat  aal  men  maken  lanach  [lants]  wert  bi 
priaen  Tan  miaen  her  N.  Ware  tuist  aa  hemlie- 
d«B , , .  dat  sonde  men  doen  bi  gesoomen  eede. 
Tan  aadten  saken,  die  moet  men  Terolaren  bi  den 
bailla  Tia  Oent.  24  sept.  1269.  Dat  die  Torseide 
Jban  hebben  sonde ,  Tan  den  Torseiden  abt  efi  oon* 
fente ,  eae  tiende , . .  liggende . . ,  bi  prise  Tan  Jhane 
Hoaèmf    dia    priser»   efi   Tind«re  was  Tan  Jhan 


Storms  haWen,  en  Tan  Jhanne  Kiemaren,  die  pri- 
sere  efi  Tindere  was  Tan  sabbets  efi  des  oouTents 
half  en, . .  26  jan.  1277. 

By  raden.  Mei  {op)  den  raad,  na  peraadplê^ 
ie  hebben,  fr.  sur  Vamt i  aprèi  dwnr  coneuOé.  \\  Efi 
zeide  syn  ragghen  Toer  ons  in  deser  maniere,  bi 
raden  Tan  goeden  en  Tan  Txoeden  lieden,  efi  in 
sine  siele.  30  sept.  1278.  Dat  wi  ghedaen  hebben 
bi  rade  onser  manne  efi  onser  liede  Ttn  onsen 
lande.  K.  v.  1292  fioor  Antw,  lid, 

By  der  redene.  Om  reden,  fr.  pour  la  raieou. 
II  Daer  weret  [weerde  het]  die  abbet  Diedrie  efi 
sine  meenters,  en  seiden  dat  sies  hem  niet  and- 
Torden  ne  souden,  bi  der  redene  dat  die  Toerseido 
waterloep  ware  gheleit  bi  wette  efi  bi  Tonnesae. 
22  febr.  1287. 

By  efi  aen  syn.  In  hoedanigkeid  mm  seAe- 
pen,  leenman  of  laai  bif  de  verriekéu^  emer  weé* 
telijke  handeling  pUehishtUne  iegenwoordig  gifu,  fr. 
Ure  préeeni,  tueieier  par  dewtrir  è  une  mware  de 
Ui  en  quaUté  d'échemn,  de  feudaiaire  ou  de  tenam' 
eier.  ||  £fi  wy,  N.  N.,  want  wy  metten  anderen 
tween  mannen  Toirsor.  dair  mede  by  efi  aen  g»* 
weest  hebben  als  manne  Tan  leene.,  dair  alle  sahen 
Toirs.  te  rechte  geschiet  en  gepasseirt  lyn  alaoe 
Toere  geruert  staet,  so  hebben  wy,  ten  Terenecke 
ons  liefs  heeren  en  ter  begeirten  beyder  partyen 
onse  properen  segele  by  den  sinen  hieraen  gehan- 
gen. Int  jair  Ons  Hn  (1462).  Leenhof  v.  Jou  Vom^ 
der  Móeten.  BeveeÜging  eener  overdraehi  mm  6 
eiHen  leengoed  by  BeckoToirt.  Zie%>k  AiVfliJV. 

By  en  OTer  syn.  Met  decelfde  beteekenia. 
II  Omdat  men  alle  waerheit  sculdich  is  getnyga* 
nisse  te  gOTen,  so  hebben  wy.  Jan,  heere  Taa 
Botselair,  toirconden  der  wairheit,  onssen  properen 
segel  desen  letteren  aengehangen.  Bidden  efi  „be* 
Telen^*  onssen  getrouwen  mannen  Tan  leen,  die 
dair  by  en  OTcr  geweest  hebben,  dat  sy  dit  met 
ons  besegelen  willen.  Leenhof  van  den  heer  vam 
Kotsdaar.  Terugvordering  van  leengoederen.  7  dee. 
1447.  Dexe  mtdrukkingen  worden  ookgebruiki  voor  al 
andere  getuigen,  fr.  eee  expreeeione  s*emplcieni  mueei 
pour  ioue  auiree  iémoine.  \\  In  presentie  Tan  do 
momboiren  [zooniet  Tan  Terwanten  of  Tan  andeie 
„eeriycke"  personen],  daer  by  en  OTor  gheweeet 
hebbende  \nL  by  het  opmaken  Tan  den  inTentaris 
Tan  weesgoederen].  O.  v.  Loven,  a.  82.  Indien  den 
ghoTanghene  antwoordde  by  ontkennen,  aoo  wordt 
den  heere  \nl.  de  drossalit]  ghewesen  Tan  syne 
feyten  ten  thoone.  —  £n  maenende  hoe  hy  syaen 
thoon  sal  leyden,  wordt  ghewesen:  dat  den  heer 
aal  sculdich  zyn  synen  thoon  af  te  leyden  by  ^wet- 
tighe**  personen,  die  sullen  sweiren:  dat  sy  seg* 

Shen  snllen  de  ghereohte  waerheyt  Tsn  't  ghene 
es  sy  ghehoort  en  gesien  hebben,  deermede  sy 
by  en  aen  syn  gheweest,  efi  d*t  hen  keaneiyck 
is.  O.  V.  Deume  v.  1612,  a.  20,  21. 

By  wette.  Volgene  de  wei,  fr.  eoi^brmSmeni  è 
la  loi.  II  Bfi  daer  wiseden  wie,  bi  wetten  en  bi 
Tonnessen,  dat  deee  stioken  wel  efi  te  wetten  we* 
sen  mochten.  24  oct.  1281.  Alle  dese  pointe.*, 
•yn  alle  ghedaen  bi  wette  en  bi  Tonnesse  Tan  soe> 
penen  Tan  Sente  Pieters  dorpe,  bi  den  Tersonke 
efi  den  consente  Tan  beden  partien.  29  oct.  1294. 
8o  es  Ter  Mergriete  oomen,  efi  derin  gheêrft,  wel 
en  te  wette,  en  heeft  er  al  af  gheuen  dftt  soe 
souldech  was  te  doene  bi  wette.  Mei  1294.  It.  29 
apr.  1297. 

By  wille.  Mei  den  wil,  fr.  de  la  uoUmU.  ||  Dal 
wel  was  efi  noch  es  bi  minen  irille  efi  eonseBt». 
1  jtini  1298. 

81 


f 


246 


BUG. 


RIJT. 


B\)  Tryen  wille.  Mei  dên  vrijen  wU,  ir.  dê 
Ut  Uöre  voUmté.  \\  Dese  zelve  Zeghere  heeft  ghe- 
daen  te  desen  yercoope ,  met  hande  en  met  monde , 
al  dat  hi  sculdech  was  te  doene,  en  bi  zinen  trien 
wille,  en  voer  de  Wet.  18  juli  1281.  Bi  minen 
Trien  wille  hebbe  ghegheyen.  21  mrt.  1285. 

BIJ,  gevolgd  Tan  het  tegenwoordig  deelwoord, 
fr.  „Ml"  smei  d^un  pariidpe  prégent.  ||  Dat  dit 
▼oorsor.  recht  Tan  wechgelde  te  nemen,  mach  Ter- 
loren  wordden  by  niet  gebruyckende  binnen  den 
tijde  Tan  z  jairen.  Y.  s.  Tat.  63  t<^.  Den  man  en 
magh  niet  Terooopen  ofte  belasten  de  erfve  ofte  on- 
losselieke  renten  gecommen  Tan  de  z|jde  Tan  zyne 
hnysTrauwe, . .  zonder  heur  expres  last  ofte  pro- 
curatie, en  mits,  by  haer  ofte  yemant  uyt  haeren 
name,  uyt  erfren  gaende.  C,  e.  Belle ,  y,  7. 

BIJBLIJVEN  (BibUTen),  ow.  Sen  eiseh.  Niet 
tejffevierend  efyeeireden  worde»  ^  fr.  u'êire  pas  vicUh 
rieusetneiU  combaitme  (nne  demande  en  justioe). 
II  So  wien  zyn  Termet  [nl.  zijn  eisch]  bibiyft  es 
sohuldich  z^ne  sake  te  winnene;  en  so  wien  zgn 
Termet  o^gaet,  moet  sine  sake  Terliesen.  Leenreek- 
ieH,  1528,  F  iiij  t^  Zie  afoash  7). 

BIJBRENGEN  (ook  Bygebrengen),  bw.  1)  Be- 
w^zen,  zwarigheden,  enz.,  zooals  thans.  Bijbren' 
gen^  ttamvoeren^  ioonen,  fr.  iMSgiier^  prodmire  (des 
peuTes,  des  difficultés,  etc.).  ||  Soo  wie.,  eeniger- 
nande  onberoerlycke  goeden . .  Terantwoorden  wilt 
met  prescriptie,  die  moeten  allegeren,  thoonen  en 
by  brengen,  dat  hy . .  deseWe  goeden  beseten  heeft 
alsoo  Tele  jaren*..  C  e.  Bruêsely  StcU,  e.  1432, 
a.  5.  Christyn:  allegairey  demonsU-are  et  adferre. 
Al  en  conde  hy  oock  geenen  Ijtel  Tan  sijne  pos- 
sessie bybrengen  noch  thoonen.  Ib.  a.  1.  Ghristyn: 
proferre  alleen.  It.  a.  2,  4,  6.  De  incouTenienten 
die  sy  ter  eenre  en  andere  zyden  hebben  byge- 
brocht  ed  geallegeert.  C.  o.  Loven,  Bijv,  IT,  17 
dec.  1547.  in/.  Het  en  ware,  dat  de  gedaechde 
oonde,  TÖÖr  den  eedt,  bygebrengen  wettige  ont- 
schout.  C.  V.  Dieet y  Stijl  1507,  a.  5. 

2)  In  de  Tolgende  aanhalingen  slaat  het  woord 
uitdmkkeiyk  OTer  in  bewijzen ^  h.  prouver,  jj  Soo 
wie  eenen  anderen  op-  en  OTerseedt  openbaerUjck 
Tan  dieften, . .  en  dat  niet  bygebrengen  oft  ge- 
thoonen  en  can  dattet  alsoo  is.  C.  v,  Lier^  ii,  46. 
Als  jemant  olaohte  doet  Tan  dootslaghe  aen  den 
sohouteth,..  en  zyne  clachte  niet  by  en  bx)^ght, 
die  gilt  den  heere  xx  st.  payements.  C.  o.  *»  Boeck^ 
II,  19.  Kantteek:  Beurte  Tan  die  OTer  dootslsgen 
olagen . . ,  en  niet  en  „proberen." 

8)  Eene  misdaad.  Aangeven,  aanhrengen^  fr.  di- 
noneer  (un  crime).  j|  OTormits  dat  die  goede  lie- 
den, dairaf  kennisse  hebbende,  hem  ontfangen 
[Z.  o&tsien]  alsnlcke  OTordaden  by  te  brengen,  Tan 
anxte..  y.  d.  Tat.  80. 

BIJEENDOEN ,  bw.  Van  personen.  Vergaderen, 
fr.  aesembler.  ||  Wie  men  die  stat  bi  eyn  doen  sal, 
te  Tersueke  der  goTemere  Tan  drie  ambachten  of 
Tan  Tieren.  —  Te  Tereueke  den  [l.  der]  gOTemere  Tan 
drien  ambachten  of  Tan  Tieren,  so  solen  meistere 
en  gesworen  sculdieh  sQn  die  stat  bi  eyn  te  doen. 
O.  e.  Maaetricht,  Stat.  e.  1880,  ozziT.  Dat  wy 
altoes  alle  jare,  ten  Tors.  daeghe,  in  onser  stat  Tan 
Triecht  wesen  soelen, . .  om  onse  stat  bi  eyn  te 
doen  doin,  en  niewe  scepenen  te  setten.  Ib.  Charter 
V.  1409,  blz.  454. 

BIJGEVAL,  zn.  m.  Bijval,  buitengewone  ver' 
hrijging,  fr.  aequieOion  oaeudle,  \\  Soe  wanneer 
eenighe  parthyen,  in  houwelycken  staet  sittende, 
komen  te  Terooopen  goederen  die  op  hen  gesucoe- 
deert . . ,  soe  en  zyn  de  Toirs.  kinderen  niet  Terobli* 


geert  de  Toirs.  Tercoopinge  ofte  transport  t*apro- 
beren,  aengesien  den  Toirs.  bygeyal  nyet  ganselyek 
en  is  gedeToWeert  durende  het  leTen  Tan  hennen 
Tader  en  modere.  C,  leenk,  o.  Limb.  Interpret,  a.  27. 

BIJGKAF,  zn.  Dialektisch.  Bijgraeht,  fr./oeeé 
aceessoire,  ||  Dat  men  alsdan  [nZ.  idle  seTen  jaren] 
alle  waterloopen,  bygraTen  en  tochtgraTen  open- 
graTen  sal,  om  dat  water  af  te  trecken.  C.  v,  Kmiky 
a,  49. 

BIJCOMEN,  OW.  (Terl.  tyd  b^quam).  1)  Ter 
kennie,  ter  oore  komen,  fr.  parvenUr  è  la  eonnaie^ 
eanoe,  aux  oreilles.  ||  Of  die  &me  spronge,  off 
enigen  Tan  den  achten  Turs.  byquame, . .  dat 
ymant , . .  om  tot  eynigen  der  Toirs.  ampten  en 
officien  Toertgesat  en  gekoren  te  werden,  geworTen 
off  gebeden , . .  hedde , . .  soe  soelen  die  achte  ge- 
oorenen  daraff  sculdieh  syn  wettige  informacie  en 
oonde  te  nemen.  C  v.  Maaetriekt,  Friv.  11  mei 
1428,  a.  15. 

2)  Gebeuren ,  geeekieden ,  bijkomen  (nog  by  Kramers 
en  Van  Dale),  fr.  ee  faire,  arriver,  ||  Om  u  nairder 
Terstant  te  gcTen,  hoe  het  bycoempt,  dat  den 
erfgenaemen,  die  inTcntaris  maken,  dat  Toirse. 
beneficie  in  den  rechten  Terleent  is.  t.  d.  Tat. 
46  T^  Den  XTiu^n  dach  Tan  derseWe  maent  jully 
[1572]  zo  was  binnen  der  stede  Tan  Brugghe,  in 
den  nacht,  open  ghoTonden  de  Speypoorte,  zonder 
dat  men  oonste  gheweten  hoe  tselTe  byquam.  Piot, 
Chron.  409. 

BIJL  met  pinne,  fr.  hdehe  è  pointe.  Kb,  v.  Au- 
den.  1328.  Verbodene  wapene.  Onder  deze  meldt 
dit  Eeurboek ,  en  de  Cost.  Tan  Antwerpen  ook ,  de 
„worpbyien",  de  „byien,  die  ghemaect  syn  mede 
te  Techtene'\  en  de  „haniaexen",  —  In  een  proces 
tusschen  de  smeden  en  de  „meerseniers*\  toot  het 
hof  Tan  Brabant,  in  1546,  komen  Toor;  laibyien, 
en  vleeeckouwers  bijlen  met  pijpen.  Zie  wapsns. 

BIJLAGE,  zn.  t.  Inbewaetrderhandgeving ,  fr.con- 
eignation,  \\  Soe  den  Terwerdere  die  genaohtinge 
begeert  t*ontsetten,  sal  hetseWe  int  beginsel,  ten 
lanxten  T^r  het  eynde  derselTer,  Toor  stadhou- 
dere  eü  twee  mannen  Tan  leen  moghen  doen.  Dat 
gedaen  synde,  zjrn  partyen  haer  bylaege,  naer 
gelegentheyt  en  swaricheyt  Tan  die  saeoke,  gehou- 
den te  doen,  te  weten  elck  thien,  Tyifthien  en 
twintich  oft  meer  goltguldens,  en  tot  dyen  bnrge 
te  stellen  TOor  die  oosten  die  welcke  meer  daerop 
gaen  mochten.  C  leenk.  v.  'e  Sertqgenradey  IntoT' 
pret.  a.  10.  Zie  ohtbbttbk. 

BIJLANT  (Byelant),  zn.  Aangeslibd  land,  gore, 
fr.  ttUuvion,  (stterrieeement.  jj  Die  heersoepe  Tan 
Voeme,  geheel  en  al,  met  allen  heuren  toebehoi- 
ren,..  moerwildermssen  [moer,  w — ?],  moerdi- 
ken ,  gers  [gors]  eü  byelande ,  bedycte  en  onbedyete , 
te  lande  en  te  watre, . .  Ann.  aoad.  d^arekéol.  1854, 
blz.  77  (18  apr.  1346).  —  Bene  daarop  Tolgende  be- 
Testiging  dezer  oork.,  t.  5  jan.  1348,  schryft  „gors 
en  uytluide".  Laat  ons,  te  dezer  gelegenheid,  aan- 
stippen, dat,  in  de  oork.  t.  1259,  Vod.  Mue,  III, 
62,  in  plaats  Tan  het  zonderlinge  onilent,  zeker  ook 
wel  wtlant,  umtlamt,  of  zoo  iets,  sal  moeten  ge- 
lezen worden. 

BULECH  (Byleg,  bylegh),  zn.  m.  Vergoeding, 
fr.  eompeneation,  \\  Alsoo  men  by  daghelycksche 
experientie  beTindt,  dat  Teele  paehters  deselTe 
landen  op  het  leste  Tan  hunnen  pacht  seer  wey- 
nigh  zyn  Tettende,  en  onredeiyck  labeurende,  en 
nochtans  t'hunnen  a&cheede, . .  te  kennen  gheTen 
dat  dezelTC  landen  behooreiyck  gemest  eiï  ghel»- 
benrt  zyn,  en  alsoo  komen  te  profiteren  bylegih 
ofte  recompense  Taa  eene  ToUe  Telte  en  Tolkomeii 


i 

i 


BIJL. 


BIJL. 


247 


labeur.  Ph  v.  VI  17  oct.  1671 ,  a.  2.  m,  416. 
Sondair  dat^ar,  in  oas  Tan  meerder  dickte  als  elf 
dnymen  dooreen  [wl.  Tan  stroodaken],  Toorderen 
byleg  sal  worden  gedaan.  C.  e.  Auden»  I,  12 
ang.  1767,  a.  28. 

BIJLEOOEN,  bw.  (verl.  dw.  hygdegi,  hygdê^i), 
1)  Koeten.  Vergotdêmf  fr.  eomvetuer  (des  frais). 
II  Aengaende  de  naer?ette,  dieder  beronden  wort 
naer  het  scheeren  Yan  eene  harte  Tracht,  daerorer 
sal  aUeenelijck  bygheleyt  worden  een  derde  van  de 
vette  daarin  desenre  Tracht  ghewassen  is.  PL  e. 
VI.  17  oct.  1671,  a.  6.  III,  417.  Voor  de  naer- 
Tette  Tan  eenen  Tlasschaert . .  sal  men  moffhen  byleg- 
ghen  d*helft  Tan  deselTe  Totte.  Ib.  6.  Sonder  dat 
men  eenighen  prjs  van  naerTette  zal  bylegghen, 
soo  wanneer  datter  twee  Trachten  uyt  deselTe  Tette 
gheschoren  syn.  a.  7.  Item  O.  e.  Auden.  I,  12  aug. 
1767,  a.  13—17,  22.  Zie  bijlsch. 

2)  Eenen  dienstloon.  Pmoilligen^  toekennen,  toê' 
siaam,  ir.  allouêr  fan  sdaire).  ||  Vertoont  reveren- 
telyck  N..  by  ÜEd.  nachtwaker  gecommitteert  Tan 
den  wyok . .  •  op  den  loon  en  sallaris  by  ÜEd.  by- 
geleyt  ofte  bygeleyt  te  worden.  O.  P.'B,  emir. 
26  juU  1786. 

8)  Een  feit,  een  bew^s.  AemhaU»t  bijbrengen ^ 
aanvoeren ,  beweren ,  fr.  dUSgum'^  avaneer  (un  fait, 
on  argument).  ||  Welke  partyen,  alsoe  gehoirt  in 
onsen  Toirs.  raide,  hadden  geappoinoteert  gewnest, 
dat  aete  sonde  gemaict  worden  Tan  den  fayten  ge- 
proponeert  en  bygeleeght  by  deselTe  partyen  en 
Tan  den  eynden  en  oondasien  ter  eenre  syden  en 
ter  andere  genomen.  —  Welke  [commissarissen]  . . 
hadden  Tan  den  £syten  by  hea..  bygeleght,  on- 
dersuek  gedaen.  Ckarib.  v.  'ePoeeh,  f^.  103  y^.  22 
febr.  1480.  Oio  sal  den  Terweerder  hem  hoeden, 
dat  hij  dat  niet  bQ  en  legge  en  procTc;  want  wort 
dat  bygeleet,  het  waire  by  den  aenleggere  oft  by 
den  Terweerdere,  soe  en  soude  niet  meer  den  aen- 
leggere competeren  oft  dienen  dese  actie  petieianU 
bereditaiie.  v.  D.  Tat.  44  t*.  Dat  by  geenen  men- 
seheiyeken  efi  redelycken  Terstande  gedacht  noch 
Terstaen  en  mach  wordden  mogeiyk  zynde,  dat 
myn  meester  [nl.  oliént]  dair  hebbe  geweest  ten 
dajge,  plaatse  en  tyde  by  den  aenlegger  bygeleogt 
Ib.  180  T». 

4)  Nadersohap.  Bieden ,  vragen  ^  fr.  vrêwnler^ 
demamdeff  inienter  (Ie  retrait).  ||  Dat,  die  tnaer^ 
dersohap  willen  byleggen ,  moeten  *t  geheel  contract 
Temaerderen ,  sonder  *taelTe  te  splyten.  O.  leenh, 
V,  Brab.,  a.  68.  Christyn  Tertaalt  alleeniyk  reira- 
bene.  Dat  een  maghelinck,  willende  Tomaederen 
eenigen  Terkoop  by  iemanden  Tan  syn  maeghschap 
Teroocht,  mach  dat  intenteren  en  bylegghen  bin- 
nen s'jaers  Tan  den  Terkoope.  O.  e.  Leenuse^  1670, 
TI,  1.  Als  daer  persoonen  syn  die  den  Tercooper 
eTOtt  naer  bestaan,  wordt  dyen  geprefereert  die 
syn  naerderschap  ierst  heeft  bygeleyt.  C.  v  Diett, 
TZ.  XII,  19.  Art.  23  segt  „gepresenteert'',  doch 
de  Tar.  »bygeleydt".  Dan  sullen  deselTc  [schrif- 
turen] blyTen  berusten  onder  den  heere  secretaris 
Taa  de  saeeke,  totter  tydt  en  wyien  den  tydt  Tan 
appel  oft  reformatie  sal  wesen  geflcouleert,  oft  het 
bygeleyt  appel  oft  reformatie  sal  weeën  Terolaert 
deeart.  C.  v.  Laven,  St^  v.  1785,  a.  42. 

5)  Beroep.  InefdUn,  fr.  inienter  (appel),  jj  Soo 
wanneer  de  kerokgheboden  niet  en  syn  gedaen,  en 
de  naerderiinck  quame  binnen  den  tydt  Tan  thien 
Jaren,  sonde  in  syn  byglieleght  naerderschap  ont- 
fin^han  worden.  C.  v.  Grimbergen,  1606,  a.  18. 

BTJLEOOEN,  sn.  o.    Voorgescbrevene  of  gebmi' 
~  >s  bewoordimgen ,  fg,  fbrmtde.  ||  Want  het  Tan 


noode  is,  dat  die  acouaeerder  syn  saken  efi  iayten 
thoone  nae  de  forme  eü  byleggen  Tan  synder  ao- 
ousatien.  y.  d.  Tav.  154  t^ 

BIJLEVEN,  sn.  o.  1)  Leveneonderboud ^  nood- 
vfondigbeden,  jfir.  subeietancet  besoins.  ||  Dat  nie- 
mandt . .  hem  en  TerToordere  eeneghe  taruwe,  rogghe, 
gheerste,  oTcne  noch  ander  graenen,..  Toortan.. 
te  coopen..,  dan  alleenlicken  in  de  Trye  open- 
baere . .  maroten  . . ,  ten  ware  om  sijns  selfs  byle- 
Ten,  en  niet  om  weder  te  Terooopen.  PI.  e.  VL 
6  oct   1545,  a.  2.  I,  643. 

2)  Insonderheid  leeftocM,  levendang  vruekige- 
brmky  fr.  neufruU.  In  Brabant  doorgaans  ioehi, 
lijfioebi.  Il  Dairtoe  huer  byioTen  eü  douarie  op  de 
leenen  danof  hueren  man  erfachtich  en  ehesaisiert 
was  tsinen  huwelicke  en  tsinen  OTeriyden.  C  e. 
Iperen,  Koet.  a.  286  (1535).  Dat  soo  wanneer  man 
oft  wyff  eenighe  tocht  oft  byioTon  maloanderen 
raaecken  Tan  heure  onruerende  haTO  oft  erffgoeden , 
dat  alsdan  de  lancxleTende ,  die  daerafT  de  tocht 
hebbende  is,  Tcroochte  eenige  Tan  de  Toorscr.  goe- 
den, deseWe  Terbeurt  syne  tochte  en  byicTon  aen 
de  erfTgenaemen  Tan  den  eerst  afflyTigen.  C.  v.  d. 
Eiel,  1570,  xi,  2.  Zie  ook  BiJLXYiKd  en  tocht. 

BIJLEVEJEt,  BIJLEVIGE,  ook  BIJLEVEKIGE, 
sn.  Vrmebibruileer ,  'brwiksterf  fr.  utvflrmüerf  ffw- 
f^nitibre.  In  Brabant  doorgaans  Utehtenaer^  ioehter. 
II  Ben  byieTinghe  [/.  byicTighe]  oft  douaffiere  sal 
moghen  doen  piesen  de  huysen  die  schmdig  syn 
te  Tolgene  den  boodem  Tan  den  leene,  hocTeele 
si  weert  syn  in  hueringhe;  en.  den  erfachtighen 
Tan  den  leene  sal  hebben  de  prerogatiTe  dairinne 
te  woonene,  en  jaerlicx  te  ghoTon  de  byicTeghe 
de  helft  Tan  den  pryse  Tan  der  Toors.  huerin- 
ghe, updat  hy  wille,  ofte  laten  deselTe  byioTCghe 
de  Toomomde  huysen,  danof  ontfaende  de  helft 
Tan  den  pryse.  C.  e.  Iperen,  Kast.  a.  236.  Een 
donagiere  ofte  byioTeghe  wert  ghehouden  te  be- 
talen de  helft  Tan  den  TorheTO  en  hoTelicke  rech- 
ten teender  warf ,  dairup  soe  byicTen  pretenderen 
wille.  Ib.  Alst  ghcTalt,  dat  deen  Tan  den  bylcTers 
ofte  leeftochters  OTorlijdt,  soo  sal  tseWe  recht  ao- 
cresceren  den  proprietaris  en  toghtenaere  ofte  togh- 
tenaers,  eloken  eTen  ghehjck.  Wel  Terstaende,  dat 
den  byloTere  ofte  toghtenaere  niet  broeder  Ter- 
schynen  noch  accresoeeren  en  sal  dan  tot  der  heelft 
Tan  den  incommene  indusiTe.  C.  v.  Kortrijk,  xti, 
24.  Als  de  proprietaris  sonder  fraude  eenighe  stee- 
nen  (oft  anaer  materiael)  doet  delfren  op  het  leen, 
om  te  weerckene  oft  edifierene  op  tseWe  leen, 
daeraf  en  sal  de  bylcTere  ofte  byloTerigghe  niet 
profileren.  Ib.  a.  83.  It.  O.  v.  Auden  ^  I,  xxn,  7, 
35;  Cah.  prim.  38,  84.  Zie  Tochtxvaxb. 

BIJLEVINOE  (BiloTinge,  byioTynge),  sn.  t. 
Hetselfde  als  bijlbtbv.  1)  Betwaren,  üvenemidde^ 
len,  fr.  denrées.  \\  Dat  sy..  sullen  moegen  setten 
en  stellen  die  Toirs.  kneren  en  brueken  op  broot, 
bier  en  andere  manieren  Tan  byieTinghe.  Bskenk, 
V.  Brab.  reg.  185,  P.  122  t^  13  dec.  1482.  Een 
weinig  hoogerop  staat:  „op  broot,  bier  en  alre- 
hande  ander  mtatie'*. 

2)  Hetselfde  als  BrnxTBr  2).  ||  Omme  equali- 
teyt  te  hondene  tusschen  man  en  wyf ,  so  sal  den 
man  byieTinghe  houden  np  alle  de  leenen  waerinne 
ayn  huysTrouwe  erfachtich  oTeriydt;  ten  ware  dat 
sulok  persoon  ces  Tan  goede  dade;  in  welok  ghcTal 
hy  gheen  byieTinghe  noaden  sal,  maer  sal  taelTe 
byieren  commen  ten  profTyte  Tan  den  crediteur. 
C.  V.  Iperen,  Kast.,  a.  286.  Als  een  grondenare 
st«rft  en  achter  hem  laet  eene  weduwe  die  bile- 
Tinge  in  syn  leen  souldich  es  te  houdene,  so  sal  se 


246 


BUS. 


BUS. 


ée  Wlevïnghe  honden  In  de  helftwhede  yan  den 
feheelen  leene  te  liaren  lere  en  in  alle  de  refenn- 
wen,  fbarfaiten,  baten,  heerlicheden  eö  proffiten. 
Xemr.  v.  1628 ,  D,  ij  r^.  Alle  weduwen  van  leen- 
houdera . .  zijn  gherecht  naer  de  dood  van  huer- 
liader  mans,  bylerljnghe  ofte  douairie  oostnmier 
thebbene,  hnerlieder  leven  langb  gheduerende,  op 
d«  leenen  Tan  hnerlieder  OTorledene  mans.  O,  e. 
Kortr^h^  XTI ,  19.  Nae  de  ooetume  slants  van  Ylaen- 
deren,  een  weduwe  ofte  houderighe  behoort  en  is 
souldich  te  hebben  henr  recht  Tan  byleringe  op 
de  goedingen  en  leenen  bleven  achter  de  doot  Tan 
hneren  man.  Wislaut,  X.  v.  VI.  156.  It.  157. 
Byleringbe  en  douarie.  Ib.  76.  Douaire  oft  byle- 
Tinghe  ooetumier  oft  convencionel.  C.  v.  Oinf , 
XTl-y  14.  Ten  waere  dat  deselre  proprietaris  mede 
Ifhestaen  hadde  ofte  geoonsenteert  in  ^tverpachten 
▼an  de  byleringhe  ofte  tocht  C.  leenk.  e.  Bêuderm, 
TI»  7.  O.  e.  AudêH,  l,  xxii,  7,  85;  Cak,  prim. 
n,  88,  84. 

BUPANT,  2n.  m.  Nadere  ptmdêtdUng^  ft.  kt 
pMèguê  $tAêidiaire,  ||  Wy  N.  K.,  geswoeren  late 
in  den  hof  Tan  Yrouwenperke,  tngen  en  doen  cont, 
dat  Toer  ons  on  N.,  riontere . . ,  gestaen  in  prope- 
ron  peraone  H. . ,  en  beeft  tot  enen  bypande  ge- 
sedt  derdalTe  sille  lants, . .  Toer  en  bij  alsulke 
mndde  rogs  erfpachs . . ,  aen  bQu  huys  en  hof  met 
lynder  toebehoerten  gelegen  te  Loxbergen.  17  febr. 
1458.  Soo  wie  heeft  bypant  Tan  eenige  rente  tot 
oft  by  den  prineipaelen  onderpandt  gheset,  dien 
bypant  wordt  ghehouden  als  boi^he,  alsoo  dat  men 
den  bypandt  niet  en  mach  oft  en  behoort  te  im- 
peteren,  te  besetten  oft  ezouasefen,  men  moet 
eerst  den  prineipaelen  onderpandt  geproeft  hebben. 
O.  V.  Sredat  a.  65  (1547)  Q-ildet  min  [nl.  geldt 
het  uitgewonnen  goed  bQ  openbare  Telling  minder 
dan  de  schuld],  den  u|jtwinder  en  heeft  gheen 
Toorder  bericht  [recht],  ten  ware  hem  b\j  on  toe- 
panden  ghestelt  waren.  O.  v,  CasiêrUê ,  1 ,  28.  Aen- 
Delangende  dese  penningen,  snstineren  de  Toor- 
kinderen  deseWe  te  syn  por  mobiliair  en  perso- 
neel; ..  oock  niet  doende,  dat  dit  huys  wiert  Toor 
bypant  gestelt,  welck  niet  anders  en  can  geprïBsu- 
neert  woorden  geschiet  te  syn  als  st  fortê  moH- 
Urn . .  mochten  oomen  te  veigaen.  C.  gr.  Loon,  I, 
668  (1705>. 

BIJKEICKEN  (Byreroken,  byrycken),  ow.  Too- 
rsilfPM,  fr.  fffiro.  II  WelTerstaende ,  ingevalle  de 
kooppenningen  niet  by  en  reyoken  tot  blussinge 
Tan  alle  de  schulden,  aen  den  oudtsten  en  t^- 
gende  rentorediteuren ,  boTen  hare  capitalen,  niet 
meer  als  drie  {aren  Terloops  en  worden  toegoToeoht. 
C.  V.  MaatifiMy  Bocêt  de  1665,  zxit,  15.  Soo 
•enige  goederen ,  opgedraegen  synde  aen  den  officier 
ten  behooTe  des  ci^iteurs,  en  die  meubelen  niet 
by  en  lycken  om  die  schulden  te  betaelen,  .,C.gr, 
Loom,  588  (1699). 

BU8AKEN  (Bisaeken),  bw.  Ondertoeken  (hesoe- 
ókon)f  fr.  exmmimer(}).  ||  Hiertoe  nochtan  alsoe  ge- 
sproken, dat  wi  [nl.  de  heer  Tan  Diest]  selen 
hebben  de  helecht  Tan  deaer  dekenen  [itl.  Tan 
de  boeten],  alse  de  gnldene  op  horen  eet  ge- 
wQst  hebben;  en  oeo  en  selen  si  niemane  moghen 
quite  laten  die  scnldech  ea,  si  en  breken  haren 
eet;  en  die  mesdede  Tan  denghenen  die  die  coren 
breken,  selen  gewyst  sQn  Tan  dien  goldekenen; 
maer  si  en  selen  gheene  misdaet  quitescelden  noch 
hefibn,  onse  liede  en  sQnder  bi;  en  wi  selent  mo- 

Ï[hen    biaaoken    en    ordenen  wiTele    [nl,  hoeToel] 
ieden  dat  wi  willen  die  boeten  te  heffene.  Oork.  e. 
8  Juni  1885,  a.  8. 


BIJSETTEN,  hw.  1)  Op  hei  Mta  teHen  ^  meh 
gen  hoven  het  verliee,  hyoo^penf  ft.  metire  om  jem 
on  riegner  onire  les  portee ,  afomier.  |j  8o  wat  manuo 
die  sine  pande  Terspeelt  of  biset,  oft  ghelt  on^ 
leent,  op  tien  ingelsche.  JT.  lakong,  VUeoordom^ 
1898. 

2)  Aanvoeren j  4Manhalen,  fr.  «dJSgmer,  \\  Als  dia 
persoen  dairt^gen  die  injurie  geallegeert  wort,  niet 
en  doet  cesseren  die  presumpoien  der  i^jurien,  dan 
en  eest  Tan  geenen  noode  int  libel  dairaf  iet  by 
te  tetten,  mair  is  genoob  dat  men  allegeert  tgeene 
dair  die  conclusie  Tuyt  Tolgen  mach.  t.  d.  TaT. 
85  T^.  £ü  wille  Andries  zgu  maeghscap  bethoenen , 
Boe  sal  hy  seggen  en  bijsetten  dat  hij  gehouden  ai 
geweest  Toir  maegh  en  neve  Tan  suloken  personen. 
Ib.  164  T^.  Zie  bijlbookn. 

Bij-  en  over  Sijn.  In  hoedanigheid  oom  eehepen, 
leenman  of  laat  bij  eene  wettel^ke  handeling  pHiohi-' 
matig  en  deelnemend  tegenwoordig  e^t  fr.  aeeieter  par 
dêvoir  et  comme  pariieipani  è  une  aswore  de  Ui,  en  qma^ 
lüé  d'échevin,  d^homme  defiefon  de  tenaneier.  ||  Sn 
omdat  men  alle  wairheit  souldich  es  getuygenisse  te 
geTen,  so  hebben  wt,  Jan,  heer  Tan  Koteelair, 
toirconden  der  wairneit,  onssen  properen  segel 
desen  letteren  aengehangen,  en  bidden  en  boTelen 
onssen  getrouwen  mannen  Tan  leen,  die  dair  by 
en  oTer  geweest  hebben,  dat  sy  dit  met  ons  bese- 
gelen  willen.  7  dec.  1447.  —  Ook  vr^mUUg,  ale 
geroepen  geimgen,  fr.  aussi  oeUantawement,  eomwÊO 
lémcin  appelé.  ||  Soo  wanneer . . ,  soo  is  de  lestla- 
Tende  scholdich . . ,  in  presentie  Tan  de  momboi- 
ren, . .  en  by  gebreke  Tan  sulokenen  in  presentie 
Tan  twee  andere  goede  eerltjcke  mannen , . .  go- 
maeckt  te  hebben  goeden  en  getrouwen  inTent»- 
ris . . ,  en  denselTon  . .  in  presentie  Tan  den  Toeras. 
persoenen ,  daer  by  en  oTor  gheweeet  hebbende , . . 
OTer  te  IcTeren  den  Toors.  OTermoroboiren.  C.  e. 
Zonen,  Weesh,  82.  Zie  ook  abk  •bS  bij  BUSr 
(Tan  welcke  laatste  uitdrukking  het  citaat,  Tan  aan 
„D Velck"  tot  aan  „recht",  getrokken  is  uit  de  C. 
V.  Antw.  eomp.  Y,  ix,  89),  en  dabbotxb  xlT  BU 

BIJV,  sub.  T<*.  BBVBBLVIS. 

BIJSLACH,  sn.  Muntwesen.  Munt  vervaairdigd^ 
mei  kleine  qfw^king  in  den  eiempel,  naar  hei  vooT' 
beeld  van  die  der  grootere  omÜqgende  landen, 
fr.  monnaie  frappe,  aveo  nn  Uger  écari  dm  eoin, 
d^aprhe  eelle  d^ entree  page.  Grimm  Beischlag,  ««- 
mne  adnUerimue.  \\  Yoirt  so  Torbieden  wy  byscmder 
alle  byslage  Tan  Megen,  Tan  Batenburch  en  an- 
dere, hoedanich  sy  syn.  Ord.  v.  graaf  WUlem  VI 
van  SoUand.  e.  1415.  Yav  dbb  ()hij8,  Leenen,  A^ 

BUSONDEBLINO  vBisonderling),  bn.  B^eom- 
der,  fr.  particulier,  epMal,  ||  Hierommo,  uuter 
con3mclijcker  liberarioheit ,  begheerende  den  abt 
Torseit  en  sijn  nacomelinghen  en  die  kerke  met 
bisonderlinger  gonst  te  TorTolgen  Tan  onser  gewoen- 
lycker  goederüerenheit, . .    C  e.  8t  Truiden,  %  29. 

BIJ-  ENDE  AENSTAEN.  Zie  ook  bij-  eVOTbb 
BUN  II  En  wy  N.  K ,  man  Tan  lene  ons  gheducha 
tscheren  Tan  Rotselaer,  want  wy  hier  by  en  aen 
stonden  en  gheroepen  waren  als  man  Tan  leen, 
daer  allen  punten  gheseieden  gelije  Toera.  is,  soe 
heb  wy,  om  rersuecx  wille  der  partyen  en  in  ge- 
tugenissen  der  wareyt,  dit  beseghelt  met  onsen 
segel.  JBrief  v.  heer  Johan  van  Motsdaar,  29  mei 
1898 

BIJ8TANDICH  (Bystendich,  — gh),  bn. 
êtand  verleenende,  behulpzaam,  hnlpvaardig,  fr. 
oiahle,  êeeourable,  \\  Dat  ick  sal  weaan  getranw*, 
behulpich ,  onderdanigh  en  in  alle  noode  tyatendigh 
beyde  onse  heeren,   hunne  soholteten,-  de  boig^ 


BIJT. 


BIJV. 


348 


meetteraB  en  nedt  der  ttadt  St.«TraydexL  Piot, 
Cmri,  680  (1569).  Dat  iok  den  psrticiüiereB  romn- 
boiren,  in  «aecken  der  momboiryen  «engaende, .. 
ten  betten . .  reden ,  behalpieh  en  büflt«ndioh  s^n 
flel,  neer  myn  Termogen.  (7,  e.  Loveny  Wêetk, 
e.  21.  Byitendich,  behulpieh  en  bereet.  JZdfcenJb. 
«.  JBrèb.,  reg.  181  f».  81  v».  (15e  E.). 

BUSTANDICHEIT  (Bietendichede),  m.  SiJ- 
Hamdf  hmtp^  ir.  oëtiêittiieê,  geeowrt,  KU.  arnxUUim. 
I)  Yeraoehten  oec  mede,  met  groeten  neerenete, 
te  hebbene  bistandichede,  troest  en  canfort  van 
poepenen  Tan  Ohent,  op  dinhouden  ran  der  ally- 
anohe  en  besegelde  brieven  Tortyta . .  ghemneót. 
JBe^,  Muë,  II,  294  (1407).  Mite  der  hulpen, 
trooet  en  bjstandioheit  Yan  onsen  rebellen  onder- 
■aten.  <Aaa  het  einde:  hulp,  troest  oft  onderstant). 
JUkmtk.  e.  SnA.  reg.  136  P.  176  (1504)  Waert 
soe,  dat  eenich  remor  of  ghemohte,  by  dage  of 
bö  nachte  ghemaeot  ware  binnen  der  Triheyt.. , 
dal  dan  élo  man  den  heere  en  der  Wet  bystan* 
diehejrt  sonde  oommen  doen  met  s^nder  wapenen. 
DB  Pb.  en  Bb.  XXYL  Mmpdmonde.  91.  V^.n^O. 

BUSTIEB  (BQster,  byster,  bister),  bn.  Kil. 
Bestier,  byster,  ad  mtrtmmm  redaeim»,  e»- 
haatim»  UmU^  esrimamim»^  imapê.  1)  Arm^  ioi  at' 
wumdê  gAraèhi^  fr.  pamvre,  rédttii  è  la  mitire.  ||  Al 
is  *tdat  die  weeskinderen  somwjlen  theuren  ses- 
thien  jaren  geacht  eik  gehouden  moghen  worden 
als  Toljarioh,  niettemin,  Tan  den  tyde  Tan  sesthien 
jaren  tot  Tiev-en-iwintich  toe,  die  jeucht . .  is  tot 
sjnooi  soffohlyeksten ,  en  men  diowils  siet  dat  bin- 
nen dien  tyde  de  jonghers,  berooft  Tan  Tsder  en 
moeder,  wawran  hen  groot  goet  achtergelaten  is, 
diowils  arm  efi  byster  geworden  syn.  O.  £1^0,  8 
ian.  1580,  a.  18.  St.'TVuidêm.  Schier  eensluidend 
IS  art.  80  der  C.  e.  SaaiktnM^  Weuik.  Dat  sQ, 
sonder  soighe  tbd  byster  oft  arm  te  worddene, 
heor  goet  selen  wQs  genoech  syn  te  r^gerene.  O, 
9.  TVmAoe/,  Wêêtk,  a.  27.  ld.  C.  0.  Sanikavem, 
m,  81.  tWelek  Toorwaer  dese  landen  tot  groote, 
innumerable  schade  was  redonderende;  waer  di- 
Teraohe  ooopUeden  bystier  en  goedelooe  ghemaeot 
wierdan.  Piot,  Ckro».  869.  Wiert  anderwerf  den 
tellenden  penninok  ghecoUeeteert  [ni.  in  den  jare 
1577]..,  daer  men  groote  moyte  mede  hadde, 
want  tr^ck  meest  oreral  aerm  efi  bister  was.  Ib. 
558.  It.  K.  laikeng,  Bmgg9^  Valreep  51.  Byster 
maken.  fr.  Vêrarmm,  arm  makem^  Ud  armoêdê 
hrwgê»,  fr.  ttppaavnr,  rédmre  è  la  miUre.  ||  Want 
als  een  weeee  desen  eedt  doet,  soe  wordt  hy  dair- 
mede  Tersteeken  en  Tuytgesloten  Tan  der  graeien 
en  beneficien  Tan  restitucien  of  relicTemente; . . 
want  mits  dyen  eede,  wort  de  weese  en  onbejaerde 
geacht  als  oft  hy  sijn  mundige  en  wittige  jaren 
hadde,  en  dairmede  wordden,  sonder  getal,  der 
onbcjairder  jongers  efi  kynder  Teel  byster  gemaict. 
▼.  D.  Tat.  261  T^*.  Men  heeft  onlancx  gettseert  te 
balene  nu^tler  keroke,  by  maadate  Tan  den  prinoe» 
banckeronpten,  die  met  haerlieder  Tlucht  de  ooo|h- 
lugden  en  ingesetene  byster  maken,  oft  groote 
schade  doen.  Wiblavt,  ^raei.  ertm.  144. 

2)  UUtimtn^j  fr.  /o«,  intense,  \\  [Op  dit  jaer] 
MOCOLTiii,  doen  wert  graTe  Willem  Tan  Hene- 
gouwe  eft  Tan  Hollant  synder  sinnen  byster.  Piot, 
drom.  88. 

BIJT£ECKEN  (Byteeken),  m.  o.  Tegeimerk, 
iwmde  cf  bipiimrk,  fr.  wnifw-^marqu».  ||  Indien  sy 
[nL  dekens  en  gesworene  Tan  het  brouwersam- 
bacht] de  sake  waerachtieh  Tinden  [nl.  dat  een 
brouwer  in  besit  is  gekomen  Tan  andermans  ton- 
nen of  sakken],  auUen  Termne^en  da  teeokena 


uut  te  doen  doene,  en  daerup  te  doen  steUena 
huerlieder  teekene,  midts  by  den  dekene  en  gh^ 
zworene  daerup  te  doen  alBgerene  ofte  prenten  eea 
byteekene  ofte  brantteekene.  Bbkbby,  I,  889, 
K.  e.  dê  hnmmerg  v.  1608. 

BIJTEN,  bw.  Fig.  BooMoardig  hMlm,  fr.  ori- 
itquer  mSehammênt,  mordre.  ||  ScheoTen  [sdumpen] 
oft  gabeeukens  [jokkemyen],  die  men  plaisanteiyck 
gheeft,  en  maken  properiyck  gheen  ii^urie;  maar 
soe  doen  zy  wel  als  zy  byten  oft  smetten,  soedaft 
de  persoon  daerby  besohampt  is,  oft  synder  eeva 
ter  naer  gaet'  Wiblaitt,  Tratd,  eriei.  179. 

BIJVANCK,  sn.  m.  1)  De  gehede^  doofffamu^ 
of  gefloten»,  ómnang  va»  iêmande  hmiê  tf  erf^  fr. 
eneioêf  eneeimte^  poarprië.  Zie  ook  bblvzcx  Het 
Lexieon  t.  Maigne  d'Amis  meldt  reeds  in  't  jaar 
1058  BiTane  [{.  biTano].  Sepiumi  enóht,  en 
BiTangium.  Spaüamj  iniervaUam,  têpimmf  ««- 
elos,  êiêndue,  in  988.  |)  Dat  niemen  en  neme  dan 
lieden  dat  sy  binnen  haren  biTanghe  hebben  no<4i 
up  hare  heyminghe.  db  VLAicnicS,  Vgk.  40 » 15de  B. 
I>at,  hoewel  de  heeren  [nl.  Tan  de  tolkamer]  had- 
den gelieft , . .  te  diTersehe  plaatsen  Tisitatie  te 
doene  op  seker  hout  en  hoornen  gelegen  Toor  oft 
omtrekt  den  byTanghen  en  andere  nlaMsen  Tan  da 
timmerluyden  deser  stadt,..  ^-  Oelyck  oock  de 
timmerluyden  en  houtbrekers  Tan  andere  steden., 
efi  namentlyck  die  Tan  Antwerpen,  hun  houten 
Termochten  te  leggen  Toor  heurlieder  deuren  efi 
byTangen,  op  de  spatie  Tan  ontrent  Tier  of  yyt 
Toeten.  Mabtibez,  126,  Bêgl.  e.  1608.  Dat  nie- 
mandt  binnen  den  dorpe  en  sal  moghen  huy- 
sen,  herberghen,  logeren  oft  binnen  synen  by- 
Tanghe  laten  woonen,  oft  herberge  Tcrleenen 
iemandt  uyt  eenighe  sterf hnysen  oomende,  weder 
hy  sieck  oft  ghesont  is.  (7.  v.  Demme  v.  1612, 
a.  467.  Van  haestigke  eiedcie,  Elck  moet  ghedoo- 
ghen,  dat  zynen  ghebuer  orer  syne  erfre  ofte  by- 
Tanck  zyne  reparatie  doet.  C.  e.  Auden,  v.  1615, 
ZIT,  12.  C,  e.  Boegielaar,  XTiii,  8.  Dat  eenighelyc 
ghehauden  es  syn  Terekenen  te  rynghen  en  sohiel» 
den  loopende  buyten  synen  hoTc  ofte  byTanck. 
DB  Pb.  en  Bb.  XYI.  Aseenedey  62,  f.  e.  1685., 
a.  11.  Art.  12:  in  synen  hora  en  bealuyt.  ---  Bo 
sullen  mogen  koopen  oft  Teylen  eenigh  green  binnen 
dese  stadt  op  de  merokten  oft  andere  plaatsen, 
gelTck  oock  niet  in  hnysen  oft  byTangen  derselve 
Tdór  10  ure...  Ord.  magUtr,  e.  XoMa,  1785, 
blz.  2.  ld.  18. 

2)  Qromd  en  grcmdgebied  fomdom  etme  êiad,  r/bam* 
My/e",  fr.  terriiaire  ei  reseort  aaioar  d^nme  eiUs, 
hanlieue.  Eene  fr.  oork.  t.  15  noT.  1486,  Mekmüc, 
e.  Proft..  reg.  185  f».  187,  Toor  de  stad  Lier,  ga- 
bruikt  het  woord  poarprie.  Kil.  ByTangh  der 
stad^  ürrUariMm  etc.  |)  Tam  burgenaes  opidi  Ly* 
rensis,  quam  homines  bivangU  ejusdem.  Sekenk, 
V.  Bfob  ,  reg.  184,  f9,  118  (1826).  Die  sconthet 
oft  syn  dienaers  en  moghen  gheen  goet  Tan  eenen 
poorter  oft  ingeseten  Tan  der  stadt  oft  Tan  den 
byTange  Tan  Liere,  niet  TOorTluohtich  synde,.. 
doen  arresteren  Toor  eenige  schulden  oft  actiën. 
O.  e.  Zier,  iii,  1.  Benen  crediteur,  Tindende 
synen  schuldenaer  Tan  buyten  binnen  der  stadt 
Tan  Liere  oft  beuren  byTan^,  mach  deneelTon  by 
eenen  dieneer ,  te  weten ,  bmnen  der  stadt  by  den 
Torster,  den  sweerdtdrager  en  den  derden  dienaar, 
en  in  den  byvange  by  de  meyers,  elck  onder  syn 
gerecht  doen  arresteren.  Ib.  a.  2.  Zie  ook  aldaar 
titel  I  doorheen. 

8)  JBene  mi»  of  meer  hepaaide  eéreék  mm  mmgroat^ 
gebiedy  fr.  mm  Uendae  de  ierriioire  pUu  om  moint 


! 


STiO 


BIC, 


BIN. 


UmUé»,  |l  f)tti  wff  i#n  MnMÜghM  TMTiOMlftf ., 
f  Ml  iTMrrMM)  dlr#fK)hii  N/;h|m}»ri , . ,  b#nli«dMi  hóiu 
4*ri/l#  Tn  d#fi  tr^rftiufk  m%  pU«t4Mm  iiiti«gh«DOfn«ii 
hf  4«  llUt«ii  TM  JI/>lUna(,  ZmUd(  en  honiM 
^FiMAMfirf i««rdii  f  Urn  i»/iid#)  wf  hcnlUdim  loadtfii 
wtlUn  tMflAUrn  (l«t  wy  TriJwlUfikmi  Mudra  moghan 
)i*n(1iil#ri  #n  Hwf  «rim , , .  4«  ri?  Uir«n  «n  bnden  ömt 
muil  oni  «rkiml  d4N>r  ti«tolingh«  ▼•!!  oontribuib, 
•ft  in  d«  lartdun  ?•»  dn  lubuorigtM  princen, . .  — 
))»(  ftlUn  d«Khiifui  di«..,  msllra  moghvn  TryeliJ- 
iik«ri « . .  ImiidttUn ,  f  Aritn »  «n  h«nnMi  CMt  winnen , 
«n  ludiifi  op  dn  rlvbmn  in  dan  byvanck  dMr  men 
ona  dn  mmiribuilii  baUalt,  on  van  do  nabuerighe 
prinwn   iH,  v.  Brab,  W  Juni  160H.  I,  811. 

4)  fi /y(/Mwiiflia"  MA  ffêiuiffêMt  van  f,vohhê$dên", 
(f,  ^^itamftion**  d§  iémoint,  d$  ^^wramti'\  con- 
htfftiofê»,  0ompiirjifafor$§.  ||  Quad  ti  têttêi  non  ha* 
hutriêt  UUi  qui  imp0êiêuf,  êUnplici  inramênio,  ióh 
mnnut  »inê  ini$rc§pHim9 ^  quod  bivano  «#1,  9i  ahiqnê 
éiUUUin9  fraêiiiio ,  m  purgnbit  # /  lih$r  0rit.  H5iil- 
»AUM,  Uft  mrt.  1107  {Oortpr.  in  Oêni), 

lirjVANOKHMAN.  lu.  Xhn  inwon0r  van  dwn 
Jk^fMnph'^  h  U0r%  ft,  un  hahUanê  dê  la  banlmiê 
a0  iAêftê,  II  Kou  poorteer  «n  min  byvanoiman  Tsn 
Ly«r»  n\w\\  ■vni»n  ao)niUUni»0r  van  buyten  aeWer 
anuiaatnn  «(\  noiuloni  (oi  arn  der  tyt  toe  dat  hj 
den  heor  |«<)ryii«n  Mn ,  om  bem  dyen  te  leforen. 
C\  I»,  tW,  I,  )I\K  HUvauoaUttden  van  Lyere  JRê- 
Hnk,  n.  Brak,,  rog.  1H1,  f*.  UK  en  t«.  lft<l«  B. 

IIIJWAKKTH  (Hlweerti,  blwt>eH.\  vi.  Omhtfni, 
nnar  ikn  kant  k$n0n  omn  #a  «aè(^,  fV.  pr^«  if#,  <^ii 
fót4  *ê0  0ê  prè»  d0  lè,  II  Tn  do  teite,  biwaerta  der 
MaoboU^hor  pooHe.  di  VtAMivcK,  Sfad^  II,  46 
(inM(M  Hiweorta  der  H^xteanelpoorte.  Ib.  A7  (1398). 
IW  waierbaiUe  biweerla  der  Hiloquen.  Ib.  64(1414). 
(XM^k  «uH  gby  terat«eni  met  corten  talen,  Dat  de 
Vryho^lt  wwfï  acboTt,  naer  *t  aelte  Termonden, 
H\|waerU  de  Ytionie(|de  molen,  naer  d'oorconden, 
Meveu  den  voelwet^b  dte  orer  de  boke  legbt.  Ckv^n. 
e,  M^rphhm,  XHh,  Sêr,  WK  Welrk  yoorM»yde 
•Irtetkeu  leyl  legbeu  dlaut  Van  Slaebn^olenTelt, 
en  gaet  eoe  Ytitvrte,  te  bant,  Aobter  Peotere 
t«n  llaeerode,  ))erAi>ot,  Hywaerte  Oretenborch  ,  . 
Kn  eoe  voerie  vecht  vuTte  naer  dLombaerden  t«II. 
Ib  UT. 

HICKKTKKHISN  (Bicqueterwi,  biketueMa>,bw« 
Muutweaeu.  JfW  iM^ii  w^t» ,  •«  ,,4e  êêmkmt  ml» 
¥mf0n ,  iliie  Ie  Hcki  <yi  Ie  «weer  9^ ,  iliie  dl»  wHiw» 
9miith  e«el  UM»n*\  X\}ks  arcK  Fmpi0t9  4»  lm 
tknm^t$  Jht^Êk^  ie/bn»«»#te  MwUmmhr  J/e>werl, 
I^IH,  f^  44y«eler,  fe«er  fo  emeeeie^  e#  fe/eAM^  tae 

M^MÉ^&A    ^H^Alk    ^^▲Aü^kA    j^M     ^Mm^^    ^^^A^ft^k^MA       ^^MA^^    ^fe^eft    ^  ^he&4 

|NM  1^  |KM«I«  l<v«il^  Ntre  |i<i»er  din»  yijw  dl»  eie*^ 
mum  fMT  Ie  Irêlecl»!  Kil  i^prQr<^  Biket^  buket, 
tfeb^ket.  IftWvNi  eiemwI^iBe,  ->  weeelwridi.  |(  He 
M^p^lieve  vA  biketiie*»,  die«  biketttefettde^  de 
ewikf^  ymm^ixiyebe»  uu\vileleii«  «u^t|th«»v«nde  de 
h\^bte,  \v«Muutle«eih  ^eWb^nvt  eA  ivote-n  "lyeeaeeae 
y)i»dl(>t^(  i«<Mi^t  mWl  mH><ei\,Kk  eet  ie  den  wuuteMMr 
«IW  iNMMk^^pM  eve*»  >u\>e«i»  ie  eiek^a^;  eA  vW  aumie 
WbvVM  vW«^  VN^vki^  i«t  1  ^ett^MkW  ea  luel  den  te^ 
WtlHMe  v^  «ttsWceik  iMi  *^  («ev^h^ulier.  WirvAsr» 
|NNh>t>  ve<M».  t<ML  IvKJUett  ieneeiksh  v^uawn»  «>v^w^i^Mi-* 
«M4h  Ie  wvi>ileik«  ^  Ky  een^^eW  Keu  Ute  >nMc«k  <hie^ 
»i»U>eee»ile  «^^tKH^Nk  e^HtvW  4»W^>)u«^«««m«  ot^  ^moi 
W^iftelefvMk  b«^SN».  o*u  «Aè  »wein  te  N^Kh^I^»  K>a 

>NW*  ^  ^ibiie»#>tttW.  «y  «'^.<Mk s&M  Sy .  Wv^m  Jk «^Mce^ 
^N«WM.rw  ea  «kn^kWu  ^  t^  .^m  «ewwrvtii  uyt  «^iMe  jukwol 

%  «Sik  UU  >X$.  h.  i^  K  rL  >  euf.  t«^.  ft.  :t 


m,  6(n;  in  bot  Vr.  Ib.  M  iibr.  1669,   o,  49. 
III,  607. 

BICKETIBB8  (Bieqnolim,  bikotaen),  sn.  mr. 
Soort  00»  ffêldmisêdaarê ,  ft,  oorU  de  ei—jwrf, 
HemiMmurBO).  Zie  BicKvramnr. 

BILDICH,  bijw.  In  goeden  Haai,  fr.  em  homéiai. 
II  Ordonneren  oick  en  gebieden  nllen  en  jederatt 
oneen  offlcieren,  Taeallen  en  onderdAneny  dat  ly 
•lle  uren  bildich  halden  en  bereyt  mftkon  die  Ton- 
delen, hoopen  efi  geeeleohapen  in  goeder  ordeno 
oft  wel  gewapent.  O.  Li4gê,  27  nor.  1677.  a.  4. 

BI  LOK  (Bilyo,  beelck,  belet,  balek,  buolo),  m. 
m.  WeUand,  weide,  fr.  pré,  pdimrage.  Kil.  Bilok, 
fland,  pateuum,  Sen  woord  eigen  aan  Oost-  en 
Weetfl.  BU  De  Bo  en  bQ  Sohuermani,  Bilk, 
bulk,  0ênê  omsloten  weide,  waarbij  het  Brab.  hUtk 
en  bêinik  one  ? oor  oogen  zweelt.  Dese  „afsluiting** 
wordt  ja  niet  altyd  beveatigd  door  de  plaatsen 
waarin  het  woord  voorkomt,  maar  zij  kon  ook  be- 
staan in  enkele  grachten  of  kanten.  Slechts  één- 
maal troffen  wQ  de  uitdrukking  „besloten  bilck** 
aan,  nl.  db  fb.  en  bb.  XVI.  Assenede,  62,  K.  e. 
168A,  a.  16:  ||  Dat  niemant  en  stauwe  syn  beesten 
by  nachte  in  anderlien  vruchten,  besloten  biloken, 
hoygers  ofte  ander  gers.  —  Wy  zullen  nog  doen 
opmerken  dat  Vlaenderen  zoowel  syne  meerschen 
en  weiden  had  als  Brabant  en  Limburg.  H  Gwy  efi 
Jan  Horluut,  met  vyf  hondert  lieden,  deden  ma- 
ken vele  pitten  tusechen  Groeninghe  eloeetere  efi 
Ourteryke ,  efi  men  dekte  de  pitten  met  meven  ,  in 
eenen  grooten  bilyo  aen  de  drie  syden  benelst. 
Jak  t.  Dixmitdb,  166.  Dat  niemant,..  eeni^ie 
lekenen  gbevonnest  hebbende  te  reoke ,  die  amen 
aal  van  de  recken  voor  alderstont  dat  de  aeehelaorB 
uut  den  bilck  gheeoeeden  zyn.  Bbwbbt,  I,  S08. 
K,  d.  lakenff*  1645.  Dat  hem  ooo  niemandt  en  ver- 
voordere  de  voorn,  bossohen,  plantaghen,  meere- 
schen,  oautoren,  bilcken,  brouokagen,  gbemeene 
te  maeckene.  PI.  e.  Vl.  11  jan.  1648.  I,  686.  — 
Men  vindt  ook:  „buleken  lants**:  ||  Twee  linen 
lants,  liggbeude  in  eenen  beele.  db  Pm.  en  Bb. 
VUL  Maldeohem,  149  (1343).  Over  den  dbneeeh, 
tol  op  eenen  bulok  lants.  Ib.  L  Jfariahria,  41 
(1661).  Den  nombre  van  80^  roeden  lants»  weeenAs 
eenen  bulek,  ten  deele  dreve  en  boomboedi.  IK> 
Droeeee,  8  (1760).  Zie  jMssiei  aldaar  nog  m  db 
gemeenten  Marjmkmrkêy  1,  30  •  flSal-AMer,  71» 
18;  Jgeijseerdi,  4,  IL  Wmitfjèwm  22;  IX.  8L 
Mmarêeme-Lmaêkem,  40;  X.  Vimki,  4; 
12,  ena.  —  Aan  Brabant  en  Limbuig  is  bel 
kikk  vreeoad.  aoodat  wg 
reg.  der  14«*  S.  der  Buibs.  god^ 
ti  De  palude  el  hetei  mt.  mpA 
B  210,  P.  37,  geeaeente  Dworp  (TbeiiippiX 

BILUOEN   (Bulgoen),  sn.   Bühem,  fr 
(i   Ileea.  van  den  bulgoen.  die 
se   i^eofdtneefl   dal  ment  leaair  Mi 
sal«   op  dawie  rec^l 

SMM  van  ondi  ia  voefledenen  lid»  op  de  M 
van  Bïrabaat 
1M.  R  62.  Órd.  op  dr  smmAm»  20 


BIX,  Tl..  vetkeH  van  !■■■•■%  fr. 

«evoicd  van  de  li^iwoarden  den  e£  der 
nem   ia  de    IS*^  K..   en   ik-b    bi#r  ei 
vweAHMOKie  lot   in  de  l«>i».   Zee  T 
p2aats  «a  ruimte.    <  I^  mm 
▼aa  tttfitftneraiulii   dtnc^.  di» 


I 


t^:t   ^m  der  oei» 


lïT^i. 


«B^ochaa.  :»  ^^an.  l:2n.  UW^.  a 


BIN. 


BIN. 


251 


& 


jaóu  1287,  89  febr.  1287,  14  nor.  1292.  Bin  den 
«mboobte  Onnerlinz  en  bin  der  procbien  van  Lef- 
fingbe.  23  mrt.  1297.  Bin  den  scependomme.  sb 
Pb.  en  Bb.  AaUi,  III,  460  (1891).  Bin  der  caa- 
■elrie.  C.  «.  Iperen^  Etui.,  a.  9,  139  (1535). 

2)  Van  tijd.  Bin  aobte  dagbe.  11  nor.  1279, 
11—24  oot.  1281.  Bin  den  jare.  Md  1287.  Bin 
den  eersten  jare.  8  apr.  1298.  Bin  der  octaTon. 
11  juni  1308.  —  Bin  gevolgd  van  een  persoons- 
naam, met  de  beteekenis  van  gedwrwndê  ket  leven, 
fr.  dm  vivami.  \\  Van  allen  den  leenen  daer  soe 
nL  de  weduwe  van  beer  Bogier  Brysteet]  maer 
e  bladinghe  of  en  beeft  gbecoobt  en  gbecregben 
tbaren  l>ye,  vj  bin  min  bere  Boegere  vorseit,  of 
Toer  den  tyd  dat  soe  an  bem  quam ,  daerof  nemen 
soepenen  bare  verste.  C.  o.  Oenty  22  juni  1353 ,  a.  3. 

BINDEN,  bedr.  en  wdkw.  Verlnnde»,  fr.  ohli- 
^er.  II  Sn  wy  binden  alsoe  wel  ons  alse  die  na 
ons  oomen  selen,  dit  te  bondene.  16  febr.  1247 
(kopij).  Dit  bonden  bem  te  doene  en  te  vulcoemene 
en  te  warandeme  jegben  eiken  man,  N.  N.  25 
ian.  1278.  Voert  binden  wi  ons  en  obligieren,  ie 
en  mgn  wQf ,  en  ons  boer , . .  gbereobte  waerscap 
te  doene.  18  juli  1281.  Het  ne  ware  dat  die  van 
Gbend  bem  daertoe  gbebonden  badden,  bi  cbaer- 
tren  iof  bi  andren  wettelieken  banden.  18  juli 
1286.  So  obligere  wi  ons  eü  binden,  bi  onser 
trouwen,  en  onse  ore.  I  ang.  1290.  Zo  obligere 
wi  en  binden  ons  en  onse  nacomelingbe  dit  te 
hondene  gbedurecb  sonder  breken.  19  jnni  1295. 
En  gbebraec  ons  oec  iet  an  dit  vorseide  buunre 
lands,  so  bind  dese  voneide  Bloc  al  syn  goed  en 
al  syn  land  ons  gbenoecb  te  doene.  20  nov.  1298. 
Ter  welcker  besettingben  si  bem  beden  gbebonden 
hebben  en  gbeobligiert.  19  juni  1305.  Binden 
hem  te  wette.  Z»ek  wetldgk  of  voor  de  Wet  esr- 
MadiS,  fr.  §*obliger  UgaUment  ou  devani  la  LoL 
II  Daer  cam  Jban  Woubrecbts  soene,  Elemoeden 
aoens,  Toerseit,  voer  ons,  en  bie  bant  bem  te 
wetten.  11  oct.  1281. 

BINNEN.  Als  voorsetsel,  in  versobillige  uit- 
drukkingen. 

1)  Van  plaats  en  ruimte.  Deen  binnen  den 
anderen.  Dooreen,  door  etkander,  fr.  pêleHnéle, 
1)  Wie  bi  sacb  enen  groten  bogben  beren  met  ix 
Telden,  en  op  welken  wandelden  kerstenminsoben 
deen  binnen  den  anderen.  Aüer  Keretb,  1.  Bin- 
nen boorts.  Binnen  den  rand  of  hoord^  fr.  au 
hord  imUrienr,  \\  De  mate  daer  men  soorsse  mede 
meet, . .  es  souldiob  diepe  te  tine  tusscben  iz  eü 
X  dumen,  en  tusseben  xtiii  en  xx  dumen  wyt 
boven,  binnen  boorts.  C.  v.  AaUt,  408*  Binnen 
lants  oft  buiten  lants,  fr.  dame  Ie  pajfe  ou  è 
VÜramger.  ||  Indien  nyemant  en  oompt,  „binnen 
iaers*'  nae  de  clocke,  die  dser  restoir  en  calaengie 
op  doet  \nl,  op  openbaarl|jk  verkoohte  buizen],  soe 
ayn  alle  degbene,  wye  die  syn,  gheesteliek  en 
weorlick,  oudt  en  jonck,  binnen  lants  oft  buyten 
lants,  over  see  eü  sant  wesende,  ten  eewigben 
daghen  venteken  van  allen  beuren  renten,  actiën 
en  rechte  dat  sy  opten  voirseyden  pandt  oft 
huys  souden  moegben  pretenderen  te  bebbene.  C. 
e.  AMim.  1545.  Yi,  25. 

2)  Van  tyd.  Binnen  dien  wQle,  fr.  dane 
Tenire^lempe,  Binnen  sjaers,  fr.  dane  Vannée, 
dame  Veepaee  d^mn  an,  \\  De  vonnissen  gewesen  in 
oomiradieiorio  judieioj  oh  genomen  op  de  schepene- 
brieven,  en  andere  condemnatien  moeten  ter  exeou- 
tie  geetelt  worden  binnen  *s  jaers.  C,  v,  Bruteü , 
1606,  a^  109.  Christyn:  imtra  anmum.  Binnen 
•onnensobyn.  Tuuehêu  kei  opffoau  eu  het  afgaem 


der  touy  fr.  entre  Ie  lever  et  Ie  eoueher  du  êoUiL 
II  Naer  de  eeden,  alsoo  gbedaen  synde,  soo  moet 
den  calengierder ,  binnen  sonnenschyne  van  dien 
dagbe  oft  binnen  xxiy  uren,  aen  schepenen  consi- 
gneren de  penninghen  van  de  oomenscbappe.  C.  e. 
0heel,  XZY,  15.  It.  16.  Zie  soKVBBCHiJir.  Binnen 
dien  wyie.  Middelenoijl,  ondertuseeken^  fr.  dame 
Ventre-tempi.  \\  Ware  ooo  die  aeuleggbere  in  gram* 
schepen  verhit,  dat  bi  binnen  dien  wQle  verooele. 
Leenrecht  v,  1528,  iij  V.  Binnen  middelen 
tijde.  Met  de  voorgaande  beteekenis.  ||  CJhynsen 
eü  renten,  die  men  in  xxx  jaeren  nyet  betaalt  en 
beeft,  en  derf  men  nyet  gneven  noch  betaelen, 
ten  waere  dat,  binnen  middelen  tyde,  questie  oft 
prooee  daerom  geweest  hadde ,  oft . .  (7.  o.  AMtw. 
1545,  TI,  60.  It.  XIII,  38. 

Te  binnen  ^  te  buiten  gaen.  Eenebeat- 

ting.  Sr  wettelijk  in  j^gegoed,  geërfd'\  bevestigd  worden 
—  er  afetand  van  daeuy  puit  erve  gaen^\  fr.  Ure  lêgar 
lement  mie  en  poteeesion  ifun  Hen ,  g  Ure  y^adkiritf*^ 
en  Ure  inveUi,  —  en  faire  oeeeian,  s*en  dévêtir.  Zie 
BVITXK.  II  Dat  quam  vor  ons  [schepenen]  Aemoud... 
eü  ghaf  wettelike  gbifte  Willeme...,  beene  tiende,., 
eü  wedese  [l.  wedde  (beloofde)  se]  hem  te  wette 
te  wame  teghen  heiken  mensche;  en  Amoud  Yor- 
seit  ghinc  deser  tiende  wettelic  te  buten,  en  dar 
[de  heer]  Willem  vorseit  ghinker  wettelioke  te 
binnen,  di  Pb.  en  Bb.  YIIl.  Adegem,  15  (1300). 
Dewelke  hofstede  eü  husingbe  leghen  en  staen.., 
Pieter  eü  Margriete  vors.  die  gbingbens  wettelike 
te  buten,  eü  Marie  eü  Macbtild  vors.  die  gbin- 
gbens wettelike  te  binnen  ter  Bagbinen  boef.  Ib. 
Maldeghem,  149  (1343).  Te  binnen  sijn.  Weten 
met  sekerheid,  st^er  eijn,  fr.  savoir  avee  eertiiude, 
Ure  eeriinn.  ||  Her  drossaert,  oft  her  richter,..; 
ick  weet  eü  ben  wel  te  binnen,  dat  gby  een  goet 
richter  zyt,  eü  zoudt  willen  zyn,  sonder  gunst  oft 
hatye.  y.  d.  Tay.  179  yfi.  Als  gby  thoenen  eü 
tuyghen  sult  een  verargeringbe  eü  deterioratie,  soe 
moet  die  getuyge  te  binnen  syn,  dat  dat  dino  ver- 
ergert is.  Ib.  837  y^. 

BINNENBEDBIJVEB,  sn.  Die  landbouw  drijft 
Hnnen  t^ne  eigene  gemeente,  fr.  celui  qui  eultive 
la  terre  dane  sa  propre  eommtme.  Zie  aïdbijt  en 

AFDBIJYXB. 

BINNENBOROE.  Zie  bob&b. 
BINNENBUB0EMEE8TER.  Zie  boboxbmsxb- 


BINNENCOSTEN.  Dorpslasten,  fr.  dkarges  de 
la  paroisse,  \\  "Dat  men  voortaan  sal  versoheyden 
eü  by  apaerte  boecken  ommestellen:  eerst  de  ayden 
en  subsidien;  daemaer..,  eü  schipvrachten,  wa- 
genvraebten,  pioniers,  remontpeerden ,  uytkoo- 
pen  van  wintexgamisoenen ,  renten  eü  dieigelycke, 
voorts  de  contributie  aen  den  vyand,  eü  eynde- 
linge  de  binnen-  ofte  procbiekosten,  by  vier  sep^ 
rate  boecken.  O.  P.-B,  autr,  31  oct.  1715.  xxi,  1. 
Binnenkosten,  geieid  personnele  of  domiciliaire 
lasten ,  als  de  x« ,  die  de  ingezetenen  in  pacht  syn 
houdende  van  de  abdy  van  ToDgerloo  eü  den 
pastoor  van  Webbecum.  Stadsareh.  Dieet,  Cagge^ 
vinne  Kempenseh,  18<l«  E. 

BINNEN-  oft  BUITENSLUITER8 ,  sn.  mY. 
Dienaars  van  den  stokbewaarder,  fr.  eervUeurs  dm 
geölier,  \\  Ten  waere  dat  deselve  porter  oft  inge- 
setene  eenighen  oploop,  rumoer,  ibrtse  oft  rebellie, 
opten  Steen  eü  binnen  den  gevangenisse ,  aen  den 
steenweerdere ,  buyten-  oft  binnensluyters,  oft.. 
dede.  C.  e.  Aniw.  1545,  I,  18.  It.  1582,  xin,  10. 
Oomp.  YII,  I,  16. 

BINNINCK,  sn.  y.  Benaming  van  het  gedeelte 


252 


BIS. 


BLA. 


ègr  p§mmnf9  Benmgem  {IMbmrg)  géUffm  Umnên  dê 
Wfykeidf  em  lU  wei  wm  Lmik  volgend,  tepenoverge^ 
eield  aa»  de  BuUimek,  welke  de  wet  van  Loanvolgde. 
ra  CoB8WAXBMKS,  blz.  229;  ft.  dhufminatian  de 
la  partie  de  la  eommune  de  Beringen,  en  JAmhowy, 
è  VinUrieur  de  la  J^anehige ,  ei  md  euivait  la  lei  de 
JMge,  opfoeée  d  la  Bnüindt,  a  Veatirieur^  ei  ^i 
eheervaü  la  Un  de  Loot,  Zie  BmTivcK. 

BINTBOEDE.  Zie  baittbobdx. 
.  BIS»  VOOR.  (Limb.)  Toi,  fr.  jneqnè^  jueqwe,  Hd. 
hl».  II  Van  züij  cbechB  tot  züij  dagen,  bie  seee 
weken  dry  dagen.  C  Uenk.  o.  's  Mertogenrade^  a.  1. 
Zie  ABVSLABK  2).  Yooits  meer»  enllen  onae  boige- 
meetfeen , . .  inTOOideren  onaer  etadts  genieyne 
oeynien ,  renten ,  accTien , . .  en  soolanghe  Terrol* 
gen  bia  der  gheheelder  Toloomelycker  betaelinghe 
toe.  O.  ZAêge,  27  juni  1617.  a.  67.  MaseeU,  —  Voegw. 
Bis  ter  tij  t.  Tafdai,  fr.  fusqu'è  ce  que.  ||  Wert  hy 
niet  gevangen,  aal  hy  en  syn  adheranten  syn  in 
de  jaoht  van  ons  en  naoovneri,  ter  tyt  toe  hy 
partye  en  one  Tan  der  miedaet  gebetert  heeft;  en 
dawtoe  aai  hy  en  ëyn  adherenten  [fan]  onae  atadt 
en  hare  Trijheyt  berooft  ayn  bia  ter  tyt  ay  en 
ighelijck  Tan  hen  eenen  wech  Tan  Candien  . . ,  ? ol- 
daen  anllen  hebben.  Ib.  a.  17.  Bia  tot.  Sigenl\jk 
een  pleonaame.  Toidai,  fr.  fmquè,  Jfuqu'è  ce  ^. 
I)  Siuke  ponten  ind  articalen , . .  die  wy  willen  ind 
bëTelen  dt  denaelfen  gehalden  te  werden  bia  tot 
onaen  weaeraeggen.  O.  Liége,  27  juli  1469,  Ifd,, 
K,  e.  Tongeren.  Bia  tot  onaen  wederaeggen.  Ib. 
aiai. 

BISAET8E,  m.  t.  Reiexak,  fr.  sae  de  vogage, 
nalise,  Maigne  d*Amia  Beaaeia,  maniiea  duae 
habene  perasj  fr.  heeace.  \\  Waerd  dat  een  coopman 
Toerde  een  male  jof  biaaetae  uter  port,  daerof  ne 
•on  die  gheenen  tolne  gheven,  wilde  hi  verelaren, 
bi  eiere  aekerhede,  dat  daer  gheen  good  \L  goet] 
in  ware  dat  hi  voort  verooopen  wilde.  Mei  1252. 

BI8HERWERT8,  brjw.  Tot  hiertoe,  fr.  jusqu'd 
préeemif  ftuqu^iei.  ||  Onae  eoatnymen  biaherwerta 
uaeert  en  onderbonden.  C.  leenhof  v.  Valkeidmrg, 
1670,  Inl. 

BISSCHOP  (Biaacpp),  sn.  1)  Overate  bia- 
■ehop.  Opperste  bisschop,  fr.  Mqne  smprime, 
Naam  aan  Christus  gegeven  in  dt  ascetisme  taal, 
fr.  nom  donnê  a«  Chrisi  dans  Ie  langage  ascSüque. 
\\  €k)dt  graet  Di  [ai.  hert  van  Maria]  heilich  tem- 
pel, daer  alle  heilicheit  in  bealoten  ia;  dat  die 
•verate  biaaoop  Criatoa  Iheena,  mit  ainen  won- 
derliken,  ontaprekelikai  inganc  efi  wtgane  gewyet 
•n  gefaeilicht  hevet.  Mond.  merk.  78  v^. 

2)  Benaming  onÜeend  aan  de  geestelijke  waardigheid 
Mi  aekere  voUcsvermaken^  ter  gelegenheid  van  hei  feest 
vam  den  h.  Nieolaus,  af  van  Allerkiaderendag ,  door 
de  schoolkinderen  en  door  hef  aarden^  gevierd  en  toege^ 
past  op  de  opperste  personnage  vam  het  feest,  fr. 
dénomination  empmmÜe  è  la  digniti  eedésiastiqne 
daÊts  certainee  rSJomiesances  pOfnUaires  oSUhrées  è 
Voeeaeion  des  fites  de  saimi  Nioolas  ou  des  Imno» 
cents,  por  les  éeoUers  et  par  dee  adultes,  ei  appli' 
quSc  OM  persennage  priaeipal  de  la  fUe.  \\  Item, 
den  aoolekinderen  en  horen  biacop  xx  ac.  Mbb- 
TBXB»  Oudste  reken.  v.  Antw.  1324,  bia.  60.  Item, 
gheefi  men,  van  onder  coatumen,  den.,  te  Ken- 
miaae  en  te  Paesachen  . . .  Item ,  den  jongen  bia- 
seop  te  Sinte-Ckwdelen,  te  Eeramiaae,  i  heape  en 
vj  bfoode.  Bmss,  godsh.^  lade  b  177,  Ord.  v.  d. 
geewthugee  e.  Simier'Qoedele^  8  aept.  1461.  Ghe- 
gheven  ten  eoetewaert  van  den  blaachop  eü  van 
synen  gheaelacepe,  ter  feeatwaett  die  sy  deden 
iJkrkindevendaghe  biar  te  Capryokt  efi  tEecloo, 


TI  lib.  par.  —  Item,  ala  den  biaaohop  van  den 
aooelkindren  hier  zyn  feeete  hüt,  efi  dat  hy  met 
synen  gheaelacepe  hadde  gheweeat  tBeoloo,  ghe- 
nonchte  doende,  waa  gheaconcken  thuerlieder  ooate 
waert,  iiij  lib.  iiij  a.  p.  —  Item,  doe   den  Sael» 

Sana  van  Eeclo  hier  waa  gheoommen  efi  ghenouehte 
oende,  waa  eene  maeltyt  ghedaen  bereeden,  omme 
hem  en  agn  gheaelaoip  te  featieme,  angheaien  dat 
die  van  Eeclo  alvooren  van  gheUjken  ghedaen  had- 
den  den  biaaoop  van  hier,  ala  hy  tEeolo  waa,  de- 
welcke  .maeltyt  met  den  wyne  bedicoaeh ,  al  taamen , 
zxii  lib.  xviü  a.  p.  DB  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kaprijk, 
97,  Bek.  1484,  1486.  Gheaconcken  npeenteNieolaee- 
daoh  den  biaaoop  van  der  kercken  en  alle  de 
prieetera,  iiy  kannen  wyna,  te  ix  a.  den  atoop, 
ee  taamen  ij  lib  xüi.  a.  8t. -reken,  JVinow,  1616/16. 
f^.  28.  Biaaehop  van  Sint  Bom.(?).  ||  Item, 
▼I  atoop  wyna  ghepreaenteert  den  ghemaeeten  abd 
van  Brueaaeie  (?;,  die  hier  tote  biaacop  van  Sint 
Bom  geoome  [geooeen.']  waa,  16  januarii.  GhiaflB- 
LAEB-Thts,  AddiOons,  III,  i,  48.  Bek.  stad 
Mechelen,  1446.  Zie  JEEist.  de  Bruaf.  II,  661,  waar 
nog  van  andere  apotbiMchoppen  gemeld  wordt; 
en,  ter  cake  van  aoortgeiyke  aèSmf  La  Game 
v«.  Abbé. 

BITTELKEN.  Een  b— ,  sn.  dimin.  (Limb.). 
Een  beetje,  een  weimgje,  fr.  un  ianiinei.  ||  Dat 
arme  wytke  van  Sarepta  heeft  vercreghen  hope 
hoerre  aalicheit.  Sonder  den  bonte  dea  gheloven  en 
doech  nyet  dat  vaetken  mitten  olye,  noeh  dit 
meela.  Jfond.  merk.  141  y^. 

BITIER,  sn.  Boet,  fr.  sme.  ||  Inagelykz  ge- 
biedt men  alle  huyahandende  lieden  goede  en  neer^ 
atighe  toeaieht  te  nemen  int  atoken  efi  maecken 
van  haerl.  dagelvox  vier,  dat  de  aohauwen  oft 
eaven  by  tyde  ghereynicht  en  ghevaeeht  worden 
van  den  bittere,  db  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kapr^ky 
70.  Vgh.  16  mrt.  1641 ,  a.  20. 

BITTEKLIJCK  (Bitterlijo),  byw.  Strengel^, 
fr.  sévèrmnent.  \\  Dat  een  valaoh  getayge  aonld^h 
ia  bitteriyc  gepnnieert  te  wordden,  t.  d.  Tay  .  f*. 
69  v«. 

BLADEN  (Blaeyên),  bw.  Landbouw.  Be  emeA- 
ten  van  een  land  ineamden,  fr.  (Agricnltnre)  rê^ 
eoUer  les  fruits  d'une  terre.  La  Game  heeft  d^ 
frnotner,  naar  het  middeleeuwaoh  latyn  deflmc 
tuare,  en  haalt  a.  60  aan  van  het  edict  van  18 
nov.  1446  op  de  leenrechten  v.  Brabant,  alwaar 
de  woorden:  „om  te  gebruycken  en  beaitten",  ver- 
taald syn  in  het  fr.  door  pour  dêfiruduer  ei  poe' 
séder ,  en  door  Gbriatyn :  ad  possidendmn  ei  deflnuh 
tmandmn.  \\  Deaeelica  aal  die  atad  voere,  en  dam- 
man, van  heenieyden  (opdata  behoeft),  daima, 
met  hueren  brieven  veraaecken  en  ten  vnteraten 
vutpanden,  oft  doen  innecomen. .  dieghene  die  de 
goeden  bynnen  der  ammanien  gelegen,  den  isge- 
aetenen  der  atad  oft  vridioheyt  toebehoirende  in 
laetachapen,  wynningen  oft  hueringen  gehondenl 
hebben  oft  houden,  en  dairaf  achuldich  ayn,  efi 
oio  dieghene  die  die  ontvreemdt ,  gebloedt  [gebloot] 
oft  geblaedt  hebben..  (Lager  ataat  nog:)  die  de 
voira.  goeden  gebloet,  geblaedt  oft  ontvroemt  aoelen 
hebben.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136 ,  f>.  44  v«.  16<ie  B. 
Om  diea  wille  dat  men  poeaeaaie  wel  behouden 
mach  alleeniyo  by  der  herten,  soe  S0ggen  die 
rechten:  al  wairt  soe,  dat  yement,  by  fbertaen  oft 
by  oorlogen,  oft  vuyt  vreeaen  van  synen  vianden, 
syn  goeden  liet  ongewonnen,  ongeaayet,  onge- 
blayet,  zoe  en  soude  nochtans  hy  daarmede  niet 
venieaen  treoht  van  synder  reohtveerdiger  poeaee 
sien  «ü  aayainen,  mits  dyen  dat  hy  dyer  niet  ver- 


BLA. 


BLA. 


253 


tegen  heeft  mefcfcer  hertton.  y.  d.  Tav.  827  y^. 
Den  persoon  die  den  ondeipandt  als  proprietaria 
ghebniyckt  en  gheblaeyt  heelt.  C.  v,  Breda ,  1660, 
a.  68.  Als  eenich  leengoet  Tersterft , . .  en  t'seWe 
by  den  erfl^enaemen  binnen  sesse  weken  niet  en 
wort  TerheTen ,  Termach  de  leenheere , . .  deaelve 
goeden  in  syne  handen  houden  en  te  deiraotneren 
en  te  bladen,..  C  le&uhqf  «.  Santkooen^  1670, 
ZT,  14. 

BLADEBGOUT,  en.  Bladgimd^  fr.  or  mfmnU 
Us,  il  Be  pilairen  van  het  h.  Sacramentehuys  sul- 
len ïïpx  ran  groenen  marmel,  waertoe  sullen  gen»* 
men  worden  basen  en  oapiteelen  ran  oooper  Teigult 
met  bladergoudt.  ds  Pk.  en  Ba.,  AaUi,  V,  846 
(1649). 

BLADINGE ,  sn.  T.  VfwAiffOmik,  iochi,  Imf- 
ioekt,  toowêl  ra»  retUem  aU  wm  erfgrondêUt  fr. 
mnfrmUt  tami  dê  rêiU&ê  que  dê  Hens  fonde.  Kil. 
uêueffuctuê  honortm.  Zae  bladsit.  Zie  ook  bijlx- 

TnrO,    OPKBTB,    TOCHT,    TBOKB    en    BLAT.    ||    Dat 

daemaer  ande  [l,  de]  Toors.  bailliu  Tan  dezen  leene 
en  hore  Tan  Middelboroh  oftrecken  en  spliten 
loade  de  gheheele  „bladinghe,  buten  [/.  baten], 
noten  en  profiten**,  en  dermeide  Terghiften  de  Toors. 
ioooTxouw  Margriette,  wettelike  gheselnede  Tan 
Pieter  Bladelin  Toorseit,  omme  Aait  bi  haer  te 
gebrukene  haer  leTen  lanc  gheduerende,  en  den 
TOors.  Pietre  erren  in  den  grond,  pi  P&.  en  Bb. 
XY.  Midddborekf  4S,  13  febr.  1460.  Dat  hie  erT- 
achtioh  maken  wilde  Celyen,  siere  dochter,  metter 
heltschede  Tan  twenhondert  ponden  parisis  renten 
naem,  die  hi  hoTet  lichgende  in  die  tolne  te 
Brugghe,  leengoets,  dats  te  wetene  met  hondert 
ponden  parisis  renten  sjaers,  die  hie  spijten  wille 
Tan  desen  twen  hondert  ponden ,  en  daermede 
erTen  Oelyen  Tors. ;  en  hie  begeerde  daerof  te  wet- 
ten te  buten  te  gane,  alse  Tan  den  gronde, . .  en 
behouden  die  bladinghe  daeraf  te  sinen  Uto.  Leen- 
matmem  d,  graafe,  e.  VL,  18  oct.  1318.  Als  kin- 
deren, . .  eenighe  goeden  hebben  oft  Terorighen  om 
op  te  leTen , . .  moeten  de  kinderen  alsdan  Toor- 
dane  op  henrs  selÜB  goeden  leTen,  Toer  soeTole  als 
de  nbUdinghe  en  proffyten"  derselTer  goeden  jaer- 
lycx  Tuytbrenghen  en  ghedraghen.  C,  v,  Antio. 
1645,  xni,  80.  Alst  ghebuerdt  dat  den  kinderen 
toeoomdt  eenigh  goedt  Tan  besyden,  Tan  weghen 
Tan  den  OTerledenen  Tadere  ofte  moedere,  soo  en 
lal  de  Tooneyde  langhstleTende  Tan  hemlieden 
daeraf  de  «bladijnghe  en  opheTe"  niet  hebben 
tiynen  pioffyte.  C,  o.  Korir^k,  xW,  17.  Sic 
peraoon,  syn  aelfr  zynde,..  Termach..,  te  dispo* 
neren  Tan  syne  goedynghe, . .  onwederxoupelick  en 
met  sulke..  reeerratien,  soo  Tan  „bladynghe  en 
Qsufrnote"  als  anderssins . .  Ce.  Aude»,  2«  eak, 
frim.  XI,  1.  Bn  Termach  een  yegheliok  tot  synen 
testamente  te  stellen  en  Tonghen  snlcke  oonditien, 
bespraken  en  reeerratien  Tan  „bladinghe,  usn* 
froiete,  toohte"..,  alst  hem  goetdinokt.  C.  v. 
Vemnte^  zx,  IS.  It.  C.  e.  Saitikooen,  1670,  Tiii,  2. 
C.  e.  Iperem,  KoH.  a.  70.  C,  v.  Caeeel,  a.  10.  C. 
«.  QmU^  VommiSf  22  juni  1868,  a.S.  O,  e.  Brugge^ 
n,  288.  C.  e.  Xmt,  xtiii,  28,  ens. 

BLAEUEN.  Zie  bladxn. 

BLAEUER  (Blayer),  en.  etebrmJcmr  vam  ee» 
Umdgoed^  fr.  oeempamt  dtmn  hiem  rwral.  ||  Insghe- 
lycx  soude  men  daerroor  [nL  Toor  achterstallige 
renten]  moghen  impeteren,  by  beeette  oft  aresta- 
meute,  alle  goeden ,  haeTon  en  erfren  Tan  denselfen 
ghebruycker  en  blayer  die  pxoprietaris  is.  C.  e. 
Breda,  1647,  a.  69. 

BLAEMTE,  sn.   Smaad^  ham,  hdeedigimg,  h. 


imfure^  iaeuUe,  ouirage,  \\  Dus  syn  xy  poorters  als 
zy  willen;  dst  groote  blaemte  es  om  de  poorterie 
Tan  deeer  stede.  C.  e.  Oemt,  Orig.  11  aug.  1481, 
blz.  606.  Item,  wye  sooffierioheyt  of  blaemte 
spreect  tot  scepenen,  om  profijt  en  oerboer  Tan  der 
stede  Tan  Bupelmonde,  dien  lal  men  bannen 
f  ijftioh  jaer  uuten  lande  Tan  Ylaenderan.  db  Pb. 
en  Bb.  XXYI.  Mupeimonde,  69—80  (1446).  It 
CoOaüe,  46.    . 

BLAFFAEBT.  sn.  Bene  tdtere  munt,  fr.  eer- 
iaine  monnaie.  Kil.  nummus  argenteuiy  idem  f  ere 
gm  „blancke".  ||  Dat  Tan  nu  Toort  egeen  blanoken, 
uutgenomen  blancken  Tan  Yranckryok,  noch  nu 
[nL  nieuwe]  bla&rde  ganok  hebben  en  sullen,  op 
Terliessenisse  der  blanoken  en  blai&rde,  en  op 
drge  riaele.  Piot,  Oart.  II,  662  (1418).  Boe  wat 
lakenen,  die  men  brechte  als  die  dekenen  daer 
boren  waeren,  dies  dat  laken  wera  sulde  Terbueren 
eenen  blafEurt  O.  Liége,  K.  lakeng.  MdêêèU,  1  juni 
1433,  a.  87. 

BLAFTURE  (Blaffetuere),  sn.  Thans  nog  in 
Brab.  en  Yl.  gebruikt  toot  veniteriUnd,  fr.  volei  ^ 
eontrevent»  Eil.  Blaffetuere,  ipeeulare  dkarta* 
eeum,  feneeira  papifraeea  vel  membrauaeea.  De  la- 
ventaire  de  V hotel  de  Nevere  v,  1467,  in  de  twee 
talen,  uitg.  d.  L.  Galesloot,  Termeldt  a.  28:  BI  af- 
ture, fr.  une  feneetrelle  de  foils,  zoodat  de  hUnd^ 
die  thans  Tan  hout  is,  nog  in  de  16d«  en  16<^  B. 
Tan  papier,  parkement  of  lynwaad  zou  geweest  zgn, 
en  het  Tonster  zelf,  niet  de  buitenblmd  zou  uit- 
gemaakt hebben.  ||  Unam  feneeiram  <lie<aif»  blafture. 
Schep.  V.  Brueeelf  6  nor.  1447.  Betaalt  Tan  ij 
blaftueren  aen  de  Tensteren  in  den  raftere  te  ma- 
kene,  ix.  s.  gr.  Brute,  godeh,  H.  61,  f9,  11.  Beken. 
1462/68. 

BLAKEN,  bedr.  en  onz.  wkw.  1)  A  hrand  ete- 
ken,  ia  de  aeeh  leggen,  fr.  imeandier^  rSdmire  en 
eendree.  \\  Oft  een  geheel  geselsoap  Tan  eender 
stadt,  oft  Tan  eenigen  sloote,  gewapender  hant 
Tuyttrocken,  en  hemden,  blaecten,  roofden  en  de- 
den saken  daer  men  eenen  prifaten  persoen  om 
soude  oondempneren  ter  doot.  t.  d.  Tay.  168  t^'. 

2)  Waaien,  fr.  vmiier,  emgUr.  ||  Zodat  er  luttel 
oaeqharynx  gheTanghen  wiert,  zo  by  de  HoUan- 
ders  als  anue  aldSter  Tissohende,  en  dat  ter  cau- 
sen  Tan  den  snudenwyndt  altyts  wayende,  de- 
welcke  aldaer  zeer  es  blaekende  up  tlant  en 
tempesterende,  alzo  den  noorden wynt  doet  up  dit 
landt.  Piot,  Okrem.  476. 

BLAME  SPREKEN.  Beêekimpen,  hoanen,  fr. 
ineuUer,  cmtrager.  \\  Die  de  mannen  Tan  hoTe 
wederseide  in  hennessen  of  in  Tonnessen,  of  open- 
bare leeliohede  sprake  ten  hero  of  ten  mannen 
waert  in  Tullen  hoTe,  in  haro  presentie,  Terbuert 
Lz  Ib.  jeghen  den  here,  en  x  Ib.  jegens  elcken 
man  dien  hi  wederseight  of  blame  spreect.  Leenr, 
V.  1628,  D.  T*.  8o  wie  eenighe  Tan  den  Toom. 
persoenen  blame  spraken  sal  ter  oause  tootb.  in 
sQn  presentie  [nl.  eenen  officier  in  het  uitoefenen 
syner  bediening],  zal  boeten  dertich  ponden  par. 
C.  V.  Iperen,  Koet,  a.  43. 

BLAHEEREN  (Blammeren),  bw.  Wraken,  af- 
keuren,  verwerpen,  fr.  reneter,  réeuêer,  reprocher. 
II  Ten  daige  dat  dienen  sal  den  Toirs.  daeh,  soe 
asi  die  gefixeouteerde  mogen  blameren  en  weder- 
leggen aUeeniyo  die  Toirs.  Tuytroepingen  en  Tuyt- 
geboden,  opdat  hem  belieft,  t.  s.  Tay.  398  t^. 
Welck  rapport  [nl.  denombrement]  den  heera  Ter- 
mach te  blammeren,  heeft  hy  daertoe  legitime  re- 
denen, TOOT  de  mannen  Tan  den  tootbs.  heera, 
die  daeraf  de  kennisse  nemen  sullen.  C.  Leenh.  r« 

82 


254 


BLA. 


BLA. 


Dendêrm.  X,  7.  It  C,  «.  JSrusielt  Stijl  v,  weth.  49. 
C  o.  Ctutelj  11  y  ens. 

BLAHëLIJGK,  bn.  Smaddijh,  hdeediffend,  fr. 
offensanty  injurieux.  ||  So  wie  bevonden  worde  dat 
hj  yemende  tyede  olte  upseyde  dat  hi  hem  be- 
dreghen  hadde  in  eeneghe  dueigainde  wairhede,.. 
en  hj  die  dreeghelicke  woorden  daeromroe  gave, 
dat  ware  np . . ,  en  partye  hnere  blamelioke  woor- 
den te  beteme.  C.  v.  Iperen^  Kast.,  a.  123.  Want 
ooek  dickent  ghebeurt  dat  eeneghe  partien  clach- 
tieh  commen  voor  de  wet  over  andere  parsonen 
in  *toa8  Tan  injarien,  hetsy  omme  gherepareert 
te  wesene  van  upzegghe,  van  blameliken  en  scof- 
fterliken  woorden.  O.  o.  AeUti^  Orig,  xlti,  21. 

BLAND£N,  bw.  Eigenlek  mengen^  mengden^ 
êêH  meng  tel  maken  y  ir.  mélanger.  Deensch  blande, 
Zweedsch  blanda.  Mede  blanden,  honingwiJH 
mengen  f  —  in  gereedheid  brengen ,  fr.  mélanger  ^ 
préparer  de  Vhgdromel.  Zie  Verdam.  ||  Item ,  aal 
men  gheven  van  assisen,  van  eiker  hame  meets» 
die  men  bntén  bringht  en  binnen  niet  gheblandt 
ne  es,  eü  hier  ghetapt  en  gheteert  wèrt,  ii  sch. 
gr.  (1413).  Item ,  van  eiker  hamen  zeems  der  yor- 
aeide  hamen  van  lx  stoepen,  die  yerblant  wert, 
sal  men  gheven  van  assisen  xxxu  gr.  Item, 
68  gheordineert :  dat  men  vremden  mede ,  die  men 
buten  gheblant  heeft,  sal  moghen  yercoepen  in 
allen  taremen,  daeraf  men  van  der  hame  ij  grote 
▼an  assisen  gheeft  (1414)  £nde  es  te  wetene,  dat 
dassise  van  den  mede  of  leeukenen,  die  te  jaers- 
daghe  tsmarghens  de  nieuwe  assisers  vinden  sullen 
gheheel  gheblandt,  en  niet  begonst  en  es  te  ver- 
coepene,  de  voorseide  nieuwe  assisers  toebehooren 
sal,  als  van  den  seeme  datter  toe  verbesicht  es, 
ionder  den  ouden  assisers  eenech  recht  daeraf  te 
hebbene;  en  daeraf  aal  gheloeft  sljn  de  tavemier 
van  den  vorseiden  mede  cf  leeukene  bij  sljnre  eedt. 
BI  TxAKiKCK,  Ace.  11  en  12.  Dordinaneke  van 
den  mede» 

BLAKDER,  Medeblander,  hereider  van  mede 
óf  h<mngv>^^  fr.  préparateur  d>*hgdromél,  ||  Men 
verbiet ,  op  de  mesdaet  van  c  s.,  dat  niemen  blande 
no  doe  bianden  mede  van  "hoeden  en  (?)  op  de 
voerscap  van  den  port  een  jaer  te  verlieaene.  C.  v. 
Auden.  Kè.  v.  1828.  Keure  van  ds  blandere, 

BLANDEREEL.  Zie  bbakbbbeel. 

BLANCKE,  zn.  Eene  jsilveren  fransche  munt, 
bij  La  Cnme,  v®.  Blanc,  reeds  vermeld  uit  eene 
oork.  V.  1268:  quarante  souz  de  blanc  de  rente .,  ^ 
et  sexanfe  soue,,  By  Maigne  d'Amis:  Blanea, 
blancus,  monetae  genus,  eadero  ate  Al  bus.  Kil. 
diponditUf  dupoHdius  vulgo  blanea  (nl,  twee  pond 
of  asses).  Deze  munt,  bij  van  der  Chjjs,  Sertogd. 
289  vermeld  als  de  waarde  van  V9  st.  hebbende, 
komt  ons  hier  te  lande  in  de  oork.  eerst  voor  in 
de  16d«  B.  In  een  tarief  van  de  muntwaarde  in 
Brabant,  v.  20  dee.  1409:  ||  Yrancrycxsche  dobbel 
blancke  =  8^/2  groten  Brab.  payements.  (Zie  ook 
BX.APTAKT).  Zij  wordt  ook  vermeld  in  eene 
^Valuaiie  van  der  munten  gepubliceert  Xllij*  no- 
vembr.  tfi.  xiiijc  LXXiiu":  ijTsilveren  geit. ..  Die 
half  stuivers,  oerde,  haTff  oerde,  brasdeniers  en 
stooters  geheeten  philippus,  dobbel  blanckën  eiï 
blancken  „metten  lelyen"  sullen  blyven  op  hueren 
ouden  cours.  —  Val.  v,  1  april  1481 :  ||  Domicksche 
en  ^Vranckerycxsche  blancken,  Wilhelmus  thuy- 
nen  r=  1  st.  Eindelijk  eene  Ord.  o.  14  dec.  1489, 
t.  Haximiliaan  én  Philips,  gebieden  dat  er  sal 
geslagen  worden  «n  denier  d^argentf  nommé  gracj 
en  flifi  denier  blanc  nommé  demy  groiy  ung  denier 
hlanc  nommé  quart   de  groSy  en  un   denier  blanc 


nommé  denier  ^  dont  les  donse  d'ieeülz  véuléroni  urn 
pattart  [l  stuiver].  PI.  v.  VL  I,  44B.  Zie  Verdam. 

BLAN8EN,  ow.  Syn.  van  Storten^  doch  roeke' 
loot  of  moedwiüig^  fr.  répandre  {vereer)  éumrdi" 
meiU  OU  méehamment.  Kil.  Blaneen  j.  storten, 
fland.  II  Men  ghijnck  in  den  wijnkelder  int  bier 
en  in  den  wyn  tot  over  de  schoen,  in  sommigho 
plaetsen , . .  Maer  tvoer  hier  alzoo  en  noch  veel  qua< 
licker  dant  te  Predicheeren  gevaren  hadde;  wani 
zij  sturten  en  blansten  noch  veel  meer,  ntta  datter 
vele  al  droncken  werden,  en  lieten  tbier  en  den 
wijn  uutloopen  zoo  zy  wilden.  Ber.  tijden ,  I,  192. 
Yan  hier  het  bedr.  bbblavsbk,  overgieten,  fr.  ar* 
roaerj  couvrir  d*un  liquide.  ||  Den  pant  [nl.  de 
kloostergaanderij ,  fr.  Ie  dottre']  lach  al  nat  beblanst 
van  den  biere  en  dranck,  die  ghesturt  m»  daer 
tghedrum,  hurten  en  steken  van  den  voleke.  Ib.  116. 

BLA8ËN  (Blazen),  onz.  en  bijw.  In  een  èiaae' 
ineirumeni,  fr.  eouffUr  dane  un  i$utrumeni  è  veni. 
II  Betaelt  Jan  van  Geldere  over  het  leveren  van 
eene  trompe  omme  te  trompene  eiï  blasene  op  de 
kercke  deser  stede,  iüj  Ib.  iiij  st.  p.  —  Betaelt 
Philips  Bus,  bussemaker,  over  het  leveren  van  een 
trompet,.,  omme  te  trompene  eü  blazené  op  de 
kerke,  ds  Pb.  en  Bb.  TV.  Middeiburg,  82  (1676). 
Bias  en  van  achter.  Een  wind  laten,  fr.  peter, 
II  Dat  niemandt  van  de  natie  van  de  arbeyders  en 
sullen  vermeughen  op  henrlieder  werck,  ofte  passe- 
rende deur  eenighe  huysen  ofte  brauweryen,  otte 
voor  de  deuren  van  den  deken  ofte  vrauwe,  te 
blaesene  van  achter,  op  pene  van  t'incurreren  Ti  ee. 
par.  Rembbt,  I,  498  (1689).  Blasen  den 
dach.  Met  begin  van  den  dag  met  de  tromp  aan^ 
kondigen ,  fr.  annoncer  Ie  commeneement  du  Jour  om 
9on  de  la  trompe.  \\  Engheen  volre  en  til  smor>> 

Shens  te  werc  gaen,  die  wochtere  en  hebbe  den 
ach  gheblasen.  Kb.  lakeng.  te  JHett,  13S3,  a.  1. 
Van  den  WohoerJce.  Hot  Vleesoh  blasen.  Op^ 
blazen,  ten  einde  het  een  beter  voorkomen  te  geven, 
fr.  bouffer  la  mande  pour  en  rendre  la  chair  plme 
belle.  II  Dat  niemen  en  blasé  vleesch  int  vleesehuns 
en  waere  schapenrleesch.  db  Vlamivck,  Vgb.  36. 
Het  Kb.  V.  Dieet,  a  2,  zegt:  t|  Die  calfvleeach  op- 
blaest  ooht  voedert. 
BLASPHEMATEURS.  Zie  blasphbhbbbsv. 
BLASPHEMEEREN ,  ow.  eod  toeteren,  fr.  biag' 
phémer.  ||  Yan  der  blasphemien.  Soe  wye  Onsen 
Lieven  Heere  Qtod,  oft  onsen  Salvatoer  Jhesnm 
Christum ,  zynen  eenigen  zone ,  den  heiligen  GeeM , . . 
blasphemeert,  oft  die  dair  zweert  by  den  hoofde, 
bij  den  baerde,  bij  den  hare  Gk)ds,  oft  dQergeiyeké 
eeden ,  die  is  nae  recht  seoldieh  tot  ter  doot  gopa- 
nieert  te  wordden;  en  die  redene  is  deee:  want 
daeraf  comen  plagen  ende  dijer  tijden,  van  tem- 
peesten en  van  eertbevingen.  y.  B.  Tay.  76  v®.  Om 
te  remedieren  tegens  den  blasphemateurs ,  hebben 
wy  eenen  ygelicken  verboden  eü  verbieden  te  bias- 
pfaemeren  GKxl  almachtich ,  die  maghet  Maria , 
haeren  heleghen  oft  haeren  name,  op  de  peine: 
deghene  die  Godt,  ztjnder  moeder,  haeren  name 
oft  haeren  heleghen  looghenen,  afgaen  en  versma- 
den, zouden  geapprehendeert  en  in  stricte  ghevati- 
ghenesse  ghehauden  wesen  te  watere  efi  te  broode 
den  tydt  van  eender  maent.  En  deghene  die  Qtod. 
oft  zijnder  Moeder,  oft  de  heleghen  loogheneü, 
afgaen  oft  versmaden  zonden,  met  eenen  quaden 
en  feilen  moede  en  herten,  boven  het  voors.  ghe- 
vanghenesse ,  sullen  op  een  schavot  die  tonghe  open- 
baerlicken  doorsteken  hebben ,  tonder  gratie  ,  respyt 
ofte  verdraffh.  JPh  v.  VI.  7  oct.  1631,  a.  18.  I, 
765.  Zie  ook  bet. 


BLA. 


BLA, 


255 


BXiASPHBMIB  (Blaq^heime),  sn.  LatUrvig  «cm 
God  qf  dê  heiligen  ^  fr.  hUupkème  eantré  Diiu  ou 
Je»  MÏsit.  I)  Soe  wie  Onse  Lieve  Vrouwe  ^oftftndere 
fluiten  oft  «antinnen  blaaphemeert . . ;  na  den  geee- 
teiyoken  reohte  aoe  wonldan   sulcke  blaaphemien 

Sponieert  Tan  den  geestelijcken  richter,  te  weten, 
it  men  Teele  flondaigen  staen  moet  aonder  clee- 
deren  Toir  die  kerckdoere»  met  een  rieme  aen  den 
hale  hangende,  te  hooghmisae  tgde.  v.  d.  Tav.  76 
V*.   80   wat  man  blaapheime  ind  ontemelike  eyde 
daet , . .  den  aal  men  op  die  caohe  [aan  de  l^aak] 
aetten.  O.  Liége,  27  juli  1469 ,  a.  37.  K.  o.  Tongeren. 
BLAT   (Blaet,  bladt,    blad),   zn.   o.    Vruek^- 
hrmk^  fr.  fUMfrmt,  \\  Het  derde  plocken  es:  aïe 
een  man  een  wijf  heeft  en  een  leengoed  ooopt»  so 
herft  men  hem  in  den  grond,  en,  bi  consente  van 
den   heere,  men  veroleedt  sijn  wijf  metten  blade 
ffheheel.  Kn  000,  al  ne  ware  geene  wedewe,  dael- 
dingen  louden  den  coopscat  huen  an  de  bladinghe 
van  den  leene,  bi  hoirechte..  Wel  ea  te  wetene, 
•al  eene  wedewe   dus  hare  bladinghe  behouden, 
den  giondenara  aai  haer  helftsohede  van  den  coop- 
aoat   behouden.   Leenr,  v,    1628,   d  iy  r<^.  In  de 
voomomde    partaige   vermoghen  de   partaigierders 
l'ordonneren  dat  de  langstlevende  van  haerlieder 
■al  tjn  ^blat  van  b\jlevinghe"  hebben  op  de  ghe- 
partaigierde    guedinghen;    londer    welck   beepreok 
gheene  bijlevinghe  en  valt.   C,  o.  Amdem,  xzv,  6. 
Men  magh  niet  gheven  en  behauden;  wel  versteende 
dat    men   wel   mag  reserveren   den   „usufruot  e& 
blaef'  C  e.  SdingeUf  iz,  6.  [Man  en  w'iji]  gheen 
kinderen  hebbende , . .  vermoghen  te  bespreken  in 
de  erffenisse,   den  lanokstlevende  van  hemlieden 
beede»  t'gheheele  „bladt  efi  ghebmyck"  syn  leven 
gheduerende.  O,  v,  Vêmrme,  iv,  11.  Wel  versteende. 
dat  als  sj  kinderen  hebben  noch  onder  huere  jaren 
sgnde,  so  heeft  de  vadere  oft  moedere  noch  levende 
die  hoiidenesse  van  hueren  kinderen,  en  mits  dien 
tgheheele  „bladt  en  ghebruyck"  van  al  huerlieder 
goede.   C.  «.  Jfjiersa,  Keui.y  a.  170*  Kortrijk ,  ziT, 
2.   Bat  de  prc^eteyt  eewelijck  biyft  den  heere, 
„efi  tblat  en  proufyt*'  den  leenhouder.  Wiblavt, 
Leettr,  v.    VI.   13.   lek  verooope   u  dit  leen  ten 
piofyte  van  Florentyne  uwer  dochtere,  omme  ter- 
stondt   daerinne  ghe^rft   te   zijne;  en  haer  hayn 
en    snllen    ['t]    niet    ghebmyokeu,    nooh    handt 
slaen   aen    tbladt,    nooh    „ojiiieve'*    hebben,   dan 
naer  toveriyden  van  my,  vercoopere,  en  niet  eer. 

Ib.  106.  Zie  ook  BiiAj)nrGB.  Ten  blade  doen, 

-—  Btellen.  JEenem  minderjarige  weUtH^k  hei 
hoêimmr  em  ket  gobniXk  toehennem  van  tijne  eigene 
goederen  t  fr.  rseomial^rs  Ugalemeni  è  un  minemr  la 
ffeeüom  ei  lajomeeanee  de  eet  jpropee  hioM,  Zie  ook, 
wat  eehter  niet  hetselfde  is:  uit  sumir  bboodkdokv. 
11  Jonghers  ofte  jonghe  doohters  in  vooohdien  we- 
sende,  werden  fsomtyts,  vut  oonsideratien,  t'heur- 
lieder  begheerte  en  up  t'apport  \l.  t'rapport]  van 
vrinden  en  maghen,  by  bnrgmeester  en  ■chepenen, 
als  appervooehden,  v<$ör  de  ghetydde  oude,  ghestelt 
vut  vooohdien  en  heurlieder  selfs  ghemaeckt ,  omme 
herolieden  lelven  en  heurlieder  goet  te  regierene; 
en  somtyts  alleenelyck  ghestelt  ter  „upheve"  van 
heorlieder  jaerlycz  inoommen,  dat  men  noempt  „ten 
blade  doen.'*  O.  o.  Aseenede,  zt,  82.  De  vader  en 
moeder,  fbedde  gheheel  zynde,  vermoghen  ooek 
haerheder  kinderen,  ter  oude  van  veerthien  jaeren, 
tfaaerlieder  blade  te  stellene,  omme  metten  zelven 
„blade  eïi  inoommen"  van  huere  goedinghen  haer- 
lieder wille  en  eygfaen  prouffiot  te  doene.  C.  o. 
Amien.  xni,  4.  Tensy  dat  zulckè  kindersn,  voor 
doveilyden    van    huerlieder    vaeder  ofte  moeder, 


*t  bedde  gheheel  zynde,  ghe^manoipeeit  en  haer 
tzelfs  ghemaect  waeren,  ofte  emmers  ten  „blade  en 
npheve"  van  huerlieder  goede  ghesteld  zyn,  ter 
winnynghe  en  verliese.  Ib.  Cah.  prim.  z,  20.  ZTII, 
21.  It.  C.  V,  Brugge  f  I,  zviil,  5. 

BLAT,  zn.  Vd  papier  aan  beide  kanten  beeokré- 
ven  f  fr.  feuUU  de  papier  éoriie  des  deux  cóUe, 
fsuillei.  Il  Den  loon  van  copyen,  dats  altyt  geweest 
goet  Te  weten  eenen  stuyver  van  elcken  blade; 
Maer  achtien  regels,  twelf  sillaben  wesen  moet  Op 
elck  syde,  al  eest  des  olercx  scade.  Den  loon  van 
„acten"  volcht  al  den  ouden  pade,  Van  elck  syde 
vier  stuyvers  gescreven  compres.  Chron,  o.  JHerck' 
ten,  Str.  36  (1665).  Aen  den  secretaris  voor  copien 
van  den  thoon  uit  te  geven,  vier  stuivers  ten  blade 
behoorelyok  gegrosseert  en  geauthentiqueert;  en  van 
enkele  copie  twee  stuivers  ten  blade.  O.  P.-i?.  anA*. 
31  oct.  1716,  TI,  3. 

BLATS  (Blaet),  zn.  Kwaridvaik,  eteenvalk, 
Uamunoeiy  fr.  lanerei,  lanier,  Kil.  Blaet,  veine 
fland,  aeeipiirie  genme  [Faloo  cyanopus].  De  minste 
onder  de  „edele  vogels",  Ie  moindreparmi  lee  ^/neeaum 
nohlee.'*  Zie  galbbloot,  Maieon  de  ekaeee^  240 
(165).  II  Indien  iemandt  hem  vervoordere  te  rooven 
ofte  vanghen  eenighe  edele  voghelen,  te  weten: 
tersselen,  sperrewaerts,  valeken,  havioken,  blaten 
of  dgl.,  sal  verbeuren  de  boete  yen  sestich  realen. 
Flae,  e.  j9ra&.  VU.  fébr.  1545,  a.  29.  II,  171. 

BLATIEBS,  zn.  mv.  Koopmame  in  granen  ^  fr. 
marchande  de  hU.  Maigne  d'Amis  BladariuSj 
Uadi  vendiior,  ofr.  litüier.  La  Chime  Blayier 
(bladier)  haalt  de  volgende  plaats  aan  uit  den  Coui. 
Gén.  II,  974:  JUfendone  que  nule  marehande  de 
graine  blaviers  ei  recolpeure  eogeni  ei  oeee  ne  si 
hardie  de  priachter  lUe, . .  en  verzendt  naar  Bla^ 
da  rins.  ||  Willende  oook  dat  de  blatiers,  oft 
ander,  die  de  granen  van  buy ten  sullen  aenbrenghen 
in  oleyne  quantiteyt,  ooek  ont£sngheu  worden  om 
die  te  vercoopen  op  de  mercten,  oft  op  andere 
pUetsen,  ter  eztraordinartse  uren,  en  dat  hun  alle 
oommoditeyt  ghegheven  worde  om  die  aen  te  tree- 
ken, hun  accorderende  te  dien  eynde  deselve  vry- 
heyt  en  exemptie.  Plao,  9.  Brab»  10  sept.  1587. 
I,  371. 

BLAUW  (Blau),  bn.  De  toepassing  van  het  epi- 
theton bUut  in  de  Fransohe  taal,  op  iets  /oM- 
aehHgsy  onwaarschijnlijke  ^  ongelooflijke  en  dgl.  gaf 
den  welbespraakten  schryver  der  Beroefl^oke  tijden 
ook  de  volgende  uitdrukkingen  in  de  pen:  blauwe 
argumenten,  twakke  Imo^tredenen,  fr.  defaiUee 
argumente,  III,  262;  blauwe  excusatie,  onge- 
gronde oeronisehmldiging ,  fr.  exeute  JHvole ,  II,  52; 
blauwe  hasaok,  ntei  valsehheid  opgevulde  reie- 
Kttkf  fr.  valiee  hourrée  de  fauttetêy  311;  blauwe 
leugen,  ongelooflijke  leugen^  fti  mensonge  inorog- 
alle,  43;  blauwe  miraculen,  onwaareehijnlijü, 
omoare  wonderwerken,  fr.  des  minulee  invraisem- 
hUMee,  faux,  286;  blau  sermoen,  leugenachtige 
preek,  fr.  sermon  mensonger,  I,  126;  en,  in  het 
stoffeiyke,  om  iets  minder  dan  goed  te  kennen  te 
geven ,  blauwe ,  d.  i.  nuchtere  oalvers ,  fr.  des  veaux 
qui  n'oni  pae  eneore  tetté,  IV,  59.  {|  Waeromme 
die  vleeschhauwers  sloogben  aude  quenen  van 
coegen,  blauwe  cal  vers  en  aerme  lammere  en  weeren, 
mite  dat  zy  haer  beste  vleesch  daeromme  nietgheyen 
en  mochten. 

BLAUWEN  (Blaeuwen),  ow.  Blamo  verwen ,  fr. 
teindre  en  Heu,  ||  Dat  negheen  blaeuwere  blaeuwen 
en  sal  dan  met  goeder  weede,  weedaaaohe,  eA 
daertoe  gheen  ealo  beseghen.  dz  VLAMiiraz,  Vgh. 
51  (15e  £.). 


256 


BLI. 


BLIJ. 


BLAUWER  (Blaeuwere),  zn.  Slamwwrwêrj  fr. 
UimHirier  en  hliu,  ||  TheodericuB  Blauwere.  €Msh, 
Bmsê.  B  210  n«.  38  (18«  S.).  Blftawer,  ook  blau- 
▼erwere.  K.  Idkeng.  Meekelem  v,  1838,  a.  40,  42. 
Blaenwere  (Zie  blauwen). 

BLAUWERIE,  zn.  1)  Blamwverver^  ^  fr.  tém- 
iwrerie  mi  hUu.  \\  8o  wie  lo  Taerwerie  ofte  bleu- 
werie  hout  ofte  doet  honden,  hy  ne  mach  no  wnl- 
le  no  lakene  coepen  no  doen  ooepen  omme  te  werkene. 
C.  e.  QeiU^  Qr.  ehartêr  e.  1297,  a.  146.  It.  K. 
lakeHffilde  te  Bruseel,  1876,  a.  12. 

2)  JBlamoververêhmiê ,  fr.  medeon  de$  temiuriers  em 
Hem.  il  Dat  de  meeetem  van  den  yoira.  ambachte, 
[«2.  der  tapijtwerkers]  Tan  nu  Toertaen,  alle  de 
linen  werpten,  daer  tj  aaergien,  onebladere,  sitte- 
cledere  of  ander  werck  den  Toira.  legambaohte  toe- 
horende, af  maken  selen,  om  Toert  te  yeroopene, 
▼erwen  selen  moeten  in  de  blauwerie  en  nergens 
eb.  Ambaekien  te  Bnueel,  K.  e.  1461,  a.  8. 

BLAUWKAPKEN8,  fr.  éhaperonê  hleme,  \\  Eene 
Tloot  van  136  schepen,  bemand  met  2400  Span- 
jaarden, die  men  de  BUmwkapkmiê  noemde,  bracht 
in  September  1496  de  jeugdige  bruid  [Joanna  van 
CastiliÖ]  in  Zeeland  aan.  A.  Bergmann,  lAer^  168. 

BLEECKE  (Bleeokke),  Kn.(?).  ||  Wie  dat  bleecke 
te  enegherande  Tarwen  dade,  dat  ware  Terbort  efi 
zy  d.  Tan  den  ponde.  K.  U^eemg,  MeeMem,  1331 — 
1888,  a.  19.  vort,  waer  dat  bleeckke  toe  es 
met  andren  varwen,  dats  yerbort,  en  xz  Ib.  Ib. 
a.  82. 

BLEECKELING ,  zn.  Soort  van  tmf^  fr.  eepèee 
de  tonrhe.  ||  Drie  yiertelen  custbaers  rogs  en  twee 
Toeder  torre  tsjaers, . .  dats  te  wetene  d'een  Toeder 
custbaere  moertorf  van  den  Gk>erkene,  en  d'ander 
een  custbaer  Toeder  bleekelinge.  Charten  e.  St. 
Geertrui  te  Loven ,  c  n^.  1,  &hep,  v,  Antw.  1379 
{JBeekeren), 

BLENDEN.  Zie  blivdxh. 

BLEUDING.  Zie  BLOornre. 

BLEVELINCK,  zn.  BloTelinok  Tan  graen. 
Met  na  de  markt  over^eUevenej  onverhoekte  praam  y 
fr.  Ie  prain  resté  non  vendu  après  Ie  marehé  (?). 
Kil.  rsft^tNif,  en  blerelinehen,  oyerbl^fsel, 
rèliquiae,  ||  Men  verbiedt  allen  meters,  dat  si  ne- 
ffheenrande  blevelinghe  van  grane  ne  ooepen,  op 
haer  meten  te  TerUeeenne  1  jaer.  C.  o.  Auden, 
2tle  d.  £b  V.  1328,  Metere, 

BLIANT  (Bliandt),  zn.  BQ  Verdam  Bliant: 
een  leoêtbarej  meestal  rood  g^den  $tof^  vaak  mei 
goud  doorweven^  fr.  une  Hojfe  préeiense^  Ie  plus 
souTent  de  eoie  rou/fe,  et  souvent  aussi  tieens  aor. 
By  Schmeller  en  Frommann,  328:  der  bliand, 
bliant,  sm  seidener  etoff,  hfteue  iaeineiue\  by 
Lezer:  bitalt,  bli4t,  gólddurehwfirkter  teiden- 
etoff,  hee.  von  purpurbrauuer  farhe;  La  Gume 
Bliau,  eorte  d^habüUementi  Maigne  d*Amis  Bli- 
and ns,  vestte  speeiee,  kortweg.  Zie  hierover 
Francisque  Michel,  Be^erches  eur  Ie  oommeree,,. 
dêt  Uoffee  de  soie,  etc,  \\  Zynde  het  bruidsbed  \nL 
van  keizer  Earels  zuster  IsabeUa  met  Ghristiem 
van  Denemarken]  by  overmate  zeer  kosteiyk  toege- 
richt  met  gouden  stukken  en  ander  bliandt.  Belg, 
Mue.  II,  209.  (Meerman,  uit  het  Platdmteck). 
Dat  w.  kwam  ons  in  Zuidnederland  niet  voor. 

BLIETER  (Biyter,  bUter,  belieter),  zn.  Bede^ 
laar  f  eehooier^  landlooper^  fr.  héliire,  guemx  men» 
diamtj  vagabond.  KiL  Beregr,  Bliter,  men^eue. 
II  Van  zekeren  boom  en  eecke,  daeraf  ghemaect 
wert  zekere  drie  staecken,  omme  daeran  te  moghen 
ter  punitie  stellen  en  in  ezemple  van  anderen, 
diversaohe    biyters  en   vaghebonden  achter  lande 


loopende  de  fb.  en  bb.  XIY.  Boeelkkout^  78, 
Beken.  y.  1667. 

BLIETERIJ  (BUterye),  zn.v.  Bedeiar^,  eékooi- 
ery,  fr.  mendieitéj  ofr.  béUtrerie.  ||  Dat  alle  deghene 
die  men  heet  rabauwen,  bouven,  beuren  leden 
maohtich  zynde,  en  die  daghelios  levende  zyn  op 
heure  trawanterye  en  bliterye ,  binnen  acht  daghen 
na  de  publicatie  van  desen,  ruymen  efi  treoken 
uyt  onsen  lande  van  Ylaenderen,  op  wyne  van 
ghestelt  te  zyne  op  't  pellemi  den  tydt  van  vier 
uren,  en  daemaer  te  zyne  gheslaghen  met  gheee- 
selen  eü  eeuwelick  ghebannen  uyt  onsen  lande  van 
Ylaendren.  BI,  e.  VI.  24  april  1682,  a,  6.  I,  12. 
Qui  vivent  de  hliiterie  et  truandiee,  zegt  het  Pke. 
V.  22  Sept.  1606.  Ib.  blz.  1. 

BLIJ,  zn.  lood.  fr.  du  plomb.  Hd.  blei,  ||  Mijne 
van  loode  oft  biy.  —  Opt  different  van  den  voin. 
loode  en  biye  gesequestreert.  Bekenk,  v.  BreA.  reg. 
137.  f».  108  v«.  16de  B. 

BLUBERCH,  zn.  Loodberg,  loodmijn,  fr.  mine 
de  plomb,  jj  Alzois  over  lange  geleden,  wy  in  onsen 
handen  hadden  doen  nemen  en  aenveerden  alle 
de  lootbergen  oft  blgbergen  van  onsen  Toirs.  her- 
tochdomme  en  lande  van  Limboroh,  aldaer  ledich 
en  ombevracht  [onbewerkt]  gelegen  hebbende,  om 
metten  selven  bergen,  als  aen  ons  vervallen  en 
gedevolveert ,  nae  berohreoht  ons  meesten  oirboire 
en  proffyt  te  doene.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  188, 
f».  286.  v«.  Ord.  6.  mrt.  1687.  Biyberoh  geheeten 
Braesberch.  Ib. 

BLUDE,  zn.  Thans  nog  blijde  f  een  oort/ogetmg 
om  eteenen  te  slingeren,  fr.  baUete.  Verdam  BUde. 
II  Grave  Ghye  leeghdem  voor  Zierickzee  met  al  te 
zwaren  besete,  sodat  hy  met  magnelen,  met  beeren, 
met  catten,  met  bliden,  daghelycz  anstormde  sonder 
aflaten.  Bdg.  Mus.  IV,  204,  Nederl.  gebeurt.  In 
Sente-Omaers  waren  vele  calyetten,  blyden  en  don- 
derbussen,  en  groote  provanche  van  victaelgen, 
om  te  Galeys  te  voerene,  Jak  y.  Dixicudb  290.  — 
De  oudste  rek.  v.  Antw.  v.  1824,  blz.  60 ,  vermeldt 
eenen  blidemeester:  Meeeter  Zanderse  den  bli- 
demeester,  overmids  dat  hi  der  stad  vormaU 
ghedient  hadde, . .  zzvy  so. 

BLIJFSEL,  zn.  Gereektelijke  toewijting,  fr.  adr 
fudieation.  \\  Den  cooper  sal  schuldigh  syn  van 
alle  renten  en  achterstellen  van  dien,  tot  ooneur^ 
rentie  van  [den]  prijs  syns  biyfsels,  t'ontslaene  en 
acquitteren.  C.  v.  Édingen,  zii,  6. 

BLI JGR AVER,  zn.  Mijngraver,  fr.  «naevr. 
Il  Weroluden  en  biy graveren.  Bekenk.  e.  BreA, 
reg.  137,  f*.  108.  v^  16^0 B.  Zie  blij  en  blijbbbck* 

BLUCKELIJCK,  bn.  Blij^Aaar,  fr.  owtUeMaM. 
II  Dat  zy  \nl.  aUe  de  baljuws  Tan  Vlaanderen]  .  • 
doen  onse  teghenwoordeghe  saulvegaerde  condeghen 
en  publieren , . .  ter  plaetsen , . .  aldaer  zy  toe  van 
derzelver  religieuzen,  abdease  en  convent,  ver* 
socht  sullen  zyn,  en  de  teeckens  van  derselver 
saulvegarde  stellen  ofte  doen  stellen,  updat  blicke- 
lycke  vreese  zg,  binnen  efi  up  de  huvsen,  scneren 
en  tgoedt  van  de  voors.  religiensen.  De  fb.  en  bb. 
V.  Mert^ke,  66,  Cork.  28  mrt.  1408,  voor  het 
klooster  van  ter  Hagen. 

BLIJCKEN,  (.')  bw.  Doen  blaken,  h, faire  oonster 
de.  II  Welke  brieven  [van  bedwanck]  geflxploiteert 
zynde,  de  geappelleerde  geregten  {nl.  rechters], 
ten  gestelden  dage  in  gebreeke  biyvende,  moet  den 
appellant, . .  by  relaas  van  den  bode  \nl.  deurwaar- 
der] ,  [doen  ?]  biycken  van  den  ezploiote  derselver 
brieven.   C.  gr.  Loon,  II,   Beckheim,  xxxii,  14. 

Blijokende  [bliokende?]  penningen.  BUm- 

kende  klinkende  penningen,  fr.  &us  smènante.  ||  Wie 


BUJ. 


BLIJ. 


257 


goedt  te  rechte  wilt  Temeerderen,  moet  den  yei^ 
oooper  naerder  Tan  bloede  wesen  dftn  die  oooperi 
en  moet  t'telTe  doen  met  egn  biyckende  penninck. 
C.  9.  Setuti,  69. 

BLIJVEN  (Bliven),  ow.  1)  In  de  tegenw.  bet., 
ft,  reëter,  eoniimiêr  d*éire,  ||  Elc  man  ne  mach 
nemer  [niet  meer]  deWen  in  sin  lant  darino  en 
ael,  sin  lant  ne  moet  wert  bliven  den  here  einen 
eens  te  geldene.  (24  sept.)  1259. 

8)  VerH^ven,  gêka/tJonmetrd  gijn  (?),  fr.  téfomr- 
flMT,  êtrê  eanionnii?).  ||  En  cornet  aléo  dat  daer 
eeneoh  ghelt  Terralt,  ofte  Tan  baren  Tame,  ofte 
▼an  haren  eomenne,  ofte  ran  haren  bliTenne,  en 
niet  yan  eenegherhande  andre  misdade  ofte  Ter- 
bnerte,  dat  hoi  io,  Philips,  alleene  Bcoldeeh  te 
heffene  sonder  den  hiere.  19  jnni  1296.  Overeen- 
lumut  imëeehem  dsu  M  o.  8i,'Bemardê  e»  de»  keer 
vam  BimHipeé  [BmmêW] ,  amder  andere» ,  aamgaande 
de  heermmrten  van  heider  leenmannen, 

8)  Eene  soheidsreohterlijke  uitspraak.  Onder- 
Uifven ,  tonder  kraeki  Uijven ,  fr.  ne  poe  eorOr  eon 
effei  (mne  déeieion  arhiirale).  \\  En  noohthans  en 
sonde  niet  „bliven,"  al  waert  de  Toorseyde  peyne 
Terbuert  en  betaelt,  dat  segghescip  soude  bliren 
▼ast  en  Tan  weerden.  O,  v,  Bmgge^  I,  202.  1. 
mei  1276. 

4)  Blijven  sijn  (haer)  selfs.  MeeeUr  Hij- 

ven  van  t^  {van  haar)  reekiy  fr.  dêmemrer  maUre 
de  eet  droiie.  ||  Een  weduwe,  al  ist  dat  sy  is 
onderjaerich,  biyft  haer  selfs,  en  Termaoh  alle  oon- 
traoten  aen  te  gaene  en  te  maecken.  C,  v.  AaUt, 
xvUp  8. 
6)   Blijven  hangen  in  de  luoht.  Eene 

n&miB.  Lang  mUiiUjeen,  fr.  se  f  air  e  atiendre.  ||  Ge- 
supponeert,  dat  die  erfenisse  voor  de  naohte  [naeokte] 
proprieteyt  hadde  bliJTon  hangen  in  de  locht  tot  de 
doot  Tan  de  Toirs.  Oatluuina  Cremers.  C.  gr.  Loon, 
I,  680  (1708). 

6)  BUjven  in  het  Bterfhuis.  JEene  nalaten- 
eAap  aaiÊvaarden  mei  seknlden  én  haien ,  fr.  tteeepier 
ftne  eneeeeeiom  ttvee  Ie  paeeif  et  Vaeüf.  ||  Daer  en 
is  de  Tronwe  oft  heur  goet  nyet  inne  gehouden  te 
betaelene  [«i.  in  de  schulden  door  den  man  ge- 
maakt ydör  het  huwelijk] , . .  tenwaere  dat  de 
Trouwe  (nae  beurs  mans  doot)  int  sterf huys  bloTen 
waere,  ofte  heur  selTen  oft  heure  goeden  (wetteliek) 
Toer  die  sehulden  hadde  yerbonden  en  deselTe 
mede  gelooft  te  betaelene.  C.  v,  Aniw,  1646,  zi,  16. 
Als  een  Trouwe  steift  jóér  beuren  man,  alsdan 
hebben  heur  kinderen  oft  er%enamen  (wUlende 
metter  moeder  oft  Trouwen  gMden  TuytblyTen), 
taelTe  recht  eii  actie  dat  de  Trouwe  gehadt*  sonde 
hebben  indien  sy  de  lanztleTende  gebloTen  waere, 
tenwaere  dat  de  kinderen  in  den  sterfhuyse 
gebleren  weeren  en  tegen  beuren  Tader  oft  stief- 
Tader  de  goeden  gedeylt  hadden.  Ib.  xiii,  24.  It.  29. 

7)  Blijven   uit   het  sterfhuis.  Afstand 

doen  van  de  effenisy  fr.  renoneer  è  la  suceession.  ||  De 
kinderen  blyfrende  Tuyt  den  sterfFhuyse  Tan  Tader 
olte  moeder,  indien  hemlieden  naermaels  eenighe 
andere  Tersterfte  toequaeme, . . ,  al  waert  oock  Tan 
de  syde  Tan  de  ghonnen  daeraff  sylieden  het 
sterfhnys  gherenuncieert  hadden,  Termoghen  deselTC 
Tersterfte  te  aeuTeerden . .  C,  v,  Aalst,  xz,  30. 
Niemant  en  mach  i»  linea  directa  hebben  ghifte 
en  deel  in  een  sterffhuys;  nemaer  willende  deelen , 
is  sohnldich  syn  ghifte  inne  te  bringen  ofte  daer- 
mede  Tuyt  te  blynren.  Ib.  38.  Kinderen  (huweliok 
goed  gehadt  hebbende  Tan  beuren  ouders,  oft 
OTerouders)  moeghen  met  beuren  huwelioken  goede 
bÜTon   Tuyten  sterfhuyse  Tan   beuren  ouders  oft 


OTerouders,  indient  hen  belieft;  eü  dat  doende, 
en  dorren  nyet  confereren.  C.  e.  Axtw,  1646,  xi, 
8.  Ib.  9.  XII,  18. 

8)  Blijven  bij  iem.  Zkh  op  iem,  tijde  honden^ 
z^ne  partij  honden,  fr.  se  tenir  an  parti  de,  temr 
Ie  porti  de  qn,  (|  Soo  willen  si  Tortane,  efi  ghe- 
loTen  en  sweeren,  bi  haren  lioTen  here  en  Trouwen 
Tan  Brabant  getruwelic  te  bliTcne,  en  hem  te 
dienen  jegen  alle  dieghene  die  partie  jegen  hen 
maken  wUlen,  oohte  daer  si  partie  jegen  maken 
willen,  in  allen  saken.  SsBHOir,  Contkereeli  ^eisv. 
1361,  bis.  88.  Wy  [nl,  de  bisschop  Tan  Luik] 
kennen  gelooft  te  hebben  en  gelocTen . .  diesel? e 
onse  stadt,  goede  luede  en  ingeeeten  Tan  Sintmden 
te  Terentwenrden  en  by  hen  te  bl^Ton  in  goeder 
trouwen  tegen  elcker  mallick,  geestelick  oft  werliok, 
die  hem  tegen  oft  hinderlick  weeën  wouden  in 
bueren  regimente  oft  in  enige  poente  Tin  dien* 
O.  Xi^,  13  juU  1417,  bis.  646.  Piot,  CaW.ii,816. 

Blijven  in  —  op  iem.  Zieh  aan  iem,  wUspradk 
of  beslissing  onderwerpen,  it,  se  sonmettre  è  VarH- 
trage,  è  la  déeieion  de  qn.  Zie  Verdam.  BLimr  11). 
II  Die  gheboden  wert  te  ghisele,  wille  hy  en  sine 
partie  bliTcn  in  de  paisierres,  die  Tan  den  xxxiz 
syn,  en  seker  doen  wille  bi  hemlieden  beterinche 
te  doene,  ofte  beteringhe  t^ontfisne,  wy..  sme 
souldioh  te  makene  Try  en  quite  Tan  allen  ghisel- 
soepe.  C,  V,  Oent,  Or,  charter  e.  1297,  a.  61.  Daer 
de  kerke  en  Joes  Torseit  of  bloTen  sQn  in  ons.  1 
juni  1308.  Dat  zy  an  beeden  siden  Tan  allen  de- 
baten  en  ghescille  bloTen  siJn  in  ons  en  onsen  raet. 
de  Pb.  en  Bb.  Aalst,  i,  42  (1368).  Dat  die  Wil- 
soete  Spiring  en  Hanne  Spiring  • .  bloTen  te  wetten 
Toer  scepenen  Tan  den  Yrihen,  Tan  allen  calaengen 
die  si  hadden  an  die  tiende  Tan  Lisseweghe,  up 
des  abts  Tan  Sinte-Baertins  secghen,  of  up  spn- 
oren  Tsn  Ooekelare  segghen.  (30  sept.)  1278.  Van 
dat  rechte  dat  sie  caleuffierden  in  der  kerkentiende 
Tan  Sinte-Bertins  te  Lisseweghe,  en  daer  sie  of 
ble? en  waren  up  tsabbets  segghen  Tan  Sinte-Bertins. 

11  noT.  1279.  Gaen  en  blijven  op.  il  N.  en  N. 

ghinehen  en  blcTen  up  mi,  alse  up  Tindre  jof 
Trendeliken  effenere  jof  ordineere  Tan  allen  con- 
tente en  Tan  allen  discorde  die  waren . .  tusscen 
den  Toerseiden  partien.  13  juli  1286.  Blijven  ten 

seggene  —  op  het  seggen.  1|  Yort,  soe  ge- 

loTede  de  Toregenomede  her  Jaoob,  prochiaen 
Tan  Oasterle,  bi  sire  trowen,  in  de  bande  oer  Jans 
Tan  Duseboroh,  moneohs  Tan  Sinte-Bemars ,  dat 
bi  Tan  alle  dien  daer  hare  mQu  Trowe  de  abdisse 
af  beclagende  was,  geheelleke  en  al  te  hars  soItob 
seffffene  soude  bliyen  en  te  haren  wille.  Maart  1299. 
Blijven,  op  zich  selTcn  staande,  nl.  sonder  uit- 
drukking yan  eenen  bemiddelaar.  ||  Essere  wonde, 
eü  ment  betoghen  mach  sufBsantelike  den  soepenen 
dat  mens  bleyen  ware  [versta:  op  de  peisma- 
kers,  of:  dat  er  yrede  gemaakt  was],  die  de  misdaet 
ghedaen  sal  hebben  sal  wesen  in  alsulke  boete  alse 
behoort  te  soendincbraken.  C,  e.  Oent,  Or,  charter 
y.  1297,  a.  26. 

BLIJVEN,  sn.  o.  1)  SeheidsreehierUjke  wUspraak , 
fr.  dédsion  arhiirale,  compromis,  ||  Gheiyo  dat 
bliyen,  daddere  up  ghemaeot  es,  spreect.  1  juni  1808. 
Zie  BLijyxv  in. 

2)  Vrede,  bestand,  staking  of  onthouding  van 
vyandelifkheden  wettdijk  beloven,  fr.  promettre  Ijga^ 
lement  trève,  eessaüon  om  tAsteniion  d'hostHUét, 
II  Eenen  poortere  yan  Ghendt  es  onghehauden  een 
blgyen  te  geyen  jeghens  eenenghedyden  man.  C. 
e.  Oent,  Orig.  XLiy  (1876).  Wie  yersocht  es  in 
een  bliyen  bi  scepenen,  hy  moet  i^n  bliyen  in  da 


( 


eoB 


BLI. 


BLL 


ftegbMiwooffdielieit  Ttn  8cepen«n  icohtToori  0¥«i^ 
gheren,  of  gam  in  smejen  [nl.  in  geTftngenii], 
•n  daerin  bliren  tot  hijt  OTerghegheven  aal  hebben; 
en  ghinghe  hij  niet  in  smejen,  oft  waert  zo  dat 
hjre  in  ware  en  daerunt  trooke  zonder  zijn  bÜTen 
orerghegheren  te  hebbene,  zonde  ghebannen  wor- 
den, O.  e«  AdUt,  Orig.  ZLiii,   Va»  den  Hivene. 

Boven  blijvene.  Ondanks,  in  tp^t  van  kei 
hettand,  fr.  en  dêpii  de  la  irève.  \\  Item,  dede  Jan 
▼an  Zele  een  fait  up  GKUisee  Tan  der  Stichelen, 
daer  hi  sat  bi  sinen  Tiere  noenen  sdaeche,  boTen 
zoendinghe  en  boven  blifene  yan  Boepenen,  daer 
Gillis  Toorseit  af  etaerf.  En  soepenen  van  ghedeele 
claechden  lelTe  raa  den  blivene  en  zoendinghe 
datter  tebroken  was.  C.  v,  €feni,  Orig,  zlyi,  febr. 
1S86. 

Dachyaerden  op  een  blijven.  Dagvaarden 

em  voor  eekepenen  te  komen  ^  wetüiijk  hdoven  eiek 
van  alle  v^anddijkkeid  jegens  eene  klagende  part^ 
ie  snUen  omüumden ,  fr.  &ter  ponr  compaf  a/Ure  devant 
éehevine  ei  g  faüre  la  promesse  Ugale  de  s^absteniir 
de  tomif  kostUiié  envers  la  partie  plaignanie.  Niet, 
dunkt  ona,  zooals  de  uitdrukking  vertaald  werd: 
assigner  pomr  avoir  è  demeurer  en  Ueu  s4r  on  en 
Uai  d^óiage,  \\  Scepenen  yan  ghedeele,  als  paisie- 
rere,  zoo  wanneer  poortere  ofte  inzetene  yreese  heeft 
dat  hem  yemandt  zoude  willen  mesdoen  ofte  mes- 
seggen, bj  hem  ofte  yemaodt  anders,  zullen  yerroo- 
ghen,  ten  yenoucke  yan  partyen,  dezelve  partie  te 
doen  verzekeren,  *t  welcke  men  noempt:  te  doen 
dachyaerden  up  een  blyven.  C.  v.  Gent,  in,  2. 

BLUVEB,  BLIJVIGE  (Blöfver,  b-ige),  zn. 
Lamgeilevende  y  overlevende  van  de  eekigenooien  t  fr. 
eurvivanif  survivante  des  êpoux.  In  Vlaanderen;  doch 
meestal  bovdbb,  hoüdsbige.  In  Brabant  en  Lim- 
burg gebruikt  men  doorgaans  het  w.  lancksilerende, 
H  Ve  biyfvers  ofte  bljveghen  in  sterfhuusen  daer 
weesen  zijn . . ,  en  zullen  hemlieden  niet  moghen 
betrecken  ten  staete  van  huwelike,  tensy..  O.  v. 
Vewme,  y ,  14.  Den  blijfver  oft  blyveghe,  is  schul- 
dioh  staet  te  maecken  van  de  goèdinghen.  Ib.  15. 
Ne  sullen  biyfvers  ofte  blyveghe  . .  vermoghen  eeni- 
ghe  goedinghen  van  den  sterfhuuse  te  verooopen, 
belasten  ofte  andensins  alieneren.  17.  Item  C.  e. 
Bette,  Broéklmrg,  Brmgge^  Casiel,  enz. 

BLIJVERSCHAP,  zn.  Beslisnng  door  sekeids- 
lieden,  verdrag,  fr.  arbitrage ,  eompromis.  ||  Noch 
vyni  men  een  ander  actie  oivyi  geheeten  AeOo  qua 
agUwr  cfd  penam  ea  oompromisso,  dats  te  seggen: 
een  aotie,  daarmede  dat  men  heyscht  die  peyne 
van  eenen  oompromisse  oft  bliverscap,  oft  submis- 
sien,  hoe  ment  heeten  sal;  ende  ghy  sult  weten 
dat  een  compromis,  oft  oen  submisaie,  is  geheeten 
die  machte  die  by  partyen  eenen  anderen  gegeven 
wort,  om  zyn  vuytspeake  te  doen  op  hun  gescil, 
gelyc  hen  [l.  hem]  dat  bij  zijnder  arbritagien  goet- 
duneken  sal,  verbonden  en  vastgemaict  op  een  keker 
peyne  en  by  zekeren  termynen  van  tyde  gelimiteert. 
T.  D.  Tav.  266  y«. 

BLICK  (Bleek),  zn.  Zooals  thans,  fr.  ifain. 
II  Bleox.  Een  vat  van  yo  [bladen?],  geschat  iy  Ib. 
SokatÜt^  V.  1651. 

BLICKEN,  OW.   Ziekibaar  zijn,  fr.  étre  visihle. 

Met  bliokende  aensohijn  (aensioht),  onge- 

elmerd,  fr.  è  visage  déeouveri.  ||  Syn  alsdan  de 
getttyaen  gehouden  te  compareren  in  gebannende 
yieyschafe,  met  blickende  aensicht.  C.  v.  d.  Rieil, 
I,  11.  Dien  navolgende,  moeten  alle  de  ghetuighen 
. .  compareren  in  persoone  met  blickende  aensohyn 
in  de  ghebannen  vierschare.  O.  o.  Antw,  1682, 
Xtv,  2», 


BLINDE,  zn.  y.  BHnd,  veneierUmd,  h.  wtiti, 
eonireveni,  jj  By  aldien  dat  partyen  grapdt  hoof^ier 
gelegen  ware  aÜs  den  aynen,  en  dat  alaoo  de  yenstsr 
oft  vensters  teghen  de  hooghste  erfre  maer  een, 
twee,  dry  oft  vier  voeten  hoogh  en  waran,  sal 
partye  geïnteresseerde  haar  moghen  bevryden  met 
een  behoorlycke  blinde ;  maer  en  sai  alsuleke  Uinde 
niet  mogen  maken,  by  sooverre  de  venster  van 
uyt  den  hooghsten  grondt  hooger  waM  als  vier 
voeten.  Eü  m1  nochtans  alsuleke  venater  moeten 
zyn  verstaeekt  en  vast  verglaest,  soodat  men.  d^ 
selve  niet  open  doen  en  kim,  dan  alleen  hataelva 
licht  en  dagh  door  het  glas  scheppen.  C.  e.  ürasstl, 
Servit,  19.  Christyu}  opereulmm ;  de  fr.  vert.  heeft: 
eouvreveue»  O.  o.  Loven,  8erv»  49.  Zie  Da&oqs. 
Amo.  droii,  II,  182  (eontro-vue). 

BLINDEN,  bw.  Een  merkteeken.  Wegnemenj, 
doen  verdween,  fr.  enlever ,  faire  dispatraUre  {wee 
marque).  jj  Dat  de  perchenars,  die  eaioh  Inkem. 
gheven  weider  te  comme  te  doene,  dat  sy  tlood 
van  der  natter  elne  blenden  moeten.  K,  lakeng. 
Iperen,  vii,  Vnlree,  203,  a.  6. 

BLINT  (Blent),  bn.  In  versehillige  uitdruk* 
kingen.  1)  Blint  goed.  —  Blint  onrecht. 

JEen  onwetens  en  onwillens  onreektvaardig  hetetmi 
goed,  fr.  un  hien  que,  sans  Ie  savoir  ou  Ie  vesh 
Unr,  on  possède  injustement.  De  heer  Crahay  ver- 
taalt: hiens  d' origine  suspecte»  Naar  een,  aoo  het 
schynt ,  in  het  bisdom  van  Luik  zeer  verspreid , 
zoo  niet  algemeen  gebruik,  bevatteden  de  meeste 
testamenten  een  maaksel  van  eenige  stuiven  ten 
behoeve  van  Sint-Lambertus  te  Luik.  Zoo  kwam 
het  ons  voor,  en  dit  bevestigt  ook  de  heer  Eem- 
peneers  {Montenaken  I,  157),  ter  gelegenheid  van 
zeker  testament,  waarin  deze  beschikking,  te  syner 
verwondering,  vermist  wordt:  Men  vindt,  aagt  hy, 
in  alle  testamenten,  bijna  zonder  uitson&ring: 
Item,  laet  hy  aen  die  fsbrycke  van  St.-Lambreobt 
tot  Luik  (onsen  patroene,  of  patroene  van  *tland 
van  Luyck),  vyff  stuyvers  eens,  of  een  halven 
stuyver,  twee  blancken,  een  oort,  wn  patar,  sear 
zelden  eenen  gulden  —  eens  te  betalen,  ypm.  sijn 
blint  en  onrechtveerdigh  goet,  indien  hy  eenigh 
kwam  te  besitten.*'  —  |i  Item,  sy  hebben  gfaelatenefi 
gemaect  der  fabriken  van  Sint-Lambrechs  te  Ludiid^ 
voer  hon  blint  onrecht,  thien  stuvers  eens.  Testatm, 
V.  6  fèbr.  1483,  te  Dieet.  In  den  iersten  maeet 
sy  der  fabrijcken  van  Sint-Lambrecht  tot  Lnydick 
eenen  stuver  eens  voer  haer  blint  onrecht,  oft  sy 
eenech  hadde.  Testam,  v,  28  sept.  1661  te  Dieet. 
Noepende  myne  tydelycke  goederen,  laete  aen  da 
fabriek  van  Sint-Lambert  tot  Luyck,  twee  stuyvers 
Bb.  eens  voor  myn  blindt  goedt,  by  aldien  iek 
eenich  waere  besittende  oft  hadde  beseten,  grijrek 
ick  niet  en  veriiope  oft  vermyne.  C  gr.  Loon,  I^ 
673  (1694).  ~  Dit  gebruik  bestond  niet  alleaniyk  ia 
het  bisdom  van  Luik,  maar  ook  onder  dat  van 
Kameryk ,  en  zoo  uiten  de  schry vers  der  Oesek* «. 
Aniw.  III,  529,  sub  a^.  1820,  de  opmerking:  In 
vele  testamenten  van  dit  tydstip  leest  men:  ||  Itemt 
geve  eü  late  een  de  kerk  van  Onser  Vrouwen, 
voor  het  onrechtveerdich  goet,  dat  ik  onwetende 
soude  besitten,...  (Willems,  Exeerpta,  161.  40). 
2)  Blinden  oost.  Bijkomende,  cmooornene  koeien, 
fr.  foMx-frais,  f¥ais  imprévus,  Item,  selen  de  voir- 
seyde  scutteren  int  ghemeyne  hebben  dat  selve 
dst  zy  tot  heer  [hier]  toe  ghehadt  hebben  vaa 
der  stad  van  Bruessel,  tot  behoef  [Iranner  feeste- 
lyke.']  maeltyt,  ommegange  en  alrehande  blinden 
oost,  alle  jare  1  pont  ouder  grote.  A.  Wavtbbs, 
Sermens,  8tai.  o.  1426,  a.  4,  bis.  22. 


BLO. 


BLO. 


999 


8)  Blinde  Slaoh.  Sm  met  dw»  kêt  vUêtek 
gmamêé  éla^j  knetuiHff,  ir,  unê  plaie  9«i  ne  pénètre 
pa»  la  ckair^  eoaiasum,  metÊttrisMire,  ||  Een  hof, . . 
groot  k . ,  daertoe  behorende  een  biilliu ,  ze? en 
wcÊipeaeia,  pnt  eü  galghe,  berecht  van  mansdode 
ghedaen  in  eendre  hitte  y«n  bloede,  daer  wonde 
ghemaect  wert  yan  blenden  Blaghen,  tol»  ront,.. 
DX  Pb.  en  Bb.  XII.  Woutêr^m,  6  (1460).  Alit 
•Iflo  ghevalt,  dat  eeneghe  partien  of  paraonen  in 
bneren  twist  blende  elaghen,  bieteneren  en  frot- 
meren  ont£Mn  Tan  huerer  partie  adyerse,  sonder 
oepene  olt  apparante  wonden,  daeraf  die  blende 
■U^hen,  bletêueren  en  froteueren  ghenesen  zyn  bi 
bandoadLen , . .  C,  v.  AaUtj  Oruf»  xlyi,  15.  Van 
hêiemiMteMn 

BLO£D£LUCK,  bijw.  Jliti  hloêdstoriii^ ,  fr. 
«MP  effmtio»  dê  fong.  ||  Oft  ijmant  bantdadich  waere 

gBweett  flonder  bloedeiyok  te  queteen,  eoo  eoude 
y  Torbearen..  een  yierendeel  van  eyne  hnere 
[echippeniloon].   C.  v.  Aaiw,  eomp.  lY,  Tiiiy  201. 

BLOEM  (Bloeme,  blomme),  zn.  v.  1)  Muui- 
Uek9u  9am  Maagtrieht,  fr.  déférent  dê  Maattriekt» 
T.  D.  Chijs,  Meriogd,  40. 

8)  Kear^  bloem,  pmk^  hei  hetie  ffan  UU,  fr. 
fisar^  Sliie»  ||  Daer  bieren  bet  dan  zestien  dnust 
Framoejsen  doet,  en  oec  alle  de  blomme  van  den 
edelen.  Juf  y.  Dixmvds,  232. 

Bloeme   sonder  vruoht.   Oau^d  van  ar» 

hindêrlöot  otèrUdem  persoon,  fr.  pereonne  déeédée 
êone  enfant,  \\  Dat,  terwglen  Jan  Bosch,  den  jongen, 
▼ötfr  syne  moeder  is  comen  te  sterren,  denselren 
gehanden  woordt  als  eene  bloeme  sonder  vrucht, 
en,  rerrolgens,  dat,  ia  k^/poiheei^  aen  hem  niet 
•B  woordt  gesuccedeert.  C,  gr.  Loon,  1,  631 
(1703).  Dat  Barbara  Wellens,  als  sjnde  gestoiren 
TÖör  haeren  vader,  soowel  als  haer  kindt  met 
Willem  Gk>os  verweckt,.,  moet  gereputeert woorden 
als  eene  bloeme  sonder  vracht.  ld.  765  (1718). 

BLOëT,  sn.  o.  Haageehap,  hloedverwanieehap , 
fr.  pmremié,  eoneamgmmii.  jj  Als  eentch  goet  ver- 
naerdert  is  by  ijemant  Tan  t'bloet  des  verooopers, 
en  dat  dosen  bloetverwant  heeft  laeten  doen  de 
kerckgeboden,  en  dat.,  een  ander,  noch  naerder 
bestaende  aen  den  veroooper,  sulck  goet,  hemoompt 
ontafeerderan , . .  O.  v,  Viest,  YZ.  xii,  27.  Inge- 
TaUe  hij,  wednwer  oft  weduwe  blijvende,  compt 
la  eterven  sonder  testament  to  maecken ,  èoo  succe- 
deren  alle  deselve  goederen  <^  sgn  naeste  bloet^ 
ter  «zolnaie  van  de  vrienden  (nl,  de  verwanten] 
van  den  iMst  gestorven.  Ib.  iii,  6.  Die  een  ver- 
eoeht  hnys  oft  fiündt  van  erve  wilt  vemaerderen, 
moet . . ,  leggende . .  ter  secretarije  oock  over  een 
biUet  van  genealogie  [var,  van  bloet  en  maegschap]. 
Ib.  XII ,  4.  Niemant  en  mach  een  ander,  ii  waert 
dat  hy  van  synen  bloede  en  maegbschip  waere, 
niei  meer  adopteren  inter  vivoe , . .  dan . . ,  omme 
de  recfatveexdighe  en  legitime  hoirs  te  secluderen 
van  haerlieder  snccessie.  O.  v,  Auden,  xx,  3.  Van 
haysen,  landen  en  erfgoederen,  buyten  onder  de 
poorierije  gheleghen,  mach  bet  bloedt  naerderen. 
O,  9.  JSersien-op-Zoom ,  XY,  3.  Dat  in  qnytbaer 
renten  d'bloet  oft  maescfaap  róór  den  rentgbelder 
fh^[»efereert  wordt  totte  calengioringhe.  C.  v.  Sant- 
kooen,  a.  181.  Dbloet  in  calengieringhe  van  deels- 
weghen  niet  ghekent  en  wort.  C.  v.  Herentale, 
TI.  6. 

.   BLOET.  Uit  heeten  bloede  —  met  koelen 

bloede,  in  cphopendkeidy  fr.  dans  Vemportement 
(mlat.  in  edUda  e(iera\  —  m  hoden  bloede,  fr.  de 
"emng^frenAy  de  propos  délibéré.  j|  Criesmen  capitael : . . 
Dootalage  van  menschen  vnyt  heeten  bloede,  oft 


Tuyt  opsette  met  coelen  bloede  gedaen.  y.  d.  Tat. 
65  v«. 

Van  bloetflwege.  Ale  Uoedoenoant,  fr.  en 
gualiié  de  pro^  parent,  è  titre  de  parenl  dm  sang, 
\\  Naderschap  van  bloets-  ofte  maegachapsweghein. 
C,  ü.  Zéoven,  x,  19.  Zie  vasbbschap. 

BLOETAMBACHT,  zn.  i|  Ambacht,  mamin  men 
niet  werd  opgenomen  zoo  men  niet  tem  hél  Hoed 
toos,  sooa2s  «eAt«r  oeertd  was  éet  leènkonwersam' 
backt,  (fr.  litt.  métier  dm  sang,  de  parenfé,  dans 
leqmei  on  n'éiait  pas  admis  si  Von  n*était  pas  dm 
sang ,  de  la  parenté,  tel  qne  VéiaU  presque  partoui 
Ic  métier  des  bouehers).  Siads'areh,  Dieet,  proces 
Qillon  §  Beenhomwers,  1724.  De  binnenpoirtevs 
moghen  exerceren  alle  ambachten  , . .  ujtgenomeÉ 
van  't  vleeschonwers-ambacht,  t  welck  privilegie 
heeft  niemant  te  derven  admitteren  dan  die  van 
den  bloede  zyn.  C.  o.  Brmsselj  1606,  a.  207.  Chrn* 
tgn :  etf  i  laniomm  sangmine  prognaims, 

BLOëTBEWANT,  zn.  Bloedverwant,  fr.parenti 
«ui  par  Ie  sang.  ||  Soo  iemant  van  den  maeghen 
oft  van  den  bloedtbewanten  daeraen  gaeyinghe 
hadde,  oft  daemaer  staen  wolde,  om  dat  goet  te 
vemaerderen.  Landek,  v.  Meghem,  1527,  a.  18. 

BLOëTOEWANT,  zn.  Met  dezelfde  beteekenia. 
II  Dat  die  bloedgewanten ,  oft  debiteurs  der  renten 
behooren  die  vernaerderinge  te  doen  binnen  s'jaers. 
C.  gr.  Loon,  I,  271  (162i^).  (Weinig  hooger  staat 
beioanien), 

BLOETLATEN  (Bloeylaeten) ,  bw.  Het  Tee; 
SliÊtkten ,  fr.  abaftre,  tmer  (Ie  bétail).  1|  Dat  eenieder^ 
wie  hy  zy,  voor  on  aleer  de  beesten  te  mogra 
bloeylaeten,  gehouden  sal  wesen  deselve  over  té 
brengen  en  te  verklaeren  ten  oOttpCöiié  van  den 
pachter,  soo  van  den  accyns  als  impost.  O.  P.*J9k 
anir.  16  aug.  1730,   Tmmhomt. 

BLOETLATEN,  onz.  wkw.  Bloed  storten,  fr. 
répandre  dm  eang,  ||  Die  eenen  anderen.. tateecict  of 
slaet,..  dat  hy  bloet  laet,  verbeurt  24  gold.  «« 
Steeckt  hy  daermede  [nl.  met  een  mes]  . .  sondes 
bloedt  laeten,  verbeurt  12  guld.  En  soo  daer  bloet 
ghelaten  wordt,  24  g.  —  Soo  wie  iemant  slaet  mtft 
eenen  yieren  hamer,  'tsy  datter  bloot  gelaten  wort 
oft  niet,  rerbeurt  24  gnld.  En  met  eenen  efcoek 
oft  cluppel,  bloedt  latende,  12  g.  C.  e.  Santkoven, 
K.  en  br.  e.  1664,  a.  19,  20,  21. 

BLOETLOOP,  zn.  Bloetstorting,  fr.  effksion  dè 
sang.  \\  Die  met  eenige  van  de  voomomde  wapenen 
ofte  ander  instrumenten  iemandt  griefde  ofte  qnet- 
stede,  sonder  mincke  ofte  Uoedtloop,  tal  boeten 
twintigh  ponden  patisis; . .  maer  ghevende  opeoto 
wonde  totten  loopenden  bloede,  mincke  ofte  deft- 
guratie,..  veertigh  ponden  par.  C.  e.  BéUe, xXxni,  8. 

BL0ETRA8TËN,  onbep.  wijs  als  nw.  en  ook 
als  bw.  BloedttorHng ,  en  bloedstorten,  fr.  dfksian 
de  sangy  et  répand^re  ie  sang.  Hetzelfde  als  bloetv 
reisen,  bloetreising,  ofirohoon  Kil.  er  smg^' 
lare  (knensen,  blond  en  blamw  slaan,  fr.  mtemrtrir'y 
van  maakt).  ||  Die  eenen  anderen  sloeghe  èft  smeto 
sonder  bloetrasten,  oft  sonder  ter  aarden  te  storten, 
die  verbeurt  vier  schellingen  Brabants . .  Die  eenen 
anderen  bloedraste  spnder  wapenen  en  sonder  ver- 
mincken ,  die  verbeurt  acht  s.  Br.  O.  stad  Msekden, 
II,  5.  Nannius  vertaalt  door  knemtem  Qui  qnem* 
piam  percusserit  sinto  Uoore  aut  prostratione..  Qni 
sine  armis  ermorem  exeUaverÜ  . . ,  hetwelk  overeen» 
stemt  met  iet  oprijsen  der  kmid  na  eene  verwonding-^ 
eene  bmü  (Verdam).  Die  eenen  anderen  rioeghe  cift 
staecke  met  wapenen ,  sonder  bloetnieten . . .  Die 
eenen  anderen  bloetraste  oft  ter  aevden  atake  mM 
wapenen . . .  Ib.  a.  7.  Nannius  nogmaals:  «tas  iioorv , . . ; 


9B0 


BLO. 


BLO. 


9^ 


l;  en  norlitMM  ieoktnt  hij  m 
Bloairasie  demoiai 4Mimmdamtem 
êeeamdmm  fradUa..  Zooöai 
VmuóoB  het  woord  niet  beot  Tentood,  en  dst 
blooirAsten  hior  HoedgtorHMg  en  niet  kuemnmg 
totectonty    lijdt    geen    den    mineliwi    twijfel:   Zie 


BLOJBTREE8EN.  Zie  bloxtbsisbv. 

BL0ETREI8EN  (BJooheewu,  bioeUgyecu,  bloet- 
fffeen,  UoediMten).  Bloed  storUm,  fr.  ripamdre  dm 
mmg.KïL  Bloetreyien,  bloedrijsen,  effkadere 
wam^mmtm,  \\  (^oi  aJiqnem  Hoetteut  eine  euüpulo, 
Mit  MSgninem  tnaerit,  emendebit  oomiti  tree 
lÜMRM,  et  leeo  xx  aolidoe.  K.  v.  FWme,  e.  1240. 
IKo  den  endeien  Uoetraeet,  hi  eel  boeten  xt 
ftnlTen,  en  den  heeie  xr  ftairen,  K.  e.  Ut  Pieie 
V.  1256,  %.  23.  I^yn:  Q^  «^  «ngninem  feeerit, 
id  eet  Mie^M».  Waie  oec  dat  eake,  dat  enen 
■nderen  yeman  alo^^  met  handen,  oehte  met 
Toete  ftiete, . .  tonder  bloetreyeen,  hi  ee  om  t  ee. 
jcjdien  den  here.  K.  v»  Si.'PeeUrê-Leemw  e.  1284. 
\^  d*t  ttlw.  drt  enieh  twirt...  pmel,  ta*. 
•ehen    den  geeeUen  Tan  oneer  golden , . .   eonder 


ntreieeTn]  . .  A  Wavtebs,  Senmems,  4  mei  1881, 
bis.  4.  Waert  oie  alaoe,  dat  by  ennigen  etatayt 
watre  geordineert:  wre  dat  iemende  elaet  met 
synder  oant ,  tonder  bÜoetreyten,  die  tal  yerbeoren 
iQ  ponden,  wye  dat  doet,  en  eenen  aoderen  dair^ 
neoe  bloetreytt,  die  tal  Terbeuren  x  pont,.. 
T.  D.  Tay.  164.  8oe  wie  in  feilen  oft  grammen 
moede  bemanden  alaecht  tooder  wapenen  of  bloet- 
nyten,..  O.  e.  JBefferem,  v.  1568.  i,  12.  It.  18. 
It  Umkqf,  1616,  a.  4,  6,  6,  7:  Bloetrijtch. 

BLOETBEISINQE,  zn.  ▼.  BloedtiorHng ,  it. 
0ffkêUm  de  etmg,  ||  Indien  eenige  bloetryiinge  oft 
'Terminckinge  getchiede  met  mette,  opttekert  oft 
met  pottla^.  C.  leeeh,  e.  Bdferm,  1611,  a^  11. 

BLOCK  (Belooek,  belooc,  bloc,  block),  zn.  1)  JV» 
«dw  0mder$  akkert  afgetlolen  of  afgepaald  Huk 
land ,  fr.  jnèeê  de  ierrê  $épa/rée  ou  délimiUe  d'amtres 
èkamps»  KiL  Bloek  landt.  Verdam  Bloo  4). 
Kpg  m  gebruik,  zie Sohnermant,  enont  Belnick 3). 
jl  1  capo  de  uno  beloke  jacenti  prope  Widendritch , . . 
ïhiot  ei^Kmea  et  yj  d.  ran  den  Meytchenblocke . . 
TilJ  d.  et  Uy  gaUinat  dictat  tcauthunre,  Tan  den 
blozkene  jaxta  riam . .  Juxta  tritcom  penet  Hone* 
beeht  bloo . .  Heredet  Yrominxt  iiij  d.  et  daoe 
caponet  de  patenis  tnis  jacent.  prope  Honeecht- 
beloeo . .  Van  einen  beloke  jacent.  prope  Widen- 
dritch . .  Van  einen  beloxkene . . ,  ailya  que  dioitur 
Horittit  beloeo.  OifHerol  der  DwiUehe  orde  te  Beeke- 
tori,  1821.  Bat  niemen  die  blooke  [wijngaarden?] 
hooda  binnen  Gbend  ghéene  drure  ooepen  moghen 
▼or  de  noene,  db  Pauw,  V^,  114  (1872).  ünnm 
dimidium  bonarium  terre  arabilit,  dictum  tento- 
ttice  BrabatUtbiooe  y  litum  juzta  plateam  dictam  de 
Brahanisiiraie  j  in  Ticinio  de  Gore.  Duo  bonaria 
terre  arabilit  teutonice  diota  Zoetterblooek.  Kvtl, 
Qkeel,  1411. 

2)  JPlaaU,  waar  de  lakênwevert  kunne  lokene  f 
nodra  die  van  ket  weefgetouw  kwamen  en  eer  ze 
pevold  werden^  gtihouden  warjm  aan  te  hiêden  om 
y^oeraeeiiti*^  en  hetegM  te  worden  ^  ft,  endroU  o^  let 
iigêerande  de  drop  étaient  tenuM  de  préeenier  leure 
Heffee  qnand  on  lee  ditaekait  du  métier  et  avant 
d'Ure  fouUee^  pour  en  paifer  ou  élahlir  Vaeeiee  et 
Hre  eeelUee  ou  plombéee.  ||  Dat  men  aUe  manieren 
▼an  lakenen,  itrHpte,  pleyne  en  tticke,  Terattiten 
aal  ten  blooke . .  Dat  alle  drapenen,  ofte  die  lakene 
ofte  ttioke  maken  tullen,  too  wanneer  alt  haerlieden 
lakena  of  ttioken  yan  den  ghetouwe  gherallen  tyn, 


eeoeen  vor- 


aiï  die  eaDea 

dere  eeidt  on  nedt, 

toeeoomiende  jacr  de  Uoe  gheiettlt  eal 


ofte  der 
■oUn 

gheren.  m  YLAicDrCK,  Aee.  16  (1413). 

3)  Ben  werktmi§^  waarm  uten  de 
vanpenen  elcoi,  èloir,  fr. 
eerraU  lee  jamiee  dee  prieommiete^  hioe, 
KiL  Block,  ttoek  der  ghevanghenen,  nu- 
meUa,  dppue.  ||  Dolle  njn  gefticuaettt  Tan  deaen 
ename  [Sd.  Tan  parrifcide],  maer  men  moet  ce 
ttellen  m  gerangeneaeen,  in  blocken  en  in  iieenDu 
WiXLAVT,  JPraet.  erim,  119.  Den  TOnter  it  ghe- 
honden  hem  te  Toonien  van  ytere  bloeken,  atoosen 
en  andere  dieigheliieke  waepen,  bojen  en  aioten, 
omme  de  Tioente  te  hondene  en  alle  geranghenen 
tot  tijnen  perijckde  en  laat  wel  te  bewaeren.  C  e. 
Sanikaven  v.  1664,  I,  19.  Oft  die  beatede  joogert 
wechliepen,  oft  datter  de  goede  Ueden  orer  claegden 
daer  te  mede  woenen,  en  gfaeen  hnia  en  coaten 
daermede  ghehooden,  too  tal  men  abulcke  jongert 
weder  int  buit  doen  commen,  en  metten  Uoeke 
aifn  ambacht  doen  doen..  8oo  tal  men  aoleken 
jongert  weder  doen  apprehenderen ,  en  int  hnia 
metten  block  aent  been  doen  weieken.  Kebtbhs 
en  ToBPfl,  lY,  601,  Kneekifeehmie ,  Beg^.  164t  E, 
a.  7  en  8. 

4)  Offerblokj  armbue,  ft.  trone.  \\  Men  zal  nn 
Toortan  in  elcke  proehiekercke  Tan  den  tteden  en 
dorpen  Tan  onten  landen  blocken  ttellen,  om  daer- 
inne  te  legghen  de  tecrete  aelmoeteen  die  de  goede 
lieden  daer  zullen  willen  doen,  de  Toors.  bloeken 
met  dry  tinetelen  gheeloten  zgnde . . .  BL  v,  VL  7 
oct.  1631,  I,  768. 

BLOCKEN,  bw.  Vaet,  etevig  mdken^  heveeHgen^ 
ft.  affermw,  eoneolider.  \\  Item,  Tertien  den  wint- 
moelne  daer  tghebreict:  tghebint  al  niewe,  ra 
tonde  tal  al  gaen  int  ghebint  te  bleekene.  Bbmbbt, 
II,  89  (17  apr.  1361). 

BLOCKLAGE,  zn.  JB»^'  van  eteenen  op  hunnen 
emaleten  kant,  ft.  eueiee  de  briquee  poséee  de  dkoeip. 
II  Mueren,  die  bedeokt  tyn  met  blockla^gen.  Be^ 
16  jan.  1706,  i,  44.  Flae.  v.  Brab.  T,  671. 

BL0CKMEE8TEB8,  zn.  mT.  Soort  van  w^k- 
meeeters  in  eene  etad,  ft.  eorte  de  mudtree  de  qnair* 
tier  dane  une  viUe.  ||  Omme  die  [«2.  haaidtelling] 
gedaan  te  woidene  in  der  maniere  hiemae  Tolgende: 
m  den  iertten,  zoe  Terre  altt  aengaet  alle  die 
tteden,  groot  en  oleyne,  dat  die  borgemeeeteien, 
tcbepenen  en  raidt,  elok  in  zyn  ttedt,  tonden 
committeren  tocTcle  pertoonen  alt  nae  heytch  Tan 
der  grotte  Tan  een  i^gelijcker  ttadt  Tan  noode 
weeën  zoude ,  tzy  by  wyokmeeetert,  blockmeettert , 
hondertte  mannen,  thientte  mannen  oft  andemaina. 
Item,  in  de  tteden  aldaer  egeen  oottume  en  it 
geobterTeert  te  prooederene  by  wyckmeeatert,  hon- 
dertte oft  X«  mannen  oft  blockmeettert,  oft  gelyck 
men  die  sonde  mogen  baptizeren,  tonden  de 
borgemeetteren ,  tcbepenen  en  raidt  denelTor 
ttadt  tchuldich  zyn  te  ordineren  notable  personen, 
wel  gegoedt  zynde,  om  de  Toirt  herttellinge  retpec- 
tieTelyck  wel  efi  getrouwelyck  te  doene.  Bekenk, 
V.  Brab.  reg.   139»  f^.  166  t«.  Ord.  10  febr.  1660. 

BLOCKMUEB,  zn.  m.  Bouwkunde.  DiM  en 
vol  gemetet  muurwerk ^  ft.  ma^nnerie  maeeive,  ||  Bn 
hebben  getamenderhandt  en  eendracbtelijck  Ter^ 
claert  [nl,  de  detkundigen] ,  denteWen  thoren  wel 
en    oTeralf    too   die  fondamenten   alt   andertintty 


BLO. 


BLO. 


261 


geTÜnteert  hebbende,  geensints  te  weaen  houbaer, 
miti  dat  den  grondt  onder  niet  Tast  ofte  ityf  ge- 
noech  en  is,  noch  bestant  om  alsulcken  swaren 
werck  te  draghen ,  als  alleenelyck  op  sant  staande , 
daer  hj  soude  behoiren  te  staen  op  schelpen;  en 
daerenboTen  dat  het  fondeorsel  (dwelJk  eenen  bloeck- 
muer  behoirt  te  wesen,  sonder  kelders)  dat  sy 
berinden  t'selve  fondeersel  niet  dicker  te  wesen 
dan  die  metselrye  boven,  tav  EtxVi  Lotnain 
mom,  180  (6). 

BLOCKSCHRAOE  (Blocscnghe) ,  zn.  ||  It.  duo 
tripedes  sive  ieragas  dictas  conununiter  blöeieragen. 
8  gr.  Fl.  Inv.  dni  Joannis,  1377. 

BLOCRTRAP,  zn.  Semtfoudi^ê  trap  tonder  f  at- 
toen  of  kunstwerk  ft,  eêcalier  simple,  iane  art  on 
fa^on.  II  Alle  Spaensche,  Italiaensche  ofte  wentel- 
trappen met  schachten,  spillen  en  eycken  oonter- 
beitlers,..,  en  alle  blocktrappen,  die  gemaeckt 
spi  Tan  een  stock ,  sonder  center-  of  stootberders , . . 
Begl.  16  jan.  1705,  iii,  14.  Plae,  o.  Brab,  Y,  bib. 

BLOMMË,  zn.  Zie  Blosm. 

BLONCK,  bn..LakenweTery.  Stomp,  niet  scherp, 
fr.  ^mousse.  \\  Voord,  dat  den  ▼nlder  voordan  niet 
gheorloven  en  zal  te  comene  an  de  rechte  zyde 
Tan  den  lakene,  die  hem  ghezonden  zullen  zyn 
omme  TuUen»  met  eeneghen  scaerpen  caerden, 
Toor  dat  hy  die  gheTallet  zal  hebben  op  de  voors. 
langde  en  breedde,  maer  wel  tamelike  en  behoor- 
like  met  bloncken  caerden.  K*  lakeng,  Bmgge^ 
VnUerSf  63. 

BLONCK  (Blono),  b^w.  De  zin  Tereischt  oaew- 
riekter  zake,  zonder  het  dod  bereikt  ie  hebben,  fr. 
sans  avoir  atteimt  Ie  but,  \\  Bin  desen  tyden  zo 
troeken  by  den  oonino  de  hertoghe  Tan  Brabant 
en  myn  Trauwe  Tan  Uolant,  omme  te  traicteerene 
omme  eenen  goeden  pays,  maer  zyne  oonster  niet 
toe  ghedoen,  zyne  sceiden  blono;  want  mynheere 
Tan  Borgoingen  en  hadde  nemmermeer  ghedaen  dat 
men  daer  begherde,  want  myns  heeren  herte  was 
al  omme  Techten.  Ol.  y.  Dixmüpb,  85.  Zou  het 
woord  niet  eene  Terkrimping  wezen  Tan  het  Treemde 
BXLLOVC?  Zie  Yerdam. 

BLOODËN.  Zie  blootxk. 

BLOOT  (Bleet)  bn.  1)  Alleen^  onvergetM^  fr. 
senl,  non  aeeompagné.  ||  Zo  [al.  koningin  Elisa- 
beth  Tan  Frankrijk,  echtgenoot  Tan  Philips  den 
Machtige]  ghinc  alleene  ter  keerken,  zonder  cnape, 
zonder  cameriere,  al  bloet.  Jak  y.  Pixmudje,  95. 

2)  £en  weg.  Vr^  van  boomen  en  strmikgewas,  fr. 
(chemin)  dépotnUé d*arbres  et  d^arbrisstamx.  \\  Welcke 
Taert  siJ  ghedolven  worden . . ,  en  alle  de  canten 
op  myns  heeren  syde  ooetwaerts  bloot  gheleyt  en 
mio  blyvende,  en  westwaert  sullen  die  TanS^vYeerlen 
oook  weeren  alle  oTerhangende  troncken,  scheuten, 
tacken  en  boomen,  ten  fyne  het  watre  en  Taert 
Tiy  en  suyTer  blyTe,  om  de  schepen  onbelemmert 
te  mogen  Tarene;  zo  ooc  bloot  en  naeckt  sal  bl^Ton 
den  tragele  [trekpad]  oostwaert  loopende.  ds  Pb. 
BV  Bb   XI,  Safelaar,  b  (1570). 

8)  Ongewapend,  ir.  non  armé,  ||  Onser  eyn  sal 
deme  anderen  dairin  in  goeden  truwen  ghestentich 
sgn,  byeyn  bÜTen  en  helpen  weder  alremanlichen 
wie  hier  wederdoen  wolde, ..  mit  alle  onser  maicht» 
bloes  ind  ghewapent.  Piot,  Cart.  II,  7  aug.  1376. 
Heer  y.  BchoonYorst  (Aken).  —  De  Tyanden  namen 
[ai.  deden]  groote  scade  an  allen  canten,  en  b\j 
speciale  de  üeden  Tan  wapene,  want  daer  bleef 
menich  groot  eidelman  doot,  en  bin  al  der  steide 
waren  maer  twee  bloote  lieden  doot  ghescoten.  Ol. 
T.  DiXJflTDB,  18. 

4)  Bloot  van  weroke.  Versteken  van  werk, 


fr.  privé  d'ottvrage,  ||  Te  weioker  caasen  die  werok- 
man  sommighe  andere  wercken  gerefnziert  mach 
hebben  en  te  synder  scaden  laten  gaen,  die  hy 
wel  aeuTcerdt  soude  hebben,  des  hy  hem  alsnu 
bloot  Tan  weroke  is  Tindende.  Mekeide,  v.  JBrab,, 
Aeqwts  dn  domaine,  1541. 

5)  Bloot   van   vennete.  fr.   dépowrvu  de 

mogens.  ||  En  hieromme  eist  sorghelio  Tan  Tele  Ter- 
meten; nochtanne,  die  so  bloot  ware  Tan  Termete, 
dat  men  hem  sine  sake  sonder  Termet  ontdin- 
ghede ,  of  Tan  antwoorden  ontghinge ,  die  Terwaerde 
hem  qualeke.  Leenr.  v,  1528,  F  iiij  t<^.' 

6)  Van  schaapsTschten,  TOor  gebloot,  ontUoot, 
geschoren  f  fr.  (des  peaux  de  mouten)  |)2am^ ,  dépi- 
lées.  II  Als  Tan  den  gheploetten  ol  bleetten  scapenen 
Tellen,  daeraf  men  lüer  fronsyn  ofte  wit  leder 
maect,  sal  men  ghcTen  pondtgheldt,  naer  dat  sy 

rou  wert  syn,  te  coopmans  prise  . . . ;  en  Tan  den 
ledere  of  Ironsyne  ghemaect  Tan  den  Toorseiden 
bleetten,  ne  sullen  sy  niet  meer  assise  ghcTen. 
Item ,  sal  men  Tan  den  TOorseiden  bleetten  Tellen , 
die  men  rou  buten  Terooept,  ghoTon  naer  dat  se 
buten  ghelden.  db  Vlamivck,  Ace.  31  (15d«  E.). 
Hondert  blooten  TuylTcUen,  3  gro.  VI.   Watertol 

V,  1550. 

BLOOTEN,  zn.  mT.  Scht^nvaehten ,  waar  de 
wol  afgssehoren  is,  maar  dis  niet  gesuiverd  zijn,  fr. 
peaux  de  nwuton  olamées,  mais  non  déerassées, 
II  Vuyl  Tellen  oft  blooten.  Aniw.  tol  v,  1628. 

BLOOTEN,  bw.  1)  Bene  riTier.  Van  water  be- 
rooven,  fr.  pnver  d'eau  (une  riTière).  ||  Dat  nie- 
mant , . .  eeneghen  waterloop  make ,  dijoke  ofte 
damme  uutsteke,  ofte  de  sluus  te  Mourbeke  ton- 
tyde  en  trecke,  daermede  men  de  Mourleede  bloote 
en  haer  wstere  neme,  sonder  oorlof  Tan  drie  mour- 
meesters.  sb  Pb.  bv  Bb.  XI.  Meerbeek,  9  (1478). 

2)  Van  wapens.  Ontblooten,  berooven,  fr.  déjpiouUler, 
priver  (d'armes).  ||  Ware  de  Tassael  in  de  bataelle 
Boe  geqnest  ofte  a%hestelt  Tan  peerden,  en  ghe- 
bloot  Tan  wapenen,  als  dat  hi  zgnen  heer  niet 
helpen  noch  secoureren  en  mochte , . .  hi  soude  met 
eeren  moghen  ersselen  ofte  Tlien.  Wiblakt,  L,  v, 

VI,  127. 

3)  De  vruchten  van  een  landgoed  inzamelen,  fr, 
récoUer  les  fiuits  d'un  Hen  rural.  Zie  bladbh. 
II  En  ghemerct  dat  de  zommighe,  onder  tdecsele 
dat  zy  in  de  meersschen  eenighe  partien  hebben, 
naer  dat  sy  zulcke  cleene  paroheelen  ghebloodt  en 
ontTTOomt  hebben,  driTen  en  jaeghen  haerlieder 
beesten  in  dezelTe  meersschen,  en  zyn  also  OTor- 
loopende  in  ander  lieden  goedt,  Trnchten,  toematen 
en  gherzynghen  aleer  denselTen  gheheelen  meersch 
gebloodt  en  ontTroomt  es,..  PI,  v.  VI,  11  jan. 
1548.  I,  686.  Sonder  oook  derfre  te  blooten  Tan 
boomen.  C,  v.  Loven,  y,  14.  En  mogen  niet.., 
en  oock  niet  blooten  \nl,  de  gekochte  goederen] 
Tan  eenighe  boomen  daeropstaende.  O.  v,  Brussd, 
1606,  a.  170.  Ghristyn:  neo  csedere  ullas  arbores. 
It.  C.  V,  lAer,  Jiu,  40. 

BLOOTEB  (Bloeter),  zn.  Bewerker  of  gebruiker 
van  een  land,  fr.  expioitant,  oceupant  d*une  terre, 
II  Verbot  gedaen  den  pachters  oft  bloeters  Tan  den 
goeden,  dat  zy  den  suj^liant  geen  betalinge  en 
souden  doen.  Bijksaréh.  Baad  v,  Brab.  ifi,  563, 
14  juli  1514.  Om  te  eomen  tot  de  kennisse  Tan 
de  besitters  ofte  blooters  der  selTer  [cheynspan 
den].  O,  B,-B,  autr.  9  nOT.  1708,  a.  4.  BoTelen 
aen  alle  besitters,  blooters  en  proprietarissen  Tan. 
alle  onroerende  goederen,  huysen,  landen,  erTen, 
boeschen,  bempden^  TyTers  oft  andere,..  Ib. 
a.   5.  De  propnetanssen,  besitters  oft   defimctua- 

88 


%2 


BLU. 


BOD. 


toura  yan  de  panden,  a.  7.  li.  C,  v*  BroMwrgj 
XIII,  3. 

BLOOTINOË  (Bluetinghe,  bleudinge),  zn.  Van 
Taste  goederen.  1)  Paeki^ïr»  fermage.  \\  Élcxjaen.. 
thien  Bisteren  rogs,  goet  loffeljcx  paohtcorens,  wel 
bereydt  met  wanne  en  Tlogele..,  te  betalene,  en 
dit  Toer  den  paoht  en  bluetinghe  Tan  seyen  dagh- 
wanden  winnents  lants,  gelegen,  in  yier  stucken 
in  de  prochie  yan  Meltbroeck.  Brute,  godsk.  b  275, 
SuuroeM  «.  1658. 

2)  Set  inkomen  f  fr.  Ie  revenu.  ||  In  welcken  ge- 
yalle  [nl,  yan  goed  gedrag  en  bekwaamheid  tot 
den  handel]  sy  [mZ.  de  weezen]  bewint  eii  admi- 
nistratie sullen  moghen  hebben  yan  hun  erfielycke 
goederen,  en  yan  de  jaerlijksche  renten  en  bleu- 
dinge yan  hunne  onruerende  goeden.  O.  lAége^ 
8  jan.  1580,  a.  19.  8t. -Truiden,  Hebben  de  bor- 
gbemeeoteren ,  schepenen  en  raedt  oook  judicatore 
yan  gheloften  bj  uytlandige  oft  aighesetene  FOor 
poirters   gedaen,   yan   blootinge   en   winninge    der 

Soirteren  en  ingesetene  goeden,  yan  questien rakende 
e  betalingen  yan  hunne  renten,  schulden  en  waer- 
schappen  by  de  yooraz.  afgesetene  en  hunne  yoir- 
ders  yoor  schepenen  deser  stadt  gelooft.  C,  v. 
Brutiel t  1606,  a.  46.  Christijn:  de  inhctredando 
el  exuendo  eivet  ei  imooLat  banit;  de  oude  Fransche 
yertaling,  welke  de  uitgever  der  Brosselsche  kos- 
turnen  heeft  willen  behouden,  zegt  ook:  de  ttMuine 
det  biene  det  bourpecis  et  inkabitcmtt.  Doch  Chris- 
tijn, en  de  hedendaagsehe  rechtegeleerde ,  die  de 
oude  Fransche  vertaling  bybehield,  schijnen  ons 
den  zin  der  kostume,  laat  staan  de  taal,  niet  be- 
grepen te  hebben:  „De  een  wordt  yan  z\jn  goed 
onibioot^  de  ander  wordt  er  in  gewonnen,**  zoo  sprak 
deze  laatste.  In  andere  „contexten"  kan  dit  schijn 
yan  waarheid  hebben.  Yif  ij  zien  echter  in  de  woorden 
„blootinge  en  winninge'*  niets  anders  dan  pacht' 
voorwaarden^  verhuring,  het  inkomen  yan  goederen 
uit  hoofde  welker  de  „uytlandighe  oft  a%hesetene" 
yoor  het  Brusselsche  gerecht  beschreven  „evocati" 
mochten  worden.  Immers  de  ,Judicature*'  van  de 
Brusselsche  schepenen,  wat  aangaat  de  „goedingen, 
erfenissen,  etc.  van  alle  gronden  van  erven  binnen 
de  stadt  en  haer  vryheit  gelegen  en  aen  de  juris- 
dictie der  stadt  subject,"  weid  in  het  voorgaande 
art.  45  vastgesteld. 
BLUETINGE.  Zie  blootikos. 
BLUS8CH£N(Blussen)^bw.  1)  Schulden.  Afdoen^ 
betalen^  ir.  éteindre,  paifer.  \\  Hy  laet  aen  syne 
huysvrauwe  die  macht  om  te  meughen  ophaelen 
die  somme  van  400  guldens  op  hun  huys  en  hoff, 
om  henne  gemeyne  schulden  te  blusscben.  C  gr. 
Loon,  I,  409  (1678). 

2)  Spreekw.  't  Meest  bluBoht  het  minste, 

h,  Ie  flut  Vemporie  eur  Ie  moint,  Ygl.  minder  Uebelf 
minder  SeMóge,  Bèchtttprw.  bk.  314.  |i  Soo  wie 
nae  ymant  eenen  hoge  uytsoietet,  die  verbrueckt 
drij  wegen  in  Cypres : . . ,  en  daertoe  der  parth^en 
die  geqnest  worde,  hare  beteringhe.  AltQt  te  veiv 
staen,  dat  tmeeste  dat  minste  bluasen  sal,  als  van 
den  boge  te  spannen  oft  te  lagen.  O.  ZA^ge,  K,  «. 
Tongeren.  18  mrt.  1502,  a.  17. 

BLUSéCHtKG  (Blussing),  zn.  Van  schulden. 
Afdoening,  betaling^  fr.  extinetionj  pagemeni  (de 
dettes).  II  Welverstaende,  ingevalle  de  kooppennin- 
gen niet  by  en  reycken  tot  blussinge  van  alle  de 
schulden,  dat  in  sulcken  gevalle  aen  den  oudtsten 
efi  volgende  rentcrediteuren,  boyen  hare  capitalen 
niet  meer  als  drie  jaren  verloops  en  worden  toege- 
yoecht.  O.  e.  Afaattrickt ,  B&oez  de  1665,  xxiii, 
a.  15.  Vier  himdert  guldens  (^  hun  huys  en  hoff, 


om  henne  gemeyne  schulden  te  Uusschen.  O.  gr* 
Loon,  I,  409  (1678).  It.  MegL  add.  Loven,  27  aug. 
1675,  a.  32. 

BOCHT,  zn.  m.  Sdkuihok,  fr.  endoi  publie  oü 
Von  met  en  fourriire  let  beetiaux  gui  te  toni  égarét 
OU  gui  ptUttent  tur  la  propriété  d'autrui,  Kil. 
Bocht,  bucht,  tepimentum  clautum.  ||  Het  is  wel 
geoirlooft  in  rechte  [dat  men]  de  beesten  die  in 
iements  scade  comen  zijn  mach  aenveerden  en 
houden  totdat  men  se  den  heere  gelevert  heeft,  oft 
dat  se  in  de  bocht  oft  vrunte  gestondt  zijn, 
maer  het  en  is  niement  geoirlooft  die  heeste 
selve  te  behouden.  T.  D.  Tav.  86  v®.  Van  Fietren 
van  den  Vivere,  dies  verkine  ghescut  waren  an 
den  dijc  en  in  den  bucht  ghedreyen  waren;  doe 
quamen  sine  meissinede  en  haislden  de  verkine  uten 
buchl^  sonder  orlof  yan  den  heere,  en  de  heere 
halese  [haelde  se]  weder,  eü  deed  se  driven  ten 
hove.  Yermaect  de  calengieringe,  omme  dat  se 
Pieters  boden  uten  buchte  haelden  en  hy  niet, 
omme  viij  Ib.  Beken,  Baljuwt  v.  Oent,  e.  1367. 
De  beesten  onder  de  voors.  landen  geschut,  moeten 
binnen  de  stad  van  Antwerpen  in  de  bocht  ghe- 
brocht  worden,  en  nergens  el.  C  o.  Aniw,  1582, 
yin,  3.  It.  Piot,  Chron,  727.  Na  d»  coetumen 
van  desen  lande,  is  men  sculdioh  die  heeste  [nl, 
die  in  iemands  schade  gevonden  worden]  te  leve- 
ren den  preeter  oft  yorstar  in  sijnen  bocht,  y* 
D.  Tav.  87  V*. 

BODDBAGER.  Zie  botdbaosb. 

BODE  (Boye),  zn.  Een  Noordduitech  woord. 
Schiller  en  Lübken:  Bode,  kieinèt,  wm  Band- 
werkem  u,  tog,  kleinen  Leuten  bewohniei  Hout,  \\  Do- 
munculae,  quae  vulgo  dicuntur  buden  (1250).  Kil. 
Bode,  tax.  eioamb,^  hoede,  boeye,  domuncmleL 
Klein,  gering  ieiit,  pakhuit,  fr.  peHie  mmsea  tame 
apparenee,  magatin.  \\  Item,  gheloven  wy  den 
voers.  coopluyden;  soe  wat  huysen,  oft  keldenee- 
ren,  oft  boden,  die  de  voers.  coopluyden  van  den 
Hanzen  in  hueiingen  oft  in  pachtingen  hebben 
binnen  der  stadt,  dat  men  hen  die  huere  en  pach- 
tinge  niet  verdieren  en  sal  gheduerende  beur  huere, 
ten  ware  dat  sy  meer  gheriefo  begeeiden  van 
huysen,  keldeneers  oft  boden  te  hebben  dan  sy 
ghehadt  badden.  Msbtbks  en  Tobfs,  IV,  555, 
Verdrag  met  de  Mama,  1579.  Want  men  moet 
considereeren  dat  dese  Nederlanden  maer  en  zyn 
een  boye  ofte  packhuus,  om  de  goedinghen  uut 
andre  landen  te  logieren  en  acooustreren :  wolle, 
olyen,  wynen,  pastellen,  sant,  canevetse"',  zyden, 
Buckeren,  cyropen  en  veel  ander  zaeken,  die  wQ 
niet  en  hebben.  Piot,  Ckron,  622.  It.  380.  6oe 
sy  oock  aldaer  [nk  buiten  de  bemuurde  steden] 
niet  en  sullen  mogen  houden  eenige  paekhaysen, 
boeyen  oft  magasynen  met  wyn.  Middelen  e.  VL 
18  febr.  1702  a.  122.  Verbiedende . . ,  alle  arbey- 
ders  ofte  andere,  eeniffe  speoien  uyt  de  sautkeeten, 
packhuysen,  boyen  <me  uyt  de  schepen  te  lossen. 
171.  Den  pachter  sal  noch  mogen  vondt  nemen  in 
de  koopliraen  ofte  facteurs  boeyen,  packhuysen 
ofte  elders.  177.  Dat  niemant  [ten  platten  lande] 
en  sal  mogen  houden  eenige  packhuysen,  boyen 
ofte  magasynen  met  brandewyn,  ter  reserve  van 
de  stokers  binnen  hemlieden  huys  en  stokerye. 
O.  B.-B.  auir.  13  mei  1726,  a.  7. 

BODE,  zn.  1)  Op  zich  zelf.  GevolmadUigdêj 
plaaitvervangerf  laglkether,  fr.  repréteniani ,  Jondi 
de  pounoirt,  mandaiaire»  \\  Dat  de  scoutete  es 
sculdeeh  scepenen  te  maenne  in  allen  steden  daer 
men  se  sculdeeh  es  te  manne  (sto);  en  dabt  es 
sculdeeh  daer  te  hebbene  sinen  bode,  en  daer  te 


BOD. 


BOE. 


263 


wwene  ab  hen...  Wue  in  eregher  ttode  dabt 
jof  sin  bode  en  Boepeneii  daer  de  sooatete  niet  ne 
ware,  lo  mochte  dabt  jof  ein  bode  maken  enen 
maenre  np  die  wüe  met  seepenen . . .  Waert  yan 
onTeninliken  dingen,  bo  sonde  men  soeken  den 
Mxratete  jof  sinen  bode . .  26  febr.  1252.  Dat  voer 
ons  en  Toer  Daniel  van  den  Stade,  raeyer,... 
ghestaen  [eoHttUuius']  Jan  Parijs,  als  bode  sHeileehs, 
gbeee  Tan  Dieste,  Tenochte,  tot  desselfr  Heilicbs 
gbees  behoef,  ghnedinghe  en  ghegoet  te  sine  in 
derdalf  bnender  vints  Ten  [fil.  Tons],  lattel  min  ooht 
Inttel  meer,  gheleghen  te  ghenen  Tinne,  bi  ensel 
Helyaes  Tan  den  Yinne,  en  tosoen  beide  de  straten 
te  Tinne,  alse  nae  doot  CUaes  in  den  Heileghen 
gheest,  die  ute  der  ghiften  Tan  dien  goeden,  alse 
bode  des  Heilechs  ghees  Toers.,  ghestonren  was.  In 
welken  derdalTen  bnender  Tints  Toors.  dat  hi.  Jan 
Parijs,  als  bode  sHeiliofas  ghees  Toers.  en  tot  des- 
selfs  Heileohs  ghees  behoef  waert  ghegoet  en  gheerft 
alse  ghiohtdreeghere ,  met  manisse,  met  Tonnisse 
en  met  hoe&rechte.  Sekêp.  Lamd  o.  Dinit  8  mei  1S90. 
—  In  de  Tolgende  oitdrokkingen  met  deselfde  be- 
teekenis:  a).  Gtewaerde  IXKle.  II  Waert  dat 
die  raedslude , . . .  hem  tot  eenigher  tyt  meer  be 
wonden  of  TOrder  deden  dan  dese  punten  inbonden, 
en  sij  des  nyet  af  en  lieten  sonder.  merren,  tot 
Termaninge  yeghelix  Tan  den  heren  of  sijns  ghe- 
waerden  bode,  soe  moghen  die  heren..,  alle  dese 
punten.,  wedërroupen.  C.  o.  JHaoëirieht,  Ckarter  v. 
1372,  blz.  446. 

h)  Maohtbode.  ||  Liera  geminde,  hoewail 
wy , . . .  begerende  den  paejs  Tan  den  oirloge  up- 
met  tegen  ons  by  dien  Tan  onser  stede  Tan 
Ghendt,  onse  Tjande  wedersporinge  en  ongehoir- 
same,  gewülicht  hebben  dat  de  Toirs.  Tan  Ghendt 
sejnden  mochten . .  ennige  Tan  hoire  machtboden 
en  gedeputeerden  in  dese  onse  stede  Tan  Byssel,  by 
onser  lierer  en  geminder  gesellynnen  der  hertogin- 
nen, onsen  lioTen  en  [beminden]  Tan  Charoleis. 
Brief  o.  PkUipt  den  Ooede  aen  den  magUtr.  v. 
MeAelent  11  juni  1653,  Inv,  tiadtetrch,  nr.  cxii. 

e)  Seker  bode.  ||  So  wie  Tinders  hneTerhorich 
[oTerhorich]  ware,  of  haren  sekeren  bode,  dat  hi 
waie  in  de  mesdaet  Tan  x  ponden.  C  o.  Oeni, 
Orig,  XY,  11  (1284).  So  wie  soo  pande  neemt  OTer 
soult  die  men  hem  sculdeoh  es,  hy  of  syn  seker 
bode,  dewelke  pande  hem  ghenonghen , . .  die  ne 
mach  nemmermeer  denghenen  die  hem  de  soult 
sculdeoh  es  arresteren,  ld.  Or,  ekarür  e.  1297, 
a.  126.  So  wie  dat  goet  inbrinot  in  paoke,  dat 
ten  pachten  Tan  den  poerten  toebehoort,  dat  hi 
dat  pao  niet  en  ontsla  daer  en  sQ  eenech  Tan 
den  pachters  ofte  haer  seker  bode.  dx  Pauw  ,  F^. 
28  (1338).  Te  geldene  Goesine  sMerl  Torseit,  of 
atnen  sekeren  bode,  bringhere  Tan  desen  letteren, 
m  YLAviircx,  Z».  153  (1851).  «^.Waeraohtige 

bode.  II  Florens ,  graTO  Tan  Hollant , . .  doen  oont . . 
dal  wi  sculdich  sijn  Beynier  Ecley  [Eggloy] ,  porter 
Tan  Brosele,  Teir  hondert  pont  LoTensch,..  te 
betailne  hem  jof  sinen  waraohtigen  bode,  acht 
daghe  na  Sente  Martins  daghe.  12  noT.  1285. 

2)  Alleen  staande,  en  ook  Ghesworen  bode. 
Sekepenenbode ,  gereehiêbode  f  giadshode,  êtadêdienaar 
af  knaap,  fïr.  meBtager  <m  valet  des  êehetnnê,  m«f- 
eager  de  jwiiiee,  kuieêier,  serpent  ou  wdet  de  mUe. 
II  Alrehande  dnmc  zalmen  Tolmeten.  En  Tan  alre- 
hande  dranke  lal  de  bode  totten  tappe  gaen;  die 
anders  sinen  dranc  Tereoept  saels  ghelden  tü  e. 
alaoe  dicke  als  hij  daeraf  wordt  Terwonnen;  en 
dat  tughen  die  seWe  boden.  l[b.  v.  Dieet  ^  B  69. 
Ontbieden   heromb  ind   befelen  schoult  eii  sche- 


penen, Tonters,  boiden,  ind  allen  anderen  onsen 
ODderseten . .  -  O.  lAêge,  K,  o.  Tongeren^  26  juli 
1469.   De   dagementen  sullen  aen  buytenpersonen 

Ssdaen  worden  by  placcaertbrieTen, . .  en  sullen 
e  boden  deser  stadt,  die  deselTO  placoaerten 
sullen  dragen ,  gehouden  z^n  goetetgds , . .  Ce. 
Brtutd ,  8t^  e.  weth,  a.  6.  £ii,  1  en  4 :  Stads- 
knapen oft  dienaren.  —  Noch  is  geordineert  dat  men 
die  konde  in  de  baock  oft  laethoeff  nyet  meer  en 
sal  wysen,  dan,  sullen,  nae  TersueckTanparthyen, 
by  den  geswoeren  boede  gedaen  werden.  C,  gr. 
X«o«,I,  II,  13(1548).  Vdeiteden hadden  voêthoden 
en  radende  boden ,  fr.  grand  nombre  de  viUeê 
avaient  des  messagers  è  pied  et  h  ebevai.  \\  Dits 
dat  men  Torreden  heeft.  lerstwerren, . .  Item  Peter 
Valken ,  dat  hi  gheeent  was  te  [naar]  Brugghe , . . 
SL-reïc.  e.  Antto.  e.  1824,  40.  Die  radende  boden, 
elck  acht  en  twintich  guldens.  Die  Toetboden,  elk 
24  g.  4  st.  Segl  stad  Looen,  1  april  1662,  a.  71. 
De  resoriptie  oft  relaoie  Tan  den  gezworen  bode, 
sergent,  duerweerdere  oft  andere  dficier  in  desen 
partyen  sal  luyden  aldus : . . .  lek ,  Jan  Tan  der 
Schueren,  ridende  bode  Tan  wapenen  des  Toiiser. 
myns  genadigen  heeren . .  T.  s.  Tat.  363  t^. 

Zie  ook  BxBiJDXB,  Oahxbbode,  wxttbbose. 

8)  Camerbode.  Ook  de  zoogenaamde  kamer- 
bode (huissier  de  saÜef)  schijnt  een  gerechtsbode 
geweest  te  zijn,  fr.  Ie  eamerbode  ou  bmssier  de 
salie  parait  amssi  avoir  été  un  offitüer  de  fustiee, 
II  Alle  rapporten  Tan  stadsboden  oft  oamerboden, 
midtsgaders  Tan  gesworen  *s  heeren  dienaers,  in 
cas  van  heurlieder  ofBtie ,  wordt  Toloommen  geloore 
gegoTen.  C.  v.  Midddburg,  in,  17. 

BODELINGEN  (Bolingen,  bueiynghen) ,  zn. 
mw.  Darmen,  ingewanden^  fïr.  imtestins,  bogamx, 
II  Dnerstaken  hem  Tan  achtere  dat  Toren  uut  quam, 
dat  de  buelijnghen  Tan  Toren  en  Tan  achter  uut- 
hijnghen.  Ber.  tijden,  III,  106.  Soe  wije  dat 
zweert  met  Treemden  onbehoorlyoken  eede,  en 
hem  des  gewent,  als:  by  den  oaerde,  by  den 
buyke,  by  den  darmen  oft  bolingen  Gbds,  en 
dyergelijcke,  die  sal  en  behoirt  gepunieert  te  wor- 
den Tan  den  Utc.  y.  d.  Tat.  67. 

BODEM,  zn.  1)  Zeker  gededte  van  de  huid  van 
een  horenbeest ,  fr.  eertaine  portie  du  euUr  d'une  béte 
è  oomes.  Zie  Verdam.  ||  Van  eenen  halse  en  Tan 

I  bodemme  sal  men  ghoTon  gheiyc  Tan  eenen 
ommeloepe.  db  Vlamiitck,  Aoö.  Van  den  ledere, 
29  (15de  E.)  BoedemoftoordewaenTellen,  geaccous- 
treert,  Tan  Spaengien,  een  hondert,  ge^stimeert 
op  xij  Ib.  Boodem,  een  hondert  rouw,  nyet  gereet, 
gt.  Tj  Ib.  Sóhatting  van  1551. 

2)  Zooals  thans.  Fr.  pain  de  eire.  ||  Ben  bodem 
was  Tan  y  Ib.  tj  gr.  VI.  Watertol  v.  1550. 

BODENLOON.  (Bodeloon),  zn.  Xoom  van  dienst- 
boden, fr.  gages  des  domestiques.  ||  Aengaende  de 
preferentie  en  concurrentie  Tan  andere  persoenen 
geen  banckeroutiers  wesende ,  wort  geprefereert : . . . 
daemaer  bodeloon ,  mondtcoeten, ...  Ce.  Brussel , 
1606,  a.  118.  Ghristijn:  merces  famulomm.  De 
rolle  Tan  borgemeesters ,  op  dewelcke  aengestelt 
worden  alle  actiën  concemerende  stadtsacoysen, 
huyshueren,  bodeloon  en  a.  dgl.  C.  v.  Diest,  VZ.  iz,  7. 

BOEF ,  BoiTï ,  passim.  Zie  bbhobp. 

BOECHEIT  (Boecheyt),  zn.  Boekweii,  fr.  du  sar- 
rasin.  ||  Van  ider  saek  coome,  meel  oft  boucheyt,. . 
zj  SC.  par.  Bbmbby,  I,  492.  Vervoerkosten  ^  1680. 
Zie  BOBcrwxiT. 

BOEISEL  (Boysen,sn.  Loodgieterswerk.  Bindsel, 
fr.  des  liens,   des  atUiehes  (OuTiage  de  plombier). 

II  Die   eenen  slaper  [nl.  eene  d&goot,  fr.  noue"] 


264 


BOE. 


BOE. 


heeft,  en  syn  hnjn  wilt  oproeren,  oft  anden meteen 
en  timmeren,  soodat  de  slaper  te  niet  gaen  eoade, 
ÏB  Bchuldigh  tgat  daer  de  slaper  was,  tot  srnen 
coste  te  doen  maken  en  decken,  en  boTendien, 
BOOTerre  van  noode  is,  aldaer  een  gote  te  legghen, 
te  lereren  loot,  sonldnere,  boden  [bodem],  boysel, 
bruggben,  sprujten  en  alle  *tghene  dat  tot  de 
gote  beboevelijck  is.  C.  ttad  Mwhdenj  ziv,  21. 
Nannius:  laierales  êmbttrietiamet,  It.  Ó,  o.  Lier, 
xin,  19,  doch  gebrekkig. 

BOECK,  zn.  Oedntkt  of  getehrmem  hoek^  fr. 
livre  imprimé  om  ierit.  \\  Boecken,  1  kiste  van  een 
half  pipe,  iiy  gro.  Vis.  1  kiste  van  eenre  pypen, 
yiy  ao.  yis.  Watertdl  v.  1550.  Zie  fijfs. 

BÖECKOELT,  an.  Inêchrijvingtrêeki  vtm  eenêm 
ieerknaap,  ten  laste  de»  meestert  ^  ft.droit  d'inscrip' 
tifm  <f  fc*  appreiUif  è  ehartje  dm  maUre,  A.  Waütebs, 
JJboiroiiff,  II,  459.  Vüvoorden. 

BOECKHOUDER  (Bouchouwer) ,  zn.  Tooneel- 
knnde.  SoUezer,  ir.simfflemr  (Art  dram.).  ||  Zo  wie 
prys  winnen  wille,  zal  hem  wachten  ran  schuym 
en  Tijlonie,  zweeren,  yloncken,  rampen  in  zyn 
twee  principael  spelen,  en  dat  men  den  bouchou- 
were  niet  bloot  en  ziet  staen.  Be^.  Mue.  IV, 
416.  Bederrijkk.  d.  mOst  (1483). 

BOECKRECHT,  zn.  Boeking  van  eene  leenver- 
heffing ^  fr.  enregistrement  d'un  relief  fhdal.  \\  Voor 
een  volle  hergeweyde  betaalt  men  xiii  ryders, . . 
in  welcke  zyn  begrepen  stadthoudersrecht,  camer^ 
linghrecht,  boeckrecht,  maerniet  het  mannenrecht. 
Leenrecht  o.  Brab.  ▼.  1570,  a.  46.  Christijn:  y«(ra 
lihelli» 

BOECKSACK,  zn.  Niet  meereene  tasch,  waarin 
eene  godvmchtige  vrouw  haar  gebedenboek  droeg  ^ 
maar  de  hedendaagsehe  reiszak,  fr.  non  .plus  la 
poche  dans  laguelle  une  femme  devote  portait  son 
livre  de  prières^  mais  la  vtdise,  Ie  sac  de  vogage 
aeiud»  II  Verbiedende . .  dat  die  Toerlayden  niet 
meer  en  sullen  hebben  te  yragen  ran  de  reysende 
persoonen  roor  hunnen  rrachtloon  als  hiervoorens 
staet  geprescribeert . . ,  niettegenstaende  dat  sy  een 
pacxken,  pprtmanteau  oft  boecksack  by  hun  hadden, 
niet  ezcederende  het  gewicht  Tan  18  a  15  ponden. 
Ord.  magistr,  v.  Loven  ^  3  febr.  1735,  a.  195. 

B0ECK8CHRIJVER  (BoucscriTere),  zn.  Schoon- 
schrijver ^  een  afschrijver  en  dikwijls  een  verlichter 
van  boeken  f  van  vóór  de  uitvinding  der  drukkunst, 
fr.  eaüigraphe,  serihe  ou  copisfe  et  souvent^  en 
même  temps,  enlmmineur  de  livres,  avant  Vinvention 
de  Vimprimerie,  ||  Marten  Tan  den  Driessohe, 
boucsoriTere ,  OTer  zinen  loon  en  aerbeit  Tan  Ter- 
bonden,  Terlicht  en  gherepareert  thebbene  den 
messaelbouck  Tan  der  stede.  Tpriana,  I,  166. 
St.-rek.  V.  1478. 

BOECKSEL  (Boecxel),  zn.  Verhooging,  fr.  hams- 
sement.  \\  Que  ohaque  chaudiére  des  brasseurs 
pourra  aToir  un  haussement,  en  thiois  boecxel,  de 
quatre  pouces  de  diamètre.  BI.  v.  VI.  14  mei  1750. 
IX ,  566.  Brouwketels . . .  mogen  hebben  een  boecxel 
ofte  Terhooging  Tan  Tier  duymen.  Qener,  index,  83. 

BOECK  WEIT  (Boecweyt,  boeckeweye,  boecke- 
weyt,  boecqueyt),  zn.  Het  bekende  graangewas, 
fr.  sarrasin,  hU  sarrasin.  Kil.  Fagopyrwm,  fagc 
triticum,  faginum,  frumenium  q.  d.  bueckweyt. 
De  oudste  melding  dezer  Trucht  in  de  Nederlanden 
kwam  ons  Toor  te  's  Bosch,  in  den  jare  1440;  in 
Vrankryk  eerst  in  1460  (Littré).  OÜMïhoon  deze 
Trucht  in  het  Fr.  den  naam  sarrasin  draagt ,  is  er 
de  Terschyning  Tan  eer  in  het  Noorden  dan  in  het 
Oosten  Tan  te  zoeken.  ||  Coren  assyns.  Item  desen 
assyns  zal  men  Tersynsen:  weyt,  boecweyt,  rogge, 


garste,  harer ,  tpelte ,  arweyten,  boonen,  wieken,  ame- 
len ,  ecTen  en  ongemualen  mout . . .  Ord.  22  sept.  1441. 
Item  noch  bouoqneyt,  ij  halsters.  Inv,  v.  d.  Suist  9. 
1489 ,  te  Dieet.  Op  den  eoreneulder.  —  Dat  nyemandt 
rogge  oft  boeckeweye  Terooopen  en  zal  des  sater- 
daeghs  oft  merctdaghen  eer  die  dook  thien  geal^ 
ghen  heeft.  Kb.  v.  Turnhout  v,  1550,  f>.  68.  Dat 
eeniegelyck  Tercoper  hier  ter  meret  oomende  met 
greynwerck,  als  coren,  gherst,  haTer,  boeckweyt, 
oft  andere  diergelycken . .  f'.  71.  Dat  nyemandt 
boeckeweyt  in  bier  bronwen  én  sal  dat  hij  wilde 
Tercoopen.  Ib.  Van  elcken  mudde  ghersten ,  boeok- 
weye,  sporry  oft  Titsen,  sal  men  Tan  den  x«a 
penninck  gcTen  ig  st.  ix  mQten.  PI,  v.  Brab.  18 
jan.  1554,  a.  19.  BI.  v.  Brab.  II,  18. 

BOECKWEITENBROOT  (Boeckweydenbroot, 
bouoquytbroot),  zn.  Fr.  pctin  de  sarrasin.  ||  Den 
xxTiJ«n  augusti  1586  wiert  eenen  sack  koren  te 
Ohendt  Teroocht  ses  ponden  groot,  en  den  xiiQ^i 
september  1586  Tier  pondt  Tier  schellinghen,  en 
Teel  warender  die  haer  oontenteeiden  met  geerste- 
en bouoquytbroot.  Belg.  Mus.  VIII ,  424.  —  Beéker- 
assgns.  In  dezen  assyns  zal  men  nemen  Tan  L 
mudden  roggen  die  de  becker  backen,  1  iib.  psym.; 
desgelycx  Tan  xl  mudden  weyts,  1  Iib.  paym.  en 
Tan  brode,  dat  die  Tan  buyten  Tercoopen,  en  Tan 
boeckweyden-,  gersten-  en  speltenbrode,  off  Tan 
wat  koren  dat  zy  gebacken,  Tan  den  Tercooper 
xl^u  penn.  Ord.  magistr.  v.  's  Bosch  iv.  1440. 

BOECKWIJS,  B0ECK80EWIJ8,  byw.  Inden 
vorm  van  een  boek ,  met  een  bepaald  getal  regels  op 
elke  bladzijde,  tegenovergesteld  aan  de  oorspronkei 
lijke  rol,  fr.  en  la  forme  d\n  livre,  avee  un  nombre 
déterminé  de  lignes  par  page,  opposê  au  réle  pri- 
mitif.  II  De  dercken  Tan  den  commissarissen 
hebben  Toer  elck  bladeken  pampiers  gescreTon 
boecwys  in  minuten  aen  beyae  syden,  eii  aen 
elcke  zijde  xiü  regels ,  en  in  elcke  regel  Tiij  woor- 
den, Toer  minute  en  grosse,  iij  schellingen.  Wix- 
LAVT,  Praet  eiv.  Dl,  xl  ,  4.  It.  6.  It.  C.  v. 
Bavenstein,  101. 

BOENEN,  bw.  De  woUe.  Verven,  fr.  teindre  (la 
laine).  Kil.  Fland.  inquinare  eolore,  aui  maeuUs. 
II  De  uytstekende  schoonheid  Tan  haere  woUe 
lakens:  de  konst  Tan  de  wolle  in  Terscheyde  tot 
daertoe  onbekende  TarTen  te  boenen,  't  leper  ujrt- 
gcTonden.  Tpriana,  V,  358.  Aant.  11  op  het 
Tugndagliedje  o.  1683. 

BOERDE.  Zie  bobss. 

BOEREL,  zn.  Soort  oo»  mand,  it.  bourri^. 
II  Dat  negheen  Tercoepere  no  Tercopericghe  Tan 
haringhe  meer  harinx  en  coepe,  omme  te  Terooe- 
pene  en  te  peenighenne,  dan  eene  mande  ofte  een 
boerel  up  eiken  dach.  de  Pauw,  Vgb.  142  (1876). 

BOEREWET,  zn.  Dorps-  ofbuitenwet,  buUen-' 
bank,  fr-  tribunéU  de  village,  Loi  du  plai  pags. 
II  Dat  diTcrache  minderjarige  poorters  Tan  Brugghe,.. 
niet  alleen  en  assumeren  het  schependom  Tan 
Damme,  Oudenbuigh  oft  Blankenberge,.,  nemaer 
oock  eenigh  ander  schependom  Tan  particuliere 
heeren  ofte  andere  boerewetten , . .  C.  stad  Brugge, 
II,  493  (1627). 

B0ERCK0I8H0F  (BourkoishoOt  >&•  Moestuin, 
fr.  jardin  maraicher.  ||  Insgeiycx  sullen  oock  ge- 
schat en  getaxeert  woiden  alle  boomgaeiden,  bonr- 
koishoTcn,  landtblocken,  bosschen,  hemden,  weyden,.. 
C.  V.  Brussel,  ServU,  a  91  (1657).  Chrittyn:  horH 
olerum.  It.  C.  v.  Loven,  ServU.  96. 

BOERMAN,  zn.  Boer,  landbouwer,  fr.  pagsan^ 
euUivafeur.  Zie  aüdiyitb. 

BOERT,  samentr.  Tan  behoort^  passim. 


BOE. 


BOE. 


265 


BOEBTELIJCKHEIT,  zn.  GMkhêruij,  ft.  fM- 
Irerie.  ||  HoeTeel  heb  io  geaondicht . . .  xnitten 
monde,  in  ydelheit  te  Bprekene,  boertelioheit  en 
Bcadelicheit.  Mondtrt  merk.  65.  Verdam  boxbdblijc. 

BOES£M,  zn.  Metselwerk.  Nis  in  dê  ouder- 
wttêékê  sehouwênj  fr.  niehê  dans  let  ekeminées  du 
frimuB  temps,  ||  Koockschoawen  ofte  groote  schouwen 
daer  geen  sohinckelen  aen  en  comen,  en  sollen 
niet  Toorder  gemeten  worden  als  van  aen  de  man- 
telplanck  opwaerts , . .  en  de  boesems  ofte  vensters 
Tan  blaaw  steentjens,  sooveel  TOet  als  daerinne 
beronden  sullen  worden.  Begl.  16  jan.  1706,  i, 
16.  PI.  V.  JSrab.  Y,  668. 

BOESEM,  zn.  m.  Matigtchapf  Uoedverwaniséhap  ^ 
ft.  jtareniéy  eontamguiiwtê.  (Benecke  Bnosem). 
Zie  ook  Haltaus  Bnsem,  bosem.  ||  Myn  voors. 
lant  van  Namen,  dat  commen  es  hunten  boesem 
Tan  Ylaenderen.  OoUaüe^  8.  In  welck  cas  zou  [«{. 
vjt  de  moeder]  de  naeste  wesen  zaude  in  de 
heelft  van  de  menble  goedinghen  van  denzelven 
orerledene ,  metgaders  in  al  't  Immeuble  uut  haeren 
boeseme  gheoommen.  O.  v.  Auden.  xziii,  41.  De 
eerfre  (metgaeders  tander  immeuble  goed)  8ucce> 
deert  op  de  hojrs  oollaterael,  ten  waere  datt  ghe- 
oommen waere  uut  den  boeseme  Tan  vadere  ofte 
moedere:  in  welok  gheval  tselTe  goed  gaen  zal 
tot  der  zjde  danof  dat  ghecommen  es.  O.  o.  Korf- 
rijk^  ZY,  29.  Ten  waere  dat  de  moedere  [nl.  van 
een  bastaard]  noch  leefde,  ofte  datt  goed  Tan  den 
OTerledene  Tan  haer  commen  waere.  In  welck  cas 
zoQ  [zij]  de  naerste  wesen  zoude  in  de  heelft  Tan 
den  meuble  goed^jnglien  Tan  denseWen  OTerledene, 
metgaeders  in  al  't  immeuble  uut  hueren  boeseme 
ghecommen.  Ib.  87.  Doeh  dêzg  enge  heteeJeenie  gcuU 
dikw^  over  in  die  van  echoot  van  eigendom,  stam, 
etrmk,  legitiing,  ouderlijk  etfdeel,  vaderlijk  erf- 
goed, mei  kei  doorgaand  keer  gekend  denkbeeld  van 
een  gesiruiki  goed ,  fr.  maie  ceiie  tigniflcaÜon  étroite 
paeee  eouveni  en  eelle  de  (giron  de)  propriét4,  soucke, 
poeeeesion,  patrUnoine,  avec  Vidée  généralement  do- 
minanie  d'un  bien  qui  a  fait  souche.  \\  Sulcx  dat 
de  Toorz.  panden  daerTOor  mogen  aengesproken 
en  getfiecuteert  worden,  al  waer  'tsoo  dat  die  in 
Tremde  handen  ghetransporteert  en  niet  meer  in 
den  boesem  Tan  den  geloTer  oft  sijne  erfgenamen 
en  waren.  C  v.  JBrutsel  v.  1606,  a,  202.  Christijn 
in  dominio.  It.  167,  184.  Dat  het  effect  Tan  de 
ghiften  tosschen  leTende  is,  dat  den  donnteur  hem 
de  fado  Tan  de  gegeTen  goederen  ontmaecke,  en 
alsoo  reipsa  Terclaere:  dat  hj  lioTor  heeft  dat  de 
gegeTen  goederen  sjn  in  den  boesem  eü  proprietejt 
Tan  den  begiffcen,  als  aen  hem  eyghen  scItc.  Yak 
DB  Yblsb,  Annoi.^  11.  Al  waert  dat  haer  hujs, 
eer  het  in  éénen  boesem  gecommen  is,  jure  eer- 
vUuiie  hadde  moeten  lejden  den  standt  Tan  de 
qnestieuse  Tejnsters . .  Beyde  huysen  dan  in  den 
boesem  Tan  éënen  persoon  gecommen  synde , .  soo 
is  *s  heeseheriggens  hoys  libre  en  vry  geweest  Tan 
't  Toors.  serTitut.  ld.  104.  Soodat . .  het  dominie  Tan 
het  leen  altydt  geblcTen  is  in  den  boesem  Tan  den 
hoir  Tan  den  testal^ur.  172.  It.  139.  De  TOom. 
langhstleTende  en  begifte  sustineert  ter  contrarie 
en  seght:  wat  aengaet  de  TOors.  hoysinghe,  boomen 
en  catheylen  staende  op  de  goederen  commende 
nyt  haeren  boesem  en  patrimonie,  dat  deseWe 
haer  moeten  Tolghen  in  *tgeheele.  Ib.  230.  Alsoo 
Heyn  Billien,  met  alderhande  persuasien:  dat  die 
goederen  Tan  Helena  moesten  de  boesem  ingaen 
daer  sy  nytgecomen  waeren...  C.  gr.  Loon,  I, 
671  (1705).  Daertoe  dat  deselTe  ontfangers . .  in 
sulck  geTal  zullen  wesen  executabel  in  hunne  per- 


soons  en  goederen,  als  oook  de  proohien  Terobli- 
geert,  Toor  sooTole  als  danof  eenige  penningen 
zouden  worden  boTonden  te  wesen  Terantwoordt 
ofte  geconTerteert  „in  haeren  boesem."  O..P.  J?. 
auir.  28  apr.  1712,  SuppUmeni. 

BOETACHTICH,  bn.  Yan  goederen.  Boettekul' 
dig,  fr.  eujei  è  une  amende  (un  bien-fonds).  ||  Als 
een  scholtet  beolaecht  erfgueden ,  hetsy  Tan  ohynsen 
oft  ontfenckenissen  [nl.  bij  gebrek  Tan  leenTerhef- 
fing] ,  800  wyst  men  die  gueden  boetachtich.  C.  gr. 
Lwmjj  Yi,  83. 

BOETE  (Boeta,buta,  bute),  zn.  1)  In  H  algemeen^ 
êtraf  voor  de  overtreding  eener  keur^  fr.  en  gén4raif 
peine ,  punition  pour  la  iranegreeeion  d*un  tiatut.  Kil. 
Boete,  breuck,  muleia,  poena.  \\  Negheen  man., 
no  [2.  ne]  ga  ghewapent . .  dor  die  port , . .  up  ene 
boete  te  Terliesene  die  wapene,'  en  iij  lib.  jeghen 
den  graTe;  fr.  gelijkt,  tekst:  Nue  kom,,  ne  voiei 
armeie  . .  parmi  Ie  vUe , .  •  eour  painne  de  perdre 
lee  armee  f  et  de  sietante  ede  au  eonte.  O.  v.  Brugge  ^ 
K.  V.  1281,  a.  18. 

2)  CMdetraf,  fr.  peine  pecuniaire,  amende,  Latijn 
emenda.  ||  Boeta.  Dtbtbbi  Ckron.  II,  164  (1222). 
Buta.  Piot,  Cart.  Dee.  1261.  ld.  Woltbbs,  ComU 
de  Looz,  148  (1261).  Niemen  en  mach  copen  [ser- 
tta  afcopen]  mesdade  of  boeten  Tan  desen  dorpe; 
maer  wi,  of  yemene  in  onse  stede,  sal  se  gadren 
of  doen  gaderen.  K.  v.  ter  Piete  t.  1265,  a.  58. 
Lat.  tekst :  Nemo  poteet  emere  forefacta  vel  emendae, 
id  est,  boeten  efusdem  ville.  —  Die  hem  [nl.  aan 
schepenen]  seit  lelychede  buten  banke,  hie  es  in 
buten  Tan  x  lib.  jeghen  den  graTC.  K.  v.  Brugge  v. 
1281,  a.  18.  Fr.  tekst:  il  est  è  diie  livree  d'amende 
au  conté.  Alrehande  boete,  forfeite  en  misdade  boTen 
TiTe  scellinghe , . .  die  behoeren  ter  manne  Ton- 
nissen. 19  juni  1295.  Boeten  leggen,  fr.  ttatuer, 
idicter  des  amendes.  \\  Yan  allen  boeten  Tan  Toor- 
boden  die  gheleit  werden  bi  scepenen,  so  syn  wy 
sculdech  te  hebbene  de  twee  deel.  O.  v.  Gent,  Or. 
ch.  V.  1297 ,  a.  48  Dat  die  Yoirs.  Adam  Tan  Nispen 
goede  sake  en  actie  heeft  hem  te  Terweeren,  dat 
hy  noch  boete,  noch  bruecke  oft  betemisse  Terbuert 
en  heeft.  Y.  d.  Tay.  365.  —  En  passim  in  alle 
keuren,  oostumen,  enz.,  ook  dikwijls  gepaard  met 
het  syn.  bbbück  ,  of  met  mibdabt.  Ervaohtige 
boete  (P).  II  Yan  drieën  erTachteghen  boeten  xx  s. 
Bek.  haljuwsokap  v.  Gent,  1864/65.  Yan  Baghe- 
laerde ,  Tan  eere  errachtegher  boeten ,  daer  de  boete 
af  es  X  s. .  Yan  Janne  Tan  den  Wincle ,  Tan  eere 
orTachteeher  boeten,  die  es  x  s.  Id.  t.  1867/8. 
drachtige  boete.  Boet  om  eenige  gewelddadig- 
keid .  fr.  amende  du  chef  de  quelque  acte  de  violenee. 
il  Yan  N. .,  die  ghecalengiert  was  Tan  eere  crach- 
tegher  toeten ,  daer  de  Ix^te  af  es  x  lib.,  pays  ghe- 
maect  omme  iij  lib.  xii  s.  Ib.  1367/8.  Daer  zyn 
noch  andre  boeten  Tan  lx  lib.,  dat  crachteghe  boe- 
ten zyn,  te  wetene:  Tan  thienden  tontstekene,  Tan 
palen  te  Terzettene ,  en  andre . . ;  maer  partien 
moeten  daghen  Tan  zulcken  en  gheliken  crachteghe 
boeten.  C.  v.  Aalst,  Ori^. XL,a.  8  (15de E.).  Over- 
oraohtige  boete  (P).  ||  Yan  Meschiele  Colaerde, 
Tan  OTcrcrachtogher  boete,  die  xx  s.  es;  paesomme 
X  s.  Beken.  half.  v.  Qeni,  1851/2.  —  Over  kan  hier 
geene  Tcrsterkende  beteekenis  hebben,  dewQl  de 
boete  tienmaal  kleiner  is  dan  de  craoktige.  Slechte 
boete.  Enkele  boete,  fr.  amende  simjie.  \\  Soo  wie 
d'een  den  anderen  heet  liegen  oft  bootschap  {eic) 
seet  Tan  synder  moeder,  in  erren  en  grammen 
moede,  die  sal  Terbueren  een  boete  Tan  eenen 
stuyTor ,  soo  dicke  als  dat  gebueren  sal.  Maer  eest 
in  geenen  erren  moede,  soo  is  'teen  slechte  boete. 


266 


BOE. 


BOE. 


ie  w«ton  een  oori  stayren.  SUiêmU  «m  dem  hami- 

loog  iê  Diett,  a.  34  (1531).  Swijgende  boeto. 

Vaêt€f  h^  dó  Statuien  bepaalde  boet^  fr.  amoHde 
fixe,  tiaiuSe  par  u»  reglement,  ||  Dat  Alle  TMte  ge- 
eellen*  en  broeden  soUen  gehoaden  ejh  eerljcken 
te  oomparoiene  op  die  caemeren,  omtrent  thien 
oren  de  clocke  geeleeghen,  ten  feeetdaege  van 
Sinte  Dorothefin ,  op  een  ew jghende  boete ,  om  den 
kefckghanck  te  doene,  naa  der  ouder  ooetnymen; 
en  dat  men  alsdan  d*abeenten  leaen  sal.  Kaart  der 
Bederijker»  te  Loven,  a.  39  (1554).  Op  den  keoadag 
en  op  St.  Sebaotiaenadag  sullen  aLwian  weeën  ewy- 
gende  boeten,  te  weten,  dat  op  de  genoemde  dagen 
een  jegelyk  gnldebroeder  ongeaaegt  ter  behoorlijker 
plaetee  eal  moeten  gaen  en  compareren;  de  swi}- 
gende  boeten  sullen  worden  gerekent  op  20  stuij- 
Ten.  Kaart  der  feilde  va»  den  handboog  te  Sverhergy 
a.  21  (18de  E.). 

3)  Mxêdaad,  fr.  duit,  nUfaU.  De  woorden  boete 
en  misdoet  worden  niet  zelden  het  eene  voor  het 
andere  gebruikt.  ||  Daer  zyn  noch  andre  boeten  van 
lx  lib.,  dat  orachteghe  boeten  zjn . . ;  maer  partien 
moeten  daghen  van  zulcken  en  gheliken  cracnteghe 
boeten.  O.  e.  Aalst,  .Orig.  tl  a.  8.  Als  men  dus- 
danighe  boeten  en  twisten  te  wette  lejt,  so  moet 
de  heere  en  ooo  partje . . ,  alle  zaken,  die  %y  Toort- 
stellen,  prouren  met  ooroonden.  a.  13.  Zal  men 
eeneghen  keur  [nl.  eene  beschuldiging]  doen  up 
eenen  poortere  Tan  eenich  van  den  Toorseiden  &i- 
ten,  twisten  of  boeten,  zoo  eest  recht . . .  a.  14. 

4)  Boete,  ook  Cleine  boete,  m  sommige 

iosiumen  het  recht  of  de  salaris  eener  gerechtelijke 
kennisgeving ,  dagvaarding  of  sommaiis ,  fr.  dans  eer- 
taimes  eontumes  Ie  droit  o%  solaire  éTune  notifiea- 
tion^  assignation  ou  sommation  judieiaire,  \\  Wie 
eenigh  arrest  oft  bekommeringhe  aen  sijnen  sohul- 
denaer . . .  wilt  doen ,  moet  t'selTë  geschieden  bij 
den  sohouteth  oft  sQne  dienaers, ...  efi  den  credi- 
teur moet  den  ghearresteerden  aensprake  doen  op 
siJnen  derden  dagh , . .  betalende  voor  de  eerste 
▼iersohare  den  heere  [nl.  den  schout]  zijne  boete. 
C.  V.  JSerentals,  Yin,  1.  Ingeralle  de  verweerder, 
gedaecht  zijnde  en  hebbende  daoh  om  t'antwoordene, 
Tersueckt  tyt  Tan  sommatien  van  garande  oft  Ter- 
haele  tegens  andere  die  hj  pretendeert  hom  Tan 
den  zaeken  te  moeten  Torantwoerden ,  dat  hom 
daertoe  zal  geaooordeert  worden  dach  om  die  paer- 
tye,  die  hj  sommeeren  wilt,  te  doen  daegen  met 
intimatien  van  den  officier  dien  behoeren  zal, 
gevende  hom  z^n  boete  en  recht.  C.  v,  Thtmhout^ 
Stijl  V.  1535,  a.  32.  Alle  Tonnissen  gegCTen  by 
borgemeesters  en  scepenen  Tan  Diest,  in  materie 
oiTiele,  moeten  ter  executie  gestelt  worden  door 
den  soauthet  derseWe  stadt.  —  Desgeiyx  alle  Ton- 
nissen gegeTen  by  de  laethen  Tan  Tongerloo.  — 
Maer  aleer  d'een  oft  d'ander  Tonnis  ter  executie 
gestelt  mach  worden,  soo  moet  daerTan,  naer  de 
pronuutiatie  Tan  dijen,  ierst  aen  partye  gecondem- 
neerde  gedaen  worden  de  dyne  boete,  te  weten, 
▼an  Tonnissen  Tan  borgermeesters  en  scepenen  door 
eenen  scepene  knaepe  en  eenen  dienaer  Tan  den 
heere ,  en  . . .  —  Naer  het  doen  Tan  de  ciyne  boete 
heeft  partye  gecondemneerde  noch  twelf  volle  daghen 
om  aen  den  inhout  Tant  Tonnis  te  connen  Toldoen, 
sonder  daerTOor  middelertyt  geêxecuteert  te  moghen 
worden.  —  De  Toormelde  twelf  daghen  overstreken 
synde,  soo  worden  gedaen  de  dry  „presentatien  in 
executie",  en  naer  dese , .  •  soo  woi^t  het  Tonnis . . 
gedxecuteert.  —  Yan  eene  andere  of  „groote  boete" 
wordt  echter  niet  gesproken.  C,  v.  Dwtf  YZ.  XT, 
1  a  5,  item  10. 


BOETEMBNT,  sn.  Dit  w.  heeft  Uaariiqk«lTik 
meer  betrekking  met  aboaiemeni  (pand,  gage),  dan 
met  boete,  en  werd  ook  soo  Terstaaa  door  den  heer 
Gilliodts.  I)  Negheen  Tremd  man,  die  sti^fMl  hoat 
binnen  Ohend  Tan  wnllen,  ne  mach  Terooepen 
wulle  te  daghe  [nl.  op  tijd  Tan  betaling,  op  termgn 
te  betalen],  hy  ne  sy  poertre  binnen  Ghend;  Timnt 
man,  diet  dade,  hy  ware  in  de  meedaet  Tan  L 
ponden  en  de  wulle  Terbnert;  enne  ware  Tan  boe- 
temente  daer  de  dach  af  leden  waeze.  C.  e.  Oemlj 
Qr.  dl.  o.  1297,  o.  188.  Qt.  Tertaalt:  si  ee  n'étaii 
Usime  donnée  en  nantissemeni  de  deUe  demi  Ie  terwm 
serail  passé. 

BOETEN,  ons.  en  bedr.  wkw.  1)  Straffem  •• 
het  algemeen,  fr.  pmmr  en  gènéral.  \\  In  cas  Tan 
eentge  resistentie  ofte  non  obedientie  lal  denseWen 
a%aenden  pachter . .  personelyck  worden  gedxeeu- 
teert  en  in  Tangenisse  gecolloqueert,  omme  geboet 
en  gestraft  te  worden  naer  d'exigentie  Tan  de  saecke. 
O.  V.  Anden.  2e  d.  Begl.  12  aug.  1767,  a.  32. 

2)  Als  boete  verbenren,  fr.  eneoartr  me  amemde, 
II  Elek  appellant  mach  renunchieren  Tan  zijnen 
appel  binnen  den  x  dagen , . .  midts  boetende  üj 
pont  parisijs.  Wulakt,  Praet.  dv.  TX,  xxtij,  1. 
Int  cas  Tan  refiise  oft  delaye  sal  sulek  officier  boe- 
ten tsestich  ponden  par.  Ib.  139.  So  wie  sijn  bees- 
ten laet  loopen  in  andere  lieden  coome ,  hoedt  drye 
ponden  par.  C.  v.  Iperen ,  Kast.  a.  22.  Indien  par- 
tyen also  gedaecht  synde  niet  en  compareerden, 
boeten  drye  ponden  jeghens  den  heere.  Ib.  a.  30. 
Eenen  poortwech , . .  ongherepareert  geronden ,  boet 
twintion  schellingen  pansis.  —  Eenen  dorpweoh,.. 
boet  als  Tooren.  Eenen  ghebuerwech . .  moet  wyt 
zyn  thien  Toeten,  boetende  Tyff  sohellinghen  parisis. 
O.  V.  Aalst,  z,  3,  4,  5. 

3)  Chneting  aamhrengen ,  fr.  gmérir.  Eü.  remedifÊm 
adhtbere,  mederi.  \\  Alant  en  inohaTen  en  laissoe, 
getemperet  mttten  wine,  boten  di  des  hustes.  Lat. 
Suge  favum  meUis ,  quo  morbum  peetore  peüis.  Bre^ 
daeschê  alman.  v.  1664,  Febr. 

4)  Laken woTerg.  Cfladslaenj  persen  ^  mangelen  y 
fr.  (Draperie)  bonter  (?),  ealandrer.  ||  Ware  een 
laken  qualike  gheboedt,  die  boetre  of  die  boetighe 
moest  Tcrboeten  [herboeten,  op  nieuw  glad  maken] 
omme  denzelven  loon,  ter  eerster  waenren;  en  ter 
ander  waerTen,  worden  zy  weder  qualike  gheboet, 
zo  zoude  die  boetre  of  die  boetige  Terbueren  sinen 
loon,  die  hire  an  ghewonnen  zoude  hebben.  K 
lakeng.  Brugge,  Scherers,  67. 

BOETEN  (Buten),  bw.  Duister  woord.  ||  Die 
een  vercken  buet  opte  tonge,  hy  eest  om  lx  Ib.  en 
tTeroken  Terloeren,  en  ooc  den  dinne  [dume?]. 
Bekenk.  v.  Brab.,  rog.  136  (•.  193  t«.  (1487). 

BOETERINGEN,  BOBTmnroEir.»  zn.  mT.  ZOeere 
dakwerken,  fr.  eertaims  travonx  aux  digues.  ||  Yan 
dycken,  Tan  graTcn,  Tan  boeteringen  envansluyaen 
totter  toelingen  [akkerbouw]  en  totten  gemeynen 
oerboer  of  noot . .  Weteringen ,  dycken ,  boeteringen, 
graTcn  en  slusen  totter  toelingen  en  Tmchtbaerheyt. 
Bekenk.  o.  Brab.  reg.  133  f*.  126  (I5dê  B  ). 

B0ETMEE8TEK,  zn  Kashouder  b^  eene  recht- 
bank,  van  door  de  procureurs  verbeurde  boeten ,  fr. 
eaissier,  prés  d^un  tribunal,  des  amendes  enoomruee 
par  les  procureurs.  ||  Soo  wanneer  iemandt  Tan  de 
procureurs  quaeme  in  faute  te  blyren  van . . ,  sal 
desen  gebreckelycken  procureur  door  die  presidenten 
Tan  den  roUe  datelyck . .  geoondemneert  worden  in 
de  amende  Tan  24  st.,  promptelyck  te  fumeren  in 
handen  Tan  den  boetmeester.  C.  v.  Loven,  Bsffi. 
31  dec.  1735,  a.  5.  It.  6  en  7. 

BOETPENNINCK,    zn.   Straf  vam  dengene  die 


BOC. 


BOL. 


267 


MM.  it»  omreekie  heirokkên  heefi^  it,  dmiisr  d'ammtdêf 
jmnUUm  de  celui  qui  a  aitraii  q»,  infustemeni  ên 
futtice,  II  Oft  gebeurde  dat  oen  mui  ofte  vrouw 
den  anderen  d^e  gedagen  Toor  penningengelt,  en 
binnen  middelen  tyde  yerleken  die  partyen,  dat 
daer  niemant  aen  breucken  en  eal ,  oft  voor  rechten 
derven  oomen  dan  alleen  den  geselen  richter  een 
boetpenninok  dengenen  die  in  onrecht  gevonden  sal 
worden.  C.  v.  Kmik^  a.  32. 

BO£TS£  (Boetche,  butee),  sn.  Puisi,  pettJmü; 
vandaar  dê  puiziekte  zelf,  de  zwarte  peet ,  welke  zich 
door  dese  venchynaela  verkondigde,  fr.  pustule, 
htito»,  de  lè  la  pettê  méme^  la  peete  noire,  qv}  se 
WÊomtfestaii  par  eez  imdieet.  Kil.  Boet  se,  butse, 
te6«r.  II  Van  dat  Wojtin  uten  Wulghen  ghecalen- 
giert  wasy  utedien  dat  hy  de  boetche  hadde  eü 
hem  selven  gheme  gheholpon  bedde;  so  gheviel 
dat  hy  een  mes  nam  en  stac  ute  de  boetche,  die 
hem  ghewassen  was ,  en  hy  staerffer  af,  waeraf  dat 
da  bfulliu  calengieringe  dede  en  seide  dat  hy  hem 
selven  tlyf  ghenomen  hadde.  Beken,  haljuwa.  v.  Oeni^ 
1367/8.  Int  jaer  xiiio  en  Ixviii ,  doe  waest  in  Ylaen- 
daren  groet  jammer  van  der  boetee.  Jak  y.  Dixm. 
249.  Int  selve  jaer  [al.  1400],  doe  wast  al  Vran- 
keiyc,  al  Ylaenderen,.  al  Brabant  dnere,  en  in  vele 
landen,  grote  steerfte,  om  de  regnacie  van  der 
plameta  Saimmus^  die  doe  in  haer  huus  was,  dat 
tvolc  alomme  starf  van  der  epedemie  en  van  den 
boetse.  ld.  286. 

B0£T8Ë,  an.  Bouwkunde.  Duister,  gelyk  de 
meeste  kunstwoorden  uit  de  middeleeuwen,  fr. 
(Architecture)  moi  obscur,  ||  Item  ghegheven  meester 
Flissis,..  van  zviy  boeteen  lovere,  van  eloker  boetse 
xii  pl[eoken].  tav  ËTXir,  Louvain  mon»  177(7). 
Bamw  9an  Hêiadkme,  rek.  v.  1433/1440. 

BO£V£B  (Boaver),  sn  Oaeendrijver  j  fr.  bouvier, 
II  De  dryvers  van  beesten  worden  andersins  ghe- 
seyt  Bouvera.  ]>i  Damhoudxb,  Qrootdad.  5.  Daer- 
dMHT  [nl.  om  rede  dat  de  dienstboden  zich  dikwijls 
aan  verscheidene  meesters  verhuren]  de  meesters 
hun  vinden  sonder  maerten,  knaepen,  boevers, 
achaepers  en  andere  dienstboden.  O.  P.-S.  auir,  5 
juli  1703,  a.  39.  Zoririjk* 

BOFF£T.  Zie  bufvst. 

BOG£MAK£R  (der  stad).  Sladsbocgmaker ,  fr. 
faieeur  d'arUdètet  (de  la  ville).  j|  Item,  meester 
Petre  den  boghemakere,  van  iv  solarien,  zi  lib.  Oudete 
rek.  V.  Antio,  1324.  Jan  van  Aken,  boghemakere, 
zlviU  Ub.   Ypriaua,  IV,  399,   Salarieeen  o.  1495. 

BOK£L,  jBorsiwapen^  eekild,  fr.  armure  de  poi- 

trine ,  houdier.  jj  Bic  poertre  mach  draghen  1  zweert 

en    1   bokel  onder  syn  overste  cleet,  sonder  boete 

(en   1   albeqoel  en   1   plate).  Kb.  v,  Auden.  1388, 

VoM  wapeuem, 

BOCK£TT£N,  zn.  mv.  £en  ons  onbekend  woord 
nit  de  bouwkunde,  fr.  (Architecture)  mai  obeeur. 
II  France  de  Wichtere,  wien,  by  vooghd  en  sce- 
penen,  besteed  was  de  upperste  voye  van  den  heel- 
mwite..,  de  lodinne  loveyen,  de  gyften  en  boe- 
ketten te  belegghene  met  goude,..  Tpriama,  I, 
26,  St.'rek.  e.  1421.  Maiire  France  Üoffa  d'or  et 
(PeBBur  Umie  la  portie  eupêrieure  du  eampanilef  zegt 
Yandenpeereboora. 

BOCBA£N  (Bdteraen,  bokerael,  bookeraen,  boo- 
karael,  bolcraen),  zn.  Zekere  stof,  roar  welker  be- 
Bchryving  wg  verwyzen  naar  Yerdam  en  vooral 
naar  de  uitvoerige  opzoekingen  van  Oailliard  {Olot- 
eakre).  In  onze  aanhalingen  zien  wij  deze  stof  ge- 
bruikt voor  baarkleed,  ter  bevrijding  van  het  dra^^ 
pen  eener  waskaars ,  voor  zekere  spotioliges  in  eenen 
omgang,  voor  eenen  te  besehilderen  ttaadaart  en 


voor  „trompeizelen**,  het  is  echter  altQd,  behélve 
misschien  voor  het  baarkleed,  eene  zeer  gemeene 
stof.  Jj  Primo  quidem,  super  eo  quod  nnlli  funeri 
extra  occlesiam  Antverpiensem  preclictam  sepeliendo 
apud  fratres  Predicatores,  vel  alibi,  superponeretur 
vestis  purpurea,  sed  solum  sindalum  [cendalum,  eene 
z\jden  stof]  vel  boeranum^  cum  cmce  vel  sine 
cruce.  Mbbtbks  bv  Tobbb,  I,  602,  Vonnis  e.  1836. 
Yiere  wassen  tortsen,  die  men  vore  tHeylichdom 
draecht . .  Item ,  een  bocraen,  dat  de  iiy  cnapen 
hadden  te  hoyken ,  die  de  tortsen  droeghen ,  jeghen 
druypen  van  den  waase.  ld.  III,  546  (omtr.  1400). 
Omganp  der  Besnijdenis,  —  Gegeven  om  seven  bo- 
cranen  daer  men  der  Joden  rocxkens  af  gomaect 
heeft,  die  Onsen  Hoer  gheeselden  en  croonden. 
Meester  Jan,  de  beeldeverwer,  van  den  voirs.  seven 
bocranen  te  prenten  met  olieverwen.  Enen  standart 
van  blauwe  bocrane,  vj  ellen  lanck,  met  derselver 
devisen  [uL  van  Hertog  Jan  lY].  Bekenk.  o.  Brab. 
n^  2405  (1424).  Bokeraen.  Een  tonne  van  vj  amen 
is  geëstimeert  op  xxv  lib.  De  halve  en  tvierendeel 
nae  advenant.  Schatling  v.  1551.  Gecocht..  vii 
ellen  groenen  bokeraens  tot  een  groote  wimpel;  vii 
ellen  roodt  bokeraens  tot  ii  trompetzele,  om  dage- 
lyks  te  besigen,  Yan  de  derde  wimpel  \nL  de  voor- 
handige]  te  stofferen  in  beyde  syden  roet  de  waepenen 
\nl,  der  stad]  . . .  Kruisgitde,  24  (1436).  —  Eindeiyk 

hebbon  wij  nog  den  Bookeraen  van  Duyts- 

lant,   geheeten  swillich  of  tril,  he#  staek  ijj  s. 

Brab  tol  v.  1597.  Boloraen  van  Duytslandt, 
Brugghe,  oft  zwillich,  elck  stuck  ij  groeten. 
Zeeuwsehe  tol  te  Antw,  1623.  Boleraen  Yan 
Vanokiyck,  het  stuck  van  20  ellen,  maete  van 
Antwerpen,  ij  gr.  Ib.  dbillb  en  tbillb.  Zie  Kil. 

BWILLIGH. 

B0CK8H0R£N  (Boxhoren,  buxhoren),  zn.  Boh' 
king,  fr.  du  haring  samr,  Eil.  Bockshorinck, 
bocksharinck,  buckingh,  boeking,  jj  Wie 
binnen  Antwerpen  boxhoren  droeghedeochtemaecte 
van  corfharinghe ,  verboerde  x  lib.  Kb.  v.  Anito. 
104.  Yan  eiker  meesen  boxhoerens,  die  hierbinnen 
ghetouwt  es,.,  db  Ylamikck,  Ace.  24.  Tonharinc 
ofte  boxhoeren.  Ib.  25  (1407).  Nieman  en  zal  harinc 
van  den  Heile^en  lande  [van  Helgoland]  veroopen 
dan  beneden  Emonts  oversten  homoc,  noch  ster- 
myn,  noch  buxhoren  daeraf  gemaect,  noch  ouden 
h«rino.  Kb.  e.  Diest,  B  57. 

'  B0CK8YEL  (Backeevel),  zn.  Boksvel  bokkenhuid, 
fr.  peau  de  bouo.  ||  Een  scip  met  buclcesvellen  en 
met  alrehande  ruwer  ware,  besleghen  over  thoeft, 
es  sculdich  4  d.  Brugtehe  tol  v.  1252. 

BOLDAYID,  zn.  Zeildoek,  ir.  Unie  è  voiles. 
II  1  rolle  boldavidt,  dair  men  die  zeilen  aff  maect, 

I  gro.  WaUrtcl  1550.  Boldavidts:  een  rolle  bereet, 
geëstimeert  op  een  lib.  Ylaems.  Een  rolle  smal,  gt  xii 
sts.  Schatting  v.  1551.  Boldavid,  daer  men  de  seylen 
af  maect ,  een  rolle ,  te  weten :  de  breede,  virj  grooten, 
de  smalle,  het  stuck,  iv  grooten.  Zeeuwsehe  tc^  te 
Antw,  1623. 

BOLG£NSCHAP  (Bolgescap),  zn.  Beleediging, 
misnoegdheid^  gramséhap,  fr.  offènsSy  méeontente* 
ment,  colère;  Kil.  vetus:  ojfensa,  eulpa.  ||  Sonder 
bolgeécap  ocht  ocsnyn  van  ons,  onsen nacorattlingen, 
ooht  yemenne  ander»  van  onsen  wegen.  Doude  Bootb, 
f*.  45,  Charter  v.  3  aug.  1869.  —  Willems,  Brab. 
T.  I,  782,  drukt:  sonder  ons  en  onse „volgerscap." 

Zie  ATDOBV   15),  en  BBLQBVflCHAP. 

BOLCK  (Bolc),  zn.  Soort  scheltnsch,  sorte  d'égUfin, 

II  Harinc.  rijnveseh  en  bolc  zal  men  vercopen  in 
oorven  en  niet  op  karren.  Kb.  v.  Biest,  a  85,  B  64. 
Boloke.  Tol  ie  Bmmpsi  1508, 


268 


BON. 


BOO. 


BOLCOM,  sn.  JEene  om  onhékeiêde  waar^  fr.  kim 
denrée  nous  itieonnue.  ||  1  tonne  compost  ii\j  gro. 
Ende  bolcom  Vt  gro,  Waieriol,  1550. 

BOLCBAËN.  Zie  bocraxv. 

BOLLAJf^T,  sn.  Jonge  vucA,  ier  hevolkMtg  *'<>*■ 
dê  v^verê,  fr.  alevin.  ||  Belangende  de  vjyen  en 
wallen,  waerop  men  kaerpel  queeckt,  den  afgaenden 
pachter  zal  den  vollen  kaerpel  yermogen  te  Tisschen 
róÓT  kersavond  dat  synen  pacht  expireert,  en  daerop 
moeten  laeten  het  spyssel  van  gruj,  bollaert  en 
antemeus ,  *t  gone  volgens  de  breedde  nootsaecke- 
lyck  is.  C,  V.  Auden.  2(le  d.  Begl.  12  aug.  1767,  a.  27. 

BOLLEN,  sn.  mv.  Ded  van  een  moordwapen ^ 
fr.  portie  d*une  arme  homidde.  Zie  wapfeb. 

BOLLESCHOUT,  zn.  Zekere  cijns,  dien  men 
betaalde  onder  de  gemeente  Gk)yck,  Kanton  St. 
Qnintens-Lennick ,  en  bestaande  in  3  st.  6  den., 

I  kapuin  en  3  veertelen  „broeckevene"',  het  bun- 
der (.'),  fr.  eens  è  Ghyek,  Zie  a.  waütsrb,  JBinvi- 
rons  de  JBruxdles,  I,  262,  volgens  den  Schat  der 
éheynsen^  41. 

BOLWERCKËN,  bw.  Overdr.  Sterken^  verse- 
Tceron,  waarborgen^  fr.  ^g,fortifier^  assurer^ garantir, 

II  Datter  onderscheyt  is  tusschen  arbitrium  en  eom- 
promissum;  want  arhitrimm  wort  gedaen  sonder 
peyne,  mair  wort  gevalleert  en  gebolwerckt  oft  ge- 
sterokt  met  panden  en  met  eede;  en  dat  compromis 
wort  gedaen  met  eender  peynen.  t.  d.  Tay.  315  v^. 

BOMBAËBDE  (Bombare,  bombarde),  zn.  v. 
Werktuig  om  steenen  te  slingfren,  fr.  bombarde.  Kil. 
Bombarde.  j|  De  grote  bombare  en  vele  steenen. 
HüTTTBiTB,  Corpor.  139,  Ueken.  v.  1411.  Een  schip 
van  der  grootte  van  100  tot  150  vaeten,  sal  moeten 
inne  hebben  32  persoenen ,  daeronder  wesen  zullen 
tot  25  weerachtigh  mannen,  daeronder  begrepen 
diy  bossemeesters ,  4  groete  sticken  ghenaemt  pas- 
semurst  2  bombaerden,  makende  6  ligghende  stick. 
PI,  v.  VL  29  febr.  1549 ,  a.  5. 1 ,  365.  Zie  abtillbbib. 

BOMBAKE.  Zie  bombabbde. 

BONDEKIJN.  Zie  boiït. 

BONDERGELT.  Zie  bttkdeboei.t. 

BONET  (Bonnette,  bonette),  zn.  Muts,  pet^  fr. 
bonnet.  Kil.  Bonet,  püeus ,  vulgo  bonetum.  jj  Bo- 
netten.  Italiaensche ,  Ikist,  daeiaf  eenen  muyl  de 
twee  draegt,  op  xxt  lib.  Schatting  v,  1551.  Bon- 
netten oft  mutsen  van  fyne  wol,  die  dousgne,  11 
groeten.  Zeeuwsche  tol  te  Antw,  1623.  Zo  wie  dat 
dede  int  hof  ter  contrarien  en  eenighe  vilaine  sprake, 
ofte  eenen  anderen  injnrieerde  met  woorden,  die 
zullen  hanghen  haerlieder  bonnette  eenen  overganck 
op  den  staecke  van  den  witte,  ofte  daeryooren 
gheven  en  betalen,  ten  pro£^cte  van  St.  Sebastiaen, 
eenen  zelveren  penninck,  weerdich  synde  ses  pen- 
ninghen parisis.  de  Pb.  en  Bb.  XI.  Saffeiaar,  106 
(1611).  Mandboog.  It.  Amu.  acad.  d^arehM.  1856, 
881  (1534). 

BONETOEL'T.  Zie  oagibh. 

BONOAEBT  (Bongart),  zn.  Boomgaard^  fr.  verger, 
II  Li  watre,  in  bongarde  eü  in  aUe  ghelaghe  dat 
thof  van  der  Beveme  gheleghen  es.  5  juli  1299. 
8.  ServaHuSf  vers  42:  Doen  s\j  in  den  bongart  quamen. 

BONGE^zn.  Trommd,  fr.  tambour.  \\  Sie  moten 
loven  sinen  name  in  eendrachtighen  versamenden 
sanghe;  iu  der  bonghen  en  in  der  sanctorien  sin- 
ghen  sie  Hem.  €Mij£nb.  15e  E.  f>.  27  v».  Ps.  149/150. 

BONGEB,  zn.  Trommdslager ,  fr.  tambour;  ook 
tamboeren  genaamd.  ||  Dat  men  gaf  den  minis- 
trelen,  trompers,  bonghers,  pypers,  snaerspeelders, . . 
MeBTEKS  EK  TOBFS,  III,  546  (1401). 

BONIFANTEN  {Som  infantes)^  m.  ^nv.  Bet 
ifudstê  eoUegie  voor   arme  kinderen^   tevens  yfcocr- 


knti^pen'\  te  Brussd  gestiehi  tn  1368,  fr.  Ie  pUrns 
ancien  college  pour  enfauUs  pauvres,  en  mime  temps 
enfants  de  chaur,  fondé  è  BruwdleSj  en  1358.  Zie 
Bistoire  de  Bruxelles,  I,  179. 

BONRË,  BUNRE.  Zie  bükdbb. 

BONT,  zn.  Bond^,  bundel^  bussel,  fr.  botte, 
faisceau.  Kil.  Bond,  vetus,  fasois.  ||  Bast,  1  hon- 
dert  zyn  drije  busselen  oft  bonden,  Igr.  Vis.  DrQe 
bonden  wannen.  Waiertol,  1550.  Yerklw.  Bonde* 
kijn  (bloemen).  Bundeltje y  ruiker,  teti,  fr.  bouguet 
(de  fleurs).  ||  £n  alle  dat  lof  dat  ye  heilige  van 
dijnre  waerdicheit  gedencken  of  spreken  oonde,  en 
dat  hondert  dusent  werf  gedubbelt  mit  enen  bon- 
dekyn  van  roden  rozen  en  witte  leiyen  en  fyolen 
te  samen  geknoft,  zende  ie  U  te  love.  Bondord 
tiÊ^fk    101 

BONT,  GEBONT,  zn.  Duister  w,  der  lakênwe- 
verij,  fr.  terme  obseur  de  la  draperie,  ||  En  elc 
ganc  moet  inhebben  xxiiij  waerp  draden,  twelke 
comt  int  laken  xvc  draden  ghelijcwaerps,  xij  dra- 
den min,  die  maken  vij  ghebond  en  1  half.  En  elc 
ganc  moet  inhebben  xxiiij  waerp  draden,  twelke 
komt  int  laken  xiiijc  draden  jelyxwArps,  viy  dra- 
den min ,  die  maken  vg  bond.  Zie  oanck. 

BOOM,  zn.  Beste  bOOm.  In  het  leenroerig 
stelsel  een  der  vooruitgenietingen  van  den  oudsten  zoon 
M  het  vaderlijk  siafnhuisy  fr.  Ie  meiUeur  arbre ,  dans 
Ie  sgttème  fêodal ,  un  des  prédputs  duJUs  ainié  dans 
Ie  manoir  patemd.  |l  Is  op  tleen  geen  sterchuys, 
noch  gheenen  wal,  so  houdt  de  grondenaer  tweetste 
huys,  en  den  besten  boom,  te  zijnder kuere («srtto ; 
den  besten  onder  de  boomen).  Wxelaitt,  L.  v,  VI, 
65.  Eenen  leenhouder  ofte  leenhouderigghe,  op 
wien  succederen  eenighe  leenen,  daer  huysen  en 
boomen  op  staen,  en  volght  niet  meer  dan  den 
besten  vuerst  en  den  besten  boom,  metgaders  al 
dat  bin  der  aarden  licht  besloten.  C,  v.  Veume, 
Leenhof  f  iiii,  14.  Alsser  gheen  fortreese,  mote, 
noch  huus  van  plaisance  (sluutende  met  valbrugghe 
en  es),  zoo  behoudt  de  successeur-leenhoudere  en 
volght  den  leene  de  beste  vurst  ofte  huus,  den  besten 
boom  staende  opt  leen,  metgaders  het  duufhnus 
en  de  poorten,  van  der  zylatten  nederwaerta.  C.  v. 
Kortrijk,  XT,  21.  Den  leene  sal  volghen  de  beate 
veurst  op  't  leen  staende.  En  daer  gheen  haysin- 
ghen  op  en  staen,  den  besten  boom;  en  werden 
alle  d'ander  catheylen  daerop  staende  deelsaem. 
C.  V.  Foperingen,  exx,  5.  Zie  ook  schasuwboom. 

Boom  der  maeohBOhap.  Stamboom,  geslaeht- 
boom,  fr.  arbre  génAdogique.  Van  den  boome  der 
maeghscap  geheeten  arbor  eonsanguimtatis.  y.  d. 
Tav.  230. 

BOOMHOUDER,  zn.  Tolboomhouder ,  fr.  garde- 
barrière,  II  Opdat  de  pachters  oft»  paohter  te  min 
in  hunne  ghepachte  rechten  verkort  souden  wesen, 
soo  wordt  wel  en  expreeaelyck  verboden  aen  alle 
sluysmeeaters,  speyhouders,  boomhouders . . ,  eenige 
schepen  . .  te  laten  passeren . . .  tenzy . . .  Middelen 
V.  Vlaanderen,  18  febr.  1702,  a.  60. 

BOONEN,  zn.  mv.  Zooals  thans,  fr.  des  fbves, 
II  Yan  boenen.  KI,  tel  te  Brugge  v,  1269.  Deaghe- 
lycz  van  erten  en  van  bonen.  Kb,  v.  Biest,  a,  61. 

BOONHOF  (Boenhof),  zn.  m.  Boonakker,  fr. 
ehamp  de  fhves.  \\  Een  siUe  beemta , .  gheleghen  te 
Moelstede  opt  Wedevinne ,  tusscen  den  boenhof  en 
bemt  der  Lazarien  en . . .  Schep,  Land  v,  Diest, 
10  mei  1396. 

BOONSAET,  zn.  Land  bezaaid  met  boonen,  fr. 
terre  semSe  de  fèves.  ||  iiii  bundre  besaedt  met 
evenen;  daeraf  sal  deen  bundre  weaen  boonaaedt. 
de  Pb.  en  Bb.  IX.  Naxareth  4  (1420). 


BOO, 


BOR. 


269 


BOONNETTE,  ro.  Planfhout  of  —ijzer,  pooi- 
ifxeTf  fr.  plantoir.  \\  Een  boon-  oft  jeertsette.  O.  v, 
Aniw.  1582,  zxi,  106,  Het  voordeel  nae  de  landU 
reehie». 

BOORT,   sn.   Boord,  rand,  fr.  hord,  exlrémité. 

De  olook  slaen  aen  één  boort.  De  brand' 

eiorm'  of  alarmklok  kleppen ,  fr.  tonner  Ie  tosin,  ||  De 
ambochten  ghinghen  weder  te  marct  en  sloughen  de 
olocke  an  een  boort,  den  ijenin  meijeziiijc  IxxXTiy. 
—  üp  den  üijeD  yan  meye,8nacbs  omtrent  den  mid- 
dernacht,  en  snuchtens,  omtrent  den  drien  hueren, 
•louch  men  te  Brugghe  de  clocke  an  een  boort, 
want  de  viande  waeren  Toor  de  poorte.  Piot, 
Ckron.  261. 
BOORTOCHT,     BOORTUOHT.    Zie     bobch- 

TOCHT. 

BOÓSHEIT,  zn.  Arglist,  fr.  artifice,  ruse. 
II  Zoo  wy  noemt  orloff  zijn  beteringe  te  doen  nae 
dg  forme  Tan  deeser  statuten,  hy  zal  doen  zijn 
beteringe  Tan  daghe  te  daghe,  zonder  boesheit, 
en  en  aal  nijt  moghen  geneeken  der  stadt,  daer 
ment  weet,  np  een  mtjle  nae,  hg  en  hebbe  ge- 
daen  zijn  Yoencreye  beTart.  JT.  o.  St.-Truiden  o. 
1366,  a.  65. 

BOOT  (Boete),  zn.  Droge  en  natte  inhouds- 
maat.  Vat,  ion,  fr.  (Mesure  de  capacité  pour  ma- 
tieres  sèches  et  liquides)  tonne ,  baril.  Zie  yEBDi.M. 
II  Dat  de  apothecaryse ,  die  in  onser  stadt  Tan 
Brneaael  sullen  doen  comen  eene  geheele  pype 
zuets  drancks,  maleTezeyn  oft  andere,  ofk  twee 
oft  drie  boeten..  Eekenk.  o.  Brab.  reg.  135,  P, 
115  T^.   Ord,  6  noT.  1479.  Fruymen  Tan  Damast, 

I  pype ,  Yiii  gr.  Een  boote  Tan  omtrent  Tyf  amen , 
z  gr.  Wateriol  o.  1550.  ld.  1  pype,  geëTalt  iiij 
lib.  Een  boote  en  een  quarteei  nae  adTenant. 
aehaUing  o.  1551. 

BOOTSCHAP  (Boodschap,  bodscep),  zn.  Ken- 
msgeving  aan  de  etadeoverheid  van  het  overlijden 
van  eenen  stadëlijfloehienaar  ^  en  gevolgelijk  van  de 
ophomding  zijner  rent;  waarbij  men  in  aanmerking 
JM0M,  dai  de  regietere  van  den  burgerlijken  stand 
gehouden  werden  door  de  geestelijkheid  ^  niet  door 
de  stadsoverheid;  fr.  Notxfleation  a  *y autorité  mu- 
nicipale du  décès  d'un  pensionntiire  de  la  ville^  et 
eonsiquemwtent  de  Vextinetion  de  sa  rente  i  notons  èL 
ee  sujet,  que  les  registres  de  Vetat-eivil  étaient  tenus 
par  ie  dergé  el  non  par  Vaulorité  eivile,  \\  Dat 
elc,  die  Toortan  eeneghe  assise  hueren  sal,  ten 
hende  Tan  den  jare . .  OTerbringhen  sal  sgn  roUe 
Tan  Bijnen  assignamente  Tan  dier  assise,  die  hg 
sal  gbehadt  hebben,  en  Terclaeren..  welken  Tan 
den  pensionargsen  daerin  staende  dat  hij  binnen 
dien  jaere  betaelt  heeft,  en  welken  hij  niet  be- 
taelt  heeft,  te  dien  hende  dat  de  poort  heffen 
ml  dan  de  somme  Tan  den  ghelde  dat  den 
pensionarisen  niet  betaelt  en  es;  en  dat  zullen 
die  assisers  dan  der  poort  moeten  oTerlegghen; 
ate  ghedaen,  dat  hemlieden,  bij  Terstarften,  Ter- 
sohenen  es  binnen  den  jare  Tan  sijnre  huerin- 
ghen ,  dat  hem  dat  bliTe  . . ,  „mits  eenen  scilde . . 
Tan  der  bodscep  gherende'*,  up  datter  hemlieden 
bate  of  oommen  es;  ^^nders  ghelt  de  poort  den 
schilt  Tan  der  boodschap  altoes  Tan  der  doet." 
BS  VLAMnrcK,  Ace.  38. 'Bootschap  van  sijne 

moeder.  JSene  lage  schimp,  welker  beduiding  ons 
ouienaptf  fr.  littër.  des  uouvelles  de  sa  mère,  urne 
hasse    imeuUe    dont    la  signifleation   nous   échappe. 

II  Soo  wie  den  anderen  heet  liegen,  oft  bootschap 
seet  Tan  synder  moeder,  in  erren  eü  grammen 
moede,  die  sal  Terbueren  een  boete  Tan  eenen 
ttnyTer,..  maer  eest  in  geenen  erren  moede,  soo 


ist  een  slechte  boete,  te  wetene,  een  oort  stuyrers. 
Stat.  V.  d.  handhoog  te  Diest  v.  1581 ,  a.  84. 

BORAIGE,  zn.  Bemagiej  fr.  bourraehe.  Kil. 
Boragie,  bruynagie.  ||  Een  pot  boraige,  ge- 
ëTalt  op  XT  lib.  Schatting  v.  1551. 

BORCH,  zn.  m.  Burg^  burcht,  sloty  kasteel ,  fr. 
chdteau,  ohdteaurfort.  KU.  Borg,  borght.  ||  Item, 
Mccc  LxxT,  begonst  men  den  borch  oft  sloth  te 
VilTorden.  Acad,  d'archêol.  1850,  blz.  165. 

BORCÜBREUCK,  zn.  Eigenlijk  Borchvrede- 
brakCf  fr.  infraction  a  la  paix  du  Bourg  ou  chdteau, 
II  Het  schenden  of  Terbreken  Tan  den  BurgTrede 
werd,  of  met  de  halsstraf,  of  met  het  afbouwen 
Tan  de  hand  gestraft.  Mebtsks  en  Tobfs,  I,  179. 

BORCHQRACUT,  BORCÜGRAFT  (Borcht- 
gracht).  De  gracht  rond  eene  burcht ,  fr.  Ie  fossé  qui 
entoure  un  chdteau.  \\  De  ij  zwanen,  te  weten, 
manneken  en  wijf  ken,  Tan  eender  ho%raft  oft 
borchgraft,  die  niet  gewoenlijc  zyn  te  TerTliegen 
oft  [Tan]  plaetze  te  Teranderen  Tan  dyer  con- 
treyen,  Tolgen  der  erTen.  y.  d.  Tay.  229.  Dat  de 
lancxlcTendc  Tan  den  schilde  oft  Tan  ridderstamme 
geboren,  naer  het  scheijden  Tan  den  bedde,  Toorwt 
heeft  het  opperhoff,  de  huijsingen  binnen  de  Tal- 
brugge en  borchtgracht  sgnde.  O.  v.  Santhoven  v, 
1570,  XI,  5. 

BORCHGRAEFSCHAPPIJ,  zn.  Burggraafhchap, 
tt.  burgravictt.  \\  Van  der  borchgraefscapie.  Die  borgh- 
graefscapie  Tan  Antwerpen,  metter  manscap  en 
met  allen  dien  datter  toebehoort.  Deeling  v.  Diest, 
21  dec.  1837. 

BORCUGRAVE  (BorghgraTO,  bourohgraTe, 
bonrghgraTe;  borchgreTe,  borohgreoTe;  borchgra- 
Tinne,  borohgreyinne ,  borehgreeTinne),  zn.  Burg^ 
graaf,  burggravin,  fr.  burgrave^  chdtelain,  ehéte^ 
laine.  Lat.  casteüanus.  De  heeren  van  Diest  waren 
burggraven  van  Antwerpen  y  en  men  treft  dezen 
hunnen  titel  in  de  bovenstaande  sehrijfwijsen  aan  in 
den  loop  der  xivde  eeuwy  fr.  les  seigneurs  de  Diest 
étaient  chdtelains  d'Anvers,  et  on  trouve  oe  titre 
orthographié  comme  ei-dessus,  dans  Ie  cours  du 
rive  stede.  ||  Woutre,  here  Tan  NeTele,  borch- 
graye  Tan  Corterike.  Jan,  1283.  Amout,  here  Tan 
Dyest  en  borchgreTe  Tan  Antwerpen.  17  juni  1290; 
Lat.  castdlanus.  Gheraert,  riddre,  here  Tan  Zot- 
tenghem  en  borchgraTe  Tan  Ghent.  1  juni  1293. 
BorchgreTe  Tan  der  Borch  eii  huse  Tan  VilTorden. 
Bekenk.  v.  Brab.  reg.  131  f>.  12  T«.  (1404). 

BORCHRECHT,  zn.  SetAt  van  de  Burcht  van 
Antwerpen  over  zekere  steden  en  dorpen  y  fr.  droU 
du  chdteau  d'Anvers  sur  certaines  villes  et  communes. 
II  Een  groot  getal  steden  en  dorpen  waren  gehouden 
in  de  bewaring,  het  onderhoud  en  de  Terdediging 
der  Antwerpeche  Burcht;  Toor  welken  dienst  zg 
Trij  en  ontslagen  waren  Tan  de  belasting  genaamd 
Biddertol,  die  reeds  Tan  in  de  Tiiie  eeuw  te  Ant- 
werpen werd  gehoTen,  en  tot  het  einde  der  xf»iiie 
binnen  de  burcht  is  bliJTen  betaald  worden.  Mbb- 
TBüS  en  Tobfs,  1,  166.  Zie  ook  A.  Watttebs, 
JSnvirons,  II,  438,  en  Biddebtol. 

BORCÜRINCK,  zn.  m.  IJzeren  ring  aan  de 
poort  eener  burcht,  fr.  anneau  de  f  er  è  la  porte 
d'un  chdteau.  j|  Soo  wie  teenen  leengoede  spreken 
wilt,  moet  aldaer  ierst  den  heer  genoech  doen 
Tan  des  hy  hem  sculdich  es  te  doene  Tan  rechts- 
wegen, binnen  Teertich  dagen.  En  of  hy  \nl.  de 
heer]  waere  buyten  den  lande,  soe  sal  hy  den 
heere  soeken  tot  zynder  woenstadt  aen  den  rinok 
Tan  der  doren,  met  oircoutschap  Tan  den  mannen 
Tan  denselTen  hoTC,  en  daermet  es  hy  Terwaert 
jeghen   den   heere,    want   hy    hem    thuys  gesocht 

84 


070 


BOR. 


BOR. 


heeft.  L.  Galsbloot,  Inv,  arch,  cour  fSod,  Br  ah, 
zlii  (Bozhom).  Zie  oolc  aekslaev  2). 

BORCHSTËDE,  zn.  Omvang  eener  burcht ^  fr. 
pomrpriêj  enelo»  d^un  chdfeau.  ||  Soe  leghet  in  die 
Toneide  borgh  en  die  borghstede,  in  watre,  in 
bongftrde,  en  in  alle  ghelaghe  dat  thof  van  der 
Beveme  gheleghen  es,  omtrent  twee  bonre.  Schep. 
V.  Siwt'AMUUna,  5  jali  1299. 

B0RCH8T0RM  (Borgstorm,  bnerghstoorm) ,  zn. 
T\oitt  in  dë  hmrchi  van  Brugge ,  ft,  querdle,  oir. 
metléê  dans  U  Bcmirg  de  Bmget.  \\  Hoe  en  in 
wat  manieren,  en  wie  aculdich  es  te  berechtene 
den  twist  die  gherallet  in  de  Bnergh,  die  men 
heet  Buerghstoorm.  C.  o.  Brugge.  1 ,  257 ,  22  juli  1289. 

BORCUTOCHT  (Borchtucht,  boortocht,  boor- 
tncht,  bnrtucht),  zn.  y.  Borgtocht  f  horgtteiling  ^  fr. 
eanlionnemenl.  Kil.  Borghtoght.  ||  Zo  wie  ghe- 
Tloen  es  hunt  den  dorpe  omme  bekende  schalt 
of  omme  borehtoohte ,  heeft,  die  fügitiy  es,  erfachte- 
ohede  in  de  prochie,  die  erfachtechede  zal  men 
loupen  drie  vierthien  nachte  in  de  kerke  van 
Sanelaere,  en  yercoopen  ze,  omme  met  den  ghelde 
ghenoeffh  te  doen  Toer  de  schalt  ofte  Toer  de 
borgtochte.  K,  o.  Saffhlaar  v,  1265,  a.  59;  Lat. 
pro  debito  vel  pro  pUgiaiione,  Soo  waer  een  leen- 
goed wert  Tercocht  ter  boortucht,  ne  mach  hem 
een  grondenaere  niet  ontherven  bi  noode,  het  moet 
syn  ghedaen  bi  hoire.  Jus  feud,  fland.  c.  41. 
Hieromme  doet  men  kereghebode,  en  maect  dach 
ooopere,  vercoopere  en  naercoopere,  en  danne  moet 
de  naercoopere  in  hove  commen,  eer  zjn  maech 
ontheryet  es.  En  al  ware  tleen  yercocht  ter  boor- 
tucht, hi  moeste  daer  tgelt  al  ghereet  hebben  en 
dxooghe  betalen,  naer  hofrechte.  Ih.  Danof  zo  ue  mach 
niemen  boorghe  syn  die  zelve  zekere  doen  moet; 
efi  mach  ooc  niemen  boorghe  syn  in  ij  steden  \nl. 
plaatsen]  of  meer...  —  En  es  te  wetene,  dat 
men  dese  boortuchten  yemieuwen  sal  van  jare  te 
jare.  JT.  lakeng.  Iperen,  xiii.  Hotieliers.  blz.  211. 
Wanof  den  olerc  hem  sal  doen  bewaren  van  sekere 
efi  bortucht  van  elcken  coopere,  up  sinen  placht 
en  adventueren.  C,  o.  Iperen,  Kast.,  a.  145  (1535). 
En  sulcke  burtucht,  voor  Wette  ghekendt,  sal 
hem  alsowel  bestrecken  up  de  boete  en  wette- 
licken  costen,..  als  van  den  principalen.  Ib.  a. 
158.  Dinghet  eene  partie,  en  hare  borgen  sterven, 
si  moeten  nieuwe  borchtucht  doen.  Leenrecht  v, 
1528,  E  v«. 

BORCHTOCHTEN  (Boertochten) ,  bw.  Doen 
borg  stellen,  fr.  faire  donner  caution.  ||  Waert  sake 
dat  dy  flirsters  imand  flnden  der  geboscht  hette 
in  den  vors.  bosch,  mit  nacht  ofte  mit  dach,  ofte 
op  geboden  vierdag,  den  mogen  sy  boertochten 
ofte  vangen  tot  des  heren  will,  sonder  hem  lijf 
ofte  leet    af  te   nemen.   Belg.    Mus,  Y,   482.  — 

aert  auch  sake  dat  emand  van  den  flirsteren 
gebortocht  wierde,  eii  seggen  woide  he  en  ware 
niet  te  recht  gebortocht,  so  sal  de  here  van  Bom 
tot  syn  genogen  een  holtgeding  doen  maken.  Ib.  43.3. 

BORCHVREDE ,  zn.  fr.  paix  du  Bourg.  Zie 
Mbbtbks  en  Tob7S,  I,  179.  Yolgens  Lexer: 
Buro-vride,  burgvrede^  stadvredej  het  rond  de 
bmreht  en  de  stad  liggende  grondgebied ,  binnen  welke 
de  vrede  onderhouden  moest  worden,  fr.  Ie  Bourg 
et  Ie  territoire  autour  de  la  vüle  ou  la  paix  devait 
être  observée,  Grimm  Bürgfriede.  Ygl.   bobch- 

TBBDE. 

BORCHWERCK,  zn.  Leenheerendienst ,  slaaf- 
sehe  werken,  karweien,  fr.  services  de  serf  ou  te- 
uaneier,  travaux  servileSf  corvees.  ||  De  omni  f  ure 
quod  in  eadem  terra  haiui,  in  talliis,  herbergariis 


et  borgwerch  et  aUis  servitiis . . .  Qmdquid  hahm 
in  predtcta  terra  ^  in  talliis^  herbergartis ,  quibusdam 
servilibus  operibus,  que  vulgariter  appellantur  boroh- 
werch.  Chron.  Ninivense,  in  het  Corpus  ehron,  FL 
V.  DE  Smet,  II,  869.  Brief  v.  d.  heer  v.  Boulaer . 
1231. 

BORCnWERCKER  (Meester  b— .).  zn.  Vesting- 
bouwer,  fr.  maitre  de  travaux  de  fortifieation^  i«- 
génieur  militaire?  \\  Item,  zo  was  hier  doen  oom- 
men  Gillis  Stoile,  meester  borchwerkere ,  die  men 
zeide  dat  te  meneghen  plaetaen,  an  steden  en  an 
casteele ,  scoone  for&ficatien  ghemaect  hadde,  omme 
advys  te  hebbene  met  hem  hoe  men  de  stede 
fortifyeren  zoude ;  hem  ghescinct  voor  zyn  costen 
dat  hy  hier  quam  ten  ontbieden  van  den  heere  en 
van  der  wet,  als  twerc  ghemaect  was, . .  xvi^  s. 
Reken.  Ninove^  1476. 

BORCfiWERCKER,  zn.  Werkman ^  arheider  aan 
veatingwerken ,  fr.  ouvrier  aux  travaux  de  fortifi* 
caiion.  ||  Coaten  van  dachueren  van  metsene,  iem- 
merene ,  hantwerckers  en  andere.  Eerst  betaelt  viere 
borchwerckers  van  den  steenen  uter  Beverbeken 
te  doene,  die  int  water  ghevallen  waeren  van 
den  hoever,  doent  doeyde.  It.  bet.  vier  anderen 
ghesellen.  It.  noch  eenen  anderen  wercman.  Ib. 
Eek.  V.  1480. 

BORDE  (Boerde,  boerden,  bordene),  zn.  1)  Last, 
vracht,  fr.  charge , /ardeau.  Kil.  Bordene, horde, 
onus.  II  So  wie  ter  ghilde  behoort  en  ziec  wert 
van  ghemene  siechede ,  of  onder  buerdene  ghequetst 
wart,  sal  hebben  Ti  den.  par.  sdaghes  van  der 
giuldo.  K.  d.  Rijke  pijnders  te  Brugge.  1291.  Waert 
dat  eenich  menssche  droughe  of  dede  draghen 
boerde,  of  de  [dede]  voeren  buuter  der  stede  te 
vercoopene  lakens,  die  zeghels weerdich  waeren  on- 
ghewaerdeert ,  waere  de  boete  van  xxx  s.  Nieuwe 
Ar.  wolwevers  ie  Aalst,  15de  E.  (III,  428). 

2)  Fig.  Last  f  verpliehtingen ,  belastingen ,  druk' 
king,  fr.  charge,  obligations,  impositions ,  f  ardeau. 
II  Wie  bidden  onsen  lieve  vrienden,  den  seggeren 
voerghenoemt,  dat  si  de  bordene  van  desen  paise 
en  van  desen  seggene  in  hem  nemen  en  begiipen. 
Brab.  geesten,  I,  710  (1303).  Soe  hebbe  wi,  see- 
glieren  vorghenomt , . .  de  bordene  van  desen  see- 
ghene  tonswert  ghenomen.  datid,  Mechelen,  14 
sept.  1303,  blz.  469.  Die  te  Dyest  woenen  en 
gemeyn  boerden  dragen  metter  stad  van  Dyest, 
en  in  voers.  ambacht  comen  willen  en  meesterye 
houden ,  die  sullen  geven  twee  Holl.  guldenen ; 
dats  te  verstane  vloess  [fluks]  den  eenen  gulden 
en  binnen  jairs  daema  den  anderen.  8iat.  timmer*- 
lieden  te  Diest,  v.  1402,  a.  2.  Mine  boesheden 
sijn  miJD  hovet  boven  ghegaen  en  op  mi  beewaert 
als  ene  sware  bordene.  Oetijdb.  Ib^  E.  Soven 
psalmen,  37/88.  Sicut  onus  grave;  var.  alsof  ie 
onder  een  swaer  boerden  laghe. 

BORDE,  contr.  voor  Behoorde.  \\  Also  ghelike, 
soo  wie  ghelt  leende  up  tiken  die  horde  ten  am- 
bachte  ofte  ter  meiseniede.  Tijkwevers  v,  Simtc' 
Fieters,  Mei  1280. 

BORDEEL,  zn.  Zooals  thans.  ||  Waer  men  den 
coninck  bevonde  metter  broken  in  stoven,  bor- 
deelen,  met  anderen  wiven  dan  met  sinen  ghe- 
trouden  wiven.  A.  Wautebs,  Sermensy  blz.  28, 
Ord.  V.  d.hantboghe  $  4  (15<i«  E.).  Bordeel  hon- 
den. II  Die  zyn  doohteren  prostitueert  en  daer- 
mede  willens  en  wetens  bordeel  en  oneerlick  leven 
houdt,  verbuert  alle  syn  goet,  en  ten  eeuwighen 
daghe  gebannen  te  syne.  C.  v.  Antw,  1545,  ii,  38. 

BORDENAER  (Burdenaer),  zn.  Vrachtdrager, 
fir.  porte-faix,   \\  De  burdenaers  werden  ooc   dio- 


BOR. 


BOR. 


271 


wils  Terdruct;  koo  werden  ooc  de  Tleeschauwen. 
ZIJ  [fi2.  de  Spaansche  soldaten]  namen  en  ghaven 
dat  zj  wilden.  Sêr,  tijden  t  III)  97. 

BORDËSSCHE  (Bordesken),  m.  Lui/d  y  fr. 
amvent.  \\  Niemant  en  vermagh  buijten  sijnen  gevel 
ter  Btraeten  te  wereken,  'teij  bordeslcens,  steeghem 
overspvonghers  oft  andere,  belettende  de  lucht  en 
't  geachte  van  de  ghebueren,  en  orersulcx  ia  men 
gheooustumeert  van  outs  alle  bordesken  maer  te 
maekei^  vijf  voeten  breedt  metten  eusieloop,  te 
weten,  van  d^  stijl  van  de  paijen  [nJ.  paie]  ter 
■traete  waert,  soo  neder  als  men  wilt.  O.  v. 
Sdingen,  nii,  15.  Zie  babdesch. 

BORDOëN  ,  ZD.  Orgelwerk.  Brompijpt  fr.  bourdon 
d*orgiÊê.  \\  Een  bordoen  met  eender  holpypen  boven 
lujdende.  Bathasksbs,  St.-Sulpiee^  I,  115  (1523). 

BOBDURE,  zn.  v.  Versiersel  van  den  koning 
van  hei  güd,  fr.  ornement  du  roi  de  la  gilde.  ||  Dat 
oick  den  coninck,  die  ten  selven  daghe  den  gay 
afschiet-en  sal,  voer  sijn  schoete,  ter  hulpe  sijnder 
borduere,  van  der  galde  ontfaen  sal  zes  schelle 
grooten,  en  mits  dien  sal  deselve  coninck  gehouden 
zijn  deselve  zijne  bordure  te  doen  makene  en 
draghen  binnen  zes  weken  naer  *t  schieten  van  der 
gaye.  ds  Pb.  en  Bb.  XIV.  Zehatef  20,  Handhoog 
(1526). 

BOREN»  bw.  Beren,  heffen,  ontvangen ,  fr.  lever ^ 
reeevoir.  Kil.  Boren,  beuren,  levare,  \\  Daer 
die  heer  eenen  penninek  uytleeght,  om  diat  von- 
nisee  te  halen  en  aen  't  hooft  te  brenghen,  daer 
mach  hy  twee  penninghen  weder  voor  boren.  C.  o. 
d,  Chave,  ir,  7.  Zie  Behelfbn  5). 

BOROE  (Boorghe),  zn.  Thans  horg,  horgblijver, 
fr.  répundant,  caution.  \\  Van  desen  vorwarden  en 
van  desen  gelde  soe  sin  borge  en  saecwildege 
N.  N.  25  nov.  1296,  Schep,  v.  Assche.  So  wie  &t 
bi  nachte  gaet,  na  Hie  diefclocke,  sonder  lanteme 
ocht  sonder  licht,  verboert  xx  s.  £ü  men  sal  hem 
in  den  Steen  legghen  toten  daghe,  opdat  hi  ghee- 
nen  borghe  ghesetten  en  can.  Kb.  v.  Antw,  24. 
Sq  wie  hem  boorghe  kendt  voor  andere,  [fjay  voor 
Wetten  oft  anders,  werdt  gherekendt  boorghe  en 
principael,  tenware  dat  hy  hem  gheconstitueert 
hadde  boorghe,  tgoedt  van  den  principalen  vooren- 
gaende.  C,  o.  Iperen,  Kast.  a.  158.  En  passim  in 
alle  de  Coetumen.  Binnenborge.  Borg  onder  het 
rechtsgebied  behoorende,  fr.  caution  justieiabie.  ||  Eghee- 
ne  partije  en  wordt  ten  ordinariaen  landghenechte  in 
rechte  ontfanghen,  sonder  eerst  en  alvooren  een 
suiBciente  binnenborghe  gheseth  te  hebben  ofk  te 
stellen.  O,  v.  Casterlee,  i,  3.  Zie  ook  bekeb  (poob- 
TEBLIJCK.  Borge- vooohdy,  zn.  BorgUijvende 
voogdiff  fir.  iuteile  oautionnaire.  ||  Voor  teeckenen 
v»n  der  borghe*TOochdije ,  van  elcke  acte  ij  s.  p. 
C  9.  Auden.,  2do  d.  19  febr.  1619.  Oreffiers  van 
Uppervooghden, 

BORGEN,  bw.  1)  Laten  borg  stellen,  onder 
borgsteUing  vrijlaten,  fr.  rdaxer  sous  caution.  \\  De 
scootete  en  mach  niemene  borgen  no  laten  gaen, 
die  hem  wert  gewiset  te  houdene  bi  Wette  van 
ongewisden  dingen  sonder  sabbets  orlof,  het  ne 
ware  van  haven.  25  febr.  1252. 

2)  Op  goed  vertrouwen  leenen ,  fr.  préter  è  crédit. 
II  Dat  men  borcht  sonder  borge,  dat  en  mach  men 
yerreijcken  op  niemene  dan  op  den  man  en  op 
zijn  joede.  IHt  is  trecht  van   Ucde,  a.  79. 

BOftGER,  BURGER,  zn.  Thans  burger,  fr. 
bourgeois,  Vr.  Borgersse,  bourtjeoise.  C.  v.  Maas- 
tricht, Oork.  28  oct.  1413,  a.  10,  20,  21.  Bor- 
gherssche.  Ib.  Oork.  v.  1372,  blz.  436.  Bor- 
ger e  sse.  Piot,  Cart.  23  apr.  1569,  blz.  622. 


BORGERMEESTER  (Borgemeester),  zn.  Bur- 
gemeester, fr.  bourgmestre.  Men  onderscheidde  in 
Antwerpen,  sedert  het  jaar  1409,  eenen  Buiten* 

burgemeester  en  eenen  binnenburgemeee-. 

ter.  De  eerstgenoemde  was  ook  de  eerste  in  rang, 
en  werd  gekozen  buiten  het  college,  onder  de  goede 
en  notabele  borgere,  terwijl  de  binnenburgemeester 
in  het  coUege  gekoten  werd;  fr.  On  distinguait  è 
Anvers,  depuis  1409,  un  buiten-  et  un  binnen- 
burgemeester. Le  premier  était  etussi  Ie  premier  en 
rang  et  était  élu  hors  du  ooüége,  parmi  les  bons  et 
notables  bourgeois,  tandis^ue  le  seeond  était  élu 
dans  le  college.  C.  v.  Antw.  1582,  B^lage  ix,  Tit. 

I  a.  28. 

BORGIE,  zn.  Wellicht  eene  schrijffout;  er 
schynt  eene  verfstof?  mèe  bedoeld  te  wezen;  toch 
niet  boragie?  une  droguê  pomr  la  teinture?  ||  Yan 
elcken  sack  wollen,  van  eloke  bale  greinen,  bor- 
gien,  meede  en  diergelycke;  van  elcken  stuoke  y 
d.  Qroote  tol  e.  Brab.  reg.  131,  IbAe  E. 

BORCKELS  (.')  II  Borkels  laken  voyt  Oistin. 
Watertol,  v.  1550.  Zie  Verdam  bobxblscb. 

BORNE  (Borre,  bume),  zn.  1)  Bron,  bronwel^ 
fr.   souree  d'eau  vive.  Kil.  Borne,  burn,  bom. 

II  In  eadem  eultura,..  f'uxta  loeum  qui  dicitur 
Marstborre  [l.  Mertsborre,  Meertsborre,  gelyk 
overal].  Inter  Martii  fontem  et  Pedam.  Bruss, 
godsh.  H.  n^  1558,  anno  121?,  Anderlecht.  Ben broeo 
onder  den  borre  liegende.  Charter  der  abdij  ter 
Kameren,  23  juni  1297.  Yan  rivieren,  beken, 
van  levende  borren  te  leyden  en  beleyden.  Mab- 
TiNEZ,  4  en  77,  oork.  v.  22  dec.  1447.  —  Er  ia 
schier  geen  dorp  in  de  omstreken  van  Brussel,  of 
men  vindt  er  een  locus  dietus  samengesteld  met 
bome  of  borre.  Zie  mijne  CMeegsnamen  in  Brabant. 

2)  Bronwater  of  regenwater,  fr.  eau  de  source  ou  de 
pluie.\\  Int  heerste,  soe  es  hi  souldich  te  leveme 
tvierendeel  van  den  bume ,  daer  de  heeren  hare  ande 
in  duaen,  ten  lavoere  voer  den  reftere.  Van  Lo- 
keren,  St.-Fieters,  n^  622,  a.  16  (13de  E.).  Vort 
en  mach  nieman  dat  soouden  dat  root  ghevarwet 
es,  in  loeghen  noch  niewerincs  inne  dan  in  sconen 
bome.  K.  lakeng.  Meehelen,  1881—1838,  a.  20. 
Vort,  soe  sal  een  iegheliio  varwere  sine  varwe 
maken  van  verschen  bome.  Ib.  a.  28. 

Te  borne  (borre)  en  te  broode.  ¥t.  au 

pain  et  h  Veau.  JBene  niet  ongewone  straf  in  de 
middeleeuwen  voor  schuldenaars,  misdadigers,  land- 
loopers,  fr.  un  chdtiment  cusez  ordinaire  au  mogeU' 
ége  pour  des  debiteurs,  d^inguants,  vagabonds. 
II  Deghene  dien  men  [den  schuldenaer  levert], 
hy  moetene  houden  boven  der  erden,  stroe  onder 
hem  en  plumen  onder  syn  hooft,  en  ysers  alsoe- 
vele  alse  hy  wille  tusschen  cnie  en  cnoessele,  en 
wech  ter  stille  cameren,  en  bome  en  broets  ge- 
nouch.  (?.  V.  Oent,  Gr.  charter  v.  1297,  a.  92. 
Weert  dat  die  mesdedige  bijnnen  der  stadt  vrij- 
heyt  queme  ijer  hij  deese  bevaert  gedaen  hedde, 
die  sal  ghehauden  en  gevangen  gesat  werden  ten 
bome  en  te  brobde,  totter  tijt  dat  h\j  die  stadt 
voer  dien  wech  betaelt  heeft  vijftioh  róale.  Piot, 
Cart.  K.  V.  1366 ,  a.  82.  Die  vochte  zonder  wonde 
of  mijncke,  die  zoude  ghevangen  zijn  xl  daghen 
te  bome  en  te  broode.  £n  [die]  vergaderijnghe  en 
ramijnghe  achter  straten  maecten,  zouden  s^elijoz 
XL  daghen  ghevangen  zijn  te  watere  en  te  broode. 
i>E  Pauw,  Vgb.  158  (1381).  Als  eenich  schuldre 
gelevert  wil  worden  voer  zijn  schuit . . ,  datten  men 
leveren  sal  denghenen  dien  hij  schuldich  is  voir 
zijn  schuit,  en  houdene  bijnnen  der  stad  en  boven 
der   eerden,   in   gevuechliker  steden,    en  dat  hQ 


272 


BOR. 


BOR 


hem  aendoen  maoh  alsoeTele  tjsen  als  hy  tuflBchen 
knoéselen  en  knijen  draghen  mach  zonder  quetsen, 
en  dat  hy  hem  geTen  Bal  eenen  penninck  Lodens 
weert  broot  sdaeghs  en  alaoevele  borrens  ala  hy 
behoeft,  Bonder  sinen  cost;  eü  wilt  hem  eenioh 
vriend  meer  goets  doen,  dat  sal  hy  hem  te  goede 
laten  worden.  Meehehch  formuUerboek/e ,  16de  E. 
£n  oft  zy,  mits  huere  armoeden,  deselre  royalen 
nyet  en  conaten  betalen,  dat  zy,  in  dien  geralle, 
gecorrigeert  zullen  worden  mit  anderen  penen  cor- 
poreol,  hetzy  te  horre  en  te  broode  eenen  tyt  ge> 
atelt  te  wordene,  berrende  keeraaen  te  dragen 
Toere  die  proceesien  yan  der  kereken,  oft  niit  an- 
deren emenden  en  beternissen.  Bekenk.  v.  Brah. 
reg.  137,  f^.  106,  O.  10  nov.  1619.  It.  C.  o.  Aalst, 
bk.  278.  Jam  y.  Dixmttde,  68. 

BORNEPUT,  BOBBBPUT,  zn.  Bornput ,  fv.  pmis 
d*eau  tive.  Kil.  Bornput.  i|  Qemeyne  particuliere 
bomeputten  moeten  by  de  proprietarissen,  oft  de- 
ghene  die  deel  oft  acces  daertoe  hebben,  om  water 
te  halene  en  te  putteno,  gelyckelyck  huys  voer 
huys  onderhouden.,  worden.  C.  o.  Antw.  1546, 
TUI,  63.  Int  maken  oft  repareren  van  eenen  hor- 
reputte,  die  gemeyn  is  voir  de  gebueren,  zyn 
allen  de  gebueren,  die  donselven  moeghen  ge- 
bruycken,  schuldich  te  geldene.  C.  tiad  Mechelen, 
XIV,  46. 

BORNETTEN,  bw»  Zekere  bewerking  van  het 
laken.  Het  enkele  net  f  en  is  ons  bekend.  ||  Dat 
niemen  laken  no  stucken  maken  en  sal  om  hor- 
netten no  om  te  varwen,  en  moet  tierst  an  die 
rame  geweest  hebben.  JT.  lakeng.  v.  Brussel  ^  v. 
1376,  Inl.  8o  wat  man  een  lanc  blauwe,...  en 
tgeUjo  valt  meer  dan  die  helecht  ochte  gerechte 
helijcht,  sonder  archliist,  dat  sal  men  in  ij  stucken 
snijden,  op  der  gulde  kamer  en  niewerinx  elder, 
eü  dan  sal  men  hem  orlof  gheven:  eist  een  breet 
blau ,  dat  |hi  die  ghelike  belicht  greynen  sal ,  opdats 
wert  es  te  greynene  of  meeden,  en  dander  belicht 
aal  hij  bometten  mogen;  en  dese  sal  hi  vercopen 
mogen  op  tie  halle  sonder  enich  drom  inde  daer- 
ane  te  stoppene.  So  waer  bi  anders  dade,  so  waer 
hys  op  diaken  verboert  en  1  Ib.  gr.  Jakensghels : . 
Ib.  a.  2.  Zie  asbijsslach. 

BORNEWECH  (Borrewech),  zn.  Weg  die  naar 
de  bron  of  naar  den  bornput  leidt,  fr.  chemiu  qui 
conduit  è  la  source  ou  au  pmta  d^eau  de  source. 
II  Una  pecia  vinee  sita  in  loco  dicio  Borrewech 
1478.  TAV  EvfiN,  Zouvain  mon.  41  (4).  Item,  noch 
van  eenen  wyngaerde  gheleghen  in  den  Bornewcch, 
1608.  Ib.  (5).  (Breedte  der  wegen:)  Eenen  borre- 
wech, zesse  voeten.  Ord.  Baad  o.  Brab,  24  apr. 
1610.  Eenen  borrewech  moet  wyt  zyn  vyff  voeten. 
C  V.  Aalit.  X,  7.  Es  die  man  cossate,  soe  sal, 
die  lanxst  leeft,  thuys  behouden  daer  die  roeo  ute 
gaet,  metten  osydruppen,  metten  borreweghe,  en 
met  enen  kerckwege,  ute  en  inne  te  gane.  Onder- 
scheet  o.  Vckele  ends  Bruestle  (14de  E). 

BORSARIS.  Zie  bbubsabis. 

BORSE  (Borsa),  zn.  v.  Geldèeurs,  fr.  bourse 
ei  argent.  \\  Syne  beste  borsse  oft  tessche,  sonder 
silver  daeraen  te  wesen.  C.  v.  Antw,  1582, 
XLi,  101.  Het  stadt  voordeel.  De  beste  borsse  oft 
herteken ,  sonder  goudt  oft  silver  daeraen  te  wesen. 

Ib.  102.  In  borse  gaen,  — loopen.  (Munt). 

Gangbaar,  in  omloop  21;»,  dagelijks  in  betaling 
gegeven  en  ontvangen  worden,  fr.  (monnaie)  agant 
oowrs^  monnaie  courante.  \\  Tucentuintegh  scellinghe 
penninghe  erfsys  payements,  alse  elcs  tyts  lopen 
sal  in  borsa  binnen  Dyst,  alse  men  desen  sys 
ghelden  sal.   Schep,  Land  v.  Biest.  17  mei  1303,  2 


febr.  1306.  Yir  pond  erfsys  paiments,  alse  in  bone 
binnon  Dyst  lopen  sal  idlen  tiden  als  men  desen 
sijs  ghelden  sal.  Schep.  v.  Dieet,  26  mei  1305. 
Aghtien  scellinghe  penninghe  erfsys,  alsoelos  pay- 
ments  alse  lopen  aal  in  borsa  elcs  tyts  alse  men 
desen  sys  ghelden  sal  in  Dyst.  ld.  12  mei  1306. 

BORSEDRAGER  (Borsedreger),  zn.  Stadsontva»- 
ger,  fr.  receveur  de  la  ville.  \\  Voert  sullen  wyaetten 
elcs  jairs  twe  borzedregheren  \var.  borsedrageren]  in 
onser  stat  voers.,  by  rade  onser  scepenen,  en  die  sullen 
hebben  enen  slotel  van  onser  stat  segelo,  met  onsen 
scepenen,  efi  rekenen  van  jaer  te  jaer  voer  ons  scepe- 
nen, geswoeiiie  dekene  van  den  ambachten,  en  een 
deel  van  den  goeden  knapen  van  onser  voira.  stat. 
Eü  dese  borsedrageren  sullen  ontfaen  al  der  atat 
renten ,  en  men  sal  hem  lonen  by  den  rade  onset 
scepenen,  ghesworene,  dekenen,  en  een  deel  der 
goeder  knapen  van  onser  voers.  stat.  Cart  v.  *«  Bosekj 
f».  6  vo.  Oork.  16  sept.  1336,  a.  9.  Brab.  F.  I, 
808,  809:  Borsedragers ,  borsedrageren. 

BORSEOELT,  zn.  o.  Loopend,  gangbaar  geld, 
fr.  argent  courant.  ||  Alsooaanech  geit  alse  in 
borse  gheet  en  daer  men  mede  coopt  eü  vercoopt. 
Schep.  V.  Bode  ende  Alsenberghe,  Oodsh.  Brussel, 
B  203  f°.  22  vo.  (1297).  Yoere  dese  selve  scepene 
[nl.  V.  Buggenhout]  quam  een  vrouwe  en  eijschde 
eenen  man  XL  s.  erflio,  die  sij  jegen  hem  hadde 
gecocht,  eü  die  woude  hebben  met  alsulcken  pen* 
ninghen  als  men  erfchijns  betaelt  op  en  neder. 
Doen  antwoirde  die  man  en  seijde:  dies  en  soude 
niet  sijn,  die  scepen  en  wijsdent  haer;  hij  waer 
haer  sculdich  xl  s.,  en  die  soude  h\j  haer  gelden 
met  borsegelde.  Hierop  maende  die  heer  die  scepen, 
en  sij  en  waerens  niet  vroet.  En  men  gaf  hem 
tUccle:  dat  hij  soudo  gelden  met  erfpenningen. 
Vonnissen  v.  Uccle,  36.  Dat  de  voirs.  Vrouwe, 
noch  huere  godshuyse ,  der  stat  jarlix . .  niet  meer 
schuldich  en  syu  dan  v  stuvers  payements,  soe  is 
over  desen  [Z.  overdragen]  by  den  rade  van  der 
stat,.,  hoewale  dat  den  voirs.  schepenen  brief 
begrypt  van  v  stuyvers  payements,  en  midts  dat 
denselven  brief  nyet  inne  en  houdt  borsgelds,  dat 
de  voirs.  Vrouwe  eü  huere  convent,  voer  deselve 
T  stuyvers  payements  jaerlix  betalen  sal  t  stuyvers 
out  sys.  VAK  Eten,  Ixfuvain  mon.  36  (1).  27  febr. 
1531.  Zie  BOBSB. 

BORSIER,  zn  Ontvanger,  fr.  irésorier.  ||  Voor 
het  aenteeckenen  op  den  cautieboek  der  date  en 
somrae  der  tellingen  die  ieder  borgemeester  aen 
den  borsier  komt  te  doen  'tsjaers.  O.  B.-B.  auir. 
31  oct.  1715,  III,  8. 

B0R8INEN,  zn.  mv.  Een  duister  woord.  ||  So 
es  hi,  ofte  siin  bode,  [de  scure]  sculdech  te  zu- 
verne  die  torve  van  borsinen  en  van  mulle,  en 
so  doet  hi  ofte  siiu  bode  allo  die  borsine  diere 
vallen,  en  dat  mul,  daer  hi  wille.  Vak  Lokbben, 
St.'JPiefers,  I,  295  (13do  E). 

BORSTBOOM,  zn.m.  Balk,  waarin  de  schuif  deu- 
ren van  een  watermolen  gevat  tcijn,  fr.  sommier  dane 
lequel  sonl  enchassées  les  vannes  d'un  moulin  è 
eau.  II  Moet  men  de  wateren  gaen  spannen,  dat  is 
de  schofien  ofte  de  deuren  van  de  grondtarcken 
inncsctten,  alsoowel  als  de  wusberdcren,  die  van 
voren  aen  deu  borsboom  op  de  waterplaet  vallen 
en  iunegcset  worden.  Mabtinsz,  241.  Den  borst- 
boom van  voren,  daer  de  wusberderen  inne  staen, 
denwelcken  ordinairlyck  gemetat  is  in  den  muer 
van  het  molenhuys.  266.  Zie  woestoat. 

BORSTGEWKER,  zn,  o.  Borstwering,  borst- 
muur,  fr.  parapet.  Kil.  Borstgeweer.  |{  Die 
stadt    sal    Iiebbcn    tot   luieren   behoeve   het   oudt 


BOS. 


BOS. 


273 


boratgeweer  en  harnas  vaa  der  Toors.  puje.  MABTimiE 
123  (1575).  Fontein  vóór  kei  Broodhuis,  Dat  den 
tweeden  comparant,  in  vergeldinge  van  de  per- 
miaaie  tot  het  maecken  van  de  TOors.  steene  brugge 
en  het  leveren  van  allen  den  steen  en  decksels  op 
de  bontgeweren  derselve  brugge , . .  aal  moeten 
onderhouden..   A.   Wautebs,    Canalj  129(1767). 

BORSTCLEET  (Burstcleet),  zn.  Borsibeklee- 
ding^  zonder  melding  waarin  zij  bestond,  fr.  vete- 
ment  de  poitrine.  ||  ij  Broucke.  \j  Burstcleedere. 
2m9.  V.  1349.  Ned,  Mus.  1879  ,  blz.  143. 

BORSTWEER,  zn.  v.  Borstwering,  fr.  parapet, 
appui,  KUL.  Borstweer,  borstweeringe.  i|  De 
langhde  van  den  Toers.  ocsael  sal  syn:  ran  der 
eender  cruyspylemen  toter  ander,  na  uutwysen 
des  Toirs.  patroens;  en  dit  Toers.  ocsael  sal  wcsen 
wydt:  boven,  7  voeten  bynnen  muers,  en  hoeghe, 
tot  opte  voute,  14  voeten,  en  vandaar  opwaart, 
voer  de  borstweer,  4Vs  voeten,  dat  syn  18 Vs  voeten 
te  samen,  en  dit  sal  hem  selven  nutwerken  van 
eenen  treke  geborstwerckt  eü  geleyt,  om  daermede 
boven  van  den  weyndelsteen  op  ducsael  te  comen. 
Messager,  1875,  blz.  34.  Mechelen,  Ifi  febr.  1748, 
Okzaal,  Zie  ook  bobstgeweeb. 

BORT,  zamentr.  van  behoort.  ||  Van  der  vor- 
aeider  meierien  eü  van  den  rechte  datter  toebort. 
10  aept.  1298. 

BORTEEREN,  ow.  Wissden,  ruilen,  fr  échanger. 

Zie  BABTEEBBN  en  YEBBABTBEBEK. 

BORTOCHT.  Zie  bobcfitocht. 

BOSCH.  zn.  1)  Verzameling  van  boomen.  Bosch, 
woud,  fr.  réunion  d^arbres,  bois,  forit,  en  général. 
In  de  Brabantache  oorkonden  gewoonlijk  gepaard 
gaande  met  forest  en  uxtlt  of  wout,  ||  Van  onsen 
boeaohen  en  vau  onsen  wouden.  Charters  d.  ahdij 
V,  Vorst  y  n^.  11  (1352).  In  den  voirs.  bossche  oft 
woude  van  Zonien.  Bekeuk.  o.  Brab.  reg.  135,  R 
224  (1491).  In  onsen  bossohe  en  foreste  van 
Zuenyen,  noch  andere  foresten  daeromtrent.  Ib. 
reg.  136,  f^.  243  v<>.  (1508).  Den  bossche  en  walt 
van  Meerdale . . .  Dat  nyemant  in  denselven  bosch 
eü  walt  jagen  en  mach  sonder  orlof  van  den  heere , 
dan  wy,  als  hertoch  van  Brabant.  Ib.  reg.  137, 
R  91  v^  (1518).  Bosschen  eü  walden.  Ib.  Zekere 
onse  boach  en  walt,  gelegen  in  onsen  lande  van 
Lymbourgh,  geheeten  des  Hertogenwalt.  Ib.  reg. 
138.  f^.  247  (1533).  —  Van  onsen  vorsteren  ons 
voirs.  bosoh  geheeten  ts  Hertogenwalt.  —  Van  den- 
selven  onsen  bossche  en  walde  geh.  s  Hertogenwalt. 
—  Op  onsen  voirs.  Walt.  —  Van  denselven  onsen 
walde.  Ib.  R  248  v^.  Zie  ook  battebie  3).  — 
Boach  heeft  ook  wel  eens  voor  synoniem  het 
oude  hage;  zie  hage.  Verklw.  Boschelken, 
bosschelkiin,  bosehje,  fr.  petit  bois,  ||  Een 
boschelken..  neven  de  droghe  brake.  Charters  d. 
abdij  V.  Terkameren,  pakje  62  (1309),  ürps.  Be- 
atrix Smeta . . .  heet  onsen  voirs.  richter  in  hant 
gedragen  een  busselken  opten  Loxberch.  Schep,  d, 
abls  V.  8t.' Truiden,  'Mof  v.  Donck,  14  mei  1426. 
Een  bosschelkiin  gelegen  bi  dBoechout,  bi  erve 
der  Sartroysen.  Ifof  v.  Zelke,  Juli  1446.  tDerde 
ghesceet  oft  pael  achter  een  bosselken.  db  Pb.  en 
Bb.  XXV.  Kemseke,  3  (1552). 

2)  Kakbosoh,  hakhout,  fr.  bois  taiUis.  ||  In  coeme 
en  in  bosche,  die  gheplant  es  in  winnenden  lande. 
19  aug.  1288. 

BOSCHGELT,  zn.  Muntwaarde  van  's  Bosch 
(/) ,  fr.  argent ,  valeur  monetaire  de  Bois-lcduc  {?). 
I)  Den  eersten  coop  van  den  voirs  boscli , . .  dien 
cochte  Woutere  die  zaghere,  dboender  om  xiij 
lib.    boaohgelts.    Bekenk.   der   Domeinen   te   Loven  ^ 


1403.  Of  was  er  een  bosch*  of  hoiuigdd,  gelyk  een 
Idkengeld?  Zie  ook  boschfokt. 

BOSCHRIST,  zn.  Eene  maatgevende  kist  vam* 
's  Bosoh  (?),  fr  ff»  coffre ,  mesure  de  Bois'U- 
duci?).  il  Een  pat*r(?)  ammelaken  van  omtrent 
XLVj  stucken  eü  alsoevele  servietten,  op  XL  lib. 
— j.  Boschkiste  van  zlvj  stucken  eü  serviet- 
ten, op  XL  lib.  —  j  cofire  van  ammelaken  nae 
advenant  van  der  helft  van  den  packe.  SehaUing 
V.  1551. 

BOSCHCOLEN,  zn.  m.  Boutskolen,  fr.  ehar* 
bons  de  lois,  braises.  (Nog  in  't  dagelijkaoh  gebruik 
in  Zuid-Nederland).  i|  Item,  van  eiken  scepebosch- 
colen  viij  penn   Lovens.  Tol  op  de  Zenne,  1436/1531. 

BOSCRUIT,bosfoedbb,  bossb,  ZieBUSCBüiT,ena. 

BOSCHPAIJEN,  zn.  Schulden  va»  houtvdUng, 
fr.  dettes  de  ventes  de  bois.  \\  Dat  verscheide  per- 
soenen hem  \nl.  den  rentmeester]  sohuldigh  eü  ten 
achteren  waeren  merckelycke  sommen,  ter  saecke 
van  boschpaijen,  bemptchetjnsen  eü  erffpachten  ala 
andere  innecomen.  8t. -Archief  te  Diest,  5  aug.  1729. 
(Bevel  V.  d.  Baad  v.  Brab.  om  aan  het  armbestuur 
alle  z\jne  uitstaande  schulden  te  betalen.) 

BOSCQPONT,  zn.  Muntwaarde  van  *s-Boseh^ 
fr.  livre  {valeur  monetaire)  dê  Bois^le-duo.  ||  Twee 
boschponden,  elck  pont  tot  seven  stuyvera.  O.  e. 
Beusel,  a.  107  (Omtr.  1610). 

BOSCHRECHT,  zn.  GeretAt  dat  oordeelt  ovêr 
taken  de  bosschen  der  domeinen  betreffende^  fr.  tri- 
bunal  foresiier  du  domaine.  Blijde  inkomst  v.  hertog 
Antonis,  18  dec.  1406,  a.  26,  en  v.  Philippua, 
1427,  a.  36.  PI  o.  Brab,  I,  143,  149.  Zie  Verdam. 

BOSCH VROENTE,  zn.  Oevangenhuis  van  Zont- 
ënbo*eh,  waaarin  men  de  overtreders  in  zake  van 
boschrecht  opsloot ,  fr.  prison  dans  laquetle  on  enfer- 
mait  les  délinquants  en  mattere  de  droit  f  orestier» 
Bekenk,  v,  Brab.  reg.  134,  f>.  194  v«.,  16«le  B. 

BOSSCHEN ,  OW.  Hout  kappen  of  hakken ,  snoeien , 
fr.  taitter,  élaguer  Ie  bois.  ||  Niet  meer  rechten  en 
sal  ein  heer  van  Bom  in  den  vors.  meer  hebben, 
te  bosschen  noch  te  howen.  Belg.  Mus.  V  428, 
Kü  vort  so  mach  een  iegelick  minsch,  der  wont 
in  eenich  [van  der]  vora.  xiiij  kirspelen,  boschen 
wanneer  dat  he  wilt,  op  alsulcke  keur  als  hiemaer 
bescreven  steit.  Ib.  429.  —  Were  dat  emand, 
binnen  den  tijde  dat  he  [nl,  het  bosoh]  te  vreden 
leeg,  boschde,  het  war  grnn  hout  ofte  takken.  — 
En  waert  sake,  dat  deaen  vors.  bosch  alsina  te 
vrede  lege,  en  dat  een  here  van  Bome  imand 
geeft  hout  in  den  vors.  bosch ,  des  weer  luttel  ofte 
veel,  soo  machten  alle  die  vors.  gemeinten  we- 
derom boschen  als  si  eerst  deden  eer  he  te  vre- 
den gelacht  was.  Ib.  432.  Een  tochtenaer  en  maoh 
gheen  eycken  boomen ,  noch  andere  opgaande  houten 
uytdoen,  afhouden  oft  vercoopen,  noch  oock  boa- 
schen,  strunckboomen  noch  ayergeltjcke  boomen 
houwen  dan  op  heuren  gerechten  tyt  en  sy  en  syn 
ten  minsten  oudt,  te  weten  herdt  houdt  sesse  jae- 
ren,  en  weeck  houdt  vyf  jaeren  C.  v.  Lier,  xiy, 
5.  IL  C.  v.  Antw,  1545,  Xïii,  67.  C  v.  d.  Kxd, 
XI ,  3.  C,  V.  Santhoven,  impr.  a.  82,  84.  Inghevalle 
den  pachter  de  bosschen  langher  Hete  groyen  dan 
neghen  jaeren,  mits  dat,  by  toedoene  van  dien,  de 
bosschen  souden  moghen  verdrooghen ,  sonde  in  dat 
cas  den  pachter  ghehauden  zyn  den  propietaria 
schaden  en  interesten  te  betalen.  C.  v.  Auden.  I, 

IX,  22.  BoBsohen  ende  canten,  fr.  boistaUUe 

et  lisières  de  bois  de  raspe.  ()  Dat  de  landtloopera, 
roovers  en  stroopers  van  publicque  wegen  hun  dick* 
wils  commen  te  verbergen  in  de  bosschen  eü  kanten 
gestaen  omtrent  de  publicque  wegen, . , .  't  Hof*  * 


274 


BOT. 


BOT. 


ordonneert.,  aen  alle  ejgenaers,  tochtenaers, 
pachters  oft  gebrayckers,  hebbende  bossehen  oft 
'dobbelkanten  van  scheir-  ofte  slaghhout  liggende 
binnen  de  twee  bunderen  aen  ofte  ter  sjden  den 
groeten  heirwegh  ofte  casseyde  Tan  hier  [nl,  van 
Gent]  op  Brussel,  alle  deselve  bossehen  en  dob- 
belkanten  tot  aen  de  aerde  af  te  kappen . .  PL  v. 
VI.  4  nov.  1712.  VII,  1409, 

BOSSCHER,  zn.  Bosch-,  houthakker,  fr.  hücheron, 
Kil.  Bosch  er,  snoeyer, /ro»<iator.  ||  En  alzoe 
muechdi  seggen  yan  bosschers  oft  worcklieden,  die 
hoornen  vellen  of  hoornen  troncken  op  openbare 
straten  [nl.  dat  sij  niet  plichtig  syn  aan  onvrij- 
willige ongelukken].  Wielant,  Praet,  crim.  116. 
Bet.  twee  bochssers  (sie)  van  iiij  zeellen  houts 
af  te  hondene ,  dat  ghecocht  was  up  sgraven  bosch , 
omme  te  legghene  in  de  quade  straten,  xzxTj  s. 
SU-rék.  Ninove,  1479. 

BOSSEN  (Bossehen),  zn.  mv.  Bouwkunde.  Uit' 
tprongen,  fr.  (Constraction)  dei  taüliea.  \\  Soo- 
verre  de  balcken ,  felieren ,  platen . .  te  cort  wa^ 
ren,  oft  voor  den  wandt  afgerot,  sal  de  partye, 
die  deselve  balcken..  toecomen,  op  synen  cost 
alleen  andere  moeten  legghen,  oft  met  lassen,  lin- 
gen  ofb  bossehen,  onder  den  balck  in  den  muer 
geleght,  deselve  moeten  houden  liggen.  C  v.  Srut- 
tely  Seroii,  a.  S2.  Christijn:  nexibus^  lonffwriis  aui 
fkleris.  De  bossen  worden  gemeten  als  boven  [nl, 
in  de  lengde  en  breedte].  È^l.  Sdiflciemeiers ,  16 
jan.  1706,  vi,  1.  Plackerye. 

BOTDRAGER  (Boddrager,  boddreger,  bud- 
dreger,)  zn.  De  Brabantsche  plaok  (.')  of 
botdrager.  Zilveren  munt  getlagen  onder  hertog 
Antonig  ,  fr.  monnaie  d*argent  frappée  êout  Ie  due 
Antoine  (1405/1415).  Vak  dbb  Chijs,  Hertogdom  ^ 
123.  (Volgens  hem  is  het  woord  afgoleid  van  de 
kap,  die  de  leeuw  over  het  hoofd  draagt,  en  die 
eenige  gelijkenis  heeft  met  een  vai^  dat  hot  of 
boot  heette;  men  zegt  nog  een  boot  wijn).  Doch 
andere  Nederlandsche  vorsten  hadden  reeds  voor 
Antonis  hotdrayers  geslagen;  hertogin  Joanna,  bij 
oork  V.  d.  15  Juli  1393,  stelt  de  waarde  van  de 
„Vleemsohe  botdragers*'  op  y,Bes  en  dertich 
scillinge,*'  de  halve  en  de  kwarten  naar  evenre- 
digheid. J.  F.  WiLLBMS,  Mengelingen  t  343.  — 
Dewijl  de  waarde  van  het  geld  in  de  middeleeuwen 
gedurig  veranderde,  kan  men  die  voor  den  bot' 
drager^  gelijk  voor  alle  andere  hoegenaamde  munten, 
niet  mededeelen  dan  bij  bepaalde  tijdstippen.  ||  Gere- 
kent  den  boddraghere  voer  ij  den.  groote.  de  Vla- 
MIVCE,  Aee.  6  (1406).  Volgens  de  muntwaarde 
in  Brabant,  op  20  dec.  1409,  gold  de  Vlaamsche 
hoddragher  alsdan  12  groten  Brab.  payem.  —  De 
Maastrichtsche  oork.  v.  23  oct.  1413,  zegt  a.  12:  || 
Men  sal  sculdich  sijn  te  setten  enen  ouden  boddre- 
ger,  [ook  buddreger],  die  helt  in  allo}'  ses  penning 
silvers,  drie  grain  of  vier  min,  houdende  in  de 
snede  tsestich  op  de  maro  int  gewicht  —  op  zeven 
vleguit  en  eenen  halven.  —  Evaluatie  v.  d.  6  nov. 
1419:  Den  boddragere  van  Lovenen  zii  cleyn 
groten.  —  Dat  een  brouwer  voei^  een  broussel  gesteet 
met  eenen  boddregher  oft  twee  plecken  gereet. 
Ohron.  v.  Merchten^  Str.  73  (1565).  Volgens  de 
Evaluatie  in  de  Cost.  v.  Brussel  gold  de  boddrager 
7  vlieéhoteHt  en  de  vlieckote  47)  mijten. 

BOTER  (Booter,  botere),  zn.  Zooals  thans.  Fr. 
heurre,  \\  Boeteren.  Een  last  van  xii  vaten,  ge- 
schat XT  lib.  groote  Vis.  Een  tonne  nae  advenant. 
Schatting  v,  1551.  Verslagen  boter.  Qarstige 
boter,  fr.  du  beurre  rance  (?)  ||  Soo  wie  dat  ver- 
slagen  botere  veroooht  sonder  baniere,  hy  waers 


om  iij  lib.,  efi  tgoet  verloren.  BekenJc.  v.  Brah.  reg. 
136  fo.  189  (4  nov.  1487 ,  a.  67). 

BOTëRBACKSKEN,  zn.  Boterbakfe,  fr.  baqwi 
è  beurre,  \\  Een  houten  boterbacxken.  C.  v,  Antw. 
1582,  tit.  41.  a.  104,  ^tadsvoordeel. 

BOTERLEPEL,  zn.  Houten  b— .,  fr.  etuUer  è 
beurre  en  bois.  8t,'arehxef  Diett ,  proces  houtbrehere 
$  stoeldreuners ,  1705. 

BOTËRMAN,  eigennaam.  |i  Ngeholaut  dAetue 
Boterman.  Brust.  godsh.  B.  210,  xiii<i«  E.. 

BOTERSMOUf  (Buetersmoute),  zn.  QetmoUene 
botert  fr.  du  beurre fondu  \\  Zone  [zo  en  is]  gheoor- 
looft  niemene  wuUe  te  smoutene  met  andren  smoute 
dan  met  buetersmoute . .  K.  lakeng,  te  Brugge ^ 
Wevers,  10. 

BOTERSTANDE,  zn.  Boterham,  lamton,  fr. 
baratte.  Kil.  Boterstande,  kerne.  ||  Een 
boterstande  met  haer  ghereetsohap.  O.  v.  Antw, 
1582,  tit.  41  a.  106,  Stadsvoordeel  ^  Landreehien. 

BOTERWEGGE,  zn.  Langwerpige  klont  boter, 
hotêrwigge,  zoo  wat  in  den  vorm  van  eene  hout- 
kloovers  wig  of  keg ,  fr.  coin  de  beurre.  Kil.  W  e  g- 
ghe,  boterwegghe,  wegghe  boters.  ||  iii/ini«/a 
buturi  dicta  boterwegghen.  —  ii  firusta  buturi  dicta 
boterwegghen.  —  ii  boterweggen.  L.  Galbsloot, 
Feudataires,  72,  73,  xiy«  E. 

BOTJE  (Butje),  ook  botkiv.  zn.  Zilveren  munt 
vcm  het  graafschap  Megen,  onderafdeelimg  van  den 
botdrager  ^  fr.  monnaie  d*argent  du  comté  de  Megen, 
subdivision  du  botdrager.  14<i«  E.  Van  dbb  Chijb, 
Leenen^  39.  Belg.  Mus.  l,  320. 

BOTPACHT,  zn.  Zekere  koreneijns  of  paéht, 
fr.  certaine  redevance  en  blé.  \\  Fiiit  a  200  vel  150 
annis  a  quibusdam  ineolis  pagi  de  Halen  solutus 
quidam  reditus  sive  census  siligineus  quinque 
maldrornm,  vooatus  botpacht.;  preterito  sieculo..  in 
specie  siliginea,  ab  anno  14to . .  ggec  xn,  solveront 
loco  siliginis,  pro  quolibet  maldro,  tres  florenos 
monet»  Ruremondensis.  An  modo  debeam  conten- 
tari  ista  pecunia ,  an  non  possim  speciem . .  exigere , 
vel  reoipere  preetium  prout  siligo  singulis  annis 
valet.'  O.  gr.  Loon,  I,  340  (1662).  Staat  het  woord 
in  verband  met  bottinge?  Zie  Verdam,  en  Noor- 
dewier. 

BOTTE,  zn.  Waarschijnlijk  een  draagkorf^  h. 
hotte,  zooals  b\j  Verdam.  Kil.  Corbis  dossuaria,  ||  (ïhe- 
sonden  N.  te  Gheeroudsberghe ,  omme  te  ziene 
oft  men  daer  negheene  botte  en  zonde  connen  ghe- 
crighen  omme  te  leenene.  —  Denzelven  ghesonden 
te  Gh.,  omme  dat  mer  daer  maken  zoude  te  deser 
stede  behouf.  —  Gecocht  jeghen  N.  wedauwen 
[nl.  teen,  wilg]  omme  botte  af  te  makene.  —  Betaalt 
N.  van  xij  botten  te  makene  —  Bet.  van  xiiu 
botten  die  van  Gh.  quamen  al  ghemaect.  —  Daertoe 
ghecocht  van  N.  xu  ellen  linen  lakens  omme  de 
botten  mede  te  stofferene.  —  Bet.  N.  van  XXYI 
botten  te  stofferene,  mette  zeelen  jeghen  hem  ghe- 
cocht. Sladsrek.  Ninove,  1477.  Dat  men  totter 
fortiflcatie-wercke  soude  furneren  twee  honderd 
manden  oft  botten.  St.- Archief  Bergen'Op'2!oom, 
Resolutie  v.  21  aug.  1587.  n<>.  27. 

BOTTE  (But),  zn.  Zeevisch.  Bot,  fr.  plie. 
(poisson  de  mer).  Kil.  Bot,  botvisch.  |)  De 
sporta  eum  pectinibus,  vel  buttis  vel  merlengis. 
Tol  te  Damme,  Mei  1252.  Botten.  Tol  te  Bumpst 
1503. 

BOTTELGIËR  (Bottelier),  zn.  Ambtenaar,  die 
het  oppertoezicht  had  van  den  wijn  in  de  vorste- 
lijke  hoven,  fr.  bouteiüer.  ||  Min  edel  leen, 
twelk  de  clercken  heeten  feudum  minus  nohÜe,  is 
ooc  in  twee  manieren,  want  het  is  tgene  dat  men 


BOU. 


BOU. 


275 


ontfiMt  sonder  middele  yan  den  gnve,  met  min- 
deren officien,  ghelyc  nis  te  zijne  achiltknape, 
Bchinoker,  bottelgier,  ontfangere  van  Bpgkere-,  cas- 
telaüiB  van  casteelen  en  diergheiycke.  Wielant, 

Leenrecht  o.  VL  17.  It,  114.  Erfaohtioh  bot- 
telier van  Vlaenderen.  ||  Te  weten:  ben  ick» 
erfaohtich  bottelier,  gherecht  te  hebben  rier  marck 
Toor  mynen  keerle  . .  Item , . .  telcker  werf  als  ick 
t*hoYe  ben ,  evene  voor  myne  twee  peerden . . . 
en  eenen  cnaepe  etende  t*hoTe . .  Item, . .  l'savonds, 
telckens  als  ick  t'hove  comme,  wyn,  bier  en 
kermen  [nl.  kaarsen].  Als  myne  peerden  sterf  ven 
in  den  dienst  van  den  grave , . .  restoir  over  ieder 
peert . .  Alle  de  ydel  tonnen  en  droesemen ,  die 
Tallen  sullen  in  de  herberghe  en  daer  ick  present 
weeën  sal . .  Ter  cause  van  woloken  hebbe  ick , 
N .  •  een  heerlyohede ...  ds  Pb.  en  B^.  XXIY. 
8i.'GilUe,  23  (1685). 

BOTTELUCK,  byw.  Schielijk,  ploieeling,  it. 
eoudmnemetU,  ||  Meschief  ongeval  es  't  gunt  dat 
bottelijck  toeoompt  en  niet  voorsieneiyck  en  was, 
te  weetene:  dat  't  kindt  onder  't  perdt  oft  onder 
den  wagen  loopen  soude.  Wielant,  Preui.  crim. 
117.  Want  die  twee  manieren  van  spelen  \nl.  ver- 
keerd- en  tafelspel]  verboden  zyn,  niet  omdat  het 
spel  in  hem  selven  quaet  is,  maer  om  het  quaet 
datter  uijt  compt,  mits  dat  de  fortune,  bottelyck 
oommende,  sommighe  mensohen  seer  onregelt  [on- 
geregelt]  zgn.  Ib.  168. 

BOTTEN,  OW.  Met  valeche  dobbeUteenen  of 
haarie»  epeUn,  fr.  piper  amx  dés  ou  aux  eartes. 
II  Wie  dobbelt,  bot  oft  hutselt  in  schottelen  (eie) 
by  nacht,  die  verbeurt  1  lib.  C.  o.  d,  OravCj  I,  7. 

BOTTER,  zn.  m.  Valeoh  êpeler,  fr.  pipeur.  jj  Een 
bottere  verbeurt  synen  eenen  duyme.  C.  v.  Antw. 
1645,  II,  SS.  Eenen  bottere  oft  die  met  valsche 
caerten  oft  teerlingen  speelt,  staet  tot  bannisse- 
mente  en  verbeurt  s^nen  eenen  duijm.  Ib.  eomp.  VI, 
y,  33.  Men  zal  bannen  vuter  stede  en  casselrie: 
rabauwen,  loddeghen,  trawanten,  cockynen  en 
botters,   np  een  oirre.    C.  e.    Caseel,  a.   156.  Zie 

ook  OSDAXT. 

BOTTëBIJ,  zn.  Valtch  epel,  fr.  piperie.  \\  Dat 
hem  Toirtaen  niemand  en  behulpe  mit  quaden  ter^ 
lingen  oft  mit  botteryen,  mit  wst  spele  het  sy, 
cfp  te  verbueren  synen  duyme.  Rekenk.  e.  Brab. 
leg.  136  f».  250.  vO.  19  juni  1609,  a.  8. 

BOTTICKEL,  boüticlb,  zn.  Winkel ,  fr.  both 
tique.  II  Om  dairaf  zijn  scult  te  mogen  heysschen, 
eü  volgen  op  dengeenen,  die  den  voirscr.  fitcteur 
oft  meestercnape  geset  heeft,  en  zijnen  winckele 
oft  zijn  bottikel,  zyn  craem,  zynen  kelder  etc. 
bevolen  heeft.  y.  d.  Tav.  286  v^  Dat  de  huus- 
Tranwen  van  den  ooopmans  die  banquerouten  mae- 
ken  zullen, . .  en  bonticlen  ofte  wgnckel  ghehaudon 
Piebben],  zullen  [gehouden]  wesen  te  verantwoor- 
den de  schulden..  PI.  o.  T/.  7  oct.  15S1.  I,  756. 

BOUDELIJGK  (Bouwel'yck),  byw.  Stomielijk, 
fr.  hardimeHt,  ||  Daeromme  die  dootslagers,  vrede- 
broeckers,  kraftdoenders  eü  andere  te  bouwelycker 
misdoen,  op  hope,  al  waert  dat  sy  ghevangen 
worden,  dat  sy,  by  uytbreecken  van  ghevange- 
nisse ,  by  yerborgen  oft  anders ,  uytkomen  mochten. 
Oork.  V.  14  mrt.  1476,  Aead.  d:archéoL  1854,  bk.  89. 

B0UDIC8KIN,  zn.  Zon  dit  het  verklw.  zyn  van 
Baude,  een  vranwenkleedinffeink y  fr.  une  pièee 
d^haHUement  de  femme),  bij  Ysbdah.»  ||  Van  dat 
Jan  Pyl  ghecalcngiert  was ,  omme  dat  hy  aenveerdde 
zeedriftich  goed,  dat  was  een  boudicskin  coutoens 
gaerens,  en  1  graeuwen  froc.  Bek.  bttlfuws.  v.  Qent, 
9.  1372/3. 


BOUF,  BOEF.  Zie  Bbuobf. 

BOUGEITE,  zn.  vr.  Verouderd  fransch.  Le- 
deren reittakfe.  \\  Ick  hebbe  in  myn  bougette  ver- 
geten te  sluyten  d'acquyt  van  den  lxxt  lib.  Art. 
Brief  v.  d.  greffier  de$  heeren  v.  Breda  aan  diens 
tentmeeiter  te  Diett,  17  juni  1552. 

BOUGKANS,  zn.  Zie  bocbabit.  |j  Het  stuok, 
ij  grooten.  Zeeuwtehe  tol  te  Antw.  1623. 

BOUKATTEN  (Bouraten,  bourratten,  boraten), 
zn.  mv.  Zekere  stof,  fr.  eertaine  éfoffe  {bofÊras, 
hourras).  Zie  La  Gurne;  zie  ook  Gailliard  Bouraten. 
II  An  Jr.  Adriaen  Bioelofz,  hoochbailliu,  over  up 
den  xix«n  july  xvic  twaelfe,  ghevachiert  thebbene 
tot  Bruessele,  en  aldaer  vervolcht  in  den  privéen 
Bade,  authorisatie  omme  te  moghen  keuren,  sta- 
tueren  en  poUicieren  up  het  faict  van  stil  van 
„fyne"  bourratten,  en  deselve  te  moghen  zenden 
in  alle  steden  onder  het  loot  en  zeghele  deser 
stede.  Rbmbbt,  I,  371,  376.  Alderhande  enckele 
sayen,  trypen,  grofgreynen,  mocaden,  bouratten, 
canjanten,  plumetten,  eü  diergelyoke,  betalen  van 
elcken  stucke  van  20  ellen  ij  grooten.  Tol  te 
Antw.  1623.  —  De  bouratten  zyn  begrepen  onder 
de  koopwaren  waarvan  do 'invoer  verboden  was  by 
plakkaat  v.  27  febr.  1603,  a.  7,  tenware  zij  „in 
de  gehoorsame  provinciën  van  de  Nederlanden  ge- 
vrocht  waeren.** 

BOURGETIERIE.  Zie  lioatubbwbbce. 

BOURGOENSCH,  bn.  De  Bourgoensohe 
tael,  de  Fransehe  taal,  fr.  la  langue  fVaneaise, 
II  De  costume  deser  stadt,  dicterende  dat  de  doode 
synen  naesten  erfl^enaem,  bequaem  om  te  suocederen, 
stelt  in  de  possessie  van  sgne  nagelaten  goeden, . . 
dewelcke  men  in  Bourgoensche  taal  noemt  Le  mort 
saisit  le  vif,  en  is  gheen  stadt  grgpende  in  respecte 
van..  Q.  o.  Antw.  1582,  XLi,  8. 

BOURCKOliiEN  (Pourooysen) ,  zn.  mv.  War- 
moesiers,  groenboeren,  fr.  maraiehers.  \\  Verbiedende 
aen  de  hoveniers  en  pourcoysen  te  gebruycken 
andere  potten  ofte  pinten  als  gemaeokt  van  hout. 
C.  V.  Aalst,  Dével.  CYi,  1  sept.  1770,  a.  8. 

B0URCK0I8H0F,  zn.  Moesiuin,  fr.  jardin 
poiager,  maraieker.  \\  Insgelgcx  sullen  oock  geschat 
en  taxeert  worden  alle  boomgaerden,  bourkoishoven, 
landtblocken , . .  C.  v,  Brussel,  Servit,  1657,  a.  91. 
Christgn  horti  olermn. 

BOUT,  zn.  Bijl,  fr.  ftèehe.  Kil.  Bout,  bout- 
pyi.  Tuerlinokx:  „pijl  met  stompen  punt,  om  naar 
de  wip  te  schieten*'.  Hier  dient  het  w.  voor  wip 
en  doel.  ||  Brieven  van  octroy  om,  op  den  naem 
van  sint  Sebastiaen,  te  mogen  schieten  tnsschen 
de  doelen,  en  eens  'sjaers  den  koninckvogel  op  de 
pertse,  en  dat  met  bouten  gegamiert  met  horen, 
als  't  allen  tyden  in  diergelycke  confrerien  wordt 
geüseert.  O.  B.-B,  amtr»  18  dec.  1726.  Advies  vam 
het  officie  fiseaal :  avec  JUehe  garnie  de  eome. 

BOUT,  bn.  Bout  van  den  lijve.  Van  slanke, 
rijzige,  recht  opgaande  gestalte,  fr.  de  taille  svdte, 
Üancêe,  droite.  ||  De  grave  Philips  badt  den  grare 
van  Hollant,  np  alle  vrienscepe,  dat  hy  hem  wilde 
leenen  drie  hondert  sciplieden,  bout  van  den  lyve, 
en  zeer  condich  en  constich  om  te  scepe  te  veoh- 
tene.  Jab  y.  Dixhüdb,  90.  —  Boutreoht,  recht 
als  een  bout,  een  pijl,  eene  kaars,  is  in  Zuid- 
Brabant  in  het  dagelyluoh  gebruik.  Zie  ook  Schvbb- 

MAB8. 

BOUTE  ILLE  (Bottickel,  bouticle.'),  zn.  Wim^ 
keUje,  kraam,  fr.  boutiqme,  échoppe.  \\  Expresselyck 
gestipuleert  synde,  voor  en  langx  den  Toorseyden 
huysü,  en  andere  daemev^ns  staende,  geene  cramen, 
banoken  ofte  bouteillten  te  moghen  stellen.   MeS" 


276 


BOU. 


BOV. 


sager,    1876,    blz.    208    (1691).    Zie   bottickïl. 

BOÜTEHËEL,  zn.  (?)  ||  Van  eenen  boutoreelle 
ghestelt  in  de  upperate  veste,  vy  s.  Aen  een  heyse 
totten  Toon.  boutereelle,  eenen  yseren  haec  an  de 
tlewe  (?),  en  van  eenen  Tulysere  van  eender  culle- 
yerinen,  over  al  tsamen  xij  s.  Stadsrék,  Ninove 
1479.  Van  eenen  boutereelle  totter  Gaerloot  vesten, 
T  8.  JBeAr.  v.  1480. 

BOUTQEDING,  zn.  Synoniem  jVkU  jaergeding , 
fr.  plaid  annud.  Haltaus:  Baading,  buding, 
baugeding.  JPlacita  /«erunt  olim,  9ed  non  uniui 
generië^  quorum  memoria  hodie  obgcura  nee  stUis 
distineia,  Itaquê  hie  non  cUiud  agimuif  quam  ui 
loea,  proui  jticent,  afferamus^  discernendi  judicium 
peritioribus  relinquentes,  In  do  aangehaalde  plaatsen 
neet  het  Badineck  (1051),  Budingun,  baw- 
ding,  mallo,  quod  a  wtlgo  buwedung  vocatur 
buwgedinge,  bawgeding,  in  welk  laatstge- 
noemde geding  men  zou  gehandeld  hebben  over  oa- 
behoorl(jke  bouwwerken,  de  indebiiis  aedificiU.  Ons 
K.ielsche  boutgeding  zal  wel  in  ruimere  beteekenis 
moeten  opgevat  worden  en  gelijk  staan  met  liot 
gewone  Jaargeding,  te  meer ,  dewijl  ditzelfde  geding, 
Termeld  volgens  de  Oesah.  o.  Antw.  III,  651,  in  het 
oharterboek  van  het  Karthuizer klooster , ook  bout- 
geding geheeten  wordt.  i|  Wy  hebben  tot  Kyel 
ig  boutghedinghe  met  haeren  ghenechten:  dat  yrste 
des  sondags  na  Derttiendage.  Item,  dat  andere  es 
des  anderen  sondagh  nae  sinte  Jansdach  in  midso- 
mer.  Item,  dat  derde  es  des  anderen  sondagh  nae 
sente  Bavendagh.  Item,  onsen  chijsdag  van  Kijl  es 
des  dinsdags  voir  ons  yrste  boutgedinghe.  Mxrteks 
en  ToBFB,  III,  652  {Cart.  Carthu».).  —  In  de 
koetumen  van  den  Kiel  wordt  van  geene  gedingen 
gewaagd. 

BOÜWAGE,  zn.  Bouwwerk ,  fr.  coMtrucUon. 
II  De  proviseurs  en  rentmeesters  en  sullen  geene 
bouwage  noch  timmerage  vermogen  te  doen  of  te 
ondernemen,  sonder  voorgaende  raedtsverdrach.  C 
o.  Maatlriehi ,  Reeee  o.  1665,  xxzTi,  16. 

BOUWELIJCK.  Zie  boitdslijck. 

BOUWEN,  bw.  1).  Het  \%.n&.  Bearbeiden ,  hewer- 
hm,  ft,  culiiver  (la  terre).  ||  Dat  hem  niement 
van  hen  en  onderwynde  de  possessie  van  denselven 
goede  te  nemen,  noch  te  aen  veerden,  noch  die  te 
wynnen  oft  bouwen  sonder  consent  expres  van  den 
richter,  v.  d.  Tav.  272  v^. 

2)  Fig.  Oronden,  fr,  f  onder,  j|  Den  regel  van 
Diest,  dat  „ooop  gaet  voor  huere**,  is  gebouwt  op 
de  gemeijn  gescreven  rechten.  C.  o.  Diest,  YZ. 
ZIII,  11. 

BOUWEN  f  zn.  m.  JSen  lang ,  wijd  en  slepend 
vrouwenkleed ,  fir.  robe  de  femme  ^  longue  ^  ample  et 
tra/tnaniey  ehamarre,  simarre.  Kil.  cgclas,  vestis 
longa^  tpatiosa,  Planiijn  fr.  ehamctrre,  Zie  la  cttbnb. 
II  Haren  swertten  dagelycxsohen  bouwen.  Test. 
dara  Tekens  ie  Diest,  10  aug.  1551.  Den  besten 
tabbaert,  bouwen  oft  simaris.  C.  o.  Antw,  1582, 
ZLi,  102,  Stadsvoordeel  ^  Vrouw. 

BOUWEUIJ,  zn.  vr.  Bouwkunde.  Bouw,  aan- 
UmWy  fr.  construetion  (Archit.).  jj  De  kerckmeest«rs 
hebben  ont£angen,  ter  tyd  zy  achter  straten  omme- 
gingen,  van  diverse  persoonen  die  dat  ter  hulpe 
Tin  de  bouwerije  [der  kerk]  gegeven  hebben, 
LZXXTiiJ  gripen  Batmasxebs,  Üt.-Sulpice^  II, 
29  (1),  Beken.  v.  1503. 

BOUWING,  zn.  vr.  Landbouw,  akkerbouw,  fr. 
OffrieuUmrej  labourage.  ||  En  moghen  oock  niet 
gheèxecuteert  worden  de  peerden  en  alle  andere 
ghereedschappcn  dienende  totte  agriculturo  en  bou- 
winghe  van  landen.  C.  o.  Deurne,  1612,  a.  359. 


BOUWMAENT,  zn.  Augustus,  fr.  aóut.  Bre- 
daesohe  alman,  v,  1664.  Kil.  scue,  fris,  sieamb, 

BOUWMAN  (bauman),  zn.  Boutoman,  landbouwer, 
fr.  lahourewr,  eultivateur ,  fermier.  \\  Sonder  alleen 
uytghenomen  elcken  bauman,  die  waglien  en  peer- 
den pleegh  te  houden,  sal  alle  jaeren  ter  heyden 
haelen  twee  voeder  turfs.  Landcharter  o.  Meghem , 
Juni  1408,  a.  1.  Soo  wanneer  den  bauman  van  de 
hilftwinninghe  het  recht  van  den  graene  den  heer 
toebehoorende  niet  en  pacht..  C  v,  Auden,  2de  d., 
DéveL  cxix ,  Gostume  6  oct.  1676 ,  a.  1.  In  art.  5  wordt 
hij  „pachter  bauman",  en  de  eigenaar  „meester" 
genoemd.  —  By  Tuerlinckx  is  de  bouwman:  Ie- 
mand, die  eene  boerderij  voor  rekening  des  eige- 
naars bestiert.  {Sagdand) 

B0UWMEE8TEH  (Boumeister),  zn.  Sfadsoni- 
vanger  te  BasseU,  fr.  receveur  de  la  ville  d  BJuseli, 
II  Item,  statueren  wy  en  ordineren,  dat  ten  eersten 
mael  als  na  den  kuerdach  vurso. ,  die  twelff  am- 
bachten op  hon  gewoenlicke  plaetse  versament  syn 
sullen,  sullen  sy,  hy  den  meisten  verdraige,  enen 
boumeister  kiéëen  by  eynen  alden ,  die . .  d'officie 
halden  sullen,  gesamentlich  die  ceynse,  renten, 
assysen,  boeten  en  alle  opkomelinge  en  proffyten 
van  onser  stat  voersc.  t'ontfangen  en  op  te  bueren, 
en  dat  te  bekieren  totten  pensien  ind  andere  lasten 
en  gesche£ften  so  onse  voersc.  stat  te  doin  syn  sall . .. 
O,  lAége,  11  dec.  1500,  a.  4.  Hasselt.  It.  a.  29. 

BOVELINCK.  Opgaande,  hoogstammige  boom, 
fr.  arbre  montant,  arbre  de  tige,  de  haute  futaie, 
II  Van  allen  opgaenden  houte  en  bovelinghen,  ghe- 
poot  en  gheplant  langer  dan  van  thien  voeten,  op 
hondert  roeden  naer  eenighe  meulens,  t'zydert  dat 
die  nieuwe  ghemaeckt  zyn,  denghonen  die  de- 
zelve meulen  toebehoort  vermach  t'zelve  hout  te 
lossen  [nl.  koopen,]  ten  zeggen  van  de  weth,  ofte 
denghonen ,  die  de  voorseyde  bouten  en  bovelinghen 
toebehooren,  zal  ghehouden  zijn  die  te  weeren  en 
afdoen,  dies  verzocht  zijnde.  C,  v.  Veurne,  xxxvii,  1. 

BOVEN  f  vz.  1)  In  weerwil  van,  ten  spijt  van, 
tegen,  fr.  oontre,  au  mépris  de,  en  dépiide.  \\  Hijr- 
omme,  so  heeft  ons  die  grave  van  Hollant  vorseit 
ghedreven  van  onsen  goede  en  ghenomen  onse 
renten,  boven  der  wet  en  der  koere,  die  bi  haren 
consente  waren  gheruaket . . . ,  eü  die  hi  ghesuoeren 
heeft  en  beseghelt.  1  aug.  1290.  Dat  van  nu  voortan 
nyemene,  wie  hy  zy,  die  ghebannen  es  en  gheen 
gracie  heeft  van  der  poort ,  of  ghebannen  sal  werden 
van  faitte  ghevallen  by  nachte,  buutens  weeghen 
en  in  ejmeliker  stede,  boven  paeise  en  zoendinghe 
ofte  verden,  met  wonden  oft  zonder  wonden,  naer 
tgheruchte,  nemmermeer  gracie  hebben  en  zullen 
van  harer  poort,  maar  zullen  moeten  ballinc  bliven 
slands  van  Vlaendren.  C.  v,  Qent,  Orig.  lxi.  blz. 
588  (1441).  Waert  zo,  datter  fait  of  dootslach  ghe- 
daen  ware  boven  denblivene,  dats  emmer  gherekent 
moordadich  fait.  C.  v.  Aalst ,  Orig.  zliii  ,  blz.  462 
(15<^e  £.).  Soo  wie  den  anderen  boven  vrede  qua- 
licken  toespraecke , . . .  Die  boven  vrede  yemanden 
dreychde  te  slaen , . . .  Die  boven  vrede  den  ande- 
ren sloeghe,...  C.  v,  Antw.  1582,  xxi,  20,  21, 
22.  Zie  ook  blijyek,  blz.  258. 

2 ƒ  Boven  recht.  Meer  dan  het  reeht  vereisehi, 
fr.  outre  droit,  surabondamment ,  de  grdce,  ||  En 
alsoe  opte  selve  heerlyohéyt  recht  dairop  gevolcht, 
d'een  genechte  voere,  d'ander  dairnaist,  [t] derde , 
als  recht,  eü  tvierde  van  gracien  en  boven  recht. 
Bekenk.  v.  Brah.  reg.  136.  f».  173  v".  (1503). 

8)  In  de  volgende  uitdrukkingen:  (Te)  boveil 
blijven,  —  oomen  ün  rechtszaken),  tijne  taak, 
zijn  proces  winnen,  fr.  gagnei*  sa  cause,  son  proces^ 


BRA. 


BÏIA. 


27? 


nÜênir.  \\  En  wert  dat  aake,  dat  hj  dan  nyet  en 
quame,  aoe  aal  die  aenleggere  verwyunen  en  boven 
comen  in  der  dagen.  JT.  v.  Diest,  v.  1228,  a.  11. 
Lat.  tekat:  aetor  preoal^t  in  querela.  Wye  anderen 
•oeaprect  in  rechte»  van  wat  aaken  dat  hi  hem 
anaprect,  en  aiere  daghen  niet  Tolcomen  en  kan 
met  waerheiden,  dat  hi  ea  in  denaelven  poente  dat 
diegheene  aonde  hebben  gheweeet  offle  hi  siere 
daghen  ware  boren  bleueu.  K.  d,  meierij  v.- Loven  ^ 
1812.  a.  75.  Om  in  deae  zijne  oonduaie  te  obti- 
seren  en  te  boven  te  bl\jven, . .  Seegt  en  doet  mij 
aeggen  mgn  meeater..  Y.  D.  Tat.  180  v^  Maer 
eyat  dat  aake  dat  den  drappier  ofte  wederroupere 
[nL  de  appellant]  met  zyn  wederroap  obtineert  en 
te  boren  compt,  so  zal  hy  quyte  e&  indemne  zyn 
Tan  de  boete.  Bexbbt,  I,  301.  K.  d.  lakengildej 
1546.  Te  boven  gaen  (in  een  gevecht),  de 
hovenkamd  hebbem,  fr.  opoir  Ie  desnu  (dana  nn 
combat).  ||  Anno  Dom.  xiii®  en  zly,  doe  vochten 
de  wevera  te  Ohent  jeghen  de  voldera  up  de  grote 
maert,  en  de  weverv  ghinghen  te  boven.  Jan  y. 
DixKüDX,  220. 

BOVENHALEN,  bw.  Een  leengoed.  Verheffen y 
fr.  réiever  (on  fief)i  hd.  muihen.  ||  J)at  d'outate 
broedere ,  weder  hfj  van  den  achilde  geboren  ia  oft 
niet,  de  voorgeruerde  leenen  bovenhaelt  en  ont- 
fimckt  f  en  agne  jongere  broedera  comen  hem  in  den 
ontfanck  te  baten,  en  moeten  allen  dienat  eü  oncoat 
van  heeriyeheit  nelpen  dragen.  C.  ü.  Samihotfen^ 
1570,  XI,  16.  Zie  ysbhxsbgswadxk,  en  yxbhxpfxv. 

BOVËNCLEET  (Bovecleed),  zn.  o.  Overtrek 
(om  wandtapyten  te  beachntten  tegen  zon  en  atof), 
fr.  hotuee  (pour  préaerver  dea  tapiaaeriea  du  aoleil 
et  de  la  pooaaière).  |)  De  twee  tapiciers,  die  te 
Wervicke  wonen,  van  ghemaect  te  hebbene  een 
bovecleed  van  derselve  vorme  in  scepene  camere . . 
Tpriama,  II,  183,  Siaderek.  v,  1421.  (Deze  kunat- 
gewrochten  waren  alechta  op  feeateiyke  dagen, 
sichtbaar). 

BRABANT,  eigennaam.  De  souvereine  Baad  van 
Brabamtj  fr.  Ie  ConeeU  eauverain  de  Brabant.  ||  Over- 
mida  die  geneme  dienaten,  die  ona  lieve  en  ge- 
truwe  aecretarya  ordinarya  in  Brabant,  meeater 
Philipa  van  Meerbeecke , . .  ona  over  lanck  gedaen 
beeft.  Bêkenk,  o.  Brab.  reg.  135  f».  208  v«.  (1489). 
t*Antwerpen  *en  moeghen  egheen  mandamenten  oft 
pablicatien  met  placcaetbrieven  ter  poyen  afgedaun 
worden  dan  in  Doytache  tale  geaereven  en  metten 
aegd  van  Brabant  geaegelt,  en  by  eenen  aecretaria 
in  Brabant  geteeckent.  C.  o.  Antw.  1545,  ix,  51. 
Diat  men  de  voorachreven  genechten,  bu'yten  de 
Yacantien  van  Brabant,  aal  honden  des  aaterdacha, 
Ysn  veerthien  tot  veerthien  daghen,  aonder  eenige 
intarrapüe ,  • .  C.  Leenhof  9.  MeeheU» ,  Ord,  8  dec. 
1644,  a.  1. 

BBABBELAEB,  zn.  Stierf  tvnetzoeher?  fr. 
imhéeilhy  radoteMr,  hromUan?  Zie  kiXiUEV.  j|  Omme 
>cleene  injorie  en  verbuert  de  vaaaael  z^n  leen  niet. 
Bn  dacromme,  al  aeyde  de  vaaaael  ainen  heer:  shi 
liacht  er  omme,  behoudene  uwe  weerdighedé,  of  ^y 
lyt  een  brabbelaer,  al  waert  ooc  in  evelen  moede, 
hi  eo  aonde  niet  verbneren  dan  punicie  arbitrale. 
WiXLAHT,  Leênr.  v.  F7.,  129. 

BBADERLJ,  zn.  Oaarheuken  (braderij),  fr.  re- 
$immnmiy  róHeeerie,  \\  Dat  nyemant,  die  braderye 
oft  cabaret  houdt,  egheen  calfvleeach  coopen  en 
aelen,  die  waerdeerdera  en  aelent  hebben  geaien. 
K.  e.  Bruiêèl,  e.  1486,  a.  118.  Item,  negheeu 
■aa  die  braderye  oft  cabaret  houdt,  en  aal  gheenen 
fooat  mogen  verwennen;  aoe  wie  dat  di^e,  hy 
waefv  om  eenen  ouden  adiüt  en  tgoet  verloren.  En 


deagelljcfl  en  aal  gheen  man  oft  wyf ,  die  braderye 
houdt  oft  caberet,  egheen  gesoden  spyse  meer  dan 
eens ,  nadat  zy  gesoden  ia ,  ierstweerf  mogen  ver- 
wennen, op  deselve  boete.  a.  114.  Item,  dat  nye- 
mant die  braderye  oft  caberet  houdt,  levende  goet 
vercoopen  en  mach  op  Sinter-Claea  merct, . .  op 
i\j  lib.  en  tgoet  verloren,  a.  115.  Zie  cababxt. 
BRAEF,  byw.  Kottelijk,  rykaijk,  fr.  richement.  (?) 

11  Het  schoonste  innecomen  van  dé  vryheden 
hebben  gehadt.die  van  Turnhout,  hoewel  dat  die 
van  Herentala  verre  fraeyer  en  braver  geacoouatreert 
waeren.  Piot,  Chran.  189,  Landjuweel  v,  1560  tê 
Her. 

BRAEYE  (Brade),  zn.  Kuit,  fr.  nutUet.  KU. 
Braede,  braeye,  kuOe  dee  beens.  Thans  nog  in 
zwang  braai,  braam.  Zie  Schuennana;  De  Bo 
Bra.  II  Soe  wye  men  bevyndt  dat  [al.  wichelarö] 
alsoe  doende,  oft  raidt  dairtoe  gevende,  dyen  ia 
men  aculdich  te  punteren  van  sortilegien,  ^  zyn 
zyden,  armen,  brayen  en  lichaeme  seatreeken  te 
wordden  met  geloyende  iaeren.  y.  d.  Tay.  78.  Ver- 
dam BBADE. 

BRAEIMANNEN  (Brymannen),  zn.  mv.  Soort 
van  zilveren  munt  te  Maastricht  geslagen  door 
Wencelas  en  Joanna.  y.  d.  Chijs.  Leenen,  168. 

BRAËCK  (Brake),  zn.  Braakland,  ir.  jaehère. 
Kil.  Braeck,  braeckland,  braeckliggende 
land,  vervaetum.  \  |  Dictus  Senrieue  teminabU  tertiam 
partem  culture  ad  dietam  eurtem  êpectantem,  eum  «i- 
liffine,  et  aliam  cum  avena,  relipuEm  vero  tertiampartem 
faeietjaeere  in  sero  {in  jaeheriaT)^  vulgariler  dieiimr 
brake,  durante  firma  predieta.  tas  Loebbbv,  St," 
Pierre,  n^  747  (1268).  De  pachter  moet  dit  goet 
laten  ten  henden  van  sgnen  pachte,  besaedt  en 
ghewonnen  also  h\jt  vant  tainen  ancommene,  te 
wetene  iig  bundre  besaedt  met  wintercoeme  in 
braken,.,  db  Pb.  en  Bb.  IX.  Nazareth,  4  (1420). 
In  braken  ghescifelt  met  eenre  vore,  xi  bundere. 
Ib.  De  Pinte,  10  (1480).  De  pachtre  zal  laten, 
tzijnen  afacheedene ,  1  bunder  oorens  van  ghemeaten ' 
brake ,  wel  en  lovelick  ghewonnen  met  z^nen  vullen 
voren,  ghelljc  den  gheburen.  Ib.  X.  Petegem,  11 
(1442).  Van  der  brake  bezaeyt  met  eenegher  vrucht ,. . 
dat  men  daerup  soutten  mach.  C,  v.  Aalst,  blz. 
884  (15de  B.).  Dat  sy  [nl.  de  a^aande  pachters]  .. 
jeghens  den  uytganck  van  hunnen  pacht  meeat  alle 
hunne  landen  besaeyen  met  harte graenen,  in  plaetae 
van  te  laeten  een  deel  braecke  ofte  stoppeUandt, 
omme  somervruchten  in  te  saeven.  PI.  v.  VL  17 
oct.  1671,  InL  III,  415.  Dat  d'afgaende  pachters 
t'hunnen  afscheeden  zullen  moeten  laeten  bloot-landt 
ofte  braecke  het  derde  deel  van  hunne  ghepachte 
aaeylanden.   Ib.  416.  It.  C.  v.  Auden.  2<ie  ji.  Begl. 

12  aug.  1767 .  a.  5.  VollO  braeoke.  I|  De  pachten 
en  lasten  van  de  braecken,  die  deel  maecken  van 
den  opperprys,  zullen  begroot  worden  naer  adve- 
nant  dat  de  vorenlabeur  tydelyck  en  behoorelyck 
sedaen  zyn,  als  wanneer  d'eerste  vore  gegeven  is 
m  maerte  oft  april,  en  de  dry  volgende  voren,  in 
de  lente  efi  somer,  sullen  passeren  voor  eene  volle 
braecke.  Ib.  a.  21. 

BRAECKE.  Van  voorwaarden.  Vernietiging,  breuk. 
fr.  réeiliement  (de  eontrat).  I|  Een  vercoper  vermach, 
voor  onterfvenisse , . .  te  peniterene  van  de  vercoo- 
pinghe  en  zyn  vercochte  goet  te  behaudene,  midta 
betaelende  den  heere  [nl.  den  ba^uw),  over  de 
brake  van  voorwaerde,  de  boete  van  thien  ponden 
narifis  en  de  costen  daeromme  gedaen,  efi  partye 
naer  intrest,.,  oosten  en  verlet.  O.  e.  Aalst,  xn, 82. 

BRAECKEN,  bw.  Vijvers.  Met  u>aier  aftappen, 
fr.  êoigner  (dee  étanga) ,  faire  éeouler  Veau.  \\  Een 

85 


278 


BRA; 


fitlA. 


toohter  oft  toohtenae  en  mach  die  ryven  niet  af- 
treclEen  en  yisschen  dan  ten  gewoonlyoken  tyde ,  en 
moet  dan  daerin  handelen  gelyck  't  behoort,  lae- 
tende  daer  alle  behoorlyck  epjssel,  en  doende  de 
Tyren  braken  en  reynigen  naer  behooren.  C.  v. 
Loven j  xiii,  11.  Eenen  tochtenaer,. .  en  mach  die 
[mZ.  Tljyers]   niet  afbrecken   noch  yiaschen  dan  op 

Shewóonlgcken  tydt  en  saiaoen,    en  is  ghehoaden 
eselye  te  laten  braken,  te  doisn  slobberen,  reynigen 
en  behoorlyck  te  spysen  met  anthenois  en  grauw. 
C.  e.  JBr%sê9l,  1606,  a.  258.  Christen:  curare,  ex- 
pursforif  dus  niet  vertaald. 

BRAECKLOOF,  sn.  o.  Baaplooff  dat  in  eens 
hooUaadbraak  getalmd  f«,  fr.  navetUs  d^éiés  tegen- 
overgesteld aan  „stoppeHoof,  dat  in  eene  stoppel- 
brake  gezaaid  is,  oppoté  è  naveU  d^automne.  De 
Bo.  I)  Pat  de  prelaet  van  Drongen  bezitter  was 
van  de  tiende  van  de  aerdappels , . .  en  braeckloof. 
DB  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen,  47  (17<i«  E.).  Voor  de 
naervette  van '  eenen  vlasschaert ,  die  behoorelyck 
ghemest  is  geweest  met  eene  volle  vette,  zal  men 
moghen  bylegghen  d'helft  van  deselve  vette,  en 
insghelijcx  oock  in  't  regard  van  de  naervette  van 
braeckloof.  PI.  v,  VI,  17  oct.  1671  a.  6.  III,  417. 

BBAECKLOOFLANT,  zn.  Zie  Bbaeckloop, 
fr.  terre  è  nanettes  d'été,  ||  Men  zal  geene  landen, 
alwaer  somervruchten  gestaen  hebben ,  als  te  weten : 
erreweten,  aertappelen,  planteland  en  braeckloof- 
land,  die  men  bezaeyt  met  wintervruchten,  meer 
mogen  geven  dan  een  vore  labeur.  C.  v,  Auden, 
2<ie  d.,  DéveL  Begh  12  aug.  1767,  a.  13. 

BRAECKMAENT  (Braechmaent,  brakemaent, 
bjramaent).  De  maand  Juni,  fr.  Ie  tnoie  de  juin.  Kil. 
Braeckmaend.  ||  Brach-manot.  Kabel  de  Gboote 
(Leibt).  Item,  zullen  d'oude  dekenen  en  gesworene 
huer  rekeninghe  doen  van  den  jaer  tusschen  den 
tyt  dat  sy  afgaen  en  sinte  Fetersdach  uutgaende 
braechmaent  naestvolgende.  A.  Waütebs,  Sermens^ 
Regl,  V.  1412,  a.  4.  blz.  6.  Den  xx«ten  dach  in 
•brakemaent  (1407).  St^.  Mus.  II,  298.  Braeok- 
en  Braemaent.  Bredaeêche  aUnam. 

BBAETPANNE,  zn.  Braadpan  y  fr.  poële  èJHre. 
TTïl.  Braedpanne.  ||  In  die  ookene...  It.  aen 
den  sohoerstoen  in  dieselve  cokene,  tiij  braet- 
paimen,  soe  cleyne  soe  groot.  Inv.  v.  d.  MuUt, 
1489.  Een  braetpanne  metten  ^ser  daervore.  C,  v. 
JsUw.  1582,  XLi,  100. 

BBAETSCHOTEL  (Breescotel),  zn.  BraadeehoUl, 
omaebraad  op  te  dienen  y  fr.  ptat  pour  eervir  Ie  róii. 
II  £i  de  camere  boven  die  stove ...  It.  noch  iy 
tenen  breescotelen.  Inv.  e.  d.  StUet,  1489. 

BBACKEMAERT  (Brackemare),  zn.  Kort  en 
ireed  twaard,  fr.  braquemart.  Kil.  braeckemaer, 
ernis  falcatue.  La  Curne  braequemard.  ||  Zyn  brac- 
kemaert  treokende,  quetste  hem  daermede.  Mijkê- 
areh.  Baad  e.  Brab.  n<*.  548  (1436).  Dat  degone, 
die  syn  broodtmes  uyt  gramschap  trecken  sal,  om 
iemant  te  griefven  ofte  te  qnetsen,  sal  verbueren 
de  boete  van  thien  carolus  guldens,  en...  eenigh 
sweert,  rapier,  steecksweert,  brackemare,  dagge  ofte 
anderen  stock  uyttreckt, . .  sal  verbeuren . .  der- 
tigh  gouden  Oarolus  guldens , . .  Conoeseie  Caroline 
V.  Gent  ySO  apr.  1540,  a.  32. 

BRACKOEN  (Bracooen),  zn.  Ben  teker  stuk 
houtwerk,  fr.  eeriaine  jfièee  de  charpente.  ||  Janne 
den  Wulf,  van  xii  braccoenen  en  van  werke,  xx 
s.  gr.  Stadsrek.  v.  Brugge,  v.  1384/5.  Macqttet, 
Domme,  230.  Zie  GailiiIabd. 

BRACTEAET,  zn.  Zekere  munt  van  het  graaf- 
schap Beokheim.  y.  j>.  Chijs,  Leenen,  282. 

3RAM|  zn.  m.   Sl^k,  inz.  modder  wm  een  stil- 


staand weUer,  fr.  vase,  partic.  vase  dune  eau  stag* 
na»te.{})  ||  Maesken*,  den  sot,  liggende  in  den  slyck, 
hief  syn  hooft  oppe,  sprekende  totten  ghenen  die 
op  de  borstweringhe  laghen  [hij  was  nl.  met  zgn 
meester  en  meesteres  in  de  vesten  gevallen] ,  en 
vraegde:  ,,Ben  ick  oyck  doot?*'  En  hy'quam  aldaer 
levende  uyt.  maer  stoncken  beyde  seer  naer  den 
bram  [nl,  hij  en  zijne  meesteres].  In  de  vesten, 
daer  sy  over  de  borstweringhe  in  gevallen  waeren, 
en  was  gheen  water,  dan  moeyer..PiOT ,  Chron.  182. 

BRAME  (Breme),  zn.  vr.  Braamstruik  y  braam- 
tak  y  fr.  ronee,  mürier  de  renard,  branche  de  m^- 
rier  Kil.  Braeme,  breme.  ||  So  wisen  scepenen 
Josse  te  doene  zijn  pe[re]grinage,  del  [heel?]  naect, 
baervoets,  met  eener  brame  ghegurt,  te  Sley hin- 
ghen. Beig.  Mus.  Vil,  228  (1443).  Dat  sommighe 
andere  hen  vervoorderen  t'gras,  vaer,  deumen 
[van  domen],  witte  en  swarte  bramen  [mr.bremen] 
en  ander  cruyt  in  de  bosschen  van  onsen  voors. 
prelaten,  cloosteren  en  ondersaten  wassende,  met 
sickelen  aff  te  sneden.  PI.  e.  Brab.  6  mei  1560, 
II,  133,  en  21  nov.  1623,  Ib.  142. 

BRAME8  (Breemes.^)  zn.  ||  Dat  niemant  en  draghe 
bramessen,  tzy  cort  oft  lanck.  de  Pb.  en  Bb. 
XXIII.   Beveren,   78.   K.  v.  Ib2^.  Vgl.  Bbesmss. 

BRAMHAKEN,  zn.  mv.  ||  Zoo  wye  huynen 
(sic)  oft  glavien,  handtbylen,  hamers,  cortoyse 
colven,  ghenagelde  kudsen,  p^ken,  barmhaJLen, 
ghekante  staven,  oft  wat  wapene  die  gheslepen 
zyn ,  oft  boghen  met  scarpen  ghescutten,  [is?]  nende 
draghende ,  dat  es  up . .  v  lib.  parisis.  de  Pb.  en 
Bb.  XXVI.  Bupelmonde,  K,  v.  1510. 

BRANDER,  zn.  Brandstichter  y  fr.  iuoendiaire. 
II  Aengaende  doodtslaghen  gheschiedende  in  noot- 
were,  is  men  vr\j  aen  den  heere  en  partije,  midta- 
gaders  van  dootslaghen  geschiet  aen  moorders, 
branders,  brantschatters  oft  afsetters,  rebel  int 
vanghen.  C.  v.  Veume,  e.  1612,  a.  31. 

BRANDER,  zn.  Brandijter,  haardijzcry  fr.  éhê- 
net.   Kil^   Brander,   brandeler,    brandijser, 
fuUsrum  focairvum.  \\  Proces  merseniers  §  smeden  ie 
Antw.  1546. 

BRANDEREEL  (Branderiel,  blanduieel,  blano- 
dureel),  zn.  verklw.  brandereilken.  Looden, 
ijzeren  of  meialen  bol,  ook  steen,  verbonden  aan  een 
riemy  welke  men  zwaaidey  om  iemand  te  kwetsen  cf 
doodeuy  fr.  boule  de  plomby  de  fer,  'de  métal,  ou 
pierre,  aitachêe  è  une  courroiCy  que  Von  brandissait 
pour  blesser  ou  tuer  quelqui'un.  Kil.  Brandereel, 
glans  revocabilis  etc.  ||  Dat  niemen  en  draghe  no 
onlovelike  pinchoenen,  no  blancdureele ,  no  der> 
mede  en  werpe,  up  eenen  ban  van  üj  jaren,  lis 
Pauw,  Vgb.  88  (1365).  Dat  niemenn>yikine,  tsom- 
pen,  wappers  no  blandereele  en  draghe  onder 
bare  beuken  no  anderssijns.  Ib.  110.  It.  115.  Byi- 
kine,  wappers,  no  blandureele,  no  steene.  119.  It. 
129.  Of  eyn  porter  den  anderen  worpe  mit  blan- 
dereilken . .  Eyn  porter,  de  den  anderen  wirpt  mit 
blandereilken  ofte  schut  [schiet].  C,  v.  Maastr. 
Slat.  V.  1380,  a.  14.  Item,  hebben  hierenboven 
noch  geordineert,  dat  van  nu  voirtaen  niemand  en 
drage  te  voet,  te  wagen  nog  te  peerde,  brandereeie 
van  loote,  van  ysere  oft  van  steenen,  oft  oic  ooleu- 
vrynen,  also  eenige  onlanx  voirgenomen  hebben  te 
diaeen.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  183  f».  99,  v«.  15de  E. 
Andries  seegt,  dat  Goossen  heeft,.,  om  suloken 
man  ter  doot  te  brengen,  beymeiyc  g^gaen  met 
eenen  zweerde,  oft  brandereeie  onder  s^nen  tab* 
baert,..  T.  D.  Tay.  63  v^.  (1495).  Worpe  ymant 
met  eenen  brandereok  [sic"} ,  met  loeten,  yseren  oft 
metoelen    [sic,']   cloeten,  die  men   heet   branden- 


BRA. 


BRA. 


279 


zeelen  [tie] ,  en  wowde  beolaeoht  nae  der  hoecheijt 
YBn  dijen  daer  hij  nae  geworpen  hedde  oft  gemeckt, 
en  Tertuecht  weere ,  djjen  soude  men  wijsen  sheeren, 
der  stadt  en  partyen  wille..  Want  deese  wapenen 
Bijn  een  morden  werck.  Piot,  Cari.  Tl,  606.  JT. 
V.  Si.-Drmiden,  begin  der  16de  E.  Nyemant  en 
mach  blandereelen  dragen ,  op  die  verbuerte  yan 
tvoirste  let  van  zijnen  dujrme ,  oft  thien  rjders . . , 
nitghenomen  eheeren  en  der  stadt  dienaers,  als  bj 
wtgaen  om  quaetdoenders  te  soeckene  en  te  van- 
ghene.  O.  stad  MeeheUn,  II,  19.  Nannine  miêMÜia 
gUborym  (1636).  Wappers,  looden,  yseren,  me- 
talen en  diérgelycke  hameren ,  brandereelen , . . 
C  o.  Antw,  1646,  II,  4.  Brandereelen.  K,  Lamd. 
e.  Qrimbergent  1666,  a.  26.  C  e.  Xmt,  II,  43. 
C.  Vrye  e.  Bmtgge^  I,  blz.  238.  Be  C.  o.  ifyw/, 
in  Waalsch  Brab.  y.  1438,  heeft  het  w.  brander- 
oMXt  dat  wij  te  vergeefs  in  de  ondfr.  wdb.  zoeken: 
II  Quioonques  portera  bastons  ou  aucuns  habille- 
mens  [nl.  wapen]  sur  lui,  comme  branderauz,  tonr- 
tes,  plommées  et  autres  semblables  armnres. 

BRANDING,  m.  yr.  Brandhout,  fr.  hois  de 
ehauffage.  ||  Als  de  tochtenaer  het  betocht  goet 
selve' gebrujjct  en  bedrijft,  soo  comen '  sijn  erfl^ 
naemen  toe  alle  de  ymchten  en  brandinge  affge- 
houden,  gemaeijt  en  gepict  ypor  sijne  doot;  roaer 
de  bosschen  en  het  gars  noch  op  aeide  staende,  co- 
men  denproprietaris  toe.  C  o  Sanihown ,  1.^70,  x,  9. 

BBANCKE,  Tak,  fmjg,  fr. branche.  Kil.  Brancke, 
Jland,  rancke,  ffall.  branche.  Fig.  Af  deeling,  deel, 
lid  van  een  geheel  qf  gezamenlijke ,  fr.  eectum,  partie, 
membre  d^un  tont,  d^un  ensemble.  \\  De  gouyerneurs 
tan  de  yyf  brancken  van  rhetoricque  deser  stede, 
als:  Vreuchdenaers.,  lAchtqeladen ,  Mooren,  So- 
sieren  en  Ohetramoe  van  herten,  yan  dies  hem- 
lieden toegheleit  es  in  bekenthede  yan  den  cost  en 
moejte  by  de  supposten  yan  elcken  brancke  ghe- 
supporteert,  yan  flgaerlyck  yertoocht  en  untgheleit 
ihebbene,  in  yyf  distincte  tooghen,  de  materie 
hemlieden  oyerghegheyen  ter  eere  en  Blyde  in- 
oomste  yan  den  bisschop  [nl.  Byihoyius]  binnen 
deser  stede,  lx  lib.  Tpriamaf  Stadsrek.  e.  1660, 
YI,  336.  De  acht  prochien,  spleten  en  brancken 
yan  diere.  O.  e.  Vewme,  i,  11. 

BRANT,  xn.  m.  In  verschillige  beteekenissen. 
1)  JEen  brandend  stuk  houiofstroowisoh,fr.  brandon. 
II  Doen  sy  in  de  yorscr.  woninghe  quamen  en  die 
branden  souden,  doen  nam  d'een  yan  hen  enen 
brant  in  de  hant  en  gaffene  enen  anderen  die  met 
hen  was,  en  seyd:  Nu,  wrect  den  smaet  en  de spyt 
die  u  de  stat  yan  Loyene  heden  gedaen  heeft. 
ScHATES,  Analeetes,  14<ie  B.  Ann,  d*archM,  1866j 
161.  Brant  yiers.  ||..,  die  is  te  punierene  ee- 
lijck  oft  hij  *t  gedaen  hadde.  Soe  is  hy  oock  die 
preparatie  oft  maniere  gemaect  heeft,  *t  yier  te 
stekene  met  poppen ,  wsdmaken  [nl.  stroobossen] , 
brandenyiers  [sic]  oft  dijergelijcke ,  al  en  heeft  hy 
'tfaict  niet  yolbraoht  Wiblakt,  Pr  act.  crim.  140. 

2)  Brandstapel  of  rooster,  fr.  büeher  ou  grü. 
11  Du  yersmaetste  die  brande  des  keysers  en  du 
bespottes  die  dreyginghe  des  rechters.  Die  ptjnre 
sine  haken  en  die  braeder  sine  roester  yenliten 
al  te  yergheyes.  Sond.merk  167.  Van  sint  Laurens, 
martdaer. 

3)  Sirafireehi  met  het  vuur,  fr.  droU  de  mort  paf 
Ie  feu.  II  De  heerlyckhede  yan  üutbergen  en  Oyer- 
meire,..  waermede  is  competerende  hooghe,  middel 
en  leege  justicie,  brandput  [lees  brand,  put]  en 
galghe.  Bbobckaebt,  Hist.  schets,  Bijlage  I.  bis. 
39  (1646). 

4)  Doodstraf  door  het  vuur  of  brandstapel,  fr. 


peine  de  mort  par  Ie  feu  ou  bMer.  \\  Auuo  eodem 
[nl.  1634],  den  26«n  febmarii,  werdden  alhier 
t* Antwerpen  alle  Herdoopers  uyter  stad  gebannen, 
en  binnen  sonnenschyn  te  moeten  yertrecken , . . 
de  mans  op  den  brant,  eü  die  yrouwen  op  den 
sack  en  yerdroncken  te  worden  als  ratten.  JPiot, 
Chron.  104.  Dat  de  leenmannen  in  hen.  yonnisee 
gowoonelijck  sijn  te  yerclaeren  met  wat  doot  de 
geyangene  sal  worden  geëxecuteert,  tsQ  metter 
coorde,  sweerde,  brandt  oft  anderssints.  O,  v.  Sant" 
hoven,  1670,  ii,  10.  It.  12. 

6)  BedU  om  het  huis  eens  misdadigers  af  te 
branden,  fr.  droU  d'ineendier  la  maison  <fflm  eri' 
minel,  droit  éParsims.  Zie  DB  laubièbb,  düpik  et 
LABOüLATB,  Drölt  dos  .^dlrsiiM.  Men  bedenke  wel, 
dat  de  straf  yan  een  huis  af  te  brandeis  en  af  te 
breken,  a%ekooht  kon  worden,  gelijk  de  meeste 
straffen  in  de  middeleeuwen.  Zoo  leest  men,  o.  a. 
in  het  charter  der  gemeente  Boye  in  Pioardiê: 
Si  Major  redemptioium  aceipiet  de  domibus  diru- 
endis,  hujus  redemptionis  medietas  erit  nostra  et 
aUa  burgensium.  —  Is  onse  volgende  aanhaling  yrQ 
lang,  wy  echteden  het  noodig,  om  het  w.  èrant, 
hier  als  eene  yerbeurdTerklaring ,  en  het  recht  om 
woonsten  af  te  branden,  niet  als  brandstoffon,  te 
doen  opyatten.  ||  Wanneer  oeo  dat  des  hertoghen 
maisniedeliede ,  oohte  sine  porteren,  die  int  lant 
yan  Qrimberghen  wonechteoh  sijn,  yerboren  sie 
lijf  ochte  goet . .  [sici ,  hare  lijf  en  hare  haye  sQn 
wi,  heren  yan  Grimberghen,  den  hertoghe  sculdeoh 
te  leyeme,  waer  men  ghecrighen  mach.  Brant  en 
jaerlikes . .  [l.  jaerlikse]  yrome  yan  den  erye,  yan 
eigene  en  yan  leene,  blijft  den  heren  yan  Grim- 
berghen, tote  dat  sie  pais  maken.  Bn  alsie  haren 
pais  hebben  jeghen  den  hertoghe,  so  hebben  siene 
jeghen  die  heren  yan  Grimbergen,  en  moeten 
wederhebben  haer  erye,  haer  eighen  eü  haer  leen. 
24  juni  1297.  Oft  den  heer  yan  Hoppertingen,  al- 
daer  brandt  hebbende,  niet  en  is  gefondeert  al- 
daer  den  brandt  te  steken  in  des  perpetrants  huys 
[nl.  des  moordenaars]?  C  gr.  Loon,  I,  283  (1616). 
Brant  yoeren.  ||  Oft  den  drossaert  is  gefcmdeert 
den  brandt  te  voeren  tegen  den  vader,  niet  heb- 
bende den  [nl.  moorddad^en]  soen  gefimancipeert? 
Ib.  266  (1628). 

6)  Bramdmork  dor  steddijke  kemriug  vam  touneu 
en  maten,  ijkteeken,  it.  marque  mmmmpale  de  jamge 
brMSe  dans  les  tomieaua  et  sur  les  mesures.  ||  Gid- 
myn.  Een  tonne  [ge-]merot  met  *sooninox  brant, 
vlij  groeten.  Antw.tol  v.  1623.  Op  8  meert  1711  is 
geresolveert,  dat  van  wegens  deee  stadt  lal  gemain- 
tineert  worden  het  marck  en  brandt,  waermede 
onse  gesworen  pegelaers  teeckenen,  de  tonnen  op 
120  potten,  en  de  hal£f  tonnen  op  60  potten,  Diee- 
tersohe  maete.  Stadsareh.  v.  Diest,  Prooes  bromoers 
§  stad  Antw.  1710.  Deselve  brouwers  en  sullen 
oock  gheen  amen,  half  amen,  vierendeelen  oft 
andere  vaten  moghen  met  bier  vullen  oft  tonnen, 
en  de  goede  lieden,  tappers  oft  herbergiers,  t*huyB 
seynden  en  leveren,  tensy  dat  die  vaten  ghebrant 
en  zyn  en  gheict  metten  brant  van  Liere.  O.  v. 
Samihoven,  K.  en  br.  v.  1666,  a.  64. 

7)  Al  ander  ingebrand  teeken,  fr.  touie  autre  marque 
br4Ue.  ||  Insgeiyex  zullen  die  bierverooopers,  hen 
bier  met  die  tonne  vercoopende,  gehouden  sQn  te 
leveren  op  behooreiycke  maete,  immers  niet  minder 
als  van  80  potten;  oft  tghene  sij  te  cle'yn  sQn,  op 
dieselve  tonnen  met  een  brant  doen  maroqueren 
oft  teeckenen,  en  suloz  die  coopers  rebattexen  en 
oorten,  op  pene  en  te  verde^len  als  voor.  K»  «• 
Quaetmeehelen,  a.  24  (1676). 


280 


BRA. 


BRA. 


8)  Wa^nohyxüyk  de  SrandAeritu/  Tan  Grimm: 
Am»^  atu  tonnen  f  weïehin  ein  zeichen  eingébrenni 
iti,  das  hoU.  maatjês-harin^,  jnngfernherin^ ,  hering 
vom  ertUn  fang ,  fr.  liareng  tierge  on  de  la  premi^e 
pêche,  II  D'ixnpositie  gestelt  op . . ;  op  elcke  toime 
gesauten  yisch  en  hi^rinck,  t  zjr  YOOrraDck  ofte 
brandt,  alfimede  zeepackinge  en  yeMchen  haerinck 
by  de  vremde  vlBschera  seyangen,  ten  aencommen 
▼an  de  eerste  bayene  on  adyenue  in  Ylaenderen, 
ten  adyenante  yan  de  toune,  yyfthien  stuyyers. 
Verpachting  der  Middelen  v.  Vlaanderen  f  18  febr, 
1702,  a.  6.  Van  deze  oorkonde  heeft  de  uitgeyer 
eene  oude  Franacbe  yertaling  in  de  Ord.  d,  P.-B. 
awtir.^  naast  menig  andere,  opgenomen  in  plaats  yan 
den  Ylaamschen  oorspronkeiyken  ofBciëelen  tekst,  en 
die  yertalingen  laten  dikwijls  yeel  te  wenschen. 
Alzoo  luidt  hier  onze:  „elcke  tonne  gesauten  yisch 
eö  haerinck,  'tzy  yooryanck  ofte  brandt",  de  pot»- 
aon  salé  o»  harengs^  soit  du  premier  on  eecond 
arrangement  f  nommé  en  thioit  brandt. 

9)  Yan  het  garen.  KoHng,  fr.  eoetion.  ||  Dat  men 
oock  alhier  gheen  Hollants  gaeren  en  sal  moghen 
yerweercken  't  en  heeft  zijnen  behoorelicken  brandt. 
Ord,  6  mei  1564,  Gent.  Zie  O.  J?.-S,  anir.  3  juni 
1722,  ni,  299. 

10)  Nienvf  ontgonnen  akker,  waar  een  hoteh  uit- 
geroeid en  afgebrand  is  geworden,  fr.  champ  nou- 
vellement  défriché,  terre  novale,  oü  Von  a  etearté  et 
hHUé  un  hois,  Qrimm'.  novdle,  uèi  süva  eradieaia 
et  ligna  inutüia  eombusta  sunt,  neubrucl^,  sohwendef 
die  steUe  wo  im  wald  gereuiet  und  gebrannt  worden 
iet.  \\  Op  den  Brant,  ane  den  heerwech ...  te  Mech^len 
weert.  Sruee.  godeh,  h.  10,  ie  Campenhout.  Hof 
ten  Brande,  te  Meisse.  Tb.  De  Brantstrate,  te 
Suggenhout,  Ib.  14<1«  B.  Die  hellicht  yan  een 
boender  bosch  liggende  ongedeylt  aen  den  Brant, 
regenotende  die  straete,  aen  de  Lille-hoeye,  enz. 
Mof  d.  Duiiêche  Orde  te  „Sickenvort'\  26  jan. 
1548.  Dry  en  een  haiff  daghwandt  landts ,  wesende 
een  oodt  bunder,  gelegen  in  de  prochie  yan  Schaer- 
beek,  op  het  Streekyeldt,  tusschen  twee  groote 
branden,  atryokende  metter  eenre  zyde  aen . . . 
JBfuss,  godth.,  Pap,  Den  Abt,  Cohier  v,  1736, 
Jkekurcttie  v,  4  aug.  1787. 

11)  Vuer  eïï  brant.  Vuur  en  hitte  of  gloed, 
£r.  feua  et  ehaleure  (de  Vêt4)t  ardeure  {du  soleil) , 
ignie  et  attue.  ||  Benedièt  den  Heren,  yuer  en  brant. 
Getijdenb,  25,  xyde  S.  Damiël,  iii. 

BBANTADER,  zn.  Dijtlagader,  dijader,  fr. 
veine  erurale,  Grimm,  Brand  ad  er,  die  schenkt 
ader.  ||  Om  te  komen  tot  de  proeye,  sal  den  aen- 
komenden  meester  gehouden  zQn  te  betaelen' . . , 
en  te  doen  yier  aderlaetingen :  eerst  op  den  groeten 
teen,  genoemt  de  braniader,  O,  P,'B,  autr,  29. 
noy.  1728,  a.  4. 

BBANTCLOCK,  zn.  fr.  toetin,  Kü.  Brandt- 
klocke.  Zie  Banclocks.  Baepsaet,  Analgëe  448, 
Oeuvreëy  Y  394,  wil,  dat  deze  laatste  den  naam  yan 
brandklok  bekomen  heeft  sedert  dat  de  gemeenten 
niet  meer  afzonderlijk  yergaderden,  dat  zy  niet 
meer  afzonderlijk  ten  oorlog  trokken,  en  di^  men 

gBwoon  geworden  was  de  stormklok  niet  meer  te 
ooren  dan  yoor  brandgeyallen.  Yandenpeereboom 
meldt  het  stormen  yan  de  hrandklok  des  belfroote 
in  den  nacht  yan  den  5  april  1498,  toen  een  brand 
de  schatkamer  yan  het  stadhuis  yex»lond.  Tpriana, 
II  169.  De  Geschiedenis  yan  Antwerpen  door  L. 
ToBïB,  II  113/114  gewaagt  yan  eene  hrandJflok  in 
den  jare  1316. 

BRANTMEëSTEB,  zn.  Zooals  thans.  JSrand- 
meeeter.   Kil.  prctfectme  inoendiit  extinguendie,  Pe 


houte^i  of  leemen  huizen  met  stroodaken  hebben  by 
onze  middeleeuwsche  yoQfouden  natuurlijk  al  heel 
yroeg  in  al  onze  steden  deze  hocgstni^ttige  ambte- 
naars in  *t  aanz\jn  geroepen,  en  yeel  aanhalingen 
waren  hier  oyerbodig.'Sene  enkele  yan  lateren  ^jd 
genoege.  jj  Dat  sy  [nl.  de  wethonderen]  en  hunne 
yoorsaeten,  in  oonformiteyt  yan  het  priyil^e  yan 
hertog  Antonis  yan  11  Oct.  1413,  hebben  geatelt 
policiemeesters,  brandtmeesters  en  keurmeesters, 
eyeneens  gelnck  sulcx  wordt  geplogen  in  andere 
welgepoliceerde  stedeA;  synde  de  eerste  gehouden 
de  maeten,  gewichten  en  alles  te  yisiteren;  de 
tweede,  de  instrumenten  dienende  tot  het  blus- 
schen  yan  den  yooryallenden  brandt,  en  de  derden 
het  yleesch  en  den  yisch,  enz.  Stadsareh,  v.  Dieet, 
Proeee  tegen  8t,-Bemardedal,  1756. 

BBANTMUEB,  zn.  Zijmuur^  fr.  wvr  laUral. 
II  Alle  opbouw  en  yemieuwinghe  yan  yoor-  en 
aohtergeyels,  geleek  mede  yaji  sQd-  of  brantgeyels, 
sal  yoortaen  geschieden  in  steene  muyren,  sonder 
eenige  houten  oft«  leeme  weiden.  C,  v,  Maattriehi, 
Beeez  de  1665,  Y,  2.  Soo  wanneer  eenen  brantgeyel 
geleyt  wort  tusschen  e^i  huys  yan  d'eene  zijde, 
en  eene  ledige  plaetse  yan  d'andere  syde,-B00  en 
sal  den  eggenaer  ofte  besitter  yan  de  ledige  plaetse 
niet  yerder  daertoe  contribueren  aU  t-er  hooohte 
yan  eenen  luyckmuyr,  of  yan  negen  yoeten  boyen 
de  aerde.  Ib.  12.  De  syd-  of  brant^eyels  moeten 
geleyt  worden  half  en  half,  op  gemeijn  erye  en 
tot  gemeyne  kosten  yan  de  reyngenooten  of  nabuy- 
ren.  Ib.  8. 

BRANTOYEN  (Brantoye),  zn.  yr.  Een  term 
van  de  bouwkunde,  h,  un  terme  étarehiteoture(T)  ||  Den- 
zelyen  Mr.  Laureins  de  Haeze,  ic  iüin  x  Ib.  yiy 
sch.  parisis  yoor  de  leyeringhe  en  tmaeken  yan 
een  Hjste  yoor  de  brantoye  yan  dese  comptoiren, 
met  een  creuse  oyerspringhende  S'/t  duymen,  dyoke 
5Vs  duymen,  diepe  onderhalyen  yoet,  om  daerup 
de  steenplate  te  legghen  lancz  de  yoorseide  lyste 
119  yoeten.  Tpriana,  I,  354  (1621).  De  door^iaana 
zoo  omstandige  uitgeyer  onderricht  ons,  dat  die  de 
Haeze  een  G^ntsche  meester-steenhouwer  was,  dat 
hy  de  benoodigde  Brabantsche  steenen  leyeide 
yoor  de  yoorgeyels  yan'  het  Nieuwerek,  de  behoa- 
wene  steenen  yoor  de  kruisramen,  yoor  de  yer- 
siering  yan  de  ronding  en  yoor  de  sohoone  êtaent" 
frimetert,  ter  zyde  yan  het  kerkhof  geplaatst,  boyea 
de  krooniyst  of  kornis  (blz.  276);  doch  niets  laat 
ons  yermoeden  wat  er  door  branUiioe  moet  yerstaan 
worden.  Of  zou  het  een  schryf-  of  drukfout  zyn? 

BRANTPALEN,  zn.  my.  Yan  een  grondgebied. 
XJiterste  palen ,  fr.  iMnitee  extrémee  (d'un  territoire). 
II  Priyilegie  der  metsers,  steenkappers,  kalseydera, 
schalliedeckers :  Dat  niemand,  tenzy  geyryd  zynde, 
en  yermag  te  exerceren  binnen  de  stad  Aebt  en 
rondom  dezelye,  binnen  haere  brandpaelen.  B^ke- 
arch.  Ambachten  te  Aalit,  Declar.  v.  1784. 

BRANTROEDE,  zn.  Yerklw.  Brantroeken. 
Brandijzer,  haardijzer  (waarop  men  't  hout  legt), 
fr.  chenet.  ^.  Brandroede,  .FVm.,  Sioamb*^ 
Mand.,  Lovan.  y  Brandy ser,/iiZorMm.  ||  y  brant* 
roeden,  y  grote  brantroeden.  Inv.  Boreh  te  Loven, 
1436.  y  grpote  yseren  brandroeden,  fr.  deux  granê 
gueminatUx  de  f  er;  iiy  middele  brandroeden,  y 
cleyne  brandroeden.  Inv.  v.  Nevers,  1467,  a.  12/14. 
Tusschen  die  ookene  en  die  stoye.  Item  dn  deyn 
brantroeden  en  een  yiersceppe.  Inv,  v.  d.  Sulei^ 
1489.  Op  die  camere  yoere  boyen  dat  buys.  It. 
noch  y  yseren  brantroeden.  Ib.  In  des  testatoers 
cokene.  It.  noch  eenen  cruyshael,  y  deyn  brant» 
zoekens,  twee  tanghen  en  een  yiersceppe. 


BRA. 


BRA. 


881 


BSANTaACK,  ffL  NaUe  m^Êomak,  om  omr  de» 
rmg  te  Uggen  in  eemm  brand,  or.  tao  ègrwM momüét 
ponr  meiirê  9wr  U  do»  dm»  mn  ineendie.  \\  Xenen 
bnmdtMMïk.  C.  «.  Aniw.  1682,  o.  41  a.  100.  Siade- 
voorded.  De  eompikUae  telleii  onder  het  Toordeel 
dei  mane:  WiiUe&  en  l^nenwerk:  Eenen  hedieaekg 
terwyi  een  «nder  ha.  erby  yoegt:  qft  Irandieeui 
(beneTens  den  medeaek  en  den  torf$adc  tux  1682). 
De  hedieade  is  hier  oobetwistbear  orerbodig  en 
eana  ■chryffout;  immeie  de  seren  eerste  art.  yan 
deae  IQst  beyatten  alles  wat  yoor  eene  goede  slaap- 
■tede  kan  yerlangd  worden,  tot  den  girojfeaek  onder 
't  bedde  (ü,  j,  228).  Wekia,  dese  bnmdsak  is 
niet  andere  dan  het  natte  slaaplaken  yan  het  Antw. 
keorboek.  j|  Waert  dat  eenioh  brant  qoame  binnen 
den  binnensten  yesten,..  dat  dan  een  jeghelyc 
diere  stroenen  hayse  binnen  hadde,  eenen  weer> 
aehtighen  man  op  sQn  hnys  eoude  moeten  hebben 
met  eenen  sUepkkene , . .  (art.  197),  en:  Yiele 
eenioh  brant  binnen  den  botensten  yerten,  dat  dan 
een  ieghelie  die  stroen  haysé  hadde,  eenen  man 
op  dat  hays  hebben  sonde  met  eenen  naten  ilaep- 
lakene. 

BRANTSCHAP,  m.  Sen  gebouw  om  de  brand' 
eiqf,  hotU  en  tarf  ie  bergen,  fr.  eonetrueüon  ponr 
porder  Ie  boie  ei  la  Umrbe,  Ie  tkaeffage.  \\  Oft 
[el.  het  yoozdeel  des  eerstgeborenen]  oyck  niet 
bestaat  in  allen  den  bouw  yan  schuere,  stallingen, 
braadtsohap,  gebroyckelyek  by  het  hays  ?  C  gr. 
Loon,  I  482  (1696). 

BBANTSCHAT,  sn.  GM  gegeeen  ioi  afkoop 
vam  brandeHékOng  en  pkmdêring,  fr.  argeni  donné 
ponr  ee  raeheier  des  ineendieg  ei  dn  pülage.  KiL 
Brandschattingen  2.  redempOo  imeautiaria, 
I)  Verbieden . . .  met  onee  yQanden  te  handelen . . , 
nooh  metten  selyen  eenichsins  te  componeren,  t'sy 
by  forme  yan  aifooop,  redemptie,  brandschat  ore 
anderssine.  JPl.  v.  Brab,  23  aog.  1578,  I,  284. 

BBANTSCHATTEN,  bw.  Bramdeehatien,  van 
eene  eiad  of  dorp  'eene  aom  gelde  vorderen  ioi 
efkoop  van  brandeOekHng ,  fr.  imposer  è  wis  ville 
om  mn  viUage  eeriaime  eonirihniion  pomr  m  raeheier 
dm  fen  ei  in  jnüage,  Kil.  SxaoOoneeg  ineendiariam 
emtorqmere,  eogere  ad  eonflagraüoniê  redempHonem. 
I)  Hesit  de  schouteth  yan  Antwerpen,  als  maick- 
giaye  's  landte  van  B^en,  de  kennisse  yan  alle 
criminele  saecken,  als  yan  dootslagen,  dieften, 
bzandtsohatten  (emaeiione  avee  menace  d'ineendie), 
Bohaken  en  dieigeiyoke.  C.  o.  Sanihoven,  1670,  1. 1. 

BBANTSCHATTEB,  sn.  M^,  die  gOd  afdmngi 
onder  bedreiging  van  brand,  ranieoeneerder ^  fr.  ooltii 
qmi  eadorqme  de  V argeni  avee  menaee  ^incendie, 
ran^onnenr,  KiL  segt:  Ineendiarime ,  wat  eigenlijk 
een  brandeiiekier  i&  ||  Dat  nyemand..  eenigen 
biaadsohatteren  oft  transeneerderen ,  oft  yemande 
yan  dien,  nogheenrehande  sommen  yan  penningen 
oft  eenigherleyde  andere  goetdoen»  hoedanich  het 
wave,  en  gbeye , . .  Dat  oic  niemand . .  hen  huse 
en  hoye,  en  herberghe  noch  en  sostinere,  hen 
eenigerleide  bileyinge  oft  sustentacie  yan  eten  oft 
drincken  geyende.  Eekenk.  v.  Brab.  reg.  138.  f*. 
99.  y«.  Ord.  14  ang.  1459.  It.  rag.  136.  f».  261 , 
Qrd.  y.  19  juni  IW9,  Om  yoirt  onse  goede  lude 
en  ondeiaeten,  en  hunne  huse  en  goede  tegen  die 
yoiiB.  brantschatters  en  tKansenee]^ers  en  huere 
brandstichtingen  te  beeorgen , . .  Jnsdmo,  CoóL 
Belg.^  Plae,  f^,  13.  pBlkeen  is  ook  yrijgesproken] 
yan  doetslaegen  ffeschiet  aen  moortbianders,  biant- 
sohatten  oft  afisettera,  wederspannich  sqpde  int 
yaagen.  C.  e.  AmUd.  oomp,  VI,  ig,  26. 

BBANTSCHATTJÜTOySn.  Qéldaf^nagen  onder 


bedreiging  van  brand,  fr.  exaetiome  meee 
d^ ineendie.  KU.  JBaaeiio  ineendiaeia.  ||  Dat  den  eyge- 
naer  der  winninghe,  in  den  Q/nmTÜmr  yermelt,  al 
ist  seWe  dat  hy  forain  is,  gjiauden  is  die  opg^ 
satten  publieoke  schattingen  (in  deien  swaeren  tj% 
yan  orloch  en  brantsohettinghen),  syn  contingent  te 
betalen.  C.  gr.  Zoon,  ï,  413. 

BBANTSTEKEN,  sn.  BrandeOekHng ,  fr.  ermmê 
d^ ineendie.  ||  So  wie  behoorlic  upgeroupen  ea  ter 
oause  yan  eenighe  manslacht,  diene»  bnatstehen, 
oft  om  uploop , . .  yan  yxonwencracht  of  yredebrake., 
DS  Pb.  en  Bs.  XVL  Aeeenede,  46.  K.  e.  d.  Vier 
tmifladfc/flii    1242. 

BRANTSTICHT,  sn.  BrandeüMitig ,  fr.  oriMe 
d^inoendie.  ||  Want  de  negatiye  inclndefen  mach 
affirmatiye,  te  weetene:  dat  'thugs  noch  staet  en 
niet  yerbrant  en  is;  oft  dattet  yerbrant  is  bQ  ia 
yiere  [I.  inyiere]  oft  yan  den  dondere,  oft  andere 
meseiye;  *twelck  geproeft,  Uykt  de  nwatiye:  dat 
hij  gheen  brandstioht  gedaan  en  heeft.  Wixlavt  , 
XesMT.  e.  VL  70. 

BBANTTEECKEN,  sn.  1)  Brandm^erk  op  den 
eehomder  eene  veroordedden,  fr.  w^airqne  ^  fi6irieemre 
enr  Vipaede  d'nn  oondamné.  EU.  Brandteecken, 
eügma,..  noia  pnbUea,  noia  inmeta.  \[  Kogben 
drossaert  en  schepenen  yonnisseiycken  bannen  alle 
delinquenten  u^t  dese  jurisdictie, . .  *t  ay  yoor 
eenigen  tydt,  op  de  gheesselinghe,  branttoecken, 
oft  op  de  giüge.  C  v.  Demrwe  e.  1612,  a.  72.  IL 
C.  V.  Anino.  oomp.  VI,  jj,  1. 

2)  ISen  kenieeken  in  eene  iom  gebromd,  fr.  WM 
marqme  dieHncUve  bréUe  emr  mtMt  ionme.  H  indien 
dat  eenighe  branwere . .  tonnen  gecooht  hadden , . . 
die  eenighe  brauwers  yan  Meenen  toebehoorden, 
werden  ghehouden . .  te  comene  an  dekene  en  ghe» 
Ewoiene . . ,  te  kennen  gheyende  hoedat  sy  an  de 
yom.  tonnen  gherocht  [^raakt]  syn , . . ;  en  indien 
sy  de  sake  waerachtich  yinden,  sullen  yermenghea 
de  teeckene  nut  te  doen  doene  en  daemp  te  stel* 
lene  huerlieder  teekene,  midts..  daerup  te  doen 
afilgerene'  ofte  prentene  een  byteekene  oft  bran^ 
teekene.  Bsxbbt,  I,  839. 

BRA8EEBEN,  hw.  Aam  bei  meiaal,  b^  mnddel 
van  bei  vmmr,  een  klemr  van  gomd  genen,  fi.  damter 
an  méial  Vapparenee  de  Vor,  om  mungen  dm  fen.  I* 
Cume  heeft  braeer,  faire  chanfier,  en  brmeer  de 
V argeni,  Ie  lepasser  sur  la  braise.  ||  Dat  niemand 
en  sal  moghen  maken  ofte  doen  maken , .  •  eenigp 
weicken..  ghetrocken,  ghesponnen,ghefwevenv8&o- 
smeedt,  ghegoten  ofte  ghestampt,  yan  copere  oft 
anderen  metalle,  beoleedt  en  oyertrooken  met 
gaude  oft  selyere,  ghebraseert  ofte  in  eenigher 
ander  manieren  ghecoleurt  ótiie  opgherust,  als  den 
selyer  ofte  gaude  gheiyc  synde;  uutghesteken  alleeae 
alderande  ridders  ghesmyde,  en  ornamenten  oft 
ciiaten  yan  der  kercken,  niet  gheweyen,  ghespon» 
nen  oft  ghetrocken  synde.  FU  e.  VL  13  apr.  1661, 
I,  808. 

BBASPENKING,  sn.  2Uvei«n  munt  geslagen 
onder  Karel  den  Stoute  (1467—1477).  Ben  dubbele 
stuiyer,  later  bratpenmng  genaamd.  Zg  had  in  het 
begin  der  17«ie  eeuw  de  waarde  yan  1  stuiyer  8 
deniers,  t.  d.  Ohijb,  Beriegdom,  168.  Volgena  de 
Ord.  y.  21  apr.  1607,  gold.de  braepenninek  het 
40*t«  deel  yan  den  Phjüppus  daalder,  en  deae,  2 
gulden  12  st.  Brab.  BU  v.  Brab.  H,  531. 

BRASPOTTEBU,  sn.  Braeeerv,  eUmper^^  fr. 
ripaiUe,  godaiüe.  \\  Hy  [el.  de  kenkenmeester]  aal 
oock  toesien  naer  het  poortiershnyseken,  looclitjmob, 
en  andere  nlaetBen,  of  aldaar  geen  onbehooreigoké 
yergaderingne  en  braspottecyen  en  geschieden*  Jftyi, 


S82 


ËRE. 


BRE. 


«oor  de  dieiuiboden  i»  8t-PieUr9  Mdij  te  Oent. 
18<le  B.).  MMêoger  1886,  blz.  288. 

BRASSEN,  \m.  Mengen y  vervaUéhen^  fr.  miUM' 
ger,  sophieHquer,  Kil.  mitoeref  enz.  ||  Vleeochou- 
den,  TiBchooopen  of  tayemien,  die  willens  of 
wetenB  Terooopen  gecomimpeerde  vleeach  oft  visch , 
oft  gebnsten  wQn  oft  andere  geoorrampeerde  vio- 
tnalie,  daanff  yemant  gestorren  iB,  zijn  te  panie- 
rene ab  homioiden.  Wiblakt,  Praet.  crim.  98 

BRASSEN,  zn.  mv.  Waarschijnlijk  hetzelfde  als 
BBASSALEir,   omuckenen,  armplaten  ^  fr,  braesards, 

11  Een  pantsier  met  twee  ouwen  gaerde  (?),  brassen 
eü  een  paer  yseren  handsooen.  Bayuabkbbb,  ^.- 
Sulpiee,  I,  21.  Een  cloecke  maeght..  die  Sijn 
Doorluohticheyt  brassalen  en  hantscoenen  presen- 
teerde. HcüWABBT,  Mafthias,  85.  Die  coirassiers, 
zijnde  gewapend  met  brassalen.  PI,  v,  Srab,  16 
febr.  1627,  IL,  184. 

BRAÜTOBVE  (bbabtttobvb)  ,  BRÜTOBVE, 
zn.  mv.  Twrf  voor  de  brouwerijen t  men  onder- 
scheidde er  twee  soorten,  namelijk  zoogenaamde 
witte  en  zwarte;  fir.  tourhe  ponr  les  braeseriea; 
on  en  distingnait  deux  sortes,  une  dite  blaneke 
et  une  noire,  \\  Terdelinghe;  olejme  braeutorve, 
die  men  heet  ,^mackaert",  en  Kieldrechtsche 
witte  bmtorre,  sal  men  gheren  ran  eiker  last, 
dat  men  hier  binnen  yercoept,  xxxu  miten. 
Item,  braeu  bruetorve  (six)  zwert,  daeraf  sal  men 
gheren,  van  eiker  last,  ran  assisen,  ij  groten,  de 
VLAMiircK,  Aoe.f  26.  (10<i«  E.  Zie  BBOüwsy, 
Verdam  bbatttübf. 

BRAÜWE.  Groenbrauwe,  zn.vr.  Ophooging 
van  aarde  tustehen  twee  velden^  fr.  élévation  de 
terre  entre  deux  ekamps,  berge,  ||  Op  *t  velt  aen 
den  Alboem ,  boren  op  't  dorp ,  metter  zjden  aen 
die  gruenbrauwe.  BruMS.  godsh,  H.  290  f.  281, 
Rterbeehy  16<^<*  E.  Te  Linthout  weerts . . .  daer  een 
gruenbrauwe  plach  tusschen  te  liggene.  ld.  Lanx 
een  hooghe  grecht  eü  gruenbrauwe.  Ib.  f^.  71.  t**. 
Anderleoht,  16<i«  E.  Eigenlijk  rand^  katftf  boord  ^ 
fr.  bord.  Te  Loyen  en  in  de  omstreek  heet  nog 
braa  de  boord  ran  een  huis ,  het  yoetpad  langshenen 
een  huis,  fr.  trottoir.  Zie  babm. 

BBEEDACH,  zn.  In  den  leenmansdienst,  een 
dag  om  het  meet  over  het  vdd  uit  te  breiden  ^  fr. 
daJos  Ie  régime  ffodal,  un  jour  de  corvee ,  eontis' 
tont  a  êpandre  Ie  Jktmier  sur  Ie  ehamp.  db  Pb.  en 
Br.  III.  Saneele,  13. 

BREEDE  (Breedde),  zn.  vr.  Van  een  yeld. 
Inhoud,  omvang y  uitgestrektheid y  fr.  oontenanee, 
étendue  (d^un  ohamp).  jj  Ten  regarde  yan  de  jonge 
klayers ,  die  op  de  gepachte  landen  zullen  beyonden 
worden  te  staen,  den  afgaenden  pachter  zal  daer- 
yooren  profiteren  (boyen  'tzaed  en  naeryette)  een 
derde  yan  het  yoorgaende  jaer  pacht  en  andere 
lasten  daermede  hy  belast  is  geweest,  naer  pro- 
portie yan  de  breedde.  O.  v.  Auden,  2<>«  d.  Regl. 

12  ang.  1767,  a.  8. 

BREEDE  DER  WEGEN.  Zie  wbch. 

BREEDEN,  1)  Landbouw.  Het  mest  oyer  het 
land  uUbreiden,  fr.  (Agrieulture)  Êpandre  Ie  fumier 
OU  1'engrais  sur  la  terre.  ||  Elo  bunre  om . . ,  onse 
dienst  butenghelaten  dien  si  ons  souldech  sin  elkes 
jaer,  alse  yan  der  yetten  hute  onsen  hoye  te  yoeme 
en  up  onse  oouteren  te  bredene,  te  eiken  saisoene. 
21  jan.  1284.  Vad.  Jlius.  II,  366.  De  laten  moeten 
tmee  breeden  op  tyelt,  tot  xii  laten,  en  eenighe 
tmes  al  tjaer  deure  uuten  stalle  doen.  db  Pb.  en 
Bb.  St.'DenijS'Westrem,  15  (1382—1887).  Oock 
60  den  meester  ofte  aenoommende  pachter  gehauden 
te  bataelen  het  derde  yan  de  messe  gheyoert  in  de 


braecke-stoppelen  yan  den  le^^n  jaere,  met  het 
derde  yan  het  yoeren  en  breeden.  C.  v.  Aalsty  xiT, 
14.  Ook  yan  zayeL:  ||  €k>irdaen  yan  Lieshout, 
greyere,  yan  dat  hi  den  sayel  gesteken  heeft  opte 
Loe  en  dien  opte  Merct  ghebreyt,  doen  dien  de 
cloesteren  en  kerren  geyuert  hadden  jeghen  den 
steeckspele.  Bek.  stad  Loven  ^  1450. 

2)  Nieuwstijdingen.  Verbreiden  y  verspreiden  y  uit' 
strooien,  fr.  rêpandre,  divulguer  (des  nouyelles). 
II  De  pelegrims  aldus  daghelicx  yan  Jerasalem 
commende,  breedden  oyeral  de  mare  yan  der  groter 
abstinentien  en  stranghen  leyene  yan  zuster  Sebe- 
lye.  Jan  v.  Dixuudb,  71. 

3)  Een  beknopt  gezegde.  Uitbreiden  of  uUeen" 
tetten,  fr.  a^i^iüer  un  énoncS  coneis.  \\  Den  eedt 
yan  feaulteytechip.  Ie  sweere  u  ghetrouwe  te  zjjne 
teghens  elcken ,  wtghedaen  teghens  mijnen  here . . . 
En  .  dit  is  ghenoech  om  feaulteytschip  te  doene. 
Nochtans,  omme  den  juge  en  simple lieden,  diet 
niet  en  yerstonden  wat  si  swoeren,  so  hebben  [t] 
de  leenrechten  ghebreet  in  dezer  manieren . .  (Zie 
aldaar  deze  merkenswaardige  uitbreiding  yan  de 
plichten  eens  yassaals.  Wiblavt,  Leenr.  v.  VI.  34. 

4)  'Wbdbbe.  —  Zich  uiibreideny  z.  verspreiden, 
fr.  s'êiendre,  se  rêpandre.  ||  Uitdien  dat  die  ghisle 
Gods  en  yreeselijcke  ziecte  van  der  sterfte  [nl.  de 
pestziekte]  ghecommen  es  binnen  dese  prochie  yan 
Sente-Panwels,  en  dat  heere  en  Wet  aenzien  en 
mereken,  dat  die  hair  breet  en  spreet  uit  oirsake 
dat  die  lieden  noch  scaempte  noch  yreese  onder- 
linghe  en  hebben,  zodat  ten  hende  die  gheheele 
prochie  dairaf  zoude  mogfaen  gheïnfecteert,  ont- 
steken en  bedoryen  worden ...  DB  Pb.  en  Bb. 
XXVI.  8t,'PauwelSy  10  (1557). 

5)  Onz.  —  Zich  vergroeien y  uitgebreider  worden, 
fr.  s^agrandir ,  gagner  en  extension.  ||  Als  die  riyiere 
wast  metten  opwatere  oft  in  hueren  loop,  zoe  wast 
zy  ten  proffyte  yan  den  prince;  en  als  zy  mindert, 
soe  breedt  die  heerlicheit  yan  den  smalen  heere 
doer  wyens  lant  dat  zy  loopt.  v.  d.  Tav.  106. 

BREEHOURT,  zn.  Waarschijnlijk  bedoryen  yan 
het  fr.  behourdia,  waaroyer  zie  La  Cume,  die  de 
toepassing  yan  het  woord  op  het  dagteekenen  niet 
kende;  hieroyer  bericht  ons  L'art  de  vêrifler  les 
dates  in  den  Olosstnre  des  dates:  Behordieumy 
Bouhourdis  ou  Behourdi  et  Behonrdich,  espèee  de 
joute  qui  se  faisoit  aveo  des  bétons ,  les  1  et  H 
dimanche  de  carême.  ||  Gedaen  int  jaer  Ons  Heeren 
duust  iij<^  LXIJ,  in  Breehourt.  C.  v.  Auden.  2<i«d., 
blz.  93.  Lbist  kent  deze  benaming  niet,  en  zy 
schijnt,  behalye  onze  aanhaling,  aan  de  oorkonden 
der  Nederlandsche  taal  yreemd  gebleyen  te  zijn. 

BREECKSEMEN  (Breexemen),  zn.  my.  B  u  i  t  e  n- 
breeoksemen.  Buüenste  dijkdoorbraken,  fr.  r«p- 
tures  extérienres  de  digues.  \\  Indien  aen  den  d\|ck 
niet  te  yermaken  8\}n  dan  buijten-breecksemen , 
oyeryallen,  sluijsen  en  hooffden  oft  sluysylieten  te 
grayen ,  metten  bruggen , . .  dat  moet  den  tochte- 
naer  selyer  betaelen.  O.  v.  Antw.  oomp.  UI,  yjj, 
14.  It.  1545,  XIII,  64,  var.  buyten-breexemen« 
Zie  Verdam  bbbxbm. 

BREECKVORE,  zn.  yr.  Diepe  vorcy  fr.  sUUm 
profond.  ||  Dat  yoor  onderprys  te  considereren 
doet :  de  yette  in  den  put , . . .  de  breeck-,  oft 
schyffelyoren ,  het  delyen , . .  C.  v.  Auden.  24e  d. 
Regl.   12  aug.  1767,   a.  20.  It.  a.   10  en  22.  Zie 

SCHIJTTBLYOBB. 

BREEH,  zn.  Ontdambaar  struikgewas  y  fr.  brous- 
sttiUes  igfiammaUes.  \\  Eest  dat  ghy  tyier  geeteeken 
hebt  in  u  peden  \nl.  peen,  hondstand]  opt  yelt, 
oft  in  u  stroo,  oft  andere  breemen,  en  my  aoade 


BRE. 


BRE; 


28» 


dunf  coempt,  ie  uX  mogen  ageren  tot  oprichtinge 
mynder  ecaden.  y. 'd.  Tav.  8ö  v^. 

RRKRM V.H  (Bremes),  zn.  JBreed  mes,  ir,  eomieau 
lairge  (7).  ||  Dat  niemand ...  en  draghe  achter 
straten  oft-  wegen  te  yoete . .  ghisemen  \l.  ghiser- 
men],  bremeeaen,  hooz weerden,  lange  messen  en 
lanffhe  daggen.  Békenk.  o.  Brab,  reg.  133  f^.  99, 
Ord.  14  aug.  1459,  a.  16.  lement  wordde  geaccu- 
seert,  dat  hij  eenen  anderen  hadde  geslagen  met 
eenen  grooten  stocke,  oft  met  eenen  grooten  bree- 
meese,  qft  bardaxen.  y.  d.  Tat.  163  r^  In  de 
Coêi,  «.  hH  Vrije  j  I,  7dO,  aant.  11,  worden 
gemeld,  na  de  peden  ov  stokken,  hraemêgêenj  en 
yertaald  door  hdUms  d'fyineg  (7).  —  Wy  kunnen 
«r  erenwel  ook  geen  breeemês  Tan  maken. 

BRË£N,  zn.  De  zin  vereisoht  sfif^f  gewkenkj 
fir.  do» f  graüfioatum.  \\  Dat  van  nu  voirtaen  egheen 
preeter,  wie  hj  zy,  boyen  den  ordinar.  loen  vore 
elck  schutten  oft  calangieren  competerende  in  gelde, 
niet  en  sal  mogen  hebben  eenighe  breen.  noch 
andere  goetdoen  van  yemande,  dan  jairlics  eenen 
roggeechoef  alleenlick,  yan  eiken  onder  dbedryf 
yan  syne  preteryen  ploeohwinninge  houdende.  Bêk, 
o.  Brab.y  reg.  136  f».  314,  Ord.  11  juU  1614. 

BREëSCHOTEL.  Zie  bbaetbchotbl. 

BREET,  zn.  Zie  bsit. 

BREET,  bn.  De  yergel.  trap  komt  Voor  in  den 
zin  yan  verder^  tneer,  fr  tUUrieur,  plut  de.  ||  Voert 
es  besprec,  waert  dat  de  yors.  Fransoys  [nl.  de 
baljuw]  eenighe  gheyanghene  brocht  tsammans  huys, 
het  ware  yan  criminele  zaken  oft  oiyile,  dat  m^n 
heere  niet  breeder  ghehouden  en  bl\jft  dan  te  be- 
talene  de  costen  yan  drien  daghen,  de  Pb.  en  Bb. 
VL  Nevele,  43  (1472).  Wanneer  twee  ofte  meer 
persoenen  hemlieden  yoor  eenen  anderen  borghe 
stellen,  simpelyck  en  niet  een  yoor  al,  zoo  en 
syn  zulcke  borghen  niet  breeder  aensjprekelic ,  in 
cas  yan  insouffisanthede  yan  den  principalen,  dan 
naer  portie  yan  haerlieder  borchtocnte.  C.  o.  Aalstf 
XY,  4.  Bn  zijn  alle  contracten  met  zulcke  [nl, 
gebelden]  ghemaeokt  nul  en  yan  onweerden  , . . 
noch  en  zyn  niet  breeder  ghelooft  dan  tot  yyff 
grooten.  Ib.  xix,  3.  It.  8i^l  a.  8.  It.  Oruf,  xxYiii, 
a.  8.  Zonder  breeder  uuytstel  ofte  yertreck.  O.  o. 
Auden»  II,  13.  Als  de  beclaeghde  persoon  tsynen 
wettelicken  daghe  dienende  op  'tyeryolg  yan  der 
olachte  niet  en  compareert,  nochte  procureur  in 
sgnen  name,  zo  houd  men  drye  wettelioke  daghen 
teloker  naeryolghender  yierscharen,  zonder  breeder 
dagh^nghe.  C.  o.  Kortrijk ,  iii,  2. 

BREIDELEN,  bw.  Eene  macht.  Inkorten,  be- 
perken, £r.  rettreindre  (un  pouyoir).  ||  Enishudens^ 
Ofligs  die  macht  yan  yeiwideringen  en  alienacien 
der  leenen  soe  gerestringeert  en  gebreidelt  oft  be- 
dwongen, dat  men  dleen  niet  en  can  als  pant 
YerobUgeeren,  noch  in  dooten  en  huwelycker  mede- 
gayen  bezwaren ,  sonder  consent  yan  den  leen- 
heere.  y.  ix  Tay.  198. 

BREKE,  zn.  CMrek,  nood,  nooddruft,  ft.  mam- 
que,  privaüon,  nécessité.  Kil.  Breke,  vetuê,  j. 
ghebreck,  egeetae.  \\  Vort,  so  sekerde  en  swoer 
oase  Mergriete,  des  yorseids  Heinrix  Moraets  wet- 
telike  wyf,  dat  soe  nemmerme,  dor  'neghenen 
oommer  ofte  breke,  die  soe  hebben  mochte,  in 
wat  manieren  dat  ware,  enighe  bileyinghe  ofte 
eneoh  recht  an  de  yorseide  erye  heesschen  ofte 
calengieren  soude,  dat  meester  Salemoene,  oft  hie- 
mene,  die  na  hem  an  de  yorseide  renten  quame, 
mochte  deeren.  29  oct.  1294,  Vod.  Mum.  II,  369. 
(De  gehuisschen  Moraet  hadden  namel\jk  geld  gelicht 
op  zeker  erfgoed,  en  de  yrcmw  doet  iSstand  yan 


haren  lyftocht  op  dat  goed,  welke  nooddruft  haar 
mocht  oyerkomen).  En  heft  gheloeft,  bi  harre  ghe- 
sekerdere  trouwen  en  bi  ghesworen  eede,  dat  sie 
die  lijftocht  nemmermeer  calengiren  en  sal,  noch 
doen  calengiren,  noch  lust  peynsen  en  sal  omme 
die  yors.  lyftocht  weder  te  ehecrighene,  in  ne- 
gheere  maniren,  wat  node  ochte  wat  breken  dat 
sie  namaels  hebben  mochte.  Schep.  e.  Leneke  [Len- 
nick],  1361. 

BREKE,  zn.  yr.  Braak,  braakland,  tt.  jaekère. 
II  Vort,  soe  es  the  wetene,  dat  Jaoop  in  dutterste 
drie  jar  nengene  breke  saien  nen  mach  met  yran* 
sade.  Schep.  v.  Assche,  26  noy.  1296.  Eene  oork. 
yan  dezelfde  schepenen  en  dagteekening  zegt:  ||  Dat. 
si  binnen  den  utersten  drien  jaren  nengeen  ytan 
saet    saien    en   mogen  op   dat  yorgenomede   lant. 

Zie  BBABCK. 

BREKELLTCK,  bn.  In  rechten.  J)ai  kan  ver- 
broken, vormend  worden,  ir.  (En  droit)  qui  peut 
étre  caëêé,  annulé.  \\  Metter  eerster  doot  yan  de 
partaigierders ,  t'yoomomde  partaige  gheconfirmeert 
zynde ,  en  es  daemaer  niet  brekelick  by  den  langst- 
leYende  ofte  eenich  yan  de  ghepartaigierde.  C,  p. 
Auden.  xxy,  7.  Anderssins,  wies  hy  [«I.  de  toe- 
ziende yoogd]  daerinne  ghebesoingniert  zoude  hebben 
ten  achterdeele  yan  de  weesen,  zoude  brekelio  en 
infracteerlic  zyn.  Ib.  Ckth.  prim.  ix,  11. 

BREKEN,  bedr.  en  onc.  wkw.  In  yerschiUende 
beteekenissen.  1)  Wegen.  Bederven,  ft.  abimer 
(des  chemins).  ||  Hg  [nl.  de  pachter]  moet  stoppen 
de  weghen  die  sgne  beesten  breken  sullen,  dx  n* 
en  Bb.  Nazareth,  28,  Suuroedel  v.  1410. 

2)  Weiland.  Ömplo^en  tot  houwlaud,  fir.  labourer 
(des  prairies),  Uê  ehoMger  en  cuUure.  ||  Sonder 
consent  yan  den  proprietaris  en  sal  niemandt  yer- 
moghen  te  maeyen  oinnen  sijnen  pachte  eenige 
gherserien,  die  t'sljnen  aenoommen  ten  suloken 
gebruycke  niet  en  waeren,  noch  gherserie  ofte 
merschen  te  breken.  C.  v.  Beüe,  xyui,  8.  In 
camere  wordt  kennisse  ghenomen  yan . . .  Insghe- 
lycx  Yan  niet  te  bezaeyen  ofte  breken  eenighe 
yette  weeden,  contrarie  de  oostume  yan  Venme- 
ambacht.  C.  v.  Veume,  xlyi,  1. 

3)  Braak  leggen,  ft,  mettre  en  jaehère.  ||  Niemant 
en  yermach  gheduerende  zynen  pacht  in  de  hof- 
stede meer  te  brekene  dan  t^derde.  C.  e.  Veume, 
xxxiii,  13. 

4)  Haring.  Ontweien,  ft.  Svenirer  (du  hareng). 
Adr.  Jnnius:-Den  yisch  schoon  maken,  opdoen, 
breeoken,  onttoegen,  piteem  exenterare,  ft.  even- 
trer  Is  poiêson.  \\  Zodat  zg  yeel  yant  goet  yan  dsr 
nacht  waeren  ghebrukende  tot  caecqharynck ,  de- 
welcke  zy  an  lant  waeren  caecqkende,  zoutende 
en  bereekende  [I.  breekende,  dus  niet  eigeniyk 
préparer,  mettre  en  ordre]  met  grof  zant.  Piot, 
Ciiron,  476.  Zie  Verdam.  Dien  ten  ffCYolge  zou, 
in  het  Kb.  v.  Antw.  102,  het  woord  breken  ook 
moeten  yertaald  geworden  zgn  door  éveutrer. 

6)  Eene  keur.  Overtreden,  fr.  euflreindre,  trauê- 
greseer.  Kil.  Breken  de  wet.  ii^Hngere  legem. 
II  Van  twesten  Yoer  tgherichte,  of  coeren  te  brekene. 
Die  yore  richtere  en  yore  scepenen  iemanne  sleet, 
ocht  eneghen  coere  brect,  tot  ons  heren  rechte  sai 
hi  ghelden  dobbel  mesdaet.  Kb,  v.  Dieet ,  a  65.  Die 
dese  ooeren  en  statuten  breken,  also  meneoh  werf 
alsijt  doen ,  also  meneghe  mesdaet  suelen  si  ghelden. 
Ib.  a.  73.  It.  b  106. 

6)  Eene  „sinne"  of  wettelijke  yersohooning.  ITsclar- 
leggen^  fr.  réfuier  (une  exoine  ou  excuso  legale)., 
II  Waerop  [nL  op  het  bewgs  yan  wettige  niet-, 
yerschyning]   Jan  Lodyix  en  de  bailliu ,  • .  pindeiv. 


284 


BRE. 


BRE. 


de  linne  te  brekene  bi  vele  pointon  efi  ndenen, 
diere  tj  toe  eeiden.  O.  v.  Amdén,  2de  d.  bl.  112  (1417). 

7)  méken  het  minste  met  het  swaarste. 

Jh  Uokittê  ttrqf  ntnoMgen  door  oene  êirengere  (in 
eTenredigheid  met  de  mlBdaad),  fir.  r&mplae9r  une 
pmoê  U^èré  pmr  «m  jUu  sMre  (en  pioportion  dn 
dëlit).  II  En  oft  rellicht  sulz  {nl.  de  soo  eren 
bepaalde  Terordeningen]  Tan  meerder  oft  minder 
eitunatie  weer  dan  in  de  voors.  poenten  en  arti- 
düen  reroleert  is,  ao  eal  men  alidan  die  braeeken 
stellen  en  ordonnantien  maeken  nae  belanok  raa 
denselfen  poenten  efi  aitioulen,  brekende  altyt  dat 
minsten  met  het  swaersten,  tot  goeden  proponie 
Tan  den  misdaet.  O.  LiSffe,  K.  e.  Tot^eremt  18 
mrt.  1602,  a.  47.  Zie  blubschev. 

8)  Fexmüiok  breken.  BeloJU  vam  hmtoa^k 

h^  pemnnghreken ,  fr.  promeatê  (de  mariage)  en 
rompami  «as  JP*^  de  monnaie,  \\  Ben  ziz  aogosti 
[1669]  800  was  hier  binnen  Ghendt,  in  alle  de 
ptochlekeroken,  bj  beTele  tqh  den  paos  en  Tan 
den  hore,  uytghelesen:  dat  men  int  doopen  Tan  de 
kindere  maer  eenen  peter  en  meter  tot  ghetujghen 
sonde  nemen;  Toorts,  wat  belofte  datter  ghedaen 
wordt  [nL  Tan  hnweiyk],  tsy  by  woorden  of  breken 
Tan  penninghen,  eto.  daer  den  pastor  efi  Trienden 
niet  en  syn,  dat  die  Tan  gheender  weerde  en  is. 
Betg,  Mur.  vin,  416. 

9)  Onz.^  —  éiokipbrmik  l^dem,  fr.  faire  maeftttge, 
II  Ben  flcip  breiot  in  eenich  land,  te  wit  steden 
dat  het  es,  die  seiplneden  zyn  soaldioh  te  behoudene 
10  ly  meest  moghen.  Seerecht  e.  Damimey  8. 

10)  Sieekepd  houden ^  lansen  breken,  fr.  joéier, 
rompre  des  lanees.  \\  Vmnwe  MusrieteTan  Jorcke, 
'sconyncz  Bdnwaert  sustereTan  xnghelant,  landde 
ter  Sinas,  in  Ylaenderen,  den  xxt«°  daeh  Tan 
junio  Lxvni  [1468].  Myn  ghednohte  heere  traude 
deselTe  Mavgriete  te  wiTe  ten  Damme,  in  de 
stede,  tsondaechs , . .  efi  hilt  tsaTonts  en  al  de 
weke  daemaer,  tot  smaendaeohs,. .  syne  feeste 
binnen  der  stede  Tan  Brogghe,  stekende,  brekende 
efi  andersins.  Ten  selTon  daghe  hilt  hy  te  Brugghe 
eenen  tonmoy  np  de  maeret  Tan  xxri  hellemen 
jeghen  andere  zzTi , . .  sBysendaeghs  wasser  noch 
g^besteken,  eit  daermede  schiet  de  feeste.  Schatss, 
OdUaHe,  469. 

11)  SankbreMff  worden,  ft,  fmre  faUlUe,  ||  Als 
een  schnldenaer  openbaerlijck  is  ge&illeert  oft  ge- 
broken. O,  e.  Antw.  eomp,  lY,  XTi,  20.  Indijen 
den  sohnldenaer  oompt  te  breken  sonder  ten  yoUen 
te  betaelen.  Ib.  z,  6.  Als  het  schip,  daerop  de 
Tereekeringe  is  gedJaen,  by  den  prince  wort  opge- 
hoaden , . .  oft  dat  het  aldaer  breekt  [var.  leek 
wort],  oft  anderssints  onbeqnaem  wort  om  de  reyse 
te  dóen , . .  C  e.  Antw,  eomp,  lY,  zj ,  136. 

12)  Sonder  breken.  Onverbreekbaar  ^  fr.  inmo- 
UMement  ||  Want  also  alse  sgt  ons  daer  besceden 
souden,  sö  sonde  wyt  en  onse nacomelinghe  eweleke 
honden.  Taste  efi  ghetmeleke ,  sonder  eenech  breken. 
19  jnni  1296.  Yast,  gestede  efi  sonder  breken,  tot 
ewigen  dagen,  sonder  eenigerhande  argelist.  Donde 
MêoA,  f>.  21  T«.  20  deo.  1414. 

BREKER,  sn.  Haringbreker.  Saringsehoon- 
flMilfcsr,  fr.  HrijMmr,  videur  de  harengs,  \\  Men  sal 

asTen  Tan  ooifhannghe . .  Tan  eiker  duyst , . .  Efi 
haringhe  den  brekere.  Kb,  v,  Aniw.  a.  102. 
Zie  BBSKSir. 
BREKER  DES  YREETZ.  Zie  tbxdxbsskxb. 
BREKING,  sn.  JBankèreuk,  ft.ftsmUe,  \\  Dwelck 
aoek  plaetse  heeft  al  waer*t  dat  djB  schnlt  waere  ge- 
sproten Tnyt  borehtoehte,  die  by  den  fikctenr,  make* 
lier  oft  beTélhebber  metter  daet  waere  gedaan  Toor 


sQnen  meester,  aleer  die  waere  gebroken,  efi  oook 
niettegenstaende  dat,  ten  tyde  Tan  de  brekinge 
.  oft  £BulliBsement  Tan  hennen  meester,  den  daoh  van 
betaelinge  noch  niet  en  waere  gcTallen.  O,  v.  Aniw, 
eomp,  lY,  X,  21. 

BREME,  sn.  tt.,  ook  yseren  breme.  TVaUe- 
deur  f  fr.  grille,  grillage,  Ygl.  Kil.  Bremme, 
repagulmm.  Thans  nog  in  gebruik  in  Brabant.  Zie 
ScHüXBMAirs.  II  In  1814  werden  begonst  de  Kip- 
dorppoorte  met  eenen  toren  op  den  Hayendycke; 
want  die  Tan  te  Toreps  maer  gesloten  en  hiMlde 
met  eene  yseren  breme.  Willxms  ,  JSist,  ond,  191. 

BRENGEN,  bw.  1)  Seriéhien^  mededeelen,  fr. 
rapporierj  faire  rapport  de,  eommaniquer,  ||  Wan- 
neer sy  [nl,  de  OTormombooTB]  boTinden  in  eenighe 
momboiren  merckeiycke  oft  groote  gebreken  Tan 
negligentie  oft  anderssints ,  dat  sy  dat  snllen  brenghen 
in  de  camere  by  den  raide,  om  daerinne  geiycke- 
Mjck  efi  met  gemeinen  adTise  behooriyck  Tersien 
te  worden.  C.  e.  Loven ,  Weesk,  a.  18.  Soo  wat 
persoenen  aldnsdanighe  lieden  OTerqnamen  daer 
hen  aen  twyffelde,  oft  daer  sy  eenigh  ghoTeeide 
Tan  Tichtinghen  oft  Tan  wapenen  aen  saghen,  die 
souden  dat  terstont  moeten  brengen  a^  den  heere 
en  aen  de  stsdt.  O,  v.  Lier,  ii,  46. 

2)  Brengen   iem.  op  iemand  anders. 

Als  iemand,  om  sieA  op  een  amder  te  «stbümii, 
eenen  derden  persoon  bewetgt  om  t^nen  vijand  boos* 
aardiglijk  te  bejegenen,  fr.  lorsque  quetqU^un^  pomr 
se  venger  d'amimi,  engage  un  tiers  è  aittagmsr 
méehamment  son  ennemi,  jj  Zoe  wat  porteren  een 
Treempden  man  binnen  der  Trijheyt  Tan  der  stadt 
bringt  of  doet  oomen  op  eenen  portere,  om  hem 
te  Treecken  oft  eenen  portere  te  meedoen,  sulck 
Treempt  man  sal  dobbel  beteringhe  doen  Tan  dien 
dat  hy  meedoet ...  Efi  der  portere,  die  den  Treemden 
man  alsoe  gebracht  heeft  oft  heeft  doen  oomen  op 
eenen  portere ,  die  sal  dobbel  beteringe  doen . . . 
Efi  can  der  portere  wael  en  claeriyck  betueghen 
dat  der  ander  portere  deenen  Treempden  man  op 
hem  gebracht  heeft,  wywael  der  Treempt  man  nyt 
mcsdaen  en  hebbe  den  portere,  soe  sal  der  pofter 
Tcrboeren..  K,  v.  81.- Truiden  v,  1866,  a.  21. 

8)  Brengen  ten  hooohste.  Aam  don  moest* 

biedende  verkoopen,  fr.  vendre  aux  enekkree ,  am  pim» 
qjf¥ani,  ||  Derve  moeste  men  doen  gebieden  te 
ooopene  in  de  kercke  drie  sondage,  efi  dat  erre 
ten  hoochsten  bringen.  Dit  is  treehi  vam  UeeUj 
a.  116.  Dat  men  den  toots.  grondt  by  een  dienaer 
sal  doen  Tisiteren ;  oft  daer  iet  op  te  panden  waere , 
dat  men  dat  sal  alpanden,  efi  Toeren  ter  saeeter 
merekt,  efi  brengen  het  tén  hoochsten.  Cv,  Siehemj 
a,  10. 

BRENGER  (BRINGER)  'sBRfEFS.  Bomdor^ 
vertooner  vam  een  wissel ,  fr.  portenr  d*mte  Ultre  de 
change,  \\  Een  Terlydere  Tan  der  obligatien  inhou- 
dende „brengher  sbriefs*'  moet  de  obligatie  kennen 
oft  ontkennen.  C,  v,  Antw,  1646,  ▼,  20.  Die  Tuyt 
eenige  obligatie  inhoudende  clausule  Tan  „brencer 
sbriefb"  compt  heysschen,  wordt  Tcretaen  t'selTe 
in  synen  eygen  naem  te  doen.  Ib.  Ccmp,  lY,  y, 
8,  en  passim  aldaar.  —  Omme  te  heeechen  betae- 
linghe  tmi  eenighe  schnlt  OTer  eenen  anderen,  is 
Tsn  noede  dat  denghonen,  die  sulcx  doen  wilt, 
daertóe  hebbe  behoorlick  recht,  transport  oft  pto- 
ouratie,  al  waert  soo  dat  het  instrument  Tan  de 
schuit  inhielt  clausule  Tan  ^bringher  sbriels"»  C 
e.  Aalst,  xn,  10. 

BRE8IL,  sn.  Braeiliekout ,  fr.  brésU,  bois  de 
SrésiL  II  Bresils.  Een  bale  Tan  iie  Ib.,  op  oz  e. 
Sekaiting  v.  1661. 


BRE. 


BtlÊ. 


^ 


BRET  (Bréet),  xn.  mr.  breijders,  breij de- 
ren, berde r 8.  JSerd,  plank ^  hier  plankje  en 
panneel,  ft,  pHanehe^  ici  planchetUt  panneau,  \\  Ben 
papiren  boeck  ghebonden  tUMohen  breyderen,  be- 

Shint:  Sic  ineipit  stxtuê  Deoreialium,  Noch  een 
nnne  boek  op  franayn  gescreyen  en  ghebonden 
tosachen  herders.  Noch  een  papieren  boeck  ghe- 
bonden tnsBohen  die  brejders.  Noch  op  dioBelve 
camere  een  craoifljcs  op  een  breet  ghesilt  [geschil- 
derd?]. It.  een  elejn  Marien  beeldeken  op  een 
breet  Inv.  v.  d,  MuUi,  1489. 

BRETESQUE,  zn.  vr.  Verhevene  plaaia  op  of 
voor  een  HadkuU,  vanwaar  de  afkondigingen  werden 
gedaan,  pui,  fx,  lieu  êlevê  swr  on  devant  un  hotel 
de  vüie,  oü  se  faieaieni  lee  puUieaHons.  Het 
woord,  ofschoon  aan  de  Fransche  taal  ontleend, 
ia  in  deze  beteekenis  aan  La  Cume  niet  bekend. 
II  Alle  indaghingen  ran  criminele  persoenen,  die 
fngitif  siin  on  latiteren,  en  die  moeten  gheschieden 
biilnen  der  Toorsz.  stede  ter  bretesque,  oft  wel  ter 
plaats  Tan  hunne  leste  residentie,  sullen  moeten 
ghedaen  worden  by  den  bailliu  efi  twee  mannen 
yan  leene.  C.  leenh,  v,  Denderm.  ii,  6. 

BREUCKACHTICH  (Broeckhefligh ,  broekeftich, 
brokeftich),  bn.  Die  eene  verordening  overtreden 
heeft  en  daardoor  boettehuldig  of  etrc^bcuir  is ,  fir. 
qmi  a  eontrevenu  è  un  etatut  et  ehi  amendabU  ou 
ouuiseahle  de  ce  chef,  \\  Omme  die  mesdadighe  efi 
broekefdghe  lieden  te  bat  te  bedwinghene.  Charter* 
d.  ahdii  V,  Vorst,  n\  11  (1362).  It.  Sekenk.  v. 
Srab.,  reg.  141.  f.  15  (1352).  Off  het  geyyel,.. 
dat  dïe  geswooren . .  tegen  desen  onsen  brieff  oft 
eenige  puynten  dede , . .  en  sooyerre  sij  dan  broeck- 
heitigh  geyoonden  worden ,  sullen . .  yerboeren , . . 
O.  U^e,  K,  V.  Bree,  1  febr.  1447.  Slot.  Breuck- 
achtioh  Tallen.  Zieh  plichtig  maken  aan  eene 
misdaad,  fr.  se  rendre  eoupahle  ctun  méfaU.  ||  Soo 
wanneer  yemant  ijet  hadde  bedreven  daerdore  hy 
tegens  den  heere  breuckachtich  waere  geyallen,  en 
de  partije  oock  hadde  misdaen  en  beschadicht, 
BOOTerre  h^  nijet  machtich  genoeoh  en  is  den 
heere  Tan  de  breuoke  en  partije  Tan  de  schade, 
mincke  oft  smerte  genoech  te  doen ,  soo  wort  partije 
altijts  Toldaen  tóot  den  heere.  C,  v.  Antw,  eomp. 
VI,  j.  8. 

BREUCKE  (Bioke),  zn.  Tr.  Sen  geèorduurd  en 
mei  zilveren  sieraad,  kruiswijze  over  schouders  en 
borst  hangend  eereteeken,  het  kleinood  der  vrot^ere 
en  der  hedendaagsche  gilden,  ft.  déooration  hrod£e 
et  garnie  ffomements  en  argent,  suspendueensatUoir 
rar  les  êpaeiUs  ei  la  poitrine,  Ie  hijou  des  gildes 
ameiemnes  et  modemes,  KiL  Broke,  broocke, 
breu  cke.  JBuUa,  torques,  moniU,  omamentum 
coüi ,  guale  gestant  equites  Ordinis  [Tersta  Veüeris 
amrti\.  Zie  bij  ScHTnsBMAFS  het  nog  eebruikeiyke 
BSAAK.  jl  Bat  de  gulde  lüle  jaeren  sden  schieten 
om  haer  conincscap  op  den  saterdach  Toermejdach;.. 
efi  die  dan  ooninck  wert,  dat  hy  de  broke  yer- 
borgen  sal,  opdat  de  gulde  begheert;  efi  dan  die 
Iwoke  te  dragene  eersaemlyo,  zyn  jaer  lanck  Tute, 
•onder  die  broke  laten  te  liggene,  oft  yemant 
andera  OTer  te  gheTene  binnen  zinen  jaer.  A. 
Wavtsss,  Sermens,  Ord.  15<l«  E.  §  3,  Van  den 
oog^  jfoen  te  sekieten,  blz.  23.  Dat  die  coninck, 
Toer  den  cost,  die  hy  heeft  als  hy  coninck  wert, 
ten  inde  Tan  den  jaer  hebben  sal  enen  Bynschen 
culden  lx  plecken,  efi  Tan  allen  ooste  quite  als 
ny  die  broke  draeght;  maer  hy  sal  zyn  huedeken 
houden,  efi  dobbel  boete  betalen  als  hy  ze  Ter- 
buert;  dats  te  wetene,  waer  men  den  ooninek 
1)eT0nde  metter  l)roken  in  stoTen,  bordeelen,  met 


anderen  wiTen  dan  met  sinen  ghetrouden  wIto;  op 
die  boete  Tan  eenen  haWen  scilde.  Ib.  a.  4.  Soe 
hij  [nl.  de  koning]  die  broke  zal  dragen,  —  Soo  wie 
drij  jaeren,  deen  naer  dander  Tolghende,  den  pape- 
gaey  afschieten  sal,  die  sal  hebben  de  broke  ofte 
exselle    [hechtsel].    oft    emmer    daerroor  xx   so. 

Sx>ten.  Soe  wie  coninck  wesen  sal,  die  sal  ge- 
uden  wesen  de  broke  te  beteren,  daeraen  han- 
fhende  een  hexel,  xii  grooten  weert  zijnde,  ds 
•b.  eh  Be.  XXIV.  8t.' Gillis,  50  (1627).  Wouter 
Janssone,  eoudtsmidt,  Tan  dat  hy  gerepareert  heeft 
der  stadt  breucken  Tan  den  speellnyden,  die  zy 
draghen,  betaelt  xTin  s.  Stadsrek,  v,  Bergen^op^ 
Zoom,  1628—9. 

BREUCKE,  BBEüCX  (Bruecke,  broeck,  brocke, 
broick,  broke),  zn.  m.  en  Tr.  KiL  Breuck, 
breucke,  brokej  boete,  mulcta,  kc.  peeeaium, 
eulpa.  1)  Overtreding,  misdaad,  vergrijp,  ft.  eon^ 
iravention,  infraetion,  méfait,  déUt,  crime.  ||  Waer 
dat  sake,  dat  enech  man  Tan  den-  gheslechten, 
ochte  enech  gheslechte,  ons  liefs  heren  tsertogen 
seggen  en  ordinance  Taste  efi  ghestadech  niet  en 
bilden,  dat  elc  man  Tan  der  stat  en  alle  de  stat 
Tan  Brusele  onsen  here  den  hertoge  en  sinen 
rechten  helpen  en  sterken  soelen  en  moten , . .  dat 
de  broeke  [var.  de  broke]  en  de  mesdaet^ghebetert 
werde.  19  mrt  1305.  GeTen  efi  Terleenen,  dat  die 
momboeren  Tan ...  efi  hore  nacomelingen  selen 
mogen  setten,  maken  efi  ordineren  sekere  koeren, 
al  80  groot  efi  oleyn  als  hen  ssl  genuegen ,  op  alle 
saicken  efi  bruecken ,  Tutgenomen  dair  lyff  of  let 
aen  gebrueckt  mochte  wesen.  Bekenk.  v,  Brab. 
reg.  132  P.  47  t«.  15<i«  E.  Die  dese  kerssen  [«Z. 
lykkaanen]  elwaer  bekeert ,  saels  gfaelden  Tan  eiken 
broke  t  s.  Kb,  v.  Diest ,  a  44.  It.  b  144.  Van  desen 
crisme  [al.  Tan  OTorspel]  kendt  de  gheestdijcke 
juge,  omdat  het  aengaet  der  bruecke  oft  Tioleren 
Tan  den  sacremente  Tan  den  huweltjcke,  dwelck 
gheestelgc  is.  Wiblant,  Braet,  erim.  122.  Soo 
wanneer  de  poorters  bnijten,  onder  eenige  smale 
heeren  misdoen  [var.  breucken  oft  misdoen],  efi 
dat  sg ,  TuijtgeschreTen  sijnde ,  daeraff  hier  in  de 
stadt  metten  rechte  Terwonnen  wordeix,  compt  de 
smalheer,  daeronder  dat  dien  breuck  ofte  misdaet  ge- 
schiet is,  d'eene  helft  Tan  deseWe  breucke,  efi  den 
schouthet  Tan  Antwerpen,  tot  ons  genadichs  heeren 
behoef,  d'andere  helft.  C,  v.  Antw.  eomp.  V,  Tj ,  22. 

2)  Boete,  gtidhoete,  ft,  amende  pecuniaire,  jj  En 
dairtoe  sal  hii  [nl.  de  niet  gerechtigde  kiezer] 
dairmede  Terboeren  . .  eynen  Kiinschen  gulden  . . 
Efi  die  raidtslude  efi  deekenen  der  ambachten 
soelen  sctddich  siin . .  die  broick  te  kondigen  onsen 
scoutet  efi  den  raide.  Piot,  Oart,  II,  205,  10  juni 
1417 ,  a.  3.  Wan  (sic)  eenen  boiger,  die  om  broeoken 
gepandt  woorden  {sic),  efi  die  sijn  pandt  schutten 
[voeg  er  bij:  wil],  die  sal  die  eerste  reijse  broeeken 
twee  Binschgulden.  O.  LiSge,  K.  v,  Bree,  1  febr. 
1447,  a.  4,  en  passim  aldaar.  Oft  eynich  poerter 
onser  stat  Tan  oriminsle  saken . . .  onss  oeTeige- 
gOTOn  wurde,  efi  wy  dien  componierden ,  dat  alsdan 
onse  stat  Toer  hoer  brueok  Tan  dien  poerter  hebben 
sall  thien  Bhinsgulden;  ons  altijt  gesalTeirt  onse 
hoicheit  efi  juriadictie ,  forfeyten  efi  brueken ,  -  efi 
parthyen  boers  rechts.  O.  lAige,  K.  v.  Hasselt, 
11  dec.  1500,  a.  83.  De  woorden  boeten  en  bremt^en 
gaan  niet  zelden  gepaard  in  den  pleonastischen 
schrijfstijl  onzer  Toorouden.  Bd^enk,  v.  Brak,  reg. 
133  f.  158  <154e  E.).  Spreekwoord.  Die  meeste 
broecke  draeoht  de  minste  wech  (fifi  alaoo 
ist  Tan  allen  atrijtboeten).  Piot,  Cart,  II,  '5T9, 
JT.  o.  St.'Truiden  v.  1547. 

86 


286 


BRE 


mi 


«) 


oft   bnae] 


1'. 


■;ke  €11  «il  raliea  ter 
0OfM«elu»  TMi  OBMrrftlUni,  aU  rcfdnoekiii^y  dooi- 
vaIImi,  «02.  —  I>9i  dkaelre  pouter,  onder  wien 
voork*  on^vfai  ([(ikkMireii  «CNide,  tij  en  onbelaM 
foode  birren  tmi  «lieo  ▼erbeuitea  tmi  [Aeet  oft] 
€wiHtr»tiW  Orir,  iMT  «,  IHêgi,  16  mei  150». 

4)  Bamkbrmdc^  U.  /aiUiU.  ||  Waert  dat  eenieh 
poertere  brokem  dede^  fA  lehAteeaU  leuldigb  wane^ 
dftt  bs  daeraf  te  Tonnie  eó  te  rechte  eteen  nl  Tore 
tffaereebte  tmi  Antwerpen. .  Weert  del  men  eensgen 
jKirtere  of  portcriee  binnen  den  meregmeÜKbeppe 
meteerde  of  lette  Ten  broken  of  Ten  eeetecalde, 
efi  men  die  niet  en  teÜTereerde  elaoe  eehiere... 
O*  t,  Anim,  Omdê  rsekUm,  a,  6  en  6,  —  De  Terteiing 
flldaer  moei  doe  gewijzigd  worden.  Soildar  broko. 
Otktêrbfukbaar ,  ft.  imvêolabUmsni,  \\  En  in  el 
deeen « , ,  fo  eecorderden  die  here  rea  Djrrt , . , 
metten  icepenen .  de  gheeworen  en  den  porteren 
ven  Pyet  gemeinleke  en  geloredenee  tbeadene  vaete 
•ft  geetedech,  eonder  broke,  TU  U  JHêtt,  1307. 
Te  bondene  ommermeer  Taet  eü  tonder  broke,  Oork, 
hê»r  9.  Diêëi.  2  juni  133».  It.  27  mei  1346. 

BBEUCiUSLUCK  (Broeckelijck,  broeclic),  bn. 
ZooeU  Breuckachticb.  1|  Sii  werent  bj  [el.  de 
ae^iepenen]  of  ejnich  ran  bon  darin  gebrechUc,... 
fO  moghen  efi  aolen  meietere  en  geeworen  enraet,.. 
die  fcoutet  eü  icepenen,  of  eynghen  Tan  bon,  die 
bfoeclio  weren  darin , , .  dartoe  balden,  Terrichten 
efi  dwenghen  onrertoghen  recht , . ,  te  doen.  C.  v. 
M£aa§irieM,  OharUr  v.  1380,  a.  120.  Dat  wij  oft 
ome  ichotttet  aldaer  alle  diegene  die  ons  broeeke- 
lyok  weren  op  jaermercden  oft  weckenmerckden 
Sttllen  («ie)  mogen  halden  oft  Tangen.  O,  LUjge,  K. 
e.  j9r#«,  1  febr.  1447,  a.  21. 

BBEuCKEN  (Broeoken,  broicken,  brurcken, 
bfueken),  bw.  1)  Miadoem,  fr.  méfairê,  \\  Want  ie 
teghen  der  hoegh.  heerlicheit  myns  genedigen  heeren 
•bertoghen  ran  Brabant,  efi  aynre  stat  recht  yan 
den  Bosch  gbebroect  hadde,  en  daerom  gherasteert 
was  efi  glierangben;  sonderlinghe  oyermids  den 
misgripe  dat  io  misgrepe  of  broecte  doen.,  aan 
mUn  (fie)  pandinghe . ,  soude  syn  ghesciet.  Ckarierh. 
e.  'êJBoMh,  f.  88.  30  noT.  1410. 

2)  Vêrbêkrêm  (eene  boete),  fr.  s»coHrir«Mai»eais, 
forfaire.  \\  Wert  dat..,  alsdan  soe  soelen  die  twe 
overste  raidteluden . .  totter  clocken  mogen  gaen, 
eft  die  luydon  en  slaan,  te  wapenen  roepen,  banieren 
dragen , . .  sonder  yet  te  bxoicken  tesen  ons.  Piot  , 
Oart.  II,  207,  10  juni  1417,  a.  6.  Oft  gebeurden, 
dat  eeniob  man  ofte  wyf  breuokten  yan  penninck- 
breuok,  tot  drye  marok  toe  ofte  daeronder,  soo 
sal  dieghene,  die  alsoo  sebreuokt  heeft,  te  recht 
staan  binnen  onsen  lande  yoor  sUn  dinghbancke 
daer  dat  behooren  sal,  indien  hU  syn  bruecken  ver- 
borgen kan.  O»  e.  Savmttinn  v,  1464,  a.  4.  So 
wat  persoen  vordane  in  onser  vursc.  stat  en  yryheit 
dandver  vrede  briot  die  ffeitedicbt  sal  syn, ..  die 
sall  verbueren  efi  brueken,  Duten  ind  totten  broecken, 
die  na  den  lantreoht  darop  stain,  dia  somme  van 
vyfilioh  Tranokriosohe  golde  oroenen.  O.  lASge, 
È*  tl.  Moêêêli,  11  deo.  1600,  a.  10.  Persoenen, 
die  strytbaer  svn  en  niet  en  geraken  [nl,  sonder 
kwetsing]»  die  breucken  aen  den  heere  yix  schil- 
lingen, efi  aen  die  partye  en  bruyoken  sy  niet. 
C.  ar.  Loont  I»  67.  LatUtêohteHj  vx,  64.  soo  wie 
•enigan  borger  oft  ingesetene,  8\|n  metborger  oft 
metingesetene  buytan  eenèn  bpgereohten  daoh  voor 
de  biMicke  tot  Ghrave  dede  gedegen,  die  breuckt 
dan  haar  daaraan  dry  ponden  payementa.  (7.  e. 
Oravê,  ix,  6. 


BREUCKEB  (Bioeeker),  wm, 
tredetf  misdadiger  ^  fr.  edmi  fm  mfoÊfmÜ, 
freuemr^  délimqammi.  []  Of  hij,  i 
iemandt  wonde,  aloeh  of  steekte,  die  sal  vcrbeana 
sijn  sÜDcke  handt;  en  soo  wij  en  onae  stadt  willen, 
foo  mach  die  bioecker  die  handt  qaytca  mH 
twxntich  Bineehe  goldene.  —  Item,  geven  wg 
den  geewoofeo  voloomen  macht,  dat  sy  bj  onsen 
Stfbdtns  die  btoeekeca  snllea  mogen  vangen  oft 
bannen.  O.  Liépe,  K,  r.  Brm,  1  'üsbr.  1447,  a. 
13,  23. 

BREUCKMEESTER,  zn.  TTiMfsüeifii ,  ky  diê 
gdtui  iê  wtei  de  torg  em  hel  imoorderei 
fr.  edmi  qmi  est  dtargé  dm  scim  si  dm 
des  amteudes.  ||  Int  kiesen  van  de  dekens . .  aal  men 
oock  kieeen  twee  breoekmeeeters,  die  acht  sollen 
nemen  op  alle  de  breocken,  die  deeelve  ptomple- 
lijck  sollen  doen  betaelen,  en  daeraf  doen  jaerijiex 
goede  en  pertinente  rekeninghe.  Ord.  e.  k,  güd  dst 
VioUerem  te  Amtm.  7  joni  1619,  a.  9,  Bstg. 
VIII,  64. 

BREUCK8ALICH,  bn.  Boeisehmldig ,  die  im 
boete  vervaUem  is,  fr.  eelmi  qmi  o  emcomrm  mme  amiemde^ 
qmi  est  redeeaUe  d^mms  amtemde,  |j  Oft  eeni^  on- 
derdaen  gheen  misdaet  oft  breock  en  gheetonde 
[el.  bekende],  daarover  sollen  eoepenen  gheen 
ander  kennisse  hebben  als:  oft  den  aen  recht  be- 
trocken  breuksaligh  sy  oft  niet  C.  e.  Baoemsteim, 
V.  1661,  a.  27. 

BREUWEN,  bedr.  en  ons.  wkw.  JBrommx»  fr. 
broêter.  \\  Alsoelcs  bier  als  men  brenwen  sal  alle 
weken  int  voerg.  peenhuis.  En  soe  vranneer  men 
int  paenhuis  niet  en  browt,  soe  soelen. .  8ekm.  v. 
Dieat,  29  sept.  1337. 

BRIEDEB  (Briedere,  bridere),  zn.  Bnmusr  fr. 
hroMteur,  KU.  Brieden,  vetms,  j.  brouwen, 
II  De  meestre  van  den...  briederen.  19  mrt.  1306, 
Ambachten,  —  Bridere.  Sehep.  te  Dieet  29  sept  1337 , 
en  passim  aldaar  in  de  oork.  der  14d«  E.  —  Soe 
wat  briedere  den  assiseren  ocht  panohyseren  min 
seide  dan  hi  ghebrouwen  ocht  gewasschen  bedde. 
Kb.  e.  Diett,  B  78.  Mandement,  daermet  den  brie- 
deren en  tappers  van  Yssche  wert  verboden  dat 
zy  geenen  rabauden  niet  meer  biers  en  souden 
meten  dan  eenen  walpot.  Bekenk.  v.  JBrab.  Compfes 
du  scel,  jx\  20782  (17  apr.  1467.  Backers,  briedera, 
verwers.  C.  v.  Srussel,  8erv,  a.  63.  Christen :  (romn 
tores.  It  O.P,-B,  autr.  24  nov.  1749. 

BRIEDERSAMBACHT,  zn.  BrouwersamtbaM , 
fr.  métier  des  brasseurs.  \\  Requeste . .  van  wegens 
de  dekens,  ouders  en  supposten  van  het  bried^rs- 
ambacht  binnen  deser  staat  Brussel.  J?lae.  v.  Brab. 
1  sept  1717,  Vir,  81.  It  O.J?.'B.  amtr.  24  nov. 
1749. 

BRIEF,  zn.  m.  Yerklw.  bkibybkek.  Wèttd^ 
of  fier  echtelijke  oorkonde,  sehepenbrief  of  notarieèle 
akt.  Il  Alle  andre  saken,  die  in  desen  brief  niet 
ne  sien  bescreven,  die  moet  men  verclaren  bi  den 
bailliu  van  G^nt  Dijken  te  SaafHngen,  1269.  Make 
kenlic  en  doe  te  verstane  alle  deghene  die  dit 
brieveken  selen  sien,  dat  Jan,  AcUuns  sone  van 
Bavenghem,  hevet  verliet  eü  verkent  vor  mi  alle 
der  voeriorden  [{.  die  voerwordenj  die  staen  in 
den  chartere  dar  dese  brief  es  ane  ghehanghen. 
St,  Jansgasthmis  te  Oent,  1292.  Man  en  wyfi,  die 
steende  den  huwelycke  dee  eens  oft  dee  anders 
onroerende  goeden  oft  erve  belasten  met  renten  oft 
oommeren,  en  de  brieven  daeraff  gelyckelyck  voer 
scepenen  oft  Weth  passeren ,  die  belastinghe  moet 
gemeyn  gedragen  worden.  C  e.  AjUw,  164%,  xi,  67. 

2)    Ooriboiide  bevattende  de  vetten  oom  een 


BRI. 


BRI. 


287 


hoM,  h.  doetmeni  amtmumt  U  r^Ument,  Ui  wta- 
tuts,  la  Un  éTun  méüêr.  \\  Kenlio  zij  eto.,  dat 
quamen  vor  scepenen  Tan  der  Euere  in  Ghend, 
GKllise  Bhynvifltche  en  sinen  ghezellen,  de  deken 
en  gheEwome  Tan  den  scerres  [nl.  dioo||0oheerdenj 
orer  tghemeene  unbooht  Tan  der  soerrien,  efi 
broohten  np  eenen  brief,  dien  si)  langhe  gheüsert 
.  hadden,  en  begherden  dat  men  dien  examineren 
sonde»  en  dies  scepenen  eens  waren,  dat  men  dat 
sette  in  den  bouo  Tan  den  kennessen  te  enweliker 
ghedinokenessen;  welken  brief  eiï  pointe  gheëza> 
minert  en  met  goeder  deliberatien  Toorsien,  sce- 
penen eonsenteeren  en  approberen . . .  (Hierop  Tolgen 
tfi  egUmso  de  wetten  yan  het  ambacht),  db  Pauw, 
Vgb.  64.  10  aag.  1850. 

8)  In  het  meerroud  alleen.  BrioTen  of  cijnsrollen 
Tan  den  Spyker  Tan  Vlaanderen,  z^nde  de  lijst  Tan 
zekere  inkomsten  Tan  de  domeinen ,  welke  somtijds , 
by  gedeelten,  door  de  graven  aan  groote  heeren 
ter  beleening  eegoTen  werden.  De  benaming  „brie- 
Ten"  werd  ook  aan  het  leen  zelf  ingedrakt.  Fr. 
Lettre»  t  hriêfs,  href»^  ou  rÓUê  een»amx,  eontenani 
lê  dénombrement  dé  eertaims  revenug  du  domainê  de 
Flandre ,  'que  Um  eomtet  donnaient  quelquefoia  p<Mr  par- 
Hes  en  fiif  h  de  grand»  »eignenr».  La  dênominaüon 
de  ^briefs"  Jut  au»»%  donnie  au  Jief  mime.  Zie  OTer 
dan  oorsprong  dezer  inkomsten  Baepsaet,  Analv»e 
n^  248  a  262;  en,  Toor  het  OTerige,  de  tafel  der 
plakkaten  t^  Spyeker»^  Spyekerrenten  ^  den  Inven- 
taire  de»  arehive»  de  la  BeCfiquef  Wamkönig,  Hi»- 
toire  de  la  Flandre,  en  Gaillard,  Ltventttir»  anahf- 
tique  T«.  Brief»,  ||  Wi,  N.N.  lato  Tan  ser  Willems 
Gonnen  brieTe,  doen  te  wetene...  19  deo.  1291. 
"Wy  N.N.,  aerTaohtige  laten  ons  ghednohts  heeren 
Taü  Ylaenderen,  Tan  zinen  brieTen  Tan  Aertrike, 
doen  te  wetene...  De  aerrachtighe  laten  ten  brieTe 
Tan  Aertrike  in  Ylaenderen . . .  Onse  goed  . . ,  dat 
wy  [«1.  de  abt  t.  Middelburg]  hebben  licghende 
in  y laenderland ,  in  de  proohie  Tan  Hejle,  np  de 
heeïrscapie  Tan  den  Toors.  brieTen  Tan  Aertrike . . 
DS  Pb.  en  Bb.  XV.  Middelburg  y  2  (1433).  Dat  de 
Toorseide  Jan  Tan  Leyakere  houdende  ware  een 
leengoet,  te  leene  en  in  manscepen  Tan  onsen  ghe- 
duohtón  [nL  heere,  graTe  t.  Ylaenderen],  als  Tan 
sire  bueroh  Tan  Brugghe;  en  es  een  erfaohtioh 
ontfiuigherscip,  gheheeten  de  Brieven  wm  Aertrieke, 
DE  Pb.  en  Bb.  XY.  mddtihurg,  42  (1450).  Dat 
wy  ont&en  hebben  de  ootmoedighe  supplicatie  Tan 
onsen  beminden  en  getrauwen  raedt,  fieter  Bla- 
delin,  hofmeester,  tresorier  TaQ  onser  Oordine, 
ghecommitteert  ten  fisyten  Tan  onsen  financen  en 
bewachter  Tan  onsen  schatte ,  here  Tan  Middelburgh 
in  Ylaenderen,  inhoudende:  hoe  dat  hy,  OTer 
langhen  tgt,  Terereghen  en  ghecocht  hadde  een 
leengoed  ghehouden  Tan  ons  ter  oausen  Tan  onse 
burcht  Tan  Brugghe,  tweloke  leengoed  men  noomt 
derÜMshtige  onl£uighere  Tan  onsen  brieTen  Tan 
Aertrjcke ,  ligghende . . ,  binnen  welcken  brieTen 
en  lande  Tan  dien  begrepen  vfa  twee  hondert  tItc 
en  tzeetioh  ghemeten  limdte,  deweloke  was  herent 
landt  en  Tan  de  nature  eü  oondicie  Tan  den  anderen 
lande  Tan  denzelTen  brieTen,..  db  Pb.  en  Bb. 
XY.  Middelburg,  60  (1464).  Item,  es  dezeWe  [i^. 
de  stede  te  Beesinghe]  belast  in  de  brieTen  Tan 
Assenede  eweliken  tsjaers  [met]  oii  p.  xiiii  schelen 
parisis.  DB  Pb.  en  Bb.  YIII,  Maldeghem,  67.  Leen- 
boek  V.  1501.  Zie  ook  aldaar  deel  XYI,  Aesenede,  89. 
4)  Afeehrifi  vam  een  betoijaetuk,  h.  eopie,  ewpi' 
d&tiim  d^wn  document,  ||  Eü  daer  es  scnldech  de 
houdere  te  brin^hene  al  tffoet  dat  ten  ghedeele 
toebehoert,  in  dne  brieTen,  dat  es  te  Terstane:  den 


Torseiden  wisem  eenen  brief,  der  wederpartien 
eenen  brief,  en  hem  selTen  houdende  eenen  briet 
O.  9.  Oenty  Gr,  Charter  e.  1297,  a.  101.  (Wy 
zouden  thans  zeggen:  In  driedubbel  afschrift,  em 
tripte  eaepedition,) 

6)  Opeehrift,  h,  Seriteau,  étiquette,  \\  Bnde  hem 
[«Z.  Jacop  Tan  den  Hende,  scildere]  TOor  tmaken 
van  de  brieTen  Tan  de  steden  en  dorpen  daeruuto 
de  lakenen  gebrocht  waren.  Tpriema,  I,  118, 
Staderèken»  v.  1479  (De  lakens  die  buiten  de  stad 
gemaakt  waren,  lagen  afgezonderd  Tan  de  andere 
in  de  Hal  en  kregen  er  een  opschrift).  Brongen 
te  brieve.  in  het  rotter  laten  eehr^ven,  h,  faire 
enregietrer,  \\  Dat  alle  die  meenters  Tan  den  tot» 
seiden  lande  moeten  bringhen  hare  lant  te  brieTe 
bi  haren  ede  en  met  maten.  22  febr.  1287.  Boom- 
BOhe  brieven.  Pauadifke  brieeen,  fr.  lettre» 
papaU»,  II  Ordineren  ojck  dat,  soe  wie  met  Boemsohe 
brieTen  iemandt  daeghen  [I.  daeghden]  oft  treckden 
buyten  slants,  en  die  binnen  slants  bereydt  waer 
te  recht  te  staen,  twaer  geestolyck  oft  weerljck, 
[wy]  willen  dat  dieghene  die  sulcke  cTocatie  gedaen 
hadde,  ten  euwigen  dagen  der  Tryheyt  en  poertor- 
scap  priTeert  su  btu,  tenwaer  hj  onse  oft  onser 
staat  remissie  konde  erwerTen.  O.  Libge,  27  jan. 
1548,  a.  8.  Bileen,  Slapende  brieven.  Ver- 
jaarde titel»,  fr.  tiire»  »urttnné»,  ||  Want  menigh- 
Tuldelyck  en  in  langh  soo  meer,  ongewarigheden 
teghen  recht  en  alle  beecheedt  boTonden  wor&n , . . , 
met  erffelycke  goeden  Toor  eyghen  te  Terkoopen. 
oft  te  Teronderpanden  met  oude  slapende  brieTen  . . 
C.  o.  Bru»»el,  Stat,  1  jan.  1399,  Xnl,  Brief  van 
versekeringe.  Vertekering^ewij»  of  oorkonde^ 
fr.  poliee  d''a»»uranee,  \\  Die  restorno  wUt  heyschen 
Tuytdien  hy  niet  met  allen  geladen  sonde  hebben, 
moet  brengen  certificatie  Tan  den  schipper:  Taa 
.  dat  in  dese  reyse,  daerop  is  Tersekert,  geene 
goeden  en  syn  geweest  die  totto  policie  oft  brieff 
Tan  de  Térsekeringe  applicabel  syn.  C,  v,  Antw., 
comp.  lY,  xj,  74.  Dies  moet  alsdan  by  de  poliee 
oft  brieff  Tan  de  Térsekeringe  het  rantsoen  metto 
oncosten  Tan  de  gOTanckenisse  worden  begroot.  Ib. 
318.  Eenen  brief  dragen.  Senen  bedroeg  doen^ 
fir.  fcnre  un  pèlerinage,  \\  Of^  gebeurde,  datter  je- 
ment  hadde  gecommitteert  eenich  delict,  oft  Ter- 
beurt  eenige  pene,  en  dat  denseWe  Tan  den  am- 
bachte  uTet  en  wilde  geoorrigeert  worden,  soo  sal 
men  alsuloken  rebellen  oft  onwillighen  goTon  eenen 
brieTe  te  draeghen,  Tan  stonden  aen,  daer  die 
dekens  en  gemeyne  gesellen  dat  gelioTen  sal.  Kaart 
der    VleeteKhouwer»  te  Die»t,^  dec.  1656,  a.  28. 

BRIEFGELT,  zn.  SehrijfgMy  kotten  van  eenen 
wettel^ken  aikty  fr.  eo4i^  honoraire»  d^un  aete  Ugal, 
II  Die  eenige  erTen  met  renten,  cheynsen  ofte  pachten 
belasten  wil,  is  schuldigh  te  betaelen  d'onkosten 
daerop  loopende,  Tan  goedinghe-rechten ,  brief- 
gelt  en  gelycke ,  en  sooTele  te  doen  dat  den  kooper 
de  brieTen  daeraf  Tolgen  los  en  Try.  O.  v.  Loven, 
IX,  2. 

BRIEFLESING,  sn.  Vonui»  tot  inbedagnemit^ 
verleend  na  inzage  der  eehepenbrieven,  fr.  »entenee 
en  exéeution  prononeée  apré»  leeture  de»  lettre»  ich^ 
vinale»,  \\  Iemandt  besittende  oft  gebruyckende 
eenighe  huysen  ofte  erffenissen,  soo  binnen  deae 
stedt  [en]  haere  Trijheydt  als  in  de  meyerye  der- 
selTer  gheleghen ,  daerop  eenighe  renten,  chynsen  oft 
pachten  syn  ghehypoticeert,  oft  die  Toor  eenighe  som- 
me  Tan  pennmghen  in  schepenbrieTen  der  stadt  spe- 
ciaiycken  zyn  Terbonden ,  eü  die  renthier  en  gelder 
der  brieTen  op  de  huysen  en  erffenissen  binnen  de 
sted  en  Trijheydt  gheleghen,   by  signet  oft  brieff- 


v» 


BRL 


BBO. 


(i*>*;lt,^^   Il>,    xxiit,   \.  A\»   Mfjonim  wêk 

wêH  m   d«   p*B«  TflB  diy  Bja^pild0D»  «b  thkn 

ffKlVA^  Zi*  mtK^ 

méfUrê  wJU  #»  MTM^  dw##i  tsmpië,  Tagatd  Hé 
^^mémHtêU  gt  juêqfti  h  frétmA,  de  mêmê  qm  Ut 
hrUiaueytfn  H  gemt  dSr  tennU  eoitdéihm^  mt  ems qm'éO 
êm  49hni  étê  amsn  mnmptë  ^mmnmmtil  «é  jmsqm^  è 
firémtt,  Ord.  P^Bs  mttr.  f$  m^  1729,  m,  8,  lY, 
nn,  DffAi  dé  ¥^  [jmr  Ut  dêarétt,  tU,"]  damt  Ut 
dméké  dé  léuiémbemrg  ei  eemU  dt  CiHtm, 

HRTKYKR,  m.  f/UrtUker  mm  kti  aam  tAan 
hoüfft  amhlenaaet  4m  Brahami  jaarUfke  mt  Zomim' 
houk  fittehanhené  hramdhémf  tm  wam  de  homitkUem^ 
Ir.  dUtfU^emr  dm  Mt  è  hrdUr  et  dee  eiarèomt  de 
boit  de  la  larèt  de  M/gne  amMmelUmemi  fmuni  /ro- 
Udiememt  i  eertaime  kaait  foneOcnnaiirtt  em  Srth 
haai  II  Ateignammt,  oma  emm  L  memtmraiie  Ivpn  dieü 
puipariief  mïiaaa  hoaU«  neewm  xxt  miodiit  earha- 
aam  pro  doomt  tmt  eombmetiUbmt ,  edam  peroipp' 
endit  ei  habendit  tmpra  ti  ad  nemmt  aottrwm  de 
Zoaia^  dam  Ugna  nottra  eomhaeHbiHia  imJbi  teoaaiar 
ae  tarhoat»  eombmmmiar ,  dtHbermadu  tibi  per  dit' 
potUortm  dielam  Bri«f  er  dieli  notiri  ntmorit,  Mtkemk, 
t.  Brah,  vtfs  \$l ,  f ,  89  ▼«.  (1866). 

HKiaANDINE  (Bryga&tjna,  bringArdine),  zo. 
wr,  Bortiharnat,  pantttr ,  ia  den  vorm  vam  een 
OkttiMnkolder  t  fr.  eairattt  (Ls  Curne),  armmre  ao' 
lAemit  en  formt  de  eoiU  de  maUlet,  \\  Itma  ▼ijn 
Mnparó'mtsn  om  dêrchien,  Bdg,  Mat»  III,  881 
(1464).  VftD  oatin  brigandine,  MUade,  gofverjD, 
mtawra  Tftn  mmAfneryo , , ,  Éekenk.  o.  Brab.  tog. 
84848,  1476^6.  Alle  wftpraen,  muilen  yen 
jwfe  ofte  iteele,  peneyien,  bufTeU  efl  brrgMi- 
tynen..,  PL  v.  VI  9  oei.  1661,  I,  790.  Chreeften, 
fninnhier  ofte  brijjendjaeii.  Bek,  v,  Brah,  reg.  186, 
K  «10  (164«  K.). 

HKIOOK*  Zie  bküoos. 

RKItlKR,  in.  Zeker  teeteMpt  fr.  eeriaim  navire 
dt  mer,  ||  Ten  selren  tyden  trooken  tftn  Antwe^ 
pen,  do  reviere  nederwaert,  cekere  soepen  yan 
oorloge,  ftls  bryerif  groote  ttnacken  en  andre,  wel 
yjoriien  yan  loldaten  efi  ammunitie  yan  oorloghe. 
Piot,  OAroe.  468.  —  Zou  er  niet  moeten  gelesen 
worden  Boyen  (Boeien,  fr.  bojfort)  sooalB  bli. 
668 1  Int  eemte  ran  lioymaent , . .  lo  arriyeerde  in 
Hollandt  eene  vlote  yan  860  schepen,  onder  boyers 
eft  andre,  oommende  nut  Oostlandt,  al  meest  ge- 
laden roet  graen.? 

BRIJKR.  Zie  imovwiB. 

BRTJEKREN  (Bryeren,  brihieren).  Zekert  be- 
werking «)ae  A«^  Imktn  bi)  kei  voIUn,  waaryan  men 
mot  JuiNtbeid  niet  weot  waarin  x()  bestond  i  de 
yulgende  aanhalingen  sullen  ie  wellicht  beter  leeren 
kennen.  I|  Yan  oenen  lakene  yeertiene  yierendeel 
breed  s«l  elo  meester  hebben  rxi  scellUnghen  en 
tien  penny  nghen  groot  en ;  daerof  sullen  de  onapen 
hebben  vi  scoUUnghen  xxx  pennUnghen  grooten; 
daerbl  sultjt  stryken  ende  brihieren,  efi  roakent 
alt  Jaev  oyer  binnen  y  daglien.  K,  lahmsf.  Brugge  ^ 
Vniltrt^  bis,  8tt.  Dat  negheen  man  yan  den  am> 
bochte  wercken  ne  moet  achter  dien  dat  men 
keerseen  ontstelct  yan  den  ayonde,  ute^heste- 
ken  brihieren .  •  II.  36.  Dat  niement  bnhieren 
ial    op    One    Hoeren    yyf  ayonde,  efi  op  Oneer 


so  raiieB  S9  es 
sii  jaer  orer  bianeB  ni  dag^wn.  Ib.  37.  Diea 
xvUcb  ijt  strikea  en  bnhicnn.  Ib.  89,  40.  Yooed, 
dei  Tootidao  den  yvldro  niel  gheogloeeai  «a  aal  de 
lekenen,  die  hen  gheeooden  nUeB  ijn 
yuHoy  te  bfjeme,  noeh  ooe  ta  ynOeDe 
^MD  aodrso  matefjea  ofte 
necliifaeide^ier  ynleeraen.  Xb.  68. 

BEIJMAK,  ~ 

Weaettiae  em  Joamnm,  fr. 
par  Wemeedae  ei  Jeaaae.  Be  betnkkeigiDB  ^atk. 
yan  1881  luidt  aldne:  jl  YoiH  hebben  wy  oneen 
yoiiec.  nmntmeeeteren  geoeioeft  en  yosooDen  nwchl 
gegeyen  te  eleen»  en  te  doen  slaen  in  onesr  yoiiec 
if  unte  te  Triebi  sflyeten  penninge,  die  betten  snUen 
bripmaamem.  En  sullen  geteiekent  [sjn]:  in  d'een 
eide  mit  enen  dobbelen  cmae  en  oneer  beider  name 
in  die  ciroonlerentie  yan  dier  siden;  eii  d'ander 
eiden  eal  etaen  gemunt  (eie)  en  een  beelde  gew»- 
pent,  hebbende  in  die  rechte  bant  een  sweeirt,  en 
in  die  slinke  hant  enen  sehili  yerwapent  mitten 
yier  leeuwen  yan  oneer  wapenen,  en  in  die  ciioon- 
ferentie  sal  steen  mit  letteren  Meaeia  nooa  Tra^ 
jertentit , , . .  En  sullen  die  yoirsc.  penninge,  ge- 
heiten  briatamf  wten  [2.  weert]  sjn  en  gelden  elk 
yier  grote  ooser  munten  yan  Yilyorden,  die  leet 
geslagen  waren.  (Br  waren  halye  brymannen  en 
yierendeel  dairaf).  y.  p.  Chijs,  Heriogdom^  96. 
In  het  Belg.  Mut,  ï,  820,  leest  men:  Brymamneoi 
om  brg  te  doen  opdienen  (!)  Er  wordt  ja  daarnaast 
yan  VRASpenningen  gewaagd. 

BBIJN  (Brejne),  m.  yr.  JPdtel,  fr.  taamare. 
Kil.  Brijn,  Jland.  j.  pekel,  maria^  ang.  brgne, 
II  Men  en  sal  egheen  gesonten  yleeech  yerooopen 
het  en  heeft  drie  dagen  Umo  in  de  breyne  gelegen, 
op  XX  s.  en  tyleesch  yerloeren.  JT.  e.  Bruttd  «. 
1486,  a.  78.  Item,  men  en  sal  gheen  geryen 
(tie)  yleesch  yerooopen  tusschen  Sinzenen  en  Bae- 
misse,  ten  lanoisten  dan  yan  anderen  dage,  en 
tusschen  Bamisse  en  Sinzen  yan  den  derden  dagOi 
op  zz  s.,  en  tyleeech  yerloeren;  en  soo  wat  hmn 
oyerbliyen  sal,  solen  sy  souten  en  dat  laten  liggen 
drie  degen  in  de  breyne.  Ib.  a.  79.  Yoord,  dal 
yoordan  den  weyere  niet  gbeorloyen  en  sal  de 
lekenen,  die  hy  weyen  sal,  noch  tgaeme,  nooh 
ook  tffhewandt  yan  dien  te  strykene  noch  te  smeeme 
met  brynen,  or^nen,  soepen  ofte  toelgen,  op  de 
boete  van  vj  Ib.  par.  JT.  loSceng.  Bmgge,  VmUtrt^  64. 

BBICKSTEEN  (Biycsteen),  xn.  Baktteen^  fr. 
brique,  jj  Andere  betalinghe  ghedaen...  annopende 
de  oost  ghedaen  in  de  eidifficatie  yan  tnieu  yleeso- 
huusi..  Jan  de  Lohem,  oyer  bryceteenen,  te  üy 
Ib.  xyi  so.  par.  elc  duust...  Bsmbbt,  Siadtrèk, 
e.  1661/8. 

BRODURE,  BRODUBKWXBCK,  xn.  Bordaarwerk  y 
fr.  broderie,  ||  Verbieden . . .  tdraeghen  en  gebruuck 
yan  alderhande  soorten  yan  gauden  oft  s^yere  la- 
kenen,,.,  yan  gauden  ofte  selyer  brocaet,  so  in 
tabbaerden,  mantelen,  cappen,  wambaeysen,  palt- 
rooken,  oaussen  ofte  caerskins,  in  mauwen  ofte 
yoormaukins.  in  broddnren  ofte  borduren,  groote 
ofte  oleene.  BL  v.  VL  30  jan.  1646,  I,  784.  Dat 


BRO. 


BRO. 


289 


de  TOon.  onghenffheltheyt  Tenaeèrdert  langhs  £0 
meer,  zoo  oyermids  d«  diTenitheyt  van  cleederen 
en  tukuteoen  yan  dien,  met  recamneren,  gaat-  efi 
geWerdiaet,  franyen,  bióduerweerck  en  meer  andere 
Boorten  van  zyde  anoeren,  stickaela  en  andere  nieuwe 
inyentiea.  Ib.  27  mei  1515,  I,  694. 

BfiOEDEB  (Broder,  bruder),  sn.  1)  In  de  ge- 
wone beteekenia,  fr.  fr^ê  (dans  la  aignifloation 
ordinaire).  j|  Meester  Adaem  en  syn  broder.  tak 
Byxv,  Lomvain  mum.  63  (7).  Sêk,  v,  1884.  Joncker 
H.  ScbroetSi  breder  yan  yoors.  Jouffirouw  Barbaza. 
C  pr.  Loomj  I,  188,  en  jMMtM.  Geheel  broeder, 
broeder  yan  geheelen  bedde.  Vóüe  Iroeder, 
fr.  Mrê  iftrmain,  \\  Daer  een  man  sljn  leen  yer- 
ooQnt  he^  en  hem  heraut,  hi  maoh  de  naeste 
sQn  omme  sinen  gxont  te  hondene,  al  hiessche 
■yn  geheel  broeder  of  kint  der  naerhede.  Lêmtr, 
0.  1528,  f^.  B  iy.  Broeders  en  susters  yan  't  ge- 
heel bedde  ezoluderen  broeders  en  snaters  yan 
*t  halyen  bedde  (in  successie  yan-  geheel  broeders 
en  snsters) ,  'als  een  half  let  yeerder  bestaende  aen 
geheele  broeders  gestoryen  sijnde.  C.  o.  Diêst,  VZ. 
m,  20.  Broeder  yan  halyen  bedde.  Malte 
hroêdtr,  fr.  demi-fr^e,  ||  In  yersteryenisse  yan 
broeder  oft  snster,  soo  ezdoderen  de  broeder  oft 
suster  yan  geheelen  bedde  altyt  broeders  oft  susters 
yaa  halyen  bedde.  C.  e.  8anthof>e»f  1570,  zi,  47. 
It.  1664,  a.  113,  114.  Zie  ook  BiitTDBB. 

2)  AmhacktOroeder ,  fr  eonflrère  de  métier.  ||  Bat 
alle  de  broeders  die  behorden  ter  gulden  [<i^  tot 
het  lakengild]  in  'Antwerpen,  die  wolline  laken 
gereden...  Mbbtbns  en  Tobfb,  II,  559,  Ord.  y. 
1308. 

3)  Kloottêfhroedêr ,  fr.  reUffiêMx,  ||  Bioder  Wil- 
leme  Karinen.  D^ke»  e.  Saaftimgen,  1259.  lo 
bmder  Wontre,  bruder  yan  denselyen  hus.  11  juni 
1277.  Bi  der  broeders  rade  yan  der  ordine  yaa 
den  Freremineurs.  21  mrt.  1285.  Brudér  Amoude 
yan  Laxe ,  tes  goet[s]  hues  buef  yan  der  Gameren. 
Febr.  1289.  Wi,  bróder  Jacob,  prior  yan  den  Wil- 
geminen.  17  aug.  1290.  Bruder  Oodescalke  yan 
der  Gameren.  Noy.  1291.  Bruder  Arhout  yan  der 
Eameren.  Januari  1298.  Bruder  Amout  yan  Lare, 
d'ondermeester,  tgoetshues  boef  yan  der  Gameren. 
26  mrt  1298. 

BBOEDERDEEL,  zn.  o.  Bm  dêêl  der  gemeen- 
êekeippelijke  betiiHng,  fr.  ««#  part  dane  une  poeiee» 
jto»  ODfMfMtmtf.  II  Jan  Reynaerts  Veryoert,  pemdia 
fêiT,  1505, . . .  hout  eene  erfrente  yan  xzt  ponden 
groten  Brab*  tsjaers . . ,  beset  en  yeronderpant  op 
alsulcken  iije  Sinsgulden ....  op  de  belicht  yan 
eenen  derden  'deele  in  den  minsten  tol  in  de  waghe 
en  in  de  gmyte  yan  Antwerpen,  met  eender  hof- 
stadt  in  de  Keyserstrate  gestaen,  ende  de  helioht 
yan  eenen  broederdeele  in  de  Schelt  tot  Betkens- 
yere.  Leenhof  v.  Brah,  res.  6.  Mooftleetthoeek  Antw.^ 

P  6  en  7.  Ten  Broederlljokeii  ende  sus* 

teri^eken  rechte.  Onverdeeld  en  gemeeneehap- 
peUjk^  fr.  pmr  indivie  et  en  eommw%.  Zie  L.  Gale- 
sloot,  Ine,  eonr  fSodaley  ziiTi.  ||  Al  hadde  yader 
oft  moeder  yeele  leenen,  soe  soude  die  outste  alle 
die  leenen  ontiaen  [vereia  yerheffen]  te  brueder- 
lycken  rechte,  en  die  ander  souden  hem  helpen 
gelden  die  hergeweyen;  maer  sy  souden  huer  deel 
ont&en  met  eenen  paer  hantsooenen.  y.  D.  T^y. 
204,  O.  leenhof  van  Santhoven,  a  13.  It.  C.  e. 
Santhoven  ^  a.  14,  blz.  246.  Met  suleken  yerstande 
dat,  by  yersterye  [nL  yan  eigen  of  allodiaal  goed] , 
een  yaa  den  wettigen  kinderen  in  rechte  linie 
tselye  maoh  ontfangen  in  broederlijoken  en  suster- 
lycken  rechte.  Ib.  1670,  iii,  8.  Dat  [L  daer]  gheen 


leengoet  en  mach  oommen  in  de  handen  yan  alk 
de  broeders  oft  zusters,  oft  tot  behoef  yan  den 
sterffhu^se  des  afflijyige,  dan  by  iestamente  en 
octroij,  en  naeryolgende  d*ordonnaatie  bg  den  her- 
toge  yan  Brabant  yugtgegeyen,  den  zx«t«i^  daoh  yaa 
meerte  xnijc  xix,  zoe  zoude  elcken  broeder  oft 
zuster  gehouden  wesen  hun  paert  en  deel  te  moeten 
commen  yerheffen  als  gespleten  leenen;  maer  omdat 
[versta  indien]  de  broeders  en  zusters  sgn  yerole* 
rende  dat  zg  dat  leengoet  int  sterffhu^s ,  by  sohey- 
dinghe  en  deyiinge,  een  yan  de  broeders  oft  zus- 
ters int  geheel  in  zynen  handen  rtullen  bringen, 
omdat  niet  te  laeten  oommen  tot  splijtinge,  soo  wordt 
dat  leen  yerheyen  in  broederiyoken  en  Busterlgcken 
rechte,  [tot]  sohegdinghe  en  deglinghe.  ^  Zoo 
een  leengoet  by  successie  oft  by  transport  compt 
in  handen  yan  twee  oft  drye  oft  meer  persoenen 
daeryan  egeen  broederiycke  en  snsteriycke  rechten, 
soheydinghe  en  deyiinghe  en  yalt,  soe  moet  elok 
persoen  [zyn  paert  oft  deel]  in  recht  yerheffen. 
Leenr.  v,  Énmpet,  a.  8  en  9. 

BR0EDER8GHAP  (Bruederscap) ,  en.  y.  ledere 
foerddiijke  vereeniging,  genooteehapt  fr.  tonie  eorpo- 
raüon  on  ctmfratemiÜ  UOque.  ||  Bie  gnlde  yan  der 
scutterien  yan  den  yoetboge,  genoemt  de  (sbote 
gulde,  gemaect  en  geordineeit  ter  eeren  Omen  en 
zynre  moeder  der  maeght  Marien,  haer  geselscap, 
bruederscap  en  gulde  houdende  in  Onaer  Yronwen 
kerke  ei^  eapeUe  op  den  Sayel.  A.  Wautbbs, 
Sermene,  Oork.  4  mei  1881,  blz.  4.  Alle  andere 
persoenen,  yrouwen  en  mans,  ambachten,  golden, 
schutterien  en  diergelycke  bruederscapen,  als  be- 
ghinen  oft  andere  yergaderingen.  C.  v.  Aniw.  1545, 

VI,  30. 

BBOEDERTIJT.  Tb  Bbobbbbtijdb.  Ale  de 
naehtktok  bij  de  Minderhroedere  ted  geUsid  eijn^  fr. 
lortqne  la  eUehe  de  nnit  amra  sonné  anao  Frèree 
minenrs(r)  (J.  F.  Willems).  ||  Wien  men  te  Bme-. 
dertyde  in  stoye  yint  slapende  of  anders,  die  es  op 
thien  pond  payments.  —  Dat  negheen  hndeyettere 
engheene  yuylecheit  uutghieten  en  mach ,  noch  syn 
poele  rumen,  dan  tusschen  Bmedertyt  en  dach- 
doctyt,  waers  op  zeyen  scellinghe  grote.  Beilg,  mme. 

VII,  804.  Stade-ord.  v,  Bnueely  v.  1360. 
BBOEGK  (Broeo,  bruo,  bmch,  bmeo,  brouo), 

zn.  Oorspronkeiyke  moeraet  vandaar,  een,  door 
eijne  gewone  ligging  a4en  eene  rimer,  op  genoegeaam 
geregdde  t^dttippen  vem  het  jaar  bewaterd  land,  dai 
kan  heumd  worden,  weiland^  heemd;  fr.  originaireinent 
maraie;  de  lè,  une  terre  qui^  par  ea  eUnaüon  ar- 
dinaire  pree  d^une  rivihre,  eet  aeeee  régmlihremeni 
inondêe  ii  eonetitne  un  péUmrage,  wn  pri,  ZieGrimm, 
Schiller  en  Lübbe,  en  Eluge.  Het  w.  werd  al 
yroeg  (met  zekerheid  in  1233)  gebruikt  yoor  het 
Lat.  pratnm,  paseua,  „beemd,  weide*',  en  yeelal 
als  gemeenteweiland  (Zie  bbbmt).  Boyen  een  charter 
yan  hertog  Jan,  4  juni  1278,  yoor  Diest,  waar- 
door hy  de  stad  beyestigt  in  hare  paeeme  tommm 
nihne,  schreef  een  secretaris:  ||  „Acte  yan  hertoeh 
Jan  de  1278,  nopende  de  </emeijne  wedden",  en  hQ 
yoegde  er  later  by :  „^  hroeóken.''  ||  JBonarium 
terre  -et  dimidinm  in  palmde,  qmod  (sic)  fotgediier 
dieitar' ton  Brucha,  jmxta  Areeot.  Ahdij  Ft^éNMn- 
perk,  Bifksarchief,  Doos  1  n^  1  (A^.  1228,  mense 
marcio).  De  pratie  vel  paimdiSbme  que  dieuniur  bme. 
Dbsmbt,  Ohron,  Nimv.  II,  846  (1238).  Dat  een 
twist  was  tushen  die  yan  Hockensele  en  die  yan 
Erpse,  omme  een  brouc,  dat  te  Hockensele  ghe- 
leghen  es , , .  Dede  aldaer  eene  warheide  yan  dien 
brouke..  Her  Vranke  yan  Lier,  diea  dal;  brooo 
was..  Oork.  25  juU  1275,  y^ir  BxsLv,  571.  Trim 


290 


BRO. 


BRO. 


J&maUa  praH  »m  ^eü  Heenbmeh,  jaeamHê  m 
ierrUorio  de  Wolmêrsieem.  Vrouwenperk,  Doos  1 
n*.  20  (1291).  8ilo0  de  Wetemalej,  qme  wdgariier 
mmamUwr  Bioeo  $%tê  ten  Broeke.  Ih.  d^  80  (1302). 
Art  Creiiten  tocht  [tuigt]  op  snen  eedt  ten  heligen 

Semaent,  dal  hj  getien  heet,  over  dertich  jare, 
At  dwster  Tan  den  bempden  sheren  van  Sintmden 
doer  joffiroaw  Barbeli  bmec  ghinge  en  ter  alaijsen 
daeiop  Btaende  nuytginge.  Piot,  Cari,  2  «ept. 
1426,  Sekepenem  van  Merk  bmUem.  So  wie  op  ejnige 
broeeken  [oor.  brueck],  die  gemeyn  waeren,  ryach 
■tiekt  off  leem  greeft,  bynnen  der  etat  ind  bewynde, 
tonder  orloff.Tftn  den  here,  die  hJ  verboeren  Tjff 
etaver.  K,  o.  Tongeren,  blz.  215,  a.  8.  (In  het 
TOOfgaande  art.  staat  ook  bampde,  en  blz.  216, 
Ifta  art.  gemeyn  bme^e,  hempde  off  velde).  Nie- 
mandt  en  vormach  te  drijfven  eenighe  beesten  in 
deselve  broncken  en  moere,  hj  en  heeft  daer  landt 
in  proprietejte  ofte  in  pachte.  C.  e.  Veume^  xxxin, 
28.  Men  sal  voortaen  de  ghemeTne  broeoken  alomme 
ghelcighen  vryen  van  den  derden  dagh  mey  in- 
gaende..  Dat  men  eenieghelijcx  beesten,  die  men 
van  alsdan  in  de  voors.  broeeken  vinden  sal,  sal 
moghen  schutten  en  calengieren.  K.  en  br.  v.  Sant- 
koven  V.  1666,  a.  88,  blz.  214.  In  seeckeren  gracht, 
oen.  de  twee  Bouten,  int  Touraensch  brouck  onder 
Beets,  regenotende  de  oude  Gete  eü  de  nieuwe 
Gete.  Natar,  aki  v.  11  dec.  1696.  Kerkareh.  Dieet. 

BBOECKAGE  (Brouccaige),  zn.  Weiden,  beem- 
den, meereek,  fr.  prêe^  pdturagee.  ||  Dat  hem  ooc 
niemandt  en  vervoordere  de  voorn,  bosschen,  plan- 
taghen,  meersschen,  cauteren,  bilcken,  bronckagen, 
ghemeene  te  maeckene;  nemaer,  dat  zy  elcanderen 
verde  en  vrede  doen  nae  tinhouden  van  twee 
kueren  tsjaers  [kanteek.  Gheen  bosschen  ofte  mer- 
schen  ghemeene  te  maecken].  PI.  v.  VI.  11  jan. 
1648,  I,  686.  Van  zijnen  leenhove  en  hunse  van 
Meisene,  beede  te  gaderen  groot,  onder  bosch, 
winnende  lant,  vivers  en  brouccaige,  neghen  bun- 
deren. DB  Pb.  en  Bb.  V.  Meteen,  7  (1564). 

BROECKEYËNE,  zn.  Heerlijke  cijns  in  kaver 
ter  oorzake  van  afgestane  weiden  ^  fr.  eens  eeignen-' 
ruU  en  avoine ,  du  ekef  depdtwragee  eêdée.  Het  onder- 
scheid tusschen  de  hieronder  medegaande  kont- 
evene^  bestaat  in  het  voorwerp  van  den  c\)ns,  niet 
in  de  natuur  van  de  haver;  zulks  is  reeds  op  te 
maken  uit  het  verschil  van  waarde  in  deu  Akai 
der  ekeyneen  bepaald  tusschen  de  beide  haver- 
soorten.  Grimm,  v^.  kaJber  en  kolxhaher  wgst  ook 
op  dezen  grondheeriyken  oorsprong,  doch  schijnt 
dit  uit  het  oog  te  verliezen  daar  hij  hruekk<Aer 
vertaalt  door  avena  faiua.  ||  Binnen  de  voors. 
heerelyckheydt  en  ghehuchten  treckt  den  heere  voor 
heerelycke  cheynsen:..  Item,  140  mudden  4  sist. 
IV9  pen[ningen]  haver  ghenaemt  broeckevene . . . 
It.  9  mud . .  houtevene  ofte  haver.  Oaesbeke^  1670 , 
blz.  88.  It.  thien  mudden , . .  broeckevene  ofte  haver. 
It.  vier  mudden . .  houtevene  ofte  haver.  Ib.  88. 
Onder  Leuwe  [wZ.  St.-Pieters-Leeuw]  vyff  viertelen 
houtevene,  maken  vier  viertalen  broeckevene;  ander- 
wylen  heeft  men  gerekent  een  sister  hautevene  voor 
drye  plecken.  Sekat  der  ekeyneen,  48. 

BROECKHAFTICH.  Zie  bbeüïachtich. 

BBOECKILIE,  zn.  KorU  broek,  fr.  euUiie.  Kil. 
Snbligorj  enbUffoeulum,  In  een  geding  bepleit 
voor  het  leenhof  van  Brabant,  tusschen  Willem 
Van  Besten  en  den  heraut  van  Brabant  (8  juni 
1661),  over  het  gebruik  eener  vergulde  koets,  wordt 
onder  anderen  gezegd:  dat  de  vergulde  koetsen, 
de  brandende  kapeUen,  de  fluweelen  kussens  in 
de    kerk,    de    sleden,    de   fluweelen   banden   der 


,,broeekiUen'*  alsook  aan  de  sehüden,  en  koeteen 
bekleed  met  zwart  laken,  zooveel  eereteekens  zijn 
den  niet-adeUijken  verboden. 

BROECKLANT,  zn.  Zooals  bbobck  en  bbobc- 
KAOB.  II  De  heerl^hede  in  tii  prochien,  te  we- 
tene : . . ,  en  daertoe  op  Yin  ghemeten  bróoclanls. 
DE  Pb.  en  Bb.  XII.  Wouiergkem^  6. 

BROECKM ESGELEN,  bw.  Mergden,  fr.  marler. 
II  ^  qmod  de  dieta  terra  non  eet,  eiemt  TemUmiee 
dieUwr,  ghebroecmerghelt ,  ienetmr  idem  Jokatmee 
broeemerglen  et  eandem  terram  eeemndmn  neeeaeita' 
tem  enam  mHUier,  ml  Ha  dieare  [dicam?],yiiiiare  ae 
marelare  [«I.  mergelen].  B^kearek.  Ahdij  ter 
Kameren,  n^  41,  Aeetke  (1246). 

BROICKEN.  Zie  bbbuckxv. 

BROM,  zn.  JBrsm,  fr.  genei.  Kil.  Brom,  Jland, 
j.  brem,  genieia.  ||  An  Mahieu  van  Elslande,  ter 
causen  dat  hy  gheleverd  heeft  hondert  vichtioh 
bonderen  brom,  omme  daermede  vier  te  maeckene 
binnen  deser  stede ,  en  bi  dien  middele  te  benemene 
de  quade  luchten  en  infectie,  en  te  voorsiene 
weghens  de  contagie  van  de  peste,  Ivj  so.  par. 
Bbubbt,  n,  241,  Siaderek.  1579—80. 

BROODICH  (Verdam  bbodich),  bn.  Dis  h^ 
iemand  inwooni  en  in  den  koet  m,  die  ded  maakt 
van  de  familie,  fr.  edni  qui  a  tabU  et  logement 
ekex  jjn.  qui  fait  portie  de  la  famtUe.  ||  Doen  Otte 
van  Doemick,  broedige  huysgesinne  Swouts  voirs. 
den  voirs.  brieff  bracht  eü  thoende . .  —  Dat  zy 
Ewout  den  commer  affdoen  souden  en  den  voirs. 
Otten,  die  die  broedige  huysgezyn  was  Ewonts. 
Ckarierb.  v.  'sBoeek,  f».  110env<^.  (15<ieE).  Welcke 
genomineerde  persoenen  men  alleenelick  sal  be- 
vryen  van  accyse  van  wyn  en  bier,  dwelck  in  heur 
huys  by  hun  en  hun  broodige  familien  gedroncken 
sal  worden.  Mbbtbvb  en  Tobfs,  IV,  585  {Bantêj 
1568),  en  549  (1579).  Zie  ook  bbootatb. 

BROOS  (Broesch,  brosch),  bn.  1)  VergankOyk, 
fr.  fragile,  périesable,  jj  Dese  [nl.  die  soen  Ghx)ds] 
heeft  anghenomen  een  broesch  lichaem,  sonder 
vlecke  der  erfsonden.  Hondert  merk.  129. 

2)  Zwak  van  karakter ^  fr.  faible  de  earaei^. 
II  Want  wi  sijn  licht  te  verleiden,  cranc  tot  goei 
te  doen,  brosch  int  wederstaen.  Ib.  71  v*. 

BROOSHEIT,  zn.  vr.  Van  eene  borgtocht.  Kane, 
wankdbaarkeidj  fr.  ckaneee,  ineeriiiude  (d^une  cau- 
tion).  Il  Degene  daeronder  arrest  gedaen  is  en  is 
niet  gehouden  vant  geaxresteert  goet  te  scheijden 
ofte  tselve  ijmandt  te  laten  voleen  onder  cautie 
van  indempniteijt,  noch  hem  de  broesheit  van 
eenige  cautie  t'onderwerpen ,  hy  en  wille.  C  e. 
Antw.  eomp.  V.  iz,  21. 

BROOT,  zn.  Heerenbroot  (Her en brot,  en- 
kel- en  meervoud).  Wit ,  fijn ,  of  van  *t  fijnste  brood, 
fr.  de  pain  blano ,  pain  de  seigneur ,  de  la  fleur  de 
farine.  Kil.  Panis  primariusj  sUigineus.  oandidme. 
Grimm  Herrenbrot,  feinee ,  weisees  brot. 
Maigne  d*Amis :  Panis  ewrialie  seu  de  ewria.  qui  ad 
usum  domini  oonflcitur,  pain  euriai,  edui  qu^on 
seri  am  seigneur.  \\  Van  den  groten  chense  es  scon- 
teten  recht:  iv  sol.  parisise  eü  i  gans  metten 
gerove,  eïï  i  virdale  wins,  en  ij  herenbrot;  en 
daerombe  moet  hi  sitten  bi  den  ontfangere  met 
scepenen,  en  kiesen  tgelt.  25  febr.  1252. 

2)  Cramiokbroot.  Tarwebroot,  fr.  paindefYo- 
ment.  In  Brabant  heeft  dit  w.,  zooals  het  enkele  üta- 
mik,  de  beteekenis  van  heififnete  tarwebrood;  slechts 
in  de  Kempen  nog  die  van  tarwebrood.  Zie  Schuer- 
roans.  By  Kil.  is  kraem-mloke  (?)  tarwebrood 
van  eene  mindere  soort.  2!ou  het  w.  oramiek  eenige 
betrekking  hebben  met  de  xn  panes  vulgo  dieioe 


BRO. 


BRO. 


291 


oredemig  bQ  Laoomblet,  Urkmndenb.XV  n^.^tl} 
II  Itemi  [men  oochte]  een  stuck  wyns  ten  Damme 
om  aobt  BynsgoldenB,  en  tdorea  op  dit  jaer  [nl. 
1336]  WM  al  ongans,  soedat  men  gemeenlyck  cra- 
mikbroot  at;  nocbtans  was  tooien  diere,  soedat 
men  om  een  sister  rocx  oochte  vyfthien  gelten 
wyns  te  Bruessele.  Aead,  d'arekéol,  1860  blz.  161, 
Ckrom.  V,  Boodklooaiêr, 

3)  Broot  bidden.  Bedélen,  fr.  fnendier,  ||  Als 
Tan  den  armen  teghenwordelic  wesende .  in  onsen 
Toors.  landen  en  in  denselyen  een  jaer  langh  gbe- 
xeeideert  bebbende,  zy  sullen  aldaer  moghen  bÜTen 
in  zulcken  state  als  sij  zgn,  en  part  en  deel  hebben 
in  de  aelmoesen  die  aldaer  gheordonneert  sullen 
weeën,  zonder  te  moghen  gaen  mendioeren  nochte 
broot  bidden,  openbaerlicken  noch  secretelicken. 
Fl.  V.  VI.  7  oct.  1631,  I,  768. 

4)  Leve»eo»derhoud,  de  koet,  fr.  embtisianoei 
mourriimre  ei  entretiem,  \\  Soe  wie  dat  cart  [kaardt] 
metter  bant,  sonder  orlof  der  dekene,  en  weren 
dieghene  die  orlof  bedden,  die  en  suelen  engheen 
broet  aen  wolwerc  winnen  binnen  enen  jaere,  en 
daertoe  ghelden  y  Ib.  JT.  lakeng.  Dieet,  1833,  f>. 
37,  WcUoerh,  £en  scheere,  opdatter  geen  broot 
mede  ghewonnen  is.  C,  v.  Antw.  1682,  XLI,  a. 
100.  Stade  voordeel.  Van  dat  bierrooren  niet  ghe- 
noemt  en  staet,  van  elcken  huyshalem  een,  dat 
beste,  op  datter  is,  en  dat  niet  nieuwe  en  is,  en 
daer  gbeen  broodt  mede  ghewonnen  en  is,  want 
daer  broodt  mede  ehewouDen  is,  daeraen  en  heeft 
men  sheen  ▼oordeel.  C,  v,  HerenUde,  xii,  16. 

5)  in  sijn  ouders  broot  sijn.  Nog  mt»- 

derjairig  tyn  m,  gevolgelijkf  i»  den  koet  en  onder 
de  vooffdy  van  ófne  oudere  sijn,  ir.  eire  eneore  mi' 
metÊT  et,  par  ooneéquent,  manger  Ie  pain,  „Sire  au 
jMM**  de  eee  parents  et  Sire  eoue  leur  iuielle. 
Maigne  d^Amis:  JBese  ad  panem  alieuju»,  ex  pene 
aücnjus  Tictitare.  ||  Yangdijcken  en  s^jn  d'ouders 
Toor  oft  ter  oauseen  van  de  delicten,  misdaden, 
éauten,  ongelnck  oft  misyal  van  beur  kinderen, 
in  heur  plicht  en  broot  wesende,  niet  ghehouden. 
C.  V.  Antw.  1682,  XZXTI,  17.  Van  de  kinderen 
ghequetst  oft  gbeslagben  in  baers  vaders  oft  moeders 
hioode ,  behoort  de  betemisse  van  dien  totten  yader 
ofte  moeder.  C.  v.  Caeterlee,  xiii,  6.  Zie  ook  Aet 

en  dranck  2). 

6)  Uit  Bijnen  broode  doen,  uit  sijne 

plioht  doen.  Wettdijk  voor  mondig  of  meerder- 
forig  verklaren,  fr.  émanciper,  Eene  oork.  y.  27 
mrt.  1291,  zegt  dat  Meurieue  de  Füfordia,  milee, 
WUldmmn  JUUm  euum  a  pane  euo  et  eua  cueto- 
dia  eapoeuU  (Charih.  v.  St.-Miekide  abdij,  i\  68). 
Maigne  d^Arnis:  Extra  pamem  mittere  seu  pomere, 
aliqnem  libertatem  donare;  imanmperi  olim  meiire 
kor  e  de  pain.  \\  Kinderen  mogen  geëmancipeert  en 
Qjt  den  broode  gedaen  imi,  yaa  wat  oudde  sy  syn , . . 
C  V.  Oeni,  xxi,  2.  Van  den  Hane:  liberi  eman- 
eipari  poèetmt.  Een  poortere  yan  Antwerpen  mach 
aynen  sone  emanciperen  eü  yuyt  synder  plicht 
doen  altyt  alst  hem  belieft,  maer,  tseWe  wiÜende 
doen,  moet  hy  compareren  in  der  hoogher  yier- 
scaren  ..  yoer  schoutet,  burgermeeeteren  en  scepenen, 
en  yersnecken  aldaer  synen  sone  te  emanciperene 
en  yuyt  synen  broode  te  doene.  C.  v.  Antw.  1646, 
IX,  82.  Ib.  1682,  XLIY,  1.  (Wij  bekennen  het 
yolgend  art.  der  koatumen  yan  Meohelen  niet  te 
be^pen,  zoo  min  als  de  yertaling  yan  Nannius:) 
II  Vader  en  moeder  en  z^n  niet  gehouden  te  be- 
taelen  de  schulden  yan  hunne  kinderen,.,  alsoo  (?) 
de  kinderen  niet  en  zijn  in  't  broodt  yan  de  ouders, 
«n  is  y«n  gheenen  noode  die  uyt  den  broode  te 


doen.  C,  «.  Mechden,  ix,  14.  Nannius:  nepu  cpue 
eet  uüa  emancipaiione ,  eum  in  eorum  poteetaie  et 
maneipio  non  sint,  —  Uit  broot  en  macht.  C.  v.  Broek" 
lurg,  X,  6. 

7)  De  benaming  broot  werd  io^epaet  op  zekere 
waren,  wier  vorm  aan  een  brood  vergdeken  werd, 
fr.  mom  donné  è  certaines  marokandieee  doni  la 
forme  étaii  eomparée  cL  eelle  d'um  pain.  \\  Yan  elck 
broet  berst,  \/,  gro.  Watertol,  1660,  y*.  Baret. 
Yermelioen,  een  corfken  houdende  een  broot  yan 
160  Ib.  oft  daeromtrent,  iij  sch.   Tol  te  Antw,  1623. 

8)  Silvere  brooden.  Smeltkroezen  ter  loute- 
ring  van  goud  en  zilver,  fr.  oreueete pour purifler  Vor 
et  Vargent  (?)  jj  Silyere  brooden  oft  cendreen  en 
zullen  yan  incommen  niet  betalen.  Schatting  v, 
1661.  Zie  oyer  het  w.  cendréee  Ia  Gume  en  de 
moderne  Fransche  woordenboeken,  die  ons  echter 
niet  beyredigen  oyer  broot  en  kroee. 

BROOT ATE,  zn.  Die  bij  iemand  in  den  koet  ie 
of  in  zijnen  dienst,  die  ded  maakt  van  kst  Aau- 
gean,  fr.  celui  qui  est  „au  pttin",  ou  am  service, 
auas  gages  de  qn.  qui  fait  portie  de  la  faimXüs. 
II  In  Vranckerycke  en  in  yele  andere  plecken 
nseren  zij  in  yele  stucken  te  hangene  den  sim- 
pelen  dieff  om  d'ierste  reijse,  te  weetene  den 
Inape  oft  broothate,  die  zijnen  meester  steelt. 
WiBLANT,  BracL  crim.  160.  Alle  deghone  yoor- 
sien  yan  de  yoors.  queerens,  roe* ofte handtmeulena, 
sullen  yoerts  pertinentelyck  yerklaeren . .  den  com- 
pleten nomber  yan  hunne  domestiquen  en  broot- 
aten,  met  naeme  en  toenaeme.  Middelen  v.  VI. 
18  febr.   1702,  a.   269.  Zie  ook  Aetsehare.  Soo  en 

Selyck  oock  den  koopyisch  gemynt  door  de  yrouwe, 
naepo ,  domestique  ofte  brcradtate  yan  den  yerkooper 
ofte  synen  koopman , . .  sal  blyyen  ten  fiayeure  yan 
den  medemynenden  koopman.  JPL  v.   VI.  10  deo. 
1767,  a.  41,  XI,  1329. 
BROOTBAN.  Zie  bak. 

BROOTBANCKEN  (Brootbeocken) ,  zn.  my. 
Broodsiaüen.  fr.  étaux  dm  pain.  ||  So  wie,  eest 
man,  wyff  off  kyndt,  op  die  gewyde  plaetzen  pys- 
den  [pisten],  off  eynige  oncuysche  werken  bedbeye 
mit  eynigen  yrouwen,  desgelix  int  yleyschuyss  oft 
op  die  broetbencke  syn  mest  maeckde ,  die  sal  yer- 
boeren  eynen  balyen  Bynschen  gulden.  O.  lASge, 
27  juli  1469,  a.  38.  Zie  ook  aslhuib. 

BROOTBIDDER  (Bioetbidder),  zn.  m.  Beddaar, 
behoeftige,  fr.  mendiant,  indigent.  \\  Hi  opwecket 
yan  der  eerden  den  broetbidder,  en  yan  den  slike 
opriohtet  hi  die  armen.  Qetijdb,  16^  E.  P.  48, 
psalm  112/113,  Lat.  inopem,  Statenb.  den  geringen  g 
een  Bijbel  y.  1666  den  eUendigen. 

BROOTDRONCKENSCfiAP,  zn.  Brooddron- 
kenheid, fr.  péhUance.  ||  Omme  te  schouwene  de 
inconyenienten ,  die  meest  deur  petulantie  en 
brooddronckenschap  ghesohieden  by  eerlooae,  sedi- 
tieuse  en  twistighe  gheesten,..  JPl.  v.  Brah.  12 
juni  1679,  I,  67  a. 

BR00THUI8,  zn.  Broodhal,  fr.  haüe  au  pain. 
II  syn  {nl.  *sheeren]  staUaghen  int  Fleeachuis,  int 
Lakenhiüs ,  int  Broothuis.  Td  te  Dieet  v.  24  juni 
1307,  a.  36. 

BftOOTCAMEREN ,  zn.  my.  Kramen  in  de  hal, 
waarin  men  hel  brood  verkocht,  fr.  échoppee  dame  lè 
haUe  eur  lesquelles  on  déUtait  Ie  pain.  \\  Van  den  broot- 
kameren  sal  men  ghelden  tsgodenadaaghs  tuelf  pen- 
ninghe,  tsondaagl»  acht  penninghe,  en  els  [l.  eles] 
anders  daaghs  sal  men  ghelden  yan  eiker  karren 
broots,  die  compt  in  die  kameren,  een  broot  ene 
werf,  en  daeromme  sal  die  tolnere  hore  broot  dr%* 
ghen  in  die  kameren.  Ibid*  a.  6, 


S92 


BRO. 


BttO. 


WMOmCOtCK  (Bneêmtky, 
iê  fiymêU  êmri,  h, 
maiiff.    \\   BcCiest  m  3^  ter 
tx   pottca  vym  ttjmen.  hzLoae  ghehaeit, 

•6  tv«e 


aptcbe- 


de   lefc— jH|^ 


9.  1403/4. 

BBOOTCOllEK  (Bfoodtkooren),  a.  r«rw,  fr. 
ib  frmmemi,  KiL  BroodkorcB,  /i—i^r—.  l|  Dat 
flfltf  «wpÜMfo.,  eoonn  «allen  mogbem  eoepen,  «o 
a1«  gbeeifOpt  «ü  «pa ,  tonder  ^wueue  veder* 
.,  «I  eojMJur  jci  te  Tertnerae;  befaoodcBS 
êkom  dicB,  iloiideiv  aenei^ie  penoene  bg, 

woenselitifeD ,    dien    noodtkooren 
•  dfli  dl*  gooden,  npdet  nj  wilden, 
MoeCen  deelen  on  do  eoenHuucliop,  en 
belliehoede  Ton  den  eoepo,  ds  Tlam.  Aee.  21  (1399). 

BBOOT&OBVEK,  ra.  mr.  In  hei  op  dit  w. 
eilaot  nl  wel  onn  xoo  iete  db  een  kamettie, 
tiatieljê,  eeam  bonk,  mooCen  gedoehi  worden, 
fr«  ^to4»  It  Von  don  brootkorren  ooi  men  ghelden 
fydoBedoog^g  oefat  nenningbo,  tooodoogbo  eeopen- 
nngho,  on  oleo  ondno  doogho  rür  penningfae;  en 
dHo  in  di  brooCkorro  oloon  ooelen  tojghodciHidoogho 
gfaoven.  Ton  eiker  korren  brooto,  die  hoen  eoompt 
m  die  korro,  oen  broot  TU  U  Diat,  24  jnm  1307. 
Zio  VBOOTBAYCKy  BVOOTCAimzv;  xioookASLEiriB. 

BKOOTMEEëTEB,  ra.  üê  perêoom,  «t 
üêMêi  mem  iê,  wiems  brood  mem  eet^  fr.  la  pen 
mm  êerviee  de  qmi  Vom  est,  domt  om  WÊomge  Ie 
II  Die  knope  [ol.  do  kneeht]  en  moch  zijnen  brooi- 
BoeoCor  niei  oecooeren ,  noeh  die  tloYo  en  oorf  sijnon 
boer.  T.  D.  Tat.  149  t*.  Zie  Verdom  bboothxbs. 

BB00TME8  (Bfoodtmeo),  ra.  o.  üroodne»,  fr. 
eowieam  è  eomper  dm  peAm,  ofir.  ecMrfaan  imüe-pmm, 
XjL  Broodmeo,  emiier  eeemnme,  ||  In  don  rech- 
ten, ondor  don  noem  Ton  don  zweerde  wordden 
boyopen . . ;  moir  clejn  etoexkone  en  elejn  itoen- 
kono  oo  worddon  dooronder  niet  begrepen,  noeh 
oon  eloyn  brootmoo;  bot  on  woro  ■cborp  en  gooort 
ofi  itookendo  gemoiet,  om  doirroede  iomondo  te 
nogen  hindemi.  r.  d.  Tat.  153  ▼*.  Dat  dogono 
die  eyn  broodtmoe  nvt  gnunochap  trecken  nl  om 
lomant  te  grieffon  cme  te  qootaon,  «1  Terbooren 
de  boeto  ran  thien  Carolne  goldom.  Goroüoe  o. 
Genif  80  m^,  1640,  a.  82.  It.  C,  e.  Lier,  n,  7,  9. 
It.  LtÊmdiek,  o.  CMmhergem,  1666,  a.  22  (waar  Tor- 
koofdolQk  Uootmee  etoat,  oren  ala  in  een  Tan  do 
Iweo  kootnmen  Tan  Lier).  It.  C  e.  Amim,  1646, 
n.  4.  Dal  doghono,  dio  ojn  brootmoe  nrjt  giam- 
•enap  nijttrockendo  io,  om  gemandt  te  qneteon, 
Torbonrt  y  pont.  O,  o.  lAer,  ii,  7.  8oo  wie  iomandt 
•tooekt  net  oon  trootmoa  Torboort  iij  pont.  Ib.  9. 

BR00T81CK,  en.  Beddtak,  knajnak,  fr.  he$aoe. 
II  Kxcnoaio  ia  oon  noeretichejrt  ofi  nauwe  ondoroaeck 
ofi  ontdeokingo  der  gooden,  yan  den  prinoipalon 
ionldenoro,  gedaon  hj  den  richter,  tottor  malen 
ofi  brootoaeke  toe.  T.  d.  Tat.  267  y^. 

BBOOT8E,  ra.  Breektmg ,  hroeleyur,  fr.  lener. 
Kü.  Jiamd.  BipaUmm,  pmeümum.  ||  Drie  duoet  orom- 
mor  brooteon.  Schatm,  OoUaüe,  447.  Do  brootsen 
ofi  hauweolon  waren  om  die  wondorlicko  eteoreke 
ftion  mnoron  Tan  der  atadt  te  breken,  alzoo  Terre 
ftlf  men  eo  totton  caotoelo  oorboren  wilde.  Ber» 
tijden,  III,  128.  Zie  Teidam  BSOïs  (8e  art.). 

BBOOTSNIJDKBf  ra.  m.  Broodmee,  fr.  oomiemm 
è  poim,  II  8o  wie  dat  draecht  langhe  oft  oorte 
■weerdon,  broetfn))dert  langhore  gelemmert  met 
nonen  punto  don  TQf  dnmon , . .  up  de  boete  Tan 
thlon  ponden  par.  C  o.  Iperemt  Kèêt.  a.  84. 


rel   in    do 
oonno  broot  te  wfgtiBiM 

te 
an  fltodehnno  nnt  te 
bj  do 

en  danof  booc  en  notitie  te 
1666/66.  Zie  ook  aldaar  Ux. 

1636.  (De  priis  tu  bot  brood  bloef 
idfde;  het  gewicht  alleen  lerauderdo  on 
paald  naar  den  marktprijt  Tan  het  giaan)b 

BB0BEKEM8,  ra.,  yetkhr.  Tan  Broeon  (So 
▼erdam).  Laarefee  dier  Ooden,  fr.  hrodeqmimw  (oo- 
thornee).  KiL  Broseken,  broakon.  ||  iL  aan 
oen  poer  witte  broaekgriw,  2  gnML  8  et.  Zea  paar 
rojr  en  witte  leren  brotkona  met  anooreo.  t  av 
MsLCKXvnx,  JTvii^ld^  Ie  Ueeèdem^  104, 
foo  dem  pereoom  verbeeÊdemde  8imi  Jt 
Omgamg  (1660).  ld.  De  Feoeme  CBoder^kkaoMr], 
72.  Imeeiu  o.  1617. 

BROSSEN,  OW.  SehoBDon  eiule  bftmen. 

Ploonaatiach  Toor  BrocM»,  ^oedt  omt  aioHa,  alom- 
pampem,  fr.  hamqmeter ,  feiee  howAamen ,  ripoiffe.  KiL 
Sehosaen,  echros8on,,/laod.  ).  Braa8en,«3M- 
lort,  ieOmari,  eie,  \\  Die  opraken:  Trinmpbeêrt, 
■ijt  TTolijk,  Bchoet  en  broet,  Terteret  'tgolt,  eer  dat 
Tordoet,  Tennoet!  J.  B.  HoirwAXBT,a&4ieftl«r<na. 
8.  En  wederom,  i^  1162,..  Torbianddo  wel  half 
de  atadt  Tan  St.-Omaera,  met  die  koreko  t«b  St.- 
DeniJB,  orennidta  don  brandt  dio  qnam  nTt  hot 
ekwoter  Tan  St.-Bertin:  want  op  dien  tfiit  aoo 
waren  aldaer  gheoomon  twolf  abten,  ter  faorto  Tan 
■int  Bortin,  alwaar  men  Boer  gioofce  orevdaot  dodo 
Tan  schooMn  on  bruoBon  en  drineken,  dattor  op 
dien  tijdt  niemandt  te  Motten  en  qnam  -,  wnnt  don 
fleer  gobonedijdt  woo  or  grootelijoka  op  ghaatoori . 
Ommtg.  Krom.  o.   VI,  c.  67. 

BBOTKENS.  Zie  bsosskxfb. 

BROUWEN  (Branen,  Imiwen),  bw.  iXw^lronwoa, 
fr.  braeter  de  lm  hièrt,  \\  Dat  niemen  dieno  hier  on 
Imiwe,  wit  noeh  bmnn ,  dan  Tan  i  engelaehon  don 
■toep,  op  do  boeto  Ton  l  Ib.,  on  dat  mon  bliTO  brn- 
wende  bier  Tan  üi)  miton  on  Tan  Tj  miton.  ns  Pajitw, 
Vgh,  94  (1866).  Van  alMMyrelon  ala  bQ  daarboven 
Voenor  brawten  moor  brnwon,  daeral  BoUon  ag 
meer  ghoren  int  ayenant;  on  al  oiot  ao  dat  do 
bruwers  xVt  hamen  bien  bmwen,  eyno  anlloBB 
maer  x  hamen  ToraBBiBen...  Item,  Bullen  de  brouwers 
moghen  beginnen  brouwen  on  ondontokon  alat  ham 
gelieft  tBonidaga  aTonta  en  taheilicliBdagaB  aTonts. 
DE  Vlamivck,  Ace,  9/10  (1412).  Van  niet  te 
asporteren  die  brauwerye  en  hotgisene  daaraan  Ib 
Mhoerendo,  noch  oock  die  echelff holtor  ala  aadeae, 
hotwolek  tot  den  brouwen  Toor'alt^  godoatinoert 


BttÓ 


BtlU. 


Ö93 


ÏB.  C.  gr.  Loon,  I,  419  (1679).  Dat  allen  burgeren 
Ballen  moghen  timijs  brouwen.  Piot,  Cart.  II, 
663.  8t,'Trmden .nm. 

BBOUW£fi  (Bruwer,  brauer),  ra.  Bitrhromwery 
fr.  hreuseur.  (|  Dat  elo  pljnre  weten  sal  waer  hi 
teens  backers  oobte  teens  brouwers  huyse  die  tgAe, 
halen  snl . . .  Dat  elo  beckere  en  elo  brouwere 
hebben  sal  een  thine.  Kb,  o.  Antw.  62,  68.  Dat 
de  hackers  en  bruwers  alle  gadere  sullen  moeten 
houden  de  core  die  haren  ambachte  anerueren.  Ib. 
Ord.  o.  1391,  a.  198'.  Dat  elo  hackere  sijn  Tier 
Tuten  orene  blusschen  sal,  en  elo  hruwere  sijn  vier 
Tater  esten.  a.  19b'.  Zie  broxtwbn. 

BBOUWGËREGK,  zn.  Brouwgereêdichap,  fr. 
usientüês  de  hratserie,  ||  Ende  noch  die  brouwke- 
telen,  cuypen  en  ander  brouwgereck  totter  brou- 
weryea  behoorende.  L.  Galibloot,  JBauchouij  57 
(1587).  Meubelen,  dewelcke  niet  en  moghen  afge- 
pandt  worden : . .  It.  in  brouwcammen ,  en  in  andere 
hujsen  ofte  wiuhOTon,  daer  men  brouwt,  alle 
Taten,  cuypen,  ketelen,  schotelen  en  alle  andere 
instrumenten  totten  brouwghereck  behoirende.  C. 
V.  Loven,  IT,  22. 

BROUWGETOUW,  zn.  Geiyk  het  Toorgaande. 
II  Daer  syn  geweest  in  den  menscheljoken  loTen, 
K.  en  TSf.,  elujden,  welcke,  staende  hun  hauwelijck, 
hebben  gebouwt  een  treffelijck  huys,  met  brouw- 
getouwe,  schoone  stallingen,  schaere,  etc.  C.  or. 
Loon,  I,  727  (1711). 

BRGÜWGEWANT  (Bioughewant),  zn.  Gelijk 
het  TOorgaande.  ||  Een  huys,  metten  paenhuyse 
{nl.  de  brouwerg],  roetteü  etse  [L  este,  aste,  droog- 
OTen],  metten  cupen ,  metten  broughewande.  Charter 
V.  Ihesi,  18  jan.  1395. 

BROUWGRAEN,  zn.  Mout,  fr.  malt.  Niemant, 
wie  het  sy ,  en  sal  Termogen  eenig  mout  ofte  brouw- 
graen,  gedestineert  soo  tot  het  brouwen  Tan  bier 
als  azjjn  te  meulen  te  doen ,  tensy  gehaelt  hebbende 
billiet  Tan  den  pachter.  Fl  v.  VI.  21  juni  1758, 
a.  90,  XI,  832,  Aaht. 

BROUWIGE  (Brauweghe),  zn.  Bierhrouwtter , 
fr.  hratteuee.  Zie  bkouwte. 

BROUWCAMME,  zn.  Bromoerijy  fr.  hrasierie. 
Zie  BBOüWonxcK. 

BROUWKETEL  (Brouketel,  bruketel,  brauw- 
ketel),  zn.  m  Zooals  thans,  fr.  ehaudi^e  è  hrcuaer. 
II  En  hi  enne  Tant  dar  enghien  coren;  eii  daelleme 
dat  hiere  Tant,  data  er  noch,  sonder  enen  brou- 
ketel; dien  cochte  her  Yngbrecht.  10  aug.  1298. 
(Het  Kh.  V.  Antw,  a.  186,  zegt:  „Den  besten  ketel, 
sonder  bruketel  en  bradeketel,"  terwijl  de  Coêt.  v. 
1582,  o.  41  a.  100,  schrift:  „Een  den  besten  ketel, 
ionder  brouketel  oft  backetele,  en  de  eomfnlataf 
U,  §  11,  onder:  User  eii  coperwerck,  „Een  den 
besten  ketel,  sonder  brauw-  oft  baekketel;"  wij 
Tragen  ons  af  of  hadeJeetel  geene  schrijffout  is  Toor 
hrtuUkeid ,  waarroor  later  backkeiel  gezegd  werd }) 
II  Betaelt  N.,  scipper,  Tan  der  hoadde  [/.  oude]  huer- 
elocke,  de  bruketele  en  andere  stoffe  te  Toerene 
oaer  Mechelen,  omme  te  loToren  den  meester  Tan 
de  clocgieters,  eii  Tan  derzelTor  [eene]  nieuwe 
elocke  te  bringhene  int  stede  \nl.  in  de  plaats  Tan], 
H  lib.  y  s.  1  d.  gr.  ds  YirAMnrcK ,  Stad  Dendermondet 
I,  157  (1549).  Het  hanghen  Tan  brouwketels.  Megl. 
.  SóMeiémetera,  16  jan.  1705,. I,  46. 

BROUWKEUR  (Brouchuer),  zn.  Accijns  of  Hads- 
reM  op  het  brouwen ,  fr.  droii  d'aeeite  tnr  Ia  brae- 
eerie.  \\  Ghueren  en  bmecken,  die  der  poorten 
aencloTen,  Oock  broukueren ,  die  de  brouwers  gcTen, 
Moeten  al  tsumen  commen,  ongefaelt,  In  handen 
poortmeesteren,  sonder  sneTen.  Chron,  o.  M^ekteny 


8tr.  72.  Dat  een  brouwer  Toor  een  broussel  gesteet 
Met  eenen  boddregher  oft  twee.  plecken  gereet, 
Daeraf  deen  helft  den  heere  Tan  Merchten  heeft. 
Str.  73. 

BROUWÏE  (Broute,  bruwte,  brauwte),  zn.  Tr. 
Brouwsel  f  fr.  brassin.  \\  Daerbeneden  {nl.  beneden 
zekere  hoeTeelheid]  en  moghen  de  bruwers  niet 
Terassisen  teener  brouten.  —  Tan  al  sooToelen  als  sij 
daerboTen  teener  bruwten  meer  bruwen,  daeraf 
sullen  sy  meer  ghoTen  int  aTenant.  de  Vlauikck, 
Ace.  9.  Dat  oock  Tan  nu  Toorts  niemandt  en  sal 
Termeughen  meer  zaoken  te  malen  in  zynen  keer 
dan  dat  hy  [die]  brauwere  ofte  braueghe  sal  cunnen 
Torbrauwen  in* eene  brauwte.  Rshbbt,  I,  335. 
K.  e.  de  brouwers,  80  juli  1603. 

BRUDEN.  Zie  bbuidev. 

BRUDER,  zn.  Broeder,  fr.  frh'e.  Een  der 
woorden  waarin  de  u  het  langst  den  Toormaligen 
otfklank  behouden  heeft.  ||  Bruder  Woutre,  bruder 
Tan  den  seWen  bus.  11  juni  1277.  Bruder  Amout, 
Jan.  1298.  It.  26  mrt  1293.  It.  28  juni  1298. 
It.  28  juni   1298.  Amolt  en  Gosin,  sine  brudere. 

25  noT.  1296.  Ook  broder.   IJ   Bioder  Willeme. 

26  febr.  1259.  Broder  Jacoppe.  19  juni  1295.  Ook 
wel  eens  broeder.  Na  der  broedre  dinkene,  of 
Bohieden  Tan  den  rade  Tan  den  broeders.  21  mrt. 
1285.  Zie  bbobdxb.  % 

BRUEL  (Bruul,  brwl,  bruil,  braele,  brule, 
briel),  zn.  m.  Weide,  beemd,  fr.  prS,  prairie.  Het 
is  zonderling,  dat  het  Lat.  broilwm  zoowel  nemus 
{pare  OU  boiSf  ofr.  breuU)  beteekent  als  pratum, 
II  In/ra  Tenremunde,  quoddam  pratum  quod  didtur 
Bruil.  i)S  VAMnfCK,  Zwfvdce,  2  (1221).  Ja  loco 
qui  dieitur  Brule.  B^ksareh.  Abd^  ter  Gameren, 
bundel  62,  Srpe  (1251).  Domus  sOa  ia  Brule  (1256). 
Yav  Etx9,  Louvain  mon.,  103.  In  den  Bruel, 
juxta  Sennam  (1279).  Chdshmeen  UBrutsd,  Charterb, 
ü.  ter  Kisten,  b  n».  1460,  f>.  27.  In  Bruel,  in 
anffulo  met  dieH  Dimidia  strata  (1302).  Yav  Etxn, 
/.  d.  103.  Supra  quoddam  pratum . .  sUum  in  par' 
roehia  de  BeUe,  in  loco  qui  dieitur  Bruul.  dx 
YLAifnrcK,  l.  d.  87  (1303).  Dat  Vranke  Tan  Sndono».. 
heeft  ghemaect  en  gheghoTen  dire  doghtere  kinde 
N . . ,  op  1  bonre  lans  in  Appeldonc ,  en  onderhalf 
Tirdendeel  lans ,  den  Bruel ,  in  wedinghen  [l.  wed- ' 
dinghen],  c  pont  tomoise  te  horre  nutscap.  19  mei 
1805.  B^ksarch,  Abdi}  Bozendaal,  doos  1.  In  den 
Bruel  en  op  de  Leye(1370).  In  Brulio,  interbona.,, 
(1872),  Van  Etbk,  l.  e,  In  den  brwl,' daer  de 
wech  dore  gheet . . .  Ten  Cruyswege  int  Bruelgat. 
Oodsh.  te  Brussel,  onder  Mcuikelen.  In  de  prochie 
Tan  Boertmeerbeke,  Tj  dachwant  maybeempts, 
tusschen  de  maelbeke  aldaer  en  de  gemeine  vioente 
aldaer  tusschen ...  en  de  gemeinte  aldaer  geh.  de 
Bruele.  Ibid.  onder  Boortmeerbeék.  De  hofstede 
binnen  der  gracht  eü  de  sengle  [singel]  es  hare 
alleene.  De  bogaert  en  de  briel,  half;  dander  heeft 
jonoTroowe  Avezoete  te  haren  Uto  in  biloTinghen. 
DS  Pb.  en  Bb.  II.  Bttergkem,  30.  Dit  es  der  vrouwen 
van  Everghem.  z.  j.  Zie  onder  anderen  noch  Bbm- 
BBT,  n,  42,  43.  Verkleinw.  Bruelken.  ||  Een 
eeusel ,  metten  lande  eii  metten  bruelkene  ghelegen 
tusschen  Heinrics  goede  Tan  Beringhen  in  deen 
side,  en  die  waterlede.  Schep.  v.  Saecht,  28  jan. 
1443,  Abdij  V.  Oortenherg. 

BRITÊT,  BBüBTOAT,  zn.  Bouwterm.  Looden  treek' 
ter,  waarin  twee  dakgoten  eich  vereenigen,  fr.  enton» 
noir  de  pUmb  oi^  deuxgouttièressefoignent.  Wellicht 
ook  wel  nog  een  ander  Toorwerp.  ||  Hoe  dat  men 
meten  aal  sehaliedaken . . .- Voor  de  handt:  Voor 
elck  bruet  Tan  loot,  Tier  Toeten.  Begl.  Edifleiemeters^ 

87 


^ 


BftU. 


BftÜ. 


16  jan.  1705,  IT,  17.  Ticheldaken . . .  Voor  leve- 
ringe  en  handt.  Item ,  yoor  alle  bruetgaten  aal  men 
den  ticheldecker  toeleggen  rier  roeten.  Ib.  y,  6. 
Vgl.  Verdam  bbouwette. 

BBUGGE,  zn.  1)  Sru^  om  eene  dakgoot  te 
dragen,  ir.  ponty  ckéüalet  d'une  gotUtière.  ||  Oft  dat 
de  bruggen,  bodemen,  zydeberderen ,  opschoten  oft 
kleethouten  aen  de  oude  gote  zynde ,  so  goet  waren 
dat  die  niet  en  behoefden  hermaeckt  te  zyn.  C.  v. 
BruMid,  ServU.  a.  14.  Chnstijn  ponticuli,  Sooverre 
Tan  noode  is  aldaer  een  gote  te  legghen,  te  leveren: 
loot,  aoulduere,  boden  [I  bodem],  bojsel,  bruggen, 
spruyten  en  alle  ^tghene  dat  tot  de  gote  behoeve- 
Igck  is.  C.  ëtad  MecheUmy  xiT,  21.  Jfannius /«^a. 
It.  O.  V.  ZieTy  XIII,  19.  Cv,  Aniw,  1646,  Tin,41. 

2)  Van  eene  zoutmaat.  Vune  meture  du  tel. 
II  [De  keurmeesters]  sullen  insgelijcks  oock  kueren 
efi  ondersoecken  de  soutmaethen^enallecalengieren 
die  den  lesten  brandt  niet  en  sullen  hebben  en  in 
't  midden  een  brugghe;  en  wie  daermede  vercoopt 
sal  verheulen  20  stujyers.  C  v.  JlioUf  a.  36. 

8)  Muntteeken  van  Bruttel,  ir.  pont,  déférent  de 
JBruxellet.  r.  D.  Chijs,  Hertogdom,  28. 

BEUGGE8LUITEB,  zn.  Brugdraaier  of-ophaler^ 
fr.  gardien  d'un  pont,  eelui  qui  ett  chargé  de  U 
toumer  ou  lever,  jj  Den  brughsluyter  yan  de  Bo- 
wa^nsche  vliet ,  Ixxij  guldens.  Van  de  Gorenyliet, 
Izxij  guldens.  Van  de  Boterruije,  yiij  guldens.  Ord. 
Alb.  Aniw    1618,   Uitgaven,  a.  145—148. 

BBUGGE8T0CK  (Brugstock),  zn.  Smal  bruggetje 
voor  voetgangert,  ir.  pasterelle.  Kil.  Brugstock, 
fiand.  j.  V  o  n  d  e  1  e ,  poniiculut ,  planoa  pontit. 
II  Vermach  den  bailliu  yan  den  ytfirs.  heerscepe 
alle  jaere  te  ghebiedene . .  ter  keereken :  dat  alle 
deghuene  die  ghegoedt  zijn  yan  denselven  heerscepe 
maken  ofte  doen  maken  straten,  heerweghen,  keerck- 
weghen,  m nelenweghen,  ghebuerweghen,  straten 
en  waterloopen  rumen,  hen  gheyende  huer  rechte 
wgdde  en  diepten,  yondele  en  brugstocken  leghen 
en  dat  daertoe  behoort,  de  Pb.  en  Br.  III.  Aalterj  22. 

BBUI,  zn.  m.  Den  brui  geven,  —hebben 

van.  Spotten  met,  uitlachen,  ir.  te  moquer,  te 
flcher  de.  jj  Doende  groete  tumulte  en  oproericheijt, 
seggende  den  bruij  yan  die  justitie  en  borghemees- 
teren  te  geven ,  hebbende  daeroever  drinckgelt  ont- 
&ngen  van  sommige,  omme  snlx  te  doen.  3foii/«- 
naken,  I,  191  (1664).  Wie  hem  die  permissie  was 
gevende  onder  Betz  die  molaijen  te  haelen.'  seghde: 
iok  gaen'waer  mijn  meesters  mg  seijnden.  Daeren- 
tegens  den  voors.  Princen  seghde:  ick  hebbe  den 
bruij  van  ül.  meesters,  alsoock  van  den  heere  van 
Budingen,  die  onder  Betz  nijet  te  seggen  en  heeft. 
JProcet  de  Longin  §  Princen ,  1674 ,  Baad  v.  Brab. 

BBUIDEGOME  (Brudegome),  zn.  Bruidegom , 
h,  fiancé,  II  Wat  bmdegom»  eten  ghinghe  des 
avonds  met  der  bruyd,  alse  hi  se  des  naest  dAghs 
trouwen  sal,  verboerd  ij  oude  groten,  en  elc  die 
met  hem  quame.  Kb.  v.  Aniw.  170*. 

BBUIDEN  (Bruyen,  bruijen,  bruden,  bruwen), 
bw.  Verkrachien,  tehoffeereny  69«2ap0ii  (eene  vrouw), 
ir.  violer  (une  femme).  Jj^t,  futuere.  ||  Van  Hughen 
den  Langhen,  ghecalengiert  van  dat  hj  ghebruudt 
BOude  hebben  Aechten  Boels,  haers  ontdanckens; 
en  soe  ghinc  haerre  claghe  of  van  scepenen,  omme 
dat  soe  negheene  prouve  dertoe  en  hadde;  vermaect 
by  scepenen  omme ...  iiij  lib.  In  Hasseneder 
ambooht.  Van  Pieter,  Willems  sone,  ghecalengiert, 
dat  hy  ghebruud  wilde  hebben  Eaterinen,  Willems 
wyf  van  Ghend,  haers  ontdanckens;  eü  soe  en 
elaeghde  niet,  en 'de  bailliu  en  hsdder  gheene 
poeve  toe,  en  liet  verdinghen  omme  iig  lib.  Beken. 


bayuwt.  Geni,  Mol  n*.  1719  (1364).  Ontochtige 
gezegden  uit  de  lagere  volksklas:  ||  Zoo  wie  den 
anderen  heet  syn  vader  (?)  ofte  moeder  bruyen 
[var.  bruwen],  sal  boeten  rj.  se.  parisis.  Bbmbbt, 
I,  496,  JT.  d.  arbeidere  (1639).  Soe  wije  van  de 
gesellen ,  voor  de  dekens  vergadert  s^nde ,  een  ander 
heet  liegen,  oft  sijn  moeder  gaen  bruyen,  sal  tot 
elcke  reyse..  verbeuren  24  stuijvers.  Kaart  d, 
beenhouwert  te  Diettj  17e  E.  a.  21. 

BBUIGEN  (Bruyghen,  bruyten  (?)),  zn.mv.  Een 
tlach  van  haring,  fr.  une  tor  te  de  harengt.  ||  Des 
zullen  sy  moghen  ventegoet  en  etelick  goet,  niet 
moghende  wesen  bewaert,  als  versche  visch,  ver- 
sohen  har^ngh,  wracken,  bruyghen,  ydelen  harijngh, 
maut,  bier,  loock,  anjün,  appelen,  peeren,  kerzen 
en  dierghelijcke  fruyt . . .  uut  ofte  inne  voeren.  JPL 
V.  VL  29  jan.  1549,  a.  1,  I,  363.  Herinck  ge- 
heeten  bruyten,  betaelt  men  van  elcker  tonne  int 
wederom  schepen,  1  gro.  Water  lol  ^  1660. 

BBUICKEN.  Zie  bbbuckbn. 

BBUICKEB.  Zie  bsiückbb. 

BBUINSTEEN  (Bruunsteen),  zn.  Zooals  thans, 
doch  wellicht  verkeerdelijk  gescnreven  voor  Barn- 
steen, ir.  ambre,  tuodn.  ||  JPro  quaUbet  tonna 
ambre,  wlgaliier  dicte  bruunsteen.  Mbbtbks  en 
ToBVB,  II,  646,  JEngeltche  charter  v.  1306. 

BEUISTICH,  bn.  Bronttig,  fr.  en  chaleur.  Kü. 
Bruystigh,  j.  brunstiffh,  ordent ^  lateivut. 
II  Als  hebbende  s^ns  gedaechdes  hu\js vrouwe  ge* 
seght:  dat  zijns  aenleggers  huysvrauwe  was  een 
bruystige  zoech.  Arch.  v.  Dieti,  proces  van  Graes- 
beke  §  Hermans  en  vrouw  (1664). 

BBUIT  (Bruyte),  zn.,  meervoud  bru^.  De  drek- 
etoffen  van  de  vertrekken^  ir.  let  vidanget  det  Ueux 
d'aitanoe.  Kil.  Bruy d,  holl.  ttereora  liquida.  Benoe- 
ming van  eenen  kuermeetier  te  Antwerpen,  ||,tot alsulc- 
ken  baten,  proffyten,  vervallen,  en  bezundere  totter 
helft  van  den  rechte  van  den  bruyen  als  dairtoe 
van  oudts  gestaen  eü  behoirt  heeft,  en  dairaf 
d*ander  helft  altijt  toebehoirt  heeft  den  keurmeester 
onser  voirs.  stadt  van  Antwerpen;  welck  recht  van 
der  helft  van  den  bruyen  wy  willen  dat  die  voirs. 
Jan  de  Biddere  oiok  van  nu  voirtane  hebbe  en 
gebruycke,  gelyc  en  in  der  manieren  zyne  voirsaten 
in  der  voirs.  officien  dat  gehadt  eü  gebruyct  hebben. 
Bêkenk.  v.  Brab.  reg.  136  f>.  243  (1491).  Datniemant 
die  vuyligheyt  van  eenighe  beestenmesse ,  verkens- 
kotten, bruyte,  seemtombers  (i*),  oft  andersints  ter 
straeten  uyt  ofte  in  den  stroom  leyden  mach.  C, 
V.  ^tBotoh,  IX  ,'42.  —  De  Bruid  was  de  naam  van 
eene  straat  te  Brussel,  langs  de  Zenne,  alwaar  men 
de  drekstoffen  der  stad  in  het  water  stortte;  eene 
eigentaal-vergetene  regeering  verving  dezen  naam 
door  het  meer  dichterlijke  Bruidtiraai,  rue  de  la 
Fianeéeil)  Zie  BxTsnsrE  et  Wautbbs,  Siti.  de  Brux, 
III,  654. 

BBUIT  (Bruut),  zn.  Bruiloft ,  ir.  nooet.  Te 
brulde  of  te  lijoke.  Tot  eene  bruiloft  of  tot 
eene  begrcfenie,  ir.  è  det  noeet  ou  a  det  fknSrailUt. 
II  Wat  manne  die  ontboden  wert  van  's  ambachts 
weghen,  eist  te  brude  oft  like,..  en  diei«  dan 
niet  en  quame,  dat  ware  up  de  boete  van  y 
sch.  parisis.  K.  v.  Smedertamb.  te  Oeni,  16«  E. 
Mettager,  1876,  blz.  420.  Zie  Verdam. 

BEUITEN.  Zie  bbüi&e». 

BBUiTWECH  (Bruydtwegh,  bruytwech),  zn. 
m.  Mettweg,  ir.  chemin  aufumier;  de  düngweg  van 
Grimm.  ||  De  wyde  yan  de  wegen  onder  Loven 
en  Thienen:  Item,  eenen  kerc-,  merct-,  home-, 
bn]^wech,  yi  voet.  K.  en  br.  v.  Thienen  ^  a.  21 
(16<le  E.).  Item  in  de    Cott.  v.  Bruttel.  De  C.  9. 


BRU. 


BUF. 


295 


XoMfi ,  Servit.  a.  93  brengen  erenwel  jioenen  bruydt- 
wegh"  op  8  voet. 
BRUG.  Zie  bbobck. 
BRUKET£L.  Zie  bboüwïstsl. 
BRULOCHT  (Bruloft),  zn.  vr.  Bruiloff,  fx.noeeê. 
II   Yan  speelmannen    ter    brulocht    te   loenne.    — 
Ter  brulocht  suelen  sijn  twee  speelmanne ,  die  men 
sal   loenen  of  senden.    Kb,  o.  Diest,  a,   61.  Bat 
deghene  die  binnen  onsen  roors.  landen  en  heer- 
licheden  Tan  herwaerts-overe  braloft  sullen  houden, 
en  zullen  tot  denzelven  niet  moghen  bidden  dan 
haer  naeste  vrienden  eii  maghen  orer  beyden  zyden , 
en  dat  in  den  ghetaele  ran  twintich  persoenen  ten 
alderhooghsten;  en   dat  die   feste  ran  der  bruloft 
en  zal  maer  mueghen  dueren  dan  den  principaelen 
dach   en  des  anderen  daeghs  tot  naer  de  noene. 
PI.  V.    VI.  7   oot.   1631,  a.  11,  I,  762.  Ten  bru- 
loohten  dair  sullen  moghen  commen  en  rergaderen  : 
de  radere,  moedere,  broeders,  susters,  rechtzweers 
oft  nadere.  C.  ü.  Iperen^  Kast.  a.  36  (1635). 

BRULOCHTHOUT,  zn.  o.  Zeker  hout  door  de 
hertogen  van  Srdbani  aan  de  inwoners  van  Balen 
en  Capellen ,  naar  oud  gebruik^  geschonken  ter  gele- 
genheid eener  hruUoft,  fr.  bois  que,  d^après  un 
ancien  usage,  les  ducs  de  Brabant  donnaient  aux 
hdbUanfs  ds  Balen  et  de  Capellen  ^  a  Voecasión 
d'une  noce.  ||  Want  wy  geadrerteert  zyn,  dat  onder 
tdecssele  van  den  brulöchthoute ,  dat  men  onsen 
Toirs.  ingesetenen  yan  Balen  en  van  der  Capellen, 
mit  consente  van  onsen  officieren,  op  onse  voirs. 
boflch  pleecht  te  laten  halen,  om  huere  vrinden, 
ten  daghe  van  hueren  brulochten,  op  te  sitten,  oft 
tafelen  dacraf  te  maken,  vele  groote  excessen  en 
abuysen  gebuert  en  voirtgekeert  zyn  geweest , . . 
soe  hebben  wg  .  die  ghifte  en  consent  yan  den 
▼oirs.  brulöchthoute  geaboleert  en  te  nieuwte  ge- 
daen.  Bekenk,  v.  Brab.  reg.  138  P.  247,  Ord.  16 
dec.  1'633,  a:  18.  Besturing  van  ^s Hertogenwoud. 

BRUNSLACHTE  (Bruynslachte),  bn.  Brussdsch, 
fr.  de  Bruxdles.  Waarscbynlgk  bedorven  Tan  bbub- 
BBLACHTXB.  ||  (Yéryolg  op  het  citaat  van  Naest 
belancxt,  blz.  166:)  ||en  daert  oock  de  menighe 
[tU.  de  meerderheid]  yan  der  geselschap  oyereen- 
draecht,  en  sellene  [zullen  hem]  maken  gheselle; 
en  000  moet  deghene,  die  yan  weerden  syn  sal, 
gheyen  den  ambachte  seven  pont  Brunslachte;  [en 
verder  npgmaals:  seven  pont  Brunslachte].  PI,  p. 
Brab,  Juni  1291,  I,  246.  Sonder  nochtans  dat  hy 
sal  moeten  gehouden  syn  anderwerfT  te  betaelen 
die  voors.  pondt  Bruynslachten,  maer  sal  gestaen 
met  noch  eens  te  geven  hanschoeuen,  als  voore. 
O.  d.  Munters  in  Brab.  1566,  a.  24. 

BRUSELANEN,  zn.  ||  Steenen  om  te  plaveyen 
geheeten  Bruselanen  oft  Doomioz,  een  hondert 
voeten,  1  grooten.  Hansatol,  1567. 

BRUSSELACHTÉR  (Bruslachter,  bruslachte), 
bn.  Brusseheh,  fr.  de  Bruxelles,  bruxellois.  ||  Yore- 
wert  meer  sal  heme  the  gasthus  gheven  twee  werven 
hondert  pont  Bruslachter  penninghe.  11  juni  1277. 
Umbe  seven  pont  Bruslachter,  goder  en  geeve, 
alse  selc  geit  alse  in  Brabant  ginge  es.  26  nov. 
1296  B.  Zie  bbübslachtb. 

BRU88ELAER.  Dobbelen  Brusselaer,  of 
Dobbelen  Engel  van  Brussel.  ZÜveren  munt 
geslagen  onder  Maximiliaan  en  Philips,  y.  d.  Chijb, 
Hertogdom,  198. 
BRU8TICH.  Zie  bbovbtich. 
BRUTORYE.  Zie  bbaütobyb. 
BRÜWEN,  BRUWER,  BRUWTE.  Zie  bbou- 
WSB,  enz. 

BRUWET,  zn.  JSen  landbouwersvoer  tuig  ^  storikar 


met  twee  groote  wielen  en  een  klein  naar  voren  «• 
het  midden,  fr.  ehariot  de  euUivateur,  tombeream 
ayant  deux  grandes  roues  et  une  petUe  au  milieu 
'sur'  lê  devcmt»  Onze  landlieden  heeten  het  een 
berrewet,  op  zijn  Waalsch  (fr.  brouette,  kruiwagen). 
De  Bo heeft  Berwette  of  Brewette,  Driewielkar, 
baneele.  ||  Yoirt  hebben  gebruwet  Laurens  re  dagen, 
en  oec  om  de  bruwetten  in  der  stadthofftevueren.. 
It.  heeft  gebruwet  met  sijnen  peerde ,  i  dag . .  Aen 
Janne  Rombouts,  wagemaker,  van  ix  bruwetten.. 
Aen  oly,  om  daermede  te  smouten  de  [raders] 
van  de  bruwetten  . .  Gecocht  vu  bruwetten  geheeten 
pipegalen.  Beken,  Berg-op-Zoom,  1500 — 1601,  n*. 
657.  (In  weerwil  van  de  bekende  en  in  Ylaanderen 
nog  voortlevende  beteekenis  van  jnpegalcj  de  door 
Eiliaen  aangeteekende  op  Pijpeng€Êely  en  den  li^itsten 
regel  onzer  aanhaling  zelf,  zien  wij  in  het  w. 
Bruwet:  een  wagen  met  drie  wielen ,  zooals  dit  voer- 
tuig door  den  landman  nog  genoemd  wordt  (nl. 
berrewet,  op  zgn  Waalsch,  brouette).  Immers  voor 
een  kruiwagen  hoeft  men  geen  paarden,  en  zoo 
verklaren  het  ook  De  Bo  en  Schuermans. 

BRUWETTEN,  bw.  Vervoeren,  fr.  voUurer.  Zie 

BBÜWBT. 

BUCHTEN,  bw.  Zwaaien ,  fr.  hrandir  (?)  (büchtb 
zn. .').  II  Een  mes  trecken  oft  buchten,  dat  es  slaen, 
steken  oft  werpen,  sonder  geraecken,  oft  dat  men 
hem  hauden  (.')  liet,  oft  sijn  mess  treek  [t]  in  erren 
moede,  is  xy  auden  groten.  Piot,  Cart.  II,  670, 
K,  V,  St,- Truiden,  1536.  Een  vrouwen  buchte  is 
X  alde  groeten.  Ib.  578,  K.  v,  1547. 

BUEEREN,  bw.  Beeldhouwen,  beitelen,  fr.  sculpter, 
ciseler,  \\  De  vormen,  die  in  de  coer  komen  zelen, 
onder  docsael,  sal  men  maken  van  steen  van 
Avenes,  met  haren  posten,  wel  ende  reyn  gebueert 
van  buyten  en  van  bynnen.  Messager,  1875,  blz. 
34.  Mechelen,   16  febr.  1473.  Oksadl.  Zie  Yerdam 

BTTËBBN. 

BUERDE.  Te  buerde  bieden.  Bij  opbod 

verkoopen,  fr.  vendre  è  Venehère.  ||  Item,  soo  het 
vercocht  pant  in  den  vierden  dagh  niet  en  wort 
ghelost,  sal  onsen  Schoutus,  ter  presentie  van  twee 
schepenen,  het  vercocht  pant  weder  voor  alle  man 
te  buerde  bieden,  oft  iemant  ware  dier  meer 
begeerde  voor  te  betalen,  én  een  keersse  daerop 
laten  uytbranden.  {Kantteekening :  Yeroochte  panden, 
binnen  4  dagen  niet  gelost,  ten  hoogsten  te  ver- 
coopen).  Landch,  Megen,  a.  20. 

BUFFEL,  zn.  Wambuis,  kolder  van  buffelhuid, 
fr.  powrpoint,  eoiUetin,  corselet  de  cuir  de  buffU. 
La  Cnme  Bufle.  ||  Munitien  van  oorloghe : . . 
alle  wapenen,  maillen  van  ysere  oft  staele,  pan- 
sysers,  buffels  en  brygantijnen.  PI.  v.  VL  31 
dec.  1559.  Bekenk,  v.  Brab,  reg.  140.  Buffel- 
sche  kolder.  ||  Welcke  persoOnen..  van  de 
Giilde . .  gehouden  sullen  wesen . .  in  den  omme- 
guick  te  compareren  gewapent ,  • .  degene  voerende 
spiessen  ten  minsten  versien  van  rinckraegh  eii 
buffelschen  kolder,  oft  eenigh  ander  cierlyck  habydt, 
bij  faute  van  corselet,  daertoe  nochtans  een  yege- 
lyck  wordt  vermaent.  Yak  Mblgxbbbkb,  Kruisgilde, 
102  (1642). 

BUFFEL,  zn.  Beul,  seherprechter,  fr.  bourreau. 
II  De  bufiJsl  hadde  tz weert  upgheheven  omme  den 
vors.  Loy  te  onthoefdene;  het  was  doe  een  eerd- 
bevinghe;  de  buffel  liet  tzweert  vallen,  en  Loy 
Jordaens  handen  ontbonden.  Jak  tak  Dixhüdb,  318. 

BUFFET  (Buffette,  buifiette,  boffet),  zn.  onz. 
1)  Aanrechlbank ,  aanrechttqfel ,  doch  ook  wel  kast, 
fr.  dressoir,  mais  aussi  armoire ,  buffet.  Kil.  Buffet.* 
II   Item,  tusschen  die  cokene  en  die  stove.  It.  een 


296 


BUI. 


BUI. 


bofTet  oft  een  reyken  zljelken.  Inv,  o.  d.  SuUt,  1489. 

2)  ZUplaat*  der  vierêehaor^  schepen ttod  t  Ir.  siéffe 
du  irihunal^  tiége  tcMnal.  La  Cume  Buffet,  «ii 
hwreau  sur  lequel  travailloient  les  greffiers  du  parle- 
ment. II  Sj  useren  in  de  Caroeren  yan  YUenderen 
te  doen  lesen  de  senten  tien  by  den  greffier  ten 
baiffette,  in  presentie  van  den  hore  sittende  in 
consitttorien.  Wielaut,  Praet.  dv.  IX,  iiij,  S. 
Mgn  heeren  den  voocht  en  xiu  schepenen ,  ses 
raden  van  den  buffette  en  den  treBorier,  elck  Tij 
Ib.  XYJ  s.,  in  redemptie  Tan  elck  TJ  silver  pennyn- 
ghen,  tot  xzTJ  s.  tstick,  ter  continuatie  ran  de 
Wet  in  mey  1648.  Yavde vfbbbbboom  ,  Numisma- 
tiquet  64.  Zie  ook  blz.  37  en  63.  Ten  buffette  (yan 
de  Wet).  (7.  v.  Broekburg,  iii,  19,  vi,  5.  Ten 
buffette.  C.  stad  Brugge,  tl,  326. 

BUGOER,  zn.  1)  Sodomiet,  Ir.  pédêrasie, 
hougre,  \\  Item,  yan  scepenencoste  doe  men  de 
buggers  pynde.  Stadsrêk.  v.  Gent,  1336,  I,  87. 
Zie  Oailliard,  en  Verdam  2).  Als  scheldnaam,  ft, 
comme  nom  injurieux.  \\  Dat  niemandt  en  sal  yer- 
moghen  synen  compaignon  ofte  andere  te  heeten 
bnggere,  op  de  boete  yan  yj  se.  par.  Bsmbbt 
I,  496,  Zakdragers,  1639. 

2)  Ketter,  fr.  hfritique.  ||  Pen onderbaliu ,  meester 
Fitincbois  Boele,  en  meer  ander  eerlicke  mannen 
yan  der  stadt,  moesten  yan  hem  \nl.  den  Spaanschen 
meester  del  campo]  hooren,  dat  de  lieden  yan 
Ghendt  alle  bugghers  waren,  yerraders  yan  haren 
coninc  en  Lutheranen.  Ber.  tijden,  III,  97. 

BUGGERIJ,  Sodomie.  Eil.  Appendix.  In  de  C. 
V.  Antw.  1646 f  I,  14 ,  erimen  pessUnum  genaamd; 
b\j  Wielant,  JPract.  crim.  xcit,  vuijle  faicten.  Zie 
Verdam  Buggerie2),  Gailliard  Boeckerne. 
ji  De  zzyj e  maniere  yan  criesme  capitael  is  Sodo- 
mia,  en  is  die  simde  die  men  doet  tegen  natuere, 

Seheeten  die  sunde  yan  buggeryen,  als  te  doen 
werc  tegen  de  natueren  en  anders  dan  den  manne 
met  zynen  wyye  natuerlyo  behoirt  en  betaemt  te 
doen;  en  dese  misdadighe  is  men  sculdich  te 
bemen  aen  eenen  staeck.  t.  d.  Tat.  80.  Dat,  naer 
geschreyene  rechten,  niemend  ontfanghelic  en  es 
omme  hem  te  stellene  ter  purge  yan  zaken  of 
delicten  enorme,  die  niet  proeyelick  en  zijn  [nl. 
niet  tot  bewijs  ontyankelijk],  ghelijc  als  herezie, 
yerraderye,  moort,  straetroof,  buggherye,  yrouwen- 
cracht  of  andere  onproeyelike  delicten,  die  bezocht 
behooren  te  zijne  bi  processe  extraordinaire.  C.  v. 
Aalst  t  Orig.  XLi,  a.  13.  Dit  crismen,  dwelck 
geheeten  is  sodomie,  oft  zonde  jeghen  natuere,  is 
abominable  in  rechten,  en  te  punierene  metter 
doot.  WrsLAKT,  /.  c.  Zie  Damhoudere  Practique 
judidaire  ès  eauses  eriminelles,  xcyi,  eene  yer- 
korte  yertaling  yan  zijne  Praxis  rerum  criminalium : 
Ie   vilain  et  énorme  crime  ei  pSché  contre  nature. 

BUDEL,  zn.m.  Beul,  fr.  bourreau.Kil.  B  o  del  2) 
earnifex.  \\  En  is  sy  gepynicht  doer  eenen  boeye 
en  rabaut,  hem  des  nyet  yerstaende,  en  nyet  door 
eenen  hangedief  oft  budel.  Rijksareh.  Baad  v. 
Brab.  Papiers  non  classis  (1621). 

BUIDEL,  zn.  m.  Zooals  thans,  heurs,  inz.  gdd" 
heurs,  zakje,  fr.  bourse^  partic.  è  argeut,  petit  sac. 
Kil.  Buydel,  bulga,  tacculus.  jj  Item  noch  in 
een  lederen  borze ,  als  een  olocke  is ,  yonden : . . 
Noch  xcv  stuuyers,  yan  y  placken  stuc,  yonden  in 
denselyen  buydel.  It.  in  een  roey  plooke  yan  eenen 
swarten  buydel,  z\j  cleyn  penninghe  yan  yreemder 
munten.  It.  Noch  yonden  in  eenen  buydel  yan  lynen 
lakene  yeele  brieyen  yan  diyerse  materien.  Inv. 
Daneels ,  1483.  En  passim.  Met  open  buidel, 
met  gereed  geld,  ft.  bourse  dêliêe^  argetU  eomptant. 


Il  Om  te  komen  tot  beeohndden  [nl.  naaitinj^, 
moeten  de  geheele  kooppenningen  worden  gepro- 
senteert  aen  den  kooper, . .  met  open  buydel  en  in 
baren  gelde.   C.  v.  Maastricht,  Becessen  v,  1665, 

xLi,  9.  Door  den  buidel  rijden.   7V  teel 

laten  betalen,  snijden;  op  brandsehtüting  stellen^  fr. 
gruger;  ran^ner,  \\  Dat  sij  [nl.  de  onderzaten] 
grootel^'okx  worden  belast,  gegrayeert  en  yeronge- 
lyct,  niet  alleene  yan  breucken  daerin  siJ  rallen, 
maer  oock  in  de  keuren,  wtdien  sij  ignorant  sfjn 
geweest  yan  den  waerachtigen  yaleure  yan  dien, 
en  alsoo  yan  den  yorsters,  preten  en  andere  offl* 
eieren  dieper  in  den  buydel  getast  worden  dan  de 
weerde  yan  denselyen  kueren  en  breucken  is , . . 
C.  e.  Santhoven,  1670,  ii  (K.  eH  br.  v.  1668),  Inl. 
Als  sulcke  suspecte  persoonen  de  lieden  beyeeden, 
berooyen,  beschadighen,  yanghen,.  oft  door  den 
buydel  ryden,  soo  yallen  sy  de  facto  in  de  acht 
[hacht]  en  in  andere  penen.  PsBysDSB,  in,  75. 

2)  Net,  jachtnet,  honijnenet,  fr.  bourse,  Jiletè 
lapins.  II  Dat  nyemant..  hem  en  yordere..  op 
onse  waranden  eenige  partrysen ,  oonynen ,  faisanten 
oft  ander  geyogelte  met  budels ,  met  garen ,  met 
bogen,  bussen  oft  andere  instrumenten  oft  gescitt 
te  yangene  oft  te  schieten,  dan  alleenUo  metten 
yogel.  Bekenk.  o.  Brab,  reg.  137,  f>,  202,  y«.  17 
aug.  1624. 

BUIDELDRAGERS  (Bnyldragers),  zn.  my.  Last- 
dragers^  Zuidned.  takdragers^  fr.  portefaix.  Kil. 
Buydeldraegher,  saeoarius,  etc.  ||  De  corde- 
waegenaers ,  buyldraegers,  tragelaers.  Van  Mslcxb- 
BBKB,  Kruisboog,  64  (1648/49).  De  cordewaghen- 
cruyders..  De  buyldraghers ,  elck  Ixxx  guldens. 
De  torfdraghers . .  Ord.  Albert  Antw.  1618,  in, 
69.  Priyilegie:  Dat  niemand  eenige  graenen  ofte 
zaed,  te  wage  ofte  te  schepe,  brengende  in  deee 
stadt,  ofte  daeruyt  yoerende,  en  yermag  te  ont- 
laeden  ofte  te  laeden,  tenzij  de  Vrye  buydddraegers. 
Bijksarch.  Deelar.  d.  Ambachten  te  Aalst,  1784. 

BUIDELEN  (Budelen),  bw.  Builen,  fr.  Uuter. 
Kil.  Buydelen,  crt^o  incernere.  \\  Beddiius.. 
in  Avelghem . .  Item,  11  offien,  et  quilibet  offle  eet 

I  panis  de  1  francard  siliginis  ghebudelt.  Vav 
LoEBBBN,  St.'Pierre^  n^  896  (1281).  Dat  egheen 
meesters  oft  knapen.,  en  sullen  moeghen  ennighen 
otter  (?)  oft  gebudeld  meel  leggen,  doen  oft  laten 
leggen  alleen  op  den  steeck(.'),  daer  die  waerdeerderen 
het  leer  besien  en  yisiteren.  Kaart  d.  ZeertoU' 
wersamb.  te  Viest,  27  febr.  1646,  a.  16. 

BUIDELGANCK,  zn.  m.  Geldinzameling  b^  om- 
gaan, ft.  quéte,  collecte.  \\  Diewelcke  yan  den 
dordden  [derden]  Lede  yoers.,  yoer  huere  lasten, 
oyck  aenmerckende  als  yoer  [nl.  den  dienst  door 
den  Keizer  bewezen  door  de  bedwinging  yan  Gel- 
derland en  Zutphen],  hadden  yerclaert  de  yoers. 
somme  yan  iiiic  m  Karolus  guldenen  onsen  ^Ider- 
genadichsten  heere  den  keysere  geeme  eü  willich- 
lyck  te  consenterenen  en  consenteerden,  om  die 
opgebracht  te  worddene  by  buydeleganck ,  als  te 
wetene,  eenyegelyck  nae  zyne  macht,  rycdomme 
eü  goeden;  hopende  en  nijet  twyffelende  dat  onse 
allergnadichste  heere  de  keysere  daermede,  als 
yan  wegen  yan  den  dordden  Lede  yoers.,  zoude 
teyreden   zyn.    Bekenk.  v.   Brab.  reg.   139  f*.   18, 

II  noy.  1542. 

BUIDELKIST  (Budelkist),  zn.  Meelbuil,  fr. 
bluteau.  ||  Int  bachus:  1  budelkist,  1  moelge,  1 
lange  tafele,  1  ysere.  Inv.  opte  Boréh  v.  Loven, 
1436,  blz.  66. 

BUICK  (Buyck,  bunc),  zn.  m.  Lichaamsdeel. 
Buik,  it.  ventre.  ||  Een  andere  maniere  yan  desen 


BUI. 


BUI. 


297 


aotien  en  interdicten  ia  geheeten  in  Lfttyne  inter- 
didum  ne  om  ftat  ei  quiin  potsessionem  mUnu  est, 
efi  wordt  gegeren  tegen  dengeenen  die  iemende, 
die  by  den  richter  geset  is  in  poaaeMien  yan  ennigen 
goede,  hetzij  b\j  contamacien  van  den  adTersarysy 
oft  TUTt  aaien  ran  enniger  scaden  die  hem  aenge- 
daen  u  geweest,  en  bij  redenen  Tan  den  buycke, 
data  te  eeggen  yan  kynt  te  gedragene,  stoot  oft 
belet  doet  in  s\jnder  possesaien,  hem  daerynjt 
expellerende  en  yerbiedende  d^jer  te  gebmyken , . . 
By  deser  actiën  suldy  formeren  u  libel  aldus: 
Andries  seegt :  dat  nadgeu  dat  hy  by  u,  her  richter, 

fBstelt  is  geweest  in  de  possessie  yan  sulcken  dinge, 
ét  zye  mits  contamacien  zyns  adyersarys,'  oft 
mits  scaden  hem  aengedaen,  oft  in  den  name  yan 
den  buTcke ,  soe  heeft-  hem  Peter  benomen  en  belet 
dat  te  besitten,  oft  dyer  poesessien  te  sebruycken; 
Tenuect..  v.  d.  Tav.  109.  Groenen  Diiiok^P). 

11  Yan  dat  Willem,  Fieters  sone,  ghecalengiert 
was  dat  hy  Willem  Cleenen,  die  een  siec  man 
60 ,  dreeghde  op  sinen  groenen  bnuc  te  springhene. 
Stken.  haljutM.  Qent,  n».  1725  (1373). 

2)  Suwdijk,  fr.  marui^«.  Buiok  gebroken. 

Swwelijk  gArdken,  ontbonden,  fr.  mariage  ditsout. 
I)  Yan  ghelycken  wort.,  gheobseryeertf  daer  broe- 
ders ofte  sosters  syn  yan  meer  bedden  dan  twee 
ofte  drye,  al  waert  dat  eenighe  broeders  ofte  sna- 
ters waeren  hebbende  yader  en  moedere  in  yullen 
bedde  noch  leyende,  dewelcke  dies  niet  jeghen- 
staende  sullen  deelen  ghelick  deghene  daer  den 
buyck  ffhebroken  is.  C.  si<td  Brugge ,  y,  6.  Buiok 
geheel  gebroken.  Daar  vader  en  moeder  over- 
leden  tijn,  fr.  oè  père  et  m^e  tont  dScidée.  \\  Alle 
Toochden  syn  ghehouden  heurlieder  weese-goedt, 
t*zy  wettelick  yerstonren  yan  yadet  en  moeder, 
daer  den  buyck  gheheel  ghebroken  is,  ofte  oook 
Traemgoedt  \nl.  toeyalh'g  aangekomen]  wesende, 
in  ghereede  pexininghen . .  te  employeren  in  coope 
yan  lande  oft  rente.  C  e.  Vewme^  ix,  7.  It.  Q.  v, 
Broekbwrg,  z,  fi.  Blliok  halfgebroken.  Daar 
vader  of  moedeer  nog  Ueft^  fr.  o^  père  ou  mère 
vivent  eneore.  |)  Alle  weesen,  goedt  hebbende  ofte 
niet,  daer  den  buyck  gheheel  ghebroken  is,  moeten 
beroocht  syn  met  twee  yoochden;  en  daer  den 
buyck  maer  half  gebroken  is,  met  eenen  yoocht. 
C  V,  Veurne,  ix,  15.  Zie  ook  db  bo. 

8)  Maagtchap,  hloedverwantsehap;  echoot  van 
jeigendom,  enz.  fr.  parenté^  consanguinité;  (giron 
de)  proyrUÜéj  eto.  |  j  Schillen  si  yan  wien  eü  wte 
wiens  ouke  dat  tleen  commen  es,  so  sullen  partien 
dat  prouyen  yoor  de  mannen,  metten  oudennghen 
en  ommesaten  yan  den  leenen  eü  die  se  kenden. 
Leenreehi  e.  1528,  f*.  8  y^  Zie  BOESicif.  Commen 
yan  yryen  buyoke.  In  sake  yan  ambachten. 
Afkomen  van'eenen  gevrijden,  van  eenen  vrijen  meester 
M  ket  ambaehi,  fr.  en  matière  de  corps  de  métier 
deeeendre  d'un  affranehi^  d'un  franc-mattre.  \\  Zo 
wat  persoon  gheboren  en  wuenachtich  binnen  der 
stede  yan  Meenene  yry  meester  werden  wille  yan 
den  ambachte  yan  den  brauwene  yoomoemd,  niet 
oommende  yan  yryen  buucke,  zal  ghehouden  zyn 
aleer  een  jaer  *t  ambacht  te  leerene  en  doene  bin- 
nen der  stede  yan  Meenene.  Bbmbby,  I,  338.  K, 
der  Bromoers  v.  6  mrt.  1524.  Indient  gheyiele  dat 
een  jonckman  yan  buuten  traude  een  wedewe  oft 
dochter  yan  yryen  buucke,  zal  moghen  yry  wezen 
mits  te  betaelene  hondert  ponden  par.  Ib.  342. 

4)  lAehaam  eener  stad;  de  gezamenlijke  leden 
eener  vereeniging^  fr.  eorpt  ifune  ville;  touêlee  mem- 
bres d^une  eommtmamté,  ||  Den  iy«n  yan  april  anno 
[zire]  Lzxvi,  was  *t  Wittendonderdach ,  en  waeren 


up  desen  daoh  onthobft  up  een  schayaut  in  midden 
yan  der  Yriendachmaert,  myn  heere  de  cancelier 
was  ten  oyerlydenen  yan  graye  Karele,  myn  heere 
yan  Humbercourt  en  M«r  Jan  yan  Melle,  yerwyst 
en  ghejusticieert  by  der  Wet  yan  Ghendt,..  en 
de  justicie  ghedaen  zynde,  zo  track  den  gheheelen 
buuck  yan  der  stede,  metghaeders  heere  en  Wet, 
elc  met  zynen  bannieren,  tot  den  Scepenhuus,  efi 
daer  schieden  zy  met  goeden  minnen  en  yrien- 
scepen.  Collatie,  487.  Prescriptie-  en  grypt  geen 
plaetze  op . . ,  noch  tegen  gemeyn  goet  yan  outs 
ingeset  om  gehayen  te  wordden  tot  nutscap  en 
pro%te  yan  der  gemeynten  oft  yan  den  buycke 
yan  der  stadt.  y.  d.  Tay.  327  V*.  Geiyo  qic  zyn 
die  preyilegien  yerleent  den  oerdenen  mendicanten, . . 
en  eenige  andere  dairaf  zyn  commuyn  en  generael, 
den  liehaeme  oft  oollegien  alleenUjc  yerleent  om  yoir 
huer  lichaem  en  collegie  en  yoir  hueren  buycke 
dyer  te  gebruycken,  en  niet  den  singulieren  personen 
yan  denselyen  liehaeme  oft  collegien  Ib.  368  y^. 

5)  Bijenkorf  f  Zuidn.  biekorf,  fr.  ruehe.  Kil.  Bie- 
bock,  biebuyck,  vetus.  Apiariumy  alvearituli, 
II  Niemant,  wie  hy  sy,  yan  bayten  der  stadt  efi 
den  byyange  yan  Lyere,  en  mach  byen  setten  om 
te  swermen  binnen  der  stadt  yryheyt  oft  byyanghe 
yan  Lyere,  op  eenen  ceure  yan  eenen  gulden  Leeuw 
yan  elcken  yate  oft  buycke.   C.  v.   Lier,  ii,  41. 

Bniokyast  sitten,  —  woonen.  Z^e  vaste 

woonst  AeMe»,  fr.  avoir  son  domicile  fixe.  Kil. 
Buyckyast  woonen,  fixam  sedem  tenere^  domi- 
eilium  hdbere  fixum  et  stabile.  Schiller  u.  Lubben 
Bükyestich,  an  einem  Ortefestfcohnkaft.\\ïtem, 
So  en  sal  men  yan  nu  yoert  egheynen  yremden 
man ,  buten  der  stadt  yriheit  geseten ,  porter  maken, 
noch  te  porter  nemen,  hen  come  bynnen  der  yri- 
heit steetlich  wonetich . .  en  buickyaste  sitten. 
C.  e.  Maastricht^  Oork,  v.  1380,  a.  111.  Dat  nye- 
mant  porter  siin  en  sall  in  derselyer  onser  stat 
yan  Senttruden,  noch  porter  aldair  gemaict  en  sall 
mogen  werden,  noch  der  portscap  noch  yryheit 
ghenieten,  dan  diegene  die  stedelick  en  buyckyast 
m  derselyer  onser  stat  en  yryheit  woenen  sall.  O. 
lAêge,  10  juni  1417,  a.  7.  Pat  elc  yan  de  yoirge- 
noemde  tzestich  scutteren  yan  nu  yoirtane  binnen 
de  nuwen  mueren  yan  der  stad  yan  Bruessel  sal 
moeten  buycyast  woenen.  A.  Waütxbs,  Sermens, 
18  apr.  1453,  blz.  14.  Yan  alle  goeden . .,  yan  eeni- 
gen  ingheseten,  poorter  oft  poortersse ,  oft  buyckyast 
woonende  binnen  de  stadt  oft  yryheydt , . .  is  men 
schuldich  te  betalen.,  den  zz«n  penninck.  C,  v, 
Antw.  1.^82,  XL,  1.  It.  a.  7.  [Zyn  genietende  de- 
selye  priyilegien]  de  buytenpoirters  binnen  Brabant 
en  buyten  de  yrye  steden  woonende , . .  mits  jaer- 
lycz  dry  weryen  ses  weken  met  den  meestendeel 
yan  hunne  familie  buyckyast  woonende  en  hunne 
residentie  houdende  binnen  de  stadt  en  hare  yry- 
heydt. C.  V.  Brussel,  1606,  a.  211.  Christyn ^xim 
domicilium.  Dat  men  die  poorteren  yan  Helmondt, 
die  tot  Helmondt  buyckyast  sitten  oft  woonaohtioh 
zijn,  oft  heure  soeden,  nergens  in  de  meyerije  yan 
Feelant  en  mach  besetten,  arresteren  noch  beoom- 
meren met  eenich  recht.  C  e.  Selmont^Xj  1.  *t  Yoer- 
schreyen  consent  yan  de  borghemeesters  en  is  niet 
gerequireert  in  d*apprehensie  van  eenige  persoonein 
in  herberghen  ofte  tayemen ,  nytghenomen  deghene 
die  daerinne  buyckyast  woonen,  te  weten  de  weerden 
ofte  herbergiers,  met  hunne  kinderen,  dienstboden 
en  andere  domestiken.  C.  e.  Zoven^  I,  25.  Bat 
alle  de  ofBciers  yan  justitie  souden  schuldig  wesen 
hunne  woninge  buyckyast  te  honden  en  personelyck 
te  resideren  ter  plaetse  yan.  hunne  ofltcien.  O.P.-B. 


298 


BUI. 


BUI. 


auir,  80  jan.  1717,  ITI,  47.  Dat  hy  behoorlyck 
gedaen  heeft  syne  twéé  leerjaeren  by  eenen  vryen 
meester  en  in  eene  yryendo  stad  in  Brabant ,  alwaar 
men  gewoon  is  buyokyast  by  denselyen  meester 
te  woonen, . .  mitsgaeders  ^  slaepen  onder  desselfs 
daok.  Ib.  29  nor.  18  oct.  1728,  a.  1,  iy,  196. 
Dat  niemanden  tot  schepenschap  en  sonde  wor- 
den  gecosen  die  buyckvast  niet  en  sonde  zyn 
woonende  binnen  deser  onser  stadt  oft  d'am- 
mannye   derselvere.  Mabtikez  18,  Vonnis  12  apr. 

1618.  Buiokyast  en  aerderast.  De  variante 

hert  Tast,  met  de  orertollige  en  aan  den  Ylaan 
derschen  tongral  seer  gemeene  aanademing,  Toor 
eertrast,  erdvast,  eerdevast,  ertvast,  heeft 
aanleiding  gegeyen  tot  de  schilderachtige,  doch, 
o.  i.  rerkeerde  yertaling  ftmJb-  en  hartvast^  „yast 
met  buik  en  hart'*,  attaché  par  Ie  ventre  et  Ie 
eamr^  en,  200  Bichthofen,  in  de  FriesUcke 
Sêchiequeüen ,  het  woord  buikyestich  [gelijk 
men  siet,  een  te  onzent  niet  ongemeen  woord] 
aanhaalt,  hertyestich  heeft  hij  zeker  niet  ge- 
Tonden.  De  uitdrukking  „buickvast  en  aerdeyast** 
beantwoordt  aan  het,  door  de  Eost.  y.  Antw.  y. 
1682,  zxxyii,  9,  wettelijk  yereischte:  ||  „Soo  wie 
binnenpoorter  yan  Antwerpen  wordt  oft  blyyen 
wilt,  moet  sijne  woonstede  met  sijne  familie  hebben, 
en  fize  domicilie  houden,  t'sy  in  sijn  eyghen  oft 
ghehuert  huys,  camer  oft  kelder,  binnen  der  stadt 
oft  yrijheydt  yan  Antwerpen'*,  zooals  Defacqz,  An- 
cien droit  helgiquet  I*  303,  DamicUe  civil,  het  ons 
ook  leert:  ce  domicile  qui  s'acquierf  par  Ie  fait  (Vune 
habifation  réelle  dans  un  lieu,  avec  Vintention  d'if 
avoir  sa  demeure  fixe  et  son  prindpal  établissement , 
dus,  met  lijf  en  goed,  corps  et  hien.  Een  oork. 
yan  den  koning  yan  Frankrijk,  d.d.  27  jan.  1432, 
n^.  LXXYII  yan  Fr.  de  Potters  Second  cartylaire  de 
Gandy  yoor  de  ambachten  der  stad,  zegt,  in  oy er- 
eenstemming  met  het  yoorgaande:  „behoudelic  dat 
z\j  heur  principaele  woonste  en  yertrek  houden  in 
onse  yoorseyde  stede,  metten  meesten  deele  van 
haer  hebbinghen".  De  Koet.  y.  Gent  yértalen  „ord? 
yast  en  buucyast"  minder  poëtisch,  doch  juister: 
attaché  par  Ie  foyer  [nl.  heerd,  haard]  et  par  la 
panse,  ||  Alle  deghene  die  portere  siin  en  hem 
ghelpen  willen  metten  yriheaen  yan  de  stede  en 
met  haren  porterscepe,  dat  sij  innecommen  binnen 
der  stede  yan  Ghend  binnen  deeen  naesten  xiiu 
nachten,  en  derbinnen  te  woenne  buucyast  en 
hertyast  [/.  ertyast],  met  wiyen  en  met  kinderen, 
die  se  hebben,  de  Pauw,  Vgb.  62  (1350).  Eist 
dat  hi  te  deser  stede  yoertcomt  en  daemaer  wuent 
jaer  en  dach  erdyast  en  buucyast,  met  zinen  wiye 
en  kinderen,  eü  emmer  met  yuloommer  hebbinghe, 
naer  zinen  staet,  zo  zal  hy  in  dat  caes  [nl.  geyal] 
porterscip  moghen  yercrighen  met  zulker  wuensten. 
C.  p.  Qent^  11  aug.  1431,  a.  1.  blz.  608.  Zie  hier- 
boyen  aebdbvast,  sprekende  yan  goederen:  Haert- 
yast,     ertyast,    aerdtyast,     aerdeyast,    eerdeyast. 

BUILDRAGERS.  Zie  buideldbagebb. 

BUILEN.  Zie  büidelkk. 

BUILBUGGëDE  (Buuhrigghede),  bn.  Bultenaar, 
ft.  hossu.  II  Int  jaer  m  en  lxz,  so  quam  bisscop 
Willem  yan  Utrecht  en  die  buulrigghede  hertooch 
Oodeyaert,  met  banieren,  met  bosunen  en  veel 
ghejM^als . .  —  En  deez  buulrigghede  hertooch  Gode- 
yaert  besat  Holland  moghendelike  iiij'jaer.  Belg. 
Muê.  IY,  195. 

BUISSCHEN,  bn.  Een  plaatselijke  naam  ?  j|  Beta- 
lende dairyoere  jaerlicz , . .  in  de  stadt  yan  den 
ouden  rechten  yan  bu\JBschen  scellingen  en  pen- 
ningen,  ons  competerende ,   nae  den  yaluere,  soe 


die  oyer  hondert  jaer  beyonden  zyn  weert  geweest 
te  zyne.  JRekenk.  v.  Brab.  reg.  188  f^.  247,  Ord. 
15   deo.   1533,  a.   13.  's  Hertogenwald. 

Buit  om  buit  (Buut  om  buut).  In  zake  yac 
naasting  verwerving  om  verwerving  j  fr.  en  matière 
de  retrait  acquét  pour  acquit.  j|  In  mangelinge  oft 
permutacie  yan  g^>ede,  absolutelijck  ghedaen  buyt 
om  buyt,  oft  gorre  om  ghuyl,  en  is  gheen  naer- 
hede,  want  daer  de  borse  niet  ontknoopt  en  is. 
WiELAiTT,  Pracf.  civ.  X,  ziij,  1.  't  En  [nL  het 
recht  yan  retenus  of  puissance  de  flef]  heeft  oook 
gheen  stede  in  leenen  oft  er  yen  die  behooren  der 
kercke,  en  by  coope  weder  aen  kercken  gegaea. 
Noch  in  permutacie  oft  wisselinge  yan  leen  op  leen 
oft  op  erye  gedaen  buut  om  buut  en  sonder  fraude. 
Ib.  X,  xiy,  3. 

BUITELING,  zn.  Vreemét  aan  eene  stad,  m». 
van  buiten,  fir.  étranger  ^  une  viUe,  qn.  du  dehor^. 
II  Alsoo  sich  yele  steden . .  in  groote  turbatien, 
benautheden  eü  peryckelen  geyonden  hebben,  oyer- 
midts  de  groote  menichte  yan  yreemdelingen  en 
buytelingen  aldaer  metter  wooninge  getollereert  en 
toegelaeten ,  zonder  dat  sy  totten  eedt  yan  der  bor- 
gerschap zijn  ontfangen  en  toegelaeten  geweest, 
ordonneren  enz.  Piot,  Cart.  23  apr.  1569,  II, 
623,  St.'Truiden. 

BUITEN  (Buten,  bute,  buyten).  I.  Als  yoor- 
zetsel  met  den  2en  naamyal  yr.  yan  het  lidw. 
samengesmolten  tot  buter,  ook  wel  eens  met  den 
2«D  naamyal  mann.  buitens.  ||  Alle  erde  en  alle 
saden  die  ter  dikinghen  betamen,  die  mach  men 
nemen  buten  der  dikinghen . .  Dat  gers  buten  dike 
ghemene  wede,  tote  dir  stont  dat  men  binnen 
diket.  24  sept.  1259.  So  wie  die  knapelin  kint, 
dat  portere  iof  portighen  kint  yan  Braghe,  dat 
beneden  xx  jaeren  oud  ware,  yertroeste  [hulpe 
bieden,  niet  sSduire"]  iof  yerleedde  houwelic  te 
doene  bute  der  yoghede  rade,  waert  in  yoghedien; 
iof  had  yader  eü  moder,  en  het  buten  haren  rade 
ware;  iof  dat  yerstoryen  ware  en  neghóne  yoghede 
ne  hadde ,  buter  naester  yriende  rade , . .  C  stad 
Brugge,  I,  231,  Ord.  31  dec.  1278.  Dat  niement 
en  gheorloyet  eenighe  lakenen  te  toghene  jof  te 
yercoopen  no  te  coopen  buter  halle.  JT.  d.  lakeng. 
te  Brugge,  Scherert,  .blz.  70.  Die  teghen  ooren 
ghinghen  buten  der  yriheit,  of  binnen  der  yriheit, 
om  coren  te  dinghene  ocht  te  copene  buten  den 
corenhuise,  saels  ghelden  x  s.  Kb.  v.  Diest,  a', 
Ixj,  2.  Decernerende  eü  wysende  [nZ.  de  paus], 
dat  dieselye  boucken  [nl.  yan  Luther],  in  wat 
talen  die  waren  geschreyon,  zanden  worden  yer- 
brandt  en  eeuwelick  buter  memorien  der  menschen 
gedaen.  PI.  o.  VI.  8  mei  1521,  I,  90.  Als  eenen 
crediteur  sijnen  schuldenaer,  woonende  buytens 
dorps,  heeft  doen  arresteren  O.  v.  Deurne,  1612. 
a.  41.  Buyten  jaers.  C.  v.  Breda,  1547,  a.  70,  73. 
Buyten  weechs.  K.  v.  St. -Truiden  o.  1366,  a.  29. 
Buten  weghe.  K.  lakeng.  Brugge,  Scherers,  blz.  81. 

II.  Als  bijw.  Buiten  de  stad,  fr.  hors  de  la  mlïe. 
II  Dat  hi  [nl.  de  baljuw]  de  yorseiden  twee  poorters 
oyer  de  ghewysde  boeten  met  redenen  yanghen  en 
executeren  mochte ,  ghemerct  dat  haghepoorters  syn, 
buten  woenende,  tfait  buten  gheyallen,  eü  dat  de 
Wet  buten  gheen  ghebod  doen  mach.  C,  v.  Auden. 
2de  d.  OrUr.  xxxy,  8  dec.  1391.  Van  buiten. 
|1  So  wat  cnape  die  yan  buten  comt  eü  noynt  ooet 
en  dede  der  [l.  den]  ambachte ,  hi  sal  iii  sol.  gheyen, 
Vak  LoKEBEir,  8t.- Pierre,  K.  d.  Tijkenwevers,  1, 
388,  Mei  1280.  Buiten,  ten  platten  lande, 
fr.  au  plat  pays.  \\  Die  belijden  [Z.  beleiden]  worden 
binnen  dese  stadt  eü  hare  yryheydt  ghedaen  by  den- 


BUf. 


BUI. 


m 


selyen  amptman  oft  Bfjiien  lieutexumt,  in  presentie  van 
twee  schepenen;  en  bujten,  ten  platten  lande,  bij 
de  Tooraz.  dienaeren,  in  presentie  yan  twee  poirters 
der  Toorghenoemde  stadt.  C.  v.  Brussel ,  1606,  a. 
90.  Christijn  ruri  i»  terra  Srabantia,  Inde  uitdr. 
te   buiten,   met   de   ww.   doen   en   gaen:   tO 

buiten  gaen,  hem  te  buiten  doen.  Afstand 

do«n  iNM,  fr.  renoncer  d.  ||  En  scouden  quite,  ter 
Torseider  kerken  boef,  alt  recht  dat  si  daeran  \nl, 
aan  zekere  meierij]  hadden,  en  worpen  en  halmets 
hem  te  Wetten  en  dadens  hem  te  baten.  25  jan. 
1277.  Eü  hie  begheerde  daerof  \fd.  van  een  leen- 
goed] te  Wetten  te  buten  te*  gane  alse  van  den 
eronde.  18  oct.  1318.  M[annen]:  Bailliu,  de  mannen 
dunkt  recht  dat  men  den  voornoemden  td  \nl, 
zulk  een],  yercoopere,  ghevrach  doen  zal,  hoe  eü 
in  wat  manieren  dat  hj  hem  van  den  TOorn.  leene 
onterren  en  te  buuten  gaen  wille;  zoo  by  consente 
▼an  zynen  oudsten  hoire,  zoo  bj  noode?  B[ailliu]: 
Yolghende  tvonnesse  van  den  mannen,  zoo  doe  u, 
têl,  gheyraoh:  Hoe  en  by  wat  middele  dat  ghy  u 
van  den  Yoorn.  leene  onterfven  en  te  buuten  gaen 
wilt,  zoo  by  consente  yan  uwen  oudsten  hoire  oft 
by  noode?  (7.  leenhof  der  J^urcht  te  Stugge ^  III, 
162.  lïiement  ne  mach  sinen  gront  Ivar.  leen] 
yercopen  noch  daerof  te  buten  gaen  by  meer  dan 
tween  weghen:  deen  es  bi-node,..  t Ander  es  by 
•inen  oudsten  hore.  Ib.  219.  Als  een  yan  den  erf- 
nnamen . .  begheert  te  hebben  scheijdinge  en  dey- 
iinge  yan  de  goeden  in  den  sterf hu^se  bevonden, 
die  is  schuldigh  alle  andere . ,  te  doen  dasen  voor 
de  Weth,  om  hen  te  yerstaen  tot  scheijdinge  en 
deyiinge,  oft  *t  sterfhuis  te  renunoieren  en  te 
bujjten  te  gaen.    C.  v.  Lier,  xy,  57.  Zie  ook  uit- 

BAxv.  Hem  te  buiten  doen  van  een  goed. 

Afstand  doen  van  een  goed,  fr.  renoncer  è,  un  hien, 
II  £n  ie  doe  mi  buten  en  yertie  alre  exeptie,  alre 
prevüegie,  nu  ghegheven  of  hierna,  nu  ghecreghen 
och  hierna,  en  alles  rechts.  21  mrt.  1285.  En  si 
daden  hem  buten  van  allen  weren,  redenen  en 
baren  (?),  die  hem  in  enegher  manieren  te  staden 
mochten  staen,  omme  te  ghane  iof  te  doene.., 
iofte  eneghe  dinc  diere  in  ghescreven  es.  31  juli 
1286  a  en  5.  En  doen  ons  buten,  over  ons  selyen 
en  over  ons  oier,  alre  hulpe  yan  der  cruce  [nl. 
yan  kruisvaart],  en  yan  privilegen,  en  yan  allen 
manieren   yan  gracien   en   yan   indulgentien.   Mei 

1287.  —  En  met  bl\jyen.  Te  buiten  blijven 

het  Sijne.  Beroofd  zijn  van  zijn  goed,  van  Hgeen 
ons  toekomt^  fr.  Ure  privé  de  son  hien^  de  ce  qui 
mms  revient.  ||  Soo  wie  hem  yervoordert  te  sal- 
yeren  en  verborgen  eenighe  goeden  van  fugitive  oft 
insolvente  persoenen,  tot  de  fraudatie  oft  achter- 
deel van  de  crediteuren , . .  sulcz  dat  daerdoor  de 
crediteuren  het  hunne  te  bugten  bleven,  is.,  ghe- 
honden  ■  selver  de  schulden . .  te  betalen.  O.  v. 
DemmBy  1612,  a.  315. 

BUITENBLUYEN,  ow.  Uit  eene  nalatenschap. 
Sr  geen  deel  aan  nemen ,  er  van  uitgesloten  blijven , 
fr.  ne  poe  prenére  (ik  une  succession),  en  rester 
exdu,  II  17e  verwandelde  de  houdere  van  den  goede 
de  brieve  niet..,  so  moeten  de  partien inoommen  — 
ofte  buten  bliven  van  den  ghedeele.  C.  v.  Oent, 
Or.  charter  v,  1297,  a.  101. 

BUITENBONDER,  zn.  BmtenmaUy  landman, 
loer^  fr.  campagnard,  patfsan{?).  Zou  dit  bonder 
niet  hetzelfde  zyn  als  het,  te  zijner  plaatse  niet 
aangehaalde  boender  uit  de  Kost.  v.  Steenbergen? 
Zie  BUSTKLLïva.  ||  Dat  eenieder  der  gemeinte  sal 
onder  eedt  aeubrengen,  per  cedulam  oft  anderssints, 
lülen  sijn  erven,   pachtlanden,   weiwas,  bosschen. 


bemp^en,  renten  eü  allen  anderen  guederen,  die 
alhier  sorterende  en  tot  Montenaken  ter  schueren 
comende  syn,  en  daerbij  oock  allen  ambachtslieden 
honne  ambacht,  dus  de  buitenbonders  niet  begre- 
pen, omme..  Kbhpenbbbs,  Montenaken ^  II,  165 
(1626). 
BUITENB0RGERMEE8TEB.     Zie     bobgbb- 

MBBBTEB. 

BUITENDACH ,  zn.  m.  Buitengewone  rechtstit' 
ting ,  fr.  siance  de  tribunaly  —  jour  d'audienee  extra- 
ordinaire. II  Yan  elcken  buijtendach  oft  extraordi- 
naire vierschare  competeert  schouteth  en  schepenen 
tsamen  24  stuijvers.  En  den  secretaris  4  stuivers. 
C.  V.   Casierleef  xv,  18. 

BUITEND AGEB,  zn.  m.  OereckUbode,  deur- 
waarder voor  hel  voltrekken  der  dagvaardingen  bui- 
ten de  stad  f  fr.  huissier  exploitant  hors  de  la  ville. 
II  Binnen  der  stede  van  Oheeraertsberghe  is  oock 
eenen  poortbailliu ,  eenen  erfaohtigen  meyere  en 
twee  officiers,  danoff  den  eenen  wort  ghenaempt 
zweertdraghere ,  en  den  anderen  buytencmgere ,  en 
bovendien  eenen  'camerbode.  C.  o.  Aalst,  II,  12. 
Den  l)jiytendaegher  derselver  stede  [nl,  Ghseraards- 
bergen]  doet  alle  daghjnghen  om  simple  schulden 
en  rauwe  actiën  buyten  ten  platten  lande.  Ib.  28. 

BUITENOAEN,  ow.  Met  een  gen.-reg.  Bui- 
tengaen  leens.  Afstand  doen  van  een  leen,  fr. 
renoncer  et  un  fief.  Zie  tb  büitbit  qabk.  ||  En 
dese  vorseide  Gbiselbrecht  dede  vor  ons  [nl.  tsgraven 
manne  van  Ylaendren]  al  dat  men  sculdich  es  te 
doene'  daer  men  leens  buten  zal  gaen.  15  mrt.  1293. 

BUITENGELATEN,  voorz.  Met  uitxondering 
van,  uitgezonderd,  fr.  3  Vexoeption  de,  exeepti.  \\  En 
omdat . . ,  ebben  si  een  venlinc  ghemaect  jeghen 
ons  van . . ,  onse  dienst  butenghelaten  dien  si  ons 
sculdech  sin  elkes  jaers.  21  jan.  1285. 

BUITENGENACHT,  buiteiïoenbcht,  zn.  ^«t- 
tengewone  rechtszitting ,  fr.  séanee  de  tribunal^  —  four 
d*audience  extraordinaire.  ||  Ten  waere  zj  hadden 
redenen  hun  ter  contrarien  moverende,  die  zy  ghe- 
houden  zyn  ten  gheprefigeerden  daghe  met  buyten- 
ghenecht ,  by  hun  on  jemanden  daertoe  volmachtigt, 
te  komen  allegeren;  tot  wekken  ehepreflgeerden 
daghe  den  impretant  voor  de  saecKe  in  *t  voors. 
bu3i;enghenecht  ter  rolle  doet  presenteren  en  con- 
cludeert gheiyck  in  de  requeste.  C.  v.  *«  Bosch,  n, 
10.  Alle  daghementen  om  thoon  te  leydenen,  oft 
in  cas  van  injurien,  mede  als  de  wethouderen 
ghedaeght  worden  om  buijtenghenecht  te  houden, 
en  des  criem  oft  civiel  aengaet,..  worden  b\)  de 
vorsters  van  Deume  ghedaèn.  C.  v.  Deume,  1612, 
a.  211.  Niemant  en  mach  procederen  bij  buijten- 
genachten,  tenzij  hij  daertoe  permissie  hebbe  van 
Dorgermeesters ;  en  dese  permissie  en  wordt  nQet 
gegeven  tensg  om  bequaeme  en  suffisante  redenen. 
C.  ü.  Diest,  YZ.  ix,  37. 

BUITENGERECHT,  zn.  Met  dezelfde  bêtee- 
kenis,  méme  eigniflcation,  ||  Soo  wanneer  yemandt 
buijtengerecht  oft  extraordinaris  vierschare  versueckt 
te  hebbene,  sal  de  schouteth  hebben  een  oude 
oroone  van  sesse  schellingen  Brabants.  C  v.  Sant- 
hoven, 1557,  Stijl,  a.  227. 

BUITENU,  zn.  Buitenstad,  voorstad  ofgekuehi, 
fr.faubourg  ouhameau.  Kil.  Buytenge,  buy ten- 
stad  t,  suburbia,  territorium.  \\  Het  district  en 
jurisdictie  der  stede  van  Mechelen  streckt  over  do 
stadt  en  den  buytenyen  derselver,  als  Neckerspoel, 
Nieuwlandt  eü  andere,  met  allen  hunnen  toebe- 
hoorten. C.  stad  Mechdeuy  Bijlage  i.  16de  E. 

BUITENKEEREN,  bw.  Aftrekken,  afwenden, 
afkeeren  (van  de  stedel\jke  vierschaar),  fr.  iearter. 


doö 


6Ü1. 


BÜl. 


ditowmer,  divmrtvr  (du  tribtmAl  de  la  yille).  ||  Bat 
enyegeliken  ingeseten  van  onser  Toin.  stat  van 
Sent-Truden,  tan  allen  Baken  oerdel  en  Tonniase 
ghedaen  werde  en  geschi,  en  dat  nymant  daer 
butenghekeert  en  Boelle  werden,  nytgenomen  yan 
morde,  dyeften,  roeff,  mortbrande,  yredebreken, 
TTOuwenoracht  en  ghewout;  daeryn  sullen  onae  [nl. 
'flbisscbopB  yan  Luik  en  des  abts  yan  St.-Truiden] 
amptlade  yoirtyaren,  als  sy  de  beruechtichde  gbe- 
yanghen  hebben,  yan  cnser  heerlijckheijt  wegen. 
Piot,  Oari,  II,  7  deo.  1411,  a.  1.  8t.'Truiden, 

BUITENCLEBCREN,  zn.  my.  StudeHien,  fr. 
UmdiemtB.  \\  Dat,  sonder  groote  proyisien  en  reme- 
diën  hierop  te  doene,  die  Uniyersiteyt,  die  daer 
68,  sal  te  nyeiiwte  gaen,  en  die  buytenclercken 
yertrecken  in  andere  landen  en  uniyersitey ten ,  soo 
die  aireede  byna  yertrecken  zyn.  yAir  Eteit,  Xok- 
wiin  wwn.  fil(Ö).  Oork,  o.  1542. 

BÜITENL ANDER,  zn.  DU  vreemd  is  aan  een 
rechts  ff ébied ,  ^fyexetene",  fr.  eelui  qui  est  éfranger 
d  une  jnridtctum,  forain,  ||  Men-  sal  alhier  geenen 
boy tenlandQr  als  aenleggere  tegen  eenen  ingesetenen 
ontfimgen  sonder . .  borohtochte  te  steUen.*  C.  v. 
Santhoven,  1657,  Stijl  a.  197.  Den  eedt . .  by  de 
trempde  gedaen,  sal  men  denselyen  yrempden  per- 
sone,  en  syne  petitien  en  begheerte  om  totter  l)or- 

Sersobap  ontfangen  te  worden,  aen  den  Ferroen 
oen  publiceren,  opdat  een  iegelyck  des  kennis 
drage,  met  prefixie  yan  yeerthien  daegen,  om  oor- 
saken  yan  oppositien  .te  allegeren,  indien-  daer 
iemandt  waer  die  hem  tegen  alsulcken  ontfanck 
des  yoors.  buytenl>mders  opponeren  wilde.  Piot, 
Cart  II,  624  (23  apr.  1569).  Zie  buiteklakt. 

BUITENLANDICH,  — IGE  (Tegenover  gesteld 
aan  Iitlaitpich),  bn.  en  zn.  Gelijk  Büitenlanijss. 
I)  Aengaende  die  schattinge  yan  de  buitengheörfden, 
wort  bedacht :  naerdien  die  ondersaten  onder  Bayen- 
steyn.  Herpen  en  Uden,  met  den  toebehoorten, 
yaa  haere  goederen  dat  [L  daer]  buyten  gheleghen , . . 
niet  vry  gehalden  worden,  soo  moghen  sy  die 
buytenlandighen  op  haere  goederen  in  den  lande 
yan  Bayensteyn,  Herpen  en  Uden,  met  don  toe- 
behoorten, gheleghen,  ook  wedersetten  [nl,  weder- 
keerig  schatten],  doch  dat  ghelgckheydt  in  der 
•ettinghe  ghehouden  worde,  te  weten,  dat  die  buy- 
tenlandighe  niet  hoogher  dan  die  ixdandighe  aen- 
geslaghen  noch  belast  en  worde.  (7.  o.  Bavenstein, 
8  mei  1548,  a.  2. 

BUITENLANT,  zn.  Ten  opzichte  van  een  buk- 
ITKlTLAVD,  heerlijkheid  of  stad,  die  er  zekere  rechts- 
macht over  heèien,  fr.' ,^ay«  externe*\  è  Végard 
d'nn  nP^'  interne*',  d'nne  seiffneurie  ou  d'une  ville 
qui  ont  certaine  juridiction  swr  lui.  ||  Die  schepenen 
yan  den  buijtenlande  yan  Diest.  —  Alle  alsulcke 
yonnissen  moeten  gedxecoteert  worden  buyten  de 
stadt  en  cuypen  yan. Diest,  onder  ^sheeren  buyten- 
laaden  derselye  stadt,  hetzij  op  den  Langenberch 
.off  andere  plaetsen  onder  Caêgeyin-Kempens.  Kant- 
teek.  Depost  heb  ik  beyonoen  dat  den  drossaert 
yan  Diest  oock  drossaert  is  yan  de  twee  Cagge- 
yinnen,  als  bu\)tenlanden  yan  Diest.  C  v.  Diest, 
VZ.  XIV,  30,  88,  39. 

BUITENMAN,  zn.  *t  Zelfde  als  Buitsvlakdeb 
en  BuiTBKLAin>iox.  Ij  Eest  een  poortere,  y  grooten 
Brabants,  en  eest  eenen  buytenman,  üy  grooten 
Brabants.  C.  v,  Afitv.  1545,  in,  6. 

BUITENOFFICIER,  zn.  Gerechtsambtenaar  of 
dienaar  van  een  buiten  de  stad  gelegen  en  aan  deze 
onderhooriff  gerechtshof,  fr.  officier  ou  sergent  d'un 
banc  de  justioe  situé  hors  de  la  ville  et  subordonné 
d  oêUe^i.  ||  Soo  wanneer  eenich  poorter  yan  Ant- 


werpen buyten  der  stadt  int  Quartier  yan  Ant- 
werpen gevangen  is ,  yan  criminelle  oft  andere  saken, 
dien  poortere  moet  de  bnytenofficier  (den  yoors. 
poortere  gevangen  hebbende),  ten  scriyene  yan  der 
stadt  leveren  den  schoutet  eü  offioiereo  van  der 
stadt,  en  dat  binnen  der  stadt  oft  vriheyt.  C.  v. 
Antw.  1545,  ix,  11.  Die  affpandinghe  ffhedaen 
zynde  by  beleyde,  dwelck  by  amptman  oft  zynen 
lieutenant,  in  presentie  van  twee  schepenen  binnen 
Bniesele  en  haer  vryheyt  ghedaen  wordt,  eü  buyten 
yryheyt  met  eenen  dieneer  en  twee  poorters  van 
Bruesele,  by  wetene  van  den  buytenofficier ,  en 
yuyt  orachte  van  beleydebrieven  desselfs  amptmans, 
behalven  den  wyn  van  den  buytenofficier.  C.  v. 
Brussd,  1570,  a.  47. 

BUITENPACHT,  zn.  Landpaeht,  erfpacht,  fr. 
emphytiose.  \\  Item,  in  buytenpachte  ofte  erfpachte, 
in  Lovensche  maten  —  iij  mudden  rocx,  öick  op 
diversche  panden  onder  Eversberge  gelegen.  Rijks- 
areh.  Opgave  van  leengoederen,  81  oct.  1580,  n^. 
4028,  f».  3  y«. 

BUITENPABTU,  zn.  Tegenoveigesteld  aan 
BiKirsKFABTiJ.  Pleitende  partij  van  buiten  de  stad, 
fr.  portie  litigante  domieUiêe  hors  de  la  viüCfJ^aine, 
jl  Dat  alle  saecken  komende  ten  rolle  en  aldaar 
blyvende  ventileren,  sullen  worden  bedinght  en 
voortsgheïnstrueert ,  te 'weten,  tusschen  binnenpar- 
tyen  van  acht  tot  acht  daeghen,  en  tusscnen 
buytenpartyen  van  yierthien  tot  yieithien  daeghen. 
C.  V.  Loven,  Procureurs,  31  dec.  1735. 

BUITENPOORTER,buitenpoorter\).Zie  foobtxb. 

BUITENRAET.  Zie  babt. 

BUITENREI8INGEN.  Zie  bxibiitgxk. 

BUITENSCHORREN.  Zie  schobbxv. 

BUITENSLUITEN,  bw.  ZTttslmien,  fr.  exdure. 
II  In  de  successie  van  de  leenen  onderhoudt  men 
den  reghel  van  rechten:  dat  die  naeeten  in  den 
graedt  is  excludeert  oft  sluyt  buyten  dengenen 
verder  bestaende.  C.  Leenhqf  v.  Srab.  1570,  a.  82. 
Christyn  excludere. 

BUITENSLUITERfZn.  bivkbn-jBüitbkblüitbb. 
Poortier,  deurwachter,  dienstbode  van  den  Stxbv- 
WABBDXB,  fir.  portier,  valet  du  geólier.  ||  Tenwaere 
dat  deselve  porter  oft  ingesetene  eenighen  oploop, 
rumoer,  fortse  oft  rebellie  (opten  Steen  en  binnen 
den  gevangenissen)  aen  den  steenweerdere ,  buyten- 
oft  binnensluyters  dede.  C.  v.  Antw.  1545,  i,  18. 
Zoe  wye  eenen  gearresteerden  en  gevangenen  wilt 
bezwaren,  die  mach  dat  doen,  mits  ghevende  den 
buytensluytere  daeraff  eenen  stuver.  Ib.  ly,  4. 

BUITENSTEKEN, bw.  Uitzonderen ,  fr.  exeepter, 
II  Zonder  hiet  buten  te  stekene.  18  sept.  1298.  Zie 
BBDBIJE4)  blz.  137  a,  in/ra. 

BUITENVAERT.  Zie  vaebt. 

BUITENWETE.  Zie  wbte. 

BUITENWOORDEN,  zn.  my.  Gedurende  de 
rechtszitting ,  woorden  die  ter  zake  niet  hooren,  wan- 
talef  fr.  pendant  Vaudienes,  des  paroles  qui  ne  se 
rapportent  pas  è  la  oause.  \\  Die  onder  Thienen 
apreeckt  buytenwoorden  in  de  gebanne  yiersohaar 
yan  rechte,  oft  zonder  orloff  te  hebbene,  oft  oiok  - 
recht  boven  recht  versueckt  en  daarvan  geealen- 
geert  wordt,  verbeurt  rui  st.  tiij^  den.  K.  en  br, 
V.   Thienen  (1463).  Zie  wavtalb. 

BUITERINGEN.  zn.  my.  BwUmakingen,  dieve- 
rijen ,  fr.  piUeries.  \\  Alzoo  van  jaere  te  jaere  yele 
efi  diversche  brandtstichters ,  straetroovers,  bespie- 
ders, leeghganghers,  vagabonden  en  andere,  onder 
t'decsele  yan  oorloghe  ofte  andemins ,  hem  met  • 
hoopen  versaederen  en  trecken  van  d'een  landt  in 
d^andere,  aldaer  zylieden  veel  roovynghen,  fortsen, 


ftÜL. 


BUN. 


30i 


ghewelt,  buytermgen  en  andere  excessen  doen, 
ten  grooten  laste  van  den  aermen  buysman.  P^  o. 
VI.  18  noT.  1542,  I,  28. 

BUITIMQE,  sn.  Tr.  Buiienstadt  voorstad,  fr. 
ianAomrg,  Zie  ook  buitbkij.  ||  Dat  egeen  rijbauwere 
langer  blyren  en  sullen  in  die  stadt,  noch  op  die 
butinge,  dan  eenen  nacht,.,  en  desgelicz  van 
ledigen  yroawen.  FiOT,  Cairt,  II,  221,  K,  v.  5/- 
7V«u2eM,  1419.  Ses  stujyers,  soe  men  oock  be- 
taelt  in  de  stadt  eiï  buytinghen  van  Borchloen  en 
omliggende  dorpen.  C  gr.  Loon,  1,  387  (1677).  ' 

BUITINCK.  Zie  BiiofiircE. 

BURE ,  zn.  In  buke  (/e««  in  abuke)  liggen. 

Op  deH  loer  liggen,  h.  être  en  embueeade.  \\  Ontrent 
int  laetste  der  maent  van  novembre  XTc  lxxtii, 
by  laste  yan  den  prince  Tan  Oraengnen,  een  capiteyn, 
by  toenaeme  ghenaempt  KuchaTere  \nl  Buikhaver],.. 
quam  up  eenen  nacht  met  ontrent  Tier  bondert 
twldaten,  legghende  dezelve  in  buuke  ontrent  de 
stadt  Tan  Amsterdam,  zo  naer  alst  doenelick  was. 
Piot,  Chron.  5.^8.  Zie  abuke. 

BUKEL8CHIER  (Buekelscier),  zn.  ||  1470.  Be- 
taelt  Jan  de  Teglaere,  Comeliszone,  van  twee  ellen 
en  een  halfven  buekelsciers  en  stoppe  [stoffe?], 
omme  te  beelane,  te  packen  en  te  voeren  tTorseide 
celveren  icip,  en  te  presenteren  onsen  voors.  ghe- 
duchten  heere,  aldoe  te  Hesdin  ziinde,  zzij  s.,  en 
Jacobs  Ghiselin,  van  dat  hi  betaelt  hadde  van 
eenen  cokere  en  custode,  daer  tzelve  scip  in  be- 
sloten was,  mids  andere  clene  costen.  x  lib.  xiij  s. 
Meês<tgery  1879,  blz.  406.  Stadirek.  v,  Nieupoort 
(Ter  gelegenheid  zijner  Blijde  inkomst,  bood  de 
stad  een  zilveren  schipje  aan  Earel  den  Stoute). 

BUCKESVËL.  Zie  bockstel. 

BULGOEN,  zn.  Büjoen,  fr.  hUlon,  |]  Dat  nie- 
mene  eeneghe  munte  en  coepe,  no  bulgoen,  goud 
no  zelver,  omme  in  andre  Munte  te  voerene  dan 
te  Ghend,  in  miins  heren  Munte,  ofte  ter  naesten 
Munten  binnen  den  lande  van  Vlaenderen  ds  Pauw, 
Vgb.  77  (1360).  Zie  billioek 

BULINGEN.  Zie  bodelivgsk. 

BULLE  (Bul?),  zn.  Van  een  boom.  Stam ^  tronk, 
fr.  irome  (d'un  arbre).  Kil.  Bol  des  booms, 
fiand.  caudex,  truncnt,  Schuermans  Bool,  De  Bo 
Bul  of  Bol.  II  Dat  de  verweerere  hem  vervoordert 
badde  te  vellen  drie  boomen  staende  up  sheeren 
stiaete , . .  de  bullen  van  dien  te  weerene  en  de 
waeijen  voorts  te  verooopene.  C.  et-ad  Brugge^  II, 
891  (1570).  Bullen  en  troncken  van  harden  boute, 
metten  waey  van  dien.  C.  v.  Veume,  ZTi,  7.  Yan 
belemmertheydt  op  straten,  jockweghen,  marct, 
kerck-  en  meulenweghen,  *tzy  van  bullen,  blocken 
ofte  anderssins,  daerdeure  'tlibre  en  ordinaire  pas- 
saige  belet  soude  zijn ,  is  de  boete . .  drie  ponden 
parisis.  C.  o.  Belle,  xxx,  20. 

BULSTER,  zn.  Stroo-  of  kafmatrae,  fr.  maielae 
dspaOUe  on  de  halte  {?),  Kil.  Bolster,  eulcita. 
II  £lc  scip  dat  ghedorschen  graen  ghelaeden  heeft, 
es  sculdich  eenen  hallinc.  Item,  dat  onghedorschen 
graen  ghelaeden  heeft,  eenen  scoef;  en  bulsterlinc, 
eenen  buistere;  en  ghebonden  stroo,  eenen bundinc. 
DE  Pb.  en  Bb.  Iv.  Kluizen y  5,  z.  j.  Onder  Bul- 
sterhout  heeft  De  Bo:  stroozak  of  bulster. 
Yerdam  bolsteb. 

BULSTEELINCK ,  zn.    Kaf,   fr.   de   la  halU. 

Zie  BULSTEB. 

BUL8TR1NGE,  zn.  Korenschoof,  fr.  gerhe  {?), 
II  XXX  bulstringbe.  Vak  Loksbek,  St-JPierre.  n^ 
896,  bh.  395  (1281). 

BULTINGE,  zn.  Dit  w.  schynt  dezelfde  betee- 
kenis  fe  bebben  als  het  voorgaande,  en  komt  voor 


in  dezelfde  oork.,  blz.  393.  ||  De  magna  deeinm 
ibidetn  etc.  et  de  culiurie,  Dne  Johannes  Oruuiere 
xxxvijVs  Hb,  JSt  HHK  bultinghe  quoqne  ktdfere 
volumus, 

BUNDEL,  sn.  Stroo.  Zooals  thans,  ook  Schoof, 
fr.  hotte  (de  paille).  ||  Strooymate:  10  bundelen 
maken  1  tierling  [nl,  hoop  van  10  schoven].  C  v. 
Brussel,  Maten. 

BUNDELAGIE,  zn.  Beestenvoeder,  fr.  fourrage. 
II  Yerbledende  den  uitvoer  en  het  verkoop  buiten 
's  lands  van  bet  boy,  voyeragien  oft  bundelagien. 
Ord.  van  5  amg.  1672  {Diest). 

BUNDELHOUT ,  zn.  Sout  in  hundds  of  hnsséU 
mutsaard^  fr.  hois  en  faisceaux ,  fagots.  \\  Nyemant 
en  sal  moegen  backen  noch  bruwen  met  crude- 
wagenhoute  noch  met  bundelhoute,  dat  vuyt  Zonien 
compt  oft  vuyt  eenigen  bosschen  die  ten  wouwt- 
rechte  staen,  op  die  peene  enz.  It.  nyeman  en 
sal  moegen  eenige  cruwsgenhout,  noch  bundelhout 
op  wagenen,  kerren,  ezelen  oft  peerden  vueren. 
Soe  wie  dat  dode..  Kh.  o.  Zoniënhosch,  1460,  a. 
44,  45. 

BUNDER  (Bunre,  buunre,  buienre,  bu^nre, 
bonre,  buenre,  buender,  boenre,  bonder,  boender), 
zn.  Landmaat.  Bunder,  fr.  honier  (mesure  de  terre). 
II  Dat  der  [nl.  de  heer]  Boidin  Molniser  van  Dall9 
vercochte  den  hare  Henrioke  van  den  Putte,  portere 
van  .Ghint,  ii'/s  bunre  lans,  de  rode  met  xx 
voeten.  Mei  1249.  Yan  den  Maendachlande  en  van 
den  wedelande,  dat  es  soouteten  recht  1  d.  In 
wittendonresdage,  van  den  bunre,  eü  1  d.  van  iij 
bunren  in  meidage,  en  1  d.  in  sente  Martinsdage 
van  den  bunre.  25  febr.  1252.  —  '/j  Bunre.  11 
juli  1267.  Twe  buunre  lands.  18  juli  1281.  Zestiene 
buienre  meers.  Mei  1287.  ix  buunre  lants.  3  dec. 
1287.  Dat  Jan,  dabt  van  Ninive  en  syn  convent 
bobben  ghecocht  tien  dachwant  scoeflants  over  twe 
buijnre  vrijs  erve.  Mei  1290.  Tue  bonre  lans.  26 
mrt  1293.  Eeu  half  bonre  lans.  Mrt  1294.  Een 
half  buenre  lands.  7  jan.  1299.  Een  half  buender. 
24  aug.  1302.  Onderhalf  boenre  lants.  4  oct.  1304. 
ütegesceeden  tween  bonder  eusele.  Schep.  v.  Loven, 

I  juni  1360.  Yier  bonder  leengueds.  29  mei  1398. 
Eerst,  dient  geweten  dat  een  bunder  landts,  bosch, 
V3'ver  oft  meers,  houdt  4  daghwanden.  Een  dagh- 
wandt  maeckt  100  roeden.  Ben  roede  is  16,  17, 
18,  19  a  20  voeten.  Eenen  stap  behelst  2  voeten. 
Een  enckel  schrede  houdt  2Vt  voeten.  Een  landt-' 
meters  schrede  5  voeten.  Eenen  voet  is  11  duymen. 
Een  palme  wort  genomen  op  4  duymen.  Eenen  sole 
houdt  het  derdedeel  van  eenen  voet.  Lamdmatem 
onder  d'amptmannge  van  BrussA,  Cost,  v,  1606. 
Bunder  van  3  morgen,  oude  G^ndsche  benaming 
=  1  heet.  34  aren  37  cent  Yak  Aslbboeck, 
Verkdadige  landbouw. 

BUNDER.    Out   bunder,    fr.   ancien   honier. 

II  Dry  en  een  halff  daghwandt  landts,  tresende 
een  oudt  bunder,  gelegen  in  de  procbie  vanSchaer- 
beek.  Bruss.  godsh.  DeelarcUie  v.  4  aug.  1787.  Zie 
BEANT.  II  Was  de  resolutie  van  vyflandtmeters:  dat 
de  mate  haer  [diende]  te  reguleren  up  nieuwe 
bunderen,  te  weteue  iiyc  roeden  in  een  bundere, 
daer  een  oudt  bundere  maer  en  heeft  iyc  roeden. 
O.  V.  Auden,  I,  blz.  558  (1583).  Als  eenich  goet 
by  den  bunder  vercocht  ofte  verhuert  wordt,  sonder 
distinctie  ofte  specificatie  van  nieuwe  ofte  oude 
bunderen,  zoo  moet  t'voomomde  goet  ghelevert 
worden  op  de  maete  van  de  nieuwe  bunderen  ter 
plaetsen  daer  t'goet  gheleghen  es;  uutghesteken 
leengoet,  t'welcke  gbelevert  wordt  op  de  mate  vaa 
de  aude  bunderen   Ib.  x,  18  (1615). 

88 


ao2 


Btm. 


Bua 


Bunder  bunder  geljjok.  Bunder  voor  hunder, 
fr,  horner  powr  bo»ier,  ||  Dat,  by  machten  van 
zekeren  brieven , . .  deseWe  stad  van  Diest  voir  hoir 
selfs  lichaxne  ons  eghene  bede  oft  scattinge  met 
onsen  anderen  steden  onser  landen  Toirs.  sculdioh 
en  es  te  gevene , . .  Mer  soe  wanneer  men  ons  of 
onse  nacomelingen  bede  of  scattinge  betaelt . .  van 
onsen  anderen  goeden  steden  en  onsen  gemeynen 
lande  van  Bnbant ,  soe  syn  alsdan  alle  der  poirteren 
en  ingesetenen  yan  de  stad  Tan  Diest  erfgoede,  die 
sy  binnen  onsen  lande  van  Brabant  en  bute  der 
Tiybeyt  derselyer  stad  overal  liggende  hebben,  ons 
mede  souldich  beede  en  scattinghe  te  betalen,  dboen- 
der  boender  gelijc  met  hoeren  reenghenoten  dair  sy 
onder  en  mede  gelegen  s\jn.  Oork.  des  hertogt  o. 
Brab.  21  dec.  1410.  It.  27  sept.  1335  en  23  mrt. 
1678. 

Bunder  t'saye  of  t'sayens.  Bezaaid  land, 

fir.  ierre  ensemeneée.  Zie  de  aanhaling  uit  de  JPl, 
9.  TL  24  febr.  1612,  onder  Aebt  11),  en  vgl. 
10),  wegens  de  grondbewerking  in  vroegeren  tijd; 
edoch,  om  het  met  De  Lavaleye  eens  te  blijven, 
lou  men  hier  moeten  verondersteUen  dat  drie  bunder 
bezaaid  werden  met  graan,  drie  met  klaveren  en 
dat  drie  bleven  „braken". 

BUND£RBO£CK,  zn.  m.  Brfregitter^  kadatter, 
fir.  terriër,  cadattre.  •  ||  Alsoo  men  bevint  uyt  de 
gedaene  rekeningen ,  dat  nooyt  jaer  gelyken  nomber 
van  lande  en  wordt  gepoint,  *tgone  voortskomt  uyt 
dies  de  prochie  is  onvoorsien  van  eenen  terriër 
ofte  bunderboeok.  O.  P.-B,  autr.  22  dec.  1728.  a. 
7,  IV,  213.  Merckem. 

BUND£RO£LT,  zn.  Orondhelagting  omgeslagen 
hij  bunder,  fir.  impót  f  onder  réparii  par  honier,  ||  An 
heer  Jan  du  Temple,  capellaen  deser  stede,  de 
somme  van  tsestich  ponden  parisise  by  myne  heeren 
van  de  Wet  toegelegt  en  ghevonden  up  de  bunder- 
ghelden,..  in  consideratie  van  de  goede  diensten 
by  den  voorn.  Jan  ghedaen,  zoo  an  de  inwoonders 
deser  stede  als  prochie  («te)  int  administreren  van 
de  H.  Sacramenten,  Bbmbbt,  IY,  591.  It.  II, 
129,  274.  Die  ondersaeten  van  Op-Itter  en  Ton- 
gerloe,  overvallen  van  contributien  en  synde  ge- 
comen  tot  hunne  uyterste  ruine,  om  voorder  geit 
te  fumeren,  hebben  opgestelt  bondergelt.  C.  gr. 
Loon,  1,  395  (1678).  It.  Begl.  add.  voor  de  stad 
Loven,  27  aug.  1675,  a.  24. 

BUNDINCR  (Bundynck),  zn.  m.  Bundd,  bos, 
fr.  botte,  II  Elo  scip . . .  dat . .  ghebonden  stroo 
[^elaeden  heeft] ,  eenen  bundinck.  de  Pb.  en  Bb. 
Iv.  Kluizen ,  5 ,  z.  j.  Zie  ook  bastbn  ,  en  by  Verdam 

BOFDIVC. 

BUBCH,  BUBCHGBAVE.  Zie  bobch,  bobch- 
obatb. 
BUBD£,   BUBDBNAEB.  Zie  bobdb,  bobsb- 

VAXB 

BUI(G£BM££8TEB.  Zie  bobobbmebstbb. 

BURN£.  Zie  bobne. 

BURE£,  zn.  vr.  Ongave  tooH,  fir.  laine  gdtieif), 
tl  Onghano  [2.  ongave]  wollen,  dat  men  heet  bwrre 
ocht  oamwcUe,  ochte  med  gharene,  ochte  med  lakene 
ochte  eenech  desgelycke,  dat  verbuert  en  verwyst 
goet  geheeten  es.  Mebtenb  en  Tobps,  II,  559 
(1308).  Het  was  waarschijnlyk  op  het  behouden 
dezer  goede  faam  der  Antwerpsche  lakens,  dat  de 
opstellers  der.,  statuten  het  oog  hadden,  als  zij, 
voor  eerst  en  vooral,  bepaalden,  dat  men  de  on- 
ffhano  [ongave]  wolle  of  zoogenaamde  burre,  de 
kamwol,  ghemgnghet  med  wollen  ochte  med  ghome, 
en  dergelyke ,  dat  men  „verbeurt  en  verwijst  goet" 
heette,   bij  den  schoutet  moest  bekend  maken,  die 


hetzelfde  alsdan  zoude  doen  in  beslag  nemen  en 
verbranden.  Ib.  II,  106. 

BUBRIEGELD£K,  zn.  mv.  Kantoorkosten,  fir. 
frais  de  buream.  \\  Gelijok  oock  eenighe  stadsreke- 
ninghen  by  den  griffier,  voordesen  en  tot  noch 
toe  gheapostilleert  zyn,  te  weten  van  Bwrriegelden , 
Servieien  en  andere.  C,  v.  Breda  v.  1547,  Brab. 
recht,  II,  838. 

BUS,  BUSSB  (BuBsche,  busch,  bos,  bosse), 
zn.  vr.  1)  Als  middel  om  iets  in  te  bewaren.  Bus, 
kfls,  fir.  botte,  eaUse,  servant  è  conserver  qe.  EiL 
Busse,  pgxis,  busken.  ||  Toert  ghebiêde  wij 
te  makene  i  bosse,  daer  men  dit  voerseide  ghelt, 
beede  van  den  leerlinghen  eü  van  den  boeten  in- 
doen sal.  £n  de  meesters  zullen  honden  de  bosse, 
en  de  onapen  den  slotel  van  der  bossen.  18  mei 
1301.  Dat  de  scepenen  en  de  raetsliede . .  moghen 
en  solen  haere  assisen  hoghen  en  nederen  en  ghelt 
ute  der  bussen  nemen  binnen  der  voerseider  stad 
van  Dy  est,  omme  dese  jaerlycse  pensie  en  lyftooht 
mede  te  vergheldene.  Oork,  v,  hertog  Jan  voor 
Diest,  31  jan.  1832.  Dat  gemaeckt  zal  wordden 
een  ijseren  bussche , . .  in  welcke  bussche  zullen 
gesteeken  wordden  de.,  penen  [nl,  de  boeten]. 
C.  V.  Turnhout,  Stijl,  a.  67.  Oft  d'advocaet  oft 
procureur  versuymelijck  waere  geweest  alsuloke 
clausule  [nL  de  „clausule  salutaire"  van  recht  eü 
justitie  te  doen,  enz.]  in  de  conclusie  ofte  aen- 
spraecke  te  stellen,  soude  t*elcke  reyse  verbeuren 
sesse  guldenen  tot  behoeve  van  de  busse.  O.  o. 
Antw.,  eomp,  V,  z,  3.  Yerkleinw.  Bosken,  fir. 
petUe  botte,  \\  In  een  bosken  sijn  vonden  dese 
stucke  gouts  ...  In  dat  ierste  boeken  voers. 
sijn  noch  vonden  gouwen  ringhe..  Inv.  v.  d. 
Mulst,  1489. 

2)  Alsverklw.  Bus  ken  (Buskine).  Buisje,  pijpje, 
dienende  om,  by  middel  van  een  erop  getrokken 
teeken ,  zgne  stem  te  geven  in  de  verkiezingen  der 
ambachtsgilden,  fr.  petit  tube,  tugau,  usité  dans 
les  éleciions  des  corps  de  métier,  pour  donner  sa 
vois  au  mogen  d'une  marque  y  U'ooée,  \\  Dat  men 
maken  sal  xvii  kiesers  by  buskine  ofte  by  lote, 
alsoe  eiken  leden  {sic)  ghelieven  sal,  in  elc  let 
twee  kiesers;  en  elke  twee  kiesers  selen  kieeen 
eenen  ghezwome.  En  waert  dat  die  tui  ghezwor- 
nen  ghescil  adden  omme  haren  deken  te  kiesene, 
so  sal  den  deken  draghen  ztii  buskine  onder  dander 
XTii  kiesers,  en  sullen  een  buskin  teekenen  also 
hemlieden  ghelieven  sal,  en  loten;  die  dat  ghe- 
teekende  buskin  hebben  sal,  die  sal  trecken  by 
den  Yiii  ghezwomen  eü  verheffenen  se,  en  dat  bi 
sinen  heede.  K.  v.  Smedersamb.  te  Qent,  Messager 
1875.  blz.  422. 

3)  Vuurroer ,  van  kanonnen  en  van  kleinere  vuur- 
wapenen, fir.  cirme  è  feu,  canon,  airqutbuse,  \\  On- 
oosten  die  de  stad  gedaen  heeft, . .  doen  men  txoe 
te  OtlejE,,  Aen  timmeren  van  iiy  nieuwe rabbauden 
eü  vier  nieuwe  bussen  \nl,  kanonnen],  yik  Mslc- 
kebbkb,  Kruisgitde,  24,  Stadsrek,  Meeheien  1336, 
Belegering  van  Calais,  Soo  wie  eenighe  verboden 
wapenen  draecht , . .  oft  die  op  yemanden  draecht 
geladen  bussen  oft  gespannen  bogen..  C  v.  Beffèren, 
1,  15  (16de  B.).  ferst  so  zijn  int  scepenhuus  vier- 
thiene  bussen,  elke  met  zinen  tween  cameren, 
daerof  de  eene  busse  licht  eü  gemaect  is  op  n 
wielkine  met  yseren  banden  gebonden,  de  Pb.  en 
Bb.  AttXet,  I,  98,  Stadsrek.  v,  1458.  By  aldien 
yemant  hem  vervoordert  te  schieten  oft  vanghen 
eenighe  wilde  swanen ,  faisanten ,  patryssen . .  met 
boghen,  bussen,  garen, . .  sal  verbeuren  t*dobbel.. 
FL  V,  n.  31  aug.  1613,  a.  74,  II,  894.  It  a.  9. 


BUS. 


BUS. 


303 


Eeoen  sobent  met  eender  bussen,  in  ^en  man  oft 
in  de  cleerderen,  lx  royalen.  C  v.  Santkoven,  K,  en 
br,  V.  1568,  a.  9.  Die  buyten  de  ghemeyne  weghen 
oft  herbanen  gaefc,  en  mI  gheen  roer  oft  bussen 
mqghen  draegnen,  noch  daermede  schieten.  Ib. 
JT.  en  hr,  v,  1665,  a.  82.  Don  derbus.  ||  Eerst, 
den  zizni  yan  hoymaent ,  so  waren  ghecooht  jeghen 
GK)e88ine  den  smet  nii  donderbosseu  meerere  dan 
de  stede  eenigh  te  voren  hadde;  ooete  elke  bosse 
zzyn,  lib.  zii  s.  db  Pb.  en  Bb.  AaUt,  !>  97, 
Staderek.  1415.  Item,  Clause  Pollet,  scildere,  y&n 
eene  groote  donderbusse  en  een  cleene  handbusse 
te  printeeme  [pingeeme,  yerwen]  en  der  stede  wapene 
daerup  te  settene,  xxiiii,  s.  Ib.  1451.  Haeok- 
buBse.    Zie    abtillbbii    2).   Hantbusse.  Zie- 

DOITDBBBUS,   OD    ABTILLSBIB  2).   Clootbusse.  Zie 

Artillerie  2).  Lootbusse.  Eerst,  so  zijn  int  sce- 
penhuus . .  Item ,  neghene  loodbussan  met  yzerin 
steelen.  Item,  sesse  andere  loodbussen  met  houten 
stoelen.  Item,  drie  andere  bussen,  de  twee  elo 
met  Tiii  cameren  en  deene  negene  cameren;  en 
zijn  oleene  loodbuskine.  db  Pb.  en  Bb.  Aalst  ^  I, 
98  (1451).  Zie  abtillebib  2).  Steenbusse. 
II  Item,  meester  Boudine  Tan Lake, Tan iiJ nieuwen 
cameren  te  makene  ten  lu  steenbussen,  weghende 
c  pont',  elc  pont  iiij  gr.;  Tan  eenen  bande  an  een 
steenbusse,  xzY  groten.  Hutttbks,  Corporatione ^ 
189,  Stadertk,  v.  Oent,  1435.  Zie  abtillebib  2). 
Yuerbusse.  ||  Yan  twee  dosynen  Tierbussen. 
TAV  Mblckbbbke  ,  Kruuffüde,  24  (1436).  Zie  OTeri- 
gens  bij  Gailliabd,  Dabïe  anal^iqne  op  Inventaire 
dee  arikivet  de  la  viBe  de  Bnufee  Tan  OiUiodts- 
Van  Severen  eene  zeer  belangrijke  uiteenzetting 
Tan  alle  de  in  het  Brugsoh  archief  Toorkomende 
Tuurmonden. 

4)  Oüd  der  hnkt-  of  tmeteHetersy  fr.  gilde  det 
arqn^ueier».  \\  Octroj  en  priTÜegie  Tan  de  gulde 
ofte  confrerie  de  Bosse  of  Barbaristen  binnen  Meenen 
Tan  den  jaere  1545  . . .  een  gheselscap  [var,  ghilde] 
of  broedersoap  Tan  den  cuIeTriniers  ofte  hacqnebu- 
tiers.  Bbmbbt,  I,  543,  544.  An  Balthazar  Tael- 
man ,  weerdt,  ter  causen  Tan  diTersche  presentatien 
Tan  wjn  ghedaen,*. .  als  up  den  x«n  september 
XTie  zx,  an  myn  heere  den  raedsheere  Tan  den 
Brouoke,  an  de  gulde  Tan  de  Busse  derselTor 
stede,  hebbende  gheweest  schieten  en  ghewonnen 
tot   Armentieres.    Ib.  I,   547,  Stadsrek.   1620/21. 

Zie  BUSSBiriBBB. 

5)  Beroepeieeken  van  de  stadthoden  te  Loven  ^  fr. 
marqne  de  Jonetion  det  eergente  on  mestagers  de  la 
viüe  è  Lonvain.  ||  Dat  iJle  de  stadsboden,  pu- 
blieckelijck  en  ongestopt  hunne  bussen ,  soo  buyten 
als  binnen  dese  stadt,  t'allen  tyde  suUen  hebben 
te  draegen.  Ord.  29  apr.  1683.  Titel:  dat  de  stads- 
boden ten  aensien  Tan  eenieder  hunne  enseignee 
[insigneêy  Lat.  intignia']  moeten  draegen, 

BU8CH.  Zie  bobch. 

BUSGAT,  zn.  Schietgat^  fr.  menrtri^ey  embraêure. 
II  Item,  noch  boTon  op  de  Steenpoorte  ghemaeot 
üi  busgaten.  de  VLAHiirCK ,  Stad  Dendermonde  II, 
47  (1484).  lek  hebbe  uwen  brief  ontfangen  bv 
desen  brengher,  en  oick  het  patroon  Tan  den  bol- 
lewercke  Tan  der  BeTorpoorte,  dwelck  mij  ghenoch 
behaecht,  na  de  fondamenten  die  aireede  daeraf 
gelest  zijn;  anders,  dan  dat  my  dunckt  dat  men 
sulcke  twee  busgaten,  als  daer  geteykent  staen  aen 
de  zyde  Tan  der  poorten  Tan  den  bollewercke,oick 
zoude  maken  aen  de  ander  zyde,  daer  maer  een 
busgat  geteekent  staet.  Brief  van  graaf  P.  deNaaean 
aan  de  stad  Dieet,  16  dec.  1507. 

BU8GELT,   zn.    Offergdd^  geld  van  offèrbut  oj 


offerUók,  fr.  argent  det  tronet,  ||  Messano,  dwael- 
gfaelt,  pardoengelt,  hantepasghelt,  mutseghelt  en 
busghelt.  DB  Pb.  en  Bb.  YI.  Vottelaar,  31  (1379). 

BUSGESCHÜT,  zh.  Vnurmonden,  grof  getehmt^ 
fr.  des  canons t  honckes  è  feu.  \\  Munitien  Tan  oor- 
loghe: . .  busghescut,  so  Tan  ysere  als  ghesmolten, 
hfHf  haecken,  roers,  oouleuTrinen ,  en  alle  andere 
stooken  die  Tier  schieten.  PI.  v,  VI,  9  oct.  1551, 
I,  720. 

BUSCLOOT,  zn.  Kanonskogel,  fr.  houlet  do 
eanon.   Kil     Buskloot,  globns  tormentarius.  Ziè 

ABTILLEBIB  2). 

BUSCRUIT  (Buscruut),  bvbfobdbb,  zn.  Bus- 
kruit^ fr.  poudre  è  eanon.  Kil.  Buskruyd,  bus- 
poeder;  Plantqn  Busohkruyt,  bnsohpoeyer. 
II  Item,  betaelt  eenen  busmeester  Tan  Ghend,  Tan 
den  buspoedere  te  makene,  Tan  den  salpetere  en 
sulfr«  dat  te  Brugghe  cocht  was,  ter  stede  be- 
houf,  mits  eenen  stoope  loTonde  watere,  die  hy 
dairtoe  dede ,  eerden  teelen ,  eerden  potten,  linthout 
en  een  cupe  daer  tsalpeter  inne  ghepurgiert  was, 
coste  al  tzamen  zi  Ib.  xüj  s.  Stadsrek,  Ninove,  1476. 
Item  betaelt,  ten  bcTeelne  Tan  scepenen,  dengulde- 
broeders  Tan  der  gulde  Tan  den  Culorerien,  „onlancx 
leden"  opghestelt  binnen  deser  stede,  te  wetene:  den 
dysenier ,  Tan  dat  hy  alle  sondaghe ,  als  hem,  metten 
zynen,  ghebueren  zal  mettor  ouloTere  te  sohietone 
en  Tan  dat  hy  eiken  Tan  zynen  ghesellen  ghelcTert 
heeft  drie  schoten  buspours,  hem  daerToeren  toe- 
gheleght  xii  gr.  Httyttbvs,  CorporaHons ,  186, 
Stadsrek,  v,  Oent  1488/90.  Dat  elck  schip ...  zal 
wesen . . .  Toorzien  met  goede  en  Terstandighe  py- 
loten,  schiplieden,  bootghesellen ,  gheschut,  pulTor 
ofte  buscruut,  Bbicbbt,  I,  629,  Stadsrek,  1625/26. 
Donderbuscruit.  ||  Yan  i  tonne  salpeitor,  om 
II  tonnen  donderbuscruydt  to  makene.  yak  Mblczb- 
BBZB,  Kruisgilde,  24. 

BUSMEE8TEB,  zn.  Waarschgnlijk  degene,  die 
in  de  kerk  rondgaat  met  de  bus  of  sehaaly  om  giften 
op  té  halen,  fr.  probdUemeni  eelwi  qui  faU  la  quêie 
dans  Véglise,  \\  Itom,  gheeft  men,  Tan  ouder  cos- 
tumen,  den . . .  Itom ,  den  busmeester ....  Itom 
den  rentmeestor  oft  derok  der  keroken . .  Brusn. 
godsh.j  Lade  B  177 ,  Ord,  v,  d.  geesikmt»  van  SintO' 
Oudula,  3  sept.  1461. 

2)  Optiehter  over  het  geschut^  arttüeriemeestêr , 
fr.  maiUre  d'artHlerie,  Plantijn  Busohmeester, 
fr.  maistre  d^artiUerie,  eanonnier,  \\  Busmeestors 
Tan  Brussel  komen  in  1451  het  geschut  Tan  Aalst 
naarzien.  db  Pb.  en  Bb.  Aalst,  I,  97.  Stadsrek, 
V,  1451.  Zekeren  tyd  naerdat  meestor  Arende,  den 
busmeestore,  orlof  gheghoTen  was,  zo  was,  by  lasto 
en  adTise  Tan  minen  heere  den  capitsin  en  Tan  der 
Wet  eü  rade  Tan  der  stode,  angnenomen  en  ghe- 
huurt  een  ander  busmeester . .  te  zii  s.  p.  sdaechs. 
Ib.  218,  XTd«  en  ZYid«  E.  (De  uitgOTers  dezer 
geschiedenis  zien  in  den  busmeester  en  den  artil- 
leriemeester twee  onderscheidene  stadsbedienden, 
wij  kunnen  er  slechte  éénen  in  merken,  mito  de 
hem  toegekende  beroepsplicht).  ||  Janne  Tan  Lon- 
dersele  en  Willeme  Hendrix  ,  „ghezwoome  artille- 
riemeesters" Tan  der  stede,  over  huerl.  wedden 
en  arbeyt,  van  dat  zij  dit  jaer  bewaert  en  be- 
zorcht  hebben  de  engienen,  artilleryen  en  dbus- 
poeder.  Ibid.  aant,  2.  Mr.  Geeraerd,  busmeester 
Tan  Lier,  die  de  stedt  gedient  heeft  op  de 
reyse  Toor  Galeys,  Tan  xItüj  daegen  die  hy  uit 
was,  te  weten  xiz  junio  tot . .  yab  Mblczz- 
BEEE,  KruiagUde,  25,  Stadsrek,  MeMlen,  1436. 
Jan  Owman,  donderbusmeesters  cnape,  Tan  dat 
hy  mede  geweest  waa.  Ib. 


304 


CEL. 


OER. 


BUSPOEDER.  Zie  buscbvit. 

BUS8CHIETEB,  sn.  Kanonnier,  fr.  ariüleur, 
canounier.  Kil.  Busschatter,  buaachieter.  ||  I>at 
alle  schipsofficien ,  stiermaiu,  hooghebootsmans , 
Bchiemans,  temmennans ,  buaschieten,  coken  en 
alle  andere  bootaghesellen . .  PL  v.  VI,  19  juli 
]551,  a.  1.  I,  386.  It.  C.  v.  Antw,  oomp.  lY,  viij, 
168.  Den  bósfichieter  ran  £attenberg,  Tyftigh 
guldens.  Den  buaschieter  yan  S.  Jorispoorte ,  twself 
gnldena  thien  stuTren.  Ord.  AlbertiM  Aniw,  1618 , 
Viig.  zxii,  11 .  12. 

BUSSEN,  Laatkoppen  zetten ,  ft.  appUquer  des 
venkmêet  (?).  ||  Wordt  wel  scherpelyck  yerboden . . 
aen  een  iegelyck , . . .  hemlieden  te  onderwinden 
met  meesteren  ofle  cureren ,  te  laeten ,  te  bussen 
ofte  te  barbieren.  O.  P.  B.  auir.  8  apr.  1746,  YI,  131. 

BUSSENIEBS,  zn.  my.  Qild  der  hukt-  of  but- 
sehietert,  fr.  giUU  det  ctTqueèunerB.  ||  De  gilde 
yan  Sto  Barbara  geseyt  Bossenien,  Bxhbkt,  I, 
561  (1774).  Zie  bussb. 

BUSSTEENEN.  ||  Item,  yan  menichten  yan 
buaaesteenen  ghedaen  maken  te  Heesseghem.  Hüyt- 
TXK8,  Corporations ,  139,  Stadsrek,  Oent^  1479. 
DonderbuBsteenen.  )|  Yan  i^e  donderbusetee- 


nen  gecooht.  Gecocht  cxTi  donderbuasteeQeii.  tav 
MblckbbeKB,  KrwMgildef  24.  Bd^ferin^  o.  Calcnê. 
1436.  Hendrik  Cammaert,  yan  xyc  zxt  donderbua- 
steenen  gecocht  ten  stads  behoef.  Jan  yan  den  Bode, 
yan  yc  donderbussteenon. 

BUTEN.  Zie  boxtbk. 

BUXEMBIEBëN  zn.  my.  BlaaUeligke  beMO- 
ming  voor  drinkgelagen,  inzond,  ter  ffeUginkeid  ecM 
hiêwelijktfeesten ,  fr.  démomination  locale  pomr  fféeots^^^ 
partio.  a  V occasion  de  nocet,  ||  Niemand  en  aal 
hem  yeryorderen . . .  de  bruidegoms  en  bruits,  in 
het  inschrljyeu  of  trouwen,  in  het  gaen  na  den 
geregte  of  kerke,  of  in  het  wederkeeren  na  huis, 
na  te  roepen,  te  schutten  of  te  schatten,  hetsy 
in  het  gesellen  derselye  yan  of  na  huis,  met  roers, 
en  die  af  te  schieten,  of  met  bet  schenken  yan 
sterke  wateren,  bier  of  wyn,  hetsy  in  het  afyor- 
deren,  na  gedaane  inschrijyinge  of  trouw,  yan 
rybieren  of  buzembieren,  of  quanselbieren,  of  wat 
naam  soodanige  quade  gewoonten  en  insolentien 
rooogen  hebben.  C.  v.  Limburg,  Maoêtrieht,  JEg^ 
IregUment  v,   18  mrt.   1666,   a.   10.  Zie  QUAirsxL- 

BIXBBir. 


O.  OH. 


De  woorden,  waarin  c  als  Xr  worden  uitgesproken,  yindt  men  by  K. 


CEDEBEN,  zn.  my.  Muskue-cUroen,  cedraai, 
fr.  cédrai ,  J)rmt  du  eédraüer  ou  ciUronnier.  ||  Appe- 
len yan  Oraignie,  grenaten,  cederen  en  citroenen, 
na  die  weerde  die  yercocht  worden,  yan  den  ponde 
groote,  y  groot.  Zeeuwsche  tol  1623. 

CEDULE  (Cedulle),  zn.  yr.  Oedd,  ceü,  schrift 
iclijke  belofte  of  verklarii^,  fr.  cédule,  écrii,  promesse 
sous  seing  prioé.  ||  Alsoe  w\j . . .  by  eenre  cedullen 
geteykent  mit  onser  bant ,  yan  der  daten . .  ge- 
gonnen  eü  gegeyen  hebben  gehadt . .  die  officie  yan 
onser  ammanyen  yan  Antwerpen . .  Bekenk,  v.  Brab. 
reg.  136  P  89  (1479).  In  eene  Franscbe  oork.  aldaar 
f^  92,  wordt  het  w.  cedulle  yeryangen  door:  simple 
promesse, 

CELEBBEEBEN,  bw.  Eene  akte  verlijden  yoor 
notaris  of  schepenen;  yerl.  tijd  gecelebreert: 
verleden  of  geleden ,  fr .  passer  un  acte  deyant  notaire 
on  écheyins.  ||  Dat  die  ezcussie  alleenlyc  gedaen 
sal  wordden  in  der  pUetzen  dair  men  ageert,  en 
nergens  el ;  want  het  te  zeer  hart  en  yreemde  soude 
zyn  dat  een  heysschere  soude  moeten  omloopeu  een 
andere  oft  yreemde  proyincie,  en  laten  diegeene 
dair  dat  contract  gecelebreert  waire.  y.  d.  T^y. 
267  y^.  Seeker  act  yan  donatie  inter  vivos^  als,  in 
het  jaer  1677,  op  den  18«°  septerabris,  Margareta 
Pellers ,  yoor  notaris  en  getuyghen  gecelebreert  heeft. 
C.  gr.  Loon,  I,  897  (1678). 


CENDBEEN,  zn.  my.  Zie  bboot  8). 
CENS,  CENSENEB.  Zie  cijks,  cijvsxkaxb. 
CENTONGABEN,    cavthgbvgabxk.    Zie  Ka- 

TOEVGABEK. 

CEB,  yoor  sheeren,  fr.  du  sieur,  \\  Her  Jaoob, 
prochiaen  [nZ.  pastoor]  yan  Cast^rle ,  en  mester 
Jacob ,  dies  selyer  (sic.)  eer  Jacobs  yader.  RijksareJL 
Abdij  Bozendaal,  Doos  1 ,  Maart  1299. 

CEBCHEBS,  zn.  my.  Tolkommiexen,  iólbeambten^ 
fr.  douaniers,  visiteurs  de  douane,  Waarschynlijk 
het  Fr.  ehereheurss  ygl.  met  den  ektrchier,  „op- 
zichter, toeziener*'  in  de  kloosters,  by  La  Cume. 
II  Alle  schepen,  aecken  en  ponten  tzy  gheladen 
oft  ongheladen,  sullen  in  *topkommen  moeten  aen- 
legghen  eü  blyren  ligghen  beneden  het  fort  yan 
Aerssen,  aen  de  bant  die  tot  een  teecken  aldaer 
op  de  syde  yan  t'seWe  fort  sal  worden  ghestelt. 
En  sullen  die  schippers  derselyer  schepen,  aecken 
oft  ponten  hen  moeten  yeryougen  in  ^tyoors.  fort 
by  de  twee  cerchers  ofte  besienders  aldaer,  yan 
onsen  t'  wegen  te  committeren,  en  denselyen  op  heur- 
lieder  mannewaerheyt  yerclaren  die  juste  qualiteyt 
en  quantiteyt  yan  alle  die  goeden  in  de  yoors. 
schepen,  aecken  oft  ponten  gheladen  zgnde.  En 
Hselve  alsoo  gheschiet  zynde,  sullen  de  yoors.  twee 
cerchers  ter  yoors.  plaetse  gaen  doen  die  yisitatie.. 
Dan,  de  yoors.  cerchers  oft  besienders,  beyindende 


CES 


CHA. 


805 


henrlieder  Tisittttie  <^  berichtmghe  ghenoech  orer* 
een  te  kommen  met  t*  Yoon.  aenbrenghen  en  ghe- 
daene  yerclaringhe  der  sohippen,  sullen  sy  yan 
aHe  de  ingheladene  goeden  moecken  eene  pertinente 
specifloatie  ofte  billet,  en  by  henlieden  gheteec- 
kent  en  wel  toeghjBcaohetteert  leyeren  den  sohippersy 
om  t'aelye,  in  dier  yoeghen,  by  hen,  in  ^aen- 
kommen  tot  Yenlo,  ten  comptoire  der  licenten 
aldaer  oyergheleyert  te  worden.  PL  o.  Srab.  2 
mei  1622,  I,  430.  Lieenien  op  de  Motu,  Zie  ook 
BXBEDtxii,  vUUateur  2). 

CEBKEMANA6IE  (Circominage .  oircnmenagie , 
taerkemanage) ,  zn.  Orenshepalin^  f  fr.  eerguemanag$y 
eerqitemaMmeni ,  Lat.  lifniium  flxio.  Het  w.  had  te 
pnsent  eene  ruimere  beteekenis,  en  was  een:  Oereeh» 
id^k  onderzoek  over  een  eisfeniiom,  met  hijroeping 
vam  de  helangMbenden  ^  de  ouderlingen  ^  de  gébwren 
of  yfimmeuUen'^  en  van  alle  y^deghene  diere  of 
mochien  toeten  ie  tpreken*\  gadering,  vergadering, 
fr.  enquête  au  ei^ei  d'une  proprieten  avee  eonvoea^ 
tion  dee  imtéreesêe,  det  vieUlardtf  de»  voieins  et  de 
iout  ceux  qui  Siaient  è  mime  de  dotmer  qudgue  ren- 
seignemeni  twr  Vóbjet  de  Venquéte,  Zie  hieroyer, 
o.  a.  Ghrimm ,  Deutsche  BeekieaÜerth, ,  545,  Heineo- 
oius,  Slem.  jurie  Oerm.  lib.  ii,  tit.  8  §  72,  en 
eene  oork.  y.  1288  bij  Matthsous,  De  f  ure  gladü, 
JPrtef.  blz.  8.  ||  Schillen  sy,  yan  wien  en  ute  wies 
buke  tleen  commen  es,  eo  sullen  partien  dat  prou- 
yen  yoor  de  mannen,  metten  ouderinghen  en  omme- 
saten  yan  den  leene  en  die  se  kenden.  En  in  dese 
twee  articlen  ne  sal  niement  wesen  yerweert  no 
yordeel  hebben;  maer  men  sal  se  hooren  an  beede 
ziden,  en  sullen  in  beden  ziden  wesen  heesschers 
np  den  grond  zittende;  want  dat  heet  circominage, 
dat  siere  toecomraen  yan  diere  omtrent  eheseten  zyn. 
Jue  feud.Jlandr.  vetue  cap  zi.  —  Voor  baljuw  en  leen- 
mannen yan  den  abt  yan  St.-Pieters  te  Gent,  yer- 
scheen  jonkyrouw  Elizabet ,  dochter  yan  heer  Pie- 
denk  Noothacz,  met  haren  yoogd,  yertoonende  dat 
z'ü  een  leen  bezat  geheeten  de  meierij  yan  Bestel* 
bergen,  met  alle  de  aankleyende  rechten,  (|  twelcke 
leen  en  meyrie,  met  tgheunt  datter  toebehort,  hare 
80  yerdonkert  ware ,  dat  soe  niet  en  wiste  waer 
dats  af  of  aneghinghe  en  watter  schuldich  ware 
toe  te  behoeme;  mids  welker  yerdonkerthede  [zij] 
hiesch  en  begherde  te  hebbene  eene  wettelike 
ffaderinghe  en  eene  wettelike  tserkemanage  yan 
haren  leene  en  datter  toe  behoert.  [De  baljuw  en 
mannen  gayen  tot  yonnis:]  dat  men  die  ghebieden 
saude  taondaegs  huter  kerken  . . ,  eü  dat  men  daer 
besceedelicke  noemen  saude  den  dach  en  de  stede 
daer  men  de  wettelike  gaderinghe  en  tserkemanage 
doen  en  besitten  zoude  naer  den  roaendach  naest 
yolghende . . ,  en  dat  men  daer  dach  soude  doen 
allen  denghenen  diere  jeghen  ofte  mede  seggen 
wilden:  ouderlingen,  ommezaten  en  oec  hem  allen 
dier  of  mochten  weten  te  sprekene ...  En  daerup 

ghehoert  ouderlinghe  en  ommezaten,  en  deghene 
iere  of  mochten  weten  te  sprekene,  eiï  elc  son- 
derlinghe  by  zynen  heede,  [herkenden  de  bezitting 
der  jonkyrouw,  de  inhoudsgrootte  yan  het  leen  en 
alle  de  heerlgke  rechten  die  eraan  yerbonden 
waren].  Diebcz,  Qente  eharth.  83.  Oork.  9.  12 
mrt.  1871,  en  eene  dergelijke  yan  1361,  blz.  19. 
Acad.  ArehM.  1860,  blz.  104  sqq.  Gaderinghe  en 
serkemenagie.  de  Pk.  en  Bb.  II.  JSvergem,  57 
(1861).  Cherquemanagie  en  yergaederinghe.  Ib.  I. 
Deeielbergen,  15,  z.  J. 

CES,  CES8E,  CESSIE,  zn.my.enyr.  1)  Kerk^ 
bant  tekoreinq  der  kerkelijke  dienafen^  fr.  inierdit, 
eetsaiion    dee    cérémoniee   religieutee.   Lat.   eetzus. 


oeesatio  a  dimme,  \\  8o  wie  oause  ofte  oonpronek 
werdt,  ofte  fait  doet  in  eeneghe  keroken  oftekerck- 
hoyen,  en  wtdien  ces  ofte  baói  gheleyt  si,  dat  wara 
den  principalen  up  den  banne . .  En  al  waert  io 
datter  gheen  ban  oft  cessie  ghelet  [/.  gheleit] 
ware,  so  sal  nochthans..  C  e.  Iperen,  Kast.  a. 
6  (1535).  Zoe  wye  doer  syn  misdaet  de  kercke  oft 
kerckhoff  in  cesse  brochte,  is  schuldich  de  eeasa 
aff  te  doen  doene,  en  de  coaten  daarom  gedaan 
te  betaelene,  indien  hy  dies  machtich  is,  oftander- 
sins  eeuwelick  daeryore  gebannen  te  blyyene.  O, 
V.  Aniw.  1545,  i,  44.  ld.  C.  d,  stad  Meekden,  ii, 
38,  Nannius  eujue  cuipa  eonneterium  ten^umve 
prqfanatetm  est.  Die  cause  ofte  oorspronck  wert 
yan  poUutien  yan  kercken  ofte  kerckhoyen  eii 
bydien  daer  ces  ofte  ban  geleyt  zy,  zal,  met  zgne 
medepleghers , . .  ghedachyaert  zijn ,  den  princi- 
paelen  up  de  peine  yan  den  banne,  en  de  med^ 
pleghers  elck  up  de  boete  yan  t*zestich  ponden. 
O.  V.  Cassel,  a.  177. 

2)  Ces  yan  wette  Sekoreing  van  reoktepH^ging^ 
fr.  suspension  de  Vadmimistration  de  lajustiee,  of 
ces  de  log.  \\  En  waert  typre  oes,  en  men  deider 
gheene  wet.  Cl.  t.  Dixküds»  107.  Zie  hieroyer 
meer  by  Gaillard,  Qlossam^supplémeuiiOEWKt  en 
bg  Yerdam. 

8)  Ces  yan  goede.  Jfetomd  vam  goed  door  eenem 
schuldenaar  f  onvermogend  om  te  betalen,  aan  t^ne 
schuldeisschers  s  fr.  eession  de  biens  par  un  debiteur 
insolvable  è  ses  eréaneiers.^  ||  Ömme  equaliteyt  ta 
houden  tusschen  man  en  wijf,  so  sal  den  man  bQ* 
leyinghe  houden  up  alle  de  leenen  waerinne  sgn 
huysyrouwe  erfaohtioh  oyerlgdt,  tenware  dat  sulok 
persoon  ces  yan  goede  dade.  C.  e.  Jperen,  Kast» 
a.  236  (1585).  lïae  der  stadt  recht  en  plege  nye- 
mant  cessie  te  moegen  doene,  hy  en  moeste  yent 
ses  weken  lanck  op  den  Steen  yoer  syn  aohnlt 
geyangen  geseten  hebben,>en  daemae  moeste  hy 
alle  de  ciediteuren  doen  dagen,  om  hem  oeasie  te 
oomen  sien  doene  en  syne  goeden  te  aenyeerdene. 
C.  V.  AMw.  1545.  XV,  1.  —  Men  leze  de  zonderlinM 
yoorgeschreyen  kleedy  eens  oessionaria,  o.  a.  in  de 
C.  V.  Aalst,  262. 

CESSEEBEN  VAN  WETTE.  De  reMeplegiug 
staken,  fr.  cesser  de  rendre  la  fustioe.  \\  Dat  de 
yorseide  yan  der  stede  maintineerden  \nl,  de  sohe> 
penen  yan  Audenaarde]:  dat  heere  bailliu  yorseit 
jeghen  de  yryhede ,  rechten  en  constumen  der  stede 

Sheyanghen  hilt  Pietren  Sluuphuut  en  Gielissen 
en  Prooft,  hare  poorteren,.,  en  daeromme,  alse 
yan  onrechte  hemlieden  ghedaen ,  ghecesseert  hadden 
yan  wette.  G.  v.  Auden.  2<l«  d.  101.  Orig.  ixxy, 
8  dee.  1391. 

CHARIE,  zn.  ||  Yan  i  oharien  loots,  daer  de 
XII  wagen  af  maken  i  corie.  Loveneehe  tol  1877. 
CHARTER  (Chartre,  tsaertre,  sarter,  carter), 
zn.  Qyer  *t algemeen,  eene  oorkonde  bevattende  ver» 
gunningen,  vrijheden,  straf'  en  besiuurwetten  of  ver^ 
ordeningen,  ook  keure  en  keurboek  genaamd,  tevens 
ieder  akte  of  contraet  tusschen  bijwondere  personen^ 
fr.  en  génértA,  un  document  eontenant  des  ooncessUms, 
des  franehises,  des  lois  et  dieposiiUms  pénales  ou 
administraüves,  appelé  aussi  keure  et  keurboek /  auesl 
tout  acte  OU  oontrat  entre  particuliers.  )|  Van  desen 
lande  ne  sulsi  enghenen  eens  gheyen  tes  an  dir 
stont  wrows  [«ie]  dat  sis  in  en  chartre  hebben  eS 
mins  heren  tsgrayen.  24  sept.  1259,  Saqftingen. 
Dat  sij  onse  liede  selen  handelen  na  alle  die 
poente,  die  in  dese  charteren  staen  bescreyen.  Bfi 
in  sekerheiden  en  in  eweliker  gestadicheden  hebben 
wy    onsen    zegele   aen   desen   sartere   [gehangen]. 


306 


CHE. 


CHI. 


JT.  V,  Si.'-PiêtêrS'LêêMm,  Oot.  1284.  Bii  omdat  wy 
willen,  dat . . ,  soe  hebben  wij  onsen  zeghel  doen 
haoghen  aen  dese  oarteren,  in  kennesse  yan  waer- 
heiden.  —  Alle  dese  roergheaeide  pointe  die  in 
dese  carteren  beecreyen  staen.  K.  d.  meierij  v. 
Loven  ^  Mei  1812.  Wordt  de  hypotecque  den  hees- 
schere  ghewesen  in  handen,  naerdat  hj  betooch 
ghedaen  heeft  by  wettelyoke  ohartre  Tan  zyne  schuit. 

C.  9.  AaUi,  SHjil  a.  9,  bis.  144.  Lantoharter. 
SmUktettf  die  eieh  over  een  gaiu^  grondgebied  of 
heerl^kheid  mittrékty  fr.  eharte  qin  e" etend  ewr 
toni  mn  terriioire  om  wne  êeigneurie.  ||  Willem, 
b.  d.  gr.  G.y  prinoe  yan  Oraignen,  graye  yan  Nas- 
sauw , . .  heere  baron  yan . .  Grimbergen^  eto.  en 
Ferry  yan  Glimes,  insghelyox  heere  en  baron  yan 
Grimbergen,  eto.  doen  condt  allen  deghenen 
die  dese  onse  charteren  sollen  sien  oft  hooren  lesen, 
dat  wy;..  hebben  yemieuwt  den  landoharter  oft 
cenrboeck  des  landts,  by  onse  yoorsaten  in  den 
jare  1275  ghemaeckt;  welcken  landtcharter . .  O, 
o.  Grimbergen,  Qnariier  de  Brux.  II,  232  (1556). 
Na  inhondt  yan  den  landzartere   yan  Brabant,  y. 

D.  Tay.  8  y^.  Hier  yolght  nae  den  lantchartere 
yan  Brabant ,  soe  dien  der  ammanyen  yan  Bmessel 
▼erleent  is  geweest  (1292).  Ib.  130. 

CHEGEN,  yoon.  Tegen,  j^gone,  fr.  oontre,  envers. 
II  Dat  lant  heft  hy  geloft  te  qniteoe . .  yan  alle 
qnoielen,  sonder  de  Godestinde,  chegen  alle  die- 
ghene  die  te  dage  en  te  rechte  willen  comen.  Sehep, 
V,  Soekomta^  1  mei  1249.  Bat  Jaoop,  yer  Lenten 
soene,  eoohte  chegen  den  [heer]  Folken,  sinen 
oem..  11  jnli  1267.  Bat  Jaoob,  die  borchgreye, 
heyet  genomen  the  chense  chegen  her  Beyneren 
Bffiloye . .  25  noy.  1296. 

GHEINET.  Zie  bohbinst. 

CHEIN8.  Zie  oijitb. 

CHEIN8EN,  CHEINX8EN,  %ii,mw.  Pinksteren 
Znidn.  SinJtten,  h.  Penteeóie.  Kil.  Sincksen 
oinoksen.  |j  Sondaohs  yore  Cheinxsendach.  Bon 
derdaohs  yore  Cheinsenen.  Op  den  Cheinsenayonde 
In  de  Cheinzsendaghe.  Bonderdaohs  na  Cheinsen 
daoh,  'sMaendaohs  oa  Beloken  Cheinxsenen 
Hbbtivb,  OudeU  rek.  v,  Aniw.  1324,  blz.  42. 

CHEIB,  sn.  m.  Den  oheir  geyen  yan.  Den 

brmi  geven  txM,  fir.  te  fleher  de,  jj  Heeft  yoor  ant- 
woordt gegeyen,  in  verbisj  dat  hy,  met  reyerentie 
gesproken,  den  oheir  was  geyende  yan  de  dekens 
efl  het  yoors.  ambacht,  efi  dat  hy  soade  doen  dat 
hy  begeerde.  Siadsttreh,  Dieet,  Proeee  Smeden  § 
Bollen  (1684). 

CHEN8.  Zie  gijkb. 

CHESF,  sn.  m.  1)  Dienstbaar  laoa,  onderworpen 
aan  keerendiensten ,  fr.  homme  oorMbU,  serf.  ||  Bie 
prinoe  es,  en  sijn  goed  piincipalike  houdt,  al  doet 
hy  mansoip  sinen  heere,  naer  den  houden  rechte, 
hi  ne  es  geen  relief  sculdich  anders  dan  sinen 
dienst  en  tooawe,  omme  dat  hi  es  prinoe  en  ghe- 
noet  sijns  heeren;  al  es  syn  here  bo^enhem,  mids 
dat  altoes  een  heere  boyen  es,  en  een  hooft  wesen 
moet,  hi  es  selye  een  here  en  niet  cherf.  Leenr. 
ü.  1528,  f>  o  r*. 

2)  Als  slaaf  y  fr.  comme  esélave,  \\  Nochtans 
hebben  sQ  [«I.  de  mnnikken]  zeer  lastighe  keerc- 
kelioke  diensten  al  djaer  duere,  nacht  en  dach, 
efi  waren  cherf  ghehauden  yan  desen  jeghenwoor- 
dighen  abt.  Ber.  tijden,  I,  188. 

CHEBGEN,  OW.  Ben  duister  woord,  waaroyer 
men  de  gissingen  nasla  in  de  Aanteekeningen  yan 
Mertens  op  de  Antw.  rek.  yan  1324:  chicbohxn, 
BCHSBOBBV.  ||  Item,  den  scutters,  dat  si  met  den 
soepenen  ghewaect  hadden,  doe  men  cherchte  bi 


behete  yan  den  söepenen,  z  Ib.  Mkbtxkb,  Ondeiê 
rek.  V.  Antw.  1324,  bis.  53.  It.  yan  rutenen 
kerssen,  die  men  beseght  op  der  scepenhuis,  doe 
men  soherchte,  zl-sc.  Ib.  55. 

CHERPENTIJN.  Zie  sxBPBiïTiJir. 

CHERTOOEN,  yoor  's  hertogen,  fr.  dn  dne,  \\  Efi 
so  sele  wi  hebben  dat  leiden  yan  chertoghen  mais- 
niedelieden , . .  Wie  dat  thus  bleye  yan  chertoghen 
lieden  . .  (Verder  4  maal  „des  hertoghen ,  tes  her- 
toghen'' en  ^dies  hertoghen").  24  juni  1297. 

GHEYAÜCHIE  (Cheyachie,  ohyyachie),  sn. 
yr.  Bidderlijke  keertocht,  —  heervaart,  fr.  «xp^cli- 
tion  de  ehevalerie,  —  de  guerre  privée,  ehevtmekSe, 
II  Weltyt  [l.  welc  tijt]  dat  ons,  heren  yan  Ghrim- 
berghen,  ochte  onsen  knapen,  die  hertoghe  ont- 
biedt ombe  ghemein  orloghe ,  ochte  ombe  cheyachie, 
so  sele  wi,  heren  yan  Grimberghen,  onsen  here 
den  hertoghe  helpen ,  te  gheminen  orloghe  op  onsen 
cost,  en  to  chyrachien  op  sinen  cost,  na  onse 
macht,  gheljjc  dat  hi  ons  ontbiedt.  24  juni  1297. 

CHIEGEN,  zn.  my.  Zitplaatsen,  fr.  s^ê. 
II  Yan  hordiene,  yan  egghestiene,  yan  trapstiene, 
yan  wilstine,  yan  rabatten  en  yan  chiegen,  ten 
wero  ane  der  porton  te  WUtsele,  cxzxtj  soilde 
Br.  Yan  yser  aen  tselye  werc.  TAir  Etbk.  Lowaim 
mon.  70  (8).  Bek.  v.  1358. 

CHIERAGIEN,  sn.  my.  Sieraden,  versiersels^ 
fr.  omements.  ||  Als  nu  tbreken  en  afweernen  der 
beelden  en  cijragen  der  keereken  begonde  gnemeen 
to  wordei).  Ber.  tijden,  1  85.  Bat  sy  to  Ghendt 
al  de  beelden  eü  autaertafelen  en  ander  ohieraigen 
der  keereken  en  doosters  afbreken  en  in  sticken 
smyten  souden.  Ib.  99.  Z|jn  consoorten  raseerden 
en  braken  die  Ijmaigen  en  cgeragen.  Ib.  lY,  195. 

Zie  ook  BBHBMXLBir. 

CHIERDACH,  sn.  Dag  van  opbod,  veUdag,  fr. 
foor  d'enchère,  de  surenehbre,  \\  Ben  sohoutet,  yoor 
syn  recht  yan  dry  chierdagen,  als  die  tor  ordina- 
nssohe  yergaderingen  gehouden  worden  yan  yiertien 
tot  yiertien  dagen;  secretaris,  yoor  het  opleeen 
yan  de  yoorwaeKlen  waerop  die  goederen  yerkocht 
worden,  met  het  aenteeokenen  yan  deselye  chier- 
daghen.  O.  P.-J7.  anir.  31  oct.  1715,  xi,  1.  B). 
zii,  8. 

CHIERE,  zn.  Chiore  doen.  Wd  onivangen, 
goed  onthalen,  fr.  faire  une  bonne  rSceplion,  un  bom 
aoeueil.  ||  s  Anderdaechs,  so  quam  myn  gheduchto 
yrauwe  uut  Bygoen  to  Besenfonwaerts ,  omme  den 
keyser  chiere  to  doene,  en  de  keiser  Voer  tjegen 
mer  yrauwen  totdat  hy  haer  quam  to  gemoeto ,  daer 
sy  elcandren  ondergroeton  seere  yriendelike  met 
blyden  ghelato,  „want  sy  melcandren  niet  ne  yer- 
stoeden.'*  Cl.  t.  Bizmüdb,  176. 

CHIEREN,  bw.  1)  Schatten,  waardeeren,  fr. 
taxer,  prlser ,  esiimer,  ||  Zyn  pacht  gemendert  .. . 
maer  moet  borghe  stollen..;  dit  gedaen,  sal  men 
denselyen  op  syne  houye  laton  en  doen  ohieren 
syn  sohuyre,  in  mendemisse  yan  de  achterstallige 
pachten  yan  den  jaere  1558  Bijksareh.  *sSage, 
Dom.  raad  van  het  huis  v.  Bergen,  Betol.  1559-1567. 
22  juni  1569.  f*  12  y«.  Hy  sal  betaelen  syne  pach- 
ten, en  aeneaende  zyne  huysinghe,  die  sal  men 
chieren  en  afcorten  opte  twee  laetste  jaeren.  B).  ^ 
13.  Te  seyndene  den  tymmerman  ofte  molenmaecker, 
om  te  helpen  chieren  en  yisiteren  sekere  houye 
aldaer  ongechiert.  Ib.  f9  52. 

2)  Verkoopen  b^  opbod,  aam  den  meestbiedende^ 
fr.  vendre  aux  enchbres.  Naer  welcke  leyeringhe, 
wordt  (oick  achteryolgende  den  yonnisse)  by  den 
yorster  ter  kercken,  ten  geboeijtgde  [nl.  op  het 
gewone  uur  der  bekendmakingen],  des  sonoaechs 


CHI. 


CüN. 


9Ö7 


openbaerlQok  gepubliceert  en  vay tgeroepen :  dat 
men  alsulcke  goeden,  by  sulckenen  agent  [nL  rer- 
Yolger,  octoMT,  Lat.  cuitor]  Tuytgewonnen,  totsulcker 
plaetsen  en  tot  sulckenen  daghe  sal  ten  hooohsten 
en  aohoonsten, . .  eloken  eren  nae,  ohieren  en  yer- 
ooopen.  C,  v,  ÈboffsirtUêMf  T\irhe  v.  1671,  SUeUtêHS, 
blz.  470.  Zie  chibsing. 

8)  Voorne»  {vertieren),  ft.  pourvoir  (nmer),  ||  By 
middele  yan  denwelcken  tyoim.  yleeschujB  en  die 
Tan  den  Toin.  ambachte  ran  ouds  gechiert  en  ge- 
deooreert  waeren  geweeat  yan  diyenohe  priyilegien 
en  yryheyden.  £kenk.  o.  Brab,  reg.  137  f^  174 
(l&OO). 

CHI£BH£IT,  sn.  Sieraad,  versiertel,  fr.  ome- 
memt,  ||  Beet  dat  sy  daixaf  [«1.  yan  de  girafsteden] 
rooyen  ennige  beelden  oft  ander  chierheyt,  zy  syn 
Bcnldioh  gepnnieert  te  wordden  ...  in  de  somme 
Tan  c  gnlden.  t.  d.  Tat.  78.  t^. 

CHIERING,  zn.  yr.  Verkoop  bij  ophod  aan 
den  mêeeibiedende  f  fr.  venie  anx  enchires.  ||  Hr  ge- 
tuycbt,  dat  bem  kenneiyck  es,  dat  men  op  Stant- 
derbuyten  noyt  eenige  uutwinninghe  ofte  chierin- 
gbe  Tan  lande  oft  gronde  yan  erye,  nocb  oock  yan 
haye  gedaen  en  beeft,  tenzy  dat  partyen  daeryan 
te  yoren  reohtelyck  de  wete  gebad  hebben.  Sijke- 
oireK,  Qroote  Baad  v.  MeeAeieny  Pap.  v.  Stantder- 
hmjfien,  17  febr.  1662.  Dat  int  yercoopen  yan  de 
goeden,  die  by  sabhastocien  metten  heer,  Weth 
en  bemende  keersse  yercocht  worden,  dat  dairinne 
calenffieringhe  oock  plaetse  heeft,  sooyerre  die  bin- 
nen den  derden  daegbe  nae  date  yan  de  chieringhe 
en  yerkoopinghe  by  den  calengierder  geïntenteert 
wordt.  C.  V.  d.  Kiel  f  1670,  Tiii,  14.  Dat  soo 
wanneer  yemandt  onder  tselye  graefschap  yoer 
sQnen  realen  heysch  oft  tacbterheyt  syne  panden 
beeet  beeft,  eü  datter  geene  stoomisse  oft  ontset-. 
tinge  en  geschiet,  en  snlcken  agent  syne  panden 
pretendeert  yugt  te  winnen  int  yoer-  en  naejaer, 
en  deselye  brengen  wilt  tot  chieringhe,  dats  ten 
boochsten  en  sohoonsten  yercoopen,  etc.,  deselye 
agent  gebonden  is . . .  Cv.  Hoogeiraien,  Twrhe  v. 
1671 ,  Steelkent,  blz.  472.  Waemaer,  ten  yolghenden 
ghenechtdagbe,  oft  oock  tnsschen  middelen  tyde, 
wordt  den  eyincent  den  besetten  pant  gheleyert 
int  naejaer,  met  rus  en  rys,  met  hooghe  met 
leeghe,  met  natte  met  drooge,  met  clepele  met 
elincke,  met  gronde,  bodeme  en  alle  synen  toe- 
behoorten, Toor  syn  proper  goet,  behoudeiyck  dat 
hy  'tselye  brenghe  ter  ohieringne  en  yercoopinghe , . .. 
C.  V.  Dewme  o.  1612 ,  a.  89.  Ben  rentier . .  yer- 
maoh  • . ,  oft  oock  deselye  meublen  yerlaeten  en 
syne  leyeringe  op  den  pant  yeryolgen  totte  chieringe 
en  yerooopinge  toe.  C.  v.  Antw.  eomp.  Y,  xyij,  43. 

CHUNBT.  Zie  bchxihbt. 

CHUN8.  Zie  cijks. 

CHIKGEL.  Zie  cikoxl. 

CHIBOGRAF£  (Cirografe,  cyrografe),  zn.  Tr. 
ISgeniyk  eene  mei  iemands  eigen  hand  onderteekende 
oorkonde;  doch  in  de  oorkondenleor  eene  handvest 
tweemaal  op  hetzelfde  Had  geschreven ,  met  iusschen 
heiden  eenermmte,  wMe  beschreven  werd,  hetzij  met  hst 
w.  chirografe,  cfmet  al  andere  woord  of  woorden, 
of  met  kruUijnen  overtrokken ;  yan  dit  dubbelschrift 
bekwam   elke   belanghebbende  party   de  helft;  het 

i'nist  opeenpassen  yan  de  middelwoorden  of  krul- 
ynen  strekte,  des  noods,  tot  bewys  yan  de  echt- 
heid der  oorkonden,  fr.  proprement,  tm  document 
sous  seing  privé,  mais  dans  la  diplomatique  une 
eharte,  un  contrai,  écrit  deux  fois  sur  la  même 
femÜe,  avee  un  espace  entre  les  deux  textes,  oi^Pon 
éerivaU  soit  Ie  mot  cbirographe,  ou  toiu  amtre 


mot,  OU  biên  tra^aii  des  spiraUs;  de  eet  éarii  en 
doublé  chacune  des  porties  intéressées  recevait  la 
moitié;  Vadaptation  exacte  des  mots  ou  tracés  du 
milieu  servaii,  au  besoin,  è  constater  Vamthentioiié 
des  texies.  \\  Het  si  oont  allen  denghenen  die  dese 
cirografe  selen  sien  oohte  hoeren  lesen,  dat..  11 
juni  1299é  Wi:  scepenen  yan  Sint-Antelins,  maken 
oont  allen  denghenen  die  dese  cyrografe  zelen  sien 
ocht  hoeren  lesen ,  dat . .  6  juli  1299. 

CIJNö  (Cens,  cheins,  chens,  tseins.  soeins,  tsena), 
zn.  m.  1)  Cijns,  gronddjns,  heerlijke  djns,  f  aarl^ksche 
rente,  in  geld  of  in  natuur,  namd^k  in  vooribren- 
sels  van  den  grond,  gevogelte,  eetwaar,  of  in  eenig 
bewerkt  voorwerp,  over  het  algemeen,  etls  aUijddmrend 
paéhtgM  van  eenen  afgestauên  grond,  of  als  aast' 
houdende  erkenning  eener  vorstd^ke  gunst  of  wezen- 
lijke weldaad;  fr.  eens,  cens  foneier,  eens  setgnmurial, 
rente  annuelle,  en  argent  ou  en  nature,  mnmnémemt 
en  produUs  de  la  terre,  valaiUe,  denrées,  ou  en 
qudque  óbjet  ouvré,  en  général,  comme  ferwtage 
perpétuel  d^un  bieu'/onds  cédé,  ou  comme  rwoMMM- 
sance  continue  d'une  ftsveur  ou  (Tun  biênfaU  réd 
d^un  seigneur.  ]|  Dat  si  [ai.  degenen  die  dyken 
willen    in    Saaftingen]    sullen  gheyen  yan   eiken 

Shemete  iii  s.  jarlich  te  sainte  Martinsmeaee,  na 
en  ersten  oust  die  men  daerup  saiet;  sonder  [be- 
halTc]  Tan  weghen  en  Tan  waterganghe  ne  si  [2. 
ne  sin]  si  schuldech  enghenen  cens.  24  sept.  1269. 
s  Heren  rente,  of  cheins,  of  scult,  wies  so  sy,  es 
men  sculdich  te  panden,  updat  dieghene  b^hert 
dies  ST  syn,  na  den  dach  diere  toe  gheset  es  Tan 
Tergeldene.  K,  v.  ter  Fiete  v.  1266.  Lat.  Beddilus 
domini, . .  sive  census,  vd  debiium.  Bn  wi  hebbent 
hem  ghegheyen  [nl.  eenen  roeersch]  desen  yoer- 
seiden  Janne  en  al  denghenen  die  na  hem  comen 
zullen  alse  proyisours  deeer  Toergheeeider  taflen 
sBlechs  Gheest,  emmermeer  Belc  sjaers  [elcsjaers] 
omme  een  paer  scapiere  antscoen  Tan  zesse  pene- 

§hen  Vlaemsche  te  tseinse,  zonder  meer  dertoe  te 
oene  en  zonder  allen  andrón  dienst.  26  aug.  1274. 
Dese  rente  boude  men  Tan  mi  ombe  ii  soL  en 
Yii  d.  te  chense.  27  juni  1283.  Dat  TOighenomede 
lant  hout  nu  N.,  omme  Tif  pont  eü  acht  soellinghe 
soeins  borseghels  te  termte  en  te  jaerscaren;  en 
Tire  pennin^e  tsens  gaen  ute  desen  goeden  den 
here  Tan  den  gronde ,  te  ghoTene  alle  jaere  te  kers- 
aTonde.  28  juni  1291. 

2)  De  benaming  cyns  wordt  ook  wel  eens  Toor 
landpachi  gebezigd,  fr.  la  dénomination  de  oens 
s'emploie  aussi  quelquefois  pour  Jermage.  ||  Wi 
scepenen  Tan  der  port  Tan  Assche,  salut.  Wi  doen 
cimt  dat  quam  Tor  ons  N.  17.,  en  namen  the  chenae 
chegen  her  Beyneren  Bgloye . . ,  tenen  termpte  Tsn 
een  on  thuintech  jaren,  deen  jar  na  dander  oo- 
mende,  seasenthuintech  en  een  half  bunre  lant,.. 
elc  bonre  umbe  negene  en  thuintech  scellinge.. 
26  noT.  1296  B.  Dat  alle  pachters,  naer  het 
expireren  Tan  hunnen  pacht  oft  cheyns, . .  promp- 
telyck . .  de  gepachte  hofsteden,  landen,  bonohen, 
meersschen  ida  andersins,  zullen  moetmi  ruym  en 
ydel  maecken.  C.  v.  Auden.,  2de  d.  BegL  12  ang. 
1767,  a.  81.  Boetoijns.  Seerl^ke  e^,  fr.  cens 
seigneurial.  Waarschyniyk  zoo  genaamd  omdat  hy 
stipt  op  den  TerTal<£ig  moest  betaald  worden,  op 
stnif  Tan  eene  boete.  ||  Alle  pachten  en  boetchinsen 
sullen  precise  op  haren  TerTudaoh  moeten  ontfiudgen 
worden,  sonder  dat  [zy,  nl.  de  rentmeesters]  da  boeten 
daertoe  steende  sullen  negligeren  ofte  remitteren. 
C.  V.  Maastricht,  Beeessen  1666,  XXXTI,  16.  De ge- 
lyktydige  Fransche  Tertalingzegt:  Tous  les  mugde 
Isie']  et  eens  seigneuriaux.   VOUe  OJJDB.  In  s^ 


^m 


ci.tR 


CITN. 


peked  f  toovêei  aU  dis  voor  helgantéhe  f  aar  bedraagt , 
fr.  iotalement,  autant  qtte  te  cent  comporte  pour 
Umte  Vannêe.  ||  Alle  chijnsen . . .  zjn  quytbaer; 
en  magh  men  die  afquy ten  en  lossen , . .  Te  weten , 
alle  ohynBen,  renten  oft  erfpachten,  daeraf  de 
brieven  gheen  speciale  quijtinghe  af  in  en  houden, 
bekent  en  geconsenteert  Toor  den  jare  Ons  Heeren 
1424  f  mits  betalende  yoor  elcken  penninck  twee 
en  twintigh  penningen  met  vollen  chynse,  dat  is 
metten  termyne  die  naest  verscbynen  soude,  en 
met  sulcken  ghelde  als  doen  ganck  hadde.  C.  tiad 
Meekden,  xii,  1  en  2.  Nannius  eum  pleno  eeniUj 
€um  integra  pensione. 

CIJN8ËLIJCK  (Cysleck  chijseiyck) ,  bn.  Cijns- 
haar  f  aam  e^nt  onderworpen,  fr.  redevable  d*un  een», 
II  Een  sille  bempts . . .  heeft  de  yoirs.  verooeper 
N.  opghedraghen . .  en  wettelijc  gegoet  en  vererfb 
in  aUe  recht . . ,  alsoe  verre  als  tfoirs.  goet  van 
den  voirs.  hoeve  cysleck  es,  en  oec  als  in  een  on- 
gheboden  goet.  Schep,  v,  Miékem  (Miscum),  12 
april  1383.  Behondelyck  eenen  ygelycke  zynen 
goeden  rechte,  soeverre  tvoers.  goet  chyselyck 
gehouden  wordt  van  den  voors.  hove.  Schep.  v. 
Malen,  27  oct.  1543. 

CIJNtiEN,  OW.  Eenen  cijnt  heialen,  fr.  payer 
un  cent.  \\  Chynsgoet  chynsende  onder  onsen  ghen. 
heere  den  ooninck.  C.  v.  Berg,  a.  6  (1570). 

CUN8ENAER  (Chijsenaer,  cheynsenaor) ,  zn. 
JReniheff'er,  rentier ,  fr.  erédirentier,  propriétaire 
d*un  een»  ou  d'une  rente.  \\  Dat  sekere  proprieta- 
rissen  van  den  voors.  erven  hun  seer  beroemelijck 
jactiteren,  soo  wanneer  die  chijsenaers  begeren  be- 
taelinghe  te  hebben  van  hunne  verloopen  en  ver- 
sohenen chijsen  oft  renten,  dat  sij  die  met  processen 
noch  hun  sullen  jaer  en  dach  voordragen  [«te] , 
nochtans  wel  wetende  die  schuldich  te  sijn  C.  o. 
Dieft ^  Ord.  28  juni  1562,  a.  4.  De  voorsz.  haeffe- 
lycke  goeden»  alsoo  afgepandt  en  de  hypoteque  oft 
verobligeerden  gront  ghe-ijdelt  zynde,  wort  alsdan 
by  oft  van  wegen  de  rentheiTers  oft  cheynsenaers 
geprocedeert  voor  sijne  tachterheydt  by  beleyde  op 
synen  verobligeerden  pant.  Cv.  Bru»»el  1606,  a. 
99.  Ghristijn  ereditori»  reditnali»  »eu  censudU».  Ook 
,^ntheffer*'  alleen ,  a.  100 :  cheynsenaer  oft  ren- 
tier, a.  101:  rentheffer  oft  cheynsenaer,  172. 

CUN8QËMËIN,  bn.  Van  onroerende  goederen. 
Qemeeneohappelijk  rerhonden  voor  eenen  cijn»,  eene 
rente  of  paehi ,  fr.  Biens-fonds  dUigê»  en  vommun 
ponir  un  een»,  une  rente  ou  un  arrentement,  |)  Als 
diversche  onberoerlijcke  goeden  zyn  chijnsghemeyne, 
oft  verbonden  staen  voor  een  chijns,  ervelgcke 
rente  oft  pacht,  gheenen  grondtch^ns  oft  heerenchijns 
■Qnde,  en  den  chijns,  rente  oft  erfpacht  veroocht 
wordt,  so  magh  deghene  die  eenighe  van  deselve 
ffoeden  voor  den  ohijns,  rente  oft  pacht  verbonden 
besit  en  toebehooren ,  de  vercochte  chijnsen ,  renten 
'  oft  erfpacht  ealengieren  en  vernaerderen  van  gronts- 
weghen.  C,  »tad  Mechelen,  1535,  xi,  7.  Nannius 
TTèit  d%ver»a  praedia  contmuni  ohligatione  eotdem  een- 
»u»  t . .  prattani.  Als  een  coopere  selve  oick  heeft 
recht  van  calenghieringhen,  dien  coop  en  can  oft 
en  mach  nyemant  vernaerderen,  want  als  des  coopers 
erve  mede  chynsgemeyn  is»  en  hy  selve  oick  schade 
lyden  mochte,  alsdan  cesseert  de  calengieringhe. 
O.  V.  Antw.  1545,  tii,  11. 

C1JN8G0ET,  zn.  Cynttehuldig  goed,  fr.  terre 
êoumite  «m  eens,  hien  eental.  Lat.  terra  centMali», 
eentmi  ohnoaeia  (welk  men  ook»  volgens  eene  akte 
van  september  1252 »  hereditatem ,  erfelijk  goed 
noemt).  Het  wae  sewooniyk  maar  belast  met  eenen 
eyns,  dien  men,  by  de  dood  des  bezitters,  dubbel 


betaelde ;  soms  was  het  ook  onderworpen  aan 
heerendienst^n ,  aan  graafdagen»  hooidagen,  meet- 
dagen ,  en  dan  hiet  het  „keurgoed",  mantua  »ervUis. 
A.  Waütebb,  Snviron»:  I,  xltj.  jj  Item  dat  oock 
alle  leengoederen,  soowel  als  alle  chyns-  en  laet- 
goederen,  syn  tusschen  broeders  en  susteren  gelyok 
deylbaer.  O.  leenhof  o.  Valkenburg,  1570,  a.  2. 
Dat,  ten  respecte  van  oheynsgoeden  oft  renten 
daerop  beset,  het  overstaen  van  den  grontheere,  in 
het  passeren,  noodeiyck  gerequireert  wordt.  C  o. 
Bruttel  1606,  a.  138.  Christyn  retpeetu  honorum 
eentuaUum. 

CIJNSeULDEN,  zn.  ft,  florin  de  een».  ||  Twee 
gulden,  die  men  heet  ^^^ellinghe,  ghemeynlec  ge- 
heeten  „cheynsgulden/'  Schep.  v.  Brutteghem,  Oodth. 
Bruttel,  reg.  b.  203,  f»  196  v«  (1384). 

CIJN8HEEK  (Cheynsheere)»  zn.  Zie  cijbsbkisb. 
II  Hoewel  de  gronden  van  erven,  daer  cheynsen 
ofte  renten  op  gehypotekeert  oft  bepandt  zyn,  ge- 
deylt  en  gespleten  worden,  soo  en  is  nochtans  de 
cheynsheere  ofte  rentier  niet  gehouden  syne  rente 
ofte  cheyns  te  splyton,  ofte  by  deelen  t'ontvangen. 
C.  V.  Loven,  y,  2.  Een  rentier  oft-  chynsheer  is 
is  nyet  gehauden  den  chyns  oft  rente  te  laeten 
spleyten,  alhoewel  de  gronden  van  erve,  waerop 
deselve  bepant  syn,  gedeyit  en  gespleten  worden, 
C.  V.  Diett,  YZ.  xin,  2.  (De  vertaling  iddaar 
moet  dus  gewyzigd  worden).  It.  C.  v.  Santhoven 
1570,  IV,  3,  5;  v.  1664,  a.  51,  63. 

CUN8HEFFER  (Chijnsheffer) ,  zn.  Zie  cijksx- 
VAXB.  II  Dat  die  proprietarissen  dageiycx,  tot  ex- 
cessive  scaeden  en  interesten  van  de  rentieren  en 
andere  chynshefTers»  afbreken  en  deterioreren  hunne 
huysen  en  andere  gronden  van  erve  geduerende 
het  jaer  dat  deselve  in  slugtinghe  staen.  C.  v.  Diett, 
TZ.  XI,  2.  Sooverre  eenighe  medegelderen  in 
eene  rente  oft-e  cheyns,  uyt  diversche  gronden 
gaende,  hun  begheeren  van  schaede  te  verhoeden, 
midts  betaelende  hun  aenghedeelte,  moeten  v<5<5r  en  eer 
de  schaede  ghebeure ,  onder  Weth  . .  stellen  soovele 
uls  hun  aenghedeelte  daeraf  ghedraecht ,  en  de  wete 
daeraf  doen  den  rentier  ofte  chynsheffer.  C.  v. 
Loven,  Y,  3.  It.  4. 

CIJN8HOF  (Cheenshoff),  zn.  m.  Doorgaans  laai- 
hank  of  laathof  genaamd,  fr.  cour  centalCf  hanc  de  tenan- 
eiert.  \\  Dat  de  goederen  resorterende  van  eenen 
Luyxen  cheenshoii,  gelegen  nochtans  in  den  graeff- 
Bchap  van  Loon , . .  volgen  die  lantscostuymen  des 
graeffschap  Loon.  C,  gr.  Loon,  I,  492  (1697). 

CIJN8LAET  (Chinslaet>,zn.  Cijntman,  laat,  fr. 
tenaneier.  \\  Den  meyer  en  laeten  [var,  die  seven 
chinslaeten]  van  de  bancke  van  Tongerlo  binnen 
Diest  hebben  kennisse  en  judicature  over  de  huysen 
en  gronden  van  erve  chijnsroerich  synde  onder  den- 
selven laethof.  C.  v.  Diett,  YZ.  ii,  7. 

CIJNSLANT  (Cheynslant),  zn.  Geiyck  ciJirB- 
GOBT,  fr.  terre  eentale.  \\  Insgehjcx  leen-  eücheyna- 
lant  hebben  verschil  in  vele  stucken:  Eerst,  want 
leen  is  inbrocht  jure  contuetudinario  y  en  contract 
van  cheynslande  is  geïntroduceert  bi  civilen  rechte. 
Item,  leen  staet  ter  trauwen  eü  waerheden  en  te 
personelen  dienste,  en  cheynslant  staet  alleeniyc 
ten  pensioene  van  eeniger  rente  tsjaers.  Item ,  leen 
sorteert  jurisdictie  voor  bailliu  en  mannen,  en 
cheynslant  voor  meyre  en  schepenen.  Item,  leen 
is  afwinneiyc  om  deerste  faulte ,  die  de  vassal  den 
leenheer  doet  contrarie  sinen  eede,  en  cheynslant 
voor  ghebreke  van  betalinge  van  der  rente.  Item, 
daer  zyn  noch  meer  difierencien,  maer  't  is  ge- 
noech  om  dese  reyse.  Wiblavt,  Leenr,  v.  VI.  16. 
Heeft  de  man  gheen  Tulhof,  hy  zal  t*mogen  vntgheven 


i 


DA.CH. 


.DACH. 


309 


in  cheinslande,  omme  de  rente  [nl.  de  confiscfttien 
en  exploicten  van  gronden  hem  yerschenen  by  bas- 
taerden  ofte  anderssins].  C  o.  Casself  a.  36. 
'  CIJNSRENTË,  zn.  vr.  ürfpaehi,  fr.  emphyteuse, 
arrenUmentf  rente  perpétuelle.  ||  Cheynsrente  yolcht 
der  syde  ran  den  uutgheghevenen  gronde.  —  Twee 
oonjointen  in  huwelie  wezende ,  uutgheyende  leenen, 
eerfliole  cheynsen  oft  renten ,  eeneghe  gronden  yan 
eryen  yan  d'een  ofte  d^ander  z^de  commen  zynde, 
dezeWe  nutgheyynghe  en  cheynsrente  behaudt  de 
natuere  en  yolcht  de  zyde  danof  den  grondt  commen 
es ,  zonder  de  proprieteyt  yan  diere  cheynsrente  yer- 
andert  te  werdene  als  conquest.  C.  v.  Auden.,  Cah, 
prim.  TI,  30. 

CIJNSROERICH,  bn.  Te  eifne  gehouden,  fr. 
tewu  è  een».  Zie  cijkslabt. 

CYROQRAEF.  Zie  chiboorafb. 

CINOëL,  zn.  m.  Omvan<fy  omtrek,  fïr.  eir'euiij 
eneeinte.  ]|  Binnen  den  cinghel  of  cirkel  yan  onser 
ammanien  yan  Bruessel.  Sekenk.  v,  Brab.  reg.  136, 
P  52  y®  15d«  E.  In  dezen  nagescreyen  cyrkel  en 
cyngel  gelegen.  Ib.  reg.  132  f^  37. 

CINGëLëN.  zn.  onz.  Yan  eene  meetlijn.  Om^ 
trek,  omtHinq,  fr.  povrtour  d*an  cordeau).  ||  Als  er 
eenige  groote  wercken  met  ciraeten  worden  ge- 
maeckt  in  kercken,  thorens,  huysen  ofte  dierge- 
lycke,  met  groote  steenen  en  uytspringonde  wercken, 
daervan  sal  men  den  werckman  naer  proportie  yan 
*twerek  toeleggen  het  cingelen  yan  den  draet  dry- 
mael  yoor  dicken  steen. . .  Seyl.  JSdif.-  en  landmeiert, 
16  jan.  1705,  il,  24,  Steenhouwerij. 

CINCKSEN,  ciNXSKEV,  GiKZKia)ACH.  Zie  snrK- 

8BK. 

CINOPRE,  -zn.  Vermüjoen,  bergrood,  cinnaber, 
fr.  dnabre,  sulfure  rouge  de  mercure.  Kil.  (Peregr.) 
C  in  ober.  Tol  van  1623  te  Antw. 

CIPIER  (Chepier),  zn..  Zooals  thans,  it.geólxer, 
eepier.  ||  Cipiers  of  bewaerders  yan  yangenissen; 
fr.  geéliers  ou  chepiere  ei  gardes  des  prisons.  Ord. 

erim.  1570,  a.  80.  Erfaohtioh  ohepier,  fr. 

eepier  hereditaire.  WnsLAKT,  Leenr.  v.  VI.  18. 
II  Den  cipier,  yoor  cipiragie,  yan  elcken  dagh,  ly 
schel.  par.  C.  o.  Auden.  2^^  d.  Salarissen,  11  mrt 
1619,  blz.  438. 

CIPIËRAGIE  (Cipiragie),  zn.  Cipiersreeht ,  fr. 
droii  de  cipage.  Zie  cifiek. 

CIPIERSCHAP  (Cipierscip),  zn.  Cipiersambt , 
yerbonden  aan  dat  yan  amman  (in  Vlaanderen), 
fr.  office  de  eepier,  joint  \  celui  d^amman  (en 
Flandre).  |1  Es  binnen  derselye  stede  een  ander 
officie,  ghenaempt  de  ammanie  en  chipierscip  der- 
selyer   stede , . .   dewelcke  ofBoier  en  amman  ghe- 


costumeert  es  de  scepenen  en  wethouders  te  maenene 
yan  den  rechte;  ooo  mede,  by  ghebode,  ter  ken- 
nessen  yan  scepenen ,  allerande  schuldenaers , . . 
te  yanghene  en  apprehendeeme ,  in  yanghenesse 
te  leedene  en  hondene..  O.  v,  Auden.  CwrreeHen^ 
a.  8.,  blz.  344. 

CIROGRAFE.  Zie  CHiBoaBATS. 

CITRINEN,  zn.  mY.  KosieUJk gesteente,  ft.  piêrres 
prédeuses  {?),  \\  Dat  niemant  en  sal  moghen  doen 
snijden  en  in  't  goudt  stellen ,  in  eenigher  manieren, 
cristael,  witte  saphiren,  witte  amatisten  en  witte 
topasen,  citrinen,  dobbletten,  Glabbeeckscbe  steenefi, 
oft  ander  steenen,  dewelcke,  in  't  gout  ghestelt 
wesende,  souden  moghen  schijnen  te  wesen  dia- 
manten.. PI.  V.  Brab.  13  apr.  1551,  a.  5,  I, 
497.  It.  PI.  V.  VI  I,  808.  It.  PI  V.  Brab.  20 
oct.  1608,  a.  5,  I,  508. 

CIVIËLIJCK,  bijw.  1)  Krachtens  het  burgerij 
recht  f  om  eene  burgerl^ke  xaak,  fr.  en  vertu  du 
droit  eivil;  pour  cause  citnle.  \\  Deee  aotie  €td  exhi- 
bendum  wordt  yerleent  tegen  den  poesident  oft 
besitter,  hetzy  dat  hij  dat  dino  betitte  natuerlijc 
oft  ciyilijc,  tsamen  oft  bezundert,  ja,  al  waire  hy 
alleen  een  yerweerdere  oft  een  naict  onthoudere 
oft  detenteur  yan  den  dingen,  y.  d.  Tav.  41.. Een 
officier,  alleenlick  last  hebbende  om  eenen  bnyten-. 
man  ciyilick  t'arresteren,  en  yermach  denselyen 
niet  t*  apprehenderen.  C.  v.  Antw.  1582,  zxyii,  8. 

2)  Beleefdelijk,  fr.  poliment.  \\  Dat  sy  \nl.  de  pro- 
cureurs], in  't  yerbaliseren  oft  dicteren,  henreyeren- 
telijck  en  ciyilijck  sullen  draghen,  sonder  d'een 
d'ander,  den  partijen  oft  iemanden  a&ders  te  inju- 
rieren,  schobberen  oft  reprehenderen.  C.  e.  Xmt, 
Siifl,  xyii,  15. 

CIVILITËIT,  zn.  yr.  Burgerschem,  poorterschap, 
fr.  bourgeoisie,  droit  dé  eité.  \\  Blebben  de  y er- 
toonders  beyonden,  dat  er  alsnu  binnen  de  stadt 
yan  Brugghe  menigyuldige  persoenen  zyn  aenyeirdt 
in  diyersche  yrye  neiringen  efi  ambacnten,  sonder 
dat  sy  zyn  effectiye  poorters  derselye  stede,  als 
wesende  bekleedt  met  andere  ciyiliteyten.  O.  stad 
Brugge,  II,  Orig.  26  sept.  1691,  blz.  531. 

CIVILITËIT,  zn.  Uit  dviliteit.  UU  uMe- 
vendheid,  hoffdijkheid,  fr .  par  urbanité,  courtoisie.  \  \  Soo 
wanneer  de  ghecondemneerde  oft  yerobligeerde, 
zijn  persoenen  yan  groote  qualiteyt,  als  princen, 
grayen  en  dgl.,  wo^t  d*executie,  nyt  ciyiliteyt, 
ghedaen  bij  den  amptman  oft  s^nen  lieutenant 
[nl.  in  plaats  yan  gedaan  te  worden  door  de  ge- 
zworen dienaars].  O.  o.  Brussel  1606,  Yi,  ft.  90. 
Christijn  humanitatis  ^atia,  óeVt.fert.  par  dmUié, 


D. 


D.  D.,  enz.  yerkorting  yoor  Jkcelck  doende,  door 
de  procureurs  aan  den  yoet  hunner  rekwesten  ge- 
steld, fr.  Quoi  faisant  etc. 

DACH,  zn.  m.  In  yerschillige  beteekenissen.  1)  Na- 
tnuriyke  dag,   fr.  jour  naturel.  Soe  langhe  dat 

<lie  naoht  den  daoh  verwonnen  heeft,  — 


dat  die  daoh  den  naoht  verwonnen  heeft* 

Tot  het  avond  geworden  is,  —  tot  het  dag  geworden 
is,  fr.  fusqu'è  ce  que  la  nuit  ait  vaincu  Ie  jour  — 
jusqu'è  ce  que  Ie  jour  ait  vaincu  la  nuii:  jusqtCau 
soir,  jusqu'au  matin.  ||  Item,  des  donderdaechs 
yerwint  men  en  [hem]  noch,  als  op  zynen  derden 

39 


310 


DACH. 


DACH. 


diich,  met  alsolker  waerheyt  als  met  manisBen  en 
▼onnissen  als  voors.  steet,  totdat  meu  compt  ten 
loeten  beydene ;  dan  Boe  wyst  men  tyt  en  wyle , 
en  dan  beyden  die  manne  soe  langhe  dat  die  nacht 
den  dach  yerwonnen  heeft,  en  dan  seggen  die 
manne :  dat  sy  niet  en  connen  gesien  te  wysene 
Yoere  dat  die  dach  den  noclit  weder  verwonnen 
heeft ,  en  aldus  hlyft  dat  hoff  open  tot  des  ander 
daechs  smorghens.  Boxhoren,  a.  103.  Zooverre 
dat  de  dach  de(n)  nacht  vervaet.  Tol  de 
naeht  den  dag  fteroangt,  fr.  jusqu'd  oe  que  la  nmt 
remplaee  Ie  jour,  \\  Ten  derden  uutersten  daghe 
bandt  men  vierscharen  als  te  voren ,  en  dan  ver- 
beidt men  tot  by  den  avonde,  zoverre  dat  den 
dach  den  nacht  {sin)  vervaet.  C.  v.  Auden.  ï,  336. 
Van' gkenachten  van  ghedeeUf  a.  14,  XY«  £.  Bij 
—  met  schoonen  dage.  In  vollen  dag,  hij 
klaren  dage,  bij  dage,  fr.  de  plein  jour^  de  jour. 
Maigne  d'Axnis  De  pulchra  die,  de  die,  en  plein 
jour.  II  Dat  van  nu  voirtaene  gheen  drooch- 
ooherder  binnen  der  stadt  van  Diest,  wije  hg  zij, 
en  zall  mogen  scheren,  tsavonts  nog  smorgens, 
naedat  den  dach  onder  is  oft  eer  den  dach  smor- 

£ns  op  is,  met  kerssen  noch  met  geenen  lichte, 
n  met  schoonen  daghe ,  en  anders  nijet.  JT.  droog- 
eekeerders  te  Dieet,  1545,  a.  20.  lerst  is  geordon- 
neert,  dat  die  gezwoeren  waerdeerders  allen  leer 
waarderen  sullen  by  schoonen  daghe  en  anders 
n^et,  bu\jten  den  huijsen  van  den  huy vettere  oft 
sooenmakers.  K.  ïeertouwers  ie  Dieet  y  27  febr. 
1546,  a.  1.  Den  dach  blasen.  Zie  Blabek. 

2)  Tijd  en  ouderdom ,  fr.  temps  el  dge.  Op  z ij n e n 
hoochsten  dach.  Als  hij  meerderjarig ,  mondig 
M,  lij  tijne  meerderjarigheid ,  fr.  lorsqu^il  est  majeur, 
è  sa  majorilé.  ||  Met  prKteritie  van  de  voorge- 
roerde kinderen,  legaterende  alleenlyck  ieder  der- 
selve  600  gis.  HolLants  geit,  eens,  aen  hen  te 
betalen  op  hennen  hoochsten  dach.    C.  gr.  Loon, 

I,  414  (1678).  Oft  de  kinderen  niet  de  facto  be- 
hoorden te  volgen  haere  legitime  portie,  boven  het 
legaet,  ten  hoogsten  daege.  Ib.  415.  Tot  sijnen 
dach  syn.  Meerderjarig y  mondig  zijn,  h.  itre 
majeur.  ||  Soe  wanneer  man  oft  vrouwe,  wesende 
in  syn  weduwestaet,  hebbende  kiut  oft  kinderen, 
compt  te  vercoopen  eenioh  erffgoet,  soe  moeten 
die  wyesen,  wesende  tot  hunnen  dach,  als  boeven, 
compareren  voer  de  justitie.,  aldaar  sulcke  transporten 
geschieden,  en  lauderen  den  voirs.  coep.  C.  leenhof 
V.  JAmhurg,  a.  51.  Ten  eeuwigen  dage.  Zooals 
thans,  fr.  è  perpéiuUé.  ||  Die  zyn  dochteren  pros- 
titueert en  daermede  willens  en  wetens  bordeel  en 
oneerlick  leven  houdt,  verbeurt  alle  syn  goet  en 
ten  eeuwighen  daghe  ghebannen  te  syne  en  te 
blivene  uter  stat  eü  quartiere  van  Antwerpen, 
sonder  verdrach,  op  syn  lyff.    C.   v.  Antw,  1545, 

II ,  38.  It.  Yi ,  25.  —  Spreuk :  Soolang  als  het 
Bchaep  gras  zal  eten,  fr.  tant  que  la  hnèis 
hroutera  de  Vherhe.  \\  En  doens  besette  hy  [nl, 
hertog  Jan]  den  Ouden  Boghe,  op  dat  pas,  Yier 
en  twintich  Peetere  erfPelick,  tot  memorien,  Opt 
marckgraefschap  van  Antwerpen,  om  synder  victo- 
rien,  Alsoe  langhe  alst  schaepken  gras  soude  eten, 
Daer  wy  brieven  af  hebben  in  onse  secreten.  Meb- 
TBKS  en  ToBFB,  II,  614,  Koningsfeest  van  hertog 
Jan  lY  (1422),  Acad.  d'archéol.  xxii,  155.  Ten 
geenen  dage.  Nooit,  nimmermeer,  fr.  ne  jamais, 
en  aucun  temps.  ||  Welke  contracten  en  verlidinghen , .. 
die  en  can  oft  en  mach  de  vrouwe  ten  gheenen 
daghen  wederroepen  oft  te  nyete  ghedoen.  C  v. 
Antw.  1545,  Yi,  5.  It.  Yii,  14.  Werokende 
dach.    Werhdag,   fr.   jour   ouvrier.   Zil.  wcrck- 


dagh,  werckendagh.  ||  De  cnuvers  en  moeghen 
nergeus  langher  bliven  liggeue  noch  tgoet  bewaren 
dan  totten  naesten  werckenden  vridach  toe,  dat 
men  vridaechs  merot  houden  en  de  goeden  gevue- 
chelick  vuytroepen  en  vercoopen  mach  [ook:  ten 
naesten  werckvridaghe],  C.  c.  Antw.  1545,  Y, 
5.  It.  a.  6.  Welk  arrest  oft  arresten  rooghen  gedaen 
worden,  soowel  op  sondaghen  en  heylighdaghen 
als  op  andere  werckende  daghen.  C.  v.  Brussel  1606, 
a.  72. 

3)  Dag  van  rechtspleging,  fr.  jour  d^administra- 
iion  de  la  juslioe,  Dach  van  recht:  Sechtsdag, 
dag  wcMrop  men  te  recht  zit,  dag  waarop  eene  zaak 
moet  gepleit  worden,  fr.  jour  de  palais ,  jonr  de  droit , 
audience,  jour  auquel  une  eause  doit  Ure  plaidée, 
il  Dat  tusschen  den  dagh  van  de  dagementen  en  den 
dagfa  van  recht,  die  op  de  rolle,  oft  in  de  vierschare 
sal  dienen,  interval  sal  moeten  zyn  van  eenendagh. 
C.  V.  Srussel,  Stijl  v.  wethouderen,  a.  3.  Soe  wan- 
neer de  materie  van  purgien  van  calaengien  in 
judicio  ordinario  is  gedecideert,  oft sooverredeghene 
die  oalaengie  gedaen  heeft  desisteert,  oft  alle  m^n 
daghen  van  rechte  nyet  en  obserTeert,  oft  dat 
bevonden  wordt  met  rechte  dat  de  calaengie  t*on- 
rechte  gedaen  heeft  geweest,  alsdan  mach  de  evin- 
cent  syne  uytwinninghe  continueren.  C.  v.  Antw. 
1545,  lY,  27.  Bij  dage  en  b\j  daechs  rechte. 
Met  de  wettelijke  en  gebruikelijke  dagen  van  recht, 
fr.  avec  les  termes  de  droit  légaux  et  usuels.  ||  Wi, 
Bcepenen  van  Boerdmeerbeke,  doen  cunt  yeghe- 
welken,  dat  oomen  es  vore  den  here  van  den 
ghuede  en  voer  ons,  Gheeraert  van  Houtheem, 
meyere  der  abdyssen  en  tsconvints  van  Bosendale , 
en  heeft  gevolcht  met  daghe  en  met  daechs  rechte 
alsulken  ghuede  alse  daer  dien  van  Bosendale  ane 
ghebrac  X£  s.  tsjaers,  ouder  Lovensche,  dats  te 
wetene:  Y  dachmael  lants, . .  waerbi  dal  Gheeraert 
voers.  dit  voèrbenoemde  ghuet  vervolohde  eü  ver- 
reicte  met  daechs  rechte,  soedat  hi  te  dien  ghuede 
gewiist  was  metten  rechte  tsgoedshuys  behoef. 
Rijksarch.  Abdij  ter  Cameren,  Oo¥k,  n^.  50.  Soort- 
meerbeek  (1361).  Dat  heer  Jan  Scuerman,  proefst 
van  der  Cameren,  es  comen  vore  Gielise  van  der 
Balct,  rintmeester  van  der  Yueren,  . .  en  heeft, 
overmids  gebreke  van  erftseynse  daer  tgodshuys 
van  der  Gameren"  in  ghebreke  af  was,  doen 
beleyden  met  daghe  en  met  daeghs  rechte,  en 
voert  doen  eyschen  alle  dieghene  die  hen  rechts 
vermaten  ofte  rechts  vermetende  mochten  sgn ,  alse 
tot  eenen  huyse  en  hove,  dat  wilen  was  Jans 
Kempeneren,  gelegen  te  Potye, . .  d'een  ghenechte 
vore,  d*ander  ghenechte  daema,  terde  ghenechte 
daema  volgende  en  tvierde  ghenechte  over  recht. 
En  want  nyeman  en  quam  binnen  desen  voirs. 
ffhenechten,  die  den  voirs.  heeren  Janne  gheldinghe 
dede  of  gheldinghe  boet  te  doene,  soe  is  die  voors. 
heer  Jan  gedaen  en  ghew^jst  toten  voirgh.  huyse 
en  hove,  alse  tot  des  godshuys  van  der  Gameren 
behoef  voirs.,  dat  eewelec  te  hondene  en  erfleo  te 
besittene.  Ib.  n^.  91 ,  Peuthy  (1894).  Deze  decreten 
[nl.  mandementen  executoriaal  van  een  vonnis] 
grypen  stadt,  alsoowel  in  actiën  reael  als  personeel 
en  zyn  de  vonnissen  die  in  den  vierscharen  en 
bancken  van  den  lande  gemeynlyc  worden  geüseert 
en  gewyst  opte  besettingen,  en  op  voirgecbgingen 
en  vuy twinningen ,  die  men  doet  op  ennige  goede, 
van  haven  oft  van  erven,  by  daige  en  bij  daichs 
rechte,  voir  djair  en  nae  djair,  daurmede  den  ver- 
volgere  gegeven  wordt  possessie  en  recht  tot  oft  in 
deselve  goede.  y.  d.  Tay.  899  en  y^.  Dach  van 
dach  maken.  Dagvaarding,  fr.  ajoumement,  tfvkt^ 


DACH. 


ÜACH. 


314 


noHon.  \\  Sal  dieseïye  daerweeidere,  bode  oft  offi- 
cier, execatenr  van  den  mandemente ,  besoreen,  dat 
tuBBchen  den  dach  yan  dach  makenne  oft  dagingen 
en  den  sondach  van  te  BruBBel  te  zijne  die  gedaigde 
partyen  te  minsten  hebben  yiy  daigen  franc  en  vrij. 
T.  D.  Tay.  5.  Dach  van  wette.  Da^  van  recht, 
ft.  jowr  de  jueiiee  ou  éTandienee.  ||  Naer  de  inda- 
ginge  800  wort  de  purge  en  den  eersten  dagh  yan 
wette  daerop  dienende , . .  gecondicht  in  de  yier 
principale  prochiekercken.  C.  v.  Oenty  yiii,  2. 
[Dat]  den  poertere  yan  diere  [stede]  gheorlooft 
wae,  omroe  innynghe  en  betalynghe  thebbene  yan 
heurlieden  huusskins,  die  zy  binder  weeke  yer- 
haeren,  om  y,  iij  ofte  iiij  groten  Ylaems  de  weke, 
te  gaene  ten  selyen  huissekins,  en  daeryuyte»  by 
eenen  scadebelettere  ofte  colfdraghere  souffisant 
pant  te  nemene  yoor  de  yerachterynghe  yan  een, 
twee,  drie  ofte  yier  yerschenen  weken,  en  den* 
zelyen  pandt  wt  te  winnene  by  daghe  en  daechs 
rechte,  naer  de  rechten,  wetten  en  costumen  yan 
der  yierschaere  insghelycken  [ins  gelycken]  onder- 
houden en  gheobeeryeert.  C.  stad  Br^^ge^  I,  433, 
(1542).  Dienende  dach.  Dag  van  dagvaarding ^ 
dag^  wactrop  eene  rechttzaak  hepctald  is  en  ingesteld 
wordt  j  fr.  jour  de  l'asêignation ,  jour  auqitel  «ne 
caute  ett  fixie  et  iniroduite,  ||  Dat  de  appeUatien 
[Z.  appellanten]  Toor  den  dagh  dienende  in  materie 
yan  appellation, . .  sullen  moeten  namptiseren  onder 
de  dekenen  de  somme  yan  thien  Carolus  guldens, 
in  plaetse  yan  der  penen  yan  fol  appel.  C.  v.  Loven, 
Sijv.  lY,  Car.  17  dec.  1547  a  5.  QuLdekenen.  Die 
syne  partije  heeft  doen  daegen  is  gehouden  ten 
daege  dienende  sijne  conclusie  in  aetie  te  stellen, 
oft  wel  oyer  te  geyen  sijnen  heysch  of  aenspraecke, 
onderteeckent  by  eenen  adyocaet,  mette  stucken  en 
bescheeden  tot  bewys  yan  dien  dienende,  en  daerby 
het  billet  Yan  den  dagemente.  C.  v.  Antto.  comp. 
Y,  z,  1.  Dingdach  (Dinghedach) ,  zn.  Benhtdag, 
dag  van  recht,'  dag  van  rechtszitting,  fr.  jour  de 
plaid,  plaid,  jour  d'audience,  audience,  \\  Daemaer 
[nl,  na  relaas  yan  de  yolbrachte  dagyaiurding]  soo 
magh    de    crediteur    syn    beset   yeryolghen,   aen- 

Ssende  de  haye  yan  dinghedaghe  tot  dinghedaghe, 
at  is  yan  acht  daghen  tot  acht  daghen.  C.  stad 
Mechden ,  xiii ,  8.  Nannius :  a  die  juridieo  ad  diem 
juridieum,  hoc  est  per  intervaüa  octiduana.  (Deze 
kostume  maakt  echter  een  onderscheid  tusschen 
dingdach  en  genechte,  zy'nde  de  eerste  acht- 
daagsch,  de  tweede  yeertiendaagsch ;  immers  dit 
art.  8  gaat  yoort  als  yolgt:  1|  „En  aengaende  de 
erye,  yan  ghenechte  tot  ghenechte,  dat  is,  yanyeer- 
thien  nachten  tot  yeerthien  nachten,  en  moet  [de 
crediteur]  tot  dry  dinghedaghen  oft  ghenechten . . 
doen  yoortroepen  synen  schuldenaer...^*  Waaryoor 
Nannius:  per  intervalla  semimenstrua,  hoc  ett,  a 
decima  quarta  nocie  usque  ad  decimam  quartam 
noetem;  opusque  erit  ut  cunmanus  trinis  vel  hebdo- 
madariis  vel  semimenstruis  vicióus  dèbitorem  . .  eoocet. 
Onze  kostume  bezigt  te  meer,  yoor  de  eerstge- 
melde  rechtszitting,  het  woord  dagen  en  yoor  de 
laatste  nachten,  wesaangaande  Nannius  zich  op 
het  bekende  eoëunt  cum  inchoatur  luna  aui  imple- 
tur . .  Nee  dierum  numerum . .  sed  noctium  computant 
yan  Tacitus  beroept.  Het  is  klaar,  dat  te  Mechelen 
de  dingdagen ,  in  zake  yan  onroerende  goederen,  om 
de  yeertien  dagen  gehouden  werden  en  den  naam 
yan  genechien  droegen,  maar  de  gewone  zitdagen 
werden  ook  zoo  geheeten,  zy  waren  ook  yeertien- 
daagsch in  sommige  andere  plaat«en,  en  het  zyn 
en  bHjyen  niettemin  allen  dingdagen,  rechtdagen; 
zoo   zegt  zelye   de    C.    o.   h.   leenhof  v.    Mechelen, 


Stijl,  a.  6:  II  „Soeyerre  de  beschreyene  ten  naest- 
yolgenden  genechte  oft  reehtdaghe  nyet  en  compt  oft 
compareert . ."  £n  de  Instructie  voor  de  tolkamer 
te  Antw.  8  noY.  1582,  a.  1 :  ||  Welcken  genechtdag 
oft  dingdach  men  sculdich  zal  zyn  te  hondene 
op  eenen  woensdaoh,  yan  yeerthien  daghen.  JBe- 
Icenk.  V.  Brah.  reg.  138,  f».  121  yo.  —  De  stad 
Lier  en  haar  byyang  maakte  ook  onderscheid 
tusschen  de  genachten  en  den  gewoonliiken  rol, 
doch  hier  trof  de  benaming  de  personen,  het  „bur- 
gerschap", en  eigeniyk  niet  het  wezen  der  zaken. 
II  Dat  in  der  stadt  en  byyanghe  yan  Lier,.. worden 
ghehouden  twee  distincte  judicaturen,  d^een  ten 
ghenachte,  d'welck  wort  ghehouden  alle  yeerthien 
dagen,  des  smaendaeghs,  by  myne  heeren  den 
schouteth  en  ten  minsten  yier  schepenen  yan  den 
byyanghe  en  yier  schepenen  yan  de  stadt,  met  een 
yan  de  secretarissen ;  en  d*ander  geheeten  „den  ordi- 
narisschen  roUe",  die  welcke  wort  gehouden  des 
yrydaeghs,  by  myn  heeren  den  schouteth  en  twee 
schepenen  yan  de  stadt  en  met  .eenen  yan  de  secre- 
tarissen. C  V,  ÏAer,  Stijl,  yiii,*  1.  Int  houden 
yan  welcke  twee  bancken  en  rechtdaghen  men 
ghewoneiyck  is  te  obseryeren  den  reghel  yan  recht : 
quod  actor  sequitur  fofum  rei,  dat  is,  soo  wan- 
neer een  ingeseten  poorter  der  stadt  yan  Liere  be- 
geirt  te  conyenieren  oft  aen  te  spreken  een  byyanok- 
man,  schuldigh  is  hetselye  te  doen  „ten  genachte"; 
en  ter  contrarien,  soo  wanneer  een  byyanckman 
begeirt  te  conyenieren  een  ingeseten  poorter  der 
stadt  yan  Liere,  schuldigh  is  hetselye  te  doen 
„ten  yoors.  ordinarisschen  rolle*\  a.  8.  Drie  ordi- 
narische  dingdaegen  oft  daegen  yan  recht.  C. 
V.  Turnhout,  Stijl,  a.  5.  Dat  ook  beide  bena- 
mingen onyerschillig  gebruikt  werden  met  vier- 
schare  bewyst  het  yolgende  citaat:  ||  Men  houdt 
ghenachte  en  yierschaere  het  donderdaeghs,  yan 
xiiy  ten  xiiy;  en  soo  die  yiel  op  eenen  heyiighen 
dagh,  sal  den  dinghdagh  continueren  op 'tsander- 
daeghs.  C  v.  JEdingen,  Stijl  ^  a.  8.  Welcke  ne- 
ghen  mannen  [nl.  leenmannen]  ghehouden  sullen 
wesen  te  compareren  telcken  ordinairen  dinghe- 
daghe, die  yan  nu  yoortsaen  wesen  sal  alle  yeer- 
thien daghen,  t*elckent  t'saterdaeghs.  C.  leenhof 
V.  Denderm.  i,  12.  It.  C.  v,  Brugge,  II,  318, 
440,  441.  Sindeiycke  dach.  Zie  baitdobn  8) 
in  fine.  Gerechte  dach.  Oerechtel^he  dag,  fr. 
jour  juridique,  Gestaeckte  dach.  Bepaalde 
rechtsdag,  fr.  jour  prefix  de  droit.  \\  Het  was  een 
man  gewgst  te  synen  bethoene  en  teenen  gestaecten 
daghe.  Vonnissen  v,  Uccle,  33.  Halm  da  oh.  Zie 
HALir.  *8 Heeren  dach.  Bijzonderlijk  bepaalde 
gerechtsdag,  uitsluitelijJc  voor  de  zaken  van  den  heer 
voorbehouden  of  van  heerlijkheidswege  ingesteld,  fr. 
jour  de  justice  particulièrement  et  exdusivement  ré- 
serve pour  les  causes  du  seigneur  ou  introduites 
au  nom  du  seigneur.  \\  Den  bailliu  is  gehouden 
tweemael  ter  weken  yierschaer  te  houden  in  cri- 
minele saecken ,  te  weten :  des  maendaechs  en  don- 
derdaegs,  zynde  daerdoore  genoempt  „des  heeren 
daeghen".  C.  v.  Middelburg,  iii,  8.  Van  afwyn- 
nynghe  yan  huusen,  die  gedaen  worden  yan  xiiu 
daghen  te  xiiu  daghen,  up  sheeren  daghen,  met 
yier  scepenen,  hebben  scepenen,  yoor  den  l*t«n 
dach  iiy  s.  p.  C.  v.  Auden.  2do  d.  Orig.  LXXIX, 
20  mei  1581,  bl.  257.  Ordinaire  dach.  Gewone 
gerechtsdag ,  ft.  jour  de  justice  ordinaire.  Bol  dach. 
Zie  DiiroDACH.  II  Koldaghen  zyn  des  dijnsdaghs 
en  donderdaghs.  C.  v.  Turnhout,  Stijl,  a.  5.  Tot 
welcken  dach,  wesende  ordinaris  dingdaeghen 
[l.  dingdach]    en  roldach,..  a.  21.  Yiersphaer- 


312 


DACH. 


DACH. 


daoh.  Zie  dingdach.  ||  Voor  bnrgmeesten  en 
schepenen . .  ia  men  gheoostumeert  yienchaere 
en  roUe  t^haudene  toot  'de  reële  en  pertoneele 
saeoken  raeckende  d^insetenen . . ,  die  ommecompt 
▼an  ach  te  daeghen  t*acbt-  daeghen,  en  voor  die 
▼an  bnyten . .  van  yeerthien  daeghen  te  veerthien 
daeghen;  en  soo  denselven  fienchaerdach  riele  op 
eenen  hejlichdach,  sal  hem  den  dinghedach  conti- 
nneren  up  t'sanderdaeohs.  C  v,  Auden,  I,  Stijl,  a. 
7.  Yrededach  (Yrédach).  Gerechte  vrédach. 
QereohiéUfle  bepaalde  dag,  waarop  de  in  ^ivrede"  of 
heêiand  liggende  per  tonen  voor  den  rechter  verschijnen 
moeeten  f  om  hunnen  „vrede^^  te  vemiemoen,  tot 
vereffening  toe,  fr.  jonr  furidiquement  fixé  auqnel 
porties  en  trève  dewtieni  se  présenter  devant  Ie  juge 
pour  renowvder  leur  trève  jusques  et  aooommode- 
ment,  \\  Partien,  die  in  yrede  liggen,.,  moeten, 
Boewel  d'eene  als  d'andere,  comen,  alle  eense 
weken,  des  saterdaechs,  tassohen  den  ij  en  y 
nren,  op  henren  gerechten  yredach ,  en  vernieuwen 
aldaer  henren  \nde,  in  presentien  van  den  roey- 
draghere  en  scepenen , . .  en  dat  soelanghe  als  sj  in 
Trede  liggende  syn,  en  totdat  sy  wettelyck  den- 
selven  yrede  afgedaen  oft  quyte  geschonden  hebben. 
C.  9.  Antw.  1545,  iii,  6.  Wettel\jke  dach. 
Dag  van  recht,  h.  jour  de  justice^  d*audience.  C. 

0.  Aalsij  Orig.  XLI,   Purge,  a.   11.  C.  v,  Auden., 

1,  Stijl,  y,  9,  C.  V,  Denderm,  y,  14.  C  e.  Cassel, 
a.  249.  O.  F.'S.  amtr.  27  mrt.  1730,  en  passim. 
Zie  DnreDACH. 

4)  Seehtstermijn ,  tijdshepaling  en  dagen  van 
uitstel  f  fr.  termes  et  délais,  ||  Als  iemandt  hem 
borghe  geconstitueert  heeft  yoor  eenighe  scliuldt  te 
betaelen  op  sekeren  dagh  oft  gelimiteerden  termyn, 
en  dat  den  crediteur  den  yoorsz.  dagh  oft  termyn 
yan  betaelinge  prolongeert ,  oft  een  nieuwe  conventie 
met  den  pnncipalen  debiteur  aengaet,  soo  wordt 
daerby  den  borghe  van  syne  borchtochte  en  ghe- 
loften  ontslaghen.  C,  v.  Brussel,  1606,  a.  155. 
Christgn  diem  out  tenmnum.  Op  welcke  conclusie 
den  ghevanghene  wordt  dag  ghegnnt  om  t'antwoor- 
den,  tot  alsulcken  dagh  eü  termgn  als  de  wethou- 
deren  dat  ordineren.  C.  v,  Deume  1612,  a.  18. 
En  heeft  een\jeghelijck ,  in  saecken  die  soowel  ordi- 
naris  als  extraordinaris  bedinght  worden,  drij  daghen 
en  termijnen,  elcken  van  thoon,  sonder  meer.  C.  v, 
Casterlee,  ii.  8.  Be  greffiers  moeten. .  medebrengen 
't  register  van  de  voorgaende  rollen,  en  't  selve  stellen 
voor  oogen  van  de  commissarissen . .  die  te  rechte 
Bitten,  opdat  sij,  siende  d*acte  van  den  voorgaenden 
dach  oft  termijn,  mogen  weten  wat  sij  voorder 
hebben  t'appointeren.  C.  v.  Antw,  oomp,  y,j,  l.Bij 
korte  dagen.  Sij  korte  termijnen,  fr.  è  brefs 
délais,  11  By  korte  dagen  en  onderscheid  van  tyd 
procederen ,  fr.  proeéder  par  briefs  Jours  et  inter' 
valles,  Ord.  Orim,  1570  a.  80.  Lang  er  en  dach. 
Uitstel,  fr.  délai,  sursis.  ||  't  En  ware  dat...,  oft 
dat  den  gearresteerden  persoon,  aen  dengenen  die 
hem  hadde  doen  arresteren,  langeren  dagh  yer- 
socht  en  denselven  daerin  consenteerde.  C,  o.  Srus^ 
sel,  Stijl,  a.  4.  Competente  dach.  Wettige 
reehtstermijn,  volgens  de  natuur  der  taken,  fr.  terme 
de  droit  légal^  suivant  la  nature  de  la  cause,  \\  Na 
de  stijle  van  Ylaenderen,  in  gemeyn  zaken  compe- 
tenten  dach  is  yij  dagen,  maer  ordinairen  dach 
is  xiiiJ  daghen.  —  In  materien  van  complaincten, 
IIJ  dagen  zyn  competent  om  te  compareren  ter 
plaetse  contentiense ,  maer  op  d*oppositie  moeten 
zijn  yij  daghen  of  znij  dsghen.  —  In  materie 
reële,  die  ghenachten,  om  te  compareren  voor 
een  Wet  of  voor  mannen,   zijn  ziiij  daghen,  en 


in  actiën  personele  v^jf  daghen,  oft  meer  oft  min, 
na  elcx  oostuymen.  WiELAif t  ,  Praet,'  eiv.  Il ,  Yii j, 
2,  8,  4.  Open  dach.  Oansehe,  volie  term^, 
fir.  terme  fiane,  ||  Beus  eitaius , .  ezcipeert . .  dat 
die  conde  [nl,  dagvaarding]  hadde  behoeren,  naer 
stiel  van  procederen,  interval  te  hebben  van  zv 
daegen,..  sonder  denselven  termyn  yan  vyfthien 
daeghen  te  meughen  anticiperen  oft  prevenieren, 
en  dat  op  pene  van  nuUityt  der  conae . .  Mesohh 
tio , . .  Bat  die  conde,  hier  voorhaelt,  hadde  behoeren 
te  geschieden  en  te  dienen  met  open  daoh  van 
xiiii  daegen.  C.  gr.  Loon,  I,  222,  Quaeritur  vtsu 
1618.  Bach  van  berade  (Beraet)  of  van  rade, 
fr.  jour  d'avis ,  de  délibéraüon ;  ook  genaamd :  „dach 
van  absentie  van  rade ,  dach  van  absentie  of  afwe- 
sen,  dilay  van  absentie,  dach  van  aviese  of  van 
rade ,  dach  van  overdenking,  fr.  jour  d'appensement  et 
d^avis;**  consultandi  tempus,  zegt  de  Laurière.  ||  Die 
persoen  aldair  present  zynde  en  aensprake  horende, 
mach  seggen  dat  hy  niet  beraden  en  is  noch  wel 
géinstrueert  om  te  antwoirden  en  mach  begeren 
dach  van  berade.  y.  d.  Tay.  6  v^.  Bach  van  avyse 
oft  van  rade,  is  een  delay,  dat  een  verweerdere 
mach  en  sculdich  is  van  hebben  als  hy  zyn  aen- 
sprake heeft  gehoort.  Ib.  15.  Een  verweerdere  sal 
hebben  dach  van  berade  na  den  dach  van  avyse. 
Item,  noch  houdt  den  styi,  eest  dat  die  verweer- 
dere, naedat  hy  sal  hebben  gehoirt  die  conclusie 
van  den  aenleggere,  en  gesien  die  exploicten,  indien 
hij  die  sien  wille,  begeert  dach  om  hem  te  bera- 
den, men  sal  hem  geven  viy  dagen,  of  zv  ten 
lancxten.  Ib.  15  v^  Bach  van  absencien  van  ndde 
is  genoch  van  andere  conditien,  niet  zoe  preschys 
noch  soe  enge  als  den  dach  is  van  berade;  want 
den  dach  van  absencien  van  raide  is  sulc,  dat  elc 
van  den  aenleggere  oft  verweerdere  die  eens  hebben 
mach   in   den   proces,    in   welcken '  state   dat   dat 

Sroces  is  voir  den  vonnisse.  Ib.  15  v°  Soe  wie  in 
es  heeren  hoff  aengesproken  is  met  rechte,  en  de 
man  dach  van  berade  begheert,  hy  moet  hebben 
dach  van  rade,  van  wat  saken  dat  zy,  ziig  nacht. 
BozHOBEN,  a.  49.  Bat  de  partyen,  soowel  d'aen- 
legghers  als  verweerders,  naer  d  aenspraecke  sullen 
eens  moghen  hebben  dilay  van  absentie,  in  wat 
state  die  saecke  sy,  vóór'  conclusie  in  saecken. 
St^l  Baad  v.  Brah.  18  apr.  1604,  a.  510.  In  alle 
saecken,  op  de  rolle  oft  elders  behoorende,  mach 
een  ygeUjck  van  partyen  nemen  eenen  dach  van 
absentie  oft  afiwesen,  vuytgenomen  in  saecken 
dienende  in  eolUgio ,  oft  op  de  woensdaechsche  rolle 
oft  elders  behoorende,  Awaer  geenen  dach  van 
absentie  en  valt.  C,  v,  Antw.  comp.  Y,  z.  26.  Soo 
wanneer  degene  die  tot  guarand  is  gedaecht  oft 
beschreven  vóór  litiscontestatie  te  rechte  compt, 
800  mach  hy  versueckén  copye  van  den  billette 
van  dagemente,  van  den  heysch  oft  aenspraecke 
des  aenleggers,  en  dach  van  berade...  En  dien 
dach  van  'beraet  gecomen  synde ,  soo  moet . .  Cv, 
Antw,  comp,  Y,  z,  80,  81.  Bach  van  overdeno- 
kingen  is  geheeten  in  Walsche  jour  d'appensement, 
en  dyent  alleene  dengeenen  die  gedaecht  is  om 
aen  te  nemen  oft  te  achterlaten  die  sake  en 
arreroenten  van  eenen  proces,  dair  die  heysachere 
oft  verweerdere  af  gestorven  waire,  en  die  levende 
partye  woude  dat  proces  voirtjagen,  want  hy  en 
conste  dat  niet  gevoirderen  en  voirtgejagen  zonder 
te  doen  daigen  de  oyren  en  erfgenamen  van  den 
dooden  int  hof,  dair  die  sake  hangende  is,  om, 
ten  daige  dienende,  te  versueckén  dieselve  eifge- 
namen  van  den  dooden  dat  proces  aen  te  nemen 
in  den  staet  alnt  gebleven  was  ter  voirscr.  doot  en 


DACH. 


DACH. 


313 


dairmne  Toirt  te  Tairen  abt  behoiren  soade.  y.  d. 
Tav.  1B  V».  Zie  ook  Wielakt,  Pract.  eiv.  IV,  c.  16 
a.  7:  Delay  oft  dach  yan  appexuemente.  I)ach 
Tan  nieuwicheit.  üUttel  om  nieuwélings gekende 
getuigen  h^  te  brengen  y  £r.  d^i  paur  prodmre  dee 
térncMu  nouvdlement  eonnut.  ||  Daerenboyen  BTÜlen 
partyen  moghen  ghenieten  eenen  dach  yan  üiea* 
wioheyt,  om  te  thoonen,  midts  doende  eedt  yan 
ignorantie  yóór  de  publicatie  yan  den  thoon.  C.  e. 
MoU,  a.  88.  Bach  yan  nootsinne.  Uitstel  van 
wettige  verhinderimf ,  £r.  dSlai  d*empéehement  ISgiüme. 
II  ]£er  en  houdt  men  gheenen  dach  yan  noodt- 
zinnen.  C.  e.  Aalst,  Van  ghenaehten  e.  ghedeele, 
a.  18.  ZieHOOTsnr.  Bach  yan  sommatie.  Vitstel 
om  njMtffi  borg  te  dagvaarden ,  ft.  délai  pour  assigner 
Mon  garant.  \\  Als  de  saecke  is  gestelt  om  op  ijmant 
andere  te  hebben  sijn  guarand  ofb  waerschap,  oft 
oock  om  geïndemneert  oft  schadeloos  gehouden  te 
worden ,  soo  soude  oock  genomen  en  yerleent  mogen 
worden  eenen  dach  yan  sommatie  oft  aensoeckinge 
van  acht  oft  ygffthien  dagen.  O.  v.  Antw.  comp, 
Y ,  z,  28.  Bach  yan  yue  de  lieu.  Uitstel  om 
de  in  het  proces  betrokkene  plaats  te  bezichtigen , 
fr.  dilai  pour  inspecter  les  lieux  impliqués  dans 
Ie  proces.  II  Yan  den  delay  veuen  de  lieu.  Item, 
als  iement  sal  gedaigt  wordden  in  materie  reale, 
dair  questie  is  yan  gronde  yan  eryen,  eest  dat 
,die  yerweerdere  begheert  te  hebben  delay  yan 
yeuen,  en  dat  hem  die  erye  ghetoeut  wordde  by 
gesichte  sijnder  oogen,  hy  sal  dairaf  delay  hebben 
yan  zy  diugen.  Y.  j>.  Tav.  16.  Oft  de  saecke  soo 
selegen  waere,  dat  men,  om  sekerlijck  te  proce- 
deren, de  plaetse  soude  behooren  te  besichtigen, 
soo  sonde  daertoe  yersocht  en  gegeven  mogen 
worden  eenen  anderen  dach  van  acht  oft  yyff- 
thien  dasen.  C.  v.  Antw.  comp.  Y,  x,  27. 
Heeriycke  dach.  Uitstel  tonder  bepaalde  reden, 
fr,  diUU  sane  motif  déterminé.  \\  Bie  leenheere 
heeft,  in  elc  gedinge,  eenen  heerlijcken  dach  van 
yuytsetten,  sonder  meer,  en  dyen  dach  mach  hy 
nemen,  nadat  die  sake  begonnen  is,  tot  allen  tyde 
ab  *t  hem  belieft,  y.  d.  Tay.  208.  Zal  eene  purge 
hebben  hare  volle  leden,  zo  behoort  er  toe,  dat 
hem  de  heere  oft  de  meyere  gheven  eenen  heer- 
licken  dach.  C  v.  Aalst ,  Orig.  XLi,  Furge,  a.  10, 
xy<l«  B.  Bewelcke  mannen  kennen  eii  berechten, 
ter  maninghe  van  den  bailliu  van  Huesdene , . .  van 
allen  saecken  de  leenen  aenclevende . . ,  eü  voort 
zo  moghen  zy  in  alle  handelinghe  van  ghedinghe 
te    nemene   eenen   heerlicken   dach   van   xiiy  t . . 

g.  dagen].  Bb  Pb.  en  Bb.  II,  Heusden,  16,  z.  d. 
e  heere  [m{.  de  baljuw]  mach  nemen  eenen  heer- 
lycken  dach  int  starfhuys,  eens,  als't  hem  ghe- 
lieft.  C.  V.  Auden.  I,  386.  Van  ghenaehten  van 
ghedeeUf  a.  18,  zvd«  E.  Oft  yemandt  de  recht- 
dagen  hiervoren  verheelt  vuyt  eenige  oirsaecke  te 
kort  vielen,  en  deselve  ten  besneden  tyde  niet  en 
conste  voldoen,  soe  sal  hy  hem  in  eiker  saecken 
eens  mogen  behelpen  met  zynen  heeriycken  dach 
oft  absentie.    C.  v.    Santhoven,   Stijl,  a.  119.  Yan 

Siycken  sal  de  yerweerdere  geenen  heeriycken 
ch  mogen  nemen  in  saecken  spoet  oft  hantvul- 
linge  heysschende,  soo  lange  de  provisie  nyet  en 
is  besliont.  a.  121.  Ben  voorscreven  heeriycken 
dach  zal  zyn  van  sulcken  nytstel  oft  vertreck  geiyck 
syn  d'andere  rechtdagen  van  dyer  saecken.  a.  122. 
Be  schouteth  mach,  van  weghen  syn  officie,  in 
alle  saecken  ten  landtghenechte  nemen  eens,  voor 
elcke  party  e,  eenen  heere]  ycken  dagh,  naerdien  de 
saecke  van  beider  syde  is  geborcht.  C.  v.  Merentals, 
II ,  16.  Sonder  dat  de  gedaegde , . .  in  eenighe  van 


de  voors.  saecken,  vermach  te  genieten  eenen  heer- 
iycken dach,  welck  is  te  seggen  alhier  „absentie 
van  raede*\  C.  v.  Deuime,  1670,  ir,  8.  In  alle 
saecken  wordt  portge  in  den  uytersten  noodt,  naer 
litiscontestatie,  eens  ghegunt  eenen  heeriycken 
dagh  em  offido.  C.  v.  Deume,  1612,  a.  804.  Sonder 
voorder  dilay  oft  heeriycken  dagh  te  moghen  ghe- 
nieten. a.  826.  Eenen  heeriycken  dagh  oft  diUey. 
C.  V.  lAer»  Stijl,  yiii,  8.  Bach  van  veertien- 
nachten.  Uitstel  van  veertien  dagen,  fr.  d^i  de 
quinzaine.  ||  Indien  binnen  den  voorseyden  tydt  [mI. 
van  veertich  daeghen]  de  man  in  ghebreke  is,  men 
sal  hem  dachvaerden  wettelick,  van  veerthyen  nach- 
ten te  veerthyen  nachten,  up  zynen  cost;  en laet hy 
hem  contumaceren  ten  denien  daeghe  van  veer- 
thyen nachten,  zyn  leen  zal  ghewyst  worden  in  de 
luuiden  van  den  heere.  C.  v.  Cassd,  a.  18.  Be- 
kwame dagen.  Werkdagen,  h.  Jours  ouvrables, 
in  quibus  suis  negotiisvaeare  lieet,  zegt  Maigned'Amia 
yi*  Dies  uHles.  ||  Welcken  tyt  van  acht  daegen  wort 
altyt  verstaan  van  acht  daegen  d'een  den  anderen 
vervolgende; . .  ten  waere  by  vonnisse  den  yerweer- 
dere vuytdruckeiycken  ware  gegunt  acht  bequame 
daegen,  die  men  int  latyn  heet  £es  utüee.  v.  d.  Tat. 

6  v^'.  Op  dagen,  te  dage,  ten  dage.  Op  t^  van 

betaling,  fr.  è  terme,  \\  Negheen  vreemd  man,  die 
stapel  hout  binnen  Ghend  van  wullen,  ne  mach 
vercoepen  wulle  te  dage,  hy  ne  sy  poertre  binnen 
Qhend.  O.  v.  Gent,  €hr.  ehart.  v,  1297,  a.  188. 
Als  men  buuten  der  stede  en  vryhede  van  dien 
vercoopinghe  doet  ten  steerf  huuse  ten  daeghe ,  dan 
zullen  de  cleercken  van  der  Caele  ghehauden  sjrn 
partien  de  copie  van  der  perautsche  over  te  gh»» 
vene  binnen  derden  daeghe.  C.  v.  Auden.  2^*  d. 
Orig.  XLTiii,  a.  6.  (1641).  Sonder  dagen.  Met 
gereed  gdd,  fr.  argent  eomptant.  \\  Na  welcke 
eeden  alsoo  gedaen,  soo  sal  de  caleugierder  [al. 
de  naastingeiflcher]  moeten,  binnen  sonneschyn 
van  dyen  dage,  onder  de  Weth  consigneren  efi 
namptiseren  de  gereede  penninghen  van  der  coop- 
manschappe,  die  sonder  dach  te  betalen  syn:  en 
voor  de  penningen  die  „op  dagen"  te  betalen  zyn.  i. 
zal  hy  moeten  stellen  goede  cautie.  C  e.  Sant~ 
hoven,  Stijl  v.  1667.  a.  79.  Zie  OF  dagbn.  ||  En 
tot  dien  oock  den  verkooper  gereedt  geven  alle 
penningen  die  stonden  op  daegen  te  betalen  C.  e. 
Loven,  x,  9.  Bat  de  cooper  gehouden  en  souldich 
is.,  ten  selven  daeghe,  binnen  sonneschijn,  onder 
de  Weth  te  consigneren  en  namptiseren  de  pen- 
ninghen die  gereet  gegeven  moeten  worden,  en 
voor  de  penninghen  die  op  daeghen  te  betaelen 
syn . .  borge  te  stellen.  C.  v.  d.  Kiel ,  viii ,  10. 

6)  Vervaldag;  verjaringsdag ,  fr.  four  d'Seh^ 
anoe;  jour  de  surannciion.  \\  Het  ghevalt,  dat  een 
grondenare  steerft,  en  tsinen  leene  behoort  rente, 
en  de  dach  es  oomen  'van  der  rente  bi  zinen 
levene,  maar  de  rente  nes  niet  ont£aen.  Eist  dat 
toudste  hoir  deelen  sal  int  ander  goed,  so  es  de 
rente  scult  en  deelsaem . . .  Maer  ware  de  dach 
niet  commen  bin  zin  levene,  so  ne  ware  die  scult 
niet  deelsaem.  Jus  feud.  JL  vetus,  o.  49.  Bach 
van  verjaren.  Na  verloop  van  eenjaar,  na  ver- 
jaring, fr.  après  rexpiratum  d^une  annSe.  ||  Bat 
denselven  Grommert  gekocht  is  met  dese  conditie: 
dat  denselven  sal  meughen  aengeslagen  woorden 
by  die  gichte,  alswanneer  die  helft  der  cooppen- 
mnghen,  die  den  bampt  sal  comen  te  gelden,  oock 
sullen  moeten  betaelt  woorden,  en  d'ander  helft  op 
den  dach  van  verjaeren.  O.  gr.  Loon,  1,  890(1677). 
Bach  bescheiden.  Jk^fvaarden,  fr.  qfoumer, 
flxer  jour,  \\   Ofter  oppoeitie,    weigeringe  of  ver- 


314 


DACH. 


DACH. 


tieoh  inne  gebuevde,  oft  dftt  zy  [nl.  de  executeuz»] 
paciyaa  niet  en  vonden  tot  huerlieder  woenstadt, 
dftt  Ej  dan  dach  beeceyden  sullen  te  compareren 
▼oir  dan  Toirscr.  raidt  op  oenen  sondach.  y.  d. 
Tay.  6  y^.  Doende  de  yoonus.  dienaran  'tToorsx, 
aizeat  op  buyten-personen ,  sal  dengenen  die  't  ar- 
rest doei  doen,  denselven  gearresteerden  schul- 
digh  syn  dagh  te  doen  bescheyden  tegen  d'eerste 
▼eigaderinge  Tan  de  hoeren  daernaer  volgende,  om 
hem  alsdan  aensprake  te  komen  hooren  doen.  O, 
V,  SruêSêl,  Stijl,  a.  4.  It.  C.  ü.  Antw,  1646,  I,  4. 
De  stadt  yan  Antwerpen,  wesende  ons  wettich 
hooit,  nochtans  Bladele,  met  noch  meer  andere 
bancken  onder  de  meijerije  van  's  Hertoghenbossche 
ghelegen  zgn  \l,  zijnde],  worden  de  wethouderen 
▼an  Bladelié  beschreyen  yan  de  stadt  yan  's  Her- 
togenbossche ,  ten  yersuecke  yan  partijei).,  op  wey- 
gheringhe  yan  rechte,  daeraf  beslotene  bneyen 
yerleenen  en.  yoor  hen,  wethouderen  yan  den 
Bossche,  dach  beschrijyen  by  gheyallen  yan  oppo* 
ntien,  dewelcke  brieyen  die  stadt  yan  Antwerpen 
casseert,  allegerende  der  stadt  yan  den  Bossche 
die  kennisse  yan  dien  niet  toe  te  behooren.  C.  «. 
Sladdê,  a.  38.  Zie  BXBCHBiJTXir  6).  Dach  b^ 
teeokenen.  Dojfitaardm^,  dagen,  fr.  affmmer,  a«- 
ngnêf  «a  jutHoe,  ||  Soe  sullen  die  executeurs  yan 
den  mandamente,  nae  styi  yan  der  raidtcameren 
yan  Brabant,  die  partyen  dach  beteekanen  om  te 
syne  en  te  comparerene  in  der  herbergen  tot  Brues- 
sele,  op  eenea  sonnedacb,  sonder  denselyen  dach 
te  lesgone  op  eenen  anderen  dach  yan  der  weeken» 
om  oea  maeadaiga  dairinne  yoert  te  gaene  en  te 
besoigneren.  y.  d.  Tay.  6.  Den  dach  dien  hy  den 
gedaigden  beteeckeut  heeft.  Ib.  6  v^.  It  O.  v. 
Jtmtw^  eomp,  Y,  x,  11.  Dach  doen.  a>  Zooala 
*t  voorgaande.  ||  Soe  wie  yan  den  scoutheit  en 
soepenen  ontboden  wordt  ooht  dagh  gbedaen  ware 
en  niet  en  quame,  souds  gh^den  z.  s.  Kb  o.  Dieëtf 
B.  108.  h)  ZJilda^ên  tot  een  tweegevecht,  fir.  prov<h 
qmr  en  dmA,  dl  un  oomhai  eingulier.  ||  Oyermits 
wille  dat  in  yoertyde  vele  en  diverse  dechlicheden 
in  die  stadt  Sintruden  gesciet  zyn,  dwelck  tegen 
der  heeren  heerlicheit  en  der  stadt  vryheit  is, 
dat ,  oft  geviele ,  dat  ymant  van  buyten  hier  in  der 
stadt  queme,  en  oeck  in  die  vryheit,  die  enighe 
portere  oft  inwoenere  dach  dede,  van  wat  zaken 
dat  oeck  weere,  die  [dat?]  alsdan  dergene,  dien 
daoh  gedaen  ia,  roepen  zall:  portere!  portere!  en 
dat  alsdan  een  ygelyck  gereet  z^n  zal  om  denselven 
te  vangen  en  dien  in  den  [der?]  heeren  eü  stadt 
bande  leveren.  Piot,  Cart.  II,  648  (1462).  Hoe- 
den den  dach.  Zie  hobdbk.  Houden  sijnen 
daoh,  Setalen  op  den  vervaldag ,  fr.  payer  è  Véeh^ 
oMce,  II  Ala  een  ofte  meer  persoonen  hun  voor 
eenen  anderen  verbinden . .  als  borgen ,  ofte  hun 
constitueren  debiteuren  voor  den  principalen,  ofte 
geloven ,  indien  den  principalen  synen  dach  niet  en 
houdt  oft  en  betaalt,  selve  de  schuldt  te  betaelen, 
maoh  oft  mogen  sulcke  daarvoor  aengeaproken  en 
gedzeouteert  worden.  C.  v.  Loven,  ix,  12.  It.  C. 
0.  Lier,  yi,  12.  It.  C.  v.  Santhoven  1670,  xiii,  fi. 
Dach  leggen.  Zie  dach  bbtbbckbkbn.  Dach 
loop  en.  T^  verhopen  of  verstrijken  ten  nadeele 
van  de  wederpartij  vam  iem.  die  in  gijne  rechte- 
vordmiag  niet  gereed  w,  fr.  eonrir  ou  e^éoouler  du 
tempe  au  pr^fudice  de  la  partie  adveree  de  qn. 
qw  n^eet  poe  pret  dane  ea  proeSduire,  ||  Als  partje 
sQnan  heysch  oft  aenspraecke  heeft  gedaen  oft 
overgegeven  sonder  daerbij  te  vuegen  de  stucken 
daartoe  dienende,  oft  dat  d 'aenspraecke  bij  eenen 
advocaet  niet  en  waera  onderteeckent,  soo  soude 


het  dagement  blijven  in  wesen,  maer  de  tegenpav^ 
tije  en  soude  geenen  dach  loopen,  noch  gcSioudesi 
ayn  voorts  te  procederen  totdat  d'een  en  d'ander 
soude  sgn  volbrocBt.  C.  e.  Antw.  oomp.  Y,  z,  6. 
Dach  maken  (Dach  maecken,  zn.).  Zie  dach  bb- 
TBBCXBiixif.  11  Item  sal  dieselveduerweerdere,bode 
oft  officier,  ezecuteur  van  denselven  mandemente, 
besorgen,  dat  tusschen  den  dach  van  dachma- 
kenne  oft  dagingen  en  den  sondach  van  te  Bruessel 
te  zyne,  die  gedaigde  partye  te  minsten  hebben 
viy  daigen  fra^c  en  vry.  y.  D.  TAy.  6.  (Zie  hbb- 
bbbch).  Alle  daghémenten  teghens  den  voors.  laedt- 
dagh,  soowel  van  ghetuijghen  als  andersins,  moeten 
|[heschieden  by  eenen  van  de  atadaboden,  behalven 
in  saecken  den  heere  aengaende,  daerinne  den 
vorsters  ^trecht  van  dach  maeckene.  competeert.  C, 
V.  Eereniale  1669.  ly,  8.  It.  C,  v.  Turnhout, 
Stijl,  a.  2.  Dach  mak  ing.  Dagvaarding,  fr.  afour- 
nemeni,  aesignation  en  fuetice.  ||  Dat  die  citatia 
en  dachmakinge  behoirt,  na  recht,  gedaen  ta  word- 
den ter  instancien  van  partyen,  y.  d.  Tav.  6  v^ 
Dach  nemen.  Dag  van  mistd  nemen,  ft.  prendrê 
délai.  II  Wanneer  dat  yemant  es  heessohende  be- 
taelinghe  van  eenighe  renten,  payementen  van 
huysen,  pachten  of  andere  schulden,  en  de  ghe- 
daechde  neempt  dach  om  bewys  van  betaelinghe 
daeraf  te  doene..  C.  v.  Aaltt,  Stijl,  a.  34.  Dach 
staken.  Zie  obstabcktb  dach.  Dach  at  eken. 
Dagvaarden,  fr.  ajoumer.  ||  Naer  dyen  dat  daeraiflT 
den  wissel  van .  sulcker  sohryfture  gedaen  sal  we* 
sen,  partyen  hinc  inde  getruseert  [gecauseert  ?]  sul- 
len hebben,  sal  van  den  stadthoudere  hen  dach 
gesteken  worden,  haere  getuygen  alleyn  voor  d^n 
stadthoudere,  twe  onpartyessche  mannen  en  den 
leenschryvere  ai^eiyt  te  morden.  C.  Uenhqf  «. 
'e  Mertogenrade,  a.  14. 

6)  Heerendienstdag.  Arheidsdag  t»  den  leenanan^ 
dienst,  (r,  jour  de  service  seigneurial ,  féodal ,  jour 
de  corvee*  Als  zulcken  worden  vermeld:  Beekda- 
gen  (Zie  bbbckdace),  handd.,  hooid.,  houtd.,  jaard., 
kneohtd.,  maaid.,  maand.  (^?),  mestd.,  mesten  met 
wagen,  richtd.,  rukd.,  rijd.,  sikkeld.,  siykd.,  snyd., 
spaaid.,  stuipd.,  werkdagen.  Schat  der  ckeijneen, 
II  Yan  eerftsinse  binnen  Lovene.  Yan  xixVs  ^^7* 
daeghen , . .  eü  van  i  slgckdaeghe  , . .  JEteken,  d. 
Domeinen  te  Loven  (1403).  Cossaetdaoh,  fr. 
corvee  de  jowmalver.  \\  Noch  behoort  ten  voor^ 
leene  en  heerlichde  jaerlicxs  heerUjoke  en  eerve- 
lyoke  cossaetdaghen,  dmes  buten  stallen  te  doene 
up  de  messene  int  hof,  dat  de  laten  doen  moeten 
by  reohte.  db  Pb.  en  Bb.  III.  Lovendegee^,  21,z.j. 

2&e  C088ABT. 

7)  Heeriykste  (Eeriykste)  dach.  Trouwdag, 
hruüoflsdag ,  fr.  jour  des  noces.  ||  Wat  meestere 
oft  onape  hem  atollen  tot  huweiycken  state,  en  by 
den  meestors  en  cnapen  van  den  droochacheerden- 
ambachto  op  zynen  eeriyckston  dach  versocht  wordt 
om  zynen  rueinck  [nl.  gelag]  to  gevene,  sall  den* 
selven  ambachtsmeestoren  en  cnapen  schinoken  eene 
betameiycke  schotole  spysen ,  en  twelff  stuvers ;  oft. 
en  begheert  hy  van  den  ambachte  nyet  versocht 
to  woradene  oft  geerdt  to  zyne,  oft  oick,  heymeiyk 
huwende  en  hem  tor  eeren  stollende,  nyet  versocht 
en  wordt,  sall  met  den  tintmeestoren  van  den  am- 
bachte zynen  afcoop  mogen  maken,  zoo  groot  en 
cleyne  als  denselven  tintmeestoren  redeiycken  dunc- 
ken  zall.  K,  droogscheerdersamb.  te  Diest,  a.  29  (1546). 

DACHBBANT,  zn.  Brand  bij  dage  aangestoken, 
fr.  ineendie  allumé  de  jour.  ||  Metinet  etiam  sibi  [nl. 
comes]  eombustionem  de  die  factam,  id  est,  dach- 
brant.  JT.  o.  Veurne  r.  1240. 


ÖACH. 


DACfl. 


315 


DACbDÏKiGfOE.  Zie  aEDivo. 

DACHQëVING,  zu.  Verende  uUsUl,  fr.  délai, 
nrsis  aecardé,  C,  «.  Deutne,  1612,  a.  65. 

DACHHOEDING.  Zie  hoeden  dach. 

DACHHUEB  (Daghaur),  zn.  Vacatiegeld^  loon- 
geldj  is,  vaeaium^  eStaire,  \\  Dat  hj  [nl,  de  ont- 
Tanger  der  omstelliDgen]  gehouden  wort  alle  syne 
'betaelingen  te  doen  in  handen  van  den  ontvanger 
Tan  den  lande  oft  casselrye,  t'synen  koste,  sonder 
daerrooren  eenige  daghueren  te  pretenderen.  R^l, 
80  juU  1672,  a.  35. 

DACHCLOCKE,  zn.  yr.  Morgenklok,  fr.  oloehe 
dm  fMÊiin^  tegenorergesteld aan  de  ac h  tere  1  ooke , 
avondklok  f  ir.  eloehê  du  soir.  Zie  achteeclockb. 

DACHC08TEN,  zn.  mv.  Reit-  en  ieerkotUn 
van  éénen  dag^  fr.frait  de  route  et  dépene  de  houehe 
foumalierM.  \\  Een  leexunan,  bescreren  en  g«woen- 
lyc  te  peerde  te  ryden,  sal  hebben  eenen  peter  Tolr 
zijn  dachcoBten;  eest  een  man  van  ridders  aerde, 
hij  sal  hebben  ij  peters:  en  eest  een  baendrootst 
(mc),  lij  rijders  sdaigs,  zonder  meer,  al  Terteerden 
zij  Yeele  meer;  poorters  en  onedele  hebben  elcx 
daigs  xij  st.  v.  D.  Tat.  207  v«. 

DACHLUCKHEIT  (Dachelycheyt,  dachlicheyt, 
daechelichejdt),  zn.  rt.  Dagvaaarding  ^  fr.  ajoume- 
ment.  ]|  Persoenen  die  eirfveupacht  oft  erf  renten 
hebben  geldende,  die  doen  metten  bode  een  daghe- 
ment  doen  aen  den  prinoipaelen  man,  die  den 
pandt  toecompt;..  toeetaet  dan  den  bode  die  da- 
chelycheyt  (die  in  roors.  manieren  geschiet  is),  soo 
lieyscht  hy  hem  alsoe  in;  dan  syn  die  eerste  ge- 
nachten  gehalden.  C.  gr.  Loon,  I,  yi,  12.  Snlcke 
dachlicheyt  als  suicke  persoon  gehadt  hadde,  en 
sonde  hon  geen  binder  doen.  Ib.  84.  Dat  men  de 
parthyen  sal  eenen  dach  doen  Yyffthyen  daeghen, 
om  het  beschudde  en  die  naerderschap  te  doen. 
Voert,  op  dach  yan  die  daechelicheydt  dienende 
so  sal  den  beschudder  compareren . . .  Ib.  Yiii,  100. 

DACHMAEL,  zn.  onz.  Landmaat.  Vierde  van 
êen  hundêTf  fr,  mesure  de  terre,  quart  du  bonier. 
Kil.  Daghmaely  daghwant,..  quarta  pare 
fugeri.  Hetzelfde  als  het  meer  gebriiikeiyke  en 
bQzonder  aan  Brabant  eigen  gebleven  dachwaüT; 
zie  d.  w.  ]]  Non  plus  mnius  fumalis  vulgariter  dieti 
daechmaels  —  fmuffi  fumale  sive  dachmael  —  do- 
mestagiuM  unius  jomalie  seu  daechmael.  Yak  Lo- 
KEBSV,  St.'Pierre,  n^  943  (1289).  1  bonre  lants 
eü  1  half  dachmael . . .  En  drie  dachmael  laats  . . . 
1  half  dachmael  bemts.  2  apr.  1297.  Schep.  v. 
JSrpse,  It.  1362.  Een  dachmael.  Schep.  v.  Evers- 
herghe  (1347).  Tot  onderhalven  dachmael  lants . . 
'  tEykem  [nabij  den  weg  naar  XTdekem].  Tot  enen 
dachmale  lants.  AhdiJ  v.  St.-Oertrudis  te  Loven 
(1389).  Dachmael.  Schep.  v.  Thienen,  15  jan.  1405. 
jBets  {Bèetsxe).  Een  blok  groot  zynde  Omtreynt  dry 
'  dachinaelen  [in  de  prochie  van  Nossegom].  Laten 
des  Cloóeters  v.  Cortèkbergey  1  apr.  1497.  Een 
'dachjoaaél  lants  maict  iQc  \l,  c]  roeden,  te  xx 
" toeten  elcke  roede,  en  iig  dachmale  maken  een 
bti/ndér.  T.  d.  Tav.  121  v^  Zie  BtnmxB. 

DACHSCHOT.  Zie  schot. 

DACHSOUDIE.  Zie  boudie. 

DACHY AERDELIJCK ,    bn.   Aa/n   den  rechts- 

'dwang  onderworpen,  fr.  justieiahle.  ||  Al  eyst  dat,.. 

'  eenen  poorter  den  anderen,  noch  zyn  meuble  goet, 

omme  rauwe  schuit  niet  arresteren  en  mach,  als 

zy   beede   dachvaerdelick  en  justiciable  zyn  voor 

schepenen  van  Andenaerde . .  Cv.  Auden.  ï,  iv,  29. 

DACHVAERDEN,    bw.   1)   Voor  het  gerecht 

roepen.  Zooals  thans.  Dagvaarden ,  dagen,  fr.  afour* 

ner,  assigner  en  justtce.  JPassim. 


2)  Beschrijven^  oponfhieden,  fr.  eontoquer,  ||  VooHs 
zullen  de  guldebroeders  gehouden  zyn  te  compa- 
reren t'elckent  als  dén  deken  hemlieden  behoorlyok 
door  den  knaepe  zal  doen  dagvaarden.  O.  P.-B. 
auir.  1  aug.  1714.  a.  21,  II,  538. 

DACHVAERT,  zn.  vr.  1)  Vddslag .fr.hétaiUe. 
II  Daer  \nl.  te  Steenbergen,  1583]  bleven  van  beyde 
zyden  ontrent  twee  dusent  mannen,  zo  men  zeyde; 
maer  de  Statenvolck  verloren  de  daehvaert.  Pi0T| 
Chron.  635. 

2)  Dagvaarding,  fr.  ajoumement^  asstgnaOon  en 
fustice.  II  Doe  was  binnen  dachvaerden  [nl.  tos- 
schen  de  dagvaarding  en  den  rechtsdag]  paeyes 
gemaect  jeghen  partien  en  tjeghen  den  heere,  van 
der  doot  voorseit.  C.  v.  Qent,  Orig,  zlyi  (1885). 
Gelovende  voirt,  de  voirs.  partyen,  voir  deselve 
seggere  te  compareren  tot  sJlen  dachvaerden  die 
die  zy  hen  dairtoe  beteekenen  zullen,  y.  d.  TaY. 
316  v^.  Item  is  gheordineert  bi  den  heere  en  soe- 
penen vorseit,  dat  soe  wanneer  partien  vore  sce- 
penen  in  de  vierschare  dinghen,  dat  se  den  hvero 
en  scepenen  vorseid,  ter  selver  daehvaert  [nl.  ten 
zelfden  beschreven  dage]  dat  se  dach  in  Tierschsren 
hebben ,  hem  sullen  moten  presenteren  en  te  kennen 
gheven  bi  alsoe  dat  zijt  eens  wordden  en  willen 
vut  vierscaren  sceeden.  de  ViiAMnrcE,  Vgb.  50. 
Wye  ghedaecht  es  op  eedulle,  obligatie,  voor- 
waerde  ofte  ander  contract  ooder  handteeeken, 
moet,  naer  dat  hy  ghedaecht  en  hejrdaecht  es, 
ofte  ter  eerster  daehvaert  in  hove  gheoommenes, 
op  den  voet  kennen  oft  loochenen  de  signatnre  én 
handteeeken.  C.  v.  Aalst,  Stijl,  24.  It.  28,  83. 
De  daginge  moet  geschieden  twee  dagen  vöór  den 
dag  dienende,  als  den  gedaeghden  woonachtig  is 
binnen  de  prochie  van  de  vierschare;  efi  diaer- 
buyten , . .  vier  dagen  te  vooren ;  en  bnyten  de 
limiten  van  de  casselr>'e  seven  dagen; . .  wel  ver> 
staende  dat  den  dag  van  de  dagvaerd  daerin  niét 
begrepen  en  wort.  C.  v.  Auden.  St^  d.  keusdr^t 
11  mei  1619,  I,  i,  2.  It.  d.  kamer,  I,  3. 

3)  Plechtige  vergadering  van  de  Staten  des  ImndSf 
landdag,  rijksdag,  fr.  assemblee  solenuelle  des  Eiais 
du  pays,  diète.  Kil.  Daghvaerd,  eomitia;  dagh- 
vaerd  houden,  conventum  agere.  ||  Alsoe  als 
nae  diverse  dachvaerden,  die  wy  hebben  doen 
houden  mitten  drie  titaten  ons  vmrs.  landts  yan 
Brabant  Eekenk.  v.  Drab.  reg.  137  f°.  8  v^.  (1615). 
En  naer  dien  daerop  ghehoort  zyn  gheweest  de 
voors.  ghedeputeerde  van  de  steden  van  Brabant 
in  der  leste  daehvaert  binnen  dese  stadt  van  Brussel 
vergadert  gheweest  hebbende.  PI.  v.  Brat.  22  apr. 
1516,  I,  79.  En  om  met  meerdere  deliberati«n  in 
deser  materien  voort  te  gaene,  hebben  wy,  tot  meer 
stonden,  gheroapen  in  onser  presentien  die  edr- 
weerdighe  eii  duerluèhtighe  princen,  knerronten 
van  onsen  helighen  rycke , . . .  efi  genendioken  4klle 
die  Staten  vÉn  den  voors.  keyserrycke,  vergadert 
in  erooten  ghetale  in  der  keyserlieke  daghvaert . . . 
in  dese  onse  keyserlieke  stadt  van  Wonns.  PI.  v. 
VI.  8 'mei  1821,  I,  94. 

4)  JKfis-  e»  têerkosten,  onts^adiging ,  fr.J^^Mede 
route  et  dipens  de  bouühe,  indemmté.  ||  Bü  waore 
negheen  dagere,  zo  moest  de  heere  doen  te  z\jnen 
ooste,  en  de  mannen  en  zouden  gheene  daehvaert 
hebben,  want  si  moeten  haer  leen  verdienen.  Mfter 
sond  se  de  heere  leeden  uten  hove,  hi  moeste  hem 
hare  dachvaerde  geven.  Leenr.  v.  1528,  F  v^. 

DACHWANT,  zn.  Zie  dachhasl.  ||  Ad  kee 
sex  dachwant  tfi  prato . . .  siquid  de  hiie  n  daoh- 
want..  Charter  d.  abdy  v.  Vorst,  v.  1207|  Oml' 
tnarden.  zvi  bunre  lands  iy  dachwant  en  x  roeden, 


316 


DAD. 


DAE. 


Sêer  V.  Vianen,  4  juni  1293.  X  daohwint  lands.. 
onderhal  [f]  daohwa&t  eusels . .  Derd&lf  dachwsnt 
luidB . .  J£n  dit  huus  hevet  xzv  boenre  lands  wen- 
nende en  menchy  onderhal  [f]  dachwant  landa  men. 
Beken,  gaetkuis  o.  Asêehe^  10  aug.  1298. 

DAD£N  (Dajen,  daeyen),  zn.  mv.  Dadels^  fr. 
daüe».  Kil.  Dade,  dadel,  dactylus.  \\  Yan  froite, 
daVs  te  wetene  yan  vijghen,  van  rosijnen,  daden, 
rijs  en  al  bhIc  goedt.  dx  Ylaicikck,  Ace.  29, 
xvd«  E.  Daejen,  j  bale,  iy  gro.  Yls.  En  yan  een 
ozhoot,  yj  gro.  Een  pijpe,  xy  gro.  WaUrtol  1560. 
Dayen.  Een  oxhoot  oft  een  pijpe  geit  yi  Ib.  grooten. 
Schatting  v.  1551,  fol.  184  y^  Daeyen,  comende  in 
yaeten,  tonnen  ofte  baelen,  naer  adyenant,  yan 
elck  100  Ib.  1  SC.  y.  gr.  Antw.  tol  v.  1628.  Die 
hem  wilt  doen  yersekeren  op  yijgen,  ios\jnen, 
dsegen,  oranieappelen  en  andere  fruiten,.,  moet 
deselye  uUtdraeken  en  specificeren.  C.  o.  Antw. 
eomp.  rV,  zj,  41. 

DADINGË  (Dedinge),  sn.  yr.  1)  Qesehil,  twUi; 
reektsgedinff  ^  reehishandelt  fr.  di0rend,  quereUe; 
Utige,  proeèt.  Kil.  Bedinghe,  2i«,  litigium  ^ 
foédmty  pactio.  ||  Yan  dedmghen  yan  alrehande 
stnoken,  daraf  te  done  alse  regt  es.  K.  markgr. 
Antw.  1292,  38e  al  (De  K.  d.  amntaniê  v.  JBnusd 
legt :  Yan  den  dingen  . .  Klaarblykeiyk  eene  schrjjf- 
fout).  De  K.  d.  meierij  o.  Loven  ^  48e  al.  (Mei 
1412):  Yan  dadinghen,  [yan?]  alrehande  stucken ,  te 
doene  daeraye  als  recht  wijst.  De  Lugater  o.  Srab. 
Yan  dedingen . .  a.  41 ,  eindeiyk ,  de  K.  don  Bon- 
mameh  page  de  Brabant,  38e  al.  (Mei  1312):  JSndroit 
dee  afomrnemenê  plaie  ei  de  iouiet  autres  ooses,  f  era 
<m  enei  que  droist  eet.  3e  al.  Ib.  Kb.  o.  Antw.  a. 
193.  Want  een  dedinghe  langhe  gehanghen  heeft 
tussohen  onsen  geminden  in  Gode,  den  abt  yan 
Sintraden  eü  den  goden  laden  yan  den  dorpe  yan 
N. . ,  alse  yan  wetringhen  en  scoawen  yan  heem- 
raden en  yan  anderen  saken  daertoe  behorende.  Piot, 
Cart.  II,  85  (23  jani  1378).  G^geyen  eenen  trompetter, 
die  met  de  goede  lieden  yan  de  stad  dickwils  by 
daege  en  by  naghte  aytgetogen  heeft  in  de  dae- 
dinghe  tasschen  Brussel  en  Antwerpen.  YAif  Melc- 
XXBXKX,  Xruieboog,  21  (1482—1433).  Die  Jierto- 
ghinne  yan  Lacemburg,  yan  Brabant  en  yan  Limbarg, 
oyerbieden  [l.  ontbieden]  en  beyelen,  also  emsteUo 
als  wy  connen,  a,  onsen  amman  yan  Bruessel, 
dat  ghi  onsen  lieyen  neye  en  getrouwen ,  den  heere 
yan  Gk^sbeke,  set  yan  onsen  weghen  in  sinen 
lande  yan  Gaesbeko  en  in  allen  anderen  sinen 
goiden  binnen  uwen  ambacht  ^eleghon,  in  alle 
der  yueghen  dat  hi  was  eer  die  onraste  en  de- 
dinghe opetont  tusschen  hem  en  onser  stad  yan 
Brussel,  om  wilen  heeren  Eyerarts  tSerclais  wille. 
A.  Waütebs,  JKnvironêf  I,  144,  Ckarterboek  v. 
éaaebeek,  19  aug.  1888.  Dat  yele  herscepen  ge- 
legen sjm  tot  Meerbeke  bi  Meohelen,  die  goede 
aldair,  als  sohynt,  menich  jaer  yoer  eygen  ge- 
houden hebben,  daer  wat  dedinghen  opetont  tus- 
schen enige  partien,  en  enige  goeden  aldaer  ge- 
Wen,  wilen  toebehoirende  enen  Janne  Yan  der 
^iden,  welke  partien  aen  Petro  quamen,  om 
raet  te  hebbene  op  hoir  daedinge.  Ib.  II,  785.  Beken. 
d,  leenen  v.  Brtiant,  1406.  Ophem  bi  der  Yue- 
zen .  r .  Bi  den  bossche  ter  Yueren ,  bi  de  stad  die 
men  heet  Hoeyorst:  Dit  es  dbosch  dat  Art  Beyniers 
hout,  die  ter  Yueren  woent,  dat  in  dedinghen 
steet.  Bruee.  Godeh.  H,  10.  Dit  es  alsolken  da- 
dinge  alse  Olaus  yan  den  Werye,  Claus  Wine- 
gheem  efi  Claus  Colenz  gededingt  hebben  yan  der 
stad  wegon  yan  Antwerpen,  tusschen  den  jonchere 


yan  [NjAssouwen  ende  den  here  yan  Hoghstraten, 
alse  op  de  gheseilde  [2.  op  de  ghescillen]  die  tus- 
schen beiden  den  yors.  heren  hangende  waren,  a^. 
1410.  Catalogus  de  Bidder,  n^  54,  5^  (1410). 
It.  C.  V.  d.  Cfrave,  yi  ,  3. 

2)  Overeenkomst  f  vergelijkt  vredesverdrag  ^  p^t 
fr.  oonvention,  acoordj  pacte^  traite  de  paix.  ||  Dat 
N.  N. . ,  ghehaelt  en  gneyanghen  en  wechgheyuert 
hebben  enen  portere  yan  Loyene ,  met  den  nacht . . . 
en  hebben  dien  swaerlec  meshandelt  eü  ghepynt, 
en  hem  afgheset  en  gerantsoneert  iiijc  mottoenen.., 
in  oontrarien  yan  den  yors.  payse  [nl.  y.  1361], 
binnen  die  deedingen  en  traitice . . .  Dit  syn  die 
pointen,  ramingen,  dedingen  en  ordinancien,  die 
almeest  geordineert,  gededingt  eü  geraempt  heb- 
ben geweest  yan  onsen  lieyen  here  wegen  des 
hertogen  . .  en  hare  goede  steden  yan  Brabant, . . 
En  toech  [nl.  de  hertog]  opt  raethuus,  daer  aUe 
die  ghemeyne  stad  yan  binnen  raets  en  yan  bu- 
ten raets  yergedert  was,  en  oic  die  goede  kna- 
pen en  geswome  yan  den  ambachten,  dair  alre- 
hande worde  [Z.  woorde]  en  dedinge  waren,  hoe 
men  totten  commer  yan  der  stad  gaen  mochte, 
sodat,  onder  d'ander  dedingen,  aldaer  die  knapen 
Tan  den  ambachten  onsen  lieyen  here  yoirscr. 
baden  en  yersochten  dat  hi..  Acad.d'archéóL  1856, 
blz.  161,  165,  166,  SCHATSS,  Analectes^  14<le  E. 
Want  die  pruefde  der  liefden  toeninghe  es  des 
werkes,  welke  liefde  wi  u  neesten  yaderliken  be- 
wijsden in  der  dedinghen  der  zoenen  die  tusschen 
ons  ghemaect  is,  indien  [in  dien?]  dat  wi  den 
poerteren  en  inwoneren  onser  yorscreyender  stat 
yerhayen  [yergayen?]  seer  groye  misdade  en  sware 
excesse . . .  Dat,  yermids  der  dedinghen  der  yor- 
ghenoemder  zoenen,  die  gheestelike  personen  onser 
yorscreye  stat  weerdeliken  en  ghetemeliken  weder- 
ghosat  en .  gherestitueert  werden  in  horen  kerken , 
beneficien,..  Piot,  Cari.  17  mei  1393  n^.  478, 
blz.  117.  Zie  de  Ybibs,  Leken.-sp.  iii,  c.  3.  y.  85. 

DADINGEN  (Dedingen),  ow.  1)  In  rechte  op- 
treden f  pleiten ,  fr.  piaider ,  contester  en  f'ustioe.  Kil. 
Daedinghen,  dedinghen,  ger.  sax.  hoü.  pris. 
1^  liiigare,  diseeptare.  ||  Item,  yan  scouwe  sal  men 
wysen  die  waerheit  te  yerhoeren;  die  op  waerheyt 
dedingt,  die  op  yoerganc  dedingt,  of  yan  erftalen, 
die  sal  men  wysen:  heeft  hy  se  by  hem,  hy  sal 
se  te  hans  leyden;  en  heeft  hy  se  niet,  hy  sal  se 
brengen  int  genecht.  Charti».  v.  *<  Bosch,  P.  50. 
Die  scepenen  wysen  yoer  recht:  alsoe  yerre  als 
daerop  wettelike  waerheyt  eededinct  is,  dat  men 
die  wettelike  waerheyt  yenioeren  sal,  also  als 
recht  is,  en  daerenteynden  recht.  Ib.  fol.  53.  Zie 
Yerdam  1). 

2)  In  rechte  vervolgen  als  eiseher^  fr.  poursuivre 
en  fustice  en  qualité  de  demandeur.  \\  Om  die  yor- 
screye saken  [nl.  de  armengoederen],  in  alle  en 
in  yegelijc  hof,  en  yoer  wat  richtere,  gheesteliken 
of  weerliken,  bi  hem  selyen  oft  bi  procureeren  oft 
boden  te  dedinghen  en  te  beschudden,  in  alle 
formen  daer  dat  beste  in  gheschien  moghe.  Piot, 
Cart.  II,  131  (17  mei  1393). 

3)  Onderhandden  j  overeenkomen  y  een  vcrgelffc 
treffen  f  h.  traiter,  lUgoder^  composer.  Kil.  2^  oom" 
ponerCf  padsci^  transigere.  ||  Dat,  want  een  twjjst 
opgestaen  was  tusschen  ons  en  onssen  richteren 
yan  Brabant ,  op  een  zyde ,  en  der  stad  yan  Dyest ,  in 
dandere  zyde , . .  soe  zijn  die  goede  lude  Tan  Dyest 
comen  bi  ons  en  bi  onsen  rade ,  en  hebben  ons  des 
een  hoefscheit  gedacn,  en  alzoe  yriendelic  niet  ons 
gedcdinght,  dat  wy..  die  scepenen..  hieraf  quTt- 


I)AE. 


DAË. 


347 


SBohouden  hebben . .  Oirloren  en  consenteran  hen , 
t  sy  den  coat  eii  den  onnedt,  dien  zy  hierom 
gehadt  hebben ,  nemen  moig^n  en  maken  aen  hen 
zelyen  binnen  der  stad  Tan  Dyest,  eest  aan  hen 
asstjzen  off  anderuins ,  tot  haeren  meesten  oirbaere. 
Jhudê  Boodb.  P.  49  y^.  Hertog  Wenceslas  29  mrt. 
1366.  Wy^aensiende  trorseide  gheecil,  beede  pur- 
tien  hara  synde  up  tsoustineren  yan  haren  opini- 
oenen,  om  hemlieden  derof  te  middelne  en  tap- 
pointyerine  , . .  hebben . .  met  beeden  partien  soe- 
yerre  ghededingt,  dat  wi  se  als  hierop  ghebrooht 
hebben,  U  haerlieder  oonsente,  ten  appointemente 
en  acccirde  hiemaer  yerclaerat.  O.  v.  Amden.  2d«  d. 
Orig,  8  dee.  1391 ,  bis.  102. 

DADINQ8MAN,  zn.;  my.  DedimgiUêde  (—Judê). 
SehêidtreMer  f  hemiddêlaarj  fr.  ariifre,  méditUetir. 
Kil.  Dedingsman,  scheydman,  arHier,  de- 
dingslieden,  arhUri,  diseepiatoret.  ||  Wij,  N. 
9.,  seggher,  minleec  dedingalnde  gheooren,  yan 
aJsutken  twist,  ghesehele,  debat  en  discorde  als 
hanghende  is  gheweest  oft  wesen  mochte,  en  son- 
derlinghe  yan  alsolker  schout  als . . .  Piot,  Cart, 
U,  136  (25  mei  1397). 

DA£CHBO£CK,  sn.  BegUier  der  dagwÈor- 
dümgen  in  sake  wm  wrijmakiMg  van  goederen,  fr. 
regietre  aux  cusignationt  en  pnrge.  ||  Soe  wye  op 
yemants  daghinghe  metier  doeken  restoir  (^  ca- 
laengie  doen  en  syne  yersweshen  chijnsen,  renten 
oft  hypotheke  goet  honden  wille,  die  is  schuldich, 
binnen  jaera  nae  de  eloeke ,  calaingie . .  te  doene 
wettelick  Toer  seepenen,  en  doen  syne  ealaengie 
rechtelick  teeekenen  by  eenén  secretaris  opte  yoirs. 
daechcedulle  oft  int  daechboeok.  C.  v,  Aniw.  1545. 
TI,  32.  Zie  FüBOX. 

DA£CHCEDULL£,  zn.  yr.  Plechtige  inda. 
gingshrief  in  take  van  tmvering  van  goederen,  ft, 
afonmement  eciennel  en  maüère  de  jnurge.  Zie  dakch* 
bosck    en  pimoB. 

DAECHELYCKHEIT.  Zie  dachlijckhsit. 

DAECH8EL  (Daegsel),  zn.  Daging,  dagvaar- 
ding, ft.  aeeignaiion,  ajonmement.  \\  Dies  worden 
de  yoorsz.  boden  gehouden  hunne  daegselen  per- 
feetelyck  te  doene,  en  te  spreken  de  gedaegde  in 
persoone,  C.  v.  Loven,  Weeakamer  a.  15.  Mkbtkvs 
en  ToBïfl,  y,  578.  Zie  pxtbok. 

DAECK,  zn.  onz.  Dak,  fr.  ttnt.  ||  Wat  aengaet 
de  stroodaecken  in  prytje,  den  afgaenden  pachter 
lal  mogen  leggen,  tot  een  yolle  daeek,  te  weten . . 
eü  znllen  de  geswooren  prysere  in  *t  prysen  yan 
't  daeek  niet  alleen  considereren  de  diokte,..  C 
e.  Anden.  2(l«  d.  Begl.  12  aug.  1767 ,  a.  28. 

DAECKLEDER,  zn.  Dakladder,  fr.  éehelle  de 
eomvrenr.  ||  Dat  den  autsten  soen  aUeenelyek  com- 
peteert, in  die  Loensche  ceynsgoederen ,  die  huys- 
singe  met  den  hoeff,  soo  Terre  die  daecklederen 
streken,  Tan  een  huyssing  alleen,  tot  synen  cuer. 
C  gr.  Zoon,  I,  255  (1623).  Zie  backltob. 

DAELDER  (Daler),  zn.  m.  Daalder,  fr.  thaler. 
ZUveren  mmni  geslagen  onder  koning  Philips  ii ,  ft, 
nttmmne  d'argeni  frappée  èoum  Ie  roi  Phüippe  ii. 
tl  Hebben  oock  gheadyyseert  eii  gheresolyeert  eenen 
gouden  Gulden  en  eenen  silyeren  Daler  herwaerts- 
orere  to  doen  slaen,  gelyck  in  gewichto  en  alloy 
met  dien  yan  Duytschlandt ,  daeryan  de  figuren 
gedmckt  sullen  worden.  £n  sal  denselyen  onsen 
gouden  Gulden  weghen . . .  Eii  onsen  silyeren  Daler, 
weghende  19  enghelsche  een  aes,  derwelcker  men 
Qyt  het  merck  yan  Troye  slaen  sal  aeht  daalders, 
een  4de  deel,  een  16de  deel,  een  64*t«  deel,  256«te 
deel  yan  eenen  daeider,  houdende  10  penningen 
16   greynen   fijn   silyers,    sonder   eenich   remedie, 


sal  weerdich  zijn ..  27  Vs  stuyyers  onser  Ylaemsoher 
munto.  Fl,  v.  Brab.  4  juni  1567,  II,  495  b.  En 
onsen  nieuwen  silyeren  daeider,  die  men  noemen 
sal  den  Daeider  van  Bourgoingnen,  dra- 

ghende  op  d'een  syde  sinto  Audries  cih  een  Bour- 
goens  oruyce,  eü  op  d*ander  sQde  de  wapenen  ab 
vooren,  sal  nytghegheyen  worden  yoor  32  stuyyers, 
en  de  helft  en  t'yierendeel  yan  dien  nae  adyenant. 
Ib.  498  b.  Bij  r.  d.  Chijb,  Eertogd,  284:  fiuT- 
gondisohe  of  kmiadaalder. 

DAEB,  1)  bijw.  Daarheen,  derwaarie,  fr.  vere 
ee    lie»,    en    eei    endroU,  g  (ayeo  mony.).  ||  Soe 

7e  yan  den  omsetoren  eenighen  poirtore  onrecht 
geWaut  dede  aên  sQn  guede,  dat  die  poirter 
met  reoht  en  sonder  claghe  beseten  hadde,  die 
sooutheit,  met  allen  dien  van  der  stat,  arme  en 
rycke,  sal  daer  yaeren  en  dat  onrecht  berichten 
eü  dat  ayedoen,  en  dat  sonder  ons  en  der  onser 
bolffhenseappe  IBrab.-reehi :  belghenscap].  Charter 
V,  ^  Boseh,  Friv.  Trim,  12  jan.  1329,  a.  3. 

2)  Yoegw.  Indien,  fr.  H,  ||  Daer  hy  [nl.  de 
aangehoudene]  gheenen.  zeker,  borghe  otte  namp- 
tissement  en  yermach,  moet  in  yanghenesse  blyf- 
yen  totdat  yan  den  anesto  ghedeoideert  wordt  C 
V,  Aalet,  y,  4.  Daer  den  ghearresteerde  den  ofi- 
eier  ontghinghe,  zoude  moeten  yerantwoOrden  yoor 
het  arrest.  Ib.  Daer  den  gearresteerden  gheen  yer- 
zoucken  doet,  en  dat  den  arrestant  swioht  en  niet 
en  procedeert  tot  besliohton  yan  den  arresto,.. 
zoo  smelt  hetzelye  arrest.  Ib.  8. 

DAEBAGHTEB,  bw.  Daarna  y  fr.  aprèe,  |]  Yoor 
de  noene  lidens  moet  thof  gemaect  wezen;  diet 
daerachter  makede,  het  ware  abuis  yan  wetten. 
Leenr,  v,  1528,  37.  De  stede  yan  Sint-Oniaers  was 
wederomme  inghenomen...  swoensdaechs  snuohtons 
den  xjsn  in  sporcle . .  Nemaer  tcasteel  hilt  noch 
yj  daegen  daerachter.  Piot,  Chnm,  266. 

DAERAF  (Daeraye,  deraye),  bgw.  Daarvan^ 
daarafi  toaarvan,  fr.  de  eela,  en;  de  qui,  donL 
II  Om  den  tseens  [cyns]  die  yoere  ghenoemt  es, 
jaerlijcs  yergouden  to  sine  in  Palmesondaghe,  ofte 
dsabs  entsconyente  ghemuede  deraye.  Mei  1290. 
Ommedat  hi  denghenen,  die  sinen  vader  den  voet 
afsloech  en  sine  vingheren,  doet  ghesleghen  sonde 
hebben,  daraf  dat  claghe  was  ghedaen  vor  den 
balliu  en  seepenen  van  Audenarde.  O,  v,  Anden, 
2de  d.  blz.  29,  omtr.  1300.  De  gesworen  colfdragers 
sjm  schuldich,  op  heuren  eedt,  den  schoutoth  en 
borgemeesteren  to  cundighen  en  aen  te  brenghen 
allen  mesusen,  excessen  en  delicten.,  opdat  de 
heeren  daeraff  eü  oppe  terstont  moghen  doen  nemen 
wettighe  informatie,..  O.  e.  Aniw,  1545,  i,  54. 
Of  een  goet  verstorve  van  eniger  ziden  onder  Ni- 
vele,  daerave  sonde  tkint  staan  int  ff^ers  en  moe- 
ders stet.  C,  V.  Nijvel,  St.-Oeertr,  352. 

DAERBINNEN,  DABBEKBHursK,  byw.  Mid- 
deienoyl,  tnineedken,  binnen  dien  tijd,  fr.  entre- 
temptj  dane  VintervaUe,  \\  Dat  die  seepenen.. 
soeden  moeten » . .  die  vonnissen  weder  uton  . . 
binnen  den  geneohte  daema,  opdats  partyen  daer- 
enbinnen  niet  eens  en  worden.  Kb.  v,  Antu>.  Oude 
rechten,  a.  11.  Oft  partyen  overgeven  wouden 
reprochen  ende  salvacien,  en  dat  den  tyt  van  der 
machten  en  commissien  van  den  commissarissen  to 
cort  waire  en  faillieerde,  soe  sal  thof,  ton  ver- 
snecke  van  partyen,  huer  macht  [vermogen]  to 
prorogeren  een  maent  tyte,  om  dairenbinnen  in 
hueren  handen  to  dienen  en  to  fnmeren  van  den 
voirscr.  reprochen  eü  salvacien.  y.  d.  Tat.  3^8  t*. 
Die  manscip  ghedaen  heeft  es  sculdich  de  ffrootto 
Tan   sinen   leene   up  to  bringhene  in  des  heeren 

40 


Si8 


T)AE. 


DAK. 


Iioeo  Tsn  Bijne»  maaneii  binnen  den  x}  daghe,  op 
X  Ib*  gr.  En  die  rersto  be^t  hi  omme  daerbinnen 
wel  te  Toenriene  de  groote  rm  sinen  leene,  dat  hi 
met  becMshamt  en  si  minder  oyer  te  bringhene  dan 
het  es.  Leenr.  o.  16^8,  1^.  2  V^.  Dat  die  hnerlin- 
ghen  moeten  worden  gesommeert  drie  weken  te 
Toeren ,  om  hen  daerenbinnen  te  Tersien  van  andere 
hvyeen.  C.  o.  Bruêêel  1570,  a.  46. 

DAEBBOVËN,  daebbnboten,  bijw.  1)  lm* 
husehen ,  ondertuMÓkên,  middderwi^  fr.  êMtr^têmps^ 
dann  ViniêrwdU.  ||  Zoe  wat  vreemde  man,  die 
eenen  poorter  onteet  [nl.  beroepen]  heeft,  en  daer- 
boven  in  der  atadt  kompt,  aen  saleken  vreempden 
man,  noch  aen  zijn  naeyolgeren,'  en  aal  menegheen 
Btatuijt  Terboeren.  K.  v.  St.-Truidên,  1S66,  a.  40. 
fek>  wie  wonechtich  buten  Dyest  yemanne  wonech- 
tich  binnen  Dreet  ontseeghde,  met  ëénea  man  te 
betughene,  en*  daerboven  quame  binnen  Dyest, 
soadB  ghelden  x  Ib.  Kb.  v,  JHeit  b  99.  Ware  dat 
Bake  dat  enich  twest  ocht  diicoert  tusschen  eneghe 
partien  opghenomen  [nl.  in  wettelijken  vrede  ge- 
steld] wordde,  en  enich  paitie  daerboven  van  der 
ander  partien,  ooht  van  horen  maghen,  gheelaghen 
ocht  ghequetst  wordde,  elc  soude  ghelden  x  Ib. 
Ib.  113. 

2)  Ondank»,  im  wterwil  «o»,  nieitegensietande ,  fr. 
maigré,  nonobaiani.  \\  Als  eenich  goet  binnen  yemaatB 
hnjse  es  gearresteert- ,  efi  hy  den  last  van  dat  goet 
te  bewarene  aenyeerdt,  en  daerenboven  dat  goet 
laet  wechbrenghen  ocht  versteken,  die  is  sohnldioh 
te  verantwoirdene  en  inne  te  stane  voer  de  achnk  en 
actie  daervoere  tselve  goet  gearresteêrt  wa».  C.  e. 
Aniw,  1546,  IT,  a.  23.  £^0  wie,  rechtelgok  gearree- 
teert  s^nde,  tsij  in  persoen  oft  goeden,  daeren- 
boven  vertrocke,  oft  tgoed  verpoide  in  versmade* 
nesse  van  den  arreste,  verbeurt  sestioh  goude  realen 
oft  rijders.  Ib.  ccmp.  YI,  i,  54. 

DAëBDëN,  zn.  mv.  Brandpijlen,  ir  flèekêt  è 
feu.  II  £n  boven  die  voors.  weerre  sal  [elck  schip] 
rooghen  voorzien  syn  met  ander  wapenen,  cort  ofte 
lanck,  oock  met  haghelgheschut ,  vierwerck,  yseren 
teerlinghen,  daerdeu,  steenen,  corseletten,  &o.  PI. 
9,  Vh  19  juli  1551 ,  a.  4 .  1 ,  379. 

DAERENTENDEN  (Daerenteynden,  daer  en 
V  eynden,  dair  te  eynden,  daerentenden),  b^w. 
1)  Ifa  verloop  vam  dtmi  tijd  f  fr.  aprèi  ce  Itp»  de 
iempe,  è  bout  de  ce  terme,  ||  Als  de  possessie  wort 
begonnen  teghen  denghenen  die  thien  mylen  buy ten 
de  palen  van  Brabiuidt  woont  stedevast,  soo  en 
wordt  de  prescriptie  niet  volbracht  voor  dat  vier- 
tigh  jaer  volcomentiyk  overleden  zyn,  eft  daer-  ei^ 
t'  eynden  is  dengenen  verwaert  die  se  ter  goeder 
trouwen  alsoo  beeeten  heeft.  C.  v.  Brueeel,  Pree* 
eriptie  a.  4  (1482).  Ohristyn  in  fine  quorum  [sctf. 
annorum].  Die  deken  selen  die  cloicke  doen  luden 
des  maendaghes  te  drien  uren  na  der  noenen,  tot 
dattie  olocke  vier  sleet;  en  alsoe  langhe  als  die 
olocke  luden  sal,  soe  salmen  die  laken  opdraghen 
[fi^.  boven,  op  de  Hal];  daertenden  soe  en  aal 
deeken  noch  dekenknapen  laeken  opnemen  noch 
ontfanghen  te  peertsen.  K,  lakenff.  IHett,  Ord,  o. 
1414,   Van  der  peertee,  reg.  786»,  f».  9  v«. 

2)  Na  voUreScHng  van  tekere  wettelijke  of  reek- 
ierlijke  verriehtinffen,  daarna,  vervoigene,  fr.  aprU 
Vaecompliseement  de  eertaimt  actee  légamw  om  judi- 
eiairesy  aprèe  cela ,  ensuUe,  \\  Die  scepenen  wysen 
voer  recht  dat  etc. . .  ende  daerenteynden  recht. 
Charib.  o.  's  Bosch  ^  f".  50  a  58,  passim  (Gewone 
slotformule  van  een  schepenvonnis).  En  dat  [proces] 
alsoe  geinstrueert  en  gcstelt  in  state  van  wysen, 
overbrengen  oft  overseynden  te  hove,  wel  en  trou- 


welyc  geslooten  efi  toegeeegelt,  alzoet  behoirt,  binnen 
den  ierston  dach  ens.  naiatooaoende,  om  d«r  ta 
eynden,  dat  in  al  gesiem,  de  party eil  te  appom* 
teren  nae  recht,  opdat  men  oan.  y.  i>.  Tat.  353  v^. 
Oft  daer  iement  is,  die  deselve  goeden  coopen 
wille,  dat  hy  bg  hem  oome  en  hy  sal  OBtfiuDgen 
wordden  om  die  in  te  setten  op  eenen  prys,  om 
dairenteynden ,  die  vaytroepingen  dairaf  gedaen  efi 
volgaen  synde,  en  dat  decreet  toegewijst,  deselve 
goeden  geievert  te  wordden  den  hoighsten  verdier- 
dere  en  dyer  meeet  om  geboden  heeft.  ld.  898. 
Daemaer  moet  de  airrestant  syn  besetsel  aldaar 
rechtelick  met  vonnisse  doen  vemyeuwen,  en  daw- 
enteynden  moet  de  arrestant  tvoirscr.  gearresteerk 
goet  behoorlick  vuytwinnen  ter  hooghev  vierscharen 
eü  syne  procedure  beginnen.  C.  v.  Aniut,  1646', 
IT,  5.  It.  15,  en  TI,  44.  Wordde  dat  vioawe^ 
name  [nl.  die  vrouw]  daertenden  [na  wetteiyk  ge- 
nomen vrede]  gheelaghen  oeht  ghesteken,  soe  souds 
die  mesdadeghe  gelden  xzx  Ib.  Kb.  v.  Dieet ,  b  22. 

DAER£NTUBt5CB£N,  b^w.  Iniusschen,  onder- 
tmssehen,  fr.  entretempe.  K.U.  Daertussohen, 
daer-en-tusschen.  ||  Oft  ghebenrde  dat  daer- 
en-tuaschen  iemant  anders  op  dleia  varobligeewlen 
pant  eenige  have  brocht , . . .  soe  vevmagh  £.  O.  «. 
Brussel  1606,  a.  98.  Christyn  interim, 

DAEBIMNË,  bi)W.  Waann,  in  welke  zaken, 
fr.  dans  quoi,  en  queUes  molières  &u  easues,  |]  Ib 
wekke  civile  saecken  den  thoon  es  openbaef;  en 
in  criminele  saeken,  daerinne  dat  seprooedeert 
wordt  van  drie  daghen  te  drie  daghen,  wordt  den 
thoon  geproduoheert  in  presentie  van  partie.  O,  e. 

Bruesü  1570,  a.  10.  lem.  daerinne  hebben 

dat.  Van  iem.  eisehen  {of  verkrijgen)  dati  ft.exiger 
{om  obtenir)  de  qn,  ^«e.  i]  Item,  moeten  de  j^ffiers 
henne  dercken  daerinne  hebben,  dat  sij  de  pre- 
sentatien  te  boeeke  stellen  by  ordte  en  gevolch, 
gelijck  hun  de  memoriaelen  eü  billetten  dMraff  bQ 
de  procureurs  sijn  geievert,  eii  die  hao  eeiel  geie- 
vert B\jn,  altyt  voore.  C.  e.  Aniw,  eomp,  Y,  x,  67. 
Zie  ook  HBBBEN  IBIC.  IS  Disir. 

DAËBMEDE,  biJw.  Waarmede,  krackiene  wdi, 
fr.  ptNrmii  quoi,  en  vertm  de  quoi,  j|  D'executie  vaa 
hypotheoque  ghebuert'  by  pandinghe  metten  am- 
man  eü  twee  scepenen  ten  minsten,  mits  by  den 
verEOuekere  van  der  puidinghe  preeenterende  en 
toogende  de  wettelioheae  van  derselver  hypoUMoqite 
damoede  de  amman  die  noopt  en  pandt,  m^ 
maninghe,  wysdom  en  ghebiedene  van  losdaghen. 
C   V    Qetkt    VT     i# 

DAERNEEN,  'b^w.  Zoonitt,  fr.  sinon,  \\  Int 
vercoepen  van  eenige  huysen,  erfve  eflle  lande, 
zooverre  als  men  verswyght  zyne»  ooopev  de  bMya» 
huere  zulcx  als  die  ia,  ofte  eenighe  renten  ofte 
servituyten,  ofte  eenighe  andere  lasten,.,  zoo  ia 
den  coop  nul,  indient  den  cooper  belieft,  v<kSr 
erffvenisse;  daemeen,  als  hebbrade  optie,  moet 
den  vereoopere  den  eooper  uprechten  al  t*gfaene. 
dat  hy  verzweghen  heeft,..  C.  o.  Aalst,  xn,  7. 
In  ghevalle  dat  twee  oCte  meer,  den  vereoopere  en 
goede  aleven  naer  bestaende,  hem  preeenteer^n 
als  naeliBgheny  zullen  taaemen  geadmitteerl  worden 
indien  den  gront  can  ghedeelt  worden;  daemeea, 
aooden  daeromme  moeten  loten.  Ib.  a.  28.  Yermo^ 
ghen  voorts  terstondt  [nl,  de  oppervoogden] ,  loo 
verra  zy  by  den  haudere,  hauderigghe  ofte  eeoj^s 
van  de  hoirs  versooht  syn,  daemeen,  uuyterlyck 
naer  de  zes  weken,  iaventoneren». .  alle  de  meuble 
goedinghen , . .  C.  v.  Auden,  n,  17. 

DAEROMME  (Darombe),  b^w.  Damrom,  om  diê 
reden,  fr.  powr  ee  moHf.  ||  Sü  ombe  dat  dit  waar 


DAE. 


DAK. 


319 


I,  «n  ket  Tast  en  glw>tode  faivren  aal,  darombe 
hebbe  wi^  aoapenen  tui  Leuwe  ▼ongheooemt ,  deae 
iBttenn  ghaMghttli  met  omBen  segbi£.  10  fobr.  189€u 

DAEBOMTB&HT  (Daer  omma  teneat),  byw. 
2XflaroMiéiiM< ,  oailrm/,  omj^aaor,  ten  ummsten  h^, 
fr.  «aaira»,  è  pêm  prië^  tm  /Ma  fiïat —  an/waaMiiw. 
II  Van  deian  lande  lioudan  die  yan  Sent-SalFaton 
te  Braoghe  twe  ghemete  of  daer  omme  terrent 
[terdent?].  80  jan.  1285.  Vod,  Mms.  ii,  368.  Daer 
ofte  daeromtrent.  i|  Omme  waerinne  te  toot- 
aien,  soo  hadden  de  sappÜanten, . .  goed  en  oir- 
boirlyok  gerenden,  tot  dies  op  te  atellen  en  aen 
ona  te  preaenteren  een  project  van  reglement,  ge- 
trookeo  op  de  forma  en  maniere  ala  in  andere 
gelycke  plaateen  daer  ofte  daeromtrent  geobaer^ 
Teert  en  gepractiqueert  worden.  O,  F,'B.  amir, 
84  oct.  1749,  InU  YI,  503. 

DAEBOP,  bjifw.  MiddéUno^,  amkrituêckem ,  fr. 
«Mr  ces  eiUrifaiteSf  dans  eefie  enitrfaite,  \\  Goop- 
isanaboeoken  hebben  gieloore  onder  cooplieiden  in 
■aacken  bannen  handel  aangaande , . .  aoe  wanneer 
alaaloke  coc^man  ia  een  man  Tan  eere  en  yan 
trouwe,  die  gewoon  is  de  waerheyt  te  aohryyen, 
eii  dat  de  boecken  wel  eü  behooriyck  s^n  gehouden, 
en  medebrengen  d'oorsaecke  en  redene  Tan  de 
sefault,  en  den  ooopman  gereet  is  deselve  met 
eede  te  gewaerigen,  oft  daarop  is  geatorren,  en 
datter  geene  stercke  presumptie  ter  qontrarien  en 
ia.  C  e.  Anim.  eomp.  Y,  xj,  42. 

DA£BOV£R  (DaeiooTer),  byw.  1)  Inhuichen ,  fr. 
mUre'têmpt.  ||  Geeft  een  povtere  eenen  yreempden 
man  Trade,  met  sljnen  vrijen  wille,  en  der  vreempde 
man  waderaeggha  Treede,  en  deiselTe  come  daer> 
oeTor  binnen  der  atadt ,  der  portere  en  syn  mae- 
ghen,  die  portere  sijn,  en  sullen  aen  den  Treemp- 
den  man  uQt  mogben  mesdoen  teghen  dese  sta- 
tuten, doetiJacb  nutgaaloten  [Tarsta:  indien  de 
Treemdeling  sioh  aan  doodslag  plichtig  gemaakt 
haddej.  K,  v.  SL-Vrmden  1866,  a.  23. 

2)  DmairkofMn,  boimt  een  uitgedrukt  gfetal,  fir. 
uurdM  f  au'deeeue  d'um  nomkr^  eaBprmU.  \\  Éen  mans- 
persoun  oudt  synde  züy  jaaien,  en  een  meysken 
oudt  zy  jaeran  en  daeroTer,  moeghen  ealide  dis- 
poneran  by  teatamente  Tan  allen  beuren  eyghenen 
goeden,..  C.  «.  Antw.  1545,  zii,  4. 

8)  IHeUe^nMtvemde  dai,  fr.  aia^  eeh.  ||  Oft 
eanich  man  syn  testament  gemaeckt  hadde,  en  ten 
hayligen  gesworen  dat  hy  syn  testament  niet  weder- 
roepen en  sonde,  en  hy  daarover  syn  testament 
broieoka  en  wedernepe, ..  C.  ^r.  Loon,  I,  ti,  46. 

DAEB60NDER  (Dairzonder) ,  by w.  Zonder  hem 
(haar,  hen),  zonder  dat,  ft.  soms  lui  {elle,  eu9), 
eame  eela,  ||  Da  partyen  te  roepen  en  te  daigen 
tol  allen  püetsan  daert  hem  [arbiter]  gelieft,  dair 
bj  aal  mogen  pronuncieren,  ^etzy  by  gescrifte 
oft  dairsonder."  t.  d.  Tat.  316.  Oft  het  gebeurde, 
dat  d^n  yader  aflyvigh  wirde  yóór  de  moeder,  en 
dat  hy  eenen  oft  meer  goede  mannen  hadde  ge- 
*  ordonneert  om  moroboir  oft  momboirs  te  wesen 
Tan  syne  kinderen ,  met  de  moeder  oft  daersonder , . . 
C  e.  Srmeeely  Weeshamer,  a.  7.  Christyn  cvai 
wuiire  fls2  sime.  Worden  toot  immeuble  goeden  ge- 
acht: alle  bapande  renten,  aoo  op  gronden  Tan 
ervan  als  ooek  degene  wettelijck  bekent  syn  op  de 
atadt  Tan  Dieet,  oft  by  doosters ,  godtshnysen, 
ooUegian,  ambaehten  en  dgeigeiycke:  alle  weloke 
wondiaii  garekent  toot  gronden  Tan  erTC,  ingevalle 
daaa^Te  iwkent  syn  met  het  octroy  en  authorisatie 
toi  dgan  cas  dienende,  en  daersonder,  soo  worden 
aQ  gerapiiteeit  Toar  meublen  off  peasoneele  actiën. 
C.  V.  Dieet,  ¥2.  it,  10. 


DAERTSQBN  (Daertegana),  bijw.  1)  Jn  uer^ 
goeding  van,  ft,  en  compensalion  de.  Kil.  Daer- 
teghen,  1)  contra  id,  ||  Een  broeder  oft  yuster 
sal  met  giehten  ontfangen  liaer  oft  syn  deyUnge 
Tan  de  stockguederen,  op  alsoo  dat  syn  andere 
broederen  eii  susteren  Toor  den  Hoff  bekennen  dat 
die  guederen  toebehoeren  denghenen  die  dese  ont- 
iangea  [aZ.  Terheffen]  wilt,  eü  dat  sy  ander  erff- 
guedaren  daertegen  hebben.  C.  gr.  Loon,  I,  yi,  29. 

2)  T^en  wien,  tegen  welken,  fr.  conire  guL 
II  Dwelck  te  verstaan  is,  soo  wanneer  degene  die 
gedaecfat  is  om  't  guarand  t'aeuTeerden  en  daer- 
tegens  OTersulcx  Conclusie  genomen  is,  staet  onder 
*t  gebiet  en  jurisdictie  Tan  der  stadt.  C  o.  Antw. 
eomp.  y,  X,  46* 

DAEBTEVOBEK  (DaerteToeren,  daertoTOoren, 
daertebe voren),  byw.  Te  voren,  onmiddellijk  voor^ 
afgaand,  tt.  auparaoamt,  precedent.  ||  Dat  men  on^ 
roerende  goeden  oft  renten  nyet  en  mach  Tez^ 
ooopen  sy  mooten  ten  minsten  drie  werokende 
Tridaghen  openbaerlick  Tuytgeroepen  syn,  en  oick 
des  sondaechs  daertoToeren  gecondicht  in  de  pro- 
ohiekerckeu,  en  oick  te  Toren  op  alle  hoeoken  Tan 
den  cruysstraten  Tuytgebelt.  C.  e.  Antw.  1545,  t,  6. 
Tot  Herentals  wordt  eens  des  jaars  gehouden 
Toochtghedinghe ,  d'welck  is  des  dysdaeohs  nae 
Yerlooren  maandagh,  wesende  den  eersten  maen- 
dagh,  nae  der  noene,  en  wordt  't  voechtghedinghe 
gheboden  ter  karcken  des  sondaaghs  daertevooran 
[var.  daertebevoren]  te  mistyde.  C.  v.  Merenttde,  i,  2. 

DAEBTOE  (Daertowe),  byw.  1)  Baarbij  {hy 
dat),  mede,  fr.  avee,  conjointement.  ||  Dat  har 
Wouttre  Tan  Buedeghem,  riddere  heeft  Tercocht 
den  gaathuse  Tan  Brusele,  sine  thiende  Tan  Bua- 
deghem , . .  metter  thiendeói  die  de  cloester  van 
Bigaerden  houdt,  die  daertowe  behoort»  11  juai 
1277. 

2)  Daarbij,  daarenboven,  bovendien,  fr.  ea  ouire, 
II  Als  die  olaiechte  gedaan  ee  voer  enioh  van  deesan 
twye  [twee]  gerichten,  zoe  en  maoh  hy  uyt  olagan 
voer  dat  ander  gericht.  Wy  [wie]  daertegen  doet, 
die  sal  verboeren  der  stadt  eenen  wech  te  Bute»> 
medou.  En  daartoe  sal  hy  die  wederpartye  van 
den  anderen  gerichte  ontheffen  en  altemael  sca- 
deloes  houden.  K.  v.  St.-Truiden  1366,  a.  3t.  Diee 
niet  en  duet,  saais  gbelden  xx  s.  en-  den  vesoh 
Terliesen  daartoe.  Kb.  v.  Dieet,  jl  xxxv,  %  Daer- 
Tore  sonde  men  houden  [aZ.  men  ham  aimhouden] 
en  zijns  zeker  zijn,  en  daertoe  den  ontseeghden 
[uitgedaagden]  beteren.  Ib.  b.  93.  En  heeft  lü 
aldaar  wapenen,  die  sal  hi  daertoe  Terliesen.  Ib. 
139.  Indien  hy  eenighe  andere  panden  oft  galt 
bnyten  oft  t'huys  dede  halen,  en  die  oick  mede 
daertoe  Terspeelde,  die  panden, . .  moeten  hem  . . 
wedergeloTcrt  wordian.  C.  v.  Antw.  \b4h,  ii,  51. 
Al  eest  dat  de  lancxtlcTende  TOerTuyte  heeft  syn 
Tordeel,  nochtans  moet  hem  daertoe  noch  Tolgen 
d'een  helft  Tan  allen  den  resterenden  huysrade,.. 
Ib.  XIII,  41. 

DAEBVOOR  (DaarToero),  byw.  In  de  plasts 
van,  fr.  è  la  place,  en  la  place  de,  au  lieu  de  oela. 
II  Die  boTen  Trede  yeman4e  dreychde  te  slane,  te 
amytene  oft  te  stekene,..  Terbeort  xx  ponden 
swertte  eii  eenen  wech  te  Boome,  oft  gelycke  xx 
ponden  daervoere.    C.  v.  Antw.  1545,  iil,  16. 

DAEBWAEBT,  byw.  Derwaarts,  fr.  vers  eet 
endreU,  de  os  odté-ld.  ||  Dat  de  voors.  coop  en 
regecten  hemlieden  bestrecken  moeten  tot  eend«r 
gracht  streckende  te  Wondelghemwaert,toter  gracht 
die  de  oaatelain  van  Ofaeodt..  daer  hadde,.. 
welcke   gracht  ja  al   waert  {sic]   d'aanta  gsaobt 


320 


DAG. 


DAG. 


dfterwtert    an   saërende   {nl.  uitwaterende]   in  de 
Liere,  ligghende  es.,  db  Fottsb»   Oeui.  I,  77, 

16«   E.  Zie  DAÜWABBT. 

DAET.  Zie  dat^, 

DA£T,  zii.Tr.  1)  Daad,  hHgedane^  hêt verriehiê , 
fêii,  meestal  eeme  misdaad,  fr,  fait,  chose  faUe^ 
aeiej  aeüon  faUe,  Ie  phu  sauvemt  tm  mêfaU.  \\  Wie 
anderen  qaetBte  mit  verieohden  wapenen,  sonder 
bloetreiaen,  hi  waera  om  xzx  soellinge.  Bloede  hi 
oeo  Tan  dier  daet,  hl  waem  om  iii  pont  JT.  v. 
Axêw,  en  v.  Brussel,  1298,  a.  6.  Noch  suldy  weten, 
dat  men  den  dootslager  hulpe  doet  in  drye  ma- 
nieren: dierste  ia  Toir  de  daet,  ala  z^n  diegeene 
die  wapene  oft  zweerde  daertoe  leenen ;  ten  anderen, 
in  de  daet,  als  diegeene  die  present  is  en  hulpt 
den  dootslaoh  Toirderen;  ten  derden,  na  de  daet 
en  maleflcie,  als  iement  den  misdadige  den  heere 
oft  zynen  dienaren  neempt  en  met  machten  weoh- 
leydt  en  dyergel\jcke.  y.  d.  Tat.  64.  Dat  al  mon- 
delinge; behalvens  dat  men  de  daeden  oft  feiten 
Tan  belastinge  wel  mach  OTorgeTon  in  geschrifte, 
om  de  getuigen  daerop  te  onderTraegen.  C.  v.  Antw. 
eomf.  y,  I,  17.  In  saecken  daertoe  ban,  goesse- 
linge  oft  andere  beteringe  staet,  die  in  feijt  oft 
daet  is  gelegen,  en  mach  den  schonteth  metten 
misdoender  niet  OTorcommen.  Ib.  VI,  y,  36.  Den 
schonteth ,  onderschouteth  oft  henne  dienaera  . . , 
en  mogen  geen  poorter  die  op  daet  oft  feyt  niet 
beronden  en  wwdt,  geensints  Tangen  noch  aen- 
tasten.  Ib.  YII,  ij,  4.  Worden  by  den  adTOcaet 
alsdan  Toortsgeroepen  alle  degene . .  die  N.,  ter 
saecken  Tan  idsolcken  feyt  oft»  daet,  souden  willen 
belasten  oft  betichten.  Ib.  y,  3.  Zwade  daet. 
JBmeddaad,  misdaad,  £r.  mifait,  crime.  Yoirt,  so 
moeten  si  suTor  sijn  Tan  dbrien  quaden  daden : . . 
Tin  moerde,  Tan  TeerooTene  en  Tan  Trouwen- 
craohte.  JT.  o.  Waalhem,  1835,  a.  7.  M etter 
Tersoher  daet.  Op  vers^  —  op  keeter  daad, 
ir.  M  fiagrami  délU,  sur  Ie  faii.  ||  Dat  alle  por- 
aoonen,  Tan  wat  state  ofte  oualiteytdie'zyn,  sullen, 
mitter  Tersoher  daet  op  't  feyt  beTonden  wesende, 
mitten  lyfre  aengetast  en  goTangen  mpgen  worden 
by  alle  jnstitien.  O.  erim,  5  juli  157(),  a.  64. 

8)  Sulp,  fir.  seeourSf  assistamee.  In  rade  nOCh 
in  dade.  Mei  raad  noch  daad,  fr.  de  couseU  ni 
de  seeours.'  ||  Sy  sullen  sweren,  dat  sy  den  mes- 
doere  noch  in  rade  noch  in  dade  en  sullen  bistaen. 
Z.  9,  ter  Pieie,  1266,  a.  40.  Lat.  tekst:  in  aliguo 
eanstUo  vd  atmUo. 

8)  Cfetoieküffheid,  fr.  imporianoe.  \\  Jof  diegoene 
die  claghende  es  mits  [2.  mist]  Tan  siere  claghe 
te  prooTene,  iof  dat  hiere  nienen  Tolghet  toten 
ende,  eist  Tan  erraohticheden,  hie  sal  boeten  iy 
lib.,  en  eist  Tan  cateilen,  hie  sal  ghelden  al- 
snlke  boete  alse  soepenen  sullen  jugieren  na  der 
daet  Tan  eiere  claghe.  ^de  JT.  e.  Brugge,  25  mei 
1281,  a.  22  his.  De  Fr.  tekst  zegt  seUme  Ie  qucm- 
üié  de  »on  daim. 

DAGELUCK,  bn.  Die  wettelijk  kan  of  mag 
gedagtaard  worden  (daaghaar),  fr.  eelui  qui  peut 
Hre  Ugalement  assigné  (assignaNe),  ||  D'een  poor- 
tere en  Termaoh  jeghens  eenen  anderen  poortere, 
wonachtich,  Tindelic  en  daghelic  binnen  der  stede 
en  soependomme,  niet  te  prooederene  by  arreste. 
.0.  o.  Óeni,  ir,  12. 

DAGEMENT,  zn.  Dagvaarding,  fr.  assig- 
uaüon.  I)  Zyn  gehouden  [nl.  de  amman,  cyn  ste- 
dehouder en  syde  dienaars],  ten  Tersoecke  Tan 
party  e,  binnen  dese  stadt  en  hare  Tryheyt ,  te  doen 
alle  arresten,  soo  op  persoonon  als  goeden, . .  en 
de  gheswoven  dienaren.,  te  doen  alderhande  daghe- 


menten,  insinuatien,  inthimatien,..  C  e.  Brused, 
1606,  a.  10.  Christyn  eitaÜones,  imsinmaitUmes  ei 
tnthimaiiiomes.  (Zie  by  dezen  Oommeniaior  het  on* 
derscheid  tusschen  deze  drie  dagTaazdingen.)  Dat 
in  alle  saken  binnen  dese  stadt  en  Tryheydt  der- 
seWer  sullen  genoegh  wesen  twee  dagementen, 
behoudelyck  dat  het  tweede  gesohiede  met  inthi- 
matie.  Ib.  Stijl  v,  Wethouderen  a.  1.  De  dagementen 
sullen  aen  buytenpersoonen  gedaen  worden  by  plac- 
caert-brieTon,  a.  6.  De  dagementen,  die  gedaen 
sullen  worden  in  materie  Tan  appellatie  aen  sub- 
alterne rechters  binnen  deze  stadt,  sullen  gebeuren 
met  opene  bricTen  Tan  daghement.  a.  7.  En  in 
materie  Tan  appellatie  Tan  Tonnissen,  die  gegeTen 
sullen  zyn  by  subalterne  rechters  buyten  de  stadt 
residerende,  sullen  de  dagementen  gedaen  worden 
met  behooriycke  beschnjf  brioTen.  a.  8.  Dat  zy  iet 
Yueren  obserreeren:  dat  zy  procederen  ten  gronde 
sonder  des  eenighe  weete  te  doen  dan  op  het  leste 
daeghement  Tan  gratiën.  C.  v.  Tenmren,  a.  1.  Dat 
op  de  maniere  en  ordinancle  Tan  daghementen, 
proceduren  en  aoten  judiciele  is  nu  Tersien  by  der 
ordinancien  Tan  der  roUe.  C  e.  Aniw.  1546,  Y,  1. 
Aengaende  de  dagementen  die  d'amptman  int  quar- 
tier  Tan  Antwerpen  Termach  te  doen,  wt  crachto 
Tan  schepenebrieTen  Tan  Antwerpen , . .  wordt 
gezeght  onder  den  titel  Van  Amptmanshrieoen,  Ib. 
1682,  iii,  14. 

DAOEN,  bw.  Dagvaarden,  voor  het  gereeki 
roepen,  fr.  ajoumer,  assigner,  eÜer  en  jusHee.  Kil. 
Daghen  Teur  recht,  eitare,  in  jus  vooare.  \\  De 
lieden  die  woenen  up  ons  lant,..  en  sullen  no 
Tan  ons  no  Tan  ymene,  die  in  ons  stede  es 
geset , . .  worden  ghetrecht  of  gedaghet,  om  eeneghe 
emende..  ofte  mesdaet,  ofte  Tan  Toerwaerden , . 
dan  allene  in  onse  dorp  ter  Pieten.  K.  v.  ter  Piete, 
1266 ,  Inl.  en  a.  1 ,  3.  Dat  deghene  die  woenen 
binnen  der  TOghedien  Tan  BTei^ghem . . ,  niet  en 
zgn  schuldeoh  te  commene  te  zabbets  gaughedinghe 
OTer  recht,  hen  ware  dat  ziere  ghedaeght  waren 
bi  namen  en  bi  toenamen.  8  febr.  1276.  Diegoene 
die  hie  [nL  de  gekwetste]  noemen  sal,  sal  syn 
ghedaghet  bi  roepe  ghedaen  ter  marect,  bin  den 
darden  daghe,  up  abulke  daet  als  hie  sal  hebben 
ghedaen  den  ghewonden ...  In  alsuUcer  boete  sal 
hie  syn  coemt  hie  niet  ton  daghe  dat  hie  wort 
ghedaghet.  2de  K,  v.  Brugge,  25  mei  1281,  a.  1, 
4.  De  Fr.  tekst  zegt:  sera  e^fourners ,  en  om  jour 
kil  sera  semons.  Soo  wat  poertere  die  gedaeght 
ware  Tor  Tinders,  omme  oiroontscepe  te  segghene, 
ne  quame  hi  niet,  dat  hi  ware  in  de  mesdaet  Tan 
III  pont.  C.  V,  Gent ,  Ord.  20  aug.  1284 ,  a.  6.  So 
wat  manne  die  den  anderen  daghen  doet  Tor  Tin- 
ders,.. a.  7.  Eest  dat  d^ezecuteur  den  baülyu, 
wethouderen,  mannen  oft  andere  jogen  niet  tot- 
gadert  en  Tindt, . .  soe  mach  hy  se  dagen  particu- 
lieriyck  op  strate,  oft  elders  daer  hij  se.  Tint.. 
Gapittele  werdt  gedaecht  ton  persoone  Tan  den 
oapittulanton  Tei^pidert  wesende  in  heure  oapit-' 
tole . . ;  soe  werden  oock  religieusen ,  abt  en  con- 
Tent,  opdat  se  d*ezecutour  Tergadert  Tint,  en  daer- 
neen,  soe  doet  hy  se  Tergaderen  metten  luyden 
Tan  der  schellen  oft  belle,  oft  metton  slaen  op 
den  tjnnbre . .  En  en  willen  zy  alsoe  niet  Tervaderen , 
soe  doet  hy  de  daginge  ton  persoen  Tan  den  abt, 
proest,  prioer,  deken,  abdesse,  priorinne,  alsoe  hy 
se  Tint,  in  de  kercke  oft  in  heure  oameren  oft 
cellen,  eii  al  graceiyck  en  met  goeder  manieren. . 
Gemeynten  worden  gedaecht  ton  persoone  Tan  gou- 
Temeurs  eii  regierders.  WnsLANT,  Prael.  civ.,  iefi 
y,  c.  Ty,  a.  16—20.  C.  o.  Aalsi,  bhs.  264  (1465). 


DAG. 


DAC 


321 


C.  9,  Aniw.  1646,  ir,  19,  tl,  19.  It.  eomp,  lY, 
rnij,  46;  Y,  ix,  24;  z,  80,  81,  89,  41,  42. 
O.  «.  /ftmMoM»,  JSH^  1667,  a.  86  en  182.  C.  om 
Bmsiêl,  8Hjl  v.  Wetktmdêrtn,  a.  17.  Bojnmmo». 

2)  1)0  rmthUfê  fetdm  op  mim»  m«<  evrocJUtffdtf 
êóhmld  h^tadem  grond^  im  hêêlctg  mmmii,  ft.  eomdmrê 
lëê  fugM  twr  mi  fomds  eikargé  d'mme  dette  e»  gomf- 
frameêy  U  «aittr.  {|  8oo  wanneer  die  rentmeeeteie 
des  landts  van  Aieohe  wilt  prooedeien  by  gebiecke 
Tan  betaetincbe  yan  heereiyoke  grondtohQnaen  op 
eenighe  goe&n,  daeiop  m^n  Vrouwe  Tan  Aasohe 
ohyns  hebbende  is,  is  deselve  rentmeeitere  sohul- 
dich  op  de  goeden  te  daeghen  tot  Tiennael  toe,  en 
dat  Tan  rieiihien  daeghen  tot  yierthien  daeghen, 
en  t'oloker  reysen  met  diyenohe  schepenen,  en  van 
eloken  daeghemente  te  doen  kerokghebodt ,  en  aen 
den  proprietaiis  oft  den  hoodere  yan  de  goeden, 
by  den  dienaere  yan  den  rentmeestere  te  doen 
doen  die  wete  en  conde,  en  yan  den  yierden 
daghemente  die  wetteiycke  wete  met  die  naemen 
'yan  den  rentmeester  en  twee  schepenen,  en  dat 
aen  de  proprietarissen  yan  de  goeden;  en  sooyerre 
dat  deeelye  rentmeestere ,  naer  't  yierde  daeghement 
en  de  wetteiycke  wete,  bebooreiyoken  ghedaen 
«ynde,  niet  en  wordt  betaelt,  dat  alsdan  dieseWe 
rentmeester  mach  oontenderen  tot  eyiotie  yan  de- 
selye  goeden.  C.  d.  Vrijheid  e.  Aëtehe^  a.  4  (1670). 
Zie  BSLSIDSH  7). 

Dagen  of  jagen.  Kweüam,  plagen  mei  woorden 
en  werken^  it,  traeaeeer  et  pomrtmvre.  Het  w.  dagen 
heeft  thans  nog  in  Brabant  de  beteekenis  yan 
minaren.  Heren  (op  iem.  of  iets),  fir.  peeier,  pro- 
fSrer  dee  parolee  aigree  (eonire  qn,  om  qe.).  Ter 
gelegenheid  yan  geestelQke  personen,  welke  zioh 
ten  ooreohte  aan  het  wereldlijk  rechtsgebied 
in  redele  saken  poogden  te  onttrekken,  en  waar- 
over de  rentmeester  des  hertogs  yan  Brabant 
aan  den  Baad  yan  Brabant  klaagde ,  wordt  gesegd : 
II  Want  de  scepenen  beduchten,  nadyen  sy  de 
geesteiycke  persoinen,  nLeoo  forum  gedeoUneert 
hebbende,  en  dat  sy  recht  yoert  oyer  hen  wysden, 
dat  sy  daerom  ghedaegt  oft  ghejaeght  souden 
worden  yan  den  geesteiyoken  staet,  seggen  daer- 
om, wanneer  sy  van  den  rentmeester  om  yonnis- 
gemaent  sQu:  Die  heere  presenteert  hem  voor  een 
geesteiyck  persoin;  nae  onse  ooetumen  en  staet  ons 
niet  yoorder  over  hem  te  wysen.  C.  e.  Tmmkoni, 
Ord,  16.aug.  1629,  blx.  610.  Zie  ook  Schnermans. 

DAOENSVBIJ,  bn.  Beeeiligd  voor  dagvaardingen, 
ft.  è  Fabri  d^ajonrmemente,  \\  Dat  die  somige  uuUen- 
dich  voeren  woenen,  dat  zy,  alsolichs,  dagensvrg 
waren  [aZ.  buiten  het  bereik  der  „ongenedige, 
ongotliche  en  onkristlige  yoimemen  der  procureer- 
ders,  fiscalen,  foreyns  en  andere"].  Piot,  Cart, 
II,  888  (12  am.  1461). 

DAGER  (Daegher),  m.  SxploU'doende  deur- 
waarder,  ft,  Muiêeter—exploUani,  Kil.  Dager, 
eiiator.  ||  Yoor  't  daeghen  van  persoonen  ten  oor- 
condsohappe ,  en  van  partie  ofte  zynen  procureur, 
omme  die  te  sien  eeden,  sal  den  daegher  hebben. ., 
ab  yan  andere  daghinghen.  C  v.  Aalei,  Sijfl, 
Salariêeen,  hht.  160. 

DAQOE,  in.  Dag,  doOe,  fir.  dague.  Kil.  Dagghe, 
eiea,  pugio,  ||  Kinne  [l.  knive],  dagghen,  basceleers. 
TAV  LOXSBXV,  Cart.  8i.'Bavon,  Voerghebode  iJBvor- 
gkem,  a.  10,  blz.  284  (18<l«  E.  ds  Pr.  en  Bb.  II, 
47.  Miserien,  dagghen,  Ingelsche  dolle,  eft  alle 
messen, . .  Kb.  v.  Aniw.  a.  6  (Begin  der  xvr^  B.). 
Dat  nymant  diagen  noch  over  hem  hebben  en  sal 
pansyer,..  noch  ander  geweer,  dan  alleyne  ejm 
deyne  dagghe  off  eyn  ander  cleyn  metse . .  Cv. 


Maaetrieht,  Priv.  11  mei  1428,  a.  4.  Bremessen» 
houzweerden,  lange  messen  en  lange  daggen  (dia* 
seWe  langhe  messen  en  lange  daggen  synde  in  de 
snede  langer  dan  van  twee  voeten  ten  hoechsten. 
Md^enk.  v.  Brab.  reg.  188,  f^.  99,  Ord.  14  aog. 
1469,  a.  16.  Den  arohier,  omme  mede  te  ooopene 
een  dagghe..  Bek.  Ninove,  1476.  Oorte  dagghen, 
lesschen(?),  lemmeren,  priemmessen,  langhe  messen, 
zweerden.  C.  v.  Aalei,  Orig.  n\  46.  a.  19  (16de  E.). 
Sweert,  rapier,  steecksweert,  brackemare,  dagghe 
oft  anderen  stock.  Ooneeeeie  CaroUne  v.  Qeni,  80 
apr.  1640,  a.  82.  Dagghen,  dollen  ^ingiaerto.  O. 
V.  Aniw.  1646,  II,  4.  Dagge  of  poignaert,  K.  en 
br.  v.  Sanihoven,  1668,  a.  8.  Zweerden,  daggen, 
poingnaerden.  PI  o.  FI.  9  oct.  1651,  I,  720. 
Zweerden  oft  lange  daggen.  Bekenk.  v.  Brab.,  reg. 
186  f*.  210,  80  apr.  1670.  Oorte  dagghen.  C.  v.  A. 
Vr^  V.  Brugge,  I,  288.  Ord.  polit.  6  mei  1628, 
a.  86.  Daggen,  dollen  poignaerts,  priemen  en 
andere  scherpe  messen.  C.  v,  Aniw.  oomp.  YI, 
i,  10.  Ylaemsohe  dagge,  ft.  dague  JUunande. 
II  Dat  hy  heeft  geslagen  en  gequetst  en  gewondt 
Peteren  met  eender  Yleemscher  daggen,  y.  D. 
Tav.  164. 

DAGGEWUS  (Dagwys) ,  byw.  In  den  vorm  van 
eene  dagge,  ft.  en  laforme  d'une  dague,  d'un  poig- 
nard.  \\  Alle  overleef  de  wapene,  zwemdt,  knyve, 
misericoerden ,  dagghen,  dollen,  messen  met  platten 
hechten,  daeraf  de  lemmeren  dagwys  of  dolwye 
syn  ghemaeot.  DX  Ylamivck.   V^.  88  (16d«  £.). 

DAGING  (Daiginge),  zn.  Zooals  thans,  en  dag- 
va4Krding ,  fr.  ajoeimement ,  oêeignaOon,  eUaüon,  Kil. 
Daghinghe,  daeghsel,  eUaOo.  \\  Dat  die  am- 
man  niemene  mach  ronpen  te  rechte  te  stane  in 
de  vierscarre  voer  den  baeliu . . ,  hen  sy  dat  sake 
dat  twee  scepenen  ten  minsten  kennen  die  dap 
ghinghe.  O.  v.  i.  Pieie,  1266,  a.  2.  Lat.  tekrt 
eognoeeant  eUaüonem.  Worde  hi  \td.  de  leenman] 
vermaent  sinen  heere  te  dienste  te  oommene  en 
te  hove,  dat  soude  hi  moeten  doen,  of  men  soude 
hem  met  daghinghen  sinen  grond  ofwinnen  met 
drien  xiiii  nachten.  Leenr.  o.  1628,  fol.  7.  Geen 
wethouders  noch  officiers  van  buyten  en  vermogen, 
binnen  de  stede  eü  schependom,  om  saken  penonele, 
eenige  dagingen,  ezploioten  ofte  aoten  van  justitie 
te  cfóen  sonder  consent  en  assistentie  van  den  heere. 
O.  V.  Gent,  i,  18.  Daging  —  Intimatie. 
Il  En  is  differentie  tusechen  daginge  en  inUiimatie, 
want  daginghe  werdt  gedaen  simpelic,  inthimaoie 
werdt  gedaen  opdat  hem  goetdunot  en  interest 
meynt  te  hebben  in  de  sake.  Wixlakt,  Praei.  ei». 
<if<  2,  c.  7 ,  a.  16.  (In  zake  van  appellatie  of  refor- 
macie). 

Geveinsde  daging,  fr.  aetignoHon,  eimuUe. 
II  Is  hy  eoniumax  vuvt  waerachtige  presumptien 
[van  nootsake] ,  oft  andersins  vuyt  geveynsder  dai- 
gingen,  soe  sal  hy  ontfiuigen  wordden  om  nootsin 
te  bewysen.  T.  D.  Tav.  7  v«.  Zie  coimnfAcn. 

DATELIJ8TEN,  zn.  mv.  Bomen  van  ouiaar- 
kemele,  fr.  daie  dPauieU.  \\  Pavillioenen  ofte  daeye- 
lysten,  om  op  autaeren.  O.  P.'B.  amir.  80  jan. 
1787,  c.  II,  a.  6,  Y.  166.  Sehr^moerkere  en  Imm- 
merlieden  ie  Brugge. 

DAIJEN.  Zie  dadih. 

DAOK,  zn.  ons.  Dak,  ft.  ioii.  Hart  daok, 
eeneieenen — pannen  —  Hehden  -^ edkaUen o^ leidak , 
tegenover:  weeok  daoh,  een  etroo-  ef  rieiendak, 
ft.  ioii  dar,  ioii  en  imlee  on  en  ardoieee,  oppoü 
a»  ioii  ^tendre*\  ioii  en  ehaume  on  en  roeeaux.  Zie 
Yerdam  Stroodack.  Op  het  einde  der  14<^  eeuw 
werden  de  stroo-  en  rieten  daken  door  de  gemeente- 


832 


DAK 


DAC. 


tbastorm  afgeschaft  en  yerboden.  ||  Dat  men  van 
na  Toort  negbeane  huuaen  met  stroe  noch  met 
riede  deoken ,  Tonten  noch  stoppen  en  sal . . .  Als 
Tan  allen  den  anderen  ouden  huusen  met  stroe 
^edeot  in  de  poort  staende,  ghebiedt  men  tstroelen 
dae  Itio]  af  te  doene  en  te  (Atdeokene,  tusschen 
Oneer  Vrouwendach  half  ouxst  naestcommende  en 
binnen  nu  jaren  daemaeat  Tolghende,  np  de  huuse 
Terbuert  en  zz  lib.  par.  db  Ylaicinck,  Stad  Den- 
éêrmomdê,  III,  ziii  (1)  Ord.  27  juni  1397.  Dat 
niemen  vortan  binnen  der  stede  yan  Ghend , . .  en 
decke  no  en  doe  deoken  gheenrande  nieuwe  huuse 
met  stroe. .  db  Pauw,  V^b.  122  a  <4  jan.  1873). 
Kb,  9.  Améw.  a.  154,  165,  197.  Te  Brugge  waren 
de  meeste  huizen,  in  den  jare  1410,  nog  bedekt 
met  stroo,  en  eerst  in  1417  nam  de  stodsoverheid 
een  besluit  ter  Termindering  der  brandgoTaren , 
daar  zij ,  om  het  dekken  met  panneu  aan  te  moedigen  f 
een  derde  der  bekostiging  erran  ten  laste  der 
stad  nam.  Gaillabd,  Inv.  lY,  173,  407.  Volle 
(stroo-)dack,  ünfure  pMrne.  \\  Wat  aengaet  de 
stooodaecken  in  prysje,  den  a^gpMnden  pachter 
zal  mogen  leggen,  tot  een  volle  dack:  omtrent  acht 
duymen  yan  boven,  in  't  midden  thien  doyxnen, 
en  twaelf  dujmen  yan  onder.  C  e.  Anden.  II,  498. 
Begl.  12  aug.  1767,  a.  28.  Afhangende  dack  -> 
opgaande  dack.  MartineB  verhaalt,  in  een  vonnis 
van  den  lG«a  sept.  1664,  dat  er  alstoen  in  de 
stad  Brussel  „1629  afhangende  daeoken  en  2037 
opgaende  daeoken"  gevonden  werden;  nit  het  al- 
diuir  yooia%aande  sehijnt  te  blijken,  dat  de  eerste 
over  de  stnat  hingen  en  de  andere  niet:  )|  Item 
alnoeh  [uL  boven  allerhande  uitstaande  werken, 
als  banken,  trappen,  keldermonden,  enz.]  eene 
groote  menichte  [soo]  van  afhangende  als  opgaende 
daken ,  oversprongen ,  overgangen  en  overspringende 
glorietten,  alles  insgelycx  overhangende  over  de 
fltiaeten  drve  voeten  en  meer,  enmiers  verre  het 
notabelste  deel  van  dien.  Fel.  145. 

DACKBANT,  sn.  Zie  bavdbbobdb.  |j  Soo  wie 
andermans  vreedstri  weghdraeght,  oft  eenigh  houdt 
van  ander  liedens  gmohten  oft  erven  afhoudt, 
behalven  dackbanden  voor  s\jn  sells  gebruijok, 
sal  yerbeuren  seven  schellingen.  K,  e.  Kwaadme- 
éhêUm^  1675,  a.  9.  Oelgck  oock  die  buijtenliedens 
geen  daokbanden  en  sullen  mogen  halen ,  op  pene . . 
a.  87.  Werven  —  en  bereken  dackbanden  worden 
toeghelaten  [al.  mogen  id^neden  worden]  om 
^n  huljsinghe  mede  te  decken,  sooverre  sij  op  de 
▼roente  oft  ghemeijnte  worden  gheneden.  K.  m 
br.  e.  MoUj  a.  11.  Zie  dackbobdb. 

DAKEB  (Deker,  deken,)  zn.  vr.  JSe»  HeuUd 
(huiden),  het  20>te  deel  van  een  last,  fr.  unedixaimê 
de  emirë,  la  20me  portie  d'mn  lawt.  \\  De  daeard 
eortertMi,  tmtdeme:  dmoe  demarioe.  Tol  te  yieupoori, 
1163.  Amot»  cah'wM,  uimm  denarUtm^  ei  quieqmd 
eet  fime  «el  mdmiu  dmeord^  queiibet  euOe  diet  obo- 
/flHM;  et  koo  intèm^endum  eet  de  etUibeu  fttwinw, 
««0OMM,  eaprittie^  m#iilMi#,  ofmMilc,  et  de  helne- 
hvden,  et  de  salevel(?).  Tol  te  Domme,  1252.  itoa, 
pro  quaUbei  decade  eMÜnm^  wtgalUw  dieta  deker 
hude.  Mbbtbxb  en  Tobfb.  II,  544.  JSn$eUeh  charter 
e.  1305.  Yan  eenre  deker  huyde,  dits  te  verstane 
van  X  huden.  Tol  te  Loven,  1377.  Iteaa,  nempt 
hi  van  eiker  deken  [e%o\  ghevet  leder  vj  mUan, .. 
m.  {men.']  mejnt  dat  x  broeken  en  z  ruggen 
twee  dekeos  zyn,  en  en  es  maer  voer  eene  deken 
acoldioh  gekent  te  eine.  Meekelsohe  tol  „ia/  WieV\ 
Mde  E.  Stadêorch,  Inv.  n^  100.  Item,  elc  dekene 
hude,  die  eeser  i^  d.  Lovensche,  en  coept  men 
hode  hierbinnen,  «na  bniit  te  male»    tote  ondsr 


ene  dekene,  so  es  men  sculdioh  van  ellier  bnqjt 
enen  o.  [onden]  Lovenseh.  —  Item,  elc  dekeM 
huden,  y  d.  Lovensche.  Ibidem,  Yan  «loker  deker 
huyden  iv  penn.  zwarte  torn.  Jtêkenk.  e.  Breih.  tog. 
142  f>.  184  y^.  Tarief  e.  1409.  (Ditzelfde  register 
bevat  f'.  129  v^.,  in  een  tarief  v.  1815,  eene  met 
het  Engelsch  charter  v.  1805  gelijkluidende  melding). 
DAK£BO£LT,  va.Tolopde  huiden ,  h.  ionlim  mr 
U$  cuire.  ||  Beloven  verschillende  pourteca  Tin 
*s  Hertogenbosoh ,  die  in  deee  jeghenwoiidi^  jaeiw 
merot  huden  geoocht  hebben»  dat  sy  van  allen 
dien  huden  dakerghelt  gheven  sullen  in  de  toa^ 
eomende  Goudemeret,  oft  dat  zy  betboen  branghen 
sullen,  dat  hen  sculdioh  ia  stade  te  doen  dat  ly 
van  den  voirs.  dakerghelde  niet  souldioh  em  sya 
te  betalen.  Areh.  Berget^op-Zoom^  J^emlbr.enreeogm- 
1439-1441.  n».  193.  14  apr.  1440.  Peter  Loefs 
debet  ons  geducht  heere  van  Berghen  zzir  Ib.  % 
s.  gr.  Br.  toeoomende  van  den  dakerghelde  die  t^ 
dit  jaer  gepacht   hebben.   Ib.   20  jiui   1440.   ^fiie 

DAZBK. 

DACKLEER  (Daeokledder,  daokledder,  zn.  Dalih 
dekkerdeer  (dakladder),  fr.  éoheUe  de  oomoremt , 
hd.  dachleiter.  ||  Daer  gheyn  graven  oft  vivers  om 
die  stamhuysen  en  syn,  daer  heeft  den  ondtüfcen 
soen...  het  huys  voervuyt,  en  soe  wyt  plaeteon 
doerane  dat  men  ein  daecUedder  boven  en  onder 
beyde  ort  oft  kanten  van  den  daeck  merende  ronto- 
omme  oprichten  mach.  C,  leenkrf  e.  Vaüoeaèmrg^ 
1570,  a.  4.  Dat  (3oris  succedeert  in  Luyx  leeïi- 
goet,..  en  sal  hebben  die  electie  van  een  huye 
oft  wenninge  metten  moeshoff  en  appendentieii, 
soeverre  die  dackledderen  strecken.  C.  gr.  Loon,  l, 
290  (1688).  Dat  den  altaten  sone,  voor  lyn  yoo»> 
deel,  competeert  het  huys,  sohuer  en  ataUingen, 
sooverre  een  dackleer  strookt,  met  eenen  tvner 
lycken  moeshoff.  Ib.  I,  484  (1691). 

DACKLIJST,  zn.  m.  L^  omder  bot  dék,  if. 
oordon  ou  bande  sone  Ie  toU.  \\  Soo  wanneer  eenige 
schalien  —  oft  tichelendaeoken  oversteken,  ondier 
met  een  witten  daklijst  oft  tendeersel  [var,  Um- 
deersel]  van  twee  lagen  boven  en  van  rooden  steens 
deselve  geven  en  l^wQaen  dat  den  eygenaer  van 
dijen  huyse  oft  erffve  heeft  oenen  halyen  voet  erwe 
buyten  synen  nuier...  Maer  soo  wannaer  d» 
daeoken  geen  witten  dackiyst  ofte  teDdeeraal  vao 
rooden  steen  en  hebben ,  soo ...  Ce.  Anim.  oovyw 
III,  y,  67,  68.  Alle  paveyselen  suUod  gemeten 
worden  in  lenghde  en  breede, . .  rabatlen  aieit  de 
voetlysten  van  witten  steen  dryniael,  en  van  blauwen 
steen  viermaal..  Item,  voetlysten,  ronde  lysteo. 
daoklysten,  voet  voor  voet.  Begl.  ediflmÊmettre  •. 
Brah.  16  jan,  1705,  u,  21,  Steenhomoer^. 

DACKBOEDE,  sn.  Zie  bakdbbozpb.  |i  Dal 
oock  niemant  hem  en  vervoordere  eenich  groen 
hout  te  halen  op  de  voors.  bossohen  eft  goeden, 
ghelyck  [h] eesteren,  dysselen,  langhewaghttaan, 
peertssen,  latreften  {eio),  vitsel-  oft  daokro^en, 
bessemstocken ,  thuynstaeoken ,  wissen,  bantrf^en 
oft  andere.  PI.  e.  Brah.  6  mei  1560,  II»  138.  ld. 
21  nov.  1623,  blz.  141.  (De  osd.  v.  1660  ImbA,  op 
dezelfde  blz.  mteel"  en  daekroeden)* 

DACTIJLBOOM,  zn.  Dadelboom,  tf.  dMÜior. 
Il  In  d'ander  duere  [nL  van  het  tafereel  Adam  «n 
Soa  der  gebr.  Yan  Eyck]  ziet  men  de  heremiüten 
efi  maechdekins  commen  uut  die  wonderlioke  eeme- 
Uoke  [eenzavie]  rooteen  en  heiemytaigen»  dafr 
ondoruut  sommige  bemoste  steenen,  oorael  aohynt 
groeyende:  daer  ziet  men  die  pynboomen,  daok- 
tyiboonen  en  dieighelijcke.  Ber.  tijden,  I,  145. 

DACKVAST^bn.  DakdiM,  mS goed ggehtm dok, 


DAM 


DAN. 


383 


«r  gmm  rofM  door  Jcam^  fr.  lm  fmÊwre  hion  gêr» 
réo  gtio  la  pktie  no  fmitte  pénitrtr  dam*  la  maiêoa. 
Kil.  Daokdicht,  sariam  Udum,  ||  Sea  tochte- 
Aaer  oft*  toehtsnae  is  sehuldieh  di»  goedon , . .  te 
onderhcniden  in  goeden  gherecke  en  reparatie  Taa 
wenden  en  dackTast.   C.  v.  'tBotehy  vin,  1. 

DAJb,  sn.,  ook  dslls.  Zooals  thans.  Dal,  vallei, 
fip.  val^  vaiUêj  vaUom,  W  Umum  honarimn  iorrê,  qwod 
jmH  f»  loco  qmi  dieiimr  Sasterken»  dal ,  ajmd  El$dê. 
Ckarterg  d,  abd^  Terkamm'ên,  Jan.  1245,  doos  9. 

DALEN,  ons.  ww.  1)  Yan  een  paard.  Afstügê» 
fip.  dnemtdre  (if«a  ekêoal),  ||  De  prtnce  coramende 
Toer  des  Toneits  Tanewars  huns,  beval  den  jooo- 
heere  ran  Oorscamp  dat  hy  van  zinen  paerde 
^en  wilde.  Jav  y.  DixmüDB,  88.  D>.  166. 

%)  T^genorergesteld  aan  klimmen,  im  take  vam 
eg^opeolgimg  ^  fir.  deeeeadre  (sm  mtatière  de  «hcm»- 
fjeit).  tl  Het  sijn  drj  speciën  van  stieoeesien,  te 
weten:  Tan  elinunende,  rtn  dalende  en  van  be- 
siden.  De  demmende  in  roehte  linie  zijn:  vader, 
meeder,  grootheer,  grootvroawe, . .  De  dalende  in 
de  rechte  finie  zijn:  de  sone,  de  dochter,  de  neve, 
de  niehtey  taneren  en  tsnichten  kinderen,  die  men 
heet  fromepotee,  de  kinderen  van  hemlieden,  die 
men  heet  abmepoteë ...  De  ooUatende  oft  van  besiden 
s^tt  t  broedsffs ,  sosters , . .  en  dese  sncoederen  bi 
gebreke  yan  den  dalende  hoyrs  in  redite  linien.  Wn- 
JmAMT,  Leemrêeki,  60.  Snde  ware  eenen  kinde  een 
leen  gheooeht,  al  levede  vader  en  moeder  en 
dbedde  gheheel  ware,  storve  tkint  sonder  hoir, 
B^n  leen  ne  sonde  vader  noch  moeder  niet  toe- 
oenen, want  het  ne  mach  niet  demmen  noch 
wederkeerca,  het  moet  emmer  dalen  up  de  naer- 
oommers,  Xésar.  v.  1628,  f",  b  1...  Dat  sonde 
ïïjn  ter  soKgen  en  perioulen  van  den  momboer,  oft 
van  zynen  hoyie,  want  deee  actie  daelt  opteo 
koyre.  V.  ]>.  Tay.  26  v^. 

i)  Met  het  voorz.  os».  Chboren,  geepratem  tym, 
af  Hammen,  fr.  deêoemdre,  Ure  né,  iaem,  )|  Yry 
personen  zQn  diegeene  die  gedailt  zyn  van  eenen 
vfijen  vader  en  van  eender  vrijer  moeder,  ofit  ten 
minsten  van   eender  vrijer  moeder,  t.  p.  Tat.  18. 

4)  Moi^  het  voorz.  uii,  SfrvUem ,  tipte»  oorepreag 
nemen,  fr.  uaUre,  prendre  ga  gomree.  \\  Een  obli- 
gaoie  neemt  hemren  oirspronc  b\jnae  nujt  malefi- 
eiaii  oft  overdeden,  als  die  dailt  auyt  eenen  wercke, 
dat  prineipalijc  geen  misdaet  en  is,  maer  is  b^nae 
miadaet,  ^  ele.  ▼.  d.  Tat.  21t 

5)  Zie  BSBOVH  XH  DALSV,  en  afvaxbt.  1). 
DALPHIN,  DALVIK,  — -  K8SK.   DUfijn,  fr.  dam- 

fhm,  -^  e.  Ox..  y.  DiXMiTDXr  ^8,  29,  42,  61,  64 
en^offsist. 

DAM,  zn.  Zooals  thans.  Jhm^  dijlc,  waierkee» 
fiagf,  fr.  digue,  letée*  pomr  conienir  deg  éattf.  Kil. 
keeft  dijok  en  dam  agger,  doch  afiMndetiyk,  en 
éit  laatste  met  de  etymologie  van  Beoaniis,  nl,  van 
feamten,   \\    Preterta  obetraeHonem  Ulam 


Mkeni,  gae  tgdgo  dieiiur  dam,  prope  villam  ewe  mi 
eiüay  foe  appellatwr  Wyo,  qm  ad  remomndam 
iam  ftaeem  aqm&nun  permiiem  amUqwUng  feeta  egi, 
aoe . . .  raiam  kakeegme.  höhlbaüK,  26  nov.'  1166 
(Oorspr.).  Inter  praefalam  eedegiam . .  et  gfratam 
iHam  qaae  wdgo  dicUwr  dam.  db  Fb.  en  Bm.  II. 
WandeUfkem,  4H  (1199).  Voert  aegghe  Irii  dat  de^ 
ehese  die  behoren  ter  graTeeoeep,  ne  wisen  no 
iani  no  kwke;  newaie  maken  zi  qnadeke  haien 
daas  ofte  hare  loeke,  de  abt  heeft  de  mesdaet 
[nL  de  boete].  8  febr.  1276.  Dam  en  dgok  als 
synoniemen!  ||  Niemant  en  sal  van  na  Teottaen 
eenighe  d^ckNi  oft  dammen  vermoghen  te  maec- 
ken  oft  legi^ien  in  loopende  stroomen,   beken  oft 


waterlaten,  op  pene  t*elcken  van  6  gqldens.  C.  n. 
8améheoen,  K.  en  hr*  e.  1666,  m,  84. 

DAMAST,  sn.  Zooals  thans.  Bene  met  Uoemmt 
of  tekeningen  doorwerkte  tijden  giof,  fr.  da  damae, 
7ao  Yordain.  ||  Dat  niemandt  van  onse  vatfnlen  en 
ondersaeten,  zoo  vrauwen  als  manspexsoonen,  va» 
wat  state,  qualiteyt  oft  conditie  sy  zyn,  en  sullen 
mogben  draghen  tabbaerden,  mantels,  paltrockenoft 
knersen  van  satyn,  damast  oft  fluwel  ciaraosyn, 
dan  de  hertoghen,  princen..  PU  e.  F{.  27  mei 
1616,  I,  696. 

DAMMEN,  bw.  Doornen,  d^en,  hed^hen.  fr. 
diguer.  ||  lo  N.,  baiUin  van  Brucghe,..  doe  te 
wetene:  dat  io  hebbe  gheset  in  mine  stede  mester 
Wouter  Bnisehe  van  Qent  in  die  watergBnc,  die 
gaet  van  Ghent  te  Dammewaerd,  en  dat  daertoe 
beheert,  en  te  damme,  eü  te  verslane,  en  te 
stoppen  en  tontstoppen  eii  al  dat  dartoe  hoert. 
atadeareh,  Oeni,  16  nov.  1282,  xfi.  76. 

DAMPN£ËRËN,bw.  Veroordeelen,  verwezen,  fr. 
eondaomer.  \\  Es  oeo  yemen  anderen  sculdieh  enich 
seult,  die  men  schnldich  es  sal  manen  sinen  sciU- 
dere  vore  twe  Bcepenen;  wedereeit  [hi]  oeo  te 
gheldene  en  vore  tuieren  baeliu  claghe  comt,  die 
^  verwonnen  es  sal  syn  gedampneert  in  ii  seellinghea. 
*  JT.  e.  Meerheek,  81  mei  1234. 

DAMEN,  DANENT,  byw.  Vamdaar,  fr.  d'o^ 
2aib  ook  WAVXir.  ))  Hoe  dat  herve  es  souldioh  te 
gane  danen  soe  comt.  En  ne  ware  no  vader  no 
moeder,  no  broeder  no  suster  levende,  en  her- 
vachtiohede  bleven  ware,  die  ee  schnldeoh  te  gane 
ter  syden  daer  soe  af  commen  es.  C.  e.  €ient>,  Or, 
ekarior  e.  1297,  a.  110.  Alle  dat  erfgoet  dat  vaa 
der  ziden  comt  en  Tersterft,  dat  heeft  die  ooAste 
naest  levende,  en  van  derzelver  siden  danen  die 
goede  comen  sijn.  Sceeden  e.  Looene,  a.  28.  Se. 
kon.  hikl.  14<>«  E.  Alle  dat  erve  dat  van  der  siden 
comt  sal  gaen  daaent  comt.  Oedergekeet  e.  Uekele' 
éH  o.  Brneegle.  Ib.  14^  B.  Die  leene,  die  van  der 
ziden  comen,  gaen  weder  ter  sidenwart  daoen  si 
comen.  Ib.  Dat  sij  gaen  int  Bammana, . .  en  danen 
niet  en  soeeden ,  enware  bi  vii  scepenen.  sb  Pauw» 
Vgh.  16  (1868).  Dat  hi  dit  schoutheitdom  sculdieh 
ware  te  hebbene  bi  naerheden,  mids  dat  hi  ware 
van  derselver  maechsibbe  danen  dit  goed  quame.  • 
DB  Pb.  en  Bb.  II.  Everghem,  68  (1868).  Dat  de 
loop  van  de  versohe  wateren  van  de  lagheknde  te 
zee  gene[?]  haerlieder  watezgano  sal  wesen  eü 
loopen . . ,  en  vandaer  en  voort  deure  de  tweede 
veste  Tan  Ardenbnrgh,..  en  daaen  regftevoort  door 
de  Toors.  sluys  in  de  zee.  Ib.  YIII«  BiaUlieghom, 
10  (1406)^ 

DANCK,  zn.  1)  7ra,Mieom,  fr.  wdonté,  gwé. 
Kil.  graüa.  Met  uwen  danck,  te  voiente^  tna 
wHnuioie.  Niet  zelden  vergezeld  van  een  epitheton» 
of  van  een  gelijkbeduidend  naamwoord.  |4  Dat  min 
her  Woutre  van  Bodeghem,  de  riddere , . ,  en  dronch 
op  en  ghichte  eü  gaf,  sins  dancs  en  sins  willen, 
suster  Lysebetten, . .  sine  ihiende  van  Bodeghem . . 
7  juni  1277.  Die  vronvre  ochte  jonevrouwe  mit 
orachte  name , . .  hi  hadde  lyf  en  goet  vetboert « • 
In  waert,  dat  die  vrouwe  oohte  jonofrouwe  mit 
hem  blere,  en  seide  dat  haers  danes  waer  e» 
haers  willen,  so  hadde  si  haar  goet  Terbotrt,  tote 
dier  wilen  dat  si  wederquame  eü  seide  dat  waer 
haers  „ondanckens",  dan  soude  si  haev  goet  ger 
braken.  R.  d.  ammamie  e.  Srueeel,  1292.  It.  K.  e.  h, 
mmrkgr,  Anho,  1292.  8o  wie  mouwe  oohte  jonfroiiYe 
ontsoaeete,. .  so  ware  bijs  op  s^  Igf»  eawartt  dmt. 
die  vrouwe  ochte  jonfronwe  wederquame  binnon^ 
der  vrgheit  en  seiae  dat  dat^  hats  dankea  eü  ham 


324 


DAN. 


DAN. 


willen  wftre.  K.  «.  WaeXhm,  1S65,  a.  S2.  N.  K. 
rerkenden  en  rerliden,  by  hiuren  yryen  denke  en 
pfoperen  wille ,  dat  hem  deee  drie  leenen  ghe- 
gheyen  en  gheconaenteert  waren  te  huwelike.  Qt/md^ 
ckarib.  194  (1415).  Dat  N.  bailliu  van  Andenaerde, 
bedt,  bi  tjnen  goeden  dancke,  gheoonsenteert,  ter 
kennene  yan  Boepenen,..  dat  N.  en  N.  draghen 
moghen  elc  een  yaerin  huve  up  haer  hooft ,  ter 
bewaemease  en  bieachudde  van  hueren  lire,  mida 
dat  Bj  in  yeten  en  in  onpaeise  zyn  partielic.  C. 
e.  Auden,  2de  d.  126  (1441).  Dat  er  menigyuldige 
pachters ,  naer  het  expireren  van  hunnen  pacht  en 
het  yerbod  aen  hun  gedaen  yan  geen  yoorder  ge- 
bruyck  en  woonste  [te]  bl\jyen  continueren  jegens 
den  danck,  wille  eü  begeerte  yan  de  proprietarisaen 
en  aenkommende  pachtera, ...  Co.  Auden,  2^'*  d. 
jBi^L  12  ang.  1767,  a.  29.  Om  danck.  Om  mei, 
koiteloos,  uU  genade  kwijtgeet^Men ,  fi.  gratwie- 
memi^  femu  quitte  par  gréee,  \\  Niemen  en  mach 
oopen  meadade  of  boeten  yan  desen  dorpe;  maer 
wi,  of  yeroene  in  onae  stede,  sal  aegadren  of  doen 
gaderen,  hen  es,  dat  men  se  om  danc  of  in  ander 
manieren  yan  ons,  of  yan  yemene,  die  in  onse 
stede  es,  wort  yerlaten.  K,  e.  ter  JPiete,  1266,  a. 
68.  Lat.  tekst:  ^o^. 

2)  Prt;<  van  het  riddereieekepel,  fr.  prix  du 
tommoi,  de  la  foüie.  ||  In  dit  jaer  [1420]  was  tYpre 
ghehonden  oen  joustement  ontrent  Vastenayent,  yan 
leyene  ghezellen,  te  wetene..  Den  danc  was  ghe* 
gheven,  yan  binnen,  Oliyier  y.  Dixmude  [den 
sehryyer  nl.  der  Merkwaerdigê  gébewrtenitÊen\.  Ol. 
y.  DucifVDK,  94.  In  dit  jaer  1428,  so  yoeren  te 
steiken  te  Byssele,  drie  ghezellen,..  ter  welker 
feeste  myn  heere  yan  Bourgoingen  was  en  yele 
heeren,  en  wan  den  danc,  yan  buten,  Jan  Bos- 
saert.  Ib.  101.  In  dit  selye  jaer,  den  239*  dach 
yan  april, . .  Zoo  was  tYpre  een  hof  beroupen  yan 
steikene  in  hpgbe  sadelen,  en  waren  acht  gesellen 
yan  "binnen,  en  was  haerlieder  tytel  Quaet  beleet, 
en  waren  alle  awart  yerhoudchiert (.').. .  met  zel- 
yeren  brieyekin  derin  ghesayt,  en  derin  geschreyen 
Quaet  heieet..,  en  D.  N.  hadden  den  danc,  yan 
buuten,  een  rykelie  guldin  excele.  Ib.  101.  — 
Het  w.  danek  werd  ook  gebruikt  yoor  de  prgzen 
in  de  wedstrijden  der  bo^;schutters.  Ib.  170.  Zie 
hieroyer  breedyoerig.  oailliasd,  Qloeeaire. 

DAMCKBABICH»  bn.  Donkbaarj  h.  reoomuaisëtmt. 
II  O,  Here  Oodt,  Die  si  dancbeirigen  lof.  Bond. 
merk.  92. 

DANCKELIJCK,  bn.  en  bijw.  1)  Jkutkeme- 
wtHÊTdig,  fr.  qmi  mJhite  de  la  reeonnaieêamóe.  \\  Want 
onse  wael  geminde  en  getrouwe  scepenen  en . . .  yan 
Dyesie  ons,  uyt  hoyergoeder  gonsten,  geoonsenteert 
en  bewyst  hebben . . .  eenen  gunstelicken  dienst  yan 
gelde , . .  dairaen  dat  sy  ons  zeer  danekelyck  eü 
grote  liefde  hebben  gedaen . .  Oork.  keer  e.  JHest, 
9  oct.  1442. 

2)  Houden  yoor  danokelijck,  Bonden  voor 
aangenaam,  fr.  tenir  pour  agréable;  hahere  gratum. 
II  Indien  leen  ofte  gront  yan  erfyen,  belast  met 
byleyinghe,  yercooht  wordt  sonder  t'last  yan  de- 
aelye  byleyinghe,  ofte  gherealizeerde  rente  ghelost 
wordt,  heeft  dandf  den  leeftochtere  den  yierden 
penninck  yoor  zyn  recht  yan  byleyinghe,  zooyerre 
ny  de  yerooopinghe  yan  den  leene  ofte  erfye  haudt 
oyer  danekelyck.  O.  o.  Aalet,  xx,  46. 

8)  Aangenaam,  bekaagl^k,  fr.  agréaUe.  \\  Oic 
aelen  hen  alle  richters  wachten,  dat  zy  hem  niet 
en  laten  oorrompefen  met  ghiften  ofte  andersins , . . 
maer  sal  elc  richtere  dat  ontseggen  met  alsulcken 
maten  en  eondicien  yan  woirden,  dat  die  yersuec- 


ker  wd  yerstae^  moge,  dat  hem  dat  yersaeck 
niet  danokelijo  en  is.  y.  b.  T^y.  875.  De  graye 
yan  Ylaenderen  en  wilde  de  kueren  [nL  den  keus], 
die  ghedaen  was  yan  denzeWen  scepenen . .  nyet 
handen  oyer  danckelic,  maer  begheerde  dezelye 
alle  yerlaten  t'hebbene.  Collatie ,  11.  De  yier  leiden 
yan  Ylaenderen  yeigaderden  en  spraken  tsamen, 
zoodat  haerlieden  raet  ghedrouch:  dat  sy  trocken 
haestelike*  an  myn  ghedachte  yvauwe,  omme  an 
haer  te  beseffene  oft  mynen  heere  dankelic  ware, 
zodat  zy  zouden  moghen  trecken  te  Calais,..  omme 
te  sprekene  ran  eenre  goeder  yreide  tusschen 
Ylaenderen  en  den  Inghelschen.  Ol.  y.  Dix- 
HTTDB,  168. 

DANOF  (Daenof),  bijw.  Daarvan,  waarvan,  fr. 
dant.  Hoort  tot  den  Ylaamschen  tongyal.  ||  Zo  wie 
die  hiexjeghen  dade,  en  daenof  yerwonnen  worde 
bi  der  wareide ,  hie  yerbuerde  x  lib.  O.  etad  Brugge^ 
I,  28  sept.  1280,  §  n.  Yan  enen  yinderacepe, 
danof  dat  wie  zaghen  enen  sarfcre.  24  oct.  1281. 
Een  billet.,  inhoudende  oause  yan  de  queetie, 
danof  proyisie  yersocht  wordt.  C.  o.  Oent,  i,  8. 
In  materie  yan  injurien,  daer  open  wonde  ia,  oft 
anderen  weg  yan  faict  gebeurt  is, . .  danof  de  ken- 
nisse  en  judicature  competeert  schepenen  yan  ge- 
deele.  Ib.  a.  9.  En  peueim  in  de  Ylaamsohe  oorkonden. 

DANëEN,  OW.  Dansen  door  den  hant- 

boooh..  JBen  danetpél,  wctarover  ome  geene  h^nu' 
der  heden  hekend  zijn,  fr.  doneer  d  ir  avere  ou  parmi 
lee  arce,  une  danee  dont  none  ignorome  les  porti' 
enlariiée,  jj  Als  hem  een  yan  den  yoon.  geaellen 
stellen  en  geyen  sal  tot  houwelyoken  state,  soo  sal 
de  bruydegom  de  gesellen  geyen  in  gelde  tweelf 
stuyyers  efi  een  eerlycke  (rie)  schotel  spyse  eii 
eerten;  die  [l.  dies] ,  soo  moeten  de  gesellen  den 
bruydegom  eere  bewysen,  te  wetene,  door  den  edelen 
hantboghe  te  dansene  op  synen  feeetdaoh,  alsoo 
yerre  alst  de  bruydegom  te  kennen  geeft  coninok 
oft  dekenen  acht  dagen  te  yoren.  Kaart  v.  d.  Band- 
hoog  te  Dieet,  1531,  a.  18. 

DANSING,  sn.  Danepartij,  fr.  hal,  portie  de. 
danee.  \\  Dat  noch  bailliu  yan  boyen,  noch  bailliu 
yan  der  doncker  camere,  yan  nu  yoordan  niet 
meer  consenteren  en  zullen,  noch  moghen  ghe- 
dooghen,  omme  bede  noch  om  myede,  dat  ghe- 
yanghene,  boyen  noch  beneden,  dansinghe  houden 
sulllen  moghen,  nichte  \l.  niet]  meer  met  pypen, 
scalmeyn,  muselen,*  tamboeren  dan  anders,  by  daghe 
oft  by  naohte.  C.  v.  Brugne,  II,  160,  B^L  I6d«  B. 
a.  18.  Zoo  wie  twist  in  bruyloften,  dansingben  oft 
in  groote  yergaderinghen  yan  yolcke,  zullen  yerbueren 
X  lib.  par.  db  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren^  78. 
Vgh.  9  apr.  1526. 

DANSHOCK,  Dantkleedfêi  fr.  vêtemeni  de  danee. 
Het  blijkt,  dat  de  rederijkers  hunne  yertooningen 
ook  afwisselden  met  den  dans.  ||  Yoere  fautsoen 
yan  denseWen  tabbaerde  [aZ.  yan  sint  Bombout 
in  het  spel  yan  dien  naam] ,  en  danarooke.  It.  yan 
X  dosyne  bellen  ghehuert  om  mede  te  dansen,  en 
yan  yy  paer  schoenen  yoer  de  dansers.  yAK  Mblo- 
KBBEKS,  Eederijkkamer  de  Peoene,  27  (1518,  Land-' 
fuwed  ie  Loven). 

DANSSCHOOL,  zn.  Danepart^,  fr.  portie  de 
danee.  Kil.  Dansschole,  ludue  ealtatorime. 
II  Wordt  oick  scherpelyok  yerbodeta  op  de  yooigen. 
[zon-  en  feest]dagen  te  houden . . .  Item ,  dana- 
soholen  oft  kaatsspellen  te  openen . . .  JPl.  v.  Brab» 
I,  60.  (Omtrent  1600). 

DANTE,  zn.  yr.  Liehttinnig  meiefe,  fr.  jeune 
éventée,  flBe  légere.  Kil.  Dant  e,  dantin&e,  dan- 
tel  or  ie.  II  Den  aefschen  quant  Diendt  een  quaey 


DAR. 


DAT. 


325 


flUmt ,  Den  boef  een  hoere.  Jr.  Jav  yav  dxb  Noot. 
JPoii.  werken,  63. 

DAR,  Bamentrakking  yan  het  lidw.  met  het  naamw. 
har,  hoer,  heer.  De  heer,  fr.  U  eieur.  \\  Dat  dar 
Jacob  de  Éenmakere ,  prochipape  Tan  Caprio,  hevet 
wettelike  ghecocht . .  En  die  voTBeide  Jan  en  Ave- 
xoete,  sijn  wijf,  sijnre  wettelike  af  ontharvet  en 
die  dar  [l.  har  Jacob  bi  der  wet  an  ghehanret ; 
vort  hevet  hi,  dar  Jaoop,  ons  ghedaen  te  verstane , 
dat . .  (doch  ook  eenmaal  „den  here  Jacob*').  29 
ang.  1289.  Dat . .  Aemond . .  ghaf  wettelike  ghifte 
den  heere  Willeme  van  den  Damme,  canonio  van 
Harelbeke , . .  heene  tiende  . . ;  en  Amoud  yorseit 
ghinc  deser  Toorseider  tiende  wettelic  te  buten, 
en  dar  Willem  yorseit  die  ghinker  wettelike  te 
binnen.,  db  Pb.  en  Bb.  VIII.  Adegem^  16 
(1800).  Zie  HAXB. 

DAB»  bijw.  DaoTt  aidaar^  fr.  lè^en  VendroUf  y. 
il  Die  tarwe  te  Ghint  bennen  de  iiii  porten  te 
leyeme»  dar  der  [de  heer]  Henric  wille.  Mei  1249. 
So  ware  men  seholdeoh  ni  sondaghe  te  ghebiedene 
in  de  proohie  dar  dat  lant  leghet.  26  ifebr.  1269. 
En  men  was  scoldech  den  gasthuse  XLii  mudde 
rogs»  en  dsr  gout  elo  sister  y  s.,  ii  penninghe  men. 
Bek.  goêth.  Asteke^  10  aug.  1298.  En  hi  liet  dar 
iiï  lib...  Eii  hi  liet  dar  xxiiii  ellen  linwaeds. 
Ibidem.  Item,  geyen  wij  den  geswooren  yolcomen 
macht,  dat  sg  . . .,  en  alle  heerlyckheyt  dar  in  den 
gemeynen  profyt  en  regiment  der  stadt  aentreffen. 
O.  Zi^ ,  1  febr.  1447 ,  a.  23.  En  passim.  Zie  de 
samenstellingen  met  dar  onder  daxb. 

DAB»  indic.  mraes.  yan  een  wkw.  darren, 
dwrveH,  fr.  oter.  Ail.  Derren,  audere,  ang.  dare. 
II  Wie  dat  yser  yerloren  heeft,  dat  mach  hi  nemen 
daer  hgt  yindt,  omme  alse  yele  alse  deghene  dar 
behouden  met  sijnen  eede,  dat  hijt  cochte.  db 
Paitw,  r^.  20  (1338).  It.  81  (1360). 

DARDALF,  dabdbkdxkl,  dabtich  enz.  Zie  dbb- 

DXHALV,  DBBDX9DEBL ,  DBBTICH,  ens. 

DARDEN  (Daerden),  zn.  my.  WerpejMUen, 
werppijUn,  fr.  iavehtt.  Kil.  Daerd,  jeteidmmf 
ieium.  jj  Ben  schip  yan  hondert  tot  hondert  yyftigh 
yaeten  sal  moeten  innehebben . . .  Thien  arque- 
busen,  ses  stalen  boghen,  zes  dousinen  spiessen, 
les  dousinen  darden,  rondellen  eü  pavoisen,  so 
hem  elckelick  sal  willen  yerweeren.  Pi.  v.  VL  29 
jan.  1649,  a.  6,  I,  366.  PI  o.  Brah.  19  juli  1661, 
a.  6.  III,  21,  9. 

DABDEPUT,  DABDXFiT,  BOBDBFiT,  zu.  Soori 
tan  imf,  fr.  $orte  de  Umrhe.  Zij  komt  yoor  in  de 
eomptet  de  la  mowmaih-ise  de  Flandre  yan  de 
14de  tot  de  164e  E.  Bekemk.  v.  Brah.  reg.  8233  en  ylg. 

DAERGIE,  zn.  yr.  yerklw.  daergikin.  Korte 
degen  ^  fr.  épée  eoartet  demi-glaive;  zie  La  Gume 
Darde,  aant.  4.  —  ||  Sommighe  ghewapende  bij 
den  gherechte  staende,  waaraf  Wijchuuse,  den  ca* 
piteijn,  was  hebbende  eenen  ronden  schilt,  zeer 
schoone  yeighult,  in  de  een  handt,  en  in  dander 
een  jayelijnkin  of  daergie.  Ber.  i^en^  II,  202. 
Aldus  dan  int  eerste  en  yoorste  ghelet  quamen 
mannen  en  jonghers  met  ronde  blijnckende  schil- 
den, . .  hebbende  pijcxkins  oft  daergikins  in  de 
handt.  Ib.  III,  2.  Quam  de  guarde  anne;  eerst 
•en  jonghelgnck  te  peerde  met  een  deen  daergijkin 
en  met  eenen  ronden  blijnckënden  schilt  up  den 
aerme.  68. 

DARINCK  (Darinc,  deeriok),  zn.  Kramers  en 
Tan  Dale  Derrie,  r.  d.  ook  Darink),  eene  minder 
goede  yeensoort,  waaruit  de  oude  Zeeuwen  zout 
stookten,  fr.  eorte  inférieure  de  t&urhe  d^oü  lee 
mneiene  Zélamdaie  exirayaieni  da   eel,  derti.  Kil. 


Darinck,  dary,  darie,  daritorf,  eeepee  hitm» 
minoeuSf  gleba  bituminoeaf  yfiaUaginofa*',  eeepee  foe* 
eUiue:  nigra  quttdam  et  vieooëa  glAa,  put  igniê 
fovetur  apud  Flandroe  septentrumdUi  et  Zelandoe, 
yulgo  daria^  darinea.  ||  So  wie  zijn  leen  ytedelleft 
an  tegheleerden,  aen  potterd^p,  an  tuerye,  an  da- 
ringhe  of  an  marie,  te  yoeren  up  yremder  lude 
land . .  Jut  feud.  fland.  vetus,  c.  63.  Blo  man  ne 
mach  nemer  delyen  in  sin  laot  darinc  en  sel,  sin 
lant   ne  moet  wert  bliyen  den  here  sinen  eens  te 

Ï;heldene.  26  febr.  1269,  Saaftingen.  Als  tprinoipael 
een  niet  en  is  delyinge;  waert  principael  leen  moer 
ofte  deerick,  de  proprietaris  soude  moeten  delyen, 
alsoot  behoort,  en  de  weduwe  soude  moeten  hebben 
de  helft  yan  den  profijte.  Wielanty  Leemr.  84.  So 
wie  zijn  leen  yutedelft  an  tichelen ,  quarelen ,  eerde , 
poteerde,  thuerye,  daringen  of  an  maighele,  te 
yoeme  up  yremder  lieden  landt, . .  Leenr.  e.  1528,  f^. 
D  iij  i^.  It.  BOXHOBBN,  JTsys.  Stat.  a.  78. 
DAT  (Datte),  aanwijs,  yoomaamw.  en  yoesw. 
I)  Yoornaamw.  —  a)  Yoor  het  bepalend  Ud- 
woord  het.  ||  Dit  was  ghedaen  the  Brusele,  in  dat 
yoreghenomde  godshus,  in  den  jare..  7  juni  1277. 
Dat  men  engeenrehande  scade  sal  doen . . .  dor  dat 
lant  yan  Kujo.  31  oct.  1286.  Dat  dese  yorgenomede 
jarscaren  ingingen  in  dat  jar  yan  der  giacien  Ons 
Heren  dat  men  scriyet..  26  noy.  1296,  b.  Dat- 
selye,  yoor  hetx^de.  ||Soo  wie  yreemdere  bjnnen 
Dyest  quame  woenen  en  te  yonnine  der  soepenen 
staen  woude,  sal  dair  sekerlec  bliyen,  en  yandair 
yrylec  soeeden  mogen,  opdat  hij  sQu  schout  be- 
taUt.  En  datselye  yan  den  poirteren  yan  Dyest. 
K.  V.  Dieet,  1228,  a.  16.  Lat.  tekst  et  hoe  idem. 
b)  Yoor  sulktf  fr.  eela.  ||  Bn  gaf  [»2.  de  koning 
yan  Frankrijk]  der  stede  yoort  in  yryheden,  dat 
yan  scepenen  yonnesse  men  niet  zoude  moghen 
appelleren,  noch  datte  te  nienten  doen  noch  yer- 
anderen.  C.  stad  Brugge^  I,  271  (1297).  Die  yan 
Ghendt  die  seiden  ooc  dat  zy  raet  neimen  zouden 
an  haer  commun  eü  zouden -hemlieden  danne  laten 
weiten  wat  zy  doen  souden.  Myn  heere  yan  Bour- 

Siingen  die  yerhiesch  datte  eü  quam  an  die  yan 
ent,  zeere  biddende  hemlieden  daer  noch  achte 
daghen  te  bliyene  Ol.  y.  DixmrDX,  63.  In  den 
beghinsele,  zo  kenden  si  datte,  en  wgsdent,  dat 
ie,  Philips  yan  Yianen,  de  yochdie  yan  Puderse,.. 
boude  yan  mijn  hieie  den  abt  yan  Zente  Bemarts 
te  leene . . .  Yoertmeer,  zo  kenden  si  datte,  en 
wijsdent,  dat  ighewelc  yan  ons  mach  hebben  sine 
cnapen,  schouteten  ofte  reohteren.  19  juni  1296. 
Dat  de  pandynghen , . .  zullen  moeten  yerzooht 
worden . .  ter  lettryne  yan  scepenen  op  de  ordinaire 
dinghedaeghen , . .  en  datte  terwylent  dat  soepenen 
oollegialick  yergadert  zyn.  C,  v.  Auden.  2d«  d., 
16  jan.  1690,  a.  2. 

e)  Yoor  dat  het.  ||  Dat  kint  [nl.  datgene  wat 
het  kind],  dat  es  in  süns  yaders  pleet,  ogte  in 
sire  moeder,  mesdoet,  dan  [dat  en]  sal  nog  yader 
nog  moder  ontghelden,  enware  dat  sake,  dat  na 
die  daet  wede»eerde  in  haren  huse.  K.  markgr, 
Antw.  1292,  a.  30.  Dese  yoreghesegde  penninghe 
heft  hi  hem  bewist  op  sien  hues  eü  op  sien  hoef, 
in  al  de  gheleghen  dat  gheleghen  es  tote  Bssele.  Mei 
1298.  Ane  de  bieren,  darmen  dat  goet,  dat  hier 
ghenoemt  es,  af  houdt,  ombe  dat  in  dit  gasthua 
comen  sonde,..  Bek.  gasth.  Assehe,  10  aug.  1298b. 

IL  Yoegw.  —  a)  Zoodat,  fr.  de  sorte  que. 
I)  Wie  eenen  anderen  quetste  dat  hi  storye,  l\)f 
jeghen  lyf,  en  dat  goed  yerboert.  K.  v.  WaaUtem^ 
1366 ,  a.  18.  Met  wat  wapenen  yemant  eenen  anderen 
quetate  oft  sloege  dat  hy  daeraff  sterye,  dieghene 

41 


326 


DEB. 


DEC. 


dien  [die  hem]  gequetst  oft  gesteken  hndde,  en 
alle  d^andere  die  daertoe  behulpich  waren  geweest, 
Terbenren  Ijff  en  goet.  C.  v,  Amtw.  1546,  ii,  7. 
Die  éenen  anderen  slaet  oft  quetst,  dat  hy  ver^ 
tteoBki  is,  verbeurt  z  pont.  Ib.  a.  9.  Die  eenen 
anderen  slaet  dat  hj  Talt»  oft  daeraff  bloedde ,  yer- 
beurt  zz  soellingen.  a.  18. 

h)  Opdat  ^  fr.  afin  que,  ||  Yoertmeer,  dat  der 
■lat  weiken  niet  vergeten  en  werden,  so  willen 
wy  . .  dab  alle  maendage  die  burgemeisteren  en  raet 
niitten  scepenen  te  ^^er . .  suelen  comen , . .  en 
daer  ordinancien,..  also  der  meister  partyen.. 
oerbelec  sal  duneken,  suelen  mogen  maken.  Piot, 
Oari.  18  nov.  1404,  a.  5.  Zoe  wanneer  eenighe 
fortse,  gewelt,  dootslach  oft  andere  delict  geper- 
petreert  wordt,  en  men  nyet  en  weet  wy  dat 
deghene  syn  die  tseWe  gedaen  hebben,.,  alsdan 
roept  men  Toirts  alle  deghene  die  tselve  gedaen, 
doen  doen,  ofte  helpen  doen  hebben,  dat  sy  hen 
daeraff  comen  verantworden.  C  e.  Aniw.  1645, 1, 34. 

DATE  (Daet),  m.  m.  Doffieekemn^ ,  fr.  date, 
H  Naer  die  statuten . . ,  die  wy  hun  nu  lestwerff 
Terleent  hebben, . .  daer  di  daet  af  is  duysent  yier- 
hondert  en  veertbien  op  den  thienden  daoh  in 
september.  O.  LUffe^  17  aug.  1417,  a.  1.  fferk. 
Dwelck  oeck  bij  den  knape  van  den  yoers.  am- 
bachte  sal  gescreven  en  geteeckent  werden  b|) 
den  daet  Tan  de  aenneminge  ran  den  yoers.  leer- 
kinderen.  Kaart  v.  h.  Ugumkmraamb,  ie  JHeti^  11 
mei  1540.  a.  9. 

DATELIJCK,  bn.  en  bgw.;  als  byw.  ook  date- 
lyeken.  Werkelijk,  fr.  effeetif,  réelt  —  réelle- 
MM/,  efeeHvêmemt,  ||  En  daemaer  moet  den  nae- 
derlinek  hem  reguleren,  en  de  penningen  by  den 
kooper  aen  den  yerkooper  gereedt  gegeyen,  en  die 
hy  . . .  gereedt  moeste  geven ,  al  waer  *t  dat  die  by 
den  kcwper  datelyck  noch  niet  gegeven  en  waren, 
denselven  kooper  binnen  sonnenschyn  oft  24  uren . . 
lereren.  (7.  e.  Xoosit,  z,  9.  Boude  daerenboven  ver- 
beuren drye  ponden  Brabants  eens,  en  dat  al  te 
▼erhaelen  met  dateUjcke  en  parate  ezeontie.  C.  v. 
Aaiw,  eomp,  V,  zvy,  92.  Daervore  mogen  sy  oock 
dateiyoken  gepant  efi  geözecuteert  worden.  Ib.  a.  23. 

DAT  NEEN.  Of  niet,  fr.  oalffo».  ||  £n  al  hadde 
de  nmniaghe  en  Mdverdinghe  [nl.  de  schaking]  up 
haer  g^iedaen  ghesoiet  gheweest  by  haren  danck 
en  wille  —  dat  neen,  nochtans,  met  dat  loe  ghe- 
trooken  was  thawelio  en  bleef  conveiseerende 
metten  selven  Perohevaal,  behoorde  zoe,  naer  fin- 
houden  van  beede  den  privilegiën,  te  verliesene 
haer  goed.  db  Pottbb,  Seeond  eart,  de  Oamd,  140 
(1488). 

DAÜWAEBT  (Dauwaerts),  byw.  Derwaarts, 
fr.  'de  ee  cóiAlè.  Westvl.  ||  Overmidts  dat  die 
[stad]  deerste  reyse  niet  al  [teenemasl]  verbrande, 
lyB  naederandt  weder  danwaert  vertrocken,  en 
hebben  de  reste  datter  was  blyven  staende,  ver- 
bfant.  Piot,  Ckron.  321.  De  hertoghe,  liggbende 
tot  Bruessel,  sondt  ooek  dauwaerts  de  artillerye. 
416.  Zie  DB  bo.  Hauwaert  (Auwaert)  eü 

danwaert.  Herwaarie  en  dêrtoaarte,  hier  en 
ginder,  fr,  ^  et  lè,  de  eótS  et  d!autre,  ||  De 
eoninck,  met  alzulck  volck  als  by  hem  bleef,  nam 
de  vlucht  naer  Amyens,  en  tsander  daechs  de 
Franssoisen,  dewricke'uutter  bataille  gevlucht  waren, 
d'een  auwaert  en  d'ander  dauwaeft.  Piot,  Ohren, 
810.  Dat  verhoorende  namen  sy  de  vlucht  auwaert 
efi  danwaert.  329. 

DEBAT  (Debaet),  eu.  m.  Oeeekü,  oneeniffkeid, 
fr.  Utiffe,  diff erend,  \\  Dat  was  een  debaet  tussohen 
den  abbet  Jhanne  en  den  couvente  van  Sente-Pieters 


van  Ghent,  in  de  ene  side,  en  Bondene,  Boudens 
soene , . .  in  de  ander  side ,  van  diversohen  rechten , 
die  de  yorseide  Bondene  heesschende  waa  in  de 
tienden  en  in  ander  goet  dat  die  kerke  van  Sente- 
Pieters  hadde  en  heeft  in  dambocht  van  Isendike, 
als  meiere.  Yan  welken  debate ...  10  sept.  1298. 

DEBATTANT,  sn.  m.  Yan  eenen  staat  van  goe- 
deren of  inventaris.  Mij,  die  desen  hetwist,  fr.  oelmi 
qni  eonieste  au  debat  un  inventaire,  \\  Schepenen 
van  ghedeele . . ,  ghesien  het  proces  . .  tusschen  N., 
weduwe  gebleven  in  tweeden  huwelyck  van  N.« 
overgheverrigghe  van  staet,  in  baeten  en  oommerenf 
t*synen  sterf  huyse. .,  en  N.,  in  qualiteyt  van  deel- 
vooght  van  de  weesen  by  denselven  N.  aghterghe- 
laeten,  debattant  van  den  voornoemden  staet,.. 
YAV  SB  YbIiDB,  Annot,^  192. 

D£BATTEER£N,bw.  1)  Getuigen.  Die  wraken, 
fr.  rSeuterj  reproeher  (de$  témcins),  ||  Zal  oeck  den 
maghe  drye  daghe  te  voeren,  met  name  en  toe- 
name, bescreven  gheven  allen  die  getoggen,  opdat 
hy,  dy  daerbnyten  ee,  met  synen  magen  ontbieden 
mach  wyen  hy  van  den  getuygen  debatteren  wilt. 
R,  V,  8t.  Truiden,  1366,  a.  68. 

2)  Feiten,  aanvoeringen.  Die  betwisten theetrijden, 
het  voor  en  tegen  bespreken,  wederleggen,  weder" 
epreken,  fr.  débattre,  eontredire,  eontester  {desfaHs^ 
des  all^ations).  ||  Soe  wanneer  die  partyen  sullen 
geappointeert  syn  in  fayten  oontrarien  en  gedingt 
sullen  hebben  van  hueren  scriftueren,  soe  leert 
den  styi,  dat  men  hem  daoh  sal  beteeckenen  om 
huer  scriftueren  te  wisselen,  die  te  aooorderane 
oft  te  debatterene,  dats  te  wederspreken,  es  dair^ 
enteynden  die  wederomme  te  hove  over  te  leggen, 
alle  geaocordeert  oft  gedebatteert  en  wedersproken* 
v.  J>.  Tav.  11  v». 

3)  Bene  schuld,  eenen  staat  van  goederen.  Die 
betwisten,  fr.  oomtester  une  dette,  un  état  des  biene^ 
II  Borghe,  de  schuit  betaalt  hebbende,  sonder  te 
roepen  den  principaelen,  die  de  schuit  weet  te 
debatteren,  heeft  regres  contra  denselven  princi- 
paelen, nietjegenstaende  dat  hy  hem  niet  te  garrante 
geroepen  heeft,  en  dat  hy  jeghens  de  deughdelyck- 
heyt  van  de  schuit  weet  te  segghen.  Yak  db  Ybldb, 
Annot,  164.  Den  apparenten  erfgenaem  vermagh 
den  staet  eii  inventaris,  door  den  lanzlevenden 
conjoinct-overghegheven,  debatteren^  vooraleer  sigh 
hoir  te  gedraeghen.   Ib.  198.  It.  200. 

4)  Eenen  eisch.  Dien  verwerpen,  afslaan,  afwijk 
ten,  fr.  refeter,  repousser  (une  demande,  une mctian). 
II  De  heer  aenleggere  (komende  tot  loutere  haer- 
klievery)  versueckt  dat  die  opponenten  sullen  ez* 
piimeren  iederen  naem  en  toenaam  van  die,  weloke 
hen  geconstitueert  hebben,  et  guo  die,  g«a  hora 
et  eoram  quibus  dit  is  geschied.  Maer  de  boig»- 
meesteren  debatteren  suick  versoeck  van  imper> 
tinentie.  KsiiPBNBBBB,  Montenaken,  II,  187  (1669). 

DECEPTIE,  sn.  Bedrog,  bedrieger^,  versekai^ 
kimg^  fr.  {déoepfion),  fraude,  tromperie,  dol,  sur- 
prise. II  Daartoe  soe  renunoieren  wii  eü  gaen  af 
alle  ulpe,  allen  rechte,  alle  gratiën,..  En  van 
allen  rechte,  dat  wii  hadden  of  hebben  mochten 
in  de  voerseide  her£sftechede ,  alle  deceptien,  cavil- 
latien,  boesheden, . .  DB  Pottbb,  Fetit  eart,,  89 
(1823).  Zie  Excbptibk. 

DEGEBNEEBEN^,  bw.  GereekUVpc  beslmien, 
bevelen,  fr.  dkréter,  ordonner,  étaüir.  ||  De  voor- 
nomde  vooohdie  en  curatele,  om  quaet  regiment 
en  dissipatie  van  goede,  die  schepenen  meghen 
deoemeren, . .  De  curatele  by  schepenen  van  Auden- 
aerde  ghedecemeert.   C.  o.  Auden,  xix,  7,  8. 

DECIJTE,  zn.  Soort  van  laken ,  fr.  softe  de  drop* 


DEE. 


DEE. 


327 


II  T«ii  eiken  playnen  oorten  lakens,  die  men  heet 
deoyte,  dat  men  meent  ten  mme  te  hebbene,  aal 
men  ran  aaauen  gheren  iij  grot.  yiij  miten.  ds 
TlAICIVOK,  Aoo,  14. 

DECIMABLE,  bn.  Amn  tiende  ondêrhetiff ,  fiêndê- 
SfêVBmd,  fr.  dMmaHe,  ntjel  è  la  dtme,  \\  Datdliees- 
aohers,  bj  sententie  Tan  den  18<1»  juny  1767,  ge- 
admitteert  sjn  geworden  tot  prentre:  dat  van  otrer 
merekelyoke  jaeren  lóór  het  instel  deser  aaeoke, 
de  pataters  binnen  de  jnrisdiotie  Tan  Bonase  yelds- 
gewyse  en  in  eene  deoimable  qnantitejt  sonden 
geplant  zyn  geweest  e&  daenran  geene  thiende  en 
sonde  syn  gelicht  geworden.  PI.  ü.  Tl.  6  apr.  1762 , 
X,  168. 

DEDüCEEBfiN,  ow.  Waanchgnigk  een  mis- 
sohrijven  voor  iwoeoeeerm ,  ia  beroep  ffaan,  fr.  op- 
pèler.  II  Aengaende  Tonnissen  by  arbiters  oft  arbi- 
tratenis  ghegiMTen,  en  daeraf  niet  en  is  ghedednoeert, 
moet  men  conclnsie  nemen  ten  eQnde  dieselTe  Ter- 
klaert  worden  exeeutabel,  oft  dat  pertye  sonde 
worden  gheoondemneert  heur  dienTolgnende  te  moe- 
ten regnleren.  C.  e.  Lier,  8i^,  zit,  20. 
.  DBBL,  sn.  o.  en  m.  1)  Cfeldelijk  hdang  fr. 
imiéréi  pecuniaire.  \\  Bn  mach  oook  niemandt 
oiBcie  Tan  der  stadtwegen  hebben,  bedienen,  noch 
in  de  Weth,  Baedt  oft  regiment  Tan  der  stadt 
sitten,  die  munter  is,  oft  die  pachter  Tan  der 
mine  oft  Tan  den  thol  is,  oft  paert  oft  deel  daerin 
heeft,  sohade  oft  baete  daeraf  Tcrwaoht,  in  eeniger 
manieren.  C.  e.  Antw.  1682,  lY,  8.  8oo  wanneer 
Temant  eenioh  helft,  paert  of  deel  heeft  in  een 
hnys,  hoff,  erTe  oft  andere  onmerende  goederen, 
die  men  niet  geTaeoheljcke  tot  proiijte  en  can 
gesoheyden  oft  gedeylen,..  O.  e.  Mvtw,  1646, 
XIII,  69. 

2)  Aamdeelf  dai  iemamd  im  eeme  ffemeeneehappelyke 
taak  toeèomiy  fr.  party  quoie-part  qui  rement  êt  qn. 
dtuu  WW  ekoee  oommmite ^  portion  eoniingenie.  \\  Wonie 
mesdaet  [«1.  eene  boete]  gewiset  an  dien  man, 
dat  dabt  den  seoutete  antworde  [al.  Terantwoorde] 
dies  mans  jofs  sins  deels  Tan  der  mesdaet.  25  febif. 
1262.  [De  crediteuren]  souden  daemaer  den  lanex- 
lerende,  noch  niemant  Tan  de  erffgenaemen,  mogen 
aenspreken  dan  elck  Toor  syn  deel  oft  contingent. 
O,  o.  Antw,  eomp,  III.  XIY,  49. 

8)  DeéUmg  (onder  erfgenamen),  fr.  partage 
(enire  MriÜere).  ||  Dat  men  partyen  ghehauden 
sal  syn  haer  lotbryeTen  te  ghoTene  liynnen  ziij 
nachten  naer  dat  den  deel  overleden  en  ghepas- 
seert  sal  syn  by  den  Toochden.  C.  v.Andem.  24«d. 
Oriff.  LTiiJ,  a.  9  (1601).  Binnen  Teertich  daghen 
daimaer  den  deel  bi  .den  TOochden  OTer  te  bzin- 
ghene  Tan  den  geheelen  goede  Toor  de  Wet.  C,  v. 
Iperen,  Kast,  a.  68  (1686). 

4)  Wettich  deel.  Wettig  erfgededte,  kinds- 
gedeeUe,  fr.  portion  legale  d" enfant,  Ugitime.  \\  8oo 
wanneer  daer  Tier  kinderen  sljn,  oft  daeronder, 
soo  is  het  wettich  deel  oft  legitime  het  gerecht 
derdendeel  Tan  allen  tgene  de  kinderen,  eii  elck 
Tan  hen ,  gehadt  souden  hebben  indiien  hen  ouders 
metten  IcTenden  lijffFc  henne  goeden  niet  wech 
en  hadden  gegcTcn,  oft  daeraff  bij  testamente  anders 
ffedisponeert,  affgetrocken  alle  schulden,  kercke- 
fycke  rechten  en  oncoeten  Tan  begraeffenissen;  efi 
sooTerre  daer  meer  kinderen  sijn,  is  de  legitime 
de  helft.  C  e.  Aniw.  eomp,  III,  xiij,  26. 

6)  Stads  deel.  Voordeel  of  vooruitgenieting 
9an  den  langttleeenden  eehtgenoot  indenakUeneehap, 
te  Antwerpen,  ft,  awmtage  om  prMptU  dn  emrvivant 
dee  éponx  dane  la  eneeeteumy  d  Anvere,  Zie  C.  e. 
Aniw,  1662,  XLI,  100—106,  en  Comp,  11,1$  11. 


II  Als  den  lanoxleTende . .  erffgenaem  is  Mmae<M 
by  den  affigTigen,  mits  Tuytreyckende  de  kii^ereB 
sekere  somme  toot  hen  wettich  deel  ofte  legitime 
portie,.,  alsdan  en  Termaoh  den  lanczloTende, 
tot  Terminderinge  Tan  dyen,  nget  Tuyt  te  treoken 
het  stadts  deeL  O.  e.  Aniw.  eomp.  III,  ziij,  29. 

6)  UttdêeUng,  miireiking  (aan  den  arme),  fr. 
diêtribniion  (aeuB  pamvree).  \\  Anno  eodem  [1448], 
fondeerde  Peeter  Pot  den  deyl,  alle  woensdaghen 
eloken  armen  mensohe  te  gcTene  een  broodt ,  eeuwieh 
duerende.  Piot,  OSbroa.  77. 

DEELAGHTICH,  bn.  (aan  eene  misdaad). 
Medepliehiig y  fr.  eompliee  (d'un  mSfaU),  \\  Niemene, 
deelachtigh,  meyere  ofte  amman,  Tan  eenighen 
forfaite,  mach  men  kiesen  scepenen.  (Te  lesen, 
naar  onze  hedendaagsche  woordschikking:  Niemene 
meyere  ofte  amman,  deelachtigh  ens.)  db  Pb.  en 
Bb.  IV,  DeetMonky  7,  JViott.  e.  d.  Onderhoeelk, 
Sept.  1268. 

DEELBAEB  (Deylbaer) ,  bn.  In  sake  Tan  erfenis. 
Verdedbaar  tmeeeken  dé  erfgenamen  van  vaderl^ke 
en  moederlijke  nfde,  elke  voor  de  kdfty  in  tegen- 
overeièüing  aan  ^^jtvaUieh"  of  eijdehoódend  y  fr.  (en 
matiière  de  eueoeenon)  partageahle  enire  lee  héritierê 
dee  eóté»  paiemel  et  maiernely  ehaewn  pomr  mthüêy 
oppoeé  è  sijtTallich,  tenant  cóii  ei  Ugne.  ZieDiVAOQZ 
et  HOvnrcKS,  Anc.  droU  belg.,  II,  60.  ||  AUe  on- 
roerende goeden,  soewel  ingebrochte  als  Terstor- 
Tene,  en  oick  Teroregene,  als  huysinghen,  hoTcn, 
lant,  beemden  en  gronden  Tan  erTcn,  gelegen  bin- 
nen der  stadt  oft  Triheyt  Tan  Antweipen ,  oft  waer 
dat  de  Teroregene  goeden  gelegen  srn,  syn  dcjl- 
baer  halff  efi  haUF,   alsoft  iX  gereede  en  meuble 

ren  waeren.  (7.  e.  Aniw.  1646,  xin,  1.  It.  a.2. 
Comp.  II,  i,  191,  192.  Alle  Terkreghen  efi 
ghedenatureerde  goeden,  t'sy  huysen,  erfVen,  ren- 
ten, chynsen  oft  pachten ...  en  totdien  alle  schat- 
schulden  en  actiën  personele, . . .  syn  deyibaer  half 
en  half.  O.  v,  HereniaUy  xii,  1.  Alle  goeden  efi 
gronden  Tan  erTen  gelegen  onder  Ontsterweele 
[Oosterweel],  soowel  leengoeden  als  andere,  syn, 
in  de  successien,  al  deylbaer  efi  haeffdeylich ,  efi 
men  mach  die  Tcrooopen  als  coeyen  en  peerden, 
Tuyter  handt.  O.  v.  Aniw.  1646,  XTi,  3.  Zie  dsbl- 

8ABK,  OXDSBLICH,  HAXFDXXLICH,    8IJTYALLICH. 

DEELBOECK  (Deelbouc),  zn.  m..Soek  of  re- 
gister ,  waariny  in  de  tterfhuiteny  de  deeliagen  onder 
erfgenamen  geeehreven  werden,  fr.  registre  aax  par- 
tagee  entre  héritierê  dane  lee  mortnairee,  \\  Dat 
men  den  deelbouc  en  den  bouc  Tan  composieie 
altoos  in  der  TOOchden  cofTere  sinten  sal  als  sy  Tan 
de  Oaele  gaen.  C.  v,  Anden.  2d«  d.  Orig.  lyiij,  a. 
17  (1601).  D'apparente  hoirs,  en  alle  deghone  ten 
huuse  Tan  den  OTcrledenegheconTerseert  hebbende, 
ofte  die  dauof  weten  moghen  te  spreken,  werden 
ghehauden  by  eede  te  Tcrolaeren,  dies  Teneocht 
synde , . .  of  sy  eenige  broedere  bate  ofte  commere 
weten,  den  sterfhuuse  angaende,  dan  by  den  Toor- 
noemden  staet  efi  inTcntaris  ten  Toorschyne  ghe- 
brocht  en  ten  deelboucke  Terolaerst  is.  Ib.  I,  zzi, 
10.  Zie  Gailliard,  Gloeeairey  63,  612. 

DEELBRIEF,  sn.  BoedelUjet,  staat  en  inven- 
taris van  een  sterf hnisy  fr.  invent€Êire  d'une  mor- 
tuaire,  \\  Van  den  debate  en  ghescille  dat  was 
tusschen  den  Tochden  Tan  mine  heren  Boeger 
Brysteets  kindren,.,  efi  Tiouwen  N.,  syn  wette^ 
like  wyf  was,.,  alse  Tan  den  goede  efi  der  Ter^ 
sterften  daer  min  here  Boeger  ute  Terstorren 
ware,  dwelke  Trouwe  Kateline  totb.  upbroohte  in 
deelbnoTe,  alse  houderigghe  Tan  den  goede,  omme 
hare  en  deu  hoyre  denn  te  hebbene  efi  te  ghel* 


328 


OEE. 


DEE. 


dene  d«tter  elo  in  aonldioh  es  te  hebbene  en  te 
gheldene  metten  rechte  naer  de  wet  yan  der 
poert.  C  V.  Qentf  Orig,  xxxvii,  22  juni  1358, 
Ifd,  Ib.  a.  16,  19.  Zie  GaiUiard,  Qhstaire,  58,  612. 

DEELDACH,  m.  Doff,  loaarop  de  dedinff  in 
êen  tUrfhmê  fHaaU  heeft,  de  deeling  telve,  fr.  faur 
amgnd  a  Ueu  Ie  pa/riage  dane  une  mortuavre^  ee 
pariage  au  eeUe  Uqmdaiion  même.  \\  liem,  behoort 
ten  Bohotitheetdomme  gheheel  al  tghuent  dat 
men  doen  maoh  baten  der  yierscartm,  te  wetene: 
alle  deeldaghe,  alle  prijadaghe,  alle  palinghen,  alle 
wettelike  beeouc.  db  !Pb.  en  Bb.  II.  Sverghemf 
59  (1861). 

DEELEN  (Delen,  deilen,  deylen),  bedr.  en 
onc.  wkw.  In  yersohillende  beteekeniaeen.  Verdam 
DBLBK.  1)  VerdeeleH,  in  eiukke»  deelen,  in  deden 
tckeiden,  fr.  meiire  en  piieest  eépa/rer»  \\  Die  vreede 
brect  men  salne  in  yioren  delen,  en  die  here  salne 
Betten  op  yier  homeke  [hoeken]  van  sinen  lande. 
K.  d,  ammemie  v.  Brused,  1292,  19de  al.  Die 
Treede  breect,  dien  eal  men  in  yiren  deüen.  K. 
markgr,  Aniw,  1292,  \AA^  al.  Die  yreede  breeckt, 
dien  aal  men  in  yieren  deilen.  Luyeier  v.  JBrab., 
selfde  keure  a.  46.  Die  yreede  breect  men  Ballen 
in  yieren  deelen.  y.  d.  Tay.  ld.  180  a.  15.  Die 
yreden  breot,  dien  Bal  men  in  yieren  deylen.  K» 
d,  meierij  e.  Laven,  1812,  17^  al.  Dezelfde  keure 
don  Bamanek  paye  de  Brabani,  11^  al.,  ook  yan 
1812,  segt:  Qm  triwufee  hrieee,  on  Ie  doit  parHer 
en  quaire,. 

2)  Gedeelde  Oleederen.  Kleederen  van  twee 
klewren,  taoale  die  veelal  in  de  middeleeuwen  ge- 
dragen werden;  kier  eügenUjik  hurgerkleeding ,  tegen- 
overgeeield  aan  de  kUedij  der  priesters ,  fr.  kaUts  de 
deux  eouleure,  miFpartis,  eonune  on  les  portait 
heameoup  a«  mogen  dge;  ioi  proprement  oastmme 
bourgeois,  oppose  è  celui  des  prêtres,  ||  Dat  N  . . , 
ghekendt  hadde,  buten  bande  yan  yeere,  dat  hy 
hadde  helpen  yermoorden  en  roeyen  een  coepman 
yan  wijne..,  en  noch,   dat  hj  gheyaen  was  met 

§  bedeelden  cleederen  en  erune  ongheBcooren ,  en 
iefte  ghedaen  hadde , . .  en  menioh  ander  feyt 
gbedaen  hadde  mite  dewelcke  hy  onyrijdt  wae  yan 
xyn  cleergie.  db  Pb.  en  Bb.  X.  Afsnee,  25  (16<i«  E.). 
8)  JBene  erfenis  deden,  fr.  partager  un  hérUage. 
II  Erye,  dat  yan  der  syden  oompt  \var.  yersterft] 
hoert  [men?]  hoodegeljoke  te  deilene.  C.  v.  Uede^  a.  1. 

4)  Sen  vennootsehü^,  eenen  handd  in  gemeenschap 
aamgaan  mei  een  ander,  een  niet  selden  gebruik 
in  de  middeleeuwen  onder  ambachtslieden,  fr. 
entreprendre  un  commerce  en  commun  avec  autrui 
{usage  assez  firéquent  au  mogendge),  jj  YiBBcherB, 
die  yiBch  nemen  te  payene  int  wederoomen  yan 
Mechlen,  ne  eelen  ee  [met]  nyemene  deelen,  zi 
en  willent  doen.  Kb.  v»  Antw.  a.  98.  Zie  gbbbllxn. 

5)  Balen,  grenzen,  fr.  abouHr,  conflner.  ||  Op 
en  ane  en  half  buender  beemts . . , 'gheleghen  int 
Goerbroec;  en  ee  dejdende  en  ridende  met  beemde 
Godeyaerte  Hegghen,  ons  medescepens . . ;  en  noch 
op  en  ane  en  nalf  buender  beerats..,  gheleghen 
aen  de  Laembeemde,  en  es  ridende  en  deylende 
met  beemde  Aerts  Van  den  Inde.  Schep.  e.  Zed- 
hem ,  1876.  Een  halye  zille  beemps , . .  die  deilt 
teghen  Willeme  Yan  der  Eect,  gheleghen  aen 
b^mt  des  gasthuus  yan  Dyest.  Xa2m  des  hofs  ie 
Zdcky  18  mei  1888.  Die  hellicht  yan  eenre  halyer 
sillen  beems . .  ghelegen  te  Molstede  int  broec , 
achter  den  groten  thoren  by  Sichgen,  tussohen  die 
Demere  en  den  leytgracht,  deylende  oft  ridende 
teghen  erye  Jans  Yan  den  Bodekenne.  Schep.  Land 
V.  Diest,  8  sept.  1422. 


6)  Vonnissen,  mtspraak  doen  als  reekter^  bêdiesem^ 
uUwijten  ais  wet  af  reehi^  fr.  fuger,  pranoneer  en 
qualiié  de  fuge,  dAAder  eomme  lai  au  droit.  \\  Die> 
selye  thiende  drouch  op  min  her  Woutre  en  gaf 
den  yoreghenomde  gasthuBe,  in  ghereohte  erye  te 
hebbene  en  te  hondene,  yan  heme  en  yan  sire 
ghebuerteu,  paisseleke  en  emmermeer.  En  dit  dede 
min  her  Woutre  bi  sins  selyes  maninghen  en  bi 
yonnisse  ohertoghen  man  en  der  sire,  die  heme 
yore  recht  deilden,  dat  hiit  wale  doen  mouehte, 
soedat  den  godshuse  yast  en  ghestade  bleye . .  • 
Hieroyer  waren  chertoghen  man:  N.  N.  Hiexoyer 
waren  oec  andre  sine  man,  die  oec  sine  scepene 
BÜn,  dire  oec  yan  rechtehalyen  op  deUden..  7  juni 
1277.  II  Ën  selen  doen  zwoeren  alle  den  rechteren 
yan  onsen  lande , . .  dat  se  . . ,  en  selen  allen  lieden 
yonnisse  doen  en  wet,  die  yonnisse  eyschen  en 
wet  begeeren,  mannen  ochte  soepenen,  dier  oyer 
sculdich  sijn  te  deelne.  K.  St.-Bieiers- Leeuw,  1284. 
So  heft  die  yoreghenumde  Amout  die  jonfrowe 
Aleit  ghedaen  ghelijck  dat  recht  yan  den  lande 
deilt  dat  hi  se  sculdech  was  te  doene.  Bruss.gadsk. 
B  no.  1458  (1289).  Weltyt  [nl  welc  tyt]  dat  men 
ghebiedt  beleet  uter  kerken,  en  men  dat  doet  bi 
mannen  en  bi  soepenen,  wat  mesdade  [«Z.  boete] 
dat  daeraf  yalt,  alïe  yerre  alse  yonneBse  deilt,  hef- 
fen die  heren  yan  6hrimberghen.  24  juni  1297. 

7)  Beeht  spreken  over,  rechtsmacht  uitoefenen 
over,  fr.  rendre  la  jusHce  au  sujet  de,  exereer  une 
furidiotion  sur.  ||  Men  yerbiet,  op  de  mesdaet 
[nl.  de  boete]  yan  x  Ib.,  dat  niemen  oome  wonen 
binnen  yriheden  yan  Audenaerde,  die  dienstman 
es  of  ten  besten  hoefde  staet;  en  offer  hiemen 
binnen  woent,  dat  hi  de  poert  rume;  en  es  dat 
s&ke  dat  se  de  baUliu  derbinnen  ghedoegde,  hi  ne 
BOude  se  niet  moghen  deelen.  Rb.  e.  Auden.  1888 
Keure  van  diensüieden,  blz.  68.  En  yerteech  en 
dede  daertoe  al  dat  heme  yonnesBe  en  recht  deilde 
dat  hi  sculdech  was  te  doene.  Doen  wart  de  yore- 
ghenomede  Godeyert  Ginderboyen  ge^rft  in  dit 
yoreghenomede  lant,  met  yonnesse,  bi  maninghen 
£es  heren  en  bi  wüsdoem  sire  late,  en  alsoe  alte 
recht  deilde,  en  dat  daer  niet  en  ghebrac  dat  daer 
met  enen  rechte  ghescien  sonde.  Schep,  ie  Brpse, 
over  goed  te  Bversberghe.  Charters  v.  Terkameren, 
bundel  64  (1809). 

8)  Eenen  eisch.  Dien  splitsen ,  fr.  sdnder  (une  oon- 
clusion).  II  De  schoutet  yan  Antwerpen  mach  teghen 
den  geyangenen  syne  conclusie  deylen,  en  conclu- 
deren capitalick,  oft  tot  eenighe  mulckten,  pnni- 
cien  oft  correctien,  nae  gelegentheyt  der  saken.  C. 
V,  Antw.  1545,  i,  7.  Mach  oock  den  schouteth  syne 
aenspraecke  en  conclusie  dealen,  en  dat  doende 
tegens  den  geyangene  concluderen:  t'sij  tot  yer- 
beurte  yan  den  lijye  oft  tot  ciyiele  boete,  oft 
anderssins  tot  alsulcke  straffe  en  beteringe  als  men 
beyinden  sal . . .  te  behooren.  Ib.  Camp.  yii  ,  iy,  16. 

Zie  ook  ALTBBlTBEBBir. 

DEELEB  (Deelder,  deylder),  zn.  Deelhdher  t» 
eene  erfenis,  fr.  capartageant,  portionnaire.  ||£rfyen 
oft  huysen,  die  yerhuert  worden  by  den  proprie- 
taris  oft  deelder,  sonder  consent  oft  last  yan  den- 
ghenen  die  daer  paert  en  deel  in  heeft,  mach  die- 
ghene ,  daer  alsoo  deel  in  hebbende ,  de  naeste  zyn 
yan  de  hueringen.  C.  e.  fferentals,  XYii,  8.  Soo- 
yerre  die  [nl.  gronden  yan  erfven  ofte  renten]  niet 
wel  deylbaer  en  waeren, . .  behoiren  de  deylderen , . . 
te  loten,..  C  v.  Laven,  ziY,  80. 

DEELGELT,  zn.  Deelreehi,  loon  voor  de  be- 
moeiingen eener  erfenisdeding ,  fr.  droit  au  salaiire 
dee  opéraHons  d'un  partage  de  suceession,  ||   Dat 


DEE. 


DEE. 


329 


men  gheven  bëI  den  Tooohden  en  oleeroken,  van 
deelghelde,  XTiii  d.  p.  Tan  eloken  pondt  groote  . . 
O,  9,  Atidên.  2d«  d.,  Orig,  LTiiJ,  1601  a.  11.  Men  Mil 

SlieYen  van  lyfoope  [«2.  liefcoope]  ghelyo  van  den 
ieelghelde.  Tb.  12. 

D££LH£BBEB,  sn.  Zooala  dsblxx. 

DEELING  (Deylinge),  sn.  Deel,  gededte,  aan- 
dedf  fr.  parij  poriion.  \\  [Dat]  in  derlinge  tiuMoben 
nuten  en  bloeders,  twee  gebroeden  alaoo  reel 
■obuldiob  ayn  te  hobbeb  ala  dry  geBuatem,  dat  ia 
te  yerataen,  een  broeder  anderbalff  deylinge  tegen 
Bjn  aoater.  C.  gr.  Ixttm^  I,  ti,  a.  28. 

DEELINQ  VAN  EET.  Zie  xxt. 

DEËLL008  (Deellcea),  bn.  Het  tegenorwge- 
atélde  Tan  deelaohtich.  Vam  de  deeling  miige' 
elote»,  fr.  exeiu  dm  partage,  \\  Cksnt  de  partie  in 
gbedeele,  en  de  houdere  Tan  den  ghedeele  verlo- 
ghent  eeneeb  goet  dat  den  ghedeele  toebehoort , 
dat  goet  dat  rerloghent  ea ,  ea  yerbuert  ter  ghedeele 
boof,  en  de  houdere  bliyeta  deelloea,  updat  de 
ghedeele  dat  toeghen  moghen.  C.  v,  Qeni,  Qr. 
ekterier  e.  1297,  a.  11.  liita  dat  aoe  [zyj  in  hare 
deelbrieyen  gheen  gbewaoh  deraf  [al.  y&n  seker 
goed]  ghedaen  en  heeft,  aeggbende  dat  aoe  deelloea 
deraf  acnldich  ea  te  bliyeoe,  naer  de  wet  yan  der 
poert.  Ib.  28  mrt.  1899,  a.  8,  bli.  666.  It.  C,  o. 
Aeeenede,  ZTii,  9;  Co.  Auden»  I,  n,  16  (Deel- 
looa). 

DEELLOT,  sn.  Daigeae,  wat  eenem  erfgenaam 
Mf  loling  ef  kavding  toegevallen  ie,  fr.  ee  qmi  eet 
Mm  è  mn  kériüer  par  loüeeement.  \\  Gbeyielt»  dat 
d*opp06ant  den  heeaacher  syne  poaaeaaie  loochende, 
sal  aen  heeaachere.  gheadmitteert  werden  terpreaye 
yan  diere;  deweloke  hy  aal  yermoghen  te  doene 
met  aynen  handtboack,  ofte  eztraiot  authentroq 
yan  dien,  onder  't handtteeoken  yan  den  gremer 
alhier,  deelloten,  rekenynghen  oft  andere  bewyaen, 
omme  den  juge  te  ghenoughen.  C.  «.  Broek- 
hwrgy  ZE,  7. 

DEELMANNEN,  BnLsiff AimN ,  dxxlslibdek, 
m.  my.  1)  In  de  Kaatelleny  yan  Iperen.  Burgere , 
door  hdtjnim  en  eekepenen  aangeeield  ter  bereddering 
en  eerejfeniing  der  eterfhmzen ,  doek  geene  blijvende 
redUbattk  uitmakende ,  fr.  dane  la  ehdteUenie  dlpree , 
dee  bourgeois  prépoeée  par  lee  baUU  et  Mevine  d 
la  Upudaüon  dee  flaorfaotfff,  maie  ne  eowttituant 
poe  un  bane  de  Juetiee  permanent.  \\  Dat  elo  wede- 
were  ofte  wedewe  binnen  deser  caatelrie  gehouden 
werden  hnerlieder  ataerf  huua  oyer  te  brinehen  den 
ballia  en  aohepenen,  onder  wien  tselye  gnebuerdt 
[nl.  behoort].  Én  dat  binnen  yeertien  daghen  naer 
dat  man  of  w\jf  oyerleden  werden;  efi  aladtn  yoigh* 
den  oreéren  en  deelalieden  kiesen,  ter  prexencie 
yan  der  Wet,  om  in  tselye  atterfhuua  te  yerdeelen 
ter  bewareneaae  yan  eiken ...  En  binnen  yeertich 
daghen  daemaer  den  deil  bi  den  yoighden  oyer 
te  bringhen  yan  den  gheheelen  goede  yo:r  de  yoir- 
seyde  Wet.  En  wettelick  quytacheldinghe  danof 
te  doene..  Item,  dat  gheen  halliu  noch  Wetten, 
noch  andere,  eenighe  deelalieden  atellen,  noch  in 
eede  committeren  zullen  in  eenige  stierf  huaen,  zy 
en  z^n  wonachtigh  binnpn  der  caatelrie,  ofte  in 
e|ede  yan  der  caatelrie,  en  oock  „dat  een  yan  hem- 
lieden moet  connen  lezen  en  achriyen",  en  dat  op 
de  boete  yan  dry  ponden  pariaz.  by  elck  deelaman 
te  yerbneren,  en  den  deel  yan  onwerden.  C.  Kast. 
9.  Iperen^  1586,  a.  68.  —  Te  Oent  en  eldera  oyer 
't  algemeen,  behoorde  de  kennia  der  aterf huizen, 
en  inzonderheid  yan  die  der  weezen,  tot  eene 
rechtbank  in  beroep  gaande  yoor  achepenen.  Zie 
BAVCK  4),  Schepenen  yan  ghedeele.  —  Te 


Audenaarde  noemde  men  ie  Deelalieden;  X&. 
V  Auden,  1828.  Keure  van  dedimgen. 

2)  Te  Brugge.  Lagere  bank  van  rechtere  of 
sekeidemaunen,  kennis  hebbende  van  erfseMdimgen^ 
gebouufen  en  gébuurlijke  dienstbaarhedeny  fr.  batêo 
inférieur  d  Bruges,  de  juges  agamt  eomunssasieë 
des  bomageSf  de  oonstruetions  et  dee  eervitudes. 
II  Daer  men,  in  yoorleden  tyden,  ten  ancommene 
yan  der  nieuwer  Wet  gheploghen  heift  te  makene, 
in  elc  zeatendeel,  eenen  dekene  en  yyf  deelman- 
nen, omme  diea  wille  dat  men  de  poortera  en  inz»> 
tene  in' andere  eeden  [«!.•  ambten],  ala:  in  „de 
groote  Bame,  Broodtweghen'*  en  eldera  grootelicx 
yan  doene  heeft,  ao  en  zal  men  yan  nu  yoordaa 
in  de  geheele  atede  oyer  al  niet  meer  maken  dan 
eenen  dekene  en  twaelf  deelmannen.  Dat  de  yoora. 
dekene  en  deelmannen  zullen  hebben  de  kenneaae, 
judicature  en  berecht  yan  allen  queatien  en  ghe- 
achiUen  tuaachen  eeneghe  partyen  ter  cauaen  yan 
landgheaoheeden,  yryhcMlenyao  luchten,  auweringhe 
[nl.  het  wegyloeien]  yan  wateren  en  andere  aer- 
yituten,  ala  zy  yan  ouden  tyden  ghehadt  en  ghe« 
üaeert  hebben.  Ib.  17.  Dat  men  yan  allen  quea- 
tien  yoor  deelmannen  ryaende,  beroup  zal  moghen 
doen  yd6r  yonneaae  yoor  acepenen  yan  Bmgghe, 
naer  doude  coatume.  Ib.  19.  Den  deken  der  deel- 
mannen oft  der  aohepenen  yan  GMeelen  (deze  zyn 
twaelf  in  't  getal),  twee  gekozen  uyt  elcke  zeade 
deelen...  Dmou  deken  wordt  genaemt  yan  Deel- 
mannen, omdat  hy  onderdeylt  de  yerachillen  yan 
alle  gebouwen:  wie  yan  de  purtyen  recht  of  onrecht 
heeft,  ala  yan  mueren,  goten,  buyaen  en  andera 
opkomende   zwarigheden   en   twisten  tuaachen   de 

Sibueren  en  andere  eygenazon  yan  gronden. 
AVHOüDBB,  QrootdadigJi^t ,  626.  Lat.  tekat 
Deelmanni  vel  senatores  rndUes.  Te  Meenen  waren 
de  Deelmannen  rechtera  oyer  de  er&cheidingen 
in  de  atad.  Rxmbbt,  I,  281. 

DEELNEMER  (Dehiemer),  zn.  JBrfgenaam,  fr. 
héritier.  ||  En  gheyielt  dat  hie  [al.  een  ontachaker] 
oir  iot  yrucht  an  die  yronwe  ghekrege,  die  kinder 
ne  diea  mana  oir  ne  moghen  nemmermeer  geflryet 
ne  delnemera  ain  yan  diere  yrouwen  goeden.  O.  e. 
Brugge,  I,  Orig.  Yi,  81  dee.  1278,  blz.  229.  Waar 
oec  dat  aake,  dat  deae  yoraeide  Mergriete  atorye 
bin  den  eeraten  jare,  ao  aoude  de  ene  heelft  yan 
deaen  goede  keeren  up  hare  deelnemera.  8  apr.  1298. 
Dat,  ao  welken  tyt  dat  eenech  menache  gheyaren 
ea  yan  liye  ter  doet,  dat  de  deelnemera,  dien  dat 
goet  comen  ea  yan  denghenen  die  gheyaren  ea  yan 
liye  ter  doet,  dat  ay  dat  goet  nemen  en  deelen 
auUen  bi  den  deelalieden  yan  der  poert,  aonder 
eenich  wettelike  ghedinghe  te  hondenne.  Kb.  e. 
Auden.  1328,  Keure  van  deelingeUf  blz.  87. 

DEELROLLE,  zn.  yr.  Staat  van  goederen  t» 
een  sterfhuis ,  fr.  êi€ft  des  biene  d'une  mortuairey 
inventaire.  ||  Dat  alle  de  enraohtichede ,  beede  y«n 
huuae  en  lande,  eryelioke  renten  en  lyfrente,  in 
de  deelroUe  begrepen,  bliyen  zonden  ghemeene. 
C.  V.  Brugge,  II,  49,  Orig.  21  juni  1462. 

DEELS AEM,  bn.  1)  In  de  Koat.  y.  Ylaande- 
deren  yoor  het  Brabantache  dbblbabx;  zie  d.  w. 
Kil.  Deelaaem,  deylaaem,  dividuus.  ||  Alle 
de  buyaen  die  deelaaem  zQu,  mach  de  grondenaer 
behouden,  yoor  den  prQa . .  geiyck  aloft  ai  ter  eer- 
den lachen.  Wiblabt,  Leenr.v.  VI.  65.  Anghaende 
den  wmtmuelenen  up  dleen  ataende,  danof  ea  deel- 
aaem al  datter  drayt . . .  Item ,  anghaende  den  wa- 
termuelenen,  zó  ea  deelaaem  thuna,  yan  der  eerde 
upwaerta,  en  yoorta  al  dat  roert  binnen  deraelyer 
muelene.  C.  v.  Auden.  I,   Oah,  prim,  n,  12  en 


390 


DEE. 


DBG. 


19»  bil.  884.  De  penoneto  tohviëen  tmi  ooiiimar, 
die  *t  fterfhuTi  eoholdicK  ie,  ejn  deeleeam  toeicheii 
*eoTerleden  hoir  en  den  leagstlerende ,  half  en 
half.  (7.  «.  Oemt^  zxt,  89.  It.  O.  e.  BroMmitgy 
XII,  4.  C.  e.  Kortrijk ,  xt,  16;  C.  v.  Dendtrm\ 
Tti,  16;  Van  de  Velde,  Amiot,  11,  85. 

t)  Twdeelbaar,  éUti  f»  tew  cf  meer  deelen  ka» 
getfUiem  worden ^  fr.  dioieikiU  en  deux  onphuieure 
pahiêê,  II  Een  hnys,  etede  efi  eriVe  en  ie  niet 
deeleaem,  het  en  waere  wjt,  binnen  mueren,  ter 
straten,  Tierentwintich  voeten;  en  deghone  soo  wyt 
fjnde,  lyn  deel«Mm  half  en  half.  O.  e.  Aalel ,  iz,  10. 

DBEL8AEMHEIT,  sn.  JStaai  van  onderworpen 
ie  wijn  aan  nerdeeUng  inaeoken  erfgenamen,  het  te* 
genoTergeitelde  ran  Sijdbhoüdbnthbit  ,  fr.  éiai 
d*êire  sonmiM  an  partage  entre  MrUiere*  \\  Dat  den 
hoir»  in  de  penonele  eohulden  van  het  sterf  hays, 
niet  Toorder  en  moet  draeahen  en  contribueren 
als  toter  helft,  *tgonne  oook  bestaet  in  rede  en 
reghtmaetigheyt;. .  efi  oook  in  'tgesegh  yan  de 
crediteuren,  doordien  dat  sy  wel  hebben  willen 
crediteren  de  eooieteyt  oonjagaele,  mitsgaders  dat 
sy  wel  hebben  geweten,  oonnen  en  moeten  weten, 
de  deelsaemhe]^  yan  diergelycke  schulden.  Vak 
S9  Vblbx,  Annot.  77.  Dat  alle  'tgonne  aldaer  efi 
te  Tooren  gestatueert  is  aenghaende  de  sydehau- 
dentheyt  ofte  deelsaemheyt  ten  aensien  de  [l.  der] 
twee  conjoineten,  oook  moet  aohterrolght  worden 
tnssohen  de  hoirs  onderlinghe.  Ib.  171. 

DEELVOOCHDIJ,  sn.  Tijdd^ke  ftoogdü  ter 
bereddering  en  vereffening  van  een  sterf kmie,  fr. 
ioMe  iemporaire  pomr  la  liqnidaiion  d'une  eior- 
êaaire.  Zin  dxxlyoooht. 

DEELVOOCHT,  sn.  Tijdd^  voogd,  aangewtM 
iet  bereddering  en  vêreffMng  van  een  eterfkmie,  fr. 
iniemr  iemporaire  pomr  la  ligmdaHon  d'nne  mortnaire, 
I  De  lancztleTende  yan  vader  ofte  moeder,  onbe- 
,  aerde  kinderen  van  ghemeenen  bedde  achterghe- 
deven  lynde,  es  schnldioh  hemlieden  by  burg- 
meester  efi  schepenen,  als  uppervoochden ,  te  doen 
voorsiene  van  eenen  deelvoooht,  die  men  maeokt 
den  naesten  bestaande  van  's  overleden  syde ,  indien 
hy  daartoe  bequaem  is,  daer  neen,  andere  be- 
staande. O.  e.  Aeeenede,  zv,  1.  Naar  tVerolaers 
dat  jae  {nL  van  den  langstlevende  en  de  ver- 
wanten, dat  sQ  voor  goed  houden  het  deel  den 
weesen  aaugeetorven] ,  soo  doet  de  deelvoooht 
den  houder  oft  houderigghe  quytsoheldinghe ,  efi 
wert  by  schepenen  verlaten  van  lynder  deelvoogh- 
dye,  efi  der  weeeen  vader  ofte  moeder  steende 
voocht  ghemaeokt,  indien  hy  ofte  sy  der  weesen 
goed  venekeren  kan;  daer  neen,  den  deelvoooht 
selve  staande  voocht  ghemaeokt.  Ib.  4.  It  Van  de 
Velde,  Anmoi,  167,  974. 

DEELWIJN  (Deylwyn),  En.(?)  JBen  teorl  eoa 
Rifnm^ ,  fr.  eorie  de  vin  dm  Bkin.  Men  loekt  hem 
te  veigeels  onder  het  groot  getal  wQnen  in  Daniel 
Sanders  Srgémemi^'Wrlè»  aaa^eJkaald,  \\  Mr.  Jans- 
sen Qielia,  pensionnaiys  van  Antwerpen,  teeoheno- 
ken  een  vat  Qansenvoetwyn  oft  BeerenwQna,  ter 
somme  toe  van  xz  gauden  eroonen.  Bfi  want  nyet 
te  aygen  was,  hem  geeohonoken  een  vaetken  deel- 
wQns,  d*anie  voor  zz  ig.  x  st.  Stadere,  Breda, 
1569/63,  fol.  zoviJ.  De  Ryneehe  deylwyn  t' Ant- 
werpen, Bmseel,  Meohelen  en  andere  steden, 
goll  Tt  seheUinghen  gvooten  dan  stoopw  Piot, 
Okrmm.  77i. 

DEBMSTRRHBrr  (Deemslsrhede),  an.  Dms- 
isnnt,  domkerkeid,  fr.  Ifaürss.  Kil.  Deemeter, 
denster,  dimeter,  deymeter«  hol.  fria.  iland. 
j*  Dnyater,  obeeoms.  Lunbwfsoh.  jt  Du  liaveale 


ons  gegeyen  soe  edelen  solaes,  soe  beq 
scap,  soe  machtige  hnlpe,  soe  goedeiüerea  ondei^ 
stant.  Dit  is  die  maeoht  Maria,  die  hlenokende 
sterre.  O  heilige  naoht!  o  salige  deemsterfaede!  en 
o  glorioee  schemeringe !  ghi  hebt  dat  verdient  dafe 
ghi  beschenen  eelt  weiden  van  alsodanigan  itene. 
Sonderi  merk.  97. 

DEEBDELCANNE.  Zie  ZAm. 

DEEBIGK.  Zie  dabivck. 

DEERNE.  Zie  dibbvb. 

DEERNIS  (Demesse),  an.  vr.  Nadeel,  eékads,  fr. 
préf'mdiee.  Kil.  Deeren,  deren,  noeere.  \\  Dat» 
omme  die  sake  dat  wy  hem ,  bi  onsen  versoake  en 
heetene,  hebben  doen  ontfiMn  in  ham  anateiaeeep 
Katelinen,  ser  Willems  Boeren  dochter,  boven  den 
gherechten  getale  van  den  sustersoepe,  dat  aohnl- 
dech  es  te  wesene,  dat  dat  naghene  demesse  no 
prejudioe  ne  gheve  den  voeis.  Sente- Jansknse ,  no 
den  susterscepe,  no  haren  state,  noch  haren  viia- 
den  [nl,  vriheden]  ofte  privilegiën,  ofte  rsjg^en. 
Db  Pottbb,  Seeond  emrt.  45,  Qonteeke  eeüpam 
brief  y,  nov.  1818. 

DEFLOBATIE,  sn.  Ontmaagding,  fr.  dSJtorm^ 
iion,  II  Schepenen  van  der  keure  useren  te  kennen 
by  nreventie  tegen  'tgeestelick  hof,  van  ovenpel 
en  defloratie,  sonder  olaohte  van  partye,  ten  ver- 
volge van  den  heeve.  C.  e.  Oent,  I,  29.  Deflo- 
ratie van  maegdomme.  C,  v.  Amden,  zvn,  8. 

DEFLOREEREN,  bw.  Ontmaagden,  b.dijhrer. 
II  Een  manspersoon,  die  een  meysken  ghedeflo- 
reert  heeft,  moet  haer  voor  haeren  miaeehdom 
geven  xvi  gulden.  O.  v,  Anêw.  1582,  ZL¥,  11.  R. 
C.  V.  Demrne  1619,  a.  188.  Zie  ook  C.  e.  Amdm. 
zvii,  8. 

DEFROT,  sn.  Tering,  mondkoetmè,  fr.  défir&i, 
dfyeneee  de  bomého:  het  w.  heeft  dikwijls  de  be- 
teekenis  van  ons  hedend,  rett-  en  verÜ^koetem, 
flraie  de  romie  et  de  e^fomr.  ||  Sonder  dat  dengonen 
hem  presenterende  omme  geadmitteert  te  worden, 
iete  meer  ssl  moeten  betaelen  voor  eemgh  defroy 
ofte  teeiynge.  Rbicbbt,  I,  418,  K.  khemêakerv' 
amb   18  mei  1715. 

DEFROTEMENT,  sn.  Zooals  Dbpbot.  |t  Dat 
metten  salaris  boven  verolaert,  suUen  onse  raedto* 
luyden  efi  secretarissen  moeten  tevreden  sQn, 
der  iet  meer  te  moghen  heysschen  oft 
voor  beur  defroyement  oft  anderssitts.  Stifl  Samd 
V.  Bréb.  18  apr.  1604,  a.  68. 

DEQE ,  sn.  Van  degen,  bijw.  mtdr.  JTo^iMal^, 
fr.  de  bon  ton,  ||  Aldus  en  wilde  nauwelio  niemaaft 
van  doghen  (alioo*t  reden  was)  up  dien  tQt  in 
eenighe  keercken  of  dooetere  commen;  want 
sach  daer  niet  dan  eenen  verwarrenden  hoop 
nppailgen  efi  gfaabekmien  van  vrouwen.  Beir,  tif- 
den,  I,  111. 

DEQEN,  sn.  m.  Zooals  thans,  fr.  épSe,  KiL 
Deghen,  daeghen,  «mmAstmi,  ghnie  branie  ei 
largmi.  \\  Item,  sal  geen  borger  sweerde,  wapen 
ofte  langer  ofte  smaeler  geweer  op  hem  draegen, 
binnen  vryheijt,  dan  een  gemeynen  demi  van  dar 
lengde  efi  breyde  die  aldaer  int  Gawanthnys 
geteekent  stsai.  O.  Xt^,  1  iebr.  1447,  a.  5,  Brve, 

Dei  gratia.  B^  Bode  genade,  ft.  par  la  gréee 
de  Dien.  Dit  omschrift  vmdiönt  voor  de  esnta 
maal  op  de  munten  van  Bialiant  onder  lieriQg 
Jan  I.  Vav  dbb  Ghub,  Mnrtegd.  51.  Deae  sehnH 
ver  verwyst  naar  Mader,  KSrü.  Beur.  mar  Mènek, 
V.  MUtoiaU.  JU,  188->196,  «oor  wat  sswgisl  de 
invoering  van  dit  inndsehrift  bff  de  versehill^ 
volken  van  Europa. 


DEIN  (Deyn;, 


1) 


fr. 


DEK. 


DEC. 


331 


I.  II  Bttt  BMmftnt  en  b«1  moghen  jtgheo  ofte 
doen  jaghen  eenighe  wilde  groote  beesten,  root 
oft  8w«vt»  tsj  bertem,  hjnden,  deynen  oft  ohe- 
vrmdm,  wilde  swynen  of  Terckens.  PL  v.  VI.  3  apr. 
1570,  a.  1,  II; '388. 

2)  OUrigaard^  vrsk^  fr.  avar^.  Kil.  Deyn, 
Sttdia,  homo  ooarMê,  êordtduê.  \\  Deie  fet'ste  aeven 
weken  knok  dnerde,  Al  om  prye;  elck  ayn  geit 
nutioh  avontuerde;  Maer  op  vxeckaerta  en  deynen 
men  eleyn  acht  slaet;  Dan,  geesten,  die  maecten 
dat  niet  en  yennerde...  Sulcke  geesten,  die  weten 
te  geven  net  Om  Tvenoht  te  vermeerderen . . ,  Die 
ayn  altijt  te  pryaene,  maer  deynen  niet.  Ckron» 
o.  Merdkten,  Ibib,  Éaagspelf  8tr.  18. 

D£KEN,  SQ.  1)  Van  schepenen.  Servië  gche' 
pmy  fr.  prtmior  iehêoin.  Te  Gent.  ||  Voorboden 
«teghegheven  int  soependom  Jacob  WUlebaerts, 
dawelke  staerf  den  zTij>t«D  dach  van  ouste,  en 
was  in  sine  stede  ghestelt,  als  deken,  Jan  Borlunt 
U.  Jaas.  Db  Pauw,  V^fb.  107  (1371). 

S)  D$km  van  ambaehi  of  gild^  it.  dogfêm  do  m^- 
üsr  om  de  gilde.  \\  Dat  gheene  dekene  van  am- 
baohten,  omme  gheens  vermeets  [«Z.  uitdagingen 
onder  de  ambachtslieden]  ofte  gaderingben  wiÜe, 
die  baten  valt  [ui,  voorkomt],  mét  gheselscape  van 
baien  ambachten  vuter  stat  trecken  en  solen  oft 
kam  dies  onderwinden.  Kb,  e.  Aniw.  a.  196.  Soe 
soélen  jm  onser  stat  van  Senttruden  siin  seven 
ambachten ,  en  yn  ellio  ambacht  twe  raidtslude . . . 
Dat  elke  van  den  ambachten  voirwr.  noch  hebben 
aal  twa  deekens,  van  den  betsten  en  eirbairsten 
van  denselvan  ambacht,  die  ophouden  en  ontlan- 
gen  sollen  alle  profiiten,  baten  en  vervallen 
dnselven  ambacht  vervallende  en  toebehourende , 
on  die  weder  aen  te  leggen  en  weder  uyt  te 
geven  ter  meyster  baten  en  profiit  desselven  am- 
baehts.  Sn  die  soelen  moi^en  hayr  ambacht  te 
gader  doin  [al.  vergaderen]  alaoe  menichwarven 
als  hun  dat  orber  en  goet  duncken  sall,  om  saken 
wille  sonderlingen  alleyn  hoyren  ambacht  aengaende 
an  niet  om  aynigen  anderen  saken  wille.  O.  LUset 

10  j.ani  141 7  y  a.  1,  2.  Wanneer  de  dekens  van 
den  ambaohten  en  gpildan  jaerlycz  gecoren  en 
gegedt  syn,  alsdan  moegen  deselve  kiesen  heure 
oadermans  en  gesworonen.  C.  e.  Antw,  1546,  ii, 
48..  —  Syn.  van  meeeUr :  \\  Van  vonnissen  by  pierts- 
neesters  geweaen  appelleert  men  naer  t'collegie 
iva  borgermeestere  en  scepanen.  C  o.  Diesl,  vZ. 
n,  6;  4Mr.  by  de  deekene  van  de  piertae.  S weer- 
de ken   (te  Brugge),  fr.  ^aud  dojfen  (a  Bruget), 

11  Zommige  van  dese  dekens  worden  Zwaerdekens 
geaaemt,  en  d*aadere  alleenelyck  Dekens.  Zy  wor- 
OMi  swaerdekens  geeeyt:  oft  van  weerdigheydt,  oft 
wel  van  meerdere  en  valckryckere  gemeynte.  dam- 
BODPBB,  Qfootdadighejft^  632.  Zie  Ctailliardj 
TMe  maal,  876.  C.  êiad  e.  Brmgge,  II,  6  (1464). 

3)  Tam  de  bmrgorlijike  waeht^  fr.  doge»  de  la 
garde  hourgeoiee.  [\  Die  dienende  dekens,  die  hun 
anllea  absenleren  van  de  wachte  aonder  permissie, 
an  geenen  anderen  deken  ofte  onderdeken  in  hunne 
plaatse  sullen  gestelt  hebben,  sullen  verbeuren  de 
aamme  van  aes  guldens.  O.  P.-B.  amir.  16  juli 
1707,  a.  9.  Meekelem,  Wordende  wel  ezpresselyok 
verboden,  soo  aen  de  dekens  als  oorporaelen  van 
da  wachten,  iemanden  van  hun  rot  ta  laten  com- 
poeeren^  uytkoopen  ofte  afspelen«  a.  33.  leroant 
sieek  zynde,  sal  daerfaa  de  wete  moeten  doen  in- 
tydts  aen  den  hooftman,  onderhooftman  ofte  de- 
kens, a  46. 

DEKEN.,  SBKB».  Zie  »axbb;  aie  ook  sobip* 

UWMÊË  en  TAOIT. 


DECKE.  Zie  dickb. 

DECKEN,  bw.  1)  Ferbergem^  verstOeem,  fr. 
eaeher.  |j  Den  mesdadighen,  hem  absenterende  ofte 
ghedeckt  houdende,  wort  inneghedaeoht  publio- 
quelyck  ter  kercke  van  Assenede,  by  dry  distincte 
zondaohsche  daeghynghen.  C.  v.  Aseenede^  T,  9. 
[Dat  een  „oessionnaris"  of  cedent  gehouden  zal 
wezen]  te  draghene,  van  den  daghe  van  synder 
cessie  voortan : . .  de  manspersoen  een  bonette  van 
laken,  ghecoluert  d'een  heelft  gheluwe  en  d'ander 
heelft  wit,  sonder  die  te  decken  oft  verstoppen 
met  plnmen,  cransen  oft  andere  middelen,  oia- 
ghende  die  altyt  bloot , . .  En  . .  een  vrouwe , . .  een 
mauwe  van  colore  ghelic  de  voorseide  bonetten  aen 
hoeren  rechter  arme,  sonder  die  te  verstoppene 
oft  bedeokene.  C.  v,  Aaltt,  Orig,  ix,  bU.  264 
(3  Sept.  1540). 

2)  In  rechten.  Verdedigen^  terweeren,  fr.  défendre 
{en  justiee),  \\  Naer  den  rade  van  daghe,  mach  hi 
dinghen  omme  tontgane  van  antwoorden;  en  hi 
wert  gewyst  tantwoordene,  zo  moet  hi  segghen 
dat  hi  ontsehuldich  es ,  en  staen  up  sün  verweeren 
en  omme  hem  te  deekene . .  —  Verweereie  te  syne 
es  vele  tsienste,  want  can  hi  hem  den  dach  ghe* 
decken,  zoe  verliest  de  aenlegghere  sinen  heeach 
en  den  camp ,  en  moet  justicie  ghenieten.  LeenreolU  e. 
1628,  fol.  c  üj  r»  en  v«. 

DECKENIHSE,  zn.  vr.  Bedekking  ^  beeekennimg, 
fr.  oMuwrfore,  j^oteeüon;  by  uitbreiding  eekadmwei 
{par  eaieneion)  ombre.  \\  Onder  die  deckenisse  dynre 
vloeghele  wil  ie  hoechlike  vervrouwen.  Oeiijdb, 
16<l«  E.  24,  Ps.  62/63  in  velamenio  alarmm  tmarmm, 

DECKEB,  sn.,  mv.  van  DscKofDAXCK,  Limb. 
Daken,  fr.  toUe.  \\  Sie  moten  werden  als  boy  der 
decker,  dat  eer  ment  mayet  verdorret  in.  CM^dh. 
16dd  E.  40  v«.  Ps.  128/129  eieui  foennm  ieetonun. 

DECLINATOHIEN ,  zn.  mv.  Bei  recJU  om  de 
bevoegdheid  der  reokibank  niet  te  erkennen^  n^Ück" 
reohi'\  fr.  déeUmatoires,  ||  Sal . .  voor  deerste  achter- 
biyven  versteken  worden  van  wgckrechte  oft  decli- 
natorien.  C.  o.  Santhoven,  SHJl  a.  130.  ^ie  AiCVTBB- 
blijvbk,  zn.  blz.  6. 

DEGLINEEREN,  bw.  Eenen  tolboom.  Mi^den^ 
vermijden,  ontwijken,  fr.  éoiter,  élmder.  ||  Is  oook 
wel  expresselyck  aen  eenieder  verboden  innetegaen 
eenige  sydewegen,  oft  andersints  te  declineren  de- 
voors.  barrière  [var.  diaeyboomen],  op  de  amende 
van  vyftig  gulden.  O.F.-B.  amir.  26  Sept.  1712,  a. 
9.  It.  23  aug.  1716,  a.  12. 

DEGLINEEREN  (een  gerecht).  Zie  tiibdbv. 

DECREET,  an.  o.  Overheidebevel  ter  mitvoerimg 
eaa  een  vonnie  tot  mittinmnina  van  een  goed,  fr. 
ordre  de  Vamtorité  pomr  Vexéemtion  d'mn  jmgem^eni 
en  évietion  d'mn  bien.  ||  Hier  mocht  iement  vragen: 
wat  een  decreet  te  seggen  is.^  Dairop  suldy  weten 
dat,  tot  onsen  proposte  alhier,  een  decreet  is  een 
senteneie  oft  gebot  des  richters^  dairmede  dat  hy 
declareert  een  contract  oft  rechtvoirderinge  voir 
den  toecomenden  t^t  goet  en  van  weerden  te  bly- 
ven,  interponereade  en  ffevende  zQn  auctoriteyt, 
met  insettingen  en  inateUingen  in  der  possessien, 
by  declaratie  en  decrete  van  synen  vonniase.  Deser 
decreten  zyn  twee,  te  weten:  d*een  dat  geheeten. 
wort  dat  ierste  decreet,  en  d'ander  dat  geheeten 
wort  dat  yd«  decreet;  en  dese  depyeten  grypen 
stadt  alsoewel  in  actiën  reaal  als  personeel ,  en  zQs 
die  vonniisen,  die  in  den  viarscharen  en  bancken 
van  den  lande  gemeyniyo  wordden  geüseert  en  ge- 
wyst opte  besettingen  en  voiigedaigingen  en  vuyt- 
wlpiningen,  die  men  doet  op  ennige  soede,  van 
haven  oft  van  erven,  by  dajge  an  by  wgarechte| 


332 


DEC. 


DEL. 


Toir  djur  en  nae  djair,  dairmede  den  Terrolger 
gegeTon  wort  posseBsie  en  recht  tot  oft  in  deaelye 

goede.  y.  d.  Tay.  899.  Ten  deorete  brengen 

eenig  goed),  er  dê  uUwinniiiff  van  vervolgen j  fr. 
meUre  en  déeret  {un  bi€n)t  en  poureuivre  VévieHan, 
II  Soo  wie  eenich  hnys  ofte  eifve  in  decrete  brin- 
gen  wilt, . .  ia  gehouden  *t  aelve  met  den  amman 
en  twee  achepenen  te  doen  panden,  en  de  pan- 
dinge  orerleden  zynde , . .  weiden  by  den  amman 
en  twee  schepenen  ge-eygendomt.  C,  o.  Oentj  iz, 

1.  It.  a.  4.  In  deorete  leggen  (een  goed). 

Met  ^ereehielijk  ie  koop  tteUen ,  fr.  meUre  (un  bien) 
fudieiairement  en  vente.  \\  Den  rentheffere  hebbende 
Tuytghewonnen  zyn  hypotheque  tot  ghenoaoh  doene , 
ea  ghehouden  dezelye  wetteUoke  te  doen  Terhueren 
Toor  eenen  termyn  van  dry  jaren ;  en  sooverre  men 
beyindt,  dat  den  crediteur  binnen  dezelve  jaren 
Tan  zyn  achterstellen  met  den  loopenden  jaere 
dercelyer  rente  en  wettelicke  coeten  daeromme  ghe- 
schiet  niet  en  zoude  connen  Toldaen  worden,  zoo 
yermach  hy  dezelve  te  doen  legghen  in  decrete,  in 
der  manieren  naervolghende.  O.  Land  v.  Waaê,  xii,  1. 

DëGBëTANT,  zn.  mj  die  de  mtwinnmg  tan 
een  goed  vervolgt ^  fr.  U  poursmaint  en  déeret.  \\  Ten 
weloken  eersten  daghe  yan  kersbernnghe  den  de- 
oretant,  ofte  andere  yuyt  zynen  naeme,  moet  com- 
pareren omme  t'goet  inne  te  stellen.  C.  Land  «. 
Waae,  xii,  8. 

DëCRëTEEBEN,  bw.  VUwwnent  fr.  êeineer, 
II  Alle  *t  weloke  oock  gheobserreert  sal  wesen  in 
het  decreteren  van  eenige  huysen,  landt  en  erfre, 
tot  yerhael  van  condempnatien  gheeheven  in  actiën 

Sirsonele  oft  anderssins,  ligghenae  in  executie, 
e  men  zal  mogben  decreteren  yeerthien  daghen 
naer  de  oondempnatie.  O.  Land  o.  Waae^  xii,  8. 
Dat  m'her  N.,  heere  van  Oultre,  hebbende  doen 
decreteren  diyersche  gronden  van  erfVen  gelegen 
binnen  deselve  prochie , . .  tot  yerhael ,  onder  andere, 
yan  seker  rente  van  76  gulden  t*sjaers  op  deselve 
goederen  beset.  C.  v.  Aalst  ^  21^2.  xcii,  704(1662). 

DECK8ËL  (Decsel,  deczel,  decxsel),  zn.o.  1 )  Over- 
ste deoseL  Deken,  heddedeken,  fr.  couverture  de 
Ui,;  hier  niet  het  bovenste  noch  het  beste  kleed, 
maar  wel  de  deken.  Zie  xlbbt.  ||  Yan  ontdeckene 
[nZ.  betrappen  in  overspel]  man  en  wgf,  die  in 
hawelike  sitten,  daeraf  sal  die  in  huwelike  sit 
verhoren  s^n  overste  decsel,  ofte  xx  s.  Kb,  v.  Antw.  80. 

2)  Voorwendsd,  dekmantel,  fr.  prétexte,  manieau. 
Kil.  Decksel  oft  sch^nsel,  spee%eSyUmbra,pr<B' 
textus.  Onder  't  decksel.  ||  Dat  niemandt, 
wie  hy  zy,  onder  wat  decxele  en  couleur  dat  hy 
p.  het]  zy,  hem  en  vervoordere  te  voerene  oft 
transporterene  uut  onsen  lande  van  Ylaendren 
eenigh  graen,  meel,  broodt,  hoedanich  dattet  zy. 
P/.  0.  VL  23  mrt.  1528,  I,  636.  Dat  een  schip 
tseyle  gfaegaen  zijnde,  niemand  vremds  en  sal  ghe- 
hauden  zijn  te  laten  comroen  an  boort,  onder  wat 
decxsel  het  zij.  Ib.  19  juli  155t,  a.  24,  I,  884. 
pBastaarden  verwekt  van  geestelijke  personen  mo- 
gen geen  leenen  beerven]  ten  waere  die  ghepro- 
ore<tert  waeren  van  geestelijcke  persoenen  onder 
tdecxel  van  honweiyck  ter  goeder  trouwe  van  d'eene 
syde  geoontracteert.  C,  lenth.  v,  Meeheien,  iii,  24 
(1611). 

DECKSPAEN  (Decspaen),  zn.  o.  Voorwendsei, 
fr.  prHexie.  ||  [De  overheden  der  stad  Emden, 
willende  de  uit  de  Nederlanden  gevluchte  Gerefor- 
meerden aldaar  met  der  woon  gevestigd  zien]  heb- 
ben, als  eensdeels  vergramt  zijnde,  ofte  haer  dec- 
spaen daerup  nemende,  alle  degheue,  die  tOver^ 
hembden  vremde  inghecommen  waren,  ghestelt  eïn 


gheordineert  een  wet:  alsdat  zulcke  daer  zouden 
moeten  zes  jaren  blijven  wonende,  en,  dien  tijt 
ghehent  zijnde,  indien  zij  dan  wilden  vertreoken, 
zanden  ghehauden  z\jn  d'een  derde  van  haerlier 
goede  daer  te  laten.  Ber.  tijden,  II,  225.  Zie  bij 
De  Bo  verscheidene,  de  beteekenis  des  woords  be- 
vestigende, aanhalingen  uit  Th.  van  Herentals, 
en,  onder  anderen,  deze  korte:  ||  Nu  ooemter  een 
decspaen  en  een  excusacie  op. 

DECKTEENEN,  zn.'  mv.  Zooals  bahdbbobbs. 
II  Dat  niemant  bantroeden  noch  deckteenen  en 
snyde  an  ander  lieder  gront  oft  thuynen,  oft  hout 
hale,  op  de  boete  van  xx  s.  p.  sb  Pb.  en  Bb. 
XXIII.  Beteren,  74.   Vgb,  v.  1526. 

DEL  AI,  zn.  Een  fransch  woord.,  reMsierm^; 
zie  DACH4).  II  Delayen  ter  vierschare  enteroamere. 
Dat  van  nu  voirdan ,  in  de  zaken  hanghende  alhier 
ter  vierschare  eü  ter  camere,  en  in  allen  viencharen 
hier  resortérende,  partien  niet  meer  delayen  hebben 
noch  nemen  en  zullen,  ghedurende  tbeleedt  van 
den  processe,  dan  hiemaer  volghen.  Te  wetene, 
eerst,  ter  camere,  viij  daghen  ofte  xiiy  daghen, 
omme  copie  te  verbeydene;  daemaer  absencie  van 
rade;  daemaer  anderen  dagh  op  versteken,  en  ten 
derden  daghe  tversteken  te  purgieren  voir  alle  de- 
layen. En  ter  yierscharen:  ghelike  delayen  van 
dinghedaghe  te  dinghedage.  Wel  ventaende,  dat 
degone,  die  de  voimomde  delayen  eens  ghenomen 
zullen  hebben,  tzy  heesschere  oft  verwerere,  de- 
zelve delayen  niet  meer  hebben  noch  nemen  en 
zullen,  maer  zullen  dezelve  delayen  moghen  ver- 
bieden te  nemene,  tzy  om  t'antwoirdene ,  repli- 
quérene,  dupliquérene ,  reprochen  of  salvaoien  te 
ghevene  daert  hemlieden  best  en  meest  van  nooden 
werdt.  —  Delayen  om  informaoie  te  doene. 
Als  van  den  delayen  om  informaoie  te  doene,  dairtoe 
zullen  de  voirzeyde  partien  hebben:  eerst  een  delay 
van  acht  daghen,  om  huerlieder  calendrier  oft 
intendit  te  doen  maken  hier  in  oameren,  en  in 
allen  anderen  vierscharen  van  dinghedaghe  te 
dinghedage.  Yoirdt,  achte  daghen,  om  huerlieder 
oirconden  te  daghen ,  te  ontbimlene  oft  te  doen  be- 
schrivene,  en  die  te  doen  hoerene  en  lettren  over 
te  legghene.  En  bovendien  noch  twee  delayen, 
elck  van  acht  daghen,  danof  tlaetste  werdt  over 
alle  delayen,  tenzy  dat  de  voimomde  partien  be- 
tooghen connen  dat  hemlieden  meer  tijdts  behouft 
om  huerUeder  inforraacie  te  beleedene,  in  welck 
cas  men  hemlieden  meer  of  langher  delayen  con- 
senteren zal,  ter  discrecie  van  der  Wet.  C.  Kast. 
V,  Iperen,  a.  188  en  184. 

DELE  (Deele),  zn.  Ded,  plank,  fr.  planeke, 
ais.  Kil.  Deele,  dele,  cuser.  ||  G  deelen  voer 
y«  wagenschotz,  viij  gro.  Watertól  1550.  O  deelen 
voere  ijo  wagesohotz,  geöval.  y  Ib.  SehatÜng  1551. 
Deelen:  Oistersche,  Pruysche,  Russohe,  yan  elck 
hondert,  acht  penn.  —  Meydenborohsohe  [nl.  Mag- 
denburgsche]  deelen ,  elck  hondert  6  penn.  Mansaiol 
1567.  Alle  delen,  in  lenghde  van  18  voeten  en 
van  vyf  vierden  oft  onderluilven  duym  dick,  sullen 
dobbel  meten  voor  leveringe  en  voor  de  handt. 
Begl,  Bdifleiemeters  16  jan.  1705,  iii,  20.  Plae.  v, 
Brab,  Y,  576.  (In  deze  oork.  komen  voor  bert, 
berders  en  delen ,  maar  geen  planken, 

DELFT8CH  BIEB,  fr.  Bière  de  DeUft.  ||  Delfr 
byer  zal  men  tappen  omme  iijVt  groten  den  pot. 
Kb,  V.  Diest,  b,  88.  It.  Fl,  v,  Brab,  8noy.  1596. 
II,  77. 

DELIQEN  (Deylighen),  Limb.  bw.  {Ddgen, 
mtddgen),  uUwissehen,  fr.  effacer.  Kil.  Delghen, 
dilghen,  deUre,  ||  En  na  manichyoldioheit  dgnze 


bËw. 


.bÈR 


^ 


ontfermeniBsen  deylighe  mine  boesheit.  OeÜJdh, 
16d«  S.  8otêm  p«.,  124,  pa.  60:  éêle  imqmiaiem 
Mflom.  DelighB  adle  mine  boesheit.  Ib. 

DELICT,  En.  o.  Miêdaad,  wanUdrijf,  over  H 
algemeen  e»  tonder  ondereeheid  van  gewiehtiffheid, 
fir.  diiitf  mifaU  (en  général  ei  eant  dieüneÜon  de 
graoité).  ||  Ben  delict  is  generaiyo  ftlle  miedaet, 
hoe  die  gedaen  wort,  hetsy  in  woorden  oit  in 
weroken.  t.  b.  Tat.  55. 

DELLE,  sn.T.  Dal,  eaüei,  fr.  tw/i^. Kil.  Delle, 
dal,  MÜM.  II  In  èooo  qui  dicUmr  Capaadellè  apud 
Leoedala ...  In  loco  qni  dieiinr  ten  GruflekeDS 
aieèter  via  vereue  Levedala.  'e  Hertogen  tdkep,  in 
Leef  doel,  in  ƒ.  b.  Trin,  1S84.  In  qnodam  loco  dieto 
MadewighendeUA,  Abd^  Vrouwenperk,  Mijkeareh. 
dooB  1  nr.  18  (1290).  De  Oattendelle  tEyersberghe. 
jihdij  Terkameren,  bundel  64  (1309).  In  de  Bincx- 
dflUe ,  aen  den  waterloop  geh.  de  Binozdelle.  Brnêe. 
godeh.  H  290  f^.  281  (1542),  UUrheek^  en  poêtim. 

DELLINCK,  zn.  m.  Qraehi?  Barm?  fr.  foeeé? 
berge?  Kil.  Dellinghe,  Tailie?  jj  Soo  wie,  naer 
tkerokghebodt,  sjnen  dellinck  oft  heym,  teghen 
olt  aen  syn  erre,  niet  en  remaeokt,  verbuert.. 
acht  groeten  Brabants.  C.  v,  Befferenj  Me.,  i,  6. 
Kantteek.  t.  h.  Brab,-reeht:  Thuyn  oift  hajm  te 
▼ermaeoken;  id.  ▼.  h.  Hs.:  dellinck  oft  heym. 

DELUW  (Dein),  bn.  Bieek,  loodkleurig  ^  ir. 
pdle^  Uvide,  Uéme.  Kil.  Deltiwe,  eluwe,  deeo^ 
loTj  lividne,  etc.  Kramers  §  Del  uw,  zaluw,  da- 
Imip,  loodkleurig  f  vaal^  bleek ,  it,  blême^  pAU,  \\  On- 
txent  een  alf  huere  daemaer  es  den  yoom.  pacient 
anten  casteele  gbebrooht,  tussohen  die  handen  Tan 
den  Spaengiaerden ,  naect  tot  den  ghurtrieme;  een 
delu  mager  man ,  lelie  ysn  ghexiohte , . .  Hg  was 
▼an  goeder  lynchden , . .  hij  hadde  lettel  lü^rts. 
Ber,  tijden,  IV,  71. 

DELVINQE,  sn.  Veengrond,  fr.  ionrbi^e.  ||  In 
tgene  dat  de  grondenaer  doet  delyen  wt  sinen  gronde 
ommè  yercoopen,  hetsg  margle,  tiecheleerde,  pot- 
eerde ,  stenen  of  diergelgcke ,  heeft  de  douagier 
tyierde,  sonder  meer, . .  maer  sj  en  mach  den  prin- 
cipalen niet  bedwinghen  te  deWene  hy  en  wille. 
Sn  dat  suldy  yerstaen  als  tprinoipael  leen  niet  en 
is  delyinge;  waert  tprineipael  leen  moer  ofte  dee- 
riek,  de  proprietaris  soude  moeten  delyen  alsoot 
behoort,  en  de  weduwe  soude  moeten  hebben  de 
helft  yan  den  profijte.  WiBLAifT,  Leenr.  e.  VI.  84. 

DEMANUEEBEN ,    bw.    G^edemanueerde 

brieven.  Verlegde,  ie  xoek,  in  *t  ongereede geraakte, 
niet  meer  ie  vindene  brieven,  fr.  leitree  adiréee. 
II  Oft  eenighe  constitutiebrieyen  yan  renten  yer- 
loren  oft  gedemanneert  zyn,  yermoghen  de  cheyn- 
senaers  oft  rentheffers  hnnne  lotbrieyen,  transport- 
brieyen  oft  andere  authenticque  besoheeden,  yoor 
schepenen  deser  stadt  gepasseert  oft  geapprobeert, 
doen  authoriaeren.  C.  e.  Bmeeel^  1606,  a.  175. 
Christyn  deperditie  aut  non  repertie  litterie,  Alsoo 
de  yoomoemde  requeste,  met  de  yoordere  stucken 
daartoe  relatief,  . .  ergens  gedemanueert  oft  in  het 
oogereede  bedegen  syn  geworden , . .  O.  B.'B.  anir. 
18  noy.  1727,  lY,  121. 

DEMINEEREN  (Dimineren),  ook  ditdbmi- 
jnaxKX,  bw.  uitwinnen,  fr.  éoinoer,  Limb.  La 
Cnme  Deminer.  Yan  dimineringen  en  hoe  men 
dimineren  sal.  C.  gr.  Loon,  I,  44,  a.  12.  Hoe  een 
gerffman  eenen  pandt,  die  yuytgedimineert  is, 
quyten  sal.  Het  is  te  weten,  dat  die  gerye  oft 
geryen  yan  eenen  man  die  yuyt  synen  erye  ge- 
wonnen is,  een  jaer  lanek  quytens  hebben,  met 
op  te  leggen  den  pacht  daert  Toer  gedimineert  is, 
en  die  eosten  die  daarop  gegaen  syn.  Ib.  47,  a.  15. 


Eü  schepenen  gemaent  sijnde,  naedemael  alle  solom* 
niteyten  yan  reoht  gedaen  en  gepasseert  sgn,  halden 
dat  men  de  gedesaselrde  partyen,  te  weten:  den 
man  op  sQn  trouwe,  eere  en  lantrecht,  boyeelen 
sal-hant-  en  yoetlichtinge  te  doen  yan  Toers.  gedo- 
mineerde panden,  en  die  yrouwe  te  beyelen  op 
haer  rechte  hant  en  hondert  jaeren  uljten  lande 
gebannen  te  sijn.  Kbmpbkbxbs.  Montenaken,  I, 
286.  (Veryolg  op  het  citaat  onder  DSMnmxive, 
sie  d.  w.) 

DEMINEERING,  zn.  y.  ir%tmi$ming,  ook  de 
yoorafgaande  „klaehten*\  fr.  évicHonj  auêei  lee 
„plainièt*^  préalablee.  La  Game  Deminement, 
ettieie  faiie  am  nom  du  eeigneur  ou  du  propnÜenre. 
II  Op  (woensdag)  den  4  noyembris  1578  olaecht 
heer  N.,  als  „yerdienaer"  yan  tweQ  legaetmissen 
bij  N.  gelaten,  deur  faute  yan  betalinge  yan  6 
mudden  corens,  Sintruyer  mate,.,  den  18  nor. 
dierste  „aanbracht^'  en  gecondicht  (aen  de  huerderi); 
den  2  decembris,  die  tweede  ,^nbrBcbt";  dan  24 
jan.  1574  de  derde  demineiinge;  den  8  febr.  het 
„sasijn**  yerleent;  den  10  febr.  brengt  den  bode 
aen  die  drei  afgebotten  [zie  d.  w.]  gedaen  te  heb- 
ben , . . .  nae  desen  (den  14  febr.  „'t  laadgeboi"  ge- 
condicht synde  aen  partyen)  yersueckt  den  heer  N. 
noch  yoorts  recht...  KxunnTEXRB,  Monienaken, 
I,  285.  Zie  dimivbxbsk. 

DENATUREEBEN,  'bw.  Oedenatureerde 

goeden.  Onroerende  goederen^  welke  hms  toi  roe- 
rende  gemaakt  heeft  en  die  daardoor  deelbaar  y/gC' 
worden  zijn**,  ir  immeublee  gtt'oa  a  rendut  mentlee, 
et  eonséguemmeni  ^.^pa/rtageaAeM*\  \\  Alle  yerkveghen 
en  ghedenatureerde  goeden,  t'zy  hupsen,  erf?en, 
renten,  chgnsen  oft  jMchten,..  syn  deylbaer  half 
en  half,  tenwaere  dat  anderssins  waere  beyoorwaert. 
C.  V.  Hereniale,  zii,  1.  It.  28.  Wanneer  man  oft 
wijf  aflyyigh  woórt,  deelt  de  lanckstleyende  teghen 
syne  kinderen,  oft  erfghenaemen  des  oyerleden:.. 
eerst  yooruyt  syn  yoordeel ,  te  weten . . .  Bfi  naer 
dese  de  haye  dier  oyerblgft,  met  alle  actiën,  ere- 
diten,  met  oook  alle  yerkreghen  en  ghedenatureerde 
goeden,  renten,  chynsen  en  pachten,  half  en  half, 
eü  [moet]  daerteghens  oock  half  en  half  de  schuit 
betiden;  maer  de  stockgoeden  yolgfaen  der  syden 
yan  den  troneke  daeraf  die  geoomen  syn.  a.  17. 
Egheen  momboiren  en  yermoghen  der  weepen  erffe* 
lycken  goeden  oft  gronden  yan  erfyen  rerooopen, 
yersetien  oft  denatureren.  Ib.  xiii ,  6. 

DENIEB,  zn.  m.  Sene  ziJyeren  munt,  ook 
pennlnok  genaamd,  welker  benaming,  yan  Bc- 
meinachen  oorsprong,  geiyk  het  pond  {libra), 
de  eerste  yoorkomt  in  onze  oudste  oorkonden,  ér. 
monnaie  d'argent,  doni  Ie  nom,  dP origine  rommine, 
de  mime  que  la  livre  {hbra),  appara/U  Ie  premier 
dame  not  plue  aneiene  doeumenie,  ||  Keizer  Barba* 
roisa  beyal,  tot  meerder  gemak  yan  den  koophandel , 
in  den  jare  1178,  deniers  te  slaan  te  Duisburg 
(apud  Dnebureh),  en  halye  deniers  of  obolen  te 
Aken ,  -  waaryan  het  mark  ëën  denier  meer  zoa 
wegen  dan  de  Keulsche  mant,  en  de  graaf  yan 
YUuuideren  sou  den  omloop  yan  beide  mouten  in 
zyn  land  yerordenen.  WABKXttina ,  Flandr.  êt,  u. 
Ég.  I.  Vrk,  xir,  89.  In  Brabant  treft  men  deze 
mant  aan  sedert  den  aanyang  der  dertiende  eeuw. 
Kbbtbxs  en  Tobfs,  III.  De  leyering  der  mud 
cynsgraan  wordt  altyd  besproken  te  moeten 
wezen  het  beste  op  twee  deniers  of  penningen  na. 
II  Ombe  I  mudde  tarwen . . ,  die  tarwe  bennen  y  d' 
[den.]  de  beete.  Mei  1249.  Gmbe  yy  halsters  roges 
erfleke,  bennen  y  deniers  den  beaten.  11  juli  1267. 
Ombe  «n  mudde  roghs  ^jaevs . . ,  en  ombe  en  half 

48 


3B4 


OÊR. 


ÖEÜ. 


mudde  oTenen  sjaen . ..  beide  rogghe  en  eyene  . . . 
binnen  tuen  penighe  Oftt  beste.  1  juli  1292.  yii 
halBters  rogge  elkes  jan . . ,  binnen  tuen  peninghen 
de  beste.  28  apr.  1302. 

DENGKEN,  ow.  Denoken  in,  soo  vertaalt 
het  Limb.  Qêtijdh.  d.  I6<ie  E.  het  intendêrê  van 
den  Psalmist.  69/70:  Deus  in  adjuiorwm  meum 
mtende,  \\  God,  wilt  denken  in  mine  halpe.  Sta- 
iênbyM:  Haest  u,  o  Godt,  om  my.te  verlossen; 
De  Saoy:  Venez  è  mon  aide;  Engelsch.-  Makekatie. 

DENOMfiREMENT,  zn.  VerHtÊting  door  den 
leenman  aan  den  leenkéer,  van  de  erven  en  rechien 
van  een  leengoed,  fr.  déclaraiion  du  wuaal  au  êeig- 
nenr  féodal  des  Mriiages  ei  droits  d'un  fief.  \\  Van 
denombrementen  over  te  ghevene.  Soe  wie  leen 
ontfaet,  die  moét  binnen  xl  daghen»  naer  dat  hj 
vermaeqt  is»  van  sheren  weghe»  overgeven  zijnen 
heer  de  groote  van  z\jnen  leene,  twelc  si  heeten 
denombrement ;  op  de  boete  van  x  pont  parisys; 
soe  moet  hy  oock  teicken  alser  nieu  leenheer  compt 
en  hy  van  hem  versooht  is.  Wiblant,  Leenr,  v. 
VU  74,  o.  24.  Een  rapport  ofte  denombrement 
overghegheven  min  dan  sooffisant,  is  alsoo  veele 
als  niet  overgegeven.  Ib.  En  dat  denombrement 
moet  de  vassal  overgeven  onder  zijnen  zeghele  ver- 
wapent  met  zynder  wapenen.  Ib.  75. 

DENUNCHIEREN,  bw.  Afkondigen,  fr.  /mft/urr. 
II  Ontghesteken  in  steden  en  prochien  daer  de 
curatele  ghedenunohiert  es  met  plaokbriefven ,  kerok- 
gheboden  ofte  roupinghe  achter  straete.  C.  v,  Auden. 
XIX,  8. 

DEPÊCHE,  zn.  v.  Afschrift,  kopij ^  fir.  eopie, 
expédiiion,  \\  Yan  onterfTenissen  en  erffenissen  en 
andere  realisatien , . .  welckers  minuten  ter  greffie 
moeten  bl\jven  berusten,  zullen  de  greffiers  genie- 
ten 9  st.  par  bladt  voor  de  enregistrature,  de  de- 
pêche daerinne  begrepen.  C.  e.  Aalsi^  Btgl.  31  juli 
1762,  a.  46.  Depêche  of  oopie.  a.  62. 

DEPOBTEEKEN,  bw.  1)  Verbannen  en  vervoe- 
ren naer  een  afgelegen  oord^  fr.  déporter.  \\  Een 
momboer,  die  syn  weese  ontstelt  [wZ.  onteert]  en 
dairmede  oontraheert  [huwelijk  aangaat],  en  wort 
niet  onthooft,  maer  in  de  stede  van  dgen  wort  hy 
gedeporteert  en  verliest  zijn  goet;  deporteren  is  te 
seggen:  in  een  plaetze  oft  eylande  euwel\}o  geban- 
nen  te  s^n  en  syn  goet  verbuert.  v.  d.  Tay.  68  v^. 

2)  Hem  deporteeren.  Ziek  onthouden,  x, 
onÜ(uien  van  (eene  aangevangene  taak),  fr.  s'tibste'- 
niTf  se  débarrtuser  (d'une  idehe  enireprise).  La 
Ourne  se  Des  por  ter.  ||  Indien  eenighe  procureurs 
bevonden  wieraen  sonder  vooigaende  procuratie  of 
volkomen  instructie  in  eenighe  saken  gheoccupeert 
te  hebben,  en  hen  naermaels  wilden  excuseren, 
deporteren  oft  exonereren,  onder  wat  pretext  t'selve 
■oude  moghen  wesen,  dat,  dieanietteghenstaende, 
teghen  hen  en  henne  meesters  [wZ.  cUflnten]  sal 
de&ult  ghegheven  worden  en  gheaooordeert  tot  al- 
Buloken  e^nde  en  profijten  als  men  uijtter  meriten 
van  de  saken  sal  bevinden  te  behooren ;  en  sullen . . 
ghehouden  syn  in  sulcker  saken  totten  e^nde  toe . . , 
te  oocupeien  en  te  dienen.  C  e.  Lier,  8t^,  XYii ,  21. 

DEB,  Limb.  vorm  van  het  bep.  lidw.  m.  enk. 
de^  ëooêIb  in  het  Hoqgd.;  fr.  Ie,  Doorgaans  in  de 
aohepenbr.  der  xiT^«  E.  te  Dieet,  benevens  de  en 
diêx  Heinric  Beohe  de  jonghe,  1338,HeinricBeohe 
der  jonghe,  1841,  1342;  Jan  van  den  Velde  der 
jonghe,  1818;  Der  vyant  des  menschelycken  ghe- 
aledits.  C.  e.  SL-Truiden  %l,dêr  peys  § 26 (1366); 
K.  V.  8i,'Tr.  1866,  overal:  der  vredebreeoker,  a. 
1,2,  der  portere,  8,  der  mesdedighe,  8,  der  man,  14, 
der  vader,  15,  der  vreempde,  20, 21,  28,  deighene. 


25,  26,  28,  der  portere,  37,  enz.  — xy^  E.  en 
later :  Jan  Metten  der  jonghe  (2  maal).  Laten  des 
abis.  o.  Vliederbeke,  26  aug.  1408;  Ard  der  Zekere, 
Buelen  der  Becker.  Soksp,  te  Lumpmen  binnen 
Vryheit,  23  mei  1439,  en  passim  in  het  cartuL  v. 
St.-Truiden  en  in  de  Ord.  du  pags  de  lAége, 

DEB,  samentr.  van  de  heer,  inzonderheid  in 
Vlaanderen :  1 1  Dat  der  Boidin  IColniser  van  Dalle[m]. .. 
soet  der  Henric  Kisen  wille . . .  Daer  der  Henric 
wille . . .  Gebrake  hem  hiraf ,  soe  sloge  der  Henric 
sin  hant  ane  lant . . .  Dese  rente  die  ute  desen 
lande  gaet  die  moet  quiten  der  B.  en  sin  afoomende . . . 
80  dast  [dats]  der  Henric  negene  scade  en  hebbe. 
Sehsp.  V.  Boehouta  1  mei  1249:  Der  Folke.  Sdtep, 
V,  Velsehsy  11  juli  1267.  In  Boute  lant  neven  der 
Boene  Femmen.  Pacht  v.  1279,  SL-Jansgasth,  te 
Qent.  Der  Pieter  de  Vos,  der  Philips  Uten  Dale 
eü  der  Gherein  üten  [-r]  Volresstrate ,  portere  van 
Ghent.  Bayuw  v.  JBn^^tf,  13  juli  1286.  Ditistreoht 
van  den  sooutheete  van  Sente-Lievens-Houthem. 
Der  Zeghere,  de  proefst;  der  Heinric  de  Visschere; 
der  Jacop  van  Dendermonde,  moenke  van  Sente 
fiaefs ,  en  vele  anderen  goede  Uede.  Van  loxsbbn, 
ai.-£avon,  blz.  214  (1288). 

DEBCHEBE.  Zie  dbsbchxr. 

DEBDALF  (Dardalf),  telw.  Derdehalf,  twee  en 
een  half.  fr.  deus  et  demi.  ||  (Hven  wettelike  ghifte . . . 
van  dardalf  ymete  lants  en  tien  roeden.  9  dec.  1295. 
En  hi  cochte . . .  jeghen  her  Heinemanne  ser  Pieters 
derdalf  daohwant  lands  xy  lib.  Bek,  gasth,  te  Assehe 
10  aug.  1298.  Indien  hij  by  den  ghemeynen  muer 
iet  wüt  doen  maecken  [nl,  waarby  hij  soude  mogen 
beschadigd  worden],  moet  eenen  muer  tusschen 
beyden  maecken  derdalven  steen  dicke.  C.  o.  Meren- 
tals,  XI,  24.  Dat  voir  ons  qnam  Amout  Bode,  en 
bekende  dat  hi  ontfaen  heeft  van  N.N..,  van  der 
goeder  Uede  weghen  van  der  draperien  van  der 
stat  van  Diest,  twee  hondert  guloene  penninghe, 
die  men  heet  oude  scüde,  in  afslane  en  minder- 
nissen  van  vyftalf  hondert  ouder  scilden . . ,  en 
bekende,  dat  hem  de  goede  Uede  van  der  drape- 
rien  vors.  niet  meer  sculdich  en  bUven  dan  derdalf- 
hondert  oude  scUde.  Schep,  v,  Antw.  2  juli  1389 
{Areh.  o.  Diest,  0(düe), 

DEBDEEL,  dsrdel,  dsbkdbl,  zn.  o.  Derde 
deel,  ft,  tier s,  ||  Derdel.,  terdel,..  [het  derde  deel]. 
Schep,  Land  v.  Dieet,  6  mei  1396.  ||  Toebelioerende 
allen  desen  boeten  en  bmeken..,  tot  onss  en  oneer 
naoomelingen,  bissoopen  van  Ludiek  en  greven  te 
Loen,  voer  een  deerdel,  een  deerdel  onaer  stat, 
eii  een  deerdel  der  dekenen.  K.  lakeng,  Raesdt, 
1  juni  1433,  a.  44.  O.  lAége,  Een  derdel  ons, 
een  derdel  onser  stat,  en  dat  derde  derdeel  der 
partyen.  O.  lAige,  U  dec.  1600,  a.  29.  Eyn  der- 
deel  tot  ons  profyt,  dander  derdeel  den  heer  ot 
stadt, . .  en  eyn  derdeel  denghenen  die  dat  exoees 
aenbrengen  sall  en  openbaren.  O.  lAége,  18  juU 
1622,  a.  1.  Die  de  verkene  vindt  in  sine  ac»de 
sal  hebben  tderdel  van  den  boeten,  en  sine  scade 
vergonden.  Anders  sal  onse  here  tderdel,  de  stadt 
tdwdel,  en  de  waerdeerre  tderdeel  hebben.  Kb*  v. 
Dieet,  ▲.  46. 

DEBDELINCK,  zn.  Neef  in  den  9^  graad, 
aehter-aehiemeef,  aehier  aehieruieht,  fr.  cowmi  au 
3«  degrA,  arrière-^ousim  issu,  arriire  cnniiiiis  ieeue 
de germains.  Ook dbsdbswxib. EU.  Derdelinck, 
derde- s  weer,  tLvidr.coneangmiaeus in  tertio gradsu 
In  de  bepaling  van  het  soengeld  in  de  koetuum 
V.  Auden.  2d«  d.,  volgt  de  maagsohM»  aldus:  1 
broeders  2  reohtiwers  3  andenwen  4  aerdelinffhe. 
10  juU  1324,  blz.  SS.    In  die  v.  Gent:  1  broeder, 


DER. 


DER. 


335 


2  ooiDB  of  moeyen  kmt,  S'anderlino  4  derdelino. 
Oriff.  xxziii,    bis.  517  (1343).   Zie  Vbssam.  Zie 

ook  AJrDBBSWXXB. 

DEBDELINCK,  zn.  o.  JEene  soori  van  lakê» ,  ir. 
sorfe  de  drop,  ||  Van  allen  smalen  derdelynghen 
lakenen  lal  men  gheyen  iy  grote.  Yan  den  lone 
▼an  den  Boerambocnte :  Bent,  eo  zal  men  np  een 
olene  wit  derdelino  van  den  hogfaen  priie  erden 
enen  dach,  en  Toord  daornp  üij  daghe  werken. 
Een  clene  blaeu  derdelino  yan  den  hooghen  priae, 
zal  men  erden  achter  tdachwero,  en  achtert  erden, 
80  zal  men  werken  üij  daghe.  Een  clene  samleit  (?) 
derdelync  yan  den  hooghen  prize,  zal  men  erden 
achter  tdachwerc,  en  daeraohter  derop  werken  iiij 
daghe.  Ben  blaeu  laken  derdelync,  die  men  zeelt 
[noemt]  hallelakenen,  zal  men  erden  achter  tdach- 
werc,  en  achtert  erden  zal  men  derup  werken  iiij 
di^he.  Vulret :  Ez  te  wetene ,  dat  tuszoen  den  x  en 
ziüj  elnen  diokedinne  mach  men  werken  bin  enen 
daghe y  en  tuzzcen  de  xy  en  zyj  elnen  derdelino, 
bin  enen  daghe.  Item,  tuzzcen  tv  en  xix  elnen 
ongheamout,  bin  enen  daghe.  K.  Idkeng.  Iperen^ 
1363,  ly  en  V,  Hutttbhs,  Corpor,  blz.  192—198. 

DEBDELINGK,  zn.  Senê  kat  va»  dên  inhoud 
vam  eên  derdedeel,  fr.  eaitte  de  la  eontenanee  d^un 
Uerê,  It  Citroenen  en  oragnien  yan  China,  Italien, 
Portugael,  S.  Bemo  en  diergelyke,  In  halye  kazsen. 
Dito,  kazzen  derdelingen.  PI,  o.  Fï.  Tarief  6  mrt. 
1780,  XI,  802. 

DEBDENDEEL,  zn.  Yoohtmaat.  Het  derde 
yan  eenen  ztoop  of  ,^lte",  fr.  {meewre  de  liquidee) 
Ie  tiers  d'mn  f,loi"  au  de  2  poU.  ||  Oiuatuor  potH 
eioffnei  eoiUinentee  meueuram  dimidie  g^te.  JVet 
patti  etagnei  dieti  derdendele.  Inv.  Amie  t  Oreven 
1391. 

DEBDEWEBF  (Derdeweerf),  bijw.  Voor  de 
derde  maal,  fr.  pour  la  trouihne  fois.  \\  Eü  ware 
dat  zi^e,  dat  wi,  ogte  onze  rigtere,  yonnezze  en 
weth  niet  en  daden  denghenen  die  yonnezze 
eiMshen,  eneweerf,  anderweerf  en  derde weerf,  met 
guden  orkunden,  zo  beyele  wi..  K.  markgr,  Antw. 
1292,  67«  al.  K.  amm.  Brueed'.  derdewerf. 
^  DEBENQABDE,  zn.  y.  Bmkriem  van  een  paard, 
eingelf  fr.  eangle,  ventrüre.  Zie  GhüUiard  Deren- 
gaerde.  Verdam  Daeringaerde.  j|  Yan  den 
niewen  ztandart  [te]  gereide  [n]  en  yan  den  ouden 
te  yermakene,  en  breidel,  en  niewe  derengarden... 
Nota  2:  It.  yan  enen  ouden  orlogea-  en  ztandart- 
zadele  te  yermakene  en  j  breidele ,  eü  derengarden. 
Sek.  V.  Qent,  1887,  blz.  237. 

DEBOGEEBEN,  bw.  Eene  wet,  yerordening, 
een  gebruik.  Aftéhaffen,  fr.  abroger  {une  loi,  ordon- 
naaeef  eoutume).  \\  Niettegenataende  de  coztuymen, 
ztatuyten  en  preyilegien  yau  de  plecken  t^  oon- 
tranen,  diewelcke,  i^  boyen,  gederogeert  zyn.  C, 
V,  Bruesel  1570,  a.  62. 

DEBBEN  (Dorren,  dnrren),  ow.  (imperf.  dertte, 
dorste).  1)  Durven,  fr.  oeer.  Kil.  Oerren,  andere. 
Zie  ook  hoogerop  dab.  ||  Gheyielt,  dat  de  bailliu.. 
oft  de  gezwoome  zerjante , . .  riepen  en  hulpe  hie- 
zchen  an  de  poerterz,  die  omtrent  hem  waren,  oft 
ander  lieden  binnen  der  poert,  omme  te  hondene 
eeneghen  banlino , . .  deghene ,  diet  horen  en  zien , 
moeten  hem  helpen  en  te  ztaden  ataen,  omme  dien 
banlinc  te  hondene  en  te  yane,  alze  yerre  alz  zy 
moghen  eü  durren  doen;  behouden  dien  dat  zy 
niet  gequetzt  ne  werden  en  behouden  haren  liye; 
up  de  meadaet  yan  z  ponden,  diet  Hete.  C.  v. 
Gent,  Or,  charter  v.  1297,  a.  72.  Anzien  eü  ge- 
merct  dlaat.  dat  de  yorzeide  zcepenen  eü  raed, 
metgaderz   de  gedeputeerden,  ontfanghen  hebben, 


elo  int  zine ,  daerbuten  dat  zy  niet  en  zouden  moghen 
ofte  durren  eaen  in  eenigher  manieren ,  u  wille  ghe- 
lieyen,  beede  up  de  yereouke  en  up  andre,  die 
zy  te  doene  moghen  zullen  hebben,  eizt  te  uwer, 
edelre  prinche,  ter  prezencien  yan  minen  heere 
den  canzellier,  ofte  yan  den  heeren  yan  uwen  edelen 
rade,  yan  den  yier  leden  weghen  yan  uwen  yor- 
zeiden  lande,  int  ghemeene  oft  by  eiken  bizondere, 
te  yerandwoordene  [«Z.  te  antwoorden]  eü  te  doenr 
yerand  woordene  in  „Ylaemzcher  tale,  die  uwen 
lande  ghemeene  ez",  want  anderz  in  negheenie 
manieren  zy  en  zouden  ze  durren  ontfizen.  Btig, 
Mus.  I,  93,  Verzoekeeihrift  van  Vlaanderen  aan  Jan 
zonder  Vreet,  1404.  Iz  by  den  hoye  yan  Brabant 
geordineert,  dat  men  yoirdaine  den  partyen  geen 
publicacie  yan  den  getuygen  eü  depozicien  der  ge- 
tuygen  geyen  en  zal ,  noch  anderz  nyet  dan  alleenlyo 
naemen  eü  toenaemen  der  getuygen,  eü  copie  yan 
den  brieyen,  omdat  parken  te  yryer  zouden  dorren 
tuygen,  eü  yan  onoancke  geprezeryeert  wordden, 
y.  D.  Tat.  358  y^  Zoe  wye  zyn  geit  oft  goet,  dat 
hem  geztolen  eü  afhendich  gemaect  iz,  beyindt 
binnen  der  ztadt  eü  yriheyt  yan  Antwerpen,  mach 
dat  terztont  by  den  officier  doen  commeren  eü 
arrezteren, . .  indien  hy  bewyzen  can  dat  tzelye 
goet  hemzelyen  en  nyemant  anderz  toebehoirt; 
oft,  iz  hy  een  man  oft  yrouwe  yan  eeren,  ztaende 
te  goeden  name  eü  fieune,  dat  hy  derre  zwoeren 
lyflic  aen  den  heyligen  dat . . ,  eü  dat  het  zyn  eyghen 
geit  eü  goet  iz , . .  moet  dat  goet  hem  yolghen  eü 
gereztitueert  worden.  C,  v.  Aniw,  1545,  i,  22.  Zoe 
wez  hy  derre  affirmeren  by  eede  tachter  te  zyne. 
Ib.  yj ,  15.  Soeyerre  de  yercoopere  derre  yerifl- 
ceren  by  eede.  Ib.  vii,  37.  Soeyerre  de  debiteur 
derzte  leggen  handt  op  heylighen  eü  sweeren,..  xy,  2. 

2)  Moeten,  fr.  devoW.  \\  ^xrveae  die  offioierz 
aladan  ztoff  genoch  hebben  den  criem  aengaende, 
zoo  doen  zij  denzeWen  delinquant  yoortz  ter  juztitie 
leijden,  eü  doen  hem  justiceren  naer  zijn  delicten, 
zonder  daerop  eenighe  procedure  yan  rechte  oft 
yonnizze  te  derren  nemen  of  houden,  zooyerre  die 
geyangen  yan  Zyohem  gheboren  iz.  C.  v.  Sichemy 
a.  14  (1546). 

DEB6CHEN  (Dezzchen),  bw.  Ihrtchen,  fr.  haüre 
Ie  hU,  Eil.  Derzchen,  dorzohen,  haUtere, 
Dorzchen  het  koren.  ||  Diez  heeft  de  meyere 
zyne  zetelthiende ,  datz  den  xi^n  zcoof;  en  alz  men 
derzcht  moet  de  meyere  den  dozzchere  potage  geyen. 
SB  Pb.  en  Bb.  I.  St-Den^t-Wettrem,  16  (1382). 
Soo  wanneer  den  lantheer  begheert  te  dezzchen, 
zoo  zeynt  hy  eenen  dezzcher,  denwelcken  den 
meezter  moet  gheyen  den  cozt  eü  daohuere.  C  o. 
Auden,  2<ie  d.  6  oot.  1676,  a.  5.  Zie  Ybbdam. 

DEBSCHEB  (Derchere,  doezohere),zn.m.  Dortehery 
Jcorendorscher ,  fr.  baiteur  en  grange,  Eil.  Dor- 
ze  her,  areator,  \\  Alze  die  thiende  in  de  zcure 
bracht  ez,  zoe  zal  the  gazthuz  daer  zenden  enen 
loyeleken  derchere.  Eü  dien  zal  her  Wouter  gheyen 
alaoezelken  loen,  alze  hi  gheyen  zal  ziina  zelyea 
derchere.  11  juni  1277,  xd«  v.  Bodeghem. 

DEBTICH8TE,  zn.  o.  Beekt  van  dertig  mitten 
op  dertig  aehtereenvoloende  dagen  voor  de  tieltrutt 
eent  dooden  geleten,  fr.  trentam,  tric^naire,  office 
de  irenle  mettet  qu^on  fait  tuecettivement  dire  pour 
un  défunt.  ||  De  lanckztleyende  mach  oock  in  den 
zterfhuyze  blijyen  woonen,..  totdat  de  uijtyaert, 
zeyenzte  eü  dertighzte  zgn  begaen  eü  ghecelebreert. 
O.  V.  lAerf  xy,  31.  Derfgenamen  yan  den  dooden,.. 
moeten  altyt  betaelen  de  kerckrechten,  offerhanden, 
mizzen,  exequien,  legaten,  zepulture  en  wazlioht 
yan  den  dooden ;  inzgelycz  de  oosten  yan  der  ynyt- 


336 


DER. 


DER 


^nmi,  rQe,  zxs«  ét  jaergetyden.  C.  o.  Jniw.  1&45, 
xm,  80. 

DERTELHEIT,  iil  ▼.  (DmrtelkêU)^  vêrmetêLkMy 
driêtikêid,  fr.  tmdaeê^  efJ^imUriê^  Uuolmtce,  "KSl.  1) 
prditértu».  ||  Soo  wjnneer  een  poorter  oft  m^reaetene, 
om  groff  misdaet  geyangen  waere,  oft  oploop,  beroerte, 
gewelt  oft  wederspannicheyt  op  den  Steen,  oft 
binnen  de  geTanokenisBO  aen  den  steenweerder , 
bnijten-  oft  binnenslny ten ,  oft  aen  ijmanden  anders 
fan't  hn^tgeein  oft  familie  van  den  Steen,  oft  aen 
andere  gevangene  dede,  oft  andere  merokeiyoke  en 
onbehooriycke  dertelheijt  yoortskeerde,  in  dijen  se- 
valle  sonde  d'officier  den  gerangene  wel  bene&n 
mogen  sètten.  O.  o.  Aniw ,  eomp.  YI,  u,  16.  De 
Kost.  ▼.  1M6,  I,  18 1  heeft:  insolentien  bedreve, 
die  ▼.  1670,  ui,  18:  insolentie  bedreye. 

DEBTIENAVONT,  zn.  m.  De  dag  vóór  Driékoniu^ 
gen,  tt.  la  veiUe  du  jour  des  Boie,  de  VJEpiphame. 
II  üp  dien  dach  dat  men  soreeft  dat  incamacioen 
ons  Heren  H.  cc.  tachteoh  efi  yiye,  in  Dertien- 
ayonde.  5  jan.  1286.  Zoo  was,  up  den  laetsten 
deoembris,  te  Ghendt,  h\j  trompet^aghe  verboden 
niet  te  spelen  yoor  der  lieder  daeren,  eü  gheen 
nieujaren  te  planten  in  den  toecommenden  nacht, 
en  niet  op  den  niendagh  noch  ander  ghewonelioke 
daghen,  ids  Dertienayont ,  Dertiendach,  Yerzworen 
maendaghen,  verkeert  te  ghane  oft  te  ghaen  mom- 
men; ooc  np  den  Dertienayont  en  sinte  Phara- 
hildendach  gheen  presenten  voort  te  stellen  oft 
verooopen,  die  schunpich  waren  np  gheestelio  oft 
weerlio.  JBer.  tijd»»,  II,  78. 

DEBTTENDACH  (Dartiendaoh),  zn.m.  Driekonin- 
gendag, fr.  Ie  jour  des  JKow,  VÈpiphanie.  jj  Int 
jaer  als  men  scriift  sin  incamacioen  u*.  cc'.  Lxxz° 
en  TI,  sdonnerdaghes  naer  Dartiendach.  10  jan. 
1286.  Drie  stncken  lans, . .  dat  men  houdende  es . . 
op  zliQ  s.  eens  y  jaerlicz  te  gheldene  in  Dertindage ; 
waer  oec  dat  sake  dat  Gher.  niet  en  ghave  den 
eens  in  Dertindaghe,  so  sonde  [t]  covent  van  der 
Gameren  har  hant  slaen  ane  har  goet.  Chartere  v. 
Terkameren,  bundel  60,  8  juni  1291,  JSlewiji.  Des 
donredaighs  na  den  andach  van  Derthiendage.  Brab. 
T.  I,  679  (16  jan.  1292).  Op  tuintech  scellinghe 
eens  eiker  jarlike  te  ghevene  in  Dertindaghe . . ; 
waer  oec  dat  sake  dat  hi  se  niet  en  goude  in  Der- 
tindaghe, . .  Mrt.  1294.  Te  gheldene  dierste  rente 
van  Kerstdagbe  nastcomende  over  een  jaer,  en 
emmer  binnen  Dertiendaghe  damastvolghende . . ; 
telken  Kersavonde  ofte  binnen  den  Dertiendaghe 
damastcomende . . ;  en  Dertiendach  overleden ,  so 
mochte . .  18  oct.  1806.  Tusschen  Kerssavonde  en 
Dertiendach  te  geldene.  Oharib.  Beg.  Brussel,  P. 
164  v^*.  MelOroek  (1309).  Gegeven  te  Braessel, 
opten  anderen  dach  nae  Derthiendaoh.  JBeiErMi;.  o. 
Brab.  reg.  48  f».  4  (1868).  It.  Meriens,  Oudste 
reJe.  1324  i9.  8;  Kb.  9.  Iperen  (1863),  190;  C,  e. 
St.'Trmden  (1866),  §  16;  Msbtsks  en  Tobps,  II, 
698,  rek.  v.  1898;  C.  v.  Uecle,  14(i«  £  ;  C.  o. 
Berentals,  16d«  en  17^*  B.,  i,  2;  Ber.  tijden, 
16de  E.,  II,  7d.  Zie  ook  dibtibvavovt.  Luttel 
(klein)  Dertiendaoh(?).  ||  Naer  Luttel  Derthien- 
daegh,  wordt  in  de  keroke  gheleedt  een  jaerghe- 
dinghe,  dwelok  staet  dry  genechten,  na  men  leste 
vonnis  wfjst  oft  maent.  C.  o.  Oerle,  a.  8.  Of  moet 
er  geleien  worden:  luttel  na  D. } 

DERTIENMI8SE.  Hetselfde  als  Dertien- 
dach. II  Van  den  hoechgetiden  des  heilichs  cruoe 
dat  verheven  wart  [nl.  Kruisverheffing]  totten  Ad- 
vent, efi  van  de  octaven  van  Dertienmisse  tot  Pa- 
penvastelavont  toe,  soe  sullen  sy  des  woensdaghea 
yasten  met  suvel.  Bêgl,  gasih,  's  Bosch.  Juli  1217. 


SQn  gheeet  in  de  stedt  van  *a  Hertogenboasche  dry 
jaerghedinghe,  d'eerst  des  maendaeghs  naer  Der- 
thienmisse.  O,  v,  'e  Boseh^  JPriv,  7W«.  1866,  a.  6. 
Is  men  hier  ghewoonlyek .  • ,  de  viersehare  drg- 
mael  'sjaers  te  bannen:  den  eersten  gheneohtdagh 
naer  Derthienmiase, . .  Co.  MoU  a.  9. 

DERVEN  (Darven,  deerven),  ons.  en  bedr. 
wkw.  In  verachillige  beteekenissen. 

1)  Derven,  missen,  ontberen,  a)  Bene  stad,  ermi 
gebannen  tijn,  fr.  eire  btMni  (éFune  vUle),  en.  Ure 
privé,  II  Soe  wij  [wie]  enich  van  deeser  dat  voersoreven 
is  dede,  sonde  dat  goed,  dat  hg  alsoe  gecoeht 
hedde^  verliesen, . .  en  daartoe  der  stadt  drije  jaer 
lanck..  derven.  K.  v.  8t.-TVuiden ,  1487,  Piot, 
CaH.  II,  648.  Die  rr|bauynne  sal  gesat  werden  te 
water  en  te  broet . . ,  en  voertaen  oock  daemae 
een  jaer  der  stadt  derven.  ld.  1468,  ib.  648. 
b)  De  kerk,  er  niet  mogen  in  versökifnen  binnen 
eenen  bepaalden  tijd ,  fr.  ne  pouvoir  paraUre  dans 
V4gli»^  duramt  un  iemps  fixé.  ||  Nooh  esghehonden 
denselven  perpetrant  te  deervene,  ter  eeren  van 
den  montsoendere,  vrienden  en  maghen,  de  keroke 
van  Ingoyghem  een  jaer  lano  naer  den  dach  van  den 
voetval.  Ó.  V.  Auden,  2<ie  d.  847  (verzoening  van  eenen 
doodslag  begaan  door  den  heer  van  der  Yichte,  1682). 
o)  Zyn  ambacht,  het  tijdelijk  niet  mogen  uitvoeren, 
fr.  ne  pouvoir  temporairement  exereer  son  métier. 
II  Soe  wat  meester  ocht  knape  van  den  volambachte 
wtganc  maecte  en  sgn  ambacht  liete  omme  deeer 
ooeren  wille,  ocht  omme  der  coren  van  der  peert- 
sen,  soude  1  jaer  sijns  ambachts  derven  en  ghelden 
iy  Ib.  K,  laJceng.  te  Diest,  1883,  Vollersambaehi, 
a.  15.  Die  quaeden  vesch  ocht  quaet  vleesoh  ter 
marct  bringt  te  ooepe,  dies  dat  es,  diet  uutsnyt, 
diet  te  coepe  biet,  ocht  bi  wieme  dat  ment  vint, 
saels  ghelden  y  lib.  en  sal  een  jaer  sijna  ambachs 
derven.  Kb.  v.  Diest  ▲,  r.  86,  a.  6;  It.  37;  Codex 
B,  a.  66,  segt:  sijn  ambacht  verliesen.  d)  Een 
kleedingstuk,  het  uitdoen,  fir.  óier  une  p^  de 
vêtement.  \\  Die  manschepe  doen  sal,  die  sal  hem 
ontgorden  en  sinen  oapproen  wechdoen  en  derven 
sine  mouwen.  Leenrechten  v.  1628,  fol.  b,  v'. 
e)  Eenen  zegel,  er  geenen  hebben ^  fr.  ne  pas  avoir 
un  sceau.  \\  Want  wir  eygen  segels  derven,  dat 
wir,  schepen  van  Mersen,  kennen  onsen  schepen- 
segel  aen  desen  brief  haven  ghehangen,  12  mrt 
1386./)  De  gerechtaroede ,  dete  afstaan  aan  eenen 
anderen  rechter,  fr.  ceder  la  verge  de  la  justiee  è 
un  autre  juge.  \\  Depost  heb  ik  bevonden,  dat  den 
drossaert  van  Diest  oock  drossaert  is  van  de  twee 
Caggevinnen,  als  buijtenlanden  van  Diest,  ten welc* 
ken  regarde  hg  de  roede  van  justitie  niet  en  be- 
hoirt  te  derven,  maer  wel  den  sohautet,  die  onder 
Caggevinne  geen  jurisdictie  en  heeft,  die  moet  die 
derven  aen  den  meijer.  C.  e.  Diest,  VZ.  xiY,  89. 
—  Tot  beter  verstand  dezer  aanhaling  diene  het 
volgende,  dat  men,  om  het  zonderlinge  der  rechts- 
pleging, hopelgk  noch  overbodig  noch  te  lang  vin- 
den zal:  Wanneer  een  bewoner  van  het  Diestersch 
buitenland  Oaggevinne  voor  eene  misdaad  te  Dieet 
aangehouden  was,  werd  aldaar,  van  rechtswege, 
door  burgemeesters  en  schepenen  zt|n  proces  opge- 
maakt, in  staat  van  wijzen  gebracht  en  met  geslo- 
tene  brieven  aan  meier  en  schepenen  van  het  na- 
burige Caggevinne  gezonden;  deze  lazen  het  proces 
en  spraken  er  hun  vonnis  over  uit,  hier  ter  zake 
het  doodvonnis.  Nu  bracht  de  meier  den  gevan- 
gene voor  drossaart  en  schepenen  te  Diest  in  de 
vierschaar,  terwijl  zijne  schepenen  buiten,  „onder 
den  blauwen  hemel"  stonden,  en  vraagde:  of  sy 
bereid   waren  hun   vonnis  te  aanhooren?  op   het 


DER. 


DES. 


337 


beftm«nd  antwoord  en  flat  ftuHiiaf  begmf  zich  de 
droeeaurt  met  den  gevangene  onder  de  lacht ,  stelde 
hem  te  midden  iQner  schepenen  en  maande  dezen 
om  een  Tonnis:  hierop  stelde  zich  de  ,,president- 
iohepen"  van  Caggerinne  dicht  aan  de  open  denr 
der  Tierschaor,  ^staande  den  gevangene  met  sijn 
gesicht  recht  tegens  hem  over'*,  en  sprak  het  Tonnis 
uit  met  luider  stem,  om  Tan  droesaart,  burge- 
meesters en  schepenen  Tan  Diest,  en  Tan  alle  de 
omstanders  gehoord  te  worden;  nu  werd  de  dag 
der  holsreohting  bepaald;  de  officier  Tan  Diest 
met  den  meier  Tan  GaggeTinne  haalde  den  Teroor- 
deelde  uit  de  geTangenis,  om  hem  buiten  de  stad 
naar  siJn  galgploate  te  leiden;  de  officier  Tan  Diest 
droeg  de  gerechtsroede  geheel  de  stad  door,  den 
meier  Tan  GaggeTinne  aan  zijne  zyde  hebbende, 
en  aan  de  grens  Tan  het  Diestersch  grondgebied, 
Tan  de  „Euip*\  gekomen  zijnde ,  f»i  hij  de  gerechts- 
roüsdeoTer  aan  den  meier  Tan  GaggeTinne,  welke* 
deze  Toorts  bleef  dragen  OTer  het  grondgebied  Tan 
Goggerinne,  totdat  de  holsrechting  Toltrokken  was. 

2)  Ben  eigendom,  hei  vervreemden ^  verkoopeM, 
overdroffent  n.  alUnerf  vendre,  transporfer  (une 
propriéti),  \\  Omdats  min  here  Tan  Yiane  en  min 
Trouwe  wetteleke  darTen  en  worpen  souden,  en 
dabt  en  couTcnt  Torseit  toe  comen  *  wetteleke ,  so 
WOB  al  ghedaen  dat  men  daertoe  scnldich  was 
te  doene  bi  wette  eö  bi  Tonnesse.  Aug.  1294. 
Hadden  houde  poertere  of  houde  portessen  Tan 
Audenaerde  of  Tan  Pamele , . .  herTachtichde  Ter^ 
cocht  of  ghedarft,..  C.  v.  Auden.  2de  d.  77  (1329). 
Doen  jo£fr.  Lijsbet  Hozen,  die  baghine  Tan  Dieste, 
met  haeren  gheleTerden  mombore ,  in  de  rechte  wet- 
telic  opghedraghen  en  ghederft  hadde  hair  tocht  die 
sij  hadde  aen  eeusel . . .  8ehep.  e.  Myehem^  8  mrt  1480. 
Dat  men  egeene  opeettene  \l.  opsetene]  goeden 
en  soude  rooegen  transporteren  eü  derifTen  dan 
Toor  de  lathen  Tan  den  goidtshuyse.  Stadeareh. 
SrMtêd,  reg.  1110  f».  44,  16do  E.  Van  opsette  en 
phUeoie  goeden  van  Hajfelghem,  In  erfvelycke  man- 
ghelinghe  Tan  gront  op  gront  en  Talt  gheen  noer- 
hede,  tenwoere  datter,  Tan  d*eene  oft  d'ander 
zjde,  meer  waere  gheghcTen,  in  gelde  ofte  in 
piyse  Tan  ander  mueble  goet  dan  dat  bedraecht  de 
weerde  Tan  den  gront  die  ghederft  wort.  C.  v. 
Aaltt,  XII,  26.  Soe  wanneer  hoiren  eiï  erfgenamen 
eens  goets  hunne  erffelijekheydt  Tercoopen  eü  derTen 
willen ,  sullen  dat  moghen  doen  sonder  den  tochte- 
naer  des  t'aensiene.  C.  o.  Sinfe'Oeerir.-Nijvel,  ii, 
3.  Fr.  tekst:  vendmti  et  veulent  t'en  dettaieir. 

S^  Mogen,  geoorloofd  tifn,  fr.pomvoir^  être  permis. 
II  In  hujsen  daer  woonen  suppoesten  Tan  de  TJni- 
Tersiteyt  en  moeten  oft  en  derTen  hunne  meublen 
niet  afghepandt  worden,  maer,  deselre  daerlaetende, 
mach  men  Tolghen  op  de  TOorschreTen  huysen,  by 
daghementen  en  wachten.  C  v.  Loven  ^  it,  33. 
25oe  wye  eenighe  onruerende  panden  oft  renten 
heeft  gestelt  te  borghe  als  cautie  pignoraticie ,  als 
de  sake  is  gesuranneert,  sonder  binnen  jaers  eeni- 
ghen  termyn  daerinne  meer  gehouden  te  zyne, 
alsoe  dat  d'instancie  is  geperimeert ,  die  impignoratie 
oft  belastinge  en  derf  men,  nae  tsuranneeren  Tan 
der  saken,  nyet  mytsteken.  C,  v.  Antw,  1545, 
II,  50. 

4)  Kunnen  f  in  staat  xijn  om,  fr.  ponvoir,  Sire 
d  même  de.  ||  De  momboirs  en  syn  nyet  gehouden 
inne  te  stane  Toer  de  renten  oft  goeden  die  sy 
Toer  de  weeskinderen  geoocht  hebben,  socTerre  sy 
derTen  Terifleeren,  dat  sy  die  goeden  oft  renten 
hebben  gecocht  nae  hen  beste,  sonder  fraude  oft 
simulatie  I  efi  dat  sy  daerinne  hen  beste  en  deli- 


gentie  hebben  gedaen  gehadt  oft  [nl.  als  of  *tj  Toer 
hen  eygen  profyt  geweest  hadde.  C.  v.  Antw. 
1545,  X,  12. 

5)  Moeten  f  fr.  devoir.  Al  waer  een  \fd,  iemand] 
Tluchtich  geweest  Tan  sohaeckcj  die  en  derift  geen 
onschout  doen',  al  sooTerre  als  hy  niet  becloecht 
en  is.  Piot,  Cart.  ii,  593  (16<i«  E.).  It.  695. 
D*arresten  die  men  doet-  op  persoonen  en  derTen 
niet  gedaen  worden  in  presenbe  Tan  poirters  noch 
andere  setuygen.  C.  v.  Brussel  1570 ,  a.  66.  Niemant 
en  derf  langer  met  zijne  erfgenamen  oft  consorten 
bliJTen  sitten  in  ghemeyn  ouTerdeylde  goeden,  dan 
hem  en  ghelieft.  O.  stad  Bergen^op-Zoom,  XTiii, 
30.  Die  eenen  anderen  geit  leent  om  te  dobbelen, 
oft  om  andere  spelen  metten  terlinck  te  spelene, 
dat  en  derf  men  nyet  wedergheTen.  C.  v.  Antw. 
1545,  II,  52.  It.  I,  2,  22,  23;  x,  17;  xiii,  13, 
43,  66;  xxiz,  2;  Comp.  Y,  ix,  24,  en  passim; 
C.  V,  Loven,  i,  37;  C.  v.  Lier,  xti,  2;  Cv, 
Deume,  1612,  a.  352,  367.  Is  genoegh  dat  de 
beterdinge  gedaen  worde  op  een  parcheel  oft  stuok 
Tan  de  goeden  des  debiteurs  oft  gheloTers,  onder 
elcke  jurisdictie,  on  sonder  oock  de  beleyde  goeden 
te  derTen  doen  ydelen,  geiyok  in  d'cTictien  gere- 
quireert  wordt.  Ib.  1606,  a.  105.  Ghristyn:  me 
Ment  evaeuari  hona. 

6)  Durven,  fr.  oser.  ||  Indien  hy  [wien  namelijk 
eenig  geld  of  goed  ontnomen  geweest  is]  bewysen 
can ,  dat  tseWe  goet  hemseWen  eü  nyemant  anders 
toebehoirt;  oft,  is  hy  een  man  oft  Trouwe  Tan 
eeren,  steende  te  goeden  name  en  fame,  dat  hy 
derre  zwoeren  lyflick  aen  den  heylighen ,  dat  tselye 
gestolen  goet  hem  tegen  synen  dianck  afhendioh 
is  gemaect,  eü  dat  het  syn  eyghen  geit  en  goet 
is . .  in  dien  goTalle  moet  dat  goet  hem  Tolghen . . 
sonder  yet  daerToeren  te  denren  betaelene . .  O.  e. 
Antw.  1545,  i,  22.  Niettemin,  om  alle  Toordere 
contestatie  te  hebben  Terhuedt,  en  te  bewysen  dat 
de  supplianten  hun  seer  Terdoolden  in  't  gene  sy 
den  TOorn.  Hoede  [nl.  t.  Brabant]  Tastelyck  derfden 
Tersekeren ,  soo  exhibeerden  de  rescribenten , . . 
eopye  authenticq . .  Mabtiihiz  34  (17<)«  E.).  Dat 
die  supplianten,  aldaer  rescribenten,  boTroedende 
hun  ongelyck,  die  sake  niet  en  hadden  denren 
prosequeren,  des  te  meer . . .  Ib.  89. 

DES,  1)  Eig.  2^e  nT.  onz.  t.  h.  aanw.  tuw.  dat. 
Van  dit.  of  dat ,^  dcutrvan ,  fr.  de  cela.  \\  En  dese 
zlij  mudde  rogs,  des  Terterden  se  t  mudde,  en 
ene  mudde  was  men  souldech;  en  doe  bliefs  nzTJ 
mudde.  10  aug.  1298,  Bek.  gasth.  Asseke.  Soe  wat 
coeme,  tenderen  daghen  en  tiden  dan  Toergh.  zijn, 
binnen  Dyest  te  cope  oomt,  en  dat  mer  zulret 
[nl.  men  er  zoldert]  eü  hnyst,  des  zal  een  ighelijc 
Toercopere  Tan  buten  ter  corenmarot  brenghen 
smarctdaeghs  Tier  zaoke,  eest  dat  hys  zoOTole 
heeft.  KI.  v.  Diest,  b  98. 

2)  Bijw.  Sehter,  evenwd,  fr.  toutefois,  si.  jj  Ben 
wyff,  die  heur  misdraecht  en  met  ander  mans  oouTer- 
Beert  en  in  OTerspele  leeft ,  die  Terbeurt  heur  innege- 
brocht  eü  aengestorTen  goet,  soe  langhe  sy  leeft, 
tot  heurs  mans  behoeff,  en  de  man  mach  se  repu> 
dieren,  heur  latende  alleene  heure  da^helycze 
cl  eederen ;  des  moet  hy  (si  doit'it)  syn  wyfF  alsdan 
selTe  Toirts  tamelick  onderhouden  eü  doen  aliroen- 
teren  tot  eeniger  eerlycker  plaetsen,  daert  hem  of 
der  Weth  goetdunckt.  C.  v.  Antw.  1545,  xi,  21. 
It.  V.  1582,  II,  1;  It.  O,  e.  Loven,  Y,  28,  en 
passim. 

DES  JA.  Beknopte  en  boTestigende ,  door  het 
Terband  lichtelijk  te  Terstane,  uitdrukking.  ||  Jae, 
waren  die  Toorstellen  Ton  de  supplianten  soo  heftigh 


338 


DES. 


DEU. 


en  van  quade  consequentie  dat,  genomen  dat  dete 
onae  stadt  *t  Toorgemert  priyilegie  niet  en  hadde 
(des  jae)  [»l.  zooals  zij  het  heeft] ,  *t  selve ,  onder 
oytmoedige  correotie,  niet  en  sonde  connen  oft 
behooren  bj  ons  geweygert  te  worden.  MABTimiz 
22  (1618). 

DES  NEEN.  1)  Beknopte  ontkennende  uitdr.  in 
den  aard  der  TOOra^|;aande.  ||  Concluderende,  oonten- 
deerden  die  rescribsnten  ten  eynde  dat,  afdoende 
het  provisionneel  appoinctement ,  die  supplianten  in 
't  dispositif  bunder  requeste  souden  worden  Ter- 
olaert  niet  ontfanckbaer,  en  gecondemneert  de 
Toorsz.  tortionnaire  sommatie  en  executie  oosteloos 
en  schadeloos  te  repareren,  eiï  in  cas  Tan  com- 
municatie (des  ipen  Terhoopte  neen)  [nl.  't  welk 
men  yerhoopt  niet  te  zullen  plaats  grgpen]  dat 
't  TOorsz.  proyisioneel  appoinctement  sonde  worden 
afgedaen.  Mabtikxz  44  (1659). 

2)  2^  niei,  fr.  tinon.  ||  Aengaende  die  oncoe- 
ten,  sal  eloke  partie  de  sijne  draghen;  eü  indien 
de  gheTanghene,  OTermits  sijn  armoede,  gheene 
middelen  hadde  om  sulcx  te  Terrallen,  sal  't 
selye  ghedaen  worden  tot  ooste  yan  de  gheïnte- 
resseerae  partije,  indien  daer  eenige  is  die  macht 
heeft  om  de  yoors.  oncosten  te  draeghen;  des 
neen,  sal  wesen  t'onsen  laste.  Ord,  erim.  9  juli 
1670,  a.  26.  Stijl.  IngheTalle  dat  de  gheTanghenen 
de  macht  niet  hebben  om  betalen ,  sal  *t  selye 
ghenomen  worden  op  de  partie  formele,  indien 
daer  eenighe  is;  des  neen,  t'onsen  ooste  oft  yan 
onsen  steden.  Ib.  Oipiers.  Om  welcker  saken  wille 
die  yoorscr.  heer  Ghristofel,  nae  de  geestelijcke 
en  weeriycke  oonstitutien  en  rechten,  als  een  teme- 
racie  en  oyerdadighe  occupeerder,  spolieerder  en 
aenyeerder  yan  ander  lieden  goet,  es  en  sculdich 
es  te  zyn  yan  allen  den  rechte  dat  hem  sonde 
mogen  competeren  in  de  yoirscr.  beemde,  opdat 
hy  dairin  eenich  recht  hadde,  des  neen,  metten 
yoirscr.  fayte  en  oic  bij  rechte,  gepriyeert. .  v.  d. 
Tav.  96. 

DESGH.  Zie  disch. 

DESENAENG  AENDE ,  bijw.  DesaangoMnde , 
dienaangaande,  wat  die  taak  betreft,  fr.  quant  d 
eela,  è  eet  égard ,  coneernant  cda.  \\  Sonder  dat 
de  wethouderen  ofte  geappelleerde,  nopende  de 
yier  laest  voorgaende  articulen,  yermogen  eenich 
declinatoir  oft  wijcrecht  te  proponeren ,  .maer  sijn 
schuldich  desenaengaende  yoor  de  yoors.  hooft- 
bancke  rechts  te  plegen.  C.  v.  Santhoven ,  1570, 
III,  12. 

DESEBGELIJGK,  aanw.yoom.  Dergelijk,  tooda- 
nig,  fr.  pareily  semblahle.  \\  Met  dese  en  deserghe- 
lycke  sprynckreijsen  en  yerschoonden  zij  haer  zake 
niet.  Ber.  tijden,  II,  135. 

DESERT,  bn.  Een  arrest  of  beslag.  Vervallen^ 
ie  nietj  even  alt  niet  gedaan,  fr.  périmé,  è  néant, 
eomme  non  avenu.  \\  Alle  arresten  moeten  regulier- 
lijok  yeryolght  worden  binnen  den  tijdt  yan  drij 
maenden ;  en  bij  sooyerre  den  arrestant  binnen  dijen 
tijdt  geen  behoorlgck  yeryolch  en  doet,  soo  loopt 
bet  arrest  desert  yan  sijn  eygen  selffs,  eyen  en 
al  off  het  niet  gedaen  en  was.  C.  v.  Dieet ,  Y Z.  x , 
Bgy.  a.  1. 

DESGELIJGK  (Deseghelike) ,  bijw.  Detgelijhe, 
fr.  pareülement.  ||  Eü  deseghelike  hebben  der  heren 
liede  yan  (^mberghen  jeghen  deu  hertoghe,  die 
in  sinen  lande  gheseten  zijn.  24  juni  1297. 

DE80LAET,  bn.  1)  Van  eenen  akker.  Onbe- 
bouwd,  fr.  inotUte  (d^un  champ).  Synon.  yan  het 
thans  nog  in  Brab.  en  VI.  gebruikelijke  subst. 
Vogelweide    (Pe   Bo,   Schuermans).    ||    Bijson- 


derlijck  oook  in  *t  yoerjaar  hebben  de  weten  efi 
publicatien  in  der  kercke  gedaen  in  cas  yan  eyie- 
tien ,  stadt  gegrepen ,  loe  wanneer  den  pandt  daao- 
laet,  leech  is  blijyen  liggen,  ongeboudt,  en  dat 
onseker  was  w^en  dien  toebeho<»de,  o£^  dat  de 
proprietaris  was  fugitiff.  C.  v.  Hoogstraten ,  T^mrhen , 
Depos,  Van  Bergen.  Welcke  oostuijme  te  meer 
stadt  en  plaetse  heeft  gegrepen  soo  wanneer  den 
grondt,  die  yuijf^ewonnen  wordde,  leeoht  desolaat 
en  yogelweije  heeft  gelegen.  Ib.  Dep.  .Weüens.  Zie 

ook  DBSBAIinSBBBK. 

2)  Verwoest,  fr.  dévastê.  ||  Want  die  eapeUe 
yan  Onser-lieye- Vrouwe  ten  Hooghen-Wyngaerden 
buyten  deser  stadt  yan  Diest,  door  die  mlandache 
oorloegen..  is  gedemolieert,  geruineert  en  te 
nyete  gedaen:  soe  dieselye  alsnoch  tegenwoirdieh- 
lyck  geruyneert  en  yan  allen  materiiden  beioeft, 
desolaat  is  liggende.  Oork,  magistr.  v,  Diest.  4 
juli  1584,  Batmakbsb,  Kerk,  Diest  256.  Suloz 
dat  tselye  dorp  [nl.  Linden  bg  Loyen]  ia  gehee- 
lyck  eü  ganschelyck  gedepopuleert  yan  allen  inge- 
setenen  en  onbewoont, . .  mede  eene  desolaete 
affgebrande  kercke  oft  capelle.  Brab.  Mms.  I,  80 
(1597). 

DE8PUT,  zn.;  het  oudfr.  deepit.  Smaad,  mm- 
aeMing,  by  La  Gume  mSpris,  outrage,  Mejer 
D  esp  eet,  Lat.  despeeius.  Hier  spr.  yan  zaken, 
zou  men  hedend.  zeggen:  waardevermindering,  fr. 
dépréeiaiion.  \\  Eü  esser  een  mesdadech  gheyaen, 
die  omme  sine  mesdaet  sal  yerliesen  tleyen  oohte 
let,  ter  doet  te  doene  ocht  let  af  te  doene,  soe 
ne  sal  noch  en  mach  ft]  mijn  here  Woutre,  noch  s^jn 
hoir  doen  binnen  den  hoye  noch  regiment  yoraeit, 
noch  in  weghen  yoer  de  huse,  bi  denwelken  si 
doen  despijt  ochte  lettenesse  ane  thuus  ochte  ane 
de  kerke.  Verdrag  tussehen  de  abdis  van  Vorst  en 
keer  Wouter  van  Braine,  28  ang.  1292.  Fr.  tekst: 
ne  es  kemins  devant  la  maison ,  par  quov  il  faeent 
despit  ne  grevance  è  Ie  maison  ne  è  tegUse  de- 
vanidiies. 

DESRAINEEBEN,  bw.  Eenen  onbeboawden, 
ledig  of  braakliggenden  grond,  dien  bewerken  en  vruekt- 
baar  maken,  fr.  cultiver  et  rendre  fertile  (une  terre 
ineulte  ou  en  jaehère).  La  Gume  heeft  Desraig- 
nier,  obtenir,  gagner{?).  Zie  dbsolabt.  ||  Van 
weioker  yoors.  pleoken  oft  stuc  boach  ouse  yoirs. 
heere  de  keysere,  noot  dairteyoeren,  oft  emmers 
binnen  mensohen  gedenckenissen ,  prouffjrt  gehadt 
en  hadde ,  maer  hadde  altjrt  yogelweyde  oft  desolaat 
gelegen,  eü  dat  zij  deseWe  pachtingen  aangegaan 
hadden  in  meyningen  deselye  desolate  plaetae  oft 
stuck  bosch  te  doen  royen,  desraineren  en  redu- 
ceren tot  winnende  lande.  Sekenk,  v.  Brab.  reg. 
188  foL  231 ,  JSrfpacht  v.  Loaèoseh  bij  Loven,  20 
juli  1588. 

DESSGHEN.  Zie  debbchbn. 

DE88ELF8GELIJGK ,  —  8,  byw.  Desgel^ks, 
fr.  pareiUement.  ||  Eü  oeck  desselfsgelijoka,  wQ 
[nl.  wie]  dit  dede  in  die  ambachten,  yan  mess  te 
trecken,  Tugstslaghe  eü  uutdagenen,  op  die  pene 
yoerscreye.  JT.  v.  St.- Truiden,  1866,  a.  80.  En 
desselfsghelijck ,  soe  eest  gheordineert  en  yervoir- 
wert...  Schep.  v.  St.-Trwden  19  juni  1443.  Des- 
selfsghelijck ,  soe  .hebben  die  yoers.  N  . .  eü  N . . . 
oick  gelooft,  op  ten  panduyn  yors.  yan  hondert 
B'gnsgulden , . .  Schep.  d.  ahts  v.  St.-Truiden,  29 
apr.  1458. 

DE8TURBEEREN.  Zie  dibtübbbbbbv. 

DEUGHDELIJGK,  bn.  1)  Van  schuld ,  contract, 
koop.  Beehisgddig,  it,  valide  {d*une  detie,  d^un 
oontrat,     d'un     marehé).     Kil.     Deughedelike 


DÈÜ. 


DEÜ. 


3m 


iohald,  juïïhm  debUum»  \\  Dat  de  Tooneide 
Zeghere  Tooren  gaen  en  betalinghe  hebben  zoude 
Tan  synre  deachdeliker  soult,  upt  graen  en  vrachten 
wesende  in  de  schuere  oft  ten  haas  van  N . .  O. 
«.  AaUif  Orig,  822  (1469).  Indien  die  miadadighe 
egheene  andere  goeden  genooh  en  heeft,  om  alle 
Bjne  duechdelycke  schalden  mede  te  Yoldoene  C. 
«.  Antw,  1646,  I,  16.  Sljn  salcke  brieven  aldaer 
altyt  gehouden  voor  goet,  duechdeiyok  en  suijyer, 
waerachtioh  en  van  weerden.  C.  v.  HoogttratêHf 
Twrhen^  Dêp,  Van  Berden,  bic.  462.  Dat  men  voor 
■ohepenenvan  Bruessele  paaseert  alrehande  deugh- 
delycke  contracten.  C.  o.  Brussd,  1670,  a.  42. 
Soo  wanneer  iemant  eenighe  schidt  bekent  voor 
■ohepenen  van  Bruaael,  met  verbintenisse  van  erfr 

SndÏBn,  alsdan  zyn  beyde  de  partyen,  te  weten 
n  debiteur  en  crediteur,  sehuldigh  onder  eedt 
t*afflrmeren  deselve  sohuldt  te  wesen  deughdelyok, 
reohtvaerdelyck ,  en  niet  ghefingeeit  om  iemant  te 
defirauderen.  ld.  1606,  a.  161.  Ghristyn:  leffUimmn, 
fttêimm.  Int  maeoken  van  testamenten  ofte  anderen 
uutersten  wille,  en  syn  gheene  solempniteyten 
van  gheeatelicke  ofte  weerlioke  rechten  van  noode, 
maer  es  ghenouch  dat  daeraf  blycke,  H  sy  by  'sover- 
ledene  handteeoken,  ofte  wetteliok  en  deughdeliok 
instrument.  C  o.  Auden.  I,  zx,  1. 

2)  Opreehtf  toosr,  ongefoevntd^  ir,  nnehrê,  véri' 
iablê.  II  Soo  wanneer  yemant  eenighe  leengoeden, 
oft  andere  erfgoeden  van  bloetsweghen  calengiert, 
die  calengierdere  behoort  te  geetane  betalende  en 
namptiserende ,  binnen  sonneschyne  naedat  den 
ooop  duechdelyck  by  coopere  *en  vercoopere  ver- 
oleert  is,  en  dat  de  calengieringe  hem  wettelick 
bekent  heeft  geweest,  de  principale  hoodtpen- 
ningen,  goidspenningen  en  lyfcoop.  C.  «.  Antw, 
1646,  zvi,  1.  It.  C.  V.  Santhooemj  v.  1664,  a.  168; 
O.  V,  Dtumêy  o.  1612,  a.  146,  148;  C.  v,  d.  Kid^ 
Tiii ,  2,8.  Mits  by  den  heessoher  doende  den 
eedt  de  edlmmnia ,  da^rby  affirmerende  synen  heesch 
olte  schuld  deugdelick  en  onvergolden  te  syn.  C 
«.  Amdên,  8t^l  d.  Kamer  ^  i,  16. 

8)  Van  eene  rekening.  Nawokewng^  i^^i  &• 
exaeiy  en  ordre  (d'un  eompte).  ||  Welcke  rekeninghe 
[nl.  van  de  momboors] ,  opdat  die  deuchdelijck  is , 
hun  sal  ghepasseert  worden.  C.  v.  Santhovettf  Weeë" 
kamer  f  a.  26. 

DEUCHDELIJCK,  byw.  1)  Eeehitgddig,  ft. 
eaiidemenl.'  \\  Deselve  scult  alvoren  wettelic,  of 
anders  deuohdelic  eheprouft  zynde.  C  «.  Aalet, 
Orig,  268  (1466).  Dat  alvoren  elc  sine  scult  doe 
bliken,  wettelic  of  anders.  Ib.  12  apr.  blz.  270. 
Als  iemant  syns  selfs  eygen  goeden  opvoert,  en 
dengenen,  wiens  goeden  daerby  gelegen  zyn,  dat 
wilde  beletten,  seggende  dat  hem  syn  licht  daer- 
mede  benomen  oft  gemindert  soude  worden ,  eü  by 
met  brieven  oft  anders  deughdelgck  thoont,  dat 
men  hem  gheen  licht  benemen  en  magh , . .  Co. 
Brtusel,  Seriait,  a.20;  Christyn  zegtenkeiykpro^^. 

2)  Bülijkf  fr.  ^quiiablement,  \\  Soo  wanneer,  naer 
de  vemaederinghe  van  eenige  goeden  by  yemandt 
van  ^t  maeghsohap  gedaen,  een  of  meer  andere, 
naeder  zynde,  ofte  preferentie  hebbende,  deselve 
goeden  den  eenten  naederlinck  oomen  ontnaederen , 
moeten  deselve  den  eersten  naederlinck  restitueren 
allen  *t  ghene  des  hy ,  ter  cause  van  dien ,  aen  den 
eersten  cooper  denohdeiyck  heeft  moeten  voldoen. 
O,  9.  Loven,  x,  41,  it.  a.  8. 

3)  Waaraehtig^  wezenlijk,  tr,  vérHablement ,  red- 
Uméni,  \\  Dat  den  gedaechde  de  geheyste  somme 
off  pretentie  aen  hem  aenleggere  waeriyck  en  deuch- 
deiyck  rest  en  ten  achteren  is.  C.  o.  IHetty  VZ.  ix,  18. 


4)  Behoorlijk,  fr.  pertinemmeni,  ||  Dat  de  wees- 
meesteren niet  en  sullen  moghen  oonsenteeren  int 
verooopen,  belasten,  verthieren,  beswaren  oft  ali- 
nieren  van  eenighe  erffeiycke  goeden  der  weeeen, 
tensy  dat  sy  alvoren  deughdeiycke  gheïnformeert 
syn  dat  tselve  nooteiyck  en  profijteiyck  is  voor  de 
weesen.  C,  v,  Sanikoven^   Weeskamer,  a.  21. 

DEUCHDELUCKHEIT,  zn.  v.  1)  Van  eene 
waar,  eene  stof.  Zoo  als  thans,  en  de  goede  hoe- 
danigheid,  fr.  la  bonne  qualitéy  bonté  {d'une  moT' 
ehamdiee,  êioffe),  ||  Oock,  gelyck  het  convenieert  de 
deugdelyckheyt  en  reputatie  van  deselve  fabricque 
\nl,  garentwynen]  met  alle  mogelycke  middelen  te 
conserveren,  soo  is  't  dat  men  andermael  expres» 
selyck  verbiedt...  O.  F,'B,  autr,  10  apr.  1727, 
IV ,  102. 

2)  Van  eene  schuld.  Geldigheid,  fr.  vaUdité 
(d*une  detie),  ||  Op  pene,  dat  by  schepenen  daerin 
sommierliok  geoidonneert  zal  worden,  naer  het 
blycken  van  de  deugdelickheyt  van  de  schuld  en 
van  der  insinuatie.  C,  v,  Auden,  I,  822,  Stijl  d. 
Koet.  Il,  1. 

DEUCHT»  zn*  ▼•  1)  Zooals  dbüchdxlijchbit.  1) 
II  Noch  zynd'er  twee  vinderyen  van  de  vlees- 
chuysen,..  userende  te  nemen  kennisse  van  schulden 
van  vleesch ,  mitsgaders  van  de  waerderinge,  deught 
en  oudeught  van  dien.  C.  v.  Oent,  ii ,  4.  Noch  is  er 
•en  vinderye  van  de  vischmarckt,  userende  ken- 
nisse te  nemen  van  schulden  van  visschen,  en  at 
't  gene  dat  men  op  de  vischmarckt  verkoopende 
is  victuaille  angaende,  mitsgaders  van  de  waerde- 
ringe, deueht  en  ondeught  van  diere.  Ib.  a.  6. 
Sullen  deghene,  die  de  voorsz.  permissie  hebben 
verworven  [nl,  van  „poeyermeulens"  op  te  richten], 
niet  moghen  maken  eenighe  poeyers  dan  op  den- 
selven voet  eü  van  'gelgcke  deucht  als  die  van 
Curtius  voorsz.  Fl,  v,  Brab.  20  sept.  1699,  I,  888  b, 

2)  Goede  werken ^  vrome  werken,  werken  van  lief» 
dadigheid,  fr,  bonnes  anvres,  muvres  pies,  csuvres  de 
dktriié.  II  Omdat  men  beseft  dat,  mids  den  voor- 
gheboden  t'andere  tyden  uutgheleyt  aengaende 
der  erven,  huusen  en  renten,  die  de  cloost^rs  en 
helegheesten ,  neeringhen  en  gulden  dagheliox  oon- 
questeerden  [I.  conquesteeren]  en  Vercryghen 
jeghens  weerlicke  persoenen ,  vele  jenten  hemlieden 
afghelost  zyn  en  zoolanc  zo  meer  werden,  in  zulker 
wys  dat  de  diensten,  aelmoesen  en  andere  dengh- 
den  te  niete  gaen  en  vermindert  wesen  zouden 
updat  er  niet  inne  versien  en  wordcr..  Hütttxkb, 
Corpor,  90,  Voorgebod  te  Gent,  19 -febr.  1611. 
Zooverre  als  de  schultheesschere  niet  en  can  vol- 
daen  werden,  mach,  betaelende  de  vangheniscosten 
tot  dien  daghe,  synen  schuldenaere  te  doen  blyf- 
ven  in  vanghenisse,  te  water  en  te  broode,  hem 
doende  setten  Toren  ter  straete,  eii  laeten  vuy^ 
hanghen  een  mandeken ,  omdat  een  yeghelyck  hem 
zoude  moghen  duecht  doen.  C.  v.  Aalst,  zxiii,  8. 

8)  lem.  deuchden  doen,  hem  goedgunstig^ 
met  goedheid  behandelen,  fr.  traOer  qn.  avee  bien- 
veiUanee,  avee  bonté,  ||  Enyegeiyc  meester  mach 
den  knapen  alsoe  vele  deuchden  doen  van  slapene, 
van  eten  te  gereidene,  of  van  anderen  gevoege, 
als  hem  gelieven  sal,  sonder  calengieren;  maer 
waert  dat  hy  hem  meer  leende  dan  z  pl[ecken], 
soe  sonde  hy  verhoren  y  ryale ,  alsoe  dicke  als  hyt 
dede.  Kb,  lakeng.  Diest,  Volambaoht^  1419,  a.  7. 
Dat  niement  met  hemlieden  [nl,  de  ,^aoopynen," 
eene  kloosterorde]  converseren  zoude,  m  heurlieder 
kercke  gaen,  noch  deucht  doen,  enz.  Schatxs, 
CdUaeie,  491  (anno  1481).  Oft  iemant  eemen  anderen 
eenighe  erfgronden  veroooht  voor  zekeren  prys  van 


^ 


ÖEÜ. 


t)ËÜ, 


ghelde,  en  hem  die  onder  de  weerde  Hete  uijt 
Nepecto  Tftn  eenighen  dienst  oft  andere  deughden 
en  yrientschai^n  bij  den  vercooper  van  den  cooper 
ghenoten,..  C.  v,  De»rne  1612,  ».  165. 

4)  Welmllendheidf  genegenheid^  fr.  bienveiUance^ 
mfftxiion,  \\  Dat,  van  den  gheachille  en  differentie 
geweest  tusschen  N. '  en  N  . . ,  ▼riendelio  appoinc- 
tement  en  accort  ghemaect  ea,  in  zulker  wys,  dat 
de  Toomoemde  mijn  heere  de  prelaet  deser  selver 
stede  toelegghen  sal,  uut  deuohden,  jonaten  en 
gracien,  de  somme  van  150  Ib.  groeten  Ylaemsch, 
midten  \l.  V laemscher  munten]  ,  thulpen  de  nieuwer 
oameren,  die  by  de  insetenen  onlancx  gheconsen- 
teert  es.  Hittttbvb,  Corpor.  76.  Appoinel.  d, 
sekepenem  v.  O  hemd ,  4  juli  1482.  Dus  mach  men 
conaidereren  wat  foy  ofte  betrauwen  datter  in  de 
Franssoisen  te  stellen  is ,  dewelcke  ons  noyt  deucht 
en  jonden.  Piot,  Chron.  787.  Hoe  de  butenpoorters 
niet  om  deucht  poorters  en  werden,  maer  om  haere 
ghebueren  te  Terlastene,  van  quaden  fayten  te 
ghane  ofte  om  quaet  te  doene.  Schatbs,  ColUteiej  59. 

6)  Landbouw.  Kracht  t  vaag^  vettigheid ,  fr.  {en 
cuUure  de  la  terre)  foree^  engraii.  ||  [De  afgaende 
pachter]  zal . .  de  oude  klayers  moeten  laten  liggen 
sonder  omryden , . .  waervoren  hem  zal  betaelt 
worden,  yoor  de  deugd  oft  yervoethede,  die  de- 
selye  klayer  in  't  landt  laet,  tot  twee  guldens  yan 
elck  yierendeel  landt,  boyen  eene  breeckyore, 
gelyck  of  ileselye  gedaen  waere.  C.  v.  Auden. 
2de  d.  SègL  12  aug.  1767,  a.  10. 

6)  Zooals  DSUCDDSLIJCKHBIT  2).  ||  De  kennisse 
yan  scepenen^  oft  stadtbrieyen  yan  Antwerpen, 
nopende  de  duecht  en  onduecht  yan  denselyen  sce- 
penenbrieyen , . .  en  competeert . .  niemande  dan 
den  scepenen  yan  Antwerpen.  C.  v.  Aniio.  1546, 
VI,  44. 

7)  Detigdzaamheid ,  braafheid  y  ordelijkheid  ^  fr. 
honne  conduite  ^  probüé,  eeprit  d'ordre.  ||  Soo  wan- 
neer eenighe  jonghe  ghesellen,  onder  heur  yijfen- 
twintig  jaeren  zijnde,  al  sijn  sy  onghetrouwt,  sijn 
proper,  neerstich,  behendich  en  yan  goeden  regi- 
mente,  alsoo  dat  sij  hen  yueghen  ter  neringhen, 
't  sy  tot  coopmanscbappen ,  ambacbte,  lantwin- 
ninghe  en  anderssins  tot  deuchden,  en  sij  mits 
dien  b^eeren  ontslaeghen  te  zijn  yan  der  yooch- 
dyen,..  G.  e.  Santhotfen,  Weeskamer,  a.  46.  Soo 
wanneer  eenige  jonghe  ghesellen , . .  hun  yuegen 
tot  neiringhe,  coopmanscbappen  eü  deughden.  C. 
o.  Lier,  XTiii,  34.  Jongers,  die  hen  tot  deughde. 
en  eenighe  goede  ezercitien  stelden.  Ib.  a.  28. 

DEUGNIKTËRIJ,  zn.  Ondeugd,  ongebondenheid, 
(r.  tice,  dér^lement,  ||  Dat  diyersche  persoenen 
hemlieden  yeryoorderen  te  contracteren  [nl,  met 
minderjarigen]  . . ,  zom  uut  ignorantie , . .  ander 
uut  pure  malicie  en  groote  schiericheit  [nl.  hebzucht], 
treokende  onredeliken  wasdom  by  maniere  yan 
financiën,  daerdoor  deselye  jonghersyerleet  worden, 
hemlieden  begheyende,  door  middel  yan  credit  en 
yan  ghelde  zo  gecreghen,  tot  deuchnieterye ,  tuns- 
aohen ,  speelen  en  drincken ...  Cv,  Auden.  2de  d. 
464  (1629). 

DEUR  en  samenstellingen,  zie  doob. 

DEUR,  zn. m.  Stier  j  bulj  fr.  taiureau,\At.taurue. 
II  Dat  deken  en  kapittel] ..,  aengaende  het  houden 
Tan  den  deur,  yoor  twee  derde  paerten  deselye 
yoor  hnn  ofte  haer  thiendenaers  sullen  gehouden 
syn  te  ondeihonden.  Fbahqüihbt  ,  Kap,  861  (1667). 

DEURIJi^ERS  (Dnryser,  doorijsers),  zn.  my. 
Spijkert y  nagelê,  fr.  deê  doue.  \\'  Centenum  ferri 
^kcH  duryser,  iiij  denarios.  Tol  te  Damme  1262. 
Item,    denselyen,    yan    i^o   doorysers,   yerbeeicbt 


aen  de  dore  yan  der  hallen,  yy  a.  yj  d.  JM,  tiad 
Ninovcy  1479. 

DEUKCLEET  (Duercleet).  zn.  o.  Seku^gord^, 
fr.  rideau  a  eoulitêe,  ||  Dat  de  gberanghene,  die 
gheen  bedde  en  heift  in  de  yoorseide  Steen  bo^en, 
en  een  bedde  hueren  wille  met  eenen  camerkine, 
zal  gheyen  alle  weke  yyf  grooten;  en  en  zullen 
de  yoors.  camerkins,  yan  nu  yoortaene,  niet  ghe- 
sloten'  moghen  zijn  met  eeneghe  houten  deuren  of 
anderssins,  dan,  yoor  elcke  deure  hanghende  een 
deurcleet  of  souyende  gordine ,  ten  eynde ...  C. 
stad  Brugge,  ii,  164.  RegL  v.  h.  Steen,  einde 
16de  E.  a.  7. 

DEURWAERDER  (Doerwaerder),  zn.  1)  Denr- 
wachter,  fr.  kuieeier  de  salie,  \\  Doerwaerder  Tan 
der  cameren  ons  heeren  yan  Bourgoignen , . .  sinen 
doerwaerdere  yan  der  zalen.  Mbbtbkb  en  Tobfb, 
II,  609,  Sdc.  V,  1401. 

2)  Gerechtsbode y  fr.  huissier,  officier  de  fustiee. 
II  Gheene  huyssiers  ofte  deurweerders ,  willende 
procederen  tot  eenige  openinge  yan  huysen,  camera, 
coffers  ofte  diergeUcke  faictelicke  ezploicten,  en 
sullen  sulcx  niet  mogen  doen  sonder  aaaiatentie 
yan  een  yan  de  principaelen  officieren  deser  stede, 
ofte  yemant  yan  heurlieder  sergeanten,  daertoe  by 
hemlieden  ghecommitteert.  C.  stad  Brugge ,  I,  i,  11 
(1619).  Deurwaerdêrs  en  zijn  geen  jugen  extraor- 
dinaire noch  referendarien,  al  is  't  dat  sy  rela* 
teren,  want  't  gene  dat  zy  doen,  doen  zy  ila  exe- 
cuteurs en  niet  als  jugen.  Tenware  in  executie 
yan  complaincte.  Wiblajtt.  JPract.  civ.  o.  yiy. 

DEURWAERDERSCHAP  (Deurwaerdersceps), 
zn.  HuisbeuMtardersdutp  y  cipierschap  f  fr.  ochmmt- 
gerie,  \\  Alle  leengoeden  staen  te  serrituten,  als: 
ontfangerscepe ,  crytwaerderscepe,  backersoepe,  deur- 
waerderscepe.  Leenr,  v.  1528,  fol.  31. 

DEUSKEN  (Deuxkeo,  deuxkin),  zn.  Een  oud 
gewicht.  Twee  aas  of  aaskens,  (Ben  aas  was  de 
eenheid  yan  het  oude  gewicht,  het  kleinste  ge- 
wichtje  in  het  oude  stelsel,  het  32*^  yan  een 
engels,  gelykstaande  met  0.047  decigrammen ;  een 
ons  had  20  engels ,  en  een  engels  32  azen.  Db  Ybibs, 
Wdb.  d.  Nederl.  taal,);  fr.  (ancien  paids),  deux  as  f 
Vas  était  la  d2e  portie  de  VesterlÏM,  et  il  y  aoait 
20  esierlins  dans  uneonce).  ||  Welcke  yoirghenoumde 
gouden  penninghen  , . .  sullen  moigen  weeaen  twee 
aeskens  lichter  dan  hoir  rechte  gewiohte  op  elck 
Btuck.  Valuaeie  9  noy.  1493,  Belg,  Mus,  IK,  89. 
Dat  alle  gaudsmeden  wisselaers,  taeffeltiera  eü 
andere,  die  hemlieden  geneeren  en  onderwinden 
gaud  en  zelyer  te  coopen  en  yerooopene ,  ghehauden 
worden  haer  ghewichte  te  halen  en  te  nemene, 
ofte  doen  ycken  en  justifieren ,  •  •  op  die  yerbuerte , 
te  wetene ,  yan  't  ghene  die  men  beyinden  zal  te 
licht  ofte  te  zwaar  wesende  een  deuxkin  op  't  maerck, 
ofte  daerboyen  tot  twee  deuxkin  induus,  yan  zesse 
gauden  Philippus  guldenen ;  eü  yan  't  ghene  des 
men  beyinden  sal  zwaerder  ofte  lichter  zgnde  twee 
deuxkins  ofte  daerboyen,  ter  ordonnantie  yan . . . 
JPL  V.  VL  16  febr.  1509,  I,  470.  Also  by  de 
ordonnantie  yan  het  jaar  99,  koers  en  loop  gegeyen 
is  geweest  aan  alle  gouden  penningen  op  remedie 
yan  een  deusken ,  bedragende  op  het  stuk  yan  fijn 
goud  eenen  stuiyer,  't  welk  is  groot  interest,  wierd 
geordonneerd,  dat  men  niet  meer  zoude  mogen 
opslaan,  op  elk  yan  de  gouden  penningen  boyen 
uitgedrukt,  oude  en  nieuwen,  dan  alleeniyk  een 
aasken  tot  remedie.  Ord.  v.  4  febr.  1520,  Yan 
MiBBis,  Qroot  chartb,  I,  col.  2606  {NederL  ^lae. 
en  rechtsk.  Wdb,  IV,  ,S55).  It.  PI  v.  PI,  Il  juU 
1&48,  I,  612. 


niÉ. 


DtE. 


BiA 


DEVISE  (Lttnt  tm).  Zie  Dznsni. 

DE VI8E ,  sn.  wr.  Kemieekfn ,  kemmwk ,  fr.  «MM'fVV 
ilM^Mc/iMi  tfift^JiM.  II  Ende  dit  totten  loon  en 
MlUrié  t'onaen  bete,  «U  hienuer  Tolght,  te  wete- 
nen: onae  Ywn.  rentmeester  en  elok  ran  de  Toirs. 
kten  of t  rechters ,  tot  behoef  Tan  eenen  tabbaerde 
Tan  oneer  deTieen  en  cleedingen,  Tan  sease  ellen 
iljne  lekene,  tot  zl  etuTere  d'elle,  oft  daeromtrent. 
SêkêMk.  V.   Brab,  reg.  188,  fol.  AS  (10  febr    1530\ 

DEV 18EEKEN ,  OW.  Zeggen,  mUdrMickem.h.dire, 
humoer.  \\  En  segghen  nog,  dat  die  Tan  Bochoute 
behooren  te  wetene  de  grootte  Tan  den  landen  Tan 
Gaprycke  en  Tan  Iiembeke,  dat  met  hemlieden 
betalen  zal  coaten  aen  de  waterganghen  en  aen  de 
alnoaen)  alxoo  Tooneid  is.  En  die  Tan  Gapryoke 
en  Tan  Lembeke  behooren  ooc  te  wetene  de  grootte 
yan  den  landen  Tan  Bochoute,  met  wien  sg  betalen 
sullen  coaten  Tan  waterganghen  en  Tan  den  sluosen, 
ghelyck  boTen  gedoTiaeerd  ia.  di  Pb.  en  Bb.  XUI. 
Kaprijk,  6  (1281). 

DEVOLVEEBEN,  ow.  AanUeterten,  ien  dede 
vaUen ,  volgen ,  fr.  éekoir  par  eneceseion ,  iomber  em 
pwriage^  euivre,  ||  SooTerre  die  tochtenaer  oft  toch- 
tersse,  alsdan  erffman  oft  erffvrouwe  wesende,  laet 
naer  hem  achter  alsulcke  erfigoeden  sonder  daerTan 
te  disponeren  by  coope ,  oft  anderssints  te  alieneren, 
aoo  doToWeren  dieeelTe  erfigoeden  alleen  op  die 
naeste  erfigenaemen  des  lancxtloTende.  C.  e.  Dieet', 
U,  4;  het  Brab.'reehi  heeft  „Tolgen**. 

PEWIJLE,  büw.  Terwijl,  fr.  ffendani  que. 
II  De  coninghinne  Elisabeth,  die  ghestOTTen  was 
dewyle  dat  de  ooninc  Philips  was  in  Surien.  Jav 
T.  DiXMUDX,  118.  Indien  de  arreetant  alsdan  njet 
^  compareert  en  doet  den  gearresteerden  tycht 
en  aensprake  Toir  de  wethon&ren,  dewyl  sy  als- 
dan te  rechte  sittende  syn,  soo  wendt  de  gearres- 
teerde alsdan  costeloos  en  schadeloos  ontslaghen 
Ïewesen  Tan  den  arreste.  C.  e.  Antw.  1545,  iy,  2. 
t  1A82,  T,  6;  de  Comp.  I,  y,  7,  hebben  „ter- 
wylen"  in  het  OTereenkomstige  artikel. 

DICHTEN,  bw.  1)  OpeteUem,  ir,  rédiger.  Kü. 
etmdere,  eompanere.  ||  Andriea  se^,  dat  Peter  een 
libel  famoes  tegen  hem  geformeert  en  gedicht  heeft, 
geopenbaert  en  in  straetmeeren  en  famen  onder 
tTolc  gebracht,  t.  d.  T^t.  79.  Daer  getuigen  alle- 
leens  [uL  te  gader]  die  woorden  Tan  huei^er  ken- 
niaaeii  en  getn^jgenisaen  uuytapreken,  recht  oft  eg 
die  taamen  gedicht  ep  OTerdragen  hadden  die  alaoe 
te  aeggen ,  dair  ia  preauropcie  Tan  aubomaoien  tegen 
die  getuygen.  Ib.  889. 

2)  XTUdenkem,  mtvinden,  fr.  imaginer,  invenier. 
Eil.  fingere,  ||  Zynde  onwaerachtich  en  Toor  ^e 
handt  ghedicht,  dat  het  refus  Tan  den  Toores.  Yan 
den  Houte  eenige  retardatie  soude  causerpn  aen  de 
poneenten  Tan  de  l^atien  Iml.  de  ambachten].  Mab- 
TIHBZ  48  (1659). 

DIËDEN,  OW.  Geldig,  van  kracht  tijn,  fr.  Ure 
valide.  ||  Eest  dat  sake',  dat  een  man  late  heeft,  * 
en  ep  sgn  sg  niet  besworen,  soe  en  diedet  ngt  dat 
iper  mede  bedrijft.  *i  Mecki  e.  Uixie,  113.  Eii 
epnderlinghe  Tertgen  wi  den  rechte  dat  seghet: 
diat  ghemeine  Tertgenesse  niet  en  diet.  Mttniebrief 
fiad  Tiel,  18  oei.  1829. 

Dlf^F,  so.  m.  In  de  hedei^d.  bet.,  fr.  ee/efif. 
II  Die  eenen  dief  achterfolghet  met  dieften,  en 
xonpepde  heipet  ^\o  die  niet  en  cQmpt  te  iire 
tiulpe,  hi  sal  ghsTon  den  heere  x  stuiTers.  JT.  e. 
Ur  jpieU  1265 ,  a.  30.  I|ie  rechte  haten  alsoe  zeere 
ften  dief,  dat  eg  niet  en  willen  dat  men  Toir  ^gn 
«iele  bidden  ^.  t.  d.  Tat.  82. 

PIEFDE&IJ,  v^  BimefT^,  diastol,  diqfte,  fr. 


vol,  larein,  \\  Een  man,  die  in  eeae  inqoeate  Ter- 
tuycht  wordt,  te  weten,  dat  in  paenhuyaen  Inl, 
brouwerijen],  in  backhuyaen  die  üane  ia  dat  der 
ipan  enich  feyt  achuldich  weer  den  TyiF  poinctepi 
aengaende,  diefderye,  moort,  eto.,  aullige  man  sfJ 
der  heer  mogen  op  een  banok  leggen  en  doen 
proeyen  met  kalt  en  warm.  (7.  gr.  Loom,  I,  yj,  77. 

DIEFCLOCKE,  zn.  Tr.  Avond-,  ntfeU-,  poori- 
klok,  fr.  doeke  de  retraite.  ||  8o  wie  dat  bi  nachte 
gaet,  na  die  diefclocke,  aonder  lanteme  ooht  aon- 
der  licht,  Terboert  xx  a.  Kb.  v.  Amiw.  a.  24.  De 
boeten  in  de  Toiigaende  aeaae  artiden  begrepen 
agn  dobble  wanneer  tfayt  gebuert  in  de  Icercke  oft 
op  kerckhof,  oft  by  nachte  nae  de  diefclocke.  O. 
stad  MeeMeUn,  ii,  10.  Anno  1466  doen  begonat 
t* Antwerpen,  t*aaTona  ten  thien  uren,  te  luyden 
de  docke  die  men  heet  die  Dcabbeolocke,  en 
naemaela  die  Dieficlocke.  Piot,  Ckrom.  79. 

DIEFPUT,  sn.  Onderaardeok  gevat^eniede ,  kerr 
ker,  fr.  prietm  êouterraine.  ||  De  heere  oft  offi- 
cier en  mach  eenen  portere  en  ingeaeteue  (gher 
Tanghen  weaende)  in  de  die^utten  on  opten  Steen, 
beneden  nyet  aetten,  doen  noch  laten  aetten,  maer 
moet  deaelTe  geyaueene  laten  aetten  opté  poiarters- 
camere  metten  anderen  geyangenen,  sooTerre  sy 
machtich  genoeh  ayn  den  coat  aldaer  te  doene  en 
te  betalene  naTolgende  trecht  Tan  den  Steene.  C. 
V.  AnivJ.  1545,  i,  18.  De  heere  oft  officier  en 
mach  een  poorter  oift  poorteraae,  ghcTangen  weaende, 
in  de  diefputten  niet  aetten,  doen  oft  laten  aetten, 
maer  moet  denaelTen  ghcTanghen  laten  aitten  pp 
de  poorteracamere.  C  v.  ^eBoeek,  T,  9.  Zie  )(XB- 
TJOfs  en  ToBVB,  I.  808  —  810. 

DIEFTE,  sn.  Diefeial,  dievery,  fr.  vU,  larein. 
II  Die  eenen  dief  achterTolghet  met  dieften . .  (Lat. 
tekat :  gui  Jkrem  ineeguUmr  pro  flirio).  K,  e.  ter 
JPieie  1265,  a.  80.  Item,  eeqe  Trie  yrvnndid  Ten 
de  oonninen,  en  alle  die  ae  nemen  oftp  Tangen 
sonder  consent,  committeren  by  daghe  roof  en  by 
nachte  diefte.  Ds  Pb.  en  B|t.  IV.  ^velde,  18; 
Beerliekede  te  BeertuUe  (1509).  AUe  degonne  die 
die  conynen  haeleu  aonder  consendt,  by  daeghe 
doen  roo^  en  by  nachte  diefte.  Ib.  YL  Saaet&e, 
15;  Meerlijkkeid  v.  Nevels. 

DIEFTELIJCK,l)BgT.^w.  Oe^ioUm,  fr.  eoli^ 
II  So  wie  dieftelic  goet  oqept  bi  liphte  y^a.  dé^  daghe . . 
K  V.  ter  I^ieie  1265,  a.  46.  ï>e  Lf^t.  tekst  neeft 
Toqr  ^ieftelic  gpet"  yWrinin. 

2)  B  g  w.  —  Diefachtig ,  £r.  ^  «0%*;  U  P^W 
dieawille  dat  AreJ^en  ^e  |f of^makere , . .  yplgh<Binde 
synder  kenneaae  [nl.  bipkentenia] ,  hem  TerToordert 
heeft  te  anthierene  ffheaelscepen  Tan  quaden  leTcne , 
eü  met  aulc)(en  aieftelio  t^  helpen  atelene  in 
diTerache  lanthuuaen,..  C  v.  Auden.  2<l«  d.  Fonaie 
V.  8  jan.  1542/8. 

DIEHELU^.  Een  zeer  Treemd  woord,  Toor- 
seke^  eene  ^i^opn-  of  4rnk£put.  ||  Item,  naer  de^en 
aoo  produceert  cffO  ae^ïegghere  agn  Bchutwaerhey4t 
[fll.  de  getuigen  tot  zgne  Terweering  dienende], 
d'welck  in  eiTeqte  aoude  behooren  te  agn  s\ine 
^prochen;  en  uochtans  aldus  wordt  gheü^eert,  %e 
wetene:  itX  die  procureur  Tan  den  aenlegghere, 
omme  agne  wederpartye  te  ^buaeren,  hebbende  in 
aijn  waérheyt  ^r  aoberlgck  zgn  materie  beleyt  en 
agn  feyt^  ghetoncheert ,  komt  in  deae  scbutwaef- 
)ipy4t  en  produc^rt  wederomme  Yooar  achepenen 
^rehande  ghetuyghen,  het  diehflua  pft  nieu^^,,. 
C.  V.  *ê  j^oêch,  Or4'  Caroline  v,  20  oct.  1529,  ft. 
6.  Men  leze  in  de  plaata :  „hetsg  dieaeWe  oft  nieu^pj'* 

pi)!lNAi!^^ zn.  Gesworen  diei^iaef.  Q^w^^ 
0erechiêdienaar  of —  hoide^  eer  jont  ^  fr.  eervUear  «^ 

48 


342 


niE. 


DlË. 


Mêr^êui  aiiêrmtnié  de  Juttieê;  Christyn  JwraH  mi- 
mstri.  Deze  offioien,  in  Brussel  ook  ,^minan8- 
knapen,"  in  Antwerpen  „corte-roeden**  en  y^ooif- 
dragers"  genaamd,  waren  tevens  politie-  en  ge- 
rechtsdienaars of  deurwaarders;  elders  en  in  de  dorpen 
werden  zy  ook  „vorsters*'  genaamd.  Ces  officieren 
mppeUe  austi  ^^valeis  de  ratnman"  è  JBruxeUeSf 
ypimrU^eeifg^'*  on  „maeeiert'*  è  Anver»  êtaient^  em 
même  tempt,  officier 9  de  police  et  de  fUëtioe  ou 
kmUeiere;  cnüeurs  ei  dans  les  DÜlaget  on  Ie»  appe- 
laii  f,meseiert,*'  \\  Den  yoorss.  amptman  heeft 
oook  seker  getal  Tan  sergeanten  oft  ghesworen  die- 
naren  tot  synen  keus,  dewelcke  moeten  weseh 
lieden  met  eeren,  yan  goeden  naem  en  faem;  en 
dienen  insgelgcz  by  commiasie  yan  den  prince, 
onder  cautie  by  hen  te  stellen;  doende  hunnen 
eedt  in  handen  des  yoom.  cancellier  [yan  Bra- 
bant], en  in  handen  yan  de  wethouderen  deser 
■tadt.  C  V.  Bnuielf  1606,  a.  3.  Vangelgcken 
yermogen  den  yoorss.  amptman,  sgnen  lieutenant 
en  ghesworen  dienaren,.,  te  doen  alderhande  eze 
oatien  yan  yonnissen  en  gheyonniste  schepene- 
brieyen  derseWer  stadt,  ten  platten  lande  geheel 
Brabant  door,  buyten  de  yrye  steden,  op  de  per- 
soonen,  haeffeiyoke  en  erffeiycke  goeden  yan  de 
ghecondemneerde  oft  yerobligeerde,  mitsgaedera 
ftlle  beleydinghen  eii  beterdinghen  yan  gronden 
yan  eryen,  midts  betalende  den  wyn  aen  den  offi- 
cier yan  de  plaetse.  Ib.  a.  9.  Item,  zyn  gehouden, 
ten  yersoecke  yan  partye,  binnen  dese  stadt  en 
hare  yryheyt,  te  doen  alle  arresten,  soo  op  per- 
floonen  als  goeden ,  sonder  'tselye  te  mogen  wey- 

Seren,  soo  wanneer  hen  cautie  ghestelt  wort,  yoor 
e  kosten,  schaden  en  interesten;  eii  der  yoorsz. 
Shesworen  dienaren,  ten  yersoecke  als  yoren,  te 
oen  alderhande  daghementen,  insinuatien,  inthi- 
matien,  soowel  aen  de  borghers  ingesetene  als 
nytlandige  en  afgesetene  der  stadt;  en  worden 
in  alle  't  ghene  yoorschreyen  is  gelooft  op  hun  yer- 
claren  en  relatie.  Ib.  a.  10;  zie  ook  a.  70  en  81, 
en  1670,  a.  65.  Dat  alle  onse  yassalen,  hebbende 
hooghe  jnsticien,  hun  baillieuws  en  officiers  compe- 
tentelgcken  sullen  doen  bystaen  en  assisteren  yan 
sergeanten  en  andere  dienaers,  ten  eynde  dat,  by 
ghebreecke  yan  dien,  de  justitie  niet  en  bHjye 
sonder  executie.  Ord.  erim,  v.  1570,  a.  46;  de 
Fr.  tekst  zegt:  serqeante  et  autres  minutret  de 
Juëüoe.    Zie    amhah    a);    zie    ook   coLïDBAaBK, 

COBTS  BOBDS  en  yOBBTBB. 

DIENEN,  onz.  wkw.  In  yerschillige  beteeke- 
niasen.  1)  Voorthrengen  —  veriooHen  —  eekrif  (en  van 
rechiepUiging  t  die  aan  H  gerecht  overleggen  ^  fr.  ex- 
hiber,  prodtüre,  foumir  dee  éerituree  de  procédure 
au  trtbunal,  'produire,  JoumiTj  anc.  tervir;  La 
Cume :  s  e  r  y  i  r  .•  foumir  tes  mogene  enju$tice,  Servir 
de  reproehee  et  talvatione,  \\  Dat  generaiyc  yy  ma- 
nieren zyn  dairmet  een  persoen  mach  yallen  in 
oontumacien  en  comen  in  deffiiulte  in  zynder 
saken : . .  Ten  yierden  male,  niet  dienende  oft 
exhiberende.  —  Ten  üyra  male,  in  niet  oyerleggeude 
noch  exhibérende  oft  dienende  yan  gescrifte;  want, 
die  dach  heeft  om  te  dienen  yan  gesoriften,  eö 
dat  niet  en  doet,  die  wort  contumax,  en  yerliest 
die  beneficie  efi  ynioht  yan  dyen  daige,  en 
wort  yerstèeken  yan  synen  scriftueren.  y.  d.  Tat. 
11  y*.  't  Proces  in  staet  synde,  sullen  de  procu- 
reurs respectiye  fumieren  en  dienen  yan  inyentaris 
teripto.  C.  v.  Lier^  Stijl,  ix,  16.  Syne  enqueste 
yoldaen  hebbende,  zal  [nl.  de  eischer]  oock  ge- 
houden zyn  te  doen  dagyaerden  den  yerweerder 
by   billiet,   om    te   komen   dienen  yan  reprocheu. 


C,  V.  Auden,  I.  St^  d.  kamer ,  i,  11.  Om  te  dienen 
yan  antwoorde  zal  den  yerweerder  hebben  dry 
dilayen,  elck  yan  acht  dagen.  Ib.  28.  Partye 
dienende  yan  antwoorde  ofte  yan  eenige  schrif- 
turen ...  24.  Naer  't  dienen  yan  duplique  ofte 
quadruplique ,   zal  de  sake  yallen  in  'tadyya.  28. 

Zie  ook  DIEKLIJCK. 

2)  Yan  eene  rechtszaak.  Voor  ^t  gerecht  komen  ^ 
hehandeld  of  gepleit  worden  (men  zegt  thana  nog 
„dienen"),  fr.  {d'un  proeèe),  être  plaidé,  débaitu^ 
anc.  servir,  j|  Naer  oyerleg  yan  inyentaris  en  ap- 
plicat ,  zullen  partyen . .  .  moeten  dienen  hine  inde 
yan  reprochen  eö  contradictien.  Ib.  41.  Zullen  oock 
hebben  twee  dilayen,  om  te  dienen  yan  aalyaiien 
eii  solutien.  42.  Dat  tusschen  den  dagh  yan  de 
dagementen  en  den  dagh  yan  recht,  die  op  de 
rolle  oft  in  de  yierschare  sal  dienen,  interyal  sal 
moeten  zyn  yan  eenen  dagh.  C.  v.  Brussel,  Stijl 
voor  wethouderen,  a.  8.  Dienende  dach.  Dt^ 
waarop  eene  rechtsxaak  bepaald  is  en  bepleit  of 
behandeld  moet  worden,  fr.  jour  servant:  jour 
auquel  une  eause  est  assignée  ei  doit  aooir  expé' 
dition.  (Do  Laurière),  ou  être  plaidée,  thana  four 
utile.  II  De  yeryolghere  yan  der  purge  ee  ghe- 
houden  jeghens  den  dach  dienende  alle  deghone 
die  eenich  recht . . .  an  zuicke  zaken  pretenderen 
zouden  moghen, . .  te  doen  inthimeren.  C.  v.  Oent, 
yiii,  4.  Zie  ook  dach  8)  blz.  811  a.  Daer  beede 
partyen  compareren,  den  heesscher  zal  schuldig 
zyn  ten  dage  dienende  heesch  te  maken  en  den- 
selyen  't  exhiberen  in  geschrifte,  indien  *t  partye 
yersoeckt.   C.  v.  Auden.  I.  Stijl  d,  kamer  ^  i,  17. 

3)  Pleiten,  een  rechtsgeding  voeren,  fr.  plaider, 
eontester  quelque  chose  en  justice.  \\  Dat  gheen 
partye  in  de  yoorseyde,  oft  aaeoken  yan  eyietien, 
noch  oock  in  de  saecken  hiemae  gheroert,  yan  nu 
yoordaene  en  aal  moghen  dienen  sonder  procureur, 
synde  yan  den  eede  alhier.  C.  v.  Santhoven,  Styl 
1557,  a.  27. 

4)  In  rechte  optreden,  om  iem»  zaak  te  verde- 
digen,  fr.  occuper  en  justice,  ||  Alsoo  de  behoor- 
lycke  geroachtichschappe  der  procureurs  het  prin- 
cipael  fundament  is  yan  alle  reohteiycke  proce- 
duren,  soo  wort  wel  expresseiyck  yerboden,  dat 
geenen  procureur  hem  yeryoorderen  en  sal,  aeUve 
oft  passieve,  in  eenighe  partyen  saken  te  oeca- 
peren  oft  te  dienen,  sonder  te  hebben  en  te  ver- 
thoonen  behoorHjcke  procuratie,  wetteiyck  gepaa- 
seert.  C.  v.  lAer,  Stijl,  a.  20. 

5)  Dienen  in  rechte.  Rechtsgeldig  t^,ft.iire 
valide,  valahle  en  droit.  ||  Suloke  gedaechde  soude 
ayn  yerreyckt,  alsoo  die  aenleggere  synen  heysch 
verifioeert  by  sgnen  eedt  aen  de  hegligen;  het  en 
ware  dat  de  gedaechde  oonde,  y&r  den  eedt, 
bygebrengen  wettige  ontachout  hem  dienende  in 
den  rechte.  C.  v,  Diest,  St^  30  oot.  1507,  a.  5, 
blz.  380. 

6)  Als  gerechtsbode.  De  vonnissen  des  rechters 
in  burgerlijke  zaken  uitvoeren,  de  dagvaardingen, 
beslagleggingen,  pandingen  en  verkoopingen  doen,  ir. 
mettre  è  ewécuHon  les  jugements  en  molière  oivUe, 
faire  les  eusigneiHons ,  saisies-gageries ,  ventes, 
II  Item,  eyst  dat  saecke,  dat  eenich  clooster,  oft 
goidshnys,  oft  eenich  religieux  persoon  dairinne 
woonende,  eenich  scout  yuyt  hebben  steende,  waer 
dat  [het]  sg  binnen  onsen  raide  yan  Brabant,  en 
nyet  betaelt  en  connen  gewordden,  soo  sullen 
sg  dat  yeryolgen  yoor  den  yoers.  warantmeester, 
dieweicke,  mitsgaders  drye  yan  onse  leenman- 
nen, die  hem  toegeyuecht  sullen  wordden,  in  elok 
yan    de    yier   quartieren  yan    Brabant,    die   ken- 


DIE. 


DIE. 


343 


niflse  daenff  hebben  en  nemen  sullen;  en  die  die- 
naen  Tan  den  wanmtmeesten  sullen  daeraff  dienen , 
en  nyettiftndt  anders;  en  daer  sullen  die  dienaera 
panden  haelen,  en  die  panden  sal  men  thoonen 
Toor  die  yoors.  drye  leenmannen;  en  die  waranfc- 
meester  sal  se  manen , . .  en  men  sal  den  pandt 
terstont  yerooopen,  eii  dan  sal  men  hem  laeten 
weten  dat  huere  panden  ▼errocht  sijn;  en  daer 
zullen  sy  se  mogen  quijten  binnen  derden  daeghe. 
Item,  eest  dat  eenich  meester  oft  meestersse,  oft 
eenich  man,  woont  binnen  eenighen  goidshuyse, 
die  sullen  gevrydt  worden  Tan  alle  richteren  oft 
dienaeren,  Tuytgescheyden ,  dat  die  wsrantmeester 
Tan  Brab.  daersfi*  een  richter  syn  zal ;  en  eest  dat 
sy  yemande  sculdich  syn,  soo  en  zal  daer  nyemandt 
aff  dienen  dan  die  warantmeester  oft  z\|n  dienaers 
binnen  den  goidshuyse;  het  en  waere  dat  zy  ylnch- 
tioh  waeren,  soe  soude  elck  diener  dien  mogen 
aentasten  oft  syn  handt  daeraen  slaen,  totter  tgdt 
toe  dat  zy  [l,  ze]  den  warantmeester  oft  eenighen 
Tan  zyne  dienaren  hadden  [nl.  goTangen  hadden]. 
Mekenk.  v.  Brah.,  reg.  137  f».  301.  Insir,  Warant- 
meetier  28  aug.  1815  a.  6  en  12;  P2.  e.  Br, 
III ,  496. 

7)  Alt  amhUnaar  werktaam  ct;s,  ft.  fonciionner, 
II  De  Tyf  sohoutetten,  die  onder  den  schoutet  yan 
Antwerpen  dienende  syn,  als  Herentals,  Lyer, 
SanthoTen,  Gonticke  eü  Tan  den  Waterlande,  en 
behooren  in  'tcriem  egheenen  exploict  oft  executie 
te  doene  dan  by  den  schoutet  Tan  Antwerpen  en 
tot  synen  bysyne.  C  ü.  Aniw,  1546,  i,  51.  In  de 
Toors.  stadt  is  eenen  amptman  en  eenen  lieutenant, 
diewelcke  dienen  by  commissie  Tan  Zyne  Majesteit. 
O.  V,  Bruttel  v.  1570,  a.  1.  In  de  Toors.  stad  zyn 
dienende  een  borgemeestere  eA  seyen  schepenen 
Tnyt  den  geslechten,  die  jaerlycz  by  der  Majesteit 
oft  zynen  gouTcmeur  over  Nederlant  worden  ge- 
oosen  oft  yemieut  op  Sint-jansayont  middensomer. 
Ib.  a.  8.  Dienende  [nl.  amptman  en  lieutenant]  by 
commissie  yan  den  prince.  It.  1606 ,  a.  1 ;  Christgn 
dêêervientêt.  Den  yoors  amptman  heeft  oock  seker 
getal  yan  sergeanten  oft  gnesworen  dienaers,  de- 
welcke ...  en  dienen  insgelgcx  by  commissie  yan 
den  prince.  Ib.  a.  8;  Christgn  deterviunt, 

8)  T9.ha(U  knmem^  ioevailen,  ien  deele  wülen^ 
fir.  profiier  è,  ^cAoir,  tamber  sm  pariage,  \\  Van 
allen  broecken  die  daer  yallen,  groot  eü  cleyn, 
sal  ons  die  halffscheit  dienen,  en  dat  Tirdendeel 
die  borgemeesteren  en  geswooren ,  en  dat  leste  Tier- 
dedeel  gunnen  wie  en  willen  dat  dienen  sal  den 
bnwe  [fil.  bouw]  Tan  porten,  muren,  Testen,  straetea... 
O.  Uégê,  1  febr.  1447,  a  19;  PrM.  Diewelke 
broeken  wy  willen,  dat  ons  offte  onse  naoomelingon 
allen  dienen  sullen.  Ib.  SAoi.  Bnde  die  beteringe 
daerTan  [nZ.  Tan  zekere  misdaad]  sal  dienen:  haiff 
mynen  gnedigen  heren  Toirs.,  dat  Tierendeel  den 
regierders  Tan  der  pollicien ,  ind  dat  ander  Tieren- 
deel tot  der  noitsaken  Tan  der  stat.  Ib.  27  juli 
1469,  a.  t;  TVw^srea. 

9)  Strijden  —  spreken  —  pleUen  voor,  fr.  mt- 
Uier  —  pfaider  pour ,  venir  en  preuve.  ||  By  sterc- 
kerder  redenen  zoe  heeft,  in  denzeWen  geTalle, 
't  Toirs.  oyr  dat  rechte  Tan  den  possesseur  gehee- 
lyo  en  al  Tercregen  by  den  Toirs.  rechte,  dairmede 
die  doode  den  leTenden  die  possessie  geeft  en 
aenerft*,  en  tot  dyen  dient  en  laboreert  ten  prof- 
fijte  Tan  den  hoyre,  de  natuere  Tan  der  successien. 
T.  D.  Tat.  355.  Zie  ook  labobsbebh.  Dienen  of 
ontdienen.  Voor-  oj  fegenpleUen,  strijden,  spre- 
hen^  milifer,  plaider,  prouverponr  ou  oontre.  ||  Dat  wy, 
gehoort  hebb«ide  die  olachte  des  yoors.  meester 


yan  Ohantrain  [der  Ordenen  yan  St.-Jan  te  Jeru- 
zalem] ,  en  willende  ons  in  desen  quyten  in  den 
yoors.  Ordenen,  en  hen  doen  alsoo  wy  sehuldich 
syn  te  doene ,  daerommme  gesonden  hebben  gehadt 
in  der  yoors.  camere  Tan  onser  rekeningen  te  Brus- 
sel N.  N.,  diewelcke,  mitegaeders  den  luyden  yan 
onser  rekeningen,  emstelyck  hebben  oyersien  en 
geyisiteert  allen  die  arresten  en  allegatien  ten 
achterdeele  yan  den  yoors.  meester  yan  Chantrain, 
en  der  priyilegien  eü  gratiën  yoors.  op  de  yoors. 
rekeninge  gesedt  en  geschreyen  by  arreste,  en 
alle  't  gene  dat  in  dyen  soude  mogen  dienen  ofte 
ontdienen,  ter  eenre  zyden  ofte  ter  anderen,  en 
alles  dat  daeraen  deyen  mach,.,  hebben,.,  ge- 
ordineert  enz.  O.  P.-J?.  autr,  8  juli  1455/29  oct. 
1721;  III  266. 

10)  Met  eene  bepaling  in  den  8«n  naamyal.  — 
In  het  leenroerig  stelsel.  Zijnen  keer  in  bepaalde 
omstandigheden  met  tdceren  verpliehien  dienst  in 
gM  ter  hnlp  komen,  fr.  dans  Ie  sjfstime  féodtd: 
venUr  en  wde  è  son  seigneur ,  en  eertakêet  eiroMi- 
stances  d^terminées,  par  un  service  obligaioire  en 
argent.  )|  Vort,  der  porteren  goet,  die  ute  den 
lande  yan  Grimberghen  siin  porteren ,  ochte  werden, 
dat  nu  te  dienste  steet,  moet  den  heren  yan  Grim- 
berghen dienen  te  huweleke,  te  riddersoape  en  te 
gheyancnesse,  also  yerre  alse  sieen  gheloeft  hebben. 
24  juni  1297;  Verdrag  tnssehen  Brabant  e»  Orins^ 
bergen  ^  a.  8  In  het  charter  yan  Oortenberg  beloofde 
ook  de  hertog:  ||  Dat  winemmermeer  set tinge noch 
bede  nemen  en  selen,  en  si  om  occasioen  yan  ridder- 
scappe,  yan  huweleke  ochte  yan  geyancknesse. 

11)  Yan  eene  markt.  Oehoaden  worden ,  plaats 
grijpen,  fr.  (d^mn  mareJU)  étre  tenu,  avoir  Uem. 
II  Item,  is  onse  wille  en  beyell,  dat  die  wecken- 
merckt,  die  aldaer  op  den  heyligen  sondagh  te 
liggen  placht,  yerlacht  sy,  en  yan  desen  daghe 
yorts  dienen  sall  alle  donderdaghe  yan  jegeiycke 
wecke.  O.  Liége,  1  febr.  1447,  a.  19;  Bree, 

12)  Strekken,  bedragen,  fr.  s^étendre^  s'éleoer  è, 
se  monter  è.  \\  £n  oyermits  dat  [nl,  yan  een  aan- 
deel in  de  boeten],  sullen  die  borgemeesters  en 
gezwooren  gehalden  syn  alle  jaere  ons  stadt  yan 
porten,  meuren,  yesten  eü  straeten  te  besorgen  eü 
beteren,  sooyerre  die  proflten  dyenen  eü  reycken 
mogen.  O,  Liége,  1  febr.  1447,  a.  19;  Bree. 

13)  Yan  molenwater.  In  genoegtame  hoeveeUkeid 
zijn  om  te  malen,  fr.  parlant  de  lean  au  mouUn: 
se  présenter  en  guantité  suffisante  pour  moudre. 
II  Aengaende  de  molders,  midts  dien  het  der 
ghemeynte  nootelyck  is,  altgdts  yersien  te  zyn  yan 
meel,  en  dicmale  het  water  niet  en  dient,  soo 
sal  denseWen  gheoorloft  zgn  te  malen  op  die  mor,- 
ghen-  eü  ayontstonden  al  der  sondaghen  en  der 
yoornoemde  feestdagen.  PI.  e.  Brah.  z.  j.  I,  60  6. 
Ord.  Zon"  en  keUigd.  Ygl.  Yerdam  BiBifKN  intr.  3). 

14)  Met  eene  bepaling  met  tot.  Bijbehooren,  fr. 
apparfenir.  ||  Schepenen  yan  ghedeele  hebben  ooo 
kennosse  yan  de  reparatien  eü  paysen,  die  men 
maeckt  yan  dootslaghen . . .  £ü  kennen  yan  ge- 
lycken  yan  den  zeker  [nl.  borgstelling],  Toetyallen, 
eisden  eü  andere  solempniteyten  daertoe  dienende. 
C.  V.  Gent,  iii,  9.  Wes  gedaen  zynde  [nl,  de 
mindeijarigen  yoorzien  zynde  yan  yopgden],  soo 
moet  daer  gemaekt  worden  inyentaris  yan  allen 
haeff  en  erye ,  en  yan  allen  schriften  en  bescheyden 
daertoe  dienende.  O.  v,  Diest ,  YZ.  iii ,  Bijv.  a.  14. 

DIENËR8CHE.  zn.  yr.,  Limb.  Dienares,  ir, 
servante.  Lat.  aneilla.  Kil.  Dienersse,  ministra, 
II  Eü  oyermits  dinen  alreheilichsten  dooi,  soe  bid 
ie  Di  ootmoedeliken  da.ttu  mi,  dine  dienersohei 


i 


344 


DIE. 


DIE. 


beboedet  in  dinen  wille...  Hond.  merJt.  41.  Ter- 
dum  sntKBtBCHS. 

DIENLIJCK  (Dienlio),  bn.  Dtentiig,  nmiüg, 
ft.  nUU  II  Inegheiycx  mach  die  aenleggere  hebben 
dieseWe  tenDynen  en  daghen  van  rechte,  om  te 
dienen  Tan  repliqne,  interrogatorien ,  conclusie,  oft 
andere  tnunimenten  hem  in  de  aake  dienlijck  we- 
sende.  C.  r.  Siékeim,  a.  8.  Bat  van  nn  Toortaen 
derzelrer  onaer  stadt,  tot  haere  behoedt,  weWaert, 
nut,  eendracht  efi  Toonpoef,  efi  tot  haren  besten 

gDuvemement  en  administratie,  tot  dezen  eyndt 
ienlicker  efi  nutter  cyn  zal,  hare  oude  priyile- 
gien . . .  haer  gerestitneert  eü  herrestigt  [worden]. 
Piot,  Cari,  «32  (1577). 

DIENLINCK  (Dienelinc),  zn.  1)  Dienaar,  dienst- 
hodêf  hniehediende ,  fr.  aermienr,  donMêtigne,  valet. 
II  Ghegheren  den  dienlinghen  van  der  herberghe 
[«2.  heerenhuis,  hóièl]  Tftn  ons  gheduchten  heere 
en  prinche,  in  horescheden  tharen  medewintere 
[nl,  midwinter,  Kersmis],  *t  welke  ontflng  mer 
Morlet  de  Betencourt,  meester  lén  ons  gheduchts 
heeren  herberghe  [til,  hofmeester,  maitre  d^héfel], 
tj  Ib.  It . .  den  dienlinghen  van  der  herberghe  Tan 
onser  geduchtei^  rrauwen  ran  Ghaerloys,  in  *tghe- 
meene,  in  horescheden,  yj  Ib.  gro.  It. . .  den  dien- 
linghen yan  der  herberghe  yan  minen  here  tan 
Courtiyion,  ons  gheduchts  heeren  canchellier,  in 
hoTCschede,. .  Gilliodts,  Int.  iy,  260,  Bek.  v. 
1413.  —  Met  deze  zelfde  beteekenis  sch\jnt  te 
moeten  gelezen  worden  het  yolgende  citaat  uit 
Jan  yan  Diimude,  34.  ||  Be  cnapen  en  de  diene- 
linghen  yan  den  heeren  en  yan  den  edelen;  sy 
waren  yertassereers  efi  straetrooyem  en  rooerdena- 
ren.  Jak  y.  Bixxttds,  34  en  paeeim. 

2)  Werhnan,  fr.  óuvriêTj  yolgens  eene  aanhaling 
yan  Oailliard,  Oloit.  AR  b.  uit  Weale,  Beff¥oi,  I, 
214:  II  Elo  Tan  hemlieden  werkende  met  twee  of 
drie  dienlynghen.  Bindeiyk 

3)  ziet  Verdam  in  het  woord  dienlingen,  dê 
giadêpensionmiésên,  fr.  lei  peneionnairet  de  la  mlU, 
en  zoo  komt  het  ons  ook  yoor ,  biykens  het  eerstvol- 
gende citaat :  tl  Tan  twee  smalen  meerzwine  [nl.  de 
inwoneft  yan  Blankenbeig  waren  verplicht  jaar- 
IQks  eenen  bruinylsch  aan  het  Bmgseh  magistraat 
te  schenken],  dewelcke  ghepresenteirt  waren  der 
Wet  efi  den  pensionarissen,  metten  meerzwine  dat 
gebrocht  was  yan  Blankenberghe.  Gjlliodtb, 
Inv.  It,  484,.  Bek.  e.  1372.  Ghegheyen  Goppin 
GbJline,  die  de  yoeraeide  merzwine  hieu  efi  deel- 
de... Item ,  den  kindren  die  't  yors  merzwyn 
droughen  den  wethouders  en  dienlinghen  Tan  der 
stede,  elk  tsine,  te  haerlieder  huuae...''  Ib.  Bek. 
V.  1889. 

DIENST,  zn.  m.  fr.  êertioe.  In  Terschillige  be- 
teekenissen.  1)  Dienttbaarheid;  eekai-  of  eynepheh- 
ügheid^  it.  etmage;  éiat  d^éUre  tutufetH  om  payo- 
ment  <fiM  eene  amnnêl.  \\  Item,  hier  suldy  weten 
efi  noteten:  dat  aerTitnte  niet  anders  en  is  dan 
dienst  en  eygenhert,  die  de  een  persoen  oft  erre 
der  ander  smildien  is  te  doen.  En  generalijc  te 
spreken  Tan  den  serntuten  efi  eygenheyt  oft  dien- 
sten ,  men  T^ndt  Tierderhande  serrituten:  ierstwerff, 
serritute  die  d*een  erTe  der  ander  sculdich  is, 
en  deee  is  puer  feael;..  Welcke  serrituten  word- 
den geheeten  reael,  want  s|j  der  erTen  aenclcTen 
efi  Tolgen  der  erren,  die  den  dienst  sculdich  is 
te  hebben.  Efi  d^ser  seryituyten  reael  zijn  ij  mi^ 
nieren,  d'een  is  geheeten  nrbaen,  efi  d'andere  is 
geheeten  serritute  rustical.  Ten  anderen  male  Tynt 
men  serritaten  oft  eygenheyd,  die  de  erve  den 
pefaom  seuldinh  is,  en  dese  serTitnte  is  geheeten 


personeel,  als  sQn:  gebmijo  geheeten  «sm,  efi 
tuufmetUe,  geheeten  tochte,  als  is  habitacte  élk 
woGoynge.  Ten  iij»  male  Tjndt  men  noch  servi- 
tuten personaele ,  die  d*een  persoen  der  ander  scul- 
dich is ,  gelyo  als  dienst  Tan  slaTen  oft  ejgenlu jden, 
zij  z^n  gecocht  oft  ongecocht.  Ten  Tieorden  male 
Tjndt  men  servituten  die  de  personen  der  erven 
sculdich  zijn,  gelyc  der  heeren  ondersaten  te  Tcele 
plaateen :  die  de  sloote  moeten  helpen  te  repareren , 
sustineren,  karweyeu  doen,  etc.  v.  d   Tat.  50  t^. 

2)  Leen'  of  leenman tdienit^  fr.  eervice  féodal,  eer- 
vice  de  flef,  \\  Soo  wanneer  een  leen  Tan  den 
Toors.  hoTe  Terralt  efi  Tcrandert  wert  by  middele 
Tan  successie,  soo  es  deghone,  op  wien  't  selTe 
leen  TerstorfVen  es,  ghehouden  binnen  Teertieh 
daghen  te  compareren  en  hem  te  presenteren  tóW 
den  bailliu  efi  mannen,  omme  *tleen  te  TerhefTen 
en  ten  dienste  te  staenè  [eor.  om  zulck  leen  te 
Terheffene  efi  ten  dienste  te  stellene.  C,  v.  Andem. 

ni,  15,  Leenhof  tk.  18.  Te  dienste  steen.  Yan 

personen  en  Tan  een  goed,  in  de  leenroerigheid. 
Diênhtplichiiff  t^;  ook  verklaren ,  dat  men  bereid 
ie  de  pliehten  te  vervullen,  wMe  Oén  zijn  leen  mt- 
bonden  zijn;  ook  ten  dienête  êieüen;  fr.  dee  pet' 
sonnee  et  d^un  bien,  dane  la  fSodalité.  Sire  eujet 
è  un  service  t  oorvéahle;  €tussi:  dédarer  qu*on  est 
pret  è  aecomflW  les  services  rattaehés  è  son  flef, 
II  Der  porteren  goet, . . .  dat  nu  te  dienste  steét,.. 
Zie  DiBinnr  10). 

3)  Bedelij cXe  dienst.  Belastin<t  in  Brabant, 
bede  genfuimd,  fr.  impoeition  en  Brabant  ceppeUê 
bede,  aides  et  snbsides.  \\  Uteghenomen  allen  lieden 
die  ons  bede  ghelden,  en  maisnidelieden,  die  ons 
bedeleken  diinst  doen.  K.  v.  1292,  Markgr.  al«  56. 
It.  59.  K.  d.  Ammanie,  73,  75:  bedeliken  dienst. 
De  Waalsche  keure  zegt  a  52:  Sore  mis  toutee 
gene  qvA  noms  paient  taUlê ,  et  nos  getfs  de  no  mais- 
niet  qni  nous  font  f^frans  service."  Zie  bbdb. 

4)  Ghestaeokte  dienst.  Bepaalde  dienst,  fr. 
service  déierminé.  \\  Leenen  ghecondicionneert  ayn 
dieghene  daertoe  de  heer  ghcToecht  heeft  eenighen 
ghestaecten  dienst,  teghtms  of  boTen  nature  Tan 
leene.  WrsLAirr,  Leenrecht ,  21. 

5)  Ambt^  bediening  f  fr.  fonetion,  service.  ||  Dit 
is  de  dienst  Tan  den  aelmoesenen,  dat  hi  aut 
[houdt]  in  onaepscepe.  Lavenderie  v,  St,  Peeters" 
ahdii  13de  E.  Yak  LonrBBV ,  nr.  622.  En  waa 
men  sculdech  Tan  dienst  en  Tan  coroensoape  x  Ib. 
ochte  mier  Bek.  gastk.  Asséhe,  10  aug.  1298.  Item, 
so  wat  halliere,  die  nu  es,  ofte  naemaels  sün  sal, 
die  en  mach  hem  nemmermeer  met  lekenen  [genee* 
ren],  noch  geselscap  hebben  met  niemene  die  leeft, 
noch  samencopere  sün,  noch  hem  der  comenscapé 
Tan  lakenen  onderwinden ,  op  de  hoechste  boete  Tan 
der  ghulden  efi  sinen  dienst  ewelike  Terloven  IT 
laheng.  Brussel  v.  1865,  a.  23  Die  eire  somtv 
gaTe,  ..  hi  hadde  Terbeurt  tl  scellinge,  en  die  se 
eischte  [nl.  de  ondermeier  of  Torster],  xz  soel* 
linge;  nochtan  moetene  die  here  afdoen  Tan  sinen 
dienst.  JT.  d.  Ammanie  v.  Brussel,  1292,  a.  44. 
Dienst  Toeren.  Dienst  doen,  de  werksaamhedên 
van  een  ambt  verriehien ,  fr.  fonetionnier ,  exercer  le§ 
aitrUmtions  d*une  fonetian.  }|  Dat  negheen  Tan  den 
sesse  scouteten ,  die  onder  AÏatwerpen  sijn , . .  dienst 
TOeren  en  moghen  dan  bi  oommissien  des  scou* 
teten  Tan  Antwerpen,  met  sinen  openen  brieTen» 
Éb.  V.  Antto.,  Oude  rechten,  a.  14.  C.  e.  Antw. 
1582,  II,  6:  dienst  Tueren. 

6)  Verzortiing ,  fr.  soins.  \\  Salarissen  Tan  diensten 
ofte  cneren  ghedaen  by  medirynen  ofte  chyrur- 
gienen   an   eenighe  ghequeste   ctfte  andere   sieoka 


DIE. 


DIE. 


346 


petldenen,  werden  vefvoleht  en  berecht  voer  ace- 
pénen  Tan  ghedeele.  C.  v.  Oeni,  iii,  4. 

DIENöTACHTlCHEIT,  zn.;  mT.  —  iden. 
Diêntij  eerèetooinng ,  eerhewijziti^ ,  fr.  dSmonstraiion 
dê  respect  f  de  vénéraüon.  ||  Dit  huns  [nl.  dese 
kerk]  wert  bewust  deelachtich  te  wesen  dee  hemel- 
schen  widen  saels.  In  den  love  des  conincs  der 
hemelen  en  in  aUen  dienstachticheden.  Mond. 
merh.  171. 

DIENSTBODE,  sn.  JHenêihaar  man,  fr.  homme 
9€rff  de  servile  eomdiiion.  ||  Que  en  toue  les  lienw, 
paroehes  et  seignourie  oè  sont  demeurans  aneuns  de 
nos  engtes  sterf s ,  de  jveJgne  sertfe  eondieion  que 
CB  soU^  tarnt  eeulx  que  Von  appelle  en  fiament 
dienatbode,  mesmedeliede ,  Tooghtliede,  vueomme- 
Uns  [fil.  inkomelingen  y  Treemdelingen]  yssu  du 
royaume  de  Franee^  comme  taus  aulres , . ,  que 
ietlles  personnes  par  nom  et  sournom  vous  metiez 
OU  falies  mettre  en  eseripi.  C.  v.  Aalst,  Orig,  XXXTI , 
Lettres  du  due  de  JBourgopne,  1M«  E. 

DIEN8TDACH,  zn.  Dag  bepaald  om  zekeren 
Jkeerendienst  te  verrichten ,  h.  jour  flxé  pour  effec^ 
iuer  eertasme  corvee.  ||  82  propriétés , . .  étaient  assu- 
fetties  tous  les  ans  è  deux  jours  de  corvee  (diens  [t^- 
dage).  A.  Waittebs,  JEnvUrons,  II,  12.S,  Bug^enhout, 

DIENSTMAERT,  zn.  t.  Dienstmaagd,  —  meid, 
fr.  servanfe.  Kil.  Dienstmaerte,  ancilla  \\  Dienst» 
loon  in  de  abdij  in  1767:..  Aan  de  l«te  dienst- 
maart,  6.  p.  7  sch.  4  gr.  Aan  de  2d«  dienstmaart, 
8  p.  2.  sch.  2  gr.  ■ .  Aan  de  „dienstmeid"  in  de 
Beingie. ..  Di  Pb.  en  Bb.  I.  Dnjmgen,  104. 

DIEN8TMAN,  zn.;  mT.  diunbtlisdbn.  Dienst- 
haar  man,  fr.  homme  serf,  de  condifion  servile j 
corvêatHe,  Kil.  servus.  ||  Die  liede  Tan  der  prochien 
moghen  quite  en  Trilye  huwelyc  doen,  tenware 
mine  dienetliede  oft  ander  heren  [I.  serven].  JT. 
V,  Meerbeek  bij  Ninove ,  81  mei  1284.  Alle  degene 
die  Btaen  ten  besten  hoef[t]Btoele  [niet  hoeitscoele 
fooals  het  Oendsch  Charterb.  schrift] ,  dat  es  scont- 
teten  recht:  alsi  sterTen  ij  sol.  en  den  besten 
hoefstoel,  sonder  Tan  dengenen  die  stonden  ten 
besten  hoefstoele  eer  dabt  alle  sine  dienstliede 
setten  ten  besten  hoefstoele.  25  febr.  1262.  Dat 
niemen  oome  wonen  binnen  Triheden  Tan  Aude- 
naerde,  die  dienstman  es  of  ten  besten  hoefde 
■taet.  O.  V.  Auden.  24«  d.  Eb.  v.  1838»  Dienst- 
Uedên.  Alle  deghone,  die  metter  woenste  trecken 
Tan  myns  heeren  propre  dorpen  binnen  den  lande 
Tan  Aelst,  onder  wat  heeren  het  sy,  daer  myn 
heere  Terrolgh  heeft  Tan  syne  dienstlieden, . .  syn 
dienstlieden  en  serfren  myns  heeren ;  sulcken  Tolght 
men  [nl.  OTeral  waar  zij  wonen  gaan],  en  heeft 
myn  heere  de  haTe  en  catheijle,  eü  syn  onTry. 
C,  9,  Aalst,   Orig.  lxxt,  blz.  641. 

DlEN8TMAN8CHAP,zn  o.  Dienstbaarheid,  fr. 
servage;  bibvstv afbchbpbv  ,  dienstbare  of  serve 
plaatsen,  fr..  lieux  serfs  ||  So  wie  dat  Tan  buten 
in  de  poert  Tan  Ghend  comt  te  wonene,  en  doet 
dat  portre  acoldich  es  te  doene,  en  jaer  en  dach 
in  de  poert  woent,  sterret  hy  in  de  poert,  syn 
porterscep  essene  smldirh  te  Tryene  ^van  allen 
dienatmanacepe  eiï  Tan  den  besten  hoofde,  en  Tan 
allen  hoeftga^ele  jeghen  eiken  heere.  C.  v  Oent^ 
Or.  Charter  v.  1297,  a.  138.  It  C.  stad  Brugge, 
Orig,  XTiii,  20  ang.  1296.  Den  Toet  op  denwelken 
men  geooatnmeert  heeft  t'ezploiteren  *t  recht  Tan 
haefdeelioheijt ,  alias  mortemmn ,  in  *t  landt  Tan 
Aelat,  met  declaratie  Tan  de  prochien  ghenaempt 
en  gherekent  voor  's  graTen  propre,  en  degone 
gherekent  Toer  dienstmanschappen  ofte  serve  plaet- 
sen.   O.  «É  Aalst  j  Orig,  lxxit.  De  propre  dorpen    I 


Tan  den  graTe  Tan  Ylaenderen,  en  de  serren 
plaeteen  of  die  men  naempt  dienstmanscheepen. 
Ib  LXXT.  Eenen  man,  poorter  wesende,  beschut 
zyn  wyf*  Tan  alle  zaecken  zoolanghe  als  zy  leeft; 
maer  als  zy  ghestorven  is,  zoo  en  kan  een  poorter 
vau  Aelst  met  zyn  poortene  haer  goet  niet  be- 
schudden  Tan  hooftstoele,  noch  Tan  dienatman- 
schepen.  C.  v.  Aalst,  it,  11. 

DIENTHALVEN,  bijw.  Dienaangaande,  tmi# 
die  zaak  betreft,  fr.  d  eet  égard.  \\  Aengaende  die 
ghetonsureerde  cUrcken.  En  om  te  weten  wye  dat 
den  com petenten  rechter  sal  behooren  te  zijn: 
eerstlijcken,  sooTerre  die  clercken  Tan  der  eerster 
cruyne  oft  tonsuere  aengaet,  wy  Tercleeren  dat 
dienthalve  onderhouden  sal  worden  *t  ghene  dat 
by  't  concilium  generael  Tan  Trente  daerTan  ghe- 
disponeert  is.  Ord,  crim.  6  jnli  1570,  a.  65,  FL 
V  Brab.  II,  888. 

DIEP,  bn.  en  bijw.  Zooals  thans,  fr.  prof  oud, 
—ément  ByT.  nw.  —  ||  Es  oc  dat  sake ,  dat  de  wonde 
ware  zo  diep  datter  Treese  ware  in  den  lichame 
oft  in  *t  hooft,  so  zal  hi  den  heere  gcTen  tJ  pont, 
eü  den  ghewonden  mensche  tj  pont.  K.  v.  Raffelaar, 
Febr.  1264,  a.  14.  Lat.  tekst:  si  vulnus  fuerii 
penefratum  in  corpore  vel  in  oapife.  B  ij  w.  —  Diep 
Terbond  en,  fr.  étroitement  lié,  \\  De  leenheore  en 
doet  zijnen  leenman  ghenen  wedereedt;  nochtans 
metten  eede  die  hi  Tan  hem  ontfaet,  hi  staet 
tegens  hem  Terbonden  alsoo  diepe  sonder  eedt  als 
doet  de  leenman  teghens  hem  bi  eede,  want  de 
trouwe  moet  ghelijck  staen..  Witlavt,  Leenrecht, 
40.  E  Ten  diep  deelen.  Oelijkelijk,  evenveel  dee' 
len,  fr.  partager  également^  d  part  egale.  ||  Sonen 
en  dochteren  deelen  in  de  naghelatene  goederen  hen- 
der ouders  even  diep.  C.  v.  Wten,  18.  E  Ten  diep 
gepaert  sijn  in  een  goed.  Èen gdijk  deel  erin 
h^ben,  fr.  avoir  une  part  egale  dans  un  hien,  ||  Soo- 
Terre sy  [nl.  de  naastingeischers]  CTcn  diepe  ghepaert 
siJn  in  't  Terkocht  goet ,  soo  wordt  gheprefereert  de- 
ghene  die  sijne  calengieringhe  eerst  rechtelijck  heeft 
gheïntenteert  en  ghedaen.  C.  e.  Santhoven  v.  1664,  a. 
174.  —  Met  den  vergelijkenden  trap:  Dieper  en 
broeder  dagen.  Zijne  aanklacht  of  heschutdi" 
ging  meer  uitbreiden,  sterker  —  meer  omvattend  uO- 
brengen,  verder  doen  strekken,  fr.  se  plaindre  plus 
amplement,  pousser  son  aeeusation,  sou  aetion  plus 
loin,  la  renf oreer,  embrasser  plus.  ||  Scepenen 
worden  ghemaendt,  en  hadden  up  de  zake  rijpen 
raed  en  goed  advijs,  en  namen  een  verste  {nh 
eenen  uitstel] ,  mids  dat  de  heere  dieper  en  broeder 
daechde  dan  partie:  en  ten  daghe  Tan  der  Tersten, 
wysden,  naer  dien  dat  de  bailliu  zine  claechte 
ontfaen  hadde  en  ghedaen  adjoinctelic  met  partien: 
by  also  dat  hy  claghen  wilde,  dat  hy  claghende 
[/.  claghen]  soude  ghelijc  en  in  al  der  manieren 
dat  partien  gheclaecht  hadden,  zonder  Terdiepen 
of  yemende  breeder  daerin  te  belegghene  dan  par- 
tien beleyt  hadden,  en  dan  zouden  scepenen  de 
olachte  ontfaen  in  rechte  en  Toort  wet  doen,  naer 
de  cqstume  Tan  der  stede;  ghemerct  dat  de  heere 
in  adjoinctien  Tan  partien  niet  sculdich  en  es, 
naer  de  costume  Tan  der  stede,  dieper  of  breeder 
te  claghene  dan  partyen.  C.  v.  Aalst,  Ort^.  zltiii, 
blz.  498.  Zie  ook  bbkbt  (breeder). 

DIEREN,  onz.  wkw.  Verdieren,  dumrder  wor- 
den, in  prijs  stijgen,  fr.  enchSrir,  hausser,  monter 
en  prix.  \\  Ziet  hoe  'twederomme  upsprQnct!  [nl. 
het  graAn] . .  Wij  hebben  *t  eenen  aertdach  ghoeden 
coop  doen  zijn , . .  tghaet  weder  alzoo  *t  te  Toren 
dede,  eü  zal  moghelic  np  ander  aertdaghen  noch 
meer  dieren..   Ber.  tijden,  1,  192.  Als  een  dyn- 


346 


DIE. 


DIE. 


ghen  Btibbytelgc  zeer  diert,  men  esser  veel  meer 
in  beroert  en  onstelt  dan  als  *tmaer  lettel  endiert. 
Ib.  198.  Ter  caase  van  denwelcken  [ni.  den  uit- 
Toer]  teeWe  graen  binnen  onsen  lande  qifalick  cri- 
gbelick  en  zeere  ghediert  es.  PI.  v,  VI.  23  mrt. 
1643,  I,  636. 

DIESMALE  (Dijsmale).  Tote  diesmale,  by- 
woordelijke  uitdrukicingf  totdat ,  (r.  juxquè  ee  que. 
II  Dan  mooliten  si  hor  hant  slaen  ane  dat  vorghe- 
noemde  goet,  tote  dijsmale  dat  si  hadden  yergou- 
den  har  tQ  s.,  en  al  hare  yerlettenesse  en  ui  hare 
■oade.  10  febr.  1296.  Waert  sake,  dat  geyiele  dat 
in*t  riemroakers,  ofte  spellemakersambacht  want 
beyde  één  ambacht  es,  niemant  en  ware  dies  van 
noede  ware  in't  Toerseyde  godshujs  te  syne,  soe  sal 
d'outste  overste  kernkmeester  die  proven  gheven 
anderen  armen  ouden  lieden, . .  tote  diesmale  dnt 
in't  voers.  ambacht  yemant  ware  dies  te  doene 
hadde.  Godsh.  Brtusel,  H,  reg.  946,  fol.  2, 15aflB. 

DIË8TER,  DlESTEïtöC^ ,  hn.  Merkomiiig  van 
de  ttad  Diett^  fr.  provetfini  de  la  vUU  de  Dieet 
II  Diester  laken,  du  drap  de  Dieet  Kb. v.  Dieet, 
WóUoerk,  fol.  8  v<»,  14de  E.  Twee  Dyester  galden.  Mof 
ie  Malen,  24  Febr.  1469.  Diestersch  bier,  een 
bromoeel  van  het  bier  dezer  etad,  fr.  ««  braeein  de 
la  bière  de  Dieet.  Volgens  eene  oorkonde  berustende 
in  het  stadsarchief,  vak  19,  Omslag  getiteld  Brau- 
foere ■  tapper ebier  f  werd  dit  vermaard  bier  gebrouwen 
uit  48  halsters  (ix  halster  voer  dmndde)  gerst,  28 
halsters  tarwe,  16  halsters  haver  en  90  pond  hoppe. 
Men  brouwde  ervan  20  ton  bier  en  10  ton  lek. 
[Klein  bier.'].  I8<le  eeuw. 

DIËTE,  zn.  1)  Seie-  en  verteerkoeten  ^  (r.  fi-aie 
de  route  et  dépeneea.  Weber,  FremdiPörter ,  Di&- 
ten,  Tagegelder,  Verzehrungegelder  {der  reieenden 
Beamhteten^  etc.).  ||  Men  sal  der  winnender  partie 
dry  diëten  toetaxeren  en  nyet  hoger;  en  en  sal 
nyemant,  van  wat  state  hy  zy,  hoger  voer  syn 
comparitie  getaxeert  werden  dan  vier  pert  [paar- 
den], eö  daeronder  nae  qualiteyt  der  persoenen. 
C.  gr.  Loon,  I,  ii,  40  (1648). 

2)  Ook  hofVeeht  genaamd ;  loon  of  honorarium  van 
rechters,  advocaten  of  procureurs,  van  klerken,  fr. 
droit  de  cour,  ealaire  ou  honorairee  de  jugee,  d'avo- 
eate  ou  de  proeureure ,  de  greffiers.  \\  Salariesen 
van  de  proeureure.  Eerst,  voor  elcke  plaidoye  ofte 
didte,  V  s.  parisis.  C.  v.  Auden.  2<>e  d.  Orig.  cvi, 
8t\^l  19  febr.  1619,  blz.  423.  De  procureurs  sullen 
profiteren  van  elcken  plaidoye  ofte  didte,  vi  schel, 
par.  Ib.  11  mrt  1619,  blz  434.  Dat,  van  nu  voor^ 
taen ,  alle  de  daghinghen  sullen  ghebueren  met  ffhe- 
druckt  billiet,  behoorelyck  ghecauseert,  en  door 
den  ghesworen  clercq ,  het  last  ghegheven  hebbende , 
onderteeckent ;  daervooren  deselve  clercquen  sullen 
profiteren  tot  twee  grooten  boven  d'ordinaire  didte. 
C.  etad  Brugge,  II,  Orig.  CLXXVi,  3  juli  1760, 
a.  29.  En  sullen  geene  rendanten  van  staeten  ofte 
rekeninghen  ter  liquidatie , . .  gheadmitteert  worden 
ter  weeserye  deser  stadt,  noghte  voor  oommis8a> 
rissen  van  den  coUegie ,  tensy  gheassisteert,  synde 
met  eenen  ghesworen  clercq  van  de  vierschaere, 
die  over  syne  diëte  sal  hebben  tot  twee  schellin- 

Shen  grooten  par  huere.  Ib.  a.  32.  Interdiceerende 
e  procureurs,  dienende  ten  voors.  bereghte,  te 
ghebmycken  van  eenighe  voordere  daghvaerden  als 
hiervooren  gheseydt,  op  peine  deselve,  noghte 
hunne  diëten,  niet  en  sullen  oommen  in  tauxe. 
a.  68.  In  welcken  gevalle  \nL  v.  buitengewone 
vierschaar]  den  versoecker  dat  sal  moeten  betalen 
en  aen  syn  selven  houden,  sonder.  in  cas  van 
proees,   meer  in  kosten  te  mogen  brengen  als  een 


enckel  hofreoht  ofte  diëte.  C.  o.  Aiiilet,D4ntl.jBMgL 
31  juli  1762,  a.  2.  Welcke  Wetten  voortaen  niet 
meer  en  zullen  profiteren  voor  het  instel  van  eene 
saecke,  *tzy  by  requeste  ofte  ter  ferie,  dan  een 
enckel  hofrecht  ofte  diëte.  Ib.  a.  4. 

DIET»CH  (Dyetsch),  zelfsi.  en  ook  byvoeg. 
naamw.  De  Nederlandtche  taal,  de  volketaai  ia  tfs 
Nederlanden  f  in  epradk  en  eehrift,  in  de  middêt- 
eeuwen^  fr.  la  langue  néerlandcUee ,  la  lamgue  pekrUê 
et  éerite  dee  habitante  dee  Paijfe-  Boe  au  mojfen-ége,  lê 
thioie;  Lat.  lingua  theatieea.  Het  overwicht  van 
Vlaanderen  deed  deze  benaming,  in  latere  tijden , 
onderdoen  voor  die  van  VJaamsch ,  evenals  die  van 
lingua  toeeana  zich  in  Italië  opbeurde  benevens  de 
italiana,  de  oaetillana  in  Spanje  benevens  de  ec- 
panola.  Meer  in  gebruik  was  echter  het  woord 
Duitsch.  De  benaming  dietsch,  dntsch  is  in 
Brabant ,  in  sommige  streken  althans ,  nog  niet  uii- 
uitgestorven.  ||  Claes  van  Berkelair,..  heeft  ver- 
cocht . . ,  tot  behoef  van  den  gemeynen  geselseape 
oft  bruederscape  van  der  Dyetscher  Bbetorycken, 
geheeten  't  Geselscap  van  der  Pyoenen ,  in  de  stad 
van  M echelon,  een  huys...  Van  Mblckbbixb, 
De  Peoene,  13  (3),  8f adereken,  1471.  By  brieven 
van  den  U**»  Febr.  1476/14<7,  verordende  Maria 
van  Burgondië  de  oprichting  van  eenen  Giooten 
Baad,  mei  een  enkel  hoofd  en  kanselier,  kunnende 
,,Latyn,  Walsch  en  Dietsch*'.  samengesteld:  „uut 
onsen  Walschen  landen,  van  viere  heeren  en  goede 
mannen  uut  onsen  lande  van  Bourgoignien,  twee 
uut  onsen  lande  Artois  eü  van  Picardiën,  twee  uut 
onsen  lande  van  Henegouwe  en  eenen  uut  onsen 
lande  van  Nsmen.  En  uut  onsen  Duytschen  lan- 
den: viere  uut  onsen  lande  van  Brabant,  viere  uut 
onsen  lande  van  Vlaenderen ,  viere  uut  onsen  lande 
van  HoUant  en  Zeelant,  twee  uut  onsen  lande  van 
Luxemburg,  twee  uut  onsen  lande  van  Lymborch 
eü  Overmaze,  en  uut  eiken  van  denselven  landen 
van  den  notabelsten,  en  niet  meer".  Bekenk.  e. 
Brab.  reg.  135,  fol.  67.  —  Art.  2  bepaalde,  dat 
de  secretariseen  „ten  minste  beyde  de  talen,  Walsch 
eü  Duytsoh**,  machtig  zouden  wezen.  DietBOhe 
tonge.  II  By  den  Eertshertoghe . . ;  dat  Wg,.. 
begheerende  beschreven  te  zyn  eene  ghemeene  ver- 
gaderinghe  van  allen  den  ghemeenen  oameren  eii 
broedersoepen  van  der  Bbetorycken  van  allen  on- 
sen landen  eü  steden  van  Dietscher  tonghen  ten 
eersten  daghe  van  Meye  eerstcommende  in  deee 
onse  stede  van  Mechelen.  Eü  om  hiertoe  te  com- 
mene,  zoo  scriven  wy  jeghewoordelic  aen  u,  en 
bevelen,  by  desen  onsen  brieve,  te  besorivene 
alle  onse  en  andre  steden  van  Dietscher  tongben 
gheleghen  in  onse  voorseyde  landen,  der  Gameren 
en  Broederscepen  in  vigende  zyn  [L  in  vigeure 
zynde].  Van  Mblcksbbkb,  De  Peoene^  17,  Brief 
V.  d.  20  mrt  1492,  aan  Petrue  Aelieure,  prieeter^ 
ale  Prine  Souverein  van  de  Bederijkeohe  MoofdkO' 
mer   ,^esus   metter   Balsembloeme".  Zie  Verdam. 

Zie  ook  DüiTBCH.  Vijanden  en  Dyetze.  Vreemd 

den  en  landeaaf,  fr.  étrangere  et  règnieciee  ||  Jo> 
han ,  grave  tot  Nassou ,  tot  vyanden  en  tot  Dyetze. 
Godeh    Brunsél ,  6,  reg.  204 'fol.  466  (1460). 

DIJEN  (Dyden),  ow.  Van  nut  x^,  geldig  tijn^ 
fr.  étre  utile,  profifer,  étre  valable.  Lat.  prodeeee. 
Verdam  Dtëv.  ||  Best  dat  zake  dat  een  man  late 
heeft  en  sy  en  syn  niet  besworen,  soe  en  diedet 
niet  dat  mer  mede  bedrijft;  en  en  can  hy  se  niet  be- 
dwingen dat  sy  hem  hulde  en  trouwe  moeten  swe- 
ren.   Vonnieeen  v.  Ueele,  4.  Zie  ook  diedbv. 

DIJCE,  zn.  m.  Dijk,  opgehoogde  grond  ter  wa» 
ierkeering^  fr.  digue,   levêe  en  terre  pour  eomiêmr 


me. 


nijc. 


347 


dei  êcuui.  Wamkönig  onderscheidt  den  dijk:  een 
geedm»t  fr.  di^fue  dé  meTj  van  den  dam:  binnen- 
dam  f  fr.  di^ftie  intérieure.  ||  Das  Wort  Die,  Dtfc^ 
Ihfie  beceichnet  einen  solchen  Vertheidigungsdamm 
sie  8CH0BBBN),  w&hrend  das  wort  Dam  einen 
Damm  beieichnet»  welcher  zur  Yerbindang  der 
▼on  Sümpfen  umgebenen  Orte  bestimmt  ist,  so 
daas  man  darauf  gehen  u.  fahren  kann ;  oder  bloas 
ram  Auf  halten  eines  sonst  sich  weiter  ausdeh- 
nenden  Wasaerarms.  Fl.  Staalt-  «.  Reehtsg,  1 ,  235. 
Dat  niemant,  wie  hij  zij,  van  nu  voortan  eeneghen 
waterloop  make,  dijcke  ofte  damme  uutsteke,  ofte 
de  sluua  te  Mourbeke  t'ontijde  en  trecke,  daer- 
üiede  men  de  Moerleede  bloote  en  haer  water  neme, 
MMdder  oorlof  van  drie  mourmeestera.  Db  Pb.  en 
Bb.  XI.  Moerheek,  9  (1478). 

DIJCEAGE  (Dyckaedse,  dgckaedze,  dgckagie, 
dicaegie),  sn.  t.  Èedijking  ^  Ket  maken  en  onder' 
Jumdên  win  eenen  dijk,  fr.  endiguement,  ||  Zodat 
eena  deele  [l.  een  deel]  van  den  lande , . .  een 
wyien  tyta  bij  den  vloeden  van  der  zee  onder  water 
gelegen  heeft  eü  nu  weder, . .  bedyct  is.  £n  hoe- 
wael  die  abt  eiï  convent  niet  sculdich  en  zgn  te 
gelden  efl  te  contribueren  tot  enigen  laste  van 
dijckaedze ,  nochtan  . . ,  en  dat  [zij]  gaeme  . .  tot 
▼oordemiase  van  hueren  laste  van  dijciiaedse . . 
Piot,  Chron,  II,  307  (1452);  G.  v.  Antw.  \bS2, 
▼ni,  1;  DB  Pb.  en  Bb.  XVI.  Assenede ^  9  (1610); 
PL  x).  Brab,  II,  273  (1638);  O.  P.-^.  airfr.  22  nov. 
1741  y  y,  462.  Zie  dijcköbaye. 

DUCKAOëRECUT.  Zie  dijckbecht. 

DIJCKBOëCK,  tn.  m.  Reguier  bevattende  de 
namen  der  dijkplichHgen ,  fr.  reyistre  contenant  les 
nome  de  eeux  qui  étaient  ienus  de  cantribver  è  Ven- 
treilen  des  dignes.   \\  Dat   ieder  yan  de  respective 

Sroprietarisaen  zal  moeten  onderhouden  syne  maeten 
yks,  ala  van  oude  tyden  en  volgens  ooetume  van 
den  generalen  djckboeck.  O.  F.-B.  autr.  25  oct. 
1726,  IV,  74. 

DIJCKüILF  (DicdUf),  zn.  m.  Dijksloot,  deeloot 
aan  de  binnenxijde  van  den  dijky  fr.  foifsé  dn  cóté 
intêriemr  de  la  digue,  ||  Dit  voraeide  lant  ne  sal 
men  niet  vorder  meten  tende  dike  wart  danne 
Zlli  vote  in  den  dicdilf.  24  sept.  1259,  Saaftingen. 
Verdam  Dijcdbltb. 

DIJCKER,  zn.  m.  1)  Dijker,  dxjkwerker,  tt. 
onvrier  travaillani  aux  digues,  \\  Dat  de  dyckers 
en  wercklieden  daertoe  [iU.  aan  de  bedijking  der 
in  1530  door  een  tempeest  overstroomde  landen  in 
Brabant,  Vlaanderen,  Holland  en  Zeeland]  nyet 
wercken  en  willen  tensy  dat  men  hem  gheeft 
thienne,  elve,  twaelf  grooten  Vlaems  'sdaecha, 
nyettegenataende  dat  winter  ea,  en  zy  nyet  boven 
de  zeven  of  acht  vuyren  [nl.  uren]  's  daechs  en 
wercken,  en  zomwylen  min,  als  't  reghent  enquaet 
weder  ea, . .  Dat  egheen  dyckere  off  aerbeydere, 
werckende  met  aerde,  hem  en  vervoirdere  meer  te 
nemen,  van  nu  vortan  tot  Paesschen,  dan  acht 
grooten  Vlaems  *s daechs,  en  van  Paeschen,  den 
zoemer  geduerende ,  negen  grooten  's  daecha.  Ord. 
25  jan.  1530,  Staatéareh.  te  C^ent:  Corresp.  Conseil 
de  Flandref  Deo.  orig.  vol.  10.  —  Zie  onder  het 
w.  Kabce,  de  atraf  waarmede  de  overtredera  be- 
dreigd waren. 

2)  De  medebdanghMende  eigenaar t  die  deel  neemt 
•a  de  bekostiging  eener  d^klegqingy  fr.  Ie  propriétaire 
eo-intéressé  qui  participe  aux  ft  ais  de  constmction 
d^une  digue  ||  Dat  de  voora.  supplianten,  ghewil- 
lighe  dgckers,  voor  elcke  marge  [»/.  morgen  landa] 
onider  de  voora.  dijckagie  van  der  Zype  begrepen , . 
alleenl\jck    betalen    sullen,    t'onsen   pronjte,    2'/| 


stuyvera  t'ajaera.  PI.  v,  Brah.^  12  juni  1571,  II, 
234a,  235a  en  volgende.  —  Ook  fiedyokera: 
II  £n  sullen  alle  deaelve  landen  by  de  voora.  goot- 
willighe  bedyckers  tot  beuren  profijte  aenvecrt, 
uytghed-ylt  o(t  vercocht  moghen  worden.  Ib.  2360. 

3;  In  het  meervoud  figuurlgk  gezegd  van  krijgs- 
volk ter  beteugeling  van  buitensporigheden,  fr.  oneriers 
des  digues  f  figurémentf  des  soldats  pour  la  rSpres- 
sion  d' exces,  ||  Nietjeghenstaende  datter  dijckera 
waren  (in  maniere  van  spreken,  dat  waren  deea 
gamisoenen),  zoo  vloeijde  nochtana  de  vloet  van  de 
Ghueaen  zoo  hooghe,  dattet  scheen  dat  men  ae 
niet  afghedijoken  en  conde.  Ber.  tijden^  II,  46. 

DIJCKGKNOOTEN,  zn.  mv.  DijkpUehtigen ,  fr. 
eontribuahles  des  digues,  \\  Overmita  oook  de  re- 
monstratie  van  verscheyden  dyckgenooten  en  an- 
dere, te  kennen  gevende  dat  sy,  om  geringe  ver- 
suymtheden  op  den  dijeken  en  wateringen,  .  . 
merckelyck  worden  beswaert,..  aoo  ordonneren  en 
lasten  wy  hierby  onsen  dyckgraef  en  heymraden 
respective  dat  dieselve  haer  in  'ttoecomende  daer- 
van  sullen  hebben  te  onthouden.  C.  o.  Bavenstein, 
14  febr.  1651,  a.  56. 

DIJCKGE8CH0T.  Zie  dijckschot. 

DIJCKGRAEF8CHAP,  zn.  1)  Bet  ambt  van 
dijkgraaf,  fr.  Vofffee  d' administrateur  des  digues, 
II  'ien  selven  fyne  zullen  de  breede  en  hooftghe- 
lande  van  . . ,  ghesaemdelijcken  moghen  kiesen  dry 
persoenen  totte  officie  van  dyckgraefschap  nut  en 
bequaem  zynde  . . .  Uyt  welcke  dry  persoenen  wy 
voor  desen  en  voor  d 'eerste  reyse  tot  de  voorss. 
officie  van  dyckgraefschap  ë^nen  committeren  zullen. 
PI,  0.   VI.  2  mrt.  1576,  III,  466. 

2)  Bet  district  of  het  gebied^  untarover  de  maehi 
van  den  dijkgraaf  tieh  uitstrekt ,  fr.  Ie  distriet  ou 
Ie  territoir  e  sur  üquel  s' etend  l  autorité  du  dgkgrave. 
II  Mijn  heere  van  Luxenborch  en  min  vrouwe  van 
Brabant  gaven  by  haren  letteren  Jan  Kiken  't  dyo- 
graefscep  eü  dbedryf  van  ónsen  Waterlande , . . . 
Voort,  te  berechtene  en  te  bedrivene  alle  straten, 
weghe,  watergenghe,  slusen  en  brugghen  int  vors. 
dycgraefscap  geleghen . .  Ghegeven  den  vg  maert 
LV  (1^56).  Brab.  Teesten  y  II,  522. 

DIJCKGKAVE  (Dgckgreve.  Dijckgraaf),  zn.  m. 
Dijkgraaf y  ook  dijkschepen,  bestuurder  en  rechter 
van  de  dijken,  fr.  administrateur  et  juge  des  digues. 
Kil.  Chomarchus:  aggerum  eomes,  pre^fectut  agge- 
rum:  qui  praeet  confieiendis  aggeribus.  Baepsaet, 
Etats  géméraux,  art.  42,  Oeuvres  compUtes  II,  36: 
juge  et  directeur  des  digues.  \\  Inquisitores  aggermm^ 
qui  dieuntur  bedrivere,  et  computatores ,  qui  dieun^ 
tur  rekeneren, . .  pro  excesstbus  deiinquenoimm,  • . 
prout  fuerint  condempnati  a  predictie  inquisiiorihne 
et  computatoribus  sive  ^^soabinis  aggerum*\  Bekenk, 
V.  Brab.  reg.  133  fol.  31.  vO.  (1271).  Ook  b'g  BB- 
SBIJVBB  2),  alwaar  moet  gelezen  worden  Dijkop- 
tiehter,  fr.  inspecteur  des  digues.  —  Dgckgreve  en 
scepenen  van  Lillo.  Mebtbnb  en  Tobvs,  II,  525, 
Oork.  V.  1425.  Syn  ook  [f  Antwerpen]  eenen  dyek- 
grave  en  acht  rekeneers,  houdende  henne  banck 
binnen  deser  stadt,  kennisse  nemende  van  de 
saecken  de  drye  landen,  geheeten  Loobroeck, 
Schynbroeck  en  Steenborgerweert  aengaende,  en 
de  diccaigien  dairontrent  gelegen,  diewelcke  hebben 
heure  ordonnontien  achtervolgende  deweloke  zy  htm 
gewoonelyck  syn  te  reguleren.  C.  v.  Antw.  1570, 
I,  7.  l3e  Kost.  V.  1582',  Tlii,  1  voegt  erbg: 
manende  en  wgsende  van  der  stadt  wegen.  —  Autho- 
riseren  den  voorn.  Jaecques  van  Lom  en  consorten, 
te  legghen  haeren  dyck  over  't  nieu  oanael,  dat 
comt  naer  Asaenede,  daer  men  'tmeeat  pzofy tabel 


348 


ÜIJC. 


biJc. 


Tinden  aal  om  te  maecken  en  yemieawen,  dies 
lioot  synde,  dyckgraven,  dyckscepen,  keymraeden 
en  andere  officieren,  expert  en  bequaem  tot  d'ex- 
positie  {9ic)y  regieringhe  en  voldoen  van  deselve 
ayckagie,  eö  aldaer  administreren  en  mainteneren 
het  recht  en  justitie  volgende  d'aude  costume  en 
nsancie  tot  het  maecken  van  de  nieawe  dycken. 
Item,  te  maecken  de  wetten,  ordonnantien ,  peynen 
en  statuten,.,  de  Pb.  en  Bb.  XVI.  Aésenedef  10, 
Ord.  9  noT.  1610.  Dat  tot  beganckeniase  en  toe- 
sicht  van  alle  de  voorsz.  dyckagien , . .  ghestelt  en 
ghecommitteert  zal  worden  eenen  dyckgrave,  vyf 
ghezworens ,  eenen  clerck  en  penninckmeester , . . 
treffelyck  gbegoedt  en  gheërft.  JPl.  v,  VI  2  mrt. 
1576,  III,  466.  Die  hooftgecommitteerde ,  dyck- 
graef,  gesworens  en  principaelste  gegoeyde  in  de 
dyckagien  van  Lillo.  O.  F.B.  autr.  22  nov.  1741, 
v,  462.  Dijokgrave  generael  van  Brabant  en 
Ylaenderen,  in  de  Franse be  oorkonden:  Superiiè' 
iemdani  ét  dickgrave  giaêrtU  de  Brahani  et  Fiandret» 
II  Instructie  voor  u,  Oregoire  del  Plano,  van  'tgbene 
ghy  Bult  te  doene  hebben  in  't  bedienen  van  den 
staet  van  superintendent  en  dyckgrave  generael 
Tan  de  dyckagien  aen  de  zgde  van  Brabant,  lancx 
de  riviere  van  de  Schelde ,  mitsgaders  van  Borger 
weert,  aen  de  zyde  van  Vlaenderen,  en  vandaer 
opwaerts,  sooverre  deselve  riviere  haer  is  strec- 
kende  . . .  Ghy  sult  oroen  stellen  op  alle  't  ghene 
dat  de  roorsz.  dyckagien  raken  zal,  soo  van  gront- 
gaten,  brexemen,  zeewercken,  herrerschen  van  de 
polders  eü  landen ,  restaureren  van  d^'cken,  sluysen, 
sluysvUeten ,  huelen  en  al  wat  daervan  dependeert , 
soowel  eer  die  landen  gheverscht  zyn,  als  daemaer. 
[Hy  had  verders  het  gebied  over  alle  de  „Offlcien 
der  dyckagien'*  en  alle  werken  van  belang;  de 
macht  om  verordeningen  te  maken;  de  plicht  van 
jaariyks  tweemaal  alle  de  zeedgken  en  buitenwerken 
te  bezichtigen  en  bg  de  landsrekeningen  der  dyk- 
graven  en  officiers  aanwezig  te  zgn].  Pi.  v.  VL 
16  april  1686,  III,  438. 

DIJCKINQ  iDikinge),  zn.  Eet  maken  y  onder- 
houden of  aanlagen  van  eenen  dijk ,  fr.  la  construc- 
tion OU  Veniretien  d*une  digue.  \\  Alle  erde  eïl  alle 
■aden  die  ter  dikinghen  betamen,  die  mach  men 
nemen  buten  der  dikinghen,  also  alst  scepenen 
xedene  dinct  die  ter  dikinghen  behoren . . .  Ware 
dat  sake  dat . . .  dese  vorseide  liede  . . .  niet  ne 
qnamen  ter  dikinghen  van  den  lande,..  24  sept. 
1259,  Saaflingen, 

DIoCKNOTëN  (Diecnoten),  zn.  mv.  Dijkge- 
nootenf  ||  /<e«,  in  jLxle  in  Gheroudeehêc  ZXTIU 
menewre;  et  éët  terra  quam  dominu»  Hugo^  quondam 
prior,  dicavit  [heeft  gedgkt.']  ad  diecnoten.  vav 
LoxXBEif,  Sl.'JPierre,  n^.  896  (1281). 

DIJCKBËCHT  (Dycxrecht),  zn.  De  gezamentlijke 
verordeningen  hetreffende  het  maken  ^  onderhouden 
êu  het  bestuur  der  dijken,  fr.  V ensemble  des  statuts 
eoncemant  h  construction,  Veniretien  et  Vadmini- 
êtration  des  digues.  ||  Die  synen  eedt  doen  zaU 
in  handen  van  u.  President  van  onsen  raede  in 
yiaenderen,  om  de  voorsz.  dyckagie...  neerstelyck 
en  getrauwelyck  te  regieren  en  bedienen  naer  in- 
houdt van  desen  octroye  en  de  dyckagierecht.  PI. 
V.  VI.  2  mrt.  1576,  III,  466  (Vervolg  op  dijck- 
&BAXVSCHAP).  Oft  het  gheviele,  dat  de  supplianten 
meer  aerde  van  doene  hadden  om  het  opmaecken 
van  onse  dyckagie,  büyten  het  ressort  derselver, 
dat  sy  daerover  ghehoudnn  sullen  wesen  de  gheïn- 
teresseerde  te  contenteeren  volgens  dycxrecht,  by 
priserynghe  van  persoenen  hnn  dies  verstfipnde. 
j>B   Pb.   en  Bb.  XV.  Sint-Jan-in-JSremo  4  (1651). 


DIJCKSCHEPEN,  zn.  S^tAier  im  d^ktaimt 
fr.  fuge  dans  les  causes  concemant  les  digues.  Zie 
PIJCEGBATE.  Mebtekb  OU  ToBVS,  H,  626.  Oork. 
e.  1425. 

DIJCKSCHOT,  siJCKGBSCHOT,  zn.  DijJ^eld, 
polderlasten ,  belasting  voor  het  maken  of  onderhouden 
van  dijken  geheven ,  fr.  taxe  des  digues ,  charges  des 
poldres,  impositions  ou  coniributions  Itvées  pour  la 
construction  et  Ventretien  des  poldres.  j|  Om  de  hei^ 
dijckinghe  en  ververschinghe  van  den  landen  van 
der  Zijpe  te  moghen  volbringhen , . .  soo  hebben  wy 
den  rentmeester . . .  gheordineert  eiï  ordonneren  by 
desen,  terstont  eü  sonder  merckeiyck  vertreck, 
van  onsen  weghen,  op  te  brenghen  en  betalen  de 
dyckschoten,  ghemeyne  contributien  eü  molen- 
ghelden  over  de  landen  ons  in  derselve  Zijpe . . . 
aenghecomen  en  vervallen,  in  der  vueghon  en  ten 
dagbe  als  deselve  gbemeyne  contributien,  dyck- 
schoten  eü  molenghelden  by  den  dgckgraef  en 
heemraden  ommegheslaghen,  opgheset  oft  geschoten 
sullen  worden.  PI.  v.  Brat.  12  juni  1571,  11,2346. 
Dat  wy  regelen  souden  willen  stellen  op  de  landen 
by  confiscatie  aen  ons  ghecomen  eü  ghedivolveert 
ter  saken  van  de  voorledene  troublen,  soowel  van 
de  voorgaende  ombetaelde  als  van  den  toeoomenden 
contributien  van  gheschotten.  Ib.  233  a.  Dyckge- 
schoten  en  sluysgelden.  O.  P.-B.  autr.  24  oot.  1749, 
Inl.  en  a.  1. 

DIJCKVELLING  (Dyckvelding),  zn.  vr.  Belas- 
tingen of  schattingen  voor  het  onderhoud  der  Rijken,  fr. 
contribuiions  ou  tcuces  pour  Ventretien  des  digue^.  Zie 
DIJCKSCHOT,  en  by  Verdam  sijrcYEiLnraE  on  dijc- 
YELLiVGE.  II  Authoriseren  den  voorn.  Jaecques  van 
Lom,.,  item,  te  maecken  de  wetten,  ordonnantien, 
peynen  en  statuten , . .  met  consent  van  te  moghen 
ontfangen ,  van  de  polders  daeraen  gelegen  en  deur 
dese  dyckagie  gebeneficieert,  het  regt  en  hulpe 
ghenoempt  dyckvellinghe  voor  den  tyt  van  24  jaren 
eerstoommende.  pb  Pb.  en  Bb.  XVII.  Assenede, 
10  (1610).  Omtrent  iim  roeden  dycx,  ^i^  oosten 
souden . . .  ontrent  lxxxb^  guldens ,  waertoe  de  an- 
liggende  polderen  wel  souden  contribueren,  tot 
dyckvellinghe,  v  of  vim  Carolusguldens.Ib.  XXIII. 
Beveren,  67.  z.  j.  Item,  sullen  ghehouden  [zyn] 
behoorelycke  dyckvellinghe  en  waeteigel^  t^  gOTqn 
alle  landen  en  persoenen , . .  die  met  ^et^  ^jolf^gie 
sullen  bevrydt  worden,  naer  advenanté  van  bet* 
beneficie  die  sy  daertoe  [l.  daerdoor]  sullen  ghe- 
nieten.  Ib  XY.  Si.- Jan-in  Sremo,  4  (1651).  Vr|j, 
Buy ver  eü  onbelast  van  alle  commeren  en  lasten , 
soo  van  dyckage  ofte  geschooten,  dyckvellingen , 
sluysen,..  Fr.  bb  Pb.  Seoond  cart.  249  (1612— 
1616).  By  forme  van  dyckveldinge.  PI.  p.  Brab. 
4  juli  1613,  II,  250  a. 

DIJCRVKIJ ,  bn.  Vrij  van  bij  U  dragen  in  de 
dijkkosten,  fr.  exempt  de  contrUmer  dans  les  frais 
des  digues.  \\  Hoewael,  van  Qoids  en  rechtswege, 
die  abt  en  convent  niet  sculdich  en  sijn  te  gelden 
eü  te  contribueren  tot  enigen  laste  van  dyckaedze 
mitten  guenen  die  hoir  goeden  en  landen  aldair 
liggende  hebben , . .  alsoe  sy  hopen  en  mainteneren 
dat  men  van  thienden  niet  sculdich  en  is  te  dyken, 
en  dat  de  thienden  dyckvry  syn  en  sculdich  syn 
te  wesen.  Piot,  Cart.  II,  601  (1462). 

DIJNSENDACB,  DIJNSTDACH,  DIJ8DACH, 
DIJSSëNDACH.  Zie  diksdach. 

DIJ88KLUT££N,  zn.(.')  ||  Dysselsteen  en  alle 
soorten  van  karreel-  eü  vloertichelen,  de  1000 
stuks— O  pont.  1  scbell.  5  gr.  PI.  v.  VI.  2  jan. 
1741,  v^  Steek,  IX,  679,  Tol-  en  lastgM  op  de 
Sasvaert. 


mcK. 


DIN. 


349 


DICKBOT,  zn.  m.  Soort  van  hoomj  fir.  espicê 
éTarbrë.  ||  Dat  dese  boomen  alle  sullen  moeten  wesen 
Tan  de  beste  qnalityt,  dat  is,  den  soogenaemden 
diekbot  en  abbeel  wel  gewortelt,  van  lengde  11  roe- 
ten, eik  Tan  dickte  ten -minsten  3  dujmen  2  Toeten 
boTen  den  grond.  De  boomen  die  met  het  aenstaende 
Musoen  geschoten  sullen  sjn  eii  bevonden  sullen 
worden  niet  te  hebben  de  hierboven  geseyde  qua- 
lityt  van  dickbot  oft  abbeel,  sullen  worden  uyt- 
gedaen.  Stadsarüh.  Dietij  vak  16,  Dedar,  4  nov. 
1781. 

DICKE  (Dick,  decke,  deck,  dicken,  dickent), 
bQw.  DUcwifU,  h,  woMvent.  Kil.  Dick;  dickent, 
Jlamd.  —  Dioke  ||  Van  desen  vorwarden...  s^n 
[warant?]  heren  Gilise  [die]  hier  dicke  ghenumt 
ee,  en  sinen  nacomelinghen.  24  dec.  1298,  WUtde 
h^  Loven,  Het  es  nu  sere  vreemde  in  deser  tyt, 
maer  hier  vormaels  ghesciede  dicke  en  vele,  dattie 
lieden . . .  Aller  Kereienb,  87.  Alsoo  dicke  en  menich- 
werve.  O,  o.  d.  JTmI,  2<i«  Keure  y  bis.  78.  Alsoe 
dicke  oft  menijchwerven.  C.  e.  8t.  Truiden  ^  $  29. 
Boe  dicke  en  soe  menijchwerven.  Priv.  Dietiy  12  oct. 
1499,  a.  15.  Also  dicke.  O.  lA^e^  27  juli  1469, 
a.  7,  Tangeren»  Zeer  dicke.  TroMe»  marit,  1 ,  849. 
Dick:  ||Al8o4ick  en  menichwerven.  O.  lAége^M 
•ag.  1417,  a.  1,  Herk.  Deck  e:  |)  Soe  decke.  C.  v, 
Si.'Truiden,  %  18,  83.  Also  decke.  O.  Liége,  27 
juli  1469,  a  6.  Deck:  ||Boe  deck.  C.  gr.  Loont  I, 
n ,  46.  D  i  c  k  e  n :  ||  Dese  vorseide  ofstede  sal  bliven 
a^n  erve  ewelike;  hierbinnen  sal  hi  gheven  den 
vorseiden  godshuse  wech,  te  vaeme  eü  the  lidene, 
alse  dicken  als  hem  hoeft.  24  mrt.  1296,  Doortede, 
Dickent:  |)  Dat  in  den  paenhuijsen  en  taver- 
nen,., alrehande  gaderinghe  plecht  te  sine  van 
abrehande  quadijen,  mannen  en  wiven,  also  dat  dair 
omtrent  dickent  vele  quaets  is  ghesciet.  Oork,  27 
«Dg.  1357,  Dieti.  Item  Leenrecht  v.  1528  paeeim; 
O.  Kast.  Ipereuy  125;  de  Pb.  en  Bs.  Aalst,  lil, 
448,  K.  d.  Linnenwevers  f  a.  14.  —  Overtreffende 
trap  Dick s te:  ||  Dese  actie  van  nieuwicheit  is 
die  alregemeynste,  efi  die  diexste  voirtgestelt  wort. 
T.  D.  Tat.  87. 

DICKEDINNE,  DICKEDUNNE,  zn.  vr.  Soort 
van  laken  t  fr.  torie  de  drap.  Volgens  de  rekenin- 
gen der  stad  Gent,  nit  de  14<i*  E.,  aangehaald 
door  Verdam,  kou  zij  onder  de  beste  lakensoorten 
moeten  gesteld  worden ,  dewijl  z\j ,  onder  anderen , 
geschonken  werd  aan  de  gravin  van  Vlaanderen, 
en  ook  aan  den  bisschop  van  Doornik:  ||  Van  ij 
breeden  dickendinnen ,  die  men  sendde  den  bisscop 
van  Domicke  {Rek.  van  1337,  bis.  151)  •—  Sta- 
nislas  Bormans  meldt,  voor  de  eerste  tijden  der 
lakenweverlj  te  Luik,  drie  soorten  van  lakens: 
effen  of  plein,  gestreept  en  roet  ruiten,  dighedunes 
(Le  bon  métier  des  drapiers  de  Vaneienne  eité  de 
Liége^  blz.  19),  en  verder,  sa,  volgens  eene  oor- 
konde van  1825 ,  eenige  lakensoorten ,  waaronder  de 
dikedunne,  dighedonnef  aangehaald  te  hebben,  zegt 
hy  dat  deze  allen  moesten  vervaardigd  wezen  uit 
taine  majesté  (bbs.  28);  zij  mat  38  a  40  el ;  zie  ook 
sgn  CUossaire.  De  keure  der  lakengilde  te  Mechelen, 
1381—1333,  vermeldt  haar  als  volgt:  ||  Wat  dicke 
dunne,  dat  men  maken  sal,  blaeu  of  wit,  moet 
gheeceert  siin  Ivj  twiste  [nl.  twijnen]  hoghe;  waert 
minghesceert  ware,  men  verborde,  van  den  twiste, 
X  I.,  eü  van  den  halven  twiste  naer  die  ghelande 
(art.  89).  En  mach  ghene  dicke  dunne  cara  dinre 
siin  daii  van  1  twisten,  iij  ellen  breet,...  (a.  94). 
Vort,  so  ne  mach  men  gheen  dunne  dicke  laken 
setten  in  die  breide  dan  xi vierendeel,...  (a.  127). — 
De    Keure  van  Iperen  vas   1368,   meldt:  ||  Ben 


breet  wit   dickedinne   laken  —  Brede   Ua^v  an 

ghemynghede  dickedinne  —  Een  smal  wit  d^  — 
male  blaewe  en  ghemynghede  d  HirrTTEira,  Gbrpor. 
blz.  193,  197.  —  Eindelijk  heeft  de  Kern»  van 
Aalst,  15de  E.:  ||  Alle  dickedinne  lakenen  sal  men 
scheeren  xxi  ellen  lanck  eü  niet  min , . .  en  Lvn 
scheeren  hooghe  efi  niet  min ; . .  en  men  asl'^  aen 
de  rame  setten  xxxviij  ellen  lanck  eü  half  vieren- 
deel breed,  en  niet  min.  Ds  Pb.  en  Bb.  Aalsi, 
III,  422.  Dese  voorn,  dickedinne  lakenen  sollen 
hebben  up  elcle  zijde  vj  Ijjstedraden, . .  en  alle 
d'andere  lakenen  viij  lasten,  eü  niet  min  (428). 
Waert  dat  eeneghe  dickedinne  lakenen  gesneden 
worden  van  grofheden  ter  perssen,  of  van  oleen- 
hede  aen  de  ramen,  dat  waere  up  de  boete  van 
iij  s.  (425).  Zie  lakek. 

DICKëN,  zn.  o.  Verdikking,  fr.  épaistieeemtui. 
jl  In  ghevalle  hy  denselven  muer  dicker  maken 
wilde  dan  hy  te  voeren  was,  dat  moet  hy  doen 
op  sijns  selfs  erve,  tenwaere  dat  syn  gebuere 
consenteerde  dat  men  het  dicken  van  deo  muere 
stellen  soude  moegen  op  gemeyn  erve.  O,  v.  Anho. 
1545,  VIII,  30. 

DICTAMEN,  zn.  Voorgex^de,  fr,  dietée.  \\  Dt^ 
de  procureurs  voor  hun  verlet  en  sehryven  onder 
dietaroen  van  den  advocaat,  sullen  profiteren  12 
stuyvers  par  ure.  C.  v.  Aalst ^  Hegl,  31  juli  1762,  a.  13. 

DICTIJM,  zn.  o.,  mv.  diota.  Dietum^  verordenend 
gedeelte  der  rechterlijke  uitspraak,  fr.  dieium,  dj^ 
poaitif  d'un  jugement  ou  d'un  arrU.  ^Zoo  genaamt-, 
zegt  Boey,  omdat  men  oudstyds  gewoon  wae  de 
uitspraaken  in  'tLatyn  te  doen;  men  zeido"  Dieêmm 
fuit  per  arresium  cwria.  Boey  maakt  onderscheid 
tusschen  dicium  en  sententie:  wy  noemen  dietmm^ 
zegt  hij,  een  uitspraak  van  commissarissen,  en 
sententie  een  gewysde  van  den  Baad**.  ||  De  griffier 
sal  van  nu  voordaene  een  regiatre  apaert  maeekea, 
daerinne  hy  stellen  sal  de  dieta  van  den  vonniasett 
en  de  heeren  daarover  gheweest  sQnde.  C.  e»  Sa«^ 
httven.  Stijl  1557,  a.  291. 

DILACIE,  zn.  Uitstelt  reehUterm^,  fr.  déèeA; 
terme.  \\  Dilacie  in  Latyne  en  is  niet  anders  té 
seggen  clan  een  verlenghen  des  tyds  van  der  saken 
en  gedinge,  oft  eeneu  tijt  gegnndt  den  partijen  vaa 
den  richter  oft  van  den  rechte,  om  te  compareren 
en  voirt  te  varen.  t.  d.  Tat.  298  v^.  Zie  dagm^ 
en  DXLAi. 

DILAI.  Zie  dblai. 

DILF  (DhUt,  dilve.>),  sn.  m.  Verdam  Dilf, 
delf.  Waterleiding,  gracht ^  sloot,  fe.  fossS^  rigole. 
Kil.  Delve,  dilve,  seland.  hoU.  j.  graeht,  sloot, 
fwea.  II  Wanneer  eenige  landtbonwera  oft  hoeva» 
naers  henne  delven  oft  slooten  begheeren  te  gi»ven 
ligghende  tv.ssohen  twee  gebueren  bempden,  wefi« 
den  oft  landen,  sullen  de  naeete  gheleghen  be- 
drijvers schuldigh  sijn  mede  te  graven.  K.  em  hr, 
V.  Deume,  1612,  Cost.  xjcii,  a.  434.  Zgn  d«  be** 
ten : . .  Van  eenen  ongedolven  dhilt  ofte  graeki  aen 
de  straete,  6  schele  parisis  van  de  roede,  en  vnn 
eenen  quaeden  waegeelach,  10  s.  p.,  te  verbeuren 
bij  dengonen  die  aen  de  sijde  daer  den  dhilt  ofte 
slach  ligt ,  gelandt  is.  O.  P.*B.  autr.  5  juli  170Q,  a.  9^ 

DIMINEii^REN.  Zie  demihbebev. 

DINGACHTICH,  bn.  Pleitend,  procesvoerend^ 
fr.  ptaidani^  Utigani.  \\  Dat  alle  partyen,  die  hier 
dinghaohtich  syn,  van  alle  henne  en  hender  w^ 
derparthyen  processen  en  munimenten ,  snUan  m^ 
ghen  hebben  copye  tot  hennen  eoele.  O.  v.  €hr» 
schot,  a.  14.  Partyen,  die  dinchachtich  wjn  pen» 
ninckschult  aengaende,  dat  dia  hen  principaal 
waerheydt,  schnltwaerbeydt  en  lalvaftie,  van^km 

44 


350 


DIN. 


DIN. 


maar  eens  daehwaerheydt  en  sallen  moghen  ley- 
den.  Ib.  a.  19. 

DINOfiANCK(Dinckbanoke),  sn.  y.  t)  Beohtbank, 
^ereoktêhqf,  vietêehaar,  fr.  cour  de  juslice^  tribu- 
moL  Kil.  Dinghbanoke.  ||  In  den  yersten,  een 
din^janck,  met  enen  meyere  en  de  laten  dairtoe 
hoerende,  gelegen  in  die  prochie  yan  Tieldonck, 
geheeten  Lauwardrieach.  Isenhof  o.  JBrab.,  reg.  ti  , 
fol.  ciij  y^.  Denombr.  v.  Jlfarjforeta  Van  Tudekem, 
1440.  bat  in  mynder  heerlichej't  en  gerichte,  yan 
Bulcker  plaetzen,  ie  houwe  en  houdende  ben  yol- 
oomen  jueticie  en  heerlichejt  yan  hooger- ,  middel- 
en nederhof ,  yiersoharen  eü  dingbancken.  t.  d.  Tat. 
35  y®.  £en  weerlyo  richter  ordinarijs  is  schuldich 
sQn  yonniase  te  wgsen  in  der  plaetzen  en  dinc- 
bancken  oft  yiersoharen  yan  zijnen  oudtyorders,  int 
openbaer.  —  Dat  die  senteneie  yan  weerden  zonde 
s^n  aleoe  yerre  als  die  gegeyen  waire  bij  eeuen 
richter  delegaet,  die  geen  zeker  dingbancke  en  hadde. 
Ib.  843  y^.  —  Sene  grondteekening,  deelmakend  yan 
een  rechtsgeding  tusschen  Tau  Gendt  en  Oudaert, 
1547  (dorp  Ricxstel),  berustend  in  het  Rijksarchief, 
Leenhof  yan  Brabant ,  yerbeeldt  twee  yierscharen  of 
dingbanken,  tegenoyer  elkander  gestaan,  in  open  lucht 
en  yeld  (onder  den  blauwen  hemel,  sub  divo):  elke 
dezer  banken  bestaat  uit  een  yierzijdig  met  stijlen 
halfmanshoogte,  behalye  aan  den  ingang,  afgebakend 
perk,  omgeyen  yan  hoornen;  beiden  hebben  langs 
a]^e  kanten  yrjjen  toegang  bg  middel  Tan  heerba- 
nen. De  plegende"  duidt  ons  de  eene  aan  als :  ,,C!on- 
tentieulx  der  dingbank  yan  Aerle",  de  andere  als: 
Contentieulx,*de  plaitse  genaempt  de  „dingbanck'*. 
Zie  ook  yiXBSCHASB. 

2)  Oèbied  van  eên  ^areehithof,  fr.  juridieiiaH, 
rêëtort  d'une  cour  de  jusfiee.  |)  De  drossaert  moet 
de  gheyanghene,  sonder  des  gheyanghenen  coet, 
eenen  procureor  doen,  dien  hy  begheert,  sooyerre 
denselyen  procarear  de  dinghbancke  deser  yrij- 
heyt  frequenteert.  C.  v.  Oheel,  xx,  6.  Dat  Merch- 
ten  moet  hebben  twee  distinote  namen:  D'een  de 
Binnenyryheyt ,  yan  outs  ghebleyen,  D'ander  de 
Bnytenyryhéyt ,  dwelck  moet  aencleyen  De  ghe> 
hnchten;  maor  één  prochie  tsamen:  Ben  heere, 
■eyen  schepenen,  tot  hunder  yramen.  Nochtans 
twee  dingbancken  altyt  ghehadt,  D*een  binnen, 
d^ander  buyten , . .  Chrou,  v.  MereMen ,  Str.  4. 

DINGDACH  (Dinghedach),  zn.  m.  Dag  van  te- 
roehtgUümff^  reehi-  of  gereehtedag ,  pleiidag.  fr.  jour 
de  pdlaiSf  four  d'audienee.  Kil.  Dinghdach,  dies 
fwndieuM,  d.  uMis,  d.  foetus  ^  d.  sessionis,  \\  Sn 
dan  es  de  baeliu,..  sculdich,  selye  of  met  sinen 
bode,  of  met  den  sconteite,  dat  es  den  amman, 
te  daghene  denghenen,  of  dieghene,  dien  de  sake 
•negaen,  np  den  eersten  ,yBondach'\  in  de  yier- 
Marre,  die  ffhemaecht  es  int  yors.  dorp,  bi  yon- 
neesen  yan  den  schepenen,  teenen  weseliken  [nl, 
wettigen]  dinghedaghe.  K.  v.  ier  Piete  1265,  a.  1 
(yeryolg  op  het  citaat  yan  DnrcK);  Lat.  tekst  ad 
éiem  oompeteniem  plaeiii.  —  Als  die  heesschere 
niet  en  commet  te  sinen  dinghedaghe , . .  a.  4 ; 
Lat.  tekst  tempore  eiiaiionie  eue.  —  üp  enen  yrien- 
dach,  dat  wettelic  dinghedach  was.  Juli  1280, 
Vod.  Mus.  I,  292.  Siene  moeghen  nemen  war  [l. 
maer]  iij  dii^edaghe  yorste  [nl.  uitstel],  en  ne 
deliyerer  se  hem  niet  bin  den  üij  dingdaghe,  iof 
ten  laeteten  bin  der  maent,  die  claghe  sal  bliyen 
in  *8  grayen  handen.  2A*  Brugseihe  Keure,  1281 , 
a.  24.  De  Fransohe  tekst  zegt  jour  de  plait.  — 
Ter  canaen  yan  den  mesusen  en  offencien  hem  [nl. 
•enen  gereohtidienaar]  by  mQnen  heeren  scouthee- 
ten  en  burctameestre  van  den  oonrpse  [nl.  der  ge- 


meente] by  (h)e  e  r  1  i  c  k  e  n  dinghedach  annegheleyt. 
C.  V.  Brugge,  II,  175  (1491).   Als   een   man  ghe- 
daeght   oft   ghearresteert  is,   soo  moet  hy,   en    is 
schuldigh,  te  recht  te  comen,  die  binnen  de  dingh> 
banck  yan  Eyndhoyen  woonachtigh  is ,  oft  hy  wordt 
met  eenen  lesten  yonn^  yerreyckt;  en  indien  [hg] 
een    man   yan  buyten  is,   die  moet  in  de  vrunte 
gaen,   oft  hy  magh  dagh  nemen  en  borghe  stellen 
en   gheloyen  te   recht  te  comen,  en   gheyen  den 
heere  sijnen   ban.    C.  v.   Bindhoven,  a.   4.  Dat... 
de  schoutent,  rentmeester,  oft  beuren  stadhouders, 
soepenen,   secretaris,   yorster  en  procureurs  zullen 
moeten  compareren  en  op  *tHuys  wesen,  t'elcken 
yan  desen  dagen  yan  recht, . .  voer  de  clocke  negen 
ueren,   en   blijven  aldaer  tot   de  clocke   elve,  oft 
langer,    nae   gelegenthegt   van   der   zaecken,   opte 
verbuerte,   soe   wie...   te  spaede  compareert,  soe- 
verre   hy  .in   deser  dinckbancken   van   deser  vry- 
hegt  is,  te  weten,..  Cv.  Turnhout,  Stijl,  a.  12. 
So    was  jeghen   hem   ghewijst   te  daghene   N. . . , 
wettelike,    van    soendaghes  [Westvl.  voor  swoens- 
daghes]   upten  naesten  dinghedach.   31  jan.  1287. 
Toert,    willen   wi  dat  ons  rechtren   dinghen  hare 
dinghedaghe,    also  alsi  sculdech  sijn  te  doene,  efi 
si  de  goede  lieden  berechten,  van  binnen  eïi  van 
buten.    K.   v.    Mechéltm,    13   dec.    1301,    David, 
Mtchelen,  458.  Dingdach  van  twiste.  C.  stad  Brugge, 
I,    324   (1304).    Daemaer  soo  magh  de  crediteur 
sijn    beset    vervolghen:    aengaende   de   have,    van 
dinghedaghe    tot    dinghedaghe,    dat'  is   van   acht 
daghen  tot  acht  daghen;  en  aengaende  de  erve,  van 
gheneohte  tot  ghenechte,  dat  is  van  veerthien  nachten 
tot    veerthien    nachten.     C.   stad   Mechelen,  xiii, 
8.    Nannius:    a   die   juridico   ad   diem    juridieum. 
Dat    sy    't  selve    vonnisse,    hen   alsdan   gemaent, 
vorsten  eü   houden   in  advise  totten  naesten,   oft 
teenen  anderen  dingdaghe.  C.  v.  Antw.  1545,  I,  9. 
Sooverre  eene  saecke ,  die  voor  den  crediteur  [L  au- 
diteur]  ofk  commissarissen  heeft  gedient,  twee  oft 
meer  dinghdaegon  oft  rollen   ongepresenteert  is 
gebleven, . .  mach  partye,    .  die  binnen  sjaers  pre- 
senteren en  bedingen,   volgende  de  retroaota.  Ib. 
Comp.  y ,  1 ,  64.  Hoewel  in  deser  vrijheijt  in  der 
weeken  zijn , . .  onderhouden  geweest  drie  ordina- 
rische  dinghdaegen  oft  daegen  van  recht,..  C. 
V.  Turnhout,  Stijl,  I,  5.  Men  houdt  ghenachte 
en  vierschaere   het  donderdaeghs ,  van  xiiij  tot 
ziiij ;  en  soo  die  viel  op  eenen  heglighen  dagh ,  sal 
den  dinghdagh  continueren  op  tsanderdaeghs.  C.  v. 
JEdingen,    Stijl,    a.   8.   Tier  ghenaclitdaeghen 
oft  dingdaeghen.  Ib.  a.  18.  Als  die  schouteth  mett« 
schepenen  op  den  dinghdach  te  rechte  gaen  sitten, 
soo  bant  die  schouteth   dat  gedinghe  van  weghen 
des  heeren  van  Graendonok.  C.  o.  Bindhoven,  a.  8. 
De    Oost.    V.    Brugge   vermeldt   eenen   poorter- 
schen  dyngedach   [voor  zakelijke  rechtsvorde- 
ring]  en  eenon  dyngbedach  van  twiste.  II, 
441,  Orig.  clit,  8  mrt.  1580.  Zie  ook  Genecht- 
dach. 

DINGËLiIJCK  (Dyngelyck),  ook  oedikgslijck, 
bn.  Dingelijoke  saecken.  Twistsaken,  fr.  af- 
faires ütigieuses.  ||  Ghebieden  hemlieden  sloecx 
[/.  floecx ,  flugs]  te  rumene ,  ghevende  hemlieden  vry 
wech  en  gheleede  van  alle  ghedynghelycke  zaecken , 
zonder  van  dezen.  —  Ie . . .  doe  hemlieden  hof 
open,  gheve  hemlieden  vry  wech  en  ghelede  van 
alle  ghedynghelycke  zaecken,  zonder  van  deeen. 
C.  Burch  V.  Brugge,  III,  168.  ||  Als  de  schouteth 
de  schepenen  ghemaent  heeft:  ofte  alsdan  niet  en 
is  den  gherechten  dagh  van  rechte,  en  de  schepe- 
nen daerop  verklaeren  jae,  soo  bant  den  schouteth 


DIN. 


DIN. 


351 


rienohare  Tan  's  ooninoksweghen ,  als  hertoghe  oyer 
Brabant,  dat  die  niemant  en  stoore,  nooh  en  spreke 
dan  met  rechte,  met  rade  en  met  orlore,  roinne- 
lijoke  en  dingheigcke  tale,  op  de  keuren,..  C7.  e. 
ÉèrêntaU,  ii,  6. 

DINGELIJCKE  TAEL.  Zie  dihötaïl. 

DINGEN  OW.  1)  Van  het  gerecht  of  ran  den 
rechter.  Beehtszitiing  ^  —  rechtdag  kouden  ^  ter  vief' 
êehaar  zitten,  rechtspreken ^  zoowel  in  lagere  <»U 
hoogere  reoktbanken ,  fr.  eiSger  en  justice ,  rendre  la 
futtiee,  tenir  Ie  plaid,  toni  dant  lee  hanet  ntbal- 
ternes  que  dans  les  eourt  tupérieure»,  £il.  Din- 
ghen, jmdicare,  cognoscere  oautas.  \\  Dat  de  scou- 
tete  es.  sculdech  scepenen  te  maenne  in  allen  steden 
[nl.  plaatsen]  daer  men  se  sculdech  es  te  manne 
[l.  manen]  . . ,  eii  dingen  jof  hi  wille.  25  febr. 
1262.  Die  heere  mach  dinghen  in  dit  dorp  en  waer 
hi  wille.  JT.  v,  ter  Piete,  1266,  a.  76;  Lat.  tekst 
pladtare.  Schepenen  sijn  niet  sculdich  te  dinghene 
II  weken  vóór  onst,  en  ii  weken  in  *t  begin  Tan 
ouste;  en  si  Tan  forfaite  dat  gheTalt  binnen  dien 
tide.  DB  Pb.  en  Bb.  IY.  Detteldonk,  9  (1268). 
Dat  soo  wie,  beede  meester  en  cnape,  die  ten 
ghedinghe  en  torcontscepe  niet  ne  quame  alse  de 
here  en  Tinders  dinghen  souden,  dat  hi  Terbuerde 
zii  den.  K.  d,  tijkwevers  te  SUUe-Pieters^  Mei 
1280.  So  wie  so  te  orconden  niet  ne  comt  alse 
de  here  en  Tinders  dinghen  willen.  K,  d,  parmen- 
tiers  te  Sinte-Pieters ,  27  oct.  128U.  Die  soopenen 
sjn  sculdich  te  dinghene  ij  warf  ter  weke  ten 
minsten;  fr.  U  eschievin  deveront  plaidier  deus  fois 
U  sesmainne  au  mains,  C.  v.  Brugge,  K.  v,  1281 , 
a.  25.  Toert  willen  wjj  dat  ons  rechtere  dinge  syn 
dingdage,  gel\jc  dat  men  sculdich  is  te  doene.  Ord, 
rakende  de  Waag,  o.  1290,  a.  11,  Staatsareh. 
Cart.  V.  Brah.  nr.  3.  Wat  manne  die  gheboden 
wert  eire  dan  te  sinen  huus,  eii  hy  tghebod  niet 
ne  hoert  no  ne  weet,  so  es  d*amman  sculdech  dien 
man  dat  ghebod  te  doen  wetene  suffisantelike ,  eer 
men  dinghet  Tan  haTen.  C.  v.  Gent,  Or.  Charter 
V.  1297,  a.  84.  Dan  sal  men  dingen  Tan  'sheeren 
of  partien  rechte;  eü  alst  gedingt  es,  so  sal  de 
bailliu  noch  Traegen:  Esser  iemant  die  wet  begeirt.' 
Babfbaet,  AmSgse,  V,  187,  naar  een  oud  for- 
mulair.  —  Voert  willen  wi,  dat  onse  rechtren  dinghen 
hare  dinghedaghe,  also  alsi  sculdech  sijn  te  doene, 
en  si  de  goede  lieden  berechten,  Tan  binnen  en 
Tan  buten  JT.  v.  Mechelen,  13  dec.  1301.  Datid  468. 
Dat  onse  scouteten  en  schepenen  alleene  suelen 
dingen,  en  dagelix  alle  mun  Tan  schoude  [nl.  schuld- 
zaken] recht  doen  tot  eenen  nobile,  sonder  boeten 
te  Terberen  \l.  Terbueren].  Piot,  Cart,  18  noT. 
1404,  a.  14,  TI,  172.  Item,  behooren  te  lynen 
leene  een  bailliu,  xiii  mannen  Tan  leene,  eene 
Tulle  banc  Tan  yii  scepenen,  hof  en  ghedinghe 
met  mannen  en  scepenen  Tan.  dies  elcken  toebe- 
hoort;., de  bailliu  mach  dinghen  met  eender 
roede,  hof  maken  en  wet  doen  op  *tTOors.  heerscip. 
DB  Pb.  en  Bb.  V.  Qonirode,  18  (1464).  Den  raedt 
myns  gheduchts  heeren  gheordonneert  in  Ylaen- 
dren,  schiet  van  Tpre  en  quam  te  Ghendt,  daer 
zj  eerst  dynghden  tsd^sendaechs ,  den  x«n  dach 
Tan  Lanmaent  anno  Ixiii  (146S).  Schatbs,  Ooüaeie, 
446.  Yan  wetten  resortërende  ter  zale  T^ypre,  en 
om  hemlieden  te  doen  dinghene  ter  claghte  Tan 
partie:  Afidts  dat  men  beTind  datter  Tefe  heerli- 
cheden  zijn,  resortórende  Toir  balliu  eii  schepenen 
Tan  der  Zale  en  castelrie  Tan  Ipre,  daer  men 
maer  twee  ofte  dry  waerven  tsiaers  en  dinghet . . . 
Zullen  de  Toimomde  Tan  der  Zale  schriTen,  lasten 
en   beTélen   de   Toimomden   balliu   eii  schepenen. 


wie  in  ghebreke  werden  partien  ezpedicie  te  doene, 
dat  zy  dinghen  zullen  Tan  Teerthien  daghen  te 
Teerthien  daghen.  C.  v,  Iperen^  Kast,  a.  168. 
Dwelck  plaetse  grypt  [nl.  dat  een  poorter  Tan  Ant- 
werpen, elders  in  *t  kwartier  Tan  Antwerpen  in 
rechte  betrokken  zgnde,  hem  door  de  stad  mag 
doen  uitschriJTen] , . .  hoe  Terre  dat  men  oock  tegena 
den  poorter,  oft  s\jne  goeden,  oft  borge,  maoh 
hebben  gedinght,  soolange  daer  geene  executie  ia 
gedaen.  C.  o.  Antw.  oomp.  Y,  tj,  S.  —  Ook  Tan  jaar- 
gedingen: I)  Naedien  tot  Bladel  gadinght  ia  bet 
jaerg^Unge,  soo  wort  tot  Beusel  liet  jaergedinge 
oock  gedinght.  O.  v.  Beusd,  a.  8.  Dingen  van 
den  lijve.  Lijfstraffelijk  oordeelen,  ft.  juger  am 
crimind,  ||  Daer  de  heere  dinghet  op  eenighen  per- 
soon, Tan  sinen  Htc,  of  partie,  al  hadde,  diere 
beclaghet  es  eenen  broedere  of  maeoh  in  hore, 
men  zoudene  niet  moghen  weeren  te  stane  OTer 
tghedinghe  en  Tonnesse.  Leenreehlei^  v.  1628,  fol. 
c.  T*.  Slachtende  die  Pharisden,  die  in  Pilatns 
huus  niet  commen  en  wilden,  omdat  men  daer 
Tan  den  liJTe  dijnchde,  Treesende  besmet  te  zgne. 
Ber,  tijden,  I,  118. 

2)  Éene  saaJc  in  rechte  vervolgen,  bepleiten,  ptei- 
ten,  een  reehtsstrifd  voeren,  in  rechte  handelen,  fr. 
procéder,  plaider,  eontester  en  fustiee.  Kil.  discep^ 
tare,  oontendere,  eausas  agere,  Utes  agere.  \\  Is 
onse  meyninge,  dat  Tan  nu  Tort,  alle  man  dinge 
eü  hem  Terantwerde  sonder  Teroel  [l.  Terpel,  zoo- 
als  twee  regels  Terder,  arglist]  Piot,  Cart,  18 
noT.  1404,  a.  16,  II,  172.  Zo  wie  jeghen  tTon- 
nesse  Tan  scepenen  dingt,  of  soepenen  Tonnesae 
wederzeyt , . .  Terbeurt  lx  1.  par.  jeghen  den 
heere,  en  jeghon  elcken  soepene  x  1.  par.  in  de 
banc  zittende.  O.  v,  Aalst,  Orig,  xxiii,  a.  19. 
Daer  eenighe  partie  dinghet,  al  draghet  eenich 
man  partien  cleedre,  men  salne  niet  weeren  mo- 
ghen buten  rade..  Daer  men  niet  dinghet  Tan 
den  Utc,  daer  mach  men  Tader,  broeder,  stief- 
Tader,  susterman  en  reohtsweere  nomen.  Leenr,  e. 
1628,  fol.  c  y  r^.  In  den  geTalle  zy  [nl.  de  Toor- 
sprekers]  bcTinden  eynighe  parthie  quade  zaeke 
te  hebben,  dat  sy  dy  niet  aennemen  en  sullen, 
oft  ten  minsten  die  parthyen  adTerteren  dat  sy 
nyet  en  doech;  eü  in  geTalle  die  parthie  daer- 
boTen  dingen  wille,  dat  sy  dan  met  gein  omwege 
het  recht  stellen  (nc)  oft  behinderen  en  sullen. 
C.  gr.  Loon,  I,  ii,  Bèform.  14  mrt.  1648,  a.  16. 
Wanneer  sich  eenighe  parthyen  ter  proeTe  din- 
gen, en  die  wederparthye  sulcx  consenteert,  be- 
halde  [behoudens]  copie,  om  interrogatorien  te 
exhiberen,..  O,  gr.  Loon,  I,  Tiy,  62,  biz.  136 
(1661).  Syn  partyen  hine  inde  gewooneiyck  te  din- 
ghene en  pleyderene  by  gesorifte.  C.  v.  T%ienen, 
T,  11  (1670).  SooTorre  den  heeren  oft  partyetegens 
den  poorter  alsdan,.,  wilt  dingen,  mogen  dat  doen 
Toor  schepenen  Tan  Antwerpen.  Ib.  21.  De  kost. 
T.  1682,  XXXI,  2,  zegt  in  ditzelfde  ext.  procederen 
in  plaats  Tan  dingen.  —  Alle  partyen  mogen  toot 
meyer  en  schepenen  dingen  en  procederen  met 
recht  Tan  personeele  schultTerTallinck ,  sooTerre 
die  schuit  is  onder  den  taux  Tan  negen  guldens; 
eü  sooTerre  de  schuit  meer  bedraeght, . .  soo  moet 
den  aenleggere  syn  aenspraeke  oTergOTcn  by  ghe- 
schrifte,  soOTerre  den  Terweerdere  dat  ghelieft  oft 
Tersueckt,  oft  oock  dat  d'aenleggere  ghelieft  te 
dingen  in  geschrifte ...  O,  v,  Siehem ,  a.  7.  Als  de 
de  saecke  Toor  commissarissen  is  Tersonden , . . 
moeten  commissarissen  partyen  mondelinge  orer- 
hooren,  sondor  toe  te  laeten  dat  men  TOor  hun 
dinght    in    geachrifte,    tenwaere    by    Terbael    be 


3» 


Dm. 


DIN. 


dwgh^*  C  0.  jimU»,  €omp.  Y,  j,  73.  Leeren 
dtngeil^  Wy  «entoao  er  4oor  a2«  voorspreker 
voor  êtfÊe  partij  opifêdsn ,  fr.  servir  de  ^^pourparliêr^\ 
d'^vootU  a  «M  pariie,  \\  Yao  in  t^edwghe  te 
twutm,  te  Blfteoe,  oft  iemaxme  te  leerne.  Die 
•«dere»  leeit  dinghaii  londer  orlof  teriohten,  aaeli 
gMden.  f.  •.  f6.  «.  Dm«^,  ▲,  r.  53. 

PINOERi  a*  m*  PZn^M*,  fr.  pltüdeur.  \\  Een 
■enteiiMe  gegeven  tegen  trecht  van  den  litigant  en 
diiPl^ve,  mach  hj  appellacien  wel  geretracteert 
wordden,  y.  s.  Tav.  346.  De  UUependencie  en 
^ndt  niet  by  der  doot  van  den  ooÜitiganten  oft 
dinghera.  Ib.  353. 

DINOHUIS,  an.  o.  BêehiMe,  raadhitis,  ge- 
me0nUkmêt  fr.  flaoMoa  communale,  eervant  autti  ds 
triimnal»  ^  Want  de  Bohepenen  onder  Eerseel  en 
Beige  jok  woonen  in  divenohe  dorpen ,  de  sommige, 
meer  dan  een  uer  gaens  van  de  bancken,  compa- 
oeeren  hj  den  olercq  in  hun  dinghuya.  C.  v.  Ber- 
geik êB  Èereself  19» 

DINGINO.  sn.  TereekUitüng ,  fr.  audience. 
II  Sonder  dinghiagbe  van  scepenan.  C.  e.  Brugge, 
I,  252.  K.  V.  1281,  a.  31;  Fr.  tekst  «aiM  pZat/ 
diêMmêiêago, 

DINOMANNEN  (Dincmanni),  an.  my.  Getuigen, 
fr.  iémoiue.  \\  Destee  qui  vadgariter  Aquis  [nl.  te 
Aken]  dinemanni  appeUantmr,  Juni  1270,  A.  Wau- 
fVBM,  Mappori  arck.  è  Paris,  50. 

DINGPLAETS,  an.  j.  QermUskof,  rechtbank. 
fr.  amr  de  iustiee,  trifmnal.  \\  Dat  in  jeder  dorp 
en  heerUehéyt  beteeckent  en  gadesigneert  worde 
die  kercke,  die  dingplaetse,  oft  eenige  andere 
bequame  plaetse  daer  men  alderbest  en  boquame- 
lyck  die  wapenen  en  geweer  dragen  mach.  O. 
Uége,  27  nov.  1577,  2«  Série,  I,  420. 

DINaSTXCH  (Dingeatich),  bn.  Twistend,  fr. 
Utigant,  Y«n  Dale  heeft  nog  §  Dingstig,  oneenig. 
II  Weert  aake  dat,  bynnen  eenigher  van  der  Toira. 
tw«e  nuwen  jairmercten,  eenighe  ghenechten  qua- 
men  tussohen  partyen  die  dinghestich  weren  word- 
den  Toir  onsen  achoutet  en  scepenen  ?an  den 
Boach ,  ao  consenteren  wy  . .  dat  onse  scouthe^t ,. . 
die . .  sal  mpghen  pchonsen  en  opaetten  totdat  dio 
jairmerct . .  leden  sall  wesen.  Charter  ».  hertogin 
Jokanna,  25  aept.  1403.  Cwrt  Buseod.  P,  179. 

DINGSTOEL  (Dingeetoel),  zn.  m.  Meehter stoel , 
fr.  tribumal.  ||  Here  Jheau  Criate,..  ghif  ons,  om 
die  glwie  dyna  naema,  opdat,  ala  wi  staen  voor 
dinen  yceaeliken  dingeatoel,  hooren  moeten  dijn 
gebenedide  atemme.  Bond.  merk.  126. 

DINGTAEL  (Dingtale),  zn.  y.;  ook  dinge- 
lilJCKS  TAIL.  1)  Behoorli^e  en  ter  zake  dienende 
taal,  teganoyejqgeateld  aan  'waittaxl,  fr.  langage 
convenalle  et  pertinent,  f  ui  se  rapporie  è  la  question. 
11  Wordt  daemaer  de  vierachare  gespannen,  pronun- 
4Üiierende  [de  droaaaard]  dese  woorden:  dat  hy 
deaelm  yierschare  spant  van  wegen  onsen  gen. 
heere  maicquis  van  Bergen  en  s\|ne  stadt  van 
Bergen»  behoudeiyck  dat  daer  niemandt  en  spreke 
dan  met  nunnelgcke  en  dinghelycke  tale,  opte 
pene  daertoe  staande.  O.  v.  Ber gen-op- Zoom,  Ti,  2. 
Ala  4e  achouteth  de  achepenen  gheroaent  heeft, 
ofte  aladan  niet  en  ia  den  gherechten  dagh  van 
rechte,  en  achepenen  daarop  yerklaeren  jae,  soo 
bant  den  schouteth  vierschare  van  's  conincks- 
weghen  j  als  hertoghe  over  Brabandt,  dat  die  nie- 
mandt en  stoore,  noch  en  spreke  dan  met  rechte, 
met  rade  en  met  orlove,  minnelycke  en  dinghe- 
l^eke  tale.  O.  e.  Herentals,  Ji,  5. 

2)  Qesckil,  twititaak;  geding,  rrchtngeffing,  proces, 
fr.  litige,  contestation ; proces.  Kil.  Dinghtaele, 


Us,  litigium,  diseeptatio.  \\  [Die  schout  9ft  tjmt 
schepenen]  doen  oock  hen  [nl.  partijen]  recht,,, 
op  hen  bedingde  recht,  indien  ay  de  aaeoke  daeipp 
toe  gediaponeert  vinden;  oft  ordineren  hen  heurip 
verbflJe  dinghtale  te  achrgven  bij  advertiaaemente, 
C  o.  Lier,  xiii,  2.  Is  geordonneert  (oUt,^.  eer 
acepenen  zullen  procedeeren  tot  wgaen  een^n 
vonnissen  diffinitijnen,  oft  oook  vonnissen  inter- 
locutoer  van  frivolen  processen,  aooverre  oft  waa- 
neer de  zake  oft  dinghtale  dea  verheUsschende  zg , . . 
partijen  zullen  hon  bedinghde  stucken,  acten  en 
productien'  der  dinghtale  moeten  fumeeren,  mejt 
behooriycken  inventaris  daertoe  dienende.  C.  .«. 
Jïsrnhout,  Stat.  frivole  appell.  v.  1552,  a.  7. 

DINGT ALICH,  bn.  Pleitend,  procesvoerend,  fr. 
litigant.  ||  Als  een  van  den  partyen  die  dingtalich 
zijn  renuncieert  van  den  getuygen,  oft  van  den 
testamente.  v.  d.  Tat.  330.  Die  aentencie  ia  bg- 
wglen  nul  vuyt  gebrecke  van  den  persoen  die  daer 
dingtalich  is,  te  weten,  als  hij  is  een  valsch  pro- 
curateur,  een  valsch  tuteur,  een  valsoh  curateor, 
een  valsch  prelaet,  etc.  Ib.  343.  Gelyckerwys  het 
onredelyck,  jae  onmoghelyck  soude  wesen,  dpt 
yemant  momboir  soude  wesen  over  eene  weeae 
teghens  deweloke  hy  soude  dinghtalich  zyn , . . 
Mabtikez  22  (1618).  Partijen  jeghens  malcanderen 
dingtalich  vallende,  tsg  in  aenlegghers  oft  vas- 
weMders  stadt,  sijn  sculdich  hun  respect! ve  te  ver- 
loven naer  shoofs  recht,  en  hunne  persoonen  te 
verbinden,  om  vonnisse  te  verwachten  en  tgewijade 
te  voldoene.  O.  Uenhqf  van  Mechelen^  i,  11.  — 
Hugo  de  Groot,  Inl.  xiT  d  §  10,  past  het  w.  toe 
op  zaken  en  haalt  de  kost.  v.  Antwerpen  aan  v. 
1582,  c.  LI,  a.  10;  Dingtalige  zaken,  zegt  h\), 
{res  litigiosa)  mogen  by  ons  verkocht  worden; 
maer  deze  kost.  gebruikt  het  w.  HHgieuse,  niet 
dingt4Mlige, 

DINCK  (Dino,  enkv.  en  mv.,  ook  mv.  dinge, 
dingen  en,  Limb.  dingeren).  1)  Rechtszaak, 
fr.  affaire  de  justice,  eause,  proces.  \\  Up  goet  rap 
der  costrijen,  jof  van  der  keirijen,  jof  der  ferme- 
rien ,  ne  mach  de  scoutete  niet  panden ,  hetne  wace 
ombe  gewisde  mesdaet  \nl.  boidte],  jof  ombe  dino 
die  men  everde  \l  cuerde]  bi  gemenen  rade  van  sce- 
penen.  —  Waert  van  onversinliken  dingen,  so  soude 
men  soeken  den  scoutete  jof  sinen  bode.  —  Alse 
Bulke  sekerhede  alse  den  abt  genoeget,  moet  den  scou- 
tete genoegen  van  onghewisden  dingen.  —  De  scou- 
tete en  mach  niemene  borgen  no  laten  gaen  diie 
hem  wert  gewiset  te  hondene  bi  wette  van  onge- 
wieden  dingen  sonder  aabbets  orlof,  hetne  ware 
van  haven.  25  febr.  1252.  So  wie  van  eenegher 
dinc  of  te  eenegher  dinc  beclach  roeren  wille,  hi 
es  sculdich  dat  beclach  en  sine  dinc  te  toghene 
den  baeliu ,  of  die  in  sine  stede  es.  K.  v.  ter  Piets 
1265 ,  a.  1 ;  Lat.  tekst  res. 

2)  Zaak,  aangelegenheid;  voorwerp,  fr.  chose, 
affaire;  oh  jet.  \\  Dat  de  abt  maken  macli  water- 
ganghe  eü  waterlate  met  zinen  schepenen,  en 
seauen  se;  en  gevalre  boeten,  in  die  heft  de  abt, 
alse  van  zulken  dinghen  die  behoren  ten  water- 
ganghen en  ten  waterlaten :  van  andrep  dinghen  en 
zegghe  wi  niet.  8  febr.  1275.  Ombe  dat  ie  wille 
dat  dese  vorseide  dinghe  sin  gehouden  vaste  en 
ghcstade  ervelike.  Jan.  1*283.  Omdat  wi  willen  dat 
dese  dinc  ewelike  vaste  blive  en  ghestade.  17  apr. 
1290,  Kiel.  In  kennissen  van  deaer  dino...  26 
apr.  1291.  Tien  tiden  dat  deae  dinc  vor  ona  ghe- 
daen  was.  Ib.  Dat  si  voer  ons  en  met  ons  al  deae 
voerseide  dinghe  vcrvolJen  en  voldoen.  25  oct. 
1298.  In  orcontscapen  van  desen  dinghen.  Ib.  Het 


DiS. 


DIS. 


3» 


g)i0TBUiB  dftt  een  man  wert  gedreicht ,  of  hem  werde 
ta^jn  gestolen,  hij  ga  ten  aminan  en  heclage  hem 
diere  dinc.  Oude  C.  v,  üode,  116.  Ghi  solt  noch 
ander  minaohen  sien  daer  dese  dino  al  in  ghe- 
siorren  «Ijn.  AUer  Kanienb.  60.  Doen  ghi  dat  saeoht, 
doen  ontfielen  u  alle  ghescapenne  dinc.  Ib.  68.  In 
welcs  dincs  orconden,  w\j  acepenen...  Schep.  Neder- 
linter,  29  aept.  1381.  Die  eenen  anderen  slaet  met 
platen,  met  wapenhantaohoenen,  met  eenen  potte, 
oft  eenigherhande  beslagen  dinghe,  sonder  mencke, 
rerbeurt  iy  ponden  C.  o.  Aniw.  1545,  ii,  14.  — 
Beide  yan  den  dingheren,  die  noch  geschien  sellen 
of  die  al  geschiet  sijn,  en  sach  nye  poer  mensche 
claerliker.  Homd,  merk.  143. 

3)  Arbeidt  werk,  h  travail.  |)  Voirt  willen  wj 
dat  onae  munters  en  onse  werckluyden  huere 
dimck  alaoo  ordonneren,  dat  sy  even  vele  winnen. 
Fl.  V.  JBrab.  Juni  1291,  I,  247  h. 

DIN8DACH,  sn.  m.  Dlmgidag^  fr.  ma/rdi.  Geen 
weekdag  onderging  meer  verschillige  Tormen  dan 
de»:  Deinsdach,  1291;  deisendach,  IdlO; 
densendach,  1298;  dioendaoh,  1280,  1366; 
dinsendach,  1349;  diinsendach,  dijns- 
daoh,  1324;  dynstdach,  1559;  diaendach, 
1290,  1297,  1309,  1528,  1568;  dijadach,  1290, 
15<to  E.  1569;  dyasendach,  1272,  1499;  disen- 
daoh,  1315. 

DI8CB  (Desch),  zn  m.  1)  Tafel,  rooral  eet- 
tafelt  tt.  table,  portie,  table  a  manger.  Kil.  mensa, 
menea  rotundaf  nulg.  discus.  ||  In  die  neercamere. 
Item  noch  eenen  riercanten  deach.  —  It.  noch  eenen 
yiercanten  desch.  Inv.  v.  d.  Suist  1489. 

2)  Werktafdt  it.  êiabli,  \\  Dat  nieman  daerbi 
ooxnen  en  sal  daer  die  waerdeerre  waerderen  soe- 
len,  op  enen  desch  nae  in  beiden  ziden.  Kb.  r. 
Dieet,  b  173,  LeerUmwersamhacht.  Scheerdisch, 
droogsekeerdersdisch ,  fr.  êtabli  de  tondeur  de  drap. 
M  It.  en  sal  gheen  meester  Tan  den  droechaceerdera 
binnen  ainen  huyae  meer  dan  twee  deaache  aetten. 
Kb.  lakengifde  te  Diest,  Begl.  Droogseheerdere  v. 
1416,  a.  8.  Dat  elek  hugs  en  hoff  van  den  drooch- 
scherders  en  lakenberegders  van  nu  voirtaene  nijet 
meer  en  zal  mogen  houden  dan  twee  scherdesschen, 
met  twee  gesellen,  oft  met  drijen,  ten  hoochsten, 
daerop  te  mogen  wercken.  Ib.   Éegl.  v.   1545,  a. 

18.  Zie  BSaAEV  EK  BSSTABV   2). 

3)  Armentpexen,  armenlafel,  — disch,  Meiliggeest- 
tafel,  armbestier,  fr.  table  des  pauvres,  tMe  dm 
daint'Ksprit ,  admittistration  des  pauwes,  bureau 
de  bienfaisanee.  ||  De  rechte  heltschedo  Tan  eene 
portkine  (?)  staende . . .  up  sdyach  lant  vsn  Onser 
Viouwenkerke  in  Bragghe,..  ten  rechten  land- 
cheinse  die  men  jaerlix  ghelt  den  vors.  dyssche 
telken  Sint-Jansdache  mytsomers.  C.  stad  Brugge, 
II,  188  (1487).  Kenten  versekert  op  het  lichaem 
en  middelen  deser  stadt  en  op  de  ghomeenten  van 
flodtshuysen,  disschon,  ghilden,  neeringen,  am- 
bachten. Ib.  512.  Dat  alle  lieden  'tzy  dat  sy  ge- 
boortig sijn  yan  West  Ylaenderen^  't  zj  van  het 
Zeekantig  Ylaenderen, ..  zullen  vermogen  vrye- 
lyck  te  gaen  woonen  in  alsulcke  stadt,  dorp  ofte 
prochie  van  de  voors.  twee  departementen , . .  son- 
der gehouden  te  zyn  van  acte  van  garant  over  te 
brensen  ter  ontlastinge  vsn  dep  Disch  der  plaetse 
van  hunne  nieuwe  woonste , . .  PI.  v.  VI.  Megl.  6 
juni  1750,  a.  1.  YIII,  38.  U  2,  4,  6.  Dat  lieden  van 
kleene  conditie  ofte  sobre  gestaethede,  genietende 
van  den  diach  oft  armen,  *t  zy  tot  begraevingen 
ofte  ainckingen,  mogen  gebruycken  uyt  de  kercke 
oude  flambceuwcD,  die  van  te  voorco  zyn  geëm- 
ployeert  geweest,    tot  acht   flambeeuwen,   en    tot 


berechtinge  en  andere  admijüatratie  van  de  heylige 
aacramenten,  vier  flambeeuwen.  Q.  P.-B.  amtr, 
29  apr.  1713,  a.  11,  II,  691.  Kjefil.  mtêerseuiers  en 
waskaarsmeikers  te  Qeut.  Zie  ook  PI.  v.  VI.  den 
Oeneraeieu  iudex. 

DISCHMEE8TER .  zn.mv.  Armmeester  ^  armb^ 
stuurder,  H-Qeestmeesier ;  fr.  mattre  dee  pasneree, 
distributeur  des  aumónes.  \\  Yan  karckmeeatera  en 
dischmeesters  te  stellen.  Dat  men  van  nu  voirdan 
kiezen  zal  in  elcke  prochid,  naer  d'oude  coetume^ 
kerckmeesters  en  dischmeesters ...  En  zullen  alle 
ksercken-  disschen-  en  aermemeeestera  hebben  [h]eer- 
licke  [nl.  gerechtelyke]  inninghe  van  den  inoom- 
menden  goede,  by  preuve  van  bonken,  oartularen 
en  andere,  wettelicE  gheverifieert  zynde,  ghel\}c 
van  princelicke  penningen.  C  kast.  Ipereu^  7  (1535). 
In  materie  van  verdeel,  voogdyen,  o^cien  van 
kerckmeester ,  dischmeester ,  en  andere  admini- 
stratien  publicque,^  danof  zullen  de  voors.  laeten  te 
rechte  staen  voor  de  Wet  daeronder  de...  offioien 
sorteren  en  justiciabel  zyn  Oork.  v.  18  juli  1546, 
PI.  V.  VI.  IX,  636. 

DISENIEB  (Dysenier),  zn.  m.  Hoofdmm  wer 
tiem  in  het  gemeentdijke  krijgsweze» ,  fr.  dixainierf 
dizenier,  di&srion  ^ans  la  miliee  communale.  Zie 
BVBCBUIT. 

DISCANT  f  sn.  Harmonische  samenstemming  van 
verscheidene  en  verschillige  stemmen,  tegenovergesteld 
aam  het  Qregoriaansch  gezang  ^  ir.  aeoord  harmont- 
eux  de  diverses  voix  difflfrenfes,  opposé  au  piain 
chant  cm  ehant  Qrégoricn.  Kil.  ^eregr.  eantus  di- 
versie vocibus"  constitutus.  ||  De  misse  wart  gh/^ 
zonghen  met  schoon  discant  up  den  doosael,  en 
met  eenen  riethoome  en  orgheien  (de  voeum  di^- 
cordia  concors ,  sgmphonia  discors  (van  Kiliaen  ?) 
Per.  tijden,  lY,  234. 

DISCANTEN,  ow.  Zie  btafbbbl. 

DISPENSEEREN,  bw.  Verkoopen,  afzetten, 
aan  den  man  brengen,  fr.  vendre,  dAiier.  ||  Yap 
den  graene . . .  dat  in  derselver  stadt  niet  en  hadd9 
geweest  vercocht  oft  gedispenseert . . .  Yan  den  grane 
dat  in  deselve  stat  niet  vercocht  noch  gedispen- 
seert en  worde . . .  Yan  allen  den  grane  dat  aldai^ 
te  lande  ofte  wster  sa]  gebracht,  vercocht,  gedia- 
tribueert  en  gediapenseert  worden . . .  (Elders  nog 
staat,  in  plaats  van  ,^edispenseert ,'*  ,,gepinnen- 
weert;'*  Zie  pbvkbwaebdbv).  Sekenk.  v.  firab.  seg. 
134,  fol.  174  en  v«o  (I5de  Eeuw). 

DISREPUTATIE,  zn  SUchU  naam  of  roep, 
hleinachting ,  fr.  mauvmse  réputation,  discrédU. 
II  Nyet  alleenelyck  tot  groote  schade  en  prejudieie 
van  de  borgerye  alhier,  maer  oock  dicwils  tot 
groote  schande  en  disreputatie  van  de  meestess 
en  supposten  van  den  voora.  ambachte.  Kaaft  v.  h. 
legwerkersamb,  te  Viest,  11  mei  1640,  Additien, 
Besol.  27  apr.  1665. 

DI8SIMULEEREN,  ow.  De  oogen  sluiten  voor 
eene  onregelmatigheid,  die  onbemerkt  laten  doorgaan, 
fr.  fermer  les  yeux  sur  une  irr^larité,  la  laisser 
passer  inaperque.  \\  Soo  waer  BÜ  \nl.  de  keurmees- 
ters] vinden  ghebrekeu  dat  het  broodt  te  licht 
is,.,  behoudeiyck  dat  de  keurmeesters  sullen  op- 
sicht  nemen  of  het  broodt  te  seer  uitgebacke^  vs, 
oft  over  de  acht  daghen  out,  in  welcken  ghevalle 
Bullen  diaim  nieren  en  dat  de  backera  laten  ver- 
coopen  naer  advenant  van  den  ghewichte.  K.  en 
br.  V.  MM  1596—1631,  a.  29. 

DISTOURBEEREN ,  dibtubbbe^bv;  '.(Deatur- 
beren),  bw.  De  vierachaar.  Storen,  fr.  troubler  (Ie 
tribunaU  Vnudieneé),  ofr.  denfourber.  ||  Soo  wie  aondw 
orlof  apiake;   waert  taelman,  w^iert  een  luider,  of 


354 


DOB. 


DOB. 


die  de  yiencarre  destorbeerde,  eic  Tan  hemlieden 
sonde  geren  den  baeliu  xii  den  K.  v.  ter  Piste , 
1265,  a  2.  Lat  tekttt:  qui  ipgam  viertcariam  per- 
twrharei.  Die  thof  yerhunct,  of  verroept,  of  distour- 
beeii,  of  sprake  eonder  orlof,  of  taelman  ware  eonder 
orlof,  yerbuert  z  s.  Leenr.  v.  1628,  D  t«o. 

DISTRICT,  zn  t.  Grtmdgébeid,  ft.  ierritairê, 
limiiêê.  ||  Indien  de  apparente  hoyn  ran  eenen 
poortelicken  steerf  hunse  gheenen  poortelicken  zeker 
en  oonnen  ghedoen , . .  zyn  in  zulck  gheral  ghe- 
houden ...  te  compareren  Toor  mjne  heeren  tau 
den  Baede  in  Ylaendren,  en  aldaer  zeker  te  stel- 
lene  met  lerende  persoenen  en  metten  rerbande 
ran  huerlieder  persoen  en  goede  dat  zy  hebben 
ligghende  binnen  den  districte  ran  Ylaendren.  C. 
V»  Auden,  Oah.  prim.  iii,  6. 

DIVISIE,  zn.  r.  Ondertcheidinff ,  onderseheidene 
dêêlen  van  een  yéheelf  indeeling  ^  fr.  divition^  dit- 
HneHonf  deunflcaiion.  ||  Dirisie  ran  leene.  Alle 
leenen  zijn  gheestelijo  oft  weerlijc . . .  Ander  di- 
risie  . . .  Noch  ander  dirisie  . . .  Wielakt  ,  Leenr, 
o.  VI,  16—19.  Zie  lbbk. 

DIVISIE  (Derise,  Deryse).  Lant  van  Divisie. 

"Benaming  etner  landstreek  bestaande  uit:  ^.^der  stad 
van  Meohden  met  keuren  appendentien ,  voor  een 
leth;  den  kooe  én  lande  van  Qrimberghen  met  keuren 
annexeuy  voor  tweede  leth  f  ende  den  hove  van  Bef- 
feren  ende  lande  van  Meehelen  met  heure  appen- 
dentien^ voor  7  derde  leih.^*  Deze  landstreek  had 
tekere  rechten  gemeen  aan  hare  drie  leden  y  fr.  dêno- 
mination  d'une  contrée  consisfant  en  ia  ville  de 
Malines  avee  ses  appendances  pour  premier  memhre; 
la  cour  et  terre  de  Grimbergen  avee  ses  annexes, 
pour  deuxième  memhre;  et  la  cour  de  Beffèren  et  Ie 
Pavs  de  Malines ^  avee  ses  appendances,  pour 
troisième  memhre  f  cette  contrée  avait  certains  droits 
communs  entre  ses  divers  membres.  Zie  orer  het  Land 
ran  Dirisie:  Cost  v.  Beffèren,  Tiii,  1;  Cv.  Antw. 
1546,  IX,  24;  1570,  xviii,  blz  543  (1);  1682, 
xzxTii,  14;  eene  Oork.  v.  1  mrt.  1444/45,  Bijlage 

I  achter  de  Coat  v.  1670,  blz.  706. 
DOBBEERDEBS,   zn.   mr.   Bereiders  van   het 

Spaansch  leder,  fr.  préparateurs  du  euir  ^JSspagne. 

II  De  dobbeerders  zyn,  die  roet  lauw  water  werc- 
ken;  op  welcke  maniere  het  Spaensch  leder  ge- 
maeckt  wordt.  Damhoudsb,  Orootdad.  630. 

DOBBEL,  zn.  m.  Benaming  van  verscheidene 
gouden  en  tilveren  munten  in  de  Nederlanden,  h*. 
deuble,  dénominaiion  de  diverses  monnaies  d*or  ou 
d*argent  aux  Pags'Bas.  Zie  r.  d.  Ghijs,  Brab., 
blz.  186.  197,  198,  251,  296,  enz.  1|  Den  Bra- 
bandschen  dobbel  metten  Lamme,  4  schel.  6  den. 
JESvaluatie  der  gouden  en  zilveren  munten  in  Bra- 
bant,  Bekenk.  v.  Brab.,  Charterb.  nr.  131  (20  deo. 
1409).  V.  d.  Chgs  zegt  erran:  Deze  muntsoort  [nl. 
metten  grooten  Lamme]  is  alleen  aan  Nederland 
eigen,  en  komt,  buiten  Brabant,  mede  nog  roor 
in  Gelderland,  Henegouw  en  Holland.  —  Wij 
meenen  te  moeten  aanstippen,  dat  onze  dobbel 
onmiddeliyk  roorafgegaan  is  ran:  ,<,Den  nuwen 
Rynschen  gulden,  alsulke  als  tot  heden  dage 
toe  gegaen  hebben ,  2  sch.  7  den.  ob.  (dus  de  helft). 

DOBBEL A8EUR,  zn.  Soort  van  kleed,  fr.  sorte 
de  vétement.  (?)  ||  Unum  par  vestium  dictarum  dob- 
belaseurs,  cum  suis  forrafuris.  Inv.  Scilders,  Schep. 
o.  Brussel,  9  mei  1389. 

DOBBELEEREN,  bw.  1)  Den  tijd.  Verduh- 
helen,  fr.  doubler.  \\  Dat  in  den  serrituten  rusticael, 
dairinne  dat  behoeft  interralle  ran  tgde,  soe  soude 
behoiren  dat  hij  dier  serrituten  niet  gebruyct  en 
hadde  binnen  den  gedobbeleerden  tyde,  als  es  de 


serritute  ran  eens  in  de  weeke  opte  erre  van 
uwen  gebuere  te  mogen  bleyken ,  oft  water  halen , 
oft  dijeigelijcke.  v.  d.  Tav.  63  y^. 

2)  Een  schrift.  Af-  of  overschrijven,  in  H  net 
schrijven,  de  grosse  of  'tafschrift  van  eene  ndnute 
maken,  fr.  grossoger,  faire  la  grosse  d'un  acte. 
II  Item,  haren  clercken  die  se  [nl.  de  constarelien] 
schreren  en  dobbeleerden ,  xir  lib.  iij  s.  ir  d. 
Beken,  stad  Oent,  1837,  blz.  213. 

DOBBELEN,  ow.  1).  De  teerlingen  of  dohbd^ 
steenen  werpen  om  geld,  fr.  jeter  les  dés  pour  de 
Vargent.  Kil.  ludere  aleis.  \\  Alle  temincspel  rer- 
boden  daer  men  ghelt  mede  rerliesen  mach , . . 
huutghedaen  dat  men  mac^  . . ,  en  dobbelen  omme 
noten,  en  sonder  boete.  Kb.  o.  ^«cfeii. «.  ]328,2d«d. 
blz.  47.  Soo  wie  met  dobbelne  of  speelne  meer 
wonne  op  enen  andren  dan  hi  daer  orer  hem  hadde, 
uf  meer  leende  omme  te  rerspeelne,  dat  deghene 
die  meer  wonne  oft  leende,  rerboren  soude  den 
rorseiden  core.  En  nochtan  en  soude  men  hem  niet 
ghelden  dat  hi  meer  wonne  oft  leende.  —  So  wie 
dat  dobbelde  omtrent  oft  op  de  trappen  ran  den 
putte  op  die  marct,..  rerboert  r  s.  swerte.  Kb.  v. 
Antw.  a.  133,  134.  Dat  niemen  en  dobble,  noch 
om  broot  noch  omme  crekelinghe ,  binnen  rrijheden, 
up  X  B.  par.  DB  Vlamikck,  Vgb.  36.  Dat  niemen 
omme  en  ga  dobbelen  no  met  rerkierden  aensioh- 
ten  omme  en  ga,  no  dansen  no  reyen;  diet  dade 
dat  ware  up  de  boete  ran  x  lib.  db  Paxtw.  Vgb.  8 
a  (1337).  —  Het  komt  ons  roor  dat  het  w.  dohbeUn 
hier  eene  andere  beteekenis  heeft  dan  die  ran  een 
kansspel  te  doen,  te  meer,  daar  de  bij  Verdam 
aangenaaide  O.  JT.  v.  Dordr.  39,  125,  treffend  zegt : 
„dobbelen . . ,  dat  men  heet  mommen  met  rerdecten 
aensichte.*'  —  ||  Met  dobbelen  oft  andere  spelen  en 
mach  een  poortere  oft  ingesetene  nyet  meer  rer- 
liesen dan  *t  geit  eii  de  pande  die  hy  by  hem 
heeft,  en  oick  de  cleederen  die  hy  aen  syn  lyfF 
heeft.  C.  V.  Antw.  1645,  ii,  61.  Soo  wie  met  ter- 
lingen  of  metten  cartspelen  dobbelt,.,  sullen  brue- 
ken,.,  eenen  guldt.  O.  Liége  18  mrt.  1602,  a.  23, 
Tongeren.  Alle  deghene  die  beronden  werden  die 
ghedobbelt  ofte  ghequeect  hebben,  dats  up  dezelre 
boete  ghelijck  denghenen  diet  dobbelspel  houden. 
DE  Pe.  en  Be.  VI.  Nevele,  7. 

2)  De  teerlingen  werpen  om  over  een  verschil  te 
beslissen,  kavelen ,  loten,  h.  jeter  les  dés  pour  dédder 
d^un  différend,  jeter  Ie  sort,  %  ahuter.  Schiller  u. 
Lubben,  I,  628  —  14  Kareln,  loten.  ||  Soe  wan- 
neer eenighen  coeplieden  eenich  goet  comt  ane  den 
werf  ofte  eldere  te  watere ,  dat  sy  opghedaen  willen 
hebben,  dat  sy  dat  selen  mennen  doen  wercken 
wien  sy  willen;  en  dat  niemene  in  hare  scepegaen 
en  sal,  omme  dat  goet  op  te  slane,  ofte  sgn  hant 
ane  tgoet  doen ,  omme  dat  te  werkene ,  sonder  oorlot 
en  beheet  ran  den  coeplieden ,  ofte  ran  haren  weer- 
den; eü  hieromme  en  sal  niemant  dobbelen  ofte 
loten.  Kb,  v.  Antw.  a.  196,  Ord.  v.  1383. 

DOBBELIER.  Zie  doblibe. 

DOBBELINGE,  zn.  Dobbdhuis,  speelhuis,  fr. 
brelan,  ||  Dat  niemant  dobbelinghe, . .  en  houde. 
DB  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren,  76  (1526).  Zie 
dobbelschool. 

DOBBëLISE.  Zie  doblitbb. 

DOBBELCRAEK.  Zie  orBBDBACH. 

DOBBELROOSTER.  Zie  eoosteb. 

DOBBELSCHOOL  (Dobbleschole ,  dobbelscole), 
zn.  r.  Dobbelhuis,  speelhuis,  fr.  maison  ou  académie 
de  jeu  f  école  de  jeu,  ofr.  escolle  des  dez,  brelan. 
Het  houden  ran  dobbelscholen,  ,,queecberden," 
kegelspelen,  kaartspelen  en  sommige  andere  spelen 


DOfi. 


bOÉ. 


3fé 


was  asD  de  byzonderen  verboden ,  omdat  sij  deel 
maakten  ran  de  inkomaten  der  domeinen  onzer 
▼orsten.  —  DaTid,  Oeseh.  v.  Mechelen,  215,  had 
het  dua  mia  daar  hij  schreef:  „Naèr  alle  waer- 
Bchynlykheid  de  school  waer  men  leerde  tapyten 
maken;  want  dobbeUoerker  is  by  Kiliaen  een  tapig' 
tier.'"  II  Mijn  here  heeft  ghegheyen  Gherarde  Tan 
Boutsteel  de  dobbelscole  van  Brucele  te  live  [nl. 
levenslang].  Brab.  Ywëten  II,  522  (1856).  Soe  wat 
werere  die  dobbelde  ocht  dobbelscole  en  cloetspel 
[fd,  klos*  of  klootbaan]  hielde,  uutghesceiden  in 
dobbelacolen ,  ocht  in  den  Nuwen  bossche(?;, 
alsoe  dicke  als  ment  vonde,  waers,  elke  wevere 
diet  dade,  om  zij  s.,  en  des  nachts  noch  alsoevele. 
K,  d.  lakengüde  ie  JBruesel,  Slat,  v.  1364,  a.  24, 
ü.  d.  Wevers,  f».  14  v^.,  ».  de  Voldere.  a.  7,  £<>. 
17  Y^.  Dat  men  alle  kegelbanen  en  dobbelscolen 
afdoe;  dewelcke  wij  b\)  desen  alsnu  af-  en  te 
nieuten  doen,  zonder  eenighe  ghedooght  te  zijne 
binnen  onser  stede  en  soependomme  ran  Brugghe. 
O,  êtad  Brrngge,  II,  Orig,  c,  13  mrt.  1477,  a. 
15.  Item,  yerbiet  men  eiken  te  hondene,  openbare 
of  beymelike,  dobbleschole  binnen  Ghend,  noch 
qaeecberders ,  up  telker  reyse  ghewyst  te  zyne  in 
*8  hammans  \nl.  tot  de  gevangenis] ,  en  daer  te 
liggfaene  een  maent  te  watere  en  brode.  C.  v.  Oent, 
Orig,  Lxxziii,  19  febr.  1491,  a.  7.  Jonghers 
onder  heur  jaren  wesende,  sullen  onghehooden  zijn 
eenighe  penninghen  te  moeten  betaelen,  die  sy  op 
dobbelscholen,  rolbanen  oft  elders  met  quaetspelen 
[I.  qnaertspelen]  eü  dierghelijcke  spelen  ontleent 
oft  verloren  hebben.  C.  v.  Sanihovett,  Weesko' 
mer,  a.  41. 

DOBBELSPEL,  zn.  Teerlingtpel,  hazardspel,  fr. 
feu  de  die;  feu  die  hasard.  ||  Item,  alrande  dob- 
belspel, sonder  warptafelspel ,  verbiedt  men,  by 
daghe  up  z.  s.  par.  en  by  nachte  up  xx  s.  par.  den- 
ghenen  die  dobbelspel  speelde.  En  desgelijcke  soude 
de  weert  verboeren  zz  s.  diet  ghedoeghde,  of  hy 
en  gaeft  den  heere  te  kennene.  de  Ylakincx, 
Fj7&.  38  (15d«  eeuw).  Zie  dobbelbv. 

DOBBELSTEEBTEN ,  bw.  Lakenweverij.  Eene 
ene  cmhekende  bewerking  ^  fr.  «110  opéreUion  de  la 
draperie  qui  nous  est  incomnue,  \\  Vort,  wat  lakene 
dat  ghednet  es,  ghedobbelsteert,  ghetraelget,  ghe- 
worptafelt,  ghewisselwarpt,  ghemoreit,  oohte  meni- 
gherande  maniren  dat  men  maken  mach ,  daer 
ghene  ghesodene  woUe  toe  en  es,  hoert,  moet  Ivj 
twiste  hoghe  ghesceert  siin,  ochte  het  ware  ver- 
boert. K,  lakeng,  Meehelen,  1331—1333,  a.  90. 
DOBBERIEB.  Zie  doblixb. 
DOBLIEB  (Dobbelier,  dobberier),  zn.  Schotel ^ 
Éufelbord,  fr.  plat,  aesietie;  ofr.  doMier.  ||  Una 
duodena  eum  di$mdia  minutarum  scutellarum  stag' 
nearum  di^arum  dobbelire.  Schep,  v,  Brussel,  3 
mei  1389.  It.  noch . . .  platteelen ...  It.  noch  . . . 
sootelen ...  It.  noch  zg  dobberieren . .  It.  noch  . . . 
taelioeren.  It.  noch  y  breede  platteelen . . .  vj  tenen 
dobbelieren.  ino.  e.  d.  Hulst  1489. 

D0BLIT8E  (Doblise,  dobbelice,  dobbeliche, 
dobbliohe,  doblytsen),  zn.  Waskaars,  toorts^  fr. 
eierge,  Jlambeau,  torehe,  ofr.  doblise:  sorte  de 
chandeUe  (La  Cume);  Maigne  d'Amis:  Duple- 
rins:  JFknals,  Jlambeau,  torehe,  ||  Van  zziv'/s 
stenen  was,  daer  men  af  maecte  iv  standarde  [nl, 
groote  kaarsen,  des  eierges"],  die  men  drouch  voer 
Onser  Vrouwen  flertre,  en  doblisen,  daer  men  bi 
at,  en  dene  kersen,  die  men  orborde  ter  selver 
feeaten  iy  avonde...  Bek,  stad  Oent,  v.  1337,  I, 
149.  It.  1338,  blz.  271,  dobbelicen;  It.  1339,  blz. 
381:  dobbelichen;  It.  1336,  blz. -34:  dobblichen.  — 


Ter  gelegenheid  van  het  bezoek  van  Philips  den 
Goede,  in  dt»cember  1440,  des  avonds,  zegt  Oli- 
vier  V.  Dizmude,   blz.   173:   ||  in  vele  hnusen  zo, 
staken  vele  doblytsen  uute.  Zie  GaiUiard:  dobbe- 
liche. Zie  ook  Te  WiokeU  Met  Kasteel,  117. 

DOCHTEBKEN,  zn.  Meisje,  fr.  jeune  flUe.  KU. 
flUola.  II  Is  te  weten,  dat  doohterkena  tot  bonnen 
daghen  comen  syn  als  sy  alt  syn  derthien  jaeren 
eü  zl  daghen,  en  kuechtkens,  als  sy  alt  syn  zv 
jaeren  en  zl  daghen.  C,  gr.  Loon,  vi,  18. 

DOE,  b^jw.  700»,  te  dien  tijde  als,  op  den  dag 
als,  fr.  lorsque,  quand.  Kil.  Doen,  doe.  ||  Zon- 
daechs  doe  men  sanc  Esto  mihi.  K,  v.  Biest  1228. 
Int  jaer  ons  Heeren ,  doe  men  screef  dunst . . . 
C.  e.  Cfent,  Orig,  XT,  20  aug.  1284.  Doe  hiere 
inquam . . .  doe  vant  hi  int  gosthus  ii\j  coye  en 
en  kelveken . . .  Eii  enneghien  coren  was  doe  hiere 
inquam . . .  Doe  Ingbrecht  de  slotele  opgaf,  doe 
liet  hi  int  gasthus  Izz  scaep.  Bek.  gasth.  Assche, 
10  aug.  1298.  In  den  jaren  una  Heren  doe  men 
scref  dusentech . . .  Sch^,  v.  Bode  eH  van  Alsen- 
berghe,  20  nov.  1300. 
DOECHT.  Zie  deucht. 

DOECKGEWANT  (Doeckegewant),  zn.  o.  HaU- 
doek  der  vrouwen,  drijhoekig  doek  over  de  borst  ge- 
kruist, fir.  fichu.  II  Na  den  geestelycken  rechten 
sal  men  den  [overspeligen]  wyve  afsnijden  heur 
vlechten  en  heur  hair,  en  heur  vorste  doeckege- 
want eü  cleederen.  T.  d.  Tat.  115  v^ 

DOECKCOFFERE,  zn.  Kojfer  voor  lijnwaad, 
Hjnwcutdkist ,  fr.  eoffre  au  linge.  \\  Een  viercant 
doeckcofiere.  C.  v.  Antw,  1582,  xli,  104,  Hei 
stadt'voordeel. 

DOECKBAMEN  (Douckramen),  zn.  mv.  Men 
leze  D0I7CKCBAMEK.  Stoffenkraam ,  fr.  boutique 
de  foire  tlébitant  des  Stoffes,  ||  Angaende  den  vremden 
coopman:  dat  die  douckramen,  meerseniers  van 
fluweelen,  halfosetten  en  diergelicke,  staende  in 
de  dobbelrote,  zullen  betaelen  voor  heurlieder 
crame,  lanck  zes  voeten,  veerthien  grooten.  de  Pb. 
en  Bb.  XXIII.  St.'Qülis,  14  (1554). 

DOELMEET,  zn.  (?)  ||  En  in  Steenlant,  tus- 
schen  myns  haer  [nl,  heeren]  «Fans  huse  eü  den 
zedijc,  tfierendeel  van  viij  ghemeten  in  doelmeet. 
JLandpaehten  v.  Si.- Jansgasthuis  te  Oent,  26  juli 
1278,  Stadsareh,  nr.  115/68.  Zie  meet. 

DOEMEN  (Domen,  duemen,  dumen,  duymen), 
bw.  1)  Oordeelen,  een  oordeel  uitepreken  over,  ét, 
juger ,  prononcer,  en  qualité  de  juge,  sur  une  affaire 
OU  sur  une  personne.  Kil.  judieare,  ||  lo  ghelove 
dat  Hi  daema  weder  comen  sal  ten  lesten  daghe, 
om  te  doemene  levende  en  doede  {judieare  vwos  et 
mortuos),   Vad,  Mus,  II,  420.  Zie  Verdam  1). 

2)  Veroordeelen ,  fr,  oondamner;  senteneier.  Kil. 
eondemnare,  \\  In  eenighe  boeten,  peregrinagien,by 
den  gesworen  van  den  ambachte  gedoempt  oft« 
gecondemneert.  O.  stad  Mechelen,  l,  13;  Nannius: 
damnatus.  Die  ketterien  en  errueren  van  vele  di- 
versche  ketteren  voortyden  ghedomt  en  verwaten. 
PI,  V.  VI.  8  mei  1521;  I,  93.  Nyemant  en  oan 
oft  mach  eenighe  bruecken  verbeuren,  hy  en  wordt 
daerinne  by  scepenen-vonnisse  geduempt.  O.  v, 
4n1w.  1545,  II,  10.  Die  geduempt  is...  synder 
purtie  eenen  oirvrede  te  doene.  iii,  24.  Wanneer 
de  succumbent  nyet  ezpresselick  metten  principalen 
vonnisse  en  is  geduempt  in  de  interessen,  soe  moet 
de  triumphant . . .  die  eyschen  by  nieuw  instantie. 
y,  17.  Om,  by  faulte  van  kwade  betalinge,..  hnn, 
sonder  andere  voirgaende  flfirure  van  processe,  daer- 
vore  te  ezecuterene , . .  al  oft  sy  by  vonnisse  oft 
rechte  daertoe  gedumpt  waren,  en  laten  dumen  by 


356 


DOE. 


DOE. 


deten  alsnu  roir  dan.  Verpaehiing  der  X«n  ie  Qhed, 
1573,  Aead.  d'arehéol.  1857,  blz.  78.  Als  eenen 
gbeTftDghene  van  lijve  oft  lede  [nl.  ter  dood  of  ter 
Tenninking]  tonrechte  is  beticht,  moet  d'officier 
daerin  ghedaemt  cijnde,  hem  sijne  costen  en  schaden 
gelden  en  betalen.  C'.  v.  Deurne  tBlt?,  a.  29.  O.  o. 
Brusièl,  Stijl  v.  Wettumders  a.  25:  gedoemt  in 
de  koeten;  C.  v.  lAer^  Stijl ,  xii,  14:  ghedumpt 
in  de  costen;  C.  v.  Qhed,  xx,  18:  gheduymt; 
C.  V.  Antw.  comp.  Y ,  z,  11:  doemen  in  de  oosten; 
C.  o.  Santkotfen,  Stijl  ^  a.  89:  gheduempde  [nL  ge- 
vonniste, gewezene]  costen;  a.  130,  134  duemeu 
in  de  costen;  136  gheduempt;  Martiitez  200: 
gedumt  en  gecondemneert ;  319  duemende  hem  tot 
eene  amende ;  345  duemen  eü  condemneren.  C.  v, 
Antw,  comp.  VI,  i,  15:  hem  doemende  in  de 
oosten . . .  hem  doemende  in  de  straffe. 

3)  lem  doemen  in  eenen  pand.  ^  Kern  den 
eigendom  win  toekennen j  toewijzen,  eigenen^  toeëi» 
genen  ^  fr.  (tdjuger  un  gcige.  \\  Dat  men  gheene 
pande  sculdich  en  es  te  doene  buten  dorpe,  hine 
sj  voren  gereght  indoemt  bi  wette.  K,  e.  Ier 
Piete,  1265,  a.  10.  Lat  tekst:  nisi  prius  per  legem 
fkerit  appropriatum  UU   qmi  pandaverxt, 

DOËMEB  (Doemere),  zn.  Veroordeelaar ,  fr. 
edm  ^[m  condamne.  ()  Talscheit  en  mejneedt  en 
parjurie,  die  niet  en  draight  tot  iements  prejudicie . 
hinder,  scaden  oft  achteHeele,  die  heeft  alleenlijc 
God  den  Heere  tot  enen  richtere,  wreekere  efi 
doemere   T.  d.  Tav,  70  v*. 

DOEN,  hulp-,  bedr.-  en  wederk.  wkw.  SSooals 
thans,  fr.  f  (lire,  In  vele  verschillige  beteekenissen. 
I.  ALS  HULPWBBKWOOBD.  Zijn,  fr.  être,  II  Zo  ooc 
van  ghelycke  te  verstaene  doet  anneghaende  het  in- 
brynghen  van  den  coopschat  van  leenen.  C.  v.  Auden, 
I.  Cah.  prim,  Ti,  21.  Dat  het  zevenste  article... 
maer  te  verstaen  en  zoude  doen  van  erfven  geleghen 
bayten  *t  schependom.  C.  v,  Aaltt^Dével.  70ö  (1662). 
Dat  er  met  het  huweljck  sulck  een  gemeensaem- 
hejt  compt  tusschen  man  en  wyf ,  dat  niet  alleene 
hunne  meubelen,  maer  oock  d'immeubele  goederen 
staen  en  verbonden  syn  voor  de  crediteuren  van 
elck  van  hemlieden:  nochte  en  doet  hetselve  niet 
te  verwonderen,  aengesien  dat  sy  ghemeensaemheyt 
contracteren  etc.  tav  db  Ybldb,  Annot.  70  {omtr. 
1682).  Dat . .  den  afstandt  van  't  voorn,  leen  niet 
te  hauden  en  doet  voor  schuldt  van  het  sterf  huys , 
dkn  wel  voor  goedt  aldaer  bevonden.  Ib.  95. 
Gemerckt  sy  daeraen  als  vremd  te  consideren  doen , 
204.  Dat  aJle  ghiften  als  odieuse  acten  [n/.  quod 
donare  git  perdere]  te  restringeron  doen.  210. 
Sonder  dat  te  letten  doet  al  waert  soo  in  eenighe 
sterfhuysen  anders  hadde  ghepractiseert  gheweest. 
264.  Alsoo  tusschen  de  prysers  in  twyffelachtig- 
heyt  getrocken  wort:  wat  voor  opperprys  te  repu- 
teren  doet,  wort  geordonneert  dat ...  —  En  dat 
voor  onderprijs  te  considereren  doet:  de  vette  in 
den  put,  enz.  C.  v.  Auden.  2d«  d.  Begl.  12  aug. 
1767,  a.  19,  20. 

n.  AL8  bbdbijtbkd  webkwoobd.  a.  Met  eek 
ZBLT8T.  NAAMWOOBD.  1)  Eenen  twist.  Dien  afdoen , 
vereffenen  ^  fr.  vider,  aplanir  (un  diff'érend),  ||  En 
ware  tuist  an  hemlieden , . . .  dat  saude  men  doen 
bi  ghesuomen  ede.  Fókf.  Mm.  III,  62,  Saaf- 
Hngen,  1259. 

2)  f^nen  manslacht.  Eene  moord,  eenen  mane' 
tXag  plegen,  fr.  perpêfrer  nm  homieidef  un  meurtre. 
II  Zo  wie  die  manslacht  doet ,  en  daeraf  verwonnen 
wert,  zal  zyn  in  sheeren  moghenthede  van  lichame 
efi  van  al  zinen  goede.  K.  v.  Saffelaary  v,  1265,  a. 
1.   Lat.   tekst:   ei  quis  homiddium  perpetracerit. 


h,  MxT  BXN  WBBKwooBD.  1)  Doen  gaen  aasiaeii. 
Aeeijnten,  hdaeltngen  eteUen^  vorderen,  fr.  êt^èür, 
exiger  dee  aeeiees,  dee  impoeiiione.  ||  Omdat,  bi 
ghemeenen  rechte,  niemene  assyse  nooh  settinghe 
mach  doen  ghaen  bin  onsen  lande  van  Vlaendren, 
tensy  bi  onsen  consente,  als  er  onsen  .rechte  en 
herlicheyt  toebehoort,  so  wysen  wy  dat  die  van 
Tpre  voordane  gheene  assise  sullen  moghen  doen 
ghaen,  zonder  consent  van  ons.  Ypriana  Vil, 
472,    Oork.  v.   Lodewifk  van  Male,  29  dee.  1386. 

2)  Doen  liegen.  Heeten  liegen,  logenetraffèn ,  tot 
logenaar  maken,  it,  trailer  de  menteur.  ||  Wie  e«n 
ander  op  de  caemer  doet  liegen ,  sal ,  soo  dickwyls 
sulcx  gebeurt,  verbeuren  ses  stnyvers  Brabants. 
O.  Liêge,  20  sept.  1766,  a.  40,  Tongeren. 

3)  Doen  staan.  Beêlaan,  beslag  (eggen  op,  fr. 
taitir,  mettre  arrêt  aur,  \\  Poertre  mach  vremds 
mans  goed  doen  staen  ofte  arresteren  binnen  Ghend 
met  eenen  hervachteghen  man,  onthier  en  hy 
[onthier  —  totdat  —  hy.^J  de  Wet  heift.  —  8o 
wien  so  van  yemens  doot  ghedeel  ghevalt,  so  mach 
hy..,  en  alle  de  scnld  [nl.  de  uitstaande  schulden] 
so  waer  dat  soe  sy,  mach  hy  besetten  en  doen 
staen,  tote  diere  wilen  dat  de  houdeie  van  den 
goede  suffisante  borchtocht  hevet  ghedaen,...  dat 
hy  al  tgoet  te  gherechten  deele  sal  bringhen.  C  v. 
Qeni,  Qr.  charter  v.  1297,  a.  79. 

4)  De  onbep.  wijs  doen,  vervangen  door  het 
verl.  deelw.  ge  da  en,  gevolgd  van  een  anderen 
infinitief,  naar  het  Fransch;  een  vorm  bijzonder 
eigen  aan  Vlaanderen.  ||  Dat  die  van  Ghent  syn 
scttldech  te  hondene,  te  bewame  en  to  nakene 
hare  slues , . .  en  die  brugghen ...  te  dien  steden 
daer  sy  se  hebben  ghedaen  maken.  13  juli  1286  6. 
Tan  onsen  loone  en  den  andren  ghebreken ,  die 
wij  hem  hebben  ghedaen  toeghen.  db  Pottbb, 
Pelit  cart.  5t  (1373)  Dat  de  abt  en  convent  voir- 
maels  den  heren  Diricz  en  stjnen  ondersaten  hadden 
gedaen  bieden  en  presenteren  hunlieden  half  die 
thiende.  Piot,  Cart.  II,  308  (1452);  O.  v.  Ohent, 
XVI,  10:  ghedaen  doen;  C.  v.  Aalet,  blz.  174: 
gedaen  prenten;  dk  Tlamivck,  Ace.  18:  ghedaen 
bringhen  (15(ie  E.);  Jait  v.  Dixmübb,  87:  ghedaen 
staen;  PI,  v.  VL  I,  81:  ghedaen  daghvaerdmi; 
103  ghedaen  verbieden;  704  ghedaen  publitfren; 
789  ghedaen  vertooghen ,  en  paesim. 

c,  Mbt  bev  voobzbtsel.  1)  Aen.  Doen  aen 
iem.  Aandringen  hij  iem.,  sterk  hij  tan.  aanhomden, 
fr.  faire  des  insttmces  auprèa  de  qn.,  soUieiier  de 
qn.  II  Wildy  [wilde  hy,  nl.  Luther]  wederroupen 
het  quaet  vooren  gheroert,  wy  zonden  doen  solli- 
citeren an  onsen  helighen  vadere  den  paus,  dMs  hy 
in  gratiën  zoude  ontfanghen  worden.  En  zonden 
zovele  an  hem  doen,  dat  hy,  by  goeden,  recht- 
veerdighen  eA  neerstighen  ondersoucke  en  ezami- 
natien,  ware  in  zyne  boucken  eenighe  goede  doctrine 
ofte  leerijnghe,  men  die  zoude  scheiden  van  den 
qnaeden  doctrinen,  en  die  goede  doen  confirmeren 
by  den  Stoel  van  Boome  P/.  e.  VI.  8  mei  1521 , 
I,  95.  De  voornoemde  van  Audenaerdu, . .  haêden 
zovele  ghedaen  an  onsen  procureur  generaal,  dat 
hy,  op  haer  te  kennen  gheven,  vercreghen  hadde 
van  ons  opene  lettren,  bi  virtuote  van  denwel- 
ken ...    Co.  Auden.  2(ie  d.  7  nov.  1583,  blz.  372. 

2)  In  Wettelijk  in  bezit  stellen  (van  een  goed, 
een  eigendom) ,  fr.  eneaisiner ,  mettre  en  posees» 
sion  (dun  bien ,  d*une  propriété).  ||  Te  comene  voor 
elke  Wet  in  dewelke  dat  mijn  goed  leghet,  bi 
sufficianten  persono,  die  vuile  macht  heeft  van  mi, 
alle  dinc  te  doene  dat  ter  wet  behoort, . .  en 
daerute  te  ghane  van  desen  ghocde,  en  de  abdesae 


i 


DOE. 


DOË. 


367 


en  de  kiutre  derin  te  doene,  na  elle  dino  dat  wet 
w\JBt  en  redenlike  oostumen  houden.  21  mrt.  1286. 
Dat  io  meester  Wonter  BruBche  yan  Ghent  doe 
in  al  die  erre  die  die  van  Ghent  oochten  jof  ghe- 
creghen  binnen  den  Brucschen  ambochte.  6  mrt. 
1291,  Staaitarch,  €hni,  nr.  179/100.  It.  1  dec. 
1294,  ib.  nr.  204/112.  En  by  es  scoldech  te  eendene 
omme  de  Wet,  en  dan  es  de  Wet  souldech  te 
doene  denghenen  in  syn  ghedeel.  C.  o.  0«»i,  Or. 
ekarter  v.  1297*  a.  100. 

3)  Met.  Doen  metter  doeken.  AfkoudiffêHy 
opêiÊiifk  bekend  makêu  mët  klókgdmd,  fr.  publier, 
tumómetr  è  ê<m  dé  doehe,  ||  £n  of  ghy  niet  en 
Tynt  datten  yemant  scnldich  es  te  houden  [»2.  den 
Zegedyk] ,  soe  doeten  ghemeynen  lande  ghelden 
die  winre  en  Terlieser  daeraen  s\jn  moghen,  en  dit 
doet  metter  olockeu.  Cart.  Biueod,  19  aept.  1866, 
f*.  36  T^.  Ocrk,  V.  Wieneeêiauê  sa  Johantta, 

4)  Op.  In  hêt  betU  tt6Uen,fr.  metire  enpotsestioH, 
II  Soo  belo¥e  wi  [nl,  WaUarts  t.  Berselen  en  mede- 
standers], loiaUke  en  bi  onser  tronwen,  te  helpene 
den  graTe  van  Ylaendren  . . ,  in  desen  twist . . , 
jegben  den  gn?e  yan  Hollant , . .  tote  diere  tijd 
dat  wi  paiselike  Tan  den  graye  yan  Ylaendren 
zullen  s\jn  ghedaen  up  onse  goed  dat  wi  hebben 
in  Zeelant  [nl,  de  gr.  y.  Yl.  had  dat  aangeslagen], 
Oork.  V,  1  aug.  1290. 

5)  Tot  (tote,  towe,  toe,  ten,  ter,  te),  a)  Bij' 
votiffêHf  h^doeuj  menffen  nui^  fr,  €tj<mler  d,  mÜmr  è, 
II  Wat  men  yarwen  sal  met  greynen,  daer  en 
mach  men  ghene  roede  yarwe  toe  doen.  —  Wie 
dat  bleecke  te  enegherande  yarwen  dade,  dat  ware 
yerbort.  R.  lakeng,  Mechêiem,  v.  1331,  a.  17,  19. 
Soe  wie  semelen  duet  tot  roggheuen  coepbrode  xaels 
ghelden  x  s.  Kb,  v,  Dietl^  b.  102.  —  In  het  yol- 
gende  citsat  sou  toedoen,  indien  men  sich  letterlek 
aan  den  Fr.  tekst  te  houden  had,  in  plaats  yan  bijvoe- 
gtmi  de  bet.  hebben  yan  bedrog  doen  (?).  ||  Dat  se 
\nl.  dexe  keure]  die  yan  Brugghen  sullen  houden 
en  yisieren  loialeke,  sonder  wisselinghe,  sonder 
muOren,  sonder  mindren,  sonder  meersen,  en  sonder 
toe  te  doene.  K,  v.  Brugge^  e.  1281,  a.  31  6w.  De 
Fr.  tekst  heeft:.,  eana  eangiett  eanê  mneiff  êems 
amemtuier,  et  gans  aerüUire  ei  sans  fraude 
faire,  b)  Tot  een  goed,  een  eigendom.  Met 
op  een  ander  wetteli^  overdragen,  fr.  iraneférer  un 
Uca,  nas  propriété  è  auimi.  \\  £n  dese  heeryach- 
tegbede ,  met  al  dien  datter  toebehoort , . .  drooghen 
si  uppe  den  yors.  Symoene,  in  rechten  coepe  en  in 
allen  e.yghindomme;  en  dader  toe,  met  monde  eft 
met  worpinghen,  al  dat  sire  toe  souldech  waren 
te  doene  na  wet,  costume  en  usage  yan  der  poert 
yan  Ghent,  om  alte  de  kind^  yorseit . . .  wetteiieke 
tontheeryene.  Fr.  ds  Pottxb,  Peut  cart.  34  (1 
mei  1828).  Dat  wy  dat  dorp  en  theerschap  yan 
Peroke,  met  allen  den  goede  dat  daertoe  behoi* 
rende  is,  daer  wy  toe  ghedaen  syn  yan  myns 
beeren  Jans-weghen  yan  Leefdale,  borchgraye  yan 
Brossele,  oyermidts  manisse  ons  liefs  heeren  myns 
heeren  tshertoghen  yan  Brabant,  en  bywysdomme 
synder  mannen,  dat  wy  dat  ont£Mu  hebben  tot 
onser  lieyer  nichten  behoeye ...  A.  Wautebs  , 
Amaieetee^  62  (29  jan.  1351).  Cont  si...  dat  her 
Petrus  Van  Os...  dede  Janne,  die  men  heet 
Winne,  proyisoerre  der  hnusarmere  yan  Sente- 
Goedelen  parochie  tote  enen  beemde.  Chdsh,  Brneeel 
B  nr.  oly,  TUeli  van  ei^axm,  14de  eeuw.  Hoe  de 
weduwe  tiiuerer  byleyinghe  ghedaen  werdt:  De 
weduwe  en  heeft  beur  byleyinghe  niet  yöör  dat 
se  die  in  gemaecten  boye  eyscht;  maer  als  zij  se 
•ysoht,  de  mannen  sullen  se  terstont  daertoe  doen 


en  in  de  possessie  stellen.  Wiblaht,  Leenr,  e.  VL 
81,  o.  26.  Dat  den  bailliu  den  heesschere  doen 
zal  ten  yoorseyden  leene  metter  roede.  C,  Bwrg  v, 
Brngge,  III,  138,  Anc.  eout,  a.  89.  Dat  ghy, 
[bailliu],  den  yoomoemden  heesschere  doen  zult 
ten  TOom.  leene  metter  roede  ofte  anderssins.  Ib. 
biz.  174.  —  e)  Niet  meer  doen  tot  eene  akte 
dan  er  sgnen  zegel  aan  hangen,  ét,  ne  faire 
quappendre  eon  eceam  d  un  acte,  ||  Wi  en  hebben 
selye  negenen  segel;  scepenen  yan  Velseke,  yan 
onsen  oyede  [nl,  „hoofdleering,"  chef  de  tens"] , 
bidi  dat  wit  yor  hem  bekenden  [nl,  dat  wij  getui- 
genis gayen  yan  den  inhoud  dezes  briefs],  hebben 
si  ons  haren  segel  gelenet;  war  [maar]  sine  donre 
nemmeer  toe.  —  Wy  yerstaan:  dat  zij  er  wel 
hunnen  zegel  aan  hingen,  maar  dat  zy  yoor  de 
echtheid  niet  borgden.  Mei  1249;  Schepenen  v, 
„Bochouta."  <^)  Zijne  .heerlijkheid  doen  tot 
eenen  ter  dood  yeroordeelde.  Bbm,  uit  tigne 
heerlijke  macht,  genade  schenken ,  of  de  etraf  w^ 
tigeny  b.  faire  gréoe  è  un  condamné  è  mort,  ou 
eommuer  la  peine,  en  verin  de  eon  droit  êeigneurioL 
II  Eenen  geyangenen  dief  sal  men  leden  ter  yier- 
scaren,  en  daer  sal  hi  ontbeiden  tvonnesse  yan 
scepenen;  en  wort  hi  yerwonnen  yan  dieften  bi 
jugemente  yan  scepenen,  men  sal  hem  hanghen, 
en  de  heere  salre  toe  doen  sine  heerlichede.  K.  v, 
ter  Piete  1266,  a.  30;  Lat.  tekst:  domimue  apponet 
dominium  euum,  —  e)  De  rechttvormen  nakomen  ^  ver- 
vullen ,  fr.  obterver ,  remplur  let  formalitée  de  droii. 
II  En  Mattheeus  yoerseit  kende  hem  wel  betaelt  en  al 
yergolden  yan  den  yoers.  coepe  en  ghinc  hute  yan 
den  yoers.  huns  en  ghelaghen,  en  warpe  met 
hilme,  en  deder  toe  met  bande  en  met  monde  al 
dat  hij  sculdich  was  te  doene  na  wet,  costume  en 
usage  yan  der  stede  yan  Ghent,  omme  hem  deraf 
tonthutene  en  tontgoedene.  Fb.  ds  Pottbb,  Seoond 
cart.  97  (24  mrt.  1376).  —  Ook  doen  yan  (af).  ||  In 
dit  huis  en  in  dit  erye  so  es  yer  Mergriete  comea 
en  derin  gheérft,  wel  en  te  wette,  en  heeft  er  al 
af  ghedaen  dat  soe  sculdech  was  te  doene.  Oork, 
Mei,  1294.  In  dit  huis  en  erye  so  es  N.  comen 
en  ghe^frft  wel  en  te  wette,  en  heeft  er  al  af  ghe- 
daen dat  hi  sculdech  was  te  doen  bi  wette.  Oork, 
29  apr.  1297.  Dat  min  her  Woutre  yoreghenomt 
eryede  witteleke  en  wale  dat  yoreghenomde  godshus 
in  dieselye  thiende.  En  dedere  al  soeyele  towe 
[fi{.  toe] ,  in  allen  stucken,  alse  hi  sculdech  was 
te  doune  na  rechte  en  na  sede  yan  den  lande.  Oork, 
7  juni  1277,  xda  o.  Bodeghem,  Dit  yindersoep 
was  gbemaect  en  ghesproken  wel  en  te  wetten,  en 
daertoe  ghedaen  al  dat  te  wettelicken  yinderscepe 
beheert  te  doene.  Vad.  Mus,  I,  289  (1278).  Al 
ghedaen  dat  ter  wetteliker  dachyaert  toebehoorde 
nar  costume  en  usage  yan  den  hoye.  C,  v,  Auden, 
2de  d.  302  (1868).  Seght  wat  lek  er  yoort  sculdich 
ben  tae  te  doene?  Dat  ghi,  bailliu,  als  heere, 
met  twee  mannen  yan  den  hoye,  of  meer,  sult 
trecken  sen  den  bailliu  yan  onsen  wettelicken 
hoofde ,  en  yersoeckende  dach  en  stede  omme  thomsen 
hoofde  te  commene ,  metten  beroepe  of  metten  be> 
leede.  Leenreehfen  v,  1628,  H  i\j  y*.  —  /)  Doen  te 
tal  e.  Tot  taalvoerder  geven,  aa/neteüen  tot  pleUbe- 
torger,  fr.  donner^  eontiituer  comme  procureur  ou 
aoooai,  II  So  quam  yor  scepenen,  in  wettelic  gheban- 
nenen  yierscaren  yan  ghedeele , . .  Heinric  yan  Mer- 
lebeke,  adyocaet  eiï  taelman,  oyer  en  in  den  name 
yan  Helline  Van  de  Pitte , . .  te  wiens  tale  by  ghe- 
daen was.  C,  V,  Gent,  Orig,  ZLiii,  14  juni  1374, 
blz.  648.  —  g)  Doen  ter  erye.  Zie  bbtb. 
6)  üit  a)  Verw^deren,  wegnemen  ^  ft,  éloigner^ 

46 


366 


DOE. 


OOG. 


jfétvnr,  II  üle  veleke  saken  worden  gepludoyeert 
eii  onteommert  \nl.  in  germlle  Tan  reyisien  yan  de 
▼onnisBen  der  borghemeesteren  en  oommiasarisflen 
nyt  de  Wet,  en  appellatien  van  de  Tonnissen  bj 
den  eapiteyn  over  de  boigerlycke  wachten  gegeven] 
in  de  wethoaderen  raedtkuner,  't  en  waer  dat, 
tiyt  eenige  oonsideratien,  de  sake  op  de  rolle  geren- 
▼oyeert  wirt:  hetwelck  magh  ghesohieden  inghe- 
Wle  yan  langhdoiigh  proces,  de  gevangenen  oft 

Ï^hearresteerde  ontslaghen  rijnde  onder  cautie,  ghe- 
ofte  oft  andersints,  en  ooek  d'officieren  oft  dienaren 
nyt  de  goeden  gedaen  aynde.  C  o.  Brutael  1606, 
a.  43;  Christyn:  mU  eatu  quo  offioiarii  mk  êer- 
menies  è  honis  discêêurini,  —  b)  Doen  uit  syne 
plecht.  Voor  mondig  of  meerderfarvf  verklaren ^ 
van  voogdijichap  y  van  vaderlijke  macht  vrijepreken, 
fr.  émmeiper,  dêgager  de  la  tnielle  ou  jmietanee 
paiemelley  mettre  hors  de  iuUlle.  \\  Wilt  oeo  man 
ooht  wyf  sgn  kint  doen  unt  s^nre  plecht,  soe 
mach  hijt  wel  doen  mitten  rechte,  alsoe  alse  man 
ef  soepene  wisen . . .  £«n  es  hi  noch  weder  [«Z. 
noch  man ,  noch  meisnideman ,  noch  schepen] ,  soe 
moet  hi  sweren:  dat  hi  sgn  kint  van  hem  niet  en 
doet  om  yemene  t'eveine  ochte  te  scadene.  K.  d. 
ammame  v.  Brustel  v.  1292,  40«  al»;  K.  markgr. 
Antw,  81«  al*:  doen  nte  siren  plegth...  Van  heme 
doen. 

7)  Van.  Doen  van  hem.  a)  Een  goed,  een 
eigendom.  Wettelijk  wt  het  bezit  stellen  ^  £r.  de*' 
eaieir,  dépoêeéder  Isolement  d'un  bien,  d'une  pro- 
priêlê.  II  Daer  men  van  erven  leen  maken  sal, 
daer  moet  de  erfi&chtighe  den  heere  gheven  almen 
\l,  halmen]  en  ghifte,  daert  behoirt,  en  soepenen 
moeten,  by  oonsonte  van  partien  en  van  den  heere, 
in  ghebannen  vierscare  de  erve  van  hem  doen. 
Leenr,  v,  1628,  fol.  B  ij  v^.  £n  dan  ghevet  hem  de 
heere  in  leene  yan  hem  te  hondene,  en  dan  moet 
hi  mansoip  doen.  b)  Een  kind.  Ret  ontvoogden^ 
fr.  émandper  {nn  'enfant).  Zie  Doen  uit  syne 
plicht.  Zie  ook  dobk  tot  6). 

III.  Als  wxsEBKSBBie  wbbkwoobd.  a) Hem  te 
bniten  gaen  (van  uitvluchten  in  overeenkomsten 
en  verbintenissen).  Afzien,  «afstand  doen^  fr.  renonoer 
{A  dee  exeeptiont  dane  dee  oomirate),  \\  Dat  sire 
niet  jeghen  ghaen  no  doen  ne  souden,  met  woer- 
den no  met  daden,  no  bi  hem  no  bi  andren  per- 
sonen \nl,  tegen  eene  scheidsrechteriyke  uitspraak]; 
•ii  sij  daden  hem  buten  van  allen  weren,  ledeneu 
efi  baren  [?  Dit  w.  komt  in  twee  oork.  voor],  die 
hem  in  eenegher  manieren  te  staden  mochten 
•taen  omme  te  ghane  jof  te  doene ,  jof  te  segghene 
eneghe  ding  jofte  eneghe  sake  jeghen  dese  lettren , 
j<rfte  jeghen  eneghe  dinc  diere  in  gescreven  es. 
Oork.  V,  18  juli  1286,  Stadeardk.  te  Qent,  nr.  142/88. 
(Twee schier gelgkluidende oork.).  —  b)  Hem  doen 
ten  heere  waert.  i|  So  quam  Jan  Herman... 
in  hove,  en  hiesch  raet  en  taelman,  en  dedé  zeker 
met  hem  selven  \nl.  stelde  sich  persoonlijk  borg], 
en  dede  hem  ten  heere  waert  [nl.  liet  de  zaak  ter 
beslissing  des  baljuws  over].  C.  v.  Anden,  2^0  d. 
802  (1368). 

lY.  Hbt  aEBViTDiUM  te  doene.  a)Te  doene 
sijn  of  hebben.  Foodig  zyn  of  hebiben^  fr.  être 
nieeiêoiire  y  avwr  beeoin  de.  ||  Eist  te  doene,  en  de 
meyere  dat  an  den  proofst  versouct,  so  moet  de 
proofst  den  meyere  leveren  vangneese  en  ysere.  Oork. 
v.  1280,  a.  12:  Daerover  [»/.  over  „die  waerheit"] 
selen  sitten  si  tuee  ogte  meer  scepene,  ogte  man, 
ogte  beide,  ees  [eest,  b  't]  te  doene,  metten  righ- 
tSre.  K.  ma/rkgr,  Aniw,  1292,  al»  40,  Ammtmie  e. 
Brmeeelf  al»  60.  Dat  wi.  de  stat  van  Machelne  ver- 


binden niet  en  mogen  over  enghene  soont,  nooh 
over  enghene  dinc  die  wie  te  doene  hebben,  nodi 
borghe  te  wordene,  hen  si  met  haren  wille,  nooh 
beede  setten  en  moghen.  K,  etad  Medêlen,  18 
deo.  1301 ,  DATID  466.  Soe  wie  dat  scepenen  ochte 
rechter  te  doene  heeft  buten  vrijheiden  eü  dur 
leiden  doet,  hi  sal  hem  haren  cost  doen.  K.  e. 
Waalhemj  1866,  a.  68.  Dat  yeghelyc  govemeere 
die  penone  van  sinen  ampte  tegader  sal  moghen 
doen  also  dickwils  als  te  doene  ml  syn.-  O.  Li^fe. 
17  mei  1393,  a.  3;  St,'Truiden.  So  wat  mensohe... 
die  eens  surgijns  te  doene  heeft.  Kb.  v,  AnUo,  a. 
167.  —  Te  doene  commen.  Nooéig  c^,  vóór- 
komen ^  fr.  Ure  néoeeeaiire  y  ee  próeenter.  }|  Dat 
opperste  recht  es  camprecht,  en  dat  begint  men 
met  mannen  en  wijst  de  justitie ;  daerof  ware  zeer 
langhe  te  seggene.  En  het  oomt  in  yiaendexen 
lettel  te  doene.  Leenrechten  v.  1628  foL  c  \j  v^.  eni'*. 

DOEN,  zn.  m.  Staat,  fr.  étai,  oondiüon.  j|  Dat 
onse  keroke  in  redelicken  staet  en  in  refectien  es 
naer  onsen  doene.  TronUee  marit.  II,  16^  (1669). 
Termach  de  versekerde  ooopman  een  oft  meer 
schepen  te  nemen  en  het  geberoht  oft  geealveert 
goet,  dat  in  goeden  doene  en  wel  gestelt  is,  daer- 
inne  te  lieden.  O.  v.  Antw.  eomp.  lY,  xj,  181. 

DOEN  DER,  zn.  m.  Schatmeeeter ,  ontvanger  ^  fr. 
trésorier,  reeeveur.  ||  Andere  betaelynghen  ofte 
remisen,  die  den  doender  sohuldioh  is  alhier  te 
passeren,  ter  causen  van  de  landen  en  meeiaohen 
die  gecomprehendeert  syn  gheweest  in  de  fortifica- 
tien  deser  stede.  Bbxbbt,  Staderék,  1660/62,  II, 
872.  De  doender  doet  hier  remarqueeren,  datter 
hem  in  handen  ghestelt  gheweest  hebben  2400 
silvere  pennynghen,  van  welcke  hy  heeft  moeten 
distribueren- 912  penninghen,  te  weten...  yav- 
DBVPBBBBiTBOOM,  Nwmitmaüqne^  128  (1720).  SB 
Pb.  en  Bb.  YL  Land^hem^  16  (1^3);  Meeeager, 
1873,  blz.  288,  297. 

D0ET8,  zn.  m.  van  het  Er.  doaeïhê,  dooh  met 
andere  bet.  Qrooie,  diepe,  ingemeieelde  koperen  of 
ijzeren  hnieketel,  fr.  grande  et  profonde  dkamdière  de 
ménage  murée,  en  enivre  on  en  f  er,  ||  En  sullen 
oock  in  de  gemeyne  mueren  geene  ovens,  brouw- 
ketels, asten,  doetsen,  fomeysen  oft  dieigeUjcke 
mogen  gebroken  worden,  dan,  sal  in  alle  zyden 
ten  minsten  eenen  halven  voet  daartegen  moeten 
gemetst  worden.  C.  v.  Bruetd,  ServUmten  1667  a. 
66.  Ghristijn  yertaalt: . .  Sioeaioria,  fomaeeey  maar 
slaat  doetsen  over. 

DOGEN  (doogen),  ow.  Dmigen,  dengdetijk,  wettig^ 
van  waarde,  van  kracht,  rechtsgeldig  zijn,  fr.  Ure 
valide,  ISgal.  ||  Willende,  dat  dese  teghewordighe 
haer  ordmancie  en  makinge  Vnaoht  eü  kracht 
hebbe ,  alsoe  se  alderbest  doghen  en  moghen  maoh. 
Test.  Jo»  Pauwels  te  Diest,  26  nov.  1876.  Wil- 
lende oec,  dat  de  gemeyne  vertijen  also  doegen  alsof 
alle  en  eynyegelic  speciael,  van  loy,  van  rechte 
off  van  gewoonten  biehoerlio  geschreven  weren  en 
gesat.  Piot,  Oart.  II,  178,  Oork.  v.  18  nov.  1404, 
Slot;  St.'Trmiden.  Oft  in  der  voiner.  punten,  dair 
een  sentencie  nul  is ,  deselve  sentenoie  sonde  mogen 
by  consente  geconfirmeert  wordden?  Antwoiide: 
zy  en  mach  nae  recht  niet  geconfirmeert  worddm 
om  te  dooghen  als  een  eentencie,  mair  zy  maoh 
wel  geapprobeert  wordden  om  te  doQgfaen  ala  een 
pact  oft  voirwairde.  ▼.  d.  Tat.  844. 

DOGëTGELT.  Zie  soochgblt. 

D006EYAERT,  zn.  J)qgger'  of  kabOianweemget, 

fr.  pMe  è  la  motm,  em  èJAUlmd.  ||  üut  oanaen 

dat  dese  haerme  viasohers  niet  mochten  vaemin  te 

vissohe[-n  ?]  ter  dogghevawt ,  twelahe  es  om  «abel* 


DOG. 


DOM. 


ODlF 


UmTMch  in  de  Hoordsee, . .  uut  OMue  van  de 
mnnetoa.,  so  heeft  de  Heere  metjegheztftMDde 
deaen  eoodeji  wyntre,..  gfaeeonden  up  dese  ooeto 
sew  groote  OTerrloediobeyt  tui  cabeUauYiaoh.  Piot, 
Ckrom,  457  (Mi  amno  157S). 

DOCKë,  silt.  Kêviê,  kooi,  en,  bij  uiibreid\iag, 
getamgêmis,  fir.  eof/e  (et  ^pctr  êaUnnon^pruon.  [^Men 
seijde  oock,  datter  wel  vier  dienen  nutghelaten  en 
amende  gbedaen  wart,  xoodat  up  dien  dach  de 
doeke  yan  thien  penoonen  gheraumt  wart.  Ser, 
tydsn^  UI,  182. 

DOL.  Zie  soLLB. 

DOLEN  (Dooien),  ow.  1)  Fmlm^  miMtf»,  êtnen 
miêsk^  begaan  of  veroontakeMf  ft.  faUlir,  commettrê 
om  oamser  uue  erreur.  ||  Dat  die  generaels  van 
oneer  munten  nemen  sullen  uuyt  oneer  Bekenoa- 
meren  te  Bmeesel  een  juist  en  reohtTerdioh  Troys 

Swichte,  dat  daer  stüle  leeght  eii  nemmermeer 
olen  en  mach,  om  alle  die  gewichten  van  goude 
en  zilyere . . .  diaertegen  te  Ijcken  [nZ.  een  proef- 
gewicht,  legger  of  standaart,  fr.  éiaUm],  Eekemk. 
o.  Brab.  reg.  136  f>.  259,  Oork.  e.  16  febr.  1509. 
It.  reg.  140  P.  74  ▼^  19  aug.  1523.  De  jonge, 
houdende  de  contrarie,  sejde  ÓB,t  h\j  gedoolt  hadde 
in  syn  rekenen,  t.  o.  Tay.  253.  En  dat  ghedoen 
[nl.  nadat  het  getuigenverhoor  geschreven  is] ,  sal 
men  tselre  den  ghetuyghen,  met  goeden  yerstaende 
overiesen,  om  te  wetene  oft  sy  hem  ergens  inne 
cmtgaen  hadden ,  oft  oook  in  't  schriJTen  ijet  waere 
gfaedooit  gheweest.  C  e.  SamthovoH,  Stijl  1557,  a.  807. 

2)  Van  leenen.  Uit  de»  stam  gaam ,  fr.  en  ma- 
tibre  de  fieft:  sortir  de  la  iondie,  ||  Die  oude 
stockleenen  en  z\jn  niet  peraoosel,  bbbt  hoeren 
toe  den  geslachte;  en  is  dit  recht  geïntroduoeert 
[«/.  het  recht  van  terugkoop],  omdat  de  eerweer- 
dicheyt  en  edelhegt  uu^ten  geslachte  en  familien 
niet  dolen  en  soude.  t.  d.  Tay.  200. 

DOLINOE,  sn.  t.  Mistlag^  miegreep^  vergie- 
emg^  fr.  errenr.  ||  Men  is  wel  sculdich  gereleveert 
te  wordden  van  erruere  en  dolinge  van  rekenen. 
Y.  D.  Tay.  253  t^  Hebben  in  den  onsaligen  tyt 
des  orlogs  dieeelve  regieiders . . .  yan  Haeeelt  die 
principale  en  originaelbrieyen  onser  ynryaderen 
yan  hen  priyilegien,  statuten  en  ordinantien  yer- 
loren, . .  daeby  sy  dickwyle  in  dolingen  en  tot 
qnaeden  regiment  gekommen  en  gey^en  weren. 
O  LUge.  11  dec.  1500,  hU.  bU.  786.  It.  787.  Om 
dolinghe  en  onredel^ckheyt  die  dagheiyex  ghebeurt 
onder  *t  schijn  yan  yerwinsbrieyen.  C.  «.  Bavensteint 
1522,  a.  44.  Bekentenisse  yan  partyen,  oft  yan 
hennen  adyocaet  oft  procureur  t'hennen  bijwesen 
in  rechte,  maeckt  Toloommen  geloofl,  tenwaere  dat 
by  erreur  oii  dolinge  ware  gedaen.  C.  v.  Antw, 
oomn»  y ,  ig,'  48. 

DOLLE,  DOL,  sn.  y.  Dolk^  fr.  jnignard.  Kil. 
Dol,  doloh,  dolck.  ||  Men  yerbiet  messe  te 
draghene  die  men  heet  dolle  (met  pointe  soeirpe). 
Kb.  9.  Anden,  1328 ,  bk.  43.  Dit  syn  mortwapen:.. 
dagghen,  Ingelsohe  dolle.  Kb.  «.  Aniw.  a.  6.  Dag- 
ghen,  dollen,  poingiaerte.  C.  v.  Antw.  1545,  n,  4. 
It.  oomp.  YI,  1,  10.  Zoe  wQ  den  anderen  met 
eenen  apeete  stiokt,  met  eender  dollen,..  K.  v, 
8t,'Trmden,  v.  1366,  ».  9.  It  68.  Alle  oyerloefde 
wapenen,.,  dagghen,  dollen,  messen  met  platten 
hechten,  daeraf  de  lommeren  dagwgs  of  dolw^s 
sgn  ghemaect.  de  Ylamikck,  Vgb.  bis.  88. 

DOLPHIJN,  sn.  m.  Kaproen  of  kap,  fr.  chor 
peron  oh  oapnekon,  Kil.  Pertgr»  Dolfin  j.  timp., 
focale.  II  Zoo  wanneer  het  gebeurt  der  Nacien  yan 
der  poorteryen  't  oruys  omme  te  draghene  in  de 
gemelde   processie,   zoe  sullen   de   goede   mannen 


yan  deselye  Nacien  gehouden  syn  nyewsra  o^traynen 
oft  dolphynen  te  maken.  ArÏBh.,  Bergen'Op'SSoom^ 
Ord.  1404--1545,  nr.  6.  (27  jan.  1479).  In  did 
eamere  boyen  die  stoye:  It.  noch  y  paer  swerter 
manscousen  en  eenen  dolphgn  yan  swerten  lakena^ 
quaet.  ine.  o.  d,  Snltt  1489. 

DOLWUS,  byw.  Dolgewijêy  in  den  vorm  vam 
eenen  doUc^  fr.  en  forme  de  poignard.  Zie  dollb. 

DOM  (Doem),  m.  m.  yerklw.  doehkik.  Naaf^ 
nave,  fr.  moyeu.  Thans  nog  in  gebruik  in  de  om- 
streek V.  lioyen.  ||  Betaelt  yan  yier  kertten  an  de 
doemkins  yan  den  waghenkine,  en  yan  eenen 
yulyser  an  een  yan  der  stede  culleuyren,  al  tzamen 
yj%8.  Bek,  stad  Ninove^  1477. 

DOMEIN,  zn.  o.,  ook  in  'tmy.  doigeiiibii.  De 
gezamenlijke  eigendommen  y  rechten  en  inkometen  vam 
den  Staai^  h.  Vensemhle  de$  propriétét,  droitti  et 
revenu^  de  VEtat.  Elil.  Peregr.  Domeyne,  de- 
meyne,  pniliea  vectigalia.  Opsomming  yan  de 
bestanddeelen  yan  het  domein  of  staat^goed  in 
Brabant  in  de  15(ie  eeuw,  met  de  destydige  Fran- 
sche  benamingen:  JBnum^ation  dee  partiet  ooHtti' 
tutivee  du  domaine  de  V  Btai  en  Brabant  an 
15«  siècle  f  avee  les  nonu  flrangais  de  V  époque: 
II  Waranden,  garennes;  warandmeester,  office  de 
grueriej  meyer  Yan  den  Lombaerden,  mageur  dee 
Lombar Èt  wisselers,  changeurs;  ghiften  yan  ofiicien, 
dons  d'officeei  ghiften,  pensien  en  octroyen,  dons^ 
pensions  et  oeiroiat;  clergien,  clergiesf  yorsteryen, 
foresteries;  sergeanteryen,  sergantises  è  macJÜB  et 
ttuiresj  geyenckennissen,  yroenten,  les  prisone 
appelez  yroentes ;  -  preteryen ,  praiieries ,  petitee 
mageries  et  auires  menns  offices;  scutambfliohten  in 
de  meijeryen  yan  den  Bosch,  Voffice  appelS  scut- 
ambacht  (ffic);  meester  werclude,  les  offices  de  contreró- 
lenr  de  nos  ouvraiges  et  des  maistres  de  noe  oeuvres 
en  Brabant,'  ghiften  yan  houte  en  ecden,  done  de 
bois  et  de  oharbon;  jagehuys  en  renten  en  goede 
yan  Boutslort,  en  meestexjsgersoap  yan  Brabant, 
nostre  maison  de  Boutsfort  et  les  rentes  et  r^iwuMt, 
pret  et  terres,  viviers^  etc.  appartenans  è  la  vénerie 
de  Brabant  ont  été  en  mains  de  grands  veneurs; 
yoshonden,  Voffice  de  la  vénerie  des  petiis  cHene 
appelés  ohiens  aux  renards;  anunanscap  yan  AnU 
werpen,  Vammanie  d^Anvers ;  geyenckenisse  tot 
Antwerpen,  les  prisons  en  Anvers;  geyenckemssen 
en  yroenten,  prisons  et  vruntess  yan  den  geyan- 

Senen  en  yroenteneren ,  prieonniersi  taxatie  yan  de 
osten  der  geyangenen  en  den  rechten  daertoe 
steende ,  nos  chtutellains  de  nos  places  dudit  pagfs 
de  Brabant y  et  semUablement  lee  temriers  et  gardes 
de  nos  autres  prisons ;  tol  yan  Antwerpen ,  tonlieu 
d^Anvers;  houwen  yan  Zonyen  en  andere  boeschen, 
les  coupes  et  tailles  de  nostre  forel  de  Soijne,  eu' 
semble  de  nos  autres  bois  et  foreit;  mijn  en  inne- 
gelt,  Voffice  du  mijn  de  poiemm  è  BruaeeBee;  Nne- 
wermoelen,  nostre  maison  avec  Ie  jardin  g  appar^ 
tenant  gisant  au  dehors  de  nostre  vUle  de  BruxeUes 
emprès  nostre  moulin  appelé  Ie  neufmolen;  ghiften 
en  gracien,  dons  et  grdoess  queecberderen  efi  kegel- 
spelen,  Ums  dons  faits  par  nos  prédéoesseurs  de 
iMrdens  et  jeux  de  quittes,  bouloires  et  sembldblesi 
onderrentmeesters  in  der  meijeryen  yan  den  Bosch, 
soubzreoevewrs  et  soubxrentmaistre  de  MoUe  (sie; 
zie  de  Oost  v.  MoUe);  wijngart  te  Loeyen  en  te 
Bruessel,  vigne;  dycgraefscap  int  Waterlant,  Vof- 
fice de  dicgra^hap  de  Waterlant;  LiUo,  dio- 
graf  schap  de  Lillo;  yisscheryen  en  yogelrijen,  jm- 
scheries  et  voUaUleries  ès  rivibres  om  ruiêsauki  et 
autres  saux  communes;  oopen  yw  mynen  heren 
boeschen,   toutes  ventes  de  nos  bois  et  batUf  w^jnt- 


360 


DOM. 


DON. 


Tellingen,  Voffiee  ds  la  rêotpU  dm  hoiê  ehêu  et  ahaéu 
dfiL  vent  m  nostre  forel  de  Soine  gme  Van  dist  wint- 
tmllioge;  huys  Tan  Cbtesbek,  les  irois  maxMona 
tenant  ememhle,  avee  les  hSriiaiqe»  tf  appairtenami 
Hant  h  JBruxêUeêf  appeléa  Voêtel  de  Oaesbeeque; 
emolmnenten  des  rentmeoBten  yan  Antwerpen, 
Lfjer  en  HerentaUi,  receveur  d'Anverê,  de  Lierre  et 
dfMereniaUs  erven  en  onterven  ter  Hulpen ,  onder 
\  rentmeesterschap  van  Yssohe,  teU  droiiê  que 
nostre  reeeveur  de  Tssehe,  de  Solair  et  de  Sidpe 
a  aeeoustnmé  de  prendre  è  eause  des  eongiet  et 
Ueenees  guHl  haille  de  par  nous  è  eeux  qui  vendeni 
leurs  hintages  audii  Sulpen  f  onze  hoogheid  en 
heeriykheid ,  nostre  haulieur  et  seigneurie.  Mekenk. 
V,  Brab,j  reg.  134,  fol.  46,  Ord.  sur  Vadministra- 
Hon  des  domavnes^  18  sept.  1467.  Dese  lijst  is 
evenwel  rer  van  volledig  te  sijn. 

DOMINIE,  zn.  v.  Tiigendom^  eigendomsreMj  heet' 
séhappij  fr.  propriêU,  droit  de  proprUtê.  ||  Al  mach  een 
crediteur  eenen  tijt  die  possessie  gecregen  hehben 
van  denselven  dinge  \nh  den  pand] ,  seolange  als 
dat  by  den  debiteur  niet  geloeft  [2.  geloest,  ge- 
lost] en  is,  nochtans  blijft  de  dominie  en  heer* 
scappie  van  den  pande  by  den  sculdenere  oft  debi- 
teur die  d|]en  verbonden  heeft.  ▼.  d.  Tav.  21  G  v^. 
In  lignie  eollaterale,  daer  nichten  ofte  neven 
eeneghe  ghiften  hebben  van  ooms,  moyen  ofte 
andere,  bij  waerachtegher  ghifte,  die  men  heet 
wter  vivos ,  danof  zy  stappans  't  ghebruuck,  dominie 
en  traditie  hebben  zonder  fraulde,  zo  en  zullen 
dezelve  neven  noch  nichten . . .  gheen  inbrynghen 
doen.  C.  v.  Auden.  Cah.  prim.  Tii  7.  Alle  onterfre- 
nessen  eü  erfvenessen  . . .  metgaders  alle  belastyn- 
ghen  . . .  competeren  alleene  scepenen  van  Auden- 
aerde.  En  elders  gedaen,  en  importeren  gheen 
realiteyt  nochte  dominie.  Ib.  2de  kohier,  i,  26. 

D0NDERBU8  (-büsbs  ,  -bobbb)  zn  v.  Stuk  grof 
geschut,  vuurmond,  kanon,  fr.  pi^  d^artUlerie,  houche  è 
feu  f  canon.  Kil.  Don  derbus  se.  ||  It.  Willem  van 
Seveme  en  meester  Jan  Quatcoop,  die  metten  don- 
rebussen  laghen,  \j  vrai^en,  maken  vj  s.  iii  d. 
gr.  Stadsrek.  v.  Qent,  1380.  Gheoocht...  iiij  don- 
derboesen,  meerere  dan  de  stede  eenigh  te  voren 
hadde,  ooste  elke  bosse  zxvy  lib.  xij  s.  db  Pb. 
en  Bb.  Atdst^  I,  97.  Stadsrek.  1416.  It. . .  van 
eenre  groote  donderbusse  en  eene  cleene  handbusse 
te  printeeme  en  der  stede  wapene  da^rup  te 
settene,  xzxüy  s.  Ib.  '1483.  Zie  ook  hoogerop 
ABTILLBBIB   2),   en    Gkulliard,   GlossairSy  DOmiB- 

BVBSBV. 

D0NDERBU8CL00T,  zn.  m.  Looden  otsteenen 
kanonskogel,  fr.  houlet  de  canon  de  plomb  om  de 
pierre.  De  inv.  v.  Nevers  v.  1467,  a.  iy  heeft: 
,,Eenen  donderbuscloot",  met  de  verkeerde  vertaling 
mng  grand  canon  de  pierre. 

DONDERBUSCBUIT,  dokdkbbusfobdbb,  zn. 
II  Item,  meester  Boudyn  van  Lake..,  van  salpetre, 
sulfer,  lindecolen  en  andere  substancie  te  tam  pene, 
daer  donderbuspoeder  af  gemaeot  was.  Hthtttekb, 
Corpor,  141,  Beken,  stad  Qent,  v.  1416.  Ghegeren 
Arde  den  Meyer  en  Jaoop  van  Achter,  van  dat 
sy  gemetst  hebben  ane  de  Camer  opte  Biestporte, 
daer  men  donderbuscruit  setten  sal  voirtane,  dat 
te  staen  plach  opte  Halle,  van  ziiy  daghe,  x  pi. 
daegs,  cxlix  pi.  viy  st.  VAir  Eybk,  Louvain  monum. 
30(7).  Stadsrek.  v.  1432.  Van  i  tonne  salpeter,  om 
y  tonnen  donderbuscruidt  te  makene.  vak  Mblcke- 
BBXB,  Kruisgilde,  24,  Stadsrek.  v.  1436;  Bele- 
gering van  CUow. 

DONDEHBU6MEE6TER,  zn.  Oorlogsman  die 
*t  gesekui  beéUent,  fr.  komme  de  guerre  qui  sert  un 


canon,  artiUeriste.  ||  Gegeven  Reynier  Van  Dieet, 
donderbnsmeester,  voor  synen  dienst  te  Galeys.  — 
Glegeven  Beyniers  cneght,  die  gequetst  bleef  liggen 
te  Grevelisgen.  —  GPegeven  Claesken  Van  Hym- 
beke,  Beyniers  cneght,  voor  synen  aerbeydt.  — 
Jan  Coopman,  donderbnsmeesterscnape,  van  dat 
hy  mede  geweest ,  etc.  tak  Mblckbbbkb,  /.  e.  26, 26. 

D0NDERBU8STEEN ,  zn.  KanmikogéL,  ir.  houlei 
de  canon.  \\  Van  iye  donderbussteenen  gecoght.  — 
Geoocht  cxvj  donderbussteenen.  —  Van  xve  xxv 
donderbussteenen  gecoght  ten  stads  behoef.  —  Van 
ve   donderbussteenen.   tav  Mblckbbbkb,  1.  0.-24. 

DONDERDACH,  zn.  m.  Donderdag,  h.  jeudi. 
Verschillige  oude  schryfwyzen:  donderdaoh, 
1293,  1628;  donnerdach,  1286;  donredaoh, 
1299;  donresdaoh,  1288,  1293,  1296,  1298, 
1306;  dundersdach,  1291;  dunnersdaoh, 
1283,  1332.  —  Vetten  donderdaoh.  Vette 
donderdag,  de  laatste  donderdag  v<5dr  den  Vasten, 
it.jeudi  gras.  ||  En  alsnu  is  aenstaende  den  Vetten 
donderdagh,  edswanneer  tot  Postel  eene  generaal 
spyndinghe  [nl.  uitreiking]  placht  tegheschieden,.. 
Dat  gheen  persoonen,..  wie  hy  zy,  sich  en  ver- 
voirdere  op  den  aenstaenden  Vetten  donderdagh 
vö<5r  Vastelavont, . .  noch  op  den  Wittendonder- 
dach  v<$dr  Paesschen , . .  te  gaen  eysschen  eenige 
aelmoessen  tot  Postel.  FL  v.  Brab.  7  febr.  1660, 
III,  22,  23.  —  V^itten  donderdach.  Witte 
donderdag,  fr.  jeudi  saint.  \\  In  Witten  donder- 
daghe,  alsse  men  der  armere  mandaet  doet  [l.  als 
men  der  armere  man  duaet  die  voete].  vak  Lobbbbit, 
St 'Pierre,  nr.  622,  blz.  293  (13de  B.). 

DONDERCLOOT,  zn.  Geiyk  doitdebbitscloot. 
II  Van  manden  en  oorven,  daer  men  de  donder- 
cloete  en  *t  ghescutte  in  te  scepen  droech  en  weder 
uuten.  Mbbtbks  en  Tobfb,  Oes^.  e.  Antw.  III, 
618  (1404). 

DONEN,  OW.  Baten,  fr.  Ore  enragé.  Kil.  D oe- 
nen, vetms.  II  Sie  comen  op  den  vy«n  daghe  In 
hoymaent,  vol  van  venyn,  Gheiyc  den  donenden 
hondekyuDat  woeden  van  den  sinne.  Zodiak^xiv^^'E. 

DONINGE,  zn.  v.  Woede,  razernij ,  fr.  fwreur. 
II  Doe  die  lilde  opstonden  t^ghen  ons:  si  hadden 
ons  bi  aventueren  al  levendioh  verslonden  Doe 
hore  doninghe  hem  op  ons  toemden:  doe  hadde 
ons  bi  aventueren  dat  water  ingheslonden.  Getijdh. 
36 ,  Ps.  123/124.  Lat.  eum  irasceretur  fkror  eorum 
in  nos;  Statenb.z  als  haren  toom  tegen  ons  ont- 
steek. Zie  DOKEN,  Zie  ook  dotbk. 

DONCK,  zn.  Weide,  fr.  pdturage.  De  oorapron- 
keiyke  bet.  van  dit  w.  blgft  nog  in  het  duister.  Zie 
hieroyer  Verdam  dokc.  Verscheidene  dorpen  en 
loei  dieti  hebben  het  als  uitgang;  de  oudste  zyn 
Mendonck,  Medmedung,  situm  super  JUivium  Dorma, 
in  't  jaar  694,  bg  db  Vlamikce,  La  Ménapie, 
113(2),  en  Piot,  Les  pagi,  66;  Bamsdonck,  Srsh 
musdmng,  Bamesdung,  in  pago  Qandinse  seu  7\>r- 
naeinae,  811 — 870;  Boodouck,  Buodmngo,  Bodmng, 
in  pago  Chtndense,  en  sdmsa  de  Donc,  im  pago 
BabuUnsi,  1176;  La  Ménapie,  162,  164,  186. 
A.  Wautbbb  ,  Bnvirons ,  II ,  278 ,  ziet  erin  im  lieu 
endigué  ou  polder.  ||  De  Oattendelle  en  de  Slee- 
donc.  Charters  v.  Terkameren,.  pak  64,  Everherg, 
1310.  Tres  tiüas  praH,  dieti  TeuÉoniee  de  Wolfs- 
donck.  EuTL,  Oheel,  tfi.  1411. 

DONCKEL,  bn.  Limb.  vorm  v.  donker.  Byden 
donck  el.  In  het  donker  (in  den  donker),  fr.  dans 
Vobscuritê.  Thans  nog  gebruikeiyk  te  Diest  en  in 
de  omstreek.  ||  Dat  niemandt  sal  [nl.  oogstschoo- 
ven]  . . .  by  die  nacht  oft  by  den  donokel  ten  dorp 
inbrengen.  Kbmpbkzbbs,  Montenaken,  II,  266. 


DOO. 


DOO. 


961 


DONCKEH,  bn.  Orerdr.  1)  Ondmddijik,  fir.  oftwwr. 
II  Mar  wsre . . .  also  donrker  die  bioeke,  date  die 
loepenen  niet  w^js  en  waren.  K.  o.  WaaHhemt 
1366,  a.  18. 

S)  Verhorgen^  géhtim^  fr.  eaehé,  neret,  \\  Die 
eenen  man  begeert  te  eampe  moet  eent  oanseren 
TOOT  den  prinee  van  den  lande  de  sake;  en  be- 
hoort te  weeën  van  ontrauwen  en  looshede  in  faite 
yan  wapenen,  of  Tan  Terradenesse,  of  van  donc- 
keren  saken  gedaen  tegen  sinen  heere  en  prinee 
ter  oontrarien.  Leênr.  v.  1628 ,  c  ij  t®. 

3)  Donoker  verstant.  DuUUre  cm,  dmUer- 

hêidf  onduidelijkheid  j  fir.  sems  obtCÊir,  indiitinei, 
óbêeinnié.  \\  Waert  dat  in  toeoommende  tyden  eenich 
donoker  yerstant  ofte.  twyfelachtichede  qname  in 
deee  knere...  C,  iiad  Brugge ,  II,  292,  K.  v, 
dedmoHuek  a.  44  (1626).  Zoedat  dieabalren  dae^ 
inne  egbeen  donoker  rerétant  en  is  geweest,  daerop 
men  eenige  rerolaringe  oft  declaratie  daeraf  b^ 
hoirde  te  doene.  Rekenk,  o.  Brah,  'reg.  188,  fol. 
898,  Verhaei  16  mrt.  1630;  op  fol.  297  staet 
duister  yerstant. 

DONCKEREN.  Zie  TXBDOKCxmv. 

D0NCKERN18,  sn.  t.  DuUterkeid,  duieiere 
ei»,  (mdmdelijkkeidt  fr.  obteuritS,  poini  ou  eene 
obMCttf,  imdiêümei.  Kil.  Donoker nisse.  ||  Ombe 
alrehande  tuiste,  en  ombe  al^vhande  donckemessen 
te  rerclaeme  en  te  bescedene  alse  yan  onsen  ghe- 
meinen  beersoapen  yan  Ghrimberghen.  Oork,  24 
juni  1277. 

D0N8LA0H,  zn.  Sen  elag^  uiaardoor  een  huil 
omUtaatf  doeh  geen  Uoed  geeiori  wordt;  een  mnet- 
élag  (Yerdam),  fir.  un  eoup  qui  d4mne  une  hotte, 
tame  effkeion  de  tang;  un  eoup  de  poing.  |)  Oonvieiue 
de  donslaob  ét  harop  [nl.  het  uittrekken  yan  haar] 
emendahit  eomUi  tree  librat,  et  ei  qui  male  traetut 
ettf  xa  tolid.  K,  e.  FW«i«,  juli  1240,  a.  8.  De 
JT.  V,  Brugge^  v,  1190,  a  9  segt:  ||  Qui  pugno 
wd  paXma  tdiquem  pereutierit  teu  per  eapülot  aeee- 
perU;  die  y.  1280,  a.  3:  t|  So  wie  die  slaet  andren 
metter  yust  iof  metter  palmen,  iof  trect  bi  den 
hare.  De  K.  v.  Oent,  v.  1176  of  1178,  a  10.  is 
eenslnidend  met  de  Oudste  y.  Brugge.  Zie  Verdam. 

DOOCHTGELT  (Doechtgelt,  dogetgelt),  zn.  o. 
Fooi,  kraekten»  keuren ,  gegeven  voor  goed,  deugd' 
taam  werkf  h.graHfteaiiondonn^,  en  vertu  cftf«  keuren, 
pour  urn  ouvrage  Hen  fait,  denarii  honitatit^  F.  o. 
Leewm.,  1248.  ^Niet  inpakkingtljoon ,  fir.  droit  d'em' 
jNi9iMto7«).  Zie  Verdam  Dogetgelt,  dueohtgelt, 
deuehtgelt.  {|  Van  desen  Uikenen  en  sal  men 
gheyen  nemmeer.  dan  Q  s.  t*erdene  en  iij  s.  doooht- 
gelts.  Men  sal  gheyen  den  meesters  deertgelt 
en  doochtgelt ,  en  niemen  el ,  en  sy  selent  yoirt- 
geyen  dengonen  diet  yerdienen.  K.  lakeng.  Brut- 
eel,  juni  1282.  Vort,  sone  mach  geen  blaeu- 
yarwere  nemen  drincghelt  noch  dogetghelt;  wiet 
name  of  gaye,  ele  yan  hem  tween  yerborde  yan 
eiken  penninghe  x\)  d.  K.  lakeng.  Meehden,  1831 , 
a.  62.  It.  K.  te  Iperen,  Volder t^  blz.  216.  Van 
alrehande  gheyerwede  lakene  sal  mer  yan  enen  ghe- 
heelen  laken,  te  doechtghelde ,  gheyen,  iij  oude 
swerte.  Item,  yan  enen  steen  wollen,  een  mite. 
Item,  yan  enen  steen  gaems,  twee  miten.  Item, 
yan  eenre  ellen  lakens,  een  mite.  Die  meer  gheeft, 
oft  nemt,  ocht  hejsoht,  saels  ghelden  y  s.  JT. 
lakeng.  Dieet,  1838,   Wolwerk,  a.  37. 

DOODE  (Dode),  sn.  m.  Overledene;  gedoode,  ver^ 
moorde,  fr.  défknt;  oecie.  ||  Negheen  jaerghetide  en 
sal  men  na  den  doode  doen  na  den  eersten  jaer- 
ghetide. Kh.  V.  Jntu>.  a.  177.  Den  dode.  K.  v  ter 
I,  a.  40.  Lat.  oeoieue.  Aisser  egheen  sonen  yan 


den  dooden  en  syn,  alsdan  is  de  outste  bmedeor 
yan  den  affliyighen  alleene  de  moetsoendere;  en  ala 
de  dooden  egheenen  bmeder  en  heeft,  alsdan  is  de 
yader  yan  den  dooden  de  moetsoendere;  en  wan- 
neer de  doode  egheenen  sone,  brueder  nooh  yader 
leyende  en  heeft,  dan  is  de  moetsoendere  de  mans- 
persoon die  hem  aldemaest  beetaet  yan  bloeta- 
weghen ,  yan  zjuder  yaderljoker  syden.  O.  o.  Aniw. 
1646,  I,  29. 

DOODELUGK,  bn.  1)  Vreeil^,  moorddadig  0), 
fr.  redoutaUe,  tanguinaire.  jj  Die  georuQste  lieden 
gingen  en  maeckten  groote  sameringhe  [I.  same- 
ninghe] ,  jae ,  hoe  doodelijoke  yolok  dat  was  [al. 
de  Sanacenen?],  en  wouden  te  Jerusalem  weert. 
Piot,  Chron.  18  [tuh  anno  1808]. 

2)  L^etraffd^h ,  fr.  eriminel  ||  Soo  wie  teghens 
de  justitie  oft  officier  opetaet,  soo  wanneer  hy  is 
om  ijmant  te  yangen  om  doodelgoke  misdaden 
daeryan  hy  achuldioh  is,.,  yerbeurt  lljff  en  goei. 
C,  V.  Aniw.  eomp.  VI,  iQ.  3.  Sooyerre  de  geyan- 
genen  aldaer  [nl.  in  de  geyangenis]  waeren  om 
bekende  doodelijoke  misdaden.  Ib.  a.  6. 

DOODEN  (Doden),  bw.  1)  Benten.  Die  qfloiten, 
afheUden,  fr.  aenortir,  êteiudrey  rédimer  (detrentee). 
II  En  behooren  alle  quytinghen  yan  renten  yerleden 
efi  gepasseert  [te]  wraden  yoor  stadthoudere  en  leen- 
mannen, en  de  renten  te  leenboeck  gedoot,  sonder 
dat  genoeoh  is  dat  partyen  met  mialoanderen  te- 
yreden  syn,  oft  de  quytinghe  anderssints  oft  elders 
passeren.  C.  leenhof  v,  Meehelen,  8t^,  a.  35» 

2)  Zyn  burgerschap  (keurbroedersohap).  Afstand 
doen  van,  fr.  fenoneer  è  ton  droU  de  eUé.  ||  Benen 
keurbroeder,  willende  yertrecken  uute  stede  ofte 
ambachte ,  es  ghehouden  zyn  keurbroedersehip  ten 
yoors.  registre  te  doen  dooden,  en  oorlof  te  nemen 
ter  kercken,  naer  costume,  en  stellen  zekere  yoor 
f  ghone  dat  hy  in  de  stede  en  ambachte  zoude 
moghen  ghehouden  wesen  ter  causen  yan  de  lasten 
yan  de   stede  oft  ambachte.  C.  v.  Aetenede,  ii,  3. 

3)  Ooederen,  bezittingen.  Die  vrijetellen  van 
alle  latten  jegent  den  Staat,  fr.  exempter  (dei  hiene^ 
dee  potteetiont)  de  toutee  eharget  envere  VEtai,  Ue 
amortir.  }|  Soe  hebben  wij  die  goede  en  erye  hier- 
onder ghenumineert,..  idsoe  yerre  als  die  onsen 
leene  aenruerende  sijn  moeghen,  oft  eygen  oft  erve 
syn,  gemortificeert  en  gedoot,  en  mit  desen  jog«n- 
woirdigen  brieye  dieselye  goeden  mortiflceren  en 
doden,.,  yan  allen  oorweyden,  schattingen,  weir- 
liken  lasten  en  diensten  die  ons,  onsen  oir  en 
nacomelingen  werden  oft  behoeren  mochten  yan 
dienselyen  goeden,  eryen  en  leenen,  of  die  dairop 
yan  heerlicheyden  comen  mochten,  quytsohellende 
daertoe  alle  manschap,  leenrecht  en  chynsen  die 
ons,  onsen  oir  of  erfgenamen  yan  rechte  dairaf 
toebehoiren  of  souden  moeghen  toebehoiren,  efi 
maken  yan  denselyen  goeden,  aldus  giMmortificeert 
en  ghedoodt,  geestelijcke  goedel  tot  ewigen 
dagen.  L.  Galebloot  ,  Tróne  de  K.'Dame^  Oork.  o. 
hertog  Anihonit,  2  jan.  1415. 

DOODEND AN8,  zn.  m.,  fr.daneemaeabre.  "B/eek» 
yan  geschilderde  beelden  [of  leyende  personen]  die 
den  Dood  yoorstellen,  met  hem,  al  dansend,  weg- 
slepend  personen  yan  alle  standen:  koningen, 
priesters,  ridders,  munniken,  lieden  uit  het  yolk. 
Zie  Littré.  Deze  dans  werd,  o.  a.  jaariyks  yer- 
beeld  te  Meenen,  ter  gelegenheid  der  gemeente- 
kermis  of  yan  sint  Jan-Baptista-feeet.  |t  Aen  Jan 
Tant,  Oliyier  Boone,  en  andere  personen,  ter 
causen  dat  hemlieden  toegheleit  es  yan  stedeweghe, 
omme  huerlieder  goede  debyoiien  die  sy  ghedaan 
hadden,  St.-Janfldaoh  yoomoemt,  int  beroidan  ?an 


affS 


DOO. 


DOO. 


BwiamaiteL  BraoBT,  I,  681,  Siaébnè.  v,  1696/a. 

D0<M>ENI88E  (DodMMo),  m.  r.  Md  doodêm 
(ptm  fU  MiOy  ^  MultfriMfTMi»  st^Mr  lo^vr»  naftwrr 
(TwvUm),  iw#<w'i&ijy,  fr.  fliortt/lea^tos  ibf  la  chair, 
tl  Efi  orerarit*  dijnie  eerliker  [glorieuBe]  paMJen, 
gif  mi,  dinen  ahisgoddieiiftigen  doot  en  dyn  alre- 
heiliebsten  wonden  mit  wairdiger  memorien  te 
oeiFenen,  en  Di  te  geren  danc  ^tu  gereste  dode- 
niite  myne  liehMins.  Monderi  merk,  £).  t*. 

DOODINO  (Doding),  sn.  t.  Ysn  goederen, 
besittingen*  Vr^gêéUimg  mm  aU«  2Mf«»  je^m*  «ié» 
Staat  ^  fr.  ftiwwj><iu»  ((if  esrtoifif  Maif  0^  potweê" 
tUnu)  dê  tamtêt  ckargês  mumtê  VEtat^  amorÜMêtmmU, 
^Tout  admoriiê§emm$ f  segt  de  LAorière,  doU  éirê 
fmU  de  VamtorM  dm  JSmntrain,  et  par  te»  letlree 
de  Chartre ,  et  da  gré  dm  Seigneur  eajet  et  mom 
dmqml  VhêrUage  eet  temrn:  afin  qu'd  radeemir  Vhé- 
rUage  me  doiee  rdief^  gerviee,  dreUare^  eene  ue 
redeeamee  auetme^  ei  qtifil  ne  eoU  eufet  d  aeean 
ewploU  dm  eeifimemr^  emende^  $aieie,  etnmeiee  om 
eomftêeatiom,  «§  ameune  dernU  om  prefUe  eeignea- 
rÜNMr".  aieesaire  dm  droit  fram^^  h\%,  10.  |I  Pat 
•y  [ml,  alle  *e]ands  ambtenaren]  onae  Toira.  oon- 
■ent  en  willeooir  van  der  mortifioatien  en  dodingen, 
boren  rerolairt,  geatentich,  vaat  en  onyerbrekelyc 
honden,  en  den  eanoniken. ..  ewelie  derre  Yiedelyo 
efi  matelyo  laten  en  doen  gebmycken.  L.  Gals- 
■LOOT,  T^&me  de  N.-Dame;  Oork.  e.  hertog  Antko- 
«if ,  2  jan.  1415.  Zie  sooDSir. 

DOOF,  bn.  Yan  Tiaoh  en  rleewh?  (|  Dat  men 
Mbeenderande  wilbraet  oft-  ennigerbande  doof  Tiich 
oft  yleeecb  rerooopen  en  Kal  voer  dat  de  keur- 
meeitera  dat  hebben  gekeurt  oft  gewaerdeert.  Kh. 
0.  Tmmhoatt  1560,  fol.  74.  Item,  dat  nyemandt 
egeenderhande  doof  Tiach ,  harinok  oft  boeoshorinck 
•n  aal  Terooopen  zonder  die  kenrmeeeteren  daer 
lent  toe  gehaelt.  Ib.  fol.  74  1^, 

DOOOEN  (Dogen),  bw.  In  TerMhillige  betee- 
keniseen.  1)  Lijden^  verduren,  fr.  eomffHr^  endurer. 
Kil.  Dooghen,  j.  G-edooghen,  pati.  ||  Dit  es, 
leyder!  metten  meneghen  heride  swaer  en  pljnlec  te 
doene  eer  ti  selre  toten  gheroelene  oomen  dat 
aldna  ghedaen  moet  sijn,  en  daerbi  moet  hem  rele 
oosten,  en  si  moeten  meneghe  pine  en  bloedeghen 
aerbeyt  doeghen  en  Uden.  Aller  hertth.  94. 

2)  ïosten,  ongelegenheden,  lasten.  Die  dragen^ 
betalen ,  fr.  pager ,  supporter  {des  frats ,  des  charges^ 
des  inoonv^ients).  ||  In  saeokenTan  injurien  en  quet- 
snren  yermach  hem  den  heere  mede  te  roughen, 
en  oonoluderen  tot  boete, . .  en  al  waert  dat  den 
heossohere  ofte  claegher  Terriele  en  gheeondemp- 
neert  wierde  in  de  oosten,  soo  en  sonde  nochtans 
do  heere  daerinne  niet  te  doodben  noch  te  gelden 
hebben.  O,  e.  Aalst ,  vn,  2.  Geiykluidend  is  de  Cost. 
0.  JBdimgen^  Tii,  4.  —  Tenwaere  denghenen,  refuse- 
rende  dierghelicke  reparatien,  deseWe  meentucht  [nL 
gemeenschap]  wilde  abbandonneren  ten  proffite  yan 
synen  medepartionnier,  behoudens  int  regard  yan 
heymelicheden ,  goten,  waterpitten,  eft  dierghelicke, 
dooghende  syn  quote  efi  aandeel  in  de  ruyminghe 
en  sayyerhighe  ran  diere  totte  daete  yan  den  ab- 
bandonnemente.  O.  stad  Brugge,  xzii ,  4.  Dooghende 
alle  opoommende  reparatien  en  onooaten.  5.  Omme 
Ie  remedierene  de  faulten  en  ghebreken  die  de  inse- 
tene  yan  dese  stede  en  andere  oyer  langhen  t\)t 
ghedoocht  efi  gheloden  hebben  int  langhe  yeryol- 
[hen  yan  de  processen  hanghande  yooi^  deelmannen, 
h.  II,  Orig.  ozxiii,  275,  K.  v.  16  sept.  1525. 
▲Ue  andere  onooaten  die  men  doooht  oft  gedoooht 
haeü   O.  V.  Autw,   oomp.  lY»  H},  Jk  It.  10.  Doo- 


i 


ghende  all*  nootsaeciknlijeha  fepantatD  efi  kafeen. 
O.  0.  Assenede,  x,  5.  Oosten  en  lasten.  C  0.  Mori^ 
r^f  III,  12.  Boven  de  groola  kosten,  dia  wylnabboA 
moeten  dooghen  en  supporteeren.  Ord.  eriws,  6 
jnU  1570,  a.  80.  PL  0.  Brèb.  U,  87».  C.  etad 
Iperem,  yn,  5.  O.  0.  Ajeden,  zii,  2&  Ook  ala 
onzijdig:  Doogen  in. DDaerdiyerasehepenooaMi 
in  onlosselicke  renten  doodben»  d*een  en  maoh  gbeaa 
naerhede  pfotenderen  yan  syn  deel  alleena.  C.  «. 
.^«cls».  xn,  8.  Dx>ogen  issuwa.  Oailsrwefyaa 
zijn  aan  de  ieemoe,  iet  reekt  van  iseuwe  moeten  jetalem^ 
fr.  étre  aseufetH,  sommis  om  droU  iTtsn»,  devoir 
Ie  pager.  \\  Aengaènde  de  poorten  ghotegistraeit 
in  beede  de  yoonoamde  boudten,  te  wetene  yaa 
Audenaerde  en  yan  Paemele,  die  syn  000  akoa  yiy 
als  die  yoors.  ander  poorters  deser  stede,  doo- 
ghende 00c,  wanneer  zy  hemlieden  ontken  yan 
haerlieder  poorterie ,  yssuwe.  O.  0.  Audem,  L  Cak. 
prim»  I,  7.  bla.  857. 

3)  Eiene  straf.  Die  ondergaan^  fr.  subir  (mme  peime 
OU  puuUion,)  II  Mans,  ghedoogheode  huerlieden 
wyfs  in  oyerspele  levende,  zullen,  de  pogpitie  do- 
^ene  ghelyo  van  den  oyerspelero  boren  yeriüaert» 
HuTTTTXKB,  Corpor,  89.    Ord,  stad  Qtut  Iftll. 

4)  Yoor  Gedoogen,  fr.  toriaten,  \\  Dat  indien 
sttlcke  manieren  van  doene  ghedooght  en  gheper- 
mitteert  waren  te  ghesehiene,  men  en  sonde 
oonnen  yemandt  ghevinden,  die...  PL  0.  VI»  6 
apr.  1518.  I,  216. 

DOOLAGE  rDoylage),  zn.  Moerassige  grond  ^ 
sUjIepod,  waarin  men  liehtelijk  wegMokij  ook  rotte- 
^^j^  geheeten,  fr.  ierrain  maricagema^  Jondrière, 
Zie  SB  Bc,  en  Schuibmavs.  Kil.  Doodlaeghe, 
reetius  doodlaeck.  ||  Dat  insgelyox  [binnen  dry 
weken]  alle  putten  en  doylagen  met  hout  en  andera- 
sints  lo0elyck  en  behoorelyck  stillen  worden  yer- 
yult  en  onderhouden,  en  des  noot  aen  eloke  syde  hoogv 
en  diepe  grachten  gemaeckt.  Mabtibbb  184  (1628). 
Sn  t'allen  plaetsen  daer  doolagen ,  diepten  en  puttói 
oft  nederwegen  gelegen  en  bevonden  zyn,  de  banen 
hoogen  met  boute,  groote  en  diepe  grachten  makon 
aen  beyde  syden,  daer  des  yan  noode  wesen  saL 
Ib.  189.  It.  192.  Dat. ..  alle  putton  en  dodlagan 
met  hout  en  andersints  loffelyck  efi  behootlyck 
sullen  worden  vervult  en  onderhouden,  efi,  soo- 
verre  des  nood  sy,  en  het  doendelyck  is,  aen  eloke 
syde  bequame  grachten  zullen  gemaeokt  wotden  om 
het  water  af  te  leyden.  O.  P.-^.  amtr.  81  oct.  1715, 
XIX,  4;  II,  628.  Yerdam  dootlaob. 

DOOPEN,  bw.  JBenen  naam  geven^  heeten,  fr. 
donner  un  aom,  nommer,  \\  Dat  men  alnooh  bovMi- 
dien  tusschen  diergeiyoke  personen  [al.  mana, 
vrouwen,  jonggezellen,  jonge  dochten,  kinderen] 
aldaar  was  houdende  vergaederingen ,  die  sy  doop- 
ten met  den  naeme  van  Yfojem."  JPL  0.  Brab.  2 
apr.  1785,  Y,  15  a. 

DOOR  (Dor,  doer,  doir),  voorz.  1)  Voor,  tem 
gunste  van ,  fr.  pour,  en  favemr  de.  ||  Dat  wi,  doer 
onser  vorvorder  sielen,  gheconfirmeren  en  stada 
houden  al  onser  ouder  lettre  die  die  monike  van  den 
Dunen  hebben.  Oork.  18  sept.  1281,  0.  grattf 
Floris,  Staatsareh.  Brugge  nr.  6750/1714.  lo, 
Philip,  here  van  lialdenghem.  saluut,  en  ghereet 
to  doene  dor  hu  wat  dat  ie  doen  maoh,  io  bidde 
hu,  up  goet  verdienen,  dat  ghi  leent  Janna  van 
der  Woestine,  minen  onape,  soevele  van  huwen 
mannen  dat  hi  eiken  man  wet  maoh  doen.  Mrief 
0.  10  jan.  1286,  aan  den  proost  van  Simie-Baafei 
Staatsareh.  Oentj  Ka»  20  nr.  1.  Om  goede  unstolio 
vriensoap  die  wy  doir  hen  [«I.  de  stad  Diest]  hebben 
gedaan  en   altoes  gerne   doir  hen  voirtaene  doen 


ÖOO. 


ÖOO. 


SÖS 


•ekn.  Oori.  v.  hêêr  ihmwm^y  7  mü.  1894,  Domiê 
MmA,  fol.  50  T«. 

2)  Om,  <iw  i^fi<0  Mm,  fr.  fomr,  pomr  Vamtmr  de, 
II  ü,  heren,  u  «iditeon,  gheeet  Tan  agnvenfaal- 
feu. .,  orome  onxeoht  dat  ghedaen  es  te  bereehtene, 
■oe  toeghet  Jan  Moeiu..,  hem  beoleghende,  en 
bidt  u  dor  Gtode,  dat  gbine  doet  berechtene.  C.  e. 
Audêm,  2d«  d.  bis.  27  (1300).  In  de  here  [«{.  ter 
eeren]  ons  Heren  ven  hemebrike,  die  dor  onsen 
wille  tteerf.  Oork.  6  sept.  1291;  Siadttrek.  QmU, 
ra,  174/99. 

DOORACHTICH  (Botecbtich),  bn.  Jhoaoê, 
emMTêhmdig,  ie.  ttMeef^.  ||  Du  en  salt  niet  allene 
de  donohtighe  minsoben  sien,  dn  talt  oeo  die 
godaoinende  eii  die  groetwülegbe  minacben  nen. 
jÜfar  kertib.  11.  It  20,  27. 

DOOfiBRENOEN,  bw.  Aam  dm  id  imtirÊkkê», 
mmMetêni  fr.  scmstrmn  d  la  doaaoêtfiramder,  ||  8oo 
wy  Terstaen,  dat  de  cooplayden  met  éénen  lioeni- 
brief  tweemaal  en  meer  tmnne  peerden  weten  door 
te  brenghen.  PL  «.  Brab,  11  aog.  M09,  III,  416  5. 

DOO&fiUISEN  (Doerbiuen),  bw.  Doorloopm  h^ 
middti  eeiur  hm»t  fr.  iramtrêor  au  metfem  d*tm  etm- 
dmii  om  iiAê.  j|  Hebben  gheoelroyeert  eB  gheoon- 
senteert  den  goeden  lieden  en  inaetene  ToarMÜ, 
eene  banae  en  eonduit  onder  den  bodem  van  der 
lAmwe  te  Soroeproex,  geheeten  de  Lee,  dnerbnaende 
den  waterioep  van  Mftldegbem.  sii  Pb.  en  Br. 
YIII.  Maldêgkmm,  16  (1422;. 

DOOHDRAGEN  (Daerdragen) ,  bw.  Eene  stem- 
ming.  Dm  w^jdrogemt  èeftoim,  fr.  rmmportêr  {mm 
vote).  II  D*ander  drg  Leden  des  laodta  moesten  ooek 
odT^aeren,  wat  men  haer  \ml.  de  'Qooeeniante] 
aehynoken  loode,  en  de  dry  Leden  «eoorderende, 
soodant  duerdraghen.  J?ar.  i^dêm,  III,  185. 

DOORDRIJF,  sn.  Doorgamg  hij  mmrgmmmimff  qf 
ÉÊêlMmg^  fr.  pmteqge  ds  tomfframee.  \\  Hoe  eenen 
▼eroooper  Yerobligeert  is  doordryf  te  lereren  Toor 
eenigb  landt  toaaehen  andere  getDelaveert,  <^ike  wel 
te  doen  raatitotie  van  den  ooopsohat.  tah  db  Yxldb, 
AwmU,  196,  DtémB  zej.  —  Den  oooper,  doordrjf 
nemende  door  twee  aenliggende  landen,  midts 
hetselye  tnaschen  ander  teenemael  geïnclaveert  ia, 
doet  Dam«l  Maee  [de  verkooper]  verbodt  en  inteos 
dtolïe  Tan  door  sjnen  lande  yerder  doordryf  ofte 
mymingbe  te  nemen.  Ib.  197. 

DOORDRONCKEN,  bn.,  aooreel  ala  ^feordrm^M, 
fr.  pémétré,  ||  Alsoo  en  behoort  niet  ele  te  leeran 
{ml.  leeraren]  en  bovenal  te  scrijven  in  snleke 
materien  [el.  over  laken  rakende  den  godsdienst] 
oft  hy  en  ware  wel  bezocht,  dnerdronoken  en  gbe- 
leert  in  dezelve  mattonen.  È«r.  tijdtmt  I,  49. 

DOOROAEMDE  WAERHEIT.  SOtb  waxbhbit. 

DOORGAENDE  WONDE.  Zie  womx. 

DOORQANCK,  «.  m.  Gemeine  doorganck. 
0mmiddMê  prijêy  fr.  pfim  muojfêm.  \\  Om  te  weten 
de  weerde  van  de  Tenekerde  goeden,  en  daarvan 
verdeyiinge  te  doen  tnaschen  de  versekerde  en  de 
verselMfaers ,  soo  wanneer  daer  eenige  aohade  oft 
verlies  is  ofveigecommen,  soo  «telt  men  by  den 
anderen  alle  de  prysen  oft  pramio*s  van  degene  die 
▼ersekert  hebben ,  •  •  bteogende  die  op  eenen  ge* 
meijnen  dooiganck  [oer.  'op  eenen  gemeynen  door^ 
gattoden  prya],  en  daarmede  wort  hel  oaifsaoen 
Segioot.  C.  9.  AmUo,  comtp.  TV,  xj,  215. 

DOCMSGAT,  sn.  o.  Sckiêtgai,  moordffai  im  m» 
muÜmgwêrk^  fr.  iJMWli^fe.  ||  De  tone  bi  der 
^nintynpoort  vermedet  net  een  doo^gat,  omme 
■etter  grooter  bossen  dooie  te  schietene.  db  YXiA» 
nscK,  AM,  XI,  61  (1),  StadÊMk,  1882. 

DOORaATEN  (Dnergateu,  denigaten) ,  bw.  Door- 


iefwa,  esa  pai  af  gmtêm  mmkm^  Jk.  pêtmr,  rfroiMr, 
fitire  mm  mm  é9§  Urmtê*  Kil.  De-ur gaten.  1|  I3lie 
eerst  z>ne  cave  [af.  synen  sohootstoen]  be^  be- 
ghinnen  maecken  an  eenen  ghomeepen  mner^  «die 
blyft  er,  en  vermaoh  te  deuxgatene  denzelven  mner 
omme  de  stantvlieten  [a^  de  aymuren]  van  deaelve 
cave  dairinne  to  stellene.  C  e.  Amdêm,  xiy«  7.  **- 
Yerl.  deelw.  Doorgaten.  In  het  zeeweien,  van 
een  schip.  Feorsts»  «e»  êekittgaUm,  fr.  (aaoire) 
pomrmm  i»  flMMrA*i^M.  |}  Een  schoon  gheweldiGh 
soip  duergaten  met  alderande  ariiUerye  en  ammur 
nitie.  Piot,  Cktom.  476. 

DOORGINGE  WAERHEIT.  Zie  wijwbbit. 

DOOBQINGE  WONDE.  Zie  wokdb. 

DOORHANGEN.  Zie  doobbtbkbk. 

DOORHARICH  (Deurhairich),  bn.  Qotd  ooor- 
ris»  mam  kaar,  fr.  éte»  pcmrmm  de  paU  (?)•  li  De 
eene  pseave ...  zal  bestaan  in  het  plotten  van  zes 
denrhaixige  Schotsche  vellen,  ofte  wel,  in  cas  de 
fichotache  vellen  niet  verkrygelyk  zyn,  zal  men 
gebmycken  zea  Zeeawsche.  JP/.  v.  VL  28  jan. 
1788,  a.  8,  XI,  1246,  liegl  teemUomwere. 

DOORHEIT,  zn.  Dwaaehmd,  zaOmd,  fr.  folie. 
KiL  Doorsohap,  doorheyd,  j.  sotheyd,  sM- 
üüa.  II  Sn  quame  deser  edelre  minschen  een,  <Ub 
den  raat  des  Heilqgen  Gheest  hadde,  en  wonde 
hen  raet  gheven,  baide  gheeatelike  en  werelike, 
si  nament  nu  in  spotto  en  voer  doerheit.  AÜer 
herstb.  74 

DOORCAERDEN  (Doreoaerden,  deiuraa«rden>, 
bw.  Het  laken.  Mety  omder  de  beioerkimg  vam  hei 
haardem^  beeekadigemy  fr.  emdomtmiager  {Ie  drtm)  em 
ie  eardoÊU.  ||  Dese  vooreghenoemde  lekene,  al  eist 
d«t  sake  dat  si  den  ierste  segbel  hebben  van  der 
stad,  worden  si  daemaer  doreeaerdt  ofte  te  broken 
in  de  ramen,  ochte  eldre,  soe  moeten  die  lakene 
wel^hemaeot  [mL  vermaakt]  synjnet  woUengbiMme; 
wie  dat  se  vonden  dade  of  voude  in  diere  manieren, 
hi  verborde  van  eiken  lakene  xx  1.  —  Wat  lakene 
dat  dorkel  es,  ochte  doreeaerdt,  ochte  ghesoorert, 
oohto  in  ene^er  manieren  meshandelt,  dat  men. 
metter  naalden  betren  maoh,  dat  moet  men  stoppen 
met  wollen  gaeme ,  wale  en  cunsthelec;  en  ware  ment 
vonde  onghemaect,  ochto  qnalec,  ochte  met  linen 
gaeme,  torkei,  doreoaerdt,  oohto  oneifene  ghesoort, 
verboft  van  eiker  ellen  y  lib.  JT.  lakemg.  MeokeiUm, 
1881—1888,  a.  184,  146.  Wat  meester  .toIv,  die 
eneoh  laken  mesmaecto,  in  deuroaerdene . . .  JT. 
lakemg.  Iperem,  1888  ,Yii:  Vmlree,  blz.  202,  ft.  1.*- 
Overdraohtoiyk.  JhÊckMumder  kamdm  wsauw ,  roit- 
eelem,  a/Vossea,  fr.  étriUer,  roeeer.  ||  Ooo  wasser 
een  mare  ghestroyt  datter  noch  een  groot  maohtich 
volok  aohtor  qonm  die  haer  vaat  steercton»  diat  zonden 
alle  deghene  die  dees  eersto  brekers . .«  wederstant 
londen  doen,  zoo  eommen  heghenen  [«Z.  hekelen] 
en  dueroaerden,  dat  hemlien  wel  beranwen  zoude. 
•Rsr.  i^fdem )  I »  78. 

DOORLIGHTICH  (Doarl.-)»  bn.  Doorlmektiff, 
fr.  iUmeire.  Kil.  Deurlichtigh.,  iUmeirie,  penl- 
Itmetrie^  prwclarme.  ||  Van  onaen  doerlichtêghen 
heren  hertoi^ien  van  Ixithr.  en  van  Brabant.  Oork» 
17  juni  1290,  JSeg.  eop.  emri.  Dieei.  fol.  XJ  v«. 

DOORLIJDEN  (Dueriyden),  «w.  JJoorirekkm^ 
doerreimem,  Jk.  imvereer.  Kil.  iDeuriydea;  'V^er- 
dam  DOBB&iDBV.  ||  Indien  sy  bevonden  ofte  ureiw 
namen  dat  eenighen  van  dien  [ml.  der  nieuwe 
keistenen]  hemlied  vervoorderen  to  oommen,  duer- 
lydende  ofte  paaseiende  in  onse  yootb.  landen,  dat 
sy  van  stonden  4»  en  zonder  vertreok  daselv» 
anJbtynghen.  Pi.  v.  VI.  80  mei  1560,  I,  2014.  Op* 
dat  niemant  en  lyde  nooht  en  paasere,  tensy  dat 


864 


t)ÖO 


ÖOÖ. 


hy  orlof  ofte  bewffB  hebbe  tui  omen  Tornomden 
postmeester . . .  Tan  te  mogen  duerlyden  en  pas- 
Beren.  Ib.  4  noT.  1651,  bic.  629. 

DOORLIJT  (Doreiyt,  duerlijt,  doerlijt,  deur- 
leye),  m.  m.  1)  Inleiding,  binnetdeiding  bij  den 
Uemkêêr,  h.  in^odmetiim  amprès  du  teignmr  fSodal, 
Söl.  Deurlijd,  ttcmtHut,  \\  Gamerlincgheld  es 
hi  seoldich,  die  manscepe  doet,  dats,  bi  rechte, 
z  8.  par.  Daer  ne  heift  de  heere  gheen  recht  an; 
dat  heift  hi  om  den  dorelyt  ter  dore,  en  om  de 
kennesse  der  horelinghe.  In  ouden  tiden  hiet  men 
[t]  hoTeschede.  Jus  feud,  flaud^,  velut,  c.  y.  — 
De  ongenoemde  uitgever  van  dit  werk  wil,  dat  er 
moet  gelesen  worden:  „dats,  bi  rechte  [xx  s.  par. 
Tan  eenen  Tollen  reliefVe,  eö  Tan  eenen  halTen 
reliefre]  x  s.  par."  Ter  staTing  z\jner  zeer  juiste 
bewering,  haalt  hy  ditselfde,  aldu»lnidend  art. 
aan  uit  Wielant's,  121«n  titel,  schgnbaar  ontleend 
aan  ons  Groeninger  handschrift.  —  ||  Omme  den 
duerlijt  ter  deuren.  Leêur.  v.  1528,  fol.  2  t^.  Om 
der  [I.  den]  doeriyt  Tan  der  doren.  Boxhosxn, 
Keifs,  8tai.  a.  83. 

2)  Door  eene  sluis.  Doorvaairi,  fr,  pastage  (d'une 
éeUue),  II  De  deurleye  Tan  het  speye  deser  stede.  — 
Den  pachter  sal  profiteren  Toor  sjn  recht  en  aer- 
beyt  in  't  trecken  Tan  deselTe  speye,  Tan  ieder 
gelaeden  schip  daerdoor  passerende  twelf  stuyTers. 
Condiiien  28  juni  1758 ,  a.  158, 159,  Ace.  stad  Aalst. 

DOOBMAKCKTH£IT  (Duermaecthede) ,  zn. 
LakenwoTeriJ.  JEen  zeker  gebrek  in  de  bewerking , 
fr.  eertai»  défaut  dans  la  fabricaiion  du  drap, 
II  Daer  een  kkene  ghesneden  werdt  bj  de  zeghe- 
laers,  Tan  rompels,  ployen,  leyheden,  naerheden 
ofte  duermaectheden ,  dat  werdt  ten  laste  Tan  den 
Tolder.  K.  lakeng.  Meenen,  1545,  a.  25,  Bsmbst» 
I,   802.   It.  K.  lakeng.  IpereUf  Tii,  VulreSf  a.  10. 

DOOBMËNNËN  (Doermennen),  bw.  lianen 
weg.  Dien  met  paarden  en  r^tuigen  tnoaar  bescha- 
digen, verwoesten  y  vermeien ,  fr.  dbUnêr,  détruire 
(un  ehemin)  par  Ie  charriage.  \\  Van  den  weghe 
•  buyten  der  Éoederpoerteu ,  te  Menembruggewaert 
ane,  die  te  Tele  steden  met  groten,  langen,  diepen 
putten  al  doermént  was,  soedat  de  ghetoghe  wa* 
ghene  en  perde  daerinne  Terlagen  en  den  wech 
aldaer  niet  ghehouden  noch  ghemennen  en  consten. . . 
Mbbtbitb  en  Tobfs,  II,  628,  Stadsrek.  1399. 

DOOBMËBCKEN(Doermercken),  bw.  Oplettend 
hesekouwenf  doorschouwen ,  overwegen^  fr.  eonsidêrer 
attenüveinent.  ||  Is  zg  [nl.  de  prCTilegie]  Terleent 
tegen  recht,  zoe  doermerokt  'tegen  wat  recht,  en 
wat  achterdeel,  quetse  en  hinder  dairmede  wort 
getnfereert  en  lemende  aengedaen.  t.  d.  Tay.  305. 

DOOBBi£T£N,  bw.  B^-,  óeormeieny  meer  meten 
dan  de  juiste  maai,  fr.  meswrer  en  plus.  \\  Alle 
gBTels  sluytende  onder  de  kepers  sonder  sprongen 
ofte  oanteel  ofte  priemsteen,  sal  men  meten  op 
elcke  zyde  eenen  Toet  door,  en  dat  Tierkantigh 
Tol,  en  daerTan  sal  men  de  helft  afirecken.  Nota, 
dat  dese  dóörmetinge  is  TOor  het  sluyten  onder  de 
kepers.  Ph  e.  Brab.  16  jan.  1705,  I,  22,  Y,  569. 
Megl.  edifleiê-^neters ,  Slechte  {nl.  eeuTOudige]  gevels. 

DOOBMETING,  zn.  t.  Overmaat,  fr.  surmesure, 
meture  en  plus.  Zie  DOOBmTXK. 

D00BMUN8T£B£N,  bw.  Met  de  oogen  op- 
lettend doorioopen  en  toeken,  fr.  parcourir  attentir 
vtmeui  des  geux  et  ehereher;  Lat.  perhutrare.  ||  Was 
ghenoueh  gheiyck  hongherigghe  Ueden  eenen  wyn- 

Shaert  aflesen ,  efl  dal  deghene ,  die  daemaer  commen, 
ie  druuf  kins  en  cleen  crapldns  nauwe  onderzouo- 
ken  en  aflesen,  of  gheiyc  men  tfrnut  Tan  eenen 
boom  dnermnnstert.  Ber,  tifden,  I,  140. 


DOOBNOPPEN  (Duemoppen),  bw.  Lakenwe- 
Terij.  Van  een  stuk  laken,  stecht  oninopt,  fr.  {une 
piece  de  drap  mal  nopé,  \\  Daer  een  laken  beTonden 
werdt  qualic  ghenopt,  dat  es  de  boete  iy  se.  par.; 
en  daer  een  laken  duernopt  ware,  dat  zal  men 
beteren  ter  ordonnantien  Tan  den  zeghelaers.  R. 
lakeng.  Meenen  1545,  a.  89,  Bbmbbt,  II,  302. 
Zie  NOPPBK. 

DOOBBUWEN  Zie  bbslbmthbit. 

D00B8CHEBEN,  bw.  Doorsoheert.  Laken- 
woTcry.  Te  dicht  geschoren,  fr.  trop  rasê.  (/).  ||  Zidene 
ocht  doerscheerde  lakene  met  siden  sollen  gheiyc 
syn  tusschen  beide  haer  Ujtsen,  eyen  menioh  riet 
tusschen  die  parke;  dies  saelt  hebben  moghen  Tj 
riete  te  baten  en  boTen  TJ  riete  meer  dan  onder; 
op  ene  pene  Tan  xxx  s.  —  Alle  lakene  die  ghe* 
crnust  ocht  doerscheerde  syn  met  siden  ocht  met 
spinnale,  mach  men  die  crucen  legghen  in  d'een 
side  buten,  en  dat  leghtsel  in  d*ander  side,  sonder 
Terboren.  Kb.  lakeng.  Diest,  1333,  Wolwerk,  a. 
25,  26.  Men  sal  alle  strypteen  half  strijpte  doei> 
scheren,  op  ene  pene  Tan  t.  s.  15.  a.  69. 

DOOBtilEN  (Doersien,  duersien),  bw.  Onder- 
toeken,  fr.  examiuer.  ||  Een  richter,  die  Tan  desen 
stucken  recht  heeft  te  seggene  [nl,  Tan  moord- 
pleging] ,  die  is  sculdich  neersteUjc  te  doersien  en 
te  ondersuecken  die  condicien  en  qualiteyten  eü 
persoonen.  v.  j>.  Tat.  61.  Waeromme  zo  ejst  dat 
^7>  begherende  daerinne  te  Toorsiene  en  ordre  te 
stellen  zoodt  behoordt,  hebben  alle  de  tootb.  ordon- 
nantien doen  duersien  en  Tisiteren.  PI.  v.  VL  30 
jan.  1545;  I,  782. 

D00B8LAEN  (Duenlaen),  bw.  1)  Eenen  post 
in  eene  rekening.  Dien  niet  goedkeuren,  doorsehrappeUf 
ook  als  reeds  a^elost  zyxide,  fr.  ne  pas  approuver 
un  poste,  un  artide  dans  un  eompte,  Ie  biffhr, 
radier,  rager,  soit  qu'on  ne  Vadmotte  pat,  ou 
parce  qu*il  a  été  éteint.  ||  Extracten  Tan  gequeten 
chynsen  Tan  keldermonden,  t'sedert  den  jare  1568, 
getrocken  uyt  den  Chynsboeok  Tan  den  hertogh 
Tan  Brabant,..  Ter  sjden  stondt:  Gelost,  blye- 
kende  by  de  rekeninge  junii  Ixiy  fol.  86  art.  2, 
alsoo  hier  doorslagen.  Mabtikxz  150  (1563).  Desen 
allen  niettegenstaende ,  én  hebben  dieselTe  lujden 
Tan  onsen  rekeningen , . .  onsen  Toorseiden  corwey- 
demeesteren  in  haeren  rekeningen  doen  Tolkomen 
en  geheel  ont£uick  maken  Tan  den  Toors.  oorweyden , 
sonder  hen  die, . .  tot  noch  toe  te  willen  lyden  in 
^t  uuTtgeTen  Tan  haeren  rekeningen,  maer  hebben 
die  altydt  doorslaegen.  O.  P.-B.  auir.  29  oct.  1721/8 
juli  1455,  III,  264. 

2)  Yerl.  deelw.  Duers legen.  In  de  wapen- 
kunde.  Oedwartttreept,  gekeept,  fr.  {terme  de hlaton) 
barre.  \\  Benen  zaerok  liggende  in  den  coor,  yast  • 
an  de  duere  ghestaen  an  de  noortzyde,  bedect  met 
lattoene,  daer  dat  up  de  Tier  houcken  staen  de 
wapenen  Tan  de  Grutters,  met  een  baere  duer> 
sleghen.  Fb.  db  Pottbb,  Seeond.  cart.  875. 

D00B8LAGËB,  D00B8LAECH8TEB ,  zn. 
Doorbrenger,  — tter,  verkwitter,  — eter,  fr.  ditti- 
pateur,  — iriee,  prodigue.  ||  Andere  [pacten]  zyn 
onnut  en  Tan  geender  weerden.,  als..;  als  oie  die 
paoten  die  gedaen  wordden  by  den  sotten,  uyt- 
sinnigen,  onbejairden  kynderen,  doorsLageren,  en 
dyen  Terboden  is  die  administracie  Tan  hueren 
goeden,  t.  d.  Tat.  250.  En  wordde  der  Txonwen 
oio  geobicieert  zy  waire  eene  doerslaechstere  en 
dilapideerstere  Tan  hueren  hylicxgoede,  soe  sonde 
dat  goet  by  den  richter  in  sequester  gestelt  wwdden. 
Ib.  248.  Jonghen  die  oTer  hoer  T^jfentwintioh 
jaeren  out   zyn ,  eü  nochtans  niet  of  luttel  en  wy 


t)00. 


üoo. 


365 


sen ,  maer  blijven  oft  schijnen  te  wesen  doonlaghers 
en  yentroyen  van  hueren  goeden,  sullen  niettemin 
bl\JTen  in  ToeGhdijen.  O.  v.  Santhooen,  Weegk.^.Si. 
Doorslagers  '  oft  stadtskinderen.  C.  v.  Antw.  eomp, 
lY,  xiij,  1.  Doorslaegers  van  henne  goeden.  Ib. 
V,  XV,  13. 

DOOBSLIPP£N,  bw.  Eet  uiieinde^  de  sUp  van 
M»  voonoerp  eplijten  of  tcheurenf  fr.  fêmdre  ou 
dSohirer  Ie  bout,  VexirStnité  d'un  ohjet.  ||  Dat  hg  * 
haer  de  twee  gouden  oorringen  ugt  hare  ooren 
met  soodanighe  haeste  en  geweld  [heeft  getrocken], 
dat  bij  eene  oor  heeft  doorgeslipt.  Stcuitarch.  Dieet  y 
proeeê  Droêsa^rd  §   Van   Velck  (1756). 

Doorsteeok  (—steek,  —stick)  ofrequisito- 

riaal.  „Requisitoir,  zegt  Boey,  is  een  onduitsch 
woord,  dat  vordering  of  eiech  beteekent;  men  bedient 
sich  van  dat  woord  gemeenlijk  in  de  Praktijk,  wanneer 
men  yan  een  ander  rechter  iets  te  vragen  of  te  vorde- 
ren heeft,  ensgnde  brieven  of  letteren  requi- 
sitoriaal  eigenlgk  het  verzoek  dat  de  eene  rechter 
aan  den  andere  doet ,  om  des  verzoekers  gewijsde  ter 
executie  te  leggen  ^^^  fr.  attaches,  lettres  d' attaché^  de 
paréaiis  ou  de  réquisitoire  {ou  réquisitorialeê).  „Let- 
tres jointet  lattachées]  a  d'autres  pour  let  faire 
mettre  è  exécution".  db  Febbièsb.  H  De  sententien 
van  mannen  syn  executable  naer  zeven  daghen 
binnen  Brugghe,  lande  van  den  Yryen  en  plaetsen 
daerinne  gheïnclaveert ,  by  de  officieren  van  de  . 
plaetse,  sonder  daertoe  noodich  t'hebben  deursteck 
ofte  requisitori^l.  C.  Burg  v.  Brugge  ^  III,  blz.  84, 
art.  bijfé  der  rubr.  ii,  7.  Deurstick  met  den  con- 
trezegel,  int  parchemijne,  ij  se.  gr.  C.  stad  Brugge  ^ 
II,  Orig.  blz.  744,  Tauxaiie  van  de  greffie-r echten. 
Alle  acten  van  sententien  zullen  naer  zeven  daeghen 
rooghen  gheleyt  worden  ter  executie,  oock  in  de 
steden  en  plaetsen  geïnclaveert  binnen  den  lande 
van  den  Vrijen,  by  de  officieren  van  dezelve  plaet- 
sen, sonder  daertoe  van  noode  thebben  duersteck 
ofte  requisitoriael.  C  Vrije  v.  Brugge,  I,  blz.  130, 
a.  CLXXXT.  Men  sal  moeten  gebruycken  desen  segel 
tot  alle  depeschen  van  executorien,  requisitorien, 
deursteeck  en  attachen  op  vonnissen  en  sententien. 
O.  P.-S.  auir.  16  dec.  1727,  a.  29,  IV,  134, 
Zegel  van  tien  stuivers. 

DOOBSTEKëN  (Doers— ,  duers— ),  bw.  Ook 
SOOBHAVOBV  en  DOOBBEQELEK.  JEenen  xegelbrief, 
net  uithangenden  zegel  door  eenen  anderen  zegelbnejf 
heensteken  y  zoodat  hij  niet  dan  met  blijkbcMre  schen- 
ding kon  losgemaakt  worden ,  en  zulks,  óf  ter  be- 
vestiging van  den  voorgaanden  brief,  of  bij  over- 
dracht van  eenen  cijns  of  een  goed  in  den  voorgaanden 
titel  uitgedrukt,  hetzij  vrijwillig  of  met  uitwinning, 
(r.  passer  une  lettre  tceUie  avec  sceau  appendu  è 
travers  une  autre  lettre  seellée  (lat.  transfigere) ,  de 
teUe  maniere  qu'elle  ne  puisse  en  être  séparée  qu^avec 
kue  détêrioration  patente,  et  eela,  ou  bien  pour  con- 
firmer  la  plus  ancienne ,  ou  pour  transporter  la  pro- 
priété  d*un  eens  ou  d'un  bien  énoncés  dans  Ie  titre 
ancien,  soit  volontairement ,  soit  par  éviction.  1) 
Ter  bevestiging:  ||  Wij,  Jan  van  Avenues,  grave 
van  fieynnegouwe,  doen  te  wetene  allen,  dat 
wi,..  den  pais  en  daccordancie  en  alle  die  dinghe 
die  sijn  ghescreven  en  staen  in  dese  letteren,  ane 
dewelke  onse  jeghenwerdeghe  lettre  es  gheannexeert 
en  doersteken,  loven,  approberen  en  confirmeren. 
Fr.  annexée  et  férue.  Lat.  Fïdimus:  primoscripte 
latere  trans flxam;  Oork,  28  aug.  1292.  Alsoo  de 
letteren  daerup  ghemaeckt,  ghezeghelt  metten 
■eighelè  van  onsen  convente,  daer  \l.  duer]  de- 
welcke  dese  onse  letteren  gheïnfixeirt  en  duer- 
ceghelt   es,   bet  en  ten  vullen  inhout.  Ypriana  V, 


290  (1454).  —  Het  w.  doorsteken  alleen  als 
synoniem  van  bevestigen  i  j|  Van  dat  dezelve  \nt.  de 
pastor  van  Meenen]  dede  te  Curtricke,  an  myn 
heere  den  bisscop  van  Doomicke,  confirmeren  en 
duersteken  de  gracie  van  der  bulle  van  Onzer 
Vrouwen,  dewelcke  gaf  en  ottroyeerde  xl  daghen 
pardoens,  iig  Ib.  xiij.  se.  par.  Rbhbbt  IV,  564, 
Kerk'tek.  1468. 

2)  Te  eener  overdracht:  ||  Dat...  Amout  van 
Balen , . .  claechde  over  die  onderpande  daer  den 
brief  af  sprect  daer  desen  brief  es  doerghehanghen. 
Schep.  Land  v.  Diest,  16  mei  1426/25  mei  1321. 
Clagende  en  cronende , . .  by  gebreke  van  betalingen, 
van  eenen  mudde  roggen  tsjaers  erfpachts  die  sy 
jaerlyx  erffelyc  gheldende  hadden  op  en  ane  der- 
dalve  zille  lants , . .  ghelyc  en  in  alder  manieren 
den  principalen  briei,  daer  desen  tegenwordigen 
brief  doergesteken  es,  dat  claerlic  inhoudt  en  be- 
grgpt.  JSTo^  v.  Vrouwenperk,  8  juli  1483/17  febr. 
1458. 

DOOBSTBIJKEN  (DoerstrQcken),  ow.  Van  den 
tgd.  Verstrijken,  verloopen,  voorbijgaan,  fr. s'éoouier, 
se  passer  {du  temps).  ||  So  wanneer  sich  eenige 
parthyen  ter  proeven  dingen,  en  dat  dieselve, 
daer  sulcx  geschyedt  is  [nl.  voor  het  gerecht], 
twe  offt  drye  genachten  laeten  doerstrycken  eer 
sy  hun  vermeet  overgeven,  questie  offt  die  proeff- 
daegen  eerst  sullen  beginnen  ter  tyt  sy  het  ver- 
meet exhibeerden,  offfc  ter  eerster  o£ft  tweeder  ge- 
nachten  die  sy,  sonder  exhiberen,  hebben  laeten 
verstrijcken.  C.  gr.  Loon,  1,  viii,  54. 

DOOEVLOET,  zn.  m.  Doorvloeiing,  afloop,  fr. 
êeoulement.  \\  Hy  \nl.  de  molenaar]  en  can  niet  ofte 
luttel  malen  in  anderen  voorval ,  tensy  ten  tydt 
dat  den  bovenliggenden  verhoogden  ofte  gesteygden 
molen  is  malende,  missende  alsoo  continufilyck 
den  gewoonelycken  doorvloet  en  afloop  der  wateren. 
Mabtinez  240 

DOORWELDICH  (Deurweldich),  bn.  UUer- 
mate  geweldig,  fr.  excessivement  violent.  \\  Oft  ge- 
buerde,  dat  gement  hadde  weedere,  verckene, 
verren,  ossen,  koeijen,  peerden,  ezelen,  muijlen 
oft  dijergelycke  beesten , . .  die  soe  fel  en  soe  quaet 
wairen,  dat  zij,  mits  heur  deurweldiger  natueren 
eii  uutsel  overdadicb  en  wederspennich  wordden 
boven  maten,  en  alsoe  iemende  quetsten  oft  weede 
deeden.  y.  d.  Tav.  89. 

.  DOOR  WORPEN,  verl.  deelw.  v.  doobwbbpen, 
bw.  Van  vensters.  Doorbroken,  verbrijzeld  door 
het  werpen^  fr.  (fenétres)  cassées,  brisées  par  des 
projectiles.  ||  De  ghelasveinsters , . .  die  schoone 
gheschildert  zijn,  rontomme  den  hooghen  qhoor, 
en  creghen  gheen  schade;  maer  in  den  buek  \nl. 
beuk]  waren  zij  som  zoo  duerworpen,  dattet  schenen 
visschersnetten  te  zijne.  Ber.  tijden,  1,  151. 

DOOT,  bn.  1)  Van  eenig  recht,  voorwaarde, 
vordering.  Teniet  gedaan,  krachteloos,  tonder 
waarde,  fr.  nul  et  sans  valeur.  ||  Die  houdenesse 
die  di  vorseide  Jan  an  dat  vorseide  lant  hadde, 
en  alle  dat  recht  dat  hij  [daer]  an  hadde,  en  alle 
voerwarden  die  voer  waren,  sgn  doet  en  afghedaen 
en  teniute  worden.  Oork.  11  juni  1299.  It.  5  juli 
1299.  Welcke  ordonnantie  sal  achtervolgt  worden 
in  allen  beuren  poincten  en  articulen,  behalven 
den  vierden  artide,  welcken  voordaen  sal  doot  en 
teniet  sgn.  C.  v.  Diest,  Ord.  12  oct.  1499,  a.  ?. 
Daer  kerckgeboden  of  ghedaen  zgn,  commet  onghe- 
calengiert  uuter  kerken  [nl.  na  de  kerkgeboden] , 
de  naerhede  es  doot.  Leenrechten  v.  1528,  B  ig 
r®.  Wanneer  den  grontchyns  afgedaen  eA  gedxtin- 
gueert   is   voor   date   van    der  calengieringen    [nl, 

46 


366 


boo. 


boó. 


naasting]   in  Bulcker  raegen  dat  denaelyen  is  ge- 
heel doot  en  tenyete,..  C,  v.  Antw.  1645,  yii,  14. 

2)  Van  straten  of  wegen.  Niet  berybeuxr,  fr. 
{ehemins)  improHcablêi ,  ntm  carroêiobUê,  ||  Sunder- 
linge,  gemerct  dat,  mits  der  nederingen  en  diepten 
▼an  den  lande  tusschen  en  omtrent  den  voirs.  onsen 
steden,  die  wege,  sunderlinge  van  den  tijde  van 
septembri  tot  in  de  meye  toe»  so  zeere  diep  en 
doot  syn,  en  dat  die  getouwen  [nl.  voertuigen]  en 
peerden  van  diere  maertsen  (?)  soo  seere  cleyne  en 
snoede  syn,  dat...  Sêkenk.  v.  Brab.  reg.  133 fol.  16. 

8)  Levende  en  doot  sijn.  Zonderlinge  uit- 
drukldng  voor  overlêde»  zijn^  fr.  étre  vivani  et 
mortj  nnfftdière  expretsion  pour:  étre  décédé,  \\  Doen 
men  screef  kccccyii,  opten  zjsten  dach  in  oechst 
maent,  soe  was  joncnouw  Johanna  van  Sijm- 
poel,  hertoginne  van  Brabant,  levende  en  doet, 
en   leit   ter   Yueren   begraven.    Piot,    Chron.   54. 

4)  Doot  maken.  Onterven, fr.  dêehérxUr.  \ \ Tadvis 
is:  dat  men  useert  te  Gendt  en  in  de  casselrie 
van  Gendt,  dochteren  doot  te  mogen  makene  bi 
vader  en  moeder,  metten  meeste  en  ganste  van 
vrienden  en  magen  van  der  voors.  side ,  so  wanneer 
alsulc  doohteren  henlieden  thuwelio  bestelt  hebben 
buten  den  oonsente  van  vader  en  moedere,  oft  de 
meeste  partien  van  den  vrienden  en  magen,  en 
dat  bi  virtute  van  sekere  privilegie  t'anderen  tyden 
yerleent  die  Tan  Gent,  metgaders  ooc  volgende 
seker  edict  perpetuel  gemaect  bi  den  K.  Carolus 
vijfste  van  dien  name :  en  andersins  en  weten  si  niet 
dat  men  de  kinderen  doot  maken  sal.  Wielant, 
Leenrecht^  154.  Man  off  wyff ,  die  in  tochten  zitten, 
eü  gebaert  hebben  kyndere,  drie,  off  vier,  off  meer, 
mach  die  voirgh.  tochtere  off  tochteres  hem  doot 
laten  maken  van  zynre  tocht,  en  die  kynder  oft 
tkynt,  als  dat  geschiet  is,  zyn  gedeelt  vercoepen, 
ids  dair  dach  en  nacht  tusschen  is  geweest.  Cari. 
Buecod,  f9,  295  v^  Dlantrechi  van  den  erven, 

DOOT,  zn.  V.  1)  Dood,  fr.  mort.  Ter  doot 
brengen.  Met  den  dood  etraffen,  ft,  supplicier; 
fr.  tekst:  exécuter  par  Ie  dernier  eupplice.  \\  Andere 
observeren,  dat  niemant  ter  doot  ghebracht  mach 
wesen,  tensy  deselve  ciym  bekenne,  al  waer  't  soo 
dat  hy  opt  feyt  en  misdaet  bevonden,  oft  by  veel 
ghetuyghen  (omni  exceptione  majores)  verwonnen 
ware,  Ord,  crim,  v.  6  juli  1670,  a.  61.  Fl.  v. 
Brab,  II,  371.  Ter  doot  commen.  Qedood 
worden j  om  't  leven  gebracht  worden  (by  toeval), 
fr.  être  tué,  perdre  la  vie  {par  accident),  ||  Oft 
ymant  van  de  bootsgesellen ,  int  bergen  van  de 
goeden,  oft  anderen  dienst  van  den  schepe,  waere 
bes<Aaedicht,  gequetst,  verminckt  oft  ter  doot 
geoommen,  soo  vermach  men...  C,  v.  Antw.  comp. 
IV,.  viiJ,  77.  Te  dode  vallen.  Dood  vallen,  fr. 
toaAer  mort,  ||  Die  anderen  die  af  vielen  [nl.  van 
eenen  berg]  gheberden  oft  si  te  doode  vielen. 
Aller  Jcerêtenb.  54. 

2)  lAjfetraJ ,  fr.  euppliee,  punition  oorporèlle 
judieiaWe.  \\  De  leenmannen  en  tule  rechteren  onder 
desen  ressorte  hooghe  justicie  hebbende,  sullen  in 
hen  vonnissen  moeten  uytdrucken  en  verclaeren 
met  wat  doot  den  verwesene  delinquant  sal  worden 
gheëxecuteert ,  'tsy  metter  coorde,  sweerde,  brandt 
oft  anderssints.  C.  v.  Santhoven  v,  1664,  a.  40. 

DOOTASSISEN,  zn.  mv.  De  oudste  rekening 
der  stad  Thienen,  van  1470 — 1471,  meldt,  als  een 
harer  bijzonderste  inkomsten  de  dootastiten ,  nl.  26 
Ib.  10  st.,  en  tevens  de  assisen  genaamd  de  levende 
assisen,  6  Ib.  5  st.  A.  WAimnts,  Tirlemonty  118. 
Wy  weten  echter  niet  waarin  deze  belastingen 
bestonden.   . 


DOOTDACH  (Dooddag),  kn.  m.  Sterfdag,  fr. 
jowr  du  déeès,  Kü,  Dooddach,  j.  sterfdagh. 
II  Aengaende  die  goederen  onder  ons  sorterende, 
dat  die  moeder  niet  meer  als  het  gebruyk  [tot?] 
haren  dooddag  lank  en  heeft.  C.  gr.  Loon,  II, 
242  (1652). 

DOOTH ALMEN ,  onbep.  wijs  als  zn.  Scheiding 
en  deeling  doen  van  een  eter  f  kuit,  fr.  fmre  division 
et  partage  d'une  mortuaire,  \\  Dat  elc  wedeware 
ofte  wedewe  binnen  dezer  Castelrie  ghehouden 
werden  heurlieder  staerf  huys  over  te  bringhen  den 
bailliu  en  schepenen  onder  wien  tselve  gebuerdt. 
En  dat  binnen  veerthien  dagen  naerdat  man  ofte 
wijf  overleden  werden;  en  iJsdanne  voighden  cre- 
ëren eü  deelslieden  kiesen,  ter  presentie  van  de 
Wet,  omme  int  selve  sterf huys  te  verdeelen,  ter 
bewarenesse  van  eiken.  En  binnen  veertigh  daghen 
daemaer  den  deel  bi  den  voighden  over  te  brin- 
ghene  van  den  geheelen  goede  voor  de  voors.  Wet. 
En  wettelicke  quijtscheldinge  danof  te  doene,  up 
de  boete  van  drye  ponden  par.  C.  v.  Iperen,  KatU 
a.  68.  Van  doothalmen.  Zie  halmxv. 

DOOTCOOP  (Doetcoep),  zn.  m.  Ook  stsbp- 
COOP.  ISene  zekere  êom  geldt,  die  betaald  moet 
worden  als  een  leen  bij  den  dood  van  den  leenman 
in  andere  handen  overgaat ,  fr.  certaine  tomme  d'ar- 
gent  qui  doit  étre  payêe  lortquun  flef  patte  en 
d'autree  mains,  par  suite  du  d4eès,  du  feudaiUnire, 
II  Dat  dese  vorseide  liede  van  der  Oyen  moeten 
kiesen  eenen  persoen  binnen  haren  convento  \nl. 
een  sterfelijk  man]  bi  namen  en  bi  toenamen, 
ombe  dit  vorseide  goed  tontfane  \nl.  te  verheffen, 
en  faire  relief] ;  en  soe  weitijd  [welo  tgd]  soe  sins 
ghebreket  \nl.  als  hij  sterft],  soe  bem  ie,  of  min  oir, 
sculdech  te  hebbene  den  doetcoep  van  deeen  goede. 
Oork.  27  juni  1283.  Souden  daeldinghe  van  dien 
dooden  eenighe  catheilen  deelen,  die  np  tleen 
waren  erdvast  of  naghelvast,  zy  moesten  den 
eersten  doodcoop  ghelden,  alse  rechte  soolt.  Jus 
feud.  fiand'.  vetuSy  c.  50.  Behoeren  te  desen  ieene 
vyf  manscepe,  daraf  dat  de  drye  staen  elc  t'eenen 
vullen  coepe  van  x  ponden  parasise  ter  doot  en 
te  wandelcoepe;  en  tvierde  leen  te  eenen  ooepe 
van  V  p.  ter  dood  en  te  wandelcoepe,  en  tvijfde  leen 
staet  te  eenen  coepe  van  iy  p.  ter  dood  en  te 
wandelcoepe.  Diebicx,  Qends  chartb.  120,  Oork, 
6  mrt.  1402,  a.  8.  Dat  de  voorseide  gronde  scul- 
dich  waren  dootcoop  te  ghevene,  het  en  ware  dat 
zy  toochden  brieven . . .  dat  de  voors.  gronden  vry 
waren  van  dootcoope.  C,  v.  Auden.  2'l«  d.  blz.  318 
(1421).  Dy  en  dleen  ter  derder  handt  toec9mt, 
moet  daeraf  gheven  twee  relieve  of  dootcoopen, 
maer  hine  gheeft  maer  eens  camerlinckghelt.  Leeu' 
rechten  o.  1528,  B  iiij  r*. —  Het  w.  Dootcoop 
gaat  dikwijls  gepaard  met  WiLVDELCOOP ;  zie  d.  w. 

DOOTSCHEL,  zn.  v.  Schel  of  bel,  die  over 
straat  geklonken  werd,  om  de  gdoovigen  te  bewegen 
om  voor  eenen  zieke  te  bidden,  fr.  sonnette  qu*om 
promenait  dans  les  rues  pour  engager'  les  fidèles  è 
prier  pour  un  malade.  ||  Nota.  1634...  is  het 
verboden,  dat  de  dootschell  niet  meer  om  en  soude 
gedragen  werden,  om  voor  de  krancken  te  bidden. 
Piot,  JSpisodes  Venloo,  blz.  5. 

DOOTSCHULT  (Dootscout),  zn.  v.  De  door  den 
dood  van  iemand  ontstane  kosten ,  als  van  de  begra- 
fenis ,  de  rouwkleederen,  enz. ,  fr.  lesflrais  oeoaeiounés 
par  Ie  dk^  de  qudqu'uit,  tds  que  d'inhmmation,  de  el- 
tements  de  deuil,  etc,  frais  mortuaires.  ||  Sookxighe 
als  er  gheen  hoir  ten  sterf huyse  en  compareert, 
nochte  hem  en  fondeert,  de  liaudere  ofte  haude- 
rigghe  behoort  en  es  schuidich  'tvoomomde  sterf- 


DOO. 


DOÖ. 


367 


liiijB  te  wachten  yan  schulden,  rerlegghende  de 
dootschulden  van  den  orerledenen,  en  andere 
nootaakelioke  lasten  den  sterfhuyae  OTercommende, 
t'elcz  rechte,  en  ten  coete  van  den  sterfhuyae. 
C  o.  AMëênede,  xyiii,  48.  Sullen  in  -ujtgheTen  tot 
laste  Tan  de  doode  zijde  gheleden  worden  de 
oncosten  ran  de  begrayinghe  en  alle  andere  doodt- 
sohulden,  met  oock  de  rouwcleederen.  C.  v,  BerifêH' 
op-SSoom^  XIV,  41. 

2)  Sei  bif  verttetf,  of  ook,  bij  het  verlaten  van 
sm  gild  of  hroedêrstiap ,  door  elk  lid  vereckiddigde 
geld;  het  stond,  bij  elks  intrede  bepaald,  doch  was 
eerst  na  den  dood  invorderbaar ;  fr.  eomme  d'argeni 
d%e  par  toul  membre  d'une  gilde  ou  eonfrérie  è  eom 
déeèe  ou  loraqu'ü  la  guUtait;  Me  éfaii  fixée  a  Vemirée, 
maie  exigüle  setUement  au  décès,  dette  mortuaire» 
II  Omme  claerlic  te  wetene,  bij  namen  en  toenamen 
van  allen  guldebroeders  en  guldezusteren ,  sal  elo 
deken  en  ghezwoome  in  zinen  tijt,  registreren  of 
doen  registreren  in  den  bonk  van  der  gulde  al 
deghone  die  binnen  hueren  jare  ontfanghen  zullen 
worden,  en  daer  thenden  teeckenen,  van  denghonen 
diet  begheeren,  haerl.  dootsoout  en  aflyf.  db  Pb. 
en  Bb.  Aalet,  III,  398,  K,  v.  Sint-Joritgilde, 
1489.  Der  ghilde  van  den  crudenieren  xiij  s.  iilj  d. 

5r.  Item,  der  ghilden  van  sint  Eeuwout,  x.  s.  gr. 
tem  der  ghilden  van  sint  Jaoop,  die  men  hout 
tSinte  Cristoffels,  vj  groten.  C  tiad  Brugge,  II, 
463  (1570).  Eene  weese,  commende  in  eenighe 
gulde  en  belovende  dootsohult  zonder  d'authoriteyt 
vftn  haer  vader  en  \l,  ofte]  moeder,  ofte  voochden, 
ziJn  de  voomomde  doodtachult  ghehauden  te  betalen, 
tenzy  dat  die  verre  excedeert  zijnen  staet.  C.  v.  Auden. 
I,  xviij,  20.  Oncosten  van  sepulture,  uutvaert, 
begravinghe  en  andere  funeraillen,  dootschulden  van 
ghulden  ofte  eonfrerien, . .  zyn  oommere  alleene  ten 
laste  van  de  hotrs.  Ib.  xxy,  41.  Boven  hun  ordinaire 
doodschult,  die  ten  inkomen  van  iederen  gulde- 
broeder  moet  gestelt  worden.  O.  P.-Jff.  auir.  1  aug. 
1714,  a.  28,  JT.  twgndere  te  QoHt,  II,  583. 

DOOTSHOOFDEKEN,  zn.  JEeu  zilvereu  pen- 
ntHlcsken,  toeUc  men  ie  Iperen  uitdeelde  ter  gelegen^ 
Meid  van  zekere  plechtige  jaargetijdem  ^  fr,  eeriaine 
pièeette  d'argent  {mSreau)  quon  distribuait  d  Ypre* 
è  roeeaeioH  de  eertaine  anmvereairee  solennele.  ||  De 
vormen  om  te  gieten  de  sUver  doodtshoofdekens , 
die  men  deelt  int  jaargetijde  van  Jor.  Melchior  de 
'  Waele ,  sijn  in  het  ongereet,  . .  -  Aen  Pieter 
Verhaeghe  over  het  graveren  de  stampe  tot  maken 
Tan  de  doodtshoofdekens,  om  uut  te  deelen  in  het 
jaeigetyde  van  Jo'.  Melchior  de  Waele . . .  Vakdbv- 
PXXBSBOOK,  Numiematiguej  227,  ook  228  (18<i«  eeuw). 
DOOTSIJDE,  DooDB  êijdb.  zn.  v.  Verwant- 
eeJkapaxijde ^  fr.  e6U  de  parenté.  jj  Alle  personele 
schulden  en  actiën  worden,  int  scheyden  van  den 
bedde,  betaelt  half  en  half,  uytgescheyden  de  uyt- 
vaert,  kerokrechten  en  legaten  van  den  dooden, 
die  worden  bjj  de  doodts^de  alleen  betaelt.  C.  v. 
Breda  v,  1547,  i,  7.  Soo  wanneer  eenich  kindt 
comt  te  sterven,  hebbende  alleenlijck  eenighe  goederen 
gheeonsequeert  van  eender  zgde,  en  dat  oft  vader 
oft  moeder  alnoch  in  leven  is,  suceederen  alleen- 
Igck  de  broeders,  susters  oft  andere  erfgenamen 
van  de  doode  syde  vanwaer  die  goederen  ghecomen 
syn.  C.  V,  Bergei^op-Zoom,  xviii,  89. 

D00T8LAGH,  zn.  m.,  dootslachtb,  1)  Doodelijke 
slag,  doodslag y  elap  die  den  dood  tengevolge  heeft, 
maar  toegebraeht  is  in  een  gevecht  en  niet  met  opge- 
setten  willen  of  ook  toevallig  of  in  noodweer y  fr.  coup 
mortelt  homicide^  rowp  oenaeionnant  la  mort,  maie 
gui  est  donné  dane  une  rixe  et  non  depropoe  délib^é; 


aueei  komieide  par  aeeidentt  ou  en  Ugitime  éSfemet 
\\  Alse  een  dootslach  bij  naohte  ghedaen  es , . .  dat 
fait  es  ghereputheert  over  moorddaet.  —  Van  allen 
andren  iaiten  ghevallen  bi  daghe,  dat  es  by  zonn^ 
scine,  al  wsrer  doot  of  manslacht,  hoe  groot  of  hoe 
cleene  de  faiten  zyn,  zonder  alleene  dootslach  bi 
nachte ,  berecht  men  van  hoerene ,  zienene ,  verken- 
nene  en  verleyene;  en  alomme  ghenoughet  tfait  te 
prouvene  met  y  orkonden.  O.  v.  AaUt^  Orig* 
XL VII,  blz.  490,  a.  2,  494,  a.  7  (1436).  Men  useert 
oock  van  alle  manslaghen  en  dootsla^hen,  gheene 
moorden  zynde,  tusschen  de  vrienden  van  den  over- 
ledene en  deghone  van  den  misdadighen,  naer  dat 
partyen  geaccordeert  zyn,  daeraf  te  maecken  een 
compromis  en  versoeninghe.  C.  v.  Aalst,  Til,  17. 
Dootslach  gevalt  bywyien  haesteiyc  in  een  gekyf, 
en  bywyien  buyten(?)  taggingen  [nl.  twist]  elk 
rixen  van  lieden;  en  met  opsette  en  voirdachten 
coelen  bloede;  en  dese  maniere  van  dootalage  zyn 
verscheiden;  want  d'ierste  is  ,vBimpelen  dootslach", 
en  d'ander  is  ,^oort",  y.  d.  Tat.  63  v^.  Van  alle 
kenneiycke  onghevallen  en  van  doodtslagen  gheechiet 
in  onnooselheyd  is  eeniegheiyck  onghelast  van  den 
heere  en  partye.  C  v.  Deurne  v.  1612,  a.  80. 
Yangheiycken ,  aengaende  doodtslaghen  gheschie- 
dende  in  nootwere  is  men  vry  aen  den  heere  en 
partye,  midtsgaders  van  doodtslaghen  ghesoiet  aan 
moordere,  branders,  brandtsyhatters  oft  afsetters 
rebel  int  vanghen.  Ib.  81. 

2)  Moord,  opzettelijke  doodslag,  fr.  meurtre,  homieide 
eommie  aveo  violenoe  et  prémSditation,  \\  Die  van 
dootslage  verwonnen  wordt,  also  alse  recht  is,  sal 
gepunieert  werden  lyf  voir  lyf ,  let  voir  let.  K.  v, 
Diest  V.  1228;  Lat.  tekst  de  homicidio.  Die  den  , 
anderen  doetslaet,  hi  sal  verliesen  syn  hooft,  en 
elc  die  den  dootslager  helpe  doet  te  dien  doetslaghe , . . 
sal  geven  den  heere  v  pond  en  den  maghen  van 
denghenen  die  Tersleghen  es,  t  pond.  K,  v.  ter 
Piete  V.  1265,  a.  72;  Lat.  tekst  ad  oeoisionem.Ynn 
homicidie,  dat  is  manslachte  oft  lemende  van  levenden 
live  faitelio  ter  doot  te  brengen:  Item,  die  v*te 
maniere  van  criesme  oapitael  is  geheeten  homieidium, 
dats  te  seggen  dootslachte,  en  dese  actie  is  geheeten 
in  Latyne:  aetio  legis  Coimelie  de  sioariie  ei  venefi- 
dis,  en  dairaf  is  beschuldioht  en  gehouden  elcker* 
male  die  eenen  mensche  met  liste  ter  doot  brengt , 
in  wat  manieren  hy  dat  toebrengt,  hetzy  met 
wapenen,  met  venyne,  oft  metten  handen  ver> 
worgende...  v.  D.  Tay.  59.  lem.  in  eenen 
dootslach  leggen.  lem.  amnklagen  van  eene» 
doodslag,  fr.  aeeuser  qn.  d'un  homioide,  \\  Dat  men 
enghenen  porteren  van  Os . . .  in  eenige  dootslach 
leggen  noch  beroepen  en  sal  mogen  voir  't  gericht 
binnen  onser  stat  van  Os,  of  binnen  onser  meye- 
rien  van  den  Bosch,  van  enigen  sooutheit  [scout, 
schuld,  strafbare  daad  (?)]  oft  van  enige  partien, 
het  en  were  dat  sake  dat  si  dairaf  van  porteren 
van  Os,  van  twee  of  van  meer  betuicht  werden, 
van  wittige  porteren,  die  egheene  partie  en  weren 
van  de  saken ;  en  wert  dat  sake  dat  yemant  eniger- 
wys  enigen  porter  van  desen  porteren  voirs.  in 
enigen  dootslach  lede  [legde]  of  beriepe,  die  niet 
handtdedich  en  were  of  betuicht  en  werde  als  voors. 
is,  die  sal  verbeuren  dertioh  oude  schilde,  half 
t'onser  behoef,  en  d'ander  helcht  tot  behoef  gheena 
die  in  den  dootslach  geleecht  of  alsus  beroepen 
werde;  en  sal  dese  voirs.  porter,  die  aldus  in  den 
doodslach  were  beleecht  of  beroepen ,  dan  van  dier 
saken  quyt  weeën.  Mekenk,  v.  Brab,,  r^.  148, 
Vr^heid  v    Os  v,  1499,  a.  20. 

DOOTSLACHTICH ,  bn.  Die  eenen  doodslag  is- 


•  368 


DOO. 


DOR. 


ffoam  heeft,  jUiekiuf  aan  eenen  doodtloffj  fr.  eeUti 
qui  a  oommie  un  komieide,  eompable  éTun  komioide, 
ii  Die  rechten  willen,  dat  men  yan  den  gerechte 
dat  in  eender  rixen  en  turbelingen  yan  volke  ge- 
schiet is,  aal  lien  en  yertasten  nae  eicx  steeck; 
omdat  hij  alleen  als  dootslachtich  soude  wordden 
gericht  die  den  dootsteeck  hadde  gedaen,  en  dat 
alle  d'andere  alleenlijc  gepunieert  sollen  wordden 
yan  der  qaetsaeren,  die  nochtans  handdadioh  aen 
den  dooden  syn  geweest,  y.  d.  Tav.  158. 

DOOTSLAGEB  (Doitsleger) ,  zn.  m.  Mij  die 
eenen  doodelag  of  manslag  gefleegd  heeft,  fr.  celui 
qui  a  oommiê  un  homieide.  Kil.  homicida.  ||  Soo 
wie  die  den  andren  doetelaet,  en  die.  doetslagher 
toehort  den  dorpe,  en  hi  ontgaet,  sine  vrienden 
versoenen  den  doden  met  x  pond ...  K.  v.  ter 
Piete  V,  1265,  a.  40.  Die  den  dootslager  helpe 
doet.  Ib.  a.  72 ;  Lat.  tekst  occisor.  Weer  't  dat 
ymant  den  anderen  van  onser  vnrsc.  stat  heme- 
licken  sloege,  quetsende  an  syn  lyf  oft  licham, 
eö  bannen  dry  daigen  dieselve  quetsure  nit  an 
hem  in  [l.  en]  druege  oft  en  kende  naedat  geroepen 
syn  sall  eü  gekondigt  aen  den  Piroen,  die  èall 
verbueren  viertich  Binsgnlden , . .  oft  ten  ewigen 
dagen  uut  onser  stat  en  vryheit  gebannen  te  werden 
als  een  doitsleger.  O.  lAége^  11  dec.  1500,  a.  21, 
HdëMelt.  Hoe  men  met  eenen  dootslager  gaen  en 
keeren  sal.  C.  gr.  Loon,  I,  vj,  68. 

DOOTSTËKEB,  zn.  Zie  dootslagbb.  ||  Noch- 
tans vynt  men  andere  die  seggen  willen  en  susti- 
neren  dat , . .  daer  men  den  principalen  dootste- 
kere  niet  geweeten  en  oonste,  men  vernemen  en 
geweeten  conste  wye  van  den  geselscape  en  tiirbe- 
lingen  voirscr.  den  twist  begonst  hadde,  dat  dan 
die  alleen  van  den  dootelage  soude  gepanieert 
wordden.  T.  D.  Tav.  62  v«. 

DOOTSTROOM,  sn.  Laag  ty,  laag  water,  fr. 
marie  batte?  ||  Welcke  bende  wiert  gheleyt  tot 
Mardycke,  ten  fine  dat  zy  beletten  zouden  alzulcke 
courssen  als  de  Franssoiseu  dickmaels  waren  doende 
met  cleene  menichte  van  soldaten  peerdevolck,  com- 
mende  zo  van  Gales  lancx  het  stranghe  oft  zee- 
zyde,  passerende  in  den  nacht  düer  de  riviere 
van  Grevelinghe,  te  leechsten  van  de  watere  en 
dootstroome.  Piot,  Chron.  814. 

DOOTVAL  (Doodtvalle),  zn.  Dood  hij  ongeval, 
tchiel^ke,  plotselinge  dood^  fr.  mort  par  accident, 
mort  subUe,  soudaine.  ||  Dat  soo  wanneer  eenich 
kennelijck  ongeval  gebeurde  aen  eenighe  poirte- 
ren , . .  oft  aen  beuren  kinderen ,  dienaeren ,  boden 
en  huysgenoten ,  hetsij  doodtvalle  oft  verdrinckinge, 
en  dieigelijcken  ongevallen,  dat  dieselve  poirter 
oft  poirteren,  onder  wien  voors.  ongeval  gebeuren 
soude,  vrij  en  onbelast  souden  blijven  van  allen 
verbeurten  en  oonfiscatien.  C.  v.  Diesty  Ord.  15 
mei  1509. 

DOOTVAHU,  bn.  Limb.  Doodverwig,  doodt- 
kleurig,  doodsch^  deluw,  fr.  Mème,  livide,  couleur 
de  mort,  ||  De  minsche  sprac:  Wat  meynt  dit  dat 
dese  minschen  alsoo  dootvaru  ghescaept  sijn  ?  Aüer 
kerttb,  26.  Terstont  zach  men  voor  't  JBdtewindekin 
en  voor  den.  Oliphant,  daer  die  schepenen  boven 
ter  veinster  laghen,  een  jonck  ghezelle  lanxst  de 
hnsen  verdraghen,  welcx  hooft  h\jnck  en  zwierde, 
en  zach  gheheel  dootveerwioh  in  'taenzichte.  Ber. 
tijden,  III,  149. 

DOOTVAT,  zn.  o.  Doodkist,  fr.  eercueil.  |l  Den 
cuyper  die  maeokt,  boven  dat.  Voor..*.,  een  dood- 
vat.  JoHAK  ▼.  Ntbvboboh,  Toonneel  der  ambachten, 
blz.  6,  aangehaald  door  Bembry,  II,  358,  ter  staving 
van  het  afiionderiyke  woord  „vat"  voor  „doodkist" 


verscheidene  keeren  in  de  stadsrekeningen  van 
Meenen  voorkomend:  ||  An  Jan  Van  de  Steen- 
pitte,  van  vier  vaten, . .  en  twee  andere  . . .  omme 
ses  doode  lichamen  te  begravene.  —  Van  een  vat 
omme  zyne  'huusvrauwe  te  begravene.  Sek.  v, 
1562/63. 

DOOTVËDE  (Doetvede),  zn.  Letterlijk  Dood- 
vijandtchap,  fr.  haine  morteüe.  Zie  Kil.  Vee  te. 
Staat  van  vijandelijkheid  tuttchen  twee  pertonen  of 
famiUet,  te  weeg  gebracht  door  eenen  mandag  of 
door  kwetsingen,  waarin  de  bloedverwanten  van  den 
gedoode  of  mithanddde  rtcA  het  recht  toeëigenden 
om  van  den  pliehtige  of  de  zijnen  wraak  te  nemen; 
wethalve  ook  de  wraakduchtende  partij  zich  haattte 
om  van  de  tchepenen  of  van  de  peitmakert  eenen 
vrede  of  bettand  te  erlangen,  welke  haar  de  veilig- 
heid  verzekerde,  in  afwachting  van  het  bepalen  van 
het  xoengdd,  fr.  étai  d'hotiiliié  entre  deux  portonnet 
OU  families,  oeoationné  peur  un  homieide  ou  det 
Meuuret,  dans  lequd  les  parents  de  Voocis  ou  du 
llessê  t^arrogeaient '  Ie  droit  de  te  venger  sur  Ie 
ooupable  OU  les  siens;  c*ett  pourquoi  la  portie  qui 
redoutait  cette  vengeanoe  s'empressiUt  de  requSirir 
det  éehevint  ou  du  tribunal  det  apmteurt  une  trève 
qui  lui  atturait  la  técurité,  en  attendant  lafitation 
du  prix  de  la  réeonciliation.  Zie  overigens  Defacqz 
en  Honincks,  L'aneien  droit  bélgique,  II,  290.  Zie 
VBEDS  en  Montsoen.  ||  Die  oic  waere  in  doet- 
veeden  eü  buten  vreden,  he  mochte  dragen  alre- 
hande  wapene.  K.  v.  St^-Pietert- Leeuw,  v.  1284, 
a.  14.  Wie  waer  in  dootveden  en  buten  vreden 
waer,  hi  mochte  dragen  allrehande  wapene.  E",  d. 
ammanie  v.  Brustélf  v.  1292,  a.  16.  Die  ware  in 
doetveeden  eü  buten  vroede,  hi  mogte  draghen 
alrehande  wapene.  It.  markgr.  Antw.  a.  10.  IL 
meierij  v.  Loven,  1312,  a.  14.  Nootsin  van  doot- 
veden tusschen  eedele  sal  geschieden  onder  sgnen 
segel,  inhoudende  de  sake  van  der  veden  eü  tegen 
wyen,  pretenderende  den  nootsin  te  verifioerenne 
en  te  bethoenen  nae  den  orloge  oft  vede  geéyndt, 
oft  nae  dat  bestant  dairinne  gemaict  sal  zijn  binnen 
behoirlycken  tijde.  y.  d.  Tav.  13. 

DOOTVIJANT  (Doot-,  doetviant),  zn.  m.  Zoo- 
als  thans.  Fr.  ennemi  mortel,  ennemi  jure.  \\  Die 
huussuekinge  dade  bi  nachte,  mit  beradenen  rade, 
enwaer  op  sinen  hantdadegen  sctüdeghen  doot- 
viant,  hi  waers  op  xx  pont.  K.  d.  ammauie  v. 
Brut  tel  V.  1292,  a.  24.  JST.  markgr.  Antw.  a.  17: 
doetviant;  K.  v.   Waalhem  v.  1365,  a.  57. 

DOOTWONDE,  zn.  Doodelijke  wond,  fr.  Uetture 
mortelle.  Kil.  vulnut  letale.  ||  Hoe  menieh  doot- 
wonde  ontfenc  u  hert  doe  (mZ.  Maria)!  Bondert 
merk.  11  v®.  Dengeenen  np  wien  de  dootwonde 
gheleyt  sal  worden,  zal  men  ontbieden  te  rechte 
te  stane . .  Heeft  de  doode  meer  wonden  dan  de 
dootwonde,  soe  sal  de  naeste  van  den  dooden 
moghen  legghen  die  andre  wonden  up  deghene 
die  mede  gheweest  zullen  hebben  ten  fayte.  DB 
Pr.  en  Br.  XXVI.  Bupelmonde,  64,  Keure,  a. 
4  en  5. 

DOPPEN,  bw.  Schrijnwerken).  ^«^*  ^  ^ 
nuiterie.  ||  Yerscheydo  deuren  met  vospanneelen  in 
groeven  geset,  becleet  met  lysten  en  gedopt.  Staalt- 
areh.  Procet  tehrijnwerkert  §  timmerlieden,  1635. 
Doppen,  het  simpel  stoppen  met  een  bonte  pinneken 
boven  dysere  nagels  in  de  wercken  diepachtich 
gebrocht  [/.  gewrocht] ,  sonder  nochtans  deee  pinne- 
kens  te  lymen.  ld.  1642. 

DOBDE,  ranggetal,  Limb.  Derde,  ir.  troitième, 
komt  hier  en  daar  wel   eens  voor.   Zie  Vsrdak. 

DOBë,    zn.  V.   Deur,  fr.  porie.   KU.   Dore,  j' 


DOR. 


DOR. 


369 


deare.  ||  Tht  N.  N.  oommen  syn....  tot  Woa- 
termans  hnys , . .  en  op  syn  huys  en  doren  ghe- 
Blaghen  hebben.  Bchayxb,  AnahciêSf  14<l«  E.  Den 
mur  daer  de  dore  in  slut ...  —  I>e  shisedoren. 
Mestbvs,  Oudste  rek.  48.  Elc  houtmenghere  [nl. 
houthandelaar]  Bal  op  de  houtmarct  sijn  hout  voer 
Bine  dore  legghen  binnen  xl  voeten.  Kb.  v.  Diettt 
A|  66.  Van  altoos  gesloten  te  houden  de  doren  van 
de  nieuwe  portaelen  oft  afschutsels.  C.  v.  Lavend 
Bijlafft  II,  BegL  1736,  a.  46. 

DOREEBSNOER,  zn.  VerptOde  hoqfdband,  fr. 
ruban  doré,  volgens  Christijn,  doch  wellicht  ver- 
fffdde  gordi^j  fr.  ceinture  dorée.  \\  Alaoo  van  jouf- 
firouwen-schoonheden ,  soo  sullen  sy  [nl.  de  broeders 
en  zusters]  inbrengen  roodt  sohaerlaken  en  peer 
[l,  peers]  sohaerlaken,  en  de  voederen  die  daertoe 
hooren,  en  kroone,  en  hoedt  en  doreersnoer.  C.  v. 
BruêMei^  8tai.  v,  1866,  a.  2;  Ohristijn  m^«  aiir0a«. 

DOREWAERRE,  zn.  Deurwachter,  fr.  huiener 
de  ioUê.  jl  Item,  Jakemare  van  Yilre,  shertoghen 
dorewaerre,  overmits  behete  der  scepenen,  v  se. 
grote.  Mbbtxns,  Oudste  rek.  60. 

DORCKEL,  bn.  Lakenweverij.  Een  zeker,  ons 
onbekend,*  gebrek  in  de  'bewerking,  fr.  certain 
dffaut,  nout  ineonnu,  dans  la  fahriccUion  {du  drap). 
II  Wat  lakehe  dat  dorckel  es,  oohte  dorecaerdt , . . 
K.  lakeng.ie  Mecheleuy  1331-1333)  a.  146.  ZieDOOB- 

CAXBBSir. 

DORMANT,  zn.  m.  Legger ,  sfandactrd,  proef- 
maatj  slaper  j  fr.  étal&n,  modèle  de  mesure  et  de 
poids.  II  IJzeren  comlepel  te  Brussel  gejusteert 
tegen  den  dormant  berustende  opt  Gorenhuys  aldaer. 
Eijksarch.  Bekenk.  nr.  291  (28  juni  1561). 

DORMSCHIP,  zn.  Sen  schip  bijzonder  varende 
op  de  Durme?  fr.  un  béteau  naviguant  particuliere- 
ment  sur  la  Durme?  ||  üne  neis  [nl  schip,  nams"] 
ke  on  apiele  dormjMsip,  ki  a  gouvernal  derière: 
deus  deniers  et  maille  au  monter  et  autant  al 
avaler.  —  JJne  petite  dormscip,  ke  on  maine  a 
Ie  main  et  è.  rimes ,  Ie  motier . . .  Tol  te  Rupel- 
monde,  Mei  1271. 

DORMTER  (Dormiteren,  doremtre,  dormen, 
durmtre,  dormerter),  zn.  m.  Slaapzaal  in  een  klooster, 
gasthuis,  kostschool,  te.  dortoir.  Kil.  Peregr. 
Dormter.  ||  Als  heen  heere..,  dan  syn  de  la  ven- 
diers sculdeoh  te  bringhene  1  tine  heets  waters 
voer  den  dorden  [l.  dormtere]  —  sDonredachs, 
alst  sine  weke  es,  soe  es  hi  [fi{.  de  „lavendier** 
of  waschmeester]  sculdech  te  gane  in  de  Pipe(?), 
air  prime  gheluut  es,  eü  de  cleedere  die  [hi]  dan 
daer  vint  es  hi  sculdech  te  doene  duane  [td. 
dwaen ,  wasschen] ;  en  alsi  droeghe  syn  moet  hi  se 
draghen  up  den  doremtere.  Van  Lokebek,  ^^.- 
Pierre,  nr.  622,  13<l«  E.  Die  broederen  van  den 
susteren ,'  en  die  susteren  van  den  broederen  sullen 
ghesceyden  hebben  hoeren  rererenoien  [l.  refter, 
refectorium'],  [haeren  dormiteren,  kopij  der  16d« 
E.]  en  een  yeghelyc  anderen  ambachten  [nl.  dien- 
sten]. R^l.  gasthuis  's  Bosch,  Juli  1277,  a.  3. 
Waert  dat  eeneghe  ziecker  vrauwe  derghelycke 
gheviel  [nl.  dat  zij  iemand  sloeg] ,  die  zonde  moeten 
bliven  binnen  hueren  doremtre.  C.  v.  Oent,  Orig. 
XXVI,  Ord.  V.  1306,  a.  11.  De  broedere  en  de 
zustre  hebben  honde  firmerie  en  nieuwe,  eü  dormen 
[/.  dormteren]  en  reeftre.  Belg.  Mus.  VII,  92 
(1349).  Int  clooetere  van  de  Augustijnen  tot 
Ghendt , . .  een  cappelle  staende  bij  den  ouden 
durmtre.  de  Pottbb,  Second.  cart.  390,  xvid»  E. 
Dat  de  meester  sal  ghehouden  wesen  alle  avonde, 
als  de  jonghers  slaepen  gegaen  sijn,  dat  hij  sal 
selve  moeten  op  den  dormerter  gaen  besien  oft  elok 


jongen  op  sQn  behoorlick  bedde  licht  en  alsoo 
behoort,  en  te  sorgen  dat  gheen  schurfte  kinderen 
liggen  by  gave,  en  oock  geen  siecke  by  ghesonde. 
Mbbteks  en  Tobfs,  IV,  699,  'Ord.  KnecMfeshmisr 
16<ie  E.  a.  14.  De  religieusen  onder  den  regel  van 
der  derde  ordene  van  sint  Augustyn  hebben,  int 
goidtshuys  van  „der  Banck,"  henne  edificien  van 
dorinter  [2.  dormter],  refter,  oóken,  en  andere 
nootelycke  wooningen  geheelick  op  hen  selven  ge- 
hadt.  Vak  Etek,  Louvain monum.  263(6),  dec.  1698. 

DORPER,  zn.  Dorpeling,  piattelandbewoner y  fr. 
villageois,  habitant  du  plat  pays.  Kil.  heeft  het 
w.  slechts  als  bn.  rustieuSy  inurbofius  (fland.), 
boersch,  onbeschaafd.  \\  Dat  sy  sullen  moeghen 
maecken  een  vast  goet  gevenckenisse , . .  en  omme 
't  selve  te  maken,  consenteren  dat  onsen  officier 
mit  den  burgemeesteren  tsamenlyc  sullen  moegen 
die  dorperen,  onder  den  clockslach  van  onser  stadt 
behoerende,  mit  corweyen  en  anderssins  doen  dienen. 
O.  Liége,  27  jan.  1648,  a.  7,  BUsen. 

DORPERLIJCK  (Duerperlijck),  bijw.  Smadel^k, 
beleedigend,  honend,  fr.  d*une  mauière  injurieusSy 
offensante.  \\  Die  eenen  anderen  loegent  [logen- 
straft ?)  ofte  duerperlijck  toespreekt ,  verbreuckt  een 
lib.  O.  V.  QravCy  K.  en  br.  1,  20. 

DORPMAN,  en.  m.  Dorpding ,  plaitdandbe- 
woner,  fr.  villageois,  habitant  du  plat  pags.  Kil. 
rusticus,  milieus,  paganus.  \\  Doet  een  dorpman 
enen  ridder  [nl.  beleedigt  hij  hem] ,  hi  ees  om 
hondert  scellinge;  eü  doet  een  dorpman  enen 
onape  [nl.  eenen  schildknaap],  die  van  ridders 
aerde  [nl.  afkomst]  comen  es,  en  noch  es  enape, 
hi  ees  om  xx  scellinge.  K.  d.  ammame  v.  Brussel  ^ 
V.  1292,  a.  1.  It.  K.  markgr.  AnUo.  It.  K.  d. 
meierij  v.  Loven,  v.  1312.  Het  Waaisehe  Charter 
V.  1312  aegt  wu  vilains  (villanus). 

DORPMEESTER,  zn.  Opperbestierder  van  een 
dorp;  burgemeester,  fr.  premier  administrcUeur 
d'une  commune,  bourgmestre.  \\  Vertoenen  met  alle 
eerbiedigheyt  die  dorpmeesters  en  ondersaeten  van 
Vliermael-Root,  dat  sy  tegen  hennen  scholtee  N. 
voor  ÜEd.  heeren  hebben  proces  gemoveert.  C.  gr. 
Loon,  1,  386  (1677). 

DORPSBOEK,  DOBPBLASTBN-BOBCE,  LASTBOBCK, 

zn.  Boek  of  register  bevattende  de  dorpslasten 
of  belastingen,  fr.  registre  eontenant  les  charges 
OU  impositions  communales ,  registre  paroissial, 
II  Gelyck  oock  [de  schout  zal  moeten  deel  nemen 
aan]  generalyck  over  alle  de  resolutien  van  de 
V^et ,  de  gemeente  eenigsints  rakende ,  't  zij  over 
settingen  van  lasteboecken ,  veranderinge  der  dorps - 
boecken ,  maken  van  repartitien , . .  O.  P.-B.  autr, 
31  oct  1716,  I,  13;  TT,  617,  Meist  en  Gestel 
Dat  ter  greffie  oock  zullen  gebragt  worden  de  liggers 
van  de  gemeyne  dorpslastboecken.  Ib.  iii,  2.  Dat 
men  voortaen  zal  verscheyden  en  by  apaerte  boecken 
ommestellen:  eerst,  de  ayden  en  subsidien;  daer- 
naer  schipvrachten ,  wagenvrachten ,  pioniers,  re- 
montpeerden,  uitkoopen  van  wintergarnisoenen , 
renten  en  diergelycke;  voorts  de  contributie  aan 
den  vyand,  en  eyndelinge  de  binnen-  ofte  prochie- 
kosten ,  by  vier  separate  boecken.  Ib.  xxi ,  1 , 
Bakende  de  laste-boecken',  ommestelHngen  éS  reke- 
vingen. 

DORPSBOETE  (Doorpboete) ,  zn.  y.  JEene  stede- 
lijke belasting  gesteld  op  dorpelingen,  die  als  hand' 
werkers  in  de  '  lakenweverif  toegelaten  werden  ^  fr. 
imposition  municipale  d  charge  des  villageois  admis 
è  travailler  dans  1<s  draperie.  ||  Dat  de  gheiellen 
van  buuten,  als  zij  binnen  commen  weroken,  sollen 
gheven,  so  zy  altoos  ghedaen  hebben ,  een  doorp- 


370 


DOS. 


DOÜ. 


boeie,  dato  r  a.  x>s  Pb.  en  Bb.  Aalst,  III,  466, 
K.  VoUm-êtmêb.  1420—1464,  a.  27. 

DORPSCOMMË ,  zn.  t.  (Kom  of)  hisi  Ur  be- 
waring  der  hijxandertie  oorkonden  win  hei  dorp^  fr. 
eoffre  dan»  lequel  on  ooneervaU  les  pritteipaux  iiires 
de  la  eommune.  \\  Wij  beyelen  wel  ernstelyck  aen 
alle  achepenen ,  borgemeeaten  en  andere ,  die  eenige 
pampieren,  titelen  oft  documenten  de  secretarie 
rakende,  ten  onderen  hebben,  alle  deaelye  ter 
greffie  te  brengen,  en  degene  de  gemeente  rakende, 
in  de  dorpskomme,  onder  behoorlycke  exporgatie 
Tan  eede.  O.  P.-B,  auir.  31  oct.  1715,  c.  iii,  a. 
1;  II,  617,  JUsisi  en  Ghstel.  Zie  ook  kommb. 

DOBPSLASTBOECK.  Zie  dobfs^oeck. 

D0RP80NRAET,  zn.  m.  Dorpslasten,  fr.  charges 
du  vdlage.  ||  Dat  de  borghemeeatera . . .  Item  dat 
die  gheawocxrena  de  rekeningen  Tan  haren  dorpe- 
onraet  onsen  droeaaert  tilcken  jaere  auUen  over- 
brengen , . .  die  dan  oock  die  rekeningen  op  *t  apoe- 
digate  af  te  hooren  en  te  alnyten  gehouden  blijft. 
O.  V,  Baoenstein  v.  1651,  a.'  IS.  Kantteek.  Van 
dat  by  ider  borghemeeater  aal  worden  gedaen  reke- 
ninge  en  reliqua.  Zie  ook  okba.et. 

DORPWECH.  Zie  wbch. 

DORREMAENT,  zn.  Maand  Maart,  fir.  mois 
de  mars.  Kü.,  en  Bredaesehe  alm.  v.  16i64:  Dor- 
remaend. 

DORREN  (impf.  dorst,  dursi),  ow.  1)  Durven, 
fr.  oser,  ||  Van  den  wolnen  aticken,  die  de  priea- 
tera  van  Denremonde  doen  maken  t'haren  draghene 
en  t'haera  aelfs  verslijtené,  eTenverre  datsij  't  dorren 
nemen  up  hare  borat  [nl.  dat  zij  er  hunnen  eed 
dunren  op  doen] ,  so  behoudt  de  poort  daeraf  d'as- 
aise  t'haerweert.  en  blyft  onyerhuert  metter  la- 
kenen  aaaiae.  pB  Vlahibck,  Ajsc.  15  (1414). 

2)  Moeien,  it.  deooir,  ||  Men  hoerde  niet  dat 
yement  binnen  zinder  tyt  yeraleghen  was  ofte  ver- 
moerdt,  noch  et  en  waa  ran  gheenen  node,  dat 
yement  eenighe  wapen  dorat  dragen.  —  Nie-- 
ment  en  durate  jeghen  iement  dueren  ofte  yein- 
ateren  aluten.  Ja.k  ▼.  Dixkude,  14.  Dat  ay 
[nl,  de  boekdrukkera ,  enz.] . . .  openbaerlyck  . . . 
hebben  dorren  yercoopen  alle  aorten  yan  boecken, 
achriften . . .  heretyck  ...  PI.  -v,  Brab,  24  mei 
1667,  lU,  18. 

DORS,  zn.  m.  Van  eene  oorkonde.  Keerzijde, 
mg,  fr.  dos  (d^une  eharte);  ofr.  dors,  lat.  dorsus. 
II  Op  den  dora  atondt  inageiycka  gheachreyen : . .  PL 
e.  VL  15  apr.  1551,  I,  397.  Stellende  zyn  achrif- 
telick  relaea  jeghens  den  daoh  dienende  up  den 
dora  yan  de  commiaaie.  C.  v.  Broekburg,  ix,  13. 
Op  den  dora  yan  de  acte  principaele.  C.  o.  Brugge, 
Orig,  22  dec.  1751,  a.  69,  II,  719. 

DORSILLEN,  zn.  my.(.')  ji  Eenen  aack  dorail- 
len,  geéyal.  op  ij  Ib.  x  a.  Sekatting  v.  1651. 

DORVEN,  bw.  Moeien,  fr.  devoir.  ||  Dat  alle 
goede  cnapen,  timmerliede,  metaera,  ticheldeckera 
en  leemplaokera  yan  buten , . .  binnen  Antwerpen 
aullen  moghen  werken,  up  haer  keersghelt  [tU.  in- 
komgeld],  aonder  yerboren;  eü  zy  en  doryen  gheene 
poorters  worden,  zij  en  willent  doen.  Kb.  v.  Antw. 
a.  191.  Al  duerde  zyn  huere  langer,  de  erfgena- 
men en  aouden  dat  yan  geender  weerden  dorven 
houden.  ▼.  d.  Ta.y.  189  t**.  Die  cooper  en  aal  hem 
die  nairderacap  niet  doryen  oyergeyen ,  hy  eu  wille. 
278.  Sonder  dat  partQe  daertoe  m1  doryen'  geroepen 
worden  om  kennen  oft  ontkennen.  O.  c.  Santhoven, 
9ivi*  a.  166. 

PQSDAEN,  zn.  m.  Zie  Bebb  2) 

DOSSCHER,  zn.  m.  Korendorscher ,  fr.  baiieur 
ea  grange.  ||  Als  nien  derscht  moet  de  meyere  den 


dosaohere  potoge  geyen.  db  Pb.  en  Bb.  I.  8i,'J)emf§^ 
Westrem,  16  (1382/87). 

DOSSE,  zn.  (?).  II  Van  eenen  honte  en  yan  y  dossen 
yerbesicht  aent  selye  wero  [«2.  aan  den  muur  eener 
poort].  Stadsrék.  2finove,  1472.  Item,  N..  yan  drie 
berdderen  en  een  dosse  dair  de  deure  yan  der  yoors. 
poorten  af  ghemaect  es,  oosten  yüj  s.  Ib.  1477. 

DOSTER,  aanw.  ynw.  Dese.  In  dostere  yor- 
men,  in  dezer  voege,  volgender  wijze,  fr.  de  eette 
maniere,  de  la  maniere suivante.  ||  Dat  herVToutire 
yan  Buedeghem,  riddere,  heft  yeroooht  den  gast- 
huae  yan  Sante-Jana . . .  aine  thiende  yan  Buede- 
ghem , . .  En  die  muet  hi  quiten  onthier  en  aente 
Bamisse,  in  dostere  yormen:  Dat  dat  gasthus  sal 
senden...  X^  v.  Bodeghem,  11  juni  1277. 

DOS WECH ,  zn.  m.  Een  weg  van  tien  voet  breedte ,  ' 
fr.  ehemin  de  dias  pieds  de  largeur.  \\  Int  meten 
yan  de  yerkochte  lauden , . .  es  men  ghewoone  af 
te  trecken  in  de  breede:  yoor  eenen  ghemeenen 
wech  . . ;  yoor  eenen  doswech ,  daerme^  een  ooe 
leedt  metten  bande,  ofte  daer  een  peeri  rydt  ter 
zale,  thien  yoeten.  C.  v.  Auden.  xiy,  21. 

DOTEGELT,  zn.  o.  Vergoedinfj  in  een  ambaehi 
ie  betalen  door  eenen  meesier  die  tot  den  knapen- 
stand  vervallen  was  en  weer  meester  wordt,  fr.  indem- 
nité  è  payer  dans  un  métier  par  un  maiUre  qui  Üaii 
reiombé  dans  la  oondiiion  d*ouvrier  et  redevieni  maUre. 
II  Zo  wat  persoon,  die  meester  heeft  ghezyn  en 
knape  worden  es,  en  weder  meester  worden  wille, 
zal  gheyen  den  ambochte  iij  ponden  parisise  yui 
doteghelde.  K.  lakeng.  Brugge,  Seheerers,  a.  8.  — 
Het  art.  28  yan  de  Scepseheerers  is  gelijkluidend 
met  dit  en  yerklaart  eenigazina  het  w.  dotegelt, 
zonder  het  eyenwel  te  gebruiken,  daar  het  zegt: 
„oyer  zgn  deel  yan  den  coaten  die  tyooraeyde  am- 
bocht  binnen  diere  tijt  ghedaen  zoude  hebben". 

DOUAOIER,  DOÜAOIERIOE ,  DOÜWA.&IBB.  Zie 
PI7WA.eiBB. 

DOUARIE,  DOüWABiB.  Zie  duwabib. 

DOUBEL,  zn.  DtMel  afschrift,  dupUeaai  (ie- 
genbrief}).  fr.  doublé,  duplieaia.  ||  Van  alle  publi- 
que  yenditien,..  inagelyokx  yan  doubela  oft  tegen- 
brieyen  yan  diere.  O.  P.-B.  auir.  18  oot.  1702, 
a.  23,  I,  313,  Segelreeht. 

DOUBLET,  zn.  Soort  van  straatsteen ,  fr.  sorte 
de  pavé.  ||  An  Jan  Wybault,  steenhauwere  yan 
Bethune,  omme  dat  hy  de  atede  gheleyert  heeft, 
zoo  in  dobbel  doublet  ala  „marquant**  of  gheslegen 
te  Doublette,  xxxyiijm  lx  cauohiesteenen ,  omme 
daermede  te  refeotionerene  en  yerbreedene  de  straten 
yan  de  stede,  betaelt  iiijc  lix  Ib.  par.  Rbmbbt,  II, 
293,  Stadsrék.  1571/72. 

DOUBLETTEN,  dobblbttek.  Zie  stebk. 

DOUPHUIS.  Zie  duifhtjis. 

DOUSIJNKENS,  zn.  my.  (?)  ||  Enghelsohe  oft 
Schotsche  douaynkena,  friaetten  oft  gheyreyan.  Tol 
ie  Antw.  1623. 

DOUBSLAOH.  Zie  dokslach. 

DOUWAGIER.  Zie  ditwaoibb. 

DOUTSIJNE,  zn.  ofr.  doucine,  bij  La  Cume 
yerklaard  door  trompette ,  waardoor  echter  een  ander 
Bpeeltuig  zal  gemeend  wezen,  dew\)l  beiden  in  ona 
citaat  yoorkomen;  Maigne  d'Amis,  y^.  Dulciana, 
ofr.  doul^ine,  was  er  ook  oyer  in  't  onzeker,  de- 
wyl  hg  het  heet:  musici  oantus  duleioris  species, 
yel  potiua  instrumenti  musici  genus ^  dus  een 
zachte  zang  of  een  soort  yan  speeltuig.  ||  In  1427 
was  het  getal  speellieden  met  luiten,  doutoijnen, 
guitemen,  pijpen,  trompetten,  yiolen  en  zakp^pen 
tot  yeertig  geklommen.  Amtob  Bbbomakk,  Lter^ 
146,  Jaarl.  processie. 


DRA. 


bttA. 


m 


DOUWEN»  OW.  Dauwm  (beéUntwenf  hevoekü' 
geni)f  fr.  kumeeier,  arroter.  ||  O  douwende  vier  en 
bomende  don,  rader  rol  genade!  Rond,  merk.  183. 

DOUWIëRE.  Zie  Düwieeb. 

DBABCLOCKE  (Drabbeclocke),  sn.  v.AoondJdók, 
fr.  eloehe  de  rdraiU.  \\  Soe  wie  dranc  metet  to 
gelage  \nU  by  een  drinkgelag]  naer  dnbclocke,  hl 
es  om  twintioh  scellinge.  En  die  drinet  naer  drab- 
olooke  te  gelage  in  tayeme,  hi  es  om  twintich 
Bcellin^.  Belg.  Mus.  I,  249,  Stadtord.  v.  Bmttel, 
14deE.  Die  man  noch  sine  liede  moeten  niet 
gewapent  [gaen]  nae  drabclócke.  Ib.  252.  Dat  men 
die  wikette  [nt  de  kleine  deur  in  de  poort]  van 
den  butenporten  open  laten  nl  alle  avonde  totdat 
de  drabbeclocke  luydt.  Aned.  v.  Loven ^  \A^«  E., 
Aead,  d^arehéol, ,  xiii  501 ,  a.  26.  Anno  1466 ,  doen 
begonat  t* Antwerpen,  t'sayons  ten  thien  uren,  te 
Inyden  de  docke  die  men  beet  die  drabbeclocke , 
en  naemaela  die  dieffclooke.  Piot,  CAron.  79.  — 
Zooala  yerdam  het  ook  aanneemt,  van  drab  ben, 
by  Kil.  CartUarey  Hare,  veel  loopen^  dewijl,  als  de 
poortklok  luidde,  alleman  liep  om  in  of  uit  de  stad 
te  zQn.  2oo  ook  moet  rerstaan  worden  het  w.  drabbe 
in  de  Ckron.  o.  JHercMen^  Str.  183:  ||  Corta  naer 
deaen  [nl,  procureur]  kwam  hier,  metten  snabbe, 
Een  ander  procureur,  genoempt  Franchois  Crabbe; 
Daema  noen  een  geheeten  Eloj  Geylens;  D'een 
oompt  van  Buggenhout  drabbe  drabbe  [nl,  snel 
geloopen]  . . 

DHACHT,  zn.  t.  In  Terschillige  beteekenissen. 

1)  Van  wapenen.  Bet  dragen,  fr.  Ie  port 
{daarmee) f  Ie  fait  de  porier  dee  armee.  \\  Keuren 
Tan  dracht  Tan  wapenen  eü  goTechten.  Niemant 
en  mach  binnen  dese  stadt  van  Antwerpen  moort- 
wapenen  draegen.  C.  v.  Antw.  eomp.  Yi ,  j.  2. 

2)  Kleederdraeht^  kleedij,  fr.  ooatume,  mode. 
II  Na  deze  {nl,  na  de  Rederijkers  Tan  Bergen-op- 
Zoom]  kwam  de  stad  Mechelen,  allen  getooid  in 
rokken  Tan  incamaet  stammet,  gemaekt  naer  de 
Engelsche  dracht,  zijnde  fraei  geboord  met  geel 
passement.  Van  Mslckbbeeck,  Peoen,  47,  Antw. 
JLandfnweel  v.  1560. 

8)Kleederdraoht  der  praküzijnB,  Coêtume 

de$  pratieiens,  ||  Alsoo  wy  onderricht  zijn  dat 
sommige  supposten  Tan  onsen  Baede  Tan  Brabant 
sedert  eenigen  tQdt  herrewaerts  hebben  begonst  te 
buyten  te  gaen  het  cleedtsel  eü  uytwendige  teeckenen 
Tan  hiume  professie,  door  de  dracht  Tan  coleure 
kleederen  en  rappieren  binnen  de  plaetse  Tan  hunne 
residentie , . .  W  ij  hebben  geordonneert  dat . . .  alle 
-practisTnen,  soo  adTocaeten  als  procureurs  Tan 
onsen  Baede  Tan  Brabant,  Toortaen  binnen  de  stadt 
Tan  Brussel  sullen  hebben  te  draegen  swarte  ciee- 
deren  [ende  ?]  mantels ,  en  dat  deseWe ,  gelgck  oock 
alle  andere  hun  willende  bemoeien  met  de  Prac- 
tycke,  als  notarissen,  clercken  Tan  de  eomptoiren 
Cffte  Tan  practisynen,  hun  sullen  hebben  t'onthonden 
Tan  het  draegen  Tan  rappieren  binnen  dese  stadt 
Brussel,  tenwaere  dat  sij  stonden  op  hun  Tertreck 
om  te  doen  eenige  reyse  buyten  deseWe  stadt. 
Jnae.  V,  Brab.  26  noT.  1686—12  Oct.  1714,  VI, 
26.  Ord,  nopende  de  dracht  van  de  eleederen . . . 

4)  LakenweTerij.  ||  Item,  alle  smalen,  grauwen 
e&  blauwe  draeijen  Tan  der  binnenhallen  sal  men 
niet  min  opruwen  dan  met  Tijff  drachten.  K.  lakeng. 
te  Dieet,  Begl,.  droochscheerdere  v,  1545,  a.  38. 

6)  Ondersteuning ,  begunstiging ,  fr.  soutien,  faveur, 
ofr.  port,  zie  La.  Cttufs.  2iegswyze  in  de  oude 
oorkonden :  1)  Sonder  dracht ,  gunst  of  dissimulatie. 
Mekenk,   v  Brab,  reg.  136  fol.  287  (10  Jan.  1511). 

DRACHTICH,  bn.  Van  Trouwen.  Zwanger,  fr. 


enéeinie.  ||  Een  generael  dino  es,  daer  een  ondraohtich 
wijf  huwet,  al  ware  si  ma8cht,'so  ne  sal  geene 
bileTinge  houden;  en  es  een  wijf  draohtich,  zy  sal 
se  houden,  updatter  niemand  bileTinghe  an  en  hilt 
als  haren  man  dleen '  anequam ,  eiï  updat  het  es 
zQn  eerste  huwelick  naer  dat  hem  anequam.  Leenr.  v, ' 
1628,  H  ij  r». 

DRADEN,  bw.  LakenweTerg.  ||  Vort,  soe  en  mach 
niemen  Terwen  noch  doen  Tarwen  stucken  noch 
lakene  met  meeden  daer  twit  in  blauwen  ghem  inch t 
es,  noch  ghewisselt,  noch  ghedraet,  noch  ghedweelt, 
noch  ghedobbolsteert ,  noch  ghetraelget,  noch  ghe* 
rande  legwerc.  K,  lakeng.  Mechelen,  ISSl — 1388, 
a.  43.  Wat  lakene  dat  ghedraet  es,  ghedobbel- 
stoert,  ghetraelget,  gheworptafelt ,  ghewisselwarpt , 
ghemoreit,  ochte  in  enegherande  maniren  dat  men 
maken  mach,  daer  ghene  ghesodene  woUe  toe  en 
es  eü  hoert,  moet  Itj  twiste  boghe  ghesceert  sijn. 
Ib.  90;  item  93,  122. 

DRAECHOUT  (Drachout),  zn.  Mout  dienende 
voor  het  opwerpen  van  wallen,  schans  of  bolwerken , 
fr.  hois  servans  a  eonatruire  des  remparts,  des  for- 
tifications  (Verdam).  ||  Item,  de  o  draohout-en . . 
50  Ib.  TÜj  s.  Tpriana,  I,  161,  in  eene  Fr.  rek. 
T.  1378,  Stedehuus.  Betaelt  Hans  Caleman,  Tan 
^  (200?)  drachouts,  elc  hondert  iij  Ib.  t  s.  Stads- 
areh.  Bergen-op-Zoom,  Beken.  v.  1528.  Es  gere-* 
solTeert  van  Dordrecht  te  becommen  den  nombre 
Tan  twee  hondert  drachouten  tot  het  maecken  Tan 
sekere  quantiteyt  scheurboxen  (?),  dienende  tot 
fortificatie  deser  stadt.  Ib.  Besol,  t.  1620—1626, 
9  mei  1621 ,  n».  84. 

DRAEIJEN  (Drayen),  ow.  Van  Toorwerpen  of 
zaken.  Zich  uitstrekken,  fr.  s'étendre  (d'obfets  et  de 
choses).  \\  Alle  wintmeulens,  watermeulenS ,  ros- 
meulens  eü  smoutmeulens ,  sooTerre  die  drayen , . . 
worden  gehouden  Toor  haefdeylich.  O.  v,  Santhaven 
V.  1664,  a.  105. 

DRAECKWERCKEN,  zn.  mT.  Dit  w.  komt 
Toor  in  de  keizerl.  ord.  t.  18  apr.  1551,  a.  3,  in 
beide  de  plakkaatb.  t.  Brabant,  I,  497,  en  t. 
Vlaanderen,  I,  803,  rakende  het  goudsmedersam- 
bacht:  ||  In  holle  werken,  draeckwercken  offc  cleyn 
wercken  *  op  amausen  geladen.  —  Doch  er  moet 
gelezen  worden:  draetweroken,  draadwerken, 
ouvrages  en  fUigrane,  Tolgens  JZs^.  du  grand  eon* 
seil,  nr.  5,  fol.  114  t^,  Rijksarchief. 

DRAETRECHT,  byw.  Lijnrecht,  fr.  en  Ugne 
droite,  au  eordeau.  \\  Dat  d*erTe  Van  der  Eycken, 
die  staet  in  den  gracht  Tan  der  Lazaryen  erTe  al- 
daer  ghelegen,  draetrecht  te  treckene  toter  kappen 
Tan  Wouter  Baus  grachte,  daerane  gheleghen. 
Wouter  BauB  straten  Tors.  toehoort.  Schep,  Land 
V,  Diest,  4  mei  1424. 

DRAÓEN,  bedr.,  wederk.  en  onz.  werkwoord. 
In  Terschillige  beteekenissen.  1)  BelioTen  (ol 
consent)  dragen.  Zijne  toestemming  of  inwUli- 
ging  geven,  fr.  donner  son  consentement,  ||  Elok 
momboir  moet  alleene . . .  responderen  en  goet  doen 
Toer  alle  tgene  dat  binnen  den  tyde  Tan  der  mom- 
boirien  . . .  geschiet  is ,  soeTerre  hy  daer  consent  en 
belicTen  heeft  toe  gedraghen.  O,  v.  Antw,  1646,  x, 
28.  Met  declaratie  Tan  den  weesmeesters  die  teelTe 
consent  [nl,  tot  Terkoop  Tan  weezengoed]  gedaen 
hebben,  eü  Terclaringe  Tan  den  redenen  daerant 
sQ  tseWe  consent  gedragen  hebben.  C,  stad  Me- 
chelen,  TT,  19. 

2)  Eere  dragen.  'Eerbied  toedragen,  bewijzen, 
it.  porter  respect,  Umoigner  du  respect,  ||  lek 
geloTe,  sekere  en  sweire  dat  lok  dragen  en  berw^flen 
sal  de  heeren  schouteth,  borgemeester,  schepenen 


372 


DRA. 


•n  iMt  der  lUdt  eö  triJTange  tu  Lier,  en  mede 
d«  httrtu  TU  de  lakeogolde  alhier ,  >Ue  «era , 
rereientie  fd  weerdigheijdt ,  ui  der  banckni  ra 
gnvchten  tui  jnstitian  lillende  ea  ooek  dierbuijteo. 
C-  ».  Z«r,  »t>(,  ITii ,  2,  Sti  der  proarear: 

S)  Peitea  dragen.  Van  rtraea  eurh.  Aa»- 
halm,  bnatttm^  b.  dTumt  demamdt  at  jmMticr) 
iiiwiiii',  eamlrmir.  ||  Van  de  fejten  bj  deo  heeech 
gedragen.  C.  Had  Jptrta,  llt,  20.  Dragen  een 
feit  aeli  iem.  ZieA  tarotpen  op  iem'  gttmu/etis, 
fr.  M  rtftrer,  n  apptltr  (d'aa  faïi)  om  timmipiagt 
4»  q».  11  Ed  nreiren  aladao  opeubaerljck  de  ge- 
toggaD  dat  ar  tbd  't  gene  des  men  han  nagen 
Ml,  eó  {■'tije  aen  haa  gedragen  beeft,  «uilen 
•^gen  de  beMe  waetfaeijt.  C.  >.  AmIk.  eomp.  Vil, 
iüj,  31. 

''    '^     '  ~     '   *  I.  Sacijt  opitrfrtn,  hewtjztw, 


tr.   )ai, 


,   éirt    ■ 


||  Qbeen  coopmaa  en  draecht  gheloore  op  lynen 
hantboeck,  tem;  Tan  waeie  ter  itete  int  clejne, 
met  maten  en  gtieirichten  uujtgheleTert ,  lot  tvee 
pondm  grocM.   C.  c.  Aaül,  ili,  8. 

6)  Getuigenij  (oorcontechap)  dragen. 
OtirngtnU  dragtn,  gnxit,  gtttagm;  melding  makf», 
fr.  perltr,  ratdra  UmoigiuÊge,  dfpottri  fairt  ma- 
tiom  de.  II  Bidden  N.  N.,  acepenen  ran  Bnuele, 
dat  ai  bare  H^hele  ane  dese  lettren  hanghen  omme 
gherecht  «coiueap  te  draghene  Tan  iJlen  dewn 
TOrewaerden.  11  Jaai  1S7T.  Aengeafen  die  ge- 
fajgen  andan  nyet  en  draegen  üi  den  optoep. 
C.  gr.  LooH,  I,  Tin.  a.  84  (1430;.  AIbo  dro^b^ 
I*  eendreclitelec  ,*  en  Jigelljc  ■andnlingbe ,  dal... 
Wat  bon  «aerhejt  op  dat  Icetament  gbedraghen 
hadda  ■  ■ .  Bo  derden  wj  [nl,  ■chepenen],  ghelijc 
dat  die  vuerhejt  TOer  ghednghen  heefil.  Schep. 
V.  MtUerl  bg  Dieil ,  18  mrt.  I43&. 


.8) 


laakb 


Die  h^a/tM,  fr.  eomruUre  (■■  ade  reprAemiAle). 
II  De  momboin  eq  >jn  njet  gebonden  inae  tealane 
Toer  da  renten  ofC  goeden  die  aj  Toer  de  seeakin- 
dM'«D  gecocht  hebben,.,  tenwaere  dat  bleke  Tan 
MDighe  late  [latente .-]  iM,  eTideate  culpe  oft  aimu- 
latie ,  die  de  momboicm  daennne  gedragen  aoudbn 
moegben  hebben  om  hen  aingulier  proSyt,  len 
acblerdeele  Tan  den  veeekinderen.  C.  v.  AmIit. 
lUh    I,  12. 

T)  'l  e  m.  dragen,  Mem  ondeTilaimen,  tnoordetUa  , 
itgümligea ,  ft.  lomUnir ,  avantager,  favoriirr  qn. 
II  Omroe  dat  de  porten  Tan  der  atede  Tan  Ypre 
willen  dat  men  met  ghener  reidene  zegghen  moghe 
dat  IJ  jemene  in  line  qoade  faiten  dnghen  willen, 
■o  Eoaden  i;  oonaenterea , .  .  dat  men  Tan  dien 
bite  alle  manieren  Tan  lieden...  boren  zoude, 
die  goede  lieden  «aren,  en  beat  Tan  den  faite 
weten  mochten.  Varia  Tprentia,  69,  BcAep.  c. 
Ipereit  aait  de»  graaf  (1384).  Dan,  [de  burge- 
meeeten  en  raad]  aulleo  allefna  die  bouRieialen 
dairmit  [ui.  met  ds  atadipenningea]  laiten  gewerden 
t'onaér  TOen.  atat  proffijt,  en  alle  fauten  [ui.  ach- 
teiatellen]  die  men,  nae  wettige  rekenschap,  be- 
Tinden  aall  oatBt  atat  aculdich  te  ajtx,  terstont  te 
doen  purgiereD  eö  betalen,  aonder  ymaut  dairin 
te  draigen  oft  Tenchoenen.  O.  Lifge,  11  dec. 
1600,  a.  4,  HaeêM.  Ten  aurpluuae,  daer  i; 
■eggban  eft  atrojen  dat  w;  nyet  corrigieren  noch 
pngnyerea  irillen,  noch  ghedooghen  dat  men 
pngn jere  oft  oorrigiere  deghuene  die  't  T>el  Terdient 
nebben,  efi  die  onao  toon.  etede  Tan  Ghendt 
gbeetelt  hebben  in  onMr  onghenaden,  alzo  ly 
Mgidien,  en  dat  wie  [i.  wyj  die  dragben  efi  be- 
•cDoden  jegben    recht,   ny   en  hebben,   tot   noch 


DÜA. 


toe,  in  alle  de  r  _ 
nyet  rermaert  gbeveeal  dan  OTer  een  prinebe  recbt- 
Teerdieh  en  Tan  goeder  jsstieien.  God  ly'a  gbe- 
looft.  ScuTsa.  CoUaiit,  51.  Hoe  bj  [bL  de  gnaf] 
Hoeriblock ,  noch  de  lyne,  nyet  en  diaecht  noch 
diagben  en  wilt,  meer  ponyeren,  hebben  ly  mea- 
daen,  partien  ghebooct.  Ib.  63. 

8)  Eennii,  ook  Toonia  dragen.  Ala  aebe- 
pao,  laat  <A  leenman  kennia  nemen  Tan  de  taken, 
iM  miipretf ,  fr.  praidr* 
lei  vuirwire;  amen  prif 
jualiié  d^idetim,  de  Itmamcier  om 
de  /emdaiaire.  ||  Hetne  sal  niement  rauxinghe 
ontüen,  kenneceen  dragheo,  noch  orer  TOnneaae  ataen 
hine  hebbe  eerst  manacip  gbedaen  <rf  fyantheit 
ghezworen , . .  Becbte  kenniaee  en  goede  Tonneeaen 
te  draghene.  LeeartcU  d.  BiÊrg  n.  Bmgft,  a.  II. 
Dan ,  bi  {mL  de  BOii*erain  baüliaj  maent  se  |al. 
de  geleende  mannen)  dat  ai  den  Taasael  of  mbgijt 
goede  kenneaaen  draghen,  goede  Tonneeaen  wyaeD, 
en  tranwe  doen  in  dese  aaken  ala  haren  reehlen 
here.  Lemr.  o.  l'SS,  fol.  e  t<.  Daer  partien  din- 
gen, en  de  here  of  partie  deene  aterft,  en  daerbi 
bnten    wetten    ralt,    eïat.  datter   eenige   kenniaae 

5 bedregen,  of  orcondacepe  geboort  ea.  Ib.  Coi 


i  Belic 


jen.     ffe/    en-^faa, 

opdragen,  fr,  releier  (mm  fitf).  \\  Soe  wal  manne 
die  lyn  leen  aen  eenen  anderen  beere  draecht  dan 
aen  lyuen  heere  daeraf  dat  men  dat  leen  boudt, 
die  Terbeurt  lyu  leen  lyn  leefdaeghe  lauck,  eö  dia 
leenbeere  mach  dat  leen  tayner  tafelen  leggheo. 
BoiBOBEV,  LtemrecU,  a.  13.  Kn  waere  een  leen 
Tercregben  in  rollen  atoele,  dat  aonden  de  twee 
naeate  Tan  Tider  efi  moeden  lyden  gel jck  draghen ; 
maer  waere  daer  alaoe  Teele  goeta,  dat  «mana 
Trieoden  Tertichlen  [doen  Tertichten  ?]  mochlen 
der  moeder  Tiiende,  soe  sonde  dal  oir  Tan  amaiia- 
panoeo  ewech  draghen,  overmits  dat  die  leene  niet 
gespleten  on  moegïien  lyn ,  het  en  ly  by  conaento 
Tan  den  heere.  Ib.  a.  bb. 

10)  Lijf  noch  iit  dragen.  Tan  kaaien.  D» 
dood  of  eene  lijftlraf  nitl  bepalen ,  aief  rtrordnen , 
fr.  ne  pa»  t/aluer  Ia  peiite  de  mort  o%  uae  peiwe 
corporelU  {parianl  de  ttalmli').  ]|  Allen  boeten  oft 
keuren  die  1^9'  noch  let  en  dragen  ,  daer  der  Toeeht 
inue  gericht  es  [al.  waar  hij  recbt  op  heeft),  moet 
der  ecouti  [f.  scouthet]  doen  Tonnissen  totten  Ter- 
suecke  Tan  den  voecbt.  Piot,  Cari.  ÜS9,  JT.  e. 
81-  Truiden  1  &3Ö ,    Fr»  eompoiUien  ,  a  S. 

11)  Processie  dragen.  Die  lalen  uit-  af  on- 
gaan,  fr.  faire  lorlir  ia  procatrioa.  ||  Men  lal 
Toorts  Ukken  lOndaghen  dsemaer  draghen  pn>- 
casaie,  elc  in  zjn  kercke,  lea  weken  lanc  ghedn- 
rende.  HütttïIO,  Corpor.  83.  Ord.  28  juni  1544. 
Hebben,  wy  oTeial  Tieren  van  bijascbap  ghemaect,.., 
Toorl^  proceasien  generael  ghedregben.  Piot  ,  Ciren. 
801.  It.  816.  Dst  men,  omme  God  almacbtich  ta 
biddene  Toor  de  Tjctorie ,  Toorspoet  en  proaperiteyt 
Tan  de  K.  Maj',,  cü  omma  ghetjdieh  weder  TOor 
de  TTuchten  tso  eerdrjcke,  draghen  sal  up  mor- 
ghen  generale  en  solempnele  processie. 

12)  Dragen  een  wapen  op  iem.  Het  op 
iem.  rieAten,  gericht  houden,  Sr.  diriger  nne  arwte 
contre  qn.  ||  Sou  wie  eenighe  verboden  wapenen 
draecbt, . ,  oft  die  op  üemenden  draecht  graden 
buaaen  oft  gegpannen  bogen ,  om  dien  te  OTelen 
aen  lyfT  oft  aen  leth ,  verbuert  den  boogalen  wille 
te   ghelde  atsende,  te  woten  lx  realen.  C.  t>.  Ba/- 


DRA. 


DRA 


373 


t  a  e  lm  ans.  Die goedkemren^  fr.  appromoer ^  faire tienmet 
les  paroUt  <Vun  avocat,  \\  Daer  een  taelman  in  rechte 
oompt  en  wilt  spreken  dat  woert  Tan  enigher  par- 
tien, die  meyer  Tiaghet  der  partien:  oft  zj  dat 
woert  aen  hen  draghen  dat  die  taelman  gesproken 
heeft?  BoXHOBXKy  Leenreehiy  a.  106.  Soo  wie,  als 
procuraar  iemandts  woordt  doende ,  spraecke  eenighe 
woorden  die  de  part\je,  die  hij  dient,  niet  aen 
heur  en  droegh,  die  verhenrt . . .  een  gelte  Bijnsch 
wijn.  C.  V.  HereniaUy  ii,  28.  Item  Cqüaeie,  68. 
II.  Wedsre. Hem  dragen.  1)  Zieh gedragen, kan- 
delem,  fr.  se  condmirej  se  monlrer^  ag%r.  ||  Wij, 
meerokende  en  aanziende  hoe  dat  onse  yoors.  lieden 
hemlieden  langhe  tijt  wel  en  tamelicke  ghedreghen 
hehben  t'onswaert,  en  te  dien  hende  dat  zij  voortan 
hemlieden  te  het  draeghen,  en  te  meer  ghehouden 
s^jn  snllen  ons  wel  en  ghetrauwelicke  te  dienene. 
DB  POTTBB,  Seeond  oart.  96  (1872).  Hoe  hij  \nL 
de  yerweerdere],  comparerende  voir  reoht,  hem 
dragen  sal.  t.  d.  Ta.t.  1.  Hem  voorts  interdieerende 
meer  herberghe  ofte  taverne  te  hanteren,  eü  hem 
nu  Toorts  zoo  taroelyck  en  eerljck  in  als  te  draghene 
als  dat  over  hem  gheen  olachte  en  yalle.  TtoMes 
marit,  III,  147  (1566).  Dat  sij  [nL  de  procureurs], 
in  't  Terbaliseren  oft  dicteren,  hen  reyerentelijck 
en  civilijck  sullen  draghen,  sonder  d'een  d'ander, 
den  partijen  oft  iemanden  anders,  te  injurieren, 
te  sohobberen  [nl.  schampere  woorden  toe  te  duwen] 
dt  reprehenderen.  C.  v.  Lier,  SHjl,  xtii,  15.  De 
procureurs . . .  moeten  soowel  den  armen  als  den 
rijcken  dienen,  en  hun  overal  draegen  met  sulcke 
weerdicheyt ,  eerbiedinge  en  andersints ,  gelijok  . . . 
de  adyocaeten.  C.  v,  Aniw.  oomp.  V,  iy,  13.  Sullen 
alle  de  yoors.  meesters  en  meesterssen  hun  moeten 
draegen  gelyck  een  goed  man-  en  yiouwpersoon 
schuldigh  is.  Ord,  magistraat  e.  Loven,  27  juni 
1784,  a.  8. 

2)  Het  den  yierden  naamyal,  of  met  het  yoegw. 
als,  of  het  yoorz.  eooc  Ziek  noeme»  zulk  een, 
en  het  wezenlek  sijn,  fr.  se  qualifier  nn  iü,  et  Vêtre 
réellement.  ||  Dander  deel  [nl  y.  Vlaanderen]  dat 
licht  onder  den  keyser  metten  ey  gendom  e,  en  is 

Seheeten  theerschap  en  de  heerlijckhede  yan  Ylaen- 
eren,  daeraf  de  graye  hem  draecht  als  souyerain, 
en  is  in  possessie  daer  te  wijsene  by  arreste  en 
sonder  resort.  Wiblakt,  Leenr,  9.  Dat  hy  noynt 
de  predicatien  yan  Herdoopers  ghehoort  hadde, 
maer  wel  eens  zoo  tweemaels  ghehoort  zeicker  yer- 
maen  dienaengaende,  dat  deide  eenen  Jan  Kerbusch, 
hem  draghende  Herdooper.  JSroubUs  marii.  III, 
158  (1567).  N.  N.  hem  draghende  als  ministers 
yan  de  nieuwe  ghereprobeerde  religie.  Ib.  IV ,  205 
(1569).  —  Ook  yan  zaken.  ||  Wie  dat  woUe  yer- 
ooept  binnen  Mechelen  in  ghelen  zacken,  en 
gheloeft  hi  dat  si  hare  wale  pnder  draghet  alsoe 
alse  men  se  boyen  siet,  en  en  es  süs  niet,  dat 
moet  men  beteren  met  manessen  sdekens  [eü]  met 
wiadoeme  der  ghesyome,  naer  die  waerheit.  K, 
lakeng,  Mee^len,  18S1 ,  a.  1. 

8)  Zieh  valsehelijk  uitgeven  voor ,  z.  valsdkdijk  de 
hoedamgkeid  toeschrijven  van,  fr.  se  qualifier  f aus' 
êemeni  de,  s^attrUmer  faussement  la  qualité  de. 
II  Metten  gebruycke  wort  yalscheit  gedaen  by  den- 
geenen  die  hem  draeght  yoir  eenen  ridder,  dootoer 
oft  notarija . . . ,  en  sulo  niet  en  is  als  hy  hem 
uuytgeeft.  y.  d.  Tat.  65  y^.  Dat  yele  persoenen . . . 
hemlieden  draeghen  als  ghetrouwet  en  ghehouwet 
wesende,  hoewel  nochthans  van  tzelye  huwelicke 
gheen  behoorliok  ghetuighenetse  ofte  kennesse  en 
es.  C.  stad  Brugge,  Orig.  clt,  1  apr.  1581,11,443. 
4)  H»m  dragen  als  appellant.  Ziek  sistUmf 


optreden  als  beroeper,  fr.  se  porter  pour  appélant. 
Il  Als  yeraandt  yan  eenighe  yonnissen,  in  de  yoors. 
bancke  ghewesen,  hem  wilt  draghen  oft  draecht 
als  appellant ,  moet  *t  selye  doen  binnen  thien  daghen. 
C.  V.  Casterlee,  ii,24.  Als  erfgenaam.  Optreden 
als  erfgenaam,  fr.  se  porter  hMHer.  jj  D 'erfgenamen 
yan  den  dooden , . .  soeyerre  sy  hen  erfgenamen 
yan  den  dooden  draghen  willen.  C.  o.  Antw.  1545, 
XIII,  30.  Alle  persoenen. ..  't  zy  by  hen  selyen, 
oft  by  hunne  ouders,  daeraf  sy  hen  dragen  als 
erfgenamen.  C7.  v.  Brussel,  1606,  a.  91. 

III.  OKziJDio.  1)  Melpen,  haten,  te  stade  komen,  fr. 
Sire  utile.  ||  Doe  swoeren  yoort  twee  hoerre  [hoire?] 
broedere,  eü  yolquamen;  doe  calengierde  dese 
dander  partie  eü  seyde:  sy  en  soude  holr  niet 
dragen,  want  sy  haer  [hoir.*]  brueder  waeren  [nl, 
de  eedelifke  getuigenis  van  hare  broeders  zou  haar 
niet  baien'\.  ...  —  Voort,  «so  wysde  men  hem  [nl, 
den  baljuw]:  dat  broedere  hoir  wel  mochten  dragen, 
want  sy  niet  en  waren  partie  yan  den  goede 
[nl.  tij  hadden  er  geen  belang  bij].  Vonnissen  e. 
Ucde,  18. 

2)  Wettig,  geldig,  dêugddijk  zijn,  fr.  étre  lêgal^ 
valide.  II  Heryachteoh  man  die  leghet  te  steryene, 
hi  mach  recort  doen  yan  sire  kenlioheden  yor  eenen 
scepene  ofte  yor  meer;  en  dat  recort  es  sculdech 
te  draghene  ghelyo  of  hy  leyede  en  hy  oroonscepe 
droughe.  C.  v.  Oent,  Or.  charter  v.  1297,  a.  120. 
Het  geyalle  dat  een  man  werde  gedreyght ,  of  hem 
werde  tsyne  gestolen,  hy  ga  ten  amman  of  ten' 
meyer,  en  bedage  hem  yan  dien  dinghe;  dan 
moet  damman  of  die  meyer  manen  den  scepen  ^^t 
hiere  mede  souldich  es  te  doen.'  dan  selen  wysen 
die  scepene  of  die  late:  dat  hire  een  waerheit 
[nl.  een  onderzoek]  es  sculdich  af  te  done;  en  en 
waere  sy  by  yonnisse  aldair  niet  [gewyst?]  so  en 
droech  se  niet.  Vonnissen  v.  VoóU,  10. 

3)  Bedragen,  bdoopen,  fr.  se  monter,  s'élever  d, 
eomporter.  ||  Op  dat  die  comanscap  j  lib.  grote 
droeghe  ochte  min.  Kb.  v,  Antw.  a.  86.  Altoes  sal 
de  stat  haren  olerke  en  haren  bode  schicken  bi 
den  assizen,  omme  te  wetene  wat^  dragen  yan 
jare  te  jare.  Aoad.  d'archêol,  XI  v,  51,  Anal, 
14de  £.  jjat  broet  sal  gelden  ind  getaxeirt  werden 
by  den  yoirs.  gerichten  also  yele  als  die  merct 
draghen  sall  yan  den  kome.  JT.  e.  Tongeren,  27 
juli  1469,  a.  15. 

4)  Aen  't  lyf  dragen.  Van  eene  oyertreding. 
Lijfstraf  op  staan ,  cmn  verbonden  zijn ,  fr.  Mkoir  mne 
peine  corporeüe  {è  une  eontravention),  s^y  rattaeher. 
II  Waert  dat  iemant  breucke  braeck,  en  yoor  den 
brencke  ghenoech  ghegoet  ware,  oft  wel  yerboi^ 
ghen  coste  in  den  Lande  yan  Meghem,  die  en  sal 
men  daenroor  niet  in  geyanckenisse  leyden  noch 
doen  leyden,  het  en  waer  dat  aen  'tlyf  droeghe. 
Landeharter  van  Meghem,  juni  1408,  a.  7.  Zie  aJa 
bedr.  wkw.  10). 

5)  Dragen  aen  iemt.  tuin.  Dien  sehenden{f), 
fr.  digrader  la  eUtwre  de  qn.  {?)  ||  Soo  wie  men 
beyindt  aen  jemanta  anders  thuyn  bvekende  oft 
draeghende  sal  ghehouden  syn  den  gheheelen 
thuin,  die  ghebroken  is,  wederom  op  een  nieu  te 
maeoken,  en  eyenwel  die  keur  betaelen  yan  ygf 
ylaems.  Landeharter  v.  Meghem,  1587,  a.  6.  Kant- 
teek.  Die  ^n  anders  thuin  scheut,  moet  dien  opnieu 
maken. 

6)  Dragen  tot.  Strekken  tot,  uiHoopen  op,  ten 
gevolge  hAben,  fr.  tendre  h,  aboutir  è,  avoir  pour 
eonséquence  ou  résidiat.  ||  Valsoheit  en  meyeneedt 
en  paijurie,  die  niet  en  draight  tot  iements  preju- 
dioia,  iiiiiden,  soailen  oft  achtexdeele,  die  haeft 

47 


374 


DRA. 


DRE. 


alleenlijc  God  den  Heere  tot  eenen  richtere ,  wree- 
kere  en  doemere.  v.  d.  Tav.  70  t«. 

DRAGEN  y  zn.  o.  1)  Lasty  hezwctarf  hinder  ^  fr. 
ekarife,  ditagHmewt^  dofnmage.  ||  Waerd  also  dat 
ons  portren  omme  dit  ocquoison  yet  mesBchiede , . . 
of  4eraf  dnghen  hadden,  dat  zoude  de  heere  en 
de  stede  an  hemlieden  draghen.  ds  Pauw,  Vgb. 
96  (1366).  Om  de  voors.  mesdaden  beter  te  be- 
letten, hebben  wij  allen  oft  oen  ijeghelicken  toe- 
ghelaten  en  toelaten  by  desen ,  Trijelicken  en  zonder 
eenich  draghen  doot  te  slane  fleghene  die  dezelve 
ghedaen  zouden  hebben  ofte  attenteren  'te  doene , 
als  openbare  grassateurs  en  straetschenders.  Ber. 
t^dên,  III,  216. 

2)  Omdertteuninff ,  hevoordeding ,  fr.  êouiien ,  appui^ 
faveur,  ||  Als  'tcommen  es  dat  de  Toors.  vier  per- 
soonen ,  by  ons  ghestelt ,  tot  deze  zaken  te  weercke 
ffheleyt  hebben  en  willen  legghen  dlast  dat  zy 
hieraf  van  ons  ghehadt  hebben,  en  hebben  daeraf 
de  waerheyt  doen  openbaren,  en  daertoe  haer  ghe- 
trauwe  beste  en  vermoghen  ghedaen,  zy  en  zyns 
noch  nyet  te  boven,  by  der  jonsten  en  draghene 
die  de  TOors.  N.,  N.,  N.  en  d'andere  beschuldeghe 
[nl.  beschuldigde]  ghehadt  hebben  van  eeneghe  Tan 
haeren  vrienden,  maer  hebben  daerinne  ghehadt, 
en  hebben ,  de  voors.  vier  persoenen ,  onse  ghelaste 
[nL  lasthebbers]  grooten  stoot  en  beledt.  CoUaciet  48. 

DRAK£(N)BLOëT,  zn.0.  Eigenlijk:  zeker  plan- 
tenvocht;  overdrachtelijk:  een  scheld-  of  verwen- 
schingsnaam ,  als :  verwentéht  'gébroedf  fir.  am  propre: 
eang-de'dretgon ,  jus  d'une  plante ;  flgurémeni :  ierme 
tMfurieuXf  ou  de  tnalédtciiony  iel  ^e:  maudUe 
engeance.  \\  Een  wonderlicke  groote  protectie  des 
Heeren,  dewelcke  de  stat  bewaert  heeft  van  te 
vallen  in  de  totale  ruyne  iiaddet  willen  succederen 
naer  den  wille  en  begheerte  van  dat  drakebloet, 
onse  vianden,  danof  wy  den  Heere  niet  en  connen 
ten  vollen  ghedancken.  Piot,  Chron,  678.  It.  712. 

DRALAEBT,  zn.  Draier,  talmer  j  mie  f  dier,  die 
een  geding  in  H  Umg  wU  trekken  ^  fr.  iemporieeur , 
edui  qui  veui  tirer  un  proces  en  longueur.  Kil. 
Draeier,  draelaerd,  eunetaior.  ||  Eenighe  wet- 
houders verderen  nochtans,  Als  de  wethe  [nl,  de 
dagvaarding]  ghedaen  wort,  dat  dan  te  hans  De 
beclaechde  hem  op  den  staenden  voet  Mach  ver- 
borgen, tsy  vrouw  of  mans.  Met  eenen  halven 
stuver;  maer  sulcke  callans  [nL  klanten],  Dat  dra- 
laerts  syn,  niet  hebbende  spoet,  Sulcke  beneficie 
hem  gheen  voordeel  en  doet;  Want  soo  haest  de 
Weth  rogge  heeft  ghekeert,  Elck  dan  voor  *tver- 
borghen  betaelen  moet  Sesthien  plecken.  Chron.  v, 
Merehten,  8tr,  42. 

DRAPERIE  (Drapperie),  zn.  v.  Lakenweverij  ^ 
de  lakenbereiding  f  fr.  draperie ,  f aibrictUion  du  drap, 
Slil.  Draper \je.  K.  lakeng,  e.  Leeuw.j  1248,  de 
jMNMW  preparandis,  ||  Dit  zyn  de  kneren,  statuten 
en  ordonantien  die  ghemaect  en  ghekuert  zyn  upt 
faict  van  der  drapperie.  JT.  lakeng.  Meenen,  1545. 

DRAPIER,  DRAPSBISB,  DBAFFIEB,  VT.  DBAFIE- 
BBS8B,  DBAFIBBIGB,  DBAPPIEBE&HX.  Kil.  D  rapier, 

drapenier.  Lakentoever,  lakenfabrikant ,  fr.  dra- 
pier^  fabricamt  de  draps.  ||  Dat  negheen  scerier  no 
drapier  vercope  no  zende  enech  laken  of  alflaken 
eneghen  vreimden  man,  no  anderen,  voor  dat  ghe- 
scoren,  gheavrecht  en  ghezeghelt  es.  K.  lakeng. 
Iperen^  1363.  iii,  Scheners,  a.  2.  Dat  gheen  dra- 
perier  make  no  doe  maken,  no  verwe  no  doe 
verwen,  Lombaerden  no  negheenen  andren  vrem- 
den  lieden  goet,  waeraf  dat  sy  bare  bate  te  voeren 
weten,  db  Pauw,  Vgb,  26  (1338).  Dat  gheen  dra- 
perier  noch  wevere  ghene  andere  neringhe  en  doe , . . 


dan  alleene  wullewerke.  Ib.  71  (1368).  Dat  alle  drap- 
piers  eiï  drappiereghen,  van  nu  voort,  ghehouden  wer- 
den lettren  van  certifficatien  te  hefiene  van  de  coop- 
lieden  daer  zy  de  wulle  jeghen  coopen  zullen, 
inhoudende  de  sorte  van  der  wulle,  waervooren 
dat  zij  die  ghecooht  hebben,  daerinne  begrepen 
tmarck,  nombre  en  ghewichte.  JT.  lakeng.  Meenen, 
1546,  a.  2. 

DRAFIEREN,  bw.  Laken  maken  of  urnen ,  laken 
bereiden,  fr.  fabriquer  du  drap.  Kil.  Drapenier  en, 
drapieren,  exereere  lanifieium.  ||  Alle  manieren 
van  lakenen  die  men  maken  en  drapieren  zal  in 
de  stede  van  Ypre,  moeten  wesen  goed,  loyael  en 
eenvoudich  ghedrapierd  van  wuUen  eiï  van  gaeroe 
tussce  den  tween  lysten  en  den  tween  endelstripe. 
Eb.  lakeng.  Iperen,  1363,   Titel. 

DREET,  zn.  m.  Wind,  gewestelijk  prot,  scheet, 
Kil.  Dreet,  j.  Dt  et  e.  fris.  sicamb.  crepiius.  ||  Soe 
wie  tusschen  stecken,  oft  tenige  plaetsen  daer  de 
gulde  vergadert,  enen  dreet  liete,  om  xx  sch.  pay. 
A.  Wautebs,  Sermens,  Ord.  v.  1446,  §  12. 

DREFT.  Zie  dbicht. 

DREFTIJT.  Zie  dbiftijt. 

DREIGELIJCK  (Dreegeliok,  Limb.  driegelijck), 
bn.  Dreigend,  bedreigend,  fr.  mena^anL  Dreige- 
lijcke  woorden.  Bedreigingen,  fr.  des  paroles  de 
menace.  ||  Wair  ymant,  die  den  anderen  veede 
dairom,  opworpe,  jof  lelike  woerde  of  driegelike 
ghave,..  Piot,  Cart.  II,  65(1374).  Waeryemant, 
die  den  anderen  veede  dairom,  opworpe  of  lelike 
woerde  of  driechlike  gave, . .  Ib.  134  (1393).  Ghe- 
vanghen  . . .  ter  causen  van  dreegheliken  woorden. 
C.  siad  Brugge,  II,  548  (1448).  Soo  wie  den  anderen 
met  dreyghelijcken  woorden  overvalt,  oft  eenigh[s?] 
anders  vreest ,  oft  dreyghementen  opset , . .  dat  die 
sal  staen ...  tot  des  heeren  gheuaedeu.  C.  e.  Maveu' 
siein,  1464,  a.  8.  Zo  wie  hem  bevreest  van  eenighen 
inzetenen  van  IperÉbnbacht ,  tzy  by  faite,  «dree- 
ghelicke  woirden,  oft  andersins,  die  zal  moghen 
commen  aen  den  heere  eü  Wet,  onder  vrien  degone 
wonachtigh  es,  daer  hy  hem  af  bevreest,  affirme- 
rende by  eede  cauze  daertoe  hebbende.  C.  Kast, 
Iperen,  30.  2So  wie  bevonden  ware,  dat  hy  iemandt 
tiede  ofte  opzeyde ,  dat  hij  hem  bedreghen  hadde  in 
eenighe  duergaende  waerliede  ofte  in  anderen  waer- 
heden  en  hy  dien  dreeghelicke  woirden  daerom 
gave,  dat  ware  op  de  boete  van  thien  ponden 
parisz.  Ib.  123. 

DREIGELIJCK  (Dreygelljcken),  bijw.  Op  eenen 
dreigenden  toon,  fr.  d'un  ton  mena^ant,  ||  Die 
iemanden  van  der  Weth,  ofte  in  stadts  dienste 
wesende,  dreyghelijcken  toespraecke  ter  cause  van 
s\|n  officie  oft  dienst , . .  wordt  ghecorrigeert  arbi- 
traeiycken.  C,  v.  's  Bosch ,  ni ,  22. 

DREIGEMENTEN  (Dreegementen),  zn.  mv.  Be- 
dreigingen, fr.  menaces.  Kil.  Dreyghementen, 
mime,  ||  Indien  zy,  *t  zelve  doende  [nl.  op  kloos- 
ters en  bij  burgers  gaande  teren  zonder  betalen],., 
userende  van  eenighe  sturicheyt,  dreeghementen,.. 
dat  dieselve . . .  ghestraft  zullen  woiden  met  de 
galghe.  Fl.  v.  Vl.  15  juni  1656,  a.  2,  I,  80;  it.a.8. 

DRENCKE,  zn.  Drenkplaats,  —uyed  voor  het 
vee,  fr.  abreuvair  pour  Ie  béiaü,  Kü.  aguarium, 
II  Niement  en  sal...  sine  messade,  ocht  dwater 
datter  af  comt ,  moghen  leiden  over  eeneghe  straten,* 
noch  in  de  veste,  royen,  noch  eneghe  drenken. 
Kb.  V.  Antw.  168.  Dat  men  van  nu  voirdane  de 
morderige  perden,  en  die  den  ridegen  worm  hebben, 
en  de  scoride  perden,  in  de  drencken  bynnen  der 
voirs.  stad  gelegen  niet  drencken  en  zal,  want 
ander  goider  manne  perde,  daeraf  onbesmet  zynde. 


DRI. 


DRIJ. 


375 


da«rby  gesohent  worden.  Mebtekb  xv  Tobfs, 
III,  622  (1427). 

DREVE,  sn.  y.  Ihttf^  laan,  ft.  allee  éFarhres, 
Sol.  Dreve,  rije  ran  boomen.  i|  Oft  gmant 
Bulcke  boomen  [nl.  opgaande]  moetwillioh  hadde 
affgehouden  om  eens  anders  droye  ofte  lije  [twr. 
leije]  te  schenden , . .  sonde  oock  . . .  mogen  worden 
gebannen,  oft..  C.  v,  Antw,  comp.  VI,  j,  84.  — 
Inzonderheid  wtff  voor  het  veevervoer,  langswaar 
men  het  yee  naar  de  weide  dreef,  particul.  allie 
powr  eonduire  Ie  héiail  am  pdiwrage.  \\  Een  drere  om 
beeaten  te  dryren,  moet  zjn  wyt  seven  voeten. 
O.  V,  Aalst  ^  X,  6. 

DREWEN,  bw.  Dreigen  f  bedreige»,  &.  menaeer. 
Kil.  Dm  uwen  (veius),  minari;  Schiller  u.  Lübbe 
Dronwen,  Hoogd.  Drauen.  ||  Soo  wie  anderen 
drewet,  dat  is  dreyght  oft  wenokt  met  eenen  boghe 
oft  met  eender  handtbusse,  oft  eenen  boghe,  oft  met 
eender  handtbusse  oft  eenen  royer  [nl,  roer]  ge- 
heeten,  in  erren  moede,  die  sal  den  heere  Ter- 
beuren  ses  pont.  Landeh,  o.  Meghem^  1627,  a.  5. 
Kantteek.  Breuoke  van  te  dreyghen  met  boge 
oft  royer. 

DRIAKEL.  Zie  tbiaksl. 

DRICHT,  zn.  y.  Een  w.  eigen  aan  gansch  Vlaan- 
deren, zooals  De  Bo  zegt:  De  bebomoing  van  Hlandy 
heéiaande  in  ploegen  en  zaaien  of  planten  ^  fr.  la 
culture  de  la  terre,  oontietant  è  idourer  el  semer 
OU  planter.  Het  heeft  voor  synoniem  het  basterdw. 
labeur,  fr.  labour,  en  gaat  yeeltijds  gepaard  met 
saet  en  yette  of  yoetsel.  ||  Als  den  toohtenaer 
selye  bedryyer  geweest  heeft,  syn  hoir  geheel  staet 
om  te  hebben  yergelt  yan  yette,  drioht  eü  zaedt, 
naer  landrecht.  C  o.  Qentj  zxy,  25.  VandenHane: 
reetUuendiS  eunt  impenem  raüone  fruetuwm  perci- 
piendorum  faeta.  —  CX>k  met  het  herhalingsw. 
labeur:  \\  Een  persoon  besittende  in  pachte  hof 
met  huysen,  schueren  en  stallen,  yermaoh,  totten 
uytgaen  yan  zynen  pacht,  expirerende  ghemeene- 
lyck  up  Eersayont,  te  labeuren,  messen  en  saeyen 
ae  costumelicke  braeke  yan  den  lesten  jaere;  en 
indien  den  meester  ofte  ancommende  pachtere  be- 

EBrt  taelye  besaeyt  cooren  op  te  doen  tzynen  prof- 
,  zoo  zyn  zylieden  den  afgegaen  pachter  schul- 
I  te  betaelen  labeur,  dricht  en  saet.  C.  v.  Aalet^ 
xiY,  12;  art.  18  zegt  alleeniyk:  labeur,  mes  en 
zaet.  Zie  db  Bo. 

DRIEGROOTSPENNINCK,  sn.  m.  Zilveren 
munt  geelagen  tifdene  de  momberdij  van  Mcunmiliaany 
fr.  denier  de  troie  groe  frappe  soue  la  mambournie 
de  MaaimiUen.  ▼.  d.  Chijb,  Bertogdom^  195. 

DRIELANDER,  zn.  m.  Zilveren  munt  geelagen 
onder  kertog  Jan  IV  van  Brabanty  fr.  monnaie 
d*argent  /rappee  sous  Jean  /F,  duo  de  Brabant. 
T.  D.  Ghijs,  Hertogdom,  135.  Zij  werd  aldus  ge- 
noemd omdat  zij  loop  had  in  Brabant,  Henegouw 
en  HollAnd,  en  dat  zg  in  deze  drie  landen  geslagen 
was,  nl.  te  Brussel,  te  Sint-Geertruidenbeig  en 
te  Valencija  ||  Drielanden  yan  Brussel  eü  Hene- 
gouwe  =  xij  gro.  oleyn.  Muntwaarde  v.  1434.  Den 
Brueselschen ,  Valenchynschen  drylanden  =  y  plo. 
jen  ingelschen.  ld.  1436. 

DRLE8CH,  zn.  m.  JFeide,  weüand^  fr.  pAturage, 
prairie.  Kil.  Driesch,  driesland,  dres,  dres- 
land,  ager  novalis t  navale,  vervaetumy  ager  pas- 
emUf  ^  Fland.  paseuum;  middeleeuwseh  Lat\ju 
driseumf  ofr.  trieu.  ||  Walterus  de  Drisco,  Schepen 
te  Diest  1295,  heet  in  1306  Wouter  yan  den 
Driesche.  —  Huys  en  hof,  mitter  borohtgracht,  om- 
grayen,  mitten  nederhoye,  bogaerde,  boesche,  lande 
en  driesflche  dairaen  gelegen . .  *  in  de  piochie  yan 


Eeokeren.  Bekenk.  v.  Brab.^  reg.  137,  fol,  102  y* 
4  juli  1519.  Den  pachter  zal  yermeughen  alle  meers- 
schen  en  driesschen  te  besayen,  behaudens  dat  hy 
dezelye  zal  meersschen  Uten  drye  jaeren  yóór  t'ex- 
pireren  yan  zynen  pacht.  C  v.  Auden.  ix,  25.  Zie 

VSBDUC. 

DRIESCHTOL,  zn.  m.  Tol  op  vee  en  hout  te 
Thienen,  fr.  tonlieu  sur  Ie  bétaü  et  Ie  bois  è  THrle- 
mont.  Deze  belasting  werd  alzoo  genaamd  omdat 
zy  geheyen  werd  ter  plaatse  geh.  den  Driesch, 
WA.UTBB8,  TirUmont,  95. 

DRIF  (Drift)  zn.  m.  Van  het  yee.  1)  Weg  <m 
het  vee  door  te  drijven^  fr.  ehemin  pour  mener  Ie 
bétail,  II  Seryitute  rusticael  is  die  men  der  eryen 
rusticaele  sculdich  is,  gehjo  eenen  wech,  eenen 
pat,  eenen  waterloop,  eenen  putganc,  eenen  drif 
yan  beesten  oyer  derve,  eenen  waterganok,  recht 
te  wegen, . .  y.  d.  Tav.  51.  Zie  ook  dbijt. 

2)  Drif  yan  het  gemaal.  Bbt  recht  om  het  gemaal 
te  halen  en  te  huis  te  brengen,  fr.  Ie  droU  de  cher^ 
cher  la  mouiure  et  de  la  conduire  è  domicUe.  \\  Der 
driff  des  gemaels  hoort  toe  den  heere  yan  den  ban- 
moeien  en  nyemant  anders.  C.  gr.  Loon,  I,  n,  78. 

DRIFT  (Dreft),  zn.  y.  Waadbare  plaais  ^  ondiep 
in  eene  rivier yfr.  gué,  EU.  Drift,.,,  loeus  vadosus, 
II  Van  der  moeien  naest  der  kerken.  Item,  heeft 
hi  [nl.  her  Thomaes]  en  sal  behouden  die  cleyne 
moeien  die  op  die  Demere  naest  Slnte  Sulpicius 
kerke  staet,  metter  dreft,  alse  her  Geraert,  here 
yan  Diest,  plach  te  hondene.  —  Van  der  moeien 
te  Moelstede.  Item,  hi  sal  hebben  en  behouden 
die  moeien  te  Moelstede,  metter  dreft...  Die 
moeien  die  men  heyt  die  Ghrachtmoelen ,  staende 
op  die  Demere  te  Diest ,  en  die  moeien  te  Beyerlee, 
metten  dreften.  DeeAing  der  hinderen  v.  Diest^  1337. 

DRIFTGOET,  zn.  o.  Sirandvond,  driften,  zee- 
drift,  fr.  Spaves  de  mer.  Eil.  Drif  te,  z  eed  rif  t, 
driftgoed,  j.  zeedrifte,  merces  in  mart  na' 
tantes.  \\  Dat  yan  allen  driftgoede  dat  yallen  zal 
in  den  Vlaemschen  stroom,  onse  stede  yan  Brugghe 
dat  ghebruucken  zal  gheiyc  den  bastaerden  goede. 
C.  V.  Brugge,  II,  87,  Priv.  13  mrt  1477  a.  32. 

DRIFTIJT,  DBBFTiJTj  zn.  m.  Wy  yerUaarden 
dit  woord :  de  tijd  gestdd  tot  hei  stadiaarts  drijven 
van  het  vee;  edoch,  de  yerordening  uit  het  Eb.  y. 
Turnhout  brengt  ons  meer  dan  ooit  aan  't  wankelen; 
juister  ware . wellicht :  de  tijd  van  hei  jaar,  hei 
saixoen  waarin  men  hel  vee  naar  de  weide  doet,  fr. 
saison  dans  laqudle  on  oonduU  Ie  bétail  êt  la  prairie. 
II  Dat  die  plaetsen  daer  ons  oude  yleeschuys  op 
stoent, . .  niet  en  selen  worden. ..  beoommert  ocht 
gherghert,..  enware  met  cramen,  met  comescapen 
ocht  met  yee  opten  ghemeynen  marotdach  in  de 
weke,  in  den  dreftyt  en  in  de  jaermarct.  Oorh. 
heer  Hendrik  v.  Diest,  1  juli  1365.  Van  den  yee 
in  den  dreftyt  ter  stad  wert  te  bringhene.  So  wie 
yee  bringhen  ter  stad  weert,  suelent  sceeden  buten 
der  perssen  en  den  huisen.  En  si  suelent  recht  in- 
weeit  driyen  ter  stad  wert,  sonder  stille  houden, 
op  een  pene  van  xx  s.  Éi.  v.  Diest,  A  58.  Soe 
wie  horen-  oft  quickbeesten  slaen  wille  om  te  yer- 
ooopen  in  den  drifityt,  dat  die  de  keurmeeet<eren, 
oft  anderen  onder  eedt  staende  des  lasthebbende , 
zuUen  sien  eten  eer  men  die  slaen  sal.  Kb,  v.  Turn" 
hout,  1550.  fol.  73. 

DRIJBOOMEN,  DRIE  BOOMEN  (.'),  ow.  Aon 
„dra^boomen"'  yalt  hier  niet  te  denken;  zouden  de 
landmeters  tot  richting  hunner  werkingen  geen  drie 
boomen  op  het  oog  houden.'  ||  Den  xxix  septembris 
anno  xyc  Ixyiy  is  by  de  gedeputeerde  yan  beyde  den 
princen  gesloten:  dat  int  middel  yan  den  twee 


376 


DRW. 


DRIJ. 


LaeczToirden,  in  den  put  aldair,  hj  de  gesworon 
Iftntmeten  gemaict,  in  teeken  Tan  middel,  op  den 
xx«n  dach  Tan  deser  maent  aal  wordden  geetelt 
eenen  pael,  en  noch  eenen,  en  den  tweeden  pael 
aen  den  nyeuwen  dyck  in  de  rechte  linie  comende 
Tan  den  boom  daerop  de  Toers.  lantmeeters  gediy- 
boemt  hebben.  SekmSk.  o.  Brab.^  reg.  189  fol.  173  t^ 
(1548),  Verhaal  vam  de  ffretuhepeding  der  heidene 
en  gemeente-weUanden  van  Bergeik  y  Pdt  en  Neder^ 
peU,  en  JExd, 

DRUF,  zn.  m.  Doorgang  voor  hel  vee^  fr.  pae- 
eage  powr  Ie  hétaU.  ||  Dat  alle  de  beesten  Tan 
Scharebeeek,  die  op  *t  Llnthoutboech  hadden  te 
doene,  gevaegelyok  hunnen  dryi  en  paesagie  oon- 
sten,  jae  behoovden  te  hebben  OTer  en  door  de 
oude  BoBchstraete  en  dryfwegh.  Mabtikbz,  224 
(1603).  De  plaetse  daer  die  Tan  Scharebeeck,  Ter- 
latende  de  oude  drydstraete ,  hunnen  dryf  onbehoor- 
lyok  waren  nemende.  Ib.  Zie  ook  dbiv. 

DRIJF8CHUER,  dbbotscube,  zn.  t.  Bage^ 
of  eneeuwbui ,  fr.  gibouUe  de  grUe  ou  de  neige.  Hd. 
Sehauer.  Ygl.  Grimm  Hagel  schau  er;  en  het 
MaastrichtBch  Hageliohoor  in  Weustenraad'a 
Scherpenkeuvelj  Str.  127:  ||  Mer  wie  V  [fd»  den 
doek]  aon  zin  i^ub  wilt  bringen,  Vilt  tig  oet  eeder 
ploei,  minhier,  In  hagelschoor  Tan  pepemeut- 
ehee!  —  Der  zinnen  [nl.  wettige  redenen  Tan 
niet-Tersohijning  in  rechten]  zyn  sesee:  de  eerste 
es  de  dreefscuere,  sodat  de  persoon  niet  Uden  en 
maoh.   Leenr.  t>,  1528,  D  i'.  Zie  ook  het  Tolgende. 

DRIJFSNEE ,  DBAFSVBE ,  DBBVBVEB,  zn.  Sneetiw- 
huij  fr.  gïbouUe  de  neige.  \\  Men  zal  rekenen  zinnen 
te  wetten:  zieote,  belet  Tan  groote  wateren  ofte 
drafsnee.  C.  e.  Caseelf  a.  121.  Der  zinnen  zyn 
zesse:  deerste  es  drefsnee,  zodat  de  persoon  niet 
liden  [nl.  reizen]  ne  mach.  «Tim  fend.  ft.  vetusy  c. 
88.  Zie  dbijtbohübh. 

DRIJFSTRAET,  zn.  t.  Zie  dbijpwech.  |t  Eerst 
Tan  sekere  opene  straete,  deweloke  sy  seyden  te 
wesen  de  Bosch-  en  oude  dryfttraete , . .  Dat  de 
Toors.  straete  OTeral , . .  soo  breedt,  wydt  en  bequaem 
was,  dat  men  gOTuegelyok  met  wagenen,  kerren, 
peerden  en  andere  bestialen,  koyen,  schapenen, 
Torkenen,  als  alle  andere  die  daeroTor  eü  daerdeur 
oonsten  gepasseren  sonder  eenich  empeschement, 
behalTons  dat  deselTe  straete  en  dryfwegh , . .  was 
op  sommige  plaetsen  toegcTallen,..  Mabtihez,  224 
(1608). 

DRIJFWECH,  zn.  m.  Wtg,  eigenlijk  om  hei 
vee  door  te  drijveny  die  echter  zoo  breed  ie  dat  men 
er  met  karren  en  wagene  over  kan ,  fr.  èi  proprement 
parier  y  ehemin  pomr  mener  Ie  hêtaily  qni  eet  eepen- 
dant  ei  large  qu'on  pemt  y  paeeer  avec  dei  eharrettee 
et  des  ehariote.  Kil.  Dryfwegh,  aetue.  \\  Een 
gemeine  diijfweoh,  daer  men  met  coeyen  en  met 
schapen  en  met  alrehande  beesten  driTcn  mach  Tan 
den  eenen  dorpe  tot  den  anderen,  Tierentwintioh 
Toete.  Oude  etadereehien  o.  Bmtael,  1868,  Belg. 
Mue,  X,  99.  Den  dryfwech,  Tan  dorpe  te  dorpe, 
met  beesten  en  met  getouwe,  xxzu  Toet.  Breedte 
der  weghen  ten  plaiten  lande  volgene  eene  verordening 
der  stad  Loven  in  1484,  Vad.  Mus.  II,  317  (Dus 
acht  Toet  minder  den  de  Brab.  beerstraat).  —  Op 
te  merken  is  dat  de  Mdrijfweoh,  Tan.d'een  dorp 
tot  d*ander'\  in  de  Servituten  der  stad  LoTen,  a. 
98  (1780)  slechts  24  TOet  l)edraagt.  —  ||  Een  drif- 
weech  Tan  der  eenre  merct  ter  andere ,  daer  jnen 
alrehande  beesten  drjjft,  zziiij  Toeten.  Verorden,  d. 
Baade  v.  Brab.  24  apr.  1510.  Bekenk.  v.  Brab,  reg. 
186  foL  260. 

DRUYEN»  becb.  en  onz.  wkw.  L  bxdbijtbjid. 


1)  Wagen  qf  kar  draven,  voeren^  rijden  met.,  ^  fr.  emi- 
dmre  uk  chariot  ou  une  eharrette.  |]  Dat  deghene 
die  kerren  driTon , . .  als  si  ydel  Taren ,  en  Tersocht 
worden  slrjc  oft  Tulnisse  Tan  Tore  der  liede  huys 
te  Tueme,  tot  drien  kerren  toe  selen  sie  Toeien 
moeten..  Kb.  o.  Antw,  a.  111. 

2)  Allerlei  waren.  Voeren  y  fr.  eondmre  (touie  eorte 
de  marchandises).  ||  Dat  men  alsulcke  panden  dry- 
Ten  sal  ter  erster  merckt,  en  Tcrcoopen  en  geTen 
dat  sy  gelden  mogen,  en  betaelen  die  schuit  eii 
den  heer.  O,  gr.  Loout  I,  Ti,  6.  Dr  ij  Ten  en 
dragen.  Voeren  en  dragen,  fr.  eonduirê  et  porter. 
Il  Pande  die  men  driTen  of  draghen  mach,  daertoe 
ne  •  behoort  negheen  heyghindom  [nL  gerechtelijke 
bezitneming].  C.  v.  Oent,  Or.  charter  o.  1297, 
a.  121.  It.  a.  124.  Van  dat  Jan  Salmoen,  Andries 
sone,  en  sijn  w^jf,  ghoTanghen  waren,  en  doe  baden 
zij  dat  mense  wüde  laten  Terborghen  Tor  den  baillia 
te  comraene, . .  en  . .  so  zijn  zij  ghoTloon  en  heb- 
ben ghenomen  ai  tghereetste  goed  dat  zy  driTOn  en 
draghen  mochten . . .  Beken,  baljuwe  v. .  Oent^  nr. 
1722,  a».  1872. 

3)  Jjaten  toeiden,  fr.  faire  pdturer.  ||  Zo  hebben 
zy  gheadTiseert  te  belastene  de  beesten  efi  be- 
driJTers  Tan  den  Oostbrouck,  wekende  eene  ghe- 
meene  weede ,  competerende . .  de  ghemeene  inse- 
tene  en  niemandt  el ,  die  daerup  haerlieder  beesten 
drijTen  eii  pastureren.  db  Pb.  en  Bb.  YI.  Netelen 
4  (1563). 

4)  Bedrijven,  hegaan  (OTorspel),  fr.  commettre  (wn 
adiifèré).  \\  Dat  Wouter  heeft  zijn  wyf  laten  en 
gedoogen  OTerspel  driJTen.  y.  b.  Tat.  59. 

5)  DrQTen  Tan  brake.  Ter  braak  leggen  (een 
land),  fr.  mettre  (une  terré)  en  jaehère.  ||  En  TOOrt 
moet  de  TOom.  pachter  laten  tgoet  tsinen  afschee- 
dene  wel  en  loTclic  bedrcTen  en  besaeit,  alsot  hy 
Tant  tsinen  aencomene ,  te  wetene  yiii  bunder . . . 
besaeyt  met  suTer  winteroome,  wel  ghemest  eü 
gedroTen  Tan  brake.  Item  nii  bunder  met  somep* 
come,  item  tiii  bunder  ghesafelt  [l.  gheseafelt] 
Tan  brake.  db  Pb.  xn  Bb.  Naeareth,  85,  Pacht  v.  1450. 

6)  Gerechtelijke  zaken.  Die  hehanddeuy  beooT" 
deelen,  ondertoeken  en  heelieeen,  fr.  traitery  juger 
et  déeider,  ||  Op  de  rolle  Tan  borgermeesters  be- 
hoiren  alle  saecken  gedroTen  te  worden  summarief 
en  ingOTalle  daerop  gedaen  worde  formele  oppositie, 
soo  sijn  die  saecken  gewoon  gereuToijeert  te  worden 
naer  d*ordinarissche  rolle.  C.  v.  Dieet,  VZ.  ix,  41. 

7)  Eene  rechtszaak ,  eene  panding  en  uitwinning. 
Die  vervolgen,  fr.  poursuivre  une  eause,  un  proces, 
une  saisie  et  exêaUion.  })  De  Tonnissen  ghewesen 
buyten  den  ghewoonelijcken  dinghhnyse  sijn  nul 
en  machteloos;  tenware,  geschiet  op  extraordinarise 
rechtdagen,  ghenaempt  gasthuysghenecht,  Tan 
derden  dagh  tot  derden  daghe,  met  consent  Tan 
partyen  hun  saken  alsoo  driJTonde ,  is  Tan  weerden. 
C.  V.  Beus ,  XII.  Dat  nijemant , . .  tot  sulcke  cautie 
geadmitteert  mach  worden,  oft  daermede  mach 
gestaen,  tenzij  dat  blijcke  dat  hij  Trye  goederen  ia 
besittende,  waerop  Terhael  en  executie  kan  ge- 
droTen  worden.  C.  v.  Dieet,  VZ.  x,  5.  [Aen  den 
schoutet],  soo  wanneer  hy  d*executie  selfs  dryft, 
gelyck  dat  hy  dat  Termach  te  doen , . .  Toor  iedere 
presentatie  in  executie,..  Aen  den  meyer-TOrster 
d*executie  dryTonde,  toot  iedere  presentatie  in 
d'executie , . .  O.  P.-B.  autr,  81  oct.  1715,  vn, 
4,  5,  Bechten  van  vonnissen  ter  executie  te  efeUen,  ' 
II,  622. 

II.  Onzijdig.  1)  Overstroomd  xijn,  onder  water 
staan,  fr.  étre  submergé,  inondé,  )|  Sullen  de  sup- 
plianten in  hunne  landen  en  Truchten  daeraff  Inl.  Tan 


DRI. 


DRO. 


377 


sekere  oijiuEen]  t^  Bijn,  soowel  root  den  ÜJdt  dat 
die  landen  hebben  gedroTen,  als  oock  noch  Tier 
jaren  naer  de  beTersschinge  derselyer  landen.  PI.  v. 
Brab.  4  juli  1613 ,  II,  252.  Dat  vj  hun  vonden  be- 
Bwaert  met . . ,  den  nieuwen  dijok . . .  aen  te  legghen, 
te  Btijyen,  dicht  te  maecken.  die  door  het  lange 
dryyen  yan  den  lande  is  geheel  geruineert  en  ondicht 
geworden.  Ib.  21  mei  1592,  II,  259. 

2)  Drijven  met  yèe.  Hei  veê  laie»  weiden, 
fr.  laisser  paiire  Ie  hHail,  \\  Wie  in  den  Onseleur(?) 
ghedreyen  heeft  met  coyen,  acapen,  yeerkenen  ot 
gheeten?    C.   e.  Aalsiy   Oosikeur,  blz.  227  (1415). 

8)  Laten  dr\jyen  eene  bezitting.  Ervan 
afitien ,  snck  ervan  ontmaken ,  fr.  renoneer  è  une  poS' 
sêssion,  s'en  difawe.  \\  Wairt  dat  Buloken  poBBeaeeur, 
hangende  den  gedinge,  syn  poBsesBie  uuyt  liste  oft 
archeit  liet  dryyen,  oft  iement  anders  overgave. 
V.  D.  Tav.  48. 

DRIJYEB  (Drivere),  zn.  m.  1)  Kofteman^  voer* 
Ma»,  fr.  ekarretier.  ||  Dat  gheen  here  van  molenen 
en  mach  hueren  noch  molenere,  noch  drivere,  vor 
meye. ..  Sn  noch  here,  noch  molenere,  noch  dri- 
vere,  en  moghen  leenen  zacke.  Kb.  v.  Antw.  67. 

2)  Men  vindt  dezen  naam  bijzonder- toegepast, 
in  tyden  van  duurte,  op  de  praanopkoopers  ten 
platten  lande ,  £r.  on  iroute  ee  nom  partieulièremeni 
appUqné,  en  temps  de  eherié,  amx  aoeapa^eeirs  ds 
prain  au  plat  pays.  \\  Nopende  de  drijvers,  eü 
andere  hen  gheneerende  met  graen  op  H  plat  landt 
te  ooopen,  om  'tselve  totte  openbare  mercten  van 
de  goode  steden  te  dragen  oft  vueren . . .  Aenmer- 
ckende  dat  sy  wel  te  passé  commen  om  de  granen 
ter  merct  te  brenghen  terwyien  dat  den  landtman 
onledich  is  met  stjn  landt  te  bonwen,  sullen  wy 
deselve  alnoch  toelaten.  PI.  v.  Brab.  11  oot.  1573, 
I,  861,  a,  h. 

DBIL,  DBiLLis,  ook  TSIL,  TBILLB ,  zu.  Zekere 
soort  van  geweven  stof  (tijk?),  fr.  sorte  de  tissu 
(eouHl?)  Kü.  Drille,  trille,  ^m«(«  /eZ<8.  ||  Bocke- 
raen  vanDuytslant,  gheheeten  swUlich  [Hd.  Zwillich] 
oft  tril,  het  stuok  iij  s.  Ta/  ea»  1597,  PI.  v.  Brab. 
I,  411. 

DRILLEN,  onzijdig  werkw.  Boren,  doorboren 
(de  hersenpan),  fr.  trépaner.  Kil.  Drillen,  tril- 
len, tornare,  tornare.  \\  Zoo  wie  yemandt  quetst 
int  hooft,  zoodat  men  drillen,  oft  derin  beenderen 
uutsnyden  moet,  die  verbuert  jeghens  den  grave 
vijf  ponden  en  jeghen  partye  zoovele.  K.  d.  Vier 
ambachten,  1242,  ds  pr.  en  bb.  XVI,  50. 

DRINGEL,  zn.  JSen  verboden  tuig  om  d^nven  te 
vangen  y  fr.  instrument  prohibé  pour  prendre  des 
pigeons.  ||  Dat  niemandt  hem  en  vervoordere  te 
vanghen  eenighe  duyven  met  dippen,  dringhels, 
slachschutten  oft  andere  instrumenten,  noch  deselve 
dippen  oft  dringhels  te  stellen  aen  heure  huysen. 
PI.  V.  Brab.  26  febr.  1568,  II,  174  b. 

DRINCKE.  Zie  dbxnceb. 

DRINCKELIJCK,  bn.  Drinkbaar,  fr.  potable. 
Kil.  Drinokeliok.  ||  Drinokelycken  dranok.  PI, 
V.  Brab,  19  juU  1551,  a.  19,  III,  226. 

DRINCKELINCK ,  zn.  Waarschijniyk  JTaterig 
land,  ir.  terre  aquatique.  Xil.  Drenckelinck,  res 
submersa.  ||  Eendachwant  eussel,  dat  drino- 
kelinek  plach  te  sijne.  Bruss.  godsh.  H  290 
fi>l.  153  (1548).  Brusseghem,  Twee  bunderen 
lants  . . .  daerinne  omtrent  een  dachwant  eussels  efi 
drinckelinok  plach  te  zijne,  en  nu  bij  de  pachters 
te  lande  gebrooht.  Ib.  B  220  fol.  803  (1550), 
OsseU, 

DRINCKEN,  bw.  Proeven,  fr.  déguster.  ||  Wart 
dat  yemen  Bynsche  wimen  bode  dje  niet  \)  gio. 


werdech  en  ware,  soepenen  sondene  drinken  efi 
stelne  naer  sine  werdde.  db  Paüw,  Vgb.  88  (1345). 
So  wie  dat  wine  doet  bringhen  binnen  vriheiden 
van  Antwerpen , . .  die  en  sal  se  niet  geven  te 
drinckene  omme  cop  [l.  coop,  nL  om  te  verkoopen]; 
noch  die  en  sal  niement  drincken  om  coop  dan  op 
de  marct ,  ochte . .  Kb.  v.  Antw,  40.  Om  dlin- 
Okens  wille.  Om  te  drinken,  niet  uit  dorst, 
fr.  pour  Ie  plaisir  de  boire.  ||  Dat  engheen  meester 
noch  cnope  van  sinen  werke  gaen  en  sal  om  drin- 
kens  wille;  waer  men  dat  beproeven  oan,  so  waar 
hijs  telken  male  om  x  s.,  alsoe  dicke  als  hijt  dede. 
K.  lakeng.  te  Brussel,  14*  E.  fol.  17  a.  5. 
Volders.  Soe  wie,  binnen  Dyest  wonechtich, 
ghienghe  drinken  buten  Dyest,  omme  drinkens 
wille,   sonds   ghelden  xx  s.   Kb.  v.  Biest,  b   72. 

Etende   en   drinokende  waren.   Het-  en 

drinkwaren,  fr.  denrées,  oomestibles  et  boissons. 
II  Men  sal  voor  onse  schoutet,  borgemeesteis  eii 
raedt  mogen  dengen  van  alle  schulden . . ,  en  van 
alle  schuit  van  etende  en  drinckende  ware.  O.  Liége, 
27  juni  1577,  a.  57,  HcusèU.  Die  tavemiers  en 
alle  andere  etende  en  drinckende  ware  verooo- 
pende..  Ib.  65.  Ib.  18  mrt.  1502,  a.  4,  Tongeren, 

DRINCKSEL,  zn.  o.  Waarschünlyk  een  wed, 
eene  drenkplaats  voor  het  vee,  fr.  apptsremment  «n 
abreuvoir  pour  Ie  bétail,  ||  Want  en  palinghe 
ghesciede  tuschen  erven  Marien  van  Loe  en  Wouter 
Teyten,  die  staen  tieghen  de  vorste  marctmoelen, 
op  tdrincsel , . .  Van  der  piléemen  nederwaert  toten 
wat«re,  so  heeft  Wouters  erve  enen  gherechten 
voet  buten  sire  pladenen.  8okep.  v,  Diest,  8 
aug.  1335,  Laien  v.  Tongerloo. 

DRINCKWUN,  zn.  m.  Wijn  voor  eigen  gebruik 
en  niet  om  te  verkoopen,  fr.  vin  pour  sa  propre 
eonsommation  et  non  pour  la  vente.  jj  Ghelijo  dat 
onse  gheduchte  heere,  m\jn  vrouwe  van  Dender- 
monde  en  hare  hoir,  assisevrij  sQn  van  haren 
drincwijne  in  de  wijnassise,  sijn  sij  voortan  vrij  in 
alle  d'andere  assisen  van  der  poort  van  alranden 
goede  hem  oft  haeren  provenanchen  [nl.  proviand, 
mondvoorraad]  toebehoerende.  db  Ylakibck,  Aee. 
41  (1417). 

DROEM.  Zie  Dbox. 

DROESE,  zn.  v.  ||  Wie  ooo  wilt  weten  hoe 
groot  dat  moet  sijji  die  wage  van  den  stenen,  die 
men  verooept  bi  der  wagen  en  bi  den  vodere,  hi 
sal  weten  dat  vi  amen  en  xii  gelten,  geoooht  vor 
die  droese  min,  maken  een  voeder  steen,  en  iiij 
wagen  maken  tvierendeel  van  den  laste.  Beig.  Mus, 
lY,  262,  Stadsmaien  v.  Brussel  (1375).  —  Wil- 
lems  zegt:  ,^e  droesem  of  het  mul  daer  afgere< 
kend";  wy  bekennen  echter  dat  wg  de  uitdrukking 
,^e  droese  min"  hier  niet  verstaan.  . 

DROM  (Droem),  zn.  BQ  wevers  en  ka^islagert. 
Met  afgesneden  overschot  van  de  keten,  nadat  hei 
stuk  af  geweven  is,  fr.  pennes  (Db  Bo).  Kramers  v^. 
Pennes:  Eindjes  garen  of  wol,  die  aan  den  wevers- 
boom blijven  hangen,  wanneer  *tgeweefde  is  afge- 
nomen ;  Laveaux :  Pennes ,  paines ,  pesnes  ou  peinnes, 
T,  de  lainage.  Bouis  ds  laxne  ou  de  fll  qui  resteni 
atiaehés  aux  ensupHes  \nl.  weversboom]  lorsque  Vitoffe 
OU  la  foile  est  Uvée  de  dessus  Is  métier.  Kil.  Drom, 
dromgaeren,  drum.  ||  Yan  drommen.  TbI  te 
Brugge,  1269.  Wie  stuoken  of  lakene  maect  van 
drommen,  dat  ware  verboert.  K.  lakeng,  Meehslen, 
a.  101.  Oft  yemant. ..  laken  maecte  die  onziegel- 
warich  waren , . . .  oft  droeme  onder  wevel  [nl.  den 
inslag]  gescoten , . . .  die  snlde  verbueren  dat  laken. 
O.  Liége,  1  juli  1433,  a  38,  Hasselt.  Drom  me 
einden.  ||  Soe  wat  laken  dat  lakensniedere  op  de 


378 


DRO. 


DRO. 


halle  oopen,  daeimf  m1  men  hem  ▼«n  eiken  laken 
bejde  de  dromme  eenden  afsnieden  op  de  halle 
ocht  op  den  Meerte.  K,  lakeng.  JSrustd,  Stat.  v. 
1364.  Soe  wat  lakenanijdere  die  enech  laken  coopt 
ocht  maeot,  ooht  maken  doet  binnen  Brussel,  daer 
Bal  men  beyde  die  dromme  eynden  afsnijden, 
1)eyde  van  corten  lakenen  en  van  langhen  lakenen, 
en  eiken  guldedeken  enen  drom  gheren;  en  daertoe 
sal  men  van  enen  langhen  laken  snijden  xi  ellen 
en  Tan  enen  oorten  lakene  ix  ellen  lakens.  Ib.  a.  5. 

Zie  ook  BOBlfBTTBK. 

DBOMMER.  Zie  DsüinaEB. 

DBOOCH  (Droech,  drooge,  droge),  bn.  en  bijw. 
1)  Drooeh,  drooch  geit.  Baar^  gereed  geld, 
fr.  Q/rgemJt  oomptant.  ||  Al  ware  dleen  Tercocht  ter 
borchtocht ,  hy  moeste  daer  tghelt  al  ghereet  hebben 
en  drooghe  betalen  naer  bofrechte.  Leenrechten  v. 
1528,  B  iij  i^.  Men  mach  gheen  relief  betalen 
met  p^se  yan  goede,  maer  alleen  met  drooghen 
ghelde.  Ib.  b  iiij  t°.  En  al  dat  ghecocht  zal  wesen 
bin  deser  tgt,  zijt  van  hostelieren,  van  lakencopere 
of  Tan  upsettere,  ols  wel  van  der  boortacht,  hoe 
langhe  dat  de  dach  ghenomen  zij ,  als  van  droghen 
ghelde ,  danof  werden  die  boorghen  ghehouden . . 
È,  lakeng,  Iperen^  xiii,  JBóstdieren,  a.  2.  It.  a.  3. 
DroOOh  werok,  Fr.  ouvrage  see.  Deze  uitdruk- 
king wordt  genoegzaam  verklaard  door  het  volgende 
citaat  uit  de  leerlooierskeur,  maar  niet  uit  dat 
van  de  voUers.  ||  Item,  alle  schoenmakers  die  droegh 
werk  maken,  te  wetene:  laken  schoenen,  oorde- 
waenscoenen,  besaen-  en  droeghe  calverenscoenen , 
en  dunne  schoenen  sonder  querdelen  [nl.  riemen],  sal 
vrg  en  ongebonden  sijn  van  ennighen  cuer  daervan 
te  gevene;  behoudelicken  dat  die  lappen  van  den 
voers.  werck  sullen  ter  cuer  staen ;  op  de  pene  van 
elcken  paer  eenen  stuver.  JST.  leerioutoert  ie  Dieêi, 
27  febr.  1646,  a.  20.  Zo  welc  tyt  dat  vriest  int 
huus,  zo  hebben  de  vinders  macht  al  twerck  te 
verbiedene  dat  den  ambochte  toebehoort,  uutghe- 
steken  droghe  werck  te  stryckene,  op  zx.  scellynghe 
parisise,  toter  tyt  dat  reynt  [regent].  K.  lakeng, 
Bmgge^  Vtdleri,  a.  8. 

DBOOCHHUIS.  Zie  Haitckbrs. 

DROOCHSCHEERDER  (Droogsohaerder,  droeg- 
sceerre,  droechscheerder,  droghescere) ,  zn.  Elil. 
Drooghscherer,  panUonêor^  maar  niet  fullo, 
voller,  zooals  hij  er  bijvoegt.  Droogacheerder ^  laken- 
êeheerdgTy  it.  tondeur  de  drape.  Men  gaf  dezen 
naam,  zonder  onderscheid,  aan  alle  lakenscheerders, 
omdat  het  hun  verboden  was  het  natte  laken  te 
scheren  dat  de  vollers  hun  overhandigden.  Er 
waren  „raemscheerers" ,  zoo  geh.  omdat  zij,  om 
hun  ambacht  uit  te  oefenen,  het  laken  op  ramen 
uitspanden,  en  daarom  ook  „ramers"  genaamd,  en 
„8cepscheerers'\  die  er  de  laatste  vlok  van  afscheer- 
den  en  het  gansch  klaar  maakten  voor  den  ,,schep- 
per"  of  kleermaker  (volgens  Adrianus  Junius). 
II  Droghescere.  Schep.  v.  Dieet  ^  1306.  Ghilijs  van 
Beke,  de  droegscheerre.  ld.  1387.  Soe  wat... 
droechscherder  die  yemant  syn  goet  messchuere , . . 

0.  LUqe,  1  juni  1433,  a.  16.  Sullen  oock  drooch- 
scheerders  \nl.  op  zon-  en  heiligdagen]  vermoghen 
gheverfde  lakenen  aen  de  ramen  te  slaen,  en  eens 
overstrijckende  opdrooghen,  en  dat  des  morghens 
tot   zeven  uren,  maer  niet  langhere.  PL  o.  Brab. 

1,  61  (z.  j.  16«  E.).  Dat  hi),  tot  onderhoudinge 
van  synen  cost,  geleert  eü  geSzerceert  heeft  het 
drooghschaerders  ofte  ramers  ambachte  alhier. 
Stadeareh.  Bêrgen-op-Zoom,  Besol.  14  jan.  1701. — 
Het  schijnt  dat  de  droogscheerders  te  Antwerpen 
ook   bertiderêf  en,  bij  bederf,  ooUedivef  den  Brei' 


Mt  ge^k  den  MeerMcke  voor  de  meenemen  of 
eeniers,  genoemd  werden  (brief  van.  wylen  heer 
Bibliothecaris  Mertens,  v.  d.  6«n  nov.  1865).  De 
droogscheerders  of  bereiders  vormden  een  olér  drie 
hoofdambachten,  waarondei;  de  26  ambachten  der 
stad  geschaard  waren.  C  o.  Antw,  1582,  Bijooegêei 
IX,  titel  II,  a.  2. 

DROSSAET  (Drossate,  drossete,  diosset,  dros- 
saert,  drossert,  drost).  EjII.  Drossaet,  dros- 
saert,  dapifer,,.  praefeetus  provineiae,  praeêor^ 
fudex' criminum.  Zie  Verdam.  1)  Drossaard  in 
Brabant,  ook  hofmeester,  fr.  êMehaly  Lat. 
dapifer,  senesoaUnêy  drotsartutj  oeeonomue.  Een 
der  vier  erfelijke  hooge  ho&mbtenaars  der  hertogen; 
eene  van  de  plichten  zijner  waardigheid  was  oor- 
spronkelijk het  oppergezag  te  houden  over  's  her- 
togen tafel  (wij  verstaan  in  plechtige  omstandig- 
heden); zijn  bijzonderste  ambt  in  den  Staat  was 
dat  van  OppergereehUheer  in  Brabant,  fr.  haut^ui" 
iieieTt  en  had  de  meeste  overeenkomst  met  dat 
van  den  Opperbaljuw,  Sonverain  bailU^  van  Vlaan- 
deren. Wij  bezitten  de  rekeningen  van  den  alge- 
meenen  drossaard  van  Braband  sedert  1406.  Dit 
ambt  was  aanvankelijk  erfelijk  in  het  huis  van 
Botselaar;  wij  zien  het  evenwel  later  in  andere 
handen  overgaan,  namelijk  ook  in  die  der  graven 
van  Nassau  (16de  £.).  Zie  Ponllet,  Anc.  eonetii.  hra^ 
hanqonne;  Ann.  Ajcad.  d'arehéol.  1870,  Proost,  «Sono. 
hailliage  de  lïandre  (MesMoger  1876),  en  De  Vaddere. 

2)  In  sommige  steden,  dorpen  of  landstreken 
van  het  oude  Brabant  en  van  Limburg,  de  naam 
van  den  oppersten  ambtenaar  en  stadhouder .  des 
hertogs,  zooals  elders,  in  Brabant,  die  van  amman, 
markgraaf,  meier,  proost,  rechter,  ruwaartj  schout 
en  voogd,  en  die  van  baljuw  in  Vlaanderen,  in 
Waalsch  Brabant  en  in  het  Walenland.  Drossaaiden 
waren  er  o.  a.  in  Waalhem ,  in  de  heerlijkheden  van 
den  Kiel  naast  Antwerpen,  van  Deume  in  het  kwar- 
tier van  Santhoven,  in  het  Land  van  Breda,  Land 
van  Mechelen,  te  Bavenstein  (drossaet  en  drost), 
te  Steenbergen,  Etterbeke,  Berchem,  Carloo  nabij 
IJccle;  te  Diest,  en  te  Eindhoven  en  Kraandonk 
was  een  schout  en  een  Drossaard;  de  eerste  was 
(ten  minste  in  de  laatste  tijden)  rechter  over  de 
burgerlijke  zaken ,  de  tweede  over  de  lijfstraffelgke ; 
eindelijk  te  Kerpen  en  Lommersum.  —  In  de  oude 
provincie  Limburg  was  aan-*t  hoofd  van  ieder  der  vier 
Landen  dier  provincie  een  Hooge  droteaard,  te 
weten:  te  Valkenborg,  te  Daalhem  of  Ghravendal, 
te  's  Hertogenrade,  en  in  het  hertogdom  of  kwartier 
van  Limburg.  Kemfekbbbs,  MontentMken^  I,  69.  — 
II  Voert  willen  wi,  dat  noch  onse  drossate  noch 
onse  rechtere  niemen  niet  en  neme[n]  buten  vonnisse. 
Eö  wi  willen  dat  niemen,  onsen  drossate,  noch 
onsen  rechteren,  noch  onsen  verstoren,  noch  nie- 
ment  te  hare  behoef,  negheenrehande  ghiften  nemen 
van  yemene ,  ochte  dat  hem  yemen  dienst  dade . . . 
om  recht  te  doen  noch  om  recht  te  lettene.  Jt. 
amtnanie  v.  Brueaék  a.  46.  De  Waalsche  Keur 
zegt,  a.  36:  Apree  volone  nous  que  no  tenitaml, 
not  haiUiuê  ne  nos  juêticeure.  —  Een  goit  clair  besoec 
te  doin  over  onse  drosseten,  richteren,  rentmeesteren 
en  allen  anderen  ambachteren;  Fr.  tekst  seeneê^auh. 
Piot,  EnqnÜe,  1  apr.  1389.  Dat  alle  raede,  droe- 
saten,  justiciers,  rechters,  oft  hebbende  officie  in 
Brabant,  niet  wesende  van  wettigen  bedde,  hen 
van  beuren  staten  en  officien  verdragen  souden. 
PL  V,  Brab.  11  juli  1658,  I,  620.  Dat  alle  dros- 
saerden,  schoutethen ,  meijers  eü  andere  diergelijcke 
officieren  van  justicie  binnen  onsen  lande  van 
Brabant  en  van  Overmaeze,  hun  sullen  hebben  te 


DRO. 


DUE. 


379 


begherdn  met  hunne  wooninge  ter  plaet«e  daer  zij 
officieren  zijn.  Fl.  v.  Srab.  27  aug.  1642,  IV, 
166.  Als  yremde  lieden  willen  poertre  worden  te 
Walem,  soe  moeten  si  hebben  ons  dro9Baten  moet, 
bi  nde  van  den  scepenen.  K.  v.  Waalhem^  a.  7; 
it.  a.  12.  £n  wort  de  Weth  aldaer  [nl.  in  de 
heerlijkheid  van  den  Kiele]  by  borgemeesteren  en 
schepenen  alle  jaer  yerset  oft  ghecontinuèert: 
welcke  Weth  consisteert  in  twee  schepenen  yan 
der  stadt  in  schependomme  yan  Antwerpen  dienende, 
of  twee  oude  schepenen,  twee  andere  yan  de  poor- 
terye,  met  dry  yan  de  ghegoedde  aldaer,  die  daer 
recht  doen  ter  manisse  yan  den  Drossaert  hen  by 
borgemeester  eü  schepenen  ghestelt  en  gegeven , 
oft,  in  sijn  affwesen,  van  d'outste  schepene.  C.  v. 
Aniw.  1682,  ix,  8.  Dat  binnen  der  voors.  heer- 
lijcheyt ,  bij  borgermeester  eü  schepenen  en  raede 
der  stadt  yan  Antwerpen,  worden  gesteld  eonen 
meijer,  die  nu  ter  tijdt  genoempt  wordt  drossaert, 
en  seven  schepenen.  C.  o.  Dewrne,  v.  1577,  I,  1. 
I>at  de  yoors.  heerlijcheden  moeten  wesen  versien 
yan  eenen  drossaert  en  seven  schepenen,  ld.  «. 
1612,  1,1.  —  In  de  Inleiding  wordt  hij  genoemd 
drossaert  generael.  1 1  Dat  soo  wanneer  in  deselve 
yergaederinghen  \nl,  van  het  kwartier  y.  Santhoyen] 
sullen  compareren:  yan  d'een  dorp  den  heer,  yan 
d*ander  den  drossaert  ofte  schouteth,  en  van  het 
derde  eenen  borghemeester,  schepene  oft  anderen 
ghecommitteerde  yan  minder  qualiteyt,  den  heere 
sal  gaen  yóör  den  drossaert  oft  schouteth,  en  den 
drossaert  oft  schouteth  y6<5r  den  borghemeester  oft 
schepene.  C.  v.  Santhoven  ^  Begl.  15  jan.  1664, 
blz.  210.  Voor  sooveele  den  crime  eö  hooghe  jus- 
titie aengaet,  is  te  weten  dat  over  de  stadt  en 
den  gheheelen  lande  yan  Breda  is  eenen  drossaert, 
denwelcken  is  superintendent,  en  mach  overal 
vanghen;  en  den  schouteth,  soowel  van  der  stadt 
ala  andere  van  platten  lande  van  Breda,  belasten 
en  bevelen  te  vanghene.  C.  v.  Breda,  v.  1570,  a. 
84.  Den  drossaert  van  Diest  is  officier  crimineel, 
den  scauthet  is  officier  civiel,  en  bedient,  in 
absentie  van  den  drossaert,  desselfs  officie  over 
alle  criemen;  maer  in  degene  wesende  van  mixte 
natuere,  heeft  onder  hun,  uijt  eijgen  hoofde,  de 
preventie  plaets.  O,  v.  Dieet  y  YZ.  xiv,  1.  Dat  den 
droesord  van  Diest  oock  altijts  geweest  is  van  auts 
drossard  van  de  Buytenlanden  [nl,  de  twee  Cagge- 
yinnen].  Ib.  Bijvoegeely  1.  —  In  het  markgraaf- 
schap van  Antwerpen  had  de  drossaard  van  Bra- 
bant geen  gebied.  ||  Pat  de  drossete  van  Brabant, 
noch  mercgreve,  noch  roeke  \l.  roede  —  rechter?] 
noch  sheeren  dieneren,  noch  yement  van  ons 
genedichs  heere  shertogen  wegen,  nyemende  en  es 
seuldich  te  roeme  gevangen  noch  gesekert  uutten 
marcgraef scape , . .  Dat  de  drossate  van  Brabant, 
noch  nyemen  anders  van  tshertoghen  wegen  van 
Brabant,  van  der  hogher  heerlicheden  wegen, 
negheen  bewint  hebben  en  -selen  binnen  den 
marcgraefscape  anders  dan  de  scouthete  van  Ant^ 
werpen  en  s^n  dieneren.  Kh,  v,  Antm,  Ottde  rechten, 
12,  13.  It.  O.  «.  1545,  49,  50. 

DROSSAEBDIJ,  zn.  v.  Droeeaardêchap  ^  fr. 
office  de  droeeart,  \\  Dat  eenighe  persoonen  versien 
zijn  van  diversche  drossaerdijen ,  schoutetscappen , 
meyerycn  en  andere  diei^elijcke  officien  van  justicie. 
PI.  V.  Brab,  27  aug.  1642,  IV,  166. 

DR0S8AERTSCHAP,  zn.  v.  Zooals  het  voor- 
gaande. Kil.  II  Dat,  in  absentie  van  den  drossaert, 
d^outste  schepene  van  eede  is  stadthouder  desselfs, 
en  vermach  al  te  doene  dat  der  officien  van  den 
diOMaertschap  toebehoort.  C.  o.  d,  Küeiê.,  i,  5. 


DROST  AMBT  (Droetampt),  zn.  ||  Provinciën, 
landen ,  steden ,  sterckten ,  baillivaigen ,  meyerijen , 
ammannijen ,  scholtampten ,  droetampten ,  vrijheden , 
dorpen,  collegien,  gheme3naten  en  9nysen.  PI,  o. 
Brab.  15  febr.  1678,  II,  290. 

DRUËTSMAN  (Druutsman),  zn.  Taalman,  ver- 
tolker y  fr.  interprèiey  trucheman,  ||  Dese  coninghen 
van  Akers  en  van  Slavonien  screven  aen  den  Bala- 
dijn ,  en  hij  consenteerde  den  orlof  te  gane  te 
Jerusalem  en  daer  drie  ofte  vier  daghen  te  blivene, 
en  te  gane  met  druutsmannen.  —  De  druutsmannen 
haer  boetscip  ghedaen  hebbende,  de  coninghen 
Agilas  en  Nobilioen  vergaderden  twalf  duust  Sara- 
senen.  Jan  y.  Dixmttde,  318  en  84. 

DRUI8T,  zn.  v.  ||  Onêtutmiffheid,  fr.  impêtuotitS. 
II  Dat  den  aenwas  \nU  de  aanslibbing]  coemt  met 
eender  druijst  en  impetuositeyt  van  opwatere.  y.  d. 
Tav.  106.  Verdam  Druust. 

DRUCKSKËN  (Druxken),  zn.  verklw.,  doch 
men  leze  dbücksn  als  wkw.  SUtg^  indruk  van  den 
muntêtempel  op  de  muntpUuUjee,  fr.  frappe^  empreinte 
que  Ie  balaneier  laieee  enr  la  monnaie,  ||  Voor  het 
druxken  van  150  dossijnen,  voor  de  fabrica^  twee 
stuvers  per  stuck.  YAKDEypSEBEBOOM ,  Numiema- 
tiqite,  79  (1723).  Om  se  [nL  de  bestelde  penningen] 
te  connen  druxken  [drucken]  versoecke  de  heeren 
soo  goedt  gelieftde  te  syn  van  te  willen  adresseren 
het  noodigh  geldt  tot  het  silver, .  {Pour  la  frappe). 
Ib.  81. 

DRUMMER  (Drommer),  zn.  SchoorpOaarj  steun- 
pijler,  fr.  contrefort,  are-boulant.  De  BoDrummer, 
dremmer,  droomer,  dreumer,  druimer. 
Kil.  Drom,  perm,  trabs;  drommen,  flandr.  j. 
dringhen,  premere,  ||  Men  onderkendt  ghemeen- 
schap  van  de  mueren  by  datter  op  ofte  inne  ghe- 
vrocht  es  met  haute,  hanckers,  hoornen,  uutstaende 
steenen,  pilaerkens  ofte  drummers,  veinsteren  ofte 
mosieren  van  over  beede  syden.  O.  o.  Auden.  xiT, 
4.  Gemetste  pilaerkens  ofte  drommers.  O,  o. 
Winocxhergen ,  xv,  9. 

DRUTTIËN.  Heilige  Druttiendach.  Der- 

tiendag,  DrieKoningendig ,   fr.  let    Troie-Boie ,  let 

'Bois,  V  JBpiphanie.  \\  In  het  jaar  1891,  „des  donre- 

daichs  noe  den  heiligen  Druttiendach^'.  Fbafqttinet, 

Sint'Gerlach,  127  (1452). 

DUCHT,  zn.  Vreee,  fr.  erainte.  Kil.  Ducht  e. 
II  Ten  viij'*^  male,  zoe  zelen  die  richters  scamel 
zijn,  en  ducht  en  vreese  hebben  van  misdoen,  y. 
D.  Tav.  374. 

DUCHTHUI8  (Tuchthuis.'),  zn.  o.  VerbeterkmU, 
fr.  meneon  de  eorreetion.  De  stiui  Brussel  richtte  in 
1628  een  duehihuift  op  {une  maieon  de  eorreetion)  ^ 
waar  men  de  lediggangers  zou  opsluiten  en  hunnen 
arbeid  benuttigen.  HUL  de  Brux.  II.  56.  |l  Dies, 
soo  geloven  sij,  N.  N.,  aen  den  voors.  Fierens, 
in  voldoeninghe  en  betaelinghe  yan  de  voors. 
cleederen  en  ornamenten,  te  laten  genyeten,  uyt 
elck  spel  dwelck  s\j  voortaen  sullen  spelen,  het  een 
vierendeel  van  den  ontfanck, . .  ten  behoeve  van 
het  Duchthuys , . . .  totter  tyt  toe  denselven  Fierens 
van  syn  cleeden  efi  somme  teenemael  sal  wesen 
voldaen.  B^eareh,  Notar.gén.  du  Brab.,  bundel  1362. 

DUER,  zn.  Stier,  fr.  taureau,  Lat.  taurue^ 
II  Yan  dueren,  beeren  en  dergelijcke  beesten,  ten 
behoeff  van  die  gemeynte  gesteldt,  schadeloos  te 
halden.  Wanneer  eenige  dueren  offt  andere  beesten, 
ofit  beer  gesadt  woerden  van  eenige  geystelicke 
offt  weerdelicke  persoenen  ten  plaetsen  daer  sy  hon 
thyende  hebben,  en  snllioke  beesten  schaede  in 
eenige  vruchten  doen, ..  C.  gr.  Loon,  I,  yiii,  a, 
98  (15d6  E.). 


38Ö 


DUI. 


DÜL 


DÜEBAGHTIGH,  bxL  DiÊmtaam,  h.  imrMê. 
II  Aenghesien  dattet  betamelio  is  [dat]  der  piince 
ghifte  en  weldade  dueraohtich  bliven.  Piot»  Oart. 
5  juni  1374,  II,  64. 

DUERBAEB,  bn.  Duurzaam^  it,  durable.  \\  Den 
tyt  van  Besse  en  tweelff  maenden,  om  de  goeden 
te  bestemder  plaetse  te  mogen  brengen ,  heeft  alleen 
plaetse  soo  wanneer..,  en  dat  de  goeden  daerop 
[nl.  op  de  schepen]  geladen  geen  bederffeiycke, 
maer  andere  duerbaer.  Taste  goeden  sijn,  die  hun 
connen   bewaeren.  C.  v.  Antw,  comp.  IV,  xj,  240. 

DUËBDACH,  zn.  m.  Leefdag^  leef  dagen, 
Uvetudagen,  fr.  totu  lês  joun  de  la  om,  la  me  dwrami. 
II  Dat  Mr.  Franchois  [Maes] ,  mijn  man,  alle  mijn 
erffelioke  goeden,  renten,  chijsen,  hoedanich  sij 
s\)n,  sal  besitten  in  tocht  sijnen  duerdach,  en  nae 
daflyrioheit  Tan  denselTen  m\jnen  man,  maeck 
lok...  Teit,  Marike  Hoze  te  Diest,  7  febr.  1655. 
Die  wooninge  Tan  Tader  oft  moeder  sal  bunnen 
duerdach  aÜeenlijck  getochtich  bliJTen  en  niet 
langer.  Piot,  Cart.  II,  608  (1547).  Item,  maeckt 
sy  Willem  Toors.,..  eü  allen  jaer  te  bauwen  dry 
eycke  boomen  synen  duerdach  lanck.  d  gr,  Lotm^ 
I,  869  (1675). 

DUËTËN  (Dueyten),  zn.  mT.  Soort  van  laken 
onder  de  Bmgtehe  en  Ipertehe ,  ft.  sorte  de  drapparmi 
eemx  de  BrtÊgee  et  d'Ipre$,  \\  Alle  blaeue  en  ghe- 
mynghede  lakene,  ghenaemt  duëten,  sal  men 
erden  achter  tdachwero,  en  achter  therden  iij  dage 
demp  werken.  —  Alle  witte  niewe  lakenen,  die 
men  naemt  duëten,  daerup  sal  men  erden  i  dach- 
werc,  en  achter  'therden  derup  werken  ig  daghe. 
X.  loJceng.  Iperen,  Vii,  Vtdresj  a.  8.  Blaeuwe  en 
ghemynghede  lakene  ghenaemt  duéten.  Ib.  a.  11. 
witte  niewe  lakenen,  die  men  noemt  dnëten.  a. 
12.  Tan  alle  lakene,  die  men  heet  dueyten,  zal 
men  hebben  t  grooten  en  zij  mgte.  K.  lakeng. 
Bnigge,  Seherers,  a.  3. 

DUFFEL AEBS  (Duffelers),  zn.  mT.  Laken  van 
DuffÜ  hij  ZAer,  fr.  drap  de  Duffel  pree  lAerre. 
II  Lakens  Duffelers,  tstuck  geëstimeert  op  xt  b. 
Sehatüng  «.  1551.  Lakenen,  't  zij  Caprijoken,  Wes- 
terlinghen, Bonchenaers,  Dufielaers  en  dgl.  db 
Pb.  VS  Bb.  xfiT.  Sint-Oiüie,  15  (1554). 

DUIFHUIS  (Duufhuus,  doufhuys),  zn.  o. 
Dmvenhitiej  duiventoren,  fr.  eolombier.  Kil.  Duyf- 
huys,  duyTenkot.  |i  Otot  Willems  Speerweers 
doufhuys,  metten  boghaerde.  —  tToeighenomde 
doufhuys.  Schep,  v.  Dieet,  26  sept.  1344 — 28  sept. 
1345.  —  Int  Toeigh.  doufhuys.  Ib.  1345.  Yoort 
behoort  ten  leene:  die  poorte  metter  dueren,  alsoe 
si  ghestaen  es;  en  het  duufhuus,  en  die  duTen 
Qute  en  in  TÜeghende;  maer  warer  jonghe  in,  die 
niet  en  consten  Tlieghen,  die  waren  oatheile.  Leenr. 
V.  1528,  j  T^.  Van  duufhuzen.  Dat  niemand  Toir- 
dan  duufhuzen  houden  zal,  hy  ne  hebbe  Teertigh 
gheméten  zaeyende  land,  op  de  boete  Tan  x  pon- 
den parisz.  O,  Koet.  Iperen,  97. 

DUIFHUISDUIVEN,  zn.  mT.  Duiven,  voor 
wdke  aan  de  wettelijke  vereisehten  voldaan  ie,  fr. 
pigeonê  pour  leequele  il  est  eaüefaU  aua  presoriptiont 
l^<dee  {?).  II  Dat  niemen  en  Ta  [nl.  Tange]  dunf- 
huusduTen,  binnen  der  poort  no  derbuten,  op  de 
boete  Tan  z  lib.,  en  de  netten  en  ghetauwen  Ter- 
bnert.  db  Paitw,  Vgb,  106  (1369);  item  50,  np 
1  ban  Tan  z  jaren  (1350). 

DUIFKOTEN,  Duiybkotbw,  zn.  mT.  Zie  Duif- 
Bxns.  II  Wij  ordonneren  aen  alle  deghone  die  niet 
en  besitten  thien  bunderen  landts,  deseWe  koten 
binnen  Teerthien  daghen  naer  de  publicatie  Tan 
desen  af  te  breken  en  weeren.  JPZ.  v,  VI,  24  dec. 


1612,  ni,  428.  Om  datter  dagheliex  Teracheyden 
clachten  Tallen  ter  oorsaecke  Tan  de  duyffcoten ,  ww 
hebben  Torboden  dat  niemant  duyffcoten  on 
Teltcladden  en  houwe  tensy  hy  diy  bunderen 
winnende  landt  ter  Tooren  (zie  Abbt  11)  hebbe 
in  eyghendom  oft  in  huerynghe . . .  tenwaere  hy  door 
imroemoriale  possessie  recht  Tercreghen  hadde  Tan 
een  duyffcot  te  stellen.  Pi,  v,  VL  31  aug.  1613, 
a.  88,  II,  404.  It.  PL  v.  Brah,  22  mrt.  1631,  a. 
87,  II,  195. 

DUICKELAER,  zn.  Duiker,  waierleidieg  onder 
eenen  weg^  fr.  conduite  d'eaiu  eoue  un  ehemin.  \\  Het 
maecken  Tan  het  bedde,  het  legghen  Tan  de  cas- 
seyde,  het  maecken  Tan  de  brugghen  en  duycke- 
laers,  en  Toordere  weroken  Tan  den  steenwegh. 
Steenweg  v.  Loven  naar  Dieet  (1780). 

DUICKELDAM,  zn.  m.  fr.  jetêe  tubmereible, 
plage  artifieieüe?  Een  duikeldam  is  een  dam,  dien 
men  placht  aan  te  leggen  T45<5r  dijken,  die  geen 
Toorland  hadden  en  die  dus  Tan  het  geweld  der 
zee  te  Teel  te  lijden  hadden.  Om  dim  aan  die 
dijken  een  Toorland  te  doen  ontstaan,  legde  men 
op  eenigen  afstand  Tan  den  d|jk  in  de  zee  een 
l^en  dfun,  die  bg  hoog  water  onderliep.  Het  zee- 
water, OTer  dien  dijk  heenalaande,  zette  z^jn  slib 
af  in  de  tusschenruimte  tussohen  den  dijk  en  den 
dam,  welke  tusschenruimte  dus  allengs  aangoTuld 
werd  en  toeslibde ,  soodat  er  een  Toorlaad  ontstond. 
Zulk  een  dyk  of  dam  nu,  bestemd  om  de  aanslibbing 
te  boTorderen,  werd  duikeldam  genoemd,  natuur- 
lijk omdat  die  dam  by  den  Tloed  OTcrstroomd 
werd  en  dus  als  't  ware  in  zee  wegdook,  In  tegen- 
stelling Tan  den  hoogen  dyk,  die  altijd  boTen  het 
water  uitstak,  was  dit  de  wegduikende  dam,  de 
duikeldam.  Volgens  de  mededeeling  Tan  prof.  Fniin, 
die  eene  onjuiste  Terklaring  Tan  het  w.  gegcTen 
had  in  zijne  glossarien  op  de  Infonnaeie  Tan  1514, 
bl.  372,  en  in  de  Enquête  Tan  1494,  bl.  289,  beide 
door  de  Maats.  t.  Nederl.  Letterk.  te  Leiden  uitge- 
geTen,  en  die  nu,  in  eene  manuscript-oorkonde  t. 
het  Hoogheemraadschap  t.  Bynland,  het  woord 
weder  had  aangetroffen,  en  wel  zóó  omachveTen 
en  toegelicht,  dat  de  beteekenis  met  ToUe  zekerheid 
bleek.  Brief  v,  prof.  De  Vriee  v.  7  juni  1877. 
II  Dat  deselTe  prochie  [nl.  Gbembergen] ,  aboute- 
rende  tegens  de  riTier  de  Schelde,  onderworpen 
is  aen  een  kostelijk  onderhout  Tan-  bet  dan  twee 
mylen  dyks,  omme  de  landen,  soowel  als  degonne 
Tan  de  naestgelegene  prochien,  te  beTryden  Tan  de 
sprinkTloeden,  opperwateren  en  anderen  orenrloet, 
dewelcke  door  de  gemelde  riTier  jaerlijks  gecauseert 
worden, . .  daerTan  de  landen  onder  elke  respectiT^ 
wateringe  gelegen,  separatelyck  tot  alsnu  nebben 
gediegen  de  bekostinge  tot  het  onderhout  Tan  de 
gemeyne  wercken,  iüb  duyckeldammen,  hoofden 
en  sluysen,  ten  uyttersten  noodig  tot  oonaerratie 
Tan  de  Toomoemde  prochie,  soo  in  het  weren  Tan 
de  hemelwateren  als  ten  effecte  Tan  te  Toorkom- 
men  de  gedreygde  deurbraecken  en  inundatien, .. 
Denwelcken  [nl.  Jan  Verstneten,  seer  expert  in 
't  dycken]  hadde  geoordeelt  dat,  tot  conserTatie 
Tan  deseWe  dyckagie,  aen  den  Moesschendyck 
behoorden  geleyt  te  worden  eenige  duyckeldammen, 
en  ook  tot  Tyf  aen  den  Zeelschen  dyck . . .  Mits 
men,  by  ooulaire  inspectie,  siet  dat,  met  alle  de 
grooto  onkosten  aen  deselTe  dycken  gedaen .  deselTo 
niet  en  zullen  kunnen  worden  behouden  tensy 
denseWen  Tersterkende  met  soofflaante  hoofden  en 
Toorengementionneerde  duyckeldammen.  O,  P.'B, 
autr,  25  oot.  1726,  IV,  73. 

DUIMEMAEL,  sn.  m.  De  hreedie  vam  «m  4iimi, 


nm. 


nui. 


384 


fr.  la  lairgewr  d^un  pouce.  Zie  Mael.  D'erenseater 
dat  hoadt  meer  dan  troggeDsester  wel  iig  waelpojt 
en  een  half  [l.  SVj]  corens;  want,  die  aal  maken 
een  eyensester,  hl  sal  vullen  een  rc^genaester  toI 
en  een  geit,  die  ee  d'ikere  van  der  stad,  oec  al 
▼ol  in  enen  groten  damemael  na  Vort  sal  men 
nemen  een  half  waelpoyt  corena  van  der  gelten 
die  vol  was  gevult,  in  enen  groten  damemael  na, 
en  dat  daer  over  blijft  in  die  geile,  dat  aal  men 
gieten  mitten  roggenaeater  corena,  aoe  heeft  men 
tgemet  van  den  evenaeatere ,  aoedat  men  [?]  deven- 
aeater  houdt  meer  dan  troggenaeeter  III  waelpoyt 
corena  eü  een  half,  een  damemael  corena  min, 'dat 
gebrect  in  die  gelte ,  die  ea  dyke  van  der  atad ;  alaoe 
alae  dat  een  aeater  hout  XVIII  gelte  corena,  een 
damemael  min  en  IIII  waelpoyt  een  damemael 
min  in  die  gelte,  die  ea  dyke  van  Brueaele.  Stads- 
maten  o.  Brussel  ^  1375,  Bdg.  Mus.  IV,  261.  — >Deze 
maat  komt  echter  niet  ganach  overeen  met  die  der 
Eostnmen,  waar  gezegd  wordt:  ,,1  ziater  haver  of 
evene  houdt  3Vs  waelpotten,  of  een  gelte  meer 
ala  het  korenziater;''  volgena  deze  aangaaf  zou  het 
ziater  haver  dua  1  gelte  of  juiat  4  waalpotten  meer 
bedragen  dan  het  ziater  koren;  dit  komt  ook  overeen 
roet  den  SohtU  der  cheynsen^  68. 

DUIMEN.  Zie  Doehbv. 

DÜIMIJSEREN,  bw.  Boeien  aan  de  handen 
leggen^  fr.  meiire  des  fers  aux  mains.  |j  Hebben 
hem  ghehouden  ghevanghen , . .  ghebonden  ala  een 
dief  oit  roover , . .  en  hebben  hem  xpetten  handen 
np  zijnen  ragghe  ghebonden  en  gheduymijaert. 
Ber.  tijden  ^  III,  96.  Weaende  de  prochiepape  van 
Beneghelat  gheduumyzert.    Troubles  marit.  I,  210. 

DUINHOUDER  (Duunhauder) ,  ook  Düüv- 
HXXBDEB,  zn.  Opzichter  over  de  duinen,  duinwaekter^ 
fr.  inspecteur  ou  garde  des  duues.  \\  Dat  de  goede 
mannen  ghelandt  en  gheèrft  omtrendt  den  dunen, .. 
dicwyle  groote  moeyte  en  overlaat  hebben  van  den 
duunheerdera  en  pratren,  ter  causen  van  den 
oonnijnen  die  binnen  hueren  winnende  lande  en 
vruchten  commen,  die  verdervende, . .  C.  stthd  Brugge, 
Oork.  13  mrt.  1477,  a,  37,  II,  89.  Dat  ay  (nl. 
de  duunhaudera  van  den  dunen  tnaachen  Sluia  en 
Greveiynghe]  binnen  dry  maenden  eeratcommende, . . 
doen  maken  eü  leveren  eenen  gheriéven  [/.  sherie- 
velijcken]  en  bekenden  .wegh  langha  den  dunen, 
omme  te  peerde  en  te  waghene  te  moghen  pasaeren, 
en  dien  wegh  doen  afteeckenen  met  palen  oit  anderen 
teeckenen,  deaignerende  dat  men  aldaer  vryelicken 
lyden  en  paaaeren  magh.  Fl,  v.  VI.  7  aept.  1631 , 
I,  403. 

DUI8ENT,  telw.  Duizend,  fr.  mUU.  Verachillige 
achryfwijzen  en  vormen :  Ducentich ,  ducentech , 
dnaentich,  duiaentich,  duaent,  duuat,  duiat,  duyat. 
13de  Seuw. 

DUISICH  (Dueaich),  bn.  Een  ziekelijke  staat 
van  hei  vee,  fr.  étai  maladif  du  bétaü.  \\  Dat  nie- 
mant  en  alae  eenighe  beesten  die  dueaich,  oft 
qualick  gestorven  zyn.  de  Pb.  en  Bb.  XXIII. 
Beoeren  f  77,  Vgb.  v.  1626. 

DUIT,  zn.  V.  verkl.  düitebn.  Eene  kleine  koperen 
muni,  hei  18d«  ded  vctn  den  Brab.  stuiver,  ook  kegev- 
MAiorxKEK  geheeten,  fr.  petite  monncne  de  cuivre, 
la  18e  portie  du  sou  de  Brabant,  aussi  appeUe  negen- 
manneken. II  Sollen  mogen  heffen  en  ontfangen,.. 
te  wetene ,  van  elcken  peraoon  die  paaaagie  van  den 
Nieuwen  Bossche  afvarende  oft  aencomende,  een 
daytken  oft  negen  mijten  Brabants.  Rekenk.  v. 
Brab.  reg.  140  fol.  6  (2  apr.  1667).  De  duit  ia 
eigenlnk  eene  Hollandache  munt,  geen  Brabantsche 
noch  VlaamBcfae. 


DÜITSCH  (Dutach,  Duyts,  Duytsch,  Duutech), 
zn.  1)  Dietschf  Flaanuch,  Nederduiiseh,  plat 
DuUsch,  Nederlandsch,  de  taal  der  Zmdnederlandsehe 
bevolking;  fr.  U  Thiois,  Flamand,  Bas-ctUemand , 
plat  Flamand,  Néerlandais,  la.langue  des  habitants 
de  la  Néerlande  meridionale.  Een  woord,  dat  door 
onze  eigen taal'vergetene  Belgen  meer  dan  eens 
voor  Hoogduitsch  aanzien  en  door  Aüemand  ver* 
taald  werd,  en  gevolgelyk  tot  den  onger\jmdaten 
onzin  aanleiding  gegeven  heeft;  men  zie  o.a.  Vad. 
Mus.  V,  433.  II  Dat  wy  voortaen  egeenen  Can- 
cellier  noch  Segeler  aetten  en  aullen,  hy  en  ay 
van  onaen  Bade , . .  die  wel  Latgn ,  Duyta  en 
Walach  kan.  Blijde  Inkomst  v^  hertog  Phüips; 
1427,  a.  41,  jAtijster  e.  Brab.  It.  Plac.  v,  Brab. 
I,  63.  —  In  Duitache.  In  deze  verkorte  uitdruk- 
king is  Doitsch  zelfst.  nw.,  in  het  Duitsch,  of  bijv. 
nw.  in  de  Duitsche^  in  de  Vlaamsehe,in  de  Neder' 
duitsehe  teud  of,  op  het  nauwkeurigst,  in  het  Ne- 
derlandseh ,  fr.  en  flamand ,  bas-allemand  ou  (plus 
exaetement)  en  Néerlandais.  \\  Copie  der  Karten 
vau  der  vriheyt  van  Dyest ,  van  Latinen  in  Datsohe 
ghemaect.  K.  v.  Biest,  1228.  Item,  noch  suldij 
weten:  dat  die  servituten  reael  oic  geh.  zyn  servi- 
tuten pi'ediael,  dats  te  seggen  servituten  van  er- 
ven, want  predium,  in  Latijne,  is  een  erve  in 
Duytsche.  v.  d.  Tav.  60  v«.  Doe  beval  Philipa  dat 
men  roupen  zoude:  y,Help  Otod  en  dat  Helich 
Graf!'*  en  soo  wie  dat  niet  segghen  en  conste  in 
Duutsehe  of  in  Fransoeyse,  dat  men  die  doet  sloughe. 
Jak  y.  Dizmüde,  87.  It.  127.  Of  zoe  [zij]  gheen 
Waelach  [nl.  Franach]  spreken  zoude,  maer  neen 
zy,  en  sprac  altoos  scoone  Duutsch.  Ol.  y.  Dix- 
iiüDE ,  99.  Hoe  dat  in  den  Sael  van  Guringen  ghene 
Walsche  processen  aengenoemen  woerden.  Anno 
1486,  den  7  november,  is  per  Aulam  het  proces 
van  den  manschap  van  Warans,  in  Walsche  [nl. 
in  het  Fransch]  gesteldt,  geremitteert  om  in  Duyts 
te  stellen.  C.  gr.  Loon^  I,  viii,  96.  Dat  men 
in  der  Saelen  egheen  Latyn  noch  Welch  in  der 
proces  setten  en  sal  tensy  dat  copye  in  Duytsche 
daemaer  volgt.  —  Want  men  niet  gewoon  en  is 
in  der  Zaelen  Latynsche  aoten  aen  te  nemen,  oft 
daerop  te  wysen,  die  translatie  in  Duytsche  en 
waer  daerby  geëxibeert.  Ib.  aant.  2.  —  Air  bgvoe- 
gelijk  nw.  ||  Konchiers,  Duytsche  Walen.  [nZ.  Vla* 
mingen  uit  het  graafschap  Henegouw].  Chron.  v» 
Merchten,  Maechspd,  Str.  9.  De  neghen  Duytsche 
dorpen  onder  Edinghen  [graafschap  Henegouw] :  Tu- 
beke,  Bebecque  [Bioosbeek],  Hennewieres,  Beerthe, 
Boncquieres,  Leerbeke,  Bogaerden,  Beringhen,  Ees- 
tergaten.  €o«/.  v.  Brussel,  Specificatie.  Dat  wy,.. 
hebben  getranslateert  en  van  de  Waelsche  taele 
in  de  Duytsche  overgeset  seker  reglement . . .  yan 
Melckebbbck,  KruisgUde,  96  (1620>.  En  sullen 
oock  [de  procureurs] . . .  gheene  andere  taelen  in 
de  schriftaren  moghen  useren  dan  alleenlyck  de 
Duytsche.  C.  r.  MoU,  a.  21.  Flat  Dultscll. 
Duiddijk,  klaar  Dietseh  of  Vlaamseh.  \\  Overmidts 
dat  in  onser  voirseide  stadt  luttel  geleerden  luydem 
oft  clercken  zyn  en  meestdeel  leeoke,  bezundere 
alle  die  tot  onse  wethouders  aldaer  genomen  wor- 
den, willen  wy,  dat  men  voirtaen  alle  scepenebrieven 
maken  sal  in  goeden  platten  Duytschen,  dat  diezelve 
onse  wethouderen  verstaen  zullen  moghen,  en  niet 
meer  in  Latynen.  Oork.  v.  keizer  Maximtliaan,  v» 
31  aug.  1492,  voor  Vilvoorden  —  Nederlandscb. 
II  Alle  saecken,  *tzy  civile  oft  criminele,  moeten 
bedingt,  en  alle  judicieele  acten  gehouden  worden 
in  Nederlantsche  Duytsche  taele,  nietteghenstaende 
dat    partgen    die   niet    en   verstaen.    C.    o.   Antw» 

48 


382 


DUI. 


DUW. 


1582,  xziT,  2.  Yan  alle  welcke  articolen  wy  te 
▼orens  hefc  translaetr  in  't  Walsche  hooren  lesen  en 
wel  Tentaen  hadden,  gedaen  hebben,  op  de  hei- 
lige Eyangeliën,  in  den  naem  van  Haere  Majes- 
teyt,-  den  yoorschreyen  drye  Staeten  de  gewoon- 
lyke  eeden ,  by  den  TOom.  raedspensionaria  alvorens 
oook  gelesen  wesende  in  de  Dayteche  ofte  Neder- 
lantflche  en  Walsche  taelen,  op  de  onderhoudenisse 
Tan  de  Blijde  Inkomste  en  additien.  Opene  brieven 
van  Karel  e.  Loreineni  20  apr.  1744,  O.  P.-J?. 
ouir.  YI,  6. 

2)  Volgens  de,  uit  het  redoTerband  lichtelijk  op 
te  maken  beteekenis:  de  Dwitsehs  of  HoogduUtche 
taaly  fir.  la  longue  allemande y  en,  als  eigennaam: 
DuUtcklandy  DuUscher^  fr.  lAUemofine^  aUemand 
II  Dat  de  boucken  van  Martinus  Luther,  metgaders 
Pomerani,  Garoloetadij ,  Ecolampadij,  Francisci 
Lamberti ,  Jonae ,  en  andere  zyne  adherenten , . . 
en  alle  OTangelien,  epistelen,  prophetien  en  andere 
boacken  yan  der  heyligher  Schrifturen,  in  Buutsch, 
yiaemsch  ofte  Walsche , . .  ghebroght  zullen  worden 
in  eene  openbare  plaetse  en  aldaer  te  pulfere 
yerberrent.  FL  e.  VL  17  juni  1626 ,  I,  105.  Ie, 
prioer  proyinciael  in  Duetsche.  Priv.  stad  honen, 
Mrt.  1233 ;  Lat. .  tekst :  "Ego ,  prior  provineiaUe  in 
Tetftonia.  Dat  men  yan  sllen  de  Duutschen  [nl. 
de  Duitsche  huurlingen]  en  alle  andre  die  ons  syn 
commen  te  dienste,  goede  beloften  en  bezeghelde 
brieyen  nemen  zal  dat  sy  nemmermeer  den  Yla- 
minghen  of  haren  goede  mesdoen  zullen  of  laten 
mesdoen  uit  oocoisoen  yan  hemlieden ,  binnen  Ylaen- 
deren  ofb  derbuten,  omme  enich  stic  sprutende  ute 
deisen  ghesciUe  en  beroerte.  Tpriana^  VII,  462, 
Vredesverdrag  tusschenPhilips  den  SUmie  en  de  stad 
Qenty  1  dec.  1379.  Waeraf  [nl.  yan  aard  en  inborst] 
de  Duijtschen  edelder  zijn  en  redelicker  in  één 
let  yan  haren  lichame  dain  een  xxy  zuloke  Spaen- 
giaerts    up    eenen    hoop    ghesmeet.    Ber,    tijden, 

ni,  191. 

DUIVEKEET,  zn.  y.  Zie  dttiteot.  ||  In  1590 
was  het  neerhof  gepacht  door  Pieter  yan  Loo, 
mits  16  pond  gr.,  een  yet  kalf,  en  de  heelft  van 
de  duuyen  op  de  keete,  elck  jaer.  ds  Pb.  en  Bb. 
III,  Loochristg,  18.  Het  geheele  beluick  yan  het 
klooster  [y.  Doomzele]  binnen  wallen,  met  een 
woonhuis ,  poorte ,  schuere  en  duyekeete  daerop 
staende.  Ib.  II.  JBverghem,  145  <17<le  E.).  Een 
oasteelken  ofte  huys  yan  plaisance,  met  syn  ghe- 
metst  eirouU,  oonsisterende  in  twee  steenen  duyye- 
koeten,  remisen  yan  ooetsen,  enz.  Ib.  II.  Melis, 
6  (1789). 

DUIVEL ,  zn.  m.  fr.  diahle.  Straf  op  het  tiitspreken 
tan  dien  naam:  ||  Die  in  den  hof  [nl.  der  Bus- 
schutters]  yermanen  of  noemen  zal  den  zwarten  en 
leeliken  man,  de  dujryele,  die  zal  t'eloker  reyse 
betalen  en  yerbueren  iij  d.  par.  de  Pb.  en  Bb. 
Aalst,  III,  405,  K,  v.  h.  gild,  1510.  Indien 
iemandt  der  camergasten,  op  die  camer  oft  tus- 
schèn  die  bergen,.,  oft  den  duiyel  noempde, 
sulcke  sullen  yerbueren  eenen  weg  tot  Tongeren. 
O.  LiégSf  20  mei  1686,  a.  6.  Handhoog  te  Boreh- 
loon.  Dat  niemandt  der  gebroeders  in  eenige 
yergaderinge  sal'  noemen  den  duyyel.  Ib.  29  dec. 
1727,  19,  Boogschutters  te  Lanno, 

DUCAET,  zn.  m.  Eene  uitlandsohe  gouden 
munt,  dukatU,  fr.  monnaie  d'or  étrang^e,  dueat, 
II  Die  Spaensche  ducaten  yan  fijnen  goude,  yan 
lzx\j  int  marck  =  xxxiiij  stuyers.  Die  oude  Ungers 
[nl.  Hongaarsche]  ducaten  =  xxzyVs  st.  Die  du- 
oaten yan  Italien  =  xxxiiy  st.  Muntwaarde  25 
jan«  1495. 


DIJLDE,  bn.  Van  een  huis.  BounovdiUg,  fr. 
caduque  {d'une  fiMiwcw).  ||  Heift  hy  oeo  eighin 
huns  [nl.  hij  die  laagleggers  herbergt],  indien  dat 
so  dulde  es,  dat  scepenen  dinct  dat  de  yrrake  niet 
suffisant  en  es  an  dat  huus  te  brekene,  noohdan 
sal  men  dat  huus  breken,  en  daertoe  hem  bannen 
yyftich  jaer  ute  Vlaendren.  O.  o.  Oeni,  Qr.  Char- 
ter p.  1297,  a.  8. 

DUMEN.  Zie  dokmxv. 

DUREN,  OW.  Verblijven,  vertoeven,  nok  ophouden, 
fr.  résider,  séjoumer,  rester.  \\  So  was...  by  der 
gheeller  Wet  wettelic  bekent  sher  Pauwels  Joeden 
poorterscip  en  yryhede,  nyet  wederstaende  dat 
hy  in  x  jaren  en  tyts  meer  buten  der  stede  yan 
Ghent  gheweest',  ghewoent  en  gheduurt  adde,  en 
oec  buten  yerstart ,  bi  der  redenen  en  ocooysoenne 
dat  hy  scepene  yan  der  Ghore  in  Ghent  in  tyden 
yorleden  gheweest  adde.  C.  v.  Oent,  Orig.  bk. 
603  (1372).  Dat  si  soe  laugbe  int  drinchuns  dueren. 
Belg.  Mus.  x,  57. 

DUWAGIER  (Douwagier),  zn.  beider  gesl. 
ook  DüWAancBiaE.  Vruchtgebruiker,  — ster,  tochto' 
naar,  — ares,  fr.  usufruitier,  — ire.  \\  Zo  wanneer 
eenigh  wedeweere  of  wedewe  bileyinghe  houdt,  al 
zowel  op  leenen  als  an  grond  yan  eryen,  daer 
huzen  op  staen,  zo  zullen  zy  ghelden  en  contri- 
bueren in  de  nootzakelicke  reparaciön  yan  den- 
zelyen  huzen  naer  adyenant.  dat  zy  in  den  pach- 
ten en  profiten  gherecht  zijn,  zonder  in  eenighe 
wflerken  yan  huzen  te  gheldene,  tenware  dat  men, 
in  de  stede  yan  den  ouden  huzen  nieuwe  maken 
moeste;  in  't  welck  cas  de  douwagier  betalen  zal 
*t  yierde  yan  denzelyen  nieuwen  noodzakelicken 
edificien.    O.    Kast.  Iperen,  201.  De  hoornen  nyet 

Sheweijrt  zijnde  yan  den  grondt  yddr  de  doot  yan 
en  donagier  ofte  douagierigge ,  die  yolghen  den 
grondt.  C.  v.  Aalst,  Leenhof,  a.  21,  blz.  436.  — 
Inzonderheid  oo»  vorstelijke  of  aantienlijke  weduwen, 
fr.  douairière,  portie,  de  veuves  notables  ou  prin- 
eUres.  \\  Onse  zeer  lieye  en  beminde  yrauwe  en 
moye,  vrauwe  Margriete,  aert«hertoghinne  yan 
Oostenrycke, . .  douagierighe  yan  Sayoye,  etc.  BI. 
V.  VI.  8  mei  1521 ,  1 ,  88.  By  deliberatie  yan  onser 
seer  lieyer  en  beminder  suster,  die  ooninghinne 
douwagiere  yan  Hongheryen ,  etc. ,  yoor  ons  legente 
en  gouyemante  in  onse  landen  yan  herwaertsoyere. 
Fl.  V.  Brab.  1,  510  (1541). 

DUWARIE  (Douarie),  zn.  y.  Lijftoehi,  vrucht- 
gebruik,  lijfrente  van  weduwenaar  of  weduwe,  fr. 
usufiuU.  II  Dat  die  yan  der  Fermerien  yan  Chuer 
Vrouwen  up  Doie  te  Ghend,  hebben  gecocht  en 
ghecreghen . . .  jeghen  mire  yrouwen  yer  Jehanen, 
mins  her  Rogiers  wedue  yan  Moscheioen,  hare 
douairie  en  soe  wat  rechte  soe  soe  hadden  an  xxx 
bunre  lands.  Jan,  1283.  Dat  die  yrouwe  Adelise, 
Berthouts  moeder,  behouden  sal  hare  douairie. 
DATID,  Meeheien,  447  (1301).  Noch  boyen  al  dit, 
doe  io,  Adewgf  yoerseid,  mie  buten  der  helpe  yan 
den  priyilege  yan  miere  duwarie.  Mei  1287,  Zeven- 
bergen. De  langstleyende  yan  twee  conjoincten  heeft, 
zyn  leyen  lanck  gheduerende,  yoor  zyn  douarie 
costumier,  d*een  helft  yan  den  jaerlioksohen 
incommen  yan  alle  ^soyerleden  achterghelaten  im- 
meuble  goedinghen , . . .  de  leenen  uutghesteken. .; 
tenware  datter  by  den  oontracte  antenuptiale  dou- 
arie conrentionel  besproken  ware...  O,  v. 
Auden.  xxii,  4.  In  het  yeryolg  yan  het  hoofdstuk 
staat  oyeral  byleyinghe.  —  Douarie  oft  byle- 
yinge.   C.  v.  Broekburg,  xiii.  Zie  btjlbyxk  2). 

DUWARIËN,  bw.  lem.  een  goed  aanwijzen,  vast' 
stellen   voor   weduwgift  of  lijftoehi,  fr.  assigner  è 


i 


ECH. 


EDE. 


383 


qn,  tin  hiên  pour  douaire  om  utuflrmi.  ||  Dat  men 
hare  bewyse  tghebrec  Tan  o  ponden  en  x  par. 
tejaen  tharen  lyve ; . .  omme  &t  hare  min  here 
Boeger  gheloofde  en  haer  derap  dawaride  Toor 
den  bailliu  en  manne.  O.  v,  Oent,  Orig,  22  juni 
1353,  a.  1. 

DUWIEB,  sn.  1)  Zoom,  buitenkant  van  een 
hoichf  van  eene  halve  mijl  vfifdy  waarop  het  wUd 
gaat  azen  of  weiden,  fr.  lieüre  d^nn  boia,  d*enmmm 
nne  demi-Ueue ,  o^  Ie  gihier  va  viander,  ||  Want  tonser 
kenniseen  gecomen  is  dat  vele  groote  mesusen 
daghelTcx  gebueren  en  gedaen  worden,  soe  in  onsen 
waranden  yan  Zonien ,  Grootenhoute,  Zayenterloo 
en  Ghroot  Heyse,  en  oick  in  de  duwieren  daerom- 
trent  gelegen,..  Sekenk.  o.  J9ra6.  reg.  138,  fol. 
273  y°.,  1  juni  1688.  Dat  niemandt  hem  yer- 
Toordere  te  jaeghen  binnen  onae  yrye  wouden, 
boflsohen,  waranden,  offc  een  halve  myle  daeron- 
trent,  dVelck  is  het  begryp  ran  hunne  duwieren, 
daer  de  wilde  beesten  hun  aes  haelen.  Fl.  v,  VI, 
81  aug.  1613,  a.  1.  II,  396.  Zie  Galeeloot,  Mauon 
de  ehaese,  219  (31). 

2)  Kon^nenhól,  kon^neleger,  — p^t  fr.  terriër 
de  lapin,  rabottUUre,  ||  Om  te  yersien,  dat  onse 
ondersaetAn  niet  beschadicht  en  werden  bj  den 
oonynen  van  onse  waranden,  diewelcke  in  haera 
campen  [nl.  yelden]  en  yruohten  comen  maeoken 
hooien  en  duwieren. . . .  Dat  sy  de  conynen  van- 
daer  rerdryren,  en  de  eerde  en  duwieren  teniet 
doen.  C.  v.  Bavettein,  1622,  a.  27. 

3)  Knilj  pui,  onderaardiche  gang,  tr.  fotie, 
souterrain.  \\  Al  dander  bij  den  hangman  ghe- 
hanghen  sijnde,  werden  wederomme  de  stroppen 
a%hesneden  en  die  lichamen  laten  Tallen  in  een 
duwierie  dier  daeronder  ghedoWen  was.  Ber,  tijden , 
t,  222.  TcT  Vilyoorden  int  casteel  zoude  een  se- 
crete  dnwiere  ghemaeckt  sgn  onder  een  schoon 
camere,  in  weloke  duwiere  oft  put...  Ib.  IV,  1. 
Dat  die  van  binnen  haer  steerck  ter  weere  stel- 
den,., die  hadden  Tiemde  duwieren  doen  maken, 
om  die  Tijanden  Tan  achter  en  Tan  Toren  an  te 
Tallen.  Ib.  II,  139.  Piot.  Chron.  749. 

DWAEL  (Dwele,  dwale).  zn.  t.  1)  TafeüakeUf 
fr.  nappe.  Kil.  Dwaele,  dwele.  ||  Een  langhe 
ghebeelde  dwele.  O.  v.  Antw.  1582,  xli,  100.  — 
Ook  wel  outgarlaken,  fr.  najfpe  d'autel,  \\  Drie 
aultaercleers  ofte  Toorhangsels.  Drie  grofre  dwalen. 
Noch  twee  dwalen  met  spellewerck.  db  Pb.  en 
Bb.  XI.  Maehelen,  17,  Inv,  d.  kerk,  1615.  — 
Handtdwael.  Tafeldoek ,  fr,  tervieiie.  \ \  Yier ghe- 
beelde hantdweelen.  Inv.  v.  d.  HuUt,  1489.  — 
Beefterdwalen,  htmddoeken,  fr.  eetme-maim,} 
TAK  LoKXBBK,  St.-Pierre,  293,  xiiid«  E.  — 
Schietdwael,  tafellaken,  fr.  nappe,  \]  Unam 
mappam,  vuig,  dietam  scietdwale,  sex  utnarum, 
Taloris  sex  gr.  fl.   Inv.  dom,  Joannis,   1377.  Een 


sohietdwele  oit-  een  halTe  dosQue  serTetten.  O.  v, 
Serentalê,  xii,  16.  Waterdwele(?)  Ib. 

2)  JBen  doek,  ais  uithangbord  van  een  bakker,  fr. 
un  drapeau  comme  eneeigne  de  boulanger.  \\  Dat  men 
een  dweele  uuythangen  zal.  Item  allen  degene  die 
broot  Tercoopen  zullen,  moeten  uuthangen,  Toer  hoer 
doere ,  een  dwele,  en  des  daeghs  niet  iime  treoken 
broot  noch  dweele,  Toer  dat  broot  Tercooht  is.  Kb. 
V,  Turnhout,  1660,  f».  67  T«. 

DWAELGELT,  zn.  JSen  teker  kerkrecht,  fr. 
eertain  droit  d'église.  \\  Ghelt  boTen  den  pennino 
Tan  biechtene  te  ghevene,  als  meesanc,  dwaelghelt, 
pardoenghelt ,  hantepasghelt,  mutseghelt  en  busghelt. 
DB  Pb.  en  Bb.  YI.  Voêtdaar,  81.(1379). 

DWAEN  (Duaen),  bw.  JFatsohen,  fr.  laver. 
Kil.  Dwaen,  dwaeden,  dwaegen,  holl.,  sic, 
flandr.  ||  Item,  in  Witten  donredaghe,  alse  men 
der  armere  mandaet  doet  [l,  duaet  de  Toete],  syn 
de  laTendiers  souldech  te'  zettene  y  tinen  [nl. 
kuipen]  waters  in  den  ommeloep,  en  daer  te 
dienene.  tak  Lokxbbk,  8t, -Pierre,  Lavenderie, 
13<1«  E.  a.  5.  It.  6,  16,  24. 

DWELIEB,  zn.  {Dwaaldrager),  handdoekdrager, 
fr.  porte-^êsuie-mainê.  ||  DweUeren,  daer  men  de 
handtdoeoken  aen  hangt.  Stadeareh,  Dieet,  Vet' 
kktring  v.  de  ttaiuien  v.  h.  schr^werkereamb, 
18de  E.  —  Ben  dwelier.  O.  «.  An^,  1582,  xli, 
100,  Stadavoorded, 

DWBB8L00VE.  Zie  lÓotb. 

DWEBSNACHT,  zn.  De  naohi  tuetehen  twee 
dagen,  een  iermijn  van  Un  dag,  fr.  la  nuii  entre 
deux  jours,  Ie  ierme  d'un  jour.  Zie  Verdam.  EU. 
D weer B nacht,  vet.  \,  OTer  ander  nacht,  OTer 
ander  dagh,  derden  dagh.  ||  Soo  wie  hem  kondt 
Termet  in  't  merokrecht  [mercktrecht],  die  sal  hy 
leyden  oTer'dwersnaoht,  en  die  procednere  in  die 
merckt  bestaen,  gaet  OTer  dwennacht.  C.  v.  Chrave, 
TI     4. 

bwiNGELIJCK,  bn.  Die  gereehtd^  kan  be- 
dwongen worden ,  fr.  qui  peut  Ure  contraini  juridi- 
quement,  eontraignaUe.  ||  Die  een  heymelichede 
heeft  by  eens  anders  keldre ,  camere ,  huua  ofte 
erfye,  als  die  zoo  tuI  es  dat  se  den  ghebuer 
hinderlick  ee,  den  proprietans  Tan  diere  es  dwin- 
ghelick  dezeWe  heymelichede  te  doen  rujrmen. 
C,  V.  Auden.  XIT,  11.  Dat  hy  niet  dwyngelyck  en 
is  eena  anders  huys  daezop  te  laeten.  tak  ds 
Ybldb,  Annot,  165.  It  200,  293. 

DWINQHUIS,  zn.  Tuohihuis,  fr.  maison  de 
eorreeüon,  ||  Den  huysmeester  oft  concherge  Tan 
den  dwinghuyse,  sedert  eenighe  jaeren  herwaerts 
binnen  de  stadt  opghereoht, . .  Namentlijck  oock 
d'onkosten  yan  het  apprehenderen  yan  de  ledigh- 
ganghers,  yagebonden,  deughnieten,  en  yan  die 
op  te  leyden  int  yoors.  dwinghhuys.  Ord,  Alb. 
Antw.  1618,  Uitgaven,  xxi,  1,  8. 


E. 


ECHT8CHAP,  zn.  y.  Seht,  huwdük,  fr.  mariage. 
II  Die  salicheit  der  saligher  maechden  gaet  hoghe 
boyen  die  echtscap  der  wyyen,  want  si  yolghen 
dat  Lam  sonder  ylecke  mit  hoerder  yerleydester 
Urselen.  JSondert  merk,  164  y^. 


EDELBOT.  Zie  hsilbot. 

J:DELD0M.  Zie  BDBLMAK. 

EDELHEIT.  Zie  leskoobt. 
EDELMAN,  zn.;  my.  Edbllibdxk,  fr.  nobles, 
gentilshommes.  Volle  edellieden ,  fr.  nobles  de 


384 


EED. 


EEN 


race,  de  hMti  parade.  ||  Welken  de  bestandige  on- 
beylektheyd  hunner  Welgeboorteschap  door  32  vie- 
rendeelen  [of  kwartieren^  nl.  graden  van  afatam- 
ming]  hunner  steeds  Welgeboore  en  onbesprooken 
geweest  zynde  Toorouders,  zoo  van  den  kant  hunner 
▼aderen  als  van.  dien  hunner  moederen,  in  rechte 
konden  aantoonen,  £r.  nóbïes  è  32  quarfierê,  Diena- 
▼olgens  moeaten  halve  edellieden  16  kwartieren, 
de  achtste  edellieden  8  kwartieren,  en  die 
daarbeneden  4  kwartieren  kunnen  aanwijzen. 
Van  Loon,  Aloude  regeeringwijze  van  Sbüand,  Y, 
16  en  vlgg.  —  Daar  het  w.  Adeiioret^  hoogerop ,  zeer 
onbepaald  is  gebleven,  meenen  wij  het,  ook  door 
Van  Loon,  eenigszins  beter  te  zullen  loeren  kennen, 
daar  hij  ons  zegt :  dat  de  drieffrlei  zooeven  gemelde 
lidmaten  van  den  onoolkamen  adel  te  zamen  onder 
den  algemeenen  naam  van  adelborsten,  d.  i. 
jonge  borsten  of  aankomelingen  van  adel  z\}n 
bekend  geweest;  en  dat  zQ  in  de  Schutterijen,  de 
nachtwachten  bijwonende,  altijd  den  voorrang  had- 
den, en  het  voorrecht  genoten  van  op  geen  schild- 
wacht te  moeten  staan.  ||  G^hi  sult  weten  dat  eydelheit 
[nl,  edelheit]  een  groot  voordeel  heift  in  camp; 
want  een  rrj  eydelman  van  vulre  zyden  sal  niet 
ghewyst  werden  enen  alven  eydelen  man,  of  am- 
bochtsman,  copman,  of  kerel,  of  bastaerd  te  yer- 
andwordene  [nl.  in  een  kampgevecht] ,  en  een  half 
eydelman  ne  sal  niet  verand  worden  enen  onedelen. 
En  ghevielt,  by  machten,  of  by  aventueren,  of 
leelicheden  van  den  aenlegghere,  of  by  wantalen, 
dat  hy  yerandworden  moeste,  hi  soude  hebben,  als 
eydelman,  of  half  eydelman,  of  vieren  eydelman 
[«Mtr.  een  vierendeel],  of  half  vieren  eydel  [var.  of 
een  half  vierendeel  edeldoms] ,  vordeels  in  die  wa- 
pene;  want  eydellieden  vechten  in  vullen  wapene 
en  te  paerde,  en  oneydellieden  vechten  met  clip- 
pelen  en  met  scilden,  en  sin  overtrect  met  lederen. 
C.  leenh.  Burcht  v.  Brugge,  III,  234.  —  Het  Jus 
feudale ,  «ap.  73  zegt :  „een  vry  eidelman  van  vier 
ziden*';  zoo  ook  het  Maastrichtsch  Hs. ;  het  Brus- 
selsch  Hs. :  „van  been  (beiden)  zyden".  Dit  alles 
komt  niet  overeen;  het  geldt  hier  wel,  in  de  eerste 
plaats,  eenen  edelman  van  volle  z\jden,  van 
82  kwartieren,  en  de  engenoemde  uitgever  van  het 
Jut  feudale  verzendt  zelf  den  lezer  naar  Van  Loon, 
dien  w^  in  deze  byzonderheden  gevolgd  hebben. 
Edelman  van  monde  (?)  i|  Ten  overstane  van 
heer  Charles  van  Bourgoignen,  ridder,  heere  van 
Bredam,  etc.  Edelman  van  den  monde  hunder  Doer- 
luchtiohste  Hoocheyden  die  Eertshertogen  van  Ois- 
tenrvok . . ,  als  Stadthouder  van  den  Souverainen 
leenhove  van  Brabant.  27  oct.  1614.  Areh.  d.  abdij 
Cortenherg.  Edelman  van  de  camer  van  Haer- 
lieder  Doorluohtighe  Hoogheden  (Mher  Philips  La- 
moral  van  Ghendt  eü  VUain,  grave  van  Iseghem, 
etc.)  O.  V.  AaUt,  172  (1618), 

EDICK  (Eeck),  zn.  {Edik),  azijn  ^  fr.  vinaigre. 
I)  Van  eenen  wagen  mit  edick  oft  veryuse.  Tol  te 
Mhode,  1611.  Een  half  ame  eecx,  xxx  st.  Bek,  St.- 
Jans  gcuth.  1550. 

E£,  zn.  V.  Bchty  huwelijk,  fr.  mariaqe.  ||  Eö  is 
den  eygendom ...  op  de  kinderen  in  dyer  ee  ge- 
boeren,  gedevolveert.  —  Dat  oick  alle  rutsende  er£f- 
goeden . . .  succedeeren  op  de  kinders  in  derselver 
ee  geboeren.  O.  leenh.  v.  Valkenburg  ^  1570,  a.  7,  9. 

EEDEN  (Limb.  eyden,  eyen),  bw.  1)  Beëedigen^ 
den  ambtseed  afhemen,  in  den  eed  nemen,  fr.  asser- 
menter  a  un  office  jmblic.  \\  Wanneer  de  dekens 
van  den  ambachten  en  gulden  jaerlycx  gecoren  en 
geèedt  zyn,  alsdan  moeghen  deselve  kiesen  hcure 
oudermana  en  gezworenen;  eü  soeverre  de  dekens 


eenigben  persoon  oft  peraoonen  tot  gezworenen  oit 
oudermans  gecoren  hebben,  en  die  by  den  buiger- 
meesteren  en  scepenen  brenghen  om  als  gezworenen 
geëedt  te  wordene ,  indien ...  die  moeghen  de 
heeren  weygheren  en  wederseggen  te  eedene.  C  v. 
Antw,  1545,  II,  42. 

2)  Den  eed  eischen  van  eenen  getuige ,  hem  den  eed 
afnemen  j  fri  déférer  Ie  serment  a  un  témoin.  |)  Die 
nwmbairs  des  Heylighen  Gheest  van  Sint-Jana  te 
Dieste,  also  dat  zy  begherden  te  proevene  en  te 
toenene  een  testament . . ,  en  hadden  hoir  waerheyt 
bedwonghen,  begherden  se  gheéyt  en  ghehoert  te 
hebben . . ,  dat  men  die  waerheyt  eyen  en  hoeren 
sulde . . ,  dat  dese  waerheyt  aldus  gheëj't  en  ghe- 
hoert was.  Sohep,  v.  Méldert  (o.  Meldarde)  bij  Diest, 
18  mrt  1435.  Sullen  oock  verbael  zyn  de  daghe- 
menten  die  gebeuren  . . .  om  de  ghetuygen  te  sien 
eeden.  C,  v.  Brussel,  St^,  a.  15.  .Als  de  mannen 
de  waerhede  gaen  besitten,  maendt  den  bailliu  de 
mannen  dat  zy  vraeghen  zullen  naer  alle  zaecken 
daer  myns  heeren  recht  an  cleeft,..  en  dan  eedt 
den  sergiant  alle  de  persoenen,  met  vier  te  gadere, 
en  niet  meere.  O.  v.  Aalst,  170,  Sauveraine  toaer^ 
hede,  Soo  wanneer  partye  advere  ofb  hueren  procu- 
reur, wettelijck  ghedaeght  sgnde,..  om  die  ghe- 
tuijgen  te  sien  .eeden,  met  waerschouwinghe  dat, 
inghevalle  sg  oft  beuren  procureur  niet  en  compa- 
reert, men  dies  *  nietteghenstaende  sal  procederen 
tot  het  eeden  en  examineren  derselver  getuijghen , . . 
C,  V.  Lier,  Stijl,  ix,  10. 

EEDESTAT.  Zie  extbtat. 

EEOENOOT,  zn.  beider  gesl.  Bchtgenoot,  fr. 
conjoint.  ||  De  naeckte  proprieteyt,  die  eenen  van 
twee  gehuyschen  heeft  in  syne  goederen,  wort  oock, 
by  't  afsterven  van  synen  eegenoot.  gedevolveert  op 
hunne  gesamentlycke  kinderen.  C.  v.' Maastricht , 
Beces  v.  1665,  XLiii,  3. 

EECKBOOT.  Zie  hbckboot. 

EëCKEL,  EEGKEN.  Zie  bickel,  bickek. 

EELBOT.  Zie  heilbot. 

EELUIDEN  (Eeluyden,  eheluyden),  zn.  mv. 
Bchtélieden,  fr.  époux^  'eonjoints;  Hd.  Eheleute, 
il  Twee  eeluyden,  hebbende  tsamen  geprooreert 
wettige  kinderen.  O.  leenh.  Valkenburg,  IblO,  a.  6. 
Lenardt  en  Wendel,  eeluyden,  hebben  geprocreert 
kinderen.  C.  gr.  Loon,  I,  291  (1634).  Joost  Erken 
en  Margariet  Laukens,  eheluydian.  Ib.  371  (1675). 

EELUUCKT.  Zie  heimlfick. 

EËMER,  zn.  Wünmaat  te  Brussel.  Bmmer,  het 
ide  f)an  eene  aam  (1  aam  =  96  potten),  fr.  {mesure 
de  vin  è  BruxeUes)  seau,  Ie  quart  de  Vaime  (1  aiiH«  = 
96  pots).  II  Mate  van  de  wijnen ...  V4  ^<^^  ^^^ 
'ame  of  eemer  =  12  gelten  of  24  potten.  C,  r. 
Brussd, 

EEN,  zn.  en  by  voeg. '  nw.  I.  Als  zelfst.  nw. 
Iemand,  fr.  quelquun.  ||  Als  één  geslagen  oft  ge- 
quetst  wort,  soe  mach  hy  civilyc  agereii  totter  repa- 
racien  en  oprichtingen  van  den  meestergelde  en 
van  der  cueren,  v.  d  Tav.  86  v®.  Noch  een  ander 
exempel :  Eén  maicte  een  testament  zijnder  huisfr«n. 
Ib.  251.  Te  Vliermael,  in  eender  hootvaert,  is 
eoemen  [nl.  is  deze  zaak  voorgekomen] :  soo  wye 
[nl.  hoe]  één  hadde  doen  commeren  seeker  kooren 
te  velde  staende.  C.  gr.  Loon,  l,  vi,  87.  Eén  mach 
sijnder  duwarien  afgaen  en  kiesen  dlantrecht.  C. 
leenh.  v.  Santhoven,  a.  29. 

II.  Als  bijvoeg,  nw.  JEen  zeikere,  fr.  eeriain,  un. 
II  Dit  es  de  scout  die  dese  miester  makede . . . 
Gorise,  den  scepere,  xxiiij  s.,  en  ere  [nl.  eener] 
Edelkenuè,  van  hure,  xlviij  s.,  en  eneu  Gillikene 
ix  s.    Oork.  10  aug.  1298.  Dat,  daarboven,...   de 


EEN. 


EEN. 


385 


büllia  gheranghen  hadde  en  hondande  wm  in 
TftncnoBBen  eenen  Gheerard  yan  der  Doxfot.  C«  o. 
Auden.  2<i«  d.  101.  (1391)-  D'eento  beghinsele . . . 
Tan  der  Secte  der  Lutherianen  duer  eenen  Marten 
Luther.  Fl.  v.  VI,  l,  88  (1621).  Een  voor  al, 
(Aanaprakelyk  of  borg)  één  voor  aUern  en  aUen  voor 
éénem^  hoofdeffélijJc,  in  toUdum,  fr.  soUdairemeni. 
II  Ingeralle  de  rentier  heeft  meer  panden  dan  eenen, 
daer  diYorae  persoouen  hantpliohtera  oft  gebruyokers 
aff  Byjif  0oe  maoh  hy  doen  bescriven  elcken  van 
dien  gebruyokers  een  voer  al;  en  die  bescreyene 
moet  den  rentier  synen  achterstel  geheel  beiaelen, 
behoadelick  hem  syn  yerhael  op  syn  consorten.  C. 
o.  Antw,  1645,  Ti,  40.  It.  x,  23.  Zie  ook  elck. 

EENDRACHT,  sn.  y.  Ocereenkomst ,  fr.  oommun 
aecord.  \\  xij  ambachten, . .  dywelcke . .  yergaderen 
sullen  xxiiy  personen,  yan  den  alrewyaten,  te  weten 
yan  eenen  yegelijoken  ambachte  twee,  by  eendracht 
en  gheyolghe  des  meestendeels  yan  den  ambachten  ^ 
yoerseit . . .  Desghelijcks  die  le^chluyde  [nl.  de  ge-  ' 
goede,  geen  ambacht  doende  burgers]...  sullen 
noemen  en  kiesen  onder  hon  yiy  wyse  mannen  by 
der  meester  acooerde  en  geyolge.  C.  e.  SL'TVwr 
den,  i  82. 

EENERHANDE,  bn.  Zeker,  eene  soort  ofelaoh 
non  f  fr.  oerfain,  une  eapèee  de,  \\  Dat  possessie  niet 
anders  en  is  dan  eenderhande  recht,  dairmede  dat 
iement  een  lichamelyck  oft  oorporael  dinck,  dat 
men  sien  oft  tasten  oft  geyeulen  maoh,  heeft  in 
zynder  gewariger  macht  yan  gebruyeke  oft  besitte. 
y.  D.  Tay  34  y^.  Noch  yijndt  men  eenrehande 
possessie  yaoant,  en  is  een  possessie  die  yan  nie- 
mende  beseten  noch  gehouden  wort   Ib.  35. 

EENINOE  (Eninge),  zn.  y.  1)  Samemoerking,  om 
den  opslag  der  eettearen  f  e  bewerken,  fr.  coaUüon 
powr  amener  l'enckériseement  de»  denréee.  ||  Dat  niet  * 
ne  [nl.  en  is]  gheorloyet  iemene  eninghe  te  makene 
uppe  yitallien  of  up  dat  ter  yitallie  toebehoort.  C 
ttad  BrMgge,  I,  235,  Ord,  28  sept.  1280  $  1. 

2)„  W€UiThêid'\  onderzoekingsoponibod^  gedaan  buiten 
de  gewone,  geregelde  „  Waerheden",  ook  stille  waa/r- 
heidf  geheim  onderzoek ,  fr.  „vérité'^ ,  conroeatton  d' en- 
quête faite  en  dekors  des  franehes  vérités  ou  enquêtes 
ordineures  et  régulières;  aussi  coie  vérité  ou  enquête 
seorhte,  \\  Aleydis  de  JPenoeis^  domina  de  MotokeUf., 
quod  predicti  homines  nostri  super  aliqwbus  fore- 
factis  emergentibus,  seu  que  in  posterum  emergi 
poterunt  inj¥a  predietum  dominium  nostrum  de 
Soboka,  ^iod  seeretam  inquisitionem'\  qué  wdgr, 
stille  eylnge  [l.  eninge]  appeUatur ,  trahi  non  pos- 
sunt ,  nee  seeundmm  predietam  fecretam  inquisUümem 
eontrinei,  sed  publids  judiciis  traetari  et  eonmnei, 
seeundmm  sententiam  et  consuetudinem  ville  Ant- 
verpiensis,  kittl,  Motoken,  231  (1284).  Want  de 
criminele  en  ander^  feyten  en  delicten  yele  ge- 
schieden  bij  naehte  eü  by  ontijden,  in  particuliere 
huijsen  buijten  sweegs , . .  soo  heeft  men  yoor  cos- 
tume  en  oudt  gebruyck ,  dat  de  schouteth ,  bg  yoor- 
gaende  kerckgeboden ,  tot  alsulcken  dage  als  hem 
gelieft,  bij  yorme  yan  eenige  [/.  eeninge],  uut 
elcken  huijse  roept  eenen  man,  tot  sijnen  dage 
'  geoomen  sijnde ,  te  compareren  ter  plaetsen  bij  hem 
gedesigneert , . .  —  Welcke  persoenen ,  eü  eick  apart 
en  int  besundere,  onder  hennen  behoorlijcken  eedt, 
eerst  daeromme  in  handen  des  schouteths  gedaen, 
gehouden  sgn,  op  de  feijten  bij  oft  yan  wegen  des 
schouteths,  hen,  ter  presentien  yan  leenmannen 
yore  te  bondene,  henne  kennisse  en  wetentheyt  te 
yerclaeren;  achteryolgende  welcken  yerclaeren  yer- 
mach  de  schouteth  alle  deliuquanten  met  recht 
aen  te  spreken.    C.  v.  Santkoven,  1570,  ii  24.  — 


Uit  het  yolgende  biykt  dat  er  met  deee  ^eeningen" 
misbruiken  gepleegd  werden  door  de  rechteriyke 
ambtenaars:  ||  Dat . . .  Uwe  dieneren  en  ambaohteren, 
te  yele  steden  in  Brabant,  die  lude  onder  hen  ge- 
seten seer  drucken,  quellen  eü  moyen  buten  recht, 
mit  warheiden  eü  eeningen,  die  si  legghen  en  ghe- 
bieden  also  dick  en  menichwerf  als  hen  gelieft  en 
si  ghelt  hebben  willen. .  En  wat  yerder :  met  ge- 
meynre  warheiden  noch  eeningen.  Bekenh.  «.  Br<A, 
reg.  131 ,  fol.  47.  15d«  E.  B^kwest  der  drie  Staten, 
6'ie  punt. 

3)  Overeenkomst,  eenigheid,  eendracht,-  fr.  oom- 
venfion,  aceord,  union,  eonoorde,  bonne  entente, 
II  Van  der  eeningen  gemaict  tuschen  de  stad  yan 
's  Hertogenbosch  en  hoere  meyerye,  ter  eenre,  en 
die  stad  en  dlant  yan  Huesden,  tanderen  syden. 
Om  te  obseryeren  en  tonderhoudeu  die  goede 
eeninge  tusschen . . .  Cart.  Buseod.  fol.  100. 

4)  In  het  yerdrag  yan  1203,  tusschen  den  hertog 
y.  Brab.  en  den  graaf  y.  Gelderland,  zag  dese  ü 
yan  zyn  gewaand  recht  op  Megen,  en  yan  hH 
reM  van  eeninge  ia  het  Kempenlaud  [comes  renum^ 
ciavit  omni  juri  quod ,,,  se  asserebat  ia  Megen. 
Item,  omne  jus  quod,»,  se  asserebat  habere  in 
uniiaie  totius  öampinieu ,  quae  unitas  eulgr,  eeninge 
dieitur,  ipsum  duoem  habere  permisH],  y,Eraohten8 
welk  yerdrag  hij",  yolgens  De  Bam  (op  De  Dynter , 
II,  330);  „de  Kempensche  beyolking  tot  zijnen 
dienst  mocht  oproepen  en  yergaderen.'  Doch  deze 
yerklaring  is  geenszins  yerdedigbaar.  Zou  het  w. 
unitas,  eeninge  hier  eene  topographische  beteekenis 
hebben,  nl. het gezamenl\jkegrondgebied geh. „Kem- 
penlaud'*, nl.  Brabandsch,  Hollandsch  en  Luiksch? 
of  zou  het  onder  ons  2)  behooren,  uit  hoofde  der 
buurschap,  in  geyal  yan  in  Gelderland  gepleegde 
misdryyen  ? 

EENICHEIT ,  zn.  y.  Vereeniging  van  in  oneenig- 
heid  geleefd  hethende  personen ^  verzoening,  fr.  rap- 
proohement  de  personnes  ayant  véeu  dans  la  dêsu- 
nion,  réconeüiation.  Schiller  u.  Lubben,  einige, 
eininge,  enunge,  \\  Want  in  tiden  yoirleden  alre- 
hande  discort,  twist  en  debat  opghestaen,  gheruert 
eü  begonnen  waeren . . .  tusschen  die  gulde  yan  der 
scutterien  yan  den  yoetbogen,  genoemt  de  (Jrote 
Gulde , . .  in  deen  zyde ,  eü  eenre  gheselscap  yan 
den  yoetbogen ,  die  opgeset  eü  begonnen  was . . . 
in  die  eere  yan  sinte  Laureins , . .  hertoge  Jan . . . 
ordineerde  eü  yerenichde  die  gulde  yan  Sinte-Laureis 
an  de  grote  gulde ...  in  der  manier  hierna  be- 
schreyen : . .  soe  consenteren  wij  die  yoorseide  ordi- 
nantie  eü  eenicheyt,  en  yrillen  dat  zg  gehouden 
worden  in  der  yuegen  als  Yoirscreyen  is.  A.  Waü- 
TEBS,  Sermens^  4  (4  mei  1381). 

EENKINTSGHAP,  zn.  Gelijkmdking  der  kinds- 
ren  gesproten  uit  een  ontbonden  hiuweli^  met  de  uit 
een  later  huwel^k  te  verwekkene  kinderen^  fr.  assi- 
milaiion  des  enfants  nés  d*un  mariage  dissous  amx 
enfants  è  naitre  d'un  mariage  uUérieur ,  «mo  pro- 
Hum,  Defacqz,  Ane,  droit  bdg,  I  428,  Affréfisse' 
ment  ou  union  d'enfants.  Giimm  Mnkindsehaft, 
Il  G^ene  eenkindtschappen  kunnen  gemaeckt  worden 
tusschen  de  kinderen  yan  den  eersten  en  tweeden 
bedde,  tensy  by  interyentie  yan  den  hoogen  ge- 
rechte, en  naer  kennisse  genomen  oyer  de  dien- 
stigheyt  of  ondienstigheyt  yan  sulcke  oonyentie.  C. 
V.  Maastricht,  Becessen  v,  1666,  XL,  8.  Zie  hier- 
oyer  de  Koet.   y.  Roermond. 

EËNCLIPT,  bn.  Ongehuwd,  fr.  cHihatawe.  Kil. 
Eenklippigh  (fland,  brug,),  easUbs,  ||  Alle 
eenolipte  lieden,  't  zy  mans  ofte  yrouwen,  niet 
gegoedt    nochte    suffiwintelick   gestaet  synde,   om 


386 


EEN. 


EER. 


hemlieden  te  oatdngen  op  haerlieder  inkomen, 
sullen  hemlieden  tentont,  sonder  dilay,  begeren 
ten  dienst  van  de  goede  lieden,  sonder  te  mogen 
blyyen  woonen  op  haerlieder  selveu ,  op  de  boete . . , 
geresepreert  ambachtslieden ,  hem  dagelicx  te  -werok 
stellende.  C  ü.  Veumey  zxxit,  6,  en  vlg.  Tt.  O. 
Vé  Winoexberge»^  yii,  37.  Zie  ook  het  Tolgende 
woord. 

EENLOOPICH, EENLOOPË, bn.  1)  Ongtkuwd, 
fr.  eêlibataire  (Kramers  Benloopend,  eenloo- 
pig);  Kil.  Eenloopigh,  êoliooffus,  êolus  cwrrens; 
Eenloopigh  gheselle,  juvenis  ood^ê,  quineque 
uxorem ,  neque  prolet ,  neque  familiam  alit,  ted  soluSf 
quocunque  lubet,  vagaiur.  ||  Daert  bedde  gesceiden 
is,  en  yan  eenlopen  luden,  die  huysraet  houden, 
sal  die  persoen  [nl.  de  pastor]  hebben,  te  Eersmisse, 
tfierendeel  yan  eenen  ouden  engelschen  oft  sijn 
werde.  Belg.  Mus.  II,  166 ,  Pcutortrecht  te  Nispen 
(1421).  Dat  deselye  yroukens  eenloepich  sullen 
wesen,  sonder  mto.  Chdsh,  Brusêélt  h  nr.  1288, 
Stat.  V.  HHeUig  Kruisgodêh.  6»  (1622).  (Dit  is  in 
strijd  met  Eiliaen).  Opt  yierde  different,  dwelck 
es  aengaende  den  slapers  oft  eenloopighe  gesellen 
in  der  stadt  yan  Antwerpen,  hebbende  alleene 
eene  camere  daer  sy  gaen  slapen»  insgelycx  aen- 
gaende den  yo  en  yj  scholieren  in  der  stadt' yan 
Loeyen,  gerekent  en  getelt  elck  voor  een  heertstadt , 
die  yoors.  yan  Antwerpen  en  van  Loeyen  suatine- 
rende  dat  deselye  slapers  oft  cameristen  nyet  en 
behoiren  gerekent  te  wordene  yoor  heertsteden. 
Mekenk.  v.  Brab.  reg.  147  fol.  112,  Besliiting  over 
de  geichüUn  wegens  de  haardtelling  (1526).  Dat 
G^uillaume  [nl,  Coxie]  yoorts  is  geweest  een  een- 
loopich  geselle,  hebbende  yan  zynen  jongen  dagen 
geloopen  uuijten  lande  naer  Italien.  A  Watttbbb, 
Les  Coxie,  28  (omtr.  1600).  Een  eenloopigh  per- 
soon,  wesende  ingheseten  poirter  yan  Brussel,  al 
is  't  dat  hy  een  jaer,  min  ofte  meer,  hem  uyt 
der  stadt  yertreckt,  in  andere  landen  oft  steden, 
om  sgnen  handel,  neiringe  oft  andere  saecken  te 
doen,  en  yerbeurt  noch  en  yersuymt  daerby  sijne 
poirterye  niet.  O.  o.  Brussel,  1606,  a.  212.  Ghristijn 
univagus. 

2)  Omsswervend  man,  landlooper^  tt.  vagabond 
(Eiliaen).  ||  Tenwaire  dat  die  misdadige  eenloo- 
pich  waire .  . ;  en  hy  is  geheeteu  eenloopich ,  die 
geen  zekere  domicilie  of  huys  en  houdt,  hetzy  bij 
hueringen,  leeningen  oft  anderssins,  dair  hy  hem 
inne  onthoudt,  mair  loopt  in  *t  wilde,  oyeral  dolende. 
y.  D.  Tav.  81  y«. 

EENLOEGK.  Zie  heimlüick. 

£ENPAEBLIJCE,bijw.  Eenpaerlijck  of  b'g 
middel.  In  het  leenroerig  stelsel.  Onmiddellijk  of 
middellijker  wijs ,  fr.  (dans  Ie  sysième  fHodal)  immé- 
diatement  ou  médiatemeni.  \\  Baminge  [nl.  statuut] 
op  die  scepenenbrieye  yan  den  Bosch,  die  bekent 
syn  en  selen  werden  op  leengoede  eenparelyc  of 
by  middel  gehouden  yan  mynen  genedigen  heere 
den  hertoge.  BekenJc.  v.  Brab.,  reg  132  fol.  91. 

2)  Zonder  ophouden ^  £r.  sans  diseontinuer.  \\  Het 
was  een  oout  wintere,  als  yan  Sente-Niclaus  ayonde 
eenparelyc  yriesende  tote  Sente-Haecten.  Jak  yAV 
DiXKirDB,  306.  En  hebben  deselTe  religieusen 
hnere  possessie  ghehouden  en  ghemainteneert  een- 
paerlike  'en  zonder  interruptie  of  inbreken  ter  con- 
trarien.  C.  v.  Auden.  2d«  d.  321.  Dry  e  sondaegsche 
kerckgeboden  d'een  den  anderen  eenpaerlijck  yol- 
gende.  C.  v.  d.  Kid,  ii,  6. 

EEN8AMENTLIJCK  (Eentsamentlijck,  eensaem- 
lyok,  eensamelijck ,  eenzamelick),  bijw.  Oezamenlijk, 
tê  gader,  fr.  conjoinUment g  Kil.  Eensaemlick. 


II  De  lanoxileyende . . .  heeft,  naer  het  scheyden 
yan  den  bedde,  yooruyt..,  eentsamentliick  oock  de 
actiye  schuldeif.  C.  e.  Santhoven,  1664,  a.  91.  Dry 
dagen  yan  thoone . . .  dewelcke  gemeijnlgck  en  een- 
saemlijck  loopen  sullen  den  aenleggere  soowel  als 
den  yerweerdere.  Ib.  Stijl  y  142.  De  adyocaten  en 
procureurs . . .  sullen  eensamelijck  sluijten  wanneer 
deselye  hunne  meesteren  sullen  wederomme  moeten 
keeren.  Ib.  326.  Fl.  o.  VI.  I,  806.  Eensamentiyo. 
Brab.  recht  ^  \,  663,   Veestapel  Lier. 

EENSDEELS, bijw.  Gedeeltelijk,  ft. partieOemeni. 
II  Hoewel  thuys  oft  den  pandt  maer  eensdeels  yoer 
de  rente  yerbondon  en  staet,  nochtans  deghene  die 
thuys  wille  gebruycken  oft  besohudden,  die  moet 
den  geheelen  achterstel  yersohieten  en  betaelen. 
C.  V.  Antw.  1545,  yi,  17. 

EENSWEEGS,  bjjw.  Te  zdfder  tijd,  h.enméme 
temps.  Kil.  eadem  via.  \\  Den  yerweerder  sal  ooek 
yerbaelyck  antwoorden ,  en  eensweegs  moghen  nemen 
renrersaire  oonclusien.  Middelen  v.  VL,  O.  P.-B. 
autr.  18  febr.  1702,  a.  68.  It.  6  juli  1703,  en21apr. 
1744.  De  gesworen  clercquen  worden  gheïnterdioeert 
schrifturen  in  te  dienen  mentie  maeckende  yan 
eenighe  bescheeden  oft  acten,  sonder  deselye  eens- 
weegs daerby  oyer  te  leggen  en  te  yoeghen.  O.  stad 
Brugge,  II,  699  (1761).  It  £1.  v.  Vl.  III,  191; 
C.  V.  Auden.  2de  d.  489. 

EENVEEBDICH,  bn.  Henparig,  gelijk  (hier: 
met  dezelfde  straf  strafbaar),  fr.  Sg<ü  (ioi:  pmme- 
sable  de  la  même  peine).  Kil.  Eenyaerdigh, 
uniformis.  \\  Een  persoon  yan  buyten,  die  eenen 
poertere  slaet  ofte  quetst . . .  yerbeurt  dobbelen 
brueck;  uytgenomen  met  moertwapenen ;  dut  blyft 
eenyeerdich  en  gelyck  [nl.  zooals  a.  8:  die  yerbeurt 
LX  pont,  oft  syn  een  hant];  a.  18  yan  het  keur- 
boek,  waaruit  dit  art.  is  overgenomen,  zegt:  dat 
sal  eenyoudeghe  core  bliyen.  O.  v.  Antw.  1 646,  ii,  16. 

EENVEËRDELIJCK,  b'yw.  Senparig,  op  gelijk- 
vormige wijze  y  it.  uniformément ,  d*une  mambre  egale. 
II  Dies  seker  yoet  ghestelt  is  by  d'ordonnantie  yan.., 
en  nochtans  niet  ghelyckelyck  en  eenyeerdelick 
ghebruyct.  C.  st€ul  Brugge,  II,  617. 

EENWINTEB,  zn.  Yan  dieren  gezegd.  £mmi 
winter  geleefd  hebbende,  jarig  ^  h.  (des  animaux) 
qui  a  vécu  un  hiver,  d'un  an.  Kil.  Eenwinter, 
enterdier.  \\  Nopende  de  schapen,  die  men  noempt 
eenwinters  ofte  geylingen,  sal  dit  recht  moeten  be- 
taelt  worden  gelyck  van  de  andere  schaepen,  soo- 
wanneer  hun  de  woUe  geschoren  is.  O.  P.-B.  andr. 
18  febr.  1702,  a.  163,  Middelen  v.  Vlaanderen,- 
zie  ook  16  dec.  1704.  Eene  oude  Fransche  ver- 
taling dezer  oorkonde  werd  onbehoorlijk  uitgegeven 
onder  de  oorspronkelijke  teksten ;  „eenwinters"  wordt 
er  vertaald:  qui  n''ont  eneore  porti  quun  hiver. 

EËB,  bijw.  Vóór,  fr.  avant  \\  Eest  dat  de  borgo 
aengesproken  wort  eer  de  principale  souldenere, 
soe  mach  die  borge  opponeren  die  excepcie  van 
excussien,  dats  te  seggen  dat  de  principale  soul- 
denere ierst  aengesproken  ende  uuytgevolgt  wordde 
eer  hy.  v.  d.  TAy.  267.  It.  244.    • 

EEBBAEB,  bn.    Eerbaer   van   liohame 

(Yan  eene  vrouw).  JSSsrftoar,  kuiseh,  van  goed  ge^ 
d/rag,  fr.  {d^wM  femme)  chaste,  vertueuse,  de  honne 
conduite.  ||  Hoyrie  eü  maechsoep  mach  men  prouyen 
met  mannen  oft  met  vrouwen ,  evenverre  dat  goede 
onghelachterde  tunchbaer  lieden  zyn.  En  een  vrouwe 
heeft  alzo  vele  voix,  updat  zou  goedt  en  eerbaer 
van  lichame  es,  als  een  man.  O.  v.  Aalst,  Orig. 
zxyi,    Van  ghenachten  van  ghedeele,  a.  21. 

EEEDE.  Zie  akrdk. 

EEBDEN.  Zie  abbdev. 


EER. 


EER. 


387 


EEBDEN  (Erden ,  herden),  bedr.  en  onz.  werkw. 
Het  laken.  De  wol  ontvetten ,  bij  middel  van  de 
volacnrdet  fr.  déffnüsser  la  laine  du  drap  au  moyen 
de  la  terre  a  foulon.  ||  Teghelike,  die  stucken 
maect,  moet  bringben  vore  die  dekene  te  seghelne 
al0t  gheweyen  es,  eer  ment  eerdt.  K.  lakeng.  Meehelenf 
1831,  a.  96.  Bent,  zo  zal  men  up  een  clene  wit 
derdelino,  Tan  den  hoghen  prize,  eriden  enen  dach, 
en  Toord  demp  iiy  daghe  -werken.  Een  cleene 
blaeu  derdelinc,  van  den  hooghen  prise,  zal  men 
erden  achter  tdaohwerc,  en  achter  tnerden,  so  zal 
men  werken  iiij  daghe.  —  Dat  gheen  yulre  enich 
laken  erden  moet  met  pizse  noch  met  zepen,  ap 
iy  lib.  par.i  en  xii\j  nacht  in  de  vanghenesBe  te 
ligghene.  —  Dat  men  alle  maniere  ran  lakenen 
zid  moeten  erden  en  waszchen  ter  ghenouchte  Tan 
den  meester.  K.  lakeng.  Iperent  1363,  cap.  tii. — 
De  Mechelsche  en  Ipersche  benaming  eerden, 
schijnt  dezelfde  beteekenis  te  hebben  als  het  Brug- 
Bohe  Bryeren,  Brihieren,  zooals  o.  a.  blijken 
zou  uit  a.  63  der  keure;  zie  ons  laatste  citaat  sub 

BBIJBEBEK. 

E£R£,  zn.  t.  JEer,  fr.  hanneur,  lem.  ter 
eeren  gaen.  lenumds  goeden  naam  te  kort  doen, 
benadeeUn^  fr.  potter  atteinie,  nuire  d  VAonneur  de 
qn,  li  Die  den  anderen  quade,  smedelijke  woirde 
toeeprict,  die  hem  ter  eeren  moghen  gaen,  die  sal 
der  partijen  beteren  met  eenen  weghe  t'Onser 
Yroawe  t'Erdenboroh.  K.  v,  8t,-Truiden,  1366,  a.  12. 

EERLANT  (Brlant),  zn.  Bouwland ,  fr.  terre  la- 
bomrahle.  Kil.  Eren,  eeren, aeren,  arare.  i|Een 
stuck  eerlants,  ses  lopensaet  groet.  —  Een  stuck 
erlantz,  drie  lopensaet  groot.  Bijksarck.  Leenh.  o. 
Brab,  30  jan.  1496.  Een  hoeye  met  huer  toebe- 
hoerten,  gelegen  in  de  proohie  yan  Zonne,  omtrent 
y  mudsaet  lants,  houdende  in  eerlant  en  in  weijden 
en  grooeen  omtrónt  iiy  buender,  en  een  eeusel  yan 
drie  coegweijen,  genoempt  die  hoeye  yan  Vroen- 
hoyen.  Ib,  Bekenk.  nr.  666.  (1606). 

EERLIJCK.  Zie  hbeblijce. 

EERLIJCE,  bn.  1)  Yan  gebouwen.  Sierlijk^  fraai^ 
eeboan,  fr.  éUgantj  beau  (parlant  de  eonetructume). 
II  Dat  die  huijsen  staende  binnen  deser  stadt  yan 
Diest  s\jn  seer  yergaende,  niet  alleen  in  de  zijstraeten 
maer  oock  in  de  principael  wijeken  en  in  het 
schoenste  en  eerlijckste  yan  de  stadt.  C.  v,  Diest  ^ 
Ord.  28  juni  1662.  Ende  want  tyoirs.  hujs  zeera 
oudt,  ruyneux  en  onoierlic  zy,  en  die  yoirs.  onse 
stadt  yan  Antwerpen  onlanox . . .  zeere  yan  yoicke 
gemenichfuldicht ,  in  sulcker  yuegen  dat  aldaer  yan 
node  waere  een  andere  grooter,  eerlycker  en  chier- 
lyoker  huys .  .  Dat  dieselye  thoenderen  souden 
tyoirs.  oude  yleeschuys  doen  afwerpen,  en  in  de 

Slaetse . . .   een  ander   chieriyck   en  eerlyck  huys 
oen   stellen   en   maecken.    Bekenk,  v.  Brab.  reg. 
187,  fol.  174  (1600). 

2)  Yan  een  zekere  hoeyeelheid  of  hoedanigheid. 
Beddijkt  iamehjk^  schappelijk^  fr.  raisonnable,  pas- 
sable  (en  qualité  ou  quaniité).  ||  Een  eerlycke  schotel 
spyse  en  eertexL  Zie  dakskt.  Een  eerlycke  geit- 
oanne  {nl.  een  stoop]  yol  Binschen  wyns.  K€uirt 
Haudhoog  te  Diest,  y.  1631,  a.  19. 

EERLUCK,  bijw.  Wdvoegelijk ,  behoorlijk,  fr. 
déeemment,  eonvenablement.  \\  Item  alle  meesters 
yan  den  yoers.  ambachten  zullen  sculdich  sijn  allen 
jare  eerlijcken  en  thamelijcken  te  comene  in  de 
proeessien  op  des  werdichs  Heylichs-Saoraments- 
dach  en  tOnser-Lieyen-Yronwen'Ommeganck,  op  de 
pene  yan  een  pondt  waas  tot  behoef  yan  den  yoers. 
altare,  onder  huerlieden  kersse.  K.  «.  h.  Legwer^ 
Jcersaekb.  te  Diest,  11  mei  1640,  a.  28.  It.  O,  ik 


Lier,  xiii,  30;  O.  stad  Meehelen,  xiy,  82;  C,  v, 
Antw,  eomp.  iv-,  xyj,  60. 

EERLINDE  (Eirlinde),  zn.  Lijn,  touw  om  een 
paard  te  geleiden ,  fr.  eordeau  powr  guider  un  chevcd. 
Zie  De  Bo  Lijnde.  ||  Yan  de  yeltyaert  oft  ploech- 
ghetouwe.  Soo  wie  eenighe  yeltyaert  naeme,  als 
ploeghen,  eyghen,  strenghen,  eirlinden, ..  sal  den 
neere  gheleyert  worden.  O.  v.  Deurne,  1612,  a. 
443.  —  Waarschijnlijk  wat  men  hier  de  „ploeglgn'* 
heet,  een  toom  yoor  het  ploegen. 

BËRSAËM,  bn.  Yan  yoorwerpen.  Fraai,  sier' 
lijk,  fr.  beau,  jolt.  \\  Also  yerre  alse  de  processie 
lidén  sal,  soe  sal  eenyeghelijc ,  dies  de  macht  heeft, 
yore  uuthangen  yore  sijn  huys,  ter  straten  waert, 
eene  eersame  sargie,  oft  cledere  [nl.  tapyten],  s^jn 
sij  roede,  blauwe,  oft  alsoe  sy  se  hebben.  Mxbtbks 
XK  T0B78,  III,  641  (1399). 

EERSELEN  (Ersselen),  ow.  (Aarzelen),  terug- 
weken, aftrekken,  fr.  se  retirer,  battre  en  retraite. 
il  [Ware  de  yassael  in  de  battaelle  soe  gequest  ofte 
afghestelt  yan  peerden  en  ghebloot  yan  wapenen 
als  dat  hi  zijnen  heer  niet  helpen  noch  secoureren 
en  mochte,  sonder  fraude,  hi  sonde  met  eeren 
moghen  ersselen  ofte  ylien.  Wiblaiït,  Leenr.  127. 

EERSELMAENT,  zn.  y.  October,  fr.  octobre. 
Kil.  Aersselmaend  (vet.  fland.),'oetober ,  met  de 
Schrieckiaansche  etymologie :  ,)Wijl  het  jaar  alsdan 
meest  teruggaat,  quod  annus  tune  praecipue  retro- 
grediatur'" s  ook  Herselmaend.  Bredaesohe  alm. 
Hersel-,  aersselmaend.  —  Yan  het  oude  Herse, 
Kil.  milium,  gierst,  fr.  miilet;  ygl.  eyenmaand, 
speltmaand  (wynmaand):  zie  Yxbdah.  W\j  troffen 
het  woord  in  geene  praktische  schriften  aan. 

EER8TCOOP8  (Kersts  coeps),  byw.  Uit  -de 
eerste  hand,  h.  de  la  premibre  main.  \\  Dat  de 
tayemiers,  die  huutlantsche  hoppe,  Oesterbier, 
Ambox^henbier  of  ander  yremdt  bier  te  tappe  yer- 
coepen,  sij  dat  zullen  moeten  coepen  jeghen  d'as- 
sisers  yan  den  yremden  biere,  sonder  elderweerts 
te  coepene  of  te  haelne . . ,  up  sulke  yoorwaerden 
dat  men  den  tayemiers  daeraf  sal  stellen  tameiyken 
loen  yan  tappene,  en  dat  men  d^Oestersche  bier 
niet  meer  yerooep^n  ne  sal  dan  y  groten  den  stoep, 
noch  d'Amborghen  bier  [meer]  dan  xxx\j  miten  den 
stoep ,  als  't  last  cost  yig  noble  eerste  coeps  of  daer- 
onder,  en  alst  dierder  cost...  ds  Ylaihitck,  Aeo, 
8  (1417).  In  dit  jaer  [nl.  1672]  waeren  de  wynen, 
zo  in  Yranckerycke  als  in*  de  Duitsohe  landen, 
oyeral  zeer  sobre  en  diere;  zodat  d'eerste  wynen 
yan  Rouchelles ,  ghenaempt  alhier  Petauwen , . . 
golden  eerstcoops  yan  den  Fransman,  by  een  scip 
smaels  [nl.  in  éen  maal]  al  te  nemen ,  ghereet  ^elt, 
de  Bomme  yan  thien  ponden  groeten  elck  yat.  Piot, 
Chron.  439.  It.  C.  v.  Brussel,  Deelingen,  1366,  a.  9. 

EERSTOCK,  zn.  Yan  een  wagen.  Bongstok,  fr. 
enragoir.  ||  Dat  niemant  en  sal  moghen  afhouden 
oft  afsnijden  eenigherhande  hout  op  de  Yruente,.. 
tenwaere  dat  iemandt  quaem  yaeren  en  iet  braeok 
aen  synen  waghen  oft  kerre,  en  hij  yandoen  hadde 
eenen  wisch  oft  spannaghel,  leunen,  eerstock,  etc., 
oft  diergheiycke  noodt.  K.  en  br.  o.  JfoU,.  1696 — 
1631,  a.  11. 

EERTBEEREN  (Ertberen),  bn.  Aardbexievormig, 
fr.  en  forme  de  fraises  (fragiforme).  \\  Item,  yj 
silyeren  lepelen  met  guldenen  ertberen  knoppen 
aent  inde,  waghende  1  merct  [al.  mark  zilyers]  ij 
once.  Inv.  v.  d.  Suist,  1489. 

EERTC08T.  Zie  hesbtcost. 

EERTSCHOUWE.  Zie  heebtbchoüwb. 

EER'tBETTE.  Zie  xbwbtbettb. 

EERT  WATER,  ebdbwateb,  zn.  o.  Water  die- 


388 


EET. 


EET. 


nênde  om  hêi  laken  mede  te  eerden^  fr.  mw  teroani 
a»  dSgrausage  du  drop.  Zie  eesseK  en  eselev. 

EERTWINNE  (Eerdtwenne),  zn.  Landbowoer, 
fr.  culHvaievr,  \\  En  noch  moet  de  yoers.  winne  alle 
de  huyse  den  voin.  hoye  toebehorende,  Tan  der 
nederster  richelen  tot  der  platen  toe,  wel  en  loye> 
lyc  houden  op  s^nen  eort . . .  Ende  alle  andere 
poenten,  die  andere  goede,  getrouwe  eertwinnen 
op  ende  neder  doen.  Brute,  godth.^  B  reg.  219  P. 
63  v^.  {Beersel^  1469).  Dat  zekere  pratere  ghemaect 
en  gheheedt  zy  ter  vorseyder  plecke,  by  meyere 
en  scepenen,  die  gheoosen  sal  syn  by  den  meesten 
deele  yan  den  eexdtwonnen  yan  daer.  C,  o.  Aalst  j 
Orig.  nr.  86.  K,  r.  Paricke  v.  1472 ,  a.  44 ;  de  Fr. 
tekst  heeft  laboureure.' 

EEBVEBJAEB,  bgw.  Voorverleden  jaar,  het 
jaar  vóór  verleden  jaar^  fr.  il  y  a  deux  ansy  Vannée 
avant  Vannée  derni^e.  Kil.  heeft  Yerjaerent, 
anno  praeterito.  \\  In  yorige  jaren  gaf  deze  belasting 
op  de  nieuwe  weyersleerknapen :  in  1327,  Ontf.  yan 
eeryeijare  (1325)  xo  Ib.,  yan  yerjare  (1326)ocxcy  Ib. 
16  B.  8  d.  Bek,  Gentj  1336,  blz.  6,  aant.  1.  Ver- 
dam EBSyABEJABEV. 

EERWEERDICH,  zn.  o.  Dat  eerwerdioh 
van  Ludiek.  Set  Luikech  kapittel,  fr.  Ie  eha- 
pUre  de  Liige.'  ||  By  den  eerwerdigen  yader  in 
Christo  en  onsen  here  heer  Engelbrecht,  busscop 
yan  Ludiek,  en  syn  eerwerdige  capittel.  C.  v.  St.^ 
Truiden,  §  21. 

EERWERCK.  Zie  ebevwebck. 
.  EEST  yoor  is  *t.  Van  algemeen  gebruik.  Hetzij, 
fr.  soit.  il  Eest  in  temmeringhen  of  in  anderen 
orbore.  Bruss.  godsh.  B  1453,  Schep.  o.  Buishroek 
(1379).  Item,  soe  sal  eenyegelijck  mensche...  alle 
sijn  goet,  eest  haye  oft  erye,  innebringhen.  Ib.  H 
945  fol.  2  yo. 

EESTAET,  zn.  m.  Echt,  huweUjk^  echte  staat, 
fr.  marioffe.  \\  Een  yan  beyde  eeluyden  qwaem  te 
steryen ,  achterlatende  zeeokere  erffgoeden . . .  by 
hon...  geconquesteert . . ,  soe  is  die  proprieteyt, 
duer  het  scheyden  yan  den  bedde,.,  eii  deyolyeert 
[L  gedeyoWeert]  op  deseWe  kinderen  in  den  yoers. 
eestaet  geboeren.  C.  leenh.  v.  Valkenburg\  1570, 
a.  6;  it.  1612. 

EESTER.  Zie  heebtbb. 

EET  (Eedt,  heet,  eyt),  zn.  m.  In  yerschillige  be- 
teekenissen.  1)  Kwade  (quade),  vileine  eeden. 
Vloeken,  godslasteringen,  fr.  jurements^  blasphvmes, 
ofr.  vilains  sermenis.  Kil.  Eed.  j|  Dat  zo  wie,  yan 
nu  yoortan,  yoordaghtelic  blasphemiert  Gode  of 
zynder  gebenedider  moeder  der  maghet  Maria,  of 
zyne  heüighen,  met  eenighe  quaede  uutgesochte 
eede,  die  zal  ghestelt  zyn  int  pelloryn,  zyn  tonghe 
duersteken,  en  yoort  ghewyst  te  watere  en  brode 
in  tsamans,  een  maent  lanc  gheduerend.  En  boyen- 
dien,  naer  dat  scepene  dincken  zal,  de  eeden  yoor- 
dagtigh  en  uutghesoght  wesende,  sullen  swaerder 

eignitie  doen,  als  hemliede  redelic  dincken  zal. 
n  werden  zi  ter  ij<i«  ryse  yerwonnen,  zullen  ghe- 
stelt zyn  int  pelloryn,  de  tonghe  doorsteken  en 
ghesplit.  Ord,  magistr.  v.  Oent,  19  febr.  1511; 
HüTTTEirs,  CorporoHons,  89.  De  kinderen  onder 
de  xy  jaer,  die  men  zal  horen  quade  eede  zwoeren, 
en  dat  ter  kennisse  compt,  zal  men  gheesselen 
acht«r  straten,  andren  texempele;  en  boyen  de 
yooTs.  oudde  wesende,  zal  men  die  corrigeren  als 
boyen.  Ib.  90.  Wat  deighenigen  yerbuert,  die  by 
Godts  yleysch,  cracht,  wonden.  Sacrament,  Gris- 
dom  sweerdt.  C.  gr.  Loon,  I,  148  (1549).  Vileyne 
en  quade  eeden.  FL  v.  VL  7  oct.  1531,  a.  18»  I> 
765.  Zie  ook  BODELiirGBK. 


2)  Oereehtelijke  eed^  fr.  sermeni  judieimire.  Kil. 
Eedt,  jusjürandmniy  juramentum.  Deze  eed  was 
zeer  yerschillig  in  zijne  bewoordingen  en  in  den 
afleggingsyorm ,  naar  den  stand  en  den  staat  der 
personen,  ambtenaars  en  ambaohtshoofden,  pleiters, 
getuigen,  enz.,  en  de  yerklaring  of  yerbintenis  welke 
hij  ten  doel  had  plechtiglijk  te  bekrachtigen.  Eene 
zelfde  benamine  past  echter  op  allen,  nameiyk  de 

Lichaemlijcke  TLichamleec),  Lijffelijoke  eet 

(Lyflick,   Lyffelijck).  Serment  eorporel;  LatL  eorpo- 
ralis  fides',  corporale  juramentum.  Deze  eed  werd 
afgelegd  met  opgeheyen  hand,  met  aanraking  yan 
het   heilig  eyangelie,  het  heilig  kruis,  relikwiefin 
yan  heiligen  (ten  heiligen,  ton  heiligenwaerts),  of, 
zonder  aanraking,  een  dezer  yoorwerpen  yoor  oogen 
hebbende.    j|    In   saeckeu   niet   excederende    [den 
Bycxtaxe]  sullen  alle  partyen  subject  syn  die  reyisie 
te   yolgen;    dieweloke   hen   geaccordeert   wesende, 
sullen  beyde  partyen  gehalden  syn  lyffelycken  eedt 
te  doen  daeraff  niet  yoorders  te  appelleeren,  sup- 
pliceren,  oft  eenige  andere  remedie  te  gebruyoken. 
C.  gr.  Loon,  I,   25,    Ord.   12  mrt  1607,  in  take 
van  herziening  der  vonnissen.  —  Ook  als  bijwoorden: 
II  Amout  oic,  heere  yan   Dyest,  in  onser  tsegen- 
wordicheit   en   synre  gelike   Iparium  suorum],  en 
andere   onse   lude   gestaen   [constiiutus'],  op  sinen 
eet    lichaamleeo    ghegheyen ,    gheloefde ...    K.    v. 
Dieet,    1228;  Lat.  sacreunento  eorporaliter  prestiio 
Burgemeesteren ,  scepenen  eü  raide  yan  der  stadt 
yan  Antwerpen , . .  doen  te  weten  en  oertifioeren 
yoore  de  gerechte  waerheyt,  dat,  opten  dach  yan 
huyden,  yoere  ons  comen  zyn  Ghgsbrecht  Oeyen 
en  Jan  Colaerts,  eiï  hebben  met  opgerechten  yin- 
geren  en  by  gestaefden  eede,  lyfiick  aen  den  hey- 
ligen  gehouden  [nl.  afgelegd],  gezwoeren  en  geaffir- 
meert...   Archiif  stad  Dtest,  yak  18,  Verklaring 
magistr.  v.  Antw.  4  oct.  1505.  —  De  plechtigheid 
yan  den  eed  wordt  o.  a.  bedacht  in  de  Kost  y. 
Sint-Truiden,  §  33:   ||  Welke  borgemeesteren  en 
ghesworen    raetsluyde . . ,    sullen    doen   yoer  onse 
sooutiten  eenen  solempnen  eü  hoecheiycken 
eedt,  dat   [sy]  dy  officien . .  —  Gheloyede  bi  sere 
trouwen,  en   syn  hant  ophoudende  ten'heylighen- 
waert«  en  swoer  dat . .    Gharterb.  Begijnh.  Brussd, 
fol.  211  y®.  (1348).  Soe  wie  sweren  sal  yan  gelde- 
liken  saken,    of  yan  wat  anderen  saken  dat  sy, 
uutgenomen  yan  erftalen,  dat-  die  sal  sweron  na 
onser  stat  recht:  Soe  wes  men  hem  tydt,  dat  tiy 
des    onsculdich    is,   soe   hem    GtoA  helpt  eü   die 
heyligen!   Oork.  v.  hertogin  Joanna,  voor  ^s  Bosch,  ' 
Cart,  fol.   16  (1387).  Soeyerra  de  debiteur  dorste 
leggen    handt    op  heylighen  en   zweerm   dat   hy 
ogheen  ghelt,  goet  oft  substantie  en  hadde  oft  en 
wiste  hem  toebehoirende.  C.  v,  Antw.  1545,  XT,  2. 
Hebben  gecertifficeert  en   geaffirmeert   [nl.  de  ge- 
zworen  landmeters]   by  huere  eeden,  die  zy  daer- 
omme  met  opgerechten  yingeren . . .  ten  heylegen- 
weerts  gedaen  hebben.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  139 
fol.  96  y^.  (1547).  Eü  als  dat  [onse  seggen]  also 
gelesen  en  gepubliceert  sal   wesen,  so  willen  wy 
dat  dan  terstont  die  hero  yan  Diest  yoirs.,  in  deen 
side,  eü  syn  scoutheit,  scepenen  en  raet  yan  Dieet, 
in  dander,  yoir  hen  en  yoir  hore  naoomelingen, 
in   beiden  siden,  op  theylich  eyangelium,  en  de 
andero  goede  lude  gemeinlic  yan  Diest  aldaer  yer- 
sament,   met  opgerechten  yingeren  openboerlic  eü 
lyflic   ten  heyligen  zweren  selen,  onse  tegewerdige 
seggen,  met  allen  sinen  clausulen  en  toebehoirten , 
te   houden   eü   te   doen  houden  yast,  gestade  eü 
sonder  breken,  tot  ewigen  dagen,  sonder  eeniger- 
hand  e  argelist.    Diest,   Doude   Bootb.   fol.  21    y®^ 


Eet. 


EET. 


389 


Bemiddeling  o.  hertog  Antoon^  20  dec.  1414.  ïjpd 
van  priesters.  Zij  uiteden  hunne  yerklaring  n^et 
de  hand  op  hunne  borat»  zij  namen  het  op  hunne 
„prieaterlijke"  bont;  $ermeni  de  prêtres;  Hm  affir- 
maient  la  main  sur  la  poitrine.  \\  Als  Tan  den 
wulnen  aticken,  dia  de  priesters  yan  Denremonde 
doen  maken  t'haren  draghene  en  t'haen  selfs  yer- 
slijtene,  evenverre  dat  sij  't  dorren  nemen  up  hare 
bont,  ao  behoudt  de  poort  daeraf  d'assise  t*haer- 
weert,  de  YLAMiNCKf  Ace,  16  (1413).  Aldus  quam 
Henric  Keysera  ten  heylighen,  volquam  sijns  eets; 
en  heer  Ghysbrecht,  canoniek  yan  Sint-Jans  te 
Biest ,  lede  sine  hant  op  sine  borat ,  als  van  priestera 
ghewoenleo  es  te  gheschienOf  omdat  sy  onder  hon 
beyden  conde  en  waerheyt  segghen  souden  van  den 
Toirscr.  testamente,  also  yerre  alst  hon  condich 
were;  also  droeghen  zy  eendrechteleo  eii  eenygelijc 
Bunderlinghe ,  dat  hon  wale  condich  were  dat . . . 
Schep.  o.  Meldert  bij  Dieet,  18  mrt.  1435.  lek, 
brueder  Jan  de  Cokere,  prior  des  godshuys  yan 
Bethleem  buyten  Loven,  vercleere  en  certificeere 
ad  peetuê  tacerdotale,  in  den  yeraten:  nopende  en 
aengaende  die  hertsteden . .  Van  £tsn  ,  Brab.  Mug. 

I,  77  (1594).  Eed  van  een  naastingeischer 

(Serment  d'un  retragant).  In  het  stads-archief  te 
Piest  blijft  bewaard  een  plankje ,  waarop  de  volgende 
eedsformule  in  groote  leesbare  lettera  (18d«  eeuw) 
geplakt  staat:  ||  't  Is  seer  geraetsaem  voor  iemant 
die  zynen  eedt  doen  moet,  het  naervolgende  voor 
te  lesen  eer  hy  swere,  inhoudende  die  maledictien 
die  souden  connen  comen  op  eenen  mijneedighen , 
als  volght:  In  der  zaecke  daerinne  ik  gevraecht 
worde,  wil  ick  die  waerheijt  seggen.  Alzoo  sweire 
ick:  dat  my  helpe  Godt,  die  hemel  en  aerde, 
bergh  en  dal ,  looff  en  gras  geschapen  heeft ,  daer 
het  niet  was;  en  ingevalle  iclÉ  onrecht  sweire,  dat 
het  peck  en  solfer  op  my  regene ,  gelyck  het  geregent 
heeft  op  Sodoma  eüGomorra;  eii  soo  ick  onrecht 
sweire ,  dat  ick  veraincken  moet  in  der  aerde ,  als 
dede  Dathan  en  Abijrou ;  en  soo  ick  onrecht  sweire, 
dat  ick  in  sandtsteen  verandere,  als  de  huysvrouwe 
van  Loth,  doen  zij  omsach;  en  soo  ick  onrecht 
sweire ,  dat  my  de  lasarye  en  melaetsheydt  bevange, 
geleek  Na&man  ende  Maria,  Moeses  suster;  eü  soo 
ick  onrecht  sweire,  dat  mijn  saet  noyt  tot  ander 
saet  •  come;  en  soo  ick  onrecht  sweire,  dat  my 
bevange  de  gicht  en  vallende  sieckte,  en  het  bloedt 
door  my  gaet;  en  soo  ick  onrecht  sweire,  dat  mijn 
lyff  vervloeckt  sij  en  noyt  en  come  in  Abrahams 
schoot.  —  Men  zwoer  ook  „op  zyn  deel  des  hemel- 
rijks'':  i|  Ghy  s weert  en  belooft,  up  u  deel  hemel- 
rycx,  dat..  Bbmbbt,  I,  346;  den  eedt  van  eenen 
vrgbrauwer.  Zoo  moet  u  Godt  helpen  eii  alle  zyne 
lieve  heyleghen,  up  u  deel  hemelrycx  en  manne- 
waerhede.  (ofr.  tekst  preud^hamie).  O.  Burcht  o. 
Brugge  f   III,  160.   JB^d  van  een  vaesaal  tum  zijnen 

A«0r.  Eed  zonder  Gods  naam  (Serment  sane 

Ie  nom  de  Dieu).  \\  Het  swoer  een  vrouwe,  die  te 
hoerre  bethoen  was  gewyst,  en  volquam,  tote  aen 
dire  stont  dat  sy  seyde:  By  desen  [^gic"]  en  alle 
heylegen!'*  Doe  quam  hair  wedersake  [nl.  tegen- 
party]  en  calengierde  se,  want  sy  Gode  niet  ge- 
noempt  en  hadde;  voort,  soe  swoer  dese  selve 
vrouwe  van  enen  anderen  goede  en  volquam;  doen 
swoeren  voort  twee  hoerre  broedere ,  en  volquamen ; 
doe  calengierde  dese  dander  partie  en  seyde:  sy 
en  soude  hoir  niet  dragen  [»/.  niet  baten],  want 
sy  haer  brueder  waeren.  Des  waeren  gemaent 
Henrix  late  van  der  Rivieren;  eü  men  gaf  hem 
tUcole:  dat  die  vrouw  was  wel  volcomen,  al  en 
hadde  ay  niet  genoempt  Gode,  want  by  die  [bedi.']  die 


heyligen  syn  alle  Gods;  voort,  so  wijsde  men  hem: 
dat  broedere  hoir  wel  mochten  dragen,  want  sy 
niet  en  waren  partie  van  den  goede.  Vonnissen  o. 
ücclCf  13.  —  Eet  de  calumnia.  ^d^  waarbij 
partijen  verxcicerden  f  dat  tij,  elk  in  ^t  zijne  f  goed 
recht  meenden  te  hebben  j  h.  serment  par  lequel  par ties 
affirmaient,  chacun  pour  soi,  qu'elles  crogaient  avoir 
bon  ^droit.  Meijer:  juramentum  oilumniae,  eed  om 
valsche  rechtspleging  te  mgden.  j|  Insghelijckx  sal 
hy  [nl,  de  voonpraak]  doen  den  eedt  ad  [L  de"]  ca- 
lumnia, dat  is  dat  hy  egheenen  partyen  dienen  en 
sal  voor  recht,  daer  sijne  conscientie  in  vruecht 
[nl.  wroegt],  en  hy  niet  en  meynt,  met  Godt,  te 
winnen.  Landeh.  v.  Megen,  1546,  a.  9.  —  Kwade 
eet  (Quaden  eet).  Valsche  eed,  it,  faux  serment, 
il  Van  dat  N.  ghecalengiert  was  van  eenen  quaden 
eede.  Eek,  baljuws,  v.  Oent,  rol  1724  (1372).  £n 
opdat,  als  ij  mant,  bij  vonnisse,  delatie  oft  aen- 
biedinge  van  partije,  de  decisie  van  de  saecke  op 
sijnen  eodt  wort  gestelt,  denselven  eet  met  meerder 
ontsach  en  [var.  ofte]  reverentie  gedaen  worde,  en 
dat  eenijgelijck  wel  overwege  wat  bij  doet  oft  nijet , 
soo  sal  men  hem  eerst  en  vooral  onderwijsen  en 
Toorhouden  d'affgrijselijckheijt  van  eenen  quaeden 
eedt,..  C  V.  Antw,  comp.  V,  xj,  48.  —  Afnemen 
den  eet.  Den  eed  opleggen,  opdragen,  fr.  déférer 
Ie  serment.  ||  Waernaer  moet  men  de  getuijgen  den 
eedt  afnemen,  doende  hun  de  vingeren  leggen  op 
een  crucifix.  C.  v.  Antw.  comp.  V,  xj,  *27.  —  De  el  en 
(Deylen)  den  eet.  Den  eed  opleggen,  afeischen,  fr. 
impoter,  déférer  Ie  serment  (jusjurandum  deferré), 
II  Hetzij  dat  hij  [nl.  de  verweerder]  sijn  onschouwt 
[onschuld,  verdediging]  gecosen  hadde  bij  zijnen 
eedt,  van  den  eedt  des  aenleggen  hem  gedeijlt.  C. 
V,  Turnhout,  Stijl,  a.  16.  —  Deel  ing  van  eet. 
Oplegging,  afeisehing  van  eed,  fr.  délatum  de  ser- 
ment,  \\  Van  den  heijssch  met  deijlinghe  van  eede. 
Maer  wanneer  de  aenlegger  zijn  aenspraecke  fun- 
deert metten  eedt  te  gevene  oft  te  nemene ...  O. 
V.  Turnhout,  Stijl,  26.  —  Leggen,  stellen  in 
deeling  van  eet.  Den  eed  opleggen,  fr.  déférer 
Ie  serment,  \\  Daer  d'een  ofte  d'ander  van  de  colli- 
tiganten  syne  partye  eenige  saken  legt  in  deelinge 
van  eede,  sooverre  dat  denselven  eed  is  decisoir, 
800  sal  hy  moeten  worden  geaccepteert  ofte  gere- 
fereert  ten  naestvolgenden  dyngdag  naer  delatie,  en 
dadelick  gepresteert,  uytterJjck  binnen  den  tweeden 
dyngdag  naer  dejatie  ofte  relatie.  C.  v,  Auden,  1, 
290,  Stijl  d.  Kamer,  ii,  1.  It.  vi,  26.  In  plactse 
van  thoon  oft  schriftelijck  bewys  mach  men  sijne 
wederpartije  de  feijten  van  sijnder  intentie  oft  de- 
fensie in  deijlinge  van  eede  stellen.  C.  v.  Antw, 
comp.  y,  xj ,  46.  It.  C.  V.  Loven,  x,  14.  —  Houden 
den  eet.  Den  eed  afleggen,  fr.  préier  Ie  serment. 
(jusjurandum  dare,  praestare.  Kil.  Houden  en 
voldoen,  praestare.  \\  By  gestaefden  eede  lyflick 
aen  den  heyligen  gehouden,  gezwoeren  en  geafflr- 
meert.  Zie  (Lichaemlijcke ,  lijffelijcke)  eet.  — 
Kwijten  den  eet.  Den  eed  kwijtschelden,  ont- 
slaan van  den  eed,  fr.  décharger  du  serment.  ||  De 
heere  soude  denselven  gheërfden  moeten .  quijten 
sinen  eedt,  en  betaelen  interest  [nl.  schade],  oft 
hem  geven  een  ander  leen  alsoo  ghoet.  Wiblakt, 
Leenrecht,  42.  —  Laten  staen  d'een  den  anderen 
te  s\jnen  eede.  Zich  gedragen  tot  den  eed  zijner 
tegenpartij,  of:  tot  elkanders  eed,  fr.  s'en  rapporter 
au  serment  de  sa  partie  adverse,  ou:  au  serment 
de  part  et  d^autre,  ||  Van  den  heede  die  damman 
stavet  in  vierscaren  van  haven,  daer  deen  den 
anderen  te  synen  heede  laet  staen,  diere  in  don- 
rechte vonden  es,  es  sculdech  den  amman  ig  scele 

49 


390 


EET. 


ÊET. 


Tan  den  .hiede.  C  o.  Gent,  Gr,  charter  v,  1297, 
a.  131.  —  I^emen  op  sijnen  eet.  Zweren,  eenen 
eed  doen,  fr.  jurer,  affimer  par  sermeni.  |j  So  wie 
die  Tan  buten  comt  wonen  binnen  Ghend  roet  por- 
tere, en  es  in  sinen  cost,  Tan  etcne  en  Tan  drin- 
kene  en  Tan  cleederen,  en  die  portre,  met  wien 
dat  hi  woent,  neemt  up  sinen  beet  dat  hi  met 
hem  woent|  so  es  deghene,  die  Tan  buten  commen 
es,  sculdech  te  sine  bekent  OTer  portre.  C.  v.  Gent, 
Gr.  charter  v.  1297,  a.  132.  Soedat  quam  een  man, 
en  nam  op  sinen  eedt,  dat  hy  heeft  sien  Taren  met 
peerden,  en  leyden  met  coyen,  by  daghe  en  by 
nachte,  sonder  calengieren  Tan  yemene,  OTer  des 
prochiaens  [nl,  des  pastors]  Tan  Ossele  gelege,  en 
dat  hy  [den  ^eg]  daer  es  souldech  te  gane.  Schep. 
V,  Brueseghem^  Onderzoek  over  eenen  weq^  5  Fcbr. 
1380.  —  Befereeren  den  eet.  Den  van  zijne 
tegenpartij  gevorderden  eed  van  haar  eiichen,  dien 
op  haar  schuiven,  £r.  réfêrer  è  ga  partie  adverse  Ie 
serment  qu'elle  noue  dé/ér ait  {jusjurandum  referre). 
Zie  LEGGEN  ly  DEBLiKG.  —  StaTen  den  eet. 
Den  eed  voorzeggen  en  afnemen^  fr.  dicter,  prélire 
et  déférer  Ie  serment.  Kil.  StaTen  oft  Teursta- 
Ten  den  eedt.  ||  Eenyegelyck,  wye  hy  sy,  mach 
poorter  tAntwerpen  worden,  mids  doende  in  der 
Tierscharon  . . ,  ten  staTene  des  schoutetten  en  by- 
wesene  Tan  den  scepenen,  den  solemnelen  eedt, . . 
C.  V.  Antw,  1645,  iz,  3.  Voor  'tstaTen  oft  afnemen 
Tan  alle  eeden,  aen  den  schouteth,  mannen  Tan 
leene  en  secretaris,  elck  dry  stuyvers,  t'saemcn 
9  st.  O.  V.  Santhoven  y  194,  Salarissen,  Van  den 
heede  die  damman  staTot  in  Tierscaren  Tan  haTen. 
C  V.  Gfenty  Charter  v.  1297,  a.  131.  —  StaTing 
Tan  eet.  Met  vóórzeggen  en  afnemen  van  den  eed, 
fr.  la  dictee  et  délation  du  serment.  \\  Heeft  oock 
\nl,  de  Iiange  Boede]  de  macht  Tan . . ,  Trede ,  oor- 
Trede  en  staTinge  Tan  eede ...  te  nemen.  (J.  v. 
Antw.  1682,  iii,  8.  —  Stellen  op  den  eet, 
in  eede.  Zie dsblikg  yak eet.  —  Verlaten  den 
eet,  Tan  den  eed  e.  Den  eed  kwijtschelden,  niet 
meer  vorderen,  fr.  dSeharger,  f  air  e  gr  Ace  du  sermeni, 
ne  plus  Vexiger  {jusjurandum  remitteré).  \\  So  wijsden 
scepenen  Tors.  de  Trouwe  Torghen.  ledech  en  quite 
Tan  den  Tors.  eessche,  mids  dat  si  ghereet  was 
haer  eet  te  doene,  en  dat  de  Jacopine  haer  Tcr- 
lieten  Tan  den  eede.  Nederl.  Mus.  1879,  blz.  148, 
GMing  13  dec.  1349.  En  de  Tocht  Tors.  Terliet 
B  kinds  Tader  sinen  eet ,  en '  settet  hem  in  syne 
consienche  dat  hy  den  kinde  recht  ghedeel  ghedaen 
hadde.  Ib.  147  (1363). 

8)  Gild  (gulde),  ambachtsgild,  lichaam  van  per- 
sonen, die  door  denzelfden  eed  verbonden  waren,  en 
tevens  dezelfde  hleedij  droegen,  fr.  gilde,  corps  de 
métier^  corps  ou  corporation  de  personnes  liées  par 
Ie  méme  serment ,  et  qui  portaient  aussi  Ie  mime  ha- 
bülement  ou  eostume,  serment.  ||  Item,  sal  dese 
gulde  heeten  de  Grote  Gulde ,  en  selen  alle  deghene 
die  daerinne  syn,  wesen  Tan  eenen  eede  en  Tan 
eenen  cleede.  A.  Wauters,  Sermens,  12,  a.  10 
(1412).  Omme  dieswille  dat  men  de  poorters  en 
Inzetene  Tan  deser  stede  in  andere  eeden  als  in 
de  Groote  Bame  [nl,  de  BaamTinders,  zie  Gail- 
liabd],  Broodtweghen,  en  elders  grootelicx  Tan 
doene  heeft.  C.  stad  Brugge,  II,  276  (1626).  Wy 
hebben  ontfangen  de  oitmoedige  suppUcatie  Tan  den 
Munters  Tan  den  sermenten  Tan  Brabant  eü  Tan 
Hollandt,  inhoudende:  hoedat  zy  Tan  ouden  tyden... 
geleden,  onder  malcanderen  altyt  hebben  geweest 
Tan  eenen  eede  eü  Tan  eenen  sermente,  te  weten, 
dat  die  munters  Tan  Hollandt  en  Zeelandt  altyt 
hebben  gewrocht  met  die  munters  Tan,  Brabant  in 


B^bant ,  en  Tan  gelycken  die  Tan  Brabant  mét  die 
Tan  H'ollandt  en  Zeelandt  in  Hollandt  en  Zeelandt, 
waer  dattet  gcTiele.  Rekenk.  v,  Brab.  reg.  138  fol. 
336  T».  Ord,  20  juni  1640. 

4)  Deken  en  hoofdmannen  van  een  gild^  fr.  dogen 
et  chefs'hommes  ou  gouverneurs  d'un  corps  de  métier. 
II  Aen  Jan  de  Muenic,  cnape  Tan  der  Draperie, 
ter  causen  dat  hy  gheluut  heeft  het  scel leken  Tan 
de  halle ,  drie  reysen  daechs ,  zonderlie  up  de 
werckedaghen ,  omme  de  leden  Tan  de  Draperie, 
elc  int  zyne,  ter  zeker  huere,  te  Tergaderen,  ten 
hende  Tan  de  lakenen  Tan  de  Drapiers . . ,  t«  Tisi- 
teeren  en  Tonnissen  naer  de  Terdiensten.  Beitbbt, 
I,  308  (1672).  Alle  jaere,  acht  dagen  Toor  dncte 
Thomaesdagh  in  december,  sal  den  deken  en  eedt 
Tcrgaederen  daer  het  den  deken  belicTen  sal ,  omme 
den  eedt  te  Teranderen  en  te  kiesen  drie  dekens 
en  drije  gouTemcurs,  die  sy  in  eenen  besloten 
brief,  onderteeckent  met  elcx  handteeoken,  OTer- 
ghcTen  sullen  in  handen  Tan  mynheeren  de  ghe- 
committeerde,  om  by  hemlieden  daerran  gheuyt  te 
worden  eenen  deken  en  eenen  gouTemeur,  die  sy 
daertoe  sullen  duncken  bequaempst  te  wesen  ten 
dienste  Tan  de  ghulde  het  toecommende  aenstaende 
jaer.    C.   stad  Brugge,   K.   Boekhand.  1628,  a.  10. 

6)  Vergaderkamer  van  een  amhaehi,  fr.  salie  de 
réunion  d*un  corps  de  métier,  \\  Aldus  gedaen  en 
geresoWeert,  op  den  3cn  juny  1684,  myne  Heeren 
op  den  eedt  Tergaedert  wesende,  my  present  pen- 
sionaris, Signatum  N.  C.  v.  Loven,  Bijt,  in,  Con- 
sistorie d.  guldekenen.  Articulen  Tan  den  nieuwen 
rolle,  by  die  heeren  meyer,  burgemeesteren,  sche- 
penen eü  raed  der  stad  LoTen,  Terleent  aen  het 
Barbiersambacht ,  op  den  18en  oct.  1728,  op  den 
eed  Tergaedert  zynde.  O.  P.-B.  autr.  29  noT.  1728, 
Articulen. 

ËETGEWAN  (Eedtgewan),  zn.  Eetwaren,  ft, 
eomestibles,  \\  Dat  oock  nyemandt,  Tan  buyten  oft 
Tan  binnen,  goet  Tan  eedtgewan  oft  Tan  penne- 
werden,  tseWe  goet  dat  hy  op  eenen  merctdach 
coopt  en  zal  op  ten  selTen  mercktdach  weerderom 
moghen  Tercoopen.  Kb.  v.  Turnhout  v.  1560  fol.  83. 

E  ETS  MAN,  zn.  Hetzelfde  als  bbpibvltjck  xav 
en  BE8BTMAK.  j|  Door  de  doodt  Tan  sterfmans  ge- 
stelt  bij  cloosters  of  andere  doode  handen  Terscheijnt 
het  recht  Tan  heergeweijde ,  maer  nijet  door  de 
doodt  Tan  eetsmans,  die  als  sterfmans  nijet  gestelt 
en  sijn.  C,  v.  Diest,  VZ.  xtiii,  9.  Sr.  Norbertus 
Tielemans ,  als  •  rentmeester  Tant  capittel  Sancti 
Sulpitii,  heeft,  naer  doode  Tan  den  eerw.  heere  N. 
Tan  Baerle,  lesten  eetsman,  den  eedt  Tan  trouw 
gedaen  OTer  een  half  boinder  bempts  opt  Asdonck. 
Leenboek  der  heeren  van  Diest  en  Sichem,  19  april 
1766. 

EETSTAT.  In  eedestad.  In  plaats  van  eede, 
in  eedsplaats ,  fr.  tenant  lieu  de  serment  (loeo  jura' 
menti).  Nijhoff,  Gedenkwaardigheden ,  I,  313  (In) 
Eytsteden,  en  368  (aen)  Eeds  stat.  Haltaus,  An 
eides  stadt,  sive  in  eides  weise  geloben,  stipulari 
et  spondere  fide  data  in  mm  jurisjurandi  vel  swb 
flde  méliori  {Formula  Ord,  equestris,  1266).  —  Me- 
nuntiantes  fide  nostra  corporali  loco  juramenti  praes- 
tita  (1314).  II  Dat . . .  tusschen  . . .  een  toeoomende 
huwelick  OTcrdragen  en  gesloten  was  te  gescienen . ., 
op  alrehande  geloiften , . .  die  beide  de  Toirs.  par- 
tien en  huwelicxlude  in  malcanders  handen  eü  oic 
in  handen  der . . ,  by  hueron  eeren ,  trouwen  en 
gelocTcn  eü  in  gerecht  eedestat  gesekert  en  geloift 
hebben  Tast,  stadich  en  onTerbrekelic  te  Toldoene, 
te  hondene  eü  te  doen  hondene.  Archief  v,  Diest  • 
Tak  2,   15<1«  E.  —  De  Tolgende  aanhalingen,  be- 


EEU. 


EGG. 


39^1 


nereiiB  het  gesag  ran  Nijhoff,  bevestigen  de  juisi- 
heid  onzer  Terklaring.  De  eed  was  in  de  middel- 
eeuwen van  zoo  groot  een  gewicht,  dat  men  hem, 
in  gevallen  van  ondergeschikt  belang,  vervangen 
kon  door  zijne  „mans waarheid''.  Zie  dit  woord. 
I)  Hebben  tzamen  [»/.  twee  getuigen,  vrouwsper- 
sonen] en  eloken  besundere,  op  haere  eere  en  wel- 
varen, verclaert  en  geaffirraeert,  in  plaetse  van 
eede ,  midts  haeren  hoogen  onderdom , . .  dat  sy 
alnoch  seer  goede  kennisse  en  wetenschap  hebben 
dat...  AcaA.  d'archéuL,  1858,  biz.  7  (1630).  N. 
N. , . .  luyden  van  geloove ,  hebben  gelyckelyck , . . 
op  hunne  mannewaerheyt ,  eere  en  welvaeren,  in 
plaetse  van  eede,  deuwelcken  sy  tallen  tyden  pre- 
senteren te  presteren,  des  versocht  synde,  verclaert, 
geattesteert  eü  geaffirmeert  waerachtich  te  zyn  dat 
zy  alsnoch  seer  goede  kennisse  en  wetenschap  heb- 
ben, dat. ..  Ib.  9. 

EETWEERDICH  (Eedtweerdich),  bn.  JServdy 
achtbaar ,  geloofoMardig ,  fr.  honorahle ,  digne  de  foi. 
II  Soo  wien,  van  nu  voort,  vry  wil  wesen  int  am- 
bacht van  de  schoemakers,  wert  ghehouden  alFooren 
te  maeckene  drie  paer  werckx ,  te  wetene . . ,  in 
presentie  van  twee  eedtweerdighe  persoonen  hem- 
lieden int  faict  van  schoemaecken  verstaende.  Bem- 
BBT,  I,  399,  R.  d.  Schoenmakers,  1601. 

EEUSEL  (Eeussel,  eusel,  eussel,  eeuwsel),  zn. 
m.  Sen  tceiland ,  welke  natuur  moe  J ijk  met  zekerheid 
ié  bepalen  i«,  doch,  o.  e,,  van  de  geringste  hoedanig» 
heid,  fr.  pré^  pdturage,  dont  la  nature  est  difficile 
d  déterminêr  avee  séreté*  mat«,  è  notre  aois^  de 
la  moindre  qualité.  Kil.  Euwsel,  p€utio,  pastus: 
Sf  poMcuum,  ager  pateuue.  De  „eeusel"  staat  in  het 
gebruik  zooal  gelijk  met  „eeusselingen,  eeute,  et- 
meerach ,  ettinge,  et  weide  en  driesch"  achter 
,, weide,  beemt,  broeck  en  meerach*',  doch  schijnt 
ook  menigmaal  de  waarde  te  hebben  van  eei^e  behoor- 
lijke, geprezene  weide.  (De  ww.  „eeussel"  en  „ceus- 
selingen"  worden  door  sommigen,  in  de  oude  ge- 
schriften, gelezen  als  „eensel"  en  „eenselingen"). 
II  Drie  bnnre  winnens  lans,  luttel  min  ofte  me,  [so] 
in  lande  so  in  drogen  eusselen ,  die  gelegen  siin  te 
Tuiveldonc.  Oork.  heer  v.  Diest,  14  nov.  1338. 
Daertinden  kende  en  lyde  de  vors.  Lambrecht 
Brunen ,  de  jonge ,  dat  hi  dat  eusel  of  dien  beempt, 
metten  bloexken,  ter  stede  geleghen, . .  met  wet- 
tighen  cope  vercocht  heeft  her  Hubrechte  van 
Balen.  Schep.  Bof  van  Donek,  1422.  Een  stuck 
beemps  oft  eosels.  Schep,  te  Zellick,  bij  Diest 
(1446).  Een  half  buender,  onder  beempt  eü  eusel,.. 
in  de  prochie  van  Perke . . ;  welke  voirg.  half  buen- 
der beempt  eü  eusele...  Rijksarchief:  Charferb.  Se- 
gijnh.  Brussel,  fol.  248  (1338).  Op  eenen  eeusele, 
in  alder  manieren  dat  gheleghen  es  in  eeusele  en 
in  olsbroeo,  half  buender  groet.  Ib.  fol.  191  (1349, 
Merchten),  Een  stucke  erfs  omtrent  tien  zillen  . . , 
eü  dat  Scaepeeusel,  neveneen  gheleghen.  Schep,  te 
Vorst  (1439).  Juffrouw  Margrieten  Happaerts  ont- 
£angt  xij  buenre  lants  eü  eeussels  torfputs.  Rijks» 
arch.  Rehenk,  nr.  17146  (1439).  Een  hoeve  met 
huer  toebehoerten  gelegen  in  de  prochie  van  Zonne, 
omtrent  v  mudsaet  lants,  houdende  in  eerlant  en 
in  weijden  eü  groosen,  omtrent  iiij  buender,  en 
een  eeusel  van  drie  coey weyen ,  genoempt  die  Hoeve 
van  Yroenhoven.  Ib.  nr.'566  (1A06).  Een  hoef 
dachwant(?)  van  drie  dachwanten  elsbosch,  dwelck 
eeussel  te  sjme  plach.  Ib.  nr.  17157  (11  jan. 
1641).  Landen,  beempden,  bosschen,  heyden,  wey- 
den,  eusselen,  viveren.  Ib.  reg.  1.S8  fol.  43  (1530). 
He  yden  eü  eeusselen  oft  sterile  eü  ouw inbare  erflven. 
Ib.  (12  juli  1440).  Henrick  van  den  Loe  houdt  een 


heye  eusel,  gelegen  nevens  tgodshuys  van  Postel. 
Ib.  Leenh,  o.  Rrab.  nr.  94  (1440).  Noch  een  velt 
dat  men  noempt  een  eeussel,  half  heye,  half  weide, 
daer  de  beesten  op  weiden.  Ib.  Aoeux  et  déclar,^ 
16  nov.  1636.  Van  v  sister  rocx  te  Gampenhout. 
Duo  bonaria  f  parum  pi.  v.  m.,  tam  merice  quam 
pascue,  dict.  eeusel  en  driesch,  sita  in  dictaprochia 
supra  locum  dictum  de  Benest.  Oodsh.  Brussel  (1379). 
Item,  en  noch  het  derdendeel  van  eenen  eeuwsele 
oft  weyde,  geh.  het  Perre  euwsele,  gel.  binnen  de 
voirs.  prochien  [van  Merchten],  óp  den  Peysseghem 
couter,  geh.  Coeckelberch.  Ib.  Schep,  e.  Merchten 
buiten  (1634).  A<*.  1372.  Een  stucsken  beempts  ochte 
eeusels,  gel.  in  de  prochie  van  Wambeke,  in  den 
O)uterbroec ,  tusschen  Hr.  Willems  eeusel  van  Mel- 
dert.  tsridders,  en  Wouters  sKokers  eeusel  voirs. 
Schep.  V.  Rhode  en  Alsemberg.  Eü  dat  heft  hi 
heme  beset  aen  een  heusele  dkt  leet  bi . .  (1297). 
Domistadium . . .  in  prochia  de  Machele,cui  locum 
dictum  ten  Gruysweghe ,  juxta  vicum ,  tuier  prafum 
dictum  deeusel . . .  Oodsh.  e.  Brussel ,  Sch.  e.  Brus- 
sel,  1387.  JPascuam  unam  dictam  eusele,  in  pa- 
rochia  de  Berge  prope  Campenhout,  in  loco  dieto 
de  Caudriesch.  Bruss.  godsh..  Schép.  v.  Brussel, 
1416.  Een  eussele,  geheeten  Terwenbloc,  groot  een 
bundere  beemps,  gel.  tsheerenstraete.  Ib.  1640 
Maehelen, 

EEUSELINCK,  zn.  Zie  ei/Itbsl. 

EEUTE ,  EUTE,  zn.  Zie  bsusel.  ||  Drie  Bijnteche 
guldene  erflijo ...  op  en  ane . . . ;  eü  op  eü  aene 
een  eute,  gheleghen  tOesterhoven ,  lants  [langs] 
opte  beko.  Schep,  te  Lumpmen  [nl.  Lummen]  6y»a«» 
vrgheit.  23  mei  1439.  Eü  noch  een  eeute  met  enen 
beloeck  [nl.  block]  gelegen  neven . . ,  eü  noch  ig 
zillen  lantz  gelegen  aen  die  twee  boeken  [nl.  beu- 
ken] ..,  en  dat  eute  eü  die  iij  sillen  belast  staen.'. 
met  enen  Bynsche  gulden,  eü  dat  eeute  met  enen 
j.  («te)  d.,  en  die  drie  zillen  met  enen  d.  ld.  22aug. 
1471.  (De  oorspronkelijke  brief,  dd.  1447,  sporeekt 
slechts  van  „twee  stucken  beempe'*). 

EFFENAER  (Effeneere),  zn.  m.  Weegschaal,  fr. 
balanee.  Kil.  Effenaer,  evenaer,  bilanx.  ||  Teer- 
sten ontfingh  sy  van  G^sine  van  den  Spiegele  en 
Janne  van  Zeveme,  pachters  van  den  effenere  en 
stailen  int  Wulhuus.  Reken.  Gent,  6  (1366).  Dat 
elc  die  effeneeren  houden  en  pleghen  te  weghene, 
dat  elcx  effeneere  zij  even  lanc  an  beeden  zijden 
van  der  tonghen,  eü  de  schalen  even  ghelijc  eer 
men  wegliet,  up  den  effeneere  ontwee  te  slaene, 
eü  up  de  boete  van  iii  £.  par.  db  Ylahikck,  Vgb. 
38  (16d6  E.). 

EFFENING,  zn.  v.  Vergelijk ^  overeenkomst,  fr. 
composition,  accord.  ||  Wy  doen  conde  met  desen 
jegenwordeghen  lettren,  dat  ene  ordinanche  en 
effeninghe  gemaect  es  tusschen  die  van  der  ghulde 
van  Antwerpen,  ane  die  ene  zyde,  eü  die  van  den 
volresambachte ,  ane  dandere  syde,  als  van  den 
loone  der  volres . . .  Mebtbks  en  Tobps,  II,  662 
(1311). 

EGQE,  zn.  m.  1)  Kant,  uiteinde,  fr.  bord,  extré- 
mits.  II  Alle  siden  lakene  sullen  tusschen  beide  haer 
eynden  eü  tusschen  beide  hare.  lijtsen  ghelijc  sjjn 
van  ziden,  dats  te  verstane  datti  zide  alsoe  goet 
stil  sijn  in  den  oversten  egghe  als  in  den  toenegghe; 
waer  des  niet  en  were,  soe  soude  men  dat  l^en 
lanx  doer  den  rugghe  sniden;  maer  waert  dat  on- 
ghelijc  ware  van  siden,  indien  dat  boren  eü  be- 
neden ghelijc  uutghinghe  soe  soudt  sinen  zeghel 
verliesen,  sonder  ander  scade.  Kb.  lakeng.  Diest, 
1333,  a  37/10.  Dat  men  alrande  lakene  wel  sal 
wieden,  eü  also  wel  in  de  middewaert  «be  up  den 


992 


EIG. 


EIG. 


tftt(he.  VK  Pitrw,  Vph.  25  (1338).  It.  66.  Dal 
nietnen  Uken  no  stucken,  die  tonder  egghe  ghe- 
wewen  »iJD,  vercoepen  mach.  K.  lakentj.  Brmggd, 
1376.  a.  2.  Bat  men  op  tSant,  nelTens  Jan  Brnyn- 
liaertctoiTe,  een  gat  dede  breken  in  den  mner, 
omme  eene  poerte  te  makene ;  daerane  braken  meee- 
ten  en  vteenhouwera,  en  wrochten,  met  dat  sy  de 
ef^ghen  en  rabatten  Tan  der  poerte  weder  opmeteten 
efi  floten.  Mrarxvs  en  Tobts,  II,  616  (1401). 

2)  Laken  weverij.  Zdfkant,  h.  {draperie),  linhre. 
II  Alte  men  dat  laken  roudt,  toe  moet  men  dat 
loet  ane  die  roete  ten  egge  nat  diaken  hanghen 
▼ore.  K.  laJeeng.  Meehden,  1331,  a.  119.  Alse  ment 
rondt,  Bal  men  den  seghel  ten  egge  uuthanghen 
Tore.  a.  123.  Wie  lakene  doet  becorten  metter 
•ceere ,  moet  ee  becorten  van  den  eenen  egghe  toten 
andren  egghe,  diaken  al  dore;  en  wie  becorten 
dade  op  den  enen  egghe  eü  in  den  mgghe  niet, 
yegheliio  verborde  x  j£.,  dies  laken  ware  en  die 
■cerre  diet  scerde.  a.  144. 

KG6EN,  bw.  Met  de  egge  'hewerken,  fr.  herter, 
II  JEt  cum  dictie  tribut  jumentie  dAent  culturas  diete 
eurtie  the  heghene  et  arare  etdcóe  dictos  hoftvoren. 
Vah  Lokekbw,  St.'Pierre,  288  (1249). 

KGOER,  Kn.  Bouwkunde.  E'ant,  uitepringende 
hoek,  fr.  (arehitecfure),  arêfe,  ||  Sonder  te  genieten 
ofte  te  meten  eenigg  lootinge  van  de  eggera.  Mepl. 
JSdificiemeters ,  16  jan.  1705,  i,  15,  Schouwen.  Alle 
canteele-geTels  sullen ,  Tsn  haeren  eersten  ooropronck 
ofte  canteel  met  den  lesten  canteele  vierkantigh  vol 
gemeten  worden ,  met  syne  lootinge  van  syne  eggers. 
Ib.  26,  Canteeh-gevelê,  Vgl.  eg  os. 

BOSTEEN,  zn.  Hoeksteen ,  fr.  pierre  d'encoig' 
nure.  Kil.  E  gh  steen,  eek  steen,  j.  hoecksteen. 
II  X  Yoete  groets  egsteens ...  It.  xxij  Yoete  ghe- 
mcens  egsteens . . .  Mertbnb  en  Torfs,  II,  616, 
Beken.  1401.  Betaelt  aen  Henrick  Blaes,  steenhou- 
der  tot  Antwerpen,  voor  xiij  voelen  egsteeos,  den 
▼oet  tot  IIV,  st.  Archief  Breda y  Sfaderek.  lfi63/64. 

EGYPTENAER8,  zn.  mv.  Ook  Egypcyenen, 
Egypsienen,  Ziptenaers,  Grieken,  en  met  menige 
andere  Oostersche  namen  genaamd,  thans  Heiden» , 
fr.  hohime»!  waarover  zie  Gilliodts,  Invenfairef  Y, 
68  en  vlg.  Dit  rondzwervende  ras  verscheen  in  de 
Nederlanden  omtrent  het  jaar  1400;  eene  menigte 
plakkaten  onzer  vorsten  gebood  ze  uit  het  land  te 
verdreven,  bedreigde  hen  met  straffen  en  zelfs  met 
den  dood.  ||  Den  xxviten  dach  in  Aporkele,  Janne 
den  Meerscalc ,  ghesendt  met  den  Grieken ,  die  hier 
waren,  omme  hemlieden  te  gheleedene  tote  Lens 
in  Artojfs,  van  viere  daghen,  ij  s.  gr.  sdaeghs, 
Bomme  liy  Ib.  xvj  s.  par.  Gilliodts,  Inv.  V,  72, 
Bek.  V,  1400.  Gheghevon  den  Ziptenaers  te  drinck- 
gelde,  te  Yastelavonde,  omme  dat  zy  hier  niet 
commen  en  zouden,  xxiiij  st.  Bek.  Ninove,  1476. 
Anno  1419  werden  de  Egyptenaers  alderierst  int 
lant  gesien.  Piot,  Chron.  74,  Chron.  v.  Nederlant. 
Nopende  den  uutzegghene  van  den  Egiptenaers . . . 
en  dat  sy  daoruut  [nl.  uyt  alle  onse  landen]  porren 
binnen  den  vierden  dach  naer  de  publicatie  van 
desen,  sonder  weder  daerin  te  commen,  verkeeren, 
hantieren  noch  converseren ,  alleene  oft  met  ghoscl- 
Bchepe,  in  habite  van  Aogiptenaers  nochte  ander- 
sins.  Fl  V.  VI.  IR  febr.  1537,  I,  17. 

EIGEN,  zn.  Sigen,  vrijgoed^  eigendom,  onaf- 
hankelijk van  eenigen  heer,  tegenovergesteld  aan 
leengoed,  en  ook  aan  have,  roerend  goed,  een  w. 
waarmee  het  dikwijls  gepaard  gaat ,  fr.  hien  propre, 
hien  allodial,  allen,  franc^alleu,  indfpendant  d^un 
seigneur,  oppoaS  au  fief  on  hxen  féodal,  et  aussi 
au  hien  meuhle*  „De  onafhankelijkheid  is  het  eigen- 


aardige Tan  het  vrggoed  (f^eme-aUeuy,  het  is  de 
eigendom  bij  nitstekendheid ,  het  ia  een  vrij  erf, 
d^  van  niemand  afhankelijk  is  en  welk,  onder 
geenen  hoegenaamden  vorm ,  een  hoegenaamd  bewijs 
van  onderworpenheid  aan  iemand  schuldig  ia.*' 
Defacqz  en  flonincks,  Ane,  droü  hdg.  II,  76« 
^Houden  in  vrijen  eigendom,  is  land  boaden  van 
God  alleen,  zonder  dat  men  noch  cijns,  rent,  noch 
schuld ,  noch  dienstbaarheid ,  leenheffing,  noch 
eenige  hoegenaamde  schold,  bg  leven  of  sterven, 
verschnldigd  zij.*'  Bouteiller,  B.  84,  §  6.  De  be- 
naming Eigen  werd  niet  alleen  aan  bijzondere 
bezittingen ,  maar  ook  aan  grondgebieden  van  zekere 
uitgestrektheid  en  aan  steden  gegeven,  zooals  Bro" 
ehen-JSigen  (Braine-rAlleud)  in  Brabant.  ||  Toert 
op  dEijghen  timpe,  den  sevenden  scoef  van  der 
tienden.  Bechien  der  abdtf  Vorst  ^  Wauters,  Anal. 
313  (1450).  Zie  goet,  eigevhxit  en  het  volgende 

EIGEVDOM. 

EIGENDOM,  zn.  1)  Vrije,  onafhankel^ke  be- 
zitting, fr.  alleu,  frane-aUeu,  Hen  allodial.  \\  Eigen- 
dom, dat  is  vrij  eigen  goed,  Hgone  in  Yrankryk 
word  genaemt  franc-aUeu.  de  clsbce  op  Wielant, 
III,  Obs.  1,  n^  1.  Ylaenderen  heeft  drye  deelen: 
daeraf  deen  licht  onder  de  Croone,  dander  onder 
tKeyserijcke,  en  tderde  is  eygendom...  Dander 
deel  dat  licht  onder  den  Keyser  metten  eygendome, 
en  is  geheetcn  theerschap  en  de  heerlichede  van 
Ylaenderen,  daeraf  de  grave  hem  draecht  als  sou- 
verain ,  en  is  in  possessie  daer  te  wijsene  by  arreete 
en  sonder  resort.  Wielant,  Leenrecht ^  9.  Di^e- 
rencie  tusschen  leen  en  eyghendom.  Leen  en 
eyghendom  differeren  en  scillen  in  vele  manieren. 
Eerst,  want  eyghendom  houdt  men  van  Gode  en 
van  niemant  el,  en  leen  is  altoos  van  iemande  ge- 
houden. Item,  eygendom  en  staet  te  gheenen 
dienste,  en  leen  staet  ter  trouwen,  waerheden  en 
te  dienste  personeel.  Item ,  eygendom  sorteert  juris- 
dictie voor  de  juge  ordinaris,  en  leen  staet  te  be- 
rechte van  den  huysgenooten.  Item,  men  mach 
eygendom  vercoopen  en  veranderen  sonder  consent 
van  yemande;  en  om  leen  te  veranderen  moet  men 
altoos  hebben  consent  van  den  heeres  Ib.  .15.  Onder 
de  jurisdictie  en  hooftbancke  van  Santhoven  heeft 
de  schouteth  van  Santhoven  met  sgne  eygenoten 
[l.  éigennoten]  noch  kennisse  en  judioature  OTer 
alle  eijgene  goederen  ofte  eygendommen,  soo  onder.., 
alsoock  onder  die  van  den  resorte . . .  gelegen.  C, 
V.  Santhoven,  1570,  iii,  5.  Eggendom  oft  eijgen- 
goeden  en  staen  tot  egeenen  dienste  en  en  worden 
van  niemanden  gehouden,  en  men  mach  die  ver- 
coopen en  veranderen  sonder  consente  van  ijemanden 
daertoe  te  derven  verwerven.  Ib.  a.  6.  Yan  den 
gherichte  binnen  Landen  genoemt  Eijghendomme, 
waervan  den  voors.  rentmeester  officier  af  is,  alwaer 
worden  beslicht  alle  processen  van  erffelijoheden 
en  eijghens  genoten.  O.  v.  Landen,  i,  Nota.  (Lan- 
den was  oudtijds  een  domein  der  hertogen  van 
Brabant,  die  het  uitgaven  in  pacht  of  cijns,  en 
welks  gebruikers  dus  wel  eigenqenoten  onder  hen 
konden  genoemd  worden,  die  het  echter  in  den 
rechten  zin  des  woords  niet  waren,  dewijl  zg  op 
hun  eigen  eigendom  niet  zaten). 

2)  Toeëigening,  gerechtelijke  toewijting ,  inbeeit' 
neming,  fr.  appropriation  judieiaire,  approprianee 
(appropriaiio).  \\  Niemene  ne  mach  andren  afwin- 
nen  herve  no  huus,  hy  ne  moghe  toghen  dats  hem 
toecommen  es  of  bi  versterften,  of  bi  cope,  of  bi 
ghiften ,  of  bi  wetteliken  heighindorome.  O,  v.  Ghnt, 
Ch.  ch.  V.  1297,  a  118.  Pande  die  men  driven  of 
dragen  mach ,  daertoe  ne  behoort  negheen  heyghin- 


EIG. 


EIN. 


393 


dom.  A.   121.  It.    CoH.   n,  1.  Zie  jLvwnxviXQJt. 

3)  Qrondc^ned,  reehtêgebied  y  fr.  terriioire,  juri- 
dietion.  ||  [Het]  teeckenen  Tan  allen  wagenen,  soe- 
yerre  die  biuDen  hueren  eygendomme  en  bancke 
lijden  BOnden,  doir  oepen  straten,  dair  wegen  ge- 
legen souden  zijn,  gelijck  oft  z\j  doer  die  Toirs. 
stadt  van  Halen  yaren  en  lijden  souden,  nemende 
alle  jairen  eens,  sonder  meer,  Tan  elcken  wif^en 
eeuen  ouden  grooten  toumois,  en  van  elcker  kerren 
de  hellt  dairaf.  Dat  alle  die  ingesetenen  van  den 
eygendomme  en  yriheyt  Tan  Halen . . .  Sêkenk.  o. 
Brab.,  reg.  138  t».  (1537/1388). 

4)  In  paasiyen  zin,  afhankelijkheid^  diênsfbaar' 
heid,  fr.  dépendafiee^  terviiude.  j|  Als  die  yassael 
oyerdadelijc  zijns  leens  gebruyct,  oft  dat  zeere  on- 
manierlijo  tracteert  [nl.  kan  zijn  leen  hem  afge- 
nomen worden];  dwelc  zeere  te  noteren  is  tegen 
die  yassaelen  yan  den  Eeyser,  die  zijn  ondersaten 
rooyen  en  de  straten  scheynden;  nuyt  allen  desen 
mach  eeniegelijc  wel  mereken  hoe  groten  eygendom 
en  senritute  het  is  te  zijn  een  yassael  yan  eeuen 
grooten  prinoe;  en  men  mach  wel  seggen  dat  zij 
in  hueren  staet  niet  wel  zeker  en  zijn,  en  dat  den 
dageiyoxen  anxt  hen  niet  en  ghedoeght  zalich  te 
zijn;  eii  dairomme  zijn  zij  bat  gesalicht  [nL  geluk- 
kiger] die  huer  slot  en  heerlijcheyden  yan  niemende 
te  leine  te  [l.  en]  houden.  ▼.  d.  TAy.  199. 

EIGENDOMMEN,  bw.  Toeeigenen,  in  rechten 
ioewifzen,  fr.  approprier  judiciairemeni.  ||  Ne  lost 
ment  {nl.  het  yerpande  goed]  niet  derbinnen  [nl. 
binnen  8  yeertiennachten],  so  es  ment  sculdech 
te  heyghindommene  tsgheens  bouf  bi  wiens  yer- 
Boukene  de  ghebode  ghedaen  syn.  C,  v.  Oent,  Qr, 
eh.  1297,  a.  115.  Wil  men  die  pande  heyghin- 
dommen,  dat  moet  wesen  met  den  amman  en  met 
III  Bcepenen.  a.  121 .  Zoyerre  als  zulcke  gepande, 
huusen  oft  erfren  onder  landtheere  staen,  naer  de 
yeerthien  daghen , . .  werden  by  den  amman  en 
twee  scepenen  gheêyghendompt.  Coti.  ix,  1. 

EIGENEN ,  bw.  /»  rechten  den  eigendom  toekennen, 
toewijzen ,  fr.  aitribuer  Judieiairement  la  propriété. 
II  Het  was  een  man,  en  cochte  een  erro  te  sire 
zuster  kinder  behoef,  en  quam  yore  den  heer,  dair 
men  dat  goet  af  hielt,  dat  hyt  opname  in  syn 
hant,  en  hyt  gaye  dengenen  dien  hyt  hiet  geTen. 
Hierna  starf  die  man  eü  hy  en  hadt  niemaa  heten 
geyen.  Doe  quamen  syne  brueders  en  susters  en 
wouden  dat  erre  betalen(nc).  Doen  antworden  die  zus- 
ter kindere  en  seyden :  des  en  soude  niet  syn ,  bedie 
dat  hoer  oem  hadde  gecocht  te  hoeren  behoef,  en 
dat  hen  geêgent  was,  so  soudt  hair  syn  en  niemens 
els.  Des  waeren  gemaent  tsheeren  scepene  ^an 
Steyne,  en  men  gaf  hem  tXJccle  een  thercmorant 
[l.  serfmourant.^],  en  alse  thercmorant  gedaen,  en 
het  quam  yoer  den  scepene  yan  Uccle,  so  deedt 
te  yerstaen  dat  die  goede  man  hadde  gecocht  te 
sire  Buster  kinder  behoef;  en  als  dat  die  scepene 
hadden  yerstaen,  „doe  wysden  sy  oyer  recht  dat 
soude  bliyen  der  suster  kinder,  omdat  tot  hoerre 
behoef  was  gecocht  eii  hen  geëghent  was,  al  en 
hiet  hyt  niemant  geyen  in  synre  doot.  Vonn,  v, 
Ueelê,  32. 

EIGENGENOOT,  zn.  Standgenoot,  standgelijke, 
onder  het  opzicht  der  vrije  of  allodiale  hegittingeny 
fr.  pair,  qui  e§t  de  la  mime  condition  au  point  de 
vue  dei  posseesions  alhdiales.  ||  Per  monitionem  Jo- 
hannis  de  Quereu  reeepforis  [domini  Dvcit]  et  per 
êenfeneiam  hominum  allodialium,  qui  Theutonice 
dieuniur  Eyghenghenoete.  Bruss.  godeh.  1309.  Lys- 
bet  yan  LcMsfdale,  Vrouwe  yan  Orimberghen , . .  eii 
hare    eyghenghenoete.    Sm$ê.  godeh.    1361.   Dat, 


buyten  der  stadt  eü  yryheyt,  in  *t  yoorsobreyen 
daeghen  en  wachten,  medegaen  die  rentmeester, 
oft  anderen  eyghen  officier,  die  dat  ghewoont  is  te 
doen,  indien  de  goeden,  daer  men  op  daeghen  wilt, 
eyghen  zijn,  met  twee  eyghengenooten  eü  den 
meyer,  yorster  ofte  dienaer  yan  der  plaetsen  daer- 
onder  sulcken  eyghen  goeden  gheleghen  zijn.  C  e. 
Loven,  ly,  37.  It.  viii,  1.  Die  goedinghe,  die  de 
yoors.  stadhoudere  doet  met  yier  eyghenooten  be- 
loopt 28  stuyyers.  C  «.  Berg,  a.  6.  Zie  ook 
xiobitdom). 

EIGENHEIT,  zn.  o.  1)  VHj  goed,  fr.  aUeu. 
Eigenheit  yan  Bode.  j|  Dat  men  engeenre- 
hande  scade  sal  doen , . .  in  dat  land  yan  Kessele , . . 
noch  in  dat  Eigenheit  yan  Bode.  Verdrag  Oelder 
§  Kuik,  31  oct.  1286. 

2)  Sehaipliehtigheid ,  tchattingplichtigheid,  fr. 
taiüabilité.  \\  Besorgden  [nl.  die  y.  Maastricht].., 
nyet  alleene  heur  preyilegien  te  yerliesen . . ,  maer 
oock  dairdoer  te  coemene  in  nyeuwe  ongewoenlycke 
seryituten,  assizen,  egentheyt,  belastinge,  schet- 
tinge,  exactien  en  anderssins.  Bekenk.  v.  Brab.', 
reg.  138  fol.  276,  Brief  y.  23  mrt.  1636. 

3)  Dienst  j  diemihaarheid  (servituut),  eene  tekere 
dienstplichtigheid,  fr.  servitude,  astriction  è  certain 
service.  \\  Dat  servUuie  niet  anders  en  is  dan  dienst 
en  eygenheit,  die  de  een  persoen  oft  erTe  der 
ander  sculdich  is  te  doen.  y.  d.  TAy.  60  y^. 

EIOENMAN,  zn.;  my.  bioeklisden.  Hoorigen, 
lijfeigenen,  fr.  serfs.  In  de  kost.  y.  Aalst  ook  dienst- 
boden, metmedeliede ,  vooghtliede  genaamd.  ||  Quod 
dietum  oppidum  [nl.  Stayeren]  est  et  esse  dd>et  nos' 
trum  proprium ,  et  oppidani  utriusque  serus,  in 
ipso  commorantes  seu  morari  volentes,  cum  omnibus 
suis  mobilibus  et  immobilibus,  erunt  nostri  proprii 
homines,  qui  vulgariier  diountur  eyghenlude.  — 
Quod  ministeriales  nostri  et  tUii  nostri  homines, 
qui  vulgariter  dicuntur  eygenliede  et  yrieliede...  Nu- 
HOFF,  Oedenkw.  I,  57  (26  mrt.  1298). 

EIGENSCH,  bn.  Sigen,  allodiaal,  fr.  propre, 
aüodial.  jj  Alle  appellatien  yan  cleyne  leenhoyen, 
bencken,  eyghenschen  hoyen  eü  laethoyen  sullen, 
respectiye,  mit  den  stadthelder,  scoltet  oft  meyer, 
mit  twee  leenmans,  twee  scepenen,  twee  laten,  mit 
bonnen  secretaris,  aenbracht  werden.  C.  gr.  Loon, 
I,  II,  34  (1648). 

EINSEL,  zn.  Unster,  weeghaak,  fr.  balance  ro- 
maine.  Kil.  Eydsel,  j.  unster,  staiera,  \\  Alle 
maten,  soo  yan  graen,  wyn  en  bier,  als  al  andere, 
yoorts  alle  ghewichten  en  eynsels  yan  meulenaers 
sullen  ghereguleert  en  gheteeckent  worden  naer  het 
ycksel  der  stede  yan  Brugghe.  O.  Vrije  van  Brugge, 
1,  200  (1628). 

EICKENOTEN,  zn.  my.  Eekds,  eikels,  h.glands. 
Il  Dat  men  oic  gheen  eeckenoten  af  ne  slaen  {sie). 
C,  V.  Iperen,  Kast.,  a.  107. 

EINDE  (Eynde),  zn.  1)  Uiteinde,  grens  (yan 
het  land),  fr.  extrémité ,  frontibre  (du  pays).  \\  Hoe- 
dat yoirmaels, . .  en  oic  naderhant, . .  dlant  en  die 
palen  yan  Brabant  in  Tele  eü  menigen  eynden, 
steden  [nl.  plaatsen]  eü  hoeken  openbaerlic . .  Ter- 
crompen  syn,  Termenct,  Terrremdt  en  Terset.  Bekenk, 
V,  Brab.  reg.  131  fol.  46  (Bekwest  der  Staten  y. 
Brab..  2de  punt,  begin  14de  E.). 

2)  Einden  eü  conclusien.  Xisch  en  besluit , 

fr.  fins  et  conclusions.  \\  £n  oyermits  desen,  bli- 
yende  by  den  eynden  en  conolusien  by  hen  ge- 
nomen. —  En  oyermits  deser  en  meer  anderen 
redenen  eü  middelen,  oic  bliyende  by  den  eynden 
eü  conclusien  by  hem  eü  die  yoirs.  wethouderen 
genomen.  Charterb.  v,  's  Bosch  ^  fol.  103  y^.  (1430). 


% 


\ 


394 


ELC. 


EMM. 


Dftt  in  alle  yerbale  iMcken  nijet  met  allen  te 
boeok  gestelt  zal  worden  dan  die  naecte  eijnden 
en  contensien  [l.  conclusien?]  bij  den  advocaten  en 
procoreun  te  Toren...  beworpen.  C.  v.  SanthoveH, 
8Hjl,  68. 

EISCH  (Eysch),  zn.  m.  Zooals  thans,  vordering 
in  rechten  t  fr.  demande,  oondution  en  juetice.  \\  Na 
eisch,  na  andworde,  na  tale,  na  wedertale.  Ned. 
Mue.  1879,  blz.  143,  Qedinp  v.  1S49.  Soe  wanneer 
eenighe  partie  ten  principalen  succombeert  eü  in 
den  eysch  oft  conclusie  van  partie  adverse  wordt 
gecondemneert.  C.  v.  Antw,  1545,  v,  17.  Indien 
alsdan  bevonden  wort  den  ey^ch  des  aenleggers 
gefondeert  te  zyn,  en  daeraf  genoegh  bleke,  sal 
den  aenlegger  sijnen  ejsch  worden  aengewesen. 
C.  V.  Brussel  f  Sfijl  voor  Vefhouderen ,  a  37.  Zie 
het  meer  gebraikelyke  heesch,  en  het  vóórgaande. 

EKELWERCKEN.  Zie  hekelwebckek. 

EKER,  zn.  mv.  Limb.  Eikels  ^  fr.  des  glands. 
Kil.  Aecker,  aker,  hóU.  j.  eeckel,  ^2aff«.  Ver- 
dam AKEB  2<i«  art.  ||  Quando  vero  tempore  autvmp- 
nali  eker  sive  glandea  fuerint  in  nha^  tune  singuli 
mansionarii  cü>batit,  manentes  apud  Halegthram 
[Helchteren],  unam  suem  eum  illis  parvis  porciif 
quos  ipsa  aus  ultimo  habuity  quod  vulgairiterdiciiur 
enne  sojgh  bit  [niet]  horen  listen  [nl.  laatsten] 
woipe,  graü»  habere  poteruni  in  iilva  ibidem.  Piot, 
Cart.  I,  Dec.  12B1. 

ELTBOT  (Elebot,  eelbot,  elbót,  edelbot),  zn. 
Beilbotj  ir.flétan.Jiéton.  Kil.  Eelbot,  heylbot, 
poseer,  Sst  et  passer^  zegt  Adr.  Junius,  qvem 
JRelgica  nominat  Ken  heilbut  oft  e  e  1  b  u  t ,  Gall. 
Flafelet t  Oerm.  Ein  heiligbatt.  ||  Debet  habere 
eapita  de  elibot.  Vav  Lokeben,  St.-Bavon,  219 
(1^80),  voordeel  van  den  opperkok  der  abdij.  Elebot, 
elibot.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136,  fol.  189,  Ord, 
Brussels  4  nov.  1487.  Eelbot,  elibot.  TolteBumpsit 
1503.  Een  last  visch  geh.  odelbot,  ij  schell.  gro. 
Watertol  1550.  Elbot  Tol  1623  Jntw.  FAelhot.  PI. 
V,  VI.  10  dec.  1767,  XI,  \^Z1 ; Begl.  Blankenberg. 

ELTDEEREN,  bw.  Venoerpen,  afkeeren,  fr. 
rejetert  éearter.  \\  Dat  alsoe  het  recours  tot  den 
eerw.  heer  officiael  van  Luyck , . .  beheert  geèli- 
deert  te  woorden.  C.  gr.  Loon^  I,  386  (1677). 

ELCK  (Elc),  vnw.  Elk,  ieder,  tt.  chacun.  Ver- 
scheidene uitdrukkingen  met  eicky  voor  ons  hedond. 
hoofdegelijk  y  fir.  solidairement ;  ||  Elc  over  al.  C  v. 
Oent,  526  (1353).  Alle  t'samen  en  elc  aliecne  en 
over  al  O.  v.  Aalst,  484  (16d»  E.).  Onverscheyden 
ofte  elck  een  voor  al.  C.  v.  Loven ,  iz,  12.  Indien 
een  oft  meer  peraoonen  hen  verobligeerden  en  borghe 
bleven  voor  iemant  als  principael  schuldenaer,  on 
elcken  eenen  vooral  en  int  besonder,  sulcke  borgen 
oft  verobligeerde  rooghen  aengesproken  eü  gheëxe- 
cuteert  worden  als  principael  een  voor  al.  C.  v. 
Brussel  f  1606,  a.  154;  Ghristijn  tamquam  priuci- 
pales  et  singuli  in  totum  et  sinqulum. 

ELCKERMALCK,  ELCKERMALLIC ,  ELC- 
KERMANLIJCK,  vnw.  EVc,  ieder,  iedereen,  alle- 
man,  fr.  chacun^  tont  Ie  monde.  \\  Selen  wi . . .  den 
Bcoutheet  van  Dijest . . .  ten  heileghen  sweren  wet 
en  vonnisse  t«  doene  elkermanlijo.  Oork.  heer  v. 
Diest,  2  jnni  1385,  a.  1.  In  den  iersten,  so  sal 
mijn  heer  van  Diest ...  te  heyigen  sweren  wet  en 
vonnisse  te  doen  alkermalc  (elkermalc  .^)  na  de 
carten  eü  usaigen,  die  wij  in  onse  stat  hebben. 
Raymaesers.  Draperie,  14  (1336).  Jeghen  eiker 
mallio  die  hen  om  dit  voirscreve  besuecs  wille  yet 
heisachen  of  aënspreken  woude.  Piot,  Enquête , 
1389.  Van  allen  desen  misdaden  mach  elckermalo 
acouaeren.  y.  s.  Tav.  69  y\  en  passim. 


ELLE,  zn.  t.  El,  fr.  aune.  EU.  E  11e,  êlne 
In  de  lakenweverij.  Rauwe  elle  —  Natte  elle. 
Benamingen  van  een  dubbel  onderzoek  ^  waarbij  de 
lakens  in  drogen  of  ruwen  staat ,  en,  na  het  vollen , 
in  vochügen  staat,  gemeten  werden,  om  hunne  ver- 
ordende  lengde  en  breedte  te  staven,  fr.  Vaunage 
cru  —  Vaunage  mouilU;  dénominations  d'un  doublé 
exalken,  eonsistant  d  mesnrer  les  draps  è  Vétat  eru 
OU  sec  et,  après  Ie  foulage,  a  Vétat  humide,  pour 
en  oonstaier  la  longueur  et  la  largeur  réglem^tairee. 
Zoodra  de  lakens  van  het  weefgetouw  kwamen, 
werden  zij  naar  de  Hal  gedragen,  om  er  gemeten 
te  worden  door  de  ^^Ruwe  meters'^  (mesureurs  en 
brut),  omme  gheperst  te  zyn  v^n  den  meters  van  der 
rauwer  elle'\  oock  genaamd  JPersenaers;  zij  moesten 
op  den  zelfkant  het  merk  des  wevers  dragen  en 
de  lengde  hebben  van  40  el;  daarna  werden  zij 
voorzien  van  eenen  loodon  zegel  door  de  „Kleine 
zeghelaers"  of  zegelaars  van  den  kleinen  zegel. 
Hierna  werden  de  stukken  naar  den  volstok  ge- 
dragen, vanwaar  zij,  nog  vochtig  zijnde,  aangeboden 
werden  aan  de  meters  tier  natte  lakens,  „ter  natier 
elle'*;  deze  moesten  de  gevolde  lakens,  die  te  smal 
waren,  of  die  de  verordende  lengde  niet  hadden, 
verwerpen.  „Na  deze  voldoender  wijze  doorstane 
proef  zullen  de  meters  een  loodt  slaen  an  teerste 
hende  an  den  uppersten  egghe'\  Vinden  zy  de 
lakens  te  kort,  „zullen  zy  prenten  en  tloodt  stellen 
an  tachterste  hende  boven'*,  en  vinden  zij  die  te 
smal ,  ,^ullen  zy  prenten  en  tloodt  stellen  an  tach- 
terste hende  beneden  by  den  wevers  loodt'\  Rbx- 
BBY,  I,  295,  299  en  300.  In  beide  deze  laatste 
gevallen  scheurde  men  te  Iperen  „de  endelstrypten 
af'  van  het  stuk  laken.  ||  Waert  so,  dat  enich  lake 
came  ter  mate  van  der  natter  elne  te  cort  of  te 
smal,  so  souden  de  meisters  scoudich  s}*n  af  te 
scueme  de  endelstrypten  van  den  lakene,  en  ne 
soude  dat  laken  nem mermeer  laken  bliven  moghen. 
K.  lakeng.  Iperen.  Tii,   VuWes,  203. 

ELLENDE  (Elende),  zn.  Ballingschap,  fr.  exiL 
Kil.  Ellende,  exilium.  \\  Eest  dat  iement  vanden 
voirs.  personen  [Heyden,  Sarazijn],  presumeert 
tale  in  den  gerichte  te  vueren  tegen  eenen  kersten, 
hy  behoirt  dairmede  te  verbueren  alle  zyn  goeden, 
en  tot  dyen  gedampneert  te  wordden  in  exilien 
en  elenden.  v.  d.  Tat.  321.  Zie  adyocebbbit.  Mine 
ziele  was  al  te  zeer  wonende  in  ellenden.  Geiijdh. 
15<ie  E.  81  vo.  Pb.  119:  Incolutus  meus  prolongatus  eet, 

ELLENDICH,  bn.  UUlandsch,  uiiheemsch^ 
vreemd ,  buiten  zijne  woonplaats  of  vaderland  zijnde , 
fr.  itranger.  \\  Wert  dat  sake,  dat  yeroant  vreem- 
dere bynnen  Dyest  yet  mesdade  en  totter  oïkscout 
comen  mocht,  in  den  yersten,  sal  hy  sweren  dat  . 
hy  eliendich  is.  K.  stad  Diest,  1228,  a.  4;  Lat. 
Si  aliquis  alienigena . . .  primo  se  jurabit  exulem.  De 
woorden  ,,vreemdero"  en  alienigena  sluiten  niet  in 
zich  dat  die  man  een  „banneling",  een  exsui  wezen 
zon,  enkel  een  peregrinus. 

ELPENBEENEN,  —  ebi'EKBeekek  hecht.  Zie 

GOEDEN,   HEEBOEWADE,    VEtlHEBBGEWADXK. 

ELSBROECK  (Elsbroec),  zn.  o.  Broekland  be- 
plant met  elzenboomen,  elxenhosch,  fr.  terre  marécO' 
geuse  plantée  d'aunes,  aunaie.  \\  Ane  een  elsbroec 
dat  leet  bineden  die  molen  te  Moelstede.  Sehep. 
V.  Diest,  1309.  N.  heeft  ghecocht  en  ghecreghen 
jeghen  N.,  een  elsbroec,  ghelyc  dat  gheleghen  es... 
Chartb.  Beg.  Brussel,  fol.  187  v^.  (1337),  Merchten. 

EMMER(}ELT,    zn.  Dit  recht  komt  voor  in  de 
Recessen   van  Maastricht  v.  1665,  zxxiT,  9,  met 
de  (jfelijk tijdige   niets   verklarende  vertaling:  appeU   . 
e»  Jlamend  het  emmergelt.  i- 


; 


ENG. 


ERB. 


39^ 


EMPHYTI08I8,  «n.  Srfpacht,  emphyUose. 
I)  Men  mach  dairby  vuegen  \nl.  bij  huring  en  Ter- 
huring]  erfgevinge  en  erfpachtinge ,  eii  erfflijcke  en 
jairlijcxe  pensie ,  geh.   emphiiiosit.   v.  D.  Tat.  20. 

Zie  ÏBFPACHT. 

ENGEL  (Tngel)i  zn.  m.  Brahnndsche  gouden 
munt  gêêlagen  door  de  hertogin  JeannCy  fr.  mon' 
ntne  d'or  du  Brabant^  f  rappee  sou*  la  duehesse  Jeann^ 
(1884—1386).  Van  deb  Chijs,  Herlogdom,  101. 
(I  Een  gulden  Tnghel  vore  ses   scillinge  en   ecnen 

Senninc  grote  Vleems.  Muntwaarde  v.  1393.  Gul- 
en  Ingel  =  4  Bchell.  8  den.  Muntwaarde  20  dec. 
1409.  Bruesflels  Ingelen,  in  den  oirloge  geslagen, 
die  dobbel  dairaff  ij  '/•  st.  Die  inckele  van  dien 
alaoenant.  Muntwaarde  v.  1493. 

ëNGELSCHE,  bn.  Zilveren  munt  geslagen  onder 
Philipi  den  Goede  (1430—1467),  ter  wnarde  van 
8  ni\)ten  (24  mijten  =  1  groot  of  plak  Brab ),  fr. 
monnaie  dargent  f  rappee  sous  Philippe-le  Bon  H 
ftalani  8  mites.  Van  i>eb  Chijs,  Hertogdom  ^  1.^7. 
Men  treft  ze  ook  vroeger  aan:  ||  De  zilveren  En- 
gelflche.  Oesch.  v.  Anfw.  II  [,  Antw.  munten  (ge- 
slagen onder  Jan  III  (1312—13.55).  ||  Men  sal 
geven  den  ghezworen  telders,  van  corfharinghe  die 
si  tellen,  van  eiker  last  iiij  gr.  Vlems,  die  sijn  nu 
ter  tijt  wel  vrert  iiij  oude  Enghelsche,  en  xl  haringhe. 
Kb.  V.  Antw.  a.  102.  —  j  ouden  Engelschen.  Kb. 
f».  Biest,  B  166,  167.  —  Kil.  Engelsche,  j. 
twelf  mijten  Brab.,  acht  Vlaems. 

ENGELSCUE,  bn.  Een  goud  en  zilvergewicht, 
fr.  poids pour peser  Vor  et  Va^gent.  Kil.  Engelsche, 
j.  twee  en  dertich  asen  ||  Tpond  van  cmde,  spe- 
ceryen  of  wasse,  houdt  xitij  onchen,  en  d'onche 
houdt  XX  inghelsche.  C.  v.  Aalst,  408  (1.'S78).  Een 
once  Troys  =  20  Engelschen ;  1  Ingelschen  Troys  =: 
82  aeskens.   C.  v.  Brussel. 

ENGELSCHMAN  van  de  Court  of  van  den 
Staelhoye.  JEen  JSngelsehman  van  het  Engelsche 
consulaat  en  gerechtshof  te  Anttcerpen,  it.  un  Anglais 
du  comsulat  et  de  la  cour  de  juhtice  anglais  è  Anvers. 
jt  Tenwaere  dat  hy  waere  een  gepreviligeert  per- 
soon, te  wetene:  een  Engelflchman  van  der  Court 
oft  van  den  Staelhove,  genyetende  trecht  van  den 
poortaren.  C.  v.  Antw,  1546,  iv,  6.  Is  hy  een 
▼reeropde  en  egeen  poortere,  soo  moet  hy  hebben 
ses  wettige  mannen,  orame  volgheeden  te  syne  eü 
den  eedt  te  doene;  tenwaere  dat  alzulcke  vreempde 
oft  auytlandige  waere  een  geprivilegeerde  persoon, 
te  wetene  een  Engelsman  van  de  Court.  oft  iemandt 
yan  de  Henzesteden,  die  gestaen,  met  twee  volcheeden 
als  de  poirters.  ld.  v.  1570,  tit.  x,  blz.  487.  — 
Dit  voorrecht  der  Engelschen  schijnt  zijnen  oor- 
sprong te  nemen  uit  een  charter  van  hertog  Jan  ii , 
T.  1805  (zie  onze  aant«ekening  in  de  laatstgemelde 
kostuum),  waarby  de  Engelschen  ook  gemachtigd 
werden  te  Antwerpen  een  Consulaat  te  vestigen, 
met  een  gerechtshof,  welks  gebied  zich  uitstrekte 
over  alle  hunne  landgenooten  in  alle  zaken  en  in 
alle  misdrijven ,  uitgezonderd  de  lijfstraffelijke.  Mbb- 
TKF8  en  ToBFB,  if,  86  en  543.  Zie  ook  stablhoe. 

ENGERINGE.  Zie  anoebifge. 

ENGIEN,  m.  1)  Oorlogstuig,  inzonderheid  vuur- 
moud,  fr.  engin  de  guerre,  par  tic,  canon,  bouche  d 
feu.  £11.  App.  Tormentum  beüicum.  \\  Item,  be- 
taelt . . .  Lievin  Van  den  Bossche ,  schildere ,  van 
den  engienen  van  dezer  vorseide  stede  te  rerschil- 
deme  met  olyreeruwen  root,  te  wetene:  ij  c  xxv 
haecbussen  rom  [rontom]  in  hout  besleghen.  Item , 
XV  haecbussen  met  landthiemen,  elke  hebbende 
drie  cameren.  Item,  xtj  haecbussen  up  wyelen. 
Item,  xix  Toegheleera.  It.  xv  groote  serpentynen. 


It.  Hij  groote  bussen,  vuegeleers  en  andere.  Hutt- 
TENS,   Corporations ,  Stadsrek.  v.  1479. 

2)  Over  het  algemeen  een  tuig,  een  werJctuig^  fr. 
instrument  en  gênS.ral,  engin.  Kil.  App.  instrumen- 
turn.  II  Wie  een  mes  up  eenen  andren  ghetrocken 
heeft  in  felheden,  oft  slaet  eiï  gheraect  met  col  ven, 
staven,  ghelavien,  oft  met  eeneghen  andren  ghe- 
maecten  engienen  daer  yser  an  es,  verbeurt  lx  lib. 
C.  V.  Aal*t,  Orig.  xl,  6.  Alsoo  men  by  daghe- 
licxsche  experientie  bevonden  heeft  den  cleynen 
ordre  on  onghereglieltheyt  dieder  is  in  ^tstuk  van 
de  visscherye , . .  oock  by  het  visschen  met  diversche 
onghcoorlofde  ghewanden  en  engienen  van  netten 
niet  hebbende  de  behoorlicke  grootte  van  hunne 
maesschen...    Fl.    v.    T'l.  3\  juli   1627,   II,  380. 

3)  Kunstgreep,  list,  fr.  artifice,  subtilité.  \\  Ne- 
gheen  coeman,  die  lakene  vaerwet  ofte  doet  vaer- 
wen ,  ne  mach  wulle  coepen  no  doen  coepen ,  no 
vercoepen,  no  doen  vercoepen,  no  werken  no  doen 
werken  bi  neghecnen  engicne.  C.  v.  Gent,  Gr.  eh, 
V.  1297,  a.  139.  Alle  dese  vorseide  dinghen... 
hebben  wy  beloft  en  beloven..,  wel  en  viümaeck-. 
telick  te  haudene  en  te  doen  haudene  euwelike 
tallen  daghen,  en  niet  derteghen  te  commene  no 
te  doen  commene,  bi  ons  no  bi  anderen,  bi 
ghenen  engiene.  C.  v.  Auden,  2de  bd  Orig.  xxin, 
20  nov.  1327,  slot.  Item  de  Pauw,   Vgb.  1  en  18. 

ENTER.  Zie  anteb. 

ENTRECOÜKS,  zn.  o.  Verdrag  tussehen  twee 
landen  voor  het  vrije  handelsverkeer,  fr.  traite  entre 
deux  pays  pour  la  liberté  des  rapports  commerciaux. 
Zie  La  Cctbve,  V,  422.  ||  Alsoo  onse  ondersaten 
van  desen  onsen  Nederlande,  coopraansghewijse  han- 
delende en  frequenterende  in  den  coninckrijcke  en 
lande  van  Enghelant,  hen  daghelijcx  lancx  soe 
meer  bevinden  onbehoorlijcken  belast  en  beswaert 
in  denselven  coninckrijcke  met  nieuwe  imposten 
en  andere  onbehoorlijcke  exactien,  tegens  de  forme 
eii  inhouden  van  den  tractaten  eü  entrecoursen  van 
ouden  tijde  ghemaect  eü  gheaccordee'rt  tussehen 
den  princen  van  herwaertsovere  eü  die  coninghen 
van  Enghelant.  PI.  v.  Brab.  .30  mei  1564,  I,  281. 

ENTKKPIETEN,  zn  tnv.  Bouwkunde(>).  ||  Clan- 
des . . .  moest  maken  „beneden  den  voet . . ,  te 
weten  twee  borduren  boven  malcanderen  . . .  Item , 
noch  dryen  enterpieten  . . . ;  dezelve  enterpieten 
moeten  gemaect  zyn  van  goeden  Doornycker,  te 
weten  van  den  sw ertsten  steen  die  vandaer  comen 
magh...  Item,  noch  het  overlayynck(.').  tak  Spil- 
beek,  Tongerloo,  20,   Tabernakel  (1536). 

EN  VARE,  zn.  Een  zeker  klein  vaartuig,  watLTWun 
de  vorm  niet  klaar  blgkt,  fr.  eertaine  barque,  dont 
la  forme  ne  nous  est  pas  bien  eonnue.  \\  De  nave 
que  dicitur  envara ,  quatuor  denarios.  Tol  te  Nieuw- 
poort, 1163.  Navis,  que  dicitur  envare,  que  habet 
remex  {sic"]  retro  pendens ,  debet  cbmifi  iiij  denarios; 
si  vero  remex  in  latere  navis  pendeat,  navis  debet 
comiti  duos  denarios.  Tol  te  Damme,  1252.  Zie 
Schiller  en  Lubben,  en  Verdam  eteb  2). 

EPITAPHIE,  zn.  v.  Een  in  den  muur  gemetste 
steen  met  grafschrift,  fr.  pierre  tumulaire  encattrfe 
dans  Ie  mur,  avec  épiiaphe.  jj  Een  epitaphie  van 
den  auden  Bavier,  die  luytenant  was,  in  den  coor 
neffens  die  priestcrlicke  stoelen,  was  al  gheweert; 
men  zach  maer  den  blooten  muer.  Ber.  tijden,  I, 
148.  Van  ghelijcken  was  ooc  gheweert  eü  afghedaen 
doen,  een  ander  epitaphie  van  N. . . ,  een  eersaem 
procureur  in  den  Kaet  van  Vlaenderen,  mits  dat 
zyn  epitaphie  was,  en  was  al  nieuwe  ghemaect  ran 
Avennessteen.  Ib. 

ERBIEDEN   (bich),   Limb.,  wedkw.   Zich  aan- 


396 


ëREj. 


ÈRP. 


bieden ,  z,  bereid  verJclaren  om ,  fr.  eoffrir^  te  déclarer 
pret  d.  II  En  gelyckerwel  noch  meer  dyergelycken 
costnymen  over  wesen  mogen,  daeraff  wy  op  dit 
pas  nyet  by  memorien  syu,  soe  erbieden  wy  ons 
in  aller  gehoirsamheyt  van  sgheens  U  Ëerw.  ons 
dyen  aengaende,  by  instructie  oft  anderssins,  sou- 
den willen  bevelen,  behoirlicke  declaratie  eü  ver- 
olaringhe  te  doen  in  tyde  eü  wylen.  C  leenh.  Val- 
henburg^  1670. 

EUUENCKENIS  (Erdinckenesse),  zn.  v.  In 
e  —  e.  Ter  herinnering^  tot  aandenken t  fr.  en  mé- 
moire,  ||  In  orconscape  en  in  erdinckeuessen  van 
alder  Toerwarden  die  hierboven  staen  bescreven. 
Chartb.  Beg.  Brussel  ^  fol.  210  y^  (1325),  Meester 
V,  d.  Firmerien. 

ERE  (Eere),  zn.  m.  Darschvloer,  fr.  aire.  Kil. 
Ere,  aere,  area;  ook  Neere,  nere.  j|  Een  half 
mudde  rogghen  tsjaers , . .  tSinte  Andriesmisse  des 
apostels  binnen  Dyest,  op  sinen  eren,  sonder  sinen 
cost  ocht  commer,  te  levernne  en  te  betalenne. 
Schep.  Land  v.  Diest^  18  mrt.  1439.  Op  sinen 
eeren.  Zie  betalen. 

EKEN,  EBIÉN,  EBBIÊN,  onz.  en  bedr.  wkw.  Kil. 
Eriën,  witu ,  j.  Eeren,  arare.  I.  Onzijdig.  — 
Ploegen^  fr.  labourer.  \\  Van  dat  N...  ghecalengiert  was 
dat  hy  een  paert  nam  Janne  Mulaerde,  en  eerder 
[eriede  er]  mede,  en  Jan  en  conste  syn  paert  niet 
ghecrighen.  Rek.  baljuws.  Qent,  rol  1721  (1367). 

II.  Bedbijvekd.  —  Beploegen  (het  land,  eene 
weide),  omrijden  met  den  ploeg,  jfr.  labourer t  retourner 
(une  terrey  une  prairie  avec  la  charrue,  ||  Dit  sal 
hi  laten  breke  [nl.  braakj  tweeweerf  gheërijt. 
Godsh.  Brussel,  H.  123,  fol.  103(1406),  Ter  Vleest. 
Joncker  Joos  van  Cortenback,  heer  van  Helmont, 
wil  de  ghemeynte  van  den  Pennenpoel  houden 
uuyter  ghemeynte  van  Hollom ,  en  met  eenen  ploech 
deselve  gemeente  van  Hollom  schueren  [nl.  scheu- 
ren] oft  errien ,  om  zoo  denselven  ghemeynen  bempt 
naer  zyn  gheliefte  te  besayen  met  somervruchten, 
als  gerst  oft  haver.  Oroote  Raad  «.  Mechelen,  Proces 
gemegnte  Pennepoel  bij  MecheUn  §  heer  «.  Helmond. 
Dat  ontrent  denselven  tijde  d'aenleggere  hadde  be- 
gonst  tselve  landt  te  erriën,  om  even  te  sayen.  En 
dat  de  verweerdere  alsdoen  den  aenleggere  vraechde: 
waeromme  dat  hij  sijn  landt  erride,  seggende  ick 
bebbe  dit  landt  in  hueringhen.  Dat  d'aenleggere 
dairop  antwoirde:  Ick  hebt  begonst  te  erriën,  ick 
salt  voirts  erriën,  yemant  sal  mijn  ploechrecht  be- 
taelen.  Dairop  de  verweerdere  seyde:  Wel,  ick 
bens  tevreden,  errit  dese  vore  voirts,  ick  sal  se 
xk  betaelen.  En  dierste  vore  van  de  twee  voren  is 
geweest  de  stortvore,  gedaen  omtrent  Bamisse 
a**.  1551  daer  te  voren.  Leenhof  v,  Brab,  Proces 
Sannaert  §  Puttemans  {Alsemberg  1554),  Dupliek 
P,  a.  3—6. 

ERENWERCS,  eebenwebe,  zn.  Koperwerk, 
koperwaar  (niet,  volgens  Lambin,  eerde-  of  aerde- 
werck),  fr.  ouvrages  de  cuivre,  dinanderie.  Eil. 
Ere,  erenwerck.  j.  aere,  aerenwerck,  aes, 
aeris.  ||  Dit  stallagiegelt  sal  sijn  thoechste  eü 
dmeeste  een  out  goet  [groot.]  tomois,  als  van  pel- 
terien,  van  eerwerke,  van  haemasche  [nl.  paar- 
dentuig,  e.  dgl]  en  van  mercherien.  Oork.  heer 
V.  Diestf  1  juli  1365,  Op  kerckwydinghen  oft  ker- 
missen ...  en  sal  oock  niemandt  moghen  vercoopen 
eenighe  cremerye,  spieghels,  thin,  messen,  houte- 
werck,  eerenwerck, . .  dan  alleenlijck  kindersspel , . . 
en  dat  oock  vöór  den  neghen  uren  des  morghens. 
PI.  V.  Brab.  I,  59,  z.  j.  Alle  eerenwerck,  geheel, 
ongelapt  en  ongegaet  zijnde.  C.  v.  Loven,  zii,  11. 
Item  Jak  y.  Dizhudx,  270. 


ERFACHTELIJCK  (Ervachtelike),  bijw.  Erfe- 
lijk,  fr.  hereditair ement.  ||  Mereditarie  ^  vulgr  ervach- 
telike. Vak  Lokebek,  St.-Bavon,  218  (1283). 

ERFACHTICH  (Eryachtich,  erfvachtich,  eer- 
vachtech,  hervachtech,  heervachtech ,  aervachtich) , 
bn.  1)  Eigenaar;  geërfd,  gegoed  f  wettelijk  in  bezit 
gesteld  zijnde  van  een  erfgoed  of  leen,  ir.  proprié- 
taire;  celui  qui  a  été  légalement  mis  en  possession 
d'un  bien-fonds  ou  fief,  adhériié,  r,saisi  et  vétu." 
II  Poertere,  die  ghedaeght  ware  met  [nL  van] 
eenen  eervachtighen  man,  en  niet  ne  quame,  dat 
hi  ware  in  de  mesdaet  van  v  schelen . . .  Up  dat 
de  eervachteglie  man  kende  dat  hi  ghedaeght  ware 
bi  hem  totte  lx  roaerken  ofte  darbeneden.  O.  v. 
Oentf  Oork.  20  aug,  1284,  a.  2.  Daer  men  van 
erven  leen  maken  sal,  daer  moet  de  aervachtighe 
den  heere  gheven  halm  en  wettelike  ghifte;  daert 
behoort.  Jus  feud.  Fl.  vetusy  c.  39.  Staet  de  ver- 
coopere  ter  erfven  niet,  zo  ware  hy  alvooren 
gehouden  hem  selven  hable  en  erfvachtich  te 
maeckene  by  den  lantheere,  eer  hy  den  coopere 
erfven  mach.  C.  v.  Oent,  vi,  4.  Een  huus  staende 
binnen  der  stede  van  Ghendt,  breet  wesénde  zxviij 
voeten  ten  voorhoofde ,  es  ghedeelich  tusschen  d*erf- 
vachtighe  van  dien.  Ib.  xvi,  4.  Elck  [bedydt] 
erfachtich  van  zyn  hantdeel  [nl.  aandeel]  ofte  toe- 
lech,  't  zy  erfve,  erffelicke  rente  ofte  diergel icke, 
sonder  ander  solemniteyt  van  erffenessen  te  moeten 
doen.  C.  v.  Aalst,  xü,  36.  Alle  weduwen  van 
vassalen,..  hebben  en  gebruycken,  naer  de  doot 
van  denselven  vassael,  bi  maniere  van  bylevinghe 
en  douarie,  haren  leven  lanck ,  de  helft  in  proof- 
fijte  van  den  leene  ofte  leenman,  daerin  de  vas- 
sael, huer  man,  ten  daghe  van  der  consumatie 
van  den  huwelijcke  erfachtich  was,  en  oocksichtent 
erfachtich  bedeghen  is.  Wiblakt,  Leenrecht,  76. 
It.  150. 

2)  Erfachtich  man,  erfachtige  lieden. 

Krachtens  eene  schikking  van  het  Groot  charter 
van  1297,  mochten,  te  Oent,  de  erfachtigen  of  tot 
zekere  bepaalde  som  geërfden  of  gegoeden,  inreëele 
zaken  „kennen  en  tuigen"  en,  in  den  vorm 
van  chirographiën,  akten  van  hunne  getuigenis 
opstellen.  Het  kan  niet  den  minsten  tw^fel  lijden 
of  deze  akten  moesten,  om  geldig  te  wezen  en 
kracht  van  „executie''  te  hebben,  door  schepenen 
gerealiseerd  worden.  Althans  zijn  er  schepenen-akten 
bekend,  welke  diegene,  voor  erfachtige  lieden  ver- 
leden, realiseerden  of  wettigden.  ||  Yan  der  macht 
van  hervachteghen  lieden.  Elc  hervachtech  man 
mach  draghen  orconscepe  van  drien  warven  also- 
velen  alse  sine  hervachtichede  waerdich  es  binnen 
Ghend,  eii  van  nemmeer;  en  dat  0»  te  verstane 
vor  scepenen.  C.  v.  Gfent,  Ghr,  ch.  v.  1297,  a.  74. 
Yan  chyrographen ,  die  onder  hervachteghe  lieden 
bliven.  En  van  hervachteghen  lieden  die  ghestaen 
hebben  over  orconscepe  en  chyrographen  deraf  heb- 
ben, ne  levet  maer  een,  dieselve  mach  orconscepe 
draghen  metter  wedergaden  der  chyrographen  die 
hy  hevet,  up  dat  men  se  vint  onder  den  houdere 
van  don  goede  van  den  doden.  a.  119.  De  macht 
van  hervachteghen  man  bi  sinen  recorde.  En  her- 
vachtech man ,  die  leghet  te  stervene,  hi  mach  recort 
doen  van  sire  kenlicheden  vor  eenen  scepene  ofte 
vor  meer;  en  dat  recort  es  sculdech  te  dragene 
ghelyc  of  hy  levede  en  hy  orconscepe  droughe.  a. 
120.  Yan  husen  te  becommerne  die  staen  up  ander 
mans  herve.  Eü  so  wie  so  huus  hevet  staende  up 
ander  mans  herve,  dat  huus  ne  mach  hi  niet  be- 
sculdeghen  no  becommeren  hen  sy  vor  denghenen 
dies  dherve  es  en  vor  eenen  hervachteghen  man 


ERF. 


ERF. 


397 


ofte  meer.  Sn  sowie  bo  scult  bekent  up  syn  huus 
▼or  denghenen  wies  dher?e  es  daer  thuuB  op  staet, 
en  Tor  ii  hervachteghe  liede,  die  kennesue  es 
Bculdech  te  gane  boven  den  kennessen  Tan  scepe- 
nen,  by  also  dat  negheene  kennisse  voren  ghedaen 
ne  ee  gheweest  vor  denghenen  dies  dherve  es  en 
vore  II  scepenen.  a.  122.  VgL  ook  a.  116.  Orconde 
ervachtighen  lieden  in  Ghent :  N.  N.  [vier  in  getal] , 
dier  over  waren  daer  der  [»Z.  de  heer]  Beudin 
wettelike  nteghinc  en  sgn  wijfff  ter  capelrien  boef, 
tonder  enich  si  {nl.  voorbehoud].  Vad.  Mus,  Y, 
289  (1296),  belegging  eener  remi^  ekirographie»  Orconde 
ervachtighen  lieden  in  Ghent:  der  [nl.  de  heer] 
Willeme  . . ,  en  Gillise . . .  dier  over  waren.  Ib. 
(1296);  verkrijging  eener  rent,  chirographie.  Dat 
WUlem  Masoh  en . . ,  quamen  vor  heervachteghe 
Uede  binnen  Ghent,  en  verkenden  en  verliiden 
aldaer,  over  hem  en  over  alle  d^hene,  die.. .  Ib. 
291  (1298) ;  overdracht  van  vast  goed  ten  voordeele 
eener  kapeüen^^  ohirographie.  Zie  ook  de  Potter, 
Seeond  cart.  nrs.  24,  36,  39,  42,  47,  48,  72,  75,  85. 

3)  Zakel^k,  onroerend  goed  betreffend,  fr.  réei, 
a^ant  rapport  aux  immeulles.  ||  Sooverre  de  saecke, 
daerom  t*  garand  is  versocht  en  aenveert,  teenemael 
is  reél  oft  erffachtich,  als  streokende  tot  affstant 
van  eenioh  goet.  C  v.  Antw.  eomp.  V,  z,  33. 

EUFACBTICHËIT  (Ëervachtechede ,  erfvach- 
ticheyt),  zn.  v.  l!rf,  erve,  onroerend  goed ,  fr.  hM' 
tage,  des  immenbles,  propriété  immdUière,  ||  Die 
schepenen  sullen  kennen  en  jugieren  van  kateilen 
en  ervachtioheden.  JT.  v.  Brugge,  1281,  a.  22;  fr. 
tekst:  des  oateux  et  héritages.  Hoedat  herve  es 
sculdich  te  gane  danen  soe  comt.  En  ne  ware  no 
vader  no  moeder,  no  broeder  no  suster  levende,  en 
bervachtichede  bleven  ware,  die  es  sculdech  to 
gane  ter  syden  daer  soe  af  commen  es.  C.  v.  Gent, 
Or.  eh,  1297,  a.  110.  Dat  wel  hare  wille  ware  en 
hare  consent,  en  euwelyc  wesen  soude,  dat  deer- 
vachtechede,  die  mester  Volker  Maech  hadde  bin- 
nen der  port  van  Ghent, . .  gaen  en  toebehoren 
gheheliio  en  al  ter  capelrien  bouf . . .  Dat  es  te 
verstaene  deervachteghede ,  die  leghet  in  Sente- 
Yerilden  prochie . . ,  en  deervachtechede  up  den 
Hoatbriel.. .  Vad,  Mus,  Y,  291  (1298).  Heervach- 
teghede.  ds  Pottib,  PetU  cart,  34;  herfachte- 
chede,  39  (1323).  Alsoo...  diverssche  prelaten, 
abten,  pryoors,  conventen,  dooeters,..  hebben 
verkreghen  en  ghecocht . . .  diverssche  partyen  van 
goede,  in  leenen,  achterleenen,  winnende  landen 
en  erfachticheden,  meersohen,  boeschen  en  wateren, 
en  000  diverssche  huusen...  C  stcul  JSrugge,  II, 
226.  It.  228,  Orig,  18  mei  1515.  It.  I,  248,  342. 
De  renten  daerop  bezet  [nl.  op  huizen,  ofschoon  in 
de  deeling  gerekend  voor  meubel  of  roerend]  hebben 
*  nature  van  erfvachticheyt ,  uutgliedaen  lijfrenten  en 
afloopende  payementen.  C.  v.  Oent,  yi,  19.  Den 
man  en  zal  van  nu  voorts  an  niet  vermoghen  te 
disponeren  van  de  erfachticheyt  van  zijnen  wijfve. 
C,  V.  Aalst,  ZYii,  7;  item  17.  Tan  de  erfachti- 
cheyt , . .  actiën  tot  immeuble  goet, . .  van  de  syde 
van  de  vrauwe  ghecommen,..  en  vermach  den  man 
niet  te  disponeren.  O.  v.  Auden,  I,  XYi,  15.  It. 
XXIJ,  7,  23. 

ËBFBBIËF ,  zn.  m.  Verkrijgbrief  van  onroerend 
goed  of  renten,  fr.  lettres  d'aequisUion  de  biens'fonds 
OU  rentes,  d'adhéritance.  Kil.  Htterae  hereditariae, 
II  Is  van  ouden  t\jden  ghecostumeert  en  onderhouden, 
dat  men  van  alle  reële  saacken,  als  van  erffbrieven 
en  renten,  heeft  achtervolght  met  dr\j  besetselen. 
O.  V,  MoU,  a.  75.  Die  gheïnterresseerde  heys- 
ichere,    voortabrenghende    zijn    prppriteijt   —   oft 


oonstitutiebrief.  a.  76.  Indien  den  besettere  sijn 
beset  gheïntenteert  en  vervolght  heeft  met  erf  brieven 
ghepasseert  voor  schepenen  deser  vrijheijdt,  oft 
daeronder  de  goeden  gheleghen  sijn.  C,  v,  Gheel, 
II,  8.   Vod,  Mus,  IV,  352. 

ËBFCIJNS  (Erfcheins,  erfssijs),  zn.  Zoo  als 
thans,  fr.  eens  hereditaire,  perpétuel.  Eil.  oensus 
hereditarius ,  perpetuus,  |]  Voere  dese  selve  scepene 
quam  een  vrouwe,  en  eischde  eenen  man  xl  s. 
erflic,  die  sy  jeghen  hem  hadde  gecocht,  en  die 
woude  hebben  met  alsulken  penninghen  als  men 
erfcheins  betaelt  op  en  neder.  Doen  antwoirde  die 
man  en  seide:  dies  en  soude  niet  sijn,  die  scepen 
en  wysdent;  maer  hy  waer  hem  [/.  haer]  sculdich 
xl  s.  en  dies  [l.  die]  soude  hy  haer  gelden  met 
borsegelde.  Hierop  maende  die  heer  die  scepen, 
en  sy  en  waerens  niet  vroet.  En  men  gaf  hem 
tUccle:  dat  hy  soude  ghelden  met  erfpenningen. 
Vonnissen  v.  Uccle,  36.  Ene  sille  bempts, . .  op 
tueéntuintegh  scellinghe  penninghe  erfssys  payments 
alse  elcs  tyts  lopen  sal  in  borsa  binnen  Dyest,  alse 
men  desen  sys  ghelden  sal.  Schep.  Land  v,  biest. 
17  mei  1303. 

ERFDOCHTER,  zn.  Vrowodijke  erfgenaam  van 
eene  heerlijkheid,  fr.  héritière  d'une  seigneurie. 
II  Jacques  de  Oroy,  here  van  Simpi,  etc.,  in  der 
qualiteyt  alsoe  hy  in  den  name  van  Anthonis  de 
Croy,  synen  yersten  soen,  geprocreert  by  vrauwe 
Anna  van  Heinin,  erffdochtere  van  Fontenes,  syne 
yerste  wettachtige  gezellinne . .  Leenh.  v.  Brab. 
Proces  de  Croy  §   Van  Mamel,  1551. 

ERFDOM,  zn.  m.  1)  eigendom,  fr.  propriété. 
Kil.  haerediias :  dominium ,  possessio  haereditatis. 
II  Dat  N.  en  N.  becreghen  wetteleken  en  met  allen 
reghte  in  erfdoroe  ene  sille  bempts, . .  die  leeght 
tot  Moelstede,..  Schep,  Land  v,  Diest,  17  mei  1303. 
Wi.,  scepenen  van  Dyst,  tughen  dat  voer  ons 
en  Amoude  van  Lo,  scouteite  van  Dyst,  Claus, 
die  men  heitet  Cole  van  Obberghe,  droeg  op  in 
erfdomme  derteoh  scellinghe  sjars  erfsys , . .  Bau- 
derike,  montboren  sHeiliges  Gheestes  in  Sinte-Bul- 
picis  kerke  te  Dyst.  Schep.  v.  Diest,  8  sept.  1309. 
Een  man  mach,  sonder  consent  van  syn  vrauw, 
en  oock  een  vrauw  sonder  consent  van  haren  man, 
disponeren  by  testament  oft  anderen  uitersten  wille, 
van  den  erfdom  oft  proprietyt  van  syne  eijgen  goe- 
deren. C,  V,  Diest,  YZ.  iy,  13.  Maer  aengaende 
den  erfdom  oft  proprietyt,  dewelcke ...  Ib.  v ,  14. 
De  proprieteyt  oft  erfdom  van  alle  erfgoeden.  C  o. 
Loven,  ziY-,  9.  It.  C.  v,  Bbrentals,  vu,  1,4.  Zie 

ook  BBCBIJGhEN  2). 

2)  Heerlijke  bezitting,  fr.  propriété  seigneuriale. 
II  De  juffrouwen  eü  capittel  van  der  kercken  van 
Sinte-Woutru\jden  te  Berghen  (Henegouwe)  hebben, 
binnen  der  stadt  van  Herentals  en  vrijheydt  dèr- 
selver,  heerlyckheijdt  en  een  bancke  van  rechte  op 
heur  selven . . ;  en  al  waert  oock  een  man  gheseten 
onder  den  erfdom  der  voors.  jouffrouwen,  hg  mach 
worden  gheëligeert  [nl.  als  schepen].  C,  v,  Heren- 
tals, Yii,  1.  Yan  huiJBinghen,engronden,  erfrenten 
oft  van  lijftochtrenten  onder  den  erfdom  der  voors. 
jouffrouwen  ghestaen  eü  gheleghen.  Ib.  a.  3. 

8)  Erfenis,  nalatenschap,  fr.  hérit€ige,  succession. 
II  Joest  Beemans  heeft. .r.  gemaeckt  syn  testament, 
by  hetwelck  hy  laet  en  maeckt , . .  aen  Heleen  en 
Jacob,  twee  synder  kinderen,  t*saaraen  vooruyt,  de 
somme  van  600  guldens  eens,  uyt  den  erfdom. 
C,  gr.  Loon,  I,  668  (1700). 

ERFDRAGER,  zn.  JSigenaar,  fr.  propriétaire. 
II  Alle  oeiedruppen  vallende  van  tichelen  —  oft 
schaliendaecken   gheven   en   bewijsen  dat   de  erf- 

60 


398 


ERF. 


ËRP. 


dngher  Tan  denselyen  hutjse  oft  erve,  daer  dat 
dack  toebehoort,  aldaer  buijten  synen  muer  beeft 
eenen  halven  roet.  C.  v.  Éerentaltf  xi,  17.  Nie- 
mant  en  mach  toBscben  veracheyden  partijen  erven 
paelen  setten  oft  steken,  dan  met  rechte,  oft  ten 
bijsijne  en  met  oonsente,  wille  en  begheerte  van 
de  erfdraghera  en  proprietarissen  yan  beyden.  a.  21. 
It.  C.  o.  Oheel,  vii,  9. 

£RF£LUCK  (Arrelic,  aervelic,  erfflijck,  erffe- 
lijck,  erflijo),  bn.  1)  AUijddwrend,  eewwuf durend, 
bettendiff,  fr.  perpétuel,  permanent y  itable.  \\  En 
hebben  wij  dairpme  onsen  zegele  tot  eene  erfflycker, 
▼estlycker  stedicheyt  aen  desen  brieff  doen  hangen. 
PHv.  Dieii,  23  mei  1477. 

2)  Meeetal  op  renten  toegepast,  yfmkwijthiiar ^^ 
niet  aflotbaar ,  ir.  généralement  apptiquê  è  dei  rentet^ 
irrédimiblef  non  raehetahle.  ||  Vort,  so  bekenneden 
en  lieden  TOr  ons  [scepenen]  , . .  vroae  Lisebette  en 
Beinare,  hare  man  yorseit,  van  den  drie  ponden 
's  jaers  anreliker  renten ,  die  hem  die  abt  Jhan , 
Torseit,  hescende  was.  Vad.  Mu».  II,  868  (1285). 
Daer  men  aervelike  rente  vercoopt  of  lyfïrente  ver- 
coopt  up  een  leen,  so  moeter  kerckghebode  of  ghe 
daen  syn.  Jus  feud.  FL  oe/tM,  o.  36. 

3)  Toegepast  op  goederen.  Onroerend,  fr.  immo- 
Ulier.  II  Alle  dat  erflijc  goet,  dat  hem  comt  van 
sijns  yadersweghen ,  sal  keeren  tfaders  [l.  tsfaders] 
magen  weert.  Onderscheet.  Alle  ervelijcke  goeden 
succederen  en  gaen  altijdt  ten  struijckewaert  daer 
ST  af  ghekomen  zijn.  C.  stctd  Jlieckelen,  xTi,  12. 
Nannius  bona  immolnlia;  h\j  noemt  ze  ook  ree  toli 
a.  2.  Alle  erffelijcke  goeden  saccederen  en  gaen 
altyt  ten  stmyckewaert  daer  sy  af  comen  sgn.  C 
o.  Liert  XT,  11.  It.  a.  8.  Alle  goeden  en  renten,.. 
Boewel  haeffelyoke  als  erffelycke,  merende  en  on- 
merende. (7.  V.  Antw.  1546,  xiii,  9.  Alle  des 
aflivighen  goeden,  haeffelycke  en  erffelycke,  rue- 
rende  en  onmerende,  a.  13.  Soewel  van  erffelycke 
als  losrenten.  C  v.  ^r«««02, 1670, a. 42. Erfpachten, 
cheynsen  en  renten,  soo  grondtrenten ,  erffelycke, 
quytbare  en  onquytbare,  als  lyfrenten.  Ib.  1606, 
a.  128;  Christijn  reditut,  lam  fundialeêyhaerêditarii. 

Zie  "BTtFQOBT, 

Als  bijwoobd.  —  Voor  altijd,  wtor  eeumgy  fr.  h 
perpétuité,  jj  Van  lyfftochten  mach  men  insgelycx 
affpanden  goeden  den  yerobligeerden  toebehoirende 
maer  en  worden  de  goeden  oft  erffelycke  [nl.  on-» 
roerende]  panden,  daerop  die  besedt  syn,  niet  erffe- 
lyck  nuytgewonnen ,  maer  alleonlyck  worden  die 
in  handen  der  pensionarissen  oft  actie  totten  lyff- 
tochthebbende  gewesen,  om  die  te  yerhueren  en 
te  hondene  totten  yoldoene  van  den  achterstel  en 
oosten,  by  manieren  van  noten  en  ploten.  O.  v. 
Brussel  y  1670,  a.  53.  Als  eenich  verhuert  huys 
ofte  erfve  erffelyck  uytgewonnen  wordt,.,  soo  ex- 
pireert  de   huere   ofte   pachtinghe  daervan.    C  «. 

ERFElIiJCKHEIT  (Erflicheit,  erffelycheyt,  zn.  v. 
1)  Srfdijkêy  onroerende  eigendom^  fr.  propriété  hérê- 
ditaire,  immobitikre,  ||  Dat  si  gheloven  selen  [tU. 
die  poorter  willen  worden]  binnen  jairs  te  ehecri* 
ghene  vyf  pont  wart  [nl.  waard  zynde]  erflicheiden 
binnen  der  vryheit  van  Walem.  JT.  o.  Waalkem, 
a.  7.  Die  erflycheit,  die  oomt  van  der  moeder- 
wegen,  sal  gaen  ter  moeder  maghenweert.  Onder- 
scheet.  En  mach  geene  erffelycheyt  uytghedaecht 
worden  daeraf  by  iemant  anders  de  tocht  is.  C  o. 
Loven,  iv,  35.  Man  en  wyff  en  snccederen  mal- 
canderen  nyet  ab  intestatOf  noch  in  tocht  noch  in 
erffelycheyt.  C.  v.  Antw.  1545,  xin,  56.  Soo  wan- 
neer iemandt  van  twee  wettige  gehnysschcn  sterft, 


achterlatende  wettich  kindt  of  kinderen ,  dat  alsdan 
den  lanoxstlevenden  van  de  gehuysachen  woidt 
tochtenaer  of  tochtersse  van  allen  die  erffgoeden , . . 
en  die  naeckte  proprieteyt  en  erffelyckheyt  alsdan 
snccedeert  op  't  wettich  kindt  ofte  kinderen.  C  v. 
Diestj  II,  1.  Alle  saecken  en  questien  der  erffe- 
lycheyt aengaende  worden  beslicht  voor  den  hoff 
oft  hoven  daeronder  die  gronden  van  erfven  chgn- 
seiyck  hovende  [var.  horende]  en  ressorterende 
zijn.  C.  o.  Tkienen^  Y,  1.  It.  a.  7,  12.  Heeft  de 
stadt  oock  recht  van  issue . . ,  eü  oook  van  d'inge- 
setene  goeden,  die  met  hunne  woonstede  daerayt 
vertrecken  en  elders  gaen  resideren,  te  weten,  van 
d*erffelyckheydt  den  vyftighsten  penningh,  en  Ytax 
■  de  haeffelycke  goeden  den  thienden  penningh.  C. 
e.  Brussel,  1606,  a.  187;  Christijn  (/«Mimo6i2téi»  — 
d«  móbilüms.  It.  C.  v.  lAer^  xiii,  51;  C.  e.  Btf- 
feren,  iv,  9,  11;  O.  v.  Nijvel-St.'Oeertr.  ii,  3; 
C.  stad  Meekelen,  XVI,  18;  C.  v,  Santkooen,  a.  161. 
-  2)  Benten  of  cijnzen  in  't  algemeen ,  fr.  des  rentes 
OU  eens  en  ffénéral.  \\  Gheiyck  insgeUjcx  niet  en 
mogen  geqneten  worden  de  grontscheynsen  toebe- 
hoorende  den  hertpghe  van  Brabant,.,  noch  ins- 
gelycx onquytbare  cheynsen  toebehoorende  de  ghees- 
teiyckheyt,  sooverre  sis  'tbiijckt  hen  gepermitteert 
te  zyn  erfieHjckheyt  sonder  qnyten  te  mogen  ver- 
krygen.  O.  v.  Brussel,  1606,  a.  186;  Christijn 
proprietatem  irredimibilem, 

3)  Brf cijns,  fr.  eens  hereditaire.  ||  Een  man,  die 
syn  erffve  belast  en  vercoopt  daerop  luttel  oft  veel, 
gevielt  soo ,  dat  eenich  ander ,  die  oock  op  hetselve 
erffve  erfflicheyt  oft  tocht  geldende  hadde,  en  der 
eerste  dimineerde  [nl.  won]  den  pandt  nuyt . . . 
O.  gr.  Loon,  I,  vi,  84. 

4)  Brfrecht,  fr.  droit  d^hêrêdiié.  \\  Niemant  en 
mach  . . .  verkryghen  erffelycheyt  in  eenighe  onroe- 
rende goederen,  huijsen  oft  renten,.,  tensy  dattet 
selve  contract . . .  ghepasseert  en  herkent  sy  voor 
drossaert  en  schepenen.  C.  v.  Oheel,  y,  5.  Nie- 
mandt  en  magh . . .  vercrygen  erveHjckheyt  in  eenige 
onroereUjcke  oft  erveiycke  goeden ,  huysen ,  ohynsen 
oft  renten,.,  't  en  sy  dat...  €.  stad  Meohelen, 
yii ,  1 ;  Nannius  Nemo . . .  jus  perpefmtm  domini' 
umque  aetemum  in  rebus  soli,  aedificiiSf  eensibus 
€Êut  reditibus . . .  quaerere , . .  potest. 

5)  Erfgenaam  y  fr.  hèritier.  \\  Goederen  die  eenen 
bastaert  vercoept,  daerin  en  valt  gheen  beschudden 
[nl.  naasting] ,  dan  tussohen  halm  en  heere,  want 
eenen  bastaert  geene  erfflicheyt  en  heeft.  Cé  gr. 
Loon,  1,  yiii,  9  (Crahay). 

ERFENIS  (Erfenisae),  zn.  Vast,  onroerend  goed  ^ 
fr.  bien  immobiliery  immeuUes,  1)  ||  Al  gave  wede- 
waere  of  wedewe  eenen  kinde,  dat  huwede,  erffe- 
nisse,  al  waer  oick  dat  sake  dat  tkint  hadde  ve^• 
cregen  binnen  tsvaders  oft  moeders  plecht,  die  ware* 
wedewaer  of  wedewe,  dat  moeste  derve  innebringen 
op  dat  dandere  kinderen  eyschten.  TSreehi  o.  üixle^ 
a.  129.  In  'tscbeyden  van  den  houwelyoken  bedde 
gaen  eü  succederen  allen  de  erffelycke  goeden, 
soowel  losrenten  als  erfrenten,  en  gronden  van 
erffven,  daeronder  oook  gherekent  huysingen,  ho- 
vinghen en  erffenissen,  ter  zydewaert  vandaer  die 
ghekomen  zyn,  soowel  die  erffgoeden  die  staende 
den  houwelycke  eenighe  van  de  houweiyckxluyden 
aengestorven  zyn,  ak  die  sy  ten  houweiyok  inge- 
brocht  hebben.  C.  e.  Breda ^  i,  1. 

2)  Zakelijke  rechtsvordering ,  fr.  acOon  rSeüê* 
II  In  zaeken  van  erffenissen  zal  de  aenlegger  zynen 
eyssoh  verificeeren  by  thoon  den  recht  genoech 
zynde.  C.  e.  Twmkoui^  Stijl,  a.  21.  In  neken  van 
erffenissen  van  ennigher  importantien,  efi  in  actiën 


ERF. 


ERF. 


399 


penoneelen ,  daer  den  eijssch  sal  gedraegen  tot  mm 
CaroluB  gulden  eens,  oh  daeioveri  daer..  Ib.  «.  26. 

8)  Wêiidijkê  iithentêteUinff,  gêreekUiijke  vêtiu 
jfing  in  «m  erfgoed,  ioeêi4feming ^  ft.  adkSrUanoê, 
miê§  0»  poiêêstian  legale  d'un  immeMe»  \\  Binnen 
der  stadt  en  Tryheyt  Tan  Lier  en  aal  men  egheen 
erfeniaee  geven  yan  ontfangen(?),  als  Tan  sitten  voere 
de  doeren,  terden  OTor  de  mosen,  OTersprongen , 
graten,  waterscapen,  leenen,hemelicheyden,  plano* 
kieren  en  putselen  in  den  stroem,  en  desgelyck. 
Bekekk.  v.  Brab.  reg.  186,  fol.  182 ,  Oork.  v.  1469, 
a.  8.  —  Het  w.  erfflrmiêêe  wordt  wel  eens  te  geiyker- 
tyd  en  als  «ynoniem  gebruikt  met  goedinge:  \\  Heb- 
ben [«2.  de  burgemeesters,  sohepenen  en  raad]  tot 
dien  oock  kennisse  en  judicature  Tan  alle  questien 
en  differenten,  rysende  en  opstaende  ter  causen 
Tan  goedinghen,  erffeniasen,  scheydinghen  en  dey- 
linghen,  gheloften,  contracten,  obligatien  en  Ter- 
binteniasen  Toor  schepenen  der  stadt  ghepasseert, 
Tan  de  weerde  oft  onweerden  Tan  dien.  C.  o.  BruaAj 
1606,  a.  44;  Christen  Tertaalt  het  w.  erffniêtê 
eTenwel  door  kaeredHatem  (Tan  erfgoederen);  hij 
mist  hierin  klaarblijkelijk,  want  er  is  hier  duide- 
lijk en  uitsluiteiyk  spraak  Tan  eontraeiem  en  Tan 
hunne  geldigheid  of  ongeldigheid;  te  zekerder,  de- 
wijl het  art.  Toortgaat  met  het  Termelden  Tan  erf- 
goiederefl:  „Van  alle  gronden  Tan  erren,..  eü Toorts 
van  alle  reéle  saken."  —  Vóór  erfTcnisse  blyft  naar- 
hede  open  den  tydt  Tan  dertich  jaeren.  C,  v,  AaUtj 
XII,  29.  It.  7,  16;  It.  O.  v.  Aude»,  xii,  1;  C,  e. 
Koririjk,  iz,  4.  —  In  het  leenrecht  ||  Van  er- 
oMtf ,  c.  14 :  ËrfTenisse  is  een  actie  ofte  solempniteyt 
Tan  hofreohte,  daermede  de  Tasaal  gecleet  wert  in 
tleen,  metten  teeckene  Tan  eenen  aweerde  olt 
anderen  dinghen,  naer  de  oostuyme  Tan  den  hoTO 
daer  men  de  erfreniase  doet.  Soe  erfoeniiêë  gkeeft 
acHê  ten  leene^  én  [etellen  t»7]  poêtessie  ter  pro- 
prielegi.  De  erfyenisse  is  geh.  in  leenrechte  invee- 
tUura  verbalis j  amt  abutiva:  want  si  en  gheeft  den 
Tassael  niet  anders  recht  noch  actie  dan  ten  leene 
en  niet  int  leen;  het  en  is  niet  anders  dan  eene 
wettelicke  confirmacie  van  der  ghifte.  Maer  stel- 
len in  possessien,  twelcke  si  heeten  inveêtiiura 
realie,  vel  propria,  geeft  den  Tassael  recht  int 
leen,  en  corroboreert  en  Teraterot  de  gifte,  de 
erfrenisse  en  al  datter  Toorts  ghedaen  is.  Wiblant, 
Leenreekif  88. 

Erfenis  en  ontejrfeniS.  Wettelijke  inbeat- 
Helling  f  gerechtel^e  toeëigenii^  —  en  onteigening  ^ 
niibezitetsOing  of —  treding,  af  eland  van  een  erfgoedy  fr. 
adkéritanee  et  déeh^tanee,  mi$e  en  —  hore  de  poeees- 
«ioe  d^nn  immenble ,  renaneiation  a  la  propriété  d'un 
immewble;  ecneine  —  détaieinê,  ||  In  saken  reële,  useert 
men,  by  officiers  en  wethouders  Tan  buuten,  erfTcnisse 
en  onterfrenisae  te  doene,  met  maninghen  en  Tonnes- 
sen ,  in  plaetsen  Try  huus  eü  erfre  wesende ,  sonder 
consent,  en  ooc  elders  by  consente  Tan  den  heere. 
C.  o.  Cfentf  I,  14;  Yan  den  Hane  infestneaüo  et 
eafestmeaüö,  Yrye  huusen  en  erf  Ten,  onder  gheenen 
lantheere  sorterende  binnen  der  stede  en  soepen- 
domme,  metgaders  de  realisatie  en  hypothecque 
yan  dien,  staen  ter  kennesse  Tan  zoTcn  scepenen 
Tan  der  Kuere,  die  danof  erfTCnisse  en  onterf Tenisse 
dóen  met  halm.  yi,  8.  It.  C.  v.  Aaiet^  xii,  1. 
Deaen  ooop,  boren  het  oapitael  Tan  den  onlosse- 
lijeken  last,  die  den  cooper  t'synen  laste  nempt, 
mits  bij  den  Tcrcooper  d'achterstelien  Tan  dier 
aniJTorende  totten  leaten  Terachenen  Taldach  TÖór 
erffenisae,  ia  gedaan  TOor  eü  mits  de  somme  Tan 
610  Ib.  gr.  Vlaams;.,  de  betaelynghe  te  doene 
Tao  de  somme  Tan  160  lb#  gr.  ter  erffenisse,  die 


geschieden  sal  oorta  naer  *t  pasaeren,  deeer,  ala* 
wanneer  den  cooper  in  H  gebruyck  Tan  TOom* 
huyse  en  toebehoorten  aal  commefi, . .  eü  Toor  de 
resterende  860  Ib,  gr.  wort  den  cooper  geobligiert 
en  belooft ...  te  gelden  eü  te  betaelene  eene  rente 
Tan  18  Ib.  gr.  tsjaers,..  ingaende  met  den  dach 
Tan  d'onterfenisse.  AJcte  v.  Not.  P.  de  SadeUere 
têOent,  22  juli  1686.  Binnen  deser  stede  en  jurisdictie, 
elck  persoon,  bestaende  ten  goede  en  bloede,  Ter- 
magh,  naer  onterffenisse  en  erffenisse,  presenteren 
ten  naerhede  Tan  Tercoghte  huijsen,  erren  ofte 
renten.  O.  v.  JSkUngeny  xiy,  1. 

EBFOENAEM  (Erfgename), sn.  1) Zooals  thans, 
fr.  Mriüer.  —  Erfgenaam  ab  intestato. 
Ifatumrlijke  erfgenaam  ^  erfgenaam  volgens  wetteUjke 
opvolging  of  tonder  testament ,  fr.  hêritier  ab  ia- 
testat,  II  Soe  geringe  yader,  moeder,  suster,  broe- 
der, oom,  moeye,  nichte  oft  ncTO  afÜTich geworden 
syn,  soe  worden  d'erfgenamen  ab  intestato  gehouden 
en  gesaiseert  in  alle  de  goeden  detf  afliTighen.  (7. 
o.  Antw.  1646,  ziii,  18.  —  Afdalende  — 
opgaande  erfgenaam.  JSrfgenaam  in  afda^ 
lende  —  in  opkUm$nende  linie  ^  fr.  Mriiier  en  ligne 
desoendante  —  aseendanU.  ||  Datter  s^n  drij  ma- 
nieren Tan  erfgenaemen,  die  succederen  ab  inies- 
toto:  ennige  zgn  descenderende ,  -data  afdalende, 
geiyc  die  kynderen  eü  kyntskijnderen ;  andere  syn 
opwairt  gaende,  als  Tader,  moeder,  oude  Tader, 
oude  mosder.  V.  d.  Tat.  46.  —  Erfgenaam 
mobiliair.  JErfgenaam  van  meubelen  €^  roerend 
goed,  fr.  héritier  mobilier.  IJ.Als  synde  desseWe, 
haeren  afigestorTon  man,  eriSg.  mobiliair.  C.  gr. 
Loon,  I,  419  (1679).  —  Nootelijcke  erfge- 
Qaem.  Natuurlijke  ^  wettelijke  erfgenaam  ^  fr.  lUri' 
tier  nécessaire y  naturel  ^  l^Oime.  \\  De  moeder  en 
is  niet  ghehouden,  tenzy  dat  beur  ghelieft,  haer 
bastaertkindt  oft  kinderen  eenighe  legitime  portie 
te  laatene,  want  bastaerden  en  worden  niet  ghe- 
houden, naer  der  Toors.  stadt  recht,  TOor  noote- 
lijcke  erfghenaemen,  ghelyok  kinderen  Tan  ghe- 
trouwden  bedde  doen.  C.  v.  Serentals,  xii,  21. 
Necessarie  erfgenamen.  C.  v.  Antw.  1646,  xiii,  32.  — 
Beo h te  erfgenaem.  JEr/genaam  in  rechte  linie , 
fr.  kériiier  direct.  \\  Midts  de  doodt  Tan  den  eersten 
aflyTighen,  gaet  de  proprieteyt  Toerts  op  synen 
rechten  erfgenaem.  C.  v,  Loven,  xiT,  10.  —  Vreemde 
erfgenaem.  Ben  erfgenaam,  wien  het  vrijstaat 
eene  erfenis  te  aanvaarden  of  te  verwerpen,  fr.  „A^ 
riUer  étrangery*  qui  est  libre  d'accepter  ou  dé 
rfyudier  une  suoeession,  \\  Dat,  nae  den  gescroTen 
rechten,  hem  te  immisceren,  oft  te  abstineren  in 
der  erfflycheyt,  behoirt  toe  den  erfgenamen  ab 
intestato  nederdalende;  en  die  erfflycheyt  teadiëren 
oft  te  repudieren,  behoirt  toe  den  anderen  erfge- 
namen .  die  geheeten  wordden  „vreemde  erfgenamen." 
V.  D.  Tat.  46  T«. 

2)  Bigenaar ,  fr.  propriétaire.  De  Laurière ,  Sé' 
ritier:  Ie  seigneur  et  possessewr  d'une  maison, 
d'un  flef,  OU  d'amtre  kêritage;  cduy  qui  en  est 
propriétaire,  et  en  a  été  adhéritêy  c.  èd.,  sain  et 
vêtu  par  Justice,  ou  par  Ie  seigneur  (Tolgens  de 
Eost  T.  Byssel,  Henegouw,  Bergen,  Luik,  Va- 
lencyn).  ||  Dieghene  rente  hebbende  ofte  heeschende 
syn  op  huysen  oft  erTen, ..  waervan  men  in  faute 
ofte  weygheringhe  soude  syn  Tan  betaelinghe,  van 
een  oft  meer  jaeren ,  Termagh  die  te  doen  verwetten 
[nl.  in  beslag  nemen]  by  dry  ghenachten  eü  quin- 
zainen  met  meyer  eü  schepenen ; . .  dewelcke  . . . 
gaen  tselve  dateiyck  t'elcker  ghenachtdaeghe  adTcr- 
teren  eü  insiuuaren  d'erfghenaemen  oft  besitters  Tan 
de  voors.  huysen  ofte  erven . ,  •  Ta  dien  wort  oock 


400 


ERF. 


ERF. 


nsinoatie  danof  ghedaen . . .  aen  den  roon.  eifghe- 
naem,  Booverre  hij  woonende  is  binnen  de  Toors. 
Btadt  ofte  juriBdibtie  deneWer,  daer  neen,  aen  den 
hnerlinck  Tan  die  . . .  Bovendien  worden  oock . . . 
billetten  geattacheert  aen  de  deure  yan  de  prochie- 
kercke, . .  inhaudende  't  voors.  decreet ,  met  declaratie 
van  den  lesten  erfgenaeme.  C.  o.  Edinffen^  xi,  1.  It. 
a.  4.  Aengaende  vercoghte  renten,  wort  de  naer- 
hede  ghepresenteert  en  d^avertence  danof  ghedaen 
ten  hnjse  yan  den  besitter  van  d'hypothecqae , 
opdat  hij  het  sonde  voorts  adverteren  aen  den  erf- 
gnenaem  sijnen  meester.  Ib.  zty,  ft. 

ERFGE8CHEET,  zn.  v.  JErfaeheiding ,  rooiing  ^ 
het  rooien^  greiuiéheiding ^  grensbepaling ^  fr.  déli- 
mitatioH  d'ÜSritagês^  hornage,  ahomement.  \\  Als 
derfghescheet  ghewyst  es . . .  np  eenen  zondach , . . 
te  bezittene  naer  den  maendach . . .  C.  v.  Aaïst, 
Origt  XXIII,  29.  Zie  SBpscHEisnra. 

ERPGEVER— ERFNEMER.  zn.  Erfpaohtheer, 
die  eenen  grond  in  erfJMcht  uitgeeft^  fr.  baüleur,  celui 
gui  donne  une  terre  en  emphgiéoset  en  arrentement;  — 
erfpachter  t  die  eenen  grond  in  erfptteht  neemt  ^  fr. 
preneur ,  celui  qui  prend  une  terre  en  emphytéone, 
II  By  erfgevinghen  mach  men  constitueren  soevele 
ontqnytbare  renten  en  grontchynsen  als  den  erf- 
gevere  en  erfnemere  belieft.  C.  v.  Antw.  154R,  vi, 
60.  It.  C.  V.  Deume^  1612,  a.  190;  C.  v.  Heren- 
talêy  XYi,  14. 

ERFGEVING.  Zie  bbfpacht. 

ERFGOET,  zn.  o.;  mv.  erfgoeden.  1)  Erve^  erfe- 
lijk goed,  onroerend,  ^^onroerlijck ,'*  ontilbcuirf  vatt 
goed^  fr.  hien-fonde,  Mritage^  Hen  hereditaire,  hé- 
ritahle  ou  hSriiier.^*  Defacqz,  1,2,  immeubleê  cor- 
poreli.  Kil.  Bona  hcereditaria.  Deze  goederen  worden 
ook  nog  gronden  van  erven  genaamd.  ||  Dat  ghy  . . . 
overbringt  oft  zeyndt  in  onsen  Raide  die  costumen 
van  uwer  banck,..  zoewel  in  materie  van  juris- 
dictien,  successien,  zoewel  van  leenen  als  van  erf- 
goeden,..  C  «.  Antw.  1546,  blz.  92,  Brief  v.  d. 
keizer  aan  de  stad  Antw.  24  mrt.  1546.  —  Gelijk- 
luidende brief  werd,  den  30  Febr.  gericht  tot  den 
Baad  v.  Vlaanderen,  alwaar  het  luidt:  tant  en 
tnatière  de  jurisdictiony  sueceetion,  tant  de  Jiefz 
que  de  eottièree  (Comm.  d.  anc.  lois  ,  Proc.  verb. 
I,  151;  de  Laurière,  blz.  150:  Hériiaqet  cottiers 
OU  roturiers.  S.  Omer,  art.  22,  auquel  lieu  ilt  tont 
oppose»  aux  hSritages  feudaux.  Lee  hêritaaet  cen- 
eueUj  et  rentiert,  roturiers,  s'appellent  cottiers.  ||  Als 
man  en  wyff ,  comende  te  huwelycke ,  aen  malcander 
tsamen  brenghen  eenighe  erfgoeden  oft  onruerende 
goeden,  oft  dat  den  eenen  oft  dén  anderen,  staende 
den  huwelycke,  eenighe  erfgoeden  oft  onruerende 
toeoomen ,  bliven  oft  verstorven  van  synder  syden . . . 
C.  V.  Antw.  1546,  xiii,  86.  Renten...  beset  op 
erfgoeden,  gronden  van  erfven  oft  erffelycke  panden. 
C.  V,  Brussel,  1606,  a.  176;  Christijn  super  bonis 
immohUibus,  fundis  aliisve  hypolheds.  Alle  erfgoeden, 
erfrenten  en  onruerende  goeden  worden  gedeylt 
tusschen  de  erfgenaemen  naer  der  plaetsen  recht 
daeronder  dat  se  gelegen  zyn.  C.  «.  Antw.  1545, 
XIII ,  8.  Cesserende  huwelycke  vorwaerden  oft  con- 
tracten soo  moet  de  lanxtlevende . . .  voere  uuyte 
hebben . . .  het  vordeel  in  de  haeffelycke  goeden , 
dwelck  is:..  En  alle  de  andere  goeden,  dat  egheen 
erfgoeden  en  syn,  worden  gedeylt  halff  en  halff, 
egheene  uuytgenomen,  waer  dat  se  oick  gelegen 
syn.  Ib.  a.  10. 

2)  Ouderlijke  of  vaderlijke  erfgoederen,  pttiri- 
monie  —  of  patrimoniëele ,  ■  tegenovergesteld  aan 
verkregene,  aangewonmene ,  fr.  biens  héréditaires , 
d^héréditéf  opposés  amx  acquêts  et  oonquêts.   ||  De 


ervelijcke  efi  patrimonie  —  goeden  geoomen  van 
der  sijde  van  den  overleden,  die  suooederen  ghe- 
heelijck  op  sijne  erfgenamen ,  behoudelyck  den 
langhstlevende  de  tochte  in  de  helft  van  deselve 
goeden.  C  stctd  Meéhden ,  zvi ,  19;  Nannius  vertaalt : 
Mes  soli  caeteraque  bona  ex  stirpe  defuneti  profeeta. 
It.  a.   23.   It  a.  24,  Nannius  Ses  soU  et  haeredia 

sive  patrimonia.  It  31.  Rutsende  erfgoeden. 

Boerend  goed,  gehouden  voor  onroerend ^  fr.  biens 
móbiliers  féput4s  immeuble  ou  héritagef  hêritage 
mouvant.  \\  Dat  oick  alle  rutsende  eiiSgoeden,  te 
weten  alle  theen  [var.  then,  nl,  t«n]  en  koeper, 
dat  mit  den  hamer  geslagen  is,  item,  alle  geslagen 
silverwerck ;  en  alle  gestrypde  bedden ,  slaeplaecken, 
zarzen  en  dyergelycken , . .  succedeeren  op  de  kindere 
in  derselver  ee  [nl.  huweiyk]  geboeren.  C.  Uenh, 
Valkenh.  1670,  a.  9.  Zie  erve  (vliegende). 

ERFHAEFLIJCK  (Erfhaeffelijk).  bn.  Erf- 
haeflijcke  goeden.  Erfbare  roerende  goederen j 
fr.  biens  móbiliers  héritables.  ||  Alle  haeffelycke 
en  erfhaeffelijcke  goeden,  te  weten:  huysraet, 
cleederen,  cleynodien,  juweelen,  geit  en  andere 
meubele  goederen,  die  bevonden  worden  in  het 
ghehuert  huys  oft  erffe  [op  den  gront,  zegt  de 
kantteek.] ,  syn  verbonden  voor  die  huere  van 
denselven  huyse  oft  erffe.  C.  o.  's  Bosch,  xiv,  10. 
It.  XTii,  13,  17;  xviii,  8,  16.  Zie  oolc  ebvb 
(vliegende),  bbfgoet  (rutsende),  en  Verdam. 

ERFHEER,  zn,  1)  ffeer  van  den  grond,  fr. 
seigneur  du  fond.  ||  Die  eenighe  vercochte  goeden 
wilt  vemaderen  oft  calengieren ,  moet  het  te  kennen 
gheven  den  rentmeestere  des  hertoghen,  als  erf- 
heere,  in  de  tegenwoordigheijt  ten  minsten  van 
twee  schepenen.  C.  v.  Serentals,  yï,  3.  Frederik 
de  Gent,  rentmeester  ons  heeren  des  keijsers, 
van  Turnhoudt , . .  als  erff heere  van  wegen  synder 
officien  bij  der  K.  M.  daertoe  geordineert.  C.  v. 
Turnhout,  Ord.  18  aug.  1529.  Zie  ook  gbovthbbb, 

en  LANTHBEB. 

2)  JEigenaar  van  eenen  grond,  fr.  propriStaire 
d'un  fonds.  \\  Waer  dat 'zake,  dat  eenen  erfheer 
gebrake  sijnen  chijns  van  x  jaeren  of  van  xi,  hij 
en  mochte  nemmer  [ne  meer]  verhalen  dan  van 
drie  jaeren ,  en  also  mennige  boete  elc  van  ii  s. . 
Vonnissen^  16.  It.  TVecht  v.  Uccle,  119.  In  gevalle 
hetselve  erffkint  comt  te  sterven,  devol veren  sijn 
erffgoeden  ofte  proprieteyt  op  den  tochtenaer  oft 
tochtersse,  en  wordt  erff  heere  oft  erffvrouwe  van 
de    voors.    erffgoeden.     C.    v.    Diest^   6.   Zie   ook 

BBEMAK. 

ERFHELFTWINNING.    Zie    helptwikkiko. 

ERFKINT,  zn.  o.  Een  kind,  eigenaar  van  een 
erfgoed,  fr.  enfant  ptopriétaire  d'un  bien-Jonds. 
Zie  EBFHBBB,  en  ebpmav. 

ERFGOOP,  zn.  Verkoop,  overdracht  van  een 
erfgoed,  fr.  vente,  transport  d'un  hêritage  d^un 
bien-fonds.  —  Men  merke  wel  op,  dat  in  ons  citaat, 
het  eenige,  doch  voldoende,  hetwelk  wij  by  te 
brengen  hebben,  het  w.  er  f  co  op  een' pleonasm. 
aanbiedt  met  er fg ronden.  ||  Alle  questien  van 
sciieijdinghen  eü  deijlinghen,  van  orfcoop  van  erf- 
gronden,  van  injurien,  arbeijtsloonen ,  verteirde 
montkosten,  verdroncke  ghelaghen  en  andere  ghe- 
priviligeerde  schulden,  moghen  ten  derden  daghe 
bedinght  worden,  ö.  v.  Qheel.  i,  18.  —  Men  zie, 
ter  bevestiging  onzer  verklaring,   het  volgende  w. 

EBFCOOPEB. 

ERFCOOPER,  zn.  Hij,  die  een  erfgoed  koopt, 
fr.  celui  qui  achète  un  hêritage  ou  bien-fonds. 
II  Die  op  sijn  goedt  een  rente  bekent,  is  sohul- 
dich   uyt  te  steken  alle  anterieure  renten  daerop 


ERF. 


ERF. 


401 


uytgaendei  emmera,  boo  saude  sulcx  behoiren 
gedaen  te  worden ,  soowel  als  in  yercoopinge  van 
goederen,  opdat  den  rentoooper,  Boowel  als  een 
erfoooper,  sande  weten  wat  lasten  daerop  uytgaen. 
C.  e.  Diett,  YZ.  xiii,  21. 

ERFLAET,  sn.  JErfdifkê  eynsman ,  fr.  ienaneier 
hérêditakre.  \\  Dat  altyt  van  onsen  wegen  gestolt 
soaden  wesen  twelfve  goede  mannen,  onse  eygenoten, 
er%enoten  en  ghesworen  laten,  die  wg  uytten 
goeden  mannen  onser  stad  Tan  Bruasele  daertoe 
soaden  ordineren  [nl,  roor  de  Tolkamer],  MABTimtz, 
2  (1436).  Dat  sy  [«2.  de  burgemeester  uit  de 
geslachten  en  de  zeyen  schepenen)  den  prince 
mogen  dienen  als  schepenen  yan  üccle  en  als 
gezworen  erflaten  van  de  Tolkamer.  O.  v,  Brwtiél^ 
1606,  a.  24.  Johan  Tan  dor  Sterre/ leenman  oft 
erflaet  te  Bosch,  butksks,   Pr.  III,  233  (1612). 

Zie  LABT. 

ERFLOOS,  bn.  Van  zaken.  Zonder  erfgenaam  ^ 
niet  overgeërfd^  verbeurd  verklaard,  fr.  sans  hêri' 
Her  f  ne  pasêeuU  pat  è  det  héritiers,  confiequê.  Kil. 
haerede  earens.  ||  Die  goeden  die  erfloos  zijn,  oft 
also  gheqnalificeert  dat  si  den  erfghenaemen  . .  ghe- 
nomen  worden,  die  worden  ooo  onder  den  naem 
der  regalien  begrepen,  pbbkbdeb,  iii,  68. 

ERFMAERSCHALCK  van  Brabant,  fr.  mare- 
ehal  hereditaire  du  Srahant.  \\  De  waardigheid  van 
maarschalk  was  erfelijk  in  het  Huis  yan  Weze- 
maal.  Hy  maakte  deel  ran  den  krjjgsraad  en  was 
eerste  commissaris  voor  de  Tredesrerdragen.  Op 
hem  rustte  de  zorg  voor  de  oorlogsbehoeften  en  de 
tucht  Tan  het  leger.  Alswanneer  de  Lovensche 
burgerij  ten  oorlog  trok,  moest  hij  haar  geleiden 
tot  op  eene  mijl  Tan  de  stad.  de  TADDEBEr  II, 
489,  die  meer  bijzonderheden  Tan  ondergeschikt 
belimg  OTer  het  ambt  Tan  den  erfmaarschalk 
mededeelt. 

ERFMAN,  zn.  Mgenaar^  fr,  propri^aire,  EU. 
proprietcÊrius  fundi.  ||  Een  beset  man  mach  alsoe- 
wel  Tonnissen  wijsen  als  een  erfman,  want  in 
hoeren  eeden  geen  onderschoyt  en  is.  Y.  d.  tat. 
208.  Aengaende  Tan  der  konde  te  doen  Tan  den 
daghemente,  soo  obserreren  wij:  sooverre  die  erff- 
man  Tan  den  gronden  binnen  Brabant  woonachtich 
is,  dat  men  die  konde  doet  aen  zijnen  persoon;  en 
sooTerre  hy  buijten  den  lande  woonaciitig  is  Tan 
Brabant,  soe  doet  men  die  konde  aen  de  kloeke, 
ofte  aen  den  helder  [nl.  houder,  huurman,  oceU' 
pont]  Tan  den  gronden.  C.  v.  Sichemt  a  11. 
Zoe  wanneer  partije,  te  weten  erffman,  huerlinok 
oft  pachtere,  hem  tegen  die  clachte  opponeert.  C. 
V,  Tkienen,  v,  11.  Yan  den  possesseuren  en  erff- 
luyden  Tan  den  gronde,  a.  10.  Is  't  saecke  dat 
alsulck  kindt  of  kinderen,  by  den  iersten  afflyvigen 
achtergelaeten,  storfiVe . . ,  dat  alsdan  alsuleke  toch- 
tènaer  oft  toohtersse , . .  wordt  erfTman  oft  erffvrouwe 
Tan  allen  alsulcken  goeden  by  den  iersten  afflyTigen 
achtergelaeten.  O.  v.  Dieet  ^  ii,  2.  SooTerre  die 
toohtenaer  oft  tochtersse,  alsdan  eriFman  oft  erff- 
TTOuwe  weeende.  Ib.  a.  4.  It.  a.  5.  Die  den  tooh- 
tenaer oonde  doet  en  den  erfman  niet,  daeght 
alleene  de  tocht  uyt.  C.  v.  Loven,  iv,  36.  D'erf- 
man  oft  proprietaris  Tan  erfchynsen,  renten  oft 
pachten.  Ib.  v,  19.  It.  xr,  3,  xiii  paatim.  It. 
C.  e.  Xtêr,  zi,  9.  It.  Turhe,  blz.  696.  Persoenen, 
die  erfVenpacht  oft  erfrenten  hebben  geldende, 
die  doen  metten  bode  een  daghement  doen  aen  den 
principaelen  man,  die  den  pandt  toecompt,  oft  sy 
doen  een  daghement  doen  aen  den  helder  [nl. 
houder]  des  pandts , . .  dat  hy  dat  Toort  oondighen 
sal  den  erfiman.  C  gr.  Loon,  I,  yi,  12.  It.  14. 


ERFMANGELING,  zn.  ItmUimg,  wistèliMg  vam 
erfgoed  om  erfgoed  ^  fr.  Müinge  d^keritage  eomtre 
héritage.  \\  In  de  Toorgaende  eeuwen,  tot  in  den 
tijde  toe  Tan  hertogh  Willem  Tan  Guliok,  die  de 
heerlijckheyt  Tan  Diest  by  er£fmangelinge  [«2.  Diest 
tegen  Mille,  Gangele  en  Yucht  in  Gulikerland] 
heeft  gequitteert  in  den  jaeie  1499,  soo  wierde  de 
magistraet  gans  anders  gekoosen.  C.  v.  Dieet ,  YZ. 
1,9,  Bijv.  Yan  erffmangelinge  oft  permutacie  [Tan] 
erTe  om  erTe , . .  Talt  egheen  Teruaerderinghe.  O. 
V.  Meersien,  v.  1612,  a.  14. 

ERFNEMEN,  zn.  o.  lnerfi>aehtneming ,  fr.  prise 
en  arrentement  perpêluél.  ||  Al  eest  dat  een  coopere, 
int  coopen  eü  erfnemen  Tan  eenighen  huyse  oft 
erren,  TÓór  tToldoen  Tan  den  coope  oft  erfrenten, 
daer  hy  den  pandt  Toere  teire  genomen  heeft , . . 
Torbonden  en  Terobligeert  heeft . . .  sekere  mede- 
panden.  C.  V.  Antw.  1545,  yii,  22. 

ERFNEMER.  Zie  ebfgbteb. 

ERFPACHT,  EBFeETiKa,  ebpuitoevwö ,  zn. 
y.  ^Ekfpaehtt  erf  kuur,  verhuring  van  een  erfgoed 
voor  eenen  zeer  langen  termijn,  of  erfelijk,  of  tonder 
tijdsbepaling,  fr.  emphyiéoie,  ferme  pour  un  irèe 
long  terme,  ou  Mréditaire,  ou  eane  etipnlation  de 
terme,  ook  arrentement.  —  Bene  oork.  t.  hertog 
Hendrik  III  t.  Brabant,  d.  d.  12  oct.  1259,  Ter- 
ordent  de  altyddurendheid  Tan  de  erfpachten  of  in- 
huuruitgOTing  Tan  erfgoederen ,  hetzy  erfeiyk  {per 
unam  eonduetionem  eemel  faetam),  hetzy  Toor  den 
IcTensduur  Tan  een  persoon,  hetzy  TOor  eenen 
bepaalden  termyn,  zooals  die  in  de  oorspronke- 
lijke akte  bepaald  is.  Brab.  Teesten,  I,  657.  De 
jaarlyksche  rente  -eener  erfpacht  werd  Toelal  in 
graan  besproken.  ||  Ennige  andere  renten  wordden 
Tcroregen  by  erfgeTingen  Tan  landen,  Tan  huysen 
oft  Tan  erTen,  die  men  Toir  die  rente  OTorgeeft  in 
erfflycken  rechte  te  gebruykene,  en  dat  heet  men 
in  Latyne  gegeyen  te  zyn  in  emphiteoeim.  En  dit 
contract  Tan  erfgoTinge  is  zeer  diTers  en  Terscheyden 
Tan  den  contracte  Tan  coope:  want  int  contract 
Tan  coope  wort  geit  ontfangen  by  den  Tercooper, 
en  opdrachte  oft  transport  gedaen  den  coopere  Tan 
der  renten  eii  hem  dairaf  getransfereert  die  dominie 
directe;  mair  in  den  erfgevingen  en  wort  Tan  den 
erfgeTcre  geen  geit  ontfangen,  noch  den  erfnemere 
geen  opdrachte  Tan  directer  dominion  gedain.  Y. 
D.  Tat.  215.  Alle  chijnsen,  renten  oft  erfpachten, 
staende  pnncipalyck  op  eenige  huysen  oft  hofsteden 
daer  binnen  mans  ghedenckenisse  huysen  op  ghestaen 
hebben ,  gheleghen  binnen  de  stadt  yan  Mechelen , 
zyn  quytbaor.  C.  stad  Mechelen,  xii,  1.  (YerTolg) 
Te  weten ,  alle  chynsen ,  renten  oft  erfpachten , 
daeraf  de  brioTen  gheen  speciale  quytinghe  af  in  en 
houden ,  bekent  eü  gheconsenteert  róór  den  jare  O. 
H.  1424,  mits  betalende  Toor  elcken  penninck  22 
penninghen,  met  Tollen  chijnse, . .  En  die  sindert 
den  jare  24  Toorseyt  bekent  zyn,  totten  jare  1443, 
mits  betalende  TOor  elcken  penninck  18  penninghen. 
Ib.  a  2.  Nannius  perpetuae  pensiones.  De  Kost  v. 
Brussel  e.  1606,  zoggen  a.  128:  ErfuytgheTinghen , 
emphgtheuses  f  en  181  Erfjpachten,  loeationes  per* 
petuae;  a.  179  en  180:  Erfoheynsen  oft  erfrenten, 
eensus  aut  redifus  perpetuae.  —  Degene,  waarTan 
de  brioTen  geene  kwyting  inhouden,  werden  te 
Brussel  TOor  onkwytbaar  gehouden;  die  Terkregen 
T<5<5r  1424  waren  kwytbaar  tegen  den  penninck  24; 
die  Tan  later,  tot  1436,  tegen  den  p.  20,  en  na 
dit  jaar  tegen  den  p.  18.  —  ||  It.  C,  v.  Loven,  c. 
T ,  Erfpachten :  Alle  erfTrenten  en  erfi^)achten  . . . 
worden  gehouden  als  quytbaer ,  oyck  al  waert  zoe , 
dat  die  bricTen  Tan  der  oonstitutien  egeen  quijten 


402 


ERF. 


ERF. 


inne  eo^  hielen.  C.  e.  Thientm^  ix,  1.  Copie  Tmn 
dan  brieye  Tftii  oonfimiftcien . .  van  der  erigeyinge 
Tan  zekeren  partyen  van  landen  van  den  boeache 
Tan  den  Loo ,  by  Loeren ,  ter  chynee  uutgegeven . . . 
Alxoo  onee  liere  en  getrouwe  rait  en  rentmeester 
▼an  Brabant  int  quartier  Tan  Loeren . . .  direrse 
pereoenen  in  erfpachte  uoTtgegeTen  heeft  gehadt 
een  pleoke  oft  itnck  boech  geh.  den  Loobosch,  gel. 
buyten  en  noTens  onee  stadt  Tan  Leuren ,  om  eïï 
mite  twee  mudden  rogs  Ijorens  ran  elcken  bundere 
daiiToire  eeuwelick  en  erffelick,  tonseu  behoef, 
jaerlicx  te  Kersmiaae  te  betaelene.  BeluMk.  v.  JSrab. 
reg.  138,  fol.  231  (20  juli  1538).  —  De  eripacht 
werd  ook  weleens  met  den  naam  ran  eoop  bestem- 
peld: II  Jorifl,  de  moldere,  heeft  rerworren  oonfir- 
macie  en  ratificatie  ran  den  eoope  ran  alsnlcken 
drie  buenderen,  drie  en  een  half  dachmael  erren 
Tan  den  Toirs.  Looboeeche,  als  hem  by  den  rent" 
meester  ran  Loeren  in  er^wchte  uutgegeren  zyn 
geweest.  Ib.  fol.  232  (16  oct.  1533).  De  C.  gr, 
Loo»  heeflt  I,  ri,  12:  Erfrenpacht  of  erfrenten. 
De  C.  o.  leenh.  VaUeenbursf,  1570,  a.  15:  Erff-oder 
loesepaeht. 

ERFPANT,  zn.  Omro&rtHd,  vast  goed,  fr.  im- 
meMt.  II  8oo  wanneer  iemant  eenighe  sohuldt  be- 
kent roor  schepenen  ran  Brussel,  met  rerbintenisse 
ran  erfpanden,  alsdan  zyn  beyde  partyen,  te  weten, 
den  debiteur  en  crediteur,  schuldigh  onder  eedt 
t*affirmeren  deselre  sohuldt  te  wesen  deugdelyck, 
rechtreerdelyok  en  niet  ghefingeert  om  iemant  te 
frauderen . . .  Simpele  bekentenissen  en  condem- 
natien  ran  schulden  daerby  geene  rerbintenisse 
ran  erfpanden  en  wordt  gedaen,  mag  men  passeren 
roor  schepenen  oft  wethouderen . . .  sonder  de  roorss. 
affirmatie.  C:  v,  Bruiêel,  1606,  a.  151;  Christen 
immobiUa. 

EREPENNINGEN,  in.  mr.  Hoofdsom,  kapitale 
penningen  va»  den  verkoop  van  een  erfgoed^  fr. 
oapital  dé  la  vente  d'un  bien-fondê.  ||  Voor  den 
meijer  met  synen  schepenen  worden  alleen  bedinght 
differentien  en  actiën  reële  ran  de  huijsinghen, 
erjSeiyokheden  en  Igftoohten . . .  Gheiyck  als  iemant 
weggert  daeraf  [nl.  ran  erren  en  enterren]  te  rol- 
doen  synen  wederman,  oft  als  men  rersoekt  d'erf- 
penningen  ran  den  cooper  te  hebbene  eer  hij  wilt 
erren,  dit  behoort  te  rechte  onder  den  meger, 
want  't  is  d*aooessoir  ran  der  erffelijckheden ;  maer, 
waren  suloke  erfpenninghen  gheloofde  schuit  na  den 
erfdom,  in  suloken  gheralle  is  't schatschult,  sonder 
als  accessoir  te  smaeken  de  nature  ran  'tprinci- 
pael,  en  behoort  den  cas  daeraf  alsoo  roor  den 
schouteth  en  zgne  schepenen.  C.  v.  Serentalsy  vii, 
4.  It  n,  26.  C.  V.  Qheel,  ir ,  13;  C  v.  Breda,  a.  80. 

ERFPOORTER,  zn.  Erfelijke  poorter,  poorter 
van  geboorte  y  fr.  bourgeois  hereditaire  j  bourgeois  de 
naissanoe.  \\  Yan  eenyegeliker  beteringen  ran  r  s. 
oft  beneden  soelen  mogen  tugen  twee  erfpoirteren , 
wettich  en  ongedeffi^meert.  Lat.  tekst  dno  opidani 
heredUarü,  K.  v.  Diest ,  1228 ,  a.  22. 

ERFPOORTERCHIJS,  foobtbbcbijs,  zn.  Cijns^ 
geld,  geld  of  munttoaarde,  waarmede  men  de  eijnxsn 
betaalde  y  tt,  argent  ou  valeur  monMaire  dont  on 
poiffait  les  eens,  \\  Ben  en  twintich  oude  grote  sjaera 
•rfssys,  alsoe  een  poorter  den  anderen  ran  sijse 
binnen  Piest  betalet.  Sohep,  Land  e.  Diest  ^  15 
mrt.  1381.  Achtien  oude  grote  sjaers  erfsporterssijs 
ran  Diest«,  heme,  meester  Heinrio  en  anderen 
meesteren  ooht  momberen ,  die  ten  tide  sijn  solen , 
tot  behoef  des  ghasthuys  roers.,  in  drien  tiden  sjaers, 
als  men  portersijs  binnen  Diest  betaelt,  alle  jare 
9welec  eA  Hmmermeer  te  betalenne,  Ib.  25  mrt.  1392. 


ERFRECHT,  sn.  o.  JBrfpaM,  fr.  asreniemeai. 
II  Binnen  Dgest  en  haere  cuypen  sijn  aen  'tnaer- 
.derschap  subject  alle  immeuble  goederen,  mitsgadera 
alle  renten  en  chijnsen  op  gronden  ran  erre  be- 
pant . . .  Wel  rerstaende  nochtans ,  dat  alle  deselre 
maer  remaerdert  oonnen  worden  als  die  door  ijmant 
rercocht  oft  ten  erfrecht  uijtgegeren  worden.  C  e. 
Diesi,  YZ.  xii,  15,  16.  Zie  ook  bbffacht. 

ERFRENT,  zn.  JiSrfelyke,  vaste  reni,  fr.  rmU 
hérSdUaire,  perpitueUe;  KU.  rediius  perpetuus ,  MerO' 
diiiMrius.  \\  Erfrenten  steende  opt  corpus  ran  dar 
stadt  syn  erre  en  smaken  de  natuere  als  erfgoeden. 
O.  V.  Antw.  1545,  xiii,  87.  Alle  erfrenten  en  erf- 
goeden,  in  wesen  synde  onrerandert,  moeten  ge- 
heelyck  rolgen  ter  sydenwaerts  randaer  die  ge- 
comen  syn.  Ib.  a.  88.  It.  n,  1.  Persoenen  die 
erfrenpacht  oft  erfrenten  hebben  geldende.  O.  gr. 
Loon,  I,  TI,  12. 

ERFSGHEIDENIS.  Zie  XBPSCHiiDnra. 

ERFSCHEIDER  (Erfscheeder) ,  zn.  JËrfsohMer, 
grensbepaalder f  ook  paelder,  paelmeester, 
me  er  er,  fr.  abomeur,  délimiiaieur.  ||  De  paalden 
en  erfscheyders  ran  Meehelen  hebben  d'eerste 
kenniase  ran  alle  gheschillen  opstaande  tuasohen 
ghebueren,  ter  cause  ran  erfacheydinghen,  aerri- 
tuten  oft  gemeyne  mueren.  O.  stad  Meehelen,  ZIY, 
1;  Nannius  finium  rectores.  Als  partien  ghesoü 
hebben  ran  nusingen  of  ran  erren,..  zo  behoort 
dat  bezocht  te  wesene  bi  den  ghezwoomen  erf* 
Bcheeders  ran  der  stede.  C.  van  Aalst  ^  Orig.^ 
xxiY,  a.  29.  It.  C.  e.  Audenaardej  1,  XIY,  3; 
C.  V.  St.-Winocabergen,  XY,  23. 

ERFSCHEIDINiGt  (Erfsoheédinge,*  erfroeeniase), 
zn.  r.  Afpaling,  grenspaaUetting ,  fr.  déUmiiaiiam 
d'héritage,  abornement,  bomage,  ||  Es  i  man  in  ga- 
breke  ran  erüsoeenissen  oft  ran  een  erfcommere, 
en  gheene  briere  en  heeft,  hi.sal  moeten  ayn  be- 
hout  doen  op  dien  gront,  dat  bijt  en  B|jn  roidren 
gehadt  hebben  orer  zxx  jaer  en  daghe,  en  hi  noch 
heeft.  Sceedinge,  Als  eenige  goeden,  hnysingen  oft 
erfren  in  twee,  dry  oft  meer  deelen  moeten  ghe- 
leght  en  gesepareert  worden,  sal  deselre  schey- 
dinge  moeten  geschieden . . ;  ran  weloke  erfsoheidinge 
eü  separatien  de  gesworen  meerers , . .  sullen  houden 
correcte  notitie.  C.  o.  Brussel  ^  Stat,  e.  1657,  a. 
92:  Ghristijn  divisio,  Up  dat  yement  ware  stekende 
zynen  steke  ter  causen  ran  erfscheedinghen  jeghen 
eenen  upstal,  niet  en  seide:  „Ie  steke  hier  mynen 
steke  als  up  myn  erre,  ofte  emmer  A  soe  rarre 
als  gherechte  erfscheedinghe  m\|  gheren  aal,"  die 
zoude  rerbeuren ...  C,  v,  Aalst ,  Orig,  LXZXYi , 
a.  10  (1472);  Fr.  tekst :  pour  eamse  de  oerquemamamehe, 

ERFSOEN.  Zie  mabchbobn. 

ERFTAEL  (Erftale),  zn.  r.  1)  Onroerend  goed^ 
fr.  immeublés,  ||  Donrorende  gbet  ofte  erftale  dat 
sy  [nl,  man  en  rrouw]  tegader  bedden...  dieghene 
die  daer  te  lire  bliret ,  sal  se ,  als  soe  [alsoe]  langhe 
als  sy  [L  hy]  leret  aelinghe  besitten.  Mer  die  erf- 
tale die  daeraf  comen  is  ran  tegheens  side  die'  daer 
leret,  en  die  helft  ran  dien  erre  die  sy  ghemeyn- 
lijc  te  samen  ghewonnen  hadden,  die  den  lerende 
aensterft,  mach  die  lerende  rriliken  rerobpen  tö 
becommeren . . . ;  d'ander  helft  dea  erfs  eto.  CarL 
Buseod.  f».  1.  PHv.  Trin,  1329,  a.  14.  It.  Fri». 
Trin,  1355,  a.  14.  Yan  elcke  proceduere  ran  erf- 
taele , . .  gheeft  men  ryfthien  st.  dry  oort.  C,  e. 
*s  Boseh,  1606,  iii,  11.  Yan  rersterffeniaae  ran 
erfitalen,  en  hoe  men  die  leden  [nl,  de  graden  ran 
rerwantsohap]  bekennen  oft  rekenen  sal ,  en  wie  die 
sijn.  C.  gr.  Loon,  I,  Yi,  20.  Een  man,  die  syn 
natuerlyok  kindt  eenioh  erfftale  geran  wilt,  da«r 


ËRR 


ERG. 


408 


moet  hj  towtont  die  handt  aff  doen  en  OTergiohten, 
Ib.  a.  48. 

2)  JSrfpoed,  domein,  ft,  kMdifé,  domaine,  \\  Be- 
heltelick  ons  en  onse  naecomelingen  en  kereke  van 
Luyck,  onB  gistelyoken  en  wereldlycken  jurisdictien, 
en  hooghe  heerlycheijt  en  erfftael  aen  allen  saeeken 
in  desen  onsen  brieye  begrepen.  O.  lAêgey  1  febr. 
1447,  Slot  {Breé).  Dat  men  ran  deinen  saeeken, 
nyet  boyengaende  Tyftich  Brabants  gnlden  eyns, 
in  der  Zalen  niet  appelleren  en  sal ,  sy  en  tangeerde 
dan  die  erftaele,  hoechejt  en  juridictie.  C  ffr. 
Loom,  I,  II,  88  (lft48). 

EBFTOCHT.  Zie  tocht. 

ERFTOGHTëNAEB.  Zie  tochtxvabb. 

ERFUITGEVING.  Zie  bbvfacht. 

ERFVOOCHT.  Zie  voocht. 

ERFVOORWAERDEN,  zn.  mr.  Bifilijk  verdrag, 
^  waarvcm  de  ioerking  voortduurt  voor  de  gerechtigde 
makometiuge»,  fr.  contrat  hereditaire,  dont  Veffet 
poBêe  aux  eueoeeeewrê  aigant  droit,  ||  Aengaende  erf- 
goeden  ,  Tan  d'een  zjjde  oft  van  d'ander  ingebrocht 
oft  aenghestonren,  die  binnen  stoende  hoaweiyck 
{Hé)  ten  erre  uylighegheyen  worden  Toor  renthe, 
ofte  daer  men  andersints  by  erffyoorwaerde  renthe 
op  is  blijyen  heffen,  die  niet  yertiert  en  is,  die 
tenthen  worden  ghehooden,  en  men  hout  yoor 
recht  f  dat  die  souden  hebben  de  nature  yan  erf- 
goeden  ofte  gronden  die  uytgegheyen  worden,  ofte 
daer  men  solcke  renthen  op  heft  in  erffyoorwaerden. 
C.  V.  Breda,  i,  8. 

ERFVORSTER.  Zie  yobstbr. 

ERFV0R8TERIJ.  Zie  yobstbbij. 

ERF  VROUW,  sn.  1)  Srfdijke,  wettige  vrouw  of 
uoretin,  fr.  dame  ou  prinoetee  hereditaire ,  Ugiüme. 
II  Wij,  Johan  yan  Loon,  zoen  te  Heynsberge,  here 
yan  bijeet,.,  en  Johanna,  syne  gesellinne,  erf- 
yrouwe  derselyer  lande.  OÓrh,  9  oct,  1442,  Doude 
Bootb.  66  y*. 

2)  JSigenaree,  fïr.  propriétaire.  Zie  bbtmak. 

ERF  WAGEN,  an.  Leenstelsel.  Karwei,  heetaande 
im  ket  jaarl^ks  leveren  van  eenen  beepannen  wagen, 
fr.  {tgethme  féodat)  eorvée  eoneietant  èfournir  annuel^ 
lemBui  un  (Aariot  attelé.  ||  Van  z  eerfwaghenen  te 
Bertheem,  die  elo  i  kerweye  scnldich  es  te  Kers- 
iayonde,  metter  soni^e  nte  en  weder  metter  sonnen 
thnys  te  sine.  Niet  daeraf  ghehaeyen  [nL  ont- 
Tangen] ,  want  sy  willen  haere  kerweyen  doen  als 
men  [se]  wilt  en  begheert  ghedaen  te  hebbene.  Sek, 
Domein  te  Loven,  1408. 

ERFWECH,  tn.  m.  iErfeUjke  weg  ei  totgang 
tot  een  omsloten  etuk  land,  fr.  ehemin  ou  aoeèe 
hereditaire  è  une  piéee  de  terre  endavSe,  ehemin  de 
décharge  ou  de  culture.  Zie  abbtoat,  ooittbbgat, 
LOSOAT,  8CH0OBOAT.  ||  De  Heyleghe  Gheest  sai 
hebben  enen  erfweoh,  tot  sinen  yoregh.  beemde- 
waert  te  yaeme  en  te  keeme,  alse  hy  wilt  en 
hys  te  doenne  heeft.  8^ep.  Land  e.  Dieet,  28  juni 
1860.  Jan  Lathoawere  wUooerde  en  bekende, 
metter  bant  en  metter  slypen  [nl,  slippen],  den 
BMmboren  sheylichs  geest  yan  Dyeste  enen  erf- 
weoh, te  yarene  met  waghenen,  met  kerren,  en 
met  beesten  te  dryyene,  korens  eü  wendexy, 
TToech  en  spade ,  efi  tallen  tiden  als  hon  genuegen 
sal.  d.  1  aug.  1436.  Soo  wie  wilt  palen  teghens 
synen  naerghebnere ,  oft  erfwegh  pretendeert  orer 
iemants  erTe,  moet  eomen  yoor  drossaert  efi  sche- 
penen ,  en*  yersoecken  eene  palinghe  oft  beleyde. 
.C.  e.   Qheel,   Yii,  1.  It.  C.  o.  Breda,  a.  81. 

ERFWEGING,  zn.  Brfweging  doen.  Met 
teoki  verhr^en  en  g^ruik  maken  van  eenen  toe- 
gat^  tot  tijn  omehten  landf  fr.  oHenif  Ie  droU  et 


faire  utage  d*un  aee^e  è  ea  terre  enelavSe,  ||  (Yer- 
yolg  yan  het  laatst  yoorgaande  citaat).  En  indien 
hem  't  selye  gheaceordeert  wort,  dan  sal  hy  laten 
ghebieden  met  een  sondaeghs  ghebodt,  ouders  en 
omsitters  te  comen  op  de  palinghe  of  beleg ,  ter 
Yoomoemder  plaetsen , . .  en  daerteghens  doen 
daghen  denghenen  daer  hy  teghens  paelen ,  erfschey- 
dinghe  [of]  erfweginghe  doen  wille.  C.  v.  Qheel,  vii,  1. 

ERGANGEN,  yerl.  deelw.  yan  een  wkw.  bb- 
OABir.  Begaan,  plegen,  fr.  commettre.  ||  De  leenen 
yeryallen  aan  den  leenheere  ter  oorsake  yan  ergangene 
felonie  des  leenmans.  C.  gr.  Loon,  II,  459,  Ée^- 
heim  c.  49  a.  9. 

ERGEN  (Aerghen)bw.  Laten  vereleehte»,  fr.  laieter 
$e  détêfiorer,  J|  Hi  [nl.  de  yoogd  yan  een  minder- 
jarig leenman]  moet  boortucht  doen  . . ;  sine  heer- 
scepie,  rente,  erye,  niet  te  minderene,  no  te  be- 
lastene,  no  schendene,  maer  naer  sinen  state  wel 
te  hondene  up  sine  yrome  sins  goets,  efi  [de] 
catelen  [nl.  het  roerend  goed]  niet  te  aerghene 
[eor.  erghene].  C.  leenh,  BurcÜ  v.  Brugge,  a.  89; 
Leenr.  v,  1628,. fol.  27.  Zie  het  yolgende. 

ERGEREN,  ibgbb  vakbk,  bw.  1)  Een  gebouw. 
Het  schenden,  beschadigen,  fr.  dégrader,  endom" 
mager  {un  édifice).  ||  Waert  dat  sake  dat  tempeest 
qua)ne,  waer  ysn  donre  ofte  yan  blecsemen,  datter 
de  woninghen  ofte  de  moelnegheherghert  af  worden, 
daenaf  wille  myn  her  Bouden  doen  anne  yon. 
pachters  alsoe  men  pachters  sculdech  es  te  doene. 
BB  Pb.  en  Bb.  X.  A/snee,  8  (1811).  Die  de  kerke 
ergert  met  werpene,  met  scietene  ocht  in  anderen 
manieren,  saels  ghelden  xx  s.  Kb,  v,  Diest,  a  t, 
65.,  b  a.  12. 

2)  De  munt,  het  goud  of  het  zilyer  ergeren  of 
erger  maken.  Bet  wettelijk  gehalte  er  van  ver- 
minderen,  fr.  diminuer  Valoi  {de  la  monnaie,  de 
Vor  OU  de  Vargent),  En  dese  gulde  en  sÜTcre  pen- 
ningen sal  men  staende  houden  eenen  termyn  en 
tyd  Tan  acht  jaeren  eenpaerlic  naestTolgende ,  efi 
hierenbinnen  niet  ligten  noch  ergeren.  Tav  bbk 
Chijs,  Mertogd.  127,  Ord.  van  hertog  Antoon,  20 
dec.  1409.  De  silyersmit,  die  syn  silyer  argher 
maect  dan  de  ordonnantie  yan  den  prince  inffheeft, 
is  te  punierene  als  yalsch.  Wiblavt,  Fraet.  orim, 
o.  125. 

8)  In  het  Limb.  taaieigen  dient  de  stam  areh, 
ereh,  erg  f  ook  als  yersterkingswoord,  en  de  Tglk. 
tnp' erger  Toor  beter,  meer,  van  meer  —  van  hooger 
waarde,  fr.  meillewr,  plus,  de  plus  grande  vahm^, 
II  Hoe  een  man  syn  natuerlyck  kindt  erre  laeten 
mach  met  testament.  Item,  een  persoon,  die  syn 
natuerlyck  kindt  met  testament  erye  laeten  wilt,  dat 
moet  hy  hem  laeten  met  eenen  wederschat,  te  weten, 
dat  der  natuerlyck  die  erye  possideren  sal  totdat 
eenich  yan  synen  geryen  hem  syn  penningen  yaa 
synen  wederschat  betalende  is  tot  eenen  zbaele.  Efi 
die  wederschat  moet  eiger  syn  dan  dat  erye  weert 
is  efi  gelden  mochte ,  want  anders  sonde  dat  maecksel 
des  testaments  ydel  syn,  efi  der  natuerlycke  dat 
erffre  yerliesen.  C,  gr.  Loon,  I,  vi,  49.  —  Ook 
elders,  yoor  vdnder  goed,  fr.  moins  hon.  ||  Dat 
niemen  coren  en  yerooepe  dat  ergher  onder  es  dan 
boyen.  Db  Pauw,  Vgb.  42  (1349). 

ERGE  VEN,  wederk.  ww.  Limb.  Sich  er- 
geyen.  Ziek  begeven,  fr.  se  rendre,  aller,  ||  DAt 
nyemant  yan  onse  yoirs.  ondersaeten  Tan  herwerts^ 
oyere,  edele  oft  onedele,...  hem  en  yeryoirdere 
te  trecken  oft  hem  te  ergeyen  in  den  dienst  yan 
eenige  andere  princen,  heeren,  steden  oft  landen. 
Ord,  21  apr.  1555.  Di^t  alle  onse  ruteren  en  knechten, 
metsgaders  alle  pionniere  enhandtweroker8,ita«nde 


404 


ERN. 


£RV. 


ten  dienste  in  onsen  legher,  hemlieden  tentont  en 
BOnder  Tertreck  eigheren  eii  wederkeeren  naer 
onsen  legher  onder  haer  veeodele.  —  PI,  o.  VI. 
6  oct.  1565,  1,  741.  Zoe  wanneer  daer  sijn  sal 
eenen  formelen  beclager  en  accasateor,  presenterende 
sich  selyen  in  geTanckenisae  te  ergeven  oft  borch- 
tocht  te  stellen.  C  v,  Maaatricht  ^  210:  Ord.  v, 
1580,  a.  4. 

ERHAËL  (Erhaal),  zn.  o.  Limb.  Verhaalt  ft. 
reeomrê,  \\  Den  erf  heer,  om  yan  syn  erfpagt  be- 
taalt te  worden,  als  den  gront  aan  Terscheyde  per- 
soonen  is  verdeelt ,  mag  op  elk  deel  syn  verloop 
Tolkomentlyk  soeken,  behoudens  hun  erhaal  aan 
malkandercn.  C.  gr.  Loon ,11,  452,  Beckheimf  c. 
45.  a.  12,  it.  o.  38  a.  27. 

EKHËBBELIJCK,  bn.  Dialect.  Merlcelijk,  ge- 
wichiig,  tt.  eansidérabU  ^  important,  Hd.  erKMieh. 
II  Die  van  den  scholtis  ofte  borghemeesters  geboden 
sgnde  tot  ghemeyn  werck  op  dycken,  straeten  of 
andersints,  sonder  erhebbelycke  oorsake  uijtbiyven, 
verbeuren  daeraen  . . .  eenen  goltgulden.  (7.  «.  Ba- 
venttein,  14  febr.  1651^  a.  142. 

ERKENTENIS  (Erkentenisse) ,  zn.  Limb.  1) 
Waardeêriiig ,  bêoordeeling,  goeddunken,  wtsprctak,  fr. 
ettimation,  appréciation ,  fugemettt,  diecrétionf  déei- 
iion,  Schilter  u.  Lubben,  2.  JEnttcheiden  vom  Biehter. 
Il  En  van  meerder  blasphemie  sal  men  corrigeren  na 
gelegentheyt  der  saecken,  en  nae  erkentenisse  des 
gerichs  daert  onder  geschiet.  C,  gr.  Loon,  I,  ii, 
1.  En  probeert  hy  [nl,  de  verweerder]  syn  noet 
nyet  ter  naester  genachten  daemae,  nae  erckente- 
msse  des  gerichte,  soo  sal  hy  alsdan  *t  gewysde 
voldoen.  Ib.  a.  20.  Off  nit  alleinlick  propriè  „orken'* 
genoempt- worden  die  articnlen  diewelcke  gestelt 
werden  tot  erkentenisse  en  arbitrage  van  den  leen- 
leuden.  O.  leenh.  Valkenh.,  F«r#2a^2iuli  1570,a.  10. 

2)  Kennieneming  en  tnétemming,  ir.  eonnaissanee 
ei  eonêentement  ||  Ingeval  den  huurder  het  erve 
misbruykt  met  oneerlyke  huyshoudinge,  mag  den 
verhuuJrder,  met  erkentenisse  des  gerichts,  den 
huurder  wel  doen  vertrecken  en  den  schade  doen 
betalen.  Ib.  II,  446,  Beckheim,  c.  44  a.  2. 

ERMIJN.  Zie  hebmijk. 

ERNEEREN  (Emeren), Limb.  Hem  erneren. 
2Sieh  generen t  z.  onderhanden,  zijnen  kost  winnen, 
fr.  tubvenir  d  tee  beêoinê,  gagner  ion  pain,  ||  Dat 
den  [gerechte  ]bode  niet  eerst  aanslaat  de  peerden, 
koven,  ackergetuyg  of  andere  goederen,  met  de 
hulpe  van  dewelke  dat  den  gecondemneerden  [nL 
schuldenaar]  hem  meestendeel  is  emerende,  maar 
degene  b\j  vercoop  van  dewelke  dat  hy  ten.  minsten 
word  beschadigt.  C,  gt.  Loon,  II,  422,  Beckheim, 
e.  88  a.  7. 

ERNST,  zn.  Sooioardigheid ,  fr.  mSchanceté. 
II  ^Q  [^®]  ^OQ  anderen  bespant  in  zijn  aensioht, 
in  zQn  borste  oft  elswoe,  te  weten  dat  zij  tenemste 
oft  doer  smaet,  die  sal  gaen  tot  Sint-Joes,  oft  ge- 
bannen te  z\jn  een  jaer.  K,  v.  St.-Truiden,  1366, 
a.  69.  Die  eenen  anderen  in  feilen  moede  oft  uyt 
ernst  steeckt  oft  slaet  met  een  pycke,  dagge, 
oolf, . .  dat  hij  bloet  laet,  verbeurt  24  guldens.  K, 
en  ir.  Santhoven,  1666,  a.  19.  Dit  alles  in  felhede 
oft  ernst.  a.  26. 

ERNSTELIJGK  (Arentslake),  bijw.  Zorgvuldig, 
fr.  êoigneiuemeni.  ||  En  oec  omme  te  spame  coat 
en  moinisse  van  beisden  partien , . .  [zo  hebwi ,]  met 
rade  van  besceedenen  lieden,  eiï  metten  ghemeenen 
oonsente  en  wilcoere  onser  heidere,  ighewelcs 
recht  van  ons  besocht  en  doen  besoeken  arenstlake. 
8i,-Bemard$ahdif,  Oork.  19  juni  1295.  Dat  de 
^rermomboiren     sullen    hebben    eenen    gesworen 


derok , . .  diewelcke  gehouden  sal  wesen  alle  saecken 
hunne  offitie  aengaende  emstelijck  te  schreven  en 
bewaeren.  C.  v.  Lenei^,    Weetk,  a.  6.  It.  a.  32. 

ERNSTICHEIT,  zn.  v.  Naareiigheid ,  fr.  dUi- 
genee,  j|  Betruwende  volcomelijk  synre  wysheyt, 
emsticheyt  en  rechtverdicheit.  Bekenk.  v,  Brab. 
reg.  135  fol.  157.  Yoloomeiyk  betrouwende  zynder 
wysheyt,  vromicheyt,  rechtvaerdicheyt  en  goede 
emsticheyt.  Ib.  reg.  136  fol.  323  (3  juli  1510).  En 
zoe  hy,  die  beset  is,  egheen  boxghe  gevonden  en 
conste  om  te  ontsctten  met  boighen,  en  daeraf 
doet  zijnen  eedt,  dat  hy  zijn  uterste  emsticheyt 
gedaen  heeft  om  borghe  te  hebben.  C,  v.  Turnhoni , 
Stijl,  a.  18. 

EROUGST.  Zie  hsbooobt. 

ERRETHAUEN.  Zie  bbwbthovwsv. 

ERPENBEENEN,  ook  KLPENBEENEN.  Zie 

GOEDEN,  HBEBGBWADB,  VBBEBBBGBWADBK. 

ERRE,  bn.  Qram,  toornig,  fr.  irriU,  conrronoé,^ 
meest  voorkomende  in  de  uitdrukking  in  (uit) 
erren  moede  of  gemoede,  fr.  en  êïai  de  eol^e, 
d^irritation.  Kil.  vetuê:  tra  ^  iraius.  ||  Die  ande- 
ren met  vuysten  slaen,  nederworpen  ofte  haer- 
plucken,  in  erren  ofte  quaden  gemoede,  verbeuren 
daeraen  ieder  twee  goltgulden.  Die  iemanden  uyt 
erren  ofte  quaden  gemoede ,  sonder  daertoe  t'synder 
eere  [of]  defentie  genootsaeckt  te  zyn,  seght  te  lieghen, 
verbeurt  daeraen . . .  eenen  halven  goltgulden.  C. 
0.    Baveneiein,    14    febr.    1651,   a.   122,   123.   Zie 

ook  MOET. 

ER8ATER  (Erssetere),  zn.  Wondarts,  heel- 
meester, fr.  ehirwrgien,  \\  Dat  twye  oft  vier  geswo- 
rene  metten  erssetere  sullen  gaen  totten  gequets- 
den,  omme  die  quetsure  te  besiene,  omme  akoe 
te  moghen  weten  oft  een  opene  wonde  is.  K.  v, 
St.'Truiden  1366,  a.  8.  Zie  ook  absateb,  ebt- 

BITTEB. 

ERSCHAP  (Ersoap),  zn.  Gramschap,  fr.  eolère. 
Xil.  Erschap,  vetus,  j.  gramschap.  ||  Wy  [wie] 
den  anderen  in  erscappen  slaet  eenen  vuystslach, 
die  sal  beteren  der  partien,  sint  Joes  eii  heeren 
en  stadt  eenen  riael,  halff  en  halff.  JT.  o.  St,- 
Truiden,  1419,  a.  41. 

ER8CHUNEN,  ow.  Limb.  Verschijnen,  fr. 
oomparaiire,  Hd.  erscheinen,  ||  Dat  alle  vassalen 
en  leenmannen  van  de  gheoonfisqueerde  landen, 
heerlickheden  en  leenen,..  hen  vinden,  erachijnen 
en  compareren,  binnen  ses  weken  nae  de  publi- 
catie van  desen,  voir  onse  bailliuwen,. .  PL  e. 
Brab.  uit.  febr.  1569,  I,  271.  It.  O.  leenh.  v.  Val- 
kenb.  1570,  a.  6. 

ERSELEN.  Zie  abbsblbk. 

ERTS.  Zie  afbmbebek. 

ERTSITTER,  zn.  m.  Heelmeester,  fr.  ehirwr- 
gien. ||.  Dat  viere  oft  twe  gesworen  mitten  ertsitter 
solen  ghaen  totten  geqneteden.  O,  v,  Maastriehi , 
Stat.  V.  1380,  a.  xii.  Zie  absateb,  sbsateb. 

ERVANQEN,  wederk.  wkw.  Limb.  Sich  er- 
vangen.  Zich  vervoegen,  z.  €Mnsluiten,  (?)  fr. 
se  joindre,  s*uniir.  \\  Ich,  Raes  van  Riviren,  soen 
tot  Heere,  ridder  en  here  tot  Heppengnys,  et«.,.. 
gestaen  [nl.  beken]  by  die  goede  stede  mich  ervangen 
en  verbonden  te  hebben,  ervange  en  verbinde 
mich  by  en  gheiyck  hon,..  Piot,  Cart,  339(1461). 

ERVE  (Erfve,  erffve,  herre,  arve,  aerve),  zn. 
V.  en  o.  1)  Onroerend  goed,  vaste  goederen,  fr.  hien- 
fonds,  biens  immobiliers,  immenUes.  ||  Wat  poortere, 
die  syn  arve  verooopt,  binnen  xl  dagen  nadien  dat 
hy  die  ghifte  ghevet,  moghent  sine  aenboerden 
hebben  om  dat  selve  ghelt  dat  die  arve  vercooht 
is.   C.  V.  MiddeVmrg,  a.  53  (1253).  Tien  soeelghe 


ERV. 


ERV. 


405 


tfljaers  ewelike,  staende  up  Heine  Buus  huus  en 
erre  waa ;   welc  huus  en  aerre  staet  en  leghet . . . 
Schep.  V.  Mtilsi,  1293,   Vod.  Mus,  III,  433.  Heift 
hy    [fi^.  de   Tredebreker]  Iiuub  binnen  Ghend,  dat 
huuB   aal   men    afbreken.   En   ataet   up   synselres 
henre,  dat  herve  ne  mach  hy  nemmermeer  betem- 
meren f  DO  niemene  die  na  hem  comt.  £n  hadde  hy 
huns   up  ander  mans  herre   staende , . .  dat  huus 
sal    men    afbreken.    En   deghene   dies   dherve   as 
mach  mot  sinen  hervis  doen  sinen  wille.  C.  v.  Oent, 
Or.  ch,    1297 ,  a.  7.  Alle  hueringhen  van  huysen, 
horen,    landen,    boomgaerden,   boeschen,   yiveren 
en    andere    «rffven   liggende   ten   stadtrechte   van 
Bruessele,..   1570,  a.  67;  it.  68.  It.  1606  a.  116: 
erfven;   Christyn  ifium)bUia.  AIboo  men  geen  erre 
oft   onroerlijcke   goeden   en   magh   yercoopen,   be- 
lasten,  oft  daeraf  disponeren  't  zy   dat  toohte  en 
erve    yergadert   zyn.     C.   ttad   Mechelent   XT,    7; 
liannius  bona  immt^üia.  It.  XTi,  48.  C.  v,  Diestj 
YZ.   X,  J3ij9.  2;  Cv.  Antw.^  Loven,  enz.  passim. 
r~    Erve    of    have,    erve   of   cateil,    erve 
of  geroet.  Deze  woorden  vindt  men  zeer  dikwijls 
in  tegenovereenstelling   met  elkander  gepaard  voor 
onroerend  en  roerend  aoed,  fr.  immeuUes  et  ccdeux. 
II   Soo  wie  dat  herve  ofte  have  hevet  ghehadt  van 
vadre   ofte   van   moedre,    ofte  van  beeden,   al  so 
groet  herve  en  al  so  grote  have  moet  hy  bringhen 
in  ghedeele  alse  hy  ute  fievet  ghehadt.  C.  v.  Osniy 
Qr.  ek.  1297  a.  103.  De  oudste  mach  sinen  tweesten 
eh  derden  broedere  uutgoeden  van  heuren  derde 
by   estimacie,    ten   segghene  van   goede   mannen, 
en  dit  met  anderen  goede  comende  uuten  selven 
sterf  hoyse,  hetsi  met  erfve  oft  met  have.  WieIiAUT, 
Ltenreehi  53.  Int  lant  van  Aelst  en  int  lant  van 
Waes,  de  tweeste  nemet  derde,  sonder  renuncieren, 
van  der  erfvMi  en  catheylen.   ld.  55  (drie  maal). 
»Die  halfsuster  pretendeert  te  wesen  naeste  erfgenaem 
in  erffen  en  gereden,  door  den  regel  des  Loensche 
landrecht:  naeste  ter  grade,  naeste  ter  successien. 
C,  gr.  Loon,  I,  Tiil ,  blz.  255  (1623).  Want  som- 
mige hun   lüderen  \nl.  ouders]  jonck  verliesen,  eü 
by   quade  geselschappe  verley t  worden , . .  verquis- 
tende  en  verteerende  hun  geit  en  goet , . .  ordon- 
neren wy . . ,  te  verbieden  aen  hun  erve  oft  gereet 
te  coopen.    O.   lAége,   27  juni  1577,  a.  87.  Erve 
of  hoffitat.   In   de   Diestersche   keure  v.   1228, 
a.  17,  worden  deze  woorden  gebruikt  voor  huis  en 
erve,  huis  en  hof,  Aicm,  woninff,  fr.  maison,  habi- 
iaiion.  ||  Soo  wye  een  erve  oft  hofstat  heet  te  voer- 
hoeden  getymert,  die  en  sael  tnyet  mogen  af  breken , 
maer   van   den   andren  tymeringen  sal  hy  mogen 
sinen  v^ille   doen.  Lat.   tekst  quicumque  hostagium 
habuerit  aedifioaium  in  fronte,  —  Ook  het  w.  erve 
alleen  heeft  er  de  beteekenis  van  huis:  \\  Soo  wye 
een  erve   redelic   coept  bynnen  Dy  est,  en  jaer  en 
dach   rasteleec   daerin   biyft..   a.    13.  Lat.  tekst: 
ftttcamgiM  hereditatem  raiionabüiter  emeritet,,. 
in  ea  qwete  permanserii.  —  In  dezen  zin  nl.  van 
buis  met  grond,  huis  en  erf,  zal  ook  moeten  ver- 
staan worden:   j|  Dat  men  gecochte  erven  niet  er- 
geren en  sal.  Die  en  erve  coept  binnen  Dyste,  en 
erghert  eer  hy  daerin  es  ghegoedt,  eü  eer  die  drie 
ghebode  ute  syn,  hi  saels  ghelden  xl  s.  Kb,v.  Dieet, 
▲  67.  Zie  HOP  XK  bsvs,  huis  jeu  eryx,  huis  vn 
BOF.  —  Vliegende  erve.  Itoerend  go!ed  of  meu' 
helen ^  in  sommige  kost,  gehouden  voor  onroerend,  fr. 
hériiage  volant  ^  biens  mobiliers  répufês  hSrit^e  ou 
immeuble  dans  ceriaines  coutumes.  ||  Alle  beddenen, 
sitte-cussenen  en   oircussenen  met  pluymen  gevult 
en  ooek  alle  sitte-cussenc^i  met  pluymen  niet  gevult 
synde,  soo  verre  daerop  staen  die  wapenen  van  de 


gehoude  lieden,  oft  henre  ouderen  ofte  andere 
vrienden  eü  maegen ,  •  daeraf  hun  die  verstorven 
ofte  gelaeten  zyn.  It.  culckten,  sargien,  tapyten 
mette  wapenen,  als  voren,  alle  tafelen,  schaprayen, 
tritsoiren ,  coetsen ,  kisten,  schabellen,  en  alle  andere 
beroerlijcke  goeden  van  herden  houte  gemaeokt, 
alle  eerenwerck,  geheel,  ongelapt  eü  ongegaet 
zynde,  alle  corael,  peerlen,  ofte  gesteente,  alle 
ringen  ofte  baggen  van  goude,  eü  alle  sil veren 
werek,  dat  notabelyck  meer  verguit  is  als  alleen 
van  silver,  zyn  eü  worden  geacht  eü  gehouden  voor 
vliegende  erve,  en  succederen,  versterven  en  devol- 
veren  gelyck  gronden  van  erve.  En  alle  andere 
meubelen,  geit,  penningen,  silverwerok,  juweelen, 
actiën  eü  crediten,  met  oock  alle  renten  niet  gerea- 
liseert  zynde,  ofte  daervoor  gehouden  eü  geacht, 
zyn  eü  worden  al  gerekent  eü  gereputeert  voor 
have.  C.  o.  Loven,  xii,  11 ,  12.  Zie  ook  (butsskde) 

XRPaOBDBHXN. 

2)  Eigen,  eigen  goed,  vrij  van  alle  leenheerl^ke 
banden,  fr.  alleu,  bien  allodial.  Men  kon,  mits 
zekere  bepaalde  voorwaarden,  van  een  leengoed 
een  vrij  goed  maken,  en  ook  wederkeerig,  van  vr\j 
goed  leengoed.  ||  Daer  men  van  leene  aorve 
maken  zal,  eü  de  erve  zelve  behouden,  so  moet 
men  tleen  bi  hoire  draghen  in  sheeren  hand.  Eü 
danne  scheldet  de  heere  quite  vaoi  dienste  eü  van 
hofrechte,  eü  draghet  over  te  scepene  kennesse  eü 
ghevet  in  kennessen  van  scepenen  met  halme  eü 
met  ghiften  denselven  man  weder  over,  en  soheltene 
quite  van  der  mansoepe.  Jus  feudale  c.  37,  Van 
leene  ervs  te  makene.  Daer  een  man  zyn  leen  ver- 
coopt  eenen  anderen,  eü,  bi  consente  van  den 
heere,  erve  derof  maken  sal,  soo  moet  hi,  bi 
noode,  of  bi  hoire,  zyn  leen  dragen  in  tsheeren 
hand.  £ü  danne  ghevet  de  heere  ute  over  erve 
den  andren,  also  vors.  es.  Ib.  c.  38.  —  j|  Daer 
men  van  erven  leen  maken  zal,  daer  moet  de 
aervaclitighe  don  heere  gheven  halm  eü  wettelike 
ghifte  daert  behoort;  eü  scepenen  moeten,  bi  con- 
sente van  den  heere  eü  partien,  in  ghebanre  vier- 
scaren,  die  erve  van  hem  doen;  eü  danne  ghevet 
hem  de  heere  in  leene ,  eü  danne  moet  hi  manscepe 
doen.  Ib.  c.  39,  Van  erven  leene  ie  makene,  — 
Wie  over  deze  appropriaiiones  meer  byzonderheden 
verlangt  te  kennen,  raadplege  de  Veteris  aevi 
analecta  van  Ant.  Matthaeus,  Sgüqge  n.  14 — 19.  — 
Bekent  ter  erve,  (Bekent)  staen  ter  erve. 
In  het  landboek  €utnge(eekend  staan  als  ingeerfde 
van  xeket  onroerend  goedj  fr.  être  annotê  au  livre 
terriër  comme  propriétaire  d'un  bien- fonds.  ||  De 
landtheere  es  schuldich  den  coopere  van  eenighen 
huuse  ofte  erfve,  onder  hem  sorterende,  ten  ver- 
zoucke  van  den  vercoopere  ter  erfven  te  stellen, 
zoverre  dezelve  vercoopere  te  landtboucke  te  erfven 
bekent  staet,  note  houdende  't  zynen  boucke  van 
der  date  van  den  eontracte  eü  'tfolium  van  den 
registre,  indien  *t  wettelick  ghepasseert  es.  En 
staet  de  vercoopere  ter  erfven  niet,  zo  ware  hy 
alvooren  ghehouden  hemselven  hable  eü  ervachtich 
te  maeckene  by  den  landtheere,  eer  hy  den  coopere 
erfven  mach.  C.  v.  Oent,  vi,  4.  —  Doen  ter  —  in 
erve.  Wettelijk  in  bexit  stellen ,  fr.  m^tre  légate- 
ment  en  possession,  adhériter.  ||  Dat  ie  N.  doe  in 
al  die  erve, ..  en  in  al  die  husinghen  die  staen 
ten  damme...  Oork.  1  dec.  1294.  Den  man... 
vermach  te  disponeren . . .  van  alle  meublen  eü 
immeublen  gheconquesteort  gheduerende  het  huwe- 
lick,  uutghesteken  de  leenen  daeraf  de  vrauwe  ter 
erfven  ghedaen  es.  C.  v.  Auden.  I,  XTI  ,13.  —  G  ae  n 
uit  erve  —  Comen  in  erve.    UU  —  t»  bait 

11 


4Ö6 


ÈRV. 


ERV. 


r«d0M,  fr.  soriir  de  —  enirer  en  posaettion.  ||  Oyet 
onternenuse  en  erffeniBae,'*  een  dobbele  kenniBse, 
te  weten,  eene  Tan  erren  en  eene  van  onterven » 
*tzj  dat  er  rele  ofte  lattel  uyt  erfven  gaen  ofte  in 
erfren  komen.  O.  F.-B.  amtr,  27  mrt.  1730,  a.  65. 
—  Co  men  ter  er  Te.  WetidijkinhezUffeeteldtoor' 
den  f  ft,  être  ISgalement  mis  en  poaaeseion^  adhéritS, 
(I  Den  man  Termach,  jeghena  den  danck  en  zonder 
consent  Tan  de  Trauwe,  t'alieneren  de  gheoonques- 
teerde  immeuble  goedinghen,  gheen  leen  wezende, 
daerafi  de  Tranwe  ter  erffren  ghecommen  ea.  C  o. 
Anden.  I,  XYI,  24.  Als 'de  ooeper  ter  erfren  compt 
bj  man  Tan  Toechdien ,  zo  bedraegbt  thoffrecht  eene 
manjnghe  meer.  Ib.  leenhof,  a.  26.  It.  Kortrijk, 
IX.,  7.  —  Sijn  te  erTe  in.  2n  hezit  tijn  van,  fr. 
être  en  poaaeeaUm  de.  \\  Dewelke  neghene  balstre, 
renten  eii  hoenref  joncfroawe  Kateline,  OliTirs 
w\jf  was  Tan  Bardeghem,  en  moye  tsTorghenoemds 
Amottds,  Bobbrechts  zone  was  Van  der  Varrent, 
die  men  zeide  dat  daerin  terTe  was,  opghedreghen 
beeft  in  Ympins  bande  Tan  den  Anouwe,  meyre 
Tan  Opw|jc ,  én  Tan  denwelken  neghen  halstren , . . 
joncfirouwe  Eateline  untgbegaen  es,  en  dies  ghe- 
werpt  heeft  wettelec ,  na  z^e . . .  Dx  Vl  aminck  , 
2kmfveke,  110  (1334).  —  Stellen  ter  erTe.  Zie 
SOXK  TEB  XRTX.  Op  den  kant  eener  akte  Tan  Ter- 
koop  Tan  een  huis,  Terleden  Toor  den  not>  P.  de 
Sadeleere  te  Gent,  22  juli  1686,  stond  geschroTen: 
(I  Den  onderschreTen,  landtheere  Tan  het  beghynhof 
Tan  Ste-Elisabeth  binnen  Ghendt,  certifieere  den 
cooper,  .bij  consente  Tan  den  Tercoopere,  ter  erfren 

Sestelt  te  hebben  Tan  den  huyse  alhier  geroert, 
it  alles  mette  lasten  ten  landtboucke  gekendt, 
desen  augusty  1686,  my  toirconden  B.  Scheerlijnck. 
8)  JBrflpaM ,  en  pcuitcijna  of  —  rente,  fr.  arren- 
iement,  et  eene,  rente  ou  redevanee  du  chef  d*«n 
arrentement.  ||  Wie  in  gebreke  es  Tan  erve  oft 
Tan  pacht  moet  op  denre  daghen,  en  makens  hem 
yemant  partie  soe  moet  behout  ghescieden.  8ckee- 
d¥tkg  V.  Lown,  a.  22. 

4)  JESrfenie,  nalaienaehap ,  fir.  hSritage,  auecesaion. 
II  Heeft  een  man  Teelderlye  kinderen  'en  hy  Tan 
sinne  is  eenich  kint  uuy t  syn  testament  te  sluiten , 
alsullioh  man  moet  alsullich  kint  yet  cleyns  uuyt 
syn  erTe  laeten.  O.  yr.  Loon,  I,  vi,  47. 

5)  Erfyenaam,  fr.  kSritier.  ||  Dat  deghene  die 
de  Toors.  partaigiere  en  g^eelde  renten  tegenwoor- 
delyck  houden  en  gebruycken,  mitsgaeders  heure 
erven  Tan  hen  komende,  deseWe  renten  zullen 
mogen  behouden.  FL  v.  VI.  19  oct.  1620,  a.  6, 
YIII,  22.  —  LyferTe.  ||  Als  eenighe  persoen 
kompt  te  sterTen  sonder  lijfferfren  achter  te  laeten. 
C.  leenhof  v.  Limburg ,  a.  64. 

Verscheidene  uitdrukkingen  met  erTCzGeTen—: 
UitgeTen  (te)  ter  erTe.  Uitgeven  in  erfpacht, 
fr.  donner  en  arrentement.  jj  Een  man  en  Trouwe, 

gBhuwet  zynde ,  moeghen  gesamentlick .  . .  alle  hen 
uysen ,  erven ,  renten , . . .  Toer  scepenen  Terooopen , 
alieneren,  transporteren,  t'erTe  gneTen  oft  impig- 
noreren.  C.  v.  Antw.  1545,  Ti,  5.  Alderhande  erf- 
pachten, cheynsen  en  renten , . . .  op  deseWe  goeden 
Deset,  sonder  dat  die  TOor  andere  gherichten  ge- 
goedt,  ghetransporteert ,  ter  eHVen  uytgegeTen, 
belast  oft  Terbonden  moghen  worden.  C.  v.  Bmaad, 
1606,  a.  128 ;  Christyn  in  emphyientim  dart.  —  Hou- 
den in  erTe.  In  erfpacht  hebhen  of  homden,  fr. 
atovr  on  tenxr  en  arrentement,  jj  En  alsoe  dat  the 
podshuus  Toreghenomt  dieselTe  thiende  houden  sal 
in  erTe  Tan  min  heren  Woutren,  ocht  Tan  sire 
ghebuerten,  emmermeer  en  eweleke,  op  drie  scel- 
Bnghe  chens  Bruselachter  penninghe,  der  cleinre 


munten,  min  heren  Woutren,  ocht  sire  gheborten 
elkes  jaers  te  gheldene  te  KerssTonde.  Oorh.  7  juni 
1277.  Alselc  eyghen  goet  alse  wi  hadden  ghele- 
ghen  in  de  prochie  Tan  Grimberghen,  gheheeten 
Ter  Heyden ,  dat  wilen  was  mijns  heren  Jans  Van 
Wineghem,  TiTe  en  dertech  buender  groot  en  een 
dachwant,  luttel  min  ochte  meer;  welo  goet  Toie- 
ghenoemt  de  late  houdende-  sQn  in  erTe,  elc 
buendere  op  serentiene  scellinghe  tsjaers.  Bmaa, 
godih.  Brief  d.  eigengenooten  der  Vrouw  «.  (Trim- 
berghen,  1351.  —  Nemen  in  erTe  (een  Tast  goed). 
Het  in  erfpacht  nemen,  fr.  prendre  {un  biim)  en 
arrentement,  jj  Als  yemant  goeden  in*  erff  nemende 
is , . .  alsulck  man  moet  al  sooTeel  onderpandts  setten, 
waerby  den  principael  pandt  metten  onderpandt 
beter  sy  den  derden  pennlnok  dan  die  erve  oft 
erfrenten  beloopt.  C.  gr.  Loon,  I,  Ti,  89. 

ERVEN  (in,  aan),  bw.  WetteUjk  in  bexii  atdUn 
van,  den  eigendom  oveicdragen  van,  fr.  mettre  liga- 
Iement  en  posseaaion  de,  tranaporter  la  propriêté  de, 
adhérHer,  enaaiainer.  ||  Die  eeneghe  erTachtegheda, 
groete  oft»  deene,  paisiTeleke  een  jaer  beseten 
heeft', . .  in  welke  erTachteghede  hy  bi  soepenen 
wettelike  gheherft  es,..  K,  o.  8affelaar,  a.  21 ; 
Lat.  tekst  in  quam  hereditatem  per  aeabinoa  I«^- 
time  intraverii.  Dat  wij,  scepenen  der  capittelen 
Tan  Gamerike . . ,  Jacoppe  Van  den  Busen,  bi 
maninghen  van  den  meier  en  wijsdome  van  der 
Wet,  erven  eaghen  en  erven  daden  en  w|jsden 
t*ervene,  alse  sterfeleken  laet  der  capittelen  voer- 
ghen . ,  in  ellef  buenre  lants ...  De  Vlamikck  , 
Zwgveke,  100  (1317).  En  erfdene  daerin  en  aen, 
by  maninghen . . .  Oodah,  Bruaad,  h  1294  (1341). 
In  welcke  vierdalffmudden  erfrogghen  voirs.  heer 
Gheert  Jan  (3«erts  sone  gehooft  en  gearft.  heeft. 
Schep,  V,  Moll,  8  nov.  1445.  Men  l^dyt  erfach- 
tich . . ,  by  gherechtiger  suooessie  en  versterftef 
daerby  den  dooden  erft  den  leTenden.  O.  v,  Aalat, 
XI,  3.  En  erft  zuicke  huwelicxsche  Toorwaerde, 
weder  die  TOor  Wetten  is  gepasseert,  ofte  anders- 
sins  deuchdelyck.  Ib.  xvii,  1.  Den  dooden  erft 
den  -leTenden.  C.  o.  €^ent,  xxyi,  1;  Van  den 
Hane  mortuua  haeredat  vivum,  Ie  mort  aaieU  U  mf. 
Item,  (7.  Burcht  v,  Brugge,  III,  lij,  1.  It.  C,  v. 
Kortrijk,  xt,  1,  enz.  Zie  goeden.  —  ErTen, 
giiten  efi  goeden,  pleonastisch  Toor  erTen: 
II  Welcken  Tolghende,  is  de  Toomoemde  meester 
Francies  Bossier  int  TOom.  leen  ev  hooftmeyerie 
wel  en  wettelick  gheghift,  ghegoet  en  ghedrft,  met 
alle  de  maeninghen  en  solemnityten  in  ghelycken 
naer  de  costume  Tan  den  hoTe  gheobserTeert.  Oenda 
ehartb.  108  (1613).  —  Ook  erTen,  plooken  en 
halmen.  ||  Baillu,  so  dunct  mi  recht  dal  ghi, 
baillu,  als  here,  dit  leengoed  updraecht  den  coo- 
pere,  en  erftene  efi  plockesne  en  halmes,  behouden 
s  heeren  rechte  en  elcz  anders,  met  alsulcken 
laste  en  dienste  alsser  toe  staet.  —  Seght  of  hy, 
de  Tercoopere,  sowel  onterft  es,  dat  hiere  nemmer* 
meer  eenich  recht  an  heeschen  mach ,  en  de  ooopere 
sowel  ghefirft  dat  het  sculdich  es  te  weeën  zyn  Txy 
eeghin  leengoed.  C.  leenh,  Bureh  v,  Brugge,  a.  170. 
—  ErTen  en  onterTen.  Wettelijk  in-  en  uit  het 
betit  atéUen,  ataan  over  de  gebruikelijke  weftdijk- 
heden  in  de  overdracht  van  erfgoederen,  fr.  préaider 
OMX  auvrea  de  loi  uaueÜea  en  matière  de  trcmaport 
d^héritagea ,  aux  adhêritaneea  et  dêahêrüaineea ,  ofr. 
veatir  et  déveatir,  \\  Ter  welker  Toochdien  zo  es 
toebehorende : . . .  En  tderdendeel  Tan  den  Terscie- 
nisBon  die  Tallen  moghen  Tan  exrenne  en  onter- 
Tenne,  tote  TiTe  scellinfhen  toe  en  daerbeneden. 
Oork,  19  juni  1295,  a.  1. -Dat  oomen  es  Toer  ons 


ERW. 


ESE 


407 


[Jonohere  Marie  Tan  Oookelbeighe,..]  ende  roer 
onsen  meyer  Jume  Drmbben,  die  meohtich  ee 
Tftn  onsen  weghen  teiren  en  tontexrene,  en  Toer 
ons  1ste, . .  Ckarib.  B«g,  JSrugêd,  f9.  102  (1364). 
Die  ghen  bof  en  heift  en  mansoeip  onder  hem 
heift,  als  enich  werd  veroocht,  so  moeti  an  sinen 
heere  manne  lenen  omme  iherrene  en  tontherrena. 
C,  leeHk,  BuröJU  o.  Br^Êg^,  a.  101.  —  Als  rerL 
deelw.  Ge0rfde,  «f^saoor,  fr-jvropri^toire.  IfEenen 
ghemeenen  maer  moet  gherepareert  en  onderhouden 
worden  ten  ffhemeinen  ooste  yan  de  gheërfde  over 
beede  de  sjden,  tot  berryden  van  Meanderen.  C 
«.  AaUt,  IX,  12.  —  De  meestgeërfde,  de 
groUïïte  eiffeitaarê ,  ft.  Ui  plu*  grande  propriéiairet. 
Ord.  81  juli  1708.  De  meest,  best  en  breetst  ge- 
ërfde. C  e.  Bouitdaar,  zy,  10. 

ERVER  (ErffVer),  xn.  JEigenaar^  ft,  propriHavre, 
II  Ware  dat  sake  datter  coet  an  ware  gheleit  bi 
der  Weet  ran  den  lande,  omme  dat  lant  te  bedi- 
kene,  dat  mosten  ghelden  de  ervers  yan  den  yors. 
lande,  ghemet  ghemetghelike.  Oorh,  v.  1269.  Den 
heere  Tan  Stalle  en  synen  erffyer.  Mabtivbz,  57 
(1684).  Eryer  en  onteryer.  Mmer^  dinu  ambt 
kei  was  te  erveu  em  ie  onterven^  ft.  maiêury  dont 
é'HaU  la  fonetion  de  f<nre  Ie»  odkMianeeê  ei  déê- 
iérUanceSy  de  y,tewtw  ei  de  déveêür".  ||  Ende  omdat 
wij,  yoergheseide  late,  enghenen  seghel  en  hebben, 
soe  bidden  wij  Heynrecke  Keyen,  die  eryere  en 
onderyere  es  yan  desen  yoirgh.  goede,  dat  hi  dese 
jeghenwerdeghe  littere  beseghele  met  sinen  pro- 
peren  zeghele.  Ckarib.  Beg.  Brusêel,  f>  99  (1309). 

ERVINDEN,  bedr.  en  wederk.  wkw.  Limb. 
BSDB.  —  Bev'uiden  (in  oyertreding  der  keur  vinden), 
ft.  irouver  {en  «mtravenHon  du  eiaiui).  \\  Die  hue- 
relingen  hierin  gebreekelyok  eryonden  worden  [-de] , 
sollen  henne  meesters  erffgoederen  daeryoor  staen 
yezobligeerti  K.  e.  Kwaadmeekelen ,  a.  11.  —  wb- 
DIBK.  —  Hem  eryinden.  Ziek  hevindeuy  ft. 
se  irouver.  \\  Dat  in  die  Loensche  reformatie,., 
art.  10  sioh  eryint  en  staet,  niet  conform  metter 
geen  begrepen  in  der  Luyckser  reformatie.  C.  gr. 
Loon,  I,  229  (1614). 

ERVOLQEK,  bw.  Limb.  1)  Eenen  misdadige. 
Vervolgen^  nateilen.  ft.  poursuivre  (un  malfaUeur). 
II  En  die  onsen  amptman  terstont . . .  oyer  te  le- 
yeren  ter  stede  en  yn  onsen  gerichte  dairyn  sy  die 
mesdedige  eryolght  en  geyangen  hebben.  K.  v.  Si.- 
Truiden,  10  juni  1417,  a.  81. 

2)  Geleden  schade.  De  kersielling  of  vergoeding 
er  van  in  reekien  vervolgen,  ft.  poursuivre  en  jusOee 
la  réparaüon  ou  l'indêmnisaHan  éPun  dommage.  ||  Zoe 
wat  portere,  die  ijmant  te  dienst  r\jst  oft  gaet  uut 
der  stadt . . ,  en  die  stadt  hebbe  naemaels  daeraff 
last  oft  scade,  deenre  last  oft  scaden  sal  haer  die 
stadt  halden  aen  sulcken  portere  en  aen  x'i{n  goet, 
die  [de?]  selye  last  en  soade  eryolgen  mogen.  ld. 
1366,  a.  48. 

ERVOLGBN.  sn.  Limb.  Eener  yerordening. 
Uiivoering,  nakoming,  ft.  exéeuiion  d'un  siatui. 
tl  Soe  wat  geseiet  in  eryolgene  in  goeder  manieren 
en  yoertyarende  en  doende  die  saecken  yoors.  en 
die  yoertssettende ,  dat  es  des  heeren  eü  der  ganser 
stadt  werok.  ld.  a.  30. 

ERWETEN  (Aerweten),  zn.  mr.  JSrwien,  ft. 
des  pois.  II  Yier  gheregierde  broeden,  elo  yan  twee 
ponden  en  een  yierendeel,  een  potage  met  waer- 
moese  ofte  met  aerweten  houdende  xiij  stop.  C, 
siad  Brugge,  1,  331  (c.  1400). 

ERWETHOUWEN  (Erthauwen,  errethauen), 
m.  m.  Srwien  mei  de  pmd  of  soküy  ft.,  des  pois 
aveo  la  eosse.  Kil.  1642,  flouwe  j.  houde,  iunioa 


sive  edUfx  ftAarum,  gousse  de  fébvei  en  Erweten 
met  d'houwe,  des  pois  en  Veseosse,  ||  Opten 
cleynen  ommeganokdaeh  den  zxj  juni  xyo  Ixij, 
syn  beooeticht  en  yerteert : . .  aen  bonen  en  ert- 
houwen.,  y  si,  Arekirf  Breda,  Siadsrek,  1662/63. 

Costen  gedaen  opten  grooten  omganok :  Aen 

Aen  erreweten ,  aen  xiiy  maten  boteren ,  aen  ert- 
besegen ,  aen  errethauen ,  aen  kerssen . .  Ib.  IJMUV66. 
Aen  erreten  en  boenen  hauyen.  Ib.  1664/65. 

ERWETSETTE  (Eertsette),  sn.  y.  JPlani^zer^ 
planikouif  ft.  piantoir.  Kil.  Sete,  sette.  ||  Een 
boon-  oft  eertsette.  C.  v.  AnUo.  1582,  c.  41 ,  a.  106. 

E8BATEMENT,  xn.  o.  Tooneelveriooning ,  ft. 
représeniaiion  seénique.  ||  Voorts  sal  iok  hier  noch 
claerlyok  bewysen  Wat  wy  daer  [nl,  in  een  land- 
juweel] al  wonnen  yoor  prysen:  lerst  *t  schoonste 
Inne  comen,..  Schoonste  esbattementen,  daer 
yreucht  yuyt  moest  rfjsen,  Item,  't  schoonste  laweyt 
[nl.  muziex]  . . .  Insgelycx  't  yrolycxste  Yieren . . 
Wy  en  spaerden  geenen  oost."  Ckron,  v.  Merekten, 
1566,  Str.  214.  Zie  aba.teicbkt. 

E8ELEN,  bw.  Lakenweyerij.  Slaan,  kloppen 
(Yerdam),  fr.  (drt^erie)  haiire.  ||  Engheen  yolre 
sal  laken  eselen,  optie  pene  yan  x  s.,  en  alle  daghe 
▼orsoh  erdwater,  achter  dattie  yolder  uten  comme 
es ,  noch  oec  erdwater  oyer  nacht  houden . . .  Kb. 
lakeng.  Diesi,  1414, a.  23,  Vitn dsn  laken mUien  kare. 

ESELLADE,  zn.  JExelsvraM,  ft.  ékarge  d^dne, 
livrée.  II  1  leyery  of  eselslade  =  Vs  schemel  of 
16  stuks  hout.  Souimaai  ie  Brusstk.  Zie  maxt. 
II  Dat  yoertaen  egheen  coopman  oft  andere  en  zal 
moegen  doen  maeken,  yercoopen  noch  leyeren 
eenich  exellade  hout,  hetzy  ousbaer  goet  oft  leye- 
reye,  noch  oick  groot  noch  cleyn  hoophout,  het 
en  hebbe  zyne  behoorlycke  linghde  en  groette, 
alaoe  men  dat  yan  ouds  heeft  plegen  te  maken, 
zonder  dat  eenich  coopman  yan  eenigen  yan  desen 
yieren  manieren  yan  boute  tweederhande  yerscheiden 
groette  oft  lengde  sal  moegen  doen  maken;  mer 
het  sal  altet  moeten  zyn  eenrehande  cusbaer 
ezellade  hout,  eenrehande  cusbaer  groet  hoophout, 
eenrehande  cleyn  hoophout  oft  eenrehande  cusbaer 
leyereye  hout,  zonder  eenich  onderscheet  tus- 
schen  dat  hout  dat  men  te  hoye,  oft  dairt  die 
rentmeester  yan  Brabant  sal  bewysen,  leyeren  sal, 
en  thans  dat  die  coopluyden  anderen  luyden  selen 
yercoopen.  Kb.  v.  Soniënbosek,  1460,  a.  41.  De 
ord.  y.  keizer  Karel  op  het  jaohtwezeU)  d.  d.  8 
mrt.  1543,  beyestigd  door  de  aartshertogen ,  28  juni 
1600  (PI.  V.  Brab.  III,  609),  yeryat  in  de  Fran- 
sche  taal,  gebruikt  het  w.  exellairesg  het  reg.  135 
d.  Bekenk.  v.  Brab.  a.  92.  kesséUnres  (16<ie  E.). 

ESELLAKEN  (Eselle  laken),  zn.  ||  Men  mach 
in  eselle  lakene  alderhande  wolle  yan  yerwen 
rainghen,  uutghenomen  ghescorst  en  gheswort.  — 
Nyeman  en  m1  esellaken  maken  daer  lampwoUe 
ocht  tweescherich  wolle  in  es,  hi  en  sal  se  lijtsen 
met  roder  lyteen,  en  met  gheenre  andere,  op  ene 
pene  yan  y  Ib.  Het  en  weren  pletten,  dien  men 
maecte  sonder  lijtse,  yoer  hen  seWen  te  slitene. 
Kb.  lakeng.  Diesi,  a.  112,  113,  WoUoerck. 

ESELMEEL,  zn.  Molenaanbedrijf.  Vraekiloon, 
fr.  (meunerie)  stUaire  pour  prise  è  domieilê  du  gram. 
II  Als  der  molder  dat  coren  haelt  \nl.  aan  huis] , 
so  is  men  eselmeel  schuldich;  Merom  sal  der 
molder  daeraff  hebben  een  molster.  C.  gr.  Loon, 
I ,  VI ,  73. 

E8IJN,  zn.  Atijn,  ft.  vinaigre.  \\  Esgn,  mede, 
smout,  Oostersch  bier,  zeem,  es  al  wynmate  scul- 
dich  te  wesene.  C.  v.  Aalsi,,!^  404. 

E8CR0ISEN ,  zn.  my.  De  ofieiers  en  bedienden 


408 


ETE. 


ETE. 


van  hêt  hqf,  fr.  Uê  offieierê  et  emplojféê  dê  la  eowr, 
II  De  iogesetene  poirtera  Tennogen  farresteren  voor 
de  betalinge  en  Yoldoeninge  rim  hunne  schalden 
alderhande  persoenen ,  Tan  wat  qualiteyt  deselye 
moghen  zyn,  *t  zy  heeren  van  't  hof  gerekende 
van  d^escroisen,  officieren  van  den  prince  Tan 
't  landt  efi  andere  gheprivilegieerde ,  gheen  poirters 
wesende  en  binnen  dese  stadt  gheen  fixe  demioilie 
houdende,  noch  aldaer  gegoedt  oft  gheërft  zynde. 
O.  V.  Brnssa,  1606,  a.  220.  Christijn  vertaalt  sive 
ucèiUs  êive  ^.fiompitz  par  les  eicroi».'* 

ESGUIJËR  (Escuier),  zn.  Stalmeestêr  van  ktt 
hof  f  fr.  intendant  des  écvries  de  la  cour,  êcuyer. 
II  Gelijc  [men]  in  den  mercten  van  Antwerpen 
Tan  tsprincen  wegen  pleech  [te]  Terbieden  den 
toogh  Tan  den  peerden  Toir  dat  die  escuier  Tan 
der  escuyerien,  oft  den  mareschalo  van  den  prince 
die  gesien  heeft.  Y.  d.  Tav.  185  t^.  Zie  hieroTer 
de  C.  e.  Antw,  1582,  tit.  l. 

£S8£.  In  essen  houden  (eenen  bouw).  Dien 
in  wezen  f  in  goeden  staat  houden  f  fr.  tenir  en -bon 
étai  (nne  eonstruction).  \\  Wy  en  hebben  den  toren 
niet  afgheleet,  noch  en  syn  dat  van  genen  sin  te 
doen.  Ter  contrarie,  doen  wy  alle  neersticheyd  om 
die  torens  en  boghen  in  essen  te  houden.  Want 
het  Kyn  die  mueren  Tan  ons  slot.  Wy  en  moghen 
sonder  slot  niet  syn.  Van  Eteit,  Jxmv»  mon.  36(5). 
Brief  van  de  moeder  der  Clarissen  aan  den  magis^ 
Praat  (1605). 

ESSËLTERE.  Zie  hsbsbltbrb. 

EST,  zn.y  mv.  bsdsv.  Limb.  C,  gr.  Loont  II, 
888,  Beckheimt  o.  23  a.  1.  Zie  ast,  en  bsbvut&b. 

ETëLIJCK  (Eetelyck,  eetlyck,  etelick),  bn. 
Etelijck  goet,  etelijoke  beesten —  waren. 
Slachtvee;  eetwaren^  fr.  hétes  de  houeheriet  eomes' 
tibles,  denrSes,  \\  Ofit  yemant...  eynige  eetlycke 
beesten  halden  ind  [nl.  en]  TOidende  worde  op  die 
gemeynte,  die  sall  die  beesten  dry  merckdage  [te] 
Tongeren  te  merckden  Teyle  brenghen.  J?.  v.  Ton- 
geren  f  a.  216.  Bes  zullen  sy  [nl.  de  kooplieden] 
moghen  Tentegoet  en  etelick  goet,  niet  moghende 
wesen  bewaert ,  als  versche  visch , . . .  uut  ofte 
inneroeren.  PI.  v  VI.  29  jan.  1549,  a.  1,  I,  363. 
It.  691.  De  ordinaire  jugen  mogen  wel  nemen 
gracelijoke  presenten  van  basen,  oonijnen , pertrissen 
en  andere  properhede  [nl.  geschenken],  die  eete- 
lijck,  zijn  eii  drinkelijck,  en  op  corten  tijt  consu- 
meer! gek,  bohoudelijck  dat  sy  daeraf  gheen  profijt 
en  maken  in  hwrsa.  Wiblabt,  Pract,  eiv.  T.  iz,  o. 
87  a.  8.  Om  te  Toorsien  teghen  de  menighTuldighe 
frauden  eii  abusen,  die  dagelyex  gheschieden  in 
't  Tercoopen  Tan  etelicke  eü  drinckelicke  waren ,  . . 
C.  Vrije  v.  Brugge ^  I,  200,  a.  1.  (1628).  Wordt 
Toor  eerlijcke  recreatie  gheconsenteert  naer  de  hoogh- 
misse ...  te  Tercoopen  levende  T(^helen  en  conijnen, 
eü,  binnen  den  heelen  dagh,  voor  den  noot,  te 
moghen  coopen  suycker,  specerye  en  etelijcke  vette- 
wartje.  PL  v.  Brei.  2.  j.  I,  59,  Zon-  en  heiligdagen. 
Dat  ons  oock  ghelieven  wilde  den  supplianten  te 
verleenen . . .  eenen  anderen  termijn  van  vyftioh 
jaeren  vrydom  der  beden ...  op  de  huysen ,  bes- 
tialen,  imposten,  accijsen  op  eetelijcke  eü  drinc- 
kelijcke  waren.  Ib.  4  juli  1613,  a.  8,  II,  248. 

ETEN  (Haten),  bw.  Eten  60  drinokon.  Te 
eten  en  ie  drinkeny  —  spijs  en  drank  geven,  fr.  donner 
d  boire  et  è  numger.  ||  Die  se  [nl,  putiers]  haette 
ofte  drancke , . .  verbuerde  xx  s. ;  enware  of  de 
weerd  of  de  werdinne,  of  deghene,  die  se  haette 
ofte  drancke,  dorste 'z weeren  dat  si  niet  ne  wisten 
datputiers  waren.  Kb.  v.  Auden.  v.  1338,  Putiiers. 

Mtende  waren.  Zie  btbluck.  11  Dat  dlver- 


■ehe  grossiers,  Toorooopers  en  monopolien,..  hen 
verTOorderen ...  te  oommen  en  hen  te  Tinden  op 
*t  plot  landt,  ten  huyse  en  woonstede  Tan  de 
pachters  eü  landtsluyden,  en  aldaer  jeghens  hen 
te  coopen  boter,  caes,  Tcrckenen, . ..  gcTogelte  en 
alle  andere  etende  waren ,  erweten ,  boionen , . .  PL 
V,  Brah,  20  apr.  1665,  IV,  368.  —  Ook  eet- 
en  drinkende  waaren,  C,  gr,  Loon^  II,  341, 
Beokheim,  c.  it,  a.  5. 

ETEN  (Ethen),  zn.  o.  MaaUijd,  fr.  repos.  \\  Dit 
zyn  de  loene  die  ter  prateryen  behoren  OTer  de 
cUenste  vorseit,  als  zy  haeren  dienste  doen,  data 
te  wetene:  In  Paeschavonde  twee  ethene,  in  Sin- 
xenavonde  twee  ethene,  in  sente  Pietersavonde  \j 
ethene,  enz.  Oork.  v.  1332,  omtr.  half  maerte, 
1 P.  —  Yolgens  Diericx ,  blz.  ltiii  :  een  noenmaol 
van  eenen  arbeider,  bestaande  in  een  brood  en 
Tier  eiers  of  Tier  haringen. 

ETENTIJT,  zn.  m.  MadUijd,  gastmaal,  feest- 
maal, fr.  repas,  régal,  festin,  banquet,  \\  Dat  men 
te  Sente-Ccnnelijs  op  den  Steenwech  en  te  Sente- 
Joos-ten-noede  engheenen  etentijdt  tsjaera  houden 
ensal,  noch  eten  te  gadere,  noch  oic  ander  liede 
gemeynschap  Tan  caprunen  te  gader  maken  en 
selen  noch  etenttjt.  Ord.  Brussel  o.  1360,  Belg, 
Mus,  VII,  307.  Item,  es  men  sculdich  den  soe- 
penen van  Laken  tsjaers  twee  etent\jde  te  Bruessel 
te  geven;  den  eenen  es  hen  sculdich  te  geven 
her  Heniick  van  Wtttham,  op  de  goede  [l.  het 
goet]  dat  compt  van  zynre  dochter  weeghen.  — 
Item,  den  anderen  etentyt  zyn  hen  souldich  de 
andere  heeren  van  Laken,  onder  hen  gemeynlyck 
te  gevene  den  schepenen  elck  heere.  —  Item,  als 
de  scepenen  van  Laken  dese  etentyde  versocht 
hebben,  eü  men  se  hen  niet  en  gave,  elck  nae 
syne  gelande  gelyok,  dan  souden  de  scepenen  van 
Laken  dien  heere,  daer  de  fiiute  inne  waere, 
egheen  vonnisse  wysen  dat  hem  stadt  [nl.  voordeel] 
doen  mochte,  totter  tyt  dat  hem  daeraff  ghenoech 
gedaen  ware.  C.  erfheeren  v.  Laken,  a.  16,  17,  18. 

ETERIJ  (Eterie),  zn.  v.  LanèUooperij  en  stroo- 
perij,  fr.  vagabondage  et  marandage.  \\  Placcaet  en 
edict  teghen  de  eterie,  overlast  en  vertasserynghen 
van  den  cryghslieden ,  bedelaers  eü  vagabonden 
ten  platten  lande . . .  Dat  by  diversche  voorgaande 
ordonnantien . . .  scherpelicken  bevolen  ...  is  ghe- 
weest  an  deu  lyfve  ghestraft  te  wordene  alle  cryghs- 
lieden ofte  andere . . .  gaende  langhst  den  lande , 
theerende  op  de  cloosteren  oft  huysman,  zoowel 
in  steden  als  in  dorpen,  zonder  yet  te  betae- 
lene  . . .  Bevelen  oock  allen  -  gasthaybmeesters ,  ta- 
vemiers,  biertappers  ofte  weerden,  dat  zy  zuleke 
cryghslieden,  ofte  rabauwen...  eü  andere  Taga^ 
bonden  . . ,  machtich  heurlieder  leden ,  hemlieden 
als  ledichganghers  onder  diTersohe  schynen  op  de 
eterie  eü  rabauwerie  gheneerende,  beurs  wetens 
niet  meer  en  logieren,  onderhouden  ofte  Terber- 
ghen.  PI,  V.  VI,  15  juni  1556,  Titel,  Inl,  en  a. 
12,  I,  28. 

ETERS  (Eeters)  zn.  mT.  Ook  kluivbbs,  kküI- 
tbbs  en  wbddbbodbk  genaamd.  €hre^ielijke  be- 
waarders van  in  beslag  genomen  hmsraad,  ir,  gar' 
nisaires,  gar  diens  d'objets  saisis,  ofr.  mangeurs, 
gasteurs,  Ducange  eomestores,  \\  Sn  waren  zy  [nl. 
die  gedaigde  getuygen]  clercken,  zoe  zoude  men 
die  dwingen  met  beslage  en  aeuTeerdinge  van 
hueren  titelycken  goeden,  en  met  cluvera  eü  eters. 
V.  D.  Tat.  366.  üp  dat  een  man  Tan  criminelen 
faicte  waere  gheaccuseert  ofte  betrocken ,  den 
bailliu  zal  moeghen  legghen  saisine  up  zün  goet, 
eü  twee  eeters  oft  weddeboden.  O,  v.  Cassel,  202. 


ETT. 


EVA. 


409 


ETIKaE,  in.  T.  Hetzelfde  ali  JBitrif.  \\  Dat 
alle  leegfaangben  en  vagabonden  hem  yertreoken, 
elck  in  't  zyne,  en  in  'tquartier  yandaer  zy  syni 
aonder  de  TOon.  etjnghe  te  ghebruyoken.  Fl.  o. 
VL  26  oct.  1544,  I,  26. 

£TINQ£  (Etynghe),  sn.  V^tmdêchap^  h,  anU 
monU.  Staat  Toor  atie,  haiie,  ir,  haine  (haat). 
II  Die  de  gheranghene  in  de  doncker  camere  re- 
gieren zullen  wel  en  doechdelic,  zonder  etynghe 
of  disaimulaoie.  C.  stad  Br^sf^^  II,  155.  —  Wg 
▼inden  deze  laatste  woorden  ook  gepaard  bg  Froib^ 
eard,  xiv,  851  (15de  E.):  Ceê  hatfnet  el  dittimu- 
latums  [nl,  differêndtj  nMmtelli^Meês ,  La  Cume] 
mpéiueustg  $e  eouvoieut  enUre  eeg  partieg, 

ETMEEBSCH  (Ettemeersch) ,  zn.  fFeOcmd, 
weide  f  fr.  pdiwrage.  jj  Terre  de  Ruge,  que  dicuntur 
etiemerzoh.  Vak  Lokibbn,  81.- Pierre^  409.  jj  £t- 
tenmench  ofte  weede,  die  men  ghewoonelyok  es 
met  beesten  te  ettene,  tgers  ofte  groenswaerde 
▼oloht  den  gront  tot  april.  O.  9.  AaUt,  xx,  20. 

ETS,  zn.,  met  letterrerzetting  voor  Aet,  droog' 
000»,  doch  hier  in  de  beteekenis  Tan  broutoerijt  ir, 
hraeeerie  {braaUta),  bij  OTernaming  Tan  het  deel 
▼oor  het  geheel,  jj  Seturioue  dictne  Soonweder^ 
recepit  dornmm  euam  in  qua  manet,,,  ieUi  eondi- 
iioHe,  qnod  in  ea  ptmei  braxinam^  Tkeuioniee  ets, 
êt  queUbei  oervieia,  qucÊin  briueaveriif  golvei  qua- 
tuior  géltat  cervieie;  et  si  non  brtuecmerii,  vel  ülud 
inetrumewtum y  teu  ets,  in  dida  domo  nonfiterU, 
iolvet  deeem  êolidoe  nigromm  iuroneusium  pro  ce$uu 
breueine  anmuUim,  Oijntrol  der  Duiisehe  Orde  te 
Beékewurtj  1821,  a.  4.  De  rorm  ets  kwam  ons 
nog  eens  Toor:  jj  Dpaenhuis  metten  gronde,  metten 
etse  en  al  datter  toe  behoert.  Schep.  o.  Dieet,  29 
sept  1337. 

ETTEN  (Hetten),  bw.  Beweiden,  laten  afyraxeny 
ir,  laieeer  brouier^  paitre  dan»  ou  tur...  Kü,  poe- 
eert  pecue  in  arvie  aut  praüs,  jj  Dat  niemen  en 
comme  up  de  yeste . . .  met  carren ,  met  paerden , 
met  koijen,  no  met  gheenranden  beesten,  no  de 
vesten  en  bette  anders  dan  deghene  diese  in  pachte 
ghenomen  hebben  jeghen  de  stede,  de  Pauw, 
Vgb,  90  (1365).  Eenen  beempt,  groot  zeven  buenre, 
geh.  gemeynlye  den  Coebeempt,  gel.  tor  Vleest,  in 
de  prochie  van  Leeuwe , . .  te  hondene ,  te  hebbene, 
te  ettene  en  te  beweydene  met  hoerene  beesten, 
en  te  besittene..  Brust.  godgh,  h  116,  Schep.  o. 
Bruseel,  1509.  Den  Hil,  alleenlyck  te  etten  met 
schapen  en  met  egheene  andere  beesten.  lUjksareh» 
in  den  Haag,  Dom,  raad  v,  Berghen,  Betol,  13 
deo.  1559.  Binnen  ouype  van  Diest  en  placht  men 
geen  thiende  te  geven  aen  mgnheer  van  Tongerloo, 
van  bempden,  kemphoven  en  hofisteden,  bijsoo- 
verre  deselve  erffgeuaemen  [nL  eigenaars]  hen 
bempden  selver  eiten,  sonder  stael  oft  ytfer  daertoe 
te  gaene.  O,  o.  Diett,  viii,  6.  Item,  een  huerder 
en  mach  syn  gehuert  goet  tot  anderen  fyne  ge- 
bruycken  dan  daertoe  t'zelve  verhuert  is,  te  weten 
de  huysen  omme  daerinne  te  doene  alsulcke  neringe 
als  daertoe  hy  tselve  gehuert  heeft,  zaijlant  om  te 
sayen,  en  weyUndt  om  te  etten,  zonder  dat  te 
mogen  breken  om  te  sayen.  C.  e.  MiddM,  ix,  10. 

Zie  ST1CSSB8CH. 

ETTINGE,  zn.  Weide,  ir,  pré,  pdturage.  Kil. 
Ettinghe,  pascua,  jj  Omtrent  xxviy  bunder,., 
onder  lant,  meersch,  bosch,  ettinge  en  heet.  de 
Pb.  en  Bb.  Natareth,  31  (1414).  Dat  de  landen 
by  haer  bedgkt  sullen  ten  eeuwighen  daghen  vry 
gebruyct  worden,  sonder  subject  te  wesen  tot 
eenighe  naorweydon  oft  ghemeyn  ettinghen,  die 
eenighe  souden   moghen  pretenderen.  JPZ.  v,  Brab. 


18  juli  1590,  II,  257.  En  vezmaoh  niet  snlck  een 
pachter,  int  laeste  jaer  van  zynen  pacht,  nut- 
gaende  te  meye,  zyne  beesten  te  laeten  gaene  in 
meersschen  en  ettinghe  naer  half  maerto.  C.  v. 
Auden,  I,  IX,  26. 

ETWEIDE,  zn.  Zooals  het  voorgaande,  jj  In 
naten  en  in  drooghen,  bernerlike  en  onberuerUke , 
hetsy  in  watren,  in  weyden,  in  meersschen,  in 
beempden,  in  bosschen,  in  broecken,  in  etweyden, 
in  winnenden  lande,  in  allen  den  erfeliken  en 
onberoerliken  goeden.  Brute,  godeh.  B  1868  nr. 
29  (1461). 

EUSIE.  Zie  oosiz. 

EUSIEDBUP.  Zie  oosiedbuf. 

EUSIELOOP.  ZiB  oosiELOOP. 

EUVELEN.  Zie  bvslbk. 

EVANGELIE  (Ew.— ),  zn.  o.  Het  ep  den  tak 
van  een  in  beroep  getrokken  proces  gevestigde  opschri/t 
of  etiquette,  waarop  de  procwreuire  tf  eommiesa^ 
rissen  verklaren  dat  alle  de  stuks  van  hei  prooes 
erin  gesloten  zijn,  ir,  V étiquette  fixée  sur  Ie  sae 
d'un  proeès  dont  on  appeïle,  ewr  laquelle  les  proeu» 
reurs  ou  eommissaires  dédarent  que  toutes  les  piècee 
du  proces  y  sont  renfermées.  ||  Als  den  voirsc.  saok 
metter  enqueste  eö  prooesse  verbael  toegeslooten 
en  bezegelt  is,  om  te  hove  overgesonden  en  over- 
gebracht te  wordden  [nl,  een  vernoor  van  getuigen 
door  commissarissen  v.  h.  hof  v.  Brab.],  4Eoe  hebben 
die  commissarissen  wel  geplogen,  en  betaempt  oio 
wel,  buyten  opten  sack  een  fïransyn  oft  papier  te 
nayen  en  te  bynden,  daerinne  gescreven  staet 
aldus:  U,  den  eerweerdigen ,  eedelen  en  wysen 
heeren  en  cancellier,  etc.  Willem  van  Tavergen 
en  Peter  Van  Thielt,  commissarissen  geordineert 
in  der  saken  voor  U  hangende  onbeslicht,  tosschen 
A.,  aenleggere,  ter  eenre»  en  B.,  verweerdere,  ter 
andere  zijde,  begheeren  w\j  te  weeten,  met  alre 
eeren  en  reverencien,  die  [l.  dat]  wij  geprocedeert 
hebben  om  te  ondersuecken  de  waerhe\jt  in  der 
voirscr.  saken,  nae  die  forme  onser  commissien, 
zoe  ü,  Heeren,  dat  blücken  zal  bij  onsen  processe 
dairop  gemaict  wesende  in  desen  sack.  Gegeven 
onder  onse  zegele,  int  jair  etc.  Ende  dat  wort  in 
der  practijcken  geheeten  een  „ewangelie'*.  V.  d. 
Tav.  f*  363  v^.  Alst  gebeurt,  dat  die  appellanten 
van  der  sentencien  gepronnnoieert  in  den  Baide 
van  Brabant  beur  appellacie  selen  hebben  gerele- 
veert,  en  bevolen  sal  wordden  den  Baide  dat  pro- 
ces over  te  seynden,  zoe  sal  dat  proces  overge- 
sonden wordden,  in  sulcken  wesen  toegeslooten  en 
bezegelt  alst  was  ten  daige  van  der  pronunciatiea 
van  der  sentencien,  en  dat  met  eenen  properen 
bode,  ten  coste  van  den  appellant;  en  sal  den 
proces  wordden  toegevuegt  dat  ewangelie,  aulck 
alsUbehoiren  sal.  Ib.  388. 

EVANGELISEERËN  (Ew.— ),  bw.  De  stuks 
van  een  in  beroep  getrokken  proces,  na  uitspraak 
van  het  vonnis  der  lagere  bank,  verzamelen,  in  het 
takje  sluiten  met  de  verklaring  dat  aüe  de  stuks 
van  het  geding  erin  bevat  tijn,  het  takje  betegelen 
en  het  voorzien  van  het  behoorlijk  opsehr^  of  eH- 
quette,  fr.  riunir  les  pi^s  d'un  proebs  dont  il  est 
appdé,  après  la  prononciation  du  jugement  du 
tribunal  inférieur,  les  enfermer  dans  Ie  sae,  anec 
la  dédaration  qu'elles  y  sont  contenmes  toutee,  et 
munir  Ie  sae  de  son  étiquette,  ||  Eü  allet  dat  z\j 
[nl.  de  commissarissen  door  het  Hof  v.  Brab.  gelaat 
met  een  verhoor  van  getuigen]  gedaen  hebben 
duerende  den  tijt  van  huerder  macht,  hetzye  dat 
die  enqueste  voldaen  is  oft  niet,  behoiren ^zy ,  ten 
daige   als   beur  macht  s/h  commissie  fJEkillêert,  in 


4i0 


EET. 


EET. 


Bulcken  state  elvt  is,  te  steken,  partijen  dairtoe 

S roepen,  in  eenen  saok,  en  die  toegesloten  en 
zegelt  met  partyen  zegelen,  over  te  seynden  ten 
hove,  metter  ewangelie  óft  geéwangelizeert  boTen 
opten  Back,  soe  behoirlyo  is,  den  partijen  dach 
makende  etc.  T.  s.  Tav.  858  v^.  En  en  zjn  dese 
commissargsen  niet  anders  geheeten  dan  commis- 
sargse  referendarijs ,  want  zy  bnyten  beurder  oom- 
missien  geen  kennisse  nemen  en  mogen ,  mair  hebben 
alleene  te  hooren  allet  dat  partijen  hebben  willen 
Biggen  eiï  proponeren,  hetzij  bij  protestacien  oft 
anderssins,  eü  dat  te  scrijyen  in  huer  proces  yer- 
baely  en  dat  te  steeken  in  den  sacke,  eiï  dijen 
beslooten  en  besegelt  over  te  seynden  te  hove, 
buyten  gedwangelizeert,  als  voorso.  is,  eü  aboe 
dat  metten  seWen  processe  verbael  te  relateren  te 
hoTe;  en  hoe  men  dat  proces  Terbael  en  die  ewan- 
gelie Tan  den  processe  behoirt  te  maken  ^  dairaf 
suldy  de  formen  hierna  bescreyen  yynden  etc.  Tb. 
869.  Yan  tproces  te  eyangeliserene  de  zaeke  geter- 
mineert  zynde.  Zoo  wanneer  een  zaeke  getermineert 
werdty  zullen  de  procureurs  yan  elcker  partye  ge- 
houden zyn  toyerzien,  telcanders  presentie,  de 
sticx  yan  huerlieders  meesters  processe,  naer  de 
pronnnciatie  yan  der  sententie,  en  tzelye  proces 
te  eyangeliserene,  te  confererene  met  den  oyerge- 
geyen  inyentaris,  offer  al  de  sticx  zyn  in  den 
yoom.  inyentaris  gestelt,  en  te  royerene  de  sticx 
die  in  den  inyentaris  staen  en  niet  en  waeren 
oyergeleyt  als  men  tproces  termineerde.  C  o.  Auden. 
2<ie  d.  Ord.  27  sept.  1582,  a.  47.  It.  C,  ttad 
JBrnffjfêf  II,  283.  It.  Vaf  Lsifwev  en  Vebduyn, 
Manier  van'  procederen  ^  Ord,  1  apr.  1580,  a.  19. 
Zie  BYAiraBLiE. 

EVEL,  bn.  Oramf  toornig,  fr.  irrité,  eottT' 
roueéf  meest  yoorkomend  in  de  uitdrukkine  in 
eyelen  moet  of  moede,  in  grameehap,  tv.  en 
éfai  de  <iolhre,  d'irritaiUm.  ||  Dat  sy  ons  te  willen 
zyn  geweest  yan  eenre  sommen  gelts  yan  xl  dusent 
gulden  Phs , . .  in  onsen  goeden  moet  te  gecrigen 
en  onsen  eyelen  moet  te  laten  zincken.  Bekenk.  v 
JBrah.  reg.  183  fol.  67  y«.  \h^^  E.  So  wie  den 
anderen  met  eenen  [/.  met  eyelen?]  moede  uijt 
sijnen  hugse  daghet,  sal  yerbruecken  drg  Bins- 
gulden. O.  lAêge^  18  mrt  1502,  a.  18.  Tongeren 
(Uit  den  Buü.  aoo,  so.  et  litt.  du  lAmbourg,  XI, 
221).  Die  eenen  anderen  slaet  metter  handt  oft 
yuQste,  in  eyelen  moet,  yerbeurt  sesse  guldens. 
C.  V.  Antw.  eomp.  YI,  i ,  22  (een  ander  handschrift 
draagt:  in  /Men  moet).  De  yassael  die  in  eyelen 
moede  oploop  doet  den  persoon  yan  zijnen  heere,.. 
yerbeurt  zijn  leen.  Wielaft,  Leenrecht ,  127.  Van 
der  Tayerijen  heeft  uit  grammen  moede;  de 
O.  y.  Maastricht  in  toernigen  moede.  Zie 
MOET.  Ook  In  eyelen  wille.  ||  So  wie  die^sine 
bant  doet  an  scepenen,  in  eyelen  wille , . .  hie 
wort  ints  grayen  gnenadon  yan  liye  en  yan  goede. 
C.  etad  Brugge,  K.  e.  1281,  a.  18;  de  Fr.  tekst 
aegt  par  mèd.  In  eyelen  wille  oft  moede. 
II  Het  en  ware  dat  zy  handadich  waren  in  eyelen 
wille  oft  moede  an  den  persoon  yan  onsen  heere. 
Ib.  II ,  10  (1450). 

EVEL  (Heeyel),  zn.  1)  Gramschap,  fr.  colhre. 
\y  Wie  dat  swerdt  trect ...  in  eyele , . .  hy  es  in 
de  mesdaet  yan  LX  ponden.  C.  e.  Oent,  Ghr.ch.  1297, 
a.  44.  Int  eerste,  yan  dat  Hannin  van  Waerscoet 
een  mes  trac  in  felheden  en  in  eyele  up  Godine 
yan  Zwynaerde,  waerof  dat  hy  ghewyst  was  in 
üj  lib.;  yermaect,  omme  dat  een  arem  knecht  was, 
omme  xl  s.  Bek.  halfuws  v.'  Gent,  rol.  1724  a^  1372. 
Zie  het  yöorgaande  woor3. 


Eyel  doen.  Kwaad  doen,  dooh  bepaaldelijk 
(iemand)  kwetsen,  fr.  faire  du  mal,  Uesser.  jj  Die 
cnif  trect  omme  eyel  mede  te  doene . . ,  es  in  de 
mesdaet  yan  lx  ponden  [«1.  de  hoogste  geldboete]. 
C.  V.  Chnt,  Or.  oh.  a.  88. 

8)  Ziekte,  kwaal,  fr.  maladie,  mai.  Kil.  morhu. 
II  Voert,  up  haren  heet  geyraecht  ofte  zg  niet 
besmeet  sijn  yan  eeneghen  heevele?  want  beyonde 
ment  binnen  jare  en  binnen  daghe,  die  soude  men 
huten  huus  doen.  de  Potter,  Seoond.  eari.  112, 
aint-Jansgasthuis  (1404). 

EYELEN  (Euyelen,  orelen,  oeyelen),  bw. 
Wonden,  kwetsen,  fr.  hlesser.  Kil.  Eyelen,  eyel 
doen,  zegt  maar  noeere;  *t  is  blijkbaar  kwetsen, 
II  Die  enen  stoo  toege  [nl.  trok]  enen  anderen 
mede  teyellene,  sonder  slaan,  hi  waers  om  x 
scellinge.  K.  d.  ammanie,  a.  5.  Wie  een  sweert 
trocke  enen  anderen  mede  te  eyelne,  sonder  daet, 
hi  waers  om  xx  scellinge.  a.  6.  (Het  Waalsohe 
charter  zegt  bletAier).  Soe  wie  eenen  cnijf  treot . . . 
eenen  anderen  mede  te  eyelen ...  K.  v.  W€tMem 
a.  41.  Of  yeman...  enighers  [/.  enighen]  man, 
besueker  of  clagfaer,  dairom  ghedreicnt  heeft  of 
willen  oevelen,  of  meint  te  dreighen  of  te  oeyelen. 
Piot,  JBnquête  1.389.  Waert  zake  dat  yement,.. 
enigen  burgeren  of  burgerssen , . .  met  opsat ,  in 
toernigen  moede ,  te  huyse  of  op  den  sinen  soohte,.. 
om  hem ...  te  oeyelen  en  te  misdoen,  of  te  slaane. 
C.  ü.'Maastrieht,  priv.  23  oct.  1418,  a.  20.  Waeit 
dat  eenigo  yan  den  poirteren  ochl  ingeeeten  der 
stad  yan  Diest  yan  den  heere  yan  Dyeet,  oft  yan 
den  sinen,  dootgeslaghen,  gheyreest,  ontseegt, 
gescedicht,  mishandelt  of  gheoyelt  worde  aen  Igf 
of  aen  goet...  Diest,  Doude  BaoA.  P.  20  V».  20 
dec.  1414,  a.  9.  So  wie  eenen  anderen  sochte  in 
eyeleb  moede,  binnen  den  sinen,  omme  hem  te 
eyelen  of  te  quetsen ,  sonder  quetsen . . .  Ord.  stad 
Loven ,  1484 ,  Vad.  Mus.  II ,  827.  Die  eenen  anderen 
yolcht  met  een  gespannen  boghe  oft  geladen  bnsse, 
om  hem  te  eyelen.  O.  v.  Antw.  1545,  ii,  80.  Die 
moortwapenen  treckt  om  eenen  anderen  daennede 
te  eyelen.  ld.  eomp.  VI,  i,  15.  Die  quastie  en 
gheschil  heeft  teghens  yemanden ,  en  hem  beyreest 
yan  denselyen  ghëeuyelt  of  aen  den  Igye  yeronge- 
lijckt  te  worden.  C.  v.  Sanihooen  1864,  a.  185. 
Soe  wie  in  feilen  oft  grammen  moede  op  ijemanden 
wapenen  trect ,  om  hem  te  eyelen  aen  lijff  oft  aen 
leth,  eü  denselyen  nQet  eo  raeekt  oft  bloetryst, 
yerbuert  ij  lib.  swerten.  O.  v.  Bejferen  I,  18;  it.  15. 

EVENE  (Heeyene),  sn.  y.  Havor^  fr.  avoine.  Lat. 
avena.  Dit  onduitsch  woord  werd  ^wgls  gebruikt 
yoor  en  beneyens  het  germ.  w.  hayer.  D'arsy  Byene, 
h  a  y  e  r ,  avoine,  avène.  Men  onderscheidde:  b  r  o  e  e  k- 
eyene  [zie  d.  w.],  groen  eyene  —  groene 
hayer,  hout-  of  honteyene,  lichte  eyene 
—  sware  eyene,  onderschoten  eyene, 
ruwe  eyene,  witte  eyene.  A.  Wouters,  JEnv. 
III,  70,  meldt  nog  yooohteyene,  fr.  avoine 
d'avouerie  onder  Eyere.  Verdam  yerklaart  eyene 
door  zwarte  haver.  Het  blijkt  uit  de  ord.  y.  1554 
dat  de  hayer  een  derde  meer  gold  dan  de 
eyene,  zoodat  het  in  de  werkelijkheid  twee  yer- 
schillige  graansoorten  zouden  wezen.  De  hout-  of 
honteyene  yooral  blijft  yoor  ons  duister.  Grimm 
telt  de  hundehaher  onder  de  heerlgke  ognsen. 
II  Graen  of  eyene.  JT.  v.  Saffelaar,  a.  17.  Lat. 
tekst  hladum  vd  avenam.  Elke  drie  bnnre  eenen 
madere  in  oest,  en  in  sente  Matheusdaghe  elo 
bunre  een  spent  halft  [eü  een  half?]  eyenen.  Oork. 
21  jan.  1284.  En  hi  yant  erin  {nl.  in  't  gasthuis] 
yy  sister  eyenen  en  en  halster  rogs.  BÜc.  gastk. 


EVE. 


EXA. 


4il 


AiMekSf  10  ang.  1298.  Te  seute  Marien  Lichtmesoe 
ixVs  [halsters]  alf  heeTene  alf  gheerste.  Yaf 
LoKBBsv,  8t, 'Pierre  t  nr.  622,  LanenderUy  ISd*  B. 
Dit  es  tgoed  yan  Meenine  in  groots.  Eerst,  daar 
behoren  zz^jVs  redeninghen;  elke  draecht  z  harot 
mouts,  zulo  als  deTene  gheift,  '/s  rasiere  taerwen 
zzT  d.  en  zvj  d.  Tan  hoenren . . .  Item ,  in  eyen- 
renten  tQ  mudde  ix  razieren  evenen  rue,  zonder 
Titj  rasieren  die  wit  siin,  te  Ste  Martinsmesse. 
BsMBBT,  II,  41  (1361).  Item,  behoert  te  desen 
leene  in  jaerlycksohen  renten:  eerst  xItüj  halster 
Tj  pinten  en  een  alve,  eiï  een  alf  haTOt  ruwer 
erene.  It.  xztj  haelster  drye  frankart  onderscho- 
tene  erene.  It.  zxit  haelster  twee  avotte  en  twee 
pinten  witte  evene.  Oorh,  6  mrt  1402,  a.  4. 
De»ë9lghêm.  Alrande  graen,  tarwe,.,  hapere  en 
evene.  —  Yan  eiken  sacke^witten  evenen,  jj  miten.  — 
Elc  sao  ruwer  erenen,  iiy  miten.  de  Ylaminck, 
Ajoc.  20.  (1417).  Gmen  eTene,  gmen  hayere,  gruen 
erweten,  gruen  boonen,  gras,  oft  ander  gmen 
cmyt,  alsoe  Iftoge  a1>  zy  geworttelt  zyn,  behoiren 
toe  der  erren.  Y.  s.  Tav.  228  y^.  Yan  allen  grane, 
hetsy  tarwe,  rogge  oft  gherste,  hayere,  eyen, 
erweten,  boenen,  vitsen,  boecweyd  en  alle  andere 
manieren  yan  grane  oit  zade.  Eékenk.  o.  Brab. 
reg.  183,  foL  158  y^  (15d«  E).  Diyersche  oude 
ohynsen,  in  corene,  eyene,  ghelde,  capuynen  en 
andersints.  PU  o.  Brab,  I,  87  (1522).  Yan  elcken 
mudde  hayeren  (na  tertyt  ghescat  op  xzijV*  stuy- 
yers)  sal  men  yoor  den  thienden  penninck  betaelen 
y  st.  een  oort.  —  Yan  eiken  mudde  eyenen,..  (dwelck 
nu  ghestelt  is  op  xv  st.)  sal  men  yan  den  tiensten 
penninck  uytreyoken  y  blancken.  PL  v.  Brab,  18 
jan.  1654,  x<l«  en  xx^ta  penn.,  III,  294.  Item, 
treokt  den  heer  aldaer  yoor  heerelycke  cheynsen:.. 
item,  thien  mudden,  twee  Bisteren,  dry  peunin- 
ghen  broeckeyene  ofte  hayer;  item,  yier  mudden, 
een  yeertel,..  houteyene  oft  hayer.  Qaadmk^  38. 
Item,  2  sister . . .  hondteyene  ofte  hayer,  48.  Item, 
11  Bisteren...  broeckeyene,  17.  It.  140  mudden... 
hayer  gfaenaemt  broeckeyene;  it.  9  mud . . .  hondt- 
eyene ^ie  hayer.  38.  (Ook  driemaal  hayer  alleen). 
D*eerBte  jaer  ooome,  en  tweede  eyene  oft  andere 
maertsche  ymchten.  C.  o.  Aaiden,  I,  ix,  9.  Onder 
Leuwe  yyif  yiertelen  hauteyene  maken  yier  yier- 
telen  broeckeyene;  anderwylen  heeft  men  gerekent 
een  sister  hant[hont.']eyene  yoor  drye  plecken. 
Sehai  d.  ehmfnêen  43. 

EYENINGE,  zn.  y;  Wttag^  Btadtwaag,  evenaar , 
fr.  halanoe,  poide  de  la  ville.  ||  Yan  dat  Jan  Dul- 
laert,  als  ontfsnghere  yan'  der  eyeninghen  inHasse- 
nederambaoht  ghaf  den  bailliu  te  inne  met  twi 
Bcatte  een  ghedeel  lands  yj  d.  yan  den  ghemet; 
ontiaen  yan  twiscatte  ix  Ib.;  comt  myns  heren  deel 
yj  Ih,  Beken,  haljwos,  Oeni,  rol  1723,  eP  1372. 

EYENLANGE  (Eyenlinge),  zn.  y.  Bene  groale 
eUaarhaare,  fr.  grand  eiêrge  d^atM,  Hoffmann  y. 
F.  Cflaes.  Beig,  jAatnariwmf  eandda  eam  qua  etaima 
eimgiiur^  vel  eiremmdaiur  eeeleeia^  erux  vel  aUare. 
II  Yan  twee  eyenlinghen  ghebemt  yoer  Onser 
Yronwen,  doe  men  int  heer  was  \nh  in  't  leger], 
xxxj  Ib.  yi  s.  y  d.  p.  Eek.  etad  Loven  ^  1346,  Fad. 
Mne.  II,  296. 

EYENMAENT,  zn.  y.  Eigenlgk  kavermaand, 
eeptember,  fr. e^gtembre.  KiL  Byenmaend.  tïoomi. 
j.  gerstmaend.  Sekepenbr.  Dieet  1306/1337;  heer 
V.  Dieei  15  sept.  1307;  eharier  8i.-€feerir.  Loven 
1389,  nabif  Udekem,  bundel  304  a  31'J;  Schep.  v. 
Nederlinier  1392;  Bredaeeehe  alm.  1664. 

EYENMAET,  zn.  y.  Sdvermaat,  dienende  ook 
vpor  hei  meien  van  andere  graaneoorien^  fr.  mesure 


éPavoine,  servant  aueti  è  meeurer  d'amireê  espbeee 
de  graine.  \\  Dat  men,  yan  nu  yoort,  gheenrande 
graen,  dat  men  metter  rogghematen  met,  ooepen 
noch  yercoepen  en  sal  yore  dat  xg  ghesleghen  sal 
syn  en  gheclopt.  Desghelyke,  gheenrande  graen, 
dat  men  mettef  oyenmaten  met,  yore  dat  xj  ghe- 
sleghen sal  syn  en  gheclopt.  Item , . .  dat ,  yan  nu 
yoort,  de  pachters  yan  den  coerenassisen  de  coren- 
maten,  die  hem  gheleyert  wardden  te  haren  anoo- 
mene,  by  den  ontfanghers  yan  Denremonde,  te 
weten  yiye  coerenmaten ,  drie  eyenmaten  . . ,  sullen 
weder  oyerleyeren  den  ontfanghers  te  haerlieden 
afscheeden ;  desghelyke  een  gruysyat  [m2.  zemelyat] 
en  een  eyenyat  [tic]  of  al  soo  goede  maten,  dè 
Ylaminck,  Ace,  (1417). 

EYENNARE.  Zoo  leest  men  Meeeager  1882, 
blz.  482;  lees  EysNYXBBB. 

£  YENS  ABT,  zn.  o.  Sdverxaaieel ,  --betaalng^ 
taaitijd  van  haver,  haveroogsi,  fr.  eneemeneemeui 
d'avoine,  récolte  d^avoine.  \\  Het  was  een  man  en 
hielt  buenre  lants  te  pacht;  doe  quam  diegene 
dair  hy  sf  hielt  en  seyde :  dat  syn  pacht  ute  waere; 
doen  antwoirde  hy  en  seyde:  hy  hadder  noch  een 
eyenzaet  aen:  Doe  yielen  sy  in  gedinge,  en  doen 
wert  dengenen  gewyst  te  synen  bethoene.  Doe 
maende  de  meyer:  „Wat  yoirt  sy  souden  doen.'" 
seyde  die  scepene:  „Haddys  y  goede  kerstenliede , 
hy  sonde  selye  die  derde  syn;  en  hadde  hire  niet, 
dat  men  hem  sette  daoh  ten 'genechte.  Doe  quam 
hy  yoirt,  en  eyschde  den  rechter  eenen  taelman; 
en  hy  gafT  en  hem ;  en  doen  eyschde  hy  den  swert- 
yeger;  duen  quam  syne  wedersake  en  eyschde 
Gielys  den  sweertyeger,  en  doe  was  liy  op  een 
boete.  Doen  koos  hy  den  anderen,  en  den  derden; 
en  waeren  hem  ontwyst,  want  zy  en  plagen  niet 
te  seggen  om  geit.  Doe  eyschde  dander  yeryolgt  te 
hebben.  Doe  manee  die  meyer  den  scepene  yan 
Merchtene,  en  sy  en  waerens  niet  yroet.  En  men 
gaf  hem  tüccle:  dat  hy  yeryolcht  hadde.  Vonn, 
V.  ücde,  24.  Zie  sjlet, 

EVENYERRE,  yoegw.  Indien,  fr.  ei,  ponrvu 
que.  Kil.  dummodo  {fiand,).  \\  Bnde eyenyerre  zynen 
thoen  niet  wel  clair  en  waire ,  soe  mach  die  richter, 
nadyen  tyoirsc.  fayt  is  yan  tegenwoirdiger  misdaet, 
den  misdadigen  leggen  ter  questien  en  tortueren 
om  die  wairheit  te  weten.  Y.  d.  Tav.  163.  —  Dat 
hy  \rd.  de  getuige]  die  sculdidi  is  te  noemen,  om 
te  weeten,  oft  dat  eerbair  geloofflyoke  persoonen 
zyn  oft  en  zyn,  eyenyerre  hy  die  weet.  166  y^. 
en  paeeim. 

EVENYETTE.  Zie  rrm. 

EYEB,  byw.  NieUemin,  noMane,  evennel,  fr. 
cependani,  nianmoine,  \\  Bn  wairen  die  getuygen 
met  alle  yrye  personen  en  datter  slayen  oft  luden 
yan  seryglder  condicien  oyer  hadden  gestaen,  dat 
testament  zoude  eyer  yan  onweerden  zyn.  Y.  D. 
Tay.  324.  In  het  yoorg.  art.  staat  „echter". 

E  WE,  zn.  y.  Limb.  Wei,  fr.  Zoi.  ||  Die  ewe 
dcB  Heren  is  onbeylect.  Oeiifdb,  14d«  E.;  pe.  18, 
Ie»  Domini  immaenlaia.  Want  bi  Di  is  ghenadi- 
cheit,  en  om  Dine  ewe  yerbeide  ie  Di,  Here.  Ib. 
ps.  129,  propier  legem  iuam  sueiinm  ie.  In  die 
ewe  des  Heren,  syn  wille,  en  syn  ewe  sal  hi 
denken  dach  en  nacht.  Ib.  ps.  1,  t»  l^e  Bomim 
voluni€u  ejnej  ei  in  lege  ejue  mediiabiiur  die  ao 
node. 

EX  ACTIËN,  zn.my.  BeUui%ngen,h,impoeiHane. 
II  Dat  zy  oyer  alle  onse  lant  yan  Brabant  yry  en 
exempt  souden  wesen  yan  allen  exactien,  tollen  en 
anderen  ongelde  gemeynlick  geheeten  dlootgelt.  Be- 
kenk.  e.  Brab.  reg.  138  foL  226  y®.  (1536),  .Sa2«fi. 


M^ 


EXC. 


EXC. 


EXAMEN  (Exaine),  sn.  o.  JRechierlijke  ondef' 
vroffinfff  verhoor,  fr.  interrogatoire.  ||  Exame  up 
Boel  Yaif  Bonneke.  Boelant  Van  Bonneke  segt 
dat  hy  ghelt  heeft  helpen  deelen,  dat  men  te 
Brucele  ghegheven  heeft,  en  heeft  ghehadt  tzynen 
deele  ii  lib.  xvi  stuuvers  groote.  Collacie  75,  en 
pcuiim.  —  Ook  de  pijniging  of  pijnbank,  fr.  ld  qves- 
Hon  om  torture.  ||  Dat  de  twee  principale  binnen 
deaer  Btede  ghevanghen  hebben  gheweest;  en  ziende 
dat  men  heeft  willen  procederen  ieghens  hemlieden 
hj  justicien ,  naer  haer  verdiente , . .  de  baellina 
en  officiers , . .  absenteerden  hemlieden  omme  te 
belettene  dezelve  justicie;  omme  welcke  absentien^ 
oonsidereronde ,  dat  de  zake  was  zoo  crimyneel  en 
aerch,  dat  zo  nyet  en  was  vergheTelic,  men  pro- 
cedeerde up  hemlieden  I  zonder  thebbene  de  Toors. 
baelliuB  eü  officiers,  by  examen  eü  lichamelicker 
executien.  Ib.  125. 

EXAMINATIE,  zn.  y.  Scherpe  examinatie. 

Verhoor  op  de  pijnbank,  pijniging,  foltering,  fr. 
question  rigoureuse,  torture.  ||  ZJoeverre  sy  [nl.  bur- 
gemeesters en  schepenen]  sufficiënte  indiciën  en 
suspicien  teghen  den  gheacciiseerden  bevinden,  soe 
willecoren  en  accorderen  de  wethouderen  den 
Bchoutet,  oft  officier,  alsdan,  dat  hy  dien  delin- 
quanle  mach  pinighen  en  brenghen  ter  scerper 
examinatien  en  ter  banck  leggen.  C.  e.  Antw. 
1545,  I,  12. 

EXCELLENT  vak  SPAENYEN,  zn.  m.  Eene 
Spaansche  gouden  munt,  fr.  monnaie  d'or  eepagncHe, 
Muntwaarde  v.  1495  =  xlv  st.  ij  ing.  Span.  exeelente. 

EXCEPTIEN,  zn.  mv.  Woorden  of  Jbrmulea 
van  betuiging  der  goede  trouw,  in  sommige  oorkk. 
voorkomende,  uitzonderingen,  uitvluehien,  fr.  termet, 
formulea  de  protettaiion  de  la  bonne  foi,  ueitée 
dans  eeriaines  ehartes,  échappatoires.  ||  Efi  omme 
dat  wij  willen  dat  alle  dese  voors.  dinghen  bliven 
vast  en  ghestade,  so  renuncieren  wij  en  gaen  af, 
bi  onser  trauwe  en  bij  onsen  heede,  alre  excep- 
cien:  van  varen  [van  baren?},  van  ghedinghe,  van 
desen  coepe  niet  ghedaen,  van  ghelde  niet  ghetelt, 
van  gherechten  prise  in  desen  coep  niet  ghedeli- 
vreert,  van  bedrieghenessen  van  becoepe  [?]  tot 
heelft  of  derboven,  alre  privilegiën,  hulpe  van 
indulgencien ,  respité  en  versten  ghegheven  of  te 
ghevene ,  van  pausen ,  cardinalen ,  legaten ,  bissoop- 
pen,  van  keyseren,  van  coninghen,  van  graven, 
of  van  anderen  prelaten  of  princen,  en  van  allen 
brieven  die  ghegheven  sijn  ot  werden  mochten,  of 
[l.  vanj  ridders  of  anderen  edelen  lieden,  costu- 
men,  vordeelen,  allen  manieren  van  savsinen  of 
possessien,  die  wij  of  onse  hoyr  namaels  useren 
mochten ,  met  overgripene  van  ons  of  onsen  lieden, 
of  bij  roukeloesheden  van  der  kerken  vorseyd,  dat 
die  saysine  of  possessien,  van  hoelanghe  dat  men 
se  useren  mochte,  ons  na  [no?  of?]  onsen  nacom- 
mers  sal  moghen  commen  in  scaden  [l.  in  staden] 
jeghen  dese  convenanchen ,  en  van  allen  kerkeliken 
rechten  en  werleken,  ghescrevenen  of  niet  ghescre- 
vene;  ware  oeo  so  sake  dat  dese  letteren  worden 
verloren,  verberrent,  ghescoert  of  ververghert 
[2.  veraerghert],  so  geloven  wy  dat  wi  se,  of  onse 
hoyr,  souden  vemyewen,  verbeteren,  verseghelen 
in  dese  selve  vorme  der  kerken  vorseyd,  so  wan- 
neer dat  wijs  of  onse  hoyr  versocht  sullen  wesen. 
SB  Pb.  BK  Bb.  II,  Mjergem,  42  (1319).  —  Dese 
formule  is  de  volledigste  en  daardoor  ook  de  merk- 
waardigste die  wy  ooit  in  de  kanselaryschriften 
aantroffen.  Zie  ook  hier  hoogerop  v^  bbschitddbkib. 
Wy  achten  het  niet  overbodig  er  nog  een  paar 
dier  formules,  ware  het  slechte  om  het  duistere, 


erin  voorkomende  w.  haren,  bij  te  toegen;  wjj 
bekwamen  de  oorkk.  eerst  na  afwerking  der 
letter  b.:  ||  En  dit  mün  segghen  voerseit  appro- 
veerden  eü  loefden  de  voors.  partien,  en  gheloef- 
dent  vast  en  ghestaet  te  houdene  en  te  doene 
houdene  sonder  enegh  wedersegghen ,  en  dat  sire 
niet  jeghen  gaen  no  doen  ne  souden,  met  woerden 
no  met  daden,  no  bi  hem  no  bi  andren  personen; 
en  sy  daden  hem  buten  van  allen  weren,  redenen 
en  baren,  die  hem  in  enegher  manieren  te  staden 
mochten  staen ,  omme  te  ghane  iof  te  doene,  jof  te 
segghene  eneghe  ding,  iofte  eneghe  sake  ieghen 
dese  lettren,  iofte  ieghen  eneghe  dinc  diere  in 
ghescreven  is.  Oork.  18  juli  1286,  verleden  voor 
den  baljuw  van  Brugge,  rakende  den  „  W^aierganghe*'. 
Deze  formule  wordt  herhaald  in  eene  andere  ge- 
lijkaardige oork.  deszelfden  datums.  f|  Eü  hier 
binden  wi  ons  dese  ordinanohie  en  desen  coep  te 
houdene  sonder  heneghe  verwandelinge ,  ten  heice- 
liken  daghen,  hover  ons  en  hover  ons  hoer,  dat 
wi  hebben  of  hierna  gecrighen  moghen,  beede  met 
sekerheden  eiï  roet  heeden,  en  ghelovent  ensnerent 
nemmerme  derjeghen  te  gane,  stUlikene  noch  lude, 
doer  neghenen  noed  ne  beduano,  en  doere  [nL  doen  er] 
toe  hand  en  mond;  en  gaens  huit  en  halmeos 
claerlike  en  al,  thuus  boef  van  sente  Jacobs  huns 
voerseid;  hierboven  renuncieren  wi  alle  baren, 
alle  exceptien,  alle  letteren,  alle  privilegiën  en 
alle  hulpe  van  rechten,  beede  ter  gheesteliker  wette 
eü  ter  waerliker  wette,  en  bilevinghen,  bi  onsen 
bede  en  sekerede  vorseid,  en  al  dat  ons  in  baten 
mach  staen  en  oomen,  en  den  vors.  proveerres  eü 
den  dekenen  en  den  huse  vorseid  in  onbatén,  eü 
daer  dese  jegenwoerde  tsaerter  en  dat  hi  houdende 
es  in  eriger  manieren  bi  mochte  werden  gecasserd. 
Oork,  10  mrt  1296,  Verkoop  van  vier  hofsteden 
ten  behoeve  van  St.-Jaeobs  gasthuis  te  Oent. 

EXCES,  zn.  o.  Gewelddadigheid,  mishandelimg, 
fr.  violences,  mcmvais  traUemént.  \\  Partye  gedaeeht 
synde,  tey  by  den  heore  om  eenige  excessen,  oft 
by  partyen  om  eenen  hoirvrede  te  eysschene,  om 
in  der  vierschaeren  personelyck  te  compareren,  soo 
vermach  alsulcken  gedaechde ...  Cv.  Antw.  1570, 
V,  56.  Die  een  ander . . .  wilt  doen  leggen  in  eenen 
oirvrede ,  moet . . ,  opdoen  eü  openbaeren  de  redenen 
waeromme  hij  snlcken  vrede  van  hem  ia  verheijs- 
schende,  vaststellende  het  begaen  exces,  bij  ge- 
tuijgen  oft  quetsure.  C.  v.  Diesi,  VZ,  xvi,  6* 
y.  D.  Tav.  55  zegt  alleenlijk:  Een  exces  is  een 
overtredinge  des  rechts. 

EXCESSIEF  (Excessijf),  bn.  Aanmerkel^k,  aan- 
eienlijkj  fr.  eonsidérahle ,  très-import-€mt.  ||  Zo  wan- 
neer t*goet  van  de  kinderen,  hemlieden  van  vader 
ofte  moeder  verstorven,  excessijf  es,  en  datter 
notable  somme  henvert  van  de  bladinghe  boven 
't  ghone  datter  behouft  tot  't  gouvernement  van  de 
kinderen.  C.  v.  Auden.  I,  XTiii,  8. 

EXCIJNS  (Exijs),  zn.  Aceijs,  €Meijns,  verhmiJiAelas- 
ting,  fr.  (Mceise,  impót  sur  les  denrées.  ||  De  appeUen  en 
schorssèn  oock  gheene  executie  ghegheven  in  *t  stuck 
van  stadts  excijnsen  en  inkomen.  C.  v.  Mcuutrieht, 
Becessen  v.  1665,  zxv,  8.  JRekenk.  v.  Brab.  rog. 
138  fol.  205  (10  dec.  1585).  Dat  men  niemant  van 
haer  consistorie  en  can  ghestraven  \nl.  beschul- 
digen] van  die  minste  onghehoorsaemheyt,  en  die 
niet  naermaels ,  in  dit  stick ,  hoe  langher  hoe  meer, 
zijn  devoor  doen  en  wilt,  ooc  bereet  zijnde  te 
betalen  tol,  dezijse,  trijbuut,  imposten,  beden  eü 
subsidien,  tzg  oordinaire  oft  extraoordinaire.  Sar, 
Hjden,  II,  89.      * 

EXCUSSABEL  (Exonsabel),  bn.  E—  sgn.   Qt- 


Ï^AC. 


t"AE. 


41  d 


pand  of  uH^euxmnen  mogen  wordmi^  fr.  éUre  exéen- 
iabUf  pouüoir  ètre  exéeuté.  ||  De  ezecuteun  van 
den  testament,  momboiren,  curateoren,  rentmees- 
teren  en  andere  administrateuren  Tan  ander  lieden 
goeden  sijn  excusabel  uyt  krachte  van  den  Tonnisse 
teghen  henlieden  persoenen  in  dier  qualiteyt  gbe- . 
wesen.  C  v.  Lier^  Stijl,  xiv,  17. 

£XCUSSEEREN,  bw.  Eenen  onderpand.  Dien, 
gerechtelijk  uitwinnen  en  verkoopeny  fr.  disculer, 
exêcuter  (i»«6  hypothhque).  \\  ï>eghene  hebbende 
hypothenque  voor  losrenten  of  loopende  payementen, 
es  schuldich,  by  ghebreke  van  betalinghe,  dezelve 
te  Tolghene,  weder  die  es  in  de  handt  van  den 
debiteur  of  anderen;  en  die  alvooren  t'ezcusserene 
[V.  d.  Hane  excuseren]  eer  hy  anders  om  zyn 
recouyre  procederen  mach  teghen  den  constituant 
oft  zyn  hoirs.  C  v.  Qent,  Yi,  16. 

EXCU88I£|  zn.  Vitwinning^  gerechtelijk  onder' 
Ëoek  en  verkoop  van  H  goed  een»  schuldenaars  ^  fr. 
discussion  y  recherche  ei  exécution  des  biens  d*un 
debiteur,  ||  Excussie  is  een  neersticheit  en  nauwe 
ondersueck  en  ontdeckinge  der  goeden  van  den 
principaelen  sculdenere,  gedaen  bij  den  richter, 
totter  malen  en  brootsacke  toe.  Y.  d.  Tat.  257  t^ 

EXECUTEUR,  sn  m.  Van  een  vonnis.  Uitvoerder, 
executeur  (Ttm  jugement.  \\  Ghy  sult  weten  dat  een 


puer  en  naict  executeur  is  geheeten  diegeene  die 
alleene  last  heeft  van  den  richter  de  sententie  ter 
executien  te  stellen  nae  huer  forme  en  teneure.  En 
een  mixt  oft  gemengt  executeur  is  diegeene  dyen 
mede  toegevueght  wert  van  den  richter  totter  exe- 
cucien  van  der  sentenoien  met  kennisse  van  saken; 
alsoft  die  richter  ordinarijs  den  exeouteerder  ordi- 
neerde iemende  yet  te  restitueren.  Y.  d.  Tav.  848. 

EXPUBQATIE,  zn.  v.  In  geval  van  naasting. 
Bechtvaardiging  van  den  koopprijs ,  fr.  justification 
du  prix  d'acquisi^on,  \\  Wat  expurgatie  dat  ooeper 
en  vercoeper  schuldioh  syn  te  doen  ten  versueok 
van  den  beschudder  [ui.  den  naastingeischer  of 
„vemaderaar"].  O.  gr.  Loon,  I,  tui,  61. 

EXSEL,  EXEL.  zie  hbckbsl. 

EXTENSIE,  zn.  v.  Inhoud,  ft.  oomtenu.  \\  Pat 
hy  hem  gedraecht  totter  extensien  en  narratiffve 
van  den  opwinbrief  en  der  coopoedullen.  O.  e. 
Hoogstraten,  Turbe  SteeUcens, 

EXTERENDAN8,  zn.  m.  Uitkomen  op 
eenen  extorendans.  Slecht,  verkeerd  uitvallen, 
fr.  avoir  une  mauvaise  issue,  se  terminer  mal,  ||  En 
Beiden  de  wercklieden  dat  het  op  eenen  exteren- 
dans  soude  uitkomen.  Rijksarch,  Chambre  fiscale i 
Inform,  muMtmeester,  NiocH.  Bloemert,  1618. 

EXUWE.  Zie  IB8ÜB. 


F. 


FABAY,  zn.  m.  JSene  zekere  ons  onbekende  kleine 
munt,  fr.  une  petite  monnaie  qui  nous  est  inconnue. 
Zie  het  volgende. 

FABAYBEOOT,  zn.  Sen  brood  van  de  waarde 
van  eenen  fahay,  fr.  pain  de  la  veUeur  d*un  yfabag," 
II  En  de  reste,  beloopende  xxyj  stuyvers,  sal  de 
kistmeestersse  imployeren  al  tot  wittebroot,  tstuok 
van  oenen  fabave,  daeraff  elck  kistkindt  alsdan 
hebben  sal  een  iabaybroot.  Bruss,  Chdsh,  B  1464, 
Testam.  v.  1665.  Ter  Kisten  was  een  bijzondere 
stichting  in  het  Begijnhof.  —  Zie  het,  zonderling 
genoeg,  met  ons  w.  zoo  nauw  overeenkomend  w. 
Lahay,  als  munt  en  als  broodsoort. 

FACELMENT  (Faselment,  Fachelment),  zn.  o. 
1)  Kosikaar  vaatwerk,  vaatwerk  van  zilver,  fr. 
vaisssUe  précieusCj  vtnsséUe  d*argent,  ||  Dat  alle 
deghene  die  hem  gheneeren  willen  met  selverine 
fachelmente,  eist  hout,  heist  nieuwe,.,  zullen 
voertan  helpen  draghen  den  cost  van  den  ambachte. 
BB  Pauw,  F^i.  82  (1888).  Doe  antworde  mijn 
vrauwe:  Mijn  heere,  gheloofdi  den  confessor?  Hij 
heeft  mij  oec  gheseyt,  dat  ghg  op  alle  de  doosters 
hebt  ghenomen  tfaselment;  en  hebbe  moeten  mijn 
selver  [nl,  zilverwerk]  weohdoen,  soudio  paeys 
hebben.  Maegdendale,  80. 

2)  Allerlei  keukengereedsohap ,  het  huishoudelijke 
vaat¥)erkf    alt  sehotds,  borden,  kommen  enz,,  fr. 


b<Uterie  de  cuisine,  vtnsseüe  de  ménage,  plats: 
assiettes,  terrines,  etc,  ||  Yan  Boudin  van  Liere, 
die  drossate  was,  [en?]  sooutheten  van Lokeren, over 
wien  de  soouthet  claeghde  den  bailliu  dat  hem 
Boedin,  syn  drossate,  sgn  sootelen  ghestolen  soude 
hebben  en  ander  facelment  van  potten.  Beken, 
baljuwschap  Gent,  rol.  1720  (1864). 

FAEIS  (Faeys,  faiz),  zn.  o.  Zak,  vracht,  last, 
fr.  faix,  charge,  fardeau.  \\  Denghenen  die  het 
laetste  faiz  ofte  sack  sal  ghedraghen  hebben,  es 
ghehouden  het  draechghelt  te  ontfanghen.  Rbhbbt 
I,  497.  Begl.  van  de  aerbgders,  1623.  Eerst  sullen 
deselve  aerbeyders  hebben  van  elck  faeys  schockel- 
lioen  te  draegen  uyt  den  schepe , . .  9.  d.  p.  Yan 
de  raziere  ofte  faeys  havere . . .  Yan  elck  faeys 
ooome...  Yan  rondt  graen,  draegende  bij  den 
faeyse,  als  vooren,  en  draegende  gesackt  uyt  den 
schepe...  Ib.  602,  Begl,  1761;  it.  608. 

FAELQE.  Zie  ïalib. 

FAELQEEREN  (Failleeron),  ow.  1)  In  rechten. 
In  gebreke  blijven  van  een  stuk  over  te  leggen,  fr. 
être  en  dêfa/ut  de  produire  une  pièce.  \\  Yan  den- 
geenen  die  faillieert  over  te  geven  by  Intendit, 
Soe  wye  fault  over  te  brengen  bg  Intendit  ten 
daige  hem  beteekent,  hy  verUeet  zyn  querele  en 
sake.  —  Yan  dengeenen  die  faulc  over  te  brengen  by 
memorien:  Soe  wye  fiüUeert  over  te  brengen  by 

58 


4l4 


FAG. 


PxC. 


memorien  met  geecriften  ten  daige  geordineerti  hij 
en  Tftlt  in  geen  Borge  oft  yerliee  yan  synder  aaken 
en  querelen.  V.  d.  Tav.  12  ▼•. 

2)  In  den  koophandel.  Bankbreukiff  worden,  fr. 
faiüir^fairefaUHU;  gefailleert , /ai/Zt.  ||  Enc- 
kele  gebroken  oft  gefailleerde  persoonen  [var.  coop- 
lieden]  sijn  tweederhande,  te  weten:  bedecktei 
daeiran  het  falifleeroent  alnoch  onder  den  man 
niet  en  iB,  en  nochtans  eenige  aeten  ran  falisse- 
ment  doen  oft  lijden,  daerop  het  falissement  Tolcht ; 
en  openbaere,  daerran  het  falissement  opentlyck 
bekent  wort.  O.  e.  Antw.  camp.  lY,  xtj,  11.  Een 
coopman  wort  Terstaen  en  gebonden  bedecktelijck 
gelnoken  en  gefailleert  te  sijn,  soo  wanneer... 
Ib.  a.  12. 

8)  In  eenen  meer  algemeenen  sin.  Ten  onder,  te 
lÊiet  ff  aan,  fr.  tomber  en  déeadenee,  périr.  ||  Tlant 
en  de  steiden  worden  so  lang  so  armer,  want  de 
ooopmanscepe  die  was  al  ghefaelgiert.  Ol.  t.  Dix- 
KüDEi  27.  Dat  indien  daerinne  niet  Toorzien  en 
worde,  de  yisscherie  van  denzelven  onzen  lande 
gheschepen  ware  daerduere  ghenough  teenegadere 
te  rergane  en  faelgieren,  hj  ghebreke  van  yisschen 
omtrent  de  voors.  zeecoeten.  PI.  v.  VI.  30  nor. 
1546,  I,  366. 

4)  Niet  gewagen  eau,  zwijgen  over  iets,  fr.  ne 
poe  faire  mention  de,  se  tctire  sur,  ||  Als  die  [nl 
de  kost.  Y.  Vlaanderen]  faelgiert,  so  neempt  men 
de  eostnyme  generale  Tan  der  Grone,  op  dat  onder 
de  Crone  is.  Wislakt,  Leenrecht,  14.  Dese  cos- 
tujme  yan  Vrancrijck  is  contrarie  den  geschreyen 
leenrechten  en  faelgiert  in  yeele  stucken.  76. 

FAEM.  Zie  ïams. 

FAES8CHE,  zn.  Hen  stuk  der  middeleeuwsehe 
toapenioerMsting ^  hand^  fr.  hande  (pièce  de  V armure 
au  moyen'dge.  \\  Yremde  man  die,  binnen  yriheden, 
drongne,  bi  daghe,  zweert,  porpoint  met  ysere, 
dats  te  wetene  porpointen  daer  albergnel  in  ghe- 
stect  es,  ofte  &esschen  yan  yserinén  mauwen,  ofte 
met  schenen,  ofte  met  platte  mauwen,  yserine 
huye,  yserin  antscoen  en  aUe  wapine  met  ysere, 
yerbnenle  x  lib.  Kb,  v.  Auden,  1338,  Van  wapenen 
ie  draghene, 

FAGGE,  zn.  Mutsaard,  takkébos,  fr.  fagot. 
II  Want  wy  yerstaen,  dat  vele  yan  den  ondersaten 
van  onsen  lande  yan  Limborch,  soewel  die  kers- 
pellnde  yan  Balen  en  yan  der  Gapellen  als  andere 
Duyten  kerspels  geseten',  hen  geyordert  hebben 
groote  schade  op  onsen  yoirs.  bosch  te  doene,  ma- 
kende groote  menichte  yan  faggen  oft  mutsairden, 
in  allen  tijden,  en  die  eycken  en  buecken  snu- 
wende,  cortende  en  de  nasten  af  huwende,  soe 
hebben  wij,  om  daerop  te  yersiene,  geordineert  en 
gestatneert:  dat  nyemandt  yan  denselyen  ouder- 
saten,  hij  zij  borgere  yan  Limborch,  kerspelman 
yan  Balen  oft  yan  der  Gapellen,  oft  andere  buyten 
kerspels  geseten,  egheenrehande  boomen ,  hoedanich 
die  zyn,  en  sal  mogen  snuwen,  cortten,  noch  die 
nasten  afhonwen,  noch  Csggen  opten  yoirs.  onsen 
boech  maken . . .  Behonwelick  dat  die  borgeren  yau 
-Limborch  en  kerspellude  yan  Balen  en  yan  der 
Gapellen  sullen  mogen  alleenlick  faggen  maken 
yan  dooden  en  liggenden  houte,  mit  twee  banden 
gebonden ,  die  welcke  zy  opt  hoot  en  te  halse  sullen 
mogen  dragen,  sonder  dat  men  mit  wageneu  oft 
peerden  eenige  faggen  yan  den  yoirs.  walde  sal 
mogen  afmeren.  Èékenk.  e.  Braè.,  reg.  138  fol. 
250  y^.  Ord.  's  Hertogenwald ,  15  dec.  15.%3,  a.  8. 

FAGOOT  (Fagoet),  zn.  Hetzelfde  als  het  voor- 
gaande. II  Dat  niemant  yoortmeer  mijten  yan  muts- 
aérden,  fagoeten,  noeh  yan  stroo,  en  stelle  noch 


en  make  binnen  Denremonde,  naerder  dan  xx 
yoete  [yan]  foimeysen ,  ovenen  noch  anderen  heerd- 
steden  daer  men  yier  maect.  de  Vlaicivck,  Vgb, 
42  (1410). 

FAIGT.  Zie  feit. 

FAI8ANT.  Zie  pababw. 

FAIT.  Zie  feit. 

FAGKEËLEN,  zn.  my.  Afgerukte  brokken  van 
eenen  bouw,  fr.  pièees  et  morceaux  arrackés  éPune 
eonstrnetion.'K.ïi.  Fackeel,  yaok,  yackeel,  con- 
tignatio,  pars  strueturae.  ||  Zo  procedeerde  uut 
tyoornomde  scheepkin  een  wonderlicke  groote  ylam- 
me  yiers,  subyt  als  een  blicxem,  en  daemaer  een 
zulck  geruchte  eü  slach  als  men  noyent  donde^• 
slach  ofte  de  meeste  artillerye  hoorde  untbarsten. 
Zodat  al  de  tegheldaken  daerontrent  staende  binder 
stadt  schoorden  af  met  groote  fackeelen.  Piot, 
Chron.  672. 

FAGKEN,  bw.  Grijpen,  vatten,  fr.  saisir.  Kil. 
fland.  j.  grijpen ,  apprehendere.  \\  Mr.  Marcus  Steerke, 
. .  fncte  den  man  bij  den  boesem  en  hilt  hem  staende 
in  de  keercke,  totdat  hij  yan  zéker  soldaten  ghe- 
grepen  en  ghevanghen  wech  gheleet  wart.  Ser. 
tijden,!,  266.  It.  II,  192,  217,  III,  38,  161. 

FAGTEUB,  ZD.  factebbsse.  1)  Dader,  bedr^- 
ver,  bedrnfster  eener  misdaad,  fr.  auteur  d'un  crime. 
II  In  allen  desen  crismen:  adulterie,  stupre,  pu- 
tierscepe  en  ooc  incest, . .  de  facteurs,  facteressen, 
en  alle  degheene  die  hulpe,  troost  oft  bijstant  hun- 
lieden doen,  worden  gepnnieert  gelijck  de  princi- 
pale. WiBLAHT,  Orim.  c.  90.  Opdat  iemandt  by 
eyelen  faicte  anderen  diffigiireirde  int  aenzichte, 
hem  ofsnede  de  zenewen,  armen,  leden,  handen, 
beenen  ofte  voeten,  de  principalen  facteur  zouder 
af  ghejusticieerdt  zijn  van  der  vuust.  —  Ende 
indien  iemandt  deze  oft  ghelika  &iten  ded^  doen, 
zoude  daeraf  ghepunieert  zijn  gelijck  de  principale 
facteur;  wel  verstaende,  dat  de  facteur  ten  oircond- 
schepe  niet  beleedt  en  werdt  ieghens  dengenen  die 
zulke  faicten  zouden  hebben  ghedaen  doen.  C  Kast. 
Iperen,  a.  37. 

2)  In  den  koophandel.  Makelaar,  taakhezorger , 
tusschenpersoon ,  fr.  oourtier  {de  commerce)  Littré: 
Facteur,  4^.  celui  qui  est  chargé  d'un  négooe pour 
un  autre.  ||  Facteurs,  makelaers  oft  andere  per- 
soonen  ander  lieden  goeden  in  handen  hebbende, 
om  die  te  yercoopen,  vertieren  oft  anderssints  ten 
meesten  proffijte  te  brengen,  en  mogen  daerinne 
hun  eijgen  voordeel  niet  soecken.  C.  v.  Antw.  eomp. 
lY,  X,  3.  Yerdam  Factoor;  zie  bbvelhebbeb. 

3)  Bij  de  Bederijkers.  Dichter  eener  Bederijkers^ 
kamer,  fr.  poète  d'une  chamhre  de  JRhêtoridens.  Kil. 
meldt  slechts  eenen  Facteur  van  tspel,  00- 
moediae  scriptor,  auctor  eomoediae.  ||  De  £ictenr 
was  de  dichter  der  kamer.  Hij  was  belast  met  het 
veryaardigen  van  alle  noodige  gedichten  en  tooneel- 
stukken  yoor  byzondere  feesten,  met  het  oplossen 
der  vragen  door  andere  kamers  voorgesteld,  en 
met  het  uitschrijven  der  prijskaarten.  Hij  deelde 
de  rollen  uit  aan  de  spelers,  en  onderwees  de 
Jongeren  in  de  kunst  van  rhetorike.  Elk  fkuHwor 
had  een  onderscheiden  kenspreuk,  op  zijn  naam 
of  hoedanigheid  zinspelende,  en  bij  welke  hy  door* 
gaans  meer  bekend  was  dan  bij  zijn  wezenlgken 
naam.  De  prins,  het  eigenlijke  hoofd  der  Kamer, 
was  zoodanig  in  aanzien,  dat  de  facteur  nooit  een 
refrein  voorlas  zonder  het  aan  hem  op  te  dra^n. 
Skellaebt,  Schets,  73. 

FAGTIE,  zn.  Soort  van  tooneelsiuk,  fr.  sorte  êe 
pièce  de  thédtre.  J|  Dat  de  retorisynen  egheensindts 
toeghelaeten  noen  gepermitteert  en  wo^e  eenighe 


FAL. 


FAM. 


415 


•peelen,  fiM^tien  oft  battementen  Toorta  te  stellen 
aooder  expres  consent  en  kennisse  van  onsen  sehol- 
tete  en  iMFgermeesten,  schepenen  en  nedt.  Dat 
sy  gheen  spelen,  battementen,  referynen,  Uedekens 
oft  andere  diergelycke  üeustien  componeren ,  singhen 
nogh  profereren  oft  van  hun  uyt  laeten  gaen  en 
saÜen  eenighsindts  tenderende  tot  prejudicie  oft 
achterdeele  yan  onsen  catholyoken  geloove  en  religie. 
Piot,  Cari.  II,  627  (1669). 

FACTORIJ  (Facturie),  zn.  Faetwraehap,  het 
lêToep  van  «Mkdaar,  mókelaturtékap  ^  is.faetorad, 
la  profeMtiom  de  eourüer.  Kil.  Faoteurije,  fae- 
teursohap,  exereitium  ituiitorium.  ||  Van  bevel 
en  faotorije.  C.  o.  Aniw,  eomp.  lY,  x,  titel,  Aen 
alle  andere  persoonen  maer  te  permitteren  Tan  een 
ore  naor  daete  te  moghen  in  de  gaerenroerct  oom- 
men  om  te  coopen,  hierinne  begrepen  selfs  de 
inwoonders,  die  geen  gebruyck  en  doen  yan  tselve 
te  verwercken,  maer  wel  alleenelyck  by  facturie 
of  ooopmanschapsche  wyse  eene  groote  partie  gaeren 
afcoopen.  Bbhbsy,  I,  869  (18d«  E.). 

FACULTEIT,  sn.  y.  {Geldelijk)  vermogen,  for- 
tuiHt  ft.  for  tune.  \\  Als  de  conolusien  tenderen  tot 
peine  pecuniaire  oft  andere  profijtable  beteringe, 
soe  mach  hy  hem  onderzoeken  en  informeren  yan 
der  faculteijt  en  ryckdomme  yan  den  gediffameer- 
den.  WiSLAKT,  Crim,  c.  47. 

FALDE,  zn.  O)  II  Van  y\  ellen  strype  lakens, 
delle  TJ  gr.,  yan  stoffe,  maxene  en  iiij  falde  yan 
der  stede- wapine ,  xix  lib.  x  s.,  daer  Hannin  Glo- 
riaerd  eenen  froc  af  hadde.  Hüyttsivs,  Corpor, 
98.1  Bek,  etad  Qeni  1366. 

FALEN,  OW.  JBehooren,  vereiseht  worden,  fr. 
falUnr,  être  exigéy  requia,  \\  Zooverre  N.  niet  wys 
en  was,  nochte  en  wyste  hoedat  hy  in  materie  van 
afwynnynghe  behoorde  te  procedeerene ,  mochte 
bezien   ter  lettryne  den  styl  en  usance  van  allen 

Srocedueren  aldaer  ghespecifieert ,    eö  leeren  wat 
aeghynghen  en  insinuatien  in  elcke  actiën  faelen.   | 
C.  V.  Auden.  2(ie  d.  394  (1691). 

FALIA27T.  Zie  yaliant. 

FALIE  (Faelge,  phalie,  fiullie),  zn.  Zwart  zijden 
of  êtojfen  over  het  hoofd  en  tchonders  geslagen  en 
aan  weerskamUn  laag  nederhangend  kleedingatvk 
der  vrouwen,  ir,  pièee  d^habülement  dea  femmea, 
en  aoie  noire  ou  étoffe,  repoaant  aur  la  tête, 
ramenée  aur  Ie  devant  et  deaeendant  trha-hcu  des 
deux.oótéa.  ||  Dat  gheen  wijf  en  comme  up 'den 
Comard  up  maercdaghe  omme  te  oopenè,  up  hare 
fiulge  of  up  hare  overste  cleed,  en  tooren  ver- 
beurt. Dx  Pauw,  F>6.  48  (1360).  Van  Kallenbays, 
die  berucht  was  dat  soe  harer  moyen  faelge  ghe- 
nomen  soude  hebben.  Rak,  haljuwaehap  Gent,  Bol 
1721  (1367).  Due  tiamides  diete  phalien  ni^rs.  Schep, 
V.  Bruaad,  9  mei  1389.  Due  damidea  nigre  dicte  falien. 
Int,  Arnta  a  Greven,  1391.  Foillie  oft  huyeke  van 
saye  oft  van  laken.  C,  v.  A»tw,  1682,  o.  xli,  102. 

FALIECANT  (Falicant),  zn.  m.  Sprekende  van 
gezaagd  hout.  JSen  aoheeve  kant ,  fr.  im  angle  obliqtie. 
XjÜ.  (1642)  Falie-kant,  an^ua  inaq^lia,  non 
quadratua  aut  reotua.  Un  angle  inégal,  \\  Het  fali- 
cant hout  en  hetgene  dat  niet  vierkant  en  is,  daerop 
sal  men  den  duymstock  legghen,  niet  op  't  meeste 
faUcanste  noch  op  het  minste ;  en  soo  men  bevindt 
dat  het  evenwel  s^jn  breedde  en  dickte  heeft,  soo 
sal  't  voor  goed  gehouden  eü  gemeten  worden;  maer 
indien  dat  het  sgn  volkomen  dickte  en  breedde 
niet  en  heeft,  soo  sal  voor  het  falicant  gerekent  en 
a^trocken  worden  eenen  voet  lenghde,  en  meer, 
naer  advenant  dat  den  falicant  langh  en  diep  is. 
C,  V,  Bmaaelj  Maten,  Ord,  23  nov.  1644. 


FALI8SEHENT,  sn.  o.  Bankbreuk,  fr. /mOitfs. 

Zie  FAXLOBEKEK. 

FALLACIE,  zn.  v.  ^Bedrog ^  bedriegerij  fr. 
faUacey  tromperie,  ||  Ware  dat  sake,  .dat  si  [m^  de 
lakens]  waren  mesvarwet,  soe  sout  men  se  bringhen 
vore  de  dekene  en  die  gheswome;  en  ware,  dat 
den  gheswoomen  dochte  dat  si  mesvarwet  waren 
en  dat  ment  niet  en  versochte  om  enegherande 
fallacie ,  dan  selen  die  gheswome  orlof  gheven  te 
varwene.  £n  die  aldus  souken  laken  te  verver- 
wene,  die  moeten  sekeren,  bi  trouwen  en  bi  hare 
manwareheiden,  dat  siet  niet  souken  omme  eneghe 
faUacie.  K.  lakéng.  Meehelm  1333,  a.  38. 

FALLANT,  bn.  Fallant  sgn.  In  rechten.  In 
gebreke  gijn  van  ie  veraohtfuen,  niet  verachipienj 
(r,  faire  défaui^  ne  paa  eonuMrailre ,  être  défaUlant, 
II  By  also  dat  daer  eenighe  ghedasghde  croonden 
fkllanten  waren.  Chnda  ehartb.  126  (1446).  Waren 
verwonnen  by  contumacien ,  en . . .  ghewyst  en 
ghecondemneert . . .  elcken  in  lx  ponden  parasyse, 
insghelyck  N.  N.  als  fallanten.  Ib.  127  (1489). 

FALOERDE  (Falloerde),  zn.  Muiaaard,  tak- 
kenboa,  fr.  fdlourde^  fagot,  \\  Ghecocht...  een 
voedere  faloerden  gheleit  in  den  wech  te  [nl,  naar] 
Proleghem,  ooste  xxiiij  s.  Bek,  atad  Ninove^  1460. 
De  pachter  [van  de  pachthoeve  te  Boeselaar]  mooht 
uit  het  bosch  van  Boeselare  ieder  jaar,  met  wagen 
en  paarden,  zes  honderd  falloerden  voeren.  Ds 
Pb.  en  Br.  Aalat,  III,  863. 

FAME  (Faem),  zn.  v.  1)  Openbaar  geruehi, 
loopend  gerucht  ^  £r.  bruit  qui  eourty  rumeur  publique, 
II  Dat  in  de  maent  .van  Aprille  een  groete  fame 
ginc,  alst  oec  wel  waer  was,  dat  de  Ynghelsche 
met  eenen  groeten  deele  volcs  en  scepen  ter  zee 
laghen ,  en  men  niet  wel  gheweten  en  conste  waer- 
weert  dat  zy  meenden  te  treckene.  Hbbtbkb  bf 
ToBFB,  II,  617,  atadarek,  1401.  Oft  die  dekenen 
oft  hon  knape  eynige  goede  [nl,  wolle ,  laken,  garen] 
wisten  ongetuichlick  \nl,  slecht],  en  hon  die  be£semt 
weren,  dat  sy  derre  famen  nae  sullen  volgen,  die 
ongetuichlicke  goide  oft  saken  te  ïueckenej  soo 
waer  sy  die  wisten  en  hon  aenbracht  weren.  K, 
Idkeng,  Haaadi  1433,  a.  40.  Weer  enich  feijt  voer 
moort  geroepen,  en  en  droegen  sijs  nijt  aen  hem 
binnen  tijtz  dijt  sculdich  weeren,  soe  soude  der 
heere  en  stadt  mogen  na  die  fame  gaen.  En  conden 
sij  die  fame  volcomelijck  geprueven,  soe  souden  sQ 
dien  mogen  vangen  en  ter  banck  bringen  en  pQuen. 
K.  V,  St- Truiden  1636,  Die  groete  miadaet,  667. 

2)  Openbaar  gerucht j  algemeene  maar,  het  bew^e 
van  een  feit  kunnende  vervangen  j  fr,  bruU  pMie, 
commune  renommée  qui  peut  tenir  lieu  de  preuve, 
II  Ennige  seggen,  dat  x  oft.xx  lieden  maken  een 
fame;  mair  dat  en  es  niet;  want  men  niet  aen  en 
siet  een  zeker  getal  van  persoonen,  maer  men  siet 
aen  dat  getal  van  den  persoonen  van  der  stadt, 
dorpe  oft  plaetze  dair  men  seegt  dat  die  fame 
soude  zijn;  hoewel  gemeijnlgck  in  een  fame  te 
indiceren  en  te  maken  niet  sculdich  en  zijn  te 
wesen  min  dan  x  persoonen,  na  de  meeste  opinie 
van  den  doctoren;  en  hieruuyt  suldg  mereken  en 
onthouden :  als  een  getuige  deponeert  en  tuljgt  van 
der  £eunen  die  in  eender  gebuerten  of  steden  is, 
dat  men  hem  behoort  en  [het]  betaemt  te  vragen 
hoeveele  lieden  in  die  plaetze  woonen  dairaf  dat 
den  meesten  deele  dat  seegt  en  fameert;  te  d\jen 
eljnde  óft  dijer  min  wairen  dan  x  personen,  dat 
ghij  moigt  weten  dat  die  geen  fitme  en  maken. 
V.  D.  Tav.  166.  —  Fame  en  gerucht.  ||  Ten 
anderen  can  men  ghetoenen,  dat  hy  by  gemeynder 
famen  en  geruchte  van  allen  zynen  gebueren  en 


m 


FAM. 


FAS. 


lantalayden  ^honden  en  geacht  U  geweest  yoire 
notarijs.  Ib.  68.  —  Fame  en  mare.  ||  Pat  20e 
[nL  sg]  fame  en  mare  g^egheTen  heeft  dat  deseWe 
Jan  haer  ghesleghen  zonde  hebben.  C.  ü.  Audêm. 
2d«  d.  27  febr.  1514.  Dat  elc  van  hem  [nl,  de 
officien  van  jnsticie]  binnen  Teerthien  daghen  .*. . 
n  OTonende  hj  gheschrifte  den  naem  en  toenaem 
van  denghenen  [nt.  pastoor]  die  deselre  proohie 
bedienende  es,  metsgiEiders  de  fitune  en  mare  die 
achter  hem  ghemeenlickengaetvansjnderbequaem- 
heyt  en  leyen.  PI.  v.  VL  18  dec.  1544,  „om  on- 
derzouok  te  doene  naer  den  naem  e,  fame  en 
ghemeene  mare . . .  van  den  prochiepapen;"  1, 188. 
—  Fame  en  name.  ||  Dat  si  honden  den  persoon 
van  snloke  goede  name  en  fame,  als  dat  hi  niet 
qnalijck  noon  onrechtTeerdelijok  en  soude  willen 
sweeren.  Wielavt,  Leenrecht^  45.  —  Roep  en 
faem.  ||.  Soo  wanneer  den  officier  niet  anders  en 
heeft,  om  tot  ondersoeck  te  oommen,  dan  den 
gemeijnen  roep  en  faem,  is  hij  gehouden  eerst  en 
Tooral  te  vernemen  waervan  alsolcken  roep  oompt; 
en  sooverre  hy  bevint  dat  die  compt  van  lichte 
persoenen,  dronckaerts,  vrouwen,  oit  van  degene 
die  eenigen  quaden  wille  hebben  tegens  den  be- 
ruchten,  daerop  en  mach  hij  tegens  den  persoon 
van  eeren  geen  voorder  ondersoeck  oft-  vervolch 
doen,  om  nijemant,  sonder  groote  oorsaecke,  te 
besohaemen.  C.  o.  Awtw,  öomp,  VII,  i,  8.  Maer 
oft  van  de  faeme  en  geruchte  bleke  by  wettige 
getuijgenisse,  alsdan  soude  men  daerop  voorder 
ondersoeck  mogen  doen.  Ib.  9.  —  De  fame 
springt.  Sist  gerueht  loopt ^  fr.  U  hruii  eowrt, 
II  Of  die  fame  spronge,..  dat  ymant,..  om  tot 
eynigen  der  voirs.  ampten  en  officien  voertgesat  en 
gekoren  te  werden,  geworven  off  gebeden,  geit, 
guetdoen,  myede  off  ander  vruntecap  en  lieffenisse 
gegeven  ofi  geloeft  hedde.  C,  9.  McuutriMf  190, 
priv,  11  mei  1428,  a.  15. 

FAMEEBEN,  bw.  Gefameert  syn.  Begehvl- 
digd  eijn  door  het  algemeen  gerucht  j  fr.  être  aceuté 
par  la  rumeur  pnbliqne,  ||  Degheene  die  geaccuseert 
staet  [/.  staen]  in  ennich  jugement  van  crisme,  oft 
daeraff  gefameert  sijn,  bij  gemeenden  [gemeener] 
fame  [jsïeoiêaetice']^  rJjn  reprocerelgck  in  criminele 
saken.  Wielavt,  Ortm,  c.  50. 

FAMEL008, bn.  Yan  fameloose  conditie. 
Vicm  lage»  f  onaanzienlijken  stand  ^  fr.  de  bat  se  eon- 
diiion.  |j  Alsoo  wQ  verstaen  datter  eenighe  van 
fameloose  en  te  zeer  onachtbaer  conditie,  ghelyck 
vilders  van  peerden  en  dierghelijcke ,  hun  daghe- 
licz  vervoorderen  te  jagen , . .  PL  v.  VL  81  aug. 
1618  a.  82.  II,  899. 

FAMILIE,  zn.  V.  1)  AÜe  de  personen,  aanwr" 
wanten  of  met,  meesters  of  dienstboden,  onder  het- 
telfde,  dak  te  zamen  levende,  huisgezin,  fr.  touies 
les  personnes,  parentes  ou  non^  maitresouserviteurs, 
gut  ffivent  ensemble  sous  Ie  méme  toit,  gens  de  la 
maison,  \\  De  schoutet  oft  amptman ...  en  moeghen 
eenen  portere  van  Antweipen,  noch  oick  eonighen 
ingesetene  van  der  stadt,  nze  domicilie  met  synder 
familien,  jaer  uuyte,  jaer  inne,  in  eö  binnen  der 
stadt  oft  vriheyt  houdende , . .  voer  criminelle  saken 
binnen  zynen  huyse  nyet  vanghen.  C.  ,v.  Antw, 
1545,  1,17.  Die ...  in  oft  op  eens  poorters  huys, 
oft  deure  oft  venstere  liepe,  sloeghe  oft  stake,  om 
daerinne  te  comene  teghen  des  poerters,^  synder 
huysvrouwe ,  boden  oft  tamilien  dancke  en  wille , . . 
verbeurt  syn  lyff  en  goet.  Ib.  11, 81.  Een  yegelyck  die 
doer  eenighen  ghanck  heeft  synen  uuyt-  en  inne- 
ganck,  mach  daer  uuyte-  en  innegaen  en  ryden, 
nacht  en  dach,  vroech  en. spade,  met  huysvrouwe. 


boden,  &milie  [var,  huysgesin]  en  peerden.  Ib. 
Tin,  66.  It.  eomp.  YI,  iy,  20,  21,  22.  Gheen 
wedere  nocht  syn  famielie,  nocht  van  horen  weghen, 
en  suelen  daerby  staen  als  men  die  laken  rtalen 
sal,  op  een  pene  van  x  s.  Kb.  Idkeng.  Diest, 
fol.  86  v«. 

2)  Personeel,  gezamenl^ke  personen  behoorende 
tot  eenen  openbaren  dienst  in  hetzelfde  gebouw,  fr. 
personnel,  personnes  attaehées  è  un  service  public 
dans  Ie  méme  bdtiment.  \\  Tenwaere  dat  deselve 
porter  oft  ingesetene  eenighen  oploop,  rumoer, 
fortse  oft  rebellie  opten  Steen  en  binnen  den  ge- 
vangenissen, aen  den  steenweerdere,  buyten-  oft 
binnensluyters ,  oft  aen  yemande  anders  van  den 
huysgesin  oft  familie  van  den  Steene,  oft  aen 
d'andere  gevangene...  dede.  C.  v.  Antw.  1545, 
I,  18. 

FAMOOS  (Famoes),  bn.  Yan  personen.  Berucht, 
algemeen  —  openbaarUjk  bekend,  befaamd,  vermaard, 
fr.  renommê,  généralement,  — pMiquement  eounu,  sig- 
naU,  fameux.  Een  famOOS  dief.  Die  berucht  is 
als  dief,  fr.  cdui  qui  est  répuU  voleur.  ||  Om  te 
verclairen*  van  der  punioien  corporeele,  die  men 
den  dief  aendoen  mach,  soe  suldy  weeten  dat 
men,  na  den  gewoenten  van  desen  landen,  den 
famosen  en  openbairen  dief  met  eenen  baste  hangen 
sal.  En  hy  is  geheeten  een  vermeert  oft  famoes  en 
openbaer  dief,  die  gewoenhjc  is  te  steelen  twee- 
werf,  oft  meer,  die  dairaf  befaemt  is;  want  een 
werck  tweewerf  gedaen  induceert  gewoonte;  en  en 
eest-  geen  famoes  eö  openbair  dief,  en  hy  ierstwerf 
steelt  beneden  de  v  s.  Loevens,  men  sallen  geee- 
selen ;  steelt  hy  boven  de  v  s.  Loevens ,  men  machen 
teekenen ,  dat  is ,  een  stuck  van  der  ooren  afsnyden; 
mair  eest  dat  hg  datrin  persevereert,  soe  wort  syn 
punicie  geaggraveert ,  en  wort  als  een  famoes  dief 
aan  den  galg  gehangen;  en  dit  is  genoch  oonson- 
nant  metten  Lantcharteren  van  Brabant.  Y.  d. 
Tav.  80  v^.  —  Yan  zaken.  Een  famoes  libel. 
Een  eerroovend,  lasterend  schrift,  fr.  un  libeUe 
diffamatoire.  ||  Dat  de  criesmen,  capitael  stucken 
en  punten,  dairomme  men  mach  woxrlden  ter  doot 
gecondempneert ,  oft  gepunieert  met  ezilien,  pros- 
criptie, euwige  banne,  oft  anderen  saken  equipol- 
lent  metter  doot ,  zyn  dese :  te  weten . . .  Die  een 
valsch  en  famoes  libel  maict  tegen  eenen  anderen, 
tot  zynder  verscemenissen ,  tegen  die  wairheyt. 
Ib.  56. 

FANNEEL.  Zie  febitbel. 

F  ARDE  EL,  zn.  Over  het  algemeen,  een  pak, 
eene  baal,  (eene  vrttcht)  koopwaren,  inz.  van  het 
lijnwaad  en  het  laken,  fr.  en  général  un  paguet,  un 
hndlot,  {un  fardeau)  de  marchandises ,  portie»  de  la 
toUe  et  du  drap.  La  Gurne  Fardel: /arcfAitr.  Kil. 
Fascis,  ontu.  jj  Welcke  alloenen  en  gaeme  de  Bre- 
toenen van  allen  auden  tyden  herwaerts  overe  ghe- 
broght  hebben  van  goeder  stoffe  eü  lynghde,  te 
weten:  de  alloenen  van  xUx  en  ten  minsten  zlviy 
ellen  langh,  eü  tgaeme  broghten  sy  in  grooten 
packen  oft  fardeelen.  PI.  v.  VI.  9  aug  1531.  Inl. 
I,  846.  Lynen  laken  —  een  fardeel  oft  paczken 
uuyt  Henegouwe,  ig  gro.  —  Laken  —  een  fardeel 
oft  halven  teerlinck,  v  gro.  En  van  den  ridderthol, 
j  gro.   Watertol  1550. 

FA8AEN  (Faisant),  zn.  Fazant,  fr.  faisan. 
II  Niemant  en  wordt  toeghelaten,  tenzy  aen  onsen 
oppervalckenaer,  om  onsen  dienst  te  vliegen  [nl. 
jagen]  eenighe  reyghers,  faisanten,  patrijsen  oft 
diergheiycke  wildt,  tsedert  den  eersten  dach  der 
maendt  van  meert  tot  den  zv  van  oogst.  PI.  v. 
Brab.  22  mrt  1681,  a.  76,  II,  185. 


FAS. 


FAU. 


417 


FA8CEEL  (Fasseel,  Faisceel,  Fysseel),  exl  Sog, 
humdel  (dik  houij  geen  rijtkoui^  tr.  faiteeau  {de 
groe  htM\  fatgoi  (non  de  menu  hoit),  EU.  ƒa«cw, 
ft.faiêceau,  Waanohijnl\jk  het  Brusselsch  wishout  of 
bakkerahouty  fr.  eotret.  Zie  ook  Db  Bo.  ||  Men 
Torbiet  dat  iiiemen  bixmenbringghe  faiscelei  groete 
no  cleane  y  te  coepei  bo  ne  waren  naer  de  taille 
Tan  der  poert,  al  so  wyt  en  al  so  lanc  alie  de  taille  es 
die  staet  ant  Goerenhuus . . .  En  de  cleene  faiscele 
yiijVs  palmen  lano'  en  Tij  palmen  wyt.  Kb.  v.  Auden. 
1838»  Van  den  faisoelen,  Item,ijo  fasseelen,  telken 
St- Jansmesse.  ds  Pb.  en  Bb.  Natareih ,  19,  Pacht  v, 
1430.  Es  ooc  waer,  dat  OTor  Yijftich  jaeren  tijdt 
en  meer,  zeker  ordonnancie  en  goede  pollicie  ghe- 
maeckt  en  onderhanden  hebben  gheweest  op  de 
beminghe  van  den  haute  en  turfven,  te  wetene: 
van  den  slaghaute  van  eecken  neghen,  en  van 
eisen  seren  jaeren,  en  niet  daerondere,  op  eene 
sekere  linghde,  dickte  en  wydde  in  den  bandt,  al 
zowel  van  mntsaerden  als  yan  fasseelen  en  blooken. 
P/.  V.  VI.  17  dec.  1615,  Inl.  III,  667.  Boven 
desen  moet  dezelve  pachter  alle  jaeren  voeren  en 
leveren,  voor  Sent- Jansmesse ,  m  mijns  heeren 
berberghe  te  Ghent,  op  sijnen  cost,  een  hondert 
fysseelen  en  drie  hondert  mntsaerts,  Gaversche 
taelgie.  de  Pb.  en  Bb.  YII.  Dikkèlvenne,  11  (1535). 
Be  meerste  soorte  van  Fasceel  eü  Blocken  moet 
lanok  wesen  zg  palmen  het  Fasceel,  dick  iiij 
palmen,  rondt  ghebonden;  de  Blocken  zij  duymen, 
al  ten  halven  ghemeten.  Het  kleyn  fasceel  moet 
lanck  wesen  ten  minsten  ses  palmen  en  half  dick , 
en  te  meten  in  het  midden.  Ord.  Land  v.  d.  Vrife 
(Db  Bo). 

FA8CEELH0UT,  zn.  De  bet.  van  dit  w.  is 
zeer  ineenloopend  met  het  enkele  fasceel;  het 
onderscheid  is  dat  dit  laatste  soms  voor  een  enkel 
hout  uit  den  bundel  genomen  wordt,  zooals  het 
klaar  is  in  het  citaat  bij  Verdam,  uit  Diericx, 
Mêm.  1  411:  ||  Item,  groote  faceelen,  (daarvan 
qeeft  men)  eenen  faceel;  item,  van  cleynen  fa- 
ceelen  twee  faoeelen ;  iiem ,  van  rijshaute  . . .  eenen 
bundinc.  —  Moeilijk,  zoo  niet  onmogelijk  ware  het, 
in  onzen  leeftijd,  het  onderscheid  te  bepalen 
tussohen  de  volgende  houtsoorten  en  meest  plaatse- 
lyke  benamingen  in  den  tol  op  de  Zenne  v.  1436/ 
1531,  a.  30  voorkomende:  ||  Yan  elcken  scepe 
wishouts,  fasseelhouts ,  bondelhouts  (hoephouts), 
bachaut  Qfte  mutsaert.  —  Kil.  1642  Fasceel- 
haut,,^i«ci«  Ugnomm:  ^  ligna  quemea^  fr.  fagot; 
4*  huehee  de  cketne.  \\  Item,  'igna  eykens  fasseel- 
houts, die  men  nu  in  den  zomer  cochte . . .  omme 
in  den  winter  op  der  scepenen  huyse  te  bomen. 
Mbbtehb  en  Tobps,  II,  640,  Stadsrek.  '1401. 
Een  hondert  houts,  te  wetene  vijftich  faceelhouts 
eiï  vijftich  rijshouts.  de  Pb.  en  Br.  IX.  Deurlt^ 
10  (1464).  Betaelt  voor  acht  duysent  eycken  fas- 
seelhont,  't  duijsent  voor  zlvijVj  st.  Siadsarch. 
Sreda.  rek.  1566.  Indien  de  haestighe  sieckte  in 
iemandts  huys  quame , . .  soo  sullen  die  van  den 
huysghesinne  moeten . . .  eenen  stroowisch  uijt- 
stelÉen  boven  sijn  deure,  lanck  zijnde  anderhalven 
voet,  en  soo  dick  als  een  fasseelhout.  C.  v.  Deurne 
1612,  a.  4^8;  item  Kiel^  in,  22. 

FA8CEELME8,  zn.  o.  Breed  ^  krom  snoeimes, 
houwer,  fr.  serpe.  Kil.  1642 /o/x  arhoraria,  eüva" 
Hea.  Vne  earpe.  ||  Een  tochteneere  en  mach . . . 
deselve  opgaende  hoornen  voordere  meren,  noch 
daerane  comen,  noch  slennen,  dan  den  fasseelmesse 
toebehoort.  C.  v.  Antw.  1545,  xin,  67;  item  O.  v. 
Lier,  xrv,  5,  en  C.  v.  Bergen-op-Zoom,  xviii,  33. 

FASCËEL8T0CK  (Fasselstock),  zn.  m.  Knuppel, 


fr.  gourdin,  ||  Omdat  zy,  in  evelen  wille,  met  een 
fiwselstocke  denselven  Ghristiaen  Waelkin,  daer 
hg  ter  eerden  lach,  ghesleghen  hebben.  C  v, 
Auden.  2de  d.  22  oot.  1458.  Zie  fabcbbl. 

FATALEN  (Fatalien),  zn.  mv.  De  bepaalde  tijd 
om  te  kunnen  of  moogen  appeUeeren;  welke  veretrèÉm 
zynde,  dient  men  daerteegen  te  werden  gereleveert" 
(Boey),  fr.faiauXf  terme  fixé  pour  pouvoir  appder; 
aprèe  Vexpiration  duquel  on  doit  en  obtenir  li  reU- 
vement.  Fatales  dies  adpeüantur  ab  Impp.  tem- 
pora adpellationibue  peragendie  praeMtuta.  Voeab, 
jutriê  utriusque,  ||  11  faut  appder  dans  lee  dix 
joure  et  impétrer  Ui  lettres  d*appel  dans  vingi 
jours  en  après;  et  oa  cas  que  les  trente  jours  soient 
^couUSf  lesquels  on  appelle  jours  fa  taux^on  demaude 
lettres  d'appel  avec  elause  de  reliivement  précis  dm 
laps  de  temps  et  des  fataux,  ee  qui  n'est  pas  refksé 
pendans  Van,  Conseil  de  Brah.  MimoUre,  Beformation 
et  appel j  HS.  ||  In  materie  van  anticipatie*,  compt 
den  anticipant  selve  niet,  den  appellant  heeft  oor- 
lof van  hove  en  oosten,  en  sal  gebraijcken  van 
zijndn  fatalen,  data  te  seggen  van  zijn  drij  maanden, 
die  hij  heeft  om  releveren  en  executeren.  Wiel akt  , 
Civ.  Belivement  tegens  den  verloop  der  fatalien 
en  omissien  van  de  appellation  mag  alleenelyk  in 
de  hofcamere,  als  immediate  overhooft,  versogt 
worden.  C.  gr.  Loon,  II,  415,  Beokheim. 

FAT80EN,  zn.  1)  Yan  alle  voorwerpen  door  's 
menschen  hand  bewerkt.  Vorm  f  bewerking^  maaksel, 
fatsoen,  fr.  fa^on,  forme,  cor^ection.  Èil.  forma, 
etc.  II  Wanneer  man  ofte  wijf  aflgvich  wordt,  soo 
blijft  die  lanckstlevende . . .  alle  de  erfhaeffelgcke 
goeden,  ols'huysraet,  silverwerck,  juweelen,  ten- 
newerck,  coperwerk,  yserwerck,  bedden,  gordijnen, 
sargien,  lijnwaet,  houtwerck,  en  voorts  generae- 
lijcken  allen  hetgene  dat  fatsoen  heeft.  O.  v.  *«  Bosch, 
Yiii  10;  iiem  11  en  13. 

2)  Inz.  van  de  kleederdraoht.  Maaksel  en  mede- 
gaande  versiersels,  fr.  fa^on  et  omements  ou  enjo- 
livements  accessoires.  ||  Aenmeerokende  de  groote 
ongheregheltheyt  wesende  tusschen  onse  vassalen, 
smalle  heeren  eii  ondersaten  op  tstick  van  haeren 
cleederen  en  habillementen ,  te  zeer  costelio,  uut- 
nemende  en  excessijf ,  tot  haeren  onverdraghelicken 
coaten,  . .  Dat  de  voors.  ongheregheltheid  ver- 
meerdert langs  zo  meer,  zoo  overmida  de  diver- 
sitheyt  van  cleederen  en  fautsoen  van  dien,  met 
recamueren,  gaut-  en  zelverdraet;  frenyen,  broduer- 
weerck  en  meer  andere  soorten  van  zyde  snoeren, 
sticksels  en  andere  nieuwe  inventies , .  .  PI.  e.  VI. 
27  mei  1550,  I,  694. 

FAUDËT,  zn.  o.  Toonbank,  fr.  fobie  gui  sert  è 
erposer  des  marchandises.  \\  An  Jan  Yan  Hamme, 
omme  dat  hy  ghemaect  heeft  oen  faudet  up  de 
Halle,  omme  de  rauwe  persenaers,  ten  fine  van 
daerup  versceeden  te  legghene  die  marsche  eü  ge- 
meone  lakenen ,  die  up  de  Halle  ghebrooht  worden , 
omme  te  visiterene,  1  se.  par.  Bbkbbt,  I,  809, 
Stadsrek.  1561/62.  Omme  up  de  linwaethaïle  te 
makene  een  faudet.  Ib.  365,  rek.  1570/71.  —  Be 
uitgever  meent  er  het  fr.  w.  f aude,  eene  horde,  teenen 
vlechtsel,  fr.  date  in  te  zien,  de  zin  vereischt 
echter  eene  bank  of  t^él :  het  blijkt  ook  uit  andere 
posten  dat  onze  Yan  Ham  me  een  p  timmerman"  was. 

FAÜLGIE.  Zie  labat. 

FAULT.  Zie  paut. 

FAUT.  Zie  vaut. 

FAUTE,  zn.  Qébrék,  fr.  dffaut.  Fa u ten 
(Faulten).  Onbetaalde  posten  in  eene  rekening, 
fr.  ,,iniftf9",  postes  d*un  compfe  non-payés,  demeurés 
en  souff^anee.   ||   Yan  dat  de  ghezworens  rekenen 


418 


PEA. 


FEE. 


selen  sioetMi.  Item,  dat  de  ÜQ  oade  ghesworexM, 
nadat  zy  a%aen,  haer  rekeninghe  selen  moeten 
[maken]  vao  al  haeren  ontfanc  en  uutgheTene  van 
hueren  jaer  binnen  eender  maent  nadat  zt  afgaen, 
op  die  boete  elo  Tan  1  ouden  scilde,  en  oade  hem 
nootaaken  Tan  oirlogen  of  Tan  sieoheyden;  en  gheen 
faaten  over  te  gheyene  die  binnen  de  hueren  [binnen 
hun  dienstjaar?]  ghevallen  zyn,  zy  en  waeren  ont- 
mympt  [?],  en  alle  heeren  en  jonoheeren  zelen 
hoer  huedeken  quite  gheyen.  A.  Wa.utbbS|  Serment, 
Mandboofff  §  7,  15d6  E.  R  24.  En  sullen  deseWe 
rekeningen  moeten  wesen  yolcomen,  sonder  met 
faaten  te  rekenen;  tenwaere  dat  sy  [nl.  de  mom- 
boors]  hen  deyoir  hadden  gedaen  en  deden  blijcken 
▼an  sufficiënte  diligentie  van  procederen,  en  ande- 
ren gelgcken,  den  orennomboiren  genoechdunokende; 
en  sullen  ^ulcke  fauten  gepasseert  worden  soolanghe 
dat  blyoke  van  suffisantei  continuele  diligentie;  en 
by  gebreke  vandien  de  Toerghepasseerde  faulten 
geroyeert,  en  die  te  moeten  innebrenghen.  C.  v. 
LowH,  IPeeilcamer,  a.  48.  li.  K.  en  hr,  v.  Moll, 
a.  2;    Ord,  P^B-amir.  31  juU  1718;  31  oct.  1736, 

XXI    17.   Faute  maken  in  tSampaengen 

{Ckampoffne).  Bankroet  gaan,  fr.  faire  hanqmerouie. 
II  Ware  oec  dat  sake,  dat  iemen  faute  maecte  in 
tsampaengen,  dien  en  selen  wi  niet  wandelen  laten 
binnen  der  Triheit  van  Machelne,  maer  mogen  wi 
sinen  liohame  bevaren  \nl,  in  handen  krijgen],  oohte 
•yn  goet  weten,  dat  selen  wi  houden  en  houden 
doen  tote  diesmaels  dat  hi  ghenoech  ghedaen  heeft 
in  de  maerete,  sodat  er  de  stat  onghescaet  of 
bliTe.  Priv.  20  juni  1302,  dayid,  3ffoA«2mi,  464. 
—  Sen  zonderling  gezegde,  waarvan  wg  noch 
eene  verklaring,  nooh  een  tweede  voorbeeld  von- 
den. Faute  Slaen.  MUlmkkeny  kwalijk ,  verkeerd 
uüwMen,  fr.  ne  pae  réueeir,  mcd  réuetir,  rater. 
II  Zg  hadden  gheschict  van  twee  zijden  die  stadt 
\nl,  Amsterdam]  tsamen  en  up  een  huere  te  be- 
sprQnghene,  daer  zy  crancxt  en  minst  bewaert 
■oheen,  omdat  die  burghers  oft  ghamisoen,  ter 
weere  loopende  up  deen  zyde,  terwyien  van  dander 
•yde  dees  oproerders,  bedect  ligghende,  de  stadt 
zouden  aengevalien  hebben.  Maer  tslouch  f^ute. 
Ber,  tijden.  II,  196.  Zy . . .  meenden  ooc  wel  den 
abt  van  Maroele  ghecreghen  te  hebben,  maer  tslouch 
hemlien  faute.  Ih.  III ,  270.  Maer  mits  dat  hy  niet 
ter  zelver  pleoken  en  quam,  zoo  zoudet  faute  ghesle- 
ghen  hebben.  Ib,  IV,  39. 

FAUTELIJCK  (FaulteUo),  bn.  Ontbrekend,  fïr. 
faisant  défani.  ||  Matten  Zandbergh's  toegheleit  in 
recompensacien  van  haeren  visschen,  die  ghe- 
ttorven  waeren  by  &ulteliken  watere,  yj  s.  Stads- 
rek,  Ifinove^  1475. 

FAUTSOEN.  Zie  f ▲tboxv. 

FAUT80EN,  ïaktsokn,  zn.  Sikkelvormig  zwaard, 
fr.  pmekon,  (Kramers).  Hoffmann  v.  Fallersleben : 
Fansoen.  Maehera  dicitur  gladiue  longue  ex  una 
parte  aeutue  (?)  La  Cume:  Fauohon:  Large 
ekneterre  tranehant  d'nn  cóié^  cL  Vnsaf/e  dei  piétons, 
II  Wie  dat  swerd  trect  of  fantsoen,  of  misericorde, 
in  evele , . .  hy  es  in  de  mesdaet  van  lx  ponden. 
O.  e.  Oent,  Qr.  eh.  1297,  a.  44. 

FEAUTHEIT  (Feaultheit,  Foyaulteit,  Fiaul- 
teit,  Fiautheyt,  Fyauteit),  zn.  Mantchap,  kulde 
en  trouw  door  den  leenman  gedaan  en  petworen  aan 
gijnen  opperUenheer ,  fr.  foi  et  hommage ,  fidéliié ,  furés 
par  Ie  vaesal  d  son  euxerain.  ||  Van  foyaultextscepe 
of  manscepe.  Het  ne  zal  niement  maninghe  ont- 
faen,  kennesse  dragen  no  derovor  staen,  no  von- 
nesse  wisen,  hine  hebbe  eerst  manseepe  ghedaen 
of  foyaulteit  ghezworen.  Sn  als  een  man  leen  ont- 


fren  heift,  eist  verttoiVen  of  gheoooht,  efi  de  heere 
daer  niet  ne  zy  omme  de  manscepe  fontfane,  zo 
sal  men  eenen  man  doen  zwoeren  foyaulteit,  dats: 
den  heere  ghetrauwe  te  zine,  te  rade  en  te  hof- 
rade  te  ghane ,  der  mannen  raet  secreyt  te  houdene , 
rechte  kennesse  eü  goede  vonnesse  te  draghene  en 
te  wisene,  zyn  leengoed  te  verdienne,  en  al  te 
doene  dat  goed  man  sculdig  es  te  doené.  En  danne 
gaet  hi  te  rade  en  thofrade,  en  kent  en  wyse  {l, 
wyst]  als  man  van  hove,  eü  mach  zyne  maime 
ontfaen  en  onder  hem  zelven  wet  doen.  Jugfeud, 
Jl.  c.  II.  Van  manscepen  te  doene.  So  wie  een 
leengoed  anoomt,  hi  moet  manscepe  doen  bin  den 
zlsten  daghe,  up  x  pond  par.,  of  hi  ne  hebbe 
consent  van  nutsette,  of  kenlike  zinne  [nl.  nood- 
zin].  En  een  man  sonder  zinne,  uuteet  of  nood, 
die  jaer  en  dach  of  meer  tyds  liete  Uden  sonder 
manscepe  te  doene,  en  hi  storve,  eenighe  willen 
zecghen  dat  zyn  hoir  niet  ligte  ten  leene  gheraken 
zoude ,  mids  dat  hi  zinen  heer  niet  gheob^yert  en 
hadde.  Ib.  o.  yii.  It.  Leenr*  o.  1528,  ▲  y  i*; 
Burekt  V.  Brugge^  a.  2. 

FEAUTEITSCHAP  (Feaulteytschip),  zn.  Hulde 
en  manschap  f  fr.  Jbi  et  hommage.  Zie  ïxauthxit. 
II  De  propre  natuere  van  leene  staet  principaiyck 
in  thien  puncten:..  Ten  vierden,  dat  de  vasMel 
feaulteytschip  doe  sinen  heere,  belovende  by  eede 
hem  goet  en  getrouwe  tsine  naer  sine  macht. 
WiSLAKT,  Leenrecht,  13.  Naer  de  erfveniiee  van 
nieuwen  leene  soe  moet  de  vassael  feaulteytschip 
doen,  eer  hy  in  de  possessie  gheatelt  werdt,  op 
dat  den  here  gelieft.  En  en  is  feaulteytschip  anden 
niet  dan  den  eedt  die  de  vassael  doet  den  heere, 
bloots  hooft  en  onghegort,  metten  handen  tegadere 
of  opghegheven  [ï.  opgheheven].  Daerinne  es  te 
onderhoudene  de  costume  van  elcken  hove.  84.  It. 
Jus  Jeud.  Jl.  c.  II ;  Leenh.  9.  Auden.,  a.  20;  C,  e. 
Gasselj  a.  1,  2,  3.  —  Feauteitsohap,  Ho- 
maige,  vasselage.  Deze  drie  woorden  zgn  syno- 
niem. II  Dat  gheen  differencio  en  is  tusschen  feaul- 
teytschip, homaigheen  vaesalaighe.  En  eest  dat 
ghy  my  vraecht  wat  differenoie  oft  gheschil  dat  is 
tusschen  feaulteytschip,  homaige  en  vassalaige,  ick 
verantwoorde  u:  egheene,  maer  si  beteekenen  geUjc 
dinc  onder  diversche  namen;  want  feaulteytscip 
is  te  sweerene  leenman  te  sine,  en  is  vassael  te 
segghene  in  latine:  yerobligeert  oft  verbonden. 
WiELAiTT,  Leenrecht,  .39. 

FEERTEL.  Zie  ybebtel. 

FEESTE,  zn.  ▼.  1)  Feest,  kerkfeest,  fr.  fSte 
d^êglise.  —  Dobbel  feest.  Dubbel  feest,  wanneer 
twee  heiligenfeesten  samentreffen,  h.  fête  doublé , 
quand  deux  fötes  de  saints  ecüneident,  (Maigne 
d'Arnis  Festwn  duplex.  Zie  Abijt  3).  —  Feest» 
dagen,  FeesteUjke  dagen.  Plerdc^on,  fir. 
jours  de  fête,  de  repos.  In  een  geding  in  beroep 
voor  het  leenhof  v.  Brabant,  tusschen  Yranox  $  de 
Juppleu,  1558,  Cfriefs,  a.  1,  worden  als  «gebo- 
dene*' feestdagen,  fétes  de  oommandement,  de  vol- 
gende gemeld,  als  op  welke  de  gerechteiyke  zaken 
geschorst  waren:  quameis,  wordt  er  gezegd,  non 
prorogari  sed  expediri  deceat  questiones ,  debet  tarnen 
f'utlieialis  strepitus  diebtês  eonquiescere  feriatis,  qui 
ob  reverentiam  Dei  noscuntur  esse  statuiif  stnliaet: 
(Vert)  Kersmis,  s.  Stephanus,  H.  Joannes  Evan- 
gelist, Onnoozelkinderen,  s.  Silvester,  Besugdenis, 
Driekoningen,  de  zeven  Passiedagen,  Yerrysenis, 
met  de  zeven  volgende  dagen,  O.-L.-H-Hemelvaarty 
Pinksteren,  met  de  twee  volgende  dagen,  s.  Jans- 
Baptista  geboorte,  alle  de  feestdagen  van  O.-L. 
Vrouw,    twaalf    Apostelen,    vooral  s.  Pietass   en 


FEl. 


PEI. 


419 


PftnweU,  1.  Laarentins,  s.  Michaël,  de  plechtig- 
heid Tan  Allerheiligen,  de  Zondagen,  en  andere 
plechtigheden  welke  de  bijzondere  bisschoppen  in 
hun  gebied  of  diocees,  met  de  geestelijkheid  en 
het  volk,  geregeld  hebben  plechtig  te  yereeren.  — 
In  art.  3  wo^t  nog  de  eerste  Mei  gemeld  als  de 
dieohtige  vierdag  der  apostelen  y^etaeiffneurg*',  S. 
Philippus  en  8.  Jacobus.  —  Het  Telrwondert»  dat 
de  „KeligionsTrede"  t.  12  juni  1579  zoo  weinige 
f^bodene'*  vierdagen  voorschrijft:  ||  Dateen  jéghe- 
Igek  sal  gehouden  z^n  t'onderhouden  de  gewoon- 
lycke  dagen  hiemae  gespeciflceert ,  te  weten:  den 
sondach,  Kersdach,  Aposteldagen ,  Onser-Lie ver- 
Vrouwen  Bootschap,  Hemel vaert  en  Lichtmisse. 
PJ.  V.  Brab,  I,  57.  £ene  ord.  z.  j.»  waarschijnlijk 
behoorende  tot  de  regeering  van  Albertus  en  Isa- 
bella,  noemt  er  meer.  |t  Dat  niemant  op  eenighe 
der  sondaghen,  hoogtijden,  Onser-Liever- Vrouwen 
daghen,  Aposteldaghen,  twee  feestdaghen  naer 
Faessehon,  twee  naer  Sinxen  en  twee  naer  Kers- 
misse,  Jaersdagh,  Drij  Goninghendagh ,  Heyligh- 
Cruysvindinghe,  Ascensioensdagh ,  Heyligh  Bacra- 
mentsdagh,  s.  Jan-Baptistendagh ,  en  die  Patroon- 
oft  Patroonerssendagh  van  de  plaetsen  oft  Prochien 
aldaer  heylighdagh  zijnde,  moghen  doen  eenighe 
slaeffeiyeke  wereken.  Ib.  58. «Zie  ook  de  Deereta 
tjfnodi  prov,  MgehUniêHtis  v.  28  juni  1607,  tit. 
XIII,  Ib.  109. 

2)  Jaarmarkt,  ir.  /btre,  marehé  annud.  Maigne 
d*Aniis  Festura,  Nundinaê ,  foiré ^  marehé ol. fegte. 
fl  Het  recht  van  5  stujvers  voor  .ider  peirt,  en  10 
oorddn  voor  ider  kachtel ,  voor  den  staot  op  de 
feeste  genaemt  d'Suemarei;  24  st.  op  ieder  peirt, 
en  12  st.  op  ider  kachtel  beneden  het  jaer,  die 
sullen  verkocht  worden  op  de  gemelde  jaermarct , . . 
12  st.  van  elcke  tente  ofte  pavillioen,  als  oock 
van  eleke  kraem,  zoo  op  de  marcten  als  op  de 
feesten*  PI.  v.  FZ.  5  aug.  1765,  a.  8,  X,  595, 
nouroui. 

8)  VreuffdébetooH  f  hndmtéhilge  fiiting  van  ^eno^ 
gmkf  —  fwnoeTy  geaehalj  lawaai  {lawift),  (Verdam), 
fr.  d4m<mHraHom9  hruyanieê  de  joie,  iapage^  vaearmê. 
II  Twee  dievels  die  vele  feesten  maecten  in  den 
ommeganc,  eiken  ij  s.,  beloopt...  ii\j.  s.  Stadarek, 
NvMvê,  1475. 

FEIT  (Faict,  Fait,  Fayt,  Feyt),  zn.  o.  Daad^ 
hêdr^f  handeUmg^  fwt,  fr.  aetion,  faiij  acte.  1) 
In  borgeriyke  rechtszaken,  zooals  thans.  Feit,  daad- 
taak,  Ir.  fait,  I]  Die  z'^n  faiten  niet  prouSft  ver- 
liest zijn  zake,  eü  jeghens  zine  partie  de  wette- 
licke  oosten.  C  Ktut.  Iperen ,  a«  245. 

2)  In  strafbare  zaken.  Weiovertredinp ,  miédaad, 
fr.  dUit,  crime,  ||  Van  allen  twiste  en  van  allen 
fiüten,  daer  men  waerheit  of  sculdech  es  te  hoeme, 
daer  selen  de  scepenen  over  sgn  en  sitten.  JT.  o. 
Meehêlm,  18  dec.  1801.  Scepenen  van  Aelst  heb- 
ben en  ayn  sculdich  te  hebbene  kennesse  ran 
allen  faiten,  pugnitien  en  mesgrypen,  die  ghedaen 
en  gheperpetreert  worden  bin  der  stede  eü  scepen- 
domme  van  Aelst,  hoe  groot  de  faiten  zQn,  niet 
ghesondert  noch  uutghesteken.  C  o.  Aalst,  Orig. 
zXiTii.  Waert  zo,  datter  fi&it  of  dootslaoh  ghedaen 
ware  boven  den  blivene  [nl.  vrede  van  veeten] , 
dats  emmer  gherekent  moorddadioh  fait.  O,  v.  AaUt, 
Orig.  XLiii.  Alse  een  dootslach  bg  nachte  ghedaen 
es,.,  dat  fait  es  ghereputheert  over  moorddaet; 
en  als  de  baillin  zulcke  faite  of  andre  faiten  van 
ontscake,  vredebraken  of  andre,  die  over  moord- 
dadighe  faiten  gherekent  zijn,  berechten  wille,.. 
Ib.  XLTii.  Van  fiict  te  doene  in  keereken  ofte  op 
ksnekhoven.  Zo  wie  canze  ofte  oirspronok  werdt, 


ofte  £ftict  doet  in  eenighe  keereken  ofte  keerokhoven 
en  untdien  ces  ofte  ban  gheleyt  zy,  dat  ware  den 
principalen  op  peyne  van  banne.  C.  koit,  Iperen, 
a.  6.  2Soo  wie  dat  met  eenighe  van  den  voimomden 
wapenen  en  stocken  andere  griefde,  quetste,  ofte 
faict  dade,  ofte  dede  doen,  zo  datter  af  eame  opene 
wonde  en  loopende  bloed,  dat  ware  op  de  boete 
van  tsestigh  ponden  parisis.  O.  kast,  Iperen,  a.  86. 
(Van  faict  te  doene  met  verboden  wapenen,  in 
in  evelen  wille)  Zo  wie  faict  dade  op  zgn  ver- 
weeren, eü  danof  suffizantelic  bleke  als  om  ghe- 
noughen,  dat  hy  danof  onghehouden  werdt  van 
der  boete.  C.  kast,  Iperen,  a.  44.  —  Fait  avisé. 
Gemaakt  spel,  (Vanderhseghen),  of  wellicht  beter 
nog,  o.  e.,  eene  vooraf  beraamde  taak,  ir.  un 
coup  monté,  ||  Ander  meenen  dattet  feet  avisé  was, 
eü  dat  zij  van  hem  met  ghelde  ghecorrumpeert 
ofte  anderssins  daartoe  vertweefelt  waren ,  want 
ten  gaf,  zegghen  zij,  geen  veerwe,  dat  zfj  alle 
zesse  alzoo  zouden  gheslapen  hebben,  dat  zQ  haren 
ghevanghenen  niet  en  zouden  zien  clemmen  heb- 
beu duer  de  veinstere.  Ber.  tijden,  III,  226.  — 
Kwaet  feit.  Misdaad,  fr.  méfait,  ||  Heeft  een 
parsoon  dootslach  ghedaen  of  eenech  ander  quaet 
feit.  C.  o.  Aalst,  Orig,  xlit,  blz.  464;  C.  v.  Po- 
peringen,  c.  27  a.  8;  O,  o.  Valkenburg,  1612,  a. 
18.  —  Leeiyok,  vilein  feit.  Gruwel^  fhU, 
fr.  fait  énorme.  \\  Gheviele  dat  fait  [nl,  dood- 
slach]  by  nachte,  men  zal  ne  bannen  uten  Umde 
van  Vlaiendren,  tnsschen  zesse  jaren  en  eenen, 
up  ziin  hooft,  also  langhe  als  scepenen  goed 
zal  dincken,  als  van  leliken  faite.  K,  e.  Bmgge, 
4  nov.  1804  §  16.  It.  22,  28,  27,  en  blz.  891, 
892,  II,  4.  Daer  men  de  wetteliohede  van 
moorde,  ontscake,  of  anderen  vüainen  faiten  doen 
zal,  daer  'behoiren  de  twee  zondaechs  kercgh^ 
bode  ghedaen  te  zine  ter  prochikerken  daer  tfait 
onder  ghevalt  O,  e.  Aalst,  Orig,  zlyiii,  1^« 
502.  —  Feit  van  belasting.  Funi,  artikel, 
hoofdpunt  van  belasting,  fr.  ekef  d^aeeusation, 
II  DVelck  gedaen  synde,  soo  worden,  door  ordre 
van  't  officie,  de  feyten  van  belastinge  door  den 
secretaris  voorgelesen  aen  den  gevangene,  die 
daerop  schuldig  is  t'antwoorden  van  artide  tot 
article.  C.  v.  Diest,  VZ.  xiT,  12.  Oum.  proe.  — 
Feit« boven  feit.  Wanbedrijf  op  wanbedr^,  hor^ 
haling  van  misdaden  (7),  fr.  crime  sur  crime,  réei' 
dive  (?),  II  Myne  heeren  van  den  Bade  en  doen 
gheen  renvoy  van  geprevelegèerde  zaken,  gheiye 
als  van  sauvegardebrake , . .  fait  boven  fait ,  ex- 
cessen... WiXLAFT,  Oim.  o.  82.  It.  Oiv,  t,  t, 
12.  —  Vuil  feit.  De  tegennatuurlijke  tonde,  fr. 
lé  péehé  contre  nature,  sodomie.  De  koet.  v.  Antw. 
1545,  I,  14,  en  Damhouder,  Freueis  rer,  erim,  o. 
96  a.  1 ,  erimsn  pessimum ,  de  koet.  v.  Antw. 
1570  crimen  sodomitieum,  en  die  van  1582  „criem 
van  luznrie  teghens  natuere.*'  ||  Van  vuyie  &icten. 
Dit  crisme,  dwelck  geheeten  is  todomie,  oft  sonde 
jegen  natuere ,  is  abominable  in  rechte ,  en  te  pa- 
nierene metter  doot.  —  Dieshene  die  jonge  kinder- 
kins  oprapen  om  't  vnyie  faict  te  doenne,  syn  te 
punierene  als  boven.  Wiblaitt,  Orim.,  o.  xcit.  — 
Feit  doen  van  iets.  Aehi  slaan  op  iets,  ft, 
tenir  eomf^  de  qe.  La  Cume  Fait  6^,  en  faire 
faU.  II  Sen  yassael  troude  een  jonge  dochter,  die 
hi  wol  meende  een  goede  maecht  te  zyne,  en 
noehthans  binnen  twee  of  dry  maanden  daemaer 
sy  beerde  hem  eenen  schoonen  volwassen  zonob 
De  vas8ael>  om  zyn  eere  te  deokene,  eü  omme  de 
liefde  die  hi  thuerwaerts  hadde,  of  omme  anderen 
redenen    hem    daerCoe    porrende,    sweeoh    ei^  en 


4^ 


t^EO. 


ÊER. 


maeote  geen  faict ,  en  bleef  altyds  met  haer  huys 
houdende  totdat  hj  sterf;  de  vraghe  ia :  of  dat  kint 
in  zgn  leen  succederen  sal?  secht  ja,  quia  filius 
egt  ejut  quem  nuptiae  demonstrant,  Wielakt, 
Leenr.  68. 

8)  Oewelddadigheid ,  fr.  violence,  \\  En  up  dat, 
in  eenighe  tyden ,  hem  yement  ghepynt  Iieoft  hem- 
lieden belet  oft  onghebruuc  te  doene  in  huere 
Yoorseide  possossien,  en  saisineni  dat  heeft  ghe- 
daen  ghesyn  tonrechte  en  bi  faite,  en  dat  hadden 
zy  TJO  wederstaen  bij  rechte,  dat  dat  onrechte  en 
fait  te  nieuten  ghedaen  heeft  ghezyn  te  haeren 
proffite.  C.  «.  Auden,,  2(ie  d.  821  (1421). 

FEITELIJCK,  bn.  en  bijw.  —  Bur.  F  ei  te- 
lg cke  miüdaety  Misdaad  bestaande  in  feitelijkhe' 
den ,  dadelijkheden ,  fr.  délU  consistant  en  voies  de  fait» 
II  Daer  gheene  faitelike  mesdaet  en  es  anders  dan 
▼an  woorden,  dat  es  men  sculdich  te  beteme  bi 
pelgrimaigen ,  C.  v.  Aalst,  Orig.  XLVI,  6.  —  Buw. 
In  have  en  goederen ,  it,  réellement,  ||  Alle  degene, 
die  bij  borgerroeesters,  als  OTermomboirs,  gestelt 
worden  tot  momboirs,  corateurs,  toesienders  oft 
administrateurs  ran  weesen,  oft  Tan  andere  die 
onder  momboirijo  oft  curatele  behoiren  te  staen, 
zijn  schuldich  denselven  last  t'aenyeerden,  en  den 
eedt  daertoe  staende  te  doen;  en  moghen  daertoe 
gedwongen  en  feijtelijck  gedxecuteert  worden.  C  «. 
JHest,  VZ.  VII,  13. 

FEL ,  bn.  Boosaardig ,  kwaadaardig ,  gram ,  wreed, 
ft,  méehant,  irritéj  courroucé,  EU.  auetus  1642.  Atrox, 
erudelis,  immisericors ,  trucuJsntus ,  felon ,  cruel.  Dit 
w.  komt  bgzonder  yoor  in  Terbuid  met  moet. 
II  Soe  wie  eenen  cnijf  trect, . .  eenen  anderen  mede 
te  evelen,  ocht  in  feilen  moede«  K.  v.  Waalhemj 
41.  Die  met  feilen  moede  smeete  naer  [bailliu  of 
amman].  Cv,  Cassd,  160.  Behoiren  die  rechters 
goedertieren  te  zijn  en  niet  fel.  V.  d.  Tat.  374. 
In  feilen  of  grammen  moede.  C.  v,  Befferen^  I, 
12,  13.  Zie  ook  erbe  en  moet. 

FELHEIT  (Felhede),  zn.  1)  Boosaardigheid,  kwaad 
inxichtj  kwaadaardigheid^  gramschap,  fr.  ménhan^ 
cet4^  mauvaise  intention,  ccUre,  ||  Wie  den  anderen 
logenstroepte ,  ochte  seget:  Godsat  [nl,  Gods  haat] 
hebdi!  geonneert  werdil  ochte  ghi  sijt  een  quaet, 
mit  felheden,..  K,  d,  amm.  a.  1.  Met  felheiden. 
K,  markgr,  1.  It.  meierij  v.  Loven.  Het  Wafdsche 
ch.  zegt  par  felonie  (La  Cume,  Feil  on  ie  colère. 
mêehaneeié),  8o  wie  so  andren  slaet  metter  handt, 
ofte  trect  bi  den  hare,  in  felheden.  C,  v,  Oent, 
Qr.  eh.  46.  Wie  mes  trect  in  felheden.  Ib.  Orig. 
XXXI  (1826).  Die  enen  andren  slaet  metter  vuyst, 
in  felheyden.  Kb.  o.  Antw.  a.  14.  Die  naer  eenen 
anderen  in  felheyden  worpt  met  eenen  potte,  keye 
oft  houte,  sonder  geraken.  C.  v.  Antw.  1545,  ii, 
15.  It.  Comp.  YI,  i.  20;  C.  v.  Santhoven,  K,  en 
br.  1558,  a.  26. 

2)  Hardvochtigheid,  onmeedoogendheid ,  wreedheid, 
fr.  dureté,  impassibilitéj  cruauté.  Kil.  oh.  feionie, 
II  Ten  ix<*n  male,  zoe.  zullen  die  richters  heur 
▼onnisse  geren  met  ontfermenissen  yan  dengeenen 
die  dat  tegengaet;  maer  men  zal  niet  zoe  ontferm- 
hertich  zyn,  dat  trecht  dairbij  achterblyve;  want 
recht  te  doene  sonder  ontfermenisse  en  genade, 
dat  is  meer  een  felheyt  dan  recht.  V.  ir.  Tat.  874. 

FELIEB.  Zie  pilieb. 

FENIEL.  Zie  PEBmiBL. 

FEODAL,  bn.  Leenroerig,  het  leenrecht  betref- 
fend ^  fir.  ressortissant  au  droit  féodal.  ||  Aengesien 
dat  dese  zake  was  feodal  en  leenachtich,  waeraf 
dat  de  Toors.  scepenen  geene  kennisse  toe  en  be- 
Jioerde.  Oork,  16  febr.  1446»  Qends  chartb.  126. 


FEBIE,  zn.  t.,  mv.  febiëk,  1)  Emtiijd,  op- 
schorting der  zittingen  van  de  gerechtshoven  ^  vacatt' 
tië»j  fr.  vacances,  aussi  vacations,  temps  ou  les 
tribunaux  interrompent  leurs  fonctions.  Voe,  juris 
utr.:  Feriee,  tempus  quo  a  foreneibus  negotüs  el 
jure  dicundo  vacatio  concedebatur,  \\  Ferien  zijn 
daghen  dat  men  geen  recht  en  doet,  en  comen 
uuy  t  gescreven  rechten,  en  zijn  drijderande,  te  weten: 
solemnele,  repentine  en  rustike.  Solemnele 
ferien  zijn  die  ingebrocht  zgn  ter  eeren  van  Gh)de, 
gelijck  den  sondach>en  ander  feestelijcke  dagen. 
De  repentine  zijn  degene  die  de  prince,  om  de 
gemeene  blijscap  doet  iubringen,  gelijck  van  den 
dage  Tan  zijnder  coronatie,  victorie  van  den  vijan- 
den, etc.  Ëü  zgn  geheeten  repentine,  omdat  sy 
dickwyie  bottelijck  eü  onversien  aencomen.  Rustike 
ferien  zijn,  die  inbrooht  zijn  om  de  nootsakelickheyt 
eü  't  gemeen  profijt,  gelijc  als  de  ougst  en  andere, 
dewelcke  gestelt  en  gestatueert  werden  naar  de 
costume  eü  natuero  van  de  quartiere.  Wielakt, 
Civ.  T.  4 ,  c.  20.   Van  ferien  én  vacantien.  Zie  ook 

VACANTIEK. 

2)  Boly  lijst  of  boek  der  bij  eene  rechtbank  te 
behandelen  zaken ,  fr.  róle,  lisie  sur  laqueUe  on 
inscrit  les  causes  dans  Vordre  oik  elles  doivent  se 
plaider.  ||  De  salaris  van  den  procureurs . .  Al- 
voren,  van  heesch  te  makene  verbalick  en  perti* 
nente  concluziën  te  nemen,  die  op  troUe  en  in  de 
ferië  gheteekent  werden  bi  den  greffiers  oft  clerken 
van  den  vierscharen,  vier  schellingen  parisis.  C. 
Kast,  Ipsren,  a.  146^.  Welcke  zeven  s*grave  mannen 
sullen  moghen  ghebruycken  den  greffier  van  den 
lande,  tot  het  bedienen  van  de  greffie  criminele, 
die  de  ferie  ofte  t'registre  criminel,  met  alle  let- 
traegen  eö  bewysen  te  dien  aenolevende,  be- 
hoorlick  onderhouden  en  bewaeren  zal.  O.  Land  v. 
WaeSf  i,  15.  Zal  oock  den  procureur  eerst  fur- 
nierende  overleggen  extraict  uyt  de  ferie  ofte  re- 
gister van  proceduren,  geteeckent  by  den  greffier, 
op  boete  van  xij  schel.  {Murisis.  C.  e.  Auden,,  8t^ 
kast.,  VI ,  14.  De  procureurs . . .  zullen  gehouden 
wesen  te  houden,  op  haerlieder  manualboeok,  notitie 
van  alle  dilayen  en  procedaren,  en  denselven  doen 
accorderen  mot  de  ferie  ofte  register  van  de  gref- 
fiers. 20.  Van  acten  geëxtendeert  ter  ferie  op  het 
verbael  van  partyen ,  danof  hy  notitie  moet  houden. 
Ib.  2de  d.  Salarissen  1619,  blz.  433.  Den  greffier, 
voor  copie  van  alle  schrifturen  oft  extraiten  uyt  de 
ferie  ofte  register . .  blz.  436. 

8)  Rechtszitting,  fr.  audience,  sSance  du  tribunal, 
II  Voor  het  instel  van  de  saeoke,  aen  den  procu- 
reur ses  stuyvers,'  eü  voor  het  dienen  van  elcke 
procedure  ofte  comparitie  ter  ferie.  C.  v,  AtUst^ 
Salarissen,  1752,  a.  15,  blz.  734. 

4)  Loon  van  rechters  en  rechterlijke  beambten  voor 
hunne  zittingen  en  dienstvervullingen,  vaeatien,  fr. 
honoraires  des  juges  et  gens  de  loi,  vacation.  \\  Den 
amptman  over  zyn  manyngen  en  ferie  iiy  s.  par. 
Den  procureur  iiij  s.  p.  C.  o.  Auden,,  24e  d.  Sala- 
rissen 1581,  blz.  263. 

5)  Bechtshandelf  rechterlijke  behandeling  eener 
zaak,  tt.  procédure,  \\  Wort  aen  eenider,  wie  het 
sg,  geïnterdiceert  geduerende  den  voors.  t\jt,  dat 
de  vierschare  gebannen  is,  te  maecken  eenioh 
ghetier,  tghone  den  cours  van  de  ferie  soude 
mogen  beletten.  Do  Pb.  en  Bb.  XIV.  Boekhout,  69. 

FERIEBECHTEN ,  zn.  mv.  Wettelijke  loon  of 
salaris,  fr.  droit  de  férie,  solaire.  \\  De  greffiers 
en  sullen  geene  saecken  moghen  omhaelen  ofte 
voorroepen  ter  rolle , . .  tenzy  partyen  oft  eene  van 
hemlieden,    in    persoone    ofte    procureur,   sulckx 


t^Eft 


nÈ. 


M 


expresoelyok  waere  venoeckende ,  op  pene  van 
müliteyt  en  te  Teriiesen  hemlieden  wëttelycke 
ofte  ferierechten  yoor  dien,  en  Booveel  keeren  als 
■ulckz    soude    beTinden   worden  •  ghedaen   te   zyn. 

0.  P.-£.  atUr,  b  juli  1703,  a.  206,  I,  398. 
FERIJNËN,    bw.    M9t    den   beitel   eürlijk  èe- 

werken  t  fr.  biseamter,  eieeler.  ||  Allen  uyiwendighe 
steen werck,  niet  geferijnt  naet  syue  slagen.  BegL 
JSdtfteie^eierM  1705,  ii.  83. 

FËRMEUIE.  Zie  ïibhicbie. 

F£BM£T£IT  (Fyrmeteit),  zn.  ▼.  BeUuting  op 
de  levenemiddelen,  bijzonder  in  het  Lnikerland;  het 
beetuur  dexer  betoMtingeny  fr.  impót  §ur  les  denréee , 
portie,  au  payt  de  LiSge;  Vadpêiniêtration  de  eet 
impót.  Lat.  firmitaei  de  Peis  van  NieuwenhoTen, 
29  deo.  1329,  C,  gr.  Loon,  II,  182,  stelt  het  w. 
gelijk  met  accjjns,  maltoet  en  gabel:  firmitatem 
sen  cueiêam,  que  aliae  malatota  teu  gabella  nmn- 
empcUur.  O.  Li^y  2  deo.  1412;  it.  18  mrt  1502; 
Piot.  Cart,  I,  472.  ||  Welke  payemeystdra  zullen 
alle  jaere,  ..  die  aasize  en  fyrmeteit  doen  roupen 
en  uutgheven.  C,  v,  Maaetrieht,  Oork,  v.  1372, 
blz.  434;  it.  311.  Zie  ook  het  volgende. 

FEKM£T£IJK8,  zn.  mv.  Beetierdera  van  de 
bel'aeting  op  de  levensmiddelen  ^  gen.  fermeleU,  fr. 
administraienri  de  Vimpót  eur  lee  denréee^  dit 
fermeté,  ||  Dat  in  tyden  voir  leden  niet  gewoenlic 
geweest  en  is  te  setten  efi  te  ordineren  bruwers 
tot  fermeteurs  by  onse  stat  van  Ludic,  sonder- 
lingen  omdat  dat  geit  van  der  fermeteit  gehoven 
woirdt  van  den  bruweren  onser  stat  van  Ludio, 
en  dairom  men  meer  snspicien  op  hun  hebben 
mocht  in  desen  saken  dan  op  andere,.,  dat  wy,.. 
gheen  bruwers  setten  noch  ordineren  en  sullen  . . . 
totten  officien  van  der  fermeteit.  O,  Liége,  2  deo. 

1412.  Zie  VBBMSTBIT. 

F£RN£ËL  (Fanneel,  Farneel,  Feniel?)  zn 
Solle  dakpan  voor  den  afloop  van  't  regenwater ,  fr. 
tpile  ereuse  pour  Vécoulement  dee  eanx  pluvióles, 
none;  de  eromme  tichel  (imbrex)  van  Hadr.  Junius. 
Kil.  Ferneole,  j.  Keele.  t^fula  deliciari».  \\  An 
yo  tichelen  en  iiij  fanneelle  verbesioht  an  tselve 
werc  (»/.  an  de  gote  tusschen  den  dake  van  ace- 
penen huuse),  iz  st  Bek.  etad  Ninove,  1481. 
Alle  dackvensters  sal  men  meten  als  vooren,  be 
halvens  dat  men  voor  elk  feniel  sal  tellen  eenen 
voet ,  *t  zy  voor  handt  ofte  leveringhe.  Begl.  Bdi- 
Aeie-metert  1705,  v,  8.  De  feneelen  [moeten hebben] 
eenen  voet  ia  *t  vierkant,  behooriyck  gekroont 
•[gekromt?]    C*.  v.   Brustelj    Maten  v.  Gareel  ^  enz. 

F£RP£L  (Firpel),  yxbpbl,  zn.  Argliet,  kwade 
tronw,  fr.  artifiee,  malieef  rute,  mauvaite  foi. 
£en  woord  uit  de  menigvuldige  formules  van  goede 
trouw ,  welke  in  de  oorkk.  voorkomen ;  zie  hoogurop 
BzcBfTiSK;  dus  ook  bij  Nijhoff,  Qedenkw.j  zie 
Verdam,  en  o.  a.  ook  bij  Kremor , 'j4c«m<.  Beitrdge^ 

1,  68,  {Jfeineberg  1414):  „Alle  argelist,  firpel  und 
beheudigkeit,  uissgeseheiden."  |{  Alle  argelist,  ferpel 
en  behendicheit  gheistlichs  en  werentlichs  rechts 
uytgesceden.  7B1.nquikbt,  Sint-Oerlach,  87  (1389). 
Item  ,•  is  onse  meyninghe,  dat  van  nu  vort  alle 
manne  dinge  en  hem  verantwerde  sonder  vervel 
[l,  verpel].  Item,  so  wye,  weert  poertere  off  fo* 
rain,  die  enen  vreemden  dede  arrestieren,  die- 
weleke,  also  gearrestiert ,  hem  sal  mogen  verant- 
werden  sonder  verpel.  Piot.  Cart,  18  nov.  1404, 
a.  13,  14,  II,  172,  St.'Truiden, 

F£RP£R£N,  ow.?  ||  Zoe  wy  [td.  wie]  in  zijn 
ho^,  dat  hy  hneri,  bleven  wilt,  die  zal  dat  zijnen 
huysheero  cont  doen  binnen  den  vier  Paessdagen. 
]En  waer  des  n\jt  en  gesoiet,  zoe  zal  der  hugsheere 


zijnen  wille  doen  moghen ,  sonder  ferpexen  off 
calengeren.  K.  v.  St,' Truiden ^  1419,  a.  4. 

F£RW££L.  Zie  fluwbbl,  en  fbvwebl. 

F£TAILI£.  Zie  yitabloe. 

F£UILL£.  Zie  forlie. 

F£UILLI£  (FeuUlye),  zn.  v.  Sen  eenxame 
wijkplaats  in  een  boichaadje^  fr.  feuülSe  ^  foiUêe^  re^ 
traite  dans  Ie  feuUlage  (La  Cume).  ||.  Dezen  uit- 
heeraschen  naam  had  men,  ongetwijfeld  onder  de 
Burgondisohe  heerschappij ,  gegeven  aan  eene  over- 
heerlijke bosohachtige  ligging  in  de  oude  warande 
onzer  Brabandsche  hertogen  te  Brussel,  tevens 
bekend  onder  den  naam  van  Doolhof  oi  Jjabg- 
rinthey'  van  welker  bewonderenswaardige  schoon- 
heden men  eene  treffende  beschrijving  lezen  kan 
in  de  Gesch.  v.  Brussel,  III,  332.  De  reken,  der 
Domeinen  der  jaren  1517  en  volgg.  gewagen  dik- 
wijls van  bouwwerken  in  de  FeuïUije\  in  1518 
legde  men  er  de  grondslagen  van  een  boven  het 
water  verheven  houten  huis:  in  de  FeuUlije,  int 
nieuwe  houten  huge  aldaer,  êiaende  int  water,  ||  Be- 
waorder  van  der  Feuillien  ons  heeron  des  Conincx 
in  zynre  warande  binnen  deser  stadt  {nl.  Brussel). 
Beken.  v.  Brab.  reg.  137  f»  113  v»  (1520).  Zie  ook 

.7ULL1B. 

F£üR.  Zie  fobe. 

FI£RLINCK,  zn.  Een  goud-  en  xilvergewieht  van 
8  aatkene  (Zie  font),  ook  een  kwart  genaamd ,  fr.  un 
poids  pour  peeer  Vor  et  l'argent^  de  ti  tu ;  de  fr.  Ord. 
V.  24  juli  1688,  a.  19.  PI.  v.  Brab,  Y,  342  zegt 
un  quart  d'eeterlin,  )|  Dat  de . . .  juweliers  . . .  niet 
en  sullen  moglien  onder  hebben' oft  houden,  om 
hen  daermede  te  dienen  int  verooopen . . ,  eenich 
ander  als  oprecht  en  waerachtich  Tröisch  ghe- 
wi6ht , . .  noch  oock  te  moghen  gebruicken  andere 
dan  goede  en  rechtveerdighe  balancen  oft  weech- 
schalen,  daeraf  deghene  draghende  en  gheladen 
z\jnde  met  24  mareken  sullen  moeten  te  kennen 
gheven  trecht  van  dien  op  eenen  enghelsen  naer 
\nl.  32  aas].  Andere  draghende  en  gheladen  zijnde 
met  8  mareken,  op  eenen  halven  engelsen  naer. 
£n  sulcke  als  souden  draghen  en  gheladen  zijn 
van  een  tot  twee  mareken,  op  eenen  fierlinck  naer. 
PI.  V  Brab.  20  oot.  1608,  a  13,  I,  505.  It. 
I[,  566.  Dat  die  twaelf  lichte  [penningen]  tsamen 
niet  lichter  wesen  en  sullen  dan  drie  flerlingen, 
en  de  twaelf  stercke ,  drie  fierlingen  swaerder.  Ord, 
1520.  y.  D.  Chijs,  Hertogd.  269. 

FI£RTEL ,  FI£RT£R.  Zie  fjbbtbb. 

FI£RTR£  (Piertere,  Fiertel,  Fierter),zn.  Lijk- 
kist,  doodkist;  rdikwiSnkast ,  fr.  eercueil;  ehdsse, 
KiL  Fier  te,  fland,  Feretrmm.  La  Oume  Fierte, 
II  Item,  ghaven  sij  scepenen  Willemme  Van  Vaer- 
newyc,  Lievene  Yan  der  Caerden,  Janne  Soete 
Amise,  Wasseline  Yan  Lens,  en  van  den  ont- 
fangeren  der  [nl.  dheer]  Clais  de  Keyser,  die  voeren 
sdonredages  voer  der  [h]eleger  Crusendach  te 
Domikeward,  omme  daer  Onser  Yrouwen  fiertre 
te  draghene,  thare  tere,  dat  se  ute  waren  iv  daghen 
met  zlviy  paerden,  en  ghaven  tetene  to  Audenarde 
y  mael,  en  te  Dornike  ||  mael,  sonder  betalen, 
Èfi  van  der  trompeneren  en  ooke  die  van  Ghent 
mede  voeren  solarise,  en  van  der  trompeneren 
eiï  blasers  solarise,  die  men  onthilt  vandaar  en 
mede  ommetrompten  en  biiesen,  zj  Ib.  z  d.  gr. 
Staderék,  Gent  1336.  Dit  palmrijs,  eerweerdege 
Yrou  mynioet,  Bring  ie  u  uten  paradise.  Omdat 
men  dit,  Yrou,  na  u  doot.  Dragen  sal,  uut  minnen 
devoet,  Yor  uwen  fiertel.  De  Sev,  Blie.  420.  Fier- 
tere.  1191.  Fierter  1288.  tHadde  alzoo  van  allon 
auden    tyden    coatome  'gheweest  eenen  schoonon 

63 


M 


m^. 


m. 


onimeghanc  t«  hauden  tsondaechs  naer  Oiuer 
LieTOT  Yrauwendach  alfougst,  wesende  doe  den 
xTiij«n  denelver  maent,  en  droughen  omme  eenen 
fiertel  Tan  Onser  Vnuwe  uut  On«er  Yrauwe 
keorcke  up  Sta  Pieten.  Ber.  tijdem,  I,  60;  it.  76; 
II,  210;   IV,  80;  Belg.  Mu»,  VIII,  411. 

FIGUBË,  zn.  T.  De  eerste  l^ineeU  der  La- 
t^Hs^  taal:  de  kleine  en  de  grooie  Funuur,  fr. 
lee  premiere  élémeniê  de  la  langue  latine^  la  grande 
ei  2a  fteiite  Figwre,  Zie  liet  volgende  w. 

FIGURISTëN,  zn.  mv.  LeerUngen  der  kleine 
en  grcoie  figuur^  fr.  Ut  élèves  des  écolee  laiines 
inférieur  et.  ||  Boven  die  voors.  gagien  sullen  van 
de  A-B-C  tot  de  figure  exclues  ter  maendt  hebben 
drye  atuyvers.  —  Van  de  figuristen,  vier  stuy- 
Ters.  —  Van  de  Grammatica  en  Syntaxis,  vijf  at.  — 
Van  Poësis  en  Rhetorica,  ses  st.  —  Van  Greca 
en  Dialectica,  seven  st.  Conditien  der  Patere 
Angiutijnereeholen  ie  Thienen^  1617,  a.  14 — 18. 
Brab.  Mue,  I,  62. 

FIJFEL  (Feyfel),  zn.  o.  Klein  dwarefluUje,  it. 
peiite  fitlie  travereüère,  \\  De' arckebussiers  en  hadden 
anders  gheen  wapene  dan  an  thooft,  en  quamen 
▼oren  met  een  trommel  zonder  feyfel.  Ber.  tijden, 
II,  186.  Zy  quamen  dus  met  een  trommel  en  feijfel 
al  over  den  curten  Steendam.  III,  41.  Tusschen 
elo  regiment  sloughen  drij  Spaensche  trommelen 
en   een  feyfel,    spelende  als  de  schaepherders.  i)9. 

FUF£B,  zn.  Flmtspeler,  fr.  flfre.  ||  Nyetjegen- 
staende  de  stadt  gegunt  heeft  den  trommelslaegers 
en  fijfers  van  den  vijff  gulden  elcken  sesse  gulden 
ter  maent,  ten  eynde  sy  de  gulden  dagelycx  souden 
helpen  op  en  aff  ter  wacht  leyden, . .  Vaic  Melces- 
BBEK,  Kruisboogj  67  (1572).  Ook  Fijfelaer 
(F  ij  il  a  er).  ||  An  N.  N..,  als  capiteinen  van  elck 
eene  compaignie  borghers  deser  stede,.,  ter  causen 
dat  zylieden  betaelt  hebben  de  trommelslaghers  en 
de  fyflaers,  die  ghetrommelt  en  ghefyfelt  hebben 
np  den  Sint-Jacobsdach  1619,  alswanneer  ghe- 
houden  was  eene  generaele  monsterynghe  van 
▼oom.  borghers.  Bembbt,  I,  288. 

FIJF£L£N,ow.  Op  de  fluU  epelen^  fr.jouer  de 
la  Jl4te.  Zie  ïijïel  ,  vijpeb  en  pijvklabb. 

FUK,  zn.  m.  Allerhande  eieeh^  vordering  of 
„oermef ",  qf  tegenwerping  door  partijen  aan  de  recht- 
bank  vertoond y  fx,  fin,  fine ^  ioute  espbce  dedemande^ 
préiention  ou  exoepOon  présentée.  au  trihunal  par  les 
porties.  \\  Antwoordende  in  de  zaeke  dilatoyrelick , 
es  gehouden  [«/.  de  verweerder]  met  eenen  aesome 
eS  gescrifte  te  concludereneperemptoyrelick,  zonder 
up  denzelven  fyn  te  meughen  rusten  alleene,  altyts 
recht  begheerende  by  oordene  up  denzelven  fyn  of 
fyne  [/.fynen]  dilatoyre  die  hy  zal  willen  en  moghen 
proponeren.  C.  «.  Auden.  2de  d.  Stijl  27  sept. 
1682  a.  28. 

FIJN,  bn.  Van  personen.  Aantienlijk,  voorntutm, 
fr.  notabUf  dê  distinction.  \\  Hij  heeft,  in  veel 
plaetsen,  alzoo  de  stadt  beroert,.,  heetende  som- 
mighe  fijne  mannen  dieven  eü  ghuijten,  ooc  ver- 
raders. Ber.  tijden  y  II,  99.  Waren  van  schepenen 
van  der  Euere  weghe  te  Ghendt,  innegedaecht  oft 
gheroepen  xx  gheghoedde  deghelioke  mannen,  die 
haer  met  de  nieu  religie  breet  ghemoe\)t  hadden... 
Daer  te  voren  warender  innegedaecht , . .  zesse , 
van  ghelijcken  fijne  mannen,  van  hare  supposten 
wesende:  eerst,  meester  Pieter  De  Bijcke,  een 
poorter  van  der  stadt,  rijcke  van  ghoede,  een 
practisien  wel  ghelittereert,  hebbende  ooc  ghoede 
officien  en  staten,  allesins  een  gheheel  weeldich  en 
eerlic  man;  daemaer  meester  N.,  meester  N.,  zeer 
ryoke  lieden,  en  huweden  haer  kinderen  an  herde 


fijne  mannen  van  der  stadt,  als...Ib.  196,  197. 

FIJKEN,  bw.  Benen  koop.  Dien  onwederroepe- 
lijk  vaststellen ,  sluiien ,  fr.  arréler ,  fixer  irrévoea- 
blement  {une  acquisition  ou  vente)i  j|  Om  den  nalinck 
by  kerckgeboden  naer  erfvenisse  t'excluderon,  moet 
den  coop  van  goede  finalick  gesloten  en  gearres- 
teert  zijn  v<56r  het  doen  van  *t  eerste  kerekghebodt, 
op  pene,  dat  indien  den  voorn,  coop  eerst  ghefijnt 
en  gesloten  wort  naer  'teerste  kerekghebodt,  den 
nalinckclagher  sal  hebben  jaer  en  dach  naer  erfve- 
nisse. C.  V.  Sedoo,  Yii,  6. 

FIJN  MABS.  Zie  wolle. 

FILIEB  (Felier),  zn.  Plaat,  balk,  waarop  de 
sparren  van  een  dak  rusten ^  {r.JUibre.  \\  Oft  d*eene 
van  de  voors.  partyen  met  hare  goeden  hooger 
wilde  varen  in  den  gemeynen  muer  dan  d^ander 
partye ,  soe  sonde  [sy]  . .  den  gemeynen  muer  op 
naren  cost  alleen  opmetsen,  en  d*ander  partyen 
kepers  van  haer  huys  moeten  oort«n,  en  op  den 
feller,  met  noten  van  witten  steen,  daeronder  in 
den  gemeynen  muer  geeteken,  ontfangen,  en  de 
gote  herloggen.  C.  v.  Brussel,  Servii.  26;  item  26; 
Christijn  in  trabe  laierali.  It.  C.  v.  Loven,  Servit 
II,  17.  Alle  gesaegt  eycken  hout,  als  baloken, 
^  felieren ,  muerplaeten ,  rubben ,  stylen ,  enz.  worden 
gemeten  rubsgewys.   Begl.  Sdifieie-meters ,  iii,  1. 

FILIEBNOT  (Feliernot),  zn.  Noot  of  neui, 
waarop  de  filier  of  muurplaat  rust,  ir.  jambe  sous 
pouire.  II  Balcknoten,  foliemoten  en  tuymelnoten. 
Item ,  sal  men  moten  voor  alle  balcknoten ,  die  men 
steken  sal  onder  den  balck ,  vier  voeten ,  en  vow 
elcke  feliernot,  twee  voeten.  Begl.  JSdifleie-meiers , 
1,  66. 

FILLIET,  zn.  o.  Blad  van  twee  zijden,  it. 
feuillet.  II  Alvooren,  acten  van  sententien  gheëxten- 
deert  geschreven  in  parchemin  van  redelijcke 
grootte,  en  niet  min  dan  20  regulen  in  elcke 
page,  vau  tfilliet..  y  so.  gr.  C.  v.  Brugge,  II, 
743  (1636). 

'  FINANCIE,  zn.  ▼.  1)  Het  opnemen  van  geld 
tegen  rente ,  leeni$igy  fr.  levée  d*argent  è  tUre  de 
rente,  pret  è  intérétj  emprunt.  —  Nemen  ter 
financiën.  Ontleenen,  fr.  emprunter.  ||  Nu  zoo 
eest,  dat  de  voers.  supplianten  dese  voers.  pen- 
ningen, hun  geremitteert  en  quyt  geschouwen,  met 
noch  meer  andere  penningen,  die  deselve  auppU- 
anten  ter  financiën  genomen  hebben ,  geëmploeert  en 
betaelt  hebben,  zoo  int  opmiüken  van  den  bolwerck, . 
Brief  d.  d.  26  rart  1638,  aan  den  prins  v.  Oranje i 
Stadsareh.  Diest,  Beden  en  Schattingen ,  16<1«  E.  — 
Crijgen  (bekomen)  op  financiën.  Te  lee» 
ontvangen,  fr.  emprunter.  \\  Dat,  al  eest  soe  dat 
deselve  supplianten  huer  uuyterste  diligencie  ge- 
daen  hadden  deselve  plecke  bosch  te  royen  en 
ouysschen  om  te  reduceren  tot  winnende  lande,  en 
daeromme  gedebourseert  hadden  zekere  groote  som- 
men van  penningen,  die  zy  gecregen  hadden  op  finan- 
ciën. Bekenk.  v.  Brab.  reg.  188,  fol.  231,  JBrf- 
pacht  ende  paehtinge  van  den  Looboeeh  nab^  Loven, 
20  juli  1638. 

2)  Woeker,  het  opnemen  van  geld  tegen  woeker- 
rente, afzetterij,  fr.  usure,  eseroquerie.  \\  Alle  con- 
tracten nature  hebbende  van  financiën,  by  vorme 
▼an  ooopinghe  van  eenige  ooopmansohepe,  ware, 
baghen,  juweelen  ofte  andere  zaeoken,  zyn  ^an 
onweerden,  en  den  debiteur  en>es  niet  meer  ghe- 
houden  den  crediteur  te  restitueren  dan  hy  ghe^ 
proufficteert  en  heeft  by  de  vomomde  fiinanoie, 
al  waert  dat  d'obligatie  anders  innehielde;  en 
bovendien  sulcke  crediteurs  zyn  arbitrairlick  pu- 
nierliok.   C.  v.  Auden.,  xi,  9.  Dat  diveiMhe  piar;' 


FIN. 


FLA. 


423 


iooc«n  hemlieden  yerroorderen . . .  ander,  nut 
pure  malioie  efi  groote'  sohiericheyt  [iiZ.  gewm- 
iQoht]  treckende  onredelike  wasdom  bj  maniere 
Tan  ftnanoien,  daerdoor  deselye  jonghen  yerleet 
worden,  hemlieden  begheyende,  door  middel  ran 
credit  efi  Tan  ghelde  lo  gheereghen,  tot  dengnie- 
terye,  tnnsBohen,  speelen  en  drinoken...  Ib  2^ 
d.454(l629).  —  Financie  doen,  vercoopen. 
Qtld  9eki€ien,  vtir schaffen^  Uenm  op  woeker ^  ft. 
froeurtr,  prétêr  de  Vargeni  è  ueure,  ||  Oft  oook 
lemandt  eenighe  ware  oft  goeden  eenige  Tan  de 
jgngers  oft  Termomborden  persoenen  yerooohte,  oft 
flnancie  in  geldt  dede,  oft  oock  eenioh  geit  leende, 
en  tselye  doorgeslegen  efl  yerteert  ware ,  in 
al  oft  in  deel,  sal  dieghene  die  alsulck  goet 
yeroocht  hadde  dat  goet  yerbenren  [ui.  yer- 
benrd]  hebben,  e&  die  sal  ongehouden  wQsen 
yan  de  penningen  restitutie  të  doen,  ommen 
niet  yoorden  dan  die  geeochte  goeden  oft  pen- 
ningen daeraf  gecomen  nooh  in  wesen  waren 
oft  in  sjnen  orboir  bekeert.  En  dieghene  die  al- 
sulcke  financie  yeroocht  hadde,..  sal  daeraf... 
gecorrigeert  worden  en  gestraft.  O.  LUIffe,  8  jan. 
1580,  a.  18,  8i.' Truiden,  Ommo  dairinne  Toor- 
zien  te  syne  ter  ghemeender  welyaert  yan  dese 
stede  [«/.  in  de  oneeriyke  handelingen  der  woeke- 
raan]  men  elcken,  wie  hy  sy,  soerpelike  inter- 
diceert  en  yerbiedt ,  yan  nu  Voordan  eenich  goedt 
te  yerooopene  ter  financie  efi  wouckere,  noch 
eenich  makelare  of  andre,  wie  hy  sy,  hem  daer- 
mede  te  moyene,..  O.  e.  Bmgge^  II,  370  (1544). 
—  Peie  ,,yooraaten"  onser  hedendaagsche  woeke- 
raan  yerkochten  namelijk  ook  goed  aan  eenen 
boyenmatigen  prijs,  te  betalen  op  termijn;  zij 
maakten  nog  9ohijnkoopen  yan  goed  tegen  eene 
logenaehtige  erkenning  yan  leyerinff  en  ontyangat, 
op  welk  niet  geleyerd  en  boyenmatig  geschat  goed 
zij  gereed  geld  schoten.  ||  Oft  oock  yemandt 
eenighe  waere  oft  goede  eenighen  yan  den  jenehen 
oft  yermomboirde  persoenen  yercochte  op  finan- 
üen  oft  woecker,...  O,  e.  Santhoven ,  Weesketmer^ 
a.  S7;  it.  O.  e.  Tmtnkout,  ib.  85;  C.  v.  Dender- 
monde,  yii,  4;  O.  e.  Aniw,  1582,  LXlii,  70;  C. 
V.  Lier,  xtiii,  26.  Zie  fbait. 

FINEBEN,  bw.  Leenen,  hexorgen^  tereehaffkn 
(geld),  fr.  prHer^  froeurer  de  Vairgeni  on  flnanee. 
II  Soe  hebben  onse  goede  yriende,  scepenen,  raedt 
en  andere  onse  goede  liede  yan  onser  stadt  yan 
Diest,  eheleent  efi  ghefineert,  yan  gracien  en  niet 
yan  «rechte, ...  acht  hondert  ouder  scilde.. ..  Oork. 
keer  v.  Dieeif  20  febr.  1868.  Omme  metten  pen- 
.  ninghen,  eommende  yan  der  yorss.  yercoopinghen, 
te  fyneeme  en  leenene  den  yonz.  onzen  harden 
ghednchten  hAire  en  prinche,  de  somme  yan  der- 
tich  duysent  ryden.  Sehep,  v,  Qent,  30  apr.  1471, 
Meesteer,  1882,  blz.  480. 

FINGEEREN,  bw.  Veinzen,  verdichten,  voor- 
wenden, fr.  eimuUrt  \\  Men  mach  geen  schultbrieyen 
passeren  voer  schepenen,  partyen  en  moeten  ten 
beyden  zyden  affirmeren  onder  eedt  deseWe  schuit 
te  zyn  deughdelyck,  rechtyeerdieh  efi  niet  gefin- 
geert  om  den  heere  oft  andere  persoenen  te  fnn- 
deren.  C.  v.  Bruetel,  1670,  a.  56. 

FINOETTE  (Fignette),  zn.  Bedoryen  yan  het 
lettervereierael  van  loqfwerk,  fr.  vignet fe,  in  den  be- 
ginne wijngaardblaadjeê ,  fr.  vignette.  ]|  In  den  yenten 
sal  zy  (9  primo  de  letter  A  yan  yyf  regulen,  maken 
en  depingeren  met  geheel  fingetten . .  F^  yij)  sal  sy 
maken  zonder  fignetten  de  letter  F. .  E^  Ixr^  met 
halyen  oft  corten  fignetten.  Meeeager,  1576,  blz. 
249  (1527)# 


FINISTERRAE.  Benaming  eener  kapel,  eerst 
in  1646  tot  kerk  yerheycn,  te  Brussel,  fr.  Finie^ 
terre,  om  rede  dat  zij  aan  het  uiteinde  der  stad 
stond;  zy  schynt  in  den  beginne  den  naam  ten 
JBinde  geyoerd  te  hebben.  ||  Dom^^Uidïum  eUum 
apud  ^Molenbeke  deauper  eeelesieun  dictam  vtUgaliter 
ten  Bindè ,  in  oppoeito  bonis  Aleifdie  dieêe  Mertens, 
8ehep.  e.  Bruesd,  1848.  Uit  hoofde  dezer  ligging 
gaf  haar  de  geestelijkheid  den  naam  Finet  terrae, 
met  toepassing  yan  een  yen  nit  den  psalm  47. 
Volgens  de  Oeseh.  v.  Brueeel,  III,  559,  droeg  deze 
kapel  ook  den  naam  yan  Veneter- Sterre  (schynbaar 
eene  yerwringing  yan  Fi/nieterre)  ter  oorzake  yan 
een  glasraam,  waarop  de  Aanbiddine  der  Drie 
Koningen  yerbeeld  was  met  de  star  die  hen  ge- 
leidde. 

FIRMERIE  (Fermerie),  zn.  t.  Ziekenhuie, 
giekekamer,  fr.  infirmerie,  maieon  om  loeal  deitiné 
om  traitement  dee  malddee,  ||  üp  goet  Tan  der 
costryen,  jof  Tan  der  keirijen,  jof  £r  fermerien, 
ne  mach  de  soontete  niet  panden.  Oork,  v.  25 
febr.  1252.  Dit  es  huteffheghcTen  binnen  desen 
jare  Tan  petancien  en  ghiften  in  aelmoesenen  den 
ordinen,  hospitalen,  fermerien  Tan  der  stede... 
HuTTTSFS,  Oorpor.  96,  rek,  stad  Qent  1S65. 

FISCAEL,  zn.  H^,  die  getoet  was  mei  de  orde 
te  "Handhaven  en  dies  na  te  gaam  in  de  Bederijk' 
kamers,  fr.  eelm  fmi  êtait  ehargê  dm  maintien  de 
Vordre  dans  les  ehtmbres  de  rhétorique  et  de  veüler 
è  temt.  SirzLLABBT,  Schets,  78. 

FI8QUE,  zn.  1)  De  staatskas,  *slands  eehai- 
kamer,  flsems,  fr.  flso,  trésor  pMio,  ||  WiH  de 
heeschere ,  noch  z^n  hoin  't  Terlies  [nl.  in  het 
dobbelspelen  ondergaan]  niet  wederheijsschen ,  de 
fisqne  mach  er  «otie  aff  maken  en  de  restitutie 
begheeren;  want  de  fisqne  snccessenr  is  Tan  allen 
Ticen.  WnLAKT,  Orim.  167. 

2)  De  tunètenaar  der  schatkist ,  fiseaai,  h.fone- 
tionnaire  dm  trésor  pMio,  proemreur  flscal.  \\  In 
alle  jugementen  is  een  Fisqne,  dats  te  seingen  een 
procureur  Tan  justicie;  dewelcke  in  den  £et  yan 
Vlaenderan  geheeten  is  de  procureur  generael, 
alsoe  hy  oock  is  in  den  groeten  Baet.  In  leen- 
hoyen  en  yierscharen  is  hy  geheeten  baillyu, 
amman,  raeyer,  sohpntet  oft  drossaert.  Wulant, 
Civ.  c.  10. 

FITSEN,  zn.  Kram,  fr.  flohe.  \\  Denzelven  Yan 
de  Yelde,  yQo  zyj  Ib.  parisis  yoor  tleyeren  efi 
maeken  yan  xYjügh  dobbele  ramen,  met  de  fitsen 
efi  houdtvasten  daeranne  dienende,.,  begrepen  xl 
st.  par.  die  hy  heeft  ghegheyen  an  N.,  annemer 
yan  t'yserwerck  behouyende  an  dezelye  yeinsteren. 
Tpriana,  I,  857  (1621). 

FLABBE,  zn.  y.  Oorveeg,  kinnebakdag,  vuist' 
slcKf,  fr.  somfiet,  coup  de  poing.  Kil.  F  lebbe,  j. 
Flabbe,  alapa,  eotaphms.  \\  Oft  een  eerbaer  man 
ten  aengaende  quame  daer  sulcke  oneerbare  per- 
soone  oft  ribaet  eene  eerbare  persoone  injurieerde 
oft  qualyck  toesprake ,  sal  denselyen  drie  oft  yier 
-flabben  metter  ynyst  oft  handt  moghen  gheyen 
sonder  te  misdoen.  O.  lAégey  27  juni  1577,  a. 
47 ,  Hasselt,  Deen  [nl,  de  procureur]  oompt  yan  Bug- 
genhont  drabbe,  Dander  yan  Assohe,  de  wint  geeft 
hem  een  flabbe!  Okron.  o.  Merehten,  Str.  183. 

FLABBE,    zn.    y.    Bene    HóUandscke   zilveren 
mmnt,    ter  waarde  van   vier    stuivers,  fr.  monnaie 
d^argent  hctlandaise,  volant  quatre  sous.  ||  De  dnb- 
bele  Groninger  flabben,   tot  4  st.  Oroot  Plaeaatb,   . 
21  mrt.  1606  en  6  juli  1610,  I,  2669. 

FLAESKEN,  zn.  mr.  KMme  mUgewerkte  lew 
ningpijlers ,   fr.  petite  piUers  emnrés  de  Muêtradê, 


4^ 


FLE. 


ELF. 


II  Al  ejst  alsoo  dat  den  patroon  nntgheeft  een 
YOje  Tan  witte  ateenen,  den  aennemer  en  weit 
niet  ghehouden  deeelre  witte  ateenen,  te  wetene 
de  flaeaken  te  leyerene,  maer  aal  upgheyrocht  wor- 
den drie  voeten  hooghe  Tan  cleen  Armentiera  ateen. 
Bembby,  II, '338,  JSomw  van  hei  hêlfroot,,  7-  De 
uitgeyer  giat  dat  het  balustret  zijn,  welke  gèno^- 
saam  den  Torm  ëener  fleach,  Weat-Yl.  flcuiche^ 
hebben. 

FLAGUUT,  Kn.  m.  ïlaguut  orijgen.  Moede 
worden  ( Vanderhaeghen) ,  fr.  $e  lateer.  \\  Eenighe 
Tan  dese  ghneache.  aelmoeaaeniera  beghonden  den 
flaguut  te  cr\jghen  Tan  haren  dienst,  mita  dat 
men  an  hemlieden  zooTele  om  ghelt  quam.  Bèr. 
t^den^  I,  305. 

FLAMEI,  zn.  nambeeuw,  toorie,  (r,  flambeam, 
torehê,  II  OTerznloz  waren  den  iz«n  aeptembria 
doen  maken,  in  stede  Tan  flam\jen  oft  toortaen, 
nachtlanteemen ,  om  daermede  de  waohte  te  houddn. 
JBer.  t^den,  III,  21. 

FLANCKAERT,  zn.  Soari  van  eierlijkejae  voor 
krijgslieden,  fr.  eorte  de  redingote  élfgonie  ponr 
hommee  de  guerre,  \\  Sanderdaeeha , . .  zoo  Ter- 
ghaerde  gheheel  de  bende  Tan  Hoogatraten  np  de 
Yrindachmaerct,  al  ghewapent  en  np  haer  cnier- 
licate  ghemonteert,  zeer  triumphant,  metter  lance 
in  de  Tonat;  daer  Teel  edelroannen  onder  waren, 
met  roode  en  peeraohe  flaweelen  flanokaerta  ghe- 
bordnert,..  Ber»  tijden,  lï^  100.  Dat  toIc  [nl. 
Waalach  krijgsTolk]  waa  wel  ghewapent,  hooft, 
bnrat  en  rogghe ,  met  flanckaerta  tot  op  de  knien.  136. 

FLA8QUEN,  FLA8QUILLEN,  zn.  my.  Soort 
van  vuurmonden  of  Jcanone,  fr.  eorte  de  eanont.  La 
Curne  Flaaqae.  ||  N..,  ter  canaen  dat  hy  ghe- 
brooht  heeft  met  zjn  peerden  £n  wagbene,  Tan 
Oartrioke  binnen  deaer  atede,  zzj  busaen,  t  lan- 
ghe  meaaen,  tj  flaaquen,  t  flasquiUen,  afghenomen 
de  aoldaten  by  de  atede  éh  roede  Tan  Menine . . . 
BevbbyIT,  196,  Stadereh,  1676/77.  Yermaeotdiyerae 
baaaen,  flaaachen.  Tonnen,  creaaera  eü  atampers, 
omme  de  aoldaten  by  de  atede  aenghenomen . . . 
GheleTert  iiij  flaaquen  en  flaaquillen .  beeleghen 
omme  de  Tier  haecken  \nh  baksen] ,  hanghende  in 
de  camere  Tan  atedehuuae,  te  atoflferene.  Ibidem. 

FLA88AERGË  (Flaaaohaert),  zn  Volgens  Ver- 
dam: eig.  woUen  lap  f  ook  wollen  kleedt  dekkleed; 
althana  Terataat  men  er  baarblijkeiyk  eenen  omslag 
door  in  ona  laatste  citaat,  fr.  eouoerture,  enveloppe. 
II  JPro  qmalibet  bala  mereimm,  utpote  eindali,  pepu- 
lamm  . . .  pileomm ,  flassargiarum . . .  Mbbtbks  en 
ToBFS,  II,  545,  Smg.  ehart,  v.  1305;  item  Tol  v, 
1305  te  Antw,;  item  Brab.  tol  v.  1315.  Van  elcker 
balen  meraaeryen,  ala  Tan  ayndael,  hooftcleeden , . . 
oooaen,  hoede,  flasscharden  en  Tan  allen  anderen 
dinghen  toebehoerende  der  meraaeryen.  ld:  t.  1409. 
Van  aidenen  coerden,  daer  de  zeghele  an  hanghen , 
Tan  zeghelwaaae,  Tan  Vilten  en  Tan  ilassaergen, 
daer  de  Toera.  gheacriften  in  bealeghen  waren  alae 
waren  {etc)  alae  men  ae  Toerde  Tan  steden  te  steden 
omme  te  bezeghelne.  Rdtenk,  v.  Oent,  I,  457. 

FLAUWIJN.  Zie  plottwijk. 

FLEDDERHOUT,  zn.  (?)  Bij  KU.  heet  de 
Tlierboom  Flederboom,  samlmeus.  Tuerlinckz 
(Hageland)  heeft  Fledderaar,  ratelpopulier ,  fr. 
iremble.  ||  Item,  de  pareken  binnen  in  de  choor, 
en  oyck  de  pinnelen  [panneelen]  aullen  Terchiert 
worden  met  fledderhont  eü  met  awerten  hout,  wel 
effen  innegelaten,  zoedat  ['t]werck  Tereyaschen  aal, 
binnen  en  buyten.  Vav  Spilbbeck  ,  Tongerloo ,  65. 
Kapel  van  den  Zoeten  naam.  —  Of  -meent  men 
achilderwerk,  gohend  koui,  fr.  dn  bots  ondS(?). 


FLEER  (Elere),  zn.  t.  Kaetkelag,  fleers,  fr. 
tonflet.  Kil.  Fiere,  alapa,  \\  Daer  hadde  [nl.  in 
een  goTeoht  tasechen  aoldaten]  eenen  Walo  Tan 
eenen  Ghandtoya  een  flere  ghecreghen  ter  zijden 
in  zijn  cake,  dat  scheen  dat  taenaiehte  afghe- 
doTon  waa,  en  men  zaoh  zgn  cakemaa  \nL  kake- 
been] eü  tanden  daerdaere.  Ber»  tijden  ^  It,  179. 

FLEERS,  vz.  Doorheen,  dwars  door,  fr.  è 
travers.  \\  Vermaoh  elok  Tan  de  ghebueren  wel 
dairinne  [«2.  in  eenen  gemeenen  muur]  werckelio 
te  werckene  met  caTen,  atantTlieten ,  samayaen, 
caefbalcken,  nootateenen,  atrichauten  en  balcken, 
oock  daerdaere-  te  hanckjsrene  fleera  den  muere, 
den  muer  altyt  behoudende  zyne  dickte.  O.  ü.  * 
Anden.  xiv,  14. 

FLEITEN  (Fleijten),  ow.  Flmiien,  fr.  joner  de 
la  jUUe,  JlAter,  ||  In  Teel  plaetaen  de  bargelen 
Tloghen  000  meeatal  in  aticken,  aoodat  taanderdaeoha 
die  kinderen  met  die  pijpkina  achter  atraten  liepen 
al  flegtende ,  eü  Tercochten  ae  een  cnrte  of  Tier 
mijten  tatiok.  Ber.  tijden,  I,  138. 

FLE8SCHE,  zn.  Vat  met  een  nauwen  kale,  voor 
water,  bier,  wtpi  en  andere  vloeistoffen,  fleeeh,  fr. 
vase  a  gotdot  éiroit,  destimé  è  conienir  de  Veany 
de  la  Mère,  dn  vin  et  autres  liquidee  ^  houteiüe, 
fiaoom.  Kil.  Fleaohe,  lagena,  xmlgo  fiaeca.  Men 
kende  oudtijda  niet  alleen  glazen  fleaachen,  maar 
ook  tennen,  ateenen,  hoornen  fleaachen.  ||  In  de 
cokene...  It..nooh  een  tenen  fleaache.  Inv.  V,  d. 
Suist  1495.  Een  steenen  oft  ghelaaen  fleaache. 
C.  V.  Antw,  1582,  o.  41  a.  100,  Stade  voordeel. 
Hoorn  e  fleaachen  Tan  alle  aoorten.  PI.  v.  Brab. 
27  febr.  1608,  a.  7,  I,  302. 

FLES8CHIANEN  (Fleaaianen) ,  zn.  mT.  Slyiers 
van  sterke  dranken,  fr.  débitants  de  liqnenrs, 
II  Ampliatie  op  de  ordonnantie  op  de  brandewynea 
OTer  de  atadt  'a  Boach.  HoeTeel  atoopen  brandewyn 
enz.  de  fleaaianen,  dat  ia,  die  by  het  zoopje  Ter- 
koopen,  in  hunne  huizen  mogen  hebben.  IMerl. 
jaerboeken.  Mei  1764,  bl.  461. 

FLEUREN  (Fineren),  bw.  Kenren^  waardeeren, 
den  priJ9  beoordeden  en  bepalen,  fr.  estimer,  apprf- 
eter,  fixer  Ie  prix,  ||  Zoo  wie  Tan  taTomier  in- 
leggen eenige  wynen  om  te  Terkoopen,  dat  ay 
deselTe  gehauden  weaen  te  doen  fleuren  by  den 
balliu  eü  twee  achepenen  int  atathuya  deaer  atede, 
omme  by  hemlieden,  naer  trerclaera  Tan  den 
inooop,  denzelTen  wyn  geatelt  te  worden  op  ze- 
keren prya  aleer  zy  dien  zullen  Termoeen  te 
tappen,  .Tenten  ofte  Tercoopen,  en  dat  Tiermael 
*ajaera.  de  Pb.  en  Bb.  XIII,  Kaprijk,  73,  Vgb. 
V.  164i,  a.  32.  Zo*  wie  zynen  wyn  dierder  Ter-, 
ooopt  dan  die  gheboden,  geflourt  en  gecrieert  ea, 
die  Terbenrt...  Ib.  XVI.  K.  v.  AUenede,  52.  Dat 
niemant,..  Terooopende  eenighe  bieren,.,  han 
TerToorderen  die  te  Tercoopen ,  Tenten  ofte  kelderen, 
tenay  alTooren,  angaende  de  inbrauwe  bieren, 
deseWe  by  de  Weth  te  doen  fleuren  eü  te  pryse 
atellen.  yóót  het  uutleTeren  Tan  dien.  Ib.  Ord.  v. 
1635,  a.  4;  it.  a.  7  (wijn),  blz.  60,  61;  it  XXIIL 
Beveren,  86.  Dat  den  meeater  del  eampo  [wl. 
kwartiermeeater]  tTleeach  doen  fl neren  hadd»,.. 
elc  np  zijnen  prija   Ber.  tijden,  IV,  .')8. 

FLEURINGE  (Flueringe),  zn.  t.  Keuring, 
waardeering,  fr.  estimation,  appréciation.  ||  Dat,  . 
by  aooTerre  ay  [nl.  de  achepenen]  boTinden  eenighe 
Tan  de  Toora.  bieren  niet  goet  genouch  te  zyne 
uaer  zynen  prys,  zy  deseWe  bieren  modereren  en 
atellen  op  zulcken  anderen  prya  ala  zy  boTinden 
zullen  te  behooren;  in  welcken  gcTalle  dezeWe 
tappers  geataen  zullen  teghen  den  brauarera ,  zulcke 


Fr.ö. 


FOY. 


425 


Meren  gheleirert  hebbende ,  ten  advenante  dat 
tMlre  bier  ge)}resen  sal  zyn;  tot  welcke  flaeringhe 
de  tavemien  sullen  ta{)pen  een  pinte  Tan  de  tonne. 
DE  Pb.  en  Bb.  XXIII.   Severen^  87  (1609).  Zie 

FLBFBKir. 

;  FL0EK8CH  (Floucx) , .bn.  Knap,  OMdêr$eheidê» 
in  gijne  toortt  too  van  liehaafiukoedanufheden  al» 
van  verifandelifike  f  fr.  diMÜngnê  en  ton  eiffèce,  iant 
dêi  quaUtés  oorporelleM  qne  dêë  infeüetkueüet.  Kil. 
Flnghs,  rlugha,  velox,  Flnghs  man,  oiro^lM. 
II  Als  die  ghuldenen  van  den  boghe  irattrocken  om 
ffriJB,  zoo  was  hij  daar  den  sodt;  efi  was  cnape 
Tan  zeker  ghuldenen  oit  broerscepen ,  ghijnrk  floucx 
int  abyt,  en  was  een  jonck  schoon  man.  Ber, 
fjfden,  ly  80.  Hg  was  wel  int  abijt,  lanok  en 
floax  Tan  leden.  III,  171.  Daer  waren  ooc  twee 
of  dry  nobilisten  Tan  Ypre  ghoTlucht,  die  haer 
met  de  ghuesche  heeVen  ghcToucht  hadden,  waer- 
ooder  was  eene  Tan  den  name  UutenhoTe,  nobel 
en  rijcke,  een  floucx  edelman.  IV,  82.  Dat  men 
ooc*  Tele  treffdlicke  gheestelicke  persoonen  Tant, 
die  raaohtich  ghenonch  waren  om  de  ghuesche 
gheleerde  met  scriftueren  en  redenen  te  Terwinnen; 
maer  daemoTen  ofte  daerbij  Tant  men  Tele  onghe- 
leerde  *hezelkins;  zoodat  Tan  Tljftich  niet  eene 
finaeij  ghenouoh  gheleert  en  was  om  jeghen  eenen 
floncxsohen  gheleerden  ghueschen  predicant  te 
stane.  II,  166. 

FLOERTEE  (Flourtëe),  zn.  Soort  van  tijden 
laken y  fr.  êorU  de  drap  de  ioié.  Kil.  App.  FlOnr- 
tee,  ffemu  panni  terici.  ||  Syde-laeckenen  hier  te 
lande  ghemaect,  als  flourtée  en  andere,  Tan  de 
weerde  Tan  1  Ib.  groote,  y  groot.  Tol  ieAniw.  1623. 

FLOGKE.  Zie  tiockb. 

FLORATUER,  zn.  t.  Van  de  middeleeuwsche 
handschriften.,  Bloemverêiêrinff^  kêt  verlichten ,  op- 
Inietêren  met  bloemen  en  versiersels  y  fr.  ornemen' 
taiion,  enlnminure  des  manuserits  du  moyen-é^e. 
II  Yoer  de  floratner  Tan  de  /a/roi/iM-Ietteren  Tan 
drie  regulen,  sal  zy  hebben  Toir  elck  hondert 
Tiy  stujTers.  MeswUfter,  1876»  blz.  250  (1627). 

FLOREEREN,  bw.  Opluisteren  met  bloemen  en 
vêTiierself,  fr.  enluminer,  iUusIrer.  Zie  flobatueb. 
II  Te  illumineren,  depingeren  eü  te  floreren  de 
capiteel  groote  letteren  int  missael.  Messager^ 
1876,  blz.  249  (1527).  Zj  sal  Tjftich  Tan  den 
collecten  festorum  Tan  twee  regulen  mynen  heere 
[a/.  den  prelaat  der  abdij]  om  niet  floreren.  Ib.  250. 

FLOREIT,  zn  ^ene  blauwe  verfstof,  het  schuim 
der  weedcy  fr.  sorfe  de  couleur  Heue,  yfi*eume  de 
.la  guesdcy  iewme  ISgère  de  la  cuve  du  bleu".  La 
Gnme  Fleurëe.  ||  Okeren,  Spaens  wit,  Spaens 
groen,  florayt,  cinopre,..  ëü  dierghelycke ,  Tan 
den  100  Ib.  iT  gr.   Tol  te  Antw,  16*23. 

FLOTSCHIP  (Flotscip,  Floecip),  zn.  Vlotschip 
II  Caeeune  \nl.  ewute  of  neis"]  Jre  on  apieJe  floscip, 
doU  eiune  deniers  al  monter ,  et  eiune  deniers  al 
avaler.  Del  flotscip,  se  il  maine  seil,  u  mairieuy 
u  grain,  il  doit  dis  deniers  au  monf-er  et  eiunc 
déniers  al  avaler.  Tol  te  Mupdmonde,  1271  (nl.  een 
schip  geladen  met  zout,  timmerhout  of  graan). 

FLOÜWIJN  (Fowyn),  zn.  o.  Steen-  of  huis- 
marter ,  fr.  fouine.  Nog  Tan  algemeen  gebruik  in 
Brabant:  flaw^.  Kil.  Fluwyne,  flouwyne, 
fouwyne,  mustela,  etc.  Zie  ook  Schuermaos. 
II  Noch  eenen  swerten  goToederden  tabbaert  met 
ouwen  fowynen  ghcToedert.  Inv.  o.  d,  fTulst,  1489. 
Dat  Tan  alle  Tercoopen  Tan  sabels,  armynen ,  lucer- 
nen,  lupaerts,  maters  \l.  marters],  landtmaters 
\i.  — marters] ,  jonnetten .  flouwynen  en  hoerlioenen 
[asr.  orillioenen;  eene  hierop  Tolgende  ord.  t.  1576 


Toegt  er  by :  wolfF-  en  TOsseToUen] ,  sal  die  leste 
Tercoopere  ten  slete  schuldich  syn  te  betaelene  den 
xxT«n  penninck.  PI,  v,  Brab,  14  dec.  1570,  a.  115, 
II,  49. 

FLOÜWIJN  (Flauwyn),  zn.  Nog  in  algemeen 
gebnik  in  Brabant,  eig.  het  overtreksd  van  een 
oorkussen:  flawyn,  kusflawyn,  oorkussen^  it, 
coussin^  oreiller,  prop.  taie  d^oreiller.  Kil.  Flu- 
wyne, q.  d.  pnlwyne,  puloini  Iheca,  Zie  ook 
Schuermans.  ||  Een  oorcussen  met  een  flauwyne. 
C  o.  Antw,  1582,  c.  41.  a.  104,  Stadsvoorded. 

FLUICKEN,  OW.  Limb.  Vloeken,  fr.  jurer , 
blasphémer.  ||  Maer  indien  een  den  anderen  alleen 
met  woirden  injurieerde,  oft  flnyoket,  en  oft  eenige 
goidtslasteringe ,  als  sweren,  huereren,  tusschen  oft 
onnutte  woerden  op  den  Toers.  berch  committeerde, 
zal  derseWer,  soo  dyck  als  dat  gebuert,  goTallen 
zyn  in  de  pene  Tan  twintich  stuTers  Oork»  10 
apr.  1556.  Bekenk.  v.  Brdh.  reg.  140  P  2.   * 

FLUWEEL,  zn.  Zooalt  thans,  fluweel,  fr.  ve- 
lours. Kil.  vulgo  fluetum,  viUutum,  \\  Fluweels  Tan 
Oenues,  een  kiste,  daeraf  eenen  muyl  de  twee 
mach  dragen:  innecomende  is  geöTt  op  clxxx  Ib. 
de  Vs  ^n  ^'4  QBO  adTt.  En  uuytTarende  is  tstuck 
gt  op  xi  Ib.  Schatting,  v,  1551.  Van  elcke  elle 
gebloemt  oft  ghefigiireert  fluweel,  en  andere,  xt 
st.  —  Ook  als  Terl.  deelw.  Oefluweelt.  ||  Yan 
andere  sattynen,  damasten,  syden,  grofi*  greyn, 
tafletaf , . .  caffa  ghefluweelt ,  efi  andere  soorten  Tan 
zyde  lakenen,  d'elle  t  st.  PI.  v.  Brab,  18  dec. 
1576,  II,  58.  Zie  ook  tbüweel. 

FOECKERS.  Zie  fockebs. 

FOELE  (FouUe),  zn.  t.  1)  Verdrukking,  gewddda- 
digheden,  fr.  oppression,  actes  de  violence.  La  Game 
F  o  u  1  e ,  (Mction  d*opprimer ,  exaetion ,  d^mage.  ||  Om 
te  remedieren  dese  leelicke  foelen  en  moordadighe 
sticken,  zoo  drouch  men,.,  te  Ghendt  te  coope 
zeker  oordonancie  sconincx , . .  jeghen  die  toot* 
noemde  foelen  en  rudessen.  Ber.  tijden,  III»  212. 
Rbmbbt,  II,  287. 

2)  Schadelijke  misbruiken,  fr.  ahus  préf'uiiciables. 
II  Zodat . . .  ohse-  letteren  Tan  placcaten  worden  en 
blyTen  illusoire  en  Tan  gheenen  efiocte,  ter  grooter 
foulle,  schaeden  en  interesten  Tan  onsen  onder- 
saeten.  PI.  v.  ri.  19  mrt.  1539,  I,  3R2  (Afït- 
bruiken  in  het  visschen). 

FOELEEREN  (Fouleren).  bw.  Verdrukken, 
plagen,  fr.  opprimer,  vexer.  La  Gume  Fouller. 
II  Dat  zylicKlen  antasten  en  apprehenderen  alle 
leeghgangen,  Tagabnnden  en  allen  anderen  die 
zylieden  boTinden  zullen  toerende  en  foulerende 
den  aermen  huysman,  doosteren  ofte  religiën.  PI, 
V.  VI.  18  sept  1542,  I,  28. 

FOELIE  (Foelge,  Fonllie),  zn.  1)  Foelie,  mus- 
kaathloesem,  fr,mécis.  Kil.  1642,  Foelie,  muscaet' 
bloeme,  fleur  de  museade.  \\  Foelge:  j  kiste  Tan  tuyne 
[eene  landstreek.^),  iiy  gro.   Watertol  1550. 

2)  Bladgoud,  fr'or  en  feuUles.  \\  Dat  men  goud 
Tan  Zypers  [nl.  Gyprus]  no  spillegoud  te  gadere 
lecghen  en  mach  up  een  stio  wercx,  ei>  dat  men 
ghoen  orsedyt  (?)  no  foelge  oec  te  gadere  lecghen 
en  mach.  Dk  Pauw,  Vgb.  73  (1858).  De  Toorseyde 
Tan  den  arobachte  en  sullen  hun  niet  mogen  be- 
helpen met  eenigh  coleur,  noch  in  goudt  setten 
oft  silrer  eenige  robeynen ,  saphyren , . .  oft  andere 
weecke  steenen  dan  op  haere  rechte  foullie(?).  PI.  v. 
Brab.  24  juli  1689,  a.  8,  Y,  338;  De  Fr.  tekst 
zegt:  sur  leur  vraye  feuille. 

FOILLE.  Zie  folie. 

FOYE,  zn.  Dans-  en  drink-  of  tuippttrtij,  fr. 
portie  de  danee  et  orgies.  Kil.  heeft  Foye,  Yoye, 


426 


FOL. 


FOR. 


liOtste,  in  den  sin  van  efseheidtnutaitijd;  Kramers 
Fooi.  Zie  Verdam  fotb  3),  en  Schaennane 
Fooien,  Kermiê  houden ^  feesf meren.  \\  Dat  yer- 
Bche^de  persoenen  ten  platten  lande ,  . .  hun  ver- 
Toorderden ...  op  de  uytvaerd^n  te  geven  en  te 
laeten  drincken  een  en  meer  tonnen  bier,  waertoe 
sy  riepen  en  lieten  vergaederen  aoo  mans ,  ▼rouwen , 
jonghmans,  dochters,  als  cleyne  kinderen  der  pa- 
rochie ofte  gehuchten  onder  deweicke  den  afljvi- 
gen  was  comen  te  sterren,  blyvende  alsoo  ouder 
een  sitten  en  drincken  selfs  tot  in  den  nacht;  dat 
men  alnoch  boTendien  tusschen  diergelijcke  per- 
soenen aldaer  was  houdende  vergaederingen ,  die  sy 
doopten  met  den  ■  naeme  van  foyen .  en  in  welcke 
▼ergaederingen  sy  alsoo  te  samen  en  ondereen  dan- 
sten... Tl,  «.  Jirah,  2  apr.  1735,  V,  15. 

FOCARIE,  zn.  Bijzit  f  boel,  fr  concubine.  Mai^b 
d*  A.  F  o  c  a  r  i  a ,  euisini^e ,  gouvernante.  \  \  Meestdeel 
haer  focarie  ofte  joncwiven  hebbende,  de  Pr.  en 
Bb.  VI.  Vottelaar  31  (1379). 

FOCKERS  (Foucker8),'zn.  mv.  Schatrijke  koop- 
lieden, fr.  nfyoeiante  très-riehet.  Dus  genaamd  van 
zekeren  Antoon  Fugger  te  Antwerpen,  opTolgelijk 
de  bankier  ▼.  Maximiliaan,  PhiHps  den  Schoone, 
keizer  Karel  en  de  koningen  v.-  Engeland.  Kil. 
F  o  c  k  e  r ,  monopola,  tviUfo  fuggerut^fuccardux.  \  \  Brie- 
ven in  de  Fr.  taal,  waarbij  die  van  Mechelen  en 
van  Antwerpen  zich  verbinden  jaarl'yks  aan  den 
kardinaal- aartsbisschop  van  Mainz  de  som  van 
10,000  gouden  gulden  te  betalen  in  de  stad  Lips 
[Lipsia,  Leipzig]  in  Duitschland,  in  de  handen 
der  fouekert  of  hunner  lasthebbers.  Ben  ingelaschte 
liat.  brief  zegt:  apud  factoree  fugarorum  velaliorum 
mereatorum.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  137  (^  89  (1  apr. 
1518). 

F0CK8  (Vocks),  zn.  Von,  fr.  renard.  Het  ge- 
bruik der  harde  medeklinkers  in  onze  landstreken 
in  de  oudste  tijden  onzer  geschiedenis,  zou  door 
tal  van  voorbeelden  gestaafd  kunnen  worden,  en 
het  nog  in  de  \A^^,  15de  en  .16de  eeuw  levend 
sebruik  in  locie  dictie  der  harde  lip-  en  keelletters» 
benevens  het  o.  a.  Diestersche  okt  voor  os  verdient, 
o.  e. ,  de  aandacht  der  philologen  te  vestigen ,  in  de 
plaatsnamen  Foxenberoh  en  Foxborre.  |]  Bi 
Foxborre.  Bruae  godeh.  B  681  f*  72  v*»,  öaw- 
horen,  1393.  Op  een  v.elt  dat  men  heet  Foxen- 
beroh. Tb.  H  311,  III  f*  12.  Oêselt,  14de  eeuw. 
Meyse:  tOphem,  opte  Moersickercoutere ,  in  een 
velt  geh.  den  Voxenberch.  Ib.  b  219,  Meisse, 
1469.  In  de  prochie  van  Ossele  tot  Foxenborch. 
Ib.  H  290,  f>  154,  omtr.  1550. 

FOLIE  (Foille),  zn.  Een  breed  ewaard,  fr.  épêe 
large.  Kil.  Folie,  breed  tweerd,  tpatha.  ||  Wie 
op  iemanden  trock  eenighe  poignaerden,  handaxen, 
foillen  oft  eenighe  andere  verboden  wapenen , . . 
Landdi.  v.  Grimbergen,  1276/1556,  a  22. 

FOLIOBOECK,  zn.  Topographiech  kaartboek 
eener  gemeente,  fr.  registre  ou  liore  terriër  d'une 
eommmne.  d'Hoop,  Ine.  Fl.-or.  38,  110,   116,  133. 

FOL-RENCHIER,  zn  o.  Het  terschil  tusttchen 
den  prije  der  eertte  openbare  verkooping  .  van  een 
goed ,  en  dien  eener  tweede  verkooping ,  ten  lante  van 
den  onmachtigen  eereten  kooper,  it.  la  difference 
entre  Ie  prix  de  la  première  vente  publique  d*un 
bien  et  celui  d*une  r even  te ,  è  charge  de  VacquSreur 
iuêolvable.  ||  Zooverre  t'zelve  goet  by  de  voors. 
tweede  erfvenesse  min  vercocht  waere,  zoo  wert 
by  den  eersten  cooper  betaelt  t'fol-renchier  van  al 
zooveele  alst  min  ghegolden  sal  hebben.  O  v. 
Broêkbmrg,  ix .  15.  Waert  dat  den  Inetsten  verhoogor 
insolvent  ware  ofte  in  gebreke  te  furnieren  de  pen- 


ninghen "van  den  coop,  hy  sal  ghehonden  s^n  te 
betalen  het  fol  renchier  van  al  soovelo  als  t'goet 
min  gelden  sal  dan  het  op  hom  ghebleven  was.  C. 
»t(»d  Iperen,  IT,  87. 

FONSIERHEER.  Zie  lanthbkb. 

FONSIERRENTE.  Zie  bsvts. 

FONTANELLEN,  zn.  mv.  Het  plakkaat  van 
23  jan.  1779,  a.  13,  JPL  v  VI.  XI,  962,  verbiedt 
de  touwen  o.  a.  aan  de  fontanellen  van  het  aas 
vast  te  moeren.  Zie  BEBCHOBiPALBiri 

FONTEINPOT  (Fonteinepot) ,  zn.  Waierhm^ 
fr.  pot  d  eau,  aiguibre,  ||  Casin  van  Baohten, . .  een 
ampulle  en  een  fonteinepot  yan  scepene  capelle 
vermaect  te  hebbene,  eii  vergoud  metter  stede 
wapenen.  Tpriana,  I,  168  (1445).  Degrootefrauden 
en  abuusen  die  men  daghelicxs  oorboort  int  maeekea 
eii  wercken  van  den  coper  eü  van  den  latoene, 
twelcke  men  dagheliox  vergïilt  en  verzelvert,  ghe- 
lijck  schaelen,  croeaen,  fonteynpotten.  PI,  v.  VI,  8 
mei  1515,  Tnl.  I,  595. 

FORE  (Feur,  Fuere),  zn.  m.  Prije^  meirktpr^^ 
verordende  pr^e,  fr.  prix,  taux,  eomrs ,  prix  eourmU 
du  marchS  ou  prix  réglementenre.  La  Gnme  Fenr. 
II  Dat  niemene  visoh  en  vercope  boven  den  fennre. 
Dx  Paüw,  Vgb.  11  (1337).  Die  [L  dat]  niemen 
voghele  no  wildbraed  en  vercoope  boven  den  faere. 
81  (1360).  Waerd  dat  iemen  dade  [nl.  wijn  rer- 
kocht  boven  den  wettelijk  gestelden  prQs],  men 
soude  hem  also  vele  wijns  doen  gheven  beneden 
fuere  als  zijs  ghegheven  hadden  boven  fhere.  91 
(1365).  Eenen  bode  van  Ghend,  die  een  placeaet 
braohte  van  schepenen  van  den  knere,  dat  men 
alle  graen,  hart  en  mour,  stellen  zonde  np  den 
ouden  feur,  achtervolghende  hnerlieder placcaten. — 
Dat  men  achtervolghen  en  onderhouden  sonde  haere 
voorghaende  placcaten ,  mencioen  makende  van  den 
feur  van  den  grane  Stadsrek.  Ninove,  1480.  Ben 
placeaet  dat  men  tghelt  zoude  honden  np  den  lesten 
feur.  Ib.  rek.  1482.  Zie  Gailliard  büBB. 

FOREIN  (Forijn,  Foreyn,  Forain),  zn.  Jüe  per- 
ioon  vreemd  zijnde  aan  een  grondgebied,  fr.  toute 
pereonne  étrangère  è  un  terriioire.  \\  Oft  enieh  forijn, 
die  strijt  begonne  op  eenen  portere,  eii  hem  ijmant 
van  onsen  porteren  helpe,  weder  hij  des  forijns  maech 
waere  oft  nijt  en  were,  hij  zonde  ghelden  xmerok... 
Weere  dat  enich  foreijn,  die  versocht  weere  vrlj- 
heit  te  ontfangen  en  die  wederzede  en  n^t  ootlaen 
en  wonde,  efi  nae  desen  wederseggeA suloken foreyn 
enich  portere  helpe ,  der  porter  zoude  gelden  x  marck. 
K.  V.  8t.- Truiden  1366,  a.  70.  OSt  geviele  dat 
vromde  lude  van  buijten  onser  stat  van  Senttroden, 
bynnen  derselver  onser  stat  off  vr^heit,  maecht  off 
wijff,  teghen  hoyren  wille,  nemen,  eweeh  vneren, 
leyden  off  vercrechtegen  wouden,  mit  wille  en 
fortssen ,  al  roepende  eü  al  crijtende ,  off  dat  die 
foreyne  yn  onser  stat  eö  vrijheit  eynigen  onser  porter 
efi  ondersete  onser  stat  dreyghden ,  . .  dat  sij  die 
me^dedige  foreyne , . .  terstont  na  soelen  rooegen 
volgen,..  K.  v.  10  juni  1417,  a.  21.  De  ken- 
nessen  , . .  ghepasseert  voor  de  Wetten  der  atede  van 
Ghendt  tusschen  poorters  ofte  förainen,  . .  zyn  eü 
blyven  altyts  ezecutoire.  C.  v.  Gent,  i,.]8.  Poorter 
en  es  niet  ghehonden . . .  zeker  te  moeten  stellen , 
niet  moer  jeghens  poortere  dan  forain^n.  nr,  15. 
Een  forain,  of  vremde  persoon  gheen  poorter 
wesende,  iemand  betreckende..,  is  ghehonden  borghe 
te  stellen.  O.  v.  Kortrijk,  x,  5.  It.  C.  v.  Veurue^ 
XXX,  8,  en  patsim. 

FOREIT.  Zie  ïbbit. 

PORET,  zn  o.  1)  Fret,  soort  van  wezel,  fr. 
furet.  Kil.  Foret,  furet,  fret,  oMwrro.  )|  Wat  den 


Poft, 


Poft. 


4£^ 


leen»  volgbt...  De  netten,  foretten,  gaeme  en 
andere  inatrumenten  dienende  om  wild  of  om  yis- 
■chen  té  yanghen.  C  katt.  Iperen,  a.  22 1.  Dat 
elckermalc  wUtbraet  te  Brueesel  ter  merct  bringen 
mach  londer  mesdoen  jegen  den  heere  oft  jegen 
de  Btadt.  En  vonde,  men  yemant  op  tshertogen 
warande  rydende  oft  gaende  met  getouwen  oft  met 
foretteu,  oft  met  panden,  bujten  den  gemeynen 
paden  oft  beerstraten,  datten  die  warandehuedere 
roochte  calengieren.  K,  v.  Brutiel  v.  1486,  a.  106. 
Soo  wie  eenigbe  basen  oft  oonynen  sal  vangben... 
met  foretten,  in  onse  yrye  wouden,  bosscben,  wa- 
randen oft  bunne  duwieren  by  nacbte,  sal  mis- 
beuren  yeerticb  ceurrealen  yoor  elcken  base  oft 
oonyn.  —  Wel  zullen  onse  yasallen  deselye  mogben 
Tangben  met  gaeren  en  foretten  in  bunne  eygben 
beerlicbeden.  jP/.  o.  VI.  81  aug.  1613,  a  43,  44, 
II,  400.  Soo  wat  manne,  die  oonynen  yangbt  metten 
forette,  oft  mit  gaeren,  oft  scbiet  met  bogben,  oft 
▼angbt  anderssints  op  onse  waranden  in  Brabant, 
by  daegbe,  die  yerbeurt  tsesticb  oude  royalen,  oft 
beyde  syn  oogen,  sonder  yerdracb.  Ende  jboo  wat 
man  oonynen  yangbt  op  onse  waranden  by  nacbte, 
die  staet  tot  onsen  wille.  Eekenk.  o.  Brab,  reg.  137 
P.  a02.   Ord,  Wartmiméetter  1515,  Eeokten^  a.  3. 

2)  Set  nety  waarvan  men  wich  bedient  om  ie  forel' 
teerenf  fir.  Ie  fiUt  dont  on  ee  eert  pour  fureter,  ||  Wat 
goet  de  meerseniers  mogen  yercoopen . . :  maillien 
om  te  Bcborteleren(?),  foretien  yan  alle  soorten. 
Froeee  meertenieri  §  etneden,  1699.  —  Deze  bet. 
■cbynt  bet  w.  ook  wel  te  bebben  in  ons  eerste 
citaat,  tuBscben  petten"  èn  „gaeme* \ 

FORETTEEREN,  ow.  JaeM  maken  op  konijnen 
mei  het  firet,  fr.  ehateer  aux  lapine  avéc  Ie  f  wet, 
II  Yoertmeer,  zo  kenden  zi  datté  en  wysden  dat 
de  warande,  de  jaebt,  tforetteren,  tpartriseren  en 
finetteren  (nc)  en  wiltbant  yan  den  eigbendome 
▼an  Fuderse  beboert  ons  beiden  toe.  Oork,  v,  19 
juni  1295.  Dat  niemant  en  jaghe,  rottere,  ofteforet- 
tece  op  basen,  oonynen  nocb  reygberen,  zwanen, 
puitoiren,  patricen,  ofte  diergelyoke  en  yangbe, 
scbiete  oft  stricke  met  eenigbe  ingien ,  op  de  boete 
yan  x  lib.  dk  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren,  Vgb. 
79  (1526).  Dat  bi  en  sjjn  erye  na  bem  emmermeer 
Mjn  goet,  dat  bi  beeft  tot  Scbarenbeke  liggende, 
moegen  beyriën  en  een  warande  dairop  maken, 
dairop  te  foretteren  en  conineren,  te  doen  coni- 
neren  en  foretteren , . .  en  dat  wij  en  onse  nacome- 
lingen  dairop  moegen  doin  foretteren  en  conineren 
tonaer  beboef ,  wanneer  ons  des  gelust.  Vod.  Mus. 
Y,  316.  Oork.  e.  bertogin  Joanna,  1391. 

FOBFEIT,  sn.  o.  Misdaad  s  yandaar  degeldboeU 
door  eene  miÊdaad  beloopen^  fr.  mifait,  forfait;  de 
lè  ramende  pecuniaire  encourue  pour  un  forfait, 
II  Yan  airebande  boete,  forfeite  en  misdade  boyen 
yiye  scellingbe,  syn  si  groet,  syn  si  cleine,  die  be- 
boiren  ter  manne  yonnissen  ofte  ter  scepenen, . . 
daer  sal  io,  Pbilipe,  en  mgn  nacomelingbe  sljn 
iouldecb  af  te  befl«ne  en  te  bebbene  de  tue  deel. 
Oork»  e.  19  juni  1295.  Die  jonxste  broeder  sal  al 
die  renten  en  de  iorfeiten  deilen  met  zijnen  brueder, 
balf  en  balf.  Treeht  v,  Ucde,  106. 

FORFEITMEESTEBS  (Foriaictroeesters),  zn. 
my.  Onderxoekere  naar  eekere  bepaalde  misdreven, 
fr.  informateurt  de  certiMU  délitt  d^emdnie.  ||  Nae 
de  renoyatie  yan  de  magistraet,  soe  committeren 
borgemeesters  en  geswoorens,  uyt  den  baren,  twee 
meskeurmeesters  en  twee  forfaictmeesters.  —  Het 
officie  yan  forfaictmeesters  bestaet  in  'tondersoeck 
en  beleggen  \nL  aanklagen]  yan  informatien  U>t 
latte   Tan  degeene  die  met  yuyle,  injurieuse  en   I 


smadige  woorden  yemant  bebben  bejegent,  die  met 
sweeren  en  yloecken  den  name  Godt  misbruycken» 
die  malkanderen  met  yuysten  slaen,  met  yoeten 
stoeten  en  diergelycke,  ofte  die,  yersien  synde 
yan  eenigen  stock  oft  ander  geweer ,  een  ander  uyt 
den  huysen  dagen,  sonder  hetselye  geweer  te  ge- 
bruycken.  C.  ü.  Maoitricht  t  Beceesen  o.  1665,  xi, 
14,  16  (Do  fr.  tekst  zegt  informaiewrs). 

FORJE,  zn.  Smidse,  smederij,  it.  forge.  jj  l>at 
niemen  forje  ba  uden  en  macb , . .  bine  gheye 
ten  jproflte  yan  den  ambacbte  eene  maerc  selyera. 
PB   Pauw,    Vgb.  33  (1338),   Van  den  selversmeden. 

FOKME.  Zie  tobub 

FORMEEL,  zn.  Bouwwerk.  Yolgens  Raymaekers 
zou  dit  w.  de  bet.  bebben  yan  „ooiMfvr^*',  u^lving^ 
boogronding,'  Il  est  irès-probable,  zegt  by,  qn'on 
travaillait  a  la  méme  époque  aux  bas^cótés  du  ohtfur, 
dont  on  doU  awiir  eonstruit  alors  les  voussures, 
pui^gu'il  en  est  fait  mention  dans  les  Hor  e*  aux 
eomptes:  \\  Item,  een  balf  bonderd  twee  scellingbe 
nagelen  totten  formelen,  y  plecken.  Item,*  300 
nagelen  totten  lesten  formele,  yan  een  groot  elc  stuc , 
yiii  pi.  Item,  die  bussen,  die  int  welfsel  staen,  elc 
stuc  iiii  lib.  Item,  eenen  bant  omme  den  groeten 
slotsteen ,  met  enen  oog  eü  eenen  angelmet  daken , 
Piaken?]  16  boddrag.  St.-Sulpice,  I,  43,  Kerk- 
rek,  V.  1445.  It.  65,  66.  Zie  bij  Yerdam  ïobkbiIi. 
Het  w.  komt  ook  yerscheidene  maal  yoor  in  Yab 
EvEir,  Louvain\mon.  58,  71,  176,  179,  184,  docb 
de  uitg.  zag  er  bet  w.  modèle  in;  wy  bebben  bet 
boek  niet  aan  do  band. 

FORMEEL,  bn.  In  behoorlijken  vorm,  fr.  en  due 
ferme,  jj  Alle  gronden  yan  erfven,  buysen  en  rentep 
besetb  op  deselye, . .  syn  gbereputeert  en  («te)  gbedee- 
ligb  als  baeye,  ad  ist  soo  dat  danof  formele  onterf- 
ienissn  en  erffonisse  gesclüet.  Q.  v.  iSüin^tf«,xx,  4. 

FORNICATIE,  zn.  VUessehelijke  tonde,  h.for- 
nieation,  pêehS  de  la  chair,  \\  Fomicatie  is  te 
bebben  te  doen  met  wyfs ,  buyten  banne  yan  buwe- 
lijcke,  hetsy  met  concubinen,  met  weduwen,  met 
licbte  wijfs.  Wielant,  Orim.  o.  92.  Al  sterft  een 
wijf  bastaerde,  eü  si  beeft  kind  in  bastaerdien 
foumicacien,  haer  leen  comt  baren  kinde.  Belg, 
mus,  I,  51. 

FORSSETTEN,  zn.  my.  Eene  ons  onbekende 
stof,  fr.  une  Moffe  qui  nous  estinoonnue.  \\  Fusteyns, 
een  baele,  daerinne  begrepen  den  riddertbol,  8  penn.  ■ 
—  Forssetten,  breet  oft  smal,  Atrecbt,  Ryssels, 
Yalencyns,  Doomicx,'  Amiens,  Betbuynen,  St-Pol 
en  daeromtrent,  naer  die  grootte  yan  eender  baelen 
fusteyns ...  8  penn.  Brab.  tol  v,  1567. 

F0RTERE8SE  (Fortresse),  zn  y.  Vesting,  sterkte, 
fr.  forteresse.  ||  Alle  leenen  yersteryen  in  de  recbte 
linie  yan  de  ouders  op  den  sone;  eü  daer  meer 
Bonen  syn,  soe  yolgbt  den  oudtsten  sone  de  beer- 
lyobey t  mette  stercke  fortresse ,  oollatien  eü  gbiften 
yan  offitien,  eü  tyoorder  bedryff  yan  de  beerlyc- 
beyt.  C,  leenhof  Mechelen,  iii,  1.  Kasteel,  for- 
tresse of  buysen  yan  defenoien,  bobbende  optrec- 
kende  bruggben ,  staende  op  leenen  (met  de  artillerie, 
bamasob,  pijoken,  stocken,  bogen,  buspoeder  en 
andere  weere  ofte  munitie  daerbinnen  wesende) 
yolgben,  in  materie  yan  successien,  den  leene  en 
leenbouder.  C.  o.  Kortrijk,  xv,  19.  It.  a.  20. 

F0RT8E,  zn.  y.  Geweld,  gewelddadigheid,  fr. 
violenee,  acte  de  violenee,  ||  Wie  eenige  fortse  oft 
merckelijckon  oyerlast  dede  tegens  ieraanden,  bet 
waere  yan  oploope ,  buyssoeckingen  oft  dieigelijcken, 
die  sal  by  dage  yerbeuren . . .  derticb  realen.  C,  o. 
Biest,  Keuren  e.  vechten t  enz.  ».  11. 
FOJÊ&TSEXJJCKi  byir.    M^   gevf^f   fr.  avp^ 


m 


t^ott. 


PRA. 


violence,  ||  Die  Trinden  [nl.  de  ifnageD]  die  niet  en 
Achterrolgen  'tontscaeck  fortselijck  gedaen  van  hueren 
dochtere,  oft  nichte,  zyn  te  puniërene  bij  banne, 
aU  suspect  van  dijen  ontacaecke.  Wiblakt,  Crim. 
c.  96. 

FOBTSELINQË,  bw.  Met  geweld,  fr.  avee  violenoe. 
II  Zoe  wije  eenigfaen  dieffoftdiefegge  bevindt  metten 
goede  oft  gelde  dat  hj  hem  gestolen,  afgesneden 
oft  ontdragen  heeft , . .  fortselinghe  en  met  gewelde 
wel  weder  afnemen  en  aenreerden.  C,  v,  Antw. 
1545,  I,  %3. 

FOKTSLBR  (Forcier),  «n.  KUl,  koêt,  koffer, 
fr.  écrin,  coffre,  catsette,  coffret.  La  Carne  For- 
chier,  forcier.  ||  Forcieren  van  boute,  eeneu 
groeten  corf  oft  mande,  y  gro.  Yi.  —  Foroieren 
▼an  leedere,  j.  corf,  v  gr.  IFalertol  1550.  For- 
cieren yan  leedere,  een  mande  oft  vat,  geëstimoert 
op  TIJ  Ib.  SehtUting  1551.  Dat  [alle  de  sloetmakers, 
die  sloete  maken,  en?]  alle  de  slote,  die  men 
binnen  Ghent  brinct  te  coepe,  dat  die  sijn  vulghe- 
■telt*[«^.  ganscli  afgewerkt]  beede  yan  fortsieren, 
yan  scrinen  en  van  alrande  sloten,  wanen  dat 
men  se  brinct,  up  de  mesdaet  yan  iii  lib.,  en  de 
sloete  yerbuert  die  niet  yulghestelt  en  waren,  de 
Pauw,  Vgb.  20  (1338)  en  81.  —  Wy  moeten  echter 
bekennen  dat  ons  ■  én  de  bet.  zelve  én  dit  laatste 
citaat  niet  klaar  voorkomen. 

FORTUNE  (Fortuyn),  «n.  v.  1)  ToetxU,  geluk, 
Jcant,  fr.  haeard,  chance.  \\  Al  dit  verstaet  hem  van 
dobbêlspele,  quaertspele,  en  alle  andere  quade 
spelen,  die  puor  in  fortune  liggen;  en  oock  van 
dengheenen  die  zom  liggen  in  fortunen  en  zom  in 
industrie,  gelijck  als  ferkeertspel  of  tafelspel  en 
diergheiycke ,  want  die  twee  manieren  van  spelen 
verboden  zijn,  niet  omdat  het  spel  in  hem  selven 
quaet  is,  maer  om  het  quaet  datter  uljt  compt, 
mits  dat  de  fortune  bottel ijck  commende ,  somroighe 
menschen  seer  ongeregelt  zijn.  Wielakt,  Crim. 
o.  128. 

2)  Ongelukkig  voorval,  tempeest  op  zee,  verliezen 
in  den  oorlog,  enz.  fr.  accident,  iempéte  sur  mer, 
perteê  dam  la  guerre,  etc.  ||  Inghevalle  onder wcghe 
eenighe  fortune  ofte  ongheluok  op  de  peerden  ofte 
waeghen  qiiaeme,  daerdeure  den  voerman  niet  en 
conste  voortryden  eiï  bevrechten  de  ghelaeden  coop- 
manschap,  wert  snlcken  voerman  ghehouden  daete- 
lyck  een  andere  waeghen  ofte  peerden  te  beschicken 
tsynen  coete.  Bbubst,  I,  488  (1680).  Wy  zouden 
noch  andre  schepen  van  oorloghe  van  den  viant 
ghecreghen  hebben,  maer,  by  fortune,  de  brant 
quam  in  de  ammunitie  van  eene  van  onse  galleyen. 
^lÖT,  Ckron.  651.  Dat  niemandt  en  sal  gheen  gheldt 
op  schipsbodem , . .  moghen  heesschen ,  by  hem 
celven  oft  yemande  anders , . .  tenwaere  dat  deselve 
schipper  by  fortune  van  der  zee  ofte  van  den  viau- 
den  in  ghebreke  viel  e  buten  stands,  daer  hy  gheen 
goet  oirboirlicken  gheventen  en  conde.  P/.  v.  VI, 
29  jan.  1549,  a.  19,  I,  368.  Oft  ghebuerde  dat 
eenigh  schipper  voor  oft  aleer  hij  tsijnder  gherechter 
ontladijnghe  gheoommen  ware,  by  fortune  benaut 
worde  tot  eenighen  plaetseü  an  t«  legghene , . .  Ib. 
Zeerechten,  19  juli  1551,  a.  15.  blz.  388.  Men 
gheeft  oock  gheen  represaillien . . .  jegens  ambassa- 
duers,  noch . . ,  noch  ooc  jegens  coopluijden  oft 
hnere  dienaers,  die  by  fortune  oft  groote  tempeeste 
▼an  der  zee  fortselijck  bedwongen  z'yn  aen  't  landt 
te  commene.  Wikiavt.  crim.  c.  98.  Als  de  vassal  bi 
fortuynen  van  oorlogen  verliest  z^jne  baguen,  peerden 
en  hamaach,  hy  en  heeft  gheen  actie  teghens  zijnen 
leenheere,  noch  oock  teghens  den  grave  oft  andere 
Overheren,  omme  die  weder  te  recouvrerene ,  want 


alle  fortuijne  staet  te  zijnen  laste  en  aventuere. 
WiELAKT,  Leenrecht,  123.  Als  iemant  voor  sche- 
penen deser  stadt  eeuige  cheynsen,  renten  <^ 
schulden  transporteert,  met  gnelofte  van  waer- 
Bchap,  Bulcken  transportant  en  sijne  erfgenamen 
zyn  gehouden  te  voldoen  't  gebreck,  peryckel  en 
fortune,  *t  welck  naer  *t  selve  transport  daeraen 
bevonden  wort.  C.  e.  Srutsd,  1606,  a.  204;  Cliria- 
tgn  defectum,  periculum  ae/ortunam. 

FOTTËKIJ,  zn.  Zou  hier  misschien  Frette- 
rye,  Furetterye  of  Foretterye  moeten  ge- 
lezen worden?:  J|  Behoort  ten  selven  leene  de  vrye 
partryserye,  haserye,  fotterye,  vry  yisscheryen  en 
vogelderyen  binnen  de  prochie  van  Drongene.  ]>K 
Pb.  en  Bb.  I.  Drongen,  30  (1654). 

FBA£I  (Fraey,  Fraeij),  bn.  Welvarend,  gezond, 
fr.  bien  portani,  en  bonné  santé.  Kil.  Fr  aey  en 
ghesondt,  ineolumiÊ,  tonus,  salvus.  ||  X>an  [nl. 
de  echtgenooten  mogen,]  gheen  kinderen  hebbende, 
alleenelic  by  ravestissemente  elcanderen  bedeoden 
[nl.  begiftigen],  beede  wesende  fraey  en  ghenoeeh 
van  ghelijcke  oudde.  C.  v.  Veurne,  IT,  11.  Hij 
gevoeldo  hem  qualic  daer  hij  te  waghen  zat  om 
naer  zijn  logist  te  rijden,  en  was  zeer  haestieh 
bestaen,  als  deen  huere  fraeij  en  dander  huera 
zieci£  en  dopt.  Ber.  tijden,  lY,  157. 

FBAYËËL.  Zie  vbibel. 

FKANCLJN  (Franchyn,  Fronohyn,  Fnns'uu, 
Fronsijn),  m.  Perkament ^{t.parchemin.  Kil.  Fran* 
sijn.  II  Van  fronchine  en  zeehelwasse  [var*  fran- 
sijn]..  Mek.  Oent  1.S36,  I,  82.  Witte  leder  en 
fronsijn ,  dat  mjsn  hierbinnen  tliouwt.  j>b  Ylamivck, 
Ace.  30  (1394).  Van  den  gheploetten  of  bloeten 
scapeneuvellen ,  daeraf  men  hierbinnen  fronsijn  ofte- 
wit  leder  maect.  31.  Franchijn:  corf  oft  ij  Icisten, 
vi  gro.;  j  mande,  v  gro.  Waiertol  1550.  Zal  den 
voors.  secretaris  . . .  van  iederen  erfbrief  ofte  rente- 
brief  , . .  genieten  eeuen  gulden , . .  daerinne  gerekent 
het  franchyn.  O.  F.  B.  autr.  31  oot.  1715,  xiiii 
16.  Item,  noch  een  boeck  ghebonden  tusschen  die 
breyderen,  op  fransijn  ghescreven.  —  Noch  een 
cleyn  boxken  in  francyne  ghescreven.  —  Inv.  v.  d. 
Mulst  1489.  —  Ook  een  paar  keeren:  (perkament, 
als  zn.  en  bn.) 

FHANCIJNËN,  bn.  Van  francijn  of  perkament 
gemaakt,  fr.  de  parchemin,  ||  Noch  een  francijnen 
ghescróveu  boxken.  —  f^n  francijnen  boeck.  Inv. 
V,  d.  HuUt  1489. 

FHANCK,  TBANCE,  zn.  m.  1)  Sene  Franseke 
gouden  munt ,  fr.  mottnaie  d'or  frangaise.  Zij  werd 
eerst  geslagen  door  koning  Jan  in  1860,  en  ver- 
beeldde hem  in  volle  wapenrusting  te  paard;  men 
hiet  ze  franc,  naar  het  begin  van  het  randschrift 
Francorum  rex,  en  franc  oL  ckeval;  men  sloeg  ook 
francs  d  pied,  op  welke  munt  de  koning  tevens 
in  volle  waijenrusting ,  doch  te  voet  verbeeld  was. 
Zie  La  Curue,  en  Littré.  ||  Weerde  der  ghuldenre 
en  silvere  penninge , . .  een  Vrancrijx  Franc  vore 
drie  efi  vijftich  grote  Y leems.  Ord.  v.  hertogin  Joamna 
V.  Brab.  15  juli  1393,  J.  F.  Willems,  Mengelingen, 
342.  Den  ouden  Yrancxkerijcsche  Francke,  a  piet 
oft  a  cheval,  v  st.  vj.  d.  gr.  =:  xxij  st.  Muntwaarde 
in  Brab.  1436.  Welke  crune  \nl.  het  dak  eener 
kapel]  coste  te  dockene,  van  der  roede,  zviij  frano- 
ken.  DE  Ylahinck,  Straten  lY,  164,  Staderék.' 
1402. 

2)    Zilveren  penning,   fr.   monnaie   d^argeni.    In 

't  jaar  1575  (?)  liet  Hendrik  III  den  zilveren  frank 

slaan,   ter  waarde  van   20  st.,  touruois  of  pariais, 

£r.   en    1576(0   Ie  roi   Senri   UI  fit  frmpper   Ie 

fromeo  d'argent^  è  la  valeur  de  20  sous  <e«ns9tf 


FRE. 


FRE. 


429 


{lAilri),  II  Sullen  de  advocaten  en  proonreuiiB  hen 
wachten  in  [hunne  schriftueren]  te  atellene  groote 
preBumptien ,  redyten,  repetitien , . .  op  de  pene 
▼an  eenen  yrancke.  C,  v.  Santhoven  t  Stijl  1557, 
a.  339.  Van  elcke  calengieringhe  moet  den  calen- 
gierder  betalen  een  Vrank  oft  Tier  (?)  stuyvers 
Brabandts  daervoor.  C.  v.  Catferleey  xv,  16. 

FEANCK  (Francq),  b^w.  Volle  maai,  fr.  bonne 
mesure,  hien  rempli  (Bembry).  ||  Van  ieder  sack 
ooome,  meel  ofte  boucheyt  [nl.  boeckweit],  yan 
■es  harot  francqa,  Meenenache  mate,  xi  bc.  par. 
BsHBBT  I,  492  (1680). 

FEANCI8CU8.  Zie  stuiysb. 

FKANCKAERT  (Francart),  zn.  m.  Oraanmaai, 
fr.  meture  de  grain.  De  £o  Frankart,  Ipersche 
graanmate  van  15Vt  liters.  Twee  frankart  maken 
een  Bpint,  en  Tier  spint  den  Iperschen  zak  Tan 
126  liters.  ||  Terre  arabUet . . ,  valent  annuaiim  ad 
eentam  xvj  rat.  1  francart  tiliginit.  Van  Lokeben, 
St'Pierre,  408  nr  896  (1281).  £n  en  zal  do  mue- 
leniere  niet  meer  moghen  nemen  dan  onderhalf 
pondt  melis  Tan  elcken  franckaerde,  en  niet  meer, 
op  de  boete  Tan  dry  ponden  pansis.  C.  v.  Iperen, 
katt,  a.  126.  Twee  brooden,  elck  Tan  een  halif 
franckaert  coorens,  Cortr^ksche  mate.  de  Pb.  bk 
Bb.  XII.  Zulte,  11  (1551).  1  quartier  Ysschersch 
[«{.  Tan  OTerijssche,  fr.  Itque\  is  2  francquaerts 
aldaer.  I  francquaert  Ysschersse  is  Vs  quartier 
aldaer;  zoodat  72  francquaerts  Ysschersch  maken 
6  molenTaten  aldaer,  en  tot  Brussel  2  zisteren.  C, 
ü.  BruMtel,  Oraanmaten, 

FHANCK-A£RTSCHI£KS,  zn.mT.  rr^schuitert, 
fr.  franet-arehert.  Soort  Tan  krijgslieden  in  Frank- 
rgky  ingesteld  door  Karel  vii  in  1448;  waaroTer 
nader  bij  La  Cume,  VI,  301.  jj  üp  den  Tgen  dach 
Tan  onghste  anno  Ixxix  Teighaderde  de  hertoghe 
MaximUiaen  .  met  al  zienre  armee , . .  OTer  een 
syde,  en  omtrent  xTiyc  ghelalTen  Fransoeysen  en 
xym  francaertchiers ,  oTer  d'andere,  up  een  Telt 
te  Kersciegs  [nl,  Quierzy]  by  Blangy, . .  £n  daer 
blcTen . . .  omtrent  xiüm  Fransoeysen  eü  franckaert- 
chiers  en  mannen  Tan  wapenen.  Scuatsb,  Ccllaeie, 
489. 

FRANSOOS  (Franchoeys,  Fran9oi8,  Franchoijs), 
zn.  1)  Naam  yan  het  Tolk.  Frantehman ,  Frantehe,  fr. 
{nom  du  peuple),  Frangais.  \\  Dat  ick . ..  Temueght 
en  betaelt  ben  Tan  alzulcken  dyenste  als  ick  met- 
ten Toirs.  gesellen  Tcrdient  hebbe  Tore  de  stadt  yan 
Dyest  in  der  reysen  onss.  genedichs  heeren  tsher- 
togen . . .  Tan  Oesterryck  en  Tan  Brabant  tegen  de 
Franchoeyse  in  den  zomer  lestleden.  Stadsarch, 
Dieti,  Formulier  15de  £,  QuUancia  v.  Soudenieren. 

2)  Naam  der  taal.  Fransch,  fr.  francais,  languê 
fran^ite.  \\  Dat  zij  [nl.  de  koningin  t.  Engeland] , 
als  een  ander  Sapho,  een  groot  iugien  eü  Terstant 
zonde  hebben,  connende  Latijn,  Franchoys,  Ita* 
liaens,  Spaens,  Inghels,  wel  vijf  of  zesrande  talen. 
Ber,  tijden,  III,  126.  Het  schynt  dat  men  se 
[nl.  de  keizerlijke  constitutie]  soude  moghen  decla- 
reren by  nieuwe  ordonnancie,  als  de  memorie  Tan 
adTertisaement  in  Fran^ois  dien  aengaende  is  by 
den  stadhouder  gecommuniceert  geweest.  C.  leenhof 
V,  Brah,  a.  20,  Christyn  OcUUee. 

FREDERICUS.  Zie  güldek. 

FRBIT  (Freyt,  Fryt,  Fereiten,  Foreiten),  zn. 
Steenmuur,  tchoormuwi  tteene»  beer  tegen  eenen 
muur  f  om  dien  ie  ondertiewten ,  fr.  cotUre-fori, 
oonire^bouiant,  ||  De  barmen  Tan  der  stede,  binnen 
den  ringmueren,  behooren  wyt  te  zine  bin  den- 
zeWen  mneren  xx  Toeten  Try;  te  wetene  t  Toeten 
de   freyten,  daer  freyten  zyn,  en  xt  Toeten  buten 


freyten  ter  Btede  waert  in.  En  daer  gheeno  freyten 
en  zyn,  xx  Toeten  binnen  mueren,  OTer  elcke  zijde 
een  man  ghewapent.  O.  v.  AaUi,  398;  item  ix, 
20.  Lysbeth  Ghysels  geconsenteert  tegen  den  ge- 
sceurden  muer,  die  gescapen  waer  te  Tallen,  tegen 
denselTen  te  moegen  doen  maeken  drie  freyten, 
elcken  twee  Toeten  breet,  om  denselTen  muer  daer- 
mede  te  moegen  houden  staende.  Bijktarch.  Bekenk. 
nr.  294  blz.  35  (7  noT.  1527).  Freyte  ofte  muer. 
Ib.  nr.  293  blz.  247.  Als  in  eenen  muer  staen 
freyten  oft  musiergaters , . . .  dien  muer  is  en  blyft 
gemeyne.  O.  v.  Aniw,  1545,  tui,  16.  It.  C,  v, 
Dtume  1612,  a.  244;  C,  o.  Loven,  Servit,  ii,  14. 
Als  iemant  door  den  muer  geanckert  is,  ofb  daerin 
fereyten  heeft.  O.  e.  Brut  tel,  Servit.  a.  18,  Christijn 
columnat,  fr.  eonire'bouianit.  üytstaende  foreyten. 
Mabtinbz,  145  (1664).  —  De  werken  aan  den 
torenbouw  Tan  St.-Sulpiciuskerk  te  Diest  Tereisohten 
ook  freiten ,  doch  zoo  zeer  als  Tersiersels  en  kunst- 
werk dan  tot  ondersteuning,  en  zullen  gcTolgelyk 
wel  wat  Terschillen  Tan  de  boTen  aangehaalde 
„freiten'*:  ||  Pp  penuli.  jan.  anno  xxxi,..  heeft  meester 
Hendrick  Van  Pëe,  Tan  Bruessele,  geleTert  deser 
kercke  het  shiyten  Tan  Tj  fryten  aen  den  thoren, 
de  hoogde  Tan  ij^/,  Toet . . .  Noch  heeft  de  Toors. 
meester  H.  geleTert  de  fryten  boTen  de  lysten ,  het 
rechtslaen  boTen  tbasement,  den  Toet  Toer  xxxtj 
stuTers,  aen  elcke  fryte  iij  Toeton  boghe,  makende 
te  samen  aen  de  TJ  fryten  xTiy  Toeten,  bathabkebs, 
Si.-Sulpice,  23  (1531).  Op  ten  Ty«n  mey  1533  Ter- 
dinght  tegen  den  Toors.  meesteren . . ,  xxxy  Toeten 
rechtstaens  opte  freyten  Tan  den  thoren  onder  de 
opperste  lysten.  ld.  Kerkelijk  Dieti  ^  128. 

FKEMINEUR,    fbebminbüb,     FBREBMnrEUB, 

FBEIMIKEUB,    FBBMIHOOB,    FBBHENüBB,    TCrbaste- 

ringen  Tan  Frère-mineur ,  minderbroeder.  Eil.  App, 
Frer>mineur,  minoriia,  Frandteanut.  \\  Ander 
noumden  broeder  N.  en  broeder  N.,  predikheeren, 
met  eenen  fremeneur  oft  twee,  die  jeghen  dhere- 
tijcquen  pleghen  te  predicken.  Ber.  tijden,  I,  8, 
en  HüTTTBVS,  Corpor,  pcutim. 

FRENIË,  zn.  Franje,  fr.  /range.  Kil.  Fr  eng  ie, 
Frangie,  Fronie,  fimbria.  \\  (sbiut  en  zeWer- 
draet,  frenyen,  borduerweerck  en  meer  andere  soorten 
Tan  zyde  snoeren.  Fl.  o.   VI.  27  mei  1515,  I,  694. 

FREQUENTEERKN,  bw.  1)  Weder  begaan, 
andermaal,  een  tweede  nfaal  begaan  (jdezelfde  mie- 
daad) ,  fr.  récidiver ,  commeiire  de  nouveau  Ie  méme 
méfait,  ||  Die  punicie  Tan  deser  misdaet  [nl.  M' 
geatut,  Tan  Tceroof  of-  ontdriJTing]  indyen  zy 
gefrequenteert  wordt,  is  capitael  en  wort  gedaen. 
nae  recht,  metten  zweerde.  V.  d.  Tat.  90  t^. 

2)  Van  ambtenaren.  Vertchijnen  ter  plaat t  huntier 
bediening,  fr.  (de  foncfionnairet)  comparaiire  au  lieu 
de  leurt  fonciiont.  ||  Dat  de  secretarissen  wiens  [L 
wier]  tour  het  sal  wesen  te  compareren  ten  com- 
ptoir-generael  hun  niet  en  zullen  Termogen  t^absen- 
teren , . .  • —  Tenwaere  in  cas  Tan  sieckte  ofte 
andere  wettige  oorsaecke,  om  dewelcke  het  hun 
onmogelyck  soude  wesen  Tan  te  konnen  compareren ; 
in  welcken  geTalle  dengenen  niet  kennende  frequen- 
teren zal  gehouden  zyn  by  tyde  te  adTorteren  den 
secretaris  die  hem  Tolgen  zal.  O.  F.'B.  autr,  7  mei 
1726,  a.  10,  11,  IV,  38. 

FRET  (Freyt,  Fraict,  Fret,  Frait,  Freet),  zn. 
m.  Renie,  interett,  fr.  rente,  intéréi  Kil.  Fret, 
Frette,  utura,  lucrum.  \\  Scepenen  en raed  hebben 
macht ,  omme  den  noot  Tan  der  stede ,  Tan  sculden 
lof  Tan  ander  fraiten,  by  raede  Tan  den  goeden 
lieden  Tan  der  meentucht,  te  ordineme  pointingho 
iof  andere  maniere  Tan  coUoiten  [ste] ,  ten  minsten 

54 


m 


ERË. 


^ftÓ. 


griere  en  ten  meesten  pioflte  van  der  stede,  omme 
te  gheldene  hare  sculden  en  hare  fraiten.  JT.  e. 
Brugge,   4  nov.   1804  B,  §  17,  I,  315.  —  Freit 

of  Financie,  Freit  of  gewin,  Freit  of 

crois.  II  Alsoe  onse  wel  geminde,  die  burge- 
meesters, scepeiien,  raet  en  rentmeesters  onser 
stadt  van  Antwerpen,  tonsen  emstigen  versoucke, 
geconsenteert  en  geaccordeert  hebben  te  vercoopene 
op  henluyden  en  tlichaem  der  Toirs.  stadt,  totter 
somme  yan  2000  phs  gulden  erffelicke  rente  sjaers . . . 
om  die  penningen  comende  ran  derseWer  Tercoopinge 
besteet  én  geëmployeert  te  wordene  in  onse  noot- 
sakelijcke  anairen,  bezunders  om  ons  te  ontlastene 
Tan  zekere  sommen  yan  penningen  loop  hebbende 
op  freyt  en  flnancie.  Bêkenk.  e.  Brab.  reg.  138 
P  258  T<*  30  nov.  1586.  Les  cAoses  desiusditet 
eonsidéreéSf  mesmement  quê  ledü  Jaspar  naui  a 
prétentement  pretlé  certaine  honne  somme  de  deniers  ^ 
p<mr  oonverlir  et  employer  en  nos  urgens  et  très- 
nfeessaires  affaires ^  sans  en  prendre  amcun  fret 
OU  finance.  Ibidem.  Want  eenighe  cooplieden, 
hanterende  en  frequenterende  onse  landen,  postpo- 
nerende  haerlieder  eere  en  salicheyt,  hemlieden 
Terroorderen ,  om  haerlieder  ghierigheijt  teyoedene, 
te  doen  alleenlicken  coopmanschap'  met  ghelde, 
gheyende  tselye  op  ghewin  en  ezoessyf  fraiet,  zonder 
ondersoheet  ofte  distinctie  te  maeken  tnsschen 
interrest  (twelcke  den  goeden  coopman  gheoorloft 
en  toeghelaeten  es  nae  tghewin  dat  hj  in  de 
redelicheyt  zoude  moghen  doen)  eü  wouckerie, 
allen  kersten  menïchen  yerboden , . .  Dat  gheen 
cooplieden  hanterende  en  yerkeerende  in  onsen 
landen  niet  en  zullen  mogen  geyen  ghelt,  fraict 
ofte  ghewin  hoogher  dan  den  penningh  twaelye  op 
hondert  yoor  een  jaer  efi  daeronder,  nae  tghewin 
dat  sy  waerschynlicken  zouden  mogen  doen  em- 
ployerende  tselye  ghelt  in  coopmanschap.  PI.  v, 
TL  4  oct.  1540,  a.  5,  I,  771  (Zie  fenitince). 
Bat  de  borsse  yan  derselyer  fortificatien  groote, 
merokelycke  en  excessiye  sommen  yan  penningen, 
al  meest  by  financiën  en  fireyt  opgenomen  zynde, 
tachter  en  in  gebreke  was , . .  Maer  sonde  men 
daertoe  behoeyen  noch  andere  merckelycke  groote 
sommen  yan  penningen  op  flnancie  en  freyt  op  te 
nemenen,..  Én  omme  tselye  te  doene,  dat  zy 
noch  by  flnantien  en  freyt  opnemen  souden,  tot 
minster  schade  en  quetsingen,  alle  alsulcke  sommen 
yan  penningen  als  zy  dbiertoe  behoeyen  en  hen 
goetdancken  soudo.  Mebtekb  en  Tobfb,  IY,  603 
(1548).  Dat  oock  diyersche  renten  syn  yercocht 
geweest  opt  nyeuw  octroy,  om  fret  te  schouwene. 
Ib.  507.  Alsoe  yoertyden  die  Staten  ons  lants  yan 
Brabant  ons  hadden  geconsenteert  de  somme  yan 
f  150.000,  en  om  de  sel?e  mitten  frette  daerop 
geloopen  te  yindene ,  hadden  . . .  Bek.  v.  Brab.  reg. 
189  i9  46  (29  jan.  1543).  De  ontyang  yan  den 
hooohsele  yan  den  wyn,  bier,  maelassyse,  yeede- 
imposten,  profyten  yan  den  molen,  huysen  en 
erre^  buyten  tbargiehuys,  yercochte  renten  en 
oiok  genomen  op  frait,  enz.  (Verder):  Maer  de 
fortificatien  waren  nog  schuldig,    uit  hoofde   yan 

gunningen  opgenomen  op  intrest . . .  (en  nog  yerder) : 
e  fortificatie  is  nog  belast  metten  renten ; . .  met 
nog  meer  andere  lasten  loopende  ter  borssen  ten 
frette.  Msbtbks  en  Tobfs,  IY,  508,  Bek.  1570, 
Uitgaven.  Dat . . .  ons  sonde  ghelieyen  den  suppli- 
anten by  leeninghe  te  accorderen  de  somme  yan 
zy  duysent  guldenen,  te  betalen  binnen  ses  jaren 
bq  ghelijcke  portie,  sonder  eenich  fraict  oft  interest , 
mids  eni.  PU  v.  Brab.  12  juni  1571,  II,  283. 
Dat   sy  daerop  sullen  moghen  negooieren  en  pen- 


ninghen op  renten  oft  fraict  lichten,  tb.  il  mei 
1592,  II,  260.  Want  daer  noch  een  groote  somme 
tachterstont ,  bij  obligacien  tAndweerpen  upghelicht, 
waeraf  tfreet  noch  liep,  ter  causen  yan  de  soldaten, 
die  de  stadt  upghenomen  hadde  ter  bewaemesse 
yan  den  inzetenen,  in  deerste  foele,  als  men  ghe» 
broken  hadde;  welck  freet  of  crois  emmertoes  up- 
ghegheten  hadde  tproffijt  dat  den  yoomoumden 
stuyer  inneghebrocht  hadde ,  en  bleef  noch  de  stede 
belast  int  yoomoumde  ireet  efi  tprincipael  yan 
dien...  Ber.  tijden,  IY,  85.  Mits  dat  die  Fockers 
tAndtweerpen  niet  langher  tfreet  prolonghieren  en 
wilden.  Ib.  252,  en  passim.  Zie  A.  Hxkkb, 
Charles  Y  en  Belg.,  Y,  828,  329,  en  eene  rek. 
aldaar  in  de  fr.  taal,  waar  de  intrest  yan  geld. 
frait  et  actente  genoemd  wordt. 

FRIËEL  (Fryeel,  Frayeel),  zn.  m.  Korf  of 
mand  gevlochten  van  biezen ,  fïr.  eahtss.  B£aigne  d'Amis 
F  r  ee  1  u  m  [fraellum  ?] ,  Jiseina,  panier  de  jonc,  cabcts; 
ol.  fraiauSf  frayel.  \\  Fraeüus  ficuum  sive  race- 
morum,  duos  denarios.  Tol  ie  Domme  1252.  Een 
frayeel  yighen,  ij  d.  diet  bringht  en  diet  coopt;  en 
diesghelike  yan  den  rosinen.  Lat.  tekst:  FrageUus 
fie  [wNfii]  magnus  ij  d.  et  parvus ,  i  <{.,  qui  affert 
et  qui  emii;  similiter  dê  raoemis.  Tol  te  Brugge, 
Mei  1252.  Yan  eenen  fryeele  vygen,  rosynen  en 
daden.  Tol  te  Brussel  1541. 

FRIÊLINEN  (Froyelen),  bn.  Van  biezen  ge- 
vlochten t  fr.  de  joncs.  \\  Van  fryelinen  matten  [var. 
froyelen)  in  scepenen  camere,  xj  lib.  Bek,  v.  Oent, 
211  (1337). 

FRIS  ARDEN,  zn.  my.  Baeyen,  frisarden,  car- 
seyen,  drogetten.  Tol^  op  't  Sas.  2  jan.  1741,  JPl. 
v.  VL  IX,  672. 

FRISCH,  bn.  1)  Van  personen.  Van  een  schoon 
voorkomen,  fr.  cTtm  bel  extérieur.  Kil.  Fris  oh, 
Versch,  omaf.uSy  puleher.  \\  Insgelijcz  in  materie 
yan  diefte,  het  es  yan  yerre  inditien  dat  de  gesus- 
pecteerdo  een  moordenaer  es,  oft  dat  hy  arm  es, 
en  dat  hij  gheme  frisch  en  moeij  gaet.  Wiblutt, 
Grim,  c.  35. 

'2)  Yan  zaken.  Prachtig,  heerlijk,  fr.  magnifique. 
II  En  was  den  danc  [nl.  de  prQs  yan  het  steekspel] 
ghegheyen  swondaechs  nayens  up  de  bane  Diederyo 
Gheerbode,  een  guldin  rino  met  eenen  myraude, 
en  was  een  frissche  feeste,  want  zy  noyt  mite  te 
baten  hadden  yan  de  stede  (?).  Ol.  y.  Dixicitdb, 
6,  103. 

FRISSCHELIJCK,  bn.  Prachtig,  UUstert^k?, 
fr.  magnifiquement ,  splendidetnentf . .  ||  Was  myn 
yrauwe  de  buerohgrafneide  meest  tupetel  yan  der 
feeste,  en  quam  by  eenre  feeste  die  ghehonden 
was  upt  Scoehuus,  de  feeste  yan  den  quaet  bdeet ,  en 
myn  yrauwe  was  daer,  en  deide  al  uut  haer  zelyen 
bringhen  eenen  paeu,  en  daer  zo  yu weerden  myn 
heere  de  burchgraye  en  myn  yrauwe,  eii  meest 
alle  de  ghezellen  ter  eere  yan  den  pawe,  en  was 
de  feeste  yan  den  joustemente  ghehonden  up  den 
grawen  [grayen  Steen?]  steen  harde  frisschelike  yan 
yrauwen  en  yan  joncyrauwen.  Ol.  t.  Dixhttdb,  101. 

FRITSIERBëCKEN,  zn.  Braadpan,  fr.  voêle 
d  firire.  Verdam  Friten,  roosten,  braden,  bakken. 
II  Due  pelves  dicte  fritsierbeckene.  Inv.  Seüders  1389. 

FROYEELEN.  Zie  fbiëelbk. 

FROCE  (Froè),  zn.  m.  B!en  bovenkleed  van  mans 
en  vrouwen,  als  beste t  feeste  of  staOekleeds  och 
oshMs'  en  gildekleeding ,  en  wapenrok,  fr.  vêtement, 
habit  OU  robe  de  dessus,  d'hommes  ei  de  femmes,  Ie 
meiüeur  habit,  habit  dtfite  ou  de  cérémonies  amssi 
cosiume  de  fonctionnaires  ou  d^ employés  et  de  gildes, 
umforme,  enfin,  ootte  daarmee.  Éil.  F  rook,  vetus 


^ 


FRO. 


FÜI. 


431 


figmA.  Suprema  tuiU^  gal.f^roe»  \\  AIb  de  voneide 
bftlliu  den  von.  Gatten  l!omo6e  gheraen  hadde, 
doe  nam  hi  hem  enen  bokel,  een  EueH,  een  mise- 
ricoxde,  ghelt  in  sine  bone,  en  sinen  fïrock,  en 
dede  linen  wille.  C,  «.  Atidmk*  2«  d.  29  (omtr.  1800). 
Dies  aal  de  pachter  jaerlycx  hebben  eenen  froo  Tan 
Pieten  cleedinghen  [Deze  Fieter  van  der  Muelen 
verhuurde  nl.  aan  xekeren  Jan  yan  der  Soueren  E^n 
Qotd  ten  Steêne,  18  bunder  groot],  db  Pb.  bk  Bb. 
y.  Lemher^f  6  (1403).  En  deen  yan  den  pachters 
aal  jaerlicz  hebben  eenen  f  roe  van  den  aaiaoene, 
en  dander  mach  eenen  doen  maken  van  denaelven 
teekene  up  aijna  aellefa  coet.  db  Pr.  bn  Bb.  IX. 
JSêJeey  6  (1405).  Item  ghayen  aij  van  vj  frooken  van 
Onaer  Vrouwen  cledingen  van  Domike ,  daeraf  dat 
de  Courtrosjn  adde  enen,  beede  de  bailluwe  elo 
enen,  Wouter  Pieters,  doe  acouthete  van  Brucghe 
enen,  Boudin  Maikin  enen,  en  Pieter  Yan  der 
Mersch  enen;  van  eiken  frocke  zliz  gr.,  dat  comt 
alle  vj  de  frocke  zliz  lib.  Reken.  e.  Oeut,  1836. 
In  den  aoroere,  up  feeatelike  daghen,  die  vrouwen 
droughen  froz,  dat  men  heet  quenen,  voren  met 
amauae  ofte  met  peerljne  onoppen  ghecnopt  toter 
eerden  toe.  Jak  y.  Dixmüde  ,  254.  De  Ylaminghen 
en  de  Prucenaers,  midt-aeadera  den  Hollandera, 
ghecreghen  beth  dan  drie  hondert  atarke  gheaellen 
van  den  Normana,  en  men  bant  hemlieden  handen 
en  voeten  te  gadere,  en  men  dede  hemlieden  of 
haer  paruere  froz ,  haer  wapene  en  haer  caproenen, 
de  paruere  froz  die  waren  zwart  eii  de  luchte  [nL 
linkei9  mouw  wyt  [wit],  de  rechter  raouwe  die 
waa  roet.  Jav  t.  Djxmude  ,  92.  Item ,  betaelt  van 
de  aoudeniera  metten  witten,  gheluwe,  blauwe, 
griae  en  zwarte  frocken  -Hütttbns,  Corpor.  118, 
Siadsrek,  p.  Brugge  o.  1300,  fol.  56.  Item,  gaven 
dontfanghera  vju  izc  zcvj  mannen  uten  weve-am> 
baohte  en  die  hem  toebehooren,  en  uten  allen 
cleenen  neeringhen,  die  gheen  laken  te  frocken  en 
hadden,  verjare,  eiken  xxx  groete  tomois.  ld. 
117,  Bek.  Mtad  Gent,  1345.  Iz  zad  blaeuwe  Yper- 
ache  lakene  ter  Wet  wapenfrozbouf . . .  zzzv  ellen 
wit  gheleits  lakena  omme  benden  te  makeno  up  de 
vora.  wapenfroz.  Gailliabo,  Tabh  anal,  94.  Stadt- 
rek.  1389/90. 

FBOCKENAEBS  (Frocquenaeren),  zn.  mv.  De 
gilden  die  eenen  nfirock"  van  de  eiad  ontvingen^  fr. 
hte  gHdee  qui  reeevcUent  un  froo  de  la  viüe.  ||  De 
gulde  van  den  voetboge  te  Audenaerde  had  16 
gezworene  achuttem,  die  men  Frokkenaien  noemde, 
omdat  zj  jaerlyka  van  de  atad  een  kleed  of  frok 
kregen,  waervoor  zij  ook  zekere  dienaten  moeaten 
doen,  en  zich  alle  zondagen  oefenen.  D.  J.  Yan 
DBB  Mebbbch,  Belg.  Mue.  YI,  390.  Hooftman, 
deken,  directeura  en  frocquenaeren,  onder  den 
frocq  en  gulde  der  achole  van  Bhetorica.  ld.,  ibid. 
YII,  389.  Zie  bibutb. 

FROCKLAKEN  (Frodaken),  zn.  o.  Met  laken 
om  eenen  „froeV^  van  te  maken,  fr.  U  drap  pour 
un  froe.  ||  Sal  de  pachtre  hebben  van  Janne  [nl. 
den  eigenaar]  elcz  jaera  een  froclaken,  en  apach- 
tera  wijif  aal  hebben  telken  tween  jaren  viere  ellen 
lakena  van  aeatien  groten  delle.  db  Pb.  bk  Br.  X. 
MUnê,  5  (1391). 

FROOM.  Zie  trooic. 

FROTSEEREN  (Froaaeren),  ow.  Stuk  gaan, 
breken,  fr.  te  rompre,  te  catter,  te  hriter,  ||  Yan 
den  werfmure  onaer  duinaea,  daer  hi  ghefrosaeert 
en  te  broken  waa,  wedelr  te  makene  en  den  ateen- 
bidaren.  Mbbtbits,  Staderek.  1324.  Yan  der  clocken 
in  den  torre  van  Onaer  Yrouwen  kerke,  die  men 
heet  de  wercklocke,  daeraf  thoutwerc,  daer  zy  in 


hino  veroudt  waa  en  geficotseert,  te  verhanghene 
en  te  vermakene.  O-ébard,  O^L-V.  op  't  Stadeeken, 
32,  Bek.  1398/1399. 

FR0T8UER,  zn.  Kneuzing,  kwetsing,  fr.  meur- 
irieeure.  ||  Alat  alao  ghevalt,  dat  eeneghe  partien 
of  peraonen  in  hueren  twiat  blende  alaghen,  biet- 
aueren  en  fintaueren  ontfoen  van  huerer  partie 
adverae,  zonder  oepene  oft  apparente  wonden, 
daeraf  die  blende  alaghen,  bletaaeren  en  frotaueren 
gbeneaen  zyn  bi  bandouoken,  watere  of  anderaina, 
aleer  de  viaitatie  gheaien  wart  by  meeatera,..  C  o. 
Aaltt,  482,  Orig,  zlyi,  a.  15. 

FRUTAai£N,zn.mv.  AüerUiJ^uU  en  vrnekiem, 
fr.  touie  eorte  deflruUe.  ||  Die  vierachare  opt  atadt- 
huya  waa  rondtomme  becleedt  met  root  laken, 
waerop  die  wapenen  van  die  aeventhien  landen 
triumphanteiyok  verciert  met  frutagien  en  gouwen 
looveren  in  ordene  ghehanghen  waren.  Houwabbt, 
Somm.  betekr.  120.  —  Die  wapen  van  N. . .  ali- 
aamen  omringht  in  groen  festoenen,  verciert  met 
gout,  all  ver,  met  frutagien  en  looveren:  tnaaohen 
beyde  hinglien  vercierde  joyen.  Ib.  121. 

FRUWEEL  (Ferweel),  zn.  Fluweel,  Jklp,  fr. 
veloure.  ||  Anno  1540,  den  zvi|j  december,  aoe  deden 
die  van  Ghendt  hare  nieuwe  haby ten  an ,  te  weten 
van  Ghendta  grau  met  een  bande  van  firuweel,  in 
de  plaetae  van  het  atrop  dat  ay  plechten  te  draeghen. 
Belg.  Mum.  YIII,  412.  Betaelt  aen  denaelven  jonc- 
heer  Jan  de  aomme  van  iiij  lib.  gr.,  zoovele  alae 
hg  betaelt  heeft  Mr.  Jan  de  Smijtere ,  tot  O-hendt, 
voor  den  voorn,  meeeter  Luuc  [nl,  den  kunstschil- 
der Lucaa  de  Heere],  in  atede  van  den  ferwelen 
van  den  pourpoinote,  die  besproken  waa  denaelven 
Mr.  Luuc  toegheleyt  te  werdene,  int  aoooort  vani 
tafereel  b\)  hem  ghemaect  voor  de  kercke  en  bij 
appointemente  in  ghelde  ghegheven.  db  Pb.  bv 
Br.  XXYI.  St.'F€mwde,  33  (Kerkrek.  1549—1586). 

FRUWEELEN  (Freweelen),  bn.  Van  fluweel  of 
f^iipf  fr.  de  veioure.  ||  Yj  caaulen  [nl,  kaauifela], 
twee  freweelen ,  een  witten  cameloten , . .  Een  root 
freweelen  autaercleet.  Tpriana,  YI,  275  (1578). 

FUICK  (Fuucke),  zn.  v.  Fuik,  vieehfiük,  eteék- 
net,  een  al  nauwer  en  nauwer  toeloopend  vieeknei, 
fr.  natte,  filet,  rqfle.  Kil.  Fuycke  j.  vuyoke,- 
exeipulut,  1642  attrape  des  poittans,  \\  Ander  ver- 
claerden  dit  overcommen  aldna,  te  weten:  dat  die 
vyanden  eerat  mot  cleender  menichte  overgheoom- 
men  zijnde,  de  onae  dat  wel  ghewaer  werden  en 
wisten;  maer  zg  lieten  ae  vaat  overcommen,  mee- 
nende  dat  z\j  cleene  van  ghetale  waren  en  veel  te 
cranck  om  jeghen  hemlien  te  atane;  en  overghe* 
commen  zijnde,  hemlien  dan  altemale  cuuachen  eü 
vermoorden  zouden,  als  in  de  fuucke  oft  piere  ghe- 
commen  zijnde,  als  wederom  niet  te  connen  vliene 
over  de  Maae  tharen  eeraten  luste.  Ber.  tijden,  lY, 
266.  Zoqdat  de  vijanden  nu  in  de  fuucke  oft  piere 
ghecommen  waren.  283. 

FUISTE  (Fuuste),  zn.  v.  Chdei,  soort  van  oor- 
logtvaartuig ,  fr.  gdtire,  sorte  de  vaisteau  de  güerre, 
I)  Hier  bleef  oock  verbrant  een  Fransaohe  galleye 
ofte  fttuate.  Piot,  Ckron.  326.  Ten  aelven  tyde 
dede  de  groote  commandeur  prepareren  diveraache 
galleyen  ofte  fuiaten,  metgadera  zekere  oromater- 
ten.  518. 

FUITE  (Fuyte,  fute),  zn.  UUvlueht,  ^le  ver- 
tchooning,  fr.  tubterfuge.  La  Gume  Fuitte;  tub- 
terfuge,  ittue.  \\  Dat  men  alle  frauden,  alle  fiiyten 
en  alle  malicien  achuldich  es  of  te  legghene,  diere 
laet  van  den  Yrije , . .  in  trecken  mach  omme  de 
aculd  tontledene  (nc),  C.  ttad  Brugge,  I,  384,  Orig, 
xxxiY  a.  8  (1318).  Wij  renuntieren  alle  cavillatien, 


432 


FUR. 


FUT. 


alle  exoeptien,  alle  loeshede  efi  boeshede,  futen  efi 
&aten ,  en  alle  priyilegien.  de  Pottbb,  Second  eari, 
80  (1369).  Zie  ook  tütseldtgsk. 

FULLIE  (Fullye),  zn.  t.  Waanchynlijk  een 
bederf  Tan  fbuillie,  sie  d.  w.  ||  An  joncheer  N. 
de  Bomme  yan  xxiiii  lib.  p.  die  hem  gheordon- 
neert  waren  bj  mer  Trauwen  Tan  Montmorenoy,.. 
te  wetene:  de  xii  lib.  p.  tejaers  Toor  tbewaren  Tan 
de  bossohen  tOdonoq  en  eecken  plantsoen  uut  te 
doene ,  daer  die  te  dicke  staen , . .  en  dander  xii 
p.  p.  tsjaers  TOor  tTermakeni  Terheghenen  en  onder- 
houden Tan  de  fullye  en  alle  de  linden  TOor  de 
poorte  np  de  mote,  toruce,  de  Tergier  en  alle  de 
doorenhaghen.  de  Pb.  en  Bb.  X.  Backte,  25(1559). 

PULMINATIE,  zn.  t.  Van  een  proces.  TJii' 
ipraak,  hekendmaking  ^  afkondiging  ^  it*  pr<moncia' 
Hony  énondation^  pMieation,  fidminaiion  {d^un  pro- 
oèê).  Een  woord  ontleend  aan  het  kerkelijk  of  ka^ 
noniek  recht.  Maigne  d' A.  Fnltninaüo  apotUAorum : 
promtdgaüon ,  pubUcation  d^une  tentenee  d'excommu' 
nicaüon;  fidminare:  fidminery  publier.  ||  Yan  der 
appellation  en  die  aoten  te  grosseren  en  te  colla- 
tioneren, sal  het  gericht  hebben  twelf  stuTor,  en 
der  scoltet  syn  appellatie-boek ,  te  weten  seTen 
soillingen,  en  den  secretaris  Tj  stuTor,  behalTen 
nochtans  die  fulminatie  des  process.  C  gr.  Loon, 
1,  TUI,  Ord.  1548,  a.  S5. 

FUNERAEL,  bn.  Funerale  gift.  Vrome  gift 
aan  de  herhy  ter  gelegenheid  eener  hegretfeniaj  fir. 
lege  pieux  è  Véglieey  d  Voceaeion  d'une  téptdlmre. 
Maigne  d'Amis  Funeralia.  ||  Elck  hoir  Tan 
den  testateur  moet  de  twee  deelen  Tan  zyne  suc- 
cessie- Try  eü  onbezwaert  hebben,  en  zuTor  Tan 
alle  testamentaire  dispositien,  zoowel  Tan  testa- 
mentaire en  funeraile  ghiften,  als  Tan  eenighe 
olausulen,  conditien  en  reserTen  by  testamente 
ghedaen,  last  importerende.  O.  v.  Auden,  I,  xx,  7. 

FURNIEREN,  bw.  1)  Fumioren  de  hant 
van  justitie  (in  gOTal  Tan  beroep).  Borg  etellenf 
ft.  fowmir  la  oaution  en  eat  d^ appel,  \\  Dat  de 
handt  Tan  justicien'  ghefumiert  zijnde,  de  becla- 
ghende  partije,  begheerende  tzeWe  Tonnesse  te  be- 
treckene,  pleeght  en  behoort  datte  te  doene  binnen 
jaere  en  daeghe  naer  tpronuncieren  Tan  denzelTen 
Tonnesse.  PI.  v.  VI.  9  nOT.  1522,  I,  80;  C.  »tad 
Brmgge,  II,  247. 

8)  Yan  eene  rechtbank.  Die  voorzien  van  het 
wetUlgk  vereieeht  getal  gehepenen,  fr.  pourvoir 
(une  eow)  du  nombre  d^Schevin»  légalement  requis. 
In  ons  citaat  leest  men,  Tolgens  het  doorgaans 
gebrekkige  Brdbandtt  reeht :  „opdat ...  de  Tier- 
schare  niet  gefumieert  en  sy**,  doch  er  moet  blijk- 
baar gelezen  worden  „niet  ongefurnieert".  ||  D'welck 
nochtans  sy  [nl.  de  schepenen,  als  zij  door  mer- 
kelijke noodzake  zullen  belet  wezen  op  de  Tier> 
schaar  te  Terschgnen]  den  meyer,  ist  hen  eenich- 
sints  moghelgck,  goetstij  ds  te  Toren  sullen  laeten 
weten,  dat  sy  niet  ten  ghenechtdaeghe  en  sullen 
comen,  opdat  hy  *t  de  andere  schepenen  moge 
adTcrteren  en  de  Tierschare  niet  [on]gefumieert  en 
sy.  O.  V,  Orimbergen,  1556,  a.  105. 

FUBNISSEMENT,  zn^o.  1)  Yan  een  Tonnis.  ÏM- 


voering  j  tenmivoerUgging  ^  vólvoerii^  Tan  een  Tonnis, 
bestaande  in  het  betalen,  het  opIoToren  Tan  het 
bedrag  der  schnld  TOor  welke  eene  uitwinning 
werd  gedaan,  fr.  exAmtion  (d*«n  jvgementj  eoneie» 
tant  è  yyfonrnir*^  Ie  montant  de  la  dettepour  laqueUe 
ttne  Smetion  a  été  faite.  \\  Waert  zoo,  dat  de  Toor- 
nomde  Wetten  ghëiuTentorieert  hadden  d'erfre  Tan 
een  schuldenaere ,  ofte  de  huusynghen  en  groene 
catheilen  staende  up  d'erTe  al  t'samen,  ter  toI- 
comminghe  en  fumissemente  Tan  den  TOnnisse.  C. 
V,  Ccuiél,  400. 

2)  De  henoodigde  penningen  ter  uitToering  Tan 
de  bepalingen  Tan  een  testament,  fr.  les  deniern 
nêeeeeairee  (powr  la  miee  è  exécution  d^un  testament.) 
II  Executeurs  Tan  testamenten  sal,  tot  executie  en 
Tolcomminghe  Tan  dien,  handtTullinghe  ghedaen 
worden  by  de  hoirs;  en  by  ghebreke  Tan  dien, 
sullen  sy  de  hoirs  daerom  porren  te  wette,  oft  de 
testamenten  doen  wysen  executoire.  —  AI  waert 
oock  dat  hemlieden  by  den  testamente  macht  ghe- 
ghoTon  ware,  om  het  fumissement  ten  sterfhuyse 
selTe  te  halen  en  themliedenwaerts  te  nemen,  om 
alle  questien  en  confusien  te  schouwen.  O.  v.  Venme, 
zx,  15,  16. 

FUSTEIN,  zn.  o.  Een  zekere  grove  stof,  mi 
boomiooil  vervaardigd,  thans  hombagijn  geheeten,  en 
genoemd  naar  de  stad  Fostat  of  Fosscüy  eene  Toor- 
stad  Tan  Oairo  (Yerdam),  fr.  iioffe  grossiers  de 
eoton^  auj.  bombasin,  espèce  de  futaine.  Kil.  Pus- 
teyn.  ||  Yan  elcker  baelen  fusteyns  en  anderen 
geslagenen  packen,  j  penn.  Lot.  Tol  op  de  Zenne 
1436/1531.  Fusteyns.  Een  bale  Tan  omtr.  xiT  stucken, 
ge^Tal.  XTÜi  £.  Een  bale  fusteyns  uuyt  Duytslandt, 
Tan  XXX  stucken,  geèT.  xii  £.  Een  bale  Tan  Lom- 
bardien ,  deen  deur  dandere  ge^T.  xTÜi  £.  Sehaiting 
V.  1551.  It.  PI.  V.  Brab.  5  apr.  1603,  I,  306. 

FUTSELINGEN,  zn.  mT.  üUvluehfen,  ijd^e 
versehooningen,  fr.  iehappatoires,  \\  Opdat  de  de- 
licten sooTeel  te  beter . . .  moghen  ghestraft  worden, 
en  den  delinquanten  benomen  alle  uytweghen  en 
futselynghen , . .  PI.  v.  VI.  31  aug.  1618,  a.  107, 
II,  407. 

FUTSELTOL,  zn.  mT.  Tol  der  kleine  wsren, 
fr.  tonlieu  des  mennes  marchandites.  Kil.  Putse- 
len,  nngarif  Putselinghe,  gerraey  ree  -fHvdUte. 
II  Yan  Peteren  Loeneweghe,  die  hout  in  pachte 
den  futseltoUe  Tan  LocTene  en  datter  toe  hoort, 
dats  te  wetene,  den  tol  Tan  den  scaepsTcUen ,  den 
tol  Tan  den  honighe,  den  tol  Tan  den  Tlasse,  den 
tol  Tan  den  tapite  en  saigen,  den  tol  Tan  den  ouden 
dederen,  den  tol  Tan  den  pelserien,  den  tol  Tan 
den  hoetdoeken  eü  den  tol  opten  muer  Tan  Sente- 
Peters  kerchoTe  te  LoeTene.  Bek.  d.  dom,  te  Loven , 
1403.  —  De  Putseltol  te  Brussel  was  een  der 
17  tollen  begrepen  onder  de  benaming  O-roote 
tol  of  stallaigen  recht.  Bekenk.  v.  Brab.  reg. 
138  fol.  339  tO  Juli  1541.  Mabtinez,  96.  Zie  tol 
te  Brussel. 

FUTSIERBECKEN,  zn.  Eene  soort  Tan  bekken, 
fr.  sorte  de  bassin.  \\  Due  pelves  diele  futsierbeckene. 
Schep.  V.  Brussel  y  9  mei  1389. 


GAB. 


GAD. 


433 


G. 


GA,  bn.  PloUeUn§^  sehidijk^  fr.  êMi,  êomdain; 
hd.  jdh,  Ga-e  dOOty  tcMelijke  dooi,  fr.  mori 
gmbUê ,  hd.  j&her  Tod.  \\  Yan  enen  qusden  eynde 
en  van  den  gaendode  [l.  ga-en  dode]  en  yan  den 
onvoenienen  dode,  Yerloes  ons,  Here.  Oeiijdh. 
16<i«  E.,  Die'  Uitaniên:  A  ênbitanea  et  improvisa 
morte.  —  Ook  met  éen  woord  Qadoot,  sn.  EU. 
G-aye,  —  gayohlioke  dood.  ||  Sente  Bertel- 
meus,  heere,..  bescerme  toot  onveralene  doot, 
Bn  mine  menden  en  magen  Wilt  bewachten  alle 
Tan  plagen,  £n  Tan  der  gaydoot  ooo  mede  Spare 
ona  God!  Fod.  JlffM.  Y ,  325.  O  maertelaere  «intf. 
Adriaen,  Laet  Tan  mi  de  gaydoot  gaan,  Dat  ie 
Terlost  Bi . .  Yan  haestelike  te  sterren.  Ib.  331 
(16<l«  B.). 

GABBEEU,  sn.  tUw.  gabsbükek.  Spotternij, 
fr.  moqueriej  raÜUrie.  Yerdam  oabass.  ||  ScheeTen 
[nl.  Bchimpen]  oft  gabeeukens,  die  men  plaisante- 
lijck  gheeft,  en  maken  properlijc  geen  injurie; 
maer  soe  doen  zij  wel  als  zij  bijten  oft  smetten, 
soedat  de  persoon  daerby  beschampt  is ,  of  zgnder 
eere  ter  naer  gaet.  Wiblint,  Fra/ct.  ervm,  179. 

GABBERDIE  (Gaberdye),  zn.  Koriewijl ,  eekertt, 
jokkemij,  fr.  badinoffe,  plaisanterie.  Kil.  auctue 
o.  1642:  Gabberen,  fwgari,  jocari^  fr.  gdber, 
gau»9er\  Gabberer,  en  Gabberdacie,  gab- 
ber y  e ,  nugae ,  jocua ,  ridiculwn ,  fir.  gabes ,  oaheriee 
Cr  rire.  \\  Dat  de  schaele  wyns,  die  d'afflyrighe 
B ,  deponent ,  unyter  handt  smete ,  dat  'tselve 
smyten  uuyt  geenen  arge  en  gebeurde,  maer  unyt 
gaberdyen.  Mijkeareh.  Office  fleealy  Iny.  n^  5,  i9 
82,  n**  8696  y  Proo.  erim.  Bergen- op- Zoom  (1678). 
•Zie  Yerdam  oabbbk.  De  aitdrnkking  lachen  en 
gabberen  leeft  nog  Toort  in  Brabant. 

GABELLEN,  zn.  mT.  ÜTer  het  algemeen  he- 
latHngen,  fir.  eharget^  impontions,  gabeUe.  ||  Die 
[nh  de  inwoners  Tan  Brussel]  belast  zyn  en  dragen 
alle  impositien ,  schattingen ,  gabellen  eü  beden  . . . 
Bekenk.  v.  Brab,  reg.  138  P  340,  brief  v.  Juli 
1641.  Zie  ASSiJSB,  en  fbbmbteit;  zie  ook  Yerdam. 
II  Yoorts  meer,  sullen  onse  borgemeesters  . .,  iuTOor- 
deren  onser  stadts  gemeyne  ceyusen,  renten, 
accysen,  gabellen  en  andere  Terrallen,  opcome- 
linghen  en  schulden.  O.  Liége^  27  juni  1677,  a. 
67,  Sdtteli.  Diewelcke  rintmeesters  onser  stadt 
syn  sullen,  om  op  te  houden  die  Truchten,  renten, 
profijten  Tan  den  Troenten,  Tan  acsijnsen,  gabellen 
en  goeden...  onsser  stadt...  aengaende.  Piot, 
Oari.  613  (28  mrt  1660).  Heeft  declareert  eü 
geattesteert ,  op  syne  mannewaerhegt  in  plaetse 
Tan  eede,  dat  hij  die  winninghe  eü  goederen  is 
besittende  en  bezeten  heeft  los  eü  Trij  Tan  alle 
schattingen,  gabellen,  taxen  ordinarissen  eü  extra* 
ordinarissen.  kbmfsioeebs,  Montenaken ,  I,  409 
(1687).  Alle  impositien,  schattingen,  gabellen  en 
beden.  Mabtinsz  96  (1641). 

GABELONIEN,  zn.  mT.  Wellicht  moet  er  ge- 
lezen worden  gabelorieu,  zooals  hierna.  Oemeen 
voUr,  fr,  du  hos  peuple,  de  la  rtteaillé.  ||  Aldus  en 
wilde  nauwelic  niemand  Tan  deghen  [nl.  Tan  fat- 
soen]  (alzoot  reden  was),  up  die  tijt  in  eenighe 


keereken  of  clooeters  oommen ;  want  men  zach  daer 
niet  dan  eenen  Terwerrenden  hoop  Tan  rappailgen 
en  ghabelonien  [n2.  boever ^,  Ydh.]  Tan  Trauwen. 
Ber.  tijden,  I,  112. 

GABELORIJ,  zn.  Tkl.  qabblobijkbits.  LneHge 
enaak  (Ydh.),  vroolijke  deerne,  fr.  Utronne  {}) 
II  Dan  quamen  daer  oock  ghabelorijkins  eü  ghe- 
zellekins,  die  melcanderen  zochten,  meer  uut  een 
Tenus-dcTooie  dan  uut  een  ghuesche  Tiericheijt. 
Ber.  tijden,  II,  173. 

GADE  (Gbtye),  zn.  t.  Eektgnoote,  vrouw ,  ft, 
êpouee ,  femme.  Kil.  Gade,  gaeye.  ||  Soo  en  cant 
dien  man  niet  baten,  dat  zijn  gaye  ooo  OTcrspel 
bedreTen  heeft.  Pebkbdxb  ,  iii ,  c.  M.  —  Als  tUw. 
GATKEK,  gezellin,  fr.  eompagne.  ||  Deen  track  naer 
Tnghelandt,  dander  naer  Yrancrljck,  de  derde  naer 
Cleven,  Dn\jtschlandt  ofte  Oostlant.  Ooc  loodden 
zij  som  een  ghaijkin  mede ,  en  die  Trauwen  reli- 
giuesen  eeniglien  jonghen  ghezelle  oft  man.  Ber. 
tijden,  II,  62. 

GADELIJCK,  bn.  CheéMkt^  voegxaam,  fr.  oon- 
venMe.  Kil.  Gadelick,  aptui,  eonveidens.  ||  Benen 
anderen  man,  die  daertoe  goet  genoeoh  waere  en 
gadelyo.  Bekenk.  v.  Brah.  reg.  188  f>  126  i^. 
IbAe  Ë.  Op  't  poinct  Tan  confirmatie  der  Ordon- 
nantie eü  Landtkaerte  &s/,  wil  sich  onser  Gen. 
Furst  en  heere,  den  ondersaet^n  ten  gfaenaeden  en 
beste,  dairinne  eü  anders  in  desen  ghcTon  wat  tot 
haeren  dienst  eü  weWaeren  raeken  doet,  gaedelijck 
eü  ghebuerlijck  halden.  C  v.  Baventtein,  a.  6 
(1648).  Zie  Yerdam  3). 

GADEM,  zn.  Huisje,  gébouwtfe,  ttaüetje,  wtn^ 
keltje,  fr.  maisonnetle,  petUe  bouHque;  ook  kamer,  * 
vertrek,  aussi  cKambre,  pièce,  en,  inz.,  in  Troegeren 
tyd,  een  bijgebouw  Tan  de  lakenhal  te  Antwerpen, 
et  portie.,  dam  les  temps  anciens,  «110  appendamee 
de  la  haüe  aux  draps  d  Anvers  (Yerdam).  Zie  ook 
Schiller  u.  Lübbe,  en  Lexer.  ||  Yordane,  so  wie 
die  lakene  Toeren  doet  OTer  Mase,  dia  in  desé 
gulde  nyet  en  es,  ende  med  dien  lakenen  staen 
wille  in  die  stalle  die  men  gemeenleken  heet  ga- 
deme,  sal  ghelden  die  Hanze,  ter  gulden  boef, 
dats  te  Terstane  V,  Ib.  engelsche  bi  den  grooten 
gewichte,  es  hy  ongheboenlegh  aen  die  ghulde. 
Mkbteks  en  Tobps,  II,  660,  Ord.  v.  1308.  —  Dit 
schier  OTeral  uitgestorven  woord  kwam  gns  nog 
Toor,  in  den  Torm  gaden,  in  Wilh.  HaufTsPAaa- 
tasien  in  Bremer  Bathskéller ,  Nov.  Sehatx  lY,  177: 
II  Gott  grüss'  euch,  Jungfrau  Bose.  Darf  ioh  auch 
Platz  nehmen  in  Eurem  Gelaggaden? 

GADER,  zn.  Traliewerk,  traliehek,  ft.  grillage, 
grtUe.  Kil.  Gadder,  tieamb^  tox.j.  tralie, o2a^^, 
ger.  gatter.  ||  Die...  thuynen,  .gaders,  stiohelen, 
sloten,  cammen  oft  geheugen  braken  oft  ewech 
namen.  O.  lAêge,  27  juni  1677,  a.  86,  JECasseU. 

GADER,  tb  oadeb,  byw.'  Samen,  ie  zomen, 
bijeen,  fr.  ensemble.  Te  gader  doen.  Yan  per- 
sonen. Vergtsderen,  verzamelen,  b^eenroepen,  fr. 
(usembler ,  réunir ,  convoquer.  ||  Dat  yeghelijo  gou- 
Terneere  die  persone  Tan  sinen  ampte  {nl.  ambacht] 
te   gader  sal  moghen  doen  also  dicke  als  des  te 


434 


GAD. 


GAD. 


doene  Bal  sQil  Piot,  Oart,  II»  128,  oorJe,  17  mei 
1893,  a.  8.  Dat,  te  venueke  van  tween  off  yan 
drie  ambachten  off  hayne  dekenen ,  die  twe  OTente 
raidtsluede . . ,  soelen  souldich  sijn  te  gader  te 
doin  en  te  gader  doin  soelen  onse  stat  yan  Sent- 
truden  en  alle  onse  rolck  en  gemeynte  derselver 
onser  stat.  Ib.,  207,  oork.  10  juni  1417,  a.  6).  — 
Hem  te  gader  maken.  Vergaderen^  hijeen- 
Teomen^  fir.  s^auefMer^  »e  réumir.  ||  £n  hl  sach 
dattie  yissche  hem  te  gader  maecten  op  den  berghe. 
Aüer  hertienb,  7.  Die  \nh  de  dekens]  soelen  moegen 
hayr  ambacht  te  gader  doin  al  so  mennichwanren 
als  hun  dat  orber  en  goet  duncken  sall,  om  saken 
wille  sonderlingen  alleyn  hoyren  ambacht  aengaende, 
en  niet  om  eynigen  anderen  saken  wille.  Piot, 
Cart,  204,  oork.  10  juni  1417. 

GADERAER,  oadsbes,  dABAEB,  sn.  m.  Ont- 
vanger, inner  der  heUutingen^  ir.  receveWf  colUeteur 
dei  impoeitiont.  ||  Gkderer  van  den  huusgelde  van 
np  dalle  [«1.  de  halle]  metten  reepe.  —  Van  den 
tafelen  yan  der  yischmaerct.  Mek.  v.  Qeni  264 
(1338).  Den  bailliu  en  sal  niet  moghen  executeren, 
noch  spleten,  noch  oook,  ten  yersoucke  yan  den 
gaederaere,  e^ighe  particuliere  persoonen  omme 
sprincen  subyentien,  tenwaere  dat  de  weddebooden 
aldaer  eerst  panden  ghelicht  hadden.  En  niemandt 
en  zsl  zulcke  panden  moghen  yercoopen  dan  den 
bailliu  yan  den  hoye  yan  C^ssole,  ofte  zijnen  stede- 
houdere;  en  nopende  de  particuliere  personen,  den 
bailliu  yan  der  plecke  locaele,  ten  yersoucke  yan 
den  gaederaere,  zal  zulcke  macht  hebben  ghelijc 
den  bailliu  yan  Cassele,  up  de  gheraeene  prochien 
en  spleten.  C  «.  Catsd,  a.  204.  Den  bailliu  en 
schoutteten  moghen  yersocht  en  gheémployeert 
worden  by  den  ontfangher  yan  de  subyentien  yan 
de  stede  en  casselrie,  omme  t'ezecuteren  de  pen- 
ninghen  yan  aynen  ontfanck  Op  de  collegien  yan 
deselye  casselrie,  en  oock  op  de  garaers,  by  refuse 
ofte  dilay  yan  den  officier  yan  de  plaetse  C.  v. 
Beüê,  I,  8.  It.  Troubles  mariL  I,  121. 

Q ADEREN,  qabkn,  Limb.  aéPEBSN,  bedr.  en 
onz.  wkw.  Zooals  thtiQB  gaderen,  vergaderen ^  garen, 
ft  Ir.  raetemhUrj  aeeemUer,  réunir,  (unatser.  Kil. 
Gaderen,  gaeren.  I.  bedb.  —  1)  Yan  de 
tiende,  renten,  gelden.  InxameUn,  invorderen ,  innen^ 
fr.  recneillirj  faire  rentrer,  colUcier,  pereevoir, 
recouvrer  {la  dtme ,  de$  rentes ,  det  sommee  d'argent). 
II  Alse  de  proofst  gadert  [schynbaar  onz.]  in 
sente  Denijsdaghe,  en  up  den  naesten  dach  gadert 
de  penninghe  yan  den  woeninghen,  of  yan  der 
couteren  in  Sente  Pietersdorp,  so  es  de  meyere  schul- 
dech  tetene  met  schepenen,  Oork,  v.  1230,  a.  6. 
Als  men  de  lammertiende  gadert,  so  es  de  meyere 
schuldech  te  hebbene  een  lam.  a.  6.  Als  men  gadert 
de  penninghe  yan  den  woeninghen ,  en . . ,  sou 
heeft  de  meyere  niet  dan  eene  maeltijt  sonder  wyn. 
a.  7.  Te  gademe  die  thiende  met  miins  her  Wou- 
ters knapen.  Tiende  v,  Bodegkem,  Il  juni  1277. 
Dat  elo  thiendenaere , . .  ghehouden  zal  zyn  te 
commen  by  den  bailliu . . ,  yerclaerzende  by  zynen 
eede  dezelye  thiende  te  garene  en  te  yerthiendene 
ghelyo  hy . . .  es  ghecostumeirt  te  doene.  JT.  v, 
iMaendaechsehe ,  a.  11  (1552).  Dat,  zo  wat  lieden 
die  ghelt  ghegadert  hebben  in  meentuchten,  dat 
siet  bringhen  in  buerghemeesters  en  in  schepenen 
handen.  Oork.  28  sept.  1280,  Opkoopera  VanJanne 
Caaemanne,  die  ghinc  in  d*oyercostrie  Sente- Jans, 
omme  dit  ghelt  te  gademe.  Bek,  t  Qent^  5  (1336). 
Wanneer  Sa,i  yemant  sterft  yan  dien  lyfpechteren , 
so  solen  si  [ai.  die  rintmeesters]  dat  yenral  en 
yersterf  ghederen  en  legghen  in  gheweerder  handt. 


Oork.  heer  v.  Dleii,  26  oct.  1885.  It.  bb  Pb.  en 
Bb.  I.  Mariakerk^  81. 

2)  Benen  boedellijst.  Opmaken,  fr.  dreeeer  (iw 
inveniairej  un  Stat  des  hiens,  inventorier),  \\  De 
yader  en  moeder  beede  dese  werelt  oyerleden 
zynde,  achterlatende  eenighe  onbejaerde  kinderen, 
zoo  yoorsien  hemlieden  schepenen , . .  yan  deel- 
yoochden,  die  staet  yan  goede  gaderen  en  oyer- 
brynghen.  C.  v.  Assenede  y  ZY,  18.  Dit  ee  tghoed 
toebehoorende  N.  N.,  Wouters  kinderen  waren, . . 
ghelyck  dat  ghegadert  en  ghepoint  es  by  maghen 
en  yrtenden.  Db  Pb.  en  Bb.  III.  Wondêlgkem^ 
27  (1394). 

8)  In  den  akkerbouw.  Gaderen  in  santen. 
Korenaren  nalezen ,  aren  mit  hei  zand  rapem,  ft. 
glaner.  \\  Dat  niemant  geoorloft  en  is  te  gaderen 
in  santen  ofte  andersints,  yoor^anderstont  de  yruchten 
yan  den  yelde  z^n.  de  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kaprgkj 
78  (1614). 

4)  In  de  weyer\j.  Te  zanten  voegen  (garemé),  ft. 
(en  iissanderie)  réunir  (des  fits).  \\  Dat  de  zeghelaem 
gheen  mercklakene  seghelen  en  zullen  die  met  ghe- 
gaderden  gaeme  geweyen  zyn.  de  Pb.  en  Bb.  AtUst , 
III,  423  (16«l«  E.). 

5)  Van  waters.  Verzamelen  ^  ir.  apuuser  {dm  eama), 
II  Rabotten  [nl.  sluizen] , . .  omme  twatere  te  zu- 
weeme,  gaerne,  steegherene,  ofte  laeten  loopen.  Ib. 
XI.  Moerheke,  14  (1532). 

6)   In   rechten.   Q^gadert  Yermeten.  Zie 

YEBMETEK. 

II.  ovz.  —  Overeenkomen t  z.  verstaan,  fr.  cea- 
venir^  s'entendre.  ||  Wordt  der  mesdedighe  [nL  hij, 
die  eenen  anderen  om  het  leyen  gebracht  heeft] 
niet  gheyangen,  eü  suent  mit  der  partien,  ofghederk 
also  mit  partien  des  doden  dat  sy  niet  en  olaight, 
soo  en  sal  men  den  mesdedigen  niet  mogen  yer- 
deilen  [nl.  yeroordeelen].  C.  v.  Maastricht,  Stat. 
V.  1380,  a.  2. 

GADERINGE  (geedebivoe,  Limb.)  sn.  y.  1) 
Van  ambachten.  Vergadering ,  bijeenkomst ,  stnmem- 
komst  y  fr.  réunion,  assemblee  {de  eorps  de  métiery. 
II  Omme  pais  en  eendrachtecheit  te  makene  bionen 
onse  stat  yan  Loyene,  hebben  wi  hen  gegeven  en 
geyen,  dat  die  ambachte  enghene  gaderinghe  noch 
sameninghe  en  mogen  maken  nochte  gaderen,  ramen 
noch  raden,  noch  sprake  hebben.  É.  «•  Loven,  17 
sept.  1306. 

2)  Van  het  yolk.  Zamenseholing ,  ongeoorloofde 
bijeenkomst,  fr.  aitroupement ,  réunion  ÜUcite  (dm 
peuple).  II  Dat  ghene  dekene  yan  ambachten,  omme 
gheens  yermeets  [nl,  twistes]  ofte  gaderinghen 
wille,  die  buten  yalt,  met  gheselscape  yan  haren 
ambachten  uuter  stat  trecken  en  selen,  oft  hem 
dies  onderwinden.  Kb.  v.  Antw,  195.  —  Het  schijnt, 
dat  er  eertijds  onder  het  gemeene  yolk,  bijy.  tus- 
schen  dezen  en  genen  wijk  eener  stad,  uitdagingen 
of  yechtpartijen  plaats  grepen,  zooals  w'ü  zulken, 
onzer  dagen ,  nog  genoeg  beleefd  hebben ;  zoo  hadden 
de  ridders,  en  ook  minderen,  hunne  geregelde  en 
ongeregelde  steekspelen,  deze  laatsten,  in  ofr. 
trepignis  en  oombats  d  lafouU  genaamd.  —  ||  Want 
wy  yerstaen  hebben  en  yernomen,  dat  in  den 
paenhusen  en  tayemen,  die  staen  ter  Nedermolen 
bi  Dyest,  int  ghemein  gherichte  tusschen  ons  en 
den  here  yan  Dyest,  alrande  gheederinghe  pleeoht 
tsine  yan  alrande  quaeden  manne  en  wiye . .  Oork. 
V.  herfog  Wenceslaus,  27  aug.  13f>7.  Dat  nyement 
gherucht  oft  gaderinghe  maken  sal  in  onser  yoirs. 
stat,  heymelio  noch  openbaer,  teghen  onse  heer- 
licheit  ofte  teghen  den  regiment  onser  stat,  hi  en 
sal    teghen    ons    yerboren    sijn   lyf  en  sijn  goet 


6AÊ. 


ÖAÉ. 


4É& 


CkaHerh.  v.  *$Boêehy  f*  12,    Oorh  22  dec.  1408. 

3)  Hetzelfde  als  cbbkxmanaois  ,  zie  d.  w. 

4}  Lakenweyerij.  Menéj/tel  van  tersehillende  garens  y 
fr.  mSloHffe  de  JUm  'difflérentg,  \\  Tk}  wat  lakeoe  dat 
men  maekt  van  alrande  ghaderingben  en  dat  men 
morejden  zal,  dat  mer  gheen  wit  garen  in  scheeren 
ne  moet  no  inslaen.  JT.  Idkeng,  Brugge,  Wever»,  9. 

GADESLAEN,  bw.  1)  Verxorgen,  zorg  dragen 
voor,  waamemeHf  hetimren,  fr.  eoigner,  prendre 
toin  de,  régir,  administrer.  Kil.  curare.  ||  Dat  sy, 
Tan  in  den  jare  1663 , . .  hebben  geërigeert  aekere 
Weescamere,  daertoe  (nrdinerende  dry  weesmeesten 
aft  OTennomboirs/  met  eenen  secretariB»  die  der 
weeaen  Baken  souden  mogen  aunhoiren,  ghadeslaen 
en  defenderen.  Weeskamer  te  Loven,  ItU.  De  voor- 
Beide  neerynge  [nl.  yan  de  waarden]  aal  hebben 
eenen  deecken,  twee  geswoorene  en  twee  Borghers, 
omme  te  gouvemeren  en  de  neerynge  gaede  te 
■laen.  Bbmbbt,  I,  431  (1694). 

2)  In  aanmerking  nemen,  fr.  eonsidérer.  ||  Bevelen 
en  ordineren  oock  den  anditean  Tan  de  Gameren 
yan  onse  rekeninghen ,  dat  sy,  in  't  hooren  en  exami- 
neren yan  de  oosten  yan  justicie,  en  sanderlinghe 
y«n  de  yanghenissen,  wel  gaede  slaen  den  tijdt  dat 
die  gheyanghenen  ghefaoaden  sijn  gheweest.  Ord, 
erim,  5  juli  1670,  a.  41. 

GADINGE,  Gaeyinge,  zn.  1)  Begeerte,  kooplust, 
fir.  désir,  enme  d^aequêrir.  \\  Dat,  Boe  wanneer  die 
abt  eü  oonyentf  jof  hore  boeden,  sitten  willen  mit 
horen  tienden  te  yercopen  jof  lande,  [jof?]  anderen 
goede  te  yerhueren,  dat  onse  drossate  dan  open- 
bairlic  oondeghen  eü  roepen  doe:  dat  een  yegelic, 
die  ghadinge  an  den  goede  heeft,  te  copen  jof  te 
huren,  dairom  yrielio  biede,  efi  die  ene  den  anderen 
yrielic  yerhoghe.  Piot,  Cart,  II,  65,  oork.  6  juni 
1876.  Dat  iemant  yan  der  etadt  ofi lande. ..  eenighe 
gronde  yan  erye  yercochte  uytlandighen  luyden , . . 
Boo  sal  die  vercooper . . .  dat  doen  kondighen  in 
der  prochiekercke , . .  soo  iemant  yan  den  maeghen 
oft  yan  den  bloedtbewanten  daeraen  gaeyinghe  hadde 
oft  daemaer  Btaen  wolde  om  dat  goet  te  yernaerderen. 
Lamdekartêr  v.  Megen  «.  1627,  a.  13. 

2)  Bewies,  proef,  fr.  preuve.  ||Desenaeryolghende 
peiBoonen  en  zyn  niet  bekent  yoor  kinderen  yan 

onse  moeder  de  Boomsche  kercke.  N.  N ;  en 

Pieter  Bollaert,  hoewel  dat  hy  schynt  bekeert  te 
lyne ,  mids  dat  hy  te  bieohte  gheweest  heeft,  mochte 
wel  yermaend  zyn  dat  hy  beter  ghadinghe  gaeye 
yan  zynder  bekeringhe.  Tr.  marit,  III,  233  (1663). 

8)  Soort  (houtsoort),  fr.  esp^  {essence  de  hots), 
II  Dat  men  doen  hieromtrent  niet  meer  gadinghen 
yan  'zulken  houte  yinden  en  conste,  teenighen 
redeliken  coepe;  dat  men  doen  seynde  Philips 
Wils,  der  atad  meestercnape,  en  Janne  Yorselmans, 
den  tymmerman,  met  hem,  tAerscot,  omme  daer 
bout  te  ooepene.  Mbbtenb  en  Tobfs,  II,  617, 
rek,  o.  1401.  —  In  de  kost  y.  Lier,  gedrukt  te 
Mechelen  by  Jan  Jaye,  1669,  Weeskamer,  xtiii, 
6,  alsmede  in  den  herdruk  der  Kon.  Gommissie, 
leest  men  yerkeerdelijk  gOdinge  in  plaats  yan 
gëdinge,  zooals  in  de  Oost,  v.  Antw,  v,  1682,  c. 
48,  a.  21. 

GAEF,  0ATB,  OBTB,  esBYE,  bn.  1)  Van  per- 
sonen. Sein,  tuiver,  (yan  het  lichaam),  fr.  propre 
ds  corps.  II  Dat  de  meester  sal  gbehouden  wesen, 
te  sorgen  dat  gheen  schurfte  kinderen  liggen  by 
gaye,  eiï  oock  geen  siecke  by  ghesonde.  Mebtbvb 
en  T0BV8,  lY,  699,  Ord.  Knechtjeshuis ,  16<ie  E. 
a.  14. 

2)  Yan  zaken.  a).  Yan  het  laken.  Qaaf,  enge- 
Manden j  im  goeden  staat,  overeenkomstig  mei  do 


verordeningen,  fr.  (de  éhoses)  —  (du  drap)  en  Ion 
êtcU,  bien  condUionnS,  intact,  conforme  aux  pres- 
oriptions.  \\  Dat  ooemans  goet  altoes  gaye  eü  goet 
sculdich  es  te  sine.  K.  lakeng.  Mechelen  1331  a.  1. 
Omme  dat  men  yoortane  altoes  maken  sal  goede, 
gheeye  lakene,  houdende  haere  breydde  en  haer 
ghetughe  naer  der  guldene  rechten,  soe  es  ghe- 
ordonneert . . .  Schayes,  Analecies  14<le  B.  (Acad. 
d^arch.  1867  blz.  69).  b)  Yan  bezegelde  brieyen. 
(De  lettres  scdlées).  ||  Dat  alle  ceduUen,  gaye  eü 
ongheeasseert  zullen  by  partyen  ghekent  oh  ghe« 
loochent  werden  ten  eersten  dynghedaghe.  C  stad 
Oent,  II,  406  (1676).  o.)  Yan  munten.  Gangbaar  koers'^ 
heèbend,  fr.  (des  mnnnaies)  aiyant  cours  ^  meestal 
yerbonden  met  ginge.  ||  In  goeden  paimente, 
ghinghe  en  gaye,  yijfhondert  lib.  parisise.  Oork,  e. 
6  jan.  1285.  Tenen  jaerliken  tsense  yan  drien 
ponden  nieuwe^  Ylaemsche,..  alselcs  paiments 
alse  ghinghe  en  ghaye  sal  sjjn  telken  paimente  int 
lant  yan  Aelst.  Oork.  v.  mei  1290.  (>mme  yiftien 
soIb  siaers,  yan  alselkere  munte  alse  ghinghe  en 
ghaye  sal  siin  binnen  Gheroustberge.  (^k.  v.  mei 
1294.  It.  y.  febr.  1296.  ij  s.  jaerlics  Loyenscer 
penninghe,  alsulker  munten  alse  ghinghe  en  gheye 
si  in  Brabant.  Oork.  v.  10  febr.  1296.  It.  21  oct. 
1296.  Umbe  seyen  pont  Bruslachte,  goder  en  geeye , 
alseselc  geit  alse  in  Brabant  ginge  es.  Oork,  26 
noy.  1296.  Twee  suldene,  drie  oude  scilde,  goet 
en  gheye  yan  goudo  eü  yan  ghewichten  Schep,  o. 
Lummen,  80  juni  1379'.  It  Oork.  v.  mei  1290. 
Zie  ook  Oinge.  d)  Yan  schapen.  Oezond,  niét 
schurft,  fr.  (des  moutons)  s<sins,  non  galeux,  ||  Dat 
N.  N.  yerboden  worde  met  rechte...  eenige  ongeye 
schapen  meer  uyt  te  dryyen  by  oft  tusschen  hunnen 
geyen  scapen.  Mabtütiz,  321  (1610).  e)  Yan  eene 
klok.  In  behoorlijken  en  voldoenden  staat,  fr.  (d'une 
doché)  dans  un  état  pertinent  et  satisfaisant.  \\  Jan 
De  Leenonecht,  klokgieter  te  Gent,  leyerde  hier 
in  1407  eene  „goede,  ganse,  gaye  clocke  yan  goeden 
lude,  wel  accorderende  up  de  clocke  die  hanet.** 
Db  Pb.  en  Bb.  XII.  Oottem,  19.  Zie  ook  onoaxt, 
en  Yerdam  oate. 

GAËN ,  onz.  wkw.  fr.  aüer,  I.  —  In  yerschillende 
beteekenissen  en  uitdrukkingen.  1)  Synoniem  yan 
handelen,  fr.  agir.  \\  In  alle  contraeten  yan  yer- 
sekeringe  oft  assurancie  moet  men  gaen  eü  han- 
delen ter  goeder  trouwen.  O,  v.  Antw.  comp,  lY, 
xj.  66. 

2)  Yan  eenen  weg.  Liggen,  loopen,  s.  bevinden, 
fr.  (d'un  chcmin),  exister,  \\  Dat  een  wech  was 
yerdonkert,  die  yan  auden  tiden  sculdech  es.  te 
gane,  denwelken  was  (en)  es  yerclaert  bi  den  heere 
en  bi  der  Wet  wettelic  ghewijst,  en  wettelic  gaende 
boyen  Pieters  yan  WestYoerde  toter  yesten  toe 
loepende,  seyen  yoete  wijt,  eenen  rechten  ghe- 
burwech.  Db  Pottxb,  Second  oart.  81  (1869). 

3)  Yan  den  houthak.  Naer  het  houwmes  ge- 
gaeu  heeft.  Naar  den  gebruikelifken  hak,  fr.  sSon 
la  coupe  OU  taiüe  usuelle.  ||  Een  tochtenaer  oft 
tochtenersse  en  mach  egeene  opgaende  hout  hauwen 
oft  doen  hauwen ,  anders  dan  naert  hauwmes  recht , 
noch  oock  eenighe  bossohen,  dan  ten  minste  ten 
sesee  jaeren,  en  oock  niet  yoorders  dan  thauwmes 
gegaen  en  heeft.  C  e.  d,  Kiele,  xi,  8. 

4)  Yan  eene  boete,  als  gemndium.  Te  gane. 
Te  verdeden,  aan  te  wenden,  fr.  è  partager,  appH^ 
eable,  ||  Daer  de  proprietaris  hierof  in  ghebreke 
ware , . .  zal  yerbueren  tzestich  ponden  parisis ,  te 
ghane  als  yooren  [m^  deene  helteeheede  sheeren 
behouf,  eü  yan  dandere  heltscheede:  de  tweedeelen 
den    laten    ofte   jnohte,    en    tandere    derde   den 


m 


GAË. 


6AË. 


anbringher  en  juchte  daert  ghebaert.]  C.  v.  HProott- 
tcJ^j  I,  472  (1514);  it.  368,  382.  K.  v.  'i  Maen- 
daeehschêt  a.  3,  6  (1552).  —  Ook  van  andere  voor- 
werpen. II  Dan  suelen  die  kerssen  gaen  daer  si 
Booldech  sijn  te  gaene,  boven  twee  kerssen,  die  dien 
vors.  Minrebniedere  taelen  bliven,  eest  dat  deseWe 
lyc  vj  kersaen  heeft.  Kb,  v,  IHeti,  a  r.  45.  It.  Cak- 
NAEBT,  S74,  377,  380. 

5)  Van  woordenwisseling  in  de  rechtspleging. 
Uiten  f  uUsprekeu  ,  voordragen  t  fr.  énoncer,  exprimer, 
II  Op  welke  twisten  en  geschillen, . .  nae  woorden 
eü  woderwoirden  dair  oft  [l.  dairaf  of  dairover] 
gegaen  aen  d'een  zijde  en  aen  die  andere.  Piot, 
Cart.  II,  308  (15  febr.  1452). 

6)  Van  een  vonnis:  Geeaen  sijn.  Uitgesproken ^ 
geweten^  gestreken  xijnt  ur.  (c^'fliii  jngement  ou  sen- 
teneé)  avoir  éU  prononcé;  rendu.  ||  Daerteghens 
seyde  de  verweerdere:  dat  die  voors.  sententie  van 
den  leenhove  alsoo  was  ghegaen  uyt  dien  d*aen- 
loggere  aldaer  niet  en  hadde  betaelt  den  Toors. 
siuyyer  \nh  ten  onderpand  eener  klachtvemieuwing] 
noch  gerenoTeert  het  proces.  C.  o.  Rhode^  l'teturbe. 

7)  u-aen  —  Sitten.  Bijzonderheid  in  de  oude 
rechtspleging ;  fr.  marcher  —  étre  assis ,  (particu- 
larité  dans  la  prooédwre  aneienne.)  \\  Oh j  sult  weten , 
dat  een  richter  gaende  geen  dilacie  geven  en 
mach  nae  recht,  al  ware  dat  partyen  present  wairen 
en  dat  consenteerden,  want  h\j  is  schuldich  nae 
recht  in  de  geheele  sake  altijt  te  sitten.  Y.  p. 
Tat.  312  v^.  —  Der  richter  muss  sitxen.  Grimm, 
Bechtsalt,  763. 

8)  Zeer  elliptisch  is  het  woord  in  het  volgende 
citaat:  ||  Het  dingden  sy  twee  voer  den  scepene 
van  Buggenhout,  en  die  bleven  in  hen  (?)  tween 
[nl.  zy  kozen  ieder  eenen  scheidsrechter],  en  die 
twee  namen  den  derden;  daer  hy  bleve,  daer  sout 
gaen  [nl.  wat  deze  besliste,  zou  door  beide  par- 
tijen gevolgd  en  gehouden  worden  als  recht] ,  op 
eenen  banduyn  [nl.  eene  boete]  van  xx  Ib.  Vónn. 
V,  Uceïsy  a.  35.  —  Kiet  minder  elliptisch  is  het 
wkw.  gaen,  in  den  vorm  van  het  tegenw.  deelw., 
in  de  volg.  aanhaling,  waarin  gaende  de  bet. heeft 
van  mits ,  door  middel  van ,  ,met  er  een  stuk  hij  te 
voegen,  fr.  eng  ajoutani  unepiètee  (Bembry).  ||  Yersien 
den  wintmoefne,  daer  ghebreict:  tghebint  al  niewe, 
en  toude  sal  al  gaen  int  ghebint  te  bleekene.  Item , 
cammen  en  spiUen  sQn  al  quaet.  Item,  daer  es 
eene  roede  daer  een  lettel  toe  te  segghen  es,  maer 
Boe  [nl.  zij]  sal  wel  bliven  gaende  een  stic,  eü  al 
duider  es  goet.  Rehbbt,  ii,  39  (1361). 

9)  Van  een  gerucht  of  maar.  Loopen,  in  omloop 
f(^,  fr.  (cPmn  öruit,  d^nne  répuiation)  courir,  eir^ 
enler.  ||  Dat  elo  van  hem  [nl.  de  officiers  van  jus- 
titie] binnen  veerthien  daghen  naer  de  publicatie 
van  desen,  u  [nl.  aan  den  Baad  v.  Vlaanderen] 
overzende  by  gheschrifte  den  naem  en  toenaem  van 
denghenen  [nl.  den  pastoor]  die  dezelve  prochie 
bedienende  es,  metsgaders  de  fame  eü  mare,  die 
achter  hem  ghemeecJicken  gaet,  van  zijnder  be- 
quaemheyt  en  leven.  PI.  v.  VI.  18  dec.  1544, 
ly  138. 

10)  Van  belastingen.  Doen  gaen.  Die  zetten, 
stellen y  fr.  éiabUr^  asseoir  (des  impóts),  \\  Omdat, 
bi  ehemeenen  rechte,  niemene  assyse  noch  zet- 
tinghe  mach  doen  gaeu  bin  onsen  lande  van  Vlaen- 
dren,  tenzy  bi  onsen  consente,...  wysen  wy:  dat 
die  van  Ypre  voerdane  gheene  assise  zullen  moghen 
doen  ghaen  zonder  consent  van  ons  of  van  onsen 
naercommers.    Tpriana,  YII,   472  (29  dec.  1380). 

11)  G-aon  en  commen.  Ais  zelfst.  naamw.)  Van 
een  zeeschip.  De  reis  keen  en  weer ,  fr.  {d^un  navire 


de  mer)  Ie  vogage  d'aUer  et  de  reUmr,  \\  Als  de 
versekeringhe  is  gedaen  voor  gaen  en  commen , . . 
soo  is  den  versekerde  den  geheelen  prijs  [nl.  de 
premie]  schuldich , . .  al  waert  dat  tachip  int  gaen 
quame  te  verdrinken.  C.  v.  Antw,  oomp,  IV,  xj. 
71;  it.  72. 

12)  Gaen  en  keeren.  —  Al  dat  gaet  en 
keert.  Alleman ^  dl  wie  zich  aanbiedt,  fr.  tout 
Ie  monde,  quiconqne  te  présente.  \\  üp  denzelven 
avont  zo  was  een  nieuwe  hof  beroupen  [nl.  tot 
een  steekspel]  van  drie  ghezellen  jeghen  al  dat  ghine 
eü  keerde.  Ol.  v.  Dixmude,  102  (weinig  hooger 
wordt  gezegd:  jeghen  alle  die  jeghen  hemlieden 
commen  wilden). 

II.  —  Met  verschillende  voorzetsels  en  by  woorden 
verbonden. 

1)  Met  aen.  —  Zich  bleven  tot  ièm.  of  iets)^ 
fr.  se  rendre  auprès  de  {qn.  ou  qe.  \\  De  clachte 
van  den  vredeöysschere  gehoirt  wesende,  gaet  de 
officier  aen  denghenen  daeraff  den  vrede  ge^yscht 
wordt,  en  staeft  hem  den  vrede.  C.  v.  Antw,  1545, 
III,  1.  Dat  doende,  thoont  de  rentier  den  consti- 
tuciebrieff  den  amptman  en  scepenen,  begheerende 
recht;  en  damptman  metten  scepenen  gaen  alsdan 
aent  huys  oft  pandt,  en  aldaer  maent  damptman 
den  scepenen  om  recht.  Ib.  Ti ,  16.  —  Oericht  tijn 
tot  (van  oorkonden  en  brieven),  fr.  de  doewnentt 
et  leitres)  étre  adressées  ^.  ||  2So  wanneer  een  poor* 
tere  of  poortersse  van  Aelst  ghevanghen  es  bin 
den  lande  van  Aelst , . .  zo  commen  ore  zenden  zy 
tAelst  aen  scepenen;  en  dan  gheeft  men  hem 
brieven  gaende  aen  den  officier  die  dexploit  ghedaen 
heeft.  C,  V.  Aalst,  Orig.  36,  a.  9.  Brieve  van  hof- 
slutinghen  gaende  aen  de  officiers  eiï  Wet  van  der 
plecke.  a.  11.  Omme  al  dat  vorseit  wel  te  onder* 
hondene ,  myn  heere  zal  gheven  mandement  gaende 
an  alle  zine  officyers  en  Wetten,  houdende  de  dino 
boven  ghenomt ,  omme  die  wel  eö  vast  te  bewachtene 
eü  te  onderhoudene  van  pointe  te  pointe.  Ol.  ▼. 
DiXHUDB,  105.  AtMngeum ,  betreffen  f  raken ,  fr. 
eoncerner.  ||  Die  scepenen  en  selen  geen  dinc  doen 
no  geloven,  die  aen  die  poort  van  HerentaU  gaet, 
sonder  die  geswoirne.  Brah.  geesten.  I,  706,  JL 
V.  Herentals,  24  juni  1303. 

2)  Met  in.  —  Gaen  in  iem.  schade  (van 
dieren).  Schade  veroorzaken  aan  zijne  vmehièn,  enz. 
fr.  (des  animattx)  eauser  du  dommage  {tmxfruits,  etc. 
de  qn).  \\  Van  den  verkenen  op  strate,  of  in  iemans 
scade  te  gaene.  Kb,  v.  Diest,  a  r.  46.  Gaen  in 
niet-observancie  (van  wetten,  enz.),  —  Niét 
meer  onderhouden ,  niet  meer  in  acht  genomen  worden^ 
fr.  {de  lois,  etc.  ne  plus  itre  observées.  ||  Alsoo 
men  bevindt,  dat  de  voorgaende  ordonnantien  op 
de  procedure . . ,  zyn  behelsende  verscheyden  poinc- 
ten  eü  artycklen,  dewelcke  door  de  langheyt  van 
tydt , . .  zyn  ghegaen  in  niet-observantie.  C.  v, 
Brussel,  Stijl  v.  Weth.  1657,  Inl. 

3)  Met  met.  —  Deel  moleen  van,  ir.  faire  portie 
de,  II  Den  afgaenden  pachter  zal  oock  gehouden 
zyn , . .  te  zaeyen  eü  te  laeten  staen  groeyen  stop- 
pelloof  op  de  landen  gaende  met  den  pachthove. 
C.  V.  Auden.  2<le  d.  Ampl.  1767,  a.  15.  —  Gaen 
metten  voeten.  Te  voet  gaan,  fr.  aUer  è  pied. 
II  Oft  hys  nyet  betalen  en  kan  [nl.  de  boete  der 
godslastering] ,  soe  sal  men  hem  vor  die  erste  reyse 
setten  eynen  wech  tot  Aken,  die  twede  reyse  tot 
Cuelen,  en  die  deerde  reyse  tot  Trier,  al  metten 
voeten  te  gaen,  eü  bescheyt  te  brengen.  C.  gr. 
Loon,  I,  II,  1  (1548);  it.viii,  62.  Benen  wech 
te  Boomen,  met  de  voeten  te  gaen,  eü  vandaer  be- 
scheyt te  brenghen.  O.  Liége^  27  juni  1577,  a.  13, 


ÖAË. 


GAÊ. 


437 


MüHëèU.  «-  Gaen  eil  keeren  met  ee&en 
dootslager.  OereehUlijk  handden  Un  opnehU 
van  eenen  doodslager  ^  fr.  procéder  juridiquemeHt  è 
V égard  d^un  homieide.  ||  Moe  men  met  eenen  dooi' 
slager  gaen  ende  keeren  $al.  GeTiele  ergent  doot- 
slaoh  Tan  eenen  geselle  die  principael  misdadich 
waere,  en  met  hem  waeren  yele  gesellen  gegaen, 
comende  ter  plaetsen  deer  der  dootslach  gesohieden , 
en  gingen  wederom  met  hem  ewech:  alanlcke  ge- 
sellen Bullen  allen  in  den  dootslach  gehaiden  s^ni. 
C,  gr.  Loont  I,  Ti,  68. 

4)  Met  om.  —  Gaen  om  Gode.  Oaan  hedelen, 
tijn  brood  bedelen  f  fr.  aüer  mendier  de  porie  en 
porie,  II  Inghelram  Yan  Coninckholle,  over  agnen 
aerbeit  yan  ghemaect  te  hebbene  en  ghegoten  ccx 
teekenen  en  de  yorme  yan  dien  ghemaect  te  heb- 
bene, omme  den  aermen  lieden  te  draeghene  wien 
gheoorloft  es  t'Ypre  om  Gode  te  gane.  Yakdbit- 
FEXBSBOOM,  Num,  262,  Bek,  o.  1450.  Zoodat 
mannen,  die  gheghoet  hadden  gheweest  tot  (j  of 
igo  ponden  grooten  tsjaers,  nu  om  Gh)de  ghgnghen. 
Ber,  tijden,  III,  299;  it  lY,  205. 

6)  Met  onder.  —  Onder  tsaet  gaen.  Dexe 
nitdr.  is  yerklaard  geworden:  „den  grond  plat- 
trappen,  om  het  zaad  in  den  grond  te  kragen"; 
doch  het  zaad  wordt  iugefigd,  niet  „ingetrapt**. 
Ook  zegt  men  niet  saet  3nder  gaen.  Onze 
nitdr.  kan  niet  anders  yerklaard  worden  dan  door 
gaaien  of  hei  taad  den  taaier  aangeven  ^  fr.  semer. 
Item,  es  de  praterye  sohuldech  die  couteren  [nl. 
de  akkers]  te  waterlatene  als  ej  ghezayt  zyn,  efi 
alse  men  sayt  [nl.  als  er  gezaaid  wordt  ^  als  de 
saaityd  daar  is]  onder  tsaet  te  gane.  7-  Item,  als 
men  sayt  in  den  Moenemeersch  [als  toen  in  bouw- 
land herschapen] ,  oec  onder  tsaet  te  gane ;  en  alse 
men  in  den  Moenemeersch  houst  [nl.  oogst],  zo 
es  de  praterye  sol\uldech  twee  daghe  te  mandelene 
[nl,  'tgraen  in  hoopen  yan  12  sohooyen  te  zetten] , 
en  te  yorkene  de  scoeye  up  den  waghen.  —  Yoort , 
als  men  die  cauteren  saeyt ,  behort  ter  praterien  üy 
ethene  [nL  maaltgden] ,  gaet  si  onder  tsaet.  —  En  alse 
mén  den  Moenemeersch  zaeyt,  heeft  syyier  ethene, 
gaet  sy  onder  tsaet.  OorAr.  half  mrt.  1332,  Frae- 
terye  v,  Sinte-Ptetere ,  a.  7,  8.  16,  20.  Ter  staying 
brenge  men  deze  aanhalingen  in  yerband  met  de 
yolgende  uit  de  Lavenderie-  en  meiersplichten  der- 
zelme  abdy,  Yan  Lokeren  nr.  622  (13<l«  E.):  Dit 
es  de  dienst  die  de  megere  es'  [sculdech]  te  doene: 
Alse  men  de  meersch  zait,  soe  es  hi  sculdech  te 
gheyene  tsaet  hute  den  zacke , . . .  dengheuen  diet 
zait  in  zyn  cleet  [te  doene]   (a.  27). 

6)  Met  op.  —  Gaen  op  iems.  seggen.  leis 
overlaten  aan  iem,  beslissing,  aan  zijne  scheidsreeh' 
ierlijke  mtspraakf  fr.  se  remeitre  d^nn  eas  d  la  déd- 
sion,  d  V arbitrage  de  qn,  ||  Ombe  tuist,  die  waa 
tusschen  N.  en  N. ,  te  beyeine,  en  ombe  dat  elc 
wilde  weten  sin  recht,  so  ghingen  sis  bede  up 
mins  ser  Willems  seggen  yan  AdUkldengem.  Oork, 
25  febr.  1252.  —  Yan  allerlei  kosten  en  inz.  yan 
gerechtskosten.  Eijsen,  ontstaan,  veroorgaaktwordeny 
u,  {de  J¥ais  divers  ei  pariie»  ds  frats  de  justice  ou 
dépens)  surgtr,  eire  ooeasionnésy  résnUer,  \\  Dat 
N.  N  . . ,  of  eene  syde,  en  N.  N. . ,  of  ander  syde, 
ghinghen  en  bleyen  up  mi  [nl,  op  den  baljuw  yan 
Brugge],  alse  up  yindere  iof  yriendeliken  effenare 
iof  ordinerre,  yan  allen  contente  en  yan  allen  des- 
corde,  die  waren  iof  wesen  mochten  tuscen  den 
yorseiden  partien.  Oork,  v,  13  juli  1286a.  Soe 
qnam  Amout  Yan  Balen , . .  dien  den  erfdom 
hieraf  ghelaten  en  ghemaect  was  met  testamente: 
en  boet  sine  naerderscap  dese  goede  alle  tonder- 


« 

staene  ei)  te  besoutdenne,  met  laste  efi  met  oom- 
mere  en  met  allen  dien  dat  daer  metten  rechte  op 
^hegaen  was.  Schep,  Land  v.  Diest,  22  febr.  1430; 
it.  13  mei  1439.  Met  op  te  leggen  den  pacht  daert 
[nl,  *tgoed]  yoer  gedimineert  is,  en  die  coeten  die 
daerop  gegaen  syn.  O.  gr.  Loon,  I,  ti,  15.  — 
Ook  yan  schade.  ||  Die  daeraf  in  onrecht  beyonden 
wert ,  die  breuckt  daeraf  aen  den  heere  drye  ponden 
payements  en  de  schade  die  daerop  met  rech) 
ghegaen  weer.    O.  v,  d,  Qrave,  ly,  1;  it.  y,  1,  2. 

—  Gaen  op  een  schip.  Het  voeren,  h,  oondwre 
(un  navire),  ||  Contracten  yan  yeraekeringe .  • . 
moeten  inhouden..:  den  naem  yant  schip,  den 
naem  yan  den  schipper  die  daerop  sonde  gaen,.. 

—  Dat,  alsoo  dickwils  gebeurt,  dat  den  schipper, 
die  men  hadde  gemeynt  op  't  schip  soude  gaen, 
daemaer  worde  yerandert , . .  Cv,  A.niw.  oomp,  lY , 
^*,  27,  28.  —  Op-  en  af  gaen.  In  het  leenroerig 
stelsel  (ook  daarbuiten  wel  toepasselgk),  yan  een 
leengoed.  Onderhoorig  tyn  aan  —  tot  het  reehis^ 
gebied  behooren  van  —  een  leenhof,  om  er  aUe  de 
akten  van  overgang  voor  aan  te  gaan,  fr.  se  dii, 
dans  Ie  sgstème  féodal  ( — ee  qni  doU  étre  amssi  appU- 
eabU  hors  de  la  — )  d'nn  bien  féodal ,  ressorOr  d  une 
eonr  feodale  pour  y  passer  tons  les  aotes  de  mniO' 
iion,  II  En  oeck,  der  yorg.  meester  Henrick  en 
Art  synen  neyen,  en  honnen  geryen  en  naoome- 
lingen  [hebbeu  geloeft],  te  honnen  yersuecke  en  te 
honre  coet,  aen  die  erfguede  en  erfrenten  hant  en 
mont  te  leenen  yoir  die  hoeye  en  gherichte  daer 
die  guede  yoere  behoren  en  op-  en  a^gaen.  Schep, 
V,  abis  van  St-Truiden,  29  apr.  1458.  Tusschen 
broeders  en  susters  en  is  geen  stille  [nl,  termgn] 
ier  sy  en  hadden  gedylt  yoor  den  hoyen  daer  die 
goeden  op-  en  afgingen.  Piot,  Cart,  II,  605,  K. 
d,  St-Tr,  1547.  —  Yan  koopwaren  gaande  op  een 
land ,  eene  streek  of  stad.  TVekken,  vertonden  worden 
naar,  fr.  (marehandises)  Ure  expédiés,  envoyés  en, 
II  Dat  alle  brauwers  binnen  deaer  stede  eü  schepen 
dom ,  zullen  brauwen  goede  souffisante  bieren  yan  elf 
ponden  parisis ,  de  impositie  yan  den  guldene  daerin 
begrepen,.,  zonder  te  moghen  brauwen  dobbel  bieren 
yan  minderen  pns  en  weerde  dan  yan  elf  ponden 
parisis  de  tonne,  nopende  de  bieren  up  Y&endre 
gaende,  regard  ghenomen  up  de  yoorseide  impo- 
sitie; en  aengaende  yan  de  bieren  gaende  up  het 
quaertier  yan  Bgsel,  Domicksche  eö  andere  quaer- 
tieren,  ezempt  de  yoomoemde  impositie,  yan  weer- 
den yan  neghen  ponden  parisis.  Ksicbby  ,  1 ,  346. 
(Het  doel  dezer  yerordening  was ,  den  goeden  naam 
der  Meenensche  bieren  ongeschonden  te  houden). 

7)  Met  oyer.  —  Yan  heelmeesters  en  genees- 
heeren.  Gaen  oyer  eenen  gekwetste.  JZmiosr- 
binden,  behandelen,  fr,  (des  ehirurgiens  ei  médeeins), 
paneer,  traiter  wn  'blessê,  \\  In  desen  geyalle  sal 
men  staen  ten  oordeele  yan  de  medicgne-meesteren, 
die  oyer  den  gequetsten  gegaen  hebben.  Y.  d.  Tay. 
61.  Dat  men  den  meester,  die  oyer  den  gequetsten 
gaen  sal,  sculdich  is  te  kiesen  ter  geUeften  yan 
den  fHenden  des  gequetsten.  62  y^  Al  betailt  die 
misdadige  den  heere  den  bruecke  oft  kuere  yan 
zynder  misdaet,  hy  en  is  niettemin  sculdich  der 
gequetster  partyen  te  betalen  eii  te  ontheffen  yan 
der  cueren  en  meestergelde  yan  den  medecyna  en 
cyrurggns,  die  oyer  hem  gegaen  hebben.  63.  Dat* 
by  den  meester,  die  oyer  dien  ahewonden  ghegaen 
hadde , . .  yerclaert  waer,  dat  die  ghewonde  appa- 
renteiyck  waer  uy tten  pergckel  yan  doot , . .  C,  v, 
Buik,  19.  —  Gaen  oter  eene  yerordening. 
Daarboven  of  daarbuOen  gaan,  fr.  onirepMser,  tranS' 
gresser  nn  staint.   \\  Welcke  tw9,,.  nudtaludep, 

56 


4^ 


GAfe. 


GAË. 


soelen  wettelie  ten  heyligen  sweren  te  doin  en  te 
regeren  hoyre  ampt . . .  truwelio ,  wale  en  leoffelio, 
Bonder  dairorer  te  gaen  oflt  anders  tedoin.  Piot, 
Cbr/.  U,  206  (10  joni  1417), 

8)  Met  te,  ter,  toe,  tot.  —  €l>aen  te  bui- 
ten, —  te  binnen.  Yan  eenen  eigendom  of  een 
e%endomnpeeht.  JV  aftt&nd  ea«  doen  . —  ervan  in 
hM  getUid  worden^  fr.  faire  eeeeion  {d'nme  pro- 
priHé)  —  en  Ure  mie  en  potMeetion.  ||  Quam  tot 
ons  [«2.  echepenen]  . . .  Aemoud . . ,  en  ghaf  wet- 
telike  ghifte  den  here  Willeme . . ,  eene  tiende,  die 
men  heet  Morkertiende,  en  wede  [l.  wedde,  «1. 
beloofde]  ie  hem  te  wette  te  wame  [nl,  te  yer- 
lekeren]  teghen  heiken  menache,  en  Arnond  vor- 
eeit  ghnic  deeer  voneider  tiende  wettelio  te  bnten, 
en  &r  [nL  de  heer]  Willem  rorseit  die  ghinker 
wetteUke  te  binnen,  db  Pb.  bv  Bb.  V  III.  Adeghem^ 
16  (6  apr.  1800).  N.  en  N.  die  ghinghena  wette- 
Uke te  buten ,  en  N.  en  N.  die  ghinghens  wettelike 
te  binnen.  ïb.  Maldeghem,  149  (1348).  —  Gaen 
te  God  e.  Yan  de  zon.  Ondergaan,  h,  {dm  eoieil)^ 
ee  eoueker.  ||  Binnen  dat  die  sonne  gaet  te  Gode 
to  dien  dat  soe  upetaet.  K,  «.  Brugge  v.  1281,  a. 
8.  —  Kil.  Te  Gode,  ofw,  vale,  q,  d,  ad  Deum, 
Zie  Yerdam  II,  kol.  883.  —  In  den  godsdienst. 
Te  communie  góan,  ter  heilige  tqfd  naderen,  fr. 
eommnnier,  aUer  è  la  iainte  taUe.  ||  Doch  soe  sQu 
Bomeghe  minschen,  die  van  desen  goeden  gronde 
s'^n,  eü  en  gaen  nochtan  niet  alle  daghe  toten 
lieilighen  sacramente,  maer  si  hebben  seuken  daer- 
omme  die  mi  te  male  niet  noet  en  sjm  te  segghene, 
maer  si  behoeyen  wel  dat  si  hen  ondersoeken  oft 
Toersien,  opdat  si  haer  scade  niet  en  doen.  Oeo 
soe  syn  someghe  minschen,  die  willen  ten  minsten 
des  sondaechs  te  Gkxie  gaen.  AUer  kerMtenb,,  Ser- 
moene,  84.  —  Gaen  te  Talie.  Yan  huizen  en 
gebouwen,  üi  verval  geraken,  houuntaUig  stijn,  fr.  {de 
mauone  et  eoneimeiione)  tomber  en  mine,  menaoer 
ruime j  Ure  oaduquee.  \\  Sullen  insgelijcx  [nl,  de 
gezworen  „meerers**],  ten  beyele  yan  de  tresoriers 
efi  rentmeeeteren,  gaen,  *tsy  alle. de  stadt  om,  oft 
tot  sekere  plaetsen,  die  men  hen  noemen  sal,  om 
te  yisiteren  de  schouwen , . .  als  oook  huysen  die 
te  yalle  gaen,  oft  soo  qual\jok  liggen  datter  hinder 
oft  last  af  komen  moght.  O.  o.  Brueeel,  8tai.  de 
flmhne  reg.  100;  Christgn  tedse  rm,nae  minitantee, 
Oyermids  dat  den  steenen  graet  [nl.  trap]  an  de  Bra- 
bantpoort  was  te  yalle  gegaen.  8tad»rek.  Ninove, 
1477.  —  Gaen  te  wette.  Vervolgen  in  recMen, 
fr.  wmremmre  — ,  euereer  dee  poureuitee  en  jueiiee. 
II  Zo  wanneer  men  daer  te  wette  gaen  wilde  up 
erve  (alleene),  of  up  erre  en  cathelen  tsamen 
■taende  up  die  erye,tOmme  eeneghe  scult,  dat  men 
dat  souldioh  was  en  es  te  doene  bj  afwinninghe 
met  den  amman  en  yier  soepenen;  en  als  men 
gaen  wilde  omme  soult  te  wette  up  roerende  ea- 
&eilBn,  of  000  up  oatheilen  alleene  steende  up  erye, 
dat  men  dat  doen  moeste  bypandinghe,  en  anders 
niet.  C  e.  Auden»  8<l*  d.  Vonnis  18  apr.  1448, 
blz.  829.  Het  hadde  griieft  N.  N. . ,  scepenen  yan 
Audenaerde, . .  te  gane  te  wette  omme  scult  up 
zekie  pachtgoet  toel^hoorende  der  yoors.  stede.  Ib. 
blz.  880.  —  Gaen  ter  bede.  Qaan  bedelen,  xign 
.hrood  bedelen,  fr.  mendier,  demander  Vaumóne  de 
porifi  en  porie.  \\  Dat  yoortaen,  binnen  acht  daghen 
naer  tpublieren  yan  desen,  bin  den  yoorseiden  lande 
yan  Tlaendren  niement  ter  bede  of  omme  zyn 
broot  gaen  zal  mogben  dan  alleene  jonghe  kindran 
onder  huere  twaelf  jaren.  Ord,  4  sept.  1461.  Yav- 
DBVPBBBBBOOM,  De9  court  dejuetiee,  Awn,  L,  zoy. — 
^•en  tot  (toe).   In  den  landbouw,  yan  sekere 


Werktuigen.  Oebmikt  worden,  fr.  {de  eeriaine  utien" 
eilee)  être  emplogé»,  eire  faxt  nsage  de,  \\  Binnen  cuype 
yan  Diest  en  placht  men  geen  thiende  te  geyen . . . 
yan  bempden ,  kemphoyen  en  hoffsteden,  bijsooyene 
deselye  eigenAers  hen  bempden  selyer  etten,  donder 
stael  ofi  yser  daertoe  te  gaene.  C  e.  Dieet,  tui, 
0.  -^  Gaen  tot  een  yonnis.  Sr  deel  aannemen, 
fr.  prendre  part  è  %ne  $enienee.  ||  Wert  dat  enich 
soepen  jemans  wordt  [nl,  woord]  spreke,  en  dainf 
yonnis  yersucht  worde,  tot  dien  selyen  yonnisse  en 
sal  hij  nyet  gaen  mogen,  het  en  waere  met  con- 
sente  srichters  [nl,  yan  den  schout].  K,  v.  JHest 
V,  1228,  a.  20;  Lat.  tekst  <Md  eandem  sentenciam 
ire  non  poierii. 

9)  Met  jegen  of  tegen.  —  Gaen  tegen. 
Yan  personen.  Te  gemoei  gaan ,  fr.  aUer  è  la  ren- 
contre {de  pertonnes).  \\  Daemaer , . .  zo  quamen 
daer  ooc  de  hertoghe  Philips  yan  Bonrgoigne,  teghens 
denwelcken  quamen  meest  al  de  yoomoempde  per- 
soenen, die  daer  gbeoommen  waeren.  Piot,  Ckiron, 
196.  —  Yan  koopwaren,  die  naar  de  stad  gebracht 
worden.  Die  te  gemoet  gaan  om  se  te  koopen  en 
anderen  vóór  ie  x^,  fr.  {de  marehandiêee  condmites 
en  viUé)  aüer  au  devant  d^eUee  pour  le$  aeheter  et 
devanoer  let^antres  aoheteurs,  ||  Die  teghen  yee 
ocht  yesoh  yorder  ghinge  of  rede  dan  binnen  der 
haghen  ter  Lazarien  ocht  Langhenbergh,  soods 
ghelden  x  s.  Kb.  v.  Dieii,  a  r.  85  a.  8.  Dat  de 
beckere  hen  coren  coepen  en  niemanne  anders;  en 
daertegen  niet  gaen.  Die  teghen  ooren  ghinghen, 
buten  der  yriheit  of  binnen  der  yriheit,  om  ooren 
te  coepene  buten  den  oomhnise,  saels  ghelden  z 
s.  Ib.  r.  61  en  a.  2.  Die  tjegen  tcoeren  ghienghe . . , 
omme  ooeren  te  dinghene  ocht  te  copene  buten 
den  coerenhujse . .  Ib.  b  a.  100.  Dat  niemen  uut- 
weert  en  gha  jeghen  beesten ,  omme  te  ooepene 
als  sy  ter  marótweert  commen  tsmaendaeghs ,  up 
z  s.  par.  Dat  niemen  en  gha  Jeghen  oooren  dattor 
marct  commen  wille ,  up  iii  £  par.  db  Ylahibck, 
Vgb,  86, 87.  —  Yan  een  beyeL  Bet  overtreden,  eir^dig 
handelen  mei,  fr.  eonirevenir,  agir  eontraWemeniè 
{une  injoneHon),  \\  Wi ,  yinderen , . .  seggen  dat 
dit . . .  es  scoutteten  leen ;  en  wi  seggen  dat  hit 
aldus  alset  hier  geecreyen  staet  es  sculdech  te 
hondene ;  en  ging  hire  jeghen ,  dat  moeste  hi  boeten 
en  betren  also  alse  den  mannen  recht  doohte  bi 
gemeenden  eede.  Oork,  25  febr.  1252,  a.  22.  — 
Yan  zekere  rechten  of  belangen.  Strijdig  rijn  met 
dete,  fr.  être  contraire  a  {eeriaiite  droiis  et  interets), 
II  Waert  dat  yement  enighe  brieyo  oft  lettren  ghe- 
creghe  ane  enighen  heere,..  die  jeghen' sheeren 
heerlicheyt  en  jeghen  ghemeyne  profijt  yan  der 
stat  en  yan  den  goeden  lieden  ghemejnlec  yan  der 
poerten  gaen  mochten,  dat  die  yerboren  souden 
twee  hondert  royale.  Kb,  v,  Antw,  Ord,  14  mei 
1894.  —  Yan  yerordeningen.  Die  overtreden,  hau' 
delen,  strijden  met,  fr.  eonirevenir  {è,  des  staênie), 
II  Dat  sy . . .  dese  onse  ordonnancie . . .  bewaren  en 
obseryeren  wel  en  deuchdelyc,  zonder  daeijegens 
te  gaene  ofte  doene,  noch  ghedooghen  ghegaen  oft 

5heda6n  te  sjne.  C.  v.  AaUt,  Orig.  18  (1515).  — 
ets  gaens  hebben  tegen  iem.  Met  iem.  te 
proces  Uggen,  een  proces  hangend  hebben,  fr.  étrs 
en  proces,  avoir  nn  proces  pendant  avec  qn.  \\  Yan 
dien  debatte  en  yan  dien  twiste  en  yan  allen  dien 
dat  si  deen  yeghen  den  anderen  ghaens  hadden. 
Oork,  81  jan.  1832,  v,  hertog  Jan  v,  Brab,  voor 
Diest,  —  Met  uit.  —  Van  cijnzen  of  renten,  waoT' 
mede  een  vast  goed  belast  ie,  fr.  de  eens  om  renUs 
dont  nn  bien-fonds  est  chargé  om  grevé,  \\  Dese 
rente,  die  ute  desen  lande  gaet,  die  moet  quites 


OAE. 


OAE. 


439 


der.  \nl,  de  lieer]  B.  en  ein  aiboiiieiide.  O&rh,  «. 
Mei  1249.  Oee  eo  moet  de  Toneide  Boidin,  hi  efi 
sine  oer ,  gelden  lo  wet  so  uten  TCMneiden  huise  -en 
enre  gaet,  eist  ohens,  eiat  rente.  Oork,  v.  Febr. 
1296.  Ie  Yolcwijf , . .  drashe  np  in  headen  en  ghere 
alle  die  leene,  herren,  neyghin  goet,  boe  dat  iok 
houdende  ben , . .  en  gaee  hute  olMrlilÉe ,  en  al  tui 
hoegfaen  en  tul  nedere,  en  onterfs  mfj,  en  erre 
daenn  en  drsghe  hem  np  met  al  der  catheylen , . . 
den  abt  ran  Bodelo.  ds  Pb.  ev  Bb.  XXIY.  ÜMurdêj 
17  (1298).  Dat  z^n  comen  Tor  ons  [al.  den  baljaw].. 
N.  en  N.y  sgn  wetteghe  wyf,  en  sijn  wetteiike 
nate  ghegaen  en  onderret  ran  den  Tierendeele  Tan 
Tan  eenen  stioke  lanta . . .  db  Ylaicikck  ,  Zwifvêkê, 
18S  (1S41);  it.  112.  Dat  de  oade  oummeren  efi 
ohynten,  die  Toer  de  tocht  nnyten  Toirscr.  goeden 
gaende  waren,  ^trt  eerst  aen  de  weerde  Tan  den 
betochte  goeden  afgetrocken  moeten  worden.  O.  e. 
Amiw.  1546,  zni,  63.  Dat  nyte  goeden,  daerran 
hun  ofte  hunne  Toortaeten  waereohap  gelooft  vj, 
meer  oommeren  ofte  lasten  gaen  dan  hun  gewaran- 
deert  syn.  (7.  e.  Xom»,  iz,  9.  En  aal  thuue  loTolio 
honden  te  ghereke  Tan  dBke  en  Tan  weeghen,  en 
ghelden  den  lantcheyns  diere  jaerliox  ute  gaet.  O, 
e.  OeiU,  II,  6  (142S).  — •  Met  Toor.  —  Gaen 
noch  Btaen  TOor.  Zicè  geuM  wtcêitê  gevm,  of  U 
geven  kMê»  voor ,  fr.  ne  pas  m  donnêr,  om  nê  pa$ 
avoir  d  ge  donner  dea  peimea  pomr,  ||  Item,  en  sal 
den  rentmeeeter  [des  Ckpittels],  geen  genot  hebben 
oft  genieten  Tan  eenighe  promptelyoke  betaelinghe, 
daer  hy  noch  TOor  en  gaet  noch  en  staet,  oft  int 
minste  niet  en  moet  gpetdoen,  als  te  weetene  Tan 
eenighe  eycken,  seliaerbossohen ,  canthoudt,  wjt- 
slaoh  oft  anderaints.  KetluÊreh,  Dietl^  Voorwaarden 
met  den  reniwteetter ,  17^  E. 

10)  Gkhen  en  Btaen.—  a)  Ziehopkomdenenvrif 
keen  en  weer  gaamy  tt.  eéjowrner  et  UhreeMmt  aUer 
et  venWf  eweJUr,  \\  Die  om  sijn  misdaet  gebannen 
is  uyt  der  stadt  Tan  Mechelen,  magh  wel  gaen, 
staen  en  conTerseren  onder  de  plaetsen  etsende 
onder  *t  Beoht  Tan  der  DiTisie  bayten  de  Trijheyt 
Tan  Mechelen,  sonder  dat  TOor  dat  misdaet  die 
Tan  Mechelen  hem  aentasten  oft  wederleTOren  oft 
OTere^chen  moghen.  O.  eiad  Meehden^  Ti,  16; 
Nannius  agere^  veraarique  potaunt,  —  6)  Leven, 
ten  opteieJUê  van  het  eten  en  drinken,  en  de  levena* 
wijta  oeer  kei  algemeen,  fr.  vitre,  au  regard  de 
la  noarrUnre,  et  de  êêe  kahUudet  de  vie  en  génêroL 
II  Dat  Toortaen  de  Tacatien  in  't  taxeren  Tmn  de 
oosten  by  schepenen  oft  oommissariasen  sullen  worden 
fletaxeert  en  ghemodereert  naer  de  qualiteyt  Tan 
de  persoonen,  henren  handel, ..  sonderlinghe  oon- 
sideiatie  nemen  [ — de]  hoe  sij  gbewoonlijok  sQn 
in  hen  selfs  a£Buren  te  reysen,  te  gaen  en  te  staen. 
C.  e.  lAer,  Stijl,  xiii,  8.  —  o)  Niet  voortdurend  bed» 
legerig  eijn,  over-en  weer,  in-  en  uitgaan,  fx.ne pae 
étre  eoHstammeni  aliié,  aller  et  venir,  entrer  et 
êortir.  ||  Waert  dat  sake  dat  man  en  wyf  wouden 
maken  manlec  anderen  hoer  huys  daer  slj  in  woon- 
den, met  dien  dat  daartoe  behoorde,  toi  elos  üto, 
dat  moghen  slj  doen,  opdat  sg  willen,  alse  sy 
gaen  en  staen,  eïi  ter  kerken  moghen  gaen.  Kb.  v. 
Antw.  189.  —  d)  Zijn  gaen  efi  staen  hebben  in  een 
huis.  JSr  tyne  vrijje  beweging  in  kMen,  fr.  avoir 
96$  libret  mouvemente  (tee  eoudéea  franekee?)  dame 
urne  maiêon.  ||  Yort,  so  moet  Lysbeth  Torseit  heb- 
ben int  Torseide  huus  efi  erre  hare  licghen,  hare 
woenen,  hare  gaen  en  hare  staen,  alse  langhe 
alse  leeft,  sonder  wedersecghene  Tan  hijemene. 
Sekep,  V.  Cheraardebergen,  18  oct.  1805.  —  e)  Met 
sekese  kleederen.  JHe  bestendig ,  gewoonl^  dragen, 


fr.  porter  eonsi&mmeni  y  habUweÜement  {eertaimê  vêtO' 
atentê,)  \\  Onder  de  goeden  bij  den  amman  te  be- 
sehrijTen  [nl.  Tan  den  gebroJcen  schuldenaar]  en 
wordsn  niet  begrepen  de  eleederen  daermede  den 
sehuldenaer  door   den   dach   gaet  en  staet.   C,  v. 

Antw.  eomp,  IV ,  xrj ,  62.  --  Gaende  efi  staende 

paoht.  Loopende  en  aehterêtojUUge pacht,  fr.fermage 
eemrani  et  earréragee,  ||  Gerardt  Gi^ben  heeft  géïn- 
stitueert  reéle  actie  op  Oonneits  panden  gelegen 
onder  Booholt,  int  giaefftehap  Loon,  efi  deselTe 
ge^Tinoeert  toot  eenen  gaenden  efi  steenden  pacht 
Tan  twelf  hondert  gulden  capitael.  O.  gr.  Loon ,  I , 
488  (1696). 

GAENDER,   an.   Er  aal  waanohyniyk  moeten 
geleien  worden  graender,  graanxMer,  fr.  gre 
nier,  \\  Doende  afbranden   aeker  gaenders  staende 
buuter  stadt,  npdat  de  Tiandt  daerinne  niet  nes- 
telen en  soude.  Piot,  Ohron,  699. 

GAENERVEN.  Zie  oabbbbbk. 

GAERBOECK,  an.  Landbbek,  kadoêtraaiboek, 
erfregieter,  ft.  terriër,  regietre  eadaetral.  ||  XTn 
terriër  (gaerboeck)  dreeeé  en  1610 ,  par  Lae  Sóore» 
bamli,  gSomitre  è  Oand,  d'Hoof,  Fk  or,  n*. 
288,   Wondelgkem. 

"■  GAEBDACHTIGH,  GAERDICH  (Gardeohtioh, 
gardioh),  bn.  OareOg^  bederven  (Tleeach),  Tan 
Tarkens  gortig,  ir.  de  la  viande  gétée,  eorrompae, 
(dee  poret,  ladre).  KU.  Garat,  garstiffh,  ron- 
eidue.  Verdam  oabbdatich.  |t  Die  gaeraeohteoh 
Tleeeoh  Terooept,  hi  en  setter  bi  oppenbaere  sout, 
saels  ghelden  xx  s.  Kb.  v.  Dieet,  A  r.  84.  Dat 
nyemant  in  den  Tleyschuyse  Toroonpen  en  sall 
Weyech  Tan  geyten,  Tan  soeghen,  Tan  gaxdeohtigen 
Terkenne,  off  andere  ontydiger,  oncuTer  beesten,., 
off  die  gecooht  weren  in  plaetsen  dair  pestUenoie 
Tan  beesten  ware.  K.  v.  Tongeren,  v.  1469,  a.  18. 
So  wie  gardigh  Tleeeoh,  gelten,  weeren  oft  Tarren 
Tleeseh  Terooopt  sonder  teycken,  die  Terbeurt  1 
lib.  par.  K.  e.  d.  Qrave,  i,  1. 

GAERDE,  an.  De  Xt^lsehe  el,  de  yerdf  <0.914 
meters),  fr.  Vamne  anglaue,  Ie  gard.  Als  landmaat, 
onderafdeeling  Tan  —  of  gel^kstaande  met  een  bont, 
hoort  het  w.  in  Noordn^erland  te  huis  (Yerdam  8); 
ons  is  in  het  Zuiden,  wel  hont,  doch  niet  de  onder- 
afdeeling ga  er  de  Tooigekomen.  ||  Efi  alsoo  syne 
Hoocheyt  wel  ghetnformeert  is  Tan  de  frauden  die 
er  ghebeuren  ton  regarde  Tan  de  Inghelsohe  laeo- 
kenen,  carseyen  en  dieighelyoke  andexe  manufiao- 
turen,  in  *t  exces  Tan  de  ordinaris  langde'  Tan 
32  geerden,  maeckende  40  ellen  Ylaemsohe  mate, 
TOor  een  stuck  laeken,  efi  16  ghelycke  gaarden 
Toor  ieder  stuck  earseve,  sayen,  rassen  efi  perpe- 
tuanen,  ordonneert  dm, ..  PI.  v.  Brab,  Inttr..  28 
noT.  1685,  a.  81,  III,  441a.  Zie  OTonwol  obbbdb. 

GAERDE-CUL.  Zie  aABDB-cui.. 

GAERDEN  (Gharden),  an.  m.  Qaard ,  piek  gronde 
voor  eenen  boomgaard  of  moeeimn ,  fr.  p&ee  de 
terre  poer  an  verger  on  Ugumier.  Kil.  Gaarde, 
gaerd,  germ,  eaa.  prie.  eieamh.  (By  de  Brabanders 
meer  gelwuikt  in  samenstellingen  dan  afeonderiyk, 
segt  hy),  hortuê,  poesariwn.  Yerdam  oabbdb.  ||  Ben 
ffroiten  moighen  gardens  Toer  eenen  ooelhof.  C. 
leenkof  v,  lAnehmg,  1570,  Interpretatie  a.  84.  De 
huisinghe  ghebouwt  wesende  op  den  aensael,  metten 
kolhoff  en  garden.  Ib.  a.  41.  Zie  abvsabii  ;  ook 
droooh  LBEV. 

GAARDEN ,  bw.  Plunderen,  landloopen ,  etroopen, 
fr.  dévaeter,  vagabonder,  maramder.  Kil.  Gaarden, 
het  land,  vet,  koU,  Populari.  Schiller  u.  Lflbbe 
Garden,  gorten,  plündermd  ader  betiehul  kerwm^ 
êtreifen.   Zie   Yerdam.   j|   Hem  gOTende  Toloomen 


440 


GAY. 


GAL. 


mftoht.M  deselTe  onse  ondenMten . . .  te  yoer- 
Btaen,  béwaeren  en  beeèhermen  Tan  alle  fertsen, 
Tiolenti,  oncbt  en  geweiten ,  mitsanipt  [nL  els- 
mede  ,  hd.  mit'êammi]  Tan  trergaederen  eii  geerden 
Tan  eenighe  oriechslieden ,  herloeft  [erloTet,  nl, 
ontslagen  van  dienst]  knechten,  oft  andere  duer 
tiandt  passerende.  Bekenk,  v.  Srab,  reg.  139  f'  27 
T^,  aamsUUingthrirf  e.  d,  ^^Imienani  ffenêrad"  e. 
Vaikenlmrsft  29  mrt  1&41/2.  Zie  etbbij. 

GAEBDEBSSE  (Gaerdenie),  sn.  y.  Zeer  waar 
sohyniyk  moet  er  gelesen  worden  kaerdersse,  bij 
Kü.  earminairix,  ïcaardster,  ft.  eardemte.  Zie  keu- 
BTXBiQOB.  II  Dat  gheen  kemmesse,  gaerdesse  nooh 
spinnesse  [men  lese  oreral  — erese]  tristram  noch 
laken  maecken  zullen,  noch  doen  maken,  zij  en 
tooghent  den  seghelaers,  eerst  de  wuUe.,  tgaeren 
en  tieram  [ne],  en  tlaken  alst  gfaemaect  es.  È.  lakêng. 
AdUi,  15<i0  E.  III,  424.  Dat  Yoldre,  kemmersse 
of  gaerdesse  houden  zal  n ....  (?)  up  sjjnen  Tloer, 
up  z  B.,  tenwaere  bij  oorlofVe  van  de  zeghelaers. 
426.  Dat  gheene  kemmerssen ,  gaerdessen  noch  spin- 
nessen  niet  meer  yrulle  halen  en  zullen  ten  drapiers 
huuscy  dan  zj  zeWe  willen  weeroken.  —  Dat  gheen 
kemmesse,  gaerdesse  noch  spinnesse  ghewichte  in 
haer  huus  en  mach  hebben.  426. 

GAEBDINE  (Gaerdyne),  zn.  Thans  sford^m,  fr. 
ruisoH.  EU.  Oitrdijne,  j.  ffordifne,  eortina,  oft, 
oortine,  Grimm  zegt,  dat  de  yerandering  Tan  eort- 
door  fford-  in  ffard  —  aan  den  Neder-Byn  schgnt 
ontstaan  te  zyn,  door  aansluiting  aan  het  fr.  porde, 
garders  Tolgens  QmMna  voe.:  vehim  depidum,  de- 
peiutens  in  eeoUtia^  tive  ante  lectum  muUeritinpfter- 
perio,  II  Dese  [«i?-.  de  beeldstormers]  zijn  gheghaen 
met  rotten  [yan]  xyiij  of  zx  tseffens  in  de  keereken , 
en  hebben  alle  de  beelden,  ghesneden  en  ghe- 
Bchilderty  in  sticken  ghesmeten,  de  gaerdgnen, 
tunekeelen  [nl,  torn-  of  tumikeelen,  oyerkleederen] , 
casuffelen,  die  som  yan  gauden  laken  waren  duer- 
sneden  met  langhe  riemen.  JSer,  tijden,  I,  74. 

GAEBSTEBIGGE,  zn.  Zie  oabedesbss. 

GAFFEL,  zn.  In  de  bouwkunde.  Ch^el,  vork, 
fr.  four^,  Hftircaiian.  ||  Wy  hebben  doen  maken 
eenen.  piler  metten  gaffden  in  der  yinster  int  cru- 
oewero  (un  ftUier  te  hifltrquatU  è  la  naiteanee  de 
Vare).  Batuabkbss,  8L'8iilpiee,  1,99  (Sek.  1499). 

'GAT,  zn.  Oaai,  papegaai,  ér.  geai,  perroquêt, 
In  het  algemeen  de  houten  vogele,  die  op  de  „wip'^ 
ten  doel  aan  de  hoogsMeting  gepiaatti  toorden, 
tr.  en  génêraü  les  oieean»  de  heit  placet  au  haai 
de  la  pereke  en  but  au  Hr  è  Vare.  Kil.  vetut. 
Pica,  graeiUut  ^  ptiitaeut.  ||  Up  den  sondaoh  yan 
Quasimodo,  xiiy«»  derselye  maent  yan  april  [1577/8] 
schoten  die  yan  Loyen,  t^  weten  de  gilde  yan 
Sint- Jooris ,  haerlieder  gay  yan  eeren  metten  cruus- 
boghe ,  alwaer  toe  begroet  wiert  don  Johan  d'Austria 
en  diyerssche  andere  groote  personnagen  edelmannen 
deser  landen;  alwaer  deseWe  don  Johan  den  gay 
afschoot  en  ooninok  was  yan  derselyer  gilde.  Piot  , 
Ckron.b^l.  Onder  den  Illen  derselye  maent  [m2.  mei 
1577]  schoten  de  gilde  yan  sinte  Sebastiaen  binnen 
Bruessele  metten  hantboghe  haerlieder  gay  yan 
eeren,  dewelcke  afgheschoten  wiert  by  den  jonghen 
graye  yan  Egmont,  552.  —  Ook  op  den  15en  mei 
1615,  den  £ig  yan  den  plechtigen  Brusselschen 
„Ommegang*\  schoot  de  aartshertogin  Isabella  den 
,,gaai*'  ü  op  het  kerkhof  yan  den  Zayel.  Zie  Hsnnb 
et  Wavtebs,  II,  22.  Zie  ook  De  Bo  yii  ^aai- 
FBEBTSB  en  ylgg.  ||  Die  [nl.  de  gilden  yan  den  hand- 
en yan  den  yoetboog]  niet  min ,  sonder  consent  yan 
de  Wet  niet  en  yermoghen  te  schieten  naer  den 
gay,  ofte  te  doen  ander  publicq  opstel.  C.  v.  Belieg 


I,  28.  Dat  niemant  den  edelen  hantboge,  pyi  efi 
gay  anders  en  sal  mogen  noemen  dan  met  hunnen 
behooriycken  naem,  op  de  yerbeurte  yan  eenen 
stuyyer.  Db  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beleele,  78  (1662). 
—  Zie  nog  zeer  belangwekkende  bijzonderheden  hier- 
oyer,  o.  a.  aldaar  XXIY.  ZdMie,  20,  en  XX YI. 
Meltele,  69  (Ooninokxgaey). 

GAYDACH,  zn.  Vogdtehieiingdag ,  fr.  fonr  dm 
tir  è  Voiteau,  au  papegai.  De  gaydach,  zegt 
Bembry,  is  de  hedendaagsche  koning. —  of  rire- 
feette,  of  koning-  oj  tiret^ieting.  De  stedeiyke 
oyerheid  gaf  jaarlijks  aan  den  nieuwen  „koning**, 
die  nameUjk  den  hoogsten  yogel  afgeschoten  h^l, 
een  geschenk,  in  den  beginne  yan  zes  kannetjes 
wijn,  waard  zgnde  7  £  4  st.  par.,  hetzg  in  natuur, 
'tzg  in  geld;  in  den  beginne  der  n^*  E.  had  men 
den  eerewijn  yeryangen  door  een  yet  schaap  (eenen 
weer  of  ram).  ||  Ghepresenteert  an  den  coninc  yan 
de  ghilde  yan  Sente  Jooris,..  yan  Sente  Sebas- 
tiaen,.. yan  de  Busse,..  up  den  gaydach,  sesstede- 
cannen  wyns,  te  xyiiy  se.  par.  elcke  oanne,  oomt 
yg  Ib.  ii'g  SC.  par.  Bbhbby,  I,  517,  Bek.  1560/61. 

GAYFEEST,  zn.  Dag  waarop  men  naar  den 
gaai  tehoot,  fr.  féte  du  tir  au  perroquêt.  De  boeten 
beloopen,  op  gaaischieting-dagen,  om  scheld-  of 
smaadwoorden,  en  gewelddadigheden  zonder  wonde, 
waren  yerdubbeld:  alst  gebeurde  by  nachte,  of 
op  heyligedagen ,  kermissen,  gayfeesten  en  ander 
publique  yergaderinghen.  O.  e.  WlnoaAergen,  i, 
25.  Zie  ook  gaydach. 

GAYOLE,  zn.  y.  Tralie,  traliewerk ,  tralieraam, 
fr.  grillage,  treUlit.  Kil.  heeft  Gayoole,  ghi- 
00 Ie,  met  de  bet.  kooi,  of  kerker;  ook  Yerdam; 
hd.  giiterwerk.  \\  Dat  niemand...  eenighe  dinghen 
den  gaudsmeden  ofte  zelyersmeden  ambaohte  ofte 
nsringe  aengaende ,  en  sal  moghen  weroken . . . 
dan  binnen  besloten  steden,.,  en  dat  tot  zulcker 
plaetsen  en  also ,  dat  men  den  wserdieden  op  haer 
werck  gheyoughelic  begaen  en  bestaen  magh,  en 
dat  zy  totdien  zullen  ghehauden  zijn  ter  straten 
uut  te  steken  een  gayole  ofte  traeille,  om  die  te 
beter  en  gheyoughelicker  te  moghen  bekennen.  PI, 
V.  VI.  13  apr.  1551,  a.  8,  I,  804.  Dat  niemandt,.. 
en  sal  moghen  eenigh  ghemaect  werck , . .  ooopen , 
by  manghelinghen ,  wisselinghen  oft  andersins  yer- 
cryghen  zonder  t'selfde  ter  yensteren  uut  in  zyn 
gayole  (oft,  indien  hg  (?)  butens  huus  yoortstaet) 
in  zgnen  winkele  openbaerlick  en  ten  tooghe-  té 
stellen  den  tgd  yan  zes  daghen . . .  a.  15. 

GALANT,  zn.  Bene  toort  van  w^,  fr.  ime 
torte  de  vin.  ||  Jaone  en  sinen  geeelle  yoirs.,  yan 
y  tonnen  galans  en  yan  j  ame  zaezeyts  te  draghene 
yan  in  mi  yrouwen  wgngaert  uter  persen  tot  srent- 
meesters  yan  Loyene  yoirs.  huys.  Bek.  d.  Dom,  te 
Loven,  1408.  —  De  Commandeur  yan  Pitzenburg, 
der  Duitfiche  Orde,  te  Mechelen,  schonk  jaarlgks 
„een  stuck  galandt  wijns**  aan  de- leden  der  Beken- 
kamer  te  Brussel.  Bdcenk.  reg.  134,  f'  177  y®, 
aanteekening  der  15<i«  eeuw. 

GALEIBOXBMBN,  zn.  my.  ||  Bn  alzoo  ghy 
[nl.  een  zeker  Denys,  kleermaker]  yan  tyoomoemde 
Hansken  begroet  waert  yoor  hem  te  maeken  een 
paer  galeyboziemen  yan  laeken,  beduchtende  de 
stoffe  yan  dien  kwaelick  yercreghen  tzyne,  hebt 
zulc  gherefuseert.  Tr.  mar.  lY,  229  (1573). 

GALEIDE,  zn.  Woonttede,  bewoonbare  bouw,  fr. 
habiiation,  conttruction  hdbHable.  Dat  het  geene 
gaanderij  of  galerij  is,  blijkt  genoeg  uit  onze  citaten, 
eu  zelfs  uit  den  Inv.  v.  Brugge,  in  yerband  ge- 
bracht met  de  Nomt  de  maitont,  Table  anal. 
473:  de  Galleye  's  heer  Boudewyns ,  Hooststrate. 


GAL. 


GAL. 


441 


de  Galeyde,  in  St-JaiiBstnte  de  GaloTe, 
Ylaminoetrato ,  jegbei»  oTer  de  Orane.  ||  Dat  Jan 
bIjot6  en  Avesoete,  sin  wif ,  yercochten  wettelike 
de  pfÏBtede,  die  leget  an  de  MudeBtrate,  tusscen 
der  crucen  [dheer  Crucen?]  en  den  huse  daer  ei 
in  wonen . . ,  en  de  galeide ,  die  up  die  Q&tede 
staet ,  Tercochten  si  daermede  . . .  19o  hadde . . .  ver- 
bnert  allee  rechts...  an  dese  hpfstede  en  an  de  galeide 
dier  up  etaet.  de  Pottxb,  Sêcond  oart.  17  (apr.  1266). 
En  al  dat  desen  yieren  hofeteden  thoeboord ,  dats  te 
wetene  tosechen  den  pael  gheeteeken  neffene  der 
straten  tote  daer  Jans  Vos  gooiden  up  staen . . .  Eii 
▼an  den  paele  die  ghesteeken  es  neffens  Jans  Vos 
galeiden  Toers.  streokende  nederwaerd  toten  water- 
ganghe.  Oork.  10  mrt  1296,  in  *t  ttadêareh,  ie 
Qeni^  n^  210,  St.-Jaeoèt  godsh.^  volgorde  nr.  118. 
DB  PovTBB,  Seeond  eari.  nr.  YIII.  Fartem  doml- 
$iadiorum  et  donUeUiorum  eupraeüuttimm ,  dictamm 
wigaliUr  galeyden,  eii.  eupra  Forum  oofhqnwn, 
Ghdeh,  Brueeel,   b   203  f»  49,  Sekep.  ald.  (1328). 

GALETE  (Galleije),  sn.  Qalei^  oorkfftêoiip ,  fr. 
ffolire.  Kil.  Galeye.  ||  Int  selre  jaer  [1319]  qua- 
men  binnen  Antwerpen  ▼  gallegen  ran  Yenegen, 
geladen  met  grooten  goede.  Dit  waeren  die  ierste 
gallefjen  die  ierst  daer  quamen.  Piot,  Oiro».  21. 
Janne  BoeWoete  en  Jan  De  Brune,  dat  si  gbe- 
sent  waren  Tan  der  statwegben  te  Brussle  ane 
chire  Darden ,  alse  leidsmanne  Tan  den  galeyden 
te  sine ,  vj  Ib.  xig  se.  en  tüJ  d.  Mxbtxns  ,  Oudete 
rek.  (1324),  43. 

GALEI  JEN  (OALLBIJBV),  bn.  Van  pleierewerk  j 
▼aatwerk  yan  fijne  witte  aarde  met  tinasch  ver- 
glaasd, fr.  de  fdHenee  (De  Bo);  bij  Verdam  Qa- 
fsMTS,  g — tMftf,  sie  glbibb.  ||  Twee  silyer  croonen, 
twee  nlyer  herten,  een  silyer  been,  een  silyer 
kindeken,  eenen  silyeren  bol  met  stoiFe  en  eenige 
kleeragie,  twee  galleje  blompotten  en  andere.  Beic- 
bbt,  III,  3.  (Voorwerpen  behoorende  aan  het 
Lieye- Vrouwenbeeld  yan  het  belfroot;  1761). 

GAIiGE,  zn.  ▼•  Qalg^  ft.  ffihei,  poteneen  Kil. 
Galghe.  —  Halye  galge.  Mik,  ir.  foureke  peUi- 
htdaire  (Kramers:  halye  galg,  galgpaal).  ||  Na  de  cos- 
tume  en  gewoonten  yan  desen  en  yan  yeele  anderes 
landen,  soe  wordden  sulcken  lieden,  die  yalsch 
geit  ooopen  en  yuytgeyen,  gehangen  aen  een  halye 
galge  en  behangen  metten  gelde.  V.  D.  Tat.  66 
y®.—  Gküge  eü  putte.  (Het  recht  yan).  Metrecki 
van  eenen  miedadiffe  mei  de  dood  ie  tiraffen^  de^ 
mans  mei  de  galg^  de  wonwen  mei  de  grmwxame' 
dood  'wm  kei  levend  hegraven  ^  h,  eorde  ei  foeee^  U 
droii  de  punir  de  mori  «n»  ortmiesl,  lee  kommet 
par  la  kari,  let  femmes  par  Vhorrible  mori  d'Üre 
enierrSes  vives.  Deze  beide  halsrechtingswijzen  sloten 
echter  de  anderen  niet  uit,  zooals  het  zwaard  en 
het  yuur;  Kil.  yerklaart  put  en  galghe  door 
ins  sive  poiestas  gladii:  merum  siye  summum  jus: 
KiL  atueius  v.  1642,  jusiice  Kaute  et  hasse,  Eene 
oork.  y.  19  iuli  1463  gewaagt  yan  personen  ||  alta 
dominia  hdentiumj  dicta  mdgarUer  die  hebben 
galghe  en  putte.  Doude  Booib,  v.  Diesi,  f^  36  y<>. 
II  He  salne  [nl.'  den  yrouwenyercrachter]  bannen 
uten  lande  yan  Vlaendren,  yj  jaer,  oppe  galghe, 
es  hi  man;  esse  wiif,  yj  jaer,  oppe  dien  pit 
leyende  te  delyene.  C.  v.  Brugge,  I,  229  (1278). 
Soo  wat  man  ofte  yrauwe  beyonden  ware  leyende 
in  oyerspel,  ghehuwet  wesende,  om  de  eerste  rejse, 
dat  ware  elck  op  de  yerbeurte  yan  lx  pond  par.,., 
en  yoor  de  derde  reyse,  dat  ware  op  den  ban  yan 
seyen  jaren,  den  man  op  de  galge  en  de  yrauwe 
op  den  put.  C.  Kassdr^  e.  Iperen^  c.  68,  a.  1.  De 
scboutetn,  boxgemeester  en  schepenen  moghen  yon- 


niaselicken  bannen  alle  delinquanten  nnter  stadt, 
markgraefschap  en  quartier  yan  Antwerpen,  hetsy. 
eeuweliok  oft  tot  eenen  gelimiteerden  tyde,  opt  lyff, 
op  de  galge,  op  den  put,  op  de  handt,  opdeooren, 
opt  brandteecken,  op  de  geesselinge  en  anderssints, 
elck  nae  sijn  misdieust^  C,  e.  Aniw.  1682,  o.  17, 
a.  1.  Zie  caiqïabbt,  Sirafreekt^  16  en  yolg. 

GALGOORT,  zn.  o.  Galgplaais^  fr.  lieu  pati- 
hulaire.  Kil.  Galghenyeld.  ||  N..,  omdat  hy 
hem  yeryoordert  heeft  te  laten  berdoopen  en  quaed 
geyoelen  yan  het  doopsel  gehad  heeft, .. .  soo  sal  hy 
daeryore,  Gk>de  ter  eeren,  den  heere  en  der  stede 
ter  beteringe,  yerdronken  worden  in  een  tonne, 
en  syn  lichaem  yoort  gebragt  worden  op  't  galgoort , 
en  aldaer  gehangen  worden  aen  de  galghe.  Van 
Balen ^  Dordrecht,  831,  832  (Cannaert,  310). 

GALIETE,  zn.  y.  Een  teker  r^uig,  fr.  sorie 
de  voiiure,  ||  Tot  mQ  yrauwe  yan  Dentelghem,  in 
een  ghaliete  yandaer  gheieden  oommende,  sprao 
hy:..  Ber.  tijden,  II,  99. 

GALIGAEN,  zn.  Kruidkunde.  Qalgant,  eene 
Oosi'Indiseke  pUmt,  middel  tot  spijsvertering  y  ft, 
galanga.  Kil.  Ogperus  BahgUmius :  gnüanga  vulQoris, 
ofr.  galingal.  \\  Gbligaens,  een  bale,  zy  £.  SeAai' 
ting  V.  1661.  Zie  Verdam. 

GALLE,  zn.  golle?  Soort  van  teevisehj  fr.  lor^s 
de  poisson  de  mer.  ||  Alderande  rontyisoh,  als 
cabillau,  gallen,  soheelyisch,  wytynck,  roobaert, 
rochen,  platen,  en  andre  yisoh.  riOT,  Okron.  867. 
Zie  aoLLB. 

GALM,  zn.  fr.  son,  By  levenden  galm. 

Mondelijk,  de  fr.  oorspr.  tekst:  par  vive  voix,  \\  De 
procureur  presenteert  daeraf  sooyele  te  prouyene  by 
leyende  gaun  als  dat  schuldich  es  en  behouyen  mach 
tsegghene  yan  soepenen.  R,  v.  Farieke  v.  1472,  a. 
49  (geiykt.  yertaling). 

GALNOTEN  (Galnooten),  zn.  my.  fr.  noisf  de 
galle.  Kil.  Q a  1  n  o t,  galappel,  eyckappel.  ||  Galnooten 
cft  gommen,  1  bale,  ij  d.  yl.  Waiertol  1660.  Gkü- 
noten  yan  Bomeune,  1  bale  iig  £.  Genoten  yan 
Poulie  in  Ystrie,   1   bale   ij  £.  Schatting  v.  1661. 

GALOOTSEN  (Galoetsen,  galoissen,  schalotsen, 
galloches),  zn.  my.  Lederen  overschoenen,  fr.  galo^ 
ehes.  De  Bo  Galoetse.  ||  Alle  manieren  yan  ga- 
loetsen, daer  bosaen  ofte  oordewaen  toe  ware,  toe- 
behorende den  ambochte  yan  den  cordewaniers,  en 
den  ambochte  yah  den  coyenen-sooemakers,  en  in 
manieren  dat  elc  ambocht  sal  maken  sine  galoetsen 
yan  derselyer  stoffen  daeraf  dat  hy  scoen  maect. 
Vonnis  18  mei  1371 ,  OAnnnAX^T,  Siraflreehi,  394. 
Placcaert  yerbiedende  aen  yremdelingen  binnen 
Vlaenderen  in-te-brengen  en  aldaer  te  yerkoopen 
eenige  schoenen,  galloches  ofte  houseauz  [de  cuir"] 
buyten  den  tydt  yan  de  yrye  foiren.  Fl.  v.  VI.  16 
febr.  1429,  lA,  1117  (in  de  fr.  taal).  Dat  yan  nu 
yoirtaene  alle  degene  die  yercoopen  galoissen ,  roode 
scoenkens  en  des  dairane  deeft,  in  deen  partie,  en 
de  platynmakers  in  dandere,  bynnen  jairmercton 
met  henre  wairen  en  comenscapen  staen  zullen  oyer 
Sint-Jacobs-brugge-stiate.  Archief  Bergen-op'2éOom , 
Ord,  11  noy.  1479,  L«  G.  pag.  82.  Dat  yan  nu 
yoirtaene  alle  buytenschoenmaeckers  alhier  schoenen, 
plattynen  oft  schalotsen  tor  merct  brengende ,  sullen 
gehouden  syn  hun  leer  eerst  eii  yooral,  eer  sy  hier 
deselye  hunne  schoenen,  plattynen  oft  schaloetsen 
sullen  moghen  yercoopen,  to  laton  yisiteren  yan 
deken  en  eesworens  yan  den  yoors.  ambachto.  Ib. 
Ord.  1678^2  n<>.  25.  Additie  keure  schoenmakers , 
23  may  1681.  £n  yermoghen  niet  to  draghen  [nl. 
de  Begijnen]  to  costolick  ofto  te  curieus  lynwaet,  in 
hooftcleederen   oft  anders,    inschelyrs   in  riemen, 


442 


GAN. 


GAN. 


meisen ,  baxflea »  selioai  el  galootaeo,  ftnden  niet  dan 
Tan  seemenlere  bfte  ander  dat  aleohter  ia.  Megi, 
Bt^jmhof  ie  Qtmi,  1645,  a.  28. 

GALT,  TDT.  GALDEir,  oud  impf.  yan  gelden, 
thant  gold,  golden,  JBer,  i^dm,  II,  41,  III, 
289;  DS  PoTTiB,  Ohr<m,  v.  d,  Fioar»,  199,  en 
pasêim, 

GAMSTENEi  zn.  Zou  er  niet  moeten  gelezen 
worden  gasterie,  fr.  droit  1I0  ^fof  of  gastee- 
ren. I)  Alsoo  onoe  ondenaeten  Tan  onao  steden 
Tan  Brassele ,  NyTele  en  andere . . ,  tegen  ons  in 
onbetrauwen  gheraUen  zyn  en  by  dien  hun  afl|^ 
keert  hebben  Tan  onae  ghehoorsaemhejt, . .  en  dat 
meer  ia,  hebben  lieden  Tan  oorloghe  gfaestelt,  en 
Tan  dien  ghemant  en  gbefumeert  by  maniere  Tan 
gamstene  de  toqtsz.  steden  en  andere  steroke  pleckem 
Pi.  e.  Brab.,  aug.  1489,  III,  396«. 

GANERBEN ,  GANERBSCHAP.  OTer  deze  min 
pf  meer  duistere  historiache  woorden  wordt  breed- 
Toerig  gehandeld  by  Mertens  en  Torfs,  Qeteh.  v. 
Aniw.  I,  $S^  en  by  de  Hoog-  en  Nederd.  lexico- 
grafen; het  w.  gaenerTen  komt  zelfs  Toor  by 
onzen  Kiliaen,  welk  woord  hy,  niet  meer  dan 
wy,  in  eenig  Nederlandsoh  schrift  zal  aangetrofièn 
hebben,  maar  waarschgniyk  by  Eokardus  de  Beb- 
kaTT,  8p«euU  Saaumiei  iniêrpres.  De  ganerben, 
ge-anerben,  ge-aenerTen  zyn  eigeniyk  dê 
medegereekiigde»  in  een  erf^  h,  lee  co'iniéresséê  dame 
tM  bien.  Wat  er  meer  Tan  is,  gaat  buiten  ons  be- 
stek. Verdam  zwygt  er  ook  OTer. 

GANGE  (Genge),  GANGICH  (Gengioh),  bn. 
Van  het  geld.  Gangbaar,  fr.  («20  Vargeni)  ayawt 
eomre,  \\  ZoTen  Tleguit  en  eenen  halTen,  payments 
Tan  Tricht,  als  Tan  handen  te  handen  dair  genge 
ia.  a  e.  MaaeiriM,  FriT.  28  oot.  1418,  a.  12. 
Dat  dese  rente  altyt  is  betaelt  met  Lnyx  geit,  als 
tot  Lnmmen  en  int  land  Tan  Luyok  gengioh  en 
«mckbaer  is.  O.  gr»  Loon,  I,  810  (1646).  Verdam 
Gancachtich.  Zie  hier  oanck,  en  by  Verdam 
OAKC,  B  7). 

GANGINGE,  zn.  t.  Bedevaart^  groote  toeloop 
vmn  voUe  ioi  eenen  heiligen  op  eenen  bepaalden  dag, 
tkeme  nog  in  Brabant  yfigankeniê^'  (Zie  Schuermans). 
fr.  pèlertnage ,  grande  afflmenee  de  monde  vers  nn  eaimi 
wn  jour  düerminé.  ||  In  desen  tiden  was  ganginge . .  • 
tuscen  Zichgen  en  Diest;  daer  dede  menich  sine 
bedoTaerde  tot  ere  eyken..,  dte  alse  een  oruoe 
gewassen  stont.  Vdthem,  IV,  57,  1  (Verdam). 
Item,  doen  men  schreef  mcooo  xlix  (1449)  be- 
gonste  ierstmael  die  ganginghe  oft  beTaert  tot 
Bohuete  ful.  Scheut]  buyten  Bruessele.  Piot,  CAro». 
42.  Int  jaer  Ons  Here  nqpcc  en  ltii  en  ltiii, 
(1467/68),  soe  was  sroote  genginge  Tan  menich- 
Toldicheit  Tan  allen  lande  Tan  kinderen  toten  Sinte- 
Machiels.  Ib.  59. 

GANCK  (Gano),  impf.  Tan  ga  en,  thans  ^a^. 
Il  En  weetstuus  niet,  o  du  sooenste  der  wiTen? 
soe  [»2.  zy]  ganc  uut  en  gano  af  na  den  Toet- 
sporen  des  weeohs  dynre  gheselsoap.  Aüer  here' 
tenb.  87. 

GANCK,  zn.  m.  1)  Van  het  geld.  Loop,  gang- 
beuerbeid,  fr.  eonre  de  la  monnaie.  |[  Met  suloken 
gelde  ala  in  het  jaer  1486  cours  en  gangh  hadde. 
C.  e.  Brueeelt  1606,  a.  180.  Met  suloken  ghelde 
als  ten  daghe  Tan  de  constitutie  ganck  en  cours 
heeft.  O.  etad  Meehelen,  xii,  8,  en  pateim, 

2)  In  de  lakenweTerij.  Bomdgaande  bezoek ,  om 
ie  eien  of  de  werken  in  overeeneiemming  met  de 
ambaehielijke  verordeningen  verricht  worden,  fr. 
(dane  la  draperie),  tommêe  éPimepeeOon ,  pomr 
wnr  ei  let  travawB  s«  foni  conformémeni  amx  pree- 


eripHome  du  wtSHer.  ||  Dat  Tan  nn  Toordsn  in  eiken 
gaac  nemmeer  moeten  wesen  dan  iiy  ommegaies 
[nl.  omgaenders,  beziohti^rs]  ende  dat  diezelTe 
niet  moghen  wesen  ommegares  bin  den  y  jaren 
achter  tjaer  dat  zy  ommegares  gheweist  zullen  hebben. 
Bü  dat  zullen  wesen  iy  meesters  en  j  cnape;  en 
degone  die  donftnegaies  upghcTen  zuÜen  tjeghen 
nieuwedach,  dat  die  moeten  upieghoTen  ayn  fai 
den  rade  Tan  den  gouTOmere  Tan  den  amboehte, 
en  anders  niet,  en  dat  tot  zxiiy  penoD«i,  Tiy  in 
eiken  gano,  en  dairin  Tj  meesters  en  y  cnapen; 
ute  den  welken  scepenen  moghen  nemen  de  xy  te 
haren  wille,  dats  te  wetene  in  eiken  ganc  y  meesten 
en  ene  cnape,  en  anders  ghene  derbaten.  En  dit 
es  om  de  bedelars  te  werne.  Eü  es  te  wetene,  dat 
deise  ommegaen  zullen  in  haren  ganc  in  alle  scerss 
husen  y  warksdaghes  ten  alre  mynsten;  en  wat 
lakene  dat  zy  zeghelen  zullen,  dat  het  te  dissofae 
moet  wesen  ghewardeirt  Tan  y  ommegares;  en 
waert  zo  dat  enech  ommegsra  de  contrarie  dada, 
dats  te  Terstane  dat  hyt  ieuws  [ieuwers]  wardeifde 
dan  te  dissche,  dat  ware  up  menedioh  te  zine.  K. 
lakeng»  Iperen ,  III ,  Scheriere,  —  JBen  teker  aantal 
draden  in  de  ketting,  vereehiüend  volgene  de  eoori 
van  laken  en  de  fabriekeplaate ,  fr.  eertain  nombre 
de  file  dane  la  ehainef  variant  edon  la  eorte  de 
drapetUlieudefdbriqne,  ||  Alle  maniere  Tan  blaeu- 
wen  en  Tan  witten  lekenen,  dat  men  die  scheeren 
sal  IxT  ghanghen ,  met  xr  draden  xiy  nerdeel  breedt 
tot  eenen  ghanghe.  K,  lakeng.  Bmgge,  Wevere, 
9b.  Dat  dustane  lakene . . .  moeten  syn  gheacoren 
Ixy  ganghen  en  niet  min,  en  de  lysten;  en  elo 
ghanc  moet  inhebben  xxüy  waerpdraden.  —  De 
peckere  en  gherseine  peekera  witte  moeten . . .  syn 
gheacoren  Iriy  ganghe  en  de  lyston,  en  niet  min; 
en  elc  ganc  moet  inhebben  xxiiy  waerpdraden.  JP. 
lakeng.  Iperen,  Ftdree,  VTII,  208.  Ib.  Uuteletrm, 
II,  189.  It.  K,  lakeng.  Aalet,  III,  422.  In  den 
ghcTalle  dat  een  meester  woTere  oiP  cnapen  Tan 
yemandt  eenighe  ketenen  ontfynghe  in  zyn  huus, 
en  hy  wel  wiste  dat  dezelTC  ketenen  niet  gheeooren 
en  weeren  alzo  hooghe  Tan  ganghen  als  die  be- 
hoorden ,  zal  ghehouden  zyn  te  gaene  ofte  te  sendea 
an  den  drappier  en  hem  daeraf  te  adTerterene  datter 
ganck  of  ganghen  ghebreken,  ten  fyne  dat  den 
drappier  beteren  mach  aleer  dezelTe  ketenen  ghe- 
boomt  werden.  K,  lakeng,  Meenen,  1546,  a.  18. 
Dat  de  warandeerders  ffhehouden  sullen  syn  sorghe 
te  draghen  dat  de  drapiers  zullen  hebben  heurlieder 
harnas  en  riet  met  alsooTele  ganghen  dat  respeotiTelie 
ghedeclareert  es  hierboTen.  a.  28.  Dat  de  laeck«is 
Tan  94  ganghen  sullen  moeten  hebben  9  Tieren- 
doelen  breedt  Try  tusschen  beede  de  listen,  a.  24. 
8)  In  de  boogschieting.  SehieAeuÊri,  fr.  («m  iir 
êt   Vare)  tour  de  iirer.  )|  Ieder  schutter  speelde  12 

Sngen.  Van  Mblckebbkb,  Xruiegiide,  85  (1454). 
letten  gange.  Van  het  oogeMik,  zoodra,  da- 
delijk, fr.  du  moment,  dèe  que,  aueeiiói  que,  iout 
de  euite.  \\  Metten  gange  dat  yement  besit  oft  ge- 
bruyct  dat  dino  dair  ie  recht  in  hebbe,  en  ny 
macht  heeft  my  dat  te  restitueren,  soe  es  hy,  by 
actiën  reaele,  gehouden  in  my  tot  restitueien."  V. 
j>.  Tat.  88.  Metten  ganghe  dat  hem  iement  pynt 
zynder  wederpartye  zynen  thoen  te  subtraheren  en 
te  ontrecken,  zoe  is  men  schnldich  te  presumeren 
dat  hy  een  quade  zake  sustineert  en  Toirtstelt.  Ib. 
840  tO;  it.  342,  886  t».  Dit  Toonaghen  deghone 
die  in  de  bastilge  waren,  en  daden  hem  allen  in 
de  wapenen ,  meenende  dat  zy  [nl.  de  Engelachen] , 
se  zonden  hebben  commen  bestoken,  en  maeoten 
metten  ganghe  elf  rudders.  Oii.  T.  Dixmudb,  160. 


ÖA«. 


ÖAN. 


44d 


GANGR  (Gsno),  bn.,  ook  Gino,  gepaard  met 
gavoi  ginc  en  gare.  Zie  Gakcoatb.  —  Van 
eene  oorkonde  g^f^  ongetchondenf  fr.  iaftie^  («im 
doemmeiU).  ||  Dat  wt  denzelren  brief  houden  voer 
gano,  geheel  en  zonder  Tleekoi  rasare  oft  enipicie. 
Mekenh,  v,  Brab.  reg.  133  P  109  v^,  16d«  B. 

GANCKELUCK  (Ganok<^ic),  bn.  Van  de  mant. 
GoMghaar*  hoert  hêbb&ndf  ft,  (dê  la  monnaie)  cufcmt 
eomrs,  ||  !uat  men  hemlieden  [nl.  aan  de  Spaansche 
soldaten]  ooo  dit  [nl.  ona]  ghelt,  dat  zij  niet  en 
kennen,  niet  hooeber  bejgheyen  [nl.  in  betaling 
gOTen]  en  sonde  oant  gbanckelio  es.  Ber,  tijden, 
II,  845. 

GANCKGAYB  (Gancgere),  bn.  Als  hierboven. 
^ngbaar^  koert  keièend,  ft.  {de  la  momaiê)  agamt 
oowTê.  Zie  ook  Verdam,  fj  Om  twee  galden  Amams 
[Arnhems],  der  manten  yan  Beynals  yan  Ghefdere, 
goet  en  gancgeye.  Charters  e.  Ter  Kamerem,  n^ 
92fcl«,  ^eMatt  (1426). 

GANCkGELT  (Ghancghelt),  zn.  Draaggeld^ 
éraagloon^  tt,  portage^  talaire  de  portage.  {}).  \\  So 
wat  manne  die  ginldebroeder  ee  en  ghancghelt 
ontlans  het  [ont£anghet  ?]  of  besoighet,  die  sal 
gheven  dak  ghancghelt  binnen  den  darden  daghe, 
op  die  boete  yan  xQ  d.  par.  K.  Bijkep^ders 
Srugge,  1291,  a.  4. 

GANCKVEEBDICH  (Gancktierdich ,  g— t>,  bn. 
Yan  wegen  en  waterloopen.  Bruikbaar ^  —  im  goeden 
ttaat,  vriff  fr.  {des  ehemins  ei  eowrs  d^ean)  pratP- 
ocêles,  —  en  bon  Siai,  libres.  ||  Yorts  meer  ver- 
sneckt  de  Vshdtet,  in  den  naeme  des  drossarts, 
die  straeten  ganekyierdicht  te  maeeken,  dat  men 
yan  een  stat  en  dorpe  ten  andere  varen  maoh 
alsoe  verre  als  de  Yreyheijt  streckt . . .  Item ,  alle 
bee  eken  en  waterieyen  op  te  doen  en  ganckvierdioh 
te  maeken.  Kemvkshkrb  ,  Montenaken,  II,  268, 
264  (1674). 

GANB,  zn.  fr.  oie.  Kil.  Gans,  ganse.  ||  Yan 
den  groten  chense  es  scouteten  reoht  iv.  sol.  pari- 
sise  en  1  gans  metten  gerove.  Oork.  25  febr.  1252. 
—  In  het  bekende  ganzespel.  Ter  gans  werpen. 
Op  hei  gantebord  spelen,  fr.  foner  d  Voie.  ||  Wie 
men  vonde  werpende  ter  gans,  binnen  der  Vrj^ 
heit,  waers  om  twintioh  seellinge.  Stadord.  Brussel^ 
1841/54,  Belg.  Mme.  I,  251.  Wordt  ook  soher^ 
p^yck  verboden  op  de  voorg.  dagen . . ,  dansscholen 
oft  kaetspellen  te  openen,  daisr  te  spelen  ofte  ie 
gaen  sieni»spelen,  gansen  te  worpen,..  Pi.  9.  Brab, 
I,  60 ,  Ord.  c.  j.  op  de  ton-  en  heiligdagen, 

GANS,  zn.  Zekere  Nederl,  tMmi,  fr.  eeriaime 
ntonnaie  dee  JFags»Bas.  ||  De  penningen  bekend 
onder  den  naem  van  Hasaelsehe  gansen,  zyn  in 
die  stad  van  het  graefschap  Zatphen  [prov.  Over- 
Qesel]  gemant;  15(l«  E.  Hstlev,  Mimten,  6.  Yan 
de  Reensohe  ganzen  [al.  Bhenen  prov.  Utrecht]  is 
gewag  in  de  ord.  en  eval.  t.  1411,  enz.  Ib.  9. 

GANSCH  (Gans),  bn.  Kil.  Gants,  gantscb, 
wtager,  totus,  solidmst  perfeetms,  &  cuneius,  om^ 
nis.  1)  Yan  personen.  Begeil^f  eoomaam,  fr.  solide , 
prineipal.  ||  Ontsoakese  yemeiie  jeghen  haren  wille 
eS  soe  namaels  bi  haren  wille  met  hem  blive  en 
aceorderde,  tj  in  huwelike  ej  aadersins,  sonder 
wiUe  van  vader  en  van  moeder ,  of  soe  se  beift ,  eil 
ne  heift  som«  niet,  en  het  sy  sonder  den  wille 
van  der  meestere  [nl.  hei  grootste  getal  leden]  en 
ganstere  [nl.  de  degeÜjksie  leden  (/)]  vaa  haten 
maghen,  so  verliest  soe  al  hare  goet.  O.  v,  Oené, 
Gr.  eh.  v.  1297,  a.  60.  WAiof  wy  en  al  tghe- 
meene  van  den  votra.  vuHunboebte  ona  exoosefen 
beheren  die  meadaed  of  te  gme  [I.  beghMrenda 
die  mesdaad  of  te  gane] ,  van  ons  te  doene  en  on^ 


lieden  en  al  tghemeene  daerof  te  znveme,  hebben 
ghemeenlike  té  gadre  met  mallioandren  gheeyn,  de 
ganste  eü  gheheelste  paertye  van  den  voirs.  vol- 
ambochte,..  (verder  staat  alleenlijk t  „wy,  ghe- 
meenlike,  de  gansee  [ganste?]  partje  van  den  vol- 
ambochte").  Tpriana^  VII,  474  (1881).  Dat...  by 
ons  commen  zyn  •  N.  N. ,  ghezwoome  van  den  am- 
bochte  van  de  woUewevers . . ,  mitsgaders  een  ehe- 
deel  van  den  notablen  van  denzelven  amboebte, 
over  hemlieden  efi  also  [alsooek]  special  laat  heb- 
bende in  dese  zake  van  der  meester  meniohte  eA 
rter  pèrtie  van  den  ghemeynen  ghesellen  van 
roors.  neeringhe.  K.  d.  WoUewevers  te  Aaletj 
1480  {AaUt,  III,  482).  It.  m  Pottxb,  Chron.  F. 
de  Vivere,  186.  Dat  men  aseert  te  Ghendt  en  in 
de  casse)rie  van  Ghendt,  dochteren  doot  te  mogen 
maken  bi  vader  en  moeder,  mettMi  meeste  en 
gansten  van  vrienden  en  magen  van  der  voors. 
side,  so  wanneer  alsnlc  dochteren  henlieden  tho* 
welio  bestelt  hebben  buten  den  consente  van  vader 
eü  moedere  oft.de  meeste  partie  van  den  vrienden 
efi  magen.  Wislakt,  LeenreM,  154. 

2)  Yan  zaken.  Soms  verbonden  met  gaef, 
gave  en  geheel.  —  a)  Yan  Oorkonden  en  zegels. 
Qehe^,  ongeschonden,  fr.  {de  ehartes  et  seeanm) 
enOerSf  intoets.  ||  Die  siegele  gans  en  geheeL  Be- 
kenk.  v.  Brab.  reg.  182  f^  72,  Ib^  B.  —  Benen 
groeten  charter . . ,  auythangende  besegelt  met  vooden 
wasse  metten  grooten  zeegel  ooa  genadiehs  heeren 
des  keysers,  gans,  gave,  geheel  en  ongeoaDOelleert. 
Ord.  80  aag.  1586,  wegens  de  Cessie,  Coui,  eiUs 
d'Anvers,  I,  718.  It.  DB  Pottxb,  Sseond  eart.  129, 
en  passwn.  —  6)  Yan  graan.  Qaaf,  schoon  enzmner^ 
fr.  beam  H  propre.  \\  Al  dadder  recht..,  hebben 
wy  ghecocht  om  eene  sekere  lyfrente  van  twee 
mudden  tarwen  tajaers,  Ghenacher  maten,  gans 
ooerens.  Oork.  v.  14  apr.  1866,  Qends  Charib^  89; 
item  aldaar  bis.  88,  a.  17.  —  c)  Yan  andere  wacen. 
CMkeel  en  ot^esehonden ,  fr.  {d'amtres  marchandises) 
saimes  et  iniaetes.  ||  Oh  onder  de  geworpen  oft 
verloren  goeden  [nl.  door  haverij-gros]  eenighe 
waeren ,  die  v<5<5r  den  worp  oft  verlies  alreeds  doort 
water  oft  anderssints  bedorven  waeren  geweest, 
sonde  men  alsdan  de  weerde  niet  nemen  op  den 
prys  van  de  andere  wel  gestelde  goeden  en  aloft 
die  oock  gans  en  gaeff  aengecommen  waeren.  C  au 
^n^k;.  comp.  lY,  vig,  146.  —  d.)  Yan  vleesoh.  Oetond, , 
fr.  {de  la  viande)  saine,  ||  Dat  niomandi  egeene 
verkensvleesch  houden  [nl.  houwen],  kappen  ofte 
verkoopen  en  saL>  tenzy  hetselve  vleesch...  by  de 
keurmeesters  s!d  wesen  gevisiteert  weder  het  gana 
ia  ofte  niet.  O.  P.-B.  aaér.  16  ang.  1780,  a.  9, 
lY,  385,  Tïurnhomt.  Zie  ook  ovoavboh. 

GAN8ELAKE,  zn.  mv.  Ygl.  Grimm  l»aeh«  1> 
„eene  moerassige  weide,  eene  lage,  aan  over8tro(^> 
mingen  blootgestelde  streek  lands.**  Qaneeweideytt. 
prairie  au»  oies.  |l  Item,  didmm,  qmod  de  vaeems 
f'aoentibus  versus  WMekem^  que  ganselake  ês- 
euntur,  quod  iUa  manent  in  eomatmn  justieia^  naetra 
videlieet  et  domini  de  Dgst,  Oork.  Oi.  hertog  Jam, 
80  mrt  1279. 

GAN8EMENGEB,  zn.  Gansehandelaar ,  fr.  mat- 
ehand  d^oies.  Kil.  Mangher,  mengher,  fsiM. 
Permmtaior  ete.  Kil.  auehts  Kangeler,  ttoO" 
queur.  ||  Dat  negheen  gansemengher  ganse  drivea 
en  sal  noch  haer  boden  op  Lovenene  beemdeo. 
ScHATss,  Anal.  14^  B.  a.  88  {Aoad.  di'aroh,) 
1857,  bU.  47. 

GAN8BNY0ET,  zn.  Zie  BXBSVwiJir,  en  ssis- 

▼IJK. 

GANSEPOEL    (Gaaspoel),    zn.    Qaawepoet^   fr. 


GAtt. 


GAU 


wmrait  od  Von  trouve  heaueoup  d^oiei.  Kil.  G-an- 
senpoel,  nat€Uile.  ||  De  yasaal . . ;  yennaoh  wel, 
omme  zijn  hof  te  stofferene  yan  den  mannen  die^ 
hem  ghebreken,  uut  te  gheyene  en  te  Bpiytene 
eenige  cleene  partie  yan  denselyen  leene,  gelijc  als 
een  ganepoel,  eenen  cappoen  tjaen,  oft  dierge- 
l^cke,  Bonder  daertoe  te  nemene  eenich  consent. 
WiBLAFT,  L9enreohtf  27. 

GANSLEQOE,  sn.  y.  GanxenbroeUrij,  —fok- 
kerij {?),  fr.  lieu  oü  Von  élève  les  <neê{})  ||  Item, 
noch  alle  de  warande  en  conynen  en  yelthoenderen , 
en  oick  de  ganslegge  en  yogelrye  den  yoin.  Willeme 
en  huyse  toebehoirende.  Rijk$areh,  Leenk,  o.  Brah. 
Proces  van  Qendi  §  Oudaert^  1547,  Ajeneprake,  a.  16. 

GARAER.  Zie  oaserabb. 

GARANT  (Guarand),  zn.  o.  Borgtocht ,  horg- 
êtelUng^  waarschap,  fr.  oauiioHj  cauiionnement ^  ga- 
rantie.  —  Formeel  of  yoloommen  —  simpel 
garant.  Zakel^ke  —  persoonlijke  borgstelling,  fr. 
garantie  réeüe  —  personelle.  ||  Sooyerre  de  saecke, 
daeromme  tgarand  is  yersocht  en  aenyeert,  teene- 
mael  is  reél  oft  erffachtich,  als  streckende  tot  aff- 
stant  yan  eenich  goet,  dwelk  men  heet  „formeel 
oft  yolcommen  guarand",  moet  den  yerweerdere, 
ala  hy  des  yersoeckt,  gedaen  worden  ouytten  pro- 
oeese.  —  Maer  soo  wanneer  de  saeckcy  daerinne 
tguarand  is  yersocht  en  aenyeert,  is  op  eene  actie 
personeel»  daeryoore  den  yerweerdere  in  deel  oft 
geheel  staet  yerbonden,  dwelck  men  heet  „simpel 
guarand",  soo  en  mach  den  yerweerdere  uuytten 
processe  nyet  soheyden.  C.  o.  Antw.  comp.,  ^t  ^y 
83.  Zie  ook  wabsschap. 

GARBELACIE,  zn.  y.  GARBILEEREN,  bw. 
Deze  yreemde  ww.  zouden  zooyeel  beteekenen  als 
t^ing ,  schifting ,  sorteering,  —  zi/ten ,  schiften,  sor- 
tieren,  fr.  criblerf  trier.  Volgens- Kil.  Gaer be- 
ien ren.  Seligere  sive  seeemere  aromata,  herbas, 
semina,  et  similia,  eaque  eribrare  et  purgare;  Kil. 
auctne  Garbouller,  choisir  ei  nettoger  des  espi' 
eeries,  herbes.  etc.  —  Oarbal  turabice  eribrare 
dicitwr  zegt  Kil.;  inderdaad,  wij  zien  in  Dozy  en 
Engelmann,  Olossaire,  y°  Garbillo  {orible),  dat 
dit  Spaansch  w.  i,den  inyloed  ondergaan  heeft" 
yan  het  Arabisch  garbdl,  garbél,  garbil.  \\  Ghing- 
baer,  peper,  dat  [l,  die]  ghegarbileert  syn  na  de 
garbelacie  yan  der  stadt  yan  Antwerpen.  Archief 
Bergen-op-Zoom,  Ord,  1404/1&46,  n»  6.  Zie  Gail- 
liard  oabbbeleebne. 

GARDE-BRAS  I  zn.  Middeleeuwsche  wapen- 
rusting. Annpiaat ,  jjseren  of  stglen  bedekking  der 
armen,  fr.  {armwre  am  mogen-ége)  cubitière.  ||  Item, 
betaelt  yan  eenen  paire  gardebras,  oosten  rj  st. 
Bek,  stad  Ninove,  1478. 

GARDE-CUL  (Gaerdeoul),  zn.,  ykl.  Gaerde- 
ouulken.  Vrouwenrok,  fr.  robe  de  femmes  La 
Oume  garde-cuL  ||  Men  ze^de  datter  ooc  mannen 
onder  ghemynghelt  waren,  en  kinderkens  met 
blauwe  ghaerdecuulkins.  Ber,  tifden,  lY,  167. 

GARDE-L'EAUi  uitr.  Van  onderen/  fr.  gare 
Veauf  II  Ware  dat  ijemandt  uuijt  sijnen  huyse  oft 
anders  mans  hugse  wirpe  oft  gote  op  openbare 
■traten  oft  gemeinen  wegen  eenigherhande  yuglhegt, 
waermede  mijn  cleederen,  bonette,  oaproen,  yer- 
doiren  oft  gheschent  waren ,  ie  soude  actie  hebben 
die  Bcade  te  heesschene  metten  tweeyoude.  Maer 
■oe  en  soude  ick  niet,  ware  de  strate  niet  open- 
bare op  eenen  gemeinen  wech,  oft  dat  hij  ge- 
roepen hadde.'  Qarde  Veam!  sonder  fraude.  WiB- 
LABT,  Braet.  erim,  187.  (Deie  uitheemsohe  uitroe- 
iing zal  Wielant  yoor  zeker  niet  in  Ylaanderen  ge- 
>rd  hebben). 


GARDEN,  zn.  Zie  aAEBDBK. 

GARDE-NAPPE,  zn.  Dit  fr.  w.  komt  yoor  in 
de  C  V.  Antw.  1582,  t.  41  a.  100,  in  het  stadt- 
voordeel,  een  bord  .ter  xuiverhoudAng  van  het  tafA- 
laken,  tafelring.  HEen  garde-nappe,  tennen  oft  houtten. 
In  de  Compilatae  II  §  11  heet  het  meer  bepaaldeiyk: 
II  Een  tenne  oft  houte  gardenappe,  oft  tailloor  met 
hooge  canten,  daer  men  de  potten  en  gelasen  op 
de  tafel  innesèth.  * —  Kil.  App.  G arde- nap pe 
j.  tafelrinck.  Basis,  basis  potoria,  mensaria;  La  Cume 
Blaqne  d'argent,  d^étain,  de  bois,  aveo  depeüts  rebords, 
ponr  poser  Ie  pot  d  Veau ,  Ie  vin,  Ie  pain, 

GARDEN-VISITATEURS,  zn.  my.  Tólhm- 
miêten,  tolbeambten,  fr.  (gardes-visitateurs),  douo' 
niers.  ||  De  garden-yisitateurs  yan  Uwe  Majesteyti 
uuytffaende  en  inkommende  rechten  binnen  Gbndt. 
O.  B.'B.  antr,  12  apr.  1712,  II,  679. 

GARDE-ROBE,  zn.  y.  Eig.  Kleerkas,  doch  hier 
wel  eene  kas  om  papieren,  oorkonden  en  registers 
te  bergen,  fr.  propr,  armoire  anx  habits,  mais  iei 
eertainemeni  destinée  è  serrer  des  papiers,  doen- 
ments  et  registres,  KiL  App.  Garderob be,  vesO- 
arinm,  \\  Voor  tmaken  en  leyeren  yan  eender 
spiessche  [»2.  eikenhouten]  garderobe  oft  scaprae, 
staende  in  scepenen  oamere.  And.  meng,  III,  481, 
Stadsrek,  1537. 

GARDIE,  zn.  Zie  onder  lebv. 

GARDIJN,  zn.  Gardiaan,  overste  van  een  klooi" 
ter,  fr.  gardien,  supérieur  d'un  convent.  Kil.  Gaer- 
diaen,  veins,  Ousios:  Gaerdiaen  yan  de  Minder- 
broeders, praepositus  Minoritctmm,  vulgo  Oard^ 
anus.  Verdam  Gard  iaën.  ||  Dat  was  ghedaea  in 
de  ieghenwordiohede  broeder  Volkers,  des  custoden 
yan  Vlaendren,  broeder  Jans  Coopmans,  des  gar- 
dgns  yan  Ypre,  broeder  Heinrics  Wissens,  des 
gudijns  yan  Ghent,  broeder  Wederics,  enx.  Oork. 
21  mrt  1285. 

GAREN  (Gaem),  zn.  o.  Zooak  thans,  fr.  du 
fU.  Kil.  Garen,  gaeren.  Verdam  Gaern.  ||  Van 
lininen  game ,  yan  caempinen  game ,  het  ne  ware  yan 
Riemsen  game  iof  yan  daeromtrent.  —  Die  tolne 
yan  . . .  gaerae,  yan  weyele,  yan  warpe,  yan  waer- 
pen,..  Gheldolb,  Kleine  Brugsehe  tol,  1269. 
Garens  te  peese  [aZ.  yoor  boogpezen] :  1  tonne  is 
ge^stimeert  op  1  £  Coels  [Keulsch],  thondert  is 
g<  ij  £  X  s.  —  Smaels  (?),  1  bale,  y  £.  —  Loens 
[uit  Lyon],  thondert,  gt  xx  s.  —  uuyt  Hollant, 
thondert,  gt  yiy  s.  —  Bourgoinsch,  1  pack  y  £., 
de  halye  nae  adyt.  Schatting  v,  1551.  Garens:  dat 
de  Zeelanders  ooopen  oft  dat  men  hen  seyndt,  ala 
yan  Bourgoignien,  Lioens,  met  oock  garen  dat  yan 
Diest  en  Brabant  compt,  thondert  is  gt  op  xxy  st. 
Ib.  De  Watertol  v.  1550  meldt  nog:  garen  dat  yan 
Diest  en  Brabant  compt  en  Brabuidera  toebe- 
horet ,  yertolt  men  metten  saoke . . .  yan  iiyo  Ib., 
iiy  gro.  —  De  Mansa-tol  v.  1567  yermeldt  nog 
„kennepgaren,  en  twynlayen  yan Andenaerde 
oft  elders".  —  De  Gentsche  Vgb.  y.  De  Pauw, 
26  (1838)  gewagen  ook  yan  Engelsoh  garen.  — 
Catoen-,  cantoengaren.  £afo0ii[(^<H^«M,  fr./Ucb 
eoion.  Men  ruilde  „roet"  of  ongel  tegen  kaarsen, 
gewicht  tegen  gewicht.  ||  En  diaeraf  betaelt  toen- 
ton-  [/.  catoen-J  garen;  en  de  [yan  de?]  maechuere 
[maakioon ?] ,  • .  ne  sal  die  persoen,  dies  troet  es, 
gheene  assise  gheyen,  noch  de  yeinsterier  [nl.  de 
kaarsmaker  of  yerkooper]  niet  meer  noch  anders 
dan  yan  den  cantoenghaeme  datter  toe  gaet,  naer 
den  inooep.  db  Vlamibce,  Ace,  80.  —  Getuich- 
lyck  garen,  vier  hoedanigheid  betuigd,  onbe* 
riepel^k  is,  ie.  du  JU  dont  la  qualité  est  atiesiée 
et  irréproehable.  Lnyde  yan  buten,  die  bennen  der 


gar. 


GAft. 


m 


stat  getuychliok  garen  brengen ,  daer  sullen  sj 
moegen  aeff  doen  makon,  in  der  stat  oft  in  den 
Bygen,  laken  die  men  sal  moegen  weren,  yoUen, 
scheren,  weeden  on  Terwen.  O.  JMgê,  1  juni 
1438,  a.  29y  HAstelt^  —  Haeokgaren.  MH 
gmren  waarmede  kei  laken  aan  de  ramen  gevetügd 
u  (?)  t  fr.  Ut  file  pair  lesquele  Ie  drop  eet  flxé  anx 
ekdesie,  |)  Soe  en  sall  niemant  laken  cortten  tus- 
sehen  beyde  syn  haeckgaren.  Ib.  a.  1.  —  Pont- 
garen  (Fondegaeren) ,  zn.  o.  Orof  garen  voor 
teilen  en  takken ^  fr.  gros  JU,  doni  on  faii  det 
voUet  et  det  toot.  Kil.  Pondgasren.  Füa rudioras 
mnde  vela  ei  tacei  fimtt;  Kil*  aneiut :  Chrot  filf 
doni  on  fait  dee  voUei  (Kramers  Oros  fil  gmi  te 
vend  è  la  Utre).  ||  Alles  met  Isst  dat  het  ponde- 
gaeren,  sal  moeten  geroaeckt  en  Tercodit  worden 
op  syu  precis  gevnchte.  Rbmbbt,  I,  477  (1733). 
—  Schellegaren.  Bindgaren,  pakgaren,  dikke 
draad  of  zeer  dun  koordetfe,  fr.  fleelle,  fil  d^em^ 
hallage  (De  Bo).  ||  Dat  Toortaen  niemant  en  sal 
Termoghen  te  maeoken  ofte  te  Terooopen  eoorden 
ofte  sch^egaeren ,  tensy  prealabeljck  aenreirt  syode 
in  *t  corput  ofte  neerynghe.  Ib.  476.  Sackebant, 
sohellegame.  620  (1663).  —  W  er  el  garen.  In* 
tlag  op  hei  weefgetouw  tegenovergesteld  aan  de 
ketting  of  schering,  fr.  trame  (qui  iraverte  let  fUt 
de  la  chatne.  KU.  WcTelgaeren,  inslagh. 
Subiegmen,  ||  Weert  oick  tsake,  dat  yemant  we- 
yelgaeren  gebreicke,  soe  mach  hy  ander  opelaen  eft 
snydent  aeff,  en  leggent  by  dat  ander  en  vercoepent 
▼oer  dat  es.  O.  lAége,  1  juni  1433,  a.  22,  Hatteli. 

GAREN  ((3hMren),  sn.  o.  Nei^  jaehinei,  otscA- 
iM<,  fr.  fOH,  JUei  de  chaete,  JUei  de  péohe.  Kil. 
Gaeren,  gaerennet;  de  Kil.  auctut  heeft  te 
meer  Jagers  gaeren.  ||  Hebbende  oock  Terboden 
te  onderhouden  oft  favoriseren  deghene  die  wilt 
schieten  offc  stroppen  legghen,  garen  oft  netten 
spannen  om  t*selve  te  Tangen , . .  oft  t'selve  Tan 
de  Toirsz,  schieters  oft  stroppenleggers,  garen-  oft 
nettenspanners  te  coopen.  Fl,  v,  Brab.  23  aug. 
1671,  III,  616.  Wat  den  leene  volcht  daer  gheen 
stero  huys  op  en  is: . . .  Item,  de  netten,  saretten, 
gbaeme  en  andere  instrumenten  dienende  om  wilt 
of  om  visschen  te  vanghene.  Wirlakt,  Leeat' 
reehi,  66.  —  Kwaokolgaren  (Quaokelgaren). 
Kwakkelneiy  it.  tirattef  fllei  pour  prendre  det  eail- 
let,  det  aloueiiet,  det  perdrix,  etc.  ||  Dat,  onder 
't  deczsel  van  quaokelen  te  Tangen,  sommige  met 
hen  draghen  grooter  garen  dan  het  qnackelgaren, 
waarmede  sy  Tangen  hasen,  conynen,  patrgsen  en 
dgl.  dieren.  PL  v,  Brab.  22  mrt  1631,  a.  82, 
II,  194. 

GARENSPANNER,  zn.  Wildtirooper  hij  middel 
vam  neiien  of  tirikken ,  £r.  braconnior ,  tendemr.  Zie 

GASB9. 

GARGOëN  (Argoen),  ook  ooe&obl,  sn.  Spuier, 
waterepmwer,  leeuwen-  of  dralenkop-  aan  de  dak- 
goten  f  nL  Tsn  kerken,  stadhuizMi,  fr.  gargouille. 
Il  Gorgoelen  ,  dat  men  heet.  gotieren.  db  Pottbb  , 
Qenif  II,  492,  Staderek,  1337/8.  Betaelt  en  tot- 
laii  nuten.  name  Tan  denselyen  Willem  de  Ronde 
m  Comelis  Van  Pe,  Adriaen  Hoeric,  steenhao- 
were  eh  beeldemakere,  Tan  dat  hy  Terbetert  en 
heraoeden  heeft  de  argoenen,  dwelc  zyn  beesten 
ai  steenen  ghueten,  xtj  lib.  iiij.  scb.  par.  Auden. 
meng.  III,  373,  Bde.  tiadJüns  1629.  Ib.  406. 
420.  Gargoenen,  446. 

GARGOTë,  zn.  t;  Dit  fr.  w.  komt  Toor  in  de 
Kenr  der  Waarden  [«/.  herberghouders]  te  Meenen, 
10  noT.  1712:  ||  Iemand  houdende  gsrgote,  wee- 
kendt   soppen,   Terooopendo  gesoyen  tieesoh,  sal 


moeten  betaelen  aen  het  corpus . . .  Rbmbbt»  1, 486. 

GARINCKBOECK,  zn.,  ook  oabbbobck.  Zand- 
hoek, kadaatractlboek^  erfregitier,  tf^ierrier^regietre 
cadattral,  ||  21  g  a  un  terriër  dit  garynckboeck  de 
Van  1686.  d'Hoop,  Imv,  Flandre  or»  a^.  46,  Olugten, 

GARITEN  (Garyten,  Gareten,  Garriten),  zn, 
mv.  Oorspronkelijk  torentje  of  kanteelen  op  de  burchten 
en  vetüngen  der  tteden,  dienende  ter  beveiliging  der 
tekUdwaeht  en  der  verdedigert,  fr.  primiiivement  det 
toureilet  ou  crèneautf  tur  let  ohdfeatuf'fortt  ei  let 
mmrt  det  villet ,  tervant  d  garantir  la  tentinelle  et 
let  défentemrt.  Ducange,  La  Gume,  Gaehet  (Glot- 
taire  t»  Gariter,  fortifter),  Te  Winkel  (Bei 
Kattedf  146);  Kil.  GAriete,  Gheriete,  Spe- 
eulae^  minae,  pinnae,  emineniiae  murorum,  gaL  car- 
neauxj  ereneauoB:  Plantijn  Gereyten  der  stads- 
mueren,  let  archet  det  muraiUet  d'une  inUe,  Indien 
wij  nu  bij  Pknt^n's  Terklaring,  de  „aan  de  muren 
Tcrbonden  huizen,  die  dienden  tot  wacht  en  schil- 
derhuizen  Tuor  soldaten,  doch  later,  toen  zij  daar- 
TOor  niet  meer  noodig  waren,  werden  Terhuurd" 
(Verdam)  zullen  w\j  de  rechte  beduidenis  hebben 
Tan  het  w.  garite ,  zooals  ons  dit  in  de  oorkonden  Tan 
latere  t^den  Toorkomt.  ||  Dat  die  [a^  hy  die  Tan 
elders  brioTen  Terkregen  hadde,  strydig  met  de 
belangen  der  stad]  Terboren  soude  twee  hondert 
royale  sheereü  behouf,  en  tien  roeden  gariten  ter 
stat  behouf  Tan  Antwerpen,  die  te  miÜLene  daer 
men  se  hem  Tan  der  stat  weghen  bewisen  soude. 
Kb.  V.  Antw.  Ord.  14  mei  1394.  Ende  dat  zy 
nochtans  niet  inne  'en  sullen  moghen  comeBi  zy  en 
hebben  sheere  gemoed  [nL  zy  en  z)jii  met  hem ,  met 
den  schout,  TerzoendJ,  en  zy  en  hebben  elc  de 
stad  gheraaect  eene  roede  muers,  met  gariten  op 
de  Teste...  Willbics,  Hiti,  ond.  194.  —  Het 
laten  bouwen  Tan  eenige  roeden  muurs  «ao  de 
stadsTesten,  was  eene  niet  zeldzame,  en  eene  Toor- 
deelige  bestraffing  toot  onze  middeleeuwsohe  steden). 
II  Betaald  Tan  de  torren  en  garyten  omtrent  den 
ringmuer  te  kuischen,  mids  de  komst  Tan  onzen 
gheduchten  heer.  ss  ViiAMiiroK,  Siad^.H,  42. 
autdereken.    1398.    Item,    betaelt   WiUeme   Mar- 

S rieten,  Tan  iiy  scraghen,  daerup  men  stelde,  omzne 
e  boghen  Tan  den  garyten  te  welTene,  iij  s.  gr. 
Bek.  1400.  Achter  Maigheriten  Tan  Bialdeghem, 
in  den  rincmuer  der  poort,  twee  Tan  den  ghareten 
hem  schieden  en  beghonnen  de  weUbele  iuTallen. 
Zij  werden  geslecht  en  weder  Tan  nieuws  gbe*- 
welfd  eü  ehepaTeerd.  „Aen  Coppyn,  den  temmerman, 
Tan  de  formeelen  te  makene  daer  de  boghen  op 
ghewelfd  waren."  Rek,  1414.  Daer  werdt  Tan  's  heeren 
en  stadtweghe  gepubliceert  en  geordonneert,  dat  alle 
deghene  die  woonachtigh  waeren  in  der  stadt  giv- 
ryten  daeruyt  te  moeten  Tertrecken,  op  correctie. 
Piot,  Ckron,  113  (te  Antwerpen,  1642).  Kene 
garite . . ,  steende  up  de  Teste  bi  der  Turreporte : . , 
daer  sy  nu  in  woenen,  om  elcken  Tan  hem  hoe- 
den . .  •  die  Torseide  garrite  te  orbome' ,  also  langhe 
als  de  langstleTcnde . . .  IcTen  sal.  Dibbicx  ,  Mém. 
2,  239  (Verdam).  It  Bek.  v.  Qent,  1337. 

GARLANDE  (Gterluide),  zn.  Krantvormig  tie- 
raad  voor  tooi  aan  kleederen,  fr.  guirlande  pour 
parure  de  vUementt.  KiL  Gberlande,  App. 
Garlande,  i.  Ghirlande,  ooroUa,  |j  Gk>ut- 
borden,  garlanden,  snoren.  Tol  te  Aniw,  1806. 
Gerlanden.  Brab.  tol  v.  1316. 

GARNACHE,  zn.  Soort  Tan  wün,  gmnaaki  van 
Spaantche  druiven  in  de  Oott'-PgreneSn ,  fr.  vin  de 
grenaehe  (La  Cume).  iJ  Verteerd...  bi  den  Tooghd, 
soeipenen  en  andere,  in  Ty  maeltiden  en  fv?ond- 
maeltiden,  als  there  [nL  het  leger]  inoommen  was 

60 


446 


ÖAft. 


&AS. 


ran  Brugge,  te  brode..,  te  wine..,  te  ganiBche 
en  malToeeye,  xviy  b.  Ypriana,  YII,  469,  Siadêrek. 
1880/81.  Zie  GftilliArd,  en  Verdam,  beiden  onder 

GABNATE. 

GAKNEEREN^  bw.  (Ghimeren),  Garneren 
die  hant  van  JUStiOien.  Vertêkerin^ ,  horgstel- 
Ung  b^  H  gereelU  doen ,  eer  men  een  'reehtsgeding 
hegint,  ^^fkanivulUnge  doen",  fr.  gctmir  la  main  de 
la  fusHee.  \\  Dat  in  sommige  landen;  boren  eii  plaetcen 
bny  ten  Brabant  wort  onderhouden ,  als  in  den  landen 
die  buer  resort  hebben  onder  de  crone  Tan  Yranc- 
kerijcke :  als  ennige  letteren  van  obligacien  bezegelt  is 
[l.  zijn]  onder  eenen  gepreviligieerden  zegel,  als  sonde 
mogen  zjm  den  zegel  royael,  en  die  geobligeerde 
ooempt  tegen  zijn  gelooflte,  soe  mach  die  crediteur 
comen  en  begheeren  over  hem  executie;  en  eest 
dat  die  crediteur  dairtegen  opponeert  te  rechte, 
floe  sal  die  opposant  garneren  die  hant  Tan  justi- 
oien,  dats:  onder  den  executeur  leggen  alsoe  Teele 
als  die  somme  gedraigt;  oft  anders  h\j  en  salgeenen 
dach  hebben  ran  opposicien;  eö  dese  Toors.  haut- 
Tiülinge  en  gamissement  gedaen,  soe  sal  hem  dexe- 
outeur  eenen  dach  competent  beteekenen  op  zijn 
opposicie,  om  dairinne  te  procederen  soe  behoiren  sal. 
V.  D.  Tav.  869. 

QARNIS8EMENT,  zn.  BorgeUüing,  ^^ntvul' 
Hng**,  fr.  main-gamie.  —  YerTolg  op  het  citaat' 
onder  qaskxeben:  ||  En  dese  hantrullinge ,  gamis- 
sement oft  main-eamie ,  soe  men  dat  heeten  mach , 
sal  -ghedaen  wordden  Tan  gemunten  en  geslagenen 
gelde  Tan  {[Oude  oft  silTere.  Y.  d.  Tat.  869. 

GARNmSEMENT,  zn.  Versiering,  versiersel, 
h.  ornemenU..  ||  Twee  zeWerin  flaaschen . . .  met 
Tergnlden  gamissemente.  Inv,  Brugge  ^  VII,  239 
(GaUliard). 

GARS  en  samenstellingen.  Zie  qebb. 

GARSEGOUGERË ,  zn.  Een  uikere,  ons  onbe- 
kende dratik,  of  wijn ,  «üthans  schier  zoo  duur  als 
de  Bynwijn ,  fr.  torie  de  Meeon ,  om  de  vin ,  pret' 
qu^ausei  éher  que  Ie  vin  dm  BMn,  \\  Aen  eenen 
pauw,  XX  st.  Aen  eenen  swane,  xx  st.  Aen  1  pot 
garsegonwere ,  1  st.  Tj  d.  Aen  Lembrecht  de  Pec- 
kerot,  Tan  keren,  1  st.  Noch  persen,  peren,  noten, 
xy  st.  Vod.  Mus.  II,  829,  Noenmaal  ie  Loven, 
1M)9  (Be  Rijnwijn  —  166  potten  —  komt  Ter 
achterna  en  kostte  j  st.  iy  quaert>. 

GARSOEN  (Garson),  zn.  m.  Knecht,  dienaar, 
hediende,  iets  minder  dan  de  knaap  (?),  fr.  volei, 
eervitemr,  messager  (au- dessous  du  knape(?).  Kil. 
App,  Garson,  puer:  famulus,  vulgo  garsio,  \\  Dese 
Torseide  liede  Tan  der  Tors.  stede  syn  wy  sculdich 
Tri  en  quite  te  hondene  Tan  allen  taelien,  Tan 
allen  reisinghen,  Tan  allen  moynessen,  hensi  of  si 
niet  en  comen  in  heerTaert,  als  wi  se  daertoe 
Termaenden  met  eenen  garsoen.  K.  v.  ter  Pieie,  a. 
19.  De  lat.  tekst  zegt  alleenlijk:  nisi  in  expeditione 
a  noHs  voeaii  non  venerini.  —  Alle  garsoene  sullen 
hebben  den  derden  pennyno  min,  Tan  werke,  dan 
een  cnape,  wat  werke  dat  zy.  —  Dat  alle  cnape 
en  garsoene  moeten  syn  betaelt  Tan  ol  dat  zy  Ter- 
dient  hebben,  bin  der  wouke,  bin  den  zondaghe- 
arent,  Tan  den  meester-Tulre.  K.  lakeng,  Iperen, 
vn,  VuWes,  Htjtttekb,  Corp.  201.  Van  huere 
Tan  ij  paerden,  die  de  garsonne  ommereden  omme 
tTolo  tCoutre  te  ghebiedene.  ld.  Stadsrek.  1827, 
biz.  68.  Van  huren  Tan  ij  paerden,  die  der  stede 
garsoene  hebben  ghereden,  omme  tTolc  ter  Coutren 
te  doen  commene.  Rek.  1.337,  blz.  121. 

GARATEN  (Geersten),  en  ghabst,  oabstich, 
bn.  Van  haring.  Ctarstig ,  bedorven ,  fr.  ranoe ,  gdié, 
Yerdam  garsOch,  KH.   Garst,   garstigh,  ran- 


eidus,  garstigh  speek.  ||  Dat  n^emant  gheeneft 
gheersten  harinck  Tercopen  en  mach  hyne  hebbe 
eene  geheele  baniere  een  half  Tierendeel  breet  en 
lanck  in  zynen  reep  op  eenen  stock  gaende,  ten 
minsten  een  haWe  elle  hooge  boTen  den  OTcraten 
reep,  op  de  boete  Tan  iy  Ib.  en  den  harinck  yer- 
loren.  K.  o.  Brussel  o.  1486,  a.  44.  Scoensohen(?) 
harino  zal  men  Tercopen  daer  men  wilt.  £n  wat 
gherst  es,  eest  gheweiot  ocht  ongheweiot,  daer  zal 
men  een  banire  bi  steken  op  eenen-  stee  twee  ellen 
lanc.  —  Die  eneghen  ghersten  harinc  menght  onder 
anderen  harinc,  zaels  ghelden  x  s.  Kb.  v,  Diesi; 
B,    68,  69.  Zie  ook  gaebdachtioh,  en  Verdam 

QABBTICH. 

G  AR  WEN,  bw.  Eene  zekere  bewerking  der  wol, 
kloppen?  fr.  battrs  (la  laine?).  Moet  Terwant  zijn 
met  hd.  garben,  nd.  geren,  gerewen,  mhd.  gerwen, 
garioen,  bereiden,  doch  meest  Tan  het  leder  ge- 
zegd. II  Wie  ghemingde  wolle  kemt,  moet  enen 
steen  toI  breken,  eer  si  beghint  te  gharwene;  ofte 
die  eer  garwede,  Terborde  Tan  eiken  ponde  xii 
d.  —  Wie  ghemingde  wolle  opkemt,  sine  ware 
tebroken  en  dan  ghegarwet,  Terborde  Tan  den 
ponde  y  Ib.  K.  lakeng.  Meehelen,  188 1/38, a. 76,  76. 

GAST,  zn.;  mT.  oastbk,  Limb.  obstbn.  1)  £i- 
geniyk  een  Vreemdeling,  die  in  een  gasihuis, 
of  elders  opgenomen  en  verpleegd  wordt,  fr.  propre- 
ment  un  Atranyer,  gmi  est  aecueUU  et  soigné  dans 
un  hospice  ou  un  h^pital ,  ou  ailleurs.  Grimm  JPere- 
grinus,  hospes.  Kil.  vetus  sax.  sieamb,  hoU.  fris. 
Sxtraneus,  peregrinus:  qw  longius  deoem  miUiaribus 
extra  ditionem  haiitcds  ook  conviva,  hospes,  qui 
hospitio  exeipifur,  diversor.  Zie  Verdam,  en  Kluge 
Btym.  W&rterb.  \\  Na  den  aronteten,..  aoe  sullen 
die  broederen  en  die  susteren  te  gader  oomen 
drincken,  en  tehans,  als  compleet  gheluyt  is,  soe 
sal  men  hem  allen  silencie  ghebieden,  het  en 
waer  dat  sake  dat  die  silencie  ghebroken  worde 
Tan  ocsuyne  der  siecke  ofte  der  gasten.  Oork. 
juli  1277,  a.  16,  Qasthnis  U  'sBosoh. 

2)  Hij  die  eene  herberg,  in  een  ^^gasthof  kemt 
eten  of  vernachten,  fr.  eelui  qui  vieni  manger  ou 
loger  dans  une  hóteüérie  ou  auberge,  un  héte.  \\  De  wert 
oft  werdinne,  die  sinen  gast  dit  Terbot  [nl,  aan- 
gaande het  dragen  Tan  wapens]  niet  en  aeide ,  alse 
hys  Traeghde,  die  soude  den  oore  seWe  shelden. 
Kb.  V.  Antw.  a.  1.  So  wie  contrarie  dede,  also 
wale  de  wert  als  syn  geste,  sal  elck  Tan  hon  Ter- 
beuren..,  dry  Bynschen  gulden.  O.  lAége,  27  juli 
1469,  a.  3,  Tongeren.  Die  werde  en  werdynnen 
sullen  bonnen  gesten  kondigen  sulke  messen  oft 
waepen  aff  te  leggen.  Ib.  11  dec.  1600,  a.  24, 
Stuselt.  Knapen  ei  maerten,  die  stelen  in  thuys 
daer  sy  woonen,...  oiok  gasten,  die  beuren  weerdt 
oft  weerdinne  stelen , . .  die  boden  oft  gasten  Terdie- 
nen  die  galghe.  C.  v.  Antw.  1645,  i,  32;  it.  ii,  18. 

8)  Lastgever,  fr.  eommettant ,  mandant ,  eommand, 
II  So  wie  die  zaemcoepere  es  [nl.  makelaar,  last- 
hebber, eommissionnaire']  Tan  lakenen  ofte  Tan 
wullen,  hT  ne  mach  no  wulle  no  lakene  ghereeden, 
no  doen  ghereeden ,  no  ooepen  no  Tercoepen,  no  doen 
coepen  no  doen  Tercoepen,  bi  negheenen  engiene, 
hetne  waren  lakene  die  hy  ooehte  te  sinen  gasten 
bouf.  C.  V.  Chnt,  Qr.  eh.  v.  1297 ,  a.  147.  Dat  de  Toor- 
seyde  Lauwers ,  in  tyden  Terleden ,  bcToorwaerde  en 
cochte  jeghens  Jan  Bauledere,  haren  man  doe 
was,  denzelTOn  Lauwers  te  diere  tydt  wesende 
hoetelier  eii  makelare  te  Brugghe,  te  een  zyns 
gast  behouf,  als  hy  zeyde,  neghen  last  caeckna- 
rincx,  tuI  eü  zoete,  metter  ronne  [nl.  het  merk] 
Tan  Bierrliet.  O.  stad  Brugge,  II ,  41  (1461). 


GAS. 


GAS. 


447 


4)  Sohipperêhneekt ,  ft.  vdUt  de  haidier,  \\  Elo 
weert  [nZ.  scheepsreeder]  eh  zal  niet  meer  stier- 
mans  of  gasten  moghen  hebben  danne  drie.  K.  «. 
h.  Froottsehef  18  ang.  1514,  a.  2,  I,  866.  —  De 
Kü.  ctuetus  V.  1642  heeft  nog  Ambaoh tsgast, 
druckersgast,  Opiflcii,  typografhiae  o/erariuêf 
Compagnon  de  meêtter^  d'imprimerie. 

5)  Welke  is  de  echte  bet.,  en  welke  was  de 
maatsohappéiyke  stand  der  gasten,  die  de  ver- 
maarde ^kostumen"  der  Salisohe  wet  opstelden? 
II  Si  autem  eunt  qni  le^em  Salieam  traetaverufii : 
Wisogast,  Arogast,  Salegast,  Windogast,  in  Bod- 
ham^  SaUham  et  WidKam.  —  (Andere  Inl.): 
Didaoerunt  legem  Salieam  per  proceret  ipsius  gen- 
Htj  qui  tune  tempore  etderant  reetores,  Eleeti  de 
plMrimit  virie  iiiio**,  kis  nominibua:  Wisogast,  Bo- 
digast,  Saligast  et  Gnidigast,  in  loca  eognominantia 
Saleaim,  Bodeaim,  Widoaim,  eto.  ksbk  and 
HBB8SL8 ,  The  ten  textt  of  the  Lex  Saiiea,  Die 
zullen  toch  geen  vreemdgingen  geweest  zijn.  Wy  zien 
er  zoo  iets  als  onze  middeleeuwsche  minieteriides  in. 

6)  Axioma.  ||  Den  winter  es  Teel  een  benauder 
en  ooetelioker  gast  dan  den  zomer  fii{.  om  brand 
en  licht].  Ber,  tijden  ^  II,  845. 

GAST,  zn.  Van  graan.  Öor/,  eehoof,  fr.  gerhe, 
II  Dat  nyemant,  wy  p.  wie]  hy  zy,  hem  en  yer- 
Toordere  sijn  coren ,  graen  oft  ander  decimable 
\nl.  aan  tiende  onderheyig,  „thienbaer"]  Trachten , . . 
tenzy  dat  selTe  eerst  en  Tooral  gebonden  en  in  de 
gasten  oft  hoopen  gestelt  zy.  IH.  o.  Breih.  27  jani 
1544,  I,  95b.  Ten  waere  dat  deselve  Trachten 
eerst  en  Tooral  gebonden  en  in  thiendelinghen,  oft 
anderssints  behoorlijck  in  hoopen  oft  gasten  ghe- 
stelt  waeren.  Ib.  8  juni  1596,  I,  99b.  In  gasten 
oft  hoopen  ghestelt.  Ib.  100a. 

GASTEEREN  (Gkwteren),  bw.  Plunderen,  ver- 
woesten, fr.  piUer,  ravager.  La  Oume  Gaster,  1**. 
II  Bin  deise  tyden  zo  deide  hy  [nl.  de  koning  t. 
Frankrijk]  gasteren  en  orioghen  Tan  sinenweige 
al  de  landen  die  de  allieten  [nl,  de  bondgenooten] 
Tan  Orliens  toebehoorden.  Ol.  t.  Dixmüdb,  72. 

GASTEBIJ,  zjl.  Tijdelijk  verhef  en  teren  in  eene 
abdij  of  een  klooiter ,  fr. .  t^our  temporaire  et  nu- 
lentation  dans  une  ahbaye  ou  un  monaetère.  Zie  oibte. 
Kil.  Gaster  ij  e,  JSpulatio  ^  Jlospitium.  ||  Dat  zy 
[nl,  de  prelaten]  ongelast  bliTen  souden  Tan  alle 
gasterien,  en  dat  nyemant,  het  waere  Tan  onsen 
hnysgesynne,  woudemeester ,  warantmeester  noch 
heure  knechten,  waranthueders,  patriseerders ,  tsIc- 
keniers,  leenjagers,  andere  jagers  noch  andere,  wie 
die  waeren,  in  hen  oost  oft  last  Tan  lijfteringen 
oft  anderszins  doen  en  souden.  Bekénk.  v.  Brab, 
reg.  185,  f»  68  (15de  E.).  —  Ook  het  veHrek  he- 
itemd  voor  de  ^^cuten" ,  fr.  let  appartementi  des- 
tinéê  anx  hóttie.  ||  Item,  int  seWe  jaer  [nl.  1462] 
was  ons  gasterye  gemaeckt.  Acad,  d^arch,  1850, 
biz.  175,  Kron,  r.  Boodklootier.  Zie  oasthttts. 

GASTEBIJ,  zn.  Spijshnit,  fr.  restaurant,  KU. 
Gaster  ij  e,  2)  hospitium;  Kil.  ^uctus:  Banquet, 
table  d* hoste.  ||  In  oneerlijcke  plaetsen  oft  huijsen, 
taTernen,  gasterijen,  openbaere  herbergen,  mogen 
alle  arresten  en  aenhoudingen  Tan  persoenen  wel 
gedaen  worden  sonder  consent  Tan  den  weert.  C. 
V,  AnUo,  eomp,  V,  TÜj,  25. 

GASTHUIS  (Gasthus),  1)  Woning,  kamer  of 
vertrek  in  eene  abd\},  waar  de  vreemdelingen  in  ont- 
vangen en  gespijsd  werden ,  vreemdelingenkamer ,  fr. 
maison,  ehambre  ou  salie  ót^  Von  recevaii  les  étran- 
gers  et  leur  servait  et  manger,  dans  une  abhayey  salie 
des  Strangers.  Maigne  d'Amis  domus  hospitum;  EU. 
Gastkamer,    HospitaU    esinoulum;    Kil.    auetus 


Ohamhre  d' hoste t;  kamer  in  een  klooster ,  waarin 
de  vreemdelingen  worden  opgenomen  (Verdam).  ||  In 
kermesdage  es  soouteten  recht  tetene  up  tgasthus 
met  ij  cnapen,  en  niet  meer,  en  alsulke  spise  alse 
men  andren  cnapen  goTct.  Oork,  25  febr.  1252 ,  a.  22. 
2)  Blijkt  wel  de  bet.  te  hebben  Tan  herberg  ^ 
logement,  kroeg  of  spijshuis,  niet  die  Tan  „zieken- 
huis*' in  de  Tolgende  aanhaling,  fr.  ee  moi  a évident 
ment  la  sign,  d^avherge  ou  hóttUerie,  de  eenbaret  ou 
de  restaurant  dans  la  eitaüon  suivanie:  \\  Dat  zy 
[nl,  de  baljuws  en  andere  hooge  ofBoiers],  elck  in 
tzyne  binnen  beuren  bedryTe,  hemlieden  dickwila 
Tinden  in  de  jaer-  en  weeckmaercten ,  kercken, 
gasthuysen,  bruyloften,  kermissen  eü  dierghelioke 
plaetsen  en  feesten  daer  zulck  gheselsohap  [nl,  de 
kwaaddoeners]  ghemeenlick  pleeght  te  Terkeeren. 
P/.  V.  VI,  15  juni  1556,  a.  14,  I,  84.  Die  gast- 
huse  en  quade  herberghen.  Beikenk.  v,  Brab,  reg. 
183,  f»  14  (15d«  E.). 

8)  Synoniem  Tan  oodshüis,  Liefdadig gesOM,  zooals 
thans,  tiekenkuis,  fr.  h&pitaH,  Maison-Dieu ,  hotel- 
dieu.  Kil.  Gasthuys,  gasthuys  der  sieoken. 
II  Dat  min  her  Woutre  Tan  Bodeghem,  de  rid- 
dere, . .  drouoh  op  en  ghichte  en  gaf  suister  Lya- 
betten,  der  meesterssen  Tan  den  gasthuse  Tan 
Sente-Jans,  Tan  Brussele,  en  the  godshus  boof, 
sine  thiende  Tan  Bodeghem  en  Tan  Bigsrden ,  ghiel- 
leke,  gheliic  dat  die  Tan  den  gedshuse  dieselTO 
thiende  leghen  min  heren  Woutren  ghecocht  hadden 
en  Tercreghen.   Oork,  v,  7  juni  1277.  Zie  Verdam 

GASTHÜÜS. 

GASTHUISBOEVE,  zn.  m.  Landlooper,  sMU 
menseh,  fr.  vagdbond,  homme  sans  aveu,  maiuvais 
sujet.  II  Item,  en  mogen  niet  aocoseren:..  Item, 
een  persoon  Tan  snooder  oondicien,  gelyo  een  poi- 
tier,  een  taToemboeTe,  een  merctridder,  een  gast- 
huisbooTe.  V.  d.  Tav.  149  t«. 

GASTHUISMEESl'ER,  zn.  Waa>rd,  logement- 
houder,  fr.  hótelierj  aubergiste.  Kil.  auetus  v.  1642 
heeft  gasthouder,  hospes,  eonvivator,  Soste  qm 
reqoit,  en  gastmeester,  Maistre  d^hótel,  hoste- 
lier,  II  BeTelen  oook  allen  gasthuysmeesters,  taTer- 
niers,  biertappers  ofte  weerders,  dat  zy  zuloke 
cryghslieden  (ofte  rabauwen  int  schyn  Tan  orygha- 
lieden)  en  andere  Tagabonden , . .  beurs  wetens  niet 
en  logieren,  onderhanden  ofte  Terberghen,  JPl,  v, 
VI,  15  juni  1556,  a.  12,  I,  88.  Zie  gasthitis  2). 

GASTRECHT,  zn.  Vreemdenreeht ,  reehisbe- 
deéling  voor  vreemden,  xooals  Verdam  zegt;  n^^' 
over  poortreeht,  de  recht^ep€tlingenf  die  voor  burgers 
gelden*\  nl.  bij  termynen  van  drie,  ofaeht,  of  veer- 
tien dagen,  volgens  de  natuur  der  taak,  en  de 
plaatsen,  dus  spoedig,  kort,  onvertogen  recht,  van 
dag  tot  dag ,  fr.  droit  des  Straffers ,  opposS  om  droit 
bourgeois,  dont  les  termes  êtaient  de  trois,  de  kuit 
OU  de  guinze  jours,  suivant  la  nature  des  eauses  et 
les  localités ,  donc :  droit  expéditif,  de  jour  ^  outre. 
Kil.  auetus  Jus  peregrinorum ,  Droict  des  Strangers; 
Grimm  Judicium  forinseeum ,  judicium  sommarium, 
Becht  u.  gericht  für  fremde.  \\  Alsoo  het  gast- 
of  ouTertogen  recht  onder  de  Dnytsche  natie  door 
het  Roomsche  ryck  gehouden,  en  daardoor  stry- 
dende  parthien,  sonder  langdurig  proces,  geholpen 
word,  den  landheer  heeft  laten  hetselTe  in  den 
lande ,  als  een  litmaat  des  H.  Rycks ,  oyck  geplogen 
mag  werden.  —  By  ouTertogen  recht  woid  gepro- 
cedeert  Tan  dage  tot  dage,..  C,  gr.  Loon,  II, 
840,  Beckheim,  o.  ir,  1,  2. 

G  ABT  VERCKEN ,  zn.  (?)  Het  mann.  geslacht  zou 
ons  doen  Teronderstellen ,  dat  er  zekere  munt  (pen- 
ning of  ander)  door  bedoeld  wordt.  ||  Aen  en  op 


448 


GAT. 


GAT. 


eenen  bampt,  gheleigben  op  ghenen  Tielwinckel- 
wecfa,  by  e^ye. .,  houwende  omtrint  dn  sillen, 
luttel  men  ofb  mier ,  belast  oech  met  eenen  halfven 
g&stvercken,  en  niet  mier.  Schep,  dss  Zands  v. 
Lumpme»,  binnen  yrijheid,  7  oct.  1451. 

GA8TWAËBDEB  (Gastwardre),  sn.  Waarschyn- 
lijk  de  Gaatmeeflter  yan  Verdam:  Hij  die  in 
un  hlooëtmr  mei  het  onthalen  der  vreemdelingen 
gelaet  is,  fr.  eelni  qni  eet  chargé  de  recevoir  lee 
Mraugere  dame  un  monaetère.  ||  In  orconacepen: 
broeder  Janne  yan  Dorenaeele, . .  Weinine  den 
gaatwardre  yan  Porenaele,  en  Janne  Boeline.  Oork. 
4  oct.  1298. 

GAT,  zn.  o.  1)  In  *t  algemeen.  Opening,  gat, 
fr.  ouveriwre,  trau.  Kil.  Ont,foramen,  ||  Dat  bi- 
weerts  der  Brueselpoorte  in  den  muer  waa  open- 
ghelaten  een  yan  den  ghaten  daer  men  deerde  dore 
ghedreghen  hadde,  omme  in  de  yesto  water  dore 
te  haelne  alae  men  an  de  poorte  yoort  medsen 
ghinghe,  so  utedien  dat  men  niet  yoort  medaen 
ne  ghinc ,  mida  der  haermhejt  yan  der  poort , . . 
en  de  liede  bi  nachte  dore  dat  gat  uuter  poort  en- 
inghingfaen,  ao  ea  dat  ghat  yermedst.  de  Vla- 
MurcK,  Denderm,  II,  57.  Staderek.  1398.  Dat  die 
yan  Dendermonde  drie  gaten,  weghen  en  dammen, 
elo  xl  yoeten  wjt ,  maken  zullen  in  haer  yeate , . . 
zodat  men  dore  yaren  en  keeren  zal  en  ryden  mach 
ter  begheeren  yan  den  voora.  drie  goede  steden, 
en  die  weghen,  ghaten  en  dammen  zullen  soufiy- 
santeUc  slichten  en  wel  openen.  Collatie,  354  (1452). 
—  Meery.  Bij  doorhraak  der  zeedijken  gevormde 
gaten  en  geulen,  fr.  ouvertures  ei  gouhte  formés  par 
la  rupiure  dee  diguee  de  mer,  ||  In  yueghen  dat, 
biyyende  de  reste  yan  de  yoorsz.  [nl.  oyerstroomde 
en  yerwoeste]  landen  in  den  teghenwoordighen 
desolaten  staat,  niet  alleene  affghespoelt,  yergaen 
en  te  niette  commen  auUen»  maer  de  gaten  en 
gheulen  daerinne  ghevallen,  en  insgheiyckx  in  St. 
Annapolder  ligghende ,  binnen  corte  jaren  alsuluke 
diyersche  stroomen  in  de  yoorsz.  riyiere  yan  de 
Schelde  sullen  commen  te  yeroorsaecken ,  dat  die 
yol  platen  en  yoor  groote  schepen  innayigabel  worden 
sal.  Fl.  V.  Brdb.  II,  4  juU  1613,  II,  247  (drie- 
maal). 

2)  Stadepoort,  fr.  porte  de  vÜle.  Kil.  vetue. 
janua,  porta.  \\  Teersten  gay  en  sy  yan  der  ghere 
coste  en  paerdehuren  die  ute  yoeren  swonsdages 
naer  sente  Lucaadagh,  ten  ü  gaten  yan  der  stede, 
binnen  der  castelrien  yan  Ghent,  omme  de  com- 
men en  gétauwen  ontwe  te  slane.  — •  Dat  deene 
partie  ute  was  teenen  gate  met  zly  paerden,  enen 
dach,  en  dander  partie  die  ute  was  tenen  andren 
g^te,  ij  €|^e,  met  xxx  paerden.  Huyttsns,  Corp. 
19.  Mek.  Ghnt  1332.  Dat  niemen  geen  goet  inne- 
bringhe  no  doe  bringhen,  dat  den  pachte  yan  den 
poerten  toebehoort,  dan  ten  gherechten  gate.  de 
Pauw,  Vgb.  27  (1338).  It.  43.  --  Zou  er,  in 
plaats  yan  gat  niet  dach  of  eluitkeering  moeten  ge- 
lezen worden  blz.  86,  in  het  yolgende:  1|  Dat  alle 
degliene  die  koren  bringhen  bi  scepe,  dat  sy  dat 
koren  yercoepen  moeten  binnen  yiij  daghen,  ofte 
uppelecghen  en  de  riyieren  deraf  rumen  bin  den- 
seWen  tide , . .  onware  datter  koren  in  laghe  dat 
men  niet  sien  mochte,  dat  sal  mogen  1  gat  meer 
hebben  (?).  —  Yan  der  coat  die  de  rentmeester  yoirs. 
met  1  knape  en  met  perde  dede,  en  met  yiy  gesellen 
deden,  die  geleege  waren  op  te  gaete,  den  tol 
tontfane  in  de  Andwerpsche  maert  te  Bamisse. 
Rek.  Dom.  Loven  1405/6. 

3)  Sluis;  het  water  hoven  of  beneden  de  sluis, 
fr.  écluse:  Veau  au-deeeue  ou  au-dessous  de  Véduee» 


I)  Dit  ea  dat  dan  abt  yan  Sinte-Pietera  te  Ghendt 
behoirt  te  nemene  yan  tholle  tzynen  gate  yan  der 
speye.  -—  £n  hiermede  es  myn  heere  den  abt... 
gnehouden  te  doen  weirene  de  planoken  ligghende 
int  gat  ten  speye,  omme  de  schepen  opperwaerts 
en  nederwaarts  te  yaeme  twee  reyzen  de  weeoke.  — 
En  en  syn  niet  ghecostumeert  plancken  te  weime, 
om  die  yan  Gant,  noch  om  andere,  dan  ten  yoor- 
aeyden  daeghen.  Tol  te  Sint'JPietereeluie ,  1272.  T 
yirdendeel  lans , . .  te  Kallenberghe  ane  tgat..  Oork. 
10  febr.  1296.  Dat  niemen  en  yissche  int* water 
yan  der  yesten  ter  Waelbrucghen  no  beneden  gate , 
no  in  den  wale.  de  Pauw,  Vgh.  00  (1365).  Een 
huua  staende  in  de  Wingaartstrate  bij  den  Inghe- 
lantgate.  de  Potteb,  Second  eart.  152  (1527).  In 
de  nieuwe  dijcage  yan  den  Groade, . .  tusschan  het 
gat  yan  de  Nyeuwer  hayene  en  het  Swarte  gat, 
besloten  tussohen  de  dijken  yan  Cadsant,  Bres- 
kins...  276  (1614).  Zie  ook  A.  Waütbbb,  JEbs. 
II,  454.  benedengata-  boyengate.  —  Betaelt  den  dekin 
yan  den  sciplieden  yan  Ghent,  omme  zekere  sce- 
pen  gheladen  met  ordunsteenen . . ,  'te  laten  pas- 
seren en  tgat  te  treckene  yoor  taaterdaaghs  en 
buten  den  tijd,  ten  hende  dat  zy  duer  moghen 
commen.  Auden  meng.  III,   345,   Staderek.  1528. 

4)  Kreek,  ir.  orique,  anse.  ||  Vermids  dat  da  stad 
hier  langs  opt  water  leeght,  en  yele  gaten  open 
hadde  staende  zonder  eenich  weren  te  waterwert, 
BOe  heeft  men  die  gaten  eensdeels  doen  pijlen  met 
groeten  eykenen  houten,  met  dobbelen  draeyboo- 
men  en  doren  toe  doen  maken,  omme  tbehoet  yan 
der  stede.  Mebtekb  en  Tobfs,  II,  617,  StadS' 
rek.  V.  1401. 

5)  Kanaal,  vliet,  gracht  binnen  eene  etad,  waar 
men  de  schepen  lost  en  bevracht,  fr.  canal  dans  une 
ville,  oü  Von  décharge  et  charge  lee  vaieeeaux.  ||  Dat 
men  de  molensteene,  slijpstaene  en  queren-  [l.  querna] 
steenen  te  coepe  stellen  sal  up  de  Vischmerct, 
tusschen  den  ghate  daer  men  de  wijn  upslaet  [nÜ 
lost]  en  der  brugghen  yan  m\jns  heeren  hoye, 
straeekende  [streckende]  lancx  neffens  dan  muer. 
DE  Ylaminck,  Ace.  28  (1417).* 

6)  Saven,  zee-  of  rivierhaven,  ook  mond  van  een 
haven,  zeegat,  fr.  port  de. mer  ou  de  rivière,  ausei 
embouchure  d'un  port,  chenal,  passé,  \\  Waert  dat 
eenighe  yan  onser  beeder  ondersaten  haer  yiande 
bescadichden  in  eenich  yan  onsen  landen  of  gaten, 
of  daer  zy  yast  of  geanckert  lagen  by  den  Unde. 
C.  stad  Brugge ,  1 ,  471  (1414).  Zie  ook  bbschbansek. 
Den  lootsman  of  pilot  is  gehouden  tschip  te  brengen 
tot  aen  de  ketene  oft  gat  yan  de  hayene.  C.  v. 
Antw.  eomp.  IV,  yiij,  121.  Dat  tgat  te  Bru^hen, 
daerduere  dat  de  sceipen  yaren  yan  Brugghe  te 
Sceipstale,  en  yandan  te  Dixmude,  en  yandan 
commende  tYpreyaert.  plach  yoormaels  minder  te 
zine,  efi  es  nu  ghewyt,  also  zy  zegghen,  twelke 
niet  en  es.  Ol.  y.  Dixmude,  100.  Dat  te  Brugghe 
tgat  yan  den  yaert  yan  Ypre  ghewyt  es  en  ghe- 
lioocht.  103.  tGat  yan  Saftinghen.  JPi.  v.  Brah.  4 
juli  1613,  II,^4^J. 

7)  Straal,  steeg,  fr.  rue,  ruelle.  )|  In  de  yoor- 
noemde  predicacie  was  yolo  yan  Audenaerde,  Eecloo, 
ook  Bonche  en  yan  ander  quartieren,  met  stooken, 
bussen  en  zweerden ,  ooc  peerdevolck  met  sijncroers 
an  haer  zijde,  die  alomme  de  wacht  bilden  en  de 
ghaten  oft  straten  deden  bewaren,  yanwaer  dat  zij 
zouden  moghen  bestooct  oft  bespronghen  werden. 
Ber,  tijden,  I,  29.  Den  hoochbaliu,  thuijswaert 
ghaende  met  zijnen  staet,  bleyen  die  knechten  al 
den  naclit ,  deen  heelft  daer  wakende ,  met  rotten, 
an  alle  ghaten  eü  straten  der  maeit,  en  dander 


GAT. 


GAT. 


4« 


heellt  bewaerde  den  Coorenftert.  Ib.  220.  En  de 
■oldfteten..,  en  bewaert  alle  de  gaeten  Tan  den 
aerfe  [nl.  de  Markt],  ds  Potteb,  Chran.  228.  — 
Tot  orer  eoo  wat  dertig  jaar,  was  er  te  Antwerpen, 
tnasehen  de  Kathelijneyeet  en  de  Minderbroeders- 
rui,  eene  nauwe  straat,  ofBcieel  de  Engte  van 
Gibraltar  geheeten,  maar  die  altijd  in  den  mond 
des  Tolks  het  Gat  van  Gibbeltér  bleef  genoemd 
worden.  Dr.  DsLasüB,  VersL  dtr  Kon.  VL.Acad. 
1888,  blz.  153. 

8)  Ghwimgemiê ,  it.  prisom.  ||  Mr.  Fawchier,  by 
expresBen  Jaste  en  berele  Fan  mjnen  heere  den 
officiael  en  officiers  Tan  den  hove  Tan  mynen  heere 
Tan  Doomicke , . .  yersochte  N.,  die  clero  ghetón- 
Boreert  was  on  es ,  en  mids  dien  in  criminele  saken 
nieuwers  el  te  rechte  behoort  noch  justiciable  es 
dan  Toor . . .  den  officiael  ?an  den  ho?e  Tan  Boor- 
nioke,  te  moghen  belasten  en  apart-  in  een  gat  te 
doen  legghene  om  crisme.  ö.  aiad  Brugge^  II, 
261  (1681). 

9)  Weg,  doorgang  ncutr  een  ingesloten  stuk  lande 
of  weide,  ir.  (en  agrioÊdture)  ehemin  qui.oonduÜ  è 
une  ierre  ou  vne  prairie  endavées^  ehemin  de  dé' 
charge  ou  de  culture,  passage.  \\  Dat  een  ygheliok 
paasaige  hebbende  doer  ander  lieden  weede  omme 
tuiten  synen  te  gerakene,  gehouden  es  tgat  neder 
te  stekene  en  te  stoppene  met  andere  beyry- 
dynghen,  als  hurden,  Tlaken,  heckens  en  anders- 
sins,  tsynen  coste;  wel  yerstaende  eln  jeghens 
tsyne,  dats  teerste  gat  Tan  zynen  goede.  C,  v.  Auden, 
dah,  prim,  XYiii,  12. 

Yerschillige  samenstellingen  met  gat:  Aertgat. 
Zie  dit  w.  bis.  41 ,  en  hierboTen  9).  —  In  Luiksch 
Limburg  aertgat,  aertgaet,  aerdgaet,  aert- 
gafct,  fr.  ehemin  d'aisance,  de  saison,  d'exploitation, 
via  agraria,  behoudt  het  w.  zijne  beperkte  bet.  Tan 
Teld- of  akkerweg  (f  ooals  coutergat,  los  gat,  oir- 
gat,  mennegat,  schoorgat),  (slaat echter Teelal 
orer  tot  Irnmi*  of  dorpweg,  fr.  vhémin  vicinal.  Zie  hier- 
OTor  breedToerig  Kempeneers ,  Montenaken ,  1 ,  436 , 
436,  437,  II,  261.  262,  263.  —  Doorgat. 
Opening^  schietgat,  fr.  meurtrière.  ||  De  torre  bi 
der  Quintynpoort  Termedst  met  een  doorgat,  omme 
metter  grooter  bossen  dore  te  schietene.  vb  Vla- 
MlirCK,  Denderm. II, 61,  Stadsrek.  1382.  —  Gront- 
gat.  Allegorisch  en  gemeen.  Met  fijne,  hét  peheime 
eener  taak,  fr.  Ie  fin,  Ie  fin  fond  d*une  affaire. 
I)  Hola,  ick  peys  daer  wat,  ick  sal  noch  t'groutgat 
weten,  Want  niet  soo  Teer  Tan  hier  woont  een 
herTaren  man.  Die  alle  tooTcry  en  swarte  consten 
ean.  Yak  Melckibkes,  De  Peoene,  99,  Bshaite- 
ment.  —  Hof  gat.  Tuindeur,  fr.  porie  de  jardin{}). 
II  Een  alf  boenre . . .  onder  mersch  eü  weede;  den 
mersoh  hout  Jan  Tan  Lede,  en  leit  achter  Jan 
Witteloz  huus  en  hof;  de  weede  hoat  her  Bob- 
brecht  Tan  ZwiTeke  eü  leit  Tore  Jans  Wittelox 
hofgat.  DB  Ylaicinck,  Zmjoeke,  151  (1351).  — 
Coutergat  (Cautergat,  Eautergat).  Zie  aebtoat 
blz.  41,  en  hierboTen  9).  ||  Ten  ougst,  denghonen 
willende  syn  graen  afToeren  deur  ander  lieden 
graen,  daeroTer  hy  ghewoone  is  te  ryden  naer  [nl. 
Tolgens]  zyn  rechte  cautergat,  moet  deselve,  ten 
minsten  Tier  en  twintich  uren  te  Tooren,  Terzouc- 
ken  eenen  wech  daerdeure  te  pickene.  C.  o.  Aalst, 
X,  27.  Een  kautergat  oft  aerdtgat,  12  Toeten.  C. 
o.  Brussel,  Breedde  van  de  weghen.  C.  v.  Loven, 
item.  —  Int  meten  Tan  de  Torcochte  landen , . .  es 
men  ghewoone  af  te  trecken . . ,  Toor  een  ghemeen 
cautergat ,  daer  men  met  Trachten '  deur  mach 
passeren,  Teerthien  Toeten,  zomtyts  meer,  maer 
niet  min.   C,  v,  Auden,  xiv,  21.  Soo  wie  eeuich' 


coutergat  openbraaöke  aan  eenighe  beslotene  Telden, 
ofb  t'selTe  soo  longhe  openliet  datter  schade  deur 
quame,  waers. . .  op  ij  oude  groeten.  C.  v.  Overijssehe 
(Isque),  Qruen  Keuren,  a.  27.  —  Gropgat (Groep- 
gat),  zn.  o.  Bouwkunde.  Topsieraad,  sluHsieraid 
van  eenig  gededte  eens  bouunoerks,  fr.  cunoriissemeni, 
ee  qui  termine ,  ce  qui  finit  Ie  comhle  d'iM  hdtiment  (/) 
(Littré);  eng.  crope,  erowiUng;  hd.  die  obersie  OUe- 
derung,  der  obersie  Sehmuck  eines  Bamwerkes.  Krih 
nung,  SoMu^versierung.  Oms,  Arehdci.  Wdrterb. 
II Item , . .  soe  Terdincten  die  kerokmeesters  thegen  die 
groefmeesters  Tan  Botselaer  die  pelleemen  [nÜ.  pila- 
ren] Tan  den  ondersten  lysten  \nl.  lijstwerk],  Tan 
den  croepgate  opwert  tot  den  OTerste  lysten,..  Bat- 
MAEKEB8,  St.-Sulpiee,  I,  73  (1456).  Item,.,  gele- 
Tert . . .  Tan  den  groten  boghe,  xxix  Toet.  It.  noch . . . 
Tan  den  groeten  boeghe,  xxij  Toete.  Ib.  74.  —  De 
uitgcTer  Terklaart  dit  werk  aldus:  Vappareiüemeui 
[nl,  de  Terbinding,  het  is  eigenlijk  het  sluitsieraad, 
Vamprtissement]  du  grand  are  qui  relie  les  grandes 
colonnes  d  V entree  du  chesur.  —  Losga  t.  Zie  Aert- 
gat, bla.  41,  en  hoogerop  9).  Dit  w.  is  Tan  alge- 
meen gebruik  in  Brabant.  —  Mennegat.  Zie 
AEBTGAT,  blz.  41,  CU  hiorboTeu  9);  zie  ook  De 
Bo  Mennegat,  mengat,  meingat.  De  Koet, 
V.  Auden,  heeit  menneweoh,  xiY,  21.  ||  Zullende 
oock  alle  de  aenliggende  gronden  Tan  erfTen . .  • 
worden  beheymt,  de  stichelen,  heckens,  draey- 
boomen  en  mennegaten  behoorlynk  onderhouden  en 
gestelt.  O.  P.-B.  auir.  31  oct.  1715,  xix,  5,  II, 
628.  Seist,  —  Bozegat  (Boesgat),  zn.  Bouw- 
kunde. Bovenste  galerij,  binnen  wond  de  kerk  loo- 
pend boven  de  eerste  orde,  wier  soms  holle  Takken 
gewoonlijk  naar  boTen  eindigen  met  de  drie  lappen 
Tan  een  klaTorblad:  onze  bouwmeesters  sagen  er 
„rozebladeren"  in,  fr.  triforium,  galerie  supé' 
rieure  qui  fait  intSrieurement  ie  tour  d'une  église 
aU'dessus  du  premier  ordre,  Maionb  D*AiiNl8.  Les 
marguilliers  firent  également  consiruire  les  divers 
eompartiments  de  la  galerie  du  ehaur,  è  laquelle 
les  architeetes  donnent  Ie  nom  de  triforium  ei 
qu^on  dSsignê  aux  livres  des  comptes  sous  la  déno- 
mination  flamande  (/«Boosegaten.  Batmabkebs, 
8t.-Sulpice,  l,  89.  Zie  Otte,  Archdol.  Wifrlerb. 
II  Anno  iccccc  xxix.  Item,  betaelt  Aert  Elsebyl  en 
Jan  Metsaert,  Tan  den  yersten  roesgate,  x  gripen. 
It.  14.  N.  op  hen  worc  [ui.  op  rekening  Tan] ,  dats 
te  weten  dat  ander  roesgat ,  t^  daghen  in  noTember, 
X  gripen.  It.  N.  N.  noch  betaelt  xg  daghen  in 
december,  Tan  den  derden  roesgaten,  x  gripen.  Ib. 
41.  It.  y  ysere  balcken  tot  den  roesegaten,  we- 
gliende  xIt  pont.  It.  ij  balcken  totten  roesgaten, 
weghende  xItüj  pont.  It.  xij  crammekens  totten 
roesgaten,..  maken  y  (?)  stuTers.  Ib.  46;  It.  46, 
84.  —  Schoorgat  (Schoei^t,  scoergat).  Zie 
ABBTaAT,  blz.  41,  en  hierboTcn  9.  ||  Die  een  scoer- 
gat maect  in  tvelt  of  op  beempt,  dat  gemegne  es 
of  was ,  hy  houdt  den  loke  alleen.  tReoht  v.  üccle,  74« 
Daer  een  schoorgat  tuaschen  beyde  leet.  Bruss. 
godsh,  H  290  f>  71  tO  {Anderlecht,  16de  E.).  Schoor^ 
eiï  mennegat  tot  het  lossen  en  ruymen  der  houten 
Tan  den  bossche.  Ib.  Schep.  v.  Alsemberg,  1709. 
—  Spuigat,  zn.  o.  fr.  ouverture  ou  bouehe  d^une 
écluse  ou  vanne,  \\  Als  'tgeregent  sal  hebben  conti- 
nu^lycken  24  uren  langh ,  oft  een  doey  Tan  sneeuw 
sal  zyn ,  soo  sullen  [nl.  de  eigenaars  der  spuien]  die 
merckels  uyttrecken  en  die  spuyegaten  losmaken 
gedurende  denselTen  Tloet  ofte  doey  Tan  sneeuw , . . 
Mabtinkz  1 10  (1596).  —  Win  tgat,  zn.o.  Water- 
iQolenwerk.  Sluis  dienende  om  het  water  op  te 
houden,  en  ie  bezorgen  voor  de  scheepvaart  en  de 


450 


GAV. 


GEB. 


watermolens,  fr.  harraffe  ou  Sdntê  sêrvant  è  regier 
la  reimme  des  eaux  powr  la  navufation  et  Valimen' 
tation  des  numline  kydrauliques  (Bembry).  ||  Twint- 
gat  Btaet  al  in  goeden  pointe  Tan  metowercke  en 
yan  houtwercke,  zonder  [nl.  behalye]  datter  ghe- 
breken  ij  houtine  aermen  stekende  jeghen  den  biQke, 
en  eenighe  steenen  diere  ute  gbeyallen  siin,  dat 
men  wel  yermaken  soude  bin  y  daghen,  ü  mans 
werkende.  BEirsBY,  II,  41,  Schatting  der  water- 
graven  in  1361.  —  En  wel  mocht  men  ghepryst 
hebben  den  wintmenlne,  de  steene,  de  ysere  en 
zulcke  dinghen,  maer  de  bragghen,  de  wintgaten, 
de  groote  poorten  int  watere,  en  dweero  onder 
dwater,  yan  den  poorten  en  yan  den  moelnen, 
mochte  men  niet  prisen,  „en  het  en  was  daer  int 
land  noit  ghesien".  Ib.  It.  blz.  36. 

10)  Allegorisch.  Weoh  en  gat  weten  met 

iets.  JSr  een  gepast  gebruik  weten  van  te  nutken, 
ft.  savoir  faire  ban  usage  d'une  chose.  ||  Oyerzulcx 
ghecocht  hebbende  zeker  rapiere,  omme  dezelye 
ter  handt  te  doene  eenighe  yan  awe  complicen, 
zegghende:  lek  wilde  wel  dat  ick  er  meer  ten 
ghelyoken  pryse  yinden  kon,  ick  weet  er  wech  en 
gat  mede.  TV.  mar,  IV,  230  (1573). 
OAHDACH,  aATTDiVQj  QAUQBDiva,  en  dgl.  Zie 

op  OOÜ. 

OAUGE,  zn.  yr.  IJkmaat,  fr.  jauge.  Kil.  App. 
Gang  ie,  Gauge.  Vasis  mensura  et  capaeitas. 
II  AIzoo  wy  yoortijds . . .  omme  te  yoorsiene  op  die 
ongheregheltheyt ,  faulten,  abusen  en  ghebreken, 
die...  gheweest  hadden,  en  noch  zijn  in  de  maten 
en  bodemen  yan  de  yaten  yan  de  Fransche,  Bour- 
goinsche  en  andere  wijnen , . .  zekere  ordonnanoie 
ghemaeot  hebben  ghehadt  op  tstic  yan  der  gaage 
en  metijnghe  yan  de  yoors.  yaten , . .  PI.  v.  VI. 
27  mrt.  1510,  I,  658.  Zal  de  grootte  yan  de 
tonnen  genomen  worden  op  de  grootte  eii  gaughe 
yan  de  tonnen  yan  Ghendt.  PI.  v.  VI,  28  sept. 
1632,  a.  6,  XI,  664. 

GAUGIEBEN,  aAUQBXBEir,  bw.  Peilen,  roeien^ 
meten,  ijken,  fr.'  jauget.  Kil.  G.  j.  Vergieren, 
dolia  metirif  La  Game,  gaulger,  mesurer.  ||  Pat 
yele  eii  diyersohe  yremde  cooplieden . . .  hemlieden 
gheyoordert  hebben ...  de  wynen ...  in  haere 
schepen  t«  handen  liggende . . .  totdat  sy  die  yer- 
cocht  hebben , . .  also  dat  niet  moghelio  en  es  die 
wynen  dairinne  te  gaugieren  nochte  te  meten.  .P2. 
V.  VI.  27  mrt.  1610,  I,  668.  Dat  gheen  brau- 
wers  . . .  hunlieden  yeryoorderen  . . .  eenighe  tonnen 
te  yollene . . .  tenzy  dat  dezeWe  honden  62  stoopen 
eü  niet  min , . .  en  alyooren  gheteeckent  zynde  met 
['t]mareq  yan  de  stede,  ghegaugeert  en  gheyckt 
zyn  [l.  zynde]  by  de  gheede  yckers.  Bembst,  I, 
342,  K.  V.  Bronwersamh.  1603. 

GAUT.  Zie  gsldsn. 

GAUWELOOS,  bijw.  Onaehttaam,  achteloos, 
fr.  nêgligemment.  Kil.  auctus:  negligens,  soeors. 
Nonchalant.  ||  Nochtans  hebben  wij  [nl.  stapelheeren] 
desen  aertdach  [nl.  marktdag] . . ,  eü  yeel  meer 
andere  aertdaghen ,  neerstelic  bezarcht  yan  coome , . . 
te  meer  omdat  den  yoom.  stapele  t'anderen  tijden 
qualic  en  gauweloos  hadde  onderhanden  gheweeat. 
Ber.  tijden,  I,   194. 

GAVE,  bn.   Zie  Otkxf. 

GAVE,  zn.  Stoffelijk.  Geschenk,  gift,  fr.  don, 
présent,  cadeau.  \\  Wanneer  de  kinderen  huwelyxs 
goed  of  andere  gayen  yan  hunne  ouders  of  yoor- 
ouders  hebben  gehad,  mogen  daarmede  nyt  den 
sterf huyse' yan  hunne  ouders  blijyen.  C.  gr.  Loon, 
II,  437,  Bêckheim,  c.  42  a.  12. 

GAVE  (Gaeye),  zn.  y.  De  gavo  Gods.  Pest- 


nekte,  pest,  h»  peste,  ||  Dit  is  den  eedt,  die... 
gheordineert  is, ..  op  de  scrobbers  en  eorobberssen, 
die  binnen  der  yooghdije  yan  Mol ,  Balen  en  Dessel 
sullen  siecke  pereoonen  bewaren,  die  besmet  sijn 
metter  gaye  Godts  oft  peste.  K.  en  br.  «.  MoU,  a. 
105.  In  wiens  huysen  de  gaye  Ckxlts  es,  sullen  de 
dueren  en  yeinsteren  ter  stratenwaerts  gesloten 
houden  [nc]  den  tennyn  yan  ses  weken  Umok  ge- 
durende. De  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren,  83, 
Vgb.  1526.  Dat  niemant  deser  gemegnte  en  sal 
presumeren  te  gaen  noch  staen  binnen  die  stadt 
yan  Heunnijt,  alsnu  gheïnfecteert  wesende  Yao 
die  gaeye  Godts.  Keicpbhebbs,  Montenaken,  II, 
289  (1634). 

GAVELE,  zn.  Belasting,  cijns,  fr.  impót,  eens. 
—  Hooftgayele  (Hoeftgayele) ,  zn.  m.  Vreemden^- 
hoqfdgM,  een  zeker  recht  4oor  vreemdelingen  te  be- 
talen voor  hun  verhUjf  in  het  landt  fr.  ehevags, 
In  het  Vermandois  bedroeg  het  12  deniera  'sjaars 
yoor  eiken  huisyader  of  weduwenaar  (De  Launère). 
II  So  wie  dat  yan  baten  in  de  poert  yan  Ghend 
comt  te  wonene  eA  doet  dat  portre  sculdich  es  te 
doene,  en  jaer  en  daoh  in  de  poert  woent,  steryet 
hy  in  de  poert,  syn  porterscep  essene  sonldioh  te 
yryene  yan  allen  dienstmanscepe  en  yan  den  besten 
hoefde ,  en  yan  allen  hoeftgayele  jeghen  eiken  heere. 
C.  V.  Oent,  Or.  ch.  1296,  a.  133.  Dat.,  de  abt 
efl  de  kerke  yan  St.-Baefs  hebben  ghecocht... 
[t]8choutheetdom  yan  Eyerghem,..  met  allen  den 
renten,  coepen,  sterfcoepen,  boeten,  praterien, 
hoeftgayelen ,  laten,  opsetene,  afsetene,  en  met 
allen  rechten  diere  toebehoeren.  db  Pb.  en  Bb. 
JEverghem,  62  (1863).  It.  WondtHghem,  28  (1394; 
XV.  Middelburg,  43  (1450).  Dat  ons  belieft  heeft, 
int  jaer  xy<:  en  y^fthien,..  den  supplianten  te 
consenterene  . . ,  dat  die  buijtenpoorters ,  beyrijt  in 
een  yan  den  drie  ambachten,  te  weten  weyerie, 
maelderije  en  yolderije,  yrij  en  exempt  bliyen 
souden  yan  te  betalene  thneren  oyerlijdene  eenioh 
beste  hooftcattel  ofte  hooftgayele  den  ofBciers  yan 
der  plaetsen  daer  zij  huerlieder  woenstede  en  resi- 
dencie  houdende  sijn.  db  Pottbb,  Ghnt,  I,  103 
(1516). 

GAVELINE  (Gh^yelyne),  zn.  Werpspies  of  séhiehi, 
halve  piek^  fr.  javeline.  \\  Gayelinen,  gebanslach- 
ten  (.'),  piecken  oft  lansen,  nair  adyenant,  yan 
den  ponde  grooten,  twee  grooten.  Watertol  1550. 
Gayelynen,  pycken  oft  landen,  betaelt  naer  de 
weerde  yan  den  ponde  grooten,  niet  ala  met  pas- 
poort, ij  grooten.   Tol  te  Antw.  1623. 

GAWECH,  zn.  m.  {Ghsanweg),  Voetpad^  fr. 
sentier.  \\  Een  boenre  lants,..  neffens  den  gha- 
wech...  DE  Vlaminck,  Zwyveke,  149  (1350). 
Zuudt  an  den  curten  gaewech.  de  Pb.  en  Bb. 
XXIII.  Basel,  31  (1521).  Item,  sal  den  schaudt 
genieten  den  auden  gaewech ,  behauden  alle  jaeren 
te  planten  xxy  poten  aen  denseWen  gaewech.  Ib. 
XXV.  Kruibeke,  6  (1600). 

GEAU VIERT,  yerl.  deelw.  Waarschijnlijk  te 
lezen  gesauyiert  (gesalyeert) ,  gihorgen,  fr.  sauvL 
II  '  Moesten  composeren  ter  wille  yan  denzelyen 
bailliu  die,  perseyererende  in  zyn  opghelyc,  com- 
men  was  naer  't  oyerliden  yan  den  yoors.  wylen 
Willem  Lanczweert,  binnen  der  heerliohede  yan 
Dronghene  eü  aldaer  gheauyiert  oft  gedaen  by  synen 
dienaers  alle  de  catheilen  eii  andere  goet  denselyen 
wylen  Willem  toebehoorende , . .  als  ghekonfiskiert, 
hoewel  dat  hy  gheen  recht  en  hadde.  DB  Pb.  en 
Bb.  I.  Drongen,  34  (1457). 

GEBAERT,  yerl.  dw.  yan  baren.  Ontstaan, 
gesproten  (een  recht),  fr.  né  {un  droU)*  \\  Hebben 


GEB. 


GEB. 


4B1 


ftltyt  ontkent  den  heer  deswegens  actie  tegen 
deselre  gel>aert  te  wesen,  dan  alleen  den  scholt 
de  boete  oft  amende  daervan  [»/.  van  eenen  ge- 
geren  kaakslag].  —  Oft  hierdoor  den  heer  sonde 
actie  gebaert  wesen  om  deswegens  tegens  de  be- 
olaeohde  cnmineelyck  te  ageren.  C.  gr*  Loon^  1, 
607   (1702).  Zie  het  meer  gebruikelijke  gebobbk. 

GEBAILQëT,  Terl.  deelw.  Voorzien  van  baUes, 
aoM  een  ticJcettd  (een  strijdperk),  fr.  pourvue  de 
palisiodes  (une  liee).  \\  Den...  dach  Tan..,  zo 
BOude  men  bin  der  stede  van  Brugghe  eenen  camp 
ffhedaen  hebben,  en  was  tcryt  al  gheordineert  up 
oe  groote  maerct,  en  al  ghebailget  alsoore  toe 
diende ,  en  mjns  heeren  huns  al  ghemaect  en  ghe- 
ordineert. Ol.  Y.  DiXMVDEy  122. 

G£BACKS£L,  zn.  o.  BaJcsel,  ovenvol,  it,fimmée, 
II  Die  contrarie  sal  bevonden  worden  gedaen  te 
hebben  [»/.  geen  zuiver  en  onvervalscht  graan  ge- 
bakken] f  sal  het  heel  gebacksel  verbeuren  en  daertoe 
noch  6  guldens.  K.  en  br,  v.  Santhoven,  1665,  a.  56. 

GEBALENGEËKT,  verl.  dw.  Van  een  schip. 
Vborxien  van  boeien,  ankerboeien,  fr.  {cTun  bdteau) 
vowrou  de  bou4ea»  jj  In  die  havene  zyn  verzekert- 
nede,  daer  men  de  scepen  leicht  omme  tont- 
ladene;  de  meester  es  sculdich  dat  te  voorziene, 
omme  hem  en  omme  zine  scipliede,  en  te  lecghene 
balenges,  alsoo  dat  de  coepliede  gheene  scade 
en  hebben  en  dat  zy  daeromme  niet  verliezen  dat 
■cip  niet  wel  ghebalengeert  en  es.  Macqüet, 
Domme,  191,  Vonnêesen  v.  Domme,  a.  19.  —  Art. 
16,  Juffementê  d'OUron,  zegt:  lU  8*iU  toni  iiU  on 
mng  ,yhaven'*  qyi  cueiehe  [l.  waar  weinig  water  is], 
ile  eont  tenmx  ^  mettre  baleingnee  aa  ancoree,  qu'ü 
apieryent  au  plain  [die  zichtbaar  zijn].  Pabdebsüs, 
XoM  morii.  De  vonnessen  v.  Domme  zeggen  nog  a. 
16 : . .  ware  eenich  ancker  zonder  boeye ,  die  hem 
8C»de  dade,  dies  dancker  ware  wert  sculdich  te 
beteme;  en  in  zulcken  haven  es  men  sculdich  te 
lecghene  bailgrie,  dat  zy  ghene  scade  nemen. 
(Zie  ook  dit  Seerecht  v.  Domme  bg  Wamkönig, 
Fl,  8t.  u.  Bg.  I,  Urk.  86);  en  het  Zeerecht  v. 
Aniw.:  ^De  schepen,  hennen  ancker  worpende, 
moeten  eene.boije  oft  dobber  daerop  hebben;  enz." 
C.  V,  Aniw.  eomp,  IV,  viy,  137. 

GEBANDËN,  verl.  dw.  £ig.  gebannen.  Aan 
het  gemeen  gebruik  outxegd,  fr.  interdit  è  Vueogê 
eommun,  ||  Gepresupponeert  dat  die  waerande  vry 
en  van  andts  gebanden  is,  wordt  geresolveert  dat 
den  heer  wel  is  gefundeert  te  stellen  die  peene 
van  eenen  goldtgulden.  C\  gr.  Loon,  I,  236  (1615). 

Zie  BAKYOBBT. 

GEBARE|  an.  v.  Uiterlijke  houding,  handelingen, 
werken,  fr.  maniiret,  extérieur,  aetee.  Kil.  Ghe- 
baer,  ghebeer,  gestus.  \\  yd«  gebuer.  Ie  sie 
men  vint  nu  officiere  [nl.  ambtenaars]  Van  vele 
oiBcien,  die  de  maniere  Becht  maken,  met  woerden 
en  met  gebare,  Alsoft  geen  ander  God  en  ware 
Dan  die  si  dienen.  8eo.  Blit.  v.  Maria  605. 

•  GEBBE,  zn.  Soort  van  tiëch,  fr.  eorte  de  poie- 
eon.  Kil.  Ghebbe,  /He.  i.  gheepe,  aeu»,  piseie 
longiMtimo  roetro:  xiphias,  gladiue  pisdi.  Niet  de 
geep  of  het  ttekelbaarsje.  jj  Dat  niemen  en  ver- 
ooepe  coper  noch  ghebbe  over  salm,  hy  en  setter 
een  zwert  vaenken  by ,  op  x  s.  par.  de  YLAicnrcKi 
Vgb.  36  (16<U  E.). 

GEBEDINGE,  zn.  Dankgebed,  fr.  aetion  de 
grdees.  ||  Naer  dese  victorie  wy  waren  alhier  pro- 
cessie draghende  en  ghebedynghen  en  danckbaerheyt 
tot  Godt  don  Heere  van  alle  victorien  van  hem 
procederende.  Piot,   Chron.  816. 

QEBEENTE,  obbbinte,  zn.  o.  1)  Gebeente,  de 


gekamenlijke  beenderen  van  den  meneoh,  fr.  les  oe, 
VensenU>le  des  oe  de  Vhomme.  jj  Want  io  ghes weghen 
hebbe,  soe  sijn  alle  mine  ghebeente  veroudet.  (?e- 
tijdb.  15(le  E.  Soven  psalmen,  ps.  31/32,  Lat.  tekst 
ossa  mea. 

2)  Beenderen  van  dieren,  fr.  os  d^animaux.  jj  Die 
enich  Yuylsesse  daerop  [nl.  op  het  kerkhof]  dreeght, 
ocht  ghebeynte  uten  vleeschuyse  daerop  dreeght 
ocht  werpt.  Rb.  v.  Diest,ji,  12. Cleyn gebeynte. 
Oevogehe  en  klein  unld,  fr.  volaille  et  menu  gibier, 
Na  opsomming  van  de  groote  stuks  en  de  ,,kapuinen, 
binnen,  kiekens,  patryzen  en  sneppen,  hazen, 
wilde  konijnen  en  speetvarkens*',  wordt  gezegd: 
II  en  allen  't  voors.  deyn  gebeynte  meest  te  be- 
deylen  ten  [nl.  over  den]  iersten  en  tweeden  dage. 
Schepenen  maaltijd  te  Diest  in  1608. 

GEBEIDEN  (Gebijden),  onz.  en  bedr.  ww.  I.  OKZ. 
—  Beiden,  wachten,  toeven,  geduldig  wachten,  fr. 
attendre.  jj  Als  den  schipper...  ter  plaetsen  is 
daer  hy  gevuechelijck  can  gebeiden.  (In  het  voor- 
gaande art.  staat  „verbeiden":  al  waert  dat  hg  ter 
plaetse  waere  vandaer  hij  eenichssints  soude  connen 
verbeijden  oft  schrijven).  C.  v.  Antw.  comp.  lY, 
viy,  102,  103. 

II.    BEDB.   —    1)   Aanschouwen,    afwachten,    fr. 

voir,  attendre.  Gebeiden  ieins  dOOt.  Mem 
overleven,  fr.  snrvivre  è  qn.  \\  Esser  eerve  daer 
ander  de  bladinghe  of  heffen  tharen  lyve,  daerof 
sta  min  vrouwe  up  hare  recht  omme  hare  bile- 
vinghe.  derinne  te  hebbene,  up  dat  soe  ghebyt 
de  doot  van  denghenen  die  se  hebben  en  heffen. 
C.  V.  Gent,  I,  5.S5,  Vonnis  v.  1353,  a.  8.  Al- 
diesghelike  wysen  scepenen  ghedeelich  de  somer- 
vmchten  die  in  der  houderigghen  gront  besaet 
waren  ter  doeit  van  Heinric,  haren  man  was, 
ghemerct  dat  Heinric  vorseit  ghebeet  en  over- 
leefde aif  meye,  dat  alle  somervruchten  scul- 
dich syn  cateyle  gherekent  te  sine.  Ib.  I,  589  > 
Vonnis  v.  1415.  Zie  ook  Verdam  II,  058,  en 
in  ons  Glossarium  BBiósir.  Item,  eenen  audsten 
zone  ofte  dochtere,  anveerdende  leen  ter  doot  van 
den  vaedere,  by  den  vaeder  ghecocht,  en  d^of 
ter  eerfvon  commende,  hebbende  eenen  broe- 
der ofte  zustere  in  lèvene  ter  doot  van  den  vae- 
der, es  ghehauden,  naer  dezelve  costume,  den 
gheheelen  ooopschat  in  deele  te  brynghene,  niet 
jeghenstaende  dat  zyn  moeder  de  bylevinghe  daer- 
anne  houdt,  eü  ooo  dat  hy,  ter  eerster  doot,  maer 
deene  helft  en  ghebruuct,  en  oec  dat  zyn  broedere 
ofte  zustere  de  doot  van  huere  moedere  niet  en  ghe- 
biede.  C,  v.  Auden.  Cah.  prim,  lY,  17.  It.  xxYiii, 
19.  Eest  80,  dat  Kateline  de  doet  van  joncvrouwe 
Soetine  ghebeydt.  Diebicx,  Mém,  II,  435. 

GEBELT,  verl.  dw.  (In  de  belle  zijnde).  Onder 
voogdijschap  staande,  fr.  étant  en  euratéUe.  jj  Van 
overjarighe  ghebelde  weesen . . .  Yooohdien  van 
overjaerighe  weesen  moeten  openbaerlyok  ghepu- 
bliceert  en  vercondlcht  worden  ter  viersohaere,  en 
met  t*clinc]cen  van  de  belle  ter  maerct,  ter  stede 
van  Assenede,  metgaeders  by  een  kerokghebodt 
ter  plaetsen  daer  de  ghebelde  wonachtioh  zyn.  C. 
9.  Assenede,  XYi,  5,  en  passim.  Zie  ons  Glossarium 

op  BELLE. 

GEBEBCHTE,  zn.  JEene  onaanzienlijke  verhe- 
venheid van  den  grond  in  eene  platte  landstreek,  fr. 
une  éléwttion  peu  considérable  dans  une  contrée  de 
plaines.  jj  In  den  gheberohten  tusschen  de  vivers 
van  mynss  heeren  Ghildolfs  eü  de  daeldinghers 
[nl.  de  erfgenamen].  C.  v.  Brugge,  I,  204  (1  mei 
1275).  —  Deze  hoogten  worden  te  BruRge  nog  ge- 
heeten  de  Bergjes  van  Assebrouck  ((ïiUiodts). 


4^ 


GËB. 


GËB. 


GëBEREN  (Qebeeren),  ow.  Te  werk  <;aan,  ir. 
«0  démener.  Kil.  Gh ebaeren,  baeren,  o. a.  edere 
gestut j  geeiiculari,  gerere  te.  ||  Die  andere  die  af 
yielen  [»/.  van  eenen  hoogen  berg]  gheberden  oft 
si  te  dode  yielen.  Aller  kersienb.  64.  Potestaat. 
Wat  maecte  [nl,  maakt  gij]  gCBcals!  Hoe  roepti 
8oe  ?  Hoe  leelic  gebeerdy  ?  Sev.  Blis,  v.  Maria^  1422. 

2)  Begaan.  Laten  geberen.  Laten  begaan^  fr. 
Ittueer  faire.  |)  lite  Jode.  Den  potestaet  Selen 
wyt  opt  corte  gaen  Tercleren,  En  dan,  men  later 
hem  met  geberen.  Ib.  196.  Potestaet.  Laet  mj 
gabeeren,  lo  sal  Temcmen  Tan  liaren  bedrive,  En 
wat  si  meynen.  Ib.  1461. 

3)  Geberen   met  verghetentheit.   Ver- 

geien  f  bejegenen ,  onthalen  met  vergetenheid ,  fr. 
oMier,  accueUtir  avee  VoMi.  (Men  vergelijke  dit 
geeegde  met  het  injurias  voluntttria  oblivione  con- 
triveram  Tan  Cicero  ad  Div.  I,  9.)  ||  God  heeft  se 
[fiZ.  de  zondige  menschen]  seer  Triendelike  eü 
minnentlike  ghewaemt  in  corten  tiden  met  sterften 
en  oec  andera,  en  het  helpt  luttel,  eü  het  es  der 
kentenheit  ondanckelike  gheweest  en  gheberen  met 
Torgetentlieit,  oft  OTer  dusent  jaer  were  gheweest. 
AlUr  kerstent.  19.  Verdam  oebaben. 

GEBERSTEN,  ow.  Ontbreken,  fr.  manquer.  \\  Dat 
daer  engheen  poent  Tan  rechte  ane  gheberst.  Èruts, 
godth.  B  14&4,  Sckep.  v.  Perek  (1346).  Zie  Verdam. 

GEBEUREN  (Gebueren,  Limb.  geboeren),  ow. 
])  ToewMeny  ten  deele  vailenf  fr.  éokoir,  tomber  en 
pairiage.  \\  Heesschende  Tort,  als  coeperigghe,  omme 
ter  goeder  trauwen  Toirt  te  gliane  jeghen  hare 
kindre,  dat  de  Toraeide  drie  leene,  noch hanghende 
in  sheeren  handen,  ghecavelt  weerden,  en  dat  so 
\nl.  %\j]  ontfaen  zal  zulke  leene  als  haer  by  caTele 
ghebuerea  zullen,  of  een  ofte  twee,  en  so  wien  dat 
de  be8t«  caTel  ghebuert,  dat  hy  den  andren  be- 
groeten zal  int  aTenant  Tan  der  werdden  Tan  den 
ghelde  datter  omme  ghegheTen  was.  C.  v.  Oent, 
I,  663  (26  oot.  1396). 

2)  Van  reokiswege  toekomen,  fr.  revenir,  étre  dü 
de  droit.  \\  Item,  sal  die  parthye,  der  clagens  noodt 
weere,  oock  soo  hooghe  en  leege  broecken  hebben 
als  ons  en  onse  stadt  Tan  allen  saecken  geboeren 
en  gebroecht  weerde;  en  oSt  dien  parthyen  des 
niet  en  geneught ,  soo  stellen  wie  die  op  onse  landt* 
xeofat.  O.  JAége,  1  febr.  1447,  a.  15,  Bree.  Soe 
wanneer  der  stadthouder  eenen  mandagh  beschrijft, 
■oe  gebueren  hem  Tan  elcken  brieff  iiij  potten 
[wQns].  C.  leenh.  v,  ^eJSertogenrade,  a.  17.  Verdam 

eXBOBEK. 

8)  Zich  voordoen,  t.  aanbieden,  fr.  *e  présenter. 
II  D*OTermomboir8  sullen  nemen  emstich  toesioht 
op  de  sterf  huysen  binnen  onser  stadt  Tan  LoTen 
gebeurende.  C.  v.  Loven,   Weeskamer,  24. 

GEBEURTE,  zn.  1)  Beurt,  rangorde^  fr.  totir, 
remg  aUemaüf.  Kil.  Ghebeurte,  gheboorte. 
Tis  nu  myn  ghebeurte,  nune  ad  me redii ordo. 
Verdam  oeboobte.  ||  Wat  manbe  die  name  andren 
syne  ghebeurte,  of  die  se  hem  liete^neroen,  Ter- 
beurde  zztj  den.  K»  d.  Volders  te  Auden.  1338 
(Deze  keure  werd  teTens  oorspr.  in  de  Fr.  taal 
nitgegeTen ,  doch  alle  de  Nederl.  min  of  meer  duis- 
tere woorden  zgn  er  onTertaald  in  gebleTen;  by 
fiuyttens,  Corpor.  215).  It.  K,  CoLeuvr.  Auden.  Bk.  ^. 

2)  Maal,  keer,  ft.  fois.  T'eloker  gebeurte. 

Téücene  als  hei  gd>evrt,  lederen  keer,  fr.  chaque 
fois»  II  Op  de  boete  Tan  thien  ponden  parisis  t'elcken 
alst  ghebeurt.  —  Oock  is  ongheoorlooft  eenige  beesten 
te  wateren  in  den  Yseren , . .  op  de  boete  Tan  twin- 
ti49h  BchelÜDghen  parisis  t'eloker  ghebeurte,  als  boven. 
C  V,  Veuma,  zli,  a.  4,  5. 


3)  By  gebeurten.  Om  hewten,  h.  iowp  k 
tour,  d  tour  de  róle.  Kil.  Met  ghebeurten  oft 
behoorten  iet  doen,  per  mees,  tndMeim,  aUer^ 
natim  aliquid  agere.  \\  Zullen  de  xvj  ghesellen  Tan 
der  parure  ghehauden  zyn,  Tan  tsondasS^  ^^"^ 
den  Beloken  Paesschen  tot  Baefmease,  telken  son- 
daghe  te  schietene  met  vier  bussen  ofte  coleuTren 
tusschen  staken,  by  ghebeurten,  drie  heulapelen. 
K.  d.  Coleuvreniers  te  Auden.  1518,  a.  8.  De  gref- 
fiers,  presentmeesters  eü  schepenenbode ,  by  toure 
ofte  gebeurte,  zullen  gehouden  zyn  ten  d3rngdage 
hunlieden  ter  kamer  Tan  schepenen  te  Tinden  ter 
ure  Tan  't  vergaderen  van  schepenen.  C.  o.  Auden. 
Stijl  kamer,  yii,  1.  It.  C.  v.  Assenede,  XTiii,  16. 
Zie  ook  behoostb. 

GEBIEDEN,  onz.  en  bedr.  wkw.  I.  bbdb.  — 
1)  Afkondigen,  openbaar  bekend  maken ^  —  bevden, 
te  koop  of  te  pachten  bieden,  't  welk  meestal  in  de 
kerk,  doch  ook  aan  of  vóór  de  kerk  gedaan  werd, 
fr.  publier,  annoncer,  ordonner,  mettre  en  vente, 
baiUer  è  ferme  publiquement,  ce  qui  se  faisaU  la 
plupart  du  temps  dans  VégUse,  cependani  aussi  prh 
OU  devant  Véglise.  \\  Om  beter  te  komen  tot  ken- 
nisse  van  degene  die  sulcken  misdaet  mogen  hebben 
gedaen,  is  men  gewoon  on  vermach  mmi.t«  ge- 
bieden dat,  ingevalle  dat  ijmant  van  de  misdadige 
oft  Tan  den  geselschappe  wesende  eü  hem  des 
gemoeljt  hebbende,  tseWe  compt  te  kennen  geven 
eü  den  misdadigen  aenbrengen,  dat  h\j  van  de  daet 
eü  misdaet  ten  eeuwigen  daege  vrij  en  ongelast  sal 
wesen.  C.  v.  Antw.  comp.  vu,  j,  4.  Ten  selven 
eijnde  mach  men  oock  gebieden,  dat ...  a.  4.  —  To 
dijken.  ||  Ware  dat  sake,  dat  de  here  van  den 
lande  wilde  weder  diken  dat  lant,  so  ware  men 
schuldech  iij  sondaghe  te  ghebiedene  in  de  prochie 
dar  dat  lant  leghet  al  deghene  dire  erfactech  of  sin, 
dat  si  quamen  diken  har  lant.  Oork.  26  febr.  1259. 

—  A  88  is  e.  II  Dese  assise  solen  wi  hon  doen  gkebie* 
den,  en  die  se  nemen-  solen  ochte  hueren,  solen 
se  verborghen  den  rintmeesteren,  ter  stad  behoef, 
voere  onsen  scouthet  eü  scepenen.  Oork,  keer  e. 
Diest,  2  juni  1335,  a.  4.  —  Beteringe.  i|  Alzoe 
balde  als  van  dootslaghe,  van  leemden  oft  van 
enigen  anderen  strijde  en  onminne  die  claechte 
gedaen  es  eü  die  beteringhe  daeraff  geboden,  ge- 
ropen  eü  bevolen  es  te  doene ,..  K.  v.  St^ Truit^u, 
1366,'  a.  32.  —  Cerkemanagie.  ||  Dat  men  die 
[nl.  tserkemanage]  ghebieden  saude  tsondaegs  huter 
kercken.    Ajoad.    darchéoL    1860   blz.    105   (13  <1). 

—  Erve  of  panden.  HDitTorseidehervedatdede 
Clais  van  Wildebrouc  ghebieden  iij  sondaghe  in  de 
kerke  te  coepe  te  Zeewerghem.  Oork.  3  dee.  1287. 
Van  elcx  menschen  erve  die  men  in  de  kerke 
ghebiedt  Tan  sprost  halven,  es  den  meyer  souldich 
te  ghebiedene,  eü  te  hebbene  van  elcken  persoen 
Tier  peeninghe  parisise,  en  Tan  pande  die  men 
ghebiet  te  lossene.  Tier  peeninghe.  Qends  charik, 
37,  a.  7  (1366).  Doe  berieden  hen  de  soepenen  en 
de  meyer  also  dat  men  dat  gheleghe  [te]  oope 
ghebieden  soude  ute  der  kercken,  en  een  ghebot 
meer  ghoTen  dan  men  anderen  goede  souldech  ware 
tn  gheven.  Oork.  18  mei  1368,  Abdij  Vorsi  (twee- 
maal). Item:  C.  v.  Antw,  1545,  YI,  44;  Co. 
Brugge,  I,  219,  a.  14;  C.  a.  Brussel ,  \^^ ,  ^ 
228,  Ghristijn  denunciare;  C.  v.  Santhoven,  St^l 
1557,  a.  243.  Heeft  een  man  zgn  erve  Tercocht,.. 
esser  Trempt  man  inne  en  calengiert  de  geboorte, 
hij  moet  doen  gebieden  en  weder  opgcTen  der  ge- 
boorten. —  DerTe  moeste  men  doon  gebiedene  te 
coopene  in  de  kercke.  Trecht  v.  Ucole,  73,  115. 
Waert  dat  zake  dat  dies  niet  en  waere,  so  sonde 


GEB. 


ÖEfe. 


453 


men  dat  erre  doen  gebieden  in  die  kercke  en  ten  < 
hoeohsten  brengen  én  rercoepen.  Vonnis  v.  üoele  49. 
—  Geboden  of  voorboden.  |1  Item,  moethi  [lU, 
de  meier]  de  gheboede  ghebieden  Tnn  sheeren  alren 
in  de  keerke.  Y av  Lokekev, 'St-Fierre,  Latendêtiêf 
13<&«  E.  ft.  29.  Negeen  gebot  es  de  econtete  scul- 
dech  te  gebiedene  aonder  den  abt  jof  sinen  bode 
en  Bonder  ein  gheheet,  het  ne  ware  loke  te  soou- 
wene  en  waterlaet.  Bn  de  sooutete  moet  gebieden 
en  Boouwen  up  die  tijt  dat  het  aoepenen  nutte 
dinct,  en  laat  te  gebiedene  en  pande  te  Terbie- 
dene.  Oork.  25  febr.  1252.  Dat  wi  beede  te  gha- 
dere , . .  agn  souldeoh  te  zettene  en  tontzettene  den 
hoQungbere  ofte  den  pandere  die  onse  ghemeene 
ghebode  ghebiede.  Oork.  19  juni  1295.  Ware  so 
sake,  dat  de  ommeaaten  die  yorbode  niet  ne  leiden 
en  gheboden  binnen  den  Tiertien  nachten  dema,. . 
80  maeh  oase  bailliu ...  Cv.  Oenij .  Or.  ch,  v. 
1297y  a.  180.  —  Geding  e.  ||8o  wie  dat  wille  word- 
den portre  in  Antwerpen,  dat  aal  sQn  des  ▼ridaeghs, 
als  men  met  den  home  ghebiedt  ghemeene  ghe- 
dinghe,  ochte  in  chouwe-ghedinghe.  Kb.  v.  Aniw. 
a.  159.  Wordt  tvoeentghedinghe  gheboden  ter  kereken 
des  sondaeghs  daer  te  Tooren,  te  mistyde.  C.  v. 
MsreniaU,  i,  2.  —  Een  rast  goed.  Q-eboden 
en  VOlboden  goet.  Een,  mei  de  dfie  ter  uitwin' 
uimff  vereisehie  kerl^eboden  en  een  vierde  van  sralief 
mtgewtmnen  ffoed,  £r.  «a  bien  évineé  avee  lee  troii 
proetamations  d^igliee  ei  la  qnairihne  de  gréee, 
II  Dat  N.  eü  N.  vyf  daghmael  bempts . .  belegen 
te  Beetsse,  te  Qodeiaen,..  met  maenisse  sme\jers 
eü  Bgrontheren,  en  met  wysdome  der  scepene  Tan 
Beetsse  Toixv.»  denselven  mejer  en  gronthere  in 
de  bande  opdroegen  als  geboden  en  Tolboden  goide, 
Tertegen  met  enen  halme  en  hen  te  maele  dairaf 
ontgoitden  en  onterfden  te  name  efi  orbere  Art 
Ontjans . .  en  dat  deselTO  Art  Oatjans, . .  met  mae- 
nisse smeyers  [ende]  sgrontheren  en  met  wysdome 
der  scepen  Tan  Beetsze  Toirg.  gegoidt  en  geérft  in 
de  Toirs.  yjl  daghmaele  bempts ,  als  in  geboden  en 
Tolboden  goide,  met  allen  hofïrechte  dairtoe  senl- 
dich  en  gewoenlec.  8ehep,  v.  Thienen,  15  jannari 
1405.  —  Eenen  keur,  een  gereehteiyk  on- 
derzoek. II  Dese  Terolaringhe  en  settinghe  was 
gheghoTen  efi  yerelaerst  in  den  oceasione  dat  de 
baimu  Tan  den  lande  Tan  Aelst  eenen  koer  dede 
ghebieden  als  Tan  Ghristiaen  sWorms  doot,  ons 
poorteren  Tan  Gheeraerdsberghe.  C  o.  Amden.  2d« 
d.  88  (1355). '—  Jaerkeur.  Zie  C  v.  Aalet,  Orig. 
nr.  28.  —  De  tiende.  ||  Dit  moet  deghene,  die 
Tan  onsen  alTen  es ,  doen  ghebieden  in  de  kerke  te 
Yiane,  gheliio  Ton  onsen  scoeTen,  en  alsoe  men 
heeft  ghedaen  tote  bare  [til.  tot  hier] .  Oork.  19  ang. 
1288.  —  Uatloke  of  sehouwing.  ||  Men  ghe- 
biedt teleken  half  meerte  nutloken.  -C,  v.  AaUt^  x, 
1.  —  Eene  Terordening.  ||  De  medegaeiide 
ordonnantie  in  deselTe  stad  geboden  en  ujtgeroe- 
pen.    O.   P.-S,  aeOr.  10  apr,  1727. 

2)  Verordenen^  fr.  statner,  \\  Voort  ghebieden 
wy  dat,  «o  wie  so  tiken  eoqpt  Tan  de  tycwoTers, 
deen  jeghen  den  aadien, . .  dïat  hj  Terbenrt  t  sol. 
•—  Yoort  ghebieden  wy  dat,  ware  dat  sake  dat 
yemene  die  Tinders  wederseide,  dat  hy  Terbuerde 
X  sol.  —  Voort  ghebieden  wj  dat,  so.  wie , . .  die 
ten  ghedinghe  en  toreoontscepe  niet  en  qname . . , 
dait  hi  Terbuerde  xy  den.  —  Wy  ghebieden  de  tilde 
\l.  de  ttke]  lano  te  makene  Tj  ellen  en  1  Tieren- 
deeL  —  Wy  ghebJedeo  ia  xy  te  cammene  en  niet 
meerder.  —  Wy  ghebieden  niet  te  weTone  naer  de 
olaptafle.  —  Wy  ghebieden  dat  no  meester  noch 
enape  ga  met  hoopmannen  om  tiken  te  ooopese. 


K.  t^kwevere  te  »e.pieter$.  Mei  1280.  Men  'ghe- 
biet  dat  niemen  ne  draghe  wedemesse . . .  Kb.  v. 
Auden.  v.  1338.  Van  wMpene  ie  draghene.  —  Men 
ghebiet , . .  dat  niemen  ooepe  no  Tercoepe  eene- 
gherande  graen, . .  Tort  geclopt  es.  Ib.  Van  den  ' 
grane.  —  Men  Terklaart  wel  eens  het  w.  gebieden 
door  verbieden,  wanneer  het  gcTolgd  is  door  eenen 
ontkennenden  byzin;  wel  is  waar,  dat  een  bevd 
een  verbod  in  zich  besluit,  men  zie  echter  in  het 
w.  zelf  niets  dan  een  boTol ,  eene  Terordening ,  een 
statuut.  Onze  zooeTen  aangehaalde  oorlr.  e.  mei 
1280  bcTat  ook  Terscheidene  artikels  met  het  w. 
Ter  bied  en,  en  daarom  sluit  zy  met  de  woovden: 
„Dese  ghebode  en  dese  Terbode  syn  gemaect 
en  Temieuwt  enz.** 

8)  In  rechten  betreeken  ^  ir.  aitraire  en  Juitiee. 
II  Dat  he  den  oost  en  schade  talen  sal  dee  Tet^ 
wonnen  en  int  onrecht  Tonden  woirdt.  —  We , . . 
den  anderen  oost  en  schade  andeit  mit  ghebieden  of 
anders,  soe  wie  dat  is,  Toer  meistere  en  gesworen. 
C.  V,  Maaetrickt,  stat  v.  1880,  a.  115. 

4)  Aanhouden,  fr.  arréter^  appréhender.  ||  Van 
yemant  te  gebiedene  met  eenen  soepene,  den  sce- 
pene y  s.  p.  Den  ampman  1  s.  p.  —  Voor  de 
slakyngen  Tan  de  geboden  persoenen,  als  de  somme 
tpont  groote  excedeert,  met  y  soepenen,  elcken 
scepene  y  s.  p.  —  Ónder  tpont  sroote,  eenen 
scepene  y  s.  p.  O.  e.  Auden.  2^  d.  260  (1581). 
—  In  goTangenis  zetten.  ||  Dat  men  nye- 
manden  en  sal  Toeren  en  ghebieden  in  ghcTancke- 
nisBe  dan  binnen  der  Tryheit  Tan  IiM<uwe,  om 
eenighe  misdaet.  K.  v.  Leeuwe,  7  mei  1307,  JSrab, 
Teeeien,  I,  742. 

5)  Dagvaarden,  fr.  M<mmer.  \\  Voert  poertre, 
daer  wonde  up  es  ghefeit,  dien  es  men  sculdech 
te  ghebiedene  ten  huus  daer  hy  woent  binnen 
Ghood,  metten  bailliu  ofte  met  eenen  gheswome 
cnape ...  Co.  Oeni ,  Or.  ck.  1297 ,  a.  88.  It.  a. 
85.  Dat  de  Toorseyde  Steen  zine  laetste  woonste 
was  bin  der  stede  Tan  Brugghe,  daer  hy  noch- 
tanne  niet  gheboden  en  was.  —  Want  hy  ghe- 
boden was  ter  plaetsen  daer  hy  laetst  woonde.  — 
Al  eist  zo  dat,  ala  een  persoon  in  den  Steen  ghe- 
Tanghen  es,  gheboden  es  te  rechte,  dat  en  doet 
men  niet  als  te  zynder  woonste,  maer  als  te  zine 
persoone,  die  men  daer  Tindt.  C.  stad  Brugge, 
II,  44,  45.  Wanneer  sy  [fd.  de  gedagvaarde  ge- 
tuigen] ter  eerster  instantien  niet  en  compareren, 
wysen  schepenen  nog  eens  te  gebieden  op  een  boet 
Tan  scTon  schellingen.  O.  Liége,  26  juli  1624,  a. 
15,  Graafê.  Loon.  —  Ter  waerheit  gebieden. 
O.  V.  Brugge,  I,  846. 

6)  AfnaMen  (uitspraak  Tan  het  gerecht),  fr. 
attend/re  {Ie  pronongS  de  la  jusiiee).  ||  &  wat  portre 
Tan  Ypre  gheToUecht  worde  te  wetten  buten  in 
der  casselrie,  Tan  den  Uto,  Tan  £aite  ghedaen  up 
wetachteghe  lieden,  daer  hi  onghehecht  af  quame 
bin  der  stede,  en  hem  tYpre  te  wette  legghen 
wilde,  dat  hi  sinen  lechame  in  de  Tanghenesee 
legghen  moet,  omme  wet  Tan  der  stede  te  ghe- 
biedene Tan  dien  fiute.  Vavdxitfxxsbboom,  Varia 
Tfrensia,  I,  60  <1884).  Zie  GSBXiDSir. 

II.  Oirz.  —  Met  dezelfde  bet.  als  onder  1)  H  Alse 
hy  [nL  de  meier]  ghebiet  Tan  sproilts  alTen  in  de 
kerke,  heeft  hy  eene  proTende,  sonder  wyn.  Vi.v 
LoKXXXV,  St.'JPierre,  Lavenderie^  134e  E.  a.  39. 
De  scoutete  moet  gebieden  en  scouwen  up  die  tyt 
dat  het  soepenen  nutte  dinot.  Oork.  26  febr.  1252. 

G£BI£D£NI8  (-se),  zn.  t.  Ghroetenu,  fr. 
saimtationêf  compUmenis,  baisemains,  (Kramers). Kil. 
Ghebiedenisse,   oommendaüo,   ||   Me  Vrouwe, 

67 


m 


GEB. 


GEB. 


naer  onse  oidtmoedige  gebiedenu . . .  Brief  d,mag%ttr. 
«.  DieH  aan  mewouw  o.  Zedhem^  25  juni  1685 
(Stadsarchief,  krygszaken). 

GEBIEDING,  sn.  y.  Voor  oogen  gebieding. 

Bml  ter  verschijiniiff  voor  de  rechtbank,  fr.  ordre 
de  eomparUion  dewuU  la  jmiiee,  \\  Soo  wie  erf- 
penninghen  te  heysBchen  heeft,  mach  dat  doen 
met  ghedachyaerdinghe  oft  voor  oogen  ghebiedinghe, 
aonder  de  maniere  van  besettinghe  ofb  ghedae- 
ghinghe  te  moeten  onderhouden.  —  Vestinghe  yan 
erfgoeden,  die  verkocht  «ijn,  myminghe,  enz.  enx., 
mach  men  begeeren  en  intenteren  by  gedachvaer- 
dinghe  oft  voor  oogen  ghebiedinghe ,  aonder  te  derven 
doen  instantie  van  beseth  oft  ghedaeginghe  met 
treyn  van  genechten.  C.  o.  Breda  1547,  a.  80,  81. 

GEBIJNAEMT,  bn.  Bijgenaamd^  fr.  turnommé. 
II  Fiere  De  Maeyere,  weert,  ghebvjnaemt  „den 
aermen  du  vele' \  Ber,  tijden,  III,  274. 

GEBIT,  sn.;  mv.  gbbetsv.  Zooal&  thans,  met 
het  mv.  gebitten  f  fr,  mors,  frein.  \\  Gebeten  van 
peerden.  JProc,  meersenierë  §  smeden,  1546. 

GEBLIJF,  sn.  o.  Scheidsreehierlijke  uiispraak , 
fr.  déeUion  arbitrale ,  compromis.  j|  Hadden  geordi* 
neert, . .  dat . .,  de  procureurs  van  bejden  partien 
thuys  trecken  souden  en  voloommen  macht  en  pro- 
oiuratie  bringen,  alsoewel  om  een  gebl(jf  en  sub- 
missie  aen  te  gane,  als  om  bij  rechte  te  procederen, 
off  des  noid  waire.  Piot,  Chron.  II,  308  (1452). 
Zie  BLiJYBir. 

GEBLOET,  zn.  Bloedverwantschap,  fr.  eonsan- 
guinité,  parenté.  W  Gelyckenae  van  gebloets  wesende. 
C.  leenh.  VaUtenb.  1570,  a.  11. 

GEBLOETREISEN  (Gebloedtrijsen) ,  bw.  Kuiet- 
sen  met  hloedstorting ,  fir.  blesser  ovee  effksion  dn 
steng,  \\  Gtemerckt  de  gedaeghde  hem  hadde  ver- 
voordert  te  vechten  op  het  nieuw  vleesohhuys  en 
gebloetrysen  den  persoon  van . . .  Mabtuhez  ,  314 

(1614).  Zie  BLOBTBBISEV. 

GEBLOOT  (Gebloetet),  verl.  deelw.v.blooten. 
Ontbloot,  beroofd,  fr.  dépouiUé,  privé,  jj  Dat  zij  .., 
also  zere  erme  en  onhavich  woirden,  dat  zQ  van 
honnen  wapenen  en  hamassch  zere  ghebloetet 
waren,  en  naulick  onsen  lieven  genedigen  here 
van  Luydick  nooht  den  lande  en  sullen  hebben 
connen   gedijenen.   Piot,    Chron.  II,  338  (1461). 

Zie  BLOOTXH. 

GEBODEGELT,  zn.  o.  Afkondigingsrecht  of 
— gM,  fr.  droit  on  frais  de  proelanuUion.  )|  Van 
allen  desen  verwandelinghen,  daer  de  vors.  late 
hare  goet  verwandelen  ^te  vercoepen,  soo  syn  s\} 
sooldech  hare  ghebodeghelt  en  nemeer.  de  Pb.  en 
Bb.  I.  St.-Denijs,  14  (13de  B.). 

GEBOEITUT,  zn.  m.,  namel.  gebodentijt. 
Tijdstip  of  uwr  foaarop  ds  kerkgèboden  of  afkfmdk- 
gimgen  gedaan  werden,  fr.  moment  on  hemre  amx' 
gwds  se  faisaient  les  prodamaiions  d^^Use,  jj  Soo 
wanneer  men  nijet  en  weet  wyen  de  panden  toe- 
behooren,..  soe  worden  de  weten  en  voerghedaghen 
altyts  ghedaen  ter  kercken,  ten  geboeijtijde ,  daer 
den  gront  gelegen  is.  C.  v.  HioogsUraUn^  Geinig,  v, 
JMgnstyns,  op  a.  58  en  59. 

GEBOESDOM  (Gebuesdom,  (sïebusdom),  zn.  o. 
Maagschap,  de  gezamentlijke  magen,  stam,  tronk, 
fr.  parenté,  les  parents  en  commun,  sonehe,  lignée; 
littt.  sHrps.  II  I)at  men  die  chinsguederen,  dat 
stockgoet  is,  sal  eyn  gebuesdom  te  mael  moghen 
ontfangen  [nl,  verheffen,  rèlever'],  honre  syn  vnel 
oft  wenich,  met  dobbelen  ohins,  dobbel  ban  en 
dobbel  recht.  C,  gr.  Loon,  I,  Ord,  14  mrt.  1548, 
a.  2.  Noch  is  ge<»dineert,  als  eyn  parthie  ontkint, 
9n    die  lAder  sich  ter  proven  dingt,  sullen  sy 


mallick  geven  eyn  recht;,  oü  eyn  gebuesdom  oft 
gemeynte  sullen  geven  eyn  dobbel  recht.  a.  25. 
Stockgoet  comende  van  vader  oft  moeder,  altvader 
ofiEt  alde  moeder,  mach  een  gebusdom  releveren  een 
voor  al,  daervan  gevende  dobbelen  chyns  en  dob- 
belen ban.  O.  lA^e,  26  juli,  1624  a.  21,  Graaft, 
Loon,  Zie  het  volgende.  . 

GEBOESEMTE  (Geboessemte ,  Gebnesemte) , 
zn.  o.  1)  Zooals  het  voorgaande.  ||  En  oft  die 
partjen  in  gescille  waeren  van  wyene,  oft  van 
wyens  gebuesemte  dat  dat  leen  oomen  waere,  die 
partien  sullen  dat  proeven  voir  die  mannen  metten 
ouders  van  den  leenen  en  diese  kinden  in  den 
leene.  Boxhoben,  Keis,  stat.  a.  37. 

2)  Suisgetin ,  de  geuunenÜijke  Uden  eg»  een  hmis 
of  van  eene  (geestrijke)  gemeente,  fr.  familie,  la 
coUectiviié  des  membres  d'une  famiUe  ou  d^mne  eomr 
mwMMié  (reUgiense).  ||  Een  iconomicns  behoirt  te 
zvjn  van  hem  geselscap  en  geboessemte  van  der 
kercken  daer  hy  ieonomicus  is  af  geatelt.  Y.b.Tay. 
320  v». 

GEB0N8TEN,  zn.  mv.  Verbondenen,  bondge- 
nooten,  (nl.  de  Hervormden),  fr.  alliés,  eonfSdérés 
{nommément  iei  les  Béformés).  \\  Daerenboven,  den 
vendele  van  den  capitain  Yberghe  gheholpen  jnl- 
lieren  en  quetsen,  en...  achter  lande  gheloopen, 
allyerende  binnen  der  stede  van  Buen  in  Vranoke- 
ryck  metten  ghebonsten  eü  sectanssen.  TVonbles 
marU,  I,  237  (1568).  Item,  III,  218. 

GEBONT,    zn.   o.   M   wat  b^een  gebonden  is, 

(Verdam  gebütt).   1)   Bwndd  homt,  mmisaard,  fr. 

fagot,   li   De  quantiteyt  van  200  gebonden  houdt, 

om  te  backen.  Stadsaréh.  Biest,  Proces  Monnoger, 

1701. 

2)  Lakenwevery.  ||  It.  moeten  deise  lakene  staen 
int  gewant  xiij  vierendeel  breed.  Bn  moeten  syn 
gescoren  Ixxxy  ghanghen.  Bn  elo  ganc  moet  inhebben 
xxiiij  waerpdraden,  twelke  comt  x  gebond.  K, 
lakeng,  Iperen,  1363,  i,  a.  6.  It.  Yin,  1.  Men  en 
sal  gheen  ghemingt  laken  min  scerien  dan  1  (.')  — vier 
ghebont,  en  1  blaeu  —  sestehalf  gebont,  en  1  wit — 
seven  gebont.  Die  min  sceride  waers,  van  eiken 
drade,  om  xx  s.  R,  lakeng,  Brussel,  1364.  Vam 
den  wevers,  fol.  13  v<^,  13^ 

3)  Timmerwerk.  Gdnnt,  hmt,  baXkwerk,  dak' 
stoel,  fr.  dtairpente  de  maison,  ferme.  Kil.  ameins 
1642.  Ghebondte,  ghebundte.  Ckmiignatio, 
etc.  Vestage,  solier  et  planchier  d*une  maieon,  |j  Dat 
dese  partye .' . .  tselve  licht  wel  magh  benemen 
met  loffelycke  timmeragien  ofte  metselrye,  te 
weten  overspannen  werck  met  balcken  en  gebonden, 
ten  minsten  acht  voeten  breed  binnens  muers.  C, 
e.  Loven,  8ervit,  a.  50.  It.  C.  v,  Bmssei,  SsrvU, 
a.  21;  Christijn  eoniignaüo.  Alle  cappen  ofte  ge- 
bonden van  huysen,  beginnende  van  den  wolf, 
gordels,  reyboomen,  plaeten,  cromstylen,  balcken, 
kepers,  etc.  worden  gemeten  ter  lenghde  en  diokte 
sooals  men  die  bevindt.  Be^.  ed{fleie-meters  v, 
1705,  III,  6. 

GEBOOBDICH  (Gebordech,  Geboerdeoh,  Ge- 
bortech),  bn.  Met  het  vs.  aen.  G.  —  onge- 
boordioh.  Behoorende  —  mei  b^oorende  tot,  fr. 
amparienami  —  n'appartenami  pas  ^  ||  8o  wie  de 
luenen  gereden  wiUe,  die  sal  se  doen  maken  na 
den  gewiohte  en  na  der  mate  die  van  der  gulde 
geeet  es,  sy  gebordegh  an  die  ghulde,  oohte  onge- 
bordech.  —  Es  hy  geboerdech  aen  die  gnlde ,  so  sal 
hy  gheven  enen  vierdono  van  derselve  munte.  —  8o 
wie  die  ongebordeffh  es  an  die  gnlde,  en  gulde- 
broeder  woraen  wille,  sal  gheven  twee  Ib.engeleche 
bi  den  giooten  gewiohte,  ter  gulden  boef.  MsBTBirs 


GEB. 


GEB. 


455 


•n  T0BV8,   n,  669/5e0  (1808).  Zie  ook  QAsnr. 

GEBOOBTE  (Geborte,  geboerte,  geboirte,  geboii, 
gebuerte);  m.  t.  1)  Kimierên,  afktmmmm^y  fr.  m* 
fatUë^  dêteendameê.  ||  AIm  Yraleit  [nl,  Pbanildis, 
Yerilde]  doet  es,  Boe  bliift  dit  Toreghenomede 
lant  op  Qiliae,  oohte  op  eine  gheborte.  Sekm.  e. 
JSIrpMt  4  oot.  1804.  Boe  wat  maime  oft  wyf  ten 
goede  oomt  aelye  metter  hant,  dat  biyft  der  ge- 
borten  diet  ontfeet.  —  Storre  man  <^  wijf  10 
■oude  dat  kint  dat  goet  hebben.  En  atorre  dat  kint 
daema,  londe  de*  Imita  geborte  tgoet  hebben.  —  So 
wmt  manne  ainen  wire  goet  Tore  vererycht,  dat  aal 
die  lanzat  leeft  behouden  in  deaer  manieien:  Boe 
wanneer  dat  deen  sterft  Tan  hen  beyden,  eest  dat 
die  lanxst  leeft  binnen  sinen  lerene  niet  en  Ter- 
ooept  noch  en  verwandelt,  sone  maoh  dat  goet 
hem  no  sieie  geborten  niet  bliven.  Ondêrscieety 
hs.  14d«  E.  800  wanneer  man  oft  wyf,  een  Tan 
hnn  bejden  aflyvigh  wordt,  soo  biyft  die  lanckst- 
lerende  in  de  achtergelaten  goeden  sitten  in  Tollen 
toohte,  soowel  hebbende  aohterghelaten  wetaohtige 
ghebooite .  als  neen.  —  Indien  datter  gheen  wetaohti- 
ghe  geboorte  oft  Trucht  aohterghelaten  sy,  soo  biyft . . . 
(7.  9.  Bdmonif  ii,  1 .  li.  It.  O.  e.  JERlvarwbeek ^  8. 
Vader  en  moeder  snooederen  hunnen  kinderen  oft 
kindtskinderen  stervende  sonder  wettighe  gheboorten. 
C  stad  MêéhdeHj  xri,  ^;  Nannius  legiüma  próU». 
It.  O.  9,  Xiter,  XYy  6.  —  lerste  geboorte. 
JBerii^èbooriê,  fr.  primogémUmre.  ||  Alle  stookagie 
Tolgen  ier  ierster  seboerten,  hetsy  Tan  vader  of  van 
moeder.  C.  leenhof  StuMaeem,  a.  12. 

8)  BmotHigiktèed ,  hmoel^kf  fr.  lU,  mariale.  ||  Boe 
wat  si  [«2.  de  gehuwden]  te  gader  vercrighen,  dat 
sal  den  man  volgen  en  siere  geborten.  —  So  wat 
van  svaders  weghen  oomt,..  dat  blijft  al  sinen 
sonen  van  der  vors.  ^horten.  En  en  hadde  hi  geene 
sonen ,  so  soudent  die  tochteren  (ne)  of  die  tochter 
van  der  yersten  geborten  weohdragen.  In  die  goede 
van  der  moeder  wegen  oomen,  daerin  deilen  die 
tochteren  geiyc  den  horen  [sonen?]  hodegeliio  van 
der  jerster  geborten.  Eii  syn  daer  kinder  van  y 
bedden  oft  van  meer,  die  selen  deilen  alle  bedde- 
geUjo  in  der  moeder  goet  En  eest  dat  van  svaders 
wegen  woeningen  bliven,  en  daer  zonen  syn,  soe 
sal  die  jonxste  sone  hebben  van  der  yerster  ge- 
borten. Ondereekeei,  hs.  14d«  E. 

8)  Maageekap,  hloetherwtmiêekapf  fr.  pareniéj  eom- 
ÊomgnimU,  \\  Wanneer  datter  een  storft,  die  ter 
geselschap  behoirt  [fd.  van  de  munters],  soe  sal 
men  nemen  eenen  die  hem  naest  belancxt  is,  en 
dies  weerdich  is,  en  makene  in  syn  stadt  die  daer 
doodt  is;  wair  oyck  dat  saeoke,  dat  hy  bleve  sonder 
maeeh  en  sonder  ghebuerte,  soe  moeten  sy  nemen 
eenen  van  der  munten  dies  best  weerdich  is.  Pf . 
e.  BnA.  juni  1291,  I,  246.  Heeft  een  man  syn 
erve  veroooht,  hooret  tot  enen  heere  of  meer,  esser 
vrempt  man  inne,  en  oalengiert  de  geboerte,  hy 
moet  doen  gebieden  \nl,  te  koop  afroepen]  en  weder 
opeeven  der  geboorten.  Treekt  van  Uee^,  78.  Als 
geboortO.  Kraektene  —  wU  hoofde  van  maagechap^ 
fr.  en  vertu  —  du  chef  de  parmUé.  \\  Want  som- 
mighe  persoonen,  belast . . .  met . . .  schulden,...  hunne 
goeden  frttudulenselyok  belasten  ...  tot  behoef  van 
vremde  persoenen,  en  deselve  goeden  daemaer  by 
deselve  persoonen  doen  beleyden  en  verooopen,  en 
hunne  kmderen  daerin  goeden  en  erfren ,  dewelcke 
naermaels,  onder  pretext  dat.sy  hunne  ouders  goe- 
den als  gheborten  niet  en  hebben  anveert,  hen  pr^ 
tendeerden  feximeren  van  de  betalinghe  van  de 
schulden,..  O,  v,  Bruiêèl,  1606,  a.  146;  Christyn 

üi  natvaUaêiê,  Van  geboortewege.  i|  Bat  voer- 


taen  niemandt  van  geboortenweghen  en  sal  syn 
wettich  momboir  dan  alleeniyok  vader  en  moeder , 
grootvader  en  grootmoeder.  C.  o.  XfOesM,  IFast- 
kamefj  a.  80. 

4)  AfhomAy  maateehappdijke  stand,  tr^eaptracHonj 
eondUion  toeiale.  \\  Sullen  de  momboirs  oftcuzateoïs 
deo  persoon  onder  heure  momboirye  steende,., 
instrueren  en  beweghen  in  deuohden  en  alle  ffoede 
leden,  en  doen  loeren  lesen  en  schryven  (eest  doen- 
lyck);  en  voirts  dirigeren  ter  scholen  oft  tot  am» 
baohte,  oft  ander  exercitie,  naerdat  denselven  be- 
taempt ,  naar  huere  geboerte  en  staet  van  den  goeden. 
O.  e.  Xqm»,  Weeehéunerf  a.  59. 

5)  Afetammèlingen  en  nakomeUngen^  fr.  deteeih' 
danU  ei  Mueeeëêemr»,  \\  Ware  oec  dat  sake  dat  hen 
[hem?]  iemen  derre  vroenden  [{.  vroenten],  van 
desen  straten  en  utvanghe  onderwonde  dan  allene 
dieghene  van  den  dorpe  die  se  vexgouden  hebben 
ochte  hare  gehort.  —  En  omme  dat  wi  [nL  Jan 
Berthout]  nu  en  emmermeer  cos  en  onse  ffhebort 
en  -nacomelinghe ...  dit  vast  en  ghestade  honden 
willen.  Oork.  19  febr.  1298,  Waalhem.  Dat  wi 
noch  onse  oer  vortane  iddusdanegen  dienst,  van 
Boudieren  te  hondene,   van  hen  noch  van  haren 

Ssboerten  en  selen  noch  en  mogen  eisschen  noch 
ebben.  —  Dat  wi  willen  dat...  aUe  die  stuoken  [nl. 
punten]  of  enech  van  hen,  die  in  deee  ohartre 
staen  bescreven,..  eweleo  van  ons  en  van  onser 
gheboerten,  onsen  oere  [nl,  erfgenamen  en  opvol- 
gers], vaste  en  gestadech  werden  gehouden.  JT.  e. 
Loven,  19  sept.  1808.  En  alse  dese  voreghesorevene 
dinghen  waren  voldaèn  én  ghesciet,  ghaf  Jan  Mi- 
chiels  voreghenoemt  desen  vorseiden  Janne  Yan  den 
Ottdenhoeve  en  sire  gheborten  weder  [nU  eenen 
beemd]  (verder  staat  „sine  naoomelinghen").  8ehep, 
V.  Campenhont,  1880.  Het  leen  onder  Diest  en 
sterft  niet  aohterwaerts,  maer  gaet  het  ter  naeste 
gebuerten  daer[t]  van  rechtwegen  behoort  O.  «• 
Diest,  onder  cap.  yii  (cap.  ir,  6). 

6)  Brfgenatnen,  oor,  fr.  hêrUiers,  hoirs.  \\  Die 
selve  thiende  drouch  op  min  her  Woutre,  efi  gaf 
den  vor«)ghenomde  godsnuse  in  gherechte  erve  te 
hebbene  en  te  hondene ,  van  heme  en  van  sire  ghe- 
bnerten.  —  Dat  the  godshus  voreghenomt  dieselve 
thiende  houden  sal  in  erve  van  min  heren  Woutreui 
ocht  van  sire  ghebuerten,  emmermeer  en  erveleke. 
Oork.  7  juni  1277.  Een  man  mach  van  synen  ooop- 
goede  doen  alle  tide  [var.  tydege]  vrome,  totdat 
hem  wettige  geboerte  ontquyt.  —  Die  wedewenstoel 
heeft,  hy  moet  verborgen  alsoe  goet  inne  te  bringen 
daer  gebuerten  \l.  geÜjk  eene  var.  der  geboirten], 
dien  [nl.  die  hem]  seuldich  es  te  heffene  alse  hy 
[ontfaen  }]  heeft  [var.  hevet].  7)reeht  v.  Uede,  14, 48. 

7)  Mensehengeslaehi ,  fr.  gMraHon.  lai.generaiio. 
II  Lovet  sinen  name,  want  die  Here  is  znete;  in 
ewieheit  is  sine  bermherticheit ,  en  van  ghebuerten 
tot  gheboerten  sine  waerheit.  Oetijdenb.  16de  B. 
Pb.  99/100,  usque  in  generaüonem  et  generationem 
veritas  efusi  Staienb.  van  geslachte  tot  geslachte.  — 
Hoewel  dat  onse  ordonnantien  en  plaocaeten  altyt 
behouden  hunne  kracht, ..  nochtans,  door  het  lanok 
Ihterval  de 'memorie  sonde  verloren  gaen,  en  dat 
de  aenkomende  en  nieuwe  gheboorte  ouervan  igno- 
rantie sonde  pretenderen,..  PL  v.  Brch,  IV,  24 
(27  oct.  1648). 

QEBOOBTIGH  (Geboirtech),  bn.  1)  Vam  add- 
lyikén  geslaehi,  adeU^k,  edel,  fr.  de  noUe  extraefiom^ 
mohle,  II  Te  dyen  eynde  dat  by  U,  Berweerdige,.. 
[eZ.  den  Baad  van  Brabant],  tusschen  den  eedelen 
en  mogenden  heere,  grave  Engelbrecht  van  Nas- 
souw,   heere  van  Breda,   tegen  den  eerbairen  en 


456 


GEB. 


OEB. 


num,  Admm  tbh  Niipen,  heare  Tin 
Ipdaer^  rerweerder,  wendde  gaieyt  en  geeenten- 
oieert  nrir  recht . .  Y.  D.  Tat.  866.  Van  wegen 
des  edden  en  geboirtegen  jonohere  Johans  Tan 
Loen,  heren  van  Heynil^rge,  eüo.  Piot,  Cart.  II, 
8  mei  1446.  Item,  dat  Tooitaene  de  nataerlycke 
kinderen,  te  weten  sonen  Tan  omse  gehoortighe 
lieden,  nvet  meer  en  anllen  oompaieren  ten  keuee, 
maer  wel  hnnne  wmen,  die  Tan  gerechten  bedde 
rfn,  met  alanloken  wapenrooken  als  hunne  Toor^ 
onderen  tot  hiertoe  gedragen  hebben.  Bijkêoreh. 
LemüL  e.  SrtA.  JPtoeêë  Buêlmfdên  §  gedacht  TSer* 
rodof»^  1661.  (X7it  eene  oorkonde  der  date..,  Tan 
„Hendrik  lY,  graaf  t.  LoTen  en  t.  BrnsBel'*,  eigenl. 
Hendrik  I ,  hertog  t.  Brab.  aldaar  Termeld).  —  Adel- 
Mjike  hmrffêr  y  een  nU  is  teven  geslaekien  te  Bruetel, 
te  Axtwerpen,  etc.,  een  patriciër^  ft.  homrgeoiê  noUe , 
««  dee  eepi  Ugnagee  a  BruxeUM,  è  Anvere,  etc., 
wn  patrieien.  \\  Want  onse  geboirtege  liede  Tan 
den  aeren  geslachten  Tan  Broeeel,  en  die  tot  hen 
behoixen ,  in  deen  moohie ,  en  die  gemeinte  Tan  der- 
eelTer  ttad ,  in  dandere  pxochie , . .  van  allen  twitte . . . 
tonsweeit  en  op  ons  seggen  UoTen  iijni . .  O&rk. 
12  juni  1806.  BreA,  Teeet.  nr.  113. 

2)  Met  tot.  Door  Uoedwnoamieehap  geretiktigd 
tot  (een  goed),  fr.  tMomt  droU  è  {un  iien)  dn  dief 
de  eomm^nité.  ||  Dat  Qiet  Snaokaert,..  heeft 
geoocht  T  8. . . .  je^hen  Eatlinen  LosBcarda,  en 
jeghen  hem  allen  diere  ghebortech  toe  wazen,  op 
enen  hof...  Ckarterh.  Beg,  Brund,  fol.  169,  Sn- 
tndgkem,  1809. 

GEBOBEN,  Terl.  deelw.  Tan  een  wkw.  beren, 
Terbonden  met  s^n  en  worden.  1)  Yan  saken 
OTer  't  algemeen.  Oèbewren ,  plaate  grijpen,  fr.  arriver, 
awfir  Iien  (de  ékoeee  en  générid).  ||  Alle  poorters 
die  gheen  ingheboren  en  zQn  worden  ontfanghen 
totter  poorteryen,  op  conditie  dat  hen  de  poorterye 
niet  en  sal  dienen  oft  helpen  in  aaeeken  gheboren 
róÓT  aeuTeerdinghe  Tan  der  poorterije.  C  v.  Lier^  y ,  2. 

2)  Yan  actiën,  exceptien,  renten,  schulden.  Ont- 
etaan^  heettum,  het  heetaan  hrygen,  epruiien  mit, 
fr.  naUte^  emeter,  rUulter  de  (dee  aetione^  excep^ 
Hone^  refiêi,  dettee),  \\  Alle  middelen  yan  Tertreck- 
sele,  die  men  heet  declinatorien  oft  dilatorien, 
alsdan  gheborsn.  C.  o.  Semihoven^  Stijl  ^  112.  It. 
189.  Daeruyt  [fd,  uit  contracten  met  minderjarigen] 
en  kan  geen  actie  gheboren  worden  om  teghen  den 
minderjarigen...  in  recht  trageren.  C  «.  Bmtsd, 
1606,  a.  168;  Ohristyn  aojoi.  Schulden,  die  noch 
niet  gheboren  syn.  C.  e.  Broeddnurg^  y,  20.  Bj 
erfghcTinghen  mach  men  bespreken  dat  men  de 
renten  (uyter  seWer  er^eringhen  geboren  wesende) 
mach  quiten  den  penninck  xTiy,  xx,  xxiiy,  oft 
meer  efi  min.  O.  e.  Antw.  1646,  ti,  51. 

8)  Accynxen,  boeten.  VereehMigd  zijn,  fr.  (dee 
aedeeê,  amendee)  être  dnee),  ||  Item,  so  es  usage 
Tan  den  houtbrekers,  wanneer  dat  yement  Tan 
hemlieden  coept  een  deel  houts  buten  der  poort, 
als  men  dat  hier  binnen  bringht,  so  es  d*assise 
gheheel  gheboren  na  den  eersten  coep;  en  waert 
dat  hemlieden  eenich  hout  OTcrbleye  te  jaersdaghe, 
daeraf  en  es  hy  gheene  aesise  sculdich;  maer  allt 
baten  Tryheden  blyft  en  hier  binnen  niet  en  comt, 
so  en  ea  dassise  niet  gheboren.  db  Ylakivck, 
Aec.  26.  (1406)  Ib.  29.  Comt  yemant  die  haechte, 
[«2.  beslag]  beffheert  te  hebben  Tan  den  goede  dat 
men  Tan  luure  hout  [nl,  Tan  de  abdy  t.  Yorst],  si 
heeft  macht  haecht  te  doene  Tan  haren  goede, 
waer  dat  men  se  begheert.  —  Op  tTonnesse  Tan 
Uckele  daer  syn  gheboren  y  at.  parisise,  en  die  moet 
deghene  ghelden  die  in  donrecht  Toóden  weert; 


die  [I.  dit]  es  te  Terstane  alse  Tozre  als  düeksl 
goetgheet,  dat  men  \j  st.  parisise  de  boete  gheli 
A.  Waüctbs,  Anedeetee;  818,  omtr.  1460. 

OEBOT,  xn.  o.  1)  Openbare  uitroepimg,  afkondê- 
ging^  bekendmaking,  'fr.  prodamatiomf  pnbUoatien, 
Kil.  Ghebod,  j.  kerckghebod,  promnlgatie  in 
eedeeia,  \\  Alse  de  meyere  doet  de  ghebode  io  dat 
ansichte  Tan  der  kerken,  al  eist  dat  hi  Tele  ghe* 
bode  ghedaen  heeft , . .  sou  [zoo]  heeft  de  meyen 
niet  dan  eene  maelteyt,  sonder  wyn.  Oork.  e. 
1230.  Ten  y*tm  sondaige  nae  de  Toirscr.  publicatie, 
soe  sal  gedaen  wordden  die  yd«  publicatie  van  de 
Toirsc.  goeden,  ter  Toirser.  keicken  en  Ier  selver 
naister  weeckmerot, . .  en  den  Tolcke  geoundioht 
dat  dat  is  dat  y*^  gebodt  en  unytroepinge.  Y.  ik 
Tat.  898.  It  C.  e.  Loven,  z,  1,  2,  3. 

2)  Uitroeping  md  bevd,  fr.  pMieation  aeee  eom» 
mandement  on  injonetion.  Drie  geboden,  het  alge^ 
meen  nut  der  gemeente  betreffende,  werden  jaar- 
lyks  op  het  platte  land  gedaan,  met  name  de 
maarts-  (of  meerts-),  de  mei-  en  de  oogst- 
geboden,  reep.  Toor  het  Tcrmaken  en  Try  honden 
der  straten  en  wegen,  het  ruimen  der  beken  en 
waterloopen,  het  omheinen  der  eigendommen  tegen 
de  soogen.  ,v(U^kerschade",  het  ho^en  Tan  groot  en 
klein. Tee,  en  het  ontydig  nalezen  der  koomaien 
in  den  oogst;  fr.  a/n  plat  pags  on  faieait  annudle- 
ment  troië  commandements  d^utUiié  gSniraU  ponr  la 
commune,  nommément  dee  moie  de  mare,  de  mai  d 
d^aoüt  on  de  la  moiëson^  reep.  ponr  la  rSpofration 
d  Ie  libre  patsage  dee  ehemtney  Ie  enrage  dee  rmt- 
eeawB  d  eonrê  d^ean,  la  elóiwre  des  propriStés  eontre 
let  dommaget  eantSt  par  Ie  bétaily  la  garde  du  grand 
et  du  menn  béttÊÜ,  d  Ie  glanage  hor  e  d'hemret  è 
Vêpoque  de  la  mcitton.  Kxkfekbbxs,  Montenaken, 
II,  256/266.  Zie  aokiebbchadi  ,  bslbit,  IjOkb. 

3)-By  eene  Tciling.  >-  Bod,  fr.  (dane  une  vente 
pnbliqne)  offre.  \\  &ude  Terstaen  worden,  dat  hy 
door  tgebot  Tan  den  lesten  Tordierder  ontslagen 
soude  syn.  C  e.  Aniw.  eomp,  Y,  xtq,  a  98.  It. 
TAV  DB  Ybldb,  Annot.  800,  306. 

4)  Qereehtdijke  aanmaning  of  gebod,  fr.  eomman^ 
dement  jndieiaire,  ||  Welc  lant  Ghiiys  becreegh  los 
en  quite,  op  drie  oude  coninx  grote...  jaerchys, 
jeghen  Heinrioke  Yinken.  Ende  al  dat  Tore  es  ghe- 
seeght,  met  ghebode,  maennisse,  Tonnisse  en  met 
Tollen  rechte.  Schep.  Land  v.  Diett,  28  oct.  1319. 
—  Cletn  gebot.  Benaming  der  drie  eerde  gebo* 
den,  fr.  nom  det  troit  premiert  oommandemente.  — 

Groot  gebot,  ook  Qroot  lantgebot.  Vierde 

en  laatste  gebod  v6^  de  uitwinningj  md  levering  oj 
inbezitdeUing  van  het  goed.  Om  de  miskenning  Tan 
dit  gebod  onderging  de  man  de  doodstraf,  en  de 
TTOuw  de  honderdjarige  Tcrbanning;  fr.  qnatribme 
d  demier  oommandement  avant  VMction ,  avee  tteroi* 
ton  on  envoi  en  poetetsion  du  bicn.  Bour  la  méeon* 
naistanee  de  ee  eommandement  on  y,grand  eommanéC* 
Vhomme  enconrait  la  peine  eapitale,  d  la  femme 
Ie  bannissement  de  cent  a»s  (Ooninmes  du  page  de 
LiSge,  xiT,  42,  en  Bêfomudion  de  Oroesbeek,  xm,  26). 
II  bat  het  gericht,  tot  Tersueek  Tan  parthien,  sal 
geleit  geTCn  [nl.  beslaglegging  toestaan] ...  En 
daemae  sal  men  drymael  affruyminge  wysen,  op 
Ty  scülinge,  en,  ist  noet,  altemael  daerroor  pen- 
den, en  dan  het  groet  gebot  doen.  O.  gr.  Loon, 
I,  14  iOrd.  14  mrt  1648,  a.  22).  Men  laet  weeten 
een  eijgenlijcken,  binnen  der  kercke  Tan  Monte- 
naken, dat  Peeter  Bauwens  heeft  uutgewonnen  met 
recht  sekere  Tyff  royen  lants , . .  met  het  groot  landtge- 
•bodt  ontfangen  nae  recht.  Kbmpbitbbbb,  Monie* 
naken,  I,  210.  Afkondiging  van  padoor   Van  den 


GEB. 


GEB. 


457 


JSêr9he  (1595);  item  286.  Balthaaar  Yan  HÜBt , . . 
heeft  den  puidt,  oyer  ettelyoke  jaereiif  met  alle 
tolemnit^rten  van  recht  nytgewonnen,  duer  faute 
▼aa  betalinge  der  vore.  rente,  en  heeift  het  Tierde 
efi  groet  gebot  ont£uigen ,  wesende  van  dien  ty t  af 
in  poesessie  der  panden.  C.  gr.  Loon,  1 ,  188  (1610). 
Bat  Tierde  gebodt  off  groot  gebodt  moet  geschieden 
by  den  aoholtus  met  Tier  achepenen.  O.  liUgt^  26 
{nli  1624,  a.  12.  Oft,  naar  den  Loonachen  land- 
leoht,  genoeeh  is  sasyn  bekommen  te  hebben  en 
'teeWe  ter  executie  gestelt  by  dry  clyne  geboden, 
geToloht  met  het  groot  landtgebódt,  en  posseoeie 
Tan  de  gronden,  ten  opsicht  Tan  die  renten  oook 
Terobligeert  en  onder  'teasyn  gecomprefaendeert  [ia?]. 
O.  ^r.  XoM,  I,  429  (1691).  Zie  apgebot. 

5)  DogwÊO/rdvng  ^  oproeping  om  ooor  Mae  fMAN 
hamk  tê  torêehyuten^  fr.  eUatum,  asiignaium  pour 
oomporaUro  devcmt  un  irihmnal.  ||  Als  yemende  yan 
nenwe  en  onghewedde  schulden  teeneghen  poor- 
terseohen  dynghedaghe  metten  heere  eü  met  sce- 
penen  ter  Tierschare  ontboden  wort,  en  niet  en 
compareert,  noch  procureur  oyer  hem,  naer  de 
kennesa^  Tan  den  ghebode,  bj  den  rapporte  Tan 
aoepenen,  en  Terb^  tot  den  hende  Tan  den  ghe- 
dynghe,  lo  lal  men  den  heeaschere  ordonneren 
den  Terweerere  anderwaerf  tontbieden , . .  C.  ii<td 
Srmggê,  II,  821;  it.  322,  828  (1527).  It.  C.  o. 
Audem.  I,  508,  514;  2<1«  d.  101.  Ixx  gebode 
Btaen.  Ooóiagvaaird  tijn,  fr.  étre  qfoumé.  ||  En 
dieghene  die  in  ghebode  ataet,  preaenteert  hy 
hem  te  tide  Tor  aoepenen  en  de  chighere  niet  en 
oomt,  80  ea  menne  acnldech  quite  te  wiaene  Tan 
der  acnlt  daer  hij  OTer  ghebodon  waa.  C  o.  Oent, 
€hr.  ok,  1297,  a.  96. 

6)  JBekuHng,  occt^,  fr.  impót^  aoeise.  ||  Die 
acepenen  mogen . . .  doen  gebode  in  orconacepen 
[2.  in  comansoepen . .  in  mereitus]  on  in  apiaen, 
nadat  nuttelt  dino  [l.  nuttel  dinct].  K.  v,  ter  Fiete^ 
80  mrt.  1265;  de  Lat.  tekat  f  egt  faoere  hannum. 
Zie  BAH  8). 

G£BOTBO£CK ,  zn.  Intchrijmngêhoek  of  register, 
der  etedAijke  verordeningen,  fr.  regittro  aux  statut» 
oa  ordonnanee»  nmnieiffllet.  \\  Welcke  ordinancien, 
atatuyten  en  publioatien  een  yegelyck  achuldich  ia 
te   onderhondene  en   aohterTolgene , . .    al  naoTol- 

£nde  den  gebotboecke,  keurboeoke  en  Terleeningen 
eraif  gemaeet  weaende.  O.  e.  Aniw.  1545,  ii,  .95. 

QEBOUTE,  zn.  Gebouw ,  fr.  eonttmetion,  ||  Die 
gebouten  Tan  alle  huyainghen  op  die  gemeynte 
staende.  Sohattinge  der  gebouten.  C.  gr.  Loon ,  I , 
418  (1678). 

GEBRACK,  zn.  o.  Yolgena  Verdam,  een  w.  be- 
hoerende  tot  de  wumetra  of  zonderbaren,  Inl.  viii. 
OeldèeMoefUf  fr.  heeoin  d'etrgeni.  ||  Ala  tlandt  eii 
de  Tier  Leden  Tan  dieu  Toorzienicheyt  hebben  zouden 
Tan  baerlieder  ghebraken  in  't  generale  en  in  't  par- 
ticuliere. ScHATBS,  Collatie,  448.  Zie  ookdBBBBCK. 

OEBREGK.  1)  Oehreh  van  betaling  eener  rent  of 
van  een  foarlijkeehen  eijngj  fr.  dêfamt  de  paiement 
d'une  rente  ou  d^un  een»  annuel.  ||  Dat  dan  deae 
Ton.  Aert,  ajjn  gheërTen  en  naecomelinghen  aal  oft 
tallen  moghen  comen  Tore  den  Tors.  hof,  clagen 
e&  cronen  Tan  dien  ghebrake,  recht  Teraoekende, 
nemende  en  TerTolghende.  Mof  te  ZelcJce^  1407. 
(De  ^doomteek*'  Tan  1476  heeft:  Tan  ghebrecke 
hens  jaeriyc  tsija).  Voir  gebreck  yan  bet^ioge  Tan 
ohernaen  en  renten,  heeft  den  crediteur  oft  rent- 
heifer  twee  actiën,  te  weten  personele  en  reële  offc 
hypotecquaire.  C.  e.  Bruetel,  1606,  a.  94;  Chriatijn 
dêfeetu  ioUiiioni».  It.  O.  e.  Loven ,  IT,  1,  3,  16, 
en  paeeim;  C.  v,  JUer^  m,  9,   Stijl,  ii^  6. 


2)  Acktereiandf  aekterttaUige  reni  of  c|^,  fr« 
arrirage»  de  rente  ou  de  een».  ||  Oft  hy  £en  [nL 
pand]  losaen  en  den  CTinoent  syn  gebreck  en  Vach- 
terheyt  betaelen  wille.  (7.  o.  Antw.  1545,  ir,  7( 
it.  80;  Yi,  22,  38.  C.  v.  Aalet,  Stijl,  8.  — 
Pleonastioe.  Gebreck  Tan  achteratel.  Aekter^ 
etalUgheid,  fr.  arr^agee^  redevabUité.  ||  Oft  de 
tochteneere  taeWe  nyet  en  dede,  maar  de  renten 
oft  chynaen  liet  oploopen  a^der  te  betalene,  sulcz 
dat  de  rentieren  daerop  procedeerden  by  leTcringhe 
oft  andere  rechtToorderingen ,  oft  CTictien,  Toer 
tgebreck  heurs  achteratela,  aladan...  O.  o.  Anim, 
1545,  XIII,  65. 

3)  n  kort,  ontoereikendheid,  fr.  d^fleU^  ineuf- 
JUanee.  ||,Ën  ayn  de  gemeyne  Itteffdeylighe  goeden 
nyct  genoch  om  de  achulden  te  betalene , . .  en  en 
ayn  de  quytbare  erfrenten  nyet  genoch,  aoe  moet 
dat  gebreck  Toldaen  worden  uuyten  erfgoeden  en 
grontohynaen.  C.  v,  Antw.  1545,  xin,  17.  —  BQ 
gebreke.  |]  Alle  welcke  achulden  Tan  den  sterf- 
huuae ..,  moeten  eerat  betaalt  werden  Tan  t'meuble 
en  gheconqueateert  goet  ten  aterf  huuae  boTonden, 
e&  daemaer,  by  ghebreke  ofte  corthede  Tan  dien, 
Tan  •  t*immeuble  patrimoniael  goet.  C.  v.  Auden.  I , 
xxiö,  8. 

4)  Aan  atraten,  wegen,  bruggen.  Oelbr^k^gheid^ 
fr.  dAfectuoeilé  (aux  rue»,  ehemin»,  pont»).  [\  Ala 
nu  Tast  Teel  gebreeck  ia  aen  den  ateynwech,  brug^ 
gen  en  atraten ....  £.  e.    Tongeren,  1502,  a.  46. 

5)  Schade,  betehadiging ,  hinder,  fr.  dommufge^ 
endommagement ,  inconvénient.  ||  Een  yegelyck  moet 
ayn  achouwen  soe  hooghe  maken,  dat  syn  gebnerèn 
Tan  den  roocke,  ghensteren  noch  anderssins  egheen 
perikel  oft  ghebreck  daerby  en  lyden.  C  v.  Aniw, 
1545,  Yiii,  53;  it.  48,  58,  61.  Den  schipper  ia 
gehouden  inne  te  staen  Toor  de  dieften  en  gebreken 
Tan  sijn  schipTolk,  [niet  Tan  de  Tarende  lieden,] 
behoudelijck  dat  hij  ean  bewysen  dattet  gebrec  Tan 
hun  oompt.  ld.  comp,  lY ,  Tiy ,  20 ;  it.  C.  v,  Deume, 
1612,  SHjl,  a.  264. 

6)  Lichaamsgebrek.  Qebrekkelifieheid,  fr.  m/St- 
mité,  maladie  JUMuelle.  ||  Aen  dulle,  uutsinncghe 
persoenen,  en  die,  door  dooTicheyt  oft  stommi- 
cheyt,  niet  en  zgn  capable  om  hun  goet  te  re- 
gieren, werden,  gheduerende  haerlieder  ghebreck, 
ourateur  oft  curateurs  ghestelt  totten  gouTcrnemente 
Tan  huerlieder  persoon  en  goet.  0$  v.  Auden.  I, 
xix,  3. 

7)  Kwetsing^  fr.  Usian.  \\  De  tootb.  schepenen 
hebben  ooc  kennesse  Tan  myuoken ,  letten  of  ghe* 
brec ,  daeraf  d'actie  ciTÜick  en  sonder  clachte  ghe- 
ïntenteert  wort.  C.  v.  Oent,  iii,  7  (De  notulen 
T.  Van  den  Hane  op  't  w.  „myncken'*  Tertolken: 
De  materia  mutilationi» ,  item  eieairioum  amt  defor^ 
mitati»  ex  vulnere]. 

8)  In  oorkonden  en  bewijsstukken.  Oebrèkkigheid, 
feil,  fout,  vrijwillige  of  toevallige  mi»»lag,  fr.  {dan» 

de»  document»)  faute,  erreur  volontaire  ou  fortuite» 
II  Waot  metier  daet  bcTonden  is,  dat  partyen  hun 
bescheet,  daerop  sy  hun  sijn  fonderende,  alleenlijck 
syn  dienende  by  copge  oft  extract  alhier,  achten» 
waerts  houdende  d*origineIe,  opdat  de  rechteren 
niet  considereren  oft  bemercken  en  souden  de 
fauten  en  gebreken  in  d'originele  stucken  wesende , . . 
C.  V.  Lier,  Stijl,  riii,  18. 

9)  Overtreding,  inbreuk,  (Tan  —op  eene  Teror- 
dening,  fr.  inf^aotion  {è  une  ordonnance).  \\  Scherpe 
toezicht  te  nemen,  dat  d'ordonnantien..,  worden 
behoorlijck  onderhouden;  en  Tindende  d^en  aen- 
gaende  eenigh  ghebreck  oft  infraotie,  'tselTC  den 
amptman  en  dan  rentmeesteren  aen  te  ghoTen.  C. 


458 


GEB. 


GEB. 


«.  JBruêêel  1606,  a.  80;  Ohristijn  Tert«alt,  niet 
naawkenrig ,  erroreê, 

10)  Vertmm  of  aekiêrlaÜnff  van  eewiff  punt  der 
reekigpUgintf ,  fir.  omitsion  de  qnêlqne  point  de  la^ 
procSdmre.  \\  Deghene,  die  oorsaecke  ia  Tan  Buloken 

Shebreok,  t*sy  den  olagher,  meyer,  schepenen  ofte 
.ienaer  [«Z.  in  de  dagvaardingen  on  „wachten"  in 
lake  yan  pandneming],  moet  alle  de  oosten  Tan 
Toordaghementen  en  wachten . . .  betaelen.  G.  o. 
XoM»,  lY,  21. 

11)  Onmtooering  eener  terbmtênis^  ft.  non^^x^euium 
d^mn  engagement,  ||  Denghene  hem  Terhuert  heb- 
bende,., omme  eenigh  werck  of  dienst  te  doene, 
moet  't  selve  alsoo  voloommen,..  [soo  niet,]  men 
aal  denselven  persoon  gheen  werck  elders  moghen 
gheTon,  gheadyerteert  sgnde  van  sijne  ghebreken. 
O.  V.  Sdingen^  xiii,  6.  Waert  zo  dat  de  leerlino 
sijnen  meester  ontghinghe  bin  den  voors.  termijne 
hy  en  gare  alvoren  te  kennen  den  ghezwoomen 
sgn  ghebreo  en  de  canse  waeromme,..  K.  d.  Wol' 
lewevere  U  AaUt,  1480,  db  Pb.  en  Bs.  AaUt^ 
III,  485. 

12)  Oroote  twartghêid  of  onmogelijkheid  f  fr.  grande 
difflemiié  ou  impoêntilité.  ||  Alsoo.  binnen  der  vrij- 
.heljdt  en  hodtbancke  yafi  Santhoven . . ,  over  lan- 
ghen  tydt  is  ghebreck  gheweest  van  aUe  saecken 
voor  scboateCh  en  mannen  van  leene . . ,  wethou- 
deren  alhier ,  gherieffeiyck  te  moghen  ontcommeren , 
en  dat  by  der  menighvuldicheyt  van  der  saecken 
en  oock  diversche  treyneringen  en  frivole  termijnen  . . 
O.  V.  Sanikovenj  Stifi,  Inl, 

18)  Ongélegenkeid ,  fr.  ineonvSnient.  \\  Dat  voochden 
van  weesen  derselver  weesen  ghelt  niet  langhor 
nut  en  gheven  ten  pensioene  dan  totter  tyt  dat  de 
weesen,...  voljaert  zullen  zyn,  omme  seker  ghe- 
breken, die  men  vonden  heeft  int  uutgheven  van 
den'ghelde  ten  pensioene.  O.  o.  Oent,'  I,  685 
(1418).   —  Gtobreok  hebben,  a)  Yan  eenig 

voorwerp.  Chkneutd,  geschonden  t  misvormd  ^  ont- 
êierd  s^,  fr.  (de  qnelque  objet)  diffbrmé,  eoniU' 
iionné,  ||  Soo  wie  eenige  kanne  worpt,  soo  datse 
daeraf  gebreck  heeft,  die  sal  deselve  kanne  schul- 
dich  zyn  te  hergieten  oft  doen  hergieten  op  zynen 
coet  en  last ,  en  oaertoe  gelden  een  boete  van  een  oort 
stuyvers  voor  de  Oamer.  Stat,  handboog  te  Dieet  ^ 
1581,  a.  18. 

h)  Lijden  van  de  niet-nitvoering  eener  wettelyke 
belofte,  fr.  eouffHr  du  défaut  d'exécution  d'une 
promeste  UgaU.  ||  Soe  welken  tijt  dat  yement  ghe- 
oreb  heeft  van  den  vx>rs.  gheloften,  dat  hi  comen 
sal  vore  den  amman  en  vore  scepenen ,  en  bethoenen 
syn  voirwairde  en  begheren  recht.  O.  «.  Anêw.^ 
Oud»  reekten  ^  4. 

c)  Qrirf,  hextoaar  heèiben ,  fr.  avoir  grief,  motif 
de  plainte,  \\  Dit  syn  de  ghebreke,  die  de  stat  van 
Love'ne  heeft,  en  cUe  toent  den  goeden  steden  van 
Brabant,  dair  sy  grote,  overwinleke  scade  bi  ge- 
nomen en  leden  heeft  van  hoerre  neeringen  en 
assizen,  die  bi  den  voors.  gebreken  grootelic  en 
seer  gecrenot  en  gemindert  syn;  dies  niet  en  ware 
noch  geweest  en  hadde,   en  hadden  de  pointe  en 

gsbreken  hiemae  volgende  niet  gesciöt  noch  gevallen. 
CHATBS,  Analeetee,  Aoad.  d'archéol,  1856,  blz.  155. 

d)  Mang^,  gemis,  drukkend  gebrek  hebben,  fr. 
itre  en  pénurie.  \\  Dat  qname  vore  ons  [nl.  sche- 
penen] Kateline  Wagemans  van  Vorst,  en  toende 
vore  ons...  en  vore  den  meyer/'  met  haren  ghe- 
bueren  van  boven  en  van  beneden*',  dat  si  out  en 
crano  en  onmechtech  ware,  en  dat  si  hare  niet 
gheneren  en  conste;  en  dat  si  ghebreo  hadde  van 
haren  nodorst  [van  hare  levensbehoeften].  — ...  en 


toende  hare  nooet  eü  hare  ghebreke .  — ...  over- 
mids  ghebreo  dat  si  hadde  van  hare  nooeddont. 
B^ksaroh,,  oharters  abdij  v.  Vorst,  pak  47  bis. 

GEBREKEN,  bedr.  en  onz.  werkw.  I.  —  Bi- 
DBiJVBND.  Met  den  4en  en  den  2en  uaamvaL  1) 
Gebreken  sgnen  oyns.  Dezen  niet  regelmatig 
betaald  tien,  fr.  u'Stre  pas  régulibrement  pqmê  ds 
son  eens,  \\  Waert  dat  sake  een  erf  heer  gebrake 
zgnen  oheins ,  van  x  jaeren  of  van  xj ,  hy  en  mocht 
nemmer  verreijoken  dan  van  iy  jaeren.  TVedU  v. 
Uode,  119. 

2)  Becht[B?]  gebreken.  VerongtHifict  min  «9 
reehi  eiséheny  fr.  souffHr  du  préjudiee.  Ure  Usé  et 
demander  justice.  ||  Soe  wanneer  dat  eeneghen  van 
onsen  pcnrtren  van  Thinen  recht  ghebrake,  en  hi 
daeraf  onsen  meyer  versocht  hadde  dnlb  hi  heme  recht 
dade  ghescien  en  hys  heme  niet  en  dade ,  dat  dan 
de  commoniemeester  sal  comen  tote  den  soepenen 
en  hen  dat  toenen ,  en  dat  dan  de  soepenen  engheen 
vonnesse  ne  selen  seg^hen,  den  voreghesegeden 
port  re  en  si  recht  ghesciet.  JT.  e.  TTUanen  1808,  a. 
11.  (Deze  schorsing  van  het  recht  spreken  was  in 
dergeiyke  gevallen  een  der  privilegies  van  bek 
schependom).  —  Gebreken  des  heeren  (nL 
des  gerechts).  Zijnen  reektstermijnverijdsidmen  door 
ontstentenis  vam  het  gerecht,  fr.  voir  son  terme  om 
jour  de  droit  non  observS  par  une  eirconstanee  d^ten- 
dante  du  tribunal.  \\  Hadde  een  man  zyn  erve  be- 
dreven den  eenen  dach,  den  anderen  dach  en  den 
derden,  en  dan  quame  op  den  vierden  daeh,  als 
opten  dag  van  rechte  en  dan  tsheren  gebrake,  daarby 
en  sonde  die  dach  nijet  biyven  verlet,  hine  sonde 
bliven  steende  in  den  rechte  daer  hy  te  voere  inne 
steet  [2.  stoet,  stond],  als  van  recht  te  gevene'[2.te 
eischene]  en  voorwaert  gaen  in  der  saken.  Treeht 
V,  XJecle,  117. 

8)  Gebreken  toons.  Geene  getuigen  hMen,  fr. 
n^avoir  pas  de  têmoins.  \\  Indien  dat  de  voon. 
&ulten,  ghelMreken,  onghehoorsaemheyt,  injnrien 
en  mesbruucken  worden  ghecommitteert  by  allen 
den  officieren,  bootsghesellen  en  knechten,...  sodat 
den  meester  thoons  zoude  moghen  ghebreken,  dat,  in 
dien  ghevalle,  dezelve  meester  sal  gheloove  hebben 
op  zynen  eedt  PI.  v,  VI.  I,  887,  Seereekten  a.  10. 

II.  —  Okzijdig.  1)  VersehiUen  van  meeuingj  het 
wiet  eens  tifn,  fr.  différer  d^opMomy  n^itre  pas 
d^aoeord.  ||  Ware  oeo  dat  sake,  dat  gbeviele, ... 
dat  een  ofte  meer  van  desen  voirghenoemden  rid- 
deren eü  goede  lieden  discordeerden  ofte  ghebrakeo 
in  enen  poente  ofte  in  meer, .. .  soe  wat  ae  meerre 
paerthie..  jugeeren,  wisen  ofte  ordeneren  [sal], 
dat  sal  vaste  en  ghestadeoh  ghehouden  bUven. 
Piot,  Snquite  1884. 

2)  Ontbreken,  te  kort  komen  (aan  de  rekening, 
aan  het  verschiddigde ,  fr.  manquer  a  la  dette,  être 
en  moins  (dans  im  eompte).  ||  Deae  tarwe  es  hi 
sculdech  Alrehelegermesse  en  onthir  en  merwintre 
[l,  medwintre,  midwinter]  veigouden  te  sine.  Ge- 
brake hem  hiraf ,  soe  sloge  der  [nl.  de  heer]  Henrio 
sin  hant  ane  lant  e&  hilt  aUÏe  sin  herve.  Oork, 
mei  1249,  Boehouta.  Ware  dat  sake,  dat  iet  ghe- 
brake  an  die  vorseide  tiende  te  vulgheldene  die 
vorseide  drie  hondert  pond,  so  sonde  Jhaa  heb- 
ben ...  in  vergheldinghen . . .  tlant  daer  die  Jhan 
np  was  woenende.  O^k.  25  jan.  1277.  Dit  bunnre 
lands  hebben  wi  ghegheven  desen  vorseiden  Blocke 
te  erveliken  cense,  om  x  sols  tsjaers,..  Bn  ghe- 
braec  ons  oec  iet  an  dit  vorseide  bnunre  landa,  so 
bind  dese  vorseide  Bloc  al  syn  goed  en  al  syn  land , 
ons  ghenoech  te  doene.  Oork.  20  nov.  1298.  Dan 
wyst  men  dat  men  dien  pandt ...  aal  verooopen 


OEfi. 


6Ëfi. 


459 


ier  Tridaachnierct,  ten  hoochsten  verdierone  en 
meest  daeromme  biedende :  schietter  over ,  dat  men 
dat  der  paiüe  aal  wederkeeren,  en  gebreckt  er, 
dat  men  alsdan  voort  manea  sal  om  recht.  C.  e. 
Antw.  1545,  lY,  8.  It.  C.  «.  Bruttéi,  1570  a. 
58,  en  1606  a.  104;  Christyn  defieere.  De  Compi- 
lala  o.  Aniw.  lY,  xvj,  7  hebben  in  het  eene  hs. 
gArèkên  en  in  een  ander  ontbreken^ 

3)  OoerUien  zijn ,  fr.  Sire  dicédé.  \\  Dat  dit  yoer- 
seide  hues  es  schuldech  den  her  Sanderse  Van  den 
Boongarde  ix  sol.  siaers  te  sinen  live,  te  gheldene 
elkes  iars  te  Tsincsenen;  en  alse  sijns  ghebreket, 
BOe  eist  hues  quite  yan  diere  rente.  Oork.  4  juni 
1273,  8t.»Jamêg€uih,  ie  Qent,  Dat  dese  voerseide 
liede  van  der  Oyeu  moeten  kissen  enen  persoen 
binnen  haren  conyente,  bi  namen  en  bi  toenamen, 
ombe  dit  vorseide  goet  tontfane;  en  soe  weitijd  [l, 
welo  tyd]  soe  sins  shebreket,  soe  bem  io,  oi  min 
oir,  sculdeoh  te  hebbene  den  doetooep  van  desen 
goede.  Oorh.  27  juni  1283.  Waert  dat  sake,  dat 
ons  gebraecke  en  wy  yan  lyye  te  doode  ghinghen« 
A.  Watttbbb,  Anal,  62  (1341).  Heeft  een  man 
[ende  ?]  z\)n  wettich  wijf  kinderen ,  en  hem  gelieft 
dat  sQn  \L  zy]  een  huwen  by  haeren  beider  liye, 
en  gheyen  eest  penninghe,  eest  ene^  dat  kint  sal 
dan  comen,  als  haer  gebrect,  en  sal  deijlen  met 
zijnen  bpeder  [b— s.'],  op  dat  se  [l.  op  dat  hg 
er]  heeft,  hoodegelgck  en  sonder  inbringen ;  noohtan 
en  wgset  hof  nijet  dat  z|j  mogen  een  kint  enren 
en  dander  onteryen.  Trtcki  e.  Ucde^  112.  Het 
was  een  kint,  en  hem  gebrack  syns  yaders  en  sire 
moeder ,  [nl.  zg  waren  oyerleden] ,  en  dat  kint  hadde 
buten  lante  eenen  oem,  dat  men  niet  en  wist  weder 
hy  doot  was  of  en  was . . .  VornnUtem  e.  UceUy  20. 
Dat  dan  de  yomomde  behuusde  stede  weder  com- 
men  eü  keeren  zoude  up  her  Jan  Hecatyle  yor- 
nomt,  updat  hy  dan  leefde,  ofte  daer  sgns  ghebrake, 
np  sgn  gherechte  hoyr.  C.  atad  Oeni,  II,  6  (1423). 

4)  (htibreken,  niei  oamwetBig  gijn,  ocerUdem  gijn, 
fr.  éirê  abêent,  Urê  déoédé),  \\  Daer  oam  yoer 
ons,  die  here  Willem,  capeUaen  yan  Oedeughem, 
nrocarerre  yan  der  yorseider  kerke  yan  Sinte-Fieters, 
aie  macht  hadde  yan  tsabbets  halyen,.,  yinders  te 
nemene  in  dsrghere  stede  diere  ghebraken.  Oork. 
24  oot  1281. 

5)  Als  tegenw.  deelw.  Gebrek  ende.  a)  Yan 
personen*  Ontbrekende,  qfweti^  af  overleden  zijnde, 
h.  {de  perêonnee)  manquani,  éiani  ahtenteê  ou  dSMêeê, 
II  In  snlcken  geyalle,  soo  presenteren  d'oyerblyyende 
oyermomboiren  aen  de  wethouderen,  in  de  plaetse 
yan  den  oyerleyenden  oft  gebrekenden  oyermomboir 
epnen  anderen  yan  ghelgcke  qualiteit.  C.  v.  Brueael, 
1606,  a.  20. 

h)  Yan  zaken,  nl.  yan  afschriften.  Onnamokewng, 
onjinUf  fr.  (de  eopiee)  incorreeies,  inesadee.  \\  Sullen 
de  procureurs  moeten  aoi^he  draegen  dat  hunne 
copyen  sullen  weeën  correct, . .  en  in  cas  yan  man- 
quement,  sullen  sy  gehouden  wesen  de  gebrekende 
en  inoonécte  copyen  behoorelgck  te  besorgen.  C.  o. 
Loven,  Bijv.  ii,  a.  17  (1735). 

Q£BBEK£NISSE,  zn.  y.  AdUeretaXUgheid ,  fr. 
mréraiffee.  ||  Ware  oec  dat  sake ,  dat  men  se  niet 
hiesche  [nl,  de  twee  penningen  oQns]  yan  jaere  te 
jaere,  so  ne  moohte  men  gheene  ghebrekenesse 
haaien  np  hun  meer  dan  de  rente  yan  drien  jaren, 
sonder  misdaet.  dx  Pb.  en  Bb.  II.  JBver^fkem,  12 
(1290). 

Q£BBEGK£LUGK  (Gebreclec),  bn.  1)  In  de 
nakoming  eener  yerbintenis,  plicht  of  belofte  nalaiiff 
syn,  fr.  eire  en  difami  {d*exéoyieruMë  oUigaHon,  une 
iiuef  une  promeeeé).  \\  Oft  gheyiele,  dat,  of  Ghot 


wilt!  niet  gheyaln  en  sal,  dat  wy  ghebreclec  waren 
in  desen  yoerwoerden.  Oork.  25  oct.  1298.  Soo- 
yerre  de  debiteuren  oft  gebreckelgcke  binnen  d*ampt- 
mannye. ..  woonachtigh  zyn.  C.  v.  Brussei,  16M, 
a.  46 ;  Christgn  yertaalt  beide  woorden  door  dibUoree. 
£est  sake,  dat  in  anderen  gheyalle  oft  ordinantien 
yoerseit,..  yemant  gheyiele  ghebreckelgck  te  syn, 
oft  daerteghen  te  doen,  soe  sullen  die  gebrekkeiycke, 
oft  die  oidinantien  yoerghenoemt  brekende,.,  rede- 
Igcken  worden  ghepgnt.  C.  o.  St^Tm^dsn,  §  52. 
En . . .  updat  de  claghere  niet  en  zweert  «n  ghe- 
breckelyc  zy  yan  zynder  wettelicheden  te  yersouc- 
kene,  zoo  sal  hy  yenrallen  in  yy  s.  yj  d.  blans.  K. 
V.  JParieke,  1472,  a.  6;  de  fr.  tekst  z^t:  eoU  en 
deffauUe  de  faitre  lojf.  Wie  hierinne  [nl.  in  het  by- 
wonen  der  mis  op  de  Lieye-Yrouwe  dagen]  gebreck- 
kelgck  wordt  yonden,  sal  yerbueren  1  st.  Kaart  d. 
Leliekamer  ie  Diesi,  a.  11.  (1518).  Indien  hy  [«2. 
een  „tochtenaar]  daerinne  [nl.  in  het  goed  onder- 
houd Tan  het  huis]  gebreckelyck  yalt,  moeghen 
hem  die  proprietarisen  dat  metten  rechte  doen 
custbaerlyck  repareren.  C.  v.  Aniw.  1546,  xiii, 
61.  Alles  op  pene  dat,  de  y eertien  daegen  oyer- 
streken  zynde,  alle  dese  deyoiren  zullen  uitge- 
werckt  worden  door  onsen  raed  en  procureur  gene- 
rael,  ten  dobbelen  koste,  tot  laste  yan  de  gebreckelycke. 
O'P.-B.  autr.  11  juli  1714;  it.  31  oct.  1715, 
xiz,  7;  24  noy.  1752,  a.  2. 

2)  In  gebreke  van  betaald  ie  tj^n,  fr.  ne  poe  Ure 
payi.  il  Die . . .  ghebreckelgck  is  yan  quader  beta- 
linghe.  —  Die  ^ebreckelgck  is  yan  syne  achter- 
stelle  pachten.  O.  «.  Atten,  18,  23. 

3)  Behoeftig,  fr.  nêceteUeuas.  ||  Yangheiyoken 
moeten*  de  kinderen  hunne  gebreckelycke  ouders 
alimenteren  en  süstenteren,  eerlgck  en  tamelgck, 
naer  henne  macht  en  staet.  C.  v.  Santhoven,  1664 
a.  75.  —  Als  subst.  De  gebreckelycke.  Sij, 
wiene  eehedd/enaair  in  gAr^  ie  vam  te  betalen,  fr. 
oeUn  dont  Ie  dOniemr  reste  en  dêfamt  de  payer.  ||  Oft 
partyen  malkanderen  sekere  gheloften  ghedaen  had- 
den yan  ghereede  schulden  yoor  schepenen,  tot  eenen 
seeckeren  daeghe  te  betaelen,  en  die  sheloyer  syn 
ghelofte  niet  en  yddoet ,  soo  doet  die  ghebreckeiycken 
die  partye,  syn  gheloyer,  metten  yonter  die  wete 
doen,  dat  hy«..  C.  v.  Aaien,  CrUn.  a.  4;  it.  5. 

4)  Overtreder  eenar  verordening ,  fr.  tramegreeeêmr 
d'mn  etatut,  eonirevenoni.  ||  Is  oook  d*officie  yan 
den  amptmau . . . alle  d'ordonnantien ,..  te  doen  onder- 
houden; de  keuren  en  breucken,  die  door  *tmie- 
bruyck  derselyer  yallen  op  den  ghebreckeiyken  te 
doen  executeren.  O.  v.  Bmeed  1606,  a.  8. 

QEBBëUGKELIJCK,  bn.  Yan  eene  rechtbank. 
J»  gebreke  van  de  vooreekriften  cf  verordemngen  na 
ie  komen,  fr.  {d'une  eoar  de  fuetice)  en  défamt  de 
ee  eonformer  anx  preeeripUone  ou  ordomnaneee. 
II  Anno  1527,  den  19  martii,  is  per  Aulam  go- 
leert,  dat  men  alle  ontfanckeniase  en  gichten  go- 
trouwelick  registreren  sal  om  den  behoerlicl»n 
salaris;  en  offt  eenich  gericht  daerinne  yersnymelick 
waere,  en  die  parthyen  sulx  consten  geproeyen 
met  twe  loffelicke  getuigen,  so  sal  dat  gebreno- 
kelick  gericht  geyaUen  syn  in  eenen  weech  sint 
Jacobs.  C.  gr.  Loon,  I,  181,  a.  40.  YgL  exBBio- 

KXLIJOK. 

QEBBOEDEBLUGK  (<3ebruederiyck),  byw.  G0- 
l^kdifk,  b^  gel^ke  deelon,  fr.  égalmeni,  è  part 
igiüe.  II  Dat  de  kgndere, . .  hebbende  gifbe  en  ha- 
welycx  goet,  sculdioh  selen  zyn  inne  te  brengen 
efl  te  rapporteren  ter  collacien  allet  geene  dee  hen 
efi  elkeii  yan  hen  heur  yader,  te  yoizen  gegeyen 
hadde,  en  dat  aal  al  gebraederlyo  gedeelt  wordden. 


460 


GEB. 


GEft. 


V.  ©.  Tat.  227  T*.  Voorders  institneert  hy,  teste- 
tear,  tot  erftgenaem  Tan  alle  Toordere  mobiliaire 
«n  immobiludre  goederen,  actiën  en  crediten, . . 
sjnen  broeder  en  swaeger  Yoors ,  om  gebroederljck 
onder  malcanderen  te  deylen,  mits  alle  die  kosten 
gelyckerhandt  draegende  en  betaelende.  (7.  gr.  Loon, 
I,  520  (17d«  B.).  —  G-ebroe derlij ck  en  ge- 
BUBterlgck.  ||  Dat  derself  roeester  Dyonijs  eü 
Jan  syn  swager,  als  momboir  joffir.  Katlinen  synre 
werdynne  Toirs.,  gfaebruederlyck  en  ghezusterlick 
tnaschen  hon  deylen  efi  hebben  sullen  alle  die . . . 
guede  ...  8ch»p9nmi  o.  St.'Trvndeny  19 -juni  144.^. 

GEBROKENTHEIT,  sn.  t.  Yan  een  kleed. 
SekniÊit^  fr.  ééehirwe,  KiL  heeft  Ghebroken  j. 
•geseheurt,  TOor  hemiosus,  die  eene  breuk  heeft, 
en  Ghebrokenheijd  voor  „breuk".  ||  Dat  nie- 
mant  onghenestelt ,  met  ooussen  ofb  schoenen  onghe- 
bonden,  oft  met  eenighe  ghebrokentheyt  aen  s^jn 
eleederen  bcYonden  en  wordt:  dewelcke  daerom 
's  maendaeghs  gheme\jnelijck  sullen  ghelapt  worden. 
BeffL  kneehtkenihu^i  Aniw,  (1614),  a.  6. 

OEBRUICKEN  (Gebruken),  bw.  1)  Een  ambt 
Het  hedieneiêy  hekleeden^  fr.  exercer^  remplir  {une 
foHeHoHy  une  charge).  ||  Welke  alde  borgemeesteren 
allen  jare  sullen  ghebruken  honre  officien  solanghe 
totdat  die  nuwe  ghecoren  bonnen  eedt  Tan  trouwen 
ghedaen  hebben.  C.  «.  8i.-  Truiden »  §  33. 

2)  Een  ambacht  of  handwerk.  Het  uüoefeneny 
drijven y  fr.  faire  un  méHer,  \\  Dat  eenigelyck  onder- 
saet  onaer  Toorser.  stadt  Taren  sal  by  't  ambacht 
dat  hy  *t meest  ghebruyct..;  datter  een  register... 
gemaeckt  werde ,  en  daerinne  gestalt . . .  eenigelyck 
man  onder  syn  ambacht  dat  hem  toebehoorende 
is ,  waerby  degene  die  meer  dan  een  «ambacht 
hebben . . .  daerTan  niet  yersteken  en  worden  om 
deselTe  te  mogen  gebruycken.  O.  Liége,  27  juni 
1577,  a.  43,  HatiéU. 

3)  Yrijheden.  Zie  genieten ,  fr.  jouir  {de  fran- 
ékiieê).  |]  Dat  religioee  en  eersame  liede  den  abdt 
efi  conTent  des  oioesters  Tan  Sente  Michiels  in  Ant' 
werpen,  behoren  ter  Vriede  der  stede  Tan  Antwerpen, 
en  dat  sie  altoes  ghebroken  hebben  eii  sculdeeh 
•Qn  te  ghebrukene  lüle  dier  priTilegien  en  Triheiden 
dier  wi  [«I.  schepenen  en  raad]  eü  onse  mede- 
portere  souldech  s^jn  te  ghebruken.  Mbbtbvs  en 
T0BT8,  III,  520  (1348). 

GEBRUIGKENISSE  (Gebruyckenisse) ,  zn.  t. 
O^frmky  genot  f  fr,  ueage^  iouiesance.  ||  Een  hof- 
etadt  oft  wooninghe,  met  henren  gronde  en  allen 
den  hnysen  daerop  steende,  metten  hoTe  en  ghe- 
bmyckenisse  Tan  den  Puttenborre.  (Verder :).... 
metten  ghebruyckene  Tan  den  Putteborre.  (Ook 
aldaar:)  achter,  noTen  de  mueren  der  stadt  Tan 
Brassele,  metten  ghebruyoke  Tan  denselTen  mueren. 
JT.  .Smedertamh,  Bruêtel,  23  juni  1447.  Dat  zy 
hem  stellen  oft  doen  stellen  in  de  possessie  enge- 
bruyokeniflse  Tan  den  Toirs.  state  oft  officie  Tan 
drossaetscep  Tan  Brabant.  Eekenk,  v,  JBrab.  reg. 
136  fbl   257  (23  jan.  1504). 

OEBRÜICKER,  m.  Van  een  Tensterlicht  op 
s^e  gebnren  erf.  Sif,  die  het  gebruik  ^  het  genot 
heeft  vmn  zM  een  Keht ,  fr.  celui  qui  eet  en  potees' 
•ton,  ^  a  la  jouieeanee  (d*um  jour  eur  la  pro- 
priité  de  ton  voiein).  ||  Nyettegenstaende  dat  yemant 
eenich  licht  doer  syns  selfs  muer  (hem  alleene 
toebehoorende)  ÓTer  hondert  jaeren  eü  meer  gehadt 
en  gesespen  [ii2.  gssohept]  heeft  tot  eens  anders 
mms  erTe  waart,  die  possesne  en  prescribeert 
nyet ,  noch  en  can  de  gebruyckere  Tan  dien  lichte 
hem  daerdoere  in  oas  Tan  presoriptien  nyet  be- 
Mpen.  C.  V,  An9w,  1546,  Tm,  20. 


GEBRÜICKICH  (Ghhebmkech),  bn.  Van  zeken 
Trijheden.  7a  het  bezit ,  het  genot  van ,  fr.  en  f  ome' 
sance  de  (eertaines  JVanehiset),  ||  DieselTO  portere 
setten  wi  weder  eiV  Teralinghen  tot  alsulker  eren, 
staet  en  Triheiden  alsi  Tore  den  aengrepe  der  ex- 
cessen eü  misdaet  ToerscreTentegebniykeni^aghen, 
eü  maken  se  daartoe  habel  eü  ghebrukeoh  wettelie 
met  desen  teghenwordeghen  letteren.  Piot,  Cart, 
II,  122,  Oork,  17  mei  1393. 

GEBRUICKINGE  (Gebruyekinghe) ,  sn.  t.  Ge- 
bruik ^  genot,  geuieHngj  fr.  jouitsanoe,  \\  Bn  dan 
werden  sy  [nl,  de  edele  jachthonden]  ghespyst  eii 
ghesadet,  eü  eten  in  een  Terstandelijc  ghebrnyken, 
eü  werden  ghespyst  op  der  werden  der  ghenuch- 
lyker  eü  saUgher  ghebruyckinghe  uut  synre  god- 
lijcker  natueren.  Maer  alle  Tuyle  ghebruyckinge 
nemen  die  leyde  mystroede  [nl,  hofhonden]  te  loen, 
om  haer  tomen  eü  hondscher  aert.  Oebedenb,  14d«  B. 

GEBRUICKSAËMHEIT ,  obbbüickbaekhzi» 
(G-ebrucsamhede ,  ghebruucsaemhede,  — heit,  ge- 
bruuczamichede,  gebruycsamichede ,  gebruicsaem- 
heit),  zn.  t.  Oébruikj  genot,  genieting ^  fr.  usage, 
jomuance.  ||  Dat  deselTC  ontfanghere  hemlieden 
laten  zoude  in  de  Toomoemde  gebrucsamhede ,  alzo 
die  Tan  ouden  tijden  gheüseert  es.  diebicx,  Mêm, 
II,  447  (Verdam).  De  ghebruucsaemhede  eü  pos- 
sessie. Inv.  V.  Brugge,  VI,  382  (Gailliard,  Oioêe.). 
Als  de  heere  ontfaet  Teele  personen  teenen  leene 
op  diTerschen  tijden,  deghene  is  te  prefererene  ter 
gebruycsamichede  van  den  leene  me  eerst  zijne 
diligentie  Tan  Terheffene  ghedaen  heeft.  Wiblaht, 
he^.  43.  Gk)ede  possessie  eü  ghebmicsaemheit 
O.  V,  Auden.  2<ie  d.  310  (1420).  In  de  gfaebrunc- 
saemhede  Tan  den  libertheden  eü  Tryheden  Tan 
zQnder  stede  Tan  Pamele.  ld.  370  (1583). 

GEBUER,  zn.  Zooals  thans,  fr.  eoiria.  Rechter 
(schout)  en  geburen,  {v.fuge  (baiU)  etvoieim. 
De  Tolgende  aanhaling,  betreffende  de  oude  rechts- 
oefening  in  de  meierij  Tan  's  Hertogenbosch «  op  het 
land  Tan  Heusden ,  herinnert  ons  [of  ten  onrechte  ? 
meer  geleerden  mogen  er  orer  beslissen]  aan  blad- 
zgden  768—770  uit  Grimm's  DeuUc^  BeekUaUer- 
thümer,  waarin  o.  a.  gezegd  wordt:  „alle  gepum, 
feldner  und  all  ander  husheblich  lüt  zu  Errinflen 
mugen  rechtsprechen*'.  ||  Oft  gebuerde  dat  eenige 
Tan  den  ingesetenen  Tan  beyden  zyden,  off  hoere 
haT6  becommert,  besett  off  gearresteert  worde  Toir 
schuit  ofte  schade,  dairaff  d^e  aenlegger  Torwairde 
hadde  oft  geloefte  in  scepenenbrieTe  Toir  scepenen 
off  poirteren,  Tan  den  steden  bynnen  den  steden, 
eü  opten  lande  Toir  richter  eü  gebueren ;  in  den 
lande  Tan  Huesden  eü  in  den  dorpen  Tan  éer 
meyeryen  Toir  scepenen,  dair  soepen  zyn,.eü  dair 
egeen  scepenen  zyn  Toir  richter  eü  gebueren,  die 
trecht  aldair  Tueren  eü  hanteren,  soe  sall  die  aen- 
legger i  die  in  der  maten  Toirs.,  waerheyt  hadde, 
den  schulder  mogen  doen  arresteren ...  na  inhout 
zyner  wairheit.  Ckarierb.  v.  *«  Bosdk,  fol.  100 
15<&«  E.  (Van  der  eeningen  tusschen  de  stad  Tin 
's  Hertogenbosch  eü  hoere  meycrye,  ter  eenie, 
eü  die  stad  en  dlant  Tan  Hueeden,  ter  anderen 
zyden). 

GEBUER  (Geboer),  sn.  FlaHelandébewoner  ^ 
dorpeling,  boer ,  landman ,  het  tegenorexgestelde 
Tan  poorter,  stedeling,  fr.  h^bitant  du  plat  page, 
vUlageoiê,  pagean^  campagnard^  {mUnm^  viUamui) 
Voppoté  de  Vhabitant  des  villes,  du  cHadin,  du  bourgeois. 
\\  Hoedat,  met  haren  prikellen,  Toe  quamen  en 
Toort  Toeren  Van  den  Berge  [nl.  uit  het  land  Tan 
Berg],  die  coene  gheboeren.  Die,  na  die  tale  Tan 
I  Brabant,  Dorpliede  sQn  te  rechte  ghenant.  TAir 


(}ËD. 


ÖÈD. 


46i 


ttxXLt  TB.  6244;  it.  tb.  296ft,  7003,  7016,  7827. 
Zie  Verdam  obbues  3). 

GKBUËRLIJCK,  bn.  Dê  Imwrt  betreffend,  fr. 
comeémamt  Ie  wnemage,  Gebueriyoke  rechten, 
fr.  droUê  de  wneinage.  Zie  becht. 

QEfiUJËKLIJCK,  bu.  Behoorlek,  gepaei,  voeg- 
taam,  fr.  pertimeni,  approprié.  ||  Hebben  daamae, 
in  den  onsaligen  tyt  des  orlogB , . .  onsen  onder- 
aaeten  Tan  Hafaselt,  die  principale  en  originael 
brieTen  onaer  Turraderen  Tan  bon  priTÜegien, . . 
Terloren, . .  daeby  sy  bon  goeden  name  eü  narin- 
ge,.,  betten  moigen  Verliesen,  BOTerre  wy  nyt 
daertoe  Tersien  en  betten,'.,  irarde  bon  daerop  nyt 
Toirder  by  onB  Tersien  Tan  gebuyrlicken  remeidien. 
O.  lAége,  11  dec.  1600.  Masteli,  Iml, 

GtiBUEKNEDE,  sn.  Bmtrvrouw,  fr.  voieine, 
II  Yaa  GüHb  Deynouts  wire,  omme  dat.zoe  gbe- 
oreech  twee  portere  Tan  Gbend  Tan  baren  magben 
en  dede  slaen  barer  [^.  bare]  gbebuemeden,  omme 
dat  zy  gbeacolden  hadden,  en  roicte  dat  soe  niet 
Terbueren  mocbte ;  en  doe  Tinc  de  bailliu  de  Trauwe 
en  Beide  dat  zoet  [al.  e\j  bet]  dede  doen ;  Termaect 
omme  xt  lib.  £ek.  baljuws.  Gent,  rol.  1723  (1372). 

GEBU£B6A£MÜKH\  sn.  t.  NalmwrscAap,  fr. 
voieimage.  Kil.  Gbebuersaemhey d.  jj  Onder 
welcke  letb  Tan  de  natiën  [nl.  waaronder  men  de 
Treemde  toeziende  TOOgden  der  weezen  kiezen  zal] 
men  oock  sal  regard  nemen . . ,  op  de  gebuersaem- 
beyt,  familiariteyt  en  kennisse  metten  aflyTighen 
gehouden.  .C.  v.  Loven ^   Weeskamer^  39. 

GEBUEBTE.  Zie  gbbkubtb. 

GEBUEKTE.  Zie  obboobtb. 

GEBUEBTICüElT  (Gebuerticbede),  zn.  t.  Qe- 
boorie,  afstamming,  fr.  naietance,  deteendanee. 
II  Be  welcke  dingbe  [wij,  nl.  beloTen]  wel  en  loyal- 
like  te  doen  bondene  dengonen  die  naer  ons  oomen 
zal  en  tland  zal  bi  naerre  gbebaertechedon  houden 
on  besitten  als  bere.  C.  stad  Brugge^  1, 280  (1302). 

GEBUEBWECU.  Zie  wsch. 

GEBUBEN  (Gbbueren;,  wederk.  wkw.,  Limb. 
Bieb  geburen.  Behooren,  betamen j  passen,  fr. 
apparieniTf  eonvenir;  hd,  gsbühren,  ||  Dairby  wesende 
meyster  en  gesuoren,  oIb  siob  dit  geburt.  C.  v, 
Maastnékt^  172  (1428).  Want  tot  diesen  priTÜe- 
gien  executie  Tan  gericht  beheert,  bo  bcTelen  wy 
onaen  scboltit  Torso.  die  executie  te  doen  als  aich 
dat  gebueren  en  behoren  sall.  Ord,  Liêge,  11  dec. 
1500,  a.  10.  Masselt,  Verdam  obbobsk4). 

GEDACHT,  gsdacbtb,  zn.  t.  Gedachtenis, 
kerinnerulgf  fr.  mémoire,  souvenir.  ||  Her  JobanTsn 
Brkel,  'saliger  gedacht,  biBsobop  Tan  Lutke.  C.  v. 
Maastricht,  4M)  (1379).  Gort  Aelbiecht  saliger 
gedachten.  Schep.  v.  Tessenderloo ,  22  jan.  1485. 
Onse  Toorsaten  goeder  gedachte,  bisschoppen  tot 
Luyck,  gracTen  tot  Loon*  O.  Liége,  27  juni  1577. 

GEDACHVAEBDXNG,  zn.  Dagvaarding,  fr. 
qfonmemeni,  assignation  enjustiee.  ||  Soo  wie  erf- 
penningen  te  heysacben  heeft,  mach  dat  doen  met 
gbedachTaerdinghe  oft  Tooroogenghebiedingbe,  sonder 
de  maniere  Tan  besettingbe  oft  ghedaegingbe  te 
moeten  onderboudmi.  C  e.  Breda,  1547,  aJ  80. 
Zie  ook  DACHTASBT  2;,  en  oedaguïg. 

GEDAE^'TE ,  zn.  t.  1)  Yan  eene  misdaad.  De 
natasÊr ,  het  weten  xdf  ervan ,  fr.  2a  nature  {d'un 
wUfait.  11  Weert  dat  in  anderen  poenten . . ,  \|emant 
Tergetelic  were  of  daertegen  \nl,  de  ordinancien] 
dede , .  •  nae  staat  Tan  den  persoenen  en  Tan  den 
fidte,  gedaente  en  groetbeyt ,  • .  sueien  redelic  gecas- 
teit  werden.  Piot,  Cart,  18  noT.  1404, a.  10.  Il,  165. 

2)  JAehaamshouding ,  niterlijkheid ,  fr.  attitude, 
II  De  schepenen  moeten  int  onderTiBegen  wol  ga- 


deslaen  op  tgene  de  gcTangene  Terolaert  oft  ant- 
woort,  oft  hy  misschien...  dat  hy  stamelt  oft 
bleeck  wort,  dat  hij  Terandert  Tan  gedaent-e,  dat 
by  uyt  synen  neuse  wort'  bloyende,  oft  syn  oogen 
ter  aerdê  slaet,  oft  diergeiycke.  C.  v,  Aniw,  eomp. 
VII,  iy,  4. 

GEDAETS,  byw.  Dadelijk,  terstond,  fr.  immédi- 
aiement,  tornt  de  suite.  \\  Soe  wie  noch  honde  noch 
Tögele  en  hielde  gedaists,  die  sal  zyn  leen  Ter- 
saeken  en  Terhergeweeden  nae  der  cameren  recht 
Tan  Brabant.  Boxhobbk  fol.  9. 

GEDAGEN.  Dagvaarden,  dagen,  fr.  qfoumer, 
assigner  en  Justioe.  \\  Die  scepenen  wisen  Toer 
recht :  dat  men  diegene  ghedagen  sal ,  Tan  ons  heren 
eü  Trouwen  wegen  Tan  Brabant,  tot  huerre  geweer, 
die  hier  beclaget  syn,  daeroTer  dat  sy  Mclaget 
syn,  hebben  sy -geweer  bynnen  deser  prochien;  en 
en  hebben  sy  engbeen  geweer  bynnen 'deser  pro- 
chien, men  sal  se  ghedaghen  aen  den  riiic  Tan  der 
prochienkerken ,  en  al  met  goeden  oroonden... 
Charterb,  «.  's  Bosch,  f9,  51  T^  (7.  v.  Breda, 
1547,  a.  39.  Zie  ook  baobk. 

GEDAGING,  zn.  Dagvaarding,  fr.  e^oumemeni. 
II  In  de  stadt  Tan  Breda  zyn,  o.a.  twee  gbemeyn 
manieren  Tan  procederen :  d'een  is  by  gedaginge  oft 
citatie,  en  d'anden»  is  by  besettinge.  C*.  v,  Breda, 
1547,  38;  it.  74.  Zie  ook  DACHyAEBT2),  en  GX- 
dachtabbbivg. 

GEDüiEL,  zn.  o.  1)  Deel,  gededte,  een  zeker 
deel,  fr.  portie,  ||  Hoedat  onse  scepenen  en  gbe- 
meente  Tan  onaer  stede  Tan  Brugghe  an  ons  [ai. 
de  graTin  Margareta]  te  meer  stonden  Tersocht 
bebbsn,  dat  wy  hemlieden  wilden  Tercoopen  tMaen- 
[daeghjsohe  en  tVormezeelsobe,  en  hadden  \dai  wij 
Btaat  hier  Terkeerd]  esgelicx  Tersocht  aen  Wouter 
Tan  Ziesseele,  dat  by  hemlieden  Toroochte  een  gbe- 
deel  Tan  zynder  officie  Tan  Ziesseele , . .  C.  ëtad 
Brugge,  I,  201  (1275). 

2)  Aandeel  (in  eene  nalatenschap),  fr.  part  dans 
•»0  suocession.  \\  Soo  wie  eenich  mesdoen  Tan  den  yj 
Toorseiden  stiken  doet,  Tan  den  welken  bi  niet  ne 
wilde  comen  te  rechte  no  staen  te  rechte,  sal  men 
bannen  bi  scepenen  wysdomme  en  Terwinnen,  en 
Tan  liohame  en  Tan  goede  so  moet  bi  syn  in  sgraTen 
ghenade,  sodat  die  eene  heelft  Tan  den  goede 
bÜTe  sinen  wiTe;  en  beeft  bi  \nl,  de  misdadige] 
ooc  negheene  wyf ,  en  hi  ghedeele  heeft  Tan  sinen 
goede,  eiken  ghedeele  moet  taine  bÜTen  [ai.  des 
graTen].  K,  v.  Onderboreh,  1268,  a.  32.  Hoe  dat 
elo  syn  ghedeel  halen  mach  dat  hem  ghoTalt.  En 
80  wien  so  Tan  yemens  doot  ghedeel  gbeTalt  alte- 
hant  na  sine  doot,  wille  by,  so  mach  by  gaen  t«r 
berfsteden  [a.  101  staat  hersteden  —  is  bet  o^- 
of  bertsteden?]  Tan  den  dooden.  Will^  hy  oec,  by 
mach  gaen  sitten  in  syn  ghedeel,  ter  stede  daert 
hem  TerstorTen  es . . .  Kn  dan  es  de  wet  sculdech 
te  doene  denghenen  in  syn  ghedeel.  O.  v,  Oent, 
Or,  ch,  1297,  a.  100.  Hadde  yemend  in  een  starf- 
huus  ghedeel  Tan  husen  op  anders  enre,  deghone 
dien  de  erre  toebehoort  moet  de  husen  nemen  up 
prys.  C  V,  Aalst ,  398.  Dat  so  wie  die  ghedeel 
wille  nemen  jof  ontfaen  bi  der  wet  Tan  der  poert, 
dat  hi  moet  houden  dit  dat  hierna  Tolgbet.  Ü,  e. 
Auden.,  2d«  d.,  59.  Wanneer  gheen  Tan  den  Toors. 
tween  saken  en  ghebueren,  maer  dat  in  eenich 
poortelyck  steerfbuus  tusschen  den  heritiers  ofte 
ghedeelen  gbeschil  Talt  en  ryst ,  en  dat  zy ,  TOOgden, 
Tersocht  syn,  Tan  eenich  Tan  denselTen  ghedeelen, 
de  kennesse  Tan  denselTen  steerfbuusetenemene,.. 
Ib.  I,  Cah,  prim.,  ii,  5,  bl.  362. 

'8)  DeeUng,  verdeeUng  eener  boedeiêcheidi^g,  fr. 

58 


m 


Gteö. 


öfeö. 


pa/Hagê  éPwHê  neeeëtitm.  Ook  debl.  Zie  d.w.  3). 
II  Dat  wetteleo  ghedeel  heeft  gbeweeet  tuaschen  N., 
an  deene  side»  en  N.,  aa  de  andere  eide,  als  Tan 
menche  en  van  lande  in  de  proohie  Tan  Berlaer 
ligghende:  en  die  deel  ee'  buIo,  dat  K.  heeft  te 
haren  deele . . .  Bn  omdat  al  de  Torseide  deelinghe 
es  ghesciet  wetteleo...  db  Ylavdtck,  Zwyveke^ 
164  (1368).  Dat  hy  al  tgoet  te  gherecht^  deele 
sal  bringhen.  Update  yemene  beghert  die  ten  ghe- 
deele  toebeboert.  O.  e.  Gtmi^  Qr,  e&.  1297,  a.  100. 
Al  tgoet  dat  ten  ghedeele  toebeboert.  —  Weder  dat 
ooe  wille  oomen  in  ghedeele  ofte  ne  wille.  —  So 
moeten  de  partien  inoommen  ofte  buten  bliTen.Tan 
ghedeele.  a.  101.  Al  ejst  dat  hunsen  binnen  der 
etede  eü  soependomrae  in  *t  ghedeel  gherekent  zyn 
als  catheyl  en  menble,  nochtans  ghebeurt  danof 
erfrenesse  en  onterfrenesse.    C  e.   Oêni^  vi,    19. 

Schepenen  van  gedeele.  Zie  banck  4). 

4)  Meieirfyenaam  ^  fr.  oohérüitr,  \\  So  wie  Tan 
den  ghedeele  die  beghert  an  de  wet  ghenachten 
Tan  ghedeele,  de  amman  en  drie  Tan  denghenen 
diere  up  te  wisene  hebben  syn  sculdech  ghenach- 
ten Tan  ghedeele  te  iii  Tiertiennaohten  te  leogene 
ter  herstede.  C.  e.  Gent^  Qr.  ok.  1297,  a.  101. 
Eest  dat  hy  [«/.  de  oudste  soon]  wille,  dat  sine 
oedeele  dit  derde  Tan  hem  houden,  of  Tan  synen 
heere,  daer  hy  zyn  leen  of  houdt,  daeraf  heeft  hi 
oore . . .  Eü  jeghen  dese  ooren  hebben  de  gedeele 
oore  Tan  wien  syt  houden  sullen.  O.  e.  AaUi, 
Leenreehi,  422,  $t.  Zie  Verdam  obdbbl  8),  en  hier 
2)  itt^a, 

GEDEELGENOOT,  sn.  In  een  leen.  MtdêdeêU 
Mfter,  mêdêffmreokü^  t  fr.  ecfhtUresté  {dans  umflef), 
eqfeudatcnre.  \\  Als  *t  Tomomde  leen  jrro  indivuo 
int  ghemeene  ghehouden  werdt  tussohen  diTersohe 
persoonen,  loo  gheetaen  de  ghedeelghenooten  mits 
een  relief  en  eamerlinokghelt  betaelende.  O.  o. 
Auden,  in,  25. 

QEDEELIGH,  bn.  Hetzelfde  als  dbblbabb  en 
SBBiiBABX,  sie  d.  WW.  II  De  eerTelike  rente  die 

?heTallen  was,.,  die  sy  ghedeeleoh.  Ce.  Chnij 
,  584  (22  juni  1858,  a.  6).  Zo  Terde  eenishe 
proTisie  ghedaen,  ofte'  oook  eenighe  schaede  gne- 
leden  wo^e  tot  ghemeene  beneficie  Tan  den  sohepe 
en  goeden , . .  su  al  tselTe  den  beschadigden  en 
gheïnteresseerden  goet  ghedaen  worden  in  groote 
«Tarye,  ghedeeligh  onder  sehip  en  goet,  nae  auder 
ghewoonten  Tan  der  lee.  PI,  e.  F2.,  I,  898,  Zeê- 
reehiên,  a.  41.  It.  C.  o.  Aêtmude^  xx,  8;  Ce. 
BêlUt  Lemhof^  vn,  14;  Ce.  Broehiwrg,  yixi,  14; 
C  ftflireA  o.  Bfmggej  ni,  10;  C  o.  Denderm,  Leen- 
hof, IT,  18»  15,  20;  C  o.  Kortr^,  zt,  28, 
xni,  2-;  C  e.  Veume,  x,  19;  Vur  db  Ybldb, 
.^«iie<.  105,  106  (1687). 

GEDEELLIJCK  (Oedeeiyk),  bn.  Hetzelfde  als 
het  Toorgaande.  ||  Hupsen  steende  up  leenen  zijn 
gedeeiyk ;  uytghesteken . . ;  zoo  oock  molens,  zoo- 
wel steende  te  winde  als  upt  water,  z^n  ghedeeiyk. 
C.e.  AaUt,  Orig,  xzzix,  17. 

ÓEDELF,  sn.  o.  Delvimg,  kei  delven,-  vaarit 
fr.  aeüom  de  MeAer,  fornr/  eandl.  ||  Die  in  eeneghe 
grachte  ofte  ghedelf  anders  lant  delft  (?),  salt  beteren 
den  graTe  x  s.  en  den  olaghere  x  s.;  eü  heeft  his 
000  Tele  ghedolTen,  hi  ssït  beteren  bi  soepenen. 
BB  Pb.  en  Bb.  IY.  DeetekUmk,  18.  JT,  d.  Ouder- 
horeh^  1868,  a.  57.  Bn  qnam  meest...  omme  dat 
de  stede  Tan  Tpre  hadde  ehedaen  delten  eene 
Taert ; . .  en  ooo  roede  daer  die  Tan  Ypre  pleghen 
te  doene  Tier  daghen  en  Tier  nachten  omme  te 
commene  yan  den  Damme  tYpre  te  water,  quamen, 
b^  den  nieuwen  ghedelTe,  met  eenen  OTetïbnighe, 


zonder  te  oommene  ter  Nieupoort,  bin  twee  daghes 
en  twee  nachten ,  oft  lettel  meer.  Gl.  y.  Dedcüds, 
103;  item  106.  Soodat  de  supplianten  Terobligeeit 
sullen  wesen  te  Tergelden  de  purticulieve  gelands 
Tan  de  redelyke  weerde  Tan  hunne  landen,  die 
gebruyckt  sullen  worden  tot  het  gedelf  des  oanaels. 
DB  Fb.  en  Eb.  XIII.  Kapr^,  9  (1618). 

GEDENCKEN  (Gedincken),  bw.  Ziek  imbeOdm, 
c.  vethedden,  s.  vooretellen  ^  fir.  s'imaginer,  ||  Die 
Tiant  is  dore  dese  minsohen  ghoTaren  met  alleii 
dien  becoringhen  dié  men  ghedincken  mach.  Aller 
Kersienb,  59. 

GEDENCKEN,  sn.  ö.  Gekeugen,  fr.  mêmoire, 
II  Dit  zyn  de  rechten,  priTÜegien,  usantien  ei 
heroommen  der  stadt  Tan  Herentals  j  die  men  altijdt 
by  mans  ghedencken  onderhouden  heeft.  C  «.  Èe- 
rentale^  lul.  Oft,  int  Loens,  altyi,  orer  meosohes 
gedencken  tot  noch  toe,  Toor  een  generale  costuyme 
niet  en  is  geobserreert  en  eehanden,  dat ...  Ci  gr, 

Loou,  I,  187  (1609).  —  Te  gedenoken.  Foor 

«lemorM,  fr.  pour  mènoire,  ||  Item,  te  gedenken: 
dat  mijn  heere  ommer  sy  te  Lyer  des  maendaghs 
aTonds,  xj  dagen  in  deser  maent  augusti,  en  des 
dynstaighs  dairna,  Toir  der  nonen,  tot  SanthoTcn. 
C  V.  Siaiutkoveuj  Seker  ooUrraet  (1427). 

GEDENCKENIS  (Gedinckenesse,  gedenkenesse) 
sn.T.  1)  Voortdmreude  keriunerinq,  gedaeklenie,  fr. 
mémoire,  Kil.  Ghed'enckenisse,  memoria, 
II  Omme  dat  wi, . .  scepenen  Tan  den  Yrien,  willen 
dat  die  Toors.  stioken  bÜTen  Tast  en  ghestade , .  • 
sie  ghedaen  waren  Toer  ons  en  ghewiset  te  wetten 
en  ewelike  ghedinkenessen,  so  hebben  wie  dese 
lettren  ghezeghelt  met  onzen  zeghelen  in  kennessen. 
Vod.  Mue,  II,  86't  (24  oct.  1281).  Want  der 
menscen  memorie  eö  ghedenkenisse  Tergaet  metten 
„aetge"  Tan  den  menschen , . .  Oork.  19  juni  1295. 
[Maria,]  ghiet  in  mQnre  dorren  herten  een  óxof 
dyns  godliken  troest,  die  myn  droefiiisse  temper 
en  matighe  door  die  eer  en  gedenckenis  dynre 
BOTen  Tzouden.  Soudert  merk.  88. 

2)  In  het  leenrecht.  Bdaeiiufff  e^  in  aalwr, 
hoven  kei  gewone  leenkeffluge*  of  overgaugtreeki ,  fr. 
(en  droiifiodal)  oeue^  tribuiy  preetaiion  eu  naiure^ 
outre  Ie  droii  de  relief  ordiuaire,  Jaerljjokaohe 
gedenokenifl,  fr.  preiiaOon  mmuelU,  ||  Dat  de 
heer  condicionneren  moét  de  jaeriycxsehe  ghedeno- 
kenissen.  Wilt  ooo  de  heere  hebben  eenige  jae^• 
IgcxBche  ghedini^enessen ,  het  si  Tan  glaTien ,  schaer- 
berderen  [{o««  schaecberderen],  hantschoen,  offer- 
penninghen  ofte  diergheiyoke,  hi  moet  bespreken: 
want  nilcke  saken  sgn  buyten  der  natuere  Tan 
simpelen  leene.  Wixlant,  Leeureeki,  80.  —  In  het 
Tooig.  kap.  wordt  gezegd:  anders,  [nl.  indiem  de 
heer  geen  relief  Tan  peerden,  Tan  honden,  Tan 
handschoenen,  Tan  sporen,  oft  dgl.  besprak],  de 
leenman  soude  gestaen  met  te  betalene  tmen  pon- 
den parasisen  toot  trelief. 

GEDENCKËLIJCKHEID  ((^Mincleoheit),  sa. 
OekeugeUf  gedaekienie,  fr.  mémoire,  eomvenauoe, 
II  Omme  dat  der  minsohen  ghedindicheit  lidende 
es  met  den  tide',  so  moet  men  die  dinghe,  die 
men  ewelcke  honden  sal,  Testen,  met  gheaerefte. 
WiLLBVB,  JERei,  ondoru  219  (1811).  Zie  ook  bb- 

DBVCKBir,  en  aBDBNOKBKIS. 

GËDEREN.  Zie  oaobbbv. 

GÉDERINGE.  Zie  oacbbinob. 

GEDIEDE  (GMgde),  zn.  Ben  w.  eigen  aan  Ylaan- 
deren.  Ftmum^,  treemdéUng,  die  vreemd  ie  aan  de 
poort  (stad)  kaeselr^,  of  gemeente  ^  de  niel-burger,  fr. 
aubain,  forain,  uon^ioirgeoie ,  gui  eei  Uranger  om 
port  tvMb))  ^  2a  ekdieüenie  on  è  la  oommmuê/  non 


GED. 


SEI>. 


463 


Mij  JktremaiÊy  Mgt  Vèn  den  Hsne,  O.  v,  6b»l, 
iTy  11;  14,  16 f  O.  t.  Audem,  rabr.  IT,  xlob- 
poarter;  Zie  ook  Baepiaot-,  OemcreM  eompi.  lY, 
17S.  —  Ook  als  b^T.  nmw.  Gediet,  ged^t. 
I)  Ben  ffhedjde  man  ofte  ynuwe  wert  poortere 
tranwende  poortere  oft  poorteme  denelTor  stede. 
C,  V.  €hmty  ▼»  ]•  Een  ghedyde  man  ofte  Trouwe 
wort  keurbroeder  ofte  keunnster  trouwende  keur^ 
broeder  ofte  keureoiter  Tan  de  Tooneydo  stede  oft 
ambaohte.  C.  e.  Aaêtnêde,  ii,  1.  Gheen  ghedyde, 
niet  meer  afitetene  dan  inwonende,  en  Termoghen 
eenen  poortere  of  inwonende  te  doen  Tanghene, 
beietten  of  arreeteren,  binnen  der  stede  en  soepen- 
domme,  om  raoire  onbewettighe  en  ongheprei^e- 
£ 'arden  scholden,  ten  ware  in  cas  Tan  uwoninghe, 
titatie,  abeentatie  en  Tlncht.  —  Als  een  gedyde, 
gheen  domicilie  binnen  deser  stede  foTerende,  toe- 
spreect  te  wette  eenen  poortere ,  es  ghehouden  seker 
te  stollene  Toor  de  oosten ,  schaden  en  interesten.  — 
Poortere  en  es  nyet  ghehouden,  heessehende  of 
Terweeiende,  leker  te  moeten  stellen,  niet  meer 
jeghens  poortere  dan  forainen.  O.  e.  €hni^  ir, 
\S,  14,  16.  —  Het  w.  foraine  wordt  anders  ook 
wel  gebezigd  TOor  buitenpoorters,  in  tegenoTer- 
stellixig  Tan  binnenpoorters.  C.  e.  AaHH^  mbr.  iy. — 
Wanneer  een  ghediet  persoon ,  te  wetene ,  die  gheen 
poorter  en  es  der  tootb.  stede,  compt  succederen 
m  een  porterlyo  steerfhnus  der  Toors.  stede,  to  es 
deselTO  stede  ghereoht  en  gheoostumeert  thebbene 
den  z«n  penninok  Tan  al  den  goede ...  Ce.  AtÊdem, 
I,  Cdk.  prim.  mbr.  ii,  4.  Tremde  en  forainen, 
C.  e.  FimriM,  in»  1.  Yremde  en  gedyde  persoonen, 
afirittende  ofte  opsittende  deser  stede  en  casseliye. 
Ib.  XLiz,  1.  Yremde  ofte  forainen.  O.  o.  Winoab. 
T,  IS.  Bn  ptunm  in  de  kost.  t.  Ylaanderen.  Zie 
ook  Yerdam,  en  FOOBTiBflCHi.p. 

GEDINO  (Gediiige,  ged^nge),  sn.  o.  1)  Bêéhit' 
aaak,  ffëdimgf  r§ehiêka»delj  pMt,  fr.  proeèfj  prth 
eUmre,  ||  Daer  werden  [?]  drie  manieren  Tan  saeken 
ofte  ghedinghen:  deerste  Tan  de  Wet,  dat  es  Tan 
de  Kuere;  tweeste  Tan  sterf  housen  en  oiTÜe  caeken, 
dweloken  es  Tan  haTen;  en  tderde  Tan  nootsaeke- 
lioheden  Tan  den  lande,  als  Tan  dyoken,  delren 
en  dierghelioke.  En  Tan  nu  Toortaen  lo  sullen 
eesseren'  alle  goodynghen  eü  oampinghen  [eor.  camp- 
ghedinghe],  Tan  suocessien,  efi  om  ander  oiTÜe 
aaeken.  K,  v,  d.  Vier  Ambaekien,  1242,  in  Pb. 
en  Bb.  XYI  ,  43.  Alse  een  ghedinghe  hadde  ghesyn 
Tor  ons  en  Tor  onse  man  ter  woestina,  tuasohini  ons 
an  die  en  zide,  en  GhildoTe,  myns  here  Ghildolfi 
sone  Tan  Brugghe,  onsen  man,  an  dander  side. 
KUime  tol  tê  Bmggë,  1269.  Daeromme,  lo  hebwi, 
omme,  aTe  te  legghene  dien  tuist,  en  omme  pais 
en  Trede  onderlinghe  te  hebbene,  eü  oee  omme  te 
spame  oost  en  moinisse  Tin  beeden  partien,  die 
Tan  Tele  ghedinghs  plegen  te  comenne , . .  ighe- 
weles  reoht  Tan  ons  besooht  en  doen  besouken. 
Oorh,  19  juni  1296.  Om  te  Terhoeden,  dat  de 
pleyten  en  ghedinghen  Tan  onberoerlycke  goeden 
niet  eeuwigh  en  onsterffelijck  en  bl^Ton.  C,  v, 
Bruêtd,  8tai.  dO  april  1482,  Inl.  Dat  de  mom- 
booren  egeen  processen  noch  ghedinghen  Tan  der 
weesenweghen, . .  en  sullen  moghen  intenteren, 
aeuTeerden , .-.  O.  e.  Am^Aowii,  Weetkamer,  24. 
Soo  wie  beghinnen  sal  eenich  gedynghe,  h\j  wort 
in  *t  proces  gherekent  heeischer,  efi  s^  partye 
Terweerder.  C.  e.  Coêtêl,  a.  843.  —  't  Geding 
bannen.  Zie  BAsnnix  2).  ||  Die  schepenen  ghe- 
maent  sijnde,  w^sen  aldus;  aisulcken  ghedinghen 
als  in  de  kercke  Tan  sheeren  oft  Troowenweghen 
huyden  tot  acht  oft  negen  uren  Troegh  Toer  den 


BosBo  geleght  ie,  dal  die  schooteth,  in  den  naem 
Tan  den  heete  oft  Txoawe,  tselTO  ghedinghe  ma^ 
bannen,  en  dinghen  om  partyen  reoht  te  doen,  en 
eheeren  breuoken  en  keuren  TerTOorderen ,  alsoo 
Terre  alst  recht  is.  —  Soo  handt  die  schoutelh  tselTe 
gedinghe,  aohterrolghende  der  schepenen  Tonmsse. 
O.  V.  Attêm,  4,  5.  —  Gedinge  halen.  Inreekie 
befwiiUnj  em  teeMsgMng  umpammen^  ft.  eontêsiêr 
e»  droUj  imtemter  tm  proeèt.  ||  Hierbi  heeft  ghe» 
loeft  Boadene  Toreeit,  wettelike,  up  de  Torseide 
leetich  pont  *s  jaers  [hem  en  sgn  oir  nl,  toegekend 
als  Tergoeding  zyner  afstanddoening  Tan  de  tiende 
Tan  Isendike]  te  waranderen  en  waerscepe  te  doene 
der  kerken  Tan  Sente-Pieters,  te  Wette  Tan  der 
Torseider  meierién,  en  Tan  den  rechte  datter  toe 
hort,  of  [nl.  iB  goTal]  sijn  broeder,  of  hiemene 
Tan  sgns  Tader  hoire,  ghedinghe  halen  moofate  np 
de  meierie  ofte  up  eneoh  recht  datter  toe  hort, 
omme  d'occhisoen  Tan  der  Tersterften  Tan  sinen 
Tader,  ofte  omme  d'ocohison  Tan  Bouden  Tomit. 
Oork.  10  sept  1298.  Vad,  Muê.  ü,  372. 

2)  JZseUj^reMid,  reokiswuieki ,  fr.  jtuHeêj  jmri^ 
dieiiom.  ||  Meester  Pieter  Bunlair  es  houdende  Tan 
m^nen  TOors.  heere  den  giBTe  Tan  Ylaenderen  groot 
aohtien  bunderè , . .  e&  heeft  hieiaf  hof  en  gedin|>he 
met  laten,  en  boeten  tof  x  sch.  en  n  soh.  parisis.- 
Dit  leen  ee  oio  gfartast  te  gane  metten  gheTanghen 
Tan  sijnre  Tierseiüren  toten  casteele  Tan  Bupelm<mdA, 
en,  op  dat  den  heere  ghelieft,  soe  moet  hy  Toirt- 
ga<ni  tot  Tieho,  om  dierste  kennease  te  doene,  en 
es  hieraf  sculdich  te  ghedinghe  te  gane  ter  Tier^ 
scare  Tan  Baersele  [ml.  Baiel].  ds  Pb.  en  Bb. 
XXIII.  Batd,  41.  It.  BèUêU,  16,  21. 

3)  SmtkiuUHng ,  dag  wm  rtekiêdtimffj  fr.  tÊudwmeêj 
»Samoe  d^um  tribiimaij  jour  d^amdimieB.  —  Geding 
leggen.  Dêm  dmg  €mtêr  gèrtéhluUümg  bepdUm,9at(- 
«<0M0»,  fr.  fiattj  déiêrminêr  Ie  jour  d^ume  amdiencê. 
II  Soo  Traeght  die  sohooteth  die  sehepenen,  ten 
selTon  daghe  daerop  ghedingh  gheleyt  is:  oft  hen 
kenneiyck  is  datter  ghedingh  op  dien  dagh  gheleyt 
is  Tan  sheeren  weghen?  Die  schepenen  TerkÜMren, 
dat  het  hen  kenneiyck  is  datter  ghedingh  gheleyt 
is;  soo  maent  die  schouteth  de  sehepenen:  oft  hy 
alsuloken  ghedingh,  als  in  de  keieke  Tan  sheeren- 
weghen  gheleght  is,  magh  bannen  en  dinghen  om 
partyen  recht  te  doen,  en  sheeren  kenren  en  breocken 
te  TorToorderen  ?  O.  e.  AttêUj  2,  3.  Zie  ook  Diva* 

D1.CH. 

4)  BêehAank,  viêrêehuarj  fr.  home  de  jutÜeet 
tr^mÊol,  <Een  pleiter  moest  daarbinnen  staan,  niet 
daarbuiten).  ||  Het  dingden  twee  knapen  om  een 
erre,  en  omdat  die  een  bleef  steende  buten  den 
gedinge,  nochtan  dat  hire  hadde  sijnen  taelman 
in ,  so  was  hem  sijne  sake  ontwyst.  Fbmiitw»  «. 
Ucde,  18,  14<te  E.  Yan  in  tghedinghe  te  twesten, 
te  slaene , . .  Die  iemanne  int  ghedinghe  sleet  of 
mesprect,  saels  ghelden  zl  s.  Die  binnen  tghe- 
dinghe steet,  bi  en  hebbe  te  dinghene,  of  hi  en 
si  daerin  gheroepen  Tan  den  richtere  of  Tan  den 
seepenen,  saels  ghelden  t  s.  Kb.  v.  Dieet  a,  r.  68. 
En  es  by  cauee  Tan  dien  [al.  Tan  syn  leen]  sohul- 
dech ,  ten  Tormaenene  Tan  mynen  Toerseyden  heere 
oft  synen  stedehoodere,  te  oommen  tsynen  ghe- 
dinghe, ten  ophoTO  en  ten  afhoTO.  Oork,  6  mrt. 
1402,  \^.  —  Gedingdach.  OereeMidag,  h.  jour 
d^audieiiee.  \\  DeseWe  secretarissen  sullen  gehouden 
syn  alle  gedingdagen,  soo  ordinarise  als  eztraordi» 
narise,  te  obsenreren  en  by  te  woooen.  O.  e.  MtMoe' 
irieki,  Beeetien  v.  1666,  XTi,  4.  Dat  sy  [»l.  de 
procureurs]  de  («dinaris  roUen  en  i^inghdagen 
tydelyck,  ten  negen  uyren,  en  punctnelyok  sollen 


464 


GED. 


GED. 


obserreren.  xix»  8. —  Daoh  taü  geding  maken. 
Xmte  rêekiêgiiiimff  of  VMTjeftoor,-  êênen  pUUdoff 
kouden,  fr.  iemr  tn»  pUnd,  mnê  cotir  de  JtuHce. 
II  Die  eenen  dach  van  gedinghe  maken  wilt,  moet 
maken  op  syns  selfs  heerlycheyt,  oft  op  syn  leen- 
goet  dat  men  ran  hem  houdt,  oft  hy  moet  ont- 
leenen  plaetse  onder  den  heere,  daer  hy  es  te  dier 
tyt,  daer  hy  dinghen  wilt,  oft  hy  aal  moeghen 
tgedinghe  maken  op  eenen  kerchon ; . .  Het  moet 
■yn  primetyt  ran  den  daghe  eer  men  hoff  en  banck 
maeot;  en  eert  noene  laden  tal  moet  tgedinghe 
gebannen  eyn;  en  diet  na  der  noenen  dSide,  eoe 
en  waert  gheen  recht . . .  En  men  mach  wel  die 
,banck  en  hoff  maken  op  een  plaetse ,  en  die  heere 
maecht  yerlegghen  op  een  ander  plaetse  opten  seWen 
dachy  daer  partien  seker  plaetse  werdt  genoempt 
BozHOBSX  (L.  Galesloot,  CowrfhdaU,  1,  lxxtiii). 
—  Geding  pi  aets  CGedingeplaets).  Viêrêekaar, 
fr.  hane  de  jnetiee.  jj  Een  sgraven  leen,  hebbende 
hoff  en  gedinge,  met  baillin  en  mannen ,  boeten 
Tan  X  en  twee  schellingen  parasise  en  andersints, . . 
waerran  ick  niet  eenen  Toet  landts  en  hebbo,  op 
en  affaerens,  maer  wordt  gehouden  en  ghenoemt 
een  vlieghende  heerelijchede ,  „de  heerlijckhede  yan 
ter  Yarent  en  ter  Walle",  hebbende  sQn  ghedin- 
gheplaets  op  de  straete  jóót  de  hofstede...  subject 
ten  gediuge  te  gaen  met  de  kerckgeboden  van  Baesel 
ter  yierschaere  aldaer.  dx  Pb.  'en  Bb.  XXIII. 
£azd,  48.  Zie  ook  divobakck.  —  ATontge- 
ding.  II  Dat  niemandt  een  keurbroeder  oft  keur- 
suster  te  [l,  en]  porre  te  wette,  niet  meer  op  het 
keurghedinghe  als  op  het  avondtghedinghe.  K*  v. 
Boekhouij  1684,  a.  62. —  Boutgeding.  Zied.w., 
en  JAXBOXDiiro.  —  Dachgeding.  ||  Item,  den 
Bchouteth  competeert  van  . . .  Item ,  yan  elck  dach- 
ghedinghe,  soowel  int  voor-  als  naerjaer,  24  st. 
C,  9.  Caeterleey  XT,  Salariesenj  7,  8.  —  Gees- 
telijck  geding.  Qeestelijke  reeJUbank,  fr.  tribu' 
nol  eedéeiatüqee ,  officiaUiS,  Zie  De&oqi,  Anc,  <2r. 
héig,  I,  64.  II  Wie  enen  portre  ran  Antwerpen 
moyede  ocht  daghede  in  gheesteleken  ghedinghe 
tonrechte,  etc.,  dit  sal  staen  na  die  priTilegien  Tan 
der  stad.  Kh,  v,  Aniw.  168.  Waer  dat  sake,  dat 
de   Tors.   huusarme   scade   hadden   ocht  cost   yan 

Shedinghe,  waert  gheeetelec  ochte  weerelec,  omme 
it  yors.  goet  te  ghecrighene.  Bruee,  godeh,  b  688 
(1866).  —  Gemeen  geding.  De  ^etoone  {fcaar- 
eehijnlijk  euHUdaagêcke,  te  AfUwerpem  vrijdaageeke) 
reehtentümfi  of  vierêchaat^  fr.  pUnd  ou  eSanee  de 
juatice  ordinaire  {probM.  de  hiUainet  dm  vendredi 
è  Anvere).  ||  8o  wie  dat  wille  wordden  pcnrtre  in 
Antwerpen,  dat  sal  syn  des  yridaeghs,  als  men 
met  den  home  ghebiedt  gheraeene  ghedinghe,  ochte 
in  ghouweghedinghe  Eh.  e.  Aniw.  159.  —  Gouw- 
geding  (Gkmdegedyng,  Gauwegedyng,  Gougding, 
Gauding,  Gktutgmling),  Eil.  Gouwe  ghedinghe, 
ghemeyn  ghedinghe  en  jaerghedinge. 
vefne.  goübach,  jakbobdiko,  jaxbebitb,  xbitb- 

eXDIKO,  OOCH8TKXT7B,  YOOCHTGXDINd ,  TOOCHT- 
DACH,    WAXBHXIT.    Zie    GOVOAOH,    CUE.    Op  huUDO 

plaats.  Al^emeene  vcHkavergadering^  bij  gouwen  (pagi, 
sie  JPioi,  Lee  pagi  de  la  Belg,,  hd.  gau)  ofreekte- 
gebieden ,  keerl^Jekeden ,  leenhoven  qf  géhépenhanken , 
verpUohiend  voor  aüe  meerderfturigeut  eenmaal,  meest 
driemaal,  ook  viermaal  'sjaare^  op  bepaalde  tijd- 
süppen\  mei  of  tonder  oponibiedimg  plaai$grijpend, 
en  over  hei  algemeen  ttrekkende  ter  oniddkking  der 
verholen  misdrijven  en  benadeelingen  van  den  Umd- 
heer  of  vain  b^zonderen  (sie  bijy.  de  onderyragingen 
of  den  kwestionaris  der  kost  y.  Aalst,  Orig» 
zxix,  XXX).  In  dese  plechtige  ^malla"  siet  men 


echter  ook  wel  hier  en  daar  hluidélen  orer  per- 
soonlijke en  lakeiyke  eischen  of  klachten,  bea^ 
tingsreoht  en  Terkoop  yan  erfgronden  of  renten, 
uitwinning  en  naasting,  yerkrijging  yan  poorter- 
schap,  en  selfs  oyer  gerechtelijke  en  bestuurUjke 
yerordeningen  of  keuren,  ja,  oyer  het  yemienwen 
yan  schepenen,  fr.  des  assemblees  génerales  dm 
peuple  par  distriets,  seigneuries,  cours  fSodales  ou 
bancs  seabinamWf  otUgaUtires  pomr  touies  les  per- 
sonnes  majeures^  agani  lieu  unefois,  oommumêmeni 
trois  fois,  mime  quatre  foie  Van^  d  des  époques 
fixes,  avee  ou  sans  procUunaOon^  ei  agani,  en 
général,  pour  bui  la  découverte  des  méfesUs  oaehés  et 
des  préjudiees  eamsés  am  seigneur ^ou  d  des  partieu' 
liers  {voir  p.  ex,  Ie  questionnaire  de  la  eouiwms 
d^Alost,  Orig,  xxix,  xxx).  Dans  ees  réumioms 
soienneUes  om  „malla'^  on  voii  oependani  amssi  iraiier^ 
^  et  ld,  d'aetions  ei  de  plaintes  personneUes  ou 
rêelles,  du  droii  de  possession  et  de  venies  de  fonds 
d^hSriiage  ou  de  renteer  d'Metiofts  ei  de  retrent,  dé 
VaequisUion  du  droii  de  bourgeoisie,  ei  même  dt 
staiuis  OU  keuree  de  jusOce  et  de  poliee,  voire ,  du 
renouveUemeni  des  étAevins,  Zie  Raepsaet,  Analgse, 
hoofdstuk  ly.  ||  In  villa  'vero  s<H^i  Petri  reeog' 
wovimus  predieto  Baldmino  tertiam  partem  fortsfai^ 
torum^  que  oomünguni  intra  seahinaium  eimedem 
viUe,  a  die  Naüviiaiie  Domini  usque  ad  generalem 
plaeitum  quod  dieitur  gaudinghe,  et  msque  ad 
replicaiionem  ejusdem  que,  dieitur  genaohte.  VaX 
LoKBBXN,  St.  P.  nr  468,  aug.  1219;  Qends  ehat' 
terb.  80,  ^.  Dat  deghene  die  woenen  binnen  der 
yoegedien  yan  Eyerghem  en  behoren  ter  grayescheep, 
niet  en  ziin  sculdech  te  commene  te  sabbets  gau- 
gediuge  oyer  recht,  en  ware  dat  zire  ghedaeght 
waren  bi  namen  eü  bi  toenamen,  yan  hayen  ofte 
yan  heryen.  Oork.  4  febr.  1275,  1^  Wie  mach 
thoenen  zyn  heerbringen  met  wettigen  betoenen, 
dat  hy  daerinne  quam  mette  wet,  eü  gehouden 
heeft  een  jaer,  y  jaer,  iy  jaer,  ix  gougdinge,  stille 
efi  ongecalengiert,  yolcomt  hys,  hem  bliyet  derye. 
Dit  is  treeht  v.  Vede,  95.  Item,  heeft  mijn  gened. 
heere  drie  goudegedyngen ,  te  drien  tiden  int  jair^ 
dairoyer  sitten  mijns  gened.  heeren  scepenen  en 
myne  mannen.  En  als  die  meyer  syn  gedyug 
bant,  yerst  soe  bant  hy  yan  binnen  yriheiden,  en 
dat  gedraight  hy  aen  myns  gened.  heren  soepenen 
yan  Brabant.  En  dan  bant  hy  terstont  yan  bynnen 
en  yan  buten  yriheiden,  yan  rayns  gened.*  heren 
wegen*  en  yan  mynen  wegen,  en  dat  gedraight  hy 
aen  myns  gened.  heren  scepenen  en  aen  myne 
manne  yan  leene,  die  daer  jegenwordioh  sitten  in 
die  banck.  Item,  desgeiycs  soe  heb  ie  drie  gout- 
dage,  die  beseten  worden  by  mynen  meyere  en 
mynen  scepenen,  yan  allen  bedriye  my  efi  mynen 
smalen  heren,  yan  allen  erflecheiden  tobehoerende. 
Bijksareh.  Leenh.  e.  Brah.  reg.  7,  P.  58  y«.  (1440). 
li  Als  eenighe  erfye  ofte  onlosselicke  rente  yereooht 
wert,  den  coopere  en  yerooopere  zullen  hemlieden 
moghen  presenteren  yoor  den  burchgraye  ofte  bailliu 
en  schepenen,  wien  de  kennisse  Imhoort,  en  daer 
yerclaeren  den  loyalen  coop,  lyfcoop  en  godspen- 
ninck,  by  hueren  eede;  en  dan  sal  de  ontenVe- 
nisse  en  erfyenisse  ghedaen  wezen , . .  en  den 
coopere  zal  dach  nemen  ten  eersten  gauweghedyn- 
ghe  ter  causen  yan  den  beioupe  ofte  wedertreo- 
kinge  yan  naerbede , . .  yö<$r  denwelcken  dach  den 
beroupere  yan  naerheide  nemmermeer  gheflzolu- 
deert  sal  wesen ;  nemaer  in  ghepreyilegierde  steden, 
daer  men  yan. gheen  ganweghedyoghen  en  useert, 
de  naerheide  sal  staen  te  yier  maeuden  naer  den 
dach   yan   der  publicatie   yan   den   coope.    C.   e. 


OED. 


GED. 


466 


Otuid,  a.  221.  Men  m1  hoaden  ganWe  ghedQngheii 
yiennael  sjaen,  te  weten  feloken  eenten  wette- 
'licken  daghe  die  men  hoaden  baI  in  elclie  vier- 
•chAre,  prochie  en  eplete,  naer  hal^-maerte,  sinte 
JftnsmiBee,  oogst  en  kenmiBse.  C.  v.  CoêtAy  ft.  3fi8. 
It.  O.  o.  BtUê,  I,  17.  —  Het  w.  gouwgeding  is 
in  eenen  alleszins  veel  meer  beperkten  zin,  zoowel 
ten  opzichte  der  bijwoners  Tan  de  yergadering,  als 
▼an  het  aldaar  Terhandelde ,  gebruikt  geworden  Toor 
eene  Teertiendaagsche  bestuurlijke  byeenkomst  der 
greffiers  Tan  het  Land  yan  Dendermonde.  ||  Tot 
conserratie  Tan  weieken  rechte  yan  den  thienden 
penninck,  sijn  de  acht  bancken  yan  de  yierscharen 
yan  den  lande  Tan  Dendermonde  gehouden  alle 
Teerthien  daghen  te  compareren ,  by  hunnen  greC- 
fier  oft  andere,  binnen  de  Toorseyde  stadt;  ter  Tier- 
schare,  *t  welck  men  heet  ten  gautghedinghe ,  en 
alsdan  by  specificatie  OTer  te  bringhen  alle  de  goe- 
deren en  gronden  Tan  erfren  die  binnen  denselTen 
tijdt  in  hunne  prochien  respectieTclick  Tercocht  en 
Terhandelty  en  met  renten  belast  en  gheh3rpothe< 
quiert  zyn.  C  e.  Dendermonde,  Decretemeni.  — 
Kaepeaet,  Anahfte,  87,  wil  dat  ,,gouwgeding**  syno- 
niem zij  Tan  ^Tierschaer";  wij  zien  bij  hem  echter 
niet  waarop  z|jne  bewering  steunt;  't zpu  schijnen  op 
het  Tooigaande  citaat,  „ter  Tierschare,  *t  welck  men 
heet  ten  gantghedinghe",  doch  *i  welek  slaat  niet  op 
Tierschare,  maar  wel  op  het  yergaderen  der  greffiers. 
—  Halfmaertgeding.  JBene  vergadenng  vam 
aUe  de  voogden^  waarbij  de  overheid  tieh  verukerde, 
dat  de  weezen  eene  goede  opleiding  genoten  en  hunne 
goederen  behoorlek  beshmrd  werden,  fr.  mne  aiéembUe 
de  Urne  let  ivlettrt,  dane  laqueUe  VauiorU4  s*a*êU' 
raU  que  les  orphelins  reeeoaient  mne  honne  ^dncaiion 
ei  qne  lewrs  hiins  éiaieni  dement  adminietrés.  ||  Den 
bailliu,  schepenen  en  keurheers,  als  opperyoochden, 
mitsgaders  haerlieder  derck,  houden  alle  jaer,  te 
half  maerte,  ofte  oorts  daernaer,  t'haerlieder  be 
liefte,  een  ghedynghe  'twelcke  men  noemt  t'  half- 
maert-ghedynghe,  waer  men  houdt  de  rekeninghen 
Tan  alle  weesen ;  aldaer '  schuldich  sijn  te  compa- 
reren alle  Toochden  Tan  weesen  Tan  dese  heerlichede, 
soo  "om  te  doen  rekeninghe  en  bewijs  Tan  der  admi- 
nistratie Tan  haerlieder*  weesen  goedinghen,  als  „om 
redenen  te  goTen  Tan  haerlieder  beleet,  en  waerin 
sy  onderwesen  en  gheleert  worden,  weder  de  weesen 
mt  hebben  oft  gheen.  C.  e.  Houtkerk^  i,  1.  — 
Jaergeding.  Met  dezelfde  bet.  als  Gougeding; 
zie  d.  w.  II  Bn  haer  late,  die  te  Kiele  niet  en 
wonen,  elwaer  wonende  binnen  der  Triheit  Tan  Ant- 
werpen, die  selen  comen  te  haren  drien  jaerghe- 
dinghen  en  te  haren  drien  ghenachten.  Oork,  17 
april  1290,  Eud.  In  den  iersten,  es  geordonneert: 
dat  Toertaen  die  wouwmeestere  en  geswooren  coop- 
Inyden  tot  drien  tijden  tsjaers,  en  niet  meer,  te 
weetene:  des  iersten  goensdaighs  nae  Belokenen 
Paesschen  •  des  iersten  goensdaighs  na  sinte  Bemeys- 
dach ,  en  des  iersten  goensdaichs  nae  Derthiendach, 
houden  zullen  hueré  goudaighen  oft  jaerghedinghen, 
tot  Woluen  in  de  banck ,  en  aldaer  Tan  allen  zaken 
tot  hue^  kennisse  behoorende,  beyde  aengaende 
der  heerlycheyt  Tan*  mynen  genedighen  heere,  en 
oick  tussehen  partyen  recht  doen ,  alzoe  dat  behoort 
en  gewoenlyek  is  te  geschieden.  Kh,  o.  Soniënboeehf 
r.  367  (1460).  So  wie  dat  eyghen  ochte  erwe  ghe- 
bieden  wille  te  oope,  dat  moet  hi  doen  op  enen 
Tridach,  ochte  in  oen  jaerghedinghe.  Kb.  e.  Aniw^ 
a.  160.  In  den  yersten,  dat  ie  mach  houden  alle 
jaer  Tier  jaergedingen  . . ,  eü  die . . .  iij  genechten 
mach  Inden  die  docke  ten  jaergedinge  Toirs.  Rijke- 
arch.    Leenhof,    reg.  YII    f>.    106,   J>enombrement 


van  GhgebreM  Lome,  Tkiddonók,  1440.  Dat  dat 
alsoe  by  de  scepenen  Tan  Lymboroh  en  andere 
banenen  in  en  tot  hueren  Tooght-  oft  jaergedinge 
Tercleert  wordt.  —  Dlewelcke  zy  alle  jaeren  op 
huere  jaergedingen  unytlesen  en  publiceren.  Bekenk, 
V.  Brab.,  reg.  136,  P.  143  t«.  146,  QereehM^ 
onderzoek  v.  1500.  So  wanneer  op  jaergedingen,  in 
den  lande  Tan  Loon,  eenighe  parthyen  beclaecht 
woerden,  tn  actie  personeel,  ont  sy  copie  hebben 
sullen  des  heysch  en  moetende  antwoerden  ottt  nyet? 
is  den  schepenen  Tan  Peelt  geleert:  wsnt  het  jaer- 
gedinge Toer  het  gansche  jaer  gebannen  woerdt ,  en 
het  Jaergedinge*'  genoemt  woerdt,  om  oock  expe- 
ditie [nl,  „ouTertogen  recht*']  te  hebben,  dat  pai> 
thyen  den  heysch  mondelinck  opdoen  sullen,  en 
dat  die  wederparthie  schuldich  sal  syn  daerop  te 
antwoerden  sonder  derseWer  oopie  te  geren.  (7.  gr. 
Loon,  I,  139  (1551).  En  moet  de  rentier  [nl,  de 
schuldeischer]  ten  naesten  jaergedinghe  en  Tooght- 
gedinghe  metter  clocken  totten  seWen  huyse  alsdan 
doen  daghen  ter  hogher  Tierscharen  ons  genadiohs 
heeren  alle  degene  die  totten  seWen  huyse  oft  gronde 
taelen  willen.  C.  «.  Antw,  1582,  zxxT  a.  10.  It. 
1545,  TI,  18,  26,  en  titel  xxit  Afdaeginge.  In 
deseWe  banck  Tan  Landen  sijn,  naer  ouder  oostuy- 
men  eü  herkomen,  dr\j  jaerghedinghe,..  en  de 
kloek  wort  geluijdt  op  elcken  daoh  Tan  jaerghe- 
dinghe, Tan  sheeren  weghen,  en  „daer  en  wort 
niet  ghetraoteert  dan  Tan  personele  saeken*'.  C.  v. 
Landen,  i,  3.  —  Zie  een  merkwaardig  formulier  Tan 
een  jaarseding  by  Eempeneers,  Montenaken,  I, 
431  en  Tig.,  en,  OTer  *t algemeen  aldaar:  I  en  II, 
naar  de  aanwyzingen  Tan  de  Alphahetieehe  lijet.  — 
Eeurgeding.  Hetzelfde  als  Jaergeding  en 
Jaerkeur.  ||  En  sullen  gheene  wethauders  Ter- 
moghen  absent  te  biyTen  Tan  het  keurghedinghe. 
K.  e.  Boekhoui,  1684,  a.  67.  —  Yo'ochtgeding 
of  lieyer  yoochdy geding,  fr.  aesemblée d^tnoneriêm 
Benaming  der  tUgemeene  volkevergadering  in  een 
rechte-  en  grondgebied  bekend  onder  den  naam  Yiooogd^\ 
fr.  dénomination  de  Vattemhlée  gênirale  du  peuple  dan» 
une  juridieUon  et  un  territoire  oonnue  soue  Ie  nom 
y,d*avonerie".  Kil.  Voghtghenachte,  yoght- 
gheding,  yoghtdagh.  Judicium eomitie: f udieium 
a  pratore  €Ufi  eoliium  eertit  anni  temporièue :  dies 
oomitialis.  Sullen  yoorts  ainoch  geoontinueert  worden 
de  yoochtgedinghen  die,  naer  ouder  gewoonte,  men 
is  gewoon  te  houden  dry  weryen  des  jaers  in  allen 
bancken  ons  yoors.  landts  yan  Yalckenboroh.  C.  9. 
Valkenburg,  leenhof,  8tyl  v.  1631,  a.  7.  Tot  Heren- 
tals  wordt  eens  des  jaers  gehouden  yoechtghedinghe,.. 
en  wordt . . .  ghebod(*n  ter  kereken  des  sondaeghs 
daer  te  yooren  te  mistyde;  en  als  de  schoutoth 
met  de  schepenen  yierschare  ghebannen  heeft,  doet 
hy  ghebieden  by  sgnen  dieneer,  dat  elok  kome  en 
stae  yoor  syn  recht;  want  die  beklaeght  wordt  eer 
die  ghewooneiycke  kersse  ontsteken  wordt,  moet 
yerseeckeren  en  boighe  stellen  yödr  d'uytgaen  yan 
derselyer  kersse,  op  de  pene  yan  Terreyokt  te 
zyn ; . .  —  Alle  yerkochte  goeden  en  gronden  Tan 
erfyen,  die  gheproclameert  en  yoortsgheroepen  wor- 
den in  't  yoechtghedinghe ,  worden  gehouden  oft  sy 
haere  dry  behooreiycke  kerckgheboden  ghehadt  had- 
den. C.  o.  Serentals,  i,  2,  5. 

5)  Voorwaarde,  overeenkomst,  fr.  eondition,  eoa- 
veniion.  ||  O-helikerwys  alst  in  hare  ghedinghe  tus- 
sehen hen  beiden  ghesproken  waert  en  besoeden. 
Laten  d.  abts  v.  Tongerloo,  1337. 

GEDINGELIJCK.  Zie  dhtoslijck. 

GEDOOCH,  zn.0.  Gedoogxaamheid,  dulden,  toe- 
lating, fr.  toUrance,  ||  Dat  hi,  Jan  yorghenomt, 


406 


GED. 


GED. 


UL  dit  TOVMide  0O6t  tan  der  BeTerne  eBghene  hoa- 
denesBe  meer  en  heft.  no  engheen  recht,  hen  wart 
bi  ghedoghe  en  bi  ghenaden  de*  Torseits  abts  eii 
eonvente.  Oork,  6  juli  1299.  Tt.  11  jani  1299.  In 
der  preseriptien  van  den  serritoten,  die  niet  cor- 
porael  en  zijn,  en  is  niet  genoeh  dat,  mits  den 
wetene  en  gedooge  Tan  den  adTersarys,  wordde 
gepresumeert  yan  der  goeider  trouwen.  V.  t>.  Tat. 
68.  Ben  man ,  die  sjn  wyff  gedoocht  coepmansohap 
te  doene  oft  heur  daartoe  authoriseert ,  die  moet 
alle  die  echalden,  die  syn  wyff  alaoe.  by  gedooghe 
en  aathoriflatie  Tan  hem  gemaect  heeft,  betaelen. 
C  V.  Antw,  1546,  xi,  54. 

QEDOOGENISSE  (eedoochnis,  G^doechgeniase), 
zn.  Zooals  het  voorgaande.  ||  In  der  prencriptien 
van  den  dingen  die  niet  eorporael  noch  lichameiyo, 
dat  18  tastelljc  oft  gevuelijo  en  zgn,  behoirt  te  zijn 
■eiencie  efi  gedoogheniise  Tan  den  adTersarijs.  V .  d. 
Tat.  53.  I>Mromme,  die  w\)s  wil  zgn,  die  en  sal 
niemende  possetBie  laten  Tercrijgen  tegen  hem, 
want,  aoe  men  gemeyniyc  aeegt:  gedoeohgenieee 
ia  oio  erffenisse.  ld.  89  y^. 

OEDOTEERDE,  zn.  mv.  Qtffoede,  bemidddde^ 
ffoomamê  burgert^  noiabdeu,  fr.  hamrgeoi»  aitét, 
prineipaux,  noiaUês,  )|  Wij,  baillin  eü  schepenen 
Tan  die  heerlickhede  Tan  Terdeghem,  metgaders  de 
kerckmeêeters  en  ghedoteerde  T&n  de  Toomoemde 
proehie  en  heerlickhede,  ghesien  hebbende . . , 
eertifieren  by  deaen  dat...  TV.  marit.  II,  166, 
167.  Zie  osGOBDB,  en  kotabblzk. 

OEDRACH,  zn.  o.  Oeiuiffêniê^  fir.  dépoHéian  de 
têmoms,  iémoiifnaffe.  ||  Hoewel  de  heeren,  in  d^en 
geTalle  [aZ.  Tan  wraking  der  getuigen],  *tgedrack 
der  belaster  getuijgen  sullen  mogen  Terscheijden 
stellen  Tan  de  getuijgenisse  der  andere.  (7.  o.  Sant' 
Jkovem,  Stijl,  a.  151.  Dat  de  griffier  den  thoon  sal 
geheelijck  en  In  't  lange  scriJTen ,  in  sulckere  Tuegen 
als  de  onderTraechde  persoenen  hen  gedrach  doende 
sön.  Ib.  307.  It.  C.  v.  Uer^  Slijl,  ix,  7.  It.  O. 
siad  Brugge,  II,  748.  Interrogatorie  en  gedrach. 
JProoee  de  Oremere  §  JSUkems  (1584),  Leenh.v.  Brah, 

OEDRACHTE,  zn.  Qt^nrift  eaa  wederlegging ,  van 
verwerping  vam  de  verklaring  der  geinigen,  ft,  écrit 
de  réfiUiUion  dee  témoignagee ,  des  moyent  de  reprocke, 
II  Aangaande  saeoken  berustende  in  thoone,  daer- 
oppe  partyen . . .  werden  gheappoincteert  oft  ghe- 
wesen  in  leyten  contrarie  te  procederen  by  eysch, 
antwoorde,  replicke  en  duplicke,  sullen  partyen 
heure  feyten  by  korte  articulen  stellen , . .  doende 
heure  productien  op  deseWe  articulen  Tan  heure 
feyten  en  anders  niet,  en  dat  met  seker  billietten 
ofte  ghedrachtën,  die  sy  den  commissarissen  ofte 
den  greffier  OTerghoTcn  sullen,  dairinne  specifie- 
rende  de  feyten  daeroppe  sy  de  ghetuyghen  OTer- 
hoort  willen  hebben...  C.  v.  BergeH'0p'2k)om,  a. 
87 ;  it.  42. 

GEDRAGEN,  bw.,  Tcrl.  deelw.  gedregen.  1) 
Bedragen,  hdoitpen,  fr.  monter,  a^élever  d.  ||  Dat 
hy  denzelTen  Andriese  oplegge  eü  Tergelde  die 
■csde  en  intereet,  die  hij  dairomme  geleden  heeft, 
die  hy  eztimeert  „aldus  Teele"  gedragende.  Y.  b. 
Tat*  101.  Dat  hy  nyet  soo  Teele  en  heeft  alstgeene 
gedraigt  dairomme  dat  men  op  hem  Tolgt.  Ib. 
271  T^.  Voor  tonderhouden  Tan  deser  stede,  ala 
omme  pensioenen,.,  metgaeders  'andere  groote, 
zwaere  ordinaire  en  extraordinaire  oosten,  die  de 
Toorledene  jaerschare  wel  ghedreghen  hebben  die 
somme  Tan...  db  Pottxb,  Chron.  107  (1539). 
Eenen  grontdi\jns  oft  ontquytbare  rente , . .  gedra- 
gende tsjaers  zx  soellingen  Brabants.  O.  v.  Antw. 
1545 f  Tu,  8.  8oe  Tele  renten...  ala  deaselfs  por- 


tionaans  part . . .  jaarlycz  gadroeeh.  Ib.  vm,  6;  Ü 
XII,  8.  It.  HüTTTBVB,  dorp,  181.  C.  V,  lAetf  xr, 
58,  xn,  2. 

2)  Van  eei\e  raadgoTing,  een  besluit,  een  Tonnis. 
Bevatten j  bekeken,  inkamien,  Utidem^  ir.  (d^u»  esa- 
eeil,  d'une  dêeition,  d'un  jngemeni),  porier^  oonienir. 
II  Dat  d'aenleggere  hem  sonde  mogen  Tenrian  ga> 
lijck  svjnen  raet  gedraegen  soude  (ooaiflie  de  ^oneeit\, 
C.  V.  Antw.  camp,  Y,  iz,  4.  Emmers  de  oonelusie 
ghedraecht :  dat  wy . . .  Gailliaxd  ,   Qloee,  625b. 

3)  Yan  eene  lengtemaat.  Ziek  mUirehken^  hmdm, 
lang  zijn^  fr,  {d*une  meeure)  s^ eendre  y  poriar.  Ure 
longue,  de  longuemr).  \\  Die  yemande  slaat  oft  qoetste 
met  moertwapeoen , . .  priemen  en  measen , . .  die 
soe  Bcerp  eü  smal  zyn  dat  sy  doer  dyaer  gaan 
Toordere  dan  de  mate  gedraeoht  die  daertoe  geoi^ 
dineert  is.  O.  o.  Antw.  1545,  ii.  4. 

4)  Hetzelfde  als  BBmAOBir  1).  Beeckul^e»^  fr. 
aeeueer;  zie  d.  w.  ||  Ootmoedelick  biddende,  dat 
schepenen  u  tzeWe  zouden  willen  TerghoTen , . . 
hoewel  gy  nochtans  ghedreghen  syt  Tan  toi  aalrea 
tyde  nyet  te  zeer  droncke  gheweest  thebbensi 
Auden,  meng.  l,  260  (1580). 

5)  Iets  aen  iemant  gedragen.  lèmandt 

^wetentkeif\  wetensekap  of  getmgeniê  inroepem  over 
eene  zaak,  eieeken  dat  kij  terHare  wat  i^  ervan 
weet,  fr.  invoquer  Ie  témoignage  de  qq.  emr  «as 
eüoM,  demander  qu'il  en  déelère  ee  qui  eet  è  ea 
eonnaissanee.  ||  Looge  hij  [al.  de  getuige]  op  enni|[e 
aeuTallende  stuoken  Tan  buyten  [al.  niet  ,^ 
de  subetanciale  saken],  die  Tan  der  prinoipaeldar 
materien  niet  en  wairen,  zoe  en  sonde  h§  dair- 
omme niet  meyneedich  zijn,  want  hy  niet  geawoo- 
ren  en  heeft  dan  die  wairheyt  te  seggan  opte 
punten  die  men  aen  hem  gedragen  en  Tragen  saL 
Y.  r.  Tat.  842.  Segghende  [al.  de  aanlegger]  hoe 
dat  hy  begheert  dese  ghetuyghen,  omme  aijnwa»- 
heydt  te  leydene,  gheiedt  efi  deselTO  by  den  gha- 
sworen  'clerck  Terhoort  te  worden  op  'tghena  dat 
hy  aen  hem  ghedraghet.  O.  a.  'e  Boiok,  Oor. 
1529 ,  a.  8. 

GEDREICH8EL  (Gedreeehsel),  sn.  o.  JBscirM- 
gingen,  fr.  menaeee.  ||  Huerliedar  gedreeehaal  en 
achten  wij  niet  meer  dan  eenen  appelateel.  BèUg 
V.  Geut,  18. 

QEDRIELT,  deelw.  t.  hbiblbv,  bw.  Werery. 
Ingeilagen ,  ingeeókoten ,  de  imlagdradêu  dmtèei  door 
de  kettingdraden  geweven  éfnde,  fr.  {ttêêomderid) 
tramé  (è  JU  dokble?).  Kil.  auetue  Drielen, 
drillen.  Duplicare  JUa ,  oonglomeretre  fila.  Torêre. 
II  En  sal  niemandt  die  ons  ambaoht  niet  en  heeft, .. 
moogen  Terooopen  Ijmen  laecken,  teerten,  sargien, 
waerTan  die  werpden  l3men  ia  gedrielt.  —  Boo  wie 
begeert  gedrielt  te  weroken,  sal  gehalden  ayn  toot 
syn  piroeffstuck  eenen  camp  te  slaen.  O.  lAège^ 
20  sept.  1766,  a.  2,  10,  Tongeren. 

GE  DROM  (Gedram),  zn.  Oedrang,  fr.  preese, 
foule.  Eü.  Ghedrom.  Jland.  Preeewra,  preeeme, 
II  Yeel  cappen,  mantels,  bonetten  en  hoeden  waren 
daer  int  onghereede  eü  Terloren,  mits  tgroote  gha- 
drum  en  tghedruus  Tan  den  Tolcke.  Ber.  t^dêUf 
1,  5;  it.  94;  III,  147,  155. 

GEDRONTEN,  deelw.  t.  DBivrnr.  OpgarwoOem, 
geewoUen,  fr.  enjlé,  gonJU.  ||  Men  zegde,  dat  zQu 
aenzichte  al  ghedronten  was  [al.  Tan  Mr.  Jan 
Onghena],  maer  was  Tet,  moghelic  Tan  der  miserie 
eü  aermoede  in  zijn  langha  Tanghenesae.  Ber.  t^dem^ 
lY,  191;  it.  195. 

GEDUCHTICH,  bn.  Eeretitel  t.  TOnten.  €h- 
dmekt,  fr.  redoute  itUre  konorifique  dtê  prinoeeX 
Niet  ZOO  zeer  vrasflt;lr,  georeud,  dunkt  ona,  als 


&ËË. 


ÖEÈ. 


4e9 


i|«ur  Kil.  mtetvt:  Venêramdtu,  reverenduSé  BMrent. 
Ziè  I*  Come.  il  Onae  gh«duditioh  heere  van  Bour- 
goingnen  en  Tan  Ylaenderen.  de  VLAMnrcK ,  Ajdo.  4. 

QEDUEBLUCK  (aeduerlio),  lm.  Dmurzamm,  vtm 
dtÊnr^  fr.  dtÊTobUf  de  longue  dmrée,  ||  In  ftlzoo  Tenen 
als  wy  *t  Tolok  in  lolcken  state  beweghen  en  b^ 
leeden  moghen;  maer  omme  den  groeten  twyfel  en 
onghenonohte  van  denielven  Tolcke,  die  wy  da* 
gheliox  hoeren  dnchten,  dat  in  dusdaneghen  state 
njet  langfae  ghednerlic  zyn  zal,  anghesien  degruote 
ghebreoliohede  daer  't  laughe  inne  gheweest  heeft 
eii  noch  es,  bnuten  rechte  en  justicien.  Sohatbs, 
CoUaeiê,  201. 

QËDUNCKËLIJCK  (Gednnckelic),  bn.  Bekend, 
JboiMf,  l*t.  noiwm^  fr.  eonnn,  noioire.  ||  Gode  Tan 
hemelryc  zj  danckelic  en  allen  anhorende  ffedtino- 
kelio  en  be^uamelic  {kond  en  ao^genaam):  dat»  als 
Tan  alsulcken  mesgrype,  dootalaghe  en  wancoste 
als  gheschiet  is  in  den  persoon  Tan  K  . . . ,  oommen 
es  tot  eenen  payse  en  soendinghe  tusschen . . . 
Amden.  meng.  I,  248  (1484). 

GEDU&ENDK,  deelw.  t.  Ge  dn  ren.  Dmnr- 
Ëoam,  hly/vend,  fr.  permanent,  \\  Chynsen,  renten 
en  dgl.  geduerende  lasten,  daeraff  geene  hooft- 
somme  gehekst  en  mach  worden , . .  die  en  worden 
ayet  gehouden  Toor  Tliegende,  maer  Toor  Taste 
en  geduerende  schulden.  C  e.  Anko,  Comp,  IXI, 
ziTy  51. 

G£DUR£NTH£IT,  zn.  t.  Eeuwige  gedu- 
rentheit.  Beeiendige  fBOoridmring,  aUijddnrendkeid, 
fr.  perpHtnté.  ||  Voertmeer,  oft  Loeywycken  Toers. 
in  desen  yet  min  dan  genoch  gesciet  mocht  wesen, 
dat  helt  Gomelis  Toers.  geloeft  altyt  te  Toldone 
totter  euweger  gedaerentheyt.  Mof  d.  Duiteeke  Orde 
ie  Beekeeoert  (1420).  Also  dat  der  tafelen  Toiisc. 
▼ast  en  gnoech  sal  sgn  tot  ewigher  ghedurentheyt. 
Sehtp.  V.  Mgekem  (Misoom),  8  maart  1480.  Also 
dat  ^ICarien  Toirg.  en  haeren  naeoomelinghe  Taste 
eÜL  gnoech  sal  sgn  tot  ewigher  gedurentheit.  8ehep. 
éee  dorpe  TMi  (Brab.)  25  juli  1441. 

GEDURICH  (Geduerech),  ba.  Bettendig,  dunr- 
mam,  hljfmnde,  fr.  dmrable,  de  dmrée*  \\  Want  wi 
willen  y  dat  alle  dese  stucken  bliven  ghedurech  en 
ghestadech  enuelleke . . .  Oork,  19  juni  1295.  In 
groote  noodeghe  repaiatien,  als  Tan  mueren,  bak- 
ken, groote  leden  Tan  mnelenen  en  dgl.  ghedue- 
leghe  wercken,  dooght  den  byloTere  alleene  tVierde. 
(7.  «.  Auden,  xziii,  48.  It.  Coêt.  v,  Roririjik^ 
XTI,  84. 

GEEFBAER,  bn.  Van  de  munt.  Ganokbaer 
en  geefbaer.  Pleooastice.  Qamgibaarendoorgaeme 
ktep  hebbend,  fr.  (de  la  monttaie)  agani  oommuné- 
meni  omnre.  \\  Te  redimeren ,  ten  tyde  der  redemp- 
tien ,  met  hondert  en  dertich  gulden  Brabants  gelts, 
geiyck  in  Brabant,  naer  de  Taluatie,  sal  ganebaer 
«fi  geefbaer  syn,  en  de  rente  naer  tyts  gelanok. 
8ehep.  dorp  en  Jkeerk  Heldert  (Limb.),  1  april 
1664. 

GEBPE.  Zie  oibbb. 

GEER.  Zie  exsssB. 

GEERDE,  sn.  Landmaat.  Soede,  fr.  osr^.  Zie 
Gaerde,  hoogerop,  en  b\)  Terdam.  Het  w.  werd 
in  Koord-Brab.  aangetroffen  door  Guypers-Yan  Velt- 
hoTen.  II  Drie  mud  rogs  beset  en  Teronderpant  op  sesse 
gheerden  lants  tot  &oynen  . .  •  Bijkearek.  Leenreg. 
nr.  J7158.  * 

GEERDE-LAGfS,  bl-t.  't  Zelfde  als  Block- 
lage?  Zie  d.  w.  ||  fiiemant  en  sal ,  om  malkan* 
deren  dé  sonne  oft  locht  te  benemen,  eenen  ge» 
meynea  hoymmuer  hooger  mogen  optreeken  als 
Toeten  Tan  de  zyde  Tan  den  hooghstgelegen 


grondt,   daerin   begrepen  de  kap  oft  geerde-lage. 
C.  o.  Bruêêd,  Ssr^.  22;  Christyn  eaeumen, 

GEERINGEN,  MEDEGERINGEN ,  zn.  mT.  Is 
het  eene  aamentrekking  Tan  gaderinge?  de  zin 
schynt  te  Tereisohen,  dat  men  er  door  Tersta 
geerren,  mede-^ff genamen,  ir,  oahérUiers. ,  ||  Anno 
1558 ,  den  I9ra  sept.,  soo  zyn  cömen  die  kinderen 
Tan  Henriek  Tan  Joeck,  te  weten:  Mr.  Jan  Hen« 
ricx  zoon,  want  Henriek  hadde  Mr.  Jan,  zynen 
■oon,  OTergegoTen  dat  Torsterffenisse  Tan  Joris  Tan 
Jeeok,  natuerlyok  zaliger,  ter  eender  zyde,  en  Hen* 
riek  Van  Herckenroye,  met  synder  geeringen,  ter 
anderen  zyde,  en  hebben  begeert  een  Tonnisse  Tan 
eenen  huyse  en  haTe,  dat  hun  aengestorTen  was 
naer  doot  Tan  Catharina  Tilmans,  Henrich  Van 
Herckenroey,  met  synder  medegeringen  muye 
[njL  moei],  en  hebben  een  Tonnlsse  begeert:  wie 
Tan  hun  dat  huis  hebben  sal .'  Soo  waert  gewesen  t 
dat  die  zyde  Tan  den  spinrock  hebben  sal;  eü  dat 
die  sweertsyde  Toordeel  hebben  sal.  Piot,  Cari, 
II,  605. 

GEERNUX  (Gheemux),  zn.  (?)  Waarschyniyk 
eene  schrgifout.  ||  Dat  niemant  en  sal  Tecmogen 
eenicherhande  leer  te  Terwen,  noch  gheemux  (de) 
noch  huyden,  om  eenicherhande  werok  te  maekene 
heurlieder  Toomoemde  styl  aengaende , .  •  K.  d, 
LeerUmwers  te  Meenen^  1668,  Rembbt,  I,  405. 

GEËRVE  (Gerre,  Gerffre,  GerfTe*,  Ge«rffVe)» 
zn.  Srfgenaam,  hMiier.  Kil.  Ghe-erTc.  Haeres; 
Kil.  audue.  Heire^  k^riiier.  Wf)  troffen  geen  enkel 
Toorbeeld  aan,  waarin  het  w.  bepaaldel||k  als  me» 
deérfgenaam  kau  opgcTat  worden,  ij  Ware  oec  dat 
sake,  dat  Miohiel . . ,  ochte  sine  gèerTen  gouden  dit 
paiment ,  • .  beide  Tan  rogge  en  Tan  gelde ,  soe  en 
mochte  mens  [fd.  het  land]  hen  niet  nemen.  Oork. 
24  mrt.  1293.  £n  al  desen  TOighenomde  Teroler- 
nesse  Tan  tollen,  Tan  rechten  eü  Tan  rinthen,.. 
so  aocorderden  die  Toreghenomde  here  Tan  Dyst, 
Maria,  Trouwe  Tan  Dyst,  en..,  metten  scepenen, 
de  ghesuoren  en  den  porteren  Tan  Dyst  ghemein- 
like,  en  gheloTeden  se  Tore  ons,  Tore  hoen  en  tot 
hore  gheerTon,  thaudene  Taste  en  ghestadech  efi 
sonder  broke.  —  Bn  wi,  Gherard,  here  Tan  Dyst 
en  borohgraTe  Tan  Antwerpen,  Maria  Tan  Loen, 
Trouwe  Tan  Dyst . . ,  gheloTen  thaudene  alle  de  tov»- 
ghesproken  stucken  sonder  broka  en  Taste,  Tore 
ons  en  Tore  onse  gheerTen.  Tol  te  Dieet  ^  1807.  In 
den  iersten,  selen  wi  en  onse  geerren  doen  den 
schouteet  Tan  Dyest..,  ten  heileghen  sweren  wet 
en  Tonnisse  te  doene  eiker  manlyc.  Oork,  2  juni 
1886,  a.  1.  Deghene  die  gheerren  zyn  Tan  die 
goeden.  C,  o.  Brueeel,  Stat.  o.  1855,  a.  14;  ChristQn 
Tcrtaslt  ui  eohaoree  eadem  bona  nonpoeeU  dittrahere^ 
het  w.  als  medeirfgenaam  beschouwende.  —  Jaerlyos 
te  Torgheldene  GodeTaerde  Van  den  Bomen  en' 
sinen  gherTen,  ocht  bringher  dis  briefs.  —  Sine 
gherTen  ocht  hringher  dis  briefii.  —  Twee  buenre 
bamde ...  in  denwelken  N. . .  es  ghegoet  en  ghetfrft 
te  sinen  behoef  en  tot  sinen  gherren.  iSStSip.  e. 
Lummen,  80  juni  1879.  Alsulken  testament  en 
utwsten  wille  als  Gort  Aelbrechs..,  den  capittel 
Tors.  gemaeot  hadde ;  waertsegen  die  naeste  gherfreA 
dach  hadden,  te  wetene  Dingen  [nL  Dympha],  Gort 
Tors.  sttster,  efi  Tortgeheyscbmi  worde  met  reehte, 
oift  sy  tsegen  die  procTe  Tan  testamente  yet  seggen 
oft  allegiren  wilde ...  En  [als]  die  getuygen  afdue 
Terhoert  waren,  soe  quam  her  Geert  [Van  Olmen] 
met  synen  monbor  en  Tersocht  een  clernis  wes  hem 
sün  waerheTten  ghedragen  hadden.  Waertsegen  die 
naéste  ghertTen  Tortgeheyschen  werden  oft  sy  tegen 
dat  clernis  yet  seggen  wouden.  Sokep,  e.  ToÊêmdarloo^ 


iéö 


öËti. 


GEË. 


22  jan.  1485.  Eens  mans  wettich  testament;  dat  is 
Bjn  gerffVe;  en  sluYt  hy  alle  gerffluyden  buyten, 
dat  maoh  hy  wel  aoen,  want  eeniegelyck  is  heer 
OTer  dat  synen.  C.  gr.  Loon,  I,  vi,  47.  It.-a.  39. 
De  genren  Lambert  Foulmans.  Esmfbkebbb,  Jfo»- 
iêmake»f  I,  181.  Die  naeste  geërfven.  Ib.  269;  zie 
ook  de  aant.  1  aangaande  het  praef  ge,  blz.  216. 
It.  C.  o.  Die^ty  Yiii,  Canu;  K,v.  St.'Truiden,U(iA, 
a.  17;  Brab,  Teestên,  Codex  nr.  111. 

GK£8£LAEJi8  (Geeseleren,  Geseleien,  Geese- 
leers),  sn.  mv.  Oeegelaarê,  fr.  Flagdlanit.  ||  Doen 
men  screef  kccoxlix  (1349),  doen  gingen  die  Gee- 
Beleren  te  Bruesel.  Piot,  Brab.  Kron.  51.  ld.  lUed, 
KroH.  65,  die  Gheseleren.  —  Dat  niemen  Tan  den- 
ffhenen  die  crunsbroeders  of  gheselers  gheweist 
hebben  of  meenen  te'wesene,  dat  sy  vortan  hem 
nemmeer  en  gheselen,  en  dies  yan  al  tal  ombeeren 
[nl,  teenemaal  te  laten],  en  onderdanich  syn  den 
Terbode  van  der  helegher  kercken;  wie  vortan  der- 
jeghen  dade ,  ware  in  L  Ib.  db  Pauw  ,  Vgb.  45.  Ib. 
50:  gheeseleers  of  cruusbroeders. 

GK£ST,  zu.  m.  De  heilige  Geest.  Vroeger 
de  algemeene  benaming  yan  eem  Uefdadigheidtge- 
aüekty  waar  aalmoesen  uitgereikt  werden  ^  fr.  tible 
du  8t.  JSeprity  auirefoie  Ie  «om  d'un  éiablitgement 
ekaritaUe  oü  l'on  dietribuaii  des  aumóite*.  ||  Soo  wie 
oyer  jaer  aelmoesene  neemt  yan  den  heyleghen 
Gheest,  eist  dat  si  steryen,  half  'tgoed  datter  biyft, 
dat  sal  hebben  de  heyleghe  Geest.  Kb.  o.  Aniw. 
a.  184.  —  De  booze  geest.  De  duivel ^  fr.  Ie 
malin  etprii^  Ie  diable.  ||  Dengonnen  die  binnen  het 
hof,  in  de  maeltyden  ofte  andere  congregatien  yan 
den  eedt  ofte  gildebroeders ,  sweirt  bij  den  nsem 
€K)dts, . .  oftewel  noemt  den  Boozen  geest,  sallen 
yerbeoren  de  boete  yan  twee  gr.  de  Pb.  en  Bb. 
YI.  Nevele,  101,  SandSoog,  a.  2Z. 

GË£T,  zn.  o.  Wacht,  naohtwaekt,  fr.  guet.  ||  En 
de  lieden  spronghen  huuten  hoeye  yan  den  waghene, 
en  sloughen  den  portier  doet,  eü  deselye  [tic]  die 
dat  gheet  ter  poorten  dede.  «Tait  y.  Dixmüdb,  277. 
Voor  de  Meerseniershttus,  daer  men  tgheet  haat. 
Ber.  tijden,  IV,  118. 

G£F0ND££BT  (Gefondeirt),  deelw.  y.  f  on- 
deer  en.  In  bezit,  fr.  en  poesetiion.  ||  Dat  de  stede 
yan  Ypre  ghefondeirt  es  in  yele  scone  wetten,  yry- 
heiden ,  coustumen  en  usaigen.  Varia  Tpr.  64  (1413). 

G£GO£D£.  Zie  <k)bdbk. 

G£GRUIST  (Gegruyst),  deelw.  y.  gruis  en.  Van 
yensterraiten.  Dicht  gemaakt,  samengevoegd ,  gettop^ 
verfdif),  fr.  des  ea/rreoMX  de  vttre  Hen  joints,  mos- 
Hguêsi?)  II  Soe  wie  dat  huysyensteren  of  panden 
maken  sal,  die  sal  de  pourtrataere  alsoe  rechtyeer- 
dioh  trecken  als  dat  de  cruyssoudoren  eomen  recht 
d*een  teghen  d'andere,  en  de  rayten  ommegaens 
rechtyeenlich  wel  en  re^n  gegruyst  en  gewracht, 
als  dat  de  rayten  wel  eïï  yast  staen  int  loot,  en 
'tloot  ommegaens  nieuwers  en-  lotere.  db  Bübbttbe  , 
Toeetand,  42,  Ord.  v.  1470. 

G£HACK£LT,  dw.  Gespleten,  fr.  crevé.  ||  Die 
waren  yercleedt  elc  met  zwarte  keerels,  np  elcke 
mauwe  een  grau  yaessche  gheackelt.  Schatbs,  Coit- 
lade  f  179.  Die  yan  den  lande  yan  Qyerschelde , . . 
in  grooter  menichte,  wel  ghewapent,  qnamen  ter 
maerot  met  eenen  ghelayye  schachte,  daerup  dat 
ghesteken  was  een  groen  gheackelt  capproeoiken. 
Ib.  304.   Hy  zat  up  een  paert,  en  hadde  eenen 

Sawen  minxelen  kerle  gheackelt  wel  een  half  elle 
epe.  Ol.  y.  dixmudb,  175.  Hij  track  de  som- 
mighe ...  de  ghehaokelde  benden  yan  de  caussen. 
Ber.  tijden,  II,  218. 
GëHAL£N,   bn.  In  reehte  09ertmigenf  fr.  eon- 


taimere  en  fustiee.  \\  Daer  een  man  olaghere  es  np 
eenen  andrón  yan  liye  of  yan  lede  [nl.  yan  eene 
lijfstraffelgke  misdaad],  ghehaelt  hine  nSet,  hi  yer- 
buert  lx  pond.  Jus  feud.  FL  vetus,  c.  85;  ld  est^ 
si    reum    manifesta  probatione  non  eonvieerit.   Zin 

AX3HTBBHALBK  7). 

G£ÜALT  (Gebald),  zn.  o.  Limb.  en  N.-Brab. 
(werkw.  halden).  1)  Aanhouding ^  fr.  arrestation. 
II  Waert  sake,  dat  die  proy  oft  dieyerye  clom  tot 
eenen  Beyersohen  galden  oft  hoogher,  soo  mach 
eenigh  man  *t  ghehalt  daeraf  doen  [ii^  yan  den 
dief].  Landch.  Megen,  1432,  a.  17. 

2)  Wedde,  jaarwedde ,  h.  traitement.  ||  Den  heer 
drOBsard  heeft:  Yoor  jaerlyx  gebald,  uyt  de  ge- 
meene  schatpenningen ,  fl.  280.  C.  gr.  Zoon^  II, 
534,  Reekheim  (1595). 

G£HANG£,  zn.  Limb.,  my.  gehengen.  Denr- 
hengsel,  scharnier,  fr.  penture  de  porte,  eharmère. 
Kil.  auotus.  Ghehinghe,  herre.  Oardo,  Ghmd. 
II  Die  de  grachten  benemen,.,  thuynen,  gaderB, 
stichelen,  sloten,  cammen  oft  gehengen  braken  oft 
ewech  namen,..  O.  Liége,  27  juni  1577,  a.  86, 
Sasselt. 

G£HANTT££OK£NT  (Gehandteekent),  deelw. 
y.  hantteeokenen.  Onderteekend y  fr.  signé.  ||  In 
teecken  der  waerheyt  hebben  sommighe  yan  den 
yoorn.  persoonen  dese  presentacie  en  acceptatie  ghe- 
hanteeckent.  C.  v,  Auden.  2<&e  d.  404  (1593).  Monar 
De  Lycques,  die  te  Ghendt  int  eerste  lach  en  met 
-de  ghuesche  nobilisten  ghehandteekent  hadde.  Ber. 
tijden,  lY,  284. 

GEHANTKISTICHT,  C.  o.  St^-Truiden,  %  1, 
moet  gelezen  worden  gehantyestioht;  De  Lat 
tekst  heeft  manutenuimus. 

G£HAY£N.  Zie  hbbfbn. 

G£H££L,  bn.  Vrij,  fr.  libre.  ||  [Den  officier 
zal  genieten]  yoor  mondkosten,  'sdaegs  yier  stuy- 
yers,  den  geyangenen  geheel  yan  syne  mondopsten 
zelyer  te  doen  ofte  besoigen.  O.  P.'B.  autr.  8l'  oct. 
1715,  c.  25,  a.  11.  Int  geheel.  Voor  het  geheel, 
hoofdegdijky  één  voor  allen  en  allen  voor  éénen 
(aansprakelijk  of  borg),  fr.  solidairement ,  ehaeun 
pouf  Ie  tout.  II  Als  twee  oft  meer  persocmen  t*samen 
iemant  misdaen  oft  ghequetst  hebben,  oft  str^jt- 
barigh  zyn  gheweest,  soo  is  ieder  yan  hen  in  *t 
gheheel  en  in  solidum  aen  partije  ghehoaden  bete- 
ringhe  te  doen.  C.  v.  Sauthoven,  K,  en  br».  v. 
1665,  a.  42. 

G£Ü££T,  zn.  o.  Oebod,  bevd,  fr.  ordre,  oom- 
wuÊudement.  Kil.  auctus.  Qheheet  j.  ghebod.  Jus- 
sum.  Commandement.  \\  Negeen  gebot  es  de  sooutete 
sculdech  te  gebiedene,  sonder  den  abt  jof  sinen 
bode  eü   sonder  sin  gheheet.  Oork.  25  febr.  1252. 

G£ÜEIMT£,  zn.  o.  Omheining,  fr.  dóture.  EJl 
ametms.  Gheheymte.  Seplmn.  Èndoture.  \\  Die 
yemants  anders  . . ,  thuynen ,  gelynte  oft.  geheymte 
brake...  C.  o.  Antw.  1545.  ii,  24.  It.  C.  stad 
Meehelen,  ii,  17;  Nannius  septa. 

GEHELDE,  zn.  o.  (?)  ||  Wie  in  sijn  erfye  ofte 
ghehelde  delyen,  reuden,  breken  ofte  maecken  sal, 
buyten  de  wete  en  ter  prejudicie  yan  sijnen  ghe- 
buer,  die  en  yercr|jght  daerby  gheen  recht  noch 
possessie  by  loope  yan  tijde.  C.  stad  Iperem 
XVI,  20. 

GEHELMT,  deelw.  y.  een  wkw.  helmen.  In 
de  wapenkunde.  Voorzien  van  eenen  helm  op  de 
sehUddekking,  fr.  {se.  ^éraldiqué)  pourvu  d'uu 
heausne  sur  Ie  timbre.  ||  Yoor  u,  mynheeren  yan 
den  Bade,  Antheunis  yan  Mortaignen,  sciltcnape, 
heer  yan  Eecke,  compareerde  in  persoone  hier  int 
hof,  yerdaerst  en  gheeft  te  kennene,  hoedat,  drie 


GEH. 


GEH. 


469 


of  Tier  daghen  t^  B«me8se  lM»tleden,  hij  Ter- 
iooB  eenen  xijnen  seghele,  daeriD  wetende  eenen 
■chiidt  metten  eenen  rechten  cmce,  sQne  wepene 
wesende  ghehelmet  en  ghetemmert  [nl,  met  eene 
echilddekking  Toorsien]  met  twee  herftbeenen 
[l,  hertsbeenen,  hertspoten]  up  den  temmere,  den 
helme  ghecront , . .  welcken  zeghele  de  oomperant 
wederroupen  . . .  heeft»  en  by  deee . . .  wederroupt, 
BOnder  Tun  dien  nemmermeer  te  seghelen  ofte 
lueme,  want...  heeft  ghedaen  maken  eenen  hieuwen 
■eghele...  ds  Pb.  en  Ba.  IX.  Eeke,  1%  (1486). 

GEHENDK,  het  ts.  Fba,  met  de  bet.  Tan 
Terwydering,  Tan  afstand,  fr.  de  (atêe  la  tign. 
d^Moignemêniy  de  dietauoe)/  Lat.  proeul,  ||  Datgheen 
hacker,  no  braawer,  no  Taerwer,  enighe  baminghe 
leggen  binnen  ziiy  Toeten  ghehende  sinen  OTene. 
C.  Miad  Br^ge^  I,  361,  K,  d.  Deeïmans,  1305, 
a.  52.  Dat  men  nemmermeer  gheen  taTeme  houden 
moete  up  eene  mile  ghehende  der  steide.  Ol.  t. 
DiXHiTDE ,  59.  —  Naer  gehende.  Naar  gelang, 
fr.  Mfion,  d  proporUoM  de.  ||  Dat  deghene  op  wien.., 
en  den  drapier  daerrooren  oplegghen  en  betalen,  te 
wetene:  de  woTere  op  Teertich  groten,  de  Tuldre, 
raemsoheerder  en  Taerwer  elo  op  twee  teellyoghen 
grooten,  naer  ghehende  dat  een  ghelyo  laken, 
ongheeneden,  dan  . . .  ghelden  sal  moghen.  K.  lakeng, 
Brugge  f  Vuilere,  54. 

G£H£NO£N  (Gehingen),  bw.  Toelaten,  gedoo- 
gên,  fr.  permsHre.  Kil.  Ghehenghen,  ghehin- 
ghen.  Sinere^  permiUere.  ||  Hier  Toermaele,  wan- 
neer een  paus  starf,  soe  Terscricten  die  cardenale 
sere  Tan  gronde  haera  herten,  en  Treeiden  dat 
Gkxl  OTer  hen  ghehinghen  soude ,  dat  men  se  kiesen 
■oude.  AUêr  Keretenb.  15.  Die  fame  en  gemeyn 
opinie  excuseert  den  testateur,  en  en  gehengt  niet 
sgn  testament  goTicieert  te  wordden  by  gebreke 
Tan  instituoien,  noch  Tan  gebreeken  Tan  ezhere- 
ditacien.  Y.  d.  Tat.  166.  Dairomme  en  sal  men 
niet  te  saechte  sQu  \nl,  ten  opzichte  der  misdaden], 
noch  geheugen,  noch  gedogen  quade  weroken  en 
die  laten  lijden  sonder  straffen  en  berispen.  Ib. 
374  T0.  Item  Piot,  Cart.  II,  634;  O.  lA^^  27 
jnni  1577,  a.  1.  HaeseUs  Ber.  tijden,  III,  174. 

QëUËNGKNIS  (Geheingnisse,  gehingenesse,  ge- 
henkenisse,  gehenckenisse),  zn.  t.  ToelaHngf  ge- 
dooging^  fr.  permiseiom,  Kil.  ttuetus.  Ghehenghe- 
nisse.  JPermieeio,  indnlgeneia,  JPerfnunon.  \\  Dat 
wy  noch  soene  noch  Trede  maken  en  solen,  noch 
laten  maken,  tusghen  ons  en  den  graye  Tan  Hol- 
lant,. . .  ensi  metten  rade,  met  wille  eü  met  ghe* 
heingnisse  des  heren  Willems ,  sbisghop  Tan  Utricht. 
Oork.  25  oct.  1298.  Wy,  deken  en  de  oapitele  Tan 
Denremonde,  en  suster  Byatrgs  Tan  Hallincrode, 
bi  der  gbehgmessen  [l.  ghehingeneesen]  Gods  ons 
Heren,  abdesse  Tan  den  ConTente  Tan  ZuiTeke. 
DK  Vlamikck,  Zw^ke,  97  (1310).  Johan  Tsn 
Beyeren,  bi  der  giacien  Gods  en  dee  Stoels  Tan 
Bomen,  Elect  geconfirmeert  der  kerken  Tan  Ludio 
en  grcTe  te  Loen,  en  Willem  Tan  Aerdinghen,  bi 
der  godliker  ghehenkenissen ,  abdt  des  doesters  Tan 
Sentruden.  Piot,  CarL  II ,  120(1393).  A.  Wautbbb, 
Les  Coxiê,  20.  geheuokenisse  [k  gehenckenisse] 
(1637). 

GëHEBDET  (Geherdt),  deelw.  Tan  een  wkw. 
her  den  {?)»  Van  eene  kudde  Terkens.  Cfedreven 
door  eenen  hoeder  of  herder,  fr.  (d'un  iroupeatn 
de  poree)  oondnii  par  un  poreher,  \\  Dab  nypvumt 
in  de  bynnen-stadt  Terkenen  houden  en  salmoegsn, 
tusschen  nu  en  Alderheyligemesse  naistcomend^, 
geherdt  noch  zonder  herde.  Vad,  Mue,  II,  134, 
teettegl.  1478,  a.  10. 


GEHERELT,  aBinsBEirT,  nrosHESBivr.  Tim- 
merwerk. Ingtvaty  ingevo^d^  ingekeept,  met  pin  en 
gat  verbomien^  fr.  (eharpenierié)  eneaetré,  emboUé^ 
ueeemblé  è  tenant  et  mortcnee»  (Bembry).  j|  Dat, 
oudere,  de  basschen  in  de  balcken  gheherelt  zullen 
syn.  —  Up  de  moerbalcke  Tan  de  Toomomde  stagie 
moet  ghestelt  wesen  eenen  maeekelaere . . .  ghehee- 
rent  met  eenen  heerne  in  de  TOom.  balcke.  — 
Item,ghewrocht.in  den  Toom.  maeekelaere  en  balcken 
Tier  buiden  lanck . . ,  welcke  banden  staen  sollen 
dwerselicken ,  Tan  Temden  Tan  den  maeokelare, 
updat  de  heerens  niet  oommen  en  souden  ter 
ghelycke  plekke  in  de  maeekelaere.  —  Item ,  omme 
tmaecken  Tan  den  lanteeme,  omme  het  inhanghen 
Tan  de  groote  clocke,  daerup  dat  slaen  sal,  zoUen 
ghestelt  en  ingheheerent  wesen  een  deel  in  de 
fryesse  ifriee)  Toomoemt,  een  in  de  scheerbolcken, 
tot  acht  stylen  lanck,  met  de  heerens  elf  Toet, 
groot  thien  dume  Tiercante,  de  canten  Tan  dien 
afghcTolt  naer  tkeeren  Tan  den  aohtcant. . .  Bbmbbt, 

11,  336,  Bouw  van  het  Belfort.  Item  880. 
GEHEBTICH,  bn.  Moedig,  fr.  oourageua:.  KiL 

aueius.    Ghe  hert.  Animaius.   Animé,   eourageux, 
II  Ydel  glorie;  Alsoo  tot  ydel  saken  elek  es  wel 

Sertich.  Ja  in  sulcke  feesten  \nl,  het  „haaobBpeV'] 
lyft  men  ghehertich.  Chron.  v,  MerehteUf  Haech" 
epel,  str.  1. 

GEHEUCHLIJGK  (Geheuglic),  bn.  Heugd^h, 
M  het  geheugen  hlijvend,  gedenkwaardig ,  fr.  nUmo* 
rable,  de  durahle  mémoire.  ||  Omme  dese  gilte  [«Ib 
eene  marmeren  doopTont]  an  de  kerken  Tc»aeit  bi 
ons  ehedaen  an  de  prochianen  Tan  Yursaelare  ghe- 
heughlio  te  makene,  zo  ghcTen  wi..,  den  eersten 
kinde,  dat  OTer  de  Toerseide  Tunte  sal  worden  ghe- 
doept,  eene  somme  Tan  thien  golden  lamkine  Toer 
eenen  Tuntpenninc.  de  Pb.  en  Bb.  YI.  Voreelaar^ 
44  (1320). 

GEHEULTE,  gehült,  sn.  o.  Betrm,  fr.  berge, 
II  Als  iemant  teghen  d'lant  Tan  synen  ghebuere 
alleene  graeft,  moet  de  eerde  en  het  ^eheolte 
legghen  otct  s\jn  zyde,  als  wesende  een  teecken 
dat  hem  d'erTe  Tan  de  grachte  toekompt,  en  moet, 
tusschen  de  diepte  Tan  de  grachte  eii  d^erre  Tan 
synen  ghebuere  laten  twee  TOeten  eire.  C.  e.  Deume^ 
impr.  a.  232.  De  kost  Tan  1570  had  gezegd:  Die 
syn  erfiVe  met  opgesette  grachten  wilt  beheymen, 
moet  tusschen  de  diepte  Tan  den  gracht  en  d^erre 
Tan  synen  gebuer  laten  ten  minsten  aoderhalTen 
Toet  erve.  xi,  1 1.  —  Landen  gesepareert  met  opgesette 
kanten,  waerteeens  ordinaris  komt  een  gebult,  natte 
oft  drooge  grachten , . .  —  ObserTerende  de  grootte 
Tan  de  kanten,  gehulten  en  grachten.  Begl.  Land- 
en  edifieiemetere ,   16  jan.  1705,  ix,  4. 

GE  Hl  J  LICKT  (Geheylicht),  deelw.  t.  h  y  1  i  c  k  e  n. 
Oehuwd,  getrouwd,  ir.  marie.  ||  Geen  Trouwe,  Tan 
wat  state  die  is,  sy  zye  gehyiicht  oft  ongehyiicht, 
en  is  ontfanckelyo  als  procureur  Tan  ennige  per> 
soen.  Y.  j>,  Tat.  29.  In  andere  ohynsgoeden,  leen 
wesende,  daer  man  oft  wyf  uyt  TorsterTen,  ghe- 
heylicht  oft  ongheheylicht ,  daer  komen  alle  de 
kinderen  en  oiren  totte  successien.  —  Dies  moeten 
de  gheheylichte  kinderen,  T<$<5r  en  eer  sy  mede- 
deylen  sullen,  innebrenghen.  O.  e.  Breda,  l,  11» 

12.  Zie  HIJLICEEN. 

GEHIJME8SE.  Zie  obhxvoekis. 

GEHIJNS,  sn.T.  JPijnbank,  h.  torture,  queeiiou,. 
gêne,  ofr.  géhenne.  ||  Om  dan  Toort,  by  cortter 
recapitula^ien,  te  Tcrclaren  de  maniere  hoe  qien, 
na  aer  lopender  practycken,  sculdich  is  ieroende 
te  stellen  ter  torturen  en  gehyne.  Y.  b.  Tat.  181. 

GEHINGE.  Zie  obhajtc^b, 

69 


4')0 


ÖEtt. 


GËtt. 


GEHOLT,  En.  o.  XJUgehmwen  ^  hol  toertc,  fr. 
9eulptmr€y  ouvroffê  trawnlU  en  ereux.  \\  G^meyn 
geholt,  rabat  ofte  vierkant,  niet  uitspringhende, 
800  vensters,  deuren  ais  andersints,  sal  men  meten 
Toet  Toor  roet.  Siigl.  Bdifloiê-meierë  ^  16  jan.  1706, 
II,  8. 

GEHOOCHENIS  (Gehoechenisse,  gehoeehnisse), 
sn.  y.  Oeiheugeniê^  gtdachteniët  aemdenhen,  fr.  mé- 
moiré,  \\  O  ghohoeohenisse  der  doot  ons  Heren! 
Gfebedenb.  1&«  B.  50 ,  O  mêmoriale  mortis  Domini.  — 
Mit  yroelicheit  laet  ons  begaen  die  ghehoechnisse 
der  alresalichster  maghet  Maria.  Ib.  Antiph, 

GEHOOFTSTOELEN  (^Gehoestoelen),bw.  Zooals 
Verdam  het  ook  aanteekent,  het  w.  is,  in  de  vol- 
gende en  eenige  aanhaling,  niet  toepasselijk  in 
den  zin  van  kapitaal,  en  wel  het  minst  in  dien 
van  hoofdhank.  Men  leze  er  dus  voor:  den  inkoope- 
prijs  halen  uit^  gijn  geld  maken  van,  fr.  retirer  Ie 
prix  d'achat,  Ie  prix  de  revieni  de.  |)  Delfs  byer 
zal  men  tappen  omme  iij  s.  groten  den. pot;  enwaer 
dat  sake  dat  den  scepenen  dochte  dat  mens  daer* 
omme  niet  ghehoestoelen  en  oonste,  zoe  moglien  zg 
dat  veranderen  nae  hoeren  goetdunkene.  Kb.  v. 
Dieet,  b  SS. 

GEHOOB,  zn.  o.  Hoeren  zeggen,  fr.  oui-dUre. 
II  Van  den  anderen  lichten  misdaden,  daer  hij 
{nl.  de  officier]  alleenlijc  last  af  heeft  den  richter 
te  kundiffen  en  te  refereren  tgeene  dat  hij  bevijndt 
uu}'ter  urnen  en  gehoore  van  anderen,  en  soe 
wort  hij  daiiaf  geloeft  als  fame.  Y.  d.  Tav.  162  y^. 

GEHOOREN,  bedr.  en  onz.  wkw.  I.  bbdb.  — 
1)  Eene  bede.  Verhooren^  gunwtig  aanhooren,  fr. 
exameer  (nne  prière),  \\  Wij,  te  waren,  jugierende 
haerlieden  heesoh ,  recht  en  orboorlic , . .  so  ghe- 
hoorden  wij  hare  bede.  bx  Pr.  en  Bb.  XI.  É.  v. 
Safelaar,  Inl, 

2)  Getuigen.  Hooren,  fr.  entendre  {dee  t^oint). 
II  Can  men  die  getuyghen  opten  dach  of  op  die 
ure  nyt  gehoeren,  en  hij  [nl.  de  aangeklaagde] 
tegenwoirdich  es,  soe  sal  men  hem  daer  voert 
eenen  zeekeren  dach  en  ure  besceden.  Piot,  Cart, 
II,  K.  V.  St.'Truiden,  1366,  a.  42. 

II.  Ovz.  —  Onderhoorig  zijn,  tot  een  reehtege- 
hied  hehooren,  fr.  reseortir  a  (une  juridietion)»  ||  Onse 
schepenen  onser  hoogen  gerichte  van  Luyck,  als 
den  geïnquesteerden  als  borger  en  ingheseten  onser 
voomoemder  stadt  Hasselt,  oft  andersints  den 
Luycksohen  rechte  onderworpen  ware;  oft  als  den- 
selven den  Loonsohen  rechte  subject  en  gehoorende 
ware,  den  schepenen  onser  hoogen  gerichte  des 
graefschap  Loon  in  Tliermael.  O  LÜge:  27  juni 
1677,  a.  4^  Soëtelt. 

GEHOORLIJCK,  bn.  1)  Onderhoorig,  tot  een 
reehtegAied  hehoorend,  fr.  reseortiesant  è  (une  juri- 
dietion),  ||  Ende  sal  den  secretaris  onser  stadt 
Meghem  de  gheleghde  kueren  op  den  voorsz.  So- 
merdfjok  binnen  acht  daghen  daema  ujtseynden 
ende  dezelve  doen  verkondighen ,  soo  binnen  der 
stadt  van  Meghem  als  dorpen  onder  ons  graef- 
schap ghehoorl\jck.  Landeh.  v.  Megen,  1621,  a.  1. 

2)  Oeihoortaam,  onderdanig,  fr.  obéiesant,  eonmie. 
II  Ofte  hy,  binnen  dien  tyde , . .  die  voirs.  executie 
nyet  en  volvuerde , . .  soe  sal  die  stadt  van  Bruessel 
den  amman  oft  zynen  stedehouder,  die  den  voirs. 
versueken  nyet  gehoirlich  geweest  en  heeft,  van 
dan  voirtan  houden  en  hebben  als  verlaten  van 
zynre  offitien.  Bef.  v.  Ucde.  1431,  a.  9. 

QEH00R8AMICH,  bn  Gehoorzaam,  onderdanig, 
volgzaam,  ir.  oiéisÊant,  soumie.  ||  O  zuete  Vader.., 
io,  arme  onghelatene  menséhe,..  en  beghere,  dat 
Pu  uutter  zueter  wonden  dynre  luchter  hant  huden 


gheveste  enen  oetmoedighen  ondergane  myns  onghe- 
storven  ghemoedes  eii  ene  ghehoersamighe  ghelaten- 
heit  myns  eyghens  willens  onder  Di  en  onder  allen 
nreatueren.  Oet^deiUf.  15de  B.,  144  v<>. 

GEHOBENBOOMT  (Gehoerenboemt),  verl.  deelw. 
Voorzien  van  hoek-  of  graatbalken^  van  hoeksparren, 
fr.  pourvu  d'arétiers.  \\  Dat  den  pachter  de  huse 
steende  op  't  voorsz.  goet  laten  moet  also  hy  se 
vint  ten  aenoommene,  wel  ghevust  [geyorst],  ge- 
hoerenb(^t  [l.  — boemt]  en  gheweecht  [«/.  van 
wanden  of  muren],  ds  Pb.  en  Bb.  IX.  8i.  Mar- 
tens-I'Othem,  4  (1422).  Zie  hobbnbooh. 

GEHOUDEN.  Zie  hoüdbv. 

GEHOUDICHEIT ,  zn.  v.  Gehoudenheid,  ver- 
sdUddigdheid ,  Ir.-  redevabilité.  ||  En  wisten  oock 
niet  te  spreken  van  de  provisien  ofte  vonnissen  van 
den  Bade,  waerby  N.  en  N.  iet  soude  aengewesen 
zyn  in  prejudicie  van  de  gehoudigheyt  in  de  voorsz. 
lasten.  Mabtivbz,  32  (17(>»  E.). 

GEHOUT,  zn.  o.  1)  JBedeUjke  verklaring  van 
eenen  sehuldeiseher  voor  het  gerecht  ter  staving  van 
z^nen  eiseh,  fr.  aMrmaüon  sous  serment  devant  la 
justiee  par  un  eriancier  pour  eertifier  ea  erSanee. 
II  Scepenenbrieven  van  Antwerpen  staen  tot  gehonde, 
in  sulcker  vueghen:  soe  wye  eenige  renten  oft 
pachten  van  gelde  oft  grane,  etc.,  en  diergelyoke, 
uuyt  crachte  van  scepenenbrieven,  hebbende  oft 
heffende  is ,  mach ,  in  sterokenissen  zyns  scepenen- 
briefs,  synen  oedt  doen;  en  zoe  wes  hy  derre  affir- 
meren by  eede ,  uuyt  crachte  desselfs  scepenenbrief», 
tachter  te  •yne,  dat  moet  de  proprietaris  oft  ge- 
bruyckere  van  den  pande  betaelen  en  namptiseren, 
tenwaere  dat  hy  allegeerde  en  met  quittantien  oft 
anderen  wettighen  thoone  betalinghe  conste  dooeren 
binnen  acht  daghen  daemae.  C,  v.  Antw.  1546,  n, 
16.  It.  41;  it.  O.  V.  Santhoven,  Stijl  1567,  a.  126, 
130;  C.  V.  Herentals,  iii,  2.  —  Syn  gehout 
doen.  Onder  eed  bevestigen,  fr.  afflrmer  sous  ser^ 
ment.  ||  Daemae  seeght  de  taelspreker,  in  den  name 
van  den  arrestant:  „Al  bereet  staet  hy  sfjn  schuit 
te  ghewarighen  en  syn  ghehoudt  te  doen,  maent 
er  1^  wat  hij  sohuldich  is  te  doen  ...**  —  n^^  ^^^ 
persoon  sal  schuldich  zijn  sijne  schuit  te  gewarigen 
met  schepenbrieven  van  Antwerpen,  oft  met  levende 
waerheyt,  oft  met  synen  eede,  sooverre  alst  op 
eenen  levenden  persoon  is.**  C,  v.  Antw,  1582,  o.  29 
a.  4.  It.  comp.  Y,  ix,  42.  Zie  ook  bbhout. 

2)  Behoudenis,  bewaring  {van  de  lander^en,  van 
den  landbouw),  fr.  eonservaiion  des  ehamps,  de  la 
culture.  Ter  zake  van  bevryding  des  lands  door 
dyken  en  sluizen,  wordt  gezegd:  ||  „totter  toelingen 
[nl.  den  akkerbouw]  en  totten  gemeynen  oerboer 
of  noot'*;  verder:  „totter  toelingen  en  vruchtbaerheyt**, 
verder  nog:  „totter  gemeynen  vroechtbaerheit,  toe- 
lingen en  nutscapen  des  voers.  lants**,  eindeiyk: 
„om  tghehout  en  om  gemeyn  oerboer  des  voers. 
Utnts'*,  en  „totten  ghemeynen  geboaden  [l.  gehoude] 
en  oerboerlicheit**.  Bekenk.  v,  Brab.  reg.  133  fol. 
126  V».,  16de  E. 

GEHOUWEN,  zn.  mv.(?)  ||  Soe  wie  calveren- 
ooht  pynken-  ocht  perdensooen  maken  wilt,  die 
zoelen  [nl,  zullen  zyn]  twee  duymbreet  lanc,  met 
palanen  [fr.  poulaines"]  van  selfter  zolen,  ocht  twee 
vale  echterste  ocht  ghehouwen.  Kb,  v.  Dieet,  b, 
172.  —  Niet  het  w.  maar  het  maaksel  zelf  is  ons 
duister. 

GEHOUWEN.  Zie  hbpfbit. 

GEHOYEN.  Zie  hbffbk. 

GEHUCHT,  zn.  o.  Zooals  thans,  fr.  hameau. 
Sal.  Vicus ,  vicus  paganus  sive  rusticus.  ||  Dat  men 
van  nu  voortaen  te  gheen  plaetaen  van  de  Casaelrye 


GEI. 


GEC. 


474 


tareme  hoaden  nl,  dan  alleeniyck  ten  kerokhore 
en  plaatsen  daar  men  Tan'  ooden  tijden  tareme 
ghehouden  heeft,  en  oock  ter  plaetsen  daer  ghe- 
huchte  van  huyeen  ttaet  Tan  aoht  huyeen  oft  meer. 

0.  «.  Ip^rw^  KoBtéUii^  c.  124.  Zie  Wdb,  d.Kêd.t, 
Zie  ook  JVCBT, 

GEHUILICKT.  Zie  hijlickbk. 

0EHUI88CHEN,  sn-mT.  JBehig«nooten ,  fr.  eoa- 
foimtê j  épomx.  Kil.  OheKnysene.  m/m.  Cwjuget, 
II  De  leeUeTende  Tftn  twee  gehujeschen  wint  met 
sijn  lancxtleTen  alle  die  haTe  en  meuble  goeden. 
C.  0.  XovM,  xiT,  15;  it  11,  15.  17,  21. 

GEHULDICH,  bn.  Ooedgunëiig^  ft.fawrMe, 
Kil.  Ghebnldioh,  /boMi.  ||  Dat  mijn  Tranwe 
dabdeaee  Tan  Maegdendale  daer  by  huer  ghesonden 
hadde  hueren  ontfanghere,  haer  oetmoedelijke  bid- 
dende . . ,  dat  eon  gehuldich  sonde  willen  sijn ,  om 
GKxls  wille,  hnlpe  en  bijstandiohede ,  omme  tgods- 
huna  Tan  der  Maegdendale . . ,  te  reformerene  eü 
te  slutene.  Maegdendale  ^  32.  Dat  aldus  dees  predi- 
canten  in  dese  Nederlanden  talie  canten  gheschiot 
waren  om  tTolox  herten  totter  nienwer  religie  ghe- 
hnldioh  en  bereet  te  maken.  Bet,  tijden  ^  I,  21.  It. 
Auden,  meng,  I,  226;  Ol.  t.  Dixvxtds,  85.  Verdam 

OSHOÜDICH. 

GEHULPEN,  GEHELPEN,  wdkw.  met  hetTs. 
me  1^1)  Met  wapens.  Ziek  bedienen,  t,  leeren  he^ 
dienen  van,  t.  orfenen  in  hei  gèhrmik  van,  fr.  ie 
MTvtr,  e'esereer  è  ee  eervUr  (dee  armee).  ||  Item, 
selen  dese  Toirseide  xl  ghesworen  scutteren  portere 
te  Braeeele  syn,  eü  hen  wel  ghehnlpen  roet  hneren 
boge,  eü  wel  gestoffeert  binnen  hueren  huyse  van 
b(^n,  gescutte  en  hemasche  of  wapene,  die  hen 
en  nyemant  anders  toebehoren  en  sal.  Ord.  hand- 
loogeehmUere  Brueeelf  1426,  a«  2. 

2)  Met  poortery  of  klerksohap,  met  Toorreohts- 
brioTen.  Z.  bedienen,  gebruik  maken  vam,  z,  beroepen 
op,  fr.  ee  iervir,  faire  ueage  de,  imvoquer  (son  droU 
de  bomrgeoieie,  la  eJérieainre ,  dei  privUègeé).  \\  Dat 
alle  deghene  die  hem  ghehelpen  willen  met  haren 
porterscepe,  dat  sij  buioTast  oommen  binnen  der 
stede  Tan  Ghent  binnen  derden  daghe  met  haren 
w^Ten  en  met  haren  kindren  en  met  alre  [l,  hare] 
woonsten,  m  Paüw,  Vgb.  85  (1840).  It.  62.  Wie 
Tan  buten  inoommen  synde . . .  hem  eer  gheholpe 
metter  porterie  of  Triheyt  Tan  deser  stede  [nl.  Toor- 
aleer  er  jaar  en  dag  te  hebben  gewoond]  . . ,  dat  ware 
np  de  boeten  Tan  L  ponden  par.  O.  v.  Gent,  1,  610 
(1481).  So  wie  in  dit  gulde  oommen  sal,  moetter 
inneoommen  als  ghediit  siinde,  hem  niet  te  ghe- 
hulpene  noch  met  portenen  noch  met  olergien  ter 
oansen  Tan  der  gulden.  Kaart  Beder^kert  Handt, 
a.  6  (1482).  It.  Brah.  Teeiten,  II,  589  (1861). 

GEHULPICH,  bn.  Hulpvaardig,  fr.  geeomrable. 
II  Quamen  Toor  myn  heere  Tan  Charrolois  en  baden 
hem    dat  hy  den  lande  ghehulpich  weisen  wilde. 

01.  t.  Dixhvdb,  79. 

GEBULT  (Gehuldt),  deelw.  Ingehuldigd  (als 
TOrst),  fr.  inaugurê  {comme  prineé).  Kil.  auetut. 
Ghehnidt,  ghehuldet.  Inauguraiuê.  Beceu  è 
la  eouronne,  ou  amtre  digniié.  ||  Solempnelick  en 
heerlic  gehólt  en  ontfangen.  Bekenk.  v,  Brab.  reg. 
186  f>  176  (1504).  Want  wy  nn  in  onsen  lande  Tan 
Brabant  als  hertogen  ontfangen  en  gehuldt  waeren. 
Ib.  f»  180  (1496). 

GEILINGEN.  Zie  ebnwiktebs. 

GEI8ERING  (Geyseringe),  sn.  Er  moet  gelezen 
worden  t  ranseneringe.  ||  Wie  soe  brant,  offl 
roef,  offle  geyseringhe  dade,  hi  hadde  verboerdt 
tlijf  en  goet.  K.  meierij  Loven,  1812,  a.  16.  —  De 
K.  d.  amm.  t.  Brussel  1292,  a.  18  heeft  ntranse- 


neringe*^  de  Waalsoh-Brab.  keur,  a.  15:  rolberie  u 
tenterie  [lat.  tantariet],  en  de  K.  t.  h.  markgr.  a.  12: 
„oenseneringhe",  eeno  zonderlinge  TerschrIJTing,  Tan 
welke  J.  F.  Willems  eene  niet  min  zonderlinge 
Terklaring  poogt  te  geTen.  Zie  tbansbkbbbino. 
GEJ0N8TICH,  bn.  Gunstig,  fr.  favorable.  \\  Dat 

§heen  pentionaris,  secretaris  oft  andre  officiers  Tan 
ier  stede,  noch  insghelycx  eeneghe  taellieden,  ont- 
faen  znllen  jaerliox  eenich  pentioen  oft  wedde  Tan 
eeneghen  cloosters,  officiers,  edele  oft  andre,  ghe- 
meerct  dat  dezeWe  wedden  hemlieden  dwyngnen 
meer  ehejonstich  te  zyne  denghuenen  daeraf  dat  zy 
ze  ontlaen ,  dan  ofb  zy  sd  nyet  en  hadden.  Schatbs, 
CoUaiie,  172. 

GEJ0N8TICHEIT  (Gejonstichede),  zn.  o.  Goed- 
gunstigheid, fr.  bienveillanoe.  ||  Ie  duchte  dat  Sijne 
Mat,  hieraf  ghejnformeert  zQnde,  niet  nemen  en 
sal  in  goede,  eü  mochte  daenran  Teranderen  zijne 
goede  ghejonstichede ,  die  hy  altyts  thnwaerts  gne- 
hadt  en  alsnoch  heeft,  db  Fottbb,  Chro».  102. 

QËKEL8T,  deelw.  Hetzelfde  als  gekenneft. 
Yan  Tarkens.  Voorrien  van  een  knevd  of  dwarshoui^ 
kennewe,  fr.  (des  ports)  pourvue  d^un  tribart.  ||  Dat 
elck  z3m  Terokenen  ringhe  en  kelne;  of  waer  se  de 
schuttere  of  dienare  bcTonden  in  der  lieden  Truohten 
schade  doende  in  't  velt,  niet  gheringt  of  ghekelst 
zijnde,  zullen  boeten..,  eü  znllen  d*offlciers  die 
moghen  doen  kelnen  eü  ringhen.  db  Pb.  en  Bb. 
XXVI.  BupeVmonde,  97.  Zie  xblvbv  en  kbfkbtbit. 

GEKENNEN,  bw.  Herkennen,  onderscheiden,  fr. 
reeonnaiire,  distinguer.  |)  Die  palen  eü  eynden  Tan 
denselTcn  ij  erTen  zyn  getnrbeert  eü  Tordonckert, 
soedat  men  die  niet  wel  gekennen  en  can.  Y .  d.  Tat. 
285.  Zie  ook  bbkbithbv  4). 

GEKIJF,  zn.  Beektswtrijd,  geding,  proces,  fr. 
liOge,  proces,  ||  Is  een  rescript  Terworren  op  een 
dinck  dat  in  questien  Tan  gedinge  oft  geklJTO  staet, 
en  het  daeraf  gheen  mencie  en  maict,  en  doogh 
niet.  V.  B.  Tat.  804. 

GEKNIEBANT,  deelw.  Yan  rekeningen.  Opge- 
teld, fr.  ttddHumné,  ||  Sullen  oock  {nl.  de  pay- 
meesters]  by  ieder  reeckeninge  OTerleveren  een 
pertinent  borderel,  inhoudende  alle  de  sommen  in 
haeren  ontfangh  eü  nytgaef  gebracht ,  Tan  post  tot 
post ,  met  yders  laeters  [nl.  bladzgde]  of  blad  opse- 
maeckt  eü  gekniebant,  eü,  ten  eynde  Tan  yder 
capittel,  te  samen  geaddeert  eü  ineen  getrocken, 
om ,  in  't  opnemen  Tan  haere  reeokeningen  te  dienen. 
C  V.  Maastrieht,  414  (1682).  —  Om  deze  aanhaling 
te  Terstaan,  wete  men  dat  de  rekeningen  oudtyds 
op  elke  bladzijde  opgeteld,  maar  de  totalen  op  de 
▼olgende  z\jde  niet  OTcrgedragen  werden;  alle  dese 
afzonderlijke  totalen  werden  op  het  einde  der  reke- 
ning nog  eens  met  elkaar  opgeteld,  om  het  alge- 
meen of  slottotaal ,  de  summa  summarum  te  Tormen. 

GECOPÜLBERT  (Gecopulerd),  deelw.  Van 
schriften.  Verzameld,  fr.  {d*éer\tures)  assemJtlies, 
Il  Dit  es  de  Keurbouck  ran  der  stede  van  Ypre, 
ghecopulerd,  ghereformeirt  eü  vergadert  Tan  allen 
de  oude  Kuere.  Rb.  lakeng,  Iperen,  Titel. 

GECOSTÜMEERT,  deelw.  G—  zön.  Gewoon 
tijn,  fr.  avoir  eoutume.  \\  Eü  syn  niet  ghecostumeert 
plancken  te  weime  om  die  Tan  Gent  noch  om 
andere,  meer  dan  ten  Toorseyden  daeghen,  ten- 
waere  bij  gratie.  Tol  St.-Pieterssluis,  1272,  en 
passim. 

GEQRIJGELIJCK  (Gecrigelic,  Gecrrgelic),  bn. 
Yan  personen.  Te  vatten ^  te  pakken,  n.  qui  peut 
être  arrétS,  appréhendê.  \\  Daer  zij  \nl.  de  misda* 
digers]  niet  TOor  ooghen  en  waren,  noch  ghecri- 
gelic,  begheerde  se  ghebannen  thebbene  eeuwelic 


472 


GEC. 


GÏTL. 


nut  Ylaenderon ,  Tan  mooide.  C. «.  AdUê,  498(1486). 
Oompt  hy  in  de  caaiere  Tan  den  Bttde  nooh  niet, 
soe  gheeft  men  tweetote  defEault,..  en  odmmiosie 
om  hem  te  Tangene,  opdat  hij  gecrijgeiyc  es  binnen 
Ylaenderen,  bu\jten  gewQden  steden.  Wiblajit, 
Crim,  39.  TL  v.  Vl.  I,  687;  PB  PoTiXB,  Clro».81. 

OECBUGEN  (Gecrigen),  bw.  Goederen.  1)  Ver- 
kr^gm,  fr.  aeqtUrir.  Kil.  Ghekryghen,  j.krygen. 
Aequirerê.  \\  Bat  die  Tan  der  Fermerien  Tan  Onaer 
Yronwen  op  Doye  te  Ghend, . .  hebben  ghecooht 
eü  ghecreghen,  wel  en  wettelike,..  jeghen  Bogiere 
Tan  Moscneroen . . ,  neghene  lib.  eü  tiene  sol.  elc 
sjaers  te  renten, . .  np  xsz  bunre  lants.  Oork,  27 
febr.  128S.  DaeroTer  sal  Gheerard  hebben , . .  al 
de  'daghelike  TerTalle  en  dat  hi  metter  wet  berapen  en 
ghecrighen  mach.  Oork,  12  noT.  1388,  a.  2.  Dat  si 
gheloTen  selen  binnen  jairs  te  gheorighene  T^f  pont 
wart  erflicheiden  binnen  der  Tryheit  Tan  Walem. 
K.  V.  Waathem,  1365,  a.  7.  Item  C.  v.  Bruisd, 
Stat  1417/1432,  a.  1. 

2)  In  het  algemeen.  BêkomM^h.  obtenir.  ||  Benige 
notabele  persoonen,  die  de  kennis  daerran  mochten 
Torcrygen.  Batmabkbrs,  Kerk.  DUtt,  260  (1584). 
Ten  eynde  dat  hy,  suppliant,  soude  worden  gecon- 
demneert  Tan  stonden  aen  t*amoTeren  die  priTaten 
op  syne  eifven  gemaeckt,  oft  daeraf  te  geerygen 
het  consent  Tan  die  Tan  de  Gamere  Tan  rekeninge 
in  Brabandt.  Mabtimbe,  V^  (1609).  Yermaoh  den 
crediteur,  indien  hy  sententie  t'synen  profyte  ge- 
kryge ,  op  'tseWe  goet  ofte  penningen  te  procederen. 
C.  V.  Oemi,  IT,  8.  Om  Tan  allen  sterf  huysen .. .  te 
beter  de  wete  te  moghen  georyghen.  O.  e.  Loven  j 
Weêêk,  a.  25.  Om . . .  syne  intereeten  te  gecrygene. 
C,  o.  Thietien,  Yiii,  18.  Dat  hy  [nl.  de  debiteur] 
hem  soude  moeghen  abaenteren  iJeer  hy  [nZ.  de 
crediteur]  den  officier  oft  dieneere  soude  moeghen 
gecrigen  om  te  arresteren.  C.  e.  Amiw.  1545,  lY,  21. 
IngcTalle  sy  egheen  sufficiënte  goeden  en  persoo- 
nen . . .  alhier  en  cunnen  gcTinden  oft  geerygen  om 
hen  schade  daerane  te  Terbalene.  Ib.  iz,  18. 

GECBOONT,  deelw.  De  vier  gecroonde. 

Nameiyk  de  vier  heilige  martelaar t  Severiut^  Seve- 
rianmê ,  FtctorMNw  en  Kriitoffel,  de  patronen  der 
metiers,  tteenhouwere  en  dakhedMkere;  ook  wel  mede 
der  pleitieraarê  f  fr.  let  qnatre  eouronnSs^  eavoir  les 
quatre  sainie  ma/rtyr»  Sioére^  Sév^rin,  Vietorien  ei 
Ckristophe,  lee  patrone  des  magons,  des  iaillem's  de 
pierre  et  des  ooueremrss  aussi  dês  pldireurs.'RBMiiRY, 
I,  440  (alwaar  sie  de  aant.  8);  Bbbgmahh,  Lierj 
65:  ook  te  Gent,  te  LoTcn  en  elders. 

GEGBUILOGKT  (Gecruyloct),  deelw.  Gekml- 
haard  of  kndharig,  h,  è  poUs  eréput.  Gecruy- 
loct e  hont.  ErMond,  poedel,  fr.  barbet.  £ü. 
Kruyllen,  j.  krollen;  locke,  Tlocke.  ||  Secht 
[«2.  eene  Tan  toovery  beschuldigde  ttouw]  dat  h^ 
[«2.  de  Booze]  haer  t'haran  incomen  in  dese  ezami- 
neercamere  te  gemcete  quam,  in  figure  Tan-eenen 

? heer uy loeten  hont,  haer  segghende:  GaetmpnHterts. 
^AKKABBT,  Strafreckt,  486  (1604). 
GECUST,  deelw.  GeouBt  en  gepayt.  Te- 
vreden gesteld j  fr.  contenté,  ||  Het  es  te  wetene, 
dat  hem  die  goede  te  dele  geTallen  syn  op  den 
commer,  last  en  che3ms,  die  daer  Tan  rechte  scul- 
dich  syn  ute  te  gane;  met  [welke]  goedingen  en 
ghedeilten  hem  de  Toirs.  Jan  en  Alyt,  zyn  zuster, 
wale  ghecust  eü  ghepayt  hebben  ghehouden.  Chartb. 
Beg,  Brussel,  P  218,  Schep.  o.  Br.  1353.  Met 
welcker  lotingen,  scheydingen  en  deylingen  Toirs. 
de  Toirs. . .  hen  wel  gecust  en  gepayt  hebben  ge- 
houden ,  en  hebben  geworpen  en  Tcrtegen ,  met  wet- 
tiger  Terthiemssen  male  op  des  anders  loth,  goede 


efi  gedoylte  toim.  Stuss.  godsh^  dooe  H  267,  jMkk 
AUeaAorsfh,  Sehêp.  v,  Br,  1445. 

GELABEFAGTEEBT,  deelw.  Van  het  onder- 
houden der  wetten  of  Tcrordeningen.  Verzwakt^  fr. 
(de  Vobtervance  des  lois  ou  stalmis)  affaiiU.  Lat. 
labefaetari,  \\  Dat,  door  de  ongelegentheyt  Tan  den 
oorlo^h,  als  andersints,  het  recueU  der  recessen  en 
positiTe  wet  deser  stadt  in  Tencheyde  deelen  is 
gelabe&cteert  en  niet  naar  behooren . .  •  wert  neer- 
gekomen en  geobserTeeit.  O.  v,  Maastricht,  407 
(1682). 

GELABOBEN,  ow.  Bewarkeny  maken  {dat),  fr. 
faire  en  sorte  que  (f),  \\  De  collatie  Tergadert,  daer 
gaTen  deselTo  xtiii  persoonen  ghedeputeerde  te 
kennene,  dat  myn  gheauohte  heere  af  hebben  wilde 
de  Wet  en  eene  andre  ghemaect,  en  dat  zy  daer 
nyet  in  ghelaboren  en  consten  dat  en  moest  ghe- 
schien  [nl,  dat  de  graaf  het  soa  wüdOj  en  dsU  süj 
niet  maken  konden  dat  de  Wet  niet  sou  veramderd 
worden\.  Collatie    23. 

GELACH  (Gelaech),  sn.  o.  1)  Maaltijd,  feeet- 
maal, fr.  repas,  hamqnst.  Sal.  ametus.  G  hel  ach, 
ghelaegh,  ghelaeghe.  ||  Die  Toor  schepen  is 
gecoaen,  en  daartoe  gedaeght  is,  en  niet  en  oom- 
pareert  op  djaergedinge, . .  Tcrbeurt. .,  hei  reste- 
rende derdendeel  rwx  de  schepenen  en  secretaris, 
om  daarmede  hun  gelach  te  betalen.  C.  «.^Aiissl, 
8.  —  Het  was  in  Teraoheidene  plaatsen  een  gebruik, 
dat  elke  nieuwe  schepen  een  gelag  betaalde,  be- 
staande in  eenen  maaltgd  of  feeetmaal,  een  banket 
sou  men  thans  seggen;  men  zie  desaangaande  ons 
schrift:  Jaarlijksche  Sehepenen-maaU^den  te  Dieet, 
1606,  1717. 

2)  Drinkgelag,  vroolifke  h^eenkomst,  getelsehap 
van  vroolijke  maats,  fr.  éeot,  compagnie  de  buveurs, 
réunion  de  pUnsir,  \\  Soe  wie  buten  der  stat  drinken 
ghinghe  te  ghelaghe,  te  wat  dranke  dat  het  ware, 
hi  soude  Terboren...  Aead,  d'archéol,  1956,  bis. 
500  (14d«  E.).  Die  syn  ghelaegh  niet  en  betaalt 
sandersdaeghs  Tor  der  nonen,  daema  mach  de  weert 
daghen  Tan  ontdraghenen  ghelaghe.  En  brinot  hyt 
metter  waerheit  toe,  so  sal  de  richtere  tghelaegh 
betalen  en  heffent  Tan  den  sculdere.  Kb.  v,  Diest, 
▲  52.  Dat  niemant,  die  in  een  ghèlughe  ait  in  een 
taTeme ,  hem  en  TcrToordere  te  gaene  in  een  andere 
ghelaghe  dan  elck  int  syne.  DB  Pb.  en  Bb.  XXIII. 
Beveren,  11,  It.  XVI.  Assenede,  Boo  de  keurmeea- 
ters  boTinden  dat  de  maete  te  klegn  is,  oft  datter 
potten  sonder  dry  ooren  ghetapt  worden,  daer  sal 
allen  het  Tolck  Tan  dien  ghelaghe  los  uyt  den 
huyse  gaen  sonder  te  betaelen.  K,  v,  MoU,  1596/1631, 
a.  30.  Dese  dry  soenen . . .  syn  onlanghs  geweest 
in  het  dorp. .,  in  een  herberge,  int  gelaech  onder 
een  gilde  oft  schutterye,  aXa  medegUdebroeders  al- 
daar drinckende . . .  Was  yerdraegen  en  Terboden 
dat  niemant  Treempte,  niet  Tan  de  gilde  wesende, 
in  hun  gelach  soude  incomen.  C.  gr.  Loon,  1,  603 
(1702).  Sal  elcken  hoofdman  op  synen  dagh  ge- 
houden syn  te  compareren,  naer  noene,  in  de 
Guldecamere,  op  pene  Tan  ghelaege.  Bbkbby,  I, 
531  (1712),  Qild  v.  St.  SebasOaan.  De  herbergien 
Bttslineeren  dat,  ghelaeghenooten,  acheedende  sonder 
ghelach  te  maeckene,  den  weerdt  mach  een  Too^r 
al  nemen.  Dese  costume  es  in  gelaeghen  onder  do 
iy  lib.  par. . . ,  maer  in  groote  gelaghen  en  blycket 
niet  zoo  wel.  O.  o.  Auden.  2<le  d.  266  (1590). 

GELACHSGENOOTEN  (Gelaechsgenoten,  ghe- 
laohgenooten),  oxlachkootbn  ,  zn.  mT.  1)  Disch» 
genooten,  fr.  convives.  \\  Es  ooc  by  den  ghemeenen 
o<>il^e  ghesloten,  dat  ay  alle  Tierscharen  met  elcan- 
deren  tsnoenens  Tersamen  en  tsamen  eten  zullen,.. 


GEL. 


GEL. 


473 


i«r  wekker  nmeltyt  elo  tad  den  ooUegie  ghelech- 
ghenoote  syn  seL  O.  v,  Gmt^  II,  265,  sSupenem^ 
rtgh  1646.  Lieden  Y»n  bujten,  t*aamen  ghelAgh 
▼erteerende ,  indien  eenighe  Tan  hemlieden  soheede 
Tandaer  eonder  te  betaelen,  de  weerdt  aal  moghen 
verhaelen  aijn  ghelagh  op  d'ander  ghelaghnooten 
daer  lanozt  bl^JTende.  C7.  9tad  Iperen,  XYiii,  4. 
Ghelaeeheghenoten  mogen  een  toot  al  bij  den  weert 
oft  weerdmne  aengheaproken  worden  tot  betalinge 
van  den  geheelen  gheborohden  gbelaghe,  behoude- 
lyck  hem  aQn  Terhael  op  eijne  andere  ghelaeche^ 
ghenoten.  O*  v,  Dwrue,  1612,  a.  207.  Item  C,  v. 
Aniw,  camp,  lY,  ix  88.  Zie  ook  qilach  2). 

OELACHT,  zn.  o.  Int  gelaoht(P).  ||  Amdt 
▼an  Oorswarem  helt  tegen  die  pementen  Tan  Mon- 
tenaoken  Tercregen  met  beleninge,  tot  restitutie 
der  penningen  eonder  crescentie,  roaer  geit  ten 
tyde  der  rademptie  ganobaer ,  4  roQen  lante , . . 
▼oeor,  FO^eBgelanok ,  26  guldens  10  stoiTers,  en  4 
galden  int  gelaoht,..  Is  nochtans  conditie,  dat 
die  4  guldens  int  gelacht  niet  en  behoeffTen  ge- 
restitueert  te  woerden.  Kkmfbksbbb,  MomUnakeHy 
II,  172  (1639). 

OSaiiAGHTE,  sn.  Vadem,  Ungtemaai  der  uit- 
geêirékU  drmMi,  fr.  braêse,  mésure  de  la  tongmemr 
dêi  dems  bras  Üemdu».  ||  Item,  dat  dengenen  die, 
Tan  Keys.  Mat.  wegen,  geconsenteert  is  in  den 
ToizB.  bóch  stolhen  te  dryTen ,  aen  elcke  syde  Tan 
den  stolhen  hebben  sullen,  gelyok  dat  aen  anderen 
plaetsen,  daer  stolhen  gedreven  syn  oft>  werden, 
geüseert  wordt,  acht  gelachten  oft  Tayeme  en  Tier 
Toeten  plaetsen,  daerinne  nyemandt  hen  en  sal 
mogen  hinderen,  graTen  oft  ouylen  maecken,  noch 
desgelyek  oock  in  den  Turhouwe  Tan  den  stollen. 
Belukk.  e.  BrtA,,  reg.  140  R  2  t®.,    10  apr.  1656. 

OELAEGHSAEMHEIT, ->HBi>x,  zn.T.  Ter  g->. 
Naar  het  paH,  naar  het  gtlegem  komi^  fr.  è  la  oan- 
esKoaee.  ||  Zy  [ui,  partgenj  hemlieden  hier  inde 
[k  hierinne]  Tevdreghen  hebben  Tan  salTatien,  en 
gheriooten  in  rechte  en  up  tToors.  proces  wille- 
koerende  dat  te  hoorene  ter  ghelaeohsaemhede  Tan 
den  ooliege.  C.  stad  Brugge^  II,  839  (c.  1625). 

QELAET,  m.  o.  Uiterlijk  vertoon,  houding,  fr. 
attitude  j  mine,  ||  Soe  wie  dat  tsnachs  onzedich 
ghelaet  maeote  [nL  zich  onbehoorlijk  gedroeg],  oft 
onbesceydelyc  clopte  Toer  enioh  Tan  synen  mede- 
ghasellen  dore  oft  huys  nadat  de  beste  [l.  de  leste] 
olocke  gbeluyt  is,  sonder  argelist,  hy  sal  Terbueren 
enen  w«ch  te   Domeke.   A.  Wautbbs,   Sermene, 

7,  Ord.  T.  1412  §  21.  In  gelate  van.  In  de 

houding  Mm,  fr.  dane  VtUtHudê,  enfaieant  mine  de. 
II  So  wie  een  messe  uijtter  scheijden  treokt  in  gelate 
Tan  stryde,  oft  met  andere  steenen,  stocken,  oft 
wat  geweer  dat  sfj,  den  anderen  oploop  deden 
met  slaen,  steken,  oft  in  gelate  Tan  slaen,  Tochten 
e&  d'aanaioht  bieden,  sollen  breucken...  O  lAige^ 
18  mrt  1602,  a.  8,  Tongeren,  Soe  wie  eenige  inso- 
lentie  is  bedryTende  in  gelaet  Tsn  erakeel  te  maecken, 
die  sal  Terbeuren...  Ib.  20  sept.  1766,  a.  46,  Ib, 
Zoe  wQ  den  anderen  ierstwerffs,  in  gelate  Tan 
Btryde,  oploept,..  Piot,  Cart,  II,  649  (1616), 
St.'Truiden. 

OELAGE.  Zie  obligx. 

GELAGELIJOKHEIT  §  ONGELAGELIJCK- 
HEIT  (Gelagelichede ,  ongelegelichede),  zn.  t.  Ge- 
legenheid, geriefdijkheid  §  ongelegenheid  f  ongerief, 
fr.  eommodité,  facilité  §  incommodité,  embarrae. 
II  Hoe4et  wy,  in  tyden  Terleden,..  hadden  geor- 
donneert  in  onse  Toorscr.  stedekine  [tsu  Meeneue] 
te  weeën  de  plaohe  en  stede  daer  onse  goede  hoeren 
van  der  draperye  Tan  Curtrijke  hare  wuUe  uute 


■oaden  gheren  te  spfainen  efi  te  kammene,  ^  tgixmi 
weder  ontfisen,  onse  yorsor.  goede  heeren  Tan  der 
draperye  syn  commen  an  ons,  toghende  dat  zy, 
ter  Torsor.  plachen  te  Tarene  grote  onghelaghelie- 
hede  en  scade  hebben,  mids  de  wyTo,  die  de  wuUe 
pleghen  te  spinnen,  daeromtrent  niet  wonen  en 
lettel  daer  commen,  omdat  Terre  es  nte  haren 
ghebnerten ,  en  ooc  mids  anderen  swaerheden , . . 
Wy,  die  onsen  Torsor.  goeden  heeren  Tan  der 
draperyen  Tan  Curtrike  Mie  ghelagheliohede  doen 
willen , . .  hebben  hemUeden  . . .  gheconsenteert-  en 
ghewillekuert . . .  dat  zy  de  Torscr.  plaohe  Tan 
spinnene  en  oammene  houden  znllen , . .  up  eene 
zekere  plecke  Tan  lands,  die  men  houdt  Tan  ons,,, 
dewelke  zy  alnu  dertoe  gheooren  hebben.  Bbmbbt, 

II,  64  (1363). 

GELANDE,  an.,  Torbogen  Torm  Tan  het  deel- 
woord GBLAITT.  1)  Aanliggende,  aangrentende ,  be- 
lendende eigenaar  ^  fr.  voiein  doni  la  proprUté  eêt 
oontiguS,  adjaeente,  riesraifi.  Kil.  eonfinie,  eonter- 
mwtw.  II  Oft  zoo  ghebuert  waere  datter  yemandt 
naerder  eens  anders  gront  gheplant  hadde,  oft 
boomen  Tan  selfz  ghegroeyt  waren  [»I.dan  3  Toet], 
zoo  zoude  die  ghelande  gherecht  zyn  totter  helft 
Tan  de  Toerseyde  boomen.  C  e  Aalet,  x,  18. 
Alle  taoken  van  boomen  staande  op  den  gront 
Tan  den  eenen  en  hanghende  OTer  den  gront  Tan 
den  anderen,  synen  naasten  ghelanden,  Tormaoh 
hy  te  weeren.  Ib.  19.  Be  riTiere  Tan  den  Dendre 
streckende  deur  't  landt  Tan  Aelst,  es  gherekent 
Toor  eene  herbaene,  en  als  deselTO  ongeruympt 
boTonden  wort  zyn  de  ghelande  schnldich  deseWe 
elck  aen  zyne  eme  te  ruymene.  Ib.  83.  It.  db 
Pb.  en  Bb.  YIII.  Maldeghem,  11;  XL  Moerbeke, 
18;  DB  Pb.  Seoond.  oart.  269.  Yermaoh  den  booch- 
bailliu  jaerlicx , . .  alle  de  herweghen  en  pontweghen 
te  berydene  en  te  Tisiterene . . ,  en  de  ghelande 
offt  pachters , .  Tan  de  plecken  daer  quaede  gaten 
efi  weghen  Tonden  syn ,  te  oalengieren.  O.  e.  Auden. 

III,  9;  Daer,  jn  eenighe  haghen,  zyn  oude  patroonen 
[nl.  boomstompen]  en  oude  struuoken  Tan  witten 
doorne,  deghene  die  in  zuloke  haghe  gherecht  es 
en  Termach  gheen  breeder  recht  te  pretenderen  dan 
Tan  eenen  Toet  en  half,  omme  zyn  Terhef  danof  te 
nemen ,  en  deghone  daomaer  gheltnt  Termach . . . 
It.  ZIT,  17.  O.  J?.'S.  autr.  31  oot.  1716,  c.  21  a.  4; 
26   oct.    1726;   8  mrt   1731;   en  paeeim.  Zie  ook 

BEENGBVOOT. 

2)  Sigeeaar  van  een  teker  grondetuk,  fr.  propriS- 
taire  3e  certaine  pibee  de  terre.  \\  Zynre  meer  per- 
soonen  int  zoIto  land  ooc  deel  hebbende  en  de 
naerhede  Teraoucken[de],  zo  sal  de  calengierdere, 
die  meest  daerinne  gheland  es,  alt\jts  Toorengaen 
en  de  naerhede  Tan  den  coope  hebben  jeghens 
deghuene  die  minst  daerinne  gheland  es.  En  z|jn 
de  calengierdere  eTcn  diep  ghelandt  int  ghemeene 
land,  so  zullen  zij  de  naerh^e,  die  zy  begheerMi, 
ghelijc  hebben.  C.  v.  HProoetche,  a.  72.  Alle  deghene 
die  ghelandt  zijn  en  ghegoedt  neffens  der  riTieren. 
Vod,  Mus.  lY,  110.  Altyts  Toorengaende  en  ghe- 
prefereert  aynde  deghone  die  in  'tTerooofate  goedt 
meest  ghemeene  en  ghelandt  is;  en  indien  datter 
twee,  dry  ofte  meer  in  ghelandt  B\jn  OTengheiyok 
in  eenen  coop,  elok  Tan  hemlieden  begheerende  de 
naerheyt,..  sullen  hebben  OTcngheiyck  part  en  aen-^ 
deel.  C.  o.  Veume,  xxx,  1. 

GELANDE,  zn.  t.  JBvenredig  aandeel,  fr.  part 
proportionneUe.  Kil.  portio,  pare,  prpportio  raia, 
etc.  Na  gelande,  ook  naer  gelande,  na 
gelange,  nae  gelanckde,  naer  de  ge« 
langde.    KiL    Nae  ghelande,  pro  rata,  pro 


474 


GEL. 


GEL. 


rata  proportUmê,  etc.  —  HooftgeUnde.  S^ 
gamderêiê  eigenaars  ^  ft,  prineipam»  proprUiaireë. 
II  Sullen  moghen  heffen , . .  tot  laste  Tan  de  her- 
bergiers. .,  op  eloke  tonne  bier  eenen  gulden,.,  op 
last  Tan  daeraf  beboorlyclL  rekeningo  te  doen,  Tan 
drye  tot  drye  jaer,  toot  de  hoo^ghelanden,  ter 
InterTentie  Tan  commissarissen ...  ds  Pb.  en  6b. 
XY.  St.'Jem  in  JErmM,  3  (1651).  Dat  die  Tan 
Herentals  ons  dienen  selen  gelijo  andere  staden, 
na  hore  gelanden,  eü' nemmeer.  Brab.  Teesten ^  I, 
676,  Sereniale,  129t.  Met  suiker  *conditien:  ghe- 
Tielt ,  dies  niet  sljn  en  moete ,  dat  de  Toers.  hofstad 
met  den  huse  daerop  staende,  daer  de  Toers.  Tier 
pond  op  bewjjst  sijn,  namaels  alsoe  argherden  en 
afnamen ,  dat  men  den  Toers.  cheins  niet  ghecrighen 
en  conde,  en  daeraf  ware  in  ghebreke,  in  deeleocht 
in  al ,  dat  dan  de  Toers.  huasarmen  Tan  der  capellen 
altoes  alsulken  ghebrecselen  hulpen  met  draghen  na 
de  ghelande  Tan  haren  cheins  Oodeh.  Brutiel  ^  b 
86B,  brief  T.  1376,  get.  clxig,  t.  40  scell.  Dat  sij 
[«I.  de  burgers]  nu  en  daermaels  alleweghe  gestaen 
en  quijt  selen  wesen  met  beuren  tax  Tan  alle  de 
beden  ons  te  betaelene  met  onsen  steden  en  landen 
Tan  Brabant , . .  dats  te  Terstaen  metten  lxxxt«n  pen- 
ninck,  ofte  met  alsooTele,  oft  die  tax  Terandert 
worde,  als,  nae  gelanckde  Tan  den  Ixxxtcn  pen 
ninck,  haer  aeugedeelte  gedragen  sal.  Priv.  v.  21 
deo.  1410,  IHeet.  Die  geestelycke  plaetsen  betaelen 
dobbel  lossinge  naer  de  gerande  [2.  gelande]  huns 
coops.  C  V.  Dieet  f  viii,  7.  Die  dese  coeren  eii  sta- 
tuten breken,  also  menechwerf  alsijt  doen,  also 
meneghe  mesdaet  [nl.  boet]  suelen  si  ghelden.  Eii 
dies  niet  connen  gheghelden,  suelen  uter  stad  sijn 
Terbannen  also  menech  jaer  alsi  menech  pond  Ter- 
boeren,  ocht  alse  hen  menech  pond  gebrect,  na 
ghelanghe.  Kb.  v.  Dieet,  a,  73.  Alle  qnijtbare  ren- 
ten, daeraf  dat  die  capitael  penninghen  onseker 
xljn ,  worden  gelost  metten  capitael  naer  lantscoope 
efi  metten  Terloope  naer  gelangde  Tan  den  tijde. 
C.  V.  Thisnen,  is,  3.  Blyft  elck  goedt  op  syn 
nature  en  recht,  daeronder  tselTe  ghelegen  en  resor- 
terende  is,  naer  elcks  ghelande  Tan  de  weerde,  ter 
estiraatien  Tan  de  koopmanschap  C.  v.  Brueeti, 
1606  a.  230;  Christgn  seeundMm. 

GEL  ANDELIJCK,  oblaitdeobltjck,  bijw.  Naar 
evenredig  aandeel ,  fir.  selon  la  part  proportionndte.  Zie 
G-elande,  naer  gelande.  }|  Dat  wj  se  \nl.  de 
burgers]  met  \l.  niet]  beden  noch  setten  en  sullen 
nemmermeer,  en  waere  dat  wij..,  en  dan  zoude 
en  moeste  onsse  Toeraeiden  poort  daertoe  dienen 
geUndegelyck  onsse  andere  steden  en  Tryheyden  Tan 
Brabant.  K,  o.  Aetche^  1369,  a.  12.  Als  eenige  per- 
soenen erfren  hebben  tot  gemeyne  horren  recht 
hebbende,  en  die  erfren  naermaels  in  twee,  dry 
oft  meer  partyen  gedeylt  en  gespleten  worden,  en 
wooninghen  daerop  oft  af  gemaeckt ,  soo  sullen  alle 
de  Toorsa.  wooninghen  gelandelyck  met  den  ande- 
ren, . .  den  coet  Tan  dien  horre  helpen  dragen.  O. 
ü.  Brtutel^  Sermt,  a.  67;  Christijn  terratim.  Vgl. 
MABCKeELIJCK. 

GELANDEN,  bw.  De  sin  schijnt  te  Tereischen 
deeUn,  in  gezeleehap  kehben^  fr.  partaffer,  avair  en 
êooiété.  II  Men  Terbiet,  op  de  boete  Tan  xx  schel., 
dat  niemen  die  swiniu  hamasch  siet ,  negheen  ander 
.hamasch  ne  siede;  eii  dat  niemen  andren  Tan  eene- 
ghen  hamassche  ghelande,  op  deselTc  mesdaet.  Auden. 
meng.  I,  136  (1338). 

GELANCK,  bijw.  Naar  gelang^  a  rato  van,  fr. 
d  raieon  de.  ||  Rondere  eü  royensgelanck ,  alsoe  die 
maete  metter  keetenen  geroeete  bcTonden  worden' 
sal,  Oorh,  d.  dmventneelen  der  eibèijvan  St.-Thdden^ 


6  deo.  1601.  ÏVwtre  Van  Ylerek  heeft  Tereiegen> 
btj  forme  Tan  beleninge  oft  Tenettinge..,  Tyffioijen 
hoefs  oft  bampts, . .  Toer,  roije^gelanek,  40  ^deni 
30  st.  Ebm PBKBBBS ,  Móntemaheny  II,  178;  it.  168, 
172,  174.  Zie  gblavbe,  naer  gelande. 

GELANT.  Zie  oblakdb. 

GELA8TERBEERT,  deelw.  Yan  brieren.  Zoa 
men  niet  hebben  willen  sohriJTen  gelacereert? 
fr.  (de  leHret)  n<m  laeeréeeif).  ||  Wet,  dat  wij  open 
letteren  der  stad  yan  Arscot  hebben  ghesien  en 
ghehouden  eü  ghelesen ,  niet  dorestreken ,  niet  af- 
ghedwaghen,  niet  afghestert,  noch  in  enghere  par- 
tien ghcTiciert  noch  ghelasterbert,  geseghelt  met 
haeren  ghemeynen  seghele,  alsoe  alse  wijt  best  Te^• 
merkon  consten  of  bekinnen.  Oorh.  v.  20  mrt  1860. 

GELDEN,  bedr.  en  onz.  wkw.  (gdltj  gami,  gpU, 
ffont,  gegolden,  gegoudeny  gegonweny  SSene  oork.  t. 
12  noT.  1301  heeft  ghoTen  en  ghilden;  de 
kost.  T.  Lier  ii,  44  gegilden,  en  het  Kb.  t. 
Diest  k  r.  73  gheglieïden.  Kil.  Inere^  eoivere, 
I.  Bbdbijtbkd.  1)  BetaUm,  fr.  pa^,  \\  GKiys  Tan 
Rantsem  Tan  Erpse  heeft  Teroocht  Janne  Oloete  Tin 
Bmessole  Tiftech  scellinghe  erflio,  jaerlyx  naoo- 
mende  telken  kerssaTonde  binnen  Erpse  te  leTeme 
of  te  gheldene,  met  alsoe  zeiken  ghelden  alse  [ten]  tide 
Tan  ghelden  in  borse  gaen  zal.  Oorle.  15  mei  1241. 
Zestech  pont  elkes  jaers . . ;  de  ene  helt  Tan  den 
zestich  ponden  te  gheldene  elkes  jaers  telken  aente 
Marien  Lijchtmesse ,  en  dander  helt  telken  tSinxen,.. 
in  also  suilken  paiemente  alse  daer  men  der  kerken 
tienden  mede  ghelden  sal  te  dien  tiden.  Oorh,  10 
sept.  1298.  Katerine  Motyns,  Torgh..  kende  efi  lide, 
dat  si  den  Toerseiden  tsijs  Janne  Joes,  Torgh.  efi 
sinen  broederen  eü  sinen  susteren ,  Tan  haren  huise 
^nt  en  scnldech  was.  Laten  v.  Tongerloot  8  jan. 
13.93.  Dat  sij  al  den  waelgebomen  luden...  weder- 
gcTcn  eü  oprichten  alsuelke  geit  en  scattinge  als 
[si]  daeraf  gegonden  hebben  en  betaelt.  Sbbvov, 
OouiheréU,  107  (1363).  C.  v.  Antw.  1545,  Tii,  18: 
gelden  eü  betalen;  it.  ix,  55.  C.  v.  Brueed  1606, 
a.  174.  —  Mabtikbz,  172:  geldende  en  tellende. 
C.  V.  Qent,  m,  15:  Terbeurt  en  gegolden.  O.  e. 
Dewme  1612,  ii,  29:  gelden  en  betalen,  f  ft.  e. 
Dieet  ▲   r.  63.  db  Pb.  en  Bb.  IX.   Nautretk,  11. 

2)  Vergoeden  y  fr.  honifier.  \\  Doen  hi  Tan  hen 
scheeden  soude,  doen  seyde  Gielken  unt  den  Ley- 
minghen:  dat  hi  die  stat  en  quadyen  Tan  LoTene 
seyde,  dat  sy  OTer  den  wech  niet  gaen  noch  keeren 
en  souden,  sy  souden  den  kinderen  Pynnox  eü 
horen  magen  en  Trienden  hoeren  smaet  boeteren 
eü  haer  souden  gelden.  Schaybs,  Anal.  Aóod. 
d:areh    (1856),  162. 

3^  Koopen,  verkoopen,  fr.  tuheter,  acqnSrir,  ||  Als 
den  koper  het  goed,  hangende  het  beschud  \nL  den 
naastingstermijn],  aan  een  ander  hooger  Terkoopt 
dan  hy  het  ingegolden  heeft.  C.  gr.  Loom^  .fisdb- 
heim ,  II ,  481 ;  it.  482.  Wanneer  man  eü  Trouwe 
een  erf  gegolden,  den  (3k>dtshelder  en  lycoop  daarTan 
betaalt  hebben,  dog  de  cooppenningen  in  deel  of 
geheel  op  rente  genomen  hebben,  ..   Ib.  491. 

4)  OjArengen,  fr.  produire,  rapporter.  \\  lerstwerf 
gout  de  wine  assise  elke  weke  IxxxTij  £ . . .  Dbier 
gont  elke  weghe  [2.  weke]  xIt  £...  Mede  gout  de 
weke  xxiiij  se.  etc.  Mkbtbks  ,  Oudste  rek.  1 ,  2. 

II.  Onzijdto.  —  Waard  tijn,  kosten ,  fr.  «i/oir, 
eoéêer.  ||  Dair  die  getuygen  tuygende  opte  weerde 
Tan  eenen  dinge  se^gen,  dat  dat  alsoe  Teele  gaut 
ter  openbairder  merct,  en  ander  getuygea  seggen 
Tan  min  oft  meer  te  hebben  gegouwen  opte  coren- 
solders  oft  in  den  hnyse,  ghy  sult  weten  dat  men 
staen   aal   der  getuygenisten  Tan  der  openbairder 


ÖEL. 


(5EL. 


4'?6 


BiAret.  Y.  D.  Tat.  862.  Een  hutu  dat  zl  ponden 
gxooten  tajaen  ghalt.  Btr.  tijden  ^  III,  239.  Een 
brood  dat  galt  te  Tooren  twee  deniers,  galt  twaelf 
deniers  of  meer.  Olit.  t.  Dixmudb,  2.  A°.  1487  galt 
tooome  te  Brugghe  twee  en  dertich .  schellingen 
grooten.  Ib.  168.  Wilde  de  proprietaris  den  be- 
tochten  pandt  alsdan  selre  gebruycken,  soe  moet 
\xj  den  tochtenaere  jaerlycx  betaelen,  syne  leefdage 
lanoki  de  helft  van  dat  die  goeden  oft  hnysinghen 
Toer  den  brant  oft  dirutie  ter  hueren  gegouden  hebben 
oft  souden  hebben  moeghen  gelden.  C.  v.  Aniw. 
1546,  XIII,  63. 

GELDER  y  zn.  m.  Kooper,  fr.  acquér&tir.  ||  Den 
golder  oft  cooper.  O.  o.  Heerlen  1612,  a.  12.  It. 
C.  Uenr.  v.  T'alkenb.  1612,  a.  8.  Zie  obldbvS). 

GELDING,  zn.  t.  Beialing,  ir.  paiemeni.  ||  Den 
seWen  soepene  was  gegeven :  dat  een  man  naerre 
es  sohuldiim  te  bethoenen  syn  geldinge,  indien  dat 
hyt  biedt  te  bethoenen,  dan  dat  een  man  schout 
eysoht  die  hy  [men  hem  }"]  niet  en  heeft  vergouden 
Inl.  die  hem  niet  betaald  is  geworden].  VonnU  o. 
UeeUy  45.  Te  betalene  met  alselken  ghelde  alse 
Toirsproken  es,  ochte  met  anderen  ghelde  dat  alsoe. 
goet  es  telken  daghe  van  gheldingon.  Charterb. 
Beg^h,  Bruêêel,  f».  100  <1858). 

GELEEDE.  Zie  geleidb. 

GELEEP  (Geloop?),  zn.  Dorpel^  fr.  ieuil.  ||  Dat 
die  het  licht  beneemt  [nl.  van  zijn  buurman]  moet 
t*sijnen  coete  het  glas,  staken,  gheleepen  en  witten 
steen,  die  daerin  gevonden  worden,  doen  uytbre- 
ken.  C.  V,  Bruêiêl,  ServU,  a.  21 ;  Christyn  vertaalt 
het  w.  niet:  vvtrayferraa  ei  lapide*,  zegt  hy.  It. 
ServiL  v.  Xovm,  a.  50. 

GELEGAMT,  in  de  Auden.  meng,  II,  181,  zal 
wel  moeten  gelezen  worden  gelagent.  Zie  lagbk. 

GELEGE,  GELAGE,  zn.  o.  De  juiste  bet.  van 
dit  w.  is,  uit  menigvuldige  aanhalingen,  moeilijk 
om  vatten ;  nu  eens  ziet  men  er  in :  era  ëtuk  lande , 
^0!9MV»  wfgêêtrekiieidj  tbesfamd,  ttaat^  fr.  une 
pSos  de  ierre,  eUuaüon,  éiendu^,  état;  dan  toehe- 
hooren,  aanhoorigkeden ,  aankleef,  fr.  appartenances^ 
dfyendaneeeg  eindelijk  erf^  mf grond,  bomogrond, 
iegenmergeêUid  aan  den  akker,  aan  het  veld,  do- 
mietadiam,  fv.  fonds  d'kérUage^  hérUage,  ierrain  è 
hdtWi  zie  HOVBTAT.  Geen  dezer  bet.  komt  stipt 
overeen  met.  de  vertolking  van  Kil.  Geleghe. 
VüUif  domme  rueiiea,  magaliay  damieilimn,  kabi- 
ioHo,  KM.  aueiue  Métairie,  zonder  die  nochtans 
geheellljk  uit  te  sluiten.  ||  Sene  hofstat  met  allen 
ghelegen  te  Bochoute.  Oork,  2  juni  1257.  De  hof- 
stede en  dlant  dat  ter  hofstede  toebehoert . . ,  lig- 
ghende  bi  Boilijns  huus  was  Parijns,  in  al  den 
ghelaghe  en  ten  selven  oense  dat  vore  was.  Oork. 
20  mrt  1291.  Sn  zvj  bunre  lants  iij  dachwant  eü 
z  roeden ,  die  gheleghen  syn  ter  Humbeken , . . 
met  alselken  ghelaghe  als  wijt  hilden.  Oork.  4 
juni  1298.  Al  hare  erve  die  si  ebben  liggende  in 
de  niewe  strate,  met  also  snlken  ghelaghe  alsoe 
gheleghen  es.  Oork.  29  oct.  1294.  Y  virdendeel 
huis,  in  al  den  gheleghe  dat  se  ligghen  te  Kallen- 
berge  ane  tgat.  Oork.  10  febr.  1296.  Op  sien  hues 
en  op  sien  hoef  in  al  de  gheleghen  dat  gheleghen 
es  tote  Essele.  Oork.  mei  1298.  Soe  leghet  in  die 
voneide  Borgh  eü  die  borchstede,  in  watre,  in 
bongaide  en  in  alle  ghelaghe  dat  thof  van  der 
Beveme  gheleghen  es,  omtrent  twee  bunre.  Oork. 
5  Juli  1299.  Een  half  bunre  mersch , . .  in  al- 
snlken  ghelaghe  alst  gheleghen  es,  dat  heet  de 
Opstal.  Oork.  28  apr.  1302.  Int  welo  vorseide  huus 
en  erve,  in  al  den  ghelaghen  dat  hirentuschen 
len  es,  N.  es  gheëxit.    Oork.  8  apr.  1809. 


Syne  goedinghe*met  allen  den  ghelagfaen  dier  toe 
behoeren,  dat  gheleghen  es  te  Hafsne.  bb  Pb.  en 
Bb.  X.  Afsnee,  6  (1811).  Tgoet  ter  Beke,  met 
husen,  met  lande,  met  weeden  eii  met  anderen 
ghelaghen  diere  toebehoeren.  Oork.  14  nov.  1828. 
Op  syn  gelaghe  van  drien  dachwanden  groet,  lettel 
men  ochte  lettel  meer,  in  al  dien  ghelaghe  dat 
geleghen  es  te  Poelke  in  die  prochie  van  lieer- 
beke,  comende  metter  eenre  siden  neven  Pouwels 
gelaghe  van  Dallem ,  eü  op  drie  dachwant  meersch,.. 
in  al  dien  gelaghe  dat  hi  geleghen  es  op  den 
Craenbroec.  Ckarterb.  Begijnh.  Bruseel^  f^.  254  v^. 
Schep.  V.  Meerbekey  1389.  Deen  heelft  van  eenen 
huus  . . .  etaende  in  de  Yeltstrate ,  met  allen  den 
ghelaghen  diere  toebehooren,  van  voeren  tote  bachten. 
Nederl.  Mue.  1879,  blz.  147  (1853).  Want  si  een 
gheleghe  hadde  in  alle  den  gheleghen  dat  ghe- 
leghen es  te  Vorst  ane  de  Quade  strate.  Oork.  18 
mei  1368.  Tgoed,..  die  men  eedt  Gootere,  groet 
liy  bunre , . .  metten  husinghen ,  boomen ,  watren 
en  ghelaghen  dertoe  behorende,  de  Pb.  en  Bb.  Y. 
Chnlrode,  6  (1376).  Haorlieder  goet. . .  mette  huu- 
singhen  en  ghelaghen  dertoe  behoorende.  bb  Pb. 
en  Bb.  IX.  Naearethy  10  (1416).  Op  en  ane  Willem 
Wynants  gheleghe  gheleghen  te  Woltsterre.  Chartere 
abdij  V.  Voret,  nr  46,  Diepenbeek,  1480.  Yierdaelff 
mudde  rogghen  erffpachts,  te  heffen...  op  een 
gelege  gelegen  in  die  parochie  van  Balen,  te  Bya» 
berghe,  husinge,  hovenge,  hoetad  en  lant..  Brief 
d.  voogdij  Mcile,  8  dec.  1441.  Upte  stede  eü  hof- 
stede, daer  her  Gillis  plach  te  wonene,  met  husen, 
bomen,  steenen,  en  met  allen  den  ghelaghen  die 
daerup  zyn  en  toebehoren,  de  Pb.  en  Bb.  XYI. 
Ateenede  (1444).  Wijnhof  [nl.  pachthoeve]  te  Bo- 
ohaute ,  met  allen  synen  ghelaghen  en  toebehoorten, 
in  lande,  meersschen,  weiden,  broucken  en  andere 
plecken.  de  Pb.  en  Bb.  YII.  DikkeUenne^  11 
(1585).  Opt  velt,  dat  men  heet  de  Nederste  hove, 
achter  tgeleghe  daer  een  hoff  op  plach  te  staene. 
Oodth.  Bruetel,  reg.  H  290,  fol.  71,  Anderlecki 
1540.  Ben  gheleghe  met  den  huyse  daerop  staende. 
ChesbOcey  8  (1670);  it.  10. 

GELEGEN,  deelw.  v.  liggen  of  geliggen.  1) 
Gelegen  zijn.  Yan  zaken.  Begrepen  eijn  in,  ge^ 
mengd  zijn  met,  fr.  Sire  mÜi  d,  awnr  nature  de. 
II  Een  vrouwepersoou , . .  indien  zy  neeringe  -is 
doende  daer  coopmanschappe  inne  gelegen  is,  als 
van  w|jne,  van  grane,  van  laeckenen  en  dierge- 
lijeken,  mach  heur  en  heuren  man  verbinden  voor 
die  schuit  die  zy  oontraheert  in  heure  neeringe. 
O.  V.  Thienen,  viii,  1. 

2)  Yan  eene  rechtszaak.  Gelegen  z^n  in 
feite.  Bemeten  op  daadxaken,  ft.  (dPnn  prooèe) 
ooniieter  en  faite.  \\  Indien  de  saec^e  in  feijte . . . 
waere  gefegen,  soo  sullen  die  mannen  van  leene 
den  partijen  belasten  hen  feyten  over  te  gevene. 
C.  V.  SanÜkoven,  Stijl  ^  71.  It.  C.  v.  Antw.  eomp, 
Y,  z,  52;  it.  45,  46. 

8)  Als  bijv.  naamw.  Yan  gemoedsaandoeningen. 
Bedaard,  fr.  (dee  affeoHone  de  Vdme)  ealme.  ||  Men 
mach  wel  uuytrechten  en  punieren  onredelijcke, 
ontameljjcke  en  overdadige  onrechteiycke  woorden, 
die  geseit  wordden  opten  richter  om  tsrechts  wille,., 
sonder  daerinne  te  suecken  ennige  wrake  van  der 
gramscapen;  en  dat  moet  verbeyt  zijn  totdat  die 
gramscap  gelegen  en  overgegaen  is ,  want  een  gram 
man  is  on^edicht  en  ongesindt.  Y.  d.  Tat.  874  v*. 

4)  Gelegen  Glaoh«%echt8term.  Voorgesekreven, 
bepaalden  dag,  fr.  jour  mHle.  ||  Als  de  gevangenen, 
by  zynen  eyghenen  consente,  den  heere  oft  partie 
hoeft  onverlet*  geeet  voor  scepenen  van  der  stad^ 


47b 


GEL. 


GEL. 


to^  op  eenen  anderen  zekeren  gelegenen  daoh,  by 
hem  den  heere  oft  putie  geaccordeert ,.,  ü.  v. 
Aniw,  1545,  i,  2.  Dat  hy  come  oft  seynde  avnen 
aeroeohiichden ...  tot  sekeren  gelegenen  daghe  in 
den  stadtbrieve  begrepen.  Ib.  n,  65.  Te  voegen 
onder  dach  4). 

GELEGENTHEIT,  en.  ▼.  V«n  eene  zaak.  Oe- 
ëieldkeid,  bevind  en»»,  fr.  éiat,  cwconstameeë  {(Vune 
ehoH)y  quomodo  ie  ree  kabet.  \\  Aengesien  dathieraff 
Toirtyts  by  onsen  voirseten  alrehande  haadelinge 
geschiet  sgn  en  de  sake  daeraff  by  hen  met  rechte 
gehandelt  sonde  wesen,  dat  wij  u  de  gelegentheyt 
dairaff  wouden  0Terscr\JTen  en  certificeren.  Stad*' 
eurek.  Dieet  ^  Formulier  xy«  E.  Certifie,  e.  onihelte- 
nieeem  [nL  t.  indachtig  zijn],  5de /orm.  Naer  (na, 
nae)  gelegentheit.  a)  Overeenkemslig  den  aard, 
det^  toeeiand,  de  toedracht  ^  de  ometamdigheden  der 
Ëoahy  fr.  êèion  la  nature  ^  l'état,  les  eirconstanoee 
de  la  ekoee.  \\  Alle  vagabonden  en  delinqoanten 
worden , . .  voer  recht  gebrocht ,  en  indven  zy  huer- 
lieder  confessie  aldaer  judiciélyk  bekennen,  soe 
wordt  daeroppe  Tonnisse  gegeven ,  snlcx  als  die  wetp 
honderen,  naer  gelegentheyt  van  der  saeke,  vinden 
te  behoiren.  C.  e.  Brueeei  1570,  a.  13.  It.  1606, 
a.  80;  C.  v.  Oentt  l,  12;  iii,  3;  C.  v.  Antw,  1545, 
IT,  19;  comp,,  IV,  ix,  27;  C.  e.  Loven,  Bijv. 
IT,  a.  11.  b)  Van  personen*  Overeenkomttiff  den 
maaischappelijken  etand,  de  hoedanigheid,  fr.  {de  per- 
eounef)  telon  la  condition  toeiaUf  la  qualitê.  \\  Dies 
moet  degene  die  de  saecke  op  synen  eet  wort  ge- 
stelt,  mitsgaders  oock  de  getnygen,  sjjnde  persoonen 
Tan  eeren,  daertegens  niet  en  valt  te  seggen,  en 
de  sake  sulcx  dat,  naer  de  gelegentheyt  van  de 
partye  en  vant  gene  daeromme  questie  en  geschil 
u7  gMi^  achterdencken  en  sy  dat  partye  haer  int 
sweiren  sonde  mogen  vergeten.  O,  v.  Antw,  eomp. 
Y,  xj,  50.  e)  Naer  gelegentheit  des  tyts. 
Naar  vereiech  vam  den  tijd,  fr.  eelon  Vexigence  des 
iemps.  II  Alsoo  aen  den  schouteth  en  mannen  van 
leen  van  alle  oude  tyden  heeft  toeghekomen  de 
macht  .en  authoriteyt  van  te  maeken  alle  ordon- 
nantien , . .  met  het  veranderen ,  meerderen  en  min- 
deren derselver  naer  gheleghentheydt  des  tydts  en 
beysch  van  saeoken.  R.  en  br.  Sant  hoven  1665,  a.  1. 

GELEIDE  (Geleyde,  Geleye,  Gelede),  zn.  o.  en 
Tr.  1)  Sigeniyk  S^eletding,  het  begeleiden,  van- 
hier tol,  geld  of  reeht,  dat  voor  den  vrijen  doorvoer 
af  invoer  van  koopwaren ,  't  eij  door  of  in  land  of 
siad ,  met  of  tonder  begeleiding ,  veiligheidshalve  Ie- 
taedd  werdj  fr.  proprement  conduite,  convoi  ou  escorte, 
de  lè  tonlieuj  Lat.  telon,  theloneum,  droU  que  Von 
pa^aii  pour  U  transit  ou  Vimportation  lAres  de 
mardkandises  traver  sant  un  pays  ou  une  vUle,  ou  y 
entrant,  par  mesure  de  séreté,  et  oela  avee  ou  sans 
CÊCorie,  Kil.  Gheleyde.  ||  tGhelede  vén  Boden. 
Wabvk.  en  Ghsid.  Bist.  Gand,  242,  U  droit  de 
conduite  om  d' escorte  de  Bodes,  Theloneum,  quod 
dieOmr  in  Boden  (Wamk.  Il,  Urk.  26-1199,  met 
het  Vl.  citaat  voor  opschrift).  —  Die  liede  van 
Steenbergen, ..  beclageden  hem  zwaerlicke,  dat  zy 
Tenmreeht  hebben  geweest  alse  van  toUe  tAnt- 
werpen.  alse  van  geleyde  opte  Scelt,  en  van  boken* 
gelde  in  Eendrecht,  welck  geleyde,  tol  en  boken- 
geit  leghet  tusschen  Yolsukers  Hille  en  Bortburc, 
op  onsen  stioem.  Oork.  17  mrt  1297.  Gheleyde  van 
Loeven.  Bekmüc.  v.  Brah.  reg.  131  f^  64  v»,  6  sept. 
1877 ;  ook  in  't  Fr.  aldaar  Tonlieu  de  Lowoaün.  Dat... 
een  yegelyok,  met  zynen  waeren  en  comanscapen 
van  bnyten  lanta  oomende  en  de  Brabantsche  ecurde 
merende,  den  voirs.  onsen  tol  eü  ouden  geleyde 
Tan  Brabant,  gehoeten  den  Tol  van  Loovene,  scul- 


dioh  is  te  betalene.  Ib.  reg.  135  f*  166,  17  ang. 
1485.  Poorters  van  Antwerpen  syn  vry  opte  Honts 
van  tolle  en  van  geleyde.  O.  v.  Antw.  \bib,  ix,  58. 
Gkleyden.  Dit  is  het  Geleyde  toebehoorende  onsen 
genadigen  heere  den  hcrtoge  van  Brabandt,  van 
den  goeden ,  dat  men  aen  de  bnjrtenpoorten  van  dar 
stadt  schuldigh  is  te  betalen.  Primo,  van  eenea 
wagen,  die  lakenen  geladen  heeft, als  tot  12  lakenen: 
hy  sal  geven  van  elck  laken  1  ouden  Ingelschen; 
en  isser  boven  12 ,  soo  sal  hy  geven  6  oude  groeten. 
£n  dat  is  een  Geleyde.  Item.  van  eenre  kerren 
met  lakenen,  tot  11:  van  elcken  lakenen  1  ouden 
Ingelschen;  en  isser  daarboven,  soo  sal  hy  geven 
Vj  ouden  groote.  En  dat  heet  een  Geleyde.  Item,  ens. 
Mabtiitsz,  289  {Beg.  TóUcamer  1512—1548,  f»  16). 

2)  Vrijgdêide,  tt,  sauf^condmt*  Kil.  epsnmeaius 
tutus  et  Uber,  K.  auctus  SaufconduU,  semroté.  \\  Oft 
sy  [nl.  die  eene  boete  verbeurd  hadden  en  de  stad 
verlaten  hadden  zonder  die  te  betalen]  binnen  de 
vijffthien  dagen  niet  en  voldeden,.,  en  weder  in 
de  stadt  quemen  sonder  den  heere  oft  der  stadt 
genoech  te  doen  oft  gelye  te  hebben,  verloren  eenen 
voet.  O.  Liége,  18  mrt.  1502,  a.  21,  Tongere».  De 
scoutet  en  mach  negheenen  misdadigen  aft  sculde- 
naere  geleyde  geven  sonder  consent  van  denghenen 
die(n)  hy  sculdich  is  oft  misdaen  heeft.  C.  stad 
Meehden,  i,  8;  Nannius  liberum  commoatmm.  Dat 
onse  officiers...  zullen  moghen  vervoighea  die  voorss. 
quaetdoendera . . ,  binnen  den  bedry  ve  van  andere 
officiers ,  alomme  binnen  onsen  lande  van  Vlaendren, 
zonder  dat  d*een  landt  d'ander  sal  moghen  beviyen, 
wat  gheleyde  ofte  saulfconduyt  dat  dieselve  qnaet- 
doenders  zullen  moghen  hebben  van  wien  dat  sy. 
PI.  V.  VI.  24  apr.  1532,  1, 11;  it.  44.  It.  C.  v.AmUo, 
1545,  I,  34;  compilata  YI,  y,  8,  YII,  j,  2; 
Ord.  crim.  1570,  a.  29;  DB  Daxhoubbb,  Piraet. 
orim.  o.  26.  Zie  Verdam  II,  1221. 

3)  Hetzelfde  als  belbit  4).  ||  Op  den  11«b  daoh 
der  maent  febr.  1574,  toor  ons  N...,  8ohoutet..« 
"N.  N.  schepenen . .,  es  gecompareert  heer  N.,  als 
verdiener  der  legaetmessen  Tilmanni  Bmgmaos, 
naedat  hy  tot  geletje  der  panden  gewesen  was  eü 
voertgegaen  tot  op  den  pande . . .  geleigen. . .  Kbk- 
PSNEBBS,  Montenaken,  1,  285. 

4)  Bichting,  fr.  direction,  ||  Dat  de  blooken  [«2. 
vleeschblokken]  in  alle  de  roten  [nl.  ryen}  van  den 
vleesch-huyse  moeten  staen  op  een  geleye  ofte 
rechte,  sonder  dat  eenige  tegen  msJcandeien  sullen 
mogen  gestelt  worden.  Mabtinbz,  308  (1612). 

5)  Yan  een  water.  Loop,  fr.  cours.  \\  En  dwater 
[nl.  van  zekeren  gracht],  dat  van  boven  compt,  sal 
syn  geleyde  hebben  van  der  Laseryen  erve  tcit  in 
de  gracht  neven  Gheerts  erve  voirscr.,  en  alsoe 
voert  geleydende  ten  eynde  van  derselver  gracht 
doer  een  gote  vervolgende.  Schep.  Land  v.  Disst, 
7  aug.  1449. 

GELEIDEBBIEF,  GELEIBRIEF,  zn.  m.  Bri^ 
van  geleide,  it,  sauf-condmii.  Kil.  Gheleydbriet; 
K.  auctus  Passe-port.  ||  Dat  van  nu  voordan  nie- 
mandt  en  sal  gheoorlofi  wesen . . ,  eenighe  gheley- 
brieven  ofte  saulf-conduicten  te  solliciteren  ofte  ver- 
cryghen,  tay  van  Sdhotlandt  ofte  andersains..,  tey 
voor  de  visscherie  int  generale  oft  in  particuliere, 
noch  om  te  voerene  oft  halene  eenighe  andere  ooop- 
manschepen, . .  zonder  onzen  oorlof.  PI.  v.  VL 
29  jan.  1549,  a.  24,  I,  870. 

GELEIDEN  (Geleeden),  bw.  1)  BsgOeiden  vei- 
ligheidshalve, fr.  eseorter  par  motif  de  séeuriU,  KiL 
comiitMri.  \\  Dit  es  de  cost,  die  gnedaen  ea  binnen 
desen  jare,  omme  de  goede  liede  van  der  stede  van 
Ghent  en  haer  ghewant  te  gheleedene ,  varende  en 


GEt.. 


GEL. 


477 


kerende,  te  BieeluiMrot.  Hütttxkb,  Corpor.  165, 
Siadtrek.  1381. 

2)  Leide»,  in  zake  van  aitwinning,  fr.  conduirê 
{en  maiière  d'éviciion).  ||  Als  alsullich  aenspreker 
tot  eynen  panden  gewesen  is,  en  achter  alsuUigen 
dach  voort  recht  Tersaekt,  men  sal  hem  tot  ayuen 
panden  geleyden,  reysche  eii  aerde  leveren  in  tee- 
kene Tan  posseeaie.  C,  gr.  Loon,  1,  45.  Zie  bslei- 

BBV   7),   en   OSLBIDE. 

OELËIDËK8  (Geleeders,  Geledere),  zn.  mv.  De 
ambtencuws ,  die  gelast  waren  met  de  begeleiding 
„ket  gdeide'*  der  Icoopwaren,  of  die  in  betii  van 
het  geleide-recht  toore»,  fr.  fonctionnaire$  ehargét 
d^eteorter  let  marchanditee ,  sinon  let  .poeeetteure  du 
droU  de  eonvoi,  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  134,  f  60, 
Tarief  van  de  Homte,  \\  Wontre,  der  scepen  knape, 
des  yridags  vore  yastelavont.  ane  alle  de  gheleders 
▼an  der  Honten.  Mebteks,  Rek.  1324,  blz.  41;it;  55. 

QEL£IST£N  (Geleysten,  Geleesten),  bw.  1 )  Vol- 
brengen^ nakomen^  (eene  belofte),  fr.  accomplir  [une 
prometté).lLi\.  Gheleysten,  j.  Leesten, /oüer^, 
prattare.  \\  £n  wy,  Walraven,  here  van  Monyoie 
en  van  Yalkenberch,  end  Jhan,  here  van  Kuyc, 
om  beden  wille  ons  hezen  shertoghen  [nl,  v.  Bra- 
bant], ghelove  wij,  waer  dat  hi  niet  en  voldade 
die  gheloeften  en  die  voerwoerden  die  hiervoer  ghe- 
sereven  staen ,  dat  wi  se ,  alse  saecweldeghe ,  solen 
doen  gheleisten  eii  voldoen,  wittelec  en  wale,  ghe- 
lich  dat  hi  se  hier  heft  geloeft.  Oork.  25  oct.  1298. 
Wie  soe  befaoert  te  Sinte-Petere  van  Lovene .  en 
toneer  vrier  mesniden,  wat  dat  hi  gheloeft  voer 
scepenen  van  onsen  lande,  dat  wille  wi  dat  hi 
gheleyste  alse  oft  hijt  hadde  gheloeft  voer  scepenen 
van  vrier  port.  K,  meier^  v.  Loven  ^  mei  1312.  Wat 
de  man  verooopt  in  geheelen  bedde,  dat  moet  ge- 
leiston  zijn  kint,  of  zijn  wettege  oer.  Trecht  v. 
Uede,  19.  Wat  dwijf  willeooert  met  haren  iersten 
man,  dat  moet  se  geleisten  int  recht.  a.  100.  Ver- 
dam OBLBBBTEK. 

2)  Vertehaff'en,  bezorgen ,  opleveren,  ït.  procwrer^ 
foumir.  ||  Die  panse  die  hier  voermaeU  waren, 
[waren]  met  allen  haren  emste  besorcht  wie  'dat 
si  der  kerstenheit  te  hulpen  qnamen  met  allen  dien 
lyfliken  en  gheesteliken  goeden  dat  si  gheleisten 
mochten.  Aller  kerstenb.  14.  Yan  den  ghehuden 
lieden.  —  Wet,  dat  meeste  deel  der  lieden  die  in 
deser  aorehliker  tijt  leven,  maken  die  heileghe  wet 
tot  eenre  mestgroeven;  want  si  leven  daerin  recht 
als  vee,  met  allen  luste  eü  wille  die  huer  veelike 
nature  gheleisten  mach  oft  herdincken  mach.  Ib.  18. 

GELËIT,  zn.  o.  GEL£IT£NIS,  zn.v.  1)  BesU- 
neming,  fr.  taitine.  ||  Dat  men,  in  realen  saecken, 
ter  vierder  genachten  sal  wysen  totten  pande,  en 
dach  tegen  dat  geleit,  soeverre  die  parthie  sich  nyet 
en  verantwordt ...  —  Dat  het  gericht ,  tot  verzueck 
van  parthien ,  sal  geleit  geven . . .  £n  daemae  sal 
men  drymael  affruyminghp  wysen,  op  vy  scÜlinge, 
en,  ist  noet,  alteraael  daervor  penden,  en  dan  het 
groet  gebot  doen.  C.  gr.  Loon,  I,  ii,  a.  21,  22. 
A9  84  heeft  N.  geprocedeert  op  seeker  panden , . . 
door  faute  van  solutie  van  acht  vaeten  roggen  quy- 
telyck . . .  £n  daemaer  geprocedeert  tot  den  saisyn 
oft  geleyt  des  beklaohden  pandt,  inclutive  tot  der 
tweeder  afruyminge,  sonder  voorder  te  procederen 
tot  der  derder,  en  conteqnenter  totter  groot  gebodt, 
naer  steyl.  Ib.  245.  Dat  die  dry  signiflcatieu  niet 
noodich  en  syn  om  die  renten,  waerin  eenen  cre- 
diteur gesaiseert  is,  t*acqnesteren ,  maer  dat  die 
renten  geacquetteert  syn  ipto  facto  als  het  geleyt 
verleent  is.  Ib.  429.  Wanneer  geleitenis  der  panden 
gebeurt,  too  oompt  den  solioltus  van  den  ontfanger 


dobbelen  cyns  eü  eenen  ban;  item,  eenen  ban  is 
eenen  stuyver.  —  Als  naer  geleytenisse  eü  by  sche- 
penenvonnis  iemant  affgeboede  wordt  eü  niet  en 
ruympt  binnen  den  behoerlycken  tyt,  soo  valt  hy 
den  Bcholtus  in  seven  scheUingen;  en  die  moeten 
hem  affgepandt  worden  eer  dat  tweede  afigebodt 
gecondicht  is.  O.  Liége,  26  juli  1624,  a.  7  en  10, 
Vliermael.  Zie  ook  aeobbot,  bblbidbk  7),  bbleit  4) 
en  GBIiBIDB  3). 

2)  Toetoijzingp  inbezUttelling ;  in  het  leenrecht 
beleening,  fr.  mite  en  pottestion ,  {en  maiière  feodale) 
investiture.  ||  Hebbende  [nl»  het  convent  van  Hene- 
gouw  onder  Hasselt],  nae  behoorlycke  vier  genachte- 
dagen  den  partyen  saisyn  eü  geleytenis  verleent; 
syn  oock  over  menschen  memorie  geweest  in  pad' 
fica  potsettione  guedinge  en  reliven,  partyen  des 
versocht  hebbende ,  te  verleenen  . . .  Schepenen  van 
Wiromertingen,  diewelcke  het  geleytenisse  verleent 
hebben  contrarie  des  voors.  convents  aude  vrede 
possessie.  C.  gr.  Loon,  II,  3.  Den  stedthelder 
met  vier  leenmannen  geven  geleytenis  en  verleenen 
die  leenen,  sowel  heerlickheden ,  hoecheyden  als 
andere  leenen.  Ib.  I,  132. 

3)  Afgrenzing,  afpaling,  grentpaahetting ,  fr. 
bomage.  ||  Tuygen . .  dat  her  Jan  van  den  Plasse, 
als  schout,  eü  Mathys  Bac,  als  rentmeyster  ton 
Bossche,  up  hoer  kost  quamen  te  Nystrele,  en 
zoudep  dair  een  geleit  en  een  palinge  doen  tus- 
schen  tlant  van  Harpen  eü  tusschen  den  darp  van 
Nysterle  [de  andere  kopij  heeft  Herpen  en  dorpe], 
en  nam  vij  man  te  Nysterle,  eü  eyden  die,.,  en 
dede  die  gaen  dat  voirs.  gheleit  metten  recht.  Daer 
ghingen  die  vjj  manne  totten  witten  Scibberghe  toe 
eü  wysden  dair  een  pale,  etc.  —  Doe  namen  sy 
vij  ander  mannen .  ,  en  deden  die  ghaen  op  hoiren 
eedt  een  wittighe  palinghe  eü  gheleit.  Chirterb,  v. 
't  Boteh,  Waerheii  v,  1865,  a.  16,  f>.  141  v^. 
en  142. 

GELENT  (Gelint,  Gelinte,  Gelynte,  Glent), 
zn.  o.  Mouten  ofleemen  heining  ofaftluiting ,  tehuttel, 
tchutting  tuttchen  twee  eigendommen',  fr,  clóture  en 
boit  OU  en  argile  ou  torehit  entre  deux  propriétét. 
Kil.  Ghelonte,  ghelinte,  glente,  tepet,  luta- 
meniumf  maceria,  maceriet,  tepimentum  fahrile, 
tepet  tiructilit,  tepimentum,  pariet  ooncraiitiut. 
Sen  woord  in  de  meeste  onzer  koatumen  voorko- 
mend. By  De  Bo  gelent,  galent,  glent,  schet- 
tewerk,   schrank,   hek  van  latt«n;  by  Schuermans 

gelend  of  gelent,  gelint,  in  verschillige  bet., 
ie  allen  de  juiste  niet  schijnen  te  wezen;  ook  niet 
de  borstwering  bij  Verdam.  Vgl.  het  fr.  galandage, 
galandite,  cloiton  de  briquet  potent  de  ehamp,  Vune 
è  cóte  de  Vamire,  waaraan  ons  gelent  sohynt  ont- 
leend te  zyn.  Adr.  Junius  v^.  Sepet,  tepimentum, 
teptum  heeft  Een  tuyn  oft  haghe,  glent,  hey- 
ninghe,  staeckettinghe.  Servilius  (1546)  vertaalt 
lutamenium  Eenen  wandt  van  leem,  oft  enighe 
timmeraedsie  van  leem;  zoo  ook  Dasypodius  (1557); 
beiden  vertolken  ook  maceria,  maceriet  door  Eenen 
muer  oft  steenen  tuyn,  sonder  oalck,  mortel  of 
plaester ,  en  voegen  erby  aliquando  pro  muro  legitur, 
II  Als  aen  eenige  gelinten,  mueren,  wanden,  hagen, 
staketsels  eü  andere  gheweiren,  die  gemeyn  zyn, 
iet  gebreeckt.  C.  v.  Bruttd ,  Servit,  a.  82 ;  Ghristijn 
lignariit.  It.  C.  v.  Ixtven,  Servit.  a.  75.  Die... 
yemanto  thuynen ,  gelynthe  oft  geheymte  brake  . . . 
C.  V.  Antw.  1545,  II,  24.  Gebueren,  hebbende 
heure  erve  by  malcanderen  liggende,  moeten  mal- 
canderen  helpen  heure  erven  bevryen  met  thuynen, 
gelinten  oft  mueren.  ld.  tui  ,  1.  It.  C,  v.  Deurne , 
a.  227.  Wanneer  eenigen  mner^  gelynte  oft  heymsel 

60 


478 


GEL. 


Tttyten  loode  staet . .  54.  It.  C,  o.  1570.  Een  yege- 
lijok  mach,  in  atede  van  een  hage,  thuyn,  gelint, 
achutsel  oft  diergelijcke  heyminghen,  op  sijnen  cost 
wel  eenen  scheydmuer  doen  maecken.  C.  v.  Antw. 
1682,  c.  62  a.  29.  It.  a.  45;  compil.  III»  t,  60. 
Daer  tuBschen  de  scheydinghe  van  erven  staen 
eenighe  ghelinten,  moet  elck  de  gbelinten  onder- 
houden 800  verre  de  rijchelen  komen  op  z'gne  zijde. 
C.  V.  HerentaU,  xi,  7.  Soo  wie  eenighe  heymsels, 
taij  van  houte  oft  van  leem,  boven  gedeckt  sijnde 
met  riet  oft  anderaints  gemaeckt,  is  schuldich 
tselve  zoo  verre  vi^  syns  gebueren  erffve  te  settene, 
dat  den  ooeednip  en  waetere  van  dien  daecke  op 
eijns  gebueren  erve  niet  en  valt.  a.  4.  Soe verre 
iemandt,  in  plaetee  van  eenen  thuyn,  gelint  oft 
want,  maecken  wilt  eenen  muer  tusscheu  sijne  en 
8\jn8  gebueren  erve.  C  v.  d.  Kiel  x,  5.  It.  C.  o. 
Deurfie  1612 ,  a.  240.  Die  een  gedeckt  ghelinte  wil 
Betten  tusschen  sijne  en  sijns  gheburen  erve,  is 
Bchuldich  t'selve  soo  verre  van  zijns  geburen  erve 
te  Betten  als  den  oesendrup  en  d'afzaten  behoeven. 
C.  V,  Lier  f  xiii,  9.  It.  C.  v.  SerentaU^  xi,  9; 
C  o.  Santhoven  y  a.  143;  It.  C.  v.  Mecheleny  xiY, 
11;  NanniuB  macerieei  Summ<B:  Maceriem  teeto 
eonêtraiam,  quomodo  vicinut  etc.  Die  in  de  plaetse 
van  een  ghemeyn  ghelinte  oft  want  wilt  doen 
maken  eenen  muer..  C,  v.  Lier^  xiii,  10.  Soo  wie 
iemants  thuynen,  gelinth,  haghen  oft  heyminghen 
brake.  C.  o.  Santhoven ,  K,  en  br.  46.  In  het 
volgende  citaat  heeft  het  w.  blikbaar  de  bet.  van 
afdak  y  druiplijttj  fr.  larmiery  appentit ,  als  deel 
makend  van  het  gedekte  gelent.  ||  Dat  alle  tgene 
dea  geordineert  is  tegena  den  peryckel  van  den 
brande,  van  den  haeckleeren,  langhe  leeren,  leren 
heemere  en  oosvaten,  treghelvaten  en  andere,  soe 
wanAeer  daeraff  ter  puyen  uut  oft  over  straten  zall 
wordden  geboden,  elck  int  zyne,  zal  die  moeten 
Betten  oft  hanghen  gereet  voor  zyn  dore,  oSï 
nevens  zyn  huyainghe,  oft  ten  minsten  die  leeren 
onder  zyn  gelynten  oft  oesellen  [elders:  oesellen 
oft  wormen],  'ombecommert,  ombetast  van  hout, 
Btroo  oh  andersains,  alsoe  dat  men  die  in  geval 
van  noode  gereet  mach  hebben.  Kb.  v.  Turnhout , 
1550,  fB.  80.  Zie  Verdam. 

GELET,  zn.  o.  Beletsel,  verhindering ,  fr.  em- 
pêehement.  \\  Die  meteen ,  repareren , . .  wille  bij  oft 
Denevens  d'erve  van  zijnen  gebuer,  die  mach  zijne 
stellinghen  maecken  eiï  atellen  op  en  over  sijns 
ghebueren  erve,  ter  minster  schaden  en  ghelette 
van  zijnen  ghebuere.  C.  v.  Merentah,  zi,   16. 

GELEUCK,  zn.  o.  Schouwing  van  wegen  en 
weder  e  t  fr.  intpeeiion  de»  ehemine  et  eaux,  \\  Dat 
de  heere  aijn  geleuck  houden  aal  en  ommegaen . . . 
naer  der  ouder  coatugraen.  C.  v.  Santhoven  ^  K.  en 
hr,  V.  1558  c).  Zie  ook  hsvbe»levck. 

QELIEVELIJCK  (—lic),  bn.  WelgevaUisf,  aange- 
nacun,  fr.  agriahle,  \\  Men  mach  wel  buten  voor 
die  duere  zitten,  est  de  wert  ghelievelic  oft  wer- 
dinghe.  C.  v.  Brugge ,  I,  373  (14<1«  E).  Gelieve- 
lyck  z\jn.  Oelieveny  zoo  goed  zijn  te^  fr.  avoir  la 
eomplaieance  de^  plaire.  \\  Eerbare  en  voorsieneghe 
beeren . . ,  u  zy  ghelievelic  te  wetene  (veuiüez  savoir- 
vouM  plaUe  tavoir),  dat  ie  ontfaen  hebbe  den 
brief,  die  u  ghelieft  heift  my  te  zendene  metten 
bringher  van  deaen.  Inv.  stad  Mechelen,  III,  76 
(1442).  It.  Collatie,  28  en  150. 

GELIEVEN  (Geliefven),  ow.  met  het  vz.  in. 
Toestaan,  inwilligen y  fr.  acquiescer,  consentir  è. 
il  Die  van  Brugghe,  die  van  IJpere  en  tVrij, 
quamen  te  Ghendt  en  baeden  die  Tan  Ghendt 
dat  zij  souden  willen  geliefven  vran  Margriete  in 


hare  voorn,  begheerte  [nl.  eene  bede  van  150,000 
kronen],  de  Pottbb,  Chron.  53  (1522).  Ten  hadde 
gheweeat,  dat  achepenen  hem  hierinne  ghelieft 
hadden  [nl.  eene  zekere  onredelijke  Tordering  van 
eenen  Spaanschen  mr.  del  campo],  hij  dreechde  tot 
den  voorachepens  huus  te  legghen  en  laten  theeren 
XXX  of  xl  aoldaten.  Ber.  tijden  y  III,  197. 

GELIGGEN,  ow.  1)  Ala  zn.  Bevallen,  baren, 
kraam y  fr.  accouchement.  Kil.  Parere.  \\  Dat  ghy 
denuncieren  en  verclaeren  zult  het  gheligghen  van 
den  vrouwen  en  baeren  van  huerlieder  ldnde,twin- 
tich  hueren  daernaer,  an  den  pastoor  of  viaiteer- 
dere  van  der  prochiekerck.  C.  v.  Oenty  II,  39.H, 
Sed  der  vroedvrouwen  (1569). 

2)  Gelegen  zijn  aen.  Betrekking  hMen  toty 
verbonden  zijn  aan,  fr.  se  ratüicher  è.  }|  En  io,  die 
den  vora.  coep  conaenterde,  bi  ghenouchten,  die 
mi  ghedaen  waa,  aberen  bouf,  alae  van  den  rechte 
die  aen  den  coep  gheligghen  mochte,  maende  voert 
de  manne,  dat  ai  mi  aeiden,  bi  wetteliken  von- 
niase,  wat  dat  Heinric  vora.  voert  aculdich  ware 
te  doene  omme  den  vora.  coep  wettelike  te  vol- 
comene.  de  Potteb,  Petit  cart.  44  (1339). 

GELIJDEN,  onz.  en  bedr.  wkw.  I.  Ohz.  —  Vol- 
staan, fr.  passer  y  satisfaire.  }|  Dat  de  amede  aullen 
ghelijden  van  colen  aaaijae  te  gheyene  altoea  met 
eena  die  colen  te  veraaaiaene.  de  Vlaminck,  Ace, 
27  (1486). 

II.  Bedb.  —  Bekennen,  fr.  reconnaiire.  \\  Dat 
voir  ona  . . .  comen  ea  . . .  Mathija  Keeaken ,  en  bekint 
en  gheliet,  dat  hi  vercocht  heeft,  en.z  Schep.  e. 
IJummeny  30  juni  1379. 

GELIJCK,  zn.  Bechty  fr.  droit,  justice.  \\  Al- 
waer  hg  \nl.  de  burgemeester  in  de  Tierschaar] 
oock  aal  hooren  alle  dachten  ten  laste  van  de 
dienaera,  ampmana,  procureura,  cypiersen  andere, 
eü  claghende  partye  te  helpen  met  vermaningbe 
en  belaatinghe  an  deaelve  beclaeghde,  dat  ay  par- 
tyen ghelijck  doen.   C.  v.  Veurne,  i,  41. 

GELIJCKË,  zn.  Cfelijk  in  stand,  gelijke,  even- 
knie,  fr.  de  mime  condition  y  pair.  ||  Arnoutoic,  heere 
van  Dyeat,  in  onaer  [nl.  dea  hertogen  y.  Brab.] 
taegenwordicheit  en  aijnre  gelike  en  der  andere 
onae  lude  geataen  [constitutus'] ,  • .  gheloefde  . . ;  en 
wert  tsake,  dat  hij  enich  [nl.  punt]  daeraf  breken 
woude,  dat  hg  dat  beteren  soude  met  rade  onser 
liede ,  sgnre  gelike ,  die  onsen  raet  gheeworen 
hebben.  K.  v.  Diesty  1228,  Lat.  tekst /Mwivm  raontm. 

OELIJCKDEELICH  (Gelyckdeylich),  bn.  Qd^ 
kelijk  deelhaery  fr.  partageable  d^une  maniere  egale. 
II  Dat  in  sodanigen  coUaterale  saccessien,  die  eisten 
[nl.  de  oudste]  broeders  oft  susteren  aen  gheenen 
voerdeyle . . .  nyet  [«te]  geprefereert  worden ,  maer 
syn  dieselve  in  alles  gelyckdeylich.  C.  leenh.  Val" 
kenb.  1570,  a.  13. 

GELIJCKEN,  bw.  Oelijk  maken  y  efenen  (de 
paarten),  fr.  'egaler  {les  pqrts).  \\  Eest  dat  des  eens 
dinc  nuytgeworpen  ia  [nl.  uit  een  gevaarloopend 
achip],  en  dea  andera  mana  dinc  geargert  int  acip, 
Boe  aal  men  dairaf  de  eatimaoie  doen  en  gelijcken 
die  acade  bg  contributien.  V.  d.  Tat.  287. 

GELIJCKE-NA  (—  nae),  bn.  JSvennOy  fr.  éga- 
lemeni  proche.  ||  Gelyckonae  van  gebloeta  weaende. 
C.  leenh.   Valkenb.  1570,  a.  11,  en  1612,  a.  11. 

GELIJCKERHANT  (Gelikerhant),  bgw.  1)  öe- 
zamenlijk^  gezamenderhand ,  fr.  eonjointemeniy  en- 
semble. Kil.  Ghelijoker  handt.  Simuly  una, 
portier.  \\  Gheataen  [constitutus']  Diederio  tSoera, 
kende  en  lyde,  dat  in  der  deylinghe  die  hy  en 
Heinric  Van  der  Haghen  te  aamen  ghedaen  hadden, 
als  van  den  drien  luJf  buenxen  winnena  lanta  aen 


GEL. 


GEL. 


470 


den  YinciLenberch  in  der  [nl.  de  heer  —  des  heeren] 
GresBÜienB  hoeren  ligghende,  en  van  eenre  sillen 
winnent«  lants  daerboyen  opten  eelren  Yinckenberch 
gheleghen,  die  sij  tsamen  teghen  Janue  Hellen- 
Bpleghels  beoreghen  hadden  en  daer  sij  ghelikerhant 
in  gegoet  waren...  Schép.  Zand  v.  Diest^  1430. 
N.  N.  scepenen..  tugen  en  doen  cont  dat...  de 
momboren  Tan  der  Lazeryen  capellen,  op  d'een 
sijde,  en  Lauwerys  Clerca,  op  d 'ander  Bijden  kenden 
en  lijden  ghelikerhant,  dat  By...  ld.  25  nor.  1438. 
It.  O.  .gr.  Loon,  I,  yi,  67;  C.  v.  Antw,  comp,  lY, 
zj ,  249;  C.  V.  SicAem,  a.  1. 

2)  Bij  gelijke  deelen,  fr.  a  part  egale,  \\  Dat  die 
naeBte  rrinden  van  TitiuB  en  Seia  t*Btuck  erffs,  in 
den  Qttoêritwr  geroert ,  gelijckerhandt  Bullen  deylen. 
a  (jir.  Loon,  1,  312  (1646). 

GELIJGKERWEL,  vw.  Limb.  Hoewel,  ofschoon, 
fr.  hien  que  (hd.  gUichwol).  Zie  ebbdeden. 

OELIJCKH ALF .  bijw.  Elk  voor  de  gelijke  helft, 
fr.  ehaeun  pour  egale  moitié  ||  Dat  wj  scaldich  zyn 
te  ontfangen  aen  den  seWen  onB  gen.  heere,  in 
eenen  rechten  Brabantschen  erfleene,  onse  slot 
Stadeck  gelijck  half  met  aller  Bynen  renten.  Eekenk. 
V.  Brab.  reg.  133  f>  7  ▼*>,  i6de  E. 

GELIJKST,  bn.  Buperl.  t.  gelijck.  Zie  btbijp- 

GABIV. 

GELINGSCHAP,  zn.  In  het  leenrecht.  Leenver- 
heffing,  fr.  (en  droit  féodal\  relief.  Crahay  vertaalt 
door  dépendance  en  hommage,  welk  laatste  wij  ver- 
kiezen. Wij  zien  erin  den  Btatn  gelingen  in  den 
zin  Tan  accedere,  komen  tot  (hier  tot  een  leen). 
II  Indien  iemand  syn  keurgoed  verkoopt  of  verbrengt, 
Boo  moet  den  helder  [houder]  Tooral  gelinghschap 
bekennen,  en  sulx  doende,  heeft  hy  voldaan,  naar 
keurs-  en  bancken  regt.  —  Den  salaris  van  gelingh- 
schap Btaat  tot  last  van  den  cooper,  te  betalen  met 
eenen  schellinck  Brabants,  aan  den  helder  de  ge- 
linghschap bekent  hebbende.  C,  gr.  Loon^  II,  457, 
O.  V.  Beckheim,  c.  48,  a.  14,  15. 

OELINT.  Zie  gelekt. 

GELOF,  zn.  o.  Belofte  met  verbintenis,  fr.  pro- 
meese  avec  engagement.  ||  Yor  dese  drie  goede  lieden 
[nl.  halheeren],  ofte  vor  de  twee  ten  minsten,  so  moet 
men  doen  alle  de  ghelove  van  lakenen  die  men  ver- 
eoept  up  de  halle  ofte  eire  binnen  der  vriheden 
van 'der  poert;  eü  al  dier  ghelike  moet  men  doen 
de  ghelove  vor  hemlieden  van  wullen,  die  men  ver- 
ooept  in  gheeler  sacken;  en  dese  ghelove  moet 
men  doen  binnen  derden  daghe  daema  dat  tgoet 
ghelevert  es.  Coepere  die  tghelof  niet  ne  heessche 
also  als  het  vorseit  es,  es  de  scult  van  den  coepe 
boven  xx  marken ,  so  es  deghene  an  wien  dats  gho- 
brekt  dat  ghelof  niet  gedaen  en  es ,  in  de  mesdaet 
van  X  ponden;  en  eist  ghelof  van  xx  marken  of 
daerbeneden,  so  es  deghene  daert  an  ghebrect  in 
de  mesdaet  van  drien  ponden;  en  ghebreket  tghelof 
te  doene  an  hem  beeden ,  so  es  elc  tn  alsulke  mes- 
daet alsoet  hier  vorseit  es.  C.  v.  Chnt ,  Or.  ch. 
1297,  a.  135.  Omme  dat  dieselve  her  Jaoob,  pro- 
chiaen  van  Casterle,  die  voregenomede  gelof  vaste 
en  gestedeleke  te  houde  niet  anders  dan  met  hem 
selven  versekeren  en  conste,  soe  versekerde  mester 
Jacob ,  vader . . .  Oork.  mrt  1299.  Men  verbiet ,  dat 
niemen  eeneghen  kinde,  dat  es  in  voegdien  van 
schepenen,  doe  gheloven  eenech  ghelof  daert  mede 
verachtert  ware  van  goede  ofte  van  sire  eeren,  op 
de  mesdaet  van  l  lib.,  en  tghelof  dat  dade  ware 
te  nieute.  Kb.  ^v,  Auden.  1328,  Van  den  Kindren. 
It.  (7.  V.  Auden.  2<i«  d.  87.  Zie  ook  bblov,  en  oelovte. 

GELOFFENIS  (—se),  Tn.v.  Belofte,  h.prome.'fif e. 
II  Dat  wi  weerdich  werden  der  gheloffenissen  Christi. 


Oetijdenb.  XY*  £.  47;  Lat.  promittionibue.  Ook 
asLOVEiris. 

GELOFTE,  zn.  v.  Verbintenis,  verband,  bèta- 
lingsbelofte ,  fr.  engagement,  obligation.  \\  Dat  alle 
dieghene  die  binnen  Antwerpen  gheloften  of  Toer- 
waerden  doen  vore  scepenen,  of  vore  poerteren 
van  Antwerpen,  souldich  sijn  van  rechtswegen 
t Antwerpen  in  te  comene  tharer  gheloften,  alao 
verre  alse  die  gheloveren  of  haer  goede  binnen 
den  marcgraefscape  gheseten  of  gheleghen  sijn.  Kb, 
o.  Antw.,  Onde  rechten,  4.  Een  poorter  van  Ant- 
werpen en  mach  hem  in  personele  oft  mixte  actiën 
nyet  verloven  noch  verbinden . . ,  om  elders  te 
rechte  te  stane . . ;  [hj]  mach  tallen  tyden  eö 
stonden ,  synder  geloeften ...  oft  verbintenissen 
nyettegenstaende  , . .    hem    selven    uuytBcriven  . . . 

0,  V.  Antw.  1545,  ix,  12.  C.  v.  Brussel,  1606» 
a.  44,  46,  73,  166.  Gelofte  van  Waersohap. 

Zie  WABBSCHAF. 

GELOOF,  GELOOYE  (GeloeTe),  zn.o.  gblooetb, 
zn.  T.  1)  Trouw,  goede  trouw,  fr.  f oi,  bonmefbi.  Kil. 
Gheloof,  ghel  ooY  e,  fides.  ||  Wy,  soouteten  en 
scepenen  , . .  by  gheloeTe  en  onsen  eede , . .  hebben 
wy  belooft...  C,  v,  St.-Truiden,  §  1;  de  Lat. 
tekst,  Piot,  Oart,  1  472  (29  deo.  1329),  heeft 
per  fidem  ae  juramenia.  —  Lieden  Tan  ge- 
loove.  Qeloofwcutrdige  lieden,  fr.  personnee  dignes 
de  foi.  li  Dat  lieden  van  gheloove  waren,  sonder 
quaet  ocquison  [nl.  zonder  oneerlijke  bedoeling]. 
C.  V,  Aalst,  K,  e.  Faricke,  1472,  a.  84,  fr.  tekst 
gens  eréables.  —  Op  geloove.  Op  tijn  woord,  op 
xijne  goede  trouw,  fr.  sur  sa  parole,  sur  sa  bonn^ 
foi.  II  Dieghene  die,  op  ghelooTe  oft  onder  cautie, 
hem  's  daeghs  eens  in  der  Troente  [nl,  geTangenis] 
presenteert,  sonder  te  coste  te  gaene  ten  hnyse 
Tan  den  Torster ,  is  Bchuldich  den  Torster  *s  daeghs 
twee  blancken.  O.  v.  Santhoven,  I,  22.  —  Geloof 
doen,  dragen,  hebben.  Geloofd  worden  in 
rechte,  fr.  faire  foi,  ètre  cru  en  justiee.  \\  Gheen 
coopman ...  en  draecht  ghelooTO  op  zynen  hant- 
boeck ,  t«nzy  Tan  waere  ter  slete  int  deyne , . . 
tot  twee  ponden  grooten ...  —  Alle  herbergiers  en 
taTemiers ,  wesende  lieden  Tan  goeder  trouwe  . . , 
draghen  ghelooTe,  op  haerliederen  eedt,  Tan  ver- 
teenle  coaten  en  verdroncken  gelagen,  tot  twelff 
ponden  parisis.  C.  v.  Aalst,  xii,  8,  9.  It.  C.  o. 
JSdingen,  viii,  9.  Met  dien  eede  moet  de  lanzt- 
levende  alsdan  geloove  hebben,  al  waere  hy  oiok 
een  infaem  persoon.  C.  v.  Antw,  1545,  xiii,  27. 
Als  partyen  mangelen  er£f  om  er£f,  en  nyemant 
geit  oft  waer  toe  en  geeft,  daerbinnen  en  is  geen 
beschudding  [nl,  naasting],  en  dede  syn  gelooftie 
cooper  en  vercooper  met  hennen  eedt.  Ó.  gr.  Loon, 

1,  vj,  41.  —  Geloof  geven,  maken,  ö*- 
tuigen^  tot  bew^s  strekken,  volledig  bewifs  ojjleve- 
ren,  fr.  faire  foi,  faire  preuve  complete,  jj  Midts 
dat  andere  copijen  [nl,  dan  autentieke]  in  rechte 
geen  geloove  en  geven.  C.  v.  Antw.  comp.  Y,  x,  8. 
Anderssints  en  souden  alsulcke  getuijgen  geen  ge- 
loove maecken,  om  daerop  vonnisse  condempnatoir 
te  slaen.  Ib.  YII,  j,  11;  it.  Y,  xi,  12.  —  Iem«. 
geloof  volgen.  Zich  houden  aan  iemt,  trouw  en 
geloof,  aan  iem*.  goeden  naam  als  namokeurig  betaler, 
fr.  s'en  tenir  au  crédit  et  ck  la  bonne  foi  de  qq, 
II  Die  eenich  geit  totten  schepe  op  bodemmerije 
gegeven  heeft  [l.  hebben]  . . ,  sonder  hem  [nl,  den 
schipper]  daeromme  rechtelijck  te  maenen  en  ver- 
Tolcn  daeroppe  te  doen ,  en  connen  daermede  geen 
achterdeel  doen,  noch  aen  de  reeders  Tan  den 
schepe ,  noch  aen  andere . . .  maer  worden  Terstaen 
alleen  t'gelooff  Tan  den  schipper  gerolcht  te  hebben. 


480 


GEL. 


GEL. 


C  V.  Aniw,  comp,  lY,  yiy»  63;  it.  ix,  38;  C.  o. 
Deurne  (1612)  207. 

2)  Vertrouwen  in  geldtaken,  hredieiy  fr.  eonftanee 
en  la  iUvabilité^  crédit.  Geloof  geven.  Borgen , 
op  Jtrediet  verkoopen,  fr.  faire  crSdii,  vendre  d 
orédit.  II  Niet  alleene  schalden,  contracten,  obliga- 
tien,  verbanden  en  kenneesen  ghedaen  bj  ghebelde 
weesen  syn  nul  en  van  onweerden , . .  maer  oock 
die  met  hemlieden  contracteren  en  hemlieden  ghe- 
loove  gheven.  C,  v.  Auden.  zix,  9.  Omme  dies- 
wille  dat  zomtyta  by  den  oypier  eenighe  ghevan- 
ghene  zovele  ghèloofs  ghegheven  es  geweest  en  [zy 
hen]  zo  guffelicken  hebben  laten  theeren , . .  Ó, 
e.  Oent,  II,  368. 

8)  Oeloofëhrief^  fr.  eréanee,  lettre  de  eréanee. 
II  lok,  Adriaen  de  Croy,  grave  van  Beulx,  eerti- 
fiere,  dat  io  gesonden  ben  van  voor  de  K.  Ma' 
bij  sijnen  laste  met  zgne  brieven , . .  dewelcke  ick 
ghelevert  hebbe  den  schepenen,  dekenen  eü  de 
notabele  lieden  van  der  stede  van  Ghendt,  en  dat 
ie ,  bij  den  bevele  van  Z\jne  Mat.,  uuyt  crachte  van 
zyn  gheloove,  hebbe  gheseyt  in  substantie  al  tguent 
dat  hierboven  ghescreven  staet.  De  Pottbb,  Chron, 
105  (1539). 

4)  Oeloofsbdijdenis,  Tcatholieke  godedienet  ^  it.con' 
festion  religieuee^  religioneatholique.  Van  goeden 
geloove  sgn.  Goed  katholiek  zijn^  fr.  être  bon 
eettkolique.  \\  Soo  wie  van  bayten  begeert  poorter 
van  Liore  te  worden,  moet  voor  al  doen  blgcken, 
bij  behoorlijcke  certificatie,  dat  hij  is  van  goeden 
naeme,  faeme  en  gheloove.  C.  v.  Lier,  y,  1. 

OELOOFBARICH,  bn.  Van  personen.  Geloof- 
waardig,  fr.  digne  de  f  ei.  \\  Alle  geloef  harige  per- 
soenen boden.  KsMPBirEEits ,  Montenaken,  II, 
265  (1668). 

GELOOFSAEM,  bn.  Zooals  't  voorg.  w.  ||  Waert 
dat . . .  hy  dese  armoede  oft  noodt  met  sijne  ghe- 
bueren ,  die  geloo£fsaem  luyden  waeren  . . .  bethoo- 
nen  mochte.  C  e.  *«  Boteh,  Friv.  1355,  a.  14. 

GELOOFSAEMHEIT,  zn.  v.  Goede  trouw,  fr. 
honne  foi,  ||  Dat  den  amman  niet  en  zal  vermoghen 
eeneghe  pereoonen,  die  ghevanghen  zyn  by  vorme 
van  executie,  nut  stricte  vanghenesse  te  laeten 
gaene  . . ,  up  haerlieder  geloofsaemheyt  C  v.  Auden. 
2d«  d.  16  jan.  1590  a.  22. 

GELOOFSAMICHEIT  (— ede),  zn.  v.  Lieden 
van  g — .  Geloofwaardige  lieden,  fr. pertonnes  dignes 
de  foi.  II  Onse  poorters,  lieden  van  trauwen  eii  van 
geloofsamicheden  \nL  verschijnende  als  getuigen]. 
O.  stad  Brugge^  II,  563. 

GELOOVEN,  bw.  Borgen,  krediet  geven,  fr. 
faire  crédit,  \\  Bleken  adverterende  van  de  curatele, 
en  dat  niemant  zulck  een  persoon  hoogher  en  ghe- 
loove dan  tot  vijf  grooten.  C.  o.  Auden.  zix,  7. 
Syn  alle  contracten  en  commerschappen  met  sulcke 
gebelde  persoenen  gemaeckt  nul  en  van  onweerden, 
nooh  en  sQn  niet  broeder  ghelooft  als  tot  yijf 
grooten.  C,  o.  J^l^gen,  xix,  3.  It.  C.  e.  Veume, 
IX,  45;  O.  0.  Assenede y  XYi,  5;  C.  o.  Belle, 
ZIII,  1. 

GELOSEN ,  bw.  Verliezen ,  kwijt  raken ,  fr.  perdre. 
Kil.  Losen,  amitiere^  perdere.  ||  Omme  voirtane 
te  verhuedene  . . ,  dat  die  jonghe  lade  . . ,  des  haers 
alsoe  lichtelic  niet  gelosen  eii  quyt  werden.  Belg. 
Mus,  X,  109;  it.  110  (1383). 

GELOVEN,  bw.  1)  Beloven,  tt.  promettre.  Kil. 
Gheloven  j.  beloven,  pollieeri.  \\  Dat  lant  heft 
hij .  geloft  te  quitene  met  1  halster  evenen.  Oork. 
mei  1249.  Dat  dabt  endet  convent  van  dien  hal- 
bnnre  lants  mochten  doen  hare  vrome  als  met 
andren  haren  goede  tote  der  wilen  dat  si  dat  kint 


brachten  ter  wettelleker  worpinghen,  alaoe  alii 
hebben  ghelovet.  Oork,  21  juni  1257.  Dat  wi  ge- 
lovet  hebben . . ,  dat  men  engheenrehande  scade 
sal  doen . . ,  in  dat  land  van  Kessele.  Oork,  81  oct 
1286.  It.  C.  V,  Brussel,  1606,  a.  73;  O.  e.  Anitp. 
1545,  TI,  4;  it.  oomp.  lY,  xvig,  48;  C.  v,  Diest, 
YZ.  xYi,  10,  en  passim, 

2) .  In  den  lakenhandel.  JBenen  koop  of  koopprijs 
voor  de  halleheeren  verklaren  en  zich  verbinden  dien 
op  den  bepaalden  termijn  te  baaien,  fr.  (dans  Ie 
eommeree  du  drap)  déclarer  un  marché  om,  prix 
d'achat  conclu  devant  les  seigneurs  de  la  kalle  et 
s'obliger  a  Ie  pager  au  terme  convenu.  ||  Dese  drie 
goede  lieden  [nl.  de  halleheeren] ,  of  de  twee  van 
van  den  drien,  moeten  gheven  eiken  vercoepere, 
Tan  der  scult  die  hem  ghelovet  es,  lettren  met 
haren  zeghele  bezeghelt , . .  En  ghevallet  dat  de 
scult  niet  ne  wert  vergholden  ten  daghe  dat  zo 
ghelovet  es  te  gheldene,  so  sal  de  claghere  tqghen 
sine  lettre  vor  de  iii  goede  liede , .  •  eü  dat  moeten 
sy  senden  haren  sekeren  bode  tote  denghenen  die 
de  scult  sculdech  es,  enz.  C.  v.  Gent,  Gr,  ek. 
a.  1297,  a.  136.  Zie  qxlof. 

3)  Toelaten^  veroorloven ,  fr  permetire,  \\  Zo  trocken 
die  van  Ghendt  doe  by  Brugghe  eiï  sonden  tot 
voor  de  poorte  eeneghe  ghedeputeerde,  die  nyet 
gheloft  en  waren  daerinne  te  treckene , . .  want 
't  heerscip  \nl.  het  krijgsvolk]  dat  deer  binnen  was 
hilt  Brugge  in  dien  tyt  in  zuicken  state ,  als  datter 
een  man  nyet  ghelooft  en  was  daeruut  te  gane. 
ScHAYXS,  Collatie,  280. 

GELOYENESSE,  zn.  In  plaats  van  dit  w., 
voorkomend  in  Willems*  Meng,  462,  uit  de  keure 
V.  Thienen  v.  1303,  moet  gelezen  worden  ghe- 
loven se,  naar  den  oorspr.  zegelbrief  in  'sBijks- 
arch.  berustend. 

GELOVER,  zn.  1)  Belover,  fr. prometteur,  \\  Yoor 
gebreck  van  betalinge  van  cheynsen  eii  renten  heeft 
den  crediteur  oft  rentheffer  twee  actiën :  te  wetene, 
personele  efi  reële  oft  hypothequaire ,  in  der  voeghen 
dat  hy  vermagh , . .  den  gelover  van  de  rente  oft 
cheyns , . .  te  doen  sommeren  tot  betalinge  van 
synen  achterstel.  C,  v.  Brussel,  1606,  a.  94;  Ghris- 
tijn  debiiorem;  it  135,  den  oonstituant  oft  gelover, 
en  161.  It.  Kb.  v,  Anfw.  a.  115,  en  Oude  reektén, 
a.  4;  zie  oblovtx. 

2)  Eenigszins  duister  komt  het  w.  voor  in  het 
Kb,  V.  Antw,  a.  99:  ||  Dat  in  alsulke  Tiachscepe 
nyemen  gaen  en  sal,  noch  pinen  te  gane,  omme 
visch  te  nemene  op  den  ganc,  dan  viere  ghesworen 
telres,  die  den  visch  tellen  zelen,  eü  viere  ghe- 
loevers,  met  den  wert  daer  die  soiplieden  te  her- 
berghen  zijn,  eü  die  der  stadt  roede  drsght,  en 
des  weerds  clerke . . .  En  die  weert  en  gheloe- 
vers  zelen  elcken  portere  van  Antwerpen  alsoe  vele 
doen  tellen  eü  geven  vischa  uute  eiken  scepe  alse 
hg  begheert^  opdat  hijt  versekeren  can.  —  Mertena 
en  Torfs,  II,  465,  zagen  in  de  gelovers:  lovers, 
bieders,  koopers,  en  114,  sehattersi  de  crediteurs , 
geloovers,  in  Meijers  Woordensch<Mt ,  nooh  in 
De  Groot 's  Inleiding,  zijn  hier  niet  denkbaar;  de 
Yries  (Brief  v.  10  juni  1869)  zag  er  liefst  de 
afslagers  of  openbare  verkoopers  in ;  doch  het  einde 
van  het  art.  doet  ons  twijfelen  omdrent  deze  laatste 
gissing;  en  waarom  zouden  het  geen  schatters  en 
tevens  keurmeesters,  des  experts,  zijn,  in  een  tijd 
wanneer  geen  waar,  vooral  geen  eetwaar,  aan  de 
bezichtiging  ontsnapte? 

GELT,  zn.  o.  In  verschillige  bet.  en  uitdruk- 
kingen. 1)  Prijs,  geldswaarde,  fr.  prix,  valeur, 
II  Dat  uiemen  en  houde  in  huus  hoppe  [«2.  bier] 


GEL. 


GEL 


481 


T«a  tweerande  gelde.  Dx  Tlaicikce  ,  Vgh.  88.  Dat 
mement  tweeërande  hoppe,  tweerande  Oestenbier, 
ofte  eenigherande  bier  Tan  eenre  maniere  \id.  soort] 
en  van  tween  ghelden,  wesende  in  eenen  keldere, 
of  in  eene  tayeme  en  legghe  noch  en  vercoepe.  ld. 
Aec.  6.  —  DrOOCh  geit.  QeretdgM,  haar  gdd^ 
fr.  argetU  eompiant,  ëec,  \\  Men  maoh  ooc  gheen 
relief  betalen  met  priae  Tan  goede,  zonder  aUèene 
met  dioghen  ghelde.  Jm  fewi.  Fl.  vH,  c.  62.  — 
Iiicht  gOlt  §  Swaer  geit.  Van  minder  alooi, 
tegenovergesteld  aan  befêr,  tnaverder  alooit  fr.  de 
moindre  edoi,  opposé  è  de  meilleury  de  plus  pur  tdói, 
Ducange,  uit  eene  oorkonde  van  1266,  vi«  nummi 
leveëf  xegt:  maneta  debilië  forti  opponitWf  en  hij 
verklaart  de  moneta  forüs:  eujus  materia  purior 
erat  mimuqne  adulterafa.  Zie  Gailliard,  Otontaire 
174,  en  Talie  anal.  297,  waar  ook  spraak  is  vau 
oud  geld  en  nieuw  geld.  ||  So  men  seyde,  dat 
tgeene  de  ambachten  van  Brugghe  leenden  derzelve 
stede  was  weerdich  in  gelde  by  de  19,000  <Sb  groeten , 
lichts  ghelts,  bedraeghende  in  zwaeren  gelde  6000  <% 
groeten  en  meer,  zonder  alle  dander  leeninghen 
van  hooftghelt  en  oafcoenghelt.  Piot,  Chron.  276 
(1491/92).  —  Het  geit  setten.  De  loopende 
waarde ^  den  koere  van  hei  geld,  van  de  geldmunien 
V€uietellen,  fr.  Jixer  la  valeur  courante  de  l^argent, 
Ie  cours  de  la  monnaie.  ||  Men  sal  sculdich  sijn  te 
setten  eenen  ouden  boddregher , . .  op  zeven  vleguit 
en  enen  halven;  en  daima  sal  men  setten  alle  geit, 
gout  en  silver,  dat  nu  geet  eiï  namaels  gaen  sfd,.. 
in  onsen  landen  van  Ludio  en  van  Loen,  en  overal 
in  anderen  goeden  steden;  en  ghene  geit,  gout 
noch  silver,  in  onser  stat  van  Tricht  laten  inbre- 
ken ,  het  en  si  tierst  aldus  geset  op  s\jn  weerde  na 
den  auden  buddreghers.  C.  v.  MtMeiricht ,  Priv. 
23'oct.  1413,  bhs.  144;  it.  146.  •—  Gtolt  steken 
in  de  keere,  namelijk  in  de  kleine  uitvaarten, 
mettre  de  Vargent  dane  Ie  derge  {aux  peiitet  funi- 
raiüee),  \\  Men  sal  niet  ghebonden  wesen  in  die 
keersse  eenich  ghelt  te  steken,  noch  oock  eenich 
seker  ghetal  van  den  ponde  van  'wasse  te  ghevene, 
dan  alle^ne  na  die  ordinantie  van  der  overleden 
oft  gheliefte  van  den  erfghenamen  oft  executeurs. 
Plae.  V.  Brah.  23  mrt  1528,  III,  119,  rakende  de 

Jeerkrtekten,  lem*  hooft  op  een  geit  stellen. 

Hei  op  pr^  ëf ellen ,  fr.  mettre  la  f  He  de  qq.  è  prix, 
II  In  deerste  trooken  zy  ter  predioatie  sonder  wa- 
penen; maer  hoerende  de  dreeghementen  en  het 
laict  in  somfnighe  plaetsen  ghebuert,  sonderlinghe 
als  de  predicanten  op  een  ghelt  ghestelt  waeren, 
zyn  met  ghewapender  hand  voortaen  vergaert. 
Auden.  meng,  II,  254.  Yertooghen  scepenen,  dat 
zy,  om  te  verdry  ven  de  fugitiven  regnerende  up 
de  boeschen  ontrent  deze  stede  ligghende ,  dlversche 
van  dezelve  ballynghen  te  ghelde  ghestelt  hebben . . , 
waervooren  [nl.  ^oat  twee  hunner]  zy  betaelt  hebben, 
volghende  den  kerkroupe,  192  lib.  par.  Ib.  302  (1573). 

GELTBBËUGK,  zn.  Oeldboete,  fr.  amende  pe- 
cuniaire. II  In  eoUegio  oft  raetramer  mogen  voor 
borgemeesteie  en  schepenen  bedinght  en  ge  wesen 
worden  alle  criminele  oft  straffbaere  saecken  daer 
geen  l\jff  oft  lith  aen  en  hanght,  maer  daertoe  dat 
staet  arbitrale  correctie,  als  geesselingen,  banningen, 
schavotteringen ,  bevaerden,  geltbreucken  en  dier- 
gelijcke.  C.  v.  Aniw,  eomp.  Y,  j,  22. 

GELTBBUILOCHT.  Zie  bbdbbibb,  blz.  136. 

GELTE  (Ghelte),  zn.  v.  Maai  van  vloeistof  en, 
inzonderheid  hier  en  unfnmaat^  ook  stoop  genaamd ^ 
inh,  2  poften  of  4  pinten;  1  aam  bevat  48  geiten 
of  9A  potten ,  fr.  meeure  de  liquides ,  portie,  de  bière 
el  de  vin  f   lot,  eont.  2  pots  ou  4  pintes;  1  aime 


contient  48  lots  ou  96  pots.  Kil.  ómttue^  JPaeulum 
majus,  eantharus,  ün  lot.  ||  Si  emefiatur  [nl.mel] 
per  geliham ,  ex  qualibet  geltha  datur  unus  denctrius. 
Wabnk5vi<»,  Theloneum  Watlini,  1199,  a.  1.  Urh, 
23.  Quatuor  potti  stagnei,  eontinentes  mensuram 
dimidie  gelte.  Tres  potti  stagnei  dicti  derdendele. 
Due  lagene,  queltbet  unius  gelte.  Due  lagene  ei  que- 
Uhet  dimidie,  Item^  una  mensura  gelte  et  una  men- 
sura  dimidie  gelte.  Inv.  Arnts  sOreven,  1391.  Soo 
wie  spreeckt  ter  vierschaere,  oft  binnen  der  vier- 
schaere  quame,  oft  binnen  der  ameijden  van  de 
voorspraecke,  als  de  vierschaere  ghebannen  is,., 
verbeurt  telcken  een  ghelte  Bijnschen  wijns.  C.  e. 
Serentals ,  ii,  26.  C.  v.  Brussel,  Droge  en  natte  maten. 

GELTE,  zn.  v.  Eene  toi  voortteling  ongeschikt 
gemaakte  zeug ,  fr.  truie  chdtrée.  Kil.  auclus ,  Ghelte, 
ghelubde  seughe.  Sns  eastrata,  TVuge  taillée.  ||  Die 
ghelten  vleesch  ocht  yet  van  der  ghelten  onder 
thuys  vercoept  onghezouten,  zaels  ghelden  zx  s. 
Kb,  V,  Diesty  B  31.  Wie  een  ghelte  brochte  opt 
vleeschuys,  hy  hadde  tvleesch  verloeren  en  een 
jair  lanok  zyn  ambacht  en  zyn  bant,  of  lx  royale. 
Eii  so  wat  vleeschouwere  die  een  ghelte  schoude 
binnen  zynen  huyse,  hy  waers  om  die  selve  boete. 
JT.  6.  Brussel  1486,  a.  93.  It.  C.  v.  Orave,  i,  2. 

GELTCANNE,  zn.  v.  Kan  van  den  inhoud  eener 
gelte,  van  eenen  stoop,  fr.  pot  de  la  eontenance  ePun 
lot  OU  de  4  pintes.  \\  It.  noch  \j  tenen  gheltcannen 
eü  een  tenen  canne  van  vier  quaerteren,  en  dri 
hoege  tenen  wijecannen.  Inv.  V.  d.  Suist,  1489. 
Als  de  'bruydegom  zyn  feeste  houden  sal ,  soo  selen 
de  gesellen  hem  geven  en  schincken  een  eerlyoke 
geltcanne  vol  Binschen  wijns.  Stat.  handboog  te 
Diest,  1531,  a.  19.  Item,  moet  die  Camer  den 
bruydegom  geven  eene  geldekanne  (sic)  vol  Bynschen 
wijn.  Kaart  d.  Bederijkkamer  De  ChristuS'Oogen  te 
Diest,  a.  28. 

GELTBENTE,  zn.  v.  Rente  in  gdd,  fr.  rente  en 
argent.  ||  Lantscoope  van  gheltrente  is  voor  elcken 
penninck  achtien  penningen.  O.  v.  Thienen,  ix,  4. 

GELUDE,  zn.  v.  EcMgenoot,  fr.  épouse.  \\  Lam- 
brecht  Speelbergh  en  Anna  Van  Mespen,  z\jne 
wettelycke  gelude.  Rijksarch.  Bekenk.  nr  445,  stuk 
504,  15  mei  1523.  Zie  Verdam  op  oblibdb,  als 
een  merkwaardig  woord,  doch  met  de  bet.  van 
„medemensch*'  aangeschreven. 

GELUI.  Zie  olui. 

GELUIT  (Geluyd),  zn.  o.  Geluid,  klokkengOui, 
fr.  sonnerie.  Vliegende  geluit.  Oeluid  met  alle 
de  klokken,  fr.  sonnerie  è  toute  voUe.  \\  Dat  in  dese 
gesepareerde  plaetsen  sullen  begraeven  worden  alle 
degonne  wiens  uytvaerden  geschieden  met  en 
ingevolge  het  geluid  van  alle  de  kloeken,  gemee- 
nelyck  genaemt  vliegende  geluyd.  PI.  v.  VI. 
6  aug.  1781,  a.  3,  X,  27. 

GELUNSEN  (Geluenzen),  bw.  Builen;  verwis- 
selen, fr.  éehanger.  \\  Hierbi  ne  mach,  die  bezittere 
es  [nl.  van  een  sterf  huis]  ,  neghene  scout  maken , 
noch  huus  noch  erve  gheluenzen,  naerdien  dat  hem 
wettelyo  ghebod  sal  siin  ghegheven  sine  bescrivin- 
ghe  \nl.  staat  van  goederen]  eü  sine  brieven  up  te 
ghevene.  C.  stad  Brugge ,  l ,  340 ,  Begl.  deelmannen 
a.  12  (1305).  So  waer  dat  een  lechame  breect,  dat 
naer  dien  daghe  die  bezittere  iof  bezittighe  huus 
noch  erve  zal  moghen  gheluenzen,  iof  vercopen, 
iof  bezetten,  noch  enige  scult  maken  daer  die  ael- 
dinghers  of  sullen  ziin  ghehouden.  Ib.  a.  51. 

GELUWE.  Zie  olui. 

GELVE,  zn.  v.  Limb.  Oolf,  haar,  fr.  vague, 
II  Dat  ghelunt  der  ghelven.  Qet^denb.  15d«  B.,  ps. 
64,  Sonum  fluctuum  efus  \nl.  mam]. 


482 


GEM. 


GEM. 


GEMACHT  (Gkmecht),  sn.  o.  ChtlaeKtsdeelen , 
fr.  pctriies  génitaHes.  Kil.  aucius,  JParies  pudenda^,, 
JParHê»  honieuset.  ||  Die  een  ander  wonden  slaat 
in  het  hooft , . .  of  des  mans  gemecht  geschent. 
C.  gr.  Loon  II  470,  Beekheimf  c.  52,  a.  23. 

QEMACHTICH,  bn.  Verstandelijk,  machtu;, 
tterk,  fr.  moralement  fort.  ||  Oic  maict  zij  [nl.  de 
verduldigheid]  hem  [den  mensch]  gerechtich  en 
gemachtich  en  getempert,  mits  dat  hij,  verbeidende 
en  verdragende,  hem  selven  nyet  en  verhaest,  oft 
en  verloopt  tegen  God,  tegen  zijnen  evenroensche, 
noch  tegen  hem  selven.  V.  d.  Tav.  374  v*. 

GEMACHTICH  (Gemechtich),  deelw.  van  mach-^ 
tigen.  Qemachtigd,  gevolmachtigd,  fr.  f ondé  de  p&u- 
voire.  \\  Zullen  paertijen  oft  hueren  procureurs  ge- 
mechtich  hon  moeten  vercleeren  oft  zij  willen  repro- 
cheeren  oft  niet.  C.  v.  Turnhout,  Stijl,  a  49;  it. 
55  en  blz.  5f6.  —  Als  bn.,  heeft  a.  141:  by  hem 
selven  oft  zijnen  gemechtichden  procureur. 

GEMACHTICHSCHAP  (G— pe),  zn.  v.  Volmacht, 
fr.  procuration.  ||  Alsoo  de  behoorlijcke  gemach- 
tighschappe  der  procureurs  het  principael  funda- 
ment is  van  alle  rechtelijcke  proceduren ...  Cv. 
Lier,  Stijl,  zvii,  20.  Al  waert  soo,  dat  de  voor- 
schreven henne  ghemachtighschappe  oft  procuratie, 
als  vore,  in  rechte  hadden  ghetoont,..  a.  22. 

GEMACHTICHT  (Gemechticht),  zooals  het  voor- 
gaande. Kil.  auctu».  Ghemachtight.  Auctoritate 
donatus , . .  Auihorizé,  ayant  pouvoir.  ||  Ten  ver- 
snecke  van  den  poortere  oft  synen  gemechticht. 
C.  V.  Antw,  1545,  ix,  14.  Die  brenght  sijnen  brief 
in  der  bancke,  oft  syn  ghemechtight  C.  v.  Asten, 
18.  Comt  die  proprietaris  dan  niet  oft  sijn  ghe- 
meohtighden.  Ib.  Crim.  8. 

GEMAGE,  zn.  Verwant,  vermaag sehapt ,  fr, 
parent  de  la  mime  familie,  ||  Men  hadde  wel  ghe- 
waent  dickent  dat  zij  ghevochten  zouden  hebben, 
maer  het  was  altoos  belet  by  den  groot^n  heeren 
die  ghemeghen  waren  an  hoeden  zyden.  Ol.  v. 
DlXHlTDE,  30. 

GEMACK  (Gemao),  zn.  o.  In  den  algemeenen 
zin  van  Welstand,  h.  bien-êfre,  ||  Int  eerste  een 
Paternoster  en  een  Ave  Maria  over  alle  deghene 
die  de  stede  [nl  het  gasthuis]  ghesticht  hebben  en 
tgoet  ghelaten  hebben  daeraf  dat  wi  ghemac  hebben. 
De  Pottee,  Second  cart.  105  (1401).   • 

GEMANCK,  zn.  o.  Allerlei  graan,  als  koren, 
tarwe,  gerst,  fr.  toute  sorte  de  grains,  tets  que 
seigle,  froment,  orge.  |]  Men  zal  gheene  landen, 
alwaer  somervruchten  gestaen  hebben ,  als  te  weten: 
erreweten,  aertappelen,  planteland  eü  braeckloof- 
land,  die  men  bezaeyt  met  wintervrucht^n ,  meer 
mogen  geven  dan  een  vore  labeur,  en  daervooren 
en  zal  hun  niet  meer  bygeleyt  worden;  nemaer 
d'haverstoppelen  en  van  geirste,  boonen,  gemanck 
oft  möstuer,  zal  men  mogen  geven  twee  voren 
labeur.  C.  v.  Auden.  2(le  d.  Megl  12  aug.  1767,  a.  18. 

GEMATE,  bn.  Van  personen,  en  van  eene  stad. 
Oering ,  arm ,  het  noodige  niet  of  te  nauwernood 
hebbend,  fr.  médiocre ,  pauvre,  n* ayant  pas  ou  ayant 
è  peine  Ie  nécessaire.  Kil.  Mate-man,  velus.  Vir 
pauper,  Mate-lieden,  vetus.  Homines  pauperes. 
In  de  rek.  der  baljuwschap  te  Gent  treft  men 
meermaals  verminderingen  van  boeten  aan:  ,,omme 
dat  een  ghemate  cnape  was;  —  orame  dat  een 
ghemate  knecht  was**,  o.  a.  de  rollen  nrs  1723  en  1 724 
(1372).  II  Mids  dat  hemlieden  de  poort  van  Aelst 
een  vleeschnus  schuldich  es  te  leveme,  eü  nu  so 
aerme  en  so  ghemaete  es,  dat  zijs  niet  de  macht 
en  heeft.  De  Pe.  en  Br.  Aalst  III,  459  (1.391> 
£n  also  vele  quaets  als  de  grave  Philips  dede  in 


Yrankerike,  alto  véle  quaets  deden  de  Inghelache 
in  Potan,  in  Aquitanien  en  in  Garsooeng^n,  de 
steden . destmerende ,  tvolc  rovende,  vanghende  de 
ryke,  doot  slaende  de  ghemate,  de  dorpen  verber- 
nende.  Jak  t.  Dixmude,  104.  Datter  een  man 
was  die  hem  capitaine  maecte,  die  heet  Cabootse, 
en  was  een  ghemate  man,  die  de  beesten  plach  te 
vlane.  Ol.  v.  Dixmüdb,  75. 

GEMATELIJCK ,  bijw.  Op  gematigde  wijze,  fr. 
modéremment.  Kil.  Maetighlick,  maeteliok. 
II  Een  goet  richter  sal  overmercken,  als  hij  eenen 
mensche  doet  pijnen,  van  wat  qualiteyten  en  vio- 
micheyden  dat  die  mensche  is,  te  dyen  eynde  dat 
hij  denselven  soe  menschelijo  en  gematelijc  doe  tor- 
queren  eïi  pijnen  dat  zijn  lijf  gans  en  geheel  en 
ongemenct  blijve  en  niet  zeere  gequetst.  Y.  d.  Tay. 
173  v«. 

GEMEEN,  bn.  Gemeen  sijn  in  een  goed. 
JBr  deel  in  hebben^  er  mede-eigenaar  van  zijn,  fr. 
avoir  part  dans  un  bien ,  en  étre  copropriétaire.  ||  Soo 
wye  ghemeyne  is  in  een  behuysde  stede  en  erfve, 
eü  met  synen  deelen  niet  en  compt  ten  voorhoofde 
ter  straten  ter  wyde  van  twaelf  voeten. .,  is  schul- 
dich zyn  wederpartye  commende  ter  straten  'syn 
deel  te  laten  op  prisye.  C.  v.  Aalst,  ix,  7. 

GEMEENTE  (Gemeynte),  zn.  v.  Chmeentegoei, 
fr.  communaux.  Kil.  auctus.  Ghemeynte,  ghe- 
meente.  Pascuum  nommune.  Pasquis,  paHs  puNie. 
Nog  bij  Kramers  en  Van  Dale.  Ook  mbbktb  en 
MEENTUCHT.  ||  Gonccdimus  dietit  opidanië  nostris..; 
et  etiam  pascua  sua  communia,  quae  gemeente  di- 
cuntur,  ei  eisdem  hactenus  observata.  VAV  Hbblit, 
532  (1290),  Priv.  Zeeuwe.  By  denwelcken  zy  be- 
vinden dat . . .  hertoge  Jan  . . .  hen  geconaenteert 
heeft  de  gemeynten  eü  vroenten  onder  tvoers.  dorp 
gelegen  te  moeghen  gebruycken  .  . ,  consenteren .  • . 
dat  zy  van  den  voers.  hueren  gemeynten  en  vroen- 
ten, gelegen  binnen  der  vierscharen  en  bedryve 
van  Loemel ,  zullen  moegen  vercoopen . .  en  oick 
moegen  afbouwen  oft  doen  afbouwen  en  vercoopen 
de  oude  eycken  én  boomen  en  andere  houten  alomme 
op  hnere  vroenten  en  gemeynten  staende.  Rekenk. 
V.  Brab.,  reg.  139  R  43  (2  oct.  1544).  Alsoo  in 
onsen  graefschappe  van  Meghem  gheen  ghemeynte 
en  is,  oft  seer  weynigh,  daer  men  eenighe  beesten 
op  soude  moghen  drijven . . .  Landeh.  Megen ,  a.  22 
(1621).  Item  Maetwez,  4;  Cv,  Maastricht,  437; 
C  V.  Beusel,  7  en  104;  Begl.  Landmeters,  15  jan. 
1705,   IX,   9;    O.   P,-B.  aufr.  81   deo.  1728.   Zie 

AEBT   1). 

GEMEENTE  (Gemeinte,  Gemeynte),  sn.  v.eno. 
1)  De  ambachten  en  neringen  eener  stad,  in  t^en- 
stelling  met  de  Geslachten  of  Patriciërs,  Kil.  Ghe- 
meynte. Oommune,  communis  respuhlica,  commu- 
nitas,  civitas,  ecclesia.  ||  Dat  N.,  N.  en  N.,  portres 
van  (ihhent,  over  hem  selven  en  over  de  neghen  en 
derteoh  eü  de  ghemeente  van  Ghent. ..  Chrk,  13  juli 
1286.  Dat  die  goide  lude  van  den  gheslechten , . . 
plagen  te  hebben  seven  scepenen  van  den  tween 
geslechten,  dat  si  daeraf  hebben  suelen  voortane 
alle  jaer  vier  scepenen,  .  .  eü  die  ander  drie  sce- 
penen suelen  sijn  van  hunne  goede  Inden  van  der 
gemeinten,  dats  te  wetene:  dat  die  ghemeine gulde- 
broeders,  niet  van  den  gheslechten  geboiren,  en 
die  negeens  ambachts  en  plegen,  eü  die  brieders, 
suelen  hebben  enen  scepen;  item,  de  wevers  mit 
haeren  guldebroeders  suelen  hebben  enen  scepene, 
eü  die  smeden  eü  vleescliouwers  mit  haren  gulde- 
broeders enen  scepene.  Sebmon,  Coutherele,  69 
Cl 360).  Doen  men  screef  MCCOLX  doen  was  die 
gemeente  tonder  te   Bruesel.  Piot,  Chron.  61.  — 


GE\f. 


GEM. 


483 


Men  lese  het  gevecht,  waarin  de  patriciërs  de  in 
opstand  ffekomene  ambachten  bevochten,  en  de  ne- 
derlaag dezer  laatsten,  bij  Henne  en  Wauters,  I, 
1251  Schepenen  eii  raedt  der  atede  van  Ghent, 
metgaders  vooght,  scepenen  en  raedt  der  etede  van 
Ypre  f  hj  authorisatie  respectivelick  van  de  nota- 
blen  en  ghemeenten  van  de  voorseyde  steden . . . 
C.   V.  Gent,  II,  461  (1602). 

2)  Dê  gezamenlijke  bevolking  eener  stadf  fr.  la 
génSraliié  det  habUantë  d*une  ville,  \\  De  stadt  van 
Antwerpen  is  gepreviligeert  dat  de  wethouderen  en 
raedt,  by  advise  van  den  schoutet,  moegen  ordi- 
neren, statnemn  en  publiceren  alle  abolcke  punten 
en  articulen  als  hen  goetdunct  orbelick  en  tamelick 
te  syne  ter  stadt  en  gemeynten  profyte.  O.  o.  Antw, 
1545,  II,  35.  Het  arm  gemeente,  fr.  Ie  pauvre 
peuple.  a  V.  Genty  II,  361  (1559). 

3)  Wereldlijke  of  geeetelijke  vaete  vereenigingen 
van  per  ionen,  gemeente,  (r.  communauté  lalque  ou 
religieuêe.  \\  Van  procuratie  gepasseert  onder  den 
ECghele  by  diverssche  porsoonen  een  gemeente  oite 
ooUegie  representerende  xxiiij  s.  p.  C,  v.  Auden. 
2<i«  d.  254,  Salaristen  (1581). 

4)  Baadt  raadtvergadering ,  it,  conseü,  aesemblée 
de  amseiUere:  het  groot  gemeente  (gemeene). 
De  grooté  Raad,  fr.  Ie  grand  Conseil.  \\  La  chambre 
des  XXV II f  que  Von  nommait  alort  rarement  rtLedG' 
camcgre,  mais  par/ois  gomeenecamere,  parce 
que  Ie  groot  gemeente  y  tenait  ses  séances,  Ypriana, 

I,  202  (1419);  blz.  339:  Ie  grand  conseü  d'Ypres 
(groot  gemeene). 

5)  Gemeente  van  het  Yagevuer.  De  zielen 
van  het  vagevuur,  fr.  les  dmes  du  Furgatoire.  \\  Eenen 
Miserere  mei  Deus  over  de  ghemeenten  van  den 
Yagheviere.  db  Pottbb,  Second  cart.  106,  Begl. 
gasthuis,  1401. 

0£MëëNT£NA£B  (Gemeyntenaer) ,  zn.  Inwo- 
ner, ingezetene  eener  gemeente,  fr.  eommunier,  habitant 
d*une  commune,  \\  Bailliu,  burghmeester,  schepenen, 
notable  en  gemeentenaeren  der  stede  en  vryheed  van 
Eedoo.  O.  JP.'B.  autr.  15  dec.  1700.  Nopende  de 
arme  oft  andere  gemeyntenaeren,  die  hunnen  torf 
met  sakken  thuys  dragen.  Ib.  30  juli  1727,  a.  2. 

G£M££NT£R,  zn.  Met  dezelfde  bet.  ||  Dat 
qnam  vor  ons  Goswijn  Curloef,  poertre  in  £rden- 
borgh,  eiï  wedde  [la^  beloofde]  Woutren  Bruscen, 
over  hem  en  over  alle  sine  ghemeenters,  ter  steden 
behoef  van  Ghent,  te  blivene  up  scepene  segghen 
van  der  stede  van  Ghent , . .  Oork.  2  apr.  1 288. 

GEM££NTUCHT,  zn.  v.  Gemeenschap ,  gemeen- 
schappelijk  bezU,  fr.  communauté,  indivision.  ||  Dat 
niemant  en  es  sculdich  te  blivene  in  ghemeentucht, 
maer  mach  provoceren  tot  divisie.   C.  o.  Brugge, 

II,  47  (1462). 

G£M£CK,  zn.  (.')  Kil.  heeft  micke  en  kraem- 
mioke.  Panis  triticeus  minor,  parvus  panis,  gal. 
miehe;  of  moet  men  aan  het  Brab.  krammik,  tarwe 
brood,  fijn  brood  denken?  i|  Alsoo  de  hackers  wey- 
gherioh  vallen  voor  de  gemeynte  op  gemeck  te 
backen,  is  geordonneert,  dat  sy  de  gemeynte  sullen 
gerieven  als  te  vorens.  Areh.  Bergen-op-Zoom,  Besol, 
3  sept.  1622.  Gemeckbroot.  ||  Is  geresolveert , 
alsoo  den  brant  tegenwoordig  redelyok  is  te  becomen, 
dat  de  brootmaeokers  voortaen  sullen  tgemeckbroot 
backen:  de  veertel  terwe  voor  negen  stuyvers,  en 
den  rogge  tot  zeven  stuyvers,  en  hooger  niet.  Ib. 
Besol.  20  dec.  1623. 

GEMELUGK  (Gemelec).  Dit  w.  komt  voor  in 
eene  oork.  v.  16  oct.  1860,  Sbbmob,  Couiherele, 
75,  doch  l^es  gheviele.  Wy  trofienhetw.  geme- 
l\jo  nergens  aan. 


GEMERCK,  zn.  Gemerck  nemen.  In  aan- 
merking nemen,  fr.  prendre  en  considération.  Kil. 
Observare,  considerare.  ||  Alle  persoonen,  die  ghe- 
houden  sijn  borghe  te  stellen,  sullen  ghestaen  midts 
verbindende  sooveel  erfgoeden  als  den  rechter . . . 
ghenouch  duncken  sal,  ghemerck  nemende  op  den 
commer  daerop  belast.  C.  v.  Santhoven,  Stijl  1557, 
a.  176.  It.  C  v.  Loven,  Stijl,  iv,  4;  Ce.  Antw. 
comp.  lY,  viy,  130;  Ber,  tijden,  I,  62. 

G£M£RCK£N,   zn.   mv.  Landpalen,  fr.  homes. 

11  Tusschen  de  thiendelycke  ghemercken  aen  d'oost- 
zyde . . .  Alswanneer  de  keruke  van  St.-Pieters  en 
clooster  van  de  Bylocque  binnen  de  voorseyde  paelen 
en  ghemercken  hebben  thiende ,  soo ...  de  Pb.  en 
Bb.  XI.   Wachtebeke,  19. 

G£M£T  (Imet),  zn.  o.  JBS?iie  landmaat  bijzonder 
eigen  aan  Vlaanderen,  fr.  mesure  agravre  partie. 
propre  d  la  Flandre.  Terre  mori  y^mensuras"  zv, 
zegt,  reeds  in  1187,  eene  oork.  van  Flips  v.  Slzas, 
graifef  V.  Ylaanderen  {Ypriana,  III,  113).  InYlaen- 
deren  wordt  gherekent  met  ghemeten  en  lijnen.  C 
V.  Brussel,  Mate  van  de  landen.  —  Gemet,  oude 
G«ndsohe  benaming,  fr.  arpent,  of  300  roeden  = 
44  roeden  79  ellen,  =  44  ares  79  centiares.  Yan 
Aelbbobck,  X,  fr.  uitg.  ly.  Kil.  G  hem  et  landts. 
Triens :  tertia  pars  jugeri ,  tres  quadrantes  jugeri , 
Fland.  Kil.  auctus.  Tierceau  d' arpent.  ||  Viditur  eis 
bonum  quod  reddai  dicto  Sugoni  tres  ghemete  terrae 
supra  Molendice  et  Scintbroeo,  quae  idem  M.  emit, 
et  in  Peterspotre  tres  ghemete,  et  ibidem  tres  ghe- 
mete,  quae  de  jure  sunt  dicti  EL.  Brab.  Yeesfen, 

12  mrt  1250,  I,  652,  Lillo.  Daemaer  die  vorsetde 
prisers  eii  vinders , . .  wiseden  en  priseden  die  vors. 
tiende  up . . .  En  dat  Tors.  land ,  bi  namen  seven 
imete  en  ene  linie ,  en  viertienne  roeden,  elo  ghemet 
vijf  mare  inghelsche  . . .  Daemaer  makede  die  . . . 
bailliu  van  Brugghe  ambocht,  van  der  vorleider 
tienden  en  van  den  vorseiden  zeven  ghemete  en 
ene  linie  en  viertienne  roeden  lands,  leenen  te  wet-, 
ten.  Oork.  25  jan.  1277.  Zesse  imete  lants,..  twe 
imete  bezutalf  ant  werf,.,  twe  ghemete  daer  Coene 
up  woende,  en  een  ghemet  bewestalf  ant  vors.  werf. 
Oork.  20  jan.  1285.  It.  25  jiüi  1285;  Incam.  1288 
(drie  ghemet);  19  juni  1289;  29  aug.  1289;  17aug. 
1290;  19  dec.  1291;  14  nov.  1292  (van  enen  ymete 
lants);  ellevene  ghemete  lands  en  een  alf  en  xliiij 
roeden.  3  dec.  1293;  drie  ghemete  en  ondert  roeden 
eii  twalef  roeden  onder  mersch  en  land.  Oork.  8 
apr.  1298.  Duo  ghemete  (erre  vel  circiter  jacentia 
super  Gheest  in  Ordren,  que  firteUa  vocatur.  Char» 
terb.  St-MichUls  abdij,  f9  155  (1281).  Laurentius, 
filius  Salie,  cee  mensuras  {Cfemet,  dit  Ie  Spechi- 
boek]  dietas  Zouilant  apud  Valkenberghe.  L.  Galx- 
SLOOT,  Feudataires,  198,  xivde  E.  Het  tweede 
[nl.  leen]  •  staet  ten  vollen  coope  en  reliefve . . , 
groot,  onder  landt,  meersch  en  waeter,  twee  en 
veertich  ghemeten,  maeckende  veertien  bunderen, 
luttel  min  ofte  meer.  de  Pb.  en  Bb.  XII.  Gottem, 
15  (1690).  —  Gort  gemet.  ||  Dat  die  van  den 
gasthuse  in  Ghent  hebben  ontfaen  1  cort  ghemet 
lants,  bi  der  mate  ghelevert,  in  eghendoeme,  in 
Zaemslacht.  Oork.  apr.  1280.  —  Gemet  ge  me  te 
g  e  1  y  c  k.  N€tar  gdang  van  de  gemeten ,  die  elk  bezit, 
fr.  d  proportion  des  arpenis  que  chaeun  potsède, 
II  Ne  war  scluse  eii  waterganghe  te  makene  eü  te 
delvene  sulsi  maken  op  ghemenen  oost,  ghemet 
ghemete  gheliec ...  —  ghemet  ghemeth  ghelike.  Oork, 
van  1259,  Saaflingen.  Wes  daer  meer  van  noode 
sal  zyn,  sal  ghevonden  worden  over  de  hemels- 
breede  van  gheïnondeerde  landen  . . ,  ghemeth  ghe- 
meths  ghelyck.  PI.  v.  Brab.  21  mei  1592,  II,  260, 


484 


GEM. 


am. 


GEHIET,  zn.  Bdoomn^,  fr.  rémunêraiiom.  \\  Tegen 
den  patier  die  zyn  wijf  laet  adultereren  om  gemyet 
oft  andensina.  V.  d.  Tav.  59.  Zie  miüde. 

Q£MITT£,  zn.  8taen  ten  gemitte.  Een 
vreemd  w.,  wocwikk»  echter  de  het.  zijn  moet,  dat 
me»  vrij  geworden  ie  door  vrijkoopinp^  mite  eenen 
xAeren  jttarl^ken  eijne  of  dienst  y  en  toaarvan  hei 
betoog  ten  allen  tijde  kon  geêischt  worden,  fr.  mot 
obsear,  maie  qui  doit  tignijier  que  Von  a  Sié 
affranehi  moyennant  un  cent  ou  un  tervice  annuel, 
ee  demi  la  preuve  pouvait  eire  réciamée  en  toni 
iempe.  Verdam   gist,   dat  er  moet  gelezen  worden 

Senutte;  inderdaad,  de  gelijkvormigheid  tueschen 
e  lettere  m,  n,  u  en  i  in  de  oude  geschriften  is 
zoo  groot,  dat  de  afschrijver  er  lichtelijk  door  mis- 
leid  wordt,  en  dit  zal  hier  wel  bet  geval  wezen. 
Wij  zullen  op  het  w.  obnutte  zien,  dat  het  de  oblatio 
is :  de  opdracht  van  zijnen  persoon  aan  eenen  heilige, 
met  betaling  van  eenen  cijns  of  verrichting  van 
eenen  dienst.  ||  Dit  behoort  al  toe  den  voors.  leene 
van  Nevele,  en  andere  manieren  [nl  soorten,  punten, 
profyten],  die  staen  te  mijns  heeren  zekeren  ghe- 
mitte,  eenighe  en  vele  persoonen  staende  ten  twee 
penn.  tsjaers,  te  zes  pennijnghen  ten  huwelicke,  eü 
te  twaelf  pennjnghen  ter  doot.  £n  een  ander  ma- 
nier van  vele  lieden,  die  staen  ten  voors.  ghemitte 
te  vyf  scheliynghen  par.  ten  huwelijcke,  eü  te  vijf 
sohellinghen  par.  ter  doot,  of  min  of  meer,  al  dit 
alzoo  ghecostumeert  es;  welcke  ghemitten  men  voor 
mijns  heeren  wet  van  Nevele ,  ten  casteele  te  Nevele 
tooghen  moet,  up  dat  mijn  heero  wille.  Ds  Pb.  en 
Bb.  YI.  NeveU,  31  (1387).  Dat  alle  deghene,  die 
nu  sijn  en  hiemaer  wesen  sullen,  die  onder  ons  in 
den  voorsejden  Weert  nu  wonen,  ofte  in  toe- 
oommende  tyden  zullen  wonen  ofte  nederslaen ,  van- 
wanen  sy  zyn  oft  commen  sullen,  te  lande  ofte  te 
waterb,  en  ten  goede  ghemitte  staen  ofte  vrij  sijn, 
zullen  vry  bliven.  En  andre,  die  negheene  vrijheit 
pfte  goet  ghemitte  betoeghen  en  moghen,  also  zij 
■culdich  zijn  te  doene,  op  dat  sij  commen  ghesont, 
gaende  en  staende,  voor  onsen  bailliu  en  scepenen 
van  onsen  heerscape  van  den  Weerde  voorseit,  en 
zys  daer  begheeren  orcondelike,  sullen  staen  ter 
bester  haven  en  oateyle,  dat  naer  hem  bliven  sal, 
huteghenomen  bastaerden  en  ghereohtendienstlieden, 
dewelke  by  desen  niet  ghevriet  en  zullen  zyn. 
Oork,  20  aug.  1400,  Aftvhafjing  der  liffeigensehap 
door  den  abt  v.  St-Baaft,  Vod.  Mum.  'I V ,  216. 
GE  MME,  zn.  JSdelsieeUy  fr.  pierre  gemme.  j|  Godt 

Cet  di,  [nl.  Sinte  Kathryn],  gemme  der  claer- 
b,  geiyc  den  carbonkel.  Hondert  merk.  99. 

GEMOEDE  (Gemuede),  zn.  o.  1)  Mv.  gemoeden, 
thans  gemoederen.  Geest,  ziel,  fr.  esprit,  Ame. 
II  GheUjck  er  diveersche  dooden  zyn ,  . .  zoo  zynder 
000  vele  diveersche  zinnen,  opinien  en  -wrstanden; 
COC  mede  diveersche  ghemoeden ,  deen  staut,  dauder 
vervaert,  deen  verhert,  dander  weeck  eü  sacht- 
moedicb.  Ber.  tijden  ^  II,  250. 

2)  Bevrediging,  fr.  apaisemeni ,  eonfentement,  jj  Om 
den  tseens,  die  voere  ghenoemt  es,  jaerlycs  ver- 
gouden  te  sine  in  Palmesondaghe,  ofte  dsabs  ents 
oonvents  ghemuede  derave.  Oork.  Mei  1290.  Die 
banlino  es  van  lx  ponden,  van  wonden,  wy,  no 
niemene  van  onsen  halven,  ne  moghenne  laten  ghe- 
doen  [nl.  eene  schikking  maken,  composer']  jeghens 
ons,  hjne  hebbe  teersten  sclaghera  ghemoede.  C 
V.  Oent,  Qr.  eh.  1297,  a.  20. 

8)  Tevredenheid,  genoegen,  fr.  saiisfaciionf  con- 
ieniement.  ||  Tote  aen  dier  stont  dat  wy  hen  eenen 
andren  wech  te  haeren  goede  te  comene  hebben 
bewyst,  ofte  hare  goet,  dat  daer  gelegen  es,  te 


haeren  gemuede  hebben  vercregen.  Oork.  16  juni 
1324,  Brab.  Teesten  nr  140.  Hebben  verkent  eü 
verliit  dat  der  [nl.  de  heer]  Jan  van  Hale , . .  en 
miin  her  Bymoen,  sün  zone,  hemlieden  [nl.  de 
schepenen]  ghemoet  hebben  soffisanteldEe  en  ghe- 
nouch  ghedaen  alse  van  den  twee  ondert  lib.  tsiaers. 
Db  Potteb,  8ee.  cmrt.  64  (1327).  So  wie  dat  goet 
innebrinct  dat  zoenghelt  [nl.  accijs]  sculdech  es.., 
dat  hi  dat  goet  uten  scepe  niet  en  doe . . ,  no , . , 
hine  hebben  der  pachters  ghemoede.  De  Paüw, 
Vgb.  28  (1338);  it.  115,  129,  130.  It.  Ann.  d'areh. 
1856,  blz.  495;  MabItobz,  293. 

^y  Inunlliging,  toestemming,  fr.  eonsentemeniy  agr4- 
ment.  \\  Wanneer  de  vrede  uut  sal  gaen,  dieghene 
die  mesdadich  es  en  die  vrede  heift  ghegheven, 
sal  comen  op  die  marct ,  op  dat  hi  sheren  ghemoede 
ocht  gheleyde  heift  van  dier  mesdaet,  vor  den 
rechtere  eü  vore  twee  scepenen.  Kb.  v.  Ani».  a. 
22.  It.  C.  V.  Antw.  1545,  ix,  15;  C.  v.  Brugge, 
II,  43;  C.  V.  Deurne,  xi,  194;  C.  e.  Casierleey 
I,  41,  III,  2;  Collatie,  166  (ghemoedt). 

GEMOEDEN,  bw.  Voldoen,  tevreden  stalen,  fr. 
saiisfaire,  eontenier.  \\  Doutste  broeder  sal  hebben 
de  montzoene , . .  daemaer  sal  hi  hebben  tfierendeel 
ute  eiken  vierendeele  van  den  vieren,  eü  daeraf 
moet  hi  ghemoeden  sine  broedere,  op  dat  hise 
heeft,  eiken  sine  groette.  C.  v.  Auden.  2<te  d. 
33  (1324).  Alle  deghene  die  tachter  syn  den  pachters 
van  den  wine,  dat  sy  hemlieden  ghemoeden  en 
ghenouch  doen  binnen  derden  daghe,  ofte  dat  sy 
gaen  in  sammans.  de  Pauw,   Vgb.  9  (1337); it.  16. 

GEMOEDEN  (Gemuden,  ghemouden),  bw.  Oni- 
moeten y  aantreffen,  fr.  renconirer,  trouner.  \\  De 
oapiteyoen  Piles,  Pardaillan, . .  wierden  ghesleept 
lancx  de  straten  van  der  stadt,  mitgaders  den  mar- 
quis  van  Betz  en  diversche  andere  edelmannen, 
die  men  conste  ghemuden  van  dier  sorte  oft  oon- 
juratie.  Piot,  Chron.  419.  Alle  de  soepen  die  zy 
consten  ghemouden  smeten  dezelve  vul  van  alder- 
ande  goet ,  twelck  ghevoert  wiert  naer  Antwerp.  433. 

GEMOET,  zn.  o.  1)  Het  te  gemoetgaan ,  fr.  aeOon 
d^ aller  cL  la  rencontre,  d' aller  au-devani.  ||  In  dit 
zelve  jaer  [1539],  den  xvy  novembre,  waeren  ont- 
boden de  dry  leden  van  Ghent  mette  notabelen, 
omme  te  hooren  lesen  de  requeste  ofte  supplicatie, 
den  keyser  te  presenteren  in  zijn  ghemoet,  als  hy 
binnen  zynen  lande  van  herwaerts  overe  gheoommen 
waere.  de  Potteb,  127. 

2)  Toevallige  ontmoeting  van  een  voorwerp  in 
eenen  val,  fr.  rencontre  f oriuite  d'un  otjei  dans  une 
eh4ie.  ||  Ès  hy..,  ter  veiusteren  uut  ghevallen  up 
straete  by  schoonen  daeghe,  hebbende  tghemoet 
onderweghe  van  zeker  openstaande  duere  van  een 
ander  veinstere,  daerup  hy  zyn  been  brack.  'Tr. 
marit.  I,  151. 

3)  Eener  stad.  Bespringing,  bestorming,  fr.  aüO' 
que,  assaui  {d^une  ville).  ||  Ontrent  den  noene  zo 
quamen  zy  al  lanox  den  water  an  en  deden  een 
fel  ghemoet  up  de  steide  eü  eenen  starken  stoorem. 
Ol.  y.  Dixhfde,  26.  Die  van  Geneven...  maeoten 
haer  ghereet  om  den  storm  te  wederstaae . . ,  men 
vreesde  voor  een  hert  ghemoet.  Ber.  tijden,  iii,  5. 
Doe  quamen  zy . . .  up  eene  tyd  an  allen  canten 
de  steide  bestryden  en  stormen,  eü  dat  was  tvree- 
selicste  ghemoet  dat  men  ghesien  heift,  en  dat 
gheduerde  wel  drie  hueren  of  viere.  Ib.  18. 

4)  Van  proces-stukken.  Syn  ge  moet  er  van 
hebben.  Die  onder  oogen  krijgen  en  wederleggen, 
fr.  avoir  inspedion  {de  pièces  de  procédure)  et  les 
réfuier.  jjAlsoo  het  dickwils  ghebeurt,  dat  partyen 
by  hunne  secrete  proceduren  van  duplicque,  qua- 


GEK. 


GEÏ^. 


485 


dnplique,  aolutien  en  andere ,  waermede  de  saeoken 
Tallen  in  't  advys,  ofte  in  reghte,  commen  te  voe- 
ghen Bekere  bescheeden  ofte  overleggen  daerop  den 
reghter,  mits  partje  daerjeghens  syn  ghemoet  niet 
en  heeft  ghehadt,  niet  en  can  recht  doen,.,  soo 
worden . . .  alle  clercquen  belast  van ,  als  wan  neer 
Bj  van  noode  hebben . . »  by  secrete  schrifture  em- 
ploy  te  maecken  van  eenighe  bescheeden  ofte  andere 
overlegghen,  die  alvooren  ter  inspectie  van  partije 
te  dienen  apitd  acia,  C,  ttad  Br%gge  ^11  ^  705(1761). 
GEMOETEN,  bw.  1)  Ontmoeten,  fr.  renoontrer, 
II  Soe  men  meer  te  doen  heeft  in  deser  weerelt, 
toe  men  meer  belets  en  tegenspoet  gemoet.  Y.  d. 
Tav.  374  v<^.  fiy  also  dat  se  yement  van  der  voors. 
neeringhen  ghemoette  sonder  haer  abyt  boven  an 
te  hebbene,  dat  ware  up  de  verbuert-e  van  eenen 
grooten.  db  Pottbb,  Sec.  cart.  146,  Tijkioevers- 
gcuihuisj  1486.  Dat  voortan  niemandt  van  onzen 
ondersaten,  ter  seewaert  [/.  zeevaertj  zijnde  en 
eenighe  andere  scepen  aldaer  ghemoetende , . .  en 
sal  moghen  tprinoipael  vaenkin  van  onse  wapenen, 
op  tschip  wesende,  uut  synen  plaetsen  weren  oft 
afnemen.  FL  o.  VI.  29  febr.  1549,  a.  31,  I,  378. 

2)  T^enepreken^  fr.  eontredire.  \\  In  Bochouter- 
ambocht.  Yan  dat  Piet«r  de  Busere  ghewyst  was 
in  X  Ib.,  omme  dat  hy  tvonnesse  van  scepenen 
ghemoet  soude  hebben.  Ontfaen  van  myns.  heren 
deele  vj  Ib.  ziij  s.  iiij  d.  Bek.  bdljuwt.  Qent,  rol 
1723  (1372). 

3)  Strijdig  zijn  met  ffr.  Ure  contraire  è,  en  oppo- 
eition  avee.  ||  Want  .lettel  yement  die  van  buten 
inquam,  syn  porterscip  liet  bliken  v<5<5r  dat  hy 
eenich  fait  ghedaen  hadde,  of  wat  gaens  jeghen 
zine  gheburen  van  buten;  't  welcke  fraudelic  en 
bedrieghelic  was  in  hem  selven  en  ooc  ghemoetende 
den  vorseiden  privilege.  C.  v.  CUnt,  I,  609  (1431). 

4)  Yan  responsiven.  Elkander  gemoeten. 
Hik,  fegentpreken,  fr.  {dee  écrUures  responeives)  se 
eontredire.  ||  Het  z\jn  veel  artikelen,  die  niet  res- 
ponsible  en  zijn,  te  weten  rediten,  daerop  eens 
geantwoort  is,  artioulen  die  contrarie  z^n  en  mal- 
eanderen  gemoeten,  oft  die  impertinent  zijn  en 
niet  en  releveren , . .  Wiel akt  ,  Fnmt.  dv.  t.  y , 
c.  35,  a.  6. 

5)  Gemoet  geven.  Behulpzaam  zijn,  fr.donner 
aide  et  astistance.  \\  Den  bailliu  en  schoutteten 
gheven  elckanderen  ghemoet  t'haerlieder  ezploicten 
m  nootzakelick  belet  ofte  absentie  van  den  anderen. 
C.  o.  Belle,  i,  5. 

GEMOGEN,  deelw.  v.  mogen,  met  een  on- 
ffunstig  byw..  Lijden  j  verdragen  (eenen  persoon), 
n.  (aoeo  un  ode,  défacorable)  touff'rir,  supporter, — 
emoi^  qq.  en  avertion.  ||  Hoewel  dat  broeder  Jan 
Yanderhaghen  en  desen  Jesu\jt  gheleerde  mannen 
waren,  nochtans  waren  zij  qualic  ghemoghen  van 
de  ghuesghezinde.  Ber,  tijden,  II,  122;  it. IY,67. 

GENAGHTE,  GENECHTE,  zn.  o.  Beehtdag, 
dag  va/n  terecktzUting  ^  ft,  jour  d'audience ,  Jour  de 
pdaie.  Zie  dach  3).  Ook  dingdaoh,  recht- 
dach,  dach  van  rechte,  vierschaer.  ||  In 
den  hoven  subalterne,  wesende  onder  den  raidt 
voirs.,  wordden  die  daigingen  gedaen  nae  de  ge- 
woente  van  hueren  bancken,  en  wordden  gemeyn- 
lyc  die  daiginge  gedaen  en  die  genechten  gehouden: 
in  civilen  saken  [van]  zv  daigen  in  xv  daigen;  in 
criminelen  saken,  van  iy  daigen  te  i\j  daigen,  en 
oec  van  xv  daigen  tot  xv  daigen;  in  cas  reael, 
van  ZT  daigen  tot  xv  daigen;  in  cas  feodael,  van 
zv  daigen  tot  zv  daigen.  y.  d.  Tav.  7.  Het  ordi- 
naris  ghenecht  wordt  ghehouden  des  donderdaechs, 
yan  vierthien  tot  vierthien  daeghen,  en  wordt  tot 


elcken  sondaghe  vódr  het  ghenecht,  den  voloke, 
meest  vergadert  zijnde ,  bij  den  vorster  aldaer  ghe- 
boden.  C7.  «.  CkuterUe,  i,  1.  Men  is  aldaer  ghe- 
woonlrjck  tghenecht  te  houden  en  't  recht  te  be- 
sitten  bij  den  schouteth  en  seven  schepenen,  offc 
ten  minsten  metten  meestendeel  van  hen.  Ib.  a.  2. 
Omme  tvoors.  ghenecht  te  houden,  moeten,  ten 
daghe  dienende,  den  schouteth,  scepenen,  secre- 
taais  en  procureurs  bereedt  zyn  om  te  beghinnen 
ten  neghen  uren  v<5<5r  den  noene  precies,  a.  6.  £n 
en  besit  men  't  ghenecht  niet  langher  dan  tot  twelf 
uren  des  middaghs  incluljs.  a,  8.  Een  poirtere  van 
Dyest,  van  denwelken  yeman  hem  beclaecht,  die 
en  is  nyet  sculdich  tantwerdene  bynen  drie  ge- 
nachten.  K.  V.  Dieet,  1228,  a.  11;  Lat.  tekst  inft-a 
tres  quindenas.  Dat  voir  ons  comen  is  op  een  ge- 
necht  tSanthoven  in  volder  vierscharen . . .  Bekenk.  v, 
Brab.  reg.  132  f9,  90  v^.,  15<i«  E.  Soo  verre  de 
beschrevene  ten  naestvolgenden  geneohte  oft  recht- 
daghe  nyet  en  compt  on  compareert,  soo  verclae- 
ren...  C,  leenhof  v,  Meehelen,  i,  6.  Het  jaer 
gepasseert  sijnde,  komt  de  voorschreve  partije  we- 
derom ter  vierschare  oft  ghenecht , . .  tot  voorda- 
ghen in  't  naerjaer,  van  gheneohtdaghe  tot  ghe- 
nechtdaghe , . .  Ö.  o.  Motl,  a.  77.  Men  houdt  ghe- 
nachte  en  vierschaere  het  donderdaeghs ,  van  ziiy 
tot  xiiij;  en  soo  die  viel  op  eenen  heijlighen  dagh, 
sal  den  dinghdagh  continueren  op  tsanderdaeghs. 
C.  ü.  Edingen,  Stijl,  8.  —  Dat  de  kerck-  en  H. 
Geestmeesters  jaerelijcks  ter  plaetse  van  'tGenecht, 
geene  herbergh.  wesende ,  rekeninghe  sullen  moeten 
doen.  PI,  17.  Brab.  24  jan.  1713,  a.  4.  —  In  Z.- 
Brab.  heet  men  het  gemeentehuis  doorgaans  nog  het 
Geneohtenhuis,  —  De  genaohte  vermeld 
onder  Go  uw  ge  ding,  citaat  van  1219:  usque  ad 
generale  placUum,  quod  dicitur  gaudinghe  et  usque 
ad  replioationem  ejusdem^  que  dieiiur  genaohte,  is 
voor  ODS:  de  hervatting,  de  resumptie  van  alle  de 
overtredingen  door  het  gouwgeding  aan  het  licht 
gekomen.  Inderdaad,  de  Ord,  van  de  schepenen 
van  Aalst  „op  de  dinghedaghen  en  op  het  jaerlycx 
oestkuer  van  sinte  Baeisd^phe»  ^*  27  apr.  1415," 
zegt,  a.  13,  na  het  houden  der  keur,  en  na  eene 
oproeping  van  de  aldaar  niet  versohenen  personen 
voor  den  volgenden  maandas:  ||  „Eü  dan  verga- 
deren scepenen  en  sluuten  St^  zy  vonden  hebben, 
als  zy,  ten  bevele  van  den  bailliu,  by  den  meyere 

Shemaent  zyn;  dat  pleght  dickent  te  zyne  sdysen- 
aechs  daemaer  volghende."  Ziedaar  wel  de  be* 
doelde  obkachtb.  —  Eene  gansch  bijzondere  bet.  had 
het  w.  genaohte  in  de  werkplaatsen  der  Yrije- 
munters  van  Brabant:  een  zoon  en  een  kleinzoon 
van  een  munter,  „muntersknaap"  zijnde,  was  be- 
voorrecht tot  de  opengelatene  plaats  van  zyn  vader 
of  grootvader,  zonder  andere  „formaliteit"  dan  de 
„ambachtsproef;  maar  de  zy  verwante  moest,  boven- 
dien, z\jne  aanspraak  op  het  lediggevallen  „fornuis" 
tegen  alle  tegenspraak  wettigen  door  het  beleggen 
van  drie  veertiendaagsche  genachten,  eene  soort 
van  gerechtelijk  onderzoek,  van  rechtszitting.  ||  Alle 
cnapen,  hebbende  plaetse  nytter  syde  verstorven  van 
heuren  vrinden  en  magen,  syn  gehouden  te  doen 
setten  heure  genechten,  te  weten  binnen  de  munte 
op  elck'  van  de  forneysen  in  de  muntcamer,  van 
ziiij  dagen  tot  zii(j  dagen,  drymael,  by  den  provost, 
[l.  de  provosten  ,J  die  seggen :  N.  N.  die  doet  setten 
syn  *genechten  op  de  plaetse  ofb  stadt  [van]  N. 
N.,  sifflyvige;  dat  is  deerste  genechte;  binnen  ziig 
dagen  daemaer  te  seggene  als  voor,  van  fomeyse 
tot  fomeyse;  dit  [dits  ?]  syn  tweede  genechte;  en  zii\j 
dagen   daemaer,   als  vore  seggende;   dit  syn  syn 

61 


^ 


GEN. 


ÖER 


derde  ge&eohten;  dwelck  tsaemen  moeten  syn  ses 
weken;  en  tBelve  moet  eent  en  vooral  gedaen 
■yn,  aleer  hy  mach  TOorts  procederen  op  syn  proeve 
doende:  en  soo  verre  iemandt  hem  daertegen  sonde 
willen  opponeren  oft  partye  maecken,  die  ie  ge- 
houden dat  te  intenteren  binnen  den  voors.  eeeae 
weken.»  op  te  pene  yan ,  deeelve  genaohten  over- 
streken  en  de  proeve  gedaen  synde,  daeraf  te  syn 
en  te  blyven  versteken.  —  Item,  dat  alle  onapen 
van  vaders  en  grootvaders,  willende  die  stadt  ol't 
plaetse  van  heure  vader  oft  grootvader  bewercken , 
nyet  en  syn  gehouden  ofk  verbonden  eenige  ge- 
nachten  te  hondene  oft  doen  houden.  —  Item,  al- 
aulcken  knape  als  voors.  is,  syn  genachten  gedxpi- 
reert  synde,  en  nyet  eer,  en  oock  die  pretendeert 
op  syns  vaders  of  grootvaders  plaetse  te  wercken , 
die  moeten  geven  des  daegs  te  vooren  den  pro- 
voisten,  eer  die  heure  preuve  sullen  mogen  be- 
ginnen, oft  aldaer  die  provost  syn  silrer  sal  mogen 
ont£uigen,  seven  pondt  bruijnslachte  {l,  Brusael- 
aohter),  naer  uytwijsen  der  privilegiën,  daer  men 
na  ter  tyt  van  betaelt  in  gelde  thien  Bijnsch  gul- 
dens en  acht  sts,  en  vier  sts  voor  t'registrerene  te 
boecke.  O.  d.  Mwnter»  im  Brab,  e.  1565,  a.  18, 
19,  20.  —  Gasthuis  genecht.  Buitengewone 
tecktdag,  fr  j<mr  de  plaid  extraordinaire,  ||  De 
vonnissen  ghiewesen  buyten  den  ghewoonelijcken 
dinghhuys  sQn  nul  en  machteloos,  tenware  ghe- 
sohiet  op  extraordinarise  rechtdagen,  ghenaempt 
aasthuysgenecht,  van  derden  dagh  tot  derden 
daghe,  met  consent  van  partijen  hun  saken  alsoo 
dravende,  is  \l.  sijn]  van  weerden.  C.  e.  Bauael^  12.  — 
Lantgeneoht.  De  gewone  reehitzitting  of  pleiidagy 
fr.  ïe  jewr  de  iéance  ou  plaid  ordinaire,  ||  dLandtghe- 
neehte  neemt  sijn  beginsel  en  loop  alle  jaeren  op 
*t  voechtgedinghe ,  voor  noene, . .  hebbende  alsoo  't 
gheheel  jaer  lanck  cours ,  van  vierthien  daeghen  te 
vierthien  daeghen.  C,  v.  MerentaU^  n,  1.  It.  C. 
f,der  vrijheifdt  én  lamde'^  v.  G-heel  ^  i,  1 ;  het  ordi- 
naris  lantghenechte.  —  Genachte  vangedeele. 
BeekieeiiHng  ter  zake  ftan  hoedeleeheiding  ^  fr.  ê4anee 
de  jueüee  au  ntfet  du  partage  d^une  êueeession.  Zie 
BAVCK  4).  II  So  wie  van  den  ghedeele  die  beghert 
an  de  Wet  ghenaehten  van  ghedeele,  de  amman 
en  drie  van  dengenen  diere  up  te  wisene  hebben, 
syn  seuldeoh  ghenachten  van  ghedeele  te  iii  vier- 
tien  nachten  te  lecghene  ter  hersteden,  en  tvierde 
ghenaohte  ter  stede  daer  deghene  sitten  diere  af 
te  wisene  hebben,  in  thuus,  ten  naeeten  ghedinghe. 
C.  e.  Gemi,  Or,  ek,  v.  1297,  a.  101.  Zo  wie  ghe- 
nachte  van  ghedeele  legghen  wille  van  eenighen 
starfhuyse,  hy  es,  alvoren,  schuldich  te  stel- 
lene . . .  goeden  souiBsanten  zekeren.  C.  v,  Aalii , 
Orig,  XXVI,  a.  1.  Zoo  wanneer  yemant  eenioh 
recht  pretendeert  thebbene  in  een  poortelick  steerf- 
hnus,  ofte  d*hoirs  andereins  in  huerlieder  successie 
beledt  van  voortganghe  doet,  soo  vermach  den 
handere  ofte  haudderigghe ,  ofte  yemant  van  de 
hoirs,  t'selve  sterf  huus  in  purge  en  ghenachto  te 
legghene  voor  schepenen  van  Audenaerde  in  ghe- 
bennen  vierschaere.  C.  o.  Auden.  xxi,  1.  —  Ge- 
nachte  van  gratie  —  van  nootsake.  Vierde 
em  laaieie  ierm^  in  eene  reekfzaak,  fr.  quatrième 
ei  demier  terme  dane  un  proeèe,  ||  Soo  procedeert 
men...  op  de  leengoeden . . .  by  leen  vinder  en  twee 
mannen  van  leene,  en  dat  voor  *t eerste,  tweede 
en  derde  ghenechte  van  rechten,  efi  *t vierde  van 
gratiën.  O.  leenk.  e.  Brab,  1570,  a.  49;  Christyn 
em  graüa.  It.  C.  leenk.  v.  Dieet,  1618,  8t^,  a. 
9*  —  Men  zegde  ook  van  'tvierde:  oVer  recht 
(«I.   boven  recht],"  C.  e.  Jutiw,  1545,  l,  5;  Ce. 


SUmUkooen,  1570,  xtii,  4.  Kh.  e.  Dieet,  B  13;  C, 

0.  Edingen,  zi,  1:  de  vierde  ghenachto  van  noot- 
saeken  ofte  ex  abundanti. 

OENACHTË-BOECKEN,  zn.  Kempeheere  ver- 
meldt onder  de  archieven  der  vrijheid  Montonaken: 
28.  De  Genachten  —  of  Bolleboeken,  ook 
Protocollen  genaamd  {Montenaken  I,  13).  Be- 
gieten der  rechtsgedingen  y  fr.  regietree  aux  proeS^ 
dmree. 

GENACHTEN,  bw.  In  rechten  hetreicken,  fr. 
attraire  en  justice.  \\  De  voirs.  genachtinghe  gedaen 
zynde  in  der  manieren  als  hierboeven  staet  ge- 
schreven, soo  verseuckt  parthie  aen  den  heer  stadt- 
houder  dach  van  recht  gelimiteert  [te]  hebben,  om  in 
de  possessie  der  voirs.  goederen,  dye  alsoe  genaeht 
zijn,  gestelt  te  woerden.  C  leenh.  v.  Limburg,  12. 

GENACHTING,  zn.  v.  BechttxiiHng ,  fr.  jour 
d'audience  ou  de  plaid,  \\  Om  ter  naester  genach- 
tinge  te  komen  sien  procederen  tot  aenwysingen  van 
den  betreden  [nl,  in  beslag  genomen]  grondt.  C. 
leenhof,  v.  Valkenburg,  8t^,  1631,  a.  42.  Op  de 
vierde  alsdan  volgende  genachtinge.  Ib.  a.  44.  It. 
C,  gr.  Loon,  II,  C,  e.  Beekheim^  i,  5,  6,  7, 
LITI,  1;  Ce.  Maaetriehtf  1665,  xxiii,  1,  3.  Zie 

ook  ASNSABL,   AEKSLABN  2),  COVTDACH,   OKTSLAXIT. 

GENADE,  zn.  v.  Genade  doen  van.  Kwi^- 
teheiden,  tt,  faire  grdee  de.  ||  Alse  van  den  groet- 
tone,  soe  wat  dat  de  chaerter  noemt  en  groet, 
dat  sal  ghegroet  bliven,  en  dairaf  mach  de  heer 
genade  doen  van  sinen  dele.  A.  Wautebb,  Bnv. 

1,  226,  oork.  2  jan.  1335,  bemiddeling  Qaaebeek 
§  Walcourt,  —  Te  genade(n)  worden,  nl,  aan 
de  gezondheid.  Goed  doen,  ir.  faire  du  bien  (è  la 
êanü).  II  Laet  bloet  geme  an  der  adere,  dat  werdt 
di  al  te  ghenaden.  Gczondheideleer  1252,  ApriL 

GENADICHEIT  (Genadechede) ,  zn  v.  1).  Als 
eigenschap  van  Gtod,  Genade,  fr.  {comme  aitribut 
divin)  grdee.  \\  Ie  Jan,  bi  der  ghenadecheden  van 
onsen  Here,  abdt  van  Sente-Pieters  van  Ghent. 
Oork.  29  oct.  1294. 

2)  Als  menschelijke  eigenschap.  Genade,  goed- 
gunstigheid, fr.  (comme  vertu  hmmaine)  bienveiUanee, 
faveur,  ||  Omme.. .  de  edele  gracie  en  ghenadicheid 
van  onsen  gheduch ton  prince  toghecrighene.  Tpriana, 
VII,  474  (1381). 

GENAKEN,  gsvsksv  (Geneeken),  ow.,  met 
eenen  3en  naamval.  1)  Aanraken  ^  fr.  toucher,  ||  lek 
sweere  by  Godt  almachtich,  den  Vader,  den  Bone 
en  den  Heylighen  Gheest,  op  Zijn  heylich  Bvan- 
gelium ,  oft  op  't  omyce ,  't  welck  ick  met  mijnder 
handt  ghenake.  O,  crim,  5  juli  1570,  Eed, 

2)  Naderen y  nabij  komen,  fr.  approeher  de,  \\  Zoe, 
wij  neempt  orloff  zijn  beteringe  te  doen, .  hij  sal  doen 
zijn  beteringe  van  daghe  tot  daghe,  zonder  boesheit 
[nl,  ai^Iist],  en  en  sal  nijt  moghen  geneeken  der 
stadt,..  op  een  m\jle  nae,  hij  en  hebbe  gedaen 
zijn  voersc.  bevart.  K,  e.  St, 'Truiden  1366,  a.  65. 
Soedat  t water  dat  in  de  voors.  gote  comen  zal,  eoe 
vallen  zal,  alse  dat  den  vors.  weghe  en  der  poerten 
des  vors.  heren  Daneels,  aldaer  gheleghen,  niet 
scaden  nocht  geneeken  en  sal  in  gheenre  voeghen: 
Godeh.  Brussel,  H  113,  Schep.  t.  Brussel,  1367. 
Geen  tovereers,  oft  andere,  die  den  duvel  sacrificie 
doen,  en  is  men  niet  (sic)  sculdich  te  ontfiangen 
int  geselscap  oft  conversacie  van  anderen  menschen, 
noch  den  (M)rpel  van  iemento  huyse  te  laten  gena- 
ken. V.  D.  Tat.  78. 

3)  De  hand  legnen  aam,  fr.  mettre  la  «tcmi  è, 
II  De  voirsc.  hantsettinge  eii  mainmiee  sal  h(j  [nl. 
de  executeur]  cundigen  den  gecondempneerden,  hem 
verbiedende  die  niet  meer  in  enniger  manieren  te 


OEN. 


GEN. 


489 


geseelren  nooh  te  gebroyeken.  T.  d.  Tav.  897  t^. 

4)  Amufréken  in  reeÜen,  fr.  aUraire  e»  juiticê, 
II  Zonder  wettelyc  yennét  csn  de  beeve  Tan  sulcken 
dinghen  synen  msn  niet  ghenftken.  Jug,  feud.  FL 
têt,  c.  24.  En  alle  andere  saken  dairaf  men  hem 
sonde  willen  tyden,  aenspreeken  ende  geneeken. 
V.  D.  Tat.  179  T« 

5)  Otwordmt,  ter  hinul  kamen,  fr.  parvenir,  vênir 
•»  la  paaiêttwn,  ||  Op  dat  alle  minsohen  honre 
[I.  honre,  of  huere]  achont  [nJ.  schuldYordering] 
altyta  geneken  mach,.,  soe  eest  geordineert, . . 
K.  V.  SL-Druidên,  1411,  a.  11. 

GENAME,  OKVim,  bn.  Aan^naam,  lieftaUg, 
fr.  agrMHêy  affable.  Kil.  Ghenaem,  Ghenae- 
migh,  aenghenaem.  ||  Wairom  Eoe  eiet,  dat  wy^ 
deeen  aengesien,  houdende  dat  Gode  van  hemelrike 
genome  ie  dat  wy  ons  ynegen  en  geven  totter  ter^ 
meerderingen  van  den  godliken  dienste.  JEtekenk.  o. 
JSrab.  reg.  185,  £>  88  ▼«,  einde  15da  B.  Voor  ag- 
greable  en  gheneme  hebben.  Ib.  reg.  186  P  169 
(1602).  Dengeenen  dyen  de  injurie  geneme  is  en 
niet  Vonwillen,  dyen  wort  geen  injarie  noch  aroh 
gedaen.  T.  d.  Tat.  85  t*.  Dairomme  'selen  die 
commissarissen  hen  wachten,  als  die  getuygen  voir 
hen  comen,  dat  xij  die  niet  en  Terreeren  met  strangen, 
rypen  [nl.  sturen]  woorden  oft  manieren ,  mair  selen 
hen  geneme  thoenen  en  saohtmoedich  ten  getuygen. 
Ib  866.  Des  wy  danckelick  en  Toir  seer  geneeme 
hebben.  Brief  kmir  e.  JÜBgty  5  mei  1521.  —  Daer- 
aen  ghy  ons  genamen  dienst  doen  sult,  dien  wy 
gedenoken  sullen  alst  te  passé  commen  sal.  ld.  18 
april  1528.  It.  C  e.  San^AoMfi,  WeetkiMner  (slot). 

aENECHTACHTTCHT.deelw.  Ox»rU\qdxnttc^ 
ten,  fr.  convaineu.  ||  Dat  alle  die  keuren  en  breucken 
kommende  yan  dengheenen  die  ghenechtachtight 
sullen  bcTonden  sijn  yan  bendighe  wonden,  die 
ghesteken  oft  gheslaeghen  sullen  sijn,  mitsgaders  yan 
alle  andere  yeohtachtighe  stucken,  hetsy  die  eenen 
anderen  heyt  lieghen,  oft  met  yuysten  slaet,  dat 
die  keuren  daeraf  kommende  sullen  gheheelijck 
staen  en  kommen  tot  myns  Heeren  prouffijt ,  hetsy 
yan  ses  oft  yan  dry  ponden.  Landek.  Meffên,  1527, 

a.  8.   Vgl.   ÜITOBKACHTXV. 

GENEERËN,  wdk.  wkw.  Hem  generen  (mei, 
ook  aan).  1)  Sen  ttmbaeht,  een  beroep  uitoefenen,  emtên 
handel  drijven  voor  feijn  leveneonderhoudy  fr.  exereer 
un  mMierj  une  profeeeion^  f€ure  nn  eommerce  pour 
sa  enbeieiamoe.  Kil.  a/netme  Gheneeren,  neeren, 
Onaetmn  faeere  —  Vietum  qnemiare.  8e  nowrrir, 
ê'oeenper  è  gaigner  les  deepens.  ||  Dewelke  pointe 
wi  ghebieden  hem  allen  te  houd^ne,  die  int  dorp 
wonende  sin,  ofte  wonen ' sullen ,  die  hem  an  de 
parmentrie  sullen  gheneren.  Oork.  27  oot.  1280. 
Hen  met  hout  geneirende.  C.  v.  d.  Kiel,  z,  12. 
Itw  O.  V.  Dettme  1612,  a.  248.  Met  den  korenhandel. 
C,  V,  Oenty  II,  202.  Met  het  bewerken  der  lakens. 
C.  V.  Brussel,  1570,  a.  19.  Hem  geneirende  met 
hoppe.  O.  P.-B.  autr.  1  sept.  1717,  III,  74.  Dat 
geene  hackers,  brouwers,  melders,  ofte  andere  hun 
generende  met  den  koophandel  oft  consumptie  yan 
graen,  en  sullen  mogen  koopen  oft  yeylen  eenigh 
graen...  y<5<5r  10  uren.  O.  magietr,  v.  Loven,  1785, 
blz.    2.   Dat  geene   groenyrouwen  oft  andere  hun 

Snerende  met  het  yerkoopen  yan  groen.  Ib.  8. 
ie  sich  daegelic  metter  pennen  genieren.  O.  e. 
Maaeêrifiki^  497.  Dit  es  dat  dontCsngers  ontfaen 
hebben  desen  jaere  yan  denghenen  die  hem  ghe- 
neren met  haren  gelde,  780  lib.  Stadtték,  ^nt, 
1888,  I,  268.  (Dit  doelt  waarschijnlijk  op  de  wis- 
selaars). 

Toornen  in  sffn  levenêonderkoudf  fr.  pourvoir 


è  sa  êwètiêtaaee.  ||  ZQn  die  kynderen  al  ge^maai- 
cipeert  en  uuyter  plicht  geweest  yan  yader  efi  yan 
moeder,  soe  zyn  zQ  souldich  tsamen  te  confereren  efi 
ter  deelingen  inne  te  brengen  sola  bonaprofeticia  («te), 
dats  alleene  tgeene  des  hen  yader  e&  moeder  te 
yoiren  gegeyen  hadden  te  huwelyc,  oft  anders  yoir 
ewech  hiMlden,  om  hen  dairmede  te  geneeren  oft 
onderhouden.  Y.  d.  Tat.  226.  Dat  si  out  efi  orano 
en  onmechtech  ware ,  en  dat  si  hare  niet  gheneren 
en  conste,  en  dat  si  ghebrec  hadde  yan  muren  no- 
dorst.  Oork,  18  mei  1868.  Zie  ook  &ib&bok  18  d). 
Babanwen  int  sehyn  yan  cryghsUeden,  efi  andere 
yagabonden , . .  hemlieden  als  lediohganghers  •  • »  op 
de  eterie  en  rabauwerie  gheneerende.  PI.  e.  VI, 
15  juni  1556,  a.  12,  I,  83.  Waermede  hemlieden 
sulcke  gheneeren  en  waaraf  iQ  leyen.  Ib.  a.  16. 

GENEERTE.  Zie  QxyABBTi. 

GENEGENTHEIT.  Zie  het  yolgende. 

GENETGTHEIT  (Genegentheit),  zn.  Greüffkeid, 
fr.  avidiié.  ||  D'onderyindinge  hebbende  doen  sien, 
fsedert  yele  jaeren,  dat  het  meflstendeel  yan  den 
brandt  oyergecomen  ten  platten  lande  is  yeroorsaeckt 
door  de  toebaokroookers ,  daeryan  het  getal  soodae- 
nighiyck  is  aengewassen,  dat  men  b()naer  niet  eü 
siet  eenigen  werckman  of  bujrtenman  sonder  de 
pype  in  den  mondt,  met sulckdaenigegenegentheydt 
dat  sy  hun  daenran  niet  en  konnen  onthouden,  in 
de  schueren,  stallingen,  op  de  messingen  efi  op 
de  daecken  yan  de  huysen  oft  bouwen  gedeckt  met 
stroy.  Fl  e.  Brab.  20  jan.  1727,  YII,  84. 

G£N£MEN,bw.  Wel  genemen.  G'oedopMiMii, 
met  een  gunstig  oog  beschoaaten,  fr.  vow  de  bon 
mil.  II  Ie  en  weet  niet  yoorwaer,  hoe  Gh)dt  znlox 
wel  ghenemen  can ,  dat  men  z\jn  tempelen,  die  hem 
toeghew^t  en  gheëechent  zi}n,  alzoo  ontbeert.  Ber, 
Hfim,  I,  154. 

GENEREEREN,  bw.  Ben  recht.  Baren,  doen 
ontstaan,  verkregen  worden  door,  fr.  oreer,  fjirè 
naitre,  engendrer,  s*aequérir,  ||  Kennesse  yan  ooope 
yan  huusen  ofte  erfren, . .  ghepasseert  alleenlic  yoor 
scepenen  derzelyer  stede  [nl.  yan  Gent]  en  gene- 
reert gheen  recht  reel,  noch  actie  hypothecaire ,  dan 
naerdat ...  Cv.  Oent ,  vi,  1 ;  isdipiseimur  jus  ro* 
ale ..,  zegt  Yan  den  Hane. 

GENESEN,  OW.  Genesen  eens  kints.  Be- 
vallen,  van  een  kind  verlost  worden,  fr.  aeooueher. 
Kil.  Gh  enesen  yan  kinde.  Smti,parere.  \\  Ware 
oock  eenighe  poirteresse  besmet  [nl.  yan  lazarien], 
die  kindt  droeghe,  men  soud  se  niet  obtfiMn  yore 
dat  se  des  kints  genesen  is  en  haren  kerokganek 
gedaen  heeft.  Oodsh.  Brussel  ^  H  12,  Begl,  St," 
Pietersooêik.  1555,  f>  1. 

GENET,  zn.  Oenetkai,  soort  van  marter,  fr. 
genettOy  sorte  de  fouine.  \\  Eenen  sandereyen  langhen 
tabbaert  met  ghenetten  geyoedert.  Inv.  v.  d.  Sulst^ 
1489. 

GENEYEN,  zn.  my.  Zij  die  neven  van  elkander 
g^n,  fr.  cousins  entre  eux.  \\  Dat,.,  de  kinderen 
yan  gebruederen ,  oft  geneyen  in  den  tweeden ,  derden 
oft  meer  graden ,  gelyckenae  yan  gebloets  weseude , 
aen  soedanige  sydtyallen  comen  te  deylen  stricks- 
ofte  s^ACxse-ffewyse ,  en  niet  in  de  hooffderen.  O. 
leenh.  v.  Valkenburg  1570,  a.  11;  it.  1612. 

GENGEBER.  Zie  GnroxBBB. 

GENGINGE.  Zie  oavgingx. 

GENIET,  zn.  o.  Winst,  geldelijk  voordeel,  genoi^ 
fr.  profli,  avaniage  pecuniaire  f  fouissanee.  ||  Zoo 
wat  meestere  zQuen  leercnape  eenich  ghelt  liet  win- 
nen metter  scheren  binnen  zijnen  winckele,  oft 
denselyen  leercnape  anders  bate  oft  geniet  dade  oft 
gaye  yoer  [y^r]  die  proeye ,  dal  dieeëlyo  moeetere 


488 


GEN, 


GEN. 


dienen  yerbaeren  0oade  sijne  meostencap.  K,  éL 
droogseheerdert  tê  Diett  1545 ,  a.  4.  It.  C,  v.  Antw, 
1545,  XI,  36;  Bdg.  Mut.  t,  111;  Fl.  o.  VU  I, 
33;  it.  X,  46. 

GENIETEN,  bw,  1)  Bgkome»,  fr.  obtenir.  ||  In 
caa  yan  oppositie  is  men  schuldioh  ordonnanoie 
[fiZ.  Tan  schepenen]  te  genieten  aengaende  denselven 
sallaris.  C.  v,  Oent,  yii,  8. 

2)  Ondergaan,  fr.  êiünr.  ||  Daer  was  ooc  ghe- 
seyt,  datter  weder  te  Bruessel  vele  ghejusticieert 
waren , . .  datter  ooc  die  ran  Ghendt  waren ,  die 
scbeerpe  justicie  ghenieten  moesten.  Ber.  tijden  ^ 
IV,  129. 

GENOECH  (Genoqoh),  b\jw.  —  1)  Genoeoh 
doen.  Voldoening,  aeno^doening  geven,  betalen s 
de  aangedane  beleedigtng  heretellen,  fr.  donner  saiui' 
faetion,  payerj  riparer  Voffenee  faite.  \\  SooTerre 
hv  [nl,  de  Toortrluobtige  koopman]  niet  en  oompt 
binnen  den  t\jt  yan  sesse  weken . . ,  om  sijne  credi- 
teuren te  betaelen  oft  genoech  te  doen,  soo  wort 
h\j  gehouden  yoor  eenen  banckeroetier.  O.  o.  Antw. 
eomp,  IV,  xyj,  4.  It.  O,  v.  Oent^  vi,  10.  Wye 
eenen  poorter  yan  Antwerpen  misdaen  heeft  en 
mach  t' Antwerpen  egheen  poorter  worden  hy  en 
hebbe  denselyen  poortere  ierst  daeraff  genoch  ge- 
daen  en  teyreden  gestelt  metter  minnen  oft  metten 
rechte.  C.  «.  Antw,  1545,  ix,  22. 

2)  Inet€Uin  voor,  w€uirborgen,  fr.  répondre  de, 
garantir.  ||  Als  ^t  gheyalt,  dat  eenige  persoonen 
erfpacht,  erfcheyns  ofl  erfrenten  roet  schepenebrieven 
yan  Brussel  hebbende  op  sekere  goeden,  en  waer- 
Bchap  van  altoos  genoegh  te  doen . .  deeelve  goeden 
yoor  dien  erfpacht,  erfcheyns  oft  erfrenten  yeron- 
derpant,..  C,  o.  Bruesel,  Oexworen  loters,  Stat. 
1657 ,  a.  89 ;  Christijn  promitsionem  de  eo  prmttando. 
Gelofte  yan  genoech  doen  ofte  waerschap.  C.  o.  Loven, 
IX,  10.  —  Een  genoechdoen  seggen.  Aanma^ 
ning  doen  om  te  voldoen,  fr.  faire  êommation  de  payer. 
\\  Indien  hy,  debiteur,  in  ghebreke  blyft  yan  te  beta- 
lene ,  sal  de  heesschende  partie  sculdich  syn  te  com- 
mene  ofte  sendene,  metter  acte  yan  oondempnatie, 
yan  de  yoomomde  smalle  wetten  begheerende  consent 
omme  denselyen  debiteur  een  genouchdoen  te  moghen 
zegghen,  voor  welcke  kennesse  en  consent  de  wet- 
houders sullen  hebben..,  en  bailliuus,..  midts 
by  den  bailliuus  de  date  van  't  ghouchzeggen  note- 
rende up  de  acte  yan  condempnatien.  O.  o.  C^eni, 
II,  Ord,  3  aog.  1575,  a.  44.  —  Genoech  ge- 
leek. Beanhifoordend  aan,  fr.  répondant  è.  \\  Den 
aennemer  wert  oock  ghehouden  in  de  middele  yan 
desen  torre, . .  te  maecken  een  beeldhuus, . .  ghe- 
nouch  ghelyck  den  patroon  es  gheteeckent.  Bbmbbt, 
n,  332;  „op  eene  yoldoende  wyze/'  d*une  numière 
sujfisante;  segt  de  schrgyer.  —  Genoech  syn 
den  dach  yan  rechte.  Op  den  bepaalden  dag 
verschijnen ,  fr.  comparaitre  au  jour  flxé  (en  justice). 
II  Namaels  hebben  die  yoirs.pertcoopersdachgehadt 
om  int  principale  te  comene  antwerden  aengaende 
der  yoirs.  assijsen;  en  om  dies  wille  dat  zij  den 
dach  niet  en  hebben  genoeoh  geweest,  soe  is  in  de 
tegenwordicheyt  yan  hueren  procureur  gegeyen 
defiault.  Sladsareh,  Dieet,  Bek,  Am,  van  Bakele, 
1496. 

GENOEGEN  (Genougen),  onpers.  wkw.  1)  VóU 
doen,  fr.  taOrfaire.  ||  Alse  sulke  sekerhede  alse 
den  abt  genoeget  moet  den  scoutete  genoegen  yan 
onghewisden  dingen,  behouden  sinen  rechte.  OorJc. 
25  febr.  1252. 

2)  Toestemmen  in,  fr.  conseniir  ^  ||  So  wie  up 
yemene  dinghet  en  hem  yermeet  orconde,  en  hy 
daertoe  ghewist  es,  die  in  jeghenwordecheden  syn 


die  es  men  souldeoh  stappans  te  hoeme,  efi  ghe- 
noughet  den  beesschere  daerup  wet,  men  esse  nem 
sculdeob  te  doene.  C.  v.  Qeni,  Qr.  ek,  v.  1297,  a.  97. 

GENOEGEN  (Genougen),  zn.  Den  rechte 
omme  genoegen.  Ter  bevrediging  van  ket  reeki, 
fr.  è  sufflsanee  de  droU,  \\  Uute  cÜen  dat  claer  en 
notoir  was,  en  blycken  soude,  den  rechte  omme 
ghenoughen ,  dat  scepenen  yan  ghedeele ,  alhier  ghe- 
daechde ,  berecht  en  kennesse  waeren  hebbende  yac 
alle  actiën...  C  ü.  Qent,  II,  443. 

GENOOT  (Genoet),  zn.  In  het  leenroerig  stelaeL 
Gelijke   door  geboorte,   in  rang,  in   stand,  gdijke 
door  de  banden  der  leenroerigheid,  too  van  de  twaalf 
rijksgrpoten  van  Frankrijk,  als  van  mindere  leeih 
keeren  of  leenmannen,  en  tot  den  nederigsten  trep 
der  leenroerigheid,  fs,  {dans  Ie  régime  f eoéUtt)  pak, 
égal  pair  la  naissanee,  Ie  rang,  la  eondOion,  igal 
par  les  liens  de   la  fioddlUé,  tont  des  douxe  pain 
de  France  que  de  moindres  seigneurs  ou  vassamx, 
ét  fusqu'au  plus  humble  degré  de   la  lijfenee.  Zie 
Verdam,    II,    1445.    Hertog  Jan   ii   noemt  zijne 
leenmannen    de    heeren    yan  Kuik,  yan  Berlaar, 
yan  Heusden,  yan  Gatzenellebogen  en  anderen,  de 
gelijken  of  genooten  yan  den  heer  yan  Diest :  ftdeLa 
nostri  homines  par  es  ipsius  domini  de  Diest.  Oorh, 
V,   7  apr.   1307.   ||   Vlaenderen  heeft  drge  deelen, 
daeraf  d'een  licht  onder  de  Croone . .  Tghene  dat 
licht  onder  de  Croone  is  gheheeten  tgraefrchap  yen 
Vlaenderen:   ter  cause  yan  dewelcken  de  graye  \b 
een  yan  den  xij  genooten  yan  den  huyse  yan  Vranc* 
rijoke.   Wielaitt,   Leenrenht,  9.   Die  prinche  es, 
en  zyn  goed  princhelike  houdt,  al  doet  hi  mant- 
cepen  zinen  heere,  naer  den  ouden  hofrechten  ne 
es   hi   sculdich  gheen  relief,  anders  danne   zinen 
dienst  en  trauwe,  omdat  hi  es  prinche  en  genoot 
zyns   heeren,  al  es  zyn  heere  boyen  hem,   mids 
dat    altoos    een    boyenhoofb    wesen   moet.    Hi   es 
selye    een    heere    en   niet   seerf   [Boxhoren:   niet 
eyghen].  Jus  f  end,  Fl,  vet,  c.  56.  Een  yassael  êü 
leenman  en  wort  niet  geadmitteert  te  tuygen  tegen 
zijnen   leenheere,..    niet  te  min,    in   zaken  aen- 
gaende inyestitueren  en  beleeningen  yan  den  leenen, 
zoe   wordden   die  leenmannen,  genooten  yan  den 
leenheere,  wel  geadmitteert;  anderssins  wordden  zg 
geacht  als  zijn  familie  eö  huysgezin,  in  hem  met 
eede   yerbonden  en  dienste  te  doen.  V.  d.  Txy. 
341  y<^.  It.  Jan  t.  Dixmude,  5  en  191.  Erfgenoot. 
zn.   Deelnemer  aan  eenen  geineenschappeUjken  e^ns, 
bezet   op   xékere  erf  gronden   in  *t  gebruik  van  ver- 
scheidene  personen,  voor  welken  e^s  sm  enkele,  gO' 
naamd  hoofdman^  of  principaal,  aansprakelijk  was, 
fr.  participant  è  un  ééns  commun,  hgpothéqué  sur 
eertains  hiens-fonds  occupés  par  diverses  personnes, 
pour  leguel  eens  un  seul,  appdé  chef  ou  principal, 
pouvttU  être  actionnê.  \\  Dat  quam  yor  ons,  als  yor 
scepenen,  Heinric  Van  den  Velde,  de  jonghe,  en  wort 
eryelic  chenzere  en  wettelic  Willem,  Weitens  soen , . . 
oyer  hem  en  over  sine  erfshenote,  yantwaelf  buenre 
lands, . .  en  daeraf  een  stic  houdende  neghen  buen- 
re,. .   En   die  andere  drie  buenre  lighende . . .  Dit 
yorzeide  lant  heyet  deze  yorzeide  H.  eü  sineerfghenote 
teenen  eryeliken  chenze,   omme  yichtich  schelgbe 
Vlaemsche ,  te  gheldene  elx  jaers ...  In  dier  ma- 
nieren, dat  dese  yorz.  Heinric  sal  wesen  hoefbman 
yan  dezer  yorz.  rente.  Eö  als  dese  yors.  H.  sterft,  of 
so  quame,  dat  hi  niet  wettelic  hoeftman  weeën  en 
mochte ,  dat  men . , .  eenen  anderen  hoeftman  gheyen 
zoude    en    twaelf    penninghe   gheyen   yan   eicken 
buenre , . .  en  also  houden  yan  hoeftmanne  te  hoeft- 
manne  euweleke.   db   Pb.  en  Bb.  XIIL  Lembeke, 
5  (1305).  Zie  ook  kbvbgobt. 


GEN 


GER 


489 


GENOT,  m.  o.  Voorded^  wimt,  4e,  aoania^e, 
pro/U,  II  Oft  dat  hy  met  hem  [nl,  de  getuige  met 
den  beêchaldigde]  genodt,  part  en  deel,  waesdom 
en  rerlies  heeft  in  der  saken.  V.  d.  Tat.  370 
T®.  Sohot  en  genot.  Latten  en  voordeel,  fr. 
ekaryea  et  aoaniage»,  \\  Soe  wat  porter,  die  geen 
wever  en  ware ,  en  dit  voire.  ambachte  \nl,  der  wol- 
werers  en  lakenyerkooperB]  niet  geleert  en  hadde, 
en  alst  yiele,  dat  by  een  ambacht  kieeen  moeste, 
daer  hi  mede  galde  [fd.  gold]  scot  en  ghenot,  en 
dan  dit  roers,  ambacht  oore,  die  sonde  moeten 
ghoTen  den  ambochte  yoirseyt  allene,  eer  sine 
ontfinghen,  enen  ouden  scilt;  en  die  man  sal  nim- 
meer  [niet  meer]  rechts  int  voirs.  ambacht  hebben 
dan  hoer  teyntreoht,  omme  metten  Toirs.  ambachte 
te  dienene  onser  genedige  Vrouwen  -  \nl,  de  her^ 
togin], ..  en  die  man  aal  met  hon  scot  [ende?] 
ghenot  ghilden,  des  dit  yoirs.  ambacht  te  doen  sal 
hebben.  Bétg,  Mum,  IY,  78—74.  —  Wij  moeten 
echter  bekennen,  dat  de  Terklaring  van  genot  door 
voorded  of  winei,  ran  J.  F.  WiUems  en  Verdam 
gegeren,  ons  hier  niet  ten  volle  vergenoegt;  kan 
het  w.  „gelden"  ook  slaan  op  „genot"? 

OENSTER,  zn.  Geineier,  tfonh,  fr.  SHneeüe.  Kil. 
G-henster,  j.  Gheynster.  ||  Ben  ieghelijck 
moet  ooek  sijne  schouwen  soo  hooghe  maeoken,  dat 
sijne  ghebneren  van  den  roock  oft  gensteren  noch 
andersints  daerbg  egheen  perijokel,  schade  noch 
ghebreck  en  lijden.  C.  ü.  Deume,  1612,  a.  268. 

GEKUCHTE,  sn.  v.  1)  Vermaak,  fr.  plaieir. 
II  "Want  wy  oock  int  selve  [nl.  woud  van  Zoniën] 
hebben  en  nemen  onse  deduit  [ofr.  Ie  plaieir  de  la 
ehaêee.  La  Gume]  en  genuohte  van  onser  jacht. 
Bekenk,  v,  JSrab.  reg.  187,  R  114  t^,  O.  27  juni 
1620.  Die  groote  meniohfnldige  genuchte  en  blyscap 
van  den  spelen  van  den  hantboge.  A.  Wavtebb, 
Sermens,  25  (1561).  It.  Wislavt,  Praeierim.  1B2, 

2)  Voorwerp  van  vermaak ,  fr,  óbjet  de  réjouieeanee. 
II  Was  een  groot  steecspel  te  Bruessel  van  edlen 
heeren. . .  En  sij  quamen ,  diet  beroepen  hadden , 
in  die  balie,  deen  met  eenen  grooten  scepe,  dander 
met  eenen  berch  en  leuwen  en  simmen  daeroppe, 
en  andere  vremde  beesten;  en  dander  met  eenen 
olifant  en  1  castel  daerop  met  ghewapende  mannen 
daerop,  en  dander  ghelic  yservercken  [2.  ijseren  ver- 
kens],  en  dander  elo  met  ander  ghenuchte.  Piot, 
Ckron,  60  (1462). 

GEN  UT,  sn.  o.  Oeerêéhoi,  kei  oversekietende , 
kei  teveel,  fr.  eurplue,  exeédant.  ||  Dat,  van  nu 
voort,  niement..,  van  coemenscepen  van  wollen, 
van  weede , . .  betalen  en  sal  dan  met  ghereeden 
ghelde.  En  die  goet  hebben  en  gheen  ghelt,  dat 
men . . .  die  goede  sal  doen  bestellen ,  drie  maen- 
daghe  thenden  een,  ter  merct, . .  en  wier  meest 
omme  gheeft, ..  dat  hij  de  naeste  coopman  sal  sijn 
van  dien  goede;  en  tghenut,  datter  van  ghelds- 
weghen  af  oomt,  sal  bekeert  wardden  in  de  voer- 
seide  schuldt.  dk  VLAirnrcK,   Vgb.  50  (1423). 

GENUTTË ,  zn.  o.  Zie  oemitts.  Een  nauwkeurig 
onderzoek  en  de  bekende  bevoegdheid  van  Serrure 
als  palnograaf  en  ja ,  als  taalkundige ,  pleiten  voor 
het  woord  gemitte.  ||  Van  alle  dese  servituten 
van  roortemaine  [of  dienstmanschap]  zo  willen  de 
gheslachten  [nl.  de  families]  hemlieden  bevryen  met 
ghenutten ,  die  men  betooghen  zoude ,  naer  de  oude 
ooetume,  met  eeneghe  zint,  daertoe  zy  hem  ver- 
ghiften  [nl.  opdragen]  tSente  Pieters  te  Ghendt, 
tSente  Gheertruudts  te  Nivelle,  tSente  Pieters  te 
Bonsse,  en  veel  meer  andere.  O.  v,  Aalst,  648, 
Orig.  76.  Men  leze  aldaar  het  vervolg,  en  zie  bjj 
Ducange   Otlaüairimey   by  La  Cume   Saintewr,  en 


bij  Piot,  Oart.  I,  verscheidene  voorbeelden  dier 
Opdraehten, 

GEOORLOVEN  (Georloven,  bw.  1)  Veroorloofd 
gijn,  toetfehUen  st^,  fr.  Ure  pemne.  \\  Dat  gheenen 
wevere  en  gheorlove  op  zaterdagen,  vighily-avonde, 
Onzer- Vrauwen-avonde,  Midwinter-avonden,  Paesch- 
avonden,  noch  ooc  Sijnzen-avonden ,  langher  te 
werokene  dan  tote  der  noenen.  K.  d.  lakengüde  ie 
Bmgge,  Wevere,  11.  Zo  ne  gheorlovet  niemene... 
a.  28.  Zo  gheorlovet  wei  dat . . .  a.  24.  Ne  gheoor- 
looft  niemene . . .  a.  81.  —  Het-  w.  komt  ook  wbI 
voor  met  xijn:  Zo  eist  wel  gheoorlooft  den  deken... 
zine  vinders  te  doen  daghen...  It.  1408,  a.  19. 
It.  a  V.  HProoêeeke,  K.  d,  Vusekerij,  1614,  a.  1, 
en  passim. 

2)'  Aftrekken,  afkorten,  ft,  reiirer,  défalquer? 
II  Ie,  Gheraerdt,..  abt  van  Diedelghem,  doe  oont,.. 
dat  ie  Willéme  Van  Oockelberghe  gheorloefde  x 
dachwant  lands  te  Eveme,  uyt  sinen  lene,  voir 
minen  man  Fase  Van  Goudenberghe  en  Janne  van 
Laken.    Ckarterb.  Beg,  Brussel,  f>.  98  v«.  (1308). 

GEORDINEERT,  axoBDvvT,  deelw.  Geordi- 
neerde —  Geordende  lieden.  Oeestel^ke  per- 
sonen, tij  die  tot  priester  gewijd  zt^,  of  tot  eene 
kloosterorde  bekooren,  fr.  persownes  reUgieuses,  oeux 
qui  oni  êiS  taerSe  priiret,  ou  qui  appartienneni  è 
UH  ordre  monaeiique.  Maigne  d^Amis:  Ordinatus, 
qui  est  dans  les  ordres  saerés,  ||  So  wair  en  in 
welke  side  dat  dan  die  drie  gheordende  Inde  voirs. 
[nl,  den  gardiaen  van  der  Minderbruederen,  den 
prioer  van  den  Prediker^n,  en  den  prioir  van  de 
Augustinen  van  Loven],  of  die  twe  van  hen  vielen, 
dair  souden  die  voirso.  sake  bliven  en  voirtgaen. 
SxBMON,  Couikereie,  71  (1360).  Beligieuse  oft  geor- 
dende persoenen.  C,  v,  Aniw,  1546,  xiii,  74. 
Priesters,  religieusen  en  geordende  persoonen.  Ib. 
eomp.  II,  iv,  28.  Religieusen  [nl,  kloostervrouwen] 
ofb  gheordineerde  persoonen.   C.  v.  Lier,  xvii,  5. 

GEPIET,  deelw.  (?)  ||  Die  cramen  van  ijserwerok 
gepiet  zullen 'betalen  voor  een  craem  van  zes  voeten, 
acht  grooten.  ds  Pr.  en  Bb.  XXIV.  8int-OUlis, 
16  (1564). 

GEPOINT,  deelw.  De  zin  eisdht  verbeeld,  fr. 
figuré,  représenté.  ||  üp  denzelven  dicendach  avond 
was  beroupen  eene  nieuwe  hof  van  vier  ghesellen 
van  aventueren  [id,  tot  een  steekspel]  jeghen  al  dat 
ghinc  en  keerde ;  en  waren  al  verwapent  met  blauwen 
scilden,  derin  ghepoint  een  joncfirê,  en  derin  ghe- 
screven:  Doei  wel.  Ol.  y.  Dixhudb,  102. 

GERADICH,  bn.  1)  Baadtaam,  geraden,  fr. 
eonvendble,  è  propos.  \\  Soo  wie  het  voorseyde  huys 
en  erfve  hooghst  instelt  ofte  verhooght,  die  de  ver- 
coopers  niet  geradich  en  vonden  te  accepteren,  sullen 
sy  hebben  d'optie  van  te  nemen  den  voorlesten  ver- 
hoogher.  van  de  Vbldb,  Annoi.  296.  Als  deselve 
officieren  geradigh  suUen  vinden  hunne  executien 
te  dresseren  met  het  leggen  van  weddeboden,  sy 
en  sullen  daertoe  niet  meer  mogen  employeren  als 
twee  persoonen.  O.  P.-B,  auir,  6  juli  1708,  a.  61, 
I,  387. 

é)  Geradich  sijn.  Bekulpzaóm  (njn),  bijstaan 
met  raad  en  daad ,  fr .  assister  de  paroles  et  d^efflsie, 
II  Ontbieden  daerom  eü  bevelen  onsen  drossate  van 
Brabant,  onsen  amman  en  den  borgemeesteren,..* 
dat  zy  onsen  meyer  en  scepenen  onser  voirseyde 
banck  van  Ucde  in  allen  saken  hueren  bewinde 
aengaende  behulpich,  geradich,  bereet  en  gehoor- 
saem  syn,  en  de  voirseyde  punten  houden  helpen 
en  doen  hulpen  sonder  breken.  Beformaiie  banek  v, 
Uede,  1431,  slot. 

GERACK.  Zie  öbbbox.  • 


490 


GER. 


GER. 


GESAKEN,  bedr.  en  om.  wIlw.  I.  Bxim.  ^ 
1)  Aanraken,  fr.  iauekêr.  Kil.  tangere.  ||  Soe  ir«t 
portere  den  anderen  ierstwerre  binnen  rreede  ge- 
raeekt,  stekende,  oft  anders  in  eenighe  wijs  strij- 
licken,..  die  alsoe  ierstwerren  den  anderen  ge- 
raeokt,  sal  vrede  gebroeeken  hebben.  K.  v.  8L- 
Truiden,  1366,  a.  4. 

2)  Trefen  {uU  de  verte)  fr.  aiteindre.  ||  Die  na 
enen  anoren  worpt  met  enen  potte,  of  met  enen 
steene,  in  felheiden,  sonder  gheraken,  verbeurde 
XX  s.  Waert  dat  hine  oeo  gheraecte  metten  worpe, 
verboerde  iij  lib.  Kb.  v.  AnUo.  a.  17. 

3)  KweteeHy  wonden,  (t.  bleeser,  ||  Van  stryden 
sonder  geraken.  Persoenen  die  strytbaer  syn  efi  niet 
en  geraken,  die  breuoken  aen  den  heer  vy  schil- 
lingen» en  aen  die  partye  en  brujcken  sy  ni^t.  O. 
gr.  Loon,  I,  vi,  64. 

II.  Okz.  —  1)  Van  de  vrachten  der  aude.  Oelmkken, 
fr.  réuteir.  Kil.  tneeedere,  \\  Alsoe  vele  clachten  en 
doleancien  ons  gedaen  syn  geweest  bij  onse  onder- 
saten van  herwaertsovere,  van  tverhoogen  en  dierte 
van  den  coren ,  uuyt  dien  dat  tvoors.  coren  en  andere 
graen  in  den  lesten  Eomere  nyet  soe  wel  geraeot  en 
soude  sijn  geweest . . .  terwe ,  rogghe ,  gerste ,  evene 
en  andere  graen,  procederende...  Eekenk.  e.  Brah* 
reg.  189  f>.  48  v<>  (86  nov.  1546). 

2)  Gevolgd  van  de  onbep.  w^ie  voorafgegaan  van 
het  vz.  te*  van  iets  toevalligs,  onverwachts,  komen 
te,  fr.  venW  è,  \\  Dat  die  kintskinderen . . .  oick 
voer  den  grootvader  oft  grootmoeder  geraecten  te 
stervene.  C.  v.  Antw.  1645,  xi,  12.  Sooverre  den 
noot  anders  gheraecte  te  verheyiwchen.  Fl.  v.  Brab. 
I,  61  a.  It    C.  e.  Bruetel,  1606,  a.  20. 

GERASE,  En.  o.  1)  Romp  (van  een  gebouw),  fr. 
eareasse  d*une  eonstruetion.  \\  Die  ghedepnteerde 
van  de  Ghues  brochten  daer  voort  eenen  patroon, 
om  aldaer  eenen  tempel  te  temmeren . . ;  Tan  haute 
eaude  tgherase  wesen,  en  met  wissen  oft  banderoen 
daertusschen  ghevlochten.  Ber.  t^den,  I,  309;  it. 
141.  De  cappe  [nh  van  den  tempel]  met  eenen 
langen  styi,  ofte,  zoo  ment  heet,  tgherase,  lach 
daer  getemmert  en  verghaert.  Ib.  II,  16. 

2)  De  veriiereteenen  boven  in  een  kerkraam,  het 
harnas,  fr.  les  pierree  d^omeutent  doms  la  portie 
supérieure  d'un  vUrail.  ||  In  den  choor  lach'alsdoe 
eenen  grooten  hoop  ghehauwen  orduynsteen  van 
tgherase  of  themasoh  van  de  glaesveinsters  boven 
in  den  choor,  die  men  vermaecte.  Ber.  tijd^m,  lY ,  226. 

GERDATICH,  bn.  Begeerig,  fr.  désireux.  |)  Bin 
desen  waren  zy  zoo  stout  eii  so  gherdatich  omme  te 
Bmgghewaert  te  commene.  Ol.  y.  Deckuds,  11. 
Van  deiser  tyd  voort  so  verandert  zeere  te  Ghent, 
want  sy  ne  waren  niet  meer  zo  gherdatich  omme  te 
oorrigieme  de  officyers  over  wien  men  groote  olachte 
hier  te  vooren  hadde  ghedaen.  Ib.  33. 

GERECHT,  bn.  1)  Wettig,  fr.  Jé^al.  |)  Die  selve 
thiende  drouch  op  min  her  Woutre,  en  gaf  den 
voreghenomde  godshuse  in  gerechte  erve  te  hebbene 
en  te  hondene,  van  heme  eii  van  sire  ghebuerten, 
paisseleke  en  emmermeer.  Oork.  e.  7  juni  1277. 
Ghelovende . . .  alle  dit  yorgenoemt  lant  te  waran- 
derene ...  eii  af  te  sine  gherecht  warant . . .  En 
hadde  hy  hem  hier  en  boven  iet  te  nauwe  ghedaen, 
*  soe  ghelovede  hy  heme  altoes  ghereechte  waerscape 
én  ghenoeoh  te  doene.  Oork.  16  apr.  1877.  Als  de 
schouteth  de  schepenen  ghemaent  heeft :  ofto  alsdan 
niet  en  is  den  gherecht«n  dagh  van  rechte,  en 
schepenen  daerop  verklaeren  jae,  soo  bant  den  schou- 
teth vierschare.  C.  v.  Eerenials,  ii,  6. 

2)  Chreehiei^k ,  fr.  juridique.  \\  Weer  enioh  poorter 
of  inwoner..,  die  den  anderen  te  na  spreke  of  mis- 


dede . . .  oi#  des  twisteé  wüle .  • .  der  d!6  pa^  en 
Boene  af  ghemaect  sijn . . ,  en  die  misdaèt  voer  looii- 
teten  en  schepenen,..  vMolaert  worde,  met  gho- 
rechter  infbrmacien  fierst  daerop  ghedaen,  soe  ail 
die  misdadeghe , . .  O.  ILiSge,  17  mei  1393  (2),  a.  1. 
8)  Gerechte  heer.  OnntiddeUij^e  heer  {isi  hdL 
leenrecht),  fr.  {en  féodaliU)  seigneur  direeé,  éroüm- 
rier.  ||  Dat  ie,  Philips  van  Vianen,  de  voohdie  voi 
Pnderse, . .  houde  van  mijn  hiere  den  abt  van  Zente 
Bemaerts  te  leene ,  alse  van  minen  gherechten  hare. 
Oork.  V.  19  jnni  1896.  It.  Leemreeht  e.  1628.  f>.  B  g  ▼«. 

4)  Tan  maagschap.  Mgen,  fr.  (en  parenU)  propre. 
II  Vanwegen  dee  mans  syn  in  den  leven  die  gerechte 
neven.  (7.  gr.  Loon,  I,  186.  Op  Adriaen  Joannis,.. 
als  gerechten  oom  van  Anna  voors.  en  moden- 
wegen.  Ib.  196. 

5)  Tan  ooikonden  of  bewyaetnkken.  Bechtsgeidig, 
wettig,  fr.  (de  doeumemts)  mthmiique,  ISgal.  ||  De 
advocaten  en  procureurs  sullen . . .  traliën  recht- 
dagen  moeten  overleveren  oft  aen  heure  geeohriften 
hechten  alle  bescheet,  oft  emmers  tgerecht  nijt- 
schrift  van  dijen,  daermede  sij  beurder  meesteren 
voornemen . . .  sullen  willen  doen  biyoken.  C  e. 
Santhoven,  Stifi,  118. 

6)  Opreeikt,  echt,  wetenl^k,  fr.  vrai,  uéritahle, 
exact.  II  Borgemeesteren,  schepenen  en  raedt  der 
stadt  van  Antwerpen  , . .  doen  te  weeten  en  certi- 
ficeren voor  de  gerechte  waerheyt,  dat  wy...  O. 
V.  Antw.  1646,  Bijlage  II,  718  (1636).  It.  ixmtp. 
Vil,  iv,  19.  Dat  wy , ..  uyt  onse  gerechte  wetent- 
heyt,  authoriteyt  en  volle  macht , . .  gcaggreert , . . 
C.  V.  Loven,  Homól.  Int  selve  jaer  [1142],  in  de 
gebuerte  van  Lnevene,  soe  dauwde  gerecht  hnenieh 
nuyten  hemele.  Piot,  Chron.  4.  Sooverre  de  boots- 
gesellen  aengenomen  sijn  uuijt  en  inne,  soo  moeten 
sij  tschip  wederomme  brenghen  ter  gereohter  havene 
daer  sij  tselve  hebben  helpen  ni^jtvoeren.  C.  e. 
Antw.  eomp.  IV,  vig  184.  It.  Fl.  v.  Vl.  I,386.a.6. 

7)  Qoed,  overeenkomstig  met  de  verordeismgen,  fr. 
bon,  conforme  amx  preseriptions.  \\  Soe  wie  gereeht 
gewant  maken  wilt,  die  sall  die  scheren  yjStieh 
tweet  hoeghe  en  neit  men.  JT.  IdkengUde  MneeeH, 
1433,  a.  1. 

8)  Beehtmatig,  fr.  l^al.  )|  Alle  mate  en  alle 
ghewechte  sal  men  gherecht  houden  op  horen  eei» 
ghere.  Tol  te  Diest,  1307,  a.  32.  Alrande  malen 
Buelon  gherecht  sijn,  op  ene  pene  van  xxx  a.  En 
die  mate  die  onghereoht  es  sal  men  ontwee  alaen. 
Kb.  V.  Dieet,  a,  40. 

GERECHT,  GEBICHT,  deelw.  1)  GcredUigd, 
recht  hebbende,  fr.  agant  droit.  |)  Indien  den  el*- 
gher , , .  noch  jemandt  wiste  van  te  vorens  gheene 
oonde  ghehadt  hebbende ,  die  in  ofte  totte  voorsohr. 
goeden  gherecht  waere, . .  Ce.  Loven,  rv,  10.  De 
lancxtlevende  van  twee  gehnyssohen  is  schuldich, 
ten  versoecke  van  deghene  daertoe  gerieht  wesenda, 
te  maecken...  inventaris,  xiy,  21.  Om  van  allen 
sterf huysen . .  daer  weesen  oft  andere . . .  inne  ge- 
richt zijn,  te  beter  de  wete  te  moghen gecrijghen , . . 
It.  Weesk.  25.  It.  C.  v.  Aniw.  1646,  xii,  14;  O. 
V.  Auden.  Cah.  prim,  vi,  1;  Ce.  Brused,  Oetw. 
laters,  a.  3  (1667);  K.  v.  SL-Ttuiden,  1686,  Piot, 
Cart.  II,  669,  a.  10;  it.  696,  a.  10.  O.  P.-JI. 
amir.  28  sept.  1716,  II,  616;  Z.  o.  Tbi^erm,  18 
mrt  1602,  a.  14. 

2)  In  zynen  eisoh.  Oegrond ,  fr.  Jbndé  (em  §a 
demande).  \\  Sooverre  naermaels . . ,  degene  die  al- 
sulcke  vonnissen  heeft  Tercregen,  bevonden  wort 
in  sijnen  heijsch  gereeht  te  sijn.  C.  e.  AjUm*  eomp, 
IV,  xvilj,  64. 

GERECHT,  exBicHT,  zn.  In  vetach.  bet.   1) 


i&m. 


GEtl 


491 


Zooalf  thaa».  Oefêohif  ^enehi,  r^Mharnkj  ^ftreekU" 
hifft  VMTMiiaar,  £r.  otmt  éê  jmtüot^  tribmmal.  Kil. 
TrihuÊol.  II  Ben  gericht,  in  Latyne  geheeten  judi- 
0MMI,  is  een  wettich  werk  yan  i\}  penonen,  te 
^reeten:  des  richten,  des  'aenleggers  en  des  ver- 
weezden.  V.  b.  Tat.  2. 

%)  Etektêgêbied^  £r.  jwrüietiont  reêtort,  ÜendMB 
dt  jmridietiom.  ||  Wf  hebhen  der  port  yan  Herentals 
gegeyen:  hoie  porteren,  die  buten  sijn  geaeten,  ute 
onsen  gerechte,  dat  si  hen  helpen  dese  penningen 
te  geldene.  JT.  e.  MêreuialM,  16' ap.  1291.  Dat  ie, 
Seger  üten  Dale  en  Aeghte  myn  wettelijc  wijf, 
die  wonende  s^n  in  die  Oaperstrate,  insbragrayen 
gherechte  yan  Ghent, ..  Oork,  v.  6  sept.  1291 
(4  maal).  Wy  willen ,  dat  hy  en  x\jne  naoomelingen , 
yan  allen  sfcride  en  yan  alrehande  gerechten ,  totten 
bloede,  hebbe  efi  heffe  alle  dat  recht  en  alle  die 
mesdade  [nl,  boeten]  die  dairaf  yallen ,  uteghenomen 
yan  hunssuekinge,  yan  minoten,  yaa  man^doede, 
yan  moerde,  yan  dieften  en  yan  yronwen  te  yer> 
crachten.  Brab.  Teeêi,  I,  679, '«  Qravenwnd  {1292), 
8o  wie  noppen  oft  scrojen  wilt  int  gericht 
yan"  Hasselt,  die  sal  loen  hebben  altoes  na  den 
tyt . . .  —  Soe  wat  laken  oft  stuk  dat  men  maeckt 
in  den  gericht  yan  Hasselt .  om  te  yercoopen . . . 
O.  LUffê,  1  juni  1438,  a.  18  en  32,  Museli.  It. 
K.  9.  MiusêU,  11  deo.  1600,  a.  22;  JT.  o.  Si.- 
Trmide»^  10  juni  1417,  a.  21.  Kenen  crediteur, 
yindende  cgnen  schuldenaar  yan  buijten  binnen  der 
BÉadt  yan  Liere  oft  heuren  bijyange,  mach  denselyen 
bij  eenen  dienaer . . ,  eü  in  den ,  byyange  bg  de 
megers,  ekk  onder  sgn  gerecht,  doen  arresteren. 
O,  o.  Lier,  iii,  2. 

3)  Sêckiêrlijke  hennitntmmgj  reehUmachi  (bereohi), 
fr.  droU  dê  eomiaUrë  ei  de  ;«^,  oqffuiium.,  eonmait- 
joMe,  (fudieatwré).  ||  Want  de  mombore  wm.  den 
Heyleghen  Oheest  drie  daghen  hebben  ghedaen 
oyer  llaes  aBeckers  huis ,  metten  gronde  en  datter 
toe  behoeft ,  dat  steet  te  Nederroolen ,  aen  de  brugghe 
Tore  Janna  Van  den  Y elde ,  richtere  yan  den  gronde 
yan  sHejlechs  Gheests  weghen,  en  deselye  Jan 
t|^«nehte  opdroech  Alaerde  Yan  den  Drijsche, 
soouth  yan  Dyst.  8o  wart  dat  yoeighenoemde  huis, 
na  maenisse  Aiaerds  yoergh.,  en  met  onsen  yon- 
nisse,  beoommert  ed  ghesloten  te  jare  en  te  daghe 
den  yoerghenoemden  mombore,  yoie  den  tsgs  die 
sj  daerane  eisschende  syn  yan  sHeylechs  Oheests 
weghen.  In  oroonde  ena.  Schep.  v.  Diêsi,  17  mei 
1386.  Dat  sg  jegen  onse  gericiften,  heerlicheden 
oft  rechte  niet  aengripen  en  suelen,  offb  ijet  yan 
den  yorscr.  onsen  rechten,  gerichten  off  heerlic- 
heiden  na  hem  trecken  in  geijnre  manieren.  K,  e. 
8i.'Truidm,  18  noy.  1404,  a.  2. 

4)  JSteehttnJtinff  ^  fr.  amdiencef  sAiMce  du  iribuuaL 
II  Een  richter  tot  Qraye  en  sal  gheen  ghedinge . . . 
langer  yoersten  noch  opsetten  dan  dry  gherechten.  — 
Die  sohepens  tot  Ghraye  en  stillen  gheen  yonnisse 
langer  onderhalden  dan  dry  gerechten,  en  op  't 
yierole  gericht  uytwgsen ,  ofte  te  hoefde  laten  gaen. 
O.  e.  GVovs,  iz,  8;  It.  C.  oi  Bergeik^  18,  14; 
C.  9.  JBMweZ,  41. 

5)  ReeMtttatde,  gedimg^  fr.  proeèê,  ||  Des  sater- 
daeghs  ten  genechtdaegen ,  sal  men  ierst  eiï  yoer- 
alle  oontinueeren  die  gerichten  yan  paertijen,  nieuwe 
en  ondt,  eer  men  aldnsdanighe  eaken  [nl,  als  yoren 
yermeld]  sal  ontcommeren.  C.  v,  TurmJümi,  Stijl,  11. 

6)  BeektëpUging  y  reehtêrl^ke  hehamdelitig,  reektS' 
koÊidei,  reehtevordaritig,  fr.  procêdmte.  ||  Dat  een 
groot  deel  yaa  de  saeoken  komende  yoor  die  yoors. 
guldekenen,  wesende  yan  seer  kleyne  consideratie, 
en  yoor  het  meestendeel  bestaande  in  kleyne  sommen, 


soodat  het  gericht  eü  die  af  haadelinge  yan  de  yoors. 
saecken  wel  soude  behooren  gereguleert  te  worden 
naer  den  yaleur  yan  deselye, . .  O,  v.  Loven,  SUfl 
guldékenen^  a.  1. 

7)  Aantoeky  vervolg  voor  den  reohfer,  fr.  uwtoate, 
pouremte  devant  Ie  jnge.  \\  De  peysiers  oft  schepenen 
yan  den  peyse  hebben  in  d'ierste  gerechte  [var, 
gericht]  oft  instantie  kennisse  yan  geschillen.  C.  o. 
Aniw,  eomp.  I ,  yj  .  2.  Alle  saecken ,  die  in  de  eerste 
instsntie  oft  gerechte  behooren  tot  kennisse  yan 
borgemeester  en  schepenen,  worden  gedaen  oft 
bedinght  ter  hooger  yierschaeren , . .  Ib.  Y,  j.  1. 

8)  Beeht,  bevoegdheid  om  iete  ie  bezitten  ^  fr.  droii, 
eompHênce  è  posséder  une  ehose.  ||  Die  yoerseide 
kerke  mach  nemen  nuUchepe  in  al  de  weghe  die 
lieghen  an  den  yorseiden  moer,  buten  eü  binnen, 
quite  eü  los  yan  tienden  eü  yan  chense,  behouden 
der  openre  yaert  en  tsheren  weerleke  gherechte  . . . 
[Wi]  doen  ons  buten . . .  alre  hulpe . .  >  eü  yan  allen 
kerkeleio  ioi  weerleic  iscreyen  rechte  iof  niet  yscre- 
yen.  Ourk.  v.  Mei  1287. 

9)  Oordeel ,  vonnis ,  fr.  fugement  \\  Die  gheriohte 
des  Heren  sijn  waer,  sie  sgn  gherechtich  in  hem 
selyen.  Oei^denb,  xy<t«  B.,  ps.  IHlldJudieiaDomini 
vera, 

10)  Panding  f  gereohielijke  nitwinningf  fr.  «awM- 
gagerie;  exéeuOon,  \\  Dat  als  party  e  uytterlgck  is 
ghecondemneert  met  yonnisse  yan  de  schepenen ,  efi 
aen  hem  ghericht  wordt,  sg  hem  laten  yoor  *tghe- 
wijsde  gheyanghen  leyden  op  de  poorte,  en  blyyen 
daer  sitten,  meynende  midts  haeren  lijye  den  ghe* 
riohte  yoldaen  te  hebben,  eü  dat  men  middelen 
tgde  op  haere  goederen  egheen  gericht  oft  exe- 
cutie en  soude  dioen,..  C  v.  *eBoeeh,  Car,  1529, 
a.  15.  tGhericht,  uyt  crachte  yan  den  yonnisse  der 

schepenen ter  executie  ghestelt  synde ,  moet 

deughenen  die  ghedxecuteert  is ,  binnen  sonneschyn, 
ofte  ten  tyde  hem  gheprefigeert ,  den  obtinent  yol- 
doen  eü  betaelen  yan  syne  ghebreecke,  ofte  contra* 
dictie  doen  yan  den  vonnisse.  Ib.  C  v,  1606,  xzi, 
4.  It.  a.  10. 

11)  Oalgt  fr*  potenee^  gibei.  Kil.  amdne.  Suppli- 
eium,  orux.  Supplice^  gtbei»  \\  't  Gerecht  Aomm- 
iiori  voeabmlo  erucem  seu  paiibuUtm  vocamne.  Yah 
Leeüwbn,  8.  —  Ook  bg  A.  Wavtbbs,  Snvirone, 
Grimbergen,  II,  229,  zonder  melding  der  bron. 

GERECHTE,  GERECHTEN  (Gerichte),  sn. 
my.  Bechiere,  eigenlijk  rechütank^  fr  fnges^  tri* 
bmnal.  ||  Welke  justificatie  gedaan  sjrnde,  adju- 
diceeren  de  geregten  den  aenleggere  synen  eysch 
oft  immissie  in  den  pand.  C.  gr.  Loon,  II,  Red^ 
heim,  Til,  6.  Den  gerechte  moet  hun  wel  wachten 
getuygen  te  yerhooren  die  dronken,  of  inhare  sinnen 
geturbeert  syn,  niet  agtende  het  proverbium  dat 
dronkaare  de  waarhegd  eeggen,  xi,  5.  Moet  ook  de 
geregten  aan  d'een  oi  d'ander  parthie  den  eydt 
decisief  defereren.  28.  In  soo  yerre  de  sake  sulx 
yereyseht,  de  gerechten  procederen  tot  insigte  yan 
den  contentieusen  werke.  zziii,  6.  It.  xxyi,  8,  xxx,  1. 

GERECHTICH,  bn.  Zooals  Gerecht  4).  ||  In- 
dien den  oyerledene  gheen  shereohtigen  broeder  en 
hadde,  noch  achterliete  t  synen  sterfdaeghe  dan 
sQnen  yader  ofte  moeder.  C  e.  Bdimtien^  xz,  28. 

GERECHTICHEIT,  sn.  y.  1)  B^hUgebiéd,  fr. 
fwridietion.  ||  Joncker  N.  heeft  oock  een  preëmi- 
nentie  eü  gerechticheyt  onder  Erps,  Nederockersele 
en  daaromtrent,  yan  meyer  eü  erflaeten.  C,  v,  JBrpe,  9. 

2)  Eeehi,  fr.  droii.  \\  Die  eenige  palen  yersette 
oft  uuytdede ...  om  yemande  in  syn  erye  oft  ge* 
rechtigheyt  te  yerminderen  oft  frauderen , . .  Ce. 
Aniw.   1645,   riü,    12.  It.  yi,  27;  oomp.  lY,  xQ, 


40è 


&Eft. 


GËft. 


IS;  XTJ,  30;  Y,  iy»  4;  C.  o.  Zoom,  IPM«it.  67. 

3)  In  zake  Tan  naasting.  Opreektkeid,  eehikeidj 
fr.  sivcSrUé,  II  Goopen  en  yercoopen  sijn  oock  gke- 
honden  bj  eede  te  ?erclaren  de  gerechticheyt  yan 
den  ooop.  C.  v.  Poper.  viu,  16. 

OERËCHTSPLAËTS  (Geriohtsp.) ,  zn.  t.  Oe- 
meetUehuiêf  of  hui»  toaarin  de  Wet  hare  tUtingen 
houdt,  fr.  maiio»  eommutude,  ou  tnaiêou  dans  la- 
quêUe  la  Loi  Hemt  êes  téaneeê.  ||  Dat  alle  proprie- 
tarissen,  pachten,.,  by  geschrifte  sullen  over- 
brengen...  de  jaste  qnantiteyt  en  qualiteyt...  der 
partyen  Tan  goederen  dewelcke  sy . . .  zyn  besit* 
tende,  en  dat  in  handen  van  den  greffier,  ten  by- 
wesen  eö  interyentie  yan  twee  schepenen,  dewelc- 
ke... twee  mael  ter  weke,..  suUen  yaceren  ter 
behoorelijoke  gerichtsplaetse.  JPL  v.  Brab,  30  juni 
1729,  a    1,  yi,  391. 

G£R£CHTSW££BS,  zn.  my.  VMê  neven,  fr. 
eousinê  germtnnê,  ||  Daer  ne  sal . . .  an  moghen  zijn 
oyer  deelman..,  noch  twee  ghebroederen ,  noch 
y  gherechtzweers  in  een  ambocht  te  gadere.  C.  stad 
Brmgge^  I,  345. 

G£R£CHTSW£RCK£N  (Geriohtsw.),  zn.  my. 
QereMtUjke  geschriften  of  aeten,  fr.  amvrest  actes 
de  hi.  II  Alle  gichten,  goeyenisaen  o^  transporten , . . 
alle  afiectatien  en  yerbintenissen  yan  huysen  en 
aryen,  bekentenissen  yan  seryituyten  en  extinctien 
yan  dien,  constitutien  yan  renten  en  afquitingen 
derselyer,  yerpandingen  eii  diergelyeken  reële  ge- 
richtswerken  moeten,  om  efiect  te  hebben  yan 
realiteyt,  geschieden  ten  oyerstaen  yan  twee  sche- 
penen. C.  V,  Mtuutricht,  300. 

GERED£N,  deelw.  Bereden,  te  paard,  fr.monié, 
è  eheval.  \\  De  drie  coningen  gereden.  Lbo  db 
BüBBUBB,  Antw,  Ommeg.  3  (1398).  ||  Dat  alle 
mannen  yan  leene,  mansmannen,  etc.  hen  houden 
gereet  in  hueren  huyaen  wel  gereden,  gewapent, 
gehabilleert,  yerselscapt  en  toegemaict,  elc  nae  de 
natuere  yan  zynen  leene.  Sekenk,  v,  Brab.  reg. 
136,  f»  180  y«  (1604). 

G£R££D£  (Gereyde,  Gereide).  Boerende,  til- 
hare  goederen  of  hare,  fr.  biens  meuMes.  ||  Oft  die 
yoors.  penningen . . .  worden  gehouden  yoer  erff  oft 
gereyde  ?  —  Wordt  geresolyeert:  alsulcke  penningen 
gehoeden  te  worden  yoer  gereide  oft  meubelen.  C. 
gr.  Loon,  I,  280  (1632).  Meubelen  en  gerijden.  Ib. 
468.  Soewel  yan  gereede  als  yan  erye.  Ib.  vi,  44. 
In  gereet  en  erff.  Ib.  189.  In  erffen  en  gereden. 
266.  Yoer  erff  oft  gereyde.  279.  Yoer  gereide  oft 
meubelen.  280.  Hayen  en  gereet.  410.  Alle  goederen 
zyn  alhier  meubel ,  die  men  gemeynlyck  noemt  ge- 
reyde, of  immeubele,  die  men  noemt  eryen.  C  o. 
Maastricht,  Recessen  v.  1665,  xsxTiii,  1;  Fr. 
tekst:   Tous  Uens  sont  ieg  meubles  ou  immeubles. 

G£R££DEN  (Gereiden,  Gereden),  bw.  1)  Laken- 
weyery.  JSene  bewerking ,  die  het  voüen  en  het  kaarden 
in  tiek  sckijnt  te  sluiten,  bereiden,  fr.  une  opêration 
qui  sembU  eomprendre  edle  de  foider  et  de  cairder, 
préparer,  ||  So  wie  so  strypte  lakene  ghereedt  ofte 
doet  ghereeden ,  hy  ne  mach  negheene  andre  lakene 
ghereeden  no  doen  ghereeden.  O.  v.  €hnt,  Qr, 
ck.  o.  1297,  a.  183.  Yort  en  mach  hem  nieman 
yremds  woUewercs  onderwinden  doen  te  ghereidene 
binnen  Meohelen.  K.  lakeng.  Meckden,  1331/1333, 
a.  110.  Wie  lakene  berdert,  smout  of  kempen  doet 
inlegghen  of  anders,  so  yerboert..;  en  men  sal 
niet  ghereiden  anders  dan  met  borstelen  en  met 
caerden  en  met  soonen  watere.  It.  137.  Den  29 
januarij  1308  (n.  s.) ,  werd  er . .  eene  afkondiging 
gedaen,  beyatt«nde  goedkeuring  en  instelling  der 
statuten  yoor  de  gulden  die  wollene  lakene  ghereden. 


Mbbtsks  en  Tobts,  II,  106.  Die.,  lakens  moesten 
oyerigens  niet  aUeen  yan  goede  kwaliteit  zyn,  maer 
ghereden  of  bereid  yolgens  de  maet  en  het  gewicht 
door  het  gild  gezet.  Ib.  107.  It.  Auden.  meng.  1, 351. 

2)  Reeden,  toerusten,  fr.équiper,  Cleeden  ende 
ge  ree  den.  Rlpeden  en  reeden.  Voorzien  van  kleederen 
en  toebekoorten ,  fr.  vêür  et  pourvoir  des  accessoires. 
II  Wort  ghemeenelijck  den  yader  ofte  moeder,  yooght 
bedeghen  aynde . . ,  beyolen  de  houdenisse  en  onder- 
hout yan  ate,  dranck,  deederen  en  ghereedene 
yan  heurlieder  kynderen.  O.  stad  Brugge ,  II ,  640. 
It.  O.  V.  Sdingen,  zyii,  6. 

G£R££D£R  (Gereider),  zn.  In  de  lakenweyerij. 
Bereider,  fr.  {draperie)  appréteur.  \\  Dat  negheen 
ghereedere  lakenne  ne  youde  si  ne  hebben  ghe- 
leghen  i  nacht  in  de  saypersse.  R,  lakeng.  Awien. 
V.  1329,  Auden.  meng.  1,  364.  Tot  Herentals  zljn 
acht  ambachten,  te  weten:  wullenweyers ,  brou- 
wers, gereijders , . .  C.  v.  JBJsrenials,  iz.  3.  Ghe- 
reeders.  Stadsrek,  Gent,  1336,  blz.  3.  Lakinreedecs. 
Ambackten  te  Iperen  in  1426  en  1496,  Tpriama, 
Y,  363.  •—  In  het  R^l.  der  Droooksckeerders  te 
Diest,  V.  1545,  komt  gereider  yerscheidene  malen 
yoor  als  gelijkbeduidend  met  drooeksckeerder ,  en 
gereijden  met  drooeksekeren.  Zie  bbbbidbb. 

G£B££D£RI£  (Gereiderie) ,  zn.  Be  plaats , 
waar  kei  laken  bereid  wordt,  fr.  Ie  lieu  oik  Von  ap- 
prête  Ie  drap.  ||  So  en  sal  niemene . . .  laken  mo- 
ghen  toghen...  eire  dan  up  de  pleine  halle,  no 
daer  men  lakene  yaut,  no  in  ghereederien.  pb 
Pauw,  Vgb.  79  .(1360);  it.  68.  Wie  dat  stoye  hout, 
en  wie  dat  ghereiderie  hout . . ,  en  wie  dat  piel  hout 
op  de  halle,..  aelen  alle  yerborghen . . .  R.  lakeng. 
Brussel,  v.  1365,  a.  2.  Mbbtbits  en  Tobfb,  II,  656. 

G£B££GK£N,  bw.  1)  Oereed  of  klaar  maken, 
in  ordm brengen,  fr.  apprêter,  mettre  en  ordre.  \\  Bn 
dan  sal  onse  yoirs.  stad  souldich  en  yerbonden 
zijn  en  bliyen  dezeWe  herberge  Q/V.  kótel]  daertoe 
te  gereeken  en  te  doen  gereeken  en  repareren  yol- 
comelic  wael  en  loyelic.  Rekenk.  v.  Brab,  reg.  131, 
f>.  91  (1421). 

2>  Bereiken,  fr.  istteindre.  \\  Item  en  sal  de 
pachter  geen  opgaende  hout  snoeyen.  Yoort,  dat 
hij  yan  der  eerde  ghereken  mach  met  eender  tnmo- 
byie.  Db  Pb.  en  Bb.  YII.  Sckeldewindeke ,  7. 

G£R££CKT,  deelw.  Toegerust,  ir.équ^.  jj  Men 
zecht  dat  hij  [nl.  Noircarmes]  int  eerste  jeghen  de 
Ghues  slouch  met  ijo  mannen  jeghen  wel  yeGhueeen 
en  yerslouch  se  sXle;  maer  was  wel  ghereect  en  te 
peetde.  Ber.  tijden,  II,  71. 

G£R££T,  bn.  1)  Voorkanden,  roerend,  fr.  a 
portee,  mobUier.  ||  In  geyalie  damptman  nyet  ge- 
reede en  meuble  goeden  genoch  en  yindt  opten 
pandt.  C.  V.  Antw.  1645,  yi,  44.  De  meuble  en 
gereede  goeden  opte  leengoeden  wesende.  Ib.  y,  12. 

2)  Dadelijk,  fr.  réel.  Gereede  executie.  D^ 

dtlijke  uitwinning,  fr.  exéeution  par  Se.  \\  Dat  al  te 
yerhalen  met  gereede  [oor.  parate]  executie.  O.  o. 
Antw.  comp.  X,  xyy,  92. 

G£RE£TSCHAP  (Gereedscap,  Gereetsoap,  Ge- 
réetscepe),  zn.  y.  en  o.  1)  Voorwerpen  dienende  tot 
de  vertooningen  der  Rederijkers,  de  gesamenlifke 
tooneelversieringen ,  fr.  les  decors  (des  Ckambres  de 
rkétorique.  \\  De  gereetschap.  God  in  den  troon, 
een  witte  albe,  een  coorcappe,  GK>ds  hayre  en 
crone,  yier  alben,  enz.  Be  sevensie  bliseap  van 
Maria  f  Inl.  ly.  Noch  gegeyen  en  betaelt  Janne 
Yos,  yan  syner  scure  daer  der  gesellen  yan  der 
Leliën  gereetscap  inne  steet . . .  Vad.  Mus.  III , 
100.  —  Yan  yoorwerpen  dienende  tot  het  boog* 
schieten,  fr.  des  objets  servant  au  tir  è  Vare,  jj  Dat 


GEft. 


GER. 


493 


hem  niemant  en  Bal  moghen  hem  yerroorderen  te 
schieten  met  den  boghe  ofte  gereetscap  van  een 
ander.  Bembbt,  I,  531, 

2)  DienttverrichHnff  van  ambachtslieden^  fr.  ter- 
vies»  d^artUans.  ||  Want  de  goede  liede,  die  etroene 
huysen  hebben,  binnen  den  binneosten  yesten,  alle 
qualic  ghereedscap  hier  en  binnen  [nl.  binnen  de 
twee  jaren]  daertoe  ghecrighen  mochten  Tan  werc- 
lieden,  bet  en  sonde  hem  ter  groter  cost  meer 
moeten  comen.  Kh,  v.  Aniw,  a.  199.  (Ord.  van 
1391  op  het  dekken  der  daken  met  tichelen  of  leien). 

3)  Gereetschap  doen.  Behulpxaam  zijn,  fr. 
aideTy  attisier.  |)  Dat  zweerdy,  ghezwome  yroede- 
TTOUwe  te  wesene . . ,  tselre  officie  wel  en  ghetrou- 
welick  te  bedienen,  eü  daertoe  ghereetscepe  te 
doene  sowel  den  aermen  als  den  rycken.  C.  v.  Gent, 
II,  393.  £lo  den  anderen  ghereetschepe  doen.  C, 
V,  HProoetckê,  I,  372.  lem.  in  eene  ambtelijke  zaak 
voorthdpen ,  fr.  tervir  qq.  dans  une  affaire  adminis' 
trative,  ||  Om  ten  dien  te  formeren  [nl,  om  eene 
Toogdijzaak  te  yerrichten]  sitten  ten  weesenboecke , 
om  partye  gereetscepe  te  doen,  alle  saterdagen  den 
borchmeester  van  de  Ck)ur8e,  twee  schepenen  en 
den  greffier.  C.  o.  Oostende,  zfiii,  6. 

GEREIDE  (Gerejde),  zn.  o.  Paardentv^^  fr. 
hamaie^  hamaekement,  \\  Prescriptie  van  'jj  daigen 
loopt  tegen  dengeenen  die  een  peert  of  ander  beeste, 
die  hij  Tercoopt,  thoont  met  eenen  costelycken 
[costeiyckeren]  gereyde  dan  het  gewoenlijc  is  te 
hebben,  eü  dat  ongewoenlijo  gereyde  oft  gesm\jde 
binnen  ij  daigen  niet  weder  en  heyscht;  zoe  mach 
die  oooper  daimae  opponeren  dese  exceptie.  Y.  d. 
Tav.  328  v«. 

GEREIDE  (Gereyde),  zn.o.  Of  moet  er  gerijde 
gelezen  worden?  lem.  uit  Bljnen  gereide 
StOOten.  Iemand  uU  zijn  wagenspoor  stooteny  fr. 
pousser  qq.  hors  de  son  ornière.  \\  Soe  een  hooger 
Talt,  zoe  hij  hem  gemeynlijcmeerqaet8t,en  daerbij, 
zoe  meer  staets  eü  hoogheyden,  zoe  meer  sorgen 
▼oire  lijf,  ziele  en  eere;  en  als  dairinne  verwaent- 
heyt  is,  soe  is  gemeynlijc  die  qnade  ayentaere  ge- 
reerder  en  nairder  den  rerwaenden  en  yermetenden 
man  zijn  karre  te  lichten ,  oft  nnyt  zynen  gereyde, 
eere  en  staet  te  stoeten,  dan  oft  hg  niet  yerwaent 
en  waire.  V.  d.  Tav.  375  y*. 

GEREICKEN  (Gereeken),  bw.  Bereiken,  beko- 
men ,  fr.  obtenir,  \\  Ie  scelde  quite . . .  alle  de  heessche, 
calaengen  en  rechte,  die  ie...  np  de  voerseide 
tienden  heesschen,  ghereeken  oft  halen  mochte. 
DK  Pb.  en  Bb.  III.  Lovendeghem,  33. 

GERECK,  GBBACK,  zn.  1)  Cfereedsehap ,  benoo- 
digdheden  van  een  andmeht,  tuig,  toesidy  fr.  appo' 
reil  f  MstensHes  nécessaires  è  nn  métier.  Kil.  anctns. 
Ghereck,  ghereke.  Apparaius,  eultuSf  omatus. 
AppareU.  Ghereck  der  paerden;  hetw.  peer- 
dengereck,  h<»machement y  is  nog  in  levend  ge- 
brnik  in  Brabant.  ||  Menbelen . . ,  dewelcke  niet  en 
mogen  afgepant  worden,  sijn:..  in  brouwcammen 
en  andere  huysen  ofte  winhoven ,  daer  men  brouwt, 
alle  vaten .  knypen,  ketelen,  schotelen  en  alle  andere 
instmmenten  totten  brouwghereok  behoorende.  C. 
o.  Loven  y  iv,  22.  Alle  zaken  desen  ambachte  aen- 
clevende,  hetzg  van  alammen,  ghereke  oft  ander- 
sins.  Db  Pb.  en  Bb.  Aalst ,  III ,  448 ,  lAnnenwevers. 

2)  ToAehoorten  van  den  kmnsboogy  fr.  accessoires 
de  VarbaUie.  ||  Als  enich  geselle  lüivich  waere . . , 
dat  hy  sal  moeten  geven  Onser  Trouwen  opten 
zavel  synen  capruyn  van  den  nuwen  deide  en 
sgnen  besten  boghe  met  gherieke  \l.  gherecke] 
datter  toe  hoert.  En  waert  <ut  de  voirseide  persone 
des    gerecx   niet    en   hadde , . .   dat   h\j   voer  dat 


gherec  sal  geven...  ij  peters.  A.  Wautebs,  iS^- 
mins,  7,  a.  19. 

3)In  of  te  gereke,  te  gerake,  te  gereecx. 
Yan  gebouwen.  In  goede  orde,  goeden  staat  v€m 
onderhoud,  fr.  en  bon  état  d*entretien.  \\  Vort,  so 
moet  Gherart  vorseit,  en  sgn  oer,  thuus  dat  opt 
vorseide  erve  staet  houden  ewelike  te  gereke  van 
dake,  van  weghen  \nl.  wanden],  en  van  temme- 
ringhen.  Oork.  v.  29  mei  1307.  Dit  vors.  ghelt . . , 
dat  zal  de  meestersse.ontfaen  en  dadrmet  houden 
thuus  te  gherake  van  dake  en  van  weeghen.  Auden, 
meng.  II,  37,  Begijnhof  (1409).  Een  tochteneere 
oft  tochteresse,  die  eenighe  huysen  oft  onruerende 
goeden  besit,  is  schuldich  die  goeden  te  onderhou- 
dene  in  goeden  custbaeren  gereke,  dichte  en  drooghe 
van  wande,  daken,  vensteren,  doeren,  bomeputten 
en  allen  nootelycken  reparatien.  C.  v.  Anito,  1545, 
XIII,  61.  —  En  spottender  wijze:  ||  De  desolacie 
in  keereken,  doosters  en  godtshuysen  ghedaen 
maecte  menich  weemoedich  herte , . .  Alzoo  was 
boven  ander  deerlic  om  zien  hoe  St«  Jacobs  Keeroke 
binnen  te  ghereke  lach.  Ber.  tijden  y  I,  230.  —  It. 
Db  Pb.  en  Bb.  IX.  Denrle,  9;  BintCy  11;  Naxtp- 
reth,  7  en  10;  Rbmbby,  II,  36;  C.  stad  BrnggSy 
II,  131;  Kb.  V,  Antw.  60. 

GEREKENT,  deelw.  Een  gerekent  per- 
soon. JSen  man  van  aanzien ,  aanzientijk.  voomaamy 
fr.  une  personne  honorable,  notdUe.  \\  In  Brugghe 
quam,  om  de  pausen,  een  beroerte,  daerom  dat 
hertogh  Philips  dede  te  Brugghe  eenen  poorter 
vanghen,  die  hem  vele  onderwant  van  den  paus, 
en  was  een  gherekent  persoen,  gheheeten  Pietere 
van  Bosselare;  hy  was  te  Bycele  gheleid  en  daer 
onthoeft;  en  someghe  [h]eerlyke  poorters  waren 
oec  om  de  pausen  ghebannen.  Jan  v.  Dixmudb  ,  284. 

GERECKELIJCK ,  bijw.  Oereedelijk ,  zonder  zica- 
righeid,  fr.  immédiatement ,  sans  difficuÜê,  \\  Die 
geaccuseert  wort  van  overspeele,  en  hij  hem  excu- 
seert met  maechscappen  oft  zwagerscappen ,  die  hy 
metter  vrouwen  heeft,  en  hij  se  naderhant  te  wyve 
trouwt,  trecht  presumeert  gereokelijo  tegen  hem. 
V.  D.  Tav.  168  v». 

GEREN,  bw.  Begeeren,  verlangen,  vragen,  fr. 
désirer ,  demander.  Kil.  Cupere.  \\  Vonnissen  die 
men  te  hoede  wijst,  als  die  here  maent,  soe  wyset 
vonniss:  Die  soepenen  en  s^ns  niet  vroet  en  ghe- 
rens  hoer  hoeft.  Chartb,  o.  's  Bosch ,  f'.  50  v^.  In 
der  hellen  waer  ie  lange  begraven,  hadde  mi  dine 
grondelose  guetheit  niet  ontbonden.  Des  soe  gheer 
ie  zuene.  Ie  kenne,  ie  hebmisdaen.  JETofuZ.  m«rX.  47. 

GERETST  (Geredts),  deelw.  Gtoretst  broot. 
Oezifl  brood,  waarvan  het  med  door  eene  grove  zijt, 
Y^etser'^  genaamd,  gezift  m,  fr.  du  pain  tamisi, 
dont  lafarine  été  passéepar  un  gros  tamis.BiEWBBY. 
I,  359.  Zie  Gailliabd.  Inv,  305. 

GERFGAMER.  Zie  oebwbcameb. 

GERFKINT  (Gerftkmt),  zn.  Kind  erfgenaam 
zijnde,  fr.  enfant  héritier,  \\  Als  tochteren  en  toch- 
terasen  uuytgewonnen  werden,  en  sy  gerff kinderen 
hebbende  syn,  est  soe  dat  die  kinderen,  ter  tyt 
als  die  dimineringe  geschiet  is,  mundich  syn,  soe 
moghen  sy.  beschudden  binnen  sjaers  en  dach  nae 
doet  van  der  tochter  en  tochterssen.  C.  gr.  Loon, 

I,  VJ,   19.   Zie   GBBPMAK. 

GERFNIS  (Gerfhesse),  zn.  v.  JStfenis,  de  geza- 
menlijke goederen,  landen  en  cijnzen,  voortkomende 
van  dezelfde  nalatenschap  (?),  é.  héritage,  Vensemble 
des  biens,  terres  et  eens,  provenant  d'une  même  suc' 
cession.  \\  Dat  min  here  dabt  van  Ninive  en  zyn 
convent  zijn  wel  en  wettelike  gherft  int  goet  van 
der  Beveme,  dats  te  verstane  in  xiiij  dachwant  en 


494 


GER. 


GER 


in  IxT  roedes , . .  gherfneefen  die  behoeren  ter 
Borgh  ▼an  der  Beremen , « «  en  in  xizri)  icellin- 
ghen  efi  rij  cepooe  er6ic«  cheine,  die  te  deeen 
Torieiden  goede  yan  der  Bereme  toehoert  Tan  deeer 
yoneider  gherfneteen  . , .  Dene  Toreeide  gherfneaee 
efi  dit  Toraeide  goet  ran  der  Beremen  hondt  men 
Tan  der  capitlen  ran  Zente  Gherdren  [nl.  Gertrudis] 
Tan    Nirele . . .    Oork»   5  jali   1299.    Zie   Yerdam 

OKRFMAN  (Gerffman),  zn.  JBrfyetuum ,  eigenaar, 
fr.  hériiiêr,  propriéiaire.  ||  Een  tochter  oft  tochte- 
retie  en  mogen  hnn  tocht  niet  langer  Tersetten 
dan  hnn  dagen..;  der  gerfman,  die  dan  leren 
•oude,  als  der  tochter  doot  ie,  en  hadts  gevolcht 
en  OTergegOTen  toot  den  hoff.  Want  men  seyt  dat 
men  geenen  gerffman  en  Tint  alooo  lange  ais  der 
tochter  oft  tochtereeee  leTen.  Piot,  Ctnrt.  II,  60.S. 
Oft  die  conden  Tan  eender  diroineringe  gecnndicht 
waer  aen  eenen  winne  [nl.  huurder],  en  der  hant- 
pUchter  die  conde  Toorte  niet  en  dede  aen  synen 
meester,  en  het  worde  gecalengeert  Tan  sinen  meester 
die  gerffman  is,..  C.  gr.  Loohj  I,  tj,  14.  Hoe 
een  gerffman  eenen  pandt  die  uuytgedimineert  is, 
quyton  sal.  Ib.  15. 

GERINGE,  bUw.  Snel,  êpofdig,  fr.  vito,  iót. 
Kil.  auetut,  Ciio . . .  Tost,  êoudoAn ^  viitêmênt,  \\  Dat, 
indien  daerin  niet  gheringhe  Toorsien  en  worde, 
alle  broduren ,  gauden  en  zilTeren  lekenen , . .  zul- 
len . . .  Tervalscht  en  bedorren  . , .  worden.  Fl,  v. 
VL  I,  802  (15M).  Wairt  dat  een  richter  onteage 
do  macht  Tan  der  part\jen  dairtegen  hy  dat  Ton- 
nisse  geren  zoude,  en  hy  dairomme  ghino  sitten 
op  een  peert  om,  nae  de  pronunciacie  Tan  den 
Tonnisse  te  geringer  wech  te  Tlieden,  ghy  sult 
weten  dat  die  sentenoie  Tan  weerden  zoude  zgn 
alsoe  Terre  als  die  gegoTen  waire  by  eenen  richter 
delogaet,  die  geen  zeker  dingbanoke  en  hadde.  V. 
D.  Tat.  848  T^.  So  geringe  als.  Zoodra  (alê)y 
fr.  autsitói  quê.  ||  Klckerlyck  wordt  geacht  en  ge- 
houden Toor  fugityff  zoe  geringhe  als  hy  Toer  syn 
iohult  hem  houdt  oft  Tliet  opt  gewydde  oft  be- 
Trydde  plaetsen,  oft  ergens  latiteert.  C.  v.  Antvr, 
t&4&,  IT,  28;  it.  89;  X,  9.  Zo  haest  en  gheringe. 
PI.  V.  VL  I,  688  (1548).  It  O.  ertm.  1570  a.  68, 
en  jMMttM. 

GERITE.  Zie  oahitsk. 

GERLANDE.  Zie  oarlavds. 

GERMANIEN,  eig.  n.  DuUteUand,  fr.  Aüe- 
magne.  \\  Keerel ,  b  t.  gr.  G.,  Roomsch  Keyser ,  altijdt 
Termeerder  tsrycz , '  coninck  Tan  Germanidn.  C.  o. 
XoiMM,  B^v.  y  (1547). 

GEROCHT.  Zie  qkrakbv. 

GEROVE,  in.  o  Van  eene  gans.  Afbal^  als 
pMmên^  eni.  fr.  déehêif  abatiit,  £U.  Gheroof 
Tan  de  gans,  j.  afTal.  ||  Van  den  groten  chense 
ee  icouteten  recht  It  sol.  parisise ,  en  j  gans  metten 
geroTe.  Oork,  e.  25  febr.  1252.  Dat  niemen  Toghele 
no  wildbraed  en  Tercoope  boTen  den  fuere,  die 
hiornaer  Tollecht : . .  de  buuo  Tan  eenre  gans  iyi 
gr.;  een  gheroTe  Tan  eenre  gans  Q  ing.  Ds  Pauw, 
Tj^.  93. 

GERS  (Gars),  in. o.  Grtu,  fr.  Aerfte.  Kil.  Ghers 
j.  gars,  gras.  Verdam  gras.  ||  Bat  gers  buten 
dike  ghemene  wede,  tote  dir  stout  dat  ment  binnen 
diket.  Oork.  1259,  S«i0fHmg9n.  Waer  dat  sake,  dat 
ieman  hadde  gheechut  quekenoet  [td.  ree]  in  z\)n 
eoran,  ofte  in  liin  ghen...  Oork,  8  febr.  1275. 
Dat  ii  al  dar  waren,  en  hoerden  en  saghen  ^daer 
die  hertoghe  Heinrlje,  die  te  Keulne 
itarf,  tat  al  tote  Hookensele  in  eene 
•  cure*\   eQ  quam  alrore  hem  her  Vnnka  Van 


Liee , . .  diee  dat  bnme  was,  en  droaeh  op . . ,  den 
hertoghe  dat  brone  in  eine  hant,  den  lieden  Tan 
Hockeneele  tgars,  en  den  gherren  de  risere , . . 
Oork.  25  juli  1275.  Vm  gheraee  dat  nu.  in  den 
zomer,  te  twee  malon  oft  drien  opter  soepenen  huys 
gheetroeyt  was.  Msktkks  en  Tobts,  II,  460  (rek. 
1401 ).  Ten  platten  lande  is  een  jegfaelic  . . .  ghe- 
honden  jeghene  sijn  jegfaenlanders  te  stoppen  gare 
jeghene  gare.  C.  v.  Wvioexb.  zr,  3.  "Ru  passim.  Zie 

&B0KV8WAXBDX . 

GERSEM.  Zie  lakxv. 

GERSEN,  bw.  Van  eene  koe.  Laten  grazen,  of 
weiden  j  fr.  laisser  paÜre.  ||  Ende  moot  [ml.  de 
huurder,  boTen  de  pacht]  alle  jaren  houden  zijnen 
meestere  twee  Terckenen  te  backe  loopende,  alse 
sijn  meester  hem  sendt.  Item,  jaerUjcx  eene  coe 
ghegherst.  Dx  Pb.  en  Bb.  V.  Moortzele,  4  (1482). 

GER8ENAER  (Ghsrsennaer),  zn.  Qraskandelaar , 
grtuverkooper ,  it.marehand  d'herhe.  ||Men  Terbiet... 
dat  alle  ghersennaers,  om  ghen  te  Tercoopene,  op 
de  maerct  mogen  zyn  ii  ghesellen  te  gader  en 
nemmeer.  Anden.  meng.  I,  3.37. 

GERSERIE  (Garsserie),  zn.  t.  Oras,  het  tceide- 
of  drijfreehf,  fr.  herbe,  pdiurage.  ||  Item,  de  gher- 
serie  Tan  den  ouden  dycke.  L.  Galbsloot,  8mr 
Marg.  de  FL  (1373).  En  ghebmyckende  gareeerie 
ofte  Tetgars,  suUeu  d*hoirs  Tan  den  usufructuaris 
Termoghen  t'seWe  gars  te  Tolbruycken.  C.  e.  Broek- 
burg,  ziii,  4.  Ook  gbbsivgek  en  gbbblakt. 

GER8INGEN  (Cobirsingen ,  Gerzijngen),  zn.  mr. 
Weiland y  fr.  pdturages,  ||  Dat  zommighe..,  driTen 
eü  jaeghen  haerlieder  beesten  in  dezeWe  meere- 
schen,  en  zyn  also  OTerlopende  in  andere  lieden 
goedt,  Truchten,  toematen  en  gherzgnghen.  FL  e. 
VL  11  jan.  1548,  I,  686.  Dat  gheenen  pachter 
hem  en  Tenroordere  eenighe  garsynghen  te  breken 
sonder  consent  Tan  zynen  huusmeestere.  C.  v.  Broek- 
bwrg,  XTi,  10.  It.  C.  e.  Castel^  243;  C.  e.  Vewme, 
xxz,  8. 

GERSLANT  (Garslant),  zn.  o.  Met  dezelfde  bet. 
Gheene  pachters  en  Termoghen  ter  laester  jaer- 
Bchaere  Tan  huerlieder  pacht  de  garslanden  Toorder 
te  ghebruucken  dan  totten  eersten  januarii  ezduue. 
C.  e.  Broekburg,  ZYI,  9.  It.  C,  v,  Brugge,  K,  e. 
t  Maend.  a.  9. 

GERSTMAENT  (Gerstenmaent),  zn.  September, 
fr.  sepiembre^  {mois  ds  Vorge).  Kil.,  SerTÜiua,  Da- 
sypodius,  Adr.  Junius ,  Brèdaesehe  Alm,  16^4  Gerat- 
maend,  en  Gerstenmaend.  OokbyLeist,  Urkundenl, 
218,  onder  de  byzonderste  der  Terschillige  bena- 
mingen dezer  maand. 

GERUCHT,  zn.  o.  Uitroepimg,  afkondiging,  he- 
vel, fr.  proelamaiion ,  ordre.  \\  Van  eynen  geruicht 
dat  der  stat  knape  deit  in  nrber  eyns  portere,  als 
Tan  ujrtghedengden  luiden  of  ran  bekander  achonlt, 
sal  der  porter  gheTen  den  knape  t  swarto,  en  dat 
geruicht  ins  bueck  te  scriTen,  t  swarte.  C.  e.  Maas^ 
triekt.  Stat.  1880.  a.  114.  Werent  sy  [nL  de  sche- 
penen] . .  darin  gebreohlio  [nL  Tan  naar  behooren 
recht  te  spreken]  , . .  so  moghen  en  solen  meistere 
en  geaworen  en  raet . . ,  die  scoutet  en  scepenen . ., 
mit  gemiohte,  geboden,  berelen  en  bedwange.., 
dartoe  halden ,  Terriohten  en  dwengen . .  •  Ib.  a. 
120;  it.  109  en  113.  So  auelen  oneer  slat  geawmeiu 
knapen  alle  geboden  en  geruchten  Tan  gereder  haTen 
en  pluderoyen . . ,  doen  Tan  oneen  en  onaer  stat- 
wegen.  Ib.  ^Frie,  1413,  a.  8.  It.  K.  e.  T^M^trem,  18 
mrt  1502,  a.  41. 

GERUET  (Gemut),  n.  o.  Oeraas,  jwicirw^ 
getier,  fr.  brmi,  veKsmrme.  \\  Wi  gboTen  oeriof  den 
Tors.  broeders  en  losters  te  dom  maksne 


GES. 


GES. 


495 


taun , . .  en  oeo  dat  men  niet  hoeren  en  eoude 
tghemat  en  tgheroup  ran  den  yolke,  om  de  sieke» 
£e  daer  ligghen.  Ds  Potteb,  See.  eart,  14  (1246); 
Lat.  tekst  ad  immtilium  popttU . . .  amaoendum, 

GERUFT,  zn.o.  OêrMcM.^ir.rumeur,  Kil.  Oh  e- 
ruft.  hoU,  j.  Gherucht.  ||  Hoedat  sulcken  mia- 
daet  b\jnnen  zijnen  bedr\JTe  geschiet  is,  clairaf  dat 
&me  en  geruft  laboreert  07er  alsulcken  &cteur, 
die  dat  gedaen  soude  hebben.  Y.  d.  Tat.  145  t^. 

GERUWCAMEa  Zie  gsbwscameb. 

GERVEN.  Zie  geëbtbn. 

GERWECAMER,  GERUWCAMER,  GERF- 
CA  MER,  zn.  ▼.  Sakrutij,  fir.  êoerisHe.  Kil.  oMctus, 
Gaerwkamer.  Saerarimm.  La  taerittie.  \\  De 
▼ercleeders  [Zie  abijt  8)]  zullen  henlieden  gaen 
cleeden  ran  dat  Chrisie  ghezongen  wert,  en  zullen 
bereet  wesen  omme  terstond t  Tan  dat  Matten  ghe- 
daen  wert,  te  gane  in  ordene  metten  priestere 
die  de  zynghende  messe  van  dien  daghe  doen  zal, 
Tan  der  gherwecamere  totten  ouctare.  JBe^Z.  koor 
ie  Winoexbergenf  16cl«  E.,  a.  9.  Den  prochiaen 
roept  in  de  geruwcamer  den  kerckmeester  en  hey- 
lichgheestmeester.  Kutl,  Boboken^  235  (16<l«  E.), 
handboek  v.  pattoor  Kenene.  Nota.  1636,  23  ./««v» 
ewH  celebraremuê  exequias  rev.  dom.  pastorie  noetri . . , 
abeoluto  f  ere  officioy  uUrarunt  recta  via  ad  eaorie- 
tiam  N.  N. . .  WaeroTer  het  lyckTolck  noch  in  de 
kerck  synde,  quamen  in  de  gerfcamer  eendrachte- 
lyck...  Piot,  Spitodee  VenSx»,  bh.  6. 

GE8ACH,  zn.  o*  1)  Qevangenechapy  fir.  empri- 
eonnement.  ||  TJp  den  4«n  dacb  Tan  septembre  int 
jaer  1432,  so  beloofde  P.  A.,  tresorier  Tan  Pope- 
ringhe ,  ghelet  [nl,  aangehouden]  te  Brugghe , . , 
weder  in  te  oommene  int  zcIto  gezach,  Tan  heden 
in  14  daeghen  naestcommende ,  eö  niet  daeruute 
te  Boheedene  TÓ<5r  hy  de  stede . . .  Temoucht  zal 
hebben.  C.  etad  Brugge ,  Ü,  168. 

2)  Oeziektt  het  xien,  fir.  tme.  \\  Is  beTolen  aen 
"N.,  Tan  het  oraem  eender  Trouwepersoone  steende 
met  groen,  oruyden,  fruyt.  de ..  als  belettende  het 
gesagh  Tan  den  winckel  der  naebueren,  te  doen 
amoTeren.  Mabtiksz  175  (1554). 

GESAEMDELIJCK ,  bijw.  Gezamenlijk,  h.  eom- 
JointemeiUt  conewrremment.  Kil.  Ghesaemtelick, 
Ghesaementlick.  ||  Dat  wy  [nl,  de  goeTemeur 
en  kapitein  generaal,  en  de  Baad  Tan  Vlaanderen] , . . 
ghesaemdelioken  gheordonneert  en  ghestatueert  hebr 
ben...  FU  v,  VI.  19  aug.  1622,  I,  633.  Zyt  ghy, 
metten  anderen,  die  ter  tafele  zaten,  Tan  stonden 
an  upghestaen  en  ghesaemdelick  in  de  kercke  ghe- 
ghaen.  TroMee  marit.  lY,  233  (1567).  It.  C.  v. 
AaUt,  707. 

GESAET,  deelw.  bn.  1).  Getetj  bedaard,  be- 
xadigd^  rueftg,  gerust,  fr.  posé,  grave,  caHme,  pai- 
sihle.  Kil.  Ghesaet,  ghesaetich,  hoU.  j.  ghe- 
sedigh.  ModestuSj  iramquillus,  plaeidus.  ||  Die 
rechten   seggen  dat   men   meer   behoirt  geloTe  te 

SBTen  den  manspersoonen  dan  den  Trouwen;  en 
en  eersameu  en  gesaetten  luden  dan  den  lichten  oft 
andere  onsesaetten ,  want  men  in  der  getuygenissen 
schuldich  is  aan  te  zijen  eü  te  examineren  die  eer- 
bairheyt,  geloTe  en  graWteyt  der  getuygen.  Y.  d. 
Tav.  336. 

2)  Bevredigd,  fr.  apaisé.  ||  Dat  sy  daermedemalc 
met  anderen  geeaett  en  Terenicht  selen  wesen  en 
in  raste  en  Treden  bliTen  tot  ewigen  dagen.  Doude 
roodb.  f>  19  T<^  (Bemiddeling  t.  hertog  Antonis 
tusschen  den  heer  t.  Diest  en  de  stad,  20  deo. 
1413). 

8)  Vergenoegd,  fir.  eonienié,  \\  Hebben  alle  ghe- 
kent  en  Terliit,  dat  se  der  [m/.  de  heer]  Jan  Yan 


Mirabele..,  al  Terheffent  heeft  en  gheeaet  Tan  allen 
den  Tersterefben  Tors.  Fb.  db  Pottbb,  8ee,  eari. 
62  (1327). 

GESAT.  Zie  Sbttev. 

GE3ATE,  zn.  o.  Eigendom,  fr.  propriété.  ||  Ch&es 
Yan  der  Dussen,  tgoet  geheiten  de  Hage,  in  die 
prochie  Tan  Ethen,  met  hogen  gerichte  en  nederen. 
Item,  hi[.^]  noch  syn  huis  en  gesate  ter  Dussen 
met  y  boTen  lants  daeraen  gelegen,  bynnen  der 
NvegraTen.  L.  Galbsloot,  Fnidataires,  133.  Hierop 
scnijnt  ook  te  slaan  het  w.  dominaiio  in  den  tekst, 
't  welk  Ducange  Tertolkt  door  proprieias. 

GESATELIJCK,  bijw.  1)  Op  gematigde  wijze, 
fr.  modérément.  ||  Want  hij  ]nL  de  rechter]  scul- 
dich  is  soe  gesateiyk  en  met  sulcken  moderamente 
die  torture  te  doen,  dat  h\j  hem  [nl.  den  gepg- 
nigde]  noch  IjJTe  en  neme,  noch  lit  en  breeke  noch 
en  TerderTe.  V.  d.  Tav.  174. 

2)  Behoorlijk,  naar  behooren,  fr.  dement.  \\  Da 
maecste  ghesaetlike  die  kelen  rike  mit  des  Yaders 
Toergheloefde  redene.  Oetijdenb.  15de  E.;  het  TVi 
riie  promissum  Batrie  oto.  Tan  het  Vent  Oreator. 

GESAWEN.  Zie  babijbk. 

GESCHAPEN,  deelw.  1)  In  de  bouwkunst. 
Aangebracht,  fir.  praüquê  {en  arehiteeture).  ||  Nyet- 
tegenstaende  dat  yemant  eenich  licht  doer  syns  sel£i 
muer . . .  OTer  hondert  jaeren  en  meer  gehadt  en 
gescapen  heeft  tot  eens  ander  mans  erTC  waert, 
die  possessie  en  preseribeert  nyet.  C.  v.  Aniw, 
1545,  VIII,  20.  Zie  bchbppbv. 

2)  In  de  uitdrukking  Geschapen  s\jn.  —  a).In 
staat  zijn,  fr.  itre  en  éUU,  —  è  ntéme.  ||  GcTielt 
dat  enigh  Tan  den  Toirseyde  lx  scutteren  OTer- 
moghen  worde,  alsoe  dat  hy  niet  wael  gescapen  en 
ware  den  heere  en  der  stad  te  dienene  metten 
boghe.  A.  Wautbbb,  Sermens,  12,  Av^s  1412, 
§  3.  — b)  In  gevaar  zijn,  gevaar  loepen,  blootgesteld 
zijn,  fir.  courir  Ie  risque.  Ure  exposé.  \\  Hoedat  sy 
OTer  menich  jaer  gehadt  hebben  tweeWe  erfiKsntters, 
die  jaerUox  metten  erfscutteren  Tan  den  anderen 
tween  gulden  plagen  bereet  te  sine  in  huer  hemasch.., 
als  de  stad  dies  te  doen  hadde,..  eü  dat  sy  nu 
gescapen  waeren  te  moeten  achterbÜTen,  mits  dat . . . 
A.  Watttbbs,  Sermens,  18,  nota  4  (1479).  Derof 
de  stede  ghescepen  ware  coat,  moeyte  en  TerTolgh 
te  hebbene.  C.  v.  Gent,  I,  592  (1417).  It.  BI.  v. 
VI.  I,  352;  O.  B.'B.  autr.  III,  378.— e)  Te  voor- 
zien,  te  verwachten  — ,  te  vreezen  zijn,  fir.  étre  d 
prévoir,  è  aitendre,  è  eraindre,  ||  Alsoo  sekere 
questien,  geschillen  en  differenten  aireede  waren 
geresen,  en  noch  geschapen  te  reijsene  en  op  te 
stane  tusschen ...  C.  v.  Loeen^  Bijv.  rr,  Inl. 

GESCHEET.  Zie  gbbchbit. 

GESCHEFTEN,  zn.  mT.  Benoodigdheden,  fir. 
néoessités.  Hd.  Gesch&ften,  affaires.  ||  Sullen 
sy  [nl.  de  ambachten] . . .  enen  boumeister  kiesen 
by  eynen  alden,  die..,  d'officie  hulden  sullen  ge* 
samentlich  die  ceynse,  renten,  assysen,  boeten  en 
alle  opkomelinge  en  proffyten  Tan  onser  stat  t'ont- 
fangen  en  op  te  bueren,  en  dat  te  bekieren  totten 
pensien  ind  andere  lasten  en  gesche£^n  so  onse 
stat  te  doin  syn  sall.  O.  IMgc,  11  deo.  1500,  a. 
4,  SasseU. 

GESCHEIDEN,  bw.  Ondersehaden,  fir.  distinguer. 
II  Als  men  niet  en  can  gesceyden  weder  die  confessie 
gedaen  is  moetswillens  oft  uuyt  bedwange,  soe 
wort  gepresumeert  dat  se  moetswillens  gedaen  is. 
Y.  D.  Tav.  172  t«. 

GESCHEIDEN,  deelw.  Vrij  gemaakt,  ontslagen^ 
fr.  aff^anchi,  exempt.  ||  Dat  N...,  an  die  een 
sijde,  en  N...,  aen  dïe  andere  syde,  minlic  ge- 


¥^, 


OES. 


GES. 


VX  'tesL 


«kt^^wrt.  Pr.'?.   Otrt'  It,  1^    UAfK . 

ff.  *Miws^  -<«?  -<««»  ^o^rv*»     I  A.je  anv.rga  AMfiii* 

•Rn^^tfiA   fsn   «fAiMkv^,   »4  'v>>««ti C  r  AoLê*, 

Tf    1^     —    Orém»   t^tm   tvjtti   4r/»'p«B,    fr,   limiti   4ê 

't f*-.*«rr.^^  »«r.  /lit  yrr^".-^.  Tta  X^rv^Ki^rrii^  «ró.  de 
prv.h.ü  vso  K»*r7r.<wi.  fn  F^.  tn  Be-  L  M.vii^ 

*(n*fti.    Aftifimd^    h.  4vtt/imt».     T^msc/it     ic^ilt^üiie 

tr,,.*^    em-.m^rrfm .  m^rt  •«thsi.^Tm  of  ti»T?!'.«ïi«o ,  moei 

^»r/'/,  /r.  ef/mPpoi.  hatfé>r\s.       WMit  »>  d«t  refcetul 

lfh^/j'»*trt   wf^rd^  in  't /K^^^bwt  |DMnd«,  m>  zal  de- 

/4^*^.^  f^*rf>rr»m,  C.  «.  AnlH^  AAA,  %.  l<>.  AU  xij 
[ui.  d^  i^^Mti\1iarr\C    Pr^rxA^yï*:  qrutniti^  j>srh«i  d<*   boT- 

xij  ir*t,  j(h^-iM':K*«jt,  f>ft  zij  M^-Ura  «n  j#T2heii  eet» 
jrJ>^»*nrrUr.,  <rf  tw«ï*ï  j'ri?'r,*m  twe^.  Üer.  /»;'/«•,  UI, 
Vél:  it.  iif,  *fn  148,  em  Pk/t,  C4r<M,  ^.^8, 

M«/i«««A«7»i9»^  ,  ff,  eo-frh^nê,  collèffwtê  en  deh^ncuft. 
II  IM  iu'jfjfttn*<n  TMJ  B^xl«  mi  Tan  Alseüberghe  maken 
r'/zTit..,  (}rurn«  dat  m#m  rie«  te  bat  ghfrloren  eal, 
hMAitn  d«a«  Tr>re  «b^w^pinunk  hermi  (wie)  seghet  an 
d«MA  ït'tirn  jfh*-hanjfh*m.  Oorlr.  23  jani  I25>7. 

OKHCHIKDK.Vr.S  (-•*),  m.  ▼.  Omsiandujk^d, 
if.  eireonêiancê.  \\  Is  ran  iioocje.  eer  hem  iement 
#jrf((m»a*Tm*»  fund^ïre  Tan  eenen  anderen  eït  aenreerde 
zijn  *t«rfhtJT»,  dat  bij  weet  dat  bij  doot  w:  weicke 
rl/x/t  marrb  betboent  wordden  bj  direrven  manieren 
«rfi  middelen  ran  ((';rallen  efi  gescbiedenisflen,  te 
weten  bij  famen,  bij  prrsfirimpeien ,  oft  ten  minsten 
bij  «enen  gefijyge  weerdif;b  van  gelore.  V.  d.  Tav. 
44  r*.  OmMidera^rie  te  b^bVjene  opte  getcicdexiisse, 
weder  die  minflaet  gr*»/'biet  ii  bij  ongeTalle,  oft  al 
njKibiride,  r/ft  onweten«  cfi  ionder  opnet,  oft  en  is. 
Ib,  148.  Kn  macb  oock  don  ir'bonteth  niemant  ter 
\tnn('.)nm  brengen  oft  pijnigen  . ,,  ionder  consent  Tan 
U/rgemeeffUfr  ofi  •cbopenen ,  dewelcke , , .  moeten 
wel  b«ri';bt  Mijn  ran  de  geschiedenisse  vant  mis- 
daet.  a  V,  AnUo.  eomp.  Vil,  iij,  9.  Weder  dat 
v.y  den  miMla^ligben  bekomen  konnen  ofte  niet, 
xnllen  bun  lieden  Nommierlick  informeren  op  de 
ws4fraebtige  gf^tM^biedoniime  van  den  faite.  C.  e. 
AufUn,  Stijl  orim,  a.  2.  It.  C.  v,  Vewtne^  leenhof^ 
AH(  O,  v.  Iptren^  Kaai,  c.  54. 

'D  Otfvnl^  ir,  eaê.  ||  Dit  is  een  casus  oft  een 
gapieiedenisM»  «fieriael.  V.  d.  Tav.  69. 

H)  Toêvulliflii  inkomit^  fr.  rêvênuë  oasueU.  ||  Alle 
br(;i«c'ken,  oalnngion  ofi  go«cbiedenisaen.  Bekenk,  v. 
Utah.  reg.  182  f»  167;  it.  reg.  183  f»  140  y\ 
IM-  K. 

4)  Van  oen  teRtamont.  Uitvoering ,  fr.  exêcuHon, 
II  (loproMiip^KmiMM't  do  geiichiedenis  des  teataments 
en  <lo  vaiiditvt  dnnfelfs.  O,  gr»  Loon,  I,  849  (1668). 

(n'Ml'UWV,  deolw.  Van  verkonii.  Dit  w.  werd 
vorklaardi  ^^voonien  van  mm  êchêl  ofbeV\  fr.  pour- 


'      E-i      ^    KJirLjLjlïll 

4tac    driu   ^LWig^  sxec   st 
Bzaeti   das   luan.  «ie  ^T 
•-•:»iwt ...  en.  histirL  T.  ii    Ta.t.  5T 
G£.^:H«»8T    •öiMccrt..    dsisiw.   Iv    Ti 
1i^w-*^_  £«c«d-    1  Ceiifjfa»rf -,    6«9ri«idiflB,    «iiAw...-, 
fr.    '  fwM    mwrimpe     &«m«v.         Dtt    sriieda   becde 
le^-fade   lfiedc^  m  «.  '5w<i«Éftiik*  bedd*  vitt  In 


en  «9.  C.  s.  6«a^.  I.  347  ftSTSi. 

!£>   Taa  e«ii  woonKiis.  Syet  wtrhmmri,  fir.  (/*«■• 
Airit^f 'X/io« »  »3«  iaiM-       IXijga.  <  i!g,i  iia#f  oft 
der    K  iyfüi;rti4?ii ...    rgfiijtfert   srn   eeliattiiiBge 
z«t>j«iten  te  becalen.  deweieke  die 
▼an   die  zcflrorde  r^booten  raa  srnder  ht  , 
▼aa   hem    syn    heTvrheade.    C.    «r.    Xfoaa,   I,  412 
^07%.  —  in  dero  bet,  «chnni  beC  v.  ta 
tot   aehorten   of  schorsen:  een  bob 
de  Terhuric^  ia  opeeschorC 

GESCeOT,  GiscHTT.  m.  o.  •)  P»^,  fr. 
<2n  jütcke*  Boehen  met  gbcecutte.  Ya9  Loeexxv, 
.S^.  B^rrjn,  T^.  fcer^ics,  a.  10,  bis  2S4  (13de 
E.).  Alrehande  eeectine.  X.  Sf.  Pirferifuaei ,  1284. 
Alderande  crescut.  K.  amm.  Brwstti,  1292;  Umtea 
m^miere»  de  êaittte*  leet  de  Waalsehekeor.  Alrehande 
gbe>»cntte.  f.  meierij  Lorem^  1312.  Tan  dco  geeeatte 
ofte  jemene  svn  eereckte  te  nemene.  Soe  wie  enen 
andren  srn  ebe«cutte  neemt,..  A.  W  AUms,  Sêrtmtmt^ 
Rtgl.  Krüis^^oo^  1412,  $  2.  Tan  üije  prlvsers  gecocht,  x 
voetboge — gesoh ats ,  xriiij  voetboghe — py lysfflT» , . . 
Va»  Melckebeki.  Krmboop.  24  (1436).  Vier 
scepen  geladen  met  boghen  en  gfaeeeutten.  CoüaÜÊt 
AAI  (1464>.  Ghecocht  xij  doxinen  Toetbogfae  ghe- 
Bcat.  Stadsrék,  Nimave^  1476.  Bin  al  der  rteide 
waren  maer  twee  bloole  [■/.  ongewapende]  lieden 
doot  ghescoten  en  lettel  ghequetst.  Dos  mocbtMi 
de  goede  lieden  van  der  stede  wel  Chxle  loven, 
alao  zv  daden ,  want  tgbeecot  [■/.  de  pijlen]  vlogher 
also  dicke  als  tbaghel  ware  nuten  hemele.  Oii.  V. 
DiXMUDB,  18.  l4t  niemand...  in  de  k«reke, 
noch  opt  kerckhof , . .  noch  oock  en  scbiete  met 
eenigherande  gheschotte,  noch  en  werpe  met  stee- 
nen.  O.  v.  Iperem,  Kast.  a.  6.  Van  te  dragbene 
▼oetbogben  of  hantboghen  met  viandelicken  ghe- 
schutte,  a  ü.  7  Proaeeehé,  16^  £.,  ft.  117.  Want, 
HerOf  dat  ghescotte  dijnre  gherechticheit.  .  heeft 
my  also  doerschoten.  Oebedenh.  I5de  E.  12,  pa. 
37.  Sagitta  ttut  infixa  ennt  mihi.  —  b)  Funrw€^9ens , 
fr.  de*  arme*  è  feu.  j|  Lossede  ijemant  in  evelen 
wille  boghe,  busse  ofte  ghescot  up  eeneghe  andre 
persoonen , . .  —  Indien  met  gheechotte  ijemant  worde 
verminct  ofte  ooghe  wierde  uute  gheschoten  in  evelen 
wille.  C,  V.  't  Prootscke,  16de  E.,  a.  17  en  18. 
Betaelt...  Andries  Van  den  Bossche,  scippere, 
omme  t*Andtwerpen  geladen  en  voorts  scepe  ge- 
brocht  heeft  naer  dese  stede  „groot  geschut."  Db 
Pb.  en  Bb.  Aalet,  I,  98  (1588).  Busghescnt,  so 
van  ysere  als  ghesmolten.  PI.  r.  Vl.  I,  720  (1651). 
Bussgesohut  oft  artillerye.  PI.  v.  31  dec.  1559, 
Bekenk.  v.  Brab ,  reg.  140. 

GE8CR0UDER,   sn.  mv.  8chnldenaat\  fr.  déhi- 
tenr»  jj  En  danno  sullen  de  halheren  trucken  an 


GES. 


GES. 


497 


den  here  en  an  y  eoepene,  omme  dien  ghesoondere 
te  zoukene  in  de  Tanghenesse,  en  yoort  te  proce- 
deime  tote  de  claghere  betaalt  sy.  —  Degone  die 
▼oordan  dese  ordenanchen  honden  sullen,  die  zullen 
▼oren  gaen  up  de  ghescouders,  up  haer  goed  en  up 
de  boorghen,  aleer  de  oude  nemmermeer  thare 
ghecrighen  zullen.  K,  U^cenff.  Iperenj  xiii,  Hoë- 
tuier  8,  212. 

GESCHREP,  GESCHRIP  (Gesorep,  Geacrip), 
zn.  o.  Schraapsêl,  afval,  fr.  rdeluref  ië8ue8{?). 
il  Dat  niemene  gheoorlooft . . .  ghescrep  van  baken, 
no  levere,  no  van  eenighe  beesten  die  allene 
atenren,  [var,  van  selfa  ghestorven]  te  viere  t« 
doene.  C.  itad  Brugg»,  I,  852;  it.  II,  289. 

GESCHRIFT,  zn.  o.  1)  Schrift,  fr.  écrUure. 
It  Dat  de  voorseyde  twaelf  meestem  ten  minsten 
BuUen  connen  vier  soorten  van  letteren,  te  weten: 
een  Nederlandtsohe  staende,  Italiaensche ,  Spaen- 
sche  en  courante  letter.  JT.  d.  Boekhandelaars  ie 
Brugge,  1628. 

2)  QtM^Hfl,  opstel,  af  deeling  eener  rekening,  fr. 
écrit,  y,poste*\  division  d^un  compte.  ||  Alsulke  as- 
sise . . ,  dat  sullen  qtj  teekenen  in  één  ghescrefte 
alleene.  Ds  Vlamikck,  Aec.  16  (141S). 

3)  De  kleuren,  het  schilderwerk  van  een  kerk- 
vensier,  fr.  les  cotdeurst  l^s  peintwres  d'un  vitraU, 
Lbo  de  Babbüsb,  Toestand,  43.  Zie  Schbijtbk. 

GESCHOTy  zn.  o.  Bdasiing  bij  wijze  van  om- 
slag op  de  landen  der  polders  en  wateringen,  ter 
dekking  der  kosten  van  uitvoering  en  van  onderhoud 
der  besehuitingswerken  •  fr.  imposUion  par  voie  de 
réparütion  sur.  les  terres  des  pcldres  et  wateringues 
et  qui  servait  è  eouvrir  les  frais  d'éxécution  et 
d*entretien  des  travamx  de  défense.  Cl.  Labyb, 
LêgisL  d,  Trav,  publ.,  Intr,  xiii.  ||  Dat  dese  dijck- 
graven  —  generale . . .  sullen  ▼ermoghen  die  noote- 
lijcke  gheschoten  te  schieten,  en  die  te  doen  innen , . . 
tanxerende  ghelijckelijck  ghemeth  voor  ghemeth, 
BOOTerre  als  het  sout  water  heeft  geyloeyt.  PI.  v, 
Brab.  2  mrt  1638,  a.  10;  II,  275.  Welcke  ghe- 
schoten  alle  ejghenaers  ran  de  voors.  landen  binnen 
sMyckz  Tallenae  ghehouden  sullen  wesen  promp- 
telijck  te  betalen . . ;  by  ghebreke  rau  't  welck  sullen 
de  landen  van  de  ghebreokelijcke . . .  ghehouden 
worden  als  gheabandonneert,  en  sullen  die  appli- 
ceren  t'onsen  proffijte,  mits  Toor  hemlieden  beta- 
lende de  settinghen  en  oncosten  Tan  de  voors. 
taxatien  en  ghescoten.  a.  12.  It.  1)b  Pottbb,  Sec. 
eart,  249,  256;  C.  o.  U  Froossche,  a.  116.  — 
Watergeschot.  ||  Met  consent  yan  te  moghen 
ontfangen  Tan  de  polders  daeraen  gelegen  en  deur 
dese  dycka|ffie  gebeneflceert,  het  regt  en  hulpe 
ghenoempt  dyckrellynghe,  TOor  den  tytran  24  jaren 
eerstcommende;  mede  oock  het  recht  van  water- 
geschot, waeteringen  en  onderhout  Tan  sluysen. 
DE  Pb.  en  Bb.  XVI.  Asseneds;  10  (1610). 

GE8CHÜP  (G— b?),  zn.  o.  Bet  strooisel,  fr. 
la  Jonchée{?).  ||  Den  bailliu  van  der  keercke  es 
ghehauden . . .  alle  hooghtyden  de  keercke  te  va- 
ghene,  en  ter  kermessen  tghesohup,  en  altyd  alst 
nood  es.  Auden.  meng.  I,  28  (1554). 

GESCHUT,  zn.  o.  Set  vangen  en  schutten  va» 
„in  iemands  schade  gaande*^  vee,  schutting,  fr.  la 
saisie  et  mise  en  fowrriire  du  hétail  eamstmt  du  dom- 
mage  è  autrui.  Kil.  ctuctus.  Schuttinge.  Clois- 
ture,  enclos  pare.  ||  So  wie  hiemens  beesten  of 
quekenoet  vindet  up  syn  lant,  so  dat  sy  hem  scade 
hebben  ghedaen,  mach  die  beesten  houden  onder 
hem  en  scutt^n ,  en  dan  es  dieghene  dies  de  beesten 
syn,  Bculdich  de  scade  te  bescouwene,  en  bi  sinen 
eede,  updat  hi  wille,  die  scade  te  grotene  en  dat 


te  geldene ,  en  zyn  geaont  met  hem  te  drivene.  K, 
V,  ter  Fiete,  a.  14;  it.  a.  16.  (De  Lat.  tekst  zegt 
suum  sout);  Van  dat  Jan  Lamsin  ghecalen- 
giert  was  Tan  eenen  ghescutte  van  beesten  tont- 
driyene,  pays,  van  mijns  heren  deele,  omme, 
XX  8.  Bek.  baljuw.  Gent,  wc.  1723,  a^  1372.  Dat 
nu  Yoirtan  alle  ghesohutten,  hoedanigh  die  zijn,  en 
in  zo  wat  plaetsen  dat  die  ghebueren,  dat  elck 
persoon  gheechut  ghedaen  hebbende  opt  zine,  oft 
by  zine  mesnieden,  oft  by  zinen  eede,  die  doende 
▼oir  twee  wethouders  ter  presencie  Tan  den  heere.  En 
werden  dies  ghelooft  die  in  sheeren  stede  staen,  zonder 
nu  Toirdan  eenigh  schuthuus  te  maken.  Bö  elck  over- 
bryngher  yan  elcken  gheschutte  zal  hebben  tderde  yan 
elcker  boete.  Item ,  zo  wie  eenighe  yan  den  boyenghe- 
nomde  gheschutten  oft  yanghen  [nl.  yan  beesten  in 
zijne  schade]  ghedaen  zal  hebben,  werdt  ghehouden  dat 
ter  kennesse  te  bringhen  yan  den  heere  onder  wien 
tyanghen  oft  gheschut  ghebuerdt  werdt,  binnen 
xiiij  daghen  oyer  te  gheyen  en  te  yerclaerzen  den 
dagh  wanneer  tzelye  yanghen  oft  gheschut  ghe- 
buerde  en  waerinne.  C.  v.  Iperen,  Kast,  a.  29.  Zie 
ook  SCHOT,  en  bchüttbk. 

GESEL  (G— Ie),  zn.  m.  1)  In  den  koophandel. 
Deelgenoot,  deetmemer,  vennoot,  fr.  {dans  Ie  oommercé) 
participant,  associé.  ||  Yleeschouwers ,  ten  meesten, 
en  selen  der  maer  twee  ghesellen  8\|n,  en  dat  quic 
in  twee  partijen  deelen.  Kb.  v.  Antw.  a.  68.  Vis- 
scheren  zelen  sijn  ten  meesten  ij  ghesellen.  Ib.  a. 
87.  Wie  wijn  tappen  wille . .,  diere  en  moghen  niet 
dan  twee  ghesellen  sijn  te  samen  in  enen  kelre. 
a.  48.  Twee  ghesellen  yleeschouwere  soelen  sQn 
yan  eenen  rinde  te  slaene.  Kb.  v.  Diest,  ▲.  34/2. 
Twee  ghesellen  suelen  sijn  te  yesche.  35/1.  Bn 
zoelen  maer  twee  ghesellen  zijn  tot  enen  biere.  b 
80;  it.  55. 

2)  Van  gilden  en  ambachten.  Qüdebroeder,  am- 
bachtsbroed/er, medebroeder,  medelid,  fr.  {de  güdes 
et  métiers)  oonfirère,  suppót.  ||  Ambacht  dat  bi  hem 
selyen  eeneghe  kore  maect  ochte  ordinanche,  oft 
taxsacie  op  die  ghesellen,  sonder  weten  eü  orlof 
des  schoutheten  en  der  scepen,  yerboert  xl  s.  Kb, 
V.  Antw.  a.  20.  De  gheselle  yan  den  scutters.  Mbb- 
TBVS  en  TOBFS,  II,  612,  Stadsrek.  1404,  Oaei- 
schieting.  Noch  begeren  de  gemeyn  gesellen  als  dat 
dit  geselschap  niet  meerder  en  sal  moghen  zijn  dan 
yan  xxx  persoenen,  mer  gebruders  soyplen  ids  hen 
belieyen  sal  [nl.  eereleden].  Vod.  Mus.  III,  124, 
Kaart  v.  1518,  a.  4  en  yg.  Bederijkers  te  Diest. 
Dat  op  den  yoorsor.  keurdagh  zullen  compareren . . . 
alle  gesellen  yan  de  yoorscr.  ambachten,  en  met 
rypen  raede  yerkiesen,  elckelyck  in  't  syne,  een 
nutten  geselle  yan  hunnen  ambachte,  om  te  dienen 
dat  jaer  i^s  deken  yan  denselyen  ambachte.  Piot, 
Cart.  II,  622. 

3)  Ambtgenoot,  fr.  collègue.  Kil.  Gheselle  yan 
een  ampt,  Collega.  ||  En  omdat  wi  willen  dat 
dit  yast  si  en  ghestade,  so  hebben  ons  here  Heinric, 
prochiepape  yan  Sente-Bayes  in  Ardenbergh,  en 
mester  Jan  De  Vos ,  sijn  gheselle,  met  ons,  yorseiden 
scepenen,  dese  letteren  gheseghelt  met  onsen  se- 
ghelen.  Oork,  19  juni  1289.  Wij  N.,  N.,  N.,  en 
alle  onse  ghesellen,  scepenen  yan  ghedele  in  Ghent, . . 
DB  PoTTEB,  Fet.  cart.  33  (1323).  It.  Sec.  eart, 
82  (1360).  Int  scependom  yan  Jan  ser'Symons, 
Jans  Yan  der  Eeken  en  hueren  ghesellen.  O.  e. 
Aalst,  362  (1418),  en  passim. 

4)  Sandwerkersgezelf  dienstgezel,  fr.  compagnon- 
manouvrier,  — artisan,  compagnon  de  service,  \\  Yan 
desen  yoirgeseyden  negentich  wercklieden  en  roun- 
teren,    soe   selen   wy,   yoirg.   Jan,    hertoghe   yan 


498 


GES. 


GES. 


Brabmt,  moegben  letten  en  mi^ceii  thien  werck- 
liede . . .  En  wie  van  desen  thienen  worden  aal 
geselle,  hy  moet  geren  'zeyen  pont  Brunslachte 
den  gesellen  yan  den  ambachte,  alsoe  dicke  alse 
zj  Torwandelen  Oork,  Juli  1291 ,  Begüing  d.  Munt. 
It.  Tencbeidene  oork.  PI.  v.  Brab.  1,  244  en  vgg. 
Alle  gesellen  van  binnen  Dyest,  die  bayten  gaen 
leeren  en  albier  binnen  Dyest  willen  comen  wercken, 
sullen  sculdicb  syn  te  brengene  goet  auctent\)ck 
bescbeedt,  dat  sij  bij  eenen  goeden  ezperten  am- 
bachtsmeestere  buerlieder  umbacht  'geleert  en  den 
yoers.  tijt  van  twee  jaren  lanck  yoldaen  hebben. 
Kaart  d.  legwerherê  te  Diett,  11  mei  1540,  a.  20. 
Geyende  den  yoirs.  heere  Janne  [Yan  Berghen , 
heere  yan  Walhain]  yolkomen  macht  en  sunder- 
linge  beyel  die  gesellen  tot  onser  yoirs.  jacht  be- 
boerende  te  committeren,  ordineren  en  te  stellen, 
en  die  wederom  te  ontstellen.  Benoeming  tot  het 
ambt  V.  Opperjager ,  29  mei  1477 ,  Bekenk,  v.  Brab. 
reg.  135  f>  149. 

5)  Jongeling  t  ie.  jeune  homme.  ||  Soo  wanneer 
eenigbe  jongbe  ghesellen,  onder  beur  25  jaeren 
zynde,...  syn  proper ,  neersticb,  behendich  en 
yan  goeden  regimente , . .  begeeren  ontslaeghen  te 
sijn  yan  der  yoochdyen,..  C.  o.  Santhoven ^  Wee*' 
kamer  ^  45. 

6)  Oexel  van  een  steekspel ,  fr.  compagnon  de  joüte, 
||  In  dit  jaer  1423  zo  yoeren  steiken  te  Byssele, 
ter  Spinette ,  drie  ghasellen :  N.,  N.  N. , . .  en  wan 
den  danc  yan  buten  Jan  Bossaert,  en  quammer 
mede  tYpre  met  zynen  gheselscepe.  In  dit  zelye 
jaer,  den  23«n  dach  yan  April,  up  den  ouden 
Queinenzondach ,  zo  was  tYpre  een  hof  beioupen 
yan  steikene  in  hoghe  zadelen,  en  waren  acht  ghe- 
sellen  yan  binnen,  en  was  haerlieder  tytel  (^taet 
beleet...  Ol.  y.  Decmudb,  101. 

7)  Sen  manspersoon  over  ^t  algemeen  ^  fr.  en  géné- 
rale un  homme.  ||  G«yiele  ergent  dootslach  yan 
eenen  geselle,  die  principael  misdadich  waere,  en 
met  hem  waeren  yele  gesellen  gegaen,  oomende  ter 
plaetsen  daer  der  dootslach  geschieden  en  gingen 
wederom  met  hem  ewech,  alsulcke  gesellen  sullen 
allen  in  den  dootslach  gehalden  syn.  Hierbinnen 
uuytgescheyden  kermissen  en  bruylofllten,  want 
daer  yele  gesellen  plegen  te  gaen  en  niet  en  dincken 
te  stryden.   C  gr.  Loon,  T,  72. 

8)  Goet^eselle,  eyenals  goet  knape,  goede 
burger,  een  bemiddeld  man  f  fr.  une  personne  aisée. 
II  Oft  een  goet  geselle  een  wyff  onscbaect  hadde 
die  georeten  hadde,  die  soude  men  richten  aen  den 
peroen.  Piot,  Cart.  II,  595. 

9)  Drooge  gesel.  ||  Yergaye  Ood  dat  wij 
daerwaert  oyre  naecten,  want  drooghe  gheselle  es 
hier  te  grooter  machten.  Yak  Dobsk,  Inv.  stad 
MeeheleUf  III,  75;  Brief  y.  d.  secretaris  y.  hertog 
Philips  aan  den  magistr.,  uit  Gh^ons,  31  mrt  1441, 
in  welken  niet  gesproken  wordt  dan  yan  de  aan- 
zienlijke bezoeken  en  de  yermaken  y.  h.  hertogelijk 
hof,  yan  dansen,  hoyeercn  en  goeden  en  grooten 
chier  maken,  „hoewel  tonsen  grooten  en  zwaren 
coete*';  zoodat  wij  in  de  uitdrukking  drooghe 
gheselle  eene  omschrijying  zien  yan ,^eldgebrek". 

GESELLE  WIJS,  bij  w.  Qetamenlijk ,  gezdsgewijs, 
een  aanbeyelingswaardig  woord,  fr.  en  eorps.  \\  An 
Jan  Graussaert,  weerdt  binnen  deser  stede,  ter 
causen  yan  ses  stedecannen  wyn  tzynen  huuse 
gbepresenteert  den  21  sept.  1594  aen  de  gulde- 
broeders  yan  sint  Sebaatiaen  binnen  Tourcoing, 
alhier  ghecommen  ghesellewys  schieten.  Bembbt 
n,  285. 

GESELLIGE,  zn.,  yr.  yan  Geselle.   OezelUn 


of  raads^romo  der  Qrootjftforouw  in  een  begijnhof^ 
fr.  consmur  ou  eonseUUre  de  la  Ch^ande^maUresse  dans 
un  béguinage.  \\  Dat  zy  hunne  ghelofte  doen  in 
handen  yan  de  groote  jufirauwe,  ter  presentie  yan 
de  ghezellighen  ofte  raedtsyrauwen.  Qends  ehasrierb. 
185  (1627). 

GESELLIN  ( — ne),  zn.  JBehtgenootey  fr.  épouee. 
KiL  Ghesellinne,  gheselnede.  lïamd,  vetms.  8oeia 
thalami,  consors,  uxor.  \\  üm  die  meerre  yestenisse 
so  hebben  wi  gebeden  yer  [nl.  yrouw]  Goenghunde, 
onse  wittelicke  geselline ,  en . . ,  dat  si  alle  deoe 
yors.  ponten  mit  ons  handen ,  en  haer  aegelen  aen 
desen  brief,  mit  onsen  segel  hangen.  Woltxbs, 
Cod.  dipl.  Lossensis,  288  (1339).  Onse  lieye  ghe- 
sellinne Elsbeene  yan  Hoeme,  yrouwe  yan  Dyest 
Oork.  heer  v.  Diest,  8  jan.  1372.  Late  yrouwen 
Marien  yan  Gockelberghe ,  w\jf  en  gheselline  heren 
Willems  Yan  den  Heetyelde,  ridders.  Charterh. 
Beg,  Br.  f^  226  t^  (1387).  Henric  Glippels  yan 
Yolkensrode  en  Lysbet  Hosen,  sine  wetteghe  ge> 
sellynne  die  samentlgc  hebben  opgedragen*  Schep... 
V.  Mgskemy  16  juni  1438. 

GESELNEDE,  zn.  1)  Zie  obsblligx.  |I  De 
(]bxx)t- Joffrouw ,  de  paters  Predikheeren ,  biecht- 
yaders  yan  de  Beggijnen,  de  joffrouwen  geselneden, 
de  Heylig-Geest-joffrouw&n,  d'oyerste  yan  de  ree- 
pectiye  conyenten,  eü  andere  beggynen  yan  het 
Yoors.  Beggijnhof.  PI.  v.  VI  9  mrt  1782,  x,  8. 

2)  Ik^genoote,  fr.épouse.  ||  Wy,  Jan  yan  Huusse, 
bailliu  yan  hooghen  en  moghenden  heere  mynen 
heere  den  graye  yan  Saint-Pol,..  eü  yan  mer 
yrauwen  der  graefnedinne  yan  Marcke,  zynre  gbe- 
celnede,  als  erfsKshtighe  yrauwe  yan  den  heereoepe 
en  lande  yan  Rode . . .  dx  Pb.  en  Bb.  Y.  Oontrode, 
17  (1454).  It.  Fb.  dx  Pottxb,  Sec.  eart.  151,  380, 
384.  ld.  Chron.  2.  Onse  harde  lieye  geaelnede 
die  hertoghinne,  Yan  DoBXir,  Inv.  stad  ïfeeheUn^ 
lY,  7,  Brief  v.  Max.  (1484).  It.  C.  v.  Brugge, 
II,  10,  en  passim.  —  Men  treft  het  w.  aan  tot 
op  het  einde  der  18de  E.  tegelgk  met  de  benaming 
huysyrouwe,  schynbaar  met  het  ondecBcbeid 
tusschen  adellijke  en  bnrgeriyke  personen.  ||  Gom- 
pareerde  N. .,  welken  comparant,  ten  naeme  yan 
Jhr.  J.-A.-St.-Werbrouck ,  koopman  binnen  de  stad 
Antwerpen ,  en  yrouwe  Anna-Fr.-Tb.-Jos  Le  Grelle, 
83me  gesel  oede , . .  yerklaerdt  yerkogt ...  te  hebben 
aen  en  ten  behoeye  yan  heer  en  meester  J.*G. 
Janssens,  lioentiaet  in  de  medecijnen  binnen  de 
stad  Diest , . .  soo  t'synen  als  ten  behoeye  yan 
jouffipouw  Anna-Elis.  Perslj  ,  syne  huysyzouwe , . . 
Notar.  akt  v.  18  febr.  1784,  te  Aaraohot  (familie- 
pap).  Zie  ook  axBXLLiGB,  en  gxbxllik. 

GESELSCHAP,  zn.  o.  1)  Yan  'koophandel. 
Vennootschap  van  deelneming^  fr.  assoeiatiomj  eom- 
pagnie  de  eommeree  en  pariieipaium.  ||  Nyemant 
en  mach  meer  dan  een  scip  bidden  te  dnnckene,  ^ 
noch  s^n  geselscap,  sij  en  hebben  dat  soip  yer- 
cocht,  ocht  sij  en  sijnre  af  gescheyden.  Kb.v.  Antw. 
a.  41.  Een  yleeschouwere  sal  een  scaep  slaen,  een 
yerken  en  een  kalf;  daere  meer  es  in  gheselscape, 
elc  saels  gbelden  iLx  s.  Kb.  v.  Diest  ^  ▲  r.  84.  Alle 
persoonen  hen  selffs  machtioh  sijnde  is  geoorloft 
onderlinge  alsulcke  geselschap  ofte  compagnie  yan 
coopmanshandel . . .  aen  te  gaen  alst  hun  goet  dunckt. 
C  V.  Aniw.  comp.  lY,  iz,  1. 

2)  De  manschappen  van  de  wacht,  fr.  les  hommee 
de  la  garde.  \\  Men  ghebiedt,  yan  ^scapitains  en 
raedtslieden  weghe,  als  yan  der  wake,  dat  elc 
upperconincstayele  ten  poorten  zyn  gheselscip , . . 
stellen  zal  in  ghescrifte,  en  die  yj  waerf  onder 
dach  en  onder  nacht  biechten   \nl.  oproepen]  en 


GES. 


GES. 


499 


doen  hieehten ; . .  en  zo  wie  ten  hiechte  ghebrake , 
oft  t'eenighen  tyde  zonder  oorlof  van  syne  conino- 
ttavele  wech  en  nat  zynder  wake  ghjnghe,  dat  ware 
t*elcken  up  boete  van  t  grooten.  Schayxb,  Collaiie 
317.  Stataeren  voor  een  eeuwigh  edict,  dat  negheen 
collegie  van  cooplieden  Tan  onsen  landen  Tan  her- 
waertBOver,  nochte  andere  vremde  lieden,  negheen 
gbeselschap  ofte  borase ,  gheen  consuls , . .  hemlieden 
en  Terroorderen . . ,  te  makene  statuten ,  ordonnan» 
tien  ofte  oonyentien  smakende  monopolie.  Fl.  v.  VL 
7  oct.  1631,  a.  6,  I,  754. 

3)  Vereeniginff  ^'VergeideriMffj  met  eê»  kwaadaardig 
i$mchiy  fr.  réumion,  assemblee  ^  dans  une  inieiUion 
mêehante.  \\  Soe  wie,  buyten  Dy  est  wonechtich, 
quame  bynnen  Dyest  met  geselscapen,  met  zame- 
ninghen,  ocht  met  yremde,  omme  yemanne,  die 
poirtere  oft  wonechtich  were  bynnen  Dyest,  t-e 
slane ,  te  qnetsene ,  tergerene ,  te  Treeene  ocht  tont- 
seggene , . .  dat  eenygelijo  Tan  dien  gelden  sal  xzz 
%  LoTensche.  Oork,  23  dec.  1381,  Diesi, 

4)  Geselschap  setten.  Open  herberg  houden^ 
drinkers  houden  zUten,  fr.  ienir  cabaret  ouoertt 
tenir  des  buveurs  tUtablês.  \\  Dat  niemant  sich  pre- 
sumeren en  sal  geselschap  te  setten ,  bier  te  tappen 
sondachs,  heglighe  eü  andere  Tierdagen  ouder  den 
dienst  Tan  hoech-  en  Troechmessen,  tenwaere  Treemde 
luijden,  om  wech  te  gaen;  desgolijcken  niet  langher 
te  tappen  oft  geselschap  te  setten  dan  tot  7  uren; 
al  op  peene  Tan  10  goltguldens.  Kekpsiibbrs, 
Montenaken^  II,  275  (1673;.  Zie  ook  sati. 

6)  Mehigenoot^  gehuwde  man  of  vromWf  fr.  épouxt 
— se.  II  By  dusdanen  weghe  souden  of  mochten 
Tele  Trauwen,  die  scoene  Torsterften  Toer  hoghen 
hebben,  up  hopen  Tan  dien,  hem  ontTremden  Tan 
hare  gheselscepe.  C.  r.  Gent,  I,  696  (1419).  Zo 
wat  man  ofte  Trouwe,  ghehawet  zijnde,  conTorsërende 
met  anderen  ghezelschap  dan  met  den  zinen,  en 
hemlieden  Tenroirderen  eick  anderen  wegh  te  leeden 
en  TerTremden  Tan  hueren  ghezelschape , . .  dat 
ware  op  thien  jaren  den  ban ,  de  man  op  de  galghe 
en  de  Trouwe  op  den  put.  C.  o.  Iperen^  kast.  a.  68. 
De  Tassal,  die  gheslapen  heeft  ofte  gepijnt  te  slapene 
metten  getrouden  gheselscepe  Tan  sinen  leenheer, 
ofte  oneerlijok  ghetast  of  gehandelt,  Terbuert  z\jn 
leen,  al  waert  ooc  bg  hueren  wille  en  consente  en 
buyten  sheeren  huyse.  Wiblakt,  Leenr.  132.  Hau- 
dere  oft  hauderigghe  es  onghehauden  te  contnbue* 
rene  in  de  partyen  Tan  testamente  by  zynen  wet- 
teliken  ghezelscipe  ghemaect.  O.  v.  Anden.  I,  376. 
Up  dat  Taeder  en  moeder  eenich  kindt  ghehuwet 
hebben,  en  dat  tzelTe  steerft  achterlaetunde  een 
kindt  by  zynen  getrauden  ghezelsoepe.  Ib.  406. 
It.  II,  361  (1635);  C.  r.  KortHjk,  xvi,  13,  26; 
C  «.  Ajssenedê,  xviti,  62. 

6)  Lichamelgck  —  natuerlgck  gesel- 
schap. Vleeschelijke  gemeenschap  of  omgang,  fr. 
eommeroe  éharnel.  ||  Die  souTraine  Terbeurten  zyn, 
daer  elc  jnan  jeghen  zinen  heere . . .  zinen  gronde 
mede  Terbueren  mach:  Teerste  es,..  Tander,  dat 
hi  lechamelic  gheselscap  hadde  met  zyner  heeren 
oudsten  hoire  \aani.  n.  Filia  natu  mq^or"],  of  zinen 
wetteliken  efl  kerkeliken  ghesselacepe.  Jus  feud. 
Fl.  vetus,  c.  19.  £en  heere  mach  zynen  serf  oft 
slaTe  doot  steken  beTyndt  hy  dyen  by  zynen  wyTe 
of  dochter,  om  dairmede  te  hebben  Uchamelyo  ge- 
selscap.  y.  D.  Tav.  67  Tegen  dwyf  die  onder 
hueren  serf  gelegen  heeft,  suldy  u  libel  aldus 
formeren:  Simoen  seegt,  dat  Beerte  huer  beymelyc 
oft  openbair  heeft  gemengt  en  lichamelyo  geselscap 
gehaat  met  N.  hueren  slaTe ;  Tersuect  huer  onthooft 
te  syne,  en  hem  gedoot  oft  Terbernt.  Ib.  69.  Wat 


zieke  die  boTonden  wort  in  natuerliken  ghe- 
selscepe met  ghehuwede  persöhe,  Terbuert  xij  lib. 
par.  C.  o.  Qent,  I,  373,  Regl,  Mdaatschen,  14<>« 
E.  It.   O.  V.  Auden,  xvii,  7. 

G£8ET,  zn.  o.  Bepaalde  overeenkomst,  verorde- 
ning,  fr.  stipulation ;  statut^  décrei.  Kil.  Gheset. 
germ,  sax.  sic.  holl.  Lex,  consiitutio.  j|  Di&  paeus 
hoTet  ghescroTen  in  sijn  boec  der  ghesetten,  en 
begherde  dat  alle  kerstene  minschen  dit  heilege 
gheset  hielden.  Aller  Kerstenb.  81  (Tauler).  8oe  is 
stipulacie  te  seggen  een  rast  geset  eü  begrijp  Tan 
woorden,  dairmede  dat  iement  solempnelijc  en  Tast 
geloeft  iet  te  doen  eü  te  geren  eenen  anderen  hem 
dairop  rragende  en  intcrrogerende  V.  d.  Tat.  219  t*. 

GE8ËT,  deelw.  bn.  Wettelijk  gesteld ^  fr.  legale- 
ment  établi.  |j  Al  was  'tsoo,  dat  persoonen  dienende 
te  hoTe,  in  Rade  en  andere  gesette  officien  niet  en 
souden  keusbaer  zyn,  soo  en  conste  *t  selve  niet 
gedxpedieert  ['-.  geéxtendeert]  worden  tot  de  erf- 
laeten  ran  onse  Tholeamere.  MABTiifsz,  18  (1618). 

GE8ICHT  (G— e),  zn.  o.  Verschijnsel,  fr.  appa- 
rition,  vision.  Kil.  auctus.  Ghesicht,  risioen. 
Vne  vision,  \\  Doe  worden  hem  inderlike  Tore  ghe- 
houden  wonderlike  grote  Treemde  beelden;  en  dat 
ghesichte  was  cume  enen  Are  Marien  lanc,  en  hi 
Terscricte  sere,  en  sprac:  Och,  Here  lief,  was 
meynstu  met  desen  wonderliken  beelden  ? . . .  Doe 
antworde  Hi  [nl.  God]  :  Nu «  doet  op  dijn  inwen- 
deghe  oghen.  Met  dien  worde  dien  minsche  alle 
die  wondere  die  hier  ghescreren  sijn,  en  hi  rer- 
scritie  Tan  gronde  sgns  herten.  Die  ghesichte  duerde 
cume  een  sancmesse  lane.  Aller  Kerstenb.  2,  3. 

GE8IN,  OB8iin>B  (Gesinne),  zn.  o.  1)  Huisge- 
noot, deelmakend  van  tem.  huis  of  familie,  fr.  per- 
sonne  de  la  maison  ou  de  la  familie  de  qn.  Kil. 
auctus.  Ghesinde,  huysghesinde.  FamüU. 
II  Die  in  des  anders  huijs  alzoe  compt  met  opsatte 
en  met  Toerraede,  en  den  anderen  oft  sijnen  ge- 
sinne oft  y  manden  daer  binnen  woenachtich  es, 
werpt,  steekt,  slaet  oft  stoet,  die  sal  rerboren . . . 
K.  V.  8t.- Truiden,  1366,  a.  18.  Item,  shertogen 
gesinde,  doen  si  ter  reyse  roeren  Orer-Mase.., 
zr  mot[oenen].  Sebmok,  Coutherele,  84. 

2)  Oevolg  van  eenen  vorst,  fr.  suite  d'un  prinee. 
II  De  hertoghe  ran  Bourgoingen  roer  tjeghen  zinen 
oom  den  hertoghe  ran  Berry  met  al  te  scone  eenen 
ghesinde.  Ol.  r.  Dixküdb,  41. 

GË8INGULIERT,  deelw.  bn.  Bwondsr  eigen, 
persoonlijk,  fr.  propre,  privé,  particulier.  ||  Dat  de 
wortele  ran  alder  trybulacien  ran  deser  stede . . , 
toecommen  en  ghesciet  es  buut  grooter  scalcheden, 
Usten  en  bedechteden  [l.  bedecktheden]  by  eeneghe 
gheoorbuert  om  haerlieder  ghesyngulierde  profrt, 
daermede  zy  haeetelic  en  onbehoorlie  lycke  worden 
zyn.  ScHATEB,   Collatie,  98.  It.  43,  44,  175. 

GESINNEN,  bw.  1)  Verzoeken  in  rechten,  eUehen, 
fr.  demander,  requérir.  ||  Als  een  roorspreek  tot 
Ghrare  roor  den  gherichte  om  ghelt  roorspreekt, 
die  moet  tot  elck  ghe8inne[n]  des  anderen  woord 
doen ,  al  stonde  hg  oock  in  sijnre  wederpartye 
woorden . . .  En  en  weerder  gheen  roorspreek  roor 
de  banck,  soo  mach  dieghene,  den  des  noot  ghe- 
beurt,  den  richter  tot  sijner  roorspreek  ghesinnen, 
die  dan  doen  sal  zyn  woord  om  sgn  loon.  C.  o. 
Orave,  nii,  3.  It.  II,  6,  7,  16,  16;  lii,  1;  T, 
1;  Tii,  2,  3;  C.  o.  Kuik,  7,  28,  81;  C.  v.  Bave- 
stein,  37,  64,  139,  en  passim  in  N.-J3nb. 

2)  Begeeren,  verlangen ,  fr.  demander,  désirer. 
II  Dat  die  deken  ran  qlken  ambacht,  wanneer  sy 
afgaen  sullen ,  onsen  roirs.  scepenen  brenghen  sullen 
bescreren  in  eenre  cedulen  alle  dieghene  die  meet- 


500 


GES. 


GES. 


teren  bjh  en  gfaeboren  poirteren  en  die  dekenen 
hebben  gbeweeet  in  eiken  ambacht  be8c[eeden], 
ilao  verre  ak  ons  voire.  scepenen  dea  aen  die  voira. 
dekenen  ghesinnen  en  begheren,  omdat  onse  Toira. 
Bcepenen  en  gheaworon  dan  daeniat  nemen  en 
ordineren  aullen  moghen  ander  dekene.  Charierb, 
jam  *9  Bosch,  11  y^,  oorh.  22  dec.  1408. 

6Ë8INNEB  (Gteainre),  zn.  m.  Verzoeker,  eueher, 
fr.  demandemTf  requêrant.  \\  Ist  aaecke  dat  die  sche- 
penen tegen  aijn  begeeringhe  dan  contrarie  wijsen, 
oie  geainre  dea  buytenvonniBfle  breuckt  daeraen 
xij  grooten.  C.  v.  Orave,  ir,  5.  Zie  GBSiinrxv. 

GESLACHTE  (Gealechte),  sn.  o.  1)  Qeslaekt, 
stam,  fr.  lignêe,  li^nage,  \\  Dat  comen  sün  vore 
ons  Bcepenen  Tan  Bmsel,..  al  de  seren  ghealechten 
Tan  Bmsele,  en  die  te  hen  behoren..,  en  hebben 
gheloeft . . .  En  waer  dat  sake  dat  enich  man  Tan 
den  Toreghenoemden  ghealechten,  ochte  enich  ghe* 
slechte ,  ons  liefs  heren  shertogen  aeggen . . .  niet 
en  hilden, . .  Oork,  19  mrt  1305.  In  de  Toors.  stadt 
zyn  dienende  een  borgemeestere  en  seTen  schepenen 
nuyt  den  geslechten.  C.  v.  Brussel    1570,  a.  3. 

2)  Afkomst,  afstamming,  gtèoorte,  h.  deseeu^ 
damee,  naissanee,  \\  Oft  alsnlcke  lasteringe  oft  Ter- 
smadelijckheijt  gebnerde  tegens  eenen  persoon  die 
in  dienste  waere  Tan  den  prince  oft  Tan  de  atadt, 
oft  anderaaints  Tan  goeden  geslachte,  eer  en  aen- 
sien , . .  Ce.  Antw.  eomp,  V I ,  j,  37. 

3)  Maagschap,  venoautschap ,  fr.  paremté.  ||  Het 
Toora.  recht  Tan  naerhede  sal  oock  plaetse  hebben 
in  Tercoopinghe  aen  iemandt  Tan  den  gheslachte, 
ten  profijte  Tan  denghenen  nnt  de  TOora.  middelen 
naarder  gherecht  dan  den  eooper.  C.  e.  BeOe, 
xvn.  4. 

6E8LUITEN  (Oealnjten),  bw.  Beslmiem,  he- 
sussen,  fr.  eondnre,  dêdder,  \\  Maer  de  heeren 
bilden  altyta  twee  of  drie  poynten  in  queatien, 
zodat  men  daeraf  nyet  gealujten  en  conste.  Schatss, 
Collatie,  254. 

OESMIJDE,  zn.  o.  Sieraad  van  metaal,  fr.  orne- 
ment de  métal,  ornement  d'or  om  d'argeni.  Kil. 
asiet.  Omamenta,  ||  Dit  gheen  goudsmeden . . . 
gheen  werck  Tan  copere  oft  latoene . . .  Tergnlden 
nochte  TerxelTeren  en  zullen,  dan  alleenlicken 
kerckelicke  jnweelen,  ghesmyden  en  ghetnyghen 
Tan  peerden  en  waghens.  PL  e.  Vl.  8  mei  1515, 
a.  1,  If  595.  —  Biddersgesmijde.  AUerlei 
tooi  in  de  mitrusting  van  een  ridder,  fr.  temte  sorte 
d^ornemeni  dans  Vêqmpement  d'un  chevdUer.  ||  Dat 
niemand ...  en  sal  mogen  maken  ofte  doen  ma- 
ken . . .  eenige  wcrcken . . .  Tan  copere  oft  anderen 
metalle,  becleedt  en  orertrocken  met  gande  oft 
lelTere..:  nitgheateken  alleene  alderande  riddera- 
gheemyde,  en  ornamenten  oft  ciraten  Tan  der  kercken. 
Ib.  13  apr.  1551,  a.  1,  I,  803. 

QESMURE,  zn.  o.  Schmim,  hejfe  van  7  votk,  ir. 
Ue  du  peuple,  populaee.  \\  Tea  Toorware  tgdinghe 
ghecommen  als  d^ ...  tot  Steenweerck  en  in  ander 
Tlecken  en  prochien  in  den  Westcant,  weder  een 
qnaet  gheamore  Terghaert  waa,  die  de  priestera  en 
gheestelicke  aenTielen  eö  tijrannelick  miahandelden. 
y.  p.  Habokev,  Ber.  tijden,  III,  188. 

OESOENEN,  OW.  Sen  vergdijk  treffen,  het  eens 
worden,  fr.  composer,  s^aeeorder.  ||  Were  oach  dat 
aake  dat  der  meadedighe  mitten  geqaetaden  bynnen 
den  xl  daghen  Toracr.  geaoenen  knnde.  C7.  v.  Maas- 
irida.  Stat,  1380,  a.  1. 

6E80LEMENT.  Zie  soLnmrr. 

GESONDE  (Geennde) ,  zn.  Gezondheid,  fr.  sanfé. 
Kil.  vetus.  j.  Ghesondheyd.  Sanitas,  ||  Dat  kenne 
onse  lieTe  here  God,  die  uwe  Genaden  langliTieh 


en  in  geaonden  bewaren  wille.  Stadsareh,  Dieet, 
Form.  15de  E.  (om  te  Tememene  ad  doanmmm).  Dat 
men  bij  costumen  in  Teele  plaetzen  houdt:  dat 
man  en  wijf,  steende  in  hnwelijcken  state,  mal» 
canderen  niet  geTen  oft  maken  en  mpgen  daer  sg 
bij  Terbetert  zijn,  dwelc  soude  behoizen  Terataen 
te  wordden  alaoe  langhe  ala  zij  taamen  in  geaunde 
zijn.  y.  D.  Tat.  237  t®.  ü  gelioTe  te  weten  dat 
mijn  geduchte  heere,  ten  acriTcne  Tan  deaen,  was 
in  goeden  state  Tan  gesondden,  dies  ie  God  daocke. 
yAK   DoBHr,   Inv,  stad  Meehden,  Ui,  74  (1442). 

GESONDEBT,  deelw.  üitgetonderd ,  fr.  exe^. 
II  En  andere  officiers  en  justiciera,  gfaeene  gbe- 
zondert  noch  uutgheateken.  C.  v.  Iperen,  Kast.  a. 
42.  —  Gesondert  ocht  ongesondert.  Afton- 
derlijk  of  getamenl^k,  fr.  isolement  ou  eonjinntemeni. 
Soe  eest  dat  wij  onse  goeden  Trienden  Toirgh. . . . 
openen  onse  lande,  payseleec  en  Tvedeleee  daerin 
te  wandelen,  te  keren  en  te  wenden,  loa  en  Tri, 
onghehouden  Tan  allen  aaken,  tichten  en  hroken 
die  wy  hen  eyeachende  ocht  tiende  mochten  syn, 
en  die  sy  ghesundert  ocht  onghesundert  jeghen 
ons  en  onse  heerleecheit  in  enegher  wys  meadaen 
en  ghebroect  mochten  hebben.  Oork,  heer  v.  Dieet, 
14   noT.  1375  (yerrolg  op  't  citaat  ooder  abolob). 

GESONDICUEIT,  — bdb,  zn.  t.  Qexondheid, 
fr.  sanléf  II  Dat  men  doen  zoude  proceasie  gene* 
rale,  en  Qode  Tan  hemelrike  neeratelic  bidden 
omme  de  gheaondichede  Tan  onsen  jonghen  prinche. 
Stadrek,  Ninove  1482.  Uwen  lioTen  Tader,  dien 
God  by  zynder  gratiën  altyta  bewaren  wille,  en 
laten  met  blyscepen  en  gesondieheden  wederkeeren. 
ScHATES.  ÖMaiie,  210. 

GESONTBBIEF ,  zn.  m.  Oetuigsehrift  vam  onbe- 
smetting  van  het  vee,  ent,,  fr.  certifieai  de  nom-infeo' 
tion  du  bétail,  etc.  ||  De  koopmanschappen  komende 
directelyck  Tan  de  koningrycken  ofte  Staeten,  al- 
waer  deaeWe  ofte  diergelycke  Tooraorgen  jegens 
de  peste..,  zullen  maer  alleenelyck  moeten  Terzelt 
weaen  Tan  geaontbrief,  behoorelyck  geézpedieert 
ter  plaetsen  Tan  het  leate  Tertreck...  P2.  r.  YL 
13  dec.   1770,   a.   1,  en  Tgg.,  X,  1463.  It.  1383. 

GESOOLT  (Geaoelt),  deelw.  ||  Int  hof  ea  eene 
eleene  huua  met  eenen  loTekine  deran;  en  thuua 
es  qualike  gheaoelt  en  ghedect.  Bxxbbt,  II,  41 
(1361).  —  Waarschijnlijk  te  lezen  gestoe It,  ge- 
dakstoeld. 

GESPAN,  zn.  m.  JBin  van  twee  of  meer  aam 
dexdfde  taak  gebezigde  arheidsgeteUen ,  fr.  Imm  de 
deux  om  d'mn  plus  grand  ntmbre  de  ooeepagnone  em- 
plogés  è  la  mime  idehe.  Kil.  ametus.  Jugalis  eodtu, 
socims  laboris,  oompar.  Compagnon  d*auvre.  Plantgn  .• 
Compagnon  è  Vasmere,  oè  ilfamU  que  deus  g  heeomg- 
neni.  Het  Kemrb,  v.  Maarlem  Terordent  „dat  ele 
meiater  Tolder  hebben  zal...  twie  geepannen" 
(yerdam) ,  alwaar ,  zoo  *t  achijnt ,  twee  mana  be- 
doeld werden.  ||  Soe  wat  geapan  Tan  Tolrea  te 
TToech  te  werke  ginge,  aoude  Terboren  enen  nnwen 
groten.  Kb.  lakeng.  Diest,  Volamb.  1419,  a.  13. 
Dat  den  gedaeghde,  op  den  2»  dec.  1737,  geaaeght 
heeft  int  Peraoona  oollegie  binnen  deae  staidt.  Dat 
den  gedaeghde,  aldaer  aaegende,  toot  geapannen 
ofte  medesagera  gehadt  heeft  IT.  en  N.  Stadsareh, 
Diest ,  Proces  Drossaart  §  Peetere,  1737. 

GESPABEN,  bw.  Sparen  (m  de  goondheid), 
behouden,  fr.  eonserver  {en  samté).  ||  Monaieur 
Achemant,  U  zal  beliefren  den  adTOcaet.  Mr  Jacob 
Gata  [nl.  onzen  Tolkadichter]  te  laten  Tolghen  den 
bouck  Tan  de  wateringhen,  in  Oeabnrchambocht . . . 
En  zult  wel  doen,  dat  kenne  God,  die  UI . . .  ghe- 
spare  in  ghesonthyet.  db  Pottbb,  Seceart,  242(1611). 


GES. 


GES. 


501 


0E8PGIETEB,  eigennaam.  Oespenmaker^  fr.  fa- 
brieami  (fomiemr)  ds  bouelei.  \\  G^nrdus  Ghesp- 
gietere.  Chdêk.  JSrustd,  reg.  B  210,  nr.iiy,  13<S«E. 

GESPONT,  deelw.  Van  goten.  VoorziêH  van 
gponden,  fr.  (de  gtmUièreé)  pourvuêi  de  borduree. 
II  Item,  Bal  men  meten  alle  gotieren  Tan  water- 
loopen  ofte  andere  afloopende  beken,  streckende 
Toets  lenghde,  eenen  roet,  en  gemaeokt  met  sponnen, 
sal  men  voor  elcke  sponne  meten  eenen  yoet,  en 
aen  beyde  de  syden  gespont , . .  twee  yoeten.  Èi^l. 
edifioiemetere,  1706,  i,  77. 

GESPBEMCKT  (Gesprinct),  deelw.  bn.  Tan 
Tleesch.  €ht<mien,  fr.  {de  la  viande)  saUe.  Kil. 
ametmi,  Ghesprenght  yleesch.  Chair  ealée, 
aeaaiaêonnée  de  sd.  Plantijn  Ckair  ealpaudrée.  ||  An 
Boeland  Farin,  yan  ghesprinct  yleesch.  Bembbt, 
n,  173;  maaltyd  ter  uitvaart  y.  don  Carlos,  22 
sept.  1668.  —  1  stuck  gesprinct  yleesch  ...  1  stuck 
gesprenct  yleesch.  Sehepemem-maaltijd  Dieet  1717, 
1«  en  2de  dag.  It.  1606. 

GE8TADE,  ook  stads.  bn.  JBetiendiffy  duwr- 
Ëoamj  in  de  pratgk  van  kraehi,  ir,  etablê,  dwrable^ 
{dane  la  ^aiiqme)  valide,  ||  Ombe  dat  dese  yor- 
warde  yast  bliye  en  ghestade.  Oarh,  21  juni  1267. 
Omme  dat  wi  willen,  dat  alle  dese  yoergh^seide 
yoerwoerden . . .  bliyen  vast  en  ghestade.  Oorh.  26 
aug.  1274.  En  in  s^ne  andere  artyckelen  . . ,  willen 
wj  dat  het  \nl.  dit  statuyt],  naer  *t  begrip  yan 
sgne  woorden,  yast  en  stade  gehouden  worde.  C, 
o.  JBrueeel,  8iai,  1432,  a.  8;  Ghristijn  flrmmm  el 
etabUe.  Dat  binnen  den  yoirsor.  gestatueerden  tyde 
die  appellant  sijn  appellacie  yeryolgen  en  ten  einde 
bringen  sal ,  oft  anders  sal.  die  geappelleerde  sen- 
tencie  yan  weerden  en  gestade  bliyen.  T.  d.  Tay. 
847  y«. 

GE8TADEN,  bw.  Toeetaan,  veroorloven,  fr. 
eoneenHr  è,  permeUrej  toUrer,  Kil.  Ghestaeden, 
toelaten;  hd.  geeiaUen,  \\  Want  onse  stad  scul- 
deoh  es  groete  scout  hoeren  ly^pechteren . . ,  die  si 
niet  yerlegghen  en  oonen  noch  yeigelden,  en  si 
dat  wi  hen  ghestaden  willen  en  consenteren  hoere 
assisen  binnen  Dyeste  te  hoeghene  eü  te  meerrene. 
Oork,  heer  v.  Dieet ,  2  juni  1336,  a.  4.  So  ken- 
nen wy . . .  scnldech  [te]  sijn  en  gheloyen ...  te 
huerene  eenen  priester,  die  engheen  goet  yan  der 
heilegher  kerken  en  heeft,  die  alle  daghe  misse 
doen  sal  in  Sente-Gk)edelen  kerke,  opdat  de  heeren 
[fd.  de  geesteiyken]  ghestaden  willen,  yor  dat 
heilech  oruce.  Bruee,  godeh,  lade  b  688  (1366). 
Wet,  wanneer  dats  Ghode  yerdriet,  soe  wort  bi 
ghestadende  dat  deen  minsche  den  anderen  yer- 
mort.  AlUr  Keretenb,  19.  Der  edelre  Gods  yriende 
dier  en  achten  si  niet.  Dit  en  wilt  QoA  al  niet 
langhe  ghestaden.  76.  Dat  den  ballinghen  yan  Lo- 
yene , . .  ghedoeght  en  ghestaedt  heeft  gheweest  dat 
sy  comen  syn  binnen  den  lande  yan  Brabant. 
BCHATBS,  Anal.  14d«  B.,  164.  Off  eynich  wert  in 
synen  huyse  des  gestaede  [aZ.  yalsoh  spill  mit 
dobbelsteyne] ,  ind  dat  nyet  en  calengierde.  K,  v, 
Toniferen,  1469,  a.  4.  Ist  saeke  dat  yader  en  moeder 
■nlcke  wechyoeringhe  wetens  gestaden,  soo  sullen 
sy  daerom  eenwelyck  ghebannen  worden.  Pibioedsb, 
c.  39.  Soo  en  cant  dien  persoon  niet  helpen  dat 
syn  gay  e  {nl,  gade,  echtgenoote]  oook  oyerspel  be- 
dreyen heeft,  oft  dat  selye  wetens  ghestaet  oft 
gheconsenteert  mach  hebben.  Ib.  o.  61.  Dat  de 
man  tot  sljns  wgf  oyerspel  gheholpen  hadde,  oft 
wetens  sulcks  ghestadet  en  ghetollereert  hadde.  c. 
68.  It.  C.  V.  Orave,  i,  8. 

GESTADICH,  oxstidich,  bn.  1)  Vaetj  he- 
eiendig,    dmmtaam^  fr.   etoHe,  ferme,  permanent. 


Kil.  Ghestaedigh.  ||  Hebben  gheloeft  en  ghe- 
willecort . . .  alle  dat  hi  [aZ.  de  hertog]  maken , 
ordineren  en  yiseren  sal . . ,  yast  en  ghestaedech  te 
houdene  ymmermeer. . .  Waer  dat  sake  dat  enech 
man  yan  den . . .  gheslechten,  ochte  énich  gheslechte, 
ons  liefs  heren  tsertogen  seggen  en  ordinance  yast 
en  ghestadech  niet  en  hilden, . .  Oork.  19  mrt  1306. 
Hebben  wy  geloeft . . .  die  yoirs.  statuten . .  yast, 
gestedich  en  onyerbrekeiyk  te  houdene  • . ,  en  heb- 
ben wij  dairom  onsen  zegele  tot  eenè  erfflycker 
yestlyker  stedicheyt  aen  deeen  brieff  doen  hangen. 
Sladearch,  Dieet ,  Priv.  23  mei  1477. 

2)  Yan  personen.  In  goeden  etaai,  van  goeden 
eland,  vermogend,  fr.  {dee  pereonnee)  en  bon  Hal, 
de  bonne  oondiHon,  qui  eet  dane  Vaieance,  ||  Dat 
yortan  gheene  yoochden,  yrienden  oft  eenighe  per- 
soonen,  hoe  ghestadich  en  ghegoet  zij  z\jn,  en 
sullen  yermoghen  eenighe  weesepennynghen  onder 
hemlieden  t^hebbene,  of  zy  en  stellen  daeryoor 
goet  Bouffisant  erfachtich,  ofte  personnel  seker.  C, 
V.  Broekbmrg,  xiy,  12.  Zie  oxstaxthxit. 

GESTADICHEIT  (Gestedecheit),  au  y.  Dumr- 
zaamheidf  beetendigheid,  fr.  etabiUlé,  durêe.  \\  Om- 
dat dit  aldus  ghesciedde  en  ghestadecheit  zal  heb- 
ben,., hebben  wy,  scepenen  yan  Erpse,  dese 
letteren  ghezeghelt . . .  Oork.  16  mei  1241  (kopy 
14d«  E.).  Daeromme  bidde  wi  enen  edelen  man.., 
dal  hire  sinen  seghel  ane  dowe  hanghen, . .  omme 
de  mierre  ghestadeoheide  Oork,  7  juni  1277.  Ombe 
dat  dit  gestedecheit  sal  hebben,  soe  hebben  de 
scepenen  yan  Erpse  dit  gesegelt . . .  Oork,  24  mrt 
1293.  Ombe  dat  dit  ghestedecheit  sal  hebben . . . 
Oork,  2  apr.  1297,  SoJiipenên  v,  ^/»m.  Geloyende . . . 
alle  dit  yorgenoemt  lant  te  waranderene ...  en  af 
te  sine  ghereecht  warant  toter  eweliker  gestedech- 
eide.  Oork.  16  apr.  1377.  Soedat  Reineren  Tranken 
en  haren  nacomelinghen  oracht  en  macht  sal  doen 
ter  eweliker  ghestadicheit.  Sehep.  Si-Marie»'  Tiell  op 
den  JSereh,  12  sept.  1366. 

GE8TADIGEN  (Gestadygen),  bw.  JSekraehiigen 
(eenen  akt),  fr.  eonflrmer  (aa  aele).  Kil.  Ghe  sta- 
dig hen.  Firmare,  eonfirmare.  ||  Terclarende  de 
yoors.  Eerw.  heeren  yan  waerden  te  houden  en 
onwederoupelick  te  gestadygen  d'updrachten,  yer- 
lyden  en  erffrenissen ...  die  gedaen  zullen  worden. 
Fb.  dx   Pottbb,   JSee,  cart,  247  (1612).  Zie  bta- 

DIOXN. 

GE8TAEN,  deelw.  bn.  1)  Yan  huizen  en  eryen, 
in  de  nog  gebruikeiyke  uitdrukking  Gestaen  en 
gelegen  J  fr.  {de  maieone  et  propriêlêe)  eieee  et 
eiivéee,  Kü.  Ghestaen  en  gheleghen.  ^ti«. 
II  Al  dese  yoerseyde  yoerwaerde  heeft  N.  beloeft, 
bekent  en  yersekert  op  hem  en  op  al  tsin,  so 
waert  ghestaen  ofte  gheleghen  is.  Oork,  19  noy. 
1418.  Paeeim, 

2)  Duurzaam,  blijvend,  fr.  etable.  ||  Yort,  so 
bekinne  wi  onsen  yoregheseiden  lieden  yan . .  • 
Antwerpen,  yore  een  wettech  en  ghestaen  recht, 
al  hare  oude  herbringhen  dat  si  tot  hare  [hier] 
heere  bracht  hebben.  Willbmb,  JSiet,  ond.  221 
(1311). 

3)  Yoor  het  yerschynen  yoor  eenen  yorst,  of 
yoor  eene  schepenbank.  Verenenen,  fr.  oomparu 
{devant  un  prinee  ou  mn  bane  d'Aihevine);  coneti- 
imiue,  il  Amout  oic,  heere  yan  Dyest,  in  onser 
[nl,  *s  hertogen]  tsegenwordicheit  en  synre  gelike, 
en  der  andre  onse  lude  gestaen,  op  sinen  eet  li- 
chaemleec  ghegheyen,  gheloefde ...  R.  d.  etad 
Dieet,  1228;  Lat.  tekst  eonetUulue.  Wi,  N.  K., 
scepenen  buten  in  tsheren  Lant  yan  Dyest,  doen 
cont,  dat  yoer  ons  en  N.,meyer  buten  in  denselyen 

63 


502 


GES. 


GES. 


JjÊa/Aê,  gfaefteen  N^  bekende,  ghekwlde  en  be> 
wijede  MD  een  etocke  bceiue..,  Seiêp.  Ixmd  e. 
DieH,  8  mei  1348.  Det  rore  one  en  Jeime  Tan 
deit  Hnjf,  mejeie  buten  in  deneelven  Lende, 
geeteen  here  Hnbfeeht  tui  Beien,  prieeter«  croende 
en  cleeefade  orer  diie  Teeidele  wgngaerte , . .  ld. 
22  lebr.  1430.  Schepenen  der  Trijhiii  ▼».  [«/.  Mon- 
teneken]  doen  te  weten,  dat  Toer  one,  als  Toer 
feefat,  oomen  en  seetaen  aijn  eerbare  maaaperMM- 
nen  9.  en  9...  l[nf7KVXSBB,  Momiêmaktu ,  II, 
162  (1607). 

GE8TAEN,  ons.  en  bedr.  wkw.  L  owz,  —  1) 
VoUUum^  voldoen^  fr.  êoüffairê,  ê'aeqmUsr.  lal. 
Ghestaen  en  Toldoen.  SaUtfatere^  Uberarê  te, 
II  Een  dieff  verdient  de  galghe,  tenwaere  dat  de 
bnrgermeeeteren  en  achepenen  bevonden  dat,  mida 
der  clejmiebeyt  van  der  dieiften,  bij  met  minder 
correctie  beboirde  te  gettane.  C,  v,  Aniw,  lf>45, 
I,  82.  It.  IT,  14,  35;  vii,  88;  xi,  6;  xii,  8;  C. 
9,  Bruêêêlf  1606,  a.  77,  111,  148;  C.  v.  Xow», 
Weesk.  60;  en  pattim.  De  CompUaUt  e.  Amiw,  V, 
X,  60,  bieden  ona  in  één  bandachrift  ge8taen,in 
een  ander  rolstaen.  —  Gestaen  in  reke- 
ninge.  Doorgaan,  tUMgenomem  worden ,  fr'  pasMeTf 
Ufê  ttdmt  en  eomplê.  ||  En  midts  bj  den  voora. 
renimeeater  generael,  Jegenwoordich  oft  anders 
toecomende,  orerbrengende  deae  oft  oopje  autfaen- 
tieque  van  dyer,  beneffens  de  Toors.  originele  ver- 
bantbrieren,  yoor  d'ierste  rejse  alleenlyck,  en 
jaerlyckz  ontfanek  maeckende  van  den  Toors.  chjna 
Tan  dry  cappnynen  tsjaers,  ofte  Tan  de  penningen 
Tan  redemptie  derselTer,  aal  hem  alles  gestaen  in 
rekeninge  sonder  swaricheijt.  TMamer  Brut  tel , 
Ackm  28  apr.  1687.  —  De  uitdrukking  laten 
gestaen  heeft,  in  het  Toigende  citaat,  de  bet. 
Tan  Vrij  ^an  gevangemteJUip  —  m  vryheid  laten ,  fr. 
louter  en  Uberii  —  exempt  tVempritonnemeni,  ||  [De 
bedrieglijke  bankroetiers  zullen]  . . .  Taste  gcTanc- 
kenisse  moeten  houden , . .  tenwaere  dat  de  crediteu- 
ren teTreden  waeren  den  impetrant  met  ignominieuse 
en  schandaeleuse  cessie ...  te  laeten  gestaen.  Ord. 
30  aug.  1636,  a.  6,  CettionaHtten. 

2)  Vtm  kraeki  eijn,  ioepatteli^  zifn,  fr.  Sire 
applieaUe,  «viv»,  en  tnguewr,  \\  Wie  dat  ghegreinde 
laiene  wilt  doen  Terbeteren ,  die  moet  se  bringhen 
Tore  die  dekene  en  Tore  de  gheswome,  en  daertoe 
moet  ghestaen  al  dat  hierTore  bescreven  es  iut  ander 
poent  boTcn,  Tan  ghemeede  lakenen.  Z.  lakeng. 
Meehelen  1381,  a.  89. 

8)  Oestaen  tot.  Ziek  honden  aan,  tevreden  eijn 
meit  fr.  te  ienir  è,  te  oont enter  de.  ||  Dat  oock  een 
calengierder,  willende  thoonen  den  coop  en  condi- 
tien  Tan  dien ,  sonder  hem  dienaengaende  te  willen 
gedraegen  oft  gestaen  totten  yeroleiren  Tan  den 
cooper  eft  Tcrcooper,  dat  hy  *t  seWe  mach  doen. 
O.  e.  d.  Kidt  ▼ni,  11. 

II.  BxDB.  —  1)  Verklaren,  hetmgen;  erkennen, 
fr.  déclarer,  attetter/  reeonnaiire.  Kil.  Ghestaen, 
fland,  Fateri.  jj  loh,  Baes  Tan  RiTiren,  soen  tot 
Heere,  ridder  en  here  tot  Heppengngs,  etc...  ge- 
staen [nl.  gesta]  by  die  Toirgenoemde  guede  stede 
mich  erTanffen  en  Terbonden  te  hebben , . .  en  ghe- 
loTe  eü  Terbinde  mich...  Piot,  Oart.  839  (1461). 
Oft  enighe  bevelen  by  der  stadt  boden  gedaen 
werden,  en  die  boede  gestoende  hy  den  schulder 
oft  siinre  huysTrouwe  die  conde  mondeiyck  gedaen 
[te]  hebben , ,,  K.  v.  Tongeren,  18  mrt  1602,  a.  3. 
Als  der  bode  gestaet  dat  hy  [aZ.  de  schuldenaar] 
egheen  panden  en  heeft.  O.  ^r.  Loon,  I,  42,  a.  7, 
tUel,  On  den  proouxeur,  om  de  saecke  te  houden 
•leypen  eü  tyt  te  winnen,  hadde  geproTOoeert  in 


aflweaen  van  aÖDe  partiie,  en  aonder  beaonderen 
het  daartoe  te  hebben,  en  dat  parti|e  de  proro- 
eatie  niet  en  gestonde, ..  O.  v.  AeUa,  eomp.  Y, 
xiT,  16.  Dese  arbiter  wort  in  den  rechten  geheeten 
een  oHtUer  eompromiteaeimt ,  en  Tan  siinder  aen- 
tencien  en  wort,  na  den  ouden  rechten,  niet  geajh 
pelleert,  want,  nae  recht,  aijn  aentencie  niet  ea 
houdt  noch  en  bifndt,  mita  dat  hij  geen  propere, 
noch  oie  geen  gedelegeerde  jurisdictie  en  beeft, 
maer  portiien  gestaen  sijnder  uuytspnkon  en  en 
dorren  niet  dairtegen  doen,  nuyt  Tro^aen  van  der 
peynen  dair  xö  hem  op  Terbonden  hebben.  T.  d. 
Tat.  266. 

2)  B^etaan,  hdpen,  fr.  osm^er,  mder.  \\  Zot 
wat  portere,  &m  een  Trempden  man  geetonde  tegen 
eenen  portere,  aceldene  of  met  quaden  woerden 
dregene,  die  sonde  Terboeren  eenen  wech  Sint- 
Joes-op-die-zee.  K,  e.  St.-Drmden,  1366,  a.  88. 
Oft  een  Trempt  man  eenen  portere  opliep,  en  een 
ander  porter  deenen  Trempden  man  geetonde  tegen 
den  portere,  suekende,  stotende,  slaende,*8tekende 
of  werpeilde,  die  porter  sal  Terbueren  eenen  wech 
Sint-Jacoba.  ld.  1419,  a.  23.  Wie  portere  aden 
portere  gestaen  tiegen  Tremde  luide,  oen  [«2.  zonder] 
mesdoen  weder  dese  statuten.  C  e.  Maaeteidd, 
Stat,  e.  1380,  a.  82,  <t<fll. 

3)  Inttoian  voor,  iett  waarborgen,  fr.  répondre 
de,  garaniir.  ||  Soe  wat  sg  doen  in  desen  beeoeke, 
...  dat  wi,  onse  oyr  eü  naoomelinghe  hen,  haren 
oyre  en  haren  nacomelingen  des  gestaen  eelen. 
FiOT,  Snquête  1334,  blz.  9.  Waart  dat  yeman 
eneghen  van  henlieden...  Teeden  ocquoyaeneren, 
aenspreken,  onghelgc  ochte  engherande  awaemesse 
doen  woude,  dat  wi  hen  des  gheataen  eelen  en 
ghehulpen  ghelgc  ochte  ment  ons  seWen  dade. 
Ib.  14.  Waert  alaoe  dat  de  ooninck,  deken  en 
gheaworenen  metten  ouders,  in  conBrmacien  en 
sterkenisseu  de  poenten  boren  ghenoemt,  boeten 
of  correctien  Tan  onghehoersaemheiden  ordineerden, 
dat  souden  hen  die  scepenen  en  rentmeesteren 
gestaen.  A.  Waütbbs,  Sermene,  12,  Avgt  1412,  §27. 

GESTAET  (Gestaed),  deelw.  1)  Ja  ttaat,  maek- 
tig,  fr.  Ml  état,  è  mime,  \\  Dander  datter  blyft 
te  betemmeme,  dat  so  sal  Philips  Torseit  betem- 
meren als  hem  ghelust,  en  hys  gheetaet  sal  syn, 
om  syn  proffit  metier  stede  Tormit  te  doene.  V.  p. 
Hasohsk,  Ten  Walle,  116  (1367).  UutgheTen  an 
eenen  scoenen  niewen  muer,  die  Tan  niews  achter 
de  balie  ghemaect  en  ghefondeert  es  metten  watere, 
en  upgemedst  toet  boven  de  eerde,  omme,  als  de 
poort  [nl.  de  stad]  gheetaedt  ware,  up  te  makene 
een  huus,..  PB  VLAMiircK,  Denderm.  I,  149 
(1896).  En  zullen  dezelTe  TOpghden  en  gouTemeurs 
niet  bedwonghen  zyn  die  [al.  orghele]  te  dom 
makene  tóót  sy  dies  machtich  en  gestaet  sullen 
zyn.  Tpriama,  V,  298,  Minderkro^t-hepeL,  1649. 


Zy  cochten  al  dat  ooren  Tan  den  Oeeterlinghen  om 
eleynen  prys , . .  Zy  leydent  in  haer  scueren  en 
sraenders,  en  Teroochten  dat  ooren  zeer  diere,  te 
haerlieder  wille,  so  dat  de  aerme  lieden  niet  gbe- 
staet  en  waren  te  coepene.  Jak  t.  Dixinrpx,  44. 
2)  Oegoed,  bemiddeld,  fr.  aité,  ponreu  de  bient. 
II  liaer  waa  een  middelbaer  gheetaette  Traowe,  die 
zoo  hopeiic  een  herte  tot  den  aermen  drouch,  dat 
zy  greep  een  handtvul  ghelta  uut  een  schotel,  wat 
zy  grypen  moohte,..  dat  zy  ghaf  wel  l  oaiolus 
ghufdenen.  Y.  p.  Haeghiv,  Ber.  tijden,  III,  287. 
De  ghebueren  hebbende  erfre  jeghens  anderen, 
moeten  helpen  deselTe  erfre  te  beTiryden  met  ghe- 
raeene  mueren, ..  tnvnen,  lerende  haghen,  .ghe- 
linten,  ofte  andenins  behoorlick^  ter  knere  van  den 


GES. 


GES. 


503 


piopri«tKris  die  minst  gheBteet  ii.  C,  o.  Witu»»* 
hersfén ,  XY ,  4.  Alle  eenclipte  lieden , . .  niet  ghe- 
goedt  nochte  aouffiMnteliok  ghestoet  sijnde  om  hem- 
lieden te  ontdngen  op  haerlieder  incommen,  aullen 
hemlieden  tentont . . .  hegeven  ten  dienst  vftn  de 
goede  lieden.  C,  v.  F>iirii«,  xxxir,  5;  it.  9.  AIb 
Be  weesen  noch  Teder  nooh  moeder  hebben,  en 
nochtans  soo  ghosteet  en  ghegoed  sijn,  dat  8\j  met 
't  profijt  yan  hunne  goeden  moghen  onderbonden 
sijn , . .  Ce.  Kortrijk ,  xm ,  8. 

3)  Aangeslagen,  fr.  iaxé,  ||  Welcke  boeten  [«1. 
op  y^  wie  van  den  Yier  Ambachten  ter  oorloghe 
Tan  den  graTe  niet  en  oompt"]  geint  sallen  werden 
naer  den  rechten  en  keure . . ,  op  deghone  die, 
naer  tghedinghe  en  OTordraghen  Tan  den  scepenen , 
ghestaet  werden  te  betalene.  db  Pb.  bn  Bb.  XVI. 
Aêunede,  40  (1242). 

4^  Aani/e$uidj  benoemd  (tot  eene  bediening),  fr. 
nommé  {d  un  office).  \\  Vort  wilwi  en  ordineren, 
bedi,  io  en  mijn  wijf,  dat  die  cappellaen,  diere 
singhen  sal  in  dese  Torseide  oapelrie,  alle  daghe 
singhe,  als  hijs  geetaed  es,  het  ne  dade  kenlike 
noetsake.   Oori,  6  sept.  1291,  8t' Jacobs  ffosihuis. 

GE8TAETHEIT  (-<ede);  sn.  t.  Maatsekappdijke 
stand,  vermogen,  fx.  eondition  sociale ^  qualité,for- 
tmne.  \\  Eene  tamelycke  untTaert  naer  de  ghestaet- 
bede  Tan  den  OTerledenen.  C.  v.  Oent,  II,  124 
(1524).  Eenighe.  de  Toorsz.  lasten  [nZ.  de  dorps- 
lasten]  zijn  Tindende  op . . ,  en  't  resterende  derde 
op  de  ghestaethejt  en  negotiatie  [ui.  den  koop- 
handel]. Ft.  e.  VI.  22  mei  1628,  III,  396.  Midts 
die  [nl.  de  weezen]  onderhaudende  in  behoirlycken 
state ,  en  Toorts  tameliok  onderhoudende,  oleedende, 
en  doende  onderwysen  naer  huerlieder  ghestaethede 
en  qualiteyt.  C.  e.  Broekburg,  xnr,  4.  Dat  oock 
denghonen  Tan  de  conjoincten  makende  den  ande- 
ren executeur  Tan  sijnen  testament,  Termaoh  hem 
in  die  qualiteit  te  legateren  een  tamelick  juweel , 
Bonder  6aude,  naer  qualiteyt  en  ghestaethede.  C. 
e.  Denderm,  zii ,  11.  Dat  den  Terweerder . . ,  saude 
Terergert  syn  Tan  conditie  ofte  gestaethede.  Yak 
DB  Ybldb,  Annot.,  103  (1718).  It.  O.  e.  Anden. 
XII ,  26.  Om  de  sober  gestaetheyt  en  insolTenthede 
Tan  dyergelycke  pachters.  Ib.  2<>«  d.  600  (1767). 

GESTAGE N ,  bw.  Bevestigen  (in  eene  bediening), 
fr.  eomfirmer  (dans  u»  office),  ||  Den  comehuedere 
oec,  oft  den  praetere,  s\jn  wi  sculdech  iaerlgcs  te 
oonflrmeeme  en  te  ghestaghene.  Oork,  19  juni  1295. 

Zie  OKSTADIdBN. 

GE8TALT,  sn.  t.  QeeteUenis^  gesUldheid,  staai, 
omstandigheden  j  fr.  itat^  oireonstances,  Kil.  Ghe- 
stalt,  ghesteltenisse.  ||  Hebben  wy...  onse  tref- 
fel\jcke  reede  in  de  Toirs.  onse  stadt  Tan  Diest 
gesonden,  om  die  gelegentheydt  en  gestalt  der 
Toirs.  gebreken  [en  abu^sen]  e\jgentlgc  en  toIco- 
melic  tot  allen  zijden  te  OTerhoren.  JPriv,  Diest, 
23  mei  1477.  Inl. 

GESTALTE,  zn.  t.  Vorm  (Tan  eenen  akt),  fr. 
forme  {d'un  acte).  ||  Die  selTige  contracten .  . .  zgn 
obligatoir  in  sulcke  gestalte  als  weeren  dieselTc 
Toer  die  schepenen . . .  ghepasseert  gheweest.  C.  e. 
Meersen,  1612,  a.  1. 

GESTALTENIS,  essTELTBins  (—se),  zn.  t.  1) 
Gestêldkeid,  gesekapenhmd  (Tan  tgd  en  zaken),  fr.  état 
des  choses,  conjoncture  (dn têmpe).  Kil  Ghestalte, 
ghesteltenisse.  ||  Hoewel  wy,  duer  Terscheydene 
goede  en  billycke  consideratien  en  redenen,  die  de 
gestaltenesse  Tan  den  trt  loopende . . .  met  sich 
bracht,  hebben ...  —  Dat  de  Toiracr.  redenen  en 
consideratien  hebben,  hoe  lancx  zo  meer,  begonnen 
te  oesseren ,  en  de  gemeyne  zaken  onzer  Toimoemder 


stadt  een  andere  gedaente  en  gestaltenisse  aen  te 
nemen,  in  Toegen  dat  wy,  nae  goede  en  behoor- 
lioke  informatie  op  de  tegenwooidige  gestaltenisse 
en  gelegenheyt  der  zaken  . . ,  bcTonden  hebben . .  • 
Piot,  Oart.  II,  631/632  (1577). 

2)  Voorkomen,  fr.  aspect.  Zie  *tTOorgaande  citaat. 

3)  Omstandigheid,  fr.  oirconstance.  ||  Oft  [imant] 
in  oneeren  by  imants  getrouwde  huysTrouwe,  by 
daghe  oft  by  nachte  Isge,  en  in  dier  gestaltenisse 
eenighen  dootslach  gheschiede ...  O.  l£Sgej  27  juni 
1577,  a.  15,  MasseU. 

4)  Uiterlijke  vorm  of  gedaamte  des  Uéhaams,  fr. 
forme,  oonfignration  du  corps  ünmotfi.  ||  BoTOndijen 

moeten  degene,  die  hun  Toor  rantsoen  doen  Ter- 
sekeren,  in  de  police  oock  Terclaeren  hennen  naem 
en  toenaem,  en  ouderdom,  midtsgaders  de  gestel- 
teniase,  groote  of  cleynte  Tan  hennen  persoen, 
mette  litteeckenen.  Q.  v.  Aniw.  camp.  lY,  xj,  319. 

GESTANDELIJCK,  QBSTBimBLiJCx  (Geéteyn- 
telijck,  gestentel|jck\  byw.  Vast,  standvastig,  fr. 
fermement.  ||  Dat  hy  aUen  den  tijdt  Tan  de  pres- 
criptie Tast  hielt  en  ghesteynteiyck  meynde,  dat 
dengene  daer  hy  de  goeden  tegen  ffecocht  oft  Ter- 
creghen  hadde  , . .  heere  was  Tan  die  goeden.  O,  v, 
Brussei,  Stat.  1432,  a.  6;  Ohristyn  pro  eerto  hth 
bwisse.  Aengaende  de  borchtochten  Tan  de  Trouwen, 
en  in  wat  maniere  sg  die  gestendeiyck  mogen  doen, 
is  hienroore  geseght.  O,  v.  Aniw.  comp.  lY,  xiy, 
40.  Piot,  Cart.  II,  338,  336  ghestentlick  (1461). 

GESTANDEN,  GBSTBHDBir,  zn.  mT.  Hdpers, 
bondgenooten ,  fr.  aides,  auanUaires,  alüSs.  \\  Om 
alsullich  ouTerdiBch,  oorlochk-  en  chrychswille,  die 
geweest  hebben  tusschen  ons,  onse  hulperen  en 
gestenden,  Tan  eene  syden,  en  die  Tan  onser  stadt 
Tan  Ludiek  en  andere  Tan  onse  goede  steden . . . 
en  haexe  hulperen.  O.  Liége,  17  aug.  1417,  Eisrck. 

GESTANDEN,  deelw.  Tan  Staen.ZieaB8TABN. 
I)  Sult  weten  dat  Toir  ons  en  in  onser  tieghewor- 
dicheyt  persoenlick  comen  en  gestanden  syn  N.  N. . . 
Schep.  V.  Si.  Truiden,  19  juni  1443.  Zie  ook  btaek. 

GESTANDICH  gbsteitdich  (Gestentich) ,  bn. 
1)  Behnlptaam,  bijstand  verleenend,  fr.  qui  prête 
assistance,  seeourable.  ||  Zoe  wy  [wie],.,  die  eenen 
gebannen  persoen . . ,  gestendich  es  tegen  hoeren  der 
stadt...  K.  V.  SL-TVwiden,  1366,  a.  36. 

2)  Bestendig,  dumrxaam,  standvastig,  van  kraehi^ 
van  waarde,  tr^  permanent ,  staUe,  diurable,  valide» 
Kil.  Gestandigh.  Constams,  firmus.  |j  Want  wy 
hetgheen  ToorschreTcn  is  boTestigen  en  tselTO  ge- 
loeft  hebben,  op  onse  Tromicheit,  Tast  en  gestan- 
dich  te  houden.  O.  Liége  1303,  a.  13,  Beringen. 
Zulcke  Terbanden . . .  alwaerby  dat  [nl.  Tooigebod] 
zal  moghen  wesen  en  blyren  ghestandich  en  ghe- 
duerich  t*eeuwelioken  daghen.  Sohatbs,  CaUatie, 
166.  Justicie  is  eenen  gestentigen,  onsterffeiycken, 
ewygen  willen,  mejminge,  affectie  en  opeet,  elcken 
te  gcTen  en  te  laten  dat  recht  dat  hem  toebehoort, 
al  Boe  Terre  als  dat  in  ons  is.  Y.  D.  Tat.  2  t^. 
Eest  dat  een  man  zyns  wyfs  erTe  Terhuert  ter  goeder 
trouwen  en  sonder  fraude,  en  dat  de  man  sterft 
sonder  kgndere,  die  huere  sal  gestantioh  biyTen. 
189.  Eenen  eedt  des  gelooTens  en  des  gestentigen 
Toimemens,  als  is  den  eedt  Tan  calumpnidn.  122. 
En  want  dit  aldus  gesciet  es  en  Taste  en  gesten- 
tich sal  bÜTen  tot  eeuwigen  dagen , . . .  ImUcu  des 
kloosters  v.  Cortenberg,  1  apr.  1497.  Hebben  ghe- 
loeft  dese  sceidinghe  en  deilinghe  te  hondene  Tast 
en  ghestendich.  Schep.  v.  Saeckt,  23  jan.  1443.  Ge- 
loTende  dat  teewegen  dagen  Tast,  gestentich  en  Tan 
werden  te  hondene,  sonder  ennich  wederMggen. JV>f0i. 
Dimt  15de  B.  Procuratie  mids  dooMage.  —  Yan  per- 


5M 


GES. 


GES. 


# im eairadhrt^  dé  fémêrgU,  qm  w^etipas  iitmie.  IIIC011 
Tijiii  l^óetiey9  iiuim  eo  nixt:  den  etoeu  is  proef* 
ittlijitf  WBDi  hij  Tslt  0n  gi^biiert  wel  eenen  vfoomeo 
efi  geeteptigen  man,  als  ia:  tneao  Tan  faaoden  en 
▼aa  Toeten  af  te  honden,  oft  Tan  doot[ge]flagen 
te  ci|ny  oft  raa  gevangen  en  in  leitiUilen  gemeii 
te  wordden;  efi  dcee  wnem  ezcnaeert  van  der  ge- 
looften.  Den  anderen  anxt.  etc.  Y.  p.  Tat.  93. 
Alat  geen  idel  n^eeee  en  ia,  die  in  den  Tromen 
•nde  geetentigen  man  niet  en  Talt.  93  v*. 

GESTANDICHEIT  (— hede),  m.  t.  Siaai, 
ioêêtamd,  ir,  Hat^  ntmaüam,  ||  AdTerteiende  fanwer 
ghenaden  waraehteghelie  yan  der  ja^ienwoordegher 
gheetandichejt  Tan  nwer  Toomoemde  itede,  en 
oock,  dat  in  on«e  macht  njet  en  ea  langher  tTolc 
te  heleedene.  Schatxs,  CiUaüe^  111.  Dat  nwe 
bode . .,  Tan  hier  Tertrack,  hj  denwelcken  wij  ha 
ghetereTen  en  gheionden  hebben  al  de  g^eitandi- 
chede  Tan  deter  itede.  Ib.  153;  it.  13. 

GE8TANT,  en.  1)  lAggimff,  fr.  sUmaüom.  ||  Dat... 
ab  eeneche  hanaen,  landt  oft  erre..,  bj  ooope  en 
ghifte  one  anderaeina  Teranderen  zullen , . .  de  ghe- 
nroren  clerc  Tan  der  Tierschaie . . .  ghehonden 
wort  •  • «  hem  met  den  ooopere  en  Terooopere  ...  te 
Tjndene  ter  plaetee . . ,  en  aldaer  den  leghere  van 
denxelTen  parcheele  te  makene  en  in  ghescrifte  te 
f tellene  . . ,  alzo  tj  naer  tgheatandt  Tan  der  plaetee 
Tjnden  zullen  dattet  behoort  ghedaen  te  zyne.  C. 
Had  Brugge,  II,  303  (1626). 

2)  Toestand^  giaal  van  zaken,  fr.  êUuaüan,  Stat 
dee  ehoeee.  ||  Als  Tan  den  gheetande  Tan  haer- 
waertOTer,  myn  geduchten  heere  en  Trauwe  die 
waren,  ten  scriTene  Tan  desen,  in  goeden  state 
Tan  ghesonden . . .  Yoirtmeer, ...  zo  es  waer,  dat 
de  ambassadeurs. ..  Yait  Dobeit,  Imv,  ttad  MeeMen, 
in,  76,  Stief  mt  Dijon,  1442. 

GESTANT,  deelw.  Beveetigd^  fr.  eonfirmi.  \\  Soe 
hebben  wi,  aenghesien  dattet  betamelic  is  der  prince 
ghifte  en  weldade  duerachtich  bliven , . .  Tan  onse 
[2.  Tan  ons]  werde  ghoTesticht  en  ghestant, . . 
J^ioT,  CaH,  II,  64  (1374).  —  Gestant  doen. 
Bene  beslissing.  Die  tw/eosrai,  fr.  exêenUr  {une 
déeieion).  ||  Dat  mitsdien  den  Toors.  heer  coadju- 
teur,  eum  euiê,  wel  hadde  behoort  op  huyden 
morghen  ghestant  te  doen  tghunt  op  ghister  aTondt 
solemnelick  en  ter  goeder  trauwen  onderlijnghe  was 
besloten,  vm  Potteb,  8ee,  eart,  258  (1613). 

GE8TAPELEERT,  deelw.  Ernstig,  etaiig,  fr. 
grove,  Kil.  Ghestaepelt,  ghestapeleert. 
Sti»bUiif  oonsiang,  flrmus,  gravis,  ||  Daer  zaoh 
men  hem  [nl,  bisschop  Jansenius]  met  een  choor- 
eleet  aen,  een  ghestapeleert  Tierschoot  man,  rgpe 
efi  ootmoedich  Tan  wesen.  Y.  d.  HAXGHiiir,  Ber, 
t^den,  lY,  232. 

GE8TEENT,  deelw.  Yan  eenen  molen.  Wel 
gesteent.  Diens  maalsteenen  in  goeden  siaai  zijn^ 
fr.  {d^'un  moulin)  dani  les  meuUs  soni  en  hon  êtai, 
II  Al  dander  es  goed  efi  soufflssant  efi  wel  ghe- 
steent,  de  loopere  dick  ziiy  dumen ,  en  de  ligghere 
derghelike.  Bembbt,  II,  39  (1361). 

GE8TEERT,  deelw.  1)  In  de  bouwkunst,  Tan 
eenen  steen.  Gdsteert  sQn.  Genoegzame  lengte  tf 
staart  hebbend  in  het  meisehoerk,  om  op  zieh  zelve  te 
rusten ,  fr.  {en  arehiteeturef  d'une  pierre  ou  hrique) 
avoir  de  queue.  ||  800  nochtans  dat  elcken  steen 
sooTerre  gestoert  sal  wesen,  dat  hy  syn  selven 
draegen  kan  sonder  buytensteunsele  ofte  buyten- 
orammen.  Begl.  edifleie-meters  1705,  11,  24.  Jacob 
Toersor.  sal  leTeren  dese  twee  pelleeme,  Tangoeden 
ooerliken  (3h>bbertynsohen  stene, ..  en  in  die  laghe 


[met?]  6 


mar,  «n  eie  atae 
syn  3  TMfdflD  ToeCa  gestert,  efi  gealos^ 
Toecht  een  Tierdel  Toeta.  Satxazkxbs^  8i.'8u^ries, 
I,  70  (1456). 

2)  Voorzien  emm  eemem  heeii,  fr.  pomrem  ^um 
mauehe.  ||  Ek  Tan  de  gbeaellen,  die  gbeeoiqn.  sijn 
oficier  Toor  benit  Tan  eender  hooftwapene,  swerdt, 
langhe  messa  of  daggfae,  die  gfaestert  zijn  te  harsa 
eosten  en  die  [L  ende]  niet  te  eosten  Tan  bimnsn 
^bmen.  Hutxtbbb.  Corpor,  116,  Siadret.  1487. 

GESTICHT,  zn.  o.  Hudoai,  stidki.  fr.  MM, 
«lioeèse.  ||  Adam ..,  abt  des  cloesters  Tan  St.-Tniyden, 
des  gfaestichts  Tan  Lndyck.  C  e.  ^.-TVmilai,  §  1. 

GE8TICHTENI8  (->ee),  zn.  TVeU,  orde,  fr. 
diseipUne,  ||  Om  tadTe  eoDegie  te  honden  ingoeden 
gestichteniase  en  diaeipline.  Test.  Vam  Dole,  7 
mrt  1781. 

GESTICHTHEIT,  OBancHncHXiT  (—hede), 
zn.  1)  Ooede  orde,  goede  leiding, goed  heeimmr,  fr.  ho» 
ordre,  honne  admimieiration,  ||  Degone  Tan  de  fjbie- 
meenie  hebben  ghewilt  ^ecasseert  hebben  de  toot* 
gaende  acte ,  die  men  heedt  t(3alfrel ,  ghefixpediaert 
int  jaer  1515  by  denzelTen  keyser,  efi  gheteeekent 
Tan  zijnder  handt,  omme  de  ruste  en  ghestiehtede 
Tan  dezeWe  stede.  Ds  Potteb,  Chrom,  98.  De- 
welcke  [nl.  de  koningin']  . . .  OTdonneren  aal  zo 
zou  boTinden  zal  oorboorlic  efi  nootzaeckelie  zijnde 
TOor  de  weWaert,  ruste  en  ghestichtichede  Tan  den 
lande.  Ib.  100. 

2)  Bescheidenheid^  bezadigdheid,  fr.  diserêüon, 
modêraium.  \\  Dat  alle  procureurs . . .  sullen  ge- 
houden wesen . . ,  aen  de  heeren  presidenten  efi 
heere  secretaris  te  draghen  respect,  efi  Toorts  met 
alle  gestichtigheyt  en  stilte  hunne  saecken  propo- 
neren.  O.  e.  Loven,  St^l  1735,  a.  7. 

GESTILEERT,  deelw.  In  bediening  geetOd,  fr. 
instalU.  ||  Int  jaer  ons  Heeren  1646  is  gheooeen 
TOor  abdisse  Trau  Franchoise  TeTelin,  en  is  ghe- 
stilert  int  soIto  jaer  den  5  april,  efi  ghewyt  den 
15  april  Tan  den  bisschop  Antiionius  {IMest.  Y.  s. 
HABOHiiir,  Ten  Waüe,  289. 

GESTOELTE,  gbbtoeltbbl,  zn.  De  gezamen- 
lijie  ziiplaatêen^  koorstoélen,  hlapstoden ,  aan  heide 
zijden  van  het  koor  in  eene  kerk,  fr.  staUes,  siéges 
du  ehamr  dans  une  église.  Het  w.  gestoelte  is  nog 
Tan  algemeen  gebruik  in  Brabant.  ||  Aengaende 
den  tresooren , . .  d*afsluyten  Tan  chooren  oft  autaren, 
gestoelten,  lesseneers  oft  andere  gelycke  wercken 
nagelTast  wesende,  naer  recht  efi  uuyter  natuer 
beyden  den  TOors.  ambachten  toebehoorende , . . 
Proces  schrijnwerkers  en  timmerlieden  Antwerpen, 
1617.  Alle  soorten  Tan  kerckeweroken,  bestaende 
in  autaeren,  tabernakelen,  gestoeltsels,  singebancken, 
oommuniebancken , . .  O.  P.-B.  amtr.  30  jan.  1737, 
a.  1 ,  Ghmeene  wercken  voor  timmerlieden  en  schr^ 
werkers, 

GESTOF,  zn.  o.  Stof,  poussière.  Kil.  Ghestof , 
Ghestubbe,  Ghestuyf.  Pulvis,  pulveres.WNLen. 
zach  er  nauwelic  Tan  al  tghestof  efi  Tuijlnesse  dat 
Tan  achter  de  autaertafelen  quam.  Y.  d.  HABeHBK, 
Ber.  Hjden,  I,  112. 

GESTOMPTHEIT  (— heydt),  zn.  Verminking, 
afzetting,  fr.  muHlaiion,  amputation.  Kil.  Ghe- 
stompt.  Mutilus,  mutilatus,  truncatus.  \\  Yoor 
ghestomptheydt  ont&nght  hy  thien  stuyrers.  Cak- 
NABBT,  304,  Begl.  scl^rprechter  te  Brugge. 

GESTOP,  zn.  o.  Heining,  fr.  dóture.  \\  De  ghe- 

bueren   hebbende   eHre  jeghens  anderen,  moeten 

'helpen  deseWe  erfre  te   beTrijden . . ,  al  en  heeft 

er  in  Toorleden  tijden  gheen  ghestop  gheweest.  O. 

V.  Witèooxb,  XY,  4. 


GES. 


GET. 


505 


GE8T0PPELT,  deelw.  Gtostoppelde  dui- 
ven. Jongt  dmntn^  fr.  dé9  ^wnnêomx.  ||  Ten  jare 
1787  didchte  men  op:  1°...  2°  twaalf  koppels  yette 
kiekeoB ,  twaalf  koppels  jonge  gestoppelde  duiven » . . 
DB  Pb.  en  Bb.  XXY.  Kemuike^  62,  MaaU^  dtr 
St.-Sêbast-güde, 

GE8TBECK,  sn.  o.  1)  UUgestrMlM,  <mvang 
(«Km  Ml»  grondgebied),  £r.  éUmdue  (d'm»  restorf), 
I)  Het  parlement  van  Metz . . ,  oock  beveelt  hebbende 
aen  alle  vremde  leligiensen,  die  sig  in  de  kloosters 
onder  gestreck  van  sjn  ressort  bevonden,  uyt  het 
Fransoh  i^ok  te  vertrekken , . .  PL  o.  VI.  17  aag. 
17B2,  Vin,  6. 

2)  Vlakte,  vlak  land,  fr.  plaine.  ||  Buten  wast 
een  doode  ghestreo,  en  eeneninghel  eS  anders  [niet?] 
daerontrent.  Y.  p.  Habohen,  JSer.  tijden,  I,  150. 
(Beschryf  eener  sohildery  van  Tan  der  Goes).  Zie 

ook   BB8TBBCK. 

GESTBECKT,  deelw.  Gestreckt  liggen. 
Yan  bosch,  land,  enz.  Ziek  mitêtrekken,  fr.  (d'un 
hois,  de  terree,  etc.)  s'étendre,  ||  Dewelcke  haghe 
leegikt  ghestreot  van  der  Speet  tote  bi  den  hoe- 
versten  vivre.  Oork,  4  juni  1293. 

GE8TBIJPT.  Zie  laken. 

GE8TUBBE,  zn.  o.  Slof,  fr.  pouesière.  ||  Also 
niet  die  van  Gode  a%ekiert  sijn,  also  niet;  mer 
als  een  ghestubbe,  dat  die  wint  werpet  van  den 
aensichte  der  eerden.  Oetijdenb.  15d«  £.,  ps.  1. 
tanquam  pnlvie.  Zie  ook  gbstof. 

GESTUEBT  (Gestoort,  eesoheurt?) ,  deelw.  Van 
eene  landstreek.  Ongdijhyh,  iji^aZ(?);  moerassig, 
marêeageux,  zegt  de  uitgever.  ||  Doe  worden  zj 
alle  gesconfiert  en  vloon  alle  en  verdronken 
hem  veile  in  pitten,  in  dyken,  alsoot  een  ghestnert 
land  es, ..  Ol.  tak  Dixmudb,  17. 

GE8WIJCH,  zn.  o.  Met  tw^en,  siilw^en,  fr. 
eüence.  Een  eeuwioh  geswijoll,  fr.  ««  tHence 
Hemel.  Deze  werd  den  partijen  door  den  rechter 
algemeen  opgelegd  na  de  vertoening  ter  take  van 
moorden  of  miehanddingen ,  fr.  ü  fut  gSnSrcdement 
impoeé  anx  partiee  par  Ie  juge  aprh»  la  réconciH" 
ation  è  camee  de  meurtre  on  de  manvaie  traitementg. 
II  En  hem  daerenboven  geëmponeert  een  eeuwich 
gesw^ch  en  silentie.  Stadearek.  Dieet,  procee  Van 
der   Straeten   1670.  It.  Coninckx  1654 ;  en  poêsim. 

GE8WIJDE,  zn.  Zwager,  eehoonhroeder ,  fr. 
heanrfrire.  Kil.  Ghesweye,  gheswye.  Glos  ^ 
Nwme.  II  Een  vreemde  tocht  en  mach  nyemant 
onterven.  Ezemplum :  Dair  twee  oft  drie  gesusteren 
oft  gebruederen  zQn  van  eenen  wittigen  bedde, 
en  dair  een  zuster  oft  een  brueder  tot  wetteliok 
buwelick  oompt  sonder  ennige  wettige  geboerte 
van  hen  achter  te  laten  afflivich  wordden,  zoe- 
dat  die  zwager  oft  die  gezwgde  haer  tocht  dair- 
aen  blijven  zitten ,  en-  z\j  alsoe  langhe  leefden  dat 
enich  van  den  zusteren  off  gebruederen  van  den 
getrouwden  bedde  voirs.  voir  den  tocht«re  oft  toch- 
tersse  storve ,  dair  en  zouden  z\jn  kijnder  nyet  mede 
ontervet  moigen  wesen,  zg  en  souden  deylen  huers 
dems  oft  hnerder  moeijen  goet.  Charterb.  ^e  Boeeh, 
f^  296.  Dlantmkt  vem  den  erven. 

GESWOBENE,  zn.  mv.  1)  Degetworen  dekens  der 
ambachten  zekere  deelneming  hebbendy  die  raadslieden, 
in  het  stedd^k  bestuur,  fr.  fmrés,  les  dcyent  des 
métiers  ayant  certaine  part ,  comme  conseUlers ,  dans 
Vadministration  municipale.  Kil.  Gezworen  van 
den  ambaohte.  Censores  jurati  opificiorum, . , 
II  Dat  conien  siin  vore  ons,  scepenen  van  Bru- 
sele, . .  commoingnemeesters,  de  ghesuoeme  en  alle 
dambachte  van  der  stat  van  Brusele,  en  die  te  hen 
behoren,.,  dats  te  wetene:   de  meeatre  van  den 


ververen,  de  medeblanderen, . .  en  alle  dandre  am- 
bachte  van  Brusele,..  OorJe.  19  mrt  1305.  Alse 
van  den  tueste  dat  was  tuschen  enen  edelen  man... 
Gherarde,  here  van  Dyst,..  van  eenre  partien, 
en  tuschen  soepene ,  ghesuome  en  porteren  van  Dyst 
ghemeinleke ,  van  eenre  ander  partien , . .  7bl  tè 
Dieet,  1307.  Soo  wes  die  ses  geswoeren,  met  bij- 
wesen  en  believen  onser  scholtus  en  scepenen  ordi- 
neren, . .  dat  sy  dat  halden  sullen  [nt.  de  inge- 
zetenen]. O.  iXége^  priv.  1  febr.  1447,  a.  2.  Sree, 
It.  C.  V.  St.-Truiden,  §  32;  O.  v.  Mechelen,  i,  1; 
L.  TOBFS,  Oesch.  v.  Antw.  Il,  26;  JSRst.  de  Brua. 
I,  58,   65,  121;  O.  TAêge,  17  mei  1393,  a.  1,  3. 

2)  Gesworene  der  ambachten.  Leden  vam 
het  bestuur  van  een  ambaeht,  fr.  memhres  de  Vadmi- 
nistration d'un  métier.  ||  Yeghelyo  ampt  {nl.  am- 
bacht] derselver  stat  [zal  moghen  kyesen]  twee 
ghesworenen  en  twee  govemoere.  O.  Liége^  17  mei 
1393    a.  1. 

GÉSW0BEN8CHAP,  zn.  o.  De  betrekking  van 
gesworene,  fr.  la  Jimction  de  jure.  ||  Dat  alle  die 
voirs.  ambachte,  die  gesworenscap  te  gader  hebben, 
dat  gesworenscap  also  houden  suelen  en  regeren, 
dat  deen  ambacht  dat  gesworenscap  hebben  sal  des 
eens  jairs  en  dander  ambacht  des  anders  jairs. 
Sbbxon,  Coutherele,  1  sept.  1360.  Dat  niemant... 
en  sal  moghen  draghen , . .  ampt  van  der  meesteren 
ghesworenscap  noch  govemeerscap,  hi  en  si  ghe- 
boren  portere  van  der  stat.  O.  lAége,  17  mei  1893, 
a.  5.  St.'Truiden.  Oich  sullen  die  twelff  guber- 
neerders,  onder  hon  off  buyten  hón,  onder  die 
guede  mannen,  in  der  gemeynre  stat,  twe  die  suffl- 
ciantste  tot  der  officien  der  gesworenschap  kieeen. 
Ib.  11  dec.  1500,  a.  1,  Massdt. 

GETAU8TE.  Zie  gbtonbtb. 

GETEMMEBT.  Zie  obtixhebt. 

GETES,  zn.  o.  Nooddrift,  levensbenoodigdheden, 
fr.  besoins,  ehoses  nécessaires  è  la  subsistanee.  \\  Dat 
die  beziecte  huerlieder  ghetes  doen  bij  eenen  per- 
soon, dewelcke,  zowel  bg  daghe  als  bij  nachte,  zo 
wanneer  hy  sal  gaen  achter  straete ,  om  tghene  hem 
behouft  voor  zijn  ziecken,  ghehouden  zal  zgn  te 
dragen  de  witte  roede  in  de  hand.  Db  Pb.  en  Bb. 
XXYI.  St.FauweU.  11  (1557). 

GETIJDEN ,  zn.  mv.  De  lofkangen  voor  de  talig- 
heid eens  overledenen,  de  vigiliin,  fr.  les  ehants 
pour  Ie  salut  d'un  déjknt,  les  vigUes.  Kil.  Ghetg- 
den,  ghetijd-ghebeden.  Sorariaepreoes,preees 
canonie€Êe.  ||  Alle  grondtchgnsen . . ,  item,  chijnsen 
tot  fondacien  van  beneflcien,  tot  jaerghetijden,  tot 
distributie  van  de  getijden , . .  [nl.  tot  het  tingen 
der  getijden  —  pour  chanter  Voffice  des  morts,  les 
vigHes]  zgn  onquijtbaer.  C.  stad  Mechelen,  xii,  5; 
Nannius  cut  mereedes  cantorum  ecclesiasticorum.  De 
C.  V.  Brussel  v.  1606,  bevatten  een  gelijkluidend 
186«  art. :  „die  [cheynsen]  tot  jaeigetyden,  tot  distri- 
butie van  ghetijden«  tot  missen  oft  andere  godts- 
diensten;"  Christijn  heeft  echter  het  w.ghetgden 
niet  begrepen  en  vertaalt  ut  fiant  distribmtiones  tem- 
porales, missise  aliave  ditina  officia,  waarnaar  ook 
de  oude  fransche,  in  1869  herdrukte,  vertaling 
zegt:  pour  faire  des  distrihuHons  temporelles. 

GETIJDICH,  bn.  Over  het  algemeen,  al  wat  op 
gijnen,  door  de  natuur  aangeweten  of,  door  ons  ge- 
wenschten  tifd  komt,  geschikt,  van  pas,  fr.  engénérdl, 
tout  ee  qui  vient  au  temps  réglé  par  la  nature  ou, 
sélon  nos  souhaits,  convenahle,  è  propos.  Kil.  tem- 
pestivus,  opporiunus,  maturus.  KU.  auetus.  A  bon 
keure,  en  saison,  meur.  Getijdich  hout.  Op  ge- 
pasten  t^  gehouwen,  fr.^du  bois  coupé  ew  temps 
opportun.  II   Dit  voorn,  weere  {nL  eene  outertafel] 


506 


GET. 


GET. 


Dmsel  Imwmtn  ran  ^oedeiighalgdeg^beslKiiita. 

n  Pk.  «D  Bm.  XL  WadUAeek,  85  (1431).  —  On- 
tijdige jftren.  Meêrderjmighmd ,  fir.  mtmforiU, 
\[  Ooe  weideii  doe  ^lewmpeu..,  alle  TTcmde  (^he- 
leDeo . .,  eö  «De  jongber»  hebbende  beer  ^letijdige 
JBsen.  y.  D.  HAokkv,  jBSct.  t^dém,  n,  177.  — 
Oetgdige  oude.  Hei  dezelfde  bei.  ||  Niemandi 
CB  siil  toi  denwlTen  Trjdom  mogen  geaceepteert 
wolden  dan  die  poorter  en  inaeteven  ia . . ,  en  b j 
gatjdige  oode,  oft  anderaina  ajn  ael£i  bedegen  ajnde. 
O.  P.'B.  eirfr.  1  ang.  1714,  a.  10.  TVnjm^ers.  — 
Oeigdieb  aaiaoen.  BA)ori^  jmurgti^de,  fr. 
JoaaM  pmiimmië.  \\  Een  toebtcnaer ...  en  macb . ., 
Dorb  ooek  aebaórboni  van  boawben  TOerder  oft 
andervinta  boawen  dan  ten  behoiriijcken  ti|de, 
ala  elaen,  eaaeben  en  gelijcke,  ten  aeren  jaeren, 
ejefcen,  bereken  ra  diergelijeke  ten  acht  jaeren, 
en  met  getijdigben  aaiaoene,  als  d*winterwerek  in 
ai|nen  tijdt,  en  d*mejwerck  in  fijnen.  C,  v.  Xeen, 
XIII,  6.  —  OetHdif^e  Trome.  Met  den^fde  bei.; 
mém9  Êtgmfleaium.  \\  Bn  Termo^ien  ooek  nfoi  doen 
boawen  egbeen  opgMnde  bont  nocb  aadêre,  voir- 
dere  dan  daer  aecx  en  boomeaae  gagaen  beeft, 
noeb  eenigbe  boeicben  TÓ&t  dat  wf  aeaae  jaeren 
oadt  ajn  ra  met  getydigbe  Trome.  O  Uemhtf  Mê- 
ékdm^  69.  8oo  wie  recbt  heeft  deor  eena  andera 
mana  erre  aynen  weeb  te  hebbene,  die  moet  den- 
aeWen  gebmycken  met  ghetijdige  Troome.  C.  e.  ^ 
Kid^  Z,  16;  ii.  xi,  3;  C.  e.  Demnm,  1618,  &• 
273.  —  Oetijdige  apijsen.  Ottomd  wmUH,  &• 
momrrUmrê  êoinê,  \\  In  deaer  manet  ao  aint  alle  dinc 
getidieb.  —  Alrehande  vleiach  it  geiidieb,  aonder 
aebapen  efi  backen.  OêumdkMtletr  1252,  Oei., 
nor.  —  (Met)  Getydige  Tore.  Op  ffeptuiem  ^ 
geploegd^  fr.  labomrS  em  immp$  eomvemMs.  ||  Vort  es 
te  wetene,  dat  Tinden  (sie)  np  tgoed  te  Soelderelt 
ZT  bonder . . .  Toran  ghetideliok  ghewonnen  en  be- 
aae^  met  wintereoeme.  Ttem  ,*zTiij  bonder . . .  ghe- 
wonnen met  twee  ghetideghen  Toren,  beaaejt  met 
OTene.  vm  Pb.  en  Bb.  IX.  Fimte,  10  (1430).  — 
Getifdige  Trachten.  Mtipe,  fr.  des  fndit  mmrê. 
II  Als  een  toeohter  oft  toeohterase  oompt  te  sterren 
aleer  de  renten  Tersohenen  sgn,  ofte  aleer  de 
Trachten  rijp  en  getijdich  sijn,..  C.  e.  Diett , 
YZ.  ▼,  6.  Als  een  tochter...  aflf|Tirh  wordt 
naer  dat  de  Trachten  Tan  goeden ,  die  hij . . .  in 
tocht  besidt,  getijdich  zijnde,  afgedaen  ofte  geTelt 
sgn,..  O,  0.  Xooee,  xiii,  9.  It.  C.  v.  Samihovêm, 
1664,  a  179.  IngheTalle  ghedaerende  de  prooe- 
dare  tot  OTictie  Tan  den  gronde,  eenighe  Trachten 
ghetijdich  worden  om  a^hedaen  te  moeten  worden. 
a  9,  Oked,  II,  4.  ->  Getijdich  weder.  Gum- 
êiig,  fr.  tmitpt  favoraUê.  ||  Dat  ons  6k>d  Terleene 
ghetidich  weder.  Paier  noëter  eü  Avê  Maria,  dk 
POTTBB ,  Sec.  öort,  108.  Sêgl  Sbbreehis  god$h.  1401. 

GETIMMER,  en.  o.  BomowerTc,  gebouw,  fr.  hd- 
Hmemt,  bdiit$e,  eomeirmeiion.  Kil.  auetue.  AedifiaUio, 
aedijküwn,  Boêüment^  etrwetmre.  \\  Dat  N.  en  N., 
syn  wyf,..  besetten  Jacoppe,  Willen  zone,.,  ap 
twee  hofsteden,  die  hemlieiden  toebehoren,  en  ap 
al  tghetimmer  datter  na  up  es  jof  dat  mer  noch 
up  timmeren  sal,  hondert  soheleghe  Tlaems  paye- 
ments.  Oork.  juni  1305. 

GETIMMEBT,  0KTEViaBT,  deelw.  Indewapen- 
kaode.  Voorxieu  van  eene  sehüddekking  ^  fr.  (ee. 
kéraldiqmé)  pottrtm  (fiia  Hmbre,  Zie  gbhblxt. 

GETOCHTICH ,  bn.  Het  vnuthigebruik  gevend , 
fr.  uiufmetuaire.  ||  AUeeniyck  hierinne  geëxcipieert, 
die  wooninge  Tan  Tader  oft  moeder  sal  hunnen 
doerdach  alleeniyck  getochtich  biyTen  en  niet  langer. 
Piot,  Cari.  U,  608  (1547). 


OETOENAEMT,  bn.  By^nMimi,  fr. 
I)  Die  heeie  Tan  Lomeea, 
een  gbnea  eapiteiin.  Y.  i».  Habghzb,  Jlsr. 
IV,  243. 

GETOGEN,  deelw.  Tan  tien  1) 
vertrokken j  verreisd,  fr.  porti,  reiiré.  \\  Maer  [ais 
de  poBseasie]  tegben  dsnghenen  die  binnen  die  palen 
Tan  Brabant,  oft  op  thien  mijlen  naer  omgaeos 
woonaebügfa  was,  al  ist  aoo  dak  bij,  oft  aijne  na- 
oomelingfaen  daeniaer  boyten  landta  metier  woo- 
ningbe  getogen  sgn,  esr  die  pnacriptie  tegen  bon 
Tolejndt  was,  soo  magb  den  beaitter  dat  goedt 
pteecriberen  binnen  doiigb  gebeele  jaren.  C.  v. 
Brmeeel,  Siai.  v.  1432,  a.  4;  Cbristiin  Ueei  ipee 
vel  efne  poeteri  poeimodum  extra paÊriamemmfamJie 


?)  Getogen  Toor  *t  gerecht. 
retiden^  fr.  aUraU  enjnehte  Kü  Traeêae.  \\  [Dat] 
alsoo,  des  niettemin,  alsalcken  saeeken  tot  Tele 
stonden  [n$n]  gbetogben  en  gbeblcTen  Toor  ^  TOon. 
gheesteiyeke  gberichte,  in  grooten  acbterdeele  eïi 
psejndieie  Tan  onser  boocheyt  en  beeriijekbeit. 
FL  V.  Brab.,  3  jan.  1447,  I,  9. 

GET0N8T,  esTAiTSTB  (Gelonste),  sn.  t.  en  o.; 
ook  bei  mT.  Getonsten.  Faeki,  hmureomiraei, 
fr.  kaU,  eoairai  de  haiL  Kil.  Ghetons,  gbe- 
tonst,  veins.  Paeinm.  \\  De  dach  Tan  deaen  paebte 
te  geldene  Talt  alle  jaie  op  sente  Bemeisdach,  en 
iasschen  sente  Bemeisdach  en  Kersdacb,  onbe- 
grepen, te  sine  alle  jare  dese  gbetonst  allate  [al 
nte].  Oork.  4  oei.  1304,  Sek^,  v.  JBrpe,  Thomas 
en  Gateline,  sjn  wetteghe  wijf,  bekenden, 
dat  si  badden  gb^geTen  te  winne  Janne  den  La- 
kere..,  alle  dat  winnende  lant  dat  si  hebben 
in  die  parochie  Tan  Nederhoekensele,  elc  bonre, 
alsoe  Terre  alse  ment  hem  leTert  met  ghemete, 
omme  Ty  sister  rogs  Lorensehe  elce  sars  te  leTeme, 

alse  langhen  als  sine  ghetonsten  doren Yoeit 

heeft  gbeghoTen  Thonuw  en  Gateline  TOiegbenoemt, 
Janne  Toreghenoemt,  hare  woninghe  en  hare  ho- 
Tinghe,  die  daertoe  behoert..,  en  hare  enaelen, 
die  daertoe  behoeren,  omme  z  Ib.  sara,  te  gbel- 
dene  alse  langhe  alse  sgn  ghetonsten  duren . . ;  en 
dese  ghetonsten  selen  duren  ix  jaer  en  ix  paohte 
en  chtse.  Ckarterh.  v.  St-düekids  abdij  Aaim.  nr. 
77,  f^  47,  Sekep.  v.  Campenkani^  1314.  Als  de 
Teriiuerder  de  pensie  en  haere  Tan  den  geheelen 
jairscharen,  getonsten  en  termyn  Tan  der  haeren 
te  Toiren  ontfangen  heeft.  Y.  d.  Tay.  189.  Men 
seyt  dat  men  geenen  gerffinan  en  Tint  alsoo  lange 
als  der  tochter  oft  tochteresse  IcTcn;  maer  sy 
mogen  wel  uytgegeTen  [worden]  in  een  getaoste  Tan 
ses  jaeien.  Piot,  Cart.  II,  603  (16<i«  S.).  Zie  ook 

TOUBT. 

GETOUW  (Getouwe,  getauw,  getauwe),  an.  o. 
Mie  werktmg  of  gereedsekap  dienende  voor  versekil- 
lende  kandwerken  of  bedreven,  fr.  toni  ineirmneni 
on  engin  servamt  è  divers  iravamx  wutnnels  on  mi- 
Hers.  Kil.  Ghetonwe  of  ghetauwe.  Luiru- 
menimm  meckanienm.  Yan  de  brouwers,  des  bras- 
sewrs.  II  Alle  inghesetenen  Tan  Etten  Termoghen 
op  hunne  eygene  ghetouwen  hunne  bieren  te  brou- 
wen, sonder  den  heere  daeraf  iet  te  ghoTen;  by 
concessie  Tan  graTO  Jan  Tan  Nassau.  C  v.  SUen^ 
23.  —  Yan  de  munters,  des  monnagenrs.  \\  Yoirt 
Trillen  wy,  waere  [dat]  eenich  knape  een  ander  ont- 
droeghe  syn  ghetouwe,  oft  syn  sÜTer,  ofte  ghelt 
Tan  Toor  henne  [l.  heme?],  hy  waerts  omme  ses 
schellinghen.  Plae.  v.  Brab.  I,  247,  Muniers,  1291. 
Alle  meesters  die  Tan  dun  sermente  [nl.  der  mon- 
ters] sal  toegelaten  worden  onapen  te  hebben,  sol- 


GET. 


GET. 


907 


len  gestten  midts  doende  henr  cnape  oenen  aen- 
beelt,  Kmder  meer  getouw.  O.  MumUrs  U  JSrtusel, 
1666,  a.  14.  *—  Van  de  yisscherij,  de  la  pêehe. 

11  Dat  niemant  hem  en  vervoordere  ie  yisBcbene 
in  dezelve  riTieren  [nl,  loopende  door  de  stad  Gent], 
met  datter  aendeeft,  ligghende  ghemeene  metten 
aelren  riyieren,  met  eenighe  ghetauwe  ofte  ghe- 
wande,  Tan  half-Maerte  tot  Sinto-Jaosmisse ,  oock 
t'elcken  op  sulcke  boeto  als  Tooren,  en  verbenrto 
▼an  den  ghewande.  PL  v.  VI.  24  apr.  1542,  II, 
791.  It.  381,  a.  6;  FL  v.  Brab.  III,  252  en  498. 
Zie  ook  EABVASCH.  —  Van  Toertnigen,  de 
véhieulêSf  du  eharriage.  ||  Ootroy  Toer  die  van  Wael- 
wjk,  om  daer  to  stellen  eene  stoenstrato  in  die 
Tiyheyt,  1526.  Die  van  Waelwjok  geoctroyeert  te 
mogen  [heffen]  zeker  cautejdegelt  op  alle  wagenen 
oft  andere  getouw  en  op  de  steenstrate  passerende. 
Mijkêorek.  Or,  eons.  Malines,  MoU,  processen.  Dat 
die  Toirs.  supplianten,  om  heure  brugge  opte  rij- 
▼iere  ran  der  Dommelen  liggende,  mede  te  onder- 
houwen, Tan  elcken  getouwe  Tan  wagenen  en  Tan 
kenen,  Tan  doen  Toirt  aen  emmermeer,  souden  ne- 
men ende  bueren  eenen  ouden  swerten.  Rekenk,  e. 
Brab.f  reg.  189,  P  207  t«  19  oct.  1568.  Benen 
molenwegh,  met  kerren,  sonder  ander  getauw,  12 
Toeten.  Ëenen  molenwegh,  met  saeken,  te  poerde, 
sonder  ander  ghetouw,  8  Toeten.  O,  «.  Érussel, 
Weghen,  —  Van  wapens,  dês  armes,  ||  So  wie 
den  anderen  met  scerpen  wapenen  of  met  scerpen 
ghetouwe  wondt,  die  sal  gheTon  thien  pont  ofte 
hant  Terlieeen.   Charierh.   -sSoseh^  f*  1  t^,  Oork. 

12  jan.  1329,  a.  7.  —  Weefgetouwen,  méiiers 
de  iisserands.  ||  Zo  wat  leerlinc  Tolleert  zal  hebben 
zinen  Toirs.  termijn  [nl,  drie  jaren] , . .  moet  leeren 
een  jaer  in  cnaepscepe,  aleer  hy  ghetouwe  zal 
moghen  zetten,  ds  Pb.  en  Bb.  Aalst  f  III,  436, 
JT.  woUeweterSy  1480.  Aead.  d'Arckéól.  1857,  59; 
C.  9.  's  Bosch ,  Tm,  13.  'Enpeusim.  Zie  ook  Verdam. 
—  Item,  scepenen  den  here  Symoen  den  Lappere, 
J.  den  Paeu,  en  H.  Yao  Zingem,  als  heren  («Z. 
als  boTelhebbers] ,  die  Toeren  swoensdages  naer 
andagh  Pascen,  t Assenede,  te  Boohoute  en  daer- 
omtrent;  en  Tandanen  Toeren  zy  Tord  in  Waes,  te 
Lokeme,  te  Dackenam  en  daeromtrent,  omme  te 
■oekene  ghetouwe,  oomme,  soerdisce,  en  dat  daer- 
toe  behoord.  Htttttbvb,  Corpor.  19,  SiadsrA, 
Qeni ,  1329.  —  Die  Tan  Gent  hadden  namelijk  een 
priTilegie,  „dat  nymant  mach  recken  laken  in  [l. 
lakinen]  ten  rame,  no  Terwen  lakine,  no  wulle, 
no  garen  wnUin  binnen  dri  milen  na  der  port  Tan 
Gent."  Daar  dit  Terbod  door  de  buitenlieden  kwa- 
lyk  werd  nagekomen,  ondernamen  de  weTers  Tan 
tyd  tot  tijd,  onder  hét  geleide  Tan  eenen  of  meer 
schepenen,  tochten  in  de  omliggende  dorpen,  braken 
er  alle  de  getouwen  en  droegen  de  lakenen  weg,  — 
ware  strooptochten.  Zie  hier  meer  orer  bQ  den 
aangehaalden  schrijTer. 

GETOUWHOUDEB,  zn.  o.  Mmster-weeer ,  fr. 
maUrC'lisseramd.  \\  Dat  niement  negheen  werc  co- 
Tenten  [by  oouTentie  ondernemen,  j.  t.  w.)  moet 
zonder  dieghone  die  gheteuhouder  es.  K,  lakeng, 
Bm^e,  Wevers  f  4.  Eens  woTors  kQndt,  daer  de 
Tader  Try  gheteuhouder  of  es,  dat  ghetouhoudere 
wesen  wiUe,  dat  zal  ghcTcn  ter  aelmoessene  Tyf 
soellynghen  parisise,  en  den  deken  een  paer  hand- 
schoons.  Ib.  5.  Item,  zo  gheoorloret  wel  dat  elc 
phetouhouder  zyn  ghetouwe  mach  doen  zetten  daer 
hy  wüle,  binnen  zinen  huse,  daert  wel  staet,  by 
kennisse  Tan  Tinders,  Ib.  8. 

GETROOSTEN,  bedr.  en  wdk.  I.  bxdb.  — 
SS^fei^f    hjeteuM,   fr.   aider^  assister.  \\  Daer  so 


sende  de  steide  Tan  Sissoen  an  myn  here  Tan  Bour- 
goingen,  en  baden  hem  dat  hy  se  ontfangen  wilde, 
e&  hemlieden  sende  Inghelram  de  Bourerille  teenen 
capitein,  zy  souden  hem  wel  ghetroosten  en  ghe- 
trauwelike  quiten  themwaert,  en  hem  niet  fael- 
gieren.  Ol.  t.  DmuDB,  77. 

IL  WEDEBK.  —  Hem  getroosten.  Overtniffdj 
verzekerd  x^,  voor  vast  weten,  fr.  Ure  sur,  per^ 
stiadéf  tenir  pour  eertain,  ||  Dat  hy  [nl,  den  nae- 
derlinck] . . ,  indien  den  cooper  ofte  Teroooper  dat 
Tersoecken , . .  moet  namptiseren  sooTcle  penninghen 
en  stellen  sulcken  cautie  ofte  pandt ,  gelijck  . . ,  oft 
anderssinto  sooTele  waermede  hy  hem  getroosten 
sal  naer  recht  te  gestaen.  O.  v.  Loven ,  x,  11.  It. 
IT,  19;  PI.  V.  Brab,,  Blijde  ink,  Antonis^  a.  17, 
I,  143  (1406).  DezeWe  Wet  Tan  Gheeroudsberghe , 
comparerende  Toor  onslieden,  zeiden  dat  si  hem- 
lieden wel  ghetroosten  dat  hy  niet  leTende  ware  die 
ter  contrarien  memorie  hebbBn  mochte  Tan  tghuent 
dies  zy  ons  gheoertÜ^fert  hadden.  C,  v,  Aalst ,  578 
(1443). 

GETROUWT  (Getront,  getrouwet,  getrauwt, 
getraut),  deelw.  bn.  JBcht,  wettelijk ,  in  wettigen 
huweiijk  geboren,  fr.  Ugitimef  né pendant  Ie  mariage. 
II  Als  Tan  den  goede  dat  1  man  in  sinen  weduwe- 
stoel  gecrycht . . ,  na  der  stadt  recht  Tan  Bruessele , 
heeft  hi  getroude  kinder,  Tan  hoe  menegen  wiTO 
dat  es,  &er  selen  alle  sine  kinder  hodegelijc  in 
deilen.  Onderseheet  v,  Uecle  en  v.  Bruss^y  a.  5. 
ErTO  int  hof  Tan  Grimbergen,  dat  Trouwe  heeft 
metter  hant  beraen,  dat  deijlen  alle  getroude  kinder 
gelijck.  DU  is  treeht  van  TJcete,  76.  Dit  es  tsoen- 
dinc  Tan  eenen  Tryen  man,  dato  te  Terstane,  die 
ghetrout  kint  es,  zxztj  ponden  par.  O.  v  Óent^ 
I,  515,  a.  2  (1348).  Bastaerde  kinderen,  die  by 
naerTolghende  honwelyck  gelegittimeert  syn ,  succe- 
deren  in  de  leenen  alsoo  Trye  al  oft  sy  getrouwt 
geboren  geweest  hadden.  C.  leenhof  v,  Mechelen, 
a.  64.  Benen  Tader  mach  sjjn  kinderen  stellen 
momboirs  en  toesienders , . .  en  daertoe  stellen  sulcke 
manspersoonen  als  hem  goetduncken,  t'sij  gee^e- 
lijck  oft  weerlijck,  Tan  getrouden  oft  ongetrouden 
bedde.  O.  e.  Loven,  Weesk,  a.  27.  Getrouwde 
broeders.  Jak  t.  Dizmitdb,  138,  189.  Kinderen, 
bastoerden  oft  getrouwede.  O.  v.  Antw.  1545,  xni, 
80.  Ghetraude  kindere,  ^n.  C.  v.  Anden,  xxiii, 
42;  Cfah.  prim,  tui,  titel;  C  e.  Vewme^  xi,  9; 
C.  V.  Aalst ,  XX,  34.  Een  maech  Tan  ghetrauwden 
huwelieke.  C.  v,  Oassel,  245. 

GETUICH  (Getuycht),  zn.  o.  1)  Getmgems,  fr. 
timoignage.  ||  Omdat  tusschen  gebroeders  eü  ge- 
zusters, hon  oemen  efi  moyen,  leet  is  [nl,  lid, 
graad  Tan  Terwantschap] ,  daerom  moghen  sy  mal- 
oanderen  wel  getuycht  Tan  recht  dngen.  C,  gr. 
Loon,  "I,  Tj,  24. 

2)  In  den  lakenhandel.  AmbaMdyke  goedkeming, 
—  vam  de  gesworene  kewrders  vmn  het  ambacht ,  fr. 
approbation  des  experts  dm  corps  de  métier,  ||  Wat 
lakene  dat  Tore  ane  die  ramen  gheweest  heeft  en 
siin  ghetughe  ghehad  heeft,  dat  mach  passeren  met 
xzzix  ellen,  eist  ongheTarwet  alse  ment  an  die 
ramen  slaet.  K.  lakeng,  Meeheien,  1331,  a.  126. 
Voert,  so  moeten  alrande  lakenne  hare  ghetughe 
doen  binnen  t  daghen,  an  de  ramen,  Tan  langden 
en  Tan  broeden.  ^.  lakeng,  Anden.  1329,  Anden, 
meng.  1,  360;  it.  364.  Wert  dat  sake  dat  eynich 
laken  oft  stuok  buten  gemaict  worde ,  orermito  noet 
oft  orloff  der  dekene,  op  dat  syn  getuyoh  hedde, 
dat  sal  men  Tereoepen  gelyok  den  anderen  Tuersohr. 
JT.  lakeng.  Hasselt,  1  juni  1433,  a.  22. 

OETUICHRECHT   {ChtfÊggrechf)  ^  zn.  o.  Xoofi 


608 


ÖÊT. 


GEV. 


fif  rêéhi  voor  het  it^  ên  wÜaUm  dêr  te  terhoorenê 
getitigen^  fr.  solaire  ou  droU  pour  laister  etUrer  ei 
êoriir  let  têmoine  è  eiUendre,  ||  Aen  den  mesaagier 
ofte  kamerbode  over  getuygracht,  bm  Btuyyen.  C.  v. 
JaUi,  Bsgl.  SI  Jali  1752,  a.  34. 

GETUICHSCHAP  (Getuijeohscap ,  Getuijgscap, 
Getaiaschap) ,  zn.  o.  OeiMigeHia,  fr.  iémoignage. 
II  Die  geeworen,  die  dat  getuijechscap  horen  sullen, 
•allen  yraghen  den  getu\jghen  ofi  die  d^e  olaecbte 
gedaan  heeft  enam  ia  en  Tan  goeden  naem.  K.  e. 
8t,'Tniidenf  1366,  a.  13.  So  eal  die  stat  gemeinlio 
kiesen  alle  jare . . ,  ejnen  burgemeister  der  stat  van 
ygeliker  ziden,  en  van  ygeliker  ziden  viere  gezworen 
der  stat,  die  getuisscap,  bekennis,  verbondt  en 
alle  andere  saken  horen  en  doen  solen  bonnen 
ampte  toehorende.  C.  v.  Mcuutrieht ,  Stat,  v.  1380, 
a.  108.  —  Getuichschap  dragen.  CMnigen, 
getuigemie  in  rechten  afleggen,  fr.  témoigner,  ||  Wij 
[wie]  emmermeer  getuggscap  'draecht ,  oft  die  dat 
Yoertbrinct  in  z\jnen  zaken,  en  dat  werde  geprueft, 
dergene  die  dat  getuygscap  Toertbrinckt ,  eü  oock 
die  yalsohe  getu^ghe,  zullen  abain  zyn,  K,  0.  8t.- 
Trwiden,  a.  26. 

GETUIGE,  ZD.  m.  Zooals  thans.  eMnige,  fr. 
ilmoin,  LeyendO  getuigen.  Tegenovergesteld 
aan  getuigenis  met  oorkonden  of  schriften »  h.  dee 
témoine  vivantaf  oppoeU  è  dee  tSmoignagea  éerite» 
II  Eest  dat  y  partyen,  in  rechte  tegen  maJcanderen 
hangende  hen  behelpen  willen  tegen  malcanderen, 
d'een  met  getuygen,  en  d*ander  met  letteren,  ghy 
zult  weten  dat  die  lerende  getuygen  selen  gaen 
Toir  die  letteren.  Y.  d.  Tay.  369  t^  Hy  en  heeft 
alhier  geene  schepene  brieren  van  Antwerpen, 
noch  lerende  getuygen,  maer  seght  ten  achter  en 
in  gebreke  te  syn  aen  N.  de  somme  Tan  soo  Tele. 
O,  V.  Antw,  eomp.  V,  iz,  50.  Dat  den  sohouteth, 
oft  oock  de  gerangene  oft  partyen,  gewesen  synde 
ten  thoone ,  hunnen  thoon  wilden  affleyden  by 
leTende  getuygen.  Ib.  Vil,  ir,  29.  —  Getuigen 
leiden,  afleiden.  Zie  aflbipbk. 

GETUIGELIJCK  (Getuiohlick) ,  bn.  In  den 
bkkenhandel.  Van  goede  hoedanigheid  en  goedgèkemrd 
door  de  keurders  van  het  ambacht,  fr.  de  honne 
qualiU  et  approwoé  par  les  experts  du  métier,  ||  80e 
wat  laken  die  Tan  buten  oomen  lut  Tryen  steden, 
die  getuichliok  syn,  die  sal  men  mogen  Terooepen. 
—  Soe  wat  laken  oft  stuok  dat  men  maiot  in  den 
gericht  Tan  Hasselt ,  om  te  Terooepen ,  en  dat  ghe- 
tuiohliok  goed  es,  dat  zal  men  ziegelen  en  Ter- 
ooepen. K,  lakeng,  SassM,  1  juni  1433,  a.  20  en 
22;  it.  29.  —  Ongetuigeiyck.  Van  slechte  hoe- 
danigheid,  fr.  de  mamvaise  qnalité.  ||  Allen  die 
laken  die  Talsoh  syn  en  Tan  ongetuiohlicken  goide 

Ssmaict  syn,  te  weten  Tan  noppen,  floeken,  scroe- 
erlingen  en  gekaert,  dat  sullen  die  dekenen  in- 
brengen Toer  den  scoutet,  efi  daer  sal  men  OTer 
richten  met  den  aoepenen,  en  metten  Tuere.  Ib. 
a.  39,  it.  a.  40. 

GETUIGENIS  (—se),  zn.  t.  Zooals  thans,  en 
leiPtft.  fr.  tSmoigne^e^  prenve.  Volle  —  halye 
getuigenis.  Volledig  hew^  —  i^a  van  Aewt^, 
fr.  premve  eon^plèie  —  demi'on  semi-preuvCf  oom* 
mencement  de  premve,  ||  Wairt  sake  dat  die  dragers 
niet  geplogen  en  hadden  sulcke  officie  te  doen, 
maer  aUeeniyc  onsekeriyc  en  aTontueriyc  toe'  ge- 
nomen, loe  en  zouden  zy,  nae  de  opinie  Tan  Te«le 
doctoren,  geen  toI  getuygenisse  makep,  mair  alleen 
een  halre  getuygenisse,  geheeten  semi-pUna  pro- 
haüo,  Heimeiycke  getuigenis.  Oeheiate  gv" 
tmgenie,  fr.  témoigne^  eeerei,  \\  Dat  men  gheen 
oopye  gheyen  en  aal  Tan  heymelioke  getuygeniaae 


C.  gr.  Loon,  I,  122.  —  Getuigenia  dragen, 
zooals  oxTüiCHBCHAP  DBAOSK.  ||  Een  die  cessie 
gedaen  heeft  blyft  altyt  infaem,  ende  mach  nem- 
mermeer  getuygenisse  draghen.  C  v.  AnUo.  1545, 
XV  •  4. 

GETUINTE,  oxTOBKTB  (Getuynte),  zn.  o.  Om- 
tmimng^ betinning j fr. dóture. KiLG hetuynte.  Sepes, 
sepium,  sepimentum,  \\  Dat  een  yegheiyc  ghebuer 
den  anderen  moet  helpen  bcTreden  met  enen  tuy- 
ne...  Waert  dadt  deen  ghebuer  op  taine  huyse, 
ghetoenten  ofte  muere  maecte,..  Éb,  v,  Amtw,  a. 
190.  Dat  die  momboers  Tan  der  Laaeryen, . . .  tee- 
weiyken  dagen  gehouden  selen  syn  den  wech  te 
hondene  Tan  boTcn  nederwerts  tusachen  haer  beyder 
erve  opter  Laaeryen  coat.  Voert  meer,  aal  deaelTe 
Laaerge  noch  gehouden  ayn  een  hoert  of  gethoene 
[{.  ghetoente]  te  houden  gesloten  boTon  aen  Gheerts 
erTe  Tan  Broegele  tot  aen  huera  aelfa  erTc,  om  te 
behnedenne  de  grachten  in  beyden  ayden  Tore  de 
beesten.  Schep.  Land  v.  Dieet,  7  aug.  1449.  De 
huyainge  metten  gronde,  metten  hoef  ken  en  met 
allen  dien  datter  toe  behoort  tot  den  muere  aldaer 
en  metten  getoente,  ataende  opten  ateenwech,  tua- 
achen  enren  der  Toira.  weduwen  en  haren  kinderen 
en  Hermana  Tan  Ghrontafelt,  Tan  beyden  zyden. 
Schep.  e.  Dieet,  1470.  Ende  zal  de  Toira.  Peeter 
Tan  Lille  zyn  ghethoente  oft  torframe  palmen  en 
Taatmaken  aen  den  uuyteraten  atyie  Tan  den  voira. 
zynen  backhuyae,  houdende  aldaer  deaeWe  Peeter 
eenen  Toet  buyten  den  Toira.  gethoente  oft  torf- 
rame ,  tot  beneden  op  de  Demere  toe,  ten  eeuwighen 
daghen.  ld.  20  mei  1550.  Niemandt  en  aal  achanden 
maecken  noch  breken  iemants  anders  heymael, 
gracht,  thuin.  Teken,  ghetuynte,  draeyboom,  hoort, 
brugge  oft  anderainta.  O,  v.  Mol,  É,  en  br.  1596 
1631,  a.  13. 

GEUDINGEN.  Zie  ooxDnr&Bir. 

GEULE,  zn.  ChU,  poel,  diepte  in  het  land  ver- 
oorzaakt door  overstroomingen  en  het  wegspoeUn  der 
dijken,  fr.  tronée,  mare,  profondeur  occasionnSe  dans 
lee  terres  par  des  imondaüons  et  la  rnptmre  des 
diguee,  ||  Alaoo  door  het  aluyten  en  ververaachen 
van  de  polders  van  den  Doel  Calloo  en  'tatoppen 
van  de  gheulen,  en  by  geenen  anderen  middel  de 
reviere  van  der  Schelde  haeren  gewooniycken  coura 
aal  behouden ...  de  gaten  en  ge^en . . .  JPL  v,  Brab, 
4  juli  1618,  a.  6;  it.  InL,  II,  246.  It.  Dx  Pottsb, 
iS^.  eoH,  242,  245,  266. 

GEVADER,  OSTABB,  zn.  1)  Peter,  doopheffer^ 
genader,  h.  parrai»,  \\  Hoewel  ghylieden  nochtana ... 
dea  anderdaecha  anderwarf  in  dezelve  kercke  ghe- 
oommen  en  ghebroken  hebt,  atekende  eenighe  beelden 
in  de  voute  aldaer  en  -vraeghende  den  keroke- 
meeatere  oft  hy  ghevaere  wilde  zyn?  want  ghy- 
lieden kyndera  keraten  ghinct  doen,  roupende: 
Naempt  tkyndt  Vive  lee  Gnen»/  Tr,  marii.  II, 
99  (1568). 

2)  Meter,  doophefeter,  fr.  marraine,  ||  lek  heb 
een  goede  kana  ghiatren  avont  ghewonnen  Van  Claea- 
ken  myn  oompeer;  maer  waert  noch  niet  begonnen, 
*K  en  aon  *t beginnen  niet,..  Al  waer  *tmaer  om 
aijn  vrou  Margrietken,  myn  gevaer,  Die  ick  ao  aeer 
bemin.  Vak  Mblckxbbkb,  Feoen,  96;  of  noemt 
hQ  de  vrouw  zyne  meter,  omdat  de  man  zgn  peter 
ia?  Zie  Verdam,  &xtadbb  2). 

GE VAEBNIS  (— eaae,  ghevareneaae,  geveemeese), 
zn.  V.  Met  gebemrde,  het  voorgevallene,  fr.  VMne- 
neemt.  \\  De  edele  willeoomden  den  coninc  Lodewyo, 
en  zy  aeiden  hem  al  de  ghevareneaae  van  den  fMy te 
efi  van  der  doet  van  den  goeden  grave  Karele,.. 
Jan  ▼.  DnotüDB,  90;  it.  47.  Ter  welcker  oooade 


GEV. 


GEV. 


509 


dede  scriTen  eenen  brief  aen  syne  haasvrauwe  Tan 
synder  gheTeemesse.  Piot,  Chrom,  806. 

GëVAëBTË  (Geveerte),  zn.  o.  Otèouw,  woon^ 
gebouw  f  in  't  algemeen,  *t  zy  groot  of  klein,  fr. 
hdÜmetUf  hahiicUioH  {en  gêneral).  \\  Daerby  {nl.  het 
stat.  26  ianuarii  1403)  wierde  yerboden,  dat  nie- 
mant,  wie  hy  ware,  met  geenderhande  timmeringe 
oft  metaelryen  Toorder  en  rermocht  te  varen  onder 
oft  boTen  ter  casseyeweerte  inne  dan  synen  oaden 

Seneerte  \l.  geveerte]  (dat  is  den  oaden  bouw)  Tan 
en  huyse  oft  plaetae  daer  hy  metsen  ofte  tim- 
meren wilde.  Mabtikbz  137.  Item,  Ber.  tijden  ^ 
IV,  162. 

GEVALLEN ,  ow.  1)  Odteuren ,  geichieden ,  voor- 
vallen,  plaats  grijpen^  fr.  arriver,  avoir  lieu,  Kil. 
Gherallen,  j.  Ghebeuren.  Aecidere,  evenire. 
Bij  Kramers  en  Van  Dale  aangestipt  als  verouderd. 
II  Dat  et  geviel,  bi  den  tide  dat  ie  amman  was, 
dat  een  twist  was  tiishen...  Oork.  25  juli  1275. 
Ware  oec  dat  van  grover  mesdaet  gheviele  int  lant 
van  Grimberghen.  Oork.  24  juni  1297.  Waert  dat 
eenich  faict  gheviel  by  nachte.  C.  v.  Gent,  1,  553 
(1388).  Gheviele  eenich  brant.  Kb.  0.  Antw.  4  aug. 
1391,  blz.  78.  Oft  enighe  sonderlinghe  saecke  ge- 
viele.  JT.  e.  St.- Truiden,  1366,  a.  33. 

2)  Verwülen,  vertchijnen,  h.  éehoir,  j|  Eest  dat 
wy  bynnen  xx  dagen  die  voerseiden  wordedragers 
nyet  en  kiesen  oft  in  en  stellen,  alsdan  sal  der  koer 
en  insettinghe  te  dyen  male  tot  scepenen  en  raet 
gevallen  sijn.  C  o.  St- Truiden,  §  17.  De  lanxtle- 
vende  van  man  oft  wyff  en  is  nyet  gehouden  in 
eenighe  vercochte  renten . . ,  voordere  dan  in  den 
aohterstel  voer  de  doot  des  yerst  aflivighen  ge- 
vallen. C.  V.  Antu) .  1535,  xi,  59.  Dat  die  kin- 
deren.., sullen  behoren,  vooral,  den  credituer  te 
betaelen  alle  gevallen  en  verloepen  achterstegen  en 
ceynsen.  C.  gr.  Loon,  1,  189  (1610).  Vermynende 
met  eenen  gevallen  en  ongeviülen  [nl.  verschenen 
en  onverschenen]  ceyns  te  volstaen.  Ib.  Mits  daer 
vooren  jaerelycks  betaelende  • . .  eenen  erffelycken 
en  onquytbaeren  cheyns  van  eenen  stuyver  tsjaers, 
waervan  d*eerste  jaer  van  betaelinge  gevallen  en 
verschenen  is  te  Kersmisse  anno  1643.  Mijkêareh. 
Toücamer,  Aelum  30  mei  1644. 

GEVALLEN,  zn.  o.  Welgevallen,  vrije  wil,  fr. 
bon  plaisir,  volonté.  Kil.  Ghevallen,  j.  Be- 
vallen. Plaeere,  \  \  Dat . . .  eenich  \nanspersone . . . 
mach  vercoopen,  verpanden  oft  alieneren  [al  zijne 
goederen  en  die  zijner  vrouw]  . . .  tsynen  besten 
gevalle.  O.  leenh.  v.  Valkenburg ,  1570,  a.  22. 

GEVABENTHEIT  (— ae— eyd),  zn.  v.  Weder- 
varen, hetgeen  ons  gebeurt  of  overkomt,  fr.  ce  qui 
noue  arrive  ou  survient.  \\  Terwylent  sy  [nl.  de 
crediteuren],  in  het  verleenen  van  hun  credit, 
hebben  moeten  kennen  de  costumiere  dispoeitien 
opeichtelyok  tot  de  verbintenissen  van  man  en 
vrauw  in  de  schulden  staende  huwelyck  ge- 
contracteert,  en  alsoo  hebben  moeten  voorsien 
hunne  gevaerentheyd.  Van  ds  Velde,  Annot. 
38  (1793). 

GEVEERDE  (Geveerdt),  zn.  o.  1)  Strijd,  gevecht, 
worsteling,  twist,  fr.  rixe,  eombat,  batterie,  tutte,  quê- 
reüe.  \\  Weirt  dat  sake  dat  die  mesdedige  foreyne  sich 
yn  denen  geveerde  weerden,  en  in  der  weeringen  also 
bleven ,  dat  men  mit  hun  dairom  striiden  en  vechten 
muest  eir  men  se  gevangen  kunst,  en  off  in  denen 
gheveerde  die  mesdedige  foreyne  gequest  off  doot- 
gealagen  worden,..  Piot,  Oart,  II,  215  (10  juni 
1417).  Waeren  bunder  twee  strydende  d*een  tegen 
den  anderen  metter  nacht..,  en  daer  worde  een 
gequetst  oft  geslagen,  en  men  conde  niet  vertuygen 


dan  met  eenen  getuygen,  dat  waer  alsoveel  al  oft 
eenen  metten  daege  v^rtuycht  waere  met  twee  ge- 
tuygen, dat  men  se  gesien  hadde  in  geveerde  van 
de  steecken  en  slaen  den  eenen  naer  den  anderen. 
Ib.  589  (1547);  it.  568.  Dat  nyemandt  des  avonts, 
achter  de  olock ,  achter  straeten  en  zal  gaen  roepen 
oft  quaet  rumoer  oft  geveerdt  maken,  oft  buyten 
huysen  in  ennigher  manieren.  Kb.  v.  Turnhout, 
1550,  fo  89. 

2)  Oesehil,  fr.  liHge,  ||  Dat  de  voirscr.  abdt  en 
convent  van  Sint  Truiden  met . . ,  en  die  voirscr. 
Jan  van  Bossem  met. .,  selen  mixüic  gesoent,  ver- 
eenicht  en  gescheyden  sijn  van  alrehande  ongonste, 
twist  en  geveerde  geschiet  deen  op  den  anderen... 
Piot,  Cart.  II,  285  (19  oct.  1446). 

3)  Sehijn;  gevaar?  fr.  apparence;  dangerf  ||  Soo 
wat  persoonen  aldusdanigne  lieden  [nl,  die  eenen 
poorter  mishandelden]  overquamen,  daer  hen  aen 
twijffelde,  oft  daer  sy  eenigh  gheveerde  van  rich- 
tingen oft  van  wapenen  aen  saghen,  die  soude  dat 
terstont  moeten  Inrengen  aen  den  heere  en  aen  de 
stadt.  C.  V.  lAer,  11,  45. 

GEVEISDELIJCK,  byw.  Geveinsd,  gevei^de^ 
lijk,  fr.  avee  dissimulaüon.  Kil.  Veynsen,  vey- 
sen,  vensen.  j|  Datter  zwijgende  gedaen  is  ge- 
weest, is  schnldich  stat  te  grypen,  en  nijet  datter 
geveysdelijc  bij  expresse  geconcipieert  is  geweest; 
want  int  gheene  des  bij  expresse  geve\jsdelijc  ge- 
concipieert is  geweest,  dair  gebreect  consent  inne. 
V.  D.  Tav.  309  v«.  Verdam  qbybkbdeliee. 

GEVEISTHEIT,  zn.  v.  Geveinsdheid,  fr.  dissi- 
mulation.  ||  Die  de  geveistheit  bethoenen  wille,  die 
impugneert  niet  directel\jc  dat  instrument,  maer 
pynt  te  bewysen  anders  te  zgn  geschiet  dan  ge- 
soreven  by  wille  van  partyen.  V.  d.  Tat.  68  v«. 

GEVEL,  zn.m.  Gevel,  spits  van  eenen  voommur/ 
de  voormuur  zelve ,  fr.pignon,fa^ade.  Kil.  G hevel, 
gheevel.  Fastigium,  caeumen,  euUnen^  ete.  Qe- 
tuimelde  gevels.  Gevels  met  omgekeerde  steenen, 
fr.  pignons  è  briques  renversées.  |j  Getuimelde  gevels. 
It.  eenen  gevel  met  twee  canteelen,  en  boven  eenen 
priemsteen,  met  een  getuymelde  sluytlaege.  Segl. 
Edificie  meters ,  1705,  i,  24.  Canteele  gevelS. 
Trapgevels,  fr.  pignons  d  gradins.  \\  Canteele  gevels 
ofte  avenckels.  Alle  canteele  gevels  sullen,  van 
haeren  eersten  oorspronck  ofte  canteel,  met  den 
lesten  canteele  vierkantigh  volgemeten  worden,  met 
syne  lootinge  van  syne  eggers.  Ib.  26.  Sleohte 
gevels.  Eenvoudige  gevels,  h.  pignons  simples. 
II  Slechte  gevels.  It.  alle  gevels  sluytende  onder  de 
kepers  sonder  sprongen  ofte  canteel ,  ofte  priemsteen. 

Ib.  22.   G-evels  van  architecture.  Versierde 

gevels  [Ib.  11,  1],  die  g^ouwd  s^  naar  tékeren  sti^l 
der  bouwkunde,  ir.  f  anodes  d'arohUeeture.  ||  Gevels 
van  Architecture,  it.  alle  gevels  die  gemaeckt  zyn 
met  pilasters,  ofte  pilaeren  met  pedestaelen,  baese- 
menten,  architraven,  piesen  en  comissen,  soo  van 
witten  als  oareelsteen ...  Ib.  a.  29. 

GEVELWEECH,  zn.  v.  Gevelmuur,  fr.  mur  de 

faqadel  \\  Eene  nieuwe  dubbele  ghevelweech,  staende 

boven  in  de  Halle,  daermet  de  lakenhalle  en  der 

schepenen  huus  ondersleghen  zyn.    de  Vlaxikok, 

Denderm.  I,  152. 

GEVEN,  bedr.  en  wdk.  I.  Bbdb.  —  1)  Vergif. 
Dist  toedienen,  ft.  administrer  {du  poison),  \\  [Van 
deser  misdaet  [nl.  parricidien]  is  gehouden]  die 
medicus  oft  apoticarys,  die  wetens,  den  kynde  dat 
[venyn]  verooopt,  om  zynen  vader  te  geven.  V.  d. 
Tav.  64  v«. 

2)  Bewijzen,  doen  blyken,  fr.  démonirer,  eonstater, 
prouver.  ||  Alle  osiedruppen  vallende  van  tichelen  — 

64 


^0 


GEV. 


GEV. 


oft  BohAÜendaecken ,  gheven  en  bewgsen  dat  de 
erfdngher  Tan  denselTen  hivjse  oft  eire,  daer  dat 
dack  toe  behoort,  aldaer  bujten  sjnen  moer  heeft 
eeuen  halTen  voet.  C.  v.  Strentals,  xi,  17;  it. 
Oheel,  Tii,  9,  etc 

3)  Toekennen,  toetehrijoen  (een  natuarl\jk  kind), 
fr.  atiribuer  («»  enfant  naimret).  ||  Een  Trouwe, 
s\jnde  ongebout,  magh  beur  kindt  geren  alsulcken 
vader  als  't  beur  belieft,  en  is  by  beuren  eedt 
gelooft  te  Bweiren  wie  den  yader  Tan  't  kindt  is. 
O.  o.  lAer,  XYii,  6;  en  in  alle  de  Kost.  t.  Antw. 
tit.  Bastaerden. 

4)  Wijzen,  uiiunjxen,  als  vonmie  geven  —  mi- 
eprekën,  fr.  juger,  prononeer  une  ientenee^  un  arrêt, 
II  Men  gaf  hem  tUccle:  dat  die  hulpe,  die  dierste 
brueder  badde,  wael  soude  moegen  helpen  den 
anderen  brueder.  Vonnissen  o.  Uecle^  9.  Men  gaf 
hem  't  Uccle :  dat  die  vrouwe  was  wel  volcomen ,  al 
en  hadde  sij  niet  genoempt  Gode  [nl.  in  haren 
eed],  want  bydie  die  heijligen  syn  alle  GK>ds.  Ib. 
13.  Men  gaf  hem  tUocle:  dat  soude  bliven  smans 
magen  geheelic  en  al,  17.  Men  gaf  hem  tUccle: 
dat  hy  vervolght  hadde,  24.  Men  gaf  hem  tüccle: 
dat  die  banduijn  gevallen  waer ,  25  (en  meer  andere 
voorbeelden). 

6)  JEr  €um  doen,  invloed  hebben  op,  fr.  y  faire, 
exercer  une  infimenee  sur.  \\  D*eerste  gbifte  is  deugh- 
delyck  en  moet  subsisteren ,  niet  jeghenstaende . . , 
sonder  dat  het  gheeft,  dat  men  oock  wegh  heeft 
gegeven  de  toecommende  achterstellen  die  ten  over- 
lyden  sauden  vervallen.  Van  dx  Yxlde,  Annot.y 
14  (1672).  Nochte  en  saude  iet  gheven,  al  waert 
dat  's  heescheriggens  huys  vercogt  waere  ghelyok 
het  ghestaen  en  ghelegen  was.  Ib.  105. 

n.  Wedbbk.  —  Hem  geven.  Ziek  toonen,  x, 
kouden,  z.  aanstellen,  fr.  se  montrer.  ||  En  want 
by  tyden  gevallen  is,  dat  onse  soouthet,  die  ge- 
weest hebben  voirtyts,  niet  gereet  nog  bereet  en 
hebben  geweest  te  maennene  altoes  als  te  doene 
was,  noohtan  dat  sy  meniohfout  dairtoe  versocht 
worden  op  hoeren  eet,  van  den  scepenen  en  par- 
tyen dies  te  doene  hadden  en  dies  noet  was,  maer 
gaven  hen  swaer  en  trege  te  manene,  en  vertreck- 
ten  dmanisse  so  lange  en  tseghen  hoeren  eet,  dat 
dair  dicwile  groet  onraet  in  gevallen  is.  Doude 
Mootboee,  f.  42  v<*.,  Oork.  3  aug.  1369. 

2)  Met  het  vz.  tot.  Ziek  hegeven  tot,  z.  owrle- 
veren  aan,  fr.  s'adonner,  se  livrer  è.  \\  Ten  bende 
dat  *t  ghemeen  volck  saude  worden  verweckt  en 
ontsteken  te  rebelleren  en  op  te  stane  tegen  hneren 
oversten. .,  en  hemlieden  te  ghevene  tot  vechten, 
dootslaen,  stelen..  PI,  v,  VI,  8  mei  1521,  I,  92. 
—  Hem  geven  tot  houwelyok,  enz.  TVouwen, 
fr.  se  marier,  ||  Tenwaere  dat  deselve  weese  hem 
gave  tot  houweiycke ,  religie  oft  priesterlgcken  staete. 
C.  «.  Loven,  Weesie,  a.  65.  —  Te  geven  of  te 
nemen  set  ten.  Mettre  è  prendre  ou  è  laisser, 
II  Gunnen  sy  {nl,  de  erfgenamen]  des  nyet  eens 
geworden  [nl.  over  het  verkoopen  hunner  aandeelen], 
soe  moeten  deghene  die  ben  deelen  nyet  verooopen 
en  willen,  't  geheel  goet,  huys  oft  hoff,  den  sjide- 
ren,  die  hen  deelen  verooopen  willen,  setten  te 
ghevene  oft  te  nemene  voor  eenen  sekeren  prys. 
C.  V,  Antw.  1545,  xin,  52.  It.  O.  v.  Turnhout, 
SÜfl,  a.  24,  26,  27.  —  Spbxbkw.  ||  Niement 
en  mach  geven  en  selve  houden.  y.D.TAT. 
239  v^.  Niemant  en  mach  gheven  en  be- 
houden. C.  V.  Dendent,  ix,  1,  fr.  donner  et 
garder  ne  vaui.  —  Tgeen  dat  myu  is  en  oan 
men  my  niet  gegeven.  Y.  d.  Tav.  238  v^. 

QEYEB  (—e;,  zn.m.  Eener  rente.  Hijy  die  eene 


rente  gelicht  heeft  en  er  den  jaarl^ksohen  intrest  van 
hetaaU  of  schuldig  is,  tegenovergesteld  aan  heffer, 
fr.  celui  qui  a  emprunté  de  Vargent  et  en  eert  ou 
doit  VinUrét  amnuelr  débirentier.  \\  Alle  renten  in 
d'ouder  nature  onquytbaer . . ,  en  bUJven  onqugt- 
baer,  behalven  als  die  worden  verthiert  oft  ver- 
cocht  om  een  somme  van  penninghen,  soo  magh  se 
de  gevere  altyts  quyten  voor  sulcken  penninok  als 
die  gekocht  is  geweest,  en  de  heffere  is,.,  hem 
daeraf  gehouden  onder  eedt  te  expuigeren.  C.  v. 
HereuteUs,  XTi,  7.  Zie  ook  ebhtgxldbs  en  bbnt- 

GEVBB. 

GEVEBDE,  zn.  Arglist,  fr.  arüjiee,  ||  Allet  in 
gueder  meyningen  ind  sonder  argelist . . .  Want 
wy  willen,  dat  alle  diese  voersc.  puynten  en  artyo- 
kelen  waiÜ  eü  oprichtioh  . . ,  sonder  eynich  geverde 
oft  argelist  onderhalden,  gebruyckt  en  geüseirt 
werden...  O.  Liège,  11  dec.  1500,  a.  4,  en  slot. 
Hasselt.  —  Of  hoort  het  w.  onder  gbtbbbdb  ? 

GEVEST.  Zie  LEXir  (Horenleen). 

GEVOEHTE,  zn.o.  Dit  w.  schynt  te  beteekenen 
bet  voetpad  voor  en  langs  de  kuisen,  fr.  trottoir, 
II  In  den  eersten  wirde  myne  heeren  oommissa» 
rissen  gedesigneert  die  gevoerten  van  de  borgbers 
en  andere  inwoonders-buysen  deeer  stadt,  inwelcke 
gevoerton  alomme  bevonden  wirden  menichte  van 
keldermonden  uytstaende  ter  straeten  3  voeten,  3749 
3Vs  Toeten,  som  meer,  som  min.  Mabtinbz,  145. 

GEVOLCH,  zn.  o.  1)  Toestemming,  toetreding, 
stem  (tot  een  gevoelen,  eene  meening,  een  besluit, 
een  vonnis),  fr.  assenHment,  adhésion,  eusceseion, 
voix  (a  une  opinion,  un  avis,  une  décisian,  une 
sentenee),  ||  Nu  hebben  wir  eyndrechtlio,  ende  mit 
eynen  gantsen,  alingen  ghevolghe  en  uytdrage  ver- 
teghen  en  uytghegangen  derre  vriheit.  C,  v.  Maas- 
trickt.  Stat,  v,  1380,  a.  1.  Tot  welken  keure  alse 
te  doin . . ,  sy  [nl,  elk  van  den  ambachten]  hoyre 
stemmen  en  gevolge  geven  soelen  K,  v,  St.-T^ruiden, 

10  juni  1417,  *.  3.  En  dan  die  saken  termineren 
en  sliten  na  rechte  en  bescheyde,  eendrechtelic  ot 
ten  minsten  mitten  meesten  gevolge.  Bekenk,  v. 
Brab.  reg.  132,  f*.  16  ^\  15d«  £.  Na  volcomen 
informatie  op  dieselve  sake  gedaen,  waert,  by  monde 
ons  voirs.  cancelliers,  mit  vollen  gevolge  onser  voirs. 
raidslude ,  den  name  ons  heeren  Goids  aengeroepen, 
ende  God  alleen  voer  oegen  hebbende,  uutgespro- 
ken...  Ib.  134,  P.  115,  15de  E.  En  naedat  hy 
hem  dairop  metten  voors.  mannen  van  leene,  synen 
medegenoten,  beraden  hadde,  heelt  die  selve,  met 
gevolge  van  den  voors.  anderen  mannen  van  leene, 
gewesen  voer  een  vonnisse,  voer  recht,  dat...  Ib. 
136,  f>.  173  vo.,  1503.  It.  C,  v.  SL-Truiden,  §32: 
by  eendracht  en  ghevolghe  des  meestendeels  van 
den  ambachten;  §  37 :  met  eendrachtighen  ghevolghe 
oonooort;  O.  gr.  Loon,  I,  viy,  50:  met  gevolch 
der  mannen;  it.  y,  31:  met  den  meesten  gevolge; 
C,  V,  Thienen,  v,  3:  met  gevolge  van  zyne  mede- 
schepenen  oft  laten;  Piot,  Cart,  II,  547:  met  ge- 
meynen  gevolge;  Van  Eten,  Louv.  mon,  93":  met 
vollen  gevolge;  it.  177^";  O,  v.  Merentals,  IT,  2; 
C.  V,  AjOw.  1545,  IX,  42;  Piot,  Cart,  II,  17  mei 
1393  a.  1:  metten  meesten  gevolge.  —  Gevolch 
doen.    Toestemsnen  (v<^gen),  fr.  oonsentir  (suivre), 

11  Dan  zeyt  de  scepene:  Meyer,  so  dunct  ons  reoht 
en  wysen  scepenen,  dat  ghy  wettelyck  vieraohaie 
maeot  van  ghenachten  van  ghedeele  van  desen  starf- 
huyse,  en  ghebiedt  en  verbiet  dat  niemandt  en 
spreke,  hy  en  sprake  met  rade  en  met  taehnan, 
oft  bi  orlove  van  den  heere  int  uuthalende,  zo  by 
schuldich  es  te  sprekene,  up  alzulcke  boete  alsser 
toe  staet;  doets  my  gbevoloh  van  seepenen.  — Dan 


GEV. 


GEW. 


511 


wjt  de  meyere:  Alco  Tolohdja,  ghy  heeren,  die 
Boepenen  zyt,  ghelyo  en  in  al  de  manieren  dat 
soepenen  ghewyst  hebben,  so  banne  en  maeck  io 
wettelick  Tiencbaere  enz.  C.  v.  Aalst,  Orig,  XXTI, 
a.  6  (16<i«  E).  Zie  yoloen. 

2)  Staen  te  gerolge.  In  het  leenrecht.  Zijn 
aamded  in  kei  recht  der  Uemeerheffittg  betalen  met 
den  oudeten  hroeder^  fr.  (féodalité)  eantribuer  aneeU 
frire  ainS  dame  Ie  droit  de  relief,  ||  Van  sonen  oft 
dochters ,  d'autste  yennaoh  sijne  bro(Bders  ofte  susters 
▼an  beur  paertrecht  en  deel  uyt  te  legghen,  ver- 
paerten  ofte  reoompenseren  met  andere  goeden, 
leenen  ofte  gronden  van  erfven  commende  uayten 
selyen  sterf hnyse;  en  indien  'tselve  unytleggen  en 
recompense  niet  gedaen  en  wort,  soo  sollen  de 
andere  broeders  en  saiters  den  oudsten  staen  te 
gevolghe ,  dat  is ,  dat  sy  betaelen  moeten  hner  paert 
en  contingent  van  den  relieve  en  toecompste,  soo 
dickwils  als  *t  selye  verandert  by  rersterfte  en  suc- 
cessie. C.  leenhof  v.  Denderm,  TV ,  6. 

OEVOLOENISSE,  zn.  r.  Met  dezelfde  betee- 
kenis  als  gsyolch.  ||  Welcke  helohte...  de  yore. 
Elizabeth ...  op  heet  ghedraghen  Henrioke  onsen 
richtere  yors.  in  de  hant,  behoodeleec  sheren  recht 
en  ene  yeghewelos  anders,  te  Willems  behoef  yors. .. 
met  manisse  srichters  yoregaende  onsen  yonnisse 
en  gheyolghenisse ,  al  halmende,  yertiende  en  haer 
gheen  recht  daerin  behoudende,  alsoe  alst  recht 
ons  hoefs  heet  ghewiest  te  doene.  Schep,  v,  Ne- 
derlinter,  29  sept.  1381. 

GEYOLGING,  zn.  y.  Zie  OByoLCH.  ||  Met  geyolge 
yan  sijnen  medemannen . . ,  -^  met  goyolginge  yan 
sijne  medemannen.  C.  leenh,  Bwrgr,  Antw,  1667  f9, 19. 

GEVOORHOOFT,  deelw.  G.  s  ij  n.  Met  tijn 
hmie  of  erf  aon  de  straat  palen,  ir.  donner  snr  la 
rne  aeee  maieon  on  hSritage,  ||  So  wie  gedeelich  es 
in  eene  stede ,  en  niet  gheyoorhooft  en  es  xg  yoeten 
of  daerboyen,  willen  partgen,  hy  moet  ghepaeyt 
zyn  met  eryeliker  renten.  C.  v,  Aalst  ^  S98. 

GEYREIST.  Zie  ybeibschkn. 

GEVBIENDEN  (Geyrinde),  sn.  my.  Onderling 
vrienden,  ft,  amie  entre  eux,  \\  Dat  onee  yoors. goede 
liede  yan  Leuyen,  beide  de  waelgebome  en  yan 
der  ghemeinten  yortane  goede  gheyriende  sgn  en 
bliyen.  Sbbmok,  CotUherde,  100  (1362).  It.  C,  stad 
Brugge,  II,  421  (1464);  Aoad,  d'areh,  (1866)  488. 

GEVBOEDEN,  onz.  en  wdkw.  I.  Onz.  —  JBe- 
vroeden,  beseffen,  fr.  eomprendre,  eoneevoir.  ||  Dat 
hi  [nl.  de  leenman]  hem  [zQnen  leenheer]  si  ghe- 
reet,  warachtich,  ghetrauwe  en  gestadich  in  rade, 
en  stero  in  hulpen,  en  secreet,  naer  dat  hi  ge- 
yroedt  en  yermach.  Leenrecht  r.  1628  f^.  2  i*. 

II.  WsDBBK.  —  Verstand  hebben  van,  s,  verstaan 
op,  bevoegd  tijn,  fr.  s^entendre  è,  se  eonnaitre  d, 
étre  competent  ||  Zo  was,  naer  dat  daerup  paertien, 
an  beeden  ziden  , . .  al  int  langhe  ghehoonlt  waeren, 
en  dat  daerup  ghedxamineerdt  en  onderyraechd 
waeren  zekere  persoonen  hem  daeraen  gheyroedende, 
en  up  al  rypelike  gheled...  K,  lakeng.  Brugge, 
Vaerwers,  113.  Dat  zy  zenden  zouden  te  Farjrs 
ghedepnteirde  yan  der  steideweghe  an  de  heeren 
yan  den  parlemente,  of  an  deghone  diere  hem  an 
gheyroeden  zonden.  Ol.  y.  Dixmvdb,  108.  Ter 
ordinanchen  yan  weerclieden  die  hem  an  snlke  saken 
gheyroeden.  db  Pb.  en  Bb.  XI.  Zafelare,  12  (1438). 

GEVRUTNT.  Zie  tlbbbch. 

GEVUCHELTE,  zn.  o.  Gevogdte,  fr.  vdaille. 
II  Die  yemanta  anders  binnen,  hoenderen,  gansen, 
eynden,  duyyen  en  dieigelycke  geyuchelte  afhen- 
dich  maecte.  C.  v,  Antw.  1646,  II,  24.  It.  C,  stad 
Mechden  1636,  ii,  17. 


GEWANT,  zn.  o.,  my.  gewandon,  gewant- 
en.  1)  Laken,  it,  dm  drap,  ||  Consenteren wi hoen., 
eene  balie  te  makene . .  hare  ghewande,  beyde  strypt- 
en  plain  inne  te  yercoepene . . — . .  dat  menre  gheen- 
rehande  lakene,  strypt  noch  plain  loyen  noch  yer- 
oopen  en  sal  moghen  . . .  OorJc,  27  mei  1346 ,  Diest, 
Dat  onse  stat  yan  Os  eene  gulde  sal  hebben  yan 
gewande ,  en  dat  alle  laken  die  men  't  Os  aal  maken 
te  yerooopen,  die  oprecht  sgn,  besegelt  selen  werden, 
en  dat  die  lakenmakers  jaerlics  segelers  selen  kiesen, 
op  hoiren  eedt,  na  hoiren  besten,  dairtoe  orberlicst 
wetende..,  eü  dat  egheen  poorter  yan  Os,  buten 
onser  stat  en  yesten  yan  Os,  engheenrehande 
wolwerok  en  aal  doen  maken,  yan  weyen,  noch  yan 
yoUen,  linen  noch  wuUen,  op  een  pene  yan...  Rekenk, 
V.  Brab.  reg.  143,  f°.  166  yO.  a.  6  (1399).  Datzweerdy: 
warderers  te  zyne  yan  den  fynen  ghewande  en  yan 
den  strypten.  O,  stad  Qeni,  II,  190  (16de  E.)  It. 
JT.  lakeng,  Merehten,  14  juni  1411;  It.  SasseU,  1 
juni  1433,  a.  1;  it.  Audenaarde,  1329,  a.  60.  Nie- 
mant  en  sette  yremde  lakene  binnen  Mechelen  of 
daerbuten  onder  Mechels  gewant.  Ib.  Mechelen,  1331, 
a.  160;  it.  Oork,  27  mei  1346,  Dieet, 

2)  Weefgetomw ,  fr,  métier  è  Heser,  \\  Item ,  moeten 
deise  yoerseide  lakene  staen  int  gewant  xiy  yieren- 
deel  breed.  K.  lakeng,  Iperen  1363,  i,  6.  Wie  die 
scerier  ea  en  ghewanden  houd  in  zyn  huns  om 
drapieren ,  moet  enen  wynkel  of  doen  luken  in  den 
yooryloer  upgaende  toten  zolder...  Ib.  in^  Sehe^ 
riers,  190. 

8)  Vtsehnet,  fr.  jUet  de  pêche,  ||  Dat  niemant 
hem  en  yeryoordere  te  yisschen  • . ,  met  eenighe 
ghetauwe  oft  ghewande,  yan  half  maerte  tot  Sinte 
Jansmisse.  Fl,  v,  VI.  24  apr.  1642,  II,  791; 
it.  380. 

4)  AUerlei  twig  of  gereedschap  van  schepen,  molens, 
eng.  fr.  tomte  sorte  d'ustensiles  de  naoires,  monlins, 
etc,  II  Soo  wanneer  men,  door  onweder  oft  ande»- 
sints,  tottet  worpen  yan  de  goeden  moet  comen, 
soo  moet  men  altoos  beginnen  yan  de  oude  gewanten 
yan  den  schepe,  als  yan  de  oude  anokers,  cabela 
en  geschut,  die  yele  wegen  en  luttel  weerdich  sgn. 
O.  0.  Antw,  oomp.  lY,  yiij,  83;  it.  98.  Qewan 
[l.  gewant]  yan  cabels,  cordagie  ofte  tauwerok.  Ib. 
ix,  674.  —  (Van  eenen  watermolen).  ||  It.  de 
steenreep  en  alle  andere  reepen  en  ander  ghewant. 
Bbmbbt,  II,  40  (1361). 

GE  WANTHUIS,  zn.  o.  Lakenhal,  fr.  kalle  anm 
draps,  II  Dat  die  yier  yerdeels  yan  onae  stad  yoors. 
alle  jaer,  op  Sint  Gtielisdach,  int  gewanthuys,  kiesen 
sullen  twee  borgemeesters  en  yier  raedtaliede.  JPriv, 
1  febr.  1447,  a.  1,  Bree. 

GEWABEN,  bedr.  en  onz.  wkw.  I.  Bbdr.  — 
1)  Verstkeren,  warandeeren,  ft,  garaniir,  ||  Dat 
cam  yor  onsleden,  Bondene  f.  Gillis  yan  Zedel- 
ghem,  en  gaf  up  Daniele  Yan  der  Anghele  iiy 
himete  lants  en  iig  roeden,  die  legghen..,  efi  hie 
heyet  ghewet  wel  en  wettelike  te  ghewarne  en  te 
weghene  (?),  en  met  alsulker  scnld  als  demp  staet. 
Schep,  e.  't  Vrije,  21  juli  1263.  —  In  eene  oork. 
y.  29  juni  1269  staat  „te  warne**,  en  alléén. 

2)  Bewaren,  fr.  maintenir,  ||  Dat  die  gesellen  die 
eer  yan  die  stadt,  gelyk  dat  beheert,  sullen  ge» 
waeren.   Vod,  Mus.  III,  106  (1630). 

II.  Ovz.  —  Doren,  fr.  durer.  ||  Ware  oeo  dat 
zake  dat  enich  yan  den  aeldinghers  rebel  ware,  eii 
hem  zetten  wilde  tsieghen  dese  ordinanchen,  en 
hem  trecken  tanderen  wetten,  dat  scepenen  namen 
sgoens  goed  te  hemwaerd  en  dingher  mede  also 
langhe  als  het  ghewaerde.  O,  stad  Brmgge,  I,  340, 
Begl,  deelmannen  1306,  a.  11. 


512 


GEW. 


GEW. 


GEWABICH,  bn.  1)  Tan  penonen.  WetHg^  fx. 
Ugal,  II  Jan  ym  Loe  van  Bieste,  als  gewarich  eii 
mechticfa  ghemaect  yoerghengere  oft  monbore  en  tot 
behoef  des  groeten  heyleghen  Gl^eat  Tan  Sinte  Sul- 
pioiofl.  Schep.  e.  Mtfikem^  5  mei  1474. 

2)  ITaaraMuf,  toaar,  fr.  vériiahlê,  vrai,  ||  Oroete 
in  hen  [l.  Hem],  die  daer  ia  ghewarighe  heyl  alre 
menachen.  O.  o.  St-Trwden^  %  1. 

8)  Van  Baken.  ||  Dat  dese  minachen  enen  aeer 
anderen  wech  moeten  gaen  dan  si  nu  gaen.  Beien 
ai  ommer  op  die  rechte  ghewarighe  strate  comen, 
die  ten  rechten  oerspronghe  gheet.  Mier  Kerstent. 
41.  Deae  minachen,  die  op  deaen  neghenden  Telde 
wonende  8\jn,  dat  sijn  ghewarighe  aenbedere,  die 
den  Yader  anebeden  in  den  gheeate  en  in  waerheit.  59. 

4)  Nauwiewrig,  fr.  exaei.  ||  Onse  koeren,  broeken 
en  fonrfaylien  te  Torderen,  en  daeraff  goet  gewarich 
regiatre  te  hondene.  Sêienk,  v.  Brab,  reg.  135  P. 
298  (15de  E.). 

GEWABICHEIT,  m.  VaarhM,  h.  véria.  \\ 
Wj  Jan,  met  der  gracien  Gods,  hertoge  yan  Bra- 
bant . . ,  salnyt  en  kenniaae  yan  gewarechheide. 
Omdat  men  namaela  gedineken  sal  met  gescrifte 
dat  geachiet;  so  do  wy  cont  en  geloyen.. .  Doude 
Booib.  P.  35,  Oork,  4  dec.  1303. 

GE  W ABIGEN ,  bw.  1 )  Waar  maken,  doen  lijken, 
de  eehiheid  bewezen ,  fr.  vêrifler^faire  coneieTy  promeer. 
II  Dat...  de  scholderen  [nl,  de  aohaldeischers] 
huere  schout  sullen  moeten  yerificeren  oft  gewa- 
rigen.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  135  f».  53  (15d«  E.). 
Een  ieghelijck  mach  in  *t  ghewarighen  en  affirmeren 
yan  sijnder  schuit  deselye  wel  Terminderen,  maer 
niet  yermeerderen.  C,  o.  SerentaU,  Yiii,  15. 

2)  Beveêügen^  verklaren  met  of  zonder  eed,  h. 
affirmer  avee  om  êans  terment,  ||  Dan  wyst  men 
iddaer  Toer  recht,  dat  de  arrestant  syn  schuit  sal 
gewarigen  met  scepenen  brieren  yan  Antwerpen, 
indien  hij  die  heeft;  oft  en  heeft  hy  egheene,  met 
leyende  waerheyden  [nl,  getuigen],  indien  hij  eenighe 
heeft,  oft  anders  met  synder  eedt.  O.  e.  Antw, 
1545,  IT,  6.  It.  paetim  in  de  kost.  y.  Antw. 
en  elders. 

GEWASSEN,  deelw.  1)  Yan  eene  akte.  Ge- 
mtkikt,  opgemaakt,  opgetteld,  verleden,  fr.  (d^un 
acte)  dreêié,  rédigé,  patëS,  \\  Het  yolgende  jaer 
heeft  Jan  Beyns  die  rente  afgeleid,  yolgens  acte 
daeryan  sijnde  gewassen  yoor  den  notaris  Defraisne. 
KKMFXirEBBS,  Montenoken ,  I,  194  (1738). 

2)  Yan  eenen  „yrede**,  (een  bestand)  tusschen 
personen;  dien  leggen ^  opleggen,  „etaven,^^  fr.  Sta- 
Uir ,  impoter ,  eonfirmer  (une  trève  entre  particuliere). 
II  Weere  tusscen  houre  [Z.  honre]  ij  een  yerzeec- 
kemiase  gewaaaen  oft  geworpen,  en  [zij]  daemae 
bij  malcanderen  aten  oft  droncken,  soo  soude  dat 
yerzekernisse  doot  s\jn  en  yan  onwerden  oft  yan 
machte.  Piot,  Cart.  II,  565. 

GE  WAT,  zn.  o.  1)  Qrachi,  «fotering,  wetering, 
fr.  fosëS.  Kil.  Ghewat.^ful.  j.  wateringhe.  Qrackt: 
ook  kade,  ligplaatê  voor  echepen,  fr.  foaeé,  aueti 
qnai.  ||  Yan  den  ghewade  te  stacbomene  [l.  stat- 
bomene,  beplanken].  Bek.  Cfent  104  (1336).  Somme 
yan  don  werke  yan  den  ghewade  ter  walmere  te 
stacbomene  omme  de  Kelohiede  te  makene,  Ib. 
249  (1837).  Somme  yan  den  werke  ant  ghewat, 
in  de  walmers,  yan  den  stakemente.  Ib.  249  (1337). 
It.  Db  Pauw.  Fgh.  52  (1350). 

2)  Ondiepte  in  eene  rivier,  waadbare  plaate,  fr. 
endroit  peu  prqfond  dans  une  rivière.  ||  Dat  ten 
tyde  yan  de  yoors.  ruyminge  en  opschieten  der 
boorden  der  yoors.  riyieren,  sullen  mede  opge- 
schoten worden  de  leege  plaetaen,  alwaar  men  door 


de  yoors.  riyieren  plagt  te  lyden  ofte  de  beesten 
te  stauwen,  genaemt  watten.  O.  P,»B.  auir,  8  mrt 
1731,  a.  32,  lY,  354.  Zie  Yerdam. 

GE  WATEBEN,  bw.  Voorxiên  vam  waier,  fr. 
pourvoir  d^eau.  ||  De  Nederwycyeete  en  ia  dit  jaer 
niet  yerhuert,  mids  den  tyde  yan  der  oorloghen; 
want  zo  wanneer  dat  se  lAghelaten  es,  zo  en  can 
mense  niet  weder  ghewateren.  Staderek.  IftMOve, 
1478.  In  andere  posten  ook  wel  wateren. 

GE  WEEL,  zn.  Ben  zeker  werktuig  (miaachien 
wel  eene  yerschrijying  yoor  houweel),  fr.  eertai» 
imstrumenif  une  hme?  ||  Soo  wat  mannen  die  binnen 
onsen  warande  eenighe  heyde,  bossche,  wüder- 
niase  oft  grachten  omroede  oft  speette,  mit  spaden 
oft  andere  geweelen,  yoorder  dan  de  ploeoh  gaen 
mochte...  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  137,  f*  303 
(1515).  a.  12. 

GEWEEB  ((^^eweir,  G^waerre),  zn.  o.  1)  Dam, 
êtroomdam  in  eene  rivier,  {belemmering),  fr.  digue, 
ha/rrage  dans  une  rivibre,  obètruetion.  \\  Dat  die 
hertoge  yan  Lymboroh  altoos,  yan  yij  jaren  te  yy 
jaren,  sal  en  is  sculdich  te  breken  die  gheweren 
die  opter  Weseren  staen,  yan  Limborch  tot  in  die 
Maese.  Yandair  nederwaert  sal  hi  riden  tot  bi 
Ghanoys,  en  altoes  breken  die  gheweren.  —  En  is 
te  wetene,  yoir  eiken  stake  dien  hi  yinden  sal  in 
die  gheweren,  en  uuytwerpen  in  die  Wezere ...  is 
hi  sculdich  te  hebbene  yan  sinen  rechte  iij  Itbrat 
oleinre  penninge.  —  En  omdat  hi  die  gheweren 
niet  en  brect  yan  tide  te  tide,  als  hi  yan  rechte 
schaldich  is  te  doene,  heeft  hi  yerloren  sine  heer- 
licheit  en  sine  recht;  en  sine  arme  lade  aynre  aere 
mede  yerdruct  yan  yisschen  alle  jare.  L.  Gaxbsloot, 
Inv.  cour.  fêod.  I,  2.  Tallen  tijden  data  noet  sal 
sijn . . .  dat  die  yan  Gheeroudsberghe  yersoeken  en 
doen  yerzoeken  soffisanteleke  mir  yrouwen  yorseit 
of  haren  lieden,  dat  soe  de  gheweeren,  oorye  en 
andre  zaken,  daertoe  behoerende,  die  den  riyieren 
deeren  moghen,  ute  doen  binnen  weselekre  tijt. 
C.  V.  Aalst,  546  (1353).  Dat  men  in  deselye  ri- 
yieren [nl.  de  groote  en  de  kleine  Nethe]  niet  en 
sal  stellen  eenige  hachten,  geweiren,  staeken, 
yischnetten,  ylasohroyten ,  oft  eenich  ander  beletsel 
hetgene  den  liberen  loop  der  waeteren  soude  konnen 
yerachteren.  O.  P.-  B.  autr.  8  mrt  1731,  a.  2 ,  lY,  355. 
—  Hiltgeweer.  ||  Dat  niemant  en  sal  houden 
staen  in  deselye  riyieren  eenich  hiltgheweere,  yan 
half  maerte  tot  half  ougst.  PL  v.  VI.  27  jan.  1542, 
II,  795;  it.  24  apr.  1542,  ib.  791;  31  juli  1627, 
a.  13,  ib.  382. 

2)  Scheiding,  afsluitsd  tusschen  twee  erven,  fr. 
séparation,  clóture  entre  deux  propriéiSs.  jj  Ala  aan 
eenige  ghelinten,  mueren,  wanden,  hagen,  sta- 
ketsels en  andere  gheweiren,  die  gemeyn  zyn,  iet 
gebreckt,..  C.  v.  Brussd,  Stcd.  erfschiüdeirs  1657, 
a.  82.  Als  tusschen  twee  partyen  goeden . . .  geen 
gheweir  oft  heym  en  staet.  84;  Christgn  separatio. 
it.  O.  V.  Loven,  Servit.  75. 

3)  Aanvalswapen  en  verdedigingswapen  in  't  alge- 
meen, fr.  arme  offensive  et  défensive  en  gen.  Kil.  G  be- 
weer, Gheweyr.  ^rma,dtf/Smno.  ||Soe  wieyemanne 
sleet  met  cluppelen , . .  ocht  nae  yemanne  sleet  ocht 
worpt,  ocht  met  eneghen  anderen  ghewere  dan 
met  yuysten,  zal  ghelden...  Kb.  v.  Piest,  b,  3. 
Die  met  steynen  werpt  oft  met  ander  geweer,  [sal 
yerboeren]  een  Binsche  gulden.  O.  lAige,  1  febr. 
1447 ,  a.  10.  En  sal  elck  schip ,  yarende  met  zulcken 
goede  yan  pryse  eü  importancie . . ,  op  Spaengen... 
groot  yan...  tachtentech  yatan,  goet  en  gherie- 
yelick  om  gheschut  tot  zijnder  beschermeneeae  en 
ghewcerre  te  yoerene,  wel  yerzien,  ghestoffeert  en 


GEW, 


GEW, 


513 


toe^herait  [wesen]  met  seylen,..  FL  o.  VI.  19 
Joh  1561,  A.  2,  I,  378.  Elc  met  z\jii  gheweere.., 
als  met  sgncxoers  en  dierghel^jcke.  V.  p.  Habghbn  , 
Ser,  tijden  ^  I,  4.  Hij  ghyno  altijts  met  syncroers 
en  ander  gheweere.  30.  Die  desen  eet  niet  doen 
en  wilden,  zouden  ghehaaden  werden,  up  haer 
lyf  y  haer  gheweere  en  wapenen  voornoemt  OTer  te 
hrfjnghen.  II,  131.  (Deze  wapenen  voornoemt  waren: 
spljssen  f  Btocken ,  hallehaergien ,  bussen ,  syncroers, 
hemasoh,  pantsiers,  etc.)  untghenomen  rapieren, 
messen  en  poengiaerden.  —  Wie  in  onse  stadt 
pantser ,  gestickde  wambuysen  oft  andere  ontsiende 
[ongeziene  ?[  wapenen  draeght,  hy  'en  ware  dan 
dienaer  des  heeren,  oft  ten  ware  tydt  van  oorloge 
oft  nootsakelyckheyt ,  oft  hy  en  ginghe  ergens 
henen,  en  geclaeght  worde,  sal  verbeuren  vier 
Brabantsche  guldenen . . ,  en  het  gewere.  O.  Liegt , 
27  juni  1677,  a.  40,  Hatselt^  —  Cort  geweer 
en  lanck  geweer.  Allerlei  wapens,  fr.  Umte 
aorie  éTarmes.  ||  Voort,  dat  zy  [nl.  zijne  huisvrouw] 
myn  diokmael  geslaegen  en  tot  diversohe  tyden 
lanck  geweer  en  cort  geweer  gedreycht  en  nae  myn 
gesteecken  heeft ,  zoe  dat  men  een  man,  die  guet 
waer ,  wel  oorsaeck  geven  soude  om  quaet  te  woiden. 
Rijktareh,  Proces  Chrritszone  §  Van  Berckenrode, 
e.  1670. 

4)  In  rechten.  Verdedigingsmiddel  ^  verdediging  ^ 
verwering,  fr.  (en  droit)  mogen  de  défense,  defense, 
II  In  alle  saecken  die  egheenen  spoet  en  heys- 
schen. .,  sal  men  den  verweerdere  dryemael  daghen, 
en  denselven  tot  elcken  beteeokenden  daghe  duemen 
in  de  koeten  deur  sijn  achterblijff  gheresen;  en  sal 
voorts  niettemin  voor  d'eerste  achterblijven  ver- 
steken werden  van  wijukrechte  oft  declinatorien , 
voor  het  tweede  van  vertreckrechte  oft  dilatorien 
en  voor  het  derde  van  alle  ghewere  oft  defensien 
hem  teghen  't  voornemen  des  aenlegghers  dienende. 
O,  9.  $anikoven,  1657,  a.  130.  It.  Auden,  meng. 
IV,  186. 

5)  Borg,  horghlijver,  fr.  cauiion,  rêpondant.  Kil. 
Gheweere,  Ghewere,  were.  Qiutio  fidejus- 
soria  vel  pignoraiiiia.  Oarant.  Schiller  u  Lubben. 
Gewere:  Cfewdhrsman,  ||  Die  scepen  wisen  voer 
recht  dat  men  diegene  ghedagen  sal . . .  tot  huerre 
geweer,  die  hier  beclaghet  sijn,  daerover  dat  sy 
beclaget  s\jn;  hebben  sy  gewenr  bynnen  deser  pro- 
chien;  eiï  en  hebben  sy  engheen  geweer  bynnen 
deser  prochien,  men  sal  se  ghedaghen  aen  den 
rinc  van  der  prochienkerken,  en  al  met  goeden 
orconden  en  also  als  recht  is ,  eü  besceyden-  hem 
daoh  op  morghen,  ten  rechten  clagentyde  en  den 
clegeren  daerenteghen.  Charterh.  v,  's  Bosch  ^  f^ 
61  v^  Vonnissen,  Wie  ghedaeght  wort  van  den 
officier,  oft  van  synen  gecommitteerde,  voor  hooft, 
oft  in  sijne  absentie  sijn  gewerre  [var.  gheweyre], 
oft  huysgenooten ,   is  van   weerden.    C.  v.    Beusd, 

16;  it.  C.  V.  Bergeik  j  4.  Geweer  noch  stille. 

Verjaring  noch  termijn,  fr.  preseriplion  ni  ierme. 
II  En  van  den  versterfenissen  van  den  leenrechte, 
soe  en  is  gheen  gheweer  noch  gheen  stille  tus- 
schen  gebruederen,  wie  langhe  dat  stonde;  het  en 
ware  scheydinghe  en  deylinghe  en  gerecht  ver» 
thienghe,  nae  shoefs  recht.  Boxhobbn,  a.  1. 

6)  In  het  leenstelsel.  Houden  te  gewere. 

Monden  (een  stuk  land  ent.)  op  last  van  eenen  jaar' 
lijkschen  cijns,  fr.  tenir  (une  pièce  de  terre  etc.)  d 
charge  d'un  eens  seigneurial  annuel  (féodalité).  ||  Wi, 
«Tan  Berthout ,  • .  doen  cont . . ,  dat  die  van  den 
dorpe  van  Onser  Vrouwen  te  Wavere,  jeghen  ons . . , 
hebben  ghecocht  wittelike  en  vercreghen  alle  de 
straten  van  onsen  dorpe  van  Wavere,  en  alle  die 


atvanghe . . ,  op  enen  Lovenaohen  penninc  te  ghe- 
were alle  jaer,  ons  ochte  onsen  nacomellnghen  te 
Kersavonde ,  van  enen  laet  diere  toe  geeet  es . . ; 
en  ward  dat  die  laet  storve,  dat  ment  met  twi- 
vonden  chinse  verwandelen  mochte  en  selen  mo- 
ghen.  Oork,  19  febr.  1293.  L.  scell.  swarter  tomoise 
jaerlycs,  op  een  stucke  landts,  dat  men  heet  den 
Winckel,  en  dat  men  houdende  es  van  minen  here 
den  bescop  van  Ludeke,  op  enen  penninc  te 
ghewere.  Chdah.  Brussel,  reg.  b  203  f^  22,  Brief 
V.  Boudewyn  van  den  Eeohove  (ook  Heeoove),  ghe- 
weldech  rechter  myns  heren  bescops  van  Lu- 
deke, 1296. 

7)  Vxschnet,  fr.  filet,  rêts  ds  pêeheur.  \\  Nicho- 
laus,  Camerac.  episc.,,,  quatuor  piscatorias  tendi- 
eulas,  quas  vulgo  gheweren  nominamus,  et  aHodUtm 
de  Roeslaer.,.  nobis  ooniUrmavU.  Oork.  v.  1139; 
een  charter  van» hetzelfde  jaar  zegt:  ||  Addidift 
etiam  idem  Oherardus  piscatorias  tendiculas  quo^ 
tuor,  quas  vulgo  vieria  [wieren,  weren?]  nominamms, 
Db  Smbt,  Chron,  de  Fl.  II,  703  en  754. 

GE  WEET,  zn.  o.  JTeideland,  fr.  pdturage,  pré. 
II  Dit  leen  es  groet,  onder  hofstede,  water,  bosloh, 
gheweet,  meersch  en  lant,  ontrendt  xv  bunderen. 
DiEBCX,  Cfends  chart.  119,  oork.  6  mrt  1402  a. 
3.  It.  C.  o.  Aalst,  Stijl,  16;  C.  v.  Auden.  xrr, 
21;  DE  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen,  28;  III.  AaUer, 
6;  X.  Backten,  6.  Verdam  obwieede. 

GE  WEGEN,  bw.  Begeleiden,  fr.  aocompagner. 
II  Ghegheven  Thoenkin,  den  poirtier,  van  mynen 
heere  den  canoellier,  in  hooscheden,  omdat  hy 
tvolo  van  wapenen  van  hier  gheweechde,  xxiiy  s. 
Stadsrek.  Ninove,  1470. 

GEWELDICH,  bn.  Eü.  Gheweldigh,  Bo- 
tene, fortis.  1)  Geweldich  heere.  Soeverein 
vorst,  fr.  souverain.  ||  In  de  maent  van  april  na 
Paesschen  (1438),  zo  bedeech  myn  gheduchte  heere 
in  Brabant  gheweldich  heere.  Cl.  y.  Dixmvdb, 
101.  In  deser  manieren  zoo  es  de  conynck  Fran- 
soeys  van  Vranckeryck,  gheweldich  gheworden  van 
dat  hertochscip  van  Melanen.  Schatbs,  OoUatie, 
517.  Int  jaer  Ons  Heeren  mcccclxvy  sterff  hertoge 
■  Philips,.,  op  sinte  Vitusdach,  en  Elarel.  zyn  soene, 
wert  geweldich  heere  van  Brabant  en  van  zyns 
vaders  landen.  Piot,  Chron.  v.  Nederl.  44.  —  Ge- 
weldich bode.  Cfevolmaehtigde,  fr.  fondé  de 
pouvoir.  II  Soe  gheloven  wi,  op  ons  en  op  onse 
goet,  hem  dat  nuus  bennen  achte  daghen  daema 
te  antwerdenne  [nl,  te  leveren]  ,  ofte  sinen  ghe- 
weldeghen  bode.  Brab.  Yeesten.  I,  766  (1325);  it.  767. 

2)  Gevolmagiigd ,  fr.  fondê  de  pouvoir.  Gewel- 
dich drossaet.  Drossaart,  drost,  fr.  drossart. 
II  Ware  dat  die  poerters,  ooht  iemen  van  hen,  in 
ghebreke  ware  van  eneghen  poente,  dat  der  vry- 
heit  toebehoirde,  ochte  dat  scepenen  ghewyst  had- 
den, dat  soude  hen  die  here  doen  ghescien,  ochte 
syn  gheweldeghe  drossaten,  daer  die  scepenen 
weder  in  rechte  saten.  K.  v.  Waalhem,  1366,  a. 
67.  —  Geweldich  schout.  Svhout,  baljuw,  fr. 
écoutète,  bailli.  ||  Voirtaen  gheloven  wy  te  sette 
jaerlicx,  te  Sente- Jansmisse ,  van  jare  te  jare,  oft 
onsen  geweldegen  scoutheet  doen  setten,  nuwe 
scepenen.  K.  v.  Serentals,  24  juni  1808.  —  Ge- 
weldich rechter.  Zie  gbwbbb. 

3)  Met  den  2en  naamval.  Machtig,  meesier  (over), 
fr.  agant  pouvoir  (sur).  ||  Myns  levens  ontholdinffhe 
sidi,  eü  mynre  zielen  verlichtinge ,  en  myns  ghe- 
weldich al  te  mael.  lo  ben  u  eyghen,  doet  met  mi 
al  dat  ghi  wilt,  in  tyt  en  in  ewicheit.  Chbedb, 
lödf  B.,  69. 

4)  Geweldich  worden,  met  een  reg.  in  den 


514 


GEW. 


GEW. 


4en  naoDiTBl.  Z,  mê$tter  maken  wm,  veroveren ,  ft. 
i^emparer,  se  reudre  maiire  de,  ||  Nemaer,  wesende 
in  Eoe,  doir  qnade  wachte  ran  de  soldaten,  dezelre 
priflonnien  wierden  geweldich  troomomde  sehip, 
en  bedwonghen  de  Bchippen  te  varen  naer  tHooet 
Tan  Steenbergfae,  dewelcke  bilden  Toor  de  C.  Magt. 
Zodat  sy  midtsdien  rerlost  wierden.  Piot»  Chron.  686. 

6)  Een  geweldich  schip.  Buitengewoon grool^ 
oeergrooi^  reueaehtigt  it,  eolosecU,  g%gante$que. 
II  Ten  selren  tyden,..  wiert  in  Hollandt,  Tan  die 
Tan  Henehnse  en  Hoome,  OTerrallen  tschip  waer- 
inne  dat  Was  mjnheere  den  graTe  Tan  Bossn,  ad- 
mirael  deser  landen,  hebbende  np  Teele  diTerssche 
edelmannen,  eii  in  als  wel  Tyfhondert  persoonen; 
een  schoon  gheweldich  scip  duergaten  met  alder^ 
ande  artillerje  en  ammunietie.  Piot,  Chron,  476. 
Een  ander  groot  gheweldich  schip,  . .  wel  upheb- 
bende  dertich  sticken  artillerje^  650.  —  E  ene 
geweldige  stad.  JEene  aanzienlijke  stad,  fr.  une 
vUle  eonsidéraUe,  ||  Dattet  te  Bijsele  alzoo  ghijnck, 
ten  was  gheen  groot  wondere;  tes  een  gheweldich 
stedekin.  T.  d.  Habohsk,  Ber,  tijden.  II,  247. 
Ben  Duuck  hadde  die  stadt  Tan  Ludiek  geschat 
Tan  100,000  ghuldenen; . .  want  zij  es  Teel  rijcker 
en  gheweldigher  alleene  dan  die  ander  Tiere  ghe- 
nomnde  tsamen.  IV,  274. 

OEWELDICHT,  deelw.,  met  het  tz.  in.  ffeer 
en  meester  gemaakt,  in  voUe  hexit  gesteld  van,  fr. 
mis  en  pleine  possession  de,  \\  Van  cTectie  obserTeert 
men  dat,  einen  crediteur,  hebbende  . . .  sjne  pan- 
den... gedTinceert  en  uytTorwonnen,  sonder  dat 
daertegen  by  den  debiteur . .  wordt  gedaen  eenich 
ontsedt,  streyokinge,  exceptie  oft  oppositie,  wordt 
denseWen  crediteur ...  in  deselTe  panden . .  gesedt 
geïmitteert  on  gheweldicht  O,  e.  Mserlen,  1612,  a.  16. 

GËWELTDAET,  zn.  DadeUJkheid,  feitelijkkeid , 
fr.  voie  de  fait.  \\  Het  sluyten  Tan  gewoonelycke 
wegen,  Tan  nieuwe  en  onbeho(»elycke  te  maecken, 
falsiteyt,  die  kompt  te  geschieden  in  maten  en  ge- 
wichten, en  andere  Toortstellen  en  geweltdaden. 
O,  V.  Valkenb.,  SHjl,  1631,  a.  7. 

GEWEREN  (Geweeren),  bw.  Afweren,  weg- 
nemen,  ft.  êearter,  etUever,  ||  Want  de  sone  Tan 
der  concubine  en  mochte  niet  succederen  dan  bfj 
condicien,  te  wetene,  opdat  hij  ghetrouwet  waere: 
en  aleer  de  condicie  gepurifieeri  was,  so  hadde  de 
sone  Tan  den  edelen  wijfre  ghecreghen  recht  Tan 
der  suocessien  Tan  sinen  Tadere,  welo  recht  achter- 
naer  niet  geweeren  en  conste  tpurgieren  Tan  der 
condicie.  Wielakt,  Leenrecht,  61 

GEWERCK,  zn.  o.  Kil.  Operatio,  opus,  1) 
Werken,  bouwwerken,  fr.  travaux,  travaux  de  oon- 
struetion.  ||  Item,  goTe  ik  ten  gewerke  in  de  Borch 
xij  gr . . .  It.  geTe  ik . . .  de  eene  helft  ten  ghe- 
werke  Tan  onser  Vronwenkerke  te  Antwerpen . . . 
Géitabd,  o.  L,  V,  op  't  Staeksken,  66  (1380). 

2)  Meenr.  In  de  duinen.  Werken,  gewrochten 
van  takkebossen  ter  afkeering  van  water  en  zand, 
fr.  faseines  pour  éearter  Veau  et  Ie  sahle.  \\  Ito  wie 
boTonden  werdt  eeneghe  aaschene  gheghoten  theb* 
bene  up  Teertich  Toeten  naer  den  huusen  en  buuten 
den  staken  eii  ghewercken  in  de  dunen, . .  O,  v, 
'tProossehe,  a.  84,  I,  882. 

3)  Werken,  hamdelingen,  verrichtingen,  daden, 
fr.  asuvres ,  faits ,  aetions,  aetes,  jj  Ons  latende  ghe- 
abandonneert  zonder  ordene  Tan  justicien ,  dat  een 
harde  deerlio  eü  druckelic  dynck  es,  omme  groote 
onminne  toe  te  brynghene  en  alle  quaetheden  eii 
ghegheTen  exemple  te  diTerschen  criesme  en  andere 
ongheordineerde  en  quade  gheweercken.  Schatbs, 
OoUaüe,  124. 


4)  In  gewercke  leggen.  Ten  invoer  leggen, 
uitvoeren,  fr.  mettre  è  ex^ution,  exécuter,  ||  Bidde 
hemlieden . . ,  aLso  Taringhen  als  ie  sal  sQn  gheTaren 
Tan  Hto  ter  doot,  dat  sy  stappans  dese  dinghen 
legghen  in  ghewerke.  Y.  d.  Haeghbf,  Ten  WaUe, 
67  (1846). 

GEWERCKE ,  zn.  Arbeider,  werkman,  fr.  ouvrier, 
II  Oft  gebuerde,  dat  Godt  behueden  wil!  datter 
yemantz  Tan  den  Toirs.  werckluyden  ofi  gewercken 
int  Toirs.  berchwerok,  oft  oick  in  xnaken  Tan 
stolhen  [»/.  stollen,  gangen ,  galeries'],  bij  ongelucke 
oft  Tersuymenisse,  sonder  argelist,  gequeet  oft 
doode  bloTo,  daeraff  en  zullen  die  gewercken  sto- 
IhendriTeren,  noch  hen  gecommitteerden,  noch  hen 
goeden,  Tan  Co.  Mat  noch  zijn  officieren  nyet  ge- 
Tordert  [worden]  noch  ooc  last  oft  sculde  liden. 
Eekenk,  v.  Brab,  leg.  140  i^,  2,  10  apr.  1566. 

GEWEST,  zn.  1)  Streek  lands  op  den  buUenwips 
van  dorp  of  stad,  fr.  région,  seetion  de  vtUage  on 
de  ville,  ||  Op  alle  de  gronden,  gheleghen  in  een 
gheweste  op  den  uyttersten  cant  Tan  de  prochie 
Tan  Mariekercke.  de  Pb.  en  Bb.  I.  Martakerke, 
40;  it  41  en  60.  DeselTe  Tinderen  zyn  ghesmal- 
deelt  by  prochien,  ghewesten  en  limiten.  C.  v, 
Qent,  l.  II,  2. 

2)  Deden  van  een  gebouw,  in  het  mv.  hoeken  en 
kanten,  fr.  porties  d*un  édiftee,  au  pi.  eoins  et 
reooins.  ||  Alzoo  hij  de  ghewesten  Tan  den  dooster 
wel  wiste,  heeft  hemli^en  [nl.  het  Tolk]  gheleet 
daer  dat  zij  [nl,  de  schilderijen]  waren  en  OTerhoop 
laghen.  V.  d.  Hab&hbit,  Ber.  t^den,  1,  109. 

GEWESTBOECK,  zn.  m.  Landboek,  fr.  terriër, 
II  Le  terriër  de  Baelegem  dit  gewestboek.  d'Hoop, 
Fl,  Or.  87;  it.  48,  78,  95. 

GEWICHTEN,  zn.  mT.  Gewichten  in  Brabant. 

II  Winkeliers  gewiohten:  l  steen  =  8  pondt. 

1  pondt  =  4  Tierendeelen  =  16  oneen.  1  once  = 
4  satijn.  Gewiohten  v.  goud  en  silver:  1 
pondt  ==  2  mark  Troys  =  16  oneen  Brosselsch 
gewicht.  1  once  Troys  =  20  engelsohen.  1  eng. 
Troys  =  82  aeskens.  1  fierlinok  =  8  aeskens.  1 
Troyken  =  4  aeskens.  1  deusken  =  2  aeskens. 
Apothekers- of  medicinael  gewiohten:  1 
pondt  r=  12  oneen.  1  once  =  8  drachmen  of  2 
lood.  1  drachme  =  Vt  siaeyn  =  8  scrupelen.  1 
scrupel  =  20  granen  =  2  obolen.  1  obole  =:  8 
sUiquen.  1  silique  =  4  greinen.  1  grein  of  1  aesken 
=  1  terwegraen.  De  20  Tolkomen  terfgranen  =  1 
scrupel.  8  scrupelen  =  1  drachme.  8  drachmen  = 
1  once.  12  oneen  =  1  pond.  Gewiohten  Tan 
de  stadswaag  te  Brussel:  1  wage  of  poooe  = 
144  pondt.  1  steen  =  8^/4  pondt.  8  steenen  =:  26 
pondt.  1  centeneer  =  100  pondt.  Soodat  men  op 
ieder  oenteneer  geeft  een  pondt  uytslagh.  C.  «. 
Brussd.  KeulSOh  gewioht.  ||  Dat  die  gewichten 
Tan  der  Wagen  zelen  wesen  Coelsche,  en  nae 
Coelsche  gewichten  geleken  eü  gejuntificeert.  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  136  f».  123  t».  (1298/1498). 

GE  WIJS,  zn.  o.  Vonnis,  uitspraak,  fr,  juge- 
ment,  senfence,  arrit,  pronaneé.  \\  Met  menise  Wil- 
lemes  Gheselle  Toerscr.  en  met  ghewys  der  late . . 
—  met  menisse  WUlemes  Gheselle ...  en  met  ghe> 
wgs  der  late  Toerscr.  Hof  v.  Juffr.  Beetsen  (1886). 
Met  menisse  Jan  Heytberchs,  meyer  sabs  Tan  Vlye- 
derbeke,  en  met  menisse  Aemout  Tan  Bleesbeke, 
en  met  ghewise  der  late  Tors.  (2  maal).  Laten  des 
abts  V.  Vliederbeke,  26  aug.  1408. 

GEWIJSDE,  zn.  o.  Thans  nog  in  gebruik.    Zie 

GBWIIB. 

GE  WIJSDOM,  zn.  o.  Zooals  obwijb.  ||  Dat  der 
Tiemde  ingesetene  Tan  onse  landen,  onder  geewo- 


(JfeW. 


GËW. 


M5 


rene  borohsohftp  van  roor  hun  te  recht  te  staen  en 
den  gewyedomme  te  Toldoen , .,  aal  yan den Tooncr. 
arreste  Tiy  en  ontalaghen  worden.  O.  lAège,  27 
juni  1677  a.  58,  Sasseli.  Dat  men  appeleren  moet 
Toor  den  richter  dee  vonnis  ofit  geweysdoms.  C,  gr. 
Loon,  I,  187.  It.  O.  o.  Maoêtrickly  846;  Kbmpb- 
FEXBS,  MonienakeH^  I,  16,  II,  167. 

GëWIJT,   deelw.    Qewijd,  geheiligd,   fr.  sacré, 

Gkewijde  plaetsen,  ook  als  sn.  Het  gewijde. 

Gfew^de ,  ggheüigdê  plaaiêen ,  tfrijplaatsem ,  ioetiuektt- 
oorden  ffoor  Am,  die  zieh  aan  het  gerecht  af  aam 
wederrechtelijke  nt^agingen  vtilden  onttrekken  y  en 
gebrmk  maken  «on  het  sehuilrechtf  ale  kerken, 
klooster  e,  kerkhoven,  fr.  lieux  aaorée,  agüesy  refygeê 
powr  eemx  qui  vomlaient  te  souetraire  è  ïa  juetice 
om  è  d'injuetes  ponreuUet  et  jomr  du  droU  d'atile, 
tele  qne  les  fyliêcê,  monatt^ety  eimetières.  Kil.  G  h  e- 
wijdde  oft  Ghewyhede  plaetse,  doch  niet  in 
den  hier  gemelden  hgsonderen  sin.  ||  Dat  ghj 
alauloke  ballinghe , . .  waer  ehi  se  Tinden  of  ghe- 
crighen  mocht  buten  ghewieder  stede,  stappans... 
raet  en  ophoudt.  C,  e.  Oent,  I,  Orig.  8aug.  1861. 
Dat  die  yoirs.  Amt  comen  was  met  menichten  Tan 
Inden,  gewapender  hant,  in  det  Toirs.  stat  Tan 
Barenirteyn  eü  hadde  dairuuyt  gehaelt  en  geleyt 
met  crachte  eenen  geheyten  Edewout  Van  der 
Ghraden  . . ,  die  doen  aldair  lach  opten  gewijden . . 
—  Dat  hg  hem  selTen  hadde  moeten  vluchten  op 
[t]  gewade  in  een  capelleken  aldair.  Charterb,  v. 
*#  Boech,  f9.  106  t«  en  106  t<^.,  21  febr.  1464.  It. 
C.  9.  Antw,  1646,  i,  46,  46.  —  Dit  gewichtig 
êchuilrecht  werd  ook  wel  eene  aan  hijtoudere  per» 
aonen  en  plaatten  vergund;  o.  o.  aan  twee  erven  te 
Vilvoorden  m,  aangezien  deze,  in  het  jaar  1606, 
teenemale  vervallen  warem,  verkreeg  de  eigenaar 
ervan,  de  raadsheer  Anioon  Seenkenthooty  van  Phi" 
Upt  den  Schoone,  dat  het  op  eene  andere  woning 
etet  hare  toebehooren  overgedragen  werd^  fr.  cette 
importante  immmnité  fet  wuti  quelquefoia  accord^e 
è  dee  per  tomnee  et  det  Ueux  privét;  entre  autrety 
è  deux  héritaget  è  Vileordey  etj  vu  leur  délabre- 
menty  en  Vannée  1606,  leur  propriétaire ,  Ie  oon- 
eeüüer  Antoine  Meenkenthoot  obtint  de  FhiUppe^lc' 
Beau,  quéUe  J4t  reportée  eur  une  amtrp  demeure 
avec  eet  d^pendancet.  ||  Welcke  erve,  huysen  ofte 
edifitien  en  plaetaen  met  hunne  toebehoirten ,  Tan 
onde  tyden  en  Tan  soe  lange  dat  niemaade  die 
contrarie  en  gedencke  (tic)  gehadt  hadde,  Tele  en 
diTersche  Tryheden  en  exemptien,  en  onder  d*andere, 
dat  geene  persoonen  oft  oick  huere  goeden,  op  de 
Toerscr.  plaetse  oft  erTO  wesende,  Toer  egeenderande 
saken,  oiTÜe  oft  criminele,  by  de  officieren  Tan 
der  plaetaen  oft  iemande  anders,  gehacht,  gehaelt, 
Terrolght,  aengetast,  geTangen  noch  geapprehen- 
deert  en  hadden  geweest ,  oft  oick  noch  en  moghte 
worden,  gelyck  als  oft  die  oft  huere  goeden  in 
eene  Try  Kercke  oft  kerckhof  geweest  halden  ofte 
waeren.  Zie  J.  J.  B.  Fboobt,  Èitt.  du droit d'atile, 
61  Tgg'  (Oork.  4  sept.  1606).  Zie  ook  db  Laübièbb: 
ï^anMeee,  en  art.  66  der  Ord,  op  de  Criminele 
iuttiUe  van  juli  1670,  waarby  het  schuilrecht  mer- 
kelijk beperkt  werd. 

GEWIN,  zn.  Winst,  voorded,  fr.  gaiu,  avamtage. 
Gtewin  dragen  (in  getuigenis).  Getuigen  ten  voor' 
deel,  fr.  témoigner  au  prcfit,  \\  Oft  dat  kindt  den 
Tader  met  getuigen  sal  gewin  draghen?  Het  is  ge- 
weeen  dat  geen  kindt  synen  Tader  oft  moeder  eü 
sal  mogen  gewin  dragen  in  gereede  goeden,  noch 
in  eeniger  erftaelen,  in  geender  manieren.  O.  gr. 
Loon,  I,  Tj,  76. 

GEWINNEN,   bw.    Overtmgm^   in  reehieu,  fr. 


eonveimere  en  jnstiee.  \\  Dat  oam  Tor  ons . . ,  mr. 
Niolais  Tan  BierTÜet , . .  en  beolaghets  bi  namen 
enen  Symoene  Tan  den  HoTe,  en  den  amman,  en 
anders  diegoene  die  hie,  mr.  Niclais  Torseit,  ghe- 
winnen  roochte  bi  der  wetteliker  wareide.  Oork.  v. 
31  jan.  1287. 

GEWINT,  zn.  1)  Van  Telden  of  landeryen.  Stuk 
(landy  —  akker,  —  veld),  fr.  pièoe  (de  terre);  mid-Lat. 
peeia.  Men  zegt  thans  stuk  of  pand.  Vgl.  Lezer 
Gewande,  acker ,  aekerbeets  >/,  acker  über  den 
Ehenheimerweg  in  die  selben  gewanden  —  zwó 
gewanten akkers. Ook  Gewant  en  ons  dagwand. 
II  Tien  scellinghe  tsaers..,  op  drie  halTo  hocTen, 
ligghende  in  een  ghew^nt  in  den  beemt  noTcn 
Willems  Manselaers  bloc.  Charters  d.  abdij  Botew 
daal,  doos  1,  Schep.  v.  Euusbroec,  1823. 

2)  Windas,  fr.  eabestan.  ||  Betaelt  N.,  Tan  ghe> 
leTcrt  hebbende  temmerhaut  omme  dmaken  tghewint, 
daermede  men  steenen,  calc,  coreelen  upghewonden  ' 
heeft  int  maeken  Tan  den  nyeuwen  scepenenhuuse, 
staende  gherecht  Toor  tselTe  scepenenhuns.  Auden. 
meng.  III,  340;  it.  336,  844,  847. 

GEWISHEIT,  zn.  Zekerheid,  fr.  s^reté.  Borge 
en  gewisheit  stellen.  Borg  {en  zekerheid)  stellen, 
fr.  mettre  eamüon.  Cavere  de  raio.  \\  Die  gearres- 
teerde is  Bchuldich  borge  en  gewisheyt  binnen  der 
stadt  te  stellen.  O.  v.  Qrave,  Stijl,  7. 

GEWOLVEN  (GewolfTcn),  deelw.  Qewelfd,  fr. 
voétê.  il  Beede  de  Tauten  sullen  onder  de  cmusen 
ghewolfVen  worden  steendicke  Tan  Armentiers. 
Kbmbbt,  II,  884  (1610). 

GEWOONLIJCK  (Gewoenlijek,  Gewoonelgok), 
bn.  Qewoon,  fr.  acoomtumL  \\  Certif.  Tan  der  stad 
boeke.  Hebben  doen  Tisiteren  onse  registeren,  daer* 
inne  men  gewoenlic  es  te  scrgTene  en  *»  registrerene 
de  contracten  en  Toirwerden  Tan  guedingen,  en 
anderssins.  Formulierb.  16<1«  E..  Dieet.  Dese  per- 
soonen, als  sij  Tan  l\JTe  ter  doot  comen  syn,  sal 
men  se  begraTen  alsoet  gewoenlijek  es.  Qodsh.  Brussel, 
H,  946  f»  4  (16de  B.).  It.  C.  V.  Antw.  1682,  i,  6; 
Comp.  IV,  Tiij,  166;  V,  TÜj,  46;  VII,  j,  11;  O. 
V.  Brussel,  1670,  a.  11,  80;  1606,  a.  106,  en 
passim. 

GEWOONLIJOKHEID,  sn.  Kostuum,  gewoonte, 
'fr.  eoutume,  us  et  coutume.  ||  Van  allen  en  yeghe- 
liken  horen  eeren,  rechten,  Triheiden,  verhaTe- 
nissen,  priTilegien,  graeien,  ordinancien,  statueten 
en  ghewoenlijckheiden.  Piot,  Cart,  II,  17  mei 
1893    Int. 

GEWOONSAEM,  bn.  Gewoon,  fr.  acóoutwmé. 
II  jUsoo  men  den  hoppere  ghewoonsaem  es  te  makene. 
DB  Pb.  en  Bb.  V.  Merelbeke,  26  (1626). 

GEWOONTE ,  m.  Gewoonterecht,  herkomst,  fr. 
eoutume,  droit  ooutumier.  ||  Die  goecLe,  alde,  ghe- 
pmefde  ghewoenten,  Triheiden  en  preTilegien.  C 
V.  St.' Truiden,  §  9. 

GEWOONTELIJCK,  bn.  Ga>rmkel^k,  volgens 
herkomen,  fr.  eoutumier.  ||  Dat  wq  onsen  lande  Tan 
Cuyck  halden  sullen  in  heure  segele  en  bricTen, 
alde  rechten,  priTilegien,  Tryheden,  goeden,  alde 
ghewoontelöcke  costuymen,  hetrkomende  van  naan- 
tien.  C,  V.  Kuik,  a.  1. 

GEWOUT,  zn.  t.  1)  Macht,  fr.  poutoir.  \\  Wet, 
alle  die  ghewont,  die  de  duTcl  heeft,  die  es 
hem  gheworden  Tan  den  sunderen  weghen.  AUer 
Kerstenh.  21. 

2)  GewM,  gewelddadigheid,  fr.  violenoê.  Sü. 
Ghewoudt,  hoU.  j.  gheweldt.  Vis.  ||  Hebben  dair 
ghenomen  met  der  nacht , . .  xxy  gpede  Tetto  oseen ,  • . 
en  hebben  die  weohgedbrafren  met  fortse  en  met 
ghewonde.  Scsati0,  Analeetes,  1866,  bL  1^,11^ 


M6 


GlC. 


GIC. 


genomen  Tsn  morde,  dyeften,  roeff,  mortbrande, 
yredebreken ,  Tioawencnoht  en  ghewont.  Piot,  Cart, 

II,  7  dee.  1411,  a.  1.  Deghene  die  ge  wout  doen. 
Kb.  V.  AtUw.  Oude  rechten  6.  It.  C,  v.  Aniw.  1545, 

III,  12;   IX,    15.   Die  misdaet  Tan  Tiolencien  en 
gewonde.  V.  d.  Tav.  71. 

GI  (Ghi).  Zie  olui. 

OICHT  (Gychte),  sn.  t.  Qift,  aehmking,  ft. 
donatioH.'KJl.  Ghiohte.  vetua,  '}.  Ghifte.  Donum. 
II  Dan  7oirt,  soe  soelen  alle  diesel ve  ambachtelude, 
op  hoyren  eedt , . .  wettelic  en  trawelic  en  wale 
kiesen  \nl,  raadslieden],  en  des  niet  Isten  om  enigen 
beden ,  ghjchten  oft  myedinge  wille ,  off  om  eyniger 
geloeften  off  goetdoin.  Piot,  Cart.  II,  204  (10  juni 
141 7 ,  a.  3.  Soe  wat  waerdeere  bi  hem  selven  yeman 
Terdinghen  liete,  ocht  enighe  ghioht  van  yeman 
name,  sout  beteren...  Kb,  v.  Dieet,  B,  160.  Zie 
ook  aiFTB. 

OICHT  (Gichte),  zn.  v.  Beeht  vctn  beste  kateÜ 
{beste  stuk  vee  of  paard),  beste  membel ,  in  de  nala^ 
tenschap  van  eenen  vassaal  of  dienstman^  h.  droit 
de  meiüeur  cattel  ou  bétailf  du  meiUetÊr  meuble 
dans  la  suceession  d^un  vassal  ou  serf.  ||  De  rechten 
en  nsantien  van  de  voors.  keuren,  ghichten  en 
peertskenren  zijn  diversch,  in  der  vuegen  dat  som- 
mige heeren,  ofte  andere,  recht  hebbende  van 
keure  ofte  ghichte,  daarvoor  competeert  de  beste 
beeste,  den  anderen  een  middelbaere,  't  zij  peerdt 
ofte  koey,  die  den  ghichtdrager  oft  sijnen  huer- 
linok  (indien  hg  selre  den  grondt  niet  en  gebruyct) 
achterlaet;  en  indien  zij  geene  sulcke  achter  en 
laeten,  den  besten  pandt  van  meuble  goeden,  die 
sg  achterlaeton,  oft  de  weerde  daeraf.  C.  v.  Loven, 
VI,  3;  it.  a.  4. 

GICHT  (Gichte,  Gigt),  zn.  v.  Wettelijke  over- 
dracht, akte  van  inbexitsteUin^ ,  toeeigening  bij  ver- 
hoop of  bij  schenking  {van  een  goed  of  rente),  voor 
schepenen  of  Wet;  wanneer  die,  in  latere  tijden, 
voor  de  opgekomene  burgerlijke  notarissen  gebeurden, 
moesten  st;,  om  geldig  en  van  kracht  te  wezen  j  door 
de  schepenen  bekrachtigd  of  gerealiseerd  geweest  zijn; 
ook  de  akte  zelve,  fr.  transport,  adhêritanee,  tradi- 
Oon  {d'un  bien  ou  d'une  rente)  devant  êchevins  ou  la 
Loi/  lorsque,  plus  tardy  apparurent  les  notaWes 
evrilsy  les  aetes  passés  devant  ces  demiers  devaient 
être  ratiflés  ou  rêcdisés  par  les  êchevins ,  pour  Ure 
valides i  aussi  Vacte  lui'méme,  |j  De  gichte  was  ja, 
naar  luid  van  haren  naem,  eene  gerechtelgke  „be« 
kentenis"  van  een  aengegaen  kontrakt;  maer  daer- 
enboven  was  zy  nog  eene  gerigtelijke  investituer 
(van  't  lat.  vesiire,  nl.  inkleeden)  of  overlevering, 
zonder  welke  de  begiftigde  of  de  kooper  niet  kon 
in  het  bezit  treden  der  gegevene  of  gekochte  zaek. 
Ebhpbvbibs,  MontenakeUy  I,  459.  Vort  heft  sie, 
met  monbore,  alse  recht  was,  opghedreghen  den 
meier  in  de  hant ,  v  virdendeel  lans , . .  met  vor- 
warden  dat  hi  dat  guet  sonde  houden  in  de 
hand  ter  gherre  behoef  dien  de  ghechte  ghegheven. 
es.  Oork,  (10  febr.)  1296.  Schep,  St.'Pieters- 
LeemD.  In  welken  nameleken  beemdt  Heinrio  de 
Ploeghere,  van  Lyntero,  waert  ghe^oedt  en  daerin 

§hedaen,  met  manisse  en  met  vonnisse,  en  droegh 
Ie  ghichte,  tote  dire  tijt  dat  hire  ute  verstarf,  te 
voren  [tU,  tot  vrouw]  Dygnen  behoef.  Schep.  Land 
9.  Diestf  1337.  Noch  is  ge^rdineert :  dat  alle  gichten 
sullex^  gescieden  en  gedaan  werden  voor  die  banck 
daer  die  guederen  onder  sorteren,  en  niet  elders..; 
het  en  were  dan  dat  die  banck  vaceerde;  alsdan 
sal  die  gichte  voor  't  hoeft  gescieden  en  gedaen 
mogen  werden.  En  waert  saeoke  dat  in  overdraoh 
van  der  gichten  eymant  met  quader  oft  valsoher 


gichten  gegicht  worde ...  O.  gr.  Loon ,  I ,  ij ,  9 
en  10  (1548).  Item,  wordt  het  voorz.  hnys  met 
de  erffven  gewarandeert  op  de  lasten  en  commeren 
daerop  staende  en  in  de  gichte  uuijt  te  stekene. 
Item,  sal  den  cooper  de  renthen  op  de  voorz. 
huijsen  uuijtgaende  terstont  naer  de  keersbrandinge 
en  TÓór  de  gichte  moeten  aflegghen.  Item,  sal  de 
gichte  moeten  geschieden  binnen  acht  eerstcomende 
daghen  naer  de  keersbrandinge.  Stadsareh.  JHest, 
verkoop  v.  een  huis,  20/25  sept.  1714,  vak  5.  Eene 
rent...  onqnytbaer,  mits  de  confrerie  [B]jaersmoet 
laten  celebreren  eene  mis . . ;  en  hieryoor  hebben 
onderpant  gesteld,  als  blyckt  op  de  ghigt  voer  de 
municipaliteydt  van  beyde  de  Gaggevinnen  . . .  Vad. 
mus,  111,  116  (1796).  —  Ghichte  en  gue- 
dinghe.  Piot,  Carf.  II,  812.  Gicht  en  goedinge. 
C,  V.  Leeuw  f  1570,  a.  3.  Gichten  en  goedingen. 
C.  V,  Landen,  I,  Nota,  Opdraghende  gichte.  C.  v. 
Moll,  a.  101.  Gichte  oft  transport.  Bilss,  Halen, 
II,  22.  Gichten,  goedenissen  oft  andere  si^binale 
acten.  O.  v,  Diest,  VZ.  ii,  17.  —  Gicht  en  ban. 
Zie  BAK  2).  II  Den  vors.  Wauters  heft  van  den 
naergeschreven  landt  en  erffpacht  gicht  en  ban  ont* 
fangen,  en  allen' hoefsvuUinge,  en  geen  punkt  van 
recht  achtergelaten  dat  daartoe  behoeren  mochta, 
behalven  een  iegelijcken  sijnen  goeden  recht.  Ebm- 
FEKBBB8,  Montenoken ,  II,  151  (1446).  —  Erf- 
gicht.  Overdracht  van  erfelijke  goederen ,  fr.  trans- 
port  de  biens  immobilierSf  patrimoniaux,  ||  Men  mag 
in  erfgichtan,  scheydingen  eü  deylingen  wel  onder- 
sprecken  dat  die  renten  daarby  bekent.;,  mogen 
gequeten  worden.    C.  gr.  Loon,  II,    C.  v.   Bsek- 

heim^  c.  61  a.  4.  —  Begprljpen  met  £^chte. 

Bevestigen  in  eene  overdracht  ^  fx.  eonfvrmer  dans 
une  ctdhéritanee.  ||  Daerentinden  \nl.  eindelijk] 
soe  es  comen  voir  ons  schouteyt  en  schepenen, 
joffrouwe  Magriete  Zilleken,  wettighe  werdynne 
wylen  Arts  Zilleken,  zeligher  ghedinckenisse ,  der 
voirs.  meester  Dyonijs  en  joffr.  Eathelinen  moeder, 
en  heeft  tngheseet  denselven  meester  Dyonijse, 
hoiren  soen,  en  den  voirg.  Jan,  als  momboire 
sijnre  werdynnen,  te  veraueke  hons,  oft  des  eens 
van  hon  beyden,  en  op  oost  des  versuekers,  te 
oomone  voir  alle  bencke,  hoeve  en  gherichte  daer 
die  guede  hieronder  gheruert  vore  hovende  sijn  en 
op  en  afgaende,  eü  daer  sij  des  behoevende  en 
begberende  sgn  mochten,  en  hon  aldaar  hant  en 
mont  te  leenene,  om  hon,  half  en  half,  laeten  met 
gichten  te  begrijpene  alle  die  erffelike  guede,  die- 
welke  die  voirs.  joffrouwe  Magriete  en  Art,  wijlen 
hoir  man,  te  samen  bauwende  ende  besittende 
waeren,  eü  daer  dieselve  joffrouwe  Magriete  nu 
ter  tijt  een  tochtersse  af  es.  Sü  Toirt,  soe  hebben 
die  voirs.  meester  Dyonijs  eü  Jan,  als  momboir 
sijner  werdgnnen,  den  een  den  anderen  toegheeeet 
hant  en  mont  te  leenene  voir  die  bencke,  hoeve 
en  gherichte  voere  gheruert,  te  versueke  eynich 
van  hon  beyden,  op  cost  des  versuekers,  om  eiken 
van  hon  beyden  sijn  gbedeelte,  te  weten,  die  een 
belicht  der  erffeliker  gueden  te  hans  voirscr.  met 
ghichten  laeten  te  begrijpen.  Schep,  v.  St.-Truidenj 

19  juni  1443.  —  Ter  gichte  ontfangen.  ^9 

wettelijke  overdracht  aanvaarden  y  fr.  prendre  Ugo- 
lement  possession.  ||  Dat  d'evincenten  van  hugsen 
en  gronden  van  erve  onder  dese  stadt  en  cuijpen 
van  dijen  gelegen,  deselve  huijsen  en  gronden  van 
erve  ter  gichte  sullen  moghen  ontfangen  naerdat 
sij  twee  maenden  naar  de  leste  clachte  in  sluij- 
tinghe  sullen  hebben  gestaen,  en  dan  voirts  pro- 
cederen tot  de  verooopinge.  C,  v.  Diest,  YZ.  xi, 
2.  —  Over  giohte  staen.  Begrepen  zy»  in  de 


GIC. 


GIF. 


517 


ofierdritehi  (nl.  de  wromo  mei  den  man\  fr.  éirê 
eomprise  dans  Vacie  de  trantport  {nomm.  la  femme 
avec  Ie  mari).  ||  De  mttnspenoonen  en  mogen  geen 
erffgoeden  oft  renten  yan  henne  haysyiouwe  wegen 
gecomen ,  yersetten ,  Tercoopen  noch  belasten,  sonder 
Toorgaende  consent  van  deselve  henne  huyavroawef 
noch  oock  yan  de  goeden  by  henlieden  st«ende 
hennen  houwelycke  Tercregen,  daer  de  vrouwe 
mede  over  de  gichte  staet.  C.  o,  Dieet ^  TL,  13. 

GICHTDRAGEK,  GIFTDRAGER  (Gijftdree- 
gher,  Gycdregher,  Gicdreghere,  Gijftdreeghere, 
Gicdraeger),  zn.  mv.  Sen  van  verscheidene  laten, 
djns'  of  hestehoofdplichiigen ,  wegens  eenen  ge- 
splitsien  eigendom  bij  hen  in  gthrwky  op  wiens  hoofd 
de  geheele  cijns  rust,  en  die  ook  als  besetman  of 
sterfelijk  man  aangesteld  is,  fr.  Vun  de  divers 
tenaneiers,  censitaWes,  ou  soumis  au  droit  de  meil- 
leur  C€Uel,  du  chef  d'une  propriété  êclissée  exploitée 
par  eux,  sur  la  tête  duquel  repose  Ie  eens  entier, 
et  qui  est  aussi  établi  homme  mourant,  ||  Is  te  we- 
tene :  dat  een  ghiftdrager  is,  die  x  oft  xii  buenderen 
lants  houdt,  min  of  meer,  en  die  draegt  hij  op 
eenen  sekeren  cheins,  die  hij  daeraf  betaelt  alle 
jaeren,  met  sijnen  gesellen,  alsoe  dat  hij  dien 
cheyns  alsoe  [alleen?]  draeght,  en  is  daeraf  ghift- 
drager; en  soe  wanneer  hij  van  sijnen  gesellen, 
daeraf  hg  ghiftdrager  es,  niet  betaelt  en  can  ge- 
worden, om  denselven  Gheysbrecht  sijnen  cheins 
te  betalen,  soe  wyst  hij  den  voirs.  Ghysbrecht  die 
goede  daeraf  hij  ghiftdrager  es,  en  die  recht  dan 
met  dieselve  [/.  recht  dan  dieselve?]  Ghijsbrecht 
metten  rechte,  met  synen  meyer  en  scepen[-en]  of 
late;  en  soe  wanneer  die  voirs.  ghiftdrager  stajft, 
soe  is  men  dairaf  sculdich  eenen  coer  van  enen 
peerde,  en  es  geheeten  peertcoer.  Leenhof  v.  Brab. 
reg.  92,  Deftombrement  v.  Qijsbreoht  Lóbba,  heer 
van  Ten  Bossche,  parochie  V,  Tildonk,  1440.  Foüllbt. 
Les  juridictions ,  26.  In  den  yersten,  een  ding- 
banck  met  enen  meyere  en  de  laten  dairtoe  hoe- 
rende, gelegen  in  die  procbie  van  Tieldonck,  ge- 
heeten Lauwerdriesch,  en  ix  ghyftdreeghers.  En 
soe  wanneer  enich  van  desen  sterft,  soe  heeft  men 
dbeste  peert  dat  binnen  den  jare  op  dlant  gegaen 
heeft.  En  tpontgelt  van  denghenen  die  goet  onder 
hem  verwandelen.  Leenhof  v.  Brab.  reg.  VI  f° 
ciy  v*',^  Denombr*  v,  Margriefe  Van  T%3teken.  In 
margine  staat:  Een  dinchbanc,  meier  en  late, 
ghiftdragers  en  dbeste  juweel.  —  Ghyodregher. 
Schep,  abdij  te  St.-  JVuiden ,  hof  te  „  Wel^kim  ,** 
8  nov.  1381.  Gicdreghere.  Ib.,  hof  te  „Webbekem,^* 
27  jan.  1402.  Gbyftdreeghere.  Schep.  Land  v.Diest^ 
10  apr.  1390.  Ghicdraegere.  Schep,  v.  Thienen,  15 
jan.  1405.  Gichtdraeger.  C.  gr.  Loon,  I,  124. 

GICHTEBOEKEN,  zn.  mv.  Kempeneers,  Monte- 
naken ,  I',  16 ,  doet  ons  deze  registers  zeer  duidelyk 
kennen:  De  Giohteboeken,  in  *t  fransch  transports, 
esuvres  de  loi  of  réalisations ,  zegt  hg,  bevatteden 
de  goedenissen,  de  vervreemdingen,  de  vemade- 
ringen  {reiraits  lignagers),  de  verpandingen  en  alle 
rede  verbindtenissen ,  alsmede  de  mondigmakingen 
of  emandpatien,  de  beglftingen  en  testamenten, 
enz.  —  De  laatste  ingeschrevene  giehien  der  vry- 
heid  Montenaken  zyn  van  den  7^»  januari  1796. 

GICHTEN ,  bw.  1)  Wettelijk  in  bezit  stellen,  fr. 
ensaisiner,  saisir,  adhêriler,  investir.  Eigenlgk, 
met  Kil.  Ghichten,  fris.  sieamb.  Fateri,  confir 
teri,  agnoseere;  doch,  by  zinsuitbraiding :  gerech- 
telijk bekennen,  belijden  {confessio  judicialis)  eene 
verkooping,  mangeling,  verbintenis,  schenking,  geld- 
lichting  of  kw^tschelding ,  enz.  ||  Dat  min  her 
Woutre  van  Bodeghem,  riddre,  quam  al  vore  oh^r- 


toghen  man,  die  hem  daer  towe  gheleent  waren, 
en  vore  sine  man  en  sine  scepene,..  en  drouch  op 
en  ghichte  en  gaf,  sins  dancs  en  sins  willen,  sus- 
ter  Lysebetten,  der  meesterssen  van  den  gasthuse 
van  Sente-Jans,  van  Bnisele,  en  thes  godshus 
bouf ,  sine  thiende  van  Bodeghem  en  van  Bigar- 
den...  Oork.  7  juni  1277.  —  Evenals  gichte 
met  goeding,  is  gichten  veeltyds  verbonden 
met  goeden,  soms  ook  nog  wel  met  erven 
daarby.  ||  Alsoe  dat  die  meyere denselveAmoute... 
die  goede  leverde,  na  inhouden  des  vonnes,  met 
ressche  en  met  ryse,  en  ghichten  en  goetden  dair- 
in . . .  als  in  goeden  die  vervolcht  en  uytghewonnen 
waren  met  slutinghen  .en  met  enen  opennen  beleyde. 
Schep.  Land  v.  Diest,  22  febr.  1430.  Dat  men  se 
daerintenden  daerin  ghichten  eö  goeden  soude.  ld. 
13  mrt  1439.  Sekere  erffve . . .  waerinne  de  ver- 
krygeren  wirden  gegicht  en  gegoydt,  met  manisse, 
met  yonnisse  eü  naer  deser  stads  rechten.  Akte  v. 
verkoop,  8  nov.  1718,  DiesU  It.  C.  gr.  Loon,  1, 
241,  310,  361,  379,  409,  580,  593.  O.  LUge,  27 
juni  1577,  a.  69,  SeuseU.  Giften,  goeden  en  er- 
ven. Oork.  27  nov.  1623.  Zie  ook  eoBDEK. 

2)  Beleggen  (eene  rente) ,  fr.  constituer  (une  rente), 
il  Jhr  N.  heeft,  a^  1584,  ter  last  opgenomen  250 
gul.  Br.  eens,  en  heeft  daervoor  moeten  gichten 
20  g.  jaerlycx.  Ö.  gr.  Loon,  I,  241.  Synde  aen 
den  willigen  opbouwer  ghepermitteert  de  helfte 
der  kosten ...  op  [des  nabuyrs  huys]  te  laten 
gichten  en  affecteren.  C.  v.  Maastricht,  281. 

GIEÈN,  bw.  Erkennen  (eene  schuld),  fr.  reeon- 
naitre  une  dette).  ||  Wanneer  yemant  van  scouwe 
[n/.  van  schuld]  wat  Hjdt  en  voir  danderen  zyn 
onschout  biedt  en  nyet  betuigt  en  wort,  soe  sal 
men  wysen:  Des  Arnt  gegiedt  eii  geiydt  heeft,  dat 
sal  hij  wedden  en  gelden;  en  van  den  anderen, 
wgsen  wg  hem  tot  zynre  onscout.  Cha/rterb.  v,  *« 
Bosch,  fo  127  vo,  16de  E.  Zie  ook  tbboibéK. 

GIENNER,  zn.  Eene  soort  van  vaartuig  ^  fr.  «110 
sorte  de  bateau.  \\  Une  neis  ke  on  apiele  gienner, 
ki  a  governal  deriere.   Tol  v.  Bupelmonde,  1271. 

GIETEN,  bw.  Graan.  Storten,  fr.  verser  (du 
grain).  ||  Dat  niemen  coeren  sette  ter  venten  dat 
ghegoten  [fr.  e»  vrac.]  comt  in  scepe,  [of.']  in 
sacke,  en  sy  teerst  ghesolret.  O.  v.  Auden.  2<i«  d. 
Kb.  V.  1338. 

GIETER ,  zn.  Zooals  thans ,  en  gietvat ,  fr.  ar- 
rosoir  (  ?)  Maar  zyn  het  wel  stellig  besproeiingsvaten 
die  men  hier  bedoelt?  En  tot  wat  einde?  ||  Comme 
ils  ont  donné  certain  passeport  pour  pouvoir  trans- 
porter  a  Vennemi  mü  gieters,  et  saU  Ie  besoin  qu'en 
a  Vennemi,  nulle  part  ü  ne  peut  s*en  pourvoir,  etc., 
ü  prie  de  ne  pas  Ie  permettre.  Bijksareh,  Pap, 
d'Etai  et  d'Audience,  bundel  nr  160,  brief  v, 
Tsunca  te  Antw.  cuin  den  Baad  van  State^  2  juni  1576. 

GIFT,  zn.  V.  Oift,  geschenk,  schenking,  fr.  pré- 
sent, don,  donation,  KU.  Ghifte.  Donum,  munus. 
Il  Dese  ghifte  ewelike  te  ghedume,  sonder  macht 
van  minen  halven  te  weder  roepene.  Test.  Ave- 
toete,  21  mrt  1285.  Noch  suldy  weten,  dat  men. 
in  der  usancien  van  den  weerlgcken  hoven  vyndt 
vierderhande  speciën  ofb  manieren  van  donacien 
oft  giften:  deen  is  geheeten  domicio  inter  vivos, 
dats  donacie  onder  de  levende , . .  dander  donaoio 
c(kusa  mortis,  dats  donacie  oft  ghifte  ns  de  doot; 
die  derde  is  geheeten  doneusio  conjugalis  sive  matri- 
manidlis,  dats  gifte  om  huwelgcx  wille,  eü  de 
vierde  es  geheeten  legaet  oft  ghii'te  van  testamente. 
V.  D.  Tav.  240  v«>.  En  passim. 

GIFT,  zn.  V.  Wettelijke  overdracht,  afstand,  fr. 
transport,  cession  legale.  ||  Dat  cam  vor  onsledenN, 

05 


bid 


gU. 


GÜ. 


en  N..  BiJn  wyf . . ,  widen  [/.  wedden]  en  garen  up 
te  wetteliker  ghifte  Daniele  Van  der  Anghele,  ij 
himete  [gemete]  lants  en  xxj  roeden . . .  Schep,  o. 
H  Vr^^  14  oct.  1263.  Dat  N...  gaf  up  Marien 
N . . .  ene  line  lants  te  wetteliker  ghifte  ...  ld.  29 
noT.  1264.  Bat ...  N.  en  N.  vercochten  wettelike 
Tor  honsleden  en  garen  ghifte  N.  ran  xj  line  lants 
en  X  roeden.  ld.  22  aug.  1266.  Dat  N.  en  N.  zijn 
wQf  y  qoamen  tot  cma  en  garen  wettelike  ghifte  en 
halmets  hem,  en  wedden  te  wame...  N.  een  imet 
lant.  ld.  29  juni  1269.  Dat  14.  en  Sara,  zijn  wijf, 
qoamen  ror  ons  efi  reroochten  en  garen  te  wette , 
bede  halm  en  ghifte,  en  wedden  te  wette,  te 
wame  jeghen  eiken  mensche ,  N . . .  een  stio  lants . . . 
ld.  26  juli  1270.  It.  3  juni  1273.  It.  mei  1287; 
29  aug.  1289,  enz.  Indien  yemant  de  roorseyde 
beleydinghe  stooren . . .  wilt . . ,  behoudelijck  dat 
hyt  doen  moet  eer  de  ghifte  daeraf  ghegheren  is , . . 
C  stad  MechdeHf  xiii,  22;  Nannius  priuaqtMtn 
pro  domino  advertairiuë  jvheatur pottidere.  "Èn  pattim. 
Zie  ook  GiCHT. 

QIFTDRAGER.  Zie  gichtdbageb. 

GIFTELIJCK    (Giftelic),    bn.    Müddadig,   ft. 

généreiuB,   \\  Hij   [nl.  Karel-de- Goede]  was  te  Godé 

deroet,  den  armen  zeer  liberael  en  milde,  en  hy 

was  ran  eiken  ghemint;  hy  was  oec  den  keerken 

ghiftelio.  Jak  r.  Dixmüde,  43.  * 

GIFTEN  (Gyften),  zn.  mr.  Leien,  êchaliën,  fr. 
ardoites,  ||  Franco  de  Wichtere,  wien...  besteed 
was,  in  taswercke,  de  uperste  roye  ran  den  beel- 
firooite ...  de  lodinne  loreyen  (?),  de  gyften  en  boe- 
ketten te  belegghene  met  goude  ran  iij  ^  xij  s. 
elc  hondert.  —  France  de  Wichtere,  ran  Ixiij 
scaelyen  rergond  te  hebbene.  Tpriana,  I,  26/27 
(1421). 

GIJLBRIEYEN,  zn.  mr.  Beddbrieven,  door  de 
overheid  vergund,  waarbij  men  gemachtigd  wat  giften 
rond  te  halen  voor  een  liefdadig  of  vroom  dod,  fr. 
lettres  de  quéte  aeeordéee  par  V  autorité  powr  recueil- 
Ier  è  domieile  det  dont  pour  une  ceuvre  chari- 
tahle  OU  pieuse.  Kil.  auclue  G  bijl  en.  Flagitare, 
etc,  Demander  aveo  inttaneet  eff^rontées,  en  Gh  ij- 
ler, Gh  ijling  e.  ||  Ghyibrieren  roir  tgasthuys 
ran  Sinte-Quintens-Leneke ,  20  meerte  1468.  Van 
twee  ghyibrieren  ran  der  Boodscap  ran  der  Allen- 
diger  Marien.  22  april  1468,  nae  Faeschen.  Ghijl- 
brief  roor  de  capelle  ran  der  Alendiger  Marien, 
gelegen  in  de  proohie  ran  Woluwe,-  duerende  drie 
jaeren,  6  may  1474.  Rijksarchief,  Rekenkamer, 
reg.  20,782,  Gompie  du  teel. 

GIJSEL,  zn.  Oijzdaar,  ft.  otage.  Kil.  Ghysel, 
Ghgselen,  Ghijseler.  De  gijteling  of  borgstel- 
ling van  tipten  persoon ,  V  z^  lichaamlijk  of  bij  ver- 
vanging t  of  door  anderen,  greep  plaats  in  verscheidene 
omst€mdigheden  van  het  maatschappelijk  leven,  zoo 
Ml  zaken  van  particulieren  als  in  poUtieke  aange- 
legenheden als:  voor  eigen  schuld,  voor  schuld  van 
vorst  of  stad,  ter  nakoming  eener  verbintenis,  ter 
onthouding  van  vijandelijkheden ,  of  ter  onderhouding 
van  vrede  of  bestand  tusschen  strijdende  partijen ,  fr. 
la  eonstituiion  d^ otage  ou  de  eaution  personnelle, 
êoU  oorporelie  ou  par  rempla^ant,  ou  par  d'autres 
personnes,  avait  lieu  en  diverses  eireonstances  de  la 
vie  sociale,  iant  en  des  oauses  privées  q^en  des 
eireonstemeee  poUtiques  telles  que :  pour  sa  propre 
dette,  pour  la  dette  du  prinee  ou  de  la  mUe,  pour 
Vobservatiom  tf'fm  engagement,  pomr  Vahstention 
d^hostilités ,  OU  pour  Ie  maintien  de  la  trhve  entre 
porties  eontendantes,  ||  Wi,  rechtre,  scepenen, 
gheswome  en  die  porteren  ghemeinleec  ran  der 
port  ran  Middelboroh ,  maken  oont . . ,  dat  wi  enen 


edelen  prinohe,  minen  heren  Janne , . .  hertoghe 
ran  Lothringen , . .  hebben  gheloeft  en  gheloren 
N.  N.  [rolgen  de  namen  ran  acht  personen]  in  te 
doene  commene  tot  Antwerppen,  en  ten  roreghe- 
noemden  hertoghe  waert  te  blirenne.  Stallaebt, 
Oeseh.  o.  hertog  Jan  I,  322  (1291).  Omme  meer- 
dere sekerheit  den  peis  rors.  ganselec  en  ghesten- 
telec  te  houdene,  dat  wi  nemen  selen  ute  onser 
stat  ran  Lorene  lij  persene,  diere  sijn  sal  ran  den 
waelgebomen  luden  ran  Lorene,  die  buten  sijn, 
twelre,  eü  ran  den  goeden  luden  ran  Lorene, 
die  binnen  sijn,  xl;  die  ons  te  ghiselle  inoomen 
selen  te  sekeren  steden,  die  wi  hen  noemen 
sullen...  Sbbmov,  Coutherele,  98.  (Soheidsrech- 
terlijke  uitspraak  r.  hertog  Wenceslaus  tusschen  de 
„Wailgebomen  luden'*  en  de  „goeden  lieden  ran 
der  gemeinten"  te  Loren,  8  febr.  1362).  It.  f.  v. 
Brugge,  v.  1281,  a.  14;  K,  v.  1304,  a.  46.  Dat 
N.  eiï  N . . .  bieren  syn  up  ons,  te  houdene  en  te 
rulcommene,  up  de  payne  ran  tween  dusentich 
goudinen  scilden,  onse  segghen  en  goeddincken  ran 
den  zaken  roorscreren  [nl,  ran  eene  moord] . . ;  en 
daeraf  worden  borghen,..  N.  N.  [nl.  acht  per- 
sonen] ,  en  sy  gheloefden  mallinc  anderen  ghiselscep. 
en  in  te  commene  binnen  Ghend,  bin  xiiij  nachten 
naer  dats  elo  rermaent  wesen  soude,  ofte  tghelt 
bin  der  steden  te  senden,  en  nyet  uter  poert  te 
Bceedene,  bi  haerre  trouwen,  toter  tyd  dat  elc  ran 
andren  soude  syn  remouoht  alse  renê  als  recht 
ghedraecht.  C.  v.  Oent,  I.  525  (1861).  —  Bij 
GiLLiODTS,  Inv,  y,  82,  nota  15:  J.  bedraghen 
ran  ghiselscepe,  lx  Ib.  [de  hoogste  boete],  heeft 
het  w.  klaarblijkelijk  de  bet.  ran  O^selbraak,  fr. 
rupture  de  ban.  —  De  paysierders  hebben  autho- 
riteyt  ghysel  te  resten  en  te  ghebieden  heerlicke 
rrede  op  alle  insetene  ran  de  stede  en  haere  poor- 
ters en  poortressen , . .  ran  alle  gheschillen ,  ghe- 
rechten  eü  dreygementen ,  en  tusschen  partyen, 
haerlieder  respectire  rrienden  en  maghen  rersekert- 
heyt  te  stellen,  elck-anderen  niet  te  misdoen  ofte 
doen  misdoen...  C  v.  Belle,  r.  1  a.  13.  Soo  waer 
binnen  de  casselrye  ran  Ipre  twist  ghebeurt,  *tsr 
onder  rossalen  die  gheselschap  rermoghen,  on 
anders,  dat  den  bailliu  sal  moghen  stappans  nemen 
twee  schepenen,  en  hem  doen  informeren  ran  den 
twist;  eü  netselre  ghebleken  sgnde,  men  sal  t'son- 
daeghs  daemae  by  kerckgheboden  dagh  doen  in  de 
prochiekercke  daer  den  twist  ghebeurt  is,  oft  ter 
tester  domicilie  ran  den  twisters  ofte  twistere,  om 
te  sijn  in  ghysele  daert  hemlieden  rerclaert  wort. 
C  kast.  V.  Iperen,  r.  31  a.  1.  Noch  van  ghysdne 
nopende  den  heere.  Ghysel  en  heerlicke  rrede  rer- 
mogen  te  resten  en  ghebieden  de  .paisierders ...  op 
inwoonders,  midtsgaders  alle  poorters.  Ib.  r.  28. 
a.   1.  So  wie  so  gheboden  es  bi  wette  rerdeghisel 

rren,  moet  gaen  by  sonneecine  in  den  Steen, 
in  een  ander  huus  binnen  Ghend,  daer  hem 
de  Wet  berelen  sal . . ;  en  comt  hy  [niet]  te  ghi- 
sele,  80  moet  hy  hebben  eenen  rerranghere,  die 
syn  maech  es  in  derden,  oft  naerre,  en  ran  wette- 
liken  bedde;  en  hy  moet  syn  poertre.  (7.  e.  Oent, 
Qr,  ch.  V.  1297,  a.  49.  Zie  ook  het  Brab.  tbsdx. 

GIJSELBAER,  bn.  Hij  of  zij  die  wetteUjk  ge- 
gijzeld kan  worden,  fr.  celui  ou  celle  qui  peut  être 
Uqalement  contraint  è  prise  de  corps.  |j  Trouwe- 
persoonen,  haers  selfs  wesende,  oft  een  ghehouwde 
nouwe,  coophandel  drijrende,  zgn  roor  huneyghen 
schulden  alhier  soowel  arrestabel,  gyselbaer  en 
executabel,  als  manspersoonen.  C.  v.  Bergen-op-Zoom, 
III,  13. 

GIJ8ELBRAKE,    zn.    VredOreukf   fr,   rupture 


GIJ. 


GIL. 


519 


dê  irève,  |)  Te  beloTen  op  eedt,  usenranoe  aen 
■ijne  puije,  Trienden  en  maghen,  yan  niet  te 
misdoen  ofte  laten  miadoen  hj  heurlieder  vrienden 
ofte  maghe&y  op  pene  yan  ghijselbrake.  C  v,  BelU, 
T,  28,  a.  2. 

OIJSELEN,  bw.  Chjtelen^  aanhouden  engtvfxngen 
zetten^  it.  ëaxMur  et  emprieonner,  \\  Deghene  die 
Bijnen  debiteur  van  buyten  binnen  deaer  stadt  en 
vrjheydt  Tan  Berghen  vint,  Termach  dien  te  doen 
arresteren,  oft  oock  gijselen  met  consente  yan  den 
officier,  indien  hg  hem  yan  den  persoon  desselfs 
wilt  yersekeren,  hem  beduchtende  dat  deselye  de- 
biteur (alleeniyck  gearresteert  zijnde,  boyen  arrest 
yanhier  soude  yertrecken)  C.  e.  Bergen-op'Zktom, 
iii,  1;  it.  10,  11,  14,  21.  It.  C.  e.  Belle,  xxYlii, 
2.  Hij  [nl,  de  rechter]  mach  oock  ghijselen  de  partien 
totdat  zy  pays  gemaeckt  hebben,  nemende  dat  sy 
melcanderen  niet  misdoen  en  seelen,  en  oock  ver- 
bieden alle  wegen  yan  faicte.  Wielakt,  ^raet. 
erim,  c.  146.  It.  .C  e.  Middelburg  ^  xix,  1;  it.  9; 
C  o.  'iProoasehe,  32,  33;  Ol.  v.  Dixmude,  113. 

OIJSELHUI8,  in.  o.  Peitkamer^  gerecht  der 
peismakerSf  fr.  tribuncU  dea  fHtoifieatenrt.  ||  Ten 
Berechte  van  den  Ghyselhuyse  kennen  payaierders 
in  materie  yan  yerseJÉerthede.  C  «.  Belle,  r.  1; 
a.  9.  Yan  yersekerthede  en  heerlicke  vrede. 
Ghysel  en  heerlicke  vrede  vermogen  te  vesten  en 
ghebieden  de  paisierders.  Ib.  r.  28,  a.  1.  It.  a. 
2 ,  4  en  .5.  Yermoghen  [Burghmeester ,  schepenen 
en  keurheers]  hoflastinghe  te  gheven  alle  vassallen 
en  heerlicheden  gehouden  van  den  Ghyselhuyse 
van  Broucburch.  G,  v.  Broekhwrg^  I,  14. 

GIJS£LING,  zn.  o.  Lijfsdtoang,  fr.  contrainle 
par  eorpt.  \\  Dat  den  officier,  bevindende  eenen 
delinquant  op  'tfaict  in  ftagranti  delieto,  aen  den 
lyve  straf  baer,  denselven  sal  moghen  saiseren  en 
800  langh  in  ggselinghe  houden,  ter  eersten  en 
bequaemster  plaetse,  om  daemaer,  in  manieren 
als  voren,  op  zgne  ghevanokenisse  ghedecemeert 
te  worden.  C.  o.  Bergen-<tp-Zoom,  y,  6.  Indien  de 
ghearresteerde  gheen  borghe  en  kan  ghestellen, 
moet,  ten  versoucke  van  partye,  in  gynelinge  gaen. 
Ib.,  III  21;  it.  17,  18,  24.  Dat  men  denselven  [nU 
die  derdewerf  vrede  weigert  te  geven]  binnen  zynen 
huyse,  oft  in  eene  herberghe  sal  moghen  in  gyse- 
linghe  houden,  alwaer  hy,  t*zynen  coste,  sal  biy- 
ven  ghedetineert ,  totdat  hy  sal  hebben  gheobedieert 
en  oock  betaelt  de  mise  van  justitien.  Ib.  x,  8, 
It.  O.  o.  MiddeOmrg,  xix,  2;  Ce.  Maastricht, 
Recessen  v,  1666,  yii,  13;  viii,  14;  xxiY,  8. 

GIJSELPALEN,  zn.  mv.  Gijtelhuiet  gijzelplaats, 
igijzelsieen) ^  fr.  maison  ou  lieu  i'arrét.  \\  Als  eenioh 
poorter  en  keurbroeder,  poortresse  en  keursuster, 
oft  eenighe  laet,  begheert  jeghens  eenen  anderen 
ghegyselt  te  syn,  is  ghehouden  te  coromen  in  de 
Camer  en  versouken  syn  partye  ghedachvaert  thebben 
te  compareren  binnen  de  ghyselpale  van  de  stede . . . 
—  Welcke  gheboden  uytgheroupen  synde,  beyde 
partyen  syn  gehouden  te  compareren  en  hemlieden 
te  vinden  binnen  den  derden  daghe  binnen  de 
voors.  gyselpale  y<5<5r  den  sonnen  ondergane,  en 
daeruyt  niet  te  scheeden  sonder  alvooren  zeker 
ghestelt  te  hebben  voor  'tghewysde  met.  vier  bor- 
ghen. C,  V.  Veume,  r.  66,  a.  1  en  2.  Zie  qail- 
LIABD,  Olossaire,  630,  v^'  ghiselscif. 

QIJSELSCIIAP  (géselscip),  zn.  Lijfshedwang, 
gevangenschap  f  fr.  contrainie  par  corps  ^  emprison- 
nement,  \\  So  waer  binnen  der  casselrie  van  Ypre 
twist  gebeurt,  tsi  onder  vassalen  die  geselscip  yer- 
moghen ofie  anders,  dat  den  bailliu  sal  moghen 
stappans  nemen  twee  scepenen  eïi  hem  doen  infor- 


meren van  den  twiste.    C.  koet.  e.  Iperen,  o.  31. 

GIJSELTERE,  zn.  Een  door  den  sckuldeieeher 
aangesteld  ifum,  die  „teerf^  op  kosten  van  den  schul- 
denaar toclang  deze  niet  voldaan  heeft,  wettebode, 
fr .  un  homme  place  par  Ie  or&tneier ,  et  qui  vit  au9 
frais  dm  débüeur  jusqu*a%  paiement  de  sa  dette, 
gamisaire,  mangeur,  gasteur,  \\  Betaelt  men  niet 
dese  voors.  acht  scelle  grote  tsjaers  arvelike  renten 
alle  jaeren  ten  daghe  voors.,  zo  zal  deghene  diet 
regiment  heeft  van  den  voors.  hospitale,  moghen 
legghen  een  ghiselteere  in  soouteten  huus  van 
Asseneder-ambaoht  van  vier  scellinghe  paris,  sdaechs 
viertienacht  lano  ghedurende,  van  sguens  goede 
die  den  voors.  pant  meteneren  [mainteneeren]  en 
bedriven  sal,  sonder  minderinghe  van  der  prinoi- 
paelre  scult.  En  betaelt  men  niet  beede  de  prin- 
cipaal soult  en  theere,  die  daerop  ghedaen  zal 
zyn  binnen...  db  Pb.  en  Bb.  aYi.  Aesenedê, 
173  (1444). 

GILDE,  zn.  Drinde-  mmZ-  en  danepartij,  verga- 
dering om  te  slempen  oj  hrasstm,  te  tmipen  en  ie 
dansen,  fr.  réumon  pour  hoire  et  manger  immodé- 
rSmentj  et  danser.  De  gilde  Spelen.  By  Kil. 
en  Plantyn  facere  largitioneSj  largire  et  profkndere, 
liberalem  largiiorem  se  prcssiare,  etc.  faire  Ie  bon 
compagnon,  faire  lê  libéraU  In  dezen  engen  zin  van 
M»  gelag  —  eene  verteering  voor  anderen  betalen, 
fr.  régaler,  panfer  un  écot,  urne  consommation  pour 
d'autres ,  verstaan  wy  de  volgende  aanhaling :  ||  Seght 
waraohtioh  te  syn,  dat  hy,  op  donderaaoh  nae 
noen,  is  geweest  in  de  brouwerye  genoempt  tKel- 
derken,  nae  dien  die  werdinne  aldaer  was  oomen 
aen  haer  ontleenen  eenen  blouwen  voerschoot,  en 
daer  synde,  soe  is  die  vrouwe  Yan  der  Schuren 
tot  twee  ofte  dry  reysen  daer  geoomen,  sulcx  dat 
den  weerdt  van  den  huyse  haer  ten  lesten  segde: 
dat  sy  moeste  die  gilde  spelen;  daerop  sy  ant- 
woerde:  Wat  sy  die  gilde  soude  spelen,  mits  dat  sy 
geen  geit  en  hadde.^  Hebbende  oaemae  van  haer, 
deponent,  ontleent  thien  stuyvers.  Bijksan^.,  Infor- 
matie vrouwencraeht  sfi  1606,  blz.  6.  —  De  ruimere 
bet.  moet  echter  toegekend  worden  aan  het  verbod 
vervat  in  de  Brugsche  verordening  van  1880:  ||  Yort 
eist  ghecuert,  dat  niemen  gheorlovet  ghilde  te  sit- 
tene  iof  meentucht  van  ghilde  te  makene,  no  in 
ghilde  tetene  bi  erre  müe  thende  Bruoghe;  die 
ghilde  sette,  iof  diegene  in  wies  huus  dat  messe 
[l'  mense]  sette,  elc  ware  in  boeten  van  L  Ib,  en 
eic  dier  ate  verbuerde  iii  Ib.  En  deee  mach  die 
scouteten  zoeken  met  y  schepenen  iof  met  y  por- 
ters.  C,  stad  Brugge,  1,  2.S8.  —  Zoodat  de  bena- 
ming gilden  genoeg  zou  geiyk  staan  met  die  andere 
vergaderingen  van  eenige  gezellen  bekend  onder  de 
namen  labbatbk,  qüak8blbiebbv»  büxbmbibbsk, 
SFiNirEBiJEF,  SFiKKiNosir,  aPLiJTiVGEN  en  dgl., 
waarvan  gewaagd  wordt  by  Defacqz,  Ane.  droit 
belg.  (in't  Waalsch  escriennes);  Cannaert,  Straf- 
recht, 77;  Willems,  Mengelingen,  en  Belg.  Mus, 
I,  312  vgg.;  Yanderkindere ,  Les  Artevelde,  en 
a.  Ook  in  14ederduitschland  hechtte  zich  aan  het  w. 
gilde  deze  ongunstige  beteekenis;  zoo  luidt  het 
by  Schiller  en  Lubben:  Gildebèr  CHldesekmaus , 
Gilde  — ,  Giltschop,  Gilde,  Oildesehmaus.  Dele- 
vimus  fraternitaies  que  vulgariter  giltscope  voeantur 
(1322).  Nullus  eorum  (der  Schumacher)  tempore 
convivii,  quod  giltscap  dicUur,  inebriari  dAebit 
adeo,  y^ut  in  Inium  eadaf^  etc.  —  De  geesteiyke  en 
wereldiyke  overheden  bestreden  meermaals  deze 
vergaderingen.  —  Wat  in  de  Genteche  collatie  van 
21  aug.  1639  moet  verstaan  worden  door  het  artikel** 
„Item,  begheeren  oock  af  te  hebben  de  drooghe 


520 


GIS. 


GLA. 


ghilde'*    (de    Potteb,    Chron,   70)   ia  oüb   met 
bekend. 

GILDEMËESTERS,  zn.  my.  BêgtnurledeM  vam 
eene  vrome  broederschap^  fr.  adminittrateurs  d''unê 
oonflrérie,  ||  Hebben  ghemeene  prochianen  yan  eenre 
prochie,  oft  deghone  die  ['t]  behooren  te  doene, 
gheordonneirt  en  ghecoren  eeneghe  penoonen  omme 
kerckmeesters ,  diBcbmeestera  ofte  gildemeesten  te 
wezene,  zo  zullen  deghone  die  daertoe  ghecoren 
zyn,  ghebouden  zijn  den  eed  te  doene,  alzo  daertoe 
dient.  C.  v.  *tFroo9*che,  1511,  a.  90;  it.  79. 

GIMBER  (Gingeber,  ghynber,  gengeyar),  zn.  €^em' 
her^  fr.^in^emirtf.  Kil.  Ghinghber^j.  Ghengber. 
Zin^fiber.  \\  Gengeyar . . .  dat  is  di  gut,  nu  en  oyer 
al  dat  jare.  Ctexondheidëleer  1252  Noy.  Pro  qvin- 
iallo  ffin^ihrie.  Tol  ie  Antw.  1305.  1  bale  yj  gro. 
WaterUd  1550.  Tol  op  de  Zenne  1536/1531 ;  Schat- 
iing  1551. 

GINGE,  bn.  Yan  munten.  Oanghaar,  fr.  (des 
fmmnaies)  atfont  cours,  Ginge  eö  gave.  C^anff- 
haar  en  ongeschonden ,  onvervalscht ,  fr.  ayani  cours 
ei  ini(Moi,  non  falsiflé.  ||  Ombe  xl  scelinghe  pay- 
ments  sjaers,  altoes  te  Kersayonde  te  gheldene, 
met  paymente  dat  ghinghe  en  ghaye  es  in  Brabant. 
Schep.  V.  Campenhouty  1330.  Altoes  als  selcs  ghelts 
alse  telken  kerssayonde  ghinghe  en  gaye  saJ  syn 
en  ghemeinlic  in  horsen  gaet.  Charterh,  hegijnh. 
Brussel^  f>.  185,  Schep,  v,  Merchien,  1381.  It.  in 
tal  yan  oorkk.  Zie  ook  gaef. 

GINSTBULCK,  zn.  Gensiveld^  land  waar  genei 
op  gesiaan  heeft ^  fr.  ehamp  de -genei,  qui  a  porie 
du  genei,  \\  [D*afgaende  pachters]  en  zullen  deselye 
ginstbulcken  maer  mogen  geyen  een  yore  labeur, 
om  te  bezaeyen  met  kooren.  C,  v.  Auden.  2^"  d. 
496  (1767). 

GIOOL,  zn.  Hondenhok  f  hondekoiy  f r.  cAtfniZ.  Kil. 
Ghiool  (yoor  yogelen).  ||  Welke  heeren  nochtans 
die  honden  selen  in  stercke  giolen,  cagien  oft  banden, 
mueren  oft  plaetzen  dair  zij  niemende  quaet  en 
mogen  doen , . .  t«  besorgen.  Y .  d.  Tav.  88  y^ 

GI8ARME  (Gysermo),  zn.  y.  JEene  iweesnijdende 
sirijdbijl,  fr.  arme  de  guerre^  hdche  è  deux  iran- 
chanis.  Kil.  App.   Ghisarme.   guisarme.   Zie 

MOOBTWAFEKB. 

GISPE,  zn  y.  JEene  zekere  maai  of  hoeveelheid, 
fr.  eeriaine  mesure  ou  quaniiié,  ||  ï)e  caecqharynek 
was  dit  saisoen  zeer  wel  ghetrocken  by  de  Fransche 
oooplieden;  zodat  de  gispe  deser  stede  golt  28  en 
29  ponden  grooten  tlast.  riOT,  Chron.  596.  —  Of 
moet  er  gis  se  gelezen  worden? 

GISSE,  zn.  Sene  zekere  inhoudsmaaij  fr.  une 
eeriaine  mesure  de  capaciié,  ||  Soo  wijsen  wy  toe 
den  yooght,  naer  den  auden  hercommen,  tuwee 
eissen  wyns,  de  eene  yan  yugff  schellingen  Boons, 
de  andere  yan  10  schellingen  boon , . .  KsmfeveebB) 
Monienaken,  1,  433  (17d»  E.). 

GISSE,  zn.  Gisse  slaen  op  iets.  Op  iets 
acht  geven  j  fr.  faire  aiieniion  è  qc,  ||  Deur  den 
dranck  en  slouch  hy  op  couwe  geen  gisse,  Maer 
in  de  sneeu  yeryroos  dleth . . .  Chron,  v,  Merchten, 
str.  246. 

GISTE,  zn.  y.  Verlfiijf,  fr.  gite.  Verblijf-  en 
teerreoht.  JEen  rechi^  welk  de  leenheer  had,  of 
zich  ioeëigende,  om  eenige  dagen,  mei  zijn  gevolg  en 
zijne  jachihonden,  zijnen  inlrek  te  nemen  bij  zijnen 
.  leenman  f  en  waarvan  de  hertogen  van  Brcüntni  en 
hun  gevolg  zeer  dikwijls  een  deerlijk  misbruik  maakten, 
o,a.  jeghens  de  naburige  abdij  Chimbergen,  h,  droii 
de  gite;  by  Maigne  d'AmiSf  y^  Gistum,  droii  de 
procuraiiony  de  past  ou  de  gite,  en  vertu  duquel  Ie 
seigneur,  en  vogage,  pouvaU  loger  avee  ses  geus  [el 


sa  meuieT]  dans  la  maison  ds  son  vassdP^  —  ei  doni 
les  ducs  de  Brabant  et  leurt  gens  faisaiênt  souvent 
un  dépïorable  usage,  entre  autres,  envers  Vabbags 
voisine  de  Orimbergen.  Zie  lia  Gume,  en  A.  Waittbbs, 
Environs,  II ,  238  en  ylg.  ||  Yort,  en  mach  myn 
here  die  hertoghe  engheenen  dienst  nemen  yan 
der  abdien  yan  Grimberghen,  noch  yan  engheenen 
goede  dat  daertoe  behort  dat  binnen  den  ghemeinen 
heersoape  yan  Grimbeighen  gheleghen  es;  behou- 
deleke  dat  dies  hertoghen  honde  eene  gisto  jaerlikes 
selen  hebben  yan  eerre  nacht  en  yan  eenen  daghe 
in  die  abdie  yan  Grimberghen,  en  in  elo  yan  hiurre 
hoye  [die]  int  lant  yan  Grimberghen  staen.  Oork, 
V,  24  juni  1297.  Ontbieden  en  ghebieden  al  onsen 
jagheren . . . ,  dat  si  jaerlics  met  haren  honden  maer 
eene  giste  yan  eenen  daghe  en  yan  eenre  nacht  en 
nemen  in  die  abdie  yan  Grimbergen  . . . . ,  en  [dat 
ghi?]  die  gysten  nemt  (sic)  soe  hoyesleke,  sonder 
oyerdaet,  dat  ons  niemen  yan  u  te  beclagene  en 
hoeft.  Oork,  6  jan.  1298.  It.  Brab,  Teesten,  II,  483. 

GITËRNE  (Guiteme),  zn.  Gitaar,  fr.  guitarre. 
Kil.  Ghit terne.  Fidicula,  Zy  komt  yoor  in  de 
h.  Sacramenteprocessie  yan  1426  te  Lier.  Bebg- 
MANV,  146. 

GLAS  (Gelas),  zn.  Zooals  thans.  Vensterglas, 
spiegelglas,  drinkvaien,  fr.  du  verre:  verre  a  vitree, 
verre  è  glaees,  vase  è  boire,  ||  Yan  eenre  kiste 
met  yeysteren  gelasen.  Bekenk.  v,  Brab.  reg.  131 
P  110,  a5<ie  £.).  1  wage  Hessels  oft  eenen  corf,  ij 
gro.  Gelasen,  1  kiste  1  gro.  Gelasen  uuyt  te  drinc- 
ken,  1  mande  ij  gro.  Wateriol  1550.  Gelas.  Een 
wage  Hessels  [uit  Hessen.']  offc  eenen  corf,  nae  de 
'waerde.  Gelas  te  spiegel,  1  kiste,  geéy.  1  Ib.;  Gelas 
te  yensteren,  1  kiste  oft  wage,  Frans,  Hierlandts 
eü  diergelijcke ,  na  de  weerde.  Schatting  van  1551. 
—  Va49t  glas.  Een  onbeweeglijk  venster,  fr. 
fenêire  dormante.  \\  Die  in  sijns  selfs  eyghen  maer 
staende  op  eenen  halven  yoet  na  sijns  ghebueren 
erye,  yensteren  heeft  oft  doet  maken,  die  is  schul- 
digh  deselye  te  doen  stofferen  met  ijsere  gerden  en 
met  yaste  ghelasen,  sonder  open  doen,  sooyerre 
de  yensteren  boyen  reycke  zijn.  C.  stad  MecheUn, 
ZIT,  28;  Nannius  firmis  minimequê  apertibiUbus 
vitris,  It.  C.  V.  Loven,  Servit,  48;  C.  v.  Lier,  xiii, 
26.  —  Geschreven  gla49.  Oesehilderd,  gekleurd 
glas,  fr.  du  verre  peini,  du  verre  de  couleur,  de 
BuBBUBB,  Toestand,  42;  heeft  ook  geschreyen 
werck.  Zie  glasvevbteb. 

GLASBERT,  zn.  Schenkblad,fr, plateau, cabaret, 
Yolgens  Kil.  zou  het  eene  kas  zyn.  Glasen 
berd.  Sydlotheca:  ubi  tfitrea  vasa  reoondutUuf ; 
Kil.  auetus  Casse  d  meiire  des  verres.  D'Arsy 
Gelas-berdt.  j,Table**  ou  casse  pour  y  meiire 
des  verres,  \\  Een  ghelaesen  bert.  C,  v.  Antw.  1582, 
XLI,  100. 

GLASËNBANCK.  zn.  Vensterbank,  tx,banquetie. 
Il  Den  yoors.  Bemaerdt,  iije  z  Ib.  xviy  sh.  yj  d. 
par.,  yoor  leyeringhe  yan  47tigh  anckers  met  yiere 
glaesen  bancken.  Ypriana,  I,  355  (1621). 

GLASSCHRTJVER,  GlasschUder,  fr.  peintre- 
verrier.  ||  Binder  maent  yan  octobre  tselye  jaer 
Lxzxyii  (1587),  zo  wierden  bestelt,  by  tcollege 
deser  stede ,  tot  twee  glaese  scriyers  yan  St.  Aumars, 
trepareren  yan  alle  de  glaesyeinsters  der  prochie- 
kercke...  Piot,  Chron.  668.  Yele  treffelycke  bor- 
gers  en  oonstenaers,  naementlyck  schilders,  belt- 
houwers,  gelaeseschryyers.  Yah  Meickebekb, 
Beoen,  116  (1651). 

GLASVENSTER  (Glasyeinster,  Glaese  yinster, 
Gelaesen  yynster),  zn,  y.  Kerkraam,  kerkglas,  fr. 
vitraü,   j|    Int  jaer   Ons  Heeren  iicccc  en  xiii, 


GLA 


GLO 


521 


achtien  daghen  in  hooymaent,  soe  waert  die  ghe-  | 
laese  yinater  ghemaeokt,  diewelke  hadde  cc  Toet 
ghelaea  en  xxxij,  en  den  roet  om  iiijV*  pi*»  summa 
xxTJ  gryp  en  iijj  pi.  Batmaekbbs,  St.-Sulpice^  I, 
18;  it.  66  en  93.  So  wie  an  kiroken  die  gelaesen 
T3materen...  ontwe  worpe,  aal  dat  weder  doin 
maken...  O.  lAigey  27  juli  1469,  a.  89.  Tom^eren, 
ThimoteuB  Babinga,  .over  de  ieverynghe  yan  een 
glasreinater  in  de  capelle  Tan  Onser  Yrauwe  van 
Thune,  inhoudende  iiiixx  xiij  [nl.  98]  voeten  ghe- 
Bcreyen  glaa,  te  xxvij  s.  p.  den  Toedt.  Tpriana^ 
Yf  64,  Siadêrek.  e.  1691.  It.  Jan  y.  Dixmüdb, 
827  (1486);  tan  Eybv,  Louv.  mon,  178;  JU^h 
edifleiemeterf ,  1706,  Yii,  1.  —  Glasen  waejjer. 
Vak  f  veld  in  een  kerkraam,  fr.  compartiment  dans 
un  vitrail.  ||  Ghegheyen  Jan  Paenhuya,  op  den 
harnas  yan  den  ghelasen  waijer,  16  gripen..  — 
Yan  seker  steene  die  hy  . . .  ghelevert  heet  tot  den 
harnas  yan  den  waijeren.  Bathaikbbb,  I,  93  (1488). 

GLASWERCKER,  zn.  Olazemaker,  fr.  vitrier. 
II  A  Sievenin  Ie  glaswerkere,  pour  refaire  let  voi- 
rieres  en  Ie  eambre  deeehevinty  xiiij  e.  (rek.  v.  1305). 
A  Miehel  U  glaswerkere,  pour  xv  piede  de  ^^voire 
hlane*^  mis  en  fenetteres  du  heief^ojjfy  xxx  s.  (rek.  o. 
1830).  Tprianay  II,  86/87.  —  Hoe  komt  het  dat 
de  sohrijyer,  in  deze  voirière$  yan  txtire  hlanc^  des 
vUranx  eoloriêt  gezien  heeft? 

GLAVIE,  zn.  y.  1)  LanSt  P^^y  epeer,  fr.  Umcen 
piqué.  Il  Dese  misdaet  [nL  yan  gewapende  muiterij] 
is  zeere  groot  eü  oapitael,  en  behoirt  extraordinarie 
gepunieert  te  wordden ,  en  men  pleegt  gemeynlijc 
dese  misdadige  te  onthalsen  eü  te  yierendeelen ,  en 
huer  hooft  op  een  glayie  ter  stadt  poorten  uuyt  te 
steeken.  V.  d.  Tav.  79  y*^  It.  Schatbb,  CoUatie, 
440;  WiBiAiTT,  Leenrecht,  80  en  72;  PI.  v.  VI. 
8  mei  1621,  I,  98.  Tan  glavijen  te  draghene  die 
langher  zijn  dan  xiiij  voeten,  yj  Ib.  par.  C.  v,  *t 
Proosschey  a.  117.  It.  Ol.  v.  Dixmüdb,  167. 

2)  Sen  met  eene  lane  gewapend  en  hereden  strijder , 
fr,  un  oombedtant  monÜ,  armé  d^une  lanee,  jj  Dat 
alle  mannen  van  leene  en  mansmannen,  hooge, 
middele  oft  leege  heerlycheyt  hebbende,  oft  andere 
leenen,  die  gheen  bedryf  en  hebben  cc  croenen 
tjsaers  weert  sjmde,  ons  dienen  sullen  met  eender 
glavien,  toegemaict  soe  dat  behoirt.  Bekenk,  v. 
Brab,  reg.  135  f»  98  v»  Ord.  28  juli  1488,  a.  1. 
Die  ons  voorscr.  leen,  dorp  en  heerlichede  yoorscr. 
staet  ter  trauwen,  ter  waerhede  en  ten  dienste 
onses  ghenedeghen  heere  den  keysere,  als  hertoghe 
van  Brabant,  met  eender  glavye,  dats  te  wetene: 
»met  drie  peerden  ,*  en  dat  zoe  wanneer  tlant  van 
Brabant  mynen  voors.  ghenadeghen  heere  te  dienste 
ryden  moet.  L.  Galbsloot,  WedergrtUe,  Denomhr. 
18  nov.  1630.  Als  van  der  saudye  van  den  Yn- 
ghelschen . . ,  de  ghelavyen  te  x  croonen  de  maent. 
Schatbb,  CoUaOef  816;  it  486.  Zie  ook  Gailliard, 
Glossaire, 

GLAYIEGELT  (Gelavigelt),  zn.  o.  1)  Soldij 
der  krijgsmannen,  fr.  sc^  des  hommes  daarmee, 
II  Uutgheven  den  lieden  an  vwapenen  van  haerlieder 
glayie  ghelde.  Gailliabd,  Inv.  iii,  47. 

2)  Belasting  gesteld  op  de  leenmannen  wier  heer- 
l^kheid  van  minder  waarde  was  dan  om  een  ^^glavie** 
op  te  leveren,  fr.  impót  établi  sur  les  vassaux  dont 
la  seigneurie  était  de  moindre  valeur  que  poux 
foumir  un  ffglaive"  ||  Of  yeman  tghelavighelt  dat 
op  hem  geset  was,  selye  niet  ghegoujden  en  heeft, 
mer  dat  ghedronghen  heeft  op  sijn  gebuere  te 
ghelden.  Piot,  Bnquéte  1389;  fr.  tekst  argeni  des 
gUUves, 

GLAYIESCHACHT ,  zn.  v.    Schacht  eener  piek 


of  lans  f  fr.  Msf  hampe  éPune  piqfi^,  d'une  lamee, 
II  Yan  elcke  hondert  gelavie  schachten  2  penn. 
Lov.  Tol  op  de  Zcnne  1436/1631.  Te  eenen  glaive 
schaohte.  De  Pb.  en  Bb.  X.  Loo,  11  (Heergewade). 
It.  CoUaüe,  304,  467;  Oavkabbt.  406;  zie  ook 
Gailliabd,  Glossaire,  632,  en  bij  Yerdam  tal  van 
citaten  uit  de  Bek,  d,  stad  Gent,  en  den  Inv,  d, 
Chartes  v.  Gilliodts. 

GLEIËRSWERCK ,  zn.  Verglaasd  aardewerk, 
tt,  faienee.  Kil.  auctus,  Ouvrage  de  terre  reluisanie. 
Thans  nog  in  Brabant  Gleysewerk.  ||  GhK>f  por- 
celeyn  ofte  gleyerswerok.  PI,  v.  VI,  XI,  802, 
regL  6  mrt  1780. 

GLEIS  (Gleys).  Zie  glui. 

GLENDELE,  zn.  Grendel,  fr.  verrou,  \\  Dat... 
een  yan  hemlieden  duer  de  veinstere  van  zyn  neer- 
camere ,  staende  jeghens  de  strate ,  inghedommen . . . 
midts  dat  dezelye  veinstere  van  binnen  met  glendele 
noch  anderssins  nyet  sluutende  was.  Troubles  mar. 
III,  222.  Gheyraecht  hoe  en  in  wat  manieren  de 
voornoemde  haer  veinstere  open  ghedaen  es  ghe- 
weest?  zeoht  dat  tzelve  goedelix  om  doene  was, 
als  noch  clyncke  noch  glendele  ghehadt  hebbende. 
Ib.  226. 

GLI.  Zie  GLVi. 

GLOEDE,  zn.  Ovenroerstok ,  ovenkrabber,  pook 
of  tang,  vuurtang,  fr.  rable,  atlisoir,  ou  pineettes. 
Kil.  (S^loedte,  [G]loedte.  Butabulum,  instrwneu' 
turn  quo  ignis  proruUur:  4*  Foreeps,  i,  quo  prunae 
et  alia  candeniia  tenentur.  Kil.  auetus,  Bable,  tenaille, 
outü  a  manier  Ie  f  er,  D'Arsy  Bable,  rouable.  ||  Cm- 
tenum  ferri  dieti  gloeden,  denarios  quatuor.  Tol  te 
Damms,  1262.  Zie  Yerdam. 

GL0EI8TAECK  (Gloeystaeok),  zn.  Vuurpook, 
roer  stok,  tt,  fourgon,  \\  Soo  wie  syn  werck  alleen 
wordt  gegeyen,  die  is  en  moet  geprefereert  syn  in 
de  gemeyne  gereetschappen ,  te  weten  vier  pannen, 
gloeystaeck  en  diergelijoke ...  C,  d.  Munters  te 
Brussel,  1665,  a.  87. 

GLORIETTE,  zn.  v.  Zomerhuisje,  prieel,  fr. 
berceau,  charmille  taüUe  en  voute  (Nog  in  gebruik). 
II  Is  conclusie  gedient  tot  laste  van  Sr  Zaevaert, 
oyer  gedxcedeert  te  hebben  syn  e  permissie  in  het 
maken  eender  gloriette  op  de  Zinne.  Mabtittsz, 
180  (1690);  it.  146. 

GLOSEEREN,  ow.  1)  BedUlen,  vitten,  tegen- 
spreken, fr.  critiquer,  eontredire,  ||  Hoe  dat  wel 
behoorde  dat  zy  dezelve  prevylegie  volghden,  die 
al  claer  zyn,  zonder  gloeeren  eü  met  grooten  ver- 
volghe  vercreghen  waren.  Schayxb,  Collatie,  68. 

2)  Als  bw.  Acht  geven  op,  letten  op,  in  aanmer- 
king  nemen  ^  h,  f  air  e  attention  è,  noler.  \\  Dierste 
laethof  die  kennisse  competeert  Yan  reële  zaecken, 
vry  ongeblameert,  Hoort  den  heere  van  Merohten 
eygen  touwe  {toe"].  Hem  toecommen  en  verstorven, 
dit  wel  gloseert,  Yan  ouwen  tot  ouwers,  Chron,  v. 
Merehten^  str.  126. 

GL08EN,  ow.  Spreken,  redekavelen,  redeneeren, 
fr.  parier,  discourir,  ||  Ooc  zo  was  tYpre  de  minne 
zeere  cleene ;  en  ooc  ne  bezoorehde  deen  Wethouder 
den  anderen  niet,  als  zy  een  jaer  vaghe  [nl,  buiten 
dienst]  moesten  gaen  van  sceipen  te  zine;  dus  ne 
gloosden  zy  niet  deen  omme  sanders  eere  en  wel- 
vaar van  der  steden.  Ol.  y.  Dixhxtdb,  129.  Men 
zeide  dat  myn  heere  zo  corts  vertrac  omme  dat 
men  gloosde  dat  tghemeente  van  Ghent  noch  meer 
Tersocht  zouden  hebben.  Ib.  189. 

2)  Gissen,  fr.  conjeeturer.  ||  Die  van  Ghent  waren 
altoos  in  quaden  propooste  en  niet  ghepayt,  niet- 
min  het  was  te  glosene  dat  zy  al  ander  dino  meenden, 
zodat  zy  gheme   eenen  roof  ghedaen   hadden  in 


522 


GOD. 


GOD. 


yiaendran,  é\ao  zj  roormaels  ghehadt  hebben.  Ol. 
y.  DrxMüDB,  141. 

GLUI  (öky,  Gley,  öli,  öly,  öloy,  Geleuy, 
Gtoli,  G^lny,  Geluwe),  zn.  Stroo,  ddkrtroo,  grof 
roggetiroo^  ft.  gUii^  du  ftamand  geUufe^  glugê,  zegt 
Littré,  Tolgens  Ducange.  Kil.  Glaye,j.  gheluye. 
Kil.  auctus  BoUê  d'eMtrain.  ||  Cmrrui  ferent  tal 
dêbêi  duot  demarios/  c«rr$u  f  er  en»  gli,  dAet  duo» 
gU.  Wabkkökio,  Fl,  8t.'  ff.  Bg.  II.  JElemotina^ 
1199.  Urk.  27;  Ghbldolf,  Oand^  244.  El  ecien- 
dnm,  quod  de  ghi  [^.  gli],  quod  fieri  poteet  de  gc^rbit 
et  êiraminibu»  venientibua  in  dieta  curie  ^  tegentur 
el  cooperienlur  dieie  domuê  elgrangia.  Vak  Lokebek, 
Sl.'Pierre^  228  (1249).  Van  dat  Pieter  Van  den 
CoWe  ghewyst  waa  in  rore  jeghen  Lauwer  Taver- 
niere,  als  dat  hy  ghenomen  sonde  hebben  iij  gly 
Bcoeve  ofte  yiere ,  waerof  dat  de  roef  staet  te  boetene 
▼ierrout  jeghen  minen  here,  ontfaen  iij  Ib.,  comt 
myns  heren  deel  xl  s.  Bek.  balf.  Geni,  rol  1724 
(1372/73).  Coeten  gedaen  ten  tolhuyae  van  Yersio- 
keroirt.  Item,  gegeven  van  üij  Vi  ecoeven  stroeye 
oft  gloys,  10  oct.  1470.  Archief  Bergen-op- Zoom , 
Bentbr,  1465/71  nr.  199.  Yerdect  opte  schaere  en 
huysinghe  iiijc  roggen  gheluys ;  coete  daeraff  elck 
hondert  v  s.  Ib.  Bek.  nr  666  (1497/8).  Betaelt 
vyftiRh  schooven  gheleuys  30  st.  It.  ruych  riet, 
ghemerct  hy  gheen  gheleny  meer  en  hadde,  10  st. 
Ib.  rek.  H.  Oeeel,  1563/4.  Betaelt  voor  een  xxv 
gleys,  dat  men  alle  jaere  stroyt  in  de  kercke  van 
Watervliet»  ix  d.  gr.  Db  Pb.  en  Bb.  XIV.  Waler- 
vlielf  55  (1559/61).  Acht  bondelen  gluys,  omme 
die  temployeeren  iu  't  verdecken  van  den  voon. 
temple.  Trouhlet  mar.  I,  121  (1567).  Voor  een 
hondert  gluee  (voor  d'exocutie  van  N.  en  N.  metten 
viere).  Ib.  lY ,  258;  it.  285.  It.  Yakdekfeebeboom, 
Numitmatique f  221;  Rbmbbt,  II,  125. 

QOD  (meestal  Got,  ook  Godt,  Goidt  en  Ghod), 
zn.,  fr.  Dieu,  Yerschillige  uitdrukkingen  met  den 
naam  Gods:  ||  God  betert!  God  hetere  hel!  Qod 
geve  dal  hel  niet  meer  gtheurel  fr.  Dieu  veuille  que 
cela  u'arrive  plus/  ||  Dat  de  heylighgeest-meeste- 
ren  . . .  die  distributie  van  den  provenen . . .  doen . . . 
den  Bchamelen  huysarmen . . ,  die  hen  schamende 
sijn  beuren  staet  te  kennen  te  gheven  . . ,  en  alsoo 
van  honghere  gheraken  te  vergaene,  als  men  desen 
voorleden  tgt,  Godt  betert!  ghesien  heeft.  Ord. 
kerkmeetfers  eto.  Sanlhoven^  1577.  —  Blijf  met 
Gode.  Vaarwel,  lol  weerzien» j  Gode  hevolen^  fr. 
adieu  {è  Dieu).  Kil.  Te  Gode,  Ave^  vale.  Te 
Gode  bevelen.  Valedicere.  ||  Blijft  nu  met  Gode, 
ghesellen  efi  lieve  vriende,  want  ie  scheyde  van 
hier.  QenUche  bibl  Hss.  1121,  f».  13  (15de  E.).  — 
Gods  haetl  (Godshat,  GK>dschat,  Godsat),  zn. 
God»  haai,  Qod»  vijandtehap  (over  u!),  fr.  la  haine 
de  Dieu  {tur  loif),  Ofr.  waarseh.  ire  de  Dieu  f  \\  Si 
qui  ibidem  rixali  fuerint  el  aller  allerum  hoc  injuria, 
que  Godsohat  vu^  dioilur ,  affecerii ,  nobi»  lenehilur 
in  aea  denarii»  lovan.^  et  leao  lanlumdem.  Küvl, 
Sóhoken^  280  (1260).  Wie  den  anderen  logen- 
stroepete  [var.  loghenstreept],  ochte  seget  Gcdsat 
hebdil  geonneert  werdi!  ochto  ghi  sijt  een  quaet, 
mit  felheden,  hi  es  om  vijf  scellingo  Lovensche 
cleinre  munten  jegen  den  heer.  K.  amm.  Bru»»el 
1292,  a.  1.  De  Waalsche  keure  zegt  honné»  togéty 
OU  malemetchanee  vou»  avingnej  ou  vou»  e»te»  mal- 
vai»^  en  vervangt  dus  Godsat  door  de  tweede 
uitdrukking.  Art.  1  van  de  Brusselsche  keur  is 
eensluidend  met  die  van  St-Pieters-Leeuw  v.  1284. 
Om  die  minne  van  Gode.  Ter  liefde  van  God, 
fr.  par  amour  pour  Dieu.  j|  £ii  omme  die  minne 
van  Gode,  en  omme  dat  si  dienst  hebben  ghedaen 


der  kerken  van  Sinte  Baertins.  Oork.  30  sepfc.. 
1278.  —  Om  Gode.  Om  God»  wU,  voor  niet,  fr. 
pomr  Vamowr  de  Dieu,  ^atuilemenl.  ||  Dat  ie  hebbe 
[ghejgheven,  purlike  omme  Gode,  in  aelmoeeen. 
Oork.  25  Juli  1285.  Soe  heet  jofir.  Magriete  voirs... 
gegeven,  om  Gode  puerlec  en  omme  salicheit  van 
bare  zielen , . .  Oork.  24  aug.  1302.  Dat  wi ,  puerlec 
om  Gode  en  om  onser  sielen  wille , . ,  ghegheven 
hebben.  Oork.  juli  1305.  By  alzo  dat  zy  zo  aerme 
zijn,  dat  er  gheen  goet  naer  hnerlieder  doot  en 
blyft,  den  voorsyden  prochiepape  en  costere  werden 
ghehouden  te  doene  den  dienst  zonder  loon,  dat  es 
om  Gt)de,  zonder  eenich  wederzegghen.  Oork.  29 
nov.  1420,  a.  9.  —  Gode  t'oorconde!  Getuige 
God/  fr.  que  Dieu  me  »oit  è  lémoinf  ||  Daertoe 
présentere  ie  mij  en  mijn  vole  int  vuloommen  be- 
reet,  Gode  torconden,  die  u,  edele  en  voorsieneghe 
heeren ,  bewaren  wUle  . . .   Db  Pottbb  ,  Pet.  earl. 

72  (1538).  ->  God  seint!  God  tegene  het!  ir. que 
Dieu  Ie  (2a)  béni»»e!  ||  Alao  zy  [nl.  de  tooveraars] 
somwylen  hemlieden  uutghaven  om  deselve  siecke 
peerden  ofte  koyen  te  connen  beteren , . .  alleenlick, 
commende  ten  huuse  van  die  persoonen  ontrent  die 
siecke  beesten,  segghende:  GK>dt  seint!  (3t)d  betert! 
deselve  beesten  wierden  ghesont.  Piot,  Chron.  806. 
—  Daer  God  voor  zij!  Daar  €hd on» vanheware! 
fr.  ce  doni  Dieu  nou»  prêeerve!  \\  Inde  ofit  geviele, 
dar  Got  vur  sy !  dat  eynich  stoit  ofit  twist  opstunde 
in  eynich  van  den  twelff  ambachten , . .  O.  lAkge, 
11  dec.  1500,  a.  12,  Saetelt.  —  Dat  God  ver- 
den  moet  e!..  Dat  God  (verwijderen)  verbieden  moet»! 
Wat  God  verhoede!  fr.  pui»»e  Dieu  Ie  déUmmer, 
Vempêcher!  Quod  dii  avertanl!  zegde  ook  Cicero, 
II  Waert  soo  dat...  eenich  van  ons...  wrake 
daden , . .  dies  Gt)d  verden  moete !  Db  Pottbb  , 
Pel.  Cart.  49  (1373).  Dat,  wie  de  contrarie  dade 
van  den  pointen  voorscreven,  dat  Gtiid  verden 
moete!..  Tpriana,  YII,  476  (1380)).  —  Dat 
God    verbieden  moete!  Sbbmok,  Oos^Aerelff, 

73  en  75  (1360).  —  Of  God  wilt!  AU  't  God 
behaagt,  fr.  »il  plall  h  Dieu.  \\  Oft  gheviele,  dat, 
of  Ghot  wilt,  niet  ghevaln  en  sal,  dat  wy  ghe- 
breolec  waren  in  desen  voerwoerden.  Oork.  26  oct. 
1298.  —  Ocht  God  wilt.  ||  Des,  ocht  God 
wilt ,  niet  syn  en  sal.  Sbbmon  ,  Ooutherde  ,  105 
(1362).  —  écodi  wouts!  Eene  uitdrukking  van 
verontwaardiging.  Gxtd  »la  mij  bij!  fr.  Que  Dieu 
m*a»»itle!  (eacpreteion  dündignalion).  ||  Alaoot  ghe- 
buert  es  in  de  preefatie  ofte  voorprologe  in  den 
bouo  Job,  die  van  Jan  Brentius  (God  wouts)  ghe- 
nomen es.  Pl.v.  VI.  9  mei  1546,  I,  143.  —  Alst 
God  woud  e.  Zooal»  hei  Chd  beliefde^  tt,  e<»mne 
il  plul  a  Dieu.  \\  Het  was  een  man,  en  syne  wettige 
getrude  Frouwe ,  die  vercregen  eenen  zone  in  wittigen 
bedde , . .  alst  God  woude ;  saen  daema  ghinc  die 
vrouwe  van  live  ter  doot...  Vonni»  v.  Uede, 
1 ;  it.  34. 

GODDELIJCK  (Goddelic,  goddelick,  godHc, 
godlijck,  gotlic),  bn.  en  bw.  Yan  personen.  1) 
Gelijk  aan  een  Chd,  God,  fr.  pareil  è  un  Dieu, 
Dieu.  Kil.  God  lic.  Z>ioifitf«.  ||  Want  God  is  groet 
hera  en  groet  conino  op  alle  deghene  die  godlic 
syn.  Gelijdenb.  15de  E  P  14  y^  ps.  94,  magnu» 
tuper  omne»  deo»f  Siaienb.  een  groot  koning  boven 
alle  goden ;  de  8acg :  élevé  au-deaeu»  de  toue  Ie»  dieux. 

2)  Ghrielelijky  godvreezend,  godvruchtig,  fr.  ehrétien, 
pieux.  II  Och,  oft  hy  gheweten  hadde  dat  zulck 
eenen  gruwel  in  de  keereken  ghebuert  zoude  heb- 
ben zeven  jaeren  daemaer,  hoe  meende  ghy  dat 
den  goddelicken  prince  hem  zou  ontstelt  hebben! 
Y.  D.  HABaHBK,  Ber,  tijden,  I,  143. 


GOD. 


GOi). 


523 


3)  Vftn  saken.  Okrisidifkf  fr.  ehrÜiên.  ||  Bij  wijlen 
bekennen  sij  [«2.  man  en  yrouw]  malcandeien  om 
kijnderen  te  wijnnen  ter  eeren  Godte,  en  dat  ia 
godlijck  wero.  T.  d.  Tay.  116. 

4)  Chrisiëlyk ,  godvrmchtig ,  goéUdiensHg ,  vroom , 
tr.  ckrétieny  pieux.  \\  God  en  sette  die  wet  nye  in 
der  mejninghen  dat  men  leven  80ude  na  der  iu^t 
der  yeeliker  boeer  natueren,  maer  dat  men  in  der 
wet  8oade  honden  een  heylich,  emstich,  godlijc 
leven.  Aller  Kerstent.  18;  it.  41  en  43.  Bo  eest 
dat  w\),  die  onase  atat  van  Triecht  met  herten 
gronde  lieff  en  werdt  hebben,  eü  die  wij  niet 
langer  in  dolinge  staen  noch  laten  en  willen,  mer 
Betten  eft  brengen  tot  gneden,  eerbaeren  en  got- 
liken  regimente,..  O,  v.  Maastrichl y  169  (1428). 
Ooc  aelen  deae  bruederkens  devotelijck  mease  hooren 
en  Tesperen,  en  ooo  andere  godlijcke  wercken  doen. 
Qodêk.  Brutsely  h  946,  f»  2  tO,  15de  E.  Dat  oock 
anderssins,  door  de  kwaede  tyden  en  kleine  win- 
ningen, de  gemeynte  niet  en  konuen  uytstaen  het 
doen  van  dobbele  dienaten,  en  daeromme  hun  selven 
ran  eenen  boo  goddelijcken  dienat  [nl.  Tan  kapel- 
meester] komen  te  exouaeren.  O.  F,'B.  autr,  5 
mei  1714,  II,  621. 

5)  BiUijky  fr.  équiiatle.  Goddelijok  eü  rede- 
lij  ck.  Billijk  e»  rechtvaardigt  fr.  équiiable  et  jutte 
(aeqwttm  et  jutium).  \\  Soo  eest,  dat  wy,..  heb- 
ben . . .  doen  oyeraien  en  examineren  alle  alsolcke 
carten,  brieven  en  priyilegien . .,  om  die,  sooverre 
die  godlijck ,  eerlijoK  eü  redelijc  waren , . .  te  con- 
flrmeren . . .  Beaerverende  voirts  tot  onse  deda- 
racien  en  interpretacien  sooverre  . . ,  om  dairaff  bij 
ons  ghedaen  te  worddene  dea  godlijck,  redel^ck 
en  eerlijck  es.  Charter  v.  Sngelb,  de  Nassou  v. 
Dieet  f  12  oct.  1499,  De  poUeia,  Inl.  en  Slot.  Als 
allen  de  presente  geopineert  sollen  hebbben,  en 
yemant  ware  die  beter  opinie  en  beter  redenen 
hoerde  dan  hQ  te  voren  gegeven  hadde,  die  sal 
alsdan  zijn  vorige  opinie  mogen  veranderen  en  blij- 
ven bij  degene  die  hem  dunckt  beter  eü  rede- 
lijcker  zynde  en  dat  dan  seggen,  want  dat  es 
gi(>dlijok,  redeiyck  en  wysheydt.  ld.  De  juet»  et 
pol.  a.  16.  Wast  godlijc  en  redelyc  es  getnychnisse 
der  waerheyt  te  gevene.  Hof  v.  Zelke,  \  juli  1445. 
Want  het  godlie  en  redelio  es  in  allen  rechtveir- 
digen  saken  der  waerheit  getugene  te  gevene  als 
men  daertoe  vermaent  en  versocht  woirt.  Ib.  For- 
mtUier  16<i«  £.  P  1.  Doen  te  weten  dat  wy,  heb- 
bende in  onsen  raede  van  Brabant  wel  eü  in  't 
langhe  doen  oversien  en  visiteren  die  voörs.  ra- 
minghen ,  concepten  eü  overdraeginghen . . ,  en  bevin- 
dende die  goddelijcke  en  redelycken  te  sijne , . . 
hebben  [die]  . . .  gelaudeert ,  geapprobeert  en  gecon- 
firmeert.  C  v.  Santhoven,  Stijl  1667,  slot.  —  bpbsuk. 
Het  ia  godlijokere  en  rechteiyckere  dat  een  misdaet 
blijve  ongepunieert,  dan  dat  de  onaouldige  wordde 
gepnnieert.  Y.  d.  Tav.  62. 

6)  Onsehnldig,  onberispelijk,  fr.  innocent ^  <jui 
ne  fait  point  de  inoi,  irréproehaUe.  ||  In  de  sta- 
tuten van  het  boogschietersgild  van  1482  te  Asse- 
nede, wordt  er  art.  31  van  gezegd  „dat  het  een 
goddelyck  spel  is.*'  Db  Pb.  en  Bb.  XYI.  Asse- 
uede,  185. 

7)  Als  byw.  Ckristelijik,  fr.  ekréiiennement, 
II  Dat  [nl.  slinksche  wegen  in  de  verkiezingen]  noch 
meer  van  jaer  tot  jaer  geecapen  were  te  gescien , . . 
en  worde  van  ons  niet  te  tijde  dairtoe  gotlich, 
salichlioh  eü  behoirlich  versien.  O.  v,  Maastricht, 
184  (1428).  Sommigho  Dominicanen,.,  ghaven 
haer  [nl.  de  wegtrekkende  Spaansche  garnizoenen]  , 
tot  elx  anziene,  menichfuldighe  cruijsen  en  bene- 


dictien , . .  dwelck  emmer  wel  en  goddelio  ghedaen 
was.  y.  D.  Habqhbx,  Ber.  tijden,  IV,  133. 

GODLEDICH ,  bn.  Die  niet  vervnld  is  met  den 
geest  Oods,  met  eene  vurige  liefde  tot  Ood,  fr.  qui 
n'est  pas  rempli  de  V esprit  de  Dieu,  d'un  ordent 
atnour  envers  Dieu.  \\  Watti  die  viant  inbringt,  dat 
nemt  vore  een  becoringhe,  en  lijt  die  also  lief  als 
een  andere.  Want  nyeman  en  sal  willen  des  cruaen 
ledioh  sijn  eren  [behalve  ?]  godledighe.  Die  n^sohe 
sprac:  Dit  cruce  en  nemic  niet  te  vliedene.  AUer 
Èerstenb.  4. 

GODSCHIJNEND,  deelw.  jj  Het  moet  syn;  du 
en  salt  niet  allene  de  dorachtighe  minschen  sien; 
du  salt  oec  die  godscinende  eü  die  groetwillighe 
minschen  sien,  wie  dat  si  ghevaen  sijn  eü  waerane 
dat  si  hanghen  dat  si  niet  voert  en  comen.  AUer 
Kerstenb.  11. 

GüDSDENIËR,  zn.  Qodspenning,  fr.  denier  è 
Dieu.  il  Geen  ooep  en  wijst  men  te...,  te  hove, 
te  wat  heren  dat  hij  hoert,  dat  met  eenen  gods- 
d[enier]  es  gecocht,  den  naesten  moet  de  ooop 
volgen.  Trecht  v.  Vede,  89.  Zie  godbfefkikck. 

GODSUELLER,  zn.  m.  Qodspenning,  fr.  denier 
è  Dieu.  II  Insgeiyken  moet  den  beschudder  presen- 
teren aan  den  koper  den  gebeurlyckeu  lycop , . .  en 
het  heerlyk  recht,.,  eü  den  GodtsheUer.  C  gr. 
Loon,  II,  480,  Beejcheim  e.  54  a.  21;  it.  491,  o. 
66  a.  2. 

GODSHUIS  (Gotshnus,  godshus,  goedshues, 
goitshuys,  goitshus),  sn.  o.  Godshuis,  klooster^ 
abdij,  ir.  maison-Dieu,  convent,  abbaye.  ||  Lant heeft 
de  scoutete  te  leene  van  den  gotshuse  alse  vele 
alse  hi  bi  wette  mach  betogen.  Oork.  25  febr. 
1252  a.  22.  Thes  godshus  bouf.  Oork.  1  juni  1277. 
Tcgoethues  boef  van  der  Gameren.  Nov.  1291.  Te 
dea  goedshues  behoef  van  den  Zoetendale.  Oork. 
19  dec.  1291.  Den  convent  [convent?]  des  goits- 
huys van  Sintruden.  Piot,  Cart.  II,  48  (1369). 
Den  abt  van  Suntruden,  sinen  goitshuze...  Ib. 
71  (1374). 

GODSHUISLIËDEN  (Qodtshuuse  lieden),  zn. 
mv.  J'aten  van  St.'Baafsabdij,  fr.  tenanciers  de 
Vabbage  de  SL-Bavon.  \\  Alle  die  commen  wonen 
binnen  scependomme,  syn  si  vrie  lieden,  si  bliven 
vry^  sijn  si  godtahuuselieden,  si  bleven  godtshuuse- 
lieden.  Eü  also  ghelyo  van  den  besten  hoofde.  De 
Pb.  en  Bb.  IY.  Destddank,  12,  Priv.  d.  Ouder- 
boroh,  1268,  a.  44. 

GODSOECKELIJCRHEID  (GodtzouckeUcheyt), 
zn.  Oodëdienstigheid ,  fr.  piété.  ||  Dat  hier  was  al 
een  beter  myne  van  volcke  dan  in  Spaengien,  en 
dat  hem  deerde ,  dat  zooveel  lieden  van  dese  landen 
ghevanghen  ghehauden  worden,  die  meer  schenen 
te  hebben  een  godtzouckelicheyt  dan  eenighe  ander 
vUeyn  mesdaet.  Y.  D.  Habghev,  Ber.  tijden. 
IY    68. 

GODSPENNINCK  (Godtspenningh ,  Goedtspen- 
ninck,  godspennincg,  godtspennyck),  zn.  m.  Eigeniyk 
penning  om  Chds  wU,  ter  liefde  Oode  gegeven,  fr. 
demer  è  Dieu.  1)  Premie  van  hooger  bod  in  open- 
bare veilingen  en  in  de  aanbesteding  van  de  pacht 
der  aseijsen,  „verdierpenning  ,*'  ^hocg'*  (Zie  Schuer- 
mans);  era  w.  vooral  in  g^ruik  in  de  kostumen, 
titel  der  Naasting,  fr.  prime  d'enchbres  dame  les 
ventes  publiques  et  dans  VadjuduxUion  de  la  ferme 
des  aoeises.  1 1  So  wie  zyn  leen  vercoopt , . .  of  belast 
met  erveliker  renten ,  of  met  lyfrenten ,  zyn  maech , 
die  hem  bestaet  van  derzelver  zide  daer  tleengoed 
of  commen  es , . .  hi  mach  zine  narede  hebben  . . . 
om  tselve  gheld,  en  omme  den  lijfooop  en  gods- 
penninck.  Jus  feiid.  fl.  vetus ,  o.  40.  It.  O.  «•  Antw, 


èU 


GOÊ. 


GOE. 


1645,  Tii,  10;  xn,  10;  C.  o.  Deume  1612,  s. 
146;  C.  V.  d,  Kid,  vin,  2,9;  C.  v.  Kortrijk,  enx. 
—  Wij  Tinden  het  beloop  deser  premie  slechte 
éénmaal  bepaald,  ]]»mel|jk  in  eene  Instmctie  ran 
den  Baad  t.  Vlaanderen,  ▼.  17  febr.  1594,  a.  29. 
PL  9.  VL  II,  228:  Zonder  te  moghen  stellen 
hoogher  Wijnghelt  dan  twaelf  s.  grooten,  als  den 
princinaelen  coop  niet  meer  en  bedraeght  dan 
Dondert  ponden  grooten  en  daerondere,  en  xx  s. 
als  dien  excederen  sal  de  hondert  Ib.  grooten;  midta- 
gaders  twee  schellyngen  grooten  Toor  den  godts- 
pennyck.  —  Andere  oosten  Tan  godspenningen 
gegeven  den  personen  die  dassisen  verpachten,  die 
zg  sculdioh  sijn  te  hebbene  van  dat  sg  die  ver- 
hoghen  metter  kerssen ,  als  ghecoetumeert  es.  Stads- 
r*k,  Ninovê  1459.  —  De  premie  zal  wel  zeer  ge- 
rins  geweest  zijn,  zooals  blijkt  uit  de  rekeningen  dezer 
stad,  immers  in  1389  werden  de  accijnzen  verpctcht 
82  pond,  5  s.-  7  d.  gr.,  en  men  betaalde  er  van 
8  p.  2  s.  8  d.  aan  de  opbieders;  in  1501  betaalde 
men  hun  182  gulden  12  st.  voor  ƒ  1976. 

2)  Mem  vindt  evenwel  den  godspenning  in  de  vet- 
tingen  ook  werkelijk  gegeven  voor  de  kerk  of  den 
armej  fr.  on  tröuve  cependant  amssi  Ie  denier  è 
Dieu  réeüemeni  donni  pomr  Vêglise  on  powr  les 
pamvres.  \\  Den  Igfcoop..,  en  godtspenninck  ter 
discretie  Tan  den  cooper  en  Tercooper,  behoudens 
dat  gheëmployeert  wert  der  kercke  of  den  aermen 
Tan  de  prochie.  C.  v.  Iperen,  kast^  ccxxx,  7. 
Die  godspenninghe  Tan  den  lakenen,  die  men  op- 
tie halle  Tercoept,  sal  men  in  die  busse  werpen, 
[die]  optie  halle  hanghen,  op  ene  pene  Tan  iij  s. 
K,  d.  lakeng,  Diest,  1333,  Wolwerk  a.  87.  —  Vol- 
gens Huia  DE  Gboot,  Inleiding  enz.  xiy  d  §  27, 
was  de  godspenning  bestemd  TOor  den  arme.  ||  Zoo- 
lang de  koop  op  de  een  of  de  andere  wgze  niet 
is  Toltrokken,  mag  de  een  of  de  ander  daaruit 
scheiden  zonder  eenige  schade,  anders  dan  dat  de 
kooper  Terliest  het  „handgift,"  zoo  daar  eenige  is 
gegeTen;  welk  handgift  bg  ons  ook  genoemd  word 
een  Godspenning,  omdat  het  gemeenlijk  niet  meer 
bedraagt,  dan  men  wel  gewoon  is  aan  den  armen 
om  Gods  wille  te  goTon. 

GOEDëLIJCK  (Guetelijck),  bn.  1)  Welwülend, 
goedgunstig,  kosteloos ^  fr.  Henveillant ,  gruuneux^ 
gratuit»  \\  Noch  T^jndt  men  een  ander  actie  oiTgl 
geheeten  aciio  oommodati;  en  is  dat  woort  commo- 
datum  [bruikleening ,  commodcW]  alsoe  Teele  te  seggen 
als  een  guetel\jcke  eii  huessche  leeninge,  gedaen 
eenen  anderen  Tan  ennigen  merende  goeden  tot 
ennigen  sunderlingen  gebruyoke ;  en  dairuuyt  spruyt 
dese  actie  oommodati,  om  dat  geleent  dinc  weder  te 
hebben  sonder  wederseggen,  met  costen,  scaden 
en  interesten;  en  dairomme  behoirt  alle  dinc  dat 
lemende  gueteiyc  geleent  is  alsoe  degenlgcke  weder- 
ffeseTen  te  wordden  dat  de  leendere  geen  scade 
aairby  en  hebbe.  —  Als  dese  leeninge  gedaen  wort 
anders  dan  gueteiyc,  by  enniger  oomanscapen  oft 
Toirwairden  dairinne  besproken,  soe  soude  dese 
actie  oesseren  en  keeren  in  der  actiën  Tan  hue- 
ringen  oft  anderen  ongenoemden  contracte,  als  te 
seggen:  Ie  leene  n  dit,  omdat  ghij  dat  soudt  doen. 
V.  D.  Tay.  211  T®.  [Do  ut  desl.  Dat  oommodatum 
is  een  leeninge  eens  dincx  iemende  gedaen  uuyt 
hueeoheyden  en  „om  niet*\  Ib.  212. 

2)  Vriendelijk,  mtacoam,  fr.  aimable,  ||  Uwen 
guetelUcken  brieff  ons  gesonden,  mentie  makende 
iprout  casus) . .  En  oic  de  relatie  Tan  uwen  gede- 
puteerden uwer  stadt  {vel  ondersaten,  prout  casus) 
ons  opgedaen ,  met  meer  anderen  guetlgcken  woirden 
Tore  ende  n*  in  den  selTen  uwen  brioTo  gescrsTen, 


hebben   wij   ontlangen.  Formulier  Dieet,   \fA»  B., 
Clausuia  responsiouis. 

GOEDËLIJCK  (Guetelgck,  Goedelie,  Goedlycx, 
Goelicx),  bijw.  1)  Met  goedwilligheid,  met  wdwil- 
lendkeid,  fr. avec bienveillanee.  Kil.  Goedelicken. 
Benignè,  dementer»  \\  Die  rechten  willen  dat  een 
richter  eenen  iegelycken  guetelijcken  en  pacientelijc 
hooren  sa).  V.  d.  Tat.  178. 

2)  Op  redd^e  w^,  naar  rede,  fr.  raisomna- 
blement.  ||  Ooc,  dat  alle  myne  offiUen  bezwaert  en 
belast  zyn  meer  dan  zy  goelicx  lyden  moghen. 
ScHATSS,  Collatie j  4.  Goedelicx.  Ib.  266.  It.  Ce. 
Brugge,  II,  164. 

3)  Behoorlek,  naar  hehooren,  fr.  oonvenaUemeni, 
en  due  forme.  \\  En  op  dat  een  man  Tan  leene  noch 
niet  goelicx  maken  en  oonde  syn  rapport  [«2.  de- 
nombrement],  sijnen  heere  wort  ghehouden ,  t*sgnen 
Torsoeke  te  Wette,  hem  te  tooghen  sijn  register. 
C.  V.  Oassel,  20.  It.  C.  e.  HProosscke,  a.  85. 

4)  Oemakkdifk,  Uehtel^k,  fr.  faeüemeni,  aisémmU, 
II  Elck  moet  sijn  hout  soucken  \l.  snoucken]... 
sonder  OTor  te  laten  hanghen,  Tan  de  straetzijde, 
op  de  hooghde  Tan  thien  Toeten . . ,  soodat  men 
daer  goelicx  met  peerden  en  met  waghenen  mach 
passeren  en  doorrgden.  C,  v.  Veume,  c.  41  a.  15, 
It.  PI.  ».  VI.,  I,  104;  C.  e.  Brugge,  II,  124; 
Troubles  mar.  III,  224. 

5)  Maar  eenigszins,  op  *t  zelfde  wdke  wijze,  fr.  de 
quelque  mani^e,  n'importe  oommeni.  \\  Zodat  aUe 
degone,  die  den  prinche  lief  hadden,  trocken  alle 
uuter  stelde,  diere  goedlycx  uute  gheraken  consten. 

Ol.   V.  DiXHüDE,   187. 

6)  Te  goeder  trouw,  voor  waar,  voor  opreekt,  fr. 
de  honne  fci,  pour  vrai,  powr  v^ritaMe.  ||  Daarom 
wildic  wel  dat  my  alzoo  ghoedelic  afghenomen  werde 
alst  ghoelic  en  niet  dim  naer  waerheijt  ghemeent 
es,  dat  kent  Gt>dt.  V.  d.  Hasohbn,  Ber.  tijden^ 
I,  169. 

7)  CfereedeUjk,  fr.  vclontiers.  ||  Weloke  zelToren 
pennijnghen  Tan  xxxii  stuTers  [nl.  den  zÜTeren 
daalder  Tan  Bourgonje,  loop  hebbende  TOor  Duitsch- 
land  en  de  Nederlanden  (1567)]  men  beghonde  onder 
tTolck  te  begheTen;  dwelck  ie  ghoedelic  Tersta, 
niet  om  daerduer  te  hebben  unije  des  gheloofs  naer 
die  Ausburgsche  manniere,  maer  een  Triendelic 
accoort,  dat  zij  ons,  noch  wij  hemlieden  niet  be- 
roeren noch  quellen  en  zullen  om  de  questien  die 
den  ghelooTC  zouden  anghaen.  V.  d.  Hasoheit, 
Ber.  tijden,  II,  274. 

GOEDELIJCKHEIT  (Guetelgoheit),  zn.  t.  Goed- 
wiUigheid,  welwillendheid,  fr.  Henvdüamee.  ||  Dese 
actie  \fd,  oommodati']  is  alsoe  geproTilegieert ,  dat 
men  Tan  den  geleenden  dingen  in  guetelgcheiden 
geleent,  geen  compensacie  doen  en  mach,  maer 
moet  die  ontleendere  dat  geleent  dinok  Toire  en 
alToire  den  leendere  restitueren.  V.  d.  Tat.  212. 

GOEDELOOS,  bn.  Zonder  goed,  arm ,  behoeftig, 
fr.  pauvre,  nécessiteux.  Kil.  Goedloos.  Inops, 
pauper,  ||  Een  eerbair  hertte  is  sculdich  meer  te 
sorghen  Toire  zijnen  goeden  naam,  dan  Toir  zijn 
goet,  want  het  beter  waire  goedeloos,  oft  doot  te 
zijn,  dan  eerloos.  V.  D.  Tay.  164  t^  Men  sal  seg- 
gen, als  wij  se  goedeloos  en  bijstier  gemaeckt  hebben, 
dat  wij  noch  boTendien  huerl.  bloed  zoucken,  db 
PoTTSB,  Seeond  cart.  187;  it.  186.  It.  Piot,  Chron. 
369  en  856.  Zie  ook  bustibb. 

GOEDEN,  bw.  1)  Iemand  een  onroerend  goed  oj 
renten  geven  en  overdragen,  inz.  die  een  kind  ten 
uitzet  geven,  het  ermee  begiftigen,  fr.  donner  os 
transporter  è  qn.  un  bien  imnuiilier  ou  des  rentes, 
partuk  les  donner  en  dot  cL  mn  enfant,  Ven  doter. 


GOE. 


GOE. 


525 


II  QheTiele,  óai  min  en  wyf  goeden  een  kint  ofte 
meer»  en  eenich  van  dien  kinderen  storve  sonder 
hoyr,  BO  soude  de  yersterFeneeie  keeren  weder  up 
TBder  en  np  moeder,  of  zy  beden  leveden.  En  ghe- 
yiele,  Tan  den  manne  of  yan  den  wiTe,  datter  eene 
fltoorre,  en  deghene  dier  blere  te  leye,  huwede 
Ejn  kint  en  gave  hem  goed ,  storye  dat  kint  zonder 
hoyr,  de  een  helft  Tan  dies  kente  goede  zonde 
wedercomen  np  denghenen  diet  ghebuwet  adde  en 

ghegoedt,  waert  Tader,  waert  moeder,  en  dander 
leleft  up  de  naeste  sgheena  dier  doot  waer.  Oork, 
16  mei  1268,  C.  e.  Qent,  I,  404.  'In  den  eersten, 
soo  moghen  mannen  en  Trouwen,  in  gheheelen 
stoele,  en  sonderlinghe  heure  kinderen,  wel  goeden 
én.  elcken  dat  zijn  is  bewijsen,  naer  beur  beste 
goetdnncken,  met  twee  oft  meer  maeghen  Tan  des 
Taders  zijde ,  en  twee  Tan  de  moeders  zyde,  „sonder 
heer  oft  iemanden  Tan  zijnun  tVeegben  daeroTer 
te  zijne",  en  tselTO  dat  aldus  ghedaen  wordt, 
moeten  de  kinderen  houden  sonder  breecken.  C.  «. 
Mode,  enz.  a.  1.  (Wij  kunnen  in  dezen  „heer"'  niet 
anders  zien  dan  den  grondheer ,  den  „heer  Tan  den 
gronde",  Ie  seigneur  f  oneieTj  en  niet  de  schepenen 
of  Wet). 

2)  Wettelijk  in  betit  tteUen,  den  eigendom  over^ 
dragen  van  „erven,  kleeden'\  tr,  mettre  Ugalement 
en  poasestion  de,  iraneporter  la  propriété  de,  adkêriter, 
ensaieiner.  Kil.  auctus  Goeden,  erTen.  Trane' 
mUtere  alieni  haereditatem :  inveetire  in  poêsettionem 
honomm.  Meitre  en  poêtessum,  invester,  ||  Soe 
w'gsden  wij,  na  manesse  des  meyers  Tors.,  dat  die 
meyere,  Tan  heeriycheden  Tore,  en  die  momboren 
Tors.  daema ,  op  deeen  onderpant  berghen  en  dalen, 
houwen  en  korren  souden,  en  dat  men  den  mom- 
boren  dien  also  met  ressohe  en  met  ryse  leTOren 
soude;  dwelc  gheschiede,  en  metten  rechte,  en 
dat  men  se  daer  in  tonden  daerin  ghichten  en 
goeden  soude.  Schep.  Land  v.  Dieet,  13  mei  1489. 
In  welke  mudden  Lenart  en  CSoenrart  Tan  Bensen- 
roide  yoor  Toogd  en  schepenen  gegoed  zijn  op  de 
wyze  y^ÈB  men  eygen  guit  scnldich  is  toe  gueden 
noe  der  banok  gewointe,  toe  wieten  mit  eynre 
graynre  waesen  ende  mil  eynen  elpenbeynen  hechte." 
(1458)  FsAlTQüliTET,  a-Qerlaeh,  125  (1447);  it. 
184.  GK)eden  en  enren.  C,v,d»Kiel,  v,  10.  Gbeden 
en  erTen  met  hout  en  halm.  C.  v.  HerentdLe,  yi, 
19.  Goeden  oft  opdragen.  G,  e.  Antw.  1545,  xyi, 
2.  Goeden.  Mabtivbz,  835  (1452).  —  Absolmtè.  || 
Aengaende  den  erffgoeden . . ,  guedende  Toer  sche- 
penen Tan  Bruessele,  eü  hem  niet  stootende  aen 
deghene  die  gueden  Toor  die  hootbank  Tan  üccle. . . 
C.  V.  Bruêtel,  1570,  a.  32;  it.  25.  Goeden  § 
Ontgoeden.  In  bezit  steÜen  §  wi  hentetèUm,  is, 
mettre  en  poeeeeeion  §  depot  eéder,  ||  In  het  goeden 
en  ontgoeden  Tan  leengoeden  worden  andere  solem- 
niteyten  geobserToert ;  want  als  iemandt  syn  goeden 
Terooopt  oft  Torthiert,  soo  comen  oooper  en  Tor- 
oooper,  en  goTen  te  kennen  heure  coopmanschap , 
die  by  den  greffier  wordt  opgeteekent;  en  dan  Traeoht 
die  greffier  den  Toroooper  oft  hg  Tan  s^ne  penningen 
Toldaen  ofte  te  Treden  is?  en  seggende  jae,  Traecht 
hij  hem:  oft  hy  bereet  is  het  Terkocht  goet  op  te 
dragen  in  handen  Tan  den  stadthoudere  tot  behoeff 
Tan  den  cooper?  en  seggende  jae,  soo  Traecht  de 
stadthoudere  een  Tan  de  mannen  Tan  leene,  wat 
hy  schuldioh  sal  s\jn  Tan  doene  ?  soo  geeft  de  gref- 
fier hem  een  stuokxken  pampiers  in  de  handt, 
seghende:  dat  hy  den  stadthouder  gOTC  en  opdrage 
tVoon.  goet;  dweick  hy  doet;  en  dat  gedaensynde, 
soo  geeft  de  stadthouder  hem  tseWe  weder,  seg- 
gende: dat  hy  tselTO  Tan  hem  worpe,  en  daerop 


Tertye;  en  dat  gedaen  synde,  soo  geeft  die  stadt- 
houder een  pampierken  den  oooper,  hem  daermede 
goedende  in  de  Toors.  goeden.  Formulier  Loockx , 
f>  20  T«,  16de  B.  It.  O.  V.  Berg,  enz.  a.  9;  Vad. 
Mus.  III,  59  (1377). 

3)  Bevoordeelen ,  begunstigen,  fr.  avantager,  gra- 
tifter.  Il  Want  binnen  wetteliken  huweliken  de  man 
dwyf,  no  dwyf  de  man  nyet  goeden  moghen,  naer 
de  wet  Tan  der  poert.  C.  o.  Chni,  I,  537  (1353). 
Man  en  wyf,  tsaemen  in  huwelicke  zynde,  Tormoghen, 
naer  de  consummatie  Tan  hueren  huwelicke,  deen 
den  anderen  te  goedene . . ,  by  dese  middelen : . . 
C.  V.  Auden.,  Cah.  prim.  lY,  7;  it.  titel,*  Yi,  1; 
XYI,  20.  —  Als  Terl.  deelw.  en  bn.  Gegoet,  ge- 
goet  en  geérft.  Vaste  goederen  bezittend,  ie.  pos- 
sêdani  des  hiens  immoinliers.  Kil.  Ghegoedt  en 
ghe-erft.  Possessor  foetus ,  etc.  Welghegoedt, 
ryck  Tan  enren.  Praediatus.  \\  Wordt  de  Weth  al- 
daer  [nl.  op  den  Kiel]  by  borgemeesteren  en  sche- 
penen [t.  Antw.]  alle  jaer  Torsetoftgheoontinueert; 
welcke  Weth  consisteert  in  twee  schepenen  Tan 
der  stadt  in  schependomme  Tan  Antwerpen  die- 
nende, of  twee  oude  schepenen,  twee  andere  Tan 
de  poorterye,  met  dry  Tan  de  ghegoede  aldaer. 
C.  V.  Antw,  1582.  ix,  3.  De  ghegoede  oft  princi- 
pale Tan  de  wcTerie.  db  Pottsb,  Chron.  110.  I>e 
ghegoede  oft  ghelanden  Tan  de  broecklanden.  PI, 
V.  Brab.  II,  256  (1590).  De  notabele  gegoeyde  Tan 
den  lande  en  Tryheydt  Tan  Heyst.  O.-P.-B.  autr. 
31  oct.  1715.  Inl.  De  meest  gegoede.  Begl.  30  juli 
1672,  a.  3.  Gegoeyt  en  geèrft.  C.  v.  Orimb.  a.  13; 
C.  V.  d.  Kiel,  Tii,  3;  C.  v.  Loven,  ix,  11.  Gegoedt 
en  geërft.  C  o.  Antw,  1546,  xi,  24.  Zie  ook  bkybv. 

GO£DENIS  (—se,  Goeyenisse),  zn.  t.  Wette- 
lijke toeügening,  —  overdracht  van  een  goed,  tr, 
adhéritanoe,  transport  léjgal  d^un  Hen,  muvrfs  de 
loi.  Kil.  Goedenisse,  erffenisse.  TVanseriptio 
s.iraditio  haereditatis ,  investiiio,  traditio  bonorum. 
II  Hebbende  \nl.  de  rechters  Tan  de  „draperye"] 
oock  recht  Tan  beleyden ...  op  goeden  binnen 
Brussel  en  hare  Tryheyt  gelegen,  die  sy  Termogen 
te  Torcoopen  en  goedenisse  daeraf  doen.  O.  o. 
Brussel  1606,  a.  51;  Christijn  jus  immUtendi  in 
fkndum.  GkMyenissen.  C.  v.  Deume  1612  a.  186. 
Alle  inhereditatien,  goedenissen  enerffenissen  worden 
gedaen  by  respectiTe  manisse  des  TOors.  drossaerts 
en  scepenen-wysdomme.  G,  v,  Beffèren,  iii,  7.  G. 
V.  Antw.  eomp.  Y,  xTy,  98;  C.  o.  d,  Kid,  yii,  3. 
Alle  goeyenissen  oft  transporten.  C.  e.  Maastricht, 
300.  Zie  ook  oosDiNa,  en  bspbkis  3). 

GK)ED£NSDACH,  zn.  m.  Woensdag,  h.mercredi. 
Kil.  Goensdagh,  woensdagh.  Dies  Mercurii 
q.  d.  Godensdach  sive  Wodensdagh.  j.  Dei 
dies.  Verschillige  benamingen:  Tsgudensdaechs  1303; 
tsgodensdaaghs  1307;  des  goensdaigs  1318;  des 
goensdaghs  1340;  des  goensdags  1365;  tsgodens- 
daeghs;  desg — ;  tsgoedensdaeghis ;  tote  naesten  goe- 
densdaghe;  dies  selfs  goedensdaeghs;  na  dien  goe- 
densdagh;  des  goenstaigs,  15de  eenw;  op  goensdag; 
dee  goensdaechs;  dee  goonsdaeghs,  16<*«  eeuw.  — 
Kwaden  goensdaoh.  Aldus  werd,  door  de 
Brusselaren,  de  17e  augustus  genaamd,  ter  herin- 
nering aan  den  Toldslag  te  Scheut,  welken  de 
Brabfuüders  Torloren  tegen  de  Vlamingen  (1356). 
A.  Waütbbs,  Skvirons,  I,  33. 

GOEDERTIEREN,  bn.  Goedertieren  le- 

gaet.  Vrome,  godsdienstige  of  liefdadige  erf  making , 
fr,  legs  pie  ou  cheMÜable,  ||  ReToceert  en  wederroept 
by  desen  alle  Toorgaende  testament  of  testamenten 
ofte  uuystenten  wiUe  by  hem  gemaeckt,  soowel 
aengaende    goedertieren    legaten    als    anderssints. 

66 


r»p 


GOE. 


G^>F- 


t^A- 


4»  ^ute^tKoinr  ▼«ft  fti^  c'SMttM*  cêi 
«nu4«   «6   »yi<»i-eA'   ter  « 

Hrlfc.ftiOUlt»     ü^iMej'te^'.^rSk    «& 

rfi^iiijwwy  A#r<Hfi/<i/iwt ;  it,  l^A,  12»,  -tlfi.  Je  C. 
«.  y|ji<9,  1^46,  ▼#  1>  <-'  ''  Ltmm:  ^»Artt^  'Jtt 
^rffUftÓÊmêt  %,  kf  til  i'J^tz^f-^  oft  tnmÊfont,  41; 

tpéehMf^  <A  ■•<t#T»;iinp  piaiiiimiii  tcot  de 

1iMpwmr0mf  h^deê  bmu,  iami  immoiHitrt  qme  acét- 
ftpfy,  fMüMM  ^  iW<rr4<ww<ft»f»>  Kil.  Ooedin^he, 
JWs^  fèmUmUê,  \\  iHtr  %\tf9tn  pnmaUtae  ran 
na«rf iMM  ghodM»  en  wc«l ,  mI  <kn  tjx  daeitoe  open 
0^mi  TCfor  d'rafl»«oU«  gcfedic^^^bm  )acr  eó  dsch. 

0,  êiad  Brmffffe,  I,  xs,  7,  !>•  MiyMn  «n  «id«ra 
§tttóitHff!U  efj  inkooMn  d«r  «tods  vmn  Oliendi.  C 
««  <7«*/,  I,  t,  17.  (hmttum  ei%  aoóen  goedjngben. 
im  F»,  «n  Be,  XV.  Ht^JamAm-Eremo,  Z  n661). 
Il*  T^^rM^^i*  ti^jicdirii^lMm  (W.  cMen,  botre,  snxnit, 
«ivp«r,  «;n/,.  «ox.]  ▼mniU  uut!  der  ft«d0 , . ,  ncrgheene 
iAriM  fMêUmóm.  vr%  yfhAMiicKt  Aee.  9t,  C,  êfad  Me- 
§kêUmt  %tf  'J'f  Hmnniti»  (UhH  invÊêtiiitmtm  empioriê 
amUvêrtwê,  ifomr  welcke  laeten  men  geudooghen 
«ft  tfBiMiporten  doei,  O.  Uénkof  v,  Limbmrg ,  a.  26. 
Pal  in  or«f|pehtinf«n  aft  geiidinghen  die  rechten 
tietaalt   woroan  feljck  io  reliaren.   C,  ^.  Xooa, 

1,  i»4ft,  yfohnuê.  Loot,  tlO,  211:  gedingfae, 
fodiogbe  (1S18).  —  Goadinge  —  rechten,  fr. 
3roU$.Jrmiê  iffadhéfUamcê. 

OOKT,  sn.  o.(  mr.  goeden,  goederen.  Ooed, 
goêéoron,  oo$r  kot  aigommm,  moo  rooronde  aU  om^ 
foorondê^  wa/rof^^  ft.  Wea,  biotu  on  gMroly  iani 
motiUoTê  qu'immobiUort,  tfffeU ,  donrSe».  Y erwhillige 
Morieii  ran  goederen :  —  a)  Aencommanda  goe- 
deren. Il  Yan  gheiycken  sullen  deselve  roochden 
ghe)iouden  xUn  te  doene  ran  den  ancommenden 
goeda,  dat  den  waeeen  naer  die  tijt  [ai.  na  het 
inrentoriearen  ran  bei  hnn  door  hunne  ouden  n»> 
gelaten  goed]  toeoomt  afi  rertterft.  C  e.  't  Proossche, 
«.AV.Zieook  goederen  orer  hals. -^i)  Aenge- 
•  torrane  goederen.  Zie  Patrimonie-goede- 
ran.  •—  0)  Betoohte  goederen.  Goodoron  fte- 
loêt  mH  oruchffftbrmik  f  {r.  bioiu  ekarpét  d*MêufhtUt 
biêHê  Uêuf^uoiiknrêi»  ||  Een  tochteneere  en  mach  de 
iTTOiirletevt  ran  dan  betochtan  goederen  becommeren 
noen  belaatent  nooh  oick  het  betooht  goet  oft 
hu/i . . .  rerhuaran  langhor  dan  by  en  leeft.  C.  e. 
Aniw,  1A45,  ti,  681  it.  xiii»  61.  —  d)Bewaarr 
lynka  goederen.  Niot  hêdorfélijke  —  am  bodorf 
nfêt  ondorhov^ê  waren  ^  fr.  moirokandi»êê  f  denréêt 
non  eorrupiiblês,  ||  800  wanneer  de  beaohadichde 
goeden  i^n  aengeoommen  hier  te  lande..,  en  dat- 
tot  vaato  efl  bewaerelHoke  goeden  tyn,  too  ie  de 
rarMkerde  goliouden  binnen  een  maent  naer  de 
oullttdinge  aaerran  de  weto  to  doen  aan  de  rer* 
■ekeratiri.  ü.  o.  Aniw.  eomp.  lY,  zj,  189.  Zie  bs- 
WAlALiJOii.  —  «)BUgt Tallen  goederen.  ||  Gk>a- 


I 


♦T*T     kal*     'X.    ^«     B.lBt 

«xr«eiiT««riiea     cac-t. 


3M   :i;iH..   Ik    C 


.  I,  «S 


<17«'jó.  —  ft  C'^negoet.  Zie  é.w.  —  A|  Dr|» 


Te, 


ek  ffoeL    Fer: 


ftU 


dn  gawyiagh-  C.  «.    r«m,  c^  59  a.  10. 

Sigen    goet,    —   allodiael   goet,   — 
eigen  goet.    rijwiwiyifrid  mam  ioem-  of 
foed,  fr.  hiem  firofire » oppooi mmxHtmt fufo  oi 
il   Dat  men 
alrehande  dcogbdeli^cke 


•1 
ri 


goeden  binnen  Braraiele,  der  vijh^rt 
gfaeiegfaen,  al  hadden  deeeire  ejgfacn 
Toor  aodefe  gcnehten  geguedt  gevaaak.  C 
od,  1670,  a.  42;  it.  51.  It.  1606,  a.  100,  106, 
128,  130,  228;  Chriatgn  rertaalt  eyglien  door 
ailodiohtt  4oa«,  d  oUodim,  en  ejgen  en  propre 
goeden  door  do  fropriU  homio.  It.  CL  1 
1545,  xn,  1;  eoeip.  lY,  xrj,  58;  C.  e. 
1612,  a.  84.  —  Yrij  eigen  goat.  ||  Dat  ie  hebbe 
Tercocht ...  al  mijn  Imeiar^p  dat  ie  hebbe  of  heb- 
ben maek...  totten  daghe  Tan  nu,  in  de  Tiera 
pfochien  N.  N. . . ,  orer  rri  eygfaijn  goed,  ^ran 
niemene  houdende  dan  ran  Gode  oneen  Heere." 
ra  Pb.  en  Bb.  IL  Soorghom,  40  (1319).  Sen 
leen  en  beerlychede  ghenaempt  Ten  Dneeaehe  in 
Bottelaere,  weeende  rrj  eygban  goedt,  gebonden 
ran  Oodt  en  de  Zonne.  Ib.  Y.  BoUdaro,  8 
(1637).  ~  j)  Erf  goet.  Zie  d.w.  —  h)  Oaraede 
(Gereide)  goederen.  MooroodOf  botekUAmo  goo' 
dorom,  h,  6im«,  ^ets  mobiliors^  diopomhloo.  \\  Dexf- 
genamen  ran  den  dooden,  weder  ay  de  haeflMycke 
gereede  goeden  mede  deylen  oft  nyet,  olt  al  eeat 
dat  de  laaten  dea  eterf  huys  exoederen  de  weerde 
ran  den  gereeden  goeden.  C  e.  Amêoo,  1545,  xni, 
80.  Soe  geringhe  ala  man  en  wyff  gehnwet  ayn, 
■oe  ia  de  man  de  meeeter  van  den  gereeden  en 
meublen  goeden  hen  beyden  toebehoorende.  Ib.  xi, 
18.  Dat  gezeyde  goederen  nyet  echudtbaer  en  syn, 
dan  alleen  erü^oederen,  die  mit  gieht  en  geudungh 
getransporteert  syn.  O.  loonhof  e.  lAoob,  a.  48.  Wat 
panden,  die  ghepandt  worden  ran  ghereeden  goe- 
den , . .  die  panden  van  reden  [reeden  ?]  goeden. 
Landoh,o,Mog1ioot,  1892,a.4.  — 2)  Gestolen  goet, 
fr.  hion  oolé,  dérobé.  ||  Die  gastolen  goet  zgn  wilt 
maken,  hy  moet  hebben  sesse  manne,  diet  met 
hem  honden  ten  heUigen,  en  y  en  y  en  ij,  en 
elok  na  anderen,  en  sweren  dat  die  eede  xljn  goet 
en  gerecht.  TreM  e.  UeoU,  a.  80.  —  a»)  Ge- 
storven goederen.  Ajomheêioroe»  goodoron,  fr. 
biom  éekuê  par  nusooition»  ||  Alsullicke  kindezen 
an  moegan  aen  ghene  andere  erfgoederen  geheel 
deylen  Tan  besyde  ooemende  ottt  geworven,  want 
die  behoeren  te  gaan  aen  iegelick  bedde  daerby 
die  gaworren  offt  gestorven  syn,  offt  met  houwelick 


GOE. 


GOE. 


527 


flegeren.   O.  gt.  Loon^  I,  170.  «^  «)  Oesuooe- 
deerde     goederen.     Zie    Patrimonie*ffoe- 
deren.   —  o)  Haefdeeltge  (Haefdeilige,  iialf- 
deilige) goederen.  OMrotrmdBgoedêtm  „tmakeiM' 
de  naiuttr  t»»  roerende,  en  derkalee  dedbaar  ai» 
roerende:    fr.   Hens   immdbiUera,   ajfümt  natmre  de 
menèiee  et  partageaUeê  eomme  menblee.  Zie  dbblbasb. 
Il  Alle  gronden  van  erren . . .  gaen  ter  Ejden  wtert 
Tandaer  die  gecomen  sjn..,  uytgenomen  aUeenljok 
de  goeden  gelegen  in  de  palen  Tan  de  hoeven  onder 
£Uen,   deweloke  syn  haefdeeligh  en  by  de  orde- 
namen, gel  jok  alle  andere  roerende  goederen,  wor- 
den gedeelt  half  en  half.  C.  v.  Breda,  Oomment.  op 
Vam  Viiet.  Alle  goeden  eü  gronden  Tan  erTen  gelegen 
onder    Outeterweele , . .    ajn    in  de  suooeesien   al 
deylbaer  en  haeffdeylioh,   en  men  maoh  die  Ter- 
ooopen  alfl  eoeyen  en  peerden  uuyter  handt.  O.  o. 
Aniw,  1646,  xn,  3;  it.  ni,  1,  xi,  17,  xüi,  16,  17, 
26;  C,  V.  Santkaven  1664,  a.  104,  105.  -~p)Haef- 
felijcke  —  haTel^cke  goederen,   ee)   Save, 
goed  f  goederen  im  eenen  algemeenen  tin,  fr.  avoir, 
hiene  dame  un  tene  général,  ehevanee.  Kil.  HaTe. 
lïumUaieêy  opet,  diviiiaej  bona  móbUia  etc.;  doch 
hij  paat  de  HaTelicke  goeden  niet  toe  dan  op 
de  roerende  haTO,  en  ten  onrechte.  |i  Alle  haeü^ 
Ijcke  goeden,  iQ  E|}n  merende  oh  onmerende,  zijn 
geheeten  catejlen.  En  dit  ia  dat  onderwheyt  toa- 
achen  merende  haTe,  onroerende  haTO  en  oateylen. 
y.  D.  Tav.  280.  —  ^  Boerende  goederen,  roerende 
kavOj   fr.  hiene  mcèiliert,  hiene   meni^,    effets.    || 
Alle  Terkregen  erffgoeden, . .  midtagadera  alle  haef- 
felijcke  ofte  merende  goeden,  weder  die  haefgoeden 
ingebracht  oft  aengeatoTTen  ofte  Terkregen  zijn,  hoe- 
danigh  die  zgn ,  worden  in  't  aoheyden  Tan  den  bedde 
ghedeelt  half  eü  half.  Cv, Breda,  1647,  i,  6.  Naer 
de  doodt  Tan  Taeder  en  moeder  aoo  anocederen  alle 
de  kinderen  in  alle  de  goederen,  aoo  merende  oft 
haeffeiyck  en  haefdeylighe  ala  erffelijoke,  eyghene 
oft  chijnagoeden.  C.  e.  Santkoven  1664 ,  a.  104.  Alle 
haeffelgcke   oft   menble  goeden,   oft  die   daenroor 
gerekent  zljn.   C.  o.  Loven,  xii,  14;  it.  20.  Aen- 
gaende  den  haeffeiycken  en  bemeriycken  goeden. 
C.  V,  Aalet,  xvii,  6.   It.    C.  v.  AsUw,   1646,   o. 
XYn,  paeeim,  xiii,  8;  Co.  Bruêeét,  1670  a.  66; 
1606  a.  9,   76,  98,  284,   269;  Chriatyn  móbUias 
O.  V.  Loven,  xi,  1,  xii,  14,  20;  C  v.  Lier,  xn, 
8;   SHjl  n,   1;    C.  v.  Sdingen,  xvn,  1,  2;  O.  v. 
Santkoven,    Weetk.   a.   10.    —    q)    Herbrachte 
goederen.   JSrf goederen ,    stamgoederen,   fr.   Hens 
peOrimomianx.  ||  Dat  hy  die  goeden  Toortaene  t*eea- 
wigen  dage  peyaeiyoken  eü  Tredeiycken  beaitten  en 
gebmyoken  aal , . .  ala  agne  herbrachte  goeden.  C.  v. 
Santhoven,   1670,   Tii,  8.  —  r)  Hofgoederen, 
hofhoorige  goederen.    Goederen  die  niet  moehr 
ten  vervreemd  worden  dan  voor  het  leen-  of  laathof, 
terwijl  de  vr^  aUodiale  of  séhepenen'goederen  over- 
gedragen werden   voor   schepenen,  fr.  Uens  qni  ne 
pouvaient  itre  aliMs  que  devani  la  eow  feodale  om 
eensale,   tamdis  que  les  Trije  allodialo  ou  achepene- 
goederen  itaient  ali^ü  devani  les  éehevins,  Dbpaoqz 
en  HovnrcxB,  Ane.  droit  helg.  II,  848  (C.  o.  Boer- 
mand,  1,   8,    4).   II   Onmerende  haTO,  ala  huya, 
hoff,  erfrenten,  leengoeden,  hoffgoeden,  chyagoeden. 
C.  V,  Turnhout  f  Weesh.  a.  26.  —  a)Ingebrochte 
goederen.   Set  door  eenen  der  eehigenooten  inge- 
hraehte  in  H  getamenlijke  huwdijksgoed ,  fr.  apports, 
II    y rouwen   moeten   mede  beaetten   eü   CTinoeren 
TOer    heure   dotale   en   ingebrochte   goeden.    C.  v, 
Antw.  1546,  ly,  17.  Alle  onmerende  goeden,  aoe- 
wel    ingebrochte    ala   TeratorTene , . .    ayn   deylbaer 
halff  en  halC  xiii,  1;  It.  comp,  lV,rr\,  69.  — 


i)  Oateilen.  Zie  d.  w.  —  «)  Keurgoet.  Qoed 
onderhevig  aan  het  beate  hoofd,  fr.  bien  sufei 
au  droit  de  meiUeur  oatel.  ||  De  belicht  Tan  Tyf 
aillen  boach  ooeigoeta . . .  gelegen  te  Seynrode  opt 
Sol  Telt ,  boTen  de  Hoelenle . . ,  op  aeaae  penninge 
gronttaya,  en  Toert  op  ayn  aengedeelte  Tan  den 
lÉoere,  ala  die  Tallen  en  Teraohinen  aal.  Sehep, 
Land.  o.  Diest,  18  febr.  1461.  Schepenen  Tan  Be- 
melen  . . .  goTen  „deemiaae*'  dat  zy  ^Tuer  recht 
haldende  en  hnedende  aynt  en  ouoh  Tan  hunnen 
Toeraaten  weten  te  halden  en  te  hueden,  dat  alle 
guede  in  der  yoera.  heerlich^de  Tan  Bemelen  ge- 
legen, die  den  heren  Tan  Onaaer^lieTer-frouwen, 
ala  grontheren,  aldaer  Tan  grontoynaa  joerlix  achul- 
dioh  en  geldende,  aynt  Tederen  eü  penninzgelt 
[nl.  kapuinen  en  geldcijnzen] ,  koerguet  ayn,  en 
denaeWen  heren  by  bonnen  rydtproeat  te  heyaachen 
en  te  ontfangen  eynen  loTontigen  koer  achuldich 
ayn  en  gelden,  te  weten,  altyt  en  aoe  deck  dat 
houft  oflSe  der  principael  helder  deraelTo  gueden 
atirft  en  affliTich  wonlt,  aladan  denaelTen  heren 
Tan  aulken  goeden  eynen  koer  [«2.  eenen  i^perta- 
koer"]  Tallende  ia,  te  betaelen,  ofite  componeren. 
FbavqüIHXT,  Kapittel,  276  (1618).  Zie  ook  A. 
Wautera.  ünvirons,  II,  128,  146,  ciiKfleOBT,  en 
XBUB.  —  o)  Naercommende  goederen.  Toe- 
vallige, aangekomene  goederen,  fr.  des  biens  adnentiees 
OU  advenüfk,  ||  Indien  den  weeaen,  in  Tooohdien  en 
regemente  Tan  haerlieder  Toochden  zynde,  eeneghe 
andere  goeden  toequamen  danne  zy  Tan  Tadere  of 
moedere  ghedeelt  hadden,  en  dat  huerlieder  patri- 
monie  ohe  naeroomende  goet  meer  diaecht  danne 
haerlieder  coaten  en  houdeneaae , . .  C,  v.  H  Proos- 
sehe,  a.  32.  —  io)  Opaetene  goederen.  JBhr^ 
paehteLijke  goederen,  fr.  biens  emphgtéotiquee.  \\  Dat 
opaetene  goeden  ^een  eygen  goeden  en  zyn ,  maer 
cerf  oft  aubjeot  den  heere.  Stadsareh.  Brussel,  reg. 
1110  f*  62,  turbe  v,  16  juli  1669.  yan  opaette  [no] 
eü  phiteote  goeden  Tan  Haffelghem.  Dat  men  egeene 
opaettene  goeden  en  aoude  moeghen  tranaporteren 
eü  derffren  dan  Toor  de  lathen  Tan  den  goidta- 
huyae.  —  Dat  die  opaette  goeden  aouden  hebben 
de  natura  Tan  haeffelyoke  goeden.  Ib.  f*  44.  Worden 
noch  TOor  de  Tooraz.  aohepenen  gepaaaeert  de  goe- 
deniaaen  Tan  alderhande  eyghene  en  opaetene  goe- 
den. C,  o.  Brussel,  1606,  a.  129;  Chriatyn  Teratond 
het  w.  niet  en  atapte  er  maar  OTcr.  —  é)  Goede- 
ren OTcr  hala.  Toevallige,  den  miuderfarigen 
kinderen,  na  de  dood  hunner  oudere  uf  vam  een 
hunner,  aangekomen  of  verstorven,  fr.  biens  advenüees 
OU  adventifè  éehme  è  des  enfants  mineure  aprbs  Ie 
déeès  de  leurs  parents,  ou  de  Vun  de  eeux-eL  ||  Zoo 
wanneer  een  kindt  oftia  kinderen,  gheduerende  dat 
zy  in  de  macht  Tan  Tader  ofte  moeder  «yn,  f  bedde 
ghebroken  zynde,  eenich  goet,  by  Teraterfte,  ghifte 
ofte  anderaina  toecompt  OTer  hala,  aoe  mentnoempt, 
zoe  worden  diezelTe  goedinghen  gheadminiatreert  by 
de  naeate  beataende  Tan  de  zyde  danof  die  Ter- 
atorTen  en  ghecommen  zyn,  ten  proufficte  alleene 
Tan  de  kinderen,  zonder  dat  den  Tader  ofte  moe- 
der, noch  leTende,  ontfanghelic  zyn  danof  admini- 
atratie  eü  bladinghe  t*anTeerden.  C.  v.  Auden,  XYIII, 
6;  it  9  en  12;  xzii,  40;  IT,  8.  Zie  ook  Aen- 
commende,  Naercommende  goederen,  en 
yraemgoet.  —  y)  Patrimonie  — ,  patri- 
monieele  — ale  goederen.  JBrfqoederen,  stam- 
goederen, it,  biens  patrimoniaux.  De  gewone  bena^ 
ming  der  eigene  goederen  in  ons  oud  reeht  ie  die 
van  pairimonie-goederen ,  begrijpende  de  vaderl^ke 
en  de  moederlifke  goederen;  men  noemt  te  ook  stofiVr 
goederen,    aengeatorTene   goederen,    syde- 


528 


GOE. 


GOE. 


hoiid«]ide  gotêerm,  i«  UgenotertlMMg  i 
deeliftme  [d««lb»re],  fr.  I0  i/Awwtiiift'fl 
«owv  dkf  frofnê  dame  moétê  «mm»  iroil  êti 
dé  fjtiemê  pairimtomiütue'*,   qwi  eomfrtnd   let 

^£mm  «/^mhmp,  Utmê  d^êttpe^\  fltoek^oederen, 
fMtorreiM  gcMdeno  {biênê  hériUs),  hierna 
tóié  et  Uffne,  z^de  bondeDde,  par  oppoeiiiom  maat 
MrU»geMei\  deeUam*  [déelbtn],  qm  dSégwe^ 
dame  U$  eomlmmee  de  Flamd^e,  lee  htóu  déeeime  par 
moUU  è  eiaqme  ligne.  Dwacqz  en  HovncKS, 
Ame.  droU  hdg.  II,  60.  ||  OemicoedMrde  of  psteri- 
moDuUa  goed«D.  O,  0.  Lovemj  t,  16.  Pitaimaniele 
ffoedêD.  O,  V.  Dieeif  Tiii,  4.  —  s)  Beéelego*- 
deren.  Onroeremde  poederen^  fr.  M«m  «MNoMlMrt. 
II  AI0  hetflelye  raêlijck  loade  moeten  gebeuen,  soo 
•oode  iinmen  te  TergeefEi  aengenoomen  worden  de 
geloefte  ▼&&  die,  dewelcice  geen  reële  goederen  en 
hebben.  O,  9.  Dieet ,  TZ.  nn,  BijeoeguU  a.  4.  — 
oa)  Boerende,  roerlijcke,  beroerlijcke, 
yerroerlijcke  goederen,  —  onroerende, 
onroerlij  cke,  onberoerlijcke,  onverroer- 
lycke  goederen.  Roerende  goederen^  kated^  fr. 
huttiê  immcbiliers,  eaieU  au  oateust.  \\  Alle  onroerende 
erffelijcke  goeden  en  erfrenten,  patrimonien  en 
•tockgoeden.  C  v.  Samthoven  1664,  a.  116.  Naer 
de  doodt  Tan  Taeder  en  moeder  loo  Buoeederen 
alle  de  kinderen  in  alle  de  goederen,  loo  merende 
oft  hoefTeiycke  en  haefdeylighe  ala  erffelijcke.  Ib. 
104.  Tan  beietaelen  en  Toorgedagen  die  gedaen 
worden  op  de  goeden ,  t'sij  haeffeiyck  oft  erffelijck , 
beruerlijcK  oft  onbemeriyck, . .  O,  v.  Lier^  Stijl , 
XY,  8.  Man  en  wyf,  naer  oontummatie  Tan  hawe- 
licke,  zyn  in  ghemeentaemhede  yan  alle  haeffelicke 
en  roerelicke  goeden.  O.  o.  Aalst,  XTii,  5.  Die 
onraeriycke  goeden  eii  erffeiycke  goeden.  C,  e. 
Antuf,  OuldeèMck^  8.  Dat  soe  wie  Toortan  eeneghen 
sekere  oft  updracht  doen  zal  met  merliken  baTe- 
likeu  goeden  of  catheilen ,  ten  proffite  Tan  eenegben 
•culdonaeren  [nh  schuldeisachers]  of  anders,  dat 
men  die  doen  zal  wettelio  Toor  twee  scepenen  of 
moer.  O.  e.  Aalst ^  266  (1469).  Appellations,  oi 
onder  dat  woort  ^^onroerende  goeden**  worden  be- 
grepen en  Tontaen  allen  de  huysen,  renten,  erff- 
IroKe  en  lyftoohten,  en  al  dat  egeen  meabele  goe- 
den en  eyn.  O.  o.  Antw.  1646,  Ouldeboeck  17. 
AUon  en  ygelycken  goeden  den  sterf huyse  toebe- 
hoironde,  nyet  alleenlyok  Teruerlycke  oft  onTe- 
ruorlycke  goeden.  Ib.  19.  Zie  ook  bbboeblijck.  — 
hh'\  Hy  de  houd  end  e,  sytTallige  (zey  tTallige , 
zytyellige)  goederen.  Ghsderen  die  versterven  op 
de  xijds  vanwaar  s^  gskomen  ei^n,  fr.  hiens  qui 
doivsnt  êtrs  dévolue  par  sueoessian  au  cóté  ^oè  ils 
sont  venuSf  Mens  tenant  cótS  (let)  et  ligns»  \\  Dat 
die  Loensche  goederen  synder  huysTrouw ...  ge- 
comen,  als  zey tvallighe ,  aleenelyck  gesuooedeert 
on,..  TerTallen  syn  op...  O.  gr.  Loon,  I,  198 
(1611).  Dan  [Tan?]  die  zytTollige  goederen,  00- 
monde  Tan  broeder,  suster,  oem,  muye,  noTe, 
niohte,  oft  dyer  gelyken,  sal  eynyder  syn  deel 
outfangen.  Ib.  7  (1648).  It.  C.  v,  Valkenb,  1612, 
a.  8.  —  ce)  Stockgoederen.  Stamgoederen^  (r, 
hiens  sHpaux,  hiens  héréditaires.  Kil.  Stookgoe- 
don,  stamgoeden.  Bona  kaereditariafhonaavita, 
Jkndus  aviius ,  non  emptus  sed  a  majorihus  acoeptus. 
II  Dat  Uckelsche  stookgoeden,  die  TersterTen  Tan 
dor  zydeu, . .  Tolghon  den  struyek  Tandaer  die  ge- 
komen i^n.  C.  hoqfdb,  o.  UoeU,  22.  Dat  de  lancxt- 
leveudo  m  nneokter  tochten  biyft  besitten  de  hellicht 
yan  de  aonghestoryen  patrimoniale,  matrimoniale  en 
stookgoeden  Tan  den  OTerledenen.   C  o.  Sanikoven 


1664,  a^  87;  ii.8&  De  leengoede  die  van  dflnitodÉ» 
oomen.  Ib.  blx.  254.'»  a^  22  en  2S.  Haeridzidsren  en 
eucCtfdewMi  niet  in  eenighe  stodgcedsfai  cft  patfi- 
monia-goederan ,  daenf  die  ouden  «in  toefatenasa 
geweest.  C.  e.  MiaU,  a.  8L  80e  wea  dat  ooempt 
yan  alder  yader  en  moeder,  oft  tbd  yader  en  moeder, 
dat  hielt  men  voor  stoekpiet.  C  gr»  Loem^  I,  ^, 
21 ;  it.  i] ,  2.  Men  noempt  sfeoekgoet  wat  oompt  tsb 
giuetiader  en  groetmoeder,  yaeder  ofte  moeder.  Ce. 
JlesrjM  1612,  a.  4.  Alle  goederen,  hek  aijn  lesn- 
goeden  oft  andere,  eomende  tbd  vader,  moed«, 
grootvader  oft  grootmoedere  en  soe  votrts  aene, 
worden  gebonden  voir  stockgoederen.  (7.  leeektif  e. 
Vtdkeid»,  1670,  a.  1;  it.  a.  12.  —  lU)  Struick- 
goederen,  gestrnickte  goederen.  Jiélserftre- 
gen  goed  verandert  va»  naams  en  van  hoedamigkadt 
alewanmeer  ket,  k^  erfenis  af  hij  evemveel  geidenden 
titd,  aan  den  naimmrlijken  erfgemaaem  eo»  den  eige- 
naar overgaat:  dam  vangt  ket  eeman  niemsoem  stam 
aam,  „ket  neemt  strwgeè,  wordt  gesirtufèkt"  fr. 
raeqmit  ekamge  de  mom  et  de  qmaUté  loreqme,  par 
eneeession  ou  a  mt  Utre  éqnivalintf  ü  paeae  è  tk^ 
ritier  natarel  du  propriétaire :  alors  U  fait  eomeke, 
„neemt  stroyck,  woüpdt  gestniyckt."  Dbvacqz  en 
HoimrcKB,  ^«e.  droU  hSg,  II,  49.  |i  Halve  broe- 
ders en  snsters  exclnderon,  in  successie  van  hsm 
halve  broeders  oft  snaters,  de  kinderen  van  den 
geheelen  broeder  (oft  van  de  geheele  suster),  be- 
haudeiyck  in  de  stnujckgoederen  eomende  van  de 
zyde.  C.  v.  Dieet,  VZ.  III,  21.  —  dd)  Verore- 
gene  goe  deren.  Zooals  thans  verkregen  goed,  fr. 
aeqnéts,  eonquêts.  ||  C,  v.  Antw,  1646,  xiü,  1,  en 
peusim,  —  ee)  Verstorvene  gnederen.  Zooals 
thans,  fr, hiens  éekus par  sneesssion,  par  kSritage.\[ 
Cv.Brussd  1670,  a.  42;  1606,  a.  180,  Christijnèo- 
norum  demortuorum;  O.  v,  Antw.  1645,  xni,  1, 
vnpaesim, — Jf)  Vraemgoet,  Goederen  over 
hals  of  van  bezyden.  Toevallige  aoederen,  fr. 
hiens  advemtieee,  adventifs,  ||  Aengaende  het  viaem- 
goedt  de  kynderen  achter  vaders  ofte  moeders  doodt 
toeoommende,  van  grootvader  ofte  grootmoeder,  ooms, 
moeyen,  broeders  ofte  zusters,  oft  andere  heuiv 
lieder  coUaterale  vrienden  ende  maghen,  daerop 
en  zullen  vader  oft  moeder  gheen  recht  Tan  hou- 
denisse  hebben,  maer  zal  t*zelTe  Traemgoedt  ghere- 
giert  eü  ontfanghen  worden  by  een  ofte  meer  Traem- 
Tooohden,  tot  pro£^rte  Tan  de  kynderen.  C  e. 
Vewme,  TÜi,  8.  Zo  wanneer  eeneghe  kindere  ofte 
kindt  eenich  goet  toeoompt  en  Torsteerft  binnen 
den  tyde  Tan  huerlieder  minoriteit  OTor  hals,  dwelck 
es  en  hem  Terstaet  als  niet  oommende  van  Taeder 
ofte  moeder ...  Ce.  Anden.  Oak.  prim.  ix,  8 ;  it.  4 
en  7.  It.  C.  e.  Belle,  zi,  6;  O,  v,  Poperingen, 
ziii ,  8 ,  O.  e.  Iperen ,  kast,  a.  70.  Zie  ook  db  Bo  , 
en  (Goederen  OTor  hals. 

2)  Geld,  fr.  de  Vargent,  \\  Alle  lieden  quamen 
om  coren,  [om]  by  te  levene,  someghe  een  jaer 
en  someghe  een  half  jaer,  en  men  ontfino  een 
OTordadich  ghelt  Tan  ooorene  dat  Torcooht  was . . . 
De  graTe  Karele,  ziende  dat  grote  goet  dat  men 
Tan  ooerne  ontfanghen  hadde.  Jan  t.  Dixmudb, 
4fi.  —  Goet  nemen  Tan,  fr.  prilever  de  Var' 
gent  sur.  ||  Men  Terbiet  putiers,  die  goet  van 
ledeghen  wiTon  nemen,  te  wandelen  binnen  Tri- 
heden  Tan  Audenaerde.  Kh,  v.  Auden.  1828,  JPh- 
tiers, 

8)  Ten  goede  en  ten  bloede  bestaen.  BloedF- 
vertoant  zijn  en  uit  dien  koofde  met  tem.  deel  kebbend 
in  sekere  goederen,  fr.  étre  parent  de  sang  et  avoir^ 
de  ee  ekef,  part  avee  qn.  dans  eertains  hiens,  ||  Blek 
persoon  bestaande  ten  goeden  en  ten  bloede  Ter- 


GOE. 


GOE. 


529 


mach,  TÖ<5r  erfrenisse,  met  behooieljcke  kerokghe- 
boden  gedaen,  hem  prewnteren  ter  naerhede.  C 
V.  AdUt ,  Tilt  14.  Van  goede  en  van  bloede.  Rekenk. 
V.  Brab.  reg.  131  f»  126,  15<l«  E. 

4)  Sprea£  't  Goet  yrijt  den  man.  Een  êekul- 
denaar  mag  niet  aangehouden  worden  zoolang  er  ver- 
haal ie  op  eenig  goedj  fr.  Ie  hien  aff^anéhit  Vhomme^ 
o.  è.  d.  qu'on  ne  peut  arréter  nn  dêiniew  ovtn  long- 
tempe  qu^ü  y  a  reoonre  sur  quelque  hien,  \\  De 
haeffeiycke  goeden  van  den  gheoondemneerden , 
moeten  eerst  gheöxeouteert  wovden,  eer  de  per- 
soon magh  in  haehten  oft  ter  vroenten  gehaelt 
worden,  want  't  goet  yryt  den  man;  en  oock  moe- 
ten eerst  worden  beproeft  de  meubelen  daer  men 
gheen  broodt  mede  en  wint.  C.  v.  Mereniale,  ii,  .80. 

GOET,  bn.  Braaf,  eerl^,  fr.  honnête.  ||  Elck 
wordt  gepresumeert  goet  te  zijn,  totdat  hij  quaet 
wort  gemerct.  V.  d.  Tat.  64  v®.  —  Goet  hooft. 
Wettel^Jee  hank  van  beroep  ^  fr.  hake  Ugdl  d'appd, 
de  „renseing"  Tan  „leering ,''  ||  Aengesien  de  saecke 
aengaet  der  erffelijcheijt,  zoe  yersuecken  zij,  naer 
de  onder  coBtaymen,  t«n  coste  van  de  partije  ge- 
leidt te  zijne  Toor  de  schepenen  ran  Thienen,  beu- 
ren goeden  hoofde.  C  v.  Thienen,  y,  7;  it.  a.  12: 
TOor  hen  goet  hoeft.  —  Goet  man.  mv.  Gk>ede 
mannen,  goede  lieden,  a)  Aannenlijkf  voor- 
naam burger  j  addl^ke  pereoon,  fr.  notablef  gentil- 
homme,  ||  Een  goet  man,  een  canonc.  Mebtevb  en 
ToBVB,  II,  606,  Siadêrek.  1398.  Dat  alle  porteren 
en  ingoseten  der  rryheit  Tan  Bruessele,  out  en 
nuwe,  in  negheenrehande  gulde  en  selen  mogen 
zyn  dan  in  de  gulde  Toirs.,  uujtgesceyden  heeren 
en  jonoheeren,  die  heerlioheide  of  dorpe  hebben, 
oft  goede  mannen  Tan  den  scilde  geboren,  die  in 

Sheen  {l.  engheen]  ambacht  en  doen  noch  en  doen 
oen.  A.Waütsbs,  Sermens,  23,  OrcJ. «.  1426  $  15. 
Behouden  dat  hierinne  niet  beTaen  en  suelen  we- 
sen  de  goede  mannen  van  Bruessel  die  heerlicheit 
van  dorpen  houdende  zyn.  Ib.  13,  Ord.  v.  1422. 
Oft  enieh  wijnroeper  oft  ander  rijbout  doen  oft 
seggen  leelicheet  eenigen  goeden  lieden,  ttou  oft 
man,  en  tot  suloke  come  een  goet  man,  die  goede 
man  mach  hem  gcTen  eenen  slach  metter  palmen 
en  daertoe  metter  hant  slaen  en  stoten  achterwerts. 
K,  9.  8t.- Truiden  1366,  a.  61.  Een  goet  man  wilde 
hnwen  zijn  dochtere  aen  eenen  Tassael.  Wiblakt, 
Leenrecht,  106.  Dat  de  bourgermeesteren  eü  sce- 
penen,  ten  bijsijne  van  ons  ofte  onsen  officieren 
aldair,  eenen  goeden  man  int  gasthuys  stellen  sul- 
len, en  dairtoe  vier  momboiren,  die  alle  saterdaige 
sullen  hooren  de  rekeninge  Tan  den  uuytgeTenen 
Tan  dier  weken.  Charter  v.  12  oct.  1499,  de  Poli- 
Ha,  voor  JHest,  a.  11.  Een  goet  man  hebbe  [iemand] 
gequetst  en  in  der  erden  geslagen,  en  ga  also 
zijnder  Teerden;  des  goets  mans  enape  ooempt  en 
slaet  den  anderen  Toirt  doot,  daer  hij  leegt,  sonder 
bcTel  Tan  zijnen  meester  oft  tegen  zijnen  danc , . . 
ghQ  sult  weten  dat  die  goede  man  niet  en  wort 
gepnnieert  nae  recht  dan  Tan  der  quetsuren  en  niet 
Tan  der  doot.  V.  d.  Tay.  167.  Het  is  gheordon- 
neert  by  schepenen  eü  by  den  goeden  lieden  Tan 
den  raede  Tan  der  stede  Tan  Audenaerde,  dat 
men...  C.  v.  Auden,  I,  169  (1601).  —b)  JSer- 
taam,  aehiingg'  en  geloofwaardig  ma»,  fr.  pereomne 
honorable,  digne  d'esiime  et  de  foi,  ||  Soo  wie  ge- 
thoonen  kan  met  twee  goede  wettige  mannen,  dat 
hij,  sljn  Toirderen,  oft  daer  hy  de  cause  af  heeft, 
de  goeden,  die  hy  met  prescriptie  behouden  wilt, 
rusteiyk  beseten  hebben  TOor  hun  propre  goedt, . . 
e.  V.  Brussel,  Siai.  U17/14H2,  a.  6;  Ghristijn  per 
duoê  teetee  Ugitimoe,  Sal  mogen  maken  zijn  testa- 


ment en  utersten  wiUe,   hetzQ  Toere  notaris  efi 

getuygen,  Toer  seepenen,  goede  mannen,  oiF  an- 
erssins,  alsoe  hem  dat  siu  gelioTen.  Bekenk.  v. 
Brab.  reg.  134  f^  112,  15<l«  E.  Soo  wie  eenige 
schuit  op  eenen  dooden  man  is  heysschende,  en 
de  schuit  met  synen  eedt,  en  met  presentatie  Tan 
Tolgcheeden,  te  wetene,  is  hy  egeen  poirter,  met 
ses  goede  mannen ,  sweeren  en  affirmeren  wilt, . , 
C.  o.  Antw.  1545,  Guldeboeck,  a.  1.  De  porofyte* 
lycke  reparatien  alleene,  die  en  is  de  oalengierdeie 
nyet  sehuldich  te  betalene  dan  ter  tazatien  Tan 
goede  mannen  hen  des  Terstaende.  C.  v.  Antw. 
1545,  Yii,  38.  Soo  wanneer  geene  paelen  tussohen 
partyen  erTen  boTonden  en  worden,  soo  behoort 
d*erTe  gescheyden  te  worden  naer . . ,  ofte  naer  de 
getuigenisse  Tan  goede  lieden,  die  oTer  lange  jae- 
ren  cUer  Terkeert  hebben.  O.  v.  Loven,  Stat.  1730, 
a.  5.  —  c)  Zaakkundige,  deskundige,  fr.  expert, 
II  Dat  den  huerder  de  Toorz.  partyen  landt  behoo- 
relyck  sal  moeten  labeuren  en  oultiTeren,  en  oook 
loffelyck  t«n  goetmans  pryse  bemesten.  Bruee, 
godsh,  B,  dooe  184  (1780),  Quaderèbbe,  —  d)  bur- 
ger, inwoner  (over  't  algemeen),  fr.  bourgeois,  habi- 
tont  (en  géniraï)  —  {au  plur,)  bonnes  gene.  ||  Want 
de  goede  liede  die  stroene  huysen  hebben  binnen 
den  binnenste  Testen }  alle  qualic  ghereedscap 
hierenbinnen  daertoe  ghecrighen  mochten  Tan  wero- 
lieden . . :  Soe  es ,  omme  ghemeen  profyt  Tan  den 
goeden  lieden  ghemeenlec,  Tan  der  stat  georde- 
neert .. .  Kb.  v.  Antw.  a.  199.  De  oudecleeroooperen, 
der  goeder  lieden  goeden  alsoe,  by  oonsente  Tan 
den  amptman  Teroocht  hebbende,  moeten  Toer  de 
penningen  . . .  inneetaen  en  dezeWe  betaelen.  C,  v, 
Antw,  1545,  y,  14.  —  e)  Bemiddelaar,  eeheide- 
reehter,  fr. mêdiateur, arbitre, Kil.  goede  mannen. 
Arbitri,  boni  viri,  ad  quorum  iuiitrium  causa  Uti^ 
giosa  defertur.  ||  En  wisede  sijn  Tinderscep  en 
zeide  sijn  segghen,  bi  raden  Tan  goeden  en  Troisden 
lieden ,  en  in  sine  ziele . . .  Oork.  30  sept.  1278. 
So  wie,  die  bi  Tersoeke  iof  bi  behetene  Tan  sgra- 
Ten  rechtere  Tor  ij  scepene,  iof  Tan  eenen  met 
ij  goeden  lieden  [fr.  tekst  preudoumes"]  niet  sal 
ghoTon  Tarde  [nl.  Trede] ,  Tan  so  wat  contente 
dat  si,  hie  es  in  boeten  Tan  lx  lib  2d«  JT.  v, 
Brugge,  1281 ,  a.  11.  Stelt  en  ordonneert  oock  de 
Langeroede  ses  persoonen,  wesende  borgeren  deser 
stadt,  Tan  goede,  eerlicke  name  en  fame,  en  Tan 
peyseliok  IcTen,  die  doen,  in  handen  Tan  de  Lan- 
gheroede,  de  gheloefte,  dat  sy,  als  kieersluyden 
eii  goede  mannen,  hen  sullen  employeren  int  feyt 
en  maecken  Tan  den  soene.  C.  v.  Antw.  1582,  zxii, 
2.  —  Goede  stat.  Qoede,  geminde,  lieve,  epitheta 
welke  de  vorsten  in  de  charters  aam  humne  steden 
geven,  ir.  bonne  ville,  une  des  épUhètes  données  pair 
les  souverains  è  leurs  villes,  ||  Onse  goede  stat  Tan 
LoTene,  1311,  Brab.  Teesten  I,  822.  Van  onser 
goeder  stat  Tan  Sen  Truden,  1417,  Piot,  Cart.  II, 
202.  Van  onse  gueder  stadt  Tan  Herck,  O.  lAège, 
17  aug.  1417.  —  De  gebruikelnkste  benamingen 
zyn  licTe  en  geminde.  —  Goet  Wijf.  Wet- 
tige vrouw,  eehU^enoote,  fr.  femme  Ugitime,  êpouee, 
II  En  also  sailt  sijn  mitten  manne  dee  sgn  guet 
wgf  Tan  home  jaight  eii  eyn  ander  by  home  zet. 
C.  V.  Maastricht,  Stat.  v.  1380,  a.  106.  —  Goet - 
doen  —  a)  Betalen,  fr.  payer.  \\  De  oproepers  en 
schatters  Tan  de  oude  deercoopers  en  hunne  clero- 
ken,  die  in  eenige  sterf  huysen  hacTelijcke  goeden 
Tercoopen  by  oproepinghe,  moeten  innestaen  eü  goet 
doen  de  penninghen  daerTOor  deseWe  hacTe  Ter- 
oocht wordt.  C.  stad  Meehelen ,  i.  49 ;  Nannius  prae- 
stare  ae  saiisfaeere,  —  b)  Verantwoorden  j  gehouden 


530 


GOE 


GOO. 


Ê^fn,  uutaam  voor,  fr«  r^Mmdre  de.  \\  Als  iemant 
ter  goeder  trouwen  Terkoopt  en  transporteert  de 
proprietyt  tui  eenighe  hajeen,..  sonder  gelofte 
▼an  waenchap . . ,  niloken  transportant  noch  syne 
erfgenamen  en  sjn  niet  gehouden  goedt  te  doen 
't  gnene  datter  ghetransporteert  is . . .  C,  o.  Brussel , 
1606  y  a.  147;  Christijn  non  ieneninr  de  evietione, 
It.  C  e.  Aalst,  xii,  12.  —  Goet  houden.  1) 
In  goeden  staat  houden  ^  fr.  tenir  en  bon  éttU,  \\  YtAer 
cit  moeder,  oft  eenighe  vrienden  en  maghen  le- 
rende, sufficiënt  genoch  synde  en  machtich  de 
kinderen  te  regerene  en  hen  heure  goeden  goedt 
te  hondene.  C  e.  Antw,  1545,  x,  14. 

2)  Staande  houden  (de  geldigheid  eener  rente),  fr. 
mainienir  {la  vaUdiiS  d'une  rente),  \\  Boe  wye,  op 
yemante  daghinghe  metter  doeken,  restoir  oft  ca- 
laengie  doen  (en  alle  sjne  yenrweghen  chynsen, 
renten  oft  h3*potheke  goet  houden)  wille , . .  Ib. 
TI,  82.  It.  C.  e.  Deume,  1612,  a.  166.  —  Den 
heere  ten  goede  worden.  De  gerechtsdienaars 
in  hei  aanhouden  van  misdadigers  ter  hulp  komen, 
fr.  venir  en  aide  aux  officiers  de  justice  dans  VarreS' 
taüon  des  délinquants.  ||  Zo  wie  berucht  eü  be- 
dreghen  es . . ,  dat  hy  deghene  ghejacht  oft  ghe- 
dreecht  die  den  heere  te  goede  worden,  x  jaer  uut 
Ylaendren,  up  thooft.  O.  v.  AeUst,  4tO,  Orig.  42  a.  6. 

00£TEK)EN,  zn.  o.  1)  Geschenk,  gift,  fr.  présent, 
oadeaiu.  \\  Wie  dat  heyscht  ocht  gheeft  wijn  [oor. 
15d«  B.  off  „ander  goetdoen"]  op  die  halle,  weert 
ocht  samencoper,  sal  ghelden  xx  s.  K.  lakeng,  Diest, 
Wolwerk  VAH3,  a.  101.  ||  Dat  voirtane  niemant, 
wie  hij  sy,  in  onsen  yoors.  lande  Tan  Brabant, 
eenige  Trouwen  Tan  lichten  loTene  en  houde,  noch 
geldt  noch  andere  goetdoen  Tan  hen  en  neme . . , 
opte  pene  en  rerbeurte  ran  sijnre  Tuyst.  Bekenk. 
e.  Brah,  reg.  133  f»  99,  Ord.  14  aug.  1459,  a  1. 
Eenen  minderbroedere  Tan  Bruessele,  terminaris 
deser  stede ,  in  goeden  Triendaghe  als  hy  hier  de  pas- 
sie predicto,  mids  dat  hy  qualio  Tersien  was  Tan 
den  goetdoene  Tan  den  goeden  lieden ,  xtj  s.  Stads' 
rek,  Ninove,  1476.  It«  db  YLAMiircK,  ZtojfvekCf 
117,  119,  120,  125,  14de  E. 

2)  Vergoeding,  fr.  bonifieatum.  Kil.  Goed  doen 
de  schaede.  ||  Binnen  welken  tyde  hy  [nl.  de 
prelaet  Tan  Sente  Baefs]  sal  moghen  doen  Tenten 
en  Terooopen  zulke  wyne  alst  hem  gelieft,  zonder 
der  stede  Toors.  eenich  goetdoen  ofte  betalinghe 
daeraf  te  doene.  Htttttbnb,   Corp.  75  (1482). 

GOEVERNEÜR  (GoTemoere,  —  neere,  Gou- 
Terneere  —  eur>,  zn.  m.  Deken  van  een  ambacht, 
fr.  dogen  d^un  métier.  ||  Dat  die  borger.., Tan  jare 
te  jare , . .  suelen  moghen  kyesen  onder  hen ,  om 
dat  regiment  der  stat ...  en  der  ampten  derselTcr, . . 
twee  meystere ;  en  yeghelyc  aropt . . .  twee  ghesworen 
en  twee  govemoere.  —  Dat  die  scouteten ,  schepenen 
eiï  meestere  Toorscr.  die  ghesworen  en  gouTomeere 
Toorscr.  in  hulden  suelen  setten . . ,  en  dat  yeghelyc 
govemeere  die  persene  Tan  sinen  ampte  tegader 
sal  moghen  doen.  Piot,  Cart.  K,  v.  St- Truiden, 
17  mei  1393,  a.  1  en  8.  Aldaer  onse  scholtet... 
dieseWe  twelf  ambachten  en  alleman  in  syn  ambacht 
hoochiyck  eeden  sal  te  kiesen  den  sufficientsten  en 
wysten  man , . .  tot  eenen  goeTemeur  desselfs  am« 
bachts.  O.  lAège,  K.  o.  Masselt,  27  juni  1577, 
a.  1.  It.  C,  V.  Maastrioht ,  109;  È,  lakeng.  Iperen 
1893,  Scheriers,  iii,  7,  18,  lY,  11.  GouTemeurs 
Tan  de  neeringhen.  C.  stad  Iperen,  ly,  54.  Ook 
GUBBBVSSBDBB. —  GocTerneur  Tan  de  steen- 
wegen. Opxiehter  der  straten  en  wegen,  fr.  inspeC' 
teur  des  mes  et  ehemins,  ||  De  gouTemeurs  Tan 
de  steenweghen  syn  gehouden  die  wel  en  suffisan- 


telick  te  TeKsekeren  en  eifon  te  legghen,  eoodift 
men  daeroTer  ghemakkelick  passeren  magh.  C  a 
BeUe,  XXX,  18.  Ook  wbchmxbbtbb. 

GOEYERNEURSCHAP,  zn.  o.  Sèt  amèi  van 
goevememr  of  deken  van  een  omhakt,  fr.  roffies 
de  gouverneur  ou  dogen  d'un  métier.  Zie  het  toq^ 
gaande.  t|  Dat  niemant...  en  sal  mqghen  dra* 
ghen . .  •  ampt  Tan  der  meesteren  ghesworensoap 
noch  gOTcmeerscap ,  hi  en  si  gheboren  poortate 
Tan  der  stat.  Ib.  a.  6. 

GOYGE,  zn.  Sen  stok  met  ijzeren  pmtUem,  fr. 
hóion  avee  des  pointes  de  fer.  La  Game  heeft 
Gouge,  sorte  d'arme:  un  haston  de  guerre  que  on 
nomme  gouge,  ||  Daer  waeren  Teel  nieuwe  spijsaen 
en  sommighe  int  blancke  hemasch ;  de  reste  waren 
aerekebussiers ,  hallebaergiers ,  en  die  goygen  en 
jaToiynen  droüghen.  Y.  d.  Habohbv,  Ber,  tifden, 
I,  226. 

GOLDER,  fn.  Bouwkunde,  terme  d^ardkiteetmre. 
II  Betaalt  Wouter  den  timmerman  Tan  19^/|  daghen, 
te  maken  die  iii  golders  aen  den  kerkhof,  en  for* 
melen  Tan  der  tresory  ncTon  Onse  Yrouwen  choar. 
Batmabkbbb,  St.-Sulpioe,  I,  66.  —  De  uitgeTer 
Terklaart  het  w.  niet;  aangezien  er  echter  spraak  is 
Tan  een  welfsel,  Tragen  wy  ons  af  of  er  niet  moet 
„zolder"  gelezen  worden? 

GOLLE,  zn.  Een  viseh  van  het  geslacht  hMr 
jauu),  fr.  poisson  du  genre  oabiüaud  (gade).  ||  Det 
nyemant  gollen  Tercoopen  en  sal  onder  oabbaliaa 
oft  rydcTisch,  om  iy  <%  en  den  Tisch  Terloerea. 
JT.  0.  Brussel,  1486,  a.  29.  Bekenk,  e.  Brah.  reg. 
136.  It.  Mbbtbkb  en  ToBVfl,  II,  499. 

OOLT.  zn.  Goud,  fr.  de  Vor.  ||  Golt  jof  selTer 
en  [Z.  en]  ghelt  gheene  tolne.  TU  te  Brugge,  Mei 
1252.  Op  die  pene  Tan  twelff  gulden  realen  ia 
golde.  K.  V.  Sasselt,  11  dec.  1500,  a.  2.  Eü  dat 
sal  ghesohieden  binnen  ses  weken  naer  den  coop, 
met  fijnder  sÜTor  en  goldt.  C.  o.  Kuik,  a.  18. 
Unum  bonarium  terre  arabiUs,  jaeens  inier  aU(h 
dium  et  Bavenghem,  quod  bonarium  terre  Gol- 
denb[o,  u]nre  vulgalHer  nominaiur.  Bruss.  godsh. 
H  1553 ,  a»  1250. 

GONNEN,  bw.  Vergunnen,  fr.  aeeorder,  KiL 
Gonnen,  j.  gunnen.  Favere.  \\  Item,  so  hebben 
wy  gewillkoirt  en  ghegont  onser  stadt  Tan  Seni- 
truden,  dat  sy  gebruiken  en  beeighen  soelcn  hojrre 
Troenten.  K.  v.  St.  Truiden,  10  juni  1417,  a.  13. 
Dat  wy . . .  gegonnen,  geconsenteert  en  geloift  hebben, 
gonnen,  consenteren  en  geloTen  mids  desen, joneker 
Fredericke  Tan  Beness,  OTerste  sohoutet  alhier, 
Tyfftich  rinsguldenen  jaers.  Magistr.  e.  Dieet,  27 
dec.  1503. 

GONSEN,  zn  mT.  Duimen,  herren  (Tan  deuren), 
fr.  des  gonds.  ||  En  noch  ghedaen  maeoken  np 
den  torre  een  souffi^sante  steeroke  duere,  wel  slu- 
tende  met  yseren  scoTcn  en  yseren  bouten  en 
Tertsen  en  gonsen.  Troubles  marit.  II,  167.  —  De 
Bo  heeft  Gondshaak  en  Gondsleohte. 

GOOCK,  zn.  Gek,  tot,  sul  {snul),  fr.  eoi,  imU-^ 
eile  II  tWerter  al  doolage  Toor  den  aermen  ghoock, 
Hy  en  crycht  niet  dan  sturtebier  Tan  de  Taten. 
Y.  D.  Habohbv,  Ber.  t^den,  I,  278- 

GOOR,  zn.  o.  Modder,  slijk,  fr.  boue.  'Kil.  famd. 
lAmus,..  Lovan.  Sordes  aedium.  ||  En  iegheiyo  aal 
Tore  syn  Toerhoeft  Tan  sinen  erTe  alle  aaterdaghe 
thoor  [l.  tghoor]  opslaen.  Kb.  v.  Diest,  A,  62.  Men 
zal  oock  Toor  de  naenrette  Tan  duyremea,  preTaet, 
en  Tan  goor  oft  smooraerde , . .  byleggen  een  Tierde 
Tan  de  weerde.  C.  e.  Auden.  24e  d.  Begl.  12  aog. 
1767.  a.  16. 

OORDELEN,    bw.    Met  het    meetenoer  gebogen 


GOT. 


GOU. 


531 


i^Hên  afiiteteity  fr.  oimplery  meturêr  au  cordeau  da» 
eourhêê.  ||  Die  bogen  ofte  wel&els  aal  men  massiJB 
Tol  meten ,  en  die  [sj.  wenteltrappen]  ran  gelijcken 
gemaeckt  zijn  in  ronde  thorens,  die  sal  men  rondtom 
met  eenen  draet  gordelen.  JRagL  edifleiemeter»  j  16 
jan.  1705,  i,  37. 

GOBDERIEM  (Gnrderiem  Gortriem),  zn.  Oor- 
delf  gordelriem,  fr.  eaiiUmrê,  Kil.  Gord  riem  j. 
gordel.  II  So  rerbiet  men  aUe  mesae  met  pointe  te 
draghenne  die  in  de  kenre  niet  gbenoomt  en  staen, 
anders  dan  wesenljc  en  tamelyo,  elc  an  sinen 
gorderieme  ofte  boren.  Kb.  e.  Auden,  1338,  van 
wapenen,  Gt)rtriem.  TnmbHeê  marit,  I,  136. 

GORDIJNEN,  zn.  my.  Vêrsterkingtwerken  eener 
wtadf  fr.  irofoamx  de  fwüfloaüon  d'une  vüle.  ||  Zoo 
hy  ooc  zoude  eenighe  Bchipkens  gebrocht  hebben 
in  de  Sehelde ,  yóót  het  casteel ,  en  bij  middel  van 
dien  ghepoocht  te  klemmen  int  caateel,  daer  de 
flordynen  van  de  vesten  z\jn  ran  aerdewerk.  db 
PoTTSB ,  Pet  oari.  206  (1631).  Zie  ook  het  volgende. 

GORDINGEN,  zn.  mv.  Paalwerh  ter  versterking 
eener  eiad,  fr.  paliêtade.  jj  Item,  Gielijs  Huyaman, 
metsere,  die  de  gordinghen  van  den  vors.  werke, 
in  wedersjde,  beneden  en  boven,  in  de  mnere  liet 
en  gate  daertoe  hieu . .  •  Item ,  van  den  yserwerke 
dat  hiertoe  georbert  wert,  dats  te  wetene,  yerst 
c  groete  langhe  jseren  naghele,  zom  meerder, 
lom  minder,  daer  de  gordinghen  en  de  pjle,  be- 
neden en  boven,  mede  ghenaghelt  aün.  Mbbtbns 
en  ToBVfi,  II,  618,  Stadsrek.  1401.  Item,  Jan 
Pauwels  en  sün  gheselle..,  zagheren,  die  de  co- 
lumpnen  totten  vors.  drayboeme  en  totten  vors. 
tween  doren  int  veergat  zaeghden,  en  oec  de  gor- 
dinghen te  desen  vors.  werke.  Ib.  620. 

GORGIERË  (Gorgye,  gorziere),  zn.  v.  Halestnk 
of  keeUÉnk  van  de  teapenrusHnsf  eens  ruitere ,  fr. 
gorgerin,  \\  Een  kindeken..,  die  Sgn  Hoooheyt 
een  gorgye  presenteerde.  Hoüwabbt,  Matihiasj  81. 
Item,  betaelt  van  eenen  pansiere,  en  van  eender 
gorzieren  te  scheerene  toebehoorende  der  stede  )j 
st.  Staderek,  Ninove,  1480. 

GORGOEL ,  GORGOEN.  Zie  gaboosk. 

GORRE ,  zn.  v.  In  't  algemeen  een  paard ,  fr. 
{engMral)Mineheval,  jjGorre  om  guil.  Zie  buit 

om  BTTIT. 

GORS,  zn.  Orae,  fr.  de  Vherbe,  Kil.  auctns 
Gors.  j.  Ghras.  Chromen,  Herbe.  \\  Yan  gors  te 
mogen  snyden  bayten  der  stadt  vesten,  sonder 
beesten  daer  te  mogen  houden.  Stadsrek,  Bergen' 
ep'Zoom,  1605/6.  Denselven  opponenten  condemp- 
nerende  den  impetrant  te  betalen  die  zoeden  by 
hemlieden  opt  gors  en  leen  in  questien  affgesteken 
oft  doen  affsteken.  Leenh,  v.  Brab,  Beroep  Bergen- 
op^Zoom:  dijkgraaf  §  Vcm  den  Steene^  1565. 

G0R8INGEN,  zn.  mv.  Schorre,  aangeslibd  land, 
gore,  en  het  erop  wassende  gras,  weiland,  fr.  aiier- 
riesements,  allmvions,  et  les  herbages  y  croissant, 
pdtmrages,  Bakhüizbit  y.  d.  Bbihck.  Fiscatio,  51 : 
gorsen  {herbaiges), 

GOTELINCK,  zn.  1)  JBen  ketel  van  gegoten 
Heer  of  mettui,  wtioHn  men  o.  a.  de  valsehe  munters 
in  eiedende  water  ter  dood  braehi,  fr.  ehamdron  en 
fer  de  fonte  om  méial,  dans  lequd  on  exécutaitf  entre 
autree,  lee  faua  mounogeurSf  dans  Veau  bouUkmie. 
Kil.  aueius.  Vas  i^mle  k  Tormentum  fueile,  Fièce 
de  fonte.  ||  Meester  Pieter  Bauwins  weet  te  spre- 
kene  van  der  ghuetelynghe,  dwelcke  es  den  ketele 
daer  men  de  maelfiictears  in  plecht  te  ziene  [nl, 
ziedene],  en  stont  up  de  zale  in  't  sGravensteen. 
ScHATBB,  GolkUie,  72  (1451).  Zie  o  a.  Génard, 
L'hdiel  des  monnaieSf  124. 


2)  Vuurmond ,  stuk  grof  geschut,  kanon,  fr.  canon, 
pièce  d' artillerie,  jj  Dat  oock  elck  schip  van  veer- 
tich  tot  vyftich  vaten  sal  moeten  ophebben  vier 
gotelinghen,  niet  minder  dan  ses  hondert  pont 
t'stuck,  en  twee  steenatukken  nae  advenant,  nae 
de  groote  van  den  sohepe.  enz.  enz.  PI.  v.  Brah. 
5  aug.  1579,  a.  9.  Toerusting  der  schepen,  III, 
234.  It.  Piot,  Chron.  672  en  840.  Metalen  oft 
oopere  vaten  om  den  wyn  in  te  ooelen  olt  ander- 
sints  te  besigen,  gotelingen  groot  eii  cleene.  Proces 
Meerseniers  §  Smeden  te  Brussel,  1546. 

3)  IJzeren  of  metalen  vat  dienende  tot  ^kmaai 
voor  de  granen,  fr.  vase  de  fer  ou  de  mêtal,  servant 
d'étalon  pour  les  grains,  \\  Omme  dat  elc  tsine  heb- 
ben zoude  in  de  mate,  mach  [de  bailliu]  nemen 
de  mate  die  hy  daer  vindt  [nl,  bij  de  „cooren* 
byters"],  en  doen  se  yken,  ter  tegenwoordigheit 
van  scepenen,  bi  den  ghezwoomen  ykere  van  der 
stede,  jeghen  de  mate  van  den  den  voirs.  hospitale, 
die  men  heet  „de  zeyere"  van  der  stede,  en  es, 
of  emmer  plach  te  wesene,  een  gotelinc.  O.  o. 
Aalst,  Maten  en  gewichten,  402. 

GOTTIËR  (GK)tier),  zn.  Waterleiding,  riool, 
goot,  tijp,  fr.  fyoüt,  rigole,  eonduit.  \\  Ghemegne 
goten  sooi^)  tusschen  twee  ghebueren,  daer  hear- 
lieder  begder  water  inne  valt,  syn  die  schuldigh 
t'onderhouden  met  goede  gotieren.  C.  v.  HerentaU, 
XI,  30  (De  C.  d.  stad  MeeheUn,  zit,  23  heeft: 
Twee  ghebueren,  hebben  [de]  een  ghemeyne  zoee 
enz.  Zie  sooé.  Nannius  silanums  —  waterpgp, 
buis  —  en  voor  gottieren  ocmdlibus.  Alle  go- 
tieren van  waterloopen  oft  andere  afloopende  be- 
.  ken.   Begl,   16  jan.  1705,   i,  77.  Mabthhiz,  107. 

GOUD  ACH,  zn.  m.  Zie  GOüWGBDnro,  blz.  464. 
II  De  heeren  van  Laken  hebben  tsjaers  twee  gou- 
daghen, den  eenen  sdyssendaighs  naest  tsmaen* 
daighs  nae  sinte  Servaesdaoh ,  als  zy  hueren  cheins 
ont&en  hebben,  en  den  anderen  tsmaendaighs  nae 
Dertiendach.  C.  v.  Laken,  a.  15.  Dat  si  \yd.  de 
abdis  te  Torst]  heeft  [te  Lede  en  te  Hofstaden] 
drie  goudaeghe  in  tjaer,  deen  te  middewintre,  dan- 
der te  Paeschen,  en  de  derde  tsente  Bamesse.  A. 
Wautbbs,  Analeetes,  312  (c.  1450).  O.-P.-B,  autr. 
27  mrt  1730,  a.  77.  —  Yemuftige  etymologie  van 
het  woord  door  Yan  der  Taverijen:  ||  Na  den 
weicken  oio  wat  verstants  sal  wordden  gegeven  van 
ennigen  jairwaerheyden  oft  voightgedingen,  die 
men  in  veele  plaetzen  heet  goudaighe:  en  van  den 
oestkeuren,  die  overal  int  lant  wel  oehoeven  on- 
derhouden te  wordden.  V.  d.  Tay.  128.  Nae  d'onde 
gewoente  en  heerbrengen  slants  van  Brabant  hebben 
die  officiers  van  denselven  lande  geplogen  in  diverssen 
plaetzen  en  bancken  drye  werf  tsjaers  te  houden 
voegtgedingen  off  goudaige ,  om  die  voirscr.  plaetzen 
en  heerlieheyden,  dalre  die  heere  den  misidadigen 
niet  af  en  weet,  noch  dagende  partge  en  heeft, 
aldair  ter  wairheit  te  oomen,  opto  penen  en  ver- 
buerten  in  den  Landcharter  begrepen.  Ende  zgn 
die  daige  geheeten  goudaige,  dat  is  te  seggen 
,,gulden  daige'*,  overmits  dat  de  clairheit  der  jus- 
ticien  bg  den  besuecke  en  openbairingen  der  wair- 
heit van  den  overdeden,  die  verborgen  is  geweest, 
opte  voirscr.  daigen  schgnende  en  blinckende  is 
eeiyc  den  goude  en  der  clairder  zonnen.  ld.  146  v^. 
vorens  de  oostume  van  Bonsse,  wort  alle  jaeren, 
den  eersten  woensdag  naer  Drykoningendag ,  ge- 
houden Wethdag,  genoemt  gaudag,  expres  geor- 
donneert  om  de  desertie  ofte  peremptie  der  saecken 
voor  wethouderen  ventilerende,  te  preveniSren. 
PI.  V.  VI.  27  mrt  1730,  a.  77.  Bonsse;  YI,  542; 
it.  a.  129.  Item,  soo  vermach  myflen  voors.  baillia 


532 


GRA.. 


GRA. 


op  de  Yoornoemde  heerelycbede  te  haudene  alle 
jaere  te  HanBheke,  te  Ledeme,  te  Haenele,  ofte 
te  Oaneghem  en  te  Buuslede,  ia  de  dry  gou- 
daeghen  tejaen.    Ds   Pb.  en  Bb.   YI.  Mantheek. 

14  (16..). 

GOUGAER,  sn.  Troidrager,  pakhneM,it.g<mjat, 
II  XII  muaquettien,  elck  xi  guldens.  Drie  gou- 
gaen,  elok  vin  guldens,  xxxtii  soldaten,  elck 
▼III  guldens.  (Bezoldiging  «Tan  het  krygsTolk  der 
Staten)  1578.  Audén.  meng,  IV,  73. 

GOUT,  zn.  o.  Qimdy  ir,  de  Vor,  Fijn  gout, 
van  24  iearetten^  ook  Aruoldusgulden-gout 
genaamd^  fr.  de  Vor  fin  è  24  earats,  aussi  appelé 
or  dm  florin  AmM  {de  la  QueUre),  |j  Dat  fijn 
lutter  [nl.  louter]  gout ,  dat  wel  gesuvert  en  gepur- 
geert  is,  en  dair  geen  andere  materie,  alloy  oft 
menxel  in  en  is,  Tan  coopere,  silver,  loode  oft 
djergelijoke,  is  geheèten  van  xxiiij  caraten.  £n  dat 
niet  fijn  noch  suyer  en  is,  dat  wordt  geheèten  yan 
min  caraten,  tot  xij  caraten  toe.  En  dat  onder  de 
xg  caraten  coemt,  dat  en  behoirt  niet  geheèten  te 
wordden  gout;  noch  tgelt  dairaf  geslagen  en  ge- 
munt en  behoirt  nae  recht  niet  geheèten  te  word- 
den gulden  geit,  gelyo  als  sgn  die  Amoldus  gulden 
Tan  Gelrelant  V.  d.  Tat.  213.  —  Het  Ducaet- 
gout,  thans  nog  dukatenpoud  genoemd ,  is  geen  ander 
dan  het  Toorgaande ,  fr.  „Vor  d  ducaU"  n'ett  autre  que 
Ie  precedent.  ||  Is  te  wetene  dat  de  Tomomde  Ercke- 
lant  moeste  leTeren  al  tgaut,  twelck  is  ducaetgout, 
gheoorboort  totten  Tomomden  wercke  [nl.  den  hoogen 
outaar  met  het  H.  Sacramentshuis].  Piot,  Chron. 
678.  —  Fillet  gout.  Borduurgoudy  gouddraad 
van  22  karcUeny  h.  or  de  trait,  JU  d*or  pour  bro- 
deries. Ord.  9.  4  febr.  1520.  —  Spadeersgout. 
II  De  pilairen  Tan  het  H.  Sacramentshujs  sullen 
syn  Tan  groenen  marmel,  waertoe  sullen  genomen 
worden  basen  en  oapiteeleu  Tan  oooper,  Tergult 
met  bladergou dt  [bladgoud^  ir.  or  en  feuüUs^ 
or  d^a/ppUqu^,  Hiertoe  sal  ooc  verobligeert  syn  te 
leveren  de  deurkens,  sluytende  met  huer  slot, 
weloke  deurkens  sullen  wesen  Tan  cooper  deurge- 
sneden  en  Tergult  met  spadeersgoudt.  Db  Pb.  en 
Bb.  Aalst ,  y ,  345  (1649).  (W\j  meenen  dat  spa- 
deersgoui  en  bladgoud  synoniem  zijn).  —  Touohe- 
gout.  Toetsgoudy  goud  van  19  karaten,  fr.  or  de 
touche,  or  è  19  carais.  La  Cume,  Or,  28^  Tii 
amnes  et  demie  d^or  de  touche,  ||  Dat  die  gout- 
tmeden  en  juweliers  souden  huer  werok  moeten 
maken  Tan  touche  goude  tot  xix  karaten,  en  daer- 
onder  nyet  en  sullen  hebben  op  elok  een  Tierendeel 
Tan  een  karate  ter-  remedien.  Muntwaarde  in  Brab, 
f>  21 ,  Ord.  V.  1495.  It.  Ord.  4.  febr.  1520. 

GOUTBOOBT,  zn.  Gouden  boordsel ^  goudgalon, 
fr.  passement,  tissu  plat  de  fl  d^^.  \\  Pro  quaUbet 
bala  meremm ,  utpote  sindali ,  pepularum ,  orisparum , 
linearum,  tapetorumy  goutborden,  garlanden,  snoren, 
pannorum  aureorum  vel  certoorwm,..  Tol  te  Antw. 
Goutborden.  Brab.  Tol  1315.  Goutboerde.  ld.  1409. 

GOUTDOECK,  zn.  Onderscheiden  Tan  gout- 
lakeu;  zie  onder  laken.  ||  Van  elcke  elle  gout- 
doeok  oft  thoiUe  d'or,  en  oock  sÜTerdoeck  gestreept 
oft  geroyeert,  xy  s.  Tarief  v.  1576,  Fl.  v.  Brab. 
n,  58. 

GRACHT  (Chnght,  srait,  graf),  zn.  mT.  en  o. 
1)  Orqfy  grafstede,  fr.  fosse.  ESI.  Gracht, 
sraTO,  graft.  ||  Wat  kinde  dat  propre  [nl.  eigen] 
kerssen  heeft,  daeraf  sal  de  kerke,  daert  proghyt, 
hebben  eene.  En  tgasthuis  eene.  En  daeromme 
Buelen  die  Tan  den  gasthuise  den  graght  maken. 
Kh.v.Diest,  A.  44.  En  daer  troergh.  l\jc  meer  dan 
twee  kerssen  htpft,  daer  sal  die  proohiekerke  van 


den  like  een  kersse  hebben,  en  die  Myuderbrodere 
dander  kersse;  en  daeraf  selen  die  Mynderbroedere 
den  gracht  den  Toergh.  like  doen  maken.  Ib.  B 
146.  —  De  naeste  ten  graTO.  De  naaste  Hoed' 
verwant ,  fr.  Ie  plus  proche  parent.  C.  leenh.  v.  Val" 
kenb.  1612  a.  3.  —  ||  Alsulcke  Terstoiren  goe- 
deren is  der  leste  loTcnde  ten  graTen  wechdzagende 
en  hebbende.  C.  gr.  Loouj  I,  Tj,  22. 

2)  Oracht,  stadsgracht ,  ir.  fossS,  fossé  de  viüe. 
II  Van  der  graft  op  te  graTene,  die  leeght  ane  de 
Posteme  op  den  dyo.  Msbtbns,  Oudste  rek.  49. 
Van  der  gmft  die  leeght  beaiden  sheren  GodeTerts 
Tan  Busenghen  op  te  graTene.  54.  Behoudens  dies, 
dat  sy  [nl.  de  ingezetenen]  aen  die  oude  waranden 
noch  aen  den  conynenaerde,  wesende  op  die  nytier» 
sten  graften ,  niet  hinderlyck  wesen  en  sullen.  C.  v. 
Bavenstein  1522.  a.  40.  Huys,  hof  en  graTen.  C 
leenh.  v,  Limburg,  1570,  a.  30.  Als  familienaam. 
II  Henrieus  de  Fóssa  1305.  Heinric  Tan  der  Graght 
1306.  Schepenen  te  Diest. 

GRACHTING  (G— e),  zn.  t.  Onderhoudings- 
werken  aan  eenen  gracht,  fr.  travaux  dTentrelien  è 
un  fossé.  II  Terwylen  m^t  deylinge  dese  goederen 
Terandert  syn  Tan  meester,  en  positioTelyck  of 
reëlyck  met  een  beke  en  groot  hol  Tan  beyde  kan- 
ten gesepareert  syn,  oft  dengeenen,  die  in  het  Telt 
goTallen  is,  Terobligeert  is  den  gracht  oft  hol  te 
onderhouden  op  syn  erfiVe  eü  die  beeke  Tan  twee 
syden  te  rioulen . . .  Mits  oock  dat  in  die  devlinghe 
niet  Tersproken  is  Tan  eenige  graohtinge  die  den 
eenen  Toor  den  anderen  soude  moeten  maeken . . . 
C.  gr.  Loon,  I,  731. 

GRACIE,  zn.  T.  1)  Ontheffing,  ontlasting,  ir. 
d^harge,  exemption,  dispense.  ||  Dat  N.  sculdich 
ware  te  Temoughene  de  Tooohden  naer  tlnhouden 
syns  bezegheltuchts ,  en  dat  hy  daeraf  [nl,  Tan  zekere 
schuld  aan  de  weezen,  met  den  intrest  Tan  10 
jaar]  gheene  andere  graoie  sculdich  ware  te  hebben. 
C.  6iad  Brugge,  II,  213  (1411). 

2)  Ghtnst,  ir.  faveur,  ||  Van  allen  yssuwen,  gra- 
den Tan  poorten ,  of  eeneghe  corruptien  die  yemendt 
boTen  zynen  eede  ontfaen  mach  hebben.  Schatbb, 
Collatie,  178. 

GRAEF  (GraTe,  GreTe),  zn.  m.  Oraqf,  een  door 
den  vorst  aangesteld  ambtenaar,  zijnde  tevens  rechter 
en  bestuurder  van  teker  rechtsgebied,  de  primdpes 
Tan  TacituB,  qui  Jura  per  pagos  vicosque  red- 
dunt,  in  de  StUische  wetten  gxafio  genaamd  s  wdke 
benaming  ook  is  overgegaan  op  bijzondere  openbare 
diensten,  als  burchgraaf,  dyck^^aef  (zie  die  woorden), 
marokgraef,  marcktgraef,  pluimgraaf,  wateigraaf, 
e.  a.,  fr.  eomte,  fonetionnaire  institué  par  Ie  prince, 
en  mime  temps  juge  et  administrateur  de  eeriain 
district  ou  canton  (Us  yfirincipes'*  de  lacite,  qui 
jura  per  pagos  vicosque  dieunt),  appeU  grafio  dans 
la  loi  scUique;  oette  d^nomination  a  aussi  été  itenr- 
due  è  des  services  publiés  particuiiers ,  tels  que 
burchgraef,  d^ckgraef  {V.^ces  mots),  marckgraef, 
marcktgraef,  pluimgraef,  watergraef ,  et  anUree.  Zie 
Bao^psaet,  .^vres,  II,  36,  Kil.  Graef,  graTO. 
Comes,  regulus,  vulgo  graphio  et  gravio.  —  vetus 
sax.  Judex,  praeses,  praefectus  [enh\j  Toegt  er  zgne 
etymol.  by:  q.  d.  grauw,  j.  conus ,  senex  eujus 
capUlus  in  albedinem  vergit,  etc.  Zie  ook  bobt,  en 
Verdam  obatb.  —  Marokgraef,  zn.  Ma/rkgrae^, 
leenman  die  het  bewind  en  de  wttcht  had  over  de 
grensgewesten,  grensgraaf,  ir.  marquis,  feudataire 
préposé  è  la  garde  des  marches,  des  frontibres.  Eil. 
MarckffraeTe.  JPraefectus  limitaneus,  custos  li' 

mitis.  —  Marokgraefschap  van  Antwerpeiit 
marquisat  d'Anvers.  ZoocHs  Brandenburg  ten  noord- 


GtlA. 


GRA. 


533 


ooiUn^  zoo  woê  Antwerpen  ten  noordHoetUn  de 
mark  of  gren*  00»  %ei  H,  Boomsehe  Bjfk,  Mareki' 
onatuê  Saeri  Bomani  Jptperii^  welken  titel  onze 
$tad  tot  op  het  einde  dor  voorUdene  eeuw  heeft  he- 
handen,  fr.  ainsi  que  Brandêbonirg  Vétait  tm  nord^ 
eeij  Amoere  êtait  la  marehe  on  firontière  du  Saint- 
Smpire  Sontain  au  nord-^)ueet,  marehionatus  Sacri 
Somanii  Imperiif  tiire  quê  notre  viUe  a  eonservé 
juequ'è  la  fin  du  eiMe precedent  Mibtbvs  en  T0BP8, 
ly  120.  Kil.  Proef ectura  limitum,  euttodia  limitii,  — 
II  Het  markgraefschap  bestond  nit:  1^  het  eigeniyk 
MarkgraefBohsp  des  H.  Byks  [nl.  de  steden  Ant- 
werpen, Lier,  Herentals,  enz,],  2°  de  yrijheid  tul 
Gheel  en  onderhoorigheden,  3°  de  meijerij  Tan 
SanthoTen,  4^  het  Land  Tan  Arkel,  b^  het  Land 
Tan  BQen,  6°  de  Tryheid  Tan  Hoogstraten,  7^  de 
Trijheid  Tan  Turnhout,  8®  de  baronnie  Tan  Breda, 
90  de  heerlijkheid  Tan  Bergen-op-Zoom ,  en  10^  het 
Land  Tan  Steenbergen.  Ib.  Mbbtbks  en  Tobvs, 
I,  453.  —  Pluimgraef,  Watergraef.  Deze 
vorstelijke  ambtenaars  hadden  reep.  het  bestuur  en 
rechtsgebied  ooer  de  riviervogels ,  zwanen,  ganzen^ 
e,  o.,  de  seheepoaairt  en  de  rivieren,  de  plantingen 
big  de  heerbanen,  de  heide  —  en  ledige  landen,  de 
windmolens,  enz.  JBene  verordening  van  Philips-den- 
Goede,  van  22  dee,  1456,  vereenigde  beide  ambten 
met  dat  van  den  Warantmeesterofopperbosckrechter, 
fr.  ces  fonctionnaires  dm  prince  avaient  resp.  Vad' 
ministraiion  et  la  furidietion  des  oiseaux  de  rivier  e, 
eignes,  dsons,  etc.,  de  la  navigaixon'et  des  rivi^es, 
dis  planiations  sur  Us  grandes  routes ,  des  brugbres 
et  terres  vagues,  des  moulins  è  vent,  etc.  üne 
ordonnanee  de  FhiUppe-te-Bon,  dm  22  dêoenU)re 
1456 ,  réumit  ces  deux  offices  è  odmi  de  gruger.  Zie 

ook  Bailliu  van  den  watere.  ||  Le  waeter- 

graef  et  pluymgraef  eonnaissait  des  éUffirends  swr^ 
venus  entre  les  bateliers;  des  méfaiis  commis  è  40 
pieds  en  de^è  des  rivibres  dm  dmehê  de  Brabant,  et 
de  tont  ee  ^tti  ooneemaii  la  navigation  sur  ces 
rimbres,  Tinfin,  y/U  a  eonnaissance  sur  tous  oiseaulx 
de  rivibre,  eignes,  oisons  sauvages  et  autres,  quels 
qu^üs  sogent,  que  mU  ne  pent  tirer  san*  son  congf* 
{Bxtraits  des  anciens  comptes  dm  gruger).  aüg.  bt 
L.  GAI.B8L00T,  Maison  de  chasse,  213.  Zoo  wie 
op  s'heeren  straten  plant  ofte  hujsen  maekt  OTör 
de  twee  Toeten  Tan  sjne  gracht,  sonder  consent 
Tan  den  wateigraTe,  ofte  heere  respeotiTelyck ,  en 
tenwaere  dat  zy  daertoe  gherecht  waren,  die  Ter- 
benren...  C,  v,  Aalst,  x,  14.  —  Marcktgraef 
(MerctgreTC).  Qraqf  oj  deken  der  lakenhaUe  of 
drapperie ,  f^.  dogen  de  la  draperie,  ||  Van  den  merot- 
greTe  en  syn  yiii  raetaluyden.  Wy  Terleenen  en 
ordineeren  dat  in  die  Toerseider  onser  stadt  sullen 
syn  een  merck/greye  en  syn  acht  getworen  raete- 
luyde,  die  corrigeren  sullen  en  regeren  dat  officie 
Ten  den  drapparien,  en  ander  dynghen  te  doene 
die  tot  noch  toe  tot  honre  officien  Tan  ghewoenten 
toebehoeren.  En  in  der  stadt  desseWen  sreTen, 
alle  jare  orerleden,  dieseWe  acht  raetsluyde  Toer 
dat  toecomende  jaer,  sullen  sy  kieeen  eenei»an- 
deren  greTC.  C.  v,  St.'TVuiden,  §  19.  —  Graef 
(GraTc)  Tan  den  Egiptenaers.  Overste  van  de 
heidens,  fr.  chef  des  SDhémiens,  j|  1440.  Itom,  ghe- 
sheTen  eenen  graTe  Tan  den  kleynen  Egipten  in 
nofÜMheden,  iii  lib.  par.  Auden,  meng.  Y,  174. 
Itom,  ghegheren  den  graTe  Tan  den  kleyne 
Egipteneers  Tan  den  cleynen  Egipton,  in  hof- 
scheden,  L  sch.  It.  gheghcTen  Martin,  enz...  1454. 
It.  gheghoTen  den  g.  t.  d.  c.  E.,  omme  dat  hy  zyn 
Tolck  soude  doen  Tertrecken  en  ruminghe  doen 
^vA  der  stede,  mids  dat  zy  de  liede  Tele  moyten 


en  oyerlast  doen,  in  hoesscheden,  yi  lib.  par.  enz. 
enz.  Ib.   175.   (Zy  waren  meermaals  Toorzien  Tan 

Sftfeiyke  bedebricTen).  Zie  ook  bgyftevabbs.  — 
raef  van   don  Bibauden^  fr.  comte  des 

ribauds.  Zie  bibaudbx. 

GRAEFDACH.  Zie  cijbsoobt.    . 

GRAEFNEDE,  GBABFKBDimrB  (GiaTenede. 
graTedinne,  graTenedinne,  graTinne),  zn.  t.  Gra- 
vin, fr.  comtesse.  jj  Wy,  liargrieto,  grae&ede  Tan 
YUendren.  C.  stad  Brugge,  1,  201,  1  mei  1275. 
Graefnede.  DB  Ylahivck,  Denderm.  YI,  153;  db 
Pb.  en  Bb.  Y.  Gijzenghem,  18;  XYI.  Assenede, 
89.  Graefiiedinne.  Ib.  Y.  Gontram,  17;  Schaybb, 
ChUaüe,  98.  GraTenede.  PI.  v.  Tï.  1,  88.  GraTe- 
dinne. DB  Pb.  en  Bb.  II.  Seusden,  18.  GraTe- 
nedine.  Jak  y.  Dixmitdb,  88,  137. 

GRAEN,  OBBIB,  zn.  o.  Graan,  koren,  fr.  du 
grain,  des  e^éales.  jj  Dat  gheen  onser  ondersaten .. . 
gheenrande  greyne  Tan  coeme,  noch  oock  gheenrande 
beeston  Tcrcoopen  en  sal  moigen.  Bekeii,  v,  Brab. 
reg.  136  f°  39  (1495).  Terwe,  rogghe,  gerste,  haTere, 
erweten,  boonen  oft  andere  graenen.  Plao.  v,  23 
dec.  1577.  —  Bont  graen.  ||  Yan  rondt  graen, 
dsaegende  by  den  faeyse,  als  Tooren,  en  dra^nde 
gesackt  uyt  den  schepe,  sonder  klemmen,  een 
schele  par.  Bbmbbt,  I,  502,  Bigl.  d.  zakdragers, 
1761.  (De  hier  bedoelde  soort  Tan  graan  komt  achtor 
het  ^schockellioen'*  of  de  gerst,  en  de  haTcr.  De 
uitg.  ziet  er  het  koolzaad  in,  naar  aanleiding  Tan 
De  Bo*s  ,,Bond  zaad'',  tegenoTer  het  „Platzaad" 
(graine  de  coilza  —  graine  de  lin);  en  de  tarwe? 
de  rogge?) 

GRAENBRANDEWLJN  (Greinb— ),  zn.m.  Bran- 
dewijn, fr.  eau-de-vie,  brandevin.  Kil.  Brand- 
wyn,  brandende  wyn.  Aqua  ardens,  TL,  ametus. 
Brandewyn.  Yinum  adustum.  Bam-de-vie,  eau 
ardente.  La  Gume.  Bame  ardante,  ||  Hoedat  op 
den  3en  dec.  1655 . . .  was  Terboden  dat  men 
egheene  ghebrande  wynen  en  moghto  distilleren 
met  graenen,  „doordien  dat  hetselTe  causeerde 
grooto  dierto  der  graenen",..  „aisoo  die  Toors. 
ffraen-brandewynen  syn  nocief  Toor  de  gesontheyt 
der  menschen,  efi  grooto  dierto  brenghen  onder 
de  graenen"...  PI,  v,  Brab,  24  dec.  1660,  lY, 
99.  —  De  plakkaten  in  db  Fr.  taal  noemen  dezen 
drank  brandevin,  eamë  de  vie,  eauSvive,  vinbrAlé). — 
Sal  den  pachter  Tan  yeder  pot  wyn  Tan  wyn  mo- 
gen heysschen  Tier  stuyTers  TOOr  accyse,  en  toot 
yeder  pot  grynbrandewyn  twee  st.  Verpaektit^  v, 
d.  aoot>«  U  Diest,  1706. 

GRAENDENIER,  obabvibb,  zn.  Graanhande- 
laar,  fr.  marehand  de  grains.  ||  De  Tcrooopers- 
graendeniers.  Yan  den  corencoeperen-graendenieren. 
Bekenk.  v,  Brab,  reg.  138  19  159,  a.  4  en  5.  (1524). 
Ooerencoopers  ofte  graeniers.  PI.  v,  VI,  12  dec. 
1545,  I,  646. 

GRAENDER  (Grander),  zn.  Graanzolder,  fr. 
grenier.  Kil.  Graener,  Cihraender,  Granarium, 
horreum.  ||  Yertheert  bi  den  heere,  bi  der  Wet  eii 
den  ontfanghere,  als  zy  de  granders  Tan  den  coome 
ghcTisiteert  hadden  binnen  den  scependomme  Tan 
NiencTe,  to  twee  reysen  g.  iiy  XTJ  s  Stadsrék.  Ninove , 
1480.  It.  Jav  y.  Dixmüdb  ,  44. 

GRAENWERCK,  zn.  Graan,  fr.  du  grain. 
II  Timmere  (?)  met  graenwerke.  Tol  te  Brugge 
1252;  waarschyniyk  het  Navis  onerata  eum  annona 
Tan  den  Lat.  tokst;  alnog:  de  annona,  de  farina. 

GRAESHOF.  Zie  obabhov. 

GRAET  (Giaed),  zn.  m.  Trap,  fr.  escaUer» 
KiL  Graed.  j.  Graet.  Gradms,  ||  Yan  Janne  den 
Ooerdier,  Tan  huushueren  Tan  den  kamerkene  onder 

67 


^ 


GRA. 


GRE, 


den  graet  twi  Bohepenen  huns,  xrj  gr.  De  ooete  van 
der  doren  die  hanot  beneden  vore  den  graet  ran 
schepenen  huus.  Stadtrek.  Ninovêf  1389.  Orermids 
dat  den  eteenen  graet  an  de  Brabant  poort  was 
te  yalle  ghegaen,  en  de  trapsteene  Terloren,  ghe- 
oooht  jeghen  .N.  steenhauwere,  njeuwe  steenen 
trappen  omme  den  Toors.  graet;  coaten  iiij  ]ib.  —  It. 
dairtoe  gheoocht  jsm  kareele ,  die  an  den  roors.  graet 
bestaedt  K3m.Ib.i477.  Dat  schepenen  nu  nieuwelinghe 
hebben  ghedaen  maken  eenen  graed  eïi  doren  up 
dhuuthende  van  der  halle.  db  Ylamince  ,  Stadtrek. 
Demderm,  I,  149  (1395).  De  graed...  aldaer  men 
a^haet  onder  scepenen  camere  in  de  donrebus- 
camere.  Ib.  161  (1406).  It.  Mabtisez  161.  Betaelt 
meester  Heindric  Tan  Fe,  voor  de  leveringhe  ran 
de  steenen  van  den  upgano  ofte  den  graet,  aldaer 
men  ten  scepenen  huuse  upcompt . . .  Avden.  meng. 
III  451  (1530).  Di  stond  er  rike  aftesine  Mochstu 
gedoen  in  gere  manire:  Dattu  dorebiokes  dese  maysire 
van  desen  torre,  die  hier  staet,  £nde  enen  ganc 
miaken  eü  enen  graet  Van  den  huse  in  den  torre 
te  gane.  Ih  Yii  Vroeden,  3753/3769. 

2)  Graet  Tan  hoirie.  Cfraad  wm  hloedvertDonUehapf 
fr.  d^é  d^ hoirie  f  de  parenié.  ||  Den  eersten  graet 
ofte  ordre  Tan  successie  en  hoirie  competeert  de 
kinderen  Tan  ghetrauden  bedde,  dewelcke  hoirs  en 
erfghenaemen  syn  Tan  haerlieder  Tader  en  moeder. 
C.  o.  Auden.  zxiii,  19;  it.  2;  xxi,  3. 

QRAFËLIJCK  (GraTeUke),  byw.  Van  '$ graven 
w^0y  fr.  de  la  part  du  eomfe.  ||  En  seide  [nl.  de 
prooet  Tan  Sint-Martens]  dat  hy  zyn  heerscip  eer- 
like  en  graTelike  hilt.  Ol.  y.  Dizhttde,  92. 

QRAFF£L,  zn.  IJzeren  grijphaak  ter  verbinding 
van  êteenen ,  fr.  agrafe.  ||  Alle  Toegingen  oft  payen 
gemaeckt  met  graffelen,  loefgaten,  wyngaertrancken, 
sal  men  meten...  Begl.  edifléiemtier*  v.  1706, 1,  57. 

ORAIXË,  zn.  (?)  II  Sen  kiste  oft  püpe  graize, 
geëralueert  op  Tj  lib.  Schatting  v.  1651. 

GRAMERATIE,  zn.  t.  Lijstwerk,  omboordeel, 
fr.  hordurt^  framge  (?)  Maigne  d'Arnis  Qramita, 
Qraimatia,  Qramaia.  \\  Een  capelle,  steende  by 
den  ouden  durmtre,  hogho,  dewelcke  sy  nu  besi- 
ghen  Toor  de  schole,  dezeWe  capelle  met  eene 
grameratie  Tan  houte,  de  ghelasen  Teinstere  Ter- 
wapent. ..  ss  Pottbb,  Sec.  cart,  390  (1668). 

GRASHOF  (Graeshoff),  zn.  m.  Weide,  weiland, 
fr.  pré,  prairie.  ||  Vier  Taten  backoren  aen  en 
op  eenen  graahoC  Kbmpbkbebs,  Monienaken,  I, 
122.  Veiif  Tierdels  ooren  erffpacht  aen  en  op  eenen 
graeshoff, . .  te  samen  met  huijs  en  hoff  aen  Toorss. 
graeshoff  annex, . .  en  is  den  Toorsa.  graeshoff  ge- 
togen te  Montenaken  achter  s\jn  bugs  TOorss...  — , 
Een  Tat  koren  erffpacht . . .  aen  en  op  eenen  war- 
moesboff  en  graeshoffken.  Ib.  127.  Benen  seeckeren 
giaeshoff. . .  C.  gr.  Loon,  I,  296. 

GRASSATEUR,  zn.  Boovèr,  êimXkroover,  af- 
wetter,  ëiraattehender ,  fr.  brigand,  vclenr  de  grand 
dkemin,  déirouesemr.  Lat  graeeaior.  \\  Permitterende 
Toorts  by  desen  allen  en  eeniegheiycken  de  Toom. 
Trybuyters  in  't  teffhenwoordioh  misidaet  te  m<»hen 
dooUlaen  als  openbaere  grassateurs  en  straetscmen- 
dera,  sonder  daeromme  te  miadoen.  JPl.  v.  Brah, 
12  juni  1686,  II,  218.  Als  openbare  grassateurs  en 
stimetsohendera.  Y.  d.  Habgbv,  Ber,  t^den^  III,  216. 

GRATE,  zn.  ||  Adieu,  aerm  Teltpaepkena,  die, 
om  tontdraghen  de  grate.  De  waerheyt  Terlaet  en 
ayt  oalTiniste.  DB  Pottbb,  Chronijdce^  284. 

GRATENZEN,  zn.  mT.  jj  Pomr  oker,  verde- 
grme^  pomr  Spains  groen,  pomr  tanit,  pomr  fenU' 
lat(f>,  pomr  jpratenzen  (?) . . ,  zlg  s.  y  d.  Tpriama, 
I,  24,  Sttiderek.  v.  1330. 


GRAUBROEDER,  zn.  Franciscaner,  fr.  fran^ 
dscain ,frbre-ifris»  Eül.  Grauw  moniok,  Grauw- 
broeder.  Jland.  \\  Ontrekt  desen  tyt  liep  seere  de 
mare,  dat  in  de  Tergaderinghe  Tan  dese  pnedi- 
catien  quam  twee  graubroers,  Terzaeokende  de  cappe 
en  riepen:  Vive  Ie  gnél  db  Pottbb,  Chronijoke,  207. 

GRAUWËRCKER,  zn.  BotUwerker,  bewerker  van 
grijs  bont,  pelsmaker  of  —verkooper,  fr.  peUeiier. 
Kil.  Grauw-weroker.  vetus  fUmd.  \.  peltier. 
Kil.  auctus,  Grauwerker.  ||  Grauw-  en  lammnr- 
werkers.  PriTilegie:  het  maeken  en  Tercoopen  Tan 
alle  soorten  Tan  pelterye,  moffels  en  andere  goe> 
deren  raekende  deselTe  neeringe.  Mijksarch.  Dedar. 
V,  1784,  Qent. 

GRAYE,  zn.  Qraekt,  waterleiding,  fr.  fossé, 
conduite  d^eau,  ||  Dat  men,  om  tToirs.  water  her- 
werts  te  brengene,  sal  moegen  maken  en  graTen 
een  grove  oft  waterlegde  [var,  waterige].  Mekenk,  v, 
Brah,  reg.  135,  f»  41. 

GRAYEEREN,  bn.  Beschadigen,  benadeden, 
verongelijken,  te  kort  doen,  fr.  préjudieier.  User, 
II  Elok  die  gegraTcert  oft  geqnest  is  in  zgn  recht, 
moet  zgn  gebreck  halen  en  besoecken  in  juatitien 
TOor  jugen  competent.  Wiblakt,  Praet.  dv,  c. 
xig.  It.  C.  t>.  Qent,  II,  241.  Indien  hem  iemant 
by  suloke  ordonnantien  oft  statuten  gegraTeert  Tint, 
is  gehouden,  TOor  't  eerste,  syn  ^lagh  te  doen 
aen  den  amptman  en  wethouderen.  C,  v,  Brusset 
1606,  a.  39;  Christyn  si  quis , , ,  gravamen  seneerii. 

GRAYELING  (—e),  zn.  t.  Verschansing,  fr. 
retranchement.  \\  Als  dat...  capitein  Lyon  en  oapi- 
tein  Parade  dootgheschoten  waren  int  OTOirallen 
Tan  zekere  graTelinghe  onder  de  stadt  Tan  Breda. 
Piot,  Chron.  716. 

GRA  YEN,  bn.  Levend  begraven,  fr.  enterrer  ei- 
vani,  II  Sn  Toort  so  grouTene  twee  wyÜB  aonder 
consent  Tan  den  heere;  waerop  dat  de  bailliu  oec 
calaenge  dede.  Rdken,  balfuws,  Oent,  1367,  rol 
1721. 

GRA  YEN,  bw.  Munten.  Sneden,  steken,  gra- 
veeren,  fr.  graver  (la  monnaie).  \\  Dat  onderecheyt 
is  tusschen  diegeene  die  de  munte  contre£ayten, 
graTen,  forgeren,  printen  en  Terwe  gcTen,  en  den- 
geenen  enz.  Y.  d.  Tav.  66  f^, 

GREEP,  zn.  Het  grijpen  met  de  mUgespamnen 
hand,  span,  fr.  empam,  KU.  auctus.  Grepe,  gryp. 
PreuMiHo.  JBmpoignement,  BoTongreeps.  jkeerda* 
twee  spannen,  fr.  plus  de  deux  empans,  ||  Alle  de 
upgaende  hoornen ,  hart  en  morru , . .  wyt  boTen- 
greeps. . .  Cv.  Aalsf,  300  (18  aug.  1478). 

GREPSTEEN  (Greepsteen),  zn.  Grootere  eteen 
voor  de  sponden  en  ritien  eener  kasseide,  fr.  gres 
plus  grand  pomr  les  bordmres  et  rigóles  d^mm  paoL  . 
II  Amoude  Steenlande,  Tan  XTigi  t«  greea,  en  c 
greepateene  («oto  2:  (]hrepetene,  klb.  iii),  zlTg  Ib. 
dwelcke  gheorbort  es  Tor  de  walporte,  en  an  de 
hoofde  Tan  den  niewen  bmcghen.  Siadgréi,  Oeni^ 
247  (1837). 

GREFFIEHOF,  zn.  Kweekhof,  enter^,  ft.  pépi- 
niïrm  ||  Soo  Tranneer  de  goeden  ofte  TerraUen  niet 
en  sgn  Terhuert,  Terpacht  oft  ter  hellioht  uytgh»- 
gheTen,  aoo  sal  men,  eerst,  aangaande  den  huyaen, 
winnende  landen,  beempden,  euaaelen,  wgngaerden, 
greffiehoTen,  intorgen,  wythammen,  enz.  enz... 
aensien  den  reohtTeerdighen  prijs . . .  PL  e.  J9ra&. 
18  jan.  1554,  a.  4,  II,  16.  zd«  penning. 

GREFFIER  ((S^nffier) ,  zn.  Bete  benamis^  Haai 
over  'i  aUgemeem  gelijk  met  die  van  secretarie  of 
sehepenenklsrk;  eiAijni  edUer  eUengs  h^womder  toe- 
gopast  geweest  te  t^  op  dm  ^eekr^vai^''  ui  raoftfo- 
wicen,  fr.  eette  iémmimation  équimui  m  gémSral  è 


GRE. 


GRE. 


535 


e^iê  iê  têcrümre  om  oUre  éek«nnal;eUeparaii  itmté- 
foit  anwr  Üé,  €t  la  lon^j/ue,  partieulüremêni  appUqmie 
tm  „9enbé"*eu  moH^e  jndieiaire.  Kil.  G  re  f  fier. 
QrapheuMf  grapkiturimi ,  gcriba  &».  Maigne  d'Amis 
Oraffbrins:  Soribaf  notariuê,  Orefflêr.  (A.  1482). 
Qraphiarii  aeta  JMdieidlia,  tam  in  Bênaculo  oom- 
tuUmf  quam  in  tribwuUiprtietoriaconMenbunt.  Nan- 
nius,  in  de  Inleiding  op  de  kost.  t.  Mechelen. 
Il  Welok  Tonnisse  van  loesiughe  van  den  pande 
moet  worden  geteeckent  by  den  secretaris ,  als  gref- 
fief  Tan  der  Tiersoharen.  C.  v,  Antw,  1545,  rv,  9. 
Daeraf  [nl,  van  de  verkoopingen  in  sterfhuizen] . . . 
den  griffier  eü  soepenen-clerck  den  boeck  is  hou- 
dende; die  oock  den  boeok  onder  sQnen  behoor- 
lijcken  salaris  ophaelt  en  moet  goetdoen.  C  «. 
Dewme  1612,  a.  488.  Indien  d'officier  over  sulekeA 
ghevanghene  ronde  eenighe  goeden  oft  ghereet 
ghelt »  is  ghehouden  allen  tselye  bij  den  griffier  oft 
schepenen-dercq  te  doen  besohrijyen  en  inrenta- 
tariëren.  Ib.  a.  7.  —  In  de  kost.  der  hoofdbank 
van  SanthoTen,  Stijl  ^  1557,  a.  272  en  rolgende, 
komen  roor  „de  dercq",  als  opperste  ambtenaar, 
en  een  „griffier**;  in  de  Salarissen  Tan  1664,  ziet 
men  niet  dan  eenen  „secretaris'*.  De  stad  Brugge  had 
eenen  „Greffier  ciyiel'*  en  eenen  „Greffier  crimineel", 
wier  ambtsTerrichtingen  uitvoerig  beschreyen  staan 
in  Damhouder*s  Oraotdadigheii  enz.  488  en  499. 
Zie,  voor  de  stad  Gent,  db  Pb.  en  Bb.  XXXIII. 
€hwt^  2de  d.  456;  voor  den  Baad  Tan  Vlaanderen 
en  Toor  de  greffiers  in  Vlaanderen,  de  plakkaten,  Toor 
de  greffiers  in  den  Baad  Tan  Brabant ,  o.  a.  de  ord.  op 
den  Stijl  t.  18  apr.  1604,  enz.  Zie  ook  sbcbbtabib. 

GREf,  GREE  (Grey),  zn.  Kei,  huseUtêen^  fr. 
prés,  pavé  de  grkê.  ||  Van  y  lasten  grejs,  daer 
men  mede  oautsiede  tenden  de  Mere.  Mbbteks, 
Oudste  rek.  1324,  biz.  45.  ||  Dit  es  dat  dontfangers 
ebben  uteghegheTen  binnen  desen  jare,  ran  grees 
dat  ghecooht  es  mede  te  kelchiedene,  en  Tan 
kelchiedene.  Bek.  d.  ttad  Oent,  246  (1887). 

GREIN,  zn.  1)  Farad^ezaad,  —horreU,  fr. 
groM^e  de  paradie,  eardamome.  \\  Greinen  i  bale  de 
paradjjs,  is  geëstimeert  op  Tiij  Ib.  De  pljpe  daeraf 
op  XTJ.  Ib.  Shskatting  o.  1551. 

2)  S^uifiaikenverf ,  fr.  teinivre  d'éearlate,  coehe-. 
iiti20.Sehaerlaecken  greyn.  Coccnminfeciorimm, 
grannm  HnetoriMm.  Maigne  d'Amis.  Oranum,  Coe- 
ernn.  CoekeniUe;  cl,  graingne ,  gram  (A.  1828).  Pro 
quoUbei  quintdUo  grane  vnlgr  dicte  greyne.  Tel,  v. 
1805.  Yan  eloken  hondert  greynen.  Tol  «.  1409. 
Oregn  de  pastel  desoarlatre ,  een  bale  is  geëstimeert 
op  XT  Ib.  Schatting  e.  1551.  Van  alrehanden  cor- 
ten  gemingden  lakene  sonder  greine,  sal  men  gcTen 
te  huren  t  s.  Ord.  Volders  te  Brussel,  Braee- 
maeni  1280,  a.  7.  Allen  scaerlaken,  ocht  dat  met 
greynen  gheminct  es,  salmer  deen  uten  anderen 
trecken,  op  ene  pene  Tan  xxx  s.  Kb.  d.  lakeng. 
Dieet,  Woïwerh,  1888,  a.  21.  Wat  mer  met  grey- 
nen maect  sal  puer  sijn;  wiere  ander  rode  Terwe 
toe  dede,  souts  ghelden  x  Ib.,  en  diest  were  eü 
doen  dede,  soude  ghelden  dieselTe  pene,  en  een 
jaer  sijns  ambachts  derTon,  en  die  ware  Terliesen. 
Ib.  a.  84.  Dat  niemen  negheene  greine  ne  doe  te 
wuUen  daer  Brisilie  toe  es ,  no  greine  ne  mingghe  te 
wullen  die  Tan  witten  ghemeet  es,  op  de  boete 
Tan  X  Ib.;  maer  men  mach  greine  mingghen  in 
wulle  die  Tan  blauwen  ghemeedt  es,  eü  in  al  andre 
Tarwe.  K.  lakeng.  Auden.  1829,  a.  8.  Wat  men 
Tarwen  sal  met  greynen,  daer  en  mach  men  ghene 
roede  Tarwe  toe  doen  dan  greyne.  R.  lakeng.  te 
Mechelen  1881,  a.  17,  enz.  enz. 

GREINEN,   bw.  Verven  met  scharlakenver  f,  fr. 


ieindre  è  la  cochenille.  ||  Men  sal  gheen  roede  wolle 
minghen  met  wolle  die  ghegreynt  es,  op  ene  pene 
Tan  X  Ib.  Kb.  lakeng.  Diest,  1888,  JVólwerk,  a.  22. 
Die  lange  lakene  Tan  xlij  ellen,  die  al  gegreint  syn  in 
di  wolle,  eü  dair  Tj  Tierendeel  gegreinder  wollen 
toe  es,  ocht  meer,  selen  gcTen  te  huren  Ty  s.  en 
TJ  d.  —  Die  lange  geminde  lakene  Tan  xlij  ellen, 
dair  men  dan  tj  Tierendeel  gegreinder  woUen  toe 
es,  selen  gCTen  te  huren  tj  s.  Ord.  volders  te 
Brussel,  Braecmaent  1280,  a.  8  en  4.  —  Het 
Terwen  in  't  rood  komt  reeds  TOor  in  de  Ord,  de 
pannis  van  1248  te  Leeuw. 

GREINWERCK,  zn.  Greinwerok  Tan  glas. 
QlaskrameriJ ,  fr.  verroterie?  ||  Alle  soorten  Tan 
ooopmanschappen  eü  oremerije  oomende  Tan  Neu- 
renburch,  te  wetene:  LoTerkens  en  greynwerok 
Tan  glas,  Tan  alle  soorten.  BI,  v.  Brab,  27  febr. 
1608,  a.  8,  I,  802. 

GREIS.  Zie  GBins. 

GRET,  zn.  o.  Verdam  Teronderstelt,  niet  zonder 
rede,  dat  in  ons  citaat  eene  Terschrijving  is  TOor 
guet  of  goei,  \\  Dat  alle  hare  late,  die  te  Kielé 
wonen,  up  haer  gret,  eü  oeo,  waer  si  wonen, 
buten  der  Triheit  Tan  Antwerpen,  te  haren  ghe- 
dinghe  oomen  (die  haren  slaat  op  heeren  Wouter 
Vo&art  eü  Ghisebrecht  Amman,  die  laten  hadden 
te  Kiel).  Mebtevb  en  Tobfs,  m,  651,  Charter 
V.  hertog  Jan,  1291. 

GRETEN  (Greeten),  bw.  Het  Brab.  kreten. 
Blagen,  tergen,  sarren,  fr.  tourmenier,  chagriner, 
vexer.  Kil.  Kreten,  kreyten.  Irritare,  sscof- 
perare.  Zie  Schuermans.  ||  Oock  benamen  zQ  hem 
de  eerste  twee  nachten  zyn  slapen,  hem  temte- 
rende  eü  ghreetende,  zoo  die  Joden  Onsen  Heere 
deden.  Y.  d.  Habghev,  Ber.  tijden^  TH,  96. 

GREYE.  Zie  gbaep. 

GRIEF,  zn.  o.  In  Terschillige  bet.  1)  €^evaar, 
ramp,  onheU^  fr.  danger,  sinisire.  'Kjl.Jland.  Chrave, 
euperum  malum.  \\  Alle  degene  die  huse  hebben 
binnen  den  dorpe,  dat  [si]  die  bewaren  Tan 
roecgaten  of  kemeneyen,  dat  daeraf  gheene  soade 
noch  gaef  [l.  grief]  en  comme,  op  de  boete 
Tan  8  lib.  par.  tan  Lokbbev,  St-Bavon,  229, 
Veerboden  v.  1404,  a.  1.  It.  2.  —  Te  gricTe 
staen.  Oevaar  bieden,  fr,  offHr  du  danger.  \\  Zo 
waer  dat  eeneghe  huysen,  poorten  of  mueren  buu- 
ten  loode  eü  to  griefre  staen.  C.  stad  Brugge,  II, 
285.  Worden  oock  [nl.  de  deelmannen] . . ,  ghehouden 
te  bezouckene  de  smessen  in  elc  smetshuus,  eü  de 
OTenen  in  elc  backershuus . . ,  eü  deghone  die  zy 
Tynden  te  griefre  staende,  zullen  aldaer  ^ebot  ghoTen 
tTier  stappans  uuyt  te  doene.  290.  It.  298  en  294. 

2)  Nadeel,  benadeding,  schade,  fr.  préjudice, 
dommage.  Kil.  Nocumentum.  ||  De  Trouwe  Tan  Boe- 
laer, . .  haer  doleerende  . .,  dat  onse  Wet  eü  liede 
Tan  Gheeroudsberghe  ghehouden  eü  ghedaen  had- 
den eü  pynden  te  weeme  onredeleke ,  in  gricTe 
en  prejuditien  Tan  der  Torseide  Trouwen,  haren 
heerscepe  Tan  Boulaer  eü  te  Scendelbeke.  C,  v. 
Aalst,  542  (9  noT.  1858).  Van  de  Tonnissen  by 
hunlieden  [nl.  de  peismakers]  gegOTon,  in  gCTalle 
Tan  grief,  wort  geappelleert  aen  de  Toorsz.  wet- 
bouderen.  C.  v.  Brussel  1606,  a.  54,  Ghristyn 
casu  gravaminis.  —  Grief  nemen.  Nadeel, 
schade,  verlies  lijden,  fr.  souffHr  du  prêfudioe,  du 
dommage,  des  peries.  \\  Soe  wat  notaris,  greffier 
oft  ander  scriJTer  achterlaet  uuyt  raalitien  te  scrij- 
Tene ,  *t  gont  dat  hij  behoorde  oft  gelast  was  te 
scriJTone ,  soedat  de  prince  grieff  oft  interest  daerby 
neempt,  die  Terliest  de  Tuuyst,  soe  eenige  seggen. 
WiELAKT,  Bract.  crim,  o.  124. 


536 


GRIJ. 


GRO. 


8)  LU^aamêtmari ,  p^,  zêer,  lewtUmg^  h.  dtm- 
Uur  eorporeüe,  somfflraiteê,  hlêisure.  Kil.  DoUff. 
Grief  doen.  Kwetsen,  fr.  bietser,  \\  So  rerbiet 
men  alle  ontamelike  messen  met  pointen  te  dra- 
ghene..,  enware  dat  de  pointe  soe  ghebroken 
ware  dat  Bchepenen  dochte  dat  mer  niemene  grief 
met  doen  mach.  Eb.  v.  Auden.  1328.  Va»  wapenen. 

QBIETE,  m.  ▼.  Soort  tfan  viseh,  fr.  sorte  de 
poisson.  II  Yan  een  griete,  3  den.  Van  differente 
grieten  in  een  koop,  1  den.  FL  v.  VI,  Begl,  10 
deo.  lT67y  a.  109  en  110,  loon  der  visekdra^ers  te 
Blamkenbergt  XI,  1387  (het  w.  staat  tusBchen  ter- 
bote  en  vlote). 

GRIEYEEREN,  bw-.  Benadeden,  fr.  préfudieier. 
jl  Daer  minoke  valt,  dat  betert  men  naer  de 
grootte  van  der  minoke,  en  naer  dat  de  mincke 
den  ghequesten  griereert  (2  maal).  C.  v,  AdUt^ 
474,  a.  8. 

GRIEYELIJCK  (Greyelic),  bn.  Stnartelijk,  fr. 
dotdourenx.  \\  Omme  te  seuwene  die  grote,  zware, 
orrible  wapeninghen ,  manalachten  en  grerelike  faite 
die  ter  menigher  stont  gheyallen  sijn.  C.  stad 
Brugge .  I,  416  (1861). 

GRIEVEN  (Griefren,  Greven),  1)  Van  per- 
sonen, a)  Kwetsen,  wonden,  fr.  blesser.  ||  Wapenen 
daermede  men  jemant  sonde  moghen  griefven.  C  kast, 
V,  Iperen,  c.  84.  —  b)  Aantasten  met  een  moord' 
dadig  inxtekt,  Jcwetsen,  wonden,  ir.  attaquer  avee 
inieniion  de  donner  la  mort,  blesser,  \\  Hoe  de  vas- 
sael  hem  draghen  sal  als  zijn  heere  yemande  dreeoht. 
De  here  seecht  totten  vassael  in  secrete:  iok  sal 
eer  morghen  avonde  dootslaen  Peetere.  De  vraghe 
is  wat  de  rassal  te  doene  heeft?  Secht:  dat  hi  sal 
bidden  den  heer  dat  hyt  niet  en  doe*,  en  siet  hi 
dat  de  here  emmers  in  dat  propoost  blijft,  hi  sal 

Sen  by  P.  en  seggen  hem  met  generale  woorden 
kt  hi  hem  wacht,  want  men  uute  is  om  hem  te 
grieren  van  den  liJTe.  Wiblakt,  Leenrecht,  186. 

2)  Van  zaken.  Beschadigen  y  fr.  endommager.  Kil. 
Jland,  Nbcere,  ||  Wat  schipper  beyonden  wort  met 
sijn  schip  te  zoylen  jeghens  de  bmgghen,..  Sulcx 
dat  daerby  de  brugghen  ghegrieft  ofte  ghehindert 
worden,  sal  verbeuren...  O.  v,  Veume,  c.  88,  a.  4. 
Die  in  de  haghe  home  houwet,  ocht  erghert,  ocht 
greeft,  zaels  ghelden  ▼  s.  Kb.  v.  Diest,  B  129. 

GRIFFOEN,  6BITTI0BK,  zn. m.  Zilveren  munt, 
verbeeldende  eenen  griffoen  of  gr^pvogd^  in  1487 
en  1488  geslagen  op  last  van  Mdxitniliaan ,  op 
wéUce  meestal  de  naam  van  Fhilips-de-Schoone  ver- 
zwegen werd;  welke  achterlating  tot  den  opstand  van 
Vlaanderen  en  van  de  overige  provineiSn  aanleiding 
gaf,  ir.  monnaie  d'argent,  représentant  un  griffon, 
prappêe  en  1487  et  1488,  par  Masnmüien,  et  sur 
laqueUe  Ie  nom  de  Bhilippe-le-Beau  était  générale^ 
ment  omiSf  omissian  qui  donna  lieu  è  Vinsurreetion 
de  la  Flandre  et  des  autres  provinces.  \\  Les  doüUes 
gryffons  auront  cours  pour  deux  pattars.  Les  singles 
gryffons  auront  cours  pour  un  paitar,  Ord,  v.  Max, 
en  BhU.  14  deo.  1489,  BI.  v.  VI.  I,  448.  De 
dubbele  grifToen-stuiTer ,  de  griffoen,  de  halve, 
kwart  en  andere  onderdeden  van  den  griffoen-stuiver. 
C.  P.  Sebbube,  Vad.  Mus.  III,  70.  Dubbele 
niffioen  of  dubbele  stuiver  van  Mechelen.  V.  d. 
Chijb,  Hertogdom,  192. 

GRIJNCKEN,  OW.  Grimlachen  ^  grinniken ,  fr. 
ricaner.  Kil.  Grijnen,  grenen,  /Hf.  Jland.  j. 
Grenicken.  Subrider  e.  \\  Waerup  h'y  antwoordde 
dat  hij  in  de  keercke  predicken  zoude  en  nieuwers 
el.  En  naer  vele  woorden,  den  predicant  altgts 
grynckende  en  lachende,  zoo  zynder  een  deel  van 
zijn  ghezinde  gheloopen  up  den   torre  eii  hebben 


alle  die  doeken  overhoop  gbelunt.  V.  s.  Haxohbv  , 
Ber.  i^deny  I,  86. 

GRIJP,  zn.  1)  JSene  ahereu  mmdi  ter  waarde 
van  10  BrtA,  si,,  ir,  monnaie  d^argent  de  la  valeer 
de  10  sous  de  Brab,  (Volgens  de  rek.  v.  Aert  Van 
Bakele  v.  1495/1496  te  Dieet).  KiL  Grijp,  voghel- 
grQp.  j.  griffoen.  De  grijp  zal  eohter  dezelfde  munt 
niet  zijn  als  de  griffoen  van  1487  en  1488,  im- 
mers z|j  doet  zich  veel  vroeger  Yoor:  ||  Gj  gripe, 
zl  plecken  voir  elok  gripe.  Vad^  Mus.  11 ,  319 
(1438).  Le  ohiffVe  des  recettes  s'y  éüve  è  'fheS 
grypen  29  plaques  8  sous  pagemeni  (la  girp  était 
une  pièce  dargent  noir^  swaertsgelt,  divisee  en  40 
placques,  dont  8  valaient  1  sou;  16  grypen  repré- 
sentaieni  une  Uvre  de  gros.  A.  Wautbbs  ,  TSrle- 
'moni,  stadsrek,  1470/71. 

2)  Soort  van  wU  bier  te  Dendermonde,  ir.  sorte 
de  bière  blanche  è  Termonde,  ||  GrQp  of  wit  bier. 
DB  Vlamikgk,  Vgb,  65  (17  mei  1655). 

GROEDE,  zn.  AangesUbd  land,  fr.  terre  étal- 
luvion,  II  Durch  Alluvion  gebildetes  neoee  Land, 
heisst  auoh  wohl  Oroede,  so  viel  als  Ineremenium, 
So  auch  Werplamd  (von  yroMsn,  anwaohsen).  Wabv- 
KöKiG,  Fl,  st.  u.  Bg,  I,  285. 

GROEN,  bn.  Zooals  thans,  fr.  vert,  Fig.  On- 
rijp, onbedacht  f  onervaren,  ir.  irréJUchi,  inexpéri- 
menté,  ||  De  jonoheyt. . ,  die  diowUs  doet  dat  zj), 
audt  zynde  en  r\jper  van  verstande  niet  gheeme 
doen  en  zoude;  want  daer  zynder  sommighe  zoo 
groene  en  wulpsoh  van  zinne,  eyst  dat  %)j  ni»* 
mant  en  mesdoen,  zy  en  oonnen  niet  gheslapen. 
V.  D.  Habohbn,  Ber.  t^den,  II,  220.  —  Groen 
kerck.  Benaming  van  de  tempels  der  zestiendeeuuh 
sche  Hervormden  in  het  veld,  ir.  nom  des  temples 
des  Béformés  du  16«  siMe  dans  les  ohamps,  ||  Heeft 
hij  ghewilt  dat  men  tkindt  ter  christenheide  dra- 

§hen  zoude  buten  der  stadt,  (alzoo  zijt  heeten)  in 
e  groen  keercke  (omdat  haer  diensten  en  px«di- 
catien  int  groene  ghebuerden),  om  aldaar  van  die 
calvinistische  ministers  ghedoopt  te  werden.  V.  s. 
Habohbv,  Ber,  tijden,  1,  804;  it.  II,  188  en 
358.  —  Men  zegde  ook  enkel  in  't  groen  e,  è  la 
campagne.  ||  Men  zeyde,  dat  zy  ooc  inghedaeoht 
,  zouden  zijn ...  die  haer  kinderen  int  ghroene  had- 
den doen  christen  doen.  Ib.  IV,  231.  —  Groene 
straten.  Qemeenteumden ,  fr.  pdturages  communs, 
II  Niemant  en  sal  ook  het  mest  vergeren  van  de 
groene  straten  oft-  vroenten.  C.  gr.  Loon ,  II ,  552 , 
Lummen,  a.  17. 

GROENEN,  bw.  Qroen  verwen,  fr.  teindre  en 
vert.  II  Wat  men  vint  van  witten  plaeyn  [ploejen?] 
in  lakene  ghevarwet,  ofte  groen  dat  van  witten 
lakenen  ghegroent  en  in  den  lakene  ghevarwet, 
das  es  verbort,  uutghenomen  moreit  roet  en  gheel. 
K.  lakeng,  Mechelen,  1881,  a.  115. 

GROENSWAERDE  (Groenswaerde) ,  zn.  JBen 
met  gras  begroeide  grond,  grasplein,  fr.  plaee  reeou^ 
verte  d'herbe,  gazon,  \\  Ter  voldoening  geven  zfj 
aan  denzelfden,  tegen  eenen  jaariyksehen  en  een- 
wigen  cgns  van  6  ib.  par.,  een  streek  meersch  oft 
groenswaerde ,  gelegen ...  V.  d.  Habohbv  ,  Ten 
Walle,  242  (1578).  Ettenmersch  ofte  weede,  die 
men  ghewoonelyok  es  met  beesten  te  ettene,  tgers 
ofte  groenswaerde  volcht  den  gront  tot  half  april. 
C.  V.  Aalst,  zx,  20.  Bempden  eiï  groenswaerden.* 
Mabtivbz,  228.  Hoevele  winnende  lant,  groen- 
zwaerde,  maersch  en  ander  hooghe  ettinghe.  Fl. 
V.  Brab.  23  aug.  1550,  iii,  345. 

GROENTENTE,  gbobktbktbbs.  Bende  vam  op- 
roerigen  en  pUmderaars,  ingericht  ie  Cfeni  in  1451, 
die  Vlaanderen  doorliep  en  alles  op  haren  doortocht 


GRO 


GRO 


537 


venooêiHêf  fr.  handê  dê  êédiUêu»  ei  dê  pUlardSf 
dÜê  y,dê  la  Verte  iente*^  orgameêe  h  Qand,  en 
1461,  qui  pa/reowrmt  la  Flandre^  raivageamt  iout 
êwr  «o»  paeeage,  \\  Doe  ten  tyden  (1451)  Boe  rees 
daer  up  een  gheaelachap  van  vele  qoade  boaven,* 
dftt  men  hiet  die  Groentente . .  ,  de  yele  qnaets 
in  Ylaendren  deden...  en  si  loofden  die  stede 
yan . . ,  en  alle  dieghene  die  si  wisten  die  nietten 
prinohe  toe  waren,  die  daden  si  peisecutie  en 
Terdriet.  Gailliakd,  Oloêêoire,  638  {JSxe,  Oron.). 
It.  SoHAYXB ,  Collatie ,  468.  —  Men  noemde  ze  ook 
de  Ghelapte  schoens  (Despurs,  Oron. lY,  164). 
Dergeiyke  Denden  yonnden  sioh  ook  te  Luik;  £r. 
o»  Jee  aippdaii  -ameei  „Lee  SouUere  rapiêoée.^''  Dee 
handee  emMdbUe  ee  formhreni  ameei  è  lAège,  (Yan 
Bven,  Geeeh,  v.  Leuve»,  p.  54,  col.  2.).  GaUt 
riiju);  1.  c.y  Amden,  meng.  I,  465. 

GROENYISCH.  Zie  tisch. 

GROSSE  (Gxooee),  xn.  y.  1)  Waedom^  groei^ 
fr.  eroieeanee,  eru0y  viguêur.  Kil.  G  roes  e,  fland.  i. 
groeysel.  Vigor  &  AtÊgmenium^  (imoremenium). 
II  Yoorts  alsoo  men  oock  bj  daghelyksche  expe- 
rientie  bevint,  dat  yerscheyden  pachters  het  slach- 
haut  syn  kappende  yoor  synen  yolkomen  wasdom, 
ter  schade  yan  den  proprietariasen  en  aenkomende 
pachters,  wort  expresseUck  verboden  eenigh  slach- 
nant  te  kappen  tensy  hebbende  behoorlicke  dickte 
en  syne  yolkomene  groese,  te  weten:  het  hart  haat 
ter  oade  yan  acht  jaren,  en  het  murwe  haut,  als 
eisen  en  diergelycke,  ten  minsten  ses  jaren.  O.  o. 
Aahi,  BêgL  17  sept  1675,  a.  12.  It.  Kaeedrij  v. 
Auderhwrg,  17  oct  1671,  PI.  v.  VI.  III,  418. 

2)  In  eenen  beperkten  zin.  Qrae^  graegrond, 
graetode,  fr.  gazon,  peUmee.  ||  Niemant  en  sal,  op 
de  gemeyne  straten ,  groes  oft  gras  dragende ,  mayen. 
C  gr.  Loonj  II,  553,  Lummen.  Soo  wie  groes 
breeckt  yan  oude  ghersinge . . ,  eü  hommelhof  danof 
maeckt ,  sal ,  ts^nen  afscheeden  hetseWe  landt  moe- 
ten  bestaen  laeten  met  hommelblockoudt  twee  jaren 
ten  minsten,  ofte  gars  maken  twee  jaren  vóór  het 
expireren  yan  sijnen  pacht.  C.  o.  Poperingen^  yi,  15. 

3)  In  eenen  ruimeren  zin.  WeUand,  weide,  fr. 
prairie,  pré,  péUurage.  ||  Beset  en  yeronderpant  op 
yiere  stucken  onder  lant  en  groese.  Aroh.  teenh.  v. 
Srab.  reg.  19  f^  404  y^.  (1458).  Yoor  elcken  vercken 
dat  men  ongerinckt  oft  ongeyingert(?)  op  den  aart  oft 
gemeyne  groese  sal  yinden  gaan.  Ib.  560.  Vingt- 
eix  honmere  de  groeee  <m  prairiee.  A.  Waütbbs, 
JSkvirone,  II,  730.  Zie  ook  onder  Ebubbsl. 

4)  Afgeeneden  grae^  fr.  de  Vkerhe  ooupée.  ||  Be- 
taelt  yan  den  groesen  te  haelne  in  den  somere, 
omme  de  kercke  mede  te  stroyene  up  hooghe  daghe, 
xyy  SC.  par.  Bbxbby,  IY,  653,  Kerkreh.  1470/71. 

GRONDEN,  bw.  1)  Diepen,  verdiepen,  dieper 
maken ^  fr.  approfondw.  \\  Dat  alle  jaeren  . . ,  alle 
de  proprietariasen  en  tochtenaers  yan  wederzijden 
der  yoors.  rivieren  zullen  gehouden  zijn,  ieder  op 
zyne  zyde  yoor  de  hellioht ,  het  kruyt  uyt  te  trekken 
tot  den  wortel  toe,  mitsgaeders  deseWe  riyieren  te 
mymen  eü  gronden  ter  diepte  yan  de  resp.  grond- 
pegels.  O.  F,'B.  amir.  8  mrt  1731,  a.  3.  lY,  355. 

8)  Wetielijk  in  heni  eteOen,  fr.  adhériUr.  ||  Dat 
dan  de  voirseide  justiciers  en  officiers . .  •  updat  zijs 
yersocht  zyn,  den  coopere  oft  den  naerlinc  int  yer- 
cochte  goed  gronden  eü  erven  zullen  met  zulcken 
solempnitheden  yan  wette  als  daertoe  dienen  en 
behooren  zullen.     O.   v,   Adlsi,    294   (1474).    Zie 

ook   BB  V  Kit 

GRONDENAER  (Grondeneer),  zn.  m.  Qrond- 
eigenaar,  fr.  propriétaire.  Kil.  fland,  Fnndi  poe- 
eeeeor.  ||   Desgelycx  competeert  de  actie  [nl.  poe- 


eeeeorium  reünendt]  den  usufructuarijs  en  toch- 
tenere  tegen  den  grondenere  oft  den  proprietargs 
heere,  als  hy  hem  yerbieden  wille  zijn  tocht  te 
gebruycken.  Y.  d.  T^y .  98.  Men  yerbiet  een  yeghelyc 
te  gaderen  ofte  coome  te  rapene  up  der  lieden  landt 
voor  anderstond  dat  de  vruchten  van  den  velde 
zyn;  tenzy  by  consente  van  den  grondenaere  oft 
pachters.  C.  etad  Brugge,  I,  217  (1552).  Gronde- 
naer.  O.  ktut  Iperen,  c.  14;  C.  v.  Ccued,  a.  248; 
C.  V.  Veume,  t.  50  a.  3;  O.  o.  iVriJe,  a.  94; 
WiBLAKT,  Leenrecht  f  64  en  65,  etc. 

GRONDEUR,  zn.  m.  Zooals  het  voorgaande. 
II  Comt  er  meer  dan  één  [<i2.  relief  betalen  etc.] 
binnen  den  xl  daghe  naer  de  doot  des  grondeurs 
[var.  grondenaers],  hij  [ui.  de  leenheer]  en  ee 
niemenden  sculdich  te  settene  in  poesessien  van 
den  leene.  Leenreekten  v.  1528,   f^.  5  (art.  8  Gil- 

liodts).   Zie  OBOITDEKABB. 

GRONT,  zn.  m.  1)  Oppervlakte  van  den  grond, 
aardbodem,  fr.  «o2,  terre.  Op  den  gront,  fr.  è 
pied  d^ oeuvre,  ||  Daeraf  [nl.  van  eenen  nieuwen 
bouw]  moet  de  proprietaris  de  stoffe,  steen,  calck, 
houdt  (al  verbouwen  en  bereydt  synde)  leveren  op- 
ten  grondt,  sonder  des  tochteneers  coet.  C.  v.  Antw, 
1545,  XIII,  63. 

2)  (jhront  van  erven.  Vaet  goed,  onroerend  goed, 
fr.  bien-fonde.  Kil.  Grond  van  erve.  Fnndme, 
praedimm.  ||  Een  rentenier,  hebbende  scepenen- 
brieven  yan  Antwerpen  van  synder  renten,  daer- 
voere  hem  eenighe  huysen  oft  gronden  van  erven 
sijn  verbonden ...  Cv.  Aniw.  1545 ,  vi ,  16.  In 
erfghevinghen  oft  vercoopen  van  gronden  oft  erven 
mach  men  tselve  wel  onderspreken.  55.  It.  viii, 
24,  77 ;  XII,  10;  xiii,  66.  Yerbintenissen  van  gronden 
van  erven.  Ib.  eomp.  Y,  vij ,  25.  Erffgoeden ,  chijns- 
goeden  en  eyghen  goeden,  soewel  in  gronden  van 
erven  als  renten  daerop  besedt , . .  O.  v.  Brueeel^ 
1570,  a.  32.  Hebben  tot  dien  ook  kennisse  en 
judicature  van  alle  questien  en  differenten  rysende 
en  opstaende  ter  causen  van . . ;  van  alle  gronden 
van  erven.  It.  1606,  a.  44;  Christyn  in  maieria 
fundorum,  "En  paeeim, —  In  het  leenrecht.  Gront 
en  bodem.  ||  Eerst  den  grond  eü  bodem  van 
zynen  voors.  leene,  groot  zynde  xvii  bunderen. 
DE  Pb.  Bir  Bb.  Y.  Qijxenxele,  18  (1454).  lek  erve 
u  in  den  gront  en  bodem  van  dit  leen,  mitsgaders 
in  de  vier  houcken  van  diere.  Ib.  XY.  Middeiburg , 
66.  Zullen  gaen  ten  gronde  en  bodeme  van  den 
leene.  C.  Burg  v.  Brugge,  III,  138.  Den  gront  oft 
bodem  van  den  leene.  Èekenk.  v.  Brab.  reg.  132, 
P.  91  v«.  15d«  E. 

3)  Wctterpae,  fr.  niveau,  ||  Nyemant  pn  mach 
syn  huys  oft  erve  boven  den  ouden  grondt  hooghen, 
dat  syn  gebuere  daer  eenich  gebreck  af  hebben  oft 
scjiade  by  lyden  soude  moeghen.  C.  v.Antw.  1545, 
yiii,  61. 

4)  Patroon,  model,  fr.  modiiU.  \\  En  het  ander 
\nl  beeld]  beelden  en  punten  naer  het  uytwysen  van 
het  patroon  eü  gront  daer  die  commenscap  op  ge- 
daen  es.  Yak  Sfilbeeck,  Tongerloo,  26.  Sn  op 
den  hoge  coempt  die  fryese  en  borduren,  naer  het 
uuytweljsen  van  den  gront  eü  patroon,  en  zal  hooge 
zyn  thien  voeten.  27. 

GRONT ARCKE ,  z.  v.  De  op  den  grond  der  beek 
of  van  den  waterloop,  waardoor  het  water  op  het 
rad  eene  molene  gevoerd  wordt,  eteunende  elme  of 
deur,  waarboven  dikwyle  eene  bovenete  y^areke*^  stc& 
bevindt  om  het  overvloedige  water  door  te  laten,  fr. 
Vêdnee  on  la  vanne  qui  repoee  enr  Ie  fond  du  biej 
d'un  mouUnj  et  au-deeeue  de  laqueUe  ee  trouve 
eouveni  une  vanne  de  décharge,  eervant  è faire  éeouler 


538 


GRO. 


GRO. 


Veam  en  exüès.  ||  Dese  grondtareken  ejn  Bommige 
▼an  ateen,  sommige  tui  houdt,  in  forme  Tsn  een 
rame,  boren  gesloten  met  een  steene  ofte  houte 
decksel,  daerinne  twee  gaten  sjn,  waerdoor  de 
clepels  sQn  spelende,  tot  het  optrecken  van  de 
twee  sohoffen  ofte  deuren  die  daerinne  staen.  Mab- 
TDrxz ,  241 ;  men  leze  aldaar  en  blz.  266  meer  orer 
dit  en  orer  alle  de  deelen  van  een  watermolen.  Zie 

ook  ABCEB. 

GR0NTCIJN8.  Zie  cuws. 

GBONTHEËR,  zn.  m.  Eigenlijk  eigenaar  wm 
den  grond  ^  grondeigenaar  ^  h.  propriéiaire  dn  Jonde, 
dn  hten'fonde.  Kil.  Domimufnndif  domintu  proprie- 
UUie,  II  Als  jemant,  willens  en  wetens,  tymmert, 
metst,  plant  of  poet,  op  oft  in  eens  anders  grondt 
oft  erve,  alle  de  edificien,  potinghen  en  plantinghen 
volgen  den  grontheere,  sonder  dat  hj  gebonden  is 
jet  daeraff  te  derven  betaelen.  C  o.  Antw,  1545, 
vui,  77.  —  Inzonderheid  die  eigenaa/r  weike  eijn 
goed  in  erfpaehi  nUgegeven  heeft  y  nek  voorhehondend 
eenen  hepaalden  jaarlijlceéhen  grontc^ns  ervan  ie 
h^ehy  en  die,  nU  dien  hoofde,  in  alle  de  latere 
aeten,  daUdfde  goed  ten  voorwerp  hdibende,  voorkomt, 
fr.  parOcnliirement ,  U  propriéiaire  qni  a  donné  son 
hien  en  arreniemeni  perpêtuel  on  emphgtense,  te  ré^ 
eervant  d^en  percewn/r  annudlemeni  nn  eens  f  onder 
déierminé,  ei  qni  eomparait  de  ce  éhef  dame  toue 
lee  (Motei  poitênewre  ayant  ce  hien  pour  obfet ,  etig^ 
neur  f  onder.  Haltans  Dominne  diredua  fiindi  em- 
phgteutid;  De  Lanrière  Seignenr  direct,  e^eei  odmy 
qvi  a  haUU  è  rente  on  eens  son  héritage  feudal  on 
rotnrier.  Par  la  Coninme  de  Feronne,  art  121,  tm 
Sdgnemr  fendal  appartient  la  Üdgneurie  directe  dn 
fief  ienu  de  Utg :  et  on  vassal  VfUüe;  eomme  aussi , 
oduy  gut  a  hailU  son  héritage  è  rente  JSmphyteuse , 
s'app^  Sdgneur  JBmphgtenOqne,  —  Sdgnewr  fon- 
der,  OU  direct  et  fonder,  ||  Begherende  iemandt 
eenige  erfa^tgHevinghen,  transporten,  manghelin- 
ghen,  belastinghen  oft  verbintenissen  van  gronden 
van  erfven,  huysen,  cheynsen  oft  renten,  voor 
schepenen  deser  stadt  te  passeren,  is  gehouden 
den  secretarissen,  greffiers  oft  hunne  klercken  . . , 
die  alsdan  ondersoecken  de  nature  van  deselve 
goeden . . ,  en  wie  den  heere  van  den  grond  daeraf 
is,  „midts  dat,  ten  respecte  van  che3msgoeden  oft 
renten  daerop  beset,  het  overstaen  van  denselven 
grondtheere  in  het  voorsz.  passeren  noodeljok  ghe- 
requireert  wordt."  C.  0.  Brussel  1606.  a.  138; 
Christyn  iusisientia  Domini  fnndiarU,  It.  a.  184. 
Zie  ook  het  volgende,  en  lantbebs. 

GRONTHEËRSCHAP,  zn.  o.  JSen  zeker  heer- 
schap over  den  grond,  fr.  seigneurie  fondère.  Zie 
het  voorgaande.  |i  Den  uytgever  oft  transportant 
van  huysen  oft  hofsteden  die  eygen  zyn,  magh 
daerop  behouden  eenen  onquytbaren  cheyns  tot  de 
weerde  van  eenen  ouden  schilt  'sjaers,  bedraghende 
acht-en-twintigh  stuy vers ,  twee  plecken,  acht  myten 
Brabandts,  niet  hoogher,  maer  wel  daeronder,  om 
daermede  syn  recht  van  grondtheerschap  te  fon- 
deren.  C.  v.  Brussel  1606;  Christijn  ^itf  suum  dO' 
minieo  fkndicde. 

ORONTHOUDËB,  zn.  m.  JBtgenaar  van  eenen 
grond,  fr.  propriéiaire  d'um  hien- fonds,  ||  Inghevalle 
gheduerende  de  procedure  tot  eviotie  van  den  gronde 
eenighe  vruchten  ghetydioh  worden  om  afghedaen 
te  moeten  worden,  en  den  gronthouder  egheene 
borghe  hadde  ghestelt  voor  het  voldoen  van  den 
vonnisse  in  der  saecken  te  wijsen,  sal  den  crediteur 
moghen  oontenderen  tot  sequestratie  van  de  vruchten. 
O.  V.  Oheel^  11.  4. 

GRONTHOUT ,  zn.  o.  Makboseh ,  hakhout ,  schaar- 


hout,  fr.  hois  taiüis.  ||  Eenen  koop  bestaende  in 
boomen,  stmyoken  en  gronthout,  uytgewaaschen  op 
den  boBch  van  Sr  Schot  tot  Loven..,  Item,  voor 
't  gronthout  staende  uytgewasschen  op  den  boeoh 
'van  N. ..  Item,  voor  de  heesters,  gronthout  en 
stmyoken  uytgewasschen  op  den  bosoh  van  N  . . . 
Stadsarchief  te  Diest,  Vak  16,  veiling  9»  boomen, 
6  mei  1779. 

GRONTMERGEL,  zn.  Molenaarsterm.  Dit  w. 
schynt  synoniem  te  zijn  van  grontarcke,  en  het 
tweede  lid  komt  ons  voor  als  eene  niet  volstrekt  juiste 
toepassing  van  het  fr.  w.  margdle,  dooh  een  grond- 
steen in  plaats  van  een  randsteen.  Zie  gbohtabcxx. 
II  Gelieve  gedient  te  wesen  t'ordonneren  aen.., 
en  aen  alle  andere  molders  der  watermolens  gelegen 
op  de  rivieren  den  Demer  en  Deyle,  van  aenstonts 
te  trekken  de  sluysen,  sehutberders,  grondmergels 
en  alle  andere  beletselen.  O,  F.-B.  auir.  18  mei 
1740;  V.  625. 

GRONTRECHT,  zn.  1)  E^endomsreeki ,  volgens 
welk  de  grondbesitting  geregeld  wordt,  fr.  droU  de 
propriété  régissant  la  propriéié  fondère,  ||  Yolgens 
d'oude  grontrechten  des  hofs  van  Diest  suooederen 
de  leen^>ederen  op  deselve  maniere  gelfjck  de  chijns- 
goederen,  soo  in  de  rechte  als  collaterale  linie  [nL 
„hoofts-  en  evengelijok].  C.  v.  Diest  ,VZ.  xvrii,  §  2 
a.  1.  De  meuble  goederen,  die  den  eyghenaer  op 
z^nen  gront  vint,  den  huerder  toebehoorende,  blijven 
hem  gheaffecteert  by  grontrecht,  omme  daeraen  te 
verhalen  zijne  taohterheydt.  C.  o.  Bergen-^!p'Zoom, 
ziii,  7. 

2)  Qrondhdasüng ,  fr.  impói  fomd/sr,  \\  Een  in- 
woonder,  zynde  een  ploeger,  meer  hebbende  als 
een  boender,  en  een  cother,  meer  als  een  half 
boender  nieuw  erve,  dat  moeten  sy  releveren  aan 
den  landheere,  van  negen  tot  negen  jaaren,  en 
betaalt  voor  grondregt  negen  guldens  van  elk  boender. 
O.  gr.  Loon,  II,  452,  Beekhdm,  c.  46,  a.  1. 

GRONTVAST,    bn.    Grontvaste    lieden. 

Eigenlieden,  diens Aare  lieden,  l^f eigenen,  fr.  «01^, 
personnes  attaehées  et  la  glèibe  et  ne  pouvant  disposer 
de  Uur  personne  ni  de  leur  hien,  \\  Dat  in  de  xii<le 
ziiid*  en  xrv^e  eeuwen,  toen  de  slavemy  a%e- 
schaft  en  de  gesteltenis  der  dienstlieden  verbeteord 
wierd,  de  Heeren,  ook  de  kloosters  en  kerken,  die 
nog  slavelyke  lieden  bezaten,  meestal  van  zulke 
eige-  of  grondvaste  lieden  (homines  proprU,  adserip- 
taU  glebae)  gemaekt  hebben  leenmannen  of  ohyns- 
lieden,  hen  vry  latende,  onder  zekere  erkentenis 
van  heergewaden  of  cijns-  en  pondpenningen  voor 
de  goederen  en  panden,  welke  zy  nun  gaven,  en 
welke  deze  te  voren  voor  hunne  heeren  moesten 
bewerken.  Ebhpenbebs,  Montenaken,  I,  18.  Zie 
ook  BIGBN,  en  Cijns,  en  Baepsaet  passim, 

GRONTWATER,  zn.  o.  1)  Bronwater,  fr.  eau 
de  source,  ||  Tot  het  affleyden  van  het  grontwater 
van  eenen  nieuwen  kelder  gestaen  in  hun  huys, 
achter  den  Hert  int  Waermoesbroeck ,  door  eenen 
waterloop  by  de  voors.  Faesschyne  ghemaeckt  onder 
tsheeren  straete  in  de  gemeyne  beke  aldaer.  — 
Hebben  die  voorn,  ierste  comparanten,  tot  behoeff 
van  de  voors.  vrouwe  tweede  oomparante,  overge- 

S9ven,  gecedeert  en  getransporteert  allen  hun  recht 
welck  zy  tot  het  voors.  grontwater  van  den  bor- 
reput  staende  in  den  kelder  van  den  voors.  huyse . . 
syn  hebbende.  Akte  v,  d,  not»  O,  Bereid  9  sept. 
1644. 

2)  Het  overvloedig  water  van  weiden  en  velden ,  fr. 
Ve&u  surabondante  des  prairies  et  des  champs.  |  j  Gheert 
Van  Lare  tucht  \nl.  getuigt] ,  op  zinen  eedt,  dat 
water  van  *s  heren  bempden  van  Sintniden  {sic)  dat 


GRO. 


GRO. 


539 


jo£frouw  Barbe  dede  hem  een  gracht  grayen  tofc  in 
die  Ghete,  en  dat  joffironw  Barbe  mgns  heren 
water  van  Sintraden  dede  daerdoer  afigaen;  mer 
dat  grontwater  van  den  bempden  ^s  heren  van 
Sintruden,  gelegen  aen  den  Lantwyker  dyke,  doere 
joffroaw  Barben  aluysken  plach  te  gaen.  Piot, 
Cart,  II,  252  (1426). 

ORONTWËRCK,  zn.  o.  Qrooiê  hersteUingen ,  fr. 
d9  groMsei  réparaiumi.  \\  Indien  de  yooraeyde  goeden 
behoefden  eenighe  nieuwe  reparatie  en  grondtwerck, 
800  sonde  de  erfman  Bchnldigh  wesen  op  de  plaetee  te 
leveren  [de]  stoffe  al  verbouwen,  al  bereet  om  in 
*t  werok  te  leggen,  BOnder  oost  oft  last  van  den 
tochtenaer  oft  tochtenersse:  en  de  tochtenaer  oft 
tochtenersse  sonde  moeten  betalen  de  daghhueren 
om  ^t  werck  te  volmaken.  C.  stad  MeeheUn ,  xv , 
2,  Nannius  int^am  a  fkndamentia  adifieaiionem 
[Hwelk  ook  wel  minder  kon  wezen].  Behalvens  dat 
sy,  ter  minster  schade  moghen  aff houwen  oft  doen 
affhonwen  opgaende  en  andere  boomcD  tot  noote- 
Igcke  reparatie  en  tgrontwerck  noodieh  en  die- 
nende, Bonder  voirder.  C.  leenhof  v.  Mechele»^  iii, 
27.  It.  C.  9.  Love»j  xii,  13. 

GROOT  (Qroote,  grote),  zn.  m.  Sene  zUveren 
mtmi,  fr,  monmaie  d^iorgenL  Kil.  Groot  e.  Alonetae 
argenieae  gemu^  varii  apud  varios  preiiit  vulgo 
groiêfu,  Brab.  trient.  j.  terüa  pars  sUsfsri.  Flaid. 
modMtm  sesierHi.  ||  De  penningen  van  deézen  naem 
zjn  te  allen  tyde  bekend  geweest,  maer  too  gemeen 
kunnen  naem  was,  too  onxeker  en  veranderlgk  was 
ktmnen  aUog  e%  gewigi.  De  weerde  deézer  hebbe 
nergens  konnen  vast  ontdekken;  maer  uvt  de  halve, 
die  onder  denzelven  prins  \nl,  hertog  «fan  iii  van 
Brabant  —  1312 — 1355]  gemunt  zyn,  is  die  wel 
af  te  meéten  . . .";  en,  komende  op  de  halve  grooten 
van  1336,  sohr\jft  onze  zegsman:  „deóze  halve 
grooten  hielen  in  alloy  9  deniers  fyn  zilver,  en 
we^de  1  enghelsche  9  greyn  raym."  —  De  ordi- 
nantie  alsdan  gemaekt  luydende  deswegens  aldus: 
Que  monnoge  doibt  esUre  hlanc  de  mer  d^argent  de 
<ttdp  soU  et  4  deniers  (dat  is  124  in  *tmark)  de 
eompte  è  mare  de  TrogeSy  et  è  9  deniers  d'argent 
Ie  Sog,  et  courroii  eU  blane  denier  par  tous  nos 
vais  les  deux  pour  un  gros,  —  By  Mieris  t.  2. 
dIz.  576.'*  HxTLEH,  Antwoord  etc.  bekroond  door 
de  Kon.  Aoad,  v.  Brussel  j  1787,  blz.  21.  Deze 
schryver  noemt  nog  de  Zutphensche,  de  Dort- 
reohtsohe  en  de  &rgsche  (Geertruidenbergsche) 
erooten,  blz.  5,  6  en  12.  Van  der  Chijs  meldt: 
den  groot  met  den  banierdragenden  ridder  of  de 
dnsgenaamde  Cavalier,  in  Brabant  geslagen  onder 
Jan  I  (1261^-1294),  Mertogdom  I,  57;  den  groot 
met  den  Sngel,  ook  onder  dezen  vorst,  blz.  56; 
den  groot  met  den  Leeuw,  in  *t gemeen  geslagen 
door  Brabant  en  Vlaanderen  in  't  jaar  1839,  blz. 
75;  den  dubbelen  grooten,  insgel^ks  door  beide 
landen  geslagen  volgens  eene  overeenkomst  van 
1384:  II  Zilveren  penningen  genaamd  dubbele 
grooten,  die  voor  twee  grooten  het  stak  zouden 
gaan;"  er  waren  ook  enkele  grooten;  hy  ver- 
meldt nog  den  halven  grooten,  in  1336,  in 
't  gemeen  geslagen  door  den  hertog  van  Brabant 
en  den  graaf  van  Henegouw  en  Holland,  blz.  74. 
Yan  der  Chys  meldt  nog  Leuvensche ,  Antwerpsche , 
Brusselaohe  en  Maastrichtsohe  grooten,  en  ein- 
deiyk  den  groot  of  plack  Brabands,  blz.  79, 
83,  84  en  91.  —  Waarde  van  den  groot  oja  eenige 
tydvakken:  Ord.  d.  hertogin  Joanna,  15  juli  1893: 
Oude  Yleemsohe  groet  e  =s  24  so.  wiLLXifB, 
lüei^,  339.  Altoes  den  ouden  groten  voir  iz  d., 
gherekent,  en  voir  die  iz  d.,  ocht  voir  den  ouden 


groten,  y  grote  Ylems  goets  ghelts.  Beiken,  d.  Ikh 
meinen  te  Loven,  1403.  —  Muntwaarde  im  Br€Êbaut, 
20  deo.  1409:  1  ouden  Ylemschen  groten  = 
8  groten  Brab.  payements.  Bekenk,  e.  Brab,  reg. 
131  f>  62.  —  Item  in  1436:  f>  1.  Den  ouden 
groten  =  v  placken  j«n  inghelsohen.  —  In  1497: 
Die  groote,  die  nu  ter  tyt  halff  stuvers  zijn,  en 
die  h^ve ,  zullen  bUj ven  als  zg  loop  gehadt  hebben.  — 
Van  eiker  last  iiy  gr.  Ylems,  die  nu  syn  ter  tyt 
wel  wert  iig  oude  enghelsche.  Kb.  v,  Aniw,  a.  102. 
Op  die  peine  van  iiy  lib.,  1  gr.  vor  y  s.  Ib.  101.  — 
Onse  borgeren  onser  stat  van  Tricht  selen  betalen, 
deen  den  anderen,  voir  enen  auden  groten  cyns 
geldts:  zeven  vleguit  en  enen  halven,  payments  van 
Tricht.  C.  v,  Maastriohi  144(1413).  — Het  Groot- 
ken. In  de  ord.  op  de  Muntwaarde  in  Brabant  komen 
nog  voor:  1481/82  alderhande  groot  ken  s,  met  oock 
die  van  Ludieke  V]  st.  —  1485.  Die  grootkens  Vs 
brasd.  —  De  grootkens  metter  M  =  '/t  '^'  —  1489. 
Alle  grootkens  Maria,  zedert  gemunt,  =  12  myten 
Brab.  —  EindeUjk  vinden  wy  in  de  keur  der 
Bijke  pijnders  te  Brugge,  1291,  a.  2  oeDen  gouden 
grote:  ||  So  wat  mannene  die  men  kiest  deken 
te  wesene  van  deser  ghilde  en  diet  wederseit,  ver- 
buerde  eene  boete  van  twe  grote  goudin,  dat  es 
te  verstane  v  se.  grote. 

GROOTDEELËN,  bw.  1)  Sehaiten,  waardeeren, 
begrooten,  it.  éoaluer,  taxer.  \\  Soe  wiens  beesten 
eenen  anderen  in  zynen  erve  oft  vruchten  bescha- 
digen zal ,  die  meester  van  dien  erve  of  der  vruchten 
zal  zyne  schade  moghen  by  zynen  eedt  grootdeelen. 
Kb.  V.  Turnhout  1550,  f>  86  v^. 

2)  Niet  klaar  is  de  bet.  van  het  w.  in  het  vol- 
gende: II  Anno  1476,..  rees  questie  en  hande- 
linghe  van  ghedinghe  tusschen  Moyen  Yan  den 
Oudrenbrouc,  weduwe  Jans  Yan  Leeuwe,  en  den 
voochden  van  haren  kinderen,  die  zy  hadde  van 
denzelven  Jan ,  over  een  zyde,  en  Jacob  Yan  Leeuwe, 
svoorseide  Jans  zone  van  den  eersten  bedde,  over 
andere,  omme  tveerdeel  [tverdeel]  van  den  goe- 
dinghe  bleven  ten  starf  huyse  van  den  voornoemden 
Jan;  de  voorseide  Jacob  wilde  hebben  in  de  part- 
seel  zyn  deel  zonder  grootdeelen,  etc.  O.  o.  Aalst, 
342  (sans  composition  de  parts  zegt  de  vertaling), 
wy  verstaan,  dat  Jacob,  met  de  weduwe  en  de 
nakinderen  geiykehjk  wilde  deelen,  niet  alleen  in 
de  goederen  die  zyn  vader  bezat  eerhy  hertrouwde, 
maar  ook  in  de  goederen  verkregen  in  het  tweede 
huweiyk. 

GROOTEN,  OBOETSXK  (Ghroeten,  gruetsen),  bw. 
Begroeien,  schatten,  fr,  taxer,  évaluer.  Kil.  vetm». 
Aestimare.  ||  In  den  iersten  segghen  wy  en  orde- 
neren: alse  van  den  groettene,  soe  wat  dat  de 
charter  noemt  en  groet  [«/.  de  strafkeur  v.  1284 
V.  h.  Land  v.  (Hasbeek]  dat  sal  ghegroet  bliven, 
en  dairaf  mach  elc  heer  genade  doen  van  sinen 
dele;  mare  hoe  dat  de  ohaerter  begrypt  poente 
die  dairinne  niet  ghenoemt  [ghegroet?]  en  staen, 
dat  men  die  handelen  en  groten  sal  na  de  ghe- 
lycste  poente  die  in  de  chaerter  staen,  soe  es 
onse  aogghen:  dat  die  heer  van  Home  sal  tgxoeten 
hebben  en  behouden  van  allen  anderen  dinghen  en 
Baken  die  ghevallen  moghen,  die  in  den  chaerter 
niet  ghenoemt  en  syn.  A.  Watttbbb,  JSnvirons  I, 
226,  Seheidsreohterl^ke  uitspraak  tusschen  Gaas- 
beek en  Aa  (1335).  Alle  de  mannen  syn  sculdich 
haer  leen  te  groetene  binnen  zl  dagen.  Leenrecht 
V.  Santhoven,  a.  20.  Noemende  en  groetende  heure 
gheheyschte  somme.  C  e.  Lier,  xii,  7.  It.  O.  v. 
Oent,  ni,  6;  Co.  Auden.  ii,  20;  O.  stad  Ipereu, 
II,  9  en  10;   C.  o.  BéUe,  xziii,  7.  Te  groetene, 


m 


GRO. 


GbÖ. 


Amdm,  mettg,  lY,  185  (1486).  Goetsen.  C.  ffr. 
Loon^  I,  84  en  86. 

GROOTHEER  (Groetheere) ,  zn.  m.  Oroatmtder , 
fr.  grcatd-p^e.  Kil.  Grootheere.  Jland,  j.  Ghroot- 
Tiiider.  AvuB.  Eene  benaming  eigen  aan  Vlaanderen. 
II  Doe  quam  Fauwels  de  grootheere,  en  begheerde 
te  deelne  tgoed  daer  soe  [td,  zijne  kleindochter] 
unte  Terstonren  was.  C.  o.  Chniy  I,  548  (1869). 
Groetheere.  Belff,  Mus,  I,  90  en  94  (1404).  Het 
iB  georlooft  den  soene,  doot  te  slaene,  in  't  be- 
sohudden  Tan  zijnen  radere  oft  moedere,  en  den 
neeye,  in  ^tbeeohudden  Tan  zijnen  grootheere  en 
grootTTOUwe;  en  dede  hij[t]  niet,  hij  ware  tepunie- 
fene.  Wiblant,  Prcust,  ervm.  111.  De  edele  Trome 
ridder  Boudewin  Apkin,  des  jonghen  Roberechts 
sYriesen  ontste  zone,  in  edelheit  en  in  fayten  Tan 
wapenen  te  doene  en  oec  in  justicien  Tan  gherech- 
ticheit,  hy  en  was  niet  mindere  dan  zyn  radere, 
ofte  de  oude  Robrecht  de  Yriese,  zin  grootheere. 
Jak  y.  DrzvTTDB ,  33.  En  pcusim, 

GROOTINQE,  gbootsivge,  zn.  o.  1)  Begrao- 
Hng,  tchattimg,  fr.  éwümaiion^  taxation^  esHmatum. 
II  En  alsdan  oock  niet  comparerende,  wert  rerolaert 
Tersteken  ran  alle  weeren  en  exceptien,  en  den 
heesscher  gheadmitteert  tot  groottinghe  en  rerifi- 
catie,  by  eede  ofte  anderssins,  Tan  de  rerloopen 
Tan  rente  by  hem  gheheescht.  C.  v,  Poper.  XYiiii 
19.  It.   O.  V.  Auden,  z,  5;    O.  «.   Gent,    iii,    8. 

Zie  GBOOTBN. 

GROOT  JUF  VROUW  (Ghroote  jonckyrauwe),  zn. 
OverHe  va»  het  Beg^nhof,  fr.  mpérieure  du  Bé' 
guinage.  \\  Aen  onse  beminde  dochteren  in  den 
Heere  de  groote  jonokTrauwe,  ghezellighen  en  reli- 
giensen  B^hynen  ran  den  hore  ghenaempt  ter  Oyen 
binnen  Ghendt,  saelicheyt  in  den  Heere.  Dibbcz, 
Qende  ehartb,  185,  Bieêohoppelijke  brief ,  1627. 

GROOTMEESTER,  zn.  Beêiuurder,  fr.  admi- 
nistrateur. Grootmeesters  der  wateringen. 
Bestuurders  der  wateringen  cfvan  het  dijkwegen  ^  fr. 
administrateurs  des  wateringues  ou  de  Ventretien  des 
digues.  \\  Dat  met  den  eersten  zullen  gedaen  worden 
de  respectiTe  rekeningen  ran  N.,  19.,  en  N.,  groot- 
meesters Tan  de  dry  wateringen.  O.  P-B.  autr,  25 
oct.   1726,   lY,  73.  {Orembergen  hij  Dendermande), 

GROOTMEESTERES ,  zn.  Sene  der  vier  oversten 
van  het  Begijnhaf  ie  Brussel,  fr.  une  des  quatre 
groMd^maUresses  dm  Béguinage  a  Bruxdles.  —  Te 
Aalst  Tindt  menze genoemd  Grootmeesterigge. 
II  Gkx)rie  de  Brau,  scilder,  heeft  belooft  jonorr.  Katha- 
linen  Alistocx,  grootmeesterigghe  ran  den  Beghgn- 
hoTe,. .  DB  Pb.  en  Bb.  Aalst ,  YI,  225  (1489). 

GROOTTE  (Groette),  zn.  t.  1)  Sóeveelheid,  fr. 
quantité.  Kil.  QuanOtas.  \\  Dat  niement, . .  die 
zout  coopt  oft  indoet  omme-  Toort  te  tappene  of  te 
Terooopene ,  in  z^jn  huns  en  doe . . ,  up  de  boete 
T«n  Terloochender  assisen,  hij  en  toogt  teerst  den 
assisere  of  ghere  te  kennene  de  groette  ran  den 
zoQte  die  hy  indoen  sal.  SB  Ylahivck,  Aoc,  36 
(1426).  Nae  de  grootte  en  adrenant  ran  henre 
schalt.  C.  V,  Brussel  1570,  a.  62.  De  grootte  ran 
de  oosten.  O.  e.  SaHthoven,  Si^  1557,  a.  279. 

2)  Waa/rde,  geldpr^s,  koers,  fr.  taux,  cours  de 
la  monnaie.  ||  In  der  weerden,  Talore  eü  groot- 
singen  alsnlker  munten  als  ten  tiden  doe  men  die- 
selre  briere  gaf  en  maecte,  Tan  bande  te  bande 
lopende  was.  Doude  Bootè.  f>  12  t®  (1307);  Lat. 
tekst:  valore  seu  quantiiate  monete,  que  ourrèbat 
tempore  etc.  Yerder  nog:  na  der  raloren,  weerden 
ó!t  grootsinge  der  munten  oft  des  gelts  dewelke  ran 
bande  te  hande  lopende  was. 

GROOTVROUW  (—e,  gtootTrauwe) ,  zn,  Chroot- 


moeder,  fr.  grand'mhre,  "Kü,  GrootTronwe, ^oiuP. 
j.  grootmoeder.  Eene  benaming  eigen  aan  Ylaan- 
deren,  eren  als  Groot  heer.  i|  Madame,  de  groot- 
Trauwe  ran  den  Conino,  die  catholijok  ghezint  as, 
zoude  ooc  moeten  rertrecken.  Y.  s.  Hab0hxv,  Ber, 
tijden,  lY,  10.  En  passim  in  de  kost.  ran  Ylaanderen. 
Zie  ook  aBOOTHBBB. 

GROS,  zn.o.  Int  gros  rercoopen.  In  't  groot 
verkoopen,  fr.  vendre  en  gros.  Kil.  SoUdas  et  indi- 
visas  merees  vender  e,  in  solidum  vendere.  \\  Soe 
wie  eneghe  wine  ocht  rreemde  bier  Terooept  in 
grossen.  Kb.  v.  Dieet,  B.  71. 

GROSSEEREN  (Grosseren),  bw.  1)  Eene  akte. 
Die  in  het  schoon  en  groot  afschrijven,  het  tegen- 
overgestelde  van  minuteeren,  fr.  grossoger,  transerire 
{un  acte)  au  net  et  en  grosses  leitres,  VopposS  de 
minuter.  Kil.  App,  Qrand^e,..  JExtendere  et  expUoare 
scripta  compendiario,  ||  Yan  alle  schriftueren ,  die  sg 
[nl.  de  greffiers]  maeken,  ran  elok  bladt  oompres 
6  stuiJTers.  En  Toor  het  grosseren  1  st.  Yoor  het 
maeken  ran  responsiren,  7.  st.  Bn  toot  het  gros- 
seren, Tan  ieder  bladt  3  st.  O.  v,  8t,  PeSers- 
Leeuw,  Salaris, 

2)  Begrooten,  schatten,  fr.  évaluer,  \\  £Uck  sal 
moghen  ranghen  de  beesten  beronden  in  sijn  goedt 
en  die  stellen  in  't  schut,  omme  betaelt  te  wesen  ran 
s^ne  schade  en  interesten,  en  sal  ghelooft  zijn  op 
sijnen  eedt,..  —  Maer  en  sal  niet  ghelooft  zQn  op  sgnen 
eedt  alleene  nopende  het  grosseren  ran  de  scluule. 
O,  «.  Belle,  zzxi,  9,  10.  It.  C.  v.  Cassel,  a.  458. 
In  de  kost.  t.  Auden.  ii,  10,  Tormt  het  w. 
grosseren  pleonasme  met  grooten:  ||  Yermo- 
ghen  de  Toochden  ran  weesen  te  grooten,  groeseren 
en  in  eene  roasse  te  bringhen  al  het  goed  ran  den 
sterf  huuse.  Zie  ook  obootbk. 

GROSSERIEN,  gbossbbijbv,  zn.  mr.  Goud- 
en zilrerwerk.  Qrof  werk,  fr.  (orfhtrerie)  gros 
ouvrages,  tegenoTorgesteld  aan  minuter  ij  en,  fifu 
werk,  fr.  opposé  è  „minuieries ,  ouvrages  ftns.  Qfr. 
grosicrie,  menmjserie.  La  Oume  t®  Menuiserie, 
II  Dat  men  niet  en  sal  moghen  maken , , .  eenich 
sUreren  werck, . .  ran  minderen  alloye  dan  . . ,  te 
weten  alle  grossieren  [l,  grosserien]  tot  elf  pen- 
ninghen TÜj  greynen,  en  twee  greynen  ran  re- 
medie, en  alle  cleyne  wercken  tot  elf  pennin- 
ghen. PI,  V,  Brdb.  13  apr.  1661,  a.  4,  I,  497. 
Ten  opsiene  ran  de  wercken,  die  men  noempt 
minuterijen,  die  sullen  weeën  ter  remedien  ran 
acht  greynen ,  sonder  meer ,  in  der  Toegen  dat  die 
Toorsz.  grosser\jen  ghesmolten  z\jnde,  met  allen 
sauduren,  sullen  moeten  houden  ten  minsten  elff 
penninghen  rier  greinen  fijn  silrers  in  'tTOorss. 
alloy.  Ib.  20  oct  1608,  a.  4,  I,  503.  It.  PI,  v, 
VL  19  sept.  1749,  a.  42,  Yiii,  281:  Groeseryen  ~ 
Minuteryen. 

GROSSIER,  zn.  Oroothanddaar ,  op—,  voor- 
kooper,  fr.  négoeiant  en  gros,  aeoapareur,  monopo- 
liseur.  Kil.  MtignariMs,..  Pantopola,  \\  Dat  nieman, 
noe  grossier  noch  trappenier,  noch  man  ran  haren 
weeghen,  lakene  uut  der  stat  ran  Bruessel  buten 
marcten  mach  doen  roeren  te  Parijswaert.  Inikeng, 
Brussel,  Stat.  v.  1393  f9  9  y^.  Dat  binnen  zekere 
jaeren  herwaerts  eenighe  grossiers,  roorooopers  eü 
monopoliers , . .  hemlieden  rerroordert  hebben . . , 
te  commen...  op  't  platte  lant,  ten  husen  eü  woon- 
steden ran  den  pacnters  en  landslieden,  en  aldaer 
teghens  hemlieden  te  coopen  in  groots  al  de  botere , 
caes,  Yerckenen,  schapen  en  andere  beesten:  erene, 
eheerste,  boonen,  erweten  en  andere  diergheiycke 
etelicke  waerre.  PI,  v.  VL  S  mei  1515,  Ld,  I. 
691;  it.  17  dec.  1515,  Inl.  667. 


GRÜ. 


GRU. 


544 


GROSSIERIEN,  zn.  mv.  Kruiderijen^  specerij- 
waar  f  fr.  épices,  épicerieê;  eng.  groeery  waree.  ||  Dat 
800  wanneer  in  eenighe  sterf hujaen  yoorrallen  ghe- 
presen  te  moeten  worden  eenighe  coopmanschappen 
als  grossierien,  specerien,  meroerien , . .  C.  stad 
Brugge,  II,  527  (1690). 

GROUW.  Zie  het  rolgende. 

QRU,  GR  AU  (Ghray,  Gronw),  zn.  o.  Jonge 
vieeh  ter  bevolking  van  de  vijvers  y  in  Brab.  spijssel, 
jonge  viseh  in  ^t  algemeen ,  fr.  aleviu^  menu  poisson 
servant  d  aUmenter  les  étangs^  menu  poisson  en 
gétéral.  Kil.  Grouw  /  grouwt  /  grouwtken. 
PiseieuU  minmtiy  êlixatHes.  ||  Bederrende  en  beroo- 
▼ende  midts  dien  gheheel  en  al  de  Toorsz.  rivieren , 
mits  dat  die  maeechen  van  den  netten  soo  nauwe  en 
klejne  syn  dat  sy  daermede  Tanghen  *t  gru  en 
allerhande  oleyne  yisschelkens ,  ghevende  en  wor- 
pende  't  selve  gm  in  sommighen  plaetsen  hoeren 
▼erckenen.  PI.  v.  Br.  8  febr.  151.3,  III,  531;  it. 
532.  Die  hemlieden  Terroorderen  te  visschen  langhs 
de  oosten  en  stroome  van  der  zee,  met  cheynetten 
en  zeewandt,  daermede  zy  Tanghen  cleen  Tisch, 
gra  en  zaet  Tan  dien.  PI,  v.  VL  19  mrt  1539,  Inl, 
I,  851;  it.  682;  II,  382,  en  XI,  1363.  G^spyst 
[nHi  de  TiJTers]  met  anthenoisen,  gruwen  \yair, 
grauwen]  en  met  hueren  Torsselen.  Archief  leenhof 
V.  Brab.  Proces  Vanderpastueren  $  Jlfoensj  1534. 
Benen  tochtenaer  seWe  houdende  eenige  TyTers,.. 
is  gehouden  deseWe  te  laten  braken ,  te  doen  slob- . 
beren,  reynigen  en  behoorlyok  té  spysen  met 
anthenois  en  grauw.  C.  v.  Brussel ,  1606,  a.  258; 
Christijn  funioribus  piscibus.  Dat  niemandt  Tan  de 
Tisschers  Toortaen  eenigen  grouw  en  sullen  mogen 
Tangen,  met  wat  netten  oft  instrumenten  het  oock 
zoude  mogen  zijn.  Archief  Bergen-op'Zoom,  Besoi., 
n^  34.  Vergad,  15  aug.  1625.  Belangende  de  TyTers 
waerop  men  kaerpel  queeckt,  den  afgaenden  pach- 
ter zal . . ,  daeróp  moeten  laeten  het  spyssel  Tan 
gruy,  bollaert  en  antemeus.  C.  v,  Auden,  2de  bd. 
Bogl.  12  aug.  1767,  a.  27. 

GRUBBE,  zn.  Qreppelj  riool ,  fr.  rigole.  Bg 
Kil.  bet.  Grubbe,  grupp^,  Povea  ^  doaca. 
Greppe,  j.  Grippe.  fland.  Fovea.  Grope. 
veius  sicamb.  j.  Grubbe.  Povea,  \\  Een  geweysdom 
om  mogen  Tisite  te  doen  der  heerebaenen , . .  als 
oock  der  beecken,  en  yan  alle  rigouren  oft  grubben 
welcke  dienen  om  de  waters  te  ontlasten  en  te 
Tlieten.  Kshpeveebb,  MoiUen<skeny  II,  261  (1776). 

GRUIJER,    GRUYERSCHAP.    Zie    wabakt- 

MSE8TXB,  —SCHAP. 

GRUILS,  btjw.  Waarschijnlijk  braak,  fr.  en 
joMrCy  inculte.  ||  Dat  sij  het  ierste  jaer  niets  en 
sullen  gOTon  Tan  den  landen  die  daer  gruils  (?) 
liggen  en  opgebroecken  moeten  woerden.  Ksmps- 
VSBB8,  Montena^eny  I,  402  (1585). 

GRUIN  (Gruyn),  bn.  Limb.  Qroen,  fr.  vert. 
II  Die  loken  [?]  laken  sal  men  gruyn  oft  blouwe 
moegen  maken . . ;  en  die  sal  men  wit  ter  peertsen 
brenghen.  Bsgl,  Idkenwevers  ie  HasséU,  1  juni 
1433  a.  33. 

GRUIS  (Ghruys,  Ghruus,  Gruse),  zn.  o.  Zemdent 
fr.  des  sons,  \\  KiL  Gruys  /  semelen.  Furfures, 
fariua  reerementum  erassius,  Broodt  met  den 
gruy  se.  Panis  fiMfwraceus ,  furfiirosus.  Nog  in 
Tolle  gebruik  in  West-YL;  Yolgens  Schuermans  zou 
het  w.  in  de  Kempen  de  bet.  hebben  Tan  kortmeelj 
d.i.  uhU  fijnere  zemelen  of  grof  meel.  ||  Die  stalledaer 
men  Tercoept  Tannen,  Tlas,  stoppen,  broet,  bloe- 
men ,  ghert ,  gruus  . . .  Tol  te  Brugge ,  1269.  So 
wat  gruse  dat  boyen  l  maent  haut  es,  dat  men 
dat  niet  Terbudelen  en  mach  onmie  te  backenne, 


op  de  boete  Tan  xx  s.  Kb.  v.  Auden.  1328.  Men 
Terbiet  alle  hackers,  dat  si  negheen  gruus  halen 
no  doen  halen  buten  der  poert ;  eö  dat  si  negheen 
gruus  eire  mede  ne  meten  dan  metter  maten  diere 
opgheset  [es].  Ib. 

GRUI8ENBIER,  zn.  o.  Bier  gebrouwen  uit  te- 
melen  ,  fr.  bière  extraOe  des  sons  du  bU  moulu.  Kil. 
Gruys-bier,  Gruysen-bier.  ./Zoffuf.  brug.  Oer- 
visia  ienuis  ex  furfuribus  coeta.  jj  Denwelcken 
[desscher]  den  meester  moet  ghcTen  den  oost  en 
dachuere;  maer  den  pachter-biiuman  moet  hem 
gheyen  potagie  en  grusen-bierke  te  drincken.  O.  v. 
Auden.  2<le  bd.,  blz.  471  (1676).  De  Fr.  tekst  zegt 
de  la  petUe  bierre  de  tereheux,  La  Gume  heeft  t^ 
Terooeul:  La  plus  grosse  farine,  Ie  son,  Ie  pro- 
dmt^  Ie  restant  de  Varriire-blutttge  (Du  Cange  sous 
Bebuletum).  —  ||  Men  dranck  ooc  meest  niet 
anders  dan  gruysen-bierken.  db  Pottbb,  Chron.  361 
(1584). 

GRUIT  (Gh-uyte,  gruute,  grute,  grut),  zn.  t. 
1)  De  hoe  gruia  muUi  muUa,  zegt  Kluyt.  Ér  wordt 
over  gestreden  of  het  verbryseld  graan  of  werhd^h 
mout,  gegist  graam,  was,  zegt  Wamkönig  Fl.  8t. «. 
Bg.  II,  125.  Het  w.  drukt  toowel  de  taak  zelf  uit, 
als  het  recht  om  er  over  te  beschikken  voor  het 
brouwen  van  bier,  fr.  on  diseute  sur  Ie  point  de 
savoir  si  <fétait  du  grain  brogé  ou  du  malt,  de 
Vorge  fermentée,  de  la  drèche.  Le  mot  exprime 
aussi  bien  la  matibre  mime  que  le  droit  ffen  disposer 
pour  brasser  la  biire.  Kil,  Gruy  te,  Grute.  fris. 
j.  heffe ,  droessem.  G  r  u'y  t g  h  e  1  d.  Jus  gruiae.  Le 
droit  de  gruute  (gruyte)  eoksistait  dans  le  droit 
exdusif  de  faire  la  dréehe  ou  gruau,  en  flamand 
Trye  mouterye;  ee  nom  vient  du  mot  bas-saxon 
grut  H  siguifte  indi0remment  orgeet  seigle.  Raepsaet, 
Analgse,  262.  Verdam  weidt  breedToerig  uit  OTor 
het  w.  Het  is  een  der  oudste  „geschroTene"  wootden 
onzer  taal.  ||  Ifegotium  generale  fermentatae  eere- 
visiae  et  quod  yulgè  gruyt  nunoupatur,  quidquid 
in  jam  dieta  villa  ad  pubUcum  bannum  sive  distrie- 
turn  pertinere  visum  est.  MiBiBvs,  Opera  l,  263; 
siAenking  van  keizer  Otto  aan  de  Utreehtsche  herk, 
afi  999.  Materiam  unde  levarentur  eerevisiae.  Ib. 
63,  tfi  1064.  Omne  jus  quod  de  fermento  eervisie, 
quod  frumentum  [sic"]  vulgariier  dieitur  gruyt,  debet 
vel  potest  accipi  in  opido  Nuxiensi.  Kbbvbb,  Aoad. 
Beitr.  II ,  205  (1074).  Pro  dirimenda  lite  que... 
mota  fuU  de  gruia  hmjus  vUle.  Piot,  Cart.  I,  52 
(1189).  Pro  illis  zxtl  rasieras  tritiei  iii  libras  super 
Grut  in  Tpra  oonstiiuit . . ;  quieumque  post  eum 
Grut  in  Tpra  tenebU.  Ypriana,  III,  111  (1187). 
It.  114.  Materia  \maeeriaf\  que  alio  nomine  gruyt 
appeUatur.  Charterb.  v.  Njjvél,  f>  383,  keizer  Otto 
IV  (1209).  Van  der  gruut;  elo  gruut  sal  ghelden 
Tijr  penninghe,  en  de  here  Tan  Dyst  sal  loToren 
de  f(ruut.  Tot  v.  1307  te  Dieet.  JBecore  prisie  [nl. 
geschat]  en  le  vUle  de  Tenremonde,  ds  le  mayerie 
[<i2.  maêria.maheria,  materia"]  quon  apde  gruyt 
TI  lib.  SB  Vlahivcb,  Denderm.  IV,  235  (1308). 
Item,  in  die  gruyt  en  kar-toUe  tot  Doesborgh. 
WoLTBBS,  Cod.  Lossensis,  292  (1339).  Petrus 
Faber  [var.  Smeet],  ds  JSrsel,  maheriam  [var.  die 
gruitte]  vUlarum  spectantium  ad  pretorium  de 
Fkrsd:,..  L.  Galbsloot,  Feudataires,  226.  Dat 
men,  in  ouden  tyden,  in  onser  stad  en  meyerie 
Tan  den  Bosch ,  bier  plach  to  brouwen  mit  gruiten , 
geheeten  gruytbier,  en  die  gruyte  aen  ons,  oft 
onsen  dieneren  in  onsen  name,  eii  aen  niemande 
anders,  te  halen,  nemende  en  betalende  daeraf, 
en  oio  Tan  den  bier  dat  Tan  buyten  onder  ons 
gebracht   en   gesleten    wordt,   tonsen    behoef,    die 

68 


542 


GUL. 


GUL. 


vechten  cbertoe  staende.  Sékênk.  9.  Brab,  reg.  188 
f>  88  T^,  15<i«  S.  PI.  V.  BrtA.  Ord.  9  sept.  1669, 
a.  5,  n,  26. 

2)  Sét  w.  gnnt  ÊohijtU  ook  kei  httr  zAf  ie-  M- 
itf»  heteekemd^  fr,  U  moi  gruU  semble  auêti  ovoir 
Mffmfié  la  bière  mêmê.  ||  Yoirt,  to  syn  geaet  in 
der  stat  van  den  Bosch,  drie  jaergedinge . . ,  en 
in  eiken  van  den  drie  jaeigedingen  sal  de  schoutet 
Bcholdich  syn  den  scepenen  teten  te  geyen  en  haer 
gmyt  oic  te  geven.  È,  v.  ^êBoMch,  11  jan.  1830, 
a.  6,  Brab.  Teesien,  I,  782  (WiUems  verklaart 
het  w.  door  groitrecht,  bekent  niet  te  min  dat 
Yredina  het  „niet  ten  onrechte  Toor  een  soort  van 
bier  aensag").  De  brouwers  moesten  gheven  van 
elcken-ame  blancx  bier,  halfstnyrenbier ,  tappers- 
poortersgrutten  en  OTerslaoh ,  ses  grooten  Brabants. 
Piot,  Chron.  118  (8  oct.  1648). 

GBUITBIEB,  zn«  o.  Bier,  ft.  de  la  hière  Zie 

GBUIT. 

GBUNDËN,  bw.  Lakenwevery.  Of  is  het  gron- 
den, vaftUjff^eu,  hevesiigen?  fr.  (draperie),  fixer, 
hiem  toUdemeiU  aacoir,  ||  Eest  dat  yemant  belieft 
sljne  lakenen  stercker  te  rawene  met  meer  drachten, 
om  die  lakenen  beter  te  doen  stapelen  en  gronden , 
mach  tseWe  doen  sonder  prejuditie;  dies  sullen 
allen  ruwers  schuldioh  zijn  opten  assjse  zegel  te 
teeckenen,  alleer  dat  die  lakenen  int  wit  ter 
peertsen  gebracht  wordden,  tgetal  van  den  stoffen 
en  drachten  daermet  zij  elclÉ  laken  geruwt.  En 
ingcTalle  dekenen  bevonden  teelye  laken  qualyck 
gegrundt  en  bedeckt  zynde,  nae  advenant  van  den 
stoffen  en  drachten  daer  taelve  laken  meede  gemwt 
is,  sullen  dieselve  cnapen  hun  werck  moeten  beteren 
Kb,  lakeHff.  JHeai,  regl.  «.  1646,  a.  89. 

GUBEBNEEBDEB,  zn.  m.  Tan  een  ambacht. 
Betiumrder,  deken,  fr.  direeiemr,  dojfen  (d'nn  müier), 
il  Dat  altjt,  op  Sint-Jansdach-Baptisten  ind  zomer 
[midzomer?],  eyne  igelick  ambacht  van  den  twelff 
ambachten  . . .  vergaderen  sullen  . . ,  aldair  onse 
schdtit  alle  man  daere  in  sjn  ambacht  synde, 
hoichlichen  eiden  sall  te  kiesen  den  sufficiantsten 
en  wysten  man . . .  den  sy  bynnen  bonnen  ambacht 
weiten,  tot  eenen  gubemeerder  desselven  ambachts 
een  jair  lanck  tokomende . . .  Als  der  eedt  also 
gedain  syn  sall ,  sall  eenyglick  in  syn  ambacht . . , 
eenen  gubemeerder  desaelven  ambachts  kiesen.  K, 
V.  HoMseÜ,  11  deo.  1600,  a.  1. 

GUIHELLA.  Zie  oüldbhaj^. 

GUILE,  zn.  JEen  eleehi  afgereden  paard ^  knol, 
fr.  vieux,  mamvaie  chevdl,  karidelle.  Kil.  Guyle. 
JBqtuu.  II  Een  slecht  peert  oft  ghu^le,  om  daer- 
mede  in  den  voirs.  boemgaert  te  karren,  te  hoogen, 
te  effen, . .  dat  hy  gehouden  wordt  tot  zynen  coste 
tonderhouden.  B^ksarek,  ie  '«  Moge,  Domeinraad 
9.  hei  Hme  «.  Bergen.  BeeoL  1669—67,  blz.  128 
T®.  Zie  ook  GOBBB. 

GULDACH,  zn«  m.  Vervaldag  eener  rente,  fr. 
jomr  d^êManee  d^une  rente.  ||  Gkbrake  den  vore- 
genoemden  Lambreghte . .  siinre  gulden  van  dien 
voregenoemden  tiinse ...  op  den  eersten  guldagh 
olte  op  den  anderen,  so  magh  hi,  Lambnght, .. 
eens  clagen  van  sinen  eersten  gebreke  en  [bei]  den 
tote  op  den  anderen  guldagh,  en  daema  met  ere 
clagen  siins  gebreecs  en  sinre  gulden  van  vore  eü 
van  na  ses  weken  beiden.  Brief  dee  h.  v,  Dieei, 
14  nov.  1338  (onder  de  schepenbr.);  Van  iweXf 
gmlden  keUinge  op  tij  hunder  land  ie  TmvMone. 
Sekepenbr,  v.  Dieet,  14^*  B.  Ygl.  Yerdam  OULSS. 

GULDE ,  GILDE ,  zn.  o.  1)  Over  het  algemeen  eene 
gewettigde  vereeniging^  kettjf  werekU^ofgeeetd^ke, 
etrijdiare  of  vreedeame,  welker  Uden  aan  algemeene 


regelen  en  inekt  onderworpen  rijn,  gild,  ambaekt^ 
genootschap,  broederschap,  iamer,  fr.  en  général 
une  Corporation  antorisée,  soit  UAqne  on  religiemae, 
guerrière  ou  pa^Jique,  dont  les  nnmbres  sont  eonmie 
è  eeriaines  régies  ei  discipline,  gilde,  sermeni ,  corps 
de  métier,  confrérie,  chambre.  \\  Alle  andere  per- 
soenen,  vrouwen  en  mans,  ambachten,  gulaen, 
Bchutterien  en  diergelijcke  bruederscapen.  C.  v. 
Aniw,  1646,  Yi,  30.  Hebben  de  voorsz.  borge- 
meesteren,.,  de  macbt  en  authoriteyt  van  te  m»- 
ken . . .  alderhande  ordonnantien , . .  insgeiyks  op 
de«  regeringhe  van  de  vyf  gulden  [«Z.  van  den 
voetbo^,  den  handboog,  de  busschieters  en  scher- 
mers], Bhetorycken,  broederschappen,  ambachten , . . 
C.  V.  Brussel,  1606,  a.  89;  Chnstyn  collegia  gil- 
dar^m.  Gulde  van  de  drapperie.  ld.  1570,  a.  7 
en  40.  Dicens  se  iJUam  ierram  oum  plenitudine  jwrie 
efusdem  vendidisse  gulde  saneU  .SneheriL  Piot, 
Cart.  I,  898  (1296). 

2)  In  eenen  ongunstigen  zin  onwettige  zamen^ 
spanning,  fr.  coaliiion  lUégeie.  \\  Dat  wy...  noch 
oec  ghedoghen  en  zoelen,  dat  enighe  van  onsen 
borgheren  van  Dyest,  ocht  andere,  van  zoe  wat 
ambachte  zy  waren,  ghulden  ocht  pertien  {ghaddeu 
sen  partee)  binnen  Dyest  maken  ocht  te  gader 
trecken  en  zoelen,  noch  mids  gulden  ocht  enighen 
gheloefben  ocht  oonspiexacien  hon  tegadere  treo- 
kende  {per  compaciiones  ad  invioem  eontrahentes) , 
iet  oerdeneren  zoelen,  ocht  doen,  ocht  attemteeren 
jeghen  die  vriheit  van  Dyeste.  Charter  v.  d,  17 
juni  1290.  —  Lakengulde.  Onder  aUe  de  gulden 
was  dete  de  voornaamste  b^  uitstek;  immers  de 
lakennijverheid  en  de  lakenhandel  deden  de  schatten 
zwdlen  der  Orooten  die  er  ded  aan  namen,  ver- 
schaften wdstand  aan  de  burgerij,  en  overvloedig 
brood  aam  den  werkman.  De  lakengulde  vormde  een 
eigen  rechtbank,  die  kennis  nam  van  alle  gesehiUen 
rakende  de  lakeu'  en  Unnenweverij  'en  den  laken-  en 
UnnenhandeL  Te  Brussel  was  het  de  „Qulde  van 
de  Drapperüe''  „de  Acht  van  de  Guide"  [Zie^v« 
acht]  ;  ie  Antwerpen  de  ^Bamck  van  de  Laken- 
haUe'';  U  Loven  ^  Guldeken';  U  Gent  „de  HaUe- 
heeren  (Halheereny^  i  fr.  parmi  ioutes  les  gHdes  la 
gUde  de  la  Draperie  itait  la  principale  par  «eosl- 
lences  en  effèi,  V industrie  et  Ie  n^goce  des  drops 
faisaient  enfler  les  trisors  des  Grande,  qui  s^g 
iniéressaient,  procuraient  Ie  bien-4tre  è  la  bimrgeoieie 
ei  du  pain  en  abondance  è  Vouvrier.  La  Laknigilde 
constituait  un  tribunal  spécial,  qui  connaissaii  de  ioue 
les  liiiges  concernant  ü  Ossage  ei  Ie  eommerce  du 
drop.  et  dee  toiles.  (Tétait  è  Bruxeües  „la  Qulde 
de  la  Draperie'',  „les  Suit  de  la  draperie*';  è  Anvere 
„Ie  Bane  de  la  halle  aux  draps;  €t  Lmvain  „les  dogene 
de  la  Gulder  ^  Gand  „les  messieurs  de  la  haUe. 
Zie  Deüftoqz,  I,  116;  L.  Torfs,  U,  88;  C.  v. 
Antw.  1682,  IT,  4  en  6;  Cv.  Brussd  1670,  a. 
9;  it  1606,  a.  17  en  18;  IRst.  de  Brux.  I,  60 
en  160;  DB  Pb.  en  Bb.  Gent,  III,  104. 

GULDEBOECK,  zn.  o.  Benaming  eener  ver- 
tameUng  van  de  hoofdsakel^ce  verordeningen  der 
stad  Antwerpen  in  burgerlijke  zaken,  rakende  imum- 
derheid  het  huwelijk  en  de  bmoel^ksvoorwaarden,  de 
wettelijke  bevoegMeid,  de  testamenten,  het  erfenze^ 
recht,  de  sehsUdvervolgingen,  enz.;  heiguldeboeek 
werd  jaarlijks  op  dê  Lakenhal  afgelezen,  fr.  nom 
d'un  recueil  des  siatuis  Us  plus  importants  de  la 
ville  d^Anvers  en  matibre  eivile^  coneemani  prinei- 
palement  Ie  mariage  et  les  conveniione  matrimonialee  ^ 
la  capaeiié  cidle,  les  iesiaments,  les  sueeessione, 
les  poursuites  pour  dettee,  etc,s  U  guldeboeek 
étmt  lm  pubUquement  tam»  les  ans  dasu  la  hdüe  aem 


GUL. 


GUL. 


543 


(froMw.  II  Des  mMndaeohs  nae  de  Dry  Coniiighea- 
daon  is  men  alle  jaer  ghewoonelyok  t'Gtddeboeok 
op  de  Lakenhalle  te  leaen  voor  degene  diet  begeert, 
en  iB  men,  des  saterdaechs  daer  te  voren,  met  den 
horen  ter  Pnyen  aif,  ter  presentien  van  de  Gul- 
dekens,  openbaerliok  condigende  eenen  yeghelijok: 
dat  80  wie  't  Ghildeboeck  begeert  te  hooren  lesen, 
oome  op  de  Lakenhalle  en  («te)  maendaeghe  alsdan 
naestoomende  voor  de  noene.  C.  «.  Antw.  158S, 
V,  14. 

OULDEBROëDER,  sn.  m.  en  tweesl.  Medelid 
eetker  gulde^  ir,  mmnhre  d'wte  giMe^  tuppdi.  ||  Orer 
mi  en  mijn  wgf,  stiohte  en  make,  sette  efi  ordi- 
neve  ene  capelrie  Tan  Tyftiene  ponden  parisisen,.. 
te  besinghene  in  müns  heren  sente  Jaoobe  huns 
op  t  Niewe  lant,  dat  staet  nordwart  hunt  Tan 
Ghent,  al  Taste  an  Ghent,  int  tbisohobdoem  Tan 
Domike,  dar  wi  bede  guldebroeders  syn  int  galde 
mljna  heren  sente  Jacobs  Tan  Galissien  in  Compo- 
stelle.  Oori.  v.  6  sept.  1291.  Yordane,  so  wie  die 
scepenen  wert  bin  Antwerpen  es  guldebroeder, 
[nl.  Tan  de  lakengolde]  sonder  eneghe  ghichte  te 
ghoTenen,  eü  oiok,  so  wie  die  sohoutete  ward  bin 
Antwerpen  en  poorter  es  bin  Antwerpen,  die  es 
oick  guldebroeder  sonder  eeneghe  ghiohte  te  gevene. 
MBBTKifS  en  ToB7B,  n,  560  (1308).  Yoortane 
sal  nyemen  wyn  Terooopen  ten  tappe  bynnen  Ant- 
werpen, hy  en  zy  guldebroeder,  behoudeleke  al 
den  ouden  rechte  dat  die  Tremde  eoopmanne  Tan 
wyne  gehad  hebben  tot  hare  [nZ.  hier]  en  Toord 
hebben  zelen.  Ib.  661. 

GULDEHAL  (ghildhalla,  guihella),  zn.  t.  Zo- 
kemhtU,  ft.  haUe  amx  drape.  ||  JEBffo  Theoderieut , , . 
FUtndritu  eomes,  eonsektu  uxorii  meae  SilnUaef 
terram  in  qud  Ghildhalla  apmd  Saftehnm-Audomamtm 
in  foro  sita  ett,  hwrgentSbus  efusdem  viUae  here- 
difario  jure  poêndendam  ei  ad  amnem  mereaiuram 
in  ea  exereendamy  iradidi,  WABKKOino,  Fl,  8t. 
«.  Bff.,  I.  Urk,  xi  (1161).  Qnod  unam  guihellam 
feeimuê  eommwnter  in  villa  de  Kalei»  (CSZou),  de 
enfue  redditibu»  nos  haèemue  duo»  portee^  Imrgenee» 
vero  feriiam  partem,  A.  Watttbus,  lAherUe  comm, 
62,  Oork.  V.  Beinaui  v.  CMder^  1196. 

GULDÉKEN,  euLDBDéKBK,  zn.  Deken  eenergnlde^ 
fr.  doyen  d'mne  gilde,  \\  Dat  onse  schepenen  van 
Dijest  setten  selen  en  kiesen  Tier  guldekene,  welcke 
guldekene  selen  setten  eü  kiesen  cnapen  en  zeghe- 
feren,  dat  ambacht  te  mainteneren.  Charter  o. 
hieeekop  Jam  v.  JJireehi  ^  heer  v.  Dieet ,  2  juni 
1836,  a.  8.  Die  heeren  meyer,  borgemeesteren, 
schepenen  en  raedt,  bene£fens  die  heeren  gulde- 
kenen der  stadt  LoTen.  C,  v.  Loven  ^  Bijv.  iii,  316, 
Inl,  (1684). 

GULDEN,  bn.  Eig.  Oouden,  fr.  d'or,  \\  Gulden 
Vlies.  Toiton  d'or  af  JSrabanttche  gouden  of  gul- 
den munt,  geslagen  onder  Philips  den  Ahoone 
(1494—1606) ,  fr.  Toison  d'or ,  monnaie  d'or  frappée 
soue  PhilUtpe-le-Beau,  Y.  d.  Ohijs»  Mertogd,,  208. 
218.  II  tGRüden  Ylies  oft  Toyson,  Tan  luym,  nu 
ierst  geslaigen  =  xlTiy  sts.  Muntwaarde  in  Brab. 
Tgulden  Thoison  (1499).  Ih. 

GULDEN,  zn.  m.  Bene  gouden  en  ook  eene zUveren 
munt  f  op  wdke  hei  gezegde  vam  Kluit  nopens  de  ver» 
seheidenheden  van  den  groot  nog  meer  toepassel^k 
M,  fr.  monnaie  d'or  et  monnaie  fargeni,  d  laqueÜe 
Ie  mot  de  Kluit,  au  sufet  des  variétés  du  groot  ou 
gros,  est  enoore  plus  applieable.  Kil.  Aureus  num- 

mus  XX  stuferorum,  Brabantsche  of  Garolus 
galden,  ook  Bijnsche  galden.  Chuden  munt 

geslagen  onder  keizer  Karel,  16^20,  moetende  loophelh 
hen  voor  20  stuivers,  Br  was  ook  een  zilveren  Carólue 


guidén  (Y.  d.  Ohys,  Hertogdom,  242);  fr.  Jlorin  de 
Brabant  ou  Jlorin  Carolus  ou  du  Bhin,  monnaie  d^or 
frappée  sous  Charles  F,  en  1620,  devant  avoiroours 
pour  20  sous.  Il  g  avait  aussi  un  Jlorin  CaroUie 
d'argent.  De  ord.  op  de  munting  t.  den  Garolus  1621. 
Bekenk.  v.  Brab.  reg.  187,  P  168.  —  Onder- 
Terdeeling.  Gulden  Brabants  =  20  st.  of  1  pond 
Artois.  —  1  st.  =  4  oordjes,  of  1  schelling  Artois,  of  72 
mQten  Brabants. — 1  blank  =  3  oordjes.  —  Vf  st  =  2 
oordjee,  of  86  mjjten.  —  1  plekke  ==  24  myteni —  1 
oord  =  2  n^genmannekens  of  18  mijten.  —  1  negen- 
manneken  =:  9  myten.  —  Bij  plakkaai  v,  12  juni 
1689,  beval  de  keizer  de  aigemoene  offieiëeU invoeristg 
van  den  earolue  gulden  in  de  bettmtrl^ke  taken,  akten 
en  eéhriften^  ter  uitshtiiing  van  al  andore  mmU^  tt. 
par  plaeard  du  2  juin  1689,  Tempereur  ordonnm 
Vintrodmetion  offleielle  et  générale  du  Jlorin  earólme 
dans  les  affaires  (MdministraHves  et  dtme  lee  aetee  et 
éoritures ,  è  Vexelueion  de  toute  amtre  monnaie.  PI,  v. 
Vl.flj  497.  — :  Om  teTens  een  nabijkomend  denkbeeld 
te  goTen  Tan  de  moeilijkheden ,  stoornissen  en  Ter- 
liezen,  waarmede  de  oneindige  Terseheidenheid  der 
in  de  middeleeuwen,  namelijk  tydens  de  TQftiende 
eeuw,  in  onze  landstreken  in  omloop  zgnde  mun- 
ten, de  gedurige  Terhooging  of  Termindering  Tin 
waaide,  de  toelating  of  het  Terbod  derzeWe,  de 
toetsing  Tan  hunne  echtheid,  hun  allooi  en  gewicht, 
den  lumdel  en  het  daeelijksch  Terkeer  bezwaarden, 
lat«n  wij  hier  de  reeks  Tolgen  der  onderscheidene 
guldenstukken  alleen ,  die  ons  Toorkwamen :  Ouldem 
V.  Almaegnien  v.  de  vier  keurvoreters,  —  Amdrieê' 
gulden,  —  Amhemsehe  g.  —  AmMMsg,  —  ||  As- 
s\jsgulden,  =  10  st.  Den  Aeegeg.  daer  men 
d^assyse  tot  LoTon  mede  betaalt,  staet  in  som- 
mige  [schriften]  18  st.  8ehai  d.  ehegnsen,  22.  — 
Bawsrieg,  (Begaertsg.j  Begersg.)  —  Q-.  v.  Betheme, 

—  Bohemnseheg  {Boemscke,  Beemsókeg.),  —  Bor^ 
goenseheg.  —  Cifnsg.  {Chegnsg)  in  Braband  =11 
st.  —  Cijnsg.  Meohels  =  8  st.  ||  Centum  et  quinquagisUa 
Jtorenis  denarOs  aureis ,  dietis  eheimsgMenen,  8dètp, 
V,  Brussel  y  Inv,  seilders  1889.  —  &.  v.  DortreM. 

—  Florênsche  g,  —  Frederieusg,  —  Cfenesehe  g, 
(Oenueesehe?),  —  O.  Oenisehe  sekOt.  —  Oene- 
ooMffAé  g.  —  Qouden  g.  (Oouwe  g,,  GoU  g.)  ||  Den 

SDuden  ffulden  =  zziij  st.  Muniwaarde  148i9.  Hon- 
ert  goltgulden  Tan  gewichte.  Piot,  Cart,  II, 
649  (1608).  Dat  hij  Terbueren  sal  z^n  rechte  hant, 
oft  zl  gouwe  gulden  daerToer.  Ib.  660.  Mits  eenre 
pension  Tan  6000  gouden  gulden,  ten  pr\jse  Tan 
28  stuTors  tstuck.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  187  fi  40 
(1616).  —  Ooudsehe  g.  {Qomoensohe),  —  &.  BUL- 
linek.  \\  Twee  gulden  hellinghê.  IShhep,  Dieet,  27 
febr.  1836.  Twee  guldene,  die  men  heet  hellinghê, 
ghemeynleo  seheeten  Cheinsgulden.  Sehep,  Bruse^ 
ghem ,  1314.  vat  Gratiaen  Toreseyt  mach  lossen  en 
ofquiten  een  mudde  rogs  erfrpaohts  met  derteoh 
goeden  ghuldenen  hellinghen  en  met  Tollen  pachte. 
Sehep.  Land  v.  Diest,  1861  —-  MoÜamisehe  gulden,  volei 
iij  s.  Tj  d.  gr.  Brab.  in  1434.  8ehep.  Land  v.  Dieet, 
9  oct.  1407.  —  Songereehê  gulden,  —  BEoren^g. 
{Roenrssehe  poehdaiusg).  —  Ivemoisterg,  *-  Jo- 
hannesgulden,  ook  wel  kleine  gulden  Tan  Floren- 
tien  genaamd,  gouden  munt,  geslagen  onder  her- 
tog Jan  III  T.  Brabant  (1312-- 1366).  Y.  s. 
Ghijs,  Bertogd,  I,  69  {volei  in  1474  zxig  st.).  — 
O.  CastUioên,  —  Keizer sg.  metten  Aer,  metten 
groten  Aer^  =  2  schell.  8  den.  in  1409.  —  Keur» 
vorsterg,  (Corevorster ,  C*orenvorsier\,  Koervorsterg.) 

—  Climmerg.  —  Middelgulden.  ||  liQ  oude 
deine  florine  Tan  Florenchen,  die  men  heet  Mid- 
delguldene,  erfoheins.  —  Q  ouden  groten,  enen 


544 


HAB. 


HAC. 


Middelen  gnlde%  Tan  Ilorenohen  yon.  yore  twaelye 
oude  grote  gherekent.  Brusi.  godêh.  H  1201,  f 
69  ▼*  (1360,  hoeymaent).  —  Q.  v,  Nymegen.  — 
G.  9.  Oy9n,  —  OeerlanUehêg.  —  PhïUppHig.  Al- 
derhande  Posiulatus  g,  —  Bjemaldut  g,  —  Q.  o. 
Bénen,  —  Bijntchen  g.  —  Bobertutg.  —  Schilsohe 
gulden.  II  N...  heeft  bekant  en  ghelyt,  dat  hy 
wale  en  wettelyok  Tercocht  heeft  meester  Jan  Tan 
der  Munten  eenen  Scilsch  gulden  erffceys,  drye 
aude  scilde  gherekent  Toer  yier  alsoliche  Scilsoh 
guldene,  oft  die  -weerde  daerroere  tci  betalen. 
Charter  abdij  v.  Vorst  nr.  46,  Diepenbeek,  1430. 
Drie  Scilsce*  gulden.  Schep,  der  vrijheid  van 
Lummene  \var,  Lumpnen] ,  16  mei  1453.  In  den 
doorsteekbrief,  y.  1  mei  1462,  heet  het:  een  Schil- 
Bchen  gulden.  In  eenen  anderen  brief  derzelfde 
schepenen ,  y.  7  oot.  1451 ,  gewaagt  men  yan  „eenen 
Gwilhelmus  schilt."'  —  Utreohtti^  g,  —  ff.  r.  Firf- 
henimrg,  —  Wilhelmus  gulden. 

GULDESUSTËR,  zn.  Medenuter  af  medelid 
van  eene  gMe  of  nering ,  fr.  oomaur  d'une  gUde  ou 
d*un  n4goee,  \\  Eene  weduwe  yan  guldebzoeder, 
geen  guldeeuster  zynde,-  sal,  begeirende  de  nei- 
ringe  te  doene  ofte  continueren,  gestaen  mits  be- 
taelende  yoor  inkommen  half  regt.  —  Gelyck  oock 
met  half  regt  sullen  gestaen  de  sonen  yan  de 
guldebroeders  ofte  guldesusters.  O.  B.-B»  autr,  1 
juli  1780,  a.  9  en  10,  lY,  821  (Gulde  yan  de 
yerkoopers  in  *t  klein  der  wollen  lakens  en  Spaansche 
sargien  te  Geeraartsberge). 

GULDEVRIJ,  bn.  1)  Ontslagen  van  eene  wapen- 
gulde ^  fr.  exempt  d'une  gUde  d'armes.  \\  Finalick 
hebben  de  scepenen  meer  andere  rechten  eü  preë- 
minentien  . . ,  als . . .  yan  te  houden  tregister  yan 
de  poorters  guldevry.  C  v.  Auden.  2d«  bd.  470, 
a.  81.  Yan  poorters  guldeyry  te  boecke  te  stel- 
len... üy  B.  p.  Ib.  262  (1581). 

2)  Geen  lid  tijnde  van  eene  andere  gulde,  fr.  n*l- 
tant  p€u  membre  d'une  autre  gilde.  \\  So  wat  manne 
die  faken  heeft  dat  waerpstrypt  es,  dat  bi  dat 
mach  yeryarwen,  opdat  hl  guldeyri   es,  talsulken 


termine  als  hem  de  warderen  setten  xelen,  Z.  lo- 
keng,  te  Auden.  1329,  a.  54. 

GULDEWIJS,  bw.  Gezamenlijk ,  fr.  em  eorps. 
II  Yan  de  mesusen  en  delicten,  die  in  de  hoyen 
yan  de  cameren  yan  de  drye  gulden,  yan  den 
yoetboghe,  hantboghe  en  bnsse,  geschieden  tusschen 
de  guldebroeders  aldaer  wesende,  ofte  guldewyi 
uuyttreckende ,  daer  maer  pecuniaire  amenden  toe 
en  staen ,  hebben  d'hooftmannen ...  de  kennesse 
en  berecht.  C.  v.  Auden.  i,  21.  Dat  zy  [nl.  de 
gulden  y.  St-Jooris,  y.  Sente  Sebastiaen  en  yan 
Sente  Barbara]..,  up  Sente  Jacobsdaoh  1589,  met 
haerlieder  presencie  de  processie  yerciert  hebben 
ghuldewys.  Bbmbby,  I,  627;  it.  II,  260.  Gulde- 
wijs  en  schuttersgewijs.  db  Pb.  en  Bb.  XI.  Wad^ 
tebeke,  28  en  29.  Ygl.  obsbllbwijb. 

GULLE.  Zie  gbülb. 

GULLEN.  Zie  gollbk. 

GUNF,  zn.  VerkwiêieTf  ft.  disêip<Ueur.  ||  Het 
is  in  Yrancrljck  geadmitteert  te  mogen  executeren 
de  sententien  die  daer  ghegheyen  zyn . . .  Item  int 
yerbieden  den  ghunffen  oft  dissipateurs ,  den  dullen 
oft  uutsinnigen,  de  administratie  yan  haren  goeden, 
WiBiANT,  Fraet.  eiv.  x,  x,  2. 

GURDERIEM.  Zie  aoBDBBiBM. 

GURSEM,  bn.  £en  gebrek  in  het  weven  van 
laken ^  doch  welk?  fr.  défaut  dans  Ie  tissage  du 
drapf  mais  lequelf  ||  Dat  men  gheen  lakenen  ter 
yarrewe  wysen  en  sal  die  te  recke  te  oleene  ofte 
te  ghurseme  beyonden  zyn.  K,  d.  lakeng.  te  Meenen, 
1545,  a.  87. 

GUR8EMHEIT  (G— bede),  zn.  Zie  het  boyen- 
staande.  ||  De  zeghelaers  zullen  de  lakenen  war- 
anderen  eü  yonnissen  te  recke  yan  rompels ,  ployen , 
poken,  naerheden,  leyheden  en  gurssemheoen,  en 
yan  allen  anderen  ghebreken.  Ib.  a.  34.  Daer  eenich 
lakene  ehesneden  es  yan  gursemhede  by  de  zeghe- 
laers, dat  waere  de  boete  yan  x  so.  par.;  ofte  dat 
zulck  lakene  ghecapt  waere  yan  gursemhede,  d*t 
waere  de  boete  yan  xx  so.  par.  Ib.  48. 


H. 


HABEL.  Zie  abbl. 

HABIJT.  Zie  abijt. 

HABILGEMENT.  Zie  abilobmbitt. 

HABILLEËREN,  bw.  Optuigen,  toerusten^  ft. 
harnacherj  équiper^  ofr.  hahUler.  La  Cume.  ||  Dat 
alle  mannen  yan  leene,  mansmannen,  etc.  hen 
houden  gereet  in  hueren  huysen  wel  gereden,  ge- 
wapent,  gehabilleert ,  yerselscapt  en  toegemaict. 
Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136  P  180  y^*  (1504). 

HABITUATIEN ,  zn.  my.  Kleedingen ,  ir.  habü- 
lements.  \\  Angaende  de  cleederen  en  habituatien. 
Fl  V.  ri.  Ord.  27  mei  1550,  titd,-  I,  693.  Eene 


zeer  schoone  oamere . . .  wairinne  zy  hadden  be- 
sloten huere  habituatien,  spelen  en  dyergelycke. 
Kaart  d.  Beder.  de  Boos  ie  Loven,  1554,  proëm^. 

HABITUEEREN.  Zie  abitübbbbn. 

HACHTE  (Haechte,  Haecht,  Hacht,  Acht), 
zn.  y.  1)  Beslag,  beslaglegging,  fr.  eirrétf  «omm- 
arrSt.  Kil.  Hacht  e.  Apprehensio^  oomprehensio. 
Il  Yort  en  moghen  des  hertoghen  knapen  enghene 
hachte  doen  noch  saisine  binnen  den  Jande  yan 
Grimberghen,  onyersocbt  der  heren  knapen.  Oork. 
24  juni  1297,  a.  6.  Den  yornomden  meyer  heeft 
recht  en  is  in  possessie  met  schepenen  te  doene 


HAC. 


HAE. 


545 


alle  beyelen  en  yerboden,  achten  en  daobten  bin- 
nen der  Btede  en  scbependomme ,  ten  weloken 
effecte  partyen  schuldich  zyn  aen  hem  te  leyeren 
een  billet,  inhoudende  de  oause  en  de  redene  Tan 
Terbode  ,  daeraf  hy  schuldich  es  oopye  te  laeten  onder 
partye.  Coat  o.  Aalst,  II,  20.  Voert,  heeft  se 
macht  te  doene  haechte ,  heeft  se  gebreke  Tan 
eneghen  late.  —  Voert,  comt  ijemant  die  haechte 
begheert  te  hebbene  van  den  goede,  dat  men  Tan 
hare  hout,  si  heeft  macht  haecht  te  doene  yan 
haren  goede,  waer  dat  men  se  begheert.  A.  Waü- 
TEBS,  AnaUctêê,  313,  o.  1450,  Bechien  der  abdij 
V.  Vorst  te  Lede  en  Éofstade. 

2)  Qevangensekap ,  gevangenhuis ,  fr.  emprisonne' 
ment,  prison.  Kil.  Vincula.  \\  Alle  den  poerteren 
yan  der  stadt,  synde  aengetast  en  geyanghen,..  int 
oriem  oft  ciyile ,  dien  geyanghenen  moet  de  heere  oft 

Stie  tichte  en  aensprake  doen  binnen  den  derden 
he  nae  syne  apprehensie,  oft  anders  moet  de 
geyangenen  gewesen  worden  costeloos  ontslagen  en 
yry  en  quyt  yan  der  hachten ...  C.  v.  Antw. 
1645,  I,  2{  in  stricter  hachten,  a.  14;  it.  iii  2 
en  26;  lY  25,  etc.  In  gebreck  zynde,  oft  'tselye 
weygerende,  yermoghen  de  wethouderen  deselye 
te  corrigeren  in  andere  penen,  oft  met  den  bon, 
oft  by  geyangenisse;  en  moeten  in  hachten  blyyen 
tot  de  yoldoeninge  yan  de  yoors.  ongewarigheit.  C. 
o.  Brussel  j  1606,  a.  145;  Christijn  manentque 
inotsreerati.  Dat  men  dien  poortere  of  poorterssedeli- 
yrere  en  ontsla  uut  allen  achten  yan  yanghenessen.  C. 
o.  Aalst  f  416.  De  haeffelycke  goeden  yan  den  ghe- 
condemneerden  moeten  eerst  ghe^xecuteert  woiden, 
eer  de  persoon  magh  in  hachten  oft  ter  yroenten 
gehaelt  worden.  C.  o,  Hierentals,  II  30.  Van  allen 
gheyanghenen  yan  s'heeren  weghen  in  hachten  oft 
gheyancknissen  ehestelt,  daeraf  gheeft  men  den 
yorster  s'daeghs  dry  stuyyers.  O,  v.  Santhoven  ^  1664, 
I  25.  In  haechte.  C.  o.  Antw.  oomp.  V,  yiij,  36; 
XJnyter  hachten.  Treeht  o.  VceUy  a.  16.  In  's  heeren 
haecht.  K,  v.  8t,-Truiden  1366,  a.  21. 

8)  Hindernis,  beletsel  ^  fr.  obstade,  empSehement. 
Kil.  Betinaeulmm,  ||  Dat  men  in  deselye  riyieren 
niet  en  sal  stellen  eenige  hachten,  geweiren,  staec- 
ken , . .  oft  eenich  ander  beletsel.  O.  P.-  B.  auir. 
8  mrt  1731,  a.  2,  IV,  355. 

HACHTEN,  bw.  Van  personen  en  saken.  Aan- 
houden; in  beslag  nemen,  fr.  appréhender;  saisir 
(personnes  et  ehoses).  Kil.  Apprehendere,  oompre- 
hender  e,  eapere,  injieere  manum,..  ||  Mare  io, 
Philips,  nocht  mijn  cnape  yanminenthalyen,  enmo- 
ghen  noch  man  noch  scepenen  manen ,  noch  imenne 
hachten,  ofte  sijn  goet  besetten,..  onware  dat 
zake  dat  daer  ware  oyeryluchtech  man  ofte  oyer- 
yluchteghe  haye,  die  mochtwi,  daer  tsabs  cnape 
tiegenwordech  niet  en  ware,  hachten  en  houden, 
toten  rechte.  Oorh,  19  juni  1295,  a.  4.  Ontyoere 
hi  ute  den  lande  yan  Grimbergen  eü  niene  worde 
ghehacht  metter  yerscher  daet,  so  ware  hi  quite 
jeghen  die  heren  yan  Grimbergen.  Oork.  24  juni 
1297,  a.  4.  Van  poertre  te  achtene.  Ende  so  wat  poertre 
die  anderen  poertre  hacht,  sinen  lechame  oft  syn 
goed,  buten  scependomme  yan  Ghend,  die  poer^ 
diet  doet  yerbuert  lx  ponden.  C.  v.  Cfent,  Qr. 
eh,  o.  1297,  a.  87.  Genachte  [m»r.  ghehaichte], 
geyangene  oft  gearresteerde  persoenen.  C.  o.  Sant- 
hoven, Stijl,  1557. 

H ACHTING  (—e,  achtinge),  zn.  y.  Inbeslag- 
neming, fr.  arrêt,  saisie,  mainmise,  Hachte- 
nisse  /  Hachtinghe.  Befentio,  eaptiviias, 
carcer,  \\  Voert  zegghe  wi:  alse  yremde  man  up 
yremden  man,  ofte  man  yan  binnen  up  yremden 


man,  beghert  achtinghe  int  heerscheep  yan  Byer- 
ghem,  dat  es  de  here  yan  Gayere  schuldech  te 
berechtene.  Vak  Loksuk,  St.-Bawm,  4  febr. 
1275.  Voert,  behoort  den  yoeght  toe  en  denselyen 
leene,  yan  alle  achtingen  en  pandingen,  die  men 
doet  en  doen  sal  met  scepenen  yan  der  yoeghtdien  yan 
Eyerghem,  de  eene  helft  yan  den  boeten.  Oork,  29 
juli  13^1 ,  a.  2.  Ende  yoert  behoeren  toe  den  yoer- 
seyden  leene ,  alle  de  ghebode  te  doene  of  te  doen 
doene,  eyenyerre  dat  zy  den  heersoepe  en  den  soepen- 
domme  yan  Desselberghine  toebehoeren ,  en  al  dier- 
ghelike  alle  die  achtinghen  en  de  pandinghen  te  doene. 
Oork.  V.  12  juni  1371 ,  a.  4.  Deze  yoirseide  boe- 
ten, aldus  ghewyst,  indt  men  bi  den  meyere,  bi 
saysinen  en  achtinghen  yan  den  goede,  daerup  de 
boeten  ghewyst  zyn.  C  o.  Aalst,  390. 

HAECH,  zn.  y.  Haag,  hegge,  fir.  haie.  Kü. 
H  a  e  g  h  e.  j .  tuyn.  Sepes , . .  De  haOOll  kloppOZL. 
lem.  plagen  met  een  ongegrond  rechtsgeding,  fr. 
vexer  .qn.  par  un  proces  mal  fondé.  B^ksarehief^ 
Processen,  17d«  E.  passim.  (BijDe  Bo  bet.  het  w. 
bedektelijk  naar  iets  vragen.)  Haoohkloppeinj. 
De  daad  van  de  voorg.  uitdrukking,  fr.  Ie  faii 
énoncé  par  V expression  qui  préeède,  tb,  passim, 

HAECHDELVER  (Haeohdelfyer),  zn.  D^kddver^ 
aa^dgraver,  fr.  terrassier,  ||  Dat  men  groote  pre- 
paratie was  maeckende ...  om  dese  stadt  yan 
Dunckeroke  te  beleggen,  en  dat  oook  binnen  der 
stede  yan  Greyelinghe  upsehaelt  eii  aldaer  ghe- 
houden  wierden  de  haegdeln'ers  en  delyeghen  deser 
stede.  Piot,  Chron,  635. 

HAECHCOLEN,  zn.  my.  Sr  wordt  een  grondig 
onderscheid  gemaakt  tusschen  deze  en  ZoniSnkolat 
(eig.  boschkUen?);  maar  waarin  bestond  het?  ft,  il 
est  fait  une  diffêrence  radicale  entre  les  charbons  de 
bois  diis  haechoolen  et  ceux  dits  de  la  forêt  de 
Soignes  mais  en  quoi  consistoU  eUe?  ||  Soe  wie 
te  Broessel  oft  elder  haegcolen  yuerde  op  wagenen, 
kerren  oft  peerden ,  om  yercoopen ,  die  moet  dairop 
steken  een  baniere  yan'zwertten  lakene,  groot  een 
yierendeel,  beyde  in  linghde  en  breydde,  en  een 
schacht  een  elle  lanck ;  die  des  niet  en  dade . . . 
S^.  V.  SoniSnbosch,  1460,  a.  80.  Item,ensalegheen 
coelbemdere  oft  yercooper  haeghoolen  en  oio  Zonie- 
colen  in  een  huys  moegen  leggen,  maer  elo  in 
een  huys  alleen,  en  yoer  dat  huys,  daer  die  haeg- 
colen m  leggen,  een  baniere  yan  zwertten  lakenen 
uuythangen,  groot  een  halfP  elle  yieroant,  en  een 
schacht  twee  eUen  lanok  buyten  den  huyae.  Ib. 
a.  81. 

HAECHHES  (HMsemes),  zn.  Snoeknes,  fr. 
serpe,  serpette.  Kil.  Ha  e  gh  mes.  Falx  arboratria^ 
süvatica,  vulgo  dumaria,  \\  Ofte  yemen  haeghe- 
messe  ghemaect  heeft,  anders  dan  ten  labeure  yan 
den  lande.  Van  Loxbbin,  St.-Bavon,  Vgb.  fJBver' 
ghem,  13de  B.,  a.  11. 

HAECHMUNT  (Hagemunt),  zn.  Afgekeurde, 
verworpene,  afgezette  munt,  fr.  monnaie  reprouvSe^ 
démonitisée.  Kil.  Haeghmunte.  Numisma  repro- 
batum,  etc.  quod  in  usu  non  est,  \\  Bij  yerordening 
yan  den  lOen  mei  1430,  beyal  hertog  Philips  • 
nieuwe  gouden  en  zilyeren  munten  te  slaan  „om 
die  quade  yreemde  en  hagemunten  dairmede  te 
yerdriyene*'.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  133  f^  85.  En- 
nige  rente  wordden  yercregen  by  coope  met  pen- 
ningen, die  de  cooper  dairaf  betailt  met  sulcken 
gelde  als  gemeynlijc  in  horsen  gaet,  sonder  hage- 
munte.  V.  d.  Tav.  215. 

HAECHMUNTERU  (Hegemuntery),  zn.  y. 
MuntvervaUehing ,  fr.  falsification  de  la  monnaie, 
II   De  Staten  Generaal  hebben,  bij  ord.  y.  d.  19 


546 


HAE. 


HAE. 


deo.  1689  geordonneerd  en  geetatneerd :  om  te 
Toorzien  tegen  de  muntreryalsching,  conterfeitinge 
en  hegemunterij ,  hij  welke  alle  goede  en  sterke 
munte  wordt  geconaumeerd  en  in  kwader  en  snopder 
getransformeerd,  mitsgaders  tegen  allen  byzondefen 
muntslag  buiten  den  algemeenen  Toet  dezer  ord. . , 
hegemnnterij  of  anderzints  bijzonderen  muntslag , . . 
gehouden  zal  worden...  als  muntvervalsching. 
Nederl.  Plae.  en  B.   Wdbh,,  IV,  867. 

HAECHPOORTEB.  Zie  poobteb. 

HAECHSCHOUT,  zn.  Onbekende  vreemdeling, 
fir.  éUranger  ineonnu,  \\  Item,  soo  hebben  onse 
ouders  aen  ons  OTergebraoht,  ende  wij  tot  nooh 
toe  onderhouden:  waert  binnen  de  Toors.  palen 
woonachtigh  waeren  eenighe  haechschouten ,  dats 
te  weten  lieden  die  men  niet  en  wiste  Tanwaer 
BQ  geboren  waeren,  oft  bastaerde,  en  die  storven 
Bonder  wettighe  gebuerte  en  die  eenige  goederen 
achterlieten,  t'waer  hoeve  [Z.  have]  oft  erre,  die 
goederen  suUen  den  heere  blijven  en  versterven,  en 
den  heere  sal  hot  lichaem  ter  aerde  besteden  en 
dat  kerckrecht  betalen.  Leenhof  e.  Br  ah.  Denom- 
bremeni  nr.  6,  481,  C.  o.  Sluis  hij  Thienen,  Zie 
A.  Wautebs,  Cani.  THrlemonty  2de  d.  54. 

HAECHSPEL  (Haegspel),  zn.  Wedetr^d  voor 
het  hoogeel^eien  f  meeeial,  too  niet  uUtluitelijk  voor 
de  doiyeni  ft,  eoneours  de  Hr  è  VarCj  la  plmpart 
du  tempt  j  êimm  eaoelutivement  pour  let  iUlaget,  Kil. 
Haeghspel.  Ludi  pagani^  non  pMid  aut  eom- 
munes ,  non  celébret,  \\  Drie  dagen  nadat  die  luis- 
terrijke wedstrijd  [n/.  het  vermaarde  Landjuweel 
y.  1861  te  Antw.]  was  geëindigd,  had  het  haag- 
spel plaats  voor  de  Brabantsohe  dorpen  en  vrij- 
heden, alsmede  voor  de  kamers  der  steden ,  welke  zich 
op  het  landjuweel  niet  vertoond  hadden.  Sksllabbt» 
Sehett,  77.  Hoedat  wij  van  Merchten  hebben  tro- 
ten  Naer  Brussel  int  haegspel,  om  aldaer  te  loten 
Met  meer  ander  Gnlden,  aenhoort  de  storie.  Aldaer 
wij  hebben  gecreghen  victorie.  Chron.  v,  Merchten, 
Miaegepd,  str.  1.  A.  Wauters,  Em>»  I,  469;  II  80. 

HAECHT.  Zie  hacht. 

HAEFDEELICHEIT ,  zn.  Kei  recht  win  den 
heer  op  aUe  de  roerende  goederen  door  een  dienttbaar 
man  of  eerf  b^  eifn  overlijden  aehtergelaien,  zooalt 
jide  graaf  van  AaHtf  dat,  ten  mintte  nog  in  de 
teventiende  eeuWf  in  een  groot  getal  dorpen  bezat, 
fr.  droU  du  teignenr  eur  tout  let  bient  mobUiert 
dUaittêe  par  un  homme  de  eondition  tervile  ou  eerfy 
tel  que  ^le  comte  d^Alotf*  Ie  poetSdait  eneore  dant 
un  grand  nombre  de  viUaget,  au  moint  jutque  dant 
Ie  dix'teptième  tiède,  —  il  i» -2x1  „mor^main"  ou 
^meiUeur  oaièl"  a  remplaoé  Ie  droit  de  prendre,  au 
décht  du  terf,  tout  ou  une  portie  de  tet  meublet, 
qu*on  appelaii  en  Jlamand  haefdeelinghe ,  du  mot 
haeve  qui  tignifle  meuhle.  Raxfsabt,  Analyte, 
n^^  306.  Let  [nl,  in  Ylaanderen]  Ie  teigneur  empor- 
tattf  au  déoétf  tout  let  meublet;  aiUewrt  la  moitié; 
et  ee  droit  dSrivait  d^autant  movtt  de  la  tervUude^ 
que  let  noblet  mimet  y  étaient  attujettit.  Il  fut 
ahoii  en  Flandre  en  1260,  et  remplacé  par  Ie  droit 
du  meiUeur  catel,  que  payaient  encore  let  noblet 
qui  n'étaient  pat  poorters  d'une  viüe.  Ib.  n^  423, 
2".  —  In  Breiant  tóhafte  hertog  Hendrik  II,  bij  zijn 
tetiament  o.  1248,  ze^^t  het  recht  van  het  „bette  caieiV* 
af.  II  Soowel  binnen-  als  buytenpoorters  van  de  voors. 
twee  steden  [nl.  Aalst  en  G-eeraartsbeigen]  zyn  rrj 
van  haefvedeelioheit ,  beste  hoofden  en  dierghelicke 
servituyten ,  zoowel  jeghens  den  prince  als  jeghens 
zyne  vassallen  binnen  denselven  lande,  gheroserveert 
deghone  gheboren  up  sgraven  propre  dorpen,  en 
vandaer  buyten  denzelven  lande  vertreckende,  die 


vervolght  worden.  O.  v.  AaUi,.iY  6.  Prochienvan 
sgraven  propre  en  dienstmanscheepen.  Dit  naer- 
volgende  is  den  voet  op  denwelken  men  geoosta- 
meert  heeft  t'exploiteren  trecht  van  haefdeelicheyt, 
aliat  mortemain,  in  't  landt  van  Aelst...  soo  wan- 
neer ijemant,  geboren  synde  van  eenige  yan  de 
voomomde  prochien  van  s^graven  propre,  yandaer 
vertreckt,  en  sterft  in  eenige  andere  plaetse  niet 
synde  van  s'graven  propre  voorseyt,  ^tsy  binnen 
den  lande  van  Aelst  en  Ylaenderen  oft  oook  daer- 
buyten,  soowel  in  Brabant,  Henegauwe  als  elders, 
den  prince,  ds  grave  van  Aelst,  vermach  die  te 
volgen  en  profiteert  van  ,valle  de  have"  by  sulck 
eenen  persoon  achtergelaten,  waer  die  bevonden 
wierde.  —  Jfemaer,  eenen  persoon  op  tVooia. 
s'graven  propre  gheboren  en  aldaer  sterfvende,  en 
is  't  voors.  recht  van  haefdeelicheydt  ofte  mortemain 
niet  onderworpen,  maer  ^estaet  metten  besten 
hooftstoel  ofte  catheyl.*'  —  De  haefveiycke  goe- 
dingen  van  degone  gheboren  op  eenige  van  de 
voomomde  prochien  ghenaempt  dienstmanschappen 
ofte  serve  plaetsen,  waer  die  sterfren,  t'sy  op 
eenige  van  deselve  serve  plaetsen,  s'graven  propre 
oft  elders,  behooren  toe  den  voorn,  grave  van 
Aelst ,  en  heeft  vervolgh  van  die  selÜB  oock  buyten 
Ylaenderen.  Ib.  634/636.  (1493/1612). 

HAEFDEELINGE.  Zie  haevdbblichxit. 

HAEFDING,  HAVEGEDING,  zn.  o.  JUchte- 
zitting  in  reSde  zaken,  fr.  tiance  de  juttiee,  andiênoe  en 
matibre  rielle.  ||  Van  dat  Willem  Merlin  niel  en 
quam  ten  haefdinghe  jeghen  Jan  den  Vos,  en  hy 
wettelic  gheda«ght  was  up  de  boete  van  xziiij  b. 
Ontfaen  van  mijns  heeren  deele  xy  s.  —  Yan  dat 
Heine  Hoede  gheoalengiert  was  van  soepenen  te 
wederseggheue  in  haveghedinghe,  pays  vor  von- 
nesse ,  ter  beden  van  der  Wet ,  omme  iij  lib.,  comt 
mijns  heren  deel  xl.  s.  Bek.  baljuwt.  Bol  nr  1723 
(1372). 

HAECK.    zn.    m.    1).   Zooals   thans,   fr.   eroc, 

crochet.   Spreuk:   Aen   eenen   (den)   haeok 

hangen  (een  rechtsgeding),  fr.  pendre  un  proeèt 
au  orocj  Vêoa/rter  (Maas,  SaUn^  1,  50).  —  DU 
gezegde  tchijnt  ontleend  te  z^  aan  een  gebruik  van 
vroegere  tieten  bettaande  in  zekere  lotee  papieren 
aan  eenen  haak  te  hangen ,  fï.  eette  expreesion  pareiU 
empruntée  è  un  utage  det  ancient  tempt  eoneittant 
è  tutpendre  eeriaint  papiert  volantt  è  un  croö. 

2)  Mamer  om  het  te  vellen  hout  te  merken;  het 
merk  zelf  (de  schalm) ,  fr.  mairtelet  pour  marquer  let 
arbret  qui  doivent  étre  ahaltut;  Ie  marfdage  m^Me. 
(in  Brab.  schalmen,  zie  Schuermans).  ||  Dat  oiok 
hetselve  hout  oft  boomen  sullen  moeten  geteyckent 
wesen  met  den  haec.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  135  f 
224  (1491).  Soe  wie  den  haeck  afbouwt  aen  tuiertogen 
laye,  oft  eenige  boom  die  gehaect  waere,  dien 
soude  men  den  geloeyenden  haeok  in  zyne  kinne- 
backen  setten ,  oft  hy  soude  verbueren ,  tot  tsheeren 
behoeff,  sonder  verdrach,  tsestich  royale.  Kb.  v. 
Soniênbotch  v.  1460,  a.  37.  —  Haeckdrager, 
zn.  JSen  bediende  van  Soniënbotch,  drager  van  den 
„haeck''  of  hamer  ^  fr.  porte-marteau  j  employé  por- 
teur  du  marteau  et  marieier. 

3)  Saakbutf  een  tot  in  de  17<^  eeuw  gèbrmkeiijk 
vuurroer,  met  eenen  haak  aan  de  tehaehtj  om  het 
op  een  tteuntel  te  vestigen;  daar  waren  er  heele  en 
halve;  fr.  arquebuse  en  usage  jutqu*au  Vle  eiède, 
avec  un  croc  au  f4i  pour  Ie  fixer  tur  un  support; 
il  y  en  avait  d'entibret  et  det  demiet.  Kil.  auctmt, 
Haeok,  Haeckbusse,  Haeokbuyse.^r^«s6fliM 
(dt  croc).  Il  Aengaende  de  visscherie,  die  buysen  en 
booten  zullen  hemlien  moeten  verzien  van  eenighe 


HAE. 


HAE. 


547 


middelbare  itucken  Tan  gheschut,  handtboMen  en 
haeoken,..  PI.  v.  VU  29  jan.  1549,  a.  32;  I, 
873.  Elok  Bchip  Tan  Teertigh  tot  Tyftigh  Taten  sal 
op  moeten  hebben  ten  minsten . . ,  zes  haecken  . . . 
]&n  schip  Tan  tachtentigh  tot  hondert  Taten , . . 
een  doncine  heele  oft  halTe  haeokem  Ib.  19  jnli 
1861,  a.  4;  I  378;  it.  720.  Zie  ook  abtillebie 
2).  —  Haeckbussen  op  wielen.  Hutttskb, 
Cotpor,  189  (1479).  —  Kil.  avciut»  H ae o k ge- 
schut, hakeschut.  Arquebute  d  eroe.  ||Dit  ghe- 
daen  sgnde,  hebben  die  goede  mannen  Tan  de  Tyf 
galden,  die  in  slaehorden  op  den  Merckt  stonden, 
al  hon  haeokgheechnt  wederom  loe  ghelaten,  daeiaf 
de  Merckt  scheen  te  daTcren.  Havwaebt,  Mai' 
ikioê^  118.  —  In  een  teecken  dat  sijn  Doorluch- 
ticheyt  wiUecom  was,  heeft  al  dat  crijchsTolck  dry 
reysen  hun  hakeschut  wederom  loeghelaten.  Ib. 
96.  —  Haeckschutter  ( Aeckschutter) ,  zn.  Bus' 
gehietêf,  fr.  arquébusier.  Kil.  ctuettu  heeft  Haeo* 
kebusier.  Arquebmner.  ||  [Zy]  hinghen  up  de 
aghen  en  tunen  Teel  sticken  Tan  ghoTierde  lonten, 
om  tTolck  te  doen  gheloren  als  datter  groote  nombre 
Tan  aeckschutters  waren.  Piot,  Chran,  430. 

HAECK8  (Haecz,  aecx),  zn.  Akë,  bifl,  tt. 
AdeAe,  eognéê.  KiL  ametuê.  Ackse,  aze,  haeckse. 
AMoia.  Uhê  eoignêe^  kaehe.  ||  Be  tots.  pachter  sal 
up  'tTOom.  goed  bauwen  alrande  haut  daer  haecx 
en  haumes  OTer  gheloopen  heeft,  en  elc  te  sinen 
tyde..  En  aen  dupgaende  hout  en  mach  hy  niet 
bauwen,  db  Pb.  en  Bb.  Nagareih,  23  (1420). 
Haecx  ende  bi)le.  Ib.86.(1460).  Aecxenhoumes 
26  (1393).  It.  C.  e.  AaUi,  424.  Zie  abcxsb. 

HA£L,  zn«  Saai,  hevyelf  fr.  erhnaüVbrê.  Kil. 
OÊUiuê*  Hael  /  Hanghel.  OremeUbre.  ||  Hael 
ongenagelt  int  huijs  es  haTO.  TVeekt  v.  Ucde  39, 
—  De  koel  als  bewijs  vom  httishaudw^f  fr.  la  cré" 
menüère  comme  premve  de  ménage.  \\  Hebben  insohe- 
licks  recht  dat  alle  mannen  en  Trouwen,  hael  han- 
ghende  en  huus  houdende,  zyn  sculdich,  ten  Toors. 
sitdaghen  en  moeten  betalen,  gheen  bunder  erren 
hebbende  hemlieden  toebehoorende ,  alle  jaere  do 
y   s.  par.  L.  Galesloot,   Wedergraiet  36  (1530). 

HAELDINGER.  Zie  AELDiifCK. 

HAELSTOCK.  Zie  aelstock. 

HAEMMAKËR,  zn.  Oarediaiffmaker ,  fr.  btmr- 
reUer.  ||  Ook  en  sal  geenen  haemaeker,  met  eisen 
oft  priemen  werkende,  mengen  syn  ambacht  exer^ 
ceeren . . ,  tensy  hy  eerst  en  Tooral  ons  goet  sohoen- 
maekers-ambaohtsrechten  betaelt  en  Toldaen  heeft. 
O.  lA^  21  noy.  1716  a.  14,  8<ie  Série,  I  478, 
Tongeren. 

HAEN.   zn.   m.   JZoon,   fr.  eoq.    Spreuk:   Den 

rooden  haen  over  iem.  huis  laten  gaen  of 

vliegen.  Mstin  brand  steken,  in  cuchU^gen^  ft.  HU. 
faire  aUer  o»  voUr  Ie  eoq  rouge  par-dessus  la  maison 
da  qn.,  e.  è  d.  y  metire  Ie  feu,  Vineendier.  ||  Zoewye 
yemant  dreijcht  te  Torbeemen :  „lek  sal  den  rooden 
haen  OTer  u  huijs  laten  gaen  oft  doen  Tlieghen",  die  is 
te  punierene  gelyck  oft  hy  *tgedaen  lutdde.  Wie- 
LAiTT,  Trad.  tfim.  c.  108.  Ont£ukck  Tan  broeken, 
c<»ipoeitien  en  goTaUen  te  Merxem,  Schoten  en 
Wesele,  1472—1602:  Van  Jans  Rykens,  Tan  dat 
hy  tot  eenen  man  seyde:  dat  hy  eenen  rooden 
hane  zoude  OTer  zyn  huys  laten  Tlieghen,  iiy  Ib. 
gr.  Br.  Bek.  Mr  Wülem  Draeek,  als  stadhouder. 

HAENTVOOEL.  Zie  aekttogel. 

H AER  (Ha3rr) ,  zn.  o.  De  gexamenlijke  takken  en 
bladeren  van  een  boom,  De  Bo,  Schuermans  de  loooi,  fr. 
Vensemble  des  braneJkes  et  femlles  d'mn  arbre.  Kil. 
Haer  der  boomen.  Coma  arborum:  rami  et 
frondes.   \\  Alle  hart  slaebaut  ondw  de  Tyff  jaeren 


en  alle  moruwe  slachont  onder  de  drye  jaeren 
Tolcht  den  gront,  zoo  oock  doet  het  hayr  ofte  way 
Tan  tronckboomon-  —  Soo  oock  den  gront  Tolghen 
alle  tronckboomen  eii  gemtte  fruytboomen,  ghere- 
serreert  het  hayr  Tan  de  tronckboomen.  C.  v.  Aalst, 
XX  16.  17. 

HAEK  (Hayr),  zn.  Jachtwezen.  Spreuk:  Haer 
met  haer,  pluim  met  pluim.  Oskaard  met  ge- 
haard, nl.  mervoetig  wild,  <üs  haten,  kon^nen  en  groot 
wHd  met  honden ;  gevogelte  met  den  valk,  fr.  {vSnerié) 
poil  avee  poil,  savoir,  Ie  gibier  quadrapède,  tel  que 
libvres,  lapins  et  gros  gibier  avee  chiens,  les  oiseaux 
avee  Ie  foucon,  ||  Hae  venatio  nobUiter  exereenda, 
iia  ut  fera  iSenentur  canibus,  vulgo  jaegen,  volueres 
falconibus,  vulgo  hayr  met  hayr,  pluym  metpluym. 
Akselmo,  Cod.  Belg.  t^  Jacht,  en  Tbibokiaütitb 
Belgieus  (A.  en  L.  G-alesloot,  Maison  de  ehasse, 
22  en  aant.  24).  Alsoo  de  jacht,  die  onse  Tassallen 
eü  ondersaeten  toeghelaten  is,  hun  alleenlick  behoort 
te  dienen  om  den  tyt  te  passeren,  zonder  dezeWe 
te  misbruycken,  wy  Terstaen  dat  sy  die  niet  en 
zullen  gebrnycken  dan  in  bequaeme  saisoenen  eii 
buyten  Yerboden  plaetsen,  met  winden,  bracken 
oft  jachthonden  en  de  groote  trompe,  soodat  het 
sy  hayr  met  hayr  en  pluym  met  pluym,  dwelck 
men  in  sommige  plaetsen  noemt  „edel  jacht**  PI. 
V.  VI.  31  aug.  1613 ,  a.  29 ,  II 398.  —  Nergens  was  de 
iaeht  soo  vrij  als  in  Brabants  de  Blijde  inkomst  v. 
Joanna  en  Weneeslaus,  v.  3  jetn.  1366,  x^  o.a. 
a.  29 .'  Dat  elek  man  jagen  maéh  hasen  én  vossen 
aUs  Brabant  doere,  sonder  ealengieren;  —  nuUe 
part  la  ehasse  n'éteni  aussi  Ubre  qu'en  Brabant;  la 
Jof/euse-Entrée  de  Jeamne  ei  Wenceslas,  dm  3  jamv. 
1366,  portex  que  tont  Brahan^on  pent  ehasser  pair 
tornt  Ie  Brabant  lièvre  et  renard,  sans  étre  en  om- 
travention.  Lugster  v.  Brab.  I,  182;  zie  ook  Edm. 
Poullet,  Ane.  Constit.  brab. 

HAER  (Aer),  zn.  mT.  Heer,  fr.  sienr,  seigneur. 
Dexe  buitengewone  vorm  komt,  afwissdend  met  nheer'*\ 
voor  Ml  aüe  onse  gewesten  in  den  Uxm  der  Vide  en 
\^de  E.  Kluge  meldt  er  geen,  en  Grimm  slechte 
twee:  altnordiséh  herra,  bei  Biöbv  harri  u.  hari. 
II  Dat  der  [de  heer]  Boidin  Molniser  Tan  I>aellem 
Tercochte  den  hare  Henricke  Van  den  Putte, 
portere  Tan  Ghhint . .  —  oft  so  wie  so  lant  hou- 
aende  es  OTor  [na?]  den  hare  Henricke.  Oork.  mei 
1249.  Bochautch  Ik  [Z.  wi] ,  lantscepenen  Tan  Vel- 
seke,  quedden  [groeten?]  alle  deghene  die...  in 
onsen  Here.  En  maken  bekent . . ,  dat  Jacop,  Ter 
[ttouw]  Lonten  soene,  cochte  chegen  den  hare 
Folken . . ;  din  selTen  opstal  heft  Jacop  weder  ghe- 
ghoTen  den  hare  Folken,  ombe  Ty  halsters  roms 
erfleke . .  —  behouden  sheren  rechte,  so  ne  badder 
der  [de  heer]  Folke  nit  an.  Oork.  11  juli  1267. 
In  saer  [sheeren]  Jans  ambacht.  —  Willem  De 
Bloc,  saer  Wouters  sone  Van  der  I^epe.  —  c  roe- 
den ,  die  gaf  daer  [de  heer]  Willem  Aderio  in 
almoesenen  —  int  iaer  ons  Heren . .  Dit  es  in  saer 
Seghers  ambacht.  In  saer  Willems  reep . .  —  in  Bouts 
lant  neTcn  der  [den  heer]  Boene  Femmen. —  Achter 
saer  Seghers  Ioto..,  x  ghemete,  die  ghaf  daer 
[de  heer]  Symoen  Bruisoh  in  aelmoeenen.  —  int 
iaer  ons  Heren . .  —  In  Steenlant ,  tuschen  myns 
haer  Jans  huse . . .  yiy  ghemeten :  dit  ghaf  Ter 
Volewyf,  saer  Symoen  Bruischs  wyf  was,  in  ael- 
moeeenen.  Lcmdverpaehtingsrol  v.  1278  v.  Sint  Jans- 
gasthuis te  &ent.  Wi,  Base,  here  Tan  Liede- 
kercke , . .  torconden . . .  dat  haer  Boudiin  Tan  Ter- 
sike,  ridder,.,  alsuc  ambocht  en  ghoet  alze  ane 
ons  TerstorTen  es  Tan  haren  Janne  Tan  Schoudee, 
den  persoonre, ..  daer  wi  haren  Boudine...  toe 


548 


HAa. 


HAL. 


doen  te  ghebmokene . . ;  des  zullen  wi  hem  warant 

BÜn  alse  heere . . .  Int  iaer  ons  Heren  . . .  Oork.  v, 

28  aug.  1310.  Jan,  haeren  Jannes  zone.  Sekepenbr. 

V.  Diest,  V,  1826  en  1836.  Jan,  haren  Jannes.  ïb, 

1888,   1389,  1340,  1341,  1842,  etc.  Haer  Amout 

Tan  Loe,   riddere,  etc.  Ibidem.  —  In  eene  Brab. 

oork.  ▼.  12  mrt  1266  leest  men :  „dat  Willem  Haren- 

hetssone  van  Herendale  droeoh  op . .  .'\  en :  „Orer 

dese  zake  ware  wi  Yrancke,   Godevort,  Amelon, 

Beinere    Harenjanssone,    Willem    Harenjanssone , 

Amot    Sokeloes   en   Jan   Vorenkatelinensone,    als 

late  ...'*;  men  leze :  „Willem  haren  Betssone  . .  /' 

en  „Beinere  haren  Janssone,  Willem  haren  Jans- 

Bone ...  en  Jan  yoren  [nl.  vrouw]  Katelinensone." 

HAERBRENGEN.  Zie  hsbbbbngbv. 

HAERBOLLEN,  zn.  mv.  Meohelschehayr- 

rollen?  Tol  o.  81  aug.  1597. 

HA£RTCOST.  Zie  hbbbdcost. 

HAERWAëRTS.  Zie  hbbwaebts. 

HAESTICHEIT  (—ede),  zn.  Y,Pettriekte,paat, 

fir.    pesie.    KU.    Haestigheyd    j.    haestighe 

sieokte.   Morbus  prcBcept.   Men  hiet  te  ook  dO 

hAOBtige   sieokte,   en   de  haeêUge   sieckie  der 

peeHlentien,   \\   De  hertoghinne  yan  Cleve  en  Jan, 

nueren   zone,   storren   Tan   de   haestichade   tselve 

iaer    [1483].    Piot,    Chron,    249.   Dat   niemandt 

binnen  de  Toors.  heerlijokheijt  en  yermach  binnen 

■ynen  huijse  oft  liOTe  te  logeren  oft  herbergen  eenighe 

persoonen  commende  uuytten  sterffhuijse  yan  der 

haestige  sieckte.    C.  o.  d.  Kiel,  lu  21.  Indien  de 

haestighe  sieckte  in  iemandts  huijs  quame,  en  daer 

iemandt  sieck  en  uijt  den  huijse  ghedaen  werde, 

soodat  hy  aldaer  in  hu^s  niet  en  storre,  soo  sullen 

alle  die  Tan  den  huysghesinne  moeten  draghen  een 

witte  roede,   lanck   z^nde  Tier  Toeten,  Toor  den 

t\jt  Tan  Teerthien  daghen  en  eenen  stroowisch  uyt- 

steken  boTon  sijn  denre,  lanck  zynde  onderhalyen 

Toet  en  soo  dick  als  een  fasseelhout.  —  Dat  oock, 

daer  de  haestighe  sieckte  is,  niemandt  en  sal  mo- 

ghen  logeren,   bier  tappen,   Terooopen  oft  in  s'jn 
uQs  laten  oomen.    O,  o.  Deume  o.   1612,  a.  468 
en  469. 

HAETSCHAP  (Hetscip),  zn.  SatU,  wrok,  fr. 
kaimef  rancune.  \\  Dat  sy  Tan  der  doot  Tan  N.  en 
'  N.,  en  Tan  allen  Terledenen  wanconsten ,  aetscepen 
efi  gramscepen,  die  ute  deser  zaken  commen  en 
gheepruut  mogben  wcsen,..  blcTen  syn  up  ons,.. 
C.  o.  Geni,  I  625  (1353). 

HAFTEEL  (Haesteel,  haefsteel,  ook  halfsteel), 
m.  Bimweel,  fr.  kone.  Kil.  Haf  te  el.  j.  Houweel. 
Bipalimm.  ||  Dat,  Tan  nu  Toirtaen,  nyemant,  wie 
hy  zy»  >  •  hom  en  Tordere . .  te  oomen  oft  te  gane 
op  onse  Toirs.  bosch  Tan  der  Loo  met  enegen  wa- 
penen Tan  messen,  bylen,  acxen,  hastellen  en 
diergelycke,  hoedanich  die  zyn,  uutgescheyden 
aUeenlyck  de  boeschers  en  de  wercluden  op  die 
ooopen  werckende.  Sekenk,  o.  Brab.  reg.  137.  fol. 
106  (19  nOT.  1519).  It.  fol.  106  t®  (8  febr.  1519), 
dUoaer  men  eehrijft  haesteelen.  Pi,  v.  Brab,  II 
184,  142,  148. 

HAGE ,  zn.  t.  1)  Bosch  j  dichi  wiruïkgewaM  ofkreu' 
pdhonly  fr.  ftoM/  AaUier,  réunion  de  bnUaone  fort 
^w,  boie  toittu,  Lat.  dmmue,  dumeinm.  Zie  Grimm 
Hag  II  4)  5«woA,  lanbiges  gêêirdueh,  ee  drüeki  wie 
busch  bald  den  einzelnen  siramch  {dumme),  bald 
das  sMsammenstehende  gébuseh  aiw,  wie  es  ein  ge- 
kege^  geköU  bildet,  so  dasz  hag  im  gegensatze  tn 
wald  mekr  die  waldige  streeke  bezeiehnei  in 
der  das  wnterhoU  vorkersekt,  obsckon  es  in  ein- 
uHmen  fSUen  fasi  ganz  an  den  begriff  walt  rührt. 
II  Tgoet  dat  onse  was  en  dat  wQ  houdende  waren 


ten  Gbudenberghe ,  in  de  prochie  tbh  Yiane, 
waenaf  de  proohikerke  es  gheheten  Elske,  in  win- 
nenden  lande,  in  mersche,  in  TiTre  en  in  bossehe, 
die  gheheten  es  de  Yiaenre  haghe,  dewelcke  haghe 
leeght  ghestrect  Tan  der  Speet  tote  bi  den  hoe- 
Tersten  tItt».  Oork.  o.  4  juni  1298,  Albreght  Yan 
der  Haghen.  Sehepenbr.  JHest  1806,  Albertus  de 
Dumo.  Ib.  1805.  Item,  die  Weyere  te  Beylaer  in 
die  haghe.  Oork.  21  dec.  1337,  deding  der  nala- 
tenschap des  heeren  v.  Diest.  Die  in  de  haghe  bome 
houwet  ocht  erghert,  ocht  greeft,  zaels  ghelden 
X  s.  Kb.  V.  Diest.  B  129.  Diegeene  die  in  hagen, 
in  bosschen,  in  den  watere  oft  opten  Telde  den 
lieden  't  huer  nemen  gewapender  hant  en  met 
crachten  berooTen,  dat  zyn  oio  qpenbair  dieTcn, 
maer  die  zyn  geheeten  rooTers.  Y.  d.  Tat.  81. 
£n  Termach  oock  negheen  pachter  eenighe  bos- 
schen ofte  haghen  te  rodene  en  danof  winnende 
landt  te  maeckene.  C.  v.  Auden^  ii,  24. 

2)  Smis,  wounsty  nl.  op  het  land,  fr.  ntatson^ 
habitation,  nommément  è  la  campagnes  waarvoor 
Qrimm's  praedium  geldt:  n.  8)  hag^eA^  nwn  amch 
über  aus  der  bedeutung  des  umziehenden  geheges  anf 
den  wnzogenen  ort  sdbst,  mag  er  nun  ein  einziges 
gehande  y  ein  landgni,  ein  gamzer  ort  sein.  Ducange 
hee/ï  haga  ook  in  deze  bet.^  door  Maigne  d'Amis 
vertaald :  maison ,  prinoipalement  maison  des  ehamps. 
Kil.  Haeghe.  yetus.  sax.  angU  Domus.  ||  Item, 
mansus  Everardi  sive  Sveratshaghe ,  solvU  xxvj  d. 
et  i;  capones  et  umtm  jus  quod  dieUur  kure  et 
unum  jus  qd.  dr.  orlof.  Cijnsról  d.  Duiische  orde  te 
Beckevort  (1321),  a.  122. 

HAQE  in  de  uitdr.  hage  en  o  rag  e,  zie  hatb. 

HAGELGESCHUT,  zn.  o.  Schroot,  kartetsen, 
fir.  mitraiüe,  cartouche  a  mitraiüe.  \\  Alle  boseruut, 
salpetre,  solfre,  clooten,  haghelgheschut.  PZ.  v. 
VI.  9  oct.  1551,  I,  721;  it.  864  en  874. 

HAGESTOLT   (Hagastaldi)  zn.  het  enkelv.  luidi 
in  het  oostelijk  Nederduitsch  Hagenstolt  (Schiller  u. 
Lubben) ,  en  zou  ook  zoo  of  omtrent  in  „ons^'  Nederd. 
moeten  bestaan  hebhen;   althans  het  hoogerop  voor- 
kamend  en  gelijkbeduidend  haechschout  zou  op 
zijn  Limburgsch  haeohsoolt  zijn  en,  b^  verduis- 
tering van  het  w.  stolt  en  de  gelijkenis  der  c  en 
t,  kan  een  afschrijver  het  alleen  meer  bekende  soolt 
geschreven  hebben;  Soogd.  hagestolz,  zm  Grimm, 
die  de   verschillige   bet.  aan  dit  duister  w.   toegc' 
schreven    aanhaalt,    waarvan  evenwd   de  zekerste, 
zooniet  de   volledigste   is:  ooelebs.,  ongehuwd,  eéli- 
bataire.  Maigne  d'Amis  {naar  Ducange)  ziet  in  de 
Haistaldi   onvrije,   dienstbare  lanStouwers,  eene 
soort  van  „Kossaten*'  (Cotsaten) ,  des  colons  non  Utres, 
des  serfs,  idem  q.  coloni,  hospites,  manenies,  rus- 
tioi,  etc.  II  JSS^  tfi  Flandrinse,  mariscum  unum;  inde 
venit  census  frrmaticus,  id  est  pise  xx  easeorum  et 
gelding!  I.,  multones  xxiv,  et  de  argento  soUdi  xxv. 
Sunt  hagastaldi  juvenes  censales,  pudle  v^  et  vae- 
earicie  tres.  —  Ibid.   Decima  de  eoeUsia,  dejru- 
mento  et  de  spelia  adque  l^/umine.  Donetur  {donef^ 
iMusquisque  de  spéUa  modia  xiij , . .  donet  miodia  de 
annona  Ixiv,  et  hagastaldi  II,  pueUe  III  censales. 
TAN  LoEBBBK,  St.- Pierre,  10  (ai«  811—870),  n»  6. 
HAYER ,  zn.  m.  Een  w.  waars.  Tan  Spaanschen  oor- 
sprong.   Ontfanger  der  belastingen,  fr.  receveur  des 
impositions.   ||  Dat  denselTen  ontfanger  ofte  hayer, 
en  hemlieden  borgen,  zullen  moeten  afdragen  alle 
onkosten  Tan  executien.   Fl.  v.   VI.  80  juli  1672, 
a.  24,  III,  853.  It.  O.  F.-B.  autr.  12  nOT.  1701, 
a.  5.  6. 

HACKE.  Zie  habcks. 
HALDEN.  Zie  hoüdbit. 


HAL 


HAL. 


549 


HALEN ,  bw.  1)  Eene  uiiataande  schuld.  Ver- 
wAgtn^  invorderen  f  ft.  pourtuivre  une  eréance,  ||  Van 
sculde  Tan  doeder  hant  te  haelne.  So  wie  die  scold 
halen  wille  Tan  doeder  hant,  hy  moet  'tgoet  be- 
Betten  metten  amman  en  met  eenen  scepene,  als 
Tan  doeder  hant.  C  o.  Gent,  Qr.  ch,  v.  1297»  a. 
98.  Vermoghen  [de  langstleTende]  haerlieder  recht 
Tan  bylcTinghe  hemlieden  competerende  oock  op 
eenighe  leenen  te  haelen  en  recouTreren  an  de 
pachters.  C.  o.  Auden,  xxii,  22.  C,  o.  Antw,  1645 , 
VI  61. 

2)  Aan  tich  trekken^  it.  retraire.  \\  Een  maegh 
bestaende  Tan  de  zijde  danof  het  leen  daelt,  sal 
het  moghen  wedertrecken  by  naerhede;  maer  Tan 

S*  ecochte  en  ongestra jcte  leenen ,  Tan  welcker  zijde 
t  sy,  een  maegh  sal  het  moghen  halen  by  naer- 
hede, doende  eet  solemnelick  dat  om  hem  is  en 
niet  Toor  een  ander.  C  v.  Caasel,  a.  50. 

HALESOENA,  zn.  De  misdaad  van  iett  ie  ver- 
twijgen  in  de  deding  eener  nalatenschap^  fr.  U 
mé/aii  de  celer  qc.  dana  Ie  partage  d'une  ancceeeum. 
II  Qnicunque  fecerii  coneordiam  celatdm^  id  est 
haelesoena,  emendabit  tres  librcu,  K.  v,  Veume, 
a.  58  (Gilliodts,  C.  o.  Brugge,  I  332). 

HALFHOUT,  zn.  o.  Mutsaard  van  angespleten 
knuppels  hrcmdhout,  van  ongev,  acht  palmen  lengte 
en  greep-  en  duimdik,  fr.  fagot  de  rondins,  longs 
d^env,  huit  paumes  et  d*une  poignée  et  un  pouee 
d'êpaisseur.  \\  Het  half  heat  [moet  hebben  de 
de  lenghde  Tan]  tusschen  de  seven  en  acht  palmen, 
sonder  het  aensetten  Tan  d*acxse  oft  byle,  en 
dick  grijps  en  dnyms.  C.  v,  Brussel ^  Maten  v.  h, 
brandhout.  Dat  aen  iedere  [pensionnair]  jaerlyks 
sal  gelerert  worden  de  qaantiteyt  Tan  twee  sacken 
krieken  ofte  brisetten,  twee  sacken  boschkolen, 
hondert  rysers  en  hondert  halfhout  ofte  penters 
[l.  peuters,  poorters].  O.  P^-B.  autr  23  aug.  1753; 
JPaeheeo  te  Brussel.  Zie  foobtebs. 

HALFONDERTIJT  ( AlTondertyt) ,  zn.  Malf 
inoaalf  ure  vóór  middag ,  waarschijnlijk  het  uur 
waarop  de  werkklok  luidde  voor  het  afgaan  van  het 
werk  f  fr.  01120  heures  et  demte  avant  midi,  proba- 
Uement  l'heure  è  laqueUe  on  sonnaii  la  cloche  du 
trawUl  pour  la  eessation  des  travaux.  \\  En  dese 
Tergadringhe  [nl,  Tan  ambachtslieden,  dekens  en 
„Tinders"]  moet  wesen  in  die  buergh,  tusschen 
alTonder  tyd  eü  Tespere  tijd.  C  stad  Brugge^  I 
237  (1280).  Dat  Tan  den  halfondren  Terlaten  \nU 
als  de  klok  opgehouden  heeft  te  luiden]  mach  men 
panden  up  weercdaghen  toter  Tespertyt.  Ib.  314 
(1304). 

HALLAM  (Hallame,  halm),  zn.  m.  Gereed- 
sehapf  fr.  usteneHes.  ||  Al  dat  eertTast,..  es  in 
een  huus  ofte  erTC  Tolcht  denzelTen  huyse  en 
erfre , . .  nutghedaen  alle  hallame  dienende  tot 
eenigher  neerynghe.  O.  v.  Gent,  ti  14.  Van  Ter- 
cochte  huysen  en  erfven  metten  halm  in  de  huysen 
wesende,  dienende  tot  de  neeringhe,..  naerhede 
Tan  bloede  heeft  plaetse.  O.  stad  Iperen^  xiy  1. 
XJytgenomen  Tan  hallam.  Ib.  a.  5.  —  Brauhalm. 
Brouwgereedschap ,  fr.  ustensiles  dehrcuserie,  jj  SuUen 
Terbeuren..  alle  haerlieder  brauhalm»  soo  ketels, 
kuypen»  koelbacken  als  biertonnen  in  hunne  brau- 
weryen  zynde.  Middelen  v,  VI,  18  febr.  1702,  a. 
222.  Zie  ook  alabu. 

HALLE,  zn.  t.  Sdl^  inz.  van  eene  lakenhal , 
"bedekte  markt,  fr.  haïU^  partic,  d'une  halle  aux 
drapSj  marché  couvert,  KiL  Halle.  Forum  rerum 
venaHsim,  ||  Consenteren  wi  hen  te  hebbene  d'oude 
Lakenhuys  Tan  Dy  est»  daer  si  tote  noch  inne  ge- 
■taen  hebben, . .  en  thuys  Tan  Beringhen  daerbi 


geleghen»  ochte  andere  plaetse,  binnen  der  Triheyt 
Tan  Diest,  omme  eene  halle  te  makene,  als  si 
willen  en  coenen,  haere  ghewandt»  beide  strijpe  en 
plain,  inne  te  Terooopene.  Charter  v,  Diest,  27 
mei  1346. 

HALLEBAERDIERSCHAP,  zn.  o.  Dienst  van 
„knaap'*  des  meiers  te  Loven,  fr.  service  de  valet 
OU  htUlebardier  du  mageur  è  Louvain,  jj  Eedt  Tan 
den  knapen  oft  dienaers  's  heeren  meyers ...  en 
[dat  ik]  *s  heeren  meyers  knaep-  oft  hallebaerdier- 
sohap  bin  derselTer  stadt  sal  wel  en  getrouwelyck 
exerceren  en  bedienen.  Seden  van  de  officianten^ 
Loven,  1772»  in  4<^. 

HALLEGELT,  zn.  o.  Grooien  tornogsen,  g^ui- 
kelijke  munt  in  de  lakenhal,  fr.  monnaie  de  la 
halle  f  gros  tournois,  monnaie  ueueUe  dans  la  halle 
aux  draps,  \\  Vort,  wat  manne  die  lakene  coept 
op  die  halle,  dat  hi  die  lakene  betalen  moet  met 
halleghelde»  dat  es  te  wetene  met  groten  tomoysen, 
ofte  iy  inghelsche  Tan  Inghelant  Tore  enen  groten, 
op  den  core.  K,  lakeng.  te  Meehelen,  a.  177. 

HALLEHEEREN  (Halheeren),  zn.  my,  Bechters 
in  de  handelsverrichtingen  der  Ükenhal  en  al  wat 
den  wol-  of  lakenhandel  aangaat  i  eene  der  Gentsche 
smalle  Wetten,  tevens  bestuurders  der  lakenhal,  fr. 
juges  de  la  halle,  juges  en  matière  d'opérations  de 
la  haüe  aux  draps  et  de  tout  ce  ^i  eonceme  Ie 
eommerce  de  la  laine  et  du  drap »  un  des  bancs  subaU 
ternes  de  la  viUe  de  Gand,  en  mSme  temps  admi- 
nistrateurs de  la  halle,  jj  Daer  zyn  noch  twee 
smalle  wetten  Tan  halheeren»  d'eene  ghenaempt 
Tan  boTen  en  d'andere  Tan  beneden,  ghezeyt  „In 
*t  putken",  userende  kennesse  te  nemen  Tan  schuit 
Tan  lakenen  en  Tan  wuUe ,  met  dat  der  draperie  anne- 
gaet.  C,  V,  Gent,  11  3.  En  men  sal  elkes  jaers 
kiesen,  bi  onsen  bailliu  eü  bi  scepenen»  iii  goede 
wetachteghe  lieden,  die  portere  syn»  buten  den 
XXXIX,  en  die  sullen  sitten  up  de  halle,  en  sullen 
hebben  eenen  segle  en  eenen  gheswome  clerc; 
Tor  dese  iii  goede  liede»  ofte  Tor  de  twee  ten 
minsten,  so  moet  men  doen  alle  de  gheloTe  Tan 
lakenen»  die  men  Tercoept  up  de  halle  oftie  eire 
binnen  der  Triheden  Tan  der  poert.  C.  v.  Gent, 
Gr,  ch.  V,  1297,  a.  135.  It.  db  Pauw,  Vgb.  121 
(1373),  en  188. 

HALLEMEESTERS»  zn.  mT.  Bestuurders  der 
lakenhal  te  Loven  j  fr.  administrateurs  de  la  halle 
aux  draps  d  Louvain.  jj  Desgelyos  suelen  kiesen 
die  gesworen  Tan  der  gemeynten;  enen  commoin- 
gemeester. .,  paymeesters,  coirmeesters ,  hallemees- 
ters» cautsidemeesters, . .  Sbbmok,  Coutherele,  1 
sept.  1360. 

H ALLER.  Zie  ballivck. 

HALLIER»  zn.  m.  Bewaarder  der  lakenhal  te 
Diest  en  te  Brussel,  fr.  gardien  de  la  holle  aux  draps 
è  Diest  et  d  BruxeUea,  jj  En  dat  si  setten  solen 
en  ordeneren  eenen  hallier  en  andere  hoeden»  alst 
hoen  oerberleec  duncken  sal,  en  ontsetten.  Charter 
V,  Dieet,  27  mei  1346.  Zie  ook  het  citaat  onder 
DiBirsT  5). 

HALLINCK,  HBLLIVCK»  hallbb,  hbllbb 
(Aliinc) »  zn.  m.  JEene  der  kleinste  koperen  munten , 
van  de  waarde  eener  mijt,  fr.  une  des  plus  peiites 
monnaies  de  cuivre,  de  la  valeur  d'une  mite,  maüle. 
Kil.  Heller,  hellinc,  haller.  ^«r.  s€kx.  Obolus, 
vulgo  hallensiSy  numulus  simplex,  simplue,  minus- 
ctUus,  Hallinck  parisis. ^aii.  j.  myte.  Schiller  u. 
Lubben:  Hellinck,  Heller,  ein  halber  pfennig, 
hallensis,  voe.  Luneb.  {nach  der  Beichsstadt  8chu>a' 
bisck-HoU  genannf),  Geheeten  de  heUer,  Tan  het 
helder  geluid ,  zegt  J.  F.  WiUems  in  zijne  niet  allen 

69 


h50 


HAL. 


ÖAL. 


te  billijken  etymologiën  Tan  zekere  munten  {Stilff. 
Mum,  1,  82 1).  te  Daalhem  geslagen:  üg  haller  = 
jra  TÜechote  (Tlieohiüt) ;  tüj  vUeohote  =  iy  at., 
jen  TÜechote  :^  iiijVs  myten.  Muntioaardê  Tan 
circa  1456.  —  Dwelke  lant  onser  kerken  Bculdech 
was  elkes  jars ,  elo  banre . . . ,  eii  de  drie  bunre 
drie  peninghe  en  enen  allino.  Oork,  21  jan.  1284. 
Derte[ch]  scellinghe  onder  parensise  of  grote  oude 
tomoyse  Tan  Yranckerrike,  te  tien  penninghen  en 
te  hallinghe ,  te  gheldene . . .  dx  Ylamikck  ,  Zwtf- 
ffeke,  98  (1810);  it.  146.  —  No  allinc  no  pen- 
ninc,  fr.  ni  mailU'ni  dénier.  Vort  die  c  lib.  tsars, 
si  quite  sün,  en  men  hem  darof  nemmerme  gheve 
no  allinc  no  pennino.  C.  ttad  Bnêgge^  I  284(1280). 
HALM  (Alm,  Haelm),  zn.  m.  i)  Strookidm^  fr. 
fiiu  de  paille;  Lat.  fettuoa.  De  ciwrgaaf  of  Kei 
wegwerpen  van  eenen  siroohalm  wae  een  der  ver- 
MehiUige  tinntèeeïden  der  afstanddoening  en  over- 
dracht van  eenen  eigendom,  fr.  la  remise  on  Ie  lan- 
cement  d'un  fUu  de  paüle  était  un  des  nombreux 
embUmes  de  la  tradiüon  d'une  propriété.  Zie  ook 
BüflCH.  Vandaar  de  uitdrukkingen:  ,,doen  tot  (een 
goed)  met  den  halm,  den  halm  gcTen  —  ontfangen 
— ,  schieten  —  werpen,  komen  ten  halme,  Ter- 
tyden  met  halm,  en  dgl.,"  allen  resp.  met  de  bet. 
Tan  „wettelijk  in  bezit  stellen  of  in  bexit  komen  bij 
middel  van  eenen  stroohalm^\  fr.  de  lè  les  expres^ 
sions  suivanies ,  ayant  toutes  resp,  la  signification  de 
^^mettre  légalemeni  en  possession^  ensaisiner^  enfes- 
Utquer,  on  venir  en  potsession  au  mogen  d^un  fêiu  de 
paille,''*  Kil.  heeft  halmgoedinge,  stocklegginge. 
Infesiucatio ,  investitura  ailamoj  surculo,  virga  sive 
stipula^  aut  etiam  fuste^  vetert  more.  Halm- 
goedinge doen,  den  halm  schieten.  Infes- 
tuearet  ^te  investiref  investire:  confirmare  et  sta- 
büire  alienaiiomem  sive  venditi&nem  traditionefustis, 
xiwgae,  hastae,  calami  aut  stipulae. . ,  Flandri  dieunt 
stroyken  werpen.  Zie  Grimm  Bechtsalterthümer  121 
B  Halm,  die  de  hierop  passende  Terzen  uit  Bei- 
naert  aanhaalt ,  waarby  deze  den  koning  Ermelincs 
schat  orerdraagt:  ts.  2565  Beinaert  nam  een  stro 
Toor  hem  Ende  sprac:  Here  coninc,  nem,  Hier 
gcTe  ie  di  op  den  scat  Die  wilen  Ermelinc  besat. 
Zie  ook  Raepsaet,  Analyse^  n°  102.  —  Doen  tot. 
II  En  daden  daertoe  met  haelme,  met  monde  en 
met  werpinghen  al  dat  zy  souldich  waren  te  doene 
omme  Tan  deser  Torseider  heerlicheden  en  heer* 
liker  renten  eenwelio  wettelio  te  derTene.  de  Pb. 
en  Bb.  IX.  Zeeverghem^  16  (1440).  —  (Den) 
halm  ge  Ten.  ||  Dat  quamen  Toer  ons,  als  TOor 
scepenen ,  N.  en  N., . . ,  en  ghaTen  wettelike  halm 
en  ghifte  N.,  Tan  twalef  scellinghen  parisisen  arTe- 
liker  renten  tsjaers.  ds  Ylavivck.  Zwgvéee^  blz. 
148  (1847).  Daer  men  Tan  erren  leen  maken  sal» 
daer  moet  de  aerfachtighe  den  heere  halme  ghcTen 
\Leenr.  1628  almen]  eü  wettelike  ghifte  daert  be- 
hoort. Jus  feud,  Fl,  vet,  c.  89;  it.  c.  87.  Dat  Yeis 
Van  Ellen  eii  Sara,  zyn  wyf,  quamen  Tor  ons  eü 
Tercochten  en  gaTen  te  wette  bede  halm  en  ghifte 
en  wedden  te  wette  te  wame . . ,  ATesoeten  Jhans . . , 
een  stic  lants.  Oork.  26  juli  1270,  8chep.  v.  d, 
Zieselschen.  It.  C,  v.  Auden,  ^^  bd.  486  (1619).  — 
Halm  geTen  en  halm  ontfangen.  ||  Dat  alle 
deghonne  die  huusen  ofte  gronden  Tan  erre  ghe- 
cocht  ofte  Tercocht  zullen  hebben,  ghehouden  werden 
daeraf  halm  te  ghcTcn,  eii  halm  t*ontfanghene , 
binnen  den  Teertiohsten  daghe  naer  de  Terooopynghe 
Tan  dien.  C.  v.  Broekburg  yYii,  1.  Van  lande  te  hial- 
mene  TOor  scepenen.  So  waer  coop  Tan  lande  gesciede 
dat  men  metten  ooope  te  halme  commen  sal  binnen 
Teerthien    daghen,    ofte   ten   eersten  dinghedaghe 


naer  den  Toom.  eoope;  en  dat  niemandt  gheen 
halme  noch  ghifte  ont&ngen  en  sal  tensy  present 
Tyf  scepenen  en  den  gesworen  'clerck  ter  SsJe  tYpre, 
eü  in  allen  anderen  Tierscaren  present  den  baillin, 
Tyf  scepenen  en  clere.  C,  v.  Iperen^  Kast.  a.  79. 

—  Gomen  te  (ten) halme.  ||  Alle  leenen staende 
'thouweiyok  Tan  twee  gehuyschen  sonder  kinderen 
Tercreghen ,  Tolghen  den  erfghenaemen  Tan  deghenen 
die  te  halme  comen  is,  die  nochtans  den  erfghe- 
naemen Tan  den  anderen,  die  te  halme  niet  oomen 
en  is,  schuldigh  zyn  te  doen  doene  recompense  Tan 
der  helft  Tan  de  penninghen  TOor  ]tselTe  leen  be- 
taelt.  O.  ttttd  Meekelen,  z  14;  Nannius  gut  solemui 
more  infestueationis  ad  possessionem  dominiumque 
missus  est,  It.  C  leenh.  v.  Meekelen,  yi  18.  — 
Opdragen  met  eenen  halme  —  metten 
halme.  ||  Eenen  Tercooper,  begeerende  Toldaen  te 
zyne  Tsn  syne  cooproanschap ,  moet  t'Tercoeht  goet 
opdraeghen  metten  halme  in  s'heeren  handen,  tot 
behoef  Tan  denghenen  die  daer  recht  toe  heeft.  C, 
V,  Loven,  x  20.  C.  v.  Deume,  1612,  xi  183.  Wg, 
scepenen  Tan  Bodeghem  . . ,  doen  cont . . .  dat  oomen 
es  Toer  ons,  in  sinen  propren  persone,  Gielijs 
Brunynck,  geheeten  Van  Alboeme,  wettege  sone 
wyien  Claes  Brunynck  geh.  Van  den  Alboeme, 
ende  droech  op  met  eenen  halme  den  heere  in  de 
handt ,  dat  es  te  wetenne :  iy  daehwant  Iftnta  . . . 
Chdsh.  Brussel,  B  1S68  nr  29  (1476).  —  Den 
halm  schieten.  ||  Een  yeghelgok  moet  syn 
calengieringhe  oft  naderschap  presenteren  T<$6r  de 
goedinghe  eü  erffenisse  Tan  denselTon  goeden  oft 
eer  den  halm  daeraf,  na  deser  bancken  recht,  ghe- 
schoten  is.  C.  v,  Sanihoven,  Stijilf  75;  it.  C.  v. 
Deumsj  1612  a.  186.  —  Vertyden  met  halm 
eü  monde.  Afstand  doen  met  het  werpen  vam  den 
halm  en  mondeling,  fr.  renoneer  par  Ie  fUu  et  ver- 
balement,  \\  Dat  partye  sal  schuldich  syn  te  Ter- 
tyden  met  halm  eü  monde  Tan  alsulcke  pandt, 
huys  ofte  rente.  Leenhof  burggr,  Antw.  1567  f  19. 

—  Den  halin  wechdragen,  den  halm  uit 
den  hoTe  dragen.  WeMijk  voor  hei  hof  in 
bezit  gesteld  zijn,  fr.  être  légalement  mis  en  posses- 
sion,  enfestuqué  devant  la  eour,  \\  By  ooop  Tan 
leene  ofte  leenen,  die  blyTon  in  proprieteyte  en 
Tolghen  der  zyden  Tan  denghonen  die  ésoïoS  binnen 
denzelTen  huwelioke  ter  eerfre  oommen  es  en  den 
alme  uuten  hoTe  ghedreghen  heeft.  C.  v.  Auden. 
Cah,  prim.  iT  8.  Man  eü  wyf,. .  leen  oft  leenen 
coepende ,  danof  deen  Tan  denzelTen,  man  ofte  wyf, 
ter  eerTen  ghedaen  werdt  eü  den  halme  weehdraeebt. 
Ib.  TI  16.  —  Den  halm  werpen.  ||  Weloke 
tyt  \nl,  ter  naasting]  is  in  ennigen  plaetzen  binnen 
jairs,  eü  in  sommigen  plaetzen  binnen  den  iy  son- 
daigs  kerckgeboden,  eü  eer  den  halm  geworpen 
ende  [de]  ontcleedinge  eü  opdracht  Tan  den  Ter- 
cochten goeden  gedaen  is.  V.  d.  Tav.  277  t®. 
Doende  also  dezeWe  opdraegere  al  dat  hy  Tan 
rechtswegen  schuldich  was  Tan  doene,  worpende 
eü  Terthyende  metten  halme,  gelyck  trecht  wysde. 
Brusstis,  godsh,  B  1009  nr  9,  S^kep.  v.  Ortm- 
bergen,  1611.  It.  C.  v.  Dewme  1612  a.  188.  DeeeWe 
kerckgheboden  ghedaen  synde,  dat  de  Terooopere 
deselTC  Tercochte  erfgoeden  met  eenen  halme  en 
met  Tertyden  Tan  deseWe  goeden  es  opdraghende 
in  scheeren  handen  tot  des  coopers  eü  syne  nako- 
melinghen behocTo,  eü  met  afien  rechte  dat  hg 
daeraen  hadde  eü  houdende  was,  „worpende  den 
halm  uytte  handt'\  daermede  hy  uytte  selTe  goeden 
wort  onterft.  —  Nae  welcke  consent  \nl.  Tan  den 
Terkooper  om  den  kooper  in  het  goed  te  mogen 
erren]  d'offioier  toot  schepenen,  eü  nae  manisse 


HAL. 


HAL. 


SEM 


eè.  wy«en  tbii  de  Toofs.  Bohepenen,  ,|d«i  voon. 
[nl,  tr^ggeworpen]  halm  wederomme  aenyeert  efi 
dien  gheyende  den  cooper  ia  de  handt,"  is  hem 
dairinne  goedende  en  eironde  yoor  hem  en  8\jne 
nakomelingen.  C.  o.  Deurne  1612  a.  183.  185.  Wer- 
pende Toords  en  verthijende  met  den  halme,  geleek 
alst  reoht  dat  we^sde . . .  Sekejphrf  Bank  e.  Mal- 
dêtéB  eto.,  17  mei  1788.  —  Comen  tussohen 
halm  en  heer.  In  zake  van  naasting.  Z^ê  naai- 
ürng  hiêdên  na  de  ialmgoeding  bimnem  den  bepaalden 
iermijn ,  weUre  verschilde  volgens  de  pUuUseUjke  Tcos» 
tams»,  ir.  {en  matige  de  retraii)  présenter  som 
retraii  apris  les  auores  de  Un  ou  VenfestuoaHon^ 
dans  Ie  ierme  preserit^  lequel  tariaU  smvani  les 
eoniumes  loeales.  ||  Yan  Henrich  Gorbeel  metzjnder 
consorten,  te  Cainpenhoudt ,  Tan  lande  aldaer  ge- 
legen, by  wylen  Steven  Gorbeel  terve  gehouden 
Toer  een  mudde  roes  LoT.,'dwelck  by  den  heer  Tan 
Lille,  nu  heer  rh»  Hinckaert,  ridder,  midts 
ÖVs  capuyne  tsjaers,  nuytgedaeght  is  totten  lesten 
genechte,  verlet  van  viy  jairen,  maer  met  grooten 
ooste  en  arbeyte  tnssohen  halm  éa  heere  geoomen, 
eost,  commer,  opleggen  en  verlet..,  ^idshuys 
met  ressche  en  ryse  int  selve  goet,  by  manisse  van 
meyer  en  schepenen,  gegoet  en  geérft  is.  Srus, 
Qodsh.  H  910  P  9  v».  Beken.  e.  1521,  OntfaneJc 
V,  erfytachie.  Hoewel  den  landtoharter  in  d'ampt- 
mannye  van  Brussel  begrypt  dat  men  leen,  eygen 
en  erve  moet  ghebieden  te  verooopen  in  de  proohie- 
kercken  van  de  plaetsen  en  heerlyokheden  daeronder 
de  goeden  en  renten,  die  veroooht  worden ,  gelegen 
syn,  dry  werfven,  Veloken  vierthien  daghen  naer 
maloanderen,  des  sondaeghs  onder  de  hooohmisse, 
en  dat  dengenen  die  daemaer  tusschen  halm  en 
heere  niet  en  quame  van  sfjn  recht  van  naderschap 
vervallen  soude  syn,..  C,  v,  Brussel^  1606,  a. 
228;  Christyn  qm  ante  disiracHonem  perfeeiam  non 
eomparei. 

2)  WeiUlijke  overdracht,  fir.  transport  Ugal.  \\  Dat 
alle  Wetten  van  der  Castelrie,  en  alle  die  ter  Sale  te 
hoofde  oommende,  hemlieden  verdraghen  sullen 
van  kercken ,  dissohen  of  godshuysen  te  ervene  in 
gronden  van  leene  noch  erfve  onder  hemlieden 
geleghen,  «ofte  in  erffelgcke  rente  ofb  in  andere 
rente..,  tsi  bi  coope,  updiachte  ofte  andersins, 
up  de  boete]  van  teestioh  ponden  par.  te  verbuerene 
bi  dengonen  diere  de  kennesse  of  genomen  sullen 
hebben,  en  den  halm  van  onweerden.  C  o.  Iperen^ 
Kast,  a.  8. 

8)  De  akte  vem  overdracht^  fir.  Vaete  mime  du 
tramsport.  ||  Niemandt  en  vermach  naerheden  te 
hebben  van  eenighe  vercochte  goedinghen  tóót  dat 
den  halm  en  ghifte,  midtsgaders  de  onterfvenisse 
voor  schepenen  deser  stede  ghelesen  en  ghepasseert 
zy.  —  Den  greffier  is  ghehouden  alle  de  halmen 
eö  ghiften  van  de  eoopers . . .  voor  schepenen  ghe- 
passeert ten  rechtdaghe,  naer  onterfvenisse  en  erf- 
venisse,  als  die  ghepasseert  zyn,  te  lesen  hooghe 
en  overluydt  in  vierschare  ter  presentie  van  sche- 
penen. C,  V.  Bonssdaar,  xv  2.  8.  Kn  es  de  erve 
commen  van  swyfs  weghe,  ofte  dat  so  die  heift 
helpen  coopen ,  so  moet  so  oio  huer  consent  dairtoe 
doen.  En  insgelycx  in  de  belastinghe  van  dien, 
en  dat  up  den  halm  van  onweerden,  binnen  acht 
daghen.  C.  v.  Iperen,  Kast,  a.  79.  C.  stad  Iperen 
xiy  14;  it.  O,  v,  Broehhwrg,  Tii,  8.  ||  Het  jaer 
van  beschudde  of  vemaderinge  loopt  in  dese  stadt 
naer  dat  het  transport  is  gepasseert  en  geregistreert . . . 
—  Want  andersints  oock,  aleer  eene  gichte  of 
transport  geschiet,  terstont  naer  de  voltreckinge 
van  den  koop  en  verkoop  het  beschudde  mach  ge- 


schieden f  hetwelk  men  ezprimeert  met  dese  worden : 
Mem  maeih  besehmdden  tusschen  halm  en  heer.  C.  v. 
Maastricht,  392.  It.  C.  yr.  Loon^  I,  yj,  39.  79; 
C.  V.  Grimbergen  t  *•  13. 

HALMDACH,  zn.  Bepaalde  dag  voor  de  „halm- 
goedimgen'\  fr.  four  fixé  pour  les  enfestuoaiions.  ||  Soo 
verre  d'erfischtighe  binnen  het  half  jaer  naer  d'af- 
winninghe  syn  huys  ofte  erve  niet  en  loste,  den 
afwinder  sal  t*selve  by  halleghebode  te  coope  mo- 
ghen  stellen  ter  hausse,  doende  d'uytroepinghen 
ter  halle,  om  t*selve,  alsoo  vercocht  zijnde,  den 
laetsten  verhoogher  ten  naesten  hahndaghe  dair- 
inne  gheërft  en  gehaJmt  te  worden.  C.  stad  Iperen, 
nii.  85.  De  naerhede  moet  gheboren  worden  ten 
halmdaghe,  en  niet  daervooren  noch  daemaer.  — 
Denwelcken  halmdagh  ghedaen  wort  viermael  'sjaers, 
te  weten  t'elcken  eersten  maendagh  (werckdagh 
zynde)  naer  de  hooghtyden  van  Paesschen,  Sinzen, 
Baelmisse  en  Eersdagh.  C  stad  Iperen,  xiv  1.  2. 

HALMEN  (Ahnen),  bw.  Wettelijk  in  bezit  steOen 
met  den  halm,  fr.  mettre  Ugalement  en  possession 
avec  Ie  fétu,  enfestuquer.  ||  Dat  Hannin  Blankard 
eft  Heilewys  z\jn  wijf,  quamen  vor  ons  eü  gaven 
wittelike  ghifte  en  halmets  hem  en  wedden  te 
wette  te  wame  jeghen  eiken  mensche,  Jacoppe  Yan 
Lanteme  een  imet  lant...  Schepenen  v.  h,  Frije 
29  juni  1269.  It.  14  nov.  1271.  En  doere  toe  hand 
en  mond,  en  gaens  huit  en  almens  olaerlike  en  al 
thuus  boef  van  Sente  Jacobshuus.  Oork.  10  mrt 
1296.  It.  25  jan.  1277.  Daer  wysden  wie,  mannen 
vorscreven,  dat  Gillis  Yan  Hertsberghe  QiUis  syn 
kint,  syn  oudste  en  baerblikenste  oyr,  eü  sine  wet- 
telike  vogheden  vorser,  van  desen  sticken,  van 
desen  vorser,  leengoede  hemlieden  plocken,  weerpen 
en  halmen  zouden  wette!  ike;  en  aldaer  plocten  sie, 
wierpen  en  halmendents  hemlieden  wettelike  alse 
tvorwysde  vonnesse  inhadde.  sQraven  mamnen  v. 
Vlaanderen,  IS  oot.  1318.  Midts  heffende  pacht 
van  den  goede  naer  rate  van  tyde,  van  der  tyt 
dat  hy  ghehalmt  en  gheérfvet  es  gheweest.  C.  v. 
Broekburg,  ix,  18.  Huys  en  erfve  afghewonnen 
vercocht  en  ghehalmt  zijnde , . .  C.  stad  Iperen , 
iiii,  36.  It.  C.  V.  Cassd  243.  244;  C.  9.  Zuidkofe 
II  1;  Leenr.  v.  1528  H  v^,  en  passim, 

HALMENTLIJCK  (Halmentlic),  byw.  Met  den 
halm,  fir.  par  Ie  fHu.  \\  Hoe  dat  sy,  om  sekere 
redenen  wille  hen  dairtoe  porrende,  halmentlic  in 
deeselfs  onses  stadhouders  handen,  als  in  den  onsen, 
begeerden  op  te  dragene  en  te  gevene,  tot  behouf 
van  N  .  .  Efi  souden  alsoe  daerop  halmenlio 
werpen  en  verthien,  na  den  rechten  en  costumen 
ons  hoofs.  Leenh,  v.  Brab.  reg.  123  f»  133  (1463). 

HALS.  Lichaam,  lijf,  fr.  corps.  \\  Is  daer  mincke , 
soude  [aZ.  de  pliohtige  bootsgezel]  voor  d*eerste 
reyse  verbeuren  syne  geheele  huere,  met  geesse- 
linghe,  en  voor  de  tweede  reyse  den  hals.  O.  v. 
Antw.  oomp.  iv  vi\)  202.  [Dat]  den  langhslevenden 
vooren  uyt  sal  hebben  alle  syne  cleederen,  baguen- 
ende  juweelen  t*synen  lichaeme  eü  *thalse  dienende. 
Yak  ds  Yblde,  Annot.,  106  (1669).  —  Door 
sijnen  hals.  Met  eigen  mtmd,  it.  de  sa  propre 
bouche.  il  Moet  oock  die  ghevanghene  die  feyten 
over  hem  by  informatie  precedente  ghebleken, 
selfs  door  zynen  halse  met  goede  circumstantie  en 
rede  van  wetenschap  bekennen.  C.  v.  Breda,  1570, 
a.  38.  —  lem.  met  den  hals  houden.  JZm 
aanhouden,  in  hechtenis  nemen,  fr.  appréhender  qn,, 
Ie  saisir  au  corps.  \\  Wannier  dat  ijemant  te  pan- 
den gewesen  is,  dat  men  den  pandt  haelen  sal, 
alsoo  verre  als  men  pand  vindt ;  en  oft  men  geenen 
pand  vind,  en  sg  hun  deur  slugten,  soo  sal  men 


5S2 


HAL. 


HAN. 


M  met  den  hals  hanwen.  Kbvpxkeebs,  MontenakêHf 

I  485,  Niêl.  —  Op  hals.  Op  doadwirafy  fir.  soui 
peine  de  mort,  ||  En  voorts  ghebannen  uuten  lande 
en  graefsohepe  Tan  Vlaendren  thien  jaren,  hem 
ghevende  tytle  ran  onprofjtelicheiden  en  np  als 
uuter  lande.  Ds  Coussemakbb,  in,  146.  Zyu 
hooft  gheweert  te  zyne  van  zjnen  lichaem,  *t  hooft 
onder  den  staecke,  met  oonfiscatie  yan  goede  en 
up  als  uuter  lande.  Ib.  158  en  164.  —  Hals  en 
hare  (In  saken  h.  eü  h.  aengaende).  In  lijftiraf- 
fêlijke  e»  hwrgerlijke  zaken,  ft.  en  meUière  erimitiellê 
et  civile,  ||  De  Toorss.  binnen  en  buytenpoirters  staen 
te  recht  en  jndicature  Tan  alle  saken  hunnen  hals 
en  haTe  aengaende . . ,  Toor  de  wethouderen  der 
Toorgen.  stadt.  C,  v.  Bmesd  1606,  a.  218;  Chris- 
tijn  in  materia  eriminali  aut  de  rdnu  mobilihue. 

HALSBERCH,  zn.  PanUerhemd,  pantsier^  fr. 
hanberi.  Lat.  loAca,  ||  Quicungue  2ofncam,  id  est 
halsberghl  [tic]  vel  pUleum  ferreum  iulerii,  si  eon» 
vietus  fiierii ,  perdei  ea  et  emendabU  eomiti  tij  Uhras. 
K.  V,  Veume  v.  1240. 

HALSCHËIT,  En.  t.  Oeikeelkeid,  fr.  ini^rdliiS. 

II  Dat  den  lesten  obtineerder  sal  schnldigh  syn  die 
halscheyt  der  penniughen,  waerroir  hem  die  Toirs. 
erre  oft  gronden  verblyven,  te  tallen  aen  den  uyt- 
ghever,  promptelyck,  binnen  ses  weeeken.  (7.  j/r. 
Loon,  I  327  (1647). 

HALS6EWËER,  zn.  o.  Vuurroer,  geweer  ybuka, 
fr.  ftuil.  II  Een  jeghelijck  op  de  wacht  zijnde,  moet 
sijn  langh-  oft  halsgheweir  [volgend  art.  spreekt 
▼an  „musquet  oft  roer'']  setten  buyten  het  waeok- 
huys.  Ord.  op  de  wacht  ie  Aniw,,  19  apr.  1628, 
a.  61. 

HALSTER,  zn.  1)  Gfraanmaai  van  verschillenden 
inhoud^  fr.  metwre  de  grain»  de  diverse  conienanee. 
Eil.  Semodiue ,  meneura  varia  apud  varios.  Aniwerp. 
duae  feriiUae  f  Lovan.  ieriia  pare  fertiUae,  ut  vulgo 
vocani.  Te  Brussel:  1  halster  oft  vat  houdt  2  vier- 
tolen  oft  9  gelten.  Te  Loven :  =  2  molevaten  Lovens 
oft  2Vt  viertelen  Brussels.  Te  Mechelen :  =  2  vier- 
telen  Meohelsch  of  3  sisteren  2  viertelen  Brussels. 
C.  V.  Brutself  Maten.  Zie  C.  v.  AaUt  410.  dx 
Ylahiitck,  Zwyveke  21.  Kb.  v.  IHest,  B  104:  lx 
halster  voer  dmudde  (oeryoel  en  gherste).  ||  De 
camba  [brouwerij]  modium  habei  eerevisie,  ei  jus 
quod  dat  cambarius,  ei  de  omni  cervisia  que  fit  ihi 
halster  unum.  Piot,  Cart  I,  71  (1146).  JSn  sement 
doiveni  ilz  semence  de  sodle  \nl,  seigle,  koren,  niet 
geerste,  du  miUei]  pour  semer  un  bonier  de  lerre 
prebendale,  ohou  est  a  savoir  quaitre  haelster.  Oork.  v. 
april  1264,  b^,  Chnds  charierb.  74.  Hi  vant  er  in 
vij  sister  evenen  en  en  halster  rogs.  Beken,  gasth. 
Assche,  10  aug.  1298.  Op  enen  halster  roggen  Onser 
Vrouwen  altare  van  Tielt.  Schep,  binnen  Tieli,  17 
mei  1462  (Brab.) 

2)  Vochtmaaty  fr.  mesure  de  liquides.  \\  (^  sheren 
tsiJB  en  twee  halster  bien  alle  weken  eiïQeec  en 
ommermeer  den  gaethuise  voergh.  daeraf  te  ver- 
gheldene  en  denghenen  die  namaels  in  deselve  rinte 
oomen  soelen,  jae  alsoelos  bier  als  men  breuwen 
sal  alle  weken  voregh.  int  voergh.  paenhuis.  Eiï 
soe  wanneer  men  int  voergh.  paenhuis  niet  en 
browt,  soe  soelen  hi,  Jan  van  Meerhout  eü  s^n 
na(K>melinghen,  int  voergh.  paenhuis  gheven  en  ver- 
ghelden,  de  weke  alse  voers.  es,  twee  halster  biers 
van  den  miusten  prise  nae  die  ooeren  van  onser 
stad  van  Dyist.  Schep,  te  Diest^  29  sept.  1387. 

HAM,  zn.  m.  Weide,  fr.  pré.  Kil.  Hamme, 
ham,  hammerick. .^ii(<.  Pratum,  paseuum.  Kil. 
auctus  Pré.  ||  Ik  hebbe  mij  laten  seggen  dat,  op 
eenen  tijdt,  den  heere  van  Faemele,  gheseyt  van 


Audenaerde ,  was  gaen  wandelen  in  zijnen  ham  ofte 
meersoh,  daer  hem  de  religieusen  van  Fabeoke.., 
baden  om  een  plaetse  thebben  tot  fondaoie  van 
heur  clooster:  zij  souden  hem  den  Hemel  doen 
hebben.  Mijnheere,  door  dese  belofte  verUusht  [I. 
verlackt]  ,  gaf  hemlieden  groote  quantiteijt  van  z^nen 
ham  ofte  meersch.  Aead.  d'arehM.  1866,  blz.  236. 
Indien  daer  eenighe  waeren  die  huerlieder  meersohen 
vnlden  bevryen,  tzy  om  hammen  ofte  ghersen,  dat 
hemlieden,  die  vredelick  vermaeckende,  paejseliok 
ghebmucken  [sic"]  zonder  eenioh  regard  te  nemen 
dat  d'ander  merschen  ghemeene  gaeode  zijn.  Pk 
V.  VI.  11  jan.  1548;  I  686.  It.  Ord.  P.  B.  amir. 
8  mrt  1731 ,  a.  5.  9. 

HAMEIDE  (Ameide),  zn.  v.  1)  Bimei,  sHuUhoom^ 
fr.  barrière.  Kil.  Hammeje,  hameide,  ham- 
meyboom  Bepagulum  etc.  ||  Aen  hoer  half  huis... 
dat  te  Potherim  bi  de  hameyde . . .  steet.  Schep.  o. 
Diest,  20  dec.  1326.  De  domo  sua  et  domisiMÜis 
siiis  in  loco  dieto  Warmoesbroec  juxta  repe^lum 
^'vulgaUter  didum  Bi  der  hameyden  [var.  ameidam, 
1836]  Bruss.  godsh.  H.  1201  n»  103  (1343).  It.  DX 
Ylamikck,  Zw.  125  (1337). 

2)  Hameide  van  de  voorspraeck.  BaUs 
van  de  rechtbank,  fir.  barre  de  la  dêfense,  des  avoeata. 
II  8oo  wie  spreekt  ter  vierschaere,  oft  binnen  der 
vierschare  quame,  oft  binnen  der  ameyden  van  da 
voorspraecke  als  de  vierschare  ghebannen  is,  sonder 
oorloff  van  den  heere ,  oft  die  luijde  riep  oft  spraecke 
binnen  der  doore  van  der  halle,  als  de  vierschare 
ghebannen  is , . .  verbeurt  t'elcken  een  ghelte  Rhijn- 
schen  wijns.  C.  v.  Herentals,  ii  26. 

HAMELYOET ,  Hambbyost,  zn«  m.  Deze  eenigs- 
zins  duistere  woorden  schijnen  wel  dezelfde  te  zijn; 
Kempeneers  wil  er  eene  schrede,  een  pas,  in  zien. 
II  De  korte  of  kleine  roede,  petile  verge,  parva 
virgata,  waervan  20  eene  groote  roede,  maffia  ^^ttm 
virgatay  uitmaken,  en  die  bevattede  te  Niel  19 Vt 
hamelsvoeten  (of  snhreên?),  wat  nu  heet  17  voeten 
en  5  duimen.  KsMPBinEBBS,  Montenaken,  1  435. 
Die  haer  verekens  begheiren  te  laeten  loopen  op 
sheeren  straten,  sullen  [nl.  de  verkens]  moeten 
ghekenneft  sijn  met  een  kenneve  van  twee  hamer- 
voeten lanck.  C.  v.  Moll,  K.  en  br.  «60.  Tghene  ' 
ghewoonelijck  is  blint  gheheymt  te  worden  moet, 
ten  versoecke  van  de  nabueren,  weder  blint  ghe- 
hegmt  worden,  ten  minsten  ter  hooghde  van  de 
seven  hamervoeten  van  der  eerden.  C.  v.  ffereniais, 
XI,  7.  Vier  hamer  fuess  neben  dem  in  Peter 
Meutgens  hegge  negst  desselbem  kamp  st«henden 
kirssbaum.  Fbakqüikxt,   Si  Gerladi,  202  (1611). 

HAMER   Zie  Battbbib  8). 

HAMER,  zn.  Zooals  thaos,  marteau.  Metalen 
hamers  gerekend  onder  de  moordwapens,  fr.  marfeaus 
de  mêtal  compiês  parmi  les  armes  homiddes, 
II  Dit  sijn  mortwapen:..  loeden  hamers,  yseren 
oft  metalen  en  diei^helike.  Kb.  v.  Antw.  6.  It. 
O.  V.  Aniw.  1545,  ii  4. 

HAMERMATE,  zn  v.  (?)  ||  Yan  gelijcken  en 
sal  oock  niemandt,  wie  hij  sij,  tavemier,  herbergier 
oft  andere,  eenigerhande  [dranck  ?]  mogen  uutmeten 
oft  vercoopen,  int  groot  oft  int  kleyne,  dan  metter 
gebrande  [volg.  art.  voegt  erbij  oft  geijecte]  haver- 
mate  der  stadt  van  Lier.  C.  v.  Santhoven,  K.  v. 
1558,  a.  16. 

HANDELAER,  HAin)ELXB.  1)  Yan  een  bekom- 
merd sterfhuis.  Boeddreddery  vereffenaar ,  fr.  curth 
ieury  liquidateur  (d^une  mortuaire ótirée).  \\  Denselven 
curateur  \nl.  van  een  bekommerd  sterfhuis  of  van 
den  boedel  van  eenen  voortvluchtige]  met  purge  van 
den  letsten  kerckgebode  handelaere  bl^vende,  sal 


HAN. 


HAN. 


553 


aentreeken  de  Tnloommen  adminutratie ,  yeirolghen 
en  innen  ftUe  schulden  en  actiën,  maecken  peiti- 
nenten  staet  en  inyentariB  Tan  alle  de  goedinghen, 
waenran  hij  ter  greffie  een  dobbele  aal  beweghen, 
nntterlick   te  drie   weken  naer  purge.  C  e.  BelUj 

IX,  17. 

2)  Handelaer-Toocht.  Yan  een  gewoon  sterf- 
buiB.  BêaHturder-vooffd,  ft,  adminisirt^eur-ivtewr, 
II  Item,  yan  de  handelere  en  toesiende  yooohden 
te  stellen  te  registre,  die  men  maecken  zal;  yan 
in  tijden  te  sommeren  tot  rekenynghe,  iiü  s.  p. 
—  Item,  yan  up  denzelyen  bouck  te  teeckenen  de 
jaeien  danof  de  handelers-yooohden  rekenynghe 
zullen  ghedaen  hebben,  1  s.  p.  yan  elok  jaer. 
C.  V,  Auden,  2<i«  bd.  blz.  354. 

3)  JBrfyenaam,  fr.  Mritier.  j|  8oo  wie  heeft  graet 
yan  hoirye  en  hem  handelaer  maeokt  in  eenich 
sterf hais,  ofte  danof  eenich  goet,  't  zy  roerende 
ofte  onroerende  anyeert  'tzynen  eyghen  proffiote, 
al  waert  maer  eenen  lepel  ofte  weerde  yan  dien, 
die  bediet  hoir  int  selye  sterf huus.  C  v,  Broekhwr^, 

X,  21. 

HANDELEN,  bw.  1)  Yan  oneenigheid  of  twist. 
Die  onderhomde»,  doen  voortduren  y  fr.  (de  dieeorde 
on  querdlee)  les  eniretenxr ,  lea  maintenir ,  perpétner. 
II  Dat  niemene  yortwart  meer  no  handelt  no  stoect 
orloghe,  no  oude  no  niewe;  fr.  tekst:  ke  nue 
détorenude  ne  mainüejffne  ne  ne  meutfe  toiere,  vielle 
ne  nueve.  K,  v»  Brugge  e.  1281 1  a.  14. 

2)  In  handen  heiben ^  houden  (eene  oorkonde),  fr. 
iemr  en  maine  («»  document),  \\  Doen  oondt  en 
certificeren  yoir  de  gerechte  wairheyt,  dat  wy, 
opt-en  dach  yan  heeden,  datum  deess  briefs,  gesien, 
gehandelt,  geyisiteert  en  gelesen  hebben  eenen 
openen  brieff  int  firanchyn  gescreyen ,  bezegelt  auyt- 
hangende  metten  zeegele  yan  der  stadt  yan  Dieste. 
Sehep.  V,  Caggemnne  in  den  buytenlande  dee  heeren 
van  Dieet  f  13  aug.  1505.  Dwelck  [testament]  wy 
oijck  gehandelt,  geyisiteert  en  gelesen  hebben. 
8ehep.  v.  Dieet,  16  sept.  1540. 

HANDELING  I  zn.  y.  1>  Landbouw.  Bewerking  ^ 
hearbeiding^  fr.  (agricuUuré)  travail,  lahour,  ||  Dat 
yan  nu  yoirdan  alle  goedinghen,  die  in  pachte  ghe- 
gheyen  werden  te  Baefroesse  ute  en  ingaende,  dat 
zulke  pachters  hem  reghelen  zullen,  ten  expireime 
yan  hueren  pachte,  te  yertrecken  yoir  de  Baef- 
messe,  zonder  eenighe  handelinghe  meer  an  den 
lande  te  doene,  met  beesten  noch  andersins  in 
gheender  manieren.  C,  kast.  v.  Iperen^  a.  89. 
It.  a.  90. 

2)  Bechiegeding f  fr.  proehs,  \\  Scepenen  yan  der 
keure  in  Ghend,  naer  toyerbringhen  yan  scepenen 
yan  Aelst,  up  de  handelinghe  yoor  hemlieden  ghe- 
weeet  tusschen  N . . ;  en  N  . . .  C.  e.  AjaUt ,  274 
(1451).  Up  zekere  handelinghe  yan  ghedinghe  ghe- 
weest  tusschen  N . . ,  en  N  . . .  Ib.  278. 

3)  Handeling  doen  aen  iem.  De  hand  leg- 
gen op  iem.  fr.  mettre  la  main  tur  quelquun.  \\  Yan 
handelinghe  te  doene  in  eyelen  wille  an  officiers, 
wethouders,  ontfanghers,  pointers  eü  zetters,  ofte 
die  t*injurieime.  Zo  wie  handelinghe  dade  in  eyelen 
wille  an  officiers,  wethouders,  dieneers  yan  den 
heere,  ontfiimghers  van  zettinghen,  pointers,  zetters 
en  andere  officiers  en  justiciers, . .  ter  cauze  yan 
huerlieder  officie,  dat  ware  op  de  boete  yan  tses- 
tigh  ponden  parisis.  C,  koet,  v.  Iperen,  a.  42. 

HANQEL,  zn.  Sacd,  heugde  fr.  erémaill^e.  Kil. 
Hanghel,  hael,  hoghel.  |j  Een  ijseren  latte  met 
eenen  hangel.  C.  o.  Antw.  1.582,  t.  41  a.  100. 

HANOEREEL,  zn.  Bouwkunde.  Bekleeding ^  fr. 
{eonetr.)  reviiement.  \\  Yoor  alle  careele-bogen  boyen 


yierkante  deuren  ofte  yensten ,  en  alle  andere  ope- 
ningen sal  men  meten  sooyeel  yoeten  streokens  als 
den  boge  lanck  is ; . .  op  deseWe  maniere  sal  men 
meten  de  hangereelen.  Begl,  16  jan.  1705,  i  81. 
Een  gemeyn  paer  dorpels  onder  die  cruysyenstera 
5Vs  yoeten,  en  een  laege  hangereel  op  een  oruys- 
yenster  sullen  meten  6  yoeten.  Ib.  ii  5. 

HANCK,  HANGH,  zn.  Bookkamer,  roókvertrek, 
rookhuitf  waar  vteeech  of  tfitch  gerookt  wordt,  fir. 
fkmoir^  lieu  oi^  Von  fume  la  viande  ou  te  poieaon. 
Kil.  Fumarium:  loens  nftt  oamee  et  pisees  iwno 
duraniur  et  suspenduntur,  Hanokors  en  riokers. 
HaringrookerSy  harinndrogers ,  hokkingrookers ,  fr. 
saurieseurs.  Zie  oyer  de  yischmarkt  en  het  rookhuia 
of  drooghuis:  Mbbtbits  en  Tospb,  I  264/265.  ||  Een 
yeghelijc,  die  alsulke  yische  ter  marct  brenght 
[nl.  groene  yissche]  mach  diesel ye  yische  yeroopen 
buten  der  gryppen  yan  der  yischmarct,  ten  Steene- 
waert  en  ter  Sceldewaert  ane;  altoes  uutghenomen 
ankers  en  riekers  [var,  hankers  en  rickers],  en 
yolghers ,  die  poertere  syn.  —  Anno  ziiy^  Ixiy  . . , 
wart  by  den  schoutet,  borgermeesteren,  soepenen 
en  rade  dit  artikel  yerklaert  yan  den  ankers, 
riekers  [rickers?]  en  yolghers,  die  poerteren  sijn, 
geiyc  yoirs.  is :  als  dat  sij  selye  die  yisschen  sullen 
moegen  yerooepen,  oft  doen  yercoepen  en  penning- 
weegen  bg  horen  wiyen  oft  horen  kgnderen,  erft 
denghenen  die  in  horen  ate  en  drancke  sijn.  Bii 
desgelijcx  der  yisooepers  wiye  sullen  yan  geliken 
moegen  doen ,  opdat  zij  willen ;  en  al  buyten  grip- 
pen,  opte  peyne  yan  xx  s.  Behoudelic  dat  dese  eü 
alle  andere  persoenen  yan  geliken  yisschen  sullen 
moegen  cruyden  en  achter  straten  dragen  omme 
eenen  yegeliken  te  yercoepen  sQn  gerief.  Kb.  v, 
Antw.  a.  93. 

HANNEKENS,  zn.  my.  Zeker  vrifwiüig  oarUgs- 
volk  van  de  Vide  E,,  fr.  eertaines  troupes  volontairee 
du  17e  siède.  ||  Dat  ook  int  jaer  1614  by  de  heeren 
yan  de  stad  Groeningen  en  ommelanden  ook  yolk 
yan  wapenen  aangenomen  zyn  geweest  al  zonder 
kennis  yan  de  generaliteit ,  gelyk  ook  nog  heden 
ten  dage  onder  den  eertshertog,  in  zyne  steeden 
yolk  yan  wapenen  gehouden  worden,  uuyt  borgeren 
en  inwoonderen,  in  gsgie,  als  in  's  Hertogenboeoh 
en  andere  plaatsen.  En  hoewel  men  gewoon  is 
zulke  gegageerde  quade  namen  te  geyen,  gelyck  in 
Holland,  Utrecht  en  andere,  yan  Sloepen,  in  Ghroe- 
ningen  eertyts  Nienvogels,  ten  Bosch  ffannekens, 
in  Ylaanderen  Keurlingen  ^  zoo  is  nogtans  beyon- 
den...  IRst,  gez.  Utrecht ^  II  stuk  2  blz.  194 
(1849). 

HANSE,  zn.  y.  1)  Oild^  genootschap  ^  vereeni" 
ging  van  kooplieden,  fr.  gilde ^  eorporaiion.  Grimm 
soeietas  mercatorum;  zoo  ook  Maigne  d*Amis  y^ 
Hansa  en  La  Curne;  Kil.  Soeietas,  s,  hanseatica, 
Duydsche  ban  se.  Soeietas  Teutoniea,  vulgo 
hansa.  Schiller  ü.  Lubben  Hense,  Hanse  Cfe- 
sellschaft,  Qilde  der  Kaufleute  u.  Handwerker', 
Kramers  en  Yan  Dale  Hansa,  Hanse,  Hanze. 
Mandelsverhond.  Dit  verhond  was  namelijk^  ter 
onderlinge  bescherming ,  in  de  eerste  hdft  der  \^de 
eeuw ,  ingericht  tusschen  de  Noordduitsehe  of  Neder» 
duitsehe  handelssteden,  onder  welke  Brugge  eenen 
schitterenden  bloeitijd  beleefde,  fr.  aUlianee  eommcT' 
dale  erigée,  notamment,  pour  leur  proteetion  nm- 
tuelle ,  dans  la  première  mdtié  du  lie  siècle ,  entre 
les  viües  de  commerce  du  nord  de  VAUemagne  ou 
de  la  basse  AUemagne,  parmi  lesqueUes  Bruges  par" 
courut  brillamment  une  carrière  florissante.  Een  zeer 
oud  woord. 

2)  JSene  bendere  vereeniging  en  verbond,  nl,  •» 


564 


HAN. 


HAN. 


dê  lldê  êemOf  Uugehêm  técerê  VUtamsehe  tiêde», 
M».  w^jient  hei  liMêreeki  en  de  poorter  ij  ^  fr.  cueO' 
eiaüom  et  aUuuuse  partieulièrej  spSciaUment  par  rap- 
port  am  droU  d^Uaue  et  au  droU  de  bourgeoisie, 
eouelme  au  ïle  tiède  entre  eertainee  villes  ftamandes. 
II  YenDOghen  oock  \nl.  burgemeester  en  schepenen'], 
als  van  ouden  tyden ,  met  Toorgaende  communicatie 
en  advya  deliberatijf  van  edele  en  notabele  der 
Tooneyde  atede  en  casselrje,  inne  te  gaene  en 
maecken  particnliere  contracten  Tan  ghemeene  socie- 
teyt  en  hanae  met  heurlieder  ghebueren  en  andere 
plaetoen  in  Ylaendren.  C.  o.  Veumef  i,  12.  Sal 
[nl,  de  bargemeester]  aorghe  dvaghen  . . ,  en  yoocal 
dat  de  poorters  en  keurbroeders  deser  stede  en 
eaaselrye  niet  en  worden  betrocken  ofte  ghemoles- 
teert  om  rauwe  schulden  Toor  deghone  daermede 
ghemeenschap  hebbende;  en  indien  *t betree  ghe- 
daen  ware,  danof  Tersoeken  renvoy.  Ib.  i  47.  Zie 
PI,  V.  VI.  Index  «<<  hakbs  en  issxrs. 

HANSËBIJ,  zn.  Hanzeverbond,  (x.  atttanee, 
traite  d'allianee,  ||  En  sal  [hL  de  burgemeester] 
sorghe  draghen  dat  alle  hanserijen  ghemaect  met 
de  stede  én  casselrtje  Tan  Yeume  wel  en  punc- 
tnëlick  onderhouden  syn,  sonder  die  te  laten  be- 
eorten  in  eenigher  manieren.   C,  o.  Veume,  i  47. 

HANSGRËYË,  zn.  m.  Bestuurder  der  lakengilde 
ie  Brussel,  fr.  directeur  de  la  haUe  aux  drops  ^ 
Bruxelles.  ||  Dat  men  geen  cort  laken  sniden 
en  sal  dat  men  stucwijs  vercopen  wilt,  omdat  si 
maecten  Tan  enen  eorten  lakene  zxtj  ellen  Tor  i 
halflaken,  en  xiiy  ellen  tot  een  derdendeele,  en 
namen  den  coman  de  breidde;  op  i  boete  van  t 
B.  groten.  Ende  dat  mach  de  gulde  besueken  en 
de  hansgrere  alse  dicke  als  men  wilt.  Kb,  loken- 
gilde  Brussel  1365  a.  6. 

HANT,  zn.  t.  Hand,  fr.  main,  In  Terschillige 
bet.  en  uitdr.  1)  Muntwezen.  Muntteeken  der  stad 
Antwerpen ,  fr.  {monnaie)  déférent  de  la  viUe  d'Anvers. 

2)  Arbeidsloon,  fr.  main-d*auvre.  \\  Metselryen. 
Fondamenten.  TOor  de  handt:  In  den  eersten,  sal 
men  meten  alle  de  fondamenten  van  de  metselryen 
alsulcken  lenghde,  hooghde,  dickte,  als  men  deselve 
bevinden  sal,  en  niet  Toorder;  insgelijcx  sal  men 
meten  Toor  de  leveringe  als  boren.  —  Opgaende 
mueren,  Toor  de  handt..  —  CruysTensters , . .  toot 
de  handt;  enz.  En  voor  leveringe ,.. .  Begl.  16  jan. 
1705,  I,  1,  2.  8. 

3)  Manier,  fr.  maniere.  \\  Dat  de  bruwers  hare 
bant  beteren  yan  bruwene,  ofte  neen,  men  zalre 
anders  toezien,  db  Pauw,  Vjgb.  11  (1337). 

4)  Als  hoogtemaat  van  paarden,  fr.  la  main, 
eomme  mesure  de  hauteur  pour  les  chevaux.  \\  Den 
onderschreTen ,  Martin  Hennsu,  presenteert  te  on- 
derhouden  t'synen  coste,  TOor  eenen  termijn  van 
thien  volgende  jaeren,  ton  dienste  van  den  lande 
van  Aelst,  twintigh  inxstepeerdeu , . .  van  17  tot 
19  handen  hoogh,  om  te  bedecken  eü  bedienen  de 
metrepeerden  van  denselven  lande.  O.  P.-B.  autr. 
8  juli  1754,  Int.  Sal  hij,  H.,  daerenboven  noch 
onderhouden  t'synen  coste,..  tot  di^  Spaensche 
en  Ingelsche  inxsten  van  16  tot  17  hande  hooge.  a.  6. 

5)  Medexwerend^ ,  eedhelper ,  fr.  eofurateur,  lat. 
eonjurtstor.  In  zaleen  van  klein  gewicht  volstond  de 
ttangMaagde  met  zijnen  eigen  eed  —  sola  manu  sua 
jurabati  in  gewiehtigen  moest  deze  door  een  min  of 
meer  groot  getal  medezwerenden  gesterkt  worden, 
volgens  de  omstandigheden,  fr.  en  causes  de  peu 
dHmportance  Vinculpé  satisfaisaii  par  son  propre 
sermeni  —  sdla  manu  sua  jurahat ;  dans  des  causes 
d'une  Unportanee  majeur  e,  son  sermeni  devait  être 
oorroboTê    par   des  eofurateurs   en  plus   o»   mdns 


grand  uombre,  sdo»  Ie»  eireomeiamöes.  Zie  Maïgnit 
d'Amis  vi«  Oonjurator  en  Juramsnimm.  By  gelnrek 
aan  andere  citaten,  moeten  wy  ons  vergenoegen 
met  eene  vertaling  uit  den  Dietachen  privilegielxrifll 
van  Gaasbeek  van  1401/1597:  ||  Lorsqu'um  Uranger 
doit  d  un  bourgeois,  et  que  okui-ei  Ie  trouve  dame 
la  franchise ,  il  peul  Varréter  el  Ie  faire  emprisanmer; 
quand  Ie  captif  nie  sa  dette,  on  donne  raieou  sm 
piaignant  s'ü  produii  une  „mat»",  é'eei'è'dire  urn 
oenjurateur.  A.  Waütbss,  ÏSnvirone^  I  148. 

6)  Hant  van  den  Yalschen  eet.  Het  ie  ie 
vermoeden  dat  hier  eene  metalen  hand  hedodd  wardij 
welke  door  den  meineedige-  eenige  straten  ver,  als 
schandvlekkende  straf,  moest  gedragen  worden,  ge- 
lijk eenen  steen  y  een  sehurften  hond,  enz.  fr.  moni 
du  faux  serment:  il  est  ^  présumer  qu'il  s^ogii  iei 
d^une  main  en  métal,  que  Ie  por  jure  deeaii  porier 
è  traeer s  qudques  rues,  eomme  peine  infamomte, 
ielle  que  de  porier  une  pierre,  un  chiem  galemm, 
ete*  il  Aen  SUvester  Cookelberger ,  saedelmaeckeir, 
voor  een  leeren  buydel  daer  de  hant  in  gesteken 
wordt  van  den  valschen  eedt ,  betaelt  vy  st.  Archief 
V.  'sBoseh,  Bek.  v.  1607. 

7)  Hant.  In  verschillige  uitdrukkingen.  1)  Bi| 
der  —  van  der  hant.  Tegenwoordig,  cumweeig, 
niet  buOen  de  landstreek  zijnde  —  afwezig,  fr.  pré- 
sent, n'êtant  pas  hors  de  la  contrSe  —  absent.  \\  Die 
dominie  eü  heerscapie  van  den  onberueriycken  din- 
gen wordt  gecregen  by  prescriptien  van  x  jairen  onder 
diegeene  die  present  en  by  der  hant  syn,  dats  die 
in  eender  oontreyen  en  provinciën  zyn ;  eü  van  zz , 
jairen  onder  diegeene  die  absent  en  van  der  haat 
zyn,  dat  is  die  in  diversen  provinciën  syn.  Y.  d. 
TAy.19  v^  —  2)  In  handen  —  uit  den  handen. 
Zooals  het  voorgaande.  ||  Zo  wie  eenen  anderen 
steect,  quetst  en  bloetreesent  boven  payse  en  soen- 
dinghe,  es  hy  in  handen,  verbeurt  zijn  Ujf;  oft  es 
hy  uut  den  landen,  wart  ghebannen  1  jamr  nut 
Vlaenderen.  C:  v.  Aalst,  450  (16de  B.).  —  3)  Ter 
hant  syn.  a)  In  rechte  verschijnen,  fr.  comparaitre 
en  justice.  ||  Daer  beede  partyen  ter  handt  syn, 
zullen  ghelicke  zaeoke  verbalelick  bedinght  worden 
en  beslicht  C.  v  Aalst,  Yii,  1.  —  h)  Aanweng,  fr. 
présent.  \\  Doende  daeraf  insinuatie  aen  partye  ter 
handt  zynde.  Ib.  xii5.  —  4)Metter  hant.  a)  Per- 
soonlijk, fr.  personndlemeni.  \\  Deghone  die  also 
betrocken  es  [nl.  één  onder  verscheidenen  die  eenen 
anderen  gekwetst  hebben] ,  aonderlinghe  np  dat  hy 
metten  facteur  oft  facteurs  naer  t£&it  weoh  ghegaen 
es,  zal  de  gheheele  betemesse  moeten  doen,  al  en 
hadde  hy  de  quetse  metter  hand  niet  ghedaen. 
C.  V  Aalst,  486  (1467).  —  b)  Bij  eede,  fr.  por 
serment.  \\  Te  Walem  en  mach  niemen  poerter 
syn,  hi  en  worde  poerter  metter  hant.  —  Als  dat 
bedde  ghesceden  es,  so  es  hare  [nl.  der  kinderen] 
poertscap  ute,  si  en  worden  selve  poertro  met  der 
hant.  K.  v.  Waalhem,  1365,  a.  4.  5.  —  e)  Metter 
hant  hebben  (houden)  (een  goed).  In  bezit  «$• 
van,  fr.  étre  en  possession  {d^un  bien),  \\  Al  waert 
dat  een  van  den  kinderen  storve  eü  zyn  leen  metter 
handt  hadde,  soe  soudt  op  zynen  brueder  versterven 
eü  op  die  suster  niet.  Boxhosev,  a.  1.  Daeromme 
en  biyft  den  susteren  nyet,  en  waere  of  dat  kint 
selve  erve  fiien  [^ontfaen]  hadde  eü  metter  hant  hüde. 
Treeht  v.  ücde,  96.  —  5)  Doode  hant.  a)  Klagen 
metter  dode  hant.  Over  eenen  moord  voor  Hge- 
recht  klagen  met  de  afqehouwene  rechter  hand  des 
doeden  s  een  oud  middeleeuwsch  gebruik,  fr.  porier 
plainte  d^un  meurire  devant  la  justice  ovee  la  mmo 
droUe  du  mort;  une  ancienne  coutume  du  mogeurdge. 
Zie  Grimm ,  Beehisollerihiimer  879 ,  en  Nooidewier 


HAN. 


ÖAN. 


555" 


416.  II  Die  Boepenen  wjsen  voerreoht:  datdtedeger 
die  dode  hant  tonen  fallen  voer  den  scouthet  en 
Toer  die  soepenen ,   alsoe  als  recht  is,  en  daeren- 
teynden  recht.    Ckarf-erb,  v.  '«  Bosch ,  f  50  t®.  — 
Die  seepenen  wysen  voer  recht:  dat  die  cleger  die 
dode    hiant    ghetoent   hebben,  ghelyo   als   tvonnis 
ghewijst   heen,  en  alsoe  dat  sy  wael  hem  beraden 
moghen   en   spreken  yoert  tot  boeren  recht,  also 
als  reoht  is,  en  daerentejnden  recht.  Ib.  f9  61.  — 
Die  soepenen  wysen  Toer  recht :  dat  die  elegher  metter 
doder  hant  Toer  snUen  gaen  tot  den  geenre  geweer 
die  hier  met  allen  recht  rerreict  sijn  en  yerwyst, 
•ü  die  soouthet  sal   nae  gaen,  van  ons  heren  en 
Trouwen  weghen  Tan  Brabant,  metten  voer  en  met 
▼lam(?),  en  sal  den  elegher  richten  sonder  anders 
in  onscoldiger  scade,  also  als  recht  is,  ende  daer- 
enteynden  reoht   Ib.  f*.   51   t^.  —  b)  JBeehi  van 
imbegiintmitiff   door   den  hetr  van  alU  de  roerende 
goederen  t^t  lijfeigenen y  kinderlooe  overleden,  en 
Ml   de  dood  der  langstlevende  vrouw,  ir.  droii  dn 
eeigneur  de  prendre  possession  de  Unts  les  eateux  de 
§on  sèffy   déeédé  sane  enfants,  et  apr^s  la  mort  de 
Ut  femme  emrvivante.  Zie  o.  a.  A.  Waütkbs  ,  Ana- 
leetes,  288,  La  Cume  Mof^^fiK**^*  «to.  ||  Dat  dab- 
disse  ent  convent  vorseit,   voer  hen  en  voer  hare 
kerke ,  bekinnen  mQn  heren  Wouteren  vorseit,  heme 
en  sinen  hoire,    twerleke  recht,  hoghe  en  neder, 
in.  de  stede  vorseit,  en  die  dode  hant  alse  verre 
alse  mijns  her  Wouters  vorseten  die  hebben  ghehadt 
efi  ghehantiert  voer  hem,  behoudenlec  de  ghedeelte 
en  den  rechte  van  der  kerken  alselke  alsi  se  daer 
gheoseert  heeft  te   hebbene  in  de  dode  hant  vor- 
seit.  Oork,  28  aug.  1292 ,  Abdij  v.  Vorst  te  QaUe- 
maarden;  fr.  tekst  les  mortes  maine.  Van  eiker  be- 
settinghen   up   vremts   mans   goet  ofte  van  doder 
hant,..  so  hevet  de  amman  xij  pen.  C.  v.  Oent, 
€hr.  ck.v.  1297,  a.  131.  —  e)  QeesteUjke  of  werdd- 
lyke  gemeente  het  bentÜngsreeht  genietende ,  met  vrij- 
êteUing  van  aUe  lasten  jegens  den  Staat  ^  fr.  com' 
mmmamU  eeeUsiasHque  <m  Uiïque,  jouissant  du  droU 
de  posséder,  avee  exemption  de  toutes  charges  envers 
rstai.   II  Dat  gheene  onberuerlycke  goeden,  hetsij 
ejpgen  goeden,  leengoeden,  emphioteke  goeden,  oft 
ohynsgoeden,  in  onsen  lande  van  Brabandt,  Lim- 
bureh    en    van   Over-Mase   gheleghen,   en   sullen 
moghen  veroocht,  gheoedeert  oft  ghetransporteert 
worden ,  h\j  wat  sake  oft  tijtele  het  wesen  mochte ,' 
tot  behoef  van  eenighen  cloosteren,  godtshuysen, 
oappellen,  collegien  oft  andere  doode  handen,  ten- 
ware dat  suloke  ooopinghen,  cessien,  transpoorten 
oft   transmutacien  gebeurden  eü  geschieden  by  ge- 
meynen  ooriove  en  consente  van  ons  en  den  wet>- 
houderen  van  der  hooftstede  daeionder  datsulcke... 
goeden  gelegen  syn.  BUfde  inkomst,  2de  Additie, 
26  apr.  1515,  a.  14.  It.  C.  o.  Brussel  1606,  a.  103; 
C.    V.   Gheel,  ziii,   11;    C,  v.  Diest,  xi,   14.  Zie 
PmUtet,   Oonstii,  hrah.  325.   Zie  ook  doodikg.  — 
«O  Overleden  persoon,  h.personne  dêeêdSe,  \\  Dezelve 
mine    heeren  van  den  Kade  gaven  in  wetteliken 
hooftvonnesse:  Eest  so,  dat  de  voornoemde  scult- 
heessohers  yet   hebben  en  reoouvreren  willen  van 
den  sculden  by  hemlieden  gheheescht  der  voirseide 
weese,  dat  etj  ghehouden  warden  [waren]  te  veri- 
fieeme  met  levenden  orconden,  also  men  soult  van 
dooder  hand  sculdich  en  ghecostumeert  es  van  doene. 
C  o.  Atdst,  298  (1460).  Quaeme  bunder  twee  oft 
meer  en  bespraecken  eenich  goet  nae  dooder  hant, 
dergheene  die  hem  naaste  leet   [nZ.  lid]  proeven 
eonde  en  van  alden  talven  en  van  die  zyden  daer 
[die]   goederen  aff  qnamen,  dien  soude  men  totten 
goeden  wysen.  Piot,  Cart.  604  (15d«  E).  Als  man 


efi  wijf  sterven ,  deylen  de  wettighe  «r%hena0men 
de  goeden  en  erven  van  den  dooden,  die  van  den  doode 
oomen  zijn,  en  die  vercreghen  goeden,  half  en  half, 
en  deylen  de  doode  hand  met  de  levende.  C.  v. 
Bergeik  f  a.  22.  —  6)  Geswaerde  (Gesw  eerde) 
hant.  Vertwaairde ,  met  steen^  hout  cf  ander  voor^ 
werp  gewapende  hand,  fr.  moi»  appesantie,  armee 
de  pierre,  de  bois,  ou  de  quelqu  autreobjet,  j|  Benen 
anderen  te  slaen,  sonder  quetsen,  met  eene  ghe- 
swaerder  handt,  te  weten,  met  steen  oft  houdt  oft 
dierghelycke,  oft  jemanden  daarmede  te  werpen, 
15  st.  3  oort.  —  Eenen  andereu  met  ghelijcke  ghe- 
swaerder  hant  te  quetsen,  21  st.  C  e.  *sBoseh, 
Stijl,  a.  8.  9.  Soo  wie  den  anderen  slaet  oft  werpe 
met  ghesweerder  handt,  in  arren  moede,  die  sal 
ghebreuokt  hebben  den  heere  ses  pont.  Landeh.  v, 
Megen,  1432,  a.  3.  —  7)  Levende  hant.  a)  De 

overledene  van  twee  gehuissehen,  fr.  main  vivante, 
Ie  survivant  de  deux  époux.  ||  Alse  van  den  voordeel 
dat  die  levende  hant  behoaden  sal  alst  bedde  schoort, 
dat  es  te  weten:  dat  die  levende  hant,  of  man 
of  wyf,  tote  eenen  voerdeel  heffen  sal  een  bed- 
de,. .   Item ,   sal  die  levende   hant  behouden  en 
vorenuutheffen  een  tafele,..  C.  v.  Breda ,  tSeoht  e. 
Successien,  a.  6.  Annot,  —  b)  Set  tegenovergestelde 
van   doode  hant ^  ook  wereldlijke  {weerelij- 
eke)   hant  of  persoon,  fir.  Vopposé  de  mairnmorte^ 
aussi  main  ou  personne  laïque  ou  cioile.  \\  Voorts 
sullen  de   gecommitteerde . . .  oook  gehouden  sijn 
ondersoeck  te  doen ,  wat  immeubele  goederen  . . , 
jeghenwoordigh   aengetrocken   oft   beseten   worden 
by  geestelyoke  corpora  ofte  andere  lieden  van  dooder 
handt,  ten  effecte  van  deselve  goederen  te  worden 
gebroght  in  weerelyoke  ofte  levende  handt.  C.stad 
Brugge,   II  680  (17U).  —  8)IJseren  hant,  fr. 
mat»  de  f  er,  ||  Octroy  om  te  mogen  dragen  een 
ysere  handt  voer  Jan   Sssche.    Rekenk,  v;  Brab, 
reg.  nr  20787,  Bek.  Zegelrecht,  13 jan.  1531.  Waar- 
toe? —  9)  Metalen  hant.  Als  ambtsverriehting' 
feeken ,  fr.  main  de  mêtal  comme  insigne  de  la  fono' 
tion.   II  Item,   4 -april   [1587]   van  Jan  Scalcken, 
wachtmeester,   tot  behoeff  deser  stadt  gecoft  een 
coperen  oft  metalen  hant  met  eenen  houten  steel, 
omme  daermede  de  wachte  te  houden,  bet.  2Vs  st. 
Areh,  's Boseh,  Bek.  1587/88.  —  10)  By  opener 
hant.   Bij  effe,  fr.  (d  main  ouverte)  par  serment? 
II  Dat  alle  vassalen  en  leenmannen  van  de  gheoon- 
fisqueerde  landen ,  heerlioheden  en  leenen , . .  hen 
vinden ,    erschynen    en   compareren . . .   voir  onae 
baillinwen,   stadthouders  oft  andere  officiers   van 
onse  hoven  en  leencameren  dairt  behoiren  sal  res- 
pectivelycken,  om  aldaer  hueren  eedt  te  vernieuwen 
en   hun  leenen  te  verheffen,  en   die  by  opender 
hand  te  erkennen.  Ord.  uit.  febr.  1569 ,  PI.  v.  Brab, 
I  271.  —  11)  Warme  (Werme)  hant.   Gifte 
bij   warmer  hant.   Sehenking  b^  levenden  Ufse, 
fr.  donation  entre-vifs,  d  oause  de  mort.  \\  By  ghifbe 
metter  warme  handt,  die  men  noemt  donatio  inter 
vivos.   Vak  db    Vildi,   Annot.,   16   (1660).    Van 
ghiften  metter  wermer  handt.  Elck  persoon,  syns 
zelfs  wesende,  tzy  man  oft  wyff,  zyn  zinnen  eü 
verstandt  hebbende ,  vermach  te  disponeren  by  ghifte 
tussehen  levende  en  met  der  warmder  handt,  van 
synen  propren  goede.  O,  o.  Aalst,  xi,  1.  —  12)  Ge- 
weerde  (Gewerde)   —   Ongewaerde   hant. 
Gewaarborgd,  in  bewaarder  hand  —  niet  gewaar^ 
borgd ,  niet  in  bewaarder  hand,  fr.  garanU,  sous 
sS^tesire  —  non  garanti ,  non  place  sous  séquestre. 
EU.  Ghewaerder  hand.  AfaiN(«a0}iMff^ra.||  Weit 
dat  s^e,   dat  yemant   vreemdere   bynnen   Dyeat 
storve  en   engene  erfgename   en    bedde,   alle  dio 


55F, 


HAN. 


HAN. 


é^pwt 


f "' 


«'T 

iM4  'lil*  .^4*  »*•  f»***«.,  zfa  x«a^«r«  hi^tii  iji-i*» 

AtAfi  «A   )/**  ;r**>r»»7^k*«  t«T  tyt  v»  hj  daerzayt 

Wat  TAo  zy  n^ns  r^^ï^m  fttf<V>«  '%£Of\0t  .  Ck/trtert. 
9,  V  Boitekf  P.  111  ir*-  A  112.  11  •«ptT  fl4f>-V  — 
t9f  IBMat  ea  moot  doen  tot  ifit  owtrdimeht 
fMi  <M«  oorrjtfTfrA  t^rpA).  IfiMmiJijk  U;  wteméfiim^ 
mfkimnmf  «m  %  ksmtUUi^f  of  hij  emerg^m  9&m  halmt^ 

mffammtmf  pmr  dMatraU^m^mhaUêlpair  mam  dommie^ 
cm  MT  rêmiê0  ém  füm,  dé  «foum  ti  hrandke,  om  de 
tmjpuf  amirê  ipnhoU,  \\  £ri  óittm  têtUo  Ztg^yen 
imn  nph^dMB  t*  dtMtn  ^mvfn^  mei  hrade  en  loet 
MOmI»  ftl  dfli  hi  i^^ldtch  WM  te  doene,  en  hi 
sénen  rrien  wiiie  en  voer  die  Wet^  «1  [/.  »U]  die 
bofidere  ee  rmn  tian  gooide.  CA>rlr,  18  joli  1281.  £n 
dflertMiwe  [«/«  óêmrUfn']  AtAn  de  TOfsi^hevechde  Jan 
hÊtfA  efi  iik/Di,  ftl«o  aImt  re^rht  wjtde  efi  recht  wee. 
fhhepêiUfr.  9,  JUUhroek,  13(/8,  Dat  icepeneii  orer 
gh^ie  K^'i'te  «teen  xaiien  ren  hfi^e  do  rsn  eiren, 
W>  r/rer  beiwitingtte  deer  eni^h  nuui  ghifte  gheren 
wilte,  itff  beiMiifng>ie  doen  die  wjf  hééft,  zyn  wjff 
00  eomt  ror  rig)ieD  efi  fJoere  [/.  doe  er]  hand  en 
noDd  Uie  ghetike  hem,  C.  v.  Brmggê^  I  402  (1331). 
Die  foifffi,  momboiren  bebb«n  den  ▼oin.  Joeete 
in  de  foirg.  goade  getfrft  efi  gegnedt  vore  hof  en 
heere  deer»f  men  &  ^oirg.  goede  houdende  ee, 
hftoi  efi  moni  dairtoe  doende,  Oodêh,  Bmssd^  B 
1866  nr.  t9  (1476^  Tornath.  En  Jan  Ven  den  Goe- 
d#nhfJ7M  roere,  ee,  hj  maeniMe  ons  ite^ithoaders  en 
TOoniMie  on«er  leenmannen  yoen.,  lyt  rechte  int 
boender  beempe  roere,  innegeaedt  en  yererft,  als  in 
eenen  erfpaiuH,  roer  die  derthien  galden  erff.  roere., 
•o  Jan  Van  den  GoedenhnjM  roen.  ee  oomen  tot 
hande  en  tot  monde,  efk  heeft  omen  ttadthondere 
Toerar  manecap .  trouwe  efi  holde  geloeft  en  den  eedt 
TM  trouwe  geoaen,  allen  igheena  te  doene  dat  een 

t;etfonwe  leenman  tculdirh  ei  synen  gerechtigen 
•en heere  in  fu loken  laecken  te  doene.  Leenhof  U 
Nêdorlintofê,  1«  Mpt.  1524.  —  14)  Afdoen  sUn 
hant  ran  een  erfgoet.  Er  afttand  van  doen^ 
fr.  rmtanoêr  4,  faire  abandon  d'un  Mritage.  \\  £en 
man  die  lyn  natuerlyck  kint  eenioh  erfflale  geren 
wilt,  daer  moet  hr  terttont  die  handt  affdoen  en 
orergiohten.  O.  gr,  Loon^  I  64.  —  15)  Doen  ayne 
hant  aon  lem.  De  hand  loggen  op  tem.  fr.  moitre 
la  main  enr  qn,  ||  So  wie  die  atne  hant  doet  an 
■eefienen  in  erelen  wille,  fr.  tekst:  ki  metera  main 
par  mal  en  eeohievin,  K,  o.  Brugge  ^  1281,  a.  18. 
SBoe  wU  Twie]  aen  -die  meeiter  ran  der  atadt,  den 
•ooutet  üft  aen  «oeponon,  %\jrï.  hant  doet  in  oxhuyn 
▼an  hueren  ampte,  die  aal  gaon  Sint-Jacopa.  K.  v, 
at  Truiden,  18Ö6,  a.  68 {  it.  64.  ^  16)  Lichten 
hant  efl  roet.  Jfeiand  doon^  <{/Uea  oa»,  fs,  re* 
noneer  4,  te  déeiefer  do,  ||  Dat  die  woerden  en 
actie  ran  handt  en  roet  te  licl)ten  deaigneren  en 


êl^ea  an  dit 

Oork,  ^)  nor.  l^da^  —  19)  Slaen  de  ii»nt  aen 
iem.  Ham  mmmktmdtm^  eettee,  fr.  mrrMtr  fa.  \\ 
wat  iiccuipde  man  eoen  andefgi 
in  der  atat  oft  bm2i«n  der  atwh 
traden  tloe^e  oft  q<ietzde , . .  daer  aopde  imb  die 
hant  aen  eiaen  en  gfaeraD^beB  hnodeii.  d  e.  SL' 
Trmidem^  1366.  a.  43.  —  20>  Hant  slaiten.  Ver^ 
lieden,  omixeggem^  fr.  défemdro^  ieliiilii'M,  j|  Die  be- 
hoirtycke  wete  en  insinuatie  leehteijek  gndaen  sjnde, 
aoe  is  vrnn  dan  Toertaen  denedreii  cooyeie  xjn  baal 
gesloten  ran  dieaeWe  leengoede^  te 
tzj  boomen  afbouwen  oft  eeoige 
ÓMerwma  te  prouf&teren,  totter  tyt  toe  dak  het 
in  de  materie  van  naderacfaap  is  gegeven. 
Dieet,  DeeL  l6lSi^  Ueamüen  oom  nadertekmp,m.3.^ 
21)  Steen  in  de  handen  ran  den  heare.  Van 
een  te  rerkoopen  leen.  Niet  ioegeweum  pgn^  fr.  (d'as 
fief  mie  en  tenie)  n*éfro  poe  adjmgê,  \\  Staande  Toorta 
dêeelre  adeljnck  [a/.  Temadeiaar]  in  xjn  geheel 
zyn  calaingne  te  doene  also  lan^ie  als  snlek  laan 
wexen  en  huighen  xal  an  de  roede  en  in  de  handen 
▼an  den  heere  ataefc.  C.  e.  Anden^  omn  dom  Simmen 
man,  n,  23.  —  22)  Iem.  ter  hant  staen.  Sem 
hehmlptaam  2^,  fr.  venir  en  aide  a  qu.  \\  Gerielt 
aboe  dat  de  Toinejde  acepenen  eenigerande  exe- 
cutie ▼an  rechte  aen  den  amman  aft  synen  stede- 
houder ▼eraochten,  die  hj  by  hem  ael^en  nyet 
▼olbringen  en  oonste,  aoe  aelen  die  ▼oiieeyde  aoe- 
penen  metten  amman  dat  moeghen  bnngen  by  der 
▼oira.  stadt  van  Bmeaaele , . .  en  die . . .  aal  dan 
den  ▼oira.  amman  moeten  ter  hant  ataen  om  die 
executie  te  doen  geachien.  Beformaiio  e.  UocU, 
1431,  a.  10.  En  dairaf  ao  aid  hen  myn  ▼oira. 
gened.  heere  en  die  andere  heeren  ran  den  Baide 
gemeynlic  ter  hant  ataen  en  een  toeverlaat,  tioeat, 
rugge  en  onderatant  weaen.  Bekonk.  e.  Brab.  reg. 
132  f».  117,  a.  18  (tSde  E.). 

HANTAËCKSË.  Zie  wafeitb. 

HANTBACHT  (Handbacht),  m.  o.  Bedorren 
▼an  Ambacht  f  fr.  métier.  Kil.  Handbacht../l0«d. 
j.  ambacht.  O^i/ictum,  ara  metnualie.  ||  Daer  hy 
000  zal  ghehauden  zijn ...  en  hem . . ,  te  reguleren 
na  der  inatitutien , . .  ▼an  den  ▼oora.  handbaehte. 
PI.  V.  VU  13  apr.  1651,  a.  11;  I,  805,  Ord,., 
opt  faiet  tfü  handhaehi  van  den  gatubmoden;  ook  aldaar 
ambacht). 

HANTBANTjZn.  Sandboei,  fr.  monotte,  maniele. 
Kil.  Handband.  üfonioeie.  ||  Om  te  binden  hore 
ooninghe  in  yoethelden  en  hore  edelinghe  in  hant- 
banden.  Oetijdenb,  Ib^*  E.  pa.  149;  Lat.  is  fnaateu 
ferreie;  Statenb,  met  yaeren  boeyen;  de  Sacy  dame 
leefere, 

HANTBOOCH.  Zie  wafbvb. 


HAN. 


HAN. 


557 


HANTBUS.  Zie  wafbnb. 

HANTDACHf  sn.  Arbeidêdoff  van  een  daglooner^ 
fr.  jaumée  de  tranail  d'um  manoworier.  Wordt  ver^ 
meld  ooder  de  „Diensten  en  Semtaten**,  en  in  geld 
berekend  op  10  st.  Den  schat  der  cheynsen,  40. 

HANTDEEL  (Handeel,  Handtdeel),  zn.  o.  Be- 
dorren  Tan  Aandeel ,  fr.  pari.  \\  Die  ander  hoirs 
Yennoghen  deelluyden  te  kiesen,  en  deseWe  deel- 
Inyden  voorts  in  deele  te  procedereSi  en  elck  part 
en  handeel  by  loote  en  cavel  toe  te  legghen,  . . 
latende  t*part  eü  handeel  van  den  absenten.  C.  v. 
BroèkhuTffy  zi»  7.  Ter  derde  dachvaert  niet  com- 
parerende, 800  sal  huerlieder  \nl,  der  afwezigen] 
part  en  handtdeel  anwassen . .  Ib.  a.  8. 

HANTDWAEL  (Handwale),  zn.  v.  Ta/eldoek, 
handdoek j  fr.  serviette.  Kil.  Handdwaele.  Man- 
iile,  K,  aueiue.  Törche^main.  La  Game  Touaille, 
toile^  eervietCe.  \\  Een  hantvat  en  een  beoken,  met 
eenre  handdwale.  Kb.  v.  Antw.  186.  ZieookDWASL. 

HAKTEERDER  (Hantierder) ,  zn.  Van  een  land. 
Mij  dié  het  dikwijl»  hetoékt ,  fr.  eeUti  qui  visite  sou- 
vent un  pays,  \\  Dat  de  canceliers . . .  nemmermeer 
en  moghen  gheven  noch  octroyeren  eeneghe  re- 
Bpiten , . .  omme  te  defenderene  of  te  beschermen 
de  scnldenaers  van  te  moeten  betalene  heiirlieder 
sculden  jeghens  de  inwonende  van  den  voorseyden 
lande,  en  den  hantierders  en  frequenteerders  van 
dien.  C.  stad  Brugge  II  807  (1527). 

HANTEEREN  (Hantieren,  A— ).  onz.  en  bedr. 
werkw.  Buiten  zijne  thans  zeer  beperkte  bet.,  leefde 
dit  w.  eens,  onder  anderen,  in  de  volgende  bet. 
en  nitdrukkingen : 

Oirz.  1)  HandéUn^  t.  aanstellen  als  heer,  fr.  e^gir^ 
s'ériger  en  seigneur,  en  user  comme  seigneur,  \\  Dat 
de  riddere  vorseit,  te  onrechte  eü  sonder  redene , . . 
hanteerde  en  wrachte  tjeghen  hen  en  tjeghen  hare 
kerke,  en  wonde  hanteren  en  werken  in  haren 
hove  van  Taissenières ;  Fr.  tekst  ke  li  ehevaliers 
deoantdis . . .  usoit  et  oucroit  encontre  des  et  ««- 
eonire  leur  êglise,  et  voloit  user  et  ouvreir  en  leur 
eourt  ds  Taissenières.  Oork.  28  ang.  1292. 

2)  In  een  geding  voortvaren  ^  fr.  procéder  dans 
nne  cause,  ||  Dat  gedaen  sjnde,  sal  men  noch  eens 
bevelen  te  ruymen  binnen  den  derden  daghe,  op 
vy  schillingen,  en  alsoe  te  hanteren,  als  voorscreven, 
tot  dry  -  reysen  toe ,  en  altyt  hem  te  panden.  C. 
gr.  Loon,  I,  TJ,  13. 

Bbdb.  —  1)  Ben  geding  hanteeren  met 
rechte.  JSene  rechtszaak  op  gereehtdijke  wijze  be^ 
handelen,  fr.  traiter  un  proces  juridiquement.  ||  Eü 
alzoe  eest  al  gehanteert  met  tot  dry  volle  genechten 
en  dat  vierde  genechte  van  gracien.  Laten  des  kloos- 
ters V.  Oortemberg,  1  apr.  1497. 

2)  Ongemak  hanteeren.  Onaangenaamheden 
lijden,  fr.  souffrir  des  désagrêments.  ||  Alsoe  gevet 
mi,  lieve  Heer,  lyflyc  ongemao  te  hantieren  voer 
myn  sonden.  Hondert  merk.  4. 

8)  Spelen  hanteeren.  Die  bewonen  of  zelf s  er 
aan  deelnemen.  ||  Wordt  oick  scherpeiyck  verboden 
op  [nl.  zon-  of  heiligdagen] . .  dansscholen  oft  kaet- 
■pellen  te  openen,  daer  te  spelen  oft  te  gaen  sien 
spelen,  gansen  te  worpen,  noch  dosbaenen,  rolle- 
baenen,  sohnttershoven  oft  schermersscholen  te  han- 
teren. PI,  V.  Brab.  i.  d.,  I  60. 

4)  Tavernen  hanteeren.  Die  bezoekeuy  fr. 
firSquenter  des  tavemes,  \\  Oft  eenich  man  oft  vrouwe, 
oeesie  ghedaen  hebbende,  bevonden  ware  hantie- 
rende  eeneghe  tavernen  oft  cabaretten,  die  zal 
daerof  gheoorigiert  warden  arbitralio.  C,  v.  Aalst 
264  (1540). 

5)  Den  veldarbeit  hanteeren.    Dien  uit- 


voeren en  bezorgen  j  fr.  exéeuter  et  soigner  les  tra^ 
vaux  des  ehamps.  \\  Dat  die  herbanen  seer  qua- 
lycken  onderhouden  worden,  daervan  eenige  seer 
verstopt,  versant  eü  ontstelt  zyn,  en  oock  eenige 
toegemaect,  beloecken  en  innegesloten,  in  snlcker 
voegen,  dat  onse  goede  luyden  en  ondersaten  groot 
ongerief,  schade  en  achterdeel  daerinne  lyden,  en 
heure  goeden,  landen,  beempden  en  osschen  niet 
en  ounnen  gehanteren  eü  besorgen.  Mabtiitsz 
188  (1569). 

6)  Vreugde  hanteeren.  Vreugde  bedreven,  ft. 
faire  des  réjouissanees.  ||  Daer  men  melodieuse 
vreught  hanteert.  Houwabbt,  Begasides,  ix, 
str.  5. 

7)  Vrouwspersonen  hanteeren.  Omgaan, 
verkeeren  met  vrouwen,  fr.  frequenter  des  personnes 
du  sexe.  \\  Verbieden  insgelycx  aen  alle  onze  die- 
naeren  te  hantieren  ofte  ghemeensaemheyt  te  hauden 
met  dochters  ofte  vrauwpersoonen ,  op  pretext  van 
vryage  en  andersins.  Messager  1885,  blz.2d2,  B^l. 
8t.- Pietersabdij  a.  9  (18d«  E.). 

8)  Wolwerck  hanteeren.  WcH  met  de  hemd 
bewerken  en  bereiden ^  fr.  manier,  manipuler  la  laine. 
II  Willen  dese  tappytwevere  buten  horen  huse  doen 
carden  ocht  spinnen  als  van  horen  ambachte,  dat 
moghen  si  doen ,  met  orlove  der  dekene ,  daer  men 
gheen  wolwerck  en  hanteert  liocht  en  spint  nocht 
en  handelt.  Lakeng.  Dieet,   Wolwerk,  1838. 

9)  Eenen  vorst,  eenen  groate  han- 
teeren. Sem  onthalen  j  fr.  aecueillir  un  primoe, 
«n  grand  y  lui  faire  réoeption.  ||  Als  de  grave  Qwy 
met  zinen  kinderen  in  Vlaenderen  quam,  hy  was 
ontfanghen  eü  gheantiert  of  Qod  van  den  hemele 
neder  hadde  ghecommen.  Jak  t.  Dizkudb  177. 
De  grave  Bobbrecht  antierde  des  conincx  boden 
zeer  blidelike  en  heerelikoi  en  hy  gaf  hemlieden 
ghiften.  184. 

10)  Heerlyoke  rechten  hanteeren*  Die 
bezitten  en  gebiruiken,  fr.  poetéder  des  droUs  seig- 
neuriaux  et  en  user.  ||  BeKinnen  myn  heren  Wou- 
teren  vorseit,  heme  en  sinen  hoire,  twerleke  recht, 
hoghe  eü  neder,  in  de  stede  vorseit,  eü  die  dode 
hant,  alse  verre  alse  myns  her  Wouters  vorseten 
die  hebben  ghehadt  eü  ghehantiert.  De  fr.  tekst 
zegt  les  ont  eues  et  maintenues.  Oork.  28  aug.  1292. 

11)  Eene  jaermerot  hanteeren.  Die  be^ 
zoeken,  fr.  frequenter  une  foire.  \\  Dat  onse  stat 
voirs.,  boven  hoir  aude  jairmerct,  die  men  dair  alle 
jaer  pleegt  te  houden  eü  te  hanteren,  voirtaen... 
Oork.  V.  's  Bosch  j  25  sept.  1403. 

12)  Coopmansohap  hanteeren.  a)  Handel 
drijven,  fr.  trafiquer,  faire  Ie  commerce.  \\  Dat  gheen 
poortere  van  Ypre,  die  antiert  eü  hem  ghenerd 
met  coopmanscepen  van  lakenen,  dats  te  wetene 
lakencopere  eü  upsettere,  ne  moet  wulle  vercopen 
bin    der  stede   noch   derbute,   noch  drapiere.    K. 

•lakeng.  Iperen  1863,  X  15de  it.  Hoe  dat  die  coop- 
luyden  dagelycx  comen  in  onsen  voirs.  lande  van 
Brabant ,  omme  huere  coopmanscap  eü  sundorlingen 
van  ossen  te  hanteren.  Oork.  v.  s  Bosch ,  22  juni 
1549.  —  b)  Koopen  en  verkoopen,  fr.  aeheier  et  re- 
vendre.  ||  So  wie  die  coepman  es  van  wuUen  of 
van  lakenen,  ofte  die  wulle  werct  ofte  doet  werken, 
hy  no  mach  negheene  hostelrie  no  herbergherie 
honden  no  doen  houden  van  denghenen  die  wulle 
ofte  lakene  Ofte  goet  van  ghewichte  antieren  in 
coepene  eü  vercoepene.  C.  v.  Gent,  Qr,  ch,  v,  1297 
a.  148. 

1.3)  Een  lant  hanteeren.  a)  Sr  in  ver- 
w^len,  fr.  séjourner  dans  un  page,  ||  Dat  sy  daer- 
nut    [nh   dat    de    Egiptenaars    uit   onz^   landen] 

70 


te8 


HAM. 


HAN. 


porren  binnen  den  vierden  dach  n«er  de  publicatie 
Tan  desen,  sonder  weder  daerin  te  commen,  Ter- 
keeren,  hantieren  noohte  conyerseren,  alleene  ofte 
met  gheselschepe.  PL  o.  Vl.  16  febr.  1572 ,  I  18; 
it.  23;  595;  771;  eene  fr.  ord.  ▼.  8  apr.  1494,  I 
688  f  heeft  hanter,  frequenter  ei  marehander»  — 
h)  Éêi  bezoeken  t  fr.  Ie  visiter,  ||  Interdiceren  en  ver- 
bieden by  desen  wel  soherpelick  aen  alle,  soo  onse 
ondersaeten  als  andere  dese  landen  hanterende  oft 
aldaer  wesende,..  d'eene  teghen  den  anderen  op 
te  worpen  ofte  moyeren  eenighe  disputatien  oft  de- 
batten ter  saecken  van  de  religiën.  JPl.  v.  Brab, 
13  juli  1609;  I  62. 

14)  Loosheit  hanteeren.  Met  loosheid  te 
werk  gaan^  it.  user  de  ruse.  \\  Omdat  in  der  Toirg. 
wagen  en  gewichten  van  den  oome  tontfaene  en 
dmeele  te  leverene  ne  {tic)  engheenrande  archeit 
noch  loesheit  geanteert  en  weide  van  den  mole- 
neren  ocht  van  yemant  anders.  Oork,  v.  Dieet  ^  3 
aug.  1369. 

UANTËERINO  (Hantiering,  a— ),  2n.T.  Eigenl. 
hehandeliugt  ft,  maniement.  Zooals  hanteeren, 
komt  dit  w.  voor  in  verschillige  bet.  1)  Bestuur  j 
fr.  gestion.  ||  [Dat  ick  sal]  maeoken  van  allen 
haeren  [nl.  der  weezen]  goeden  wettich  inyentaris, 
en  van  mijnder  hanteringhe,  bewinde,  regimente, 
ont£uige  en  uytgevexi  jaerlijcx  doen  wettighe  reke- 
ninghe.  O.  o.  Laven  ^  Weeskamer  ^  61. 

2)  Mandel,  koophandel,  fr.  eommeree,  trafic.  Kil. 
Hanteringhe.  Commercium,  \\  Zoo  verde  zj 
daeraf  [nl.  van  hnnne  middelen  van  bestaan]  gheen 
goede  redenen  en  gheven,  ofte  behoorlicken  doen 
blycken. . .  dat  zy  met  goeder,  eerlicker  neerynghe 
ofte  hantieringhe  den  cost  ghewinnen . . .  JPl.  v. 
VI.  15  juni  1556  a.  16;  I  35.  Dat  oock...  op 
den  donderdach  wordde  gehouden  eene  weekemerckt, 
wel  geprovideert,  soe  van  granen  als  andere  di- 
verssche  hanteringhe  van  oomenscap . . .  Dat ...  nu 
ter  tyt  de  weekemerokt  wordt  gehouden  met  zeer 
oleyn  getal  van  volok , . .  in  vuegen  datter  gheen 
traffique  van  oomenschap  als  andersints  en  es  om- 
gaende.  Brab,  Mus.  I  19,  Aarsehoi  (1594).  It.  O, 
V,  Loven  xi  6,  10;  xii  6,  18. 

3)  Omgang,  fr.  eommunieaüonyfl'équeniation.  Kil. 
Handtéringhe.  Frequentaiio,  eonoersaiio,  \\  Dat 
gy . .  doet . . .  vemuwen  die  publicatien  . . .  aen- 
mende  der  viientscap,  communicatien,  hanteringen, 
frequentaoien  en  goede  gebuersamheydt  tusschen 
onse  onderseten  van  herweertsover  en  die  ingese- 
tenen  des  lants  van  Ludieke,  {aiux  relations  d'amUié, 
de  fréquentoHon  et  de  hantise,  zegt  een  fr.  oork.) 
Bekenk.  o.  Brab.  reg.  136  f^  220  v^^  (31  jan.  1507). 
Dat  nyemant.  wie  hjj  zij,  hem  en  vervoirdere 
eenige  hanteringe  oft  conversaoie,  coopmanschewijse 
noch  anderssins,  te  houden  noch  te  maken  met 
onsen  vyanden..  Ib.  reg.   136  (^  111   (16de  B.). 

4)  Onthaal,  befigening,  fr.  accueilf  rAfeptiotf, 
||  Dat  *t  vorseide  land  van  Vlaendren  niet  ghere- 
kent  en  es,  noch  souldioh  en  es  te  zine  allen andren 
landen,  die  up  hem  selven  leven,  gheiyo,  mids 
dat  dmeestedeel  van  dien  ghesustineert  moet  wesen, 
by  aventueren,  van  den  ooepmansoepen  der  anoom- 
mende  en  arriverende  by  der  zee,  nte  allen  conino- 
riken,  dewelke  coepmansoepe  heeecht  en  begheert 
veylichede,  pays,  en  vriendelike  antierijnghe  ghe- 
daen  te  sine  denghenen  die  met  haren  goede  en 
coepmanschepen  *t  vorseide  land  van  Ylaendien 
versouken  sullen.  Belg,  Mue.  I  92,  15de  E. 

5)  Hanteering  van  eene  waarheit.  De 
wijze  waarop  een  gerechtelijk  onderxoek  gehouden 
wordt,  fr.  la  maniere  de  faire  une  enquête»  \\  Want 


in  veele  plaetzen,  soe  by  den  officiers,  soe  bij  den 
wethouders  zeere  simpelyo,  sleohtelgc  en  abuseiyo 
geprocedeert  wort  in  de  regule  en  maniere  die, 
nair  der  practycken  van  den  weerHjcken  hove, 
schuldich  is  gehouden  te  wordden  in  de  hantie- 
ringe  van  de  voirs.  wairheyden  en  beeuecken  te 
doen  eü  te  openbairen,  etc.  V.  d.  Tav.  145  v^. 

6)  Hanteering  van  rechten.  Beektegebied, 
fr.  juridiction.  \\  Dat  den  sone  gecomen  van  den 
outsten  broeder  oft  suster  sal  vooruyt  hebben  en 
genyeten  thuys  metter  valbrugghe,  grechten  daer- 
ane  en  omme  ligghende,  mits^ders  de  hanteringe 
eü  bedryff  van  de  heerlioheyt.  O.  leenhof  v.  Me- 
ohelen,  iii  17. 

7)  Hanteering  van  rechten.  TFettelijke  ver' 
richtingen,  wettel^kheden ,  fr.  auvres  de  loi.  \\  Met 
voorder  recht  van  door  hem  ofte  syne  dienaers, 
*t  zy  mannen  ofte  schepenen,  van  alle  leenen, 
erven  en  andere  saken  de  voorsz.  heerelyokheydt 
toebehoorende,  al  Brabandt  door  te  goeden,  t'ont- 
goeden,  t'erven  en  t'onterven,  en  doen  andere  han- 
teringe van  rechten  daertoe  dienende.  C^aaebeek, 
31  (1670);  blz.  13  bedryf  van  rechten. 

8)  Hanteering  ter  zee.  Zeevaart,  fr.  «ooi* 
gation.  ||  Observerende  hierinne  onse  ordonnancie 
van  der  admiraliteyt,  en  andere  onse  mandamenten 
eü  placoaten  tot .  der  zeylatie  en  hantierijnghe  ter 
zee  dienende.  Bl.v.  VI.  29  febr.  1549  a.  28;  I,  872. 

HANT-ELLE(Hand-elle),  zn.v.  Tegenovergesteld 
aan  eene  wntUggende  en  met  siadsmerk  voorziene 
maai,  fr.  aune  manusUe,  opposêe  è  une  mesure  im- 
mobile,  pourvue  de  la  marque  de  la  vÜUe,  \\  Dat 
alle  metynghen  van  rauwe  ofte  witte  lyuen  lakenen 
nu  voortan  zullen  ghedaen  worden  by  twee  ghe- 
zworen  lakenmeters  deser  Bt«de,  en  dat  lo  ten 
stadhuuse  als  ten  particulieren  huuse  van  de  ooop- 
lieden ,  an  eene  gheteeckende  tafele  met  tmerck  van 
de  stadt ,  zonder  dat  die  zullen  moghen  ghesohieden 
mette  handelle  ofte  an  ongheteeokende  tafelen.  C. 
V.  Auden.  2d«  d.  296  (1615). 

HANTEPASGELT.  Zie  dwazl&elt. 

HANTGEDAET  (--gedade),  zn.  o.  1)  Werk, 
handwerk,  bewerking,  fr.  travaU,  maêu-^teuore, 
II  Jan  Suremont,  omme  dat  hy  het  hantghedaet 
van  metsemente  meest  inneghestelt  heeft,  iy  lib. 
par.  —  An  den  voornoemden  Jan  Suremont,..  ter 
cause  van  thantgedaet  van  metsemente  van  tnieu 
vleeschhuus  . . .  An  Joos  Goquelen,  temmerman, 
omme  dat  hy  het  hantwero  van  temmerage  meerst 
inneghesteld  heeft,  iy  lib.  par.  Rbhbbt,  I  348 
(1561). 

2)  Toedoen,  medewerking,  kuip,  fr.  eoaeoiir*, 
eoopéraüon,  parOeipaiion ,  aide.  \\  Alsoe  dat,  om 
dyer  servituten  en  dyes  rechts  te  gebmycken,  men 
niet  en  behoeft  te  hebben  ennioh  werck  oft  hant- 
gedade  van  iemenden ,  gelQo  dat  zijn  die  servituten 
van  hemellichte,  van  waterleydinge,  dairaf  dat  ge- 
bruyc  uuyt  hem  selven  procedeert  eü  oirspronck 
neempt,  enz.  Maer  alaoe  verre  als  suloke  servi- 
tuten reael  hueien  oirspronck  nemen  nnyt  eender 
gedisoontinueerder  en  gemaicter  saken,  soedat.  om 
derselver  te  gebmycken,  men  behoeft  te  hebben 
dat  hantgedade  en  hulpe ,  oft  werck  van  den  menaohe , 
als  is  die  servitute  van  eenen  ganghe  oft  dyerge- 
lycke,  over  eens  anders  erve,  enz.  Y.  D.  Tat. 
332  v«. 

HANTHAPKEN.  Zie  happb. 

HANTHAYEN  (Handhaven),  bw.  1)  Goedeita. 
Het  bestuur  vam  goederen  in  handen  nemen,  fr. 
prendre  en  mains  la  gestion  de  biene,  ||  Die  voghet 
wert  van  weesen,  sal  hy  haer  goet  hanihaven,  hy 


HAN. 


HAN. 


509 


eiit  aonldeoh  te  TeiBekeme  met  dobblen  heire.  O. 
9i  Qemi,  Gr.  eh.  v.  1297,  a.  109. 

9)  De  kand  Uggen  op,  mi  hetlag  nemêm  (de  go»> 
deren  ▼mn  eenen  gebennen),  fr.  meiirê  la  mmn  9ur^ 
eomfisquar  (les  bimê  d^uu  hanni),  ||  Zo  wat  mensohe 
die  gbebaimen  word,  Tan  bo  wat  £ute  dat  si,  dat 
hem  die  heere  en  die  clagheie  ghepaeyt  zullen 
honden  an  den  ban,  en  dat  die  heere  niet  hant- 
haven  sal  sün  goed.  O,  stad  Brugge^  I,  iT.  o.  4 
noT.  ia04  $  96. 

8)  ISmf  kwaadwillige  kamd  op  iem.  leggen ,  ir, 
metire  mm  mai»  maiveUlamie  sur  ^udqu^tm.  Grimm 
Handhaben.  1)  einen  JkandkaheH  wid  erwêisehenf 
gewaltige  kand  an  einem  legen,  inteniare  manms 
dUem  (Maaier).  ||  Wie  andren  slaet  metter  Tuyit, 
oft  handhaeft  in  felheden,  eeit  up  hem  gheprouft 
en  hijs  bedreghen  es  met  tween  oorconden,  yer- 
beurt  iy  lib.  O,  v.  AaUi,  Orig.  xl  1.  Arend  Pen- 
nin,  omme  dat  hy  Willeme  den  Pannemakere,  als 
meyer,  hanthaefde  in  felheden,  in  presentien  Tan 
Boepenen,  iy  jaer  uut  Ylaenderen.  Ib.  XLii  18. 

HANTISË  (Antiese),  m.  t.  Omgang  ^  verkeering  ^ 
fr.  JrSqnênialum.  La  Oume  H  anti  se.  FrSquen' 
taiion,  ||  Qedurende  d'absentie  yan  denselven  Claes, 
gereyst  hebbende  in  Ingelant  en  Duytslandt,  als 
Franofort  en  anderen  suspecte  plaetsen  es,  doer 
de  dagelycksche  frequentaüe  efi  hantise  die  hy 
hadde  metten  inwoonende  Tsn  deseWe  landen, . . 
gevallen  in  doelingen  en  opinien  yan  den  Oalyi- 
nisten.  TVoMes  marii,,  I  S72.  Zo  wiert,  onder 
den  24n  yan  hoymaent  1576,  by  plaocaete  ghepu- 
bliceert:  als  dat  niemande,  subjecten  ofte  andre, 
en  souden  eeneghe  antise  maeelrón  metten  rebellen. 
Piot,  Okron.  616. 

HANTGAES.  Zie  kab8. 

HANTCLEEDESEN  ( Andoleederen) ,  sn.  my. 
Wdnlen,  nmiefhandsekoenenj  fr.  gants,  ganieUis. 
Il  Yan  y  hellen  lynwaets,  omme  pingoenen  ten 
sooters,  xx  s.;  yux  zxxij  hellen  lynwaets,  omme 
pingoenen  en  aandeelederen  {sic)  ten  besante,  yij 
lib.  xiiöVi  ••  Tpriana,  YII  463,  atadsrek.  v.  1380— 
1381.  Yan...  xg  paletten,  xlig  s.;  yan  xü\j  schach- 
ten, te  yy  s.  'tstic,  iiy  lib.  xyiy  s.;  yan  pannepert- 
ohen  xly  Vs  s. ;  yan  fringhe  en  de  banieren  te  nayne , 
zxy  B.;  yan  makene  bezadsen  en  andcleederen,  xl 
s.  somme...  Ib.  470. 

HANTKUSSING,  sn.  y.  Groetenis,  fr.  salnta- 
Hons,  haisemains.  La  Cume  Baisemain.  Hom* 
moge  2  eompUtneni.  Het  Spaansche  besaménos,  in 
woord  en  gebruik.  ||  Den  heere  Boscharts  sal,  b^ 
nelFens  UE.,  hier  gelieyen  te  yinden  de  kandtkus- 
singe  yan  den  magistraet.  In  eenen  hrief  onder  het 
proees  Janssen  §  MagistrcMt  ie  Diest^  1680. 

HANTLICHTING,  sn.o.  Opheffing,  afstand  van 
een  gereehielijk  beslag  ^  van  eene  panding ,  vtsn  eene 
migewonnen  heeOting,  van  eene  terugvordering,  ft, 
main-levêe.  Kil.  Handtlichten,  handtlioh- 
tinghe,  handtlichtinghe  doen.  ||  Kaer  den 
yonnisse,  en  berch  en  dal  f^edaen  synde,  zoe  wordt 
den  possesseur  oft  hantpUchtere  beyoelen  metten 
officier  hantlichtinge  en  affstant  yan  den  goeden  te 
doene.  O.  v.  Tkienen,  T  9.  O.  stad  Smgge,  II  287. 

HANTMERGK,  sn.  o.  ffandmerk-  of  ieeken  h^ 
middd  van  een  kruisfe,  of  van  eenig  ander  persoon* 
l^k  of  beroepemerk,  door  ongeletterden,  als  ploeg, 
egge,  hamer,  enz,,  tt,  signatwre  a»  mogen  d'^uneeroix, 
on  de  qnelque  amtre  marqme  personneUe,  om  de  pro* 
fession,  par  des  illettrés,  telle  qu^mne  eharme,  une 
her  se  9  wn  marteam,  ete.  ||  En  waeren  onderteekent: 
N.,  N. . ,  met  een  merok  by  forme  yan  een  kruys- 
ken,  waer  nevens  staet:  Dit  is  het  handmerk  yan 


Jan  Baptist  Yan  der  Auwera  en  Jacobus  yan  By- 
menam.  Ord.  P.-J9.  antr,  28  mrt  1781,  IY  361. 
HANTNEMING,  zn.y.  1)  Beslaglegging,  beslag- 
nêmiing,  fr.  saisiê,  inz.  in  leenroerige  zaken,  masn^ 
mise,  II  Dat...  om  te  casseren  en  annuleren  die 
yoors.  procedueren,  niet  alleen  die  gheesteÜJcke  efi 
weeriyoke  persoenen,  diewelcke  hun  souden  willen 
yoorderea  op  te  bueren  en  exigeren  die  yoors.  nieuwe 
thienden,  met  oock  die  yoors.  gheesteiycke  reohte- 
ren ,  dewelcke  daeraf  souden  wUlen  kennisse  nemen, 
worden  bedwongen  reaiyck  en  met  feyte,  by  aen- 
taste  en  handtneminge  yan  haeren  temporelen  goe- 
den by  die  officieren  yan  den  plaetsen.  —  WUlen 
en  ordineren  dat  die  yoors.  aentasten  en  handtne- 
minghe  stadt  houden ,  alsoo  langhe . . .  PI,  e.  Brab. 
6  nor.  1620,  I  93/94.  Zie  ook  HAirTSZTTDre  en 

HAVTBTBLLnra. 

9)  Inz.  van  eene  Verbenrdverklaring ,  fr.  portie, 
d'une  eonftecaüon,  jj  Yan  den  fayten  die  gedaen 
wordden  tegen  de  hantneminge  en  maiximise,  dats 
'tegen  tleggen  ter  tafelen  van  den  prinoe.  Y.  i>.  Tav. 
198  y«. 

HANTNERING,  zn.  o.  Ambaehi,  handwerk,  be- 
roep eene  handwerkmane  (stiet),  tegenovergesteld  aan 
„nering**,  de  kosiwinning  van  winkeliers,  kooplieden, 
enz.  (Zie  H.  de  Yries,  Wdb.  d,  Ned.  taal,  II  36*), 
fr.  m^ier,  emereiee  d^un  art  méeanique,  opposé  d 
la  ^profèssion"  pnrement  eommereiale,  au  nêgooe* 
II  Woraen  jaerUjcx  gecreéert  en  gheèedt  waer- 
deerders,  vmders,  keurmeesters,  so  van  bier, 
vleesch ,  visch ,  snyvel  en  andere  eetwaren ,  als  van 
steen,  kalek,  tichelen  en  diergeiycke  materialen, 
en  oock  eenige  waerdeerders  van  ambachten  handt- 
neringhe  doende,  en  andere  sulckdanige  officieren; 
dewelcke  eedt  doen  respectiye . . .  van  scherpe  toe- 
sicht  te  nemen  dat  d'ordonnantien ,  ten  respecte 
yan  hunlieden  ampten  ghemaeckt,  worden  behoor- 
lyck  onderhouden.  Cv. Brussel  1606,  a.  30;  Chris- 
tyn  aestimafores  opifieiorum  manudUmn. 

HANTPLICHTEN  (Hantplechten),  b.  w.  1)  Yaste 
goederen.  Die  gebruiken,  in  gebruik  hebben,  bewonen, 
bewerken,  fr.  avoir  en  usage,  habiter,  euUiver,  e»* 
pleiter  (un  bien  immóèilier),  \\  Dat  de  huysarm- 
meesters  van  St.  Gk>edelen  prochie  in  Brussel, 
totter  selver  huysarmen  behoeft,  alsdan  't  yoors. 
huys  met  syne  toebehoorten  sellen  moghen  aenveer- 
den,  behouden  eïi  handtplichten  t^eeuwelyckendaghe. 
Broeders,  v.  8.  Elog  te  Brussel,  23  juni  1447. 
Oft  dat  zy  besaten  oft  hantpliohten  eenigen  gront 
yan  erve,  die  belast  is  van  eenigen  erfcommeren, 
dairaff  die  voirwaerden  gesciet  zyn  voir  den  sce- 
penen  van  den  Bosch.  Oharterb,  v,  *#  Bosch,  P, 
106  (91  febr.  1464).  Kach  een  rentier  oock . . . 
doen  beschryyen  dengenen  die  den  pandt  bewoont, 
ghehandtplicht  en  gc^efructueert  heeft , . .  En  die 
besohreyene  moet  den  rentier  syn  aehterstel  ghe- 
heel  betalen  yan  den  jaren  en  tyde  dat  hy  dat 
goet  gehandtplicht  heeft.  Cv.Antw.  1682,  xxx  6. 
De  lanxtlevende  van  man  oft  wyff,  die  int  sterf- 
huys  blyft  sittende  en  de  goeden  van  den  sterf- 
huyse  hantplichtende,  moet  alle  de  gemeyne  schul- 
den van  den  sterfhuvse  betaelen.  Cv.Antw,  1645, 
xin  14.  It.  C  V,  Liêr,  xv  46. 

2)Bechten,  vergunningen,  yry'heden.  Die  gebrui- 
ken, genieten,  fr.  user,jomr  de  {drcits,  eoneessums, 
fran^ises),  \\  Omdat  wy  willen,  dat  onse  goede 
lude  van  Holaer  voers.  gebruycken,  hantplechten 
en  useren  moeghen  paisseiyck  eü  vredelyck  desen 
poincten  voers.  en  alle  haer  vryheyt  en  ouden 
rechten.  Sekenk.  v,  Brab,  reg.  131  f^.  58  v^.  (17 
mei  1883). 


560 


HAN. 


HAN. 


HANTPLICHTER  (— plechter),  zn.  m.  Van  een 
▼Mt  goed.  Gebruiker,  bewerker,  bewoner ^  paeUêr, 
ft,  oceupant,  expioUant,  haèUant,  fermier  (éTun  Uem 
immcibilier),  ||  Ingevalle  de  rentier  meer  panden 
heeft  dan  eenen,  daer  dlTorsohe  persoenen  handt- 

S lichters  oft  gehruyckers  aff  sijn,  soo  mach  h(j 
oen  heschryven  elcken  van  dien  gehruyckers,  een 
Toor  al.  —  De  proprietarissen,  gehrayckeren  oft 
hantpliohteren  alsoo  heschreven  z\jnde,  moeten  com- 
pareren ...  Cv,  AfUw,  1682 ,  xzx  6  en  7 ;  it. 
Comp,  y,  y'4f  6;  1645,  vi  46.  Dat  de  proprieta- 
rissen, eygeneers,  hewynthehhers  oft  hantplichters 
Tan  alsulcke  hesette  panden  [die?]  sullen  mogen 
ontsetten.  O.  o.  SanUhaven^  Stijl  1667,  a.  11.  Naer 
den  Yonnisse , . .  Eoe  woirdt  den  poesesseor  oft  hant- 
pliohtere  hoToelen  . . .  hantliohtinghe  en  affstant  Tan 
den  goeden  te  doene.  C.  o.  Thiene»  y,  9.  Oft  die 
oonde  Tan  eender  dimineringe  gecundicht  waer  aen 
eenen  winne,  en  der  hantpUchter  die  conde  Toorts 
niet  en  dede  aen  synen  meester , . .  men  sonde 
wjsen  dat  der  winne  en  hantpUchter  hetaelen  souds- 
allen  ontcosten  die  in  den  TerTOlghe  gedaen  syn. 
O.  gr.  Loon,  I,  Tj,  14;  ib.  hantplechter. 

H ANTPLICHTING ,  «n.  Van  een  Taet  goed. 
Qebruikf  fr.  jottittemee,  oooupaüon  {d^un  bien  immo- 
bilier).  ||  Der  ghenighen  die  in  possessie  offt  ge- 
hruyck  en  hantplichtinghe  is  [«2.  Tan  een  betwist 
goed],  der  is  der  naesten  om  tot  die  cautie  te 
ooemen.  O,  gr.  Loon,  I,  Tiy,  29  (1613). 

HANTRI8TIGEN.  Zie  havtybstigbv. 

HANTROER  (Androer),  zn.  Sekieepeweer,  buks^ 
fr.  arquebuse.  Kil.  Handroer.  Tbrmenium  mmm- 
arimn,  selopuê^  e.  manvalie,  Eü.  auetut,  Arquébuse 
è  main.  ||  OTermidts  hy  niet  kennen  en  wilde  Tan 
der  conspieratie  ofte  haerlieder  complice  te  wesen, 
daer  de  Toomomde  androers,  in  den  binnenlandre 
boTonden,  hadden  helpen  laden  [tie].  Piot,  Chron.  466. 

HANTSCHOEN  (A— -),  zn.  t.;  oudt.  Hantbcob, 
mT.  hantscoen.  Mandschoen ^  h,  gant.  |jltem,  be- 
taelt  Jan  de  Bycke,  Tan  ansooens  die  de  weero- 
lieden ghehaelt  hebben  up  twero  Tan  den  torre,  en  Tan 
anderen  zaeken,xxxTj  schel.  ^iM2m.ffMi»^.  II  21(1499). 
Een  kiste  oft  oxhoot  hantschoenen  uuyt  Spaengien, 
geëT.  X  lib.  Sehaiüng  o.  1561. — De  handêokoen  was,  in 
de  midddeeuwen^  hit  tgmbool  of  zinnebeeld  van  ver' 
icheidene  handelingen ,  vcm  wdke  wij  in  ontê  oorkonden 
geen  epoor  meer  aantroffen  ^  als  o.  a,  van  afstand 
van  goederen;  een  veehiildig,  too  niet  geregeld  ge- 
bruik wordt  er  echter  van  gemaakt  in  de  beüemngen 
en  in  den  overgang  van  leen-  of  eifnsgoederen;  ook 
als  eene  heusohe  gift,  tUs  welkomst,  em.;  fr.  Ie gant 
HcM,  au  mogen-ège^  Ie  symboU  de  divers  actes  dimt 
nous  n^avons  plus  rencontre  de  tracé  dans  nos  docu- 
menis,  tels  que,  entre  autres^  de  la  oession  de  biens; 
mais  ü  en  est  fait  un  frequent  sinon  régulier  usage 
dans  les  investUures  et  dans  les  muiations  de  bicns 
fSodaux  OU  censaux;  aussi^  comme  don  oourtois^ 
comme  bienvenue^  etc.  Zie  (shrimm,  Deutsche  Mechis- 
dUerihümer^  162;  Noordewier,  NederduUsche  regiS' 
oudhedeuy  88  en  157;  La  Ourne  t».  Gant.  i|  Al 
hadden  Tader  en  moeder  Tele  leenen,  so  soude 
doudste  alle  de  leene  ontfaen  te  bruederliken  rechte, 
en  dandere  souden  hem  hulpen  gelden  de  heerge- 
weden,  mer  sy  souden  haer  deel  ontfaen  met  eenen 
paer  handschoen.  C.leenhqfv.  Santhoven^  \XA^  E.,  lA.^ 
item.  It.  WiELAVT,  Leenrecht,  30  en  72,  en  passim, 
DenselTen  blockhuys  Tan  ons  te  houden  en  ontfangen 
in  een  leen,  mits  een  paer  handscoen  Toer  onsen 
heergeweyde  recht.  —  Ten  laste  dien  te  yerheffen 
in  taencomen  aen  deselTe,  by  successie  oft  trans- 
port, telcken  als  gebneren  sal,  mit  een  paer  Spaen- 


sche  hantschoen  Toer  onse  hergeweyden  rechi-JUMk. 
V.  Brab,  reg.  137  fo  267  tO/268,  16de  B.  En  desa 
Toergheaeide  yi  Ib.  Vla . . . ,  en  dlant  dat  hierroer 
gheseit  es,  zoe  heeft  ont£aen,  alse  sterToleec  man, 
Boidgn  Pascharis , . .  omme  een  paer  scapinre  ant- 
sooen  siaers  te  tseinse  Tan  zesse  peneghen  Vlaem- 
sche,  en  ten  Terzoeke  Tan  der  doet,  twe  paer  ant- 
scoen,  zonder  meer.  Oork,  v,  18  juli  1281.  Dia 
wachtere  Tan  der  stat,  die  mach  telker  bmloft  ene 
maelty t  eten , . .  oft  \j  oude  enghelsche  vor  sgn 
hantscoen,  en  Toral  daer  hi  niet  en  dient.  Kb.  v, 
Aniw,  170.  —  Item,  moet  dieselTe  cnape  geTon 
den  officieren  Tan  de  munte,  heur  huysmeesteren 
en  allen  den  wercklieden,  munters  en  cnapen,  des 
daechs  te  Tooren  eer  hy  syn  werck  sal  weroken, 
elck  een  paer  handtschoenen.  O.  d.  Munters  te 
Brussel  1665 ,  a.  21.  —  Deze  geschenken  of  verpUch" 
tingen  werden  ook  soms  veranderd  in  gdden,  fr.  ees 
presents  ou  obligaüons  furent  qudquefois  eonvertis 
en  argent,  1 1  Aen  den  rentmeester  Tan  onse  domeynen , 
en  aen  denghenen  Tan  de  Staeten  Tan  Brabandt 
sal  moghen  ghecontinueert  worden  het  handtsohoen- 
ghelt  dat  sy  tot  nu  toe  genoten  hebben.  BegL  d, 
stad  Loven,  1  april  1662,  a.  71.  Le  droU  de  lever 
Ie  hantschoengelt  ou  droU  de  gant ,  quand  les  biens 
tenus  è  eens  de  la  seignewrie  étaieni  vendus  ou  hg- 
poth^qués,  A.  Waütbbs,  SnwronSf  III  246  (1694). 
—  Gewapende  hantschoen,  nl.  i»  ijter  of 
metaal,  fr.  gant  armé,  o,  è.  d,  en  fer  ou  mêitA, 
„gani  couvert  de  lames  de  fer*^  (Littré);  CkUxh 
thecae  de  guerra,  ferreae,  gantdets  de  fer  (Maigna 
d^Amis).  II  Vremde  man,  die  binnen  Triheden, 
droughe,  bi  daghe,  zweert, ..  yserine  huTO,  yserin 
antscoen,  en  alle  wapine  met  ysere.  Kb.  v.  Auden, 
1328 ,  Van  Wapenen.  Die  ^manden  slaet  met . . , 
met  eene  gewapende  hantachoen  oft  diergelijoke 
beslaeghen  dingen, . .  Cv.  Aniw,  comp,  VI,  j.  20. 
HANTSCHO£NMAECKER(Hantaooemekere),zn. 
SandsehoenmaJcer  y  fr.  gantier,  ||  Heinrio  Weyns 
den  hantaooemekere.  Mof  v.  Tongerloo  te  Djist^ 
1360.  Jan  de  handsooemakere.  Bekenk.  v.  Oeni, 
II  246,  14d«  E. 

HANTSETTING,  zn.  t.  1)  Beslaglegging,  be- 
slagneming,  fr.  «ottM,  inz.  in  leenroerige  zaken 
mainmise.  Éil.  Handsettinghe.  j.  handstellinge, 
holl.  fland.  j.  Beslagh.  ||  Van  der  ezecutien  opte 
erfflycke  en  onruerende  goeden.  —  Bn  zijn  onder 
de  onruerende  goeden  ennige  goeden  allodiael,.. 
en  die  onruerende  goede  sal  hij  stellen  in  handen 
Tan  m^nen  genadigen  heere,  om  daerop  te  doen 
de  executie  Tan  den  Tonnisse;  en  de  ToiracroTon 
hantsettinghe  en  mainmise  sal  h(j  cnndigen  den 
gecondempneerden.  V.  d.  Tat.  897  t^. 

HANT8LACH,  zn.  m.  PaUnslag,  slag  mei  de 
hand  in  die  van  een  ander ,  ter  bevestiging  van  eenen 
koop,  fr.  paumécy  maróhS  conolu  en  se  frappant  dans 
la  main  (La  ()ume  JPaumée  29),  Kil.  Hand- 
el agh.  j.  palmslagh,  koopslagh.  Palmaria  addidio, 
plausus  injeetae  dexterae;  Kil.  amctua.  Paumie.  De 
handslag  (pereussio  manus)  ter  bekrachtiging  eener 
verbintenis,  inz.  van  eenen  koop,  is  eeuwenoud  en 
leeft  nog  voort  in  privaatzaken ,  o.  a.  bij  den  land- 
mang  het  w,  handslag  en,  in  latere  tijden,  ja  tal 
heden  toe,  de  palmslag,  gingen  over  op  de  open" 
bare  veilingen  van  vaste  goederen,  ofschoon  er  de 
toewijzing  van  doorgaans  bij  kaarsbrauding  plaats 
greep  en  nog  plaats  grijpt;  fr.  le  coup  de  main  ou  la 
paumée  pour  oonürmer  un  engagement,  partie.  un 
marché,  est  un  usage  séculaire  qui  se  perpétue  eneore 
dans  les  affaires  privées,  entre  auires,  ehez  le  cam- 
pagnards  le  mot  handslag  et,  dans  les  temps 


HAN. 


HAN. 


561 


potUriemrs  ei  fusqu'è  nos  j<mr$  U  mal  pamnêe,  poê- 
ürmd  amx  venies  pMiquês  de  biens  fondêj  quaique 
Vadfuêieatitm  e* en  fit  ei  s'en  faste  eneore  è  Vextinction 
de  la  ehandtUe,  (Qrimm,  Deutseke  BeehttaUerthümer 
188;  Noordewier  84  en  264).  ||  Is  gereaolTeert, 
indien  die  supplianten  oonnen  accorderen  met  Jan 
Tan  Haelen ,  als  hebbende  den  hantalaoh  vant  etraet- 
mest,  dat  men  tselve  straetmest  Toer  dit  naeete 
oommende  jaer  ia  laetende  aent  ambacht  van  de 
Lontlieden,  sonder  die  keerue  te  branden.  SUuttarck, 
Dieet,  Vak  18,  nr  11  (2  oct.  1618).  Alle  de  mich- 
ten, . .  die  den  cooper  hem  yerroordert  naer  den 
handtelaoh  vóór  de  goedenisse  oft  erffenisse  aff  te 
hondene  en  te  defructuéren ,  sijn  sohuldich  te  toI- 
ghen  den  calengierder.  O.  v.  Santhoven  1664,  a. 
177.  Het  naederschap  van  bloetswegen  mach  inge- 
spannen worden  soo  haest  de  Tercoopinge  met  den 
handtslach  bevestigt  is,  al  ist  schoon  soo,  dat  den 
ooopere  dacirinne  noch  n^et  gegicht  en  is.  C.  o. 
DieH,  YZ.  xn  21. 

HANT8LAEN,  als  ni.  Inbetla^neming ,  fr.  mam- 
miee.  \\  Dat  de  leeoke  lieden  ghepunieert  zullen 
worden  met  der  gheesselijnghe :  en  de  gheestelicke 
Uede  by  handtalane  yan  haerlieder  temporele  goe- 
dinghen  en  stellinghe  van  huuswaerders.  PL  v, 
n.  4  oct.  1640;  I  769. 

HANT8LAQING,  sn.  t.  Inbesloffneminfff  fr.  eaiwie. 
II  Dat  Tan  den  ghemeenen  goede  dat  int  huns  bleven 
was . . ,  men  alTOoren  trecken  zoude  de  huushuere, 
. .  Daemaer  de  updraghte  [nl.  de  som  Toor  welke 
het  huis  OTergedragen  geweest  was],  in  OTenTerre 
dat  de  handtslaghinghe  up  de  upghedreghene  goede 
niet  ghedaen  en  waere  bi  exploite  Tan  den  officiers 
yóót  de  date  Tan  der  updraoht.  O.  v,  Aalttj 
290  (1468). 

HANTSPANNING,  zn.  t.  Span  eener  hand,  fr. 
empan,  |j  Oock  alle  opgaende  boomen,  zoowel  Tan 
morwen  ab  harten  haute,  wesende,  ter  burst  Tan 
eenen  man  dioke,  boren  twee  handtspanninghen. 
O.  V,  Aalet,  zx  13.  Alle  upgaende  houten  die  men 
met  tween  handen  OTerspannen  mach  Tolghen  den 

Smde,  eü  dat  boTen  twee  handspanninghen  es, 
t  es  catheil.  Ib.  800  (16de  E.). 

HANT8TELLING,zn.  Betlagneminff ,  fr.ê^uee- 
iration.  Kil.  Handstellinghe,  hol.  Jland,  j.  be- 
slagh.  Manue  injeeHo, . .  Sequesiratio.  |j  Van  handt- 
steUinghe  en  sequestratie.  Ghemeynliok  hantstel- 
linghe  oft  sequestratie,  y66t  sententie,  zijn  odieux, 
en  dat  meer  is,  zyn  Terboden  by  den  oiTilen  en 
gheestelicken  rechte.  WntLAirr,  Praci.  civ.  t.  2  o. 
20,  a.  1 .  Procederende  en  doende  procederen  teghens 
de  inbrekers  en  OTertreders  van  diere  by  den  peynen 
en  boeten  toots.,  eü  doende  dezeWe  boete  innen  en 
heffen  by  heerlicke  executie,  realick  en  by  faicte, 
op  de  gheestelicke  persoenen  by  handtstellijnghe 
Tan  hueren  temporelen  eü  andersins;  omme  die 
t*appliquieren  (te  weten  de  twee  deelen)  tot  onsen 
prouffite,  eü  dandere  ten  prouffite  Tan  den  aen- 
brynghere.  FL  v,  VI,  2  deo.  1622;  I  69;  it.  27 
nOT.  1648;  I  66. 

HANT-TEIRING  (Handeteiring)  zn.  t.  Teer- 
gelden  of  mondhoeien  verleend  uit  der  hand,  nh  zonder 
voorgaande  inwiUiging  van  de  schepenen,  h,  dépenees 
de  houehe  aceordêee  eane  Ie  coneentement  prSalable 
dee  4ehevine,  ||  Verbiedende  daeronder  [nl.  onder 
de  binnenkosten]  te  bringen  eenige  der  handetei- 
ringen  (tie),  presenten  ofte  schenckagien,  nochte 
eenige  recompense  TOor  deselTe ,  tenwaere . . .  Ord. 
P.-B,  autr.  31  oct.  1716,  xxi,  6. 

HANTVAST,  bn.  H—  sijn.  Mandgemeen  eijn, 
ve^Uen,  fr,  être  oêub  prisee,  $e  hattre,  \\  Int  eerste, 


Tan  dat  LQsbette  Lennoets  bedreghen  was  in  de 
waerhede  te  Desseldonc,  Tan  dat  soe  handrast  was 
in  felheden  up  Katelinen  Tan  Lokeme,  daeraf  soe 
*  ghewyst  was  in  de  boete  Tan  iy  lib.  Ont&en  iy 
lib.  Beken,  balfuwê.  Gent,  rol.  1723  (1372).  (Kate- 
iine  moest  haar  handen  niet  in  den  schoot  gehou- 
den hebben,  want  zy  werd  mede  Terwezen  tot  60 
st.  boete). 

HANTVAT,  zn.  Lampetkan,  waterkan  met  imi 
en  handvateel,  fr.  aigutère.  Kü.  Onttue,  guttmr' 
nirnn,  aquaUe,  nreeue.  Kil.  anetue.  Lavemtnn,  aiguire, 
lavoir,  ||  Ben  handTat  eü  een  becken,  met  eenre 
handwale.  Kb.  v.  Antw.  186.  Een  handtTat  oft 
lampet,  welck  dat  sy,  en  een  laToir.  O.  v.  LieTy 
XT  23.  Ben  tenne  becken  met  een  lampet,  zeggen 
de  CompüattB  v.  Antw.  II  §  11,  en  by  Adr.  Junius 
worden  de  woorden  guttiu  en  guthtmiwm  Tertaald 
door  hantTat,  laToir,  „lampet",  Qonteron,  eegmere, 

HANTVESTIGEN,  bw.  Bevestigen,  hekrachtigen 
(doch  niet  met  een  handteeken,  —  eer  hexegden), 
ir,  oonfirmêr.  Kil.  heeft  ook  HandToste,  vet,  j. 
handtèecken,  doch  TOor  de  oudste  tyden  Terkeer- 
deiyk.  Il  U  ghemeynte  sal  bekennen  dat  Tan  der 
materien  des  twist  hier  Toermaels  tusschen  u  en 
ons  \nl.  den  bisschop  Tan  Luik  en  de  stad  St.- 
Truiden]  opgeresen,  eü,  der  Tyant  des  mensche- 
lycken  gheslechts  toeradende,  Unghe  Terwect  by 
oorsake  der  gemeynter,  dy  wekke  wy  scoutiten  en 
schepenen  en  alt  Tolck  dersel^er  staat  ghehantris- 
tioht  [l.  ghehantTOsticht]. hebben,  en  der  Testicheit 
die  [wy]  by  eenen  spacie  dee  tg ts  ontfanghen  hebben 
in  die  Toomoemde  stadt,  en  dat  bedecte  excess  der 
ghemeynter  en  Testicheit  aldusdanyghen  bedryfs.  O. 
V.  St.'Trmden,  §  1,  Denpeye  van  Nuwenhoven.  De 
Lat.  tekst  bij  Piot,  Cart,  I  472  en  Tolg.  heeft  toot 
^ghehantTcsticht"  manutenmimui. 

HANTYOGEL,  zn.  Lokvogel  (lemr),  fr.  2mwt«, 
moquette.  Kil.  Ha»dToghel.  Avis  aueupatoria : 
quae  aueupie  mamui  insidei:  ut  aeoipiter,  faleo,  eie* 
K.  aueiut.  Oiseau  de  proge,  ||  Aengaende  de  Edele 
Toghelen , . .  dat  onse  warantmeester  Tan  Brabant, . . 
jaerliox  zullen  doen  wachten  allen  de  horsten  [iiZ. 
neeten,  fr.  airee"]  Tan  de  Edele  TOghelen,..  ala 
Tan  haincken  [2.  haTioken],  tessels,  sperewers.  Tal- 
eken,  smerels  en  andere  hant-  oft  loinroghels.  PI, 
V,  VI.  81  aug.  1613,  a.  62;  II  402,  Trantlaetj 
de  Fr.  tekst  zegt  oieeauw  de  poing  et  de  leurre.  Zie 
A.  en  L.  Galbbloot,  Maieon  de  ehaese,  41. 

HANTVREDE.  Zie  vbbdb. 

HANTVÜLLING  (— Tolling),  zn.  t.  Voldoening, 
betaling,  fr.  tcftiafaeHon ,  parement.  Kil.  Satiefat^io, 
solutio,  HantTulling  doen.  Voldoen,  betalen, 
tevreden  stellen,  fr.  sattsfaire,  pager,  contenter.  Kil. 
Saüsfacere,  se$tis  qfferre,  solvere.  Behalve  de  beta- 
ling van  het  verschuldigde,  kon  de  bevrediging  van 
den  eiseher  voorloopig  bestaam  in  hei  siiUen  van 
zekerheid  of  waarborg,  of  toekenning  eener  som  b^ 
voorraad,  in  afwachting  der  uitepraak,  fr.  sauf  U 
pagement  de  la  dette,  la  stUisfaetion  du  demandeur 
pouvait  eonsister  en  nantissement,  ou  en  proviston, 
en  attendant  la  déeision  du  juge,  \\  Als  ennige  let- 
teren Tan  obligaoien  bezegelt  is  [zyn]  onder  eenen 
geprcTÜigieerden  zegel , . . .  en  die  geobligeerde 
ooempt  tegen  zyn  geloofte,  soe  mach  die  crMUteur 
comen  en  begheeren  OTcr  hem  executie;  eü  eest  dat 
hem  die  crediteur  dairtegen  opponeert  te  rechte, 
zoe  sal  die  oppoeant  gameren  die  hant  Tan  justi- 
cien,  dats  onder  den  executeur  leggen  alsoe  Teele 
als  die  somme  gedraigt,  of  anders  hy  en  sal  geenen 
dach  hebben  Tan  opposicien;  eü  dese  Toirscr.  hant- 
Tullinge    eü    gamissement    gedaen,    soe   aal   hem 


5% 


HAN. 


HAP. 


d^execnteor  eenen  dftch  oompetenfc  bateekenen  op 
syn  opposioie,  om  dairinne  te  procederen  soe  be- 
hoiren  sal;  en  deee  hantTaUinge,  gamiesement  oft 
maingamie,  soe  men  dat  heeten  maoh,  aal  gedaen 
wordden  yan  gemunten  oft  gealagenen  gelde,  Tan 
goude  oft  Tan  ailvere.  Y.  d.  Tay.  869.  Yan  hant- 
YuUinge  oft  namptisatie.  Alle  claere  hantschriften, 
wisael-  en  assurantiebrieTen,  Bchepenen-bekentenia- 
aen,  aaecken  yan  achterstellige  naeren  &«/  staen 
tot  namptiBatie  [oor.  handyolUnge]  onder  seker.  O, 
o.  Aniw.  comp,  lY,  xiy,  1.  Soe  wie  in  saecken 
yan  handtynllinge  oft  proyisie  geduempt  is,  maoh 
syn  tegenpartye  binnen  ^sjaers,  en  niet  daemae, 
bedwingen  om  de  saecken  ten  principalen  te  yer- 
yolgen.  C,  o.  Sanikovêny  8t^l,  a.  180.  Indien  den 
besettere  syn  beset  gheïntenteert  en  yeryolght  heeft 
met  erfbrieyen  ghepasseert  yoor  schepenen  deser 
yryheydt,  oft  daeronder  de  goeden  gheleghen  syn, 
inhondende  redemptie  oft  niet,  soo  mach  den  ghe- 
inteieeseerde  comen  naer  djaer  eü  sea  weken,  doende 
hantyullinghe  en  betaelinghe  yan  de  achterstellen, 
oosten,  oommer  oplegghende,  etc.  O.  o.  Oheel,  ii, 
8;  it.  18.  Soe  yerre  den  proprietaris,  oft  dengenen 
die  tot  de  beleydde  hypoteque  recht  is  pretende* 
rende  den  yoorsz.  tydt  yan  yyftihien  dagen  laet 
oyerstrycken  sonder  den  rentheffer  hantyallinge  oft 
oprechtinge  te  doen ,  soo  worden  alsdan  de  beleydde 
goeden  oft  panden  denselyen  rentheffer,  t'synen  yer- 
aoecke,  by  roanisse  des  amptmans  etc,  aengewesen 
eenwelyok  en  erffelyck  als  syn  eygen  en  proper 
goedt.  O.  V.  Brussa,  1606,  a.  102;  Ghristijn  si  «o» 
êoiiêfaaat.  It.  O.  v.  Aniw.  oomp.  lY,  yij,  5;  xj, 
8  en  274;  Y,  iy,  19;  xyij,  10;  O,  v,  Befferen,  iii 
2;  O.  V.  Catterlee,  i  18  en  19;  C.  v.  Lier,  xii  84 
en  36;  C.  e.  Thiêneny  XIT  2. 

HANTWATER,  zn.  o.  Hamdwater,  fr,  eau  è 
laver let mains.  Eü.  Handwaeter.  Aqua manihut: 
aqua  qua  manue  inUio  praudii^gi  eaenae  lavamue.  — 
Hantwaterpott  zn.  Handewoiehhekken ,  fr.  lave- 
mams.  ||  Duo  poüi  dieti  hantwaterpotte.  Inv.  Arntê 
sOreveUy  1391.  Eü.  heeft  Handwaeteryat.  Oui- 
iutmmm,  by  Dasipodios,  1557,  een  hantvat,  lavo^, 
en  yoor  poUAruim:  een  hanfheeken^  zoo  ook  Adr. 
Junios  hantbeeJeen,  hagtin  è  laver  let  maine. 

HANTWERCE,  zn.  JEen  werk  of  gewrocht  van 
van  't  mentcken  handen  ^  een  voorihrenfftel  der  nij- 
verheid, fr.  une  auvre  de  la  main  de  Vhomme,  un 
produii  de  Vinduetrie,  manufaeimre.  Eü.  Hand- 
werck.  Opifidum,  opera,  art  manvaria,  etrt  me- 
ehanioa,  oput  meehanicum.  ||  Dat  oock . . .  onsen 
ondersaten  yerboden ...  is  aldaer  [ttl,  in  Engeland] 
te  moghen  trafflqueren,  en  diyersche  soorten  yan 
ooopmanschepe ,  waren  en  hantweroken  te  bron- 
ghen  oft  yneron,  die  in  onse  Nederlanden  ghemaect 
oft  gewrocht  z^n.  Fl.  v.  Brab,  30  roei  1564;  I  281. 
Lakenen . . ,  mitsgaders  yan  alle  andere  tapitcherie, 
patroenen,  schüderien,  lynen  lakenen,  tycken  en 
alle  andero  hantweroken  yan  garon  gemaeckt.  O. 
V.  Bruttel,  1570,  a.  19. 

HANTWIJLE,  zn.  OogenUik,  fr.  intiani,  mo- 
ment, Eü.  Handwyie.  fland,  Momentum  temporit. 
E.  muetut  Moment,  minwte  du  tempt.  \\  Den  hoop 
yan  den  yoloke  wart  alle  handtw\jlen  wassende, 
loodat  zy  haer  bedeelden,  en  daer  liep  eenen  hoop . . 
in  *i  clooster  yan  den  Oarmel|jten . . .  Yaitdbb 
Habghsv,  Ber.  tijden,  1  108. 

HA  NT  WISSEL,  zn.  Meerlijk  recht,  hij  verkoop 
van  een  oijnsgoed  aan  den  heer  betaald,  bettaande 
in  eenen  duÜelen  c^,  overgangtrecht ,  fr.  draU 
tei^neurial  è  payer  au  teigneur,  en  eae  de  vente 
d'un  bien  eental,  ei  eontietani  en  un  doublé  eene, 


droit  de  mutation.  ||  Yan  yerooop  en 
der  cheynsroerige  goederon.  Item,  ia  te  weten: 
dats  tweeyoat  cbeys ,  met  den  jaerolyxen  altyt  inna- 
gereeckent;  en  yan  elcken  persoon  neempt  maa 
eenen  ouden  grooten  diea  men  yan  den  boeeke 
sette;  en  diea  betaelt  dieooo|)6r.  Schat  der  ekeynten, 
48.  Zie  ook  waudblcoop. 

HAPAERT,  zn.m.  Qalg,  fr.potenee,  gibet.  Eü. 
Hapaert,  happaert,  Po/iMum ,  enur.  La  Game 
Happart:  Oroe,  ffibet,  Wj  hebben  het  woord  in 
goene  Nederl.  stokken  aangetroffen.  ||  Que  lee  dawut 
abbettet . . .  vont  prendre  potteteion  de  leur  Juridit- 
tion  et  f'uttiee  am  gibet  de  Niveüee,  au  lieu  qu'ea 
appelle  Ie  Hapart ,  eomme  t^appeUe  tnuti  ledii  gibet, 
L.GALB8LOOT,Proró«  hérout  d'armet  §  abbette{ll9  B). 

HAPPE,  zn.  Bijl,  aakte,  fir.  héehe.  \\  De  mees- 
tero  oft  proprietaris  yermagh  zyne  opgaende  honten, 
staende  op  zijn  pachtgoed,  te  doen  yellene,  aonder 
dat  de  pachtero  daeran  eenigh  recht  heeft,  noohta 
an  tylies  yan  dien  yoordera  dan  happe  en  hanmes 
gheloopen  heeft  als  dezelye  boomen  recht  stonden. 
C,  V,  Kortrijk,  yii,  9.  It.  O.  v.  Belle ^  znn,  6. 
Bijle  oft  happe.  Piot,  Chron.  357.  Hap  of  bgl, 
Ib.  726.  —  Hapken  (Apkin),  yerklw.  B^e, 
fr.  petite  héehe,  hacihette.  Vanhier  de  b\jnaam  yan 
Boudewyn  yii,  graaf  y.  Ylaanderon  (1111 — 1119), 
éPo^  Ie  tumom  de  Bauduin  è  la  Hdche  donmê  au 
eomte  de  Flandre  Bauduin  Yii  (1111—1119).  ||Da 
graye  Boudin  drouch  altoes  in  sin  handt,  waer  hy 
reet,  een  bylken,  en  waer  dat  hy  een  acoen  eeka- 
boem  sach,  dien  keerfde  hy  met  sinen  bylkene, 
se^hende:  dits  een  goe  boem  om  een  sleerke  galgha 
te  makene;  en  om&t  hy  een  bükin  zo  droach  im 
zin  handt,  daeromme  waa  hy  gheheeten  Boadia 
Apkin.  JAV  T.  DixMUDX,  39.  •*-  Hant hapken. 
Met  dezelfde  bet.,  fr.  méme  tignifieatum*  ||  G-heene 
schaepherders ,  noch  andero,  en  moghen  met  heuT' 
lieden  handhapkens  ofte  andero  inatramente!B« 
smyten,  steken,  bauwen,  pelen,  ofte  andersaiBS 
schade  doen  in  ander  lieden  boomen,  noeh  de  straet- 
canten,  dammen  ofte  sluysen  innesteken.  O.  v.  BMe, 
xzxi,  4. 

HAPPEEREN,bw.Zooyeelals  happen^  vatton, 
grijpen,  krijgen,  verkrijgen  (in  eenen ongunetïgen gin), 
fr.  prendre,  taitir,  ai  traper,  obtenir  {dant  un  eene 
défavorable).  ||  Qemerokt  alsolcke  libarteyt  yan  a^ 
coorden  te  maecken,  aen  die  yan  Geel . . .  yerleent» 
moeste  aensien  worden  als  gehappeert  bg  surprise 
en  onder  fayenr  yan  sub-  en  obroptiye  pretexten» 
Stadtarch.  Diett,  yak  19,  Betlmit  v.  d.  Baad  e. 
Brab,  26  apr.  1747.  Alsoo  beyonden  wordt  in  oom 
municatoiro  saecken  dat,  op  de  esaea  en  cour,  pro- 
miteuè  en  sonder  eenigh  ondersoheydt  wordt  gehap- 
peert appoinctement  ad  tree  diet  of  kortero  ter- 
mynen,  waerdoor  seer  dickwyls  gebeurt  dat  part|ie 
wordt  achterhaelt  en  den  tydt  benomen  om  haer 
bequaemelyck  te  doen  informeron.  O.  v.  Loven  ^ 
SHjl,  a.  40. 

H  APSAERDEN  (A  p  s  a  e  r  d  e  n),  snjny.  Te  Brugge^ 
de  politte-dienaart  van  hoogbalfuw  en  tchout,  ook 
.90». kolfdragers  en  Ijjfwaerders,  fr.è  Bruget^ 
let  tergentt  de  poliee  du  hatUbaiUi  et  de  V^eoutbte, 
appdêt  autti  kolfdragers  et  Ujfwaarders;  lat.  tekst 
tateUitet.  ||  Tot  dienst  en  hulpe  yan  de  yoors.  heeron 
[tU,  hoogh-baiUiu  en  schouwt]  zyn  gestelt  thien 
bystandige  Apzaerden,  deweloke  zy  aldaer  gemey- 
nelyck  noemen  kolfdragers,  omdat  ty  in  den  gordel 
(tot  teecken  yan  hunluyder  ampt)  opentiyok  dragen 
eenen  kolf;  waerdoor  te  kennen  gegeyen  wordt,  dat 
zy  (zoo  in  ciyile  als  criminele  saken)  alle  personen 
mogen  aenyatten.  dbDamboupiBi  Qrootdadighegdi, 


H/^R 


HAR. 


5B3 


619  (Bis.  47  worden  zg  nog  l^ftoaerders  geheeten). 

HARDE.  Zie  hbbdk. 

HARDELE  (Haerdele),  zn.  Band,  riem,  koord, 
Umwj  ir»  Km,  cords.  La  Game  Harde  1,  2M>t«fi, 
kart,  II  Dat  de  wyen  daermede  de  haspen  Tan  den 
gaeme  in  den  middel  ghebonden  z^n  en  de  haer- 
delen  boren  de  haspen  wel  deen  helft  Tan  erger 
en  grOTer  stoffe  z^n  dan  te  vooren.  —  En  dat 
tgaeme  in  wyen  en  hardelen  sy  also  goet  ala  tprin- 
oipael  gaeme.  PL  v.   VI.  9  aug.  1681 ;  I  347. 

HARDREN  of  HARDRE8,  zn.  my.  Soort  van 
viëehy  Tolgena  Wamkönig  en  Gheldolf  molenattn 
[wytmg,  een  zeer  kleine  sohelyisch]  of  posten  (?), 
dêi  metmiers  on  chabots  (f).  W|j  honden  ze  Toor 
moUnaart.  ||  SU  enrrus  vel  navis  dnxerii  salptoneé 
vel  zêbare  vd  hardren»  qnadraginta  vt^  plnres, 
JRsi.  de  la  vUle  de  Qand^  238,  Oentsche  tol  v. 
1199.  Ceniennm  mallonum,  hoe  eei  hardrez.  Mag- 
QXJBT,  Domme  220,  Tol  v.  1252,  Lappenberg. 

HAREN  (Aijren),  bw.  Eene  haag.  Is  het  w.  in 
ona  citaat  niet  synon.  Tan  het  daarop  Tolgende 
eékeeren^  fr.  tondre  (une  haie)?  \\  An  N. .  de  somme 
Tan..,  ter  oanaen  Tan  het  aQren,  scheeren  eü 
znTeren  Tan  de  doome  haeghen  staende  rondsomme 
de  rampaerden  deser  stoüe.  Rexbbt,  II  851, 
Siadêrék.  o.  1621. 

HARINCK,  HBBDTCK,  zn.  m.  Haring,  tt,  dn 
hareng,  KiL  Salee,  haüx,  o/so,  vulgo  karengus, 
harenga.  —  Hangharinek.  Gerookte  karing,  fr. 
kareng  ftmé,  ||  Men  sal  ghoTen  Tan  Tarsohen  ha- 
ringhe  en  Tan  hangharinghe:  den  teller...  Kb.  v. 
Anho.  a.  102.  Wie  Torschèn  [Tarsohen]  haringh 
ocht  hangharingh  Tor  der  noenen  ooept , . .  a.  106. 
—  Harinck  Tan  den  heileghen  lande.  Van 
ket  eiland  Hdgolandy  fr.  kareng  de  Vile  d^Selgoland, 
(Laitoins,  Alg.  kiêt.  Wdhk,  Heiligland).  Zie  E.  WUl- 
kom,  Wamdemngen  an  der  Nbrd-Ott-see 22.  jj  Nieinan 
en  zal  harino  Tan  den  heileghen  lande  Teroopen 
dan  beneden  Bmonts  oTersten  homoe,  noch  ster- 
m^n ,  nooh  bnxhoren  daeraf  ghemaeet ,  noch  ouden 
harinc.  Kb,  «.  Diest,  b  57.  —  Oorf harinck. 
Vereeke  karing ,  fr.  kareng  frtne.  jj  Men  sal  geTon 
den  ghezworen  telders,  Tan  corfharinghe  die  si 
tellen,  Tan  eiker  last  iiy  gr.  Tlems, ..  en  xl  harin- 
ghe.  —  Men  sal  gcTen  Tan  corfharinghe  die  opwaert 
wille,  Tan  eiker  dnyst,  die  men  op  den  ganc 
neemt,  iig  haringhe  den  telre,  en  iiij  haringhe  den 
brekere ,  en  diene  haken  y  haringhe.  —  Wie  binnen 
Antwerpen  boxhoren  droeghede  ochte  maecte  Tan 
oorfhannghe,  Terboerde  z  lib.  Kb.  v.  Antto,  a.  102. 
Dat  zij  oA.  geen  Tersohen  of  korf  haring  zullen  OTer- 
nemeii,  dan  die  na  St.  Janadag  geTangen  is.  PI.  v. 
80  apr.  1632,  Ned. plae.  wib.  UI  255».  —  Scoen- 
sohen  harinc  (?).  ||  Bcoenschen  harinc  zal  men 
Tercopen  daer  men  wilt.  Kb.  v.  Diest,  b  58.  —  De 
markgraaf  Tan  Antwerpen  moest  jaariyks,  en  Tan 
oudsher,  omtrent  den  Vasten,  eene  zekere  hoeTeel- 
heid  gezouten  haring  zenden  aan  de  „snpposten" 
der  Rekenkamer.  Daar  hy  in  het  jaar  1626  deze 
verplichting  niet  nakomen  kon ,  zond  hg  hun  80 
Buikerbrooden  Tan  omtr.  3Vs  Ib.  elk. 

HARINCHTEELT  (Harijngteelt) ,  Bi.Y.Saring- 
wsngst,  fr.  pêeke  amx  karengs.  \\  Tan  weghen  onzen 
beminden  baiUius,  burghmeeeters,  schepenen  en 
Baden  Tan  onsen  zeeeteden  Tan  Tlaendren,  Hol- 
landt  en  Zeeland  (hemlieden  ghenerende  met  der 
harijnghTaerdt)  ee  ons  Terthoont  en  te  kennen  ghe- 
ghoTen  gheweest,  hoedat  dezelTe  TMrt  en  haryngh- 
teelt  es  een  Tan  den  principaelsten  ocoupatien  en 
negotiatien  daer  d'inwoonders  Tan  denzelTen  steden 
hem  mede  gheneeren,  occuperen  en  den  oost  mede 


winnen.  PI.  e.  VI.  26  juli  1535;  I,  848,  InU  H. 
a.  6. 

HARINCKVAERT.  Zie  habütckteblt. 

HARCKEB0U8EEREN.  Zie  abckbboübbbbeit. 

HARCKËBU8E  (Harquebuse) ,  zn.  mT.  Oud 
vumrroer^  buks,  fr.  arqu^mse.  Kil.  Peregr.  Aroke- 
buyse.  Sdopus,  eto.  ||  Een  schip  Tan  der  grootte 
Tan  100  tot  150  Taeten,  sal  moeten  inne  hebben... 
thien  harquebusen,  zes  stalen  boghen,  enz.  PI. 
V.  VI.  29  jan.  1549,  a.  5;  I  865.  Zie  ook  abokb- 
boubbbbbk. 

HARMERVËLLEN.  Zie  hbbmbltbli.bf. 

HARM8CA8E.  Zie  habhskabb.  . 

HARNASCH  (Haraas),  zn.  1)  Wapenrusting^ 
fr.  kamois,  armure  eomplète  d'un  komme  d^etrmes. 
Kil.  Harnas.  Armatura,  arma,  tkorax  ferreus, 
tkorax  aeneus.  ||  Item,  Claes  Van  Crutham  Tan 
Triere,  man  Tan  wapenen,  es  gestorTen  op  den 
23  dach  decembris  in  den  jare  Tan  IxxxTÜj  [1488], 
en  Toir  syn  jaitgetide  heeft  hy  gelaten  en  gemaeckt 
sine  haemas,  te  weten,  enen  ereeft  [tU.  borstge- 
weer] Tan  achter  en  Tan  Toren,  enen  craghe,  een 
pantsier  met  twee  ouwen  [nl.  oude]  gaerdebrassen 
en  een  paer  yseren  hantscoen,  te  samen  Teroocht  8  gr. 
2  st.  Batmabebbs.  St'Sulpice,  I  21,  Kerkrek.  15de 
B.  Een  soudenier  oft  man  Tan  wapenen,  die  zijn 
hamasch  Tercoopt  oft  bercht.  Y.  d.  Tat.  56.  S^n 
beste  peerdt  en  harnas  tot  synen  rngge  [«1.  zyn 
lyf]  dienende.  C.  stad  Meekden,  XTi  16;  Nannius 
armaque  suo  oorpori  aptissima  ( Wieduwerstoel).  Blek 
leendraeger  is  schuldich  en  gehouden  den  prince, 
als  hertoch  Tan  Limburg,  te  dienen  zes  weken  langh 
met  perdt  en  hamis  binnen  die  limiten  deses  Toirs. 
hertochdoms.  C.  leenk,  v.  Lknburg,  Interpret,  a. 
5.  Hamasch ,  een  groot  Tat  oft  corff,  geiyok  tzeWe 
Tan  Bruynswyck,  Wesel  en  andere  plaetsen  inn^ 
compt  2  schell.  Mausalol  1567.  It.  C.  v.  Antw. 
1545,  XIII  10;  C.  v.  Auden.  xxn  10;  Wielavt, 
Leenr.  64;  A.  Waütbbs,  Sermens ,  Ord.  1889,  a.  6. 

2)  Paarden'  of  wageniuig,  fr.  kartMtis  {de  ckeoal 
OU  voiture).  \\  Voert  heeft  de  pachtere  Tan  Janne 
TOrs.  ontfaen  in  prise:  eerst,  twee  paerden,  ghe- 
prgst . . ,  Tier  coyen . . ,  Tier  calTcren ...  It.  in 
waghene,  ploughen  en  haraassche  dertien  scell.  zes 
den.  gr.  db  Pb.  en  Bb.  Nataretk  28,  paeki  van 
1410.  In  de  generale  obligacie  en  executie  derselTer 
en  wordden  niet  begrepen  die  goede  die  men  clair 
Termoeden  mach,  dat  niement  en  sonde Torbynden, 
als  zyne  dageiycxe  deederen  unyt  zynen  Utc  ,  etc., 
want  hy  niet  en  zoude  willen  naiofe  gaen,  noch 
zyn  kynderen,  noch  zyn  wyf;  noch  oic  hamasch, 
wagengetreck  Tan  lantwynningen  en  Tan  ploegen, 
dair  men  andere  panden  Tynden  mach.  Y.  d. 
Tav.  48  t«. 

8)  Bovenste  gededie,  rtutmwerk  eener  kerkvenster^ 
fr.  armaiure  de  verribre,  hd.  armirung,  eng.  fra- 
"it«^,  f^ametoork  (Heinr.  Otte,  Olasfifnster).  jj  Eene 
kerkyenster  in  den  gotfaiesohen  Styl . . ,  bestond 
uit:  de  forme  of  Torme,  de  posten  en  het  har- 
nas. —  Het  steenen  geomementeerd  gedeelte  in 
het  opperste  Tan  de  (gothische)  Tonster,  boTen  de 
posten,  heette  men  het  harnas.  Lbo  db  Bübbvbb, 
Toestand,  40  en  41.  Yensters  daer  hamassen  ofte 
hamassuren  ingoTroght  zyn  {amnatures  ou  barreanm 
dejer).  JStegl.  edificSemeters  ^  16  jan.  1705,  i  56. 

4)  Netten  om  vogelen  te  vangen,  allerlei  visch-  en 
f'aekigereedsekap ,  fr.  filets  è  pêeker  et  è  prendre  des 
oiseamx,  engins  de  pêeke  et  de  ekasse^  karnais.  ||  Dat 
nyemant  en  jaeghe  noch  en  partiyssere  by  amoorse 
ofte  anderszins,  noch  ooc  en  Toghelen  [l.  Toghele] 
zonder  consent  Tan  den  bailliu,  vp  de  bbete  tmx 


564 


HAS. 


HAÜ. 


üj  Ib.  psrl  efi  yerbueite  van  thamasch.  O.  stad 
Bntgge ,  I  220  (1 552).  Dat  niement  en  Tissohe  met 
flleypnetten  in  openbairen  en  prineelyoken  rivieren, 
Tan  Bamiaae  tot  Lichtmiese,  opte  Terbuerte  van 
iy  pond,  en  Tan  hamassche  oft  getouwe.  Y.  u. 
Tat.  147.  ViBschen,  wesende  in  de  Tyrera  ofte 
walgrachten,  t'zy  leen  ofte  erfve,  zyn  ghedeelich 
als  cattheyl;  soo  oock  zijn  de  netten  en  harnas  om 
mede  te  Tissohen,  Toghelen,  en  jaeghen.  C.  v, 
Asienedêf  XTin,  87.  It.  Fl.  v,  Brab,  8  febr.  1513; 
III  531. 

5)  Figuurlijk.  In  reebten.  T^enwerhingem ,  verzet  ^ 
fr.  exeeptioni  {en  dr&U),  ||  In  den  iersten  suldy 
weten ,  dat  exceptien  tot  onsen  propooste  nyet  anders 
te  seggen  en  is  dan  een  uuytsluytinge  of  weder- 
stotinge  der  actiën  en  aenspraken;  en  z^n  die 
exceptien  geheeten  dat  hamasoh  eü  wapenen  Tan 
den  Terwe«rdere.  Y.  d.  Tat.  296. 

HARNASS£UR.  Zooals  Habitasch  1  en  3 . . . 
I)  Item ,  wanneer  dat  aldus  ciTiel  twist  in  de  stede 
gheTallen  sal,  dat  elo  dan  met  sinen  hamasseur 
ghereet  comme,  omme  die  twisters...  Kb,  v.  Auden. 

1328. 

HAROP  (Haerrope),  zn.  Maarttékking  ^  het  trek- 
hen  bij  hei  haar,  het  haar  uittrekken  ^  fr.  Ie  fait 
de  tirer  par  les  eheveugj  d'arraeher  les  eheteux, 
Maigne  d*Amis  Har  op  en.  Apttd  Flandrenseê, 
eapillorum  aim2«to;  actio»  d^etdever,  d^arraeher  les  che- 
vemx  A.  1231.  ||  Quicumqne  pugnaverit  in  Tirscara, 
vd  harop  vel  dousclach  \l.  donslach]  {eommiserUT]^ 
emendabit  eomiH  xx  librae,  et  advereario  suo  quatuor 
Ubroê.  K.  V,  Vewme  1240.  Zie  hoogerop  donslach  , 
en  Yerdam  sovBLAch  en  hasbbopxk. 

HARPOIS,  zn.  JGTarpnü,  fr.  poix^résine,  \\  Biea 
gummi  f  qui  dieitur  harpois,  vel  sp^gelhars ,  unum 
denarium.  Tol  te  Domme,  1252. 

HARPBLAQER  (Herpelager),  zn.  MarpspeleTj 
harpenaar,  fr.  harpiste ,  foueur  deharpe,'Kil.'BitkT^ 
s  1  a  e  g  e  r ,  harpener.  Oitharaedus ,  eUharistes ,  fidicen, 
II  Peteren  Peeters,  harpslaghere,  Willeme  Dens, 
oic  harpslaghere,  Clase  den  herpslaghere,  Bertramme 
de  Teelere  [nl.  de  Tedelaar],  Tan  dat  sy  gespeelt 
hebben  Toir  Onse-LieTe-Yiouwe  Ste-Peeters,  eiken 
Tan  hen  Tj  st.  Rek,  der  etad  Loven,  1450,  TAif 
Btxv,  T 'omgang,  blz.  16. 

HARSCHULDIQ.  Zie  hxbschvldioh. 

HARST  (Herst),  zn.  1)  Hars^  h,  résine,  Sal. 
Hars,  hers,  harts.  Besina,  r,  liquida.  ||  Harst, 
1  tonne  staende  iiy  cuypens  oft  ix  cleyn  cuypen, 
Vs  S^*  —  ^  ^^  ^'^  ^U  tonnen  x\j  d.  —  1  ametonne 
on  iig  ouypen,  1  gro.  —  En  Tan  elck  broet  berst, 
Vs  S^'  ^o^^  lI^óO.  —  Een  last  Tan  xjj  ton- 
nen, gedT.  XXX  st.  Schatting  v.  1551. 

2)  Klein  brandhout,  fr.  menu  bois  è  brMer,  \\  Alle 
myn  orachten  Tan  binnen  syn  Terdorret  als  een 
herst  Tan  droechden.  Oebedenb.  15d«  E.  ps.  101/102. 
Lat.  sicut  cremium,  8t€fienb.  syn  uytgebrandt  als 
een  beert  (.');  Bijbel  o.  1566:  als  eenen  Terbranden 
roost  [nk  Terbrand  gebraad];  db  Sact:  mes  os  sont 
devenus  ausai  secs  ^«0  let  matibres  les  plms  aisées 
è  bHUer, 

HARSTEN  (Hersten),  bw.  Met  hars  besmeren, 
fr.  poisser,  Geherste  sooen.  ||  Soe  waer  men 
Tonde  gheherste  sooen,  opte  pene  Tan  eiken  pare 
enen  ouden  engelschen  en  de  scoen  Terloren.  Kb, 
«.  Dièsi,  B  175.  Yerdam  axHXBST. 

HAS  AERT  (Haesaert),  zii,Kans,  gevaar,  fr.  hasard, 
dauger,  risque.  Kil.  Hasaerd.  Alea,  fortwna, 
sors,  perieulum,  ||  Dat  de  adTOcaeten  en  procu- 
reurs den  partyen  niet  lichtel|jck  en  raeden  hen 
te  stellene  teeghen  eenighe  executie  Tan  Tonnissen , . . 


hen  oook  onderwijsen*  den  haesaert  Tan  der  boeten 
daer  sy  hen  in  stellen.  C,  v,  Santhoven,  Styl, 
1557 ,  a.  333. 

HASACK.  Zie  axssace. 

HASËN,  zn.  mT.  Maten,  fr.  libvres,  Hooge- 
of  neder  basen.  Wy  hebben  de  bet.  dezer, 
slechts  in  één  plakkaat  op  de  jacht  Toorkomende 
woorden ,  niet  kunnen  achterhalen.  De  in  het  jacht- 
wezen  zeer  errarene  sohrgTers  Tan  La  maison  de 
cihasse  des  dues  de  Brahaód  gewagen  er  niet  Tan. 
Il  Soo  wat  man  hooge-  oft  nederhazen  Tanghet  mit 
gaeme,  die  Terbeurt  tsestioh  royalen,  naer  die  oude 
rechten  Tan  Brabant;  maer  nu  is  een  gebot  gedaen 
in  den  lande  Tan  Brabant ,  op  thien  ro^en.  Bêkenk. 
V.  Brab,  reg.  137,  f^  802;  FL  v.  Br.  28  aug.  1515 
a.  15;  III  498. 

HASP  (Haspe),  zn.  t.  1)  Saspei,  garenwinder, 
fr.  dévidoir,  Kü.  Haspe,  haspeL  Shombus,  etc. 
II  Yan  Goppin  Yan  den  Rise,  Tan  eere  wonde  die 
up  hem  leide  Bette  Tan  Aedenaerde  met  eenen 
staenden  haspe,  ontfaen  xxxiig  s.  Beken,  baijuws. 
V.  Gent,  lol  1719  (1364). 

2)  Bundel  (garen),  fr.  botU  {de  JU).  ||  Welke 
alloenen  en  gaeme  de  Bretoenen,  Tan  allen  auden 
tyden  herwaerts  OTore,  ghebroght  hebben  Tan  goe- 
der stoffe  en  Ignghde,  te  weten:.,  en  tgaeme 
broghten  sy  in  grooten  packen  oft  £udeelen,  daerat 
de  wijen ,  daermede  de  haspen  Tan  denzelTen  gaeme 
in  den  middel  ghebonden  zgn,  en  000  de  hs»ielen 
boTen  de  haspen  al  zo  goet  en  Tan  gheen  argber 
stoffe  en  waeren  dan  tprincipael  gaeme.  Fl,  v.  VL 
9  aug.  1531;  I  346,  it.  847. 

HASTEL  (Haesteel),  zn.  Wellicht  eene  Ter- 
schrjJTing  Toor  hafteel,  houweel,  fr.  houe.  De 
Plakkaten  Tan  Brab.  hebben  zelfs:  II  134,  hftff- 
steelen,  143  halffsteelen.  ||  Dat  Tan  nu  Toirtoen, 
nyemant ,  wie  hy  zy , . .  hen  en  TOrderen . .  te 
oomen  oft  te  gane  op  onse  Toirs.  boech  Tan  der 
Loo  met  enegen  wapenen  Tan  messen,  bylen,  ao- 
xen,  hastellen  en  diergelgoke,  hoedanich  die  zyn, 
uutgescheyden  alleenlyck  de  bossohers  en  werc- 
luden  op  die  coopen  werckende.  Bekenk.  v.  Brab, 
reg.  137,  f9  106  (19  noT.  1519).  It.  f»  106  t«  8 
febr.  1520  n.s.  Haesteelen. 

HATICH,  bn.  mUelijk,  gehaat,  fr.  odieux.  Kü. 
Haetigh,  Odiosus,  ||  Want  treoht  den  loegenaie 
afgunstich  en  hatich  is.  Y.  D.  Tat.  41. 

HATIE  (Hatye,  atie),  zn.  VijandelijkhM ,  fr. 
hostiliié,  II  Omme  dat  Tele  goede  en  paisiTole  lie- 
den bi  Treesen,  bi  actiën  en  bi  messeliken  anderen 
occoizoenen.  dickent  ute  onser  stede  Tan  Brucghe 
en  lande  gneroepen  en  ghebannen  hebben  ghesyn. 
O,  stad  Brugge,  I  419  (1361).  Als  yemend  ghe- 
quetst  es  bi  onghoTallen  ghesohiet,  zonder  nyet 
oft  hatye ,  zo  en  es  de  ghequetste  maer  souldich  te 
hebbene  betemesse  naer  de  qualiteit  Tan  der  smerte. 
O,  V.  Aalst,  478  (15<i«  E.).  Dat  ghy  een  goet 
richter  zijt  en  soudt  willen  zyn,  sonder  gunst  oft 
hatye.  Y.  d.  Tat.  179  t«. 

HAULCHE,  zn.  t.,  het  fr.  w.  hausse.  Ter 
haulche  Tercoopen.  Verkoopen  aan  den  meeet- 
biedende,  ir.  vendre  au  phu  offirant.  ||  Dat  bailliu 
eü  schepenen,  naer  sommatie,  zullen  Termoghen 
te  Terkoopen  de  reéle  goederen  Tan  denselTen  ont- 
£uiger, . .  eü  dat  met  twee  sondagsohe  kerokge- 
boden,  è  la  haulche,  sonder  ander  wettigheden  te 
moeten  oorbooren.  Begl,  30  juli  1672,  a.  27.  C. 
stad  Iperen,  xiT  5:  ter  haulohe  Terkocht. 

HAUWAERT  en  DAÜWAERT  (A—  en  d— ), 
byw.  uitd.  Serwaarts  en  derwaarts,  fr.  cfe-ci,  de- 
ld.  II  De  ooninok,  met  alzulck  Tolok  als  by  hem 


HAV. 


HAV. 


565 


bleef,  nam  de  rlacht  naer  Axnyens,  eii  tsander- 
daechB  de  Franssoisen,  deweloke  uuter  batallle 
gheTlucht  waren,  deen  auwaert  en  dander  daa- 
waert,  quamen  weder  naer  Crecy,  daer  de  bataille 
geschiet  was,  niet  wetende  hoet  al  Tergaen  was. 
Piot  ,  Chron.  310.  Annegaende  de  yoomomde  pion- 
nyers,  die  waren  int  lant  auwaert  eii  dauwaert. 
Daer  wiert  oock  auwaert  ghezonden  by  de  coninck- 
lycke  Majesteyt  zekere  bende  Tan  Spaengnaerden. 
Ib.  318,  en  peusim. 

HAÜWEITCLOCKE ,  ro.  t.  Klok  der  naehi- 
wachi,  fr.  cloche  du  guet  de  nuit.  \\  Alzo  de  bor- 
ghers  deser  stadt  ghecostumeert  waren  mede  de 
wachte  te  houden ,  zoe  gheschiedet  op  eenen  havent, 
ten  luyden  Tan  der  hauweyt-clocke,  dat  zommeghe 
borghers ,  treckende  naer  haerlieder  wachte,  wierden 
by  de  Franssoysen  anghesproken.  Fi0T|  Chron. 
628.  Zie  Awbit. 

H AUW£N ,  zn.  my.  .SVwfo»  met  de  peul  of  eehil , 
fir.  des  pois  aveo  la  coête^  des  mangeUmt.  \\  Aen- 
gaende  hanwen  en  boonen.  Geschillen  geresen  om 
der  liauwen  en  boonenwille,  die  sommige  inneghe- 
setenen,  in  tyden  van  den  jaere,  plukken  en  bij 
cleyne  maten  groen  ter  merct  Tercoopen.  Arehxêf 
Bergen-op-Zooim^  Ord,  1404 — 1645.  La  G.  R  1t. 
Zie  Ebwsthaitbv. 

HAVE  (HaeTe),  zn.  t.  1)  Mave^  goederen  t  hezU- 
Hngen  in  't  algemeen  ^  bestaande  in  onroerende  ende 
roerende  goederen^  fr.  bien^  possessions  en  généraly 
atooir  eonsisiani  en  immenbles  et  meubles.  Kil.  Ha  Te. 
JFacnUates,  opes,  dioitiae  —  peeuniae^  supèUex,  bona 
mobiliaj  peculiumy  substantia.  Kil.  amctus:  Avoir, 
biensy  ehefoance»  —  Defacqz  en  Honincks  omschry- 
Ten  het  begrip  der  goederen  in  het  algemeen  zooals 
Tolgt,  doch  deze  hooggeprezen  rechtsgeleerden 
kennen  het  w.  haTo  slechts  in  z\jnen  beperkten 
zin :  y^Les  immeuhUs  oor  por  els  itaietU  nommés  biens- 
fonds  ^  héritageSf  biens  MrédUaires  ou  héritables,  ou 
kéritiers ,  erren ,  erfelycke  goederen :  ce  sont  les 
biens  gwi  ne  peuvent  changer  de  place ^  onroerende, 
onroerlyke  ontilbaere  goederen.  11  est  tomjours 
facUe  de  les  distinguer  des  meuhles,  qui  peuvent 
se  mouvoir  ou  être  transportés  d'un  lieu  è  un 
auire,  et  que  les  textes  flamands  désignent  sous 
les  noms  de  haeTC,  ou  de  haffelyke  [l.  haeffelyke, 
haTelyke]  roerende,  gereede,  tilbaere  goederen. 
Cependant  ce  n'était  ni  au  témoignage  des  sens  ni 
aux  indioaUons  d/u  d/roU  êcrit  qu'UJaüait  toujours 
s'en  rapporier  pour  reoonnaiire  si  un  bien  Atait 
immeuble  ou  meubU\  Ancien  droit  bdgique^  II  2. 
II  Man  en  wyf,  y66t  ondertrouwe,  Tennoghen  te 
maeoken  heuwelycke  Toorwaerde,  en  daerbij  te 
stellen  sulcken  conditien  als  hun  belieft,  *tsij  dat 
den  langhstleTende  Tan  hemlieden  beeden,  wie  het 
sij ,  soude  bl^Ten  eii  hem  toebehooren  alle  haeTs 
en  schulden,  actiTe  eü  passiTe,  mitsgaeders  alle 
*t  goene  Toor  haeTe  is  gereputeert  eii  deelbaer ,  't  sij 
huijsen,  erf  Te  ofte  renten  dier  sullen  beTonden 
worden  ten  eersten  OTerledene  [oTeriydene].  C.  o. 
JEdingen,  XTii  1.  De  goede,  die  men  noch  driJTen 
noch    dragen   en  mach,  en   die   niet  en  wordden 

gehouden  Toir  erre,  als  hurse  eü  bossche,  oic  ge- 
eeten  onroerende  haTe.  V.  d.  Tat.  230.  —  Hi 
ne  was  niet  rike  Tan  haTen.  De  VII  Vroeden,  v.  1245. 
Die  here  daeraf  was  een  graTe  Die  rike  was  Tan 
groter  haTe.  8636.  —  Have  en  crage.  lAjf  en 
goed^  fr.  corps  et  hiens.  ||  Up  tlyf  Tan  den  poor- 
tere en  up  zine  haTe,  dat  men  heet  haTeeücraghe, 
hebben  scepenen  Tan  Aelst  kennesse  eü  niement 
el,  wat  faite  of  mesgrype  de  poortere  doet,  en 
onder  wat  heeren  het  zy  int  land  Tan  Aelst.  C.  o. 


AdUtf  Orig,  414  (1457).  Maer  Tan  allen  anderen 
zaken  en  faiten,  of  Tan  mesgripen  die  hy  Toortan 
doen  mach,  zal  hy  te  rechte  staen  TOor  scepenen 
Tan  Aelst,  daer  zyn  lyf,  haghe  [/.  haTe]  en  craghe  te 
wette  behoort.  Ib.  420.  It.  Cost,  lY,  7. 

2)  Save,  roerende,  goederen,  gereed  goed^  y^ge^ 
reedCy  gereid^''  tegenovergesteld  aan  erw,  tirf,  fr. 
hiens  meMes^  opposis  aux  biens  immeubles,  aux 
réels.  Kil.  JPecuniae,  supeUex,  bona  móbüia,  pecu- 
lium^  substantia.  ||  Buerende  haTe  en  is  anders 
niet  dan  tgeen  dat  men  driJTen  en  dragen  mach. 
y.  D.  Tay.  230.  Dat  deghene  die  woenen  binnen 
der  Toghedien  Tan  ETerghem . . ,  niet  en  ziin  schul- 
dech  te  commene  te  zabbets  gaughedinghe  OTer 
recht,  hen  waere  dat  zire  ghedaeght  waren,  bi 
namen  en  bi  toenamen,  Tan  haren  ofte  Tan  her- 
Ten.  Oork,  8  febr.  1275.  Oft  ymant  ware,  die  met 
rechte  Terwonnen  worde  en  gheene  gereede  pan- 
den en  hadde  daer  men  executie  Tan  rechte  op 
gedoen  conste ,  soe  willen  w^j ,  dat  men  zijn  ern- 
goet  TerTolgen  sal,  nae  onser  stadt  rechte;  en  oft 
dieselTC  haTe  noch  erre  hadde,  sal  men  sijn  lijff 
praemen.  Oork,  v.  Diest,  23  mei  1477,  a.  9.  Wordt 
onder  de  haTe  gecomprehendeert :  gout  en  sÜTpre, 
gemunt  en  ongemunt,  baguen,  alrehande  huysraet, 
schulden,  actiën,  crediten,  hueringhen.,  pachtingen 
en  alle  andere  actiën  personele,  oyck  penningen 
gecommen  Tan  affgequeten  renten  oft  Tercochte 
gronden  Tan  erTen  niet  aengeleet  en  noch  in  wesen 
zynde,  al  waeren  die  renten  oft  goeden  geweest 
patrimonie  oft  Tan  der  zyde  des  ierste  afflyTigen. 
C.  V.  Brussd,  1570,  a.  33.  Men  distingueert  gereyde 
haTe  Tan  erTe,  en  men  houdt  TOor  erre  alle  rutzen 
[-de]  en  ridende  haTe,  in  sulcken  Terstande,  dat 
alle  theen  [«2.  tin]  en  cooper,  dat  metten  hamer 
geslaegen  es,  wordt  gehouden  TOor  erre;  en  alle 
gestrypde  bedden,  slaeplakens,  sargien,  TOor  erTe; 
item,  alle  sÜTcren  werok  geslaegen,  TOor  erTe;  en 
alle  landen  besaydt,  oft  daer  die  egge  OTer[ge-]gaen 
oft  gesleypt  heeft,  die  Truchten  daerop  wassende, 
wordden  gehouden  Toor  gereyt.  Item,  tgelt,  bees- 
ten ,  coeren  op  den  solder  liggende  en  in  der  schue- 
ren,  Toer  gereyt.  O.  o.  Meerssen,  1612,  a.  10.  Dat 
het  erfgoet  de  haeTe  oft  meublen  oock  tot  hem 
treckt  [n^.  in  zake  Tan  naasting],  C.  o.  Loven, 
IL  28.  Alle  goeden,  die  binnen  deser  stadt  yoer 
haeTe  en  meuble  goeden  geöstimeert  worden,  en 
alle  ylieghende  enre , . .  succederen  en  moeten  ge- 
deylt  worden  gel\jck ...  Ib.  xiY  28.  Alle  beroere- 
lijcke  goeden ,  t*sg  silTer ,  gout  en  andersints ,  worden 
gehouden  TOor  haTen,  hoedanich  dat   de  haTe  is. 

C.  V.  Leeuw,  ii  1.  —  Levende  have  — 

do  o  de  have.  Vee  —  al  ander  roerend  goed, 
fr.  bétaü  —  fout  autre  bien  meuhle.  \\  En  in  dien 
twee  [nl.  intusschen]  doet  men  executie,.,  soo- 
wel  aen  de  leTende  als  aen  de  doode  haTe.  O.  v, 
Casterlee,  ii  43;  it.  44.  Daer  eenighe  siecken  sgn 
[iiZ.  Tan  't  melisoen]  en  sal  men  gheene  doode  haTe 
uytten  huijse  moghen  draghen.  C  v,  MoU,  K,  en 
br,  1596/1631,  a.  134.  Het  zij  alsoe,  dat  een  man 
sculdech  zy  een  somme  penningen  eenen  anderen, 
en  hij  come  en  bewijse  hem  sljn  penningen  aen 
haTe,  aen  erffenisse,  soedat  hij  hem  houdt  gepaeyt; 
het  zij  dat  alsoe  de  man ,  die  dit  goet  heeft  bewijst , 
rinne  ugt  den  lande,  soe  w\jst  recht:  dat  hg  de 
haTe ,  es  s\j  doot  of  leTende ,  doe  ter  naester  merct 
en  doe  se  Yercoopen  wettelgck.  DU  is  treckt  van 
Uede,  a.  115. 

3)  JEen  stuk  huisraad,  fr.  une  pièee  de  meuble, 
II  Dat  niemant  binnen  Dyest  woenechtich,  te 
brulochten,  ter  Tunten,  als  men  kynderen  kersten 

71 


566 


HAV. 


HAV. 


maeet,  ter  yerster  miraen,  papen  ocht  nonnen , 
ocht  elwaera,  daer  men  pleegnt  ghelt  te  gherene, 
binnen  Dyest  ocht  buten,  man  ochte  wgf,  ocht 
kynderen  die  in  hoen  vaders  ocht  moeders  broede 
syn,  meer  gheven  en  sal,  voere  ocht  nae,  dan 
twee  onde  groete  torn.,  ocht  de  weerde  daeraf  in 
anderen  ghelde,  haven  ocht  juweelen.  Oorh.  v. 
Diest,  10  mei  1394.  —  Beste  have.  Beste  ttuk 
kuUraadj  fr.  meUlemr  meuble,  \\  Dat  alle  degeene, 
die  innecommelinghen  sijn  en  na  woonen;  en  voort 
inneoommen  en  woonen  zullen  en  blijven  woonende 
in  de  voorz.  prochien,  vrij  eü  quite  wesen  Eullen, 
ten  eeuwelicken  daghen,  van  den  rechte  van  den 
Toorz.  innecommelinckscepe,  en  van  alder  schalcker- 
nijen,  midts  dat  wy,  onsen  hoirs  en  naercommers 
daeraïf  heffen  en  hebben  sullen,  ter  doot  van  el- 
oken,  de  beste  have  en  tbeste  hooft,  db  Pb.  en  Bb. 
XXIII.  Beveren,  5  (1371). 

HAVEGEDINGE.  Zie  HABPDnröK. 

HAVELIJCK,  Habffbluck,  bn.Havelijcke 
goeden.  1)  Goederen  over  *t  algemeen  fZOOalBhBY  e  f 
nr.  bient  en  génêral.  \\  Dat  alle  de  haevelycke  goe- 
den, beruerljoke  en  onberuorlycke ,  als  huysen  en 
diergelycke,  by  manne  en  w\jve  tsaemen  ten  hou- 
welyoke,  ongediverteert  sittende,  [vercregen  ?] ,  tus- 
Bchen  hun  beyden  gemeyn  zijn,  en  [sij]  hebben 
daeraff  gelyok  recht  en  possessie.  C7.  v.Aniw.  1545, 
Qvldeboeokf  a.  35.  Soo  wanneer  hj  de  houwelycxse 
voorwaerde  geconditionneert  en  ondersproken  waere , 
dat  allen  onruerenden  haevelvcke  goeden,  als  huy- 
sen , . .  ten  schejden  van  den  houweljcke  gaen 
souden  ter  syden  vanwaer  diegecommen  waeren, . . 
a.  49.  Alle  de  haevelycke  goeden,  roerende  en 
onruerende , . .  a.  76. 

2)  Boerende  goederen ,  fr.  Mens  meubles.  ||  Gesse- 
rende  huwelycke  vorwaerden  oft  contracten,  soe 
moet  de  lanxtlevende  van  man  oft  wyff  voere  uuyte 
hebben,  voer  alle  deylinghe,  het  vordeel  in  de 
haeffelyoke  goeden,  dwelck  is:  heure  beste  cleede- 
ren,  riemen,  ringen  eü  juweelen,..  O.  v,  Aniw. 
1545,  XIII  10.  Alle  hae£feiyoke  goeden,  koop- 
manschappen, schulden,  actiën,  credieten,  obliga- 
tien,  achterstellingen  van  pachtinghen  en  renten, 
gereedt  geldt,  en  alle  andere  personele  actiën,  die 
de  man  en  de  vrouwe  ten  houwelyok  inbrengen , . . 
O.  o.  Brutsel,  1606,  a.  237;  Ghristgn  hona  moHlia. 
Zie  HATB. 

S)  Havelijcke  dienst.  Oddelijke  dienst  of 
iUdp,  fr.  Service  pecuniaire  ^  service  secours  en 
airgent,  \\  Wet,  dat  wij  \ae  homines  nostr%\  de 
heilege  gheruert  [s{serosanoiis  taetis] ,  gesworen 
hebben  en  sweerende  gheloeft  hebben  den  porteren 
in  Lovene:  ware  dat  sake  dat  enech  van  hen,  in 
ocsune  van  onsen  scouden,  dat  6k)d  verhueden 
moete!  ghevaen  worden,  ocht  horen  goede  gheras- 
teert,  soe  en  selen  sy  tot  negene  hafeleke  dienste 
\ad  nullwn  serviünm  pecuniarium] ,  also  sy  vortyts 
plagen,  alse  van  exactie,  tonswerts  ghehouden  sijn. 
Privil.  etad  Lovene  Maart  1233  {Cleyn  eharterb, 
geschreven  in  1367).  Als  die  voirs.  scutters  in  enighe 
reys  uuyt  syn,  dat  zy  dan  nyemant  gheenen  haTe- 
Heken  dienst  doen  en  selen,  noch  heer  noch  jonc- 
heer,  diere  om  baden,  buten  der  ordinancie  van  der 
stad  van  Bruessel ,  en  hueren  capiteyn.  A.  Waütbbs  , 
Sermens,  Stat.  v.  1426,  §  12. 

HAVEN,  OW.  Snvenen,  hinnenloopen ,  fr.  prendre 
port.  II  Sooverre  'tselve  [schip]  by  benautheyt  oft 
ongeluok  van  de  see,  oft  anderen  noodt,  iJdaer 
heeft  moeten  haven  oft  lossen.  C,  v.  Anüo,  oomp. 
IV,viij,169. 

BAYÉB,   zn.   Savet ^   it.   avoine.   Kil.   Avena, 


hromos t  etc.  ||  Alrande  graen,  tarwe,  mestelun, 
rogghe,  erweten,  boenen,  gheerste,  havere  en 
evene.  db  Vlaminck,  Ace.  20  (15de  E.).  Op  den 
oorensulder:  It.  noch  licht  er  haveren,  x  halsten. 
Inv.  V,  d.  Hulst  1489.  Havere:  Als  de  schippers 
geleyde  schuldich  es,  van  der  weerde  van  elcke 
pont  gro.  —  ij  ingelschen.  En  sis  den  schippers 
egheen  geleyde  en  gheeffc ,  van  elcken  pont  gro.  — 
ij  gro.   Watertcl  1550.  Zie  btbkb. 

HAVERSTOPPELEN,  zn.  mv.  Zooals  thans, 
fr.  chaume  d^avoine.  \\  Men  zal  geeno  landen, 
alwaer  somervruchten  gestaen  hebben,  als  te  weten: 
erreweten,  aertappelen,  planteland  en  braeckloof- 
land,  die  men  bezaeyt  met  wintervruchten,  meer 
mogen  geven  dan  één  vore  labeur; . .  nemaer  d'haver- 
stoppelen  en  van  geirste,  boonen,  gemanck  oft 
mostuer,  zal  men  mogen  geven  twee  voren  labeur. 
(C.   o.   Auden.  2de   bd.  Begl.  12  aug.  1767,  a.  18. 

HAVERUISCHEN.  Zie  Avbbuischbit. 

HAYESCHOT  (Havescoot),  zn.  Haveschot 
spurii.  De  nalatenschap  eens  bastaards  y  vervallend 
aan  den  hertog  in  Brabant.  Hendrik  11  bepaalde 
bij  tijn  testament:  dat  tij  voortaan  tsan  den  naasten 
bloedvenoant  zou  overgaan,  indien  de  afgestorven  een 
Brabander  uhes,  fr.  succession  des  bdiarde  échéani 
au  duo  f  en  Brabant.  Henri  llstatua  que,  dorSnavant^ 
die  irait  aux  plus  proches  parents^  si  Ie  défunt 
était  Brabangon  {Ut  in  bonis  Ulorumf  qui  vulgariter 
havescoot  spurii  dicuntur,  si  de  terra  nostra  fuerint, 
et  proximos  habeanty  succedant  in  dictie  bonis  proxi- 
mioresy  secundum  legem  terrae  et  eonsuetudinem). 
Testament  v.  22  jan.  1248.  Zie  Mirseus,  Dipl.  belg. 
fP  174,  Loovens,  PraetycJce  I  16,  Potület,  Const. 
Irab.  23,  en  A.  Wauters,  Tahle  chron.  lY  515, 
en  de  aldaar  vermelde  schrijvers.  —  De  heer  Poullet, 
op  het  gezag  van  Loovens,  ziet  in  het  havescoot 
la  part  de  Vhéritage  mobilier  des  bdtards,  en  Loovens 
verklaart  zelfs  het  w.  op  eene  zonderlinge  wyze: 
„Soo  geloove,  meubilaire  effecten,  dewelcke  gerot' 
gelijck  als  in  den  schoot  (haeveschoot)  konnen 
verdraegen  worden."  Edoch,  het  w.  have  moet 
hier  in  den  algemeenen  zin  van  goederen ,  zoo  roe- 
rende als  onroerende,  genomen  worden,  en  zóó 
heeft  hertog  Hendrik  het  ook  gemeend.  Zie  ook 
Yerdam,  III  181,  en  ons  Hayb  1);  David,  Fad. 
hist.  Y  241  zegt  ook  „hunne  goederen." 

HAYICH,  bn.  Hebbend  y  in  bezit  zijnde  van  ietSy 
fr.  étant  en  possession  d'une  ehose;  hd.  habhaft. 
II  Dese  tegenwoirdige  actie  devi  bonorum  raptorum, 
wordt  gegeven  den  erfgenamen  tegen  den  roovere, 
maer  met  tegen  die  erfgenamen  des  roovers,  ten- 
waire  dat  hg  dairaf  havich  en  rijcker  gewordden 
vraire.  Y.  d.  Tat.  f»  91  v«. 

HAYOT,  Ayot,  zn.  m.  JSene  inhoudsmaai  voor 
droge  en  natte  waren y  eigen  aan  Vlaanderen,  en 
wier  juiste  grootte  slechts  volgens  de  plaatsen  kan 
bepaald  worden  i  volgens  De  Bo  is  de  Kortrijksche 
havot  voor  de  granen  4  pinten  of  omtrent  21  liters  y 
fr.  havot  ou  havouy  mesure  de  capacité  ptmr  des 
matières  sèches  ou  liquides  y  propre  è  la  Flandrcy 
et  dont  la  eontenance  ne  peut  être  détemUnêe  que 
par  loealités;  suivant  De  Bo  Ie  havot  de  Courtrai 
pour  les  grains  est  de  4  piwtes  ou  environ  21  Uiree.. 
Maigne  d'Amis  Havodus.  Apud  Belgas,  mensura 
firumentctria,  qua  <sd  modium  revooari  posse  videtur. 
La  Cume  Havon,  havot.  Mesure  pour  les  grains 
en  Flandre.  ||  Unum  havot,  quod  dicitur  quarta 
pars  raxire.  A.  Watjtbbs,  Analecta,  256  (1322). 
Havotus  meilis  purgoH  vd  non  purgati,  si  ven- 
datuTy  obulum,  TU  te  Domme  1252.  ^timiiiMi  avene: 
XV  spent  havot  havene.  Yait  Loiocbbn,  St,- Pierre , 


HEB. 


HEB. 


567 


894,  n»  896,  afi  1281.  It.  Ztmbers  li  den  TJVs 
ATOs  dê  fourmêni,  —  J^am  de  Doubuy  x  bsYoe 
davaine.  Ib.  396.  Eent,  daer  behooren  zzvjVs 
redeninghen ,  elke  draecht  z  havot  mouts,  zulc 
als  de?ene  geift.  Bbmbbt,  II  41.  Dit  es  tgoet  van 
Meenine  i»  groote  (1861).  Item,  behoert  te  desen 
Toers.  leene . .  xxiy  haelater,  twee  avotte  en  twee 
pinten  witte  eyene;  item,  xyy  broede,  de  viere 
▼an  eenen  bayote  ooerens.  CfeHds  eharferb,  119 
(1402).  Elcke  hayot  tarwe  wordt  ghepast  op  xlyj 
pont  tarwenbroot  en  dertich  pont  wittebroot;  elcke 
pont  ghedeelt  in  xxxyj  loot.  —  Als  de  tarwe  geit 
iv)  grooten  den  ayot,  aoo  moet  elcke  tarwebroot 
yan  eenen  stuuyer  w^hen  een  pont  xj  lootscbaers, 
drie  quart  loots  oyer  op  elcken  ayot,  etc.  Bembbt, 

I  861.  De  mate  yan  de  cleene  houille-colen 
die  moet  houden  drie  ayot  min  een  pinte.  —  Den 
ayot  yan  deaischemaete  moet  houden  eenen  ayot 
eene  pinte  en  half."  ld.  1 440  (1637—1694). 

HEBBEN,  bw.  Sesitten,  fr.  poetéder,  \\  Dat 
N.  N.  hebben  gheoocht  en  ghecregen,..  aohtienne 
oude  coninx  grote  tomoyse  tsjaers  eryeliker  renten, . . 
te  hebbene  en  te  heffene  jaerlijcks  te  eiken  tfiinxenen. 
DB  YiiAMiircE,  Zw,  126  (1337).  Soe  wye  eenige 
renten  oft  pachten  yan  gelde  oft  grane ,  etc  . . . 
uuyt  crachte  yan  acepenenbrieyen  hebbende  oft  hef- 
fende is.  C.  V,  AfUw,  1645,  yi  16.  —  lem.  in 
dien  hebben  dat...  MaJcen  dai  tem.  iets  doe 
of  late,  h.  faire  en  sorte  que  qn.  fasse  ou  ne  fasse 
pas  certaine  chose,  ||  Dat  de  capiteyn..,  de  yoir- 
seide  ghesellen  altoes  en  alsulc  in  dien  aal  moeten 
hebben,  dat  yan  nu  yoirtane  engeen  yan  den 
yoirseiden  ghesellen  yemanne  buyen  ordinancien 
dienen  en  nl  yorder  dan  hen  yan  der  stadweghen 
gheordineert  is,  A.  Wautbbb,  SermenSf  regl.  1412 
§  24.  Dat  hij  [nl,  graaf  Philips]  sende  eenen  heer- 
liken  bode  toten  eertsschen  biascop  yan  Biemen, 
dat  hem  ghewerdichde  te  commene  tot  Philips  van 
Elsaten,  om  met  hem  te  tracterene  yan  payse 
tusschen  den  coninc  en  tusschen  hem  en  sijne 
landen,  en  den  coninc  zo  in  dien  te  hebbene  dat 
men  niet  en  yochte  en  dat  men  mochte  paeys  en 
yrede  maken.  Jan  y.  Dixmüdb  106.  —  lem. 
Lebben  tot...  lem,  bewegen  tot  (het  verrichten 
van  iets),   fr.   amener  qn.'  è  (faire  certaine  chose), 

II  So  wie  die  heesschet  scult,  waerof  hl  hem 
yermetet  de  kennesse  yan  scepenen»  die  heere  es 
sculdich  die  scepenen  daertoe  te  hebben  dat  sy 
hare  kennesse  daeraf  uten.  K.  v,  ter  Piete,  1266, 
a.  8.  Lat.  tekst  indmeere. 

HEBBER,  zn.  1)  BedUer,  eigenaar,  tt,  pos- 
sesseur,  propriéttnre.  ||  Die  erfhelUchtwinninghen, 
schoofcoren,  ofte  yet  in  plaetse  yan  dien  schiUdich 
z^n  yan  laxïden,  bempden  ofte  auderssints,  moeten 
deselye . . .  wel  en  loffelijck  labeuren ,  winnen , 
mesten  en  bedrijyen,..  En  het  paert  en  deel, 
t*welck  sy  daenran  moeten  gheyen,  yoeren  en 
leyeren  in  bequaeme  schuere  ofte  anderen  huyse, 
sulcks  als  de  hebber  daeraf  hem  in  tyda  bewijst,.. 
C,  V,  Loven,  yi  6. 

2)  Souder,  bezitter,  drager  (yan  een  wisselbrief), 
fr.  portenr  (d'une  lettre  de  change).  ||  Uiji  krachte 
yan  obligatien  inhoudende  clausule  yan  „brenger 
'sbrie£s"  yermaoh  den  brengher  oft  hebber  derselyer 
deselye  betalinghe  oft  yoldoeninghe  te  heysschen, 
al  en  is  hij  in  deselye  obligatie  niet  ghenoemt. 
C  V.  Deume  1612,  a.  366.  It.  C.  v,  's  Bosch,  ii 
27:  hebder  (?). 

3)  Bezitter  (yan  een  pand) ,  fr.  possessenr  (d*nn 
gage).  \\  Tenwaere  dat  de  hebbere  yan  den  pande 
hadde    wettich    bescheet . . .    dat    hy   die   panden 


sonde  moegen  yerooopen  oft  doen  yerooopen.  O.  v, 
Antw,  1646,  it  11. 

HEBBINGE,  zn.  y.  Save,  bezitting,  ir.  avoUr^ 
possession.  Kil.  ametus  Hebbinghe.  JBm,  faeuU 
tiües,  diviHae,  opes.  Avoir,  ehevanoe.  \\  So  wat  jon- 
firouwe  ofte  wiye,  die  es  in  bailUen  ofte  in  yoegdien, 
die  se  ontscaeote  ofte  holpe  ontscaken,  hiyerbuerde 
sine  wet ,  en  de  jonfrouwe  ofte  wyf  yerboerde  alle 
yersterfeneese  en  alle  hebbinghe.  Kb,  v,  Auden. 
1828,  Van  den  ontseakene.  Si  [nl.  Ananias  en  Sa- 
phira]  minden  meer  eyghene  hebbinghe  dan  ghe- 
mein  goet.  Van  Enusbroec,  II  118.  Eist  dat  hi  te 
deser  stede  yoert  comt,  en  daemaer  wuent  jaer  efi 
dach  erdyast  en  buucyast,  met  zinen  wiye  en  kin- 
deren, en  emmer  met  ynlcommer  hebbinghe.  O.  v. 
Gent,  1  608  (1431).  Dat,  yan  nu  yoortan,  men 
gheenen  proyenden  int  tgasthuys  an  de  Steenpoorte 
yeroopen  en  sal,  maer  de  joncyrouwen,  die  yoortan 
daer  ontfaen  zQn  sullen,  omme  zustere  te  wesene, 
zullen  met  al  haerlieder  hebbinghe  en  goede,  in 
haye,  erven  en  kateilen,  dat  laten  ten  proffijte 
yan  den  godshuyse,  eeuwelic  en  eiflio,  naer  haer- 
lieder doot.  DB  Vlamihck,  F>}.  66  (1489).  Heeft 
hy  vele  huysen  daer  hy  hem  diverselio  innehoudt, 
om  synder  playsance  oft  andersins ,  zoo  ist  ghenoech 
dat  de  daghinghe  ghedaen  zy  tsynen  huyse,  daer 
hy  hem  meestendeel  houdt  van  den  jare,  oft  daer 
hy  heeft  syn  meeste  hebbinghe  oft  huysghesinde , 
oft  daer  hy  hem  hout  ten  dage  van  der  daghinghe. 
WiXLAHT,  JPract,  oiv,  ii,  vj,  2.  —  In  hebbinge 
syn.  Jn  werkelgik,  dadel^k  bezit  zijn,  fr.  eire  en 
possession  de  faxt,  \\  Waer  man  in  hebbingen  es, 
daer  hout  men  inne  toten  rechte,  tote  dat  hy 
uuytgewonnen  werdt  metten  rechte.  tBeeht  «. 
üecü,  a.  84. 

HECHT  (Eect,  heeot),  zn.  Snoek,  fr,  brochet, 
EiL  ametus  Hecht.  Lucius,  hipus  piscis.  Brochet, 
II  Yan  2  eeoten  en  2  zemen,  23  <S,  die  men 
sendde  denselven  heere.  Bek,  stad  Cfent,  I  86 
(1886).  Van  6  heecten  72  <S>  die  men  sendde 
minen  heere  van  Ylaendren.  161  (1837).  Jans  kin- 
deren uten  Dale,  van  6  heecten,  26  s.  gr.  126.  — 
In  den  4«n  post  daarna:  Item  ghaven  sy  van  7 
snouken  en  8  paeldinghen,  66  ^,  die  men  sendde 
denselven  hertoghe  {nl,  van  Brabant]. 

HECHTEN,  bw.  1)  Van  personen.  In  arrest 
stellen,  verbod  doen  van  de  stad  te  verUUen,  fr. 
mettre  en  arrêt,  faire  difense  de  quitter  la  viUe. 
II  Sal  den  ghedaeghde  oock  worden  ghedeclareert 
den  rechter  voor  wien  hy  ghedaeght  wordt,  met 
interval,  in  cas  van  namptisatie,  als  voren,  van 
24  volcomen  uren,  tenware  van  ghevanghenen, 
ghehechte  oft  ghearresteerde  persoenen.  C,  v.  Lier, 
Stifl  I  4. 

2)  Eene  rechtszaak  in  eene  rechtbank.  De  bevoegd- 
heid  van  een  gerechtshof  ter  behandeling  eener  zaak 
vestigen ,  fir.  fixer  la  compétence  d'^un  trtbunal  pour 
juger  une  cause.  \\  Alle  vrempde  erfigenaemen  van 
de  vrouwe,  oft  oock  van  de  kinderen,  en  hebben 
sulcken  recht  van  preferentie  niet,  tenwaere  de 
vrouwe  oft  kinderen  binnen  hun  leven  waeren  vol- 
commen  in  henne  acte  van  eviotie,  oft  dat  sy 
daerinne  by  calaengie  oft  stoornisse  ter  viersohaeren 
waren  beleth ,  oft  auderssints  t»  oontradictoriojudieio 
de  sake  hadden  gehecht.  O.  v,  Antw.  comp,  IV, 
xviy,  49.  It.  a.  60.  Uut  welcker  causen  ie,  van 
den  gheheelen  ooUegie  van  G-hedeele,  met  Pieter 
Putuers,  myn  medeghezelle  in  Wette,  in  haerlier 
consistorie  [nl.  in  het  consistorie  van  den  offlciaal] 
ghezonden  was , . .  verzouckende  de  zake  aldaer  niet 
in  rechte  ghehecht  te  werden,  maer  renvoy  by  de 


568 


HEE. 


HEE. 


Toomoemde  aohepexieii  van  Ghedeele.  F.  Yaitdsb 
Haxohbit,  JBer,  tijden  ^  lY  291.  De  Toin.  prisoimier 
aal  ontfangen  wordden  totter  porgien  en  onschult . . , 
tenwaire  dat  die  geTangen  persoon  te  Toren  in  rechte 
gehecht  en  geyest  waire  geweest  by  kennen  oft 
ontkennen.  Y.  d.  Tav.  146  t^. 

HECHTINQi  zn.  t.  Yan  eene  rechtszaak. 
OêdÏM^theveêHging  (Me\jer,  Boeij),  fr.  UüêeonUi' 
iatum.  Spruit  en  Kramers  vertalen  geregiêl^he  tegen- 
epradk,  ||  Al  iet  dat  de  verweerdere,  tsij  gevangen, 
gearresteert  oft  andere,  yóór  de  litisoontestatie  oft 
hechtinge  van  de  saecke,  doet  gelofte  of  stelt  borge 
van  te  rechte  te  staen  en  t^gewijsde  te  voldoen, 
blijft  desniettemin  onvermindert  in  alle  sijne  exoep- 
tien,  soowel  tegens  het  dagement,  arrest  oft  aentas- 
tinge,  als  tegens  de  incompetentie  van  den  rechter. 
C  V.  Aniw,  eomp,  lY,  ziy,  32. 

HEECHDEN,  zn.  mv.  Hakhout,  b.  hoie  taUUs, 
II  Ende  dat  hj  de  heeohde  en  alle  de  bosschen 
den  cloosteren  oft  anderen  particulieren  toebe- 
hoirende,  en  in  Zonien  gelegen  oft  daeraen  palende, 
geven  sal  een  ander  coleur  dan  tvoirs.  bosch  van 
Zoenien,  ten  ejnde  dat  men  tselve  bosch  mach 
onderkennen  van  den  voors.  bosschen  der  cloosteren 
oft  particulieren  persoenen.  Sijksarehief,  Reken' 
kamer:  Acquits  det  eomptes  du  damaine  (1539). 

HEEMGRAEF  (Heymegraef),  zn.  Heemgra- 
ven  oft  Bagraven.  OrenebepalerM ,  erfseheiders, 
ft.  délimitateurs ,  aborneurê.  ||  Septem  tnroê  difflui- 
tores  [nl.  terminorum  et  limitum]  diseretos  et  idoneoty 
vulgariter  heemrade  appeUatot.  Bekenk,  v.  Brah, 
reg.  133  f^  89;  it.  126,  126  v^.  Die  graven,  die 
gemeynlic  geheeten  syn  heem  graven  oft  ragra- 
ven.  —  Yerder  nog  heemraden,  en  hejme- 
grave  vel  rag r ave.  Ib.  P  89  v^.  15de  E. 

HEER  (Heere ,  here) ,  zn.  m.  ZooaU  thans  heer , 
meeeter,  ir,  seigneur,  maiire.  Kil.  auctut  Heere  / 
heer.  Dominue,  heirue^  heros.  Seigneur ^  sieur,  1) 
De  landsheer ;  de  staatskas  ^  fr,  Ie  ^trinoe  souverain, 
prinee  resonant;  Ie  fisc.  ||  Doet  hies  niet  [nl.  doet 
de  gekwetste  zijne  aanklacht  niet  binnen  den  der- 
den dage] ,  die  clage  vallet  int  sheren  handen  van 
den  lande,  en  so  mach  se  die  baillu  iof  die  scou- 
thete  doen  achtervolgen  [De  fr.  tekst  zegt  en  Ie 
main  dou  seignewr],  K,  v,  Brugge  v.  1281,  a.  1. 
Dry  guldens,  te  bekeeren  in  drijen,  te  weten:  d'een 
derdendeel  den  scouthet,  s'heeren  behoef,  en 
d'ander  tot  der  stadt  reparatien  behoef,  en  't  der- 
de... C.  V.  lAer^  xviii  17.  Soo  wanneer  bast- 
aerden sterven  sonder  wettich  oir  achter  te  laeten, 
aenveert  den  heere  hun  achterghelaeten  goet.  C 
V.  Loven  y  xvi  1.  Niemandt  en  magh  geldt  leenen 
om  profyt  dairaf  te  genieten,  'tzy  op  panden  oft 
sonder  panden,  op  pene  van  confiscatie  van  het  geleent 

Seldt,  en  daerenboven  op  de  verbeurte  van  het 
obbel  van  dien,  te  bekeeren  in  dryen:  *t  een  deel 
den  heere,  't  tweede  de  stadt,  en  't  derde  den 
aenbrengher.  C.  «.  Brussd^  1606,  a.  156:  Chris- 
ten prima  pro  fisoo.  2)  Officier  van  den  landsheer , 
amman,  bidfuu},  drossaat,  meier  ^  schout  ^  fr.  officier 
du  prinee  souverain  ,  amman ,  haiUi,  drossart,  mayeur, 
écouüte.  II  Alle  den  poerteren  van  der  stadt,  synde 
aengetast  en  gevanghen,  soowel  by  den  schoutet 
als  bij  den  amptman  oft  partie,  int  criem  oft  int 
civile,  dien  gevanghenen  moet  de  heere  oft  partie 
tichte  en  aensprake  doen  binnen  den  derden  daghe 
nae  syne  apprehensie.  O.  e.  Antw,  1546,  i  2,  en 
passim;  it.  C.  e.  Lier ^  II  43  en  volg.;  Dat  den 
inghesetenen,  in  absentie  van  den  heere  \nl,  van 
den  drossaat],  wort  toegelaten  de  misdadighe 
persoenen,  op  'tfeyt  bevonden  wordende,. .  aen  te 


tasten  en  die  in  'sheeren  handen  te  leveren.  C. 
ü.  Dewruê^  1612,  a.  6.  Zoe  wanneer  eenighe  mis- 
dadigen  van  crime  gecondempneert  is,  hetzy  ter 
doot  oft  anderssints,  zoe  mach  die  heere  \nl,  ds 
meier] ,  den  vonnisse  niet  tegenstaende,  oompo- 
seren. C  e.  Thienen^  iii  9;  it.  10.  Arreeten  en 
besetten  gedaen  op  persoenen  ofte  goet,  by  dea 
heere  en  dienaers,  en  syn  maer  begmsel  en  interd 
van  wetten.  C.  v.  Genty  lY  1.  ld  eet,  ut  haibet 
textue  Carolmae,  art.  15:  Hoochbailliu  oite  onder- 
bailliu,  latinè  primus  vel  secundus  praetor  (Yanden 
Hane). 

3)  Hooge  heer,  Overheer.  In  het leenroerig 
stelsel  opperleenheer^  fr.  seigneur  supérieur  ^  smzeraAn, 
II  Alle  borgere,  poirters  en  andere  [«ar.  werelijcke] 
inwoonders,  hetzy  dezelve  geseten  zyn  onder  den 
hooghen  heer  \nl.  den  heer  van  Diest] ,  oft  onder 
andere  subalterne  hoven  binnen  de  stadt  oft  ouypen 
van  Diest,..  C,  o.  Diesiy  YZ.  u  10.  Daer  de 
goeden,  daer  men  op  daegen  wilt^  ligghen  immediate 
onder  den  ovelrheere ,  hebbende  middele  ofte  hooghe 
heerlicheyd,  ofte  sulcke  dat  hem  competeert  het 
recht  van  afpanden,  gaet  sulcken  overheere,  ofte 
synen  meyer,  stadthouder,  dienaer  ofte  vorster, 
metten  schepenen  en  olager,..  daegen,  wachten 
ofte  panden.  C  o.  Loven  y  IT  39.  It.  C.  o.  Sant' 
hoven,  K,  en  hr,  98;  C.  v.  Ceusel,  a.  881. 

4)  Smalle  of  smale  heeren.  In  het  leenroe- 
rig stelsel  lagere  heeren,  tegenovergeeteld  aan  den 
opperleenheer  y  fr.  (dans  la  féodaliU)  seigneurs  ««ft- 
aUemes ,  vassaux ,  seigneurs  hasstdns,  opposês  om  seig- 
neur  supérieur  ou  suurain,  KIL  Smale  heeren, 
BenefieCarii  &  nobiles  ministri.  ||  Hoe  die  execu- 
teur zyn  exploict  doen  sal  onder  die  smaelheeren: 
Oft  gebuerde,  dat  die  executeur  behoefde  zyn 
execucie  en  exploict  te  doen  onder  ennigen  smalen 
heere  van  den  lande,  hebbende  justicie  en  heer- 
soappie  in  zyn  lant,  in  dyen  gevadle  sal  hy  dairby 
roepen  den  officier  van  denselven  smalen  heere. 
Y.  D.  Tav.  5  v^  Den  voorsz.  borghemeester  uyt  de 
gheslachten  en  seven  schepenen  van  de  stadt  moe- 
ten liber  en  vrj  zyn  van  dienst  te  dragen  aen  den 
prinee  van  den  lande,  oft  aen  eenighe  smaele  hee- 
ren, macht  oft  bewindt  hebbende  iemande  van 
den  lyve ,  van  lede ,  oft  fan  breucke  recht  te  doen. 
O.  V.  Brussel  y  1606,  a.  24;  Christyn  tam  prineipi 
supremo ,  guam  inferioribus  dominis,  It.  C.  e.  Amho, 
comp.  Y,  vj,  22. 

5)  Set  Qereehty  fr.  la  Justioe,  \\  Zoe  vrye  den 
heere  syn  gevangenen  ontweldioht,  den  Steen  en 
gevangenisse  helpt  opbreken,  die  de  gevangenen 
bv  praoticken  uuythelpen,  oft  teghen  den  heere 
on  justicie  opstaen  en  turberen  met  invasien ,  fort- 
sen  oft  anderssins ,  verbeuren  hen  lyff  en  goet.  C. 
V.  Antw.  1545,  i  47;  it.  iv  34;  eomp,  lY,  viy, 
118;  C,  V.  Diest y  YZ.  xii  11;  C,  v.  Loven,  xi  7. 
Die  eenen  anderen  dreyghde  omdat  hy  hem  aen. 
den  heere  claeghde,  verbeurt  dry  pont  Brabandts. 
C,  V.  Deumcy  a.  466.  Yoorts  meer,  versooht  zynde 
van  den  heer  [nl,  den  schout],  oft  van  syn  ghe- 
bueren,  in  presentie  van  andere  ghesworen,  en 
hem  noch  weyghert  [nl,  gezworen  te  zyn] ,  soo 
sal  den  heere  biyven  ligghen  in  syn  goet.  O,  v, 
MoU,  Keuren  v.  1596/1631,  a.  1.  It  O.  o.  Auden, 
2de  bd.  193.  Hoe  met  gewelt  De  heer  is  in  u 
huys  gevallen,  en  al  u  goet  beslagen,  a.  ooibb, 
Hooveerd,  32.  Qtj  syt*  er  afghesoheen  (denck  ick) 
omdat  u  de  heer  ded'  op  't  schavot  meroken.  ld, 
Onkuyshy  104.  Sy  wou  my  de  heer  overgeven ,  Sy 
wou  me  de  quetsuer  doen  betalen,  ld,  Orams,  256. 

6)  Comen   tusschen  halm  en  heere.  In 


HEE. 


HEE. 


569 


zake  yan  naasting.  Zich  aanbieden ,  tot  het  bekomen 
eener  n/oasting ,  tuteohem  de  opdraM  van  den  verkoo' 
per  en  de  toezegging  van  den  rechter  ^  d,x,  vóór  de 
voltrekking  der  verkooping^  fir.  {en  mature  de  retrait) 
ee  présenter,  pour  cbtenir  un  retraite  entre  Ie  trane- 
port  du  vendeur  et  Vadjudication  du  juge.  e,  è.  d, 
avant  VaccompUssement  delavente.  \\  Bat  dengenen  die 
daernaer  [«2.  nadat  het  goed  driemaal,  om  de  tel- 
kens Teertien  dagen,  in  de  kerk  is  te  koop  afge- 
kondigd geworden]  tnssohen  halm  en  heere  niet 
en  quame,  yan  sgn  recht  van  naderschap  Terval- 
len  BOude  zijn,  soo  en  wort  t'selye  niet  gheachter- 
Tolght  ten  respeote  yan  de  goeden. . ,  behalven 
dat,  aengaende  de  goeden . .,  die  hy  yerreycken  en 
Terthieren  op  des  amptmanskamer  yercocht  worden 
met  den  heere,..  C.  v,  Brussel ^  1606,  a.  228; 
Ohristnn  ante  distraetionem  per  feetam.  Zie  ook  Halm. 

7)  De  heer  en.  Schout ,  burgemeester  en  sehepo" 
nen,  ir.  écoutètey  bourgmestre  et  échevins  \\  Alle 
ballingen,  weder  die  gebannen  syn  binnen  der 
raedtoameren  yan  den  heeren ,  oft  openbaerlick. . . 
O.  V.  Antw.  1646,  i  41.  Kaedat  de  yierschare  ge- 
daen  is  en  de  heeren  opgestaen  zijn.  Ib,  JY  9.  Soo 
wie  dat  yersmadelyck  spreeckt  op  oft  tegens  der 
heeren  ordonnantien  oft  yonnissen,  oft  eenich  yan 
dyen,  alsoo  dat  hij  daeraff  wort  gecalengiert ,  yer- 
benrt  tegens  elcken  schepenen  dertich  stnijyers,  en 
tegens  den  heere  [nZ.  den  schout]  sooyele  als  tegen 
alle  de  schepenen.  Ib.  camp.  YI,  1,  61.  In  der  hee- 
ren raedtcamere  yoer  borgemeesteren,  schepenen 
en  raedt.  O,  v.  Brussel,  1670,  a.  11.  Sal  dengenen, 
die  't  arrest  doet  doen ,  denselyen  ghearrest«erden 
Bohnldigh  zyn  dach  te  doen  bescheyden  tegen 
d*eerste  yergaderinge  yan  de  heeren  daernaer  yol- 
gende.  Ib,  Stijl  voor  wethouderen ,  a.  4;  it.  a.  20. 
It.  C  V,  Loven,  Stijl,  a.  12. 

8)  Heere  van  de  strate.  Te  Meenen ,  opzie- 

ner  van  de  straten,  ambtenaar  gelast  met  te  waken 
over  de  reinheid  en  het  goed  onderhoud  der  straten , 
en  dezer  versiering  ter  gdegenheid  van  openbare 
feesten  en  proeessien;  hij  moest  zelfs  medewerken  tot 
de  inrichting  en  verflraaiïng  dezer  feesten  ;  deze  opzie- 
ners, die  men  ook  heeren  van  het  gebeurte 
en  zorgers  van  de  wieken  hiet,  werden,  in 

de  18<^  eeuw  f  door  het  stadsbestuur  benoemd  y  op 
eene  voorsteUinoslijst  van  candidaten^  ft,  è  Jfènin, 
inspecteur  des  rues ,  foncHonnaire  chargé  de  veUler 
è  la  propreté  et  au  bon  entretien  des  rues  et  h  leur 
omementation  è  Voceasion  de  fêtes  publiques  ou  de 
proeessions,  et  même  de  contribuer  è  V  organisation 
et  è  V  embellissement  de  ces  demières;  ces  inspec- 
teurs., qui  portaient  aussi  Ie  titre  d^ inspecteurs  du 
voisin<sge ,  et  de  surveiUants  des  quartiers  ou  sections , 
étaient  nommés,  au  18^  siècle  ^  par  Ie  magistrai,  sur 
présentation  d^une  liste  de  eandidats.  \  \  An  de  zorghers 
yan  de  wieken. . ,  ter  causen  dat  zijlieden  de  pro- 
eessien, up  de  Sint-Jansdach  1600,  yerciert  heb- 
ben  met  tooghen  en  aiidersins ,  lig  Ib.  par.  —  Aü 
de  zorghers  yan  de  straten  en  wycken,  oyer  het 
yeroieren  derzelye  yoor  de  processie.  Ij  Ib.  ly  se. 
par.  —  Snpplierende  yertoonen  reyerentelyck  de 
bergers  inwoonders  der  Wenrick  —  ofte  Capucyne- 
straete,  dat,  met  het  oyerlyden  yan  heer  Pieter 
Van  Gheluwe,  sy  hun  ontbloot  yinden  yan  eenen 
heer  derselyer  straete,  en  geerne  zouden  bekomen 
eenen  nieuwen. . ,  en  te  willen  uyt  de  yolghende 
liste  eenen  nieuwen  heere  yan  gebeurte  kiesen. . . 
(6  apr.  1786).  bbitbbt,  I  283. 

9)  Eigeuaer.  Zooals  thans,  fr.  propriétaire.  ||  Met 
alle  haeffelijoke  ofte  meuble-goeden  den  proprie- 
taris  en  heere  yan  de  panden  toebehoirende.  C.  v. 


Loven  f  tui  1.  Als  iemandt  seker  goedt  koopt 
t^hen  eenen  die  hy  meynt  dat  't  toebehoort,  al 
en  waer  'toock  syn  niet,  soo  en  is  dien  koop  tegen 
dien  ongerechten  heere  ghedaenniettytelsghenoegh 
om  dat  yercreghen  goedt  daermede  te  behouden; 
maer  als  dengenen,  die  dat  alsoo  yeroregen  heeft, 
oft  syn  naecomelingen  ter  goeder  trouwen  dat 
blyyen  besitten  totdat  de  prescriptie  yolcomen  is, 
soo  is  den  yoorghenoemden  coop  teghen  den  onge- 
rechten heere  gedaen,  dien  den  kooper  meynde 
dat  'smachtigh  was,  eenen  reohtyeerdighen  tytel 
om  daermede  die  goeden  naer  de  yolcomen  pres- 
criptie te  behouden.  C.  v,  Brussel,  Stat.  v,  1432, 
a.  7 ;  Christyn  dominum ,  oudfr.  yert.  maisire,  Soe 
geringe  als  dat  contract  yoer  scepenen  gepasseert 
en  bekent  is ,  soe  wordt  en  is  de  coopere  oft  yer- 
crigere  heere  yan  denseWen  goeden  oft  renten, 
soewel  yoere  de  possessie  als  yoere  de  proprieteyt. 
C.  V.  Antw.  1646 ,  yi  8.  Heer  eïï  meester  yan  dien 
goeden  Ib,  iv  40.  ||  Den  yoors.  Idelet  is  comen 
te  steryen,  achterlatende,  yan  dieselye  huysyrauwe , 
yyff  kinderen,  hebbende  nochtans  te  beyorens  ge- 
maeckt  syn  testament  hier  annex,  —  Van  eene 
yrouw:Heer  en  mees  ter  sse.Waerdeur  is  latende 
aen  die  yoors.  syne  huysyrauwe  alle  syne  goederen, 
meubelen  en  immeubelen,  yan  wat  nature  die  seWe 
wesen  mochten,  om  daeryan,alsheerenmeeBterB8e, 
te  disponeren.  C,  gr.  Loon,  I  418.  —  Spreuk: 
Een  iegelyck  is  heer  oy.er  dat  synen.  Ib,  I  64.  — 
Heer  of  yrouw.  JSigenaar  of  huurder,  eigenaar- 
ster of  huurster  van  een  huis,  fr,  propriétaire,  m, 
en  yr.  ou  locataire,  m.  en  yr.  éTune  maison.  ||  Des- 
ghelijc  zoude  een  yeghelyc,  here  en  yrouwe,  yor 
wyes  huyse  men  asschen  ochte  eenegherande  yul- 
nisse  ghegoten  ochte  gheworpen  yonde, . .  den  core 
geyen  moeten.  Kb.  v,  Antw.  a.  109. 

I      10>  Onsen  Heere  gegeven.  Yan  dewerklie* 

den.  Zich  zonder  werk  bevindend,  fr.  (des  ouvriers) 
se  trouvant'sans  ouvrage,  livrés  è  la  gr  Ace  de  Dieu, 
II  Die  gheen  werck  en  hebben  on  onsen  Heere  ge- 
geyen  es ,  dat  zy  op  de  plaetse  \nl,  op  de  openbèffo 
plaats]  zelen  gaen  staen,  op  [de  boiete  yan]  yiye 
mghelsche.   K.  d.   lakengUde  te  Vilvoorden,  1393. 

HEERBAEN  (Heirbaen ,  herbaen),  zn.  y.,  eigenl. 
legerbaan,  Zooals  thans,  fir.  grande  route,  chemim 
royal ,  ehemin  militaire.  Kil.  Heerbane,  herbane 
(Heerenstraete,  quae  etiam  heyrstraete  &  herstrate 
dicitur).  Via  müitaris,  via  publica:  &  via  basilica, 
regia.  Sal.  auctus  Herbane /heyrbane.  Chemin 
royal,  Ie  grand  chemin,  \\  Herbanen  oft  herstraten. 
Bekenk.  v.  Brab,  reg.  136  f»  260,  Ord.  24.  apr. 
1510;  heerbanen,  heerstraten,  f^  260  y^  Eenen 
herwegh  oft  herbaene  40  yoeten.  C,  v.  Loven, 
Servit,  a.  93.  Herbaen  leydende  yan  d'eene  stadt 
naer  d' andere.  Begl.  edifidemeters  16  jan.  1706, 
IX  6.  Oock  sullen  allen  die  yoerliedens,  soo  yan 
de  karren  en  waeghens,  willende  eenighe  bieren 
yan  buyten  in  deze  yrijheijt  brengen,  schuldich 
en  ghehouden  sijn  te  houden  de  rechte  heir-  en 
openbaene,  sonder  de  passagie  en  wegh  te  moghen 
nemen  lancx  eenighe  sijdestraeten  ofte  on  weghen. 
—  Door  de  groote  ofte  rechte  open  heirbaene.  Stads' 
arch,  Diest,  Vak  19,  B^l,  Brouwers  I948,  a.  S 
en  4.  Zie  ook  Hebbbtbabt,  en  Wbch. 

HEERBRENGEN.  Zie  hbbbbbvgbk. 

HEERDE.  Zie  hbbdb. 

HEERDER.  Zie  hebdbb. 

HEERENLEUCK  (Heerleuck),  zn.  m.  Schou- 
wing van  wegen  en  waters,  ir.  inspection  des  cAe- 
mins  et  eaux,  \\  Van  den  heerenleuck,  stroomen, 
waterlaten,    straetschouwinghen.   Is   geordonneert, 


570 


HEE. 


HEE. 


dat  den  Bchcmteth  ■ijiien  heerleaok  aal  houden  en 
daeiop  ODunegaen,  ghelijck  dat  na  onder  costumen 
behoort.  C  o.  SaiMovent  K.  en  hr.  «.  1665,  a.  81. 

Zie  ook   GBLBUCK. 

HE£R£SCHULT,  zn.  t.  Schuld  aan  den  heer; 
fr.  deUe  envere  Ie  seigneur.  \\  It.  soe  wie  van 
tsheerenweeghen  in  de  Vroente  gesedt  wordt 
voer  broeken  oft  heerescnlt,  die  men  den  heere 
Bcoldioh  is,  die  aal  zijnen  oost  terstont  moeten  ver- 
borgen.. .  Kb.  V,  Sanient  1460,  a.  92. 

HEERGEWADE  (Haregewade,  heergewaerd, 
heergeweyde,  heergeweede,  hergeweyde,  herge- 
we^je,  hergewede.  hergewee),  zn.  y. 

1)  Eigenl.  en  oorspronk.  de  hettanddeelen  eener 
hrijgelcleeding  en  toerusting;  tij  gingen  bij  erfenis 
over  Clan  den  zoon,  fr.  propr.  et  primit.,  les  pariies 
constiiuanies  de  Vhabiüement  et  Varmement  d'un 
homme  de guerre,  {QtTimm  Heergewette,  Mechts' 
alt.  667  f..  HaltauB  Her-gewette,  herwadiumj 
col.  881.  Ten  kate  t^'  Waed  vestitus  et  apparatus 
beüi.  Kil.  Herghewede,  herghewaede,  her- 
ge  wey  de.  Kil.  auctus  Squippage  de  guerre.  —  Later 
ging  de  bet.  ran  het  w.  Heergewade,  in  z^ne 
▼erschillige  vormen,  over  op  die  van  het  aan  den 
heer  verschaldigde  overgangs-  of  verheffingsrecht  van 
een  leen,  ir.  plus  tard,  la  signiflcalion  du  mot^ 
sous  ses  diverses  formesy  passa  è  eeUe  de  droU  de 
relief  j  que  Von  payait  au  seigneur  en  cos  de  muta- 
tion  d'un  flef,  In  het  latijn  laudemia  of  laudimia. 
Les  droiis  de  relief,  en  droit^  ne  s'appdlent  pas 
yfrudus  feudi  ,*'  zegt  een  bekwaam  greffier  van  het 
leenhof  van  Brabant,  „(i°^°d^'  goed)*'  mais  laudimia, 
quia  solvuntur  in  laudem  domini ,  ut  per  ea  laudatur 
et  recognoscUur  ipsius  dominium".  L.  Galesloot ,  ino. 
cour  féod.,  1,  xlv;  Haltaus,  col.  884;  Dacange  Lau- 
datio, Laudemium,  Belevium. —  Volle  en  halve  leenen 
werden  met  eene  bepaalde  som  gelds,  mindere  met  eene  de 
beste  vrome  of  vruchtopbrengst  van  drie  jaren ,  andere 
nog  met  zekere  voorwerpen  verheven ,  als :  eene  zijden 
beurs  met  een  goudstuk  er  in,  een  paar  witte  hand- 
schoenen y  een  schaakspel,  een  paar  sporen,  valken, 
paarden^  honden  ^  een  jaohthoren,  enz.;  fr.  on  relevait 
les  fiefs  pleins  et  demi-flefs  par  une  somme  d^argent 
déterminee,  les  moindres  par  les  produits  d'une 
année,  de  trois  la  meilleure,  de  moindres  encore 
par  certains  objets,  tels  que:  une  bourse  en  soie 
contenant  une  pièce  d'or ,  une  paire  de  gants  blanes , 
un  ieu  d'échecs,  une  paire  d^Sperons,  des  faucons, 
des  chevaux^  des  chiens,  un  cor  de  chasse,  eto.  ||  Ut- 
ghenomen ,  dat  maliyc  van  ons  sal  hebben  en  heffen 
sine  hareghewade  en  sine  coepe,  die  hem  moeghen 
ghevallen  van  sinen  mannen  die  hem  zonderlinghe 
toebehoeron.  Oork.  19  }uxill29bt  JEigendom  v.  Puurs. 
In  Ylaenderen  betaelt  men  van  relieve  tgene  dat 
int  denombrement  voor  relief  gespecifieert  staet, 
het  si  een  witten  bont,  een  roode  valck,  een  paer 
sporen ,  een  glavie ,  eeiv  paer  hantschoen ,  of  dier- 
gheiycke.  En  als  tdenombrement  secgt  ten  vollen 
relieve,  so  betaelt  men  x  pond  parisis;  en  staet 
ten  halven  relieve,  so  betaelt  men  v  pont  parisis: 
en  staet  ter  bester  vrome,  soo  betaelt  men  de  beste 
opheve  van  de  dr  ij  comende  jaren,  ter  kuervanden 
here.  Wislant,  Leenr.  72.  Een  vul  relief  es  x 
pond)  een  half  relief  es  v  pond.  En  eenighe  staen 
ter  bester  yroome ,  en  danne  mach  de  heere  kiesen , 
welke  vrome  hi  wille  van  den  eersten  drien  jaren. 
Jus  feud.  fl.  vet.  c.  4.  Item  compt  eenen  man  een 
leengoet  toe  van  dooder  hant  offc  bij  coope,  soe 
moet  hyt  verheffen  aen  den  leenheere.  Een  vol 
heergeweide  es  thien  pont,  eü  een  half  heergeweede 
es  v^jf  pont.  En  eenighe  staen  ter  bester  vromen, 


en  dan  mach  die  heere  kyeeen  weicke  vxome  hj 
wille  van  drie  jderen.  Boxhobbk,  Ke^e,  8t.  a.  81. 
Tusschen  besetman  en  sterfman  is  eene  merckelycke 
distinctie,  alsoo  by  der  afiyvigheydt  van  den  besetman 
geen  recht  van  hergheweyde  en  verschynt.  C.  leenhof 
V.  Brab.  1570,  a.  43;  Christgn  laudania,  fx.  droU 
de  relief.  Maar  b\j  de  aflijvigheyt  van  de  sterfmans .., 
verschijren  de  voorsz.  rechten  van  hergeweyde  en 
reliefden,  a.  44.  Voor  een  volle  hergeweyde  [het 
leen  namel.  uitbrengende  15  r\jn8gulaen  jaarlijks, 
of  meer]  betaelt  men  13  ryders,  makende  19  ryns- 
guldens  10  stuyvers  Brabants;  in  weicke  13  ryden 
zyn  begrepen  stadthouders  recht,  camerlinglurécht, 
boeckrecht,  maer  niet  het  mannenrecht,  daerat 
men  betaelt  8  stuyvers  in  den  ontfangh  van  de 
doode  handt.  a.  46.  Aengaende  die  atockleenen 
zyn  van  ouders  tot  ouders,  ende  soe  alnoch  op  den 
dach  van  heden  worden  verhaeven  [nl.  verheven, 
relevés"]  met  vijff  Aecker  merck  (Kantteek.:  Acker 
merck  voir  heergeweyde,  einen  zyden  buetel, 
daerin  een  stuck  goltz,  niet  van  den  meisten  noch 
minsten).  Leenrecht  van  Hertogenrade^  1612.  Amorti- 
zatie  der  heeriykheid  Kiel.  Ende  is  uterlio  onse 
wille  en  begeirte  voir  ons,  onse  oir  e&  nacomelingen, 
dat  voirtaen  teweliken  dagen,  die  voirs.  religieuae, 
prioir  en  convent  en  hoire  nacomelingen  in  den 
voirs.  godshuyse,  houden  en  hebben  moeghen  tvoirs. 
geheel  leen  met  alle  zinen  toebehoirten ,  bi  ons 
aldus  geconfirmeert.  en  geamortizeert ,  loa,  qoijt  en 
vry,  sonder  dairom  yet  gehouden  of  gedwongen  ta 
wesen  te  betalen  dairaf,  ons  of  onse  nacomelinge, 
enich  hergewede,  dienst  van  gewapenden  man  te 
leveren,  of  enich  anderen  last  te  doen.  Mxbtenb 
BK  ToBPS,  IV  590  (1413).  Oft  den  leenheer  gerech- 
ticht  is,  boven  sulcken  hergewaerd,  den  vasaal  te 
beswaeren  met  vyffthien  goudgls.  C.  gr.  Loon,  I 
687  (1701).  Heergeweyde.  C.  v.  Diest,  VZ.  xthi 
6  en  9.  Belief  oft  heergeweyde.  Bekenk.  v.  Brab. 
reg.  137  f*  102  v«  (1619).  Hergeweye ,  oft  vrome. 
C.  leenr.  v.  Mechelen,  i  2,  8,  7;  ii  6.  Heigewee. 
C.  stad  Mechelen  y  x  1 ,  3,  4;  Nannius  annata.  Item, 
zyn  van  tselve  leen  en  heerscepe  ghehouden  28  leenen 
eü  manscepen,  danof  de  13  staen  ten  vollen  reliefve 
van  elck  van  10  ponden  par.,  en  ten  [halven.'] 
reliefve  van  40  grooten,  en  9  ter  bester  vromen 
van  3  jaeren;  en  staet  een  teenen  reliefve  van  een 
paer  witte  hanschoens,  de  hander  ten  reliefve  van 
een  schaekspel ,  een  ten  reliefve  van  een  paer  spooren, 
en  [een?] ten  reliefve  van  een  paer  hantschoens,80o  wan- 
neer deselve  leenen  veranderen  ter  doot,eü  soo  wanneer 
by  coope ,  soo  syn  sy ,  van  ghelycke ,  sohuldigh  relief 
en  camerlinckgelt ,  alsoot  behoort,  en  voorts  den 
thiende  penninck  van  alzoo  veele  als  deselve  ooop 
bedraegt.  db  Fe.  bn  Bb.  I.  Drongen,  28  (1654).  — 
Ontvanger  van  den  heergewaden,  fr.  reee- 
veur  des  investitures.  Bijksareh:  Comptes  des  reliëfs 
des  flefs,  n»  17,  146/7  (1482—1466).  —  Heer- 
gewade-leen (Heergewerleen).  Bdd  leen,  fr,  Jief 
noble  (Cruhay).  ||  Dat  men  vortaen  allen  gespleten 
en  belasde  heergewerleenen,  die  by  helder  derselver 
lenen  werden  vercocht,  aal  der  helder  oft  proprie- 
taris  van  den  ansiel  oft  principaal  leenen  bennen 
jaers  mogen  lossen  voor  sullige  penninge  daer  ay 
voor  vercocht  syn.  C.  gr.  Loon,  I  8. 

2)  Yolgens  Nannius,  die  de  kost.  v.  Mechelen 
in  het  latijn  vertaalde,  zou  men  door  het  w.  heer- 
gewade moeten  verstaan  de  opbrengst  van  een  jaar 
van  mindere  leenen  dan  volle  leenen  (annaia),  fr. 
d'après  Nannius,  qui  traduisit  en  latin  les  eouiumes 
de  Malines,  on  devrait  entendre  par  Ie  mot  heer- 
gewade Ie  produit  d'une  année  dies  fiefs  moindres 


HEE. 


HEE. 


571 


quê  Ui  fiefs  pleins:  Heergewee.  JEst  proventus 
unius  annij  in  feudo  minoris  pretii  vel  authoritatity 
quam  tunt  fewia^  de  quibus  supradicto  ariiculo  2 
tub  rubrica  de  feudit  \nl.  x].  Leges  municipalest 
Voorher icht.  Onder  deze  miuderu  leenen  schijnt  hij 
te  begrepen  die  welke  „geen  bedrijf*  hebben  en 
minder  waard  zijn  dan  vyf  pond  Brabantsch. 

HEERüAMëR  (Herhamer),  zn.  IJzeren  hamerf 
êtrijdbyl,  ttrijdhamer ,  fr.  marteau  d^armes,  mail- 
loche,  massue  de  fer.  Kil.  Herhamer  /  hejr- 
hamer.  Cesira ^  tnalleus  ferrenty  quo  caêaphracii 
equite»  uiuntur ,  securis  Amasonia.  K.  auctus  Massue 
ie  fer,  ||  Munitien  van  oorloghe...  alle  wapenen.., 
lancen,  pycken,  ballebaerden ,  heerhamers,  valck- 
becken,  zweerden,..  PI.  v.  VL  9  oct.  1561 ;  I  720 
It.  Fl.  r>.  Bral.  IV  399. 

HEERHEIT,  Heebhedb  (Heerede),  in,  y.  Heer- 
lijkheid ^  heerlijke  macht  ^  gezag  van  den  opperheer, 
fr.  seigneurie,  pouvoir,  autorite  du  seigneur,  Bi 
heerhede,  ran  heerheden,  van  heerheden 
wegen.  Uit  kracht  van  de  heerlijke  macht y  ir.  en, 
vertu  du  pouvoir  seigneurial,  ||  De  scoutete  nes 
scnldech  te  hondene  negenen  man  dien  dabt  vaet 
bi  heereden  jof  bi  manne  Tonnesse.  Oork,  25  febr. 
1252.  Daerai  [nl.  Tan  uitwinningen  bg  openbare 
▼eiling]  d'amptman  oft  lieutenant,  van  tshertoghen 
weghen,  als  van  heerheyden,  waerschap  geloeft. 
C,  v.  Brussdy  1570,  a.  51.  It.  1C06,  a.  51;  Christyn 
authoritaie  principis,  Tan  heerheden  wegen.  Ib.  a. 
106,  vi  supremcB  jurisdictionis.  In  den  naem  des 
hertoghen  van  Brabant,  als  yan  heerheden  wegen, 
a.  197,  nomine  ducis  Brabanfia  (alleen).  I)*officier 
yan  heerheyden  wegen.  C.  v.  Loven  y  xiv  27. 

HEERLIJCK,  bn.  Oerechtelijk  ^  fr.  judiciaire, 
Heerlijcke  executie.  Dadelijke y  gerechtelijke 
mtwinning,  ir,  exécution  pctrée.  \\  De  sententien  by 
schepenen  ghegeyen  sjm  executeerlick  in  lyfye  en 
goede;  soo  oock  syn  alle  kennissen,  contracten, 
yerbanden  en  obligatien  inhoudende  clausule  yan  con- 
deronatie  ofte  heerelicke  executie.  C.  stad  Brugge^  1 3. 

HEERLIJCK  (Heerliok,  eerlic),  bgw.  Gerech- 
telijk, fr.  judidairement.  Heerlijck  executeeren. 
Oerechtelijk  ten  uitvoer  leggen  t  fr.  meitre  êi  exécution, 
\\  De  yeerthien  daghen  gheëxpireert  wesende,  indien 
partye  niet  yoldaen  en  is,  sal  hy  yermoghen  executoir 
te  lichten  ten  laste  yan  den  borghe,  en  die  heerlick 
executeren,  en  procederen  tot  lichtinghe  en  yer- 
coopinghe  yan  syn  goedinghen.  C.  v.  Broekburg  t 
y  6.  —  Heerlijck  innen.  Oerechtelijk  invorderen, 
innen,  fr.  recouvrer  par  voie  d^ exécution.  \\  Boyen 
den  rechte  yan  der  yoomoemde  yssuwe,  die  men 
heerlioke  innen  zal  up  denghuenen  die  beyonden  of 
bedreghen  worde  ter  contrarien  ghedaen  hebbende. 
C.  stad  Bruggey  II  763  (1500).  It.  C.  v,  Aalst  y 
Il  11.  —  Heeriyck  nemen  en  afpanden. 
Dezelfde  bet.,  méme  signification,  ||  Die  Doete  en 
pene  yan  tween  ouden  grooten  tomoysen . . ,  welke 
twee  grooten  tomoysen  metten  onbetaelden  chynsen 
ghy  yan  onsen  wegen  heerlic  soelt  nemen  en 
afpanden . . .  aen  die  gereedste  haye  en  goede. 
Bekenk.  v.  Brab.j  reg.  133  f»  139  (15(le  £.). 

HEERLIJCKHEIT  (Heerlichede ,  herlichede), 
zn.  y.  1)  Seeht,  rechtsmtseht  van  den  leenroerigen 
heer  op  een  land  en  op  al  wat  er  toe  behoort, 
fr.  droity  juridiction  du  seigneur  ffodal  sur  une  terre 
ei  sur  toui  ce  qui  en  reUve,  Kil.  Heer  lic  kheydt. 
Dominium,  etc.  Kil.  auctus  Domaine,  seigneurie. 
II  Die  goene  die  hem  [nl.  den  misdadige]  helpen 
en  raet  toe  gheyen ,  sullen  sijn  ghetraitiert  en  berecht 
bi  den  loialen  besoeke  van  den  graye,  in  goeder 
trouwen,  en  bi  siere  herlichede.  K,  v,  Brugge  1281, 


a.  9;  fr.  tekst  par  se  seignerie.  Die  banne,  die 
betevinghen  en  die  mesdaden  yan  der  mante,  die 
graye  hout  se  te  siere  herlychede.  Ib.  19.  Dat, 
eest  dat  die  yoerseide  scepenen  teghen  onse  heer- 
licheit  oft  jurisdictie  onser  oft  yemants  yan  ons, 
gheyilt,  dat  afsijn  moet!  eenyghe  sententie  oft 
yonnis  uutspreeken  (.'),. .  C,  v,  St- Truiden,  §  15. 
Ons  meeninghe  eü  begeerte  es,  dat  zy  haer  trouwe 
houden  en  quyten  jeghens  alle  deghone  daer  sy  se 
ghelooft  hebben  en  schuldich  sjm  te  houden  en 
quyten;  behouden  dies  zy  ons  laten  ghebruucken 
paysiyelyck  onze  heerlicheden  en  onze  seigneurien, 
die  wy  schuldich  zyn  thebbene  en  te  ghebruuckene 
binnen  onzen  lande  yan  Ylaendren.  C.  v.  Auden, 
2(ie  bd.  81  (1348).  Dat  in  de  yorseide  heerlicheyt 
yan  Paerke  zyn  diyersche  costumen  en  usaigen. 
C.  V.  Aalst,  669  (1472).  Hare  Hoocheden  Serenis- 
sim  e ,  als  grayen  yan  Aelst ,  competeert . . ,  met- 
gaders  yele  en  diyerssche  heerlickheden  en  seig- 
norien ...  /6 ,  428.  Welcke  hooftmeyeryen . . .  zijn 
der  stadt  toegheyoeght , . .  sonder  daeraf  in  heer- 
lyokheydt  oft  in  fourfaicten  ontyremt  oft  ont- 
trocken  te  moghen  worden.  C.  v.  Brussel  1606 1 
a.  7;  Cristijn  in  domanio,  —  Sijne  heeriyokheit 
doen  tot.  Zie  blz.  357  Doen  tot  5 — d. 

2)  Rechtsgebied y  fr.  juridiction.  Zie  Vliegende 
heerlij ckheit,  blz.  464,  Gedikoflaats. 

3)  Van  ambtswege  y  krachtens  zijn  amhtyfxtd'^offieey 
en  vertu  de  sa  charge.  \\  Bi  yirtute  yan  deaen 
yonnesse,..  zo  dede  de  meyere,  wien  de  inninghe 
toebehoort  yan  yerwijsder  scult,  legghen  in  kero- 
gheboden ,  yan  heerlicheden ,  alsulcke  erye  als  . . . 
C.  V,  Aalst y  280  (1451).  De  drossaert  yan  Brabant, 
noch  yemant  anders  yan  ons  genadichs  heeren  oft 
yan  der  hoogher  heerlickheyt  weghen,  en  moeghen 
eenich  bewindt,  accusatie  oft  maninghe  hebben 
binnen  der  stadt  oft  yriheyt  yan  Antwerpen  (in 
saken  criminelle ,  noch  diergelycke,  criem  smakende, 
met  des  daerane  cleeft),  dan  de  schoutet  yan  Ant- 
werpen, oft  syn  onderschoutet  en  heure  gesworen 
comdragers  alleene.  C  v,  Antw.  1545,  i  50.  De 
yoorsz.  wethouderen,  en  oock  den  yoorsz.  amptman, 
yan  de  hooge  heerlyckheyt  weghen  respectiye,  yer- 
mogen  de  yoorsz.  afgesetene  debiteuren  oft  yerobli- 
geerde,  ten  yersoecke  yan  de  yoorsz.  poirters,  te 
beschryyen  met  placcaetbrieyen.  C.  o.  Brussel  1606, 
a.  46.  Zie  ook  Heebhbit. 

4)  Heerlijk  recht  y  recht  als  heeTy  fr.  droit  seig- 
neurial y   droit  en    qualité  de  seigneur.   ||    In  elok 

Sedinge    heeft   de   heer   een    heerlicheyt   yan  yer- 
aghene,    een    genachte    en    n^et    meer.    tBeckt 
V,  UccUy  a.  67. 

5)  In  het  meery.  Heerlijke  rechten  y  fr.  droits 
seigneuriaux,  \\  In  den  iersten,  hare  heerlicheyt  yan 
Oestmalle,  metten  hoyen,  huysen,  boomgairden, 
heyen,  wegen,  bosschen,  beemden,  aerden,  euse- 
len,  lande,  sande,  yroenten,  gronden,  bodemen, 
yogelryen,  yisscheryen,  yiyeren,  pachten,  chysen, 
renten,  thienden,  manscappen,  laetschappen ,  pont- 
gelden,  heerghewaden ,  neerlicheyden ,  manen, 
wysen,  boeten,  breucken,  koeren,  schouwen,  [s. 
yan?]  wegen,  [en]  waterlaten,  en  allen  anderen 
heerlicheyden  en  toebehoirten ,  hetsy  in  harden  oft 
in  weken,  in  diepen,  in  droghen,  binnen  de  heer- 
licheyt yan  Oestmalle  gelegen  oft  dairbuyten.  Mbb- 
te»8  en  ToBPS,  V  610. 

HEERSCHAP  (Eerscap,  heerscap),  zn.  o.  Heer* 
lijkheidy  fr.  seigneurie.  Kil.  auctus.  Heerschap, 
heerschappije.  Dominatusy  principatus,  imperium, 
Domination.  \\  Behoudelike  den  tynden  yissche  en 
dat  men  heet  des  eerscaps  toL  Brab.  Yeesten,  17 


572 


HEE. 


HEE. 


mrt  1297;  I  088.  Van  onien  ghemeinen  heencapen 
Tan  Ghrimbeigen.  —  Binnen  haren  ghemeinen  „lande" 
▼an  Grimberghen*  —  Alle  dese  etncken . . ;  die  de 
heren  Tan  Grimberghen  gbemeine  hebben,  sal  de 
grave  Tan  Yyanen  in  syn  sonderlinghe  heerscap 
hebben.  Oork,  24  juni  1297.  Dander  deel  [nl.  t. 
Vlaanderen]  dat  licht  onder  den  keyser  metten 
eygendome,  en  ia  geheeten  theerscap  en  de  heer- 
l^ehede  yan  Ylaenderen ,  daeraf  de  graye  hem  diaecht 
alfl  SouTerain.  Wiblant,  Leenrecht  j  9. 

HEEBüTRAET  (Herstrate,  Terkeerdelijk  shee- 
renstraet),  zn.  v.  Zie  HmBBABV. Kil. ouc/iw, Heer- 
Btrate,  heerenstrate.  Chemin  roytd,  Ie  grand 
ehemin.  \\  8i  quis  rapinam  fecerii  y  aut  in  via  aut  in 
herstrate,  tuper  mercator eê  vel  quoêcumqueaUoSt  et  in 
hoc  malefado  captus  fuerit,  euependetwr.  K.  v, 
Veurne  1240.  Dat  eenyegheljck  buyten  lants  mit 
zynder  waeren  en  comanacapen  comende  sonde  hon- 
den  de  oude  herstrate,  en  alsoe  coemen  aen  die 
oude  wachten  ten  ontfange  ran  dien  tolle  eü  ge- 
leyde  yoirs.  geordineert.  Éekenk.  o.  Brab.  reg.  135 
f  165  (1485).  Dat  hy  sal  moegen  maecken  eenen 
oft  twee  putten  in  de  straete  van  S^e  Laurys  in 
het  Waermoesbroeck,  op  s'heeren  straete ,  om  daer- 
uuy t  een  neder  te  leijden  tot  in  «ijnen  hoff . , ,  tot 
beneficie  Tan  syne  fonteyne.  Tolkamer  te  Brussel: 
Aütum  V.  80  mei  1644.  Altyt  mogen  die  broeders 
metten  Trinden  [nl,  dee  vermoorden]  op  die  veede 
gaen  on  jagen  en  quetsen  des  misdiadigen  magen, 
op  alaoo  dat  sy  dat  doen  op  's  heeren  straete,  maer 
met  op  erfiVe.  C  ^r.  Loon^  I  71. 

HEERTQANCK  (Hertganck),  zn.  my.  Oehnchty 
humrt,  foifk,  fr.  heuncauy  section.  ||  Onse  lieTe  liede 
en  onse  late,  die  ten  hertganghe  yan  Herlaer  toe- 
behoren, welc  Herlaer  gheleghen  es  binnen  der 
TOghedien  yan  onsen  dorpe  van  Heysta.  Bel^.  Mus, 
II  416^  heer  van  Mechden^  1311.  Jan  Van  Vlierden 
houdt  te  leeno  een  thiende,  gelegen  in  der  pro- 
ehien  yan  Oirschot,  in  de  hertgangen  yan  der  Noe- 
telen ,  genoempt  gemeynlyc  de  thiende  in  de  Herze- 
lacker.  Leenhof  o.  Brab.  Aveux  et  décl.  du  quartier 
de  Bois-le-duc,  3  noy.  1536.  Ceux  du  hameau  ou 
hertganck  de  Sollaer,  parroiche  de  Seyst,  sovhs  Ie 
ressort  et  juridiction  de  la  ville  de  Malines.  Bijks- 
0rehief:  Pap.  d'JStat  et  de  VAudience;  Bundel  v9 
42 1  6  mei  1549.  Die  gemeyne  ingeset-enen  yan  den 
gehuchte  oft  heertganck  yan  Hulsen,  tegen  de  sche- 

Smen  en  regeerders  yan  Meerhoudt.  Ib,  Baad  o. 
rab.  Vonnissen,  rog.  763,  f>  216  y<>,  20  mei  1631. 
Waelre  heeft  drie  gebuerten  oft  hertganghen :  Zoon, 
den  Heuyel  en  tdorp.  Jacof  t.  Oüdekhoteit  ,  Silva 
ducis,  62.  Dat, . .  soo  wie  ghenomen  en  ghecoren 
sal  worden  hg  den  meestendeel  van  sgn  ghebueren , 
in  elcken  heirtganck,  om  gesworen  te  zijn,  dat  die 
den  eedt  sal  moeten  doen.  C.  e.  MoU,  K.  en  br. 
1596  /  1631,  a.  1.  Dat  den  heer  alle  jaer  eens  sal 
omgaen  met  twee  schepenen  en  twee  ghesworen, 
aen  de  plaets  yan  Moll ,  gelijck  oock  in  alle  andero 
heirtgangen.  a.  27.  Zie  ook  aext  1)  blz.  39.  Dat 
deselye  [nl,  ordonnantie]  sal  worden  gedruckt  en 
by  kerckgebodt  gepubliceert  met  aJSxie ...  in  de 
.distincte  gehuchten  ofte  hertgangen  dependeronde 
yan  de  yoors.  meyerye.  JPl,  v.  Br  ah.  30  juni  1729; 
VI  393,  Caggevinne.  It.  Aead.  d^arehéol.  1856,  blz. 
185,  en  1857,  bbs.  81. 

HEERTCOST  (Aerdkost,  eertco8t),zn.m.^aarcf- 
2ro«^,  dagelijksche  kost,  fr.  frais  de  foyer,  nourrifure 
quotidienne»  ||  Van  gelycken,  als  iemant  ciyilyck 
en  sonder  olachte  procedeert,  om  gequeten  en  ont- 
heyen  te  sgn  van  de  medecijnen  en  chirurggnen 
die  hem   ii^  curon  gehadt  hebben,  yan  de  quetse 


hem  géïnfereert,  eü  om  den  aerdkost  [var.  eert- 
oost] ,  delicieuse  spyse  eü  dranok ,  yerlet  en  smerte , 
ge  weert  en  vergolden  t'hebben,  is  schuldigh  dat 
te  doen  voor  schepenen  yan  gedeele.  C.  v.  Qent ,  iii  5. 

HEERT8TAT  (HersUt),  my.  heertsteden,  zn. 
y.  Haardstede,  stookpiaats ,  woning ,  hmsgean,  huis- 
houding, fr.feu,  foyer,  hMtation,  familie,  ménage. 
Kil.  auetus.  Herdsteen,  Foyer.  ||  Dat  men  in 
den  steden  die  90ste  heertstad,  en  in  *t  platte  landt 
de  yde  afslaen  sal  voor  arme , . .  PI.  v.  Brab.  20 
sept.  1351,  a.  2;  II  3.  It.  1497,  a.  6.  f»  10.  Waert 
dat  sake,  dat  die  heero  buyten  lants  toghe  naedat 
die  man  syn  ierste  sesse  weken  versocht  hadde, 
soe  sal  die  man  moghen  trecken  met  yiero  man- 
nen eü  met  eenen  notarijs  ter  lester  hertstat  daer 
die  heero  openbaerlijc  in  Brabant  sliep.  Boxhossv, 
Keys.  stat,  a.  21.  Staet  daer  een  hnys  op  den 
gront  yan  den  leene,  daer  yemant  inne  woent,  doe- 
ghet  [/.  doe  het]  cont  te  dien  huyse;  eü  staet  daer 
gheen,  soe  sal  ment  condt  doen  ter  naester  heeit- 
stadt,  en  noempt  seker  hoff  en  stadt  waer  elck 
partie  come.  a.  36.  Es  bevonden,  datter  zyn  bin- 
nen Wesemael  hertsteeden  oft  huysgesinnen  zeven 
[en]  veertich,  waeraff  onderhouden  wordden  van 
aelmoessen  oft  heyligeest  thien.  Yas  Eyxf,  Brab. 
Mus.  I  98  (1597). 

HEERTTELLING,  zn.  v.  OpteUing  der  haard- 
steden tot  het  vaststellen  en  den  omslag  der  ^heden^^ 
of  belastingen,  ir.  recensement  des  foyers  pour  Vas- 
sieite  et  la  ripartition  des  aides  et  subsides.  DU 
v).  is  mettertijd  overgegaan  in  dat  van  hertel- 
ling of  nieuwe  optelling,  in  eenen  meer  uHgebreiden 
zin,  doch  altoos  met  hetzdfde  doel,  fr.  ce  mat  est 
passé,  dans  Ie  cours  du  temps,  en  celui  de  her- 
telling OU  nouveau  recensement ,  dans  un  sens  plus 
étendu,  mais  toujours  dans  Ie  même  but.  Als  vari- 
ante troft  men  het  w.  hertaxatie  {Stadsarch.  v. 
Diest,  brief  v.  23  aug.  1686).  ||  Sooverro  eenighe 
van  onsen  voorghenoempden  landen,  loopende  den 
tijdt  van  desen  voorghenoemden  beden,  ofte  daer- 
naer,  versuecken  wouden  een  nieuwe  hertellinghe 
gedaen  te  worden,  in  *t  generael  oft  in  eenighen 
placken  particuliere  daer  men  suspitie  op  sonde 
moghen  hebben  van  in  der  lester  hertellinghe  hem 
misdraeghen  te  hebbene .  oft . . .  PI.  v.  Brab,  Jjt- 
structie  v.  1497,  a.  6;  II  10.  Spruytende  hetselve 
uyt  dien  dat  het  generael  cohier  der  metinge  van 
de  landen  oft  hemelsche  breede,  onder  de  voorsi. 
meyerye  gehooronde,  gemaeckt  tot  de  generaele 
hertellinge  ten  jaero  1686,  nu  sedert  lange  jaeron 
in  het  ongeroet  soude  geraeckt  zyn,  en  dat  t'sedert 
denaelven  tydt  de  overdrachten  van  landen,  wey- 
den ,  bempden ,  bosschen  als  andersints  • . ,  niet 
met  de  beste  trouwe  en  zyn  geschiedt.  PI,  v.  Brab. 
30  juni  1729 ;  VI  391. 

HEERVAERT  (Harevart,  herovaert,  heyrvaert), 
zn.  V.  Krygstocht,  fr.  expédition  deguerre.  Kil.  Her- 
vaerd,  heyrvaerd.  JExpeditio,  profeetio  miU- 
taris,  e.  bellica.  Kil,  auetus  Voyage  d'armée  pour 
exploit  de  guerre,  expédition.  \\  Dese  vorseide  lieden 
van  der  vors.  stede  syn  wy  sculdich  vri  eü  quite 
te  houdene  van  allen  taelien,  van  allen  roisinghen, 
van  allen  moyenessen,  hensi  of  si  niet  en  oomen 
in  hecrvaert  als  wi  se  daertoe  vermaenden  met 
eenen  garsoen,  eü  dat  sonde  sijn  metten  ghemeene 
coste  van  den  dorpe.  K.  v.  ter  Piete,  1265,  a.  19; 
Lat.  tekst  in  expeditione.  Dat  de  abt  niet  zetten 
en  mach  deghene  die  behoron  ter  gravescheep  van 
roimeringhen  [l.  roisingen]  ofte  van  lantweren, 
ofte  herovaert  scaldech  ziin,  te  vaeme  eire  dan 
den  hero  van  Gavere.   Oork,  8  febr.   1275.  Noch 


HEE. 


HEE. 


573 


boren  allen  deeen  yoneiden  dinghen  gheloven  wie , 
Willem  en  Hadew^f , . .  deee  yoeneide  séetiene 
buienre  meen  [/.  moen] ,  owev  ons  en  over  onae 
oier,  eeuwelike  te  hondene  yri,  los  en  qaite  van 
here?aerden,  van  resen,  van  settinghen.  Oork.  v. 
Hei   1287.   Voort,  soe  hebben  wy.  hen  gegeven  en 

Sven  dat  se  qu^  syn  van  alrehanden  heerraer- 
in,  hennewaereTanlantweeren.Prtt).  Brab.  munten j 
C^\  1291.  Alse  men  herevaert  ghebiet  van  sheeren 
yen  yan  den  lande,  so  es  se  schuldech  te  ghe- 
biedene  de  scoutete ,  bi  heetene  yan  den  baeiiu ; 
en  es  se  schuldech  de  baelin  te  gheleedene  toete 
sente  Baves,  en  daer  es  se  schuldech  de  borch- 
graye  of  ziin  seriant  te  nemene  en  yoert  te  ghe- 
leedene. Oork,  13  sept.  1298.  Dat,  wanneer  dat 
men  sculdich  sal  sijn  hareyart  te  ghebiedene  int 
Toregheooemde  dorp  yan  Puderse,  zo  zal  men  se 
ghebieden  yan  onsere  beiderhalyen,.en  daema,  tee- 
nen  besprokenen  daghe ,  zo  zuelen  comen  te  ghadere 
onser  beider  cnapen,  metten  mannen  en  metten 
scepenen  die  zire  toe  zuelen  nemen,  en  zulen 
zetten,  na  hure  beste,  tenten,  parde  en  waghene 
en  alrehande  stuoken  dier  men  ten  orloghe  zal 
behoeyen.  Oork.  19  juni  1296.  Yan  den  wageuen 
in  rejsen.  Item,  als  heeryaert  es  oft  reyse,  dat  zy 
dan  yersien  selen  zyn  yan  wegenen  en  anders  des 
men  behoeyen  sal,  na  dats  hem  behoeyen  sal  en 
men  gheplogen  heeft  te  doen.  A.  Wautxbs,  ^SSsr- 
MsiM,  ord.  V.  1426,  a.  10,  Handbooggidde,  Ben  ge- 
meyn  heynraert  [id,  een  algemeêne  krygstocht  y. 
Brab].  Bekenk.  e.  Srab,  reg.  186  l>  161  (11  jan. 
1486  n.s.). 

HEERWECH  (Herewech,  herwech),  m.  Zooahi 
heerbaen  en  heerstraet.  ||  Dat  die  yan  Ghent 
yorseit  syn  scnldech  te  houdene,  te  bewame  eii  te 
makene  hare  slues,  die  leghet  ten  damme,  en  die 
brugghen  die  gaen  over  den  yorseiden  waterganc, 
te  dien  steden  daer  hereweghe  huetghedolyen  waren 
en  daer  sy  se  hebben  ghedaen  maken.  Oork.  \S  juli 
1286.  Alle  straten  en  jockweghen,  herweghen,  merct- 
eü  mexdenweghen  sal  men  schanwen  den  eersten 
dagh  yan  meye  ghepasseert  synde.  O.  v.  Bells, 
zxx  6. 

HEE8CH,  Hbisch,  zn.  m.  In  rechten.  Thans 
0McA,  vordering;,  (aenspraeck,  libel ,  yermet),  fr.  ae- 
Ho»  fudieiaure,  demandê^  préieniiom,  eouchuUm  Kil. 
ameiuê.  Sysch  /  heysch.  PoèiMlaiio,  petiiiot  pos- 
tnlatuêf  stipulaiio,  gtijmlaius»  Demande,  requeiU: 
sHpmUUum.  \\  Desgelijcx  moeghdy  formeren  uwe  ex- 
ceptie tegen  den  heysch  oft  libel  aldus:  Andries, 
yerweerder  seegt,  ezcipierende  tegen  den  pretensen 
heysch  en  aensprake  oft  libel  des  aenlegcrers:  dat 
dat  is  donoker,..  V.  d.  Tat.  297  y^.  Die  sQne 
partije  heeft  doen  daegen,  is  gehouden  ten  daege 
dienende  s^ne  conclusie  in  aeiu  te  stellen,  oft  wel 
oyer  te  geyen  sljnen  heysch  oft  aenspraeoke,  onder- 
teeckent  b\j  eenen  adyocaet,  mette  stucken  eii  be- 
scheiden tot  bewys  yan  dQen  dienende,  en  daerby 
het  billet  yan  den  dagemente.  C.  o.  Antw.  comp. 
Y,  z,  1.  Dies  is  de  procureurs  wel  geoorlofft  te 
nemen  conclusie  oft  te  maecken  hegsch  yan  betae- 
linge  oft  namptisatie.  Ib,  iQ,  18.  Dat  de  geeom- 
mcMTde  nyet  machtich  en  is  oft  goets  genoech  en 
heeft  om  den  heysch  te  yoldoen.  Ib,  z ,  36.  Heysch 
oft  conclusie,  j.  24.  61;  iy,  16.  Heysch  oft  aen- 
spraeoke. z,  6.  30.  Als  den  heesscher  den  yoorseyden 
eed  weygert,  oft  hem  dies  laet  yersteken,  wort 
met  synen  heesch  yerclaert  niet  ontfangelick . . ;  en 
den  yerweerder  *tselye  refuserende  . . ,  wort  ^shees- 
schers  heesch  gehouden  oyer  gekent,  en  den  yer- 
weerder gecondemneert  in  'sheessohers  oonoluaien. 


O.  e.  Anden,  8i^  d,  kaïmêr,  iii  3.  Heesch  of  aen- 
sprake. (7.  e.  Ajodit  604.  —  Eenen  heisch 
breken.  jEenem  eisek  afslaan^  afwijzen,  niei  onP- 
vankelifk  verklaren,  fr.  repotuser  une  demande^  la 
déclarer  non  reoevable,  ||  Up  twelke  de  baiUiu.., 
in  contnuien  en  weeren  seide . . .  dat  alle  mer 
Pieters  woorde  en  waren  yan  gheere  weerden,  en 
dat  hem  zyn  heesch  te  breken  ware.  db  Pb.  en  Bb. 
11.  Everghmn  63  (1363).  —  Zynen  heesch 
doen  —  geyen  —  leyeren  —  maken.  Zijnen 
eieeh  of  klaeki  inëteÜen,  fr.  former  ea  demande ^ 
aeiionnee,  ||  Als  danne  de  prinohe  hoort  de  sake, 
eü  zulc  yint  dat  behoort  ten  campe,  en  consenteert 
dat  mens  hem  wet  doen  zal ,  so  moet  thof  gemaect 
werden,  en  de  aenleggere  moet  commen  in  hoye 
en  gheyen  heesch.  Leenreehi  y.  1628,  f^  21.  Gomt 
er  niemend  binnen  desen  wetteliken  daghe,  heere 
noch  partie,  die  den  gheyanghenen  weten  heesch 
te  leyerne,  zo  mach  hem  de  bailliu  yan  Aelst  selye 
heesch  maken,  op  dat  hem  gelieft  en  hyre  causa 
en  redene  toe  weet.  C.  e.  AdUi^  Orig,  ZLi,  a.  11. 
Zie  ook  Ybbmbt. 

HEESSCHEN,  Hbibbchbk  (Hiesken,  heschen), 
bw.  1)  In  rechten.  JSUehen^  vorderen,  ét.  requMr. 
Kil.  amdus.  Heesschen,  heyssohen,  eysschen. 
jl  Weert  dat  sake,  dat  enigen  poirtere  yan  Dyest 
bynnen  Dyest  yet  mesdaen  waere,  en  die  clage 
nyet  yoirt  en  brochte  totten  here  yan  Dyest,  £e 
here  yan  Dyest  yan  dien  seWen  de  mesdaet  (eié) 
heysschen  mach  trecht  yan  dien,  nae  yonnisse  der 
scepenen  te  nemene.  JT.  v.  Dieet,  1228,  a.  2;  Lat. 
tekst  exiffere  poierU  juttiiiam  ab  eo.  Hebben,  te 
waren,  scepenen  yerde  yan  yemene  gheescht  omme 
so  wat  twgste  het  sy , . .  Bn  daeraf  [mZ.  yan  eenen 
naderen  maag]  selen  scepenen  yeerde  yersouken... 
Bn  hebben  scepenen  yan  hem  yerde  gheeischt... 
K,  V.  Dendermonde,  1233,  a.  16;  Lat.  tekst  irenga» 
peeierini  en  requirere.  Dat  wi  hieskende  [var.  hee- 
schende]  waren,  up  tiit  die  leden  es,  der  abdesse 
en  den  ooyente  yan  sente  Claren  in  Ghildemersch 
bi  Ghent,  tiende  yan  den  yorseiden  Guldemersch .. ; 
yan  den  welken  iesche  [var,  heesche]  en  yan  welker 
tiende . . .  Oork,  21  noy.  1290.  Alse  yan  den  goede 
daer  Oalle's  Bonten  huute  yerstaerf ,  twelke  goed 
GK)deyert  de  Wayhere  oyer  syn  wyf  te  deeUene 
hiesch  en  begheide  als  nae^te  hoir.  O.  v,  Geni^  1 
644  (1369).  Grootinghe  yaü  mynoke  gheheescht, 
en  mach  nyet  gheschien  dan  naer  jaer  en  daeh. 
Ib.  III  8.  Poortere  en  es  nyet  ghehouden,  heee- 
schende  of  yerweerende,  zeker  te  moeten  stellen. 
IY  16.  Sn  paseim. 

2)  In  reekien  vervt^en,  fr,  adiomner,  \\  Yeele 
steden  zyn  gepriyilegeert,  dat  men  huere  poorters 
oft  coopluyden  niet  heesschen  en  mach  yan  gestolen 
goede,  als  zy  dat  gecocht  hebben  op  de  openbare 
en  yrye  marckt,  of  als  het  dry  e  dagen  openbare 
gehangen  [heeft]  yoer  hunlieden  yinstere.  Widani^ 
Fraet.  erim,  o.  119. 

3)  Vragen,  vereoeken,  fr.  demander^  teUieUer. 
II  Wert  sake  dat  hy  enigen  yorespreke  [re]  hiesche, 
so  mach  hy  kresen  dien  hy  wille.  Jt,  v.  Dieet, 
1228,  a.  19;  Lat.  tekst  8i  advoeatum  poettdaverit. 
Item,  wy  yerstaen  en  zyn  geadyerteert,  dat  onse 
ingesetenen  yan  Balen,  sonder  consent  efii  oirlofT 
yan  ons  oft  onsen  officier  te  heysschen,  haere  ge- 
horende beesten,  als  koeyen,  ossen  en  andere,  op 
onsen  yoirs.  bosch  en  walde  jaeriycz  ter  weyden 
gedaen  en  geset  hebben  gehadt.  Bekenk.  v.  Brab.  reg. 
138  P  247,  Ord.  16  dec.  1633,  a.  13,  V  HertogenwaUL 

HEESSCHER,  sn.  m.  JBieeher,  klager, aanlegger^ 
fr.  demamdemty  ofr.  acteur,  In  Bimb.  yerkooe  men 

72 


574 


HEF. 


HEF. 


„aenldgger;*'  in  Limb.  zegde  men  ook^aenBetter." 
Il  In  allen  jugementen  zijn  nootsakelijck  drij  per- 
soonen,  te  weten,  de  )uge,  de  heeecher oft  aenlegger, 
en  de  yerweerder.  WlelatUf  Fract.  civ.  o.  1  a.  1. 
II  [De  bailliu]  den  heessoher  en  veraoeker  zjnde, 
wort  het  leenhof  gedagvaert  van  wegen  den  autsten 
leenman.  C.  «.  Auden»  2^^  d.  510,  a.  6.  Ten  dage 
dienende  eal  den  heesacher  dienen  van  heesoh, 
indien  parWe  compareert.  O.  v.  Qént^  Ord.  11  mei 
1644.  —  HeesBchege,  Heesscherigge.  Ver- 
Koekiter  (in  rechten) ,  eischêres ,  cMnlegiier ,  fr.  requé- 
ranie.  ||  Die  aal  den  deken...  moghen  't  exercitie 
yan  schoolhouden  yerbieden ,  totdat  sy  den  heeescher 
ofte  heessoheghe  ghecontenteert  hebben.  Boekhand. 
Brugge,  1628,  a.  25.  Daemae  es  dezelye  wylent 
Joos  ghecommen  te  huuse  yan  de  heeascheghe,  en 
heeft  haer  yleesschelick  bekendt.  C.  stad  Brugge  y 
II  447  (1535).  In  de  zaeke  tusschen  de  wedawe 
yan  Pieter  Yan  der  G-uchte,  heeescheriggfae ,  en 
Johanne  de  Kien,  ghediyorceerde  hausyrouwe  yan 
Joos  De  Yleeachauwer,  yerweerderigghe.  C.  v.  Anden, 
2de  d.  252  (1575).  Joncfrouwe  Margriete  Yau  Hale- 
wyn .  heesacherigghe ,  oyer  een  zide ,  en  N  . . ,  yer- 
weerder,   oyer  d'andere.   C  v.   Aalst  ^  300  (1478). 

HEESTER,  zn.  Zooals  thans  heester,  poot, 
plantsoen  t  boomp/e,  fr.  arbrisseau,  arbuste,  plant, 
Sal.  auotus.  Heester,  hes  ter,  eester.  Talea, 
frutex.  Plantalf  Jedon,  ||  Die  eens  anders  eycken, 
heesters  oft  opgaende  hoornen  yan  herten  hoate 
afhielde  oft  dede  afhouden ...  Cv,  Antw.  1545 , 
n  25.  Dat  niemant  en  sal  moghen  afhouden  oft 
afsnijden  eenigherhande  hout  op  de  yroente  gheplant 
oft  geseth ,  't  zij  opgaende  heesters  en  ander  eycken 
hout ,  't  zij  esschen ,  bereken ,  popelieren , . .  K,  v, 
Mali  1596/1631,  a.  11.  Die  eenen  eycken  heester 
af  hout,  yerbeurt...  C,  o.  *s  Bosch,  iii  20.  — 
Heesterhout.  ||  Soe  wie  bevonden  wordt  op 
eenen  andermans  goet  oft  anderssins  een  eycken 
heesterhout  affgehouwen  te  hebben ,  yerbeurt . . . 
C,  V.  Befferen,  i  19. 

HEET,  zn.  Een  met  heidekruid  bewassen  stuk 
land,  van  beperkten  omvang,  ïr.  pièee  de  ter  re  oon- 
verte  de  bmgère,  d*une  étendne  limitSe.  ||  Wcutina 
sive  heet.  Yan  Loksbsv  ,  St,  Pierre  n°  809 ,  febr. 
1268.  Haerlieder  goet . . ,  groot  sijnde  ontrent  28 
bunder,  lettel  min  of  meer,  onder  lant,  meersch, 
boBch ,  ettinge  eft  heet . . ,  omme . . .  acht  en  twintioh 
pond  parisis  siaers . . ,  boven  allen  commer  diere 
jaerlicz  utegaet ,  dats  te  wetene . . ,  en  den  water- 
graye  ses  soele  par.  yan  ontrent  acht  bunre  heeds. 
DE  Pb.  en  Bb.  Naxaretht  31,  pachi  v.  23  mei 
1418.  Ygl.  ExtrsxL,  Eeüts,  Ettzv,  ETTDrex,  en 

HXEDE. 

HEETEN,  HiETEV,  Hettek,  bw.  Oebisden,  be- 
veien ,  fr.  eommander ,  ordonner.  Kil.  auoius.  H  e  e  t  e  n, 
bieten,  ghebieden.  Jubere,  praoipere,  Commander, 
enjdndre . .  Als  zn.  ||  In  soe  yerre  dat  io  [nl,  de 
amman  y.  Brussel]  aldar  quam,  bi  des  hertoghen 
hietene  [op  bevel].  Oork.  25  juli  1275,  Van  Éèelu 
57 1«  So  wie  die,  bi  versoeke  iof  bi  hetene  van 
sgraven  rechtere  vor  ij  goede  lieden,  iof  bi  yersoeke 
of  bi  behete  yan  ij  scepenen . . .  niet  sal  gheven 
yarde,..  JT.  v.  Br%gge  v.  1281,  a.  11;  Fr.  tekst 
a  ie  requestë  u  au  commandemeni.  Uut  specialen 
laste,  heyten  en  bevelen  desselfs  ons  genadiohs 
heeren.  A.  Wautebs,  JEnv,  II  67  (1411). 

HEF,  HEVFE,  zn.  m.,  Yebeoep,  o.  Yan  gracht 
of  heining.  Verhevenheid,  steile  kani,  „barm,"  fr. 
éUvation,  berge  d*un  fossé  ou  d^une  dlóture  de  pro* 
priétS.  II  Als  tussohen  twee  partyen  goeden  geen 
geweir  oft  heym  en  staet,  soo  magh  dengenen  die 


behejrmt  en  gesoheyden  wilt  zyn,  snlckz  doen  op 
syne  erve  en  tsynen  koste;  en  indien  hy  eenen 
levenden  vrede  wilde  planten,  dst  hy  denaelven 
sal  moeten  setten  op  anderhalven  voet  op  syne  erve; 
maer  wilde  hy  hebben  eenige  heffen  van  grachten, 
dat  dien  alsdan  sal  moeten  staen  dry  voeten  op 
syne  erve,  behoudende  alsoo  onderhalven  voet  voor 
synen  opheff.  —  Als  tusschen  twee  partyen  goeden 
is  eenigen  heff  van  gracht,  denselveu  heff  oft  gracht 
is  oompeterende  aen  de  partye  van  den  kant  daer 
desen  heff  is  opgeworpen,  en  sooverre  de  aerde 
van  wederz\jts  soude  zyn  opgeworpen,  sal  de  gracht 
gehouden  worden  yoor  gemeyn.  C.  v.  Loven,  ServU, 
77  en  78.  Wilde  hy  [nl.  die  beheymt  en  geaeheyden 
wilt  zyn,  den  heym]  op  grachten  oft  verheffen 
hebben ,  sal  den  heym  met  het  verhef  moeten  setten 
dry  voeten  op  syn  eygen  erfve.  C.  v.  'Brussel, 
Servit,  84;  Ghristijn  quod  si  eam  \nl.  separaüonem'] 
velii  attollere  vel  fossa  munire.  Mabtinez:  den 
heffe,  146.  212.  234. 

HEFFEN,  bw  ,  verl.  deelw.  gehaven,  ge- 
heven, gehouwen.  1)  Benten, cijnzen, penningen, 
vruchten.  Die  ontvangen,  it.  recevmr,  pereevow. 
II  Alse  de  vors.  huusarme  niet  en  heffen  noch 
gheheffen  en  connen  dese  vors.  rente . . .  Oodsh, 
Brussel,  B  588,  ainte-kruisautaar  1366.  Sullen 
de  momboors  de  penninghen  van  den  verkochten 
goeden ,  als  sy  die  gehouwen  sullen  hebben ,  binnen 
sesse  weken  moeten  belegghen.  C.  v.  Santhoven, 
Weesk,  a.  19.  Oondempnerende  den  yoirsc.  Dieriok 
zijn  hant  dairaf  \nl.  van  „een  hof  en  huis"]  te 
lichten  en  hem  \nl.  den  bedrogen  verkooper]  die 
te  laten  hebben,  met  alle  de  vruchten,  baten  en 
profijten,  die  hij  dairaf  gehaven  heeft  oft  mogen 
heffen.  Y.  d.  Tay.  264.  Die  gehaven  ofte  ontvangen 
vruchten  ofte  pachten.  C.  v.  Loven,  z  36. 

2)  Accijnzen,  tol.  Die  lichten,  heffen,  fr.  lever 
{des  (teeises,  un  tonlieu).  ||  Willeooren  hen  dat  si 
hore  assise  heffen  en  haelen  moghen  gelikerwijs 
dat  si  se  bi  onsen  voorders  en  bi  ons  gehaelt  hebben 
voertijts  en  ghehaven.  Oork.  keer  v,  Diest,  27  mei 
1346.  Te  moghen  doen  heffen  en  lichten  op  alle 
de  wynen  die  men  herwaerteovere  bringhen  sal, 
seker  assisen.  PI.  v,  VI.  21  deo.  1549;  I  662. 
C.  V,  Antw.  1545,  XI  58.  Behoudelic  tot  desen 
ons  en  onsen  voirs.  erven  en  naoomelingen  aldair 
sulcken  rechte  van  tolle  en  wagengelde  als  wy 
heffende  sjni  en  onse  voirsaten  gehaven  hebben  in 
de  voirs.  vryheyt  van  Turnhout.  Mekenk.  v.  Brab. 
reg.  135,  f»  122  v»  (1482).  Biddende  en  begeirende 
dat  ghy  den  yoirs.  onsen  portere,  by  uwen  voirs. 
stadhondere  wilt  doen  restitueren  tghene  des  hy 
van  den  voirs.  tolle  van  hem  genomen  en  gehaven 
mach  hebben.  Pormulier  der  15<>«  E.  te  Diest;  Fan 
den  tolle. 

3)  E  en  e  boete.  Die  opheffen,  intrekken,  fr.  lever, 
révoquer  {une  amende),  en  faire  remise.  ||  Si  {al. 
de  guldedekens]  en  selen  engheene  misdaet  quite- 
scelden  noch  heffen,  onse  liede  en  sijnder  bi,  en 
wi  selent  moghen  bisacken  [al.  besaken]  en  ordenen 
wivele  lieden  dat  wi  willen  die  boeten  te  heffene 
alse  gewijst  sgn  van  dien  guldekenen.  Meer  v.  Diest, 
2  juni  1335,  a.  3. 

4)  Eene  misdaad.  Die  vergeven,  fr.  remetire, 
pardonner  (un  méfaÜ).  \\  Wi,  noch  onse  reohtren, 
en  selen  enghene  mesdaet  heffen,  donrecht  en  si 
wedergedaen  [nl,  hersteld].  K.  v.  Mechelen,  13 
dec.  1301,  Dayid,  Mechelen,  459. 

5)  Zonder  bepaling.  Een  kind  ten  doop  heffen  of 
houden,  over  de  vont  of  vunt  houden,  fr.  tenir  (mi 
enfant)  sur  Us  fonts  baptiemaua.  Kil.  amotus.  fi  e  f  f  en 


HEI. 


HEI. 


575 


de  kinderen  orer  de  vo'nte  lufmUê»  MuUevarê 
a  fonia  lutiraU,  hner  n»  «mfani  au  hapietmêy  Ie 
ienir  tur  Ie  fonds,  ||  Den  5st«n  dach  van  maerte 
daemaer  [1469]  quam  vrauwe  Margriet»,  hertoghe 
Philips  zoBtere,  eii  moye  Tan  hertoghe  Eaerle, 
binnen  Ghendt,  en  hief  denzelven  hertoghe  Kaerle. 
haeren  neve,  Piot,  Chron,  283.  —  Met  bepaling. 
Kinderen  heffen.  ||  Van  gheiycken  verbieden 
wj  denghenen  die  ghebeden  zullen  weeën  kinderen 
te  heffene,  jet  daer  te  ghevene.  J*l.  v.  VU  7  oct. 
1631;  I  762.  Die  io  uuter.  vonten  ghehaven  hadde. 
YiJTDEB  Haxohik,  Bet.  tijden,  I  12.  Hadde 
hem  uuter  vonten  glieheven.  27.  Die  kinderen  daer 
gheheven  hadden.  II  223. 

6)  Een  leen.  Het  ontvangen  en  manschap  doen, 
fr.  reUver  (un  fief)  et  en  faire  hommage.  \\  Op  dat 
dair  maer  een  leen  en  es,  soe  aalt  doutste  broeder 
algeheel  heffen.  C.  «.  Santhoven,  Leenr,  a.  22. 

7)  Srven,  fr.  hériter,  ||  Die  wedewenstoel  heeft, 
hg  moeten  verborgen  alsoe  goet  inne  te  bringen 
daer  [der  ?]  gebuerten  [var,  geboirten]  dien  sculdich 
es  te  heffene  als  hjj  [hgen  ontfaen]  heeft.  tBeehi 
V,  Uocle,  a.  43. 

8)  Yan  eenen  waterloop.  Beginnen,  fr.commenoer. 
II  Den  loop  heffende  in  de  Weverstrate  en  boo 
nederwaerts  loopende  over  de  Houtenisse-venne , 
moet  wijt  zijn  ig  voeten.  —  Den  loop  beffende  in 
de  strate  van  Goor,  loopende  naer  Calvergoor,  en 
voorts  naer  de  Nethe,  moet  alsoo  gheruijmt  worden 
datter  gheen  wateren  en  steigheren.  C.  o.  Casterlee, 
XIV  17  en  20. 

HEFFENSCHAP  (Heffenschip) ,  zn.  v.  Keer  of 
beurt  om  te  heffen  of  helpen  heffen  in  het  arbeidere' 
of  xakdragéreambaM ,  fr.  tour  de  lever  ou  d'aider 
a  lever  des  fardeaux  dans  Ie  métier  des  porte-faix. 
II  Zoo  wie  niet  in  tijts  en  oompt  om  zijnen  mede- 
maet  te  helpen  heffen,  zal  verbeuren  zynen  keer. 
Item,  zoo  wie  zyn  heffenschip  ofte  keer  ontloopt 
ofte  niet  en  bevrydt  daer  hy  behoort,  zal  verbeuren 
de  boete  van  vj  se.  par.  Bxmbbt,  I  496  (1639). 

HEFFER,  zn.  m.  Rentheffer,  geldUener,  geld- 
schieter ,  fr.  crédirentier ,  prêteur ,  baiüeur  de  fonds. 
II  Soo  wie  eenighe  rente  afquijten  wille,  moet  den 
heffere  de  capit^e  penninghen  presenteren,  naerdien 
hg  allen  den  achterstel  voldaen  heeft.  C,  v,  MerentalSf 
XVI  9.  It.  C.  V.  Gheel,  ii  11. 

HEGBOTH.  Zie  Hxckboot. 

HEGENEN,  Zie  Doobcabbdkit. 

HEGER  (Heeger),  zn.  JUiger,  fr.  héron.  \\  Hee- 
ghers,  hairons.  Micbelaiït  8. 

HECKjtE  ,  zn.  Struikgewas,  fr.  buisson.  Kil.  auctus, 
DumuSt  seniis,  Buisson,  touffe  de  bcis,  \\  Bij  deser 
actiën  [nl.  metus  causa"]  suldg  formeren  u  libel 
aldus:  Andries  seegt  dat  Peter  hem  gedwongen 
heeft  hem  quyt  te  scelden,  oft  te  geloven,  oft  te 
betalen  xx  croonen,  oft  een  peerdt,  en  dat  mits 
vreesen  en  anxt,  die  hg  hem  aendede,  mits  dat 
Peter  voirsc.  hem  doot  steeken  woude  indgen  hijs 
niet  en  hadde  gedaen  oft  gelooft,  oft  woude  hem 
gevangen  vueren  in  heggen  en  slooten  buyten  slants, 
versuect  enz.  Y.  d.  Tat.  93  v°  Ligghen  aldaer  oock 
ledich  bat  dan  200  bunderen  beempt,  weyde,  eussels, 
daervan  geen  proffijt  en  is  comende«  doordien  alle 
deselve  allen  djaer  deur  staen  int  water  en  mees- 
tendeel  maras  zjnde ,  beset  met  les  \nl,  lisch] , 
hegghe,  haghen,  enz.,  daervan  men  het  water  nyet 
en  can  doen  afloopen.  Yav  Eten,  Brab.  Mus.  I 
103,  Botselaar. 

HEIDE  (Heyde),  zn.  v.  Heüblók,  fr.  mouton, 
hie.  Ij  Betaelt  van  eender  nyeuwer  scuppen,  eenen 
nyeuwen  spa»  van  der  pieken  te  verstiüene,  van 


der  ouder  heyden  te  hermakene  en  van  eender 
nyeuwer  heydien ,  over  al . . .  xlTig ,  s.  Stadsrek. 
Ninovct  1476. 

HEIDEKEUR  (Hegdt-keur) ,  zn.  v.  Tijd  van 
het  jaar,  u>aarop  het  de  gemeente  geoorloofd  toas  heide- 
kruid  op  de  heide  te  maaien,  tr,  époque  de  Vannée 
è  laquêille  les  httbitants  de  la  commune  pouvaient 
faucher  la  brugère,  \\  Item,  ist  gheordineert ,  dat 
den  hegdt-keur  sal  ingaen  den  eersten  woensdagh 
van  den  meg  eii  niet  eer,  en  dueren  tot  Bamis 
en  niet  langhor,  om  eenen  ieghelijcken  te  haelen 
alle  veerthien  daghen  een  voeder  heijden  opten 
aert,  en  niet  meer,  met  drij  hootbeesten  (sic),  die 
se  heeft;  en  die  maer  twee  ossen  oft  twee  peerden 
heefit,  die  en  sal  egheen  beesten  daertoe  moghen 
hueren  oft  leenen;  en  die  maer  een  peert  en  heeft, 
sal  tweemael  moghen  varen  op  eenen  dagh;  en  die 
egheen  beesten  en  heeft,  die  salder  daertoe  moghen 
lurijghen  om  sijn  heijde  te  haelen  des  anderen  daeghs. 
C.  V.  MóU,  K.  en  br.  1596/1631,  a.  82. 

HEIDENIS  (Heydenesse,  hedinesse),  zn.  Mei- 
densche  landen,  fr.  contrées  païennes,  ||  Biddende 
an  de  Wet,  dat  men  soude  hulpen  eenen  Janne 
Yan  Zantvoorde ,  dewelke  lach  ghevaen  in  heydenesse, 
omme  sgn  rantsoen  te  quitene.  Stadsrek,  JSinove 
1389,  f°  9.  Was  een  groot  gheboren  heere  in  hedi- 
nesse. Ol.  y.  Dixmvse  62 ;  it.  56. 

HEIJENMOORTHOOCKER,  zn.  (?)  ||  Yan  mijn 
daegeliz  te  maecken  een  heyenmoorthoocker,  een 
bluetzuyper,  een  Calis,  een  dieff,  een  schelm  en 
noch  duysent  alsulcke  scheldende  woorden.  Rijks- 
archief: Proc.   Oerritsz  §    Van  Berkenrode,  1570. 

HEIJER,  zn.  l^ene  vochimaai  van  omtrent  1 
<»am,  fr.  mesure  a  liquides  d'environ  1  aime,  \\  Op 
12  feb.  1609.  Int  paenhuys  van  wglen  Matheeus 
Minten,  nu  synde  weduwe  Paulyn,  by  de  Spigel- 
brugge,  is  die  broucuyp  gemeten  deur  de  schepen- 
cnapen,  present  die  schouteth,  borgemeesters,  g 
schepenen,  1  rentmeester  et  me  P.  T.  [nL  Torre- 
kens,  Secr.].  Te  weten:  xxvij  heyers,  elck  is  een 
halff  ame  Diesters,  facit  xxiijVj  amen,  en  dry 
panis  [nl,  paenhuis]-ketels  toegegeven  voer  lackaegie 
oft  dranck  van  de  kerdryvers  eiï  cruyenwageners ; 
en  daerop  is  den  pegel,  in  dry  plaetsen,  geslagen 
en  gebrant.  Stadsarchief  o.  Biest ,  reg.  n^  48. 

HËICKE.  Zie  Huickb. 

HEIL,  zn.  o.  Bovenhand,  fr.  ledessus,Vavantage^ 
la  supériorUé.  \\  Deen  sprack:  die  ghues  zullen  te 
boven  ghaen ,  en  dander  spraken:  die  papisten  zullen 
noch  theil  behauwen.  Yahdbb  Habghek,  Ber. 
tijden,  II  23. 

HEILBAER  (Heiligebaer) ,  bn.  Kil.  Heylbaer. 
MedicabÜis.  K.  auctus.  Propre  a  guarir.  Dit  w., 
zooals  het  ons  in  de  volg.  aanhalingen  voorkomt, 
schgnt  de  bet.  te  hebben  van  nuttig,  fr.  utile.  ||  lek 
belove  den  gesel  scape  goet  en  getrouwe  eiï  heylbaer 
te  wesen,..  Bederijkkamer  de  Ldie  te  Biest,  Bed 
van  den  hoofdman,  lek  belove  goet  en  getrouwe  en 
heiligebaer  te  wesene . . .  ld.  JSed  der  leden  ^562). 
Vad.  Mus.  III  128.  129. 

HEILICH,  bn.  HeUig,  fr.  saint,  lem.  ten 
heiligen  doen  gaen.  Den  eed  van  hem  eischen , 
hem  den  eed  oplagen,  fr.  déférer  Ie  serment  d  qn, 
II  Die  eenen  man  ten  heiligen  doet  ghaen  tonrechte, 
om  tzgns  wille,. hij  es  om  g  s.  tBechi  e.  Uccle^ 
101.  Zie  ook  Eet  2). 

HEILICHDOM  (Helichdora,  heilechdom,  helig- 
hendom),  zn.  o.  1 )  Beliquieëndoosje ,  —  kast ,  fr.  reli- 
quaire.  Kil.  Heylighdom.  Beliquia  soera.  ||  Be- 
taelt denzelven  K  . . ,  scrynwercker ,  omme  dat  hy 
vprmaect  heeft  thooft  van  den  helighendome  van 


576 


HEI. 


HEI. 


der  maecht,  np  een  berd  met  carteelen  rondomme, 
omme  dat  thelioh  ghebeente  ran  den  hoofde  niet 
nte  Tallen  ne  soude.  BiUBBYylY  567  (1472).  Daer 
es  een  ohoorcappe,  drie  pelden,  irier  heliohdommen 
Tan  zelrere.  Troubles  marit.  III  338. 

2)  Inz.  eeme  reliquie  vam  O-IrMèer^  mi  hei  MeiK^ 
lamd  meêgthraékt  door  Oodfried  vam  BuÜOMtëf  zoo 
wten  teqde^  welke  jaarlijkêf  sedert  1324,  in  eene 
hoogsijieehtige  proeeseie  werd  omgedragem ,  £r.  portie, 
mme  reUqve  de  Notre- Seigneur  ^  apportée,  è  ee  que 
Von  dieaii,  de  la  T^Brre'&nnie,  ^  fut  portie  annn- 
eUemoHt,  depnie  1324,  datu  wne  proeeséion  trèê- 
eciemneUe  (Saneiuariwn  prttepmtU).  Zie  Mbbtsns 
en  ToBPS,  III  28 — 89.  Beenijdenieomgang,  \\  Van 
den  weghen  omtrent  de  neuwe  reste  te  elechtene 
en  van  der  Borchbrugghen  te  deokene  doe  men 
theilechdom  omdroech,  xxzriy  bc.  —  Den  trom- 
peneren die  met  den  heilechdome  omghinghen,  z 
grote,  Talent  xxij  se.  Tj  d.  HsBTBirs,  Oudste  rek. 
1324,  bis.  64. 

HEILICHGEëSTHUIS,  ook  de  HBiLias  Gekst, 
en  Geesthnis.  Liefdadige inriekiing, liefdadighmds' 
gestiekt,  ook  €ÊrmeHtafel,  armendisek,  armbestuur, 
armenwezen  genaamd,  (r.  «usmo»,  mense  ou  table 
du  Saini'JB^frit,  despauvres,  admintstnUion  des 
pauvres.  Kil.  auetus.  Heyligh  geesthnys.  Pro- 
ekodomUtm,  Bbstel-Dieu ,  kospital  pour  les  pouvres. 
II  Als  persoenen,  die  heylichgeest  proTen  hebben, 
sterren,  dan  Tolghen  hen  aehtergelatene  goeden 
halff  den  Hejligengheest  en  halff  den  erenamen. 
—  Als  persoonen,  die  heyligeest  prooTen  hebben, 
daertoe  Toirts  by  de  almoeseniers  onderhouden 
worden,  alsdan  rolghen  hen  achtergelaten  goeden 
halff  den  Hejligengheest  en  halff  den  aelmoseniers , 
ter  aerme  behoeff  C.  o.  Antw,  1645,  ziii  83.  84. 
Ojck  hebben  die  borgemeesteren,  schepenen  en 
raedt  *t  gouTemement  OTer  die  godtshnysen ,  gheest- 
huysen  en  gasthuysen  deser  stadt.  C.  v,  Brussel , 
1570,  a.  30;  it.  1606  a.  21;  Christijn  domus  SaneH 
Spiritus.  Dat  den  Heylighengheest  hier  sal  gauderen 
Tan  den  heelft  Tan  het  achtergelaeten  goet  Tan 
deghene  die  nu  Toortsaen  Tan  syn  aelmoessen 
gauderen  sullen,  en  dat  sal  aldus  gheschien  naer 
dat  de  Firmerye  huere  ghestoffeert  bedde  ont&nghen 
heeft.  DiEBicx,  Oends  ek.  184,  Stat.  o.  1645  eoor 
H  hegijnkqf.  —  Heiliohgeestkinderen.  Be- 
g^nen  die  van  den  armendiseh  onderkouden  oj geholpen 
werden,  fr.  enfants  du  Saint' JSsprit ^  l^fuines  enire- 
tenues  ou  seeourues  par  la  oaisse  des  pauvres,  — 
Heiliohgeestmeesterigge.  Begijn  die  het  fte- 
stuur  had  van  het  armwezen,  fr.  béguine  qui  avait 
Vadministration  du  fonds  des  pauvres,  ||  Indient 
soo  ghebnerde  dat  eenighe  heylichgeestkinderen 
ghynghen  in  de  Firmerie,  soo  sal  de  grootmees- 
terigghe  de  heylicligeestmeesteriggen  een  juweel 
ghcTen  Tan  haerlieder  goedt  tot  een  cognoesure 
ofte  bekennen  Tan  de  aelmoessen  die  zy  ontTanghen 
hebben.  Ibidem.  Zie  ook  AxLif  oxssxvibb,  en  G^sbt. 

HEIM  (Heym),  zn.  m.  Seining  ^  beheining,  om- 
tuining,  sekuiting^  haag^  fr.  oMmre^  haie,  séparation. 
Kil.  aueius.  Heym.  Sepes,  septum^  sepimentum. 
Saie.  D*Arsy  Heym,  heymsel,  heyminge. 
Cloture  auiour  les  maisons,  hois  ou  ehams.  \\  Als 
iemant  Tan  partye  in  de  plaetse  daer  een  gemeyne 
hage  ,  staketsel  oft  heym  staet , .  eenen  muer  wilt 
metsen,  magh  hetselTO  doen  op  synen  cost.  C.  v. 
Brussel,  ServU.  a.  83;  Christgn  heeft  Toor  de  drie 
zn.  loco  separaiionis  communis.  Alle  hoornen,  die  in 
gemeyne  heymen  staen,  zyn  beyder  partyen  ghe- 
meyn.  Ib.  a.  87;  Ohristyn  in  separationibus  com- 
mumibuê,  It.  C,  o.  Zom»,  Servit,  76.  De  palen  der 


Toonz.  baenderye  hun  zyn  streckende . . ;  en  Toordtt 
Umghs  de  heyme  Tin  het  CkntenbosohTeldt.  Gai»> 
BBSX,  10. 

HEIMELIJCE  (Heymelie,  heymeleec),  bn.  en 
bgw.  I.  Als  bn.  —  1)  Verborgen,  in  de  aarde  h^ 
graven  j  fr.  eaehSj  enfoui.  ||  Gemeret  zunderlinge, 
dat  ons,  als  hertoge  Tan  Lymboreh,  toebehoiren 
alle  heymelioke  en  secrete  scatten  en  mynen  in 
denselTen  onsen  lande  onder  deerde  liggende.  Be- 
henk.  v.  Brab.  reg.  137  P  85,  Ord.  11  febr.  1518. 

2)  Vertrouwd,  fr.  affldé.  Grimm.  Heimlich 
3)  aus  der  bedeutnng  des  heimatlichen  und  h&us- 
liehen  flieszt  die  Torstellung  des  tramUeken  und 
vertrauten.  Schiller  u.  Lubben  Hemelik  *-  über- 
haupt vertrautf  innig  befreundet.  ||  Dat  wie  geloift 
hebben  en  geloTen  in  goeden  trouwen  heeren  Sweder 
Tan  Apooude,  heer  Tan  Gkesbeke, ..  te  houden  en 
te  Toldoen  alsulke  saken  als  syn  heymelike  Triende 
nu  mit  ons  gededingt  hebben,  sonder argelist.  Oork, 
April  1338. 

3)  Qekeim,  niet  ruekibaar  te  maken,  fr.  eeeret, 
ne  devant  pas  être  dUmlgué.  ||  Eedt  Tan  de  meesten- 
wercUuTden  en  paelmeesters. . .  Heymelycke  aaecken, 
die  te  helen  staen,  wel  helen.  Éed  der  officianten 
te  Loven ^  Loven,  1772,  4^ 

II.  Als  bgw.  —  In  H  gekeim,  heitnel^,  fr. 
secrètement.  ||  Wg  [wie]  besoudt  oft  Terbiet  den 
anderen  dat  zgu  es,  zonder  gerichte,  heiJmeUe 
oft  openbair , . .  dij  sal  gaen  te  Itutsemedoa.  K,  v, 
Sint-Truiden,  1366,  a.  58.  Soe  wat  wiTe  ocht 
wgfs  name  die  bordeel  houden,  openbaer  oft  hey- 
meleec. Kb.  V.  Diest,  A  48.  Soo  wie  iemanden 
heymelijcke,  moordelinge  oft  anderssints  sloege, 
quetste  oft  mishandelde.  ld.  164e  E.  Dat  hg . . , 
den  Trede-eysschere . . .  uyet  en  sal  miaseggen  oft 
misdoen,.,  heymelick  noch  openbaer.  C  o.  Antw, 
1545,  III  27;*it.  viii  12.  —  In  *theymelgok. 
Il  Eeneghe  ongheleerde,  die..,  int  heymelicke  en 
secretelicken  predicken  d'ETangelien.  JPL  v,  VL 
17  juni  1526;  I  103.  Midts  dat  de  Toorseyde  trana- 
greasien  ghemeynlick  gheschieden  int  heymelick  en 
int  Terborgen.  Ib.  31  juli  1627  a.  20;  II  388.  — 
Hem  in  'theymelijck  houden.  Z.  erkmU  hou- 
den, z,  versteken,  fr.  se  eacher.  \\  Indien  men  den 
persoon,  dien  men  wilt  doen  TerdaghTaerden ,  niet 
en  consto  Tinden,  en  dat  hy  hem  in  *t  heymelijcke 
hielde.  C.  stad  Meckelen,  1 18;  'Staitmx^siiUelaktei, 

HEIMELIJCK,  zn.  m.  en  o.  HxiMBLUCKHBrr , 
zn.  T.  (Heimeliok,  heimeltjck;  heimelicheit,  heime- 
Igckheydt).  Chmak,  beethamer,  fr.  oabinet,  UeusB 
d*aisance.  Kil.  Heymelioke,  heymelick  ghe- 
mack,  heymelickheyd.  Latrina.  Kil.  tÊuetue, 
Betraict.  ||  Men  Terbiet, . .  dat  uiemen  negheen- 
rande  Tulhede,  wasschel  no  beeteeel  {sic),  noch  die 
men  sculdech  ware  te  werpene  in  heimelycheden 
oft;e  in  stille  cameren,  ne  werpe  op  de  strate.  Rb. 
V.  Auden,  1328,  Van  den  herden.  Daer  twee  ofte 
meer  persoenen  in  eenen  muer  ofte  ander  zaecken 
gherecht  zyn,  d'een  en  mach  niet  doen  sonder  den 
consente  Tan  de  andere,  als  Teinsteren,  heyme* 
licken,  cisterne,  gote  legghen  ofte  andersina.  — 
Alle  ghemeene  heymelickheden  ofte  goten  moeten 
ten  ghemeenen  ooste  gheruymt  worden.  C.  v.  Auden, 
XIT  5.  10.  Heymelicheden.  C.  v.  Aalst,  ix  16.  Hey- 
melicheden.  C.  v.  Belle,  xxi  22.  Heymelijoheden. 
C,  v,  Brussel,  Servit.  71 ;  Ohristgn  UUrinas,  Die 
eenen  nyeuwen  heymelick  oft  priTaetput  maken  en 
eene  priTate  Toute  op  syn  erTe  setten  wilde . , ,  C, 
V.  Antw.  1545,  Yiii  58.  (De  kost.  t.  1570  heeft 
„priTaet,  priTaethuys*' ;  die  t.  1582  „priTaet**  en 
eenmaal  ,,weerdribbe*'}.  Tan  priTaeten  ofte  heyme- 


/ 


HEI. 


HEI. 


577 


lyoheden.  C.  0.  LofMn^  ServU.  e.  ri.  Heymelljck- 
heydt.  C,  stad  Meehelpt  zit  S2.  Een  nieaw 
heymeiyck.  C.  v,  Deumê  1612,  a.  264  (ook  „pri- 
Taef  *  en  ,,priTaethuy8").  Stillen  en  h'eimèlioheden; 
hasMê  eamires  et  pHveês.  Michslavt  S.  —  Hei- 
meiyoke  eamer.  Met  decelfde  bet.  )|  Daer  Tin- 
gen die  Tan  Brugge  mynheer  Jan  van  Namen  en 
leyden  hem  te  Bragge  in  'tprison,  daer  hy  nnyt 
ontqnam  hejmelyck  met  behendigheeden  ten  gate 
Tan  der  hejmelycker  cameren.  Aoad,  éTarekéoL 
1860,  bis.  158. 

HEIMELIJCKHEIT  (Heymelyokheyt ,  heyme- 
licheyt),  en.  t.  1)  De  geheimen,  ir.  les  seeretê.  Kil. 
SeoreiMm,  ||  Dit  jugement  Tan  der  prysen  Tan  deser 
tegbenwooidigen  feeste  Tan  der  Khetoryoken,  dat 
wy  hier  aenTeerden ,  sallen  wy  regtveerdelyck  deter- 
mineeren , . .  en  secreet  te  houden  die  heymelyck* 
heyt  na  [Tan?]  der  fayten  der  Bhetorycken.  Vod, 
M%e.  III  129,   Weditri^  e.  1641  te  Dieet. 

2)  Namw  verband  ^  vertrouwelijkkeid ,  fr.  eUUance 
HróUe,  intimité.  ||  AIso  onse  lieve  here . . .  mit  den 
eersamen  en  beecheQden  luden . . .  van  Aken  zekere, 
heymelioheit  e&  Trientsehap,  Tan  allerhande  punten, 
geloeften  en  Torwerden ,  te  houden  en  te  voWueren , 
gemaict  en  OTerdrsgen  hebben.  Bekenk.  v.  Brab. 
reg.  132  f»  27  (15(l«  E).  (De  Dynter:  De  amieahili 
eoneardia  et  umone,)  Verder:  Heymelicheyt ,  Trien- 
■oap  en  Terbond.  —  Op  dat  die  yrientscap  en 
heymelicheyt  tuMchen  hen  en  ons  te  meerre  en  te 
ftentiger  bÜTe.  Ib.  P  107. 

HEIMEN,  bw.  Afsluiten,  omheinen,  omtuineny 
fr.  dore.  Kil.  He y men.  Sejnre,  obvallare ,  palare. 
Kil.  ametue.  Clorre  de  kaie,  ||  Voer  deeen  en  meni- 
ghen  anderen  dienst,  dien  hi  ons  en  onser  kerken 
Bchnldech  was  te  doene  van  der  hoeftmeyerie  Toer- 
seit,  waren  wy  hem  Tan  der  hoeftmeyerie  schul- 
dich  syn  hof  te  heymene,  so  dats  slotvast  ware. 
Dixmcz,  Cfende  eh,  106  (18  juni  1296).  Dat  een- 
iegelyck  deene  den  anderen  heymen  zal  sonder  des 
anders  soade.  Kb.  v,  Twmkout,  1560,  19  86  t®.  Een- 
ieder sal  Toortaen  alle  zijn  goet  en  erfre  die  hy 
aen  en  teghen  de  gemeyn  straten,  Truenten  oft 
plaetaen  is  hebbende ,.  en  waerdoor  een  ander  soude 
konnen  beeohadight  worden,  moeten  geheymt, 
gevrjjt  en  beschermt  hebben  ten  uytgaende  meert. 
C.  e.  Sanihoven,  K.  en  br.  1666,  a.  86.  (De  K. 
en  br.  t.  1668,  e)  art.  6  zeggen:  beheijmt  en  be- 
Bchermpt).  Als  eenighe  van  de  ingesetenen  be- 
geeren  geQmt  [/.  geheijmt]  efi  gcTrjjt  te  zQn  Tan 
heure  gebueren,  dat  alsdan  zij  dat  doen  heymen  en 
bevryden  sullen,  soedat  de  Toorscreve  beur  naeste 
daerby  geene  schaede  en  IQde.  C.  v.  d.  Kiel ,  K,  en 
br..  Van  de  heipninphe.  Item  C.  e.  Deume,  1612, 
IT  66.  Zie  ook  BBHsncsir,  en  tsedxit. 

HEIMENI8  (Heimenesse),  zn.  ▼.  ||  Dat  een 
tebat  was  tussohen  N.  en  N.,  alse  Tan  enen  wa- 
terganghe  eü  van  heimenesee  Tan  loke . . .  En 
mijn  Trouwe  dabdesse  sal  doen  de  heimenesse  tus- 
eehen  hare  en  Jan  Yan  Boesdale.  Charterê  d.  abdi} 
Ter  Kameren,  nr.  93,  Rhode  en  AUenberg  (1340). 
Zie  ook  Hvnc. 

HEIMING,  zn.  t.  Zie  het  Toorgaande.  Kil.  Hey- 
minghe.  8ep(wm,  eepimentum,  K.  anetus.  Pare. 
II  Dat  niemen  en  neme  den  lieden  dat  sy  binnen 
haren  bivanghe  hebben  noch  up  hare  heyminghe. 
DB  Vlakikcx,  F(76.  40,  16<l«  E.  Een  yegelyck 
mach,  in  stede  van  eene  haghe,  thuyne,  gelynte, 
sohutsele  oft  diergelycke  heyminghen,  op  zynen 
cost  wel  eenen  soheydemuer  doen  maken.  O.  v. 
Antw.  1645,  Tiii  87;  it.  28;  O.  t.  1670,  titel  81; 
T.   1682,  tit.  62  a.  29;  eompU.  III,  vj,  7;  C.  v. 


d.  Ifiel,  X  2  Soo  wie  iemants  thuynen,  ghelinth, 
haghen  oft  heyminghen  brake.  C.  e.  Santkoven,  K, 
en  br.  1666,  a.  46.  It.  C.  v.  Casterlee,  IT  2;  O. 
9.  lAsr,  xni  6.  —  Blinde  heiming.  BUmde 
afsluiting  {tonder  opening)  y  fr.  elótmre  orie.  \\  Die 
een  huys  oft  muer  staende  aen  syns  ghebueren 
ertre  doet  afbreken,  is  sohuldigh  in  de  plaetse 
Tan  dien,  tot  synen  koste,  eene  blinde  heyminghe 
te  stellen.  (7.  v.  &heel,  tii  7. 

HEIMLUJCK  (Een  schier  onherkenbaar  gewor- 
den w.  onder  de  vormen  eenloeok,  eelueot, 
eelucht),  zn.  m.  Jaarlijkseke  beaditiging  of  bezoek 
der  heiningen,  fr.  inspeetion  ou  visite  annudle  des 
dótures.  \\  Dat  de  tootb.  officier  en  schepenen  jaer^ 
lijcz  eens  mogen  omgaen  op  den  heimluyck,  te 
halff  april ;  eü  indien  iemant  waere ,  die  alsdan  niet 
en  heeft  behooriycke  geheympt ,  dat  alsdan  de  heere 
tselve  mach  doen  doen  ten  dobbelen  00ste  Tan  on- 
gelijke. O.  V.  d.  Kiel,  iii  20.  Yan  den  bal  te  slaen 
binnen  den  eenloeck.  Dat  nyemandt  den  bal  slaen 
en  zal  binnen  den  eenloeck,  die  men  tot  halff meert 
plach  te  begane  oft  te  besiene . .  Kb.  v.  T\tmhout, 
f*  87.  Fof»  den  eenloeck.  Of  iemandt  geschut  worde 
door  eens  anders  quade  heymen ,  sal  deghene  daer* 
aen  't  ghebreck  is,  de  schaede  moeten  draeghen; 
item,  sal  oock  eeniegheiyck  ghehouden  zijn  d*eelnect 
op  te  maecken  aen  syn  erve  en  vroente,  Tan  half 
meert  tot  half  april,  op  de  pene  Tan  vj  stuyvers. 
C.  V.  MoUy  Kemren,  a.  20.  Niemant  en  sal  met 
syn  peerden,  koeyen,  schapen  oft  andere  beesten 
weyden  oft  hoeden  in  eenighe  straeten  ten  velde- 
waerts  inloopende,  noch  oock  op  eenighe  dyoken 
oft  straeten  ten  broeckwaerts  inloopende,  daneenie- 
gheHjck  op  het  zyn,  oft  Toorders  als  het  eelucht  en 
komt,  op  de  verbeurte  Tan  elcke  reyse  10  stuyvers. 
Ib.  48.  Zie  ook  Baklitickb,  en  Lbückb.* 

HEIMMUER  (Heymuer),  zn.  m.  Scheidsmuur, 
fr.  mur  de  séparation.  \\  Aengaende  van  gemeyn 
heymueren  oft  scheymueren  tot  gelycken  coete  ge- 
maecfc ,  daer  egeen  ediflcie  op  en  staedt.  C.  v.  Antw, 
1670,  blz.  626.  De  cappen  ofte  cappementen,  die 
op  eenige  heymmueren  staen  ofte  op  andere  edificien. 
Begl.  edif.  16  jan.  1706,  i  42. 

HEIMRAET  (Heymraet,  heymeraet),  zn.  m. 
Dijkheemraad ,  lid  of  getworen  van  het  d^kbestumr, 
fr.  eonseiller,  memère  ou  jure  de  Vadmiuistraüou 
des  digues.  ||  Authoriseren  den  voorn.  Jaecques 
Yan  Lom  en  consorten  te  legghen  haeren  dyok 
over  tnieu  canael,  dat  oomt  naer  Assenede,  daer 
ment  meest  profytabel  vinden  sal,  om  te  maecken 
eü  vernieuwen,  dies  noot  synde,  dyckgraven,  dijck- 
schepen,  heymraeden  en  andere  officieren,  expert 
en  bêquaem  tot  dezpositie(?),regieringheeiï  voldoen 
van  deselve  dyckagie,  eü  aldaer  administreren  en 
mainteneren  het  recht  en  jostitie,  volgende  daude 
costume  en  usancie  tot  het  maecken  van  de  nieuwe 
dycken.  Item,  te  maecken  de  wetten,  ordonnantien, 
peynen  en  statuten . . .  db  Pb.  en  Bb.  XYI.  Asse- 
nede  10  (1610).  Dat  het  landt  en  de  dyckagie, 
weghen,  sluysen,  sluysvlieten ,  gheregiert  zullen 
worden  by  eenen  dyokgrave  en  twee  ghezworen 
ofte  heymeraeden,  waervan  den  eenen  mede  als 
greffier  dienen  zal,  en  noch  een  ofte  twee  schutters, 
ter  discretie  van  de  inghelanden.  PI.  v.  VI.  18 
juli  1612,  a.  1,  Begeering  v.  Alberfuspolder ,  TTL 
476.  Dat  men  de  ghezworen  ofte  heymeraeden,  en 
alle  de  officiers  nemen  zal ,  als  den  polder  ghepeu- 
pleert  zal  wesen,  uyt  de  inwoonders,  sooverre  als 
tmogheiyck  zal  wesen.  Ib,  a.  11;  Verkaveting  v. 
A.,  —  p.  471.  QiM  toutes  deshéritanees  et  adhSritaneee 
dite  en  thiais   onterfveneosen  et  erffenissen,  reeog' 


578 


HEI. 


HBC. 


noUsmneeg  dê  remies  fonstèret  diét  grontclieynsexi , 
kipotkeegneê ,  charges ,  ventes . . ,  ser<mt  passées  par^ 
divani  Is  dyckgnre  ei  wng  des  éckenins  dictz  heym- 
raden  ou  dyci^hepeneD  . . ;  que  lesdiett  difékgrane 
ei  esehetfins  dict*  heymraden  seront  ausay  atUho- 
riset  pour  eognoisire . . .  Begl.  25  juli  1614  Woltebs, 
JStee,  d.  loiSf  I  157,  159.  Zie  ook  Dijckgbatb. 

HËIM8EL,  zn.  t.  Zie  Hsim.  Kil.  Heymsel. 
Sepimenium.  K.  audus.  Clostwre  de  haies.  ||  Heim- 
lelen  oft  gimchten.  Bekenk,  v.  Brab,  reg.  1S2  P  139 
7  mrt  1499.  Alle  scheydemueren,  haghen ,  thuynen, 
heymselen  en  Bchutaels  toMohen  twee  gebueren 
eiren ,  moeten  op  de  gerechte  palen  gestelt,  gemaeckt 
en  oick  onderhouden  worden.  C,  v.  Antw,  1545, 
Yiii  28;  it.  s.  2.  Wanneer  eenighen  muer,  gelynte 
oft  heymsel  uuyten  loode  staet  en  hanghende  ia 
over  eens  anders  erve.  Ib,  a.  54;  O.  y.  1582,  tit. 
62  a.  20,  45.  Tujnen  en  heymaelen  tuaschen  twee 
ghebueren  erren  behooren  tot  ghelijoke  koete  op  de 
gherechte  palen  yan  de  twee  eryen  ghemaekt  en 
onderhouden  te  worden.  C.  st€ui  MecÜen^xiY  8; 
it.  9,  10;  IlanniuB  sepia  inier  vicinos,  Niemandt 
en  aal  schanden  'maecken  nooh  breken  ieraandta 
anders  heymsel,  gracht,  thuyn ,  yeken,  ghetuynte, 
draeyboom,  hoort»  brugghe  oft  anderaints.  C.  v, 
MM,  KewreHf  a.  18.  en  peusim, 

HEIN  (Heyn),  bn.  Vreemd,  uiilandsch,  uU' 
Meemsch,  fr.  éiranger^  exatique.  Kil.  Heyn.  ÉxirO' 
neus ,  peregrinus.  —  Achter  een  zn.  geplaatst.  Vogel 
hein.  JEen  tekere  ttreemde  vqgel^  fr.  eertain  aiseau 
exoOque.  Kil.  Y ogel  heyn.  Avis peregrina,  ||  Beyner 
Yan  Thienen,  die  insgelioa  geleyert  heeft . . .  ii^j 
figueren,  t«  wetenen,  g  yogelen  en  ij  beesten  yan 
metale,  eerst  eenen  yogele  heyn,  eenen  aer,  eenen 
leuy  en  eenen  eenhoren.  Aead.  (Carchéol.  1854  blz. 
826,  Bek.  1509—1515.  —  Als  zn.  Een  zeker  zon- 
derlinge en  vreemde  visoh,  fr.  eertain  poisson  sin- 
guLier  et  Siranger,  Kil.  Heyn,  Heyns-lijf,  heyn 
met  de  bellen,  meyviseh,  Scombrus  vemusj  eriniius: 
piscis  arisiis  «caiens;  alausa  verna  et  viUor.  K.  aucius 
Maquereau  de  Maygeapece  d^Alose.  ||  Een  yreemde 
aaecke,  dat  yaerelgckx  in  de  maent  Meye  yoor 
Bupelmonde  en  niet  weel  hoogher  noch  niet  leegher, 
wort  ghesien  eene  groote  menighte  yan  yisch,  yan 
de  lingfade  yan  eenen  voet  en  taemelijok  diok,  die 
men  lüdaer  noempt  heyn;  andere  zegghen  mey- 
yisoh..;  de  sommighe  noemen  hem  witte  carpels; 
enz.  DS  Pb.  en  Bb.  XXYI.  Bupelmonde  18. 

HEINING  (Heyninge),  zn.  yr.  DArsy  1663 
heeft  reeds  Heyn  en  heynen,  en  yerzendt  naer 
Heym  en  heymen.  1)  Beheining^  fr.  olóiure, 
II  Dat  elck  den  anderen,  Capryoke  deure,  yan  nu 
Yoortsaen  behoorelijok  heyninghe  doen  sal,  staeck 
om  staeck,  ofte  elcanders  lant  behoorelgck  te  be- 
yryden  by  yerdeelynghe  half  en  half.  db  Pb.  bv 
Bb.  XIII.  Kapiyk  66  (1641).  Die  ueffens  elckan- 
deren  ghelandt  sijn,  sullen  he3rninghe  moeten  doen, 
alst  d'een  ofte  d'ander  begeirt- ,  soowel  in  gersainghen 
als  besaeytheyt,  elck  half  en  half.  ld.  XI Y.  Boek- 
hml  34  (1684). 

2)  De  voorwerpen  zelf  dienende  om  te  bekeinen, 
fir.  les  ohfets  mémes  servant  è  clóturer,  ||  Dat  hem 
niemant  en  yeiroordere  té  halen  op  ander  liên 
gront  eenighe  heyninghe,  tsy  thuynen  ofte  groen 
baadt,  ghemaeokte  oft  onghemaeckte  peertsen, 
wissen,  tbeen  ofte  widau,  bessemstocken, luyokerys, 
banreesen  en  andere  sorten  yan  haudt  ofte  ver- 
maecksels.  db  Pb.  bv  Bb.  XYI.  Assenede  64  (1635). 
Zie  ook  Hbimekis  en  Hbimikg. 

3)  JEen  MoiMobar«»  grond,  fr.  un  terrain  cultivable, 
il  Ben  heyninghe  met  boeckweyde  bezayt,  houdende 


ontrent  vyf  ghemete ,  geleghen  buten  de  Bosohpoorfce. 
Archief  Bergen-op-Zoom^  Opdragten^  1433 — 1464, 
nr.  149  (1  juni  1447).  Een  heyninge  en  erye  met- 
ten huyse  efi  timmeringe,  die  daerop  es  gelegen. 
Ib.  nr  150  (13  jan.  1468).  Een  heyninge  en  arre 
gelegen  buyten  der  Waatsepoirte ,  houdende  ontrent 
y  gemeten.  Ib.  1  oct  1468.  Alsoo  mynen  gen. 
heer  heeft  bevolen  inne  te  doen  grayen  een  quan- 
titeyt  van  buynderen  heyvelts  gelegen  buyten  tniea 
clooster  te  Boeymeer,  om  te  doen  planten  tot  een 
nyeuwen  bossche,  bestoet  te  leggen  een  heyninge, 
breed  beneden  10  yoeten,  hooge  6  voeten,  over 
beyde  seyde  opgeset  met  sooden,  blyvende  acht 
voeten  breet.  Beken,  leenen  v.  Breda  ^  1522,  hs. 
Mavermans. 

HEI8D0M,  zn.  In  plaats  van  ,,heysdomme'*  leze 
men,  in  het  volgende  citaat  „Keefsdomme."  ||  Uut- 
ghedaen  denghonen  die  zitten  in  overspele ,  in  heys- 
domme  of  fornicatien.  Yijn>svFEBBBB0OM ,  Coiurs 
de  jnstice,  Ann.  L  blz.  zcj,  Ord.  4  sept.  1761. 

HEI-SEISSEN  (Heiseysie),  zn.  Meidezeissen, 
een  zeissen  om  heide  te  snijden,  fr.  fasteUl*  pour 
couper  de  la  brugbre.  ||  Titius,  in  syn  huya  over- 
vallen woordende  van  Cajus,  is,  met  denaelven 
strydtachtich  gewoorden,  . .  beyde  instrumenten  ter 
handt  hebbende,  't  sy  geweest  schup  oftrieck,  hey- 
seysie,  byl  oft  soo  het  besten  hebben  konnen  ter 
handt  krygen.  O.  gr.  Loon,  I  572  (1700). 

HEIT8E  (Heytse),  zn.  Fakkel,  tooris,  fx.  jlam- 
beau,  torche.  Kil  Heytse.  vetus,  j.  tortse.  Fax, 
Kil.  amctus  Flambeau.  ||  Dat  men  voortan  nie- 
manden  tot  stadts  koste  en  sal  laeten  volghen  eeni- 
ghe tortsen,  heytsen,  noch  wachse  keerssen,  ten» 
waere  in  processien  en  miasen,  daer  men  sulcka 
van  outs  ghewoon  is  te  ghebruycken,  oft  in  andere 
noodelijcke  occnrrentien  ,*  daer  men  sulcka  van  outa 
ghewoon  is  gheweest  te  ghebruycken ,  sonder  meer. 
Ord.  AVbertine,  Antw.  1618,  Vijtg.  o.  tui  24.  Men 
sal  alleenelyck  moghen  spreyen  een  laken  oft  baey 
op  het  plavyssel  alwaer  het  lichaem  van  den  over* 
ledenen  sal  rusten,  ter  langhde  en  breedde  yan 
het  graf  \nl.  van  de  lijkbaar]  en  van  den  thuyn 
die  hetselve  met  heleen  sal  omringelen.  PI.  o. 
Brab.  22  juni  1696;  Y  72.  CTp  Aé<  dragen  vanrouws 
fr.  tekst:  de  ld  closture  qui  Venvvronnera  avecq  les 
flamheoÊLx. 

HEITSEL  (Heytsel),  zn.  m.  Eigenl.  heetseL 
Takkèbosfe,  rijsbosfe,  it.  fagotin,  KU.  auoius.  Ore- 
mium,  virguUum  siceum  et  ad  ardendum  idoneum^ 
4*  Fasoiculus  ericarum,  virguUorum,  spinarum,  dumo- 
rwn,  Fagots  Ugers  de  bruibres  ou  de  ronces  ifa,  ||  Den 
mudtsaert  en  den  heytsel  [worden  ghemeten]  op 
de  lenghde  van  11  palmen,  en  in  dickte  yan  6 
palmen:  elcke  palme  tot  4  duymen,  mate  van  Brussel 
gherekent;  welcke  dickte  sal  ghemeten  worden  be- 
neden teghen  den  handt;  sonder  denselven  te  yul- 
len  met  bladeren  oft  andere  vuyligheydt.  C.  v.  Brusssl^ 
Houtmaai.  —  Het  w.  ^^heitsel"  is  thans  nog  een 
bundeltje  droog  hout  met  schaveling  gevuld,  een 
hand  groot,  om  het  vuur  te  ontateken.  Zie  Schübb- 

HANS. 

HECRBOOT  (Hegboth),  zn.  y.  Hekbool,  eene 
soort  van  plat  vaartuig,  fr.  chaloupe  pUUe  par  der- 
ribre.  jj  Navis,  que  dicUur  hegboth,  que  htAei  retro 
anulos  ferreos ,  debet  comiti  Uil  denarios ;  ,.  si 
vero  anulos  ferreos  non  habuerii,  debet  eomiii  duoe 
denarios.  Tol  te  Damme,  1252.  —  Het  laat  zich 
betwijfelen  of  de  „eeckboodt*'  [heeckboodt  ?]  der 
Ylaamsche  kronijk  hetzelfde  vaartuig  is :  ||  Uut 
causen  dat  dese  haerme  visschers  daeghelicx  nut- 
ter zee  ghejaecht  en  diverssche  ghevanghen  wierden 


HEL. 


HEL. 


579 


Ton  dese  en  dierghelijoke  dieven , . .  zo  waeren  kQ 
ghedwonghen  thaerlieder  bewaemene  uut  te  reeden 
twee  eeokboodts,  wel  voonien  van  zeeyolck,  am* 
manitie ,  en  bovendien  elck  aohip  xii  soldaten  bus- 
Bohieten.  PiOT,  Chron.  512. 

HEKEL WËKGKEN  (Ekelweroken) ,  sn.  my. 
Waterwerken.  JBesloffwerken,  fr.  travtimx  de  feueinagej 
palissades.  Kil.  Uekelwerck,  haeckelwerk, 
sepimenium ,  paiaiio.  K.  onctus  Piloiis,  D'Any  Pa- 
lissade, II  Alaoo  de  voordere  generale  dykagie,  soo 
▼an  aerdewerck  aU  ekelwercken ,  by  alle  de  gelande 
word  gerepareert  met  maeten ,  volgens  den  generalen 
dyokboeck.  Ord.  P.-B,  autr.  25  oct.  1726;  lY,  75. 

HECKëN»  sn.  1)  Msk,  ttpeu-  en  ioedrtuóêHd 
afsehmisel,  dretaiboom,  fr.  elótwre,  barrière  Umr- 
nante.  ||  I)at  men  alle  ksrckweghen,  jockweghen, 
mnelenweghen  en  maertweghen  zal  open  houden  met 
hecken,  en  niet  anders  verstoppen  binnen  alle  den 
jan;  wel  verstaende,  dat  al  tjaer  duere  dezelve 
necken  zo  lioht  hanghen  zullen  en  onbelemmert 
van  staken ,  stroppen  en  andersins ,  als  dat  een  man 
te  pflBrde  dezelve  hecken  opendoen  magh  zonder 
daeromme  te  moeten  afzitten  ofte  letten.  C.  Kast. 
V.  Iperen,  a.  17.  Alle  velden  daer  waeghen weghen 
deur  ligghen,  moeten  met  hecken  ofte  draeyeboomen 
ghesloten  worden.  O.  o.  Aalst,  z  22.  Niemandt  en 
aal  zijn  heoken,  vekens  ofb  horden  moghen  open 
■etten  oft  open  laten  staen.  C.  v.  Dewrne^  K.  en 
hr.  o.  1665,  a.  100.  Zullende  oock  alle  aeuliggende 
gronden  van  erfven . . .  behoorlyck  worden  beheymt, 
de  stiühëlen,  heckens,  draeyboomen  en  mennegaten 
behoorlyck  onderhouden  eü  gestelt.  Ord.  P.-B. 
auir,  31  oct.  1715,  xix  5,  JSeist.  It.  C,  v,  Auden, 
XIV  18. 

2)  Molenwiek  f  vleugel  mui  een  windmolen ,  fr.  aUe 
de  monUn  è  vent.  \\  Zodat  tj  [nl.  drie  Spaansche 
soldaten  in  eene  boot,  mits  een  onweer]  den  dyko 
niet  ghecryghen  en  conden,  wierden  versteken  tot 
ontrent  de  stadt  van  Siericzzee,  alwaer  zy  upghe- 
haelt  wierden  en  van  stonden  an  ghebonden  an  de 
heckens  van  eenen  wyndtmuelen,  en  zo  ommege- 
drayt  tot  zy  doot  waeren.  Piot,  Ckron,  5S5;it  412. 

U£CK8EL  (Hecsel,  exoele,  exselle),  zn.  v.  ffaak^ 
spang  f  halssier€U»d  f  horstsieraad,  fr.  agrafe,  bomde  ^ 
ornement  de  oom  et  de  poitrine.  Kil.  Heohtsel, 
heoksel,  haeoksel,  fland,  Fibula  ^  Spinier, 
armilla.  ^  Maniley  buUa.  ||  I>at  den  outeten  zoone 
van  den  huyse  voiruuyt  volgt  dat  hamasch  voir 
zyn  lijf  en  voir  zijn  peert;  en  der  vrouwen  oft 
joncfrouwen  een  habyt  voir  hair  lijf,  hueren  trouw- 
rinc  en  een  hecsel  oft  span.  V.  d.  Tay.  229  v>. 
II  Van  Rywele,  zo  wasser  Bertram  Benier,  coninc 
van  den  Spinette,  en  hadden  den  danc  [zie  datw.] 
van  buuten ,  een  rykelio  gulden  ezoele.  Ol.  t.  Dix- 
XüDB,  102,  Steekspel  y  1423).  Soo  wie  dry  jaeren, 
deen  naer  dander  volghende ,  den  papegaey  sischieten 
■al ,  die  sal  hebben  de  broek  ofte  exselle ,  oft  emmer 
daervooren  xz  se.  groten,  db  Pb.  en  Bb.  XXIV. 
St-Oillis  50,  HandbooQ,  Zie  bbeückb. 

HELDE,  zn.  v.  Voetboei,  it,  oeps,  fers  (amx 
pieds).  Kil.  Helde,  halde.  Sasf.  fris.  eieamb. 
koU.  fland,  Compes,  nwmélla,  pedica.  ||  Ende  oft 
die  beeste  bg  aventueren  die  giole  oft  hueren  bant 
brake ,  sonder  scult  des  heeren  oft  zijns  huysgesins , 
en  ontbonden  zijnde,  lemende  quetste,  ghy  sult 
weten,  dat  die  heere  van  der  beesten  nl  dairaf 
ongebonden  en  ongelast  biyven,  want  alsoe  sehiere 
als  die  beeste  is  uuyter  helden  en  sloete  oft  bande, 
soe  is  zy  wederomme  gekeert  tot  huerder  natneren 
en  natueriyoker  vryheyt.  Y.  d.  Tav.  88  v>.  Alsoe 
•ohiere  als  hem  iement  ter  purgien  heeft  geset  ter 


behoirlycker  plaetzen,  soe  sal  die  richter  aldair 
terstont  den  persoen  setten  in  vaster  helden  en  ge- 
vangenissen, ld.  179. 

HELDEN,  bw.  Doen  heden,  fr.  xndAner.Kïi. In- 
dinere,  etc.  ||  Onder  andere  vremde  oostelicke  en 
ooninclioke  juweelen,  twee  zelveren  oroesen  zoo 
hooghe  verheven,  dat  een  man,  recht  staende,  en 
dezelve  croesen  oft  schalen,  beneden  up  tpavement 
staende,  daeruut ,  met  die  slechts  te  helden,  drijnoken 
mochte.   Vabdbb  HABOHBir,  Ber.  tijden,  III,  218. 

HELDENIS  (H— se),  zn.  v.  C^evangeneekap ,  ft. 
emprisonnement.  ||  Soe  wye  lemende  houdt  in  zyn 
private  gevancgenisse  en  heldAiisse ,  hetzy  in  huysen 
boeschen  oft  velden,  dyen  wort  geïmponeert  pene 
capitael.  V.  d.  Tat.  113  v«. 

HELDER,  zn.  m.  Limb.  Sigenaar;  houder^  be» 
titier,  gebruiker,  fr.  propriétaire;  possesseur,  ooem- 
pant.  II  Op  alsoe,  waert  saecke  dat  de  helders  van 
de  voirs.  onderpanden  . . .  nyet  en  betaelden.  Sekep. 
V.  Moüe,  28  rort  1449  {Kerkareh,  Diest).  Soovem 
hy  [fi^.  de  eigenaar]  bugten  den  lande  woonachtioh 
is  van  Brabant,  soo  doet  men  die  konde  aen  de 
kloeke,  ofte  aen  den  helder  van  den  gronden.  C. 
V,  Siehem^  1546,  a.  11.  Dat  men  vortaen  allen  ge- 
spleten en  belasde  heergewerleenen ,  die  by  helder 
derselver  lenen  werden  vercocht,  sal  der  helder  oft 
proprietaris  van  den  ansiel  oft  principael  leenen 
bennen  jaers  mogen  lossen.  C.  gr.  Loon,  I,  y,  7 
(1548).  Sal  den  crediteur  gefundeert  syn,  naer  die 
ezecutie  des  prinoipaelen,  te  moegen  soeken  den 
helder  des  pants  onder  die  generale  obligatie  begre- 
pen. Ib.  230  (1614).  Maer  egeen  helder  der  split- 
leenen  behoeven  tselve  te  doen,  het  en  waer  sake 
dat  sy  deselve  spliten  wilden  veralieneren.  C.  leenhof 
*«  Sertogenrode. 

HELDING  (H— e),  zn.  v.  Bezitting,  hei  in  be- 
eii  houden,  fr.  possession^  Ie  faii  de  tenir  en  sa 
possession.  ||  Het  gebuert,  dat  iement  gestolen  heeft 
een  calf  oft  een  cuddeken,  en  onder  de  heldinge 
en  houdenisse  van  den  dief,  soe  wast  dat  calf  en 
wort  een  ossé,  en  dat  cuddeken  wort  een  vereken: 
ghy  sult  weten  dat  men  seggen  mach  datter  diefte 
geschiet  is  van  eenen  oese  en  van  eenen  verokene. 
V.  D.  Tav.  126  v». 

HELE,  zn.  In  helen  setten.  In  hechtenis 
nemen,  fr.  emprisonner,  \\  Waert  saeke  dat  die 
proy  oft  diverye  elom  tot  eenen  Beyerscheh  gulden 
oft  hoogher,  soo  mach  eenigh  man  tghehalt  daeraf 
doen  [nl.  den  dief  aanhouden]  en  aenbrenght  [t. 
aenbrenghen]  sonder  breuoken;  en  alsoo  verre  als 
diegheene  die  ghehaelden  oft  aanbracht  [is .']  porter 
weere  in  de  stadt  van  Meghem,  sal  hem  die  heer 
ghebieden  laeten  te  verboighen  . .  •  voor  twee  por- 
teren,  en  niet  opleyden  noch  in  helen  setten,  kan 
hy  borghe  kryghen;  en  heeft  hy  egheen  borghe, 
soo  mach  die  heer  den  gehalden  porter  opleyden 
en  in  die  ghevanckenis  setten.  Landoh.  o.  Mpgen^ 
1432,  a.  17. 

HELEN,  bw.  SetHeuy  heel  maken ^  vermaken, 
herstellen,  fr.  restaurer,  réparer.  Kil.  auetus  H ce- 
len, j.  heylen.  Integrare,  iniegriiaii  restUuere» 
Bemetire  en  son  entier.  ||  Dat,  so  wanneer  dat  ghe- 
bueren  sal,  dat  eenigh  vissohere  eenen  anderen 
zyne  vlete  sal  moeten  kerven,  werdt  deeelve  ker- 
vere  ghebonden  die  vlete  te  helene  met  goeden 
vasten  ofte  nieuwen  tauwen.  PI.  v.  VL  26  juli 
1535,  a.  3;  I  349. 

HELFT  (Helt,  heelt,  heilt,  hüt,  hilft,  heelft, 
hellicht,  belicht),  zn.  v.  Hd/i ,  fr.  moüié.  Kil.  H  e  1  ft  / 
hal  ft.  Dimidium,  dUnietas.  ||  Op  de  peyne  van 
dusent  maercken  van  der  munte  van  Vlaendran; 


580 


HEL. 


HEL. 


▼an  denwelcken  wy  hebben  soaden  deen  heilt,  en 
de  partie  diet  houden  zonde,  dander  heilt.  C,  tiad 
Brugge^  I  202  (1  mei  1276).  Als  van  den  rechte 
dat  Jhan  Storm  hadde  yan  der  helt  Tan  al  der 
meyerie  van  den  scueren  yan  Oestborgh . . .  daer 
Jhan  oi  hadde  dene  helt,  en  de  here  Diederic, 
BÏJn  oem,  dander  helt.  OorJc,  25  jan.  1277.  Dat 
Olaua  Yan  Wetteien  heeft  ghenomen  ten  erfliken 
paohte  jeghen  N. . ,  de  heelt  yan  en  huns  en  en 
erye  ligghede  in  de  Dutacbe  strate.  Oork.  13  mrt. 
1300,  Oeeraardêberghen,  De-«ne  helt  yan  den  zee- 
tich  ponden  te  gheldene  elkes  jaers  telken  Sente 
Marifo  Lychtmeaae.  Oork,  10  sept.  1298,  Uendike, 
Bn  ne  heeft  hi  negheene  broedere,  bo  blyft  hem 
de  hilt  alleene  (3  maal).  O.  v.  Anden.  2de  d.  33 
(1324).  So  werden  deelsaem  ten  Bteerfhanee  yan 
den  eersten  oyerlydende  dezelye  byleyinghe  tusechen 
den  lancxtleyende  en  den  hoyre  yan  den  oyerlede- 
nen,  hilft  en  hüft.  Ihid,  Cak.jfrim.  n  38.  Opaleulo 
fiier  moeten  sy  \nl,  de  wijnen]  al  ute  ghetapt  zyn; 
ofte  willen  syt  minderen,  dat  syt  minderen,  maer 
te  hilte  yan  alao  yele  aleer  onteleghen  ee.  Kh,  e. 
Auden.  1328,  A%d,  meng.  I  138.  Deene  helt  yan 
den  zl  pont  groten  toamois  te  Sinte  Jhansdaghe 
Baptiste,  en  &nder  helt  te  Kerstdaghe.  BbmbbtII 
85  (1360).  Anrope  mi  niet  weder  in  diehelte  m^nre 
daghe.  Oetijdb.  154e  E.  pe.  101:  i^^  reooces  me  in 
dimidio  dterwm  meorum,  Deen  heelft  yan  der  heelre 
praterye . .  —  Al  trecht  dat  der  yorsyde  heelt  yan 
der  yoneyde  praterien  toebehoert.  Dixbicz,  Oends 
eh.  59  (1418). 

HELFTSCH££D£  (Heelftaeheede ,  heltscheede, 
heeltecheede,  heltschede,  helacheyt,  helsheyt,  hel- 
eigh,  halfscede,  halfiBcheijt) ,  zn.  Y.Hdfijiv.  moitié. 
Kil.  Helftscheede.j.  helft.  ||  Dat  hie  enrachtigh 
maken  wilde  Celyen,  sierer  dochter,  metten  helt- 
aohede  yan  twen  hondert  ponden  parbis  renten 
siaers.  Oork.  18  oct.  1318.  Deene  heeltscheede 
yan  eyghinen  en  yan  eeryen.  C.  v.  Oent,  I  563 
(1896).  Dies  moet  hijjaerlicz  hebben  iiy  ellen  scoone 
lakene ,  waeraf  deerste  heelftaeheede  vallen  lal . . . 
DB  Pb.  en  Bb.  NaxarUh  35  (1450).  Eerst  de  rech- 
te heltscheede  yan  eenen  hauae . . .  Voort  de  rechte 
heltschede  yan . .  Yoort  noch  de  rechte  heltscheede 
yan...  C,  stad  Smgge^  II  186—188  (1487).  Eene 
Bomme  yan  1600  gis.  Bb.  eens,  te  tellen,  yoor  die 
helscheyt,  aenstonts . . ,  en  die  ander  helscheyt  een 
jaer  daemaer.  O.  gr  Loon,  I  460  (1694).  Dat  den 
eyincent  gehouden  is  te  yergoeden  aen  den  hner- 
linck  syne  ploeghreohten ,  oft  dan  die  helsheyt  der 
ymchten.  Ib.  572  (1700).  In  1703  heeft  men  met 
corweyen  de  helsigh  yan  het  land  kunnen  mesten 
en  doen  sayen.  Kxmpxkbbbs,  Monienaken  II  191. 

HELFTSCHE£D£N  (Heltecheden) ,  bw.  Ver- 
deeUn  in  twee  dêeUn,  h.partager  en  deux.  ||  En 
ontgaat  die  mesdoere   [perêta   mesdoenre]    al   syn 

rt]  onder  die  macht  yan  den  heere ;  twelke  goet 
heere  en  des  mesdoeres  wyf  sullen  heltscheden. 
JT.  e.  Ur  Pidé  1265,  a.  37;  Lat.  tekst  dimidiabunt. 
Diee  sal  manheer  yan  Diest  hebben  die  halfstede 
[1.  halfscede]  yan  desen  bussen.  Baticaxkbbs, 
Draperie  15  (1366).  Yan  allen  broecken,  die  daer 
yallen,..  sal  ons  die  halffsoheyt  dienen.  O.  lAège, 
1  üebr.  1447  a.  19,  JBree.  Blken  yan  derzelver 
wedewen  en  hoyre  deene  heltsoeede  daeraf  Y.  Yab- 
SBB  Haxohbv,  Ten  WaUe  184  (1428).  Dies  moet 
hy  jaerlicz  hebben  iiy  ellen  sooone  lakene,  waeraf 
deerste  heelftscheede  yallen  sal  te  Kersayont.  db 
Pb.  BK  Bb.  Naeaireth  35  (1450).  Wy  sullen  hebben 
de  heltscheede  yan  dier  compositie.  ld.  XY.  Mid' 
ddtmrg  62  (1464). 


HELFT8CHEEDING,  zn.  y.  Zie  Hblftschxbdb. 
II  Item ,  behoort  den  heere,  ter  oause  yan  den  hoye 
te  Yinderhaute ,  zeker  helftacheedinge ,  te  weten  de 
helft  yan  de  yruchten  yan  zeyen  bunderen  en  een 
half  erfye.  db  Pb.  bk  Bb.  III.  Vindarlumie,  24.  — 
Wat  yerder ,  blz.  25 :  de  helfwheede  yan  de  yroohten 
yan  thien  gemeten  meersch. 

H£LFT WINNING  (Hellichtwinning ,  heeltwin- 
ninge,  helftwinning,  hüftwinninge,  halfwinning), 
zn.  y.  Verhuring  vam  landerijen,  vee,  vigoere,  ent, 
ter  halfwinning ,  fr.  loealian  de  terree ,  béiaU ,  Uangs, 
eie.  è  moUié  fruiie.  £U.  heeft  Halfwin.  Colomu 
parüariue,  pariiariue,  Maigne  d'Amis  Media- 
toria,  ferme  expUMe  è  moitiê  fruUe,  La  Cume 
Moiteerie,  purtage  è  moitiê.  Poullet  keei  de 
helftwinning  „ehampart"  {Jwrid.  23)  en  eehikê  se 
onder  de  heerlijke  rechten;  Baepeaet  (Analyse  258) 
noemt  se  ook  yfikampairt'^  en  yjterrage^^  maar  homdi 
se  slechte  voor  eene  verhuring  ter  haljennning,  door 
de  eigenaars  ingevoerd  mits  de  schaarsheid  van  gM; 
doch  het  was  het  een  en  het  ander,  naar  gelang  van 
tijden  omstandigheden.  Poullet  (Jurid.  23)  appklela 
„moiterii^^  ehampart  et  la  range  parmi  les  droits 
seigneurianxg  Baepeaet  (Analgse  253)  la  uamme 
aussi  ehampart  et  terrage,  mais  ne  la  tiemt  que  pour 
urne  locaiion  d  moitié  fruits ,  introdwte  par  les  prO' 
priétaires  è  eause  de  la  rareté  de  Vargent ;  or, 
o'était  Vun  et  Vamtre,  selon  les  temps  et  les  dreon' 
stanees.  j|  In  parochia  b.  Marie,  ia  loco  qui  dieitur 
Leden,  habet  PreposUura  predicta  heeltwinghe 
[l,  heeltwinninghe ,  gelijk  verder"].  Yak  Lokbbbk, 
St'Pierre  n»  896  (1281),  in  het  Lat^n  ad  medimm 
luerum.  ||  Dat  ie,  N.  ebbe  gh^heyen  K. .,  ix 
buunre  iants,  onder  merschs  en  lant,  en  zyy 
buunre  heeleftwinninghen , . .  en  ebbe  deeen  yoe^ 
seiden  Clause  dit  yoers.  goet  geyrüt  en  ebd  hem 
ghegheyen  in  heryen  dese  yoers.  ix  buunre,  elc 
buunre  1  d.  te  tseinse,  en  helke  ij  buunre  heelt- 
winninghen...  te  1  d.  te  tseinse.  Oork.  3  deo. 
1287.  Indien  hy  de  goeden  selye  gelabeuzt  en  ge- 
dreyen,  oft  ter  hellichtwinninge  uytgegeyen  heeft. 
C.  V.  Brussel  1606,  a.  261;  Chr\Ét)jn  pro  medielaie 
commodi.  Sooyerre  deaelye  goeden  ter  halfwinuinge 
uytghegeyen  waren.  C.  stad  Meehden,  zy  5;  Nan- 
nius  uii  usufruetuarius  cum  eelono  pasüarisu  /Wt<. 
Yan  den  goeden  die  ter  hellichtwinninghen  oft  ten 
halven  yruchten  gehouden  worden,  daeraf  aal  de 
eygenaere  oft  tochtenaere  den  thienden,  en  yoorts 
de  laet  oft  winne  den  20*^  penninok  betalen.  PI, 
V.  Brab.  18  jan.  1554,  a.  13;  II  17.  Dat,  in  ghe- 
yalle  de  yoom.  eerw.  hoeren  belieyen  in  helftwin- 
nynge  jeghens  den  yoom.  Boasier  te  ghenieten  de 
yisscherie  in  de  yeerwallen  en  grachten  yan  da 
yoors.  hooftmeyerie,  zy  tselye  sullen  yenn<^hen  te 
doene,  mits  aooghenae  d'helft  yan  de  onooeten. 
DiBBCX,  Oends  eh.  108,  oork.  27  noy.  1618.  Qn'è 
cause  de  sa  seigneurie  de  J>uff'd, . .  lug  et  ses  pré' 
déoesseurs  avoient  droit  et  estoient  en  possession 
d'ancienneté .,,  de  proffltêr  par  lêurs  fermiere  du 
droit  de  moiturie  ou  demg-gain  {dit  en  thiois  hilft- 
winninge),  consistant  dans  Ie  droiet  de  la  moitié 
des  grains  sur  plusieurs  porties  de  terres  labourables 
gisants  audit  vUlage.  C.  v.  Auden.  2de  bd.  467 
(1676).  —  Erfhellichtwinning.  Brfd^  ver- 
hurimg  ter  halfwinning,  fr.  looaüon  d  moitié  firuiis» 
perpêtuelle  ou  hérééUtaire,  ji  Die  erfhellicntwin- 
ningen,  schoof  koren,  ofte  iet  in  plaetse  yan  dien 
achuldigh  zyn ,  yan  landen,  bempdeu  ofte  andersinta, 
moeten  deaeWe  landen,  bempden  ofte  andere  goeden 
wel  en  loffelgck  labeuren,  winnen,  mesten  en  be- 
dr\jyen,  de  yruchten  daeryan  wel  en  deughdelgck 


HEL. 


HEL 


SSl 


bewaren,  die  intgdtfl  «fdoen  en  Toorts  gaedeslaen; 
en  het  paert  en  deel,  'twelck  bj  daerran  moeten 
geven,  Toeren  en  leveren  in  bequaeme  schaere  ofte 
anderen  huyse,  sulcks  als  de  hebber  daeraf  hem 
intgdts  bewijst,  beqnaemelgck  gelegen  onder  de 
heerlijokheyt  ofte  dorp  daer  den  grondt  gelegen  is. 
C  V.  Loven  f  Ti  5. 

HËLLËBAERDË,  zn.  HelUhaa/rd,  fr,  hallebarde. 
Kil.  Helmbard  e.  JBipennis  etc.  |i  Hellebaerden: 
een  donsyne  betaelt  pontgelt.  Waiertol  1560.  Aen- 
gaende  de  Tisscherie,  die  bnyssen  en  booten  zullen 
hemlien  moeten  verzien  van..,  met  eenighe  pgcken 
oft  hellebaerden.  P2.  e.  VI.  29  febr.  1549  a.  82; 
I  973.  Ben  hellebaerde,  oft  eenen  anderen  waeok- 
stock.  C.  e.  AMtto.  1582,  c.  41  a.  100,  Stads  voor- 
deel, —  Der  Trouwen  alleeue  competerende :  Een 
hellebaerde,   oft  anderen  waeckstock.   Ib.  a.   106. 

HËLLËBABDIER  (Helbaerdier),  zn.  Helfebaar- 
dier,  fr.  haUebardier.  KU.  Helmbardier.  i|  Heb- 
bende niettemin  alsulcke  guarde  als  ghewoonlijcke 
sgn  gheweest  te  hebben  de  voorgaende  G-ouvernenrs, 
princen  oft  princessen  van  onzen  bloede,  te  weten: 
d'Archiers,  ingheboren  van  den  lande,  en  de  Hel- 
baerdiers,  oock  ingheboren  van  den  lande.  PI,  v. 
Brah,  13  sept  1579,  a.  16;  I  607.  It.  L.  Tobpb, 
Qeeeh,  e.  AnUo>  II  80. 

HELLEKEN,  zn.,  verklw.  van  haUemei  „umlaut'\ 
Saüèkem ,  een  vtinkeUje ,  untarin  men  niet  kon  wonen, 
alleen  geêcktkt  om  kleine  waar  te  verkoopen.  Zulke 
keUekens  hestonden  o.  a.  te  Leuven  [pok  te  Brussel] 
onder  het  stadhuis ;  ook  de  kleine  kuiten  rond  Sint- 
JPieterskerk  kiet  men  in  vroeger  tijd  heUekens  (£dw. 
Tan  Even),  fr.  pstite  boutique  qui  ne  pouvait  ser- 
vir  d'habitation  et  n*était  propre  qu^au  dêbit  de 
wtenues  ma/rehandises.  Il  y  en  avt^t^  entre  autres, 
sous  Vkótel  de  vUle  de  Louvain  {aussi  è  Bruxelles); 
on  appdaU  naguère  aussi  du  nom  de  heUekens  lés 
maisonnettes  qui  entourent  Véglise  St.  JPierre. 
Ygl.  G-JLDXK.  II  Dat  over  het  niet  onverhuert  te 
laeten  van  der  stadts  erven,  hujsen,  vij veren  ofte 
visschergen,  heUekens,  kelders  ofte  andere  edifi- 
cien,..  Begl.  add.  17  juU  1666,  a.  1,  Loven. 

HELLEKEN.  Sraeekw.  Qhi  hebt  ten  Hel- 
leken gesijn.  Ten  Helleken  is  een  gehucht 
onder.de  gemeente  Sint-Quiutens-Lennick,  alwaar, 
in  den  oorlog  van  1333  tusschen  Brabant  en  Vlaan- 
deren, de  Vlamingen  eene  nederlaag  ondergingen 
en  op  de  vlucht  ^dreven  werden.  Men  verbaalt, 
dat  een  Brabantsch  ridder,  de  aanzichten  der 
vyanden  kwalijk  beschermd  ziende  door  hunne 
„huven  met  kaken*',  z^ne  strijdgenooten  zou  heb- 
ben toegeroepen:  „Slaat  op  't  gezicht!'',  *t  welk 
ten  gevolge  de  vluchtelingen  met  een  bebloed  aan- 
gezicht vandaar  weken,  en  dit  feit  zou  aanleiding 
gegeven  hebben  tot  het  bovenstaande  gezegde,  als- 
wanneer  men  iemand  met  eenen  bebloeden  neus 
lag.  A.  Waütbbs,  JEttvirons  I  241,  volgens  het 
Ckron.  eomit.  Flandr.  (De  Smet,  Corpus  ckron.  Fl. 
1  220).  De  Brab.  Teesten  I  522  gewagen  er  niet  van. 

HELLEN,  OW.  Fig.  Geneigd ^  gexind  tyn,  fr. 
Ure  disposé,  \\  Soe  eist,  dat  wy,  uterlike  zeere 
ehehelt  zynde  om  te  bevellene  den  vors.  ledichganc, 
hebben , . .  gheoonaenteert  int  verzouc  van  den  vors. 
drapiers  en  voUers.  Bijksareh.  Bekenk,  Doos  26, 
Sclüpenbr.  v.  Kortrijk,  16  juni  1422. 

HELLEWERT ,  zn.  Vroeger  de  kleinste  biermaat 
ie  Brussel,  fr.  autrffois,  la  plus  petite  mesure  de 
la  bière  è  Bruxeües,  \\  Het  minste  ghemet  van 
bier  wordt  ghenoemt  1  helle-wert,  waermede  men 
plagh  te  koopen  1  quaert  ses-penninghsbier,  en 
Soadt  iVi  waelpot.  C.  v,  BrussA^  BiermiUen, 


HELLICHT.  Zie  helpt. 

HELLICHTWINNING.  Zie  HïLPTwnramro. 

HELLINCK,  zie  hallinck.  Hellino  nooh 
penninok.  Men  zou  thans  zeggen:  geen  duit, 
niet  het  minst j  volstrekt  niets,  &.  pas  un  liardy 
absolumeni  rien.  \\  So  wie  dat  assise  ooept,  hi  sal 
ooepen  op  alle  aventure  dier  af  comen  mach,  en 
men  sal  nemmermeer  namaels  niemen  verlaten  van 
dat  hi  se  coept,  hellinc  noch  penninc,  so  wat 
onghevaUe  oohte  aventure  dat  gevalt,  al  en  hadt 
noyt  gesien  geweest  noch  vernomen.  Belg.  Mus. 
y  89  (Brussel  1339). 

HELLINCKTOL,  zie  tol. 

HELLINCKVAT,  zn.  o.  Bene  BrussOsehe  bier- 
maai  ^  van  1  gelte  en  Vt  yifioaelpo^\  h,  mesure  de 
bière  d  BruxeUeSf  d'un  lot  et  Vt  r,'*oaelpot'\  \\  1 
heUinghvat  behelst  1  gelte  en  Yt  waelpot,  oft 
2  koppen.  2  hellinghvaten  maken  een  half  viertel, 
en  komt  op  2  gelten  en  1  waelpot.  C,  o.  Brussel^ 
Biermaten.  It.  Belg.  Mus.  IV  261  (1375). 

HELM,  zn.  m.  Zooals  thans,  metalen  hoed,  fr. 
oasque,  heaume;  overdr.  een  gehelmde  ruiter ,  fig, 
un  cavalier  portant  un  heaume,  jj  Den  4«n  van 
meye  (1438),  up  eenen  maendag,  was  ghehouden 
een  rykelvk  toemoy  in  de  stede  van  Bruessel,  daer 
mijn  gheduohte  heere  zelve  slouoh,  en  veile  groote 
heeren  en  joncheeren,  en  daer  waren  twee  hondert 
en  vyf  en  dertich  helmen,  en  waren  zeere  rykeUo 
verhouchiert.  01.  t.  Dizmude,  166. 

HELM,  zn.  m.  De  groote  gouden  helm, 

fr.  Ie  grand  heaume  d^or.  Volgens  Fontus  Seuterus 
en  Oudegherst,  de  eerste  gouden  munt  in  Vlaande' 
ren  geslagen,  op  last  van  Lodewijk  van  Male 
(Heyleit,  72),  Hwdk  echter  betwist  wordt,  fr.  sdon 
Fontus  Meuterus  et  Oudegherst ,  la  première  mannaie 
d*or  f  rappee  en  Flandr  e,  par  ordre  de  Louis  de  Male 
(1346—1384),  ce  qui  est  touiefois  eoniest4  (WUlems, 
Mengelingen  342).  ||  Des  „heaulmes  de  Flandre" 
de  67  au  mare,  de  23 Vj  carras.  Hetlbv  72. 
Gulden  helm  te  Qhent  gemaect  =  50  gr.  Yl.  Munt- 
waarde in  Brab,  15  jnU  1393,  Belg,  Mus.  1  321. 
Den  groten  guldenen  helm  =  6  schell.  6  den.  It. 
den  Ylemschen  cleynen  =  3  sch.  5  d.  JBval,  20  deo. 
1409.  —  De  Muntwaarde  Tan  19  noT.  1493  meldt 
ook  eenen  helm  onder  het  sÜTeren  geld,  fr.  Véva^ 
luation  du  19  nov.  lAdB^mentionne  aussi  un  heaume 
parmi  la  monnaie  d'argent:  \\  Die  dobbel  griffoenen, 
dobbel  helmen,  g  sts.  iij  qrt. 

HELM,  zn.  In  de  bouwkunst.  Kap  (?)  onder 
eenen  etnker^  fr.  (ierme  de  constr.)  ehape  au-dessous 
d'une  ancre,  ||  Voor  helmen  Toor  de  anckers  [zal 
men  den  werkman  toeleggen,  Toor  de  hand]  eenen 
Toet.  Fl.  V.  Brab.  16  jan.  1705;  lY  16,  Bdificie' 
meters.  Schaliedaken, 

HELMELIJCK  (Halmeiyck?)  bgw.  Mei  hei 
werpen  van  den  halm^  fr.  par  lefétu,  \\  Op  welken 
Bloctienden, . .  wi,  abt  en  convent  Tan  Sente- 
Truden,  Jan  Van  Ethen,  Bobbreoht  met  onsen 
voecht,  Diro  en  Bobbrecht  voirscreven,  en  op 
allen  recht  ons  hierin  behorende  in  enneger  manie- 
ren, tot  behoef  WUlems  Hessels  soen  voirscr.,  met 
onser  voirscr.  partien  vrien  wUle,  wittelio  en  erflic 
onderlinge  vertegen  hebben  en  helmeUc  vertien, 
als  gewoenlio  hierin  is  te  gescien.  Piot,  Cart.  II 
75  (1374).  Zie  HALiasKTLiJCK. 

HELMVENSTEB,  zn.  Hélmvormige  venstertjes 
op  de  naald  van  eenen  toren ,  fr.  de  petites  fenétres 
en  forme  de  heaume  sur  la  flêche  d!une  tour.  \\  Nooh 
wordt  ghehauden  te  maken  twintich  heUemvein- 
sters,  en  deselve  in  dwerck  te  stellen  ter  plaetsen 
I  daert  mjn  Heeren  zal  beUeven,  makende  deselve 

73 


502 


HEL. 


BEM. 


nr  150, 

de  mmUe  €f  feert  ghtrtAl  cp  8U 

BELNKBUDEy,    zn.    mr.    XUmdtlméem,    fr. 
d'éUm.  ]]  Ife emJümê hutims ,  raeeim» 
wUi^mU,  etrvimU  H  ét  helx^ehodeo.  7*al  te 


BELPE,  mvLTM,  xn.,  mr.  halpen  en  hal- 
peren.  Oeimge,  fr.  thmmm.  \\  Elck  man  die  men 
— m|iK«ct  mei  balpen,  bij  moet  zïpi ooeooot  bieden 
efi  mit  balpen.  fSèdd  v.  i/ede,  12.  Det  deenleggen 
BMMten  tweren  det  bnere  ba!peren  eet  goet  en  ge- 
i«ebi  »g.  FoentMai  e.  ITeele,  2.  Eenre  Troaven 
•n  lM>enre  [I.  boere]  kinderen  vae  gewijrt  te  behou- 
den heir  erre;  doen  qoem  een  hare  [L  bore,  hoir, 
lund]  en  evoir,  en  Toiqoam  wel;  en  doen  qoam  sijn 
bulpe,  en  evoir  en  Tolqaam  oic  wale;  doe  qoam  een 
ander  boenre  kinderen,  en  fwoir  oic,  en  Tolquam 
wale;  doe  qaamen  tijn  halperen  en  soaden  sweren; 
doe  qoam  dander  partie,  ealengierende  sgn  halpe, 
want  tj  hadden  gehirfpen  zijnen  broedere,  ti)  en 
aonden  hem  niet  helpen  en  wijide  («ie)  [eiachten?] 
Tonniaae.  Doe  warens  die  icepene  gemaent,  en  men 
caf  hem  tUecle:  dat  die  halpe,  die  dierste  broeder 
nadde,  wael  loode  mogen  helpen  den  anderen  broe- 
der, of  wien  dat  waer,  op  dat  xj  niet  te  roeren  en 
waten  witteloea  gewijit.  Ib.  9.  Dien  daeh  omme 
eommende,  qnamen  de  roineide  claghende  partien 
in  hore  en  in  wette,  en  yerhaelden  hacre  claehte 
ghelije  jj  ie  tenderen  tiden  gbedaen  hadden,  en 
▼eiaocbtói  haere  helpe  ghehoort  te  hebbene.  Inaghe- 
Ijx  dede  de  heere  en  gaf  orer  zinnen  vraechlnrief. 
Ö,v,Aalet,  Orig,  500  (1436).  Daer  partien  dingen, 
efi  de  here  of  dene  partie  sterft  en  daerbi  haten 
wette  ralt,  eii  datter  eenige  kenneiae  ghedregen 
of  orcondicepe  gehoort  es  [en]  dat  den  princi- 
palen an  dient,  ali  ment  weder  te  wette  leight,  aal 
de  partie  daer  Jat  medegaet  rerclaeren,  en  daerap 
baer  rermeten  hnlpe  in  de  mannen,  het  sal  moe- 
ten Tan  weerde  zijn  in  dat  ghedinghe,  alaoet  geweest 
•oode  hebben  int  eerste,  oft  baten  wette  niet  eerallen 
en  ware.  Leemr,  e.  1528,  B  ij.  —  Volle  nulpe. 
Vdüeamen  hew^^  fr.  preuve  eomplife,  \\  Tan  erren 
en  Tan  lire  bi  ooden  tiden  moeste  men  vyf  mannen 
hnlpe  efi  kennesse  hebben,  soude  de  hulpe  vol 
srn.  Nu  hebben  de  heeren  de  moghentheden  van 
den  lire  daertoe  brocht,  dat  twee  mannen  hnlpe 
ea  in  yele  horen  volle  kennesse;  en  data  jammere, 
want  tiyf  es  emmer  meere  dan  erre?  liochtanne 
moeter  te  erren  [rire]  sijn.  Ib.  —  Afgaen  van 
helpen.  Afnen  van  verdere  geimgemië,  vcm  nog 
meer  geinige»  ie  verho&ren,  fr.  renoneer  è  eniendre 
pUe  de  iémauu,  ||  Dan  mach  de  bailliu,  bij  adrise 
▼an  partien ,  afgaen  van  helpen ,  en  doen  den  mejer 
scepenen  manen  ran  den  rechte.  C.  e.  AaUi,  Öng, 
ZLTii  6  (1486).  Zie  ook  Hülpb. 

HELPE,  zn.  Hdper^  bondgenoot ^  fr.  aide,  aiuci- 
liairef  aUU,  ||  So  belore  wi  loialike  en  bi  onser 
trouwen  te  helpene  den  grave  van  Ylaendren  eü 
finen  oren,  graven  van  Ylaendren,  in  desen  tuist, 
also  langhe  alse  hi  ghednren  zal,  ieghens  den 
vorseiden  grave  van  Hollant  eü  sinen  helpen,  tote 
diere  tyt  Sei  wi . . .  Oorie,  1  aug.  1290. 

HELPGEBOEP,  hülfgxbobp  (Helperoup,  help- 
geronp),  zn.  o.  Roep  om  hulp,  fr.  det  erie  d'au 
eeeonre,  \\  QtU  de  node  ad  helperoup  eum  armie 
veneriif  exoepto  eanipulo  et  toreoita^  niehil  emen- 
dabitf  niti  eum  armiê  alio  modo  forfecerii.  —  Simi- 
Uier,  qui  de  die  venerii  ad  helperoup  contra  ban- 
nitos  vd  laironee,  JT.  e.  Veuimey  1240.  8o  wie  dat 
manalaoht,  ofte  brant,  ofte  diefte  boven  v  s.  doet, 


ofte  yemene  roüA,  dhelpg^ioop  afveil.  Doven  ▼ 
a....  X  e.  ^  Omieeharrk^  1268,  a.  18.  Sn  dis 
prendt,  ofte  vemaeht  wrf,  daer  halpgheauup  sf 
eomt  en  clagfae  deiaf  eomt  vor  baülin  en  vor  aee> 
penen,..  C.  v.  Qtmi,  Gr,  Ck.  1297,  a.  62.  Wie 
manslacht  doet,  of  vetde  breect,  of  soendSnek  btueUy 
of  vroawen  verrracht  met  crachte,  daer  faelp^ie- 
roap  af  eomt,..  X.  «.  Xmptimomde^  1445,  a^  2 
(blz.  62).  Dat  njemandt  bj  dagfae  helpgfaeroap  nodi 
gheruchte  en  maeeke,  het  en  sv  hem  têbl  nooda. 
X.  9.  'tMaemdmedueke,  1552,  a.'l9.  Daer  ontaeaee 
of  vraowencracht  es,  daer  moet  men  pnmven  thdp- 
gheroap.  C  e.  AaUi,  Orig.  xltxi  9. 

HELPEN,  bw  Bewijzem,  mei  hew^eem  eimen, 
fr.  proncer.  \\  Strijcken  paitien  cenqghe  gheigaderds 
vermeten,  die  hemlieden  by  hnerer  wederpmtïs 
gheloocbent  warden,  so  warden  zj  ghewyst  en  ghe- 
admitteert  ten  zelven  hneren  vermeten  ende  ts 
helpen.  O.  e.  AaUt^  Orig.  xxni  17. 

HELTENIS,  zn.  Limb.  Herimmerimg,  {hmdeme), 
fr.  «oKMetr,  soeteaoaee,  record.  \\  Op  maendach 
xviij  dage  in  oetober  oaao  ziil)«  lij,  soe  derden 
scepenen  van  deser  stadt,  te  verzaecke  van  baxge- 
meesteren  en  des  nets,  en  gaven  bon  over  mefc 
gescrÜte  wee  hen  heltenis  weere  van  <len  poenten 
nae  bescreven . . .  Piot,  Cor^.  II  545.  Wel^e  din- 
gen vors.  van  onsen  schoateyt  in  hoeden  onsa  sehe- 
penen  geleet  worden  en  onsen  heltenisae  bevolen. 
Sok^.  V.   8i.'Tnuden,  29  april  1458.  Zie  hoxpb. 

HEMELEN.  Zie  Bnsr. 

HEMELINO,  zn.  v.  Anael,  welfeei,  fr.  del, 
voéte.  II  Jaoob  C^avael,  van  bescrivene  *t  groene 
halleken  van  vermelyoene  bezaid,  ghelyck  de  ci^Mslle, 
van  goade ,  en  boven,  de  hemelinghe  enz.  bezaeyet  van 
goode,  van  de  ogiven,  lamboorden  en  datter  toebe- 
hoort te  stoffeirene  van  goude.  Tpriama^  1 163  (1397). 

HEMELLUCHT,  zn.  v.  LncU^  fr.  mr.  ||  De 
eypiers. . .  en  mogen  gheen  gevangen  slnyten  in 
plaeteen  daer  gheen  hemellncht  en  ea.  Wulaht, 
JPraei.  erim,  c.  xni  24. 

HEMELSCH,  bn.  HemelflChe  luden.  Bena- 
ming toegekend  aan  klerken  en  ridders,  fr.  persomnet 
cêUêiee,  dénominaiion  aitribmée  amx  deree  ei  an* 
ekevaliers.  jj  Eender  hoeren  mach  men  donaeie 
doen  ende  gelooften;  en  de  verbintenissa  grgpt 
stadt;  uuytgenomen  van  den  derc  en  van  den  rid- 
der, want  zij  hemelache  luden  zijn  geacht;  en  noch 
dere  noch  ridder  en  mogen  iet  besetten  oft  lega- 
teren oft  maken  bij  testamente  eender  oonenbijnen 
oft  hoeren.  Y.  d.  Tay.  115  v«.  —  HemolflOhe 
breedte  (Hemels  breede,  shemels  breede).  ÜU' 
gettrektheid  van  den  grond,  fr.  éiendme  terriioriale* 
II  Regard  nemende,  dat  de  supplianten  htmne 
broecklanden  tot  sulcke  groote  oosten  en  sonder 
assistentie  hebben  bedijckt,  en  dat  de  voors.  bede 
ordinarie  plaghen  van  dien  ouden  tijden  betaelt  en 

Shecollecteert  te  worden  op  de  hoifsteden  en  be- 
rijif,  en  niet  op  de  hemelsbreede  van  de  voors. 
broecklanden,  die  altyd  metter  reparatien  van  de 
dycken  n^eer  dan  ghenoech  beswaert  zijn , . .  PI,  o. 
Brab.  18  juli  1590;  II  257.  Observerende  oock, 
soovele  mogelijck,  het  ordre  van  de  situatie  van 
den  oosten,  middagh,  westen  en  noorden,  op  den 
voet  van  de  caerte  figuratief  van  de  hemelache 
breede  der  voorsz.  jurisdictie,  ter  greffie  berustende. 
Ib.  30  juni  1729;  YI  892.  It.  db  Pottbb,  Seeond 
oart.  252.  262.  276;  A.  Watttbbs,  JSnvirontf 
II  667. 

BEMELTEB,  zn.  m.  Zoldering^  fr.  plafond.  De 
hr.  Yan  Even  meent  dat  de  hemelter  (dat  is 
het  hoogste)  moet  zgn  wat  wy  hier  [al.  te  Loven] 


HEN. 


HER 


583 


een  loheid-  of  oyenolder  noemen.  Die  zolder  be- 
staat, in  de  meeste  oude  gebouwen,  in  de  betim- 
mering Tan  het  dak ,  en  maakt  derhalve  het  opperste 
Tan  het  huis  uit.  ||  Omme  de  herders  Tan  den 
hemelter  te  lappen  en  dien  te  maken  te  gadere, 
iT  grijpen.  —  Omme  tI  jseren  roeden  om  de  colom- 
ben  Tan  den  hemelter  te  houden  aen  de  balcken, 
xij  boddraghers.  Poüllet,  JuridtetionSf  JBouwkos- 
Urn  aan  een  paMhof,  67 ,  art.  85. 86  (1416).  Verdam 

HlMBLTB. 

HEMELWATEB  (Hemels  water),  sn.  o.  JBér^m- 
waieTj  £r.  tau  jpHuviale.  \\  Waterloopen  komende 
Tan  borreputten,  hemelwater  eü  diergelycke  reyne 
wateren.  U.  v.  Loven  ^  ServUy  42.  Doer  een  gemejn 
gote ...  en  mach  nyemant  leyden  oft  laten  loopen 
dan  schoon  put-  oft  hemelwater  alleene.  C.  e.  Antw, 
1545,  Tiii  47.  Door  een  ghemerjne  zoè  en  mach 
niemant  Tan  de  ghebueren. . ,  ander  water  le|jden 
dan  hemels  water.  O.  v.  Lier,  ziii  22.  It.  O.  P.-.S. 
auir.  28  sept.  1715,  a.  4. 

HEMETHE,  Hsmbdb,  sn.  „Mên  ventand  doer- 
door  in  d$  Xlllde  JB.  dia  gronden  —  en  zij  waren 
talrijk  —  waer  nog  allee  in  *i  unlde  groeide;  ook 
frindt  men  te  in  de  chartert  der  volgende  eeuw  wildert 
genoemd"  (Mebtbkb  en  Tobfs,  I  272),  fr.  on 
entemdait  par -ces  mots,  au  18^  «^,  eet  nomhrenx 
terrains  o4  tont  eroieeait  encore  è  Vitat  eauoage; 
on  let  trouve  austi  nommêt  wildert  dana  let  chartee 
du  tiède  auivant,  —  Of  het  w.  in  heteekenie  odAJk 
—  of  in  verband  ttaat  met  het  Küiaaneéh  Heymet, 
Fatria,  loeue  ncUaHe^  en  het  Qothiteh  haimoth 
[l,  haimópli] ,  f,de  grond  op  wdken  vertcheidene  kdto- 
nun  of  volkplanüngen  tarnen  hettaen*  [Kluge:  hei- 
matsland,  heimatlicher  acker],  moeten  wij  aan  he- 
kwameren,  en  inz.  aan  ome  getohiedechrijvert  en 
hunnen  zegeman  Wachter  overlaten.  ||  J^o  Henrh" 
ent. . ,  notum  fado. . ,  quod, . .  eum  anb  equitatit 
f  ure  voluietem  provintiam  iptoeque  ditponere,  Ant' 
werpie  quoque  patoua  et  terraa  ad  eommunem  juati- 
tiam  pertinentet,  que  vulgo  Hemethe  vocantur,  et 
qnae  potentee  et  divitea  injutte  in  euot  uturpaverant 
uautj  düigenti  inquititione  invettigari  preeepi.  A. 
Wavtxbs,  Liè.  eomm.  48  (1186).  Ooneedimut  et  indul- 
gemut  eitdem  burgenttbut  AntwerpientUmt ,  quod  ipti 
pottint  uH  et  gaidere,  ad  utut  oppidi  Antwerpientit, 
omnibut  que  inflra  limitet  dicti  oppidi  eontinentur, 
teilicet  Hemede  et  Opstalle ,  proui  in  charta, . . 
Brab.  Teetten,  21  febr.  1291,  a.  5.  Ten  jare  1802, 
disendaghs  na  Groot  TastelaTont,  Terkocht  de  stad 
aen  QodoTaert  Drake  zzg  en  half  bunderen  en 
77  roeden  „Wildert'\  die  men  noemt  Hemede, 
liggende  in  den  Langen  Els,  dat  is  in  de  Hark- 
graTolei,  waer  zich  nog  bevindt  de  Lange  £lse- 
straet.  Mibtxvb  en  Tobpb ,  1 278  (Oude  toj^graphie, 
218,  214);  sie  ook  aldaar  I  81. 

HENDE,  byw.  Nahijg  it.  prèa,  proche.  Kil.  Frit. 
Prope.  II  Mar  ie  Trese  nu,  dat  wi  somtyt  Terre 
syn  als  wi  wane^^  dat  wi  hende  syn.  Sondert  mer* 
iknge,  85  t*. 

HENDELDEUR,  zn.  t.  Beter  Eitdxldeub, 
BiKssLDBüB.  De  groote  y^ddtibddewr^''  gewoonlijk 
aan  het  einde  der  kerk,  fr.  la  grande  porte  è  deux 
haüantt,  gêmêr.  d  VextrémHé  de  VégUte,  ||  Int  jaer 
1526  qnam,  naer  dat  het  gheblixemt  hadde,  de 
duTel  in  de  kercke  t'  Audenaerde,  op  St  Jans 
dach ,  ter  hendeldeuren  in , . .  een  jouffrauwe  sat 
daer  ontrent,  dewelcke  hy  eene  clauwe  settede  op 
heur  £ailde,  dat  het  tot  den  hende  toe  ghynck 
Tan  brande.  Auden,  meng.  II  475.  Eü  daer  quamen 
in  de  keercke,  en  daer  voren  an  de  z\jdedueren 
(want  de  hendelduere  ghesloten  bleef; ,  twee  capi- 


teynen  met  haren  soldaten. . .  F.  Tas  dsb  Haighxv, 
JSer.  tijden,  I  206.  Verdam  Endbldoob. 

HENGEN,  SEKGXzrx  (Hingene,  hingenne),  zn. 
T.  Mengel,  hengelroede,  fr.  ligne  è  péeher.  Kil. 
Henge  /  henghene.  Cardoy  ansa,  hamut.  Hin- 
ghe  /  hinghene.  Fland,  Mamut  ^  cardo,  j|  Daer- 
omme  haest  hem  de  Tiant  sonder  onderlaet  dat  hi 
se  daerin  trecke,  en  heeft  een  hinghenne  in  hen 
gheworpen,  daermet  dat  hi  se  trect  dat  si  niet 
opten  rechten  wech  en  comen.  AUer  Kerttb.  81, 
en  paatim.  Een  Tisscher  en  Tancht  gheen  Tisschen 
met  een  bloote  hijughene,  maer  hy  bedect  se  met 
een  haes  dat  de  Tisschen  gheeme  eten.  F.  Vakdbb 
Haxöhek,  Ber.  tijden,  I  88. 

HENGENAER,  HmaxNBiBB,  zn.  m.  Mengelaar, 
fr.  péoheur  a  la  ligne.  \\  Dat  elo  hin^neere  en 
Tisschere  de  Tissohe ,  die  hij  Taet  en  te  Terooopene 
pleeght,  bringhe  ter  marct  te  Denremonde,  up  xx 
s.  par.  DX  Vlamifck,   Vgb,  85. 

HENGENEN,  nnroxirBK,  ow.  itengelen^  ft,  pé- 
eher è  la  ligne.  ||  Dat  niemen  en  hinghene  in  de 
Denre  dan  met  eenen  haeo,  op  x  s.  par. 

HENNEB-BAKELJOU  (?),  zn.  Soort  van  viteh, 
ft.  torte  de  poitton.   ||  Visch:  gesouten  koolTisch, 
eelbout,  schelleTisoh ,  kibbels,  henner-bakeljau,  par. 
tonne  ƒ0.0.8.  PI,  v.    VI.  Pondgeld  te  Brugge^  17 
juli  1779;  XI  794. 

HENT,  TB.  Tot,  ft.  jutqu'è.  \\  Van  der  metten- 
tijtwachte  hent  ten  nacht  hope  Israhel  in  den 
Heren.  CMijdenb.  15de  E.  f^  41 ,  ps.  129  (A  out- 
todia  matutina  utque  ad  noctem).  Israhel  moet  hopen 
in  den  Heren  Tan  nu  hent  in  e  wichelt.  Ib.  41  t* 
ps.  180  (ex  hoc  nunc  et  utque  in  taeoulum).  —  Als 
Toegw.  Totdat,  fr.  f'utqu'd  ce  que.  ||  Hent  io  sette 
dine  Tianden  enen  Toetscamel  d\jnre  TOeten.  Ib.  48, 
ps.  109.  (Donee  ponam), 

HENTE,  zn.  Beter  xvtx.  Jonge  boom,  poot,  ft, 
planton.  ^.  Ente,  inte,  doch  in  de  hedend.  bet, 
V.  griffel,  \\  In  den  iersten,  eycken,  wishout, 
daeronder  wordt  begrepen  esschen,  keerseleren  en 
henten  Tan  behooriycke  lengde.  Stadtarch,  Dieet, 
Settinge  van  den  houte,  28  oot.  1625,  Vak  18. 

HERBABIS,  zn.  m.  Kruidboek,  plantenbetchrij- 
ving,  fr.  hefbier  artificieL  De  (ïentsche,  eerste 
hulpbibliothecaris  br  B.  Van  den  Berghe,  berichtte 
ons  bereidwilligst,  dat  in  het  Tolgende  citaat  aan  een 
handschrift,  niet  aan  een  „geprent"  boek  moet 
gedacht  worden ,  dewijl  Tolgens  Oampbell ,  de  oudste 
bekende  eersteling  Tan  dezen  aard  de  SJerbariutf 
Kruidboeck  in  IHettehe  is,  Kuilenburg,  Jan  Vel- 
deneer,  1484,  in  4^.  ||  [Een  zeker  Jan  VQdt  Ter- 
maakt  in  ayn  testament,  aan  het  klooster  „Tan  der 
Triniteyt''  te  BeTeren ,  op  last  van  kerkelyke  dien- 
sten] een  boeck  gheheeten  Herbaris,  up  condi- 
tien:  waert  soo  dat  eenich  van  de  voors.  Jans 
kinderen ,  oft  andere  van  syn  maechschepe  denselven 
boeck  hebben  en  aenveerden  wilden  binnen  den 
voors.  jaere,  dat  degone  van  hynlieden  die  den 
voors.  boeck  souden  willen  hebben,  daervooren  be- 
talen en  overlegghen  souden  den  voors.  cloostere, 
in  gereeden  penninck,  de  somme  van  vier  ponden 
groeten,  dx  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren,  189, 
Tett.  e.  17  aüg   1472. 

HEGBERCH,  hxbbxbgx  (Heerbeerge),  zn.  t. 
Eigenl.  „eene  pUtatt  waar  het  heer  of  leger  geborgen 
it",  nl.  goed  bewaard,  in  zekerheid  it  (Kluge);  „eene 
plaatt  waar  een  leger  te  velde  ligt,  zijne  tenten  heeft 
neergetlagen ,  legerplaatt,  kamp,  kampement,  het 
Lat.  castra*'  (Grimm).  fr.  propr.  un  endroit  oè 
V armee  eet  bien  gardie,  en  téreté,  camp,  campc' 
mettt,  —   Tot  deze  oortpronkelijike  bet,  teh^t  on$ 


584 


HER. 


HER 


lifg,  U  moeten  hetrckien  vordem  kei  eerwte  der  nig. 
woorden  y  ft.  h  cette  significatum  primiüve  tembHe 
dewrir  Hre  portie,  rapporti  Ie  premier  des  mots  mi- 
fMnts.  1)  De  Ugertent  van  den  vorst  in  de  veldle- 
geringen  van  de  heervaarten ,  fr.  la  tente  du  prinee 
dans  les  eampements  des  expédiiions  miUtaWes,  ||  Alao 
dioke  en  also  menichweiren  ala  oose  Toin.  stede 
[«/.  van  Loreo  en  van  Broasel]  met  onB  uuttrecken 
■elen  en  one  dienen  in  onsen  orloge,  en  wy  ysren 
te  Ylaenderen  of  te  Henegouwe  waert,  west  of 
saut,  alse  die  tui  Loven  voren  nnttrocken,  dat  se 
onse  marscalc  leggen  sal  voirtmeie,  teweliken  da- 
gen, naest  ons  en  naest  onse  gesinde  toebehorende 
onsen  lire  en  tonser  herbergen  en  tonser  rechter 
lijden,  waer  zij  willen.  Charter  v.  hertog  Jan,  4 
amg.  1840,  Hs.  Nelis,  Kon.  HU.  n»  16944,  f> 
100.  Qheleyert  hj  Saline  De  Storere  scilden  van 
y  banieren  van  Bent  Joris;  |j  banieren  van  der 
stede  wapene;  ooc  van  olievaerwen;  hondert  pig- 
noene  van  der  stede  wapene;  zij  scilde  die  op  de 
tente  ghenaeyt  waeren ;  1  trompnisel ;  vichtig  cleene 
scildekins  van  der  stede  wapene  omme  de  waghe- 
ners  en  voetganghers ;  zzzfj  scilde  van  der  stede 
wapene  omme  vor  de  herberghen  te  slane;  iv 
'  pingnoene  op  de  tente ;  zij  targhen  te  veryaerwene ;  iij 
nieuwe  ribaudekine  te  stoiFeme;  item  noch  ij  ba- 
nieren ,  deene  van  der  stede  wapene  eü  dander  van 
sent  Jorysghulde;  van  al  Izzvig  lib.  ziij  schel. 
Auden.  meng.  lY  10  (1436),  Omme  te  treckene . . . 
jeghen  de  Inghdsehe, 

2)  VorsM.jike  woonst;  heerenhms,  fr.  haHtation 
prineière;  hotel;  maison  de  maUre.  \\  Uutgheren 
totten  nuwen  wercke  dat  men,  ter  ordinancien  en 
bevele  myns  genedigen  heeren,  hertoghe  van  Bour- 
goingnen  en  van  Brabant,  maect  in  synre  herber- 
ghen eü  hove  op  Coudenberch  te  Bruessel,  te  we- 
tene van  alrehande  huysingen  van  slaepcameren 
Yor  minen  vors.  genedigen  heere  en  mynre  vrouwen 
der  hertoginne,  garderobben,  retrajten,  stoven, 
baeycameren,  contore,  windelsteyne  en  alrehande  toe- 
beboirten.  Aead.  d*orchéoL  1854.  bk.  817  (1433). 
Inventarys  gemaect  den  üij»  aug.  a^  Izvij,  van 
den  hafeliken  goeden  bevonden  in  der  herbergen 
myns  heeren  van  Nevers,  by  sinte  Mertens  kerc- 
hof  gelegen  [te  Brussel]  ino.  v.  Nevers^  1467.  — 
In  de  volgende  aanhaling  het,  hel  w.  herherch  óf 
het  hertogelijk  paleis  te  Brussel ,  bf  het  woonhuis 
van  den  kanselier  des  Raads  van  Brabant,  alwaar 
dezey  vóór  het  jaar  1494,  vergaderde  ^  en  de  greffle 
gehouden  werd;  immers  kreeg  de  Baad,  gewoon  den 
hertog  overal  te  volgen ,  dan  eerst  eene  vaste  verblijf' 
plaats,  ft.  dans  la  eitation  swvante  Ie  mot  herberoh 
signifle  ou  Ie  palais  ducal  è  Bruxettes ,  ou  Vhótel  du 
ehanoelier  du  ConseU  de  Brabant,  oè  eelui-ei  s'assem-- 
hlait  et  o^  se  tenait  Ie  greffe  avant  Vann4e  1494;  en 
effet,  Ie  eonseil,  aeeoutumé  de  suivre  Ie  duo  par  tont,  ne 
regut  qu^alorsunerhideneejixe.  (A.  Wauters).  ||  Eest 
dat  snleken  mandement  begrypt  daginge,  bevel,  oppo- 
sicie,  refuz,  vertreck  oft  anderssins,  soe  sullen  die 
ezeouteurs  van  denselven  mandemente . .  die  partyen 
dach  beteekenen,  om  te  sijne  en  te  oomparerene  in 
der  herbergen  tot  Bruessele  op  eenen  sonne- 
dach,  sonder  denselven  dach  te  leggene  op  eenen 
anderen  dach  van  der  weeken,  om  des  main- 
daigs  dairinne  voirt  te  gaene  en  te  besoigneren. 
y.  D.  Tat.  6.  —  Alle  partyen,  die  dan  dach 
hebben,  het  zyna  aenleggers  oft  verweerders, 
syn  sohuldich  den  voirs.  sondach,  als  hueren  dag 
dient,  hen  te  presenterene  in  der  griffien  eü  hen  te 
doen  teekenen  in  de  roUe  tegen  des  anderen  daigs. 
Jb.   Herbeighe,   hostH  {de  maitre).   Michblavt, 


8.  li  Alvooren  de  hertoghe  van  Berry,  de  eoniiie 
van  Gecylien,  meester  van sconincx  herberghe.  •• 
Ol.  y.  DixinmB ,  41,  Up  den  9en  dach  van  maeria 
waren  alle  de  vorseide  personen  t'Atrecht  in  de 
herberghe,  en  myn  ghednchte  heere  stelde  de 
zaken  uute  tot  sanderdaechs.  Ib.  168.  Boven  deaen 
moet  dezelve  pachter  alle  jaeren  voeren  en  leveren, 
YÓÓT  Sent  Jansmesse,  in  mijns  heeren  {nL  des 
prelaats]  herberghe  te  Ghent,  op  sijnen ooet ,  een 
hondert  fijsseelen  en  drie  hondert  mutsaerta.  BB 
Pb.  en  Bb.  VII.  Diekèlvenne,  11  (1535).  It.  IV. 
ErtvOde,  13.  It.  Jav  v.  Dixmüdb,  196. 

3)  Burgershuis;  kuis  in  *t algemeen,  fr.  mtneeu 
bourgeoise;  maison  en  génSral.  ||  Dat  men  gebiede 
in  den  volken  dat  negeen  portere  daemae  binnen 
veertech  dagen  metten  ghenen  hem  en  menghe  met 
enegen  contracten,  alse  van  oopene  of  veroopene, 
of  borgende,  ooht  in  sine  herberge  (inira  haepOium 
suum)  te  ontfane.   Oork.  mrt  1238,  Brab.  Teesten 

I  689;  degn  charterhoek  v.  Loven,  gesohr.  in  1367. 
Die  den  ghebannenen  omme  forfait  van  zx  lib. 
heeft  ontfaen  in  sijne  herberghe  {hosplHo  suo) ,  [wert] 
hij  verwonnen  daeraf  bij  der  waerheit  vore  soe- 
penon, sal  hij  verliesen  zz  lib.  K.  v.  Dendermonde , 
juni  1233,  a.  9,  Oorkondenb.  stad  D.,  l&d«  E.  Ware 
so  zake,  dat  yemene  laghe  onthUde  ofte  onthouden 
hadde  binnen  sire  herberghen. . .  Ce.  Cfent ,  Or. 
eh.  V.  1297,  a.  8.  Zo  wie,  die  oomt  in  anders 
herberghe  omme  hem  evel  te  doene,  eü  mensche 
derbinnen  evelt,  dadt  sta  up  ziin  recht  na  den 
mesgripe.  3<^  É.  e.  Brugge,  1304,  a.  27.  Item, 
moghen  de  pachters  van  den  biere. . .  hebben  den 
heet  van  den  bruwere  eü  van  denghenen  in  de 
herfcwrghe  van  den  bruwere  die  te  haren  jarm 
commen  sgn,  ofte  sij  van  meer  mouts  ghebrauwen 
hebben  dan  Toerseit  es.  db  Pattw,  Vgb,  4  (1337). 
Dat  negheen  coepman,  die  gheverwet  ghewant  ghereet 
binnen  siere  herberghen,  lakene  ne  vercoepe,  up 
iij  Ib.  Ib.  25  (1338).  Dat  niemen  binnen  sieie 
herberghen  toghen  en  mach  lakene  no  doen  toghen. 
Ib.  74  (1860).  Dat  gheen  vulre  leverynghe  neme 
ne  gheve. ..  of  het  en  ware  ter  place,  of  in  de 
herlMrghe  daer  zy  wrochten.  K.  d.  lakengilde  v. 
Iperen,  1363,  YII  Van  den  vulres.  Elek  man  mach 
hem  verweerren  binnen  zijner  herberghen,  met 
wat  wapenen  dat  hij  wille,  zonder  verbueren.  DB 
Pb.  en  Bb.  XXYI.  BupeUnonde,  69/  var.  aldaar, 
a.  31 :  Een  yeghelgc  mach  hem  verweeren  en  be- 
schudden  bynnen  zynen  huuse.  —  Dat  de  vovschr. 
guldbroeders  den  vorschr  werde  vortane  geven  selen 
twee  lakene -groten  van  den  ponde,  en  den  derden 
lakene  groten  der  stat,  tot  hiuen  commer,  van  al 
den  latenen  die  sy  in  herberg  veroopen  selen. 
Aoad.  d'arehêol.  1857,  blz.  44,  Schatbs,  Aned. 
14<1«  E. 

4)  Huisgetin,    ft.   familie,  gens   de  la   maison, 

II  So  wie  die  coeman  es  van  wuUen  ne  mach 
negheene  wulle  werken,  no  doen  werken,  no  lakene 
vaerwen ,  no  doen  vaerwen , . .  enne  ware  te  clee- 
dinghen  van  sire  herberghen.  C,  v.  Gent ,  Or.  eh.  v. 
1297,  a.  140;  art.  141  staat  hiervoor  huns. 

5)  Afspanning,  logies,  herberg,  bier'  of  w^huis, 
kroeg,  fr.  auberge,  hótellerie,  eabar^,  taverne» 
II  Dat  deselve  knape  verterde  in  sine  herber]riie, 
iiijVs  "^'  Mbbtevs,  Oudste  rek.  1824,  blz.  49.  van 
verdienden  loene,  van  teringen  in  herbergen  off  caba- 
retten,  wynhuysen,  bierhuysen  ind  desgejyken.  K. 
V.  Tongeren,  1469,  a.  83.  Ghevielt  dat  ix>dewyo 
Oriecsteen  t^odevart  uten  Lyemingen  en  de  kinderen 
Pynnoz  hadden  doen  wachten  Wouteren  den  B*s, 
Peteren  den  Cousmaker  en  andere  porteren  eü  eoep- 


HER. 


HER. 


586 


liede  TBn  Lorene ,  ootnmdnde  nut  die  msrot  fsa 
Antwerpen  te  [ter?]  herberghe  op  de  heyde  bi 
Haeoht.  Aead.  tPareÜol  1856,  blz.  159,  Schaybb, 
Antd,  14<l«  E.  Waert  dat  de  gheaellen  van  onser 
gulden  tenegen  scietspele  buyten  ontboden  waeren , 
daeraf  selen  dekene  en  ghesworene  hen  beraden  met- 
ten ghenen  die  daerat  beste  weten  selen . . ;  en  daer- 
met  selen  raren  dieghene  die  men  daertoe  ordineren 
■al ,  om  tmeeste  profyt  der  ghemeinre  galden,  beiden 
om  de  maten  te  nemene  en  de  ghesellen  in  de  herber- 
ghe te  yerwarene,  en  menestreele  alsoe  yelealsdaer 
orborlyo  toe  es.  A.  Waütsbs,  Serment  7  (1412  §  17). 
Dat  niemant ,  up  Trj  s.  yj  d.  blans ,  en  dobbele,  en 
intschelycxB  up  alsoo  vele  die  de  herberghe  houden 
sonde.  K.  v.  JParickê,  1472,  a.  36.  üp  den  iiij«n 
febmariuB  was  eenen  waghen  Tan  buten  betraept 
met  ingienen,  die  clooten  voerden  ghel\jck  caetse- 
ballen;  en  was  ghebrocht  te  Ghendt,  up  de  Hooch- 
poort,  en  tgheschut  afgedaen  in  de  heerbeerghe  en 
hoetelrye  ghenaemt  de  Boose.  F.  Yandeb  HABOHiev, 

Ber.  tijden  y  II  112.  Drooge  herberch.  :Em 

Amiëf  waar  geringe  tuiden,  voor  een  klein  geld  ver» 
naehien  kunnen,  waar  men  echter  niet  te  eten  oj  te 
drinken  geeft,  ir.  une  auberge  od  on  loge  de  petites  gene, 
maie  od  Von  ne  donne  guère  d  manger  ou  è  boire;  o*eet 
t&ufours  un  logement  de  boe  étage  (Kemhrj).  ||  lemant 
alleenelyok  logierende,  sonder  te  geven  t*eten  ofte 
drinoken ,  by  maniere  van  drooge  herberge.  Bbh bby, 
I  436,  Nering  v,  de  weerden,  1693.  Zie  bij  De  fio 

Dboog   LoeisT.    Kwade  herberoh.   Oemeene 

kroeg,  eleeht  betoehte  herberg,  fr.  cabaret  borgne, 
mal  frequente.  \\  Yan  quader  herbserghe.  Zo  wie 
bevonden  werdt  van  quader  herberghe  te  hondene, 
es  te  wetene  van  ballinghen ,  putiers ,  vrouwen  van 
lichte  state ,  ribauden  en  andere  quaet  ghezelschap 
te  hsrbflerghene,  dats  op  de  boete  van  z  ponden 
parisis;  en  de  tweede  reyze  bevonden  zynde,  ghe- 
priveird  van  herbeerghe  meer  te  houden.  C.  e. 
Iperen,  koet,  a.  121.  M^ie  quade  herberghe  ghehou- 
den  heeft?  C.  e.  AaLet  226,  OeHkuer  27  apr.  1415. 
Dat  niement  quade  herberge  en  houde  van  bordeele, 
van  overspeele,  van  dobbelspeele  oft  van  quecberdde, 
opte  verbuerte  van  iij.  pond.  V.  d.  Tav.  147  v*. 
It.  BB  Pb.  en  Bb.  VI.  Nevele,  8  (164e  E.).  Onnutte 
herberge.  ZooaJs  het  voorgaande.  ||  Dat  niement 
onnutte  herberghe  en  houde,  op  ghelycke  boete 
\nl.  vy  s.  yj.  d.]  K.  e.  JParieke,  1472,  a.  36;  fr. 
tekst  mauvais  kostage, 

6)  GHjeelhuië,  knie,  waarin  men  gaat  liggen  ale  gijze- 
laar, en  waar  men  eich  ophoudt  totdat  men  aan 
têkere  verbintenie  of  schuld  voldaan  heeft,  fr.  maison 
d^ étage,  lieu  oè  Von  ge  retire  et  demeure  comme 
étage,  jusgu'd  ce  que  Von  ait  satisfait  d  certaine 
obUgaiion  ou  dette,  ||  Daerine  [ear.  daermen  ?]  borge 
leit  te  teeme,  daerinen  [daerinne?]  sal  men  noe- 
men drie  herbergen:  diegene  die  leegt  en  die  borge 
sal  kieeen  ene,  en  de  heer  sal  se  hem  doen  heb- 
ben, t  Recht  V,  Ucele,  5.  Geloeft  Anthoenis  Danck- 
aerts  an  des  sooutets  hant,  by  trouwe,  eeren  en 
sekerheyt,  te  vemuegon  Gornelis  Symoenssone 
van  der  somme  van  vij  Ib.  gr.  Br.  tusschen  dit  en 
de  vryheyt  van  der  Bamissemerctnaesttoecomende; 
dade  hy  des  niet,  so  sonde  hy  ingaen  tot  Jaoop 
Lams  in  der  herbeige,  en  vandaer  nyet  seyden 
sonder  voldaen  te  hebben.  Stadsarch.  Bergen- Op- 
Zoom,  Benibrieven  ende  reeogn,  v.  1465—1467,  n^. 
198,  3  juli  1465.  £n  oft  hy  telken  terroyne  niet 
en  voldede,  als  voirs.  is,  dat  hy  alsdan  en  telken 
stonde  tot  Bergen  comen  sal  opten  Heerensteen, 
en  vandaer  niet  sceyden  sonder  voldaen  te  hebben. 
Ib.  3  juli.  Soe  souden  sy  gesamentlyc  alsdan  inne- 


gaen  int  Bylken,  en  vandaer  nyet  sceyden.  Jft.  9  juli. .  • 
Dede  hys  niet,  soe  geloofde  hy  in  der  stad  van 
Bergen  te  comen  en  inne  te  gane  in  de  herberghe 
geheeten  t  Perdeken,  gestaen  tot  Berghen  aen  de 
merct,  en  daer  nyet  uuyt  te  gane  hy  en  hebbe 
den  voirs.  Willem  vemuecht. .  Ofte  telken  dagen 
voirs.  inne  te  gane  in  de  herberge  in  de  Mereminne, 
opte  havene,  en  vandaer  niet  te  sceydene  hy  en 
heeft  voldaen ,  of  Jans  voirs.  goeden  moet  gewonnen. 
Ib.   24  juli.  Zie  ook  gijibl,  afl.  en  samenst.,  ina. 

GiJSBLIVO. 

7)  Blaatê  va»  beetemming,  bestemmingeoord,  fr. 
lieu  de  destincUion.  |)  Over  alle  deghuene,  die  in 
pelgrimagien  sijn,  dat  si  met  eeren  en  met  salioheden 
te  haerer  herberghen  commen  moeten.  Ave  Maria. 
DB  PoTTBB,  Sewnd  eart.  107,  Chbeden  in  JSbbreehis 
hospitaal,  1401. 

Herberoh-evene,  Herberoh-ooren.  Dete 

benamingen  van  heerlijke  eijnxen  schynsn  te  moeten 
verklaard  worden  door  het  herberg'  of  verbUjfreehi 
der  heeren  bij  hunne  vassalen,  waarvan  dexe  tiek 
door  eenen  jaarlijkschen  oijne,  in  geld  of  in  graan 
konden  vrijkoopen,  fr.  ces  dèiominaiions  de  redevancee 
seigneuruües  seuMent  devoir  être  expUquées  par  Ie  droU 
de  gite  des  seigneurs  ehez  leurs  vassetux ,  dont  ceuaB^ei 
pouvaient  s'afi'anehir  par  un  eens  annud  en  argeni 
OU  une  redevanee  en  grain.  Maigne  d^Amis :  Herber- 
giagium.  DroU  de  gite  ou  de  proeurtUion  d4  au 
seigneur  par  Ie  vasial,  et  redevanee  pagée^par  ee 
dernier  pour  en  être  ezempt.  Alberga.  Bedevemee 
annueUe  pour  reprêsenter  VobUgation  de  ce  vassal  d 
reeevovr  ou  d  nourrir  Ie  seigneur.  Zie  ook  qibtb. 
II  Van  herbergh-evene.  Item,  vyftien  mudde  evenen, 
die  men  heit  herbergheveae;  welke  ev#ne  te 
innen  si  [nl,  de  erfgenamen]  suelen  versueken 
ons  heren  van  Diest  gherichte;  te  welken  gherichte 
wij,  here  van  Dieste,  voer  ons  gherven  gheloven 
ghereet  te  sine  tallen  tiden  als  ment  ane  ons  ver- 
Buect.  Deding  der  heeren  van  Diest ,  21  dec.  1337. 
En  Jan  en  Heynric  voirs.  hebben  hem  geloeft  die 
pande  loss  te  maken  op  een  vat  herberchcoren  en 
drie  penninge  heerencheys.  Schep,  der  buiienb€mk 
o.  ^Lumpmen",  Land  v.  Loon  (1461). 

HERBERGERIEN,  an.  mv.  Dit  w.  tal  ook  wA 
de  bet.  hebben  van  verblijflrecht ,  fr.  ee  mot  aura  bien 
aussi  la  signification  de  droit  de  gite.  Zie  het  voor- 
gaande; zie  ook  bobchwbbck.  ||  Quidquid  furie 
habuit  tam  in  talliis  quam  herbengerien  [suï]  et  qui' 
busdam  servilibus  opertbus.  Dbshbt.  Chron,  Ninoo. 
II  882  (1236). 

BERBRENQEN  (heerbrengen,),  bw.  Slechts  voor- 
komend in  heijrverl.  deelw.  Van  ouds  of  van  vroegeren 
t^  in  bexU  hebben ,  fr.  posséder  d'aneienne  date.  Kil. 
heeft  slechts  het  zn.  herkomen.  ||  Yoirt  confir- 
meren  sy  hunne  voirso.  stad  van  Loven  en  allen 
hunnen  goide  lieden  dairin  woonende,  alle  hare 
charteren,  privilegiën,  brieve,  goide  heerbrengen  en 
usagien ,  die  sy  hebben  van  hem  en  van  hunne  vor- 
deren bezegelt  en  heerbracht  in  alle  anderen  pointen... 
Sbbmok,  Oouthereel,  73  (1860).  Zie  ook  het  volgende. 

HERBRENGEN,  als  zn.  o.  (Harebrengen,  haer^ 
hringen,  heerbrengen,  heerbringen,  herbringen). 
JEen  oud  gebruik,  een  gebruik,  eene  verordening,  een 
voorrecht,  xoo  men  wil,  van  oude,  van  vroegeren  tjfd 
overgebraieht ,  eene  overlevering,  fr.  un  aneien  usage, 
un  statut ,  un  privilege,  si  Von  veut,  apptfrté,  transmis 
d'aneienne  date,  une  tradition.  \\  Dat  dicwile  hier 
voremaels  tuist  eü  discentie  hevet  gheweest  tuschen 
ons  en  onse  verdere  op  ighewelcs  reoht  eü  hare- 
brenghen van  ons  en  van  onsen  vordren-int  vore- 
ghenoemde  dorp  en  eighendoem  van  Puderse  en  dat 


586 


HER. 


HER. 


daertoe  hoert . . .  Welc  ighewelcs  recht  en  hare- 
brenghen  ware  int  Toreghenoemde  dorp  en  eighen- 
doem  Tan  Paderse...  OorJc  19  juni  1295.  Qui 
re»p<mdermni  j  sêcundnm  ea  quae  a  8%%»  eomcabinU 
anteeesioribus  didioerunt ,  et  consuetudinem  quae  heer- 
brengen  vtU^ariter  nuncupatur^  quod  iune  dominus 
eomes  de  J-ooz,,.  Woltebs,  Loon^  193  (1303). 
Vort ,  Boe  Beien  die  yan  Mechelne  alle  hare  vriheden 
en  alle  hare  haerbringen  behouden.  Oork,  30  juni 
1303,  Brab,  Yeesten,  I  709.  Wy,  Jan  en  Mar- 
griete,  onae  wyf,  selen  behouden  in  den  Toirseiden 
heerscape  onse  dienstliede,  die  wy  van  reclit  heb- 
ben harebracht.  A.  Waütbbs,  Ènvlrons^  I  287 
(1319).  Wie  mach  thoenen  zjjn  heerbringen  [var. 
heirbringen]  met  wettigen  betoenen,  dat  hij  daer^ 
inne  quam  metter  wet  en  gehouden  heeft  oen  jaer, 
y  jaer,  iij  jaer,  ix  gougedinge,  stille  en  ongecalen- 
giert,  Tolcomt  hijs,  hem  blivet  derve.  tBeehf  v. 
VeeU^  95.  Dit  sgn  de  oade  rechten,  coetumen  en 
herbringene  Tan  der  stad.  In  den  eersten,  soe heeft 
de  stad  Tan  Antwerpen,  uater  keyserliker  macht, 
daerin  dat  sij  gefundeert  staet,  altyd  herbracht, 
gheüseert  en  ghepossesseert :  Soe  wanneer  deselve 
stad  in  heerraerden  uuttrac...  Kh.  o.  Aniw.  Oude 
Sfèekten,  a.  1.  Soe  was  OTerdraghen  en  gesloten, 
by  N.,  borghemeester,  etc. . ,  als  Tan  den  sestigh 
erffschutteren . . ,  altoes  Tast  te  staene  en  te  bliTene 
op  de  ordinantie  daer  sy  op  gemaect  syn,  en  op 
huer  qpt  heerbringhen  Tan  allen  Toirseiden  saken 
en  offitien  oft  diensten  dat  sy  worden  genomen  én 
geset,..  A.  Wautbbs,  8erme»t,  13  (1421).  lek 
geloTe  en  zweere,  dat  ie  der  stat  Tan  Loeyen  hou- 
den sall  en  doen  houden,  wael  en  getrouwelyc ,  als 
een  goed  en  gerecht  heere  sculdich  is  te  doene, 
alle  hoere  rechten,  priTÜegien,  charten,  coetumen, 
nsagien  en  heerbrengen,  gelijc  dat  zijt  heeft  Tan 
onsen  lioTcn  TOrderen . . ,  en  gelijc  dat  zijt  heerbracht 
heeft,  sonder  breken.  Carf.  Busead.  f9  114,  16  E. 
De  Latijnsohe  tekst  heeft:  ./iira,  primlegiat  ehar- 
iat,  eoMêuetudinet ,  utue  et  obêervaneias , .  en:  provt 
ipei  observaruni, 

HERBRENGER,  zn.  m.  Leste  herbrenger. 
De  laatste  betaler  eener  jaarlijkiche  sehuld^  fr.  Ie 
demier  payeur  d^une  dette  annuelle.  ||  lemandt  heb- 
bende oude  pachten,  renten  ofte  chijnsen,  daeraf 
den  gheloTcr  doodt  waere,  en  die  rentier  niet  en 
conde  bewysen  sijn  onderpanden,  dat  in  dien  ge- 
Talie  den  lesten  herbrengher  en  betaelder  schuldich 
is  alsnlcke  pachten,  renten  ofte  chijnsen  te.betae- 
len . . .  Kanttéek,  Oude  renten ,  pachten  en  chijnsen , 
by  faute  Tan  aenwijsinghe  Tan  onderpanden,  moe 
ten  by  den  lesten  gelder  betaflt  worden.  C 
«.  '«  Bosch,  zzi   14;  it.  8.  10.  15.  Zie  ook  aeit- 

BICHTIVOB. 

HERDE  HBBDEB,  HABDB  (Heerde,  heerdde, 
herdde,  heerder,  heerdder,  herdder),  zn.  m.  Eil. 
Herde.  vetut.  germ,  sax.  sicamb.  fltnd.  j  herder. 
Basior.  Hard,  harde,  harder,  j.herd,  herde, 
herder.  K.  auctus.  Pasteur ^  bergiery  (jardeur  de 
bestail,  II  Yortane  en  mach  gheen  hackere,  noch 
DTcmen  anders,  meer  Terkene  houden  dan  xg.  En 
die  sal  men  uutdriTen  smorghens . .  ^  en  ooc  uut- 
driTen  tsaTona . . ,  en  dat  met  eenen  herde.  Kb,  v. 
Antw.  56.  Ie  ben  een  goet  herde...  Ie  ben  een 
goet  heerde.  AlUr  Kerstb.  80.  87  (Tanler).  Oft 
uwe  heerdderen  uwe  beesten  drcTcn  in  myn  weye 
oft  cooren  . . ;  uwe  beesten  hebben  die  scade  gedaen , 
en  *tis  n  te  wyten  dat  ghy  quade  herdders  en 
wachters  geset  en  genomen  hebt.  Y.  d.  Tay.  87 
T^.  Wairen  dat  beesten,  zgnde  in  der  hueden  Tan 
eenen  herdde  oft  pastoir,  dan  en  sonde  dat  geheel 


cudde  niet  meer  sculdich  ayn  dan  eenen  bmecke. 
Ib.  147.  Dat  yeghelyck,  Terkenne  hebbende,  ghe- 
hauden  zy  die  te  eendene  ten  harde,  up  dat  hj 
te  zynen  huuae  gheenen  zweender  en  hadde.  K.  «. 
Parieke  1472,  a.  47;  fr.  tekst  au  porquier,  Ghe> 
ghcTen  den  harde  Tan  der  stede,  mits  dat  hy  lut- 
tel Terckene  te  wachtene  hadde,  een  ziatre  coorens 
Tan  gracien,  coste  xxxtj  st.  Staderek.  Ninove, 
l491/92.Dat  niemen  en  houdcTerkenen  noch  gheeten 
hy  en  hondse  Tor  den  herde;  en  alse  Tore  den 
herde  niet  en  ghaen,  soe  en  hout  se  niemen  ter 
straten  oommende.  de  Ylahivck,  F^ft.  41  (154e 
E).  Dat  yan  nu  Toirtane  die  herden ,  die  de  bees- 
ten Tan  onsen  ingesetenen  Tan  den  bancken  Tan 
Balen,  Tan  den  Capellen,  enz.  op  onsen  Toirs. 
boech  en  walt  hueden  en  bewaeren  sullen,  schul- 
digh  sullen  zyn  aen  onsen  Toirs.  rentmeester  Tan 
Lymborch  consent  en  oirloff  te  begheeren  aleer  zQ 
enige  beesten,  hetzy  gehorende  of  Terckenen  opten 
selTen  onsen  bosch  sullen  moegen  keeren  oft  dryTcn. 
Eekenk.  v.  Brab.  reg.  1.S8  f^  247  (15  dec.  1533, 
a.  13).  Enen  herde . . .  den  hordere.  Ib,  reg  182 
f*  19  tO.  Cs  Mertogenwald).  —  OTerdrachteiyk. 
Zielenherder  j  fr.  pasteur  des  émes.  ||  lo,  Terloren 
scaep,  coem  weder  tot  mynen  heerde.  Qebedb.  15^ 
E.  53.  —  O  gloriose  heilighe  appostel . . ,  die  een 
prince  ghemaect  wart  alder  appoetelen,  en  een 
heerdde  en  een  huder  der  heiligher  kerken.  Ib. 
112.  Onsen  heyligen  Tader  den  paus  Leo,  dethienste 
Tan  dien  name ,  sds  pastoir  en  een  hoerder  generaal 
Tan  der  uniTcrsale  kercke.  PI.  e.  VL  8  mei 
1521;  I  90. 

HEROËN,  zn.,  mT.  t.  h.  Toorgaonde.  Sèrders, 
fr.  pastoureaux.  Naam  eener  dweepxieke  party ,  whmtüI 
in  Frankrijk  f  die  eenmaal  in  Hjaar  1251 ,  en  later 
in  1320,  naar  het  Meilig  land  wilde  trekken  tegen 
de  SarrazijneUf  de  Joden  vervolffde^  —  xdfs  gees- 
tdijke  personen  mishandelde ,  en  ved  onheUs  stid^ 
tede,  fr.  nom  d'une  secte  fanatique,  swrtout  en 
■Franee,  qui,  une  fois  en  1251,  et  plus  tard  en 
1320,  voulait  aller  en  Terre  Sainte  eombattre  lêt 
SarrasinSf  persêcuta  les  Juifs,  —  maUraita 
méme  des  personnes  religieuses^  et  causa  beamooup 
de  maux.  (Zie  o.  a.  La  Cume).  ||  Item,  xociiii 
doen  gingen  de  heeren  [l.  de  Heerden  of  Herden] 
te  Jerusalemweert ,  en  Tersloegen  Teele  kerstenen, 
beyde  te  Parys  eü  elders.  Piot,  Chron.  13.  Item, 
Mcccxx  ginghen  de  heeren  [nogmaals  Heerden  of 
Herden]  uuyt  allen  landen  en  seyden  sy  wouden 
ten  Heijlighen  graTeweert.  Ib.  21.  —  Ook  Schayea 
gaf  deze  laatste  kronyk  uit ,  maar  hy  liet  het  rechte 
w.  her  den  onverbeterd,  Aead.  d^arohSoL  1850, 
blz.  151. 

HERDEN,  HERDEREN,  bw.  Weiden,  in  de  weide 
brengen  — drijven,  fr.  paitre^  mener  -^fairs  paUre, 
msner  au  pdturage.  Kil.  Her  den.  Pascerepeeusyf^ 
meenen,  dat  Kempeneers  het  mis  heeft  daar  hy  in 
het  inf.  herden  een  zn.  kudde  ziet.  ||  Desgelick, 
dat  eenen  ygelick  syne  Tercken  toe  herden  (of 
beerde,  grex,  pecuarium)  driffTensal.  KBifFBKBBBS, 
Monten(dcen ,  II  259.  Dat  de  buytenpoorters . . . 
staen  ten  gebueriycken  rechte,  daer  sy  geseten  of^ 
henlieden  goeden  gelegen  zyn,  te  weten,  Tan  stra- 
ten te  maken, . .  die  beesten  te  herderen.  C  o. 
Lier ,  i  7.  Dat  de  Toersz.  Sinte  Peetersmannen . . . 
staen  en  blyTcn  ten  gebueriycken  rechte  Tan  de 
bancke  daer  sy  woonen..,  te  weten,  Tan  straeten 
te  maecken , . .  Tan  hordden  Tan  beesten , . .  C  o. 
Loven,  I  19. 

HERDEN,  OW.  Volharden,  fr.  persévérer.  J|  Hoi- 
pende  dat  zy   [aZ.  onse  ondersaiten  en  reglerdera 


HER. 


tlEa 


587 


oneer  stat  Hasselt]  deeshalTen  van  dage  te  dage  so 
mere  en  meer,  in  allen  dueghden  en  Tromicheit 
onder  sich,  en  in  alle  getruwicheit  en  onderdae- 
nicheit  aen  ons  en  onsen  nakomelingen  sich  oeffen 
en  bewysen,  en  ock  daerinne  stanthafilich  en  ge- 
tmwelick  herden  en  continueren  sullen.  O.  lAige^ 
11  deo.  1600,  lid,,  SctêêeU. 

HERDESCHAP  (Herdscap,  hertscap,  herder- 
schap, hertschap),  zn.  o.  1)  Veehoeders^  herder  e, 
hoe-  of  schaapherdefê  ^  ir,  gardeurt  debétailfpdtret, 
bergere.  ||  Want  wy  yerstaen,  dat  onse  yoirs.  onder- 
aaten  yan  der  banck  yan  Balen  en  yan  der  Gapellen 
gewoenlick  zyn  huere  coeyen  en  beesten  dagelicz, 
yan  den  morgen  totten  ayond,  mit  herdscappen 
opten  yoirs.  onsen  bosch  en  walt  te  doen  driyen 
en  weyden,  zonder  jet  dairaf  te  geyAne,  ende  dat 
tselye  ons  noch  onsen  yoirs.  bossche  nyet  hinderlick 
noch  scadelick  en  is,  soe  zyn  wy  teyreden  en  per- 
mitteren en  gedooghen  hen,  om  den  yoirs.  redenen 
wille  en  andere  ons  dairtoe  porrende,  dat  zy  al- 
noch  huere  beesten  en  coeyen  metten  herden  opten 
yoirs.  onsen  bosch  en  walt  sullen  moegen  laten 
dryyen  en  weijden  in  der  manieren  als  zy  dat  ge- 
daen  hebben  gehadt . . . 

2)  Weideg^^rvik ,  — recht  ^  fr.  droU  de  pacage. 
II  Dat  zy  [nL  die  herden] . . .  sculdich  sullen  zyn 
int  beecryyen  derselyer  [beesten]  den  yoirs.  onsen 
rentmeester  scriftelyck  oyer  te  geyene  tgotal  der- 
selyer beesten,  die  zy  en  elc  yan  [hun]  in  hueren 
herdscapen  sullen  hebben . . ,  op  te  pene  yan  uuyt 
onsen  yoirs.  bossche  een  jair  lanck  gebannen  te 
zijne  en  nemmermeer  hertsoap  te  mogen  houden. 
Bekenk.  o.  JBrab,  reg.  138  i^  247,  Ord  15  deo. 
1533,  a.  12  en  13.  *e  Serlogenwald.  Dat  die  meyers 
en  pretere,  elck  in  heur  quartier,  daer  men  heider- 
schap houdt,  sullen  besorgen  dat  het  hertschap 
ghehouden  worde  ten  tgde  als  't  behoort.  Land- 
charter  e.  Grimbergen  f  a.  124. 

HERDINCKEN,  bw.  Uitdenken,  uitvinden,  ver- 
tinnen, fr.  inventer.  ||  Wet,  dat  meeste  deel  der 
lieden,  die  in  deser  sorchliker  tyt  leyen,  maken 
die  heileghe  wet  [iU,  des  huwelijks]  tot  eene  mest- 
groeyen,  want  si  leyen  daerin  recht  als  yee,  roet 
allen  luste  en  wille  die  hair  yeelike  nature  ghe- 
leisten  mach  oft  herdincken  mach.  Aller  Keretb,  18. 

HEREN  (Heeren).  Zie  gehbbelt. 

HERENTEER,  zn.  Haaghenk,  fr.  charme,  ehar- 
miüe.  Herenteiren  hout.  ||  Tauxatie  yan  het 
brandhout.  Bn  ierst,  soo  is  het  eycken-  eö  heren- 
teiren houdt,  opgaende  en  onderelach,  ongebleekt, 
die  wisse,  maete  yan  Leuyen  en  aldaer  geleyert, 
gestelt  en  getauzeert  op  drye  guldens.  StcJlearehief 
Dieet,  Vak  18,  bundel  8  (13  sept.  1625).  Zie 
Schuermans  hbbehtsbb. 

HERGAEN,  bw.  Op  mewo  {begeien)  begichtigen, 
syn.  yan  vernieuwen ,  fr.  vieiter,  inepecter  de  nou- 
veau,  renouvder,  II  Dat  sy  [fiZ.de  ambachtsdekens]. .. 
deselye  yisitatie  noch  so  dickwüs  meer  hergaen  eiï 
yemieuwen  zullen  als  hem  goed  dyncken  sal.  PI, 
V.  VI.  13  apr.  1551 ,  ».  18;  f  806. 

HERGEVEN  (hem),  ww.  Zich  begeven  («ot  eenen 
leyensstaat),  fr.  mnbraeeer  {un  êtat  de  vie).  \\  Welck 
■ouderlingen  stadt  grypt,  soewanneer  die  eltste  eïi 
werlicke  broeder  yerweryen  wilt  die  portie  oft 
godeylte  des  anderen  broeders ,  die  yan  den  alderen 
eeestelick  geordineert  is,  oft  sich  totten  geestelie- 
Sen  staet  hergheeft  oft  heigeyen  wilt.  C,  leenh.  v. 
VaUenburg,  Dedaratie  1570,  a.  15. 

HERHALEN,  bw.  1)  Eene  schuld.  Verhalen, 
vergoed  krijgen,  fr.  reeouvrer,  réeupérer  (une  detie), 
II   En   hiroyer  eo  heeft  de  yoreeide  Wouterman, 


oyer  hem  en  oyer  eiin  oer,  bewist  Jhanen  yoreeit, 
of  sinen  oere,  tforseide  huus  en  eire,  hem  of  sinen 
oere  hant  daran  te  slane  sonder  mesdoen,  sine  yor- 
ghenoemde  rente,  metter  dobbelre  renten,  daian 
te  herhaelne ,  indien  dat  se  niet  yergolden  en  'ware 
telken  termpte.  Cork.  22  mrt.  1311.  Herhaelde 
schuit.  In  rechten  toegewezene  schuld,  fr.  detfe 
judiciairement  adjugie.  ||  Amout  GkxMens . . .  be- 
kende Wouteren  Van  der  Beke  tsestich  Ib.  ghe- 
meins  payments,  np  alle  dat  goet  dat  hi  houdende 
es,  in  naten  en  in  droghen,  als  yeryolghede  soout 
en  herhaelde  scout ,  te  Wouters  boef  yoreghenoemt. 
Charters  v.  Ter  Kameren,  nr.  62,  Mrps  (1332). 
Zie  ook  Ybbbeicebv. 

2)  Inhalen,  bereiken,  fr.  atteindre.  Van  eenen 
cijns  of  rent,  welke  niet  op  den  vervaldag  noch  toe- 
giftdag  betaald  was ,  en  waarvan  de  volgende  termijn 
ingegaan  of  bereikt  was ,  zoodat  de  twee  jaargangen 
ineenliepen ,  zegde  men :  dai  de  eene  cijns  den  ande- 
ren „herhaelde''  (men  voegde  er  wd  eens  bij  ,.finde 
herreicte'y,  dit  gebrek  aan  stipte  jaarlijksche  betaling 
gaf  den  geldschieter  het  recht  om  zijn  in  erfpaéhi 
of  erjrent  gegeven  goed,  of  zijnen  onderpand,  zonder 
eenigen  rechtsvorm  naar  zich  te  nemen  tot  hij  voldaan 
was,  of  ook  om  er  vrij  over  te  beschikken  als  eige- 
naar {naar  luid  der  instMingsakten) ,  fr.  on  diseni 
dun  eens  ou  d'une  rente  qui  n'étaient  pas  payés  au 
jour  de  Véchéanee  ni  au  jour  de  gr  Ace,  et  dont  Ie 
terme  suioant  était  commencé  ou  tUteint,  de  sorte 
que  les  deux  exercices  sefondaient:  qu*un  eens  atteig- 
nait  Vauires  ce  dêfaut  de  payement  annuel  et  pone- 
tuel  donnait  Ie  droii  au  baUleur  de  fonds  de  prendre 
devers  soi  son  bien  donné  en  arrentement ,  ou  son  fonds 
d*hgpothèque,  sans  queique  forme  de  proces ,  jusqt^è 
ce  qu'il  fut  pagi,  ou  mime,  d^en  disposer  libre- 
ment  comme  propriétaire  {daprès  la  teneur  des 
act  es  de  constitution).  \\  En  [indien]  deen  cheine 
den  andren  herhaelde  en  herreicte  onyergouden, 
eoe  mochte  de  yoers.  h.  CSomelie  Yan  der  Linden 
[kapelaan  te  C^oyke],  hi  ochte  sijn  oer,  ochte  sine 
nacomelinge ,  hare  hant  slaen  an  de  yoirs.  hofstat. . . 
alse  ane  hare  erye,  en  houden  se  eweleo  alse  hare 
gherecht  erye,  sonder  enich  rasteer  en  sonder  eneghe 
rekeninghe  jemene  namaels  daeraf  te  doene.  Char- 
terb.  begijnhof  te  Brussd,  f>  255  y^.  Schep,  v,  Qogék, 
1328.  Ware  dat  zake  dat  si  Daniel  en  Katheline 
yoers.  niet  en  gouden  die  zl  s.  emmer  telken  Eerse- 
ayonde,  ochte  ombegripelec  ten  naesten  Derfien- 
daghe  daemae  ierst  comende,  en  alsoe  als  dat  deen 
cheyns  den  anderen  herhaelde , . .  eoe  mach  {oUm- 
sule  als  boven). ..  Ib.  (9  184  y».  (1331).  Zie  ook 
AcHTBByoLGBV  2),  en  wgzig  onze  yerklaring  aldaar 
in  den  yoorhandigen  zin. 

HERHOOREN ,  bw.  Eene  getuigenis.  Deze  den 
getuigen  voorlezen,  fr.  récoler  des  témoins,  ||  Dyes 
is  partije  altgts  op  haer"  geheel  om  de  getuigen 
alsoo  gehoort  te  wederleggen,  oft  oook  hun  getuy- 
genisse  te  doen  recolleren  oft  herhooren  op  alsuloken 
intendit,  feyten  en  articulen  als  s|j  yan  nieuws  oft 
ter  contrarien  souden  willen  oyergeyen.  C,  v.  Aniw. 
oomp,  TV,  zj ,  279. 

HERCOMEN  (Heercomen,  heroommen,  hare- 
oommen),  ow.  Van  oude  tijden  afkomen  tot  ons, 
fr.  venir  fusqu'è  nous  depms  des  temps  anciens. 
Doch  meest  gebruikt  als  zn.,  beneyens  het  stam- 
woord  her  oom,  oud  gebruik,  fr.  ancien  usage, 
II  Toert  meer,  so  kenden  dit  de  man  en  soepenen 
en  hieldent  oyer  harecomen,  dat  wanneer  dat  men 
sculdech  sal  s^n  hareyart  te  ghebiedene  int  yore- 
ghenoemde  dorp  yan  Puderse,  zo  zal  men  se  ghe- 
bieden  yan  onsere  beider  halyen. . .  Oork,  19  juni 


588 


HER. 


HER. 


1896,  AH  V,  8i.  Bernaris  $  Sèer  v.  Rumptt.  En 
•Iken  Trede  sal  men  nemen  te  zes  weken,  nae 
ghewoente  der  stad  van  Dyeste,  ghelijc  heer  es 
eomen.  Kb.  o.  Diesij  b  14.  Want  daer  nyemant 
tseaen  en  seyde,  eoe  waert  her  Gheert  Tors.  hyeryn 
gognicht  nae  inhout  synre  proeTen,  met  manisse 
en  Yonnisse  en  met  allen  poenten  van  rechte ,  egheen 
poent  Tan  recht  hyeryn  Tergeten,  Tersuymt  oft 
aohtergelaeten,  nae  hercomen  en  gewoenl\)cheit  onser 
bkmcken  recht,  en  op  Terbeteren  ons  goeta  eerba- 
rena  hoete.  Schep.  v.  Tessenderloo  ^  22  jan.  1485. 
Dit  lyn  de  rechten ,  preTÜegieu,  coetumen ,  usancien 
en  oade  heroomenen  der  stadt  Tan  Antwerpen 
(altyt  geüaeert  hebbende  geweest).  C.  v.  Aniw, 
1545  y  ThUl.  De  correctie  Tan  persoonen  aldaer 
(alsser  dl\jff  oft  leth  aen  hanght)  nae  tTOoracreTon 
oudt  heroommen,  competeert  den  marcgraTe  en 
Bchouteth  Tan  Antwerpen.  Ib.  1582,  ii  6.  Dit  zijn 
de  rechten,  privilegiën,  coetuijmen  en  oude  her- 
oommen  der  stadt  Tan  Herentals,  die  men  altijdt 
bg  mana  ghedencken  onderhouden  heeft.  C  v. 
Strentah,  1559,  Inl,  (De  kost.  Tan  1606  heeft 
daarTOor  herbrenghen).  Op  genachten  Tan  den 
19  meij  1627 , . .  leest  men  het  meijgeboti  naer  den 
alden  herkom.  Kxmfeveers,  Montemaken ,  II  165. 
Op  genachten  Tan  den  26  mert  1743,  Tersueckt 
den  heer  scholtns  alhier  hem,  iuToIgens  alden 
herkom,  het  meertsgebodt  Terleent  en  gewesen  te 
worden  te  publiceren.  16.  258. 

H£RCOOP£LIJCK ,  bn.  Afkoopbaar,  fr.  rache- 
iahU.  II  Den  ghequetsten,  daer  mincke  Talt  en  hij  een 
let  Terliest,  sal  hebben,  Toor  sijn  Terbetemisse , 
acht  mudden  cooren  'tjaers,  goet  IcTerbaer  graen, 
hercoopelijck  Toor  hondert  pondt  toumois  eens 
elcke  mudde.  C,  o.  Edmffeu^  Tii  11. 

HEBCOOPEN,  bw.  Afkoopen,  fr,  racheter.  \\  Die 
■ypen  arm  oft  been  sal  afghehouden  worden,  sal 
hebben  thien  mudden  cooren  'tjaers,  te  hercoopen 
als  Tooren.  C.  v.  TSdingen^  yii  16. 

HERCBUDEN  (Hercruyden)^  bw.  LakeuTerTerij. 
JB^  tw&ede  verven  doen  ondergaan  t  Ir,  faire  tMr 
une  iêconde  teininrei?).  ||  Dat  ons  goet  dunct  datti 
Terwere  een  laken  mach  hercruden  eens,  sonder 
seade ;  ende  oft  anderwerf  hércruyt  moest  zljn ,  dat 
BOude  syn  opte  pene  Tan  iy  oude  grote.  Kb,  lakeng. 
Dieet,  f».  9,   Wohoerk. 

HERLANTSCH.  Zie  Hibblantsch. 

HERMAKELIJCK,  bn.  Hertielbaar,  weder  in 
goeden  staat  te  brengen  zijnde ,  *fr.  réparahle.  |j  Al 
waert  dat  het  schip  binnen  een  maent  hermaeckelgk 
ware.  C,  v,  Antw.  comp.  IY,  xj,  224. 

HERMELYELLEN,  Habveltsllsn  ,  sn.  mT. 
Mermèlijnffdlen,  — bont,  fr.  armdine,  peamx  d^her- 
mime,  \\  Timmiera  harmerTellen,  tt  venda^ur  apud 
Dam,  unum  denarimm.  Tol  te  Domme,  1252. 

HERME8IJN,  zn.  Armozijn,  toort  van  taf,  fr. 
armaisin,  eorie  de  taffètoê,  \\  Doe  predicte  een 
persoon,  als  dandere  in  weerlio  abyt,  met  een 
nermes\jnen  casacke  en  eenen  fynen  TÜtenen  hoet. 
Fkbd.  Yaitdib  Haxohxk,  Ber,  tijden,  I  2. 

HERMIJN,  zn.  Hermelijn,  fr.  hermine.  Kil. 
Hermyne.  j.  armgne,  armeHjne.  Muttela 
dSba,  II  Dat  Tan  alle  Terooopen  Tan  sabels,  armynen, 
Incemen,  lupaerta,  marters,  landtmartera ,  jonnetten, 
floQwynen  en  hoerlioenen,  sal  die  leste  Tercoopere 
ten  slete  sohuldich  syn  te  betaelene  den  25eii  penuinck 
Tan  den  gherechten  beeprokenen  pryse.  BI.  v,  Brab, 
14  dec.  1570,  a.  115;  Il  49.  Die  Tercooper  Tan  de 
■abulen,  ermynen,..  Ib.  20  sept.  1577,  a.  133. 

HERNASTHOUT,  zn.  (?)  ||  Soe  wat  Telghou- 
were,  dia  hemasthout  maict,  die  aal  hebben  Tan 


den  pare,    als  Toere,  Tier  Telgen.  Sb,  v,  ^...«., 

1460,  a.  51. 

HERNESSEN,  zn.  mT.  Soort  van  heerlijke  ren- 
ten, fr.  eep^  de  rentes  seigneuriales,  ||  Alle  baü- 
lius  Tan  leenen  en  TassalhoTen  ghehoudcn  imme- 
diatelick  Tan  den  Toomomden  burch,  soowel  Tan 
de  hemesse- renten  Tan  denselTen  burch  ghehouden, 
als  andere  die  commissie  hebben  Tan  haerlieder 
heeren,  syn  schuldich  te  commen  doen  haarlieder 
eedt  in  handen  Tan  den  hooghbailliu.  C  leenh. 
V.  Veume,  i  7.  Als  den  OTerheere  eenighe  landen 
sal  afgewonnen  hebben  om  achterstellen  Tan  erf- 
Tolicke  onlosselicke  renten,  cheynsen,  emphitenaeoB, 
hemessen  ofte  andere  heerlicke  renten,..  Ib.  c. 
36  a.  7. 

HEROOGST  (Erougst),  zn.  m.  Tweede  oogst 
in  H zelfde  jaar,  fr.  d^unème  ricolte  dans  la  même 
année.  \\  Niemandt  en  Termach  yemants  landt  twee- 
mael  Tan  erougst  oft  weerwinninghe  te  zaeyen. . . 
Onder  welcken  erougst  oock  Terstaen  wordt  weer- 
winninghe Tan  lentetaeruwe  en  zomeigherate.  C.  v, 
Veurne,  zxxiii,  10.  11. 

HEROUT  (Heraut),  zn.  m.  De  y^spreker''  af 
hofnar  van  een  vorst,  fr.  Ie  f  on  d'un  prince.  {\  Op 
Terzoek  Tan  hertog  Jan  III  werd  dezeWe  [nl.  de 
Meirpoort]  ten  jare  1332,  Tan  stadswege  afgisstaen 
aen  's  Torsten  spreker  of  hofnar ,  StcTen  den  heraut 
( Stephano  histrioni ,  zegt  de  titel  in  dorso),  WiLLXMB, 
Mist.  ond.  188. 

HERPEQELEN,  bw.  SerpeUen,  fr.  jonger  de 
nouvean,  ||  Alsoo  wy  noodich  geacht  hebben  te 
committeren  den  gesworen  landtmeter  N.,  om  te 
hermeten  eü  te  herpegelen  alle  de  brouwketels. 
Stadsarch.  Diest,  Tak  19,  Brief  d,  gedepui.  Sta- 
ten, 1719. 

HERPOIS,  zn.  Sarpuis,  fr,  poix-réeine,  réeine, 
II  Herpois  oft  herst,  aen  broot  oft  hondcart  pont. 
Mansa-iol,  1567. 

HERRE,  zn.  m.  1)  Sier,  har,  dnim  van  een 
hengsel,  fr.  gond,  Eil.  Herre,  harre.  Oardo. 
II  Dat  wi  hoen,  opte  plaetse  daer  doude  lakenhuys 
op  stoent,  tot  opten  herre  Tan  der  doere  des 
afhanxs  Tan  den  wolhuyse  daerbi  staende,  een 
Tleeschuys  selen  doen  zetten ,  tymmeren  en  maken. 
Oork.  heer  v.  Diest,  1  juli  1365. 

2)  In  de  Tolg.  aanhalingen  heeft  het  w.  oene 
geheel  andere,  ons  echter  onbekende  bet.  ||  Item, 
aen  twee  klauwens  zackbandt,  om  de  erren  af  te 
teeckenen  daer  men  die  Demer  door  affgeleyt  heeft, 
betaelt  5  s.  Stadsarch.  Diest,  Tak  9,  Qrondgaien. 
Gecocht  aen  Jan  Ousters  650  mutaaert  a  f  4.10 
thondert,  aen  den  dyck  gelcTert,  om  die  dyeken 
te  sluyten ,  in  de  erren  te  besigen  tegens  dafTspoelen. 
Ib.  stadsrek.  1654.  — Of  moet  er  erve»  gelezenworden? 

HERSCHEPDOM  (Herscejpdoem) ,  zn.  o.  ij  Bm^ 
gemeesters  of  schepenambt,  fr.  fonetion,  office  de 
bourgmesire  on  d^échevin.  ||  Jof  enich  scepene  wort 
achterTolghet  bi  wette,  die  Talschelike  [-chede  ge- 
daen?]  hoTet  in  syn  herscepdoem,  hi  blÏTet  in 
tsgraTcn  ghenaden  Tan  Uto  eü  Tan  goede;  fr.  tekst: 
Sancnns  esehievins  est  aiains  par  loi  kü  aii  fan' 
setê  faite  en  son  offisse,  Ü  demeure  en  Ie  voUnté  Ie 
oonie  de  eors  et  davoir.  K,  v.  Bmgge,  25  mei  1281» 
a.  27.  Bin  den  Tiy  daghen  dat  herscepdoem  Tan 
den  borohmeesters  sal  ghebreken,  sie  syn  souldich 
te  neme  andre,  fr.  tekst.*  Bt  dedent  les  wiii  jonrs 
ke  U  offises  les  bnrghemaistres  ciessera,  il  doivent 
eslire  antres,  Ib.  a.  33. 

HERSCHULDICH  (harschuldich) ,  bn.  Als  zn. 
Wederbedrijver,  fr.  récidiviste,  \\  Wy  [wie]  een 
taetsse  Trouwe  by  zyn  wyfsettetinsynseUiihays,.. 


HER. 


HER. 


58d 


die  aoude  der  stadt,  ijgelijok  yan  hon,  oenen  wech 
te  Rutsemedou  doen . . .  En  der  harsculdige  en  aal 
gheenderbande  hulde  [nl.  ambt]  van  der  stadt  mo- 
ghen  draghen,  hij  en  hebbe  hem  ierst  ghepurgeert 
en  metter  heyiigher  kercken  verzoent.  K.  o.  St-  Trui- 
den,  1366,  a.  47. 

HËHNICKëUR,  HABiKCEEUB,  zn.  Voerman  fit, 
wntwrier  {?),  La  Cume  Harnicheur  [Voiturier: 
^^Quiotf  dU  Bolotf  harntcheur  et  gourmet  de  vins 
(gar^on  marchand  de  vins).  (,1405).  In  de  twee  aanha- 
lingen, waarin  ons  dit  w.  voorkomt,  staat  het  een- 
maal tusschen  „kerreluyden'*  en  „waghenaers',  en 
Bchijnt  het  een  pleonasm  te  zijn;  en  andermaal, 
tusschen  ,,aerbeyders''  en  „facteurs  en  kraenkinde- 
ren'\  wat  naar  een  ander  beroep  dan  „voerman** 
zou  verwijzen,  zoodat  w\j  minder  vast  op  de  ver- 
klaring van  La  Curne  durven  voortgaan.  ||  Ordi- 
nerende voorts  alle  kerreluyden,  hemiccurs,  waghe- 
naers  in  den  wyn  werokende  en  denselven  voerende,.. 
P2.  V.  Brab.  6  mei  1610;  I  427.  Op  de  pene  en 
verbeurte:  den  schipper  van  zijn  schip,  den  coop- 
man  van  sijne  goeden,  den  voerman  van  sijne 
peerden  en  kerren  oft  waghenen ,  en  die  voors.  aer- 
beyders,  harinckeurs,  facteurs  en  kraenkinderen 
van  hunne  ampten  eü  officien.  Ib.  8  nov.  1627; 
I  459. 

HERSëLTëRë,  E8SELTEBB,  zu.  Hetzelfde  als 
HBBEKTEBE.  ||  Den  hejtsel  sal  moeten  gemaeckt 
worden  volgende  het  voors.  keurboeck,  daeraff  het 
hondert,  buecken  eü  herselteren,  tot  Brussel  vry 
gelevert,  niet  hooger  en  sal  mogen  vercocht  worden 
als  'thondert  \j  guld.  xv  st.  JPL  v.  Brab.  5  dcc. 
1623;  II  147.  Opgaende  eycken,  swerte  kerselaers, 
steenbuecken,  esseltcren,  appeleren,  peirelaers.  Servit. 
Brussel  f  a.  18.  iNiet  vert.  door  Christijn).  Essel- 
teren.  Servit.  Loven,  a.  82.  Alsoe  den  wass  van 
den  boute  van  onsen  woude  van  Zoniën  is  van 
verscheyder  natueren  en  sorte  van  boute,  als  van 
eycken,  buecken,  herselteren,  espen,  bereken,  eisen,., 
herdt  hout ,  als  eijcken ,  buecken ,  herselteren  . . . 
Kb.  V.  Soniënbosch,  a.  10.  Zie  Schuermans :  Herze- 
laer,  herzelenteer,  herenteer  of  hezzel- 
teer. 

HËRSIËR.  Zie  abchieb. 

HëRST  ,  zn.  m.  DroogplaalSy  droogrék,  fr.  séchoir, 
Ij  Die  manden  van  droegen  visschen,  die  men  brenght 
in  de  mercten  van  hoeren  berst,  etc.,  dairof  dat  men 
maer  en  betaelt  twee  gro.  voir  elcke  mande,  en 
behoirt  maer  die  groete  te  hebben  van  eender  cloot- 
manden,  y  gro.  Watertol,  1550,  L^  W.  Zie  ook  abt. 

HERSTELLEN,  bw.  Herschrijven;  heropsieUen, 
fr.  écrire  de  nouveau;  rédiger  de  nouveau.  \\  De  voors. 
mombooren  sullen  hen  reguleren  int  maecken,  schr\j* 
ven  en  stellen  van  beuren  rekeninghen  als  in  den 
98«n  totten  104eQ  articulen  excluys  van  der  ordon- 
nantie . . .  geordineert  is ,  op  de  pene ,  dat  deselve 
rekeninghen  ten  coste  efi  laste  derselver  mombooren 
sal  worden  herstelt  en  herschreven.  C.  v.  Sanihoveny 
Weesk.  a.  26.  Zie  stellen. 

HERT,  zn.o.  1)  Mart^  fr,  cour.  Hert  breken. 
Een  gezegde  voor  sterven ,  overlijden,  fr.  mourvr, 
décéder.  \\  £lc  mensche  die  bilevinghe  houdt,  als 
hem  therte  breect,  es[t]  recht  van  der  bilevingen 
doet.  C.  leenh.  Aalst,  §  II.  Alle  de  merende  goe- 
den . . ,  worden  gedeylt  nae  der  plaetsen  recht  daert 
sterf  huys  gelegen  en  therte  gebroken  is.  C.  v.  Antw. 
1545 ,  XI  26.  Int  soheyden  en  deylen  moeten  d'ei^- 

S henamen  . . ,  volghen  de  costume  en  usantie  van 
er  plaetsen  daer  d'aflijvighe  sijne  fixe  domicilie 
ten  tyde  van  B\}ner  affl\jvicheyt  was  houdende,  al 
waert   oook  dat  sgn  herie  elders  gebroken  ware. 


Ib.  1582,  t.  47  a.  16.  —  Hert  sluiten.  Dit  ge- 
zegde schijnt  dezelfde  bet,  te  hebben  als  hert  bre- 
ken, fr.  cette  locution  parait  avoir  la  méme  sign, 
que  la  précédente.  ||  Vant  hem  bedroghen  [nl.  de 
abt  van  6int-Pieters,  door  de  niet  vervulde  beloften 
van  bescherming],  al  waer  hem  therte  omme  sloot. 

DE  PoTTEB,  Chronijcke,  257.  —  Fig.  Iemands 

her  te  eten.  Mem  verdriet,  hartzeer  aandoen,  fr. 
ronger  Ie  cosur  de  quelgu*un,  lui  causer  du  ehagrin. 
II  In  desen  tyden  (1407)  zo  rees  int  volo  van  Ylaen- 
dere  groot  nyt,  eü  aten  en  dronken  deen  metten 
anderen,  die  wilden  deen  sanders  herte  gheheiten 
hebben,  en  toochden  dicken  deen  den  andren  scone 
ghelaet,  maer  bachten  rugghe  waest  al  venyn.  Ol. 
Y.  DiXMTTDE,  40.  —  Dit  gezegde  is  nog  in  zwang 
in  den  vorm  van  zijn  of  iem.  hert  opvreten. 
Een  hertevreter,  hertefretter  is  nog  een 
kniezer,  een  knor-  of  grclpot,  it.  chicaneur,  grognon 
Zie  ook  Schuermans  en  De  Bo. 

2)  Bij  eene  verkeerde  opvatting,  thans  nog  alge- 
meen in  gebruik  bij  ons  volk,  maag,  fr.  estomae. 
\\  So  wat  nianne  van  deser  giulde,  die  so  verae- 
remt  es  dat  hi  moet  legghen  in  Sinte-Jans,  men 
sal  hem  gheven  iig  d.  par.  daechs  van  der  giulde, 
sine  zieke  herte  mede  te  lavene;  en  steerft  hi,  men 
salne  buten  als  men  sculdich  es  te  doene.  K.  Rijke 
pijnders,  1291,  a.  36. 

3)  Oyerdr.  Levende  herten.  De  kleine  dieren, 
als  pluimgedierte ,  konijnen,  enz.,  die  aan  eenen  heilige 
geofferd  worden,  fr.  {êtres  vivants)  les  petits  ani- 
maux,  tels  que  volaille,  lapins,  etc.  que  Von  offre 
è  un  saint.  —  Zie  ook  De  Bo,  die  tevens  de  meer 
algemeene  bewoording  levend  hert  voor  levend  wezen^ 
voor  mensch  en  dier,  aanstipt.  ||  Op  den  xvig  «n  dach 
van  meye  was  ghesonden  te  Ghend  mett«n  kerc- 
meesters  Martin  Yander  Eist,  omme  by  scepenen 
van  der  Euere  te  hebbene  provisie  op  den  omme- 
ganc  van  sente  Oornelis,  die  gheheel  toebehoort 
der  kerken,  en  tclooster  van  li^ieneve  der  kerken 
ontrecken  wilt  vlas,  was,  levende  herten  en  dus 
ghelycke ;  was  daeromme  ute  drie  daghe ...  i\j  1. 
xy  s.  Stadsrek,  Ninove  1476. 

HËRTËBËL.  Zie  hopfebel. 

HËRTËBRIEFKEN(Hertbriefken),zn.vklw.lS«i 
tooverbriefje ,  waardoor  men  tich  kogel-  en  steekvrij, 
en  ook  rijk  maken  kon.  Met  werd  in  den  aanvang 
der  nde  S.  verzonnen  door  een  student  in  de  ttcul 
Passau,  en  was  yi  den  dertigjarigen  oorlog,  bij- 
zonder in  den  Oosterrijksehen  boerenkrijg,  zeer  oar- 
spreid;  het  bevreemdt  ons  niet  weinig  het  Mer  te 
lande  doorgedrongen  te  zien,  fr.  billet  magique,  pair 
lequel  on  pouvait  se  rendre  invulnérable ,  et  aiusi 
s'enrichir.  Il  fut  imaginé,  au  commeneement  du  17 e 
siècle,  par  un  étudiant  dans  la  viUe  de  Passa»,  et 
était  tres  répandu  pendant  la  guerre  de  Treute 
ans,  dans  la  haute  Autriche ,  surtout  dans  la 
Querre  des  Pagsans.  On  Vappdle  en  Allemagne  die 
Passauerkunst.  Nous  sommes  tres  étonné  de  voir 
quü  avait  pénêtré  dans  notre  pays.  Schorars  Fami- 
lienblatt,  1384,  nr  35.  i|  Dat,  ingevalle  dese  [cir- 
cumstantieringe  van  de  quetsinge]  bestonde  mette 
waerheydt,  dat  seeckerlyck  desen  Guilliam  Segers 
hadde  moeten  doodt  gebleven  hebben  op  de  plaetse, 
oft  wel  saude  moeten  hebben  gehadt  een  hert- 
brieffken,  of  met  andere  negrimancie  dese  slaegen 
afige weert  hebben.  Stadsarch.  Diest,  Proces  dros- 
saat  §  Swertsen,  1707. 

HERTEKEN.  Zie  bobse. 

HERTELLING.  Zie  heebttellivo. 

HERTEN,  bw.  Doodsteken,  het  hart  afsteken, 
fr.  tuer  è  coup  d'épée,  ds  poignard,  de  eouteam,  ete, 

74 


590 


HES. 


HËÜ. 


Kil.  Herten /hert  steken.  ||  Wart  van  een  bouye 
met  eenen  poingiaert  yerraderlic  van  achter  ghe- 
steken . . ,  zoodat  hij  asemde  (eijlacen)  als  eenen 
oase  die  ghehert  is.  Febd.  Yakdes  Haeghen,  Ber. 
tijden  f  II  168.  Hij  liep  naer  synen  rapier  oitespado 
en  bracht  hem  eenen  steke ,  . .  en  meende  Salinns 
ghehert  te  hebben.  Ib.  III  123. 

HERTEN  WEIDE,  zn.  Fig.  Weiding,  voedsel 
voor  het  hart,  fr.  fy.  pdturagey  nourriture  du  cceur. 
Grimm  Herzensweide  (zonder  vertaling,  doch 
bij  Augenweide  pastio  oculorum),  en  hij  haalt  de 
versjes  aan  van  Göthe,  11,  136:  Süszer  anblick/ 
eeelenfreude !  Augentoeid  und  herzensweide!  \\  O, 
hoge  coninginne  des  ewigen  rijca ! . . .  Blijscap  en 
cyerheyt  der  schoenre  engelscher  figuren!  Wonne 
eü  weelde  der  engelscher  naturen!  O  overlustighe 
herten-  eü  oghenweide  alre  creaturen!  Hond. 
merk.  102. 

HERTIJCKE,  zn.  v.  Zie  abtijcke. 'Kil.  App, 
Art  ij  ck  e.  ||  Mer  Simphorian  de  Ghistelles , . . 
gouTerneur  van  Dunckercke,  dewelcke  aldaer  zyn 
residentie  bilt,  en  ligghende  van  der  hertycke 
cranck  te  bedde.  Piot,  Chron.  595. 

HERTOCH  VAN  EGYPTEN.  Zie  onder  geaep. 

HERTSBEENEN,  zn.  mr.  Bertspooten ,  h.  pieds 
de  cerf.  Zie  onder  gehelht. 

HERTSHAER  (Hertohair),  zn.  Hertshaar,  fr. 
poiU  de  cerf.  ||  Op  'tghene  dat  ghi  ons  lestwerf 
gescreven  hebt . . ,  als  omme  te  hebbene  hertshair , 
lederen  potten,  eemers,  twee  wagenen,  lanteme 
en  oic  ghelt , . .  Inv.  Idechélen^  III  54 ,  Brief  der 
stad  aan  de  hevelhebhers  der  Mechelaars  voor  Ca- 
lais,  1436. 

HERWERVEN,  bw.  Verwerven,  verkrijgen,  fr. 
acquérir.  ||  Dat  oijck  alle  ratsende  erffgoeden . . , 
in  den  houwelijcken  staet  herworven ,  deur  't  scheij- 
den  yan  den  bedde  succederen  op  de  kinders  in 
derselyer  ee  geboren.  C.  o.  Valkenburg ,  Dêclaration 
1612,  a.  9. 

HERWIJT.  Verdam  gist,  dat  er,  in  het  volg. 
citaat,  hetwyt,  d.  i.  etwijt  (zie  edwijt)  moet 
gelezen  worden,  met  de  bet.  smaad,  verwijt, 
hoon,  heleedigende  behandeling,  smadelijke  bejege- 
ning j  wij  lezen  eenvoudig  „ghewach  of  ver  wijt ,"  fr. 
mention  ou  reproche.  ||  [Er  is  spraak  van  binnen- 
geroepene  bannelingen].  En  dat  elc  met  andren 
[nl.  de  andere  burgers  met  hen]  wesen  zal  en 
bliven  in  goeder  rusten  en  paise,  alse  goede  eü 
ghetrauwe  lieden  eü  ghebuere  sculdich  sijn  te  doene 
elc  met  andren ,  sonder  omraermeer  eenich  ghewach 
of  herwijt  [verwet]  derof  te  doene,  lof  te  mesdoene 
up  den  andren.  C.  ü.  Brugge  y  I  420,  Verzoening 
der  stad,  1361. 

HESP,  zn.  Ham,  fr.  jambon.  Kil.  Hesp  e  / 
Ham  me.  Petaso,  pema.  Servilius  (1546)  Pefaso. 
Een  hespe  van  een  vereken.  In  de  volg.  aanhaling 
komen  gezamenlijk  hesp  en  ham  voor.  ||  Dat 
niemandt . . .  hem  en  vervoordere  van  buyten  bin- 
nen dese  stadt  ofte  schependom  van  diere  te  brin- 
gen  eenich  vleesch,  dan  alleenlyck  Ooster-,  West- 
yaelsche  en  Mechelsche  hammen,  mitsgaeders 
inlandtsche  hespen.  Ord.  d,  stad  Qent,  20  febr. 
1686,  in  eene  ora.  der  B.-B.  autr.  v.  28  jan.  1724. 
Zie  ook  BAEE  2). 

HESPINCK,  zn.  Boot,  fr.  barque.  Zil.  H es- 
pi  ngh  e  /  bootken.  Lembus,  cgmba.  ||  Dat  daer 
groote  ghebreken  en  abusen  z\jn  gheweest  eü  noch 
zijn , . .  oock  in  die  cleene  eü  groote  visscherie , 
daer  die  buussen  eü  booten . . ,  wel  zouden  moghen 
eenighe  weerre  voeren  tot  zijnder  bescherm enesse , 
om  te  wederstaene  eenighe  slechte  booten  oft  hes- 


pijnghen,  die  hemlieden  vervoorderen  zouden  mo- 
ghen . . .  dezelve  te  overvallen.  PI,  v,  VI.  29  jan. 
1549;  I  362.  Verdam  espiitc. 

HEUCKE.  Zie  huicke. 

HEUL,  zn.  Elke  af  deeling  van  schutters,  die  aan 
eene  schieting  deel  nemen,  fr.  chaque  division  d'arehers 
qui  prennent  part  a  un  tir.  ]]  Men  sal  de  schiet- 
dagen  beghinnen  te  hondene  van  tsondaechs  nae 
Beloken  Paesschen  tot  tsondaechs  voor  Sinte  Dio- 
nijsdach ,  te  wetene ,  alle  sondage ,  van  de  voora. 
gesellen  sesse  gesellen  te  schietene  te  minsten  vier 
heulen  lanck  durende;  eü  men  sal  beghinnen  te 
schietene  te  twee  uren  nae  middage;  en  soo  wie 
van  de  voirs.  gesellen  zijnen  schietdach  niet  en  be- 
wairt,  of  achterblyft,  oft  niet  en  coempt  eer  die 
ander  gesellen  die  vier  huelen  sullen  gheschoten 
hebben,  die  sal  verbueren  een  ort  stuyvers.  Stnt, 
handboog  te  Biest,  a.  1531  a.  29.  Zie  ook  de  Pb. 
en  Bb.  XXIII.  Belsele,  78/79  (1662). 

HEUL,  HEULE,  zn.  v.  JSene  Kouten  of  steenen 
brug  over  eenen  gracht  of  beek ,  om  over  te  gaan  of 
te  rijden.  Eene  steenen  heule  wordt  ook  duiker 
genaamd  (De  Bo),  fr.  un  pont  en  bots  ou  en  hriquet 
sur  un  fossê  ou  ruiaseau,  pour  piétons  et  voifures. 
Vn  pont  en  briques  s^appeUe  aussi  duiker  (aqueduo), 
II  Sluysen,  sluysvlieten ,  huelen.  PI.  v.  VI.  16  apr. 
1586,  a.  1;  III  438.  Dat  nu  noch  eenighe  dijeken 
resteren  te  verhoogen  eü  styven;  oock  de  binnen- 
grachten yan  't  geheel  land  deur  te  graven,  daer- 
inne  te  maecken  de  heulen  eü  brugghen,  sonder 
noch  drye  nieuwe  sluysen.  PI.  v.  Brab.  18  juli 
1590;  II  257.  Dat  hem  niemandt  en  vervoordere 
te  stoppen,  bevisschen  [.']  ofte  belegghen  eenighe 
heulen,  waeterganghen  ofte  sluysen.  dr  Pb.  en 
Bb.  XIV.  Boekhout,  29  (1684).  Dat  hem  niemandt 
en  vervoordere  eenighe  heulen  te  maecken  ofte 
grachten  neder  te  steken ,  om  van  d'een  stuck  landt 
de  schaepen  op  d'ander  te  drijven.  Ib.  49. 

HEULEN  HELEN,  OW.  In  verscheidene  spelen^ 
op  eene  of  andere  wijze,  tusschen  de  deelnemers  eenen 
keus  doen,  fr.  dans  divers  jeux ,  faire ,  d'une  manihre 
OU  d'autre,  un  choix  entre  les  partieipants.  Kil. 
auctus.  Heulen,  loten,  kavelen.  Üortiri,  Tirer  cm 
sort.  Schuermans:  Heulen  of  helen,  naar  eene 
streep  schieten  of  smijten,  om  er  ^t  diehst  bij  te 
liggen.  —  Inz.  in  het  boogschieten,  met  de  pijlen 
over  den  boog  te  laten  rijzen.  \\  Dat  boven  viij  ghe- 
sellen  oft  thien  te  gader  huelen  noch  scieten  en 
selen.  A.  Watttebb,  Sermens,  Ord.  v.  1412,  §  9 
blz.  6.  So  wat  persoone  dat  heulen  sal ,  werdt  ghe- 
hauden  de  naeste  \nl.  p^len]  eerst  up  te  rapene.  — 
Dat  niemant  en  vermach  deselve  naeste  up  te  rapene 
dan  den  heuletre  [heulder  ?]  . . ,  eü  alle  die  ghe- 
heult  sijn  moeten  vulschieten.  Auden.  meng.  IV 
389/390  (1533).  Dat  men  jaerlyks,  van  Paeschen 
tot  Bamisse,  naer  noen,  op  eene  bepaelde  nere, 
eü  by  seker  getal  van  guldebroeders ,  soo  dat  by 
den  reglemente  sal  geordonneert  worden,  sal  schieten 
naer  prijs  of  om  heulen;  en  soo  wie,  sgnen  keer 
wcsende,  niet  en  compareerde,  sal  verbeuren  10 
stuyvers.  Kaart  v.  de  Handhooggulde  te  JSverberg, 
18de  E.  a.  5.  It.  DE  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Belsele, 
78.  —  In  de  kinderspelen  van  meisjes  bestaat  het 
heulen  hierin,  dat,  twee  deelneemsters  tegen- 
over elkander  staande,  de  eene  een  bekend  kinder- 
dichtje  opzegt,  als:  „Onder  de  bank  ligt  wat  zand, 
Draag  het  mee  naar  Engeland,"  enz.,  beurtelings, 
onder  het  opzeggen,  hare  borst  en  die  der  andere 
efientjes  aanraakt;  zij  die  met  het  laatste  woord 
bedeeld  wordt,  is  er  aan,  d.  i.  dat  zg  het  een  of 
ander  rereischte  tbh  het  spel  te  rerrichten  heeft  i 


HEU. 


HEV. 


591 


HEULINCK,  KOL,  T.  Samentpanninffj  fr.  coaUHon, 

II  Die  xxij«  maniere  van  criesme  capitael  is  ^heeten 
in  Latyne  stdicioj  dat  is  moyterije,  en  is  als  iement. ., 
oft  die  uuyt  is  om  heere  te  zijn  van  eender  plaetsen, 
oft  oapiteyn,  bij  rumore  van  Tolcke,  en  alle  die 
hem  hulpe  en  bgstand  doen  bij  wegen  van  tumulte, 
huelingen  en  tsamenloopingen  in  der  wapenen,  Y. 
D.  Tav.  79  ▼». 

HEULINCK,  zn.  (?)  ||  Alle  plancken  en  heulinck 
oft  ghosaeght  eycken  berdt  sal  men  meten  in  *t  mid- 
den, naer  ouder  ghewoonte.  O,  v,  Bruisel,  Maten^ 
ord.  23.  noY.  1644. 

HËULSPËL,  zn.  Boog-  of  husschieiing  hij  afdee- 
lingett  door  het  lot  ctangetoezen ,  fr.  tir  è  Vcwc  ou  d 
Varqvdiusepar  dinisiona  détignéet  par  Ie  gort.  \\  Zullen 
ooc  dezelve  ghezellen  hebbon  telcken  zondaghe ,  als 
sy  met  zesse  bussen  schieten  zullen  tusschen  stecken, 
twee  of  drie  buelspelen,  eenen  stoop  wijns,  ghecos- 
tumeert  [gheöxtimeert]  up  zes  grooten.  StcU.  Bus- 
schuttere  te  Aalst,  1510,  a.  8.  Zullen  de  voim.  xvi 
ghesellen  van  der  parare  ghehauden  zyn,  van  tson- 
daeghs  naer  den  Beloken  Paesschen  tot  Baefmosse, 
telken  sondaghe  te  schietene  met  vier  bussen  ofte 
ooulenvren  tusschen  staken,  by  ghebeurten  drie 
heulspelen;  daervooren  zy  hebben  zullen  telken 
sondaghe,  als  zy  zo  gheschoten  zullen  hebben, 
eenen  stoop  wyns ,  geëxtimeert  up  vig  gr.  Stat,  der 
Coleuweniers  te  Audenaarde,  1513,  a.  8. 

HEURBEUR.  Zie  'oorboob. 

HEUSCH,  bn.  1)  Van  eene  gevangenis.  Gevoegelijkf 
fr.  convenahU.  ||  Ende  oft  dat  allet  niet  en  baet 
\nl,  om  den  gepijnigde  te  doen  bekennen],  soe  sal 
die  richter  den  gevangenen  doen  stellen  in  een 
saechte  en  huessche  gevangenisse ,  en  hem  daer 
laten  totdat  men  geen  litteekene  van  der  questien 
oft  tortueren  aen  hem  niet  meer  en  zye.  Y.  d. 
Tav.  181. 

2)  Yan  eenen  pand.  Oering,  fr.  modeste.  \\  Maer 
sullen  alle  executien,  naer  ouder  ghewoonte,  moeten 
worden  begost  by  heusschen  pant  te  halen,  dat  is, 
met  eenighe  cleynicheyt,  die  by  den  executeur  onder 
synen  mantel ,  sonder  dat  opter  strate  wort  ghemerct, 
ghedraghen  can  worden.  C.  o.  Breda,  Stijl  schep. 
a.  173.  It.  178.  179.  180. 

HEUSCHEIT,  zn.  Yan  heusoheyden.  JEer- 
lijk  f  eerlijkervnjze  f  fr.  honnétement.  ||  Gedoogen  ge- 
noch  die  rechten,  dat  men  tgelt  van  den  weesen 
mach  uuytstellen  den  tienden  penninck,  te  weeten 
hondert  ecus  voir  x  tsjaers,  oft  daironder,  die  men 
van  huescheyden  dairaf  nemeu  mach.  om  die  weesen 
dairmede  te  onderhouden ;  en  dat  geit  dat  men  alsoe 
stelt  ten  x^n  penninck,  is  geheeten  weesengelt, 
Y.  D.  Tav.  26  v®. 

HÉuSCHELIJCK  (Heuselyck),  bijw.  Yan  de 
stem.  Zacht j  niet  luid,  fr.  d  voix  hasse,  ||  Anno 
eodem  (1550),  den  5  novembris,  werdt  t' Antwerpen 
affgelesen  d'inquisitie . . .  En  werdt  seer  heuselycken 
gelesen,  dat  men  qualycken  soude  hebben  connen 
verstaen.  Piot,  Chron.  129. 

HEUSE,  zn.  v.  Handtatsel,  hengsel,  ft.  anse, 
Kil.  vetus.  j.  heyse.  Ansa.  Schuermans  Heis, 
heize.  ||  iJser  en  coperwerck:  Een  yseren  heuse. 
C.  V.  Antw.  eomp.  II,  j.  §  11.  Stadtsvoordeel,  Een 
ijseren  heuse.  Ib.  1582,  o.  41  a.  100. 

HEUSIE  en  samenst.  Zie  oosis. 

HEUSSE,  Heubschb,  Hoesschx,  zn.  Wapen- 
kunde.  Hen  afhangend  mantel  achter  de  prinselijke 
wapens  (Yan  Even),  fr.  (Blason)  manteau ,  ofr. 
hausse.  II  Bertelemeeus ,  die  schildere,  jegen  den- 
welken  wss  verdingt  té  makene  die  gallerie,  die 
is    tusschen    beyde    die   nuwe   huyse,    met   myus 


heeren  devise  en  myner  vrouwen  devise,  alle  die 
dackvensteren ,  oic  met  myns  heeren  en  myner 
vrouwen  devise,  en  die  heussen,  pommelen  en 
banieren,  die  zyn  in  vorscli.  gallerie,  omdiesomme 
van  vi\j  1.  vilj  s.  gr.  Acad.  d'arohéol.  1854,  blz. 
318,  Bouwwerken  aan  het  hertogelijk  paleis  te 
Brussel,  1431—1433,  Wero  van  gUue. 

HEUSSEL.  Zie  uisel. 

HEUVER,  afl.  en  samenst.  Zie  ovbb. 

HEUWELTJCK,HEUWEK.ZieHuwELiJCK,HUWBK, 

HEVf^LTE,  zn.  v.  Laken we^ery.  Met  uitsprin- 
gen (de  verhevenheid)  van  het  merk  des  „drappiers" 
op  zijn  laken,  fr.  la  saiUie,  Ie  relief  de  la  marque 
du  drapier  sur  son  drap.  ||  Dat  elo  drappier  of 
drappierighe  z\jn  teeckene  zal  doen  maken  van 
lyuen  gaeme  in  elc  van  zynen  lakenen,  eer  hy 
die  ter  rauwer  pertse  brynghen  zal,  eü  dat  met 
goede  hevelte;  dezelve  teekene  te  stellene  up  den 
uppersten  egghe ,  up  de  boete  van  v  so.  par.  Bimhry, 

I  299  (1545). 

HEVENBOECK,  zn.  JErfregister ,  schatHngsre- 
gister,    kadatter,   fr.   registre   cadastral,   cadastre. 

II  En  zullen  daervan  \nl.  van  de  polderlanden, 
hunne  „grootte  en  hemelsbreede'']  by  deselve  landt- 
meters  ghemaeckt  worden  goede,  rechtveerdige 
hevenboecken  en  overloopers,  annoterende  in  deselve 
op  alle  stucken  landts  de  gronteygenaers  vooren, 
en  de  baenders  [nl.  de  huurders]  achter  elok  stuck. 
BI.  V.  VI.  2  mrt.  1576;  III  461. 

HEVENDIJCK,  Ybvbndijck,  zn.  Benaming  van 
eenen  sterken  dijk,  die,  zich  uitstrekkend  van  den 
linken  oever  van  het  Zwijn  naar  Damme  toe,  en 
van  deze  stad  naar  Biervliet ,  vervolgens  voortUx^nd 
in  Vktanderen  onder  het  keizerrijk  tot  Saaf tingen, 
geheel  het  noorden  van  het  land  beveiligde  tegen  de 
overstroomingen  van  de  huidige  Westersohelde ;  deze 
dijk  bestond  van  vdór  het  midden  der  13^  eeuw, 
en  is  nauwkeurig  afgeteekend  op  de  kaart  van 
1288  [}],  waar  hij  den  naam  van  Yevendyck  voert  — 
fr.  nom  d^une  forte  digue  qui ,  s*itendant  de  la  rive 
gauche  du  Zwin  vers  Damme,  et  de  cette  viÜe  juS' 
qu'd  célle  de  Biervliet,  proHongée  ensuite  dans  la 
Flandre  impériale  jusqu'  d  Saaftingen,  protégeait 
tout  Ie  nord  du  pays  contre  les  envahissements  de 
VJSseaut  occidental  actuel;  cette  digue  existaU  dèe 
avant  U  milieu  du  13^  siècle,  et  elle  est  indiquSe 
aveo  soin  sur  la  carte  de  1288  [.^],  oü  elle  porte  Ie 
nom  de  Yevendgek,  Warnkönio  ,  Sist.  de  la  Flandre, 
trad.  p.  GuELDOLF,  II  43.  In  de  stadsrek.  van 
Blankenberg  van  1539/1540  wordt  melding  gemaakt 
van  den  Landdyck^  ook  JEvendgck  genaamd;  deze 
dijk  is  thans  vereffend,  men  erkent  er  nauwelijks 
het  spoor  van.  Gaston,  Blankenb.  54.  ||  Dat  die 
van  Heyenslus  hescende  waren  der  wateringhe  van 
Reinghersvliete,  dat  die  van  Reinghersvliete  souden 
worden  meenters  mettien  van  Heyenslus  van  allen 
coste  van  dikinghen  van  zeedike  eiï  van  heven- 
dik  o;  diewelke  hevendyc  strecket  van  Utkerko 
oost  toten  wintgate,  en  al  duere  an  die  zuitside 
van  Oudemaers  polre . . .  Enz.  Ib.  69.  Oork. 
3  apr.  1288. 

HEVËNMEESTER,  zn.  De  persoon  gelast  met 
het  regelen  der  zettingen  en  omslagen  van  het  dijk- 
wezen,  fr.  la  personne  chargée  de  regier  les  impost- 
tions  et  répartitions  des  digues,  \\  Jan  N.  en  N., 
als  hovemeesters  van  den  ouden  dyclande  en  van 
den  noortlande  tot  Woensdrecht,  bekenden  dat, 
wairt  aen  de  nieuwe  sluys . . .  eenich  gebreck  of 
ongeval  viele , . . .  dat  sij  geloeft  Hebben  die  gesa- 
menderhant  te  beteren.  Stadsarch.  Bergen-op-Zoom, 
Sentbrieven  1482/83,  7  mei  1482. 


502 


HEV. 


HIE. 


HKVENTTJT,  m.  m.  TVfi  af  term^  wm  tettm 
jaren  ^  inx,  ioegepcui  op  de  verhuring  van  landerijem, 
fg,  ierme  de  sepi  anwêenj  mot  portie.  applüfuS  am 
Umage  dee  terree.  —  Hnydecoper,  Mdie  8tdke  II 
896/7,  mdding  makende  van  het  w.  heveniijl,  en 
nek  afvragende  hoeved  jaren  men  er  door  bedoelde? 
gaf  et  zelf  het  antwoord  op  in  nni  laatste  citaat, 
sprekende  van  bedijkte  polders:  „JTant  het  en  heet, 
na  oude  eostame,  geen  seker  lant  wesen  tensy  rij 
jsir  out  in  sijnre  dijek<utsen,  dats  ie  seggen  een 
berenttji."  Zie  ook  HoMffï^  Proeve y  in  Verba, 
II  Ontiïuigen  orer  de  huyre  van  het  nieuw  landeken 
Terhayrt  Toir  drie  herentyden  oft  xzj  iaeren. 
Sladsrek.  Bergen-op- Zoom ,  1  mrt  1594/95,  Nr.  685 
f^  21  T®.  Verhuert  het  nieuwe  ingedyckt  landeken 
tuMchen  die  itadt  en  Zuydtwxnten  den  tyd  Tan 
dfye  heyentyden  yan  zzj  jaeren,  waenran  deente 
zxj«  yerschenen  is  a^'  xyc  ze.  Ib.  a^  1610  Nr.  684. 
£n  dit  Toor  eenen  termyn  en  heyentyt  yan  seyen 
toecommende  en  malcanderen  yeryolgende  jaeren. . , 
en  naer  t*expireeren  yan  deaelye  hnere,  sal  de 
yoors.  huerdersfe  de  yoors.  xy.  gemeten  yoorts  ge- 
bruycken  geduerende  den  youn.  heyentyt.  Ib. 
Oork.  rakende  de  Bax,  huureedul  27  dec.  1618 
(Cuypers  yan  Yelthoyen)  Een  ieder  eyghenaer 
mach  zijn  huys,  erve  oft  erfgoederen  yerhueren  ten 
langhsten  yoor  twee  heyentijden ,  te  weten  yeerthien 
jaren,  en  yoorder  oft  langher  niet,  G.  v.  Bergen- 
op- Zoom,  XIII  10.  —  ff  et  w.  werd  ook  voor  andere 
duurtijden  van  zeven  jaar  gebruikt.  \\  Belangende 
het  yoorder  onderhond  yan  de  stadts  bomeputten 
en  nyeuw  gemaeete  pompen,  gelyck  deitelye  nu 
eenige  yoorgaende  heyentyden  syn  onderhouden, 
alnog  yoor  eenen  toecomenden  heyentyt  yan  noch 
•eyen  achtereen  en  yeryolgende  jaeren  sal  onder- 
houden, in  te  gaen  1«  january  a^  1614,  en  boo 
yoorta  totten  expireren  yan  den  yoors.  heyentyt. 
Stadsarchief  aldaar,  Bescl.  1612/1620  Nr.  83, 
vergad.  10  dec.  1618.  Zie  ook  Verdam,  bij  wien 
het  inz.  voor  de  zettingen  en  omslagen  gemeld  wordt. 

HEVICH  (Heeyich),  bn.  Qoèd,  in  staat  om  te 
betalen,  fr.  solvable.  ||  Der  aengesproken  man 
mach  dan  saecken  eenen  ondersaeten,  die  heeyich 
is  yoer  de  schuit,  te  wetene,  die  te  panden  is  aen 
peerden  oft  aen  koeyen.  C.  gr.  Loon,  I,  yi  5. 

HEVINE,  zn.  1)  Verdam  b^tfvz  (Heyenne, 
Heyen,  Hayen),  yerklaart  het  w.  eene  landmaat 
van  200  meten  of  gemeten,  elk  van  300  roeden,  een 
onderdeel  yan  een  ambacht;  hy  yoegt  erby  dat  het 
w.  yooral  in  Zeeuwsohe  oorkonden  yoorkomt,  en 
haalt  Diericz  aan,  Mém.  1,8,  waar  deze  meldt:  on 
divisa  communêment  les  meutiers  en  cercles  de  deux 
eents  arpentsy  nommés  en  flamand  havens  et  en 
latin  havenaSy  ei  on  régla . . ,  U  nombre  de  milices 
que  chaque  havene  foumiroit  en  iemps  de guerrs. 
Zie  Van  Mieris ,  Oroot  charterb.  I  306  en  351 ,  en 
Verdam.  Wat  Verdam,  op  gezag  van  Diericx,  van 
de  heyine  zegt  als  landmaat,  is  op  Vlaanderen 
niet  toepasselijk}  de  bewering  van  Diericx  schijnt 
uit  de  lucht  gegrepen,  fr.  ce  que  Verdam ^  sur  l' au- 
torité de  Diericx,  dit  de  la  heyine,  n*esi  pas 
applieable  è  la  Flandre;  Vasseriion  de  Diericx  parait 
ne  reposer  sur  rien. 

2)  VetUS  hevine  {de  Wateringhe  —  ooifc  Eve- 
ninghe  —  van  de  oude  Yevene),  Watering,  gezelschap 
der  eigenaars  van  aan  zee  gelegene  landen  of  polders, 
onderworpen  aan  eenen  gemeenschappelijken  aanslag 
voor  hei  onderhoud  der  dijken  f  ook  het  bestuur  van 
tulk  een  gezelschap  ^  fr.  wateringue,  association  des 
proprUtaires  de  ierres  situSes  conire  la  mer  ou 
poldresj   soumises  è   une  coiisation  oommune  pour 


Veniretien  des  digmes.  Zie  L'abbé  Gaiton, 
Blankenberge  j  15.  |)  Quod  omines  in  offieio  de  Ost' 
borgh,  ad  veierem  Jkevine  pertinentes,  ocquieieriMi 
a  me  habere  Ubere  et  paeiflae , . .  aqueduetmm  et  ado' 
quationes  suas  per  feodum  meum  de  Bardenezanda 
apud  Coudehide,  extra  effluentes  per  slmsias  emas. 
Ib.  64.  Ook  Ann.  de  la  8oe.  d^Emulation  è  Bruges^ 
m  68;  Gheldolf,  Bist.  de  Fl.  U  44;  Van  LÓke- 
ren,  Si-Pierre^  268,  n*.  542.  — Of  dit  w.  heyine 
een  oorrelatief  is  yan  het  middeleeuw'sch  aceno' 
gium^  avenantum,  avenaries  en  avesna,  staat  ons 
niet  te  onderzoeken. 

3)  Er  is  ook  nog  spraak  yan:  de  Waferingke  vam 
der  Bouder  Yevene  (in  het  oorspr.  stuk:  van  den 
Blonden  Yevene),  en  yan:  de  Boude  Yevene,  in  eene 
oork.  yan  10  maart  1431/1432,  Vadf  Mus.  IV,  107, 
en  hier  bet.  het  w.  Waterleiding,  aJUidingskcmaal, 
fr.  canal  de  dérivation;  jeder  Ahleitungscanal ,  zegt 
Wamkönig,  I  287,  aant.  57.  ||  Ende  raids  dien, 
dat  de  inghelande  yan  den  tween  wateringhen  [«Z. 
yan  der  Groede ...  en  yan  den  Zouten  Poldre] 
aengezien  hebben,  dat  men  groot  proffijt  doet  en 
wederstaet  de  snede  yan  den  stroeme:  in  Arden- 
buerch-ambocht,  be westen  en  beöost^n  der  Eede, 
daer  groten  stroem  en  snede  es,  met  steenen  hoofden 
te  worpene,  en  insghelijcz  in  de  Wateringhe  yan 
der  Houder  Teyene  en  in  Caedsandt . . .  Vod. 
Mus.  IV  107. 

HEWINOE.  Bave,  bezitiing  {hObing),  fr.  anotr, 
chevance,  les  biens  qu'on  a.  Zie  jtebbivoe.  |)  Dat 
zo  wanneer  een  poortere  yan  Andenaerde  was  com- 
men  wonen  in  de  yoorseide  stede  yan  Paroele,  met 
alle  zijnder  hewinghen  eü  meseneden,  hij  daer 
sanderdaechs  ghehouden  was  warachtich  poortre. 
C.  V.  Auden,  2de  d.  367  (1583). 

HIECHTDACe  (Yechtdach,  Yechtendach) ,  zn. 
m.  Dag  van  rechtspleging,  van  terechtzitting,  re^ts- 
dag  O),  fr.  jour  d'administration  de  la  justice ,  jour 
de  droit,  audience(}).  Zie  dach  3).  j|  Van  boeten  yan 
wonden  yan  lx  lib.  yan  denghenen  die  gheboden 
waren  ten  yechtdaghe,  zziitj<*  dach  yan  maerte  te 
rechte  te  comen  in  tjaer  Ij.  Van  N.  N.  ghecalen- 
giert  yan  der  doot  Hnghes  Zeghers  soens,  ser 
Hughes  sone  en  Zeghere  de  Zomere.  Ende  omme 
dat  de  yors.  ghecalengierde  waren  comen  te  rechte 
alse  poerters  ten  Yechtendaghe ,  so  duchtede  de 
bailli  dat  si  hem  mochten  hebben  ootgaen,  also  sij 
hadden ,  so  lietse  de  bailli  paes  maken  jeghen  hem, 
bi  rade  yan  den  here  Philipse  yan  Oudenaerde, 
hofman  Yan  Ghend,  de  deken  yan  den  cleenen 
neringhen,  de  deken  yan  den  Yolres  en  yele  ande- 
ren goeden  lieden,  omme  iiij  Ib.  grote;  daerof  te 
coste  ghinch  x.  s.  grote,  blyft  minen  here  iij  Vs  1^* 
grote,  yalet,  xlij  Ib.  Omme  de  coste  ghedaen  up 
den  yechtdach  yj  Ib.  Item,  omme  de  coste  ghedaen 
up  de  twee  pandsghe  yj  lib.  Bek.  balj.Oent  1351  /1352, 
rol  1718.  Dit  sijn  de  coste  yan  den  hiechtdaghe, 
daer  boyen  af  gherekent  es.  sWoensdaghes,  doe  men 
gheboet  te  rechte  te  stane,  met  scepenen,  amman, 
clerken,  sergante,  cnapen,  en  metten  ghenen  die 
ter  officion  behoren ,  omme  te  gane  achter  de  poert, 
te  coste  ghedaen  ter  maeltyd  y  Ib.  Y  s.  Item, 
B  Donresdaghes  daemaer ,  als  men  gheboed  te  rechte 
te  stane  in  wetteleken  yierscaren,  ten  jmbite,  xlij 
s.  Ib.  1364/1365,  rol  1719  Ontfaen  ten  hiecht- 
daghe, oyer  dbeste,  mids  dat  zij  paijs  hebben 
jeghen  partyen,  en  zy  alle  quite  pleghen  te  gane 
die  te  rechte  commen,  omme  dat  partyen  haren 
daghen  niet  en  yolghen.  Ib. 

HIECHTE,  zn.  m.  Oproeping  van  de  namen 
der  personen  deel  makende  van  de  dag'  en  nacht' 


HIE. 


HIL. 


593 


wacht  der  hur^erlijhe  hrijgamaeht,  fr.  appd  des 
noms  des  personnes  faisant  portie  de  la  garde  de 
la  nnlice  hovrgeoise.  \\  Tto  wie  ten  hiechte  ghe- 
brake ,  oft  t'eeneghen  tyde ,  zonder  verlof  yan  zynen 
conincstayele ,  wech  en  nut  zynder  wake  ghynghe, 
dat  ware  t*elcken  up  boete  van  v  grooten.  Schates» 
CóOaiie  317/  it,  313  (1452). 

BIECHTEN,  bw.  De  namen  oproepen  der  per- 
sonen deel  makende  van  de  dag-  en  nachtwacht  der 
burgerlijke  krijgsmacht,  fr.  faire  Vappsl  nominal  des 
personnes  faisant  partie  de  la  garde  de  la  milice 
bourgeoise.  j)  Voorghebot.  Men  gbebiet  van  's  capi- 
tains  en  raedtslieden  wegbe,  als  yan  der  wake, 
dat  elc  npperconinoBtayele  ten  poorten  zyn  ghesel- 
Bcip,  eyen verre  dat  hy  't,  naer  costume,  by  daglie 
en  by  nacbte  doet  wake,  stellen  zal  in  ghescrifte, 
en  die  vj  waerf  onder  da<5b  en  onder  nacbt  biech- 
ten en  doen  biechten ,  te  wetene,  tsnuchtens  ten 
V  boeren ,  tsmorgbens  ten  ix  bneren,  tsoenens  ten 
xij  bneren,  tsachternoens  ten  drie  hueren,  tsavens 
ten  ix  bneren  en  middemacbte ,  en  emmer  t*allen 
tyden  als  't  den  voorconincstavele  ghelieven  zal. 
Waere  d'upperconincstavele ,  oft  die  in  zyn  [plaetsej 
waeren,  in  ghebreke  te  biechtene  ter  voornoemde 
buere,  ofte  dat  by  nnt  jonsten  oft  andersins 
yemende  spaerde  van  de  boete,  zo  zoude  bij  telcker 
reyse  verbneren  xx  groote.  Schayes,  Collatie  ^  317; 
it.  318. 

HTECHTEN,  ow.  Terechttitten ,  fr.  siêger  en 
iustice(}).  II  Yan  den  biecbtdage  niet  ontfaen ,  omme 
dat  men  niet  gbehiecht  en  beeft  binnen  deser 
rekeningben.  Bek.   baljuws.  Cfent,  1373,  rol.  1725. 

HIECHTING  (-e,  Ycbtinge),  zn.  Hiechting 
doen.  Oelijk  het  voorgaande,  fr.  comme  ci-desJtHs. 
II  Van  Bcep.  coste,  doe  sij  ychtinghe  daden  [scep. 
coste  van  der  knere ,  doe  si  ychten]  ,  saterdages  naer 
B.  Luuxdach.  Stadsrek.  Oent,  1336,  I  87,  nofa. 

HIECK,  zn.  Pladijs,  it.  plie.  Kil.  H  ie  eken. 
Hand,  j.  leek  e.  Passeris  sive  plani  piscis  genus. 
Kil.  auct.  ün  carlet,  ou  plie.  \\  Eleene  plaeten  ge- 
seyt  Hieck.  PI,  v.  VI.  10  dec.  1767;  XI  1337. 
Verdam  Hieken. 

HÏECKE.  Zie  ibcke. 

HIELHOUTEN,  zn.  mv.  Plantjes  onder  den 
hiel,  fr.  planchettes  sous  Ie  talon.  \\  Polwiën  [nl. 
poUeviën]  ofte  hielhouten,  de  tonne  8  gr.  (Fr. 
tekst  talons  de  bois).  PI.  v.  F7.  19  jan.  1782;  XI 
1086,  La  P. 

HIELTE,  zn.  Vischfuik,  fr.  nasse.  \\  Ware  dat 
sake,  dat  iemen  visscbede  in  die  visscberie  sonder 
baren  wille  en  sonder  bars  oers,  of  bilten  slueghe, 
of  enegbe  dinc  dade  die  jegben  hare  ghinghe,  om 
vissche  te  yane,..  Oork.  24  dec.  1290.  Die  in 
watergangen  of  waterloopen,  om  te  visschen.  net- 
ten of  bilten  leyde,  sal  verbeuren  ses  ponden.  K. 
Watering    Blankenb.    Zie    De    Bo,    en   Verdam. 

HIELTE. 

HIERBEVOREN  (Hijrbevoren ,  Hierbevoerens), 
bijw.  1)  JSertijds y  voorheen,  voor  dezen,  vroeger,  fr. 
autrefois,  iadia,  auparavant,  cidevant.  \\  In  alle 
dien  zelven  rechte  en  vorworden  dat  bine  Jan 
voerghenoemt  daer  hadde  van  ouds  en  hijrbevoren 
ophief.  Schep.  v.  Diest,  10  nov.  1311.  Hoe  dat  wy 
ben  hierbevoerens  zekere  brieven  van  ordonnantien, 
statuten  en  previlegien  gegont  eü  verleent  zouden 
hebben.    O.  Lihge,  Apr.  1550,  Hasselt,  Inl. 

2)  Blercuun  voorafgaande,  hoogerop  vermeld,  fr. 
précédemment ,  mentionné  ci-dessus.  ||  Welc  erfsijs 
waert  besettet,  gbemaect  en  ghegheven  in  aelmus- 
senen  der  voerghenoemder  Heilighes  gbeestes  taeflen 
van   ben  die  inwert  eiin  ghescreven  hierbevoren, 


Eerst  werf...  Schep.  v.  Biest,  6  aug.  1811.  Wel- 
ken gbenoemden  erfsijs  gaven  en  bewijsden  en 
maecten  in  aelmnssenen  aen  dat  voergbenoemde 
erve,  ter  Lazarien  behoef,  bierbevoren,  Woutere, 
die  men  biet  Wellen  van  Lumpne  en  sijn  wijf 
Ermegard  sWalschen.  ld.  5  aug.  1311. 

HIERLANTSCH  (Hyerlttntscb,hierland8cb,  heer- 
lantscb,  herlants,  berlainscb),  \3iji.lnlandsch,  inheemsch, 
fr.  indigène. Eil. auctus.  Hierland s/b ierlandscb. 
Hu  jus  regionis.  De  ce  pays.  \\  Dat  niemen  moet 
in  de  stede  van  Ypre  bryngben  bierlandsche  wulle, 
omme  vercopen  no  omme  werken,  note  werke  leg- 
gben.  Kb.  v.  Iperen,  1363,  v,  Van  der  umllen. 
Dat  hy  denselven  Henrick  vercocht beeft  hyerlantscbe 
woUe  voire  o  gulden.  V.  D.  Tav.  286  v^.  It.  ne 
sullen  de  hoppetappers  gheen  berlants  bier  boegber 
noch  dierer  vercoepen  dan  xxxij  miten  den  stoep. 
DE  Vlaminck,  Ace.  6  (IBde  E.V  Van  witten  beer- 
lantschen  keesen.  Oork.  v.  Diest,  19  dec.  1390. 
Van  allen  manieren  van  coyten  en  berlainscben 
biere,  van  elcker  tonne  yii  s.  p.  DE  Pb.  ev  Bs. 
Aalst,  I  210  (1509).  Zie  ook  hoebobgebbies. 

HÏERSAYE ,  zn.  m.  JEene  zekere  stof.  fr.  certaine 
étoffe.  II  Van  eenen  biersaye  van  Yerlant.  Tol  v, 
Brah.  15de  E.  Bekenk.  reg.  131  f»  110  v«. 

HIESTE,  Hbste.  zn.  Afloop,  afwatering,  uit- 
watering,  fr.  décharge,  eonduit  d^eau.  \\  De  beste, 
die  liggben  in  de  Nieuwe  Leeden,  int  beerscip 
van  Exaerde,  sal  men  uute  delven  en  rumen  toot 
in  de  Dorme,  eü  rumen  toot  in  de  diepte,  met 
ghemeene  costen.  Voort,  alle  deghone,  die  gbe- 
landt  zijn  en  gbegoedt  neffens  der  rivieren ,  tussoben 
der  Langherbrugghen ,  oestwaert,  en  der  Duermen, 
die  daer  hebben  vaerden,  watergangben,  beken, 
grachten,  groot  of  eleene,  evenverre  dat  z\j  bneren 
biesten  en  toekeer  hebben  in  de  voors.  vaerden, 
watergangben .  beken  of  grachten ,  zullen  gbebouden 
zijn  die  te  rumene  toten  auden  canten  en  bodeme, 
elc  jegben  tzine  tzijns  zelfs  coste.  Vad.  Mus.  IV 
110/111  ;  oktrooi  tot  het  delven  eener  waterleiding, 
18  mrt  1438/39.  (Het  w.  is  zeer  onduidelijk  in  bet 
stuk.  Serrure). 

HTETEN.  Zie  hebten. 

HIJ  LICK,  en  afl.  Zie  hijwelijck. 

HILFT.  Zie  helft. 

HICK,  zn.  Wrok,  bittere  haat,  fr.  rancune,  hainê 
profonde.  \\  Als  Doomicke  Fnncbois  was,  eulck 
een  hick  was  tusschen  Audenaerde  en  beml.  [ieden], 
dat,  wat  volck  dat  sy  costen  van  Audenaerde  ghe- 
vanghen,  sy  setten  se  ter  Maerct  te  coope, 
als  ossen  ghebonden.  Telcken  als  sy  loofden 
ghaven  sy  hemlieden  een  caecksmete.  Sommigbe 
wierden  ghecocht  tot  slaven ,  soo  de  Turcken  useren; 
die  men  niet  vercoopen  en  conste,  men  handt  hem- 
lieden banden  en  voeten  te  gare;  daer  stac  men 
op  den  rugghe  een  stock  deure  en  alsoo  sonde  se, 
in  de  Schelde  gheworpen ,  naer  Audenaerde.  Auden. 
meng.  I  466  {Hs.  Chron.  v.  Auden.). 

HICKEN,  bw.  Den  arduinsteen.  Kappen,  hou- 
wen, fr.  tailler  (la  pierre  dure){?)  \\  Al  tvoors. 
steen  moet  zyn  goet,  duecbdelio  Bruesele  steen 
arduun,  wel  ghehict,  ghewegen  eü  wel  gbewjmo- 
kelhaect.  Auden.  meng.  II  29  (1510). 

HILCKWEER,  helckweeb,  hilcwier),zn.  (Hielt- 
geweer?).  JSen  zeker  gereedschap  om  te  visschen,  fr.  eer- 
tain  engin  pour  pécher.  ||  Men  sal  delven  en  rumen 
de  Zuutlede ,  beghinnende  te  Mendonc  toot  Exaerde 
an  den  Dam,  tooten  oude  canten  en  ouden  bode- 
men, en  alle  belcweeren  [var,  bilcweeren,  bilo- 
wieren] ,  diere  inne  zijn ,  sal  men  untdoen , .  en 
voortan  niet  meer  eenigbe  bilcweeren  stellen,  nooh 


504 


HYP. 


HOB. 


in  eenighe  Tan  den  anderen  riTieren , . .  en  daer- 
inne  niet  Tiaaclien  dan  met  netten.  —  Omme  dat 
de  Tenoche  Tiuchen,  die  plaghen  te  commene  bij 
grooter  menichte  nnter  Scelde  de  Dorme  up,  duer 
de  Zautleede  te  Mendonc,  en  yandaer  ter  voor», 
stede  Tan  Ghend;  en  in  den  tijd  als  zij  pleghen 
te  Torsene,  en  zij  also  quamen,  sonder  ghestudt 
te  zine,  in  de  Zuutleede,  plaghen  de  verssche 
riTieren  Tan  ontrent  de  Toors.  stede  alle  te  bet 
ghesp^st  te  zine  (also  zij  zullen  Tan  nu  Tortan, 
als  de  Zuutlede  en  de  Duerme  gherumt  zijn  van  de 
hilcwieren  en  andersins);  men  ten  TOors.  plaetsen 
plach  te  Tane  bij  groeten  scepen  bij  vele  divers- 
schen  persoonen,  diere  bare  Terkine  roede  plaghen 
te  mestene  eü  andersins  ombehorlic  te  verdoene 
[«c].  Vod,  Mus.  IV  110  (1438/39).  (In  verband  te 
brengen  met  oewxbb  en  met  hixltx). 

HILT.  Zie  hblft. 

HILTE,  zn.  Qevesi,  (van  degen,  mes,  enz.)t 
ir.  garde  {d'une  épée,  d'un  coufeau,  etc.)  Kil.  amctus. 
Hilte.  j.  hiel  te.  Capultis.  Manche.  \\  Messen 
met  Grommen  yserinnen  hilten.  —  Wedemessen 
met  cnoppen  of  met  hilten.  Kb.  v.  Auden.  13-28. 
Van  wapenen.  De  koning  vertoonde  aan  Walewein 
een  zwaard  in  de  scheede.  Zo  zag  hij  de  kil  f  e  en 
den  appel,  dat  is  "tf/evesi.  Huydecopsb,  Melis 
Stoke,  bd.   III  284.  Verdam  helte  en  hilte. 

HIMET.  Zie  obmet. 

HINDECALF,  zn.  Jonge  hert,  fr.  faon.  Kü. 
auefuê.  Hinde  kal  f.  Hinnulus.  Faon,  f  au  de  eer  f, 
&  Hindeken  /  hindekalf  ken.  ||  Dat  vele  groote  mesu- 
sen  daghel\jckx  ghebeuren  in  onse  vrye  waranden 
en  duwieren  derselver,  op  herten,  hyndcn,  hasen 
eü  conijnen,  hyndecal veren,  reeden,  swijnen.  P/. 
V.  Brah.  26  febr.  15r,8;  Il  173. 

HINDEN,  bijw.  Van  hinden.  Van  achter,  fr. 
par  derrière.  Kil.  auc/va.  Hinden  /  Hinder. 
Metro,  poêt.  Arrière,  derrière.  Hd.  Hinten.  ||  Te 
wyl  dat  ick  tsegens  de  valsche  scharen,  Oock  tse- 
ghens  fvlees  en  des  vyandts  beswaren.  Dus  vochte 
en  streedt,  quam,  om  my  te  verslinden  En  gul- 
sighlijck  te  verteeren,  van  hinden,  Al  sluipende, 
een  grouwelycke  heeste ,  Die  Ptochia  [de  Armoede] 
ghenaemdt  wordt,  vals  van  gheeste.  Jovkeb  Jak 
VAN  DBB  KOOT,  83  (in  mijne  Keurdichten  uit  de 
XVIe  eeuw, 

HINC  INDE.  Van  deze  en  gene  zijde,  van  heide 
tijden,  tt.  de  part  et  d*autre,  dee  deux  cótés,  réci- 
proquement.  \\  800  van  gholycken  beede  partyen, 
non-poorters,  afsetene  van  de  stede  en  vryhede  we- 
sende,  zyn  ghehauden  reciproquelyck  en  hinc  inde 
denzelven  zeker  te  doen ,  dies  by  deen  ofte  dander 
Teraocht  zynde.  C.  v.  Auden.  ly  26.  It.  O.  v.  Lo- 
ven, Stijl  1736,  a.  22.  24. 

HINNEKEN,  zn.  vklw.  Dit  w.  schijnt  dezelfde 
bet.  te  hebben  als  heitsel,  een  bundelt  f  e  droog 
hout  mei  Mchaveling  gevuld^  om  het  vuur  te  ont- 
eteken,  fr.  fagotin,  petit  fagotin.  \\  Hout:  Brandt- 
hoQt,  als  blocken,  mutsaert  en  faseel,  het  100, 
10  gr.  Hynnekens  ofte  ryssekens,  de  400,  gelyck 
de  blocken.  enz.  Oendtgchen  f  hol.  2  jan.  1741 ,  1*1. 
V,  VI.  IX  676.  Zie  bij  De  Bo  bus. 

HINNEPRIESTKRS,  zn.  mv.  Benaming  eener 
geestelijke  gemeente  te  Thienen ,  ooAr  als  broederschap 
van  O.  L.  Vrouw  aan  den  Poel  bekend ,  fr.  nom  d'une 
eommunauté  religieuse  a  Tirlemont,  eonnue  aussi 
êous  eelui  de  Confrérie  de  N.  Dame  du  Lac.  A.  Waü- 
TXB8,   Tirlemont,  142. 

HYPOCRAS,  zn.  Mippocrateswijn ,  eek  aftreksel 
van  kaneel,  zoete  amandels,  een  weinig  muscus  en 
amber  in  verzoeten  wyns  bij  de  dichters  zooveel  als 


„nectar,  godenwijn",  fr.  htfpoeraSf  infmsiom  de 
nelle,  d*amandes  douces,  ^un  peu  de  muse  ei  d^t 
hre,  dans  dm  vin  éduleoré  avee  du  suere;  ekez  les 
poètes  „nectar,  hreuvage  des  dieux*'  (Lat.  vimmm 
hippocraticum).  \\  Dat  de  Advocaten  gehouden  sul- 
len zijn,  om  op  de  ordinaris  uren  ten  Hove  te 
komen,  op  poene  dat,  by  aldien  eenige  zaken  uit- 
komen, waarin  zij  dienen,  zij  telken  reize  geoon- 
demneerd  zullen  worden  in  een  hypocraa  van  4 
schellingen . . .  Hof  van  HoUand,  BuhUeaiie  v.  16 
april  1616;  Hederl.  Plae,  en  Rechtsk.  Wdboek  1 
66,  ooi.  1.  Bij  Verdam:  de  nog  heden  bekende 
morgenwijn. 

HYPOTHEECK  (Hypotheke,  Ipoteecke),  Pemd- 
recht;  onderpand,  fr.  ^oit  d*hjfpothèque;  hgpoikè' 
que,  II  Die  derde  maniere  van  actiën  reale  ia  ge- 
heeten  Ipotheearia  ,  dats  een  actie  daiimede  dat  men 
heyscht  ennich  onberuerlijc  dinck,  dat  geobligeext, 
verbonden  oft  verpandt  is  voir  ennige  rente,  ecult 
oft  toeseggen;  want  Ipoteecke  en  is  anders  niet  te 
seggen  dan  een  reale  verbyntenisse  oft  verpan- 
dinge  oft  een  onberuerlijck  dinck,  dat  verbonden, 
verpandt,  verobligeert  en  gelpothiceert  is.  V.  d. 
Tav.  47.  De  vcreoopinghen  éh  belastinghen  van 
de  voomomde  huusen  eft  gronden ,  die  naer  *t  maec- 
ken  van  den  landtbouck  zullen  ghedaen  worden  eü 
niet  bekent  ghemaeckt  en  zyn  op  den  landtbouck, 
en  zullen  gheen  recht  van  proprieteyt  noch  van 
hypotheke  genereren  vóór  dat  se  ten  lantboacke 
bekent  gemaeckt  zyn.  C.  v.  Auden.  XIII  20.  — 
Zwijgende  hypotheeck.  StilzwiJQende ,  miei 
uitgedrukte,  fr.  hgpothèque  taeite.  Ook  heimeii^ 
genoemd.  |j  Somwijlen  wordden  zij  [ii{.  de  panden] 
verbonden  en  gelpothiceert  in  stilre  woerden,  by 
provisien  en  voirsienicheyd  van  den  loyen  en  rech- 
ten, en  dat  heet  zwijgende  Ipoteecque;  als  in  den 
contracten  van  douarien,  hueringen  van  huysen, 
pachtingen  van  hoeven,  administracien  van  tutelen 
en  momberen,  verlegge  van  refectien  van  soepen 
oiï  van  huysen,  en  dijergelycke.  V.  D.  Tat.  47 
v°.  Leveraers,  die  de  stofife  oft  materialen  van 
eenigen  bouw  hebben  gedaen , .  mitsgadera  de 
wercklieden,  als  metsers,  timmerlieden  en  dierge- 
lijcke.  worden  gehouden  te  hebben  speciale  ofl 
b^soodere  hypotoke  en  pantschappe  aan  den  pant, 
daer  de  stoffe,  werck  oft  arbeijt  aen  is  gedaen.  C 
V.   Antw.  comp.  IV,  xij,  18.  Zie  ook  pakt,  pakt- 

SCHAP   en   OKDEBFAKT. 

HYPOTHECARIS,  zn.  Sehuldeiseher  op  vasi 
pand,  fr.  crêancier  hypothecaire.  \\  Dat  de  hypo- 
thecarisen  en  actie  reëlle  hebbende,  nyet  en  der- 
ven besetten  noch  evinceren.  C.  o.  Aniw,  1645, 
lY  17. 

HYRAUT,  zn.  m.  Wapenkoning,  wapenbode, 
heraut,  fr.  héramt ,  heraut  d'armes.  jj  Staasin  Van 
der  Weede,  scilder,  die  ghesonden  was  te  Rj'a- 
sele,  omme  de  wapenen,  die  hy  van  alle  de  landen 
van  minen  geduchten  Heere  o?erleden  in  synen 
levenden  tyde  bezat,  over  te  brenghene, . .  oaer- 
omme  hy  ooc  ute  leide  omme  dezelve  wapenen  in 
scildrye  (sic),  van  eenen  hyraud,  die  [hem]  hier- 
mede onledech  hielt,  l  s.  Ypriana,  II  147  (1467). 
Bij  Verdam  ook  als  speelman,  mutikani,  en  ala 
tafelschuimer  en  fatsoenlijk  bedelaar  opgeteekend, 
fr.  musicien,  ménestrel;  écomifleur,  honnête  wteu' 
diant ;  bij  La  Curne  als  menestrier  bekend. 
.  HOBRE,  zn.  Soort  van  kaas,  fr.  sorte  de  fro- 
mage.  Kil.  Hobbe.  hóU.  j.  Kantert  kaese.  Caseue 
major,  ||  Kase.  Witten  kase,  de  100  ponden  iQ 
gub.  De  lappen  eü  hobben,  y  gul.  Clootkesen , 
de    hondert    stucken,    1    g.    x    st.    BI.    v,   Brab, 


HOE. 


HOE. 


595 


Invoer  tol  v.  Soll.  en  Zeel.^  10  jan.  1629;  I  460. 

HOBBEL  80BBEL.  Bijw.  uitdr.  Door  elkan- 
der,  overhoop,  in  wanorde ^  fr.  pêleméle,  eens  dessus 
dessous ,  en  désordre.  Kil.  auctus.  Hobbel-tob- 
bel /hobbel-sobbol.  Tumultuariè^  confuse ^  etc. 
Fesle-mesle,  confusêmeni.  \\  Kiet  jegbenstaende  bet 
Toorghebodt  Tan  gbeen  Ylaemscbe  vrauwen  mede 
te  reijsen.  \nl,  met  de  uit  Gent  yertrekkende 
Spaansche  garnizoenen],  nochtans  wasser  daer  vele 
die  mede  wilden  reijsen,  eü  daer  wasser  een  schip 
vul  in  de  Coorenleije,  Spaensche,  Vlaemsche  en 
Italiaensche  en  andere;  die  werden  van  den  mees- 
ter del  campo  met  eenen  stock  ghesleghen  oyer 
hals  en  hooft,  alsof  't  beesten  gheweest  hadden, 
xoodat  zij  hobbel  sobbel  uuten  schepe  liepen.  Febd. 
Vandkb  Haeohen,  Ber.  tijden,  IV  130. 

HOBORT.  Zie  hoocubobst. 

HOEBORGER  BIER,  ombobchs  bibb.  Sum- 
hwrger  hier^  it.  bière  d^Hamhourg.  \\  Dit  es  die 
ordinancie  van  den  biere ,  dewelke  men  veranderen 
zal  moghen  van  eiken  veerdel  jaers  te  Teerdel 
jaers,  nae  den  corencoep.  In  den  eersten,  soe  zal 
men  Hoeborgher  b\jer  van  over  zee  tappen  moghen 
omme  y  grote  den  pot;  en  des  alsoevele  inlegghen 
en  tappen  de  weke  als  mer  can  en  mach.  Kb,  v. 
Diest,  B  82.  Van  ij  lasten  Omborchs  biers.  —  Van 
yj  vaten  Omborchs  bier.  de  Pb.  en  Bb.  VI.  Nevele 
126  (1380).  Du  3  janvier  1412  n.  s.  au  23  fuin 
suivanif  on  importa  d  Bruxelles:  418  mesures  Her- 
lants  bier  [de  la  bi^e  du  paysy  non  pas  d*lrlande\ 
104  meswres  et  391  mesure s  Homborgen  bier,  307 
tregelvat  (3  =  1  aime)  Oestbiers.  Hisf.  de  Brux.  I 
164,  Gompies  du  domaine  au  quartier  de  Bruxelles, 
Van  elcken  vate  biers  van  over  de  zee,  ghelyo 
Hamborghen  oft  Oostersbier.  db  Pb.  en  Bb.,  Aalst, 
I  210  (1609). 

HOEDE  (Huede,  holde),  zn.  v.  1)  Bewaring^ 
het  onder  iem.  berusten,  fr.  garde,  dépót.  \\  Also 
dat  men  tot  den  vorsch.  torren  en  comme  nem- 
mermeer  gaen  en  sal , . .  het  en  sal  sijn  met  wetene , 
wille  en  consente  al  der  vorsch.  goeder  liede,  die 
de  vorsch.  xij  slotele  daeraf  in  hoeden  hebben 
selen.  Acad,  d'archéol,  1856,  blz.  491,  Schatbs,  .^na- 
lecta,  14de  E. 

2)  Verzekerde  bewaring  (van  personen),  fr.  garde 
s4re  {de  personnes).  \\  Es  oec  lemen  in  mesdaden 
ïeghen  den  proofst,  hoeghedaen  dat  die  mesdaet  es, 
dien  mach  de  meijere  arresteren  en  vaen,  sonder  den 
proofst  en  sonder  sine  boden,  en  sonder  seepenen, 
maor  dien  hl  vaet,  es  hi  schuldech  te  beveelne 
ter  hueden  en  wachtinghen  van  den  proofst.  Oork. 
V.  1230,  St.  Pietersabdij. 

3)  In  hoede  van  schepenen  —  van  der 
Wet  keeren  —  leggen  —  stellen.  Dexe  uit- 
drukking voor  het  in  geschrift  stellen,  of  het  in 
het  geheugen  houden ,  of  voor  het  in  bewaarnis  hou- 
den van  gerechtshandelingen  en  van  wettelijke  sche- 
penen-oorkonden, was  van  algemeen  gebruik  in  het 
Luikerland  en  in  Limburg;  slechts  enkele  voorbeel- 
den treft  men  ervan  aan  in  Brabant  en  Vlaanderen, 
tr.  meitre  en  garde  de  loi.  Cette  expression,  pour 
êigmfier:  mettre  par  Serit,  eonfier  a  la  mémoire, 
OU  tenir  en  garde  des  actes  judiciaires  et  des  docu- 
ments  scahinaux,  élaii  d'un  usage  géneral  dans  Ie 
page  de  Liège  et  Ie  Limbourg;  on  n'en  trouve  que 
des  exemples  isolés  en  Brabant  et  en  Flandre.  \\  la 
der  welker  onse  voirscreve  manne  hoeden  wy  dat 
voirscreve  vonnirae  leden.  Piot,  Cart,  XI  100; 
oork,  van  Amt,  bisschop  v.  Luik  en  graaf  o. 
Loon,  14  oct.  1386.  Alle  vreden,  die  ter  clocken 
sollen  geboden  werden ,  sal  men  scriven  van  den 


seepenen  clerck  [sic.'],  en  den  partien  knndigen , 
en  den  dach  als  die  vrede  es  geboden.  En  die 
seepenen,  die  dairbij  zijn  zal  men  scriven.  En 
sulcken  vrede  sal  beginnen  en  aengaen  terstont 
als  hij  geboden  en  in  hoeden  der  seepenen  geleet 
is.  Ib.  221,  K.  V.  St.-TYuiden,  1419,  a.  8.  Deselve 
ordinantie  ind  geboiden  in  hoiden  onser  seepenen 
leggende.  K.  v.  Tongeren,  27  juli  1469,  slot.  Dat 
gedaen  zynde,  soe  sal  dat  testament  ontfangen 
wordden  van  den  wethouders,  en  gedobblecrt; 
dairaf  deen  geleet  sal  wordden  in  den  com  en 
hueden  van  der  Weth,  toegesegelt  metten  zegel  van 
eenen  gotuyge  ten  minsten.  V.  d.  Tav.  111  v®. 
Doen  deselve  [nl.  ordonnantie]  drueken ,  publiceren, 
affigeren  en  in  hoede  van  Wet  stellen.  O.  Liige, 
22  juni  1682,  slot,  Hasselt.  Dat  zy  [nl,  alle  offi- 
cieren] dese  onse  ordonnancie,  zoo  behoort,  doen 
kundigen  en  publiceren,  in  hoede  van  Wetten 
leghen,  en  voorts...  Ib,  5  febr.  1578,  slot.  Ter- 
stond, nae  desen  gedaen,  soe  brengt  aen  Peter 
Boex,  onsse  gesworen  boede:  dat  hy  dese  publi* 
catie ,  nae  den  inhalt  des  versuecks  en  geweysdoms 
voers.,  gepubliceert  heeft  ter  gewoenelijcke  plaet- 
sen;  en  es  gekeert  in  hoede.  Kempekeebs,  Mon- 
tenaken,  II  259  (1668).  Il,  I  100:  in  hoyden  ge- 
leyt  1686;  II  267  gekeert  in  hoede,  1575;  C,  gr. 
Loon^  I  100  en  451 :  in  hoeden  gekeerdt  —  gekeert. 

—  Uit  der  hoeden  der  stat  doen.  Beroofd 

verklaren  van  het  genot  der  stadsvrijheden  en  be- 
scherming, fr.  déclarer  privé  de  la  jouissanee  des 
franchises  et  de  la  protection  de  la  viUe.  ||  Heeren 
eü  stadt  zijn  eens  verdragen,  dat,  zoe  wij  [wie] 
van  den  porteren  oft  porteressen  deser  stadt  hem 
tegen  enige  kueren,  gemaeckt  oft  die  men  maken 
sal , . .  rebel  maeckt ,  end  hem  selven  alzoe  van  den 
Bcrem  [/.  seerm]  en  subjectie  deser  stadt  ontrect 
en  ezimeert,  dat  men  sulcken  uuter  hoeden  doen 
zal,  nae  trecht  van  deser  stadt.  K,  v.  St.  TVuiden, 
1520,  Piot,  Cart.  II  550.  Dat,  soe  wie..,  dat 
ennighe  redenen  oft  worden  seet  aengaende  der 
Lutherien,  die  welcke  weeren  tegen  dat  heilich 
kersten  geloeve,  oft  tegen  die  sacramenten,  ordi- 
nantien,  insettinghen ,  ceremoniën  en  lofielycken 
auwen  ghewonten  der  Heiligher  Kercken  en  der 
ghemeynscappe  derselver,  uuter  hoeden  ipso  facto 
zgn  sal,  en  dairinne  tot  gheenre  tijt  mer  en  sal 
moeghen  kennen  [komen.']  en  gewesen  oit  gedaen 
werden.   Ib.   1534,   blz.   571.  Zie  ook  wbttbloos, 

OKWET,   VBIJHEIT. 

HOEDE,  zn.  Hoeder,  beuxi^er,  toeziener,  looeA- 
ter,  fr.  gardien,  surveillant,  garde.  \\  Dal  si  setten 
selen  en  ordeneron  eenen  hallier  eü  andere  hoeden, 
alst  hen  orborlec  duncken  sal,  eü  ontsetten.  Heer 
V.  Diest,  27  mei  1346,  Lakenhal,  Die  verkene 
laet  gaen  binnen  Dyste  sonder  hoede,  saels  ghel- 
den  van  eiken  verkene  xvig  d.  Kb.  v.  Diest,  a  r. 
46.  Zie  Verdam  hoede  6.  —  Sonder  hoede. 
Deze  uitdr.  schijnt  in  het  volg.  citaat  de  bg  Ver- 
dam III  460,  14)  aangewezene  bet.  te  hebben  van 
zonder  erg,  zonder  kwaad  ie  vermoeden ^  fr.  sane 
penser  d  mal,  sans  soup^onner  du  mal,  \\  DatHenrio 
Poppe,  poirter  van  Dyest,  ter  doot  bracht  waert, 
dat  dairom  groot  gerucht  en  murmuracie  in  der- 
zelver  stad  rese  en  opstoot,  mids  dat  Henrie  voirs. 
doot  geslagen  wairt  van  tween  van  den  vorsteren 
des  heeren  van  Dyest,  in  den  tyde  nu  laetste  dat 
Henrie  affging  van  den  schepenschap  van  Dyest 
en  weder  rait  daerin  gecoren  wairt,  onbewairt, 
onontseeght,  eü  zonder  ticht  oft  hoede  van  den- 
zelven  vorsteren.  Oork,  v,  Diest,  18  jan.  1412. 

HOEDELIJCK.  Zie  hoovdboslijck« 


b96 


HOE. 


HOE. 


HOEDEN,  HusDEK  (Huden),  onz.,  bedr.  en 
wederk.  werkw.  Kil.  Hoeden,  hueden.  Ciuto- 
dire^  i^ere,  proiegere,  eonservare^  cavere.  Kil.  aue- 
iuSf  GardeTf  préserver  óf  défendre^  se  garder. 

I.  Ovz.  —  Wachten  ,^  heiden y  blijven  ttaani?), 
ft.  cUUndrej  s'arrêler.  ||  Men  sal  tsgoonsdaeghs  vee 
dinghen  en  coepen,  ocht  enwech  gaen,  en  niet 
hneden,  op  ene  pene  Tan  xx  s.  Kb.  v.  Diestf  a  r. 
84;  B  39   hueden. 

II.  Bedb.  —  1)  Bewaken  f  bewaren  ^  gadeslaan  ^ 
koeden  y  fr,  surveiUer,  garder,  ||  Dat  elck  sijn  selfis 
goet  aal  moghen  hoeden  en  doen  hoeden ,  en  daertoe 
houden  honden,  de  voeten  ongheeort.  P/.  v.  Brab. 
6  oct.  1430,  a.  43;  L  160,  BlMe  inkomst, 

2)  Zich  wachten  van,  z.  hoeden  voort  £•  beveiligen 
ié^en,  vermijden y  fr.  se  garder  de,  se  préserver  de, 
éviter,  II  Si  spraken:  Dat  si  die  stricken  huden 
souden.  £n  seiden:  Wie  sal  die  sien?  Qetijdenb. 
16de  E.  Passie,  66  v». 

3)  In  zake  van  rechtspleging.  —  Den  dach. 
lioeden  (hueden).  Wegens  achterstallige  renten 
of  cijnzen  y  op  den  onderpand  eenen  bepaalden  wette- 
lijken  tijdy  vóór  den  verkoop  der  havey  die  er  zich 
op  bevindt,  ofy  in  geval  deze  ontoereikend  isy  van 
den  onderpand  zelf,  wachten  y  of  er  iemand  de 
gehuld  kwame  betalen  of  den  beslaglegger  vergenoe- 
geny  fr.  {en  matière  de  procédure:)  pour  des  arré' 
rages  de  rentes  ou  eens,  attendre  certain  femps 
légalemeni  déterminé  sur  Ie  fonds  dhypothkque  y 
avant  la  vente  des  effeis  mobiliers  qui  s'y  trouventy 
om  du  fonds  mêmoy  en  cos  d'insuffïsance,  pour  voir 
êi  personne  ne  se  présente  pour  payer  la  dette  ou 
eontenter  Ie  saisissant,  —  De  kost.  van  Loven, 
(kap.  lY)  gebruikt  het  w.  Wachten,  ||  Dat  gene- 
ralijo  In  civilen  en  personeele  saken  van  penningen 
oft  anderen  contracten ,  den  dach  sculdich  .  is  ge- 
huedt  te  wordden;  en  sal  dijen  tijt  dienen  totter 
noenen,  dair  men  voir  dor  uoenen  dingt;  en  dair 
men  nair  der  noenen  dingt,  totdat  vesperen  gedaen 
sijn.  Eö  in  realen  saken  tot  des  avonts  ter  sterren- 
tyde  toe;  en  in  criminelen  saken  sal  men  den  dach 
hueden  en  wachten  totdat  die  sonne  ondergegaen  is. 
y.  D.  Tay.  15.  Ten  vierden  genechtdage  sal  die  be- 
settere,  sooverre  nyemant  ontset  en  doet,  den  dach 
hueden  totter  noenen ,  en  nyet  langer,  zoewel  op  erve 
als  op  have.  C,  o.  Santhoven y  Stijl,  a.  5;  it.  a.  10. 
Wordt  den  evinceerder  ten  derden  genechtdage 
gewesen,  dat  hy  den  dach  moet  hueden  met  hee- 
ren  en  Weth,  totdat  thoochsten  van  den  dage 
overstreken  is.  —  £n  het  hoochsten  van  den  dage 
overstreken  sijnde,  soo  wordt  alsdan  by  vonnisse 
gewesen  den  dach  te  rechte  gehuedt,  midts  dat 
nyemant  deselve  goeden  en  heeft  ontset  noch 
verantwoordt,  en  voorts  gewesen,  dat  men  hem  de 
gronden  van  erven,  bij  hem  beset,  sal  leveren 
binnen  den  genechten.  C.  v.  Deurne  1570,  ir  7,8. 
It.  1612,  a.  88.  —  Dachhoeding.  |j  Ten  ghe- 
nechte  daernaer  volght  op  synen  tweeden  dach 
van  rechte  en  derde  besetsele,  eü  den  volghenden 
ghenechte  daemae  op  s\jnon  derden  daghe  van 
rechte  en  vierde  besetsele;  en  wordt  't  voorschre- 
ven goed  alsdan  ghewesen  ter  dachhuedinge  totten 
hooghsten  van  den  dage,  om  oft  iemaot  alnoch 
'tselve  goet  wilde  comen  ontsetten  oft  verantwoor- 
den. Ib,  a.  82.  Van  elcke  dachhuedinghe,  wesende 
den  vierden  dach,  waervan  den  schouteth,  man- 
nen van  leene  en  secretaris,  compt  elck  acht 
ttuyvers,  en  dein  vorster  vier  stujvers,  t'saemen 
1    guld.    8   st.  Ib,   Salarissen,  —  SiJDen   daoh 

van  reohte  hoeden  (gehueden).  JHen  hon- 
den ^  ten  hepaoJdei^  dage  voor  het  gerecht  verschijnen, 


fr.  eomparattre  en  justice  am  jowr  fixé,  ||  Een  ander 
maniere  van  actiën  in  factum  is  geheeten  ne  quis, 
eum  qui  in  jus  vocatusy  vi  eximaty  en  wort-  verleent 
dengeenen  die  gedaigt  is  voir  rechte,  t^en  den- 
geenen  die  hem  met  fortsen  eü  wille  belet,  dat  hy 
zijnen  dach  van  rechte  niet  bewairen  noch  gehue- 
den en  can,  hetzij  dat  hij  hem  gevangen  heeft  ofl; 
doen  vangen,  oft  ennigen  anderen  list  voirt^estelt, 
dairmede  hij  niet  conste  intgts  gesijn  op  zynen 
dach  van  rechte.  V.  d.  Tav.  120. 

III.  Wedebk.  —  Hem  hoeden.  Zich  in  acht 
nemen,  fr.  se  garder.  ||  Eest  dat  ghij  rijdt  oft  loopt 
met  eenen  peerde,  mij  scade  doet,  eü  ghij  niet  en 
roept:  huet  u!  huet  u!  ghij  sijt  gehouden  van  der 
scaden.  Die  ennige  hoornen  truncken,  staende  aen 
de  oepen  strate,  eü  tacken  laet  vallen  sonder  te 
roepen :  huet  u !  huet  u ! . . .  zij  zijn  gehouden  van 
der  misdaet  eü  oic  van  der  scaden.  V.  d.  Tav.  87. 

HOEDER,  zn.  m.  Veehoeder,  fr.  pdtr e y  gardeur 
de  bétail.  \\  Oft  by  negligentie  des  helders  oft  stou- 
wers [de  beesten]  eeuige  merckelijcke  schaede 
deden,  anders  dan  gelijck  passerende  beesten 
gemeynelijck  doende  zyn,...  C  v.  Loven y  Ser^ 
vit.  a.  92. 

HOEFSLAGEN,  bw.  In  loten  verdeeleny  fr. 
diviser  par  lots.  \\  De  hertogen  eü  hertoginnen 
van  Brabant  hebben  die  van  Berch  Gastee  ge- 
machticht  van  derselver  vroenten  eü  gemeynten 
heyde  te  mogen  hoiffslagen,  uutgheven,  verpach- 
ten, verhueren  ocht  vercoopen,  tot  des  voirs.  dorps 
behoef. . .  Rijksarchief y  doos  Bois.-le  duc  et  som 
quartier'{moeren)y  3  juni  1378.  Zie  Verdam  Hosp- 

SLACH. 

liOEYEK,  zn.  (?).  Vuilnis,,  fr.  immondices.  Ben 
Diestersche  taaibeoefenaar  schreef  mij  nopens  dit 
duistere  woord  het  volgende:  „Vroeger  had  men 
geen  vuilnisbakken  te  Diest;  toen  lagen,  langs  de 
,zouw'  [straatrioolj  b\j  elke  erve  „hoopen",  vuilnia- 
hoopen,  die  de  vuilniskar  's  zaterdags  kwam  opla- 
den. Die  hoopen  heb  ik  meer  dan  eens  „hoop-eer" 
hooren  noemen,  en  als  mest  aanbevelen.  De  nit- 
spraak  eer  voor  aarde = eerde,  trof  my. . .  Zit  in 
hoeyer  misschien  de  uitgang  eer=zeerde  ?'^  (Blijft 
nog  de  zonderlinge  overgang  van  hoop  in  oey.) 
II  Item ,  nieman  en  zal  enich  weedmuys  [nl.  droessem 
van  wecde] ,  asschen ,  hoeyer  ocht  eerde  in  sheren 
vliete  werpen,  opte  pene  van.  x.  s.  Kb,  v,  Diesty 
B  121. 

HOECKSKEN,  Oeceseen  (Huecxken,  huexken, 
oexken) ,  zn.  verkiw.  Bokje  van  schapen  en  geiten , 
geitebokje  (Verdam) ,  fr.  agneau  mdle  et  chevrecm,  — 
De  zin  der  volgende  aanhalingen  sohijnt  ons  het 
geslacht  niet  in  aanmerking  te  nemen,  en  wg  ver- 
kozen derhalve  de  algemeene  benaming  van  Uun  e» 
geitje,  agneau  et  jeune  chèvre,  ||  O  du,  scoenste  der 
wiven,  so  ganc  uut  eü  ganc  af  nu  den  voetsporen 
des  weechs  d\jnre  gheselscap,  en  weide  dine  huexkene 
bi  den  tabernaculen  der  heerden.  —  Och ,  weide  dine 
huexkene  bi  den  tabernaculen  der  heerden.  Die 
huexkene  dat  sijn  die  sinne  eü  crachten  der  zielen, 
die  ghe weidt  werden  m etter  leeren  Xpi . . .  Aller  ker- 
stenb.  87  en  89.  —  De  Vulgata  heeft  haedos;  de 
Plantijnsche  bijbel  van  1566  boeken;  de  Dordrecht- 
sche  geyten,  en  de  Sacy  chevreaux,  —  ||  Vanelcker 
oyen  '/s  ^^-  —  '^^^  eiken  lamme  eü  oexkene  */«  ^^* 
—  van  elcken  lamme  oft  huecxken  Vg  Bt.  (1542). 
Zie  BEEST,  en  Verdam  Hoeeijn. 

HOEIKEN  (Hoedeken).  Zie  hoet. 

HOECK,  zn.  m.  Zooals  thans  hoeky  fr.  eot»; 
Lier  plaats  (aan  de  tafel),  ici  place  (d  table).  j|  In 
eenen  notarieeleu  akt  v.  1Ï80,  behoudt  zich  een^ 


i 


HOE. 


HOE. 


597 


moeder,  die  afstand  doet  yan  hnia  en  goed  ten 
Toordeele  Tan  hare  dochter  en  haren  schoonzoon, 
inwoning  en  onderhoud  yoor,  met  besprek  ran  den 
beste»  hoeck  aen  tafel. 

HOELTKEN,  zn.  Kleine  rivier  of  waterloop ,  fr. 
petite  rivière  ou  cours  d*eau.  ||  Aengaende  de  hoelt- 
Kens,  moeten  wydt  z\jn  yiy  yoeten.  C.  v.  Casterlee, 
Xiy  12,   Van  de  ritfieren  ende  waterloopen. 

HOENDERCUTd  (Hoenrecuts) ,  zn  JBoenderop- 
kooper^  fr.  pouletier.  Zie  De  Bo  kuts  en  kntser. 
II  MiCHELAKT  85,  poulletier. 

HOENDERMENGER,  HOEVDKBHAKass  (Hoen- 
remenger ),  zn.  Hetzelfde alshoendercuts.  |}  Hoen- 
remengheren.  Oork.  19  mrt  1805,  Ambachten  te 
Brussd.  Hondennanghers  [l,  hoendermanghers]. 
SxBHON,  Couthereel  74  (16  oct.  1360),  Atnbachten 
te    Loven.    Ygl.    GAVBSif BVGES ,    HOUTMBVaEB   en 

KAISMBITO'SB» 

HOENDERRENNE,  zn.  Hoenderhok,  — ifco<,  fr. 
eage  aux  poules.  Vgl.  Kil.  auctus.  Renne  /  yo- 
ghelrenne.  Cavea.  Cage.  ||  Een  hoenderrenne 
Bonder  schapprayken  daeraen  te  wesen.  Ö.  v.  Antw. 
1582,  c.  41  a.  104,   Stadsvoor  deel. 

HOEP,  zn.  Soepel,  band  of  reep  om  vaten  te 
binden,  fr.  cerele  é  tonneau.  Kil.  auctus.  Hoep, 
hoepe,  hoepel.  Circulus  sive  vineulum  dolii. 
Ceroeau  de  tonneau^  eerde  ^  tonneau.  \\  Houppen 
oft  reepen  om  tonnen  ofte  yseten  mede  te  binden, 
yan  den  ponde  grooten  g  groot.  Tol  te  Antw.  16*23. 

HOEPER  (Ouper)  vHooper,  yr.  hoopster?)  Bij 
oj  tij ,  die  het  gepikte  graan  in  de  sehoooen  of  gar- 
ven bindt  en  in  hoopen  tet  —  (de  hayer  wordt  „ge- 
stuikt*') en,  als  werkloon,  de  liggen  blijvende  aren 
(tangen,  tanten)  mag  opleten;  eene  verrichting,  die 
doorgaans  aan  vrouwen  wordt  overgelaten,  fr.  odui 
OU  edle  qui  lie  en  gerbes  et  dresse  Ie  grain  fauché, 
et  è  qui  Von  permet ,  eothme  salaire ,  de  glaner  les 
épis  ichappis  au  moissonn€ur;  opération  générale- 
ment  effeetuée  par  des  femmes.  Kil.  auetus,  Hoo- 
per.  AcervcUor  eto.  Amoncdeur.  Kempeneers  ziet 
in  het  w.  hoeper  een  „zigt«r,  pikker  of  oogster*', 
maaier,  fr.  moissonneur,  doch  wg  meenen,  dat  het 
laatste  dier  woorden  hier  alleen  toepasselijk  is, 
ten  minste  naar  het  Brabandsch  spraakgebruik. 
II  Dat  niemandt  aousten  sal  haeyer  oft  garste,  ten- 
waire  met  sanghen,  en  dat  gheen  hoepers  oft  oupers- 
yrauwen  yoerthaen  gheene  sanghen  te  soppetijdt 
oft  des  noenens  uugten  yelde  brengen  sauden.  Kem- 
FBVEEBS,  Montenaken  II  264  (1628). 

HOEPHOÜT,  zn.  Zooals  thans,  hout  om  hoepels 
of  reepen  van  te  mtsken ,  fr.  lois  propre  d  faire  des 
eerdes  ou  des  cereeaux,  feuiUard.  Kil.  auctus, 
Hoephout  s.  Beephout.  |]  Van  elcken  scepe 
wishouts,  fassoolhonts,  bondelhouts,  hoephouts, 
bachaat  oft  mntsaert ,  9  penn.  Loy.  Tol  op  de  Zenne 
1486/1581. 

HOEPSEM,  zn.  "Een  zekere  graanmaat,  fr.  certaine 
mesure  è grain.  ||  Heeft  deselye  eerye  yan  den  coo- 
xenhuase,  oyer  dat  so  ghestaen  eü  gheleghen  es 
np  de  maerot  jeghens  tyleeschnus ,  unte  ghegheyen 
der  yors.  stede  yan  Audenaerde  theenen  erfelicken 
oheinse,  metgaders  al  den  rechte  dat  tselye  hos- 
pitael  hadde  np  de  Coorenmaerct,  gheheeten  Ma- 
rien recht,  dwelcke  is  drie  hoepsemen  yan  elcken 
mudde.    Auden.  meng.  lY  183  (1485). 

HOER  (Hoere),  zn.  y.  Zooals  thans.  Veile 
deern,  fr.  putaim.  Kil  auetus.  Hoere/ gheld- 
hoere.  Meretrix,  eto,  PaiÜarde,  putain,  ribaude. 
II  Een  hoere  es  een  wQf,  die  daur  der  oncuyscher 
begeerten  yan  yeele  mannen  bereet  en  te  wille 
is ;  en  dairomme  is  dat  w\jf  een  waerachtige  hoere , 


die  dair  twee  mans  onderhoorich  is  in  der  oncnys- 
heit . . .  tEs  een  hoere  dijens  yuylicheit  yeyl  en  te 
coope  is , . .  en  een  hoere  doet  huer  hoerdom  yuy- 
lijck,  maer  zg  en  neempt  niet  yuylgck.  Y.  d. 
Tat.  115  y^'.  Zie  ook  Mogaytse  en  Skoeb. 

HOERDOM  (Ordom),  zn.  1)  Zooals  thans,  en  hoe- 
rerij, fr.  putasserie,  eommerce  iUieite  avec  une  per- 
sonne  d'un  autre  sexe.  Kil.  vetusi  K.  auetus.  Hoer- 
dom. Meretrieium.  Putasserie.  iJ  Wat  giuldebroeder 
die  leeft  in  keyesdome  of  in  ordomme,  of  in  yer- 
watenesse,  in  orconscepe  yan  iiij  giuldebroeders, 
hine  sal  gheen  last  hebben  noch  recht  yan  der 
giulde,  heer  hiis  hem  ghebetert  heeft.  K.  Rijke- 
pijnders  Brugge  ^  1291.  Want  hoerdom  een  nae- 
zweringe  is  yan  den  oyerspeele,  soe  behoeft  hier 
geweeten  te  werdden,  wat  een  hoere  is.  Y.  d. 
ÏAV.  115  yö. 

2)  JBijtitj  bijslaap,  boel,  (amie.  amijs)^  fr.  con- 
cubine, amante  {amie).  \\  Anno  eodem  [1532],  den 
12en  Meert,  trouwde  den  coninck  yan  Engelant 
sgne  hoere   [td.  Anna  Bolein].  Piot,  Ckron.  101. 

HOERENBOEF,  zn.  Koppdaar,  hoerenboef,  fr. 
maquereau,  proxénèie.  \\  Poytiers  ende  hoerenboeyen, 
die  om  der  cleerderen  en  cleynodien  wille,  oft 
mits  anderen  gewynne  de  jonge  meegden,  oft  gehoude 
yrouwen,  trecken  ten  hoerdomme  int  bordeel  (cries- 
men  capitael)  Y.  d.  Tav.  56  y^  Zie  ook  putibb. 

HOERIER,  zn.  Als  het  voorgaande.  ||  Dat  de 
rybauwen  en  rybauwessen,  hoeriers  en  putiers 
trecken  uter  yrihede  yan  Nevele.  de  Pb.  en  Bb. 
YI.  Nevde,  9,  16de  E. 

HOERLIOENEN  (Oerloenen,  OrUlioenen) ,  zn. 
my.  (?).  Worden  vermeld  onder  de  pdsen,  fr.  sont 
mentionnées  parmi  les  fourrures.  \\  Dat  yan  alle 
yercoopen  yan  sabels,  armijnen,  lubemen,  1  upaerts, 
marters,  landtmarters ,  jonnetten,  flouwynen  en 
hoerlioenen,  sal  die  leste  yercoopere  ten  slete  sohol- 
dich  sijn  te  betaelene  den  xxr  penniuck  yan  den 
gherechten  besprokenen  prgse.  PI.  v.  VI,  14  deo. 
1570,  a.  115;  II  49.  It.  58  OrUlioenen  en  71  Oer- 
loenen-, wolfs-  en  ossenyellen. 

HOËRTEN  (Oerten).  Landbouw.  ||  Es  voer- 
waerde,  dat  de  pachter  yan  sinen  meester  ontfaen 
sal,  ten  aencommene  yan  sinen  pachte,  prgs  yan 
messe,  hoerten  en  thune,  daeraf  men  tsinen  ancomene 
maken  sal  bewerpe. . .  de  Pb.  ek  Bb.  IX.  St.-Martens, 
4  (1422).  Yoort  so  sal  de  pachter  up  tyoors.  goed 
te  Sceldeyelt  vinden  in  messe  en  in  hoerten,  also 
hiemaer  volcht.  Eerst  in  hoerten  en  in  stroe,  den 
prgs  van  xix  lib.  iig  s.  par.  Item,  de  messene... 
ld.  De  Pinte  11  (1430). 

nOESCHEIT.  Zie  heuscbbit,  en  hooescheit. 

H0E8SCHE,  zn.  (.').  ||  Unum  n^ocium  dietum 
hoessche.  Inv.  Arnts  s  Oreven  1391  (tnsschen  een 
rostrum  en  een  crather). 

HOESTER,  bn.  Woest,  onbebouwd,  fr.  sauvage, 
inculte.  \\  Dat  wy  hebben  ghehadt  ligghende  binnen 
onsen  dorpe  den  Ghentschen  leghere  ten  tween 
reysen , . .  en  den  legher  yan  den  Malcontenten  van 
ghelycken  tot  tween  reysen,  dewelcke  hebben 
gherooft,  ghemoort  en  ghebrandt,  waerduere  dat 
gheheel  ons  dorp  licht  hoestere  en  onghecultiyeert. 
Auden.  meng,  lY  318,  Peteghem  1581. 

IIOETMAN.   Zie  hooethan. 

HOETPOLUWE.  Zie  hooptpoluwb. 

HOEYER  (Oeyer.^),  zn.  m.  Boord,  rand  van 
eene  inhoudsmaai  {?),  fr.  bord  d'une  mesure  de 
oapacité,  \\  Een  hondert  calz  houdt  vijftich  berryen 
onder  den  hoeyer  ingheleyt.  C.  v.  Aalst,  408. 

HOET,  zn.  m.  1)  Manshoed,  ft,  chapeau  d'homme. 
Kil    auctus.  Pileus^   eto.   Chapeau,  bonnet.  ||  Een 

76 


HOE. 


HOE. 


aack  wollen  oft  Telten  hoeden,  Tj  gro.  WaUrtol 
1660,  onder  L*  W.  Hoeden  van  stroo,  1  mande 
TJ  gro.  Hoeden  Tan  Telten,  1  mande,  y'/*  gro.  26. 
Ben  vat  hoeden,  gt  tt  Ib.  Schatting  y.  155l',  to\.  190. 

2)  Ketelhoet.  IJzeren  of  et  alen  hoed,  hdm,  ntorm- 
koed,  fr.  ehapeam  de  f  er  ou  d'aeier,  ccujue,  Schiller 
o.  Lübken  Ketelh6t:  Kesselhmt,  JSieenhmty  Melm, 
gidenUy  dicUmr  pülemM  armigerorwm  in  bello.  Ghrimm 
Kesselhut  ud.  Ketelhoet,  nL  Eetelhoed  ea$siSf 
tmm  keergewedé  gehdrig ;  gtwrmhfd,  siurmhambe,  aUo 
«tae  pidkelhambe  in  kessdform.  \\  Unmm  pillenm 
ferremm  dietmm  ketelhoet  Schepenbr.  v.  Srussd, 
6  nor.  1447.  Dat  niemen  en  comme  ten  brande 
ghewapent,  hj  en  zj  metten  heere  en  der  Wet; 
het  en  ware  met  alstüker  wapenen  alse  ten  brande 
boort,  dat  sijn  ketelhoede  of  tophayen,  op  de 
wapenen  yerbnert,  eii  iij  Ib.  par.  Dx  Vlamivck, 
V^,  41  (154«  £.).  Soe  wie  met  yerdecten  ocht 
yermaecten  anachenen  gheet  ocht  steet  binnen 
Dyest,  met  daghe  ocht  met  nachte,  zaels  ghelden. 
zx.  8.  En  draeghe  hij,  alsoe  yermaect,  panchier, 
plate,  ketelhoet,  pothuTe,  zweert,  bijl,  clippe 
oeht  enegheriiande  [er  staat :  energhande]  yerseeghde 
wapenen,  aonds  ghelden  xl  s.  £n  die  wapenen 
yerliesen.  Eb,  e.  Sie*t,  b  115.  Zie  ook  pothuitS| 
en  TOPHUITX. 

3)  Hoedje  mei  geplooid  Jluwed,  sat^,  enz,  over- 
trokken^  't  welk  men  in  de  middeUemwen  door  reek- 
ter  $  en  hoogleeraairs  gedragen  ziet,  en  wel  eenê  aan 
Onze-IAeve-Vromw  opgedragen  werd,  fr.  toque,  torte 
de  ekt^eau  eomvert  de  velomre^  saiin,  porti  au 
WÊogen-dge  par  les  juges  et  Ie»  professeurs,  ei  qu'on 
off^aii  parfois  a  la  S'*  Fierge,  Tpriana,  I  87. 
II  Lodewyc  Van  Daiste,  borduerwerkere,  omme 
thchoen  en  bordneren  yan  drie  hoeden,  den  eenen 
om  tbeilde  yan  onser  Yranwen  ten  Briele.  dandere 
om  onaer  Vrauwen  yan  den  Tanne,  en  de  derde 
om  oneer  Yranwen  yoer  de  HaUe  boren  de  yaute, 
ffbedaen  maken  yan  den  flaeele  dat  oyerMoot  yan 
den  seroden  yan  den  kerels  en  abjten  yan  mynen 
heeron  yan  der  Wet.  Vavdkvfssbkbook,  Numis- 
flM/i^M  238,  Staderek.  Iperen  1492. 

4)  Boosenhoet.  Bmenkoed^  een  zUoeren  plaaife, 
vermende  of  verbeddende  eenen  rozenkoed,  fr.  plaque 
d'isrgeni  Jbrmani  ou  représentant  un  ékapeam  {ekapel) 
de  roeee.  Wi^  vinden  den  Rozenkoed,  benevene  nlve- 
ren  vaatwerk ,  poi ,  pimt ,  schaal,  o.  a.  in  hei  Landjuweel 
vam  1494  te  Antwerpen  aan  de  Rederipcersgenoot' 
êekuppeu  geschonken,  ir.  mout  trouvon»  Ie  ékapeam 
de  roeee,  en  méme  femps  quune  piiee  de  vaisseUe 
em  argeni,  poi,  pimte  ou  coupe,  dommS  en  présent  aux 
todMe  de  RSthcrique,  dans  Ie  Landjuweel  d'Anvers 
êe  1494.  II  In  mey  ordonneerden  de  heeren  yan 
het  Magietraet  [yan  Antwerpen]  op  te  hangen  een 
landjuweel;  en  daer  waren  te  winnen:  yoor  Rheto- 
fiqoen  36  ylaems  marcke  silven; ..  en  daer  qnamen 
28  cameren ; . .  die  yan  Liere  hadden  den  hoochsten 
prijs,  te  wetene,  twee  silyeren  potten,  eene  achale, 
en  eenen  roosen  hoed.  (Alle  28  bekwamen,  boyen 
een  stok  zilyerwerk,  eenen  rocenboed).  Rdg.  mme. 
I  160.  —  Ook  M  het  Qemtsehe  Landjuweel  vam 
1440,  fr.  igaiement  dans  Ie  Landjowed  de  Qamd  de 
1440.  II  Zo  wat  scuttere,  yan  binnen,  meest  ringhe 
winnen,  dicm  zal  men  gheyen  eenen  xelyennnen 
rooien  hoedt,  weert  zijnde  x  seh.  groten,  ds  Pe. 
«n  Bb.  Qemt  IT  63.S. 

6)  Cardinaelshoet.  Zücerem  ondiepe  drink- 
eekóal,  fr.  eAapecm  de  eardinal,  eoupe  d^twgent  pem 
prof  oude,  ||  Seyen  ylacke  scaelen  gheheeten  Gaidi- 
naelahoeden,  waghen  [«/.  wegen]  te  samen  üg 
veret  («ie)  j  onoe.  Imv,  F,  d,  Sulsl,  1487. 


6)  Steenen  hoet.  Zie  schijkhoxt. 

7)  Hoedeken  van  der  minne  (!)  JEm  mid- 

deleeuwseh  marteltuig;  het  bestond  uit  eenen  ring  en 
eene  koord  mei  knoopen,  die  men  rond  hei  hoofd  des 
beschuldigden  woelde.  (DB  Pb.  en  Bb.  YIIL  Mal- 
degem,  75.)  fr.  chapelei  de  Vamour  (/).  instruasent 
de  torture  dm  mogen-dge;  il  eonsistait  en  un  amueam 
et  une  corde  a  nauds,  que  Von  serraU  amiemr  de  la 
We  de  Vaceusé.  Zie  ook  patsbfostbb. 

HOET,  yklw.  hobdkxkv,  hosixsk.  Indegflden, 
en  inz.  in  de  schattersgilden,  fr.  ehapeam,  ehapdet, 
chaperon,  dans  les  gildes,  et  portie,  dans  les  gildes 
des  archers,  arbalêtriers  et  arquebusiers.  1)  Wei- 
komstreehi  boven  het  imtreegeld  in  het  gezdsehap,  fr. 
droU  de  lienvenue,  outre  Ie  droit  d^enirée  dans  la 
gHde.  Il  Soo  wie  oommen  is  in  den  yoomoemden 
gilde  yan  mynen  heere  sinte  Sebastiaen,  sal  ghe- 
houden  syn  te  geyen  syn  hoeyken  tsondaghs  naer 
H.  Sacramentsdagh.  —  Als  dat  de  dry  coningben 
yan  den  hoeyken  en  sollen  maer  ghehonden  wezen 
te  geyen  yoor  liuerlieder  hoeyken  elc  ses  schele 
paresys.  ds  Pb.  en  Bb.  XYI.  Assenede,  184,  Oilde 
V.  s.  Sebastiaan,  1482,  a.  29,  30.  Dat  elc  gnlde- 
broedere  int  yoors.  gulde  zijnde  of  naennaels  oom- 
mende  ,  zal  gheyen  yoor  zijn  incompst  twee  grooten, 
eü  ten  hoede  twee  grooten.  ds  Pb.  en  Bb.  Adlsi 
III  404,  K.  Busschieters  1510,  a.  16. 

2)  Jaarlijksche  dod-  of  papegaaischieting,  waar- 
van de  prijs  een  ^hoedeken^  of  kaprmn  was,  en 
algemeene  maaltijd;  de  overwinnaar  of  koning  mocht 
in  de  vergaderingen  van  het  gezdsehap  mei  verschij- 
nen zonder  zijne  kapruin.  Den  16<"  mei  1615,  aosi 
de  landvoogdes,  de  infante  Isabella,  ded  aan  de 
schieting  van  den  Qrooien  handboog  en  schoot  den 
vogel  af,  die  op  de  Zavdkerk  uOgesioken  was, 
fr.  tir  annud  au  bui,  ou  om  papegai .  dont  Ie  prix 
était  um  chaperon,  el  repos  en  eouÊmun;  Ie  voim- 
queur  ou  roi  ne  pouvait  paroiire  dans  les  réumons 
de  la  sodéié  sans  sou  chaperon,  Le  16  mai  1615, 
la  gouvernante,  Vinfante  Isabdle,  prit  port  om  Or 
dm  Qrond  Serment  ei  abottit  Voiseau  qui  était  plaeé 
sur  Végliee  dm  Sablon.  Zie  A.  Waatevs,  Sermems 
16,  en  Henne  et  Wanters,  Mist.  de  Brux,  II,  22. 
Il  Waert  oec  dat  dese  conine  [nl.  die  den  jaaiigk- 
schen  papegaai  a^eschoten  heeft]  qname  sonder 
capmyn  metten  juwele  yan  der  golden,  daer  deee 
yoirseide  gheselscap  yergadert  es,  hetzy  te  Hnede- 
kenne  oft  anders,  daer  sal  hy  syn  gelach  betalen 
ghelyc  anderen  g^esellen,  want  hy  dat  jnweel 
sonder  den  capmyn  yan  der  golden  niet  draghen 
en  sal.  A.  Wxtttsbs,  Sermens  6,  RegL  1412  I^rms- 
booggUde  $  1.  Qmeunque  confrère  qui  irairo  jmz  le 
papegog,  sera  rog  dieelle  confrarie  edlmi  on,  d 
amro  ung  chapperon,  d  sera  quite  de  toms  eomtz  d 
frais  ledit  jour  dm  Si.  Saerement.  K.  v.  Si-Sebas- 
HaansgUde,  1421  a.  15.  Yoort,  soe  is  ghesloCen  by 
de  gemeene  gildebroederen,  iJs  dat  men  yan  der 
opschente  yan  den  gaey  yoortaen  sal  onderhonden 
en  geyen  een  gemeensaem  Hoeyken,  nyt  liefile  en 
yersaemingfae  yan  den  gfaemeenen  gilde;  al  welek 
yoomoemde  hoeyken  sal  men  gheyen  alle  sondae- 
ghen  dry  gildebroeders.  ds  Pb.  en  Bb.  XYI.  AmsV' 
uede,  184,  8i,  Sdtasiiaan^Me ,  1482.  a  28.  Yan 
seencken.  Opten  xxxj  jannarij,  betaelt  den  aochijns- 
meesters  yan  den  wyn  yan  een  gelaghe  yertecis, 
yan  dat  men  tHoeyken  hilt  int  jaer  xy«xxxiij.  Ardnef 
Bergen-op-Zoom,  'Siadsrdt,  1  mrt  1633/1534.  Bat 
men  ter  camera  yan  denselyen  gnlde  jaerlicz  handen 
zal  eenen  Hoet,  ao  men  doet  in  ani&ro  galden,  en 
zal  elc  gnldebroeder,  den  boet  hebbende,  yoor  sgn 
gelach  betalen,  om  dien  daeh,  y  s.  ds  Pb.  en 


HOF. 


HOF. 


599 


Bb.  AaUt,  III  411,  Bederijkersgilde  1589,  a.  4. 
3)  Wèkel^kaeke  êchieiinj^^  fr.  tir  hebdomadaire. 
IJ  Item,  aal  dese  vooneide  gheselscap  ran  den 
Boghe  hoedeken  houden  en  Toert  gheyen  ran  aon- 
daghe;  en  wie  daer  sijn  wijf  of  syn  vrindinne 
bringt,  die  langer  blyft  dan  sie  eens  ghedronken 
heeft,  die  ghenen  [irï.  geenen]  dienst  toebehoort , 
ees  om  twee  groten,  uatgesceden  die  coninghinne, 
Bd^.  Mus.  lY  66/67,  Oilde  voetboog  Turnhout , 
1386,  a.  8. 

4)  Hoet  op  de  doelen  hangen  <om  doorscho- 
ten te  worden).  Straf  op  zekere  overtredingen  in  het 
sehietêpeL^  fr.  êuependre  U  chapeau  iwr  Ie  butf  pour 
Alre  tranepercéf  punition  de  certaines  tranêgreesione 
dane  Ie  tir  è  rare.  ||  Dat  niemandt  der  gebroeders 
in  eenige  vergaederinge  sal  noemen  den  dayyel, 
oft  by  Godt  en  Maria,  oft  de  hejlige  sacramenten 
sweeren,  oft  andersints,  sal  verbeuren  eenen  stuy- 
yer,  oft  den  hoedt  op  de  doelen  te  hangen,  en  ieder 
der  gesellen  naer  denselven  te  schieten.  O.  lAèget 
29  dec.  17127,  a.  19,  Lauw  {Lowaige)\  it.  a.  20. 

5)  Maat  voor  droge  waren  ^  inz.  graanmaat,  fr. 
mesure  e^he,  partic.  a  graine.  Kil.  auctus.  Meneurae 
aridae  genus.  Espèee  de  mesure,  Maigne  d'Arnis. 
Modimm.  Hodius,  Mensura  frumentaria  apud  Belgas , 
mesure  pour  les  grains ,  ol.  hoet.  —  Men  berekent 
ze  op  1.72  hectol.f  on  Vestime  è  1.72  heciol.  \\  Le- 
prosis  de  Ypra  condonayi  et  remisi  x  hodos  avene 
de  triginta  hodis  quos  mihi  flebebant  ad  spicarium 
meum  de  Ypra.  Tpriana^  III  116  (1202).  De  qua- 
draginta  et  quinque  hodiis  J¥u$nenti,  et  supra  de- 
bentur  tres  viertales.  —  De  viginti  et  quinque  hodiis 
et  supra  ^  usque  ad  quadraginta  quinque  hodioty 
debetur  dimidius  hodius . . .  Tol  ie  Damme,  1252. 
In  Novo  Templo  sunt  CCXXXVP/^  mensure  terre, 
que  solouni  annuatim  CCX  hoet  avene  ad  mensu- 
ram  de  spikere  comitis,  et  est  illa  mentura  minor 
quam  mensura  sit  in  Brugis  oommuniter.  Vav 
LOKBMK,  St.-Pierre,  nr  896,  blz.  397  (1281).  ~ 
XIY  hoeden  erenen.  —  czc  hoeden  avene.  Ib.  292. 
Om  y  hoet  zouts,  xlj  s.  ix  d.  de  Potteb,  Second 
cart.  83  (1360).  Ghecocht  bi  Jan  Froyen,  y  hoed 
colen  ghezendt  voor  den  Dam,  coste  thoed  xy  gr. 
Macqüst,  231 ,  Sladsrek.  Brugge  1385.  Dit  leen  es 
gehouden  te  doen  ontfaene,  te  myns  gheduchts 
heeren  behouf,  tzynen  spyker  te  Gent,  twee  hon- 
dert  hoet  ruwer  evenen.  de  Pb.  en  Bb.  III.  Zo- 
mergem  18  (16de  E.).  Sméoolen,  een  hoet  ofte  sal  ter, 
wesende  5  rasieren,  11  gr.  P2.  v.  VI.  2  jan.  1741, 
Qentsche  tol,  IX  673.  It.  de  Pb.  en  Bb.  XXYI. 
Bupelmonde  138  (1642). 

HOF,  zn.  m.  en  o.  In  yerschillige  beteekenissen. 
Kil.  Hof:  Aulay  palatium,..,  curia.  —  Hof  vetus. 
Hoe  Te.  Villa.,,  opperhof,  nederhof,  etc.  — Hof. 
Cavaedium,  subdiale,  locus  sub  dio  vacuus  inter 
domus  atrium.  —  Hof.  vet.  sax.  Fundus.  —  Hof. 
j.  hofstad.  Area,  solum.  1)  Set  opperhof,  opperste 
hof  —  het  nederhof  (neerhof),  voorhof,  fr.  Ie  manoir 
seigneurial  —  la  basse-eour,  Vavant-eour,  la  baille; 
Lat.  villa  dominicata.  Het  middenpunt  der  heerlijk- 
heidf  van  het  domein,  van  het  leen,  was  de  heeren- 
woning {domus,  hoff),  bestaande  uit  twee  deden:  de 
woonst  des  meesters  [sala,  het  huis,  het  opperhof, 
opperste  hof,  opper  huis"],  en  het  nederhof  [neerhqf], 
hoeve  of  pachthof,  fr.  Ie  centre  de  la  seigneurie,  du 
domainej  du  fief,  o'itait  Ie  manoir  {domus,  hoff)^ 
qui  se  divisait  en  deux  parlies:  V habitation  du 
maitre  [sala,  Ie  opperhof,  opperste  hof,  opper- 
huis]  et  la  nederhoff,  hoeve  ou  ferme.  A.  Wautebs, 
Snvirons,  I  xIt.  1|  Daer  meer  zonen  syn,  heeft  de 
outste   Tooruut  in  den  leengoeden  de  hooge  heer- 


lyckheyt,  lyf  en  profyt  dat  van  den  leenen  oompt 
oft  Yan  den  lyve,  de  fortresse,  d'opperhoff  oft  de 
hnysingen  omgraren  metter  borohtgraohte,  met 
eender  valbrugge  en  eenen  wege  doorgaende  deur 
'tnederhoff , . .  tot  synen  Toordeele ,  alsoo  rerro  alst 
begraven  [omgraven]  is,  met  allen  den  meubelen 
daerinne  nagelvast  en  eerdtvast  synde.  O.  v.  Sant- 
hoven^  1570,  XI  10.  De  lancxtlevende  van  den 
schilde  oft  ridderstam  geboren  heeft,  naer  het 
Bcheyden  van  den  bedde,  voeruyt:  het  opperhoff,  de 
huysinghen  binnen  de  valbragghen  der  borchgraoht 
gheleghen,  synen  oft  haeren  leefdaeghe  lanok.  ld. 
1664  a.  91.  Het  oasteel  ey  huys  van  Beveren,  met 
eene  sohoone  dreve  van  de  linghde  van  ontrent 
zevenhondert  roeden;  den  grondt  van  welcke  dreve 
by  wyien  heer  Adolp  van  Bourgoigne  geoocht  es 
geweest,  donginen  [nt  donfons"],  opperhof  en  neder- 
hof, metten  singhel,  den  cmithof,  den  bogaert  met 
twee  stuoken  lands  daerbeneffens.  db  Pb.  en  Bb. 
XXIII.  Beveren  63,  Heerlijkheid  v.  Beveren,  164e 
E.  t  Hof  te  Santhoven,  so  wanneer  man  oft  wyf 
kindere  hebben,  zonen  en  leengoede  achterlatende, 
die  oudste  sal  hebben  dapperste  hof,  metter  val- 
bruggen  en  de  heerlicheit.  Leenrecht  v.  Santhoven, 
a.  1 ,  15(le  E.  Soo  wanneer  datter  meer  persoonen 
t^saemen  succederen  in  'tleen,  den  oudtsten  volcht 
het  opperhuys  ofte  huysen  staende  op  de  mote  ofte 
walgracht,  met  de  wapenen,  defensive  en  offensive 
daertoe  dienende.  C.  Uenh.  v.  Denderm.  iv,  14. 
Sullen  oock  den  leene  volghen  de  brugghe  van  de 
mote  ofte  wal,  op  datter  eenighe  is,  en  alle  edifi- 
cien  die  men  besluyten  magh  binnen  deselve 
brugghe,  midtsgaders  de  poorte  ten  nederhove  en 
het  duyfhuys.  O,  v.  Belle,  Tïi  13.  Enen  s<»d6- 
weboom,  dien  kiest  hi  daer  hi  wille  up  tvorseide 
hof  [oor.  tvoorhof,  tvorhof].  Leenrecht  v.  1528, 
D  üy  r^,  en  Burcht  v.  Brugge^  c.  97.  In  deleeghde 
van  de  slincker  handt  van  den  kasteele  is  een 
schoon  groot  Neerhof  ofte  Basseeourt,  uyt  den 
gronde  opgemejrtst,  en  ghedeckt  met  sohallien,  met 
syne  stallinghen,  woonhuysen,  duyvenkoten  en  an- 
dere comm(^iteyten.  Gaesbeke  6  (1670).  Soo  wordt 
die  delinquant  oft  ghevanghen  uyt  de  ghevancke- 
nisse  gehaelt,  en  wordt  alsdan  gebracht  voor  hor- 
ghermeesteren  eü  schepenen,  vdor  op  den  voorhoff 
van  den  slote,  en  aldaer  so  worden  denselven  ghe- 
lesen  ^\e  syne  oonfessatie  by  hem  bekendt.  C.  e. 
Sichem,  a   14. 

2)  Hoeve,  paehthof,  boerder^,  fr.  ferme,  métairie^ 
eense.  Uit  dfi  splitsing  van  de  aloude  viUa  domini- 
cata zijn  onze  latere  hoeven,  hoven ^  pachthoeven, 
paehthoven,  winningen  en  boerderijen  ontstaan,  fr. 
Véclissement  de  Vantique  villa  a  donné  naissance  è 
nos  fermes,  métairies  et  censes.  Lat.  mansae,  curies. 
Baepsaet,  Analyse,  B.  IIL  o.  XIT,  Des  viüae;  A. 
Wauters,  Bnvirons,  1  xlv,  en  PouUet,  Juridie- 
tions  9.  II  Onder  den  Joncker  Van  SchoonJioven  syn 
dryerande  hoven;  daeraf  d'een  hout  ses  hoen- 
deren, d'ander  seven,  en  die  derde  acht  hoenderen ; 
elck  boender  geeft  jaerlycx  6  schel.  Lovens,  27s 
viertelen  terve,  27(  viertelen  roox,  2  sisteren 
even,  een  capuyn,  1  hinne.  Schat  der  Cheynsen 
44,  Wólmoe.  —  Ouden  Hof,  fr.  andenne  oense. 
II  Een  auden  hoff  onder  huere  geeft  iaerlyox  ten 
cynse  den  heere  aldus:  8  d.  Lovens  2  cappuynen, 
1  gans,  12  eyeren,  een  viertel  rocx  en  1  half 
viertel  geerst.  En  een  ouden  hoff  hout ,  oft  is  groot , 
een  half  boender;  en  daerop  behoort  te  staen  een 
huys,  weerdt  synde  ten  minsten  drye  ponden  auts 
Lovens,  twee  schellingen,  sulx  gelts.  Én  den  heer 
heeft  van  elcken  ouden  hoff,   als  men  dien  ver- 


eoo 


HOF. 


HOF. 


ooopt,  twee  Bchellisgen  ealx  ghelts  (en  dat  betaelt 
den  yercooper);  en  als  men  eenen  ouden  hoff  yer- 
cryght  oft  ontfankt  nae  dooder  hant,  boo  heeft  den 
heer  van  elcken  ponde  12  deniers.  Sekat  der  Cheyn' 
sen  44,  Auden  have. 

8)  Hof  en  erve,  Huis  en  erye,  Huis  en 
bof.  Deze  drie  uitdrnhHngen  hébben  dezelfde  het.f 
«Z.   eenej   vooral  landelijke  ^  woning  ataandê  op  een 
siuk  gronde^  ir.  eet  troU  expressiong  ont  la  méme 
eigmf.^  eavoW :  une  habiiation ,  gênêr,  rwrcde ,  eunee 
twr  fine  pièee  de  terre,  une  eente.  Met  w.  hoj  wordt 
ook  dikwijle  gebezigd  voor  de  omheining,,  den  om- 
vang  ^   „het  béluil^\  ^^den  bijvang^*  eener  woonst  f  en 
voor  nederhof  van  een  boerderij,  ft.  Ie  mot  hoi  est 
souvent  autei  employé  pour  Veneloe ,  Venceinte  d^une 
habitation  f    ainH    que    pour   la  basee-cour,    d'une 
métairie,   Hoff  en  erve  worden  in  den  Invent. 
détaiUé  dea  regietree  aux  chartet  du  Brabant  ver- 
taald door  eense  et  héritage  (Vonnis  t.  d.  Baad  t. 
Brab.   18  juli   1642,   Bekenk.  reg.   138  fol.  339). 
II  Tien  sceelghe  tsjaers  ewelike,  staende  op  Heine 
Buus  huus  en  erre;   welo  huus  en  aerre  staet  en 
leghet . . .    Vod.  mue.  III  433   (1293).   Dese  vore- 
ghesegde  penninghe   heft  hi  hem  bewist  op  sien 
nues  eii  hoef,  in  al  de  gheleghen  dat  gheleghen  es 
tote  Essele.  Oork.  mei  1298.  Eii  doe  hiere  inquam 
bracht  hiere  int  gasthns  her  Yngbrecht . . .  x  daoh- 
want  lands,  dat  gout  xxzy  Ib. . .  En  yan  sinen  huse 
eii   yan  (sic)  hoye,    xiij  Ib.    Oork.   10  aug.  1298. 
Wat  Bcerier,  die  enech  laken  zunde  of  dwle  zun- 
nen  in  sjn  hof  of  in  syn  huus,  dat  ware  up  ene 
boete  yan  xx  s.  Kb.  v.  Iperen,  iii  24,  Scheriere.  Die 
weert ,  dijt  ghedoeght  [nl.  dat  men  dobbelt]  in  sinen 
huyse  ocht  hoye,  zaels  oec  gelden . . .  Kb.  v.  Diest  b  5. 
En    totdien    [sullen   de    momboirs    oft   curateurs] 
oock  de   goeden   [nl.  der  weezen]  wel  eii  oirboir- 
lijck   regeren,    de    hnysen  en  hoven  onderhouden 
yan  de  nootelijcke  reparatie.  C.  v.  Loven ,  Weesk. 
60.    Bj    aldien    soodanighe   inghesetenen    yan   de 
Gasselrye  t*haerlieder  huyse,  hoye  ofte  byyangen 
lieten  inleggen  eenige  bieren  ofte  wyneu  door  de 
yoors.  tayemiers  ofte  andere  persoonen  de  impositie 
suject  synde. ..   JPL  v.    VI.  31  oct.  1687  a.  7;  XI 
720.   Ten  aensien   yan  de  naeryette  yan  houille- 
asschen,  bleeokershout  oft  seep-asschen,  sal  dezelve 
gereguleert  worden  gelyok   mes  ten   hove  [nl.  ten 
nederhove,  en  baese^eour'].  C.  v.  Auden.  2de  d.  492, 
oork.  12  aug.  1767  a.  16.  —  Beloken  hof.  Debe- 
slotene  ruimte  eener  woning ^  fr.   Venceinte  clolurée 
d^une  habitation.   \\   Midts  desen   sal  elck  persoon 
binnen  de  Casselrije  vry  wesen  in  sijn  huys,  meulen 
ofte  beloken  hove;  en  indien  hem  by  jemant  grief 
ghedaen    worde    binnen    den    voomomden   beloke 
wesende,   dat  ware  op...  —  indien  den  persoon, 
in   syn  beloken  wesende  hem  verweerde. . .   Cv. 
IpereUf  kast.  XLTiii  2.   Zie  ook  hofstsdb,  huib 
en  HTnsiKG. 

4)  Tuiuj  hof,  gaard,  ft.  fardin^  espaee  dos 
d' ordinaire ,  plantê  de  vêgêtaux  utiles  ou  d^agrêment. 
Servilius  1546:  Hortus  KriTtoq,  Eenen  hof.  It. 
Dasypodius  1557.  It.  Diet.  tetragl.  Lovanii  1563 
(Plantijn  1562).  Un  iardin.  Adr.  Junius:  Hortus. 
Sórat.  pro  olitorio  et  herbis  instructo  et  Jloseulis, 
KriTto^,  B  Gruythofy  tuyn.  Hóll.  Jardin  aux 
herbes,  EU.  Hof,  Sbrtusj  Viridarium.  E.  auetus. 
Jardin,  verger.  Eii.  Tuyn.  hol.  fris.  j.  hof,  kruyd- 
hof.  Bbrtus.  Zie  ook  Coolhof  en  Cbuidhof.  ||  Die 
uten  wijngarde  [var.  ocht  hoven]  staken  dreeght  of 
tune  brect,  sal  de  scade ,  die  hi  heeft  gedaen,  verstoe- 
ren.  Kb.  v.  Diest  IxiQ  2.  Die  in  de  wyngaerde  ocht  in 
yemans  hove  ghienghe,  omme  soade  te  doene.id.B  126. 


5)  JBoogs^uttershof,  ft.  jardin  du  Hr  a  Potü 
II  Primo  es  geraemt:  want  vele  ghesellen  syn  dÏB 
den  boghe  hanteren  en  in  alherande  hoven  sonieten, 
dat  alle  de  scuttershove  te  nyeute  selen  syn,  uut- 
gesceyden  de  veste  voer  den  Bogaerden,  dia  hen 
de  stad  verleenen  sal , .  •  eü  die  sal  heeten  den 
hof  van  der  oleynre  gulden.  —  De  ghesellen,  die 
in  desen  hof  te  gader  schieten  eii  gheeelscap  hoa- 
den,  selen  heeten  de  Cleyn  gulde.  A.  WAurxBBf 
Sermens,  18  (1389). 

6)  Gtereehtshof ,  rechtbank,  viers^aar,  ft.eour  de 
fustice,  tribunal.  Hof   en  heer,   fr.  cour  et  seig- 
t*'*^*    II    ^y  f '  •   soepenen ...   in   de   prochie  yan 
Nederysche,   dóen  te  wetene:  ghelyo  dat  voer  ons 
ghesciede ,   dat  quam  Jan  , . .  in  die  vorghenoemde 
prochie  eü  vore  hof  eü   heere ,  en   droech   op .  • . 
Oork.  V.  1377,    Vod.  mus.   III   58.   En  is  deeelve 
verbintenisse  van   sulcken  effect,  en  gheeft  recbt 
reél,   al  oft  de  constitutien  voor  heere  en  hof  ge- 
daen en  gepasseert  waren.  C.  v.  Brusad,  1606,  a. 
131 ;  Ghristijn  eoram  judice  ac  euria.  It.  a.  176.  — 
Hof  en  Wet,  nl.  heer ,  schepenen^  laten,  numnemf 
rechters,  fr.  cour  et  Loi^  savoir:  seigneur,  Ashevims, 
tenaneierSf   hommes   de  flef,  juges.    \\    Dien   dach 
omme  commende»  quamen  de  voirseide  claghende 
partien  in  hove  eü  in  wette,  en  verhaelden  huere 
clachte.    C.  v.  AaUt,  500.  —  Hof  maken.  B!ene 
rechtbank  oprichten  i  fr.   eonstituer,  ériger  une  cour 
de  justiee.  ||  Die  hof  maken  wille,  moet  maken  up  sin 
selfs  heerscepye  of  up  leen  dat  men  van  hem  hout, 
en  hi  moet  lenen    [var.  leenen]  de  stede  jeghen 
den  heere  dient  toebehort  daer  hy  dinghen  wille ;  of 
hy  macht  maken  up  tkerchof ,  en  danne,  al  mesdade 
yemant  of  verbuerde  boete,  hine  mochten  niet  Tan- 
ghen up  tkerchof.  Leenhof  d.  burg  v.  Brugge,  a.  CIX.  — 
Hem  zelven  hof  maken.  Z.  naar  believen  tot 
deze  of  gene  rechtbank  wenden,  ft,  se  faire  oour, 
c.  d  d.   s*adresser  d  tdle  ou  teüe  cour  è  son  ehoix. 
II  Engheen   man   en    mach    hem   selven  hof   [var. 
erfhofj  maken,  en  sy   bij  sijnen   heere.  tBecht  v. 
Ucde  a.   42.   —   Gemaeckt   hof.   Begélmatig  en 
wettelijk  belegd  hof,  fr.  cour  régulièremeni  constiiuSe. 
Zie  Baepsaet,  Analyse,  a.  371.  ||  Dat  zekeren  daghe 
voorleden    Ghyselbrecht   Utenhove  comen  es  voor 
ons,  als   voor  bailliu   en  mannen,  in  een  gemaect 
hof ,  en  aldaer  dede  tooghen  eü  zegghen ,  dat  hy  hou- 
dende was  een  leen,.,  de  Pb.  en  Bb.  V.  Chntrode  17 
(1454).  Ten  derden,  dat  de  yassael  in  de  ghifte  ghefirft 
eü   vercleet   si   in   gemaecten  hove,   ter   presentie 
van  den  mannen.  Wiblakt,  Leenrecht  13.  It.  28. 
96.  Bi  twee  manieren  mach  de  vassal  comen  in  de 
possessie  van   den  leene.   Deerst-e  en  sekerste  is, 
hem    daerinne  te   doen  stellene  by  den   heere  in 
ghemaecten  hove,  metter  solempniteyt  daertoe  die- 
nende.  Ib.  41.   —    Vol    hof.    Uit   het  vereisdkte 
getal  rechters  samengesteld  hof,  fr.  cour  composée 
du  nombre  complet  de  juges.   ||  Enighe  maken  hot 
met  III  mannen;  maer  met  [var.  bi]  rechte  mach 
men  met  niet  min  dan  met  iiii;  en  met  y  doet 
ment   wel   [var.  doet  men  wet] ;  maer  vii  mannen 
es   vul  hof.   Leenhof  d.   burcht   v.   Brugge,  a.  CIX. 
Met  vieren  of  met  vyf  mannen  doet  men  wel  wet, 
maer  yii  mannen  es  een  vul  hof  Jus  feud.  fl.  vet. 
c.  116.  —  Eigenshof,  Eigenschhof.  Gereehts- 
bank  van  vrije,   niet  leenroerige  goederen,  fr.  bane 
de  justiee   de  biens   allodiaux.   ||   Alle  appellatien 
van  cleyne  leenhoven,  bencken,  eygenschen  hoven 
en  laethoven  sullen  respective  mit  den  stadthelder, 
scoltet  oft  meyer,   mit  twee  leenmans,  twee  sche- 
pen,  twee  laten  mit  bonnen  secretaris  aenbraoht 
werden.    C.  gr.  Loon,  I,  18.  De  heeriykheid  [van 


HOF. 


HOf. 


601 


Gorthys]  met  de  gezworene  bank  Tan  Corthys ,  was 
den  eigenshore  {eour  aUodiale)  ran  Luik  onderwor- 
pen. Ebkfsvbsbb,  MontenaJcen,  I  890.  —  F  eest e- 

I  ij  c  k  hof.  PUéhtitjê ,  volle^  algemeene  kqfvergad^ringy 
fr.  eour  plenUre.  Lat.  curia  aolemnis,  auguiialitf 
generalis.  \\  Nobel,  die  conino,  hadde  gedaen  Sijn 
hof  craieren  oreral. . .  Doe  quamen  tes  coninx  hore 
Alle  die  diere,  groot  en  clene. . .  Doe  al  dat  hof 
yerssmet  was. . .  J.  F.  Willbms  ,  Beinaert,  3.  Het 
es  te  wetene  eenen  yegelijcken,  als  dat  doen  de 
keyser  was  in  Akengrana,  en  sat  in  zijn  feestelljck 
hoif  in  sijnre  yierschiare. . .  Boxhobbk  ,  Keye.  »tat, 
12S2,  a.  1.  Lat.  tekst  tn  «oZmni  Mirta  f  A.  Waftbbb, 
Table  ekron.  III 575). —  G  e  e  s  t  e  1  ij  k  h  o  f.  Oeeefelijkef 
Jterkdijke^  bisschoppelijke  rechtbank;  zij  nam  ken' 
nis  van  de  gddigheid  der  testamenten ,  van  huwelijks' 
voorwaarden,  van  vrome  stichtingen j  fr.  cour  eccU- 
siasHque,  eour  de  chrétienneté ,  trUiunal  épiscopal, 
offleialité,  Voffleial;  Lat.  curia  christianitatis ;  cette 
eour  oonnaissait  de  la  validité  des  testaments,  des 
eontrats  de  mariagey  des  fondaiions  pieutes.  Zie 
orer  dese  rechtbank  Defacqz,  Ane.  droif  belg.  I 
64,  en  Edm.  Ponllet,  Anc.  const.  brah,,  Jurid.  ecclés. 
\\  De  voors.  stad  van  Brussel  is  eene  stad  van 
arrest,  en  vermag  eenen  crediteur,  vindende  binnen 
dezelve  stad  en  hare  vryheyd  zynen  debiteur,., 
geen  poorter  van  Brussel  zynde,  noch  aldaer  fize 
domicilie  houdende,.,  te  doen  arresteren,.,  niet- 
t^enstaende  denzelven  waere  van  eenige  ge^xi- 
meerde  qualiteyt  oft  geprivilegieerde  jurisdictie, 
'tzy  suppost  van  den  hove,  van  de  clergie,  van 
eenige  geestelyke  hoven,..  O.  v.  Brussel  1570,  a. 
70.  Man  en  wyff,  gesepareert,  en  roetten  gheeste- 
lycken  hove  gedivortieerd  synde,  parten  en  deylen 
aJsdan  alsoft  bedde  gescheyden  waere.  C.  v.  Antw. 
1545,  XI  45. 

HOF,  zn.  Hofken,  hoefken  honden.  Ver- 
gaderingen, samenkomsten  j  vermaakspartijen  houden , 
fr,  temir  des  réunionsi  des  porties  de  divertissement. 

II  Dat  gheene  scrobbers  oft  scrobberssen  [nl.  oppas- 
sers der  pestzieken]  gheene  vergaderinghen  en  sul- 
len maken  oft  eenighe  hoefkens  houden,  op  pene 
van  10  gulden,  en  by  nacht  dobbel.  C.  v.  MM 
1631 ,  a.  19. 

HOFBRIEVEN,  zn  mv.  Brieven  van  schepenen  ^ 
laten  of  leenmannen,  fr.  lettres  de  cour,  d^éehevinsj 
de  tenanciers  ou  de  feudataires.  ||  Indien  den  be- 
setter sijn  beset  geïntenteert  en  vervolcht  heeft 
met  hoffbrieven  erffelijck  wesende  en  egeene  quy- 
tinge  inhoudende,  soo  blijft  hem  tgeleverde  goet 
eewelyck  en  erffelyok.  C.  v.  Befferen,  iii  2. 

HOFHONGERIJ,  zn.  v.  Ben  zeker  heerlijk  recht, 
in  de  domeinen  van  Sint-Oertrudis  abdij  te  Nijvel, 
waarsehijnlijk  hettdfde  als  het  pastreoht,  onl- 
staan  uit  de  verpUchüng  van  den  vassaal,  den  heer 
in  zekere  omstandigheden  te  herbergen  en  den  kost 
ie  geven ,  fr.  droit  seigneurial  dans  les  domaines  de 
Vabhaye  de  Ste-Oertrude  è  Nivéües,  apparemment 
Ie  mime  que  Ie  droit  ds  past,  né  de  Vobligation 
du  vassal  de  loger  et  nourrir  Ie  seigneur  dans  eer- 
taines  drconstances.  Maigne  d'Amis  «^  Pastus. 
II  Hofhongerye  loopt  op't  bander  iiij  den.  Lov.  \j 
veertelen  roz  wit  coren  en  ijVj  veertelen  evene, 
'tderdendeel  van  eender  halver  veertele  evene, 
daervoor  men  gemeynelyck  rekent  vj  veertelen  rox. 
—  S.  Geertrnyden  schout.  1  bunder  post 
[I.  past]  ofte  hoffhongerye  geeft  2  veertelen  coren, 
2  veertelen  en  3  vierlingen  haver  sjaers,  in  gelde 
een  blanck  en  6  myten.  —  3  bnnderen  geven 
onderhalf  sister  coren.  —  De  meer  en  minder 
mate  naer  advenant.   8chai  der  Chegnsen,  42.  Op 


^tselro  huys  komt  aen  *tcapittel  van  Nyvel  een 
half  bunder  past  oft  hofhongherye.  Ghesbeke  18. 
Zie  ook  OI8T.  —  Men  zie  over  de  hof  honger  \) 
en  de  hofhongers  A.  Wauters,  Environs  I  215. 
219.  220  en  253;  en  wg  vragen  ons  af ,  of  aldaar 
niet  hofjongery  en  hofjongers  zou  moeten 
gelezen  worden  ?  De  uitgever  stelt  er  ook  benevens 
het  w.  hongerijen  de  fr.  en  lat.  benamingen  cour- 
serveries,  curie  servus  ecclesie  Ntvdlensisy  coursier, 
cour'serf,  curie  servitus,  coursuerie.   . 

HOFJONGER  (HoQungere),  zn.  m.  QerechU- 
dienaar,  in  last  hebbende  de  afkondigingen  te  doen, 
de  gevangenen  te  bewaren  en  panden  te  nemen  voor 
de  boeten ,  fr.  officier  de  juaiiee  chargé  de  faire  les 
publications ,  de  garder  les  prisonniers,  et  de  prendre 
des  gage»  pour  les  amendes.  1 1  Dat  wi  beede  teghadere, . . 
syn  sculdech  te  zettene  eü  tontzettene  den  hoQun- 
ghere  ofte  den  pandere,  die  onse  ghemeene  glie- 
bode  ghebiede,  onse  ghevanghene  houdt,  en  onse 
misdade  pande.  Oork.  19  juni  1295. 

HOFCAMER,  zn.  vr.  Keizerlijk  hof,  fr.  cour 
impériale.  \\  In  cas  dat  jemand  geene  expeditie  van 
justitie  en  bekomt,  'tzy  door  exorbitante  dilayen 
of  andersints,  mag  hem  addresseeren  in  de  hoff- 
camere  en  versoeken  aldaar  brieven  van  evocatie. 
C.  gr.  Beekheim,  c.  26  a.  1.  Den  appelant,  schrif- 
telyck  of  verbalyck  appellerende,  moet  versoeken 
de  geregtsacten  {loco  apostolorum)  overgebrocht  te 
worden  in  hofcamere,  daer  dat  behoort,  volgens 
der  keyserlyke  Majesteyts  privilegiën.  Ib.  c.  32  a.  6. 

HOFCOSTEN,  zn.  mv.  Gerechtskosten,  ir.  dfyens 
de  cour.  \\  Diegeene,  die  in  possessien  sitten  en 
dorven  geen  hofcosten  verleggen  voire  dat  zy  ver- 
wonnen zyn  met  rechte,  mair  sy  moeten  die  hof- 
oosten  duegdelyck  verborgen.  V.  d.  Tav.  207  v*. 
In  *t  overbrenghen  van  den  processe,  voor  de  hoff- 
costen,  naer  oude  ghewoonte,  voor  den  schouteth, 
mannen  van  leene  en  secretaris,  elok  acht  stuy- 
vers,  en  den  vorster  vier  stuivers,  t'saemen  1  g. 
8  st.   C.  V.  Santhoven,  Salarissen,  a.  4.  (1664). 

HOFLANT  (Oflant),  zn.  (.>)  ||  In  Zuinarde 
solvuniur  deeem  oflande;  et  nota  quod  quodlibet 
oflant  d^et  solvers  iij  suster  [nl.  sister]  avene  bar- 
bate.  Van  Lokbbbv,  St.- Pierre,  898  nr  896(1281). 

H0FLA8TING,  zn.  Leeri^g  of  uitspraak  eener 
hoqfdbank,  fr.  enseignement  ou  jugement  d'un  chef 
de  sens  ||  De  burohmeestere ,  schepenen  en  cuer- 
heers  en  zyn  nerghens,  ter  causen  van  hemlie- 
den vonnesse,  betreckelyck  nochte  reformeerlyok 
dan  voor  die  van  den  Raede  gheordonneert  in 
Ylaendren,  by  appellatie  ofte  reformatie,  en  sy 
vermoghen  hoflastinghe  te  gheven  alle  vassaelen 
eü  heerlycheden  ghehouden  Tan  den  Ghyselfauyse 
van  Broecburch,  en  ander,  daertoe  by  dezelve 
vassaelen  en  heerlycheiden ,  ofte  by  partye  verzocht 
zynde.  C.  v.  Broekburg,  i,  4.  Zie  ook  hoobtlabtino. 

HOFLIEDEN  (Hoflien),  zn.  mv.  Dienstbare  on- 
derhoorige  lieden,  fr.  personnes  de  condition  servile, 
svjettes  è  des  corvees.  Grimm  Bfofteute,  hof  horige, 
einem  eddhofe  unterthanige  leute.  \\  Negen  hoflien, 
een  alfve  viertale  mauts ,  vier  waegediensten , .  • 
DB  Pb.  en  Bb.  XII.  Qottem,  14  (1690).  Acht  hof- 
lien. Ib.  15  (1690). 

HOFMEESTER  (Hoofmeestere),  zn.  Zooals  thans, 
fr.  maitre  d^ hotel.  1)  ||  Een  vassael,  die  leen  heeft 
daer  officie  dient,  ghelijck  hoofmeestere,  botellier, 
schincker  of  dierghelijcke ,  en  sal  hem  niet  vervor- 
deren zijn  officie  thove  gaen  bedienen,  hy  en  si 
eerst  daertoe  geroepen  van  den  heer;  want  al  heeft 
hy  den  naem  en  oock  de  faoulteyt  van  dienene 
in   dien  state,   nochtans   en   sal  hy  niet  dienen, 


662 


HOF. 


HOF. 


de  heet  en  wQle, . .  Want  het  mach  gebaeren,  dat 
•ulcke  leenen  rallen  bj  ooope  in  den  handen  van 
den  cleenen  lieden ,  daenf  de  prinche  niet  ghedient 
en  sonde  willen  wesen.  Wixlaht,  Leenreekt  114, 
jMcorpordle  leenen. 

2)  Cfrooie  eigenaar  van  haven  en  landerijen, 
it.  grand  propriêtaire  de  fermee  et  de  terreg. 
II  Momboiien  oft  contenn,  execateun  van  tes- 
tamenten, facteoien,  rentmeesten  en  admiDistra- 
tenn  van  ander  lieden  goedens,  ayn  execatabel, 
ngt  krachte  Tan  den  Tonniase  teghens  hunne  per- 
socmen  in  deser  qua]ite\jt  gheweseD,  totdat  se  goe- 
deren hebben  bewesen  hunne  weesen  oft  hofmeesters 
toebehoorende ,  daerop  men  het  Tonnisse  soude 
moghen  ter  executie   stellen.    C.  v.  Oheel^  IX  20. 

HOFMEIER,  zn.  Meier  of  baljuw,  maner  van 
een  gereehUkof,  fr.  mayemr  ou  bailli ,  semonceur  tCune 
cour  de  fustiee.  ||  Daer  men  dingt  ran  erffVe,  daer 
sal  die  hofinie;jrer  rasticheyt  nemen,  oft  seUe  be- 
talen Tan  beyde  parthyen.  Eb.  v.  Tkienen,  Van 
erffve. 

HOFRAET,  sn.  m.  In  het  leenstelseL  Te  rade 
ende  te  hofrade  gaen.  [Zijnen  keer"]  bijttaan 
mei  raad  en  de  reekieziUingen  als  reeh*er  bijwonen  ^ 
fr.  (dans  la  fèodalité)  aseitter  [tan  seigneur']  dê 
eet  eouMeiU  et  aetieier  comme  juge  cmx  plaids.  \\  Als 
een  man  leen  ont£aen  heift,  es  yerstorren  of  ghe- 
cocht,  en  de  heere  daer  niet  ne  ey  orome  de  man- 
seepe  tontfane ,  zo  sal  men  eenen  man  doen  zweeren 
fqyaulteit,  dats  den  heere  ghetnuwe  te  zine,  te 
rade  en  te  hofirade  te  ghane,  der  mannen  raed 
seereyt  te  houden,  rechte  kennesse  en  goede  Ton- 
nesse te  draghene  eii  te  wisene,  zyn  leengoed  te 
▼erdienne,  eü  al  te  doece  dat  goed  man  schuldich 
es  te  doene.  £n  danne  gaet  hi  te  rade  eii  thofrade, 
en  kent  en  wyse  (7.  wyst]  als  man  ran  hove,  en 
mach  zyne  maune  ontfaen,  eü  onder  hem  zelven 
wet  doen.  Jus.  feud.  fl.  veius  e.  2.  Burcht  v.  Brugge 
a.  2.  Man  van  yoochdien  [var.  yoghdien]  moet  doen 
den  dienst  van  den  leene;  hi  mach  gaen  te  rade 
en  te  hofrade,  maer  hine  sal  niet  staen  over  lyf 
noch  OTer  erre,  noch  van  desen  voys  hebben  in 
kennesscm  noch  [var.  of]  in  Tonnessc^n,  maer  over 
scult  en  [over]  catelen,  over  daghinghen,  oyer  hof 
te  maken  en  diuraf  kennesse  te  draghene.  Ib.  resp. 
o.  91  en  a.  88. 

HOFRECHT,  zn.  o.  1)  LeenreM,  fr.  droit 
féodal.  Kil.  Jus  curiae  éjf  Jus  feudale.  Kil.  auciuf. 
Droit  de  eourt  féodal.  \\  Hofrecht  heet  ment,  om  me 
dat  de  heere  es  sculdich  recht  te  doene  in  zyn  hof. 
en  daer  een  rechtere  es  yan  al  dat  onder  hem  be- 
hoort. Soude  men  dan  zyn  hof  yinden  zonder  recht , 
so  ware  trechte  te  yerre  van 'hem.  Hieromme  heifb 
hi  de  manne  yan  zinen  boy  e  ghelast,  up  hare  trauwe , 
rechte  kennessen  te  draghene,  rechte  yonnessen  te 
wisene,  eïi  recht  in  thof  te  haudene.  Eii  dit  was 
teerste  rechte  dat  qyt  in  de  weerelt  was;  want  men 
yint  wel  dat  hofrecht  was  bi  den  Heeren  eer  tBoom- 
sche  rike  ye  beghonste.  Jus  feud.  fl.  vetus,  c.  65, 
Wat  dat  men  hofrecht  heet;  Burcht  v.  Brugge, 
a.  63b. 

2)  Loon  of  honorarium  van  rechters,  advocaten ^ 
proeuremrSf  klerken,  dienaars,  fr.  droit  de  cour, 
salaire  om  honoraires  de  fuges,  avocats,  procureurs  ^ 
secrétaires ,  servUeurs.  \\  Bailliu  en  mannen  met  den 
gre£Ser  sullen  hebben,  op  ordinaire  dinghedaeghen, 
yoor  hofrecht,  in  elcke  saecke  die  yoortgheroepen 
sal  wesen,..  t^samen  twee  ponden,  acht  schellin- 
ghen parisis.  C.  leenhof  Dendermonde  XI  1  ;  it.  3. 
4.  5.  19.  Schepenen,  yoor  hun  recht  yan  te  staan 
oyer  de  yerkoopinge  yan  immeubele  goederen,  soo 


in  eufaielen  als  andere,  tollen  profiteren  een  ordi- 
naire diete  ofte  hofrecht  yoor  het  oproepen  yan 
ieder  partye.  O -P-B.  autr,  5  juU  1703,  a.  90. 
C.  V.    Auden.  lu    10.   21.  22.  En  jmmmb.  Zie  ook 

DIÊTK. 

HOFBIJSI NGE  ( Hoffr—,  hoefr— ,  boeftr^^hofrey- 
singe>,  zn.  y.  Dit  w.  heeft  in  yorm  en  bet.  yeel  oyereen- 
komst  met  het  bij  Lexer  yoorkomend  Hoye-reiie, 
der  hofraum,  der  zu  einem  lamdtoirtschafÜieheu 
gehamde  gehörige  freie  spielraumi  by  Grimm  Hof- 
reite  1)  hqframm,  der  fur  wirieehaftexweeke  die- 
nende freie  raam  eines  herrenhofes  oder  landgmtes; 
en  bij  Haltaus  Hofreit,  hofrait,  hofriet,iteni 
hof-gereit,  in  Franeomia,  Suevia  eie.  vooatmr  area 
ad  usum  praedii  ae  domus  parata . .  mii  eimtm  Zama 
eingefasier  Platz  begm  Èause.  —  Ofschoon  onze 
citaten  de  hofrysing  beperken  by  den  al  te  naawen 
omyang  yan  de  keering  eener  ladder  \,tour  d'édkeUe) 
rond  het  hof,  meenen  wij  het  in  eenen  ruimeren 
zin,  zooals  bij  de  drie  hierboyen  gemelde  schrijyers, 
te  moeten  opvatten  en  namelijk  als  hof,  higvang, 
open  plaats,  fr.  comr,  pourpris,  place  dêeouverie. 
Il  Als  gesnsteren  eü  gebruederen  deylen  atockgoe- 
deren ,  alsoo  verre  daer  hoffrysinghe  is, . .  een  altate 
broeder  sal  die  hoffrysinghe  yooruuyt  hebben,  alsoo 
verre  het  gaet  die  plaetsen  eener  ledder,  daer  men 
die  daecken  mede  decken  mach,  en  oock  eenen 
redelycken  wermoeshoff.  C.  gr.  Jjoon,  151  (17<i«£.). 
Dat  den  autsten  soen  alleenlyck  competeert , . .  die 
huyssinge  met  den  hoeff,  soeverre  die  daecklederen 
streken  van  een  huyssing  alleen,  tot  synen  cuer,.. 
sonder  yoord«r  preéminentie  tot  andere  huyssinge 
te  pretenderen,  maer  dat  hem  den  ener  toeoompt 
van  allen  die  huyssen  met  die  hoefrysinge  tootb. 
Ib.  2n5.  Dat  alle  Loensche  leengoederen  tnsachen 
susten  en  broders  deylbaer  syn  int  gelyck,  nyt- 
genomen  die  preöminentie  voor  den  autsten  soen 
in  die  huysinge  en  hoeftrysinghe.  Ib.  268.  De  groote 
keiren  syn  g^tfiecteert  op  akkerlanden ,  eü  de  kleyiM 
op  huysen  en  hofreysingen.  Ib.  II  455. 

H  OPSLUITING,  zn.,  BBisysir  tait  HOFSLUirnra. 
Het  verbod  van  voort  ie  gaan  met  het  behandden 
eener  rechtszaak  in  eene  onbevoegde  rechtbank,  en  hare 
opeisching  of  verzending  naar  de  gerethtigde  t^er* 
schaar;  ook  „ontslachbrieven*"  en  „oorlof  van  hove" 
genaamd,  ir.  la  dêfense  de  continuer  la  procédure 
d'une  coMse  devant  un  trihuaal  incompetent,  et  som 
évocaiion  ou  renvoi  devant  Ie  bane  de  jusiiee  eompé- 
tent;  litt.  fermeture  de  comr;  aueei  lettres  Xévoeo' 
tion  OU  de  congé  de  cour.  ||  Zoo  wanneer  een  poorter 
van  Audenaerde,  woonachtich  op  de  casselrye  van 
diere,  opgheroupen  werdt  in  actie  personele  voor 
de  Weth  van  zyne  domicilie,  ofte  ter  causen  van 
zyne  meuble  goedinghen,  in  dat  gheval  hebben 
schepenen  van  Audenaerde,  van  alle  oude  en  imme- 
moriale  tyden,  gheüseert  en  zyn  gherecht,  tot  be- 
schermenisse  van  haerlieder  poorters  eü  van  haer- 
lieder  meuble  goedinghen,  tot  stremminge  van  de 
voorseyde  proceduren,  uut  te  senden  haerlieder 
briefven  van  hofslutinghe,  van  ontslaen  eü  verbodt 
aen  de  officiers  en  wethouders  van  de  voomomde 
casselrye,  daer  men  sulcke  proceduren  doende  es, 
ten  fyne  zy  in  de  vomomde  zaecke . . .  niet  voorder 
en  procederen.  C.  v.  Auden.  i  9.  Yermoghen  [fiZ.  de 
schepenen],  ten  verzoucke  van  den  heer  ofte  van 
hunne  poorters,  te  senden  beuren  letteren  van 
hofsluytynghe  aen  alle  smalle  Wetten  binnen  den- 
zelven  lande  van  Dendermonde ,  't  zy  vassaelen  ofte 
andere,  in  alle  personele  zaecken,  zoo  criminele 
als  civile , . .  behaudelyck  dat  het  (fheschiedde  vödr 
litiscontestatie ,  decretement  van  het  tweedde  def- 


HöP; 


ÏIÖP. 


603 


fault,  ofte  andere  adrea  vsn  jumdictie.  O.  o.  l)en' 
derm.  i  14;  it.  16.  18.  19.  Dat  brieven  yan  evocatie , 
geseyt  brieven  van  hofsluytinge,  hier  namaels  geen 
plaetae  en  zullen  hebben  ten  opeien  van  de  boeten 
en  misbruycken  beloupen  door  beschadinge  ofte 
bederfvenisse  gedaen  ten  platten  lande  van  Aelst, 
geseyt  ackerscbade.  C.  v.  Aalst,  714  ('27  febr. 
1663).  Item  f  C.  t>.  AaUt  593.  655;  O,  v.  Gent  I 
611.  II  315;  DS  Pb.  en  Bb.  V.  Omtrode  20; 
Sohayes ,   CoUatie  343.  En  passim. 

HOFSTAT,  H0P8TEDB,  2n.  V.  l)  Orond  of 
bodem ,  waarop  eem  huis  of  hof  staat ,  of  de  hlooie 
grond;  gel^k  staande  met  erf^  fr.  terrain  ou  sol 
ewr  lequd  se  troufte  une  maison,  ou  Ie  terrain  nu; 
êquivalant  è  hêritage.  Kil.  Hofstad  /  hofstede. 
Fundus^  area,  solum,  loeus  ab  aedifioio  pwrus, 
Kil.  auctus :  Fond  de  terre ,  une  place  sans  basti- 
ment.  Lexer  Hove,  hof-stat.  Grimm  Hofstatt, 
hpfstfttte.  II  Die  heerste  rente  van  deser  vorseide 
capelriOTL  die  bewyswi  en  verclaren  drie  pont 
Vlaemsche  np  drie  hofsteden:  deene  hofstede  es 
dat  [dar]  wy  up  den  dach  van  heden  wonen  up,.; 
en  dander  twe  hofsteden  ligghen  al  vaste  an  dese 
vorseide  hofstede. . .  in  die  selve  strate ; .  .  viere 
pond  Vlaemsche  up  die  hofstede  dar  Symoen  Labaen 
np  woende  en  hevet  ghehuost,  in  die  Drapstrate. . ; 
viere  en  dartich  sceleghe  Vlaemsche  np  ene  hof- 
stede dar  Gilles,  ver  Nalien  sone,  np  woent  eü 
heeft  ghehunst . . ;  sestien  schellinghe  en  acht  pen- 
ninghe  Vlaemsche  np  eene  hofstede. . .  dar  doude 
Lambrecht  en  huns  up  heeft...  Oork.  6  sept.  1291, 
8t- Jacobs  godshuis  te  Oent,  Henricus  dictus  Vaes^ 
reoognoseens  promisit  et  assignatfit  ad  quemdam 
fundum  sive  domistadium  suum,  jacens . .  ^ 
noeem  solidos.  Schep.  v.  Diesl,  26  apr.  i239.  Dat 
alle  hofÏBteden  licghende  binnen  den  scependomme 
van  Brucghe,  be^e  behuset  en  onbehuset,  zullen 
bliven  gheldende  en  staende  up  alzulken  chens  als 
aie  ghelden  en  staen  up  den  dach  van  heden.  C. 
üé  Brugge  I  279  (1  aug.  1302).  Tria  domistadia, 
eirea  dielam  eappellam  jacentia^  hofstaden  vulgari- 
ter  nuncupata.  Piot,  Cart,  I.  429,  15  juni  1308. 
Amond  WaQns  becreegh  in  erfdomme. . .  jeghen 
beren  Henricke  Vander  Haghen, . .  sine  hofstad 
metten  gronde,  die  leghet  in  de  Gruenstrata  achter 
der  beghinen  covint  ten  velde  te  Dyst.  Schep.  v. 
JHest,  12  oot.  1311.  X7p  eene  ydele  hofstede,  die 
houdt  Goessyn  van  der  Gammen,  ligghende  up 
de  veste  van  der  Goepoorten.  db  Vlaiiibck, 
Denderm.  II  38  (1392).  Domum  et  aream  sitas  in 
JBeusdenme.  In  de  minuut:  Een  huis  en  een  hoff- 
BtaU.  L.  Galkbloot,  Feudataires  240  (14de  E).  De 
voers.  hofstad  met  den  huse  daerop  staende.  Oodsh, 
Brussel  f  b  865  (1376).  De  behuusde  hofsteden. 
C.  V,  AudenaardOj  xxii  7.  Op  huysen  oft  hofsteden 
daer  huysen  op  gestaen  hebben.  O.  o.  Brussel  1606 
tu  180;  Ghristyn  super  domibus  aut  fundis,  qui 
óUm  domus  continuere.  It.  a.  182.  Hofsteden  met 
de  huysen  daerop  staende.  Ib.  Servit.  a.  90;  Chris- 
tgn  areaCf  una  cum  aedibuf  iis  inaedifieatis.  Huys 
voor  huys,  eü  twee  hofsteden  voor  een  huys.  Cv. 
JBerentds  xi  31.  Hofsteden  met  de  huysen  daerop 
staende.  C'.  v.  Lovend  Serv.  95  It.  J.  Pboost,  Droit 
d^asgU  52  (1506).  En  passim. 

2)  Bene  zekere  landmaat  ^  (r.  eertaine  mesure 
agraire.  \\  Tuelve  penninghe  siars,  die  hi  hadde 
en  hondende  was  aen  tue  hofstade  en  een  halve  . . 
die  ligghen  achter  daud  borgh  over  de  strata  jeghen 
Jans  Soelslaghers  erve.  Schep.  v.  Diesty  10  nov. 
1311.  Sillen  van  Hoebertinghen  bekinde,  gheloefde 
en  bewysde  Janne  van  Peelie,  ane  achte  hofstede 


lants  zesse  goede  [bude]  coninz  grote  tornose  sjaers. 
Schep.  Land  v.  Diest,  26  dec.  1343.  Drie  hofstede 
lants.  luttel  min  ocht  meer,  ligghende  metten 
gronde  in  de  Haghe,  tusschen  hoeve  Jans  Heylen 
en  Pauwels  Hcoemekers.  ld.  8  nov.  1347.  Achte 
hofstede  luits  gelegen  in  de  Haghe,  beneden  Alle 
hey legen  capelle  buten  Diest.  ld.  12  aug.  1470. 

3)  Eene  zekere  munt,  fr.  eertaine  monnaie.  \\  Andere 
verscheyde  oude  munten :  Eerst  van  mottoenen. . . 
Hofstaden.  1  pondt  hofstadt  =  24  st.  24  myten. 
1  schellingh  =:  1  st.  12  myten.  1  penningh  =: 
7  myten.  C.  v.  Brussel,  Stal.  van  de  munte. 

H0F8TËRGK,  bn.  Van  een  leenhof.  Uit  het 
wettdijk  vereischte  getal  leden  samengesteld,  fr. 
(d*une  cour  feodale)  composée  du  nombre  de  membres 
lêgalement  exigé.  \\  Op  welcke  comparitie  die  onder- 
bancken  compareren  hoffsterck,  te  weten:  den 
drossaert  en  vier  schepenen  ten  minsten,  met 
hennen  Secretaris.  C.  leenhof  v.  Limburg,  Inter^ 
pret.  a.  14. 

H0FSTERCKER8,  zn.  mv.  Van  een  leenhof. 
Bijgeroepene  leden ,  bij  gebrek  van  het  toettAijik  getal, 
of  in  geval  de  gewone  mannen  verklaren  de  zaak 
niet  wijs  te  zijn,  fr.  {d'nne  cour  feodale)  membres 
adjoinfs  è  défamt  du  nombre  légal,  ou  au  cas  que 
les  hommes  de  flef  ordinaires  déclarent  n*être  pas 
a  méme  de  juger  la  cause.  \\  Indien  de  mannen 
hofsterckers  namen  ofte  begheerden  in  eeneghe 
saken,  sullen  dat  moghen  doen;  twelcke  heesscher 
en  verweerdere  tsamen  betalen  sullen  ter  ordon- 
nancien  van  den  hove.  Dewelcke  hofsterckers,  naer 
huerlieder  advys  ghegheven  hebbende,  sullen  moe- 
ten de  sententie  helpen  sustineren;  eü  en  sullen 
vortan  gheen  advys  halen  ten  coete  van  partyen. 
C.  V.  Iperen,  kast.,  a.  244. 

H0F6TERCKING  (Hofstaerkinge),  zn.  Van  een 
leenhof.  Bijroeping  van  mannen,  bij  gebrek  van  het 
wettelijk  getal ,  of  in  geval  de  gewone  leden  van  het 
hof  verklaren  de  zaak  niet  wijs  te  zijn,  ft,  adjono- 
tion  {dans  une  cour  feodale)  d*hommes  de  JUfy  è 
dé  faut  du  nombre  légal  y  ou  au  o<u  que  les  membres 
ordinaires  déclarent  nêtre  pas  d  mime  de  juger  la 
cause.  II  Allen  denghenen. . . ,  Jhan  Van  der  Eist, 
heere  eü  maenre  van  den  leene  dat  hierna  vollecht , 
Woutre  de  Blauwere , . .  manne  Jhans  van  der 
Eist  vorseit;  Boegeer  Van  Vorhoiite  en  Jhan  de 
Vremde ,  manne  myns  heeren  van  Vlaendren ,  ghe- 
leent,  van  mins  heeren  halven  vorseit,  van  minen 
heere  Ywajme  Van  Vaemewgc,  bailliu  van  den 
Lande  van  Aelst  in  dien  tyt,  omme  hofstaerkinghe 
in  dese  zake,  saluut.  V.  Vavdbb  Habghbb,  Ten 
Walle,  20  febr.  1335. 

HOFVLUCHTICH,  bn.  Op  den  gereehielijken 
dag  niet  verschonend j  fr.  contumact.  \\  Daer  een 
man  in  hove  es  commen  en  np  borchtucht  ute 
ghinc,  hy  moet  wedercommen  te  sinen  daghe,  hi 
en  mach  hebben  negeene  sinne;  want  quame  hi 
niet,  hi  ware  hofvluchtich  en  verlore  zyne  sake. 
Leenr.  v.  1528,  D  r°.  Diere  ten  daghe  niet  en 
quame,  verlore  zyne  zake  als  hofvluchtich.  Ib.  K 
y  T^.  Gebraket  ooc  aen  eenioh  partie,  die  soude 
men  daemaer  verwinnen  als  hofvluchtich,  want 
thooftvonnesse  moeste  dat  begripen  soudt  wettelick 
wesen,  ghebrak  er  eeneghe  partie  dat  de  hofvluch- 
teghe  vooren  ghinghe.  Ib.  'S  iiy  r°. 

HOFVONNIS,  zn.  o.  Vonnis  van  eene  wettelijke 
hoofdbank  of  rechtbank  van  beroep ,  fr.  sentence  d'un 
chef  de  sens  ou  cour  d'appeL  \\  Op  dat  een  Wet 
comt  ten  wettelicken  hoofde,  sy  wort  gehouden 
over  te  gheven  tbeleet  van  de  sake  in  geschrifte, 
getrouweUck  on  gheheelic,  haeren  wettelicken  hoofdOi 


60i 


HOF. 


HOF. 


oadar  haenn  MgM,  aoaóer  jonite  tbo  putjen; 
•D  dmÊTOp  êêI  mea  gheren  hoffonniMe,  'tweick  de 
Wel  ton  oyigberen  •allen  t'haren  eenten  weUelio- 
ken  degbe,  róót  alle  andere  lententien.  —  En 
IpiTcn  fj  niet  n  jt  H  roonejde  hofTonntne  f  haren 
•enten  trettelicken  daghe,  de  lake  scmde  Tallen 
ojt  vette.  C.  V,  Gastel,  a.  134  en  135.  De  Toor- 
MMmde  mannen  Tennoi^en  oock  te  doen  loromeren 
•odere  mannen  baeriieder  hnjaghenoten  en  mede- 
gheiellen  in  eede,  in  Tenterckinghe  Tan  den  hoTe, 
om  ncht  en  wet  met  henlieden  te  doen  Tan  alle 
qneetien  en  differenten  toot  henlieden hanghende..; 
efi  dat  al  ten  eoate  Tan  partije  in  wiens  lake  de 
hofaterckinghe  gheordonneert  is;  ter  welcker  hof- 
•lerckinghe  men  conTOceert  alsolcke  mannen  en 
tot  snlcken  getal  als  by  den  hore  gberesoWeert 
wort,  (7.  leenikqf  e.  Vewrne,  I  9.  De  bailliu  die 
maende  de  manne,  nar  heesch  éh  nor  antworde: 
wata  icnldich  ware  te  wesene  metten  rechte.'  en 
de  manne  ne  warens  niet  zo  Tioet  zij  ne  namens 
eene  Torste,  en  een  andere,  en  een  hofsterkinghe, 
efi  een  andere,  eü  metter  Teunten  haer  beleed  te 
baren  hoofde  in  mins  heren  camere.  C.  v.  Anden. 
2^«  d.  305  (1353).  Eft  en  sullen  de  mannen  niet 
meer  dan  een  yeorst  nemen  eü  eens  hofsterckinghe 
in  een  sake,  te  coste  Tan  partyen.  C.  v.  Iperen, 
kati.  a.  244.  Men  ssl  na  Toortaen,  in  'tTisiteren 
ofte  termineren  Tan  eenige  processen. . ,  niet  meer 
useren  Tan  hofsterckinghe,  maer  sullen  mannen 
daarop  moghen  nemen  ^indien  sij  *tniet  Troet  en 
i^n)  adTjs  Tan  gheleerde,  ten  redelijcken  coste 
Tan  partijen,  by  hemlieden  te  Terschieten  halfi  en 
halff  C.  leenhof  v.  Denderm.  x  13.  Zie  ook  Burcht 
9,  Brugge  a.  168 — 161,  en  bijz.  a.  159  de  gebrui- 
keiyke  formnle  Tan  rechtsTordering.  Zie  ook  hoP' 

•TKBCXXBS,   H078TBBCKIira  en   HOOVTTOVNIB. 

HOF^VULLING,  hoofbvollivg  (HoefsTuUinge, 
— ToUiughe),  zn.  Nakoming  der  gerechtelijke  x>or- 
HMM,  fr.  obtervaiion  dee  formet  judiciairet,  ||  Den 
Ton.  Wanton  heft  Tan  den  naeigeschroTen  landt 
•fi  eriTpaeht  gicht  eü  ban  ontfangen  en  allen  hoefs- 
TnlliDge  eü  geen  punt  Tan  recht  achtergelaten , 
dat  daertoe  l^hoereü  mochte.  Kemfbkbbbs,  Mim- 
ienaken  II  151  (1446).  Alsoe  dat  der  TOerscreTon 
Henr.  Tan  der  Biest  kande  en  lide  dat  hi  en 
Henr.   yan    StejTorde,   sijn  oem   Toen.,  hon  erre 

Sedeilt  hedden,  en  dat  si  mallio  den  anderen  scul- 
iich   weren  hoefsTollinghe  te  doene  nae  inhauden 
der  deilingen.  Hof  v.  Milenhoven-Ailtt  1421. 
HOFTVOREN.  Zie  hotvobbk. 
HOFWECH.  Zie  WBCii. 

HOFWEERDICH,  noFVBBBDiCH  (Hofweerdigh , 
hoffweerdich ,  hofsweerdich ,  hofswerdich ,  hoofweer- 
dichf  hoofsweerdioh ,  hoofswerdich ,  hoTesweerdich , 
hoofd weirdich),  bn.  In  het  leenrecht.  Hofweer- 
dioh  Bljn.  Bekwaam  gijn  om  in  rechten  te  ver- 
êehiJMen ,  namel.,  ale  leenman ,  x^e  plichten  jegene 
den  leenheer  vervuld  ^ebbend,  fr.  {en  droit/éodal) 
kahile  è  etter  en  droU^  tavoir^  pour  Vhomme  dit 
JUfj  avoir  accompli  tet  devoirt  envert  ton  teigneur, 
II  Gemerot,  dat  ten  Tóin.  yier  genechten  nyomant 
gecoraen  en  were  hoofsweerdioh  zynde,  om  die 
Toin.  heerlychey t  te  yerantwoirden  oft  mynen  Toin. 
gened.  hoere  dairaf  te  dienen,  mansscap  te  doene 
en  tyne  genaden  heerlycke  rechten  en  heergeweden 
te  betalen...  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  136,  fol.  173 
T*  (1503).  Dat  deselTO  Terooopinghe  oft  belastinghe 
niet  en  mach  ghesohieden  sonder  dat  de  proprie- 
taris  eent  en  sy  hoofweerdich ,  eü  de  relioTen  en 
heerlUoke  rechten  dertoe  staende  te  Torens  heeft 
bttaolt.  Leenreehi  v.  Grimbergen ^  a.  17.  —  Hem 


hofweerdich  maken.  Zieft 
M  reekien  te  vereek^meBf  fr. ee remdre  iabile  è eompa^ 
raUre  en  jmttiee.  Baepsaet ,  Amadyte  nr  371 ,  begreep 
de  nitdrokking  niet  genoeg,  daar  hij  ze  Teitolkt 
door  te  qualifiér.  |j  Ter  welker  steden  de  Tomoemde 
Hoste  met  sinen  Toeght,  hem  wetteieken  hofinrer- 
dich  maeckte.  Dixbcx,  (hmde  ekarterb.  20  (1361). 
Wien  een  leengoed  aengewijst  wert,  daer  eenander 
in  onrechte  poasessien  ghestaen  es,  die  sal,  bi  Ton- 
nesse der  mannen,  halen  de  noten  en  bladinghen, 
Tan  den  iaren  dat  bijt  beseten  heeft,  an  den  prin- 
cipael  of  aen  sine  bovghen,  daermede  dat  hi  hem 
hofweerdich  maect.  Leenrecht  o.  1528,  a  iüj  i'.  Dus 
sal   men  maken  en   wijsen  thof.  De  bailla  aeight: 
of  het  soo  Tflrre  an  den  dach  gegaen  es,  dat  ie 
hof  maken  mach  Tan  dees  heren  weghen,  omme 
elcken  recht  en  wet  te  doene ,  die  hem  hooisweerdieh 
maect,  en   dies  ane  mi  b^reren  zal  op  den  dach 
Tan  heden.  Ib.  £  iij  i'.  Bailliu,  ons  wettelic  hooft 
heeft  ons  ghewjjst,  aldus.  Dan  sullen  hem  partien 
hoofÏBweerdich  maken  en   niet  eer.   Ib.  b   iiij    t®. 
Want  opten  yersten  dach  Tan  rechte,  den  anderen, 
den  deerden,  en  opten  Tierden  yan  gracie  nyemant 
en   quam    dye   hem    hoofswerdich   gemaect  hadde 
om    de   Toirscr.    leengoeden    [te]   Terantwerden, .. 
Oork,  V.  d.  heer  van  Botedaair,  7  deo.  1447.  Die 
eenigh  leen  wilt  eysschen,  oft  ter  oirsaken  yan  dien 
procederen,   die   is  schuldigh  'tseWe  eent  behoor- 
lyck   te   Terheffen,  en  hem  alsoo  hofweerdigh   te 
maken.  C.  leenhof  v.  Brab.  a.  42;  Christen />ri««... 
quam    domino   de   annoHt   teu  relevio  toHsfeeerii^ 
et  in  curia  feudaU  pro  dienH  feudaii  benefieiarove 
eit  agnitut.  Die   eenich  leen  wilt  Tereysschen  oft 
ter  zaecken  Tan  dyen  procederen,  die  is  soholdich 
tselTe  ient  behoirlyck  te  Terheffen  en  hem  »iat}t% 
hofiweerdich   te    maecken,   en   betalen  die  herge- 
weyden  en  hoffrechten  die  daertoe  staen,  als  Tore. 
Leenhof  V.  Diett,  Dedar.  e.  1613,  Stijl  a.  1.  Ifije- 
mant  en  mach  recht  hegsschen  oft  TerTolghen  tot 
eenighe  leengoeden,   tenzij  dat  hij  ient  en  alToren 
den  heere   Toldaen  hebbe  Tan  sjjn  heigewege  oft 
TTOme,  en  Toorts  ten  leenhoTe  als  leenman  bekent 
sg,   en   alsoo   hem  hoffweerdich  [oor.  hcxfTeerdich] 
gemaect  hebbe.  C.  leenhof  v.  Meohelen  ii  6.  —  In 
het  burgerlijk  recht,  en  ook  wel  in  het  leenrecht , 
maakte  men  zich  y^hofweerdioh''  of  yfhofveerdieh''  met 
borg  te  ttellen  voor  het  y,gewijtde*\  en  de  belofte  van 
„te  recht  te  ttaen\  fr.  dant  Ie  droU  eivil,  et  autti 
dant  Ie  droit  f^odal^   on  te  rendail  hahile  en  met- 
tant  eaution  pour  Ie  jugé  et  en  promettani  de  te 
prétenter  en  juttioe.  ||  Ter  welker  wetteliker  daoh- 
Taert  Tor   ons   bailiu   en  mannen  Tomoemt,   mer 
Pieter  Ton.  quam  te  taelmanne  en  te  rade,  hem 
hoofswerdich   makende   wettelike  met   zekere,    db 
Pb.  en  Bb.  II.  Everghem  63  (1363).  Mits  welken 
heesche  en  begheerte  Toeneyt,  soe  daertoe  wette- 
like was  ghedaen  [nl.  te  commene  te  taelmanne  en 
te  nde],   mids  dat  soe  hare  hoTswerdich  maecte 
met   zeker   te   doene  wettelike,  naer  oostume  eü 
usage    Tan    den    hoTe    Tan   Sente-Pieters.    Acad, 
d'archéol.   1860,  blz.  104  (1371>.  Als  d'aenleggen 
in   rechte   compareert,    soo  maeckt  hy   hem  hoff- 
weerdich ,  geloTende  alhier  te  staen  te  recht.  C.  o. 
JSkpt,  a.   1.  II.  C.  V.  Santhoven,  1570,  Tii  3;  C. 
V.  Qheel  i  9;  Piot,  Cart.  II  607. 

HOIR  (Hoyr,  oir,  oyr,  oer,  oor),  zn.  m.  Erfge- 
naam ,  oir ,  nameiyk  afttammeUng  in  de  rechte  lijn, 
fr.  Aoir,  hiritier,  nommément  detcendani  en  ligne 
directe.  Kil.  Oyr,  oor,  hoore,  hoor,  hoyre. 
Haeret.  ||  Ghildolye  eü  zinen  oyren  na  hem.  Kleine 
Brugtehe  tol   1269.   Si  of  harlede   wettelike  oer. 


HOI. 


HOL. 


605 


Oork.  10  sept.  1298.  Gheriele,  dat  . . .  eenich  ran 
dien  kindren  storve  sonder  hoir.  C.  v,  Oent^  I  404 
(1258).  Binden  wi  ons ...  en  onse  hoer.  Oork.  26 
ang.  1274.  Als  oir  en  erfgename.  C.  v.  Santhoven 
850,  Voirraet  1427.  's  Overledene  ho^r.  C.  v.  Oent 
III  14.  Als  hoyr  yan  haren  rader.  Ib,  £  564  (1399). 
—  Hoir  feodael.  Mannelijke  afstammeling  in  de 
Uenroerigheid  en  eff genaam ,  fr.  descendant  mdle  dans 
la  fêodciité  et  héritier,  ||  Als  men  in  den  materion 
feodael  spreect  yan  hoyren  en  erfgenamen,  dat  men 
dairmede  alleenelijc  meynt  dat  cnapelijn  kijnt,  oft 
iement  anders  die  mansperaoen  is ,  dairaf  gedescen- 
deert  V.  d.  Tat.  195  v®.  —  Hoir  feudatair. 
"Erfgenaam  als  leenman  t  fr.  hoir  feudataire.  ||  In 
alle  leenen  achterghelaeten  by  vader  oft  moeder, 
soo  succedeert  de  oudste  zone,  of  dochter,  daer 
gheen  zonen  en  zyn,  voor  do  twee  deelen,  en  d'ander 
kinderen ,  zonen  ofte  dochters ,  conjoinctelick  efi  ghe- 
saemdelick  in  het  ander  derde,  zonder  bij  dezelve 
te  moeten  renunchieren  van  huerlieder  deel  in  d'an- 
dere  deelsaeme  goedynghen  tot  profficte  van  de  voor- 
seyde  oudste,  die  men  ghemeeneliok  nomt  hoir 
feudataire.  C.  Land  v.  Waas,  ii,  14.  —  Geheel 
(gheel)  hoir.  Senige  effgenaam,  h.  setd  héritier, 
|l  Bi  vervolghe  van  Willemme  Daneels  metghaders 
Beatrysson  Van  den  Hecke.,  sinen  wetteliken  wive, 
als  gheel  hoyrs  van  Wauteren  Tan  den  Hecke, 
haren  vader  was.  C,  v.  Oent,  I  575  (1407).  — 
Hoir  maele,  maerle  §  femmele.  Manne- 
lyke  —  vrouwelijke  erfgenaam  y  fr.  hoir  mdU  — 
femiMê.  II  Dit  leen  helft  hi,  omme  dat  hi  es  hoir 
maele,  eerst  ghewonnen,  werdich  te  draghene  tzweert, 
Tonnesse  te  wisene,  justicie  te  doene  boven  der 
femmele.  Jus  fe%d,  fl.  vet.  c.  26.  In  vele  hoven 
houd  men,  dat  toudste  naeste  hoir  maerle  sal  heb- 
ben tleen,  van  wien  dat  het  comt,  up  dat  daer 
gfaeene  femmele  naerder  zij.  Ih,  o.  28. 

HOIRIË  (Hoyrie),  zn.  v.  Maagschap,  fr.parenié. 
Kil,  Hoor  ie.  fland.  Haereditas.  (eigenlijk  JSrffe- 
nisscj  erf  dom  f  Servilius).  j|  Daer  nlemandt  en  compt 
noch  en  gaet,  die  betooghen  can  schoonder  recht, 
offc  naerder  en  claerder  hoyrie  of  maechscap ,  dat 
hy  ze  schuldich  es  alle  verwonnen,  versteken  en 
gnecontumaceert  thebbene,  die  hem  rechtz  verme- 
ten. C.  e.  Aalst  3.34 ,  Van  ghenachten  van  Ohedeele^ 
a.  8.  Hoyrie  en  maechscep  mach  men  prouven  met 
mannen  oft  met  vrouwen.  Ib.  a.  21.  —  Graet 
van  hoir  ie.  Oraad  van  maagschap,  fr.  degré  de 
parentê.  \\  Bic,  wy  [wie]  hy  zy,  mach  't  mont- 
Boen  hebben , . .  zonder  's  overledene  hoyr  te  bedy- 
dene;  al  waert  dat  hy  graet  van  hoyrie  hadde  in 
zyn  versterfte.  C  v,  Óent  ii  14. 

H0IK8ATING,  zn.  Gelijkmaking  der  verdeeling 
im  eene  erfenis  ^  „uitgrooting'\  „effening'\  fr.  égale- 
ment,  sonUe  pour  rétaUir  Vinégaliié  des  lots  dans 
Ie  partage  d''une  sttceession.  \\  Ten  pointe  daer  de 
hauderigghe  overgheefk  in  hare  deelbrieve  [nl.  in- 
ventaris] tgoed  van  Wauters  haers  mans  zyde  com- 
mende,  verclarende  hoe  dat  eeneghe  parcheelen 
van  erven  verwandelt  zyn,  bi  tytele  van  hoyrsa- 
tinghen,  eü  dat  die  verwandelde  erve  sculdich  es 
te  sine  en  té  stane  als  ghecocht  en  ghecreghen  goed 
met  ghemeenen  goede  binnen  huwelyke.  C.  v.  Gent, 
I  575  (1407).  Kenlic  zy,  etc.  dat  eene  vriendelike 
.  hoirsatinghe  eü  effeninghe  ghemaect  es  tusschen 
N.  N. . .  van  alsulcken  gronde  van  herven  en  hervel. 
renten ,  als  daer  N.  N. . .  nte  verstaerf,  in  der  ma- 
nieren naervolghende ,  dats  te  wetene,  dat  N.  sal 
hebben  eü  behouden  tgoed ,  dat  men  eedt  ten  Boem- 
gaerdê,,.  de  Pb.  en  Bb.  IX.  JSeke  19  (1390).  Zie 
ook  YXBHOiBSATnra. 


HOYBEEMT  (Hoybemt),  zn.  moUand,  fr.  pré 
d  foin.  II  Niemant  en  sal  voortaen  door  achtervel- 
den, hoybemden  en  andere  weyvelden  eenigh  vee 
moghen  stouwen,  anders  dan  met  gehemelde  bees- 
ten oft  ghemuyibant.  K.  en  br.  Santhoven  1665,  a.  97. 

HOYDACH,  zn.  m.  Mooidag,  heerendienst  be- 
staande in  eenen  dag  in  het  hooi  te  werken,  fr.  joumée 
de  fenaison ,  corvee  consisfant  d  travailler  un  jour 
dans  Ie  foin,  \\  Hoydagh  is  eenen  dagh  te  hoyen. 
Yrauwen  hoydagh,  eene  vrauwe  te  helpen  hoyen. 
Schat  der  cheynseny  35.  Van  desen  chynse,  die 
hiima  volgt , . . .  so  heft  de  here  van  den  Sooenhove 
de  tuuedeel  van  den  ghelde.  Eü  Jan  van  den 
Steene  hevet  terdeel.  Eü  maeddach,  sikeldach  en 
hoydach  heft  de  here  van  den  Scoenhove  allene. 
Rijksarch,  Leenhof  v,  Brab,  Proces  heer  v.  Schoon- 
hoven §  Merekens,  H'^^  E.  Zie  cijksgoet. 

HOYENEN  (.'),  zn.  mv.  Boeren,  fr.  des  prosti- 
tuees (?).  II  Ngmant,  noch  man  noch  wijff,  en  sal 
binnen  den  muren  van  Sintruden,  naedat  die  zonne 
onder  es,  hoyenen,  die  in  tbordeel  zitten,  noch 
putieren  hanteren,  noch  huys  [huysen  ?"]  noch  hoven, 
noch  met  hem  eten  oft  drinken,  noch  slapen,  f. 
V.  St.-Truiden,  1419  a.  8. 

HOYCKE.  Zie  hxticke. 

HOYLANT  (Oyelant),  zn.  HooUand,  fr.  pré  è 
foin.  Kil.  Hoyland.  Pratum,  Van  Lokebek,  ^^.- 
Pierre  413  (1281). 

HOYMAENT  (Hoijmaend,  hoymant),  zn.  v.  Hooi- 
maandy  juli^  fr.  juiUet.  Kil.  Hoymaend.  Jnlius, 
Karel  de  Groote  Hovi-manot.  ||  t  Svriendaghés  na 
Sinte  Domaes  daghe,  in  den  zoemer ,  in  die  maent 
die  men  heet  hoy maent  (1280).  Vad.  mus.  I  292. 
Tuelf  daghe  in  hoymant.  —  Achtien  daghe  in  hoy- 
maent.  Schep,  v.  Diest  1807.  1309.  enz.  Desen 
thiensten  in  hoymaendt  (1569).  de  Coxtsbehakeb, 
Troubles  rd.  II  160. 

HOYMERSCH  (Hoimersch),  zn.  Rooiland,  fr.pré 
d  foin.  II  Item,  iif^ff  bon,  prati,  ut  credo,  et  hoi- 
mersch. Yak  Lokebek,  St.- Pierre  394  (1281). 

HOYVOREN,  zn.  mv.  Grasgronden,  fr.  fonds  de 
pré.  De  uitgever  drukte  ho  ft  voren;  volgens  het 
citaat  kon  hier  niet  anders  gemeend  worden  dan 
hoy  voren.  ||  Quod  eadem  Maiorissa  et  eius  ma- 
ritus  non  tenentur  habere  suUos ,  qui  vulgariter  dieun- 
tur  hoftvoren  ad  pasturam  jumentorum  dicte  ecdesie 
et  suorum,  sed  Preposiius  faoiet  dictos  sulcos  exeo- 
lere  ita  longe  sieut  vult;  sed  Maiorissa  et  ejus 
maritus  possunt  secare  herbas  illorum  hoftvoren, 
qui  non  suni  arati;  nee  possunt  immittere  vel  poseere 
pecora  sua  in  dictis  hoftyoren,  quamdiu  fructus  ei 
segetes  dicte  ecclesie  sunt  supra  ceunpum,  Yan 
Lokeben,    St-Pierre,  288  (1249).  Zie  ook  eogek. 

HOYVRÜCHTEN,  bw.  (Het  land)  tot  hooiland 
herscheppen ,  fr.  tranrformer  (la  terre)  en  pré  è  foin. 
II  De  wgn  [winne,  pachter]  en  sal,  synen  termyn 
duerende,  gheene  goeden  moghen  hoeivruchten , 
noch  met  rapen  besaeyen,  dan  tot  twee  hoenderen 
oft  tien  dachmaele  ten  hoogsten  tjaers.  Poullbt, 
Jnrid.  52  (1496). 

HOL,  zn.,  mv.  holen.  Eene  zaak  in  den  holen 
leggen.  Br  de  geheimhouding  van  aanbevelen,  fr. 
recommander  Ie  secret  d'une  affaire.  \\  Zoe  wij  [nl.  wie] 
condighde  enif^hderhande  saecke  bu\jten  den  raede, 
dat  in  den  holen  geleet  weere,  eü  dat  uytbringt, 
eü  het  woerde  geprueft,  die  zal  zyn  hulde  [nl, 
zijn  ambt]  verbucren  tot  ewigen  dagen,  en  daertoe 
eenen  wech  Sint-Jocops.  K.  v.  St. -Truiden  1419  a.  53. 

HOL,  zn.,  mv.  holen.  Greppel,  straatriool,  fr. 
rigóle  {sur  la  rue),  ||  Alle  erftlieden,  die  gelegen 
■yn  aan  de  gemeyne  straten,  die  suUen  hen  hden 

76 


606 


HON. 


HON. 


Tegen  en  UTtaohieten  die  aarde  ter  straatwaarts ; 
en  oft  imant  eenige  vedden  uyt  die  Toorsch.  holen 
Toerde,  aal  gehouden  syn  terstont  sooyeel  eerde 
daartegen  in  die  straate  te  voeren,  daar  des  Tan 
node  wesen  aal.  C,  gr.  Loon  II  552,  Lummen  1605. 

HOL££RS,  zn.  Soort  van  appel  ^  fr.  gorte  de 
pomme,  \\  Kil.  Holaers.  ^omi  genue.  Zie  De  Bo 
onder  Holleerze,  enSohaermansHoliys.  ||  Item, 
Toor  een  memorie,  zo  cocht  men,  in  desen  tijt 
\nl.  1581] ,  wel  acht  orainge  appelen  TOor  eenen 
ituTer,  en  dry  inlandteche  appelen,  oamelic  hol- 
eereen,  wel  zes  groote.  db  Fotteb,  Chronijcke  320. 

HOLLANTSCH,  bn.  Mollante  Her,  fr.  hïère  de 
JBbllande.  ||  Behoort  noch  totter  zeWer  heerlicheit 
tTOors.  slot  en  huns  van  Beveren,  met  aldaar  te 
moghen  stellen  eeoen  castellein ,  die  heeft  Tan  elcken 
acepe  Hollants  bier  een  tonne  biers.  de  Pb.  en 
Bb.  XXIII.  Beveren  66  (16de  £.). 

HOLLEN.  Zie  gbholt. 

HOLT,  zn.  en  samenst.  Zie  hout. 

HOLT,  bn.  Zie  boude. 

HOMAIGE.  Zie  manschap. 

HOMBORGëR.  Zie  hoebobgbb. 

HOMMEL,  zn.  Hop;  kopland,  h.  houblon;  hou- 
ilomuière.  Kil.  Hommel,  vet.  fland.  j.  Hoppe. 
JjÊipuê  êalictariu».  ||  Die  Tercoopt  hommele,  Tan 
den  hoede  Tan  t  s.,  1  d.  Van  tolnen  eü  Tan  me- 
tene i  dies  ghelike.  Tol  ie  Brugge  1252.  Saccus  de 
komela,  duoe  denarios.  Tol  ie  Damme  1252,  Macqüet 
217.  Dat  niemand  sgn  beesten  late  gaen  in  andere 
liedep  hommele,  rapteren(?),  caerden.  Cv.lperen, 
hoêU  a.  25.  Dat  hem  niemandt  en  Terroordere 
yemends  Trachten,  hout,  oft  yet  dat  apt  lant groeyt 
te  hauwene,  halene  ofte  doen  halene,  te  wetene 
hommele,  wissen,  meyen,  banderoeden,  pertsen, 
corte  oft  lange  thunstaken,  thunnen  oft  andere 
stoppinghe,  groene  ofte  droeghe.  Ih,  a.  108.  Soo 
wiens  beesten  (^tsy  peerden,  coeyen,  kaWeren  ofte 
schapen)  beTonden  worden  in  ander  lieden  Trach- 
ten, hommel,  wydan  ofte  einthoTen,  sal  Terbueren 
TÏ  par.,  boTen  de  betalinghe  Tan  de  schade.  C.  v. 
Vewme,  t.  66  a.  17. 

HOMMELBLOCK,  zn.  m.  Eoppehui  [nl,  hop- 
êirmk],  de  tatnengeplante  stammen  of  toortele  van 
hommelranken ,  die  langt  eene  en  dezelfde  pertee  op- 
groeien y  fr.  souche  de  houblon.  (De  Bo).  |1  Soo  wie 
groes  breeckt  Tan  oude  ghersinghe,  en  hommelhof 
duiof  maeckt ,  sal  taijnen  afscheiden  hetselTe  landt 
moeten  bestaen  laeten  met  hommelblock  ondt  twee 
jaren  ten  minsten , . .  en  sal  den  block  wesen  ten 
profijte  Tan  den  grondenaer.  C.  v.  Poper.  Ti  15. 
Xfemaer,  waere  den  hommelblock  in  zaylant  ghe- 
plant,  sonde  b\j  den  proprietaris  moeten  OTcrghe- 
nomen  sijn  bij  prysie,  behoudelick  dat  den  pachter 
Tan  Tgfthien  ghemeten  zaylant  maer  een  ghemet 
hommelhof  ghemaeckt  en  heefk.  Ib,  16. 

HOMMELHOF,  zn.  Sen  akker,  die  met  hommel 
van  meer  dan  een  Jaar  oud  beplant  staat ,  fr.  hou- 
Uonniire  (De  Bo).  ||  Soo  wie,  'tzy  proprietaris  ofte 
pachter  eenighe  gerserye  gebruyckt  en  poesesseert, 

Salende  aen  hommelhof  ofte  zaeTlandt,  is  ghehou- 
en , . .    C.    V,   Poper.    ti    27 ;    it.   a.   8.    Zie  ook 
homkblblock. 

HONDEBROOT,  hondbqelt,  zn.,  en  tal- 
XBKAS8.  Onder  dexe  benamingen  verstond  men  een 
heerlijk  recht  der  graven  tan  Vlaanderen,  gelicht 
uit  hoofde  der  Jagerij  en  valkerij  s  het  bestond  in 
eenen  Jaarlijkschen  cijns  van  een  brood  van  elk  huis- 
houden {de  armen  alleen  mtgexonderd),  doch  grooter 
voor  degenen  die  paarden  hadden  ;  of  wel ,  in  gM , 
f^fM  stuiver  of  eenen  haloen  stuiver.  De  kastelinijen 


van  Vlaanderen  kochten  tidk  in  de  17de  smhd,  voor 
en  na  f  mits  merkdijke  sommen  uU  van  dete  druk- 
kende bdasting ,  fir.  pain  des  chiens ,  past  ei  ^péUwre^ 
des  f<MLCons;  sous  ces  dénominations  on  entendait  un 
droU  seigneurial  des  comtes  de  Flandre,  dn  chef 
de  la  vénerie  et  fauconnerie ;  il  eoneistait  en  un  pain 
par  ménage  {les  pauwes  seuls  exemptés),  maie  pUms 
grand  pour  ceux  qui  avaient  des  ehevaux:  ou  tien, 
en  (urgent,  un  gou  ou  un  demi  sou,  Au  17«  ttèels 
les  chAteUenies  de  la  Flandre  se  raéhetèreni  succes- 
sivement  de  ce  droü  onéreux  et  vexatoire,  m/oyms" 
nani  de  grosses  finances.  A.  en  L.  0-alxsloot, 
Maison  de  chasse,  10,  Zie  Baepeaet  Analyse  201; 
de  Laorière  128  Peut  de  chiens:  La  Curne  Past  9f^, 
jl  Dat,  om  te  exempteren  d'inwoonders  derselTer 
casseirye  [nl.  Tan  der  Auderburg  Tan  Ghendt]  Tan 
de  onkosten  en  quellinghen  die  sy  onderstaen  in 
de  contributie  en  lichtinghe  Tan  het  recht,  'twelok 
betaelt  wordt  aen  den  opperjagher  Tan  onse  pxo- 
Tincie  Tan  Ylaenderen,  gheseyt  het  Hondebrood t, 
en  'tghone  ghelicht  wordt  uytten  naeme  Tan  den 
opperTalckenier,  ghenaemt  Yalckenaesr  als  oock 
om  te  hebben  de  kennisse  en  judicature  Tan  de 
contraventien  jeghens  de  placcaeten  ghedmaneert  op 
het  faict  Tan  de  jacht,  en  't  ghone  danof  meer 
is  dependerende ,  op  gheheel  het  diatrict  Tan 
de  casseirye  Tan  der  Auderburgh  Toomoemt , . . 
ey  souden  tcTreden  wesen  ons  te  fumieren  de 
somme  Tan  thien  duysent  guldens , . .  PL  o.  VL 
8  mrt  1672;  III  488.  It,  6  oct.  1672;  III  487. 
Behoort  noch  ten  zelTcn  leene  xg  rasieien  ruwe 
OTene,  en  x\j  deniers  par.  in  pennincrenten,  dat 
men  heedt  hondebroot, . .  de  rR.  en  Bb.  TIII. 
Adeghem  12  (1501).  Oock  es  haer  mede  compete- 
rende ,  alle  tgeheel  landt  en  heerlicheyt  Tan  BeTeren 
deure,  d'exemptie  Tan  de  contributie  Tan  thonde- 
broot,  trecht  Tan  de  Trge  maelerye,..  ld,  XXIIL 
Beveren  64  (16<i«  E.). 

HONDECUTSER,  zn.  m.  mj,  die  ziek  geneert 
met  honden  te  koopen,  af  te  richten  en  weder  ie  ver- 
koopen,  fr.  ceUn  qui  gagne  sa  vie  è  aeheter,  dresser 
et  revendre  des  chiens.  j|  Desen  LieTin  plach  hem 
te  Ghendt  te  gheneeren  met  schoon  honden,  en 
die  te  leeren  te  watere  en  andersins,..  en  daemaer 
es  hij  gheworden  van  een  hondeoutaere  een  capi- 
teyn  Tan  de  ghues.  Febd.  Yahdeb  HAXeHSV, 
Ber.  tijden  I  221. 

HONDERT,  zn.  Landmaat  van  100  roeden  (^ 
8  aren  85  cent.),  tocMrvan  1600  een  bunder  fkt- 
metakten  {Kortrijk  en  keuselrij).  Yan  Heerswynghels 
42,  fir.  mesure  agraire  de  100  verges  {ou  8  ares 
85  cent),  dont  i%00  formaient  un  bonnier  {Conrtrai 
et  chAtellenie).  ||  Noch  OTer  deen  heelft  Tan  het 
thiendeken  Tan  Bienrliedt,  en  eyntelick  oTer  zes 
hondert  Terdroncken  landts.  de  Fotteb,  Seeond 
cart.  257  (1613).  An  dheer  Guillaume  De  Bal  en 
Jacob  De  Wilde,  xiT  Ib.  Tig  so.  par.  OTer  met 
hunne  peerden  gelabeurt  thebben  xije  [nl,  18  hon- 
dert] lanta  Tan  de  Toorseyde  geTulde  Testens. 
Rembby  II  393  (1663).  In  andere  quartieren  ge- 
bruyckt men  particuliere  landmaten . . ;  by  Kortryk 
met  honderd  lands.  C.  o.  Brussel,  LandmeUen,  In 
de  landen  daer  men  ginst  zaeyt , . .  zullen  d'af- 
gaende  pachters  in  H  toekomende  profiteren  toot 
de  TerToethede  Tan  den  ginst,  tot  Tyfthien  atuyTen 
Tan  ieder  hondert  lands.    C.  v.  Auden.  2<i«  d.  496» 

regl.  12  aug.  1767,  a.  23.  —  Hondert  jaer. 

Rechtsgeleerdheid.  GrondregeL  ||  Nae  recht,  een 
iegelijc  wordt  gepresumeert  te  leven  totdat  kg  hon- 
dert fair  oudt  is.  Y.  d.  Tat.  44  t».  {JESn  droU, 
tout  howune  est  eensé  vivre  cent  atu). 


HON. 


HOO. 


607 


HONDESLAGEB.  zn.  Simdedaekier ,  fr.  abat- 
Umr  dê  ékimM,  Kil.  Hondslaegher.  Cameida, 
Kil.  amei,  Tue-ekien,  \\  Itenif  gtuiven  sy  den  T 
hondeslagen,  die  omme  ghinghen  ene  weke,  en 
■i  IT  nooh  ene  weke,  en  slougen  de  honde;  eiken 
XX  8.  de  weke...  oimttohe  rek.  ISSB,  I  86.  Be- 
taelt  Willem  Huiiecsnt,  hondslaghere,  van  xi\jo  hon- 
den by  hem  binnen  deser  atede  ghesleghen  de  Pb. 
en  Bb.  Gent  I  131,  etadarek,  1487/88.  Vier  ponden 
xyj  ac.  par.  van  drie  ellen  franach  lakene, . .  omme 
m«  Menten  eenen  roe,  in  recompenae  Tan  dat  hy, 
ter  diyersche  stonden,  by  laste  yan  burchmeestre 
en  Bcepenen,  binnen  de  wycken  deser  stede  de 
honden  ghesleghen  heeft ...  —  An  de  dienaers  deser 
stede  geassisteert  hebbende  den  bailliu,  elc  vyf 
pond  groeten.  Bembby,  I  287,  ttadsrek.  1665/66, 
1614/15. 

HONDE  WE  LP,  sn.  Jonge  hond,  Jong  van  eenen 
hond,  fr.  petii  d^un  ehien.  Kil.  auct,  Welpe.  j. 
wulp  e.  Petit  ehien.  \\  Dat  sij  [nl.  de  prelaten] 
dan  los ,  yrQ  en  quyt  s^n . . .  yan . . .  hondewelpen 
oft  andere  beesten  in  huere  goidshuysen  oft  uyt- 
hoyen  te  houden . . .  Eekenk.  v.  Brab.  reg.  135  fol. 
62  T».  (1477). 

HONDICH,  bn.  Hóndeeh,  onbeschoft  ^mw ,  woeet, 
fr.  eynique,  brutdlj  rude.  ||  Dees  hondighe  man- 
niere  yan  breken  en  schenden  die  tempelen  yan 
den  almachtighen  Godt  en  syne  helighen  yan  hare 
ohiraigen,..  Fbbd.  Yavdeb  Hasqhen,  Ber.  t^ 
den,  I  183. 

HONICH  (Honech ,  hoenich ,  honingh) ,  zn.  m. 
en  o.  Kil.  Honigh.  Mei.  K.  tmct.  Mul.  Plantijn 
Honioh/seem.  Du  miei.  Md.  Seem  oft  honich. 
Vide  Honich.  Adr.  Junius.  Mei.  B.  Honich; 
Zeem.  Ghrimm  Honig.  md.  Schiller  u.  Lubben 
Honnioh.  Lexer  Honec.  Honio.  —  Ofschoon 
de  WW.  honig  en  seem  somtyds  als  synon.  yoor- 
komen,  en  seem  wel  eens  uitsluitelijk  gebezigd 
wordt  yoor  honig,  sooals  in  de  accijnsrechten  te 
Dendermonde,  zoo  nochtans  bestaat  tusschen  beide 
woorden  het  onderscheid  yan  gepgnden,  gepersten, 
gezuiyerden  en  ongepijnden  (niet  gepersten,  niet 
gezuiyerden)  honig,  zooals  ons  dit  reeds  te  kennen 
gegeyen  wordt  door  het  Damsche  tolrecht  yan  1252: 
Sdvotut  mellie  jpwrgaH  vél  non  purgati,  ei  vendatur, 
obnimm.  Wij  aanzien  als  honig  de  ongepijnde  etof, 
die,  na  wegneming  van  het  watschiüetje j  onder  de 
werking  eener  maüge  warmte,  van  zelf  uit  de  eeU 
letjee  doeit,  ft.  la  matière  non  prestee  qni,  après 
enUvem«nt  des  petites  lames  de  eire,  coile  sponta^ 
niment  hors  des  edlules  sous  Vaction  d'une  douce 
^aleur.  ||  Van  honeghe,  dat  men  bringhet  in  ketelen, 
in  oupen  of  in  enen  yate  met  bodeme,  2  d.  Tol  te 
Brugge  1252.  Vas  vini , . .  mellis.  Ib.  IaU.  Dese 
selye  mate,  die  es  yan  den  wine,  die  heeft  men 
oec  yan  mede,  yan  honege,  yan  seeme  en  yan 
smoute.  Stadsmaten  Brussel  1375,  Belg.  mus.  lY 
260.  Seem  of  honich.  Van  eenen  yate  zeems  oft 
honiohseem.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  131  fol.  110 
(Begin  der  15d«  E).  So  wie  met  [n^ mede], honech, 
zeem ,  weet ,  coren  ocht  w\jn  aamt ,  sonder  deghene 
dierre  toe  ghesworen  syn ,  wiet  duet  ocht  duet  doen, 
saels  ghelden  xl  s.  Kb.  v.  Diest  l  t.  xlj.  Alle 
thonich  dat  men  metten  tinen  [nl.  kuip]  yercoept  en 
met,  zal  men  persouwen  onder,  boy  en  en  in  de 
middelt,  op  xx  s.  Van  eenre  tinen  honichs  zal  men 
wasschen  [nZ.yenraardigen]  xiij  halster  meeds,  en  niet 
meer.  Ib,  b.  86.  87.  Hoenich.  Een  ame  geëyt  xx  s. 
Hoenich.  De  pype  eü  halye  nae  adyenant.  Schatting 
v.  1551.  Met  de  yoorsz.  ghemeten  [nl.  wynmaten] 
worden   oock   yerkooht   het   smout,  den  honingh 


zeem,  olie,  syropen  en  dierghelycke.  C.  v.Brussd^ 
Wijnmate,  17de  E. 

HO  NT,  zn.  Hond,  fr.  chien.  Spbeekwoobd  :  lemi 
hont  gram  maecken.  lem.  storen,  onrust  mt- 
oortaken,  fr.  centser  du  trouble  d  qn.  \\  Als  dit  ghar- 
nisoen  [nl.  yan  Spax^aards]  inquam,  zoo  hadde  die 
stadt  yan  Ghendt  yier  daghen  en  yier  nachten 
zonder  eenighe  wachte  oft  wake  gheweest,  en  was 
al  *tyolck  stille  en  paijsiyel,  zoodat  niemant  eens 
anders  hondt  gram  en  maecte.  Fbbd.  Vandeb 
Haeghbk,  Ber.  tijden,  III  2.  —  Honden  yan 
Boitsfort.  Zie  Jagbbij  tan  Bbabant. 

HONT,  zn.  Landmctai,  ir.  mesure agravre.  \\  Item, 
Ludékinus,  dietus  Stoke,  effestucando  resignavU 
predicto  domino  Heinrieo  unam  pechiam  terre  hont 
vulgariter  nuneupatam  Piot,  Cart.  l,  429,  15 juni 
1308.  ühdeeim  mensuras  terre  dictas  hont.  Ib.  441, 
22  juli  1314.  I  hondt  landts  onder  Marelandt  — 
1  derdde  [zesde  ?]  deel  yan  een  morghen.  Bijksareh. 
Bekenk.  nr  18341,  Oof^soations  de  Bois-le^due 
1573.  1574  (Ouypers  y.  V.). 

HOOCH,  bn.  en  bijw.  1)  Bywoordelijke  uit- 
drukkingen; Van  hogen  en  van  ne de- 
ren. JEene  zegswijze  eigen  aan  scheidsrechterlijke 
akten,  bedoelende  dat  partijen  zich  teenemaal,  vol- 
komen  en  zonder  beroep,  ja  op  eene  boete,  aan  de 
uitspr€Mk  des  rechter»  onderwerpen,  fr.  de  bas  et  de 
haut.  LocuHon  propre  aux  actes  arbitraux,  signi' 
flant  que  les  porties  se  soumettent  entièrement,  sou- 
verainement  et  sans  appd,  même  sous  peine  d^une 
amende ,  è  la  décision  du  juge.  Middeleeuwsch  Latgn 
in  dUo  etTtasso;  ofr.  [de]  haut  et  [de]  bas:  entte' 
rement  (La'Oume).  Vgl.  hiermede  de  uitdrukkixifen : 
in  diepen,  in  hogen  —  in  naten,  in  dro- 
gen —  in  harden,  in  weeken,  en  de  yolgende 
uitdrukking.  |1  Welke  yinders  hem  bonden  wette- 
like  in  tyinderscep,  eïï  gheloyedon  te  scedene  eü 
te  secghene  hare  segghen  yan  den  debate  yorseit. 
Eü  was  den  yinders  macht  shegheyen  yan  den 
partien,  yan  hoghen  eö  yan  nedren.  Oork.  10  Sept. 
1298.  Óns  zegghen  te  houdene  yan  hoghen  en  yan 
nederen.  Oork.  1  juni  1308.  Het  was  een  gedinge 
tusschen  lieden,  die  yan  haeren  gedinge  gingen, 
beyde  yan  hogen  eii  yan  nederen,  in  yenders,  en 
wat  dat  sire  uut  seyden,  dat  syt  souden  houden , 
op  die  sake  yerloren,  en  op  eenen  banduyn  shee- 
ren  behoef.  Vonnis  v.  Vcde  a.8.  —  Methoogey 
met  leeg  e.    Teenemaal,   fr.   entibrement.  ||  De 

Eroprietaris  niet  comparerende,  oft  gemechtigde yoor 
em ,  soo  wordt  alsdan  wederomme  de  dach  gehuedt, 
als  yoore,  en  wordt  hem  gewesen:  dat  men  hem 
deselye  goeden  sal  leyeren,  met  rusch —  met  rijse, 
met  hooge —  met  leege,  met  natte —  met  drooge, 
met  clepele —  met  clincke ,  met  gronde —  bodeme,  en 
allen  den  toebehoorten,  omme  deselye  te  mogen 
behauden  yoor  hem  eii  sijne  naercomelingen,  yan 
dien  daghe  ten  eeuwighen  dage.  C.  v.  d.  Kiel,  ii 
6.  It.  C.  V.  Deume  1612  a.  89,  en  1570,  iv  9.  — 
Hooch  en  overluid.  Pleonasm.  Hardop  en 
met  luider  stem,  fr.  è  haute  et  inieUigïblevoix.  ||  Dat 
de  mesdadeghe,  'up  eenen  zondach  of  anderen  fees- 
teliken  dach,  in  de  hooftmestijt ,  ten  incommene 
yan  der  processie,  oft  eldere,..  hooghe  en  oyerluyt 
zegghe  de  woordde  die  hy  oyer  den  onsculdeghen 
gheseyt  hadde,..  C.  v.  Aalst,  476,  Van  beter' 
nessen  a.  5.  It.  C.  v  Auden.  tii  61 ;  C.  stad  Iperen 

xiY  14.  —  Hooch  aen  den  daoh.  In  onze 

oudgermaansche  rechtspleging  moesten  alle  gerech- 
telijke handelingen  pltiats  grijpen  tusschen  een  zeker 
gevorderd  uur  in  den  doch,"  hooch  aen  den  dach*\ 
en  den  ondergang  der  zon,  of  het  verschijnen  der 


608 


HOO. 


HOO. 


gUrreH;  vandaar  dê  Mêrop  volgende  eaoramenUeU 
formuUêf  fr.  da$u  noire  aneienne  procédure  germch 
m^tM,  ioui  lei  aetet  judieiairet  devaietU  avoir  lieu 
entre  cerlaine  hewre  avancéê  du  Jour  et  Ie  ooucher 
du  toleU  OU  Vapparition  dei  étoilee;  de  ld  les  Jor- 
muUi  iocramentdlet  qui  suivent.  Zie  G-rixnm,  Beeht»' 
aUerthümer  813,  Chrichtsxeit,  en  Baepeaet,  Analysey 
n^  371.  II  Dub  sal  meu  hof  maeken  en  wyzen  thof. 
Den  bailliu  segbt:  Of  het  so  verre  an  den  daoh 
gegaen  es,  dat  io  hof  maecken  mach,  om  eiken 
recht  en  wet  te  doene,  die  hem  hoofdweirdich 
maekt  en  dies  ane  mi  begeren  sal  up  den  daoh 
▼an  hedent  ? . .  Baxfsabt  U  e.  De  meier  seit  aldus: 
Zult  [ziet?]  ghj,  heeren,  die  scepenen  zyt,  ie  be- 
gheere . . ,  zecht  oft  zo  hoghe  oft  zo  verre  oommen 
es  an  den  dach ,  dat  iet  yermach ...  —  Dan  zeit 
de  scepene:  meyere,  ie  salt  segghen,  int  verbeteren 
▼an  scepenen ; . .  zo  duncket  hemlieden  wel  zo  hooghe 
commen  aen  den  tyt  en  zo  yerre  aen  den  dach, 
dat  ghy  yierschaere  van  ghenachten  Tan  ghedeele 
▼an  desen  starfhujse  wel  bannen  muecht.  C.  v, 
Aalst,  332  (16<i«  E.).  Soo  maent  de  sohouteth  den 
borghemeester:  Ofk  den  dach  soo  verre  gegaen  is, 
dat  h  j  ▼ierschaere  bannen  mach  ? . .  Soo  w  jst  de 
borgemeester:  dat  den  dach  bo  verre  ghegaen  is, 
dat  hj  vierschare  bannen  mach.  C  v.  Antvy.  1682, 
XV  4.  Zie  ook  Boey  begtsplbegivgi. 

2)  Als  superlatief.  —  Ten  hoochsten  e& 
Bchoonsten   —   ten   hoochsten  — 

vercoopen  of  brengen  (een  onroerend  goed). 
Het  openlijk  aan  den  meesihiedende  verkoopen,  £r. 
vendre  {un  immeuble)  aux  plui  hautee  enchirei,  on 
plui  offrant,  \\  Dat  alsulcke  goeden,  gheleghen  tot 
A ,  in  *t  voor-  en  naerjaer  uytghewonnen ,  groot  M , 
toebehoorende  B ,  sullen  metten  heere  en  uytganghe 
Tan  der  bemender  keerssche,  ten  hoochsten  en 
schoonsten,  tot  G,  ten  huyse  van  D,  worden  ver- 
cooht.  C  ü.  Santhoven  1557,  Stijl  a.  13.  It.  C,  v, 
Deume  1612,  a.  96.  Indien  *t  [goet]  perissabel  ot 
bederyelic  waere,  zo  ordonneert  men  by  provisien 
*t  zelve  ten  hoochsten  vercocht  te  werdene.  C.  v. 
Oeni  lY  8.  —  (Tan  roerend  goed)  dat  men  den 
grondt  by  een  dienaer  sal  doen  visiteren,  oft  daer 
iet  op  te  panden  waere,  dat  men  dat  sal  afpanden 
en  voeren  ter  naester  merckt,  en  brengen  het  ten 
hoochsten.  C.  v.  Siehem,  a.  10. 

3)  HoOohBte  dach.  Meerderjarigheid,  h. 
majorité,  ||  Met  pneteritie  van  de  voorgeroerde  kin- 
deren, legaterende  alleenlyck  ieder  derselve  500 
gis.  hoUants  geit  eens,  aen  hen  te  betalen  op  hen- 
nen hoochsten  dach.  C.  gr.  Loon^  I  414.  Mits  dat 
het  kindt,  tusschen  hen  beyde  verweckt,  saude 
hebben  duysent  gis.  op  synen  hooghsten  dagh. 
Ih.  474. 

4)  Het  hooohste  van  den  dach.  Het  mid- 
daguur,  de  middag,  fr.  Ie  plus  kamt  point  du  jour, 
Vheure  de  midi,  Ie  undi,  ||  Alle  nieuwe  saken  niet 
ghepresenteert  v<5<5r  thoochste  van  den  daghe  op  de 
ghewoonelycke  roUe,  en  sullen  niet  on^&ngben 
worden.  C.  v.  Ooeryache,  Stijl,  a.  22.  Ten  welc- 
ken  ghenechte  van  den  derden  voordaghen,  soo- 
verre  niemant  en  komt  ontsetten,  ofk  de  besette 
goeden  verantwoordt,  goettijdta  vóór  thooghste  van 
den  daghe,  te  weten,  ten  twelf  uren  des  middaghs, 
800  worden  de  besette  goeden ,  ter  manisse  van  den 
sohouteth,  bij  schepenen  vonnisse  ghewesen  ter 
leveringhe  in  'tvooijaer.  C.  «.  Caeterlee,  i  13;  ii. 
19.  Tot  'thoochste  van  den  daghe,  te  weten,  ten 
twelff  uren  des  middaghs  incluya.  Ib.  ii  40.  It. 
C.  V.  Tkiemem,  IT  5.  Wordt  'tvoorsohreven  goet  als- 
dan ghewesen  ter  dachhuedinghe  tollen  hooghsten 


van  den  dage,  om,  oft  iemant  alnooh  tselre  goet 
wilde  comen  ontsetten  oft  verantwoorden.  C.  e. 
Deume  1612,  a.  82;  t<.  a.  83  en  18.  Item,  C,  gr. 
Loon,  I  61. 

5)  Op  de  hoochste  eere.  Opdemiedaad 
van  majesteiischennis ,  fr.  soua  peine  de  se  reudre 
coupahle  de  Use-majesU  (Grahay).  Ij  Oft  hy  dan  nyet 
gehoersaem  en  waere  der  dr^e  conden  en  drye 
pandingen,  so  sal  men  gerichtelick ,  met  scholtel 
en  schepenen,  denselven  uut  den  grondt  aetten, 
en  bevelen  hem :  op  die  hoechste  eere  eü  lantreeht, 
het  pandt  nyet  voerder  te  gebruycken.  C.  gr.  Loom 
I  121/122. 

HOOCH,  zn.  V.,  mv.  hoog  en.  Hooger  bod,  fr. 
enchire.  ||  Van  den  pallemslach  en  hooghen  opte 
selve  assyse  gestelt.  Génard,  Antw.  areh.  I  21, 
Stadsrèk.  1549/50;  it,  24  en  pastim.  Zie  Schaer- 
mans  Hooa.  —  Stomme  hoogen.  Niet  iss  het 
openbaar  gestelde  meerbiediMgen,  fr.  enckk'ee  nom 
mises  en  publie  (?).  1|  Heeft  opgedraghen,  met 
wettigher  verthydenisse  . . ,  seker  paroeel  landts, 
groot  een  bunder,  onbegrepen  der  maete. .,  voor 
de  somme  van'/*  779.  1  st.  ot.  geit,  daerinne  be- 
grepen het  stu\ivergelt,  stomme  eü  andere  gestelde 
hooghen.  5  nov.  1779.  —  ld.  f»  9  v«.  BijkeareMef: 
Qreffe  soab.  arr.  Louvain,  reg.  16  fol.  8  v^.  6  nov. 
1779;  ii.  fol.  9  v«. 

'  HOOCHBAILLIU,  ook  Soütsbsik  bailliu  tav 
Ylaendesbv.  1)  Dezes  ambt  was  een  der  gewichtigste 
in  het  graafschap:  hij  was  er  de  oppergereektsheer 
en  de  hooge  rechter,  fr.  eupremms  aréhipretor  totisu 
Flandrias  (summut  praetor).    Zijn  kut  bedroeg :  \de 
bewaking  der  banndingen  van  Vlaanderen  en  de  be* 
straffing  der  banbreukigen;  de  aanhouding  en  bestraf- 
fing der  landloopers;  de  vervolging  der  moordenaars, 
dieven   en   andere  miedadigen,  b^  uiitondering  der 
Vlaandersehe  poortere  en  der  ïderken;  de  imvorde- 
ring  der  penningen  voortkomende  van  verbeurd  ver- 
klaarde  goederen  om  samenzweringen  en  mmler^en, 
alsmede  der  boeten  mits  welke  men  de  banuMêge» 
veroorloofde  in  het  land  te  verbleven  g  de  uitvoering 
der  bevelen  hem,  't  zij  van  den  Baad,  *tz^  van  dim 
graaf,  opgelegd  $  in  zekere  gevaUen,  het  ontdaan, 
mits  afkoop,  der  beschuldigden;  het  verleenen  van 
gdeidebrieven    van    40    dagen    voor   gebannenen  of 
aangehoudenen    om    zékere  feiten,    die  met   hmnne 
wederpartij   verzoend   waren,   met  uitzondering  der 
misdaden  tegen  den  vorst  en  zijne  officiers  s  het  stiA- 
ten  van  vrede  tusschen  in  veete  liggende  partyen;  de 
bewaking  der  serjanten  of  gerechisdienaars  van  hel 
graafschap:  eindelijk,  waren  de  plaatselijke  besturen 
hem  ondergeschikt  in  zake  van  rechtsmacht  over  de 
zwervende  lieden,  fr.   hamt-baiüi  ou  souverain  bailli 
de  Flandre.  Sa  charge  était  une  des  plus  impor tantes 
du  eomté.  11  en  était  Ie  grand  juetieier  et  Ie  grand 
4uge.    Voir  ses  attributions  dans  J.-  J.-  E.  Pboost, 
Becherches  hist.  sur  Ie  souverain  bailliagede  Flandre^ 
6  {Messager  dee  se.  hist.).  \\  D'hoochbaillia ,  onder- 
baillitt   en    scepenen   van  beede   de   bancken   der 
voorseyde  stede  reguleren  hemlieden,   in   'tbeleel 
van  justicie  en  policie  naer  't  untwysen  van  der 
concessie  bij  der  K.  M.  verleent  den  laesten  aprilia 
1540.  C.  V.  Oeni  i  1. 

2)  Bijzondere  hOOChbaÜliuS.  Benevens  den 
soeverein  baljuw  van  Vlaanderen,  waren  er  in  hei 
graafschap  eenige  plaatselijke  hoogbaljmws,  zooals  m 
hd  Land  van  Aalst,  het  Land  van  Demdermonde ^ 
dooh  met  een  meer  beperkt  rechtsgebied,  vanwege  den 
vorst,  als  dezes  vertegenwoordigers,  aangesteld,  Hmme 
ambtsverriehüngen  komen  genoegzaam  overeen  mei 
die   van  den   Amman   in  Brabant  {Kwartier 


HOO. 


HOO. 


609 


vem  SruêteT).  fir.  granii-haülU  particuliere,  A 
eóté  du  t{moeraim  hatUi  de  Flandre^  ü  y  avttU 
dans  ce  eomté  quelquee  hauts-hailliê  locauXj  iele  que 
dane  les  paye  d*Jloti  et  de  Termondef  avec  une 
f'uridiciion  plus  restreinte,  établis  de  la  part  du 
prince  et  comme  ses  reprêsentante.  Leurt  aitrUmtiont 
eoncordent  ca  te*  avec  cdlet  de  2*  Amman  OU 
Brabant  (Quartier  de  Bruxeüet). 

HOOCHENIS  (H — esse,  hoogenneBse),  zn.  Rooger 
hody  fr.  enehère,  \\  Die  [nL  de  afgepande]  totter 
erffreaiase  exclus  synen  Tercoohteu  pant  sal  ver- 
moghen  te  lossene ,  soo  oock  tot  alsdan  alle  hooche- 
nesaen  gheadmitteert  worden.  C.v,Aaltt,  Stijl  y  18. 
It.  C.  V.  Auden,  2<le  d.  419. 

HOOCHPENNINGëN,  zn.  my.  Fenninsfen  van 
hooger  bod  bij  verkoopingen  en  cutnbettedinqen,  fr. 
deniert  d^enohères  dane  let  ventet  et  adjudicatumt 
II  Un  patard  de  chaque  razürcy  è  titre  d'hoogpen- 
ningen.  FL  v.  VI,  Éegl,  Dixmude  22  apr.  1773,  a. 
11,   Vaccite  tur   let  graint;  X  678.  Zie  ook  veb- 

HOOCHPEKNINGSN . 

HOOCHSCHOOL  (Hooghscole,  hogescole),  zn.T. 
Hoogetchoól,  middeleeuwtehe  Latijnsche  kapittel' 
echool,  ÏT,  écde  supérieure  ^  école  latine  ehapitrale 
au  mogen-dge.  \\  Al  eest  vanouds  gewoenlec  geweest 
Tan  rechte  en  geapprobeert ,  dat  maer  twee  scolen 
plagen  te  sine,  te  wetene  eene  hooghscole  om 
knechte ,  en  een  clene  om  meiskene ,  niet  te  min,  op 
[om?]  gonste  en  vrede  onser  vorseider  poortren,  willen 
Wi  dat  onse  vorseide  soolaster  oft  rectoir  van  der 
hogher  scolen  van  Bruessele  . . ,  viere  ondermeesters 
Betten  sal . . .  omme  de  kneohtkene ,  en  vier  onder- 
rectoirs  ofte  onderreotoiressen  omroe  de  meiskene, 
getrouwelec  te  leeme  haer  clein  dinc  totten  Donaet 
toe,  en  niet  Toorder.  En  dan  s\jn  die  knechten 
■culdich  te  comen  totter  hoger  scolen,  om  aldaer 
geleert  te  sine  in  gramarien,  in  musyken  en  in 
goeden  seden.  B^,  mus,  I  22,  ootk.  van  hertog 
Jan  Illy  28  oct  1320.  In  de  eerste  helft  der  XTi® 
eeuw  ging  het  [gebouw]  tot  de  stad  over,  die  er 
eene  Liatynsche-  of  Soogetehool  in  stichtte,  ds  Vla- 
MINCK,  Stad  III  82.  —  Zie  aldaar  ook  blz.  80, 
waar  de  hooghscole  de  bet.  schijnt  te  hebben 
van  kapitteltehool,  in  tegenoverstelling  van  de  kleine 
of  lagere  scholen  door  bijzonderen  geopend,  welke 
hoogeschool  tevens  eene  school  voor  het  onderwijs 
in  de  moedertaal,  [b\j  middel  van  den  Dietsehen 
Gatoen?  tot  den  Donaat  —  ad  Donati  introHtum'] 
uitsluitelijk  en  in  de  Latijnsche  taal  zou  geweest 
zgn.  In  eene  oork.  v.  1377,  Vaderl.  mus.  III  58, 
wordt  eene  bezetting  gemeld  van:  „alle  jaeren  den 
maten  clericken  en  scolieren,  die  te  Loven  ter 
scolen  gaen  in  de  Hoghs  Scole.  tweeleef  molen- 
vate  rogs",  den  indruk  latend  als  ware  het  „een  ge- 
sticht voor  de  studiön  der  Godgeleerdheid*',  zoo  niet 
eene  Universiteit,  dan  toch  eene  Faculteit;  wij 
kunnen  echter  in  deze  Hoghe  Scole  moeilijk  iet 
meer  zien  dan  de  hoogere,  Latijnsche  burgerschool 
van  het  Lovensch  kapittel ;  wij  meenen  dat  de  theo- 
logie der  veertiende  eeuw  hare  katheders  nog  had 
in  de  kloosters.  Zie  mijnen  Mémoite  tur  V  int  truc- 
tion  pMique,  JËcolet  ehapitralet,  99,  140,  en  ook 
163;  voor  den  Donaat,  L.  Petit,  BUdiographie 
nrs  402  en  552. 

HOOCHSCHOOL.  Zie  hooftstoel. 

H00CH8T0EL.  Zie  (Beste)  hoopt. 

HOOCHSEL  (Hoogsel),  zn.  o.  Leste  hoooh- 
sel.  T'aattte  en  dut  hoogtte  bod  in  eene  openbare 
verkooping  of  aanbetteding  ^  fr.  demière  et  par  con- 
téquent  la  plut  haute  enchère  dant  une  venfe  ou 
adfudieation  publique.  Of  den  hoogsten   bieder   in 


&ate  ware  van  de  penningen  binnen  40  dagen  daar- 
naar te  voldoen,  wordt  het  goed  op  nieuws  ver- 
kogt,  tot  desselfs  laste  en  angst,  in  maten  en  voegen 
dat,  of  hetselve  min  verkogt  worde  dan  by  den 
lesten  hoogsel  van  de  voorgaande  verkopinge,  hj 
hetselve  moet  opleggen.  C.  gr.  Loon ,  II  426 ,  Beek' 
heim.  Alle  welcke  eü  naervolgende  hooohselen  sul- 
len, van  den  iersten  palmslach,  in  tween  gaen, 
deene  hellicht  altyt  voir  den  uytgeveren,  endander 
hellicht  die  daerop  hoocht,  oft  affgeslagen  wordde, 
oft  selve  blyven  sal;  welcke  hoochselen  sullen  moe- 
ten betaelt  worden  nair  Kersmisse.  Aoad,  d'arehM. 
1857,   blz.    77   (1573,    Tiendenverhuring  te  Qheet), 

HOOCHSEL  zn.  Verhooging  van  rechten ,  fr  aug- 
mentation^  élévation  det  droitt.  ||  Anderen  ontfanck 
van  den  assysen  van  den  biere,  eensamentUck 
van  den  hoichselen  en  imposten,  oude  en  nyeuwe 
daerop  gestelt.  Gékabd  ,  Antw,  arch,  1 22,  ttadtrek, 
V.  1549/50. 

HOOCHTIJT  (Hoge  tijt,  hooge  tijt),  zn.  Eoog- 
tijd,  ir.  féte  tolennelle.  Kil.  Hoog h tijd,  heugh- 
tij d  /  hoghe  tij  d  Solennet  etc.  KU.  oud.  Solennitl, 
fette  tolemnele.  ||  Item,  so  sal  men  die sluse trecken 
die  vier  heyleghe  daghe  van  den  drien  hoghe,  als 
Paschen,  Sinxenen  en  Kersmisse,  nacht  en  daoh. 
Bekenk.  v.  Brab.,  reg.  131  fol.  31  (1399).  Item, 
ne  sullen  do  mesdadeghe  partie  niet  moghen  com- 
men  binnen  eenen  jare  eerstcommende  in  de  prochie- 
keerke  van  Worteghem,  uuteghedaen  de  drie  hooghe- 
tyden  Paesschen,  Sincxenen  en  Eersavont.  Auden. 
meng,  I  249,  Soendinck  1484.  Alle  die  watermeul- 
ders  binnen  den  lande  van  Grimberghen  sullen  alle 
hoochtijden,  te  weten,  Paesschen,  Sinczsen,  Alder- 
heylighendagh  en  Kersdaoh,  heur  grondtberders 
moeten  trecken  eü  laeten  loopen,  van  des  nachts 
ten  twelf  uren.  Landch.  v.  Grimbergen  a.  1 17  (t556). 

Zie  ook  psESTB.  —  Zijn  hoochtijt  houden. 

Van  de  buitenpoorters.  Te  Geni^  in  eene  gehuurde 
woont t  of  kamer,  gedurende  ten  mintte  acht  dagen 
op  de  Kertt-f  Faatch-  ende  Sinktenfeetten  komen 
verblijven,  en  ook  téUcent  de  som  van  12  grooten 
betalen  f  kraehtent  eene  oork,  van  Maria  van  Bur- 
gondiS  d,  d.  20  jan.  1476 ,  fr.  obterver  tet  fétee 
tolenneUet  (pour  let  bourgeoit  foraint),  Venir 
hdbiter  Oand,  dant  une  maison  ou  chambre  louée, 
durant  huit  jours  au  moinSy  è  chaque  fite  deNoëly 
de  Fdques  et  de  la  Fentecóte^  et  payer^  en  outre, 
chaque  fois  12  grot^  en  vertu  d'une  charte  de  Marie 
de  Bourgogne,  du  20  janvier  1476.  ||  Butepoorters 
zullen  ghehouden  ziin  te  hebbene  haer  woonste  in 
de  stede  van  Ghend  en  pandelic  van  eender  rede- 
lijker somme,  naer  hueren  staet.  Ooc  mede  te 
commene  binnen  derselver  stede  ten  drien  princi- 
palen feesten  en  tijden,  als  te  Kerstavonde,  Paes- 
schen en  Sincxenen,  en  aldaer  telken  Tan  den 
voors.  feesten  haere  residentie  te  hondene  acht 
daghen  t\jts  ten  minsten,  en  telker  reyse  te ghevene 
x\i  groten.  —  Item,  Matheeus  Nijs,  trompet,  en 
Thomaes  Yenant,  van  dat  zij  gheboden  metten 
trompette,  achter  de  stede,  dat  de  butepoorters 
haerlieder  hoochtijt  houden  zouden  en  betalen  haer- 
lieder  hoochtijtgelt.  De  Pb.  en  Bb.  G^ent,  I  101, 
102,  Stadtarch,  Beg,  Vrauw  Marie  (G)  15  v^  en 
Stadtrek,  t48t/82;  zie  ook  blz.  104.  It.  C.  v,  Antw. 
1546.  IX  7. 

HOOFDEN,  OW.  Van  eene  rechtbank.  Fm 
rechttwege  in  beroep  gaan,  leering  halen,  tot  eens 
zekere  hoofdhank  behooren ,  fr.  d'un  bano  de  futtioe , 
aller y  de  droit^  en  appel^  prendre  enteignemeni, 
rettortir  è  certain  chef'banc.  ||  Dit  ziin  de  smale  ste- 
den hoofdende  an  de  stede  van   Bruoghe.    C.  o. 


610 


HOO. 


HOO. 


JlniWfr,  I  291  (%WSS).  En  es  een  rrf  leen,  hooüAeodm 
ten  eMtotie  te  Ghend.  dz  Pb.  kf  Bb.  IT.  BrtwéU^ 

BOOFDEX;  OW,  Yso  eeoen  wsteiloop.  Z^mt- 
waierimf  hMem^  fr.  («fiHi  0O«r<  dtam)  «cotr  m« 
AmIamü/.  II  Dm  die  «bUt  Diedrie  Tm  den  8oe- 
teodele  en  nne  uiicutai»  hedden  lii^i^facnde  enen 
vetcf]puie  TsiJende  en  boeideDde  in  die  Ghentiee 
Leye.  Oofrk,  »  lebr.  1»7. 

BOOF8CHEIT  fÖwlKhcde,  boreKbede,  hoo- 
febede,  boeliwheit.  homeheÓe,  boeachett,  hooeKbede), 
nu  MoffeUfkieid  f  hetuckheid,  erkemUmiê^  hUme  gift, 
fêtdkêmk^  ft,  etmrtmne^  graaemêeU^  jfrêaemi.  KiL 
Heniebeyd.  Cnüüdaê,,,  k  Mmmtuemlwm  ekrÜi' 
iaüSf  hmmimiatiê  éf  gratitwdimU  ergo.  WarokJ^nig 
HoTeaebede.  Fl.  SiéÊoU-  m,  MedUsget.  I  361. 
MöfhekkeUeu,  TrasenU,  ||  En  si  {ml.  die  twee 
^teewomi  ■Ciikefe]  vallen  eiken  ghereet  tijn.., 
op  ene  pene  Tan  t  s.  En  si  en  snllen  ssoien- 
eoep  noeb  boefieheit  nemen.  Kh.  lakemg.  JHegi, 
1338,  Woitoerk  s.  83.  Wat  boeffbeiden  [/.  hoef- 
sebeiden]  »j  onsen  licbteien  ghegberen  bebben  en 
boerele  ?  Item ,  lelen  sj  Tngben  of  onse  rentmees- 
ters, so  wie  sii  tijn,  groot  of  cletne,  so  wanneer 
nj  enieb  goet,  boseb,  tienden,  molenen,  Unt  of 
enigberbsnde  ander  goet  nntghegberen  bebben  of 
▼ereoebt  Tsn  onsen  wegen,  enighe  bate,  Toiriief  of 
anderen  dienst  daiisf  genomen  hebben  Tan  ben, 
efi  wat  boefsebeiden,  of  boevele  srj  onsen  rentmees- 
teren  gbegberen  bebben.  Piot,  Emqvéie  JBrah. 
1389;  ft.  tekst  eomricitie.  Camerlincgbeld  es  bi 
scnldicb,  die  manscepe  doet,  dats  bi  rechte  x  s. 
par.  Daer  ne  beift  de  heers  gheen  recht  sn;  dat 
beift  bi  om  den  doreljt  ter  dore,  eü  om  de  ken- 
nesse  der  borelinghe.  In  oaden  tiden  biet  men 
ft]  boreschede.  Jas  femd.  fl.  veims  e.  5,  Dat  camer- 
iincgelt  behoort  toe  den  camerlinc  Tan  den  heer, 
oft  anderen  die  den  beer  gelieft,  efi  plach  toot- 
tyts  te  beten  bosscbede.  Wiblaitt,  Leenreekt  73. 
Alle  deghene,  die  alreande  boescheit  Tan  de  stat 
gbebadt  bebben,  dien  en  sal  men  Tortane  niet 
gberen,  wie  sj  sjn*  Aead.  d'arckéol  I856,^blz. 
501*  Betaalt  eü  gbegboTen  in  boosscbeden  den 
metsers  in  tlegghen  van  den  eersten  steen  Tan  den 
pylaren  in  Ste-Wonborgben  keerekc,  daertoe  acepe- 
nen  ghebeden  waren,  25  scheL  par,  Anden  meng. 
II  26  (1606). 

HOOFT,  zn.  JBen  zekere  etseA,  ft,  eertain poitton, 
tt  Tonghen  oft  hoofden.  Hansatcl  1667.  L»  Y. 

HOOFT,  zn.  JESm  xekere  tUveren  munt,  ft.  eer- 
taine  momnaiê  d^argeni.  ||  Die  Milaenscbe  hoofde, 
\x  sts.  Die  SaToysche  hoofde,  tüJ  sts.  Muntwaarde 
in  Brabant  1498. 

HOOFT ,  zn.  o.  Memehdijk  hoofd ,  ft.  iele  kumaine. 
Metalen  hooft,  l)  Een  dergelijk  hoofd,  ale 
eerheretellende  betering,  opgelegd  Ie  laten  maken  en 
toofr  tehepeHenhmie  ie  eieüenj  om  êchending  tan  's  landg' 
privUegiêWf  ft.  iéie  de  métalf  imposée  è  faire  eon' 
feetionner  pour  eire  plaeée  devani  la  maieon  dee  écheoine, 
du  ehef  d'infraetum  aux  privilègee  du  pog»^  Zie 
BSTiBiiro.  fl  Eü  dat  bj,  Gnillelm  Van  derScbage, 
in  beterynghe  en  amende  Tan  zynen  meshuuse,  aal 
doen  maken  eü  stellene  in  den  muer,  Toren  ter 
straeten  Tan  acepenenhuuse  Tan  der  Keure,  boTen 
der  traillie,  een  metselen  hooft,  Tan  der  grootte  Tan 
eeuen  manshoofde,  en  daeronder  een  metaele  tafele, 
daerinne  gheschroTen  staen  sollen  dese  woorden 
naerTolghende...  Cankabbt,  Strafrecht,  127  (HSt). 

2)  metalen  hoofden  met  een  mondelol  werden 
in  tommige  gemeentehuizen  gesteld  op  kotten  der  ver' 
oordeelden  tot  boete  van  eenig  miedrijf  met  de  tong. 


(- 


in  Pb.  BV  Bb.  Oemi,  l  199L 
o.  Ie  reefateD.  Ar  jj^twhttèmuÊ  i§ 

,  is  eeealzgée 
,   af  het   mei  eene  werden.  De 
sloten  soms  bnmie  Toanissen  mei  het 
op  rerbeteren  onai  hoets.  Piot,  CWf.  II 292  (1428). 
Op 

TVsfsed^rlso,  22  jan.  1435.  fr. 
ehefeeut^  dkef  de  eene;  Ie 
lee  éehevins^  tenaneierê  om  iuwsii  i  defleft 
appd,  OU  è  eneeignementy  a  remdkmrge,  a  düefy  isrsf 'fls 
ee  eeniaieni  iutapaèiee  de  reaêre  mufugememi,  om  ^*tls 
ne  tomhedeni  poe  é^aecord.  Lee  eamre  de  jmeHee  ter- 
wnmenent  qwdqmrfeêe  leur  eemiemee  par  lm  réaeme: 
Momf  méUewr  evis  de  noire  tkef  de  eema.  —  6oet 
hooft,  gereebtieb,  wettelijck  hooft.  Wed- 
tel^ke  baoÊk  van  beroep^  zooaie  die^  over  hei 
SMm,  was  bepaald  en  vocrgeetireeen^  fr. 
Ugal,  UI  quU  Umi  généndememi  détermmé  ei 
erii.  \\  Ter  ander  genacbten,  tboniase  in  bejilstt 
siden  aengeboert,  warden  w^s  gemaent 
rintmeester  Toirs.  Wi) 

nae  antworde,   en  na  den  tfaonisse  en  nae  al  dats 
Tore  ons  comen  was,  en  na 


waren  wij  der  saken  bi  ons  seWen  wijs  noeb  Troet, 
en  begheeiden  cost  en  geleydt  te  sine  tost 
onse  goet  boet.  Alsoe  dat  ons  onse  eemeidigbe, 
wise,  Tobsienigbe  boet  Tan  Lorene  ons  gaf  tost 
een   Tonnesse:  dat  enz.   Bof  v.   ZeOke,  bij  Diesl, 

I  jnli  1446.  De  sebepene  oft  laet  bij  den  meiyer 
gemaent  zijnde,  en  bem  met  zijne  medegeadlen 
beraden  hebbende,  bringt  Toor  een  Tonniase:  dat, 
aengesien  de  saeeke  aengaet  der  eHTelijclieijt,  soe 
Tersnecken  zij,  naer  de  onder  ooetnymen,  ten  ooste 
Tan  de  partije  geleijdt  te  zijne  TOor  de  acbepenen 
Tan  Thienen,  beuren  goeden  hoefde  [var.  lioede 
oft  booffde,  en  hoode].  C.  v.  Thienen,  T  7.  Als 
de  mannen  op  different  Tan  partyen  noch  Troet 
noch  wys  en  zyn,  Termogben  de  zake  te  beroupen 
tharen  gherechtegen  wettelicken  hoofde,  dweick  es 
Toor  de  heeren  raden  en  mannen  Tan  de  wettach- 
tegbe  camere  Tan  Ylaenderen.  C.  leenhof  v.  Amden* 
a.  27.  —  Hooft  halen,  Te  hoofde  eomen- 
trecken.  Van  rechtswege  in  beroep  gaan^  bekooren 
tot  eene  zekere  hoofdbank^  ft.  aO/er  de  droii  en  appeL 

II  Scepenen  Tan  Aelst  [zyn]  lonTeraine  Wetten  Tan 
al  den  lande  Tan  Aelst.  En  an  hemlieden  halen 
haer  hooft,  Troeddom  en  ressort  meestdeel  de  Tier- 
scaeren  Tan  denzelTen  Lande.  C.  v.  Aalst  412.  Dies 
sollen  de  Toors.  deken  en  ghezwoorne  [Tan  St.-Jo- 
risgilde]  hooft  en  Treeden  [Troeddom  ?]  halen ,  alat 
hemlieden  Tan  noode  dinot,  an  de  TOors.  Wet  Tsa 
Aelst,  Tan  allen  stioken  en  zaken  diea  sg  eena 
noch  Troet  en  zgn.  db  Pb.  bk  Bb.  Oesch.  v.  Aaiet, 

III  392  (1489).  Dat  dat  meshnns  scnldicb  es  te 
stane  ter  correxcie  Tan  scepenen  Tan  Ypre ,  namen- 
delike  Tan  denghonnen  die  an  de  Toorseide  stede 
Tan  Ypre  reasortierene  en  hoofd  halen.  Varia 
Tprensia  I  66  (1413).  Aldns  Taren  zy  die  steken 
tjeghen  haer  hooft,  want  zy  noit  haer  hooft  tYpre 
ghehaelt  hebben.  Ol.  t.  Dizmudb  90.  Alle  ban- 
eken  comende  tAntwerpen  te  hoofde  oft  by  ap- 
pellatien ,  moeten  hen  reguleren  na  den  rechten  en 
costumen  der  stadt  Tan  Antwerpen.  C  v.  Aniw, 
1646,  TI  69;  ii.  iz  47,  en  Oude  rechten  a.  11. 
Dingden  in  den  hoTe  Tan  Diest  alsoe  lange  dat  die 
mannen  Tan  Diest  niet  Txoet  en  waren,  en  word- 


HOO. 


HOO. 


611 


den  geleyt  aen  hore  hoeft  aen  die  mannen  Tan 
Aenchot;  en  die  mannen  van  Aerschot  trocken 
Toert  aen  hoze  hooft  aen  die  mannen  7an  Brahant , 
en  daer  wert  gewyat . . .  Boxhobbk  ,  Dieat ,  fol.  8. 
De  Wetten  van  den  bailliaige  en  lande  yan  Aelst, 
en  waer  elo  te  hoofde  treot.  O.  v,  ActUty  603. 
—  Hem  begrijpen  aen  sgn  hooft,  geleid 
worden  aen  sgn  hooft,  trecken  aen  sgn 
hooft.  In  beroep  ifoan,  fr.  aller  en  appel,  ||  Lieve 
geminde  Trinden,  Als  van  den  geaohUle  hancende 
Toor  olieden  in  recht  tusechen  N.  en  N. . .  daeraf 
ghy  aen  ona  u  hoet  begrepen  hebt , . .  loo  leeren 
wg  n  te  wjsen  voor  een  Tonniase:  elok  yan  den 
Toorss.  partyen  te  staen  op  haer  Tersche  Toete, 
qnalyck  aengesproken  en  qualyck  rerantwoort.  Mab- 
TIKRZ  47.  Zie  ook  betaek  8). 

HOOFT.  Van  den  landboek.  Ten  hoofde  be- 
kent ataen.  In  het  landboek  of  kadaster  aam  het 
hoofd  van  een  êtuk  lands  aangeschreven  staan  als 
eigenaar  af  hismrder,  ir.  {du  livre  terriër)  étre  inscrit 
au  terriër  om  oadastre  en  téte  d'une  piice  de  terre, 
comme  propriétaire  om  locataire.  |j  Dat  in  *tpunc- 
tuael  en  loffelick  onderhout  van  denzeWen  land- 
boeok  is  gheleghen  de  weWaert  van  een  ieghelyck 
persopn  hem  Tan  zyne  schalt  (fr.  eréance)  willende 
Tersekeren,  *twelcke  hemlieden  onmoghelick  es  te 
doene^mits  dat  de  proprietarissen  van  huysen  en  erf  Ten 
ofte  renten  op  den  landbouck  ten  hoofde  niet  be- 
kent en  staen ,  als  waerby  den  landheere  een  ieghe- 
lyck niet  en  oan  dienen  Tan  annotatien,  extraicten, 
onderzoeck  Tan  lasten : . .  Co.  Auden.  2^^  d.  465 
(1636).  It,  PLv.  VI.  17  oct.  1671,  a.  14  en  16;  III 
419.  —  In  hoofde  big  Ten.  i|  Vroue  Lisebette 
Torseit  es  sculdich  te  bÜTene  in  hoefde  van  den 
drie  ponden  sjaers  Torseit.  Oork.  20  jan.  1285.  Zie 

ook  YXSHOOïDINa. 

HOOFT.  Beste  hooft  of  beste  cateil.  Leen- 

heerlijk  recht  bij  het  overlijden  eens  dienstbaren  mans^ 
en  bestaande  in  het  beste  stuk  vee  of  have,  fr.  nitfi/- 
Umr  caUiy  droit  feodale  dd  au  déeès  d'une  per sonne 
corvéable,  et  oonsistant  en  la  meilleure  téte  de  bétaÜ 
om  Ie  meilletÊT  meuble.  \\  So  wie  dat  Tan  bnten  in 
de  poort  Tan  Ghend  oomt  te  wonene,  en  doet  dat 

Sortere  sculdich  es  te  doene,  en  jaer  en  dach  in 
e  poert  woent,  stenret  hy  in  de  poert,  syn  por- 
terscep  essene  sculdich  te  Tryene  Tan  allen  dienst- 
manscepe  en  Tan  den  besten  hoofde,  en  Tan  allen 
hooftgaTele  jeghen  eiken  heere,  so  wie  dat  hy  sy. 
C.  V.  Oent,  Qr.  eh.  1297  a.  133.  Dat  alle  ghe- 
boome  poorters  Tan  onser  Toors.  stede,  bevrydt  in 
eeneghe  Tan  den  TOors.  neeringhen,  het  z|j  man  of 
wgf,  sullen  Trg  en  onghehouden  wesen,  al  onse 
landt  yan  Ylaenderen  deure,  Tan  den  besten  hoofde 
of  Tan  den  besten  cattheyle , . .  db  Potteb,  Seoond 
eart,'  131  (27  jao.  1432).  Dat  alle  poorters  en 
poortessen  onser  stede  Tan  0-hendt,  continuelgck 
ofte  den  meesten  deel  Tan  den  jare  residerende 
binnen  deselTe  stede,  te  wat  plaetsen  zg  OTerlijden 
binnen  onsen  lande  Tan  Ylaenderen,  wesende  up 
hunne  goedinghen  en  ooopmanscepen  oft  andere 
huere  anairen,  Try  en  excempt  sljn  en  blgTen  Tan 
besten  hoofden  ofte  catheil, . .  jeghens  elcken,  wie 
hy  z\j.  DB  Pb.  xn  Êb.  Qenty  I  101 ,  102  (10  apr. 
1615).  Alle  manieren  Tan  beste  hoofden.  ld.  <?«- 
meenten,  IX.  Scke^  11  (1686).  Dat  alle  deguene, 
die  innecommelinghen  s\jn  en  nu  woonen  en  Toort 
Innecommen  en  woonen  zullen  en  blgTen  woonen 
in  de  TOors.  proohien,  Try  eh  quite  wesen  sullen 
ten  eeuwelicken  daghen  Tan  den  rechte  Tan  den 
Toors.  innecommeliDokscepe,  en  Tan  alder  schalcker- 
ngen,  midts  dat  w^j,  onsen  hoirs  en  naercommers, 


daeraff  heffen  eü  hebben  sullen  ter  doot  Tan  eloken 
de  beste  haTe  en  *t  beste  hooft.  ld.  XXIII.  Beveren 
6  (1381).  Zie  ook  hoovtstoel. 

HOOFT- ADVIES  zn.  Leering  eener  hoofdbank, 
fr.  enseignement  d'un  chef  de  sens,  ||  Noch  sijn  in 
Brabant  gheleghen  Tyf  dorpen ,  die  nochtans  TOor 
schepenen  Tan  Mechelen  komen,  sommighe  by 
hooft-adTise  en  by  appellatie  beyde ,  als  te  weten : . . 
Wespelaer,  Boortmeerbeke  en  Humbeke,  komen 
TOor  schepenen  Tan  Mechelen,  alleenljjck  om  lee- 
ringhe  oft  hooft-adTis,  en  Terheffen  hunne  appellatie 
alleen  in  den  Baede  Tan  Brabant.  C.  stad  Mecheleut 
Bijlage  I. 

HOOFTBAER,  bn.  Hooftbaer  Tonnis.  Voi^ 
nis  uitgesproken  door  eene  hoofdbank^  fr.  sentence 
prononeée  par  un  chef  de  sens.  ||  Dat  men  alle  saken 
sal  te  hooft  wysen  nae  alder  ghewoonte;  en  oft 
jemant  aen  s^n  hooftbaer  Tonnisse  Terloren  [hadde  ?], 
en  hem  bedachte  daerinne  beswaert  te  sgne,  maoh 
die  selTe  Toorder  in  't  recht  [nej,  als  dat  behoo- 
ren  sal,  dan  sullen  wy  met  sehepenen-Tonnisse 
toTreden  aengaende  hoochbreucken  [?],  sonderappel- 
leren.  C.  o.  KuUc  a.  36. 

HOOFT BANCK,  zn.  Gerechtshof  van  leering, 
of  van  beroep ,  fr.  chef'bano  d'enseignement,  om  d'appeL 
Kil.  Hoofdbancke.  Principale  trihunal,  eto.  — 

Hoofdbanken  van  burgerlijk-  en  straf- 
recht. In  Brabant  waren  de  hoofdhanken  kostm- 
mierlijk ,  en  genoegzaam  bij  landstreek  en  hoofdplaats , 
bepaald  voor  iedere  schepen'  of  laatbank.  Buiten  deze 
gewestelijke  banken  had  men  den  Baad  van  Brabant  en 
de  hoqfdbank  of  Kamer  van  Uccle.  —  In  Limburg 
beriep  men  zich  des  noods  op  de  schepenen  van 
Luik.  —  In  Vlaanderen  ging  men  gewoonlijk 
te  hoofde  naar  de  schepenen  van  Brugge ,  Oentf  en 
Iperen,  den  Baad  van  Vlaanderen  en  den  Orooten 
Baad  te  Mechelen  ^  fr.  chefs -bancs  de  droit  civil  et 
criminel.  Sn  Brabant  les  ehefs-bancs  étaient  cour 
twmibrement  et,  suffisamment  par  contrée  et  chef' 
heu,  déterminés  pour  chaque  banc  d'échevins  ou  de 
tenanciers.  Mors  ces  bancs  régionnaires,  on  avaU  Ie 
Conseil  de  Brahant  et  Ie  chef -banc  ou  la  Ohambre 
d'Uccle.  —  Dans  Ie  Limbourg,  on  en  appeUUt, 
au  besoin,  aux  échevins  de  Liège.  —  Bn  Flandre, 
on  allait  d'ordinaire  è  chef-sens  aux  échevins  de 
Bruges,  Oand  et  Ipres,  au  Conseil  de  Flandre,  et 
am  Grand  Conseil  de  Malines.  Zie  db  Pb.  bk  Bb. 
Gent,  I  247,  267;  Kempeneers,  Montenaken  ii,  77, 
88  en  117;  Lameere,  Le  recours  au  chef  de  séns 
dans  le  droit  ftamand;  Albert  Matthieu,  Hisi.  du 
Grand  conseil  de  Mdlines,  362,  Nenny,  Mémoires 
II  ch.  ZXII. 

Hoofdbancken  van  het  leenrecht.  In 

Brabant  waren  tij  ten  getale  van  drie:  de  Isea- 
kamer  van  Brabant  te  Brussel,  de  leenbank  van 
Santhoven,  en  *t  leenhof  van  Genepien ,  ft.  ehefs-bancs 
dm  droit  fêoddl.  lis  étaient  au  nombre  de  trots  en 
Brabant;  la  cour  feodale  de  Brabant  è  Bruxelles, 
celle  de  Santhoven  et  ceUe  de  Qenappe.  \\  Dat  in 
den  lande  en  hertooghdomme  Tan  Brabant  zyn 
principalyc  drye  hootbanoken  Tan  leene  des  her- 
toghen,  die  elo  huer  sunderlinge  costume  Tan 
leenen  hebben,  deen  Terscheyden  Tan  don  anderen , 
te  wetene:  de  leencamere  Tan  Brabant  tot  Bruessel 
de  leenbancke  Tan  SanthoTen,  en  dieenhof  Tan 
Genepien  in  Walsch  Brabant;  aen  welcke  hoot- 
banoken alle  dandere  cleyn  leenbancken  Tan  outs 
plagen  en  behoiren  te  resorteren,  elc  aen  de  zyne, 
sonder  dat  nochtans  deen  Tan  den  Toirs.  hootbano- 
ken Tan  leene  aen  dandere  sculdich  is  te  resorteren ; 
mair  hebben  en  zyn  sculdich  te  halen  huer  resoort 


(M2 


HOO. 


HOO. 


#11  hooi  alUi  dryé  mtn  den  eAneellier  en  imidfflojden 
on«  ifffüÊÓichM  heei«n  tflbertogen  geordineert  in 
|lr»l»nt»  en  niet  een  de  leencamere  geheeten: 
mjn»  genadiche  tieeren  Uhertogeo  leencamere.  Y.  d. 
Ta 7,  ^H)  r*.  —  lm  Vlaanderen  gingen  aJtle  leen- 
hoPên  tê  hoofde  aan  dê  Weiaektige  kamer  van  Vlaaw- 
dwent  ff.  en  Fland^e,  tauUt  lee  eanre  fèodaUe 
aUaienl  en  appel  ^  ou  retfortisioieni  &  la  CAambre 
Ugalê  He  Flandre.  ||  In  de  kamere  legale  werden 
cetraeteeri  de  materien  feodalen  Tan  de  princelicke 
Menen  die  immediate  Tan  derzelTer  kamere  ghe- 
hpmlen  sljn,  efï  ooe  by  reiorte  Tan  de  leenen  Tan 
de  anfiere  leenhoTen  Tan  V laenderen ,  die  Tan  oute 
ghewoon  zijn  daer  te  reforteren.  Wislavt,  Pract. 
Hv.  I,  T,  *<l. 

HÜÜFTBEK8T  (Hootboeat),  «n.  Om,  koe  af 
paardf  it.  hauf^  vache  ou  cheval,  j|  Dat  den  heijdt> 
keur  tal  ingaen..,  om  eenen  icghelijcken  te  haelen, 
alle  Teerthien  daghen,  een  Toeder  hoijden  opten 
■ert,  eft  niet  moer,  met  dry  hootbeesten,  die  bo 
heeft;  efl  die  maer  twee  ossen  oft  twee  peerden 
•n  heeft ,  die  en  lal  egheen  beesten  daertoe  mogben 
hueren  oft  le»nen;  en  die  maer  een  peert  en 
heeft  y  sal  tweemael  moghen  Taren  op  eenen  dagh. 
JT.  en  hr.  «.  Moll,  159()/1681,  a.  82. 

IIOOFTBKIKF  (Hootbrief),  sn.  m.  Oorspronkelijke 
brief  of  titel  f  tr,  lettre  ou  titre  original,  j|  Dat  Tore 
ons...  oomen  es  Wonter  Tan  Broeghel,  eü  heeft 
ontfangen  alsoiligen  ceys  als  hem  TerstorTen  was 
Die  doot  sljns  Tader  Gherets  Tan  Broeghele,  te 
weten  enen  schilsohen  gulden,  nae  uutwgsen  des 
hootbriüfis  daer  dese  brieff  roensie  aff  maeckt. 
En  deser  ghichten  begerde  Heynrick  enen  brieff 
transfliteert  door  den  hootbrieff.  Schep,  der  vrij- 
heid van  Lumpmen^  1  mei  1462. 

HOOFTOKLANDË,  in  In  het  d\jkwesen.  Een 
der  bijfeonderite  grondeigenaars^  fr.  un  des  princi- 
pauw  propriétairet  (dans  une  admini$iraiion  des 
diguet).  II  OTersnlcx  luUen  de  seedycken  Tan  de 
Oauwen  on  Loonen  polders  jaerl\jox  weder  onder- 
houden worden  by  particuliere  caTelinghen  dyckx, . . 
En  ten  seWen  fyne  sullen  de  breede  en  hooftgbe- 
lande. . ,  ghosaemdeiyoken  moghen  kiesen  érj  per- 
■oonen  totte  offloie  Tan  djckgraefaohap  nut  en 
bequaom  sjinde. . .  Insaheiyox  die  baillius, . .  mette 
brtwde  en  hooftghelande  Tan  dien  oock  eenen  per- 
soon.  JPL  e.    VI  2  mrt.    1576;   III  466.  Zie  ook 

eVIiANDl   2). 

IIOOFTOKLT,  xn.  Zie  (bkbtk)  hooft.  ||  Ande- 
ren ontfanok  Tan  't  stellen  Tan  sterffelycken  laeten 
OTar  den  besten  pandt  oft  hooftgelt  de  Toors.  Trouwe 
oompeterende.  È^jkearchieff  Comptee  dee  eens  de 
Zaken  1632— 1 64a. 

HOOFTKKTKL  (HoTetketel).  sn.  jj  Vae  hoTet- 
ketel)  iilj  d.;  eaevuê  emm  hoTetketel,  Q  d.  Tol  ie 
Br^ge,  Mei  1252. 

HOOKTOLAOKR,  tn.  In  een  rechtsgeding  ter 
Mke  eenar  moord.  De  naaete  en  oudste  weiüge, 
umnnel\}ke  nabestaande  van  den  doode^  van  welke 
Êijde  h\f  hêm  besta,  en  niei  de  dochter  of  weduwe, 
Ar,  {dans  un  procbs  de  meurtre)  Ie  plus  proche  et  Ie 
p9us  4g4  patmi  les  parents  mdles  et  Ugitimes  du 
d4funi^  de  quefque  cót^  qu^il  soii  parent^  et  non  pas 
la  fille  OU  la  veuve*  \\  Alsser  yemant  Tan  eenen 
anderen  gebrocht  is  Tan  lerende  lyfTe  ter  doot,  soo 
is  di»«  ItAiUiu  gt*hoiulou,  tur  pro*cutio  ran  twee 
welhoudercn,  ten  minsten,  *tdoode  liclMem  te 
doeu  schauwen  br  eeuen  chirunrien  ofte  meer  is 
*luoolt  weicke  echauwinghe  gt^r^istreert  woii  ter 
irslAe  tan  der  stede,  eü  oock  ten  comploire  Tan 
San  haaW)  mei  Teff<rlaera  tan  den  naam  Tan  dan 


aflijTigen^  de  groote  en  gei^gentlieyt  Tan  de  wonde 
oft  wonden,  metgaeders  Tan  den  tijt  en  plaetae 
daer  'tfisiet  gebenrt  is,  en  Tan  de  namen  Tan  den 
persoon  ofte  penoonen  die  den  hoofïelager  ofte 
Trienden  eü  maegen  Tan  den  aflijfrigen  'tfiuet  te 
laste  leggen.  C.  v,  Poperimgen  ^  xxn  7,  U.  C.  stf. 
en  kasselrij  CasMel^  a.  188. 

HOOFTCLEET,  zn ;  mT.  hooftcleederen, 
— e  Ie  e  ren.   Vrouwen  hoofddoek  j  fr.  amvre-ekef  des 
femmes.    Kil.    Hoofde  leed.  Jland.   Biea,    veUsm 
eapitis,  flammeum,  eapOium;  Kil.  auehu.  Comore-dkef, 
liicbelant  Hoofcleedere.  Ouevre  kiefs.  ||  BoTen 
dese  sal  de  madeleghe   [nl,  de  OTerloTonde    hnis- 
TTOuw]  behouden  haeren  meltrinck,  en  naer — beste 
rieme ,  het  derde  Tan  hoer  hooftcleederen ,  en  Toorts 
al  het  andere  Ujnwaet  tot  hueren  halse  en  lichaeme 
dienende.    C.  stad  Iperen,  x  13.  De  Tranwe  orer- 
leTcnde,   zal   haer  insgheljcx  Tolghen  beur  hooft- 
cleederen, gordels,  borse,  messen  en  traurinck.  C. 
V.  Aalst,  XX   2.S.  Betaelt  an  Gillis  Cole,  schrjn- 
werker,..  Toor  een  hooftcleet  Toor  zyn  huysTran- 
we,..    y.  Vahdbb    Haeghbv,    Ten    WaÜe,  265 
(1617).  Sullen...  Toerenuyt  Tolghen...  aen  Troa- 
wepersoonen  haer  hooffccleeren ,  gordels,  borse,  mes- 
sen ,  trauwrinck , . .  C.  v.  Bdingen  XTii  10.  Noohte 
en  Termoghen  [nl.  de  begijnen]  niet  te  draghen  te 
costelick   ofte   curieus   Ijnwaet,   in  hooftcleederen 
oft  anders.  Dibbicx,   Qends  eharterb.    174,    regl» 
Begijnhof  1645. 

HOOFTCOST  (Hootcost) ,  an.  m.  Gerechiekosten 
der  „hoqftvaari"  of  der  hoofdbank,  fr.  dêpens  du 
chef  de  sent  ou  banc  d^ appel,  \\  Als  op  eenen  ge- 
gedinge  een  hooftvairt  begrepen  wort,  soe  heblwn 
beyde  de  partyen  geplogen  den  hootcost  gelljo  in 
te  leggen.  V.  d.  Tat.  207  t». 

HOOFTCOVEL  (HoTescoTel,  houdsooTele) ,  zn. 
Moqfddeksel  of  hoed  in  de  wapenrusting,  fr.  eouvre- 
ehef  dans  Varmement.  ||  Duas  armaturas  dictas  hoTCs- 
coTclen.  Schep,  e.  Brussel,  6  noT.  1447.  An  een 
gorgierin ,  twee  platen  handscoen  en  en  hondscoTele, 
coste  tsaraen  iiy  Ib.  x.  s.  Staderek.Ninove  1476. 

HOOFTLASTERS,  zn.  mT.  De  rechters,  die  het 
hoofdvonnis  uitgesproken  hebben,  fr.  les  juges  qm  out 
tendu  Ie  jugement  du  chef  de  sens.  \\  In  Ylaenderen 
die  hooftlasters  worden  geroepen  om  garanderen, 
maer  zj  garanderen  selden  oft  nemmermeer,  en 
laten  daermede  gewerden  den  joge  die  'tTonnisse 
gepronuncieert  heeft,  seggende  dat  hooftlastinge  niet 
en  is  dan  een  adTys,  daeraf  de  jugen  die  *tTon- 
nisse  gegOTen  hebben  protesteren,  en  wert  de  pn>- 
testacie  gestelt  op  de  rolle.  Wiblakt,  Praei,  eie. 
t.  T.,  c.  XT  a.  11. 

HOOFTLASTING,  zn.  tt.  Letrimg  af  uUepraak 
eener  hoofdbankj  fr.  eneeignament  ou  jugement  d'un 
ehef  de  sens.  ||  Den  22en  dach  Tan  april  1545  was, 
by  den  mannen  Tan  leene  Tan  Wgnendale,  Tolgende 
der  hooftlastinghe  hemlieden  daeraf  gegoTen  bi  minen 
heeren  raedt  en  mannen  Tan  der  Wettachtiger 
Gamere  in  Vlaenderen,.,  geseyt  dat...  Wiblabt, 
Leenrecht  148.  Alsoe  sj  thoenders . . ,  heuven  ghe- 
deputeerden  hadden  gheaonden  an  den  Tors  hooft- 
scepenen,  om  te  hebben  heuriieder  adTjs  eü  hooft- 
lastinghe up  de  decisie  Tan  eeker  proces  toot  hen- 
luyden  hanghende,  ghereliuseert  tielTe  te  doene, 
tenwaers...  db  Pb.  bit  Bb.  XXV.  Krmibdte  27 
(17  febr.  1534).  Men  mach  ooe  niet  seynden  een 
scepenen  Tan  Ghent,  om  adT3rs  ofte  booftlastingbe 
te  naleue,  dan  ten  Tersoucke  Tan  drie  scepenen 
ten  minsten.  Ib,  XYI.  Assenede  42  (iVtv.  Vier 
ambachten  1242).  Zie  ook  hoottijlstkbs,  en  iror- 
LASTIFO. 


HOO. 


IIOO. 


613 


HOOFTLEEN.  Zie  onder  Lssv. 

HOOFT LëëRING  (Hofleering),  zn.  Leerinff  door 
êene  hoofdbank  gegeven  ^  fr.  ensetffnement  donnê  par 
un  chtf  de  êene,  ||  Hofleeringe  aen  die  tholcatnere 
▼an  Yilrorden  gegeven.  Anno  1466...  Als  Tan  den 
geschille  hangende . . .  Soo  leeren  wy  u  te  wysen 
Toor  een  Tonnisse:  elck  van  den  TOorsK.  partyen  te 
staen  op  haer  rersche  Toete,  qualyck  aengesproken 
en  qualyck  yerantwoort.  Mabtinsz  47,  Erflaien 
der  hoofdtóLkamer  te  Brussel.  Zie  ook  hoovt advies  , 

HOOVTLASTIKO  en  HOOFTBAET. 

HOOFTMAN  (Hoeftman,  hoot-,  hoetsman),  zn. 
m.  Hoofdman  f  fr.  chef-komme,  cctpitaine,  l)Hooft- 
man  van  een  gild,  fr.  chef-homme  {capitaine) 
d^une  gilde.  \\  Que  tous  hooftmans,  capitaines^  doyena^ 
vindree  f  on  par  quélcunque  autre  nom  quil  puissent 
eetre  appellé  ou  temps  advenir^  cesseront  du  tout 
assemblees  de  commun  è  faire  d^aucuns  mestiers.  C. 
V.  Aalst  196,  Frivil.  ISbO  a.  90.  Item,  selen  de 
Bcepenen  en  rentmeesteren  der  stad  var  Bruessel, 
ten  tydo  synde,  hootsliede  syn  van  der  vorseider 
galden;  behoudelyc  altoes  dat  heer  Claes  de  Zwaef, 
ridder,  die  nu  hooftman  es,  alsoe  langhe  als  hy 
leven  sal,  hoetsman  bliven  sal  van  der  gulden 
voerseide,  metten  scepenen  eü  rentm  eesteren  voer- 
seide.  A.  Waütebs,  Sermens,  12,  Voetboog^  Aoys 
1412  §  11.  [De  voomomde  Wet]  vernieuwt  oock 
jaerlicx  ofte  continueert. . .  eenen  hooftman  van  de 
draperye,  midtsgaeders  dry  gouverneurs  en  presi- 
denten, die  met  ander  elfve  waranderen  de  lakenen 
aldaer  ghereet  en  ghedrapiert,  midtsgaders  de  wolle 
daertoe  gheoorboort.  C  v.  Bellet  i  31. 

2)  Hooftmannen  der  poorterij  te  Ant- 
werpen, fr.  chefs-hommes  de  la  bourgeoisie  a 
Anvers.  Zij  waren  ten  getale  van  viert  namelijk 
twee  oudschepenen  en  twee  ^notaheW^  poorters  {uit 
den  adély  zegt  Torfs),  en  vormden  het  derde  lid 
van  den  Breeden  raad.  Zij  brachten  alle  jaren  aan 
burgemeesters  en  schepenen  in  geschrift  over  de 
namen  van  26  van  de  ^notaheHste"  poorters  t  twee 
uit  Aken  wijk.  Zij  stonden  cMn  het  hoofd  der  wijk- 
meesters,  welke  boek  hielden  van  alle  de  poorters 
en  poorteressen  van  hunnen  wijk,  en  jaarlijks  de 
bijgekomene  en  de  vertrokken  personen  te  kennen  gaven. 
Op  verlangen  van  burgemeesters  en  schepenen  moesten 
de  hoofdmannen  eu  de  wykmeesters  deel  nemen  aan 
de  vergaderingen  der  vier  leden  van  de  stetd^  als  ver- 
tegenwoordigende de  gemeene  poorterij.  Zij  hadden  eene 
bijzondere  kamer ^  waar  zij  vergaderden,  en^  in  tijden 
van  nood^  brand  of  andere  ongevallen  t  gezamentUjk 
met  de  wijkmeesters.  In  openbare  plechtigheden  had- 
den de  hoofdmannen  hunnen  rang  achter  de  stade- 
doktere  bij  de  keurmeesters.  C.  v,  Antw.  1582.  Bijvoegsel 
aan  de  kost.  Nov.  1681,  tÜel  iii.  Zie  ook  L.  Torfs, 
Chsch.  V.  Antw.  II  88.  Xtft  ehefs-hommee  éfaient  au 
nombre  de  guaire,  nommément  deux  anciens  échevins  et 
deux  bourgeois  f,not4Mbles^'  (noblest  d^après  Torfs),  et  enn- 
êtituaient  Ie  troisième  membre  du  Largeconseil.  lis  por- 
taient  toue  les  ans  par  êorit  aux  bourgmestres  et  échevins 
lee  nome  de  26  bourgeois  prie  parmi  „les  pUu  nota- 
ble/'t  deux  de  chaque  seetion,  quartier  ou  „wijck". 
lis  éiaient  è  la  téte  des  wijkmeesters,  lesquels  ien- 
aient  note  de  tous  les  bourgeois  et  bourgeoises  ^  leur 
quartier  et  renseignaient  annuellement  les  nouveaux 
bourgeois  et  les  sortants.  Sur  Vinvitation  des  bourg- 
mestres et  échevins  f  les  chefs-hommes  et  les  maitres 
de  seetion  devaient  prendre  part  aux  assemblees  des 
quatre  membres  de  la  vUle,  comme  représentant  Ie 
eommun  de  la  bourgeoisie.  Dans  les  sólennités  publiques 
les  chefs-hommes  prenaient  rang  derrière  les  médeeins 
de  la  villCf  d  cóté  des  keurmeesters  ou  experts. 


3)  Hooftman  van  eenen  cgns.  Zie  oicht- 
DBA&EB.  11  Dat  quam  vor  ons,  als  vor  scepenen, 
Heinric  Van  den  Velde  de  jonghe ,  en  wort  ervelic 
chenzere  en  wettelic  Willem  Weitens  soens,  ter 
porten  bouf  van  der  Does,  over  hem  en  over  sine 
erfghenote,  van  twaelf  buenre  lants , . .  lighende . . . 
In  dier  manieren,  dat  dese  vorzeide  Heinric  sal 
wesen  hoeftman  van  dezer  vorzeide  rente.  En  als 
dese  vorseide  Heinric  sterft,  ofb  so  quame  dat  hi 
niet  wettelic  hoeftman  wesen  en  mochte,  dat  men, 
ter  porten  brieven,  eenen  anderen  hoeftman  gheven 
zoude  en  twaelf  penninghe  gheven  van  eiken  buenre 
te  rekenen  van  desen  vorsoiden  lande,  en  also  hou- 
den van  hoeftmanne  te  hoeftmanne  eeuweleke.  de 
Pb.  EK  Bb.  XIII.  Lembeke  5  (1305).  Ygl.  met 
art.  60—64  van  het  Pk  v.  VI.  v.  13  juli  1602, 
II  ?67. 

HOOFTPENNINGEN(Hoodtpenningen),  zn.  mv. 
Moofdsomt  fr.  eapital.  Kil.  auct.  ^oofdpennin-  * 
gen /som penningen  van  den  woecker.  Sors,  caput 
summa :  principalis  summa  qua  ftenori  datur,  Somme 
capitalct  Ie  eapital.  j|  Soe  verre  de  proprietaris  oft 
rentgevere  die  [n/.  de  capitale  penningen  zijner 
rente]  quy ten . . .  wilt ,  alsdan  moet  [hy]  den  ren- 
tiere  . .  doen  inthimeren ,  dat  hy  come  oft  seynde . . . 
opten  raedthuyse  tAntwerpen,  om  synen  hoodtpen- 
ningen  metten  achterstelle  van  der  renten  te  ont- 
fangene.  C.  v.  Antw.  1545,  Ti  65.  Ib.  XTI  1:  de 
principale  hoodtpenningen. 

HOOFT PENNINCK  (Hooftpenninc),  zn.  m.  Be- 
naming  oan  eenen  tol  te  Oaver  en  elders  aan  de 
Schelde  f  van  alle  inkomende  en  uitgaande  goederen  ^ 
fr.  dénomination  d'un  tonlieu  a  Gaver  et  ailleurs 
sur  VEscaut  de  toutes  les  marchandises  a  V entree  et 
a  la  sortie.  \\  Een  leen,  dat  men  hiet  eenen  hooft- 
penninc ,  van  mijns  gheduchts  heeren  gheleede  van 
Vlaenderen ,  dats  te  wetene :  van  goede  dat  binnen 
tlant  incompt,  ofte  van  buyten  slants  uuten  lande 
wille  van  Ylaenderen,  daer  men  m'yns  gheduohten 
heeren  gheleede  ontfaet,  daer  es  men  schuldioh 
zijn  hooftpenninc  te  ontfaene,  en  dat  ter  steden... 
DE  Pb.  en  Be.  VII.  Qaver  14/15. 

HOOFTPOLÜW  (Hoetpolem,  hoitpeluwe,  hoet- 
poluwe,  hoetpolu,  hooftpuluwe) ,  zn.  m.  Peulmw, 
peluw y  langwerpig  kussen ^  fr.<raMr«w.  Kil.  Hoofd- 
pol uw  e.  Pulvinar,  Kil.  auetus,  Chevet,  traversin 
du  liet.  II  Een  bedde  van  8  ellen  breet  met  1  hoet- 
poluwe.  —  1  coitse  met  een  hoitpeluwe.  —  1  bedde 
met  een  hoetpolu  van  2  ellen.  AgokI.  d'arehéol.  1854, 
blz.  49,  53,  54.  Inv.  opte  Borch  (Loven),  1436. 
Twee  coetsbeddekens  metten  hoetpolemen  op  een, 
en  met  eender  blauwen  sargien.  Inv.  V.  d.  JSulet 
1489.  Dat  beste  bedde  metten  hooftpuluwe.  O.  v. 
Antw.  1582,  t.  41  a.  104,  StadsvoordeeU 

HOOFTBAET  (Hooftraedt),  zn.  m.  Leeriug  of 
vonnis  eener  hoofdbank  t  fr.  enseignement  ou  sentenee 
d'un  chef  de  sens.  ||  Naervolghende  sekere  privilegie 
en  oude  hercoraen  appelleren  partyen,  van  alle  von- 
nissen by  de  schepenen  in  de  meyerye  der  voors. 
stadt  ghegheven,  aen  de  wethouderen  deser  stadt 
als  hun  immediaet  overhooft;  mitsgaders  oock  alle 
schepenen  ofte  gherichtbancken  in  de  meyerye 
haelen  hunnen  hooftraedt  oft  hooftvonnis  aen  de 
wethouderen  van  's  Hertoghenbossche.  C.  v.  's  Bosch, 
II  9.  Zie  ook  hooftadvibs,  hooftlastiito,  hooft- 

LEEBIK0  en   HOOFTVONNIS. 

HOOFTKECHT,  zn.  o.  Hoofdbank,  fr.  chef  de 
sens  OU  bane  d* appel,  \\  Aengaende  auiem  de  cos- 
tuymen,  soo  van  procedure  reël  ten  successie,  naer- 
derschappe  en  andere,  ghemerckt  Ghrimberghen  imme- 
diate  resorteert  onder  het  hooftrech^  van   üccle, 

.      77 


914 


HOO. 


HOO. 


BR0K5I50K.  Zie  »l«r 
H00FT>^;HEFE5K!!I,  ml 

imfdêmkf  Ir*  êmmif  Jkktmmt,  M^timt  étwt  Aef  ée 

Ai^  Ximuf  «Ml  Dtmêenmtmde^  h,  pmrtie.  imme  de 
JwêfJM  ie$V9roiê$ê$  waêM^aiet  du  fa^fê  dé  Ttrmomde. 
li  B«t  OotUf»  nM  l»wft«^h«pcoeB  vBa  d«B  bade 
TMi  IltB4«fM0ad«  «i  i^MrtoititoMit  ws  imkcmO' 
lUUfm  ij^t  ^  |$h«d^A««rt  met  dtrerKhe  preêmi' 
SMiiMni  «ft  pneroyKiyen ;  efi  ncnmteert  in  tewen 
hmdUehêftMita  th  «m  (piffcr,  C,  v,  Demderwfomde , 
Mr.  IM'  — '  BH  Lamd  tam  Wmu  had  ook  x^ 
hoofdêekêfimmf  tiê  hoai.  rahr.  j ,  en  Ft,  w.  VL  1 
7M;  U.  Mmttmf  OudsU  rtk,  h\i  Hoeftjeepnwn 

TM  WflM. 

H00rr«T>0P  (HenUlop),  m,  mr.  Xrany  «m 
M»  hUêd,  §fs  iM$t,  KiL  Mic^.  Hoofdtlop,  Ort/I. 
«Ïmh  imdtmi  mmi  iwncae.  V<mvtrtwrt  d^mm  kMi  par 
oé  Tm  êiUrê  la  i4$tê.  \\  D»  den  «nd^mi  tlett  mt\r 
ter  Ta ƒ01  of  aititer  h^Di,  of  sto«t  nritten  ▼oete,  of 
a#nt— t  oft  ffjpt  initt«n  heaUlop,  «.Cv,  Maaê" 
UkM,  Htai.  1S80,  «,  18 

HOOKTWKDK,  in,  t.  Bocfdmiêdaad,  ir.  enmê 
caJHiaté*  Crïmê  eapital.  \\  0oo  wio  mmgha  «wmto 
hooftfoiMUii,  Mn  ofi  int  dlijf  gaondo.  luinteerda, 
i'«7  di^fUy  rooTO,  br»nde,  itigheringfio  Tnn  fonijn 
eh  ftod«rMinU» .«  m1  gMn  in  TonniaM  dof  VijfM, 
O,  V.  *iB09ch,  Pfiv.  V.  1»ft5,  ft,  10. 

H00KT8TAT  (BootiUdt),  va.  t.  Hoofdflaaii, 
ft,  eUf'UêU,  Dê  tier  yfutofdtUdêfC'  van  Srabaai 
wafêü:  Lovm,  Sruael,  Antwerpen  en  'êHeriopen^ 
hoêohf  ft.  Uê  quaifê  chefs- Heiuf  au  Brabant  éiaieni: 
Loui>ain,  BruSteUet,  Aneers  et  Bait'ie'dmc.  ||  Andere 
hoodteteden  Tin  Bnbftnt  en  moeghen  hen  poorteren 
oft  iDgetetenen  (gerengen  oft  ghearreeteert  ijnde 
Unnen  der  liadt  oft  Triheyt  Tftn  Antwerpen,  njet 
vnytucrifen,  oft  teghen  der  itadt  ren  Antwerpen 
reehteo  herrjen  niet  eenighen  pririlegien  oft  exemp- 
tien.  O.  9,  AnUo,  1A45,  ix  68.  De  roon.  borge- 
meMteren,  lehepenen  efi  raedt  hebben  oyek  ken- 
BiiM  Tftn  M«ken  den  bujtenpoirteren  ftengaende, 
die  weloke  hen  met  pleccftetbrieren  deser  itftdt 
moeghen  doen  nartecryTeni  toe  wftnneer  zj  bny- 
ten  den  ftoderen  drie  hoofteteden  Tftn  Brtfbftnt  ge- 
TftDghen  oft  te  rechte  betrocken  worden.  C.  e.  Bruêêél 
WO  ft.  SA;  it.  26  en  28. 

HOOKTHTORL  ^Boitutool,  hoottoel,  hoefitoel, 
hoofitoelf  hooghitoel,  hooghichool),  en.  m.  Ook 
beitft  hooftitoel  en  beite  oftteil  genaftmd. 
1)  Ben  leenheeriyk  reoht.  Met  bette  rund^  of  het 
hef  te  ttuk  huitraad^  fr.  fun  droit  teigneurial)  la 
meiUeure  têf$  de  bifail,  au  Ie  meilleur  meuble.  ||  Alle 
degene  die  itften  ten  betten  hoefttoele,  dftt  et 
tcontnton  recht,  alii  ttnrron:  U  tol.  an  den  botten 
hoefttoeli  tonder  tad  denirenen  die  ttonden  ten 
betten  hoefttoele  eer  dabt  alle  tine  dienttliede  tette 
ten  betten  hoefttoele.  Oork»  26  febr.  1252,  8ehout 
e.  8int$  Baaft.  Den  bonten  hooftttoel.  bü  Pr.  en 
Hb.  VI.  Nwele  81  (1887).  Besen  pertoon  op  *t 
▼oortejde  t'graren  propre  gheboren  en  eldaor  tterf- 
rende,  en  it  t'roorteyae  recht  Tan  haefdeelioheydt 
ofte  mortemftin  niet  onderworpen,  maor  gettaet 
metten  betten  hooftttoel  ofte  oathe\|l.  C.  e.  AaUt 
686  (1498/1612).  Op  alle  dote  propre  heeft  mjn 
heere  den  betten  hooftttoel  Tan  alle  de  pertoonen 
dte  dfterop  tterfren.  —  Mjn  heere  heeft  aon  hooft- 
atoel  op  de  propre  dorpen.  76.  640.  641.  Beohton 
T»n. .  t    hoitttoel  ^   peerttkneren , . .   Beikenkamer  e. 


• » 


gfaeToudm   goedem,  lioogfatloelai ,  drr 
jarrijclu    TSB   elrken    mgheeetencB,. . 
4.  29   a670>.  Alle  poorten, . .  e^B  tt^ 
ooek   TSB  booghetorien  ofte  demi  de 
aen  dratelren  heere  acfaoldïgfa  ter  cai 
lieden  pereoooe.  C.  e.  Sdimgen  n  8. 

2)  EocfdMom^  is.  eapitoL  KiL  HoofdetoeL 
eefue,  j.  hoofdeehat.  8ore,  e^iga  eapUoL  HmltaiUw 
flanbt-etal.  Set  peeumia  ex  paeto  quaei  twe 
buis  ad  eertmm  tempus.  \\  Dftt  men  wd  grit  depo- 
neren eiï  «tellen  [mach]  onder  eenen  eoopman,  op 
aleoo,  dat  den  bo0tetoel  oft  de  prioeipale  penniages 
altijt  geheel  sollen  Uijreo.  Y.  d.  Tat.  127  t«.  üe 
kinderen,  willende  enffcedaren  harren  ooden,  daer 
meer  kinderen  ran  gelijeke  qualiteyt  lijn,  moeten, 
naer  de  doodt  ran  den  leatlerenden  ran  deeelTe 
oodera,  inbrenghen  t*ghene  hnn  ran  hunnen  oade> 
rm  ten  bonwelijcke  gegheren  ia  in  TÜegJiende 
erfre,  erfgoederen,  renten  eü  pachten,  penningben, 
oft  andere  menblen,  in  plaetae  rmn  renten  ofte 
hooftstoele,  te  weten,  het  eapitael  alleene,  en  niet 
de  prooflljten  daeraf  gecomen,  noch  ooek  eenighe 
cleederen,  juweelen,  ofte  andere  onooeten  ran 
bmjloft,  tenwaere  dat  t'oontnrie  ofte  anders  onder- 
aproecken  waere.  C.  v.  Loven  ^  xrr  3.  8oo  vi|  [wie] 
in  t  Toors.  ambacht  oomen  wilt  als  meester  ambaèhtt- 
man,  tal  geren  eenen  oaden  schilt  den  ambaehte 
efi  den  gewoonlijcken  wijn,  eü  zija  aengedeelte 
leggen  van  den  hoetstoel  die  d'arabacht  te  hoet- 
stoele  heeft,  ist  dat  hem  gelieft  in  den  hoetstoele 
mede  te  deijlen;  eü  daermede  sal  hj  nlsoo  den 
Toors,  ftmbftchte  Tóldften  hebben.  Stadsarchief  Diest, 
Tftk  18,  Ord,  van  'tfruiteniersambaeht ,  a.  2. 

8)  Soofdbanky  fr.  chef  de  sens  (NB.  Aken  was  de 
hoqfdbank  van  Sint- Truiden,  ir.  Aiat-la  Chapdie  était 
Ie  chef  de  sens  de  Saint-Trond).  ||  Dftt  die  roer- 
seide  TiQ  ghesworen  raetslnyde . . ,  eenen  meester 
kiesen  [sullen],  die  yn  'tghemeyn,  nft  der  eonync- 
Ijker  atadt  eü  des  hoeftsstoels  Tan  Aken,  b<»g- 
meester  heyten  sel.  O.  v.  St.'Truidenj  14d«  B.  $82. 

H00FT8WEEB,  zn.  m.  Boofdpijn,  ir.  mal  de 
téte.  Kil.  Hoofd  twee r.  Dolor  vapitis.  Kil.  auet. 
Mal  de  teste,  \\  Een  poorter  Tftn  Brugghe  nem 
ttgrftTen  boet  \nL  t.  Karel  den  Goede]  bedeetelyc, 
en  hy  bohilten  menich  jncr.  Als  icment  den  meme, 
cortten  ofte  hoeftsweere  hadden,  sy  quftmen  tot 
dien  poertere ,  en  hy  stelde  den  boet  up  hftrelieder 
hoeft,  eü  sy  ghenftsen.  Jak  t.  Dixmitdb  54.  — 
OvBBDB.  Hoofdhreking  f  ir.  cassement  de  téte.  ||  Soodat 
hy  deer  dTcwyls  groote  hoefsweere  mede  gaet  [U 
gehat]  heeft,  eer  dat  hy  al  heeft  coonen  ghecrighen 
naer  tyn  begeerte.  V.VaivdxbHabghxk,  Ten  WaUs 
800  (1623).  Int  iaer  . . ,  doen  dede  myn  heer  Coninck 
het  oraute  seetten  in  de  keercke  op  den  doeck- 
sael.  Waermede  hy  groote  moyte  eü  hoelsweere 
gaedt  [l.  gehadt]  heeft.  Ib.  808  (1625). 

HOOFTTAFEL,  sn.  t.  In  eene  kerk.  Altaar- 
hlad,  fr.  (da«i«  wie  4gUse)  retabU,  hd.  AUarblati. 

Dftt  Gillis  Spierinok ,  soildre ,  ghenomen  heeft  te 


HOO. 


HOO. 


615 


Boilderen  en  BtofGsrene  de  hooftafele  yan  den  hoghen 
core  in  de  Iceroke  yan  Nokere ,  metgaden  de  pylaren 
en  iiii  inghelen  daeran  staende,  en  oock  eene  belde 
Tan  Oneer^Lieyer-Yraawe »  in  de  raje  up  eenen 
Toet  up  dezelve  tafele  staende.  Auden,  men^»  I 
299  (1527). 

HOOFT  VAERT  (Hoefitvaert;  Limb.,  Geld.  heuft- 
heutyaen)  sn.  y.  Beroep  tot  de  hoofdbanky  om 
y^éUeringy^  leerlij,  onderrichting^  £r.  appel  au  chef 
de  eens  pour  enteignement^  rencharge,  renseing. 
II  L^embarrae  éloii  quand  la  dicition  parni  ir  op 
difficile  è  de$  jngee  contciencieux ;  üs  pouvoient  la 
remetire  cl  un  amtre  jou/ft  puis  enoore  è  un  amtre^ 
et  idchtr  è  e^inetruire  entre  tempe^  cha'^un  en  par- 
ticulieri  aprèe  quoi  ü  faUoiif  ou  dédder,  on  hien 
te  déclarer  incapable^  der  saecke  niet  wys  te  syn, 
et  aller  avec  lee  pièices  du  proces  apprendre  chez 
quelqu*  autre  juge^  qu^on  cr4i  plus  éclairê^  comment 
réscmdre  V affaire,  ee  qui  s*appeloit,  comme  encore: 
beleeringe,  heuftyaert  [booftyaert]  ou  rencharge, 
Common  des  anc,  lois^  JProcès'verb,  III,  119/120. 
Brief  van  den  souvereinen  Baad  van  Gelderland  ^ 
zonder  datum.  \\  Weieken  yonnisse  naeyolgende, 
zoe  sedt  partge  oft  clager  inne  zekere  penningen 
totten  coste  yan  der  hootyaert;  en  allen  Bgeena 
[tgeen]  dat  in  der  saecken  gebeurt  ia,  doen  de 
scbepenen  oft  laeten  yan  den  boye  stellen  bij  ge- 
schrifte, en  dragen  tselye  alzoe  oyer  den  schepenen 
yan  Thienen  beuren  hooffde;  weloke  schepenen 
yan  Thienen  leeren  den  yoors.  schepenen  oft  laten 
yan  den  boye  te  w\jsene  yoor  recht  tsgens  zoe  bier- 
naer  yolgt.  C.  v.  Thienen  y  8.  Of  dar  eyngbe 
heutyart  in  geyiele.  C.  v,  Maastricht  464.  — 
Hooftyaert  maken  —  spannen.  Ten  hoofde 
gaan,  fr.  aüer  au  ehef  de  sens.  ||  Aengaende  de 
processen,  die  d*onderbancken  yoer  ons  t*  hoeft 
oeyerbringen,  wordt  geüseert:  soe  wanneer  de 
schepenen  der  banck  daer  eenigbe  proces  wordt 
belegt,  en  dat  tseWe  is  geïnstrueert  totten  yonnis, 
en  alsdan  deseWe  schepenen  sich  beswaert  yinden 
om  het  diffinityff  yonnis  te  prononceren,  moegen 
daenran  hoeftyaert  maeken  en  yoer  ons  t*hoeff  aen- 
bringhen,  op  hun  arbeyt,  en  coeten  yan  partyen. 
C.  leenhof  v.  Litnbwrg,  a.  20.  Naerdemael  dat  Jan 
te  kennen  geyet,  dat  hem  nyet  wel  moegelick  en 
is  die  hoeA?aert,  by  Willem  tegenwoerdich  ge- 
spannen, te  yolyoeren,  oyermits  synder  armoeden, 
dat,  soeyerre  dat  Jan  ten  heyligen  sweerdt,  dat 
hy  die  macht  niet  en  heeft  die  hoefftyaert  te  yol- 
yoeren, dat  wy  hem  die  costen  yan  die  hoefftvaert 
sullen  borgen,  opdat  daerdoor  hy  syns  rechts  niet 
en  derft^n  achtergaen  [niet  en  derf  ten  achter  gaen]. 
C  gr.  Itoouy  1  128.  —  Hooftyaert  yerborgen 
Borg  stellen  voor  de  hosten  van  Hheroep,  fr.  donner 
eamtion  pour  les  firais  de  Vappd.  ||  Hoe  een  man 
die  beroept  schepenen  t^onrecnt,  die  is  aen  den 
heer  yjj  scillingen ;  maer  beroept  hy  schepenen  te 
recht,  soo  en  heeft  der  heer  niet.  —  rartyen  moeten 
aen  beyde  syden  die  hooftyaert  yerborgen  aen  den 
scholtet,  metter  sonnen,  belieyet  hem,  maer  ten 
langsten  binnen  xy  dagen.  C.  gr.  Loon,  I  73.  Zie 
o.  a.  eene  belangrijke  en  tevens  plechtige  hooftyaert 
in  het  Belg,  Mus.  II  291. 

HOOFTYONNIS  (Hooftyonnesse,  —yonnisse, 
Hootyonnisse) ,  zn.  o.  1)  Vonnis  der  hoofdbank^  fr, 
sentence  du  chef  de  sens.  Kil.  Hoofdyonnisse. 
Sententia  pressidum :  sententia  iudicis  superioris.  Kil. 
iMuct,  Sentence  de  juge  suprème.  ||  Ten  naesten  din- 
ghedaghe  sal  de  biulliu  de  mannen  manen  dat  zy 
huer  hooftyonnesse  ute  gheyen . . .  Bailliu ,  onse 
wettelike  hooft  heeft  [var,  ons  ghewyst]  aldus,  etc. 


C.  leenhof  hurohi  v.  Brugge,  a.  187.  Soepenen  yan 
der  keure  in  Ghent,  up  doyerbringhen  yan  soepenen 
yan  Audenaerde ,  alse  yan  der  handelinghe  en  ghe- 
dinghe . . ,  wysen  in  hooftyonnesse  denselyen  Qillia 
Gheyaert,..  onderbleyen  yan  sinen  yermeete.  C. 
V.  Auden.  2<i«  d.  126  (13  juli  1441).  Gostumen  der 
stadt  yan  Antwerpen  sorteren  effect  oyer  alle  de 
bancken  yan  den  Quartiere  yan  Antwerpen,  en 
alle  andere  onder  de  stadt  ten  hoofde  oomende  oft 
onder  hen  hoodtyonnissen  sorterende.  O.  v.  Antw, 
1545,  IX  47.  Item^  C.  v.  Lier^  i  22;  C.  v, 
Brugge^  I  8. 

2)  Oebiêd,  onderhoorigheid  eener  hoofdbankf  fr. 
ressort  d'un  chef  de  eene  ou  hano  d'appel.  ||  Alle 
renten  en  pachten  binnen  deser  stadt  en  ho^ftyon- 
nisse  moeten  alt\jdt  met  yoUen  pacht  afgheleyt 
worden.  C.  v.  Loven,  y  24.  De  me^jer  en  sche- 
penen, ten  yersueoke  yan  partyen,  yerleenen  eman- 
ci()atien  en  doen  die  kinderen  uugten  broode  yan 
beuren  ouders;  dwelck  denselven  ouders  te  stade 
compt  alomme  onder  t^hootyonniase  yan  Thienen. 
C.  V.  Thienen,  i  14.  Datter  questien  en  gheschillen 
rysen  aengaende  de  eyghene' goeden  onder  *tresort 
oft  hooftyonnisse  yan  Uocle  gheleghen.  O.  v.  Grim- 
bergen j  a.  12;  U.  a.  15. 

HOOFTYBOUW  (Hooftyrauw),  zn.  JBoerewaar- 
din ,  koppelaarster ,  fr.  maquerdle,  Slil.  omcI.  Hoof  d- 
y  rouw  e.  Lena,  q.dé  capUanea  tneretricum,  Maque^ 
réUe.  II  Dat  allen  denghuene  yan  lichten  leyene  en 
hemlieden  daermede  gheneerende,  tsyn  yrauwen, 
weerdinnen,  lichte  meysins  oft  hooftyrauwen,  rumen 
yertrecken  en  yerhuusen  yan  denselyen  Groenen 
Briele  en  daerontrent.  Y.  Yakdeb  Haxghsv,  Ten 
WaUe,  233,  Voergebod  1  apr.  1530.  Alle  ooppe- 
laers,  hooftyrouwen,  eü  andere,  die  op  ledige  yrou- 
wen,  leyen,..  werden  gegeeaselt . . .  C.  v,  Anho, 
oomp.  yi,  ij,  23. 

HOOFTWAPEN.  Zie  onder  wapen. 

HOOFT WEIJEN  (Heutwyen),  zn.  my.  Knot- 
of  irunkwUgenf  fir.  saules  tétards.  ||  Eö  mag  den 
togtenaar  ook  niet  afbouwen  eenige  fruvtboomen, 
als  syn..;  item,  geene  eycke,  moedereeschen , heut- 
wyen oft  andere  boomen  die.  naar  landsregt,  yoor 
engoed  gehouden  worden.  O.  gr.  Loon^  II  518, 
Beckheim. 

HOOFTWONDE.  Zie  womdb. 

HOOLACHTICH  (Hoelachtioh,  hoeleohtioh),  bn. 
Geheimhoudend,  fr.  discret,  \\  Oft  iemandt daertegen 
dede  oft  doen  woude ,  dat  zal  iok  met  lyff  en  met 
goedt'  wederstaen,  nae  alle  myn  beste  en  uyterste 
macht,  sonder  eenigh  arghlist,  fayeur  oft  dissimulatie, 
en  oock  mede  hoelachtich  wesen.  Piot,  Cart.  II 629, 
(23  apr.  1569).  En  [sal]  ook  secreet  en  hoelachtioh 
wesen  in  *tghene  het  magistiaet  my  yoor  secreet 
beyelen  sal.  Ib.  631.  Ich  N.,  swere  tenheyligben, . . 
en  alsulken  dienst  als  dair  ich ...  toe  yersooht  sal 
werden,  wale  en  trouwelike  te  doene,  en  oick  ge- 
hoirsam  t«  sine  den  gulddeken  en  den  yieve  raeds- 
luyden ...  en  oick  hoelechtioh  te  sine.  343  (12  ang. 
1465),  Boogschuttersgilde. 

HOOP,  (Hoep),  zn.  m.  1)  Gemeene  hoop 
yan  schepenen.  Volle  vergadering  van  schepenen ^ 
fr.  pleine  assemblee  d^éehevins.  \\  Dit  was  aldna 
ghedaen  in  scepenen  camere,  in  den  ghemeenen 
hoop  yan  soepene  yan  der  Kuere  in  Ghend. 
Y.  Yakdbb  Hasghbn,  Tan  IVaUe  126  (1368). 
Dit  was  ghedaen  int  scependom  Jans  Yremden, 
Jan  Boccaerdtz  en  hare  ghezellen ,  in  den  ghemeenen 
hoop  yan  scepenen  camere  t  Aelst,  up  tscepenhuus, 
daer  zg  alle  yergadert  waren  den  tui  dach  in 
wedemaent.  db  Pb.  en  Bb.  Aaht,  III  457  (1420). 


^^ 


Wjf*. 


HOO. 


Hféi^Mml^  lUkémk,  z,  Hfah.  f»!%,  VA  if*.^  171.  Zur 
4^u  f'f*'  *^'  y*iniuUlh4!%4 ,  ir  f^fm^riU,  E,  HfMnfjg^^Mb 

>4//r*rr«^<*yt^f#,  AT,  «.  Ubf  PtJsU  1 2*if#  *,  46 ;  d*?  f.^.  tekst 
Mr;; kt  K;^rt*o  *f,  «Utr  K;j  x^irt:  ti  veto alupd* «mit^ 
mfiit^  t ,  «//  fi^A , ,  Offt  ytniitztïi. ,  ^  d«fn  rtiie*i'tr*hfn ... 
tftfti'.^t*''  it/turut  f  Af  )tftfTf*\'i»!  dtAêi  init  ffmi^^cm  off 
mtU^f*r\ikifn   wf/ffit-it,   K,  V.  Tfm^erem,    14*/J  a.  44. 

HOI'KN,  '/w,  B^eif^étr^^  ir,  prH^ndtê,  \\  JyierwU 
^mutf  fMU  fUrr  hiit#fn  wt\*rn  \uBnfi%*t  Anthonij, 
mlif(*tr  %t>t4\^^tU:tt ,  ffiijttn  fii**utif\i^tin  (levrra  wtuier^ 
i\m  wiijf*  f  ff  ft  tw  tl  v*n  htiijtfftm  htt*;(i  êenfi^art^tTdi 
TM  Am  tUffti  SttffUt^ti  Aui\um'\»,  hftin  mant,  dairom 
\uMt\A  rnijn  ^tfttM\i'\tti  h««r,  «U  oir  efi  erfKenatne 
wilirri  UiffUtp^H  Aniitoniitf  NtJrM  Tsden,  dst  mijn 
f*/lfiwfhf«rirn  vrtmwa  ran  Bt;ytgrtm  gehoudim  »ij  in 
)i«rU>g«  Arith//fii«  *r;hout  U)  betahm.  —  Kri  over- 
rriidt4(  dat  rnijri  ftArn.  rrotiwo  dlant  ran  Ltirrf*m- 
)M;f r?h  a«riKov«tirdt  h<M?ft  na  tUsr  d/jot  hertrjge  Anthonia 
fo{r«,y  m*  iufftiA  mijn  bf^^^ro,  na  don  lantrechte,  dat 
mijn  ffouwtt  in  tUir  wotn.  «cbout  is  {gehouden. 
(J,   9.   HanthffnêUf  Foirraêt^  Wl,  a.  1  en  6  (1427). 

IIOf'UK>'MT,  r.n.  Jfopakkêr,  kopland,  Ir  hou- 
hlonnikrt,  ||  Wtkymnn,  winnHnde  landtm,  beempden, 
«unMtlmi,  wiJtiKiMtrdim,  ((ntffI«)ioTen ,  intarijon,  wijt- 
Iwrnmmij  hopirif;ht«n , . .  P/,  o.  Jroi.  18  ian.  Ift54, 
%,  4|   ff  16.  2Sitf  ook   ifopi'XVOAXBT,  locht,  en 

nOlM'K  (ITop,  Oppo),  Kn.  1)  Hop,  hopplani, 
tf,  houtiUm,  K\[,  auvt.  lloppo^  hop,  hoppe- 
ar  uyd.  I/uputf  lupus  talictariutt  lupuluê.  Hou- 
MoHf  htmhlon,  \\  Il  oppen.  \\  laok,  iiy  gro.  VU. 
Wattftol  15M).  On  aamet  dam  U  Brabant  troU 
mrW^t  dittinatêt  de  Kouhlont  la  jUuf  dofêê  ou 
iHiridtxilUf  la  JjiêUf  9trtê  ou  groenboUe,  et  Ie  kou» 
hion  jaunê^  mdyairetnent  appeii  oornoolhop,  te  plus 
revherché  des  amateurs*   A,   Wautxbi,   Environst 

I   XVII. 

V)  nier  f  fr.  hik's,  ||  Van  Janno  den  amman, 
dli«  up))e  tapte  Jnfflton  tvoerbot  Tan  dor  atede  yan 
(Uiitnu,  daer  de  boete  af  es  z  Ib.  Reken,  half  uwe. 
Oentf  1B67,  rol  17til.  ||  In  de  rekening  Tan  1897, 


i 


I 


t»v*n*  «.   >Z2i* 
Au:.  4  ly/rita^wmeii^  tm 

HOPPEL.    fel. 
KC    «»«f.     Hoppe!-ko< 

E'sfocn    rxit    boc^lm   oa.   Ecb   boppel 

y»i4Kl  wri'wt.  l>&e  vitte  boppel  kor.  Tvee  boppei 

riyxSA'    koren,    root     boppei    van    faair. 

Ihett ,   EstenM^mumi  1776. 

HOPPENBIER  (Oppeiibi*r>,  m.  »»■.  fr. 
{  Bo«t«ii  Tan  X  Ib.,  die  id^eleit  van 
t  HnUt .  Tan  den  oppenbiere ,  dat  was :  so  ««k 
pjertre  vao  Hulst,  die  binnen  der  poert  tbb  HoJaÉ 
ghftisc^p  maecte  en  baten  gaet  driBrken  oppen- 
bien*  en  d^m  drane  vmn  der  poert  laict ,  die  feilwcrd 
X  Ib.  Sekem.  b-üfmtrs.  Oemt  137?,  rol  1722.  Ont- 
faen  Tan  den  boppenbiere,  dat  ancofnmeii  ee  ter 
Neiise,  en  np  de  Honte  zident  adoddaegfae  naer 
S  Bertelmeeusdacb,  dat  Tras  den  xxt)««  daeb 
Tan  Doste.  Tan  eiker  tonnen  ij  ■.,  loept  de  aomme 
xxTij  Ib.  ö  B.  Ib.  tol  1723.  Van  eiken  Tmte  LX 
stoepe  houdende ,  sijt  boppenbier  ofte  ander  yremde 
bier.  dk  Ylamtvck^  Aec.  6  (1406). 

HOPPENBROUWER,  eigennaam  («om  proprv) 
Jonker  Jan  Yan  der  Noot  wijdde  een  aardige  ode 
aan   zekeren    Hans   de   Hoppenbrouwer.   Poëüed^ 
wercken  Al,  oitg.  t.  1593 ,  en  in  mijne  KemrdidUem  nit 
de  XTi<l«  eenw,  55. 

HOPPENGAERT  rHoppegaert),  sn.  m.  Bmdotem 
kopland,  {t.  kouMonnière  dóturêe.  ||  Eïenen  hoppen- 
gaert  met  een  coolhoefken.  Sladsarek,  Diest,  Siaai 
van  verkuurde poederen  in  de  Kuip  van  Dieet,  1.'S69. 
Een  plecxken  boppegaerts,  gelegen  op  den  Padde- 
poel,  reengenoten  sbeeren  straet.  Sckep.  v.  Dieet, 
22  a}^.  1603.  Bekeren  hoff  eö  hoppegaert,  buyten 
de  LoTenscbe  poorte  Tan  Diest  gelegen.  Stadsarek, 
Dieet,  octrooi  12  oct.  1704. 

HOPPENCRUIT  (Hoppencrayt,  hoppecruit),  en. 
o.  Zie  HOPPE,  jl  Mate  Tan  den  boppencrujde.  Of' 
fice  de  meeurage  des  fleurs  de  .^,^^oupjHf\  appeU  hoppe- 
oruyt.  Bekenk.  v.  Br  ah,  reg.  184  fol.  59. 

HOPPENCRUITHOF,  en.  ra.  Zie  hoppenoabbt. 
II  Beker  bujs  met  den  gronde ,  hoppegaert  oft  hoppe- 
craythoff ,  gestaen  en  gelegen  op  de  Yerkensmerkt. 
Schep.  V,  Diesty  19  noT.  1692.  —  Hoppencniythofken. 
(Hoppecraythoeffken).  j|  Een  half  rat  koren  erf- 
pacht op  een  hoppeora\jthoeffken.  KxmfevbebSi 
Montenaken  I  184  (1609).  Zie  ook  hoppe. 

HOPPENTAPPER  (Hoppentapper),  zn.  iisr- 
tapper,  fr.  débitant  de  bière.  ||  Ne  sullen  de  hoppe- 
tappers   gheen  herlants  bier  hoegher  nooh  dierer 


HOR. 


HOS. 


617 


Toreoopen  dan  xzzn  miten  den  stoep,  de  YLAinircE. 
Ace,  6  (1406). 

HOPPER.  Zie  oppbb. 

HOPFEVAT,  zn.  Drafkmp,  fr.  euve  è  drèche. 
II  HoppeTftt,  xiii  genoemd  draf  kuip  =  28  Vt  golten 
of  Btoopen  korens  gestreken.  C.  v,  Bruttd,  Maten, 

HORBUEREN.Zie  oobboobbk. 

HOREMAËNT,  hoebmaevt  (Horenmaent,  Hoe- 
renmaent),  zn.  Kil.  Horenmaend.  recHtu  hoe- 
renmaend.  December;  r^  Hoerenmaend  zegt  hij: 
q.  d.  meneiê  fnereiricum  [?].  Ghrimm  Höremonat. 
WeArêcheinlieh  hothmonat  [T].  Bredaetche alm,  1664. 
Heren —  horen —  hoerenmaend.  Een  Get^ 
denb,  der  Ibde  JE.  stelt  de  hoermaent  als  No- 
vember, tosschen  Herselmaent  en  Wintermaent. 
II  Sestien  daghe  in  hoermaent.  LaaihofyaxL  Web- 
becnra  (bij  Diest)  1397. 

HOREN  (Hoorn),  zn.  1)  Hoorn  der  herkauwende 
dieren  f  fr.  come  dee  ruminanU.  \\  Alle  soorten  ran 
coopmanschappen  en  cremerije  comende  van  Neu- 
renbnrch  [nl.  Nuremberg] :  Hoornen  om  lanteemen 
te  maken.  JPL  v.  Brab.  27  febr.  1603;  I  802.  Hoo- 
rens  tot  het  maecken  van  lanteerens,  de  100  ponden, 
11  gr.  JPl  V.   n.  IX  676,  Qeniêche  tol  1741. 

2)  In  het  icschtswezen  en  bestuur.  Blaatinairumeni 
van  metaal,  waarmee  men  te  Antwerpen  een  paar 
maten  blies  alt  men  eenij  plakkaat  of  gebod  afkon- 
digde, en  alom  aan  de  poorten  en  kruisstraten  van 
de  Borcht  eer  men,  in  lijfstrafpdijke  taken,  «mt- 
sckaar  hield,  ir.  (dans  Vadministration  de  la  fustice  et 
de  la  ehose  publique)  trompe,  instrument  d  vent  en  métal, 
dont  on  sonnait  une  ou  deux  fois  ü  Anvers  lorsqm'on 
publiait  un  placard  ou  une  ordonnance,  et  pariout 
aux  portee  et  aux  earrefours  du  Borcht^  avant  de 
tenir  Ut  vierschaar  en  matière  criminelle.  \\  En  gaen 
de  wethouderen  alsdan  yan  den  stadthujse  aff  naer 
der  Vierscharen,  solemnelick  Toorgaende  de  Corte- 
roeden  met  de  roeden  in  heur  handt ,  en  volghen 
alsdan :  eerst  de  schouteth  en  borgera  eester  en  voorts 
alle  d'andere  schepenen,  nae  heuren  ouderdom  van 
den  eede.  —  En  die  alsoo  al  tsamen  in  de  vier- 
scharen gecommen  en  geseten  zijnde,  soo  maent 
de  schouteth  den  borghemeester:  „Oft  den  daeh 
sooverre  gegaen  is,  dat  hj  vierschare  bannen  mach. 
En  de  borgemeester  ghemaent  zijnde ,  vraecht  eerst : 
oft  den  hom  om  gheweest  is.'  En  naedien  de  die- 
naer  die  den  hom  omghedraghen  heeft,  antwoordt: 
dat  jae,  soo  wijst  de  borgemeester:  dat  den  dach 
soverre  ghegaen  is,  dat  hij  vierschare  bannen  mach, 
om  eenen  yeghelicken  recht  te  doen,  soo  naer  der 
hooger  vierscharen  recht  behoort-.  C.v.Antw.  1582, 
zy  2.  3  en  4.  Zie  ook  Mebtevs  en  Tobfb,  Qesch. 
V,  Antw.  I  206. 

HORENBOOM  (Hooreboom,  hoomeboom),  zn. 
JSóekspar,  hoek  of  graatbalk,  fr.  arêtier.  ||  Item 
32  hooreboomkens  lanck  8  voeten,  8  en  4  duymen 
viercant.  Auden.  meng.  IV  143  (1619).  Acht  hoore- 
booms  ofte  velghen  commende  an  den  merckelstjl. 
2b,  149  (1620).  Op  elcken  kant  van  de  hoome- 
boomen  oock  eenen  voet  streckens.  Begl.  edif. -meters 
16  jan.  1705,  iy  8.  Zie  ook  Schuermans  en  De  Bo. 

HORLOGIE  (Orlc^),  zn.  1)  Uurwerk,  fr.  hor- 
loge, instrument  desHné  d  marquer  les  heur  es.  Kil. 
App,  Horologie.  Horclogium,  \\  Van  de  uurklok 
is  er  eerstmaal  spraak  in  de  stadsrekeningen  op  het 
jaar  1377/1878.  de  Pb.  en  Bb.  Oent  II  530 ,  Belfort. 

2)  Raderwerk  met  eene  andere  bestemming,  fr. 
mécanisme  ayant  une  autre  destination.  ||  Horlogien, 
alsoewel  dienende  om  speten  te  draeyen  als  andere. 
Proces  Meerseniers  §  Smeden,  1546. 

8)  Bioderwerk  met  eene  moorddadige  bestemming  ^ 


fr.  mioanisme  avant  une  destination  meurtriire, 
II  Onder  den  vierden  aprilis  tselve  jaer  [1585]  wiert 
by  die  van  Antwerpe  op  de  riviere  nederwaerts 
ghesonden  twee  brantschepen,  en  op  elck  schip 
alleenlick  een  schipper  om  te  stieren,  al  gheladen 
met  buspoudre,  peck,  tarre  eü  groote  steenen,  al 
ghemaetst  in  melcandren,  en  daerbinnen  zeker 
orloge  loopende  voor  eenen  tijdt.  En  thende  van 
dien,  zoude  van  selfs  vier  slaen,  en  al  dat  regiment 
in  brande  stellen.  Piot,  Chron.  649  (1585). 

HORNICK  (Homoo,  hoemoc,  homeo,  homooh, 
horrio,  homic,  hooric,  horigh),  zn.  m.  So^  eener 
straat,  fr.  coin,  angle  d'une  rue.  Kil.  Hornick 
vetus  Jland.  AnguUts.  ||  Op  den  homoc  van  der  straten 
daer  men  van  der  Nuwerstraten  oompt  en  gheet 
tSinte-Jansveltweert.  Schep,  Diest  8  ang.  1325.  Op 
den  Spieghel ,  op  den  homooh  aldaer.  ld,  10  januari 
1330.  Aen  sijn  erve . .  dat  steet  op  den  stenweoh 
opten  homoo  dat  men  heet  Jan  Houghen  strate.  ld, 
28  oct.  1.334.  Ane  thuis  metten  gronde . . ,  en  steet 
opten  hoemoc  (op  den  rug  staat  „op  den  horrio 
of  homic'').  ld.  29  aug.  1386.  Nioman  en  zal  harinc 
van  den  heileghen  lande  [nl.  Helgoland]  veroopen 
dan  beneden  Emonts  oventen  homoc.  Éb.  v.  Dxest, 
b  57 ,  en  pcusim  ie  Diest.  Dien . . .  sal  men  open- 
bairleo . . .  eü  oic  tot  allen  hoiricken  van  de  n  straten . . , 
becundeghen.  Belg.  mus.  X  112,  Stadsrechten  Brussel 
1868/1386.  Huus  en  erve . . .  makende  de  hoorio. 
DE  Vlamihck,  Stad  IV  281  (1461).  Boven  het 
Cantenteen ,  op  den  horigh ...  Op  don  horigh  van 
der  Nieuwstraeten.  Mabtiitbz  150  (1664).  Ver- 
haeckende  aen  den  noordt-oosthorick  met  een  haeox- 
ken  busch  noordewaert  in  tot  aen  den  vyfhorick, 
en  verhaeokende  nogh  ten  noordhoest-hericke  etc. 
(In  denzelfden  akt:  ten  noordoost-houoke ,  en  vyf- 
houcke.  Not.  akte  o.  Brugge,  1781. 

HORNICKTICHEL  (Hoomictiechel ,  hoometi- 
chel),  zn.  m.  Boordpan,  fr.  tuile  de  bord,  ||  Voor 
elcken  hoometichel  [sal  men  den  ticheldecker 
toeleggen]  eenen  voet.  Begl,  edif, -meters,  16  jan. 
1705 ,  y  5.  Van  zvj  hoomictiechefen  iig  s.  Stadsrek. 
Ninove  1479. 

HORST,  zn.  Nest  van  eenen  roofvogel,  aire  d'un 
oiseau  de  proie.  Kil.  auct.  Horscht/ horst.  Vir- 
gultum . . .  Lieu  plein  d^ttrbrisseaux.  ||  Aengaende 
de  edele  voghelen ,  wy  hebben  gheordonneert . . , 
dat  onse  warantmeester  van  Brabant . . ,  jaerlicz 
zullen  doen  wachten  allen  de  horaten  van  de  edele 
voghelen,  als  van  havicken,  tessels,  sperewen, 
valeken,  smerels  eü  andere  hant-  oft  loirvoghels. 
PI.  V,  n,  81  aug.  1613,  a.  62;  II  402. 

HOSE  (Hoese,  hose,  hoos),  zn.  1)  Broek,  fr. 
ehausse.  Kil.  auct.  Hose/kousse.  Caliga.  Chausse, 
Waarschijnlijk  de  bovenkoussen,  femoralia, 
Haut  de  chausses  \\  Soo  wie  eenige  priemen ,  messen 
oft  diergelijcker  geweer  heijmelijck  draegen  op  hun 
mouwen  oft  aen  hen  hoesen ,  sullen  bruecken , . . 
K.  V.  Tongeren  1502,  a.  45. 

2)  Looden,  kegelvormige  kap,  bedekking  of  over- 
kleeding  aan  den  top  eener  met  schaiiSn  bedekte 
torenspU,  fr.  la  ehape  ou  revitement  en  plomb,  en 
forme  de  cóne,  qui  termine  la  pointe  d\ne  flèche 
de  tour  couverte  d'ardoises.  Edw.  Gailliabd  ,  OloS' 
saire,  hoos.  ||  Den  annemer  wert  ooo  ghehouden 
anne  te  doene  de  hoze,  en  te  helpen  opstellen  den 
staf,  daerinne  wesen  sal  de  vaene  [nl.  de  weerhaan]. 
Bembbt  II  329  (17de  E). 

3)  Waterleiding,  fr.  conduite  d^eau,  canal.  ||  Dat 
oocls  die  selve  supplianten  gehouden  souden  syn 
binnen  der  erven  des  voonz.  godtshuyse  aen  den 
heymmuer..,   te  stellen  een   loffelycke   hoze   om 


MS 


HOU. 


HOÜ. 


H  il— •irrtiffi  da^ljeluc  dutdeiuw  to  kydcn  m 
«j'iMin  Im^  U  bübben  tot  in  der  Tcionc  Shmon 
ÏHftfmóm  É«D  d'oyttonte  fjde  tso  de  «toeken  erCi 
Iff  dtftt  $(p^Uhorm  gederft,  Mabtivcz  lfi5  (1546). 

4)  Smgkorf,  ft,  ludU.  \\  Vïeitr  Msrquet , . ,  ^n^ 
baimeii  te  &lle«  ordiDaire  briefdngtiere,  loopende 
•ehicT  l*od«  met  een  )io«e  ghelic  een  eehoeUppere. 
I>t  CovÈmMAK^Mf  TrtmbUi  reL  350;  oMe  «ee  A0M0 
M»^  de  aiti^erer^ 

HOHKNKAT,  HOflnrwm,  zil  o.  A»/  ea» 
«#M«  i0a/!frm«2M,  fr«.  roMtf  «Ttw  momlim  d  tau,  ||  De 
twee  hoxeoFbedertro  Fiei  wftter  tad  boven  door  de 
keilen  ootfengende  efi  dneyeode.  Mabtivxz  266. 
Deo  f  ie  ledert  derieelren  moten  hermaeckt  en  rer- 
nieuw t  mei  een  hofewiel,  foodat  deneelren  alena 
reel  meer  m1  konoen  m«len  sU  voordefen  Oaeê^ 
Uke  22  (1670). 

I108TKLIKB,  zn.  ro.  JToar^J,  fr.  il^/e/ier.  Dê 
wawTiUn  oeftndên  veeltijds ^  mei  kun  beroep,  dat  van 
makelaar  mi,  ït.  Ue  hóteliêre  ezerqaient  eouveni, 
en  mime  tempt  que  leur  profeesion ,  eeUs  ds  eourtier. 
II  Int  jter  uccchfi  wae  gheordineert:  d«t  elc  hoe- 
tel  ier,  die  hem  wilde  gneneren  met  m«kelardien 
▼an  Ukeaen,  efi  elo  Ukeneopere  efi  npiettere,  die 
hem  gheneron  wilde  met  cooproan«repen  Tan  lekenen 
binder  «lede  van  Ypre,  moet  zekere  doen  elc  Tan 
iiyo  lib.  grote,  ter  discretie  Tan  icepenen.  K,lakeng. 
Iperen,  liii,  Jlonielieren.  Dat  de  voorsejde  Lauwere 
in  tyden  Ti^rleden  bevoorwacrde  en  cochte  jeghene 
Jan  Rauled<<rOf  haren  man  doe  waf,  denzelven 
Lauwert  te  diere  tjdt  wetende  hoetelier  en  make* 
lare  te  Briigglie,  te  een  zynt  gaet  behouf,  alt  hj 
zoyde,  noghon  latt  caockharini,  tuI  en  zoete, 
metier  roxg;ie  Tan  Biorrliet.  O,  etad  Brugge,  II  4 j 
(UOl).  De  Toortoide  yremde  cooplieden,  Tan  nu 
Toordanne ,  zullen  logieren  met  haeren  werden,  Trye 
liotteliort  eX\  makelaert  wetende  ^  en  nieuwert  el. 
Ib,  82  ri477).  Zie  ook  wxsbt. 

nOUCIIIKKKN,  HOCHKt!:REN (Houdchieren\ 
bw,  Bloohtt  tb  Terl.  doelw.  Toorkomend.  Vitge- 
doichtf  fr.  pare.  La  Ourne  Houchier,  houcier. 
Cmparaoonner  t  recouvrir,  T«n  het  paardekleed;  doch 
onze  tektten  tchUnen  eene  bet.  te  hebben,  die  op 
man  en  paard  ilaat  ||  Dit  naTolghende  waren 
iteikert  Tan  buten  t  eertt  Tan  Rrugghen  200  wAtter . . , 
item ,  Tan  Ryttele . . ,  itom ,  Jan  Marchant  en  Joot 
Kenier ,  oft  waren  zeer  ry kelike  ghehoudohiert.  Item 
mor  Jhan  Van  Hoinen  up  hemzelTon,  en  was  zeer 
rykoliko  gliohochoert.  Ol.  y.  Dixmüds  102.  Zie 
ook  vxRUOuriuxRxv. 

110 U DAN H,  in.  Dam,  keerdam^  fr.  létardeau. 
II  Dat  huerlioder  zoude  beliefTen  te  Terstane  tot 
upmaeokon  Tan  oen  tpeye  en  houdane  ten  de  neder- 
waart  ttraote  up  de  tNiko , . .  omme  thoudene  water 
tot  fortifloatie  dosor  stodo.  Rixbbt  II  296,  Stade- 
rek.  1594/15U6.  Ib.  851.  De  retenuen  Tan  water 
ofte  Itoudauon  daeriuue  wesende.  890;  1/.  892. 

IIOUDK,  in.  T.  1)  Hoedey  voogd^,  it.  garde ^ 
iutelle,  Ofr.  buil.  \\  Qmicumque  in  eua  warda^  t.  e. 
houda  puerum  kabuerit^  qui  fherxt  te/Va  annoe,  ei 
ipeum  mutitaverit  eine  oanellio  parenimm  propin- 
ouorum^  ei  inde  eonviciue  Jkerii  per  corom,  onimmi 
iona  eua  eruni  in  graiiam  comiiie.  JT.  e.  reunie 
U40.  Zie  ook  iioudimib. 

t)  Omnei*  genade,  fr.  /ereitr,  grdce.  Kil.  oud. 
Hou  de.  Fawr  ^  Cwniiae,  Faveur  y  i{*  CourttHeie, 
l|  84H>pi>uon  Tan  Altenberghe  eü  Tan  Rhode  ont- 
ln«HUu  hi»m  OmIs  lioudon.  Rijktarek,  Ckariert  e. 
IWcam^ren,  nr.  98»  Rkode  en  Alsemberg  (1802). 
Soi^peueu  Tan  Altenberghe  en  Tan  Rhode  ombieden 
alltMi  den  gh«ueu  dien  deeo  letteren  sien  aelen  of 


i,  Goda  honcUn.  — OnbiadanliiinGoda 
bonden.  Ib    1303  en  1306. 

3)  Gtuegeukad,  fr.  mfeeOom.  \\  T[oC]  alloi  dm- 
geienen  die  deze  letteren  aelen  aien,  de  iantenepwign 
Tan  Velseke  god  bonden  [goede  hoode?]  in  oneen 
Here.  Oork.  21  juni  1257  (kopg).  Zie  het  Toor- 
gaande. 

HOUD£,  bijw.  800  boude,  alaoo  hond  e. 
Zoohaast,  it.  amtsUM  que.  KiL  Honde.  Siaüm, 
eoufestimf  eiió,  Soo  honde.  j.  aoo  haeet  als,  ^ 
mmlac.  ||  liaer  aleo  en  gheTielt  niet,  want aleo  honde 
als  de  graTe  Gny  met  zinen  TifÜch  edelen  in  Paiya 
qnam,  ay  waren  alle  gfaeTaogben.  Jjjr  t.  Diz- 
MVDB  155. 

HOUDË,  HOUT  (Hoo,  bolt),  bn.  l)Yan Gods- 
wege. Oenadig,  goedgunstig ,  fr,  eUmeni  {de  la  fmrt 
de  IHeu),  propiee.  Ghrimm  Hold,  gnad&g,  gewogen, 
II  Hen  dnnct  dat  hen  God  berde  bont  ee.  MUt' 
kerstb.  31. 

2)  Yan  den  onderdaan  jegens  den  beer.  Verkleefd, 
toegedaan ,  fr .  (de  la  part  du  sujet  envere  Ie  seignemr) 
dévoué,  attaekê,  Grimm  ^es  ergtben.  —  Hou  en 
trouw  (getrouw).  Verkleefd,  toegedaan  en  ge- 
trouw,  fr.  d^voué,  attaché  et  fidUe.  |1  £ü  sal  oec 
[»/.  de  Treemdeling  die  stadsburger  worden  wil] 
zweren  den  heer,  daer  hi  toebehorende  is  \nl.  den 
hertog  Tan  Brabant  of  den  Luikschen  bisschop] , 
en  onser  stat  Tan  Tricht,  hout  en  getruwe  te  sijn. 
C.  V.  Maastricht  155,  Friv.  23  oot.  1413.  IchgeloeTO 
en  Bweere  ten  heylgen  en  op  dit  heylich  Ewangelium 
mijnen  genedighen  here  Tan  Ludic  en  der  stat  Tan 
Triecht  holt  en  getruwe  te  sijn.  Ib.  Charter  v.  1409, 
Schepeneed  455  Die  porter  sal  sweeren  ten  heyli- 
ghen,  dèn  heer  Tan  Megem  en  der  stadt  Tan  Megem 
trou  en  holt  te  wesen  en  te  sijn,  en  stjnen  mede- 
porteren  Landcharter  v.  Megen  1357,  a.  30.  Trou 
eü  holt.  ld.  V.  1537  ad  eadcem,  ||  Dat  sy  sulcke 
officie ,  daer  sy  toe  geoosen  syn ,  dat  jaer  uyt  wel 
en  trouwlyck  sullen  onderhouden  en  bedienen,  ons 
en  onse  stadt  holt  en  ghetrouwe  syn.  f.  o.  Sdtsèli 
27  juni  1577,  a.  1,  Eed  der  regeerders.  Hou  en 
trou.  DB  Pb.  en  Bb.  Oeni,  II  470.  Hier  sweer  ick, 
dat  ick  Tan  nu  Toortaen  den  heere  Tan  Berghen 
en  zynder  stadt  Tan  Berghen  sal  hou  en  getrouw 
zyn  C.  V.  Bergen  op- Zoom,  zi  5,  Eed  van  eenen 
poorter. 

HOUDEN  (hakken).  Zie  hoüwxk. 

HOUDEN  (trouwen).  Zie  huwbk. 

HOUDEN  (Hauden),  haldbit,  bedr.  en  wederk. 
wkw.  I.  —  BBOBIJVBVD.  1)  £en  huis.  Met  onder' 
houden,  in  goeden  staat  houden,  fr.  («ae  faattoa) 
Ventretenir,  la  tenir  en  bon  Stat.  ||  En  si  solen 
hore  leTedaghe  dat  huis  houden  Tan  dake  en  Tan 
wanden ,  en  na  hore  doot  also  goed  laten  alst  nu  es. 
Schep.  V.  Dlest  11  oct.  1308.  Also  dat  hi,  Ghiiys, 
s\jn  leefdaghe  dat  huis  Tan  dake  en  Tan  wanden 
sal  hauden.  ld.  8  dec.  1808. 

2)  Kinderen.  Die  onderhouden,  fr.  entretemr  (des 
enfants).  \\  Hoewel  dat  Tader  ofte  moedere  in  alle 
ghoTalle  schuldich  zyn  te  bandene  en  te  bewe- 
ghene  [nl.  opbrengen]  hiume  onbejaerde  kinderen, 
nochtans...  C  v.  Denderm.  xiY  11.  —  Als  zn. 
Onderhoud,  fr.  entreiien,  ||  Een  Trouwe  is  schuldich 
te  betalene  huyshuere ,  bier ,  broot ,  spyse  en  dranck , 
en  alle  andere  schulden  daeraff  sy  genyet  en  profiyt 
gehadt  heeft,  en  die  mede  in  beuren  oirboie  syn 
gecouTerteert ;  insgelycx  de  alimentacie  en  thoaden 
Tan  beuren  kinderen»..  C.  e.  Antw.  1545,  xi  36. 

8)  Met  de  borsten.  Zogen,  mei  de  moedermelk 
voeden,  fr.  allaiter,  nourrir  du  laii  matemcL  \\  De 
Trouwe    moet    heur  baataertkinderen  houden  een 


HOU. 


HOU. 


619 


Tierendeel  jaen  met  henren  borsten,  't  selve  bij 
heur  doeniyok  zynde.    C.  o.  Dewrne  1612,  a.  130. 

4)  Van  eene  leTeii8w\J0.  Leiden  {een  leven)  ^  fr. 
(d'une  maniere  de  vivre)  mener  {nne  eonduile).  ||  Dat 
men  in  der  wet  sonde  honden  een  heilich  emstioh 
godiyc  leven.  Aller  KersUnb.  18. 

6)  Zon-  en  feestdagen.  Die  onderhouden^  in  nut 
en  godsvereering  doorbrengen  (fr.  dimanehes  etjows 
de  fête)  lee  ohterver^  eélébrer  par  Ie  repos  ei  dans 
la  dévotion.  Kil.  auct.  Yierdagh  honden  / 
hooghtijdt  houden,  üelebrare  diem  festum.,. 
Célébrer  une  feste.  \\  Daghementen,  sommatien, 
wetteiycke  weten  en  executien  op  sondaghen  en 
he\jlighdaghen,  die  men  ter  eeren  GMts  is  hou- 
dende, ghedaen,  sijn  nul  en  Tan  onweerden.  C  v. 
Dewme  1612  a.  219.  It.  C.  v.  Antw.  comp,  V,  ir,  11. 

6)  In  bexit  tijn  van,  hezftten^  fr  être  en  ponses' 
sion  de^  posséder.  ||  Hebben  ghehouden  zonder  calaDge, 
alse  hare  rechte  coepgoet,  Tiere  en  dertich  jare  en 
meer,  dese  Torseide  cleene  tolne.  Kleine  tol  te 
Bmgge  1269. 

7)  Benen  misdadige,  schuldenaar,  enz.  Aanhou- 
den^ in  hechtenis  nemen,  ft.  («»  maifaiieur,  debi- 
teur, etc.)  (Mrréter,  apprêhender,  incare^er,  ||  Jof 
iemene  andren  wont,  men  sal  nemen  sinen  lachame 
en  sal  syn  ghehouden  int  sgraTon  yanghenesse. . . 
En  coemt  hie  ter  maninghe  [nl.  openbaarlijk  inge- 
roepen zijnde],  hie  sal  syn  ghehouden,  also  als 
hierbOTcn  gheseit  es.  JT.  ü.  Brugge  26  mei  1281. 
Waert  soe,  dat  die  poirters  ran  der  Tors.  stad  van 
Mechline  gehouden  waren  eü  geschat  omme  schout 
▼an  der  Tors.  stede  yan  Brugghe. . ..  BrtMb.  Yeesten 
II  496  (1356).  Dat  wij  dan  de  ghisele,  die  wij 
hebben  yan  hen,  los,  yrij  en  quite  oyer  zullen 
doen  leyeren,  paiseleo,  rusteleo  en  onghehouden 
Ih.  491  (1356).  Soe  wie  wonechtich  buten  Dyest 
yemanne  wonechtich  binnen  Dyest  ontseeghde . . 
eiï  daerboven  quame  binnen  Dyest,  soads  ghelden 
X  Ib.  en  daervore  sonde  men  houden  en  zyns  zeker 
zijn.  Kb.  V.  Diest  B  93.  Dat  nyeroant  yan  onsen 
ondersaten  yan  Brabant  en  souden  een  inghesetenen 
der  stadt  oft  yriheyt  yan  Halen  buyten  derselver 
elders  in  onsen  lande  yan  Brabant  houden  noch 
doen  houden  oft  arresteren.  Sekenk.  v.  Brab.  reg. 
188  fol.  226  y^  16  febr.  1536. 

8)  Van.  eene  oorkonde.  Inhouden  y  bevatten  j  fr. 
eontenir,  s*exprimer.  \\  Nae  dat...  part\jen  soo 
yerre  huer  proces  beleydt  hebben , . .  soe  houdt 
den  styi  yan  den  hove  dat  zy  behoiren  te  renun- 
oieren  yan  meer  getnygen  oft  productien  te  doen,.. 
y.  D.  Tat.  372  y®.  Ingeyalle  de  dispositien  \nl. 
yan  het  testament]  egheene  quitinghe  en  houden, 
soe  moghen  derfgenamen  oft  proprietarisen  die 
altijt  quitene.  O.  v,  Aniw.  1545,  xii  10. 

9)  Ken  schrift  tegen  een  ander.  Die  vergelijken , 
tegen  elkander  houden  ^  fr.  collationner,  confêrer  {deux 
êerits)  ensemble  (Kremers).  ||  Ten  daghe  yan  der 
andwoorde  zal  by  den  heesschere ,  of  procureur  oyer 
hem,  zynen  heesch  gheresumeert  werden,  daer  de 
secretaris  den  handtbouck  jeghens  houden  sal . . . 
C.  V.  Gent,  II  318.  Ord.  21  juni  1552  a   46. 

10)  Als  kostuum  onderhouden,  in  acht  nemen, 
fr.  citserver  comme  eoutume.  ||  Dat  men  yan  ouden 
tyden  alhier  gehouden  heeft,  dat  dezelve  proprie- 
teyt  ierst  devolveerde  op  de  naestleyende.  C.  v. 
Thienen  xii  5. 

11)  (Iets  by  eede)  bevestigen,  fr.  conArmer  {qc. 
sous  sermenf),  ||  Die  gestolen  goet  zyn  wilt  maken, 
hy  moet  hebben  zesse  manne,  diet  met  hem  hou- 
den ten  heiligen.  tBechi  v.  Ueele  30.  Dit  sal  hy 
met  synen  eedt  honden  en  oonflrmeren  dat  dit  alsoo 


is.  C.  o.  Brussel,  Stat,  1417/1432,  a.  6;  Ghristgn 
quod  jurejurando  suo  eonflrmabit.  Dweick  hy  by 
synen  eedt  heeft  derven  houden.  C.  v.  Antw,  comp, 
y,  vy,  11.  En  zg  dat  die  weerd  betoDe  metter 
waerheit,  ocht  hi  en  houde  op  zinen  eet,  dat  hine 
ghewaemt  heeft.  X6.  o.  Diest,  b  91.  It.  O.  v. 
Dendermonde  1546,  Ti  4;  C.  ü.  Merentals  II  9; 
Wlelant,  Pr  act.  crim.  c.  43. 

12)  Eene  scheidsrechteriyke  uitspraak.  Die  n<tko- 
men,  onderhouden,  vervuilen ^  fr.  {une  décision  arbi- 
trale) Vobserver,  Vexécuter.  \\  Wij,  Margriete, 
graefnede ,  en  ie  Guy ,  hare  zone , . .  die  .zegge  [nl. 
scheidsrechteriyke  uitspraak] . . ,  consentere ,  confor- 
raere  [confirmere .']  en  belove  ghetrauwelicke  te 
doen  houdene  en  wachtene  jeghen  elcken.  C.  e. 
Brugge  1  2(i7  (127n).  Dit  vinderscip  wedde  te 
hondene  Weinin  Stullaert.  Oork.  l\  noy.  1279. 
Want  onse  goide  lude  gemeinlic  in  onser  stad  van 
Tricht  voirmails  eyde  gedoen  hebben  en  ten  heili- 
gen gesworen  te  halden  alsulke  nuwe  oarten  en 
brieven  als. . .  Cv.  Maastricht,  450  (1379). 

13)  Houden  syn  recht  aen  den  rechter. 
Van  dezen  eisehen,  dat  hij  den  verweerder  doe  borg 
stellen,  of  hem  gevangen  houde ,  fr.  garantir  son 
droit  en  requérant  du  juge  quil  óblige  Ie  dêfendeur 
d  mettre  eaution,  ou  qu'il  Ie  tienne  en  prison.  ||  Wie 
wille  spreken  op  anderen  in  rechte,  hy  mach 
spreken  op  hem  selven;  en  heeft  hy  ghenen  [var, 
negeen]  borge,  de  heere  machen  houden  te  rechte. 
t  Hecht  V.  ücde  a.  46.  Die  compt  in  rechte  en 
biet  hem  in  de  Wet,  en  hout  zyn  recht  aen  den 
heere,  en  nemes  orconde  de  scepenen,  de  heere 
moet  genoech  doen  van  der  saken.  Ib.  49.  Soo 
wanneer  een  crediteur  aenspreeckt  synen  debiteur 
mit  rechte  voor  amptman,  borgemeesteren  eü  sche- 
penen deser  stadt,  van  eenre  sekere  somme  van 
penningen,  efï  d'aenspraecke  gedaen  synde,  de 
crediteur  houdt  syn  recht  aen  den  amptman, 
gevende  hem  eenen  stuyver ,  dat  dan  de  voorschre- 
ven amtman  costumelyck  en  gemeynlyck  tot  hem 
roept  den  verweerdere,  seggende:"  „Vrient,  wat 
seghde  ghy  daertoe.'  hebde  ghy  borge,  oft  snlde 
ghy  wel  borghe  cunnen  stellen?**  oft  dyergelycke 
woorden,  nyet  begeerlyck  wesende  om  dyen  debi- 
teur boven  te  leydcD  [nl.  gevangen  te  zetten];  en 
als  de  debiteur  egeen  borge  en  heeft  oft  stellen  en 
can,  dat  dan  de  amtman  dyen  debiteur  gevangen 
doet  leyden  op  den  Steen;  tenwaere  dat  de  cr^- 
teur  tevreden  wonde  wesen  metten  debiteur  doende 
cautie  juratoir,  daertoe  de  amtman  gemeyntelyck 
syn  beste  doet  omme  te  inducerene  den  crediteur. 
C.  V.  Antw.  1545,  Ouldeboeck  a.  99.  En  sal  voor- 
taen  een  aenleggher  syn  recht  niet  moghen  honden 
aen  den  guldeken  oft  waerdeyn,  om  eenen  poor- 
ter oft  inghesetenen,  aldaer  in  recht  comparerende, 
ghetanghen  te  houden,  tot  dat  hy  cautie  ghestelt 
heeft;  maer  willende  cautie  hebben,  sal  daeraf 
vonnisse  moeten  verwachten,  en  t'selve  ter  execu« 
tien  stellen  soo  't  behoort.  Ib.  1582,  y,  9. 

14)  Honden  aen  syn  selven  (de  kosten  van 
eene  proceduur).  Die  voor  eigen  rekening  houden, 
fr.  prendre  d  sa  charge  {les  frais  d*une  procédure. 
II  Dat  baiUiu  en  mannen,  mitsgaeders  schepenen 
van  de  respective  leenhoven  en  Wetten,  zullen  ver- 
obligeert  zyn  te  honden  ordinair  leenhof  ofte  vier- 
schaere  ten  minsten  alle  veerthien  dagen,  sonder 
daerentusschen  hof  ofte  vierschaere  extraordinaire 
te  houden ,  't  en  waere  daertoe  versogt ;  in  welcken 
gevalle  den  versoecker  dat  sal  moeten  betaelen  en 
aen  syn  selven  honden,  sonder,  in  cas  van  proces, 
meer  in  kosten  te  mogen  brengen  als  een  enckel 


620 


HOU. 


HOU. 


hofireeht    ofte   diete,   uytgenomen. . .    C,   v.   Aalst 
730,  rtgl.  31  juU  1752,  a.  2. 

15)  Hoaden  aen  iem.  (eene  door  hem  aen 
de  stad  veroorzaakte  schade).  Die  op  hem  terha' 
le»y  fr.  ee  dédommtiger  sur  qu  {d'un  préjudice  ccmté 
par  Uti  d  la  ville).  \\  Waert  dat  deghene  die  alsoe 
trat  trocken ,  in  dien  vennete  ofte  twiste  yet  te 
handen  trocken  daer  der  stad  mide  oft  scade  af 
comen  mochte,  dat  men  dat  hoaden  sonde  ane 
haer  lijf  en  ane  haer  goed.  Kb.  v.  Antw.  a.  195. 
Zoe  wat  portere  die  \jmant  te  dienst  ryst  oft  gaet 
nut  der  stadt  yan  Sintraden,  en  die  stadt  hebbe 
naemaeU  daeraff  last  oft  scade,  deenre  [nl.  diere] 
last  oft  scaden  sal  haer  die  stadt  halden  aen  sulcken 
poertere,  ende  aen  zijn  goet  die  selve  last  en  scade 
ervolgen  mogen.  K.  o.  St-Truiden  1366,  a.  48.  It. 
blz.  65  (1374). 

16)  Voor  pliehiiff  houden ,  £r.  tenir  pour  coupdble, 
II  Men  sal  een  general  ghebod  doen  al  Ylaendren 
dore:  waerd  zo  dat  yemen  mer  Gheraerd  Torseit, 
ofte  zyne  hulpers,  huusde  of  hoofde,  dat  menne 
liauden  sal  van  gheliken  faite  [nl,  van  de  moord 
van  twee  schepenen].   C.  v.  Oent,  I  522  (1351). 

17)  Straffen y  fr.  punir.  ||  Die...  wordt  ghecor- 
rigeert  arbitraelijcken  ter  discretie  van  de  heeren 
schepenen;  en  toogh  hij  eenighe  wapenen,  om 
deselve  te  invaderen,  soude  hem  ghehouden  wor- 
den aen  sijn  lijff.  C  v.  's  Bosch ,  iii  22. 

18)  Hoaden  de  klok.  Wat  men  hierdoor  te 
Diest  verstond  y  is  ons  niet  gehlekenj  het  schijnt  eene^ 
verpachting  te  tijn^  weUicht  voor  de  lijkdiensten ,  fr. 
nous  ignorons  ee  qu^on  eniendait  d  Diest  par  oette 
expression s  affermait-  on  peui'itre  la  sonnerie  pour 
les  services  funèhres?  \\  Die  de  stormclocke  laden 
wilt,  al  eest  met  wille  sricht^rs  en  der  scepenen, 
hy  zal  se  verborghen  en  daer  gheven  c  s.,  die 
clocke  mede  te  hondene.  In  marginei  Borge  te  stel- 
len voor  het  luyden  van  de  groote  clocke.  Kb,  v. 
Diest,  B.  64. 

19)  Hoaden  den  dach.  Zie  hoeden  3). 

20)  Te  hoaden  sijn  van.  Moeten  getegdworden 
vauy  toepMseUfk  zijn  opy  fr.  devoir  être  dit  de,  être 
applieable  a.  Vgl.  het  hd.  was  haUst  du  davonf 
Grimm  Halten  11)  a).  \\  Oft  eenioh  man  storve 
die  wettige  gebuerten  achterlatende  is,  soe  sullen 
alsulcke  wettige  gebuerten  staen  in  stadt  hons  va- 
ders; aldus  oock  van  die  vrouwen  te  halden,  ja 
van  die  stockguederen.  C.  gr.  Loon,  I  49,  vi  a.  21. 

21)  Als  verleden  deelw.  met  de  voorz.  in,  van, 
voor.  —  a)  Wettdijk  verplicht,  fr,  óbligé légalement. 
Il  Soo  wanneer . . ,  is  den  besettere  alsdan  ghe- 
houden en  schuldigh  mette  leenmannen  oft  wet- 
houderen . . .  den  besetten  pandt  te  betreden . . ,  eii 
denselven...  te  designeren.  C.  v.  Santhoven  1664, 
y  53.  It.  C.  V.  d.  Kiel,  viii  8;  Cv,  Antw.  comp. 
IV ,  xj ,  26.  —  b)  Van  goederen.  Verbonden ,  fr.  {de 
hiens)  chUgés,  \\  ^uer  costume  deser  stede,  voor  de 
schalden  hy  den  man  binnen  huwelicke  ghemaect, 
zyn  de  goedinghen  van  den  wjfve  toesprekelic  en 
mach  men  voor  zulcke  schulden  de  goedjnghen  van 
den  wyfve  anspreken.  C.  v,  Auden,  2d«  d.  251 
(1575).  —  c)  Gehouden  in  iem.,  Aan  iem.  ver- 
plicht, fr.  obligé  envers  qn.  ||  Men  verstaet  dat  difTa- 
matie  vj:  als  ieroant  openbaerlijck  segt,  oft  de  mare 
doet  gaen,  dat  de  gediffameerde  grooteljjck  in  hem 
gehouden  is  van  geleenden  gelde ,  oft  van  coopman- 
schepen,  oft  uuyt  eenige  andere  saken.  Wielakt, 
JPract.  eiv.  c.  17.  a.  2.  It.  Schatss,  Collacie  463. 
—  d)  Gehouden  in,  van.  Verantwoordelijk  van, 
fr.  responsahU  de,  \\  Van  acten,  die  eenighe  mom- 
]|)oiren  alleene  doende  syn  oft  gedaen  hebben,  son- 


der  wille ,  wete  oft  consent  van  den  anderen ,  daer- 
inne  es  nyemant  van  den  momboren  gehouden  dan 
deghene  die  die  acten  alleene  gedaen  hebben.  C. 
V,  Antw,  1545 ,  x ,  23.  Waert  dait  die  ghewapende 
[gasten]  yet  mesdaden,  daeraf  soude  die  wert 
ghehouden  s\jn  ghelijc  hen  die  tfeyt  daden  [nl. 
indien  de  waard  zijne  gaston  van  *t  verbod  van  wapens 
te  dragen  niet  verwittigd  had].  Kb.  v.  Antw,  a.  20. 
It.  C.  V.  Antw.  1545,  ii  18.  —  e)  Beschuldigd,  fr. 
ineulpé.  ||  Dat  een  ander  man  van  den  voraeiden 
faite  ghehouden  was,  eiï  dat  zij  twee  van  eens 
mans  doot  haer  lijf  niet  verbeuren  mochte.  O.  o. 
Auden.  2<ie  d.  303  (1353).  It.  Piot,  Cart.  II  581, 
K.  V.  1547  a.  17.  —  ƒ )  Overtuigd  (van  eene  mis- 
daad), fr.  convaincu  d'un  méfait).  ||  Essere  iemene 
of  gehouden  [nl.  van  eenen  manslag] ,  hie  aal  syn 
in  sgraven  ghenaden  van  live  eü  van  goede  (fr. 
tekst  et  saucuns  en  est  tenus ,  ü  sera  en  la  valente 
Ie  conté  f  de  cors  et  davoir).  K.  v.  Brugge  1281  a. 
9.  —  g)  Strafschuldig  aan,  fr.  coupabU  de.  ||  Van 
deser  misdaet  [nl.  parricidien]  is  gehouden  tkijnt, 
dat  vader  oft  moeder  doot.  V.  d.  Tav.  64  v^'.  Bg 
deser  misdaet  [nl.  van  stellionaat]  zijn  gehouden 
en  pliohtich  alle  diegeene  die  bg  dissimulacien,  dat 
is,  verzwijgende  oft  ontkennende  die  wairheyt,  en- 
nich  dinck  verbynden  oft  verpanden  veele  persoonen, 
den  eenen  voire  en  den  anderen  nae,  en  niet  uuyt 
en  steeken  noch  en  verclaron  den  voircommere  noch 
verpandinge  die  zij  te  voiren  dairop  hadden  gedaen. 
Ib.  90.  It.  90  vo.  —  h)  Gehouden  van  ainen 
hoofde.  Zijn  lijf  verbeurd  hebben  y  strafbaar  met 
de  dood,  fr.  avovr  enoouru  la  peine  de  morty  étre 
punissable  de  mort.  jj  Waer . . .  hie  hier  namaels 
dade  enighe  sake  of  enighe  sticke  jeghen  twijsdoem 
van  den  voerseiden  vinderscepe,  of  jeghen  enich 
point  van  dat  die  vinders  wisen  souden,  dat  hie 
ware  ghehouden  van  sinen  hoefde  jeghen  den  sove- 
reinen  bailiou  van  Sinte-Pieters  van  Ghent,  • .  ghe- 
lijc of  hie  wettelicke  verwonnen  en  verbannen  ware 
van  manslachten.   Vod.  Mus.  II  363  (1281). 

II.  —  WBDBBK.  1)  Hem  houden.  Zieh  hoeden ^ 
voorzorg  gebruiken,  fr.  se  gardery  user  de préeamüon. 
II  Ofte  waert  datter  eenighe  scade  afquame  [nl.  van 
brand  aan  een  huis  met  strooien  dak],  dat  aoude 
men  soe  corrigeren  bi  den  heere  en  hi  der  stad, 
ane  denghenen  dies  niet  verwaert  en  hadde,  dats 
andere  exempel  nemen  souden  hem  te  hondene. 
Kb.  V.  Antw.  a.  198^ 

2)  Hem  houden  van  een  ambacht.  .S^Aoorai 
U^  een  ambacht,  er  ded  van  maken y  fr.  apptsriemir 
è  un  métier  y  en  faire  partie.  ||  In  den  welcken 
[registre]  men  inscriven  en  registreren  zal  alle  de 
naemen  en  toenamen  van  denghuenen  die  hem  hoa- 
den van  eeneghe  van  den  drie  ambachten,  bx  Pb. 
SK  Bb.  Qent,  I  102  (1515). 

HOUDEN,  zn.,  o.  Van  een  leen.  Met  in  hetU 
zijn  van  een  leen,  fr.  Ie  .,^tènement" ,  la  poMsessiom 
d'un  fiej,  il  Ten  voorseyden  leene  behoort  toe  thouden 
en  tenement  van  eenen  leene .  dat ...  de  Pb.  xir 
Bb.  VI.  NeveU  33  (1387). 

HOUDëNIS  (Houtnesse,  houdenisse,  houde- 
nesse,  haudenesse),  zn.  v.  1)  Gebruik,  getooonte, 
herbrengeny  voorrecht  y  fr.  usage  y  coutumCy  priviliffe. 
II  En  die  grave  doet  al  die  houtnesse  [af?]  dat 
scepenen  eü  porters  te  Brugghen  gheusert  hebben, 
sonder  van  so  vele  als  hem  behouden  es  in  desen 
scrifte,  fr.  St  aste  li  cuens  tresorendroii  tous  les 
usages  ke  eschievin  et  bourgois  de  Brugesi  ont  usei, 
fors  ke  de  tant  ke  sauvé  lor  est  par  eest  éerit.  K. 
V.  Brugge  1281  a.  32. 

2)  BezU,  fr.  possession,  ofr.  tenanoe.  \\  Dat  Symon 


HOÜ. 


ttOÜ. 


e^i 


Van  den  Hoye  nam  meester  Niolais  rys  vorselt, 
en  droech  se  weoh  binue  sinen  hore,  en  hüt  se  in 
hovitnessen  \sió]  jeghen  meester  Niclais  wille  en 
sijns  ondanx.  Oork.  81  jan.  1287.  Behoadenleo  dien, 
dat  si  [nl,  de  abdis]  en  hare  kerke  bliven  tallen 
daghen  in  die  weghe,  int  regiment  en  in  houde- 
niaaen  yan  den  yorseiden  hoye  en  dentoebehoerten, 
in  alaelken  pointe  alse  si  hebben  gheweest  en  gheu- 
eeert  yan  ouders  oyer  al  (fr.  tekst  ke  ele*  €t  leur 
éjgliêê  demeuremi  d  Umt  jowrs  ès  cheminêt  ès  régies 
et  ès  ienanehes  de  lediie  eouri..,).  Oork,  28 
aog.  1292. 

5)  Betitüngsreeihi  y  ir.  droU  dè  posséder,  posses- 
Moire.  II  Dat  die  yorseide  abt  en  convent  van  Nineve 
moghen  met  desen  lande  haren  wille  doen,  en  dat 
hi,  Jan  yorghenomt,  enghene  hoadenisse  no  engheen 
recht  meer  en  heeft  an  dat  yorseide  bunre  lants. 
Oork.   11  juni  1299.  It.  5  juli  1299  (houdenesse). 

4)  Van  schuldenaars.  Opsluiting ,  gevangenhouding^ 
fr.  {de  debiteurs)  dStention^  réclusion.  \\  Deghene 
dien  men  levert  [nl.  den  schuldenaar]  hj  moetene 
houden  boven  der  erden,  stroe  onder  hem  en  plu- 
men  onder  syn  hoeft,  en  ysers  also  vele  alse  hj 
wille  tnsschen  cnie  en  cnoessele,  eö  weoh  ter  stille 
oameren,  en  home  en  broets  ghenoech;  en  wille 
hem  yemene  iet  goeds  doen,  dat  es  hy  sculdech 
te  ghedoeghene  deghene  diene  in  houdenessen  heift. 
(7.  V.  Gent  f  Qr.  eh.  v.  1297,  a.  92. 

6)  Yan  minderjarigen.  Verpleging  ^  onderhouding  ^ 
ft.  tUimentaiion  f  entreiien,  ||  Kindere  ooc  sullen  s\)n 
onder  svaders  ofte  smoeders  bescermenesse  en  houde- 
nesse, als  si  zijn  onverjaert.  de  Pb.  ekBb.  IV.  J)es- 
teldonk,  12, priv.  van  der  Ouderboreh  1268,  a.  41.  Dat 
vader  oft  moeder  van  weezen  hebben  zullen  de 
houdenesse,  handelinghe  eü  profiten  van  hueren 
kinderen  goede.  O.  v.  Iperen,  kast.  a..73.  It.  170. 
Al  waert  dat  yemandt  de  onbeiaerde  kynderen  voor 
niet  houden  wilde,  daerby  en  souden  vader  ofte 
moeder  niet  verliesen  terecht  van  houdenisse.  C.  v. 
Veume^  tui  2.  Becht  van  houdenisse  en  staende 
faaile.  O.  o.  Belle  zi  6.  Tot  de  voomomde  alimen- 
tatie eü  haudenesse  van  de  voomomde  bastaerden 
yermach  den  naturelicken  vader  hemlieden  te  be- 
ghifben  by  testamente.  C.  o.  Auden.  xxiii  38.  Als 
oer  weesen  goet  notable  en  exoessyf  es,  zijn  sce- 
penen,  als  uppervoochden,  ghecostumeert  d'hou- 
denesse  of  alimentatie  te  modereeme  met  toelegghe 
van  zekere  jaerlyczsche  competente  somme,  en 
fordonnerene  *t  overschot  t'employeme  ter  weesen 
pnmfiyte;  ofte  den  voocht  de  gheheele  administratie 
te  latene  zonder  rekeninghe,  mits  alle  jaere  beleg- 
gende zekere  somme  ter  weesen  proffyte.  C.  e.  Chni^ 
zzii  6.  Dat  dezelve  heesscheghe  versooht  thebbene 
dadministraoie ,  houdenesse  eü  handelinghe  van  der- 
celver  huerer  dochtre  en  hueren  goede,  omme  met- 
ten blade  haer  tonderhoudene,  ghelyc  andre  moeders 
daghelicx  hebben  van  hueren  kyndren.  O,  stad 
Brugge,  U  198  (1626;;  U.  189,  422,  619.  It.  C. 
o.  Assenedê  XT  6;  O.  e.  Kortrijk  xti  16;  C.  e. 
JBdinghen  XTiii  8;  Van  de  Velde,  Annot.  113, 
en  passim. 

6)  Beeht  van  verpleging,  £r.  droit  de  garde,  d^ali- 
meuiatian  et  d'entretiem.  ||  Al  waerd  dat  eenigh  van 
den  kinderen  vrienden  dezelve  kinderen  ghedurende 
fauerlleder  ombejaertheden  om  niet  honden  wilden, 
daerby  en  zullen  de  vadere  oft  moedere  huerlieder 
hoadenesse  niet  verliezen,  emmer  tghebruue  en 
opbeve  van  den  goede,  midts  dat  dezelve  vrienden 
totter  houdenesie  niet  bedwinghelio  en  zouden  zijn, 
fllat  nood  ware.  Ih.  a.  172.  It.  O.  v.  Auden.  xyiii  4. 

7)  Van  krygav<^  Ikhwartierii^ ,  fr.  {des  gene  de 


guerre)  logement.  \\  Betaelt  aen  de  weduwe  Olivier 
Van  der  Cruyssen,  over  d'haudenisse  van  den  colonel 
met  zijne  officieren  eü  knechten,  die  alhier  heeft  ghelo- 
giert  gheweest  binnen  deser  prochie  met  syn  rege- 
ment,  ii  p.  gr.  Betaelt  aen  Jan  Vernieuwen  over 
d'haudenisse  van  drye  ruyters  van  hetselve  regement, 

X  s.  gr.  Dl  Pb.  en  Bb.  V.  Bottelare  11  (1646). 
HOUDER,  zn.m;vr.  HOUDEBiGQE;Limb.  helder. 

Ook  Blijver  én  Blijvige.  1)  Langstlevende,  over^ 
levende  van  de  eohtgenooten ,  fr.  survivant,  survivante 
des  époux,  tenaneier,  tenaneière.  \\  Uuytgrootinghe, 
verhoirsatinghe,  vercavelinghe  eü  verdeel  van  goede, 
gebeurt  tnsschen  houder  oft  houderigge  en  d'hoirs. 
C.  V,  Aalst  XX  36.  Houders,  houderigghen  oft  hoyrs 
van  poortelicke  sterf huusen , . .  yermoghen ...  Cv. 
Oent  I  12.  Den  houder  oft  houderigghe  van  eenighe 
sterfhuysen  sal  hebben  xiiii  daeghen  tijt  tot  het 
maecken  van  staet  van  goede.  C.  v.  Edingen  xx  16. 
2)  Van  eenig  goed,  van  een  leen  of  eenen  pand. 
InbezUheèber ,  huurder^  gebruiker,  fr.  possesseur, 
oceupant,  locatavre  {d*un  bien,  d^un  fief  ou  d'un 
fonds  d'hgpothèque).  \\  Als  eenig  verhuert  huys  ofte 
erve  uitgewonnen  wordt  by  dagementen,  mainmise, 
beleydt,  decreet  ofte  andersints,  en  den  houder 
ofto  huerlinck  daervan  behoorlijcke  konde  eü  wete 
gedaen  zij ,  soo  expireert  de  huere ...    O.  v.  Loven 

XI  2;  it.  iv  26.  Daeraf  ordinaerlijck  ten  platten 
lande  de  wete  gedaen  wort  aen  den  houder  van 
deselve  panden.  C.v.Brussd  1606,  a.  99;  Christyn 
fit  certificatio  eoUmo.  Wanneer  die  relieve  niet  en 
geschiet  binnen  ses  weecken  nae  die  afflyvicheyt 
des  lesten  helders,  valt  den  scholtus  die  boet  van 
seven  schillingen.  O.  Liège  26  juli  1624  a.  19. 

HOUDERSCHAP.  Ooerleving  van  een  der  eoht- 
genooten, fr.  swrvivam^  d*un  des  époux.  \\  Niet 
jegenstaende  dat  denselven  man,  geduerende  syn 
hauderschap..  veele  scliulden,  staende  de  societeyt 
\nl.  het  huwelijk]  gecontracteert,  of  gekweten  ofte 
vermindert  heeft.  Vak  de  Velde  ,  .<4»iio/.  71  (1684). 

HOUT  (Holt),  zn.o.  Bosch,  tooud,  fr.  bois,forét. 
Kil.  (Muet.  Sylva.  Forest.  ||  Q-hy . . .  hoorde  aldaer 
de  generale  resolutie  van  de  voornoemde  persoonen 
te  wesen  te  trecken  naer  het  hout  van  Nieppe, 
omme  aldaer  te  vyndene  huerlieder  capiteyn ,  • . 
De  Coüssehakeb,  Troubles  rel.  IV  229  (1673). 
Deselve  bende,  oommende  ontrent  de  voomomds 
abdie  van  Sinte-O-eleyn,  wierd  ondect  van  zekere 
soldaten  van  den  hertoghe  Tan  Alva,  in  nombre 
van  XYiic  busschieters  ofte  daerontrent,  ligghende 
in  een  hout  ghedoken,  waer  de  vianden  passeren 
moesten . . .  Daer  waren  oick  buten  thout  ontrent 
de  nio  vyftich  peerden-ruters  van  den  hertoghe. 
Piot,  Ckron.  408. 

HOUT,  zn.  o.  Zooals  thans,  fr.  du  bois.  ||  Qeheel 
hout.  Mutsaert.  Halffhout.  Gessechde  balcken.  Planc- 
ken.  Bont  hout.  Opgaende  hout.  Bibben  oft  bruggen. 
Wishout.  Schorsse.  Houtkoelen.  Waegenhout.  Velgen. 
8peecken.  Latten.  Latboomen.  Tol  te  Rumpst,  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  136  fol.  341  v«  16<ie  E.  Van  eiken 
scepe  wishouts,  fasseelhouts ,  bondelhouts,  hoep- 
hout, bachout  of  mutsaert.  Ib.  132  fol.  76  v^. 
Houdt  van  BresiUie,  1  bale  vj  gro.  VanPruyssohe, 
1  bale  ij  gro.  Van  Oalissie,  1  bale  IV2  g'o.  Te 
spoele  oft  talier,  lo,  V2  g^o-  Knorhoudts,  lo  wa- 
genschote,  iiy  gro.  Boogehoudt,  Ic,  y  d.  Velghe- 
houdts,  Ie,  y  d.  Speeckhoudt,  1  duyst,  1  gro.  Vis. 
Watertol  1650.  —  Houdt  van  BresiUie,  thondert 
iiy  s.  Houdt  van  Galissie,  1  bale  xv  s.  De  halve 
nae  advenant.  Houdt:  Ie  wagesohotz,  thondert gedv. 
iy    Ib.     Schatting   1661.   Hart   hout   §    dOOf, 

murw,  weeok  hout.  Sard  hout  —  Moeht  of 

73 


6QS 


HOU. 


HOU. 


iomi^  h,  dm  hcig  émr  —  du  hoi»  iemdre,  — 
II  Alle  hui  hoat  ftoende  op  leen,  als  opi^Miide  eeckm, 
troDekeeeken ,  otmeD,  eMcben,  kenelaen  en  alle 
frojtboomen,  en  cUtter  voor  hart  boot  gberekent 
wort.  C,  Uenihtf  ^,  Denderm,  it,  17.  (Het  ontwerp 
dCT  Kort.  V.  Denderm.  Tan  1546,  mbr.  yiii  a.  39, 
luidt  erenioo,  en  Toegt  erbij:  Mnrwe  boot: 
•bbeelen,  willegben,  popelieren).  Holt  dat  geaadt 
wordt  met  wortelen,  als  ejcken,  eaien,  keneleren 
•nde  andere  oefliboomen,  en  oock  wjen  ende 
populieren,  die  geerden  draegen  daer  men  met 
Tiedende  is,  dat  halt  men  Yoor  hardt  hoadt.  O, 
gr.  Lotm,  I  570  (1700);  U.  55  en  56.  Holdt  dat 
met  slechten  poten  gesedt  weerdt  en  opgaende  boot 
is ,  als  popelioren ,  abeelen ,  wilgben  en  desgel  jcken, 
éix  halt  men  Toor  weeck  hont.  Ih.  I  785.  De  pofm- 
liêrem  tiaa»  ook  omder  het  hard  homi^  mei  dii  onder- 
itkeid^  dai  het  hard  hotU  met  den  wortel,  het  week 
wtet  kiem  moet  geplant  worden,  ft.  les  „penplierg'' 
ftgwreai  amen  parmi  les  eesenees  de  hoie  dmr,  avee 
cetie  diffiremce,  que  celle§-  ei  doivent  étre  jdanUeê 
par  raeimes ,  les  autree  par  eimplee  plantons.  —  Het 
w.  doofbont  yereischt  eenige  uitweiding  en  sta- 
Ting :  II  Prof.  P.  Bondam  had  in  sijne  aanteeKeningen 
op  het  eharterboek  van  Gelderland ,  blz.  545 ,  op- 
gemerkt, dat  in  een  diploma  ran  14  sept.  1260: 
Têgua^  quae  vocauturdoof  hout,  "woftdenoifergeeteld 
tegen  quereuê  et  fagu»^  als  ligna  inbannita,  en  dat 
daar  doofbont  niet,  als  bg  Kil.  liffnum  earioeum 
[Kil.  auet,  Boiê  pourri"]  kan  beteekenen,  maar  dat 
alle  ander  bont,  buiten  eiken-  en  beukenboomen, 
geiyk  elzen-  en  berkenbout,  en  verdere  soorten, 
oodtgds  doofbont  genaamd  werd,  hetwelk  men 
tegenwoordig  doofgaans  noemt  week  hont,  in  te- 
genstelling van  zoogenaamd  hardhout.  Ord,  op 
de  verpachting  der  houisehatien  in  de  Meierij  van 
*«  Heriogenboteh^  gearreeteerd  hij  den  Baad  van  Staten 
der  Vereenigde  Nederlanden,  9  juli  1760,  blz.  31: 
„doofhout,  dat  is :  slentelescb ,  roode  kerseboomen, 
mast-  en  dsnneboomen,  lindeboomen,  witboomen, 
abeelen,  willigen,  populieren,  essen-  en  berken- 
boomen",  met  bgvoeging:  „verders  alle  schaarhout". 
VE  JAOStf .  Taalk,  Mag.  III  72.  —  Geen  wonder 
dus,  dat  het  doofhout  in  de  kost.  van  's  Bosch 
onder  het  weekbout  voorkomt.:  ||  Een  tochtenaer 
en  mach  gheen  opgaende  eycken  en  esschenhout, 
noeb  oock  eenigbe  fniytboomen  doen  afhouden  ofte 
nytwerpen,  dan  wel  alle  doof  houdt,  daeronder 
begrepen  zQn  opgaende  willighen,  en  gehoofde 
[tmnokeycken-  en?]  willighen,  eü  andere,  ghe- 
fyck  schaerhoudt,  doen  houden,  als  die  houwbaer 
[■yn],  ofte  ten  minsten  ses  jaeren  oudt  zgnde.  C 
V.  'eBoêch,  TUI  4.  —  Verdam,  v<>  Doof  6)  Afge* 
eterven ^  levenloos,  droog,  dor,  verzendt,  zonder 
verderen  uitleg,  naar  De  Bo  v^  Doofhout,  waar 
het  de  bet  krjjgt  van  Wanhoui,  rottig  hout,  he- 
dorven  hout,  dat  gemakkelijk  gehrijzeld  wordt.  Zoo- 
als  men  er  zich  heeft  kunnen  van  overtuigen ,  had 
het  w.  ook  de  bet.  van  Weekhout 

HOUTBBEKEB,  zn.  Timmerman,  doch  meeetal 
houtverkooper ,  fr.  oharpentier,  mais  Ie  plue  souvent 
uuÊrchaud  de  hoie.  Kil.  auct,  Fdber  lignariue.  mate- 
riariêu,  negotiator  abietariue,  ahietariue,  Gharpantier, 
ouvrier  et  marohant  en  hois,  Spanoghe,  Sgnon.  Ahieta" 
riue  negotiator,  houtbreker.  Adr.  Junius,  bl.  351,  Lig- 
ueHTiue  faher,  mtUeriariue,  Charpeniier,  maréinier,.. 
Materiariue  etiam  dici  poterit,  qui  tigna  materiamque 
ommem  aedifloiie  aeoommodam  venalia  habet.  Hout- 
breecker,  houtvercooper.  Qui  vend  Ie  hoie  et  Ie  marrein, 
II  Item,  noch  ghecooht  leghen  Jacoppe  den  Smet, 
hoatbrek.  zzv  luiere  [nl.  ladders] .  Macqxtst,  Damme 


231,  etaderA.  Brugge  1384/1385.  Ee  usage  v«a  den 
bontbrekers,  wanneer  dat  yement  van  hemlieden 
eoept  een  deel  hoots  buten  der  poort,  als  men  dai 
hier  binnen  bringht,  so  es  d'aastse  ^leheei  ^lebo- 
ren  na  den  eersten  coep.  di  Ylakdick,  Abc,  26 
(1406).  —  De  Comeeteion  CaroUne  van  30  apiü 
1540,  welke  de  53  neringen,  als  loorele  atonder- 
l'gke  lichamen,  beperkt  tot  21,  rekent  onder  de 
124c  „temmerlieden,  scepmakers,  za^kere,  hooi- 
brekers,  waghemaken,  scrjnwerkers  en  hootdrm jeie'^; 
waarvoor  de  franache  tekst  heeft:  earpenüera,  fmb- 
teure  de  hatteamlx,  eegeure  d^aix,  mare  hans  de 
bois,  éharone,  eeerimere  et  foumeure,  C.  «.  Oemij 
II  168,  a.  69.  II  Hoevele  persoonen  ambachten  doen 
binnen  denselven  steden  eü  dorpen,  als  vraghe- 
makers, . .  zagbers, . .  temmerlieden, . .  hontbr^ere 
oft  veroooper»  van  haute,..  PI.  «.  Br^.  23  ang. 
1550,  Interrog.  a.  11;  UI  345,  Jaoob  Sarin, 
houtbrekere,  omme  leveringe  van  het  hout... 
BiVBBT  I  347  (164«  £.),  herhouwing  der  vleeeekhoL 
Houtbrekers,  temmerlieden  en  saghers.  Ih.  II  303 
(1597).  An  jooris  de  Clerck,  timmerman  en  hout- 
brekere, . .  ter  oause  dat  hj  gerepareert  beeft  de 
naelde  van  de  kercke  deser  stede,  die  van  den 
dondere  zeere  ghesehent  en  ghebn^en  waa.  Ib. 
lY  577  (1685/1586).  —  Te  Dieet  was,  in  hei 
midden  der  17<^  eeuw,  het  w.  houtbrekere  de 
algemeene  benaming  voor  al  de  ambachten  die  het 
hout  bewerkten,  nl.  de  timmerlieden,  de  schrgn- 
makers,  kuipers,  rademakers,  mandemakers,  draaiers, 
zagers,  plattijn  of  bolblokmakers.  In  de  ord.  van 
30  jan.  1730,  voor  Antwerpen,  leest  men:  „dal 
men  van  *s  heeren  en  stadswegen  verbiedt  aen  alle 
kooplieden  in  hout ,  mitsgaeders  aen  degene  ressoor- 
terende  onder  het  ambacht  van  den  boutbreker, .  .'* 
Zie  ook  Mertens  en  Torfs,  Qeech.  e.  AuUd.  IH 
540;  t/.  II  106;   Nys,  Inv.  arch.  d^Anvere,  lè^ 

E.  It.  Martinez  126;  Bergmann,  Xter  148;  Gaüliavd, 
Qloeeaire',  O.-P.-B.  auir.  31  juli  1714;  n  695; 
en  30  jan.  1730;  lY  284. 

HOUTDACH,  zn.  m.  Heerendienst ,  heetaamde 
in  eenen  dag  aan  het  hout  te  werken,  fr.  core^, 
eoneistant  è  travaiUer  un  Jour  dame  Ie  hoie.  Sehai 
d.  Cheyneen  35,  Dineten  en  eervituteu, 

HOUTEN  (Holten),  bn.  Van  hout,  fr.  de  hoie. 
II  Op  die  oamere  boven  die  stove:  ig  holten  sooiel- 
kens,  in  weleghe  sgn  vonden  dese  penningbe.  lu». 

F.  d.  HuUt  1489. 

HOUTEN,  bw.  Lakenweverg.(?)  i|  Soe  wie  laken 
houten  wilt,  rode  ocht  sandereye,  die  selen  wert 
sgn  zzij  grote  delle  en  twee  ellen  breet. .  •  Bn 
engheen  breede  laken  en  sal  mer  houten  omme  der 
Bcaerlaken  wille.  Kh.  lakeng.  Dieet,  ord.  e.  d,  laken 
miitten  hare,  1414,  a.  36. 

HOUTGELT,  zn.  Kaedgdd  op  het  houi,  fr.  droU 
de  quai  eur  Ie  hoie.  ||  Den  pagt  van  de  aerden- 
ofte  houtgelden,  bestaende  in  zes  groote  van  elk 
honderd  dobbel  hout,  'tzy  fssseel,  mudaaerd  ofte 
boomen ,  gelost  ofte  geleeden  op  de  riviere  de  Leye, . . 
en  van  elck  honderd  enkel  hout,  ^tzy  buaechen 
ofte  rujrmelingen,  drj  groote, . .  PI.  v.  Vk  7  mei 
1772  a.  21;  X  447.  Zie  ook  asbtgxlt. 

HOUTMENGER,  zn.  Koopman  in  hout,  fr.  mar- 
ehand  de  hoie.  ||  £lc  houtmengbere  sal  op  de  houi- 
marct  sgn  hout  vore  sine  dore  legghen  binnen  zl 
voeten.  Kh.  v.  Dieet  ▲  r.  66. 

HOUTSCHAT,  zn.  m.  Bdaeüng  op  het  afge- 
houwen houi  va»  een  gemeentegoed,  fr.  impoeition 
eur  Ie  hoie  abattu  d^un  hieu  oommmnaL  \\  Dat  zj 
voirtaen . .  quyt  sullen  zyn  en  vrj  van  den  hout- 
Boat  die  men  ona  gewoenljc  heeft  geweest  te  be- 


HOU. 


HOV. 


623 


talen  en  noeh  ia  bjmnen  onser  meyerjen  ifan  'sHer- 
togenboeeohe.  —  Dat  cj  yan  enghenen  boésohen  oft 
anderen  hont,  wassende  oft  nyet  wassende,  onsen 
poirteren  yan  's  Hertogenboesche  houtacat  en  eys- 
schen  in  egeenre  manieren.  Chartêrb,  v.  ^s  Bosch  ^ 
fol.  117,  oork.  o.  WencêtlauSf  27  sept.  1356.  Dat 
de  yoors.  supplianten  gehouden  zullen  zyn . . .  yan 
den  yoers.  affgehouwen  boute  [nl,  hunner  gemeynten 
en  yroenten]  ons  yoer  onse  recht  en  houtscbat  te 
laeten  yolghen  het  yierde  hout  oft  den  yierden 
penninok  yan  der  weerden  yan  djen.  Bekenh.  v. 
Brah.  reg.  189  fol.  43  y<»  2  oct.  1644  {LmnmêH). 
—  By  ord.  yan  den  jare  1623,  machtigde  keizer 
Karel  de  inwoners  yan  Bladel  eiken,  berken  en 
andere  boom  en  op  de  woeste  gronden  der  gemeente 
te  planten,  mits  den  6«d  penning  yan  het  afgehouwen 
hont  yoor  zijnen  houtscbat.  Ih,  reg.  137,  fol.  191.  — 
Zie  ook  reg.  139  fol.  203,  4  mei  1651;  Plao,  o. 
Brab,  II   16,   18  jan.   1654;  C.  v.  Hdmont,  x  1. 

HOUTVEMME,  zn.  Moufmiji,  fr.  h4cher ,  piUs 
dê  hoig.  De  Bo  yim(me),  yum(me).  Myt,  hoop, 
stapel  (hout,  enz.).  ||  Niemant  en  mach  jegens  eenen 
ghemeenen  muer  eenighe  reghenbacken,  steenputten, 
priyaten  maken,  hout  legghen  oft  eenighe  hout- 
yemmen  stellen,  mesch,  modder,  slijck  smijten.  O. 
e.  St'Winnoexbérgen,  xy  20. 

HOUTWAS,  zn.  m.  1)  Sakkoui,  fr.  taiUit.  |l  Eenen 
tochtenaer  oft  tochtersse  en  yermach  oock  nietyoorder 
oft  breeder  de  boeschen,  de  strunckboomen  oft  hout- 
was, die  hij  in  tochte  besit,  houden  [nl,  houwen] 
dan  yan  yijf  jaeren  tot  yijf  jaerön,  altijt  met  ghe- 
tijdighe  yroeme.  C.  o.  Oheel  xii  3. 

2)  SÓMtkappin^  f  fr.  ooupe  dés  bois.  ||  Dat  alle 
de  yerhueringen  yan  de  goederen  der  kercke ,  armen 
en  fundatien  competerende ,  mitsgaeders  de  yer- 
koopingen  yan  den  houtwas,  zullen  wettelyck  en 
pnbliecq  gedaen  worden.  0,'JP,'B.amtr.  81  oct.  1715, 
zxii  1;  II  631. 

3)  Sóuiffewas,  fir.  planfe  hoUeuse.  ||  Dat  op  de 
geheele  lengte  onser  yoorschreyen  riyieren  geene 
struycken  ofte  houtwas  op  de  boorden  derseWe  en 
sullen  mogen  geplant  worden ,  dan . . .  O.-JP^-B, 
auir,  8  mrt.  1731 ,  a.  1 ;  IV  355. 

HOUTWERCK,  zn.  o.  JOauitoaren,  fr.  ouvrages 
de  hais.  Kil.  attot.  Opus  lignêum  etc.  Owarags  de 
hois,.  II  Fruysse  oft  Dansiclcer  kisten  mit  tellioren 
en  ander  houtwerok.  Hansaiól  1567,  L«  E. 

HOUW,  HUW,  zn.  m.  Uitgestrektheid  grondsj 
waarop  het  hout  geregeld  gehM  oj  geveld  wordt  ^ 
fr.  itendme  de  terrain  swr  laqueüe  on  coupe  ou  ahtU 
Ie  hois  è  des  époques  réglées.  Eene  ord.  in  't  fransch , 
y.  9  mrt  1657,  a.  9  heeft  er  une  taille  yoor  {PI. 
e.  Brab.  III  203)  Ketter  Karel  bepaalde ^  b^  ord. 
d.  d.  12  oet.  1545,  op  honderd  bunder  y  de  uitge- 
gtrektheid  der  faarl^ksche  houwen  in  het  ZoniSnbosch 
(Bekenk.  v.  Brab.  nr.  608).  Met  geheele  woud  bedroeg, 
in  de  IS^  E.,  8  en  V4  duieend  bunder,  fr.  par 
ordonnanee  du  12  oet.  1546,  Vempereur  Charles  V 
flxa  d  cent  btmnMirs  Vétendue  des  coupes  de  bois 
annueües  dans  la  forét  de  Soigne.  Toute  la  forêt 
comportaitf  au  18e  ftèeftf,  8  et  y^  de  miUe  bonniers. 
II  Dat  egheene  beesten , . .  en  zelen  moegen  op  Zonien 
ter  weyden  gaen  op  eenige  jonge  houwen,  dats  te 
wetene  op  eenige  plaetse  daer  hout  heeft  geplogen 
[«2.  te  wassen]  oft  soude  moegen  wassen,  daer  de 
nuwe  schneten  niet  alzoe  hoege  en  sterck  en  zyn  dat 
die  zyn  nut  allen  dangiere  en  sorgen  yan  den  beesten 
die  daeraen  scade  souden  moegen  doen.  Kb.  o.  Zoniëu' 
boseh  1460,  a.  89.  Dat...  ter  weyden  gegaen  hebben, 
soewel  opte  jonge  als  opte  oude  huwen  yan . . . 
onsen  boeschen,  zekere  groote  menichte  yan  alre- 


hande  beesten,  als  coeyen,  calyeren,  peerden , 
yuelene,  ledige  beesten,  scapen  en  andere,  die  alle 
die  jonge  spruyten ,  heysters  en  onderslaoh  afge- 
cnaeght,  afgegeten  en  gesopt  hebben...  daarmede 
onsen  ordinaris  houw ...  al  yerachtert  is.  Beketik.  v, 
Brab.  reg.  137  fol.  210  y«  (1525).  Zie  Bekenk.  reg. 
139  fol.  48  en  115;  reg.  137  fol.  211;  L.  Gale- 
sloot,  Les  de  Kempeneer  (Buil.  Acad.  royale,  2« 
série  y  XIY  549,  en  A.  Wauters,  JSmnrons  lil  31B. 

HOUWELIJCK,  HiJLiCK  (Hilic),  zn.  o.  Kil. 
auei.  Houwelic,  houdelic,  houlic.  Oonfu- 
gium,  etc.  Mariage,  aüianee,  soeiété  eonfugaie.  ||  Bas- 
taert,  die  bij  naeryolghende  houwelijck  gelegitti- 
meert  is,  succedeert  •  in  leene  al  so  yrij  alsof  hy 
ghetroudt  gheboren  gheweest  hadde.  Weelaitt, 
Leenrecht  1  68.  't  Houwelyck  yan  man  eïi  wyff.  O. 
e.  Antw.  1545 ,  Ghddèboeck  2.  Yan  ons  nuyres  hey* 
licxs  wegen,  dat  wij  met  yrouwen  Blizabeth,  her- 
toginnen yan  Gorlits,  aengegangen  hebben.  Oork, 
o.  hertog  Anioon  voor  Diestj  21  deo.  1410.  Van 
eiken  paer  yolcs  die  in  hilic  sitten.  Belg.  Mus. 
II  166  (1421).  De  Oost.  v.  Breda  heeft  I  3  hon- 
welijck,  en  in  Yan  Yliets  aanteek.  op  a.  8  hylick. 
—  Hauwelyck.  O.  gr.  Loon  I  174. 

HOUWELIJCK,  HOÜWELIJCK8CH ,  HiJLicxsoH 
(Hauwelycks,  hauliz),  bn.  Kil.  Houwelicks, 
houwelicksch.  Matrimonialis.  \\  Twee  hanwe- 
lycke  lieden.  Piot,  Cart.  II  605,  K.  v.  1547. 
Houweiycke  yoerweerden.  C.  v.  Brussel  1570  a. 
42.  Houwelijcksche  yoorwaerden.  Ib.  1606  a.  182. 
Hauwelycksche  luyden.  C.  gr.  Loon  1  174.  Twee 
hauwelyxse  personen.  Ib.  215.  Haulize  personen. 
Ib.  286.  Hylicz  goet  geheeten  dos.  Y.  d.  Tat.  242 
y^.  —  Als  zn.,  de  houwelijokschen.  De  eekt» 
genooten,  fr.  les  époux.  \\  (3^1ieft  het  de  houwe- 
lijcksche, sij  \nl.  de  kinderen]  mogen  nytbl^yen 
met  hetghene  dat  hun  te  houwelyck  is  ghegheyen, 
G.  V.  Breda  I  13. 

HOUWELIJCKEN,  hoülijcksv,  huwblicksv, 
HIJLIJCKXN.  OW.  Trouwen  t  eene  vrouw  neuten ,  fr. 
se  marier.  Kil.  auet.  Houwen,  houden,  honwe- 
lijoken,  hyiicken,  hilicken,  eelicken.  Mairi- 
monimm  contraher  e  y  etc.  MaHer^  se  marier ,  eon- 
traeter  mariage,  espouser;  donner  ou  prendre  en 
mariage,  prendre  nutri.  ||  Oft  eenich  geselle,  niet 
gehoulyckt  wesende,  tyoors.  geselschap  begeerde. 
Stat.  handboog  te  Dieet  1531,  a.  8.  Een  geboren 
porter  yan  Antwerpen ,  gaende  buyten  studeren, 
negocieren  oft  frequenteren , . .  biyft  poorter  yan 
Antwerpen  soe  langhe  hy  buyten  niet  en  hnweliokt, 
oft  ergens  el  poorterie  en  anyeerdt,  noch  hem  sub- 
ject en  maect  eenighe  yremde  natiën,  landen  oft 
steden.  O.  v.  Antw.  1545,  ix  2.  Ghehouweiyckte 
kinderen.  O.  v,  Breda  I  14.  Als  man  en  wyf.ghe- 
houweiyckt  syn.  C.  v.  Lier,  yin  13.  Q^hauwe- 
lyckde  personen.  C.  gr.  Loon  I  212.  G^hauwelyekt 
synde.  Ib.  226.  Gehouwelyckt.  438.  Eest  dat  ghy 
wilt  hyiijcken,  soe  wilt  u  selyen  bewairen  tot  behoef 
van  uwer  huysfTrouwen.  Y.  D.  Tat.  117  y*. 

HO  VEEREN  (Hoyeren),  ow.  Vrolijk  zijn ,  goede 
der  maken,  fr.  mener  vie  Jogeuse,  fenre  des  feetiue^ 
faire  bonne  cA^s,  banqueter.  Kil.  aUei.  Ho  yen  / 
hoyeren  /  hof  houden.  JEpulari,  etc.  Faire  bonne 
chbrCf  vivre  splendidement ,  banqtuier.  ||  Maer  caet- 
sen,  danssen,  tomyen,  steken.  Was  meest  des 
hertoghen  hanteren.  Met  yrouwen  ende  jonoynm- 
wen  hoyeren,  In  yrouden  ende  melodien.  Brab, 
Teesten ,  b.  ti  yers  6938.  Als  yan  den  maren  haer- 
waertoyer,  danof  ghy  begherlic  zyt  te  weten:  myn 
yorscreyen  geduchte  heere  heeft  wel  zesse  weken 
lanc   eenpaerlio  gheweist  te  Nerers,  dair  000  by 


624 


HOV. 


HOV. 


hem  gheweift  hebben  die  hertogen  Tan  Orleani, 
Tan  Alen9on,  Tan  Bourbon,  de  graTen  Tan  NeTers» 
Tan  Vendoame  en  vele  andere ,  en  ooe  in  gheliken 
die  hertoginnen  Tan  Orleans  en  Tan  Bourbon,  die 
Tastolio  gbedanat  en  gehoTert  hebben.  En  ander- 
seins heeft  men  dair  ghemaect  zeere  goede  en 
grooto  chiere.  ViiN  Dobek,  Inv,  de  Malinés^  III 
74,  Brief  v.  d.  seerei.  v.  hertog  Fhüips  van  Bout' 
jfondii  aan  den  MeeheUehen  magittraatf  uit  Chdlone 
81  mrt.  1441.  Tot  boeleren,  hoTeren,  dansen  en 
springhen  Moet  ick  [td.  Venus]  die  jonghe  jeught 
tooh  raeyen  ||  nu.  Houwabbt,  JPegtuidet,  ix, 
str.  27. 

HOVELIE,  zn.  t.  {HoftiedenT)  JEen  zeker  landr 
goed  heiast  met  eenen  heerlijken  cijns,  fr.  eertaine 
terre  greoSe  d''un  eens  seigneurial,  ||  HoTolie  Tan 
Bulleberghe  onder  S.-Meriens^Lenneke.  Is  gelegen 
onder  S.-Mertens-Lenneke ,  en  is  geheel  hoTelie, 
en  heet  gemeynlyok  Maendaehschant ;  waeraf  die 
twelf  boenders  jaerljck  erffelyck  geTen  8,  schellin- 
gen LoTons,  een  sistor  torwe,  twee  capp.  Loopt 
het  bunder  ToUe  schaudt  oft  hoTelje  TVj  grooton 
7  Bchell.  3  d.  9  myten.  Eni.  Schat  d.  cheynsen 
43,  Zie  A.  Waittxbb.  JUnvWons  I,  228. 

HOVELTJCK  (Hovelio),  bn.  HoTeiyckedeb- 
Toiren.  Leenplichten^  fr.  devoirs  fêodaux.  ||  Beta- 
lende en  oplegghende  de  boeto  Tan  x  pond  par.  en 
hoTelicke  rechten,  en  doen  sijn  doToir  Tan  reliefTo 
en  foyaulteytschap.  C.  v,  Iperen,  Kast,  c.  ccxtiii. 
Ben  Tader  mach,  by  anticipatie  Tan  hoirye,  zyn 
ghestruycto  leenen  Tertransportoren  an  den  audsten 
naerston  hoyr,  en  hem  daerin  eHVen,  en  es  schul- 
dich  te  doene  alle  hoTelycke  debvoiren  C  v.  Aalst^ 
BXii  4.  —  HoTelycke  rechten.  Mofrechten^ 
rechten  of  gerechtskosten  van  het  leenhof  ^  fr.  droits 
de  cour,  dépens  de  jnstice  de  la  cour  feodale. 

HOVEN  (HoeTen),  ow.  1)  In  oi  onder  een  ge- 
rechtshof. JEr  onderhoorig  zijn^  er  onder  behoor  en  y 
fr.  ressortir  (è  une  cour  de  jnstice),  \\  Van  den 
hoTe  daeronder  die  goede  hoTen  en  behoeren  — 
dair  dat  behoirt  en  die  gront  hooft.  Bekenk.  v, 
Brah.  reg.  132  fol.  91  en  verso  (15de  E.).  Bi  welke 
tsaertren  olaerlic  blyct,  dat  de  Toorscr.  huusse  in 
den  Hoeyaert. . .  leen  syn ,  hoTende  ten  casteele  te 
Ghend.  C.  v,  Oent,  I  583  (1411).  Alle  de  leene, 
die  Tan  den  stocke  comen  en  in  diTerae  hoTon 
hoven,  sal  die  outste  brueder  al  hebben.  (7.  v. 
Sanihoven,  Foirraet  1427,  a.  21.  It.  G.  t.  1664, 
a.  165.  Oft  die  erfiguederen  Tercocht  weeren  in 
Teele  diTersohe  hooTon  hoeTende.  C.  qr.  Loon  I,  Ti  40. 
Voor  den  geregte  daar  de  goederen  gelegen  of 
hoTende  syn.  Ih.  II  516,  Beokheim. 

2)  Als  bw.  WHtelijk  in  bezit  stellen  voor  een 
gerechtshof  (syn.  van  e  r  t  e  n  en  goeden),  fr. 
meitre  légalement  en  possession  devemt  une  cour  de 
justice^  adhêriter.  \\  In  welcke  Toirs.  Tierdalff 
mudde  erffpachts  de  TO^rs.  Lysbet  Tax ,  met  hueren 
Toirs.  momboir,  denselven  heer  Gherden  en  Janne 
Gheerts  gehoeft  en  gherft  heeft,  roet  manisse  des 
reehters  en  met  Tonnisse  der  schepenen.  Schepenibr, 
e.  MUU,  28  mrt.  1449. 

8)  TmAnierenf  tuinwerken  verrichten  ^  it.  jardiner, 
euUiter  Ie  jardin,  EU.  anet,  Cotere  hor  turn.  Jardiner, 
II  Een  andere  maniere  Tan  senrituto  urbane  is, 
niet  hoeger  to  mogen  tymmeren  oft  metsen;  en  is 
genoch  Tan  der  natueren  Tan  der  serTituton  Tan 
den  hemellichte,  want  men  oio  dairtogen  niet 
planten  oft  hoTen  en  mach.  Y.  d.  Tat.  51  t^. 

4)  De  Truchten  Tan  het  Teld.  Die  binnenhalen  ^ 
in  de  schuur  doen,  fr.  (les  fruUs  de  la  terre)  les 
rentrer,   engranger,   \\   Niemant   en   Termach   sijn 


Trachton  to  hoTen,  hy  en  doe  de  wete  an  den 
thiendenaer.  O.  0.  FVhtm,  zxxt  1.  Daer  beTonden 
ware  eenighe  notable  fraude  by  den  onblooter  gha- 
committeert  to  sijn,  sal  den  thiendenaer  Termogben 
denseWen  onblooter  to  bedwingen  alle  de  ghehofde 
TTuohton  wederom  op  het  luidt  to  bringhen  in 
ghelgcke  hoopen,  om  Terthient  te  worden  naer 
behooren.  C.  v.  Belle,  xxxii  5. 

HOYESWEERDICH.  Zie  hofwbbbdich. 

HUCHOEN,  sn.  Een  ons  onbdcend  spel,  fr.  tw 
feu  qui  nous  est  inconnu.  ||  ProiraoU  de  huchoen 
emendahunt  comiti  iij  libr€U,  —  Domus  im  qua 
ludetur  eum  taUs  et  huohoen,  iij  lib.  K.  v.  Veume 
1240. 

HUDEN.  bijw.  Vandaag  (huiden),  h.auiourd'hML 
Kil.  auet.  Huyd/huyden.  j.  heden.  Hodie.  Au 
jourd^huy.  \\  Dat  opton  dach  Tan  huden,  datum 
des  briefs,  Toer  ons  en  onssen  mannen  Tan  leen 
hierna  bescroTen. . ,  quam. .  Oork.  heer  Jan  van 
Botselaar  7  deo.  1447.  Of  ghi  baden  hoert  sine 
stomme.  Oetijdenb.  15de  E.  pe.  94. 

HUDENSDAECHS,  hütbbnsdaecbs  (Huydens- 
daigs),  byw.  Hedendaags  ^  £r.  aujourd^hui.  ||  Hny- 
densdaigs,  soe  wye  der  gemeynton  goet  oft  sprin- 
cen  goet  neempt,  rooft  oft  steelt,  die  TorbaeH 
syn  lijf.  V.  D.  Tay.  65.  Hoewel  dat  hudensdaigs 
in  Teele  plaetsen  bij  costumen  anders  gehouden 
wort.  Ib.  192.  Een  sentoncie  is  nul  als  sy  niet  ge- 
goTen  en  wort  bij  den  richter,  oft  by  zynen  notarys 
oft  greffier  by  synder  ordinancien;  mair  nae  den 
geesteHjcken  rechton  wort  hudensdaigs  gedetormi- 
neert  dat  die  rechter  seWe  die  sentoncie  lesen  oft 
pronuncieren  sal.  344. 

HUËR,  zn.  Loon,  belooning,  ir,  sdlaWe,  rémumS' 
ration.  \\  Van  dat  Jan  de  Zompeleere  bedreghen 
WAS  dat  hy  Talsohe  orconsoap  plaoh  to  segghene 
omme  hure. .   Bek.  baljuws,  Oent,  1367,  rol  1721. 

HUËRAER,  HüBBLiNCK  (Hueriyngh),  zn.  m. 
Van  een  schip.  Bevrachter,  fr.  affréleur  (d'un 
navire).  Kil.  emet.  Huerlinck  Tan  een  huys. 
léOuagier  de  maison,  jj  BoTendien  zullen  die  coop- 
lieden,  laders  ofte  hueraers  Tan  den  schepen,., 
yemandt  Tan  huerlieder  weghen  daerby  hebben 
moghen.  —  Die  Toorseyde  officiers  zullen,  róót 
tweghTaren,  den  schipper,  hy  sy  proprietaris, 
huerUjngh ,  oft  andere ,  als  Tooren , . .  den  eedt 
afnemen. . .  JPl,  o.  VI,  19  juli  1561 ,  a.  8  en  12; 
I  380. 

nUERRUEBEN.  Zie  oobboobbiï. 

HUERLINCK,  zn.  m.  Yan  land,  huis,  ens. 
Muurder  f  fr.  locataire.  Nog  in  't  algemeen  gebruik 
in  Brabant.  ||  Als  dezeWe  wynne  oft  huerlinge 
zyn  goeden,  beeston  en  haTe  nuytor  gehuerder 
hocTen  oft  huyse  gedaen  heeft  sonder  die  in  den 
iersten  staet  to  reduceren,  want  alle  die  goeden 
die  de  paohteneren  oft  andere  huerlinge  in  den 
hoTe  oft  huys  brachton,  zgn  den  heere  oft  meestor 
Tan  den  pachtgoede  oft  huyse  Torbonden  toot 
zynen  pacht  en  huere.  Y.  D.  Tat.  108  t^.  ZooTerre 
de  huerlinck  oft  gebruyekere  Tan  den  huyse  oft 
pande. . ,  den  rentier  Tan  zynen  aohterstoUe  niet 
en  Toldoet,..  C.  v.  Antto.  1545,  Ti  17;  it.  it  14; 
Tin  65.  Ën  en  waeren  die  proprietariasen  egeen 
erfgenamen  Tan  den  toohtoneer,  soe  souden  die 
huerlingen  actie  hebben  op  de  erfgenamen  Tan  den 
toohteneer  en  Terhuerdere.  C,  v.  Brussel  1570) 
XIII  70;  it,  1606  a.  126  en  ptusim.  Huerder  ofts 
huerlinck.  O.  e.  Loven  zi  2  Huerlinck.  O.  e.  &m<- 
hoven  1570,  Tiii  1.  8.  6.  8.  10.  11.  12;  doch  a. 
7  pachter:  Oft  gebeurde,  dat  den  pachtore  in 
syne  hueringe  oft  bedryff,  'tsy  hg  den  proprietaiif 


HUI. 


HUI. 


625 


ofte  gemtnden  ftnden  beleth  gesoliiede»  in  Tuegen 
dat  hy  syne  paohtinge  niet  rredeiyoken  en  conste 
{(ebroyckeni  mach  deselve  pachter  taelve  parcheel 
laten  liggen , .. 

HUICKE  (Hnycke,  hoyken,  hoyke,  hoyoke, 
heucke»  heuke,  heycken,  heycke,  heyke).,  zn.  t. 
1)  JBen  hovêHfte  mmu'  em  vrouioenkleed ,  ook  „maa- 
ftfi"  en  ^doeke'^  genaamd  f  fr,  vêtêtnênt  supérumr 
éTkommêê  ei  dé  femmêt,  appeU  amêti  f,nu»ntêau*'  et 
yfdoehe^\  Kil.  amct.  Hu  jok  e.  Toga,  paUntm.  Urne 
kuquê.  La  Oome  Hemeque^  heuque,  huque. 
Ooëoque  d  oapuchonsy  d^abord  è  Vuêoge  deefemtneë, 
pme  dee  hommee.  Kil.  heeft  het  w.  ook  voor  falie 
der  eromoMi,  caUfpira^  pdUa,  waarroor  de  Kil. 
tmet.  Une  ktne  yertaalt,  doch  kuve  ie  bg  La  Cume: 
VoUette  empeeéef  qui  eiUourtUi  la  tite  deê  femme$  et 
retombait  OÊttour  du  oou  en  plie  gradeux.  Ceei  eneore 
la  eoiff^ure  de*  pagsannee  aux  eneirons  de  Lorieni 
(JlforfttAaa),  Toegt  hy  er  by.  Bg  Plantgn  is  het 
geen  manskleed  meer:  een  Huioke.  Vne  huqne^ 
ehappe  om  manteam  des  femmeêy  qn'éUes  portent  on 
pais  bas  de  Brabant^  FUmdres ,  JBoUande  ei  aiUeurs , 
qnand  elles  voni  parmy  la  rue^  ou  aux  églises. 
Oapitimm,  amt  ealfpira,  ae,  eueuÜMSy  toga.  —  Wij 
hebben  de  huieke  als  Jalie  der  vrouwen  in 
geens  oork.  aangetroffen,  \\  Dat  niemen  bylkine, 
tsompen,  wappers  no  blandereele  en  draghe  onder 
hare  heaken.  di  Pauw,  Vgb,  110  (1371).  It.  115 
en  119.  In  den  yersten,  yan  den  lekenen  daer  de 
Bcouthete,  damman,  rentmeestere  en  scepenen  deen 
zide  van  haren  ydelen  hoyken  en  keerlen  af 
hadden,  die  men  wit  oochte  en  roet  yerwen 
dede  . . .  Item ,  vierdalf  menesellaken ,  die  men 
daeijeghen  sneedt  en  dander  side  yan  den  yors. 
hojken  en  keerlen  af  maecte.  Mebtbks  en  Tobfs, 
Qeseh,  V,  Antw.  II  634,  Stadsrek.  1401,  Stads- 
kleeding  a.  1.  De  yoirs.  mejer  yan  Loeyen, 
aensiende  die  eere  yan  den  priesterliken  state,  en 
oio  die  salicheyt  der  zielen  yan  den  armen  mis- 
dadigen  die,  eer  zy  ter  doot  geèxecuteert  hebben 
geweest,  huer  bieohte  hebben  moeten  spreken  tegen 
hueren  biechtyaders,  by  den  gerichte ,  sittende  op 
der  eerde,  en  hen  beyde  oyerdockt  met  eender 
huycken  onder  den  blauwen  hemel,  wat  weere 
dat  heeft  geweest,  dwelc  den  priesterliken  state 
niet  en  beteempde.  Edm.  Poüllst,  Sire  Fynnoek 
201  (1479).  Ende  waert  dat  eem'cgher  zuster  ghinge 
hechter  straten  met  blaeuwon  failgen  ofte  met 
heyken  in  eenicher  stede,  sonder  orlof  yan  der 
meesterigghe ,  die  soude . . .  yerbueren . . .  dk  Pottkb, 
Sec,  oari.  118-,  Megh  Si'Jansgasih.  1404.  sDonder- 
daeghs  hadden  de  hooftmannen  zwaerte  pareerha 
byten ,  en  tsyryndaechs  zwarte  gheyoerde  heyekenen, 
auB  scepenen.  CóUaiie  228.  Een  langhe  swert  hoyke 
met  sangwynen  saye  geyoedert.  It.  noch  een  cort 
swert  hoycke.  It.  een  langhe  swerte  hoyke  met 
roeden  zaye  boyen  gheyoedert.  Inv.  V.  d.  Suist 
1489.  Een  zwart  hoyken  gheheeten  eenen  mantel. 
Een  zwart  ryhoyke.  Inv.  deken  Daneels  1483.  De 
beete  faillie  oft  huycke  yan  saye  oft  yan  laken. 
C  e.  Antw,  1IV82,  o.  41  a.  102,  Stadsvoordeel: 
Der  vrouwen  oleederen  aengaende.  Dat  sy  tabbaerts, 
rocken  ofte  heuoken  sullen  moghen  draghen  yan 
eenen  parure  en  liyereye  als  by  den  supplianten 
geordonneert  sal  worden,  ps  Pb.  en  Bb.  xxy. 
Kemteke  40,  Handboog  1533.  Ende  zy  gayen  de 
weerdinne  een  huycke,  „die  zy  een  clocke"  noemen. 
Jtijksarchief :  Cons.  d.  troubUs,  tome  15,  blz.  842, 
Confession  CkrisHaens  de  Seore  è  Merxhem,  Elck 
[«I.  begyntje]  sal  een  faeilge  hebben  om  op  hooch- 
tyden  te  draeghen  en  alst  duuyerste  goetduncken 


sal;  wandt  de  heyoken,  die  inghebroken  lyn  daer 
den  deerllcken  onghereghelden  tyt,  en  salniemaadt 
mueghen  draeghen  dan  by  expres  oonsendt ;  en  dat 
alleen  yoor  eenen  tgt,  totdat  het  ons  goetduncken 
sal  die  teenemael  te  weeren;  zy  moeten  oock  zyn 
met  cleene  hoofdekens  en  gheyoert  met  saerok. 
Dibbiox,  Qends  Oharterb.  188,  Bissokop.  stat.  1645. 
Een  getrouwt  persoon ,  t*sy  man  oft  yrouwe ,  die  bQ 
nachte  beyonden  wort  in  eenige  bordeelen  oft  open* 
baere  oneeriyke  huysen,  t'sy  geoleet  oft  ongeoleet, 
yerbeurt  aan  den  heere  syn  opperste  cleet,  t*sy 
mantel,  hugoke  oft  andere.  C,  e.  Antw,  oomp,  VI, 
y,  16. 

2)  Een  manskleedingsiuk ^  tonder  momwen,  of  mei 
korte  mouwen  f  soori  van  wambuis,  fr.  iunique  [onder- 
kleed?] sans  manches  ou  è  oouries  manehes,  en 
vieux  tip.  eobole,  espbee  de  pourpoint.  Maigne  d*Amii: 
Coloba,  eolobium  (In  den  inyent.  de  Biddere  y. 
1447  hebben  wy  quatuor  eoUobia  virÜia).  Inzondef^ 
heid:  Een  houten  bestrafflngstuig  in  den  vorm  vam 
eene  ton ,  ook  wel  van  eene  klok ,  waardoor  het  hoofd 
en  de  armen  gestoken  werden,  *i  welk  even  als  de 
„Awüfc"  of  mantel  op  de  schouders  rustte,  en  eenige 
straten  ver  moest  gedragen  worden,  om  overtredingen 
van  stedeUfke  verordeningen,  om  „veehierifen,  laeeieie 
SU  petulaneien  bg  daeh  sR  nacht  gepleit,  mitsgaders 
van  injurieuse  woorden  en  diergdgoke'*,  ft.  imstru^ 
ment  de  eorreetion,  en  boie,  sous  forme  d'une  tonue 
OU  d^une  doehe,  dans  lequel  on  paesait  la  téte  ei 
les  bras,  et  qui  reposaii  sur  les  ipaules  oomme  urn 
manteam;  ü  devait  étre  porté  te  long  de  qudquee 
rues,  pour  des  transgressions  d*ordonnamees  mmnie^ 
pales,  des  batteries,  des  faits  immoramx  et  des 
eUsordres  oommis  de  nmt  ou  de  jour,  pour  des 
paroles  injurieuses  et  méfaOs  semblMes  (Oavhabbt, 
165—167).  II  Omme  het  desolaet,  oneerbaer  en 
onberoerlick  leyen,  by  u,  N. ,..  en  den  groeten 
horribilen  eede  by  u  gheeworen , . .  So  eist  dat  u 
mynheeren  condemneren  anghedaen  te  wordene  de 
Tonne,  die  men  noempt  de  Megeke,  en  deselye  te 
dragene  al  de  Hoogpoorte,  en  rontsomme  de  yier 
pilaren  yan  de  yischmerckt  deser  stede,  daarmede 
wederom  comende,  totdat  deselye  afghedaen  wert. 
Ib.  518.  Noch  in  dit  zeWe  jaer  \nl.  1564]  deden 
schepenen  roaecken  twee  hauten  heyoken,  deen 
hoogher  dan  dandere,  om  die  te  doen  draghen 
gheboufte,  diet  yerdient  sonden  hebben;  en  den 
derden  Februarg  droech  eenen  Lieyen  Van  Haute, 
gheseyt  Yare,  de  heyoke  yan  up  tsohepenhuna, 
uuyt  der  aerme  camere,  de  Hooohpoort  nedere 
duer  de  Langhe  Munte,  lancz  de  Yrydaohmaerot, 
oyer  den  Zantbeerch,  also  weder  tot  int  schepen- 
huus;  en  was  deerste  die  se  handtghifte,  en  dat 
yan  oyerspel,  en  omdat  hg  zyn  wgf,  maer  yier 
daghen  int  kinderbedde  gheleghen  hebbende,  dede 
afcommen  yan  den  soldere  met  een  leerken,  haar 
bedwinghende  zyn  hoere  teten  te  koken,  en  meer 
andere  rudessen,  levende  nochtans  by  der  ael* 
moessene ...  De  heycken  weeren  zoo  ghemaect , 
binnen  met  een  dweerse  spurte,  dat  sg,  indien 
zy  zeer  wilden  gaen,  die  se  drouch  zyn  schenen 
daerjeghens  staecken;  en  sloten  met  een  ysere  an 
den  hals.  db  Pottzb,  Chron.  206. 

HUIS  (Huys,  huus),  zn.  o.  In  yenohillige  be- 
teekenissen.  1)  Zooals  thans,  fr.  maison,  \\  Een 
huys  is  dat  zekerste  réfugié  dat  men  hebben  mach. 
V.  D.  Tat.  88  y«. 

2)  Schepenhuis,  gemeente^,  raad'  of  stadhuis, 
fr.  maison  4chevinale,  communale  ou  de  eifle.  Lezer 
Hüs  rathaus.  \\  Doen  men  screef  MOOCO  en  I 
werd  dnuwe  huys  begonnen  op  die  merot  te  BrneieL 


626 


HUI. 


HUI. 


SCHATBS,  Era»,  o.  Srab^  Aoad.  éTarMoL  1850, 
Ux.  122.  —  In  dezelfde  kron.  (Piot,  Ckr<m.  bis. 
63),  staat  yerkeerdelijk  do  uwe  huys  (Zie  BUi,  dê 
Brux.  I  118).  —  Item ,  iccccci  doen  was  der  stad 
huys  begonnen  te  Bmessele.  Ih,  169.  Item,  die 
ghéhe  Tan  hen  [m{.  der  ammansknapen],  diepartjen 
gedaeght  hebben  opt  huys,  oft  7oir  den  amman, 
en  opten  selven  hnyse  nyet  en  ware  goetstyts  te 
roeren  int  yergaderen  van  den  heeren  scepenen  oft 
peysmakers , . .  die  soude  telcker  male  Terbueren 
zynen  bokelere.  Bekenk,  e.  Br  ah,  reg.  138  fol.  1, 
Ord,  29  oct.  1629,  a.  17.  —  Heerenhuis.  Met 
deselfde  bet.  ||  Teghens  dat  men  de  leveringhe  \nl, 
Tan  het  uitgewonnen  goed]  sal  doen,  wort  hetseWe 
\nl,  het  Tonnis]  met  een  sondaeghs  ghebodt  open- 
bacrlyok  ter  heerenhuys  afgheboden.  C.  v.  Oheel^ 

I  10.  Wie  den  anderen  quetst  rerbeurt  xx  s.;  wije 
dat  bij  nachte  doet,  Terbuert  dobbel  boete;  wort 
dat  in  der  stadt  huys  oft  op  de  merct  gedaen,  hij 
yerbnert  e  s.  Bn  het  daimae  gebuerde  dat  iement 
eenen  anderen  qnetste  bij  nachte  opter  heeren  huys 
ofte  opte  merct,  ghij  sult  weten...  Y.  d.  Tav. 
166  T*^.  Dat  gebuert  als  dat  gesien  wort  van  zoe- 
Teele  lieden,  die  een  peopel  oft  Tolck  maken,  en 
in  een  plaetse  publijc  en  openbaer,  als  opte  merct, 
opter  heeren  huys,  in  der  kercken,  ter  openbairder 
straten.  Bf.  163  i^.  —  Er  f  huis.  Oereehiêhof  te 
GraTe  (N.-Brab.),  fr.  cour  dé  juttice  è  Chrave  (BrtLh.- 
sept.).  II  Wanneer  twee  partyen  tot  den  Ghrare  in 
den  erfhuys  dioghen  willen,  die  sullen  eerst  aen 
den  rechter  eens  oordeels  begeeren,  wie  sy  naer 
der  stadta  rechten  in  't  erfhuys  komen ,  eü  daer  Toort 
in  spreken  sullen , . .  En  spreken  en  soecken  dan 
TOort  in  den  erfhuys  allet  dat  sy  met  recht  soecken 
en  spreken  moghen  naer  der  stadts  rechte  in  *t  erf- 
huys. O.  e.  Orave  ziii  1 ;  t<.  2.  3.  4.  —  Man- 
hnis,  en  Mancamer.  Oereehtuaal wm het Uenhof, 
kuis  of  kamer  der  leenmannen,  ft.  aiège  de  la  eour 

feodale  f   maieon   om   chamhre  dee   hommeg   de  fief, 

II  Om  soedaenighe  leenen  te  ontTangen  moet  hy 
den  heer  stadthouder , . .  ter  presentien  Tan  twee 
oft  meer  leenmans,  de  rechter  handt  geyen,  daer- 
naer  aen  sQn  rechte  wanghe  cussen,  geloeren  en 
tweeren  hem  en  tVoorschroTen  manhuys  te  respec- 
teren eü  obedieren  in  allen  t*gene  dat  des  leenhoffs 
gereohtichegt  is  concemerende.  Leenhof  van  VdU 
kenbursf.  Stijl  1612.  a.  9;  t^.  a.  1. 

3)  Vertterkt  kasteel^  slot,  hmreht,  sterk  hmit,- 
ook  dé  tetel  der  heerlijkheid  van  het  leenhof^  de 
sala,  fr.  éhAteoÊk  fort^  forfereese,  donjon^  maiêom 
fortét  aiaui  U  eiège  de  la  êeignenrie,  de  la  comr 
fSodaléé  II  Voorts  geloven  wy,..  dat  onse  landt 
Tan  Limboroh,  Tan  Daelhem,  van  Spremonde, 
Tan  Bode  en  Tan  Eerpen,  met  alle  den  toebehoor- 
ten, wel  Teraekert  sollen  syn  onsen  lande  Tan 
Brabant,  met  goede  borgen  op  dese  sijde  der  Mase 
geseten,  de  huysen  te  leTeren  onsen  lande,  alst  te 
doene  is,  en  die  huysen  eii  steden  te  besetten  met 
Brabant«ren,  ocht  met  dengenen  die  daer  in  den 
lande  geseten  sijn , . .  PI.  ü.  F{.,  Blijde  ink,  o. 
Joanna  en  Weneeüat^  3  jan.  1356,  a.  4;  I  128; 
U,  141  en  166.  In  Vlaenderen  flamingant  onder  de 
Croone  zgn  ellcTe  principale  princelijcke  leenhoTen 
Tan  mannen,  te  wetene  . . .  tHuys  Tan  Deynse , . . 
WiELAVT,  Leenreekt  10.  Int  eyghendom  zijn  twee 
principale  princelijcke  horen,  te  weetene  thuys  Tan 
bendermonde  en  thof  van  Waes.  Ih,  11.  Is  opt  leen 
gheen  sterc  huys,  noch  gheenen  wal,  so  houdt  de  gron- 
denaer  tweetste  [tbeste  ?]  huys  en  den  besten  boom , 
te  zander  kuere.  66.  Van  alle  hooftleenen  gehouden 
Tan  den  Toorsz.  huyse  en  hoTe  Tan  Dendermonde, 


en  in  alle  ciTile  saeoken  in  materie  Tan  leeneii, 
metsgaders  Tan  de  aohterleenen  gheleghen  bayten 
den  ^de  Tan  Dendermonde,  daerTan  het  hooftleen 
gheen  Tierschaere  en  heeft,  wort  in  d'eerste  instantie 
ghekent  in  't  leenhof  tot  Dendermonde,  by  baillin 
en  mannen  Tan  leene.  C.  leenhof  v.  Denderm.  i  & 

4)  Tentt  paviljoen ,  ft,  tente^  pavillo».  ||  Item, 
den . . .  dach  Tan  . . ,  zo  zoude  men  bin  der  stede 
Tan  Brugghe  eenen  camp  ghedaen  hebben,  en  was 
tcryt  al  gheordineert  up  de  groote  maeret,  en  al 
ghebailget  alsoore  toe  diende,  eü  myns  heeren  hana 
al  ghemaect  en  gheordeneirt , . .  Ol.  t.  Dixicüdb  122. 

6)  BemdsteAen  des  dierenriemSf  ft.  sigme  om  cos- 
eteliation  du  xodiae.  Grimm  Hans  12) oetroloiffiMeh  : 
der  himmel  wirt  von  den  alten  ameffetheili  im  eieèen 
hanser.  —  da  mmtt  mam  acht  haben,  in  m/elehem 
hams  oder  xeiehen  des  himméls  der  mom  gei,  \\  Int 
selTe  jaer  [nl.  1400],  doe  wast  al  Yrankeryc,  al 
Vlaenderen,  al  Brabant  duere,  eiï  in  Tele  landen 
grote  steerfte,  om  de  regnaoieTanderplanetaSatnr- 
nus,  die  doe  in  haer  huus  was,  dat  tvolo  alomme 
starf  Tan  der  epidemie  en  Tan  den  boetse.  Jav  t. 
DmcüDB  286. 

6)  Huwelijk,  echte  staat,  ft.  mariage.  Van  bui- 
ten huise  (sprekende  Tan  kinderen).  Onwettig,  ft. 
(parlant  ^enfants)  nis  hors  de  mariage ,  iUfyiïimes' 
II  DezelTe  joncfrouwe  Kateline  hadde  twee  doch- 
teren, te  wetene  joncTTOUwe  Lysbetten  en  jonc- 
Trouwe  ICarie  Van  den  Hotc;  en  die  twee  doeh- 
teren  hadde  zy  Tan  buten  huys.  O.  v,  AaUt,  362. 
Dat  thuwelic  was  Tan  zulcker  macht  en  anctoriteit, 
dat  dat  habiliteerde  de  naeste  Triende  Tan  der  Tader^ 
zide,  omme  te  deelne  huer  goed  Tan  der  Taderliker 
zyde ,  nietjeghenstaende  dat  de  Tader  Tan  buten  huns 
en  bastaeid  was.  i6.  864. 

7)  Oneffen  huis.  Niei  deelbaar  hms,  fir. 
maison  non  partageable.  jj  Alle  de  huse  die  opdleen 
staen ,  die  t«n  leene  niet  ne  behoeren , . .  wisen  wi 
effenlike  te  deelne  den  hoere  en  den  ghedeelen 
onderlinggbe ,  in  diere  manieren;  waert  deen  beter, 
dat  ment  heffenen  soude  met  ghelde ;  ware  ooo  dat 
sake,  datter  ghcTiele  een  onheffene  huus  te  deelne, 
dat  mochte  dhoer  onthouden  bi  prise  ghelyc  dat 
op  derde  lage.  O.  v.  Auden.  2<l«d.  60,  Kb.  v.  1328. 

8)  Als  Terkleinwoord.  htjisskxv  (Huuseken ,  huse- 
kin).  a)  uitspringend  toestel  om  koopwaren  in  of  op 
ten  toon  te  leggen ,  fr.  appareil  en  sailUe  pour  g 
étaler  des  marehandises.  ||  Niemant  en  heeft  ter 
straeten  ofte  waterwaert  eenich  recht  Tan  proprie- 
teyte  in  den  grondt  Tan  buyten  zijnen  muere;  en 
by  dien  en  Tcrmach  niemant  buyten  denselTen 
muer  yet  te  maeckene,..  gelyck  bordessen,  stee- 
ghers ,  OTerspronghen ,  eenighe  huusekens  ofte  wyno* 
kelkens ,  cleen  oft  groote , . .  Cv.  Auden.  zit  16. 
It.  C.  V.  Sl-Winocxèergen  tv  36. 

b)  Draaghemel  j'  fr.  dais ,  baldaquim.  ||  An  N. 
N. .,  ter  causen  dat  zy  up  beede  de  Sacraments- 
daghen, . .  in  huerlieder  lynwaet,  ommeghedreghen 
hebben  in  de  processie  het  huuseken  waeronder 
den  pastor  es  araghende  theleghe  Sacrament  rus- 
tende in  de  ciborie.  —  Huuseken  Tan  den  helighen 
efi  eerweerdighen  Sacramente.  26.  1686/86  en  1688/ 
89.  Fransen  de  Wichtere,  Tan  ghoTarwet  thebbens 
en  de  stoffen  Tan  der  Taerwe  ghelioTert  thebbene 
Tan  den  husekinne  (dais,  baldaptin)  onder  welken 
men  ghecostuemeert  is  Tan  draghene  t^heleghe  Saker- 
ment  op  den  Sakermente  dach  en  Thuundach.  Ypriana 
V   105  (1410).  It,  Edw.  Vlietinck,  Nieupoort  104. 

c)  Sacramentshuiseken.  Met  dezelfde  bet. 
Rbvbbt  I  623.  De  uitgeTer  zegt  in  nota:  Bar  Sa- 
craments  huuseken  on  entend  iei  Ie  baldetpiin,  bten 


HUI. 


HÜI. 


62? 


quê  d^ordinaire  cê  moi  dêtigne  Ie  iahernade  dam 
lêquêl  éimt  dépoté  Ie  Saint  Sacremeniy  zooals  in  het 
Tolgend  citaat:  ||  Bn  noch  toe  dien  hebben wj doen 
maeken  in  den  muer  neffens  den  hooghen  outaer 
een  sacramentahuuseke,  en  de  youte  doen  soaffi- 
eantelick  maeken  en  yerdecken  met  een  bouten 
dexael  slutende  met  eene  slootel.  De  Coussbhaksb, 
Tro9ihU$  rd.  II  167  (1569). 

d)  Hniseken  {xmehre,  Kaiqfalkf  praehti^  romo- 
toestel,  om  „over  d*imbaer*'  of  lijkbaar  ^eplaatH 
te  worden  f  fr.  eatafalque,  apparml  somptueux  fknUre 
powr  Ure  place  am^dessus  de  la  bière.  \\  Tot  deaer 
uutraert  «ras  thuosekin  doen  halen  dat  in  Sente- 
Jacobs  keercke  bewaert  was,  daermede  de  uutraert 
yan  den  duijtachen  keyser  ferdinandus  gheoe- 
lebreert  waa.  Fbbd.  Yakdbb  Habghbv,  Ber.  tijden^ 
IV  246,  Uitvaart  e.  koning  Philippus^xoon,  1668. 
Item,  Bal  ghereoht  worden  een  huyaeken  fundtre, 
hooghe  yerheyen,  staende  in  den  hooghen  ohoor, 
oyer  d*imbaer.  —  Item,  sullen  ghemaeckt  worden 
hondert  en  acht  kerssen,  elck  yan  een  yierendeel, 
omme  te  stellen  rondomme  het  huyaeken»  eü  den 
dozael  en  ohoor.  Auden.  Meng,  IV  163.  164,  Lijk' 
dienst  van  de  Infante  Isabelle^  1634. 

0)  Het  hniseken  van  Maestrioht.  Een  volks- 

spel  op  ket  waterf  hier  genaamd  mast  klimmen, 
h.  jeu  populaire  sur  Veaur  consistant  è  grimper  sur 
un  mdt  posé  dans  Veau.  ||  £n  alsdoen  wasser  oook 

§hestelt  een  drayende  huusek«n  up  eenen  mast  uuyt 
en  waetere,  dwelc  moeste  beclommen  zijn  om  prijs, 
en  ditte  biet:  thusekin  yan  Maestrioht,  omdat 
die  yan  Maestricht  zulo  eene  hier  stelden  int  schiet- 
spel  yan  den  cruysboghe  int  jaer  mccccxctii.  dx 
Pottbb,  Chronijeke  197,  opt  jaar  1666. 

Hais  en  (of)  erve.  Huis  en  hof.  Wo- 
ning en  grond  f  Aiim  en  erfy  it,  maison  et  terrain, 
maison  et  hêritage,  ||  tGoeme  huus,..  de  heene 
heleit  es  seleggheests,  yao  huse  en  yan  heerye.  de 
Pb.  EK  Bb.  Gent,  lY  674  bis  (1266).  Tiensoeelghe 
tsiaers  ewelike,  staende  up  Heine  Buus  huus  en 
aerye  was ;  welc  huus  en  aerye  staet  en  leghet . . . 
Oork.  8  oiot.  1293.  Al  dat  aen  een  huys  oft  err^ 
nagelyast  oft  aerdtyast  is,  dat  behoort  te  yolgen 
denghenen  dien  'tselye  huys  yolght  en  toebehoort. 
O.  stad  Meehelen  Tii  9 ;  Nannius  quidquid  in  4Bdibus 
vel  davo  afflxum  est,  vd  solo  adhcBret,  Momboiren 
by  de  Weth  oft  weesmeesters  gestelt,  moeghen  aen 
huysen  en  eryen  wel  nutte  reparatien  doen ,  sonder 
decret  oft  consent  yan  den  weesmeesteren  oft  yan 
den  heeren  yan  der  Weth.  O,  v,  Antw.  1646,  x 
13.  Zie  ook  hoe  en  ebvb.  —  Vrij  hnis,  vrij  erve. 
Senige  kuiten  te  Gent  voeren  nog- dit  opschrift.  Met 
tijn  kleine  bebouwde  gronden ,  oorspronkelijk  vrij  eigen 
o/  aüodiaal  goed,  welke  in  bezit  bleven  van  de  voor- 
rekten  en  vrydommen  van  het  oud  Germaanseh 
eigendom.  Dete  hmsen  waren  vrij  van  aUen  cijns, 
(Wamkönig  en  Qheldolf ,  Gand,  36).  —  Deze  woor- 
den beteékenen  anders  niets,  zegt  Baepsaet  {JEuvres 
y  233),  dan  dat  de  vreemde  wethouders  en  openbare 
ambtenaiars  er  hunne  akten  mochten  verlijden  evenals 
M  hun  eigen  rechtsgebied.  Zie  ook  de  Potter  en 
Broeokaert,  Gent  V  80.  ]l£<Mon  et  terrain  libres. 
Qudques  maisons  è  Gand  portent  encore  eette  sus- 
er^tion.  Ce  tont  de  petits  terrains  bdtis ,  originai- 
rement  aUodiaux,  qui  demeurbrent  investis  despfiroga- 
tives  et  deslibertésdeVanciennepropriétégermanique. 
Ces  maisons  étaient  affranchies  de  toute  redevanee,  — 
Ces  mots  ne  signijient  pas  autre  chose ,  dit  Baepsaet , 
sinon  que  les  gens  de  Un  et  officiers  pMios  peuvent 
y  passer  leurs  aetes  comme  dans  leur  propre  ressort, 
II  Yzye  huysen  en  erfden,  onder  geen  landtheere  sorte- 


rende binnen  der  stede  en  schependom,  mitsgaders  de 
realisatie  eü  hypotheke  yan  dien,  staen  ter  kennisae 
yan  seyen  schepenen  yan  der  Keure,  die  danof 
erfyenisse  en  onterfyenisse  doen  met  halm.  En  wort 
den  kooper  beyolen  'twaerschap  en  garand:  en  men 
houdt  yan  deselye  kennisse  register  particulier. 
C.  V.  Gent  Ti  8.  —  Zie  by  Van  den  Hane,  Cost, 
V.  Gent  (1766)  627  een  Yoorgebod  y.  2  mrt  1661 , 
hiertoe  betrekkelijk.  —  Huis  en  Hof.  ||  Dese 
chens  es  dienyoreghenuemden  Coenrade  besett  en 
bewiset  op  dat  guet,  bus  en  hof,  alsoe  alstbeleghen 
es,..  Oork.  18  jan.  1293.  tEs  ooo  waerachtich, 
dat  zy  [nl.  de  Spaujaards]  daer  bleyen  etende; 
waerop  den  yoorschepen  sprack:  „hebt  ghg  in  wille 
de  stadt  te  rooyen,  beghint  dan  an  my  eerst."  Dit 
hoerende,  zgn  zg  terstont  uut  zgnen  huus  eü  hoye 
gheschoyen.  Fbbd.  Yahseb  Habohek,  Ser.  tijden  f 
III  22.  It.  C.  stad  Veume  zy  13;  C,  v.  d.  Kide, 
2de  Keure,  JSèiminghe,  en  passitn.  —  Huis  en 
hof  houden  (met).  Als  man  en  vrouw  samenwonen, 
fr.  cohaliter,  ||  Zo  wat  manne  yan  den  yoors.  am- 
bochte,  die  berucht  ware  dat  hi  huus  en  hof  hilda 
met  eenen  anderen  wiye  dan  met  zinen  ghetrauo 
weden  wiye,  of  woukeraer  ware,  of  bordeel  yer- 
huerde.  K,  lakeng.  Brugge;  Scherers.  —  Met  de- 
zelfde bet.  yindt  men  nog  Huis  eügelage,Huis 
of  g  o  e  d.  II  Een  huus  eü  ghelaghe ,  daer  Juete  yorseit 
in  woent.  de  Pottbb,  Second  cart.  86  (1361). 
Die  portionaris  oft  deelhebbere  is  in  eenich  huys 
oft  goet  dat  yercocht  wordt,.,  mach..;  en  al  hadde 
hy  oick  geconsenteert  dat  men  tgeheel  huys  oft 
erye  soude  moegen  uuytroepen  en  yercoopen,.. 
C.  V.  Antw.  1646,  Tii  31.  AUiog  te  Gtent:  Huis, 
stede  en  erye.  ||  Een  schoon  huis,  stede  en  erf ye; 
genaemt  den  Spiegel,  de  Pb.  en  Bb.  Gent  VI  367, 
it.  369.  360.  ~  Een  Huis  en  stede.  Ib.  369. 

HUISAOE  (Huusaige),  zn.  y.  Woning,  fr.  habi- 
tation. II  Den  eersten  coop  [yerkoopzng  yan  gees* 
telijke  goederen  in  1679/1680]  es  d'huusaige  naerst 
de  afghebroken  binnenpoorte  up  de  zuydwestzyde , 
metter  eryen  gheleghen  tusschen  den  wal  en  der 
freyten  yan  der  keercke.  Was  dezelye  hnusaige 
wydt  omtrent  tzeyentich  yoeten  en  diepe  achtien 
yoeten,  twee  staigen  hooghe  met  d'huusaige  daer 
rechte  achter  gheleghen.  V.  Vaitdbb  EUsghek, 
Ten  Waüe  247. 

HUISALAEBf  (Hnysalem,  hnyshalm),  zn.  J5«i«« 
gereedschap,  fr.  ustensiles  de  ménage.  Kil.  auct.  H  u  y  s- 
alame.  Supdlex.  Meuible,  \\  Onse  yoirs.  slot  yan 
den  QraTé  mit  zynen  toebehoirten  en  mit  den  goe- 
den, hayen  en  huysalem  dairop  wesende.  Sd^nk. 
V.  Brab.  reg.  136  fol.  117  (1482).  Alle  officiers  ofU 
s'heeren  dienaeren  worden  ghehouden,  op  hunnen 
eedt,  als  sy  eenich  goedt  ofte  huyshalm  yinden 
ruymende  by  nachte,  *t  selye  te  heohten  enlegghen 
in  bewaerder  bant.  C.  stad  Iperen,  zz  4. 

HUISBERECHT,  sn.  o.  Gerechtdyke  beeieh- 
tiging,  fr.  descente  sur  les  lieux,  vue  des  Ueum, 
1 1  In  gheyalle  tusschen  poorters  oft  inwoonders  eenighe 
questie  of  geéchil  reese  ter  eause  yan  gesoheed  yan 
huysen  en  erfyen,  yan  ontgonnen  weroken,  yan 
yryheden  ofte  onyr\jheden , . .  sal  den  gheïnteres- 
seerden  moghenyersoecken  een  daghinghe  tot  laste  yan 
syn  partye ,  die  hem  gheconsenteert  wort  te  moghen 
doen  met  O  inthimatie,  ten  fijne  yan  te  comen 
sien  en  hooren  consenteren  huysberecht  ofte  veue 
de  lieu.  C.  stad  Iperen  iii  48.  Zie  het  yolgende 
nopens  het  groot  berecht,  t6.  a.  61. 

HUISBEBECHTEBS ,  zn.  my.  Bouwbexodkers , 
fr.  visiieurs  des  bdtiments.  ||  Sullen  uyt  ^tcollegie 
geeommitteert  weeën  twee  schepenen  metten  clero^ 


6^ 


HtJl. 


tïül. 


▼■n  den  onderoomtoire  yan  de  weeaerije ,  mitigaden 
twee  meeeten  wercklieden,  te  weten,  eenen  met- 
■er  en  eenen  timmerman ,  [welcke]  sullen  nemen 
inspectie  yan  de  plaetee,  werken  of  nieuwicheden 
vsn  dewelcke  clachte  ghedaen  is,  eiï  daemeffens 
ordineren  en  wysen , . .  —  Van  welck  w jsdom  . . . 
partye  ghéintereBseerde  sal  mogen  appelleren  . . , 
dagh  makende  bj  den  messagier  deselye  huysbe- 
reohters  en  partje ...  —  Of  sooverre  eenighe  yan 
de  partjen,  ofte  oock  deseWe  huysberechters  ghe- 
nuligh  yonden,  yóór  'tgeyen  yan  eenigh  wijsdom, 
te  yersoecken  't  groot  huysberecht,  men  sal  neffens 
henlieden  deputeren  dry  andere  schepenen  metten 
griffier  yan  de  yiemchaere,  die  t'samen  recht  sullen 
doen  naer  het  beyind.  C.  stad  Iperem  iii  49.  50. 
61.  Vgl.  Bembrj  I  251,  en  C.  sfad  Brugge  II 
276  Deelmannen;  C,  e.  Bnuselj  8iat.  e.  19 
apr.  1657  de  gezworen  meerers,  en  C,  v.Antto. 
1545,  titel  Yiii,  deerfsoheyders  of  paelders. 

HUISEN)  OW.  ^otMnm,  een  hmis  oprichten,  fr. 
hdür.  Kil.  auet.  vet,  fond.  H  u  y  s  e  n.  Domum  óedi" 
fleare,  Bastir  maiton.  ||  Naer  de  costume . . .  mach 
elok  persoon  syn  erf^e  binnen  der  stede  behuysen 
ten  hemelwaert  op, . .  nietjeghenstaende  dat  huer- 
lieder  erfve  gheleghen  hadde  onbehuyst  dertich 
jaeren  tijds  ofte  meer,  ofte  oock  nietjeghenstaende 
dat  zy  in  dat  opwaerts  huysen  benemen  mochten 
haerlieder  ghebneren  hun  Ucht.  C,  o.  AaUt  ix  4. 
Nieuw  erf,  gehuyst  zynde,  blyft  dengeenen  dien 
faetselye  toegeyallen  is  met  den  huyse,  sonder  de 
hnysinge  te  mogen  splyten.  C  gr.  Loon  II  453, 
BÜcheim.  —  Als  yerl.  deelw.  Gehuist  en  ge- 
steet.'Gehuist  en  gelant.  Balende ,  rt^ege- 
fÊoiende'*,  belendende,  fr.  aboutieeant.  ||  üp  sijn  hof- 
stede met  husen,  steenen,  bomen,.,  steende  en 
ligghende  in  torp  yan  Hassnede  tusschen  Eatelinen 
Bemaerdte,  die  ghehuust  en  ghesteedt  es  oyer  de 
norteide,  en*. . .  db  Pb.  Bjf  Bb.  XYI.  Assenede 
87  (143S).  Upte  stede  en  hofstede..,  ligghende  int 
dorp  Tan  Assenede,  an  de  zuudz^de  ghehuust  en 
ghelant  her  Qilles  Gaetman,..  Ib.  173  (1444).  It, 
O.  kast,  Iperen,  xtii  4. 

HUIS£N  (Husen) ,  bw.  OerecJUèUjk  in  bent  sieOen 
van  een  hmis,  fr.  saisir  Ugaiement  d'une  maison, 
It  En  hebben  daertoe  ghedaen  met  hande,  met 
alme  en  met  monde  al  dat  zi  sculdech  waren  te 
doene,  omme  hemliehen  deraf  tontheryene,  tont- 
husene  en  tontgoedene ,  en  den  proofst  yorseit  sgod#- 
huns  bouf  en  ter  religieusen  yomoomt  derin  te  her- 
yene,  te  husene  en  te  goedene.  Y.  Vakdbb  Habghbit, 
Ten  Walle  50  (1341).  It,  de  Potter,  8ee.  cart. 
M4,  (1344).  C.  stad  Qent  I  514  (1340—1350). 

HUISEN  ENDE  HOVEN.  1)  Van  personen.  Diê 
hsrbergen,  eene  schuilplaats  verleeneuy  fr.  des  per» 
êonnes)  les  hSberger,  leur donner asile,  Kil.  Huysen 
en  hoyen  iemanden.  Beeipere  tdiquem  hospitia y 
domoj  iecio.  Kil.  auct.  hoger  et  traitter  quelcun, 
Grimm  AUerth/ümer  12  hausen  und  heimen. 
8i  quis  Jurem  in  domo  receperit  vel  ei  hospitium 
praestiierit,  Lez  rip.  78.  ||  Ware  oeo  dat  sake,  dat 
Temene  ghebannen  worde  namaels  yan  yerde  te 
brekene,  of..,  en  hem  yemene  hulpe  ofte  raed 
nye,  ofte  in  staden  stonde,  ofte  huusde  ofte 
noyede,..  C.  v.  Qent,  Qr,  ch,  y.  1297,  a.  12. 
Waerd  zo  dat  yemen  mer  Gheraerd  yorseit  ofte 

Sne  hulpers  huusde  of  hoofde.  Ib.  I  522  (1351/52). 
ie  ledeghe  wiye  ooht  hare  putiere  hnuist  ooht 
hooft,  spise  of  drano  yerooept  in  sinen  huise,  sal 
yao  eiken  ghelden  y  s.  Kb,  v,  Diest  ▲  49.  Zoe  wye 
eenen  ballhick  yan  der  stadt  (willens  en  wetens) 
Innnen  der  stat  en  yriheyt  oft  qnartier  yan  Ant- 


werpen huysde,  hoefde,  logeerde  oft  herberohde, 
sonder  den  heere  ofte  officier  daeraff  (goetstyts)  de 
wete  te  doene ,  wordt  selye  gebannen ...  Cv.  Anfw, 
1545,  I  40. 

2)  Yan  dieren  en  zaken.  Die  in  huis  doen  of  nomen; 
opslaan  in  een  pakhuis,  bergen,  £r.  {d'emimaus  H 
do  choses)  les  prendre  dans  la  maison;  ommojgasiner, 

II  Soe  wat  coeme . . .  yan  buten  comt  te  cope,  soe 
wieme  dat  toebehoert,  zal  men  int  corenhuys  ocht 
opten  corenmarot  brenghen  eü  niet  zulren  noch 
huysen  yore  dien  dat  die  corenmarct  ghedaen  es. 
Kb.  v.  Diest  B  97.  Soe  wat  ooerne . . .  dat  mer  zulret 
en  huyst.  Ib.  98.  Dat  nyemandt  eenige  schapen  huysen 
nogh  hoyen  en  sal,  hg  en  sal  se  gewintert  hebben, 
oft  hg  en  sal  se  willen  winteren,  die  sal  yerbeuren 
den  keure  yoers.  C,  v,  Caggemnne  1433.  Dat  egheen 
leertouwers  in  eghender  maniereu  en  sullen  moeghen 
ennich  leer  yan  bugten  in  deser  stadt  brengen  om 
yoorts  te  yercoopene,  het  en  ware  dat  taelye  getont 
oft  ongetout  ware,  iensy  dat  tselye,  aleer  hy  taelye 
huysen  oft  hoeyen  sal,  gewaerdeert  sy  by  den  ge> 
zwoeren  deser  stadt.  Kaart  der  leertouwers  te  Diest, 
27  febr.  1546,  a.  13. 

BUIS6ELT,  zn.  o.  1)  Belasting  vam  den  xastu» 
penning  op  de  huizen  e»  landen,  it.  imposUion  dm 
xx'  denier  sur  les  maisons  et  les  torree,»  Zie  hier- 
oyer:  O.  P.-B,  autr.  28  mei  1704  a.  64 — 69;  12 
apr.  1712;  15  dec.  1727;  BI,  v,  PI.  5  mei  1738, 
IX  669;  8  jan.  1780,  X  507;  de  Pb.  en  Bb.  Oentj 

I  259,  enz. 

2)  Becht  van  den  pastoor  op  de  lijken  die  in  de 
kerk  begroten  verden ,  it,  droii  du  curé  sur  los  corps 
enterrés  dans  Véglise,  ||  Als  die  oyerlyder  begheert 
heeft ,  oft  zyn  eifghenamen  en  executeurs  begheeien 
hem  te  leggben  in  die  kercke,  dVelcke  men  ghe- 
woonelyck  is  te  heeten  kercklyoken,  so  sullen  zy 
den  prochiaen  gheyen,  yoor  syn  recht  yan  huys- 
ghelt,  om  d'lyok  te  halen,  uytyaert,  seyenste  en 
dertichste,  t'samen  zzz  stuyyers.  PI,  v.  Bral,  23 
mrt  1528;  III  118. 

3)  Verhuurprijs  van  de  stallen  op  de  lakonhalj 
fr.  droit  de  loeaOon  des  étaux  dans  la  hallo  aut 
draps,  II  Yan  Gerolye  Ooutenaye  en  Jaooppe,  sinen 
broedere,  pachters  yan  den  huusgelde  yan  strypten 
lakenen  en  ghemenghden  upte  hiulen  metten  reepe. 
HüTTTEKS,  Gorporations ,  170,  stadsrek.  1828.  Gil- 
Use  de  Pape ,  yan  den  huusgelde  up  dalle  yan  den 
sooenen  ghewande.  Item,  yan  Jacop  en  Henric 
Ooutenaye,  pachters  yan  den  huusgelde  up  daUe, 
yan  den  ghemengden  en  strypten  metten  reepe. 
Ib.  167  (1357).  Zie  ook  aldaar  blz.  28.  Dat  men  yan 
nu  yoort  niet  meer  yan  huusghelde  gheyen  en  zal, 
yan  den  lakenen  die  men  te  mercten  yoert,  dan 
yan  eiken  halyen  lakene  ii  groete;  uutghedaen 
yan  den  lakenen  die  men  zal  yoeren  ter  Brugmerot, 
daeraf  zal  men  gheyen,  yan  eiken  halyen  lakene, 

III  groete.  db  Ylamdtce,   Vgb,  45  (1417). 
HUISGENOOT  (Huusgenoot,  busgenoot,  huys- 

genoot),  zn.  1)  In  het  leenstelaeL  Standgenoot^ 
siaudgelijke,  fr.  {dans  Ie  sgstémo  féodal)  pair,  qm 
est  de  la  mêtne  eondition;  meddeenman,  (fr.  oofeudo' 
taire)  zegt  de  kost.  y.  Belle.  Zie  ook  sigbitgxkoot. 

II  Oyer  lüle  dese  yorseide  dinghe  waren,  alse  oroonda, 
Twain  Stullaert ,  bailliu  yan  Ghent , . .  En  yort 
oyer  dese  yorseide  dinghen  waren,  alse onae mannen, 
Ghierart  yan  den  Walle , . .  alse  haren  husgbe- 
noeten,  die  oeo  onse  man  sin.  Oork.  21  noy.  1290, 
Tiende  v.  Ouldemerseh  door  den  abt  r.  8t,'Bietors 
afgestaan  aan  d^ abdis  o.  8te- doren,  Wg,  Ghisel- 
brecht  yan  Lenwerghem,  riddere,  N.,  N.,  eto., 
manne  ere  boghere  yroawen  en  ere  edelre,  miro 


HÜI. 


tlÜl. 


629 


▼roawen  Tsn  Denremonde ,  maken  cont  en  kenlio . . 
dat  commen  e«  vor  ons  Jurnoud  Bobbrechte,  zone 
was  Yan  der  Vaerrent,  onse  hausghenoet,  en  man 
mire  vrouwen  van  Denremonde.  dk  Vlavinck, 
Zwijveket  109  (1334).  Ejgendom  sorteert  jurisdictie 
Toor  de  juge  ordinaris;  en  leen  staet  te  berechte 
Tan  den  huysgenooten.  Wiblakt,  LMnreehê  15. 
It.  76.  Als  een  man  van  leene  niet  wel  en  soude 
oonnen  maken  syn  rapport,  den  heere  wort  ghe 
honden,  dies  versooht  sijnde,  in  'tyriendeliok,  ofte 
andersins  te  wette,  hem  te  tooghen  sgu  register, 
en  copje  Tan  sulcx  hem  rakende  is  te  verleenen, 
t'synen  redelicken  coste;  en  hadde  den  heere  gheen 
register  noch  ander  souffisant  bew\js,  soude  den- 
seWen  leenman  moghen  maken  sijn  rapport  naer 
d*informatie  Tan  s\jn  huysghenoten  ofte  medeleen- 
mannen [Tan  zinen  huusghenooten  en  ouderlinghen 
C.  k€ut,  Ipertn  219'J,  sonder  boete.  C.  o.  Belieg 
IT  10.  So  wie  up  zyn  leen  gheen  huus  ne  heift, 
al  es  hi  man,  hi  nes  niemens  huusghenoot,  naer 
hofrechte,  [noch  nyemant  en  es  zyn  huusgenoet- 
Bozhoren].  Want  hi  nes  gheen  zo  Try  man  zyns 
heeren  als  een  ander,  want  hi  woend  onder  eenen 
andren  heere,  en  stoet  t'anders  heeren  hove  en 
'juridictie.  Dat  ne  doet  hi  niet ,  die  up  zyn  leen 
Try  woend  [des  en  doet  hy  niet  die  op  syns  heeren 
leen  woent-Bozhoren].  Maer  die  gheene  huuse  ne 
hebben,  willen  huusghenooten  heeten,  en  heb- 
ben eomwile  dit  punt  ontwyst;  en  daeromme 
neist  niet  meer  hofrechts.  Ju9  feud.  Fl.  veim ,  c.  66. 
(w)  PtMTes  curiae.  It.  Leenrecht  v.  15*28  fol.  c;  C. 
V.  Casièl  12;  20.  27;  C.  leenhof  ü.  Veurne  i  9. 
y.  Vavbbb  Haeohen,  Ten  Walle  44;  bb  Pottbb, 
Petit  cart,  44. 

2)  Hij  die  deel  maakt  van  het  huisgezin  als  be- 
diende, fr.  eélui  qui  fait  portie  de  la  familie  en 
qualité  de  seruiteur,  ||  Magister  coquine  et  husghe- 
note.  Van  Lokbbbk,  Si-Pierre  302  nr  629  (1250). 
Een  getuyge  domestijcq,  dat  is,  die  in  den  aet  en 
dranck  en  huysgesijn  oft  huysgenoot  u  Tan  den- 
geenen  dyen  produceren  wiUe ,  dyen  mach  men  Tan 
te  tuygen  repelleren.  Y.  j>.  Tav.  334.  Dat  niemant 
op  eenighe  der  sondaghen ,  hooghtyden , . .  [sal] 
moghen  doen  eenighe  slaeffeljjcke  wercken,  door 
hem  ofb  sljne  huysghenoten.  JPt.  v.  Brab,  z.  d.,  I 
68.  De  goederen . . .  dewelcke  sy  \nl.  de  geestelgken 
eu  de  edelen]  seWer ,  oft  door  hunne  huysghenooten 
sullen  doen  cultiTeren.  Ih,  1  mrt  1628,  a.  20;  II 
117.  Aengaende  de  huysgenoten,  niemant  Tan  hun 
en  sal  mogen  gekleedt  worden  met  rouw  \nl,  TOor 
de  koninklijke  personen],  wel  willende  dat  de 
demonstratie  die  by  de  meesters  gedaen  wordt, 
gehouden  worde  TOor  ghenoohsaem.  Pi,  o.  Brab, 
22  juni  1696 ;  Y  71 ;  de  fr.  tekst  heeft  domestiqves, 

8)  AUe  personen  die  ded  maken  van  hethuisffetinf 
die  onder  hèttdfde  dak  wonen  y  vertoanten  of  niet  ^ 
meesters  of  dienstboden,  fr.  touies  les  personnes  qui 
font  portie  de  la  familie,  parents  ou  mom,  maitres 
OU  domestiqueSf  'et  qui  demeurent  sous  Ie  méme  toii, 
I)  Alle  huussche  die  zyn  binnen  schependomme , 
moettf»  senden  I  huusghenoede  ten  brande,  met 
eenen  Tate ,  ketel  of  panne ,  of  teele ,  of  hoesTat , 
of  sulke  dinc  als  hi  heeft,  en  daermede  draghen 
water  ten  brande.  Auden.  meng.  I  320,  Kb.  v.  1338. 
Dat ,  soo  wanneer  eenich  kennelijck  ongeTal  gebeurde 
aen  eenige  poirteren  in  de  Toors.  onser  stadt,  oft 
aen  heuren  kinderen,  dienaeren,  boden  en  huys- 
ghenoten ,  hetsy  doodtvalle  oft  Terdrinckinge  efi  dier- 
gelQcke  ongeTallen,  dat  die  seWe  poirter  oft  poir- 
teren, onder  wien  TOors.  ongeTal  gebeuren  soude, 
Try  en  onbelast  soude  blyTen  Tan  allen  Terbeurten 


Tan  oondscatien.  C.  v.  Diest,  O.  15  mei  1609.  Dit 
hoerende,  mijn  heere  en  zijn  huusghenooten,  zijn 
zeer  Terscrict  gheweest  duer  dit  gheruchte.  Febo. 
Yakdeb  Habghek,  Ber.  tijden  lf[  7. 

HUIS6£N00TSCHAP,  zn^  Onder  dezen  naam 
begreep  men  in  de  groots  kloosters  of  abdijen  zekere 
bedieningen,  als  daar  zijn :  de  lavenderie  of  wasch- 
meesterif,  de  praterij,  de  meierij,  enz.  Zij  werden 
soms  in  leen  gegeven,  fr.  sous  eette  dénomination  on 
eomprenait  dans  les  grands  monastères  ou  abbayes 
eertains  offices ,  iels  que;  la  lavenderie,  V office  du  mes- 
sier,  du  mayeur,  lis  furent  quelquefois  donnés  en 
flef.  Zie  Maigne  d'Amis  latakdbria,  messabiüs, 
MA  JOB  II  Dit  es  thuusghenoetsceep  dat  Jan  Haeo 
hout  Tan  der  keerken  Sente-Pietors ,  dat  beheert 
tot  [de]  laTenderien  (hier  volgt  de  vermelding  van 
de  diensten  opgelegd  aan  de  wasehmeesterij  en  van 
de  voordeelen  die  eraan  gehecht  waren). \av  Lokebev, 
Saint'Pierre  293  (13d«  E.).  Hoe  en  in  wat  manieren 
dat  soe  Toertyds  houdende  was  een  hnusghenotscip, 
wesende  een  cnaepscip,  Tan  onsen  Toomoemden  heere 
en  Tan  ziere  kercken  [nl,  Tan  Sinte-Pietorsabdij], 
ten  welken  Torseiden  diensten  beheerden  zekere 
profite  en  jaerlyeksche  renten,  die  haere  de  ael- 
moesenie  Tan  SentePieters  Toerseit  sohuldich  was, . . 
Ib.  190,  O.  10  dec.  1413.  Dat,  ute  dien  dat  onse 
heere  dabt  Tan  Sente  Pieters  TOrseyt,  bi  goeder 
informatien  di  hire  af  heeft  ghedaen  horen  en  nemen, 
de  Torseide  praeterien  sculdich  syn  te  wezene  huus- 
ghenoetscepe,  so  eist  dat  hi  se  heeft  doen  legghen 
en  lecht  se,  bi  consente  Tan  partien  Torseit,  te 
huusghenoetscepe,  elcs  deel  te  Teertich  schele  pari- 
sise  OTer  sterfcoop;  en  ten  Tersoucke,  ten  Renebrln- 
ghende  en  Tan  nenedragende,  en  in  allen  andren 
zaken  ghelyc  dandre  huusghenoetscepe  Tan  der 
kerken  Tan  Sente-Pieters  doen ....  Diebicx  C^ends 
charib.  57,  O.  12  noT.  1368,  S^. 

tHUISLIGQËR,  zn.  Hen  ongehuwd  man,  zon- 
der eigene  of  gehuurde  woning  ^  en  zonder  mid- 
delen van  bestaan,  die  dientengevolge  bij  anderen 
moet  inwonen,  fr.  un  eélibataire,  sans  habitation 
propre  ou  louSe,  et  sans  moyens  de  subsistanee, 
qui  doity  conséquemment ,  se  loger  chez  d'autr^s. 
II  Zoo  wie  Tan  alsnu  eenyghe  thuusligghers  heeft, 
dat  hy,  up  ghelycke  paine  [nl.  Tan  drie  jaar  bal- 
lingschap] ,  dezelTo  heere  en  Wet  donderdaghe  naest- 
commende  OTer  te  bringhen  [heeft],  de  Ootjssb- 
MAEEB,  Trouhles  rel.  III  177.  Men  Termach  oook 
niet  dusdanighe  eenclipte  persoenen  te  logieren,  op 
ghelycke  boete  en  distributie  Tan  dertich  ponden 
parisis,  en  daerenboTen,  soowel  deselTe  t*huys- 
Ugghers  als  degene  hemlieden  logierende ,  ghepuniert 
te  syn  ter  discretie  Tan  den  heere  en  Wet.  C  o. 
Veurne  t.   34  a.  7.  Zie  ook  bekclift,  en  eev- 

LOOFICH. 

HUISMEESTER,  zn.  m.  Bestuurder  (huisbe- 
waarder),  ft.  directeur ^  régisseur  (conciërge).  ||  Een 
goet  dispensier  en  huysmeester  (La  Gume  Dispenseur : 
régisseur).  Test.  Van  den  Dale  7  mrt  1581  (Col- 
legie  ie  Loven).  Dat  den  huysmeester  oft  concherge 
Tan  den  dwingh-huyse,  sedert  eeuighe  jaeren  her- 
waerts  binnen  de  Toorseyde  stodt  opghërecht,  sal 
hebben  TOor  sgne  gagie  de  somme  Tan  twaelf  hon- 
dert  guldens  *s  jaers ,  op  den  last  Tan  syne  sergeanten 
daerop  te  moeten  onderhouden.  O.  Albertinev.  1618 
voor  de  stad  Antw.,   Uitg.  c.  21  a.  1. 

HUISRAET,  zn.  1)  Zooals  thans.  Euisraad, 
fr.  mahUier,  meubles,  ustensiles  de  ménage.  Kil. 
oud.  Huysraed.  UstensiliOf  etc.  Utensile,  mesnage, 
meuble.  ||  Huysraet  betaelt  pontselt.  Watertol  1550. 

2)    Huishouden,   huisgezin,   fr.   ménage,  famiUe. 

79 


630 


HUI. 


HUJ. 


II  Want  rele  en  diyersche  borgeren  en  ingesetenen 
hon  Toerderen,  dagelycx  meer  eü  meer,  in  hon  één 
huys  verscheiden  huysraeden  te  logieren  eü  te  rer- 
hueren,  denwei  eken,  midts  honder  benauwtheyt  van 
der  erre  en  der  selegentheit  van  der  plaetrachen 
nyet  wel  mogelyck  en  U  hon  aaschen  bequamelyck 
oft  tamelyck  zonder  peryckel  van  den  brande  te 
leggen,  gelyck  men  des  by  experiencien  gesien 
heeft,  brandt  en  schade  den  gebneren  a£^eoomen 
te  zyne,  soo  wordt  geboden . . .  Kh.  v,  TwrnJumt 
1550,  fol.  82.  —  Huisraet  houden.  JBene  kuit" 
houding  hethen  y  fr.  tenvr  ménage.  ||  Vandencossaten, 
die  niet  en  seyen,  aal  die  persoen  [nl.  de  pastoor] 
hebben,  te  Kersmisse,  van  eiken  paer  volcs  die 
in  hilic  sitten,  enen  halven  ouden  eogolschen,  of 
syn  werde;  en  daert  bedde  gesceiden  is,  en  van 
•enloopen  Inden ,  die  huyaraet  houden ,  sal  die  per- 
soen hebben  te  Kersmisse  tfierendeel  van  enen  ouden 
engelschen.  Belg,  Museum  II  166  (1421).  —  Ten 
huisrade  sitten.  2k}oaU hei voorgaandet fr. comme 
lê  precedent  j|  Dat  altyt  op  sondach  na  Sint-Jans- 
dach-Baptisten  ind  zomer  [2.  midzomer]  eyne  igelick 
ambacht  van  den  twelff  ambachten  onser  vursc. 
stat,  by  henselven,  alle  man  van  haren  ambachten 
bynnen  onser  vursc.  stat  en  vryheit  woenende  en 
ten  huisrade  sittende ,  vergaderen  «uilen ...  O. 
lAége  11  dec.  1500  a.  1,  Haêselt.  Oick  en  sall 
egheyne  vremde  tot  eyniger  officien  van  onser  vursc. 
stat  comen,'hy  en  sall  t^eirst  vijff  jaer  bynnen  onser 
stat  gewoent  en  ten  huyssraide  geseten  hebben,  a. 
6.  It.  11  juni  1577  a.  1. 

HUISRUIMING,  zn.  Gedwongen  huUverlating  t 
fr.  déguerpls$ement ,  retraite  contrainie  et  f  orde. 
II  Voor  huuarumynghe  gedaen  met  vier  scepenen 
en  den  bailliu ,  hebben  scepenen  xl  s.  p.  Den  bailUn 
zx  s.  p.  Voor  teeckenen  van  rumyngne  en  van  de 
afgewonnen  huusen ,  hebben  secretarissen  ij  s.  p. 
C.  V.  Auden,  2<ie  d.  207,  Salaritsen  1581.  Over 
eenige  jaren  ia  ghemaeckt  sekere  ordonnantie  en 
forme  van  verbale  procedure  tot  bekortinge  van  de 
justitie  eiï  ontcomroeringe  van  het  collegie  der 
wethouderen,  rakende  alle  gepriviligieerde  schulden 
van  huysruyminge,  montteringhe,  liquide  obliga- 
tien...  C,  o.  Brussel  1606  a.  49;  Ghristijn  vertiudt 
verkeerdelijk  pretium  locationis  conductionis. 

HUISSOECK  (Hussouc,  huussouck,  huiszouck, 
huyssoeok),  zn.  Muisschending,  het  feit  van  met 
gewelddadigheden  in  een  huis  te  «nUen  dringen,  om 
dên  bewoner,  of  eenen  erin  gevluchten  persoon  te  mis- 
handelen ,  fr.  violaiion  de  domicUe,  Ie  fait  de  vouUnr 
pSnétrer  dêforce  dans  une  maison,  pour  y  maltraifer 
celui  qui  VhabOe^  ou  une  personne  qui  s'y  est  refU' 
giée.  |l  Qui  convictus  fkerit  per  quinque  coraiores 
e»  hussouc,  emendahU  üti  super  quem  foetus  est 
hussouc  XX  sólidoê.  K.  o.  Veurne  1240.  Qui  ad 
domum  alieujus  eum  armis  venerit  contra  hussouc, 
de  quo  iimeturf  non  forefacit.  Ihid,  Soo  wie  wet- 
telick  achterhaelt  oft  bevonden  ware  van  huyssoeck, 
te  weten,  dat  jemandt  eenen  anderen  volghde  om 
faict  te  doen  eenen  die  hem  salveren  sonde  willen 
in  syn  huys,  ofte  in  ander  huys  dat  hy  soude 
moghen  aenveerden  en  hem  daerin  besluytende, 
en  dien  selven  volger  in  hetselve  huys  gherochte 
of  inbrake  jeghens  den  danck  en  wille  van  hem 
die  hem  salveren  wilt,  en  faict  op  hem  dede,  ge- 
vende open  wonde  en  loopende  bloedt,  dat  ware 
den  facteur  op  pene  van  lyf  en  goet.  C  o;  Iperen , 
East.  o.  48;  %t,  49.  Die  andersins  huyssoeck  doen 
sonde  sonder  jemant  te  wonden  ofte  quetsen,  dat 
ware  den  principalen  op  de  vuyst,  en  alle  syne 
ipedeplegers   elck   van   lx  pond.    C  v.   Cassel^  a. 


180.  It,  C.  V.  Bdle,  r.  33  a.  12.  Yan  huiazoucke 
en  uutroupene.  C.  stad  Brugge,  I  211,  K.  r. 
tMaendaechsehe  1552,  titel.  Daer  eeneghe  persoo- 
nen ,  in  evelen  wille ,  staken ,  sloughen  ofle  wierpen 
up  ijemands  huns  ofte  hofstede,  of  up  eneghe 
muelne,  omme  van  buuten  daerbinnen  te  rakene, 
ofte  yemande  diere  binnen  ware  ghevloden,  ofte 
anders  daer  te  vooren  ghecommen,  te  slane  ofte 
griefvene,  of  daernute  jeghen  zynen  danck  te 
stekene  ofte  jaghone,  wedre  oock  de  gejaechde, 
vervolchde,  ofte  de  persoon  die  men  grielen  zoude 
willen  daerbinnen  ware  ofte  niet,  alle  dusdaneghe 
faiten  zijn  gherekent  huussouck.  O.  o.  *tJProossd^y 
a.  7;  it  8.  9.  10.  Zie  ook  huibsoecking. 

BUISSOECKER  (Huussoucker),  zn.  Huisschtn- 
der,  £r.  violateur  de  domicile.  \\  Indien  huussouck 
ghebeurt  en  dat  daer  niemant  doot  en  blijft,  noch 
iQt  en  verliest, . .  noch  dat  de  huussouckers  niet 
binnen  en  gherochten, . .  K.v.  tProossche  1511  a.  10. 

HUISSOëCKINO  (HuBsoekinge,  huuasuekiuge, 
huusaoukinge ,  huissuekinge) ,  zn.  1)  Met  dezelfde 
bet.  als  HUISSOECK.  Kil.  auct  Huyssaeckinge. 
InquisUio  in  domicilia  4*  Irruptio  in  aedes.  JSntrer 
par  violence  en  quêlque  maison^  Sf  y  faire  reehert^ 
de  iout.  II  JËadem  lex  erit  tam  de  insidiis  quam  de 
hussoekinghe ,  et  ille  cujus  domum  invaserit , . . .  quid- 
quid  pro  defensione  sua,  id  est  noetwere,  feeerii,pro 
nichilo  reputabitur.  K,  v.  ter  Piete  \2Q6.  Die  huussue- 
kingen  dade,  bi  dage,  . .  K.  amm.  v,  Brusselj  1292  a. 
23 ;  de  K.  o.  Nijvel  zegt  Qui  maisone  assaudroU  de 
nuit  Die  huussuekinge  dade  bi  nachte.  a.  24.  Wy 
willen  dat  hij  [fi{.  Henrick  van  Wilre]  en  zijne  naco- 
melingen,  van  allen  stride  eü  van  alrehande  gerechten, 
totten  bloede ,  hebbe  en  helTe  alle  dat  recht  en  alle 
die  mesdade  die  dairaf  vallen,  utegenomen  van  huus- 
suekinge .  van  mincten ,  van  manadoede , . .  Oorh. 
16  jan.  1291/92,  Brab.  Teesten  l  679.  So  wie  so 
huussoukinghe  doet,  wert  hys  bedreghen  vor  sce- 
penen,  hy  es  in  de  mesdaet  van  lx  ponden.  C 
o.  Qent^  Or.  eh,  v.  1297  a.  42.  Zo  wie  die  huus- 
soukinghe doet  up  andren,  en  die  huuasoukinghe 
ghedaen  bekennet  wordt  bi  scepenen, . .  K.  v. 
Brugge  1304  §  28.  Van  huissuekinge,  date  te  weten, 
op  yemants  huis  te  werpen,  te  stoten,  of  dat  huis 
op  te  breken  viantlic,  of  yemanne  darbynnen  te 
stoten,  te  werpen,  te  steken  of  te  sloen.  C  t. 
Maastricht  y  Stat.  o.  1380,  Tafel  i.xy.  It.  dx  Yla- 
HIKCE   Vgh.  45.  Zie  ook  HTJISSOECK. 

2)  In  de  huidige  bet.  Qerechtel^k  onderzoek  va» 
iemands  woning,  fr.  visite  domicUiairey  deecente  de 
lieux.  II  De  schoutet  oft  andere  officiers  en  moegen 
in  eens  poorters  huys  nyet  gaen  oft  comen,  oft 
eenighe  huyssuekinge  doen  voordere,  verdere  oft 
anders  dan  den  poortere  en  belieft,  tenwaere  by 
expressen  voirgaenden  consente  van  den  .burger- 
meesteren  eö  scepenen.   C  o.  Antw,  1545,  ix  17. 

HUISSTOORING,  zn.  v.  Suishraak,  fr.  effrae- 
tioUf  irrupOon,  ||  Eene  huysstooringhe,  wacrmede 
dat  men  die  doet,  [verbeurt]  x  pondt  jwerte.  K. 
en  hr.  Santhoven  1558  a.  7.  Soo  wie  een  huysstoo- 
ringhe doet,  in  wat  manieren  het  oock  geschiet, 
verbeurt  24  guldens.  It.  1665  a.  27.  Zie  het  vol- 
gende. 

HUISSTOOTINQ,  zn.  Zooala  het  voorgaande. 
II  So  wie  enen  andren  vermenct,  sonder  met  mort- 
wapen,  ofte  die  huysatotinghe  doet,  verboert  x  lib. 
Kb.  V.  Antw.  a.  10.  Soe  wie  huijsstoetinghe  dade  bi 
daghe  met  beradenen  rade,  en  ware  op  sinen  doet- 
viant,  hi  wairs  op  seven  pont  en  tien  scellinghe 
swerte.  Charter  v.  Wctalhem^  1365,  a.  57.  Soe  wie 
huysstoetinghe  dede  by  nachte.  Ih,  a.  58.  In  enni- 


HUI. 


MUI. 


631 


gen .  plaetzen  wort  geüseert  wije  huysstoetinge  doet , 
oft  iemende  ter  straten  daigt  uuyt  zijnen  hayse  te 
comen  bij  nachte  en  ontijde,  dat  men  dyen  thoot 
afslaet.  V.  r.  Tav.  71  ▼**.  —  De  oudste  voorrechts- 
brief  der  stad  Dordrecht,  1220,  uitg.  en  hersteld 
door  Mr.  F.  vak  dbit  Bbakdelsr,  zegt  Quicunque 
alicuiiu  domum  impu^naverit. . ,  x  librat  judici  emem- 
dabit  (zie  ook  aldaar  het  charter  t.  koning  Willem 
T.  1252);  waarover  zie  de  aant.  7  des  uitgeyera, 
sluitende  met  de  opmerking:  dat  de  misdaad  in  de 
Dordrechtsche  keuren  en  het  Zuid-HoUandsche  recht 
meermalen'  voorkomt  onder  den  naam  van  huU' 
aiooiing.  Zie  ook  ^ijhoff,  Oedenkw.y  en  hoogerop 
nuissoECK  en  hüissobckiko. 

HUISVROUW  (Huysfr.),  zn.  t.  In  den  adel- 
stand. Thans  JSehigenoofy  gemalin^  fr.  épouse.  Kil. 
auei.  Hera  domus  &  Uxor ,  domina ,  nupta ,  soda 
thori.  Dame  de  la  maison.  Femme.  De  graaf  P.  de 
Nassau  noemt  aldus  zijne  vrouw  in  eenen  brief  aan 
de  stad  Diest,  d.  d.  5  Mei  1521:  ||  „Lieve  en  be- 
minde. Wij  hebben  uwe  brieven  by  Voghel,  desen 
brengher,  ontfangen  en  verstaen  uwe  goetwiUicheyt 
die  ghy  tot  ons,  onser  huysfr.  en  sone  hebt,  des 
wy  danokelick  en  voir  zeer  geneeme  hebben ,  en 
en  achten  den  dienst  en  den  goeden  wille  die  ghij 
onser  vors.  huysfr.  oft  sone  bewesen  hebt  en  noch 
bewysen  moecht  nyet  minder  dan  oft  ghij  deselve 
onsen  persene  gedaen  hadt'\  —  Bn  opdat  al  het- 
gheene  voorscreven  is  mach  blyven  vast  en  gestan- 
dich,  in  teeken  der  waerheyt  en  meerder  vastig- 
heyt,  hebben  wy,  Aert,  grave  van  Iioen,  aen  desen 
tegenwoordigen  brief  doen  hangen  onsen  seghel  en 
dien  van  onse  huysvronwe  Margareta.  O.  lAège, 
October  1303,  Beringen,  Garte  heer  Henricx,  heer 
van  Diest,  en  Ëlsbeen  van  Hoerne,  zynder  huys- 
vraawen.  Batmaeeebs,  Draperie  6  (1365). 

HUISWAEKDëR,  zn.  Bewaarder  van  in  beslag 
genomen  huisraad  ^  fr.  gardien  des  meubles  (gcÊrni- 
saire),  ||  Tot  welcke  betaelinghe, . .  soo  souden  sij, 
indien  het  weirelijcke  persoenen  waeren,  gestraft 
worden  met  geesselinghe,  en  de  geestelijcke  met 
aeuslaen  van  henne  tijdelijcke  goeden  eü  stellinge 
van  huijswaerders.  C.  v.  Antw.  comp.  IV,  xvj,  64. 

HUISWEECKË,  zn.  mv.  De  zieke  en  gebreJrke- 
lijke  lieden  t  fr.  les  nuUades  et  les  impoienis,  ||  Aldoe 
ghezonden  den  aermen  en  huusweecken  deser  stede 
elo  een  vierendeel  bastaerts,  13  s.  6  d.  Cabtok, 
48,  Stadsreh.  Blankenh.  1525/26.  Zie  Gailliard, 
Ohssaire  647:  Huisweeken,  Aerme  huisweeken, 
var.  Aerme  huiszittende,  en  huysaermen. 

HUISWERCK  (Huyswarc,  Huysewerck),  zn. 
Werken  die  tot  een  huis  behooren  als  bouw  f  fr.  tra- 
vaux  qui  concernent  une  maison  comme  construction. 
II  Dat  alle  metsers,  tymmerliede  en  alle  warcliede 
die  ane  huyse  warken  willen  binnen  Antwerpen, 
warken  selen  moghen  huyswarc.  Kb.  v.  Antw.  ord. 
V.  14  mei  1394.  Dat  de  peerdesmits  sullen  conti- 
nueren in  het  maecken  groef  werck,  wit  werck, 
huysewerck.  Bbhbbt  I  462  (1679).  (Deze  geschied- 
schrijver verklaart  het  w.  voor  het  smidswerk ,  vol- 
gens de  keure  der  smeden  te  Brugge,  uit  de  16de 
£.,  aldus:  ||  Huuswerc,  te  weten  traelien,  ankers, 
grendels ,  clyncken  eü  ooghen  . . .  Item ,  . .  alle 
maniere  van  hnuswercke,  scipwerc,  spaden,  hau- 
messen,  haexen,  eü  alle  maniere  van  amaschwercke. 

HÜIVE  (Huve,  huyve,  huyfve),  zn.  v.  Huift 
fr.  huve.  Kil.  auct.  Huyve.  Beticulum...  Coëffe, 
1)  ^110  manS'  en  vrouwen  hoofdbedekking  y  fr.  coif- 
fure d^ hommes  et  de  femmes.  Grimm  Haube  1) 
3).  11  Dat  clcken  persoon  draghende  voortaen  gouden 
oft  sUveren  laeckenen, . .  goude  oft  silvere  huyfven 


oft  cordeliere , . .  sal  t'^jaers ,  al  en  drooghe  hy  oh 
sy  maer  eens  t  sjaers ,  betaelen . . .  twee  Binsgnl- 
denen  eens.  JPl.  v.  Brab.  14  dec.  1570  a.  121;  ii 
496.  Een  de  beste  huyve,  haersnoer,  bandeken, 
spansel  en  diergelijcke.  C.  v.  Antw.  1582,  tit.  41 
a.  100.  Stadsvoor  deel. 

2)  Oorlogshoofdbedekking  van  metaal  of  leer  voor 
het  gemeene  voetvolk ^  onderscheiden  van  den  helm^ 
die  hooger  was  en  door  de  ridders  gedragen  werd 
(Grimm  Haube  1)  d),  fr.  coiffkre  de  guerre,  de 
métal  OU  de  ctiir,  pour  Vinfanterief  distinguSe  du 
heaume,  qui  êtait  plus  élevé  et  eiait  porti  par  les  che* 
valiers.  —  Yseren  huive,  fr,  eoiffè  de  fer. 
II  y  rem  de  man  die,  binnen  vriheden,  dronghe  bi 
daghe  zweert , . .  yserine  huve ,  yserin  antscoen , 
eü  alle  wapine  met  ysere,  verbuerde  z  lib.  Kb,  v. 
Auden.  1328.  K.  v.  wapenen  te  draghene.  Dat 
N. . .  &  N. . .  &  N. . .  draghen  moghen  elo  een  yserin 
huve  up  haer  hooft,  ter  bewaemesse  en  bescudde 
van  hueren  live ,  mids  dat  sy  in  veten  eü  in  onpaeiae 
zyn  partielic.  C.  v.  Auden.  2<>e  d.  125  (1440).  Bra^ 
brabantinos . . .  armatos  galeis  protensis  ad  maxUlas , 
vtdgariter  huven  met  kaken.  Ds  Smet,  Corpus 
ehron.  Flandriae  I  220.   Zie  hoogerop  (ten)  hel* 

LBKEir. 

3)  Kruishooggewelft  h.  voute  eloisonnée,  w>4ie  en 
are  de  doitrey  toit  en  dóme.  Grimm  Haabe  10) 
Kuppeldach.  Zie  Otte  Klostergewölbe.  ||  De  tweede 
vercoopinghe  zal  wesen  het  afbreken  van  een  deel 
van  der  keercke,  te  wetene ,  de  huyve  tot  in  den  houo 
en  anghele  van  den  peaer  [pilaer  ?]  ofte  freyte  naerst 
den  ingano  van  de  voornoemde  keercke  an  beede 
zyden,  metgaders  de  huusaige  daemefifens  dat  ingang 
van  den  cloostere  was,  zoverre  rechte  uute  als  heur 
de  metselrye  van  der  huyve  bestrect.  V.  Vakdeb 
Haeghek,  Ten'  Walle  247  (1579/80),  14  November 
(1616).  Betaelt  an  Jacques  de  Liemackere,  de  somme 
van  zeven  ponden  groeten ,  over  thien  gheschilderde 
ghelaesvensters,  met  de  waepenen  van  myn  eerweer- 
dichste  heere  den  bisschop  van  Ghendt,  en  de 
waepenen  van  de  dry  prelaeten  eü  die  van  den 
ambassadeur,  steende  in  de  vyf  vensters  van  de 
huifva  van  de  nieuwe  kercke.  Ib.  260.  Int  jaer 
zvic  xvi,  den  tweeden  januarius,  doen  sette  men 
het  cruyce  op  de  huive.  76.  296. 

HULDE,  zn.  v.  1)  Gunst y genegenheid^ goedwUUg' 
heid^  fr.  gr  Ace  y  faveur  y  affection  y  bienveiUanee.  SLü. 
auet  Suffragium^  favoTy  gratioy  fidelitas  êf  Amor. 
Faveur  y  gr  Ace  \  Sf  amour.  \\  Ontbieden  eü  bevelen, 
dftt  zy . . ,  alsoe  lielT  als  zy  onse  hulde  en  vrient- 
scap  hebben, . .  Charferb.  v.  ^s  Bosch y  f^  117,  Weu' 
ceslausy  27  sept.  1356.  Omme  dat  hare  genadege 
here  eü  vrouwe  hare  abolge  keeren  selen  van  haerre 
goede  stat . . ,  eü  die  vriendeleo  nemen  eü  ontfaen 
in  haerre  hulden  eü  genaden,  . .  Sebmok,  Ckmthe- 
reel  88  (1361).  Op  onse  hulde  en  gracie  te  behouden. 
Rekenk.  v.  Brab.  reg.  131  fo].  45  v*'.  Sn  dat  mi 
gegeven  werde . . .  Gods  hulde  te  verwerven  eü  syn 
troest.  Hondert  merk.  90  v®.  —  In  hulde  van. 
Ter  gunste  f  ten  voordeele,  voor  het  welzijn  ea»,  fr. 
en  faveur  de^  dans  Vintérét,  pour  Ie  bien»  être  de. 
II  Dat  mijne  heere  van  de  Wet  verstonden  dat  de 
neeringhen  die  nachtwaecke  begeerden . . .  Eü  eenighe 
van  do  Weth  die  vraechde:  „Waerom  dat  zg  de 
wake  begheerden.'  Eü  doen  wiert  er  gheseyt  op 
avontuere:  „Offer  yemant  bij  nachte  wat  vremts 
voortstelde ,  wij  begheeren  dat  ter  proffijcte  van  de 
stede,  in  hulden  van  justicien,  eü  anderssins  niet.'' 
DE  POTTEB,  Chronijcke  66  (1537).  Biddende  der 
Wet  dat  zij  altoos  souden  willen  tbeste  doen,  en 
bedankende  al  tguent  dat  zy  ghedaen  hadden  in 


632 


HUI. 


HUL 


hulden  en  ten  proffijete  Tan  de  stede,  biddende 
daerinne  te  willen  continueren.  Ib.  154.  In  hulde 
▼an  heere  en  Wet.  Febd.  Vandeb  Hieghek, 
Ber.  tijden  I  40.  In  hulde  yan  der  Wet.  Ib.  IV  79. 

2)  Ambit  bediening,  fr.  office t  foneium.  ||  Zoe 
wij  [wie]  condichde  enichderhande  saecke  buijten 
den  raede,  dat  in  den  holen  geleet  weere,  en  dat 
Qutbringt,  en  het  woerde  geprneft,  die  zal  zijn 
hulde  verbeuren  tot  ewigen  dagen.  K.  v,  St.' Truiden 
1419  a.  53.  Dat  voertaen,  wie  die  sesse  gulden  Tan 
Sintruden  regieren  aal, . .  egheen  ander  regiment 
oft  ander  officie  eü  hulden  zal  mogen,  alaoe  lange 
als  h|j  enich  yan  den  gulden  zal  regeren.  Piot, 
Cart  II  551  (14S0).  —  Hulde  dragen.  Ben 
ambi  békleedeny  fr.  exercer  une  fonction.  \\  Zoe  en 
zal  gheen  man  moghen  dragen  van  der  atadt  meer 
dan  een  hulde,  noch  egheen  aennemen,  hij  en  zy 
der  ierater  aff.  —  Wij  [wie]  van  zijn  zelffa  aohout 
te  banne  weere,  oft  die  in  onwet  sitten,  die  en 
zullen  egheen  hulde  moghen  dragen  hy  en  hebbe 
hem  tierate  gepurgeert  van  deaen  aaecken.*  K,  v. 
8L' Truiden  1366  a.  72.  73.  2i.  47.  (a.  34  zegt: 
gheen  ambacht  houden  van  der  atadt).  Oft  ijmant 
te  banne  es  yoer  zijn  aelfa  achult,  oft  in  onwet 
aittet.  die  en  zal  gheen  hulde  mogen  dragen,  hij 
en  hebbe  hem  tierat  gepurgeert  van  dier  zaeken. 
ld.  V.  1419  a.  46.  —  In  hulde  setten.  In  be- 
dienif^  tetien,  tieUen^  h.  instaVer^  invegtir»  ||  Als 
die  nye  meestere  alao  ghekoren  sgn,  soe  auelen  ai 
in  hulden  ghesat  werden,  en  eersamlijo  sweren  en 
eet  doen  vore  onae  scouteyten . . .  Piot  ,  Cari.  II 
122,  oork.  17  mei  1393  a.  2. 

3)  In  het  leenroerig  atelsel.  TVokw,  fr.  (dans 
la  fSodaliU)  foi^  fidélité.  ||  En  deden  die  voreghe- 
noemde  man  en  scepenen  van  den  yoregheseiden 
dorpe  yan  Puderse  Tore  ons  coemon,  en  roandense, 
de  man  op  huere  hulde  ente  scepenen  op  haren 
eet,  dat  si  ons  yerclaren  en  besceeden  souden,  al 
80  yerre  alat  hem  cont  ware,  welc  ighewelcs  recht 
en  harebrenghen  ware...    Oork.  19  juni  1295.  — 

Hulde  ende  manschap ,  foi  et  hommage.  Bij 

de  trouw  bevestigde  de  leenman  zijne  getrouwheid  ttan 
den  leenheer  t  en  beloofde  plechtiglijk  hem  aUe  de 
diensten  te  bewijzen  hem  krachtens  het  aangegane 
verbond  verschuldigd;  bij  het  manschap  {homagium, 
hominium)  verzocht  de  leenman  het  leen  van  den  heer , 
en  deze  vergunde  het  hem;  waardoor  tusschen  beide 
eene  wederkeerige  verplichting  geboren  werd,  ofschoon 
de  leenheer  geenen  „wedereed^^  doet  (zegt  Wielant 
40),  want  door  den  eed  des  leenmans  staat  de  leeu' 
heer  jegens  den  leenman  „verbonden  also  diepe  sonder 
eedt  f-  als  doet  de  leenman  teghens  hem  bi  eede ,  want 
de  trouwe  moet  ghelijck  staen^''  it.  pair  la  foi,  Ie 
feudataire  eonflrmait  sa  fidélité  au  seigneur ,  et  pro- 
mettaii  solennellement  de  lui  rendre  tous  les  services 
auxquels  ü  était  tenu  en  vertu  de  Vengagement  con' 
traeté;  par  Vhommage,  Ie  vassal  soUicitait  Ie  fief 
du  seigneur,  et  celui  ei  Ie  lui  accordait;  de  cette 
manihre  ü  naquit  une  obligation  réciproque  entrje 
eux  deux,  bien  que  Ie  suzerain  ne  prétdt  pas  de 
serment  en  retour  "  car,  comme  dit  Wielant,'^  par 
U  serment  du  feudataire  Ie  seigneur  est  aussi  étroi- 
tement  óUigé  envers  Ie  vassal  que  Ie  vassal  au  seig^ 
neur  par  son  serment,  vu  que  la  fidélité  doii  étre 
egale.''  ||  Als  een  persoen  manscap  doen  wille,  soe 
ia  hy  hem  sculdioh  t<}t  reynicheyd  en  ootmoedicheyd 
te  stellen  ,  te  weten,  hy  sal  zyn  hooft  ontdecken 
[Boxhoren :  die  sal  hem  ontgorden  eü  sgnen  capruyn 
ewech  doen],  zyn  mes  eü  wapenen  afleg-gen,  zgn 
huycke  uuytdoen  tot  eenen  teeken  dat  hy  naicteiyc  en 
yolcomeiyc  bereet  ia  zynen  heere  dienat  en  byatant 


te  doene,  opdata  behoefde  [R.  trecken  op  aQn 
mouwen,  opdat  men  aie  dat  hy  bloot  ea  yan  enigher 
wapenen,  bloeta  hoota  en  blooter  keelen  en  bloeter 
bande];  en  aal  daernae  beyde  zyn  handen  taamen 
leggen,  in  teeken  yan  oetmoedicheyd ,  en  die  leg- 
gen tuaachen  die  y  handen  van  zynen  leenheere, 
tot  een  teeken  dat  hy  hem  gelooft  hulde  eü  trouwe , 
en  datten  de  heere  dairop  ontfaet;  en  dan  aal  hem 
de  leenheere,  tot  zyoder  ematiger  begeerten,  doen 
zekeren,  geloven  en  aeggen  deae  woorde:  want  hg 
dair  comen  ia  om  hem  hulde  en  manacap  te  doen, 
dat  hy  hem  ala  zynen  gerechten  leenheere  goot  en 
getrouwe  aal  zyn,  zyn  heerlicheyt  en  recht  hem 
helpen  bewairen,  zyn  bate  eü  proffijt  te  yoirderen, 
zyn  scade  en  achtex^uel  te  beletten  nae  zyn  macht, 
ter  mannenraide  te  coraon,  raid  te  geyen  en  raidt 
te  helen,  gerechte  vonnissen  ter  manissen  syna 
heeren,  te  helpen  wysen  nae  zyn  beste  vyf  zynnen, 
en  al  te  doen  dat  een  getrouw  man  van  leene  zynen 
gerechten  leenheere  sculdich  is  te  doene.  En  na 
desen  sal  hem  de  leenheere  doen  opsteken  y  vin- 
geren ,  en  doen  zweeren  tgeene  dat  hy  gesekert  eü 
gelooft  heeft,  dat  hy  dat  houden  aid  wel  en  ge-. 
trouweUjc ;  alaoe  moet  hem  God  helpen  en  alle  zyne 
heiligen.  En  dat  gedaen  synde,  soe  sal  de  leen- 
heere seggen:'  „Ie  ontfange  u  als  mynen  man  van 
leene,  behoudelijc  rayns  rechts  en  elckermalcx 
recht,  tot  sulcken  gewoenten  en  rechten  als  u  leen 
sculdich  is  na  de  costume  yan  mynen  hove  en  van 
den  lande;  en  dat  confirmerende ,  sal  de  leenheere 
zynen  leenman  cussen  aen  den  mont  oft  op  de 
wange  [B.  aen  syn  kynnebacken].  Y.  D.  Tat.  201. 

4)  Hulde  bewysen.  Deze  uitdrukking,  voor- 
komend  in  drie  citaten  onder  het  w.  bandobk  2) 
Piot,  Cart.  II  506.  507),  sehynt  te  beteekenen 
zich  verantwoorden  (in  rechten),  fr.  répondre  (en 
justice). 

HULFT,  zn.  Ramsvel,  fr.  peau  de  bélier.  Het 
is  eigenlijk  een  mhd.  woord,  Lexer  Hul  f  e,  huift, 
hulfter ,  hulst,  decke,  AA/Ze,  doch  was  tevena  beatemd 
voor  Vlamingen  en  Brabanders.  ||  De  regno  Balde- 
trini  [«/.  uit  Vlaanderen]  venientes  debeni  dare 
pellem  arietis  ad  operatorium  seUae,  quod  Theuto- 
nice  diciiur  huift,  et  unum  caseum  et  2  denariatas 
vini.  De  Antwerf  similiter.  Höhlbaum,  JHauMieehes 
Urkundenbuch ,  3 ;  Brief  van  keizer  Hendrik  IV,  5 
juni  1104,  Tol  te  Coblenz. 

HULPÉ ,  zn.  Waterloop,  die  zijne  uitwaiering  heeft 
in  eene  andere  beek  of  rivier,  fr.  affluent.  ||  Dat  de 
rivieren,  laeckbeken,  hulpen  en  afloopen  altydtniet 
en  worden  gehouden  in  eenen  behoorelycken  ataet. 
O.'P.'B.  auir.  20  aug.  1574.  Inl.  It.  a.  1.  Dat  voor 
groote  wateren  geacht  aullen  worden  degene  die 
de  moldera  op  hunnen  pegel  niet  langer  en  aullen 
connen  ophouden  aonder  die  extraordinairelyck  te 
lossen  door  de  hulpen  eü  laeckbeken.  Ib,  a.  6. 

HULPE,  zn    Getuige,  fr.  témoin.  Zie  hxlfx. 

HULPEN,  HBLPEK,  bw.  Thana  helpen^  ter  hulp 
komen,  fr.  aider,  venir  en  aide.  \\  Slaet  ymant  des 
anders  wyff  oft  kint,  eü  der  man  come  ten  aen- 
ganck ,  die  man  mach  synen  wy  ve  oft  kinde  hulpen 
ter  goeder  wys,  met  zynen  handen,  sonder  enighe 
wapenen.  K.  v.  St- Druïden  ^  1366,  a.  14.  lo  bidde 
Di  van  gronde  myna  herten  eü  der  zielen,.,  dat 
Ghi  u  wilt  ontfermen  over  die  arme  kerstenheit  • . 
—  Neen,  neen,  het  en  aal  alaoe  niet  aijn;  du  aiest 
doch  wale  dat  luttel  hnlpt,  dat  God  aelve  doot  ea, 
wat  aoude  dan  dyn  aterven  helpen.^  Aller  kerstenh. 
10.  Zie  ook  hblfek. 

HULPER,  zn  m.;  vr.  hulpeater,  1)  Helper^ 
hij  die  helpt  en  bijstaat  in  den  nood.  fr.  qui  aide,  q» 


HUR. 


HUT. 


633 


vieni  au  Mecour$  dans  U  hêsoin.  ||  Here,  mijn  hol- 
per  eii  mijn  yerlosser.  Oet^db.  xyde  E.  ps.  18, 
Domine,  adjutor  meus  Die  heilighe  Qods  moeder 
si  altoes  onse  hulpester.  Ib.  ?0. 

2)  Bondgenoot  y  fr.  aüié.  ||  Dat  wi  [nl.  heer  Jan 
yan  Knik]  geloTot  hehben  vor  unsen  here  Jan , . . 
hertoge  yan  Lothrigge  en  yan  Brabant  en  yor  alle 
sine  hulpere  efi  sine  vrint,  en  yor  una  en  yor  unse 
hulpere  en  yor  unse  yrint,..  Nijhoff,  Qedenkw. 

I  6  (81  oct.  1286).  Dat  alle  die  twiiste,  die  ghe- 
weest  hebben  tuaechen  Janne,  herttoghe,  en  Janne 
Bertoude,  in  deen  side,  en  die  yan  Mehgelne,  in 
dander  zide,  en  haren  hulparen  [sic  ]  in  beden  ziden , . . 
J.  Datid,  Meehêlen  (14  sept.  1303).  Dat,  om  al 
sttllich  onyerdrach,  oorloohs  en  crjchswille,  die 
geweest  hebben  tusschen  ons,  onse  hulperen  en 
gestenden,  yan  eene  syden,  en  die  yan  onser  stadt 
Tan  Ludiek  en  andere  guede  steden ...  en  haere 
hnlperen,..  O.  Li^e  17  aug.  1417,  Inl.^  SercJc, 

8)  Medeplichtig,  fr.  complice.  \\  Soo  wie  eenighe 
palen  yersteckt  oft  uytdoet,  ..  wort  ghecorrigeert 
als  diefte  gheoommitteert  te  hebben,  en  totdien 
yan  ghelijcken  alle  sijne  hulperen.  C.  v.  HerentaUy 
XI  16.  It.  C.  V,  Antw,  comp.  YI,  iij,  7  hulpers. 
Zie  ook  HXLFB. 

HULTË,  zn.  y.  Van  eenen  gracht.  De  uiterste 
kant,  fr.  Ie  hord  extreme  (d^un  fossé).  ||  Die  sijne 
erfye  met  opghesette  grachten  wilt  beheijmen,  moet 
tusschen  de  hulte  yan  de  grachte  en  erfre  yan  sijnen 
ghebuer  laten  ten  minsten  onderhalyen  yoet  erf  re. 
C.  e.  HerentaUy  xi  28.  (Zie  C.  v.  Antw.  1545,  tui  74). 

BULTEN,  bn.  Houten,  h,  de  hois,  \\  I  platten 
hulten  hamer,  fr.  tekst  un<f  plat  marteau  de  bois. 
Inv.  de  Nevers  1467  a.  17.  Item,  noch  een  hulten 
fonteynken.  Inv.  V.  d.  Hulst  1489. 

HUNICe,   bn.    Wild,  it.  sauvage  (V.   d.  H.). 

II  Daemaer  quam  desen  hunighen  hoop  [nl.  de 
beeldstormers]  in  tclooster  ten  Predicheeren ;  daer 
yielen  zij  aldergrimmichst  an,  sraetent  dser  boven 
en  benedon  al  in  sticken.  Febd.  Vandbb  Haeghek  , 
Ber.  tyden  I  113. 

HUPENBIER.  Zie  juipevbieb. 

HUREN  (hueren),  bw.  1).  In  dienst  nemen,  fr.  louer^ 
prendre  a  son  service,  engager.  Eenen  kapelaan. 
lEenen  priester  om  eene  kapeüenij  te  bedienen ,  fr  un 
chapelaiuy  un  prêtre  pour  desservlr  une  chapellenie. 
II  Die  welke  capelrie  te  verdienne,  Jan  dieWajere 
yoerghenoemt,  ochte  sijn  hoyr  dat  na  hem  blijft, 
eenen  pape  hueren  sal  alre  jare ,  misse  te  segghene 
elcs  daegs,..  J.  F.  Willems,  Sist.  onderz.  151, 
Schepenbr.  Antw.  1307.  £n  den  Yors.  priester,  op 
dat  hi  ons  niet  orberlec  en  dunct,  so  selen  wij  hem 
orlof  moghen  gheven  en  eenen  anderen  hueren, 
also  dicke  alst  ons  orberlec  sal  dunken,  sonder 
ijemen  anders  te  yersnekene ...  —  so  kennen  wg  . . . 
sculdech  [te]  siin  en  gheloTen,..  sonder  enech 
beiden  te  huerene  enen  priester  die  engheen  goet 
yan  der  heilegher  kerken  en  heeft,  die  alle  daghe 
misse  doen  sal  in  sente  Goedelen  kerke,  opdat  de 
heeren  [nl.  de  geesteljjken]  ghestaden  willen,  yor 
dat  heileoh  Cruce.  Bruss.  godsh.  B  588 ,  Stichting 
V.  Sittt'Kruis  altaar,  1366. 

2)  JEenen  moordenaar,  fr.  «n  a^sasiin.  ||  Yan  \jemende 
te  huerene  omme  eenen  snderen  secretelic  of  bij 
laghen  te  doodene.  Yerroorderde  hem  eenich  per- 
soon zgnen  yijant  te  doen  slace  en  te  griefvcDe 
by  der  handt  van  eenen  andren,  die  hij  daertoe 
induceerde,  huerde  oft  anders  ghecreghe, .  .  — 
Alle  deghone  die . . .  den  ghehuerden  ofte  zijn  ghe* 
selschip  huusen,  hoven  en  onderhouden,..  O.  v. 
HFroostsehe,  1511,  a.  14.  15. 


3)  ïo  huren  (te  huur).  Voor  Awirloou,  voor 
arbeidsloon y  fr.  pour  solaire  de  travail.  \\  Men  sal 
geven  te  huren  yan  enen  snarlaken  en  scarlakens 
lingde  z  s  ;  dies  selen  hebben  di  meisters  iiij  s. 
en  de  knapen  vj  s.  —  Die  lange  lakene  van  ziy 
ellen,.,  selen  geven  te  huren  vy  s.  en  vj  d.  Ord. 
opte  volderen  te  Brussel,  juni  1282,  a  1  en  3;  i^ 
4.  5.  6.  9. 

IIURCKEN,  OW.  1)  Luisteren,  afluisteren,  fr.  écou- 
ter.  Kil.  Hurcken  /  Horeken.  Auscultarc'De'^o 
Hurken,  horken.  \\  Dat  niemand t  en  stae  nogh  en 
sitte  aen  ander  lieden  vensters  ofte  hujs,  om  te 
hurcken  wat  in  den  huyse  ghebeurt.  de  Fb-  en 
Bb.  XIY.  Boekhout  26,  Stat.  12  oct.  1684  a.  14. 
It.  de  Potteb,  Chron.  210. 

2)  Verlangen  (naar),  fr.  désirer  vivement.  \\  Den 
coninc  screef  talie  canten  om  hulpe  jeghen  den  prinoe 
van  Opndée . . .  Overzulcx  was  dheere  van  Haren- 
beerghe  daerwaert  uut  dese  Nederlanden  ghczonden, 
den  coninc  ter  hulpe ,...  want  naer  dese  victorie 
hurcte  men  zeere.  Febd.  Yahdeb  Haeqhen  ,  Ber, 
tijden  III  125. 

HURLINGE,  zn.  y.  Oploop,  h.  émeute.  (F.  Y. 
d.  H.).  II  Up  denzelven  dach,..  was  een  hur- 
linghe  tot  Lievin  De  Ylieghere , . .  van  de  Spaen- 
giaerts,  want  die  daer  thuus  hadder  ghezien  een 
berdekin  van  schilderien,  wesende  Ons  Heere  ant 
cruuse , . .  in  welck  berdekin  hij  bevonden  hadde 
dat  int  been  van  Onsen  Heere  ghesteken  was  met 
eenen  snijer.  Febd.  Yakdeb  Haeqhek,  Ber.  tij- 
den III  24. 

HURSELEN,  ow.  I»  beweging  xijn,  in  woeling , 
fr.  être  en  mouvement,  en  agitation.  Ygl.  De  Jager, 
Frequent.  Horrelen,  horzelen.  ||  Tgheheele  landt 
was  in  roere  eü  elck  hurselde  aleer  men  wel  wist 
van  de  compste  van  den  keyser;  maer  alsoo  riaen 
als  den  keyser  int  landt  was,  zoo  suste  elck.  de 
Potteb,  Chron.  189. 

HURTMAEL,  zn.  Met  hurtmalen.  Bij  hor- 
ten (f),  bij  beurten,  beurtelings,  tour  è  tour  (?). 
\\  De  priesters  liepen  uuter  keereken,  alzoo  wit 
als  doucken,  die  vrauwen  van  ghelycken,  en  die 
knechten  en  joncwijfkins  liepen  al  met  hurtmalen 
uut  der  keorckcn,  eü  ghijnghen  dan  daer  weder 
in ,  en  terstont  daemaer  quamen  zij  weder  uutghe- 
schoten.  Febd.  Yandeb  Haeghek,  Ber.  tijden, 
I  266. 

HUSSEN  (Huusschen),  bw.  Ophitsen,  opruien, 
fr.  exciter.  Kil.  auctus.  Hissen,  hitschen,  bus- 
sen, hetsen.  Instigare,  etc.  Instiguer ,  inciter, 
attiser.  ||  Zekere  Philip  Andries,  voor  eenige  woor- 
den „fame  en  mare"  bi  hem  gheseit  eü  ghedaen 
ter  belastynghe  van  de  Weth,  en  omme  het  volc 
up  hemlieden  te  hnusschene  (instigare),  houwel 
nochtans  do  contrarie  duechdelic  bevonden  en  ghe- 
bleken  es.  Gannaebt,  Bijdrage  123.  Want  waer 
men  den  commune  den  heere  neempt  oft  weert, 
begheert  men  dat  zy  elc  andren  roven,  stelen, 
vcrcrachten,  en  huusschen  'tvolck  om  elc  andren 
te  vermoorden.  Scitates,  Collatie  176. 

HüTSEN,  HüTSELÈN,  OW.  1)  Schtidden,  schom- 
melen, in  beweging  brengen,  fr.  secouer ,  branler, 
mettre  en  mouvement.  Kil.  auct.  Hutsen/hut- 
8 el  en.  Quaiere,  etc.  Hocher,  branler,  secouer.  Zie 
De  Jager,  Frequent.  I  242.  ||  Waermede  den 
hanchman  moeijte  hadde,  en  moeste  van  der  leere 
staende  hem  an  de  potente  hauwen  om  met  den 
yoet  op  de  handen  te  steken,  mits  dat  den  hanch- 
man te  curt  was  eü  den  pacient  hem  te  neder 
hijnck;  zoodat  hg  met  een  hutsen  en  schooken  de 
potente  zoo  maecte  lutsende,  als  dat  deen  hooft 


634 


HUT. 


HUW. 


datter  up  lach,  up  de  zyde  ten  Druyfstcenwaert , 
Tan  den  pacient . . .  van  boven  nederviel.  Febd. 
Yandbs  Haeghek,  Ber.  tijden,  III  179. 

2)  Loten  ^  werpen  hij  middel  van  dotheUteenen  of 
het  schudden  van  geldstukken  in  de  hand,  fr.  tirer 
au  tort ,  jeter  Ie  sort  au  moyen  de  dés  ou  en  secouant 
des  pièces  de  monnaie  dans  la  main.  ||  Soe  wie  in 
den  drifflijt  coopt  ennigherhande  veede,  dat  die 
dat  zal  moghen  behouden  zonder  jemanden  mede 
te  deylen ,  oft  onime  te  butsen  oft  te  loten.  Kb.  v. 
Turnhout  1550,  fol.  74  t^.  Hoe  deen  porter  met 
den  anderen  om  een  goet  butsen  mach.  Item,  oft 
iemandt  van  buyten  ennigb  goet  vercoopteetgewan, 
daer  onse  poirters  oft  poirterssen  bij  zijn ,  die  moghen 
dat  goet  medenemen  voer  deselye  prijse;  en  ins- 
gclijcx  daer  die  een  poirter  oft  poirterrse  bij  den 
anderen  is.  Ib.  fol.  83.  Wie  dobbelt,  bot  oft  hutselt 
in  schottelen  (sic)^  bj  nacht,  die  verbuert  1  lib. 
C   V.  Orave,  I  7. 

HUT8P0T,  zn.  Zooals  thans.  Waarvan  ons  de 
hestanddeélen  in  de  middeleeuwen  niet  naar  wensch 
bekend  zijn;  wij  vinden  evenwel,  in  eene  maaltijd 
door  de  gulde  van  den  hruishoog  te  Antwerpen  in 
Hjaar  1412,  aan  den  hertog  van  Brabant  gegeven 
„eenen  bruinen  {?)  hutspot  met  pruimen* \  fr.  hochepot^ 


dont  les  ingrédients^  au  mogen-d  je  ^  ne  nous  sant  pas 
connus  è  souhait;  nous  irouvons  oependant,  dans  «» 
repcu  offert  f  en  1412,  au  due  de  Brabant  ^  par  la  gilde 
de  Varbaléte  d'Anvers:  „mm  hochepot  brunO)  avee  des 
prunes.*'  L.  ToBFS,  Ann.  Acad.  archéol.  XX lly  161, 

HUVE.  Zie  huivb. 

HUVËRHOORICH.  Zie  oyebhoobich. 

HUVVE.  Zie  houw. 

HUW£N,  zn.  my.  Huiden,  fr.  des  peaux,  des 
cuirs.  |}«Item,  werden  de  huretters  en  leertauwers 
ghehouden  te  betaelen  van  alle  huwen  die  worden 
ghecocht  met  den  haere  eü  buyten  den  achepen- 
domme  ghevoet  [var.  gheTet].  Item,  dst  gheen 
ghetauwe  huwen  ofte  leeren  en  sullen  moghen  ver- 
vrocht  ofte  versneden  worden  binnen  deaer  stede, 
tensy ...  Bembby  I  402  (1629).  —  Het  w.  hui- 
den te  zijner  rechte  plaats  uit  verband  geraakt 
z\jnde ,  meenen  wij  het  citaat  hier  te  mogen  laten  vol- 
gen. II  Versche  huden.  Bruqsche  tal  1269.  Yan  eiker 
deken  huyde,  eenen  hellinc  Loevens.  Tol  op  de 
Zenne  1436/1531.  Huyden,  1  deken,  ij  gro  TT 
deken  uuyt  Hollandt,  oft  1  last,  iij  s.  ii\j  gro.  Yla. 
WcUertol  1650.  Huyden  comende  uuyt  Ruyalandt, 
drooge,  een  deken  ge^v.  xviij  s  Huyden  oomende 
uuyt  Oistlandt,  1  last,  xz  1.  Schatting  1551. 


I.    Y. 


YD,  o.  bep.  lidw.  HH^  hier  het  fr.  ee,  \\  En 
yd  as  geordineirt,  dat  ghmi  man...  —  Offt  ge- 
Tiêle...  dat  eynioh  Tan  den  acht  penoanen,.. 
die  twe  ovante  nddtaluda  Toincreye  niet  daerbQ 
en  mnchtan  off  en  wouden  syn,  dien  keur  off  eleetia 
halpen  te  doin,  jd  ware  mit  wille,  ▼argheetlieheijt 
off  anders,  dairom ...  —  Bn  jd  is  te  weten,  wairt 
dat  onae  Trienda ...  —  En  geyielt,  van  ayentueren, 
dat  yemand,  yd  weere  eyn,  twa  off  mare  por- 
tare... Piot,   Oart,  U  205.  206  (10  juni  1417). 

YDEL  (Idel,  yiel),  bn.  1)  Van  aan  huis.  Ledig- 
güumd^  fr.  {d'umê  maiton)  vacamte,  ||  Dat  alck  hnys 
gatauxaart  op  dry  ponden  grootan  t*sjaers  sal  geren 
wekelyks  toot  waackgelt  ig  den.  par.  — *  Bat  degonna 
op  ses  ponden...  etc.  etc.  —  Wel  verStaende,  dat 
hieronder  oock  bagrapen  worden  de  ydele  huysen. 
O.'P.'B.  amir.  26  iuli  1785;  V  60. 

2)  Van  ean  boeoh.  IJdele  pleck.  Open  plooit, 
fr.  iioirüre.  Zie  da  aanhaling  onder  bbtbxokxv  1). 

d)  Of^dodêm,  onbevracki,  fr.  aoii  ekargi,  ||  Soo 
wat  manna  dia  komnt  ran  Byokerrliat  opwardt, 
die  is  tol  schuldieh,  hetsy  galadan  oA  ydel.  TA  U 
BmmpH  1572. 

4)  Van  eene  stad.  iScftooa,  fioai,  moei  —  mi- 
«sr  (?).  fr.  {d^nwB  friUe)  helU,joUe  —  pn^rêT  \\  Wg 
hebban  ontüsan  di^  ootmoadigha  snpplioatie  Tan  onsen 
beminden  die  borchmaastaren,  scepenen,  raidt  en 
l^emeyne  innegasetene  onaer  stadt  Tan  Thienen, 
mhondende  hoa  dat  daselTa  stadt  Tan  Thianen ,  da- 
walcka  aana  groota  wyde  eiï  idale  stadt  is,  gelegen 
opta  frontiara  Tan  desan  onsen  lande  Tan  Brabant. 
etc.  Rêkmtk,  a.  Brab.  reg.  188  fol.  40  y^,,  oHrooi 
9  dec.  1517. 

5)  Van  getuigan  en  gatuigenis.  Iftei  gdoofwoat- 
digg  niêiê  üdmidêHd,  vam gêenê  waarde,  b  {ds timoims 
H  Umoiguogti)  no  ntêntaoi  jmm  eriaoesf  iüMigniflonl^ 
MMM  voUmt,  II  Yarsuect  dairomma  daaalTa  Tarwaarder 
de  Toirscr.  getnygen  en  gatuOflanissan  als  niet  ont- 
fiuickaiye,  mair  als  idel,  onaengdelijc  en  Tan  on* 
weerden  garejieieert  te  wordden.  Y.  su  Tat.  878. 
Alsoa  Tam  die  getnygan  niet  en  draffen  dat  sy 
dat  kannissa  tot  eenen  tyt  en  tot  ander  stonden 
gahoort  heddan,  maar  dar  aan  op  deesa  plaatse 
an  dar  ander  op  een  andere  plaatse  gahoort/  dat 
gatnych  solda  ydel  syn.  C.  gr.  Loom,  I  50. 

6)  Yaa  een  beroep  op  ean  hoogere  rechtbank. 
JUMmardig,  OHgtgromd,  fr.  (d'ma  appel  è  «a  tri- 
hnÊol  eiÊpérieur)  fHtele,  Ifyer,  mom  fomdé.  \\  Ben 
richter,  die  een  idela  en  frivole  appellacie  stdmit- 
teart  en  toelaat ,  die  behoirt  gepuniaert  te  wcnrdden ; 
loa  doet  oio  dia  te  Tergheef s,  dats  fimtiraiorio^ 
appelleert.  Y.  d.  Tat.  846  t^. 

7)  Yan  koop  an  Torkoopk  Nietig^  vtm  onwaeurde^ 
omweUig,  fr,  (d'oehai  et  venie)  mil,  eane  vaUmr^ 
iUégoL  II  Up  de  boete  Tan  Tichtioh  pondan  pari- 
sis,.,  aiso  wel  oooper  als  Terooopar,  en  den  ooep 
ghedaan  ydel  en  Tan  ghaenre  wenlen.  C,  o.  Audem. 
2dt  d.  122  (1488). 

8)  Yan  aan  gazelsohap.  Lichtvaardig  y  UcMbmumj^, 
lot,  fr»  (jffme  eoeUti)  Ug^^  fnvoU^  trcp  Uire. 

n. 


Kil.  amet,  IJ  d  e  1  /  liohtTeardigh.  NagaUe ,  JHoohu , 
lêoie,  vamue,  Vam,  qmi  $e  pÜdt  do  vamUSe.  \\  Yan 
alre  quadar  an  onknyschar  yielre  eü  onnutter  ghe- 
selsoap.  Qet^.  15<i«  E.  185  t<^,  Die  lettamie». 

9)  Als  sn.  —  Het  ydele.  a)  Yan  eanen  schoor^ 
steen  (eenar  schouw).  Ledige  rmmte,  wandrwimte, 
fr.  (d^mme  ekemimie)  ffide,  eepace  vide,  ||  De  schouwen 
sullen  gemeten  worden  Tan  aen  den  heerde  tot  aen 
de  stagie  toI,  . .  Insgeiyoz  sal  men  maten  toot  da 
leToringe  als  boTon,  bahalTen  het  ydal  Tan  binnen, 
Tan  dan  eenen  schenckel  tot  den  anderen.  Begk 
edij.-ntetere,  16  jan.  1705,  i  14.  15.  —  h)  Yan 
stad  of  straat.  De  ledige  rmmte»  niet  door  de  ge- 
homeen  ingenomen,  fr.  lee  eepacee  videe  d'mme  mlle 
et  de  ees  mee,  non  ocenpée  pmr  lee  oonetrmetiome, 
II  Dat  niemandt  up  tydala  Tan  de  strate,  dat  gha* 
raputeert  es  OTer  de  stadt  erTC,  sonder  consent  Tan 
scepenen  messinck  maken  en  mach.  C.  v.  Aalet  281 
(1415).  Alle  straten,  die  gheleghen  sQn  bin  der 
Trijhede  Tan  dar  stede,  <ue  behooren  der  stede 
toe,  en  die  heet  men  dydel  Tan  der  stede,  omme 
eenen  aekeren  cheyns  diere  de  stede  jaerlix  af  be- 
taalt in  myns  gheduchts  heeren  spykere  tAelst. 
Ih.  894  (1418). 

TDËLEN,  o.  en  bw.  —  Kil.  amet.  IJdelen. 
Imamire,  emmamre,  vaemare,  eeacuare.  Vmider, 
évaeuer.  -  I.  Onsy  dig.  *  LakenTerTerQ.  Deeerfïmip 
of  keiel  mtgieton,  Udigen,  fr.  {têimlmre  de  drop) 
vider  om  vereer  la  cmoe  om  chaméUire.  (WQ  meenen 
dat  dit  y dalen  hatselfda  is  als  het  in  de  K.  d. 
lakangulda  te  Brugge,  YerTcrs  105  en  112,  de 
lode  OTer  boorcTslaen).  ||  Dat  gheen  blaau- 
were  ydelen  sal  Yoer  breeder  Tespertijt ;  waar  mant 
baTonde,  hi  waars  op  t  s.  gr.  out,  en  bi  nacht  oac 
op  T  s.  Segl.  lakeng:  Bmeeel,  144*  E.  fol.  28  a.  7.  Ver- 
were.  —  II.  BadryTand.  — l)Bachtsterm.Syne 
handen  ydelen.  Afy^f^  of  overgave  doem  op  reeh- 
terUjk  hevel,  fr.  (lenaa  de  droU)  vider  lee  mtaime. 
II  Indyen  ham  de  wete  is  gadaen  dat  de  rente 
daerop  unytginge,  en  dat  hy,  OTer  sulcz,  tot  ach- 
terdeel Tan  de  bataelinge  Tan  dyen,  syne  handen 
Tan  synan  pacht  niet  en  sonde  ydelen.  O,  v»  Aniw, 
eomp.  Y,  Ty,  4. 

2)  Yisch.  Dien  wUhalen,  vam  Himgewamd  ontdoen, 
fr.  {dm  poietom)  U  vider,  \\  OraTatsan  ghasoden  an 
Tarcoelt;  —  ydelt  dan  rugghe  en  Tullet  metten 
Taarsele  Toaraait  • . .  Kemkenh,  zt4«  E.  y. 

8)  Yan  eene  waterleiding.  Ledig  nwken ,  fr.  {d^une 
oondmte  d^eam)  vider  ,,eoigner,  \\  Dat  deseWe  inge- 
lande  t'allen  tyden,  alst  Tan  nooda  wort ,  sullen 
moghen  doen  deWen  en  idelen  de  Toorseide  water- 
ganc.  Dl  Pb.  en  Bb.  YIII.  Maldeghem  10  (1406). 

YDELHEDEN,  sn.  mT.  Bouwterm.  Alle  de 
ledige  rmiaUen  in  eenen  mmmr,  fr.  (oonetmetion)  Urne 
let  etpacet  videe  dane  «a  mmr,  \\  Item,  sal  man 
alle  Tensters,  poorten  en  deuren,  en  andere  ydel- 
heden  ofte  diergeiycke  commoditeyten  als  de  wercken 
syn  Tereysschende ,  toI  meten,  behalven  poorten  ofte 
ydele  gaten,  die  meer  inhouden  dan  yyftigh  enckele 
Toatan.  BiegU  edif.'meterê  16  jan.  1705,  i  4;  i<.  6. 7. 

l 


lEC. 


IMfi. 


YDELIJCK  (Idelijc),  bïjw.  Lichtvaardig,  fr. 
Ujjfirememi,  ||  Want  dicwijlen  dairtegen  [tU.  tegen 
■entenden]  geworpen,  gedeten  en  Toirtgestelt  word- 
dan appelikcien  die  frivoel  zijn  en  niet  en  doogen, 
en  te  yergeeii  oft  idelijc  en  qoalijc  wordden  ge- 
daen ,..  Y .  d.  Tay.  346  t^.  Zie  ook  ijdel  6). 

Y£|  bijw.  OoU,  fr.  jamais,  en  un  tempt  quel- 
eonqne,  \\  Allet  dat  ie  ye  misdede  in  der  tgt  myns 
lérens.  CMedb.  15d«  E.  2.  pe.  6.  —  Yeigheeft 
my  al  dat  ie  ye  mysdede  met  mynen  onnutten 
aien.  Ih.  7.  Vergif  mi,  lieve  Heer,  al  die  zonden 
die  ie  ye  teghen  Di  gediaen  heb.  Sonderi  merk.  40  t^. 

YECHTDACH ,  tichtbkdach.  Zie  hiscbtdach. 

YECHTEN,  bw.  Bekennen,  it,  avouer(?)  EiL 
Ichten.  frië,  ].  ghichten.  F<Mieri,  \\  Menne  mach 
niemene  verwinnen  no  yechten  van  sinen  hoefde, 
no  van  lx  ponden,  no  van  haven,  no  vanghedeele, 
no  van  anderen  coeren,  het  ne  sy  na  noene.  O.  v. 
C^eni,  Qr,  eh.  v.  1297,  a.  68.  (De  nitgever  teekent 
aan:  Il  é'agii,  telon  tinUe  proèabüiié,  du  défanU  de 
plaider,  en  hij  vertaalt:  L*tm  ne  peui  ienir  personne 
ponr  cantMnn^m  ou  enaveudeta  tite).  Cf.  hischten. 
Zou  het  te  veel  gewaagd  xijn,  in  de  woordenY  ecYiieiï 
en  hiechten  de  het.  te  tien  van  het  fr.  compowr , 
nL  h^  voorbeeld,  eene  lijfstraf  met  geld  afkoopenT). 

YEF,  sn.  Seheergaren,  seheerdraad,  fr.  fil  de 
la  ehaêne.  Kil.  Je  f.  v^us  hoU.  j.  Seheergaren. 
Stamen,  \\  Eerst  zeyde  eü  bekende  Aecht  voirs.: 
dat,  in  de  Pynstermarct  lestleden,  tot  haer  qnam 
Griet  l^eel  Dammas  wyff,  en  brocht  haer  te  coope 
tiree  pondt  yeffs,  die  zy  zeyde  die  zy  gehad  heeft 
van  Alewyn  Geryts  wyff;  en  Aecht  voirs.  gaff  Griet 
voim.  voer  elck  pondt  vj  sts  ;  en  Aecht  voers.  ver- 
ooft  dat  yeffii  voirs.  weder  Duyff  van  Berendrecht, 
dat  pont  om  zeven  stuvers.  Item,  noch  zeyde  en 
bekende  Aécht  voirs.:  dat  daemae,  in  die  dmyf- 
tyt,  tot  haer  qnam  Claesgen  van  Diest,  en  heefk 
haer  vercoft,  tot  twee  stonden,  drie  pondt  yeffs 
ongesponnen,  en  zy  gaff  Claesgen  voirs.  voer  elck 
pondt  vyff  stuyvers.  Rijksarchief,  Informaoion  et 
senience  de  la  Legde  conire  AeeMe  Ooêstens. 

YEGEWELCK  (Yegewelc,  —  welk),  onbep.  telw. 
1)  SOe,  iedereen,  fr.  chaeun.  \\  Pat  dicwile  hier 
voremaels  tuist  en  discentie  hevet  gheweest  tuschen 
ons  en  onse  verdere  op  ighewelcs  recht  en  hare- 
brenghen . . ;  daeromme  zo  hebwi . . .  ighewelcs 
vecht  van  ons  besocht  en  doen  besoeken  arenst- 
lake ...  —  dat  ighewelo  van  ons  mach  hebben  sine 
cnspen,  scouteten  ofte  rechteren...  Oork.  19  juni 
1295.  Behoudelec  altoes  yeghewelcs  rechte.  Schepen, 
9.  Campenhout  13«H0.  Wy  scepenen  van  Botselaer, 
doen  cont  yegewelken ,  dat  etc.  —  Behoudeleec  yege- 
welken  sinen  rechte.  Schep.  Botselaar,  8  sept.  1410. 

2)  Onverschillig  welk,  hoedanig  ook,  fr,  qudconque. 
II  Dat  die  lestlevende . . .  sullen  moeten  by  eede 
affirmeren  de  inventarissen  of  staeten  getrouwelijck 
gemaeckt  te  zijne,  en  alle  en  jeghewelke  goeden,., 
dairinne  begrepen  te  zjjn.  C,  v.  Loven,  Wees' 
hamer,  67.  

lECKE  (Hieke),  zn.  v.  Wolvet^  vet  van  de  wol 
der  schapen,  fr.  suint.  Kil.  auct.  lecke.  Oesypum, 
etc.  Suin  de  la  Udne.  \\  Dat  niemen  moet  brynghen 
garen  metter  hieke ,  no  ghesmout,  no  ghecalct  binder 
stede,  up  vj  d.  van  eiken  ponde  en  tgaren  metter 
hieke  souden  waerderes  gheven  te  verduane;  en 
wort  vercocht  zonder  verduan,  dat  ware  up  zx  s, 
parisis  diet  vercochte.  Kb.  v.  Iperen  1363,  xii   8. 

lECKEN,  ICKEN,  bw.  IJken,  it,  jauger,  éta- 
lonner.  Kil.  amet.  lecken/yoken/hijcken. 
Limitare,  de.  Marquer  une  mesure.  ||  Oft  men  be- 
ronde  eenige  der  voorschreven  gebrande  oft  geyeote 


maten  bij  iemanden  vermindert  ofte  vervalst  te 
wesene , . .  K.  en  br.  Sanihoven  1658,  a.  17.  Beselve 
brouwers  en  sullen  oock  gheen  amen , . .  met  bier 
vullen..,  en  leveren,  tensy  dat  die  voors.  vaten 
ghebrant  en  zijn  en  ghèïct  metten  bran^  van  Liere. 
It.  V.  1665  a.  64  (a.  65  onghéïcte . . .  vaten). 

lECKICH  (Hyekich),  bn.  leckigewolle.  Wol, 
die  niet  ontdaan  is  van  haar  vet,  ft.  laime  en  smnt, 
surge.  Kil.  auct.  leckwolle/wolle  met  der  iecken. 
Lana  sueeida,  etc.  Laine  surge.  Urine  avee  son  emn. 

II  Die  tolne  van..,  van  hyekigher  wollen,  zyt  van 
scapen,  zyt  van  lammeren.  Brugsche  tol  van  1269. 

YERSCHAREN,  bw.  Lakenweverij.  JEene  be- 
werking van  den  volder,  na  het  wassehen  en  vóór 
het  yfipmaketC\  fr.  (draperie)  une  opéraiion  du  fouUm, 
après  Ie  lavage  et  avant  cMe  dite  opmaken.  ||  Zullen 
de  volders  op  een  laken  moeten  werken  iy  dage 
lang  vervolgens.  Den  yersten  dach  wassehen.  Den 
anderen  yerscharen,  en  tderde  daighs  opmaken... 
Kb.  lakeng.  Diest,  1333,  Wólwerk,  a.  3.  fol.  36  v». 
In  den  yersten.  Als  van  der  yerscharen:  dat  men 
die  van  nu  voirtane  niet  onderhouden  en  sall,  eü 
dat  men  die  manieren  dairvan  onderhouden  eü 
hanteren  sall,  alsoe  men  die  onderhielde  ten  tyde 
als  die  yerst  innegestelt  wordt  om  tonderhouden. 
U.  ord.  V.  1485,  a.  1,  foL  17. 

lERSTSCHIJNS,  bijw.  Op  Heerste  geadU,  fr. 
è  première  vue.  \\  Dat  wy . .  gesien  eü  wel  gevisi- 
teert  hebben  eenen  openen  brief  in  franchijne,  be- 
zegelt metten  zegele  van  . . ,  unythangende  in  rooden 
wasse ,  gans ,  gave ,  geheel  eü  ongecanceliert,  zonder 
eenighe  smerte  oft  suspicie,  alzoe  ierstschgns  blyoken 
mochte.  Sekenk.  v.  Brab.  reg.  135  fol.  303  (1481). 

ICKE,  pers.  vnw.  Ik,  fr.  je.  Ygl.  Gbimm  lék 
ld).  Il  Eü  icke  Wouter  van  Bodeghem, . .  Eü  icke 
suster  Lysebet , . .  Oork.  11  juni  1277 ,  Xd«  v.  Bode- 
ghem. (Zoo  leest  men  in  één  der  twee  exemplaren 
dezer  oork.,  terwyl  de  andere  ie  heeft).  —  Ghy  sijt 
dairinne  gehouden,  eü  nyet  icke.  Y.  d.  Tay.  88  v^. 
Hy  es  jongher  dan  icke.  Jav  y.  Dixmudx  140. 

ICKëR,  zn.  m.  Uker,  fr.  jamgeur.  \\  De  twee  ioken, 
den'  eenen  van  de  mate ,  eü  den  anderen  van  den 
ghewichte,  elck  iiyc  guldens.  Ord.  Jlb.  Antm,  1618, 

III  35,  Rechten  voor  de  receptien  der  offieien, 
IMBAER  (lmbare«  ook  Inbaie),  zn.  v.  L^Vbaar 

{hettij  die  het  lichaam  van  den  overledene  bevatte, 
of  wel . . .  het  lijk  van  den  reeds  begraven  doods 
vertegenwoordigde  (de  „faux  eereueiV*  of  loose  baar. 
De  Yries),  fr.  cereueU,  soit  qu'il  eontienne  Ie  corps 
du  défunt,  soit  qu'ü  représente  oelm-ci  après  inhn- 
mation.  \\  So  heeft  hg  beset  eü  ghefundeert  in  der 
eeuwicheyt  acht  jaerghetgden ,  die  men  alle  jaere 
doen  zal  up  acht  diverssche  daghen  in  dezelve 
cappelle,  met  dyake  eü  zanokmeestere  met  z^jn 
ohoraelkens,  daer  men  ten  daghe  van  eleken  jaer- 
ghetyde  doen  zal  een  ghesonghen  messe  van  Requiem, 
eü  naer  de  messe  zal  gaen  ten  imbare,  die  de  costere 
zal  stellen  in. midden  van  den  choor,  met  twee 
bemende  kerssen,  tsgnen  coste , . .  de  Pottse, 
Second  eart.  171  (1575)  (Zie  M.  De  Yries,  Van 
den  borchgrave  van  Oou^i,  147  en  146).  Item,  sal 
ffhereoht  worden  een  huyseken  funebre,  hooghe  ver- 
heven staende  in  den  hoqghen  choor,  over  d'imbaer. 
Auden.  meng.  IY  163.  Zie  huibeeev  FüincBBE. 

IMBIJT,  INBIJT  (Inbit),  zn.  OnOnjt,  fr.  déjeéner. 
Kil.  auct.  I  m  b  y  t.  lentaeulum,  Le  desjeuner.  ï  n  b  y  t. 
s.  imbyt.  II  Ten  inbite  verterdt  by  mynen  hiere 
den  prelaet,  mynen  hiere  van  Zantberghen,  den 
hooghen  bailliu,  scepenen  eü  meer  andere  goede 
mannen,  iy  lib.  v  s.  Stadsrek.  Ninove  1465.  Dat 
gheen  ander  maeltyden,  imbyten  noch  banoketten 


t  I 


IN. 


INB. 


in  de  TOon.  maeltyt  gherekent  en  enllen  worden. 
DS  Pb.  en  Bb.  Aalst,  III  896  (1489).  Voor  den 
piedicant,  die  den  patiënt  reconcilieerde ,  xiy  e. 
Item,  Yoor  zyn  leste  imbyt  xxiiij  e.  db  Ooubbe- 
KAEEB,  TVoublêê  rd.  lY  268  (1566/1568).  It.  254. 
255.  Inbyt.  16.  246.  Noch  betaelt  voor  een  imbyt, 
als  wy  te  Ghendt  waren  om  een  clocke  en  de  ghe- 
laese  yeynsters  te  besteene,  2  sch.  di  Pb.  en  Bb. 
XI.  Zaffdare  89,  Kerkrék,  1584/1585. 

IMET,  YMET.  Zie  obmbt. 

IMPETITIE,  zn.  y.  Eigenlgk  Aanval,  fr.  aUaqme, 
hier,  in  rechten,  als  syn.  'VBia.JEiiekofhêtohuldigingy 
fr.  {en  draii)  d&mande,  acüon,  ou  aeousation.  ||Soo 
wanneer  een  aenleggere,  'tzQ  in  criem  oft  in  cirile 
saken,  wort  verclaert  om  gheageert  te  hebben  in 
vuegen  en  maeten  niet  ont&ngbaer  te  zyne,  met 
expresse  absolatie  des  verweerders  van  de  impetitie 
oft  heysch  te  hemwaerts  ghenomen,  wort  deselve 
Terweerdere  daerby  Terstaen  geheel  en  al  yan  de 
actie  des  aenleggers  geabsolveert  te  zyn.  C.  v.  Dewme 
1612  a.  851. 

IN,  Yz.  1)  In  tdke  van,  fr,  en  matiire  de,  ||  Aen- 
gaende  den  leenen :...  die  elck  hen  stadthonder  en  man- 
nen yan  leene  hebben,  mitsgaders  hen  rechten  en  cos- 
tnymen,  daema^  elck  van  ben  in  de  successie  en  an- 
dersins  hem  weet  te  reguleren.  C.  o.  Brussel  1570  a. 
31.  Dat  geen  kindt  synen  Tader  oft  moeder  en  sal  mo- 
gen gewin  dragen  in  gereede  goeden,  noch  in  eeniger 
erfftaelen.  6'.  gr.  Loon  1  76.  li.  O,  Loven  x  24.  25. 

2)  Onder  t  tusseheHf  fr.  parmi,  ||  Dat.,  die  Yoer- 
seide  yiii  ghesworen  raetsluyde  unten  leechluyden... 
onder  hon,  ofte  in  anderen  leechluyden,  eenen 
meester  kiesen  [sullen]  . . .  Ghehjckerwys  oeck  die 
Yoemoemde  raetsluyde  der  xii  ambachten . .  onder 
bon ,  oft  in  anderen  personen  der  ambachten ,  eenen 
deigheliken  borgermeester . . .  sullen  noemen  en 
kiesen.  O.  v.  St.-Truiden  §  32. 

3)  Om,  ter  oorzake  van,  fr.  pour,  du  chef  de. 
I)  Yan  dat  Kateline  Jan  Boykins,  ghewyst  was  in 
te  doene  huuszouk,  daer  de  boete  yan  eenen  wive 
af  es  Y  lib. ;  clagherigge  Amele  Stoes.  —  Yan  dat 
Diederio  Gapoen  ghewyst  was  in  scepenen  te  weder- 
segghene,  in  x  lib.  Reken,  balfuws.  Gent  1867,  rol  1721. 

4)  7b/ ,  als,  in  hoedanigheid  van ,  fr.  comme ,  en 
qualité  dé.  ||  Wy,  busscop,  sullen  kiesen  in  d^eerste 
jaer  uuten  sesse  ambachten  sesse  in  raetsmannen 
en  sesse  in  dekenen;  en  wy,  abt,  uuten  sesse 
anderen  ambachten  sesse  in  raetsmannen  en  sesse 
in  dekenen.  C.  v.  St.-TVuiden  §  82. 

5)  7*0»  opzichte  van ,  ten  aanzien  van ,  fr.  au  regard 
de  f  è  Végard  de.\\A\  t'ghunt  YOorscroYen  oock  stede 
grypetide  in  grootvader  en  grootmoeder  beede  levende. 
C,  V.  Auden.  zxv  3.  Dat  den  voorscreven  besneden 
tydt . . .  gheen  plaetse  en  grüpt  in  ghevanghene  oft 
gearresteerde  persoenen  oft  goeden ...  Cv.  Sant- 
hoven,  Stijl  1557  a.  257. 

6)  In  groots,  /m  'tffroot  {niet  in  't  klein),  fr. 
en  gros  {pas  en  détail).  ||  Omme  vuloommeiyo  te 
weten  wie  wyn  indoen,  hetsy  omme  tappen  te 
haren  drinckenne,  ofte  om  voort  in  groots  te  ver- 
coopen . . .  En  weder  dat  die  wyn  es  tspersoens 
diene  indoet,  ofte  dat  hyne  van  anderen  lieden 
weghen  verooept  in  groots  of  tapt ...  de  Ylamikce 
Ace.  2.  In  groots  vercoepen . . .  Omme  eldere  te 
tappene  of  in  groots  te  vercoepene.  Ib.  8 ,  en  passim. 

7)  In  lijfs  einde.  Bij  of  na  het  overlijden, 
fr.  lors  du  décès,  ou  après  décès.  \\  Anno  1487,  in 
junio,  is  per  Aulam,  over  hauwelixe  voerwaerden, 
inhoudende  dat  men  nyet  vercoepen  en  soude  dan 
in  lyffs  eynde,  en  oflt  men  in  noede  behoeffden, 
geloert  dat ....  (7.  gr.  Loon  I  168. 


IN  ADEREN,  zn.mY.  Ligewanden,  fr.  eniraUlet. 
Lexer  In-Gedere,  — «der.  eingeweide.  Schiller  u 
Lubben  I naderen,  JEingeweide,  \\  lo  aenbede 
[dynre  herten]  mit  rechter  ynnicheit  uut  den 
ynnersten  inaderen  mynre  zielen.  —  Cristus  is  in 
dinen  [nl.  Maria's]  inaderen  dynre  herten  gecruust. 
Hondert  merk.  78.  84  v<*. 

INANCKERINO,  zn.  v.  Het  ankeren  in  eenen 
gemeenschappel^ken  muur,  het  aansluiten  van  eenen 
muur  in  den  muur  zijns  huurmans,  6»;  middel  van 
eenen  ijzeren  muurhaak,  fr.  Ie  fait  de  rattaoher  un 
mur  au  mur  {mitogen)  de  son  voisin  au  mogen  d'uuê 
anere.  \\  Men  magh,  uyt  crachte  van  ghemeyne 
mueren ,  privaten , . .  inanckeringen ,  inlegghinghen 
van  balcken,..  en  andere  dierghehjoke  servituyten, 
de  yerkochte  goeden  calengieren.  C.  v.  Bergen-op" 
Zoom,  XY  18. 

INBINDEN  (Innebynden) ,  o.  w.  Inbinden 
tegen  eenen  aanlegger.  Zich  tegen  hem  urnen,  ver- 
dedigen, fr.  se  défendre  contre  un  demandeur  {?), 
II  Die  delacie  van  berade,  die  by  wyien  gehee- 
ten  wordt  ,|Van  bespreke  oft  van  besinnen*', 
mach  geheyscht  wordden  in  allen  saken  real  en 
personnel,  nadat  den  heysch  en  daensprake  met 
gescryffce  oft  by  monde  opgedaen  is  in  gerichte, 
opdat  de  verweerdere  delibereren  moge  oft  hy  den 
aenlegger  wyken  wille  oft  tegen  hem  dingen  en 
innebynden:  mair  dese  regele  failliert  in  sekeren 
zaken  en  gevallen.  Y.  D.  Tay.  800. 

INBOREN  (Inboeren),  bn.  InboorUng,  geboren 
in  de  stad,  fr.  natif  de  la  ville.  Kil.  auot.  Inghe- 
boren.  Innatus,  ingenitus.NaHf,  \\  Dat  wi  soelen 
nemen  en  kyesen  twee  inboeme  poertere  jaeriycs , 
die  comen  en  syn  seelen  bi  die  goede  lieoe  die  si, 
scepenen  en  raet,  van  tyde  te  tyde  setten  en  nemen 
soelen . .  —  So  souden  wi  sonder  arghelist  twee 
andre  inboeme  poertere  setten  en  nemen.  Oork, 
heer  v.  IHest,  2  febr.  1860. 

INBRAECK  (Inbrake),  zn.  v.  Yan  eene  veror- 
dening. Inbreuk,  overtreding,  fr.  iipVaction  {d*uu 
staiu^,  II  Dat  zy  onse  jeghenwoordfige  ordonnan- 
tien . . .  houden  en  observeren ,  doen  honden  en 
observeren  eeuwelick,  naer  haerlieder  vorme  en 
inhouden,  souder  inbrake  ofte  daertegbens  te  gaen. 
C    o.  Cassel,  Deeretement, 

INBREKEN  (Innebreken),  onz.  en  bedr.  wkw. 
I.  OKziJDia.  —  1)  Yan  een  gebruik.  Ingevoerd  x^n  of 
u>orden,  fr.  {d'un  usage)  sHntroduire.  \\  Dat  emphi- 
teosis  is  een  Ghicx  woerdt,  eü  is  te  seggen  bete- 
ringe;  want  in  den  ouden  tyden  plach  men  van  be- 
ghinne  die  ongewonnen  en  onvruchtbair  ledige  lande 
by  desen  contracto  uuyt  te  geven,  omdat  die  ge< 
betert  souden  wordden;  naderhant  is  innegebroken , 
dat  men  de  vruchtbair  landen  t*erve  oft  op  jair- 
scharen  uitgeeft.  Y.  D.  Tav.  191  v«. 

2)  Yan  eene  verordening.  In  onbruik  geraJeen, 
fr.  (cTufi  statut)  tomber  en  disuétude.  ||  Alsoo  men 
bevint  dat,  niet  jeghenstaende  de  voorgaende  ordon- 
nantien  uytghegheven  raeckende  het  teeckenen  van 
de  schrifturen  by  de  taellieden  van  de  judicature 
van  dese  stadt,  deselve  allencxkens  beginnen. in  te 
breken:  Soo  is  *tdat...  O.  stad  Brugge  II  782 
(1672). 

3)  Yan  een  misbruik.  Toenemen,  xioh  uObreiden, 
fr.  {d'un  abus)  cider  croissant ,  en  augmentant ,  sleten- 
dre.  II  Om  dies  wille  dat  men  bevindt,  dat... 
niet  punctuelick  achtervolght  en  syn  de  pointen 
en  artikelen  hier  voormaels  uytghegheven  op  het 
stuck  van  weesen , . .  en  dat  deselve  voorder  gha- 
trocken    worden  dan   de  voorgaende  ordonnantien 

I   efi  reglementen  daerop  ghemaeekt  wel  en  syn  inhou- 


INB. 


INF. 


dende,  en  ioo  taelve  mtet  efi  meer  toode  nMgben 
inbreken:  Soo  iet  dat...  C.  Had  Brugge  TL  614 
(1688). 

II.  —  BSDSUTSirD.  1)  Ben  bealag  of  aanlioading. 
Die  hrékem,  fr.  (s«  amit  urn  une  arrestaium)  let 
rompre.  ||  Soo  wie  doen  aal  jeghena  ghewysden 
▼onniBse,  ofte. inbreken  ■»]  eenich  arrest  ghedaen 
te  wette,  lal  dat  betoren  jeghena  den  heere  Tan 
hetgene  dat  behoort  ter  Yonnisae  van  mannen,  lx 
pond  en  schepenen  x  pond.  C.  e.  Catsel  a.  186. 

2)  Eene  verzoening.  Die  iemiet  doem,  kerroepem, 
fr.  {une  réooHeiliaium)  VammdêTt  la  réooquer.  ||  Als 
de  momboirs  Tan  eenen  montsoendere,  onder  sgne 
iuren  sljnde,  den  soen  maken  met  advoy  van  de 
Wetli,  800  moet  den  toen  effect  sorteren,  sonder 
ghereTOceert  oft  inneghebroken  te  mogben  worden. 
C  V,  Okedf  XXI  5. 

3)  Als  sn.  —  In  sake  Tan  bezitting.  Stoomii,  •»- 
hreuk^  fr.  (sfi  maiière  do.  poMiessiom)  iromUe,  inf roe- 
Ho»,  II  En  hebben  dezelTe  religieusen  buere  toot- 
seide  possessie  ghehouden  en  ghemainteneert  een- 
paerlike  efi  zonder  intemipcie  of  inbreken  ter 
contrarien.  C.  e.  Audên,  2de  d.  321  (1421). 

INBBEKEBf  in.  Tan  eene  verordening.  Oeer- 
irêdeTf  fr.  (éTun  staiui)  Iranegreêêeur.  ||  Ordonne- 
rende den  officiers , . .  de  inbrekers  en  overtreders 
Tan  der  Toorseyder  ordonnantie  te  calengierene. 
P2.  e.  VU  17  dec.  1616;  I  668.  Procedeirende  en 
doende  procedeime  jeghens  den  inbrekers  en  OTer- 
tarders  van  diere  by  den  peynen  en  boeten  voor- 
schreven. C.  etad  Brugge,  II  268  (1622).  En 
paeeim. 

INBRENG,  niBBBiraiv  (I— i),  zn.  Inbrenging, 
wederinhrenging,  fr.  rapport,  ooUaiion,  j|  Van  suc- 
cessie en  verdeel  van  erfven..,  midtsgaders  van 
collatie  en  inbringh.  C.  e.  BeUe,  TUH  yiii.  Indien 
vader  ofte  moeder. . .  een  van  de  kinderen  begfaift 
hadde,  soo  moet  sulck  inbringhen  ghedaen  zijn. 
O.  e.  Aeeenede,  zx  6. 

INBRENGEN,  INBRINGEN  (Inneb— ),  onz 
en  bedr.  wkw.  —  I.  OKZiJDia.  —  Weder  inhrengen 
in  de  nalateneckap ,  fr.  rapporier ,  faire  rapport 
dans  la  euecettion,  jj  De  kinderen  en  dorven. . ,  in 
den  sterf huijse  das  eersten  aflyvighen  niet  confe- 
reren noch  innebrenghen . . ,  Co.  loer  tui  7. 

II.  BXDBiJTXKD.  —  1)  Met  dezelfde  bet.  ||  Wan- 
neer vader  oft  moeder,  oft  overonders,  beuren  kin- 
deren oft  kintskinderen  eenich  huwelick  goet  ghe- 
ven,  ai  tselve  huwelick  goet  moeten  de  kinderen, 
nae  do  doot  van  beuren  ouders,  ter  ghemeynder 
deylinghen  van  den  anderen  kinderen  innebrenghen, 
oft  soe  langhe  stille  staen  totdat  dandere  kinderen 
daerteghen  verleken  syn.  C.  v,  Antw,  1646,  xi  6. 
It,  XIII  86,  en  CMdêhoek  19  innebringen.  Item 
C,  V,  Auden,  zxit  6.  It,  a.  16.  It.  O.  hut. 
Iferen  a.  176,  226';  C.  v.  Belle  Tiii  12;  en  paS' 
t%m.  Zie  ook  stilbtabk. 

2)  Ten  gewUge  hebhen  ^  veroortaken,  fr.  entratner, 
eauter,  occaeionner.  ||  By  deser  actiën  wordden 
ooc  vervolght  en  gepunieert  alle  die  geene  mynnen- 
dranck  ofte  andere  confectien  van  lieften  [2.  lief- 
den], oft  salamanderen  oft  cicaden,  oft  mandra- 
gora, oft  andere  substancie,  die  de  doot  innebrengt, 
lemende  hebben  gegeven  t'eeten  oft  te  drincken. 
y.  D.  Tat.  68  ^.  Dat  by  dairmede  genoch  doet 
alsoe  verre  als  die  misdaet  niet  inne  en  brengt 
pene  van  den  bloede.  Ib.  161  v^. 

INBROUWEN  bier  (Inbrauwen,inbruwen),bn. 
Plaatêélijlc ,  têr  plaatee  gMtronwen  bier  ,fr,  de  la  bi^e 
locale  t  braseée  dans  la  loealité,  ||  Bier  en  brood. 
Item,  uut  groeter  croente  en  clachte  commen  ter 


kenneasen  vaa  toepenen,  ala  wtsa  den  infamwoi 
biere,  en  dat  men  soe  qnalic  omme  dan  pwininr 
ghebrnwen  heeft,  soe  ghebiet  men  dat  elo  bruweiie 
wel  bruwe  omme  den  pennino,  en  elo  backeare  wd 
backe;  de  heere  en  wet  sullen  soarpelio  toesieny 
en  sullen  stellen  proef  biers,  omme  d*inbrawmi  bier 
te  prouvene.  db  Ylamuscil  Vgb.  62  (16^  S.). 
Item.  es  gheordineert  dat  men  ^tvoorseide  inbroa- 
wen  bier  proeven  sal  naer  de  ordinanohe  Toimadb 
gbemaect,  dats  te  weten  bij  iy  proeTers  daertoe 
gheéedt.  ld.  Me,  11  (1412).  Zoe  wie  knwrte  tapp 
ofte  inbrauwen  bier,  die  sal  ghoTon  BeTerscM 
mate ,  de  kneute  (?)  om  xz  m|}ten  eü  tinbrauwen  bier 
om  ZTI  mijten,  db  Pe.  en  Bb.  XXIII.  Benerem 
76;  ii.   77   (1626);  iè.  XYL  Aeeênede  60  (1636). 

INBUUCKE,  sn.  Hinderlaag,  fr.  embuetfade.  In 
inbuucke  liggen.  Op  den  loer  liggen^  fr.  m 
temr  en  embuKade,  ||  Weeende  gheoommen  niet 
Teel  meer  dan  eene  halfve  myle  Tan  Ypre,  mee- 
nende  tToyage  wel  gbewonnen  thebben  en  in  de 
stadt  te  ghenken,  maer,  contrarie  de  hope,  Tloghan 
zeer  dapperlick  in  de  keersse  Tan  de  Tooniomde 
gamisoenen,  dewelcke  daer  in  inbuucke  leghen ; 
zodat  er  Toele  doot  blcTon,  Teele  ghcTanghen, 
andre  ontlopen.  Piot,  Ckron,  641;  it,  666. 

INCISIE,  zn.  T.  Lykopening,  fr.  amtopeie,  ||  Voor 
het  aenschauwen  Tan  doode  lichaemen  sullen  den 
baiUiu  en  mannen  hebben  gelfjck  Toor  arresten  op 
schepen,  eü  dobbel  daer  incisie  Talt;  en  den  ehi- 
rurgijn,..  dry  ponden  parisis,  en  dobbel  daer 
incisie  gheschiet.  C.  leenk.  Dendérm,  xi  20. 

INCIYIEL  (InciTÜ),  bn.  Onreekêvaardig,  omoet- 
tigy  fr.  injuete^  iUégal,  La  Cume  InewU:  it^'nete* 
11  Ben  mandement  is  inciTil,  als  die  proTisie, 
mits  der  supreptien  eü  opreptien,  t^ron  die  dispo- 
sitie Tan  recnte  gefundeeit  is.  Y.  d.  Tat.  6.  Dat  de 
voorseyde  lettren  van  cessien  syn  supreptyts,  obrep- 
tyts  en  incivil,  en  dat  die  overziuc  behooren  en 
sculdich  zyn  gherejecteert  te  zine.  C.  etad  Brugge 
II  312  (1627).  Zoude  dezelve  requeste  vercliMni 
wesen  subreptyf ,  obreptyf  ende  inciTÜ,  zonder  den 
heesschere  gheïnterineert  te  zyne.  C,  o.  Amden,, 
2<t«  d.  683  (7  noT.  1683). 

INDENKICH  (Indinkich),  bn.  Indenokich  sgn 
(Tan  eene  zaak).  In  het  geheugen  hebben,  fr.  oooir 
présent  d  la  nUmoire,  ||  Doen  te  wetene,  dat  ons 
wel  indinkich  es,  dat  tenderen  tyden  A  Tore  ons 
schoutet  en  scepenen  Tan  Dyest  aengesprbken  heeift 
B. . .  Formulier  te  Dieet  xve  B.  Ontheltenieeem. 

INDERLANDE,  byw.  Naar  advenant,  etenale, 
ft,  de  la  même  manibre  que,  è  Vavenamt  (?).  ||  Bn 

ShoTielt,  dat  si  die  plaetse  Tan  den  Toeighenoem- 
en  lakenhusen  coren,  dan  souden  si  metten  hnyse 
Tan  Beringhen  Toerghenoemt,  achter  en  Toeren, 
in  der  lande  gheiyc  den  ouden  hnyse  TOerghenoemt 
Taren  en  haere  intree  maken  en  nemen  moghen  te 
haeren  besten.  Oork,  heer  e.  Dieet,  27  mei  1346. 
INDRACHT,  zn.  t.  Yan  een  statuut.  Inbreuk, 
overtreding,  fr.  («ftui  etaêut)  infraeüon,  tranegree- 
eion.  II  Want  wy  . . .  de  Toirs.  statuten .. .  geaet  en 

§eordineert  hebben  nu  Toertdaen  eeuweiyck  gehon- 
en  te  worden,  sonder  enige  gebreke  oft  indracht, 
nyet  wederstaende  oude  oharten  oft  bricTen.  Prts. 
stad  Dieet,  23  mei  1477  a.  16.  Want  wy  dat  alsoe 
eedain  willen  hebben . .  •  sonder  indracht  off  arge- 
Ust.  Piot,  Cart.  II  390  (1481).  Sonder  eynefp» 
simulacie,  indracht  oft  aigelist.  Ib,  388. 

INFLUENTIE,  zn.  t.  Beemettdijke  eiekte,  fr. 
maJadie  êontagieuêe,  ||  Ten  zei  ven  tyde  [éT.  1679] 
en  volghende,  regneerde  binnen  der  stede  van  Loven 
zeer  groote  sterfte,  zo  van  de  peste  als  vant  mille^ 


ING. 


ING. 


5 


soen.  Zodst  meer  cUn  de  twee  deelen  tu  dn  in- 
woonden atorren.  tWeloke  nootelicx  dede  ptoepe- 
rezên  de  etedt  yan  Duway.  Want  al  de  etndenten 
daer  belenden,  co  nut  cauie  Tan  der  influentie 
alaoook  de  grooto  fonlle  der  soldaten.  Piot,  Ckron. 
581.  (Zie  orer  de  peit  van  1578  Henne  et  Wautere, 
JSTittf.  dê  Br%a.  I  493). 

INGAEN ,  OW.  Van  eenen  dQk.  Jnbréhen ,  fr.  {d'um 
d^gné)  m  romfft.  ||  Soe  wanneer  die  hoeren  yan 
Harpen  oft  hoir  ondenaiken,  oft  ennighe  ander  hoe- 
ren olt  haer  ondenaten,  die  in  der  voirs.  meyerijen 
geeeten  syn  hoir  dyoke  aen  der  Maaen  gelegen  niet 
en  hyelden  alioe  dat  dair  ichade  aifqneme,  of  oomen 
■oude,  dat  dan  die  djcke  inghinghen,  dat  dan  die 
aohoi^t  Tan  den  Boeache . .  die  dyoke  doet  maken 
en  TerTallen.  Charierb,  v.  '«  Bwek,  foL  140.  Condê 
vtm  1365.  a.  5. 

Ingaende,  ingangende  maent  (te—  ten 
ingane)  §  uit-,  nat-,  utegaende  maent  (ten 

nitgane,  nitganos).  De  éwtie  kelft  der  maand  §  de 
tweede  helft  der  maand.  Naar  weker  gebruik ^  gek. 
^fiomemtmdo  Bommieneie*^  of  van  Bclogna^  sedert  het 
wtidde»  der  dfde  eeuw  m  Itaiië  oppdldomen,  e»,  naar 
het  eehifnt,  ontleend  aan  de  CMsken,  telde  men  de 
eerete  hdft  der  maand,  reep,  van  16  of  16  dagen, 
eeotde  thame  hy  1,  2,  8  ene.;  en  de  tweede  helft , 
reep.  vam  15  of  16  dagen ,  telde  men  achter'  of  mg* 
waart^aande,  &»>.  80  of  SI  =z\;  80  of  29  =  2; 
29  of  28  =  8,  MC  to^  re^.  15  of  16.  Al$  de  hoe- 
veelste der  maand  niet  uitgedrukt  ie,  behouden  de 
woorden  ^ingaeude^  en  y^uÜga&ndi^  Jmnus  gewome 
eeueomdige  hit,  vam  ui»  hei  b^in",  ,,op  het  einde'\ 
ft,  Ie  moie  enirant  §  Ie  moie  sortant/  la  premiire 
moitié  §  la  seconde.  J/aprèe  certeAn  usage,  appelé 
^^Doneuetudo  Bononiensis*^  ou  de  Bohgne,  surgi  en 
ItaKe  depuis  Ie  milieu  du  xi«  ndela,  et  apparem- 
ment  emprunié  auw  Qrecst  on  eomptaii  la  première 
moUié  du  mois,  resp,  de  15  o« .  16  fours,  comme 
aufourd^hui,  par  1,2,8  etc;  et  la  deuxième  moi' 
tiet  fVfp.  eb  15  o«  16  jours t. se  eomptaii  en  retro- 
gradaut,  p.  eas.  Sï  ou  SO  =:  1;  30  o«29  :=  2;29oa 
28  =  8,  efe.jus^*è  resp,  17  oti  16.  Lorsque Ie quau' 
tième  du  mois  n'est  pas  exprimé,  lee  mots  y^sntramt 
et  yfSortanf*  conservent  leur  siguifleaiion  ordinaire 
et  eimple  de  ^am  conyneneement",  „è  ou  vers  lafin*\ 
Leist  ürkoMdenlehre  188;  Vort  de  v^fier  les  da- 
tes: €Hossaire  des  dates,  Mensis  imirans,  imtroiene 
— *  Msneis  exiene,  astaus,  stans,  restans;  Annales 
de  la  Société  d'Émulaiion,  Introd,  du  eompte  eom* 
mumU  de  Bruges  de  1802,  pubUé  par  Mr.  Colene, 
4*  série,  t,  8.  (85  de  la  colleetion).  —  Ingaende. 
Il  In  fonte  Pietera  daghe ,  ingaende  hoegheate  [1290]. 
Oork.  1  ang.  1290.  Up  den  aohtenden  daoh  binnen 
inghaoghede  aprile  [1298].  Schep.  v.  Disst,  8  april 
12Sb.  Ingangende  ougat.  Wabvk.  en  Ghxld.  IV 
818  (1  aug.  1802).  Dea  maendaghea  na  aente  Phi- 
lipa  en  aente  Jaoope  dach ,  der  apoatelen ,  die  leghet 
te  ingane  Meye  [1311].  Belg.  Mue,  II  418  (3  mei 
1811).  Den  aeyenaten  dach  Tan  merte,  ten  ingaene 
[1888].  Charter  e  d,  abd^  v.  Vorst  ra.  48,  Dender- 
houtem  (7  mrt  1889  n.  a.).  —  Uitgaende:  j|  Sonp 
daghea  Toer  Sente  Janadaoh  Baptiat,  huatganoende 
hoogate  [lees  huntgano  en,  of  liever  haatgangende 
hougate  [1274].  Vad.  mus.  III  433  (26  ang.  1274). 
Yiy  daghe  bin  ute  gaende  maerte.  Oork.  24  mrt 
1296  o.  a.  In  Bente-GiUia  avonde  nteghanghende 
hoeat  [1296].  Vod.  Mus.  Y  289  (81  aug.).  Sn 
dama  rekende  de  ander  mieater,  Heinreo  Liedem, 
en  hi  quammer  in  achte  daghe  te  utegaenden  merte. 
Oork.  24  mrt  1298  n.a.  Dea  Tridaohea  yoer  8inte- 
Janadaoh  natghaende  oegheat.  Oork.  28  aug.  1310. 


Tig  dage  in  april,  ten  nytganc.  Chariè,  Beg,  Brut" 
sel,  fol.  208  T«.,  1864,  St.-Pieéare-Leemw  (28  apr.). 
Viy  dage  in  meye,  ten  uytgane.  Ib.  fol.  206  t^. 
1364  (24  mei).  Op  den  derden  daoh  nntganca  aprille. 
Oniv,  Domeinen  te  Loven  (1408)  (28  apr.). 

ING£BI£D£N  (Innegebieden),  bw.  Dagvaarden^ 
voor  het  gerecht  roepen,  fr.  assigner  en  justice. 
II  Alaoe  die  voira.  laten  huere  gelueften  nyet  aoh- 
terrolght  en  hebben,  dea  nochtana  dicwyla  Toraocht 
en  gemaent  zynde,  soe  heeft  den  Toira.  Willemo 
Thija,  in  den  naeme  van  hemaelTen  en  syne  con- 
aorten,  uuyterlyck  Tan  noode  geweeat  met  rechte 
te  procederene  eü  die  aeWe  laten  en  fleloToren 
metten  innegebiederen  der  Toira.  atat  [aj.  aBoach] 
te  doene  innegebieden,  achterrolgende  de  rechten 
en  gepreaorybMrden  coatumen  Tan  deraelTer  atat. 
Bijktarchief:  Leenhof  v.  Brab.  Proces  W»^  de  Zwaeff 
§  Th^e,  Ampliatie  voere  Th^s  Tfj  (1513).  It.  C. 
V.  *s  Bosch,  II  12.  Zie  ook  het  Tolgende. 

1NG£BI£D£R  (Innegebieder),  ni.  m.  Oerechte- 
bode,  deurwaarder,  fr.  huissier,  of/UAsr  de  jusOee 
chargé  de  signifler  lee  aeiee  de  procédure.  ||  Dat 
myn  genedige  heere  die  hertoge  hadde,  in  sjmre 
atat  van  den  Boaoh,  twe  poirtiera  oft  dienree,  die 
men  gemeynlio  heet  innegebiedera,  OTormida  den- 
welken  die  Yoira.  Tan  den  Boaoh  Toir  hen  mochten 
doen  daighen  alle  die  ingeaetenen  yan  der  yoira. 
meyeryen,  aoe  Terre  die  gedaen  hebben  eenige 
geloiften  Toir  aoepenen  oft  poorteren  bynnen  der 
atat  Tan  den  Boaoh. . .  Chartb,  v,  's  Bosch  fol.  105 
T*.,  21  febr.  1454.  Seedt  die  yoira.  pooureur,  dat 
tselye  u  geheel  en  al  impertinent  m  deaer  mat^ 
rien,  aengemerot  dat  die  yoira.  gedaeghde  noeyt 
geprooedeert  hebben  metten  innegeMeder  oft  gerichte 
der  atat  yan  taHertogenboaache  op  eenighe  leen- 
goeden. . .  Procee  Wtee  de  Zwaeff%  Th^,jimpUaae 
1.  It.  C.  V.  *s  Bosd^,  II  10;  iii  37.  Zie  ook  mai- 

BIXDBV  en  POOBTIEB. 

ING£BOT  (Ingebot),  sn.  o.  Duffvaarding,  fr. 
assignaiion.  ||  IngheyaUe  die  gheene  handüich- 
tinghe  doet  alleene  bruycker,  huerlinck  ofte  pach- 
ter waere,  mach  gheataen  met  deaeWe  handlich- 
tinghe,  midta  betaelende  *tghene  hij  ten  tgde  yan 
het  inghebot  oft  inainuatie  yan  den  aignet  yan  a|Jn6 
pachtinghe  achuldich  ia  gheweeet.  C.  v.  's  Boioh, 
zxii  7,  en  yolgende. 

INO£DOM,  in.  o.  Ingewand  {van  vieeh),  grom^ 
groom,  fr.  entraiües  (de  poi9sons).Kil.  Inghedom. 
sax.  sicamb,  hoU.  j.  inghewant.  Intestina,  viscera. 
Schiller  u.  Lubben  Ingedome  (en  andere  yor- 
men).  n.  1.  Singeweide.  etacara.  Lezer  In-ge-tüeme. 
II  Dat  die  gene  die  yiaoh  yerooopen  willen  eft 
hueren  yiach  yan  den  kuermeeateien  affgeoort 
wordt,  dat  die  sullen  ataen  ter  atede  eü  plaete- 
achbn  daer  hon  die  kuermeeateren  wyaen  inllen, 
ende  egeenen  weerderaeyden  yiach  yercoopen  aon- 
der  oirloff  der  knermeeateren.  En  dat  ingedom  efi 
ynylniaae  yan  den  yiaache  yan  der  meiot  doen. 
Eb,  V.  Tumhomt,  1550,  fol.  75  y^. 

ING££8T£N,  bw.  Thana  weinig  gebmikeiyk. 
Inboezenien,  fr.  inspirer.  Kil.  a$ict.  Inspirare.  Xaapirer. 
Il  Die  propheten  hebatu  [nl.  de  n.,  Geeat]  ingh»- 
gheeatet,  dat  aie  die  edele  loye  Griati  yoenogghen 
aouden.  Mondert  merk.  144.  Wi  bidden  Di,  yerlene 
ona  dat  die  wyaheit  moet  ingheeeten  in  onae  her- 
ten dat  wi  mit  alle  onaer  zielen  Di  moten  minnen. 
Qet^.  xyde  £.,  Bw.  wi^h.  88. 

ING££8TING  (—e),  in.  y.  Inboezeming,  fr. 
inspiratum.  \\  Dn  [nl.  de  H.  (steeat]  makedeat  gheeete- 
like  menflchen  yermita  dQnre  inghoeatinghe.  Sou- 
dert  merk.  144. 


6 


ING. 


INH. 


INGEHEBENT.  Zie  0ehsbelt. 

INGEL.  Zie  ekoel. 

INGELDACH,  nroEBSACH,  sn.  m.  LeenmanM- 
of  heêrmdientt,  bestaande  in  den  grondheer  behulp- 
taam  te  z^  met  katr  en  paarde  geschat  op  acht 
stuivers  (l^hat  der  cheynsen  86);  —  ook  in  eenen 
dag  te  „heymen*\  af  ie  koopen  met  6  st.  2  oorden 
12  mijten.  Ib,  36,  fr.  corvee^  consistant  ^  assister 
Ie  seigneur  f  onder  j  pendant  un  Jour,  avee  cheval  et 
eharette^  éwduée  è  huU  sous;  —  aussi  è  f,endore^* 
pendant  unjour^  rédimibh  par  6  sous  2  liards  12 
mites.  II  Item,  honderft  en  twintich  ingerdagen,  oic 
op  divene  goeden  onder  Evenberge.  Opgave  van 
leengoederen.  Rijksarchief  y  leenhof  v,  Brab.  reg.  4023 
fol.  8  T*'.  31  oct.  1630.  Opten  cheins  Tan  drye 
cappuynen,  drye  ganseen,  yier  ingeldaghen,  een 
saté,  aen  mynen  heere  van  Vertyn  \nL  Vertaing']. 
Opten  oheine  Tan  27  penn.  LoeTens ,  2  oappuynen , 
BOBse  ingeldagen.  Rijksarchief  ^  Sehepenbrieven  van 
Sverberg^  9  en  16  dec.  1699.  Zie  ook  AHOEBiKas. 

INGELSCH  (EngeUch),  bn.  I  n  ge  1  b  c  h  b  i  e  r.  JS^- 
gelseh  bier,  fr.  bière  anglaise.  \\  Dat  zy  [nl.  St.-Mar- 
tenskapittel]  in  eenen  gbemeenen  keldre  zullen 
mpghen  legghen,  tot  buerlieder  slete  en  anders  niet, 
Hamborgsohen  biere,  IngelschHer.  Hollandscbe  eoyn 
[coyt?]  of  dieregbelijoke  yreemde  bieren  commende 
Tan  over  de  see.  de  Pb.  en  Bb.  Aalst  V  443  (1606). 

INGELT  (Innegelt) ,  zn.  m.  Met  gdd  opgébrtuiiu 
door  hei  openbaar  verkoopen  of  m^en  van  den  visch^ 
recht  op  den  mseh,  mijnrecht,  fr.  Ie  produit  de  la 
vente  puhligue  ou  eriée  du  poissouj  droit  sur  U 
poissoUf  droit  de  la  „minque*\  \\  Item,  soe  bebwij 
noen  verleent  en  OTergegeyen . . .  onse  ingelt,  onser 
stadt  meeste  profijt  dair  met  te  doene,  en  hebben 
hoen  gelooft . . .  dat  te  innene  met  onsen  gerichte 
tallen  tyden  als  wy  ooht  onse  gerichte  van  hoen 
dairtoe  versncht  soelen  werden.  Oork.  heer  e.  Diest 
23  dec.  1381.  Alsoe  als  wy,  over  een  wijle  gele- 
den, gegeven  en  verleendt  hebben  gehadt  eeningen 
onsen  dienaren,  tot  huerre  beden,  die  officie  van 
weertsoappe  en  mynen  in  onser  stadt  van  den  Bossche, 
yan  allen  den  vissohe  die  dair  gebracht  zoude  word- 
den by  eeningen  coopluden  van  bynnen  offc  van 
buyten,  metten  proufTyten  van  den  ontfange  dair- 
toe hoirende,  geheyten  Inneghelt.  Oork.  e.  her- 
tog  Philips,  22  mei  1468,  Charterb.  v.  's  Bosch 
fol.  143.  Hoe  dat  wij,  voor  <)eene  helft,  en  onse 
▼oers.  stadt  [nl,  Antw.]  voer  d'ander  helft,  even- 
ghelijc  geploghen  hebben  iaerl\jcx  te  heffene  en 
alnooh,  bij  twee  officieren  van  beyden  zijden  ge- 
stelt,  jaerlQcx  heffen  en  opbeuren  de  prouffyten 
yan  den  ongelde  van  den  yissche  aldaer  commende, 
geheeten  Innegelt.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  135  fol. 
303  (1481).  Die  officie  van  Weertscap  eü  Mijn... 
yan  sllen  den  yisschen  die  daer  gebracht  souden 
worden, . .   met   den   profijte  yan  den  ontfangere, 

Seh.  Innegelt.  2b.  reg.  133  fol.  124  y^*.,  l&de  E.  Yan 
en  inghelde  ofte  mijne  yan  den  vissche.  76.  reg. 
188  fol.  222  (1636).  Yan  den  inneghelde  van  den 
yissche.  Génabs,  Antw.  archievenblad  I  27.  Den- 
selven  rentmeester,  ter  causen  yan  der  offioien 
geheeten  Innegelt  oft  Myne  yan  den  yissche,  metten 
Weerdtschap  dairtoe  staende.  26,  47. 

INGENAER  (Ingeneer) ,  zn.  Moogstu>aarschijnlijk 
een  beersehip ,  fr.  irès  probahlement  un  bateau  a  ga- 
doue  OU  vtdanges.  ||  Andere  cleene  schepen,  die 
men  noemt  boerkette,  inghenaers  ofte  beersche- 
pen,..  DE  Pb.  en  Bb.  I.  Drongene  30  (1664).  (De- 
zelfde schrijyers  {Qent  Y  39)  melden  nog,  onder 
de  schepen  der  16de  eeuw:  de  ingheoeore;  de 
beersteker. 


INGESETEN,  zn.  Zooals  thans.  Inwoner ,  fr. 
habitant.  KU.  amet,  Ingheseten  des  lande.  Ii^ 
colay . .  Habitant  du  pais.  —  der  stadt.  Oppidamu 
municeps.  Manant  de  la  viUe,  —  Sier  tegenover- 
gesteld aan  de  poorters  ir,  (ioi  en  opposiiion  oma 
bourgeois.  ||  Alle  deghene,  die  binnen  de  yoors.  li- 
miten  ghebox^n  worden,  zijn  poorters,  en  d*in- 
woonders  aldaer  zijn  inghesetenen  yan  Antwerpen. 
C.  V.  Antw.  1682,  i  3. 

INGESINDE,  zn.  y.  Muisgezin  y  hofgeziny  kmu^ 
genootschap  van  een  vorst  y  fr.  maison,  famiUe,  ser- 
viteurs  et  courtisans  d'un  prinoe  (famiUaree).  KIL 
Inghesin.  vet.  I\imilia.  Lexer  In-ge-sinde. 
La  Oume.  Familie.  ||  En  oec,  dat  ghi  [nl.  hei 
couyent]  niet  en  ontfaet  noch  en  herbërght  eene- 
ghe  liede,  te  perde  ochte  te  voet, ..  het  en  ei  dat 
si  u  onse  opene  brieye  toenen,  ochte  dat  si  aün 
yan  onser  herberghen  eü  inghesinde.  Charters  der 
abdij  van  Vorst,  wc.  11  (1367).  Brief  der  hertogin 
Joanna. 

INGEWESENT,  yerl.  dw.  als  bn.  Inxijnde,  z.  beving 
dende  in,  hetzelfde  wezen  hebbend,  fr.  ayant  la  mime 
essence  ou  nature'  (inens).  Lexer  in-wesende  pari, 
adf,  darin  seiend  (Deutsche  mystiker  des  14  jh.  2. 
669,  31).  II  Wij  hebben  enen  yoerspreke  bl  den 
Yader,  denwelken  inghewesent  is  ene  ewighe 
moghentheit  met  denselyen , . .  [de  oork.  bedoelt  nl. 
Christus].  Piot  Cart.  II  120  (17  mei  1393). 

INGIETING  (—e),  zn.  Fig.  Ingeving ,  fr.  inspi- 
ration.  Lexer  In-gieznnge  stf.  eingiessung,  ein- 
gebung.  ing,  der  andaht  (Deutsche  Mystiker  1.  393, 
13.  ing.  des  heiligen  geistes,  Frankf.  Reiehseorresp. 
1.  182.  226).  II  Here,  des  heüighen  Gheeets  inghie- 
tinghe  reynighe  onse  herten,  en  mit  inliker  be- 
sprenghinghe  sijns  donwes  make  ons  yrachtber. 
Oetijdb.  16de  E.  fol.  109.  God,  dien  een  yeghelic 
herte  openbaer  is , . .  yerlichte ,  overmits  inghie- 
tinghe  des  Heilighen  Gheestes,  onse  herten.  Ib.  113. 

INHALEN  (Inhaelen,  innehaelen),  bw.  1)  Eenen 
gedaagde ,  die  weigert  te  verschijnen.  Dien  aanhouden 
en  in  zekerheid  brengen  y  fr.  arréter  et  amener  en 
lieu  de  séretS  {un  contumace).  ||  Indien  de  ghe- 
daeghde  persoon  ter  iij«  daeghynghe  niet  en  compa- 
reert, zoo  zal  men  zulcken  persoon,.,  den  heers 
overgheven , . .  eü  hem  daer  inhaelen.  O.  v.  Auden, 
2de  d.  192  (27  sept.  1632),  8tyl  vóór  schepenen.  It 
C.  V.  Antw.  comp.  Y,  v,  3. 

2)  Yan  beesten  en  onroerende  goederen.  Zie 
nrHALIKG   1). 

3)  Indagen,  inroepen,  fr.  ajoumery  etter.  ||  Niet 
alleen  de  borgheren  en  inghesetenen . . ,  maer  oook 
buyten  gheseten.  moghen  heure  debiteuren,  ten 
platten  lande  van  Breda  woonende,  doen  inhalen, 
dat  is,  doen  inroepen  oft  inbieden,  deeelve  dien* 
volghende  voor  schepenen  in  Breda  te  reoht  be- 
trecken.  O.  v.  Breda  y  Stijl  v.  schepenen  1606,  a.  44. 

INHALING,  zn.  1)  Yan  beesten  en  roerende 
goederen.  Inbeslagneming  en  wegvoering  y  tr.{debétml 
et  de  meubles)  saisie  et  enlèvement.  \\  Aengaende 
de  rentbrieven  ghepasseert  voor  schepenen  van  Ber- 
ghen,  daerinne  eenighe  panden  oft  gronden  van 
erven  verbonden  zijn , . .  worden  die  vangelijcken 
verthoont  aen  den  scboutet,  die  daeroppe  verleent 
en  decerneert  executie  en  inhalinghe. . ;  en  dat 
ghedaen  zijnde ,  vermach  de  Corteroede. . .  den  ghe- 
bruyckers  van  dien  heure  beesten,  have  en  allen 
anderen  goeden  inhalen  en  daemaer  doen  vercoo* 
pen. . .  Cv.  Bergen-op-Zoom  ii  64. 

2)  Indagingy  inroeping,  fr.  ajoumement,  \\  Soo 
wie  yemanden  pretendeert  te  doen  inhalen,  die 
sal  aen  den  roeydragher  moeten  overleveren  twee 


INC. 


INC, 


billeiten,  inhoudende..,  mitsgaders  d^acHeofsaecke 
waerroor  d'inhalinghe  geschiet. . .  Co.  Breda,  Stijl 
V.  Mckepeuen  1606  a.  46.  Alsoo  in  deze  oonjanctore 
Tan  tyde  den  roeydragers  niet  geoorloft  en  is  ten 
platten  lande  te  yerkeeren ,  om  de  weten  Tan  inha- 
Unghe  oft  inbiedinge  in  persoon  te  doen , . .  Ib.  a. 
50.  Zie  ook  inhaiiEK  3). 

INHANQËN,  bw.  Een  inbeslaggenomen  en  in 
Teiling  aangeboden  pand.  Dien  op  prijs  stellen  {instel' 
len)^Tt.  meitre  è  prix  (un  gage  saiei  et  présenté  en 
venie  pMiqne).  ||  Aen  den  meyer-Torster  oft  officier, 
om  denselTen  pand  Toor  te  roepen,  twee  stujTers. 
—  Om  denselTen  in  te  hangen  en  te  Terkoopen; 
Tier  stnjTers.  O.-F.-B.  amtr.  31  oct.  1715,  tii  17; 

I  623. 

INHAYË,  En.  iJoM,  menbden,  ft,  meubles,  moH' 
Uêr.  II  By  contract  Tan  4  2^r  1409,  werd  Terkooht 
een  huys  metten  hoTe  ghestaen  op  de  Steenhouwers 
Teste,  met  alder  inhaTen  en  jouweelen  Tan  huis- 
rade,  en  anders  nu  daerin  zynde."  J.  F.  Willbms, 
Mist,  Ond»  198.  Als  Tan  der  Terpachtinghe  eü 
Terdeelynghe  Tan  de  juweelen,  inhaTen  en  catteylen, 
wezende  binnen  der  grooier  Ziekele , . .  DB  Pb.  en 
Bb.  Gent,  III  84  (15de  E.).  Den  blyTer  oft  bly- 
Teghe  by  eede  te  Traeghen  of  zy  Tan  inhaTe, 
ghelde,  renten,  inschulden,  gront  Tan  erfTcn,  als 
Tan  andere  goede ,  anders  niet  en  weten. .  C.  v. 
Broeklmrfff  xi  23.  It.  C,  v,  Denderm,  xit  11. 

INHËFFER,  zn.  Yan  schaUingen.  iJe/^r,  in- 
vorderaar ,  ontvanger ,  ft,  pereeptenr  {des  snbstdes), 

II  Schepenen,  bedesetters  en  inhe£férs  Tan  der  bede 
Tan  BeckeToirt.  Stadsarek,  Diest,  Tak  Schattingen. 
1551. 

INHUIS  (Inhuys),  zn.  o.  Tolhwis  van  den  viseh, 
fr.  douane,  péage  du  poissim.  Kil.  auct.  Inhuys. 
Telonium,  M  tributum  ex  piseibus  et  aliis  rsftus 
exsolvitur,  Mtnson  è  paier  tribut  ou  péage,  ||  Froce 
Tan  Philippe  Noyens,  gesworen  Tiachyerkooper , 
dan  Inhuyse  deser  stad  schuldig  synde ,  ter  saeken 
Tan  ingekochten  Tisch , . . .   Génabd  ,  A.  ntw.  arck, 

I  278  (1564).  't  Becht  Tan  den  Inhuyse  en  Weerd- 
gelt  Tan  den  Tiasohe.  Ord,  Albertine  Antw,  1618, 

II  48,   Van  verpaehtinge, 

INJAGEN,  bw.  Penningen.  Die  invorderen^  ft, 
reeouvrer  {des  deniers),  ||  Yort  so  sal  onse  stad 
hebben  Tiere  rentmeestere,  hoere  renten  te  ontfane 
ende  hore  assisen  in  té  ijaghene.  Oork,  heer  v. 
Diest,  2  juni  1335,  a.  1. 

INJUKIE,  zn.  Onrecht;  heleedigings  mishande' 
hngs  schade,  ft,  ii^ustice;  ofense;  mauvais  traite' 
Weent;  outrage;  dommage,  ||  Injnrie  is  een  daet  die 
met  onrecht  geschiet.  Y.  d.  Tat.  55.  Injnrie  is 
geheeten  tgeene  dat  men  spreect  tot  iements  eon- 
tnmelien  en  laohtere;  oio  heet  injnrie  scade  die 
men  iemende  aendoet.  Ih,  83  t^.  Injurie  is  allet 
gheene  dat  met  onrechte  gedaen  wort.  85.  Executie 
Tan  rechte  en  heeft  geen  injurie.  85  t*'. 

INJURIEËREN,  \m.  Bele9d^9n,  honen,  zwaar 
Meedigen  {met  woorden  of  daad),  mishandelen ,  ft, 
offmuer,  insultery  infurier,  outrager,  maUraiier, 
II  Dat  alsulcken  persoen  myn  wederpartye , . .  met 
opsette  gewacht  en  gelaeght,  oploop  gedaen  en 
seer  onmenscheiyc  geïnjurieert  en  gequetst  heeft 
tot  bloetreysen  toe.  Y.  d.  Tat.  32.  Soo  wat  par- 
tyen d'een  den  anderen,  Toor  borghemeesters  ghe- 
daecht  zynde,  aldaer  met  woorden  ofte  wercken 
injurieerde,  die  Terbenrde. . .  C,  v,  Bergeurop' 
Zoom,  II  10. 

INCARNATIE  (— cie),  ihcabkatiobf  (— cioen), 
sn.  1)  Yan  Jesus  Christus,  Mensehwording,  ft,  Inear- 
naOon   (eb  Jésus-Christ),  \\   's  Donderdags  Tor  de 


gehorte  sant  Jan-Baptisoh ,  int  jar  na  de  Incarna- 
tie Ons  Heren.  Oork,  21  juni  1257.  Dese  letteren 
ware  ghemaecht  up  djaer  Tan  den  Incaematione 
M^  cc^  LXix^,  in  Sente-Simoens  en  Sente-Juuds 
aTonde.  Oork,  27  oct.  1269.  Int  jaer  dat  men 
scriift  Incamatioen  Ons  Heren  miUesimo  ducen- 
tesimo  septuagesimo  quinto ,  up  den  zondach 
na  Purificatioen  Tan  Onzer- Yrouwen.  Oork,  8 
febr.  1275. 

2)  Jttartal,  en  jaartalvers,  ft.  an,  année,  et 
ohronogramme.  Kil.  App.  Incarnatie.  Carmem 
ehronieum,  chronographicum,  j|  Is  dat  rescript 
sonder  dach  en  sonder  Incamacie,  het  en  is  Tan 
gheender  weerden.  Y.  d.  Tat.  304.  So  dat  Sente- 
SalTatorskerke  Terbarrende.  Dat  incamatioen  ia 
in  dit  Ters:  Lux  luxit  in  signis  \l.  insignis"],  tune 
turris  eum  ruit  [l.  eorruit]  ignis,  «Tak  t.  Dixmüdb 
246,  sub  anno  1358.  (Onze  schriJTer  was  een  groot 
liefhebber  Tan  chronogrammen;  hy  schenkt  er  ons 
nog  .zes,  waarran  het  laatste  in  onze  moedertaal, 
nl,  blz.  285.  287.  291.  293.  302.  302).  —  ^iiim>1516 
wert  geboren  den  hertoch  Tan  Cïeye  Willem, 
waerop  die  incamacie  is  gemaect:  ECCe  WIL- 
heLMÜS,  eCOe.  Piot,  Chron,  85.  It.  102,  twee 
Nederl.  ohronogr.  op  den  brand  Tan  O.-L.-Y.-kerk 
te  Antwerpen  (6  oct.  1533). 

IN  KENNEN,  onbep.  wys  ala  zn.  Kennisgeving, 
mededeeling,  verslag,  ft,  notifleaOon ,  communieaiion, 
rapport.  ||  Yan  alle  schrifteiycke  inkennen,  laet- 
weten,  notificatien,  adTertentien , . .  O.'F.-B,  autr, 
18  oct.  1702  a.  18,  Zegelrecht;  I  312.  It,  8  aug. 
1703  a.  22;  28  mei  1704  a.  5;  16  ang.  1709  a.  7; 
en  passim,  —  Inkennen  doen.  Kennis  geven, 
ft,  donner  eonnaissisnee,  \\  Hanghende  den  Toomoro- 
den  jaere,  den  curateur  wordt  ghehouden  tydeiyck 
de  Wet  inkennen  te  doen  Tan  den  sommieren 
staet,  in  goedt  en  qnaet.  O.  v.  Belle  ix  22. 

INKENNING,zn.  Zooals  het  voorgaande,  ||Ten- 
waere  dat  den  Terooopere  merckelioke  redenen 
hadde  Tan  ignorantie  [nl.  Tan  op  het  Terkochte 
goed  drukkende  lasten],  en  der  Wet  daeraf  behoor- 
lycke  inkennynghe  dede.  C.  v.  Broeldmrg,  vii  4. 
It,  III  9;  IT  5;  O,  v,  Cassel  a.  30;  0.'P,'B„  autr, 
27  mrt.  1730  a.  113. 

INCLOPPER,  zn.  Inluider  (Tan  eene  markt), 
ft,  sonneur  {d'un  marehé).  ||  Au  sonneur  du  marehé 
au  grain,  dit  indopper,  fl.  36.  O.-P.-B.  autr, 
30  aug.  1704;  I  560,  jaarwedden  dêr  ambtenaars 
te  Brussel, 

INCOMELINCK  (Innecommelinck,  mT.— ingen), 
zn.  Vreemdeling,  die  tich  in  het  land  kwam  vesti- 
gen;  bij  zijn  overlijden  had,  in  sommige  streken, 
de  landheer  recht  op  tijne  have,  xelfs  wanneer  hij 
er  stierf  in  het  doortrekken ,  ft,  étranger  qui  venait 
ê'étdblir  dans  Ie  pags;  è  son  décès  Ie  seigneur  avait, 
dans  certaines  looalilés ,  droit  è  ses  eff'ets  mobiliers , 
mMne  quand  il  g  mourent  en  passant.  Kil.  Inko- 
melinck.  Advena.  De  y^lMgster  van  Brabant* 
bestempelt  ook  met  dezen  neusm:  V  de  vreemdelingen 
die  in  Brussel  levensmiddelen  en  andere  waren  kwa- 
men  verkoopen,  en  die  aam  tolgeld  onderworpen  waren; 
2^  de  nieuwe  inwoners,  dis  het  burgerrecht  verzochten , 
ft,  Ie  „Lugster  van  Brabant"  donne  aussi  ce  nom: 
V  aux  éirangers  qui  venaient  débiter  des  denrées 
et  autres  marchandises  è  Bruxeües,  et  qm  étaieni 
assufettis  è  des  droits  de  tonlieu;  2^  aux  nouveaux  Aa5t- 
tants  qui  sollieitaient  Ie  droit  de  bourgeoisie,  \\  Com- 
peteert de  Toomoemde  princen  en  graTen  recht 
Tan  te  hebbene  de  haTe  en  catheyl  Tan  alle  de 
incommelinghen  commende  uuyt  der  Croone,  dat 
ea  te  segghen  Tan  oyer  de  Schelde,  sterTende  int 


È 


INC. 


INL. 


kndfc  tan  Aekfc,  in  wcwnate  ofte  denrlydende, 
onder  wei  heeien  dettefc  sj  doer  de  pnnoen  hoes- 
lieder  Terroloh  hebben,  Knider  up  hnerlieder  propre 
dofpen,  eldeer  lylieden  elleenelick  hebben  den 
beeton  hooftetoel,  gbereserreert  den  poorteren  ven 
Ohoidt  en  AudeDMrde,  daerop  hemlieden  slleen- 
^ck  oompetoerfc  den  beeten  hooftetoel  ofte  cetheyl, 
ab  Yooren,  aooTerre  sy  niet  edel  en  syn.  C.  e. 
AaUt  I  6.  li.  bis.  642.  646.  Daer  syn  twee  soor- 
ten Tftn  inneoomelingen.  D*eenrte  aoorte  weren 
degene  die  inne^quamen  binnen  deee  stadt  met 
Tietueilien,  endere  weren  en  coopmanschappen, 
TUL  dewelcke  den  prinoe  hierroorens  plecht  te 
heffim  lekere  cleyne  tollen,  genoemt  Creemgelt, 
▼an  oudte  deel  gemaeckt  hebbrade  Tan  syn  Domeyn 
in  *t  quartier  der  tootss.  stadt. . .  De  tweede  soort 
Tan  inneeomelingen  syn  degene  die  dese  stadt  oomen 
bewoonen,  en  oock  het  boigerschap  solliciteren; 
Tan  dewdbke  Byne  Miyesteyt  syn  recht  is  treo- 
kende,  in  de  twee  Tonnissen  anno  1667  en  1669 
uytgeóiraokt.  Mabtihxz  94.  It.  C.  v.  SatUkovem 
1664  I  8;  A.  Wauters,  Shunrom^  I  148  i»flra. 

INC0M£LINCK8R£CHT,  sn.  o.  In  een  am- 
bacht. Inkowireeki,  fr.  dtoUd^eiUréeidaiuwnmSHer), 
II  Vertoonen  met  eerbiedinge  die  OTerdeken,  dekens 
en  sapposten  Tan  *t  kremers-  efi  kraydeniórsambacht, 
binnen  de  stad  LoTen,  dat  sy,  op  den  20*b  decem- 
ber 1727,  Tan  de  hoeren  wetboaderen  derselTe 
stad  hebben  bekomen  de  neffengaende  resolutie, 
waerby  het  inkomeling-  oft  ambaohtsgeld  is  tot- 
andert,  en,  in  plaetse  Tan  100  gnldens,  Terhoogt 
en  geetelt  tot  200  guldens  oourant, . .  0,-P,'B, 
emir.  11  juli  1731;  IV  378;  tl  13  ang.  1731.       . 

INC0MELINCK8GHAP  (Incommelinescip),  sn. 
SêM  9an  talweiriinyctop,  ür.  drcU  d^habUoHo»  om 
dê  êéfomr  dame  «•  ftay$  Hranger,  Zie  ivoomLiNOX. 
II  Dat  gheen  recht  Tan  inoommelinckscepe  nes 
anoommen  noch  Tersohenen  den  Torseiden  heere 
Tan  Jeumond  bi  der  doot  Tan  Jans  wiTO  Torseid. 
C.  e.  JMdm.  2d«  d.  85  (1854). 

INCOM£N  (Incommen,  inneoomen),  ow.  1)  Fsr- 
êtkiifnem  voor  dom  reekier ,  ft.  eomparatire  en  juiiiee. 
II  Als  eenen  bnytenman  oft  af^setene  binnen 
lUest  gearresteert  wordt  om  personeele  schuit, 
denseWen  is  gehauden  sufllsante  borghe  te  stellen, 
oft,  met  consent  des  arrestants,  te  doen  soepene- 
gelofte  Tan  loiiee  quoHee  in  te  oomen  als  hg 
daartoe  by  scmpenebniBTen  sande  bescreren  worden. 
C.  tl.  Dtet^,  YZ.  X  1.  Behaudelijck  dat  den  debi- 
teur abaooh  binnen  Tijfthien  dagen  mach  incomen 
toi  Terantwoorde.  a.  2.  Üt.  C.  v.  Aniw,  1545,  ti 
39;  C.  e.  Bmeed  1606  a.  46. 

2)  Van  eenen  balling.  Weder  «i  hêt  hmd  kommt 
fr.  (iTwi  hmmi)  renirer  doms  Ie  paife,  ||  Die  bal- 
linck  en  mach  met  egheenen  gelde  daer  afooop  aiF 
maken  nae  dat  hy  goTanghen  en  contrarie  den  bannis- 
semente  innegecomen  is.  Ce.  Antw,  1545,  i  41. 
li,  O.  e.  AaUt  452  a.  15. 

3)  Als  gyselaar.  Zitlk  ale  weXkm  leoerem,  mi  kam' 
dem  gidUuy  fr.  $e  eouetÜMer  {&lage),  \\  Dat  wi... 
hebben  gheloeft  en  gheloTon  N.  17 ...  in  te  doene 
commene  tot  Antwerpen,  en  ten  Tor^henoemden 
hertoebe  waert  te  bliTenne.  Oork,  22  juni  1291. 
Kn  daeraf  worden  borgljen . . ,  N.  N . . ,  en  sy  ghe- 
loefden  mallinc  anderen  ghiselscep  en  in  te  com- 
mene binnen  Ghend  bin  ziiii  nachten  naer  date 
elo  Tormaent  wesen  sonde.  O.  e.  Qomiy  I  (^ 
[1853]. 

4)  Als  erfgenaam.  J>eelemmÊm  aam  de  detUmg  wm 
esae  etfeaU,  fr.  Mlrer  om  pa/rtage  d^mae  mmsittoa. 
II  Verwandelt  de  hoodere  ainen  brioTO  binnen  den 


achtersten   ziin  nachten,  so  es   de  wederparftie 
scnldeoh  te  hebbene  xim  naeht  Tuerete  dMma, 
weder  dat   eoê  wille   oomen  in  ghedeele  ofte  ne 
wille;    eü   ne   Terwandelde  de  Iwudete   Tan   den 
goede    de    Torseide   bricTO  niet  binnen   den   Tor> 
seiden    Tiertien    nachten,    so  moeten   de   pariien 
incommen    ofte    buten   bÜTen  Tan  den   ghedeelsL 
C.  e.    Oemt,    Qr,  ek,  v.  1297  a.   101.  —  Als  sn. 
Incomen  doen  Tan  gedeele.  Zsools  kei  ffoor- 
ffoamde,  fr.  eoflMie  ei-  deetme.  \\  Zonder  afwyzinghe 
te  moghen  doene  op  dander  hoirs,  niet  j^g^en- 
staende  zy  incommen  Tan  ghedeele  [ghedaen]  en 
seker  gestelt  hebben;  nemaer'in  linie  cc^tetale  ad 
afwysinghe  stede  hebben  op  dander  hoirs  incommen 
Tan  ghedeele  gedaen  en  seker  ghestelt  hebbende. 
C  e.  Amdoa,  Ti  4.  Dat  de  ghecontnmaceerde  niet  ont- 
frnghelick   en  syn   daemaer  incommen  en  interd 
ten  sterf  buuse  te  doene.  Ih,  xzi  5;  omme  incom- 
men en  interd  Tan  ghedeele  te  doene.  21.  //.  Ook, 
prim.  III  1.  Zie  ook  ufTSBT. 

5)    't   Schoonst    incommen.     Oader  de. 

prijtem  toeffekemd  in  de  wedetr^den  van  eekmttêr^ 
en  reder^lcireffilden  was  er  aU^  een  voor  kei  eekooneie, 
kot  nerlijkMie  tnAmne» ,  fr.  Ia  ptme  helle  ontrêe.  Param 
Ue  prim  dSoemh  dane  loe  eonoomrt  dee  gHdee  d'ar' 
okere  ei  de  rkéiorieiene  ^  H  Sf  en  avaU  iomfoare  «e 
pour  Venirée  la  pime  belIê,  la  pUu  éleganio,  ||  Bes 
prysen  waren  Toor  tschoonste  innecommen, . .  Yaa 
den  dorpen  was  eene  groote  questie  daer,  tusseben 
die  Tan  Creynhem,  Uccle  en  Hoolaer,  Om  techoonste 
incommen ,  —  was  hoorens  weert . . .  Hoolaer  heeft 
tschoonste  incommen  geeregen.  Yait  Obsbboicx 
Ckron,  e.  Merekien ,  Eaooktpel  ie  Bmeeel  1565, 
Str.  12. 

INC0M8T,  sn.  t.  In  een  ambachtsgild.  8  al  ie  h 
incomste.  Welkomei,  fr.  Hsaesfifie.  ||  So  wie  in 
dese  giulde  commen  wille  OTcrpinderte  Sinte-Jans- 
bmgghe.  die  moet  ghoTen  in  lyn  salieh  incomste 
T  s.  grote,  en  y  grote  den  cleers.  K,  d,  Bijke 
p^ndore  ie  Brmgge  1291  a.  5. 

INCONVENIENT,  sn.  OngéUdc,  itgenepoed,  seM- 
cMooce  verlieten,  fr.  malkenr ,  advereOéf  i$foriamm, 
mamvaUe  foriunê.  Kil.  App.  Inpii  lawiiw ,  oatae 
adpereue.  lieyer:  Jliiêqmaam,  onffeved,  ewséaly  oa- 
gdak.  La  Cume.  IneonvMmi  29,  Maikamr ,  déemeiro, 
II  Die  gheene,  die  by  quade  iortuyne,onnoaeli^ 
oft  by  inconTcnienten  tot  armoeden  sullen  syn 
gecoemen,  als  by  tempeesten  Tan  der  lee,  bfande, 
beroringhe  Tan  den  Tienden  en  myminghe  Tan' 
hueren  crediteuren ,  oft  alderhande  onnosele  saeoken 
en  middelen,  eü  Tan  ons  brieren  Tan  oessien  geoV 
tineert  hebben.  C.  v.  ^elie.  1545,  en  ook  1570  bis. 
724,  ord,  o.  Keieer  Karel  30  aug.  1586. 

INCKT  (Ink),  sn.  Inki,  fr.  enere.  Coopmans 
inokt,  fr.  enere  dn  oonuneree.  Kil.  aaei.  Snckt  / 
inckt  (E nek).  Airetmeninm:  airamenimmt  scrip* 
tortem,  UkrartÊÊm;  enoatuimm.  De  Venere.  ||  En  aal 
de  olero  moeten  scriTen:  hooTele  lekenen  of  halTO 
lakenen,  wat  lekenen  dat  het  syn,  jeghen  wien 
dat  sy  ghecocht  syn,  en  de  name  Tan  den  ooop- 
man  te  wies  behouf  dat  sy  ghecocht  syn,  en  dat 
dehoetelier  die  tekene  met  coopmans  inke,  heerele 
om  droghe  ghelt  en  hooTele  ter  bortneht  en  da 
bortncht.  Kb.  lakong.  Jperen,  1363,  zm  Hoeto- 
lieren  3<l«  it. 

INCRTËN  (Incten),  bw.  JSnien,  fr.  enier.  Kil. 
anti.  Ente/inte.  iesileei,..  JSnie,  enion,  prefk. 
II  Alle  fraytboomen,  gheïnct  ofte  ongheinct,  Vol- 
ghen den  grondt  als  enren.  O.  v.  Aalti  436,  n.  19. 

INLANT  (Inland,  inlande),  sn.  t.  Vorüf  voor 
etmon  halUng  owt  im  kei  lamd  iemg  io  Iwms»,  Aer* 


IKL. 


INN. 


9 


rQ9pÊH0  «KM  haUiitgiohap^  fr.  wngi  powr  «»  ftomii 
dê  reiger  am  poyt,  rapp9l  ds  hannigtemeiU.  \\  Dat 
▼ele  diyerache  ballinghe . . ,  al  eist  zoe ,  dat  %y  pais 
hebben  jeghen  partien  en  jeghen  ons,  die  niet  heb- 
ben hare  inlande  bi  consente  van  onse  scepenen 
Tan  Ghend,  dwelke  zy  hebben  moeten  naer  de  yri- 
hede  Tan  onser  stede  van  Ghend,  of  hare  inlande 
ware  Tan  gheenre  weerdden.  O,  o.  Oent  I  620 
(1851).  Al  eest  zo,  dat  yemend  partielic  ghebannen 
es,  daeromme  en  laet  de  prinche  ofifc  de  heere  niet 
te  gheTene  remisse  of  inland  Tan  den  banne.  C. 
V.  AaUt  462  a.  16.  Inlande  ghegheyen  doe  min 
here  incazn  te  Mechelne  eiï  hi  als  here  ontfanghen 
was.  Brdb,  Teeêten  II  604.  IL  di  Pb.  en  Bs. 
€fmi  I  196. 

INLATEN  (Innelaten),  bw.  Muntwezen.  ||  Alle 
de  werckluyden  oft  munters,  heurs  werox  nyet  al 
wel  maohtich  synde,  moeten  hen  sterck  maeoken, 
hetsy  met  gelde  oft  enapen  o(t(?)  innelaten,  opdat 
se  mogen  gedaen  hebben,  midts  werckende  een 
are  naer  de  alderleste  fomeysen,  sonder  langer, 
naytgescheyden  die  goudt  werokende  syn;  en  die 
alsoo  lest  gedaen  heeft  is  gehouden  op  te  wegene 
Tan  synen  fomeyse.  C.  Munters  o.  Brab.  1665  a. 
50.  Alle  degene  die  ontfangen  meer  dan  den  ordi- 
naris  yao  den  gemeynen  weicke  op  ToUe  werck, 
syn  gehouden  op  Tolle  werok  hetselve  wederom  inne 
te  laten;  en  die  te  Toers.  syn  [«te]  op  thoer,  dat 
moeten  sy  oook  op  thoer  wederomme  innelaten, 
en  dat  op  de  pene  van  dry  schellingen  Brabants, 
naerrolgende  den  priyilegien.  a.  51. 

INLEQGEN,  bw.  l)  In  gêrêektdijTce  hewarinff 
ff9V9Hf  fr.  eonêiffner,  \\  Peghene.  die  den  schepenen 
Tan  beuren  Tonnisse,  oft  schepenen  en  gheswoo- 
renen  Tan  beuren  terminatien  beschi^ft  tot  Aut- 
werpen,  toot  hen  hooft,  moet  Toor  d'oTerraert 
inlegghen  thien  peters.  O.  v,  MtrêntaU  ii  41.  De 
pene  Tan  onwQse  proTOoatie,  die  partye  schuldich 
w  inne  te  leggen  eer  h\)  gehoort  mach  worden, 
wordt  wedergekeeri,  aOoverre,  in  cas  Tan  proTO- 
oatie,  anders  gewesen  wort  dan  bg  de  commissa- 
rissen oft  auditeurs  was  gedaen,  oft  oock  soo  wan- 
neer de  proTOoant  syne  proTOcatie  affgaet  en  blijft 
by  den  eersten  Tonnisse.  C.  v,  Aniw,  eomp.  V, 
ZIT,  14;  ii,  ZT,  7.  Betreffende  den  Sl^ai  articul, 
ist  mit  den  inlag  oick  nit  op  ene  manier  obserTirt 

Gwesen.  Bg  tgde  Tan  den  hem  Tan  Aitenraidt, 
it  man  Torerst  eleke  partie  doen  inleggen  7  g., 
en  die  dat  proces  Terloie  gaff  mant  weder...  Nue, 
bie  diesse  regiemng  bat  man  TOrerst  eloke  partie 
doen  inleggen  xi  g.  en  geene  restitutie  gedaen.  (7. 
V,  Limbur^g  268. 

2)  Bevfijtên,  fr.  promter.  ||  Item,  eest  noot,  en 
dats  myn  Trouwe  begeert,  so  sal  mfju  genedege 
heere  moeten  inleggen  eii  thoenen  mit  wairheiden 
dat  hg  es  wittige  oir  en  er^name  hertoge  An- 
thonis,  etc.,  en  dat  mgn  Trouwe  was  sijn  wittige 
wyt  O.  V.  Samêhaten  252,  Seher  wfirraet  1427. 

INLEIDING ,  zn.  Van  erfgoederen.  Inleiding 
§  uitleiding.  Set  m  bezU  iiéUe»  —  mU  heai 
tUXUn  erea»,  ktt  srven  en  onisros»,  fr.  la  mieê 
en  —  hort  de  possesei&n  {de  hient  pairtmomoMx), 
II  Item  partyen  Tersueokende  aen  den  soholtus  eii 
schepenen  inleydinghe  Tan  erfgoeden,  den  scholtus 
TDfthien  stuyTcrs;  insghelijcz  oock  Tan  uytleidinghe, 
Tyfthien  stuyTcrs.  Item ,  drye  schepenen  OTer  d'in- 
leydinghe  steende,  yeder  schepene  twee  BtuyTers; 
en  steende  OTer  d'uyUeydinghe ,  insghelgcks  twee 
•kiyTers.  Landck.  v.  Hielen   1614,  a.  24.  26.  Zie 

ook  BBYIV. 

INLIJGK  (Innalio),  bn.  Inbaar^  imvordêrhaaTf 


ir,  retxmvrahU,  esiffiUe,  ||  Landtoheynsen ,  sonrentea 
en  andere  oude  erfyelicke,  onlosselicke  renten, 
gheestelick  en  waerlick ,  up  eenighe  huusen  of  erfVe , 
zyn  in  henr  zelTen  ezecntoire,  en  d*achterstellen 
Tan  dien  innelic,  by  pandynghen,  afwinnynghe  en 
decrete,  als  vooren.  C.  v.  Gfent  ti  11. 

INLOSSEN  (Inloesen),  bw.  Naasten,  hè--,  ver- 
naderen  f  h.  retraire;  ofr.  raprooher,  \\  Dat  eenen 
leendraegher  traliën  tyt...  mach  wederomme  inloe- 
sen en  wederomme  aen  zijn  stockleenen  annexeren 
alsuloke  goederen  als  hy  sal  connen  Terifloeren  dat 
uuyt  die  Toirs.  leengoederen  Toertijts  yeralieneert 
oft  Tercocht  moeghen  sijn.  C.  leenhof  o.  Limbwrgy 
Interpr,  a.  22.  Inlossen  en  raprocheren,  a.  35. 
Wel  eken  leendraegher  de  gerechtioheyt  en  preëmi- 
nentie  heeft,  soe  wanneer  eenighe  goederen  ver- 
cocht  werden,  die  onder  synen  aensael  resorteren, 
dat  hij  deselye  tallen  tijdt  mach  inloesen  en  trecken, 
mit  alsulcke  penningen  en  gelijcke  Bomme  gelts  als 
zy  Tercocht  zijn  geweest.  42. 

—  Inne.  Uitgang  van  vromoennamen  voor  doch" 
tors,  gevoegd  aan  den  familienaam  des  vaders:  naar 
*t schijnt,  een  algemeen  gebruik  onder  de  patriciërs 
te  Brussel  in  de  ISde  en  lAde  eeuw,  fr.  désinenee 
de  noms  de  femmes,  pour  les  fUles,  joints  au  nom 
patrongmique  du  père;  d^usage  général,  parait-il, 
parmi  les  patrieiens  de  BruxeUes,  aux  18s  et  14s 
siècles,  —  Onder  deze  namen  treft  ons  bijzonder  die 
onzer  oudste  en  beroemde  mystieke  dichteres ,  toier  wer* 
ken  uitgegeven  werden  onder  den  naam  van  Zuster 
Hadewijch.  ||  Domieelle  BeiUoigi  dicte  Blomardiiaïen, 
Godsh.  Brussel  H  1201  foL  1  nr.  4  (l30fS).  JTsO- 
wigi,  jUie  quondam  WUlelmi  diicti  Bloemaert.  Ib, 
nr.  S.  —  Hetarehief  der  Brusselschegodshmgen  levert 
ons  eene  reeks  van  soortgdijke  namen  op;  kort- 
heidshalve bepalen  w^  ons  bij  een  paar  geslachten  ^ 
onder  aUen  de  uitstekendste ,  do  Sggloy's  en  de 
Clutine*s:  ||  Ada  et  Margareta,  sorores,  diete  Bgetoin^ 
nen  in  Berghstrata.  Charters  v.  Stut-Chsdv^  nr. 
29  (1282).  Margareta  dieta  Egglo^ne  \29%,{Rsnier 
JBgglog  {Beinier  JSdeg),  waars,  hun  vader,  leende 
400  pond  Lovenseh  aan  graaf  Floris  van  Éóllaud, 
oork.  12  nov,  1285).  MargcÊreta  Chttinginne,  magistra 
hospitalis  de  Arka.  H  1065  foL  18  (1840).  Mar- 
garite  diete  Clueti^ginne  —  Cluünpghinne,  fol.  70 
en  fol.  84  (1846).  —  Set  sohynt  ook,  dat  de  huis- 
vrouw, ten  minste  in  de  openbare  akten,  haren  fami- 
lienaam  uitdrukte  benevens  en  vóór  dien  van  haren 
echtgenoot ,  wellioht  om  haren  geslachtsnaam  en  recht 
op  het  schependom  niet  te  laten  verdonkeren,  fr.  U 
paraU  aussi  que  la  femme  fnariêe  exprimait ,  du  moins 
dans  les  aetes  puHios,  son  nom  defamiUe,  d  oóté 
de  et  avant  cekn  de  sou  mari ,  prclbablement  pour  nepas 
laisser  óbscureir  son  nom  de  lignage  {tOre  d  Véehe- 
vinage).  Aldus  ||  Lysbet  Greyinne  {ook  Greefinne- 
geslacht  de  Ghreye)  en  Jacob  de  Gostre,  haer  man, 
B  872  fol.  125  (1289);  Gerlrudis  dieta  Ylessinne, 
uofor  Johannis  dieH  Genays,  871  fol.  81  t«.  (1814), 

INNEN ,  bw.  Oerechtdijk  panden  en  verkoopen , 
fr.  exécuter,  saisir  et  vendre  par  autorité  de  fustice. 
II  Van  boeten  te  innene.  £n  onse  bailliu,  of  die 
in  sine  stede  es,  ne  mach  negheene  boete  innen 
die  es  beneden  lx  ponden,  enne  sy  bi  wette.  Dats 
te  yerstane  aldus:  hy  macli  eiken,  die  in  boeten 
ghewist  es,  doen  wedden  sine  boete  met  eenen 
scepene  en  metten  amman;  eü  wille  hy  de  boete 
panden,  dat  moet  hy  doen  met  iii  scepenen  en 
metten  amman.  C.  v.  Oent,  Qr.  eh,  v.  1297  a.  62. 

INNER,  zn.  Van  den  yisch.  Ontfanger  der  visch- 
aeeynsen,  fr.  reeeveur  des  aeeises  sur  Ie poisson,  jj  Wat 
inre   Tan   Tessche,   die   inghelt  nempt,   zal  dien 

2 


10 


INM. 


INS. 


oonuui  teliTereren  opten  eersten  dagh  met  x\j  pen- 
ninghe  van  den  ponde.  En  soe  waer  die  inre  den 
yeeoh  dnet  sniden,  daer  en  zal  hi  gheen  inghelt 
nemen ,  en  daer  xal  die  comen  wochten  zijne  gnelte 
en  ketels  metten  snidere,  sonder  den  inre.  Kb.  v. 
Dle$t  B  48. 

INNING  (—e),  zn.  Heerlijcke  inning.  Qe- 
reehidijkê  panding  em  aerhooping^  fr.  eaeSeuiumf 
taisie  et  vetUs  par  amtoriié  de  juëtiee,  \\  Sullen  alle 
keieken-  disschen-  en  armmeesters  hebben  heer- 
licke  inninghe  Tan  den  inoommenden  goede,  hj 
preuTe  Tan  boeoken,  cartolaren  en  ander,  wette- 
uek  gheverifieert  synde,  ghelijck  Tan  princelicke 
penninghen.  O.  ka$l.  Iperem  c.  yii.  —  Inning  doen, 
neerlgoke  inning  doen.  Zie  iswv.  ||  Eü  wy 
no  onse  bailliu  en  mpghen  negheene  inninghe  doen 
van  eenegben  boeten  op  huns  no  np  herve,  no 
binnen  Gbend  no  derbnten.  £n  in  derselyer  manie- 
ren aLso  hier  vorseit  es  [zie  ivnsv],  so  mach  de 
stede,  de  amman  en  de  claghere  inninghe  doen  elo 
Tan  sinen  rechte.  O.  v.  Oimt^  €hr,  ch,  o.  1297  a. 
52.  En  in  deser  TOrseider  ghelike  so  mach  poertre 
Tan  Ghendi  yan  sculde  dat  hem  yremd  man  scnl- 
dech  es,  inninghe  doen  metter  Wet.  Ih.  a.  86.  li, 
a.  136.  Dan  zal  de  heere  yan  diere  soolt  en  met- 
ter  yoors.  boete  heerlio  inninghe  en  execatie  doen 
np  den  sculdeneere  oit  up  zijn  goet.  db  Pb.  en 
Bb.  AdUi,  III  440,  ir.  d.  WolUwevere  1480.  lid. 
Qeni  II  338. 

INPEN8EN  (Inpenzen),  bw.  Peinxen^  bedenken^ 
fr.  imagiHier.  \\  Sonder  enich  [point]  daerof  te  bre- 
kene  en  te  infringoieme,  bi  franden,  bi  malicien, 
iof  bi  enighe  engiene  dat  menne  inpenzen  moohte. 
C.  etad  Brugge,  I  888  (1317). 

INRIJDINO,  zn.  Berijding  ^  schouwing  t  hexich- 
üging,  fr.  intpeeüon,  \\  Dezelve  [nl,  baljuw  en 
bnrchgraaf]  hebben  souyerain  regard t  yan  schau- 
winghen,  reynghen  eü  inrydinghen,  yan  de  Golme 
tot  Watendamme,  C.  o.  Broekburg,  i,  9. 

INSATEN  (Inzaten),  zn.  my.  Waierwerken^  fr, 
travoux  hgdrauUquêt  {}),  ||  Aenghezien,  daer  men 
den  stioem  en  snede  niet  en  wederstonde  met 
steenen  hoofden  en  dukers ,  dat  men  zoude  moeten 
leeden  inzaten  ten  yelen  meerdren  grieye  en  ooste 
yan  den  tween  Watèringhen.  Viad,  Mus,  lY 
107  (1482). 

INSCHELLICH,  bn.  Bazend,  woedend,  ft,  fktrv- 
hond.  Kil.  Insohelligh.  vetus,  Fwribundms,  ||  Van 
welcx  \nl,  eens  predikante]  woorden  sommighe 
beyruchte  yrauwen  zoo  yerscricten,  dat  zQ  inschel- 
lioh  zQn  gheworden.  Fbbd.  Yaitdbb  Habohbv, 
Bor,  Hjden  I  219 ;  U,   III  186. 

INSCHIETEN,  ow.  Als  zn.  Inxdkken,  fr.  afau- 
gement.  Zie  Schuermans  Schijten.  ||  Die  hem 
selyen  met  gegrayene  grachten  wilt  beheymen  oft 
beyryen,  die  moet  tusschen  den  uuytersten  cant 
yan  synder  gracht  en  syns  gebneren  erye  laten  ten 
alderminsten  eenen  yoet  eryen  teghen  dinschieten. 
C.  V,  Aniw.  1545,  Tiii  74. 

INSCHKIJFBRIEF,  zn.  Bevelselkrift  om  voor 
kêt  gerecht  te  verschijnen,  tv,  ordre  de  comparaiire 
devant  la  Justiee,  ||  Nadien  eenighen  poorter,  pooi^ 
tersse  oft  inghesetone  inschry  f  brieyen  zgn  yerleent, 
en  mach  yan  sijnen  schuldenaer  geen  betalinghe 
ontfanghen,  sonder  dat  de  gheloyere  de  yoorschreye 
bekentonisse  gedaen  en  heeft.  C,  v,  Merentals,  iz 
20.  Zie  ook  bbscbbijtbbibp,  en  bbbcubijtkn. 

INSCHRIJVEN,  bw.  Zie  beschbijtbn  5). 
I)  Midts  dat  blyckende  is  yan  der  renten  met  sce- 
penenbrieyen  yan  oonstitutien  der  stadt  yan  Ant- 
werpen,   d«t    damptman...    die    proprietarissen, 


gebmyckers  oft  hantplichters  yan  den  panden, 
schuldich  is  met  amptmansbrieren  inne  te  scriyene 
teenen  competenten  dingdaghe ,  en  partie  te  bedwin- 
gene  tot  betalinghen.  C.  v.  Antw,  1545  a.  38.  It 
eomp.  TV,  zyiij,  44;  Cv,  Herentals  ix  18  en  21. 

INSEGEL,  zn.  m.  Zegd,  it,  sceau,  Kil.  auet, 
Inseghel.  SigiUum.  8eau,  ||  In  desen  effenen 
brieye . . ,  den  ich  met  minen  inseghel  up  den 
mgghe  beseghelt  hayn.  Brab,  Yeesten  II 512 ,  Brief 
V,  Diedeneh  v.  Blner  aan  d.  grcufv,  Vlaanderen,  1856. 

INSEILEN  (Innezeylen),  bw.  Van  een  schip. 
In  het  zeilen  op  een  ander  sch^  varen,  fr.  {d'um 
navire)  donner  sur  un  asUre  navire  en  naviguamt. 
II  In  gheyalle  dat  een  schip,  yan  binnen  ofte  buten 
slandts  commende,  zeylende  ofte  fockende,  een 
ander  schip,  ligghende  an  zynen  anckere,  inne- 
seylde  schaede  doende,  so  sal  deghene  die  also  es 
oommen  zeylende,  den  ghequetsten  ofte  beechae- 
dighden  schepe  die  gheheele  schaede  betalen.  PL 
V.  FL  19  juli  1551  a.  48;  I  894. 

INSETENE  §  OPSETENE,  zn.  Ingezetene  — 
opgezetene;  inwoner  eener  stad  —  Umdbewoner,  fr. 
hMiant  d^une  ville  —  habitani  de  la  campagne, 
II  D'officiers  en  yermoghen  gheene  insetene  yan  de 
stadt,  ofte  opsetene  yan  den  lande,  te  yanghen 
om  criminele  saeoken,  sonder  informatie  en  oi^on- 
nantie  yan  het  hoL  C.  leenh.  Denderm,  ii  2. 

INSETTEN  (Innesetten),  bw.  1)  Eene  rechts- 
zaak. Die  beginnen,  instellen,  fr.  enlamer  urn  proces, 
isUroduire  une  cause.  ||  Dat  men  alle  ghenachten, 
die  ter  yierscharen  ingheset  worden  en  ghenomen, 
ter  yierscaren  bedinghen  en  einden  sid.  Eü  alle 
ghenachten,  die  ter  straten  oft  ter  scepenhuis 
ingheset  oft  ghenomen  worden,  bedinghen  en  ein- 
den sal  ter  scepenhuis  oft  ter  straten.  Kb.  v.  Antw. 
191.  Dair  dat  gedinge  innegeset  is,  dair  behoirt 
dat  geheyndt  te  wordden,  nae  gemeyn  seggen. 
V.  D.  Tav.  177  y^.  Dair  de  testamenteurs  niet  en 
connen  doen  biycken  sulcken  solempniteyten  bij 
hen  gedaen  te  zijn,  dat  zij  daima  quaiyc  geftin- 
deert  zyn  om  te  intenteren  en  in  te  stellen  ennige 
actie  yan  testamenteurschappe.  Ib.  111  y<*.  — 
Sfbbuk.  Een  sake  wel  ingeset  is  half  gewonnen.  5. 

2)  Eenen  sterfoian.  Dien  stellen,  aanstellen,  be- 
noemen, fr,  établir,  nommer  (un  homme  mouraml}. 
\\  Vort,  so  hebben  de  yoregheseide  abdersse  eü 
tooyent  de  tiende  yoren  ghenoemt  ontfiMn  yan  ons 
in  wetteleken  erye,  sonder  eneghen  sterfeleken 
man  in  te  settene.  Oork,  19  aug.  1288. 

8)  Penningen,  borgschap  yan  een  beroep.  Die  aU 
in  handen  van  den  rechter  nederleggen,  fr.  déposer, 
eonsigner  des  deniers  en  mains  dujuge  {comme  garemtw 
d*uu  appd).  II  Welcken  yonnisse  naeyolgende,  soe 
sedt  party  e  oft  clager  inne  zekere  penningen  totten 
coete  yan  der  hootyaert.  C.  v.  Thienen  y  8. 

4)  Eenen  leyenswys.  Die  invoeren,  oefenen,  fr. 
itttroduire,  mettre  en  usage,  praÜquer  (tme  maniire 
de  vivre).  ||  En  dat  aergher  es,  insettende  en  yoort- 
stellende  een  maniere  yan  leyene,  by  den  welcken 
een  yeghelio  doen  zaude  dat  hem  goet  dochte, 
gheiyck  die  beesten  doen.  PI,  v.  VL  8  mei 
1521;  I  92. 

5)  Eenen  leerknaap.  Dien  in  de  leer  nemen,  aan 
H  werk  zetten ,  fr.  {un  apprenti)  prendre  en  appren- 
tissage,  mettre  è  Vouvraqe,  \\  Zo  wat  onape  die 
eenen  leercnape  insetten  zal,  zal  hebben  x  soel- 
lynghen  parisise  yan  insettene,  eii  hi  zal  weroken 
deerste  maendt  met  hem  eiï  daemaer.  Zo  wat  cna- 
pen,  die  de  meester  met  hem  zal  doen  wercken 
teerste  jaer,  zal  hebben  tdardendeel.yan  den  yooT' 
ghelde.  K,  lakeng,  Brugge^  VuUersj  85. 


INS. 


INS. 


11 


6)  Luetten  aIb  sn.  Seehteri^  hehandêUiiff,  <•- 
hetUifftÊeminff ,  fr.  procédure,  #awM.  ||  Naerdien  int 
Belre  naejaer  den  daoh  gehuedt  is  naer  t  Tierde 
insetten  oft  beseteele,  soe  compareren  sohouieth 
en  schepenen,  tot  sekeren  geprefigeerden  dage, 
opten  besetten  grondt  oft  pandt  (Het  w.  wisMlt 
hier  af  met  „instel").  C.  v,  Soogwtraien,  Turbe: 
Stoops,  bis.  480). 

INSETTING  (—e),  zn.  t.  1)  AcmtUllimg,  henoe- 
mtn^  ioi  eem  amhtj  tr,  nomi»aH<m  a  unejonetion. 
Het  w.  wisselt  af  met  i,aensettinghe".  ||  Eii  dese 
twee  worde-dragers  sullen  desghelgcks  in  honre 
insettingen  oft  ordineringen  dergeliken  eedt  doen. . . 
En  eest  dat  wy  bynnen  xx  dagen  die  Toerseiden 
worde^dragers  nyet  en  kiesen  oft  in  en  stellen,  als- 
dan sal  der  koer  en  insettinghe  te  dyen  male  tot 
scepenen  en  raet  ghevallen  sQn.  O.  o.  Si- Truiden 
§  17.  Zie  ook  nrsTBLLiir. 

2)  Beslaglegging,  fr.  saisie-arrÜ.  \\  Als  alsolcke 
insettinghe  oft  beslagh  geschiet  is,  soo  en  magh 
die  scholdenaer,  noch  dengene  daeronder  sulcke 
goeden   beslaghen   s^n,    [die]    eenighsints   verkoo- 

Sen  I . .  En  syn  alle  contracten  bij  den  scholdenaer 
ienaengaende  t*sedert  de  insettinghe  ofte  beslach 
ghedaen  nul  eü  van  onweerden.  C.  v.  *s  Bosch  zx  S. 

INSICHT  (Insight),  zn.  ▼.  Aanbelang,  gewiekt, 
ir.  importance,  ||  Boven  de  Toomoemde  vier  rollen, 
die  eiJgentlQck  genoempt  worden  „scepene  rollen'*, 
is  daer  noch  de  rolle  yan  borgermeesters,  op 
dewelcke  aengestelt  worden  alle  actiën  oonoemeronde 
stadts-accysen ,  hnijshueren,  bodeloon,  en  anderen 
▼aa  deijnen  insighte.  C.  v,  Diest,  YZ.  ix  7. 

INSIEN,  sn.  1)  Onderzoek,  fr.  examen.  ||In  cas 
hij  [fd.  de  beroepdoende]  comt  te  suocumberen, 
sullen  die  [«Z.  de  „opgelegde"  twelf  stuirers] 
biyyen  verbeurt;  behoudelijck  dien,  dat  in  cas  die 
Toordere  swaricheijt  en  insien  inheeft,  sullen  par- 
tijen mogen  ordonneren,  dat  sjj,  tot  u^ttinghe  raa 
den  Tonnisse,  Toor  den  rapport-gheldt  consigneren. 
C.  o.  lAer,  Stijl  xi  2. 

INSIENER  (Insienre),  zn.  m.  Doorgronder ,  fr. 
seruiateur,  \\  Mar  Du,  slreontfermhertichste  Qodt, 
dien  alle  dinghen  bekent  syn  eer  sy  geschieden, 
die  een  wairachtich  insienre  biste  der  gedachten. 
Sondert  merJc,  53  T*. 

INSINUATIE-BRIËYEN,  sn.  mv.  Brimten  van 
hennisgeting  ^  fr.  lettres  de  notiftcatian,  ||  Wanneer 
eenige  rentier . . .  weygeringe  doet  die  capitale  pen- 
ningen te  ontfanghene,  sooTerre  de  proprietaris  oft 
rentgeyere  die  quyten . . .  wilt,  alsdan  moet  deseWe 
proprietaris . . .  den  rentiere . . .  met  insinuatie-brie- 
ren  van  der  stadt  wettelick  doen  inthimeren,  dat 
hy  come  . . .  opten  raedthuyse  tAntwerpen  om  synen 
hoodtpenningen  [wat  verder  staat:  wettighe  wete]. 
C  V,  Antw»  1645  vi  65. 

IN8LACH,  zn.,  mv.  inslagen.  Inmêming  vcm 
woeste  gronden  voor  den  aikherhauw,  fr.  emprise  de 
lerrains  vagues  pour  la  culture  (T).  \\  Terden^leel 
van  al  der  woestinen,  van  alder  wildernissen  eü 
Tan  al  den  inslaghen  binnen  den  eighendoeme  van 
Poederse.  Oorh  19  juni  1295. 

INSLAEN,  rRBLAOXV  (Inne— ),  bw.  1)  Straten. 
Die  tenietdoen,  atf schaffen,  fr.  supprimer  {des  mes), 
II  Dat  die  van  den  dorpe  van  Onser-Yrouwen  te 
Wavere  jeghen  ons . . .  hebben  ghecocht  wittelike 
en  vercregen  alle  de  straten  van  onsen  dorpe  van 
Wavere ,  en  alle  die  utvanghe , . .  En  bekixmen  dat 
wi,  noch  niemen,  en  moghen  die  straten  inslaen, 
noch  husinghe  op  setten,  noch  die  straten  minren 
[in]  enghere  manieren ,  anders  dan  . . .  Oork,  v.  de 
heide  heeren  Jan  Berth<mt,  19  febr.  1293.  Also  als 


van  outs  ons  [nl,  de  Tolkamer]  en  onsen  voirderen, .. 
gehadt  hebbende  seker  bewindt  en  hanteringe  van 
eygendomme ,  van  chynsen  , . .  van  aertgaten  en 
straten,  heyden,  gemeynten  en  vroenten  inne  te 
slaen, ..  Mabtinez  2;  ii.  4  en  77. 

2)  Inslaen  §  uitslaen.  De  boeien  van  eenen 
gevangene.  Die  vastmaken,  —  losmaken;  —  den  ge- 
vangene iuslmien ,  —  vrifiaten ,  fr.  attaeher  —  dUa- 
eher  les  fers  d^un  prisonnier ,  enfermer  —  relaxer 
eelui-ei.  \\  Zo  wat  manne  die  gaet  in  zekerhede 
metten  amman,..  En  slaet  mme  [menne?]  int 
ysere,  zo  es  hij  sculdich  van  den  ysere  iig  d.  van 
inslane  en  van  nutslane.  di  Pb.  en  Bb.  Oent ,  II 337. 
Hebbende  [«Z.  de  vorster]  daeraff  den  loon  naer 
gelegentheyt  der  zaecken,  en  met  z\jnen  ysergelt, 
nuytslaghen  en  inneslaeghen.  O.  v.  Turnhout,  Ord. 
28  sept.  1560  a.  15.  Qw>  wanneer  yemandt  in  der 
vroenten,  ten  huyse  van  den  vorster,  ter  instantie 
van  party  e,  ghestelt  wordt,  is  men  den  vorster, 
van  inslaeghen  en  uytslaeghen,  schuldich  te  betaelen 
tsaemen  twelf  stuyvers.  C  v.  Santhoven  1664,  i 
20.  En  Booverre  als  dat  men  biyft  in  banden  van 
ysere ,  daeraf  den  vorster  competeert ,  voor  de  mont- 
oosten  des  ghearresteerden,  dry  stuyvers  en  half 
s*daeghs;  van  uytslaene  en  inneelaene,  tot  twee 
reysen,  elcke  reyse  dry  stuyvers  en  half.  C  o. 
Bladel,  i  25.  C.  o.  Aalst  276. 

INSLIBBEREN,  ow.  Yan  een  misbruik.  iMtei- 
pen,  insUppen,  fr.  {d'un  ahus)  se  glisser  dans,  f't»- 
troduire,  jj  Hoedat,  van  tyde  tot  l^de,  is  inge- 
slibbert,  dat  de  vremdelingen  wekeiyckx  op  den 
woensdach  hun  placeren  int  schoonste  van  de  groote 
merckt.  Stadsarch.  Dieet ,  Kaart  Oremersamb.  3  juli 
1548,  Add.  6  apr.  1736.  Zie  De  Jager,  Frequent, 
Slibberen. 

IN8LINDEN,  bw.  Yan  de  waters.  VersUnden^ 
fr.  engUmtir,  Kil.  auet»  Blinden.  Voratre,  ghttire, 
Dévorer,  avaüer.  ||  Doe  die  lude  opstonden  teghen 
ons,  si  hadden  ons  bi  aventueren  al  levendich  ver- 
slonden. Doe  hore  dovinghe  hem  op  ons  toemden, 
doe  hadde  ons  bi  aventueren  dat  water  ingheslon- 
den.  Qetijdb.  15de  E.  35,  pe.  123/124. 

INSLUIMEN,  OW.  Yan  een  misbruik.  Insluipen, 
fr.  {d*un  obus)  se  glisser  dans,  s^introduire.  Zie  De 
Bo.  II  Den  Heere  en  Wet,  ondervindende  dat, 
nietjegenstaende  de  oude  reglementen  en  ordon- 
nantien  op  het  stuk  der  scheepvaert,  verscheyde 
misbruyken  zyn  ingesluymt.  Begl.  kaai  ie  Brugge, 
1  mei  1782,  M, 

INSPANNEN,  bw.  In  rechten.  Het  nader- 
schap inspannen.  Mei  insieüen,  fr.  intenter  (Ie 
retrait).  ||  Het  naederschap  van  bloetswegen  mach 
ingespannen  worden  soohaest  de  verooopinge  met  den 
handtslach  bevestioht  is.  C.  v.  Diest,  YZ.  xii  21. 
—  Eene  exceptie.  Die  opwerpen,  fr.  soulever 
une  excepiion,  \\  Soodat  tegens  het  roepen  voor 
borgemeesters  geen  exceptie  en  valt,  hetzy  decli- 
natoire  oft  andere ,  noch  oock  ingespannen  en  mach 
worden.  Ib.  ii  14.  —  Zie  ook  De  Bo  Inspannen 
een  proces.  Zyn  recht  inspannen  is  eene  dageiyk- 
sche  uitdrnkking  ook  in  Brsbant. 

INSPBAECK  (Inspraake),  zn.  v.  T^enspraak, 
verzet,  fr.  opposition.  \\  Na  dit  ondersoek,  by  de 
gerefften  of  commissarissen,  of,  in  haaren  naame, 
by  den  secretaris,  aldus  gedaan  zynde,  sal  men 
den  bruidegom  en  bruit  voor  het  laatste  afvragen 
of  ze  beide,  voor  God  en  haarlieden,  verklaaren 
alles  alsoo  te  zyn  als  sy  hebben  geantwoord,  en 
voomeemens  zyn,  als  de  gebooden  sonder  wette- 
lyke  inspraake  of  oppositie  gedaan  zyn,  haar  in 
den  egten  staat,  met  den  eersten,  te  laaten  beves- 


12 


INS. 


INT. 


tigen.  C.  kerfcgdom  lAmbwg,  Land  o.  Ovêrmoëê, 
l^tegl,  1666  blz.  841 ,  a.  12.  Op  bloote  iuBpnake 
en  Bal  geen  predikant,  of  tecretaris  van  den  ge- 
regte , . .  de  proclamatien  moogen  opschorten ,  maar 
de  opposanten  geweesen  worden  tot  het  CoUegie 
des  magistraat,  a.  19.  IL  a.  11  en  47. 

INSTANDICHEDE ,  zn.  1)  Tentggavê^  fr.  rw- 
iUution.  II  Waert  zo,  dat  men  bevende,  dat  dezelve 
prelaten  te  vele  verleid  hadden,  dat  zy  dat  zullen 
mpghen  recouvreeren  up  de  prochiön,  die  daeraf 
instandichede  en  restitutie  sculdich  werden  van 
doene.  Vod,  Mm9,  IY  113  (1439). 

2)  Vergoedimg  £r.  honificatum,  \\  Waert  zo,  dat 
twerck  en  scilderie,  die  zy  ghedaen  en  ghemaect 
[hadden]  van  den  tafele  die  men  ten  aultare  van 
sente  Eerstoffels  in  de  kercke  van  Everghem  voor- 
seyt,  by  toedoene  van  hemlieden  handghedade,  of 
vuohtichede  van  den  houtwereke,  falgierde  binnen 
drie  jaren  naestcommende ,  dat  zy  dan  den  kerck- 
meesters...  van  denzelven  ghebrecke  instandichede 
en  ghenouch  doen  zullen,  also  daertoe  dienen  en 
behoeren  zal.  dx  Pb.  en  Bb.  II.  Everghem  110 
(1461).  Zie  ook  ikstakt. 

INSTANT,  zn.  Vergoeding ^  tv.  rScompente.  Kil. 
Instandt  doen.  Compensctre.  ||  Pen  voornoemden 
meester  ofte  aencommende  pachter  moet  den  afgaen- 
den instant  doen  van  het  derde'  van  het  graeven , 
in  de  laetste  jaerschaere  op  zynen  pacht  ghedaen 
in  de  somervruchten.  C.  v.  Aaltt  xiv  15.  In  zulo- 
ker  wys,  daer  van  d'een  zyde  meer  begrepen  es 
in  de  ghifte  van  ^t  derde  dan  van  d'ander,  zoo 
moeten  d'hoirs  van  dezelve  andere  zyde  d'ander 
daeraf  instant  en  verghelt  doen  van  de  goedinghen 
van  haerlieder  zyde,  ofte  met  ghelde.  C  o.  Auden. 
XX  11.  Indien  binnen  huwelijcke  eenich  leen  by 
d*een  oft  d'andere  ten  huwelijcke  gebrocht,  ver- 
cocht,  belast  ofte  ontlast  wierde,  'tsy  van  renten, 
servituyten  ofte  anderssints,  soo  sal,  ter  eerster 
doot  van  de  conjoncten  daervan  recompense  en 
instant  moeten  geschieden.  C  leenhof  v»  Denderm. 
Yil,  9.  //.  C.  o.  Broekhurg  yii  4;  Co.  Auden, 
XTi  14;  XXY  8;  C.  etad  Bf^ge  II  221;  de  Pb. 
en  Bb.  Gent  Y  31. 

INSTEL,  zn.  o.  Eener  rechtszaak.  Het  instelien, 
het  f,inefeken**  ervan  j  fr.  {introdnction  d^une  caute^ 
d'une  aeiion).  \\  De  partyen,  agierende  of  verwee- 
rende,  voor  scepenen  van  beede  de  bancken,  heb- 
ben kuere  en  optie  huerlieder  instel  te  doene  in 
d*eerste  instancie  in  cameren  ofte  vierscharen.  C. 
V.  Oent  I  8.  It,  C.  v.  MóU  a.  153.  Ten  instelle 
yan  de  saeoke  sal  den  heere  oft  partije  moeten 
dienen  van  heessche,  en  den  verweerdere  daema 
van  antwoorde;  en  voorts  partye  van  replicke  en 
duplicke,  sonder  meer.  C.  leenh,  Denderm.  x  11. 

INSTELLEN,  bw.  1) Eene rechtszaak.  Die inetel- 
len,  fr.  intenter,  introduire  {une  action  en  juetice 
WM  procédure).  Zie  ook  abkstellek  1).  ||  Een  toe- 
ziende Yoocht. . .  en  vermach  ooc  over  de  weesen 
ghoene  processen  te  intenteren,  instellene  en  ver- 
volghene  zonder  expresse  authorisatie  van  den  Toors. 
voochden.  C.  v.  Auden.  I  418,  a.  11.  Midts... 
doende  die  saecke  ter  rollen  innestellen.  O.  v.  Looen, 
Moderatie  7  dec.  1643,  blz.  288.  Daerom  moeten 
de  procureurs  int'  aenstellen  van  dese  grondtpro- 
cedure  voorsiohtich  handelen  O.  o.  Diest,  YZ.  xi  15. 

2)  Aanetellen^  benoemen  ^  in  ambt  stellen  ^  fr.  nom- 
mer,  êiahlW  en  fonction.  ||  En  eest  dat  yemant 
allene,  oft  meer,  der  voerseidea  raetsluyden  storf 
oft  ewech  gaet,  een  van  ons,  welck  die  een  oft 
meer  is,  in  der  plaetsen  desgheens  sal  eenen 
anderen  bequamen  mstellen  bennen  xx  dagen  van 


den  tyde  aynre  doot,  ofte  sfinf  ofit  hoen  weoh- 
ganoks.  C.  v.  8t.  Truiden  §  16. 

INSTOKEB  (—e)  zn.  m.  Aamstoker,  verleider ^ 
fr.  imstigateur,  subornemr.  \\  Dat  men  met  nutwen- 
dighe  ceremoniën  Gk)dt  niet  eeren  en  sonde,  en 
vele  desghelijcken.  Over  des  voorseyt  es,  wordet 
tghemeen  volok  te  valle  ghebiaght,  die  met  die 
woorden  des  gheloofs  alzo  wel  niet  onderweeen  en 
z\|n,  bijzondere  wanneer  zy  an  eenighen  schalcken 
bedrieghelicken  instokere  gheraeoken.  PU  v,  Vh 
9  mei  1546;  I  144. 

INTENTIE,  zn.  v.  Aanklacht,  eisok,{r.  aceth 
sation,  aetion.  Maigne  d'Arnis,  Intentie.*  Aeeti- 
satio;  aoeusation»  Meyer's  Woordens^at  heeft  er, 
o.  a.,  ook  eisch  voor.  |j  En  alsdan  soo  sustineeft 
die  Bohouteth,  uuyt  redenen  dat  hy  seght  voloo 
melyck  van  zynen  feyten  en  intentien  getboont  te 
hebben,  dat  hem  syne  conclusie  aengewesen  sal 
wordden.  —  En  indyen  alsdan  bevonden  wort  dat 
de  schouteth  genoech  gethoondt  heeft  van  syne 
intentie,.,  soo  wort...  C.  o.  Antw.  1570,  ii  9 en  10. 

INTERDING  (—e),  zn.  v.  Yan  eene  paoht. 
Intreding,  aanvang  ^  fr.  entree j  eommencement  {dCum 
bail).  II  Indien  den  oooper  eenighen  pacht  hadde 
jegens  den  vercooper,  van  welcken  ten  t\)de  vin 
den  coop  hy,  als  pachter,  noch  geen  interdinghe 
ghedaen  hadde  van  een  jaer,  den  paoht  sal  te 
niete  weeën.  C.  v.  Oassel  235. 

INTEREST.  Zie  onder  FENViira. 

INTERMISË  (I— y— )  zn.  Ambt,  bedienimg,  fr. 
fonction,  emploi.  La  Cume  Entremise  JSxereiee 
d*un  office.  \\  Onder  den  xxv«n  denelve  maent 
overleet  deser  werelt,  binnen  der  stede  van  Yeurne, 
ten  Gellebroers  aldaer,  Charles  De  Drivere ,  borgher 
deser  stede ,  dewelcke ,  om  zeker  frenesie  hem  over- 
vallende, wiert  daer  gheleyt,  hebbende  daer  te 
vooren  diverssohe  intermysen  deser  stat  bedeet 
v<5<5r  zyn  decessie.  Piot,  Óhron.  684. 

INTERPELLATIE,  zn.  v.;  iktebfbllebbih, 
bw.  üitnoodiging  f  fr.  invilation;  —  mtnoodigen^ 
ir.  inviter.  \\  De  pachters,  naer  het  expireren  van 
hunnen  pacht,  zullen  gehouden  zyn  den  proprie- 
taris  ofte  aenkomenden  pachter  by  schriftelycken 
laetweten  behoorelyck  te  interpelleren,  met  inte^• 
stitie  van  veerthien  dagen,  tot  het  doen  van  de 
prysye  van  paohtersrecht,  . .  Den  aigaenden  pach- 
ter diergelycke  interpellatie  gedaen  hebbende, . . 
O.  V.  Auden.  2d3  d.  484  a.  2  en  3  (1767). 

INTERSTITIE,  zn.  Tusschent^,  fr.  intervaUe, 
Zie  iktbbfbllatib. 

INTERT,  zn.  Intrede ^  fr.  entree.  1)  Intertvan 
wette  doen.  JEtechtsingang ,  intree  in  rechten, 
in  proces,  fr.  entree  en  justice,  introductiom  d^üh 
sianoe.  \\  Alle  arresten  en  wettelicke  claohteu  ghe- 
daen op  persoenen  ofte  goet,  b\j  officier  dies  ver- 
moghen  hebbende,  syn  intert  van  wette.  C.  v.  Aalst 
T  1.  De  meublen,  catheylen  en  vruchten  in  de 
sch'uere,  die  den  eenen  poorter  toebehooren,  maoh 
den  anderen  poorter  doen  arresteren  by  verbode 
van  niet  te  transporterene,  niet  omme  intert  van 
wette  te  makene ,  maer  tot  versekerheydt  yan  syne 
schuit.  C.  V.  Auden.  ly  29.  Arresten  en  beaetten 
ghedaen  up  persoenen  ofte  goet  by  den  heere  efi 
dienaers,  en  zyn  maer  beghinsele  en  interdt  van 
wette.  C.  V.  QetU  ly  1;  Yan  den  Hane  iniroitms 
in  judicium. 

2)  Intert  in  een  sterfhuis  doen.  De  erfs' 
nis  aanvaarden,  fr.  faire  adOion  d'hér4ditS,  faire 
entree  au  partage.  Ook  Intret  (intrede).  ||  Haer 
waert  dat  yemant  leen  aenveerde  zonder  intardt 
te   doene  int  sterf huus,  zoo  wert  hy  ghehouden 


INV. 


INW. 


13 


de  huofen  den  leene  niet  volghende  tanreerdene 
by  prysie.  C  v,  H  JBn^sekê  Frt^  I  Dedboeik  m. 
41.  JDie  lanoxsÜeTende  van  man  oft  vrouwe,  in 
den  sterf  huyae  Tan  den  OTerledenen  bl^Tende, 
insgelijox  die  erfghenamen. . .  die  goeden  Tan  den 
ste^huyae  aenTeerdende  en  intret  gedaen  hebbende, 
iB  Bchuldigh. . .  Cv.  *ê  Boseh  XYII  15. 

INTIMATIE  (Inthimatie),  sn.  t.  Sêrdaginsi, 
fwêedê  em  laaiêtê  dagimg  cm  t»  rtfoUM ie  Mrtekifne», 
M  Ml  Mommi^ê  Vlaanèdarsehe  hoMêmmct^  voarafgegaaim 
wm  dê  koofdletUr  O ,  fr.  deuxiime  et  dêmière  assig- 
maüom  de  eomparaitre  en  fusHoe^  ei^  dans  eertaUtee 
eouiumee  de  Flamdre,  préeédée  de  la  mafuêeule  O, 
(In  antwoord  op  de  vraag  geopperd  in  het  werk 
Aneiem  droii  bel^ique  Tan  Be»cqz  en  Honincka,  II 
848:  Intimatie.  Faurquoi  oe  mot  eet»  ü  quelgmejeie 
vricédé  d^un  o,  eomme  dane  la  eoutume  d^Aloety 
XVIII  8?  II  Indien  den  officier  ter  eerster  en  tweeder 
dachvaert  met  O  inthimatie  niet  en  compareert , 
aal  denielven  daermede  verwonnen  zyn  als  te  vollen 
gheoontumaceert,  eü  dienvolgheude  gheoondempneert 
werden  en  gheözeouteert.  O.  v.  AaUt  ii  14.  En 
daemaer,  wetteliok  ghesommeert  wesende  en  in 
faute  blyfrende  [nl,  de  overieTende  der  eohtge- 
nooten,  of  de  naestbestaenden,  ter  benoeming  van 
voogden  over  de  weeaen],  up  de  boete  van  twelff 
ponden  parisis;  om  daemaer  deghone  by  de  wees- 
neeren  als  beqoaemste  ghedenommeerttervoochdie, 
voor  .  hemlieden  met  O  inthimatie  gheroupen  te 
worden  en  te  doene  den  behoorlycken  eedt  van 
voochdye ;  eü  daer  zylieden  dies  in  ghebreke  zgn  , . . 
worden  daertoe  bedwonghen  by  executie,  by  pra- 
minghe  en  by  apprehentie  van  haerlieder  persoon. 
Ih.  XTiii  3.  Om  te  eviteren  de  abuyssen  die  dage- 
lycks  voorvallen  in  het  doen  Tan  de  dagementen, 
sullen  in  't  toekomende  deselve  geteeckent  worden 
by  den  greffier..;  zullende  den  meyer,  kamerbode 
ofte  officier,  gehouden  wesen  ter  rolle  ofte  ferie  te 
verleenen  hun  behoorlyok  relaes,  so  van  dagingen, 
erdagingen  ofte  intimatien.  Ib,  732.  Ord, 
81  juU  1762  a.  6.  Danof  het  eerste  kerokgebodt 
hy  [«Z.  de  curateur  van  „beoommerde"  sterfhuizen] 

rihouden  wordt  te  doen  binnen  veerthien  dagen . . , 
et  leste  met  O  inthimatie.  O.  v.  BeUe  ix  4; 
i/.  XXII  16.  In  alle  oivile  saken , . .  en  sullen  roaer 
ghedaen  worden  twee  dachTaerden  ten  persoone 
van  den  Terweerder  oft  tsQnder  domicilie,  latende 
aldaer  billet,  de  laatste  met  O  inthimatie.  Ib, 
XXIII  6. 

INTOGEN ,  sn.  mT.  Bouwtelrm.  Baken ,  houvoêien , 
krammen,  fr.  dee  croeheie,  crampone,  ||  In  eenen 
gemeynen  muer  magh  d'een  en  d*ander  partye  met 
anokeren,  intogen  en  ander  yserwerck,  tot  synen 
oost,  syn  hnys  Testigen.  C.  v,  Bmetel,  Servit.  a. 
83;  Ghriatyn  ancAorM,  und»  et  aliie  ferrameniie, 
It.  34. 

INTRECKEL ,  bn.  Aantrekkelijk,  aantrekkendi?), 
wor  dken  indruk  vatbaar ,  fijngevotUg ,  fr.  impre»' 
eionahle.  ||  Tan  welox  [nl,  predikante]  woorden 
sommighe  beTruchte  Trauwen  soo  Terscricten,  dat 
sy  insohellich  z^n  gheworden,  gheljjck  dat  deene 
Teel  intreckelder  es  dan  dandere.  Fbbd.  Yaitdbb 
Hasghsk,  Ber,  tijden  I  219.  Yerdam  heeft  axv- 
TBSCKXL.  Aantrekkelijk,  aanlokkelijk. 

INT&ET.  Zie  ivtebt. 

INYAëUDER,  zn.  m.  In  een  anders  muur.  Sij 
die  iP^nen  boute  aan  een  andere  muur  aansluit,  fr. 
cdui  qui  ratiaehe  sa  eonstruciion  au  mur  d'auirui. 
il  Soo  wanneer  iemant  consenteert  den  anderen  in 
synen  muer,  wandt  oft  geTel  te  Taeren,  soo  moet 
den  iuTaerder  alsuloken  goTel,  muer  oft  wandt  hel-   I 


C  onderhouden  alsoo  verre  hy  dyen  flebrayokt 
ft.   C  V.  Loven,   BervU.  ii  12.  Zie  ook  TASXir. 

INVALLEN,  OW.  luTallen  Tan  heerlyck- 
heit.  {Toi  het  vermaken  van  gevaarloopende  dijiken) 
optreden  als  heer,  gebruik  maken  van  tijn  heerlifk 
recht,  fr.  user  de  eon  droU  de  seigneur  pour  la 
réparaüon  de  digues  périeiantes.  Zie  de  aanhaling  by 
BSSLASK  8). 

INYABA.  Zie  sirvABX. 

INYAKING,  zn.  t.  De  daad  van  im  eens  andere 
muur  te  bouwen,  fr.  Ie  faii  de  eonstruire  dans  Ie 
mur  d'autrui.  Zie  yabxn  ik.  ||  Sooveire  iemant  eenen 
anderen  consenteert  in  synen  muer,..  te  Taeren, 
wordt  daerdoor  gemeyn  ter  hooghde  en  ter  breede 
Tan  de  op-  oft  iuTaeringhe.  O.  v.  Loven,  Servii, 
II  11. 

INYIEB,  sn.  o.  Binnenvuur,  vuur  van  bumêns- 
huis,  fr.  Jeu  de  Vintêrieur  de  la  maieon.  \\  Soo  wie 
in  ander  liede  huys  woent,  dat  berrent,  en  de 
brand  comt  Tan  sinen  iuTiere,  waers  om  tien  pond. 
Belg.  Mus.  I  253,  Stadsord.  Brussü  1341/1354. 
Want  wylen  Peeter  Meyssen,  soepenen,  die  deeelve 
brieven  met  meer  andere,  der  stadt  aengaende^ 
in  zgn  huys  te  bewaren  hadde,  tsehe  huys  met 
alle  de  TOirs.  brieTen  Terbrant  sgn  by  iuTier  en 
fortune.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  139  fol.  80  r^.,  8 
febr.  1546,  Sdmant. 

INYLOEDICH,  bn.  Overstroomd,  fr.  inondé. 
II  Om  te  Terhueden  dat  tToirs.  lant  niet  inTloedich 
en  worde  noch  onder  en  gae ,  by  gebreke  Tan  dioa- 
gien.  Mbbtevs  en  Tobïb,  II  526  (1425). 

INYOLGENDE.  tz.  Naar,  overeenkomstig,  fr. 
suivant,  seion,  conformément  è.  \\  Dat  oick,  iuTol- 
gende  deselTe  usantie  en  oostume,  mach  den  eenen 
broeder  aan  den  anderen ,  mit  sodanigen  scheydinghe 
deylinghe  oft  Terdrach  (om  den  stam  en  &e  wae- 
penen  hennes  Taderlicken  huys  en  geslechte  beter 
te  onderhalden)  syn  aengedeylten  eü  kentzportie 
TerwerTen.  C.  hertogd.  Limb.  234,  O.  v.  Valkenburg 
1570  a.  15. 

INYOLGENS,  tz.  Gelijk  het  voorgaande.  ||  Bat, 
iuTolgens  den  Loonschen  landtrecht, . .  den  altsten 
sone  Tan  Miewis , . .  gereohticht  is  om  syn  Toordeel 
oft  primogeniture  te  pretenderen.  O.  gr.  Loon  I  486. 

INYRUNTEERING,  zn.  Qevangensetting,  op- 
sluiting in  de  „Vroente'%  fr.  emprisonnement.  \\  Wy 
belasten  schoutet  en  schepenen . . .  dat  sy . . .  de- 
seWe  [nl.  momboors]  tot  het  aeuTeerden  Tan  deeen 
last  [der  momberdy]  bedwingen  by  absolute  ordon- 
nantie ,  en ,  in  cas  Tan  weygeringe ,  by  middele  Tan 
iuTrunteringe.  O.'B.-B.  autr,  31  oct.  1715,  xxiu 
1;  II  631. 

INWAER  doen.  Waar  maken,  bew^ten,  doen 
blijken,  fr.  vérifier,  prouver.  ||  Ten  pointe  Tan  allen 
Truchten,  die  waren  en  wiessen  up  alle  die  leene, 
eerren,  heyghen  en  bileTinghen,  die  min  Trouwe 
eescht  tharen  Toerdeele  te  draghene,  dwelke  thoir 
hare  weert,  etc.  Hierof  wysen  scepenen  inwaer  te 
doene  den  tyd  dat  min  here  quam  Tan  lyve  ter 
doot,  eü  daema  recht.  C.  v.  Oent,  1  534  (22  juni 
1353  a.  6.  Bat  N . . ,  ballinc  es  slands  van  Ylaen- 
dien . . ,  twelke  hy  presenterde  inwaers  te  doene 
wel  en  soffisantelio,  en  danof  hy  begherde  dach, 
huere  en  wile,  omme  dat  te  doen  blikene.  C  o. 
Auden.  2de  d.  112  (1417).  Oft  het  en  ware  dat  de 
personen  als  ghecalengierde  snffisantelic  inware  doen 
consten ,  ter  discrecie  van  den  juge ,  dat  men  tvoor- 
seyt  hout  ghehauwen  hadde  in  huere  zelfs  bossohen. 
e.  e.  AalH,  400  (1418).  IL  500;  Dl  Pb.  en  Bb. 
IL  JSoerghem  68;  Oent  lY  545. 

INWAERTS  (Inwert),   bQw.  BTterin,  in  dexen 


14 


YSE. 


ISS. 


Mrf^  fr*  <2ajM  Usprésenteê,  dans  la  présente  lettre, 
II  Tnghen,  dat  sHeiligOB  Gheestes  taeffle  in  Sinte- 
Sulpicifl  kerke  te  Dyst  heeft  jaerlicx  erflike . . . 
desen  erfsiJB,  die  inwert  es  ghescreyen,  eü  aen 
die  erven  die  inwert  ghenoemt  siin.  Schepekbr.  Diest 
6  aug.  1311.  Dat  wi  onzen  lieven  soepenen  en  den 
raide  der  stadt  van  Pyest  hebben  in  de  handt  ge- 
seedt  en  noch  setten,  ter  stad  behoeff  van  Dyest, 
desen  goede  en  rinthen  die  inwert  genoempt  zijn. . , 
alse  alle  onse  moelne . . ,  alle  onse  beempde  . . , 
onzen  chys. . .  Oork,  heer  o.  Diest,  8  mrt  1313  n.  s. 

INWIJSINO,  zn.  Yan  een  uitgewonnen  goed. 
Inwijsing  in  handen.  Gerechtelijke  ioew^im^, 
toekenning y  fr.  <tdJudication  (d'un  bien  évinci).  \\  Nie- 
mant  en  sal  vermoghen,  naer  adjudicatie  ofte 
inw^singhe  in  handen,  af  te  houwen,  breken,  wee- 
ren, ofte  eenichsins  te  verminderen  de  haysen, 
catbeylen . .  C.  v.  Broehbwrg  ix,  12. 

INWINNEN,  bw.  Een  deel  van  het  bed  eener 
straat.  Het  erean  afnemen ,  om  het  hij  zijn  land  aan 
te  winnen  y  fir.  disiravre  une  portie  du  lU  d'un  ehemin 
pour  en  augmenter  sa  terre.  ||  Soo  daer  bevonden 
wort  dat  die  straeten  te  enghe  sijn,  sal  die 
ghene  die  meest  inghewonnen  heeft  van  deselve 
straete,  oft  oock  beyde , . .  ghecalengiert  worden, 
e.  «.  MoU,  K,  en  hr,  1596/1631,  a.  72. 

INWINNEN,  bw.  Praktijk.  Gerechtelijk  uitwin- 
nen,  fr.  (JPrat.)  évincer,  |j  Dat  men  alsulcken 
inghewonnen  goet  sal  vercoopen  metten  handtslagh, 
hooghen  en  uijtganck  der  brandender  keerssen. 
C.  o.  Moll,  a.  78. 

YP0CBA8,  zn.  m.  Hypckrets^  de  bekende  spece- 
rijwijnj  als  boete  opgelegd  aan  de  falende  pleitbezor- 
gers ,  fr.  hgpocras ,  imposé  comme  amende  aux  procu- 
reurs fautifs.  Il  Zo  wanneer  eeneghe  van  den  tael- 
lieden  of  andre  ghezworen  clercken  van  der  voor- 
seyde  vierschare  zullen  willen  procederen  zonder 
procuratie,.,  zo  zal  men  hemlieden  verclaersen 
daertoe  niet  ont&nghelic  zynde,  en  bovendien  con- 
dempneren  in  den  hypocras,  ter  taxacie  van  sce- 
penen.   C.  stad  Brugge  II  318,  Stijl  1527  a.  4. 

YSER  (Iser),  zn.  o.  1)  Zooals  thans.  IJzer,  fr. 
du  fer,  II  Yan  elcken  duysent  [pond?]  ysers,  1  hel- 
linck  Lovens.  Tol  op  de  Zenne  1436/1531.  Iser,  een 
duyst,  te  water  oft  te  lande,  Spaensch,  iv  gro. 
Yls.  (De  tol  te  Damme  van  1252,  meldt  reeds  „Oen- 
tenum  vel  quintala  ferri  de  Ispania^  unum  dena- 
Hk«i").  Een  duysent  Ib.  ijser  van  Lnydick,  iij  gro. 
En  de  Ingelsche,  naevolgende  hueren  tractate,  van 
elck  duyst  ^sers  iv  gro.  Waiertol,  1550.  Isers. 
Een  duysent  deen  deur  dander  ij  Ib.  x  s.  Schatting 
1551.  Dat  niemant  en  vercoepe  ghesmeet  Breemsch 
yser  over  Spaensch,  noch  ter  venten  en  legghe 
met  Spaenschen,  up  de  mesdaet  van  drien  ponden 
en  dyser  verbuert,  diet  dade;  no  negheene  Breemsche 
nagele ,  up  deselve  boete.  K,  v.  h.  smedersamb,  te 
Oent,  15e  E.  Messager^  1875,  blz.  418. 

2)  Meestal  in  het  mv.  gebruikt,  ijsers/ijseren, 
ook  boeien.  Kil.  IJser/Boeye.  Compes.  Kil.  atcc^. 
Yser  =  boy  e.  Ceps  de  fer.  Spanoghe  Synonyma, 
Compes,  êr  eompedes,  boeie,  boeien,  veter;  ijser  — 
helde,  halde;  voetband; . .  kluisters;  stok,  pracipue 
de  ligneis  eompedibus»  Maigne  d'Amis  Ferra^ 
vinoula,  oompedes,  catenie;  ehaines,  fers  (A.  1332). 
Zie  ook  BTOCE.  ||  Eü  eist  te  doene  en  de  meyere 
dat  an  den  proofst  versouct,  so  moet  de  proofst 
den  meyere  leveren  vangnesse  en  ijsere.  Overeen' 
komst  V,  1230,  St'Peeters  abdij.  Dat  alsdan,  dien 
eedt  gedaen  synde  \nl.  als  de  eerlijke  bankbreukige 
gezworen  heeft  dat  hij  niets  van  zijne  bezittingen 
ontvreemd  heeft,  dat  hy  niemand  kent  die  voor 


hem  borg  bl|jven  wil,  en  dat  hij  voortaan  zijn  besl 
doen  zal  om  zijne  sohuldeischers  te  voldoen,  en 
zulks  na  zes  weken  op  het  Steen  gevangen  te  heb- 
ben gezeten] ,  dat  alsdan  de  debiteur  soude  van 
dan  voortane  outslaghen  syn  van  der  hachten  daerinne 
hy  geseten  hadde;  dies  soe  souden  de  crediteuren 
hem  moeghen  selve  aenveerden  eü  gevanghen  hoa- 
den,  nae  heurlieder  belieften,  settende  denaelven 
boven  der  eerden  onder  't  dack ,  dichte  en  drooghe, 
ghevende  hem  waters  en  broots  genoch,  en  oiek 
strooB  genoch  om  op  te  liggene,  doende  hem  ane, 
tusschen  knyen  en  knoesselen,  soevele  ysers  als 
hem  goed  dochte,  sonder  seer  oft  wee  te  doene; 
in  snlcker  vueghen  nochtans  dat  syne  vrienden, 
maghen  en  andere  altyt,  binnen  sonnenschyne, 
mochten  begaen  eü  bestaen.  C.  v.  Antw.  1545,  ZT 
2.  Yseren  en  boeyen.  FL  v.  VI,  28  febr.  1558;  I 
809.  Int  ijser  oft  civile  gevanckenis  geetelt.  O.  v. 
Diesty  VZ.  X  1. 

YSEBQELT ,  zn.  o.  Boeireehty  fr.  droii  de  ceps. 
Kil.  IJsergheld.  Fretium  eompedum:  preHum 
quod  pro  vinculis  ferreis  captivi  pendUwr,  ||  Wie 
dat  yemene  beclaeght  omme  sooud ,  en  deghene  die 
beclaght  word  en  gheenen  zeker  zetten  mach, 
blijft  hi  gherasteert  oohte  gehouden  vor  die  claghe, 
en  die  ghene  die  den  anderen  beclaght  heeft  ach- 
terblijft, sal  denghenen  geven  redeleken  coat,  alzo 
den  scepenen  moghelec  sal  dunken,  en  sijn  yBe^ 
ghelt  quiten.  Kb.  v.  Antw.  a.  131. 

YSëRSNIJDER,  zn.  Muntsnijder ^  fr.  graveur 
de  la  monnaie.  ||  Item,  heeft  de  jrsersnydere  van 
der  munten  vors.  gesworen  eenen  openbaren  eet,  m 
ons,  onsen  goeden  steeden  eü  lande  van  Brabant 
vors.  geloift ,  dat  hi  die  ysere  van  der  munten  wel 
eü  getrouweleec  snijden  sal,  sonder  yet  te  veran- 
deren. J.  F.  WiLLEMS,  Mengelingen  845,  oork. 
15  juli  1393.  It.  Rekeuk,  v.  Brab.  reg.  131  £ol. 
89  vo. 

YSERYAST,  bn.  Praktik,  van  vaste  goederen. 
Onvervreemdbaar,  fr.  {de  biens  immobUiers)  inaUSnabU. 
II  Soo  wanneer  ijmant  sQn  goet  yservast  heeft  ge- 
maeckt,  oft  belast  met  fidecommissie,  t'sij  bij  tiés- 
tamente,  houwelijcxe  voorwaerde,  gifte  di  ander 
sints,  is  gehouden  t'selve  ten  register  te  brengen. 
C.  V   Antw.  oomp.  III,  xiij,  a.  47. 

YSERWERCK  (Iserwerck),  zn.  AUerlei  JOem 
ijzerwaren,  h.  ferronnerie,  ||  Een  tonne  oft  kiste 
ijserwerck  iij  gro.  Watertol  1550.  Iserwerok,  j  tonne 
oft  kiste  iiij  lib.  Schatting  1551. 

ISSUE,  IS8ÜWB,  ook  wel  xxttwb.  zn.  v.  Issue- 
recht,  recht  van  issue,  fr.  droit  d*issuê.  De 
Laurière  Droit  d'Escarts,  d'Esoas.  Procbs-ver' 
baux  de  la  Common  des  anc,  Uns  Y  121,  droit 
dHssue  OU  d^  esoarsaige^  192  d^iAt  d^  e  se  as  ov 
d! issue.  Een  stedelijk  recht ,  bestaande  doorgaans  in 
den  tienden  penning  van  <d  de  roerende  en  onroS' 
rende  goederen ,  geen  leen  wetende ,  verschuldigd  door 
af  gezetenen,  geen  poorters  zijnde  ^  die  t»  eene  stad 
erfden  in  een  poorterlijk  sterfhuis;  ook  door  poor- 
ters,  die  hunne  poorter^  afgingen,  e»  i»  sommige 
andere  gevallen;  een  recht ^  waarvan  de  stadsbesturen 
van  Oent  en  Iperen^  in  1602,  zegden:  „dat  hei  met 
alleen  hardt  ende  rigoureus  is,  merekelyck  tusschen 
insetenen  van  deselve  provinticj  nemaer  dat  hetselee 
oock  belet  vele  huwelgcken  ende  aUiantien,  die  ander- 
sints  souden  mogen  geschieden.'*  {PI,  v,  VI,  IX  641). 
Ook  hadden  verscheidene  steden  van  Vlaanderen ,  lang 
voor  deszelfs  opheffing  ^  onder  elkander  „hansingen*^  of 
verbonden  gesloten,  om  er  de  strafheid  en  de  noodlottige 
gevolgen  van  te  matigen,  fr.  droit  d'issue :  droit mmmr 
cipai,  consistani  génêralement  dans  Ie  dixibme  denier 


JA. 


JA. 


45 


dê  tous  let  hiens  meubles  ei  immoibilieri ,  n'éiant  pea 
fSodauSj  dü  par  det  forains  non-bourgeoit  f  qui 
JUrUaient  d'une  moriuairê  bowrgeoise  dans  une  ville, 
ainsi  que  par  lea  bourgeois  qui  rsnoncttient  a  leur 
hourgeoitiey  et  en  certains  autres  cas;  un  droit  dont 
les  r^ences  de  Gand  et  d*  Ypres  disaient ,  en  1602  .- 
y^u*il  n'est  pas  setdement  dur  et  rigoureux,  notam- 
meni  entre  les  habitants  de  la  mime  province^  mats 
qu'U  empêohe  aussi  beoMcoup  de  mariages  et  d'alli' 
anees  qui  pourraieni  se  faire  autrement.''  Aussi 
diwrset  viUes  de  Flandre  avaienielles  t  longfemps 
avant  sa  snppressiout  eonclu  entre  elles  des  traites 
pour  en  temper»  la  dureté  et  lesfunestes  eonséquen- 
ees,  —  Met  Issue -recht  werd  ie  Antwerpen  ingevoerd 
in  het  f  aar  1412,  om  in  de  gtldverlegenheid  der 
siad  ie  voorzien;  in  hei  f  aar  1783  bracht  het  7,240 
gulden  op.  Met  werd  den  28  juni  1784  door  Josephus  II 
voor  heel  de  Nederlanden  afgeschaft.  Mebtsks  en 
TosïS  II  488  en  644,  fr.  Ie  droit  d'issue  fut  créé 
è  Anvera  en  1412,  afin  de  pourvoir  aux  embarras 
flmaneiers  de  la  ville;  ü  produisait  1,240  florins  en 
1783.  IlJkt  aboli  par  Joseph  II,  Ie  28  iuin  1784, 
pomr  Ums  les  Paus'Bas,  \\  Aengaende  den  goeden 
en  renten,  baenelycke  en  erffelycke,  ruerende  en 
emmerende,  binnen  der  stadt  en  vryheyt  Tan 
Antwerpen  weeende,  die  van  eenighen  ingesetenen 
poorteren  oft  poortersaen,  oft  bayckvast  inwoonende 
der  etadt  oft  Tryhejt  van  Antwerpen,  van  wat 
staet  oft  conditie  hy  waer,  gbeestel\jck  oft  wereldt- 
lyok ,  toekomende,  bleven  en  yerstorven  op  eenighen 
persoon  oft  persoenen,  geestelljck  oft  wereldtlijck , 
bnyten  der  stadt  en  vryheyt  van  Antwerpen  ghe- 
leten,  [dat  sy]  der  voorschreven  stadt  betalen  sol- 
len, te  weten:  die  binnen  Brabant  gheseten  z^n, 
hetsy   in  steden,  vryheden,  dorpen  oft  ten  platten 


lande,  den  twintichsten  penninck,  efl  die  buyten 
Brabant  gheseten  zijn,  in  wat  coninckrijcken ,  lan- 
den,  steden  oft  plaetsen  dat  bet  waer,  den  thien- 
sten  penninck  van  allen  deselve  goeden  boven  ghe- 
ruert.  O.  v.  Antw.  1582,  biz.  760.  li,  C,  v.  Auden. 
IV  5;  C.  kast.  Iperen  c.  19,  en  passim.  —  Wij, 
scepenen  van  der  Kuere  in  de  stede  van  Ghend, .. 
dat  w\j  hebben  quite  ghescolden  en  scelden  quite 
Philipse  Van  den  Houdenhuus , . .  van  sulken 
rechten  als  hij  ons  . . .  sculden  {sic)  was  van  siere 
exQwe,  omdat  hij  ons  portre  was  en  buten  voer 
wonen,  de  Pottbb,  Second  cart.  98  (1878).  — 
Issue  boden,  fr  messagers  de Vissue.  \ \  Nous avons 
aussi  ftxê  Ie  gage  des  deux  sergents  de  la  trésorerie, 
appelés  issue-boden.  0.-F,-B.  autr.  6  nov.  17.34  a. 
49,  it.  59;  V  6.  7;  Oent.  —  Issue-meesters. 
Meesters,  hoofden  van  het  issuekantoor y  fr.  maitresj 
chefs  de  la  recette  de  Vissue. 

I8SUËKS,  ASSUÉRB,  zn.  mv.  Beambten  van  hei 
issue-recht,  fr.  employés  du  droU  d'iasue,  \\  Dat  alle 
degbene  die  testamentoers  sijn  van  eenighen  per- 
soenen, daeraf  dattet  goet  buyten  gaet,  en  dsieraf 
dat  der  stad  haer  issue  in  verschinet,  dat  sy  gheen 
goet  en  sullen  laten  rueren  of  weohdoen,  sy  en  sul- 
len comen  bi  den  assuers,  en  hen  dat  te  kennen 
gheven.  Mebtenb  en  Tobfs,  II,  642  Issue,  1422. 
Men  sal  den  Issue- meesters  deser  stadt,  om  den 
staet  van  de  goeden  te  weten,  moeten  doen,  soo 
wanneer  sy  des  begheeren,  inventaris  auctentieq 
van  allen  den  goeden  die  totten  sterfhuyse  be- 
hooren,  alsoowel  die  bnyten  als  binnen  der  stadt 

Sheleghen  zijn,  omme  daeruyt  te  weten  die  goeden 
ie  men  schnldioh  is  te  verissuen.  Cv,  Antw.  1582, 
blz.  764  (17  nov.  1505  a.  81). 


J. 


JA  (ta,  jae),  byw.  1).  Met  zonderlinge  gebruik 
dezer  affirmatie  in  de  volgende,  derhalve  vrij  lange 
aanhaUngen,  schijnt  ons  ni^  anders  te  kunnen  ver- 
klaard  worden,  dan  door:  te  weten  (scilieet),  fr. 
sawrir.  ||  Welghe  xxv  Ib.  wi  willeeoren  hen  eü 
consenteren,  dftt  si  se  jaerlyz  en  eweleec  moghen 
setten  eü  opheffen,  ja,  met  allen  den  pointen  die 
Toeigh.  syn,  met  assisen  namaels  ghesproken,  in 
onderscedenre  maniren  ocht  in  andren  manieren  . . . 
Ende  dese  maniere  sal  staen,  die  ghesproken  es, 
tot  die  pachten  van  dien  lx  Ib.  versterven,  jae, 
also  te  verstane :  eest  dat  ons  onsen  scepenen . . . 
Oork.  heer  v.  Dieet,  20  febr.  1328.  Voert,  omme 
der  meerre  sekerheit  wille,  soe  [hebben]  si.  Jan 
en  Yde  voerg.,  de  voerg.  vi  Ib.  Gielise  voerg.  beset 
en  bewijst  op  een  half  buender  merschs.  Voert, 
welc  goet  voergh.  dat  men  al  houdende  es  van  den 
heren  van  Hafflighem,  ja  beset  en  bewast  ghel^o 
dat  si  Daniele  en  Katheline  scnldich  waren  te 
doene,  dat  es  te  wetene,  bi  manessen  Jans,  die 
men  zeghet  die  Cobbere  van  Bossem,  fa  te  dier 
mt  dat  hys,  Jan,  mechtioh  was,  alse  beset  knape 


van  der  heren  weghen  van  Hafflighem,  dier  op 
sculdich  waren  te  manene , . . .  en  altoes  sonder 
afslaen  van  den  voergh.  cheynse,  ja,  tote  dier  tyt 
dat  Gielis  voers.  ochte  die  bringher  van  desen  let- 
teren, ghenoech  si  ghedaen  van  sinen  cheynse  voerg. 
eii  van  allen  sinen  ghebreken,  wael  en  volcomelike. 
Chartb.  begijnh.  Brussel  fol.  185  r«  en  v«.  Schep.  v. 
Merchten  1331.  Hebben  verleent  en  verleenen  den- 
selven Gerarde,  here  van  Diest,  en  sinen  erfge- 
namen oft  nacomelingen ,  dat  so  wye,  ya,  van  wat 
condicien  oft  van  wat  geslechte  dat  hij  ware . . . 
Oork.  V.  hertog  Jan  25  juli  1333;  de  Lat.  oork. 
zegt  eoncedimus . . .  quod  quicumque,  cujuscumque 
f^^i  vel  fkerini  conditionis  vél  progeniei^ . .  —  Dat 
Jan  van  Westerle . .  zette  in  de  hant  en  gaf  op 
in  erfdomme,  met  allen  rechte,  Heinricke  den 
Witten , . .  twee  scellinghe  goeder  ouder  grote  coninx 
torn  . . .  sjaers  erfst^ijs ,  ane  die  drie  scellinghe . . . 
die  hi,  Jan  van  Westerle,  doen  hadde  en  hou- 
dende was ,  ja  twee  scellinghe  grote  en  tsQs  voergh., 
ane  Willems  Keldermans  erve . . .  Schep.  v.  Diest 
22  mei  1338. 


16 


ikö. 


)AË. 


S)  Temwofêf  fr.  d  moimë  quê.  \\  In  goT»!  dat  der 
doode  achterlatende  waer  een  moeder,  men  sonde 
■oenen  aen  den  altsten  soen,  en  die  sal  hebben 
nujtter  soene  een  gesproken  somme,  gelyok  men 
dat  yoerwaerden  sonde,  als  Toor  syn  oosten;  maer 
die  soene  sonde  toebehooren  die  moeder»  ja  roer- 
waerden  en  breecken  dat.  C.  gr.  Loom  70.  Die 
antworde  is:  aen  den  alder  vader  oft  moeder,  en 
niet  aen  den  broeder,  ja  alde  vader  en  consen- 
teerden dat  anders.  Ih.  71. 

8)  Ja,  gevolgd  van  een  pers.  voorn w.  Ja  ie. 
II  Als  hi  bortncht  vint,  soe  sal  de  borghe  seghen; 
Wilde  my  soadeloos  quiten.'  Hi  sal  segghen:  Jae 
ie.  —  Ja  ie  (oor.  Ja  ick),  dat  draghio  an  de  man- 
nen. O.  bwrélU  V.  Bmffg9  III  269.  —  Ja  hg. 
II  Oft  iement  eens  anders  menschen  dtnc  name, 
meynende,  geckel\jc  nochtans,  dat  hij  dat  wel  per- 
mitteren en  gedoogen  sonde»  soo  is  de  vrage  oft 
hy  van  dieften  sal  gebonden  zgn?  gh\j  snit  ant- 
woirden:  ja  hij.  V.  d.  Tav.  127.  —  Jaet.  ||  Eist 
n  wille  dat  iet  hein  [nL  taalman]  tsire  tale  ?  De  bailin 
sal  segghen:  Jaet,  up  dat  io  zeker  ware.  —  Bailin, 
ebt  jou  wille  dat  io  spreke  ten  zekere  ?  Jaet,  spreiot 
ghi  redelike.  C.  hureht  v,  Brugge  II  267. 268.  —  Ja 
ly.  Il  G^vraecht  oft  in  een  gebnerte  iet  gestolen 
oft  misdaen  waire?  oft  die  van  derselver  gebuerten 
dat  scnldich  wairen  den  richter  te  notificeren  oft 
te  dennncieren?  antwoirde:  ja  zij.  —  Ja  es.  ||  Den 
eonynck  van  Inghelant  vraecht  of  sy  alle  van  edel- 
mannen  ghecommen  waren?  den  heere  van  Dix- 
mude  seyde:  Jaes,  want  sy  alle  veel  rijcheden  en 
heerlicheden  sijn  besittende.  Met  belech  v.  Oeni^  11. 

JACHT  (Jaicht,  jaeght,  jaight),  sn.  v.  1)  Mei 
vervolgen  f  najagen,  ft.  ehasse^  pourtwite.  La  Cume 
Ohasse  1^.  Amende  ou  poursuiie:  ff  Nul  qui  ponr 
viUain  cos  8oit  en  la  ehaete  de  eeignenr,'^  Hist.  de 
Leyde  II  416  (1331).  ||  Op  die  pyne  die  vriheit 
van  der  stat  te  verliesen  ten  ewighen  daghen;  en 
■al  dartoe  bliven  in  des  heeren  jaeght,  alwant 
derre  tyt  dat  he  gebetert  heet.  C.  v.  Maoêtrichij 
Stat,  V.  1380  a.  30.  Want  binnen  onser  stat  Tricht 
in  voirtiden  vele  moerde  en  dootslage  gescieden, 
daar  vele  qnaets  en  jammerz  afquam,  eü  om  al- 
■elke  zaken  te  bat  te  verhueden ,  so  willen  wi ,  wil- 
leooren  eft  verolaeren:  soe  wie  den  anderen  van 
onsen  burgeren  eü  ingeseten  binnen  onser  stat  of 
dairbnten  van  leven  ter  doot  brengt,  die  sal  die 
doot  dairom  moeten  liden,  wort  hi  gehalden  of 
gevangen;  en  en  worde  hi  niet  gehalden  noch  ge- 
vangen, soe  sal  hi  bliven  en  sgn  in  onser  jaight, 
totdat  hi  den  partien  des  doden ,  en  ons  van  onser 
heerlicheit  wegen,  gericht  en  gebetert  sal  hebben. 
Ih.  Friv.  23  oct.  1413  a.  13.  It,  a.  14,  en  bis. 
148,  149,  469,  470,  475. 

2)  Drift,  fr.  impêtnontê,  ptueiom.  Met  volle 
jacht.  Met  driftigkeid,  h,  avee  impituositéf  de 
fr.  tekst  zegt  è  ehaude  chatse.  jj  By  aldien  yemant 
eenich  wilt  hadde  opghedaen  in  gheoorlofde  en  niet 
verboden  plaetse,  en   dat  vervolghende  met  volle 

et,  t'sclve  quaeme  te  winnen  eenich  wout, 
h,  warande  oft  andere  plaetse  daer  den  jagher 
niet  en  sonde  toeghelaten  syn  te  jaghen ,  in  zuloken 
ffhevalle  sal  hy  syn  trompe  hanghen  aen  den  eersten 
boom  die  hy  in  zulcken  bosch  oft  plaetse  vinden 
sal,  en  dat  ghedaen  zynde,  sal  vryelick  de  heeste 
moghen  vervolghen,  andersins  sal  verbeuren  t'zes- 
tich  ceur>realen.  PI,  v.  F7.  31  aug.  1613  a.  34; 
H  899. 

JACHT,  zn.  V.  Zooals  thans.  Met  Jagen ^  jaoJU- 
Udrigfy  fr.  éhoite  (diverHêt.).  Kil.  Jaght.  —  Edele 
jaoht.  De  foeht,  gooale  die  naar  bekoooren  moet 


bedreven  worden  y  nU  haar  mei  haoTj  en  pUAm  md 
pluim  f  fr.  ehaste  notie  j  la  ehasee  telle  qu'il  appar- 
tient  de  la  pnUiquer,  tavoir:  poU  aree pail  f  ei  jimme 
avee  plume.  \\  En  alsoo  de  jacht,  die  onse  vas- 
sallen  en  ondersaeten  toeghelaten  is,  hun  alleen- 
lick  behoort  te  dienen  om  den  tyt  te  passeren, 
zonder  deselve  te  misbruycken,  wy  verstaen  dat 
sy  die  niet  en  zullen  gebruycken  dan  in  beqnaeme 
saiaoen  eü  buyten  verboden  plaetaen,  met  winden, 
bracken  oft  jachthonden,  en  de  groote  trompe, 
soodat  het  sy  hayr  met  hayr,  eü  plnym  met  plnym , 
d'welck  men  in  sommigne  plaetsen  noemt  edel 
jacht;  tenwaere  dat  sy  hadden  broeder  en  expres 
previlegie  ter  contrarien.  PI,  v,  VI,  31  aug.  1613 
a.  29*  II  398. 

JACINCTUREN,  zn.  mv.  BlanwaelUige  of  paart 
kleuren  f  fr.  eouleurM  hleudtree  ou  videttee,  \\  Het  is 
verboden  in  den  rechten ,  dat  niement  verooopen  en 
sal  purpre  noch  jacincturen,  zy  zye  in  wollen  oft 
zyden  lakenen;  eü  wairt  dat  iement  verooohte  de 
woUe  van  sulcken  beesten ,  hy  sonde  verlieeen  tgoet 
en  staen  ten  wille  van  den  heere.  Y.  i>.  Tat.  185  v^. 

JAER,  zn.  o.  Jaarj  fr.  an,  annie.  Jaer  van 
g^rattie.  AflaaijeuMr,  fr.  fuhilé.  Maigne  d'Amis 
Chatia  generales  [mBtannue gratié\.  \\  Item,  KOCOC 
doen  was  djaer  van  gratiën  te  Boome.  Piot,  CAroe. 
38.  Doen  men  schreef  kccccl  doen  wast  djaer  van 
gratie  te  Boome.  Ib.  42.  Item ,  anno  xve  int  jaer 
van  gratie,  op  sinte  Matthijs  avont,  nae  stiel  van 
van  Brabant,  was  hertoge  Karel  geboren  te  GhendI, 
eü  Sint-Jans  kersten  gedaen,  nu  ons  kegser  ge- 
weest, 46. 

JAERQEDING,  zn.  Algemeene gereektely^  voUte- 
vergadering,  fr.  aeeembUey  enquête  ginéraie  de  jut- 
iice,  II  Ten  eersten,  soo  is  die  scholtis  van  den 
Grave,..  verbonden  vier  maelen  in  *t jaer  jaerge- 
dingh  te  leggen,  te  weten,  van  dry  maenden  tot 
dry  maenden;  welck  jaerghedinghe  op  eenen  son- 
nendach  voor  den  raedthuyse  met  eenen  clockenslach 
nae  der  hooghmisse  wort  openbaerlijck  nytgeroepen 
en  den  [eü  ï]  vercondicht  by  den  scholtus ,  stellende 
daertoe  drie  daghen  van  der  weke  naest  den  anderen 
volgende;  binnen  welcke  dry  dagen  den  eenen 
borger  oft  ingheseten  den  anderen  by  den  rechter- 
bode  tefghens  den  eersten  toecomenden  dijnsdach 
doet  gedegen  aen  recht  te  comen,  voor  aller  nien 
actiën  [die]  d*een  op  den  anderen  heeft  te  spreken 
ofte  te  eysschen.  C.  v.  d.  Orave,  Stijl  ^  a.  1.  Zie 
ootrwoEDiNG,  en  jasbobdikg,  blz.  464  en  465. 

JAERGETIJDE,  zn.  o.  Kerkel^  dienst  voor 
eenen  afgestorven  op  den  veryaardag  van  z^a  overladen. 
Kil.  Jaerghetyde  houden.  ||  £ü  wi  sullen  gfae- 
ven  deser  vorseider  Mergrieten  xvj  sols  tsjaers, 
the  haren  live,  na  haer  lijf  blivende  int  godsnuns, 
haer  jaerghetide  mede  te  doene.  Oork,  8  apr.  1298. 
It.  C.  V,  Brussel  1606,  a.  186. 

JAERGULDE,  zn.  Jaarli^sehe  betaling  (vaa 
eenen  cgns) ;  jaarVjiksék  inkomen  ,fr.  ponememt  amwml 
(d*un  cens)\  revenu  annnél.  \\  Voert  meer,  sce  heeft 
Jan  Van  den  Goedenhuyse  voerscr.  Myghiele  van 
Kermpt  voers.  genomen  metten  cleede  en  heeften 
geleydt  onsen  stadthondere  in  de  handt,  en  heeft 
hem  bekint  zgne  erfwinninghe  int  boender  beeraps 
voers.  op  zijne  goede  jaergulde  en  wilbetalinghe. 
Leenhof  te  NederUnter,  16  sept.  1524  It.  1  sept. 
1539:  op  sijn  goede  jaergulde  en  welbetalinge.  — 
Voert,  soo  sial  hunne  voersc.  suster,  en  haer  ei%e- 
namen  na  haer,  van  hunne  eü  van  hunne  er%e- 
namen  en  naoomelinghe ,  hertoghen  in  Brabant ,  te 
[die?]  voirsc.  heerlicheiden,  vriheit,  dorpen  en 
renten,  mitter  jaergulden  voirse.,  honden  en  ontfaen 


JAE. 


ikQ. 


il 


in  leen ,  efi  hun ,  daeraf  hulde  en  manascape  doen. 
Brab.  Yeetlen  II  484,  oork,  25  juli  1356  (7ttni- 
kout).  Zie  Verdam  guldb. 

JAËliKËUR,  zn.  Zie  jaebosdiko.  ||  [Den  magis- 
traat hoort  toe]  Tan  jaerkeure  te  houden ,  ter  ordon- 
nantie Tan  den  heere  ofte  sijnen  ballieu,  en  in 
densehen  te  kennen  ofte  te  wysen  Tan  alle  gecom- 
mitteerde  crimen   en  delicten.  C.  v.  JEdingen  i  11. 

JAËKRëCHT,  zn.  Jaarlijktch  recht  ofheUuting 
van  eeuen  Carolutgfdden  ^  tuêttchen  Kersmis  en  Paaseh' 
dag^  te  beidden  door  de  Antwerptiche  buitenpoorters  ^ 
fr.  droit  ou  imposition  annvelle  d*un  florin  Carolus , 
è  payer  par  Us  bourgeois  extemes  a  Anvers^  entre 
la  NoSl  et  Us  PAques.  Zie  C.  o.  Antw.  1570, 
zviil  1.  II  Poorters  en  ambachtslieden  moeten  bin- 
nen woonen;  bnytenpoorters  moeten  hunne  jaer- 
rechten  betaelen,  op  Terbeurte  Tan  hunne  poor- 
terye.  GéKABD,  Antw.  arch.  I  231  (1546). 

J  AERSAVONT,  zn.  Nieuwjaarsaoondy  31  december, 
fr.  la  veiüe  du  nouvel  an,  31  décembre.  Kil.  Jaers- 
aTend.  Pridie  odlend.  januarii,  \\  Elcs  jars  in  jars- 
aTonde,  want  dan  es  dire  Toreghenomder  Cristinen 
jaerghetide.  Schep.  Diest  13)6. 

JAERSCHAËR  (Jaerschare) ,  zn.  t.  1)  Zooals 
thans.  Jaar^  tijd  van  een  jaar^  it,  an^  annhy  espace 
d'un  an.  Kil.  Jaerschaere.  Anni  spatium.  \\  Die 
ujt  der  stadt  en  Tryheydt  ghebannen  is  sekere 
jaerscharen,  komt  hj  daerbinnen  eer  syne  iaer- 
Bchaeren  uyt  en  gheëxpireert  zyn , . .  soo  wordt 
sijoen  tijdt,  dat  hy  ghebannen  was,  Temieuwt,  en 
begint  Tan  dien  tydt  tooHt.  . .  C.  stad  Mechelen  ii 
23;  Nanniua  ad  certos  annos.  It.  C.  v.  Lier  xviii 
19;  C,  V.  Turnhout,  Weesh.  22;  db  Pb.  en  Bb. 
Aalst,  III  433;  O.  v.  Cassel  5;  Piot,  Chron.  522. 

2)  De  vruchten  vem  een  jaa/r^  fr.  la  récolte  d*une 
année.  Kil.  Froventus  anni,  Nghoff,  Oedenkw,  I 
208  Jairscharen.  Jaarlijksche  opkomsten.  1 1  Soe 
waert  gheen  toI  leen  en  es,  soe  heeft  die  heere  Tan 
dien  leene  een  jairschare,  Tan  drien  die  aercliste 
noch  die  beste.  Boxhobbk  bl.  6,  a.  2.  Zie  ook 
ABCH.  Smalle  leenen.  Item,  Tan  andere  cleyne  leenen, 
als  landen,  bosschen,  beempden,  en  andere,  oyck 
Tan  laethoTen  geen  toI  leen  wesende,  en  geltrenthen, 
en  corenrenthen.  daeraff  betaelt  men  den  heere 
Tan  Diest,  Toer  het  Terheff  pft  relief,  nae  de  doot, 
een  jaerschare  oft  jaerTromen ,  nyet  het  beste  noch 
het  archste.  Leenhof  v.  Diest ,  deolar.  1613 ,  Zichem 
a.  7.  Zie  ook  jabbtboitb. 

3)  Oogst,  oogsting,  fr.  moisson.  \\  Dit  soIto  jaer 
wast  een  zeer  OTerTloedeghe  en  Truchtbaere  jaer- 
schaere Tan  graene  en  wynen.  Piot,  Chron.  522 
(1575).  Ten  seWen  tyde,  OTermidts  den  droogen 
ougst ,  ghepasseert  met  alle  commoditeyt  de  Truchten 
Tan  de  lande  ghehoost,  hadden  wy,  Qode  lof!  eene 
redelicke  goede  jaerschare  Tan  grane,  zo  wynter- 
als  zomergraen.  Ib,  557  (1577).  Het  was  alsdoen 
een  zeer  sober  jaerschare  Tan  grane,  midts  de 
menichTuldighe  reghen.  653  (1585).  Ten  seWen 
tyde  begonste  tgraen  hier  zeer  te  reysen,  zo  om  de 
magre  jaerschare,  als    dat . . .  655  (1586). 

4)  Dienstjaar,  fr.  année  d'exeróce,  ||  Waert  dat 
sake,  dat  dese  cueren  ghedefameert  waren  Tan 
eneghe  giuldebroeders ,  dat  sal  die  deken  betren  in 
wiens  jaerscare  dat  es,  ter  corexcie  Tan  den  ghe- 
meene  gheselscip.  K,  Rijkepijnders  Brugge ,  1291 
a.  46.  Soo  wie  deken,  gouTemeur  ofte  sorghere 
gheuut  worden ,  die  sullen  ghehouden  syn  die  jaer- 
schaere te  dienen  en  tTOorseyde  officie  te  accepteren 
sonde?  eenigh  wedersegghen.  K.  lihr.  Brugge  1628 
a.  12.  It.  C.  V.  Auden.  2de  d.  Ord.  voogden  1501 
a.  10  en  19;  O.  stad  Brugge  I  213. 

II. 


5)  PaehtjaaTf  fr.  an  de  bail.  ||  Dat  Jaoop,  die 
borchgrcTe,  heTet  genomen  the  chense  chegen  her 
Beyneren  Eggloye  en  sinen  zone  Reyneren,  te 
enen  termpte  Tan  een  en  thuintioh  jaren,  in  lande 
en  eusle,  op  die  Lowine,  umbe  seTen  pont  Brus- 
lacht« ; . .  dese  jarscaren  gingen  in  in  jar  dat  men 
scriTet  HCC  sesse  en  negentech  the  sente  Bamesse. 
Schep.  Assche,  25  noT.  1296.  Dat  quam  Tor  ons 
Arnolt  Tan  der  (ToudertaTomen,  en  Henreo,  sin 
noTO,  Tan  der  CoudertaTemen ,  en  Jan  Tan  den 
Chemioe,  en  Arnolt  Tan  den  Ghemine,  en  Gosin 
Tan  den  Chemine,  en  namen  the  chense  chegen 
her  Reyneren  Egloye  en  sinen  sone  Reyneren,  tenen 
termpte  Tan  een  en  thuintech  jaren, . .  sessen  thuin- 
tech  en  een  half  bunre  lant , . .  elc  bonre  umbe  negene 
en  thuintech  scellinghe , . .  —  dat  dese  Toregenomede 
jaerscaren  ingingen  in  dat  jar  Tan  der  gracien  ons 
Heren...  Voor  dezelfde  schepenen,  sdfden  dag  1296. 
Dat,  als  deghone  die  de  Terpaohtinghen  ghedaen 
hebben ,  of  die  de  pachten  en  renten  gheploghen  heb- 
ben te  betalene  of  te  ontfane  OTcrleden  zyn ,  dat  dan 
de  naercommers  of  hoyrs  willen  hebben  bewys  Tan 
betalinghen  Tan  diTerschen  Toorledenen  jaerscaeren. 
C.  V.  AaUt  324  (1456).  It.  C.  v.  Auden.  I,  ix  31; 
C.  V,  d.  Kiel  Ti  5. 

6)  Brf pacht  j  fr.  emphgtSose,  Zie  bkphttiosib, 
en  bbfpacht.  Kil.  auet.  Erfpachte.  Louage  hiré- 
ditaire.  ||  Dat  dat  contract  Tan  Terhueringen  heyscht 
en  begeert  prestacie  en  uuytrichtinge  in  gelde 
alleenlijc:  Oft  die  Terhueiinge  gedaen  wordde  in 
coome,  grane  ofb  anderssins,  soe  en  is  dat  geen 
contract  Tan  locacien  oft  Terhueringen,  maer  *tis 
een  contract  geheeten  emphiteoticus ,  dats  op  jair- 
scharen te  gebruyken.  V.  D.  Tat.  191. 

JAERSDACH,  zn.  m.  Nieuwjaardag ,  fr.  jour 
du  nouvel  an.  Kil.  auet.  Jaersdagh.  Calendae 
januarii.  Jour  du  nouvel  an.  \\  Het  is  Tan  altoos 
tot  GraTe  ghewoentlijck  gheweest,  dat  men  den 
Raedt  tot  QraTe  altoos  des  anderen  daeghs  naer 
den  heylighen  jairsdach  te  Tersetten  placht.  C.  v. 
d.  Orave  XT  1. 

JAERTOL,  zn.  m.  Te  Diest ,  persoonlijke  Jaar- 
lijksehe  belasting  op  ingetetenen,  geen  poorters  z^nde , 
fr.  d  Diest ,  impót  annuel  personnel  sur  des  habitants 
non-bourgeois.  \\  Van  den  jaertolle :  die  binnen  Dyst 
woent  en  niet  portere  en  es,  sal  ghelden  Tgr  pen- 
ninghe  in  Palmsdaghe,  elcs  jaers,  en  daromme  sal 
hl  toWri  sijn.  Tol  v.  1307  te  Diest. 

JAERVROME,  zn.  t.  De  vruchten  van  één  jaar, 
fr.  la  récolte  d'utie  année.  \\  XX  st.  Toor  den  stadt- 
houdere ,  leenmannen  en  greffier  yoor  een  gespleten 
leen,  en  Toer  tcamerlinck  rechte  twee  blancq  Tan 
elcken  gulden  Tan  de  jaerTrorae  competerende  den 
heere  baron . .  Leenrecht  v,  Wetemaal  1612.  Zie  ook 

JABBBCHABB. 

JAGEN  (Jaigen),  bw.  Najagen,  naxetten,  achter- 
volgen, fr.  pourchasser,  poursuivre.  ||  Oft  men 
den  anderen,  die  alzoe  in  Treden  staen ,  met  steenen 
en  geweer  jaeghde,  die  zal  Terboeren  twge  wegen 
SiutJooops.  K.  V.  Si.'Truiden  1366  a.  75.  De  den 
anderen  jaight  mit  eynen  ghetoghen  swerde  of  mit 
eynen  ghetoghen  metse,  of  mit  eynghen  anderen 
wopen  of  ghewere,  dee  sal  der  partien  beteren 
mit  eynen  weghe  tsent  Joist  op  die  zee,  en  der 
stat  mit  eynen  weghe  tsent  Romboldt  te  Mechelen. 
C.  V.  Maastricht,  Stat.  v.  1380  a.  15.  It.  a.  16 
en  blz.  67  en  151.  Henric  de  Vos,  omme  dat  hy 
met  eenen  Praechschen  messe  jaechde  meester  Janne 
tSonoke,  scepene,  omme  hem  te  gricTen  Tan  zinen 
Uto,  was  ghewyst  te  bannene  Tyftich  jaer  uut 
yiaanderen,  up  zyn  hooft.   O,  v,  Aalst  452  a.  17 

3 


48 


JAG. 


JÈG. 


(147S).  Eert  dat  my  iement  heeft  gejaight,  aoedat 
iek  in  der  ylaoht  lemende  orerloope  oft  hijnder 
doe,  h\]  sal  in  de  scade  gehouden  zijn.  Y.  d.  Tat. 
86  T^.  Altyt  mogen  die  broeden  metten  yrinden 
op  die  Teede  gaen,  eü  jagen  en  qneteen  des  mis- 
dadigen  [td.  doodslagere]  magen,  op  alsoo  dat  sy 
dat  doen  op  'sheeren  rtraete,  maar  niet  op  eriFre. 
C.  ^.  Loon  I  71  a.  65.  It,  Kb.  v.  Diett  B  15; 
Br^.  Teêtten  II  617.  —  Soene  jagen  te  in- 
nen. StrêVêH  naar  hei  invorderen  van  xoengeld^  ft. 
9*efforeer  de  reoouvrer  Ie  prix  de  la  réconcUiation. 
II  So  wie  die  zoen  jaeght  of  p^t  te  hinne  bi  be- 
dwangghe,  en  dies  bedroghen  worde  bi  waerheden 
Tor  Bcepenenf  hi  ware  in  de  mesdade  van  1  Ib. 
Kb.  V.  Auden,  1828,   Cfosi.  2<1«  d.  57. 

JAGER,  vn.  Een  Groninger  muni  der  15<^  eemOf 
fr.  monnaie  frappSe  è  Oroningne  au  15«  eiècU. 
II  Oroeningen.  In  deéze  stad  syn  gemunt  geweest, 
onder  andere  penningen ,  de  Oroeniger  Jaeger»  ^ 
Tan  welke  ik  leéze  in  de  evaluatie  des  jaers  1490: 
yi'die  Groeniger  Jaegers^  en  ons  heeren  Jaeger  e. .. 
XIV  with.*'  Hetlek,  Aead.  prijetekrift  6. 

JAGEBIJ  VAN  BRABANT,  jagebbchap  tak 
B0IT8F0BT.  Jachtwexen  der  hertogen  van  Brabant^ 
JageriJ  of  jager eohap  van  BoUsforiy  fr.  vénerie  du 
Brabant  f  dee  dnee  de  Brabant  ^  ou  de  Boittfort. 
Ofschoon  de  f€tcht  voorzeker  altoos  eene  der  gelief  dste 
uUspanningen  der  Brabanisehe  hertogen  geweest  tijy 
Vêrhr^  het  jaehtwexen  eerst  zijne  inrichting  onder 
Jan  ly  door  de  stichting  eener  kapdlenij  te  Boitsfortt 
in  de  jaren  1280  of  1282,  met  begiftiging  van  aan- 
menlijie  inkomsten  ^  tot  last  van  een  groot  getal 
dorpen  en  van  verscheidene  abdijen  en  hunne  pacht- 
hoven;  deze  Usatsten  hadden  de  drukkende  verpHeh- 
Hng  de  hertogen ,  hunne  officiers  en  jagers ,  en  hunne 
paarden  en  koppels  van  talrijke  jachthonden  te  her- 
hergen.  Dit  jaehttrexen  had  een  bijzonder  laathoft 
mei  een  wijd  uitgestrekt  rechtsgslbied;  de  leden  van 
dit  gerecht  hieten  f,de  gezworen  erflaten  des 
hertogs  voor  zijne  groote  honden  van  Boifsfortj 
üodej  enz.,  of  soms,  de  schepenen  der  honden 
van  JSoutsvoirt"  Men  heeft  er  een  keurboek  van 
d,  d.  29  oei.  1460,  fr.  bien  que  la  chasse  ait  été 
oertainement ,  de  tout  tempSy  un  des  divertissements 
favoriê  des  dues  de  Brabant  ^  la  vénerie  ne  r»foit 
mm  organisation  que  sous  Jean  Ij  par  lafondation 
d'une  ckapellenie  è  Boitsfort,  en  1280  ou  1282, 
aveo  IM  dottUion  de  revenus  oonsidérailes ,  è  charge 
iTflNi  grand  nombre  de  viüages  et  de  diverses  ahbayes 
et  leurs  fermes;  ces  demih'es  avaient  la  charge  acca- 
blanie  d^h^erger  les  dues,  leurs  officiers  et  veneurs, 
ainsi  que  leurs  ehevaux  et  meutes  de  nombreux  chiens. 
La  vénerie  avaii  une  cour  eensdie  pcurticulihre  ^  avec 
wne  juridiction  tres  étendue;  les  membres  de  cette 
Justiee  s^appelaient  „les  tenaneiers  furés  du  duc 
powr  ses  grands  éhiens  de  Boitsfort ^  d^üede,  etc, 
OU  queiquefois  les  éehevins  des  chiens  de  Boitsfort." 
On  en  possMe  un  keurboek  du  29  oct,  1460.  Zie  A. 
et  L.  Galesloot,  liaison  de  chasse  59  en  rlg.,  en 
A.  Wauters,  Environs  III  862  en  Tig.  en  577.  Zie 
ook  oiSTB  en  hovsbbboot. 

JAGERSCHOUT,  zn.  m.  Seerlyke  e^s  ten 
voordeele  der  Jagerij  van  Brabant  of  Boiisforiy  fr. 
eens  seigneuricU  au  profU  de  la  Vénerie  de  Brabant 
OU  de  Boitsfort.  ||  Gommer  hier  nytgaende  te  meye, 
een  halve  jaeghersoout,  eü  daervore  betaelt  men 
te  Stertbeke  i0  virtelen  evenen  en  iij  d.  Lovensch. 
Qodsh.  Brussd  B  219  fol.  41  v^,  land  te  Sterbeek. 
Daer  sy  [nl,  de  Jagerg  van  Brabant]  treckt  een 
jaegeraohout,  hetaelve  oonsisteert  in  ses  Teertelen 
(Ten  Brassels,  twee  broeden,  waeiop  de  drye  njt 


een  rierendeel  Brassels  comen.  Sehai  d.  Cheynseniï. 

JACQ  en  TOON.  Alleman,  fr.  toni  Ie  monde. 
II  Deselve  armade  lach  noch  langhe  daemaer,  eer 
zy  yertrocken,  in  Wicht,  aldaer  maeckende  alle 
preparatie,  en  yeigaderende  haerlieder  Tolck  Tan 
oorloghe,  danof  de  mare  liep  van  ontrent  de  rier 
en  twintieh  duust ,  Jacq  en  Toon  al.  mede  ghe- 
rekent.  Piot,  Chron.  687  (1G88). 

JAN,  Toomaam.  JoanneSf  fr.  Jean.  Werdgébruiki 
voor  een  niet  te  noemen  persoon ,  voor  een  slechts  iy 
gdegenheid  uit  te  drukken  naamj  ons  huidige  N., 
mv.  N.  JV.,  fr.  ce  prénom  s^employait  pour  mne  per- 
sonne  non  nommée,  pour  un  nom  è  exprimer  seule- 
ment  è  Voccasion,  auj.  N.,  plur,  N.N.  \\  Die  baelia 
seioht:..,  dies  manie  u,  Jan  of  Willem,..  — 
Seicht  of  thof  so  wel  en  so  wettelike  ghemaect 
es ,  dat  sculdich  es  stede  te  houdene . . ,  dies  manie 
u.  Jan.  C.  leenhof  Burcht  v.  Brugge  a.  ex;  t^. 
czi,  cxiL  Als  de  partyen  dan  segghen  ja,  dan  seegt 
de  scepen  wederom  aldus:  Wildy  dat,  her  Jan, 
en  ie  dat  orer  u  tuyge  en  bezeghele  als  soepenen? 
Ibrmulier  Meehelen  5.  Dien  eed  die  Jan  swoer  ea 
goed  en  gherecht.  Ib.  10.  Die  z  gulden  dieic  Janne 
aenwynne  . .  11.  Enz. 

JANGELE  ER,  zn.  Eene  zilveren  munt  der  Udt 
eeuw,  fr.  monnaie  d' ar  gent  du  \Ae  siècle.  ||  [De] 
Jangeleers  yore  Teertich  scillinghe.  J.  F.  Willbms, 
Mengelingen  843,  oork.  15  juli  1393.  Die  Janghe- 
leers  Roesbekers  =  iy  plecken  j.  ingel.  Muntwaarde 
in  Brabant  1486. 

JEGENGELANDE,  ïbobvlakpeb,  jbgbklabdi, 
zn.  m.  Aanliggende,  aanpalende,  belendende  eigenaar, 
fr.  voisin,  propriétaire  contigu.  \\  Dat  denghonen 
maeckende  eenen  stroyen  ensieloop,  moet  laeten 
▼eerthien  duymen  van  zynen  gronde,  opdat  deselTe 
daerop  moghen  vallen  en  niet  op  den  gront  Tan 
den  jeghenghelande ,  en  van  een  tichelen  daek 
zeven  duymen.  C.  v.  Aalst  x  20.  Daer  sy  [*/.  par- 
tyen] niet  en  ligghen  gemeene  en  onverdeelt,  nemaer 
aUeenlick  jeghens  ofte  naer  elckanderen,  het  ver- 
soeck  Tan  landscheede  by  palen  sal  moeten  geschieden 
Toor  den  rechter  Tan  den  lande  Tan  den  jegen- 
lander  oft  aangelande.  C.  v.  Beüe  xxix  2;  it.  7. 
8.  jeghenlanders ,  jeghenlander;  xzi  7:  jeghenghe- 
lande; C.  V.  Cassel  483.  487.  488.  487:  jeghen- 
lander. —  Een  eusieval  Tan  tichelen  ofte  schail- 
lendack  moet  hebben,  Tan  den  gronde  Tan  [den] 
huyse  ofte  edificie  daeraf  dien  Talt  oft  oomt,  seTen 
duijmen,  opdat  hij  daerop  Talie  eö  niet  op  den 
gronde  Tan  den  jegelande.  O.  v.  Edingen  tui  17. 
Zie  ook  abk&elakdb. 

JEGENODE  (Jegenoode,  jegenoede,  jegenoote), 
zn.  T.  1)  Landstreek,  oord,  y^eleg^\  fr.  contrée^ 
localité,  lieu  dit  (loeus  dietus).  Schiller  n.  Lubben 
Jegenode  Oegend.  \\  Biddende  dat  wij  daerinne 
consenteren  wilden  ten  ghemeenen  orbuere,  nut- 
soepe  en  proffijte  Tan  allen  den  inzetenen  en  ghe- 
goedden  Tan  den  Toors.  proehidn ,  marehen  enjeghe- 
noeden  Tan  daer  ontrent.  Vod.  Mus.  lY  109 
(1488).  LieTekin,  fs.  Jan,  fs.  Wm<  Sleyhonds.houd 
te  leene  io  TÜi  ghemeten  Teldsland,  . .  ligghende 
in  de  prochie  Tan  Adeghem,  in  eenejeghenoode 
geheeten  RaTescote.  de  Fb.  en  Bb.  YIII  Adeghem 
11.  In  eene  jeghenoode  den  Cuenelare.  Ib.  18 
(1506).  tHooftleen  groot  88  ghemeten,  in  eene  jeghe- 
noote  te  Noordtvelde,  met  een  achterleen.  C 
Burcht  V.  Brugge  III  72.  Eü  es  wel  te  Terstane, 
dat  die  mannen  onder  hem  zullen  houden  dat  te 
haren  Tonnesse ,  naer  der  cortume  Tan  der  jeghe- 
node,  behoort  Ib.  806,  Leenreehi  a.  19L 

2)   Qekmchi^  fr.  hamea/u.  \\  Robrecht  de  Yrieae 


JOC. 


JON. 


19 


ontboet  die  Tan  Ghendt, ... .  en  tul  anderen  amal- 
len  steden  en  dorpen  en  jeghenoeden.  Jav  t. 
DrxKxnxÊ  ?4.  De  dycken  namen  den  hont  en  wierpen 
in  de  goeie ,  daer  dat  seewater  in  qnam,  en  sy 
namen  haestelyc  die  eerde  Tan  den  hiUe ,  daer 
den  hont  gheleghon  hadde,  en  daermede  was  de 

Sele  ghestopt;  de  dycken  en  weerolieden  maeoten 
er  taTomen  en  herberahen,  en  hieten  de  jeghe- 
node  Hontsdam.  Ib.  77.  Van  Tarenburch  sy  quamen 
te  Sente-Omars,  en  xy  Torbranden  Arken  en  alle 
die  dorpen  en  jeghenooten  die  by  Sente-Omars  ghe- 
leghen  waren.  Ib.  225.  Zie  ook  Gkulliard,  Slag* 
sairê  n&UEVODE,  jiohbnoode. 

JENETTE,  OXHBTTB,  en.  GenHkai,  h  gemHtê, 
II  I  sandereyen  langhen  tabbaert  met  genetten  ge- 
Toedert  Jne.  o.  d,  HtAêt  1487.  Zie  hoxslioxhxk, 
en  Verdam  axmiT. 

JENETTEf  zn.  t.  Korie  lont,  êoori  van  kdlê- 
baard  f  mei  vergulde  epÜe^  en  ver  tier  d  met  eenen 
hwiepel;  soort  van  pronkwapen ,  zijnde  het  rangieeken 
der  kapUeine  bij  ^t  Spaansehe  voetvolk :  de  hellebaard 
of  partitaan  wag  grooter,  h.  genette,  lance  eomrte^ 
avee  nn  f  er  doré  el  omé  d'une  houppe;  eepiee  ^arme 
de  parade  qui  Aait  Vineigne  des  eapil€nnes  d'infan- 
terie  espagnole.  Ceeear  Oudin,  SI  grande  dict.  16S9: 
Gineta,  un  dard  de  capitainey  Capitegns  stoek, 
II  26  february  1638.  Alsoo  abuTi  word  beTonden 
int  optrecken  Tan  de  onderhooitmannen ,  aen  de- 
weleke  niet  anders  toe  en  compt  dan  de  partisane, 
soo  Lst  dat  Tan  s'heere  en  Wethwegen  wel  expres- 
selyck  aen  deseWe  wordt  Terboden,  ander  geweir 
te  gebruycken,  en  geenssinta  de  Jenette,  die  priTV 
tiTelyok  ia  toestaende  de  Orerhooftmans.  Stadsareh, 
Meehden,  JPoHoef-Boeek  168S— 1641 ,  fol.  76  t«. 
en  77  r*. 

JE8EDERT  (Jesedert),  jxzivdxbt  (Yesindert), 
byw.  Sedert,  sedert  dan,  fr.  depwis,  depuis  lors. 
II  Bekere  poinoten  en  ordinantien,  achterTolgende 
derwelcker  ordinantie,  niet  alleeneltjck  de  Toer- 
schroTen  weesmeesteren,  maer  oook  die  thoonders 
[nk  bureemeesten,  schepenen  en  raad]  henjeaedert 
tot  noen  toe  altijdts  hebben  gereguleert.  C.  v. 
Loven  ^  Weeskamer ,  Inl. —  Rekenk,  v.  JBrah.  reg,  1S6 
fbl.  61  T®.  Yesindert  voor  sindert. 

JE8T0CH  (Yestoec),  zn.  (Volgens  den  Lat. 
tekst)  Aanranding,  bestoking^h.  agression^  atiaqne, 
II  St  quiemnque  óbsidnm  pr<iare  poterit  per  eoram 
insnltum  in  eum  faetnm  finsse,  id  est  jestooh, 
exire  debet  per  plegios,  et  alter  remanebit.  K  v, 
Vemme  1240.  St  iüe  qui  eonviettts  fmerit  de  Yestoeo 
smper  liie  faeta  in  lapide  [nl.  in  het  Steen] ,  ineurrit . . . 
WABKKövia,  Bist,  FL  IV  438.  Zie  ook  Gailliard, 
Glossaire  123. 

JODEN  (Jooden),  an.  mT.  Boode  joden. 
Omde  kleerkoopers ,  fr.fripiers  (Juift  rouges).  ||  Frip^ 
piers  OU  Boode  Jooden.  Bijksareh.,  in  een  proces 
van  1638. 

JOHANNES.  Kaam  van  eenige  oude  zilveren  mua- 
ten,  ft,  Jean ,  nom  de  quelques  anciennes  d'<irgent  moa- 
naies.  \  |  Johannea  Tan  Brabant,  Anthonis  boddragere  = 
1  Vs  "ti^  Muntwaarde  in  Brab.  1486.  —  Den  Johannes 
braiidenier  =  li/s  st.  Ib,  1493,  en  den  Johannes 
braapenninok  =  1  st.  ii\j  qrt.  Ib.  1486.  —  Den 
Johannespenninck  =  xT'g  cleyn  gro.  Ib,  1427. 

JOCK,  zn.  PaaUoerk^  rij  van  ingeheide  palen  ^ 
om  de  balken  eener  konten  brug  te  schagen,  fr. 
paUe,  rang  de  pieux  qu'on  enfonce  en  terre  pour 
soutenir  les  poutres  d'un  pont  en  bois,  ||  Als  de  gote, 
omme  dese  Toors.  Teste  te  waterene,  gheleit  was, 
zo  Bcoerdet  onder  ute,  en  omme  dat  te  beterene, 
ghenomen    N.,    N.,   en   N.,   hantwerkera,   metten 


hoaen ,  elc  te  t  s.,  omme  te  stoppene  dairt  door  liep 
en  dende  Tan  der  gote  op  jocke  te  legghene.  Stadsrde. 
Ninove  1477.  De  brugge  te  Perre  [zal  wel  kosten], 
zoe  aen  pijlen,  {ocken  en  andere  stoeffe..,  die 
somme  Tan...  Bekenk,  v.  Brab,  reg.  139  fol.  234, 
Wendkter  3  febr.  1663.  Zie  ook  Gailliard ,  Glos- 
saire ^  JOOKE,  127. 

JOCK,  zn.  m.  Groep  van  twee  personen ,  fr. 
groupe  de  deux  personnes,  \\  Dat  men  Tan  allen 
anden  immemorialen  tyde  ghenseert  ea  te  sittene 
duerghaende  waerhede  binnen  der  prochie  Tan 
Melden  op  den  Walsohen  Ael;  aldaer  commen  de 
inwonders  Tan  Melden  en  Nukerke,  en  ter  expe* 
dicie  Tan  dien  de  Wet  haer  bedeelende  es  twee 
en  twee  te  ghaedere,  te  wetene:  èenen  man  Tan 
leene  met  eenen  acepenen,  aittende  alzo  ghedeelie 
in  Tiren  of  in  Ti  jocken,  twee  en  twee,  hebbende 
in  elck  jook  een  biledt  [biljet],  daerinne  sy  te^ 
kenen  sommierelyok  en  int  cort  de  bedrachten  daer 
Toor  hemlieden  oommende.  C.  v,  Aalst  683  (1669). 

JOCKWECH,  zn.  Bwmrtweg,  bijweg^  tx,  chemin 
vieinal,  \\  Den  baillia  ia  ghehouden,  ten  eeratan 
keurgedinge  nae  halfmaerte  t'elcken  jare,  te  be» 
dijnghen  en  heeaachen  den  ban  Tan  deaelTO  half- 
maerte, denweloken  hem,  tVgnder  maeninghe,  by 
borgmeester  en  schepenen  aengewesen  is,  inhoa- 
dende:  wysdom  Tan  coome  en  graa  te  beTrijden, 
rechte  weghen  en  straeten  te  houden,  en  die  be* 
hoorlgck  te  Termaecken,  pieten  en  jockweghen 
open  te  doene,  waterloopen  te  suyTeren,  eto.  O. 
V.  JPoperiugen,  xxTÜii  1.  Dat  men  alle  kerokweghen, 
jooweghen,  mnelenweghen  en  maertweghen  sal  opene 
houden  met  heoken,  en  niet  anders  Terstoppen. 
C,  V,  Iperen,  kast.  a.  17.  It,    C,  v.  Belle  xxx  6. 

Vgl.  JTCHT. 

JONGEBEN,  sn.  mT.  In  'tbyzonderdeleerlii^fen, 
de  volgelingen  van  Jexus- Ohritius ,  fr.  les  dieiplês 
de  JésuS'Christ.  Kil.  Jongher  /  leerjongher. 
DiseipulmSf  eondiseens,  ||  Sijt  gegruet,  Oonino  der 
coninghen  en  Heer  der  heren,  £e  roir  uwer  paa- 
sien  in  den  aTontmael  saetste  en  aetste  mit  denen 
jongheren,  en  naemt  dat  broet  en  braeot  dat  en 
gaen  hem.  Mondert  merk.  62  t^. 

J0NGEB8,  zn.  mT.  1)  Minderjarige  kinderen, 
weeskinderen,  fr.  enfants  mineurs,  orjpihMss.  Kil. 
heeft  wel  jonger,  doch  ala  „later  geboren^'.  Junior , 
minor  natu,  Puis-né.  \\  Alle  jongera  onder  mom- 
boomije  staende,  out  weeende:  de  knechten  aohtien 
jaren,  en  de  Trouwpersoonensestien jaren  compleet, 
mogen  Tan  alle  hunne  goeden,  haTeiycke  en  enre» 
Igcke,  disponeren  by  testamente  oft  nyterste  wille, 
sonder  byweeen  oft  anthorisatie  Tan  hunne  mom- 
boors.  O,  stad  Mechelen  xix  24;  Nannins  zegt 
alleenlijk :  mares  —  mulieres.  It.  a.  28.  Alle  jonghers 
onder  momborye  staende,  out  wesende:  de  knecht- 
kens  xiiij  jaren;  en  de  Trouwelijcke  persoenen  xQ 
jaren  oompleet.  C.  v,  Gheel  iz  16.  It.  O.  v.  Sant- 
hoven,  Weesk.  31.  32.  33;  C.  v,  MoU,  Weesk,  29. 
30  en  passim.  In  de  C.  v.  lAer  a.  20,  wisselt 
„jongers"  af  met  „weeskinderen,  en  a.  23  heeft 
„weeskinderen  oft  jonghers*',  OTcnals  de  O.  v.  TVir»- 
hout,  Weesk.  a.  32. 

2)  SehooOcinderen,  fr.  des  êcoHersy  des  ü^ves. 
\\  Dat  de  schoolmeesters  en  andere,  die  binnen 
onsen  Toorseyden  lande  Tan  Vlaendren  hemlieden 
occuperen  met  jonghers  te  instrueren  ofte  leerene, 
Tan  nu  Toortan  hemlieden  Terdraghen  hoeren  jon- 
ghers en  discipelen  eenighsins  te  instruerene  ofte 
leerene  nae  de  Tornomde  leerijnghe  en  doctrine 
gherepiobeert.  PI.  v.  VL  17  juni  1626;  I  106. 

3)  Scheepjongens^  £r.  mousses.  \\  Alle  schiplieden, 


fiO 


JON. 


JUC. 


ftlii  ■ti«nnaiiiy  hooohbootanuuui,  ■ohipmans,  tim- 
mermaus,  buaaohieton,  oocx,  putten,  jongen  en  alle 
andere  boetageMUen   C.  v.  Antw.  eomp.  lY,  Tiij,  158. 

4)  Ja^g9^9y  jamgê  Uêdên,  jimpdingtm^  hmapen^  fr. 
iêê  jmtMêt  ^Mt,  dêt  gareoms^  dis  gttrt,  ||  „Jongen", 
die  in  1613  y^r  ^tetadhuis  den  mei  badden  ge- 
plant ,  bekwamen  Tan  bet  magistnat  eene  som  Tan 
•  pond  parisis.  —  Twee  jaren  te  Toren  badden 
„jongen"  op  Yaatenavond  met  het  iwaard  gespeeld , 
en  waren  mageiykt  met  drinkgeld  TerTTool\jkt.  bs 
Pm.  en  Rm.  XIII.  Rmfrijk  92. 

JONGERSCHAP,  an.  t.  1)  Skuttofr^tAtvamim 

êê  9immi  e«i  ët  /oi^re  broedere  «os  dni  hmr, 
wttte  Umtttê  ia  dê  V0dërii}kê  «•  wtoedêri^ke  aola- 

■MM  a^idt  «oa   AawM  fioedÊtem,  dut  t^  die  im  f 

M.    aiil   veer;   folfia*  La  Come:  JoTeignor, 
ioTeignorage.Jaaijyatar,^<tyaeam.  —  Oa  gppt 
la«l  laatifagare  let  J^rèree  eadeis  dm  iwjBtar  fmi 

aaai^  recw  dlaae  fo  evoBeMJoa  afltevwelle  af  flMiter~ 
aeBf  h  jinaripal  «baMsiae;  ea  diemU  de  lemre  èieme 

mmte  a'eieat  etyearfaal  jpa«  remttmiré  ie  tmoi  dmme 
ttüe  metepHem,  Kil.  Jonckberscbap.  NobiiUme 
eei  a«a#M  fwiMram  «iMnaenM.   --    ir«lit  Airr  te 

aas  wtjK  erfetmeretMf  mm  aea  eerst ifttitreM  ea 
lir  later  jrfurta  lrewfar>  ««««  ft«a  ia  eaf* 
I  wordta.  AUeem  hj  tkier 
tfa#  Ai#   «r.  i^*4M^ffrar4«|p  ^irg««ter  toepssseitjt 

4^  Ae*  jfterwut  ia  An  JjÊutm  f%ts  (rruBp^v>pni  ( 

«Mtt  4r  emi^tjike  ae^wif  te«  dMr  r«#i  «aa  éem 
jta^êhm  a»aa.    A»   wlrfeiaaw    t^MtHeetdem   aaa  M  «. 

^^_ _a  a^_*^  T_»  *t*  *M 

tei^feretm^  êeHeimm  %m  4e  nM^emmt  —■  >«!■<»■  ni 
M  rerèi  ea  4r  aaaaiMMi  #«■  Uetie^  deetemde^  soe 
miti  ep  he0  QnaJ»riicA  lawirwAf .  dlas  tedl  ip  Ma 
i»iir^iir»,%è  jNira»^.'  Ér.  0«  ^miI  aeir  dmms  mee  te^- 
teHMt   fW^dêdtt   feisi  ttisii   éemt  rneire  p»**s  te  driMt 

jde  aana>:mM   resfettx*   4te  1 4rl.*#  #f  4te  mv  pntree 

»   .      ■%•  •_     *  > »  •  -         »    ^ 

ar  I aw^ «^i' w  mreiki  pmrtm mi*wemtmt  mpfitcvMe  m 
fJÊtisnt*  de  ia  TWrr  «f  Qri»ji»ryw  \ne»Mrfi««aa# 
^r«Wp^.  Jr^ipr^  Wttfl  la  dfmmtre 
éeè^mi  mm  giims  nmm  ms  ^A.  Wautcca 
I  ^«  «a  (V«#«  1«^>>  'a.  6  ««  7X  Let 
fme  mems  m^ums  de  femwiei  dm  mtet 
smmntfwmt  dests  Im  rü^a^ia^  «vrcuuitea. 
ei  «M«r  awJ»wftM   «'fVrór,   et  se 


JONCKEB,  m.  Drooge  jonoker.  Zat,  jeé- 
eemmakeTy  fr.  ftoa^oa.  |t  Andere  coaten  ▼u  ad- 
moesenen.  Item,  den  droeghen  jonckare,  Tiij  i. 
Stmdsreh.  Ifimoee  1459.  Zie  ook  Oaüliard  JOVCHxm. 

JONCKHëER.         i    „.        j       

JONCKWIJF  (  Joncwiji,  jongwyf ),  sn.  o.  XNssii- 
aisid,  fr.  ffereaate.  KiL  JongnTroawe.  «ete».  j. 
j  on  g  b  w  ij  f.  .liaollo, /oaNila.  Kü.  ose^.  S^rwate.  II  Sd 

de  knecbt  ofte  djoncwyf  die  wanmate,  ware  in  de  Tor- 
aeide  boete.  Kb.  v.  Amdem.  13S8,  Vam  dem  wime.  Aai. 
aMy.  I  136.  Be  kneobt  en  djan^irjf  die  andera  dada, 
verbeurde...  Ib.  138.  Dat...  de  relig;ieaaen ,  abdaase  tn 
oouTent  Tan  den  ekiester  Tender Haghe  bg  Azele.., 
denwelcke,  metagaden  hneriieder  abdije,  int  hooft, 
en  sinen  leden,  haeriieder  dienaens»  faaoagfaeainneB, 
jonewijfr,  fanere  mannen  en  Txanwe,  ran  licbame 
en  al  hueriieder  goet, . .  —  de  Toeom.  leUgieosea, 
abdesse  en  eooTcnt,  ofte  bueien  jonenaawen, .. 
DS   Pb.  en   Bb.  V.   Merelbeke  65  (1403).  Item, 


pjne  en  arbeytaloon,  als  jonekwiifr,  kneebta,  ba- 
aen,  arbeyden,  dienaen  en  dieiglielïieke.  C.  •. 
Jferyai-op-Zsoi  xn  6.  item,  maect  Dingne,  sus 
oude  jonckwyff  en  maerte,  toot  rele  difmaten  éa 
aerbeT&s  toot  hem  testateor  langen  tijde  gbedaa 
en  dié  87  dagelijekx  doende  ia.  TkeL  Vmm  Dmle  1581. 
i<.  C.  V.  AatH  276:  joi^wyt  IL  Génard,  Aeim, 
eark.  I  39:2.  406;  C.  simd  Brmage  U  151. 
JORNEY  (JoumeT,  joomie,  jur&eyt),  sn.  As 

KiL  Aff' 
JorneT.     Sm^mes^ 


f  • 


A«ai  <v>H  OM 
e»  ewa  N>c;.£^*wifap 
r.  rvrir.  31  •  I4«  E.  Is  tMtv^  r. 
( V«ur  a  1:^K  H«4  kM^  ««»  Tivmvi»  «w\^  l^nn^fa 
van  k':MM«ft«  ea  aa  de  dccc  van  Kvf^  aDv>M<«-« 
«^  ^..z]<tiN>tt  «ir  VKTMr  Taa  vW«  ^''«;>rrtra  Ki>vür  v>ait 
«:f3.i«  xQ^erwekp  >ACfc  scsir  ^c^^a^virev  os  s>fe<««r  vaa 
lèra  «aSe^ièÓNK  Ki  >-»«v>p  ^w  -!«  dra  «rf«Dr  vaa 
&xja;r:  «ns  car  >.icj«<r  «aa  c^rti  <vv;rc«ïf«t  >*%>ipr 
«kir  va»crrsc^<»y  *f»».ór  ètsr^^ct»  K»  d^jrr  trviromK 
Jofti  i>if  TtvHtwr  rcJy:•S^^a  knft^i^i  «a  ïna*ct  ajsr 
^lax  KMCTtt  ktj&sMnra  ^»r  wttïr^x"  trwv'ttrm  «.-x, 
«a»  tr  ^i<cjaa<a.  vaa  alV  «ar  <c«Nk  «a  va^t  ^xcrai 
w<tyaw<fct  ccar?C   >"wij  wm  r    iVvir  41^ 

t-    J^   ees*^  «r^^w  jgm^^  it.  MrRM.ir  v«i.tv« 

4SI»  vl:»<^V 


Colobinm.  La  Come  JormvAXS  GWte  è 
des  mtrnmrbmj^u  \\  Oheeocht  jcg^ma  N.  xü^  ellen 
blaoa  lakens  en  xü^  ellen  roola  lakena, 
daeraf  ta  makane  de 
en  saudenim;  eosie  rïke  eUe  zr  &,  beloopt  xig  Ib. 
^Wvafr.  ernaar  1476.  Soo  wie  dat  eooinek  ^a 
aal,  dir  sal  hrbben  mgm  ianart  oft  pnliMve  qajtB 
en  Trn  alle  jaare,  an  «in  Meltijt  ten  dnegbe  als 
mm  den  paprigaeT  scbikm  sal,  oft  n  a.  toot  ds 
paliiereu  na  Pr.  «  Bb.  XHT.  SÊ-OiüiM  50,  8t. 
Seémstmmms^rtlie  y\i^iZ\  Ab  dal, 
is,  ar{i:r««n  sa*,  aaer  den  peepegaer,  en  dry 
aaer  r4rk  >cr  afarbieScn  lai  daa  pnepegMy  aebnttsr 
fTicm.  fwu.m  dr  gLdreeosasa  goanooden  arn  ts 
daaeanam  'dar^  doa  pfpfgaej  dry  jaursa 
rfieasiómn  ^*^an«rlTrk  afiahkÉin  anl.  de 

drr  KÏTievr 
arhunrrv"rv:k«i  ivxek  «crfW 
|!iHi  trr  <rwa  vaa  der  güor 
T^fts  «:ram  k^Mtr  «atr  ^'i>nsiiain    Ik.  XTI. 
wcr  !Si  .  14>:*~1MI».  Zse  ook  Qnilimad 
jcraXATT. 

*U\   HsL   rsw.  iV;^.  mm-,  fr.   «sa,    aeÉrc  ||  Ja 
^STk  iuk<m  w»  «r^KiLLv'^  nis  ia» lm  stame»  Jn 

BKtlt     ««»    eftSTi^tiS    Alt    cnl  i 

J-ji  «irdvxfir  2sL»  ;aax^r!jtf  aaafeKCt     Ji 


s»««fc  T*fc-x*3i  ^  »r«rj^:i*s  4 


IMl 


JUR. 


JUW. 


21 


It  ft.  86.  87.  91.  DB  Fe.  en  Bb.  YIII.  Maldeffhem  14. 

JUDICATURE,  £n.  Bwoegdhtidy  gerediiighM 
om  eenë  reékiaxaaic  ie  behandelen  j  fr.  oontpétenee 
(fmdioaiure).  \\  Dewelke  [schepenen],  partien  ghe- 
hoort  hebbende,  indien  zj  de  zaecke  bevinden 
t'heorlieder  kennisee  niet  toebehoorende,  zullen  die 
aenden  en  renyoyeien  daer  't  behoort . . ;  nemser, 
indien  sy  bevinden  de  zaecke  staende  f  heurlieder 
kenniase  en  jndicatuere,  zullen  die  behauden  ten 
prinoipaele  voor  hemlieden.  C,  v.  Dendermonde  ^  Sec, 
eah,  prim.  1616,  i  14.  De  twelfVe  schepenen  der 
stadt  Tan  Meohelen,..  zijn  ordinaris  rechteren, 
en  hebben  kennisse,  jndieature  eiï  berecht,  ter 
maeninghe  van  de  schouteth,  over  alle  de  porten 
en  andere  inwoonderen  der  stadt  en  vr^heyt  van 
Meohelen.  (7.  stad  Meehden  i  1 ;  Nannius  iieque 
4u9  eet, ,.  eognoeeendi ,  judieandi ,  decemendique  de 
omnihue  etmeit, 

JUFFER  (jouffer),  zn.  v.  Maagd  j  fr.  vierge, 
II  Den  7  sept.  is  Onsser-Liever-Yrouwen  altaer 
geoonsecriert  woirden  in  die  eer  Onsser-Liever- 
y rouwen  Marie  und  Sint  Johan-Baptist ,  Marie 
Magdalene  und  xi  dusent  joufferen.  Piot,  JSjpi- 
êodes  Venloo.  S  (1578). 

JUIPENBIER  (Jeupenbier,  jopenbier,  Hupen- 
bier),  zn.  DanUnger  hier^  ir,  büre  de  Danttig. 
B\j  Kramers  Jopenbier.  JSspiee  de  bière  médi- 
einale  forie  et  oncttieute,  Yan  Dale:  Eene  soort  van 
bier,  oudtijds  ook  Juppenbier  geheeten.  Marin: 
Joopenbier.  Sterk  en  kleefagtig  Dantzikker bier , 
zeer  goed  tegen  kneuzingen  van  buiten  en  verwrik- 
kingen  van  binnen.  ||  Yan  den  vreempden  byeren, 
gelyck  Hombergen,  Juypenbieren  en  dyeigelycke, 
over  landt  en  overzeede  commende,  van  eloker 
amen  x  sts.  Bekenk,  v,  Brab,  reg.  139  fol.  10, 
Impotten  6  nov.  1542.  Een  tonne  Bostigers  bier, 
een  vat  hupenbiers.  Piot,  Chron,  123  (1546).  Bier. 
Een  vat  ieupen  biers,  1  penninck.  Mansa-tol  1567. 
Juypenbier.  Een  vat,  1  se.  vj  gr.  Zeemotehe  tol 
Anlw,  1623.  Dat  van  een  Oosters  vat  jopenbier 
zal  worden  betaald  een  en  twintig  gulden.  Oraot 
Placeaaihoék ,  19  aug.  1716;  Y  1378. 

JUISTE  EREN  (Juysteren),  bw.  als  znw.  JJA-tf» , 
fr,  étalonntr.  Kil.  Juysten,  juysteren.  AeqiUÊre, 
adaquare.  ||  Aengaende  den  juysterene  oft  ykinge 
van  allen  gewichten,  navolgende  den  pyle  berus- 
tende in  deser  cameren,  opt  Troyssche  marck. 
Bekenk.  o.  Brab.  reg.  136  fol.  283  v^.  16  febr.  1509. 

JUITER  (Juyter),  zn.  (.»)  Kü.  aiict.  Juyten/ 
juyohten.  Jmbüaret  voeiferari pra gaudio.  e^Bserier 
^  /^-  II  Oude  kleerkoopers ;  reglement  nopens 
hunne  daegelyksche  uytroepingen  op  ongewoonelyke 
plaeteen.  Nieuwe  Borse;  de  straten  daeromtrent 
gestaen  mogen  niet  belemmerd  worden  met  fruyt ; . . 
quaksalvers,  rattenvangers,  vogel  vangers ,  liekens- 
sangers,  roepers,  juyters  en  andere  mogen  aldaer 
niet  voorstaen.  Gévard,  Aniw,  arch.  I  261  (1557). 

JUPERKEN.  Zie  ttferkkn. 

JURISDICTIE,  zn.  Zooals  thans.  Bechimaeht, 
fr.  fwidietion.  Ten  opzichte  van  Antwerpen  t  dient 
gezegd  dat,  ofschoon  deze  etad,  als  hoofdplaate  van 
het  SeiUge  Dmitsche  Bijk,  en  als  vrije  keizerlijke 
stad^  door  politieke  banden  verbonden  aan  Duitseh' 
land  en  ommiddeU^k  afhangend  van  den  keizer  ^ 
deze  xieh  met  het  reehtsbesiuw  niet  inliet  f  men  be- 
riep  zich  evenwel  op  hem  in  gevallen  van  inbrenk 
op  oude  en  leenroerige  vrijdommen  en  privilegies, 
gelijk  in  de  jaren  1309  en  1416 ,  ter  zake  der  onwet- 
tige overdracht  van  de  stapels  van  haver,  visch  en 
zout  naar  Meehelen  (L.  Torfs,  Oesch.  v,  Antw.  II 
75),    fr.   bien  qu'Anvers  fAt^   comme  chef-liem   dm 


marquisat  dm  8,  Empire  et  eomme  viUe  Ubre  impé- 
riale ,  aitaehSe  è  VAUemagne  par  des  liens  poUüquêê 
et  dépend  immédiatement  de  Vempereur ,  eelmi-ei  n» 
se  mêlait  eependant  pas  de  Vadministration  de  la 
justice;  on  en  appelait  è  lui  dans  les  e<u  d^infrac» 
tion  è  des  immuniiés  et  priviÜges  anciens  et  fêodama , 
eomme  en  1309  et  1416 ,  au  smjet  du  transfert  illfgal 
des  êtapes  de  Vavoine ,  dm  poisson  et  du  sel  è  Malines, 

JUSTE,  JUÜ8TB,  zn.  V.  Bint  {eene  voehtmaai), 
fr.  pinte.  La  Cume  Jus  te.  Vase  ou  flacon  de 
table,. .  Une  juste  ou  pinte  d'estain  (1416).  ||  Yan 
Janne  de  Bleyere,  ghebode  van  der  wonde  en  van 
der  doot  Heinreke  van  Namen,  met  eere  teninen 
juste.  Paes  ghemaect,  bi  bede  van  vele  goeder 
lieden,  omme  iiij  Ib.  viij  s.  Beiken,  baljuws,  Qent, 
1351/1352,  rol,  1718.  Yan  Hanneken  den  jaghere, 
van  1  wonde,  die  up  hem  leide  Willem  (ioessins, 
Oupers  sone,  met  1  juusten.  Ontfaen  zx  s.  Ib, 
1364/1365,  rol  1720. 

JUSTITIE,  zn.  v.  B[et gerecht ,  de gereektsplaats , 
de  gaig^  fr.  lieu  de  justice^  potenee,  giheL  La 
Cume  Justice.  ||  Sooverre  die  voorschreven  offi- 
ciers alsdan  stof  ghenoch  hebben  den  criem  aen- 
gaende, soo  doen  sy  denselven  delinquant  voorts 
ter  justitie  leyden,  en  doen  hem  justiceien  naer 
syn  delicten,  sonder  daerop  eenighe  procedure  van 
rechte  oft  vonnisse  te  derren  nemen  oft  houden. 

C.  V.  Sichem,  a.  14.  Vliegende  justioie  (.'). 

II  Admortisieren ,  bij  desen  presenten  letteren, 
mette  lasten  daer  z.}}  in  staen  en  daer  zQ  te  voren 
in  waren ,  behouden  dien  dat  zg  zijn  ghestaen  buten 
leene  ofte  vlieghende  justitie,  db  Pb.  en  Bb.  IY. 
Waarschoot,  79.  Octrooi  ter  stichiing  vam  een 
klooster  (1444). 

JUWEEL,  zn.  o.  1)  Ben  zUveren  kleinood,  of 
eenig  ander  kostlMar  voorwerp,  ais  pr^s  der  boog' 
sehieting  en  van  andere  wedstrijden  van  gilden ;  tds 
gift  der  nieuwe  schepenen ,  gemeenlijk  bestaande  im 
eenen  kroes  of  eene  drinkschaalj  als  geschenk  aam 
kinderen  bij  hwnne  mondigverklaring ,  en  als  legaat 
van  echtgenooten  aan  elkander  ter  volvoering  vam 
hmn  testament  door  den  langstlevende  ^  fr.  un  fogam 
en  argenty  om  guelque  amtre  objet  prédeuw,  comme 
pri»  du  tir  è  Vare  et  d^autres  concours  de  gUdes/ 
eomme  présent  des  échevins  nouveamx^  consistamt 
ordinairemeni  en  un  gobelet  ou  une  coupe  è  boire/ 
comme  don  è  des  enfants  qu*on  émaneipaitj  ety 
entre  Spoux  mutueUementj  comme  legs  fait  am  sur^ 
vivant  pour  Vexécution  de  leur  testament.  Kil. 
Juweel  /  jouweeT.  Oimelimm,  supeUsx  pretiosa. 
etc.  Spanoghe.  Synongma.  Oimelium , , .  Kleinood . . : 
alias  juweel,  jouweel...  ||  Dat  dekene 
en  ghesworen  der  groter  g^den  alle  jaren  selen 
doen  maken  een  juweel,  dat  hy  sal  hebben  die 
den  papegay  afschiet,  dat  hy  eerbaerlyo  eiï  tame- 
lyc  aen  den  capruyn  van  der  gulden  cleede  dra- 
ghen  sal  syn  jaerlanc  nut;  dan  blivet  hem;  en 
wert  die  persoen  oic  aflivich  binnen  dien  selven 
jaere,  dat  dit  voirseide  juweel  hebben  sal  Onse- 
Lieve-Yrouwe  opten  Zavel.  A.  Waütbbs,  Sermens 
5  $  1  (1412)  Qhegeven  de  lx  gheeellen  van  den 
voetboog,  te  hulpe  tot  haren  juweelen  daer  zy  na 
schoten  in  thamasch,  xv  in  october  iüic  xxix, 
compt  op  X  fl.  groot.  Yav  Mxlcbbbbkx,  Zmii- 
booggUde  17.  Burchmeester  en  soepenen  gheven 
noch  te  kennen,  als  dat  zy  ten  diverschen  stonden 
vermaendt  hebben  N.,  N.  en  N.,  nieu  scepenen.., 
ten  fijne  zy  upbryngen  zouden  een  zelvere  juweel, 
weghende  een  mark  zelvers,  in  de  stede  efi  plaetse 
van  der  maeltijt,  die  elcken  nieu  scepene  ghewoon  * 
was  te  ghevene.  dx  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kapr^  91 


22 


CAB. 


CAB. 


(iZdbs.  1674—1575).  (In  de  Tolgende  xek.  ziet  mem 
dat  een  aehepen  gpgdjen  hid  yfitm  zelTeren  schale 
ofte  ooj^tMse").  Hoe  dat,  yan  allen  immemorialen 
tyden,  ghefiaeeri  es  gheweest  binnen  der  stede  en 
caaaalria  Tan  Andenaerde,  zo  wanneer  yader  en 
moeder,  tbedde  geheel  zynde,  haerlieder  kinderen 
doen  bT  aoepenen  emancipieren  en  haerlieder 
zelfa  maaen,  dat  zy  denrgaendelyck  eene  ghifte  en 
■chinck  Tan  selyer  „oft  anderseyns*'  heorlieder  kin- 
deren ghewoone  zyn  te  doene.  Amdem.  men^.  I  67 
(1617),  Ontvoogding.  Man  en  vrauwe  en  vermoghen , 
naer  belofte  en  bandt  van  hawelicke,  d*een  den 
anderen  niet  Terschoonen,  niet  meer  by  testamente 
dan  iaUer  foivoê  ofte  anderszins,  dan,  mach  d'eerste 
oyerlydende  den  lancstleyende  beghiften  met  eenich 
juweel  ofte  catheyl,  naer  heurlieder  qiialiteyt  eü 
ghestaethede,  voor  traloommen  van  syn  ofte  haeron 
testamente.  O.  ttad  Brugge  I  iii  7.  Jt  C  v.  Oent  I 
ZX  22;  C,  o.  Dendermande  xii  11. 

2)  lm  pUuUê  van  een  eigenlijk  gezegd  kostbaar 
voorwerp  dienende  tot  eieraadf  verstond  men  door 
kei  w,  juweel  ook  niêi  zelden  een  nuttig  voor- 
werp dienende  tot  den  huieraady  fr.  om  lieu  d^un 
objet  proprement  dit  préeieux,  servant  d' ornement  t 
on  entendaU  aesez  souvent  par  Ie  mot  juweel, 
jogaUf  un  óbjei  uiUe  servant  au  mobilier.  ||  En  ooc 
belooft,  waert  datter  in  toeoommenden  tyden  meer 
commers  up  bevonden  worde   [nl.  op  zeker  huis] 


daite  in  te  ataoe  en  goet  te  dosne  den  penaiiiB 
XX,  om  den  Tomomden  Arende  twoomomib  haoi 
met  al  den  haven,  juweelen  en  catteylen,  dien 
minen  heere  inne  coopen,  stellen  en  doen  aal.  C. 
v.  Qentj  II  49  (1463).  ZoO  wie  oploop  doet  op  da 
lieden  dueren,  oft  yemant  oproept  uyt  synea 
huyse , . .  oft  weert  oft  weerdinne  in  huerliedsr 
hnus  Terlast,  werpende  potten  oft  huerUeder  jaweelflB 
ontstucken , . .  zullen  verbneren . . .  db  Pk.  en  Bb. 
XXIII.  JBeveren  79,  Voorgeboden  1526.  In  ghiften 
en  heeft  naerhede  gheen  stede,  nochte  oock  in 
manghelinghe ,  tenwaere  dat  die  gheschiede  met 
bestialen,  juweelen  ofte  andere  roerende  meublen 
en  catheylen.  ö.  leenhof  v,  Denderm.  tui  ,  15.  Be 
lestlevende  heeft  d'beste  bedde..,  eenen  setele... 
—  Yan  andere  juweelen  en  anderen^  huysnde 
heeft  de  lestlevende  Tan  elcken  een  Tooruijt,..  — 
Yoortaen  deylt  men  alle  d'andere  juweelen  en  huy»- 
raedt  half  en  half...  C.  v,  lAer  xt  14.  15.  17. 
Zie  ook  onder  alabm  9),  en  nrHAYXir;  alnqg  bg 
de  Ps.  en  Bb.  IX.  ^eke  80:  juweelen  Tan  boaken, 
keelchten,  orlementen  [kelken «  ornamenten]  en 
juweelen  derzeWer  kerken  toebehoorende  (1429). 

JUXTAL,  zn.  'Eene  soort  vem  turf^  fr.  urne  espies 
de  tourbe.  ||  Cloninc, . .  grau  cloninc,  grau  juxtal,.. 
Bijksareh.  Bekenk.  reg.  8233,  MomrmaUriee  is 
Flandre,  14d«  —  164e  B. 


O.   K.   Q. 


CABARET  (Cabereth,  cabret),  zn.  o.  Goor- 
keuken^  spijskms  (bradery) ,  een  huis  waar  men  .90- 
soden  en  gebraden  vleesch  verkocht,  fr.  restaurant, 
maison  o^  Von  vendait  de  la  viande  bouülie  ei 
rótie,  ofr.  cabaret.  Kil.  Ka  bar  et.  JPopina  thermo- 
poUsun,  gal,  cabaret,  D'Arsy  1668  maakte  erTan 
gaerbret,  cabaret.  Dasypodius  1557,  Tertaalt 
JPopina  door  Ben  ghemegn  cueeken t  cabaret^  bra- 
derige,  en  SerTÜius  1546,  die  Toor  popina  ook 
f,Ben  gemegn  cueken"  heeft,  Tertaalt  Thermopolium 
mJEen  plaetse  daer  men  werme  drancken  verkoopt;" 
Adr.  Junius  heeft,  Popina  Cie,  thermopolium 
JPkmi . . .  B.  Braderye  /  cabaret.  Zie  Pitisous  Lexi- 
con antig.  De  Teuthonista  heeft  Cameret  [deuitg. 
zegt  Terkeerdeiyk,  m.  e.,]  l.  oamer,  [welk  w.  ons 
Toorkomt  als  een  natuurlgk  Terloop  Tan  Cabaret] 
Bair  men  kaiokt  [nl,  kookt].  Famicus.  ||  Die  cabret 
houden,  en  zieden  en  braden,  omme  den  goeden 
lieden  Tan  binnen  en  Tremden  Toert  te  Tercoepene, 
selen  moghen  coepen  alse  [die]  brnytclocke  Terlaten 
es,  Bonder  Terbcwen,  van  dies  sy  behouTen,  maer 
dat  en  sullen  si  niet  mogen  rauw  Toirt  Tercopen. 
Bb.  V,  Antw.  a.  80>.  —  So  wie  dat  cabret  houd, 
oohte  ToerTeynstere ,  die  sal  copen  syn  Tleesch, 
dat  hi  ziedt  oft  braedt,  omme  Tort  te  Teroopene, 
jeahen  de  Tleeschhouwers.  Ib,  85.  Dat  gheene 
oabeiettiers ,    die   braderye   oft   cabereth    handen, 

rnderhande   Tleesch   coopen   en    sullen  dan  op 
int  Tleeschhuys.  Stadsaréh.  Dieet ^  Ambachten, 


vak  18,  ord.  23  juli  1623.  •—  Dodk  hei  cabaret 
of  brtuidhuis  was  hier  al  vroeg^  zoo  niei  vem  den 
beginne  af,  eene  tapperij,  een  bier-  of  wifnhms, 
eene  herberg,  kroeg  of  tavem,  benevens  eene  gaat' 
keuken  (jtooals  Pitisous  ook  het  w.  popina,  en, 
Jbg  navolging  onder  ons,  een  koffkfhms^*  hei  «. 
thermopolium  verklaart),  fr.  maie  Ie  oahmei 
ancien,  ou  la  rótisserie,  /W  te»,  de  bonne  hemre^ 
sinon  dès  Ie  principe,  en  méme  temps  Ie  cabarei 
actuel:  ^Vaulerge  d^un  rang  inférieur,  o^  Von  vend 
du  vin  en  détail,  et  od  Von  donne  amssi  è  mamger* 
de  Littré,  et  la  taverne.  \\  Pieter  Hueriblock,  doe 
hy  aen  de  offitie  quam,  was  zo  oleene  Tan  state 
en  Tan  goede,  dat  hy  in  ghezelschepen ,  in  oab»- 
retten  en  taToemen,  om  Toordeel  plach  te  ghane 
synghene  [café  chantantf],  Schatxb,  OdüaHe  280, 
sub  anno  1452.  li.  16.  Eene  hofrtede  met  huy- 
singhe ,  camgerecke, . .  geheeten  het  Cabereth,  in 
d*Oude  straete..  A.  Wautbbb  ,  Bnmrons,  II  74, 
Merchien,  1582. 

CABABETTIER  (Otbrettier,  oabaiettre),  xn. 
„Cabarethouder'*,  —  herbergier,  tavernier,  iappar, 
fr.  restaurateur,  —  cabaretier,  tavernier.  Kil.  Ka*- 
barettier  Kabarethouder.  Popinarius.  ||  Dal 
alle  herbergiers,  taTemiers,  ca^ttiers  en  scip- 
luden  soul£ch  zyn  der  lieden  goet,  dat  men  hem 
te  bewaren  brengt,  te  bewairen  en  te  behueden 
nae  hner  beste  macht  tegen  eenen  iegel\)cken.  Y. 
D.  Tat.  215  Y^  Tappers,  oabarettiers.  JPL  o.  VL 


CAfi. 


CAO. 


Ö3 


oréL  81  ang.  1618  a.  20.  DatgheentaTemier,  noohte 
ostelier ,  no  cabarettre  gheeo  flaasche ,  noch  gheenen 
Btoep,  pot,  noch..,  yement  Torensetten,  dien  pot 
of  flttBsohe  en  hebbe  eenen  nagel  eii  eenen  zegel 
deran,  en  dien  pot  oft  flassche  gheyct  en  ghe- 
leghelt.  Kb.  v.  Auden.  Van  mate.  Dat  die  her- 
berghere  noch  cabarettere,  om  ejnghe  rremde 
luide  te  noeden,  niet  nare  en  solen  ghoen  dan  op 
dat  neeste  ryael  Toer  honne  doere.  So  we  her- 
berghe  of  cabaret  helt,  dee  en  eal  den  yremden 
luiden  niet  nare  ghoen,  om  die  te  noden  in  sijne 
herberghe  te  comen,  dan ...  C  v.  Maaatriehtj 
Stat.  V,  1880  a.  86.  Wordt  scherpeljjck  verboden 
allen  herbergiers,  tareniers,  cabarettiers  en  tappers 
eenighe  persoonen  oft  gasten  te  setten  om  eten  oft 
drincken,  y66t  dat  die  hooghmisse  in  de  hooft- 
kercke  is  ghedaeu,  uuytghenomen  actuele  passai- 
giexB  en  reysende  persoonen.  PI,  v.  Brab.  I  60, 
B.  j.  —  Hêt  tr.  had  nog  in  de  \%de  JE.  te  Loven 
de  bet.  van  yfvUesehhandelaar*\  —  Ie  mot  „enbretlier^* 
avait  eneore  la  eign,  de  „dSbitant  de  viandes"  è 
Louvatn^  on  XSe  eiMe.  \\  Item,  en  sullen  oock  de 
beenhouwers.  Tisschers,  pensrrouwen,  slagers, 
cabrettiers,  pouUeniers,  van  [I.  geen]  beeuen  yan 
doode  beesten,  pensen,  dermen,  snaeren,  bloedt,., 
mogen  leggen,  werpen  oft  gieten  op  de  straeten, 
mesthoopen  ofte  goten,..  C.  v.  Loven,  Servii.  a. 
74.  Zie  ook  cababbt. 

CABBELEN,  ow.  Thointen,  krdkeeUn,  fr.  te 
qmereUer.  De  Bo  heeft  kabeelen,  kabeeuwen. 
kabillen.  Krakeelen,  kijven  en  twisten.  Schiller  u. 
Lubben  Kabbelen.  Zanken.  Orimm  kabbeln. 
nordd.  Hadem,  zanken.  \\  Als  alle  de  kinderen 
met  waren  efi  Tulwassen  [nl.  yan  Willem  yan 
Dampierre  en  Margareta],  de  oatste,  bastaert, 
nadat  de  graye  Willem  ghestoryen  was,  hij  cabelde 
[cabbelde]  altoes  jeghen  den  graye  Willem,  de 
jonghe.  Zj  yochten  ghetydelyc  onderlinghe.  Jav 
T.  DmciTDB  188. 

CABBELINQE,  zn.  y.  Set  krakeelen,  twisten  ^ 
ft,  qnerèllee,  disjmtee.  ||  De  outate  ghetrouwden 
Bone  [nl.  yan  wettigen  bedde]  Willem  zeyde,  dat 
hy,  na  zyn  yrouwe  moeders  doot,  meende  heer 
en  graye  yan  Ylaenderen  te  zine,  en  oec  yan  Hene- 

gftuwe,  want  baetaerden  en  moghen  gheen  leen- 
eeren  sin;  en  doe  zeide  Jan  de  bastaert,  dat  in 
yele  landen  niement  en  es  bastaert  yan  zinder 
moedere  weghe ;  en  om  dese  cabbelinghe,  daeromme 
dede  de  grayenedinne  Magriete,  Willem,  haren 
oudsten  zone ,  huwen . . .  Jav  y.  Dixkübb  188. 
CABELIAUW  (Cabbeliauwe,  cabbeliau,  cabil- 
leau,  cabelian,  cabbeliaeu,  oappeliau),  zn.  Kabel- 
jauw ^  fr.  oahiüaud.  Kil.  Kabel  ia  u  /  kableau.  j. 
boUick.  Asellut  piscie.  K.  auet,  Le  merlut.  \\  Men 
sal  geyen  yan  cabbeliauwe,  yan  telne,  yan  den 
honderden,  1  cabbeliau.  Kb.  v,  Antw.  a.  103.  Theodor, 
heere  yan  Beyeren,  oastellgn  yan  Dixmuyde,  etc. 
Om  paeys  te  maecken  met  Wauter  Berthont,  heere 
yan  Mechelen,  hebbe  taaemen  geaccordeert,  int 
qnaet  Frame ^  de  artikelen  naeryolgende ,  te  weten: 
dat  die  yan  Calloo  en  Kindrech,  die  yiach  sullen 
brenghen  tot  Mechelen  binnen  den  tijt  dat  men 
thiende  treokt,  sal  den  persoon  comen,  die  den 
tol  ontyanght,  met  eené  roede  in  de  handt,  int 
schip,  en  alst  cabilleau  ia,  moet  den  yiach  bloot 
geleyt  worden,  eii  donghenen  die  hy  met  sjjne 
roede  sal  raeken,  sal  yoor  hem  syn.  db  Pb.  en 
Bb.  XXY.  Kaüoo  15  (1267).  Vort  sal  men  weten, 
alle  yremde  liede  die  met  yiasche  tachepe  binnen 
tienden  comen,  die  tiende  aouldioh  aiin,  die  aiin 
aouldioh  yan  eiken  achepe  yiaache,  yan  tiende,  yiy 


Loyenache  eü  iiy  cabeliauwe,  op  dat  si  oabeliau 
in  hebben,  en  en  hebben  si  ghenen  cabelian  in, 
so  selen  si  gheyen  xWiy  pladisen.  Tol  te  Me- 
chelen  1391.  XI  lasten  Engelsch  visch,  gesouten 
[geheeten?]  cappeliaus,  yolle  ende  zoete,  goedt  en 
loeflick  goedt.  Archief  Bergen'Op-Zoom;  Bent' 
brieven  en  reoogniHen  van  1465.  1467.  n^  138  (13 
apr.  146H)  Cabbeliau.  Geleide  op  de  JSoni,  15de  E. 
(3N)llen,  cabbeliau  oft  rydeyiach.  Bekenk,  v.  Brab, 
reg.  136  fol.  189  (4  noy.  1487).  Cabelian.  Tol  te 
Bumpst,  1503.  It.  Kb,  v.  Dieet  b  194.  195. 

CABELS  (Cables)  cabilev,  zn.  my.  Dikke 
touwen ,  fr.  cahlee.  Kil.  auct.  Funis  nauiicuef  rudene. 
Une  ehable,  ||  Cables.  Tol  te  Danme  1252.  Cabelen 
oft  geslagen,  1  hondert,  1  gro.  WtUertol  1550. 
Cabelen  oft  gealagen,  Ic,  geéyal.  x  a.  Schatting 
1551. 

CA  BOEL,  zn  Oeraae,  getier,  fr.  vacarme.  Kil. 
Kaboel,  vetua  fland.  Tumullue^  turba,  turbcUio. 
II  Doe  waren  yele  lieden,  niewelincx  gheyanghen, 
in  den  Steen  gheloedt,  efi  harelieder  yrienden  die 
quamen  tot  hemlieden,  men  brocht  er  apiae  en 
dranc,  zy  haten  en  zy  droncken,  zy  zonghen  en 
zy  clonghen,  zy  apeelden  eü  zy  dobbelden,  zy 
waren  zeere  laudt  toter  middernacht,  eü  het  ghe- 
yiel  ghetydelyc  dat  men  dusdanich  een  caboel  hilt 
in  den  yanghenesse  by  nachte  toter  middernacht. 
Jav  y.  Dixmudb  198. 

CABRIET  (CabiTt,  capryt),  zn.  Geitje,  bokje, 
fr.  cabri,  eabrU.  \\  Cabrytten  gebraden.  Aead, 
d'archéol.  1855  blz.  109,  Maaltijd  d.  stad  Brussel 
in  1561.  Van  elck  lam,  capryte,  braet-  oft  apeet- 
yigghen  iy  at.  JPl,  v.  Brab,  II  80,  oork.  8  noy. 
1596;  it.  97.  Op  het  yee..,  —  Bchaepen,  kal- 
yeren,  geyten,  lammeren,  kabrieten  oft  andere 
diergelyoke.   Ord,  magistr.   Loven  v.  1735,  blz.  4. 

CABUISKOOL,  zn.  Kropkool,  fr.  ehou  cabut. 
Kil.  auet,  Kabuys  koole.  Brcusiea  eapitata, 
tritiana,  imperialis.  Choux  cabus.  |i  Loock,  ayiuyn 
en  cambuys  [l.  cabuys]  coolen,  diet  yan  buyten 
bringhen,  die  sal  men  voirtmeer  yercoopen  tsyrien- 
daigs  op  den  werf.  Stat,  Brused  1360,  Belg. 
mus.  Vu  299. 

CACHTEL,  zn.  Jong  veulen,  fr.  poulichon ,  jeune 
poulain  (De  Bo).  ||  Die  tolne  yan  den  Zande,  dat 
es:  yan  paerden,  yan  merrien,  yan  kach telen,  yan 
koen, . .  Brugsehe  tol  1269.  Bn  zullen  alle  peerden 
te  coope  ter  merct  binnen  die  reepe  oommende, 
betalen  yoor  elo  peert  eenen  groote,  en  yercocht 
zynde  twee  grooten.  Alle  cachtelen  zullen  betalen, 
ter  merct  commende,  yercocht  zynde,  eenen  grooten. 
DB  Pb.  en  Bb.  XXIY.  SL-GiUU  15  (1554).  It. 
C.  V.  "tProossehe  I  362. 

CADASSE.  Zie  cabdabbb. 

CAD  E,  zn.  De  van  dit  w.  gegevenê  verklaring :  afoal 
van  doode  dieren,  fr.  débris,  dêchets  d^animaux  morts, 
stemt  niet  yolkomen  oyereen  met  Kil.  Kaeye,kae- 
de,  kaeyen,  nl.  brokjes  van  geroost  of  gebraden  vet  g 
noch  met  Plantyn  Kaeyen.  Les  ratons  dm  smm 
de  pouroeau,  waaryoor  d'Arsy  les  ratons  du  suif 
fondu  des  pores,  keuyen  van  gesmolten  verekene 
vet,.  Zie  Verdam  y*  dabb,  doch  byzonder  (3ail- 
liard,  Glossaire  cadb,  met  eene  uityoerige  behan- 
delinff  yan  het  woord.  ||  Dat  niemene  gneoorlooft 
eenighe  caden,  no  dars,  no  dode  paerden,  no.., 
die  allene  steryen,  te  yiere  te  doene  yewerinz  bin 
den  scependomme  yan  Brucghen.  C.  stad  Brugge 
1  352  (1305).  Ontyanghen  yan  boeten  yan  den* 
ghonen  die  caden  gheamolten  hebben  bin  der 
yeete.  Ib,  (1). 

CADDEWADDEN,  sn.  my.  (?).  ||  Sohoenmakera 


u 


Caë. 


CAE. 


en  hnyderetten  moffen  geen  leder  genoemd  kadds- 
wadden  vetten»  noch  tot  schoenen  yenmyden,  als 
wesende  schoon  in  de  oog,  en  [maar]  onbeqiiaem 
om  schoenen  raa  te  maeken;  de  soldaeten  Tan  de 
legers  yan  alsulke  schoenen  met  redenen  geklaegd 
hebbende.  Génabd,  Antw.  arch.  I  427  (1606). 

CADECOECK  (Oadecouk),  zn.  (?)  ||  De  stede 
gaf  den  seotters  thelpen,  hare  pr^sen,  als  de  pre- 
sentwyn  en  cadecouken.  Jan  v.  Dizhude  167. 

CADILLEN,  zn.  my.  „Kadullen*\  drinkeèroert , 
fir.  grandt  huveurs,  (V.  d.  H.).  1|  Daer  waren  cadillen 
die  spraken  tot  haersghelycke :  Nu  en  zult  ghij  in 
de  ffhuekeercke  niet  meer  wafelkins  heten  noch 
wijnkin  dryncken.  Fbbd.  Vakdeb  Haxohbk,  Ber. 
tijden  II  172. 

CAEF  Caye),  zn.  y.  Schoorsteen  ^  schouw  y  ir. 
eheminée.  Kil.  Kaye  /  kaf  koen.  fland.  j.  schoude. 
De  Bo  £[aaf,  Eaye.  ||  Die  eerst  zyne  caye  heeft 
beghinnen  maecken  an  eenen  ghemeenen  muer, 
die  blyfk  er.  C,  v.  Auden.  ii  7 ;  it.  6.  14.  Dat  nie- 
mant  in  zyn  huys  yier  stoken  en  sal  sonder  theb- 
ben  eene  behoorelycke  gemetste  caye  oft«  schauwe. 
DB  Pb.  en  Be.  XIII.  Kaprijk  69  (17de  E).  It. 
XIV.  Boekhoute  33;  Acad.  d^archéol.  1856  blz.448, 
Bek,  stad  Auden.  1528. 

CAEFHALCK,  zn.  Bcdkt  waar  de  schoorsteen- 
mantel  op  rust  (De  Bo),  h.  poutre  sur  laguelle 
repose  Ie  manteau  de  la  cheminêe.  \\  Nemaer  yer- 
mach  elck  yan  de  ghebueren  wel  daerinne  \nL  in 
eenen  gemeenen  muur]  werckelic  te  werckene  met 
cayen »  stanty lieten ,  samaysen ,  caef  balcken , . .  C 
V.  Auden.  xiv  14. 

CAEFCLEET,  zn.  o.  Schoorsieenkleed ,  fr.  tour 
dê  eheminée.  Zie  de  Bo»  die  het  beschrijft.  ||  Be- 
taelt  Loy  de  Wulf,  tapytsier,  yan  dat  hy,  by  laste 
yan  scepeuen,  ghemaect  en  gheleyert  heeft,  een 
tapys  yan  zix  heUen,  om  een  caefcleet  up  der  stede 
huis.  Acad.  d^archéol.  1856  blz.  448,  stadsrek, 
Auden,  1515. 

CAECK  (Kaeke,  kake,  Cake,  cache),  zn.  y. 
Zooals  thans.  JToaXr,  schandpaal  ^  fr.  pHori.  Kïïauet. 
Eaecke  /  schayot.  CcUasta.  Op  de  kaecke  set- 
ten.  Catamidiare,  Mettre  quelcun  au  carquan,  au 
pilori.  II  So  wat  man  blaspheime  ind  onteraelike 
eyde  duet..,  den  sal  men  op  die  cache  setten, 
off  corregeren  na  kennisse  des  gerichte.  K.  v.  Ton- 
geren 27  juli  1469  a.  37.  Dat  egheen  dyckere  off 
aerbeydere ,  werckende  met  aerde  . . ,  hem  en  yer- 
Toirdere  meer  te  nemen,  yan  nu  yoirtain  tot  Paes- 
achen  naestcommende ,  dan  acht  groeten  Vlaems 
sdaechs ,  eü  yan  Paesschen  ,  den  zomer  geduerende , 
negen  srooten  sdaechs , . .  en  dat  up  peyne  .yan  up 
de  kaeze  een  ure  gestelt  te  worden,  en  daemaer 
met  roeden  gegeyselt,  naer  gewoente,  yoir  d'eerste 
reyse,  en  yoor  die  tweeste  reyse  up  yerbeurte  yan 
die  alincker  handt.  Ord,  25  jan.  1530,  Bijksarch. 
Qent,  reg.  litt.  U  fol.  102  V>.  Criesmen  oft  mis- 
daden ,  die  niet  capitael  en  zijn . . ,  daerom  men 
den  misdadigen  op  kake  stelt.  Y.  d.  Tat.  55  y°. 
It.  O.  e.  Aniw.  1545,  ix  60:  opte  cake  gestelt; 
TL  V,  Br  ah.  6  mei  1560,  a.  6.  II  135:  den  staeck 
oft  caeck. 

CAECKHARINCK,  zn.  Pekelharing  ^  fr.  hareng 
en  eaque,  \\  Dat  de  yoorseyde  Lauwers,  in  tyden 
yerleden,  beyoorwaerde  eü  cochte  . . ,  neghen  last 
caeck  harincz,  yul  eii  zoete,  metter  ronne  yan 
Bieryliet.  C,  stad  Brugge  II  41  (1461). 

CAËCK8MEET  (Caecksmete) ,  zn.  y.  Kaakslag, 
oorveeg,  fr.  souffUt,  Kil.  Kaecksmete.  Alapas 
ook  kaeckflabbe  en  kaeckslagh.  De  Bo 
KftAl(«meet.  Ook  by  Yan  Dale.  ||  Zoo  wie  eenen 


anderen  smyt  ofte  een  caecksmete  geeft , . .  aonder 
bloedtstortynge ,  is  schuldich ...  Cv.  Deeseldoeék 
1612  a.  23. 

CAELIOETE.  Zie  cubillette. 

CAEMME,  zn.  my.  De  samenhang  wU  dai  me» 
er  eene  zitplaats  in  zie,  fr.  Ie  contexte  veui  quon  jr 
voie  un  stege  (scamnum?).  \\  Die  scryne,  bancke 
of  caemme  in  de  kerke  sedt ,  sal  de  ware  yerliesen 
eïï  ghelden  y  s.  Kb.  v.  Diest  a  68. 

CAEMP,  zn.  Kemp  f  hennip,  it.  ehanvre^  eam- 
ndbis.  II  Yan  eenre  wagen  caemps.  Tol  te  Loven 
1377. 

CAER  (Kare),  zn.  Fuik,  visehkorf,  fr.  nasse. 
Kil.  Karre.  vet.  Nassa . . ,  \\  Om  eenige  yisschen 
te  yangen,  eenige  netten,  karen,  ooryen  oft  andere 
engien  in  deselye  beecke  leggende.  Bekenk,  v.  Brab, 
reg.  133  fol.  69  y<>.  (1458).  Met  netten,  of  karen, 
of  korye  te  leggen,  oft  enigen  anderen  getuwen 
oft  engienen.  Ih,  fol.  88.  Vgl.  bieeaeb. 

CAËBDE,  CABDE,  zn.  y.  1)  Zooals  thans 
Kaarde y  kaardedistel,  weversdistel,  vollerskaarde, 
fr.  ch€wdon  è  carder,  è  bonnetier,  èjoulon.  Maigne 
d'Amis  CardOf  carduus,  seu  eardui,  etrobilms, 
quo  lanae  carminaniur  ;  chardon.  Kil.  auet.  K  a  e  r  d  e  / 
kaerdenkruydt / kaerdendistel.  Carduus  fuUonum,.. 
Chardon  è  earder.  \\  Utegenomen  oec  meede  eo 
carden;  ware  dat  sake,  dat  zg  die  wonnen  bynnen 
dese  yoirgonoemde  50  roeden.  Mebteits  en  Tobfs 
I  567,  Overeenkomst  Tiende  1303.  Dat  niemant 
sgn  beesten  late  gaen  in  ander  lieden  hommels, 
rapieren,  caerden.  C.  kast.  Iperen  o.  25.  Binnen 
den  polder  yan  Swartenbergh  is  men  ghehouden 
yoor  thienderecht  aen  den  heer  te  gheyen  de  elfde 
schoof,.,  en  daertoe  yan  allen  greine,  dat  niet  te 
bande  komt,  ghelyck  mede,  aneel,  raepeaet,  caer- 
den, ajuyn,  ylas  en  dierghelijcke,  dat  niet  ghe- 
bonden  wert,  20  grooten  wes  [?]  yan  elck  gemeth. 
C,  V.  Beten  19. 

2)  Kam,  om  wol  te  hekelen,  fr.  earde^  P^fff^  de 
oardeur.  Kil.  auct.  K  a  e  r  d  e.  Beeten ,  eehinue :  instru- 
mentum  stglis  ferreis,  quo  lana  carminatur,  Seraa, 
peigne  è  peigner  Ie  Un,  ||  De  milleno  eardonum, 
tam  emptor  quam  venditor,  debet  1  den.  —  Vos 
eardonum,  4  den.  Tol  te  Damme  1252.  It.  nempt 
hi  tol  yan  caerden,  die  nochtan  yry  zyn.  Tol  ie 
Mechelen  14de  B.  De  onqdike  a.  27.  Van  eender 
schijyen  kaerden,  Poittfoineoe.  L.  Tol  op  de  Zenne 
1436  /  1531.  Kaerden,  hondert  schgyen  iiij  gro. 
Watertol  1550.  Caerden,  gsere  caerden,  de  doa- 
sijne  y  s.  7*02.  v.  1597.  —  Caerdeken,  caer- 
dekine,  yerklw.  ||  Soe  wie  ghekarde  side  metten  carde- 
kine  gheoaert  in  enighe  lakene  leechde,  soude 
ghelden  Tan  eiken  lakene  daer  hi  se  in  leide  z  Ib. 
Kb,  lakeng.  Diest,  1333,  a.  108,  Van  der  WoUe. 
It.  Kb.  lakeng.  Iperen  1363,  Tii,  Van  den  Vulres, 
blz.  197.  201. 

CAERDEMAKER  (Kardemekere).  Familienaam. 
Kaardemaker  (een  bewijs  dat  de  kcuirden  in  het 
begin  der  l^de  B.  ook  hier  te  lande  gemaakt  werden^ 
fr.  nom  de  famiüe,  Jabrieani  de  eardes,  {preuve 
que  Von  faisait  aussi  des  eardes  dans  Ie  pa^er  a* 
eommencement  du  ïie  siècle.  ||  Senricus  dietus  Karde- 
mekere. Schepenbr.  Diest,  1  mei  1304. 

CAEBDEWOLLE  (OaerdwoUe),  zn.  WU  of 
katoen  waarin,  bedriegelijker  w^,  kamveteis  ge- 
mengd  zijn,  fr.  de  la  laine  ou  du  coton,  auxqu^ 
on  a,  frauduleusement  mAlé  des  peignone.  \\  Catoen 
of  wolle  niet  te  yeryalschen  met  caerdwolle,  scheer- 
blokken  [scheerylokken.'],  hair  en  andere  gelyke 
bedriegelyke  substantie.  Óékabd»  Aniw.  arei.  I 
423  (1604). 


CAË. 


CAE. 


% 


CAEBCKER.  Zie  kescksb. 

CAEBCKEBHOUT,  sxl(?).  ||  Betoelt  Ti  Toeten 
OAerkerhoat,  den  voet  2  et.,  tot  de  vooncreyen 
Tormen  [nl.  de  Tormen  Tan  den  nieuwen  beier]. 
TAV  XTSK,  Brab.  Muts  143  (1640). 

CAEBPEL.  Zie  cabpxb. 

CAEBT  (Carte,  karte,  chaerte),  sn.  t.  1) 
Oorkonde,  haudvesi,  privilegie g  tr,  eharte^  ehttrtre, 
aete  de  franchises ,  prittHèffee,  £ü.  Ka  er  te.  Charta  ^ 
papyrus  f  pagina,  scheda.  ||  Copie  der  karten  ran 
der  rriheyt  Tan  Dyeet»  Tan  Latinen  in  Dutsche 
ghemaect.  6  febr.  1228  (I4d«  B.).  Item,  kennen 
wi  en  lien  oppenbare ,  alse  Tan  dien  dat  men  nu 
die  Tan  den  ambachten  Tan  onae  stat  Tan  LoTene 
in  geTanckenisen  sendt  buten  LoTene  tot  Genapie, 
dat  dat  niet  ghedaen  en  was  orome  enege  malice, 
omme  onee  lieTer  stat  Tan  LoTene  cartOi  die  si 
hebben  Tan  Ons  te  brekene,  die  daerop  sprekende 
is  ghemaeot.. .  K.  v.  Loven  17  sept.  1306,  Srab, 
F.  I  733.  Dit  es  die  Carte  Tan  den  Bechten  der 
meyerien  Tan  LoTene.  Mei  1312.  Zie  ook  chabtb. 

2)  IneMbrief,  wetten  van  een  güd,  inz.  der  Bede- 
rigikkamerei  ook  tost  ehartre  en  tsaerter  genoemd, 
ft,  aete  d*inttUutionf  reglement  d*une  gilde,  part. 
dee  Okambrea  de  rhétorique,  \\  In  kennessen  der 
waerheit  so  hebben  wy,  N.  en  N.  Toers.,  dese 
tsaertere  ghesegelt  met  onsen  huuthanghenden 
seghele.  Bdg,  Mue.  lY  428,  JRederijkk.  v.  Maaedt, 
17  aug.  1482.  Dat  denzelTen  Baede  [»Z.  Tan  de 
stad]  gelieTen  soude  hen  deselTe  pointen  in  plaetsse 
Tan  huere  Chaerte»  statuyten  en  ordinantien,  te 
octroyeren,  om  hen  Toirtaen  en  in  toecomende 
tyden  daemae  te  moegen  reguleren.  Bederijkk,  de  Boom 
te  Loven,  1564.  —  JPrJJBCaart.  Uitnoodigingsbrurf 
van  eene  Beder^kkamer  ter  deelneming  aan  eenenprije- 
kampi  kif  wae  «d  eens  vervat  in  venen,  zooale  bijv,  de 
kaart  dir  Violieren  te  Antwerpen  van  1660  (Van 
der  Btraelen,  Antw,  rederijkk,  1864,  Violieren  26). 
fr.  lettres  d'invilatum  d'uhe  Chambre  de  rhétorique  è 
%n  eoneomre/  eüee  étaient  parfoi^  redigéee  en  vers, 
p.  e»,  la  earte  dee  Violieren  è  Anvere,  en  1660. 
II  Pr\)skaerte  Tan  de  Bederykkamer  der  stad  Hulst, 
de  Transfiguratie ,  7  sept.  1483.  Beig.  Mus.  IV  411. 

3)  Speelkaart,  fr.  earte  è  jouer.  Kil.  Kaerte. 
Charta  piëta,  charta  luwria,  —  Caertspel, 
qnaertspel,  quartinge.  KaartspeL^  het  kaartspelen, 
fr.  jeu  de  eartes.  l^eds  in  den  Theutonista  Cart- 
spyl,  qwartspyl.  Ludus  quartarum seu oartctrum. 
De  charten  worden  by  Grimm  yermeld  uit  eene 
oork.  T.  1378;  bij  Littré  ook  uit  de  14<le  £.  Zij 
gullen  ook  in  dat  tydTak  in  de  Nederlanden  wel 
bekend  geweest^  zyn.  )|  Dat  niement,  wye  hg  zg, 
en  late  spelen  met . . ,  quaertspelen  of  sulcke 
ghekke  spelen,  naer  der  clocke  x.  db  Pb  en  Bb. 
XXVI.  Bupelmonde  92  (1610).  Dat  niemant  dobbe- 
linghe,  quartinghe,  pottereyninghe,  pysinge,  key- 
sermaroten.  noch  keghel  en  houde,  noch  en  doe,  op 
de  boete  Tan  xx  s.  p.  db  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren 
76  (1626).  Nyemandt  Tan  de  munters,  werckman, 
onape  oft  andere,  binnen  der  munte,  en  mach 
spelen  met  teerlingen,  eaetspelen  [{.  caertspelen] , 
eraysmnnten  oft  anderssints ,  op  de  pene  Tan  telcker 
leyse  by  een  yegelycken  Tan  dyen  to  Terbeuren 
scTen  sts,  tenwaere  Tan  PapenTastelaTont  tot  groot 
YastelaTOnt.  C.  Munters  in  Brab.  1666  a.  66.  Ver- 
bieden by  dese  . .  •  het  CSaertspel  genoemt  de  Bas- 
sette,  Pharaon,  Lansknecht,  Berland  en  andere 
Tan  Btoeffen  efi  Yerhoogen.  BI.  v,  Brab.  6  mrt 
1699;  Y  96.  YS^ordt  oiok  soherpelijck  Terboden.., 
SMt  oaerten  o^  teirlinghen  te  spelen,..  TÖór  dat 
de    hooghmisse   in   de   Toirss.   kefoke    [if{.   in   de 


hoofdkerk]  sal  ghedaen  wesen.  PI.  v,  Brab.  Ord. 
op  't  onderhouden  t.  zon-  en  heiligdsgen«  z.  j.  I 
60a.  Zie  ook  bobbblschool. 

4)  Caerte  figuratif.  Orondteekening ,  fr.  plan 
figuratif,  \\  Den  landtmeter  sal  hem  laeten  infor- 
meren Tan  partyen  wie  soodaenige  grachten  oft 
kanten  toebehooren,  en  syn  werck  daernaer  aen- 
stellen,  obserrerende  d'instructie . . ,  hêtselTe  stel- 
lende in  syn  relaes,  acte,  oft  caerte  figuratif.  Bsgl. 
Edif. -meters  16  jan.  1706;  ix  4. 

CAE8,  zn.  o.  Oeval,  fr.  cas.  ||  Eist  dat  hi  te 
deser  stede  Toert  oomt,  en  daemaer  wuent  jaer 
en  dach  erdTast  en  buuoTast,  zo  zal  hy  in  dat 
caes  portersoip  moghen  Terorighen.  C,  v.  Qent  I 
608  (1431). 

CAES  (Case,  Kees),  zn.  m.  Kaas,  fr.  firomage. 
II  De  pensa  caseorum  Anglioorum,  qm  detuleirU 
denarium  unum,  qM  vendiderit  duos  denarios,  qui 
emerit  duos  denarios;  de  pensa  easeorum  Fland- 
rorum  unum  denarium.  Leges  Noviportus  (Nieupoort) 
1163;  Fl.  V.  VI,  X  429.  Fisa  casei,  1  dena- 
rium. Tol  te  Domme  1262.  Pro  ponders  easeorum 
(waeghe  caes) . . .  Sngüsohe  tol  v.  1306  te  Antw. 
Voert  s\jn  si  sculdioh  Tan  huden  en  Tan  botre  en 
Tan  case...  —  Smout,  botre,  case.  —  Elke  waghe 
kees.  Tol  te  Meohelen  1391,  a.  6.  31.  84.  Van 
elcker  wagen  keesen  1  hellinck  Lot.  Tol  op  de 
Zenne  1436/1631.  Case  uuyt  Ingelant  Comeweeb 
[0)mwalliB]  Tsaaek  Mugssche  (f),  iVt  gro.  Case 
hondert  stoel  T  gro.  Casen,  1  mande  Tan  yo  dugmen 
iiy  gro.  Casen  hondert  s€Mt  oft  duymen  (j  gro.  Casen, 

I  hondert  hantoasen  ij  gro.  Casen,  1  mande  Tan 
usan  (?)  üy  gro.  —  Egheep  oasen  en  Tertolt  men 
sohepponde  dan  stoel  casen,  te  weten  Tan  elcken 
scheppont  stoelcaes  y  gro.  Item,  1  soheppont  is 
swaer  iyc  lib.  Waiertol  1660.  —  Engelsche 
caes,  II  Enghelsche  case,  de  wage  Tan  176  pont 
Tiii  groot.  Zeeuwséhe  tol  1623.  —  Hantoaes. 
Mandkaets,  fx.  fromage  maumd {?).  Kil.  Hantkese. 
Caseus  mauualis.  \\  1  hondert  hantcasen  y  gro. 
Watertol    1660.    —   H  arms  caes.   ||    Quod  ipsi 

fratres  de  Ceüa  perpetuis  temponbus  singulis  dalmnt 
atmis,,.  oaseum  cum  [l.  unum"]  septem  Ubrarum, 
theuUmice  harmscase;  quem  si  oommode  iievenire  non 
possunt  venaUm,  Uberari  possutU  tminque  etuferis. 
Bathabkxbs,  KerkeUJk  2>ies< 311  (1478).  — Hier- 
lantsche  caes.  Witte  heerlantsche  kees. 
Witte  inlandsche  kaas ,  fr.  du   fromage  blana  dupags. 

II  Soe  wye  keese  ooept  en  Toert  Terooept,  sal 
dairaf  gelden  pontgelt,  zes  penninge  Tan  denponde, 
untgenomen  den  ToirTinsteren ,  Tan  den  keesen  die 
sy  snyden,  dat  is  te  Terstaene,  Tan  witten  heer- 
lantschen  keesen ;  maer  alle  andere  keese  sal  staen 
also  alsen  Toir  stont.  Oork.  heer  v.  Diest,  19  dee. 
1390.  —  Hobbe,  zn.  JEen  groote  kaas, {T,un grand 

fromage.  Kil.  Hobbe.  hoïl.  j.  Kantertkaese.  Caseus 
major.  ||  Kase,  witten  kase,  de  100  ponden  ig  guld. 

—  De  lappen  en  bobben  y  giüd.  —  Cloot- 
kesen  de  106  stucken  1  guld.  x  st.  Tol  v.  10  jan. 
1629,   voor  waren  komend  uil  HoUamd  en  Zedand. 

—  Hooicaes.  Kü.  auet.  Hoykaese.  Caseus  hge- 
malie ,  q.  d.  foenarius.  Fourmage  d*hiver.  Waars,  de 
kase  de  Gein  Tan  het  keukenb.  d,  Ibde  H,  lO, 
ir.  fiomage  de  gaain  [jffautomne,  de  rsgain'].  Littré, 
Fromage,  Sist.  xiii*  8.  —  Hollantsche  caes. 
II  Een  schippont  Hollantsche  case  Tan  hondert 
pont,  iT  groot.  Zeeuwséhe  tol  1623.  Witten  HoUant- 
schen  Tan  alle  soorten,  en  den  groenen  Tan  C^raTe- 
sande  en  Tesseler ,  de  100  ponden  xIt  b.  Td.  v.  1697. 
Ghroenen  case  Tan  Yrieslant,  en  die  men  noempt 
Lappen,  yii^.  JM<i.  —  Italiaensohe  caes.  ||  Case 

4 


% 


cap. 


CAL. 


TBn  Porme  oft  Italien,  elck  hondert  pont  x  groot. 
Zeeuwsche  tol  U  Aniw.  1623.  —  Case  Parmi- 
saen.  Het  stuk  g  Ib.  Tol  v.  1597.  —  Li  ut  er- 
sche  caes.  ||  Van  eeoen  wagen  Ljnterssche 
keese . . .  Tol  ie  Valkenhwrg  1 535.  (De  Benimeester 
van  Brabant  in  lAniburg  schonk  Jaarlijks  twee  kazen 
aan  eikeen  der  suppoosten  of  leden  der  Beken- 
hamer ,  tr.  Ie  receveur  du  Brabant  au  Limbourg 
donnaÜ  annuMement  deux  fromages  è  chacun  des 
mppóts  de  la  cour  des  compies),  Bekenk,  v.  Brab, 
reg.  184  fol.  177  t^.  —  Ngvelsche  caes.  ||  Iv 
I^IJTelsche  kasen.  Godsh.  Brussel y  St-Beeters  gasth. 
rek,  1520/1521.  —  Thiensohe  caes.  i|  Xiij 
Thiensche  casen.  1520/1521.  Xiv  Thiensche  kesen. 
1550/1551.  Ibid,  {De  Bentmeester  van  Brabant  te 
Nijvel  gaf  jaarlijks  aan  elk  lid  van  de  Bekenkamer 
4  kapuinen  en  6  Nijvelsche  kazend  fr.  Ie  receveur 
[rentmeester]  du  Brabant  è  Nivelles  donnait  annu- 
ellement  è  chacun  des  membres  de  la  Cour  des 
eomptês  4  ehapons  et  6  fromaqes  de  Nivelles).  Be- 
kenk, V.  Brab.  reg.  134  fol.  177  (16<ïe  E.).  — 
Ylaemsche  caes.  ||  Ylaemsche  cloot  oft  kanter- 
kasen,  yan  't  dnysent  pont  jj  Ib.  xij  st.  Tol  te 
Venloo  1622.  —  Alderhande  Ylaemsche  case,  elcke 
waehe  g  groot.  Zeeuwsche  tol  1623.  —  Yerschillige 
andere  soorten  van  kaas:  Gegate-,  geoogde  caes, 
Oantert,  Globbersaen  (Glottennelck ,  Clontermelck) , 
GlootcaeSy  Lebbige  caes,  Loer  man,  Mermencaes, 
Nieumolcken  caes,  Platte  caes,  Pontcaes,  Schapen- 
caes,  Spickelcaes,  Yersche  caes.  Zie  ook  Alez. 
Henne ,  IRst.  du  règne  de  Charles-  Quint  en  Belgiquey 
Y  241. 

CAESBOOB,  zn.  Kaashoor^  fr.  perce-fromage  ^ 
sonde.  \\  Bierbooren,  caLeBhooven.  Proces  ijzerkramers 
§  smeden  1546  ie  Antw. 

CAESHOORDE  (Eeeshoorde) ,  ra.  Kaashorde, 
fr.  date  è  Jromage.  Kil.  auct.  Kaeshorde.  Fis- 
eina  casearia,,,  Chasier,  ||  Een  keeshoorde.  C,  v, 
Antw,  1582,  t.  41  a.  100,  Stadsvoordeel, 

CAESMENGEB  (Eaesemenghere).  Familienaam. 
Kaasverkooper  j  fr.  {nom  de  familie)  marchand  ou 
dAHant  de  ftromage,  Schepenbr.  Diest  10  mei  1311. 

CAES8EMEN  (Kaessemen),  zn.  mr.  Bouwterm ^ 
fr.  {terme  de  eonstruction)  des  chassis?  Cassinen? 
II  Waer  men  in  maeren  bevindt  tot  yemants  eHVe- 
waert  notsteenen,  sohancken,  stantrlieten,  kaes- 
semen, Bommagien,  ofte  teeckenen  Tan  oude  vier- 
steden,  sulcke  teeckenen  bewijsen  den  muer  ghemoyn. 
C,  stad  IpereUf  XTi  19. 

CAE8YAT  (OazeTat),  zn.  Kaasvat^  kaasvorm^ 
fr.  forme  ^  fi'omaqe.  Kil.  ofuct,  Eaesyat.  Forma 
eive  flscina  casearia,  Vaisseau  d  cailler  fourmages. 
Il  Gazevaten.  Tol  te  Brugge  1269.  Gaesyat. 
Keukenb.  15de  E. 

CAETSE.  zn.  (?).  iJ  Item  ii  yserin  caetsen  omme 
de  bantbossen.  Auden,  meng.  I  464,  Inv,  v,  d, 
Bngienen  1433. 

GAETSEN  (Kaetchen),  ow.  Kaatsen ^  lalslaan, 
fr.  jouer  H  la  paume.  EU  Koetsen  f  ketsen.  Ludere  pila. 
II  Eeuren  yan  kaetchenne.  Men  yerbiet  de  kache 
te  speelne  op  tkerkhof,  op  zx  schel,  te  mesdade. 
Kb,  V,  Auden,  1338  {Meng.  I  336).  Wes  de  jon- 
ghers  verloren  en  betaelt  sullen  hebben  met  caet- 
sene,  balslane,  clootworpen,  rollen,  tot  dry  schel- 
linghen  grooten  Brabants,  daeraf  en  sal  men  hem 

Sen   restitutie  doen.    C,  v.  Santhoven,  Weesk,  42. 
Mtsen   oft   balslagen.    C,  v.  lAer  zviii  81.  Zie 

ook   SPSLEK. 

GAFFA,  zn.  Armozijn^  zeer  dunne  xijdestof,  fr. 
armoisin.  Eil.  App.  Gaf  fa.  j.  armesyn.  Oenus 
panni  serici.  Eil.   auct.  Eaffa.    Tafetas,  D'Arsy. 


Otèeelt  oft  génlcemt  flmoed.  \\  Yan  andere  sattijnen, 
damasten,  sijden,  groffgreyn,  taffetaff,  yersteickt 
oft  gerenforceert ,  caffa  ghefiuweelt  oft  velourtes, 
eil  andere  soorten . . .  van  zijde  lakenen ,  d*elle  t 
st.  Yan  elck  elle  Spaensch  caffa,  ghespickelt  oft 
ghemouchetteert,  en  andere,  iy  st.  BI,  v,  Brab, 
18  dec.  1576;  IX  58.  Gaffa  yelourte  [/.  veloute] 
yvn  alle  soorten.  PI,  v,  Brab.  27  febr.  1603;  II 
302,  Nurembergsche  waren.  —  Gaff  avloerte.  ||  De 
notable  borghers,  oooplieden  eü  rentiers  sach  men 
hun  dracht  en  cleedinghen  oock  yeranderen,  en  sij 
wilden  yan  verre  de  noblesse  volgen:  *t  was  al 
caffavloerte  ofte  caffariche,  satyn  en  heirremosgn, 
dewelcke  allenskens  soo  ghemeen  wierdt,  dat  de 
boerinnen  daeraf  hun  lijvekens  droeghen,  den  grondt 
van  -wit  satyn  ofte  wel  van  roodt,  bebanghen  met 
silveren  gheserauten  [?],  sil veren  sleutriemen  en 
messen...  ds  Pb.  en  Bb.  Gent  I  150  {Begeering 
V,  Albert  en  Ixabdla).  —  Gaffa  de  bois.  ||  Oaffiu 
gheseyt  de  bois^  ghecomposeert  van  syden  draet, 
gaeme  eii  woUe.  Bsmbbt  I  370.  372  (1675).  Zie 
ook  Gailliard,  Glossaire,  blz.  45. 

GAFFOOB  (Gaffoir),  zn.  1)  Komfoor,  fr.  rédkaud. 
Eil.  auct.  Eaffoor/kauffoor.  Foeulus,  baüUus 
mensarius.  Chaufefe,  réchaud  de  table,  \\  Eenfomeys 
sal  men  oock  vierkant  vol  meten,  van  onder  tot 
boven ,  eü  voor  de  keucken-caffoiren  viermaeL  Begl, 
JEdif. -meters  16  jan.  1705;  I  61. 

2)  Waarsch.  Maardstede,  kookplaatSy  fr.  prob, 
feu ,  foyer  (cafcoenen .').  ||  Aldaer  zy . . .  behouden . . , 
en  voorts  de  helft  van  den  ghevele  met  twee  caffoeren 
daeranne,  metsgaders  half  den  steenpntte,  jeghens 
de  hofstede  van  N.  de  Gousbbmakbb,  TVoMss 
relig,  IY  77  (1566). 

GAFGOEN  (Gaf koen),  zn.  Schoorsteen ^  schouw, 
fr.  cheminée.   Yolgens  De  Bo  gebruikt  in  Fr.  YL 

II  Ovenen,   caf  koenen,  viersteden.    C,  stad  Ipere» 

III  48. 

GAFGOENQELT,  zn.'  Beeht  of  heiaeHng  op  de 
schoorsteenen ,  fr.  impót  sur  les  cheminSes,  ||  Dat 
tgeene  de  ambachten  van  Brugghe  leenden  derxelve 
stede  was  weerdich  . . ,  zonder  alle  dander  leenisr 
ghen  van  hooftghelt  en  cafooenghelt.  Piot,  Chnm. 
276  (1492). 

GAGIËDBAQEB,  ra.  In  de  jacht  met  den 
valk.  Drager  van  de  kevies,  fr.  porte-cages,  PI,  e. 
Brab.  II  193.  Zie  valckbhibb.  Eü.  App,  Oagiaerd. 

GA  EEN,  OW.  KavdeUf  loten  ^  deelen  b^  loten, 
fr.  lotir,  partager  par  lots.  \\  En  daer  sy  [al. 
broeders]  tusschen  malkanderen  souden  kaken, 
daer  kaken  sy  half  en  half,  en  doen  malkanderen 
vrede.  C,  v,  Bhode,  Alsemb,  40. 

GAEEN,  OW.  (.').  II  Yan  caken  ofte  afsteken  van 
straetcanten,  sal  de  boete  wesen  drie  ponden  pariaia. 
C.  V.  BelUy  xxz,  14. 

GAGOEGE,  zn.  Hei  w,  en  de  tin  M^ven  ons 
duister  in  weerwil  van  Caunaeris  verkleuring  ^  fr. 
Ie  mot  et  Ie  sens  nous  reetent  óbscurs,  \\  Een  andere 
werd  daer  veroordeeld  om  zes  roeden  cauohien  te 
doen  cauohien . . ,  ome  dat  hy ,  zonder  consent  van 
der  Wet,  ghestelt  heeft  by  nachte  in  de  HaUe  e«ne 
vierpanne  bomende,  met  eaooucken  (kruidkoeken, 
pains  d'épice)  [.'] ,  ome  zyne  cramen  in  de  Halle  te 
doen.  Gavïtabbt,  Strafrecht  185  (1452-— 1468). 

GALABAS,  zn.  v.  Oevangenie^  fr.  prieon.  Yan 
het  Spaansch  Galabozo.  Bodriguez  1634  doneHr 
ghevanghenisse,  JSH  grande  dict.  1639  Calabo^o. 
o  ar  cel,  Eorte-enghe  gevanckenisse,  Une  prieon 
estroit,  cachot ,  hasse-fosse.  ]\  Niet  omdat  d . . .  niet 
en  sonde  voltrocken  worden,  maer  omdat  hy  niet 
en   soude   in   de  calabas  gheraeoken  oft  geraoge- 


CAL. 


CAL. 


27 


nisae,  ter  oonaecke  ran  syne  ongevegeltheden. 
E^ard^.  Qramd  Conteil  dê  MaUnei  {Benomning 
vam  tenem  overste  in  hêi  BrigiüieneiMooMier  te 
Soboken,  1672. 

CALABER,  zn.  JSen  Teleed  zander  of  met  korte 
momwen  f  fr.  tunique  t€me  manches  ou  a  courtes 
mitnehesj  Tolgens  Maigne  d'Amis  t^  Calabum, 
oolobiam.  ||  Unam  amucsiam  meliorem  diciam 
kalaberen ,  valoris  16  sol.  gross.  flandr.  Inv.  pastor 
Jan,  1S77. 

CALANQE  (Galangie,  oalaenge,  calaengie,  caUigne, 
calengie ,  kaUnge ,  calloinde ,  cttlonie) ,  zn.  v.  In  ver- 
achilUge  bet.  Het  w.  calenge  bet.  by  La  Gume 
Béelamationf  poursnite  jndidavre,  contestaHons  ^ 
tromperief  hargwgnemeiU;  bij  Roquefort  Conirch 
diction,  dispute,  contesttttion ,  opposition,  empéche- 
ment,  en  b\j  Dupin  et  liS^xüiiKje  Bemande  en  justiee, 
aetion.  —  Èetrait  lignager,  —  1)  Oeschil,  twist,  fr. 
Uüge,  eoniestaüon,  ||  Dat  Hughe  ran  Reidaoet  en 
Bjjn  wyf  syn  bleven  np  ona  segghen  van  iiy  gemeten 
landa . . ,  en  Tan  allen  kalaengen ,  die  waren  tus- 
Bchen  ona  en  hem , . .  Bn  wi  garen  hem  iiy  pont, 
niet  om  enieh  recht  dat  hiere  in  hadde,  neware 
om  allen  twist  en  alle  calaenge  te  vellen,  de  Pb. 
en  Bb.  II.  JSherghem  139  (1299). 

2)  Vordering,  eiseh,  aanspraak  op  iets,  fr.  pré- 
tention,  droit  qu^on  eroii  aeoir  sur  une  ekose.  \\  Ala 
van  den  contente  en  van  der  oalaengen,  die  jhan, 
Woubrechta  zoene,  Elemoeden  zoens,  hadden  up 
den  abbet  en  up  die  kerke  van  Sinte-Pietera  van 
Ghent, . .  Dat  zegghen  van  den  vinders  . . ,  van  der 
voerseider  calaengen  van  der  voerseider  tiende , . . 
en  van  eenen.  vinderscepe,  danof  dat  wi  zaghen 
enen  sartre . . .  sprekende  in  dese  woerde :  Universis 
etc.  [in  dit  Lat.  chart«r  worden  de  beide  woorden 
„content"  en  „calaenge"  uitgedrukt  door  het  eenige 
controversia'].  Vod.  Mus,  II  360  (1281).  It.  I  288 
(1278).  Daer  camen  die  voerseide  vinders  voer 
ons  ...  en  wiaeden  hare  vinderscep . . ,  eü  wiseden 
den  voerseiden  abbet  van  Binte-Pieters  en  die 
kerke  van  Sinte-Pieters  los  en  ledich  en  quite  en 
onghehouden  jeghen  den  voerseiden  Jhanne  Wou- 
brechta aoene ...  en  jeshen  alle  die  ghoene ,  die 
dien  voerseiden  Jhanne  hadden  idraghen  in  handen 
al  treoht  dat  ai  hadden  in  die  voerseide  calaenge 
van  al  den  calaengen,  daer  di  voerseide  Jhan  of 
hadde  ghecalengiert  den  abt  en  die  kerke . . . 
864.  Ib.  367  (1285).  Dat  ie  quite  hebbe  ghe- 
Boolden . . .  den  abt  en  toovent  van  der  abdien  van 
Bodelo  van  alre  calangen  en  van  allen  rechte  die 
ie  jeghen  hem  noit  hadde ...  in  occusoene  van . . . 
Yort  hebbic  quite  ghescolden . . .  den  vorseiden 
abt  en  tcovent  van  Bodelo  van  calangen,  die  ie 
up  hem  hadde  en  van  eessche  in  occusoene  van . . . 
Ibr  III  435  (1297).  Oork.  27  mrt  1298  (gedrukt 
by  Kluit,  Sist.  crU.  II  994).  Het  Hoff,  ex  officio, 
sêX  hem  [nl.  den  baljuw]  moghen  gheven  dagh 
om  breeder  t'informeren ,  eü  het  slot  van  syn  calange 
te  maken  naer  het  bevindt  van  de  sake.  O.  o. 
Ceusel  a.  150. 

8)  Verzoek,  eiseh  van  een  vonnis  door  den  y,maner^^ 
aan  schepenen  of  leenmannen,  fr.  demande,  réqui' 
siHon  d'nne  sentenee  par  Ie  „semonceur**  è  des  £:he- 
vins  OU  des  hommes  de  fief.  ||  Omdat  een  persoon, 
hiet  Amt  Anselin,  was  bedreghen,  met  vullen 
bedraghe . . ;  van  denwelken  bedraghe  de  vorseide 
Amt  was  ghewyst  ledioh  en  quite  met  z  van  uwen 
mannen;  dewelke  vorseide  x  manne  waren  ghe- 
calengiert van  den  vonnesse;  van  derwelker  calaen- 
gen min  here  u  vader, . .  quam  selve  oondemneren 
met  vele  anderen  mannen;  en  waa  vertruct  [nl. 


bevestigd]  tronnesse  efi  de  calaenge ,..  en  tron- 
nesse  bleef  goet  en  ghestade.  C.  o.  Auden.  2d«  d. 
805  (1353). 

4)  Vemadering,  naasting,  eiseh  of  vordering  ter 
vernadering,  fr.  retrait,  demande  de  retraii.  ||  Daer 
en  Talt  gheene  calaigne  van  bloede  op  losselicke 
vercochte  renten.  O.  o.  Auden.  xn  2.  Als  den  heere 
selve  cooper  es  jeghens  zynen  vassal  ofte  laet,  van 
leen  ofte  cheinsgoet  van  hem  ghehauden,  zoo  ver- 
moghen  de  bestaende  van  bloede  oock  op  hem 
calaigne  van  naerhede  te  legghen.  Ib.  11.  Binnen 
Ghendt  en  valt  gheen  calaenge  van  naerhede  van 
bloede  of  gheslachte  up  coopen  van  huusen,  erfve 
of  ander  ghoet  binnen  scependom  gheleghen.  C.  v. 
Oent  XYi  1.  It.  C.  V.  Kortrijk  ix  5;  C.  v,  üecloo 
VII  4. 

5)  Verzet,  ft.  oppositum.  ||  Als  yemande  dunokt, 
dat  men  syn  goeden  tonrechte  heeft  beset,  enonbe* 
hoirlyck  tot  uuytwinninghen  derselver  is  procede- 
rende, zoe  mach  hy  comen  (duerende  den  tyde 
van  der  uuytwinninghen  des  evincents  en  der  dleste 
vonniase  gewesen  wordt)  ter  voiracreven  hoogher 
vierscharen,  en  doen  aldaer  calangie  op  des  uuyt- 
winders  procedure,  en  laten  syn  calaengie  aldaer 
teeckenen  te  boecke,..  [enz.].  C.  v.  Antw.  1545, 
IT  27.  It.  Yi  26,  en  32  restoir  ofb  calaengie  doen. 

6)  Stoornis,  fr.  trouble.  \\  Bidien . . .  dat  kint 
niet  nea  comen  te  sinen  jaren ,  soedat  het  dis  goeta 
mach  worpen  ter  wet,  soe  hevet  de  vorgheseide 
Huge . . .  vor  ons  gheset ...  en  halph  bunre  lands , . . 
quite  en  vri  van  alre  bewisenessen  en  van  alre 
calangen.  Landschep,  v.  Velseke  21  juni  1257.  Wi 
willen  en  consenteren  daasiit  besitten  eü  thuis  gebru- 
ken  ten  heweliken  daghen  paysenlike  en  rustenlike . .. 
van  al  den  rechte  datter  ons  toeboerd,  sonder  heneghe 
calaenghe  van  ons  te  doene.  Oork.  10  mrt  1296.  Ter 
vierschaere  comen  oock  eenige  civile  oft  borgerUjcke 
saecken,  als . . ,  daerop  by  arrest  oft  leveringe  wort 
geprocedeert  mette  affdaeginge  oft  verreycksel  der- 
selver, sooverre  op  deselve  uuytwinninge,  verreycksel 
oft  affdaeginge ,  geen  calaengie  oft  stoomisse  gedaen 
en  wort.  C.  v.  Antw.  eomp»  V,  j,  9;  t/.  a.  10.  J(^. 
C,  V.  Qheel,  ii  11  calonie. 

7)  Aanbrenging,  fr.  dénonoiation.  \\  Den  com- 
mandant van  de  hooftwachte  sal,  boven  de  ordi- 
narisse  sentinellen,  van  ure  tot  ure,  uytsenden 
vier  persoenen ,  om  de  ronde  te  doen , . .  —  Eü  by 
aldien ,  dat  deselve  persoonen  hunne  ronde  niet  en 
volbrochten,  ofte  anrocken  sonder  den  geheelen 
tour  van  de  stadt  te  doen,  sullen  verbeuren  de 
boete  van  ses  guldens,  ter  dispositie  van  dengenen 
die  den  caleneie  sal  doen.  O.-P.-B.  emtr.  15  juli 
1707  a    14;  II  89. 

8)  Boete,  ir.  amende.  \\  Soo  eest  dat  scepenen.., 
omme  hierin  te  voorsiene  en  te  remedierene,  ter 
roeester  eere,  orbeur  eü  profite  van  der  stede  ghe- 
meenlio ,  en  omme  te  scuwene  de  calaengen  dairin 
dat  de  voerseide  poorters,  die  hem  aldus  ontpoor- 
teren  souden,.,  vallen  mochten,..  O,  v.  Oent  I[ 
591  (1417). 

9)  BesMldiging ,  fr.  accusoHon.  \\  Item,  soelden 
wi  quite  eü  hebben  quitegescouden  onse  stat  en 
portren  vorghenoemt,  van  allen  calengen  eü  van 
allen  ockoisoene,  daer  wi  die  stat  of  die  portren... 
mede  mochten  int  ghemeine,  oft  hadden  gemocht 
occoisoneren  of  calengieren.  K.  v.  Loven  17  sept. 
1306  a.  7,  Brab.  T.  I  732.  Soo  wye  die  accu- 
seert,  die  en  wort  niet  gepunieert  van  der  calaen- 
gien.  V.  D.  Tav.  66  v«  It.  Belg.  Mus.  VII  400 
Galloinde. 

10)  Bedrog,    arglistigheid ,   ir.  dol,  tromperie, 


28 


CAL. 


CAL. 


arüfleê.  La  Oome  Oalenge:  TVtmperiêj  hargmg^ 
mement.  Kil.  Kalangie.  CcUMmmia^  vexaiio  ui 
Utilmt  per  firaudem  et  firuitrationem:  maUéuumiMUr* 
preiaiio  rei  alicufue.  \\  Dat  hij  sweeien  zal  te 
kennen  oh  te  ontkennen  die  articulen  Tan  sijnder 
wederpartjen  scriftueren ,  nae  zijn  beste  meyninge, 
geloYe  eü  wetentheit,  sonder  dairinne  te  saeoken 
calengie  oft  argeliet.  Y.  d.  Tav.  12. 

KALANTBROëDëRS  (K— ndb~),  xn.  mr. 
Ook  yjklerhen  van  O.-X.- Frontr",  en  yfioereldH^jks 
Jcamtnniken^*  getuuÊmdg  ty  vormden  eene  godediet^ 
etige  gemeente  of  broedenehap  van  welke  wij  hoo- 
gerop  gewaagden  (hikitbpbixstkiib).  Zij  werd  in 
Italië  geetiM  door  den  h.  Sonaventwra  (13^  M), 
en  door  de  Patere  Minderbroedere  voortgeplant  in 
België:  te  Scueelt,  Sint-TVuiden^  Zout- Leeuw  en 
Thienen.  De  Tkieneehe  kanunniken  waren  twaalf  in 
getal  j  beetaande  uU  geestelijken  en  uit  getrouwde  of 
ongetroutede  werddlyke  pereonen  {eleriei  uxonUi). 
Derhalve  f  omdat  dóe  laatêten  namdijk  eene  „hen" 
(vrouw)  mochten  bezitten ,  en  waarech^l^k  eene  bijzon- 
dere^  naar  die  der  toenmalige  prieetere  eenigttins  gelij- 
kende kleedij  droegen^  werd  door  het  volk  aan  de 
ganeehe  gemeente  den  vrij  natuurlijken  epotnaam 
f,hinneprieeter/^  bijgeworpen  (en  voorxeker  niet, 
Ëooale  een  ernstige  hedendaagsche  gesehiedschrijver 
het  verondersteU  yflmdat  hunne  b^tonderste  uitspan- 
ning  bestond  in  sneh  goed  te  doen  aan  eenen  juist 
van  pas  gèbrttden  kapmn , .  ").  De  beroepsverptiek' 
tingen  der  wereldlijke  kalandbroeders  bepaalden  xieh 
bij  het  tingen  vau  de  getijden  ter  eere  van  0.'L.' 
Vrouwy  op  al  hare  vierdagen  en  aüe  vrijdagen  des 
jaars.  Des  zaterdags  werd  eene  mie  gezongen  ter 
eere  van  hunne  h,  patrones,  (Bbtb,  Tirlemont,  II 
94.  Zie  ook  Piot,  Cart.  II  Ivj,  en  Notice  sur 
Lëau  70,  A.  Wanten  y  Tirlemont  142,  enLaCnme 
1*  Kalende).'  »-  Sen  dergdyk  broederschap 
bestond  och  m  Noord-Duitschland.  Schiller  u.  Lubben 
verklaren  ons  het  w.  kalant  (aus  gr.  2a#. kalandae). 
ürsprüngUch  eine  religiöse  Qenossenschaft  ^  broder- 
scap  (üodalitas  ad  pias  cauBas,  societas  kalendaiia), 
die  sieh  an  jedem  er  sten  des  Mónats  versammelte,  — 
Les  Kalandbroeders,  appelSs  aussi  f,elercs  de 
Notre»Dam^*  et  „chanoines  seculiers**,  formaient 
une  eommunauté  pieuse  ou  eonfrérie,  que  nous  tevens 
relatie  plus  haut  (HivirxpBiBBTESB).  EUefut  fondSe 
en  Italië  par  Ut.  Bonaventure  (\3e  8e,),  et  propagêe 
en  Belgique  par  les  Bhres  RecoUets:  è  SasseUj 
Saint' Trondj  Léau  et  Tirlemont,  Les  ehanoines  de 
Tirlemont  étaient  au  nombre  de  doute,  eonsistant 
en  eedësiastiques  et  enpersonnes  leilques,  mariëes 
OU  non  mariées  (dericf  uxoraii),  O* est  pourquoif 
parce  que  ces  demiers  pouvaient  notamment  avoir  „une 
poule**  (femme),  el  portaient  prolaiblement  un  habit 
avant  quelque  ressemblanoe  aveo  Ie  eostume  des  prêtres 
dalors,  Ie  peuple  appliqua  è  toute  la  eommunauté 
Ie  sohrtquet  par  trop  naturaliste  de  ^yhinnepriesters" 
(et  certainement  pas,  comme  Ie  suppose  un  historiën 
moderne  sérieux  yiparce  que  leur  principcUe  rieré- 
alion  était  de  se  rêgtüer  d'un  chapon  euit  è  point**!!). 
Les  óbligaHons  eanoniales  des  kalandbroeders  sivu- 
liers  se  bomaient  è  ehanter  les  offices  en  Vhonneur 
de  la  sainte  Vierge  d  toutes  ses  fétes  et-  tous  les  ven- 
dredis  ds  Vannée.  Les  samedis  ils  faisaient  ehanter 
une  messe  en  Vhonneur  de  leur  sainte  patronne.  — 
/{  existaÜ  une  eonfrërie  semblaHe  dans  Ie  Nord 
de  VAUemagne,  Schiller  et  Lubben  tirent  son  nom 
du  grho-latin  kalendae;  originairement ,  disent  ils, 
une  associalion  ou  confrérie  rdigieuse,  qui  se  rëunissaU 
tous  les  premiers  du  mois,  aux  ealendes  de  chaque  mois. 

CAIiEy  GAXLB,  zn.  F.  Deze  benaming  werd  oud- 


iifds  ie  Audênaardê  gsgeveu  aam  hei  gAosm 
mek  de  stadswaag  bevond,  nevens  het  etadhmsi 
hedendaags  is  de  Cale  eene  zaal  in  de  benedeneer' 
dieping  van  hetzelve,  fr.  Ie  nom  de  Cale  ou  Gods 
ëttni  donné  aneiennemeni  au  local  ot^  se  trouvaU  Ie 
poids  public;  ce  local  étaU  siiuë  è  edté  de  VhMl 
de  ville;  aujourd'hui  la  Caele  est  une  saUe  au  rm 
de  chaussëe  de  Vhótel  de  viUe  oi^  Von  pèee  Ie  èeurre. 
II  Dat  niemen  negheonerande  goet  ne  weghe,  no 
doe  weghen,  boven  ix  ponden,  het  na  ware  ter 
Cale,  op  xz  scheL  Auden.  meng.  1  319  (1838). 
Caelghewioht.  846.  Noch  een  baUuiohe  in  de  Gala. 
Ib,  III  446  (1530).  Den  Tii  septembrb  1579 ,  be- 
taalt de  slepers,  voor  de  zxTii  olocken  te  slepen 
tot  in  de  OaXe,  om  te  weghene,  xvnj  lib.  p.  Ib, 
164  (1679).  Ter  ghewichte  ran  der  Oale  deaer 
stede.  lY  279  (1580).  —  Deze  naam  ging  over  op  hd 
Bestuur  der  weezen  en  der  sterfhuizen,  hetwdke^nen 
wcMTs.  ook  haren  zetel  hidd  in  het  stadhuis,  fr.  es 
nom  fkt  transfirë  d  Vadministraüon  des  orphdms 
et  des  mortuaires,  qui  avait  probail,  aausi  son 
siëge  è  Vhótd  de  viUe.  ||  Yan  kennessen  en  jons- 
diotie  yan  de  Tooghden  van  de  Oale  van  Ande- 
naerde,  metgaders  van  't  slnuten  van  de  sterf- 
huysen ...  De  vooohden  van  weesen  van  de  Cale 
yan  Audenaerde  hebben  de  kennesse,  berecht  en 
judicatore ,  onder  't  ressort  yan  de  eamere  yan  dsn 
raede  in  Ylaenderen,  van  yyf  naenrolghendo  speciën 
oft  sorten  yan  poortelicke  sterthnysen.  O.  e.  Auden. 
Bubr.  II,  en  a.  1).  7—  De  namen  der  stad  en  der 
weeskamer  komen  wd  eens  gezamenlyk  voor,  als 
maar  een  lichaam  uitmakend,  fr.  les  noms  de  U 
viÜe  et  de  la  chambre  des  orpheUns  seprésenteni  ausd 
conjaintement ,  comuke  ne  Jormant  qu*un  seul  corps, 
||  Staten  yan  goede  gepasseerd  voor  opperyoogden 
der  Stede  en  Caele  van  Audenaerde.  Auden.  meng, 

I  117  (1391).  It.  121  (1734). 
CALENDEN,   zn.   my.  JBerete  dag  der  maand 

bij  de  Romeinen,  fr.  ealendes,  premier  jour  du  mois 
^kez  les  Bomains.  ||  Hy  is  000  gehouden ...  te 
latene  de  gehele  vruchten  steende  op  den  aoker, 
indien  dat  tleen  keert  naer  de  kalenden  van  den 
meert  en  y66t  de  kalenden  van  den  oegst,..  Wix- 
LAKT,  Leenrecht  160. 

CALENDBIER,  CALBveiSB,  zn.  m.  Processtuk 
volgenderwijze  vermeld. -  ,^a  wedertydeehe  respouF' 
sieven,  moeten  partyen  hunnen  calengier  overlegqen, 
om  te  toonen  of  de  geloochende  artikels  gestaafd 
moeten  worden,  door  getuigen,  door  ontkennende 
bewijsstukken,  door  bekentenissen,  of  b^  eede,"  fr. 
pièee  de  procédure  meniionnée  comme  suit:  „QuoaMl 
porties  ont  servi  de  part  et  d'autre  de  respondf, 
dies  doivent  sercir  de  calengier,  pour  monirer 
d  les  artides  déniés  doivent  éfre  prouvés  par  tëmoine, 
OU  par  instrumens,  ou  par  confessions,  ou  par 
serment,  et  sefaiet  de  la  maniere  suivante:  V  par 
iémoins,  2»  négaHfs,  8»  nihü  facH*',  MSm.  eur  la 
maniere  de  plaider  au  Oons,  souv,  de  Brabani,  Me. 

II  Als  van  de  dilayen  om  informatie  te  doen,  daar- 
toe sullen  de  partyen  hebben,  eerst  een  dilay  van 
acht  daghen,  om  haerlieder  calendrier  ofte  intendit 
te  doen  maken ; . .  voort  acht  daghen  om  haer- 
lieder oorconden  te  draghen, ..  C,  kast.  Iperen, 
c.  134.  De  salaris  yan  den  procureurs  . . .  Item . .  • 
Yan  behoirlicken  calendrier  en  inventaris  te  maken , 
de  salaris  van  dien  ter  taxaoie  van  schepenen.  Ih, 
o.  146.  Indien  sy  [a/.  partyen]  eenighe  muni- 
menten,  ty  telen  oft  documenten  in  forme  van  thoon 
willen  overlegghen  of  exhiberen,  soo  sullen  sy  dat 
moetan  doen  by  calendrier  of  inventaris,  daerinne 
sy  sullen   designeren  de  articulen,    clansulen  en 


CAL. 


CAL. 


39 


fejten,  tot  yerifioatie  oft  i»ob«tie  van  deweloke 
sy  huime  stooken  zijn  OTerghevende ,  deselTe  quo- 
terende per  ABC  &o».  Stifl,  hoofdb,  Breda,  e.  66. 
Dat  de  edTOcaten  en  prooureiun,  in  *t  dirigeren 
yan  partijen  ghetujghen,  goetstijts  in  handen  van 
den  greffier,  yóór  *t  pioduoeren,  sullen  lereren 
heure  billetten  en  calengier  Tan  den  feyten,  daerop 
sy  heure  ghetuyghen  suUen  willen  produceren.  O. 
o.  aamtMovêH,  Stijl  1667,  a.  828.  li.  C.  o.  Liêty 
Stijl,  ZTiii  16.  —  La  Onme,  „het  bêHaan  vam 
hêt  «D.  CalendriêT  vermeldende'^  en  daartoe  one 
eOaai  mU  de  koet,  v.  Iperen  e.  134  gArtakende^ 
eegt  dat  ealendrier  en  intendit  eynoniem  tijnj 
dit  eek^t  eene  dwaling  i  aUkantj  naar  den  etijl 
vam  den  Baad  van  Breiant,  is  de  Intendit  de  uit- 
eengetting  van  de  feiten,  waarop  partij  haren  eiech 
of  hare  verweering  gegrond  heeft:  „De  eiseher  legt 
nifne  feiten  over  b^  Intendity  waartegen  de  ver- 
weerder ïïijne  tegenepntaik ,  onder  den  naam  van 
Intendit y  overlegt s  —  La  Cume  „affirmant  que 
Ie  mot  Oalendrier  8nbê%ete^\  et  se  servant  è  oette 
Hm  de  notre  eitation  tirée  de  la  eovtMme  d'Ipresy 
oh,  184,  dit  que  ealendrier  et  intendit  sont 
egnongmesi  eeei  semhle  étre  une  erreur;  du  moinsj 
d'aprèe  Ie  etgle  du  Conseil  de  Brabant^  V Intendit 
eet  l'exposé  des  faite  sur  lesguds  portie  fonde  son 
intention  ou  ea  dêfense:  ||  y^Le  demandmr  emhibe 
ees  faüs  par  Intendit ^  sous  lequel  ü  entend 
prodmre  ees  preuves,  etc.  —  Oonire  V Intendit 
portie  sert  Intendit  contraire,  Dum  partes  inter 
ee  disputani  de  loei  eireumstaniiis ,  et  verhaliter 
sHum  loei  in  suum  favorem  inierpretantur ,  ordinant 
prasides  loei:  ut  utrimque  in  seriptis  ponant  quod 
prineipaUter  intendant ,  quo  intentiones  suas  próbare 
veUntf  quo  facto,  designant  in  seriptis  loca  quibus 
inientionem  suam  'sive  Intendit  probare  eonantur. 
Mêm.  ut  ewpra,  —  ||  [Als  partijen  ten  toon  zyn 
ontrangen]  moet  partje,  die  thoon  moet  leyden, 
het  TOnnisse,  appostille  ofk  extract,  mettet  billet 
Tan  den  dagemente,  bg  de  lange  oft  cortte  roede 
onderteeckent,  hechten  aen  sijne  feijten  of  geschrift 
Tan  intendit  oft  billet  Tan  de  arüculen  Tan  de  sohrif- 
tueren  daerop  h\j  s'ijnen  thoon  wilt  doen  leyden  en 
OTerhooren,..  C.  v,  Aniw.  oomp.  Y -zj  26, 

CALENGIER   Zie  CALBirpsiSB. 

CALENGIERBAER  (C— ee-),  bn.  1)  Be-^, 
vemaderbaaTy  fr.  retragMe,  ||  Daer  gheene  kerck- 
gheboden  gedaen  en  syn  oft  en  worden,  bliJTen  de 
Tercochte  goeden  oalengierbaer  totter  tijt  toe  die, 
na  het  out  heroommen,  alhier  behooriyck  ghedaen 
aljiis  C.  V,  Deume  1612,  a.  143. 

2)  Betwistbaar^  fr.  contestaUe ,  sujet è eontestation. 
ti  Soodat,  naer  doet  der  moder,  een  Tan  die  kin- 
deren quaeme  en  ontfinok  suUiz  leengoet  in  den 
leTon  Tan  den  Tader,  hetwelok  denseWen,  naer 
syn  Tadera  doet,  aengedeylt  weerde;  oft  sullix 
relief  Tan  werden  en  niet  calengeerbaer  wesen  soude  ? 
O.  gr.  Loon,  1  173. 

GALENOIERDER,  zn.  Be—,  vemaderaar,  fr. 
retragant,  \\  Elck  calengierder  Tan  naerhede  is 
ghehouden  sijn  oalaigne  te  doen  en  bieden  binnen 
de  kerokgeboden ,  die  men  Tan  de  Terkoopinghe 
oft  belastinghe  doende  is,..  — Den  calengieider 
is  ghehouden  (terstont  't  naerdersohap  bekent  ofte 
anghewesen  sijnde)  over  te  legghen  de  pennin- 
ghen... C.  V.  Kortrijk  iz  6.  6.  It.  C,  v.  JEeeloo 
vli  4;  Cv,  Antw.  eomp,  III,  iT,  66;  t^.  1646  xti  1. 

CALENGIEREN  (Calangieren,  calangeeren),  bw. 
1)  Bern  overtreder  eener  wet  of  verordening  aanzeggen^ 
dat  men  tegen  hem  Hoekt  indient  bij  de  overheid, 
tegen  mi»,  prooes-verbaal  opmaken  j   fr.  verbaliser^ 


dreeser  proebe-^mbal  oonire  qn.  Ten  naasten  bif  M 
kalangieren  JFixigere  msdtam  van  KUiaan,  Het 
w,  leeft  nog  voort  in  onxe  streken.  \\  Soe  wanneer 
twist  gheTiüt,  in  weerden  of  in  werken,  en  dat 
soe  Terre  eomt  dadt  in  Treden  gheeet  wordt,  dies 
en  sal  hem  niemen  onderwinden  alse  partie  te 
wesene  aen  dene  side  oft  aen  dander  side,  hi  en 
ware  soe  na  maegh  dat  hi  den  baersculdeghen  be» 
Treden  mochte ....  En  wie  hieraf  gheoilangiert 
wordt,  sal  sine  maeghsoap  betoenen  moeten  vore 
den  sooutet  en  voer  scepenen.  Kb,  v,  Antw,  198. 

2)  IHsehen,  vorderen  in  rechte,  fr,  rMatner  em 
jusiiee.  \\  Eü  wisede  hemlieden  hant  of  te  doene 
ewelicke  hem  en  haren  oyren,  en  nemmerme  te 
calengieme  recht  in  die  Toerseide  tiende.  Oork, 
1278,  Vod,  Mus,  I  289.  It,  290  (1279);  II  369 
(1294).  Dat  soe  nemmerme , . .  in  wat  manieren  dat 
ware,  eneghe  biloTinghe  ofte  eneoh  recht  an  de 
Torseide  erTe  heesschen  ofte  calengieren  soude.  Ib> 
II  369  (1294).  It,  370  (1298).  lerstwerf  hebben 
wi  hen  gegeTen  en  ghoTen,  dat  wi,  nooh  onse  oer, 
nemmermeer  calengieren  en  selen  noch  en  mogen, 
dopetalle  die  binnen  der  TOrghenoemde  stat  liggen 
ombetimmert  Tan  hnsen,  want  wi  kennen  dat  si 
der  stat  toebehoeren.  Braib»  Teesten  I  730,  K.  o. 
Loven  17  sep*,  1306. 

3)  In  rechte  betwisten,  fr,  contester  en  fustiee, 
II  Omdat  tussohen  den  alden  Tader  en  alde  moe- 
der, den  Tader,  moeder  en  kinderen  egheen  leet 
[nl,  lid,  graad  Tan  Terwantschap]  en  is,  daarom 
hoet  men  geender  stock;  eü  daerom  en  maoh  den 
eenen  den  anderen  niet  getuygenisse  doen  gOTon, 
alsoe  het  gecalengeert  wordt.  C.  gr.  Loon  I  60. 

4>  In  rechte  betrekken,  fr.  tUtraire  en  jusHoe. 
II  Tot  ander  stont  dat  si  olarlike  en  wulmaekelike 
dese  Torseide  ordinantie  hebben  wuldaen,  warbi 
dat  men  se  mach  calengieren  mét  rechte  en  met 
redenen  Tan  denghenen  die  se  souldich  es  te  calen- 
gieme en  te  begripene  Tan  desen  pointen  Oork, 
6  sept.  1291 ,  St,' Jacobs  godshuis  te  Cfent, 

6)  T^enwerpen,  fr.  objeeter,  opposer,  ||  En  al 
ware  dat  sake,  ghi  heren,  dat  hiemen  calengierde 
dat  lii  clere  ware:  het  es  wel  gheüsert  tote  Aude- 
narde,  al  es  een  man  clerc  en  portre,  hi  mach 
hem  hauden  an  welo  dat  hi  wille,  eist  an  de 
clergie,  eist  an  sijn  portersoap;  en  dat  es  wel  ghe- 
husert  Tan  langhen  tiden;  en  hi  haudet  hem  an 
sijn  porterscap  en  beghert  te  stane  te  soepenen  wis- 
domme Tan  AudeuMde.  C.  v.  Auden.  2<i0  d.  80, 
omtr.  1300.  • 

6)  Eene  rekening.  Die  afkeuren,  verwerpen,  fr. 
reprocher  (un  compte),  \\  En  wert  dat  sake,  dat 
den  geswomen  Toirs.  douchte  dat  die  Toirgen.  reke- 
nynge  te  calengeren  were,  soe  souden  si  se  oalen- 
geren  bynnen  acht  dagen  naedien  dat  die  reke- 
nynge  gedaen  is  en  sy  dairaf  copie  ontfaen  heb- 
ben. Oork,  heer  v.  Diest  24  aug.  1374. 

7)  Be — ,  vemaderen,  naasten ^  fr.  retranre,retirer 
raeketer  un  Uen  qui  avait  été  vendu.  Kil.  Éalen- 
gieren  den  ooop.  JSmptionem  aUenam  in  se  tram»' 
movere,'  jure  praeferenttae  sive  propimquitatis  empti- 
onem  antieipare,  etc.  EU.  timet.  Oalanger  Vachat  om 
emption,  Kannius,  Coet.  stad  Meeheten,  tit.  XI  Van 
calengieren  en  naderschap.  De  jure  praeferenüae  im 
rebus  emptitiis,  quod  Éetraetum  voeant.  \\  Heeft 
een  man  zljn  enre  Tercooht,  hooret  tot  eenen  heere 
of  meer,  esser  Trempt  man  inne  en  calengiert  de 
geboorte,  hj)  moet  doen  gebieden,  en  weder  opge- 
Ten  der  geboorte.  tBeekt  van  Ucde  73.  Die  eenighe 
onroeriyoke  Tercochte  goeden  wilt  Tomaderen  oft 
calengieren,  moet  hetseWe  te  kennen  ghoTon  den 


30 


CAL. 


CAL. 


«BiDfla,..  C.  tiad  JUMdM,  xï  2;  Kumiiis  qm 
êmuiumêm  lonarmm  immobiUwm  in  te  irantscriberê 
adU.  U.  C.  V.  Antm.  1546  Tn  1.  2.  8.  29;  xn  1 , 
en  poêmm.  —  SpKSinc:  Die  niet  abel  en  ia  om 
raeeederen,  en  is  niet  abel  om  te  calengieren. 
WiSLAUT  Praei.eiv.  X,  xu,  7.  —  Calengiering 
Tan  naer hede.  Eisdk  om  ie  naatien  of  beniuiêrem , 
fr.  dêmamdê  de  retrait.  |)  Soe  wje  calengieren 
wilt,  die  moet  Ejne  calengieringhe  rechtelick  doen 
roer  amptman  en  scepenen,  namptiserende  in  han- 
den dee  ampmana  gont  en  sÜTer  om  den  coop  te 
Toldoene.  C.  v.  AnUo.  1646  tii  6.  Van  calengie- 
ringhe en  approiximatien  Tan  erfrenten ,  erfgronden 
en  dierghelijeke  immenble  goeden,  Talt  approizi- 
matie  1^  den  naesten  blo^e.  C,  v.  Bladti  31. 
Calengieringhe  en  naedenchap.  (7.  o.  Loven  x  32. 
CALF,  zn.  Zooals  thans.  KeUf,  ft.  vean.  Kil. 
Kalf.  —  OalTeren.  Blanwe  calTeri,  Nuchtere 
ktUverêf  fr.  veamst  qm  n'oni  pat  troit  temainet, 
qid  n'ont  pat  eneore  tétê.  \\  Dat  den  meester  del 
eampo  trleeaeh  doen  flueren  \nl.  op  pri)s  zetten] 
hadde, . .  waeromme  die  Tleeschhanwers  slonghen 
ande  qnenen  Tan  ooetjenf  blanwe  calvers,  aerme 
lammere  en  weeren,  mits  dat  zij  haer  beste  Tleesch 
daeiomme  niet  ghoTen  en  mochten.  Fkbd.  Vaitdbs 
Haighxv,  Ber.  tijden  TV  59.  —  spmnxwooBD. 
II  Maer  hoet  was,  den  brief  qnam  alst  calf  Ter- 
droncken  was,  zoo  men  zecht.  Ih.  I  102. 

Calfstaerten,  —  Cal  vers.  Spotnamen  der 

CtUvinitten  te  Antwerpen  in  de  16^  eeuw,  fr.  Que ux 
de  veaux,  et  Veaux.  Sobriquett  det  Calviniitet 
<l  Anvert  a»  16s  tüele.  haksxk,  Krijgt-  en  partij- 
namen» 

CALFVEL,  zn,  o.  Benaminff  van  het  deereet 
van  keizer  Eard,  d.  d.  11  apr.  1515,  n.  «.,  waarby 
d^te  vortt  vele  der  oude  privilegiet  der  Gentenaren 
aftchafte;  too  noemde  het  de  „ffemeente'*  omdat  het 
op  kalftvel  of  perkament  getehreven  wat ,  fr.  d^o- 
mination  du  deer  et  de  Charlet  V,  du  11  avr.  1515, 
par  lequel  ce  prinee  abolit  grand  nombre  det  ancient 
prvvUèget  det  Oantoit ;  Ie  peuple  Vappela  ainti  parce 
qu*il  iStait  éerit  tur  peau  de  veau  ou  parchemin. 
II  Hertoghe  Gaerle,  onsen  prinee,  was  zeer  ton- 
Treden  omme  dese  boTenscreTen  beroerte . . ,  en 
omme  dese  Toorserde  ermeren  eft  quaet  verstant 
te  schuwen,  en  beletten  dat  dierghelijcke  niet  meer 
en  sonde  ghebaeren,  soo  liet  hj  uytgaen  en  expe- 
diëren zeker  nieuwe  acte  Tan  ordonnantie,  tweick 
naermaels  Tan  de  commune  ghenoemt  wiert  het 
Calfrel;  omme  weloke  acte  oflto  calfvel  noch  naer- 
maels groote  zwaricheden  gheresen  es  binnen  Ghendt. 
DX  PoTTSB ,  Chronijeke  52 ;  it.  85.  86.  87.  It.  Belg. 
Mut,  VIII  893.  396.  400.  Zie  ook  Alex.  Henne, 
Oharlet  V  en  Bdgique  II  136.  —  Jan  t.  Dix- 
mude  gewaagt  ook,  tvb  anno  1411,  van  een  hittO' 
riteh  kalfvd,  „tun  den  loeten  ealffelle'\  te  Brugge, 
ter  gei^enheid  van  de  y,Calyoete''f  fr.  Jean  de  Dix- 
mnde  parle  autti,  tout  VannU  1411,  d*une  charte 
ou  peau  de  veau  hittorique  è  Bruget,  è  Voceation 
de  la  Cueillote.  Zie  ook  Febd.  Vander  Haeghen,  Ber. 
tijden  I  284.  288. 

CALIERE.  Zie  coliebe. 

CALYETTE,  zn.  Ben  ont  onbekend  oorlqgtwapen , 
fr.  une  (trme  de  guerre  qui  nout  ett  inconnue.  La 
Oume  heeft  Caliorne,  torte  de  canon{?).  \\  Up 
den  7«B  dach  in  noTembre  (1407),  doe  was  den 
monstre  ghedaen  Tan  den  lieden  Tan  wapenen, 
buuten  Sente-Omaers,  en  in  Sente-Omaers  waren 
Tele  oaljetton,  blyden  en  donderbussen ,  en  grote 
prOTanche  Tan  rictaelgen ,  om  te  Caleys  te  Toerene. 
Jak  t.  Dixmvdx  290. 


CALCK,  sn.  Kalk,  fr.de  la  dütu».  KO.  Kalek' 
Calx.  II  De  eahe.  Tol  te  Damme  1252.  Van  ealke' 
Brugteke  tol  1269.  Dat  niemen  moet  stellen  tt 
Tenten  bin  der  stede  Tan  Ypre,  noeh  doen  redso, 
Tachte  wulle  met  calcke  o^heeteken.  if.  lakeng. 
Iperen  1363  T  9;  it.  11.  Kale.  Tol  te  MeeheUn 
1391.  Voort  wordt  hij  ghehanden  al  de  mortele, 
die  int  fundament  en  in  den  ghoTol  gaen  zal,  be- 
hooielic  eü  goettedoen  maken  Tangoeden  Antoen- 
schen  calcke.  de  Pb.  en  Bb.  Qent  II  50S  (1590). 
Egeen  calck  dan  Boomschen  ealck;  te  wetene 
twee  Taerden  calex  in  drye  kerren  zaTeU.  .Bomp- 
ttofen  voor  de  ttadtwaag  te  Antm,  1547.  Een  last 
oalcx.  XTÜj  gr.  —  C  Teertelen  ealcx  IVi  gr*  ^i^ 
tertol  1550. 

CALCKASSCHE  (Calcassche,  Kalekasaehe) ,  sn. 
T.  Ealkaardej  kalkaehtige  aarde  ^  alt  bomwtiof,  fr, 
(litt,  eendre  ctdoaire)  terre  ealeaire,  ||  Betaelt  Pietsr 
Van  Hoolandt,  Tan  tii  mndde  en  alf  calcaasehen, 
omme  de  gallerie  te  legghene,  te  XY  seh.  par. 
tmudde.  Auden.  meng.  III  446  (1530).  (Dese  aeUde 
Van  Hoolandt  leTerde,  in  1526,  eene  groote  hoe- 
Teelheid  „calx"  aan  de  stad,  doch  te  xxix  scheL 
tmudde  —  bis.  310;  —  het  groot  Teraehü  Ttn 
prijs  bewijst  dat  het  een  beter  waar  is  dan  ds 
„calcassche".  —  Cost  gedaen  in  de  edifficatie  Tin 
tnien  ▼leeschhuus : . . .  oaleasschene ,  te  ij  se.  ix 
penn.  par.  de  mande,..  Doornix  ealc  te  xrj  se. 

Sir.  de  mande.  Bbmbbt  I  347  (1561).  An  Ohariei 
rouckaert,  calcbemere,  ter  causen  dat  hj  ghe- 
leTert  heeft,  omme  tmaken  Tan  de  kelders  onder 
het  weechhuns  en  fundament  Tan  den  beelfroot,.. 
itj«  xxxiiij  maenden  calc,  te  x  se.  par.  eloke  maends, 
en  ije  X  maenden  calcasschene  te  t  se.  par.  eleke 
maende.  Ib.  II  88  (1578).  —  Z^  diende  ook  eit 
mettttqf,  fr.  elle  tervaii  autti  d^éngrait,  ||  Ten  aen- 
sien  Tan  de  naerTette  resulterende  unyt  kalok- 
asschen,  maerle  en  diergelycke.  C.  e.  Audem.  I 
487  a.  7  C1767). 

CALCKBERNER  (Oalcberder),  zn.  ZoOérmdM*, 
fr.  éhaufoumier.  Kil.  Ealck  brander.  Ctdeariuti 
doch  Bernen,  bamen,  branden.  Ardere.  \\  Kalk- 
berders  mogen  snlken  steen  [nl.  zekeren  gebrek- 
kigen  kalksteen]  ook  niet  koopen,  nog  ook  kalk, 
tensy  men  eerst  hj  eede  gecertiffloeerd  heeft,  dat 
men  Tan  dien  quaden  en  Terboden  steen  daerin 
niet  gehad  en  heeft.  G-rvabd,  Antw.  ArekievenUad 

I  150  (1512).  Oalcberders ,  en  calcberderen.  Bekenk. 
V.  Brdb.  reg.  135  fol.  297  (15d«  B.  2/8). 

CALCKHOUDER  (Oalchoudere),  zn.(.>).  J»  «. 
kalk  heeft  thant  nog  in  Brugge  de  bet.  vam  krijt 
(zooalt  het  Bng.  ehalk),  en  tou,  in  de  voorha»' 
dige  tamentteUing ,  wél  die  van:  Voldertaerde^ 
watohaerde,  Oimolia  terra,  ereta.  Terra  aI6a, 
qua  fuUonet  utuniur  extergendit  panmt ,  Oroge  pour 
nettoyer  Ie  drop,  bij  Adr.  Junins,  kunnen  hMen; 
of    wat   het   schrijf  krijt,   om   aan  te   teekamenf 

II  Wat  Tolre  die  zyne  cleeder  Terdobbelt,  Ter- 
beurt  ▼  schel.,  en  die  in  plachen  dobbelt,  Terbeurt 
xxTi  den.;  eft  wat  Tolre  die  cale  [Z.  calc]  houdt 
in  tayeemen  of  derbnuten,  Terbeurt  telcker  waerf 
xxTi  schel.  Auden.  meng.  IV  896  (1838).  Wat 
man,  weTer  zijnde,  en  zgn  ghelach  ontdronghe, 
en  die  calchouder  waere,  en  hij  den  gheaellen  ont- 
striden,  of  zóvele  droncke  en  dan  niet  en  wilde 
gheTen,  es  de  boete  van  xx  s.'  de  Pb.  en  Bb. 
Aaltt  III  418  (1404).  Zo  wat  manne,  weTere,  die 
zyn  ghelach  ontdroughe ,  of  calchoudere  ware,  of  Tele 
droncke  in  taTeemen  oft  cabaretten,  zodat  hgt 
keerde,  zoude  Terbearen  telcker  re/se  xx  so.  par. 
Ib.  437  (1480). 


CA.L, 


CAM. 


Si 


CALGRMAN,  zxi.  KaUcAanddaar  ^  — hveraar, 
fr.  marokand,  foumüêeur  de  chaux.  ||  Betaeit 
Oliyier  Yeldekin,  cnape  yan  den  calokman ,  yoor 
syne  diligentie  yan  calck  ghebrocht  thebbene  der 
stede ,  andere  lieden  ghebreck  latende ,  ten  drinck- 
ghelde,   y   lib.  par.  Auden.  meng.  III  319  (1626). 

CALCOETSCH,  bn.  Galcoetachen  haen  oft 
hinne.  KdUcoenëchê  haan  of  Ara,  fr.  eoq  ou  poule 
d'Inde.  PL  o.  Brab.  14  deo.  1670;  II  46.  Zooale 
Vam  Date  het  tfi  kalkobn  tereekt  doei  opmerken^ 
dete  vogel  heette  oorspronkelijk  kalikoeteehe 
haan,  naar  de  etad  CtUicut  [kalikoet],  de  eertte 
der  door  Vaseo  de  Gama  in  1498  bezochte  steden 
in  Indië.  Kil.Kalkoenschenofikalekutsehen 
haen.  Kalkoeniohe  hinne. 

CALCKSTEEN,  zn.  m.  Kalksteen,  fr.  pierre  è 
ehava,  ||  Centenum  lapidnm  alborum,  qui  dicuntnr 
calkeatene,  unum  denariwm.  Tel  te  Damme  1262. 
Kalk  en  steen:  diyersche  gebreken  beyonden  synde 
desaengaende ,  is,  by  de  dry  steden  yan  Antwer- 
pen, Mechelen  en  Yilyoorden  gestatueerd,  dat 
geene  steenmeesters  eenigen  steen  sullen  mogen 
laeden,  die  boyen  de  Spnye  gegrayen  is,  om  dien 
te  yerkoopeu  yoor  kalksteen,  te  weten:  steen  die 
gegrayen  is  binnen  der  stad  yan  Yilyoorden  tot 
Eyere,  Haren,  Scaerenbeke  'en  daaromtrent, . .  be- 
hondentlyok  dat  sy  dien  steen  wel  sollen  mogen 
yerkoopen  yoor  sinksteen.  Gékabd,  Antw,  Arehie- 
venblad  1  160  (1612). 

CALLIOTE,   CALLIOTTE.   Zie   cxtiillbtts. 

CALMA6Ë,  zn.  Een  seker  recht  op  den  verkoop 
van  dranken,  w^  en  lier,  h.  droit  sur  Ie  débit 
dé  hoissonSf  du  via  et  de  Ia  hière.  La  Cume  weet 
er  niet  meer  van  dan:  espèce  de  droit  sur  les  hois- 
eone,  en  haalt  de  kost,  v,  LangU,  en  ook  de  onze  van 
Poperingen  aan  {Noue.  Cout,  génJ);  in  eene  aant, 
wordt  gezegd:  H  vaudrait  mieux  lire  eambage, 
droU  page  pour  la  fabrioation  et  la  vente  de  la 
bibrei?).  Zie  hoogerop  aïïosaob. 

CALMIJN  (Kelmyn),  zn.  Kalamijn,  galmei ,  fr. 
ealamine.  Kil.  Kalm ey steen.  Lapis  mZamffiam. 
i. Klemmersteen.  Kalamyn  steen.j.  Klemersteen. 
Klemgnsteen.  App.  Calamijnsteen,  j.  Klemijn- 
steen.  i|  Indien  dat  zy  geëxcedeert  souden  hebben 
in  denselyen  onsen  walde,  bouwehout  halende  en 
ooien  aldair  makende  töt  hueren  wercke,  en  cal- 
myn  t«  benene,  sonder  des  consent  oft  bewysinge 
yan  plaetsen  te  hebben  yan  onsen  rentmeester  en 
▼orstmeester.  Bekenk.  v,  Brab,  reg.  186  fol.  817  (6 
oot.  1614).  Yan  eenen  wagen  keimijn.  Tol  ie  Val- 
kenburg 1686.  1  tonne  calmyn  g  gr.  Wateriol  1660. 
Ten  hende  dat  een  yeghelick  weten  magh  wat 
goeden,  waerren  en  cooproansohepen  onder  de  yoor- 
seyde  monitien  yan  oorloghe  begrepen  oft  anders- 
sins  generalicken  yerboden  zQn,  lo  hebben  wy  yer^ 
olaerst . . .  deghene  die  hiemae  yolghen: . . .  cal- 
mynen,  oopere  oft  andere  metalen  daerafmensoude 
moghen  ghenieten  [l,  ghieten]  ofte  maeken  bus- 
gheeohut  oft  artillerie.  BI.  o.  VI.  9  oct.  1661 ;  I  720. 

CALOT.  Zie  PABxnCK. 

CALOYERS.  Zie  oolbüybekibbs. 

GALUMNIE,  zn.  Kwaadwilligheid,  ft.  micha»- 
oeté.  tl  Op  pene  dat . . ,  en  dat  den  yeraoeoker  ge- 
reputëert  zal  worden  ^tselye  te  doen  om  de  prin- 
cipale sake  te  retarderen,  en  in  oas  yan  formele 
ongefondeerde  sustenue,  gecondemneert  te  worden 
in  eene  boete  yan  ni  ponden  parisis  oyer  de 
calumnie.  C.  v.  Auden,  St^l  d.  katner,  i  26.  Be- 
yindende  dat  reliyement  yersogt  word  uyt  calumnie 
en  onredelykheyd ,  behoren  hetaelye  te  refnsexen, . . 
a  gr.  Loon,  II  416.  It.   C.  v.  Antw.  1682,  blz. 


640  a.  3,  —  Eet  de  oalumnia.  Bei  vozende 
diene  ter  nadere  verklaring  dezer  uiidrMcing  (zie 
I  389).  ii  Alsoe  men,  nae  gescreyen  recht,  desen 
eedt  geheeten  yan  oalumpnieu  oft  yan  calaengien 
niet  yerdragen,  noch  achterwaert,  noch  besijden 
houden  en  mach,  al  wouden  partyen  dat  consen- 
teren, soe  suldg  weten  dat  oalumpnia  oft  oalaengie 
geheeten  is  als  iement,  uuyt  welwetende  onrecht- 
yeerdicheyt  doet,  oft  die  rechtyeerdicheyt  wedei^- 
staet;  en  dairomme  wort  een  mensche  geheeten 
een  calumpniateur  oft  calaengiesnecker,  als  hQ, 
wetens,  iement  onrechts  aentydt  en  opseegt,  om 
hem  te  quellen,  moeyte,  cost  en  ongenuechte  aen 
te  doen.  £n  dairomme  wort  den  Yoirscr.  eedt  ge- 
heeten den  eedt  yan  calumpnien  oft  yan  calaengien, 
dats  te  seggen,  den  eedt  die  partyen  doen  selen 
nae  de  litisoontestacie  en  yoire  die  audicie  en  exami- 
nacie  yan  den  getuygen ,  dat  zij  goede,  rechtyeerdige 
sake  meynen  te  hebben,  en  dat  zij  dat  gedinge 
innegestelt  hebben  ter  rechtyeerdiger  meyningen 
en  goeder  trouwen,  houdende  dat  beur  si^e  goet 
en  rechtyeerdich  zyn,  en  dat  zy  dairinne  niet  en 
doen  oft  en  yerantwoirden  om  ennige  oalaengie 
huerder  wederpartyen  met  onrechte  te  doen;  en 
heeft  inne  y  capitelen,  die  begrepen  wordden  in 
deese  yeerskens  in  Latine:  lOmd  juretur:  quod  lie 
sibi  justa  videtur.  Et  si  queretur  osmin,  non  infi- 
eietur.  NU  promitietur,  nee  falsa  probacio  detur. 
Ut  Us  tardetur,  dUaeio  nuUa  petetur.  Ib.  869  y*. 
860.  It  Wielant,  Bi'aet.  civ.  Y,  zxziy,  1.  Deze 
rechtsgeleerde  yoegt  by  zyne  genoegzaam  met  de 
yorige  oyereenstemmende  yerklaring :  In  Ylaenderen, 
noch  oock  in  den  grooten  Bade  en  useren  zy  yan 
desen  eedt  niet,  want  te  beduchten  is,  dat  par- 
tyen, doende  dien  eedt,  hemlieden  dick- 
wils  yersweeren.  Wiblakt,  Praet.  dv.  Y, 
xxxuy  1.  2. 

GALUMNIEEREN,  bedr.  en  onz.  wkw.  — -  I. 
BBDBIJTBITD.  1)  Allerhande  vooTwendsds ,  witvluehten 
en  andere  streken  gebruiken,  pleitstreken  of  rechts- 
verdraaiingen  gebruiken,  fr.  ehicaner,  user  de  toute 
sorte  de  subtilités  captieuses.  \\  Sooyerre  men  beyindt 
dat  de  procureur,  om  de  saecke  te  dilayeren,  en 
calumnierende  om  tydt  te  winnen,  heeft  geproyo- 
oeert  in  absentie  yan  partyen ,  offt  sonder  expressen 
last  daeiaf  te  hebben,..  C.  v.  Antw,  1682,  blz. 
640  a.  8. 

2)  Laken,  afkeuren,  mispryzen,  fr.  eriOquer, 
bldmer.  ||  En  waer  by  partyen  geen  occasie  oft 
yoetsel  en  woorde  gesubministreert  lichtyeerdelycken 
en  ter  quaeder  trouwen  promiscue  yan  alle  saecken 
reyisie  te  yersuecken,  meer  om  hunne  wederpartye 
te  yexeeren  en  den  yoorigen  richter  te  calumnieren, 
als  yan  hoepe  die  sy  hebben  beter  en  &yorabeldar 
sententie  te  yerwachten , . .  O.  gr.  Loon  1  26  a.  8. 

II.  ovziTDiQ,  —  Valsehe  feiten  stellen  of  loo- 
chenen, fr..  posér  ou  dénier  famssement  des  faüs. 
\\  Als  men  beyinden  zal  eenige  faiten  calumnieu- 
selick  ontkent  ofte  oock  geposeert  te  zyn,  partye 
calumnierende  zal  gecondempneert  worden  in  de 
boete  yan  yi  guldens.  O.  v.  Auden.  Stijl  d.  Ka- 
mer I  84. 

GALUMNIEU8,  bn.  Oalumnieuse  proce- 
dure. Bedriegel^ke ,  listige  rechtshandel ,  fr.  procé- 
dure irompeuse,  oaptieuse.  ||  Omme  te  weeren 
d'abuysen ,  die  met  yerloop  yan  tyde ,  en  door  calum- 
nieuse  proceduren  eü  uytyluchten  yan  partien  syn 
inghebroken.  C.  stad  Brugge  II  712  (1). 

GALUMNIEUSELIJGK,  byw.  Valschel^,  fr. 
faussement.  Zie  OALVwriBBBSir. 

GAM,    zn.   Eek,   vcdheks  —dmm^  her,  {f)  fr. 


^ 


CAM. 


CAM. 


htirri^e,  lurtê;  ^^ond}  KiL  auct,  Kam  tui  de 
Btodtpoorte.  j.  heok.  OiUa^aeta^  eroHs  portarmm 
itutar  peeHnU  dentata.  1 1  Die  de  grachten  benemen , . . 
thuynen  gftders,  stiohelen,  sloten,  cammen  oft  ge- 
hengen  braken  oft  ewech  namen,..  O.  Liè^e,  27 
jnni  1577  a.  85;  2de  serie  t.  I  400. 

CAM  (Camme,  kamme),  sn.  Wèverê — ,  wolkam- 
mertham,  fr.  peigne  ds  tisserandj  de  cardeur.  Kil. 
Kam.  Pectèn.  \\  Wat  cammere,  die  camme  maect 
te  Mechelen,  moeten  die  tande  even  dicke  sijn 
ghemaect . . .  Wat  camme  daer  men  te  Mechelen 
mede  kemmen  sal,  elc  moet  hebben  xxj  tande, 
die  en  mogen  niet  wider  gheaeet  a^n  dan  die  mate 
diere  toe  ghemaect  es . . .  Vort ,  Boe  moeten  si  hare 
lingde  hebben  van  tanden.  R.  lakeng.  Mechdên  1333 
a.  60.  61.  62.  —  I  bale  ij  gro.  Yla.  Sn  commende 
in  groete  raten ,  rjf  oft  zesse  amen,  xi J  gro.  Watertol 
1660.  Een  kiste  kammen  yan  honte  g  gro.  Een 
kiste  nyeuwe  Tan  oyer  see,  eenen  ingelschen.  Ib. 
cammen  om  wolle  te  cammen.  JProoet  Mêrseniert 
I  Smedem  1546.  Dat  gheen  kemmer  kamme  maken 
en  mach ,  sine  hebben  xxj  tande  staende.  K.  lakeng. 
Brussdf  1876  a.  4.  Zo  wat  cammaker,  die  eenen 
cam  rieden  dade ,  die  yalsch  ware ,  zoude  Torbaeren 
eesse  ponden  parisise,  en  men  soudene  bannen, 
alsoo  langhe  als  scepenen  goedt  zouden  dinoken. 
Kb.  ïdkeug.  Bmgge,  Weven  a.  22.  It,  Kb.  o.  Ipe- 
ren  yni  6. 

CAMBRET.  Zie  cabaset. 

GAMBUISCOOLEN.  Zie  cabuibcoolek. 

CAMELOT,  zn.  Zooals  thans.  Kamdoi,  ir.  camelot. 
Kil.  Kamelot.  ||  Ben  bale,  geëv.  xl  Ib.  Sohat- 
Hng  o.  1551.  YI  casulen  [nl.  kasnifels],  twee  fre- 
weelen,  een  witten  cameloten,  tweeslichte.  Tpriama 
VI  275  (1578). 

CAMER,  zn.  v.  1)  Oelijholoereéke  woning,  betiaamde 
mt  een  enkel  vertrek ,  fr.  habit<Ktion  amrexde  ehauetée 
eoneiêtani  en  un  êeul  appartement.  ||  Sesse  pont 
paiisis  sjaers  erfeliker  renten  . . ;  item ,  op  Wouters 
oamere  en  erre  Tan  Vlassenbrouch ,  acht  oude  grote 
tomoysen  en  een  hoen , . .  de  Vlam ikck  ,  Zw^veke 
114  (1884).  Item,  twalcTe  oude  grote tomojse erTe- 
liker  renten , . .  op  drie  cameren  en  opt  enre  dat 
dartoe  hordf  die  Zoete  Van  den  Mortere  heeft 
buten  der  ameiden  tSen  GKllijs,  daer  zi  in  woende 
ten  tyde  dat  dese  lettren  ghemaect  waren.  Ib. 
125  (1837).  Huizen  en  erf..,  ,,tite  in  de  ÜUetrate, 
et  eunt  tree  eamere  eeu  maneitmee  tiin  invieem  eon- 
Umie,  nf6  wto  teeto,  que  fkierunt  olim  una  domuê, 
•»  qua  dietue  quondam  Johannes  morari  coneuevit. 
Ib,  Denderm.  IV  309.  Juxta  domum  tive  eameram 
Joikannit  Oonkelmant.  Ib.  252  (en  menigvuldige  xuüce 
kamere  of  wooneten  aldaar).  An  de  Meere,  np 
derre  daer  der  [nZ.  de  heer]  Willem  Tan  Abbins- 
forde  up  woent,  en  upt  aerTe  daer  baohten,  daer 
n  cameren  np  staen.  Victob  Vakdeb  Hae0hbv,  Ten 
Waüe  92  (1349).  Van  Pieter  Maaiers,  die  een 
{deoxken  erfs  beeidt,  daer  syn  camer  op  staet, 
op  deynde  Tan  den  wolhujsse,  . .  14  so.  Stadeareh. 
Aeety  Rekenk.  v.  *  e  heer  en  ontv.  1574,  fol.  8. 

2)  Verblijfj^kuMie  tonder  naehtwoning.  De  kamere 
die  op  O.'L.- Vrouwe-kerkhof  stonden  {staiionee  in 
eimiterio,  oamerae  nuneupaitu,  eine  habHatione  noc- 
fuma),  werden  wdeene,  alt  vrijplaateen^  gebruikt 
tot  bergplaateen  van  goederen  ^  d%e  de  eehuldenaare 
voor  hmme  eehuldeitehere  wilden  versieken,  'tweik 
h^  akte  van  den  jeare  1836  verboden  werd  (Meb- 
TEVS  en  ToBVB  I  816),  fir.  ehambrej  demeure  eane 
habiiaiion  noetume*  Lee  ehamhres  qm  ee  trouvaient 
êur  Ie  eimetibre  de  Notre^Dame  (è  Anvere)^  eervi- 
reui  paifine,  eomme  dee  Ueux  d^aeUe,  è  y  dépoeer 


dee  marchandieee  que  dee  debiteurs  voulaieni  eaehef 
è  leurt  créaneiert,  oe  qui  fkt  difendm  peur  aete  it 
Van  1836. 

3)  Hangende  camer.  Over  eene  rivier  hou- 
gende  kamer ,  fr.  ehambre  tutpendue  athdeeeut  d'une 
rivibre.  ||  Niemant  en  sal . . ;  noch  en  magh  oock 
in  eenen  gemeynen  muer  breken,  oft  leggen  eenige 
ribben  ran  stagien  oft  hangende  kameren;  maar 
moeten  deseWe  ribben  gelegt  worden  op  eenen  felier 
tegen  den  gemeynen  muer.  C.  o.  Bruteei^  ServU. 
35 ;  Ghristgn  oubiculorum  pendmlorum.  't  Maken  Tan 
camerkens . . .  OTer  de  Senne.  Mabtütez,  56 ,  Emum. 
d,  domeinreohten.  Hangende  cameren.  B^keardk. 
Proeet  Schijnwerkert  %  Timmerlieden  1617. 

4)  Donkere  camer.  Gedeelte  van  het  gevain- 
genhuitf  uxtarin  men  de  gevangenen  voor  tehuld 
opsloot  y  fr.  chamhre  obteure^  portie  de  la  priton  ob 
Ion  enfermait  let  pritonniert  pour  dettet.  \\  Waerd 
ooc  dat  zake,  dat  die  bezittere  [nl.  Tan  een  goed 
dat,  by  Tersterf,  moet  gedeeld  worden]  Torsate 
[fiZ.  Terznimde]  np  te  ghcTene  binnen  deser  tyt 
die  Torseide  brieTen,  en  hy  in  den  Steen  ghinghe, 
de  Torseide  bescriTinghe  en  brieTen  niet  up  en 
ghaTe ,  dat  hy  Toetstaens ,  naer  dien  achteraten  &ghe 
Tan  diere  maend ,  in  de  doncker  eamere  gaen  sonde. 
C.  ttad  Brugge  I  831.  It.  II  27. 

5)  Stille  camer.  Zie  btillb. 

6)  Camer  Tan  parement.  Staüe-y  pronk' 
kamer  f  fr.  ehambre  de  parement  (pour  ohambre 
de  parade  La  Cume).  ||  Jan  die  Smet,  gelase- 
maecker,  die  welcke  heeft  gemaict  en  geloTert  die 
parceelen  Tan  gelasen  hierna  Terclairt,  dats  te 
wetene,  in  de  grote  oamere  Tan  parement,  aen  die 
cassys  Tan  der  Tensteren,  twee  dobbele  pannelen, 
gewapent  met  myns  heeren  wapenen  en  mynder 
Trouwen ,  en  hueren  dcTise  al  omtrent  die  Torachre- 
Tene  wapenen.  Acad.  d'arMol,  1854,  biz.  318, 
Werken  aam  *<  hertogen  paleit  te  Bruttei,  1480^ 
1452. 

7)  Camer  Tan  retraite.  Bijtomder  vertrek, 
fr.  ehambre  de  retrait:  cabinet^  ehamnhre  partieu- 
libre  (La  Gume).  ||  Janne  Tan  Puersse,  glaamaker, 
Tan  X  slechten  [nl.  eeuToudige]  Tensteren,  houdende 
XLYniVs  Toeten  gelas,  daiiaf  de  Tier  Tensteren 
staen  in  de  eamere  Tan  den  retzaite,  naist  der 
cameren  Tan  den  rekeningen,  jeghen  de  j^aetae 
buten  shoofs;  en  dandere  ti  Tensteren  staen  int 
comptoir  naest  de  Tors.  cameren  Tan  retraite ,  jeghen 
de  plaetse  bynnen  shoofs.  Ib.  819. 

8)  Wettelgcke  camer.  Wettige  woonstede 
van  t^ddyk  buiten  Vlaanderen  terUijvende  poortere , 
ft.  domieile  légal  de  bourgeoit  réeidant  temporaUrement 
hort  de  la  Flandre.  ||  Welck  consent  [«(.  om  buiten 
Vlaanderen  te  gaan  wonen]  schepenen  maer  en 
Terleenen  Toor  drye  jaeren;  en  tzeWe  consent  weit 
alleenlick  geconsenteert  mits  by  den  impetrant  oamer 
kiesende  binnen  Andenaerde ,  omme  aldaer  in  per- 
sonele zaecken  te  rechte  te  staene.  C.  e.  Auden.  1 
IT  19;  it.  25.  26.  28.  80.  Zie  ook  rooohtijt. 

9)  Gewone  benaming  der  Reder^ert'  en  téhuHert' 
gilden  y  fr.  dêtignaüon  ordinaire  des  Chatnbree  de 
rhStorique  et  det  gUdes  d'archers.  \\  Dat,  aoo  wan- 
neer enighe  jonge  geselle  gehouden  [nl.  trouwde] , 
dat  alsdan  die  jonge  geeeUe  sal  moeten  oondighen 
den  dekenen  oft  Taluatiemeesters,  XT  daghen  te 
TOren,  nae  der  oude  costuem,  eer  hy  trouwen  sal, 
om  hem  te  spelen  een  esbatement  daer  der  Cameren 
eer  eü  die  syne  in  gelegen  sal  sgn.  Kaart  d.  Bede- 
r^k.  Dieet  1505,  Vod.  Mus.  III  127.  Niemant, 
tsy  facteur  of  componist,  en  sal  mogen  maken  op 
eenige  persoonen  schimpen   oft  lasteringen,  noch 


CkSt. 


CAM. 


33 


eenige  Garaen  ran  Bhetorjoken.  Kttari  dêr  VMierem 
U  Aniw.  1480  s.  32. 

10)  KiUHêr  voor  dê  openbare  amhtthetiff heden  ^ 
kantoor j  bureelf  fr.  ehamhred'adminieirationpnbliqitê, 
bureau.  \\  Baemaer  wort  Tan  den  yoorss.  beleyde 
rapport  ghedaen  in  de  kamer  Tan  den  secretaris 
deser  stadt.  C.  v.  Bruteel  1606  a.  99.  Tan  den 
Toorss.  belejde  rapport  ghedaen  zijnde, . .  worden 
de  beleydde  goeden ,  pachten ,  oheynsen  en  renten 
openhaerlijck  te  koope  gestelt  op  des  amptmans 
kamer,  daer  men  ghewoonelgck  is  solcke  Terkoo- 
pinghen  te  doen.  Ib.  106. 

11)  Peiseamer,  Gamer  Tan  den  peise 
(paysse).  Zie  fiibxakêbb. 

12)  sPrincen  oamer.  De  verbliffplaats j  ook 
de  tent  tfan  den  vorst  f  fr.  la  résidence,  aussi  la 
ienie  du  prince.  \\  Die  diyersche  steden  [n/.  plaatsen] 
Terandren  der  mannen  Tanghenessen.  Eerst,  sprincen 
camere,  sine  Trie  Tanghenessen,  en  sine  tenten 
als  hi  ute  leicht  met  hercrachten,  tja  zo  Try  eü 
zo  Treidzaem  datt«r  niement  an  andren  comen  mach 
in  eyrelen  wille,  hy  Terhuert  syn  hooit.  C.  leenhof 
Burcht  V.  Brugge  ltiii.  It,  Lix. 

13)  Bekencamer.    | 

14)  Tolcamer.         1   Zie  dat  woord. 
15;  Weesoamer.     * 

16.)  Wetachtige  camer.  Zie bait tak tlasv- 

DXBSK. 

GAMËR.  Kort,  dik,  twaar  knallend  kanon ,  fr. 
bombarde.  Kil.  kamerhusse.  Tormenium  minue, 
bonibarda  minor.  \\  Baemaer  werden  die  camera 
\nl.  na  het  „haeckgheschnt"]  en  groote  artillerie, 
die  ghestelt  waren  op  de  nieawe  raTelinghen ,  platte 
formen  en  rampaerts  Tan  der  stadt,  ooek  gnede- 
ehargeert.  Hovwaxbt,  MaHhiae,  13. 

CAMëRBODE,  zn.  m.  Oereehitbode y  — dienaar, 
fr,  meeeager  de  chambre,  tergent.  ||  Den  camerhode 
is  ten  dienste  Tan  de  Weth  np  het  stadthnys,  efi 
wort  gegaigiert  ten  laste  Tan  deseWe  stadt,  en  doet 
oock  daghynghen  hinnen  derseWer  stede,  om  simple 
schalden  eft  andere  rauwe  actiën.  O.  v.  Aalst ,  ii 
29;  it.  12,  Stijl  26,  en  Begl  81  juli  1752  a.  6. 
48:  Kamerbode.  It.  C.  v.  Denderm.  i  20. 

GAMERBRANT,  m,  m.  Brandhout,  fr.  bois  de 
éhanffage,  \\  En  auch  haet  die  heer  Tan  Bom  ein 
einde  uit  den  Tors.  bosch  gespleten,  Tor  sinen 
kamerbrant.  Belg.  Mus.  Y  428,  Oud  reeord  te 
Bom  (Limburg),  1538. 

GAMËRBRIEYEN  (GamerbriefTcn),  zn.  m.  Sehé- 
penbrieven,  fr.  lettres  de  la  ehambre,  seabinaUs, 
I)  Moghen  doen  indagen  den  afghewonnen  gront, 
midts  den  proprietaris  Tan  dien  personnelick  oft 
tzynder  domicilie,  by  den  amroan  oft  by  camer- 
briefren,  indien  hy  buuten  den  lande  Tan  den 
Yryen  in  Vlaenderen  waere  woonende,  doen  insi- 
nueren te  commen ...  O.  v.  d.  FryV,  I  144. 

GAMERD  AGH,  zn.  Seehtsgittingdag  van  schepenen, 
ft.  Jour  d'audience  des  êchevins.  ||  Op  deselT«  camer- 
daghen  moeten  oock  ghedient  wesen  alle  heessèhen 
▼an  costen.  O.  v.  Poper.  zit  8.  It,  18. 

GAMERQABT,,  zn.  Ud  eener  reder^kers-  of 
eehutterskamer  of  gilde,  ook  wel  „geselle'*  genaamd, 
fr.  membre  d'mne  chambre  ou  gilde  de  rhitorique  ou 
d^arehers,  aussi  appeU  „compagnon,**  ||  Soo  iemandt 
der  camergasten  die  deeckens  oft  raedtslieden  spytich 
toespraeok , . .  O.  -Li^e ,  20  mei  1686 ,  a.  2 ,  en  Tig. 

GAMERIST,  zn.  Ongthuwd  persoon,  die  op  eens 
kamer  woont,  fr.  cAihataire,  qui  demeure  en  chambre. 
It  Doe  werden  doe  gheroupen ,  Toor  de  laatste  reijse, 
alle  Tremde  ghecellen  oft  cameristen,  wonende  np 
ommeren,  en  alle  jonghen  hebbende  haer  ghetydighe 

IL 


jaren.  Fxbd.  Taitbxb  Hasohbit,  Ber.  tijden,  II 
177.  Zie  ook  eekloopich. 

GAMERGRUIGK  (O— uy— ),  zn.  Voehtmaat  van 
tes  potten,  fr.  mesure  d  liquides  de  siw  pots,  ||  Dat 
geene  camergasten,  op  die  oamer  oft  tusschen  die 
bergen,  sullen  mogen  eenige  weddingen  doen,  oft 
iet  Terooopmanschappen ,  sonder  permissie  der 
deeckens,  op  *t  Terbeuron  Tan  elckeen  derselTe 
een  half  oamercruyck  biers,  te  weeten  elck  dry 
potte.  O.  Liège,  20  mei  1686  a  11 ,  Borehloon. 

GAMËRLINCKjZn.  Kamerheer,  kamerUng,  kamer- 
officier  bij  vorsten  en  groote  leenhiseren.  Sene  hunner 
tmbtsverricktingen  bestond  in  desen  ter  zijde  te  staan 
fttj  het  ontvangen  der  hulde  hunnsr  leenmannen.  Dit 
ambt  was  dikw^  erfelijk^  fr.  ch(»mbeüan,  officier 
de  chambre  prés  des  souverains  et  des  grands  feuda' 
faires.  JJne  de  leur s  fonetions  eonsisiait  êt  assister 
ceux-ci  lorsqu'ils  recevaient  l'hommage  de  leurs  veu- 
saux.  Cette  charge  Atait  souvent  hereditaire,  Maigne 
d*Amis  Oambell<Mnus. Kil.  Kamerlinck  (dooh niet 
eubicularius).  Zie  DaTid,  Vaderl.  hist.  III  71,  en 
de  aldaar  Termelde  bronnen.  Zie  camvblivckgxlt.  - 
Erfcamerlinck  (Brfkemerlinck).  Bkf kamerling, 
Dete  was  in  Brabant  dê  heer  en  hertog  van  Aarschoi, 
uit  hoofde  zijner  baronie  of  vrije  heerlijkheid  van 
Heverlie  nabij  Loven;  fr.  chambeüan  hereditaire. 
Celui'd  était,  en  Brabant,  Ie  seigneur  et  duo  d'Aarsehot, 
du  chef  de  sa  baronnie  d'Heverlé  prbs  Louvain, 
II  Wy,  Heinrio,  here  Tan  HoTerle  en  Tan  Oplintere, 
erfkemerlinck  in  Brabant.  Qork.  6  mei  1889,  Betb, 
Oplinter,  enz.  265.  Zie  De  Vadder,  JVaité  etc 
II  479.  t  Gene  [«2.  het  leen]  dat  compt  Tan  den 
graTe  met  eenige  groote  officie  of  banieren,  ghelijck 
als  te  sine  burchgraTe,  erfizohtich  camerlinck,  erf- 
achtich  maersehalo,  berbier  Tan  Vlaenderen.  Wib- 
LAVT,  Leenrecht  17. 

GAMËRLINGKGAGË.  Zie  cahbblikckgxlt. 

GAMëRLINGKGëLT  ,  zn.  o.  VerpUckte  gift  aan 
den  kamerling  van  eenen  leenheer  door  den  den  getrouw- 
heidseed  afleggenden  leenman,  fr.  droit  de  chatnbel- 
lage,  don  obügatoire  au  chambdian  d^un  seigneur 
fiodal  par  Ie  vassal  en  prStani  Ie  serment  de  fldélité. 
II  Van  camerlinckghelde.  Item,  in  eenighe  plecken 
in  Ylaenderen,  daer  men  betaelt  relief  Tan  den 
gelde,  betaelt  men  oock  camerlincgelt ;  te  weten: 
Tan  eenen  Tollen  relioTe  xx  scel.  parisis,  en  Tan 
eenen  haWen  relioTe  x  scel.  parisis;  en  dat  camer^ 
lincgelt  behoort  toe  den  camerlinc  Tan  den  heer, 
ofte  anderen  die  den  heer  gelieft;  en  plach  Toortyts 
te  heten  hofschede.  Maer  daer  men  betaelt  relief 
Tan  sporen,  handschoen,  etc.,  en  betaelt  men  gheen 
camerlinekghelt.  En  het  zyn  Tele  plecken  in  Vlaen- 
deren, daer  men  Tan  gheen  camerlincgelt  en  useert, 
gelijck  als  in  Bysselambaoht,  int  hof  Tan  Belle, 
Tan  Yeume,  etc.  en  Tele  adder  hoTen.  Wiblaet, 
Leenrecht  78.  Also  hy  seght  es  dit  leen  tiendoTri, 
en  heeft  er  af  eerTe»  en  ontheerTea,  beede  Tan 
mannen  en  Tan  laten,  en  relief  en  oamerlingage 
f^  c—egage]  ter  doet  ofte  alst  Terwandelt.  db  Pb. 
en  Bb.  II.  Wondetghem.  28  (1894).  Staande  elc  Tan 
dese  leeaen  ten  x  p.  den  [/.  te  x  ponden]  parisise, 
en  te  XX  scelen  parisise  Tan  camerlincgagen  Tan 
steerfcoope,  en  Toort  ten  thienden  penninghe  up 
dat  men  se  Tercochte;  en  ten  x  ponden  parisise  en 
XX  schelen  Tan  caemerlincgagen  ten  wandelcoope. 
DiEBicx,  Gends  chartb.  198  (1898).  It.  120 
(1402)  10». 

GAMERLINGKREGHT  (OamerUnghrecht,  ca- 
merlynckrecht) ,  zu.  o.  Zie  CAXBBLiircKasLT.  ||  Toor 
een  ToUe  hergeweyde  betaalt  men  18  ryders,  ma- 
kende  19  Bynsguldens  10  stuyrers  Prabuits;  in 

5 


34 


CAM. 


CAM. 


weloke  13  ryders  syn  begrepen  Btadthondersrecht, 
camêrlinghrecht ,  boeckrecht,  maer  niet  het  man- 
nenrecht,  daeraf  men  betaelt  8  stnyvers  in  den 
ontfangh  Tan  de  doode  handt.  C.  leenhof  v.  JBrab, 
1570  a.  46;  Christijn  jura  eubicuUtrii.  It.  C,  leen- 
hof t.  Auden.  xx  s.  p.  van  camerlynckrechte. 

CAMERRECHT,  sn.  1)  Eeehittitting  ter  tche- 
penen  kamer,  fr.  audience  en  la  ehanAre  de»  éehevinê. 
II  Item,  des  woensdaegs  hout  men  camerrecht, 
alwaer  getracteert  worden  alle  ciyiele  saecken,  als 
boTen,  Tan  poorters  en  andere,  tusschen  gewillige 
parteyen.  Want  ingeTalle  dat  den  gedaesden,  we- 
sende  poorter »  excipieerde  en  declineerde  yan  de 
camere  te  yierscharen ,  moet  men  die  saecken ,  naer 
syn  yersoeck ,  renyoyeren  ter  yierscharen  yóór  litis- 
contestatie,  maer  niet  naer,  als  boyen.  C.  v.  Mid' 
dèUmrg^  a.  18  en  14. 

2)  Oerechlskotten  ter  tchepenen  hamers  fr.  droUs 
<m  dépene  è  la  chambre  Schëvinale.  jj  Dat  alle  pro- 
cureurs sullen  hebben  precieselyok  inne  te  yolghen 
die  oude  manierea  en  reglement  in  het  honden  yan 
hnnne  yerbaelen;  en  soo  wanneer  dat  deselye 
eenighe  yerbaelen  oft  andere  altricatien  souden 
komen  te  moyeren,  die  welcke  aen  hunne  meesters 
in  het  taxeren  yan  de  costen,  *tzy  oyer  termijnen 
oft  camerrechten , . .  souden  moghen  worden  gero- 
▼eert,  dat  alsdan  desen  procureur  soodanighe  onbe- 
hoorelycke  terrognen  aen  synen  meester  sal  moeten 
goetdoen.  C.  v.  Loven  ^  Siijl  1785  a.  19. 

CAMËRSECREETKEN,  zn.  yerkl.  Naehtttod, 
kamerstoel t  stilletje,  fr.  chaise  pereée.  ||  Alle  soor- 
ten yan  kindersetels ,  kamersecreetkens,  kraem- 
stoelen,..  O -F.B.  autr.  30  jan.  1737,  ii  7;  V 
156,  Schrijnwerkers  ie  Brugge. 

CAMERVOOCHT,  zn  Door  schepenen  aangestelde 
voogd  over  weezen,  indien  deze  geene  nabestaanden  heb- 
ben^  fr.  tuteur  d'orphelins,  nommé  par  les  êchevins,  au 
eas  q«e  les  orphelins  n'aieni  pas  de  parenté,  ||  In 
gheyalle  dat  zy ,  weesen ,  gheene  yrienden  en  heb- 
ben, binnen  der  stede  ofte  ambachte  wonachtich 
en  justiciable,  ofte  oock  bequaeme  omme  yoocht 
te  zyne,  zoo  maeken  schepenen  eenencameryoocht, 
die  oock  zyn  handelynghe  yan  yoochdie  yerzekeren 
moet.  C  V.  Assenede,  xr  16. 

CAMERWIJF,  zn.  y.  Kamerjuffer,  kamenier, 
ts.  femme  de  chambre.  Kil.  Kameriere,  kame- 
nier e.  II  Item , JoufTrouwe  Jacquelyne,  camerwyff 
▼an  wylen  joufironwe  Anne  yan  Gestelles,  sess 
rinsguldens  lyfitochte , . .  Item ,  Geertruyden ,  camer- 
wyff der  yoorseyde  wylen  jouffrouw  Anna  yan 
Gistelles,  yier  rinsguldens  lyfrtochte, . .  Item,  Mar- 
garite,  maerte  des  testateors, . .  Aoad.  d^arehéoL 
J856  blz.  879,  Tettam.  o.  1584. 

CAM  HOUT,  zn.  SofUy  waarvan  men  de  wevers^ 
kammen  maakte  fr.  Zois  dont  on  fait  les  peignes 
des  iisserands.  \\  Camhout,  daer  men  de  cammen 
af  maeckt,  een  hondert,  iy  penn.  Sansatol  1567. 

CAMIUWE,  CAVAJOLi,  zn.  Ede^ewteente,  kamee, 
fr.  camee  f  camaieu.  La  Curne  Camahieu.  ||  Een 
tabernakel  yan  Ons  Yrouwen  belde  mit  elf  balaisen, 
omtrent,  eü  yyfthien  saphieren,  yyff  diamanten, 
yier  robbinen  en  twee  camiuwen , . .  Brab.  Yeesten 
II  694,  Kleinooden  aan  Willem  van  Oulik,  in 
zijnen  nood,  geleend  door  zijne  moei  Joanna  v,  Bra- 
bant y  1399.  Item,  een  groeten  rinck  meteen  agatha. 
Item,  eenen  anderen  cleynen  rinck  met  een  cama- 
jolo.  G-ÉVABD,  Antw.  Arch.  II  264,  Inv.  v.  burge- 
meester Van  Stralen  1567. 

CAMMAGIEQELT,  zn.  Belasting  op  bier  en 
wijn,  fr.  impói  sur  la  bière  et  Ie  vin.  \\  Item,  soo 
heeft  den  heere  alpoch  het  recht  yan  cammagiegelt 


oft  accyse  ran  buytenbieren  efi  wynen,  te  weten, 
yan  elcke  tonne  twee  potten,  en  van  elck  brouwsel 
bier  yan  de  binnenbieren  acht  plecken  Brabanta. 
Gaesbeke  14;  it.  19  (1670).  Yoirt,  soe  selen  wy 
en  onse  wyf  behouden...  de  cammagen,..  A. 
Waütebs,    Mnvirons  I  287,  Pamel  1319.*i/.  128. 

CAMMAKER,  zn.  Kammenmaker  (voor  wevers), 
ft.  fabricant  de  peignes  de  iisserands.  ||  Zo  wat, 
cammaker,  die  eenen  oam  rieden  dade,  die  yalsch 
ware . .  K.  lakeng.  Brugge ,  JTevers ,  a.  22.  li.  Kb. 
V.  Iperen  1363,  yiii  6. 

CAMME,  zn.  y.  Brouwerij,  fr.  brasserie.  Kil. 
Kam  /  kam  me.  vetus.  j.  brouwerije.  Kammen. 
vefus  j.  brouwen.  Oudlat.  Can^.  Braseina.  Ofr. 
camhagcj  oambe.  Thans  nog  in  gt^uik  m  Brah, 
Zie  Schuermans.  ||  M»ilendinum  unum  dimidium, 
eanibam  unam.  Piot,  Cart.  Si.-Tr.  I  14  (2  noy. 
1023).  It.  35,  86  (1108—1138).  Eü  de  yorseide 
Godeyert  gheloefde  op  die  yorseide  hofstat  mettw 
woninghen  een  ander  loyelic  huus  op  te  settene, 
ter  cammen  behoef,  met  loyeleken  yaten,  ghelgc 
dat  mens  pleeght ,  op  eü  tale.  Mof  d.  laten  v.  Lonys 
Walencourt,  1343.  Ketel,  die  hanct  iu  cammen, 
in  oyen,  die  yolght  de  erre.  tRecht  v.  Uccle  37. 
Brief  yan  eene  camme  oft  braxine  te  Herenthout, 
11  apr.  1634.  Rijksarch.  Bekenk.  nr.  17172.  Yer- 
claert  aen  densoWen  in  eygendom  gecompeteeii  te 
hebben  sekere  camme  oft  paenhuys,  gelegen  op  de 
plaetse  binnen  (j^tz-Betz.  Leenhof  v.  Brab.  16  jan. 
1740.  Item,  sullen  [nl.  de  brouwers],  op  de  yer- 
klaetde  ure,  in  de  kamme  ofte  brouwerye  gereet 
moeten  hebben  hnnne  mouten,  om  alsdan  te  stor- 
ten. O.-P.-jff.  autr.  24  noy.  1749;  YI  510,  Thienen. 

CAMMEN  (Kemmen),  ow.  Garen  en  wol.  Ram- 
men, kaarden,  fr.  peigner,  earder  {du  fU,  de  la 
laine.  Kil.  Kammen,  ^«ei.  j.  Kemmen.  Peetere 
II  Wy  ghebieden  in  xii  te  cammene  eü  niet  meerder; 
die  nedere  cammede,  hy  yerbuerde  Y  soL  jeghen 
den  heere.  K.  tijkweners  St-JPieters  bij  Oent,  Mei 
1280.  Dat  men  gheen  garen  moet  cammen,  no 
yerwynden,  no  yerhaspen,  elc  bondel  up  iii  s. 
Kb.  lakeng.  Iperen  1363,  xii  4;  it.  b.  vort,  soe 
selen  si  hebben  hare  maete  hoe  langhe  men  daer- 
mede  kemmen  sal;  soe  wie  datter  mede  kemde. 
die  oorter  ghecamt  waren,  yerborde  die  camme  en 
y  lib.  K.  lakeng.  Mechdeu  1868  a.  68.  It.  61.  64. 
66:  Kemmen. 

CAMMER,  zn  ;  yr.  Kemmerse,  kemmesse, 
kemstre,  kemsterigge,  kymmerse,  kimmersse,  cam- 
mege ,  kimmege).  Wotkammer ,  — kamster ;  hekelaar , 
— sier,  fr.  peigneur,  peigneuse;  cardeur,  eardeuse. 
Kil  auet.  Kemmen /kam  men.  Peetere.  Peigner. 
Kemmer.  Peigneur,  eardeur.  Kemmersse  / 
komstere.  Peigneresse.  ||  Kynmersen  [l.  kym- 
mersen].  Brab.  Teesten  I  725  (1806).  Kemste- 
rigghe,  die  kemt  om  huere.  K.  lakeng.  Audeu.  1829  a. 
5.  Dits  yan  den  kymmersen.  Engheen  kymmerse 
en  sal  meer  dan  tweerande  wolle  bi  hare  hebben 
te  kymmene.  Eb.  lakeng.  Diesi  1833  a.  60.  Zo  ne 
gheoorloyet  negheene  oammeghe,  caerdeghe  noch 
spinncghe  meer  wullen  te  hebbene  in  haer  huns 
danne  eens  drapiers.  Kb.  lakeng.  Brugge,  Wevers 
a.  41.  Ghemeene  w|jfs  en  kemstren.  Kb.  v.  Antw. 
a.  19.  Dits  Tan  den  kymmersen.  Kb.  lakeng.  Diwt 
1888  a.  140.  Dat  ghene  kimmersse  uter  stadt  yan 
Bruesele  gaen.  en  mach  om  kirameye.  K.  lakeng. 
Brussel  1376  a.  5.  Kimmege.  Ib.  a.  6.  Kemmesse. 
Nieuwe  k.  wollewevers  te  Aalst,  15de  E.  x  a.  28. 
Kemmersse.  Ib.  a.  82.  Kemsterigghe.  a.  42.  Kem- 
mersse. K.  hskeng.  Masselt  1438  a.  8. 

CAMP,  sn.  Veid,  land,  £r.  ehamp.  Kil.  Kamp, 


CAM. 


CAM. 


35 


tax.  fHt,  sieamh,  holl.Jland,  Campus  y  ager,  arvum» 
—  Opmerkenswaardig  is  dat  dit  to.  out  in  dezê 
het,  in  Zuid-Srab.  niet  voorgekomen  is  f  tenty  één- 
maal  hij  den  rechtsgeleerde  Van  der  Taverijen,  ||  Ib 
a  beeste  yerlooren  en  zy  coempt  in  mijnen  kamp, 
en  doet  mg  scade...  Y.  d.  Tay.  87  v^  Om  te  yer- 
sien,  dat  onse  ondenaeten  niet  beschadigt  en  wer- 
den by  den  conynen  Tan  onse  waranden ,  die  welcke 
in  haere  campen  en  Trachten  oomen  maecken  hoo- 
ien en  duwieren,..  C.  v.  Bavenstein  1522  s.  27; 
it.  15S8  a.  11.  Om  des  wille,  dat  die  beesten 
schaede  doen,  alsoo  wael  aen  den  werdt  als  in 
den  eooren  Tan  den  campen ,  soo  wat  beesten  dae^ 
OTer  beTonden  worden  in  myns  heeren  werden, 
sullen  -  daeraen  ghebreuckt  hebben  eenen  alden 
schilt,  en  in  der  naebueren  weerden  ofte  campen, 
Tgf  Ylaems.  C.  v,  Megen  1537  a.  2.  De  Bobberts- 
campen  [ook  Boobertscampe  en  Bobertscampen]  — 
den  Haawcamp  —  den  Pittoorscamp  —  Hans  en 
Jans  Swanencamp.  Reken,  J>in  tan  Leefdael  aen 
Mr  ürhaen.  Baron  van  Leefdael  (?),  1669.  Zie 
ook  Beken,  graf,  v.  Holland,  I  69.  247. 

CAMP,  zn.  Gerecht êlijike  kamp  of  tweegevecht, 
fr.  combai  oudtiel^udiciaire.Kil,  Kamp.  Certamen,.. 
4*  Monomachiaj  duellum.  De  gerechtelijke  tweege* 
vechten  zijn  van  Oermaanschen  oorsprong;  men  nam 
er  zijne  toevlucht  toe,  zoo  in  burgerlijke  als  lijfstraf' 
feliike  zaken.  Swn  uitslag  was  beslissend  evenals 
die  der  vuur-  water'  en  kruisproeven ,  hekend  onder 
den  naam  van  godsoordeelen.  Hertog  Hendrik  I  van 
Brabant  schafte  de  zoo  wreedaardige  als  onzinnige 
proef  des  twe^evechts  af  voor  de  poorters  van  Zout- 
Leeuw,  in  1218,  en  voor  die  van  Diest,  in  1228/ 
hertog  Jan  I  wilde  echter,  „dat  die  kampe  hliven 
in  tUsulken  pointe  alse  tote  hare  [nl.  tot  hiertoe] 
hebben  gheweesf*  (1292);  Jan  II  verbood  dat  een 
vreemde  eenen  poorter  vun  Loven  „te  eampe  eisscen 
en  mach''\  voegt  er  echter  bij  ,^  wetre  of  dieportren 
van  weder  side  vechten  wouden*^  (1304);  in  Vlaan- 
deren verboden  dit  zoogenaamde  godsgericht  Mar' 
gareta  v.  Conetantinopelen ,  in  1252,  en  Wijt  v, 
Dampierre,  in  1297;  toch  zien  wij  voorname  persO' 
nen  elkander  nog  in  de  14<^  en  \hde  in  tweegevecht 
beroepen,  fr.  les  combats  judidaires  sont  d^origine 
germanique;  on  y  eut  recours  tant  dans  les  causee 
eivHes  que  erimineües.  Leur  rSsultat  était  déeisif, 
tont  comme  les  épreuves  par  Ie  feu,  par  Veaiu  et 
par  la  croix,  eonnns  sous  les  noms  de  jugements  de 
JHeu  OU  ordalies,  Le  duo  HJsnri  I  de  Brabant 
abolit  Vépreuve  si  cruelle  quHnsensie  du  combai 
fudieioire  pour  les  bourgeois  de  LSau,  en  1213,  et 
pour  oeux  de  Dieet  en  1228;  le  duc  Jean  I  voulut 
y^u'ils  restassent  tds  qu'üs  f^entjusqu' iei'' {1292)/ 
Jean  II  défendit  qu'un  Stranger  provoqudt  un  ftóiir- 
geoie  de  Louoain  au  combat,  mtsis  il  ajouta  „d 
moins  que  des  bourgeois  ne  voulusseni,  de  commun 
accord,  se  Ixütre"  (1304);  en  Flandre  Marguerife 
de  Oonstantinople  prohiba  ee  soi'disant  jngement  de 
Dien  en  1252,  et  Chi  de  Dampierre  en  1297;  toute- 
foie,  nous  voyons  encore  des  personnes  de  haui 
rang  se  provoquer  en  dud  au  14«  et  au  16«  eiècles. 
Zie  Edm.  PooUet,  Anc.  eonetit.  hrab,  96  en  ylg.; 
TOof.  Dayid,  Vaderl,  hist,  III  274— 281 1  IV  426; 
V  205;  Wamkönig  II  247—248;  Belg.  Mus.  I  26, 
De  Leuvensehe  kampvechter  1236;  Monteil  I  212. 
II  Dat  engheen  poirtere  yan  Dyest,  om  engheenre- 
hande  mesdaet  bynnen  Dyest  en  sal  mogen  beroe- 
pen worden  ten  campe.  K.  v.  Diest  1228  a.  1. 
Lat.  poterii  provocari  ad  duellum.  Vort  wille  wi, 
dat  die  kampe  bÜTen  in  alsnlken  pointe  alse  tote 
hare  [nl.  tot  hiertoe]  hebben  gheweest.  K,  d,  Amm. 


V,  Brussel  1292  a.  61.  Van  campe.  En  niemcne 
ne  mach  poertere  yan  Ghend  beroupen  te  campe 
in  Tlaendren.  Diet  doet,  hy  es  in  de  mesdaet 
Tan  LX  ponden,  en  de  poertre  es  souldech  quite 
te  gane  Tan  den  campe.  O.  v.  Gent,  Ghr.  cA.  e. 
1297  a.  69.  Dat  niemant,  buuten  onsen  lande  ge- 
seten ,  enghenen  porter  Tan  onse  stat  Tan  LoTene. . . 
te  campe  eisscen  en  mach  noch  roepen  Tan 
enghenen  &iten ;  en  ware  of  die  portren  Tan  weder 
side  Techten  wouden.  K,  d.  stad  Loven  17  sept. 
1304  a.  4.  It.  C.  V.  Maastricht,  Stat.  t.  1380  a. 
94.  Piot,  Chron.  180  (1424).  Jus  feud,  FL  vetue 
c.  66—76;  122,  1.S4  (1427—1481). 

CAMPëBLIJCK,  camfelijck  (Campelic)  1) 
Bouwvallig,  fr.  ruineux.  Kil.  Kamperlick.  Peri' 
eulose.  Kamperlick  staen.  In  summo  discri- 
mine  eive  periculo  et  necessiiaie  esse,  \\  Dat  wy 
aen  den  toren  ghedaen  hebben,  dat  en  is  maer 
eenen  hoeck,  aen  deen  syde,  dat  soo  camperlyck 
stout,  dat  wy  alle  daghe  meynden  dat  het  soude 
Tallen.  Yiv  Etek,  Louv.  mon.  36  (5). 

2)  Fig.  Moeilijk,  netelig,  gevaarlijk,  hachelijk, 
fr.  diffieUe,  scahreux,  dangereux,  eritique.  \\  Ziende 
dat  mijn  heere  den  hoochbailliu ,  hoe  campelic 
datter  stout,  cü  dat  noch  bijna  alle  dijnghen  desen 
anghaende  ouToorzien  en  onbewaert  waren , . .  Febd. 
Vakdbb  Haeqhek,  Ber.  tijden,  I  104.  En  het 
stout  alsnu  binnen  Ghendt  zeer  campelic.  de 
POTTEE,  Chron.  273  (1579): 

CAMPGEDING,  CAKFiira,  zn.  Zie  CAicp,  en 
CAMFRECHT.  ||  Vau  UU  Toortacu  zo  zullen  cesseeren 
alle  goudynghen  en  campinghen  [var.  campghe- 
dinghe]  Tan  successieu ,  en  om  ander  ciyile  zaekeu. 
DE  Pb.  en  Bb.  XVI.  Assenede  43  (1242). 

CAMPLIJCK,  KEMFLic,  bn.  Eampiycke 
woorden.  Ten  gerechtélijken  kamp  uitdiende 
woorden,  it.  des  paroles  provoeantes  au  combai 
judiciaire.  Zie  Grimm.  k&mpflich,  kampflich. 
II  In  den  jore  ons  Heren  MCCC  en  lti,  so  wart 
eyn  statuit  gomact  in  der  stad  Tan  Luitken,  int 
palais ,  OTermits  die  gantse  stat ,  so  wat  porter  den 
anderen  Toer  gericht  kemplic  woirdt  toespreke,  die 
alsollioh  weren  dat  kamp  darom  onthaldeu  en 
Terbondeu  moohte  werden,  dergheeu  dee  also  den 
anderen  kemplic  toespreke,  dat  dee  solde  Tcrboe- 
ren  eynen  weegh  in  Cyper ,  der  stat  te  beteringen ; . . 
so  we  Tan  ons  den  anderen  Toer  gericht  te  kampe 
heisght  en  home  kemplic  woirdt  toespriect,..  id 
en  were  dan  Tor  onsen  geduchtigen  here  Tan  Luitksn, 
in  den  pays  [?] ,  dat  de  Terboeren  sal . . .  O.  v, 
Maastricht,  Stat.  w.  1380  a.  94. 

CAM  POS,  zn.  (Ace.  plur.  t.  het  Lat.  campus). 
Speeltijd,  verlof,  vrijaf,  fr.  eoii^^.  ||  Selen  insge- 
lycx  die  meesters  schuldich  syn  die  joncheyt  te 
leeren  pietatem  et  eivilee  mores,  en  goede  toesicht 
te  nemen  dat  deseWe  kinderen  nyet  en  loopen 
achter  straeteu  spelen,  hun  Terbiedende  het  tuys- 
schen  op  de  kerckhoyen  en  elders ,  mede  het  baeden 
eü  op  het  eysch  (sic)  loopen.  Maer  in  plaetsen 
Tan  dyen  sullen  moghen  campos  hebben  en  ter 
presentie  Tan  eenen  meester  ferieren.  P.  V.  Bets, 
Brab.  mus.  (Van  Etou),  I  50,  P.  P.  Augustijnen 
school  ie  Thienen  1617.  Zie  ook  La  Gume. 

CAMPBECHT,  zn.  o.  Kampreeht;  recht  en 
rechtspleging  in  zake  van  het  gerechtd^k  tweego' 
vecht,  fr.  comhat  fudidaire',  droU  et  procédure  en 
matige  du  combai  Judiciaire.  ||  Van  camprechte. 
Dat  opperste  rechte  es  campreoht ;  eü  dat  bedinghet 
men  metten  mannen ,  en  wyst  de  justicie.  Daerof 
ware  zeer  lanc  te  srriTene,  en  het  comptin  Vlaendre 
lettel  te  doene.  Jus  feud,  Fl.  vetue  o,  lxvi.   Die 


36 


CAN. 


CAN. 


eenen  man  begheert  te  campe,  moet  eexBt  oauwren 
Toor  den  prinche  van  den  lande  de  sake;  en  be- 
hoort te  wesene  van  trauwelooaheden  in  &ite  Tan 
wapenen,  of  van  TerraednoBsen ,  of  van  donkeren 
aaeken  ghedaen  jeghen  zinen  here  en  prinche  te 
contrarien;  of  omme  vonnessen,  of  omme  kennee- 
sen  ghewyst  ot  ghekent  in  hove,  daer  deen  sonde 
secghen  dat  quaed  eu  valsch  ware,  en  dandre 
soude  secghen  dat  goed  en  gbereohtich  ware,  en 
deen  soude  dat  up  den  andren  goed  willen  maken 
met  zinen  liye,  en  linen  pand  {jdoor^aans  t^nem 
handtehoen]  bieden;  of  Tan  zo  bedecten  dinghen 
Tan  archedeo,  dat  men  se  niet  anders  ter  kennee- 
een  bringhen  mochten.  Ib.  o.  lxtii. 

CAMPROEN,  zn.  t.  Kapraaf^  dakspar  (7),  h. 
chevroH,  ||  Doende  ople  zeWe  torrekens  maken 
goede  OTorsprongen  daecken  Tan  eyoken  boute,  en 
die  decken  met  schalien  Tan  Merten  Fosse  [l.  Mar- 
tinfoese],  Tan  der  middelste  camproene.  GhéVABD, 
^«^«17.  arch.  I  49  (1481). 

CAMPSPEL,  zn.  m.  SirijdJcunêt,  fr.  ari  de 
combatirs.  Ghrimm  Kampfkunst  en  Kampf- 
spiel.  Art  dueUica.  Agon^  ludut  gymnieut.  ||  Als 
zy  campTast  zyn,  so  wjst  men  hem  Tuerst  XL 
daghen,  omme  te  leeme  campspel.  Jui  fmtd.  Fl, 
vetut  o.  72.  De  uitgwer  teékeni  hierop  aan:  Itqne 
eliam  êóUnni  hoe  formnla  a  judiee  erat  petendum : 
lo  protestere  te  hebben  tyt  en  dach  beteickent; 
hangende  welcker  tyt  ie  mach  worden  „onderwe- 
sen'*  tot  alle  tgeene  datter  dient  en  beheert  in 
allen  faite  Tan  campe  Tan  battaelioy  te  hebben 
„meester**  en  „instructoer*'  daertoe  dienende,  eet. 
Vide  Jan  Bottelgier   8umm.  Rwral.  cap.   75  a.  6. 

CAMPSTOCK  (Campetoc),  zn.  m.  ||  Daema, 
zo  riepen  dyrauden  Lessiet,  leseies.  Lettie  les  aler 
faire  Uur  devoir,  Itenr,  dïanlegghere  quam  eerst 
uute  te  Toet,  sine  glaTie  root  in  de  rechter  hant, 
en  in  dandre  hant  zinen  campstoo.  Ol.  y.  Dix- 
HÜDB  185. 

CAMPYAST,  bn.  Campyast  syn.  1)  Weite- 
lijk  gemachtigd  zijn  om  den  gereohielijken  kamp  te 
strijden  y  fr.  être  légalemeni  admis  au  comhcU  judi- 
oiaire.  ||  Als  sy  campTast  zyn,  so  wyst  men  hem 
Tuerst  XL  daghen,  omme  te  leeme  campspel.  Jus 
feud.  Fl.  oetus  c.  72.  It.  C.  leenhof  d.  Swrchi  v. 
Brugge  a.  70. 

2)  Zich  bekwaam  gemaakt  hetiben^  —  aan  de 
vereisehten  voldaan  hebben  ^  om  in  rechte  te  ver» 
schijnen,  fr.  s'étre  rendu  habHe  è  comparaUre  en 
jusHee,  avoir  satisfait  aux  conditions  requises. 
Zie  HOFWIESDICH.  ||  Deen  poortere  jeghensdandere 
beede  campTast  in  hoTe  zgnde,  hebben  wet  Tan 
derden  daghe;  en  als  sy  in  hoTe  niet  beede  en 
zijn  Tan  zoTon  schepenen  gheseyt  te  acht  daghen. 
DB  Pb.  en  Bb.  YI.  Nevele  40  (1569). 

CANARIESUICKER,  zn.  KanaHesuiker ,  fr. 
suere  des  Oanaries.  ||  Anno  1508  quamen  ter  Yeer, 
in  Zeelandt,  twee  schepen  uit  Canarien,  en  waren 
deerste  die  uut  Zeelandt  in  Spaengnen  in  de 
eylandeu  gheweest  hadden,  dewelcke  gheladen 
waren  met  Ganarie-suycker.  Piot,  Chron.  284.  It. 
Ferd.  Yander  Haeghen,  Ber.  tijden  I  116;&ënard, 
Antw.  arch.  I  97. 

C ANGEL,  zn.  'sHeeren  oanoel  (ook  *s  hoe- 
ren camer,  en  'sheeren  tafel).  De  vorstelijke  schaU 
kist  of  •kamer ^  de  fiscus^  fr.  U  trésor  du  prince, 
Ie  trisor,  Ie  fise.  ||  Soo  sal  hy  daerTore,  Oode  ter 
eeren^  den  heere  efi  der  stede  ter  beteringe,  mt- 
^011^0»  worden  in  eene  tonne,  e&  syn  Jichaem 
Toortgebraoht  op  'tgalgoort,  en  aldaer  gehangen 
worden  aen  de  galghe,  en  syne  goederen  geconfis- 


queert  eiï  geleydt  tot  *sheeren  canoele.  Casvaxbt 
SlO,  JBdlsstraf  v,  eenen  herdooper  te  Dordredd 
1558. 

CANCELLËEBEN,  bw.  Eene  gezegelde  oor- 
konde. Die  vernietigen^  im  H algemeen,  met  penne' 
trekken  of  doorsneden  in  den  vorm  van  treUiewerk, 
fr.  {un  dij^óme)  Vannuler,  en  général,  au  mogen 
de  traits  de  piume  ou  de  coupures  en  forme  ds 
treiüis;  ofr.  canceller.  \\  Welke  cancellier  [ai.  t. 
Brabant] , . .  uut  speoialen  laste ,  heyten  en  bcTéle 
desselfs  ons  genadlchs  heeren,..  den  Toirseiden 
brief  tot  hemwaert  nemende,  sneet  hem  den 
seghel  af,  sneeten  Toirt,  scoirden  en  canoelleerden 
in  stucken,  en  Temyelden  geheellic  en  altemael, 
in  presentien  en  in  jeghenwoirdicheit. . .  enz.  A. 
Wautbbb,  JEnüirons  II  67,  Afschaffing  d.  lakeug. 
te  Merchten  (1411). 

CANDEEL,  zn.  KoMdeel,  een  lekkere  warm 
drank,  een  zuipen,  fr.  eertaine  boisson  déUeate  et 
chaude.  Kil.  kandeel/  suypen.  Ogoeom ,  etc.  — 
Candeeldach,  zn.  m.  Volgens  De  Bo  de  dag 
die  volgt  op  eene  kermisj  bruiloft,  «»c.,  wanneer 
men  op  dien  dag  een  vreugdemaal  geeft  ^  fr.  selon 
De  Bo  Ie  jour  qui  stut  une  kermesse,  une  nooe,  etc., 
lorsqu*on  donne  ee  jour-Ui  un  joyeux  repos.  Kil. 
Kandeelfeeste  fland.  Bepotia  (^JËen  gastmaal, 
dat  de  Ouden  daags  na  de  bruyUfft  gewoon  waren 
te  houden.  Pitiscus).  ||  An  Salomon  Tan  Boubaix, 
wethouder  deser  stede , . .  up  den  xiii  septembris 
1616,  wesende  den  candeeldach  Tan  de  brulofW 
feeate  Tan  NicoUaes  Tan  Boubaix.  —  Aen  Jan  de 
Groiz,  stedehoudere  Tan  den  hoochbailliu  deser 
stede,.,  den  xxviii  septembris  1616,  wesende 
zyn  feestelioken  candeeldach  Tan  huwelicke.  Bbmbbt 
I  674. 

CANDELAEB  (Kandelere,  C— eer),  zn.  m. 
Kandelaar,  fr.  chandelier.  Kil.  Kandelaer.  Can- 
delahrum.  Beeds  Terlatijnscht  in  eenen  schepenbrief 
T.  Diest  T.  1298.  Johannes  dictus  Thes,  fiUus 
quondam  Walteri  Canddarii  (f).  ||  Item  i\j  tenen 
candelers.  Tol  te  Meohelen  14<i«  B.  Item,  1  houten 
gescilderden  peesche  [peersche,  paarse?]  kandelere. 
Inv.  Borcht  te  Loven  1436.  Item,  noch  zi  ooperen 
candeleers,  soe  groot,  soe  oleyne.  Inv,  V.  d. 
MuUt  1489. 

C  ANE  (Kaene),  zn.  Lichte  en  dmnne  wamdeletok,  fr. 
oonfM,  badine.  De  Bo  Kaan,  kane.  Eene  rieten 
kane.  ||  Biet:  Biete  kaenen,  gemonteert  ofte  onge- 
monteert,  par  pond  groote,  4  gr.  Fl.  v.  VI.  Font- 
geld  te  Brugge  17  juli  1779;  XI  792. 

CANEEL  (Canneel),  zn.  Kaneel^  fr.  de  la 
eanelle.  KiL  Kaneel.  C€uia  Tulgo  oanMt.  Cinnar 
miNn,  cinnamomum,  |)  Fro  quintaüo  oroei,  gingi- 
brif,  cgnamomi, ..  Èngelsche  tol  te  Antw.  1305. 
Yan  elcken  hondert  sofferaens,  gimbaer,  canneel,.. 
Sansaiol.  1409.  Yan  elckerbaelen  pepers,  ghynbers, 
greynen,  canneeleui . .  Tol  op  de  Zenne  1436/1531. 
Kaneels  Tan  OTer  zee,  een  kiste,  gefiT.  xxx  Ib. 
Een  mande  dito  op  xv  Ib.  Een  kiste  comende  te 
lande  op  xv  Ib.  Een  bale  uuytraerende  te  lande, 
deen  deur  dandere,  xv  Ib.  Schatting  1551. 

CANËFAS  (KancTets,  kennoTeta,  caniTots, 
canifaa),  zn.  Kanefas,  fr.  oanevcu.  Kil.  Kanefas/ 
Kanefasdoeck.  Canabina  vestis,  oannabalea  ttia, 
Tulgo  cannavaeifim.  ||  Yan  kancTctse  en  Tan  lininen 
te  beslane,  daerof  en  es  die  coopman  niet  aculdich. 
Tol  te  Brugge  1252.  Fro  quolibet  miUenario  canubii. 
Tol.  V.  1315.  lx  groets  waert  [groot  zwart]  cani- 
fas,  dat  men  cochte,  sacke  af  te  makene  brioTe  in 
te  hangheno  int  contoer  op  der  scepenen  camere. 
Mbbteks   en   Tobps  II  640   (1401).  Yan  elcken 


CAN. 


CAP, 


37 


duyaent  oanefai.  Tol.  o.  1409.  CanefM:  hondert 
ellen  ii   gro.  —  1   pack  Tan  ziio  Ib.  ix  i/|  gro. 

I  pack  Tan  Bonrgoignen,  daer  een  peeit  twee 
packen  aff  draegbet  iii  gro.  1  rolle  uuyt  Hollandt 
oft  Oost,  XII  gro.  Een  b^onterken  canefas  mi  gro. 
En  nae  adyenant  Tan  o  ellen  ii  gro.  Waierid 
1560.  Canefaa.  Een  pack  ge«vt  xt  Ib.  gr.  VI.  Een 
balouterken  canefaa  van  iiic  xxx  ellen,  geëyt.  iiii 
Ib.  gr.  Sehalling  v.  1551.  Bollen  yan  Boldayid  oft 
oanivetsen.  PL  v,  VI.  I  363,  376.  Een  witte 
kenneyetsen  caaacke.  Fbbd.  Tavoib  HAsaHiH 
III  305. 

CANEPf  zn.  Sènnêpt  "kmnp,  ft,  ehanvrê.  Kil. 
Kemp.  j.  kennep.  Camnabiê,  Zie  caxmp,  —  Ca- 
nepina  werck.  Koorden  vam  kennep  of  kemp^ 
fir.  eordeê  de  ehanvre,  ||  Item,  ghecooht  jeghen 
Triatinne  den  Jonge,  xxix  pond  canepins  wero, 
en  coete  tpond  ii  gro.  Item ,  yiii  baatinen  linen , . . 
It.  XIX  poelkino,..  en  ii  paer  stringben.  Mac- 
QüXT,  Domme  232,  Seken,  Brugge  1384.  A  DenU 
de  Ie  Soape  douwiMge  de  eanep^  petani  iie  ii  liy. 
a  XX  dr  Ie  liyre.  Tpriana  I  44  (1377). 

CANESIE,  Canovibix,  in.y.  Kanunnikdij^  kapittel, 
h,  ehapitre  {de  cAaiiatfiM).  Eil.  Eanonisye.  Camh 
nicaiuê,  \\  Tot  Haerlebeke , . .  alwaer  eene  schoone 
cannoniaie  staet  Piot,  Ckron,  785  (1595).  Daer 
wasser  een  groot  gbedeel  [nl.  beeldstormers]  in  de 
oanes\je  yan  Sonte  Pharabilden,  daer  xijt  ooc  al 
cuiJBcbten  en  in  sticken  braken.  Fbbd.  Vandbb 
Habghbv,  Ber,  tijden  I  110.  It.  II  18;  III  15. 
li.  Jak  t.  Dixmüdb  11.  31.  • 

CANËVE,  sn.  Soort  van  ijzeren  band,  fr.  torte 
d^aitaehe  de  f  er,  Ygl.  xxianiTB.  ||  Item,  xl  cane- 
Ten,  daeraf  dat  de  tui  aen  de  twee  doren  sijn, 
en  iii  aen  de  prle,  daer  de  doren  aen  hangben... 
It.  yan  den  naghelen ,  daer  de  spangben  en  caneye 
en  doren  mede  gbenaghelt  sgn.  Mebtbkb  en  Tobfs 

II  618. 

GANIAMTËN,  cangbaktek  ,  zn.  my.  Zekere  veeU 
klettrige  kleedingetof,  ir.  certaine  êtoffe  mnUicolore 
pour  vêtementt.  Kil.  Kaniant,  kangiant.  Veetie 
polffmita,  versieolorf  babfflonica,  vulgo  cangianta, 
D'Arsy.  Kanjant.  Sorte  de  drap  bigarré.  Ofr. 
Oangier:  ehanger.  ||  Cangeanten,  fluwele  trypen, 
ostaden  oft  sargien,  en  andere  wercken,  die  gbe- 
maeekt  worden  te  Domick  en  te  Byssele.  Pl.  e. 
Brab.  27  febr.  1603  a.  7;  I  301.  It.  Tol  te  Antu>. 
1623.  Zie  ook  boitbattbv,  m,  aldaar  j  het  verbod 
van  invoer. 

CANIFISTUKEN.  Zie  cabbib. 

CANIC ANTEN,  zn.  my.  Ongewaterd  kamelot, 
fr.  eamelot  non  moiri.  ||  Sayen,  canicanten  oft 
ongewatert  eamelot,  1  pack  yan  omtrent  cxx 
stncken,  op  xl  b.  Schatting  1551. 

CANNE,  zn.  Kan,  pot,  vat  van  onhepaalden 
inhoud,  fr.  pot,  vaee  d*une  eontenanoe  indUerminée. 
Bol.  auot,  Êanne.  Poculum^..  ün  pot,  cruche. 
II  Item,  noob  een  tenen  gbeltcanne  en  dri  tenen 
quaertcannen ,  en  een  tenen  deerdelcanne,  en  ii 
half  waelpot-cannekens ,  en  ii  breede  scoeler8(?). 
Inv.  V.  d.  Sulet  1489.  Zie  ook  gbltcanvb.  — 
Kannen.  Hondert  steenen  cruycken,  1  gro.  Water' 
tol  1550.  —  Kil.  tertacdt  de  kanne  wgns  door 
Quartarime  vini,  't  welk  zou  overeenkomen  met  de 
''quaertcanne"  van  bij  V.  d.  Mulst;  deze  meldt  ooh" 
een  tenen  eanne  van  vier  quarteren*\'  wij  meenen, 
d<xt  door  quaertcanne  een  pot  van  twee  pinten  moet 
verstaan  worden ,  un  pot  de  vin,  zegt  D'Arsj.  ||  Beken, 
stad  Ninove  1482,  en  ptsesim. 

CANNEBACK,  zn.  Sehenkblad (?) ,  fr.  baguet  è 
pots  et  verres,  plateau  O),  \\  Item,  lesaenaers,  can- 


nebftoken,  maaaaierkenB, . .  0,»P.'B.  auir,  80  jan. 
1737,  II  4;  T  156,  Schrijnwerkers  ie  Brugge. 

CANNEBREKERS,  zn.  my.  JSene  soort  van  kar- 
den bouwsteen,  fr.  sorte  de  pierre  d  bdtir  dure.  ||  Ben 
weerck  [nl.  't  Sas  yan  Gtent]  wel  beziens  weerdich , 
als  oft  a.  van  eenen  steen  gheghoten  ware;  waeraf, 
onder  den  yloer,  met  tyrasse,  cannebekers  [l.  can- 
nebrekers]  perpeijn  en  andorsins,  wel  een  mans 
lijnchde  diepe  ghefondeert  es,  en  in  sommighe 
steden  xt  of  xti  yoeten  diep.  Fbbd.  yA2a>BB 
Habghbv,  Ber.  tijden  II  298.  Betaelt  Micbiel  De 
Mneleneere ,  sohipman  yan  Ghendt,  yan  ghebroobt 
thebbene  yan  Andworpen  binnen  deser  steede,  xiil 
dnust  steens  ghenaempt  cannebrekers ,  omme  tyau- 
teeren  yan  der  poye  yan  den  scepenenhnuae ,  de 
somme  yan  Lxxii  lib.  par.,  hierinne  begrepen  de 
yrecht  yan  dertich  tonnen  terrache.  —  Betaelt  • 
Aagostin  Maes,  yan  gbebrocbt  thebbene  te  scepe, 
uuter  yoors.  stede  yan  Andworpen,  Tii  duust  Tan 
de  yoors.  cannebrekers , ..  {en  nog  een  paar  mal- 
dingen).  Auden,  meng,  III  (349  (1528). 

CAN8ELBIER.  Zie  xwavbblbibb. 

CANSLUCKEN  (Cansluken),  zn.  Kans,  goede 
uitval,  gelukken,  fr.  bonne  chance.  ||  Ten  deaen  tyde 
en  hier  te  yooren,  midts  de  groote  rysque  en 
periclen  der  zee  yan  alle  pyraterie,  men  betaalde 
Toor  de  Trecht  alleenlick  tot  de  Bretoenen,  deweloke 
al  de  yaert  hadden,  de  somme  Tan  yyfbhien  zonne- 
croonen  yan  elck  yat  wjns  oommende  yan  St-Lucar 
eü  andere  plaetsen  in  Spaengnen , . .  en  boyen  desen 
canslukens  en  groote  ayar^en.  Piot,  Chron.  688  (1589). 

CAPDIEF,  zn.  Nachtdirf,  deugmet,  fr.  voleur  de 
mtU ,  fripon.  A.  de  la  Porte ,  Schadt  der  Dwgtse  en 
Spaensehe  talen :  Ladron  de  noehe ,  naehtdief.  Bichelet 
^ugeniet.  Frippon.  ||  Dftt...  daerenboyen,  in  den 
winter,  achter  deselye  boomen  hun  waeren  schny- 
lende  rabbauwen ,  capdieyen  en  diergelycke  geapnys. 
Mabtikbz  129  (1610). 

CAPELLE,  zn.  y.  Bustaitaar,  fr.  reposoir;  ook 
„autaer"  genoemd.  ||  An  de  zorghers  yan  de  capellen, 
ter  holpen  yan  de  oncosten  by  hemlieden  ghedreghen 
int  maecken  en  yerchieren  yan  dezelye  capellen, 
ter  eeren  Godts  en  yan  de  processien  up  den  St. 
Jansdach  1598.  —  De  capelle  ofbe  den  autaer 
gemaeokt  up  de  Coorenmarckt  op  6t.  Jansdach 
1661.  Bbmbby  I  619. 

CAPERCKEL.  Zie  cofbbokbl. 

CAPITAEL,  bn.  —  Oapitale  diyiaie.  Soof- 
delijke,  persoonlyke  deeling,  fr.  partage  par  tête, 
individuel,  \\  Daer  getrouwde  kinderen  yan  diyeraohe 
bedden  zijn,  en  iemant  sterft  de  kinderen  eyennae 
bestaende,  het  ware  in  rechte  linie  oft  uyter  syden, 
soo  succederen  deselye  kinderen  daerinne  ghelyok, 
met  oapitaelder  diyisien.  C.  e.  Merentals  xii  19. 
—  Capitael  oriesmen.  Hoofdmisdaad,  lijfstraf' 
fdijke,  met  der  dood  of  met  levenslange  verbanning 
strafbare  misdaad,  fr.  crime  capital ,  passible  de  la 
peine  de  mort  ou  de  bannissememi  perpétuel,  \\  Hier 
suldy  weten,  dat  de  criesmen  capitael,  stucken  en 
punten,  dairomme  men  mach  wordden  ter  doot 
gecondempneert,  oft  gepunieert  met  exilien,  proa- 
cripcie,  euwige  banne,  oft  anderen  saken  equipolent 
metter  doot,  zyn  dese:  Te  weten...  enz.  (Jiiema 
volgt  de  opsomming  van  101  koofdmisdaden).  Y.  d. 
Tat.  55  y^.  GecoUoceerd  yoor  yerscheydene  leelQke 
capitale  feyten.  Gévabd,  Antw.  a/rek.  I  430  (1607). 

CAPITALIJCK  (Gapitalick),  byw.  VU  koofde 
eener  lijfstraffèl^ke  misdaad,  fr.  du  ekefd'un  erime. 
II  Premie  yan  50  guldens  yoor  die  sal  aenbrenffen 
Jan  Adriaenssens , . .  schipper ,  uytgebroken  njt  net 
Steen,   alwaer  hy  oriminelyck  en  oapitaelyck  ge- 


38 


CAP. 


CAP. 


Tangen  wm.  Gévabd,  Antv*.  arch.  I  194  (1532).— 
Capitalijok  conoludeeren.  Lijf straff dijk  ^  met 

eiseh  van  de  doodêiraf  hetluiieH,  ir,  eonelure  è  la 
peine  de  mort.  ||  De  echontet  van  Antwerpen  mach 
ieghen  den  geTangenen  syne  conclusie  deylen,  en 
concluderen  capitalick,  oft  tot  eunige  mulckten, 
pnnicien  oft  correctien ,  nae  gelegenthey t  der  saken , . . 
C.  V.  Antw.  1545,  i  7.  Den  Toors.  heer  droesaert 
oft  stadthouder , . .  genoechsame  stoffe  hebbende  om 
capitaiyck  te  concluderen,  boo  neemt  hij  teghens 
dien  knape  . . .  conclusie  . . ,  ten  eijnde  lig  sal  hebben 
yerbenrt  B\jn  lijf  en  goet , . .  Cv.  Deumey  1612, 1 16. 

Capitemen  des  rijks,  fr.  capitaines  de 
V Empire.  \\  Men  vynt  principalijc  yierderhande 
manieren  yan  leenen :  dierste  zijn  princelijcke  leenen, 
als  z\)n  coninckrijcke ,  hertoochdomme  eiï  graef- 
•  scapnen,  die  men  van  den  keyser  houdende  is  en 
die  by  den  keyser  gegeven  zijn,  en  dese  leenman- 
nen heet  men  capitaine  des  Rycx.  V.  d.  Tay.  194 
▼^  li,  Wielant,  Leenrecht  17. 

CAPITEINSCHAP,  zn.  o.  Ambt  van  kastelein 
of  hwrgvoogd^  fr.  fonctione  de  ehAtelain.  \\  Het  drossaet- 
ampt  en  capiteynschap  van  der  stadt  en  slote  van 
den  Grave  en  van  den  lande  Tan  Guyck.  Eekenk. 
V.  Brab,  reg.  138  fol.  306  y«,  brief  v,  d.  20 
mrt  1539. 

Capittel  bibael.  Zoo  heette  men  te  Iperen  de 
geestelijke  geprivilegieerde  tapperij  of  cantine,  fr. 
chapitre  bibal;  on  appelait  ainsi  d  Ypres  la  cantine 
ecdSsiastique.  Tpriana  I  274;  Y   114. 

CAPITTELSTAT,  zn.  t.  Kapittelzaal,  fr.  salie 
eapitulaire.  \\  Hebben  wij , . .  yoer  ons  en  onse 
naooomelingen ,   in  onser  capittelst^t  daeromme  ca- 

Sittele  haldende , . .  eendrcchtelijcke  OTerdragen, 
at . . .  Piot,  Cart.  II  259  (1437),  Munster  v.  Milen. 

CAPOEN.  Zie  CAPUiir. 

CAPPAERT,  zn.  Spotnaam  der  munnikeny  fr. 
sóbriqnet  des  moines.  Kil,  Kappaerdt.  Oucullatus. 
II  tQuaetste  dat  wij  [nl.  de  Geuzen]  doen  willen, 
dat  es  dat  wy  de  nesten  verstoren  en  nitseleren 
willen  daer  die  havicken  en  grijpvalcken  in  neste* 
len,  dat  zijn  de  cloostèrs  daer  de  cappaerts  in 
sohulen.  Fbbd.  yAM)EB  Haeohek,  Btr.  tijden 
II  68. 

CAPPE,  zn.  JBen  boven-  of  overkleed,  nagenoeg 
een  mantel,  het  geheele  lichaam  bedekkend,  en  voor- 
xiên  van  een  hoofddeksel,  dat  men  opzet  of  laat 
hangen,  fr.  cape,  chape,  vétement  de  dessus,  se 
rapprochant  du  manteau,  couvrant  a  peu  prés  tout 
Ie  corps,  et  pourvu  d*un  capuchon,  que  Von  met  ou 
qu'on  rabai.  La  Gume  Gape:  cowrt  manteau  aveo 
capuchon.  Bij  Kil.  auct.  is  de  Kappe  slechts  een 
hoofddeksel:  Capitium,  pileus,  cueuUus.  Cappe,  capot, 
chaperon;  doch  Plantgn:  Gappe:  üne  chappe,  ou 
eappe . . ,  Toegt  er  by  humerale  tegmen  (een  schou- 
derkleed),  en  chlamis  (een  krijgsrok,  een  kri^smantel). 
Kil.  Yeldkappe;  Spanoghe  Chlamys  Krijgsmantel, 
veldkappe.  \\  Indien  hy  gheenen  tabbaert  en  heeft, 
800  sal  hy  hebben  synen  besten  mantel  oft  cappe. 
O,  o.  Antw.  1582,  t.  ,41  a.  101,  Stadsvoordeel.  [Zij] 
yerstaken  oft  yerzwgnden  haren  predicant,  hem 
over  den  hals  weerpende  een  Tan  hare  cappen  oft 
mantels,  omdat  men  hem  te  min  kennen  zoude. 
Fbbd.  Takdbb  Haeohek,  Ber.  tijden  14.  — 
Spaensche  cappe;  fr.  une  chappe  êiVJEspaignole. 
(rantyn).  D^Arsy  Chape  ou  cape  de  Biar,  ou  ^ 
VJEspagnole.  ||  I  Spaensche  geboorde  cappe.  Géhabd, 
Antw.  arch.  II  268,  Inv.  Van  Stralen  1567.  — 
Gaplaken,  zn.  t.  Laken  voor  de  kap  of  de  pij 
eens  kloosferlings ,  fr.  drap  pour  un  f  roe  de  reli- 
gieux.  ||  Dat  bovendien  aen  den  religieus  celebrant 


Tan  deseWe  misse  [nl.  de  dageiyksohe  mis  in  *t 
coUegie  Tan  wethouders]  sullen  ghegheTen  worden, 
Toor  een  kaplaeken,  'sjaers  24  guldens.  Ord.  Alb. 
Antw.  1618,  Uitgaven,  IX  2.  — '-  Gappe  des 
hemels.  Fig.  on  gemeen.  Firmament,  hemel,  nr.  ealotis 
des  deux,  firmament.  ||  Wie  esser  onder  de  capps 
des  hemels  of  hfj  en  mach  wel  somtij ts  hem  mes- 
ghaon.'  Febd.  Vai^eb  Habohbk,  Ber.  tijden  I  72. 

GAPPERS,  zn.  mT.  Zooals  thans.  Kappers  {wudU), 
fr.  cdpres.  Kil.  auct.  Capparis.  Des  capres.  ||  Gappers. 
Gleyn,  een  pijpe  geëT.  iy  Ib.  Vis.  Andere  cappen, 
een  p\jpe  geëT.  1  Tb.  Vis.  Schatting  van  1551. 

GAPRAVE,  zn.  Kapraaf,  kaprave,  dakspar, 
fr.  chevron  de  toit.  EjI.  auct.  Kaprave/dack- 
ribbe.  Canierius.  Chevron.  ||  GapraeTen.  Delen  Tan 
Meydenbourg,  Noordlandt,  Pruyssohen,  eto.de  120 
stucken  yiii  gr  Sperren ,  dobbel  sperren  oft  capraTen, 
het  100  VIII  gr.   Tol  v.  1623  te  Antw. 

GAPROEN,  Gapruin,  zn.  m.  Zooals  thans. 
Kisproen,  kapruin,  algemeen  mans'  en  trouwene 
hoofddeksel  in  de  middeleeuwen,  fr.  chaperon,  ooa- 
vre^hef  général  d'hommes  et  de  femmes  au  mogen-ége. 
Kil.  Kapruyn.  Cucullus,  capitium ,  gal.  chaperon, 
Kapruyn / KotoI  der  Trouw.  Plautijn  G a p rn i n. 
Chaperon  ou  coduchon.  —  Capruin  die  men  op  de 
schouderen  draecht.  Humerale  {ook  bij  Kil.);  Floa- 
weele  capru|jn.  —  Vrouwen  capruyn.  Zie 
La  Gume.  ||  Dat  gheen  portere,  of  die  binnen 
Antwerpen  buycTast  sitten,  rocke,  wimbeyae,  soou- 
pen,  hoyken  noch  caproene  gheTen  en  mach  noch 
nemen  dan  denghenen  die  in  sinen  ate  offe  dranke 
sijn,  of  die  hem  soe  nae  sijn  Tan  maegsoepen  dat 
hi  se  beTreden  mach ;  uutghenomen  alle  ambaohts- 
liede  met  horen  ambaohte.  Kb.  v.  Antw.  a.  192. 
Vort  Terbiede  wi. . .  bi  lichte  te  werkene , . .  son- 
der  caproene  te  Toedeme, . .  K,  parmenüers  te  8t. 
JHeters  27  oct.  1230.  Unum  capndum  dietum 
fluelen  capruyn,  et  unum  capucium  dietum  geleeth- 
den  (?)  capruyn  cum  nodis  aureis.  Inv.  Amts 
s  Oreven  1391.  Eenen  blaeuwen  capproen  met  xn 
perlinen  cnoppen.  dx  Pb.  en  Bb.  Oeni  I  126 
(1410).  I  sangwinen  capruyn  met  1  tappe.  I  zwart- 
ten capruyne  met  1  tappe  en  ii  dolfgns.  Noch  l 
drocTon  [donkerkleurigen  ?]  capruyn  met  I  cortten 
tappe.  Inv.  deken  Daneds  1483.)  Drie  aweite 
capruyne,  Tan  weleghen  die  eenen  heeft  eenen 
tap,  en  die  ander  twee  niet  oft  eghenen.  Twee 
sandereyen  capruynen  met  tappen.  Inv.  Mr.  V,  i. 
Suist  1489.  Zie  ook  dolfhijit.  —  De  kaproen 
was  het  onderscheidingsteeken  van  ridders,  vam 
StaatS'  en  stadsambtenaren  en  dienaren,  en  va» 
gUdebroeders ,  fr.  ie  chaperon  Üaii  la  marque 
distinctive  des  chevcUiers,  des  fonctionnaireê  ei  set' 
viteurs  de  VlStat  et  de  la  vitte,  et  des  confrères  des 
gildes.  ||  Item,  Tan  lakene  daer  de  ridderen  Tan 
der  stat,  de  scouthet,  damman,  rentmeesteren, 
Bcepenen,  clerke ,  knapen  en  andere  dienairen 
caproene  af  hadden,  Tan  der  Tors.  scutters-paruere, 
wert  geeocht  een  half  wit  laken,  dat  men  loet 
Terwen  dede.  Item,  xiii  ellen  groens  lakens 
die  men  daertoe  cochte,  te  Taesschen.  Mbbtxks 
.en  ToBFB,  II  635  stadsrek.  1401,  Stadskléedij. 
Item ,  dat  men  een  groet  deel  Tan  der  goeder  liede 
oaproenen  Tan  den  scutters-paruere  sniden  dede, 
en  de  Taesschen  innaeyen.  Item,  dat  men  zzi 
caproene  benaeyen  dede ,  die  de  scepenen  en  andere 
goede  liede  Tan  der  stat  hadden.  Item,  de  cap- 
roene, die  onse  heere  eü  sine  sonen  hadden,  ooete 
te   lakene  en  te  benaeynene,  altesamen  viii  sch. 

gr.  Vlems.  Ib.  636.  —  Bonte  oaproenen.  Be- 

n€uning  der  broederschap  van  den  R,  Oeesi,  die  de 


Cap. 


CAft. 


39 


ijkê  dientUm  van  de  kapel  der  Lakengüde  ie 
I  uitoefenden,  ft.  ehaperone  bi^arrés;  nom  de 
ifrérie  du  StSuprii,  qui  céUbrait  Ie  eervice 
de  Ut  ehapeUe  de»  drapiers  è  Ipree,  Tpriana 
I ,  -  mei  verwijzing  naar  de  Flandria  illustraia 
ideras  I  373.  —  Bood  e  caproenen.  Bena- 
oan  de  keurhende  der  ttedelijke  krijgtmacht  ie 
I,  fr.  Chaperons  rougest  nom  de  la  iroupe 
de  la  müice  communale  a  Ypret.  Tpriana 
S21.  —  Onder  dezelfde  benaming  had  de  stad 
e  eene  bende  gewapende  mannen ,  bestaande  ge- 
jk  uit  honderd  man,  h.  la  vüle  de  Bruges 
une  compagnie  de  gens  armês,  appelés  du 
nom;  elle  se  composaU  ordinairement  de  cent 
IS,  Gailliabd  Inv  d.  arch,  de  Bruges,  Table 

78.  —  De  Witte  oaproenen,  te  Qent, 

aanvankelijk  aangesteld  om  den  justitie  of fU 
^  te  staan  in  de  uitvoering  van  de  bevden  en 
sen  der  schepenen,  vormden  later  als  de  voor- 
des gemeentelijken   legers,   en  maakten  zich 
blijveniden  naam  mi  de  geschiedenis  van  Vlaan- 

im  den  volksopstand  tegen  graaf  Lodewijk 
lede.  Zij  werden  afgeschaft  door  het  traktaat 
adsantf  1492  (de  Ptt  en  Bb.  Oent,  I  369— 
£r.  les  Chaperons  blanes  d  Oandfureni  d^abord 
\Ss .  pour  assister  Vofftcier  de  justiee  dans 
ition  des  ordonnances  et  sentences  des  éche- 
ils  eonstituèrent  plus  iard  comme  Vavant-garde 
irmée  communale,  et  se  flrent  un  renom  qui 
I  toujours  dans  Vhistoire  de  la  Flandre,  dans 
'rection   du  peuple  contre  Ie  comte  Louis  de 

Ils  fureni  abdis  par  Ie  traite  de  Cadsani, 
192.  II  Yan  tween  witten  curten  lakenen, 
leselTe  [n/.  Witte  caproenen]  witte  caproenen 
ien,  en  €k)88iin  Aliip  [hun  overste]  eenen 
Dl    Pb.   en  Bb.    Qent,   I   370,   stadvrek,  v. 

Dat  de  Witte  Caproenen  geabolieert  en  af- 
b  zullen  worden.  C.  v.  Oent,  II  62,  Piis  v. 
nd  1492.  —  Caproenen  maken  te 
)  r.  Vergaderingen  houden ,  fr.  tenir  des  assem- 
II  Dat  men  te  Sente-Comeiys  op  den  Steen- 
en  te  Sente-Joos-ten  Noede,  engheene  eten- 
[nl.  een  feestelijk  maal]  tsjaers  houden  en 
koch  eten 'te  gadere,  noch  oic  [met.^]  ander 
gemeynschap  van  caprunen  te  gader  maken 
en,  noch  etentijt.  Belg.  Mus.  vii  307,  Stads- 
Brussel  1360.  Item,  selen  sy  Tan  jaer  te 
apruyne  te  gader  maken,  en  sullen  haer  ge* 
y  houden  yan  sint  Jorys  in  Onser-Vrouwen 
i   opten   Zavel.    A.  Wavtbbs,    Sermens   18 

a.  4),  en  passim.  Zie  ook  de  Pb.  en  Bb. 
[I  625;  III  68  en  492;  Vod.  Mus.  III  124; 
98,  Collatie  179. 

PRULLE,  zn.  Oestikt  sieraad  op  den  rug 
koorkap,  fr.  ornement  brode  sur  Ie  dos  d^une 
{?).  II  Een  witte  Inghelsche  damaste  choor- 
,  met  de  Boodtsehap  van  Maria  op  de  oapruUe, 
ooren  met  goudt  gheborduert,  waerinne  syn 
rade  figueren  Tan  de  T\oaalf  apostelen, . . 
xx>   fluweele   coorcappe,    met  goudt  ghebor- 

op  de  caprulle  het  wapen  Tan  Oingnies; . . 
ritte  Inghelsche  damaste  coorcappe,  op  de 
Ie  Onze-VrauweSemelvaeri,  met  goude 
m  en  met  acht  Tan  de  twaelf  Apostelen  ghe- 
irt;  DE  Pb.  en  Bb.  XV.  Midddburg  112, 113; 
,  (1462—1653). 

'TEEREN»  bw.  Begrijpen  (met  het  verstand), 
nprendre  {dans  sa  pensee).  \\  Yan  ghelijcken 

niemandt  f  sijnen  huyse  laeten  sijn  Tertreck 
i  aen  eenighe  landtloopers  offce  bedelaera , . . 

hiermede    te    oapteren  de   bedelaera  ofte 


bedelaressen  bg  aTondt  komende,  om  voor  eenen 
naght  te  blgTen.  de  Pb.  en  Bb.  XIY.  Boekhout 
86,  a.  60  (1684). 

CAPTIE,  zn.  Arglistigheid,  fr.  artifice.  ||  Omme 
alle  captien  Tan  Terstekinge ,  en  alle  oorsaecke  Tan 
extraordinaire  Tergaederinge  te  weiren,  dat  leen- 
mannen en  schepenen,  niet  Toorsien  zynde  Tan 
schepenhuys,  zullen  doen  publiceeren  alle  jaeren , . . 
waer  sy  leenhof  ofte  Tierschaere  zgn  houdende, .. 
C.  V.  Aalst,  regl.  31  juli  1752  a.  S,  blz.  731. 

CAPUIN,  CAFOEK  (Capone,  cappune,  cappoen, 
cappuyn),  zn.  m.  Kapoen,  fr.  chapon.  Veelvoudig  voor- 
komende cijns  in  natura  in  de  middeleeuwen  f  in  geld 
werd  hij  doorgaans  berekend  op  vijftien  Brab.  stui' 
vers,  fr  eens  en  nature  qui  se  présente  fréquem- 
ment  au  motfen-dge;  il  itait  généralement  évcdué  en 
argent  è  quinze  sous  de  Brabant.  |l  Dat  seWe  lant. . , 
dat  heft  hij  Boidine  Molenisere  wedergegeTenterfle- 
ken  pachte ,  ombe  1  mndde  tarwen  en  ombe  ii 
capone  siars.  Oork.  v.  Mei  1249.  Drie  pont  erf- 
leecs  chens  en  yyf  s  en  Tif  capune.  Oork.  18  jan. 
1293.  XxxYii  Bcellinghen  en  Tii  capone.  Oork.  5 
juli  1299.  Hij  [nl.  de  Tsssal]  Termaoh  wel,  omme 
zgn  hof  te  stofferene  Tan  den  mannen  die  hem  ghe- 
breken ,  uut  te  gheTene  en  te  spltjtene  eenige  cleène 
partie  Tan  denseWen  leene,  gel  ge  als  een  gaiispoel, 
eenen  cappoen  tjaers,  oft  diergel ijcke,  sonder  daer- 
toe  te  nemen  eenich  consent.  Wielaht,  Leen- 
recht 27.  Een  zaet  cappuyn,  op  welcken  gront 
dien  uytgaet,  indien  daer  geen  huys  op  en  staet, 
moet  daerTOor  jaerlycx  geTen  eenen  cappuyn  in 
specie ,  gelyck  een  ander  cappuyn ;  maer  indien 
den  proprietaris  daer  een  huys  op  stelt,  soo  moet 
hy  het  soo  hoogh  stellen  dat  den  grontheer  en.  syn 
knechten,  sittende  te  poerde,  met  een  lancie  ge- 
richt, ean  staen  en  schuylen,  en  is  niet  gehouden 
den  saet  cappuyn,  noch  in  specie,  noch  in  gelde 
te  betaolen ;  maer  indien  het  huys  soo  hoogh  niet 
en  is,  moet  hy  den  cappuyn  in  specie  blgTen  be- 
talen, blyrende  den  gront  altyt  subject,  enz  Den 
schat  der  chegnsen,  37  (L.  Galesloot,  Heptarchie 
64).  —  De  rentmeester  van  Brabant  te  Loven  moest 
jaarlijks,  aan  die  der  Sekenkamer,  geven  4  kapui- 
nen,  die  van  Thienen  ook,  die  van  Nijvél,  van  Vil- 
voorden en  van  Geldenaken  6,  en  die  van  Meehe- 
len  4  (Bekenk.  v.  Brab.  reg.  134  fol.  177).  Le 
receveur  de  Louvain  devaii  annmellement  è  eeux  de  la 
Chambre  des  comptes  4  chapons,  edui  de  Tirlemont 
aussi,  celui  de  Nivetlcy  celui  de  VUvorde,  edui  de 
Jodoigne  6,  de  Malines  4. 

Carabiniers  en  Curassiers.  Aldus  noemde 
men  sedert  1706,  te  Brussel  en  elders,  de  aanhan- 
gers resp.  van  J?hilips  V  en  van  Earel  HL  Zij 
droegen  voor  kenteeken ,  de  eene  kleine  vuurroerkens , 
de  andere  zilveren  hameufesj  fr.  Carabiniers  et 
euirassier s.  On  nommaii  ainsi,  depuis  1706,  è 
Bruxdles  et  aiÜeurs,  les  parOsans  respeotifs  de 
Philippe  V  et  de  Charles  HL  Ils  portaient  pour 
signes  distinctifs,  les  uns  de  petites  carabinês,  les 
amtres  de  petites  euirasses  dargent.  Hakbbk,  Kr^S' 
en  partijnamen;  Henne  et  Wanters,  Hist.  de  Brux, 
II  181.* 

CARBINDER,  Kerbinder  (Keerbinder),  zn. 
Lader  en  ontlader  van  karren  en  wagens  j  fr.  ehtsr' 
geur  et  déchargeur  de  charrettes  et  chariots.  ||  Sul- 
len hen  oock  alle  keerbinders ,  craenkinderen , 
schraffeleers  oft  werTeneers  wachten  en  Termyden 
te  packen  op  sondaghen  en  Toomoemde  Tierdaghen, 
eenighe  eoopmanschap,  dan  alleene  Teutgoet  dVelck 
bederTen  sonde.  PZ.  v.  Brab.  1  61,  z.  j.  Salaris  en 
tax  der  kerbinders,  Tan  het  laeden  efi  ontlaede^ 


40 


CAR. 


CAll. 


der  waegenB  en  kemn.  GéirABD,  Aniw.  arek.  1 
879  (1564). 

CARBONARIS,  zn.  Eene  tekere  mvni  (?),  fr. 
eertaitte  monnaiê.  ||  Be  niet  comparerende  zal  yer- 
bearen  een  carbonaris  van  6.00  guld.  Stadsarch,  J?«r- 
^enop'Zoom^  Losse  stukken  e.  1747,  23  juli. 

CARDAS8E,  CADikBSB  (Cadas),  zn.  Vloktijde, 
floretzijde  y  zijde-afval^  it.  ho>wrre  de  soie.  j|  Gadas, 
refiM  Tan  syde,  de  100  Ib.  gbewichto,  4Vs  gr. 
Br  ah.  landtol  1615.  Cadasse,  oft  refos  yan  egde, 
Tan  den  120^»  penninck  ii  gr.  Tol,  te  AtUw,  X 
juli  1623.  It.  PI,  V.  VI  XI  813. 

GARDE,  zn.  Bedlaken,  fr.  drap.  de  Ut  {?), 
II  Ben  coetse  met  carden  Tan  It  ellen,  1  rolde 
cbargie.  Aead.  d'airehéoL  1854  blz.  53,  Jxo.  optê 
Boreh.  1436. 

CARDËWAGEN  (K~),  zd.  Kordewagen^  krui- 
wagen^ it.  hrouette.  Kil.  auet.  Eordewaegen, 
Koordewagen,  Sarracum,.,  Chariot  è  porter  bois 
<m  pierree  f  hrouëtte.  ||  Qui  alterius  irabones  dedueit 
eum  kardewaghen ,  aperte  sive  étam^  contra  volun- 
iiUem  illius  cujue  trabones  sunt^  eonvietus  resiituêt 
irabones  ablatos  in  quadruplo ,  et  dabit  domino  decem 
êolidos,  K.  o.  WaUrt^iet  1258. 

CARDRIJVER,  KERDRIJVER,  zn.  Earredrij- 
Mf,  kttrreman,  fir.  eharreiier,  Kil.  Kar  r  e  dr  \)  Ter. 
Carruearius  j . .  ||  Toer  lackaegie  oft  drank  Tan  de 
kerdryTers    en    orujenwageners.   Zie   hxijsb;   zie 

ook  DBIJTBS. 

GAREL.  Zie  kbbxl. 

GAREN.  Zie  cobkk. 

GARENE ,  CABIVB,  zn.  Godsdienst.  Veertig  dagen, 
fir.  {Beligion)  quarante  jours.  Kil.  App.  Carene, 
vulgo  Carena,  guadragena:  publicae  poenitenfiae  sive 
isMlgentiarum  genus,  Maigne  d'Amis  G arena. 
Quadragesima  pars.  \\  Als  men  de  Toorseyde  belich- 
dome  toecht,  de  Toorseide  xt  daghe  lanc,  so  Ter^ 
dient  men  daer  Yiiic  jaer  en  Yiiic  carinen  afflaets. 
Belg,  Mus.  III  409,  Van  den  pardoene  te  Akeuj 
15de  E. 

GARIJN,  GARINE  (Garrin),  zn.  Legerwagen, 
iroswagen,  fr.  chariot  de  bagages  ^  fourgon.  Kil. 
Karrijne,  vet.  Jland,  \.  karre,  carrust  eurrus.  La 
Game  Garin:  Ckarrois,  equipages.  ||  Hy  [nl.  de 
graaf  t.  Namen]  quam  te  Garterike  in  tcasteel,  bn 
hy  steldere  een  capitein,  en  te  Aadenaerde  dier- 
sbelike ,  en  hy,  synde  by  Gheertsberghe ,  hy  sendede 
daer  syn  carrin,  zyn  kuekene,  zyn  oapelle,  zyn 
sommiers,  en  oec  eene  menichte  Tan  Tolke.  Jaf 
T.  DiXHXTDB  209.  Dat  negbeen  oaryn  [nl.  wagen] 
en  trecke  Toor  sent  Joris  caryn.  Uawaert  411, 
Optocht  V,  h,  Vlaamseh  Leger.  GhegbeTen  ni  ghe- 
aulen,  die  gewapent  ghinghen  met  den  carine  Tan 
der  stede.  —  tui  wagheneers,  die  de  Tiere  carine 
Toerden  met  den  xt  ghesellen  Toren  ghenonmt. 
Auden,  meng.  lY  8  (1436).  Daer  so  quamen  een 
deel  lieden  Tan  wapenen  nut  den  steert  Tan  haren 
oaiyne,  en  sloughen  daerin  en  staken  tTier,  en 
Terberrenden  twee  waghenen  en  datter  np  was,  en 
sloDgben  eenighen  Tan  den  ghesellen  die  nptcarryn 
waeren.  —  En  was  de  nombre  Tan  allen  den  heren 
groot  tot  tien  dnust , . .  en  zonden  alle  de  waghe- 
naers  en  die  de  carynen  Tolghden.  Ol.  t.  Dixhudb 
65.  150;  i<.  5.  45.  80.  85.  It.  Sohayes,  OoOatie 
446.  456. 

GARIOT,  zn.  o.  Wag^tfe,  tr.petU  chariot  ||  Item, 
ghecocht  jeghen  Martin  Waghemakere  een  kariot 
met  twee  wielkens,  om  der  stede  bnsse  op  te  Toe- 
xene,  ooste  xriii  s.  Stadsrek.  Ninove  1476. 

GARGANT ,  zn.  SaUsiêraad ,  halssnoer  van  goud 
of  gHver,  fr.  ccüier  cTonMMMt,  d'or  ons  d^argents 


ofr.  earean.  Zie  La  Game.  D*Arsy  G  ar  kant. 
Collier  doréf  carquan.  ||  Dat  elcken  persoen  drs- 
ghende  Toortaen  gooden  oft  sÜTeren  laeckenen, 
gonde  oft  siWere  ketenen , . .  goude  carcanten  oft 
bordueren , . .  sal  t*sjaers ,  al  en  droeghe  hy  ciL  vj 
[die]  maer  eens  t'jaers ,  betaelen  . . .  twee  Rinsgul- 
denen  eens.  PI,  v.  Brab,  14  deo.  1570  a.  121; 
II  49. 

GARGKE,  QüEBQUE  (Karke,  kerke),  zn,T.  Qe- 
wicht  vam  400  pond,  b^tonder  voor  kruider^en,  fr. 
poids  de  400  livres,  portie,  pour  les  épieories;  ofr. 
kierque,  querque.  Charge  (La  Game).  Maigne 
d'Amis  Kerka:  Onus,  charge»  Gare  are:  Onerare, 
eharger,  yi.  carger.  \\  De  kerca  aluni,  quaiuor  dena- 
rios.  K,  V,  Nieupoort  1 163.  Carka  ahuninis , . . 
quaiuor  denarios;  dimidia  carka . . .  Tol  te  Domme 
1252.  Van  alnne,  Tan  greTnen,  pepere,  comine* 
amandelen  eiï  Tan  dierghelike ,  dat  der  waghe  toe- 
behord,  diet  bringhet,  Tan  der  karke  it  d.  —  Slke 
karke  [ysers]  Tercocht,  int  haitTaren,  it  d.  Td 
te  Brugge  1252.  I  bale  oft  qnerqne  allnyns  tsd 
iiiic  lib.,  II  gro.  Yls.  JVateHol  1550.  Elke  kerka, 
dat  es  400  Ib.  weghens.  Jaitsbbk  en  Yur  Dalb, 
Zeeuwseh  VI.  Y  32.  Zie  Gilliodts-Yan  SeTeren, 
Int.  II  193  aant.  4,  en  Gailliard  t^  xabkx.  — 
Voor  steenkolen  moet  het  gewiekt  der  qnerqne 
merkelijk  zwaarder  geweest  z^^  fr.  Ie  poids  de  la 
querque  doit  avoir  éti  beaucoup  pUu  consid^raHe 
pour  la  houUle.  ||  De  aerbeyders  sollen  hebben  toot 
iedere  qoerqoe  kolen  die  sal  gelost  worden ...  14 
guldens.  Yoor  ieder  querque  kolen,  die  ay  sullen 
lossen  en  draegen  aen  de  qnaey,  thien  guldens. 
Bbhbbt  I  502  (1761).  Sur  chacune  querque  de 
petifz  charbons.  Ib.  II  294  (1593). 

GARLIER,  zn.  JTagenmaker,  fr.  eharron.  Ls 
Gume  G  ar  lier.  ||  Daemaer  d*onooeten  gheresen 
ter  cause  Tan  de  executie . . ;  Toorts  huyshoere . . , 
knaepen  en  roaerten ,  smet  en  carlier ...  C.  9. 
JSdingen  XTI  2. 

GARMIGK,  Zie  cbamick. 

GARNIER,  zn.  Doodsbeenderpui ,  fr.  chamier. 
II  Alle  dese  heeren  [«{.  die  in  den  Gtddensporen- 
slag  dood  geblcTen  waren  aan  de  Fransohe  zijde] 
waeren  te  Groeninghe  begraTen  in  den  cloestere, 
elkerlyc  by  zinder  wapene  en  wapenrox,  en  Tel« 
onghetallike  andere  waeren  daer  b^;raTen,  die  niet 
zo  wel  bekent  en  waren,  die  waren  alle  in  groto 
camieren  gheleyt,  drie  hondert  ofte  Tier  hondeit 
te  gadere  in  een  pyt.  Jav  t.  Dixhube  169;  i#.269. 

GAROEL  (Karoel),  zn.  o.  Spinnewiel ,  fr,  roost 
II  Anna,  die  huisTrouwe  Tan  den  ouden  Thobias. 
Dese  sal  sitten  als  een  eerbaer  oude  Troawe,  heb- 
bende op  haeren  schoot  een  karoel  om  gaeren  oft 
woUe  te  spinnen.  Yan  Etev,  X'Om^af^,  65(1 594)- 

GAROYE  (Garroye),  zn.  Legerwagen,  fr.  ehamnt 
chariot  de  bagage,  de  VarmSe.  \\  Zodatter  Tedcarroys 
TiTandiers  eü  andere  Toetknechten ,  ooc  pionniers, 
bloTon  efi  Terdroncken  in  de  riTiexe.  Piot,  Chren, 
328  (1558).  ^  Ga  roy  peer  den.  ||  Dat  de  toot. 
seyde  inghedyckte  landen  met  haere  inwoonden 
Treye  en  exempt  sollen  syn  Tan  logerjrnghe  Tta 
soldaeten  en  caroypeerden.  de  Pb.  en  Bk.  XV. 
81.  Jan  3  (1651). 

GAROSSE,  CAB0T6E,  zn.  T.  Koets,  karos,  speA- 
wagen,  reiswagen,  de  thans  nog  zelden  gébrwts 
diligentie,  fr.  carrosse,  voiture  de  promenade  et 
de  voyage,  (diligence),  Biglotton  Binarti  1702 
Garosse.  Carruca,  rheda.  Zie  ook  La  Gome,  en 
Qaicherat  aldaar  aangehaald,  ||  Yoor  alle  groots- 
heidt  en  waerender  [nl,  te  Oent,  op  het  eiiüe  der 
16^«  en  in  het  he^  der  174e  eeuw"]   moer  dry 


CAS. 


CAS. 


41 


carossen  (die  men  doen  hiet  Boshaerde»  —  lees 
roflbaeren),  te  weten,  den  bisachop  hielt  eene  met 
een  peerdt,  en  den  preaident  van  den  Baede  van 
Ylaenderen  een  ander;  den  castellain  ofte  gouver- 
neor  Tant  Spaensch  casteel,  willende  meer  pracht 
toghen  als  d'ander,  hielt  een  met  twee  peerden. — 
Ondsr  dê  regeering  vam  Alberi  en  leabella:  Den 
edeldom ,  door  tincommen  en  ontfanghen  Tan  hunne 
goederen,  pachten  en  rechten  [renten?],  hegosten 
oook  wat  meer  te  dominoeren  met  cnechten,  peer- 
den,  coetsen  ofte  carossen  te  hauden.  de  Pb.  en 
Bb.,  Qent  1  148—150  (Justo  Billet).  —  Peerden- 
geld  te  betaelen:  120  guldens  op  elke  carosse  of 
apeelwaegen  met  twee  peerden,  en  60  guldens 
Toor  elk  rypeerd  yan  plaisier.  Génabd,  Anfw. 
arch.  Il  48,  Gebod  v.  2  jan.  1640.  Hoedat  die 
heeren  wethouderen  deser  voors.  stadt  [nl,  Brussel] 
aen  de  remonstranten. ..  hebben  toegestaen,..  twee 
mael  ter  weken  van  dese  stadt  te  mogen  Tertrec- 
ken  naer  de  stadt  van  Ghendt,  met  eene  goede 
en  gemackeiycke  oarotse,  te  weten,  maendagh  en 
donderdagh,  om  alsoo  van  Ghendt  naer  Brussel  te 
keeren  precis  alle  woensdagen  en  saterdagen,  tot 
eenen  redelgeken  prijs  van  drg  gulden  voor  icderen 
persoon.  —  datter  groote  distinctie  is  tusschen 
dusdaenige  carotso  en  yrachtwaegens ,  tusschen 
csrotsiers  en  yoerlieden.  de  Pottbb,  Second,  eart 
298,  299  (1666). 

CARKËB1NDER8,  zu.  mv.  Op-  en  afladers  van 
wagens  en  karren,  fr.  corps  des  ekargeurs  ei  déchar- 
geurs  des  ehariois  et  eharettes,  wdgo  Karrebinders. 
Rijksarchief :  Dédarations  de  1784,  Malines. 

CARRÉ  E,  QüABBEE,  zn.  Muntstempel,  fr.  carré^ 
coin^  matrice.  \\  Voort  grayeren  der  effigie  eü  de 
wapen,  hondert  guldens  wisselgeldt  en  diy  guldens 
Toor  de  ysers  ofite  quarreen  goedt  te  houden. 
Alp.  Vavdevfeereboom  ,  NumismcUique  79  (1723). 
Dat  de  carreen  der  yerordoneerde  penninge  onder 
d'hant  hebbe,  op  den  yoet  yan  de  mede  gezonde 
teeckeninge.  Ih.  81.  Voor  het  grayeere  yan  de 
carres. . .  26  pistolen.  90. 

CARLIUER  (Kamer),  zn.  C  ar  uren  mon- 
sois  {?),  Slaande  kragen^  fr.  cdlets  montans  (?). 
II  In  desen  tgdt  waeren  d*excessen  yan  de  coste- 
licke  cleederen,  op  de  Fransche  mode,  soo  in 
mans  als  in  yrauwen ,  gheoommen. . .  dat  niemant 
synen  staet ,  professie  oft  conditie  en  was  kennende, 
want  de  procureurs  vrauwen  en  dochters  dorsten 
alsoowel  rocken  yan  wit  sattyn  draeghen,  gheboort 
met  groote  gaude  oft  silyere  canten,  als  die  yan 
raedtsheercn ,  yan  schepenen  ofte  adyocaeten,  jae, 
darfyen  wel  draeghen  karuren  monsois  ofte  krae- 
ghen,  ghesteecken  ofte  gheyrocht  met  figueren, 
yan  15,  20  ofte  25  ponden  grooten  Vlaems  [nl. 
90,  120,  150  guld.  JBrab.]  de  Pb.  en  Bb.  Oent, 
I  15.3  (Billet,  omtr.  1667). 

CARSMEN,  zn.  my.  Godsdienst.  Doosje^  ampulle 
met  de  h,  olie,  ehrismariumf  fr.  {Oulte)  chrismalf 
hnreite  ou  ampoule  cont.  les  sainies  huiles,  \\  Dat 
naardien  de  yoorseide  kercke  gheruineert  eii  bjzon- 
dere  domamenten  yan  dien  ghedestrueert  waeren, 
namelick  kelcken,  carsmen,  casulen  eii  andere. 
Bd.  de  CoüSSEifAKEB,  TVonbUê  reUg.  II  168 
(1569).  Kelcken,  carsmen,  ciboriën.  Ih.  169. 

CARWEIDE.  Zie  cobweide. 

CA8ACK,  CAJACKE ,  zn.  y.  Sen  mans  hoeen- 
kleed  f  een  lange  jas  of  rok  met  panden  of  slippen, 
een  reisrok^  eerst  voorkomend  in  de  1^  eenw,  fr. 
vétement  de  dessus  pour  komme,  long  ei  è  pans  ou 
hasques,  hahit  de  vogage^  n'apparaissani  qu^au 
16«   siècle,  eaeaque  ou  frae,  redingoie.  Kil.  cêucI, 

II. 


Kasaeke.  j.  Kajacke.  ChXUea  patta,  Oasacque. 
Le  Gvzophylace:  Casaque  ou  easaquin,  Bugters 
roek,  ri^ock.  Marin.*  Casaque.  Manteau  è  man" 
ohes  pour  la  campagne.  JEen  kapot  of  reisrok,  ry- 
mantel  met  hangmouwen.  La  Gume:  Ocuaque.  Sarle 
de  manteau.  \\  Een  witte  kenneyetsen  casacke. 
Febd.  Vavdeb  Habghen,  Ber.  tijden  III  805 
(1567).  (Tasakken  in  manden,  geyonden  ten  huyse 
yan. . ;  yan  oyer  twee  jaeren  gemaakt  om  pioniers 
te  kleeden.  Gékabd,  Antto.  arch,  1  386  (1577). 
I  reyscaiaok  yan  ganse  gruen,  met  een  paer  reys- 
coussen  yan  denselyen.  iS.  II  269,  Inv.  Van  Stralen 
1567.  Ken  den  besten  pandtrock  oft  cajack,  sonder 
goudt  oft  silyer  daeraen  te  wesen.  C.  v.  Anivo. 
1582,  Stadsvoordeel,  XLi  101.  Ghelyok  oock  de 
swarte  zijden  pannen  \l.  panen]  casacken  met 
silyere  cnoppen. . .  onder  de  manspersoonen  heel 
ghemeene  sijn  gheworden.  de  Pb.  en  Bb.  Oeni, 
I  153  (Billet,  1667). 

CAS  BOEVEN,  zn.  my.  Kasdieven,  schimpnaam 
gegeven  aan  de  ^.jboden,  questeerdere  of  quesieres", 
die  in  de  middeleeuwen,  volgens  een,  too  't  schijnt, 
veelvuldig  gebruik,  met  de  fierters  van  heiligen, 
heinde  en  ver  giften  gingen  inzamelen  voor  het  opbou- 
wen van  kerken,  ent.;  de  misbruiken  door  die  gif' 
tenophalers  gepleegd  gaf  aanleiding  tot  dexen  smade- 
lijken  bijnaam,  fr.  voleurs  de  deniers  publiés, 
sobriquet  douné  aux  messagers  ou  quéteurs  qui,  sui- 
vant  un  usage  frequent  au  moyen-dge,  parait-il, 
aUaieni  quéter  en  tous  lieux  aveo  les  chdsses  de 
saints,  pour  la  construction  d^églises,  etc;  les  ctbus 
commis  par  ces  quéteurs  donnbrent  lieu  è  ee  surnom 
déshonorant.  Rembbt  IV  660  en  vlg.  handelt  hier- 
over breedvoerig.  ||  Is  *tgheoorloft  eenighe  heylige 
Beliquien  te  yerkoopen,  oft  te  yerpachten,  om 
tgdelick  gewin.'  —  In  gheender  manieren:  en 
daeruyt  is  een  groot  deel  yai\  den  oorspronck  der 
ketterijen  binnen  onse  tgden  en  landen  ghe- 
sproten,  dat  die  kasboeyen  (soo  men  sp  heet)  en 
pachtenaers  der  Beliquien,  met  de  fierters  en 
kassen  achter  lande  liepen  om  hunne  eyghene 
bate;  eü  somtydts  oock  yoorstelden  dat  niet  seer 
heylioh  en  was,  soo  in  hunne  kassen,  als  in  hun 
leyen.  Bembbt  IV  661  (P.  Jan  Dayid  S.  J.  Den 
Bloemhof  der  kerekel,  eerim,  Antw.  1622,  bl. 
88-89). 

CASENEER,  zn.  Kaasboer,  kaasverkooper ,  fr. 
fromager,  marehand  de  firomages.  ||  Men  yerbiet 
allen  hooftenneeren  [nL  ooftyerkoopers]  en  casen- 
neers,  die  te  stalle  staen,  dat  niemen  ne  loupe 
die  yor  andere  staet  omme  te  coopenne  sine  ware, 
also  langhe  als  hire  yoren  staet.  Kb.  v.  Audên. 
1338,  Auden.  meng,  I  325,  Van  den  ccueneers  ende 
fruteniers. 

CASERNE,  zn.  Tijdelijke  krijgsmanswoningen, 
die  men  tegen  de  hof  muren  van  sommige  onxer,in 
het  veld  liggende  kloosters  oprichtte  (Bdw.  Van 
Eyen),  fr.  habitations  militaires  temporaires  qu'on 
élevait  contre  les  murs  des  jardins  de  nos  eouvenis 
situés  dans  les  champs.  \\  Soo  en  gelyck  oock  nie- 
mandt  en  sal  yermogen  te  bouwen  oft  te  irepareren , 
binnen  dese  stadt,  eenigo  huysen,  stallingen  ofte 
caseme,  met  leem,  bert  oft  houdt,  op  pene  als 
yoor.  O.  magistr.  Loven  1735  bl.  9.  It,  16  apr. 
1705,  bl.  91. 

CAS8AEN,  zn.  MeeUuiker,  it.  cassonade.  ||  Van 
de  cassaen,  citroenen  en  andere  diergheiycke 
drooghe  waeren,..  Rexbbt  I  492,  Vrachtloon 
1680. 

CASSBEREN,  bw.  Eene  oorkonde.  Die  vernie- 
iigen,  tenietdoen,  fr.  casser,  cmnuler  {une  eharie), 

G 


42 


CAS. 


CAS. 


II  En  wi,  hertoghe  en  hertoghinne  ron.,  en  willen 
niet,  al  waert  dat  dese  brief  in  enegen  toecomen- 
den  tyden  worde  gevioleert,  geurgert  ofte  gecas- 
seerti  waert  in  geacrefte,  in  segelen  oft  andersins, 
oft  oic  dat  daeraen  gebrake  een  seghel  oft  meer».. 
dat  hi  daexomme  Tan  iet  minder  valeur  si , . . 
xnaer  willen  dat  hi  alle  deselve  macht  en  vertayt 
hebbe  ala  oft  hi  te  mael  gans,  geheel  en  ongecaa- 
seert  ware,..  Srab.  Teesten  II  658  (1383). 

CASSELBIJ,  zn.  t.  Kcuielenij,  fir.  ehdteÜenie, 
JBetimtrUjk  en  tevens  rechterlijk  gebied  in  Vlaande" 
ren  f  mei  een  aan  het  ganschSy  onderhoorige  grond- 
gebied  gemeen  rechtshqf,  en  eenen  hestuurraad^ 
Sóofdeollegie  geheeten,  eene  soort  van  districis-  of 
kreUshewindy  aan  hetwelk  al  de  vertakkingen  der 
staatsmaehi  toevertrouwd  waren.  Het  was  samenge- 
eteid  uit  de  aanzienl^kste  grondeigenaren,  heeren 
der  tot  de  kastelenij  hehoorende  dorpen.  Van  zoo- 
haast  er  f  regelmatig  ^  jaarlijks  belastingen  waren  op 
ie  brengen ,  werd  het  kastelenijbestuur  eene  bestendige 
instelling.  De  kassélrijen  van  Vlaanderen  flamingant 
waren:  Audenaarde,  £eUe,  Bergen- Sint.  Winoks, 
Broekbwrg^  Kassei,  Kortrijk^  Iperen,  de  Ouden- 
bureh  van  Gent^  Veurne  en  Waasien.  —  De  stroop- 
iochfen  der  Noordmannen  hadden  de  koningen  van 
Frankrijk  en  de  graven  van  Vlaanderen  genoodzaakt 
ioi  hei  aanstellen  van  kasfeleinen  of  burehthewctar- 
ders ,  wier  ambt  nagenoeg  gelijk  stond  met  dat  van 
burchtgraqf.  Als  ntlken  oefenden  zij  eene  zekere 
rechtsmacht  uit  over  hun  burchigraafscfiap  of  bijzon- 
dere landstreek.  De  benaming  kastelenij  of  casselrij 
komt  voor  vanaf  de  Xl^e  eeuw^  en  strekte  zich 
van  lieverlede  uit  over  het  aan  het  gezag  des  kaste- 
leins onderworpen  district.  De  overgang  der  kaste- 
lenden tot  districten  had  plaats  in  de  XlVde  eeuw, 
Fr.  Oirconscriptum  i  la  Jois  administrafive  et  fudi- 
eiaire  en  Flandre^  aveo  un  tribunal  commun  d  tout 
Ie  territoire  qui  en  dépendait,  et  un  conseil  adminis- 
iratif  appdé  ChefcoUège^  une  sorte  de  directoire 
dé  district  ou  de  cerclcj  aujuel  étaient  confiées  tou- 
iee  les  branches  du  pouvoir.  Celui-ci  étaii  composé 
des  proprUtaires  les  plus  considérables ,  seigneurs 
de  mUt^et  de  la  chdtellenie,  Dès  qu'ü  y  avait  è 
foumir  réguli^emeni  des  impóts  annueU^  l* adminis- 
iraium  de  la  chdtellenie  fut  une  insiUuiion  perma- 
nente. Ces  chdiellenies  étaient,  dans  la  Flandre 
flamingante:  Audenarde,  BaiVeul^  JSergues-St,- 
Winoks,  Sourbourg,  Gassel,  Courtrai,  IpreSj  Ie 
Vieux  Bourg  de  Oand,  Furnes  ei  Wcutines,  — 
Les  invasions  des  Normands  avaient  obligê  les  rois 
de  Franee  ei  les  comtes  de  Flandre  è  instituer  des 
ehdielains,  gardiens  des  chéieaux-foris  ^  dont  les 
foneiions  répondaieni  assez  è  celles  des  burgraves. 
Comme  iels,  ils  exergaient  une  certaine  furtdiction 
9wr  leur  burgraviai  ou  contrée  spéciale.  Le  terme 
de  chdtellenie  se  rencontre  dès  le  Xl^  siècle^  ei 
finit  par  s'appliquer  au  district  soumis  au  pouvoir 
du  chdielain,  Le  changement  des  chdiellenies  en 
districis  eut  lieu  au  XI Ve  sibcls.  Zie  Wamkönig, 
IRst.  de  Flandre  f  1  129;  zie  ook  de  Potter  en 
Broeckaertf    Oesch.  der  stad  Aalst,  I  58  en  volg. 

Cassen  of  oruissen  (?).  ||  l^n  sal  oock  nie- 

mantf  uyt  lichtveerdighe jjt ,  gramschap,  oft  by  wat 
middel  dat  het  ^are,  den  naem  Gk)dt8  ydelyck, 
met  eeden ,  sweiren ,  cassen  oft  kruyssen ,  ghebruyc- 
ken,  op  pene  ran  10  stugvers.  C.  o.  Moll^  K,  v. 
1596—1631,  a.  70. 

CASSKNT,  zn.  voor  Consent,  toestemming j 
fr.  consentemeni,  ||  ]>at  niemen  ghenen  leerlino 
npsetten  moet,  hiene  hebbe  cassent  yan  aine  gou- 
Ternere.  Rb.  lakeng.  Iperen  1363,  xi  a.  4. 


CASSEREEL,  zn.  Lijst,  naamUjst,  aanwijzer , 
fr.  lisie,  indicateur.  \\  Gassereel  en  corten  Aenwj- 
ser  van  de  proprietarisaen  en  gebruyckers  der 
parochie  Tan  Zw^naerde.  db  Pb.  en  Br.  I.  Zwijn- 
aarde 6,  Lijst  der  plaatsnamen  1747. 

CASSIE,  zn.  (?).  II  Cassie  oft  canifiatoren  in 
pypen  oft  vaten,  naer  de  groote  vaneename-tonne, 
1  Bchell.  Tol  V.  1623  te  Antw. 

CASSIJDE,  CA8SIJ,  zn.  V.  Weinige  woorden  on- 
dergingen zooveel  wijzigingen  in  hunne  spelling:  Gal» 
chiede,  calsiede,  calsgde,  kelchiede,  kelsij,  cas- 
seye,  cassijde,  catzije,  cauchie,  cauchiede,  cauchida, 
caucie,  caucye,  causide,  causiede,  cautchiede,  caut- 
seyde,  caatschie,  cantschiede,  cautchyde,  cantsyde, 
oaatzyde,  conchyde.  Thans  Kassei,  kasseie,  steen- 
weg, straatweg,  fr.  pavé,  chaussée,  chemin  pavé. 
Kil.  Kassije,  kassijwegh.  Via  siraia ,..  vulgo 
calciaia.  K.  auct,  Èue  pavée.  Maigne  d'Amis 
Calcea.  Via  straia;  chaussée,  ol.  chauUée.  —  In 
de  veertiende  eeuw  begon  men  in  onze  bijzonderste 
steden  de  straten  te  kasseien,-  ie  Loven  werd  de 
eerste  straat  gekasseid  in  1340,  nl.  de  Steenstraat, 
sedert  1794  (20  Brusselsche  straat  genaamd;  te  Brugge, 
ie  Qent  en  ie  Antwerpen  moest  het  midden  der  stad 
hei  reeds  vroeg  zijn,  en  in  Dendermonde  v'mden  wij 
reeds  in  1305  eenen  ^,Steenwech'\  maar  de  y,Vlaamsehe 
steenweg**  te  Brussel  was  sedert  1222  gekasseid  {^enut 
et  Wauters  III  506).  §  Au  quatorzibme  stede  on 
commenga  è  paver  les  rues  dans  nos  prineipales  villes; 
è  Louvain  la  première  rue  f  ui  pavée  en  1340,  nom- 
mémeni  la  Steenstraat ,  appeUe  la  y,rue  de  Bruxdles" 
depuis  1794;  d  Bruges,  d  Oand  ei  è  Anvers  le 
centre  de  la  ville  devait  être  pavé  de  bonne  heure, 
et  nous  trouvons  une  rue  pavée  d  Termonde  en  1305; 
mais  la  „rue  de  Flandre"  (de  Vlaamsche  steenweg) 
d  Bruxelles  étaii  pavée  depuis  Van  1222.  ||  Jhan 
Boen,  XII  den.  op  ene  hofstat  buten  der  Steen- 
porten  an  den  Steenwech,  ce  Vlasünck,  Stad  III 
blz.  XI,  C\jnshoek  v.  St.-Blasiusgasih.  1308.  Cal- 
siede. C,  stad  Brugge  l  386  (1318).  Cantschiede. 
cautschie.  Belg.  mus,  II  170.  171  (1326).  De  Borme, 
beghinnende  ten  hende  van  der  kelchieden  van 
der  Muden.  db  Pauw,  Vgb,  51  (1350).  Kelchiede. 
Beken.  Qent  1336,  I  5.  7.  etc.  Deaghelijcke  van 
toUe,  van  mateghelde  en  van  cantchieden.  Dl 
Vlamiitck,  Ace.  19  (15<ie  E.).  Maelghelt  en  cau- 
chiede.  Ib,  20.  Dordinanche  van  den  cauchiede.  In 
deerste,  de  liede  van  den  lande  en  der  poort  van 
Denremonde  en  sullen  niet  van  cauchieden  gheven. 
Ib.  36.  Soo  wie  der  stads  steijnwech  oft  cassgde 
opbriecket . . ,  sal  bruecken  eenen  wech  te  Vin- 
domen , . .  en  daertoe  te  maeken  een  raeproije 
catzyen.  K.  v.  Tongeren,  18  mrt  1502  a.  42.  Caucie 
{ook  canoye),  steenwech  en  varewech.  Bekenk.  v. 
Brab.  reg.  138  fol.  99  (1532).  Doen  wasser  van 
de  guesen,  die  begonsten  kels^tsteenen  nuyt  der 
eerden  te  doene.  db  Pottbb,  Chron.  228  (1566). 
li.  C,  kast.  Iperen  c.  28;  C.  v.  Hondsehoie  y  1; 
en  pass%m, 

CASSIJDEN  (Causieden),  bw.  Kasseien,  besiraien, 
fr.  paver.  Kil.  Kas s yen.  Stemere  lapidibus,  K* 
auct,  Paver,  ||  Item,  ghave  wQ  den  gravers  die 
den  wech  hoghden ,  en  die  savel  menden  daer  men 
in  oansietde  tenden  de  Mere,  en  den  causiders  van 
caasiedene,  xix  lib.  en  x  se.  Mbbtbks,  Oudste 
rek.  1324.  blz.  45. 

CASSIJDEMAKER,  zn.  m.  ||  It.,  ghaven  dont- 
fanghers  meester  Boidine  den  kelchiedemakere . . . 
Beken.  Qent  1336 ,  I  100.  45. 

CASSIJDEMEESTEBS,  zn.  mv.  Meesiers  of 
opzichters  der  kasseien  of  straatwegen;  zij  bestonden 


CAS. 


CAS. 


43 


in  Sruêêély  in  Loven,  en  uiaars.  in  onze  andere 
gtoote  steden,  sedert  de  14^  eeuw,  zooniet  vroeger 
(Henne  et  Wauten  I  167),  fr.  maitret  ou  intpec' 
teure  des  chauxsées  on  rues  pavêes;  ils  existaient  è 
JSruxeüeSf  è  Louvain,  et  próbab.  dcms  nos  auires 
grandes  villes  dès  Ie  li^  sièeUf  sipasaniérieurement. 
II  Dat  men  bi  den  tween  cauchidemeesteren ,  van 
der  stat  rade,  alle  jaeren  Tortane  aetten  sal  twee 
andere  goede  lieden  van  der  guldebroeden ,  en  die 
▼iere  selen  te  gader  der  stat  cauchide  verwaren, 
en  enen  sunderlingen  eet  daertoe  doen ,  die  oauchide 
te  verwaeme.  Schayes,  Anal.  (der  stad  Loven, 
14<l»  E.;,  Aoad,  d'arclOól.  1856  blz.  493.  Den  eed 
van  den  meester  weercman  van  den  cautchjden: 
Dat  zweerdy,  besorghere  eii  meester  weercman  te 
zyne  van  den  weereken  der  cautzyden  deser  stede 
alomme  anclevende  en  angaende , . .  en  voorts  al  te 
doene  dat  een  goet  cuutzjdemeestere . . .  sculdich 
es ...  te  doene.  C.  o.  €hnt  II  207  (16<l«  E.). 

CASSIJDER  (Oausider),  zn.  KasseHegger ,  fr. 
paveur.  Kil.  K as s ij  er.  Strator  silieum.  Zie  OAS- 
siJDBV,  en  het  volgende  woord. 

CA8SIJDE-T0L,  zn.  Kassei-tol,  fr.  tonlieu  des 
pavés  OU  ehaussées,  \\  De  causiede-tol  gout  Ixxv 
lib.,  drie  torrekene  vore  xvj  d.  Mbbtbitb,  Ondste 
rek.  1324  blz.  2. 

CASTANJE  (Oastaine,  castaigne),  zn.  Kastanje, 
fr.  ehdtaigne.  Kil.  auei.  Kastanie.  Chastagne, 
II  Castainen,  van  de  weerde  van  elck  pondt  groeten 
y  groot.  Zeeuwsche  tol  ALntw.  1  jali  1628.  —  Cas- 
taigne-panne.  Ktutanjepan,  fr.  poële  d  rótir 
des  ehdiaignes,  C.  v.  Antto.  1682,  tit.  41  a.  100. 

GASTEEL,  zn.  Kasteel,  muntteeken  van  Daal' 
hem,  it.  ehdteau,  dêfêrent  ou  signe  monetaire  de 
Dalkem.  Vak  deb  Chijs,  Sertogdom  173. 

CASTEËLMAN.  Zie  cabtblxik. 

CASTELEIN,  CASTEËLMAN  (C— ain,  c— ayn, 
o — Uain,  o — Uijn).  1)  Burgvoogd,  slot-,  hureht-  of 
kasteelbewaarder,  kcutelein,  fr.  ehdtelaini  LaCume: 
Chastelain.  Se^neur,  commandant  d'un  ehdtean. 
Oastellan.  Proprement  gardien  de  ehdteau,  con- 
ciërge [Intendant.'].  Kil.  Kasteelman.  vetus.  j. 
kastelein.  JPraefectus  arcis,  instdarinSf  vulgo  eat- 
teUanus  et  castaldus,  \\  Ie,  Philips,  castelein  van 
Maldeghem ,  make'  oond  hem  allen  . . ,  dat  ie. . . 
Oork.  V.  1220,  Ann,  8oo.  d*émuU  Bruges  II  425 
en   III   857.  De  vier  Ambachten  zyn  den  grave 

Sshouden  te  dienen  in  zijnen  oorloghen  eü  expe- 
itien,  efi  don  castellain  moet  hnerlieder  leetsman 
en  capitain  zyn.  db  Pb.  en  Bb.  XVL  Assenede 
39  (1242).  De  caatelain  van  Ghendt,  dats  deburch- 
graeve  van  Ghend.  de  Pb.  en  Bb.  Oent,  I  77 
(1269).  Wij  Lodewgc,  etc.  [graaf  v.  Vlaanderen]  . ., 
dat  wij  hebben  ghecommitteert  en  machtech  ghe- 
maect  onse  gheminde  Mr.  Daniel  van  Putthem, 
onsen  castellgn  van  Buppelmonde , . .  Brab,  geesten 
II  559  (1858).  Johan,  greve  te  Nassouw..,  doen 
oond  . . .  Alzo  onse  voirvorderen ,  castelaynen  tot 
Huesden,  voir  alsulken  diensten  als  sij,  als  caste- 
Uynen  gedaen  en  bewijst  hebben  den  eerweerdi- 
ghen  vader  in  Gode  den  abt  en  den  convent  des 
goidshays  van  Sintmyden,  in  de  beschermenisse 
van  allen  hneren  goeden  in  den  lande  van  Huesden 
gelegen,..  Piot,  Oart,  II  290  (1449).  Andere 
[ui.  partyen]  comen  occnperen  voor  anderen,  ghe- 
Igck  als  procureers ,  onderwinders  van  zaken , . . 
ontfiftnghers ,  castellainen,  conchergen , . .  Wielakt, 
JPract.  civ.  oap.  z.   Castelains  van  casteelen.  Zie 

BOTTXLOIXB. 

2)  Huisbewaarder;  kerkermeester,  fr.  conciërge , 
gardien   de  maison;  gardien  de  prison,   ||   Betaelt 


Joozijne  Bons,  tjoncwijf  [nl,  de  meid]  van  den 
castelain  van  der  Kuere . . ,  int  schoon  houden  van 
scepenen  oamere,  en  van  den  blommen  te  stroyene. 
de  Pb.  en  Bb.  Oent  1  271  (1493).  Zullen  deghone 
diens  wake  dadt  es,  de  dueren  van  scepenen 
cameren  te  bewarene,  ghehouden  zyn,  telcker  ver- 
gaderinghe  van  scepenen,  te  oommene  ten  soepen- 
huse,  een  halve  huere  voor  de  ghestelde  huere,  an 
den  conciërge  of  castelein  van  den  scepenhuse, 
omme  de  dueren  van  der  oamere  open  ghedaen  te 
zyne;  deweloke  castelein  de  sluetels  van  den  came- 
ren weder  met  hem  draglien  zal.  C.  v.  Oent  U  287 
(1549).  Als  yemandt  in  ghevanghenisse  gelegdt  wordt, 
soo  sal  de  casteleyn  van  de  ghevanghenisse  teecke- 
nen  den  naem  eü  toenaem  van  den  ghevanghen. 
C.  stad  Meehelen  II  89;  Nannius  custodiarum  mo" 
gister. —  Casteleinsterige  (C — igge), zn.v..flkif- 
bewaarster,  fr.  conciërge,  ||  Betaelt  der  castelein- 
sterigghe  van  der  Kuere,  over  stroyen  van  den 
gherse,  crude  eii  blommekins  in  scepenen  camera. 
de  Pb.  en  Bb.  Oent  I  271  (1508). 

CASTELEINSCHAP  (Castellansohap),  en.  o. 
Keuteleinschap ,  fr.  fonction  de  chdtelai».  \\  Tan  den 
castellansoape  van  den  Drienbomen  (fr.  Voffhe  de 
chasteüain  ei  conciërge  de  notre  maison  des  Troiê^ 
fontaines  en  notre  forest  d^  Soingné),  Bekenk.  o 
Brab.  reg.  134  fol.  118  (15de  E.). 

CASTIJDEN,  CA8TIBH  (Castijen).  Wederk.wkw. 
Hem  castien.  Zich  wachten,  fr.  segarder.  ||  Wor- 
den die  vorseide  weesen  veraohtert  eü  bescaedt  van 
haren  rechte  te  hebbene,  en  dat  ware  by  malicien 
die  de  voghede  dertoe  ghedaen  hadden,  dat  moet 
de  Wet  80  berechten  eü  doen  betren  dats  andere 
lieden  hem  castien.  C  v.  Oent,  Chr,  eh,  o.  1297, 
a.  108.  Waert  also,  dat  yemen  vortan,  bi  daghe 
of  bi  nachte,  hemlieden  grief  of  scade  dade,  of 
messeide  of  mesdade  , . .  dat  zouden  wy  trecken  an 
ons,  en  houdent  up  ons  ghedaen,  en  daeraf  zouden 
wij  doen  zulcke  correxie  en  berecht  of  het  up  ons 
ghedaen  ware,  en  dat  hem  elc  tenwelicken  daghen 
oastyen  zoude  van  gheliken  te  doene.  db  Pb.  en 
Bb.  II.  JRvergem  140  (1856). 

CA8TIJEMENT,  zn.  Tot  castyement.  Ver- 
beteringshalve ,  fr.  en  vue  de  correetion.  \\  Dat  de 
ouders  hunne  kinderen  oft  kintskinderen  wel  ver^ 
mogen  tot  castijement  oft  bewaemisse  in  hennen 
huyse  gevangen  te  houden  voor  sekeren  tijt.  C  «. 
Aniw.  comp,  VI,  iy,  11.  It,  C,  v.  Bergen-op-Zoom, 
VIII  7. 

CA8TILIAEN,  zn.  Een  Castüiaansehe  gouden 
dukaat,  fr.  ducat  d'or  castiÜan.  ||  Den  Gastiliaen 
liijVi"*  LI  sts.  MuntuHMrde  in  Brabant  1520. 

C ASTRE,  zn.  Gevangenis,  fr.  prison.  La  Cume 
Charte,  ouplutót  chartre: prison,  \\  Niemandt  en  magh 
private  castres  offc  ghevanckenissen  opsetten  noch 
nouden,  noch  oock  niemant  in  't  heymelgok  oft 
openbaer  ghevanghen  houden.  C.  v.  Deume  1612 
a.  86. 

CA8ULE,  zn.  v.  Kasuifel,  fr.  chasubie.  Kil. 
Kasuyfel...  vulgo  oasula,  Maigne  d'Amis  Ca- 
sula,  casubla:  chasuble.  Schiller  u.  Lubben  Kasel. 
II  Een  casule  van  roodt  goude  laeken,  met  de 
JPassie  Christi  daerop  geborduert  van  goudt.  dB 
Pb.  en  Bb.  XY.  Middelburg  113  (1462—1658). 
Van  den  coope  van  eene  cazule,  om  daghelicx  in 
de  capelle  up  de  Halle  torboeren,  vii  lib.  iiij  s.; 
eü  van  die  te  draegen  en  doen  wyen  te  Theren- 
borck,  XXX  s.  Tpriana  I  167  (1485).  Eene  nieuwe 
casule  om  de  capelle  in  scepene  camer.  Ib.  172 
(1538).  It.  de  Potter,  Chron.  825;  de  Pb.  en  Bb. 
XI.   Zaffelaar  89;    Oent  II  538.  541.  de  Cousse- 


44 


CAT. 


CAT, 


mftker,   TrouUeê  rdig,  I  210.  888;  II  168;  Hl 
97.  337.  338. 

CATALOOG,  En.  Naamlijst^  houten  tajered  in 
leerken,  hevtUtende  de  namen  van  de  leden  eener 
broederschap ,  fr.  catalogue,  tableau  en  bois  dant  les 
églises,  contenant  les  noms  des  membres  d^une  cou' 
frérie.  ||  Catalogen  Toor  confreryen  en  kloosters. 
O.  P.  B,  autr.  30  jan.  1737  a.  6;  V  156,  Schrijn- 
werkers ie  Brugge. 

CATEIL,  CATEEL  (Oatheyl,  catheil,  cattheyl), 
ZR.  O.  Zooals  thans  nog  bij  Van  Dale,  als  yerouderd: 
Boerend  goed,  have,  huisraad ,  fr.  bien  meuile, 
effets  mobiliers,  mobilier.  Doch  de  natuur  van  hei 
kctieil  veranderde  wel  eens  onder  hei  beheer  der 
plaatsdijke  gebruiken ,  fr.  mais  la  nature  des  caieux 
changeaii  quelquefois  sous  Ie  rSgime  des  coutnmes 
locales.  Zie  hierover  Defacqz  en  Honiccks,  Ane. 
droii  belg,  II,  titre  1,  De  la  disiinciion  des  bienSf 
en  vlg.  Kil.  Kateylen /Kateel en.  ^aik{.  Bona 
mobilia,  supéUex,  res,  faculiates,  vulgo  catalla, 
cathallam.  Maigne  d'Amis  Catallum:  béiaü , 
avoir^  biens,  prindpalement  les  biens  meubles;  ol. 
ccttelj  caiiex,  caieuU,  chatel,  chaptel.  \\  Catal  lum. 
Si  aliquis  opidanus  aliquid  emerii,  ei  alius  isiud 
furaium  esse  dixerii ....  si  emptor  juramenio 
duorum  hotninum  constare  sine  reprehensione  fecerU 
quod  legitime  Ulud  emeriti  caiallum  suum  hahebii, 
K.  V,  Nieupoori  1163.  Es  dat  sake,  dat  vader  iof 
moeder  haren  sone  iof  haere  dochter  doen  huwen, 
en  die  gehuwede  kinder  sterven  sonder  oer  comende 
Tan  haren  lechame,  alle  har  hervachtichede  en 
cateile  sullen  wederkeeren  tote  den  vader  en  tote 
der  moeder.  K.  v.  ier  Pieie  1266  a.  49;  Lat.  tekst 
herediias  et  mobilia.  Alle  huysinghen,  losrenten, 
lyfrenten,  soo  van  schade  als  van  baote,  beset 
ofte  onbeset,  hoornen,  haghen,  verwas  van  bosschen, 
huysraet,  gout,  silver,  baghen,  juweelen,  beesten, 
meulens,  besaythede  in  oft  op  het  landt  staende, 
inschulden,  uytsch uiden,  en  „al  dat  roerende  is/' 
worden  gherekent  voor  catheyl.  C,  e,  Foperingen 
X  30.  —  Boerende  oft  portative  cateilen. 
II  Indien  den  bailliu,  ofte  amman  en  schepenen, 
ten  huyse  van  den  schuldenaer  en  gecondemneerde 
gheen  roerende  ofte  portative  catheylen  en  vonden, 
suffisant  om  daerop  de  sententie  en  het  ghewysde 
te  verhalen,  ofte  dat  den  schuldenaer  selve  hem- 
lieden wilde  beleeden  op  huysinghen,  groene  hoo- 
rnen ofte  landen,  soo  sullen...  C.  v.  Cassel  398. 
—  Haven  eü  cateilen.  ||  Opdat  een  bastaert 
hadde  ooeyen,  calveren,  peerden,  swijnen  ofte 
ander  vee,.,  al  waert  dat  die,  ofte  andere  sijne 
haven  eü  catheylen  's  daeghs  voor  sijnen  overiyden 
wierden  ghetransporteert,  ghearresteert  ofte  ont- 
houden onder  een  ander  heerlichede,  niet- min  ly 
sullen  toebehooren  den  heere  onder  wien  den 
bastaert  was  woonende  ten  daghe  van  sijn  over^ 
Igden.  C.  e.  Ceusel  a.  14.  —  I  n  h  a  v  e  1  ij  c  k  e 
cateilen.  ||  Inhaevelicke  catteylen  en  raueblen. 
C.  V.  Auden.  2de  d.  295.  Dat  N.  heeft  an  hem 
ghesleghen  alle  de  inhavelicke  cateilen,  en  alle 
de  cateilen  die  men  driven  en  draghen  mach. 
Auden.  meng.  I  117  (1391).  —  Heimei  ijoke 
cateilen.  Suisraad ,  huiselijk  roerend  goed ,  ft. 
mobilier  f  effets  mobiliers.  (Wij  kunnen  de  vertaling 
dezer  uitdrukking  door  „  verborgene  waardijen" 
valeurs  cachées,  niet  bijtreden,  omdat  er  anders 
geen  meubelen  vermeld  worden  en  dat  deze  toch 
san  het  issuerecht  onderworpen  waren).  Zie  by 
Verdam  heikslijc  1,  2,  3j.  j|  Omme  twelcke 
\nl.  om  de  schatting  van  het  issuerecht]  de  paeh- 
tere   zal   moghen   doen   prijsen,   bij   ghebuers   eö 


laten,  de  erve,  boomen  en  andie  goei,  ooduim 
daerof  te  nemene  den  rechten  thienaten  pennioo 
tsinen  behouf.  En  als  van  ghelde  of  andre  heyme- 
licke  cattheijlen ,  daerof  sal  deghone  die  verijssuweo 
wille,  ghelooft  zijn,  verclaers  te  doene  bij  zijnen 
eede.  En  indien  hij  ijet  achterliete  bij  fraude, 
daerof  sal  hij  grootelicx  gheoorrigiert  werden  ter 
discrecie  van  der  Wet.  C.  v.  H  Proossehe  a.  84. — 
Huiscateil.  Suisraad,  fr.  caieux,  meuhles  de 
ménage.  ||  Den  erfachtighen  van  huys  oft  erf?e 
wordt  gheprefereert ,  voor  de  vervallen  huyshuere 
ofte  lantspacht,  op  de  meubelen,  huyscatheilen, 
bestiael,  en  alle  t'ghene  dat  op  ofte  in  sijn  huys, 
erfve  ofte  hof  bevonden  wordt.  C.  stad  Iperen, 
xy  8.  Man  en  wijf  en  moghen  elcanderen  niet 
versohoonen  binnen  hnweMcke,..  vourder  dan  van 
een  tamelick  juweel,  ofte  huysoatheyl,  naer  elcx 
qualiteyt  en  ghestaethede.  C.  v.  Assenede  xiii  12;  ii. 
XVIII  4.  Ii.  C,  V.  Gent  xxv  4.  Cattheylen  vanhuysrade 
C.  V.  Dendermonde  XY  25.  —  In  het  mv.  Inz.  Boomen 
en  vruchten  ie  velde,  fr.  par  tic,  des  arbres  et  desfndts 
sur  pied.  \\  Daer  eenighe  srfve  vercocht  werdt  daer 
catheylen  op  staen ,  weder  van  dien  ooop  twee 
coopen  ghemaeckt  zgn  oft  niet,  oft  by  wat  subtijl- 
heden  datt  zy ,  dat  de  calengierder  hebben  zal  alzo 
wel  de  naerhede  van  den  catheylen  als  van  den 
gronde.  En  niemand  en  zal  vellen  noch  wsren 
dezelve  catheylen  voir  de  tijd  dat  de  naerhede 
ute  zy.  C.  kast.  Iperen,  o.  81'.  —  Oroene 
cateilen.  Boomen,  fr.  des  arbres.  ||  Waert  soo 
dat  de  voomomde  Wetten  ghéïnventarieert  hadden 
de  erfve  van  den  schuldenaer,  ofte  de  haysinghsn 
en  groene  catheylen  staende  op  de  erfve  al  ta 
samen , . .  Co.  Cassel  a.  400.  —  Groene  en 
drooge  cateilen.  Bouwwerken,  boomen,  vruchten 
te  velde,  fr.  des  constructions  ^  des  arbres  ei  des 
fruits  sur  pied.  |)  Voorts  sullen  alle  deeUuyden 
in  alle  sterf huusen  daer  gronden  van  erfve  zijn, 
trecken  ter  plecken  daer  die  gheleghen  zgn,  omma 
daervan,  midtsgaders  van  alle  aèdificien,  groene 
en  drooghe  catheylen  daerup  staende,  inspectie 
te  nemen.  C.  v.  Broekburg  xi  27 ;  ii.  Tii  2.  Deeelre 
vercoopinghe  sal  gheschieden  op  ordre,  dat  cheyn- 
sen,  huysen,  renten,  mitsgaders  de  groene  en 
drooghe  catheylen,  die  sonder  schade  souden  oon- 
nen  van  den  gronde  gheweert  sijn,  worden  alvoo- 
ren  wettelic  vercocht  den  meestbiedende.  C.  v. 
Bdle  IX  23.  —  Beste  cateil.  Zie  ook  hooft- 
BTOEL.  II  Melius  ca  tal  lum  appeüamusinhac  porie, 
non  domum,  non  armenium,  sed  peeus  mdius  de 
domo,  vel  aliud  ornamenium.  BI.  v.  Tl.  II  796* 
Oork.  der  gravin  Margareia  v.  Vlaanderen,  april 
1152.  Haere  voornoemde  Hoochheden,  als  graren 
van  Aelst,  hebben  op  alle  persoonen,  gheen  poo^ 
ters  zynde  van  Aelst  ofte  Geeraertsberge ,  stervende 
binnen  huerlieder  propre  dorpen ,  het  beste  catheyl 
ofte  hooftstoel.  C.  v.  Aalst  I  2. 

CATËILIJCK  GO  ET.  Boerend  goed,  goed  *t  wdk 
de  natuur  heeft  oan  kateil,  fr.  bien  meuble,  bien 
agant  nature  de  vateux.  Kil.  Kateylick  goei. 
Bona  mobilia.  \\  Cateylic  goet.  C.  v.  Oent  I  567 
(1399).  De  reclite  heelft  van  allen  den  catheylicken 
goedynghen.  C.  v.  Auden.  I  378.  t  Gatheylick  gpet 
van  den  sterf  huyse.  C.  stad  Iperen  ix  6;  t<.  xiv 
5.  De  temporele  cattheylicke  goeden  van  gheeste- 
lycke  persoonen.  C.  v.  Oent  iy  5.  Dat  zo  wie 
eeneghe  pandinghe  aldaer  begheerde  up  eenich 
roerende  catheilic  goet  (dat  men  driven  of  dragen 
mochte)  van  schulden  die  men  hem  tachter  was, 
sculdich  [was]  ...  Cv.  Auden.  2<»e  d   HH^i  (1448). 

CATOKN,  COTTUYN  (Cattuyt),zn.  £atoeii,6ooM- 


CAÜ. 


CAV. 


46 


wolf  fr.  ooi<m.  Kil.  Kattoen  j.  Kottoen.  (7o#n- 
pinm,  xylon^  yulgo  ooiontmm,  gal.  ooiton.  ||  Yan 
eloken  nette  oattoen  wollen  1  hallinck  Loeyené.  Tol 
op  de  Zenne  1436/1531.  Gatoen.  1  sack  vao  iijc  Ib. 
vj  gro.  Catoen  o  Ib.  ij  gro.  WaUriol  1650.  Catoen 
gaerens,  eeoen  sack  van  omtrent  iiij<«  Ib.  geéT. 
op  Yi  lib.  Catoens  woUe,  eenen  sack  gedT.  ii\}  lib. 
SduUting  1551.  Dat  egheen  buytenluijden  en  sul- 
len mogen  binnen  deaer  Btadt  doen  spinnen,  oft 
te  spinnen  geven,  cattuyt  oft  cattuynen  woUe, 
alsoo  verre  diDgesetene  alhier  genoech  te  spinnen 
hadden  den  spinnerssen  te  gevene.  Stadtareh» 
JDie$i,  K.  Kramertamb,  3  juli  1548  a.  13. 

CATRIODËR,  zn.  Kumtenmaker,  fr.  baiêleur. 
Schiller  u.  Lubben.  Eattenridder,  der  im 
Kampfe  mit  Katzen  zum  Ritier  wird,  dan»  Klcpf» 
fechieTy  der  tiwr  Schau  mit  Thieren  kamp/i;  über- 
haupt MarhtgtmkUr ,  qui  artem  palaestricam  lucri 
oauea  exereet, ...  —  Kattenridder  de  heth 
me  in  latine  actoreê  arenae,  ||  Item,  katridders, 
en  andere,  die  openbairlijo  vechten  in  den  sande 
met  beesten,  die  en  mogen  voir  eenen  anderen 
advoceren  want  sulcke  lude  zljn  infMm.  Y.  d. 
Tav.  321. 

CATTENRIBBEN  (K— re— ),zn.mv.(?).  ||  Cen- 
ienum  ferri  dieti  kattenrebbeo ,  duodecim  denarioe. 
Tol  ie  Daimme  1252. 

CATTËNTOL,  zn.  Tol  op  hei  kempzaad ,  raap- 
zaad y  enz.  ie  Thienen^  fr.  tonlieu  sur  la  temence 
de  chanvref  de  nenet^  etc.  è  THrlemotU,  A.  Waütebs, 
Tirlemomi  95 

KATTEROGQE,  zn.  De  minste  soort  van  rog, 
fr.  la  moindre  qualiié  de  raies.  ||  Alvooren,  over 
een  hoop  oft  acht  roggen ,  ƒ  0.  0. 8.  Van  een  hoop 
kleene  roggen  ƒ  0. 0. 1  '/s-  Yan  een  hoop  katten- 
roggen  /0. 0.1.  PI.  v.  VI,  Eegl.  10  dec.  1767  a. 
90.  91.  92.  risehdragersloon\  XI  1337. 

KATTIJVICH,  KBTiJï,  KETiVECH,  bn.  1)  Yan 
personen.  Ondeugend  ^  fr.  videux,  méehani.  Kil. 
Kattijf,  Kattijvigh.  Nequam^  reus,  malus, 
il  Al  tghemeene  van  Ylaenderen  was  zeere  ver- 
stoort omdat  de  brulocht  niet  voort  en  ghinc , . . 
eii  daerom  sy  ordineerden  officiers  bsUinghen,  ver- 
sworen  lieden,  rovers,  en  alle  die  manslachtich 
waren , . .  en  sulcke  kety ven  officiers  bedeghen 
ryke  met  harelieder  overdaet,  en  sy  hielden  hem- 
lieden an  de  partye  van  den  Inghelschen  en  van 
den  conino  Edewaert.  Jan  y.  Dixmüdb  227  (1347). 

2)  Yan  zaken.  Bedroefd,  naar,  fr.  iriste,  mité' 
raUe.  Kil.  Miser,  \\  Omme  te  scuwene  de  ketiveghe 
en  miserable  paine  van  vanghenesse.  C,  v  Aalst 
262  (1484). 

KATTIJVICHEIT,  Kettivicheit  (Keytivicheit, 
ketivichede) ,  zn.  vr.  Ellende,  verdriet,  fr.  m»^«, 
ehagrin.  Kil.  Kattijvigheyd.  Miseria ,  aerumna. 
I)  In  den  dale  der  keytivicheit  en  weninghen. 
Oork.  17  mei  1393,  Piot,  Cari.  II  120.  Dat  de 
voors.  vercoepinghe  huerbuerlio  es,  en  dor  de 
ketivichede  van  desen  tyde  den  vom.  cloestere 
van  Dorizelle  noetzakelic.  db  Pb.  en  Bb.  II.  Bvergem 
141  (1496).  Kettivicheyt.  de  Covsseicakeb  ,  Trou- 
bles  rdig.  III  64  (blz.  65  staat  misdrukt  kettrinchede, 
lees  kettivichede).  Leven  in  grooter  aermoede  en 
keytivichede.  PI,  v,  VL  I  792.  It.  Schayes,  Chllaiie 
92.  103. 

CAUSE,  zn.  Recht,  fr  droit,  \\  Soowanneer coop 
van  erfven  ghebeurt ,  en  van  dien  coop  gheen  kerck- 
geboden  ghedaen  sijn,  soo  sullen  deghone  die 
cause  yan  naerhede  hebben,  moghen  comen... 
C  kast.  Iperen  c.  85.  —  Met  goeder  oause. 
Met  goed  recht  ^  terecht ,  met  reden ,  ir.  a  bon  droit 


OU  Utre,  aveo  raiwn,  ||  Daerop  deselven  heer  e 
van  Pamele  sustineerde  ter  oontrarien,  zegghende 
met  goeder  deuohdeliker  caosen  gheüseert  en  ghe- 
possesseert  thebbene  van  den  vooieeide  pointen  en 
articlen.  O.  v.  Auden.  2de  d.  140  (1477).  //.  340. 
390,  —  Met  quader  oause.  Ten  onrechte , 
fr.  injustement,  è  tori.  \\  Dat  de  mesdadighe,  up 
eenen  zondach  of  anderen  feesteliken  dach,  in  de 
hooftmestyt,  ten  incommene  van  der  processie  of 
eldere , . .  hooghe  en  overluyt  zegghe  de  woorden 
die  hy  over  den  onsculdeghen  gheseyt  hadde,  dat 
hy  se  ghesproken  hadde  met  quader  oause,  met 
zinen  openbaereu  onghelicke ,  verhalende  de  woor- 
den zulcke  als  hy  se  ghesproken  hadde,..  zeg- 
ghende dat  se  hem  leet  waren,  en  biddende  daeraf 
vergheffenesse.  C,  o.  Aalst  476  (154a  B.).  Yerola- 
rende  deselve  injurien  t*onghelicke  en  met  quader 
causen  gheseyt  te  hebben.  Oawabbt  141  (1598); 
Zie  ook  Stbopdbagebs.  Jt.  O.  «.  Auden.  24*  d.  155. 

CAUSEEREN,  bw.  Eene  rechtszaak.  Die  ie 
kennen  geven  en  gronden,  fr.  exposer  et  motiver 
(une  cause  de  fusiiee).  |)  Die  enen  man  b^hert 
te  campe,  moet  eerst  causeren  vor  den  prinohe 
van  den  lande  de  zaken.  Leenrecht  burcht  v, 
Brugge  a.  55. 

CAUTILLEN.  Zie  coüstillbn. 

CAUWE,  zn.  vr.  Soort  van  fust  of  vat,  dai 
ongeveer  IVs  m«K^  inhoudt,  fr.  queue,  futaüle  con* 
tenant  environ  un  muid  et  demi.  ||  De  hertog  ont- 
ving van  de  stad  een  cauwe  Bemen  en  eene  aam 
Bijnwyn.  A.  BBR&HAmr,  Lier^  102  (1427).  Zie  ook 

eb  UWE. 

CAYALJE,  zn.  vr.  Bouwvallig  huis,  fr.  maison 
qui  menace  ruine,  caduque.  Kil.  Ka  val  ie  /  Kraeoke 
Domus  ruiuosa.  |)  Als  nyet  anders  te  verwachten 
staende,  dan  dat  het  stadthuys,..  als  weeende 
van  het  meeste  paert  van  houdt,  en  daerbeneffens 
eene  seer  oude  oavalje,  oft  wel  sal  komen  te  ge- 
raecken  in  brandt,  ofte  wel...  Stadsareh,  Diest^ 
Rekwest  aan  den  aartsbisschop  v.  MecheUn,  I74e  E. 

GAVE.  Zie  cape. 

GAYEEREN,  onz.  wkw.  Jr%et  in  staai  zijn  om 
te  betalen,  zijne  betalingen  moeten  staken,  fr.  n'Mre 
pas  en  Stat  de  payer,  devoir  cesser  ses  pagements, 
II  Die  van  Andtweerpen, . .  wast  beclaghelic  die 
tachterheyt  der  stadt  tanziene,  die  haer  croijs  van 
haer  renten  qualio  betalen  conde,  daer  nochtans 
yeel  groote  heeren  en  meesters,  ooo  heeren  van 
den  hoye  (meenende  wel  bewaert  te  z\jne  eii  ver- 
zekert) hadden  groote  slommers  van  renten  up 
Andtweerpen  ghecocht,  d^nckende  dattet  een  stede 
was  die  niet  oaveren  en  mochte,  en  nu  wasser  de 
plaghe  in  ghecommen.  Febd.  Yaitdbb  HAEaHEV, 
Ber.  tijden  lY  210. 

GAYËL,  zn.  m.  Zooals  thans.  Kavel,  lot,  deel^ 
loting,  fr.  lot,  part,  lotissement.  Kil.  Kavel.  Sors^ 
sortitio,  sors  in  divisione  bonorum,  ||  Heesschende, . . 
dat  de  vorseide  drie  leene,  noch  hanghende  in 
sheeren  handen,  ghecavelt  weerden,  en  dat  so 
ontfaen  zal  zulke  leene  als  haer  by  cavele  ghebue- 
ren  zullen ,  oft  een  oft  twee ;  en  so  wien  dat  de 
beste  oavel  ghebuert,  dat  hy  den  andren  begroeten 
zal  int  avenant  van  der  werdden  van  den  ghelde 
datter  omme  ghegheven  was.  C.  v,  Qent  I  568 
(1396).  It.  O.  V,  Brugge  I  209  (1275).  Dat  den 
constituant  macht  gheeft  sgnen  procureur,  den 
deel  te  volghen  totten  eynde,  lot  en  cavel  te  ghe- 
ven,  alsoo  wel  van  erfven  als  van  catheylen,  allen 
denghonen  die  den  deel  aengaen  mach.  C.  stad 
Iperen  z  46.  It.  C.  v,  Diest,  YZ.  iii  Bijv.  Christ, 
18 — 20.  Zie  ook  cayblbv. 


46 


CAV. 


KEE. 


CAVELBAER,  bn.  Deelbaar  bij  Icaveling,  ft, 
partageable  par  vaie  de  lotistement,  ||  Ghemerckt 
de  supplianten . . .  geneden  Tinden  de  groote  hny- 
singe  metten  hoff . . ,  publicquelyck  ter  Yrydaeghs- 
merckt  deser  stadt  te  Tercoopen,  doordyen  de 
groote  huysinge  niet  wel  cavelbaer  en  ia.  Gekabd  , 
Aniw.  areh,  II  168  (1641). 

CAYËLBRIËF,  zn.  m.  Akte  van  het  inbetitxijn 
van  eenen  one  toegevaUen  kavelt  it.  acte  de  la  po$' 
session  d'un  lot  gvt  nouê  eet  êehu.  ||  Dat  hij  heeft 
OTerghegheyen  N.  N.  Bijnen  ghetrauden  kindren 
sijn  herve ,  dat  men  Aeedt  een  stal  int  groete 
yleeachhuus. . .  En  int  ghelike ,  do  Tom.  kindre 
gheren  haren  vader  eenen  stal. . .  int  cleene  yleesch- 
haus. .;  en  dat  de  caTelbrieve  verwandelt  werden, 
hier  int  groete  vleeschhuus  van  den  etalle  vom. 
van  den  vader  up  de  kindre,  en  int  gelike  int 
cleene  Tleeschhnus. . .  van  den  kindren  up  den 
vader,  db  Pb.  en  Bb.  Gent,  II  428  (1414). 

CAVËLEN  (Kavelen),  onz.  en  bedr.  werkw. 
I.  Ovz.  —  Zooals  thaus.  Loten  om  iets,  deelen  b^ 
loHnfff  fx,partager  en  tirant  am eort^  lotir.  Éil.  Kave- 
len. Sortiri,  dividere  bona  sort,  eligere  sorte  enz. 
il  Yortane,  gheen  visschereen  mach  kavelen  [nl, 
om  eene  standplaats]  ter  vischmarct,  hi  en  sta 
daer  daghelex  op. . .  £n  die  met  hem  kavelt  ver- 
boert die  selve  peyne.  Kb.  v.  Antw,  a.  91.  Als 
d'erfghenamen  van  den  sterfhuyse  niet  en  konnen 
overkomen  met  hunne  scheydinghe  en  deylinghe, 
soo  behoort  men  het  goet  van  den  sterfhuyse  te 
deylen  in  sooveel  deelen  als  daer  erfghenamen 
zijn,  en  kavelen  en  loten  dwelck  een  yeghelijck 
hebben  sal,  en  met  denghenen  dat  hem  by  der 
kavel inghe  oft  lotinghe  valt,  daer  behoort  eenyeghe- 
lijck  mede  tevreden  te  zijn.  C  stad  Meehden  XYi 
47 ;  Nannius  eorti  permittere. . .  eortiiu. 

II.  Bedb.  —  lem*  eer  cavelen.  Die  bevor- 
deren ,  verhoogen ,  fr.  contribmer  d  Vhonnewr  de  qn  , 
Ie  rehauteer  ||  Otodt,  zeijden  zij  [nl.  de  geuzen], 
moest  voren  ghaen  en  die  eerste  plaetse  behaaden. 
Maer  al  es  dit  in  effecte  waerachtich,  nochtans 
en  waren  zij  niet  verzekert  en  ghewis  dat  haer 
leeringhen  alle  uut  eü  duer  Godt  waren,  ofte  om 
die  eere  en  den  wille  Godts  te  cavelen  en  vul- 
brynghen,  maer  landden  sediciues  eïï  uproerich. 
Fbbd.  Yakdxb  Haeohbv,  Ber.  tijden  TI  63. 
Daer  was  een  eerlicke  tafel  bereet,  daer  de  zus- 
terkins,  nonnekins  en  andere  religaesen  van  Ghendt, 
van  vremde  en  costelicke  gestoffeerde  schalen  en 
gheschyncken,  haer  eere  wel  ghecavelt  hadden. 
Ib,  lY  286.  Zoo  wanneer  eenich  van  den  ghesel- 
scepe  zal  oommen  tot  priesterlicken  ofte  huuwe- 
licken  staete ,  zoo  zal  hij  ghehauden  zijn  zijn  han^ 
deel  te  gheven  te  tween  potten  wijns,  weert 
wesende  xviij  se.  par.  Dies  wort  de  bruidegom 
ghehauden  in  een  schotel  spijzen,  zooals  hy  zijn 
eere  cavelen  wüt,  den  ghemeenen  gheselschepe. 
Selg,  Mus.  YII  261,  Kersauwieren  v.  Pamele 
1556/1609;  it.  262. 

CAYELGËLT,  zn.  o.  Som  gelde  toegekend  aan 
de  getworenen  van  ^t  vieeckert-  en  vleesehkouwers 
ambacht  voor  het  verkavelen  der  etandplaatsen  of 
etaUen^  fr.  somme  d^argent  allouée  aux  furét  dee 
métiere  dee  poistonniert  et  dee  bouchere  powr  Ie 
lotiesement  dee  etallee  on  bance.  \\  Alvooren  sullen 
de  gheswoomen  proiBteren  voor  het  ordinair  cavel- 
ghelt  tot  dertich  schellynghen  grooten  yder  man, 
waeneghens  hy  zal  moeten  verschieten  als  volght. . . 
BB  Fb.  en  Bb.  Gent  II  448  (1676). 

CAYËLING,  zn.  v.  Zooals  thans.  Kaveling, 
loting  f  fr.  lotiesement,   [\   Yan  der  cavelinghe,  die 


men  jaerlicx  doen  sal  van  allen  den  stallen  vtn 
den  vors.  groeten  en  cleenen  vleeschuusen,  dewelke, 
cavelinghe  men  jaerlicx  doet  met  heere  en  Wette, . 
sal  de  vomoumde  neeringhe  jaerlicx  geven  den 
vom.  scepenen  van  der  Kuere,  uut  hoo&cheden, 
twintich  scellinghen  groten,  ds  Pb.  en  Bb.  Oent 
II  432.  Zie  ook  cayblbit. 

CAYËLOTKR  (Cavelooter,  cavelotter),  zn. 
F€Uirdenkooper ^  it.  maquignon.  Kil.  App.   Cavt> 

I  o  o  t  e  r.  i^ango  equomm.  Volgens  de  Declaratie 
van  1784,  tfi  het  Rijkearehief,  had  de  gilde  der 
Cavelotter  e  ale  privilegie :  ^yhet  verhneren  van  peet' 
den  en  voituren  extituievelyck  binnen  Chnt^  fr.  smvaet 
la  DMaration  de  1784,  aux  Archives  dm  Moganmu^ 
la  gilde  dee  Cavelottere  avaii  Ie  privilege  exdnsif 
de  louer  dee  chevaux  et  dee  voitnres  dans  la  viOê 
de  Oand.  \\  Dat  zy  weten  zulcx  tusschen  de  cave- 
looters  geüsert,  mids  dat  zy  hem  daghelicx  genee- 
ren int  coopen  en  vercoopen  van  peerden.  C.  t. 
Auden.  I  558  (1547)  It.  de  Pb.  en  Bb.  Oent  JU 
180  en  215.  (Te  dezer  laatste  plaats  leest  men: 
cavelotters  en  paardenkutsers). 

CAYËLTIJT,  zn.  v.  Tijdstip  waarop  de  wtaUe» 
van  het  vUeschhuief  enz.  verkaveid  uforden^  fr. 
époque  è  laqueUe  on  procédé  au  lotiesement  des 
bance  de  la  boucherie^  etc.  ||  Dat  hij  heeft  verhueit 
N.,  zijn  zoons  erve  [nl.  stal]  int  groote  Yleeschuoi 
te  Ghend,  een  jaer  lano  duerende,  te  anveerdene 
ter  caveltijt  eerstcommende.  de  Pb.  en  Bb.  Oeat 

II  428  (1445>. 

CAYËTILLëN,  zn.  mv.  JBen  koetbaar  voorwerp 
van  opschik  f  fr.  objet  precieus  de  toilet fe.  FL  a 
Vl.  27  mei  1550;  I  694.  Zie  clbbdebdbacht. 

C AYILLATIE  (C— cie> ,  zn.  vr.  Sluwheid,  haar- 
kloverijf  h.  finesse,  ruse,  chicane,  oavillation.  ||  Zo 
ghelove  wi  se  [nl.  die  poente]  . . .  wel  eü  witteleke 
te  hondene  eweleke,  zonder  eenech  utnemen,  son- 
der  eeneghe  oavillacie  en  sonder  eneghe  bedrie- 
ghenisse.  Oork.  v.  19  juni  1295.  2t.  de  Pottbb, 
Fetit  cart.  89,  en  Second  cart.  80. 

CAYILLEEREN,  onz.  wkw.  List  gebruiken, 
haarklovenj  it.  finaeeer,  ruser,  chieaner,  ||  Soowaa- 
neer  den  juge  suspitie  hebben  sal,  ^dat  den  pro* 
cureer  cavüleert,  soo  sal  hy,  uyt  sijnder  officie, 
in  wat  staet  dat  de  sake  zy,  van  hem  moghen 
exigieren  eedt  de  ealumnia.  C.  v.  Caesel  a.  346. 

Cawet  (P)  sijn  Yan  eene  misdaet.  Oor- 
zaak ervan  zijn,  er  aanleiding  toe  gegeven  Mècs, 
fr.  être  cause  d'un  méfait,  y  avoir  doemê  Ueu  os 
occasion  {?).  ||  Man  ofte  wyf,  die  bedreghen  wor 
den  dat  zyt  maecten  [nl.  dat  zij  ontschaakten  dt 
hielpen  ontechaken] ,  oftis  cawet  daeraf  waren ,  men 
soude  hem  nese  eii  mont  afsniden,  mochte  men  ie 
begripen;  en  mocht  men  se  niet  begripen,  men 
soud  se  bannen  eewelike  ute  Ylaen^bren.  Kb.  t. 
Auden.  1338,  Van  den  ontscakenne.  Auden.  uteug. 
1317. 

CAUWETSTEB  (Kauwetster) ,  zn.  vr.  Laste- 
raar^ eerroover  (voor  beide  geslachten  (?)),  fr. 
calomniateur.  Kil.  Kauwetterer.  Maledicue , » . 
ealumniator,  Kauwetstere...  Oonvitiairix.W^ïte 
ocht  man,  die  men  beproeven  mach  dat  kauwet^ 
stren  sijn,  sal  men  bannen  vij  jaer,  op  horen  nose 
verloren.  Kb.  v.  Antw.  a.  26.  Misdaet  van  sceldin- 
gen  en  quaden  diffamacien  gedaen  by  clappeyen 
en  cauwetsteren ,  die  men  den  steen  om  den  hals 
doet  dragen.  Y.  d.  Tat.  55  v«. 

KëEFSDOM,  kbtbbdoic  (Keesdom),  zn.  Over- 
epd,  overspelige  samenwoning  ale  man  en  vromD^ 
zonder  met  elkander  getrouwd  te  rt^,  fr.  eoncnbi' 
nage.  Kil.  Kebsdom/Kevisdom,  Keefsdom, 


KËË. 


KEË. 


Al 


V9itu.  AèUtUerium,  mereiriciumy  êcartaiio.  ||  War 
dat  Bake,  dat  hie  se  [nZ.  eene  weduwe]  ontforde 
tander  mans  boef,  die  guene  die  se  ontfinghe  en 
bant  van  huwelike  met  hare  dade,  iof  in  keyes- 
dome  metter  ware,  word  hies  bedraghen  bi  der 
goder  warede,  me  soudene  bannen  c  jaar,  van 
sinen  hovede,  ghelic  denguenen  die  se  ontleedde. 
Oork.  31  deo.  1278.  Wat  giuldebroeder  die  leeft 
in  keveedome,  of  in  ordome  [nl.  hoerdom],  of  in 
yerwatenease ,  in  orconscepe  Tan  iig  ginldebroeders, 
hi  ne  aal  gheen  last  hebben  noch  recht  van  der 
giulde,  heer  hüs  hem  ghebetert  heeft.  K.  d.  Rijke* 
panders  U  Bruggt  1291  a.  32.  Someghe  edele  die 
vielen  an  vrouwe  Jacoba  tsgraven  Willems  doohtere, 
die  de  hertoghinne  was  van  Brabant,  maer  so  zat 
in  keesdomme  in  Inghelant,  by  den  hertoghe  van 
Glocester,  des  coninox  van  Inghelant  broedere. 
Jak  y.  Dixicudb  303. 

K£EFSKINT,  zn.  o.  Onecht  kind,  hoêtaard, 
ft,  et^ani  iU^iiifHê,  64tor(i.Kil.EebBkind/Kef8- 
kint.  vetme.  j.  hoerenkind.  Notkus.  ||  Dat  die  jonxste 
van  den  echteraten  bedde  die  jongerschap  soude 
hebben,  by  dire  redenen  „dat  die  vrouvre  engheen 
keefskint  en  maect."  Vonnissen  o.  Uccle  41.  Wye 
vry  oomt  in  Bupelmonde,  die  sal  vrij  bliven.  En 
„die  moeder  en  maict  negeen  keefskint  binnen 
Bupelmonde."  ds  Pb.  en  Bb.  xxyi  Rupelmonde 
76,  Vrijheid  v.  1445;  variante  (Udaer  a.  56:  gheen 
bastarden.  —  Ghraf  u.  Diether  Deutsche  ÉechtS' 
sprickwörter  164.  Die  Muiter  bewakrt  das  kind, 
Èein  £lnd  ist  seiner  Muiter  KtbsHnd.  Keine  Mui* 
ter  trdgi  eimen  Bastard,  Keine  Muiter  kann  ein 
uneehiês  Kind  ziehen  (nrs.  133—136).  ^  Nul  n'est 
bdtard  de  sa  mère,  —  Hugo  de  Groot  Inl.  I  12 
§  1  Keviskinderen. 

K££B,  zn.  m.  Beurt ,  fr.  tour,  \\  De  greffiers 
moeten,  elok  op  hennen  keer  en  roUe,  medebren- 
gen tregister  van  de  voorgaende  rollen.  C  v.  Antw, 
oomp,  y,  1,  56.  —  Keer  houden.  —  Keer 
nemen.  In  het  ambacht  der  voerlieden.  Beurt 
houden  f  beurt  nemen,  fr.  {dans  Ie  métier  des  voitu- 
riers)  ienir  —  prendre  son  tour,  |)  Niemant  en  sal 
moghen  keer  houden  dan  degone  steende  met  hem- 
lieden  waeghen  en  inghespannen  peerden  ter  mart, 
oaye  ofte  rivaige,  sonder  te  moghen  keer  nemen 
met  waeghen  sonder  inghespannen  peerden.  Beicbby 

I  488,  Resfl,  voerlieden  1680.  —  By  Keere.  Bi^ 
beurten  t  beurtelings ,  fr.  tour  è  tour.  ||  Ghemeene 
edificien,  wercken  en  andere  saken,  moeten  onder- 
houden  worden  ten  ghemeenen  ooste,  lijdende 
daertoe  ghesaemdelick ,  oft  by  keere,  het  onghe- 
rief.  C.  V,  Belle  xzi  14. 

K££BBO£CK  (Keerbouc),  zn.  m.  (i")  Dit  duis- 
ter  w,  komt  voor  in  een  folterings'procesverbaal 
voor  tooverijf  weüieht  het  missaal ,  dewijl  dit,  naden 
epistel  geikeerd  wordt  ^  fir.  ce  mot  obscur  se  pré- 
sente dans  un  proeès-verbal  de  torture  pour  sorod^ 
lerie;  Ie  missel?  ||  Kendt  ooc,  dat  hy  naer  den 
keerbouc  vraechde  aen  den  voorn,  presbitre,  omme 
den  verloren  scat  te  vindene;  maer  hy  en  zoude 
t'selve  daermede  niet  ghepractiqueert  hebben  en 
loudet  een  ander  laten  doen,  want  hy  dat  niet 
gelooven  en  can.  Cakkabbt  467  (1539). 

K££BBOOM,  zn.  m.  Draaiboom,  fr.  tourniquet, 

II  Een  yzere  keten  daer  de  vloetboom  mede  ghe- 
hecht  en  vastgemaekt  es  onder  den  keerboom  ter 
waterbaille  an  dnieuw  huusken.  ds  Ylahivck, 
8tad  II  64,   Waterpoorten, 

S1££B£N  (Keren,  kieren),  onz.,  bedr.  en  wederkw. 
I.  OifZiJDia.  —  1)  Teruffkeeren;  ten  deel  vallen ,  ft. 
retoumerf  éohoir,  ||  Waer  oec  dat  sake,  dat  deae 


vorseide  Mergriete  storve  bin  den  eersten  jare,  so 
soude  de  eene  heelft  van  desen  goede  keeren  up 
hare  deelnemers,  en  dander  heelft  soude  bliven 
int  godshuus.  Oork.  8  apr.  1298. 

2)  Keeren  en  verkeeren  Zich  ophouden^ 
en  vrij  heen  en  weer  ff  aan,  fr.  séjourner  et  libre' 
ment  aUer  et  venir,  circuler,-Yg\.  6 aen  en  staen, 
blz.  439.  II  Dat  egeen  beokers,  te  coop  backende, 
oft  nyemandt  met  coren  omgaende,  oft  oeck  egeen 
buytenluyden ,  en  zullen  moghen  rogge  ooopen  oft 
bevoerwaerden ,  oft  verstandt  met  den  coopman 
maken,  oft  opter  merct  comen,  keeren  en  verkee- 
ren, voerdat  die  clock  twelff  geslaghen  sal  hebben. 
Kb.  V.  Turnhout  1650  fol.  68. 

II.  —  BsDBiJVSKD.  1)  Het  recht  keeren. 
Weigeren  recht  te  doen  of  te  spreken,  ft.  dénier  de 
rendre  la  justiee,  de  faire  droit,  \\  Dat  soe  wan- 
neer men  den  poirteren  van  den  Bossche  recht 
doen  sall  van  den  heeren  van  Herpen  oft  hoeren 
ondersaten,  oft  van  eenigen  anderen  heeren  oft 
hoeren  ondersaten,  die  in  die  voirs.  meyerye  van 
den  Bossche  geseten  syn,  van  geloiften  die  zy  ten 
Boech  geloeft  hebben,  en  dan  die  voirs.  heeren, 
oft  hoer  richteren,  off  enich  van  hen,  dat  recht 
keeren  willen,  dat  dan  die  soouthet  van  den  Bossche, 
van  shertogen  wegen  voirs.,  daer  rijt  eü  sall  ryden , 
en  ontsetten  dies  heeren  richteren  en  scepenen 
diet  keeren  willen,  en  setten  dan  richteren  en 
scepenen  van  shertogen  wegen  van  Brabant,  tot 
aen  der  tyt  dat  die  heeren  oft  hoere  ondersaten 
voirs.  dat  ongelyck  den  hertoge  voirs.  gebetert  en 
den  clager  voldaen  hebben,  geiyc  dat  wael  gesien 
is  in  den  lande  van  Herpen,  dat  geviel  voirtyts. 
Charterb.  v.  ^s  Bosch  fol.  119  a.  4. 

2)  lem.  keeren  buiten  keur  of  recht. 
Hem  daarbuiten  zetten  of  stellen,  hem  berooven  van 
het  voordeel  der  stadskeuren  en  rechten  y  ft.  priver 
qn.  du  benefice  des  statuts  et  des  droits  de  la  vUle, 
II  Omme  dat  wir  niet  en  willen  yemant  van  ona 
buten  den  statuten  onser  stat  gekeert  hebben,  en 
willen  den  armen  ghedaen  hebben  als  den  riken. 
C.  V.  Maastricht,  Stat.  v.  1380  Inl,  Want  die 
stadt  te  recht  en  te  loye  steit  als  eyne  guede  vrie 
stat,  geiyc  anderen  gueden  vrion  steden,  darom 
so  hebben  meistere,  gesworen  en  raet,  also  wale 
te  weten  en  te  verhueden,  dat  niemant  vremder, 
de  die  vriheit  also  anruept,  buten  loye  noch  recht 
gekeert  en  werde,  als  portere.  Ib.  a.  123.  Dat 
egheyn  van  onsen  luden. . ,  buten  rechte  noch 
vonnenissegekeert  en  sal  werden.  Ib.  462,  Charter 
V.  1409.  Want  wy  en  willen  nymant  buyten  den 
statuten  onser  stadt  gekeert  hebben.  K.  v.  Si.- 
Truiden  (1411)  Inl.,  PiOT.  Cart.  TL  194.  Ghevielt, 
dat  men  eynigen  porter  van  onser  stat  van  Sent- 
truden  leyde  off  keerde  buyten  recht,  dat  sall 
men  mogen  vervolgen  na  dat  onse  scepenen  dat 
hueden  en  houden,  efi  recht  en  gewoenlic  geweest 
heeft  van  alden  tiiden.  K,  v.  8t.-Truiden  10  juni 
1417  a.  6. 

3)  Keeren  op  het  recht  (een  geschil).  JBen 
gewaand  recht  opwerpen,  fr.  soulever  un  pritendu 
droit.  II  Dat,  alse  die  controversie  tussohen  Justaze 
den  meyere  int  dorp  te  SentePieters  te  Qhent, 
en  tusschen  der  kerken  van  Sente-Pieters,  wart 
gekeert  up  dat  recht,  dat  de  voerseide  meyere 
seide  dat  hi  hadde,  omme  de  redene  van  siere 
meyerien,  dat  die  tachterst,  bi  consente  van  den 
partien,  bi  vroeden  mannen  was  vriendeleke 
gheset  en  ghestelt  in  deser  manieren . . .  Oork, 
V.  1230. 

4)  In  de  dnbbele  bet.  van  Afstand  doen  van  ten^ 


48 


KEË. 


KEE. 


trfêmSf  en  Afntn  van  de  gekuld^  fr.  en  la  doublé 
tiffn,  de  Benoneer  a  nne  suoceseionj  et  Benoncer  aux 
deties,  \\  Yan  aeldinghen,  die  liever  hadden  te 
keeme  tgoed  danne  die  scout.  Ware  ooo  eenich 
aeldinc  die  liever  hadde  te  keeme  tgoed,  dat  hies 
ffhegheren  hadde  (?)  danne  die  scout  te  keeme, 
dat  hyt  keerde,  en  ware  der  scout  quite.  O.  *iad 
Bmgge  I  341  a.  14  (1305). 

6)  lem.  nit  B\jn  huis  keeren.  Hem  huilen, 
aan  de  deur  teilen,  fr.  mettre  qn.  d  la  porie,  |)  Als 
gmant  den  schouteth,  amman  oit  schepenen  en 
hunne  dienaeren,  comende  om  te  panden,  te  be- 
sohryven  oft  f  executeren ,  pantweijgeringe  doet 
met  hun  uuytten  huyse  te  slugten  ofte  daeruuyt 
te  keeren , . .  verbeurt  dertich  stuy  vers.  C.  v.  Antxo 
eomp,  YI,  1,  52. 

6)  Bemedie  keeren  tot.  Verhelpen,  fr.  remé- 
dier  d,  apporter  remede  è.  ||  Want  de  goede  liede 
eii  onderseten  van  Brabant ,  binnen  uwen  ambachte 
[«2.  des  ammans  te  Brussel] ,  en  sunderlinge  die 
ghene  die  te  dorpe  en  opt  plat  lant  gheseten  sijn, 
gxotelec  en  zeere  ghelast  hebben  geweest  en  noch 
dagheliox  sijn,  van  someghen  van  den  onderseten, 
te  weten  es:  van  den  edelen  lieden,  ridderen  en 
knechten  van  onsen  officieren  en  dieneeren,  eii 
oio  van  eenighen  anderen  lieden  en  onderseten , . . 
dairmede  dat  de  vors.  liede  zeere  verarmt  sijn,  en 
wel  ghescapen  waren  hiermede  te  nieute  te  gaen, 
op  dat  wy  dairtoe  engheenre  remedie  en  keerden; 
Soo  eest...  K.  v.  9  juni  1404,  Srab,  Yeeslen 
n  720. 

7)  Opealien  (gramschap,  toom),  fr.  eoneenoW 
{de  rWritalion).  \\  Want  ons  onse  goede  vriende, 
soepene,  raet  eii  andere  goede  liede  ghemeinleec 
van  der  stadt  van  Dvest,  eneu  ontsteliken  dienst 
bewQst  en  ghedaen  hebben,  om  onse  onghonste 
en  abolghe ,  die  wij  te  henweert  ghekeert  hadden, . . 
Oori.  «.   Weneeelae  en  Joanna  14  nov.  1375. 

8)  lem.  of  iets  van  hem  keeren.  Hem 
4lf  hef  weigeren  ie  aanvaarden ,  ie  onivan^en ,  f>an 
tieh  verwijderd  houden,  fr.  refuser  de  recevoir  une 
perêonne  ou  une  ehose.  ||  Dat  een  schip,  tseyle 
ghegaen  zijnde,  niemand  vremds  en  sal  ghehauden 
syn  te  laten  commen  an  boort,  onder  wat  deczsel 
het  sg,  maer  zal  zuloks  nae  zynre  beste  macht 
moghen  van  hem  keeren.  PL  v.  TL  19  juli  1551 
a.  24;  I  384. 

9)  Gebruiken y  fr.  empUtyer,  \\  Wie  men  daghen 
aal  en  die  claight  ten  heugen  sweren,  en  eghejme 
argelist  darin  te  keren.  C.  e.  Maatiriehi,  Stal,  e. 
1380  a.  65. 

10)  Aanwenden y  gebruiken,  heiiedeUy  verorberen y 
middeln.  ook  bekeeren  (eene  som  gelds,  eene  rente), 
fr.  employeTy  utilisery  appliquer  {une  aomme  d^ar^ 
genl,  une  rente)»  ||  Welc  goet  gheleghen  es,  ghe- 
put  en  ghepaelt,  en  van  anderen  goede  besceeden, 
in  die  progohie  van  Wilsele,  bi  der  kerken,  ombe 
eene  somme  Tan  penninghen;  welke  somme  heme 
wel  en  wetteleke  vergouden  es  van  desen  vore 
ghennmden  heren  GKlise;  en  [die]  Jan  [die]  vore 
gheseyt  es,  ontfaen  heft  en  gbekiert  in  sinen 
orbore.  Oork,  24  dec.  1298.  Consenteren  hem 
[nl,  aan  twee  genoemde  zustere]  eü  orloven  dat 
sy  alle  deze  vorseide  renten  tallen  tyden. . .  heffen 
moghen  en  hebben,  eü  in  hare  nootdorst  bekeeren, 
also  langhe  als  sy  leven  selen. . ;  en  als  sy  van 
live  ter  doed  zelen  syn  ghegaen,  wille  wy  en 
begheren  dat  de  vorseide  renten  ghegheven  en 
ghekeerd  werden  in  al  der  manieren  datd  hier 
vorseid  is.  db  Ylaudtck,  Zwijveke  126  (1337). 
Indien  hetaelve  bQ  naohte  bevonden  wordt,  het 


dobbel  van  dien  [«2.  van  de  gemelde  boete],  te 
keeren  als  voor.  C.  e.  Loven,  Servit,  57.  Zie  ook 
by  NyhoJI.  G^edenkw.  \\  Keren  in  sgreven  sooot 
Dat  is,  aanwenden  tot  afdoening  van  de»  fftünek 
aehulden.  I  177  (2);  Dat  salem  an  uns  kiren:  del 
Kal  men  ten  onzen  nutte  aanwenden,  192  (1);  ODde^ 
weynden  eii  in  onsen  urbar  keren:  aanvaarden  en 
ten  onzen  behoeve  in  beslap  nemen,  218  (5);  il.  183. 

11)  Segaan,  aandoen  y  plegen  (schade  of  onrecht), 
fr.   cauêeTy   faire   (du  dommage  ou   de  Vimfustiee). 

II  Om  te  weten  wat  onreohts,  onbescheids  en  on* 
ghelics  onse  voirscrevene  richters,  rentmeesters  en 
andere  ambachteren  aen  ons  en  aen  onse  voirscreve 
onderseten  en  goide  ludo  gekeert  moghen  hebben. 
Piot,  Enquête  1  apr.  1389;  de  Fr.  tekst  zegt: 
qud  tori  et  infure. . .  pevent  avoir  fail  et  tournet 
è  nous. . .  Dat  wy  [nl.  de  bisschop],  noch  die  wy  mitom 
brechten ,  an  onser  vors.  stat ,  noch  nyemanne  tot 
derselver  onser  stat  behorende,  vercortten  noch 
veronrechten  en  sullen,  arch  noch  ovel  an  beo 
noch  an  eghenen  van  hon  keren  noch  laten  kersn , 
en  wale  sullen  doen  betalen  en  Terrichten  {Naett' 
lijk  in  het  geval,  dat  de  bisschop  krijgevoÜc  m  d* 
glad  zou  zenden).  O.  v.  Maastricht  482,  Cheirter 
V.  1409. 

12)  Teruggeven,  fr.  rendre,  restUuer.  \\  Jof 
iemene  es  achtervolghet  bi  soepenen,  dat  hie neemt 
andren  tsyn  bi  crachte,  hie  sal  keren  dat  hie 
hadde  ghenoemen,  en  es  in  boeten  van  lx  lib. 
jeghen  den  grave.  K.  v.  Brugge  1281  a.  15 ;  ofr. 
tekst  Saucuns. . ,  U  rendra  ee  quil  ara  talu, 

13)  Een  recht  op  de  marktwaren. 
Hel  veranderen  van  naluury  fr.  eommuer  un  tonlie*, 
Ie  changer  de  nature.  ||  Soe  hebben  zy  ons  oit- 
moedeHjck  gebeden,  dat  ons  believen  wille  te  aboleren 
eü  te  nyeuwten  te  doene  trecht  van  de  voen 
zeventhien  tollen  en  stallaigen,  en  deselve  rech- 
ten keeren,  oommuteren  en  veranderen  tot  dnysent 
karolusgulden.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  138  fol.  340 
(1641). 

14)  Eene  kudde  schapen.  Die  leiden,  fr. 
mener,  conduire  (un  Iroupeau  de  moutone).  Grimo. 
kehren  (wenden)  2)  a)  vieh  anf  die  weide. 
Kehren,  treihen.  \\  Dat  van  nu  voirtane  die  her- 
den, . .  schuldigh  sullen  zyn. . .  oirlofF  te  beghee- 
ren  aleer  zy  enige  beesten. . .  opten  selven  onsen 
boech  sullen  moegen  keeren  oft  dryyen.  Zie  hxspi» 

15)  Uitbraken y  overgeven,  fr.  vomir.  Kil.  Kee- 
ren. vetus  fland.  j.  overgheven.  Vomere.  \\  Zo 
wat  manne  wevere ,  die  zyn  ghelach  ontdronghe  of 
calchoudere  ware ,  of  vele  dronoke  in  tayeemen  oft 
cabaretten,  zo  dat  hyt  keerde,  zoude  verbeuren 
teloker  reyse  xx  se,   par.  db  Pb.  en    Bb.  AM 

III  437.  K.  d.  Wollewevers  a.  16  (1480).  Zie  Yer 
dam  BSEBBEK  8,  Bedr). 

III.  —  WBDBBKEBBI&.  1)  Hem  keeren  van 
antwoorden  —  van  verantwoorden.  Afaee 
van  de  verwering  of  verdediging,  fr.  renoneer  è  la 
défense.  \\  Oft  d'een  van  de  souldeners  aengespro- 
ken  wordde  en  dat  hy  thoende  dat  syn  roedege- 
sellen  tgelt  van  der  scult  ontfangen  hadden,  eö 
hy  niet,  oft  hy  soude  mogen  excipieren  tegen  den 
heysch  metter  benoficien  van  exonssien,  dats  te 
seggen:  oft  hy  hem  sonde  moigen  keeren  van  ant* 
woirden  int  principael,  totter  tyt  dat  d*andere 
in  hueren  personen  en  goeden  waren  geëxecuteert. 
Y.  D.  Tav.  256.  Als  ghy  sult  recuseren  en  weder- 
legghen  eenen  richter  oft  zyn  jurisdictie,  soe  moeghdy 
aldus  formeren  uwe  exceptie:  Eerbair,  voirsienige 
heeren,  die  richter  zyt  in  deser  plaetzen,  Andries 
leegt,  exoipierende  tegen  uwen  persoon,  dat  gh)j 


KEE. 


KEE. 


4Q 


sijt  mAegh,  diener  oft  huysgesin  van  zynen  adrer- 
sarys,  en  dat  hij  u  mits  desen  houdt  Yoir  suspeot; 
en  want  zeer  zorgeiyc  is  te  dingen  voir  eer\en 
Buspecten  richter ,  zoe  reciiseert  hy  n  en  u  ge 
richt,  en  keert  hem  alhier  van  rerantwoirden , 
offererende  thoen  van  suspicien.  Ib.  297.  Totten 
libelle  dat  openbair  contrarieteyt  oft  onbeschicheyt 
inheelt,  en  derf  [nl.  moet]  men  nyet  antwoirden, 
mair  aal  de  yerweerdere  hem  dair  keeren  mogen 
van  verantwoirden,  en  Terauecken  den  richter  dat 
hy  dat  rejiciere  en  repellere,  en  hem  van  der 
inatanoien  des  gerichte  absolvere,  en  den  heysscher 
oondempnere  in  de  coeten  van  den  prooesse.  Ib.  324. 

2)  Hem  keeren  in  (de  uitepraak  van  bemid- 
delaars). (Een  geschil)  oa»  hunne  beslinnng  over- 
laten^ fr.  g'en  remettre  {d*un  liüge)  a  la  df cision 
d*arbUres.  ||  Dit  es  dordenanoie,  zegghen  en  ter- 
minacie  van  minen  heren  van  den  Rade,  up  en 
van  den  heesschen,  aenspraken,  ghesciUen,  twisten 
en  ai^onsten ,  die  K.N...  deen  den  andren  ghe- 
heescht  en  aenghesproken  hebben  en  dies  becro- 
ninghe  ghedaen,  danof  zg  hem  tanderen  tyden 
ghekeert  hebben,  en  up  de  verbeurte  van  dusentich 
noblen,  in  dordenancie  van  mierere  [sic]  gheduch- 
ter  vrauwe  van  Bourgongnen ,  graefnede  van  Ylaen- 
dren,  en  zindert  in  dordenancie  van  minen  vor- 
seiden  heeren  van  den  Rade.  C.  v.  AaUt  213  (19 
sept.  1409).  Andries  seegt:  hoe  dat  hy  en  Dierick, 
overmits  zekere  twist,  questien  en  gescil,  dat  zy 
onderlinge  hadden,  om  eender  erven  wille..,  hen 
gekeert  en  gecompromitteert  oft  gesubmitteert  heb- 
ben in  der  uuytspraken  heere  K.  N.  en  N.,  hueren 
magen  en  vrienden,  als  in  arbiters  arbitrateurs  en 
vriendeiycke  middelers.  V.  d.  Tat.  270  v«. 

3)  Ben  geschil  ten  schepenenwaert 
keeren.  Het  aan  het  vonnie  der  schepenen  onder- 
werpen, fr.  townettre  un  litige  d  la  dScition  des 
échevins.  [\  Het  was  een  man  en  becla^de  hem 
van  lande  dat  hem  ontmeert  soude  syn.  Doe  gino 
die  meyer  metten  scepene  opt  velt.  Doe  maende 
die  meyer  de  scepene  dairop,  want  dair  een  steen 
stont.  Doe  wysden  die  scepene  dat  hy  vraechde 
dengenen  die  hem  beclaeght  hadde:  oft  hy  dien 
kinde  over  meersteen?  Doe  antwoirde  hy  en  seide: 
hg  hielden  over  goet;  mair  hy  seide:  dat  vorder 
syne  soude  syn.  Noch  vraechde  hys  hem  ander- 
werf, en  derdewerf,  en  hg  seide  altoes  alleens.  Dit 
keerde  die  meyer  ten  scepene  wairt  van  Ottengies, 
bedien  dat  hine  kinde  over  goet.  Bi  en  waerens  niet 
vroet,  en  men  gaf  hem  tIJccle:  om  dat  hine 
kinde  over  goet,  dat  hine  moest  houden  over  goet. 
Vonnis  o.   Uccle  22.  It,  17.  88. 

4)  Hem  (sich)  keeren  tegen  syne  pan- 
den. JSr  de  hand  aan  slaan  y  fr.  porter  atieinte  è 
son  gage,  \\  Die  sig  te  onregte  tegens  syne  panden 
keert,  breukt  eene  groote  boete.  C  gr.  Loon  II 
472,  Bêckheim, 

5)  Zieh  overgeven,  fr.  se  rendre,  \\  Te  desen 
tyden  keerden  hemlieden  die  van  Compiengne  en 
quamen  in  de  obeissance  van  den  coninc  Kaerle. 
Piot,  Chron,  186  (1429). 

KE£RS,  XAIBS  (Keersse,  keers,  kerse,  kersse, 
keerssche,  kers),  zn.  v.  1)  Kaars,  talkkaars y  roe- 
ien kaairs,  fr.  chanddle  (de  suif).  Kil.  Keers  se. 
Candela,  ||  Van  roetinen  kersen.  Macquet  229, 
Sek.  Brugge  1384.  Keerssen.  Een  mande,  thondert, 

fedv.  1  L.  Sehaiting  v.  1561.  —  bfbevk.  In  d  e 
eers  vliegen.  (Yan  menschen  en  zaken).  In 
gijn  verderf  Uwpen,  verloren  geraken,  fr.  (des  per- 
tonnes et  des  ehoses)  courir  a  sa  perisy  f#  per  dr  e, 
II  Daer  wiert  noch  zommich  van  taelve  goet  ghere- 


couvreert  by  andre  soldaten  die  uut  Dixmude 
quamen;  maer  den  meesten  deel  vlooch  in  de 
keersse,  en  quam  luttel  ter  bate  aen  den  proprie- 
taris.  Piot,  Chron.  665  (1587).  Men  seyde  als 
datter  wel  twe  duust  soldaten  van  den  viant  in 
de  keerse  vloghen.  Ib.  803  (1595). 

2)  De  keers  bij  openbare  veilingen. 

Het  is  in  Zuid-Nederland  een  overoud  gebruik  y  en 
het  dumrt  er  nog  voort,  vaste  goederen  openbaarlijk 
te  verkoopen  bij  keersbranding  j  de  meesÜnedende ,  op 
wiens  bod  de  kaars  uitbrandt,  blijft  de  kooper,  fr. 
la  ehandeUe  dans  les  ventes  publiques.  (Test  wn 
usage  tres  ancien  y  et  qui  dure  enoore,  dans  Ie  sud 
des  Pays-Bas ,  de  vendre  des  biens- fonds  è  Vextino- 
tion  de  la  ehandeUe;  Ie  plus  haut  enehérisseur  sur 
Vqffire  duquel  la  ehandeUe  s*êteint,  reste  aequéreur, 
II  Zoo  wanneer  eeuighe  ghestruycte  oft  patrimoniale 
erfachticheden  verkocht  worden,  'tsy  in  'tvriende- 
licke  ofte  by  keersse, . .  Cv.  Hondsehote  t  1.  En 
heeft  de  voorseyde  naerheyt  stede,  soowel  van 
gronden  van  erfve  en  andere  goedinghen  vercocht 
by  't  hemen  van  de  keersse  eü  decrete,  als  ander- 
sins.  O,  V.  Winocxbergen  ix  10.  De  respective 
meyers  e&  laeten  der  abdyen  van  Averboden  en 
Floreff,  in  possessie  synde  van  over  hondert  jae- 
ren,  niet  alleenlyck  van  scheydinge  en  deylingen 
t' ontfangen. . ,  gichten  en  goedenissen  te  verleenen, 
etc.  Maer  oyck  de  keersse  te  ontsteken  en  te  ban- 
nen. . .  —  Sulx  niet  tegenstaende ,  pretendeert  den 
officier  der  hooghbancke . . ,  dat  de  laetbanoken 
het  kersbranden  niet  en  konnen  exerceren.  Q.  gr, 
Loouy  I  548.  549  (1639).  Sooverre  nyemandt  en 
eompt,  maer  de  ge^vinceerde  goeden  blgven  met- 
ten uytganghe  van  der  bemender  keerssche  den 
voorschreven  besetter,  sullen  hem  van  der  voors. 
procedueren  worden  ghelevert  behooriyoke  brieven, 
en  sal  deselve  goeden  alsdan  moghen  aenveerden 
als  zyn  eyghen  en  propre  goet.  C.  v.  Santhoven, 
Stijl  1557  a.  17.  —  óok.  verhuringen  gebeurden 
by  den  uitgang  der  brandende  kaars,  it.  on  adjn- 
geait  aussi  des  loeations  è  rextinction  des  Jeux, 
Zie  C,  hoofdb.  van  Uccle  a.  51.  52. 

3)  Waskeers  (in  de  kerken),  fr.  derge,  Keers 
by    huweiyken.  Fr.  cierge  au  mariage.  ||  De 

f)rochianen,  die  ondertrauwe  ghedaen  zynde,  wil- 
ende  voortgaen  metten  huwelicke,  alle  hare  ghe- 
boden  hebbende ,  moghen  commen  t'sondachs  ter 
hoochmissen,  en  daer  huwelic  solempniseren  en 
trauwen,  en  een  keerse  van  eenen  grooten,  met 
eenen  zilveren  penninc  daerinne  stekende,  offeren; 
eü  den  costere ,  als  hy  t'paes  brynct ,  gheven  eenen 
zelveren  penninc.  Dizbicx,  Gends  ehartb.  134 
(1420).  —  Keersen  by  lyken.  Kaarsen  bjj 
begrafenissen y  fr.  cierges  aux  funSrailleB.  \\  So  wie 
dat  teneghen  like  meer  kerssen  makede  dan  iiy, 
en  meer  was  tote  eiker  kersse  dade  dan  zii  pond 
was,  verboerd  y  ouder  gr.  Maer  elc  die  wille 
mach  daertoe  tortysen  maken,  sonder  verhoren. 
Kb.  V.  Antw.  175.  Daer  viere  kerssen  och  meer 
sgn  tenen  Igke  binnen  Dyste,  dierre  sal  hebben 
de  kerke  eene,  daer  die  lichame  toe  proghide; 
tgasthuis  eene;  de  Minrebruedre  eene,  en  de 
straete  daer  hi  in  woende,  eene.  Kb.  v,  Diest  a. 
c.  xliiy  a.  1;  t/.  2.  3,  en  c.  xlv.  —  (Yervalschin- 
gen).  Keersen  op  stroo.  Fr.  cierges  sur  paiüe, 
II  Die  kerssen  maect  op  stroe,  saels  ghelden,  van 
eiker  kerssen  x  s.  Kb.  v.  Diest  b  147.  —  Keer- 
sen hol  maken.  Fr.  faire  des  cierges  creux, 
II  Men  sal  gheene  kerssen  hol  maken  onder,  boven 
een  halve  elle,  elo  optie  selve  pene.  Ibid, 

4)  Metalen   keers.   Koperen  hasi^amp^  fr. 

7 


60 


feËË. 


ttÊË, 


atkpe  êuspendue  e»  cuivre  (?).  Zie  Pitisoas,  Lex. 
antiq.  t^  L  u  c  e  r  n  a.  ||  Dat  de  beilden  ghebro- 
kene  en  de  kercke  van  Nieukercke  ghesaccagiert 
en  ghespolieert  heeft  gheweist  in  de  voorgaende 
troublen,  dewelcke  wederomme  gherepareirt  zyn, 
als  Tan . . ,  en  diversche  mataelen  keersen  en  can- 
delaeren  en  croonen,  de  Coüssemakeb,  Trouble» 
rdig.  I  334  (1569). 

5)  In  Onser-Yrouwendach  als  men 
keersen  draecht.  Op  Maria-licMmiê ,  2  febr. 
fr.  è  la  ChandeUury  2  fécr.  ||  Int  jar  Ons  Heren 
doen  men  screef  ducentegh  drihondert  en  viTe,  in 
Oneer- Vrouwen  daghe  alse  men  kersen  dreeght. 
{Schep.  Land  v.  Dieet  2  febr.  1305).  Dit  was  ghe- 
daen  en  ghegheyen  te  Bruesselle,  des  yridaeghs 
Tore  Onser-Vrouwendagh,  dat  men  kerssen  dreeght, 
in  den  jare  Ons  Heren  dusent  drihondert  en 
dertich.  OorJc.  v.  Keriog  Jan  voor  Diettf  31  jan. 
1330.  In  Onser-Yrouwendaghe  als  men  keerssen 
dreecht.  Schep.  v.  Dieet,  2  aug.  1337. 

6)  Keers  der  ambachten  en  gilden. 
Stok  of  lansy  dragende  hunnen  beschermheilige  of 
hun  zinnebeelden  f  ook  procettietoorts  genaamd;  *t  was 
in  *t  algemeen  y  de  laatst  ingeschreven  meester  die  de 
kaars  droeg  oj  deze  door  een  ander  dragen  liet,  fr. 
hampe  portant  Ie  pairon,  ou  les  emblêmes  ou  insi- 
gnes  des  gildes  ou  métiers ;  o*étaity  en  général,  Ie 
demier  maitre  inscrit  qui  portait  les  insignes,  ou 
les  Jaisait  porter  par  un  autre.  \\  £ü  aldus  sal  men 
gaen:  yerst  de  kerssen  Tan  den  ambachten,  alsoe 
gewoenlic  es  . . .  Item ,  daema  sullen  Tolgen  de 
juffr.  uuter  Firmarien.  ..  Mebtevs  en  Tobfs,  III 
541,  Volgorde  der  processie,  1399.  De  hertogh 
Philips  nam  den  ambochten  haer  standaerden,  en 
oec  hare  kerssen  ten  ommeganghe  Tan  den  heleghen 
bloede.  Jxv  v.  Dixmude  293  (1411).  Alle  meesters 
Tan  den  Toers.  ambachten  zullen  schuldich  s\jn 
allen  jare  eerlijcken  en  thamelrüken  te  comene  in 
de  processien  op  des  werdichs  Heylichs-Sacraments- 
dacn  en  t  Onser-LieTen-Yrouwen-omiceganck ,  op 
de  pene  Tan  een  pondt  wass  tot  behoef  Tan  den 
Toers.  altare,  onder  huerlieden  kersse;  en  de  twee 
lesten  [meesters] ,  in  de  Toers.  ambachten  gecomen 
z\jnde,  sullen  sculdich  [zijn]  de  kerssen  Tan  den 
TOers.  ambachten  in  de  Toers.  processie  te  dragene 
oft  doen  dragen,  sonder  cost  of  last  Tan  den  Toers. 
ambachten.  Kaart  v.  h.  Legwerkers-  en  h.  Linnen- 
weversambacht  te  Diest,  11  mei  1540  a.  28.  Dat 
op  alle  generale  processie-dagen ,  een  (jegeiyck  int 
Toirs.  Cremers-ambacht  wesende,  egheen  Trijheijt 
Tan  gulden  hebbende,  oft  in  egheen  Bethorijcke 
wesende,  zal  schuldich  zijn  in  de  Toirs.  processie 
te  oomene,  ende  de  kersse  Tan  denseWen  ambaohte 
nae  te  Tolgene,  opte  pene  eü  Terbuerte  Tan  eenen 
ponde  was.  Kaart  v.  h.  Kramersambacht  te  Diest, 
8  juli  1548  a.  16.  Dat  elc  manhoot,  knapen  en 
knechten,  achter  de  processie  gha  bachten  den 
heere  en  der  Wet,  sonder  sent  Jorysghulde,  die 
selen  al  Toren  ghaen,  eü  die  ten  keerssen  gheset 
selen  sijn,  up  x  s.  par.  de  Ylahinck,  Vgh.  40. 
—  De  keers  en  de  kaproen  waren  de  ken-  en  onder- 
scheidingsteekens  der  genootschappen',  aldus  zien  wij 
te  Brussel,  amman  en  schepenen,  den  25  juU  1399, 
aan  het  volk  verkondigen:  dat  de  zagers  en  de 
pleisteraars  voortaan  geen  amhaeht  meer  zouden 
vormen,  dat  zij  geene  gemeene  beurs,  geen  keerssen 
noch  kaproenen  meer  hebben  zouden,  en  dat  iedereen 
deze  timbachten  vrijelijk  zou  mogen  uitoefenen,  fr.  Ie 
ffCiergè'^  et  Ie  chaperon  étaient  les  insignes  ei  les 
signes  distinctifs  des  corporations ;  ainsi  nous  voyons, 
h   Bruxelles,  V amman  et  les  ichevins  annoncer  au 


peuplê,  Ie  25  juillet  1399.'  que  les  seieurs  et  Us 
plafonneurs  ne  formeraient  plus  dorénavanl  de  mSüer, 
qu^üs  nauraient  plus  de  i>ourse  commune,  de  keers- 
sen ni  de  chaperons,  et  que  chacun pourrait  libremeni 
exercer  ces  états.  Hekne  et  Wautebs  II  576.  — 
Onder  do  keers  gaen.  Deel  maken  van  een 
ambachtsgild,  d,i.  tot  den  stand  der  cunbaehtslieden 
behooren,  in  tegenoverstelling  aan  de  poorters  die 
geen  ambacht  uitoefenen,  aan  de  voomaamsten  of 
Optimates,  „de  Ledige  lieden**  of  renteniers,  de 
Otiosi,  fr.  iiiler  sous  Us  insignes  d'une  corporaiwn 
de  métier,  c.  è  d,  appartenir  è  la  condition  des 
artisans,  en  opposition  aux  bourgeois  qui  n*exereent 
pas  de  métier,  aux  Optimates,  aux  rentiers  ou 
Otiosi.  II  Het  Gemeenebest  wordt  bestuurd  door 
tweeèSrlei  lieden,  door  de  Yoomaam sten  of  Aanzien- 
lijksten  (OptimatHms)  en  door  de  ambachtslieden 
(Opi/icibus).  De  Toomaamsten  zijn  zg  die  geen 
ambacht  uitoefenen,  bij  gOTolg  onder  het  getal  der 
handwerkers  (cerdonum)  niet  gerekend  worden,  en 
in  de  feestelijke  omgangen  oft  processies  (mi  pubU- 
cis  supplicationibus)  niet  gaan  onder  eenig  ambachts- 
gild ,  ^t  welk  men  in  het  Dietsch  noemt  Onder  is 
keerse  gaen.  Dezen  worden  gewoonlgk  geheeten 
,,de  Leden  (Membra)"*  der  stad,  cTenals  men  in 
de  LoTensche  Hoogeschool  de  sommigen  Leden 
noemt,  sommigen  Medeleden  of  Suppoosten  {Sup- 
posita).  Wy  noemen  degenen  Optimates;  sommigen 
hunner  zijn  Edelen,  sommigen  onderscheiden  zich 
door  geenen  adellyken  stand.  De  anderen  worden 
met  den  algemeenen  naam  Tan  Ambachtslieden 
genaamd,  uit  hoofde  Tan  hun  handwerk.  Doch  een 
ambachtsman  mag  in  *t  Gemeenebest  geen  ambt 
bedienen,  zulks  is  alleen  de  Optimates  Toorbehon- 
den.  Kakniüb  Alchabieitsis  ,  Leges  munic.  {Meek- 
Un.),  in  de  Opdracht  zijner  {niet  Christijnen^s)  ver* 
taling,  aan  den  Magistraat  (by  Tertaling).  Item, 
zo  moet  elc  Try  meester  hacker  commen  in  shelichs 
sacramentsdaghe  metten  ambaohte  onder  de  keersse 
en  gaen  metten  processien.  K.  Bakkers  te  Auden. 
1482,  a.  22. 

KËERSBERNING,  Keebsbbandiko  (Keersbe^ 
rynghe,  keersbemynge) ,  zn.  t.  Het  branden  der 
kaars  ftt;  openbare  veilingen,  fr.  Ie  br4lemeni  de  la 
ehandelle  aux  ventes  puhliques,  \\  Soo  wanneer  eenige 
erfgoederen  Tercocht  worden  bij  Toorgaende  pro» 
clamatie  en  kersbrandinghe ,  daerTan  staet  de  Te^ 
naerderinge  open  jaer  en  dach.  C.  v.  Diest,  YZ. 
XII  1.  It.  2.  3.  In  welck  gheTal  den  crediteur  tal 
ghestaen  midts  doende  de  debToiren  Tan  halleghe- 
bot,  insinuatien  en  keersbemynghe.  C.  v.  Bruggt 
xziT  15.  D'eerste  keersbemynghe  ghedaen  zynde, 
zoo  sal  men  binnen  xiiy  daghen  daemaer  bemen 
de  tweede  keersse.  C,  v.  Denderm.  Y  7.  En  passim. 
Zie  KEEBS  2). 

KEERSGELT,  kaebsgelt  (Keirsegelt,  kers- 
geit),  zn.  o.  Kaarsgeld,  inkom'  en  jaargeld  b^  de 
ambachten,  fr.  droU  de  cierge,  droit  d" entree  el 
taxe  annuelle  dans  les  corps  de  métier.  j|  Dat  alle 
goede  onapen,  timmerlieden,  metsers,  ticheldecken 
en  leemplackers  Tan  buten,  binnen  desen  \j  jaeren 
naestcomende  binnen  Antwerpen  sullen  moghen 
werken  op  haer  kersghelt,  sonder  Torboren;  en  zij 
en  dorTen  gheene  poertere  worden,  zij  en  willent 
doen.  Kb.  v.  Antw.  a.  199  (1392).  Knapen,  zQn 
zij  Tan  binnen  off  Tan  buyten,  die  sullen  op  hoir 
kerssghelt  wercken,  dats  te  Terstaene:  twee  oude 
placken,  en  daermet  sullen  zij  een  jair  quijt  zyn. 
Stat.  Timmerlieden  te  Diest,  1402.  Welo  leerknape 
den  ambacht  betalen  sal  twee  oude  grote  te  kers- 
ghelde,  eer  hi  scheeren  mach.  Ord.  Drocgseheerdèrê 


KEE. 


KEE. 


51 


ie  Dint,  1415,  a.  8.  Dat  die  Toonchrere  lx  ghe- 
sellen  vry  eii  ongehouden  sullen  svn  Tan  allen  las- 
ten haren  ambachten  toebehoorende ,  te  weten  yan 
kersghelden,  van  lyken  en  ran  nawen  papen,  van 
dsambachtawake  en  diereghelycken.  Yav  Melckb- 
BBEiE»  KruiMbo<^  19  (1432).  Soeverre  de  voen. 
leerkinderen  niet  en  betalen  die  Toers.  drie  stayers 
yan  kersgelde ,  zullen  die  meesters  daeraf  de  yoers. 
drie  stuyers  schuldioh  zyn  selye  te  betalene.  Kctart 
d.  Legwerhers  te  Dieet,  11  mei  1540,  a.  5.  Op  de  pene 
yan  een  pont  was,  oft  yier  stuyers  daeryoer,  totbe- 
hoeff  yan  den  altaer  yan  sinter  Yiyen;  en  sal  die 
meester  hem  funderen  en  sterok  maken  yoer  die 
drije  stuyers  yan  kersgelt.  ld.  Additie  a.  84.  Soo 
wat  persoon,  yan  bugten  oft  binnen,  int  yoers. 
ambacht  wilt  komen  wercken,  sal  geyen  kersgelt, 
te  weten ,  eenen  auden  groot ,  en  daermede  sel  hg 
een  jaer  ianok  mogen  wercken  om  niet,  maer  niet 
langer.  Ord,  Fruiieniersamb.  te  Dieet,  a.  1  (17^«E.). 
De  snpposten  yan  den  yoorseiden  ambachte  sullen 
jaerelyckx  betaelen  yoor  keirseghelt,  diedenayondt 
yan  hunnen  patroon  sal  worden  ommeghehaelt  by 
d'officianten,  als  yolght:  De  meesters  yan  den 
ambachte,  thien  stuyyers;  de  yrye  knechten,  yier 
stuyyers,  en  de  leerlynghen  twee  stuyyers.  Bembst, 
r.  Dekkere  en  Metsere,  1750,  I  448;  i<.  442.  It. 
Auden.  meng,  II  51 ;  de  Potter  en  Broeckaert , 
AaUt  III  448;  Alp.  Wauters,  ünvirone  II  459. 
461,  en  Mertens  en  Torfs,  II  489. 

KEËRSGIETEK  (Kersegieter),  zn.  Kaarsenma- 
ker ,  fr .  fabHoant  de  ehandeUee,  Kil.  Keersmaec- 
ker.  II  Dat  gheen  smoutere  ne  moet  roet,., 
doen  smelten. . ,  bin  der  yeste  yan  Brucghe ,  het 
ne  ware  in  poorters  iof  in  kerseghieters  husen.  C. 
V,  Brugge  1  352  (1305). 

KEER8C0RF,  zn.  m.  Kaareenkarf,  fr.  eorheille 
è  chandellee.  Kil.  auet,  Keerskorf,  keersback, 
Lyehnoteea.  Cane^tin,  D'Arsy  yoegt  er  b\j:  Cor- 
hillon  è  chandeUee.  ||  Yan  kersooryen,  yan  roetinen 
kersen,  yan  wassenen  kersen,  yan  lantemen. 
Maqvet  229,  JZeJb.  Brugge  1384.  Eenen  keerscorf. 
C.  9.  Antw,  1582,  t.  41  a.  100,  blz.  278,  Stade- 
voordeel. 

KEEB8SNUTTER  (—e),  zn.  m.  Kaareewuiter , 
enuiter ,  fr.  mouchettee.  Kil.  Keerssnutter.  j. 
snutter.    JSmunctorium,    II    Een   keerssnuttere ,    6. 


9.    Antw,   1582    t.    41    a.    100,   blz.    278,    Stade- 

KEERYONDEB  (—e),  zn.  y.  Draaibrugje,  fr. 
petit  pont  toumant.  ||  Hoedat  zij,  int  jaer  1542.., 
ter  resistencie  yan  den  yianden,  hebben  moeten 
affbreken  die  yalbrugge  tot  Werchtere  en  alle 
andere  bruggen  en  keeryonderen . . ,  —  de  keer- 
yondere  te  Winbrake.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  189 
fol.  283  yo  en  234,  Brieven  voor  Werchter,  8  febr.  1558. 

KEESDOM.  Zie  xespsdoh? 

KEëTE,  zn.  Klein  knie,  huisje y  onaannenlijk , 
armoedig  huisje y  fr.  cahute,  cahane.  Kil.  Keete. 
Casa.  Keetken.  Casula.  K.  auet.  Cethute.  Kot. 
Caea,  tugurium,  gurgusttum^  ligellum.  Schiller  u. 
Lubben.  Kate,  Kot  e,  Kotte.  Kleiuee  niedriges 
Saus,  JSiUte.  Ghrimm.  Ka  te.  Taglöhnerhüite,  haus- 
lerwohnung  auf  dem  lande,  jj  Indien  de  geyroonde 
\nl.  de  uitgewonnene]  goeden  inmeublezyn,  worden 
by  zes  distincte  dijnsendaegen-geboden  ter  yier- 
scharen  geproclameert ,  uuytgesondert  die  huysen 
eü  keeten  staende  op  stadtsdyck  ofte  yroonen.  C. 
V.  Middelburg  a.  10.  Buy  ten  Slykpoorte,  in  de 
keeten  aen  de  nieuwe  dykagie,  niet  te  gaen  drin- 
ken, op  de  pene  yan  6  guldens.  GéNASD,  Antw. 
arch.  II  45  (1685). 


KEGELS,  XEOBLSFXii.  SEie  bpslbv. 

KEYLOTE.  Zie  cueillbtte. 

KEISEB  (Keyser),  zn.  m.  Set  recht  ^  fr.  la 
Justice,  {Imperium).  \\  De  queetie  quam  yoir  den 
keyser,  en  hg  sprao  uuyt:  dat  de  conyentie  en 
pacte,  die  de  yoirs.  erfgenamen  onderlinoe  gemaict 
hadden,  sonder  consent  yan  den  crediteur,  en 
conste  den  crediteur  niet  afgenomen  z\jn  actie  tegen 
den  yoirs.  erfgenaem.  —  Men  gino  daiiomme  yoir 
den  keyser,  en  de  keyser  seyde. ..  —  De  keyser, 
dairaf  geadyerteert ,  seyde  dat. . .  —  Men  ginok 
dairomme  yoir  den  keyser ;  de  keyser  seyde  dat. . . 
—  Hierop  seyde  de  keyser:  dat  de  crediteur... 
Y.  D.  Tav.  251  en  y«.  (Op  blz.  250  y».  en  261  r«. 
komen  nog  drie  voorbedden  voor  van  „oaeus  positV* 
met  beslissing  van  den  „kegser^*'  en  blz.  251  r°. 
een  met  de  Ufoorden:  „het  wert  geseegt  bjj  den 
rechte,**  ufont.., 

KEISERS,  zn.  my.  JSen  geker  soort  van  laken, 
fr.  oertaine  sorte  de  drops,  \\  Yan  den  keysers,  te 
wetene,  den  groeyen  lakenen,  die  der  stad  gele- 
yerd  waren  yan  diversen  personen  die  ghednpe- 
niert  hadden  de  woUe  yan  der  stad  wegen  geoocht, 
lopende  tsamen  deselve  keysers  U  zzixVi  ellen. 
Stadereken,  Bergen-op-Zoom  1474/1475. 

KEISEBMABCKTEN.  Zie  sfxlxv. 

KEITE,  KETTS.  Zie  cuitb. 

KELCHIEDE.  Zie  cassijsb. 

KELDE,  zn.  y.  Limb.  Koude,  fr.Jroid.  ||  Wie 
mach  hem  ontholden  voer  den  aensichte  sijnre  kei- 
den? Oetijdenb.  15<i«  E.  Ante  faeiem  fHgoris  efus 
quis  sustinebitf  Ps.  147. 

KELDENEER,  keldbvabb,  zn.  Kelder,  fr.  oave. 
II  Soe  wat  huysen,  oft  keldeneeren,  oft  boden,  die 
de  yoers.  ooopluyden  yan  den  Hanzen  in  hueringen 
oft  in  pachtingen  hebben , . .  Zie  bodb  ;  Zie  ook 

KBLLBKABB. 

KELDERBRIEFKEN ,  zn.  —  Oedule  of  kel- 
derbriefken.  Cedel  of  schrift,  om  w^,  bier, 
axijn,  enz.  te  mogen  kdderen,  fr.  eédule  pour  être 
autorisé  è  eneaver  du  vin,  de  la  bibre,  du  mnaigre, 
etc.  Stadsarch.  Dieet ,  Yak  19,  Verpachting  van 
den  aceijs,  18<ie  E. 

KELDERCOFFER,  zn.  m.  (?).  ||  Dat,  zooyerre 
de  bedijckinghe  binnen  tvoors.  jaer  1618  niet  yol- 
eynt  en  z\j,  dat  dit  acoordt  zal  wesen  nul,  en  dat 
de  bedijckers  zullen  moghen  ghestaen  mits  betae- 
lende  z  stuyyers  yan  tghemet,  boven  een  kelder- 
coffer  en  een  p\jpe  secque  —  een  half  quarteel 
w\jns,  en...  pb  Pottbb,  Seeond  cart»  273. 

KELDËRMONT,  zn.  JSene  keUeropening  met 
valdeur,  voor  aan  de  straat,  fr.  une  ouverture  de 
cave  avec  frappe,  devant  è  la  rue,  ||  Het  maken 
van  keldermonden  en  trappen  comende  in  en  op 
de  straeten.  Mabthhez  56.  Dat  de  keldermonden 
op  en  in  de  straeten  deser  stadt'niet  en  mogen 
worden  gemaeckt  als  met  consent  van  Syne  Majes- 
teyt,  op  eenen  jarelykschen  chyna.  Ib.  142  (1664). 
It.  O,  12  juni  1657,  Bontpenn,  Loven,  blz.  10. 

KELDERWEERDER ,  kbldbbwaebdbb  ,  zn. 
Keldermeester,  fr.  ceUêrier.  Kil.  Kellerwaerder/ 
Kellermeester  /  kellerknecht/  kellerknaepe.  CeÜofriue. 
enz.  II  De  kelderwaerder  van  Sent  Pieters  gheldt 
jaerlicx  twalf  pennijnghen  par.  db  Pb.  en  Bb.  YL 
Nevele  32  (1387).  De  kelderweerder  van  der  voors. 
Munten  en  mach  geen  ongevrgde  persoonen  eenigen 
w\)n  ofte  bier  overlaten  oft  tappen,  op  de  pene 
van  gepriveert  te  worden  van  sijn  officie.  O.  Jlf»»- 
ters  te  Brussel  1565  a.  61. 

KELLE,  zn.  V.  Molenwerk.  Waierloop,  waar- 
door   het  water  op  het  rad  eens  molens  gevoerd 


52 


KEM. 


KEN. 


wordt,  tr,  Hef^  Mm,  |]  De  keilen,  waardoor  het 
water  ia  loopende  tot  op  de  raderen.  —  Afhan- 
gende kelle,  dienende  tot  de  hulpen-raederen, 
waardoor  het  water  is  vloeyende  en  teelre  rad^ 
yanonder  doet  draeyen.  Mabtinbz  266  a.  9.  10. 
KELLENAEB,  kslkaeb,  zn.  m.  Kdder^  fr. 
eavê.  Kil.  heeft  keiler /kelder.  ||  In  der  stat 
keinare.  Mxbtsitb  en  Tobes  II  640  (1401).  De 
homedraghers ,  de  huere  van  den  kellenare  onder 
den  Steen,  daer  men  de  turven  en  hout  innelecht. 
O.  9tad  Br^ge  II  151  (15<i«  E.).  Die  Tan  Ghent 
roefden  Brugge , . .  eii  sy  ghinghen  in  sprincen  hof 
en  namen  al  dat  sy  daer  vonden,  en  voerdent  al 
te  Ghentwaert,  aonder  den  winen,  die  in  sprincen 
keinare  laghen,  bet  dan  veertich  vaten  roets  wius, 
die  slonghen  se  alle  die  vaten  den  bodem  in,  en 
den  wyn  vloeyde  al  den  keinare  deure.  Jan  yav 
DiXKVSB  268  (1382).  Kellenaer.  C.  o.  *i  Prootsche 

I  882  (1514).  Zie  ook  ebldekbbb. 
KELLEB,   zn.  m.  Kelder ^  fr.  eave.  Kil.  Kei- 
ler/kelder.  II    Jan   Yan   den   Kelre.   Schepen  te 
Dieet  1806;  in  1305  Johannes  de  Cellario. 

KELNEN.  Zie  ebvkbvbv. 

KELNERSSE,  kbldbbbssb,  zn.  v.  Kddermees' 
teresj  fr.  eelUrière,  ||  Dese  vorseide  drie  en  der- 
tech  Bcellinghe  erveliker  renten,  begheerd  zoe  en 
wil  dat  heffe. . ,  de  kelnersse  van  der  vorseiden 
godshuze.  db  Ylamikck,  Zw,  118  (1335).  Die  eer- 
weerdighe  vrouwe  in  Gode,  vrouwe  Colette  Wasteels, 
abdijsse,  jouffirouwe  Heylwegghe  Yan  der  Eycken, 
kelderesse,  en  Willem  W\jts,  d'oude,  rentmeester 
des  voirs.  godshuys  van  Cortenberghe.  Latem  dee 
godshuiê  V,  Cartenherg ,  21  juli  1548. 

KELRIJE,  zn.  v.  Dienst  van  de  epijê-  en  voor- 
ntadskamerf  fr.  charge  de  V office  dn  cdUer  {Cella- 
rium)  {?).  II  Up  goet  van  der  (Ibstryen,  jof  van  den 
Kelryen,  jof  der  Fermerien,  ne  maoh  de  scoutete 
niet  panden , . ,   Oork,  25  febr.  1252. 

KEMENADE,  cahekadb,  zn.  v.  Verwctrmbare 
kamer,  woonkamer ,  op  hurehten  en  in  heerenhmiten , 
fr,  ehamhre  chauffMe,  chambre  de  demeurCf  appar- 
tement ordinaire  dans  les  chdieaux-forts  et  les 
maisons  de  personnes  de  dietinetion.  Kil.  Keme- 
neye.  sax,  sieamh,  Coen€umlum,  ooenatio  [^Eetzaal]. 
Schiller  u.  Lubben.  Kemenade.  Grimm.  Keme- 
nate.  Maigne  d'Amis  Gaminata.  Chambre  è 
cheminée.  Zie  ook  Dr.  J.  Te  Winkel,  Set  kasteel 
in  de  dertiende  eenw,  122.  ||  Remoto  omni  magistra- 
tn  laïoaUf  pïaeitum  nuUum,  nisi  clamate  amt  da- 
mainrCf  chservarent  [«/.  due  Jeminê\  et  hoc  nus- 
quam  nisi  in  presentia  abbaüs  et  in  caminata 
^us.  Piot,  Cart,  I  24  (1072—1075).  En  sabbets 
bode  moet  de  scoutete  soeken  ter  kemenaden.  — 
Bn  dien  bode  moet  de  scoutete  eschen  ter  keme- 
naden. Oork.  25  febr.  1252.  Zo  w^s  ich  eynen 
here,  Die  des  heeft  verdienet  wal,  Dat  men  hem 
billio  malen  sal  In  miinre  vrouwen  kamenade;  Zo 
meniche  ritterlike  dade  Heeft  he  ghedaen  in  sinen 
leven.  Bovtok,  QeUre,  Hennegouu)en,  blz.  71;  it, 
78.  Zie  ook  Vad^l,  Mus,  II  274,  Bere  WisUm 
VS.  829. 

KEMENETE,  zn.  v.  Schoor eteen^  schonw,  fr. 
t^kêminée.  Kil.  Kemeneye,  vetus,  Caminusj  focus. 

II  De  kemeneye  en  de  heerd  van  t  Nieuwe  huys. 
DB  Ylaxikck,  stad  II  46,  Stadsreken,  1382.  Yan 
11  ysers  verbesicht  an  de  kemmeneye,  Stadsrek, 
mnove  1492. 

KEMIIEN,  KEMMER,  KEMMERSE.  Zie 
CAMMBV  enz. 

KEMPE,  zn.  Kamper,  kampioen,  kampvechter, 
fr.  Champion,  Kil.  Kempe,  fMUu,  j.  Kamper.  Pugit, 


II  Sioh  nu  dyn  conino  an.  hoe  hi  nu  t«  stride  gaet 
teghen  sine  vianden,  die  tot  deser  tyt  toe  gebult 
hevet  heerlioheit  over  alle  die  werelt.  Har  huden 
is  hem  syn  ryc  benomen.  En  overmits  onse  starke 
kempe,  welc  syn  heersoappie  op  sinen  ecouderen 
hevet  en  ëenen  starken  helm  op  syn  hoeft;  welke 
helm  huden  verheven  is  boven  sinen  vianden,  en 
hevet  die  oude  doot  gedodet  met  sinen  doot.  Èon- 
dert  merk,  119. 

KEMPHOF ,  ook  EBinnEFaOBF ,  zn.  m.  Kennep  — , 
hennep  — ,  kempakker,  fr.  chenevière.  Kil.  heeft 
Kennep/ Kenp/ Kemp.  Cannabis,  en  Hennep. 
sax,  fris.  sicamb,  ||  Binnen  cuype  van  Diest  en 
placht  men  geen  thiende  te  geven  aen  mynheer 
van  Tongerloo,  van  bempden,  kemphoven  en  hoff- 
steden,  by  sooverre  deselve  erffgenaemen  [nl.  eige- 
naars] hen  bempden  selver  etten.  C.  o.  Diest, 
Kon.  Bibl.  Tiii  6.  Te  pande  gesadt  enen  kennep- 
hoef,  geheyten  den  Knoepshoeff.  Letten  des  hof^ 
„mm  der  JSeylichegf' (?)  1462. 

KENEN,  KEINEN,  ow.  Yan  planten  en  vruch- 
ten. Opnieuw  uitbotten,  uitspruiten,  uiischieten,  fr. 
(des  planies  et  fïruits)  germer  ou  pousser  de  nouveau. 
Kil.  Kenen.  Begerminare,  iterum  emiiiere  ger- 
men ,  %t  frumenta ,  hordea  et  caetera  quaedam  grth 
mina  madefaota.  \\  2io  wanneer  bi  deken  en  vin- 
ders, uut  cause  van  vorste,  tweven  verboden  sal 
zyn,  dat  elc  wever  dan  ghehouden  wort  twerck  te 
latene  tote  ander  tgt  dat  keint,  of  zo  doiet  dat  de 
ozije  droopen  en  de  ghoten  liepen.  K,  der  Lakengilds 
te  Brugge^  Wevers,  11  a.  52. 

KENYLEN,  zn.  mv.  (?).  Een  teker  ^zeren  voor- 
werp dienende  in  het  bouwen,  fr.  certain  obfet  de 
ferronnerie  pour  les  constructions,  ||  Betaelt  denzel- 
ven  Wautre,  van  dat  hy  der  stede  ghelevert  heeft 
Yim  viiic  latysers,  t«  xii  schel.  Ti  den.  tduust;.. 
noch  yc  suerysers,  xii  schel,  vi  den.;  noch  ve 
cuertnaghels ,  xxiiiii  schel.;  xxv  kenylen,  XXT 
schel,  par.;  xxxc  solderysers  te  iin  schel,  psr 
thondert,  en  xie  latten,  te  xx  schel,  thonderi 
Auden,  meng,  III  421  (1530).  —  Blz.  14  verJaaar- 
den  wij  het  w.  ijsers  2)  door  „boeien";  men  voegs 
^  ^V  n'Pif^^'t  nagels'*, 

KENNELIJCK,  xbklijcx  (kenlic),  bn.  1)  Ken- 
baar ^  bekend,  fr.  notoire.  Kil.  Kennelick.  Notut, 
cognitus.  Kennelijck  sgn  —  maken.  Bekend 
—  tijn,  —  maJcen,  fr.  savoir,  favre  savoir,  porter  d 
la  connaissance.  Notum  esse,  — facere.  \\  Kennelyck 
zy  aen  alle  denghenen  die  dit  tegenwoordich  ghe- 
schrift  sullen  sien  oft  lesen,  dat...  OorX;. mr*i.  1228. 
Kenlic  si  allen  lieden ,  die  nu  sin  en  naer  ons  oommen 
sullen.  Also. ..  Oork.  1280.  Wi  N. . .  Wi  doen  te 
verstane  en  kenlyc  al  denghenen  die  nu  sin  en 
hierna  wesen  sullen.  Oork.  april  1263.  Kennesse 
van  coope  van  huusen  ofte  erfven , .  ghepasseert 
alleenlic  voor  scepenen  derzelver  stede  en  genereert 
gheen  recht  reel,  noch  actie  hypothecaire,  dan  naer 
dat  dezelve  coop  ofte  belastinghe  kennelic  gemaect 
es  den  landtheere,  fonsierheere  oft  zynen  gheoom- 
mitteerden.  C.  v.  Ghnt  Ti  1.  Notoir  en  kenlijck. 
Rijksarch.  Bekenk,  Acquits  1589. 

2)  Baarblijkdijk ,  blijkbaar,  fr.  manifeste,  patent, 
II  Die  wairheyden  en  besuecken  [wordden]  eedaen 
uuyt  officien  van  den  richter ,  als  op  een  kenne- 
lijcke  criesme  oft  misdaet,  daer  geen  accusateur 
en  behoeft  te  zijne  Y.  d.  Tat.  2.  bpbextk  —  Van  alle 
kennelycke  ongevallen  is  een  yegelyck  ongelast  aen 
den  heere  en  partye.  C.  v.  Antw,  1545,  I  57. 
Kenlic.  Ib.  Ti  48.  It.  comp,  YI,  iij,  26. 

3)  Het  hof  kennelijok  —  gekent  maken. 

JSIet  doen  erkennen  als  wettelijk  belegd  synde,  fr. 


f 


KEN. 


KEN. 


53 


fawe  rêo<mnaiire  la  Cour  comme  UgaUmeni  eotuH- 
tuée.  II  Hoe  men  Hhof  kexmelic  maekt. . .  Beght  of 
u  kenlic  es ,  dat  ie  heden  wel  in  tyden  en  wylen 
hof  maeckende  [l.  makede]  in  hehoudelycke  [be- 
hooriycke  —  in  wetteiyk  te  behoudene,  voor  wet- 
teiyk  te  hondene  ?]  stede . . .  la^er  staat  nog :  daer 
gi  hof  makede. . .  in  behoudelyker  stede. .  —  Seght 
of  ie  't  hof  also  wel  en  wettelic  gekent  gemaekt 
hebbe»  dat  het  sculdich  es  stede  te  hondene  en 
▼an  weirden  te  zijn?  Dies  manie  u.  —  Baillu, 
maendys  mi,  so  seggic,  by  der  trauwen,  naer  dat 
u  twee  mannen  *thof  verkent  hebben,  dat  ghyt 
wel  kenlic  gemaekt  hebt,  up  dats  mi  de  mannen 
volghen.  Babfbabt,  Analyse^  nr.  371. 

KENNELIJCKHEIT ,  KENLIJCHEIT  (Ken- 
lichede ,  kinlechede) ,  zn.  v.  Kil.  Eenneliokheyd. 
NotiOf  notitia.  Bijn  kenneliekheyd  segghen.  Tesip 
fleari,  dicere  pro  testimonio,  1)  Kennis ,  Hgeen  te 
onzer  kennis  m,  wat  wij  weten  ^  getuigenis  j  fr.  con- 
Hoissanee^  ce  qui  est  cL  notre  eonnaissanc^f  ce  qtie 
nous  sawms,  témoignage.  j|  Hervachtech  man,  die 
leghet  te  stervene,  hi  mach  recort  doen  van  sire 
kenlicheden  vor  eenen  scepene  oft  vor  meer.  C  v. 
Qent,  Qr.  ch,  v.  1297  a^  1?0.  Dat  kenlijcheit  bij 
rechte  niet  anders  en  is  dan  een  confessie  en  ver- 
kenninge  moetswillens  in  rechte  gedaen,  oft  eenen 
olaren  thoon  metter  sentencien  diffinitiven  daima 
gevolght:  en  in  deser  kenlijcheit  en  notorieteyt 
wort  appellatie  geadmitteert,  thoon  en  probacien 
ter  oontrarien.  Y.  d.  Tav.  163.  Alwaer  [nl.  in  de 
stille  waerhede]  elck  ghedachvaert  zynde  zal  schul- 
dich  zyn  te  compareren  en  te  zegghen  zyne  kenne* 
lycheyt  op  hetgene  dat  hem  zal  gevraegt  worden. 
O.  V.  Denderm.  I  25.  En  moghen  oock  niet  ghe« 
arresteert,  gheapprehendeert  noch  bekommert  wor- 
den die  beschreven  syn  en  innekoramen  om  hunne 
kenneiyckheit  en  ghetuijghenisse  te  gheven,  C.  o. 
Dewrne  1612  a.  216.  It,  C.  v.  Aniw.  1582,  xxvii 
12;  Comp.  V,  vij,  7. 

2)  Kenlijoheit  van  sohepenen.  Kennis  en 

vonnis  van  schepenen ,  fr.  connaissance  ei  jugement 
d^ichevins.  \\  17e  dade  hys  niet  [nZ.  verscheen  de 
schuldenaar  niet  voor  den  rechter],  en  na  den  vier- 
tiohsten  dach  de  vorseide  claghere  comt  diene  ver- 
volghet  hevet,  en  hy  voert  wet  heescht,  men 
essene  sculdich  te  wisene  ute  sire  wet  bi  der  ken- 
licheden van  scepenen,  na  de  wet  van  der  poert 
van  Ghend.  C.  v.  Oent^  Or.  ch.  v.  1297  a.  85. 

8)  In  kenlijokheit.  In  oorkonde  der  waar- 
heid,  ter  bevestiging  j  fr.  en  foi  de  quoi,  en  témoig- 
nage. II  In  kenlicheden  van  al  desen  ebben  wi, 
vorseide  manne,  dese  lettren  ghezeghelt  met  onsen 
seghelen.  Oork.  15  mrt  1293.  In  kinlecheden  van  desen 
lettren ,  die  wi  gheseghelt  hebben  met  onsen  prop- 
ren seghelen  uthangende.  Oork,  mei  1295.  In 
kinlecheden  van  desen  lettren  gheseghelt  met  minen 
zegele  uthanghende.  Oork,  18  juni  1297,  Brief  v. 
ridder  Lonis  van  A.  En  wy ,  K.N..,  hebben  wy 
dese  lettren  uuthanghende  beseghelt  met  onse  propre 
seghel ,  in  oorconschepe  en  kenlichede  der  waerhede. 
C.  V.  Auden.  2de  d.  83  (1348). 

KENNELOOS,  bn.  Onbewust ,  buiten  kennis, 
zonder  bewustheid  van  zich  zeloen^  fr.  inconscieni, 
II  Alstn  oec  dan  aensies  die  onghescapenheit  des 
godlijcs  wesens,  dien  spieghel  sonder  vlecke  der 
hogher  Drivoldioheit ,  daer  di  werdt  alsoe  vele  open- 
heiden dattu  di  verlies  in  die  openheit;  en  dat 
die  gheest  hem  verswindet  en  versincket  in  een 
onbekennen  des  dinen  en  des  sijns,  sich,  dan 
moetstu  van  uoode  rusten  in  stillen,  want  daer 
en  bestu  niet  in  dinen  Yermoghene,  daer  werdstu 


van  wondere  wonderloes,  van  kennenne  kenneloes, 
en  van  minnen  minneloes,  en  van  lichte  duvster, 
en  sinckes  in  dat  eweghe  leven,  dat  die  ghewa- 
righe  ruste  es.  Sermoon  v.  Tauler  JSgo  sum  pastor 
bonus. 

KENNEN,  KiNiTEV,  bedr.  en  onz.  wkw.  Niet 
zelden  pleonastice  verbonden  met  1  y  d  e  n  (lyen,  lien) 
en  verlgden.  I.  Bbdb.  —  \)  BekenneUf  belijdeuy  fr. 
reconnaitre^  avouer.  ||  N.  heeft  ghekint  eü  verlijt,  dat 
si  sculdech  es. . .  Schepenbr.  Assche  1333.  Kennen 
voort  en  lijen ,  dat  s\j  \nl.  de  goede  liede  van  de  stadt 
van  Diest]  ons  de  voorgenoemden  getrouwen  dienst 
gedaen  en  bewijst  hebben  van  gratiën  en  van 
engheenen  rechte.  Oork.  13  nov.  1308,  van  hertogin 
Joanna.  N. . .  heet  ghekint  eü  gheliet ,  dat  sy  ver- 
cocht  heet. . .  Schepenbr.  Neerlinter  29  sept.  1381. 
Dat  vor  ons. . .  ghestaen  N. . ,  kennende  en  liende, 
dat  hi...  Schepenbr.  Sint-Truiden  11  oct.  1382. 
N.  N. .,  onse  poorteren,  welke  kenden  en  verliden, 
dat  zy  hadden  vercocht  wel  en  redelic. . .  Oork,  15 
apr.  1396.  Naer  dien  dat  de  voirseide  Michiel 
kende  dat  hem  de  voirseide  Loy  vóór  't  vanghen 
en  in  't  vanghen  ghepresenteert  hadde  betemesse 
te  ghevene  en  te  nemene  naer  de  costume  van  den 
lande,  en  daerin  te  verbindene  zyn  lijf  en  z\jn 
goed,  dat  hy  daermede  sculdich  was  te  ghestane. 
C.  V.  AaUi  480  (1478). 

2)  JSrkennen,  voor  goed  houden,  fr.  reoonnaUre. 
II  Het  es  te  welene,  dat  dabt  en  convent  Bonden 
vorseit,  also  suilc  recht  als  hi  heesschende  was, 
al  niet  ne  kenden  ghel\jc  dat  hgt  heesschende  was. 
Oork.  (10  sept.)  1298.  —  Kennen  of  looche- 
nen. Fr.  reconnaitre  ou  dénier.  \\  Soowanneer  par- 
tje gedachvaert  wordt  te  kennen  oft  te  loochenen 
cedulle ,  marck ,  handtteeoken  ofte  zeghel , . .  C 
stad  Iperen  II  16.  It.  C.  v.  Auden.  ^  Stijl  kasselrij 

I  13;  C.  V.  Cassel  a.  249;  Diericx,  Qends  charib. 
126.  JEnz.  —  Kennen  of  ontkennen.  Mime 
signiflcation.  \\  Dat  hij  opte  art' en  yan  zynder 
tegenpartijen  antwoirde  geven  sal  hij  credit  vel  non 
credit,  dats  bij  kennen  en  ontkennen.  Y.  d.  Tav, 
359  v».  It.  C.  V.  Oent  II  272;  O.  v.  Antw.  1546, 
V  20;  Comp.  V,  j,  44;  x  §  6;  C.  leenhof  Land  v. 
Mechelen  I  14.  Enz. 

3)  Verklaren^  fr.  déclarer.   \\   Van  oircontscepe. 

II  En  so  wat  poertere  die  ghedaeght  ware  vor  vin- 
ders omme  oircontscepe  te  segghene,  ne  quame  hi 
niet,  dat  hi  ware  in  de  mesdaet  van  iii  pont,  up 
dat  der  vinders  boden  kennen  bi  haren  eede,  dat 
hi  ware  ghedaeght  toircontscepe.  C  v.  Oent  I  411 
(1284). 

4)  Geiuujen,  fr.  attester.  \\  Dit  kennen  scepenen 
van  den  Yrihen,  die  hier  boven  ghescreven  sijn. 
En  m\jn  here  N.  N.  en  N.  scepenen  van  den 
Yrihen,  die  dit  voerseide  vinderscip  wiseden,  ken- 
nent  up  hem  zelven.  Oork.  (11  nov.)  1279.  Yan 
dat  dat  waor  es  en  wi,  scepenen,  dat  kinnen,  soe 
hebwi  onse  seghele  ghehanghen  an  dese  lettre. 
Oork.  11  nov.  1301.  Soo  wanneer  yemant  borge 
blyft  in  den  rechte  judiciale  voor  eenen  anderen, 
dat  dan  die  schepenen  die  borghe  vraegen:  oft  hy 
borghe  blyft  en  begeert  dat  sy,  schepenen,  over 
hem  dat  kennen  wi]len?  En  anders  en  wordet 
nyet  te  boecke  gestelt.  C  v.  Aniw.  1545,  QuUs' 
boeek  a.  102.  —  Kennen  en  oorconden. 
II  Omme  te  meerder  versekertheyd  van  alle  de 
voorseyde  dinghen ,  soo  hebben  wy  neerstelyck  ge- 
beden en  versocht , . .  N.  N.  dat  zy  alle  de  voor- 
seyde zaecken. . ,  kennen  en  oirconden  willen.  O, 
V.  Auden.  2<i«  d.  82  (1348).  —  Kennen  en  ver- 
kennen.  Mime  tignifieatioH.  ||  Dat  w\j  kennen 


54 


KEN. 


KEN. 


en  Torkennen  dat  mijnheere  myn  heer  Gheenerd 
▼an  Ghistele. . ,  gaf. . ,  in  rechter  aelmoessene  . . . 
DB  Pb.  en  Bb.  III.  Aalier  18  (1365). 

II.  Okz.  —  Met  het  Toorz.  oa».  Eennis  nemen 
▼  an.  ViUpraak  doen  over  f  fr.  connaitre  de.  ||  Dat 
men  t'  allen  tyde,  alsoewel  op  heilige  daige  en 
aUt  ferien  zijn  als  anders,  mach  kennen  Tan  cri- 
minelen saken.  Y.  d.  Tay.  161. 

KENNEVE,  KENNfiWE  (Kennef,  kenneff), 
zn.  T.  Dwarshout,  uit  drie  atokken  beetizandef  rond 
den  htUs ,  im.  van  honden  f  varkens  en  ganzen ,  om 
ge  te  beletten  door  de  hagen  te  dringen  f  fr.  trihart^ 
hillott  traverse  de  bois,  eonaistant  en  trois  bdtonsy 
partic.  auiour  du  eou  des  chiens,  des  porcs  et  des 
oieSf  pour  les  empêcher  de  passer  è  travers  des 
haies.  Kramers  en  Van  Dale  Kennewe.  De  Bo 
Kennef  f  e,  ook  Beyl,  en  Bchilje;  Schuermans 
Kennef;  Tuerlinckx  Kennef  —  in  Brab.  en 
Klein-Brab.  Kelf.  Kil.  Kenneve.  Numella:  vin- 
oulum  ligneum  aut  baculum  collo  quadrupedum  a//i- 
gari  soliium,  |l  Dat  nyemant,  omtrent  Zonien  ge- 
seten, huere  honden,  en  laten  gaen  ongekenneft, 
die  kennere  en  passere  ten  minsten  over  elc  zyde 
eenen  halven  voet ,  en  dat  van  nu  voirtane  tot  uny t- 
gaende  september.  En  oft  hiemae  eenighe  bevonden 
wordden  niet  gekenft  en  buyten  bande,  die  sullen 
telcker  reysen  verbaeren  eenen  royal;  behalven  den 
corenhueders,  die  welcke  haere  honden  ongekenft 
en  buyten  banden  sullen  moegen  houden,  voer  en 
na  de  sonne,  als  zij  zijn  om  huer  coren  te  huedene. 
Eekenk.  v.  Brab.  reg.  138,  fol.  274  (1  juni  1538). 
Laeteu  toe  en  consenteren  eenen  yeghelick  woo- 
nende  in  onse  vrye  wouden,  bosschen  en  waranden, 
en  hunne  duwieren,  te  moghen  houden  rekels  tot 
bewaemisse  van  hunne  huysen,  beesten  en  grae- 
nen,  behoudens  dat  sy  hun  de  achterste  zenuwen 
zullen  doen  corten,  en  altyts  doen  draghen  een 
kenneff  van  onderhalven  voet  lanck.  P/.  v.  VI.  31 
aug.  1613  a.  6;  II  395.  Soo  wie  begheert  gansen 
te  houwen,  die  sullen  moeten  ghekenneft  gaen  op 
VToenten  oft  heeren  straeten,  gheboeijt  wordende 
met  een  kenneve  van  een  half  elle  lanck,  enz.  K. 
V.  MoU  1596—1631  a.  58.  Die  haer  verekens  be- 
gheiren  te  laeten  loopen  op  scheeren  straten,  sullen 
[nl,  de  verekens]  moeten  ghekenneft  sijn  met  een  ken- 
neve van  twee  hamervoeten  lanck.  Ib.  60.  De  beste 
koeye  metter  kennewe  daertoe.  C.  v.  Antw,  1582, 
XLI  106,  8t€tdsvoordeel.  Zie  ook  KEKirEYEN. 

REN  NE  VEN,  bw.  Voorzien  van  eene  kenneve  of 
dwarshoutf  fr.  pourvoir  d'un  tribart  Zie  kenneyb. 
Kil.  Kenneve n.  Induere  pecus  numèllis.  ||  Oft  z'g 
[nl,  een  heeste]  gewoenlgo  waire  te  smijten  en  te 
bijten,  soe  sal  men  bevelen  en  gebieden  den  mees- 
ter van  der  beesten,  dat  hg  se  soe  verwairt  efi 
geslooteu  oft  gekenneft  houde  dat  zij  geen  quaet 
en  doe.  V.  d.  Tay.  89  y^.  Dat  een  iegelijck  syn 
verkene  moet  kemmen  [kenneven.'  het  w.  komt  tot 
drie  maal  voor  in  dit  art.]  en  ringen.  C.  v.  Kiel 
III  11.  Idereen  sal,  van  half  mey  tot  uytgaende 
ooshstmaent,  zijn  verekens  moeten  houden  gheken- 
neft. C.  V.  Santhoven  f  K.  en  br.  a.  95.  PI.  v.  Brah. 
26  febr.  1568  a.  7;  II  187,  en  passim,  —  In 
beide  volg,  citaten  leest  men  f^ekennest"  waarvoor 
denkelijk  „gekenneff*  moet  gelezen  noorden,  ||  Ton- 
nis van  den  rade  van  Brabant,  dat  de  ingezetenen 
van  Asten  zullen  mogen  houden  honden  gecortpoot 
oft  gekennest ,  en  catten  gecortoort.  Rijhsarch.  Baad 
V,  Brab,  nr.  588  stuk  36,  proces  26  oct.  1486 
(Onypers  v.  Y.).  De  huysluyden  ten  platten  lande 
zullen  gehouden  zyn  hare  honden,  na  ouder  ge- 
woonte, gekenneet  te  hondene  met  houte  knuppe- 


len, lang  ten  minste  twee  voeten.  Ord,  ower  de 
jacht  in  't  Land  v,  Kuik,  a.  19  (Faringet  766  — 
Guypers  v.  Y.).  Zie  hoogerop  ook  het  eveH  zoo  be- 
vreemdend GEESL6T,  met  eenen  inf,  k  e  In  en. 

KENNIS  (Kennisse,  kennesse),  zn.  v.  1)  Bicekt 
van  k&nnisneming  van  en  oordeel  over  eene  reehis' 
taaky  fr.  {d*une  cause)  droit  de  connaitre  et  de 
jugers  Lat.  cognitio:  ius  de  aliqua  re  cognoeeendi 
atque  de  ea  judicandij  droit  de  justtce  (Mjugne 
d'Amis,  1356).  DU  to,  staat  hier  en  daar  in  deze 
bet,  op  tijn  eigen  j  doch  is  meermaals  vergezeld  vtm 
de  WW,  ^.jberechf*  of  f,judioaiwre*\  zoo  niet  V€m  hei- 
den. Zie  BEBECHT.  Kil.  Kennisse  der  saecken. 
IHseeptatiot  arbitratusy  cognitio  causa.  ||  In  den 
ambaohte  van  der  draperien  en  wolweroke,  aoelen 
by  onsen  burghemeesteren  en  scepenen  gecoeran 
worden  vyf  dekenen,  diet  geheel  regiment  en  ken- 
nisse hebben  soelen  van  allen  saeken  den  ambachte 
en  den  wolwercke  aengaende,  soe  waele  opter 
peertsen  als  opter  dekenien.  —  Item,  wy  wUlen 
noch  dat  alle  zaken  en  gebreken,  die  de  drapperien 
aengaen  en  daertoe  vail  oute  behoeren,  soelen  oomen 
ter  kennissen  Yan  den  voirs.  vijf  dekenen  en  vore 
hen  gehandelt  worden;  en  wat  vonnisse  die  de 
voirs.  dekenen  in  toecomende  tyden  wysen  oft  geven 
soelen,  die  sal  onse  voirs.  meendere  [nl,  maner], 
Bonder  enich  vertreck,  by  onsen  scoutet  oft  vor- 
steren  ter  executien  doen  stellen,  sonder  enich 
voerder  versueck  aen  onse  voirs.  scepenen  daer- 
om  me  te  dorven  doene.  Priv,  28  mei  1477  a.  9, 
12,  Diest,  Behalven  van  der  drapperien,  dwelck 
een  gericht  appaert  is ,  . .  hebbende  groote  en  breede 
kennisse,..  nopende  der  wollen,  met  tgene  des 
daeraff  dependeer t,  als  lakenen,  . .  C.  v,  Brussel 
1570  a.  19.  Vermogen  insgelgcx  [nl.  schout,  bur- 
gemeester en  schepenen],  te  bannen  uuytten  lande 
van  Brabant,  gelyck  die  van  Lovene  en  van  Brua- 
sele,  behoudelijck  dat  van  dyen  banne  oft  straffe 
(sooverre  daendF  beclaoh  gebeurde)  den  raet  van 
Brabant  de  kennisse  heeft.  C,  v,  Antw,  eomp,  VI, 
ij ,  2.  Scepenen  van  der  hoogher  banck  hebben  en 
behouden  alleene  *t  berecht  en  kennisse  van  zaken 
criminele  en  van  dachten  in  materie  van  injurien 
daer  opene  wonde  es,  oft  andereu  wech  van  faict 
ghebuert  es  dan  van  injurie  verbale,  daerof  de 
kennesse  en  judicature  competeert  scepenen  van 
ghedeele.  C,  v,  Oent  i  9.  Kennesse,  berecht  en 
judicature.  Ib,  ii  9.  —  Kennisneming  van  allerlei 
wetfélijkheden  j  fr.  connaissance ,  cognition  de  toute 
sorte  d'auvres  de  loi.  ||  Schepenen,  voor  haerlieder 
kennisse  van  briefven  van  ontslaene,  hofsluytixighe, 
arrementen ,  garrant  en  dierghelycke ,  iiy  s.  —  Voor 
haerlieder  kennisse  van  procuratien  ad  Utes , . .  — 
certificatien . . .  enz.  C.  v,  Auden,  2<i«  d.  Salarissen 
413—439. 

2)  MechtsbesluUy'  vonnis,  fr.  décret^  sentenee, 
II  Wie  verkregen  sal  hebben  op  sijnen  debiteur 
kennisse  en  pandinghe  van  sijn  schuit,  die  ssl 
moghen,  uyt  craohte  en  tot  volcomminghe  van 
dien,  doen  arresteren  lichaem  en  goet.  C,  stad 
Iperen  lY  15,  en  meermaals  in  deze  rubr.,  als  ook 
„kennisse  met  beset." 

3)  Beslissing  {vonnis  7)  y  fr.  dSdsion  {sentêneef). 
II  Es  dat  sake  dat  z\},  [nl.  de  dekens  der  gulde 
van  sint  Jaeob]  . . ,  dese  vorseide  ordinantie  niet  ne 
houden,  soe  hebben  si  ons  [nl,  de  stichters]  ghe- 
lovet  eene  kennesse  te  ghevene  uten  [geestelijken] 
hove  van  Domike;   dewelke  kennesse  houden  sal: 

'dat  mene  [men  se?]  manen  mach  dese  vorseide 
ordinantie  te  hondene  clarlike  en  al  up  de  peine 
van   verwatenesse.    Oork,   6  sept.   1291,    SHehti^g 


KEM. 


ËEi4. 


66 


éener    hapiXUni}    in    Sint-Jaeobs^asihmt    ie    Qeni. 

4)  Wettelijk  of  bgsivurlijk  onderzoek,  ir.  infor- 
matton  f  enquête  legale  ou  adminiêtrative.  ||  D'over- 
momboirs,  beYindende  jongeren  totten  ouderdom 
Tan  XX7  jaren  gecomen  zijnde,  alnoch  niet  bequaem 
om  heure  goeden  wel  te  adminiütreeren ,  vermoghen 
de  momboiren  continueren  in  heure  administratie , .. 
en  dit  al  met  kenniaae  ran  saecke  en  Toergaendo 
deorete  yan  borghemeesteren,  schepenen  eii  raidt. 
O.  V.  Lwen ,  Weeskamer  69.  It.  O,  v,  Auden ,  xx  14. 

5)  Oetuiffenie ,  fr.  t^moignatfe.  In  kennisse. 
Zn  of  ter  oorkonde,  getuigenis  of  bevestiging ,  fr.  en 
foi,  en  têmoignage,  pour  confirmer,  \\  £n  de  scepe- 
nen  die  Tan  desen  Toreghenuemden  laten  de  wareit 
Terhoert  hebben ,  sie  hebben,  ombe  herre  beden 
wille ,  heren  seghel  en  der  stat  Tan  der  Turen  ghe- 
meine  daran  ghehanghen,  in  kinnesse  der  wareit. 
Bijksareh,  Carters  v.  St-Oudulakerk,  doos  1  nr. 
59  (18  jan.  1293).  Hebben  onse  zeghele . . .  ghe- 
hanghen an  dese  lettren  in  kennisse  eii  orkunde 
Tan  der  wareit.  Oork.  19  juni  1295.  In  orconschape 
en  in  kennissen  der  wairheden.  Oork,  17  mrt  1297. 
En  bidden  den  Tinders  Torseit  en  den  manne  die 
hierna  staen  ghenoemt,  dat  si,  in  kennessen  dat 
alle  dese  dingbe  Torseit ,  gheiyc  dat  si  hier  Torseit 
sijn,  wel  eü  wettelike  s\jn  ghedaen,  hare  zeghele 
hieran  hanghen.  Vod,  Mus.  II  372  (10  sept.  1298). 
—  Yolle  kennis.  Voldoende  f  wettelijke  getuigenis , 
ft.  preuve  satisfaisante ,  legale,  ||  Twee  manne  es 
Tulle  kennesse  Tan  der  nood  [nZ.  Tan  eenen  be- 
hoeftigen  leenman].  Jus  feud.  Fland,  vetus  e.  34. 
Yan  erTen  en  Tan  liTe,  by  ouden  tyden,  moeste 
men  Tgf  mannen  hulpe  en  kennesse  hebben,  soude 
de  hulpe  tuI  syn.  Nu  hebben  de  heeren  de  moghent- 
hede  Tan  den  liTe  daertoe  brocht  dat  twe  mannen 
hulpe  es  in  Tele  hoTen  Tulle  kennesse,  en  data 
jam  ere,  want  tlyf  es  emmer  meer  dan  erTe.  C. 
leenh,  burcht  v.  Brugge  c.  113.  —  Poorters  ken- 
nis. Schuldbekentenis  gedaan  vóór  poorters ,  in  tegen- 
woordigheid van  poorters  y  fr.  reoonnaissance  d'une 
dette  faiie  en  prisence  de  bourgeois.  ||  SooTerre  sy, 
als  poorters,  Terclaeren  dat  hen  de  schuit,  ghe- 
lofte,  bekentenisse  oft  Toorwaerde  kennelick  is, 
alsdan,  op  die  poorters  kennisse  moet  d'amptman 
eenden  syne  amptsbrieTen.  C.  v.  Antw.  1582  xxx  10. 

6)  Yan  rente.  Bekentenis  belegging ,  {eener  rente)^  fr. 
reoonnaisstmce ,  eonstiiution  de  rente,  ||  Datdiyersche 
contractanten . . .  commen  daghelicks  Terkennen  en 
passeren  in  onzen  Toorseyden  Raedt  Tan  Ylaen- 
aren,  diTersche  renten  ofte  sommen  Tan  pennyn- 
ghen.  £n  omme  de  Terzekerthede  Tan  dien  Ter- 
binden  generaiicken  en  int  speciale  leenen  en 
landen  (ofte  gronden  Tan  erfTen) . . .  Eu  en  stel- 
len nocht  en  Tougen  oock  niet  in  de  Toorseyde 
kennessen  en  condemnatien  Tan  sommen  nochte 
Tan  renten  de  constrainote  Tan  den  Tgfsten  pen- 
nyngh  tonzen  profyte . . .  En  oock  ten  fine  dat  de 
Toorseyde  partien  de  Toorseyde  kennessen  en  Ter- 
banden  doen  en  passeren  Toor  haerlieder  jugen 
immediat  FL  v.  VI.  10  febr.  1585;  I  286.  Met 
letteren  Tan  kennisse  en  Terbandt,  inhoudende 
oondemnatie ,  mach  men  sonder  wijsdom  executoire 
TOOcederen  ter  pandinghe.  C.  v.  Boeslaar  Yi  3. 
Kennessen,  contracten  en  Terbanden.    C.  v.  Oent 

I  18.  19.  Dat  men  Tan  sheene  Toluntaire  kennessen 

Shedaen  in  cameren,  inhoudende  clausule  Tan  con- 
empnaCie,  betreck  en  zal  mogen  doen  noch  admit- 
teren   in  Tierscharen,  tenzy...  namptierende.   It. 

II  312. 

7)  Kennis  of  loochening,  fr.  reeonnaissance 
OU   dénégation,   ||   Hanghende   welcke  twee  eerste 


dilayen  om  preuTe  te  doen,  sal  oock  moghen  ghe- 
dxhibeert  worden  obligatie  en  handtteecken,  en 
daeroTer  Tersocht  kennisse  ofte  loocheninghe.  O.  v. 
Belle  XXII  48.  —  Kentenis  of  ontkentenis. 
fr.  Méme  signification.  \\  Yan  ghene  processen  Toer 
gedaende  bekentenisse  ofSt  ontkenteniase  aen  te 
moegen  brengen  . . .  Seker  proces , . .  hetwellick  ge- 
remitteert  is,  gemerckt  daer  kentenisse  noch  ont* 
kentenisse  in  der  saecken  bcTonden  woerden  be- 
schyet  te  syne.  C.  gr.  Loon  I  141  a.  60. 

8)  Ter  kennisse  Tan...  In  tegenwoordig' 
heid  van. ..  fr.  en  prisence  de.  \\  Daer  men  eenen 
parsoon  openbare  scoffieringhe  OTergheseyt  heelt 
met  onghelike,  ten  hoorene  Tan  Tele  lieden,  aen- 
gaende  zynre  eeren,  dat  es  men  sculdich  weder 
in  te  halene  en  te  emendeeme  openbaerlic,  ter 
kennessen  Tan  Tele  lieden     C.  v.  Aalst  476  a.  7. 

9)  Kennisgeving j  fr.  notijication.  \\  Amout,  etc... 
groete,  met  kennesse  der  waerheit,  metten  tenore 
deser  ieghewordegher  letteren  willen  bekent  zjjn, 
dat  wij...  Oork.  heer  v.  Diest  17  juni  1290;  Lat. 
tekst  noticia.  Wi  K. . ,  en  wi  N. . .  Ontbieden 
groete  en  minne  in  onsen  Hiere,  metter  kennissen 
Tan  der  wareit.  "Want. . .  Oork.  19  juni  1295. 

10)  Iets  in  kennis  leggen  Tan  iem. 
lem.  tot  getuige  vragen  van  iets,  fr.  prendre  qn  è 
timoin  d*une  ehose.  ||  Alswanneer  hy,  deponent, 
hem  genootsaeokt  heeft  gOTonden  tselTe  [nl.  zekere 
scheldwoorden]  in  kennisse  te  leggen  Tan  die  Tan 
het  Toors  geselschap.  Bijksarch.  Proces  van  Zurpele 
1683,  Informatie. 

11)  Kennis  (o.)  van  den  onderpant.  Een 

of  meer  voorwerpen  zich  bevindende  op  eenen  tot 
onderpand  eener  rente  of  pacht  gegeven  grond,  fr. 
KM  OU  plusieurs  óbjets  se  trouvant  sur  un  bien-fonds 
donné  en  hgpothèque  d*une  rente  ou  d'un  fermage  (?) 
\\  Daemaer  gaet  die  heere,  oft  Torster  in  den 
naeme  Tan  hem,  met  twee  schepenen,  en  haelen 
een  kennisse  Tan  den  onderpant,  en  brenght  [nl. 
de  Torster]  t^seWe  in  recht;  d'welck  alsoo  blijft  in 
den  rechte  gebrocht  tot  Tier  genechten  toe;  gheëx- 
pireert  zijnde  die  Tier  ghenechten,  soo  gaet  die 
vorster  met  twee  schepenen,  en  presenteert  t^seWe 
kennisse  Tan  den  onderpandt  den  gebruycker  des 
onderpants :  oft  hy  t' wilde  quyten ,  lossen  en  weder- 
staen }  en  indien  hyt  niet  en  wilt  doen ,  soo  Ter- 
coopt  die  heere  hot  Toorsz.  onderpandt  TOor  schaede 
Tan  rechte  en  achterstelle  pacht  en  biyft  t*selTe 
Tercocht;  en  ingoTalle  niemant  en  comt  die  lossen 
wille,  soo  leert  ^Vonnisse  der  schepenen:  dat  die 
claeger  sal  slaen  sijn  handen  aen  den  onderpant 
in  questie  en  gebruycken  t'selTe  als  zjjn  eygen 
goet.  C.  V.  Helmont  ix  2. 

12)  Aangifte,  fr.  déclaraiion.  \\  En  naerdien  [de 
paarden]  gheweecht  zullen  wesen  in  de  steden  daer 
men  de  Toorseyde  openbare  maercten  houdt,  sullen 
sy ,  cooplieden ,  ghehauden  zijn. . .  hemlieden  te 
presenteren  den  ghecommitteerden  daertoe  gheor- 
donneert,  en  hem  te  kennen  gheTen  den  nombre 
en  qualiteyt  Tan  den  peerden  by  hemlien  aldaer 
ghebroght. . .  Maer  deghene  gheen  cooplieden  wesende, 
hebbende  ghedaen  dezeWe  kennesse,  zullen  ghe- 
hauden z^jn.   .  PI.  V.  VI.  27  oct.  1553;  I  706. 

13'  Vergasting,  fr.  rSgal.  ||  Zo  wat  Try  hackere 
eerstwaerf  sal  zyn  dekin,  oft  eerstwaerf  officier, 
sal  ghehouden  zyn  te  gheTcne  mynen  heere  sente 
Aubert  iii  Ub.  par.;  en  den  ghesellen  Tan  der 
neeringhen  eene  kennesse,  oft  daerToeren  xx  schel. 
par.  K.  d.  bakkersgilde  te  Auden.  5  febr.  1482.  Zo 
wat  kuapenkindt,  die  meester  worden  wille,  zal 
gheTen  den  atnbochte  ly   ponden  parisise,  en  deir 


56 


RER. 


KER 


ghilden  xQ   soell.  pur.;  en  van  kennesM  xij  scelL 
pur.  K.  U^eng.  Brugge^  Seherert,  64. 

14)  Kennis  honden  Tan  ieU.  Set  aanteekenen, 
fr.  prendre  note  d'une  chotey  Vannoier,  ||  Van  al 
*tBelTe  moet  men  voortaene  kennisse  houden  op 
des  ammans  boeok.  C.  v,  Antw.  comp.  Y,  ix,  68. 
Als  partije. . .  te  rechte  niet  en  compt, . .  houdt 
den  greffier  opt  register  daervan  kennisse.  Ib.  x, 
41.  Notitie  oft  kennisse  te  houden.  Ib.  IV ,  xyü,  5. 

K£NNISQELT  (Kennesgeld) ,  zn.  o.  1)  Loon, 
rêcht  van  kennitneming  eener  wêUelijkheidj  fr.  êalairej 
droit  du  chef  de  la  eonnaiMsance  d'une  ouwe  de  loi. 
II  Daervooren  de  schepenen  sullen  hebben  voor 
haer  kennisseghelt  iiij  gr.,  en  aen  den  greffier  ü 
gr.  DB  Pb.  en  Bb.  XVL  Assenede  105. 

2)  JSen  zeker  algemeen  recht ,  geheven  op  de  ta- 
komelingen  in  een  ambacht  y  fr.  droit  général  prélevé 
sur  les  nouveaux  entrants  dans  un  métier.  \\  De 
ghaene  die  gheboren  zgn  naer  dat  huerlieder  vader 
vrj  meester  van  den  ambochte  worden  es,  die 
ontstaen  zullen  moghen  met  te  leeme  vier  jaren, 
en  daerthenden  vry  te  moghen  wordene,  zonder 
yet  te  moeten  ghevene  dan  kennesgheld,  daerin 
dat  elc,  die  tvoorseyde  ambocht  lossen  zal,  ghe- 
bouden  word,  alzo  donvrje  als  dandere.  Jt.  lakeng, 
Brugge,  29,   Wevers. 

KENTENIS.  Zie  kekkib  7). 

KEPE.  Zie  kiffb. 

KEREL  (Keerel),  zn.  m.  Man^  vrij  man  uit  den 
geringen  stand ^  boer,  kinkel  (Y ercouUie) ,  fr.  homme, 
homme  libre  de  eondition  infime^  pagsan,  rustre. 
Waarschijnlijk  in  ons  citaat  gelijkstaande  met  den 
dorpman  (dorper)  o.a.  in  de  keure  der  Ammanie 
V.  Brussel  v.  1292,  in  tegenoverstelling  aan  den 
ridder,  in  de  keure  v,  1312  voor  Nijvel:  vilains  § 
eihevaUer  Kil.  Kaerle  ^keerle.  Virfortis  et  stre- 
nmts:  Vir  procera  statures  et  grandis  corporis.  — 
(vetus).  Vir ,  homo  et  maritus,  —  Rusticus.  ang, 
earle,  churle.  Zie  ook  Kluge  JEtgm.  Wörterb.; 
Plantgn  heeft  er  voor  in  het  Fr.  rustault,  en 
in  het  Lat.  rusticus;  xie  de  tweede  bet,  van  keerle 
hierachter,  \\  Ghi  sult  weten,  dat  edelheit  heift  in 
oampe  groot  voordeel;  want  een  vry  eidelman  van 
vier  ziden  sal  niet  ghewyst  werden  eenen  halven 
eidele,  [var,  of  poorter,]  of  ambochter,  ofooopman, 
of  keerel ,  of  bastaerde ,  te  verandwoorden.  Jus  feud, 
JFl.  vetus  e.  73.  De  ongenoemde  uitgever  [nl,  de  diep- 
geleerde  Mattheens]  teekent  hierop  aan  dat:  dewijl  de 
keerel  hier  duidelijk  onderscheiden  wordt  van  de 
poorters,  van  de  ambachtslieden  en  van  de  kooplie- 
den, hei  op  het  eerste  zicht  blijkt  hier  bedoeld  te 
wezen  eeu  boer,  rustioum,  paganum  vel  villanum, 
sive  talem  qui  agriculturam  exercet^  infimae  quidem, 
êed  tarnen  liberae,  conditionis  hominem.  Quae  vocis 
tignifleatio  (UuU  hij  er  op  volgen),  licet  hodie  inter 
nostrates  plane  exoleverit,  olim  tarnen  non  insclita 
Jmt;  en  hij  steunt  op  den  uitgever  „Van  de  Srf- 
gravelike  Bedieninge''  cap.  iii.  pag.  3^  \  op  de 
^Qemtna  Oemmarum**  van  Deventer  1496:  Bus 
tioua;  een  Lantmon  of  Keerl;  op  den  Teuthonista 
«o»  1475:  Kerle:  Dorpman ,  en  ifi  geBuyr: 
Kerl.  Aokerman,  Muystger,  Veltman,  Dorpman, 
Laniman  {tanquam  tynongma),  met  de  het.  Degener, 
viUanus,  rusticus,  colonus,  agricolonust  agricóla, 
oet.  Ter  nadere  verklaring  van  het  w.  Kerel,  ver* 
zendt  Matthieus  nog  naar  Jan,  Bottelgier  Summa 
ruralis  c.  77,  Suydecoper  Melis  Stoke  bd.  III  blz. 
83,  Leihnitz  Qloss,  CeUie,  I  102,  Schilter  Thes, 
Ant,  Teuton.  III  156,  en  Wachter  Qloss.  I  830. 
Zie  ook  C  leenh,  burcht  v,  Brugge  c.  71. 

KEREL  (Keerle ,  karel) ,  zn.  m.  JSen  Umg  opper^ 


kleed y   een  lange  rok,  ook  wel  eens  toge  gékeeteu, 
een  tabbaard,  zoo  't  schijnt  f  niet  ongelijk  aan  dezen, 
diens  naam  echter  met  vóór  het  begin  der  Ibde  eeuw 
aangetroffen  wordt,  fr.  robe  longue  de  dessus,  tabar, 
ne  differant  guére  de  ee  demier ,  mais  doni  Ie  nom 
ne  se  rencontre  pas  avant  Ie  commenc,  du  \be  siiele. 
Kil.  Kaerle  /  iLeerle.  fland.  Tunica,  tunica  lon- 
gior,    vestis   suprema,   Plantijn,   zinspelend   op    het 
dubbdtinnige  w.  keerle  zegt:  lek  moet  den  keerle 
sijnen  keerle  t'huys  bringen.  Il  me  faut  rappórter 
au  rustault  sa  rohbe  qui  luy  fatdt,    Oportet  ut 
referam    rustieo   suam   togam.   D'Arsy   Keerle 
Éobe  longue  de  bourgeois^  ou  de  mUageois.  —  De 
kerel  was   de  algemeene  dracht   van  grooten  en  ge- 
ringen,  van  burgers  en  landlieden,  fr.  Ie  kerel  était 
Ie  vêtement  général,   des  grands  et  des  petits,  des 
bourgeois  et  des  campagnards.    ||    In   dit  jaer   [nl. 
148S]  begonste  men  te  draeghene  alle  maniere  van 
vremdichede  van  keerels,  CAusen^ü  andere  clederen. 
Piot  ,  Chron.  265.  ( Tal  van  oorkonden  bewijzen  dat 
de  —  waarschijnlijk  Duinkerksche  —  kronijkschrijoer 
het  gewis  hier  mis  heeft,   ten   minste  voor   anders 
plaatsen).  Mids  dat  hy  [nl.  Karel  de  Gh)ede]  svrien- 
daegs  plach  costumelic  baervoet  te  gane  snuchtens 
ter  keerken  van  Sente-Donaes ,  met  eenen  langben 
keerele  [men  leze  tabbaard] ,  die  zin  voeten  bedecten. 
Jak  y.  Dixhüdb  51.  Item,  sal  de  pachter  hebben 
alle  jaeren  eenen  keerle ,  oft  vj   s.  gr.  dervooren. 
DS   Fb.  en   Bb.   IX.   Dewrle  9   (1450).  En  sal  de 
voors.   pachtere  hebben  van  Gillijse  voors.  te  twee 
jaren  eenen  keerle,  of  vijf  s.  gr.  daervoren.  Ib.  10 
(1464).  Den  madelaer  ofte  madeleghe  behoudt  v66t 
allen   deele   voorenuyt,   naer  de  costume,  alsoowel 
jeghens  haer  kinderen  als  jeghens  andere  aeldingen, 
van  de  ses  kerels  ofte  mantels,  en  ses  rockz  ofte 
meer,   van   elcken  een  paer  naest  de   beste  paer, 
en  van  viere,  hetsy  kerels,  mantels  ofte  rockx,  de 
beste  paer;  en  daer  maer  dry  mantels,  kerels  ofte 
rockx  en  syn,  sal   behouden  van   elckx  het  beste 
en  archste;    en  daer  minder  cleederen  zyn,  sullen 
die  behouden.  C  stad  Iperen  x  12.  Dat  wij ,  deken 
en    ghesworenen    van    der    neeringhen    van    den 
tijewevers   binnen    Ghend , . .   gheordinert . . .   heb- 
ben  in  ons   huus  van  der  neeringhenvan  nu  voort 
an    te    onderhoudene    en    te   sustinerene    eeneghe 
ydone   scamele  verhoude  mannen,  yrjj  wesende  in 
de  voorseide   neeringhe,   en  hemlieden  te  ghevene 
en    te    verleenene   huushuere,    berringho    en   pot- 
tage,   en   alle   weken   acht   groote   in   ghelde,  en 
telken  twee  jaren  elo  eenen  keerele,  ghevoert  met 
witten  lakene ,  en  een  tijke  daer  up  de  mouwe  ghe- 
borduert.  db  Potteb,  Sec.  cart,  142  (1486).  Was 
doot  vonden  by  Sente-Baefs  brugghe, . .  N  . , ,  en 
hadde  in  sijn  hooft  een  groote  wonde, . .  en  lach 
ghedect    met    zgnen    keerele   metter   blomme.    db 
PoTTBB,  Chron.  57  (1536).  Eenen  poenen  keereL 
Ib.  204.  —  Geluwe  kerel.   Als  straf  te 
dragen  voor  zekere  grove  misdaad,  fr.  robe  jaune, 
è  porter  en  punition   de  certain  crime.  ||  Eist  dat 
vadere  of  moedere  huere  dochtere  te  valle  brochten , 
insghelycx  de  vooghden  of  regierers  van  hemlieden , 
daer   gheen   huwelic  terstond   naer  en   volght,  of 
goet,  ghelt  of  eenich  andere  proffyt  daeraf  neempt, 
die  zal  ghestelt  zyn  in  Hpelloryn,  en  draghen  den 
houtenen  mantele,   metten  gheschoorenen  hoofde, 
en  daemaer  eeuwelic  draghen  eenen  gheluwen  keerle^ 
welken  keerle  zi  zullen  moghen  lossen  met  xxm  ooree- 
len.  C,  V,  Oent,  I  674  a.  3  (1491). 

2)  De  kerel  wcu  inz.  het  officied  kleedingsstuk  der 
vorstdijke  ambtenaars,  der  schepenen  en  stedelyke 
ambtenaars  en  dienaars,  alsmede  der  gildebroeders t 


feEft. 


tCER. 


57 


êm  werd  hun  op  bepaalde  t^den  geschonken;  men 
noemde  hem  ook  wel  eens  Weikerel ,  d.  Ie  kerel 
était  partie.  Ie  vétement  offieiel  det  foncHonnaires 
du  printXf  des  écheeins  et  des  fowdionnaires  et  ser* 
viteurs  munieipauxy  ainsi  que  des  nonfrhres  des  güdes, 
ei  ü  leur  éiait  périodiquement  livré;  on  Ie  trouve 
aussi  qualifU  de  robe  de  la  Loij  du  maatrat, 
jl  Item,  betaalt  van  laeokenen,  daarmede  dat  den 
bailliu,  Booat,  acepenen  en  clero,  dese  jaerscare 
ghecleet  gheweest  hebben  en  karels  daerof  ghe- 
maect  . .  Izxxi  lib.  xiz  s.  p  de  Pb.  en  Bb.  XIII. 
Kaprijk  90  (1502).  Item,  van  XFi  ellen  lakens, 
deene  helft  root  en  dander  blau,  danof  dat  ghe- 
maect  waeren  kearels ,  om  Denys  Van  der  Weeden , 
bode  van  de  scepenen,  Joos  MuBsche,  cnape  van 
den  ghildebroeders ,  den  trompers  en  den  tam  burin. 
Ib.  155  (1480).  Item,  ii  witte  lakene,  die  men 
cochte  en  roet  verwen  dede ,  ter  stat  knapen  behouf, 
ta  Paesschen  claedere  af  te  hebbene,  data  te  we> 
tene,  die  eedt  gedaan  hebben  der  stad,  als  de 
roeddraghers ,  aft  meester  van  der  stat  werké,  van 
metselrien.  van  tymmeringen,  van  jsarwerke,  van 
anginen,  en  van  cautsidene . . . .  Item,  een  licht 
blaeu  laken,  daer  der  stad  twee  loepers,  Jan  de 
Ledeghe,  die  de  gravemie  verwaert,  deslyceyere  [t, 
siycmeyere],  de  wachtere..,  kearlen  af  hadden... 
Item,  een  elle  sweerts  lakens,  daer  men  stripe  af 
maecta ,  die  mer  op  naeyda . . .  Item ,  van  lakene 
tenen  keerle  Heinric  Moecstels ,  die  der  scepenhuys 
verwaert ,  en  dier  op  waect  als  te  doene  as . . . 
Item,  anderhalf  wit  laken,  dat  men  roet  verwen 
dede,  daer  der  stat  clerke,  wisseleren  en  suergyn 
ydela  keerlan  af  hadden  te  Paesschen . . .  Mebtevb 
en  TOBFB,  II  634,  Siadsrek.  1401,  StadskUeding  ^ 
a.  2  en  S.  Aussi  sera  ledit  bailli  obligé  de  parottre 
OMX  assemblees  publiques  en  haHt  decent  ^  nommêment 
quand  les  autres  du  college  y  viendront  revêtus  de 
leurs  robes  y  dites  en  ihiois  Wetkerel.  PI.  v.  VL 
24  nov.  1730  a.  12;  X  457.  —  Waert  dat  aanich 
van  den  gnldabroeders  of  galdesusters  overlede  der 
werelt,  op  een  mile  naer  Hasselt, . .  so  moeten  de 
ghesellen  van  den  Bhetoriicken ,  spealders  ziinde,.. 
ter  aarden  doen  en  terstont  een  misse  doen  doen  over 
da  ziele,  en  daer  gaen  met  haerlieder  paluerkerels 
en  metten  vana  van  der  Galde.  BiAg.  Mus.  IV 
421,  Rederijkers  te  Hasselt  ^  1482.  Yan  den  gascilla 
opverstaen  tusschen  N.  en  N. . . .  om  des  wille  dat 
dezelve  ghezellen  waren  in  andere  gulden  buten 
der  stad  en  vryheit  van  Bruessel,  dragende  van 
dien  galden  keerels  en  capruyne ,  dwelc ...  zy 
niet  doen  en  mochten,..  A.  Waütbbs,  Sermens 
24  (1454).  Zie  ook  clbbt,  en  falüeb. 

K£RELLAR£N  (Eeirellaken ,  kaerlaacken),  zn. 
o.  1)  Synoniem  van  kerel,  ||  Voert  sal  de  pachtera 
elcx  jaers  hebben  aan  kerellakan.  de  Pb.  en  Bb. 
IX.  Naxareih  8  (1410).  Dies  sal  da  vors.  pachtere 
van  sijnen  meestere  hebben  talkan  ii  jaren  een 
kerellakan,  of  vyf  s.  gr.  daarvooren.  Ib.  13  (1470). 
TTp  den  vijen  in  Lauwe  xvc  lvij,  zoo  was  by  der 
Wet  van  Brugghe  gheconsentaart  den  deelmannen , 
ter  hulpe  van  aan  keerlelakene ,  elo  thien  scellin- 
ghen  grooten  tsjaers  meer  dan  zy  te  vooren  ghe- 
nadt  hadden  . . ;  behoudens  dat  zy  claeden  moeten 
met  Bruchscha  draperie.  C  stad  Brugge  II  299. 
Alsoo  in  dauda  tydan  de  pijnders,  op  da  daa- 
ghan  van  eere,  dat  zy  compareerden  in  processien, 
op  hemlieden  feestdaegen  waeren  twee  confreers  ghe- 
lot ,  dia  alsdan  aanhadden  een  keerlaecken  oft  aanen 
keerle,  dat  man  heden  noemt  eene  toglie,ghelijok 
da  camerboden  en  sergeanten  van  schepenen  hedent 
dxaghan.  sb  Pb.  en  Bb.   Gent  III  75  (18<i'>  E.). 

II. 


2)  Jaargeld,  jaarwedde,  tr.  pension ^  somme  a»- 
nuelle,  gages  annuels.  ||  Dat  sy,  comparanten,  ghe- 
saemander  handt  en  ten  ghemeenen  coste  sullen 
vervolghen  het  proces  hanghende  in  den  Baade 
van  Vlaenderen  in  materie  van  oomplainta,  tot 
betalinghe  van  veertich  guldans  tjaers  over  het 
kerelaecken  ofte  pensioen,  *twelck  aan  den  vaader 
van  d'eerste  oomparaute,  gelyo  aen  scapenen,  be- 
taalt is  gheweast  by  dan  prelaat  ofte  prost  van 
Sante-Pieters  nevens  Ghendt.  Diebicx.  Charterb, 
42  (1657)  (gemelde  vader  tpos  namelijk  in  leven 
Baad  ord.  in  den  Biad  v.  Vlaanderen)  Yan  alle 
extraordinaire  diensten,  ten  tyde  Tan  een  geheel 
jaer,  zal  den  heere  bailliu  profiteren  voor  keirel- 
laecken,  72  ponden  parisis,  den  meyer  72  pon- 
den parisis,  borgemeester  72  ponden  parisis,  eft 
greffler  72  ponden  parisis,  voor  keirellaeoken  over 
de  diensten,  ui  anie^  elck  6  ponden  grooten, 
de  schepenen  ter  selver  causen  elok  4  ponden 
grooten.  PI,  v.  Vl.  27  mrt  1730  a.  124;  X  645. 
Zie  ook  CLEET. 

KERF,  KEBFBTOK  (Keerf,  kerff),  zn.  m.  Kerf» 
stok,  fr.  taille.  De  thans  nog  niet  overal  buiten  ge^ 
bruik  geraakte  y  aloude  rekenstok  of  rekenwijze ,  nl. 
voor  levensmiddelen  y  fir.  tres  ancien  mode  de  tenir 
les  menus  eomptes,  nommém.  pour  les  vietuaüleSy  qui 
n*est  pas  eneore  hors  d'usage  parlout.  Kil.  Kerf/ 
kerfstock.  Tessera..,  vulgo  Talea.  Zie  Maigne 
d'Amis  Talea,  en  La  Cume  Taille.  ||  Te  hou- 
dene  die  rekeninge  an  kerfstocken  van  koome, 
houte,  enz.  Bekenk.  v,  Brab.  reg.  132  fol.  19  v^' 
15d6  E.  Alle  klare  obligatien , . .  hackers- ,  brouwers- , 
vleeschhouwers-  en  tavemiarskerven , . .  staen  tot 
namptisatie.  C.  v,  Deume  1612  a.  475;  t^.  292.  It. 
C.  V.  Antw,  comp.  IV,  xiv,  1.  Indien  den  nieuwen 
schepenen  en  oock  den  borgemeesteren  belieft,  sul- 
len sij  aanen  kerff  maacken  van  dan  wijn,  om  talc- 
ken  als  men  wyn  haelt  in  hen  presentie  ta  ker- 
ven en  den  kerff  ta  bewaren.  K.  Stallaebt, 
Schepenen-maaltijd  te  Diest  1608.  Dat  upe  de  da- 
ghen van  maeltydan,  schepenen  aengaende,  twee 
van  de  wethouders,  van  voran  en  achter,  zullen 
by  ordre,  gadeslaan  wat  wyn  an  hoevele  datter 
gedroncken  zal  worden,  dien  doeiï  halen  met  eenen 
keerf ...  En  dat  deselvé  toesienders  an  Joos  be- 
belasten  sullen  gheanen  wyn  tan  laste  van  tcoUegie 
buten  keerfven  te  tappen,  belastende  denselven 
Joos  iemant  van  zynen  volcka  te  zanden,  talcker 
regte,  om  te  keerfven.  Messager  1885,  Sini-Pieters 
abdij  (1611),  blz.  388.  It.  C.  v.  Poper.  xiv  3. 

KERFELINGEN,  KEBVELiyoEir(?),  zn.  mv. 
Spaanderen,  fr.  menu  bois  è  bréler.  ||  Van  elck 
voeder  houdt,  't  zy  mutsaert,  nasthoudt,  block* 
houdt,  kerffelingen,  etc.  ter  merckt  gestelt  wor- 
dende, . .  PI.  v.  VL  28  juni  1758  a.  158;  XI  840. 

KERFHUIS  (Karfhuys),  zn.  o.  De  plaats  waar 
men,  van  stadswege,  reieensehap  houdt  van  den  tn- 
en  uiivoer,  inkoop  of  sleet  van  bier  en  wyn,  fr. 
la  maison  oH  Von  tient  eompte,  du  chef  de  la  viUe^ 
de  Ventrée  et  de  la  sortie  de  la  bière  ei  du  vin. 

Zie  AEKEBTEK. 

KERF8AECH  (Kerfzaga),  zn.  v.  Qroote  taag 
voor  boomstammen,  fir.  passe-partout  (sic).  De  Bo. 
II  Van  eender  kerfzaghen,  die  meester  Bertalmaeuse 
der  stede  temmerman  ghenomen  wss  in  der  stede 
ware,  xy  st.  St^sdrek.  Ninove  1481. 

KERCJK,   zn.    v.    Kerk,   fr.  église,  Acten  in 

kerken  en  op  kerkhoven  verleden.  De 

akten  van  burgerlijken  aard  in  kerken  en  op  kerkhoven 
verleden  njn  niet  uUerst  tddxaam  in  de  mxdddeeuwen ; 
alduê  o,  a.  meer ,  00»  diploma  vam  hertog  Hendrik  I,  in 

8 


58 


KER. 


KER. 


de  Jcêfi  van  Sini-Jai^SapHii  (gatthmis)  ie  JBrus$elj 
im  1217  (A.  Wanten,  JBnviroru  II  12;  eene  oor- 
konde van  den  graaf  van  Vianden  op  het  kerkhof 
te  Chrimhergen  in  Mei  1267  (Ib.  183);  een  aki  van 
de  maand  Mei  1245,  op  het  kerkhof  van  Coudenberg 
(Brnts,  godthmizen  h  1294  fol.  80  v^),  fr.  les  aciee 
d^un  earaethre  eivtl  paesée  dane  lee  églisei  ou  sur 
des  eUnetières  ne  sont  pas  extrêmement  rares  au 
ntojfen  dge;  ooir,  entre  auiresy  les  sourees  susmenii' 
onnées,  ||  Dit  was  ghedaen  int  jaer  ons  Heron  doe  men 
flcreef  h  ccc  en  twaleve,  in  clene  Vastenaronde,  te 
Sente-KiclaoB  in  de  kerke,  db  Potter,  Second. 
oart.  3,  Bentbdegging,  Ende  als  de  heer  tenegen 
goeden  doet  daighen,  soe  moet  die  heere,  met  twee 
scepenen  minsten ,  zitten  in  de  kercke  te  Laken ,  en 
Terbeyden  daer  totter  tyt  dat  de  clocke  geluydt  es  van 
der  noenen.  L.  Galbbloot,  L'ane.  hepiarchie.  Doude 
heerhringhen  v,  d,  vryheyi  v.  Laeken,  a.  8.  Hierom 
[nl,  omdat  het  niet  aan  den  heer  zou  vervallen] 
plegen  die  vrienden  van  den  natuerlycken  persoon 
[nl,  van  den  bastaard]  geeme  te  onderspreeken  dat 
geit  der  soenen  te  betaelen  in  der  kercken  op  eenen 
altaer.  C.  gr.  Loon  1  69.  —  Met  is  overbekend  dat 
de  openbare  bekendmaking  over  *t  algemeen  in  de 
parochie-kerken  gedaan  werden  ^  fr.  il  est  de  touie 
notoriélé  que  les  proclamations  publiques  êiaient 
génSraUment  faites  dans  les  êglises  paroissiales.  — 
Comen  uit  de  kerok  (van  een  goed  dat  zijne 
wettelgke  kerckgeboden  gehad  heeft,  ter  oorzake 
van  de  openstaande  Vemadering),  fr.  sortir  de 
Véglisey  se  dit  d'un  Men  quia  eu  ses  proclamations 
d^église  légales^  en  vue  du  retrait.  ||  Dat  hi,  omme 
beters  wille..,  vercocht  wel  en  wettelike,  met 
drien  kerckgheboden  wettelike  nte  der  kerken  co- 
mende  , . .  dertiene  ghomeyte  . . .  merschen.  dx 
PoTTXB,  Petit,  cari.  44  (1339).  Van  desen  voors. 
coope , . .  waren  ghedaen  drie  wettelike  sondaegsche 
gheoode,  van  xiiii  nachten  te  xiiii  nachten,  en 
was  onghecallengiert  nuter  kerken  commende. 
DiXBicx,  Oharierboekfe  38  (1366).  Van  welke 
voers.  drie  leengoederen  waren  ghedaen  drie  wet- 
telike sondachsche  kerkgheboden,  van  xiiii  nachten 
te  xiiii  nachten,  te  drien  parochiael  kerken  daer 
de  drie  leenen  ligghen  en  ressorteren,  in  alle  ma- 
nieren dat  men  leengoede  van  der  voers.  kerken 
Bohuldech  es  te  ghebiedene,  die,  wettelike  en  on- 
ghecallengiert bekent  quamen  huter  kerken.  Ib. 
196  (1415).  Als  de  kerckgheboden  ghedaen  zyn, 
oomtet  ghekalengiert  [l.  on— J  uter  kerke,  de  naer- 
hede  es  doot.  C.  leenrecht  Burcht  v.  Brugge,  xliii. 
—  Kerok  of  CluiS.  Fr.  JEglise  OU  ermitage. 
Hiertegen  en  sal  niemand  kerke  of  kluys 
stade  doen.  Dat  is:  geen  mensch,  die  zich  plichtig 
gemaakt  heeft  aan  eene  euveldaad,  tal  zich  op  de 
kerkelijke  immuniieiten  mogen  beroepen,  fr.  quiconque 
s'est  rendu  coupaile  d^un  crime,  ne  pourra  invoquer 
les  immunités  eecUsiastiques.  \\  Niemand  te  quetsen  of 
te  berooven,  op  pene  van  lyf  en  goed,  en  hiertegen 
en  sal  niemand  kerke  of  kluys  staide  doen.  Gékabd, 
Antw,  arch.  I  181,  Stadsgebod  24  juli  1526.  De 
kost,  o.  Antw,  1545,  i  43  zegt:  suloke  misdadighe 
en  gauderen  nyet  immuniteyt  van  der  kercken. 

KERCKBEROOYER,  zn.  mv.  ThtaiB  kerkroover, 
fr.  voleur  di'fglise.  Kil.  Kerckroover.  Saorüegus, 
O»  o.  Antw.  1645,  I  43.  Doch  ook  Kerokroover. 
C  V,  Santhoven  1570,  II  21,  en  C.  v.  Antw.  eomp, 
VI,  iij,  28. 

KËKCKBBAECK,  ksbckbbxkiko  ,  zn.  y.Kerk- 
verwoesting,  fr.  dévastation  d'église.  ||  Myne  heeren, 
Omme  te  vnldoene  thulieder  bevele  en  iterative 
lastinghe  conforme  den  placate  van  reparatie  van 


de  kerckebraeke  disponeerende ,  zo  zal ...  ds 
CJoussBHAKEB,  TVoubles  rdig.  JI  159  (1569).  Hoe 
dat ,  in  de  voorleden  troublen  en  kerckbrekinghe 
de  kercke  van  Ebbeighem  . . .  ghespolleert ,  berooft 
en  ghededecoreeert  es_gheweest,  Ib.  161. 

Kerokganck    en    Molenganck    onder 

'tvolck.  Oploop,  fr  hneute  {?).  ||  Oft  die  delin- 
quant  oft  misdadighe  beheert  ghenade  en  gheen  recht, 
oft  dat  sijn  feyten  zyn  [soo .']  openbaer  datter  kerck- 
ganok  en  molenganck  is  onder  'tghemeyn  volck, 
soo  wordt  dieselve  ghewesen  van  die  scholteth  tot 
scherper  examinatie.   O.  v.  Asten,  Crim.  2. 

RËRCKaEBOT,   zn.  o.    Afroeping  in  de  kerk 
van    zekere   rechterlijke   handelingen,    inz.   van    den 
verkoop  van   vernaderbare  vaste  goederen;  kardinaal 
Chranvelle   verbood   dit  gtèruik  in    den  jare   1570, 
en   de   synode   v.  Mechelen,  26  juni  1607,  fr.  pro^ 
damation   a    Véglise  de  certains   actes  judieiaires, 
partic.   de   la  vente  de  biens-fonds  retrayahles ,   Ie 
Cardinal   Oranvelle  prohiba  eet   usage  en   1570;  et 
Ie  synode  de  Malines,  26  juin  1607.  Kil.  Kerck- 
ghebod.    Promulgatio  in  ecclesia,   etc.   ||   Na  de 
voirsc.  hantneminghe  oft  mainmise  der  voirsc.  onbe- 
ruerlgcker   goeden .   soe  sal  die  voirsc.  executeur 
de  Toirscr.  erfflijcheid  stellen  ter  venten  en  coope, 
met  iig  uujrtroepingen ,  openbairlijc  in  der  manieren 
en  in  den   plaetzen  hiemae   verolaert:    Te  weten, 
dat  hg,   ten  iersten  sondaige  nadat  hij  de  voirsc. 
onruerende  goeden   in  zijnen   handen,   als   in  den 
handen  van  mijnen  genadigen   heere   genomen  sal 
hebben,   hem  sal  transporteren  in  der  kercken  oft 
prochikercken  dair  de  voirs.  onberuerlijcke  goeden 
gelegen  zgn,  en  aldair,  ter  uren  van  derhoomissen, 
die  luyden   aldair  behoirlijc  vergairdert  zgnde,  sal 
1>Ü   B^gg®^:  d^^  ^Ü  ^U  executien  genomen  heeft  in 
handen   mijns   genadigen   heeren  sulcke   en  sulcke 
onberuerlijcke   goeden,   doende  aldair  expresse  de- 
claracie  van  den  voirsc.  goeden,  van  der  jaerlijcxer 
weerden  derselver  en  van  den  commeren  en  lasten 
dairop   staende,    zoe   verre    hem  die   tot   kennisse 
comen  zijn,  eö  oft  dair  iement  is  die  deselve  goe- 
den coopen  wille,  dat  hij  bij  hem  come  en  hij  sal 
ontfangen  wordden  om  die  in  te  setten  op  eenen 
prgs,  om  daerenteynden ,  die  uuytroepingen  dairaf 
gedaen  en  volgaen  zijnde,  en  dat  decreet  toege- 
wgst,    deselve    goeden    gelevert   te   wordden   den 
hoighsten  verdierdere  en   dyer  meest  om  geboden 
heeft.  Enz.  enz.  V.  d.  Tav.  398.  Wanneer  eenighe 
onruerende  goeden  . . ,  by  den  amptman  . . .  geéxe- 
cuteert,  en  ter  Vridaechsmerct ,  ten  hoochsten  ver- 
dierende   vercocht   eü    uuytgeroepen   worden,    soe 
en    mach   damptman  die  onruerende   goeden   nyet 
verooopen  (al  heeft  hij  van  synder  officie  weghen 
de  coopdaghen   dairaf  ten   prochiekercken  in   der 
stadt    van   Antwerpen   doen   cundighen    eü    nnyt- 
bellen , . .) ,  maer  daerenboven   is  damptman  oiok 
gehouden  te  doen  doene  drie   sondaechs  kerckge- 
boden in  der  prochiekercken  (daeronder  de  goeden 
oft   huyssinghen  buyten  gelegen  syn),  voer  en  eer 
hy  die  ter  yridachsmerct  mach  vercoopen  en  den 
palmslach  doen  gheven.   C.  v,  Antw,   1545,  Y  8. 
It,   C,  V,   Loven  x   18;   C.   v.   Dieet  VZ.  xii  2; 
C.  V,   Aalst  xn  1;    Co.  Auden.  xii   13;    O.  v, 
Oent  Tiii  2.  5.  voor  zuivering  van  lasten  of  purge. 
Enz.  passim.    Perbod  v,   Oranvelle:  ||   Item, 
dat  in  de  kercken  egheene  weerlycke  uuytroepingen 
oft   uuytlesingen    meer   en   geschieden,   maer   dat 
deselve  werdden  gedaen  buyter  der  kercken.  Vod. 
Mus,  III  46.  Brief  v.  Oranvelle  aan  den  Loveneehem' 
magistraat,  13  apr.  1570. 
KERCKHOF  (Eerohof),  zn.  o.  Kerkhof ^  fr.  et- 


KER. 


KER. 


59 


wtêH^.  1)  Sijn  kerokhof  maken.  Bei  leven 

laten  1  eter  ven  (7),  fr.  perdre  la  vie,  mourir,  ||  Dese 
Inghelnm  was  een  de  yroomste  en  de  beste  capi- 
tain,..  maer  wart  nu  zo  na  beleit  yan  al  gone 
groote  heeren,  dat  een  wonder  was,  en  ontboot 
mijn  heere  van  Bourgoingen  dat  hy  meende  daer 
syn  kerchof  te  makene  en  zyne  aTentnere  te  ne- 
mene.  Oliv.  y.  Dixmude  82. 

2)  JSen  leenheer  moeht  hof  maken  op  een  Jcerkhqf^ 
ft,  un  seigneur  féodal  pouvait  eonstituer  ea  eonr  de 
juttiee  tur  un  eimetière.  Zie  hof  makek  6),  I  600. 
II  Item ,  dat  die  abt  [nZ.  van  Corby]  oft  syne  dinaers, 
tot  Nederyssche  goden  en  ontgoden  moghen,  beyde 
op  den  kerchoff  en  daerbuten,  also  Terre  als  dat 
is  op  en  tusschen  goede  die  men  van  hem  houdt. 
Bekenk.  v.  Brab.  reg.  145  fol.  171  (13  mei  1432). 

3)  't  Kerokhof  verbeuren.  Beroofd  zijn  van 

de  gewijde  aarde ,  fr.êtreprivédelaterrebinife,  ||  Die 
hemselyen  nemet  lijf,  hy  verboert  tkerchof,  en 
igoet  dat  hij  geven  mach  en  vercoopen,  dat  es 
tsheeren.   ï  Beehi  o.    Ucde  86. 

KËRCKMIS,  KERMIS,  KSBMISDACH  (Eercke- 
misdach,  kermesdach,  kerremesse,  kermisse),  zn. 
1)  Jaarfeest  ter  gedachtenis  der  kerktoijding ,  ker- 
mis,  fr.  Jéte  annuelle  en  souvenir  de  la  dédicaee  de 
Véglise^  kermesse.  Kil.  Kerckmisse,  kerckwy- 
hinge . . .  Festum  sive  solemnitcu  dedicationis  templi : 
plerumque  kermisse  dicitur,  ||  In  kermesdage 
es  scouteten  recht  tetene  up  tgasthus  met  g  cna- 
pen  en  niet  meer;  en  alsulke  spise  alse  men  andren 
cnapen  gevet.  Oork,  26  febr.  1252.  Item,  op  den 
kermesdach  tSente-Pieters  heeft  de  meyere  van 
eiken  crame  eenen  pennino,  en  van  eiken  stede 
Bonder  craem,  daer  men  goed  vercoopt,  eenen 
haelinc,  en  dies  moet  hy  dien  nacht  de  craemen 
wachten  up  sine  plechten.  Diebicx,  Chart-erhoekje 
87,  oork.  o.  1366 — ll^  Item,  zo  behoort  te  mijnen 
voorsijden  leene  de  kerremebse  tSente-Pieters  jaer- 
lycx  te  hondene  met  mijnen  daghelijckschen  state., 
van  der  vespertgt  van  den  kermisavondt  totter 
vespertgt  up  den  kermesdach  daemaest  volghende, . . 
DE  Pb.  en  Be.  X.  Af  snee  17  (1398);  it.  Diericx, 
Charierhoékje  193.  Op  kerckwy dinghen  oft  kermissen 
binnen  deser  stadt  van  Brussele  en  vryheyt  der- 
selver,  en  sal  oock  niemandt  op  de  sondaghen  oft 
heylighe  daghen,  moghen  vercoopen  eenighe  cxe- 
merye,  spieghels,  thin,  mossen,  houtewerck,  eeren- 
werck,  banden,  huyven  oft  anderen  wercken  oft 
waren  dan  alleenlgck  kinderspel,  eü  dierghelijcke 
cleyne  dinghen .  en  dat  oock  v<5<5r  den  neghen  uren 
des  morghens.  PI,  v.  Brab.  1  59,  z.  j.  //.  O.  kast. 
Iperen,  c.  Li;  C.  v.  Cassel  182;  en  de  Cousse- 
maker,  Troubles  rdig.  III  103  (1566):  Kercke- 
mesdach.  Zie  ook  cbahisse. 

2)  Qeschenkje  ter  gelegenheid  der  kermis  y  h.  petii 
eadeam  è  Voceasion  de  la  kermesse,  \\  Voor  die 
somme  van  2300  gis.,  en  stoff  tot  een  cleedt  voor 
een  kermisse  voor  syne  suster.  C.  gr.  LooUj  I 
470  (1695). 

KËRCKRECHTEN,  zn.  mv.  Kerkereehten  voor 
lijkdiensten  t  fr.  droits  d^église  pour  funérailles.  ||  Soe- 
verre  sy  hen  erfgenamen  van  den  dooden  draghen 
willen . . .  moeten  altyt  (theuren  laste  en  coste 
alleene)  betaelen  de  kerckrechten ,  offerhanden, 
missen,  exequien,  legaten,  sepulture  eü  waslicht 
yan  den  dooden;  insgelycx  de  costen  van  der  uuyt- 
vaert;  vije,  xzx»  en  jaergetyden,  met  oock  den 
sarcke  van  den  grave  en  des  daertoe  behoirt.  C.  v. 
Antw.  1545,  xiii  80;  it.  xii  11. 

KERCRKOEP  (Kercroup,  kerckroup,  keercroup), 
zn.  m.  Uitroeping  ter  kerk,  fr.  crUe  d'iglise.  || . . .  Èn 


voorts  al  te  doene  volghende  den  inhondene  van 
den  kerckrouppe  dies  te  utten  menoionnerende.  C. 
V.  Gent  II  178.  In  der  vormen  in  den  kercroup 
verclaerst,  180.  Volghende  den  keercroupe,  voo]> 
geboden  en  andere  ordonnancien.  203. 

KEBCKBOOVERIJ  (—e),  zn.  Kerkroof,  kerk- 
dieverij,  fir.  vol  d'^glise,  saorHège.  Kil.  Kerok- 
roof.  Sacrilegium.  ||  Van  crime  lesae  mafestatis, 
kerckrooverije ,  als  openbaere  brantschatters, ..  O, 
V.  Samthoven  1570,  ii  11. 

KERCKSTICHEL,  zn.  m.  en  v.  Kerkportaal, 
ingang  der  kerky  fr.  porche  de  Véglise.  De  bet.  van 
het  w.  stiohel  is  zeer  onbepaald;  zie  Schuermans : 
stijl,  dwarsboom,  slagboom,  barreèl.  Mij  is  het 
dialektiseh  bekend  als  een  stijl,  waarop  twee  Antw- 
gewijs  geplaatste  en  draaiende  houten  aan  den  ingang 
eener  steeg,  of  tusschen  eene  kerfhofsmuur,  waar 
een  man  Meen  op  eenmaal  doorkon,  fir.  tourniquet. 
II  Te  consenteren,  dat  alle  degene  die  daeraen  [nl. 
aan  gemeld  goed]  zouden  vermeenen . . .  recht  te 
pretenderen,  worden  geïnsinueert  è  la  bretesquê, 
Dy  publicatie  des  zondags  ter  kerkstichel  en  afBohe 
dezer  ter  plaetsen  gecostumeert,  van  14  tot  14  dagen, 
ten  uytkomen  van  het  volk  uyt  den  dienst  der 
parochiale  kerke  van  Aeltere , . .  hunne  pretentien . . . 
DB  Pb.  en  Bb.  III.  Aalter  6  (1787).  Item  O.-JP.-B. 
autr.  II  437,  en  YI  24,  en  C.  v.  Aalet  752. 

KERCRSTOBM  (Kercstorm),  zn.  Tiaist,  geveehi 
in  de  kerk,  fr.  rixe,  dans  Vi^lise.  Kü.  Storm. 
T^umultus  vehemens.  "Lexer  Bturm.  Kampf.  ||  Qict- 
eumque  eonvietus  fuerit  de  liie  in  ecclesia  i.e.  kerc- 
storm ,  emendabii  comiti  iii  libras.  K.  v.  Veume  1240. 

KERCKWECH  (Keercwech),  zn.  m.  Kerkweg, 
fr.  ohemin  de  Véjglise.  \\  Breedte  der  wegen: 
Eenen  kerkwech  zesse  voeten.  Bekenk.  v.  Brab. 
reg.  136  fol.  260  (24  apr.  1510).  Benen  kerckweoh 
of  borrewech,  y  voete.  O.  v.  Acdst  896.  It.  C.  v. 
Auden.  xiv  21.  Es  die  man  cossate,  soe  sal  die 
lanxst  leeft  thuys  behouden  daer  die  roeo  ute  gaet, 
metten  osydruppen,  metten  borreweghe,  eü  met 
eenen  kerckwege,  ute  en  inne  te  gane.  Onder  scheet 
V.  Uckele  ende  v.  Brussele.  Bit  zyn  de  pointen  daer 
niement  af  ghevrijt  en  mach  zyn. . .  Yan  keerc- 
weghe.  C.  v.  Qent  I  574.  —  Kerckwegel,  ver- 
klw.  Kerkwegje,  fr.  petU  chemin  d^êglise.  ||  Bat 
een  ieghelijck  de  kerckweghels  behoorlgck  reparere 
en  onderhoude.  de  Pb.  en  Bb.  XIY.  Boekhoute  27 
(1684).  Be  plantasie  op  den  kerckwegel.  Ib.  XX Y. 
Kruibeke  54  (1688). 

KERCKWETEN,  zn.  o.  Afkondiging  ter  kerke , 
fr.  publuxstion  è  Vtglise.  ||  Yoorts  en  sal  den  voorss. 
dyckgrave  gheene  nieuwe  wercken,  *tzy  dycken, 
heulen,  sluysen ,  waterganghen  oft  andere  zeewercken 
besteden  te  maken ,  te  vermeerderen  oft  repareren , 
tenzy  dat  hy  te  vooren  kerckweten  daertoe  ghedaen 
zal  hebben.  PI  o.  VI  2  mrt  1576;  III  470. 

KERMICKE.  Zie  kbahik. 

KERREN  (Eerven?),  bw.  ||  Bat  men  egeenen 
vleesch  meer  kerren  en  zal  dan  eens  opten  stert 
en  eens  in  den  halss,  en  opte  ribben  zullen  zy  dat 
kerren  te  langhs  . . .  Kb.  v.  Turnhout  1550  fol.  78  v^. 

KER8ELAER,  KERSELEER,  zn.  m.  Kersê- 
boom^  fr.  cerisier.  Kil.  Kerseboom  en  kerseler. 
Cerasus.  Servilius  1546  heeft  Cerasum:  eenen 
krieckeler  oft  kersenboom.  —  De  kers  (cerasus)  komt 
reeds  voor ,  met  de  pruim ,  in  den  toltarief  v.  Dammê 
1252.  II  Eycken,  kerseleren  ind  esschen.  O.  Liège, 
K.  V.  Tongeren  1469  a.  24.  Kersselaeren.  O.  o. 
Loven  y  Servit.  82.  Boode  kerseleeren.  C.  v.  Loven 
xiTi  7.  Roode  kerseleren.  C.  v.  Biest.  YZ.  y  9. 
Swerte  kerselaers.  C.  v.  Brussel,  Servit.  88. 


60 


KER. 


KER. 


EEBSELTEBE,  sxl  Kersenboom,  fr.  eerisier. 
II  Alle  boomen  die  ymcht  dragen  wordden  in  der 
deelinge  gehouden  gemeynlyo  voir  erre,  anjtge- 
nomen  wUde  kerselteren  en  mispelteren,  boomen 
die  niet  géïnt  en  zyn,  dewelcke  Toir  have  gehouden 
wordden.   Y.  d.  Tay.  228  t^.  Zie  xxbsblasb. 

KEBSER,  zn.  Kersd>oom^  ft,  eerisier,  ||  Appel- 
boome,  peerboome,  criekers,  prumers,  nokers. 
onghesnoeyde  kersers  . . ,  behooren  toe  den  leene, 
Leenrechten  f  1528  ^  fol.  I  ij.  Appelbomen,  en  onge- 
snoeyde  kersers ,  prumers , . .  C.  o.  Aalst  424. 

KERSNACHT  (Karsnacht),  zn.  m.  1)  Kersavond, 
Kerstavond,  avond  of  dag  waarop  Kerstmis  ingaat, 
fr.  veilU  de  Noël,  Ie  jour  qui  précède  celui  dont  il 
est  question.  ||  Dit  was  ghedaen  up  debrugghe  [var. 
brucghe]  te  Yesinkes  in  Karsnachte.  Oork.  v.  1220 
tM  de  Ann.  Socti  d*émul  II  425  en  III  357  (De 
oorspr.  akte  berust,  too  *t  schijnt,  onder  de  edde 
familie  Van  Maldeghem). 

2)  De  Kerstnacht  zelve,  fr.  la  nuit  de  NoSl  méme. 
II  Betaelt  aen  Mr.  Anthonis  Yan  Dycke,  schilder 
tot  Antwerpen,  oyer  het  schilderen  en  maeken  yan 
de  schilderge  yoor  Onse-Lieye-Vrauwen  aultaer, 
wesende  „eenen  kerstnacht"  \nl.  de  geboorte  Onzes 
Zaligmakers],  de  somme  yan  yijfhondert  guldens,.. 
DB  Ylahivce,  stad  III  11,  Kerkrek.  1685. 

KERSPE,  zn.  Fijn  lijnu)aad^  edeU^waad ;  krespe, 
krispe,  kerspendoek;  kespe,  fland.  lamper s  (Spa- 
uoghe  y^  Byssus,  Kil.  kerspe/kerspendoeck) 
Ni^la  linea,  vestis  eoa,  byssus,  gal.  crespe;  fr. 
toile  tres  fine.  La  Cume  Crepe.  Espèce  d'étoffe 
claire  et  déliée,  ^,Drap  de  fin  eouvrechief  de  oretpe 
(pour  yfinge  de  crespe**)  empesé.**  ||  Tria  super- 
plicia  {nl.  koorhemden]  de  kerspen.  Inv,  kan.  de 
JBliaffies  1386.  —  Als  byy.  naam.  Kerspin.  ||  Y an 
elcker  balen  mersseryen,  als  syndael,  hooftcleeden , 
kerspen  oft  lynen  tapitte, . .  Eekenk.  v.  JBrab.  reg. 
142  fol.  136  y^.  Tarief  v.  1409;  Lat.  crisparium 
vel  linearium  tapetorum.  Yoerd  ne  sullen  sy  [nl.  de 
Begijnen]  gheene  kerspe  [var,  kerspin]  noch  dune 
hoeftcleederen  draghen.  Auden.  meng.  II  38  (1409). 
Ib.  Y.  248  (1522).  Item,  eenen  Jesus  met  een 
kerspin  hundekin  en  een  fluweelen  bonnetkin,  om 
up  den  hooghen  aultaer.  Auden.  meng,  lY  373» 
Inv.  V.  kerksieraden ,  1523. 

KERSPEL  (Keerspel,  kirspel),  zn.  o.  Zooals 
thans  kerspel,  fr.  paroisses  doch  dit  w,  is  eigen 
aan  lAmlmrg  en  Noord- Brab.  Kil.  Kerspel  / 
kerstpel.  Baptisterium,  jj  Dat  yortane  die  onder- 
saten yan  den  kerspel  yan  Halen  en  yan  der  Ca- 
pellen,  zoewel  zullen  mogen  aenbringers  zyn  yan 
denghenen  die  zy  beyinden  sullen  eenich  hout  oft 
ooien  buyten  kerspels  yuerende  . . ,  als  die  yorsters 
yan  onsen  yoirs.  walde.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  138 
fol.  248  y^.  15  deo.  1583  a.  2.  Dat  wy  ont£Emghen 
hebben  die  supplicatie  yan  . . .  den  meyere ,  scepe- 
nen  eiï  gemeynen  ingesetene  des  kerspels  yan  Mil 
[land  y.  Kuik].  Ib.  reg.  139  fol.  252  v».  1553.  In 
onsen  dorpe  en  kerspele  yan  Heerle.  Ib,  reg.  131 
fol.  48  yo.  15de  £.  Keerspel.  C.  v.  Maastricht  174; 
Kirspel.  Belg.  Mus.  Y  431,  Bome  (Limburg).  It. 
C,  gr.  Loon  II  354,  Seckheim;  C.  v,  Bavenstein 
(Uden  1464);  C.  v.  Kuik  a.  8  en  42;  BI.  v.  Brab,  II 
112,  Limburg,  Valkenburg,  Daalhem,  s  Mertogenrade. 
Zie  ook  7AOOB. 

KERSPET,  zn.  JEen  zeker  onbepaald  gebak,  als 
lekkernij,  fr.  certaine  pdtisserie  indéterminée ,  orépe. 
Kil.  heeft  kerspe.  fland.  gand,  j.  kransselinck. 
Artólaganus;  yoor  welk  Lat.  w.  PiHseus  ons  te 
kiezen  laat:  wafel ^  pannekoek,  weytekoek,  tarwe» 
koek,  olykoek,  enz.,  en  in  z\jn  Lex,  Antiq.:  erat 


pani»  a  déUeiis,  BQ  Spanoghe  heet  het:  Ka>rt!Me§^ 
keisterling,  krantseling,  kerspe,  morsteüe,  — ken. 
Het  w.  kwam  ons  niet  anders  yoor  dan  in  Beinaert 
de  Vos  ys.  4459 :  „Doe  dede  io  hem  geyen  een  pser 
kerspetten,  daer  boter  op  lach.''  (Aangehaald  bg 
Yanderkindere ,  Artevelde  411). 

KERST,  zn.  m.  Christus,  C^ezalfde,  Zaligmaker, 
fr.  Christ,  oint,  Sauveur,  Kil.  Kerst.  Christus, 
unetus.  Op  kersavond  loopen  de  kinderen  hier  neg 
rond  aan  alle  deuren,  roepende  „heilige  kersf,  ||  Int 
jaer  yan  den  camacioene  Ons  Heren  Jhesuz^Kent 
M.CC.LXXXZIIJ,  up  den  yierden  dach  yan  Wede- 
maende.  Oork.  4  juni  1293.  N  . . .  heft  upghedreghen 
en  ghegheyen. . ,  ter  armer  bouf ,  den  Heleghen 
gheesten  yan  den  kerken  yan  N.  N . . .  en  yan 
schelechs  Kent.  DB  Potteb,  Sec.  eart.  59  (1823). 
It.  Diericx,  Charterboekje  128.  130  (1510). 

KERSTELIJCK,  bn.  Christdijk,  fr.  chréüen. 
II  Soe  hebben  wi  gheloeft,  bi  eede  en  bi  onser 
kersteleker  trouwen ,  dat  wi . . .  Brab.  Yeesten  I 
734  infra  (1306).  Dat  wy  alomme  binnen  onsen 
keyserricke  (als  die  alderkerstelickste  keyser... 
PI.  V,  VI.  I  91  (1521). 

KERSTEN  (Keersten)»  zn.  Christen,  fr.  ekriOen. 
Kil.  Kersten.  Christianus.  ||  Als  die  keyser  van 
Constantinoble  sach  dat  Keersten  waren  die  daer 
quamen,  so  dedy  de  poorte  up  en  reet  met  drie 
batnelgen  te  hulpen  den  Keerstinen.  Jas  y.  Dix- 
HüDB  2.  —  Een  kind  kersten  doen.  Het  laten 
doopen,  fr.  faire  baptiser  un  enfant.  Kil.  Kersten 
doen.  ].  doopen.  Baptixare,  ||  Yortane,  wat  por- 
tere ocht  portersse,  die  enen  kinde  dat  men  ker- 
sten dade,  yore  ocht  naer,  meer  gave  dan  xiJ  oude 
gr.  oft  die  werde . . ,  yerboerd  u  s.  ouder  groten. 
Kb.  V.  Antw,  174.  —  Een  kint  sgn  kersten 
[kerstenheit.^]  geyen.  Het  doopen,  fr.  baptiser 
un  enfant.  ||  Eedt  van  de  .geswoirene  yroedevrouwen 
ofte  wyseyrouwen : . .  dat  ick  egeene  kinderen  en 
sal  doopen  oft  heure  kersten  geyen,  dan  als  ick 
sal  meynen  door  peryckel  yan  sterven  't  selve  van 
noode  te  syn . . .  JEeden  v.  d.  officianten  bvsnen 
Loven^  1772. 

KERSTEN,   Limb.   kobstbk,  bn.  Christen,  fir. 

'  chrétien.  ||  Yan  Dertienendsghe.  Die  weerde  hoech- 

tiden   Chnsti   sellen   hoechlike  vieren   alle  korsten 

menschen.   Hondert   merk.    131   v^  Die  korstenen 

menschen.  Ib.  138  y^  Alle  korstene  menschen.  140. 

KERSTENHEIT  (Kerstinede) ,  zn.  1)  Doopsd, 
fr.  baptéme.  ||  Wy  verbieden  oock  eenen  yeghe- 
licken,  dat  niemandt,  van  wat  state  hy  zy,  hem 
en  voordere  opt  doopsel  eü  kerstenheyt  van  zijn 
kinderen  te  bidden  ghevaders,  om  van  hemlieden 
eenigh  present  ofte  profyt  te  hebben  en  ontfaen. 
BI.  V.  VI.  1  oct.  1631  a.  12;  I  762. 

2)  Christenheid,  al  de  Christenen,  fr.  chrétienii, 
II  Wij,  Jan,  deken  van  den  kerstinede  in  Ghent,.. 
DE  PoTTBB ,  Sec.  cart.  48  (1315). 

KECSTENMAN,  zn.;  mv.  Kerstenliede 
Het  w.  Christen,  fr.  chrétien,  schijnt  in  het  oud  recht  als 
synoniem  van  getuige  gegolden  te  hebben ,  fr.  ee  mot 
semble  avoir  été  synonyme  de  témoin  dans  Vanden 
droit.  Zie  bvevsabt. 

KERSTENRIJCK,  zn.  o.  Christenheid,  fr.  ohri- 
tienté ,  lat. christianitas.  Kil-  Kerstenryok.  Chris' 
tianismus,  christianum  imperium,,,  ||  Dat  een 
yegheliok  wel  sculdich  es  Gode  van  hemelrgcke 
neerstelicke  te  biddene  voor  de  ghemeene  welvaert 
en  prosperiteyt,  oock  om  pays,  ruste  en  eendrach- 
ticheyt  van  den  kerstenrycke , . .  DB  Pottbb  ,  See, 
cart.  177  (1575). 

KERSTEYEL,  zn.  Bene  soort  van  wol,  haren 


KES. 


KET. 


61 


naam  maarê,  caiUeamid  aam  eenê  lamdsirmhy  fr. 
êorte  de  laine,  \\  Van  eenen  sac  keratevel  sal  mer 
maken  twee  bellaerts  en  dri  smael  brede;  en  die 
gheen  bellaerts  maken  en  wilt,  aal  moghen  [maken] 
smael  brede  en  niet  meer.  Kb.  lakeng,  Die»t^  WoU 
werk  fol.  16  t»  (1425). 

K£BT£,  Bn.  v.  Kerf,  insnijding,  fr.  entatüe. 
Kil.  Kerte.  ^iMi.  j.  kerf.  Oma,  ineiswra.  Thans 
nog  i»  volle  gebruik.  Zie  Schuermans.  ||  Den  echaut 
moet,  met  vier  scepenen,  de  huusen  afwynnen, 
doende  drie  afw jnnynghen ,  telcken  een  kerte  sny- 
dende  in  de  stylkoste  van  der  duere,  en  die  de 
Toornoemde  scepenen  tooghende.  C.  v.  Auden.  2d«  d. 
448  (1620). 

K£RT£ËL£N  (Kertelen),  zn.  my.  Boawkunst. 
Trappen  aan  eenen  gevel,  hanteelen,  fr,  créneaux, 
gradine.  Kil.  Kanteel  /  kanteelsteen.  Finna. 
I)  Item,  een  driecante  [nl,  bovenste]  yan  eenen 
ghevely  ghemaect  met  kertelen  werckelick  bedeelt 
en  elckanderen  yeryolghende  yan  yooren  en  yan 
boyen ,  naer  den  heesch  yan  den  wercke.  Rembbt  , 
I  444,  K.  d.  Metsere  6  juni  1679.  Een  stantTenster 
met  een  goede  taille  en  boghe,  met  kertelen  ofte 
weinckels  [nL  hoeksteenen].  445 ,  zie  ook  456  en  457. 

K£By£N,  bw.  1)  In  delakenweyerij.  Pe  wolle 
keryen.  Twee  soorten  van  elkander  scheiden,  fr. 
(draperie)  séparer  deux  eortes  de  laine  {?).  ||  Dat 
men  de  peellwolle  en  de  zackwolle  nyet  meer  dan 
in  tween  keryen  noch  schieten  en  sall:  den  eenen 
en  yersten  om  goede  lakenen  dairaff  te  makene, 
en  den  tweeden  en  anderen ,  om  halfiVe  lakenen , 
ofit  tot  werpe  te  hondene;  en  dat  opte  pene  van, 
vj  royalen,  die  contrarye  dade.  Kb.  Ldkeng.  v.  Diest, 
Wolwerk  fol.  17  (1486). 

2)  Kerven  eenen  paelsteen.  I!r  eene  kerf, 

eene  insnijding  op  maken .  fr.  Jaire  une  e»  taille  dans 
une  borne.  ||  Als  paelders,  om  erfscheijdinghe  tus- 
schen  ghebueren  te  doen  gheen  paelsteeuen  en 
vinden,  soo  moeten  sg  d*erven  scheijden  naed*oude 
metselrye  daerontrent  staende,  oft  na  ghetuijghe- 
nisse  van  goeden  luijden  die  over  langhe  jaeren 
daer  verkeert  hebben,  en  dienachtervolghende  daer 
eenen  paelsteen  doen  setten,  boven  ghekerft,  en 
den  kerf  setten  linie  recht  op  ^tscheyden  van  sul- 
ken erven.  C.  v.  Deurne  1612  a.  235. 

K£S£LINCK,  zn.  m.  Kiezel,  kei,  keisteen, 
vuursteen,  fr.  silex.  Kil.  Kesel  /  keselsteen  / 
keselingh.  eax.  sioamb.  hol.  j.  keye.  Silex.  germ. 
Kisling.  Schiller  u.  Lubben  Keser-,  kesser-,  kiser-, 
keselinck.  KieseU,  Feuerstein.  \\  Wie  sal  mi 
gheven,  dat  sie  [»/.  myne  woorden]  werden  uutghe- 
graven  in  enen  boec  mit  yserenre  griffelen,  of  mit 
enen  lodenen  plombete ,  of  dat  sie  werden  ghehou- 
wen  mit  enen  beytel  in  enen  keselinc.  Oetijdb. 
xvda  £.  fol.  182  v».  Job  19;  Lovensche  bijbel  1566: 
in  eenen  harden  steen,  Statenb.  in  eene  rotze. 

K£T£L  (Keetel),  zn.  m.  Zooals  thans.  Ketel, 
fr.  ehaudron.  Kil.  Ketel.  Cacabus,  etc.  ||  Potten, 
pannen,  ketels,..  Tol  v.  Agehove  ie  Oent,  1199 
(Yert.).  Ene  regghele  ketele  ij  d.  Lov.  Tol  te  Me- 
ehelen  1391.  It.  enen  ketel  en  y  akers.  Ib.  Xvj 
Bwerte  ketelen,  soe  groot,  soe  cleyne,  daer  g  witte 
ketelkens  onder  sijn.  It.  eenen  grooten  swarten 
ketel.  Jnv.  v.  d.  Hulst  1489.  Dat  een  ieghelyck 
brouwer  die  bier  met  den  ketel  vercoopt,  dat  dien 
ketel  houden  zal  acht  potten  een  pint,  met  der 
gebomder  maten.  Kb,  v.  Turnhout  1550  fol.  70  v^ 
Éenen  reep  cleyn  keetelen  ij  gro.  Wateriol  1550.  — 
Valsehe  munters  gerecht  met  den  ketel 
in  ziedende  water  of  olie.  ||  En  indien  dat 
die  voirs.  meester  particulier  failgeert  in  gewiohte 


ofk  in  alloye,  als  hy,  oft  God  wille,  niet  doen  efi 
sal,  dat  sal  zyn  ter  confiscatien  van  zynen  live, 
om  gejusticieert  te  wesen  in  den  ketel.  Sekenk, 
V.  Brab.  reg.  157  fol.  43.  Instructie  vore  die  munie 
V.  Lucemboreh,  15(le  E.  Zie  ook  Génard,  V hotel 
des  monnaies  23.  124;  en  den  Index  d.  Flao.  v, 
Vlaanderen. 

K£TELA£B,  zn.  Ketelboeter,  ketellapper,  fr. 
ehaudronnier  ambulant.  Kil.  Ke teler.  Faber  aera- 
rius.  II  Dat  negheen  ketelaere,  no  ander  man  die 
niet  vry  guldebroeder  en  es,  ne  sal  gaen  achter 
straten  met  ketelen  no  met  slotelen,  no  met  ouden 
no  met  niewen,  up  de  mesdaet  van  iii  lib.  en 
dwero  verbuert.  K  o.  Smedereamh.  te  Qent,  15d« 
E.  It.  Auden.  meng.  III  455.  Zie  ook  battbbix  2). 

KET£LBO£T£RIJ  (Ketelbooterie) ,  zn.  v.  Het 
handwerk  des  ketelboeters ,  fr.  Ie  métier  du  ehaw- 
dronnier  ambulant.  \\  Omme  te  voorsiene  teghena 
de  bedelaers,  zult  doen  verbieden,  dat  gheene 
inlantsche  ofte  uytlantsche . . ,  en  zullen  moghen 
rabautsche  wyse,  ofte  onder  t'decsele  van  den 
robynsack  ofte  ketelbooterie ,  ofte  van  anderen 
wercke  te  soucken,  te  gaen  achter  lande,  in  ste- 
den ofte  dorpen ,  biddende  heur  broodt , . .  Fl.  v, 
ri:  15  juni  1556  a.  13;  I  33. 

KET£LHO£T,  zn.  Oorlogehoofdhedekking  van 
metaal  of  leer,  fr.  coiffkre  de  guerre,  de  miud  ou 
de  cfcir.  Schiller  u.  Lubben  Ketelh6t,  Kessdhut, 
Kisenhui.  \\  Dat  niemen  en  comme  ten  brande  ghe- 
wapent,  hij  en  zij  met  den  heere  en  der  Wet,  het 
en  ware  met  alsulker  wapenen  alse  ten  brande 
hoort,  dat  zijn  ketelhoede  of  tophuven,  op  de 
wapeue  verbuert  en  ni  lib.  par.  db  VLAMnrcK, 
Vgb.  41   (15de  E.).   Zie  hüiyb  2),  en  tofhvivb. 

KETELCNAEP  (K— ape),  zn.  Koperslager, 
koper  smid  (ale  ambachtsmeester,  niet  ah  gezd  of  leeT' 
Ung)^  fir.  mai/re-ehaudronnier.  ||  De  ghesuoeme  en  alle 
darobachte  van  der  stat  van  JSrusele  en  die  te  hen 
behoren,.,  dats  te  wetene:  de  meestre  van  den 
ververen ,  de  medeblanderen , . .  bleikeren ,  ketel- 
knapen, vliescuweren ,  eü  alle  dandre  ambachte. 
Oork.  19  mrt  1305  (Henne  en  Wauters  I  83  ver- 
talen ook  y^haudronniers"). 

KETELSPIJS,  zn.  Gsel  koper,  fr.  euivrejaune. 
II  Betaelt  Willem  de  Mantele,  ketelaere,  van  dat 
hy  ghelevert  heeft  al  de  stoffe  van  witten  lettoene, 
metter  naeghelinghe  en  twee  platte  copersticken 
daermede  den  wysere  drayt,  en  de  rayen  van 
copere,  weghende  tsamen  iiiic  xvii  pont,  al  ketel- 
spyse,  te  y  sch.  iii  den.  tpont.  Auden.  meng.  III 455. 

KETEN,  zn.  1)  Maat  van  het  hout,  ketting, 
meetketting,  fr.  mesure  du  bois,  ehaine  d^arpenteur, 
II  De  voorsz.  houten  [nl.  wishout,  enz.]  worden 
ghemeten  door  ghesworen  meters,  met  schemelen 
en  ketenen,  weicke  keten  moet  hebben  de  lenghde 
van  9  voeten  4  dnymen.  C.  v.  Brussel,  Maten  van  houi. 

2)  Havenketting ,  havenmond,  fr.  ehaine,  «nftoK- 
ohure  du  port.  G^rimm  Kette  2)  hafenketie,  der 
haf  en  word  mit  einer  kette  versperrt.  \\  Den  ïoots- 
man  oft  pilot  is  gehouden  tsohip  te  brengen  tot 
aen  de  ketene  oft  gat  van  de  havene,  oft  andersinte 
in   sekerheden.    C.   v.  Antw.  eomp.   lY,  vig,  121. 

Zie  ook  KBTENSLüITEB. 

KETENSLUITER  (K— uy— ),  zn.  m.  H^,  die 
gelast  was  met  de  kettingen  der  straten  toe  te  maken, 
fr.  celui  qui  Sfait  chargé  de  fermer  les  chatnes  de§ 
ruee.  ||  Den  ketensluyter  achter  het  stadtbnys, 
yiii  guldens.  Ord.  AJb.  Antw.  1618,  Uiig.  1 162.— 
In  de  middeleeuwen  werden,  in  tijden  van  oproer, 
de  straten   der   steden,   en   inz,   die   welke  op  het 


stadhuis   uitliepen,   met  kettingen  versperd,  ir,  am 


X 


b2 


KEU. 


KEU. 


mojfen-éffê^  datu  Ut  iemps  d'émetttê,  Ut  russ  des 
villea,  et  portie,  eeüee  qvi  ah<mH»»aient  ^  V hotel  de 
vïUe^  itaxent  harriet  par  des  ehaines.  Zie  o.  a.  Génard , 
Antw.  arch,  III  397.  398*  en  Henne  et  Wauten, 

I  224  (1423),  en  II  63  (1643). 

KETEN WËRCKëR,   zn.    Wever,  fr.  fUterand. 

II  De  weyen  wierden  eertyds  ketenwercken  ge- 
naemt ;  zoodat  het  alsdan  eene  oneere  was  deae  keten- 
wercken Wevers  te  noemen :  alhoewel  hedendaeghs 
den  naem  van  wever  zeer  gemeyn  is.  't  Is  evenwel 
denzelven  naem,  ketenwercker  en  wever  db  Dah- 
HOüDXB,  Orootdad.  528. 

KETSE,  zn.  v.  Soort  van  sehipf  waart,  de 
hraaier,  fïr.  aorte  de  navire,  prób.  leeraXer,  \\  Alwaer 
hemlieden  int  ghemoet  quam  een  Enghelsche  ketse 
ofte  crayer,  gheladen  met  victuaiUe  en  ammunitie 
up  Vlissinghe.  Piot,  Chron.  422  (1572). 

KETSEN,  OW.  Van  een  vaartuig.  Varen y  voor- 
mikomen,  fr.  (d'un  bdteau),  navigmer^  voquer.  Kil. 
Ketsen  /  kitsen.  Curtare.  ||  De  traghels  van 
Audenaerde  op  Ghendt  moeten  hehben  de  breede 
van  vyf  voeten,  en  van  Audenaerde  op  Doomicke, 
daer  *t  maertschip  ketsen  mach  metten  peerden, 
thien  voeten.  C.  e.  Auden,  xiv  22.  It.  li.  v.  VI. 
XI  907  a.  20. 

KETSEN.  Zie  cabtsbn. 

KETSEB,  zn.  Drijver  va»  een  peerd,  dat  een 
sehip  of  hargie  voorttrekt  langt  de  vaart  (De  Bo), 
ft.  conducteur  d^un  eheoal  qui  iraine  un  hdieau  ou 
une  harque  dans  un  eanal.  \\  Twee  schepen  eikan- 
deren tegenkomende , . .  en  beyde ,  *t  zy  met  men- 
Bohen  of  peerden  getrokken  wordende,  zal  den 
schipper,  die  met  den  stroom  afgaet,  zyne  lyne 
moeten  laeten  afvallen,  om  het  tegen  stroom  vae- 
rende  schip  daerover  te  laeten  passeren,  en  syn 
schip  naer  de  oversyde  van  den  vaert  moeten  be- 
stieren, en  zal  den  ketser  zyne  lyne  moeten  uyt- 
steken.  PI.  v.   VI  17  jan.  1780  a.  21;  XI  908. 

KET8PEERT,  zn.  Paard  dat  een  tchip  voort- 
trekt. (De  Bo  ketsepeerd,  ketspeerd),  fr.  cheval  qui 
iraine  un  hdteau.  \\  Haere  Majesteyt  interdicoert 
aen  de  geleyders  der  ketspeerden,  schepen  tree- 
kende  ofte  niet,  hunne  peerden  te  geleyden  ofte 
te  laeten  gaen  langs  de  banketten.  PI.  v.  VI.  XI 
906  a.  15.  Zie  het  voorgaande. 

KEURE,  BBUB  (Core,  coere,  chore,  choere, 
kore,  koere,  koyre,  koore;  keure,  keur,  ceure; 
kuere,  kuer),  zn.  m.  en  v.  In  zeer  verschiUige  he- 
teekenisten.  1)  Wet,  handvest  van  den  landsheer, 
gijnde,  als  't  ware,  een  lijfttraffèlijk  en  burgerlek 
wetboek  f  doch  meestal  slechts  vrijdommen  en  alferlei 
vergunningen  bevattend.  „JBen  samenstel  van  stedelijke 
[ook  wd  nationale]  wetten ^  hetzij  door  den  vorst, 
op  verzoek,  en  veelal  met  beraming  der  overheden 
van  de  plaets  [Zie  de  Bruss.  keure  v.  1229]  geko- 
zen of  vastgesteld;  hetzij  door  die  overheden  zelf 
voorgeslagen  en  door  den  landheer  toegestemd,  be- 
krachügd  en  gewaerborgd,  en  waeraen  de  inwoon- 
ders  zich  voortaen  te  houden  hadden.  —  Na  de  ver- 
overing van  westelijk  JSuropa  door  de  Franken, 
mogten  de  lantkaten  kiezen  onder  welke  wet  (de 
Salisehe,  Ripuarische,  Alemannische ,  enz.)  zij  leven 
wilden.  Hun  keus  of  keur  eens  gedaen  zijnde, 
moesten  zij  dien  volgen,  en  werden  hunne  misdrijven 
naer  de  gekozen  wet  gestraft.'*  Kav.  Datid,  Vaderl. 
hist.  lY  246,  volgens  Kluit  en  Wamkönig.  Zie 
ook  Verdam  haitdybbtx.  Fr.  Loi ,  charte  du  prince, 
Hani  une  sorte  de  code  pSnal  et  civU,  ne  contenant 
aussi  la  plupart  du  temps  que  des  privileges  et  direr- 
ses  eoneessions.  „  Un  ensemble  de  lois  municipales 
[aussi  uatümales'],  ditleehan.  Dctvid,  soitchoisies 


OU   étaOilies  par  Ie  prince ,  è  la  pri^  ei  samveni 
avec  délihêration  des  autorités  localesf  soit  propo- 
sées  par  ces  autorités  mêmes,  consenties  et  garoHties 
par  ie  prince,  et  €tuxquelles  les  habitants  devaient  se 
conformer  dans  la  suite.   —   Après  la  conquête  dê 
V  Èurope  occidentale  par  les  Francs,  les  habitaniê 
du  patfs  purent  choisir  sous  qudle  loi  ils  voulaiemi 
vivre  {la  loi  salique,  ripuaire,  alemane,  etc.).    Unê 
foit   leur  choisB  fait,  ils  devaient  Vóbserver  comme 
Ui,    et  leurs  méfaits  furent  punis  d^après   la    loi 
choisie."   Kil.  Keure/kor  e.  Opt  io ,  electio ,  ddec- 
tus ,   suffragium.   Keur.  Arbitrium,  sententia  arbi- 
tri:  ^  Statutum,  decretum,  lex,  plebiscitum:  staim- 
turn  seleetum.  ||  Dat  wi  [nl.  hertog  Hendrik],  over- 
mits vroeden  lade  onser  manne  van  Brussel,  desen 
coren  hebben  geset  binnen  Brussele,  bi  trouwen 
en  bi  eeden  onser  mannen  en  gemeeneleeck  porte- 
ren  van  Brussele ,  desen  core  te  houden  om  gemei- 
nen  oirboire.  K.  v.  Brussel,  1229,  Inl.  {Lugster  v. 
Brab.   I    37),   en   passim  aldaar,  inz.  a.   42.  Ae, 
Dni   1240,  mense  julio ,  facta  est  lex  et  consuetudo 
quae  vocatur  Cora  t«  terra  Furnensi.  K.  v.  Veume 
1240.     Concedimus     omnibus    hominibus     Wasie, . . 
legem    quae   vulgariter    dicitur  chore.   K.   Land  v. 
Waas  1  juni  1241.  Quod  in  villa  nosfra  Gandensi 
talis  flat  keura ,  quod  quicumque  treuqas  infregerit , . . 
capitali   sententia  . .  condemnetur.  WABKKÖirie ,  Fl. 
at.  u.  Bg.   LI  67,   Sept.  1270.  Dit  es  die  wet  en 
die  keure ,   die  die  grave  Wyt  van  Ylaeuderen . . , 
wille  dat  se  si  ghehduden   eii  gheachtervotfrf  bin 
der  port  van  Brugghen.    C.  v.  Brugge  I  240  (2* 
keure  1281),  fr.  tekst  la  loi  et  la  keure.  Bi  suiker 
condisie  en   bi   suiker   maniere   sal  dnreren  dese 
kuere  eü   dese  wet ,  fr.  par  teüe  condition  et  par 
tde  manüre  durra  ceste  lois  et  ds  establissemens. 
Ib.  a.   31  bis.   Indulgemus  et  concedimus  quod,  es 
nunc  in  antea,   statutis  eisdem,   dictie  keuren,  et 
lihertate  pari,  quibus  utuntur  nostri  burgenses  Brut' 
eUenses,    libere  gandeant  et  pruanfur;  nolentes  quod 
ah  aliquo  judice  nostro  ultra  dieta  stafuta,  keuren 
vulgariter  nominata,  quoquo  modo  pertractentur  teu 
graventur. . ;    sed  quae  emerserint ,  cadent  et  prove- 
nient  in  posterum ,  statutis  dietis  keuren  subfaeeant 
praedictis.   Brab.  Teesten  I  687,  K.  v.  Op-Brussd 
\Sint-€Helis)  1296.  Nous  Quy,  cuens  de  Flandres.., 
avons  donnei  et  ottroyê  d  eaus  \nl.  aan  de  Gente- 
naars] les  Uns,  les  cores  el  les  choses  qui  ehi  après 
en  langage  flamenge  sont  escriptes.  C.  v.  Oeut ,  €hr, 
ch.  V.  1297.  Ib.  a.  68. 

2)  Stedelijke  keuren  of  statuten,  fr.  statuts 
municipaux.  Verordeningen  of  wetten  van  piaatsd^ 
belang,  door  steden  en  vrijheden,  met  den  vert^en- 
woordiger  des  landsheers  en  bij  machtiging  van  den 
vorst,  bepaald,  fr.  ttatuts  ou  ordonnances  d^intirU 
local,  établis  par  des  villes  et  firanchises,  eonjointe- 
ment  avec  Ie  représentant  du  prince  et  en  verf* 
d^une  autorisation  de  celui- ei.  \\  Statuten,  die  men 
ghemeenlijck  noemt  kooren.  C.  v.  8t.  Truiden  §  IS» 
Statuten,  die  men  ghewoenlijck  is  te  heyten  koe* 
ren.  §  39.  Insettinge,  koeren,  modereringe  en  star 
tuten.  Ib.  Alle  dese  dinghen  sijn  ghedaen  wette- 
leke,  bi  maninghe  van  den  heere  en  bi  wisdone 
van  ons  scepenen,  na  costume  en  usage  van  der 
cure  en  der  vriheden  van  Capric.  db  yLAMiKCX» 
Zw.  146  '1347).  Voert  meer,  dat  der  stat  wercken 
niet  vergeten  en  werden,  so  willen  wy  en  oee 
ordinieren  dat  alle  maendage  die  bnrgermeistereo, 
en  raet,  mitt^sn  scepenen  te  gader  eü  ongedeijlti 
op  ene  sekere  stat,  met  der  raetclocken  te  gsdef 
suelen  comen  en  daer  ordinancien,  statuten,  die 
men  koren  plach  te  heyten , . .  suelen  mogen  wsr 


KEU. 


KEU. 


63 


ken,  en  die  yennderen,  setten,  en  geeett  mode» 
neren.  Welke  ordinancien,  moderacien  en  statuten, . . 
E.  e.  St.'Truiden  18  nov.  1404  a.  5.  Soe  wilkoyren 
wy,  dat  onse  scouten,  by  raede  van  onsen  scepe- 
nen ,  sullen  moegen  ordineren  en  setten ,  van  onser 
wegen,  alle  koyren, . .  ugtghescheyden  van  poenten 
onsen  hogben  rechten  on  heeriycheyt  anruerende. 
ld,  7  dec.  1411  a.  5.  Dat  die  scepenen  en  raet 
der  stad  van  Diest  selen  mogen  maken  en  ordine- 
ren dageliosche  koeren,  also  dicwile  als  des 
noot  es,  Tan  stnoken  den  gemeinen  profite  der 
neringen  en  der  eren  van  der  stad  yan  Diest  aen- 
saende,  en  dat  die  scoatheit  van  Diest,  alse  hy 
des  van  hen  versoobt  werdt,  daerover  sal  moeten 
staen  en  die  gebieden,  sonder  wederseggen  en  son- 
der  vorder  te  verbalen.  Oork.  v,  hertog  Antoon 
voor  Diest  j  20  deo.  1414.  Naer  de  stadts  keur  ofte 
statnyt.  C,  v.  Breda  i  6.  Een  keur  oft  statuyt.  a.  7. 
8)  Keuren  van  gilden  en  ambachten. 
Muith(mdel^ke  wettem,  verordeningen  of  reglementen 
door  die  lichamen  ^  onder  hehrachtiging  der  overheid 
vaetgesield ,  fr.  keuree  dee  gildet  ou  métiers ,  statuts 
OU  r^lements  d'ordre  intérieur  établis  par  ces  corps, 
sous.  eonflrmation  de  V autorité,  \\  Soe  wie  enegben 
oore  oft  broeke  in  onsen  ambacht  voerseyt  verboert 
hadde ,  dien  mochten  en  souden  die  gheswoeme  syn 
ambacht  verbieden  te  doene  en  te  hant«rene,  tot 
dyer  tyt  toe  dat  hi  dien  broecke  oft  core. . .  be- 
taelt  hadde.  Beig.  mus. ,  IV  77 ,  K.  Wolwevers  te 
Serentals  1388.  Ambachten  en  moeghen -egbeene 
taxatien,  keuren  oft  bruecken  maken  noch  opstel- 
len sonder  orloff  van  den  sohoutet,  burgermeesteren 
en  scepenen  en  raide  van  der  stadt.  C.  v.  Antw, 
1645,  II  36.  (C.  V.  1570,  xi  2 :  ceuren  oft  breucken). 
lïiemandt  van  de  gulden  van  de  voorschreven  dor- 
pen onder  de  hooftbancke  van  Santhoven  resorte- 
rende,  noch  oock  de  gheroeyne  inneghesetenen 
aldaer,  oft  eenighe  van  hen,  en  vermoghen  gheene 
ordonnantien,  statuyten  oft  keuren  te  maecken  oft 
tordonueren  sonder  consent  en  approbatie  van  schou- 
teth  en  leenmannen  voorschreven.  C.  v.  Santhoven 
1664  a.  47. 

4)  Keuren  soec ken.  Inde lakenwevery.  Onder- 
toeken  of  de  keuren  van  het  ambacht  nageleefd  wor- 
den f  fr.  {Draperie)  rechercher  si  les  riglements  ou  sta- 
tuts du  métier  sont  hien  observés.  \\  Zo  wie  van  den 
Toorseyden  ambachte  overhorich  ware  den  deken 
en  vinders  van  cueren  te  zouckene,  en  zyn  sloten 
niet  openen  en  wilde,  jof  hem  eenich  belet  daerin 
dade,  dat  ware  up  de  boete  van  iy  ponden  pari- 
sise.  Kb.  der  Lakeng.  te  Brugge,  Vaenoers^  blz.  94. 

5)  K£UR£,  zn.  v.  en  kbüb  m.  Boete  yfr.amende, 
In  deze  bet.  gaat  het  w.  gewoonlijk  gepaard  met  het 
w,  breuck,  en  wel  in  het  mv.  kxübxk  xkdx 
BBSVCKXN;  ook  met  m  nieten,  en  for  feiten. 
Cfelijk  de  ww.  misdaet  en  f  or feit,  had  dus  hel 
w.  keure  ook  die  van  boete,  als  zijnde  de  straf 
eener  overtreding  der  keuren,  wetten,  statuten  of 
verordeningen.  Kil.  vertaalt  keuren  en  breucken 
door  Leges  et  consuetudines,  onvoldoender  wijze. 
II  Si  judex  noster  cum  seabinis  et  juratis  poeneu 
aUquas  seu  emendas  quae  vulgariter  dieuntur  Goeren 
siatuerit  seu  ordinaverit,  stabilHatem  habeant  et 
prooessum  spatio  unims  anni  dumtaxai,  et  non  ultra. 
Brab.  Teesten  II  706  (1342).  Alle  keuren  en  brue- 
cken ,  daer  egheeue  expresse  ordinantie  sff  en  is 
hoe  en  in  wat  manieren  die  bekeert  moeten  wor- 
den, volghen  deen  derdendeel  den  heere,  dandere 
der  stadt,  en  tderde  denghenen  die  dexecutie  daer- 
aff  doet  en  den  aenbreng^r  gelyckelyck.  C.  v,  Antw, 
1645,  II  4t  (O.  V.  1570,  xi  4;  ceuren  en  breucken). 


Van  den  Toors.  geëxecuteerden  goeden  sal  men 
eerst  trecken  den  loon  van  der  executien ,  en  daema 
de  volle  schuit  daer  men  executie  om  doet,  en  ten 
lesten  den  keur  oft  boeten  hiervoor  geruert  [nl. 
van  den  in  rechten  niet  verschenen  appellant].  C, 
V.  Santhoven,  Styi  1557,  a.  245  en  284.  Behoudelic 
onser  hoger  heerlicheit  koren  eü  foirfaiten.  C.  v, 
Maastricht  130  (1413).  Behoudelic  ons  onser  foir- 
faiten en  koeren,  en  den  voecht  de  sine.  Ib,  165. 
Kueren,  penen,  mulcten  en  breucken.  C.  v.  Loven, 
Bijv.  IV,  Car,  17  deo.  1547  a.  3.  Dat  sy  groote- 
lyckx  worden  belast,  gegraveert  en  verongeiyct, 
niet  alleene  van  breucken  daerin  sy  vallen,  maer 
oock  in  de  keuren,  uutdien  sy  ignorant  syn  ge- 
weest van  den  waerachtigen  valeure  van  dien,  en 
alsoo  van  den  vorsters,  pretere  en  andere  officieren 
dieper  in  den  buydel  getast  worden  dan  de  weerde 
van  denselven  keuren  en  breucken  is, . .  C.  v. 
Santhoven,  K  en  br,  1558.  Zoo<Us  men  tiet,  maken 
deze  kost,  onderscheid  tussehen  keuren  en  breuken, 
en  begrijpen,  onder  de  benaming  keuren:  al  wai 
misdreven  wordt  in  zake  van  maten  en  gewiohfen , 
eetwaren  en  dranken,  dienstboden,  amhaehts-  en 
werklieden',  onder  die  van  breucken:  alle  mishan- 
delingen door  steken,  slaan  met  stok  of  vuist,  sle- 
ten met  buks  qf  boog,  huisstoring  en  dgl.  Deze  onder- 
scheiding stemt  vrij  wel  overeen  met  het  tweevoudig 
privilegie  v.  d.  12  oct.  1499,  door  EngeVbrecht  van 
Nassau  aan  zijne  stad  Diest  gegeven,  namelijk  een  voor 
de  Justitie  en  een  voor  de  BoliÜe,  Men  zou  ook  de 
keuren  als  erimineele  misdaden,  de  breuken  als 
civiele  overtredingen,  kunnen  beschouwen.  ^  Groen 
keuren  eigeniyk  veldkeuren,  doch  in  de  hier 
aangehaalde  kostume,  over  't  algemeen  policiekeu- 
ren  of  verordeningen,  fr.  code  rural,  ordonnanees 
de  simple  police,  en  général.  ||  Dat  van  nu  voor- 
taen  niemant  binnen  deser  vryheydt  eü  jurisdictie 
derselver  houden  en  sal  moghen  koeyen,  calveren, 
peerden,  gheyten,  verekens  noch  schaepen  sonder 
bewaeren  oft  hueden,  oft  sonder  de  peerden  ghe- 
spannen  en  de  verekens  ghekennevet  te  syn,  enz. 
C.  p.  Overijssche  a.  1.  Soo  wat  beesten  men  bevindt 
in  die  spruyten  van  de  boeschen  onder  de  dry 
jaren  out  synde , . .  dat  die  verbeuren  eenen  keur 
van  dry  carolusguldens.  C.  v,  Siehem  a.  18;  t<.  19. 

6)  Wettelijck  ondersoeck,  fir.  enquête  legale,  |j  De 
bailliu,  als  hy  zulcdaneghe  moordadeghe  faiten  te 
wette  legghen  wille,  zo  ghebiedt  hy  den  keure 
tsondaechs  ter  kercken ,  daer  tfait  gheviel ,  eii  maeckt 
dach  den  claghers  en  den  oirconden  die  hy  ten 
keure  hebben  wille;  eerst  de  gebuerte  dair  tfait 
ghevallen  es,  of  andre  singuliere  personen,  die  hy 
hebben  wille;  noemt  den  dach  wanneer  hy  den 
keure  doen  zal;  daecht  daer  de  voirseide  personen 
ten  ghenomden  daghe  ten  keure  te  comene,  elcken 
up  de  boete  van  xx  s.  C.  v,  Aalst  I  492,  a.  2; 
it.  a.  8  en  6  (1436). 

7)  Jaerkenre  (lieertsche-»  Mei-,  Ooohst- 

keure).  Jaarlijksche  volksvergctdering,  en  schouwing 
van  wegen  en  waterloopen ,  fr.  assemblee  générale  ei 
annuelle  du  peuple,  et  inspection  des  ehemins  et  cours 
d'eau.  Zie  GOüwoBDnra,  1464—465.  ||  Men  is  van 
oudts  gheeostumeert  jaerlicx  binnen  der  stede  eü  8che- 
pendomme  van  Aelst,  by  bailliu,  burchmeeeter  eü 
schepenen,  te  onderhouden  een  jaerkeur;metgaders 
een  marte-  en  ougstkeur,  telcken  half  meerte  en 
ougst , . .  metgaders  den  jaerkeur  [te  ghebieden]  tson- 
dachs  vöór  Sint-Baefsdach , . .  alwaer  men  dachvaert 
en  schuldich  zyn  te  compareren  alle  manspersoonen 
zynde  vyffthien  jaeren  en  meer,  al  waertoock  boven 
de  tzeetich  jaeren...  Ter  zulcker  keure  vraghei) 


64 


KEÜ. 


KEÜ. 


schepenen,  ter  maeninghe  tau  bailliu,  meyer, 
ofte  ander  officier,  van  alle  saecken  daer  scheeren 
recht  en  ander  aen  dependeert.  C.  v.  Aalst  tui  1. 
Alle  jaeren  naer  den  oiigst ,  vdór  sente  Baefsdach , . . 
EO  doet  men  tAelst  eenen  oestkuer,  die  men  heet 
de  jaerwaerheyt,  die  scepenen  up  huerlieder  huus 
hoeren ,  een  weke  lanok ,  alle  daghe  haer  straete ; . . 
elcken  persoon  gheboden,  xv  jaer  houdt  zynde  en 
daerboven,  ter  voornoemde  waerheit  te  commene, 
op  de  boete  van  xx  s.  pars.  C.  v,  Aalst  225.  Yer- 
mach  den  meyer,  uytten  naeme  van  mynen  Toors. 
heere  [nl.  den  proost  van  Sinte-Pieters  te  Ghent], 
alle  jaren  gebieden  een  maertkeure,  mey keure  en 
hoestkeure,  en  vermagh  daemaer  met  schepenen 
te  schouwen  en  visiteren  alle  de  voetweghen,  brng- 
ghen ,  plancken  eii  lenen ,  en  alle  water loopen , . . 
DB  Pb.  en  Bb.  Y.  Merelbeke  23.  Halfroaertsche 
kuere.  C.  leenhof  v.  Auden.  I  442  a.  9.  It,  440  a. 
14;  C.  V.  Audsn.  2<l«  d.  88  (16  mei  1335);  C. 
êiad  Brugge  II  88  a.  35. 

8)  Van  maten  en  gewichten.  IJkmaaty  legger, 
fiandaardy  fr.  étaUm  des  poids  et  mesures,  ||  Dat 
deselye  keurmeesteren  int  keuren  heur  sullen  regu- 
leren naer  den  keure  der  stadt  yan  Liere,  soo  wel 
in  gewichte  als  van  natte  en  drooge  roaet.  Behou- 
delijck  dat  die  van  Halle,  nopende  alleen  den 
graenmaten,  hen  sullen  reguleren  naer  den  keure 
der  stadt  yan  Antwerpen,  soo  sij  tot  hiertoe  ge- 
plogen  hebben.  C.  t;.  Santhoven ,  È.  enbr.  o.  1558 
a.  6.  It.  Cost.  V.  1664  a.  42. 

9)  Keur,  Peertskeur.  Beeht  van  beste kateil^ 
fr.  droit  de  meüleur  caiel.  Zie  ook  gicht,  oicht- 
DBAOEB  en  HOOTTMAir,  en  voeg  het  volgende  hij  het 
citaat  op  Gicht.  ||  Anderen  competeert  het  beste, 
andere  middelbaer  peerdt  van  degene  binnen  sjaers , 
yóór  d'aflyyigheyt  yan  den  ghichtdrager .  op  eenige 
goeden,  onder  den  yoorsz.  peerdtskeur  ofte  ghichte 
gelegen,  gebergt  en  gedaelt  hebbende,  dat  is,  ge 
labeurt,  geackert,  geweydt  ofte  andersints gehouden 
geweest  hebbende,  ofte  de  weerde  daeraf,  daer- 
mede  de  debiteuren,  in  allen  gevalle,  altydts  ge- 
staen,  als  sy  willen;  en  wordt  d'estimatie  gedaen 
by  luyden  neutraele,  hun  des  verstaende.  C  e. 
Loven  yi  3.  —  Idem,  cèolum  et  dimidium  halster  avene 
yan  den  Barvuets  huven  [nl.  hoeven],  jacen.  retro 
Sconrode  iuxta  crncem^  én  dese  huve  ghelt  eynenkure. 
Cijnsrol  der  komtnanderij  van  Beckevort,  1321,  a. 
27.  Item,  in  Warsheke,  Johannes  ftlius  Jutte,  viij 
d,  et  unum  jus  quod  dicitur  kure  et  ij  halster  avene. 
a.  75.  JSt  integrum  jus  quod  dicitur  vulgariter  kure 
a.  99;  i/.  101.  102.  114.  Et  pro  omni  jure,  scUicet 
kure,  orlof,  effèstueatione  seu  requisitione,  duos  solidos, 
a.  117;  ii'  118,  119.  Soe  wanneer  dat  theut  [nl, 
het  hoofd]  stirft  van  eynigen  van  den  hoef- 
steden  yurs.,  sy  syn  betimmert  off  niet  betimmert, 
soe  es  men  den  heren  [het  Kapittel]  sculdich  eynen 
koer,  te  weten,  eyne  die  beste  koe.  En  als  die 
koer  geyallen  is,  soe  moegen  die  heren  dat  guet 
ervolgen  voir  die  koere,  noe  [naar]  shoeffs  recht. 
Item,  alle  die  guede  die  den  heren  hennen  en 
eyere  gelden,  doe  [daar]  vee  nachtraste  op  nempt 
en  halm  naet  [nat]  roaect,  gelden  den  heren  koere 
ast  heut  van  den  gueden  stirft,  te  weten,  die 
beste  koe ...  ^n  als  die  koere  geyallen  is ,  mach 
der  voicht  goen  opt  guet,  snyden  dat  zeyl  aff, 
leyden  die  koe  optie  stroete,  en  dan  leytse  der 
boede  voert  tot  benueff  des  Bijtproests,  des  voichs 
en  der  scepenen  vurs.  Item,  die  guede  die  den 
heren  hynnen  en  eyere  gelden  en  die  niet  be- 
^mmert  en  syn ,  die  en  gelden .  . .  egeynen  koere. 
FBAlTQiriirxT ,  Kapittel  201  (1429).  Een  volle  peerts- 


keur is  een  hoeye  die  24  of  25  dachmalen  heeft 
[eene  oork.  v.  1440  zegt  10  of  12  bunders];  eii  yoor  een 
peert  geeft  men  gemeynelijck  ten  minsten  36  of 
40  rinsguldens,  altyt  meer  als  min,  en  bovendien 
t'recht  van  den  hoofmeyer,  laethen  en  clerck,  van 
t*selve  te  boeck  te  stellen.  Enz.  Den  schat  der 
cheynsen  46.  Item,  noch  twee  oft  drie  pertskoeren, 
oic  op  diverse  goeden  onder  Eversberge  gelegen. 
Rijksarchief y  Opgave  v.  leengoederen,  31  oct.  1530, 
n^  4023  fol.  3  v^.  En  soo,  *t sedert  de  voors.  los- 
singhe  [nl.  ons  huys  van  Anderstadt  met  anders 
onse  dorpen , . .]  ,  t'onser  kennisse  is  ghecomen  dit 
die  ghene  die  onse  heeriyckheden  in  pantschap 
hebben  beseten,  sy  ofb  hunne  officieren,  ons  recht 
van  pontgelt,  met  oock  ons  recht  gheheet«n  keuren 
(dat  is:  soe  wanneer  eenighen  keurdragher  sterft 
uyt  synen  goede,  soo  vervalt  tot  onsen  proffijte 
het  beste  juweel  oft  catheyl)  seer  vemegligeert, .. 
Flab.  V.  Brab.  20  dec.  1613;  II  227  a.  lid.; 
it.  a.  15. 

10)  Bemtming  der  hooge  rechtbank  te  Oent,  fr. 
nom  du  hout  bane  de  justice  è  Qand.  Zie  bavck 
8)  I  117.  Zie  ook  de  Pr.  en  Br.  Oent,  1236  en  240. 

11)  Ghrond-  en  rechtsgdfied ,  syn,  v,  Kasselrij,  fr. 
territoire  e^  juridietion  syn.  de  chdtellenie.  Kil. 
Keur.  Jurisdictio,  jus.  \\  Item,  vermoghen  oock 
[nl,  burchmeester,  schepenen  en  keurheers  der 
stede  eü  casselrije  van  Broucburch]  oyer  alle  de 
stede  en  keure  te  doen  justicie  en  actiën  [acten?] 
criminele,  personele,  reële  en  alle  andere  civüe,  ..Cv. 
Broekburg  i  3.  Item ,  hebben  kennisse  van  allff 
lagaengoet . . ,  op  de  jurisdictie  van  de  casselrye, 
mitsgaders  van  alle  de  schepen . . .  sooyerre  de 
keure  haer  extendeert.  a.  7.  Wy  bailliu,  burchgrave, 
burchmeester,  schepenen  en  keurheuren  der  stede 
en  casselrije  van  Broecburch,  hebben  de  yoorseyde 
coetumen , . .  ghepubliceert  binnen  der  yoors.  stede 
van  Broucburch,..  Ditj  naerdien  dat,  denselven 
dach  der  publicatie,  by  een  sondaechs  kerckghe- 
bodt  in  alle  de  prochien ,  soowel  yan  der  casselrije 
gheseyt  keure  als  de  vassalrye,  kennelick  ghemaect 
hadde  gheweest.  It.  C.  v.  St-Wtnnoexbergen  Y  5. 
8.  9.  10. 

12)  Rechtsbevoegdheid  vonnis  ffWijsdom"  (?) ,  fr. 
judicature,  compétenee  juridique ,  sentenee  (?),  ||  Wat 
faite  dat  vaelt  op  onse  poorters  yan  Aelst,  liede 
van  binnen  oechte  van  buten ,  dat  behoert  ten  be- 
rechte eü  ten  koere  vore  scepenen  van  Aelst,.. 
eü  wat  dats  de  Wet  van  Aelst  wiest ,  na  den  koere 
die  sii  ghehoert  hebben,  dat  daeraf  de  baillia 
inninghe  doet  en  ghedaen  heft.  C,  v.  Aalst  557 
(1306). 

13)  Belasting,  schatting,  fr.  impót,  droit.'KeuvB 
nemen.  Koopwaren  van  vreemden,  voor  dexe  of  gene 
reden ,  in  beslag  nemen ,  of  er  onbehoorlijke  schatting 
op  heffen,  fr.  saisir  des  marchandises  des  étrangers, 
pour  quelque  motif,  ou  en  prélever  un  impót  indu{'?). 
II  Dat  wi  [nl.  hertog  Jan]  orlof  gheven,  en  dat 
dat  onse  wille  es ,  dat  onse  lieve  liede  onse  poerters 
van  Antwerpen,  alse  dat  sake  es  dat  si  gepant 
werden  in  anderen  heren  lande,  en  hun  chors 
ghenomen  wert,  ochte  eneghen  van  hun,  dat  si  bi 
tuenen  [op  vertoog?  J.  F.  W.  —  dit  toonen?] 
ons  scoutheten,  die  daer  es  yan  onsen  wegben, 
en  bi  sinen  rade  en  der  scepenne  van  Antwerpen, 
weder  panden  moghen  op  die  selve  liede  die  van 
dire  stat  sijn ,  ochte  van  dire  eghenheden  daer  hnn 
choere  ghenomen  wert,  en  dat  hore  daerane  ver* 
halen,  bi  rade  ons  sooutheite  en  onser  scepenne 
van  Antwerpen.  Brah,  Teesten  I  715  (8  jan.  1304). 

14)  KeuTy  keusy  verkiezing,  voorkeur  gheven  ooê 


KEU. 


KEU. 


65 


«MMM  pêTêOtm  of  eenê  taak,  fr.  ehoix^  opiUm,  (|  Beit 
dat  wy  binnen  zx  dagen  die  Toeraeiden  worde* 
dngen  nyet  en  kieeen  of  in  en  stellen,  alsdan 
sal  der  koer  en  insettinghe  te  dyen  male  tot  soe- 

gmen  en  raet  ghevallen  sjn.  C.  v.  Si- Truiden  §  17. 
e  partyen,  agierende  of  verweerende  voor  sche- 
penen van  beede  de  bancken,  hebben  keure  en 
optie  huerlieder  instel  te  doene,  in  d*eerste  instancie, 
in  oameren  oft  yierscharen.  (7.  o.  Oent  I  8.  IL  C, 
«.  Auden.  xxiii  14,  en  peugim. 

15)  Verhiexing,  keu»  {bij  middei  van  stemming), 
fir.  éUetion.  ||  In  derseWer  manieren  sal  men  kie- 
sen  paymeeAers,  coirmeesters,  hallemeesters,  caat- 
sidemeesters,  paismakers  en  stedeknapen,  en  alle 
andere  coiren  die  daertoe  hoiren.  8bbhok,  Couthe- 
red  71  (1  sept.  1360),  tot  welken  koere  ngemant 
comen  nooh  stemme  geven  en  sal  dan  allene  thoeft 
Tan  eiken  hnyse,  also  verre  alssjj  bynen  dervryheit 
van  Senttruden  geeeten  eü  wonechtich  sQn.  En . . . 
dat  ngemant  yan  den  meesterluden  ten  vorscreye 
koere  dinen  sal ,  dan  die  seWer  compe  en  scheere- 
dijsche  in  hoeren  hagse  hebben.  K.  v.  8t- Truiden 
18  noT.  1404  a.  1.  Eenre  en  electie.  ld.  10  juni 
1417   a.   8.   Nae   den  coer.  C.  v.  St- Truiden  §  32. 

KEURBOECK,  zn.  m.  Regieier,  waarin  de  keu- 
ren  of  de  verordeningen  eener  etad  of  van  eên  am- 
bacht geboekt  etaaUj  fr.  regietre  dans  Uquel  eont 
ineeriie  lee  ttaiuie  ou  lee  règlemenis  d'une  vüle  ou 
d'un  oorpt  de  métier.  ||  Aengaende  civile  saeken 
Tan  keuren  en  breucken  en  des  dien  is  aenolevende, 
dienaengaende  moeten  den  oiBcier  en  schepenen  hun 
reguleren  naer  den  inhoudt  des  keurboeckx  der 
staidt  Tan  Zyohem.  C.  v.  Siehem  a.  15.  It.  C.  e. 
Antw.  1545,  II  35;  C.  v,  Deurne  III  10.  Dit  es 
de  kuerbouck  Tan  der  stede  yan  Tpre, . .  Tergadert 
Tan  allen  de  oude  kueren , . .  en  eerst  yan  der 
Draperie  van  derzelyer  stede  (1363).  Hütttbvb, 
Corporatiant ,  189. 

KEURBOETË,  zn.  y.  Boete  die  vaetgestOd  is 
door  de  keure  of  de  kostuum,  in  tegenooersteUing 
aan  de  arbitrale  boete,  door  schepenen  gewezen^  fr. 
amende  legale,  amende  fixée  par  la  keure  ou  la 
eoiutume,  en  opposUion  a  V amende  arbitraire  pro- 
noneée  par  les  éehevins.  Dupin  et  Labonlaye  Amende 
de  loi  i  amende  arbitraire  du  juge.  \\  Dat,  als  par- 
tien te  kennen  gheyen,  y^r  twysdom  yan  der 
boete,  dat,  up  dat  zo  zij  dat  zy  in  eeneghe  keur- 
boeten  bedreghen  zyn,  dat  zy  begheeren  te  ghe- 
stane  metter  oondempnatie  yan  zulcker  boete  als 
ter  plaetse  loopt  daer  den  twist  gheyallen  es,  dat 
scepenen  dan  wysen  de  bedreghene  parsoonen  te 
ghestane  jeghen  den  heere  met  zulcker  boete  als 
ter  plaetse  loopt  daer  den  twist  of  tstio  ghobenrt 
es.  C.  V,  Aalst  654. 

KEURBRTEF  (Corebrief) ,  zn.  m.  Keur,  fr.  statut, 
II  Vort,  soe  selen  alle  langhe  lakene  en  corte  hare  ling- 
de  yortane  moeten  hebben ,  gheliic  dat  die  corebrief 
inheeftopdierame.  K.  LakengildMeckeien  1331  a.  142. 

KEURBROEDER,  ksitbsübtbb,  zn  Poorter, 
poorteres  (in  sommige  kasselrijen,  ambachten  en  ste- 
den o.  Vlaanderen),  it.  bourgeois,  bourgeoise  {dans 
eertaines  ckdtdlenies  vUles,  ou  certains  Métiers  de 
Flandré).  ||  Men  bed\jt  keurbroeder  ofte  keursuster 
Tan  den  Toors.  ambfichte  met  gheboorte  aldaer. 
Item,  by'  huwelick,  trauwende  eenen  keurbroeder 
ofte  keursuster.  C.  v.  Boekkout  III  1.  2.;  it  8. 
It.  O.  V.  Assenede  ii  1 ;  C  t;.  Waas  x  16 ;  C.  v. 
JPoperingen  tiii  18.  14;  C  v.  Broekburg  ii  2.  In 
de  kost.  V.  Veume,  ii  1.  2.  3.  7.  8,  ai  in  1 , 
komen  de  benamingen  keur  broeder  en  poorter 
siteeds  gesamenlijk  voor. 

II. 


Keurbroederlijok  Bt0rfYïmB,Poorterlijk~-, 

poorters  sterfhuis,  fr.  mortuaire  bourgeoise,  ||  Van 
den  keurbroederlicken  sterf  huyse  . .  De  yerhoir- 
satinghe,  uytgrootinghe,  yéroayelinghe  en  yerdeel 
yan  goede  yan  eenen  keurbroederlicken  sterf  huyse, 
ghebeurt  tusschen  houder  oft  houderigghe  eü  den 
hoir,  of  tusschen  de  hoirs  onderlinghe.  C,  v.  Asse^ 
nede  ZTii  2. 

KEüRBROEDERSCHAP,  zn.  o.  JPoorterij, 
poorterschap,  fr.  bour^^eoisie.  \\  Een  keurbroeder 
willende  yertrecken  uyt  den  yoomoemden  ambachte, 
en  yeryremden  yan  keurbroedei'sehap ,  is  ghehouden 
syn  keurbroederschap  te  doen  dooden  ten  yoorsey- 
den  registre.  C,  v.  Boekhout,  iii  4.  En  passim. 
Zie  het  voorgaande. 

KEURDACH  (Eeuredaoh,  coerdach),  zn.  m. 
Kiesdag,  fr.  four  des  élections.  ||  Weirt  dat  onse 
yriende  niet  also  tiitlic  en  quemen  op  ten  selyen 
keuredach ,  soe  soelen  die  die  andere ,  die  gekoeren 
soelen  siin  tot  dier  eleotien  en  keure  te  doen,  scul- 
dich  siin  te  wachten  en  te  yerbeyden, ..  twe  uren 
lange  na  der  nonen  op  ten  selyen  keurdaige.  Piot, 
Cart.  II  206  (10  jan.  1417  a.  4).  Soe  en  sullen 
sij  [nl,  de  yreemdelingen  aen  wie  men  het  poor- 
terschap yerleent]  op  den  coerdach,  als  men  mees- 
teren, raedt  en  deken  kiesen  sal,  te  raede  noch 
te  dade,  noch  te  kuer  yoorscieyen  komen.  Ib.  245 
aant   (13  jan.  1424). 

KEURDE,  zn.  y.  Bene  net  om  garnaal  {geer- 
naart)  te  vissehen,  fr.  filet  pour  picher  des  erevettes. 
II  Een  ieder  yermag  in  de  riyiere  yan  de  Schelde, 
ofte  andere  wateren,  daermede  ofte  met  de  zee 
gemeene,  te  yisschen  met  eene  keurde  ofte  nette 
dienende  om  geemaert  te  yangen.  PI.  v,  VI.,  Oen. 
Index    y\    Visch    (81   juU   1627   a.  8).   Zie   ook 

ABLSKÜBF. 

KEURDRAOER,  zn.  m.  Zie  QiCHTDBAaEB,  en 
H007TMAK  3).  ||  Ons  rccht  gheheeten  keuren  (dat 
is.  soowanneer  eenighen  keurdragher  sterft  uyt 
sgnen  goede,  soo  yeryalt  tot  onsen  proffijte  het 
beste  juweel  ofte  catheyl) . . .  Bi.  o.  Brah,  20  dec. 
1613,  Inl,  en  a.  16;  II  227,  230.  Zie  ook  kbübb. 

KEUREN  (Kueren,  kuren,  cueren),  ow.  1) 
Verordenen,  fr.  statuer.  Kil.  Keuren  een  wet. 
vetus,  Sfatuere  legem.  ||  Hets  ghekeurt  int  jaer  Ons 
Heren  m*  cc®  lxxtiij<>,  op  Nieuwe  ayende,  bi 
den  bailliu  en  bi  scepene  yan  Brughe :  so  wie 
die  wedewe,  die  portige  yan  Brughe  ware,  ont- 
yorde  iof  ontleedde  met  cnohten  en  hars  ondan- 
kens,  omme  houwelic  te  doene, . .  me  soudene 
bannen  c  jaer  yan  sinen  hoyede , . .  Ce.  Brugge 
I  228  (1278).  Vord  es  ghekuert: . .  Ib.  230  en  231. 
Vort,  zo  eist  ghecuert  dat, . .  237  en  238  (1280) 
a.  8.  4.  5.  (a.  I  zegt  Hets  gheordinert).  Het 
is  ghekurt  bi  den  graye  en  yerboden : . .  Ib.  246 
(1281  a.  14),  fr.  tekst  II  est  estauli  par  Ie  conté 
et  deffendu. . . 

2)  Keuren  of  verordeningen  maken  (?) ,  tr.  faire 
des  staiuts  {?).  ||  En  om  dieswille  dat  niet  moghe- 
lic  en  es  tlle  zaken  te  comprehendeime ,  en  oock 
dat  metter  tyd  eenighe  zaken  dienen  yeranderd  te 
wezene  ofte  daertoe  ghesteldt,  met  dies  er  yoren 
yerolaerst  is,  zo  zullen  zy  [nl.  baillu,  mannen, 
schepenen  en  yasalen  en  gheroeene  inwonende  yan 
onzer  zale  en  castelrie  yan  Ipre]  moghen  kueren 
alle  jare,  ofte  emmers  alst  hemlieden  goed  dinken 
zal,  alzo  wel  in  der  materie  feodale  als  in  der 
materie  esehevindle  [met  boeten  tot  beloop  yan(?)], 
te  wetene  in  feodale  thien  ponden  parisis,  en  in 
eschevinale  dry  ponden  parisis.  C.  v.  Iperen,  kast. 
a.  246*). 

9 


66 


KEÜ. 


KEÜ. 


KEURGEDING,  sn.  o.  MaandAijhteke  reMt- 
utting  voor  tekere  burgerlijke  zaken  ^  fr.  audienee 
meneuelle  pour  certainee  cautee  eivileê.  ||  Men  is  in 
coBtume,  Tan  allen  ouden  tijden,  te  houden  twaelf 
keurgedijogen  in  elck  jaer;  te  weten,  altijts  op  den 
eersten  donderdagh  van  elcker  maent , . .  Ten  wel- 
cken  keurgedgnge  men  recht  en  wet  doet  van 
alderhande  schulden,  coopmanschappen,  contracten, 
huyshure,  landtspacht,  Terloop  van  renten  en 
andere  civile  saken,  soo  reële  als  personele,  ghe- 
reserveert  alleen  deghene  die  men  berecht  s'woens- 
daeghs  en  saterdaeghs  ter  CSamer,  mitsgaders 
s'dyssendaeghs  ter  oppositie.  C.  v.  Poperingen  xfiii 
1,  2;  iU  I  9;  tui  1.  2;  xiii  13.  Zie  ook  ksub 
OBDiir&  I  465. 

KËURGOET,  sn.  o.  Een  aan  het  recht  van 
bette  hoofd  onderworpen  goed,  fr.  un  bien  de  meil- 
leur  cately  ou  soumie  au  droit  de  meilleur  catel. 
II  Van  keurgoederen.  Dit  is  het  regt  en  geregtig- 
heyd  der  keuren  in  de  landen  van  Reckheim,  dat 
de  besitters  van  keurgoederen  syn  onderworpen 
aan  de  dienstbaarheyd  des  landsheeren,  soolange 
■y  eenige  keurgoederen  gebruyoken.  C.  gr.  Loon^ 
II  454,  Reckheim  xltiii  1.  Soe  wie  in  onse 
hooge  heerlijcheyt  sLants  van  Mechelen  eenich 
eyghengoet,  keurgoet  oft  chijnsgoet,  dat  Tan  ons 
te  chijns  gehouden  wort  vereoopt,  yerthiert,  belast 
oft  becommert,  is  schuldieh  t'onsen  proffijte  te  be- 
talen den  twintichsten  penninck.  PI.  v,  Brab.  20 
dec.  1613  a.  1;  II  227.  i/.  O.  gr.  Loon,  II  601, 
Reckheim  LX  1.  5.  Zie  keürmsdb. 

KEURHEER,  sn.  \)  In  de  koat.  v.  Broekburg 
e»  V.  Veume  wordt  geen  ondereeheid  van  ambttbe- 
vo^dheid  of  bedieningen  gemaakt  tuaechen  schepenen 
en  ^^eurheers" ,  en  staan  beide  benamingen  als  syno- 
niemen ^  fr.  dans  les  coutumes  de  Bourbourg  il  n'est 
pas  fait  de  distineUon  d^atiribuHons  ou  de  foneti- 
ons  entre  les  éoheoins  et  les  keurheer s^  et  les  deux 
uoms  s'*y  tfouveni  comme  synonymes.  Kil.  Keur- 
heer, fiand.  vet.  Senator  territoriiy  legisUUoTj  judex, 
II  In  den  iersten,  wort  de  stede  en  casselrije  Tan 
Broucbuioh  gheregiert  by  twaelf  schepenen  en 
keurheen ,  pensionnaris  en  greffier,  danof  den  eer- 
aten ghenoemt  wort  burchmeester , . .  —  Don 
TOom.  burchmeester,  schepenen  en  keurheers  heb- 
ben eü  Terrooghen,  ter  presentie  Tan  bailliu  ofte 
burchgraTe,  haerlieder  maenheere,  judicature  en 
berecht  Tan  alle  saken  criminele , . .  —  Vermogen 
oock  OTer  alle  de  stede  en  keure  te  doen  justicie 
en  actiën  criminele,  personele,  reële  en  alle  andere 
ciTÜe,  in  gebannen  Tierschare,  oft  camer  Tan  be- 
recht, . .  C.  V.  Broekburg  i  1.  2.  3.  £n  wort  de 
Wet  Tan  de  Toomomde  stede  eiï  casselrije  jaerlicx 
Termaect  en  Ternieut  by  de  commissarissen  Tan  de 
TOorn.  eertahertoghen ;  daerin  ghestelt  worden  twee 
burghmeesters  en  landthouders ,  den  eenen  Tan  de 
Commune  en  den  anderen  Tan  de  Wet,  met  noch 
twintich  schepenen  en  keurheers.  —  Welcke  burch- 
meester en  laudthouder  Tan  de  Wet,  mette  Toor- 
nomde  schepenen  en  cuerheers,  representerende  de 
ghemeene  Wet  Tan  de  stede  en  casselrye,  Ter- 
moghen»  in  den  naeme  en  onder  d^aucthoriteyt 
Tan  de  TOomomde  eertzhertogen ,  onder  t'districkt 
Tan  de  Toomomde  stede  eü  casselrye  te  admini- 
streren recht  en  justitie,  xooTerre  hemlieden  juris- 
dictie streckt.  C.  v,  Veurne  i  8  en  9.  It,  PI,  v. 
Brab,  I  40;  C.  stad  Brugge  II  522. 

2)  Keurder^  fr.  vérificateur ,  expert,  Zm  ook 
XEÜBMBB8TSB.  ||  [De  Toomomdo  Wet]  Temieuwt 
ofte  continueert,.,  ander  subalterne  coUegien,  als 
s^n  warandeerders  Tan  de  weede  eiï  meede,  keur- 


heers, die  regard  nemen  orer  de  bieren  en  etelioke 
ware , . .  Cv,  Belle  i  33.  Dat  alle  de  bellen  en 
hoppe , . .  ten  minsten  door  twee  Tan  onae  gheoom* 
mitteerde  keurheers  sal  worden  ghoTisiteert ,  gbe- 
wardeert    en    ghokenrt.    DB    Pb.    en    Bb.    Aalst  f 

III  .^25. 

KEURHOEVE  (KoerhooTe),  sn.  t.  Cijnshof, 
hoeve  belast  met  eenen  gespUtsten  keur  (f),  fr.  cour 
censale  ^  ferme  grevée  d'un  eens  éclissé  (?).  ||  Driee 
zillen  lants  gheleghen  in  een  koerhooTe,  tnasohen 
lant  des  Toirs.  Ueilichgeest,  boTon  Willems  Tan 
den  Hugenberge  op  een  side,  en  op  dandre  zide 
Jans  van  der  Boect.  Schep,  des  landir  v,  Diesty  12 
sept.  1406. 

KEURHOUT,  zn.  Eiken-,  beuken-,  lindeboomen, 
fr.  des  chéneSf  des  hêtres,  des  tiüeuls.  || . ..  Dat  he 
geladen  heeft  eenig  Tan  dryer  keuren  hout,  dat  is 
t-e  weten  eycken,  beucken  oft  linden.  —  Vort  so 
mach  men  tacken  Tan  den  keurhout  houwen,  en 
alle  ander  hout  Tan  der  erden,  aonder  der  dryer 
keurhout:  eycken,  beucken,  linden  Tora.,  op  die 
keuren  [boeten]  . . .  Beh»  »»«.,  V,  429,  430,  432. 

KEURLAKKN  i^Cuerlaken),  zn,  o.  Eene  soort 
van  fijn  Brugsch  laken ,  fr.  une  sorte  de  drap  fin  de 
Bruges.  \\  Eerst,  dat  men  maken  zal  alle  manieren 
Tan  fijnen  Bruchschen  lakenen,  als  sametijnsohe, 
etc.  Voord,  dat  men  ooc  maken  zal  alle  manieren 
Tan  ouerlakenen  Tan  alle  manieren  Tan  oouleuren, 
etc.  Kb.  d,  LakengUde  te  Brugge,  Wevers,  20,  21; 
it,  23  en  70. 

KEURLINGEN,  zn.  mT.  Aangeworven  kr^s- 
lieden,  in  de  ilde  eeuw,  aldus  geh.  omdat  zy,  op 
bevel  der  hooge  overheid,  in  de  steden  en  dorpen, 
door  de  plaatselijke  overheden,  onder  de  kloekste 
mans  gekozen  en  geworven  werden  f  z^  trokken  elk 
12  st,  daags  en  hcuiden  vrije  inwoning  b^  den  ftsr- 
ger,  fr.  ^Elus'\  soldats  reerutés,  tut  ile  siècle, 
ainsi  appeUs  pareeque,  sur  ordre  de  Vautoriié  supé- 
rieure, ils  étaient  c  hoi  sis  et  recrutés  par  les  auto- 
rités locales  parmi  les  hommes  les  plus  valides ;  ils 
touchaient  chaeun  12  sous  par  jour ,  et  avaient  Ie  logii 
gratuit  ehez  les  habitants,  j|  Zullen  die  officieren 
Tan  de  steden,  meyeryen,  casaelryen  en  bailliagian 
Tan  herwaerts-OTor ,  ten  eersten  boTole  dien  aen- 
gaende  by  hen  te  ontfanghen,  schuldigh  zijn  OTer 
de  steden  eïi  plaetsen  Tan  hunne  ampten  en  dis- 
tricten, te  bedeylen  het  ghetal  Tan  den  volcke, 
dVelck  hen  zal  worden  gheheysoht,  op  den  Toet 
en  proportie  Tan  de  ordinarisse  lasten.  —  Efi  dien- 
Tolghende  zullen  de  officieren,  magistraeten  en  wet- 
houderen  der  Toors.  steden  en  dorpen,  prompteiyek 
moeten  kiesen  in  hunne  respeetiTe  reseorten  soo- 
Teele  keurlingen  als  hun  aendeel  zal  bedragben, 
eü  ,,daertoe  die  ondersaeten  bewillighen,  aonder 
daerinne  te  ghebruycken  eenich  bedwanck."  —  Bn 
zullen  . . .  hebben  Toor  gagien . . ,  e&  elcken  keur* 
linck  12  stuyTers  'sdaghs,..  —  dat  s7...heD 
moeten  teTreden  houden  met  het  Ipgist,  ■onder 
meer.  PI.  v.  VI.  Regl.  4  dec.  1624,  a.  1.  2.  6.  9; 

IV  1085.  Keurlingen  TOor  dit  jaer  niet  te  lichten, 
by  declaratie  Tan  de  Majesteyt.  Gbnabd,  AMUtm* 
Aroh.  II  49  (1640). 

KEURMEDE ,  cobbhbds  (Cueremede,  oormeide), 
zn.  1)  Reehi  van  hei  beste  hoofd  of  beste  oateil,  fr. 
droit  de  meilleur  eatel.  De  keurmede  of  ouderwet' 
penheid  aan  het  rechi  van  H  beste  hoofd,  was  éi 
prijs  der  vrijmaking  vast  de  lijfeigenschap.  Deze  it- 
lasting  werd  b^wijlen  nog  veranderd  in  eene  geU' 
som,  of  ook  in  eenèn  faarlijkseheu  eijns,  fr.  U 
keurmede  ou  sujétion  <su  droit  de  meUleur  eaielt 
était  Ie  prix  de  Vaffranehissement  dm  servage,  Ctl 


KEU. 


KEU. 


67 


/W  parfois  eonvêrii  em  une  ituee  en  argeni, 
neore,  en  un  eens  annuel,  Kil.  Keur  mui. 
tb,  iidae.  j.  keur.  Tribuii  genus.  Schiller  u. 
en  Koremede.  Grimm  kurmede,  kurmut. 
ie  d'AmiB  Curmedia.  Haltaos  k  o  r  m  e  t  e , 
ook  bij  Vaxi  Dale.  ||  In  flnem  vero  vite  eue 
ntmmodo  denarioê  pro  oorimide  cuetodi  eolverent 

XX9  dieêf  amt,  pauper  ei  eteef  adeo  ut  eori- 
•  hmno  solvere  nequirei ,  vieiniorei  de  parentela 
9ro  eo  pereolvereni.  Piot,  Cart,  I  24  (1072 — 
.  Coriinedem  po$i  mortem  tuam  ai^  tantum 
ioruun  perMÓIneret.  Ib.  27  (1088).  Gomme  K. 
iiêseni  noetre  terf,  leeguelles  on  appelle  eom- 
nent  dienaliede»  leur  oaus  ei  leurt  hoir»  ke  ü  auroni 
¥t  corps  OU  out  ores ,  meoions  au  meUeur  eaiely 
m  appelle  commumémeni  Cueremeden.  Alph. 
TBB8,  De  l'origine  des  libertés  eommuntMles , 
oes  233  (FéTr.'l27lï/76).  Dat  wy  onse  goids- 
en  die  jonfrouwen  yan  St.-Gerlac  en  alle  hair 
in  onsen  lande  yan  Valkenborch  gelegen,  yri, 
ii  ledich  maken  yan  allen  oormeiden  die  sy 
icbuldioh  syn  mogen ....  En  ontbieden  en 
m  onsen  borchgreye,  en  allen  onsen  ampt- 
. . .  dat  Bj  yan  der  goidshnse . . .  engheen 
lide  en  heisscen.  Fbakquivbt,  8t~Qerlach, 
369).  Brief  v,  hertog  Weneeslas.  De  keurme- 
yerdeylt  in  groote  en  kleyne  keuren.  —  De 
)  keuren  syn  geaffecteert  op  akkerlanden,  en 
leyne  op  huysen  eü  hofreysingen ...  —  Ko- 
e  den  ophelder  yan  eenig  keurgoed  te  steryen , 
reryald  aan  den  laiidheer  het  beste  oatheyl 
len  huyse  des  ophelders,  daar  het  in  de  uyt- 
ge  yan  den  keur  niet  anders  en  is  besprooken. 
'.  Loon.  II  456,  Bêckheim  ZLYiii  2.  8.  5,  m 
vssoke  kap,  It,  L.  Galesloot,  FeudaiaireSf  53, 

113.    Zie   eiCHT,    aiCHTDRAaEB ,   BOOFTMAir, 

CVB  (peertskenr). 

Mei  w.  keurmede  heeft  in  het  00I9.  citaat  de 
»•  keur  f  veroreUninfff  fr.  statut.  ||  Quod 
Uber totem  dieti  nostri  oppidi  seabini,  una 
tostro  ffiUico,  ibidem  warnosO)  seu  cormedoe, 
mlgariter  theuionice  dieuntur  kueren,  quos' 
te  pouere  valeant , ,,  de  quibus  siquidem  emendis 
partem  mediam  habebimiu.  JBrab.  Teesten  1 
Siehem  1302. 

urmeedsohe,  keurmoedsohe  (K—oi— , 

l — )  lieden.   Vrijgekochte ,  aan  keurmede  onder- 
me  liedeuy  fr.  des  affranohis  assujettis  ^  la  keur- 

Nyhoff  Oedetikw,  IV  55,  keurmeedigen,  cuer- 
sohe  luyde.  De&cqz  Ano,  droitbelg.  I  254-  255. 
uw  onze,  ja  eenige  aanhaling ^  souden  zij  te 
9  (N.-Brab).  niet  in  hoog  aanzien  gestaan  heb- 

fr.  d'après  uotre  unique  eitationf  Us  n'au- 
t  pas  été  en  grande  oonsidération  è  Ghrave 
y-sept.),  II  Kuermudtsche  luyden,  en  die  tot 
m  rechten  staen(?),  sullen  sweeren  en  haeren 
oen  als  die  behoeren,  oft  yan  den  clegher  met 

bestoert  yrorden.  C,  e.  d.  Ghrave  Tii  7.  Bas- 
Bn,  eyghen  en  keurmoidtsohe  luyden,  oft  die 
juaden  rechten  staen,  die  en  gheyen  gheen 
eel,    maer   die  gheyen   elck   nae  zynen  ghe- 

tot  alsulcken  rechten  daer . . .   («te)  toe  be- 
.  (?).  Ib.  XI  4. 
!:URM££8T£RS    (Coermeesteren ,    kormee»- 

ceurmeesters) ,  zn.  my.  Keurders  van  metten 
wiohien ,  van  allerlei  koopwaren ,  inz.  va»  eet- 
I ,  fr.  vérifieateurs ,  experts  despoids  et  mesures , 
ute  espèee  de  marchandises,  partic,  des  denrées. 
Keurmeester.  Aedilis  cerealisy  qui  annonam 
\  et  mensuraSf  vendentiumque  avaritiam  eoSrcet 
msor.  Keuren  de  spysen  oft  waeren.  Censere 


eduliaj  merces  ^  ^0,  aestimare.  Plantijn.  Keurman 
oft  keurmeester.  Visiteur ,  qui  visite  les  provandes^ 
marehandises  f  ehef-d^auvres  é^c,  JEir  waren  te  Ant- 
werpen,  sedert  onheugdijke  tijden,  twee  schepenen, 
onder  deze  benaming  gelast  met  de  bewaking  der 
markten  en  eetwaren;  zij  komen  voor  in  de  stads- 
rekening  van  1324,  de  audstbekende  (L.  Torfs,  II 
113),  fr,  il  g  enait  è  Anversj  depuis  des  temps 
immêmoriaux^  deux  êehevinsy  chargés,  sous  ce 
MOOT,  de  la  surveillance  des  marchés  et  des  denrêess 
ils  flgurent  dans  Ie  plus  €utcien  eompie  eonnu  de  la 
ville^  de  Vannêe  1324.  jj  Yan  den  ghewichte  daer  de 
coermeesteren  mede  weghen,  eü  dat  de  stat  coe- 
pen  dede,  xyy  grote,  yalent  in  paymente  zxxyiij 
BC.  en  iij  d.  MeBtbks,  Oudste  rek.  1324.  Yortane, 
engheen  yleeschouwere  en  sal  negheenrebande  quio 
noch  beesten  slaen,  hi  en  saelt  teersten  ghetoent 
hebben  lerende  den  kormeester  yan  den  yleeschuyse. 
Kb.  V,  Aniw.  a.  70.  Sowie  berespt  setters  yan 
taelgen,  ofte  cormeesters,  yerboerd  iy  lib.  Ib,  141. 
Item,  worden  alle  jaeren,  nae  tVemieuwen  yan 
der  Weth,  uyt  d'oude  schepenen  ghecosen:  de 
twee  hooftluyden  yan  de  poorterije , . .  en  twee 
keurmeesters.  C.  v,  Antw.  1582,  ly  11.  It,  C,  v. 
Santhoven  j  K.  en  br.  1665  a.  51.  De  borgermeesters 
moesen  insonderheyt  mede  tot  haer  deyoir  houden 
alle  keurmeesters,  yckmeesters,  roeymeesters,  en 
andere ...  Cv,  Maastricht ,  Keces  v,  1 665 ,  yiii 
11.  De  twee  diendende  ceur-  ofte  proefmeesters 
yan  d'apothekers ...  tot  de  yisitatie  yan  de  winckels 
der  apóthekarissen.  Acad,  d'archéol,  1862,  blz. 
258  (1730). 

KEURRËAEL.  Zie  bsibl. 

KEURRECHT,  zn.  Recht  verschuldigd  voor  het 
keuren  van  den  wijn  en  andere  dranken,  fr.  droU 
d4  pour  la  vérijlcation  des  vins  et  autres  b<nssonSy 
droit  d'aff'orage.  ||  Dat  yan  wyne  en  yan  anderen 
drancke  keurrecht  betaelt  zy,  dats  te  wetene:  yan 
eenen  waghen  wyns  iiij  stoope ,  yan  eender  karren  y 
stoope,  en  yan  elc  brusele...  iiy  stoope.  C,  v, 
Aalst  676  a.  33,  fr.  tekst  afforaiges, 

KEURS  (Kuers,  coers),  zn-  m.  JSen  vrouwenkleed 
ten  voeten  uit^  doch,  naar  allen  schijn,  een  pelsrok 
of  pelsen  vrouwenkleed,  fr.  selon  toute  appenrence  une 
robe  douhUe  de  fourrure  pouir  Jemmes.  KU.  KneTBl 
koers.  Ogdas,  pallasj  vestis  promissa  [nl,  lang,  neer- 
hangend] mulierum,  gal.  oorset.  Videtur  proprie  signi- 
ficare  vestem  pdlitam  sive  pelliceam  mulierum:  atque 
hinc  Qermanis  superioribus  kursner  et  Sicambris  kuer- 
sener  dici  peUionem ,  quem  inferiores  peltier  vocant, 
Grimm  kürsen,  kürse,  kursche,  f.  pelzkleid. 
Schiller  u.  Lubben  korsene,  korse,  ahd,  cur- 
sina,  Kleidungsstück  von  Pelzwerk,Pelzrock,  pellioium, 
ein  korse  yel  ein  pelz.  By  Spanoghe  is  Cyclas  een 
bouwen,  vesfis  longat  spatiosa  feminammy  tdiis 
keurs,  koers;  kiers,  Sicamb.  nonnuUis  falie, 
en  by  Adr.  Junius  is  Pa  11a  Een  samaris  oft 
kuers,  Q.  ün  paletot y  une  samare;  doch  in  het 
Antw.  Stadsvoorded  is  de  keurs  onderscheiden  van 
den  bouwen  en  van  den  simaris.  Bij  La  Cume 
is  de  Corset:  une  espbce  de  déshabülé {,?).  Ine  ook 
Van  Dale.  ||  Duas  tunicas  muliebres  dietas  co  er  se. 
Schepenbr,  Brussel  5  noy.  1447.  Der  yrouwen  clee- 
deren . . .  Den  besten  tabbaert,  bouwen  oft  simaris. 
Den  besten  kuers.  De  beste  ziele.  C,  v,  Antw. 
1582,  tit.  XLi  a.  102,  Stadsvoordeel. 

KEURSPANT  (K— d),  zn.  m.  Onderpand  van 
eenen  keur,  fr.  gage,  hgpothèque  d^une  keure,  \\  Nie- 
mand en  mag  ophelder  worden  yan  keuren,  die, 
in  deel  nog  in  geheel,  yan  den  onderpande  in  erf- 
domme  niet  en  besit,  eü  daarom,  als  een  ophelder 


68 


KIE. 


KU. 


gjn  aandeel  Tan  den  kearepand  verkoopt,  ofte 
weggeeft,  moet  dengeenen  die  deselfde  aanveerd, 
helder  worden  sonder  levendigen  keur  te  betalen* 
C.  gr.  Loon  II  4(V6,  Meekkeim  XLTiii  12. 

KEURSTAECKEN,  zn.  my.  De  palen,  de  gren^ 
tien  dee  êchependome ,  fr.  lee  limiteÊ  de  Véoheüinage, 
II  Le  droif  dU  clerckechip,  Hani  deux  eole  p^rieie 
8W  le*  béies  è  eornes  gras  (sic)  ei  cochone  vendnee 
(sic)  dans  eetU  viüej  échevinage  et  limites  dUee 
kenrstaecken.  Fl.  v.  TL  11  mei  1754  a.  10;  yiii 
445.  La  hatdiêue  de  la  viUe  de  Ckmrtrag,  dU  keor- 
Btaecken.  Ib.  xi  781. 

KEUR8U8TER.  Zie  kbubbbobdbb. 

KEURYISCH,  xn.  Uitgdezen  viseh,  pnik,  fr. 
du  poisson  choiti,  de  première  qualUi.  ||  Én  ui  te 
Kerssayondt  1613  den  eersten  pacht  yervallen  syn 
ten  iiy  8.  gr.  tsjaers  yan  yder  ghemet,  en  boven- 
dien twee  tonnen  goeden  ghesouten  Ylaemschen 
keurvisch  jaerl.  db  Pottbb,  8ee.  eari.  277. 

KEUSBAERr  bn.  K— hout.  Zie  Cvstbaeb. 

KEÜTE   Zie  kuitb. 

KEUTEREN  (Kenteren?),  ow.  Yisscherij.  ||  De 
maets  eii  laevers  sullen  oock  verobligeert  wesen, 
van  hunnen  stierman  tot  hulpe  aensogt  synde» 
behulpsaem  te  wesen  en  hem  eensweegs  te  aasis- 
teren,  soo  in  steken,  keuteren  en  in  storms,  immers 
in  alles  't  gonne  dient  gedaen  te  worden  tot  conser- 
vatie van  het  gewant  van  de  schuyte  met  haere 
reedinge  r  en  voorders  van  alle  hetgonne  tot  visschen 
dienstif?  is.  Fl  v,  VI.  10  dec.  1767  a  64;  XT  1332. 

KEUTERRECHT,  kubtbbbbcht  (Kouterrecht?), 
zn.  Broot-  .en  keuterreoht.  Becki  van  een 
brood  en  eenen  halven  grooien ,  van  elk  huis  fiploeg- 
houdende",  jj  Weygerende  te  betaelen  die  broot- 
en  kueterrechten ,  te  weten  van  elcken  hnyse  ploeoh 
houdende  jairlycs  een  broot,  en  eenen  halven 
Bercxschen  ouden  gro.  weert.  Bekemk,  e.  Srab, 
reg.  137  fol.  18  (9  Juli  1515). 

KEU  WE,  CUWB,  zn.  v.  Fust  of  vat  inh.  iVi 
mud,  fr.  queue,  futatUe  cont.  environ  IVs  muid. 
Kil.  Keu  we.  vet.  JL  Oupa,  dolium.  ||  Yerst,  een 
cuwe  wyns  van  Byanen  [nl.  Beaune] ,  die  men  ons 
gheduohten  heere  van  Bonrg[ongne]  presenteerde; 
hielt  iy  amen  en  vj  vierendeel ;  coste  elc  ame  xxx 
sch.  gr.  Ylms.  Mbbtbks  en  Tobbs,  II  609,  Stads- 
reken,  1401.  Een  queuwe  =  iii  amen  Een  queue 
oft  pype  wyn  van  Biane,  vgi/s  gr.  Waiertol  1550. 
Twee  keuwen  wyns.  Ol.  y.  Dixmudb  138. 

KEYE8D0M.  Zie  kbbvsdom. 

RIBBELS,  zn.  mv.  Soort  van  teevisch,  fr.  esphe 
de  poisson  de  mer.  JBij  De  Bo:  de  kieuwen  en  afval 
van  gezouten  viseh.  \\  Yisch,  gezouten  koolvisch, 
eelbut,  schellevisch,  kibbels,  henner-bakeljon ,  par 
tonne  8  gr.  Fl  v,  F7.  17  juli  1779,  Fondgéld  te 
Brugges  XI  794. 

KIEDE,zn.  Kieden  van  me  eden  (?).  ||  Item, 
van  Hannin  N.  ghecalengiert  van  dat  zy  kieden 
van  meeden  ghestolen  souden  .  hebben ,  die  toebe* 
hoorden  N..  Reken,  baljuws.  (?«i<, rol.  1720 a^  1364. 

KTERSINOE  (Kieersinge,  kiesinge),  zn  v.  Be- 
middeling,  tussehensprcusk ,  fr.  arbitrage,  médiation. 
II  Yan  welcke  kieersinge  en  authorisatie  van  den 
voors.  kieersluyden,  de  voors.  ghesworen  clerck  houdt 
note  en  boeck.  C  v.  Antw.  1582,  tit.  xxii  3.  Kier- 
singhe.  O.  v,  1570,  xiii  8. 

KIERSLIEDEN  (KieersUeden ,  — luyden ,  keers- 
lieden,  kiesluyden,  — Heden),  zn.  mv.  Verzoeners, 
vredestichters,  bemiddelaars  tusschen  de  lloedver- 
wanten  van  eenen  gedoode  (niet  door  sluipmoord 
omgebrachte)  en  den  misdadige,  om  eene  verzoening 
tot    stand    ie    brengen    en    den   pri/s    en    verdere 


voorwaarden  ervan  te  beptden,  fr.  réooneiliaiewrs,  orèi- 
ires  on  médiateurs  enirelapareniéd'un  homieidé  (non 
d^un  assawné),  pour  effèetuer  une  réeoneiliaiion  et 
arréter  le  prix  et  les  condiiions  uliérieures  de  la 
réconeiliaiion.  Kil.  kiersman.  Arbiter.  Kiers. 
lieden,  hol.  xdand.  Arbitri.  &  Eeeoneiliatores  sim 
paeiflcatores ,  praeeipue  in  homieidio.^ieren.vetuss 
i.  kies  en.  lUigere.  kiesman.  Arbiter  deeius. 
kiesmannen,  kieslieden.  Arhitri.  ||  Stelt  en 
ordineert  oock  de  Langeroede  sease  persoonen,  we- 
zende  borgeren  deser  stadt,  van  goede,  eerlycke 
naeme  en  faeme,  en  van  peyaselycken  leven,  die 
doen  in  handen  van  de  Langeroede  die  geloofte, 
dat  sy,  als  kieersluyden  en  goede  mannen,  hun 
selen  employeren  int  feyt  en  maecken  van  de  zoenen, 
en  dat  se  hem  al  sullen  te  kennen  geven  eii  denun- 
ciereu  wes  den  zoenen  aengaen  en  com  peteren  mach , 
en  dat  se,  int  feyt  van  de  soene,  hunnen  leefdaege 
lanok  nyet  doen  noch  voortsteUen  en  selen  sonder 
zynen  wete  en  eonsente.  C.  v.  Antw.  1570,  xin 
2.  li.  C.  V.  1582,  XXII  2;  kiesluyden  a.  5  en  6. 
OompU.  YI  vig,  10  en  11  kieslieden.  Keerslieden 
en  minnelycke  peysmaeokers;  Verslag  stad  Turn- 
hout 1881,  Bglagen  d,  b,  p,  Soensiucken  van  1581. 
Kwamen  voor  ons  N.  N . . ,  arbiters  en  keersluden. 
Stadsarch.   Bergen-op-Zoom ,  Bentb.  24  apr.  1483. 

KIES,  zn.  m.  Keus,  het  kiezen^  het  recht  va» 
eenen  keus  te  doen,  fr.  éhoi»,  le  droU  de  eAoifir. 
II  Het  heift  ghesyn  van  langhen  tiden  dan  [dat?] 
in  elc  vulres  mestie  [meesterg .']  de  meeeter  es  aoul- 
dech  te  hebbene  enen  kies  van  den  werke,  en  de 
cnapen  syn  sculdech  te  hebbene  tandere  werc  gh^ 
meenlike  bi  lote,  also  men  heift  gheusiert.  Kb.  lakeng. 
Jperen,  HuTTTBHB,    Corp.  200,  7*«  it. 

KIESEN  (Kisen),  bw.  Zooals  thans.  Kiezen,  fr. 
ehoisir.  ||  Dat  lant  leit  tusschen  den  Ghintwegs 
eü  sinen  huus,  op  soe  welc  ende  soet  der  [«2.  de 
heer]  Henrio  kisen  wille.  Oork.  mei  1249,  Bo^ouia. 
-—  Kiesen  het  geit.  De  verscheidenheid,  de 
gamgbaarhM,  de  snoeiHng  en  de  vervaleching  der 
mknien  verplichteden  tot  eene  nauwe  opletiendheii 
in  de  ontvangsten,  fr.  ehoisir  Vargent i  la  diverse, 
le  cours,  la  rognure  et  la  falsifiioaiion  des  monnaies 
obligeaient  è  une  grande  attention  dans  les  recettes. 
II  Yan  den  groten  chense  es  scouteten  recht . . , 
en  daerombe  moet  hi  sitten  bi  den  ontüangere  met 
schepenen,  en  kiesen  tgelt,  en  doent  goet  waert 
ongave.  Oork.  25  febr.  1252.  Concordaat  tuesdken 
den  abt  en  den  schout  van  Sinte^Baafs. 

KIEYETAINE,  CHiEYBTAiir,  zn.  m.  Oude  vor- 
men van  het  fr.  w.  eapitaine,  kapitein.  Zie  La 
Oume.  II  Dat  te  deeen  fiiiten  waren,  en  kievetaine 
derof  en  in  hulpen:  N.  N.  db  Pauw  iBesoueh 
blz.  18.  Dat  hi  dat  fait  zach,  eii  datter  af  beleeder 
was  en  ohievetain  Boidin  Braem  ,../&.  29  (1806). 

KIJFELIJCK,  bn.  Kijffelijck  worden. 
Twisten,  fr.  se  quereller.  ||  Oft  ghebenrde,  dat 
eenich  persoon  (sic)  kgffelijck  worden,  en  malkan- 
deren  sloeghen,  staken  ofte  wonden,  ..  Ce.  Jb»- 
venstein  1464  a.  6.  —  Kijffelgcke  saken.  T\oist- 
zaken,  twist,  kijving,  fr.  quereüe.  \\  Soo  wie  armbont 
spant  in  kijffelQcke  saecken  en  in  tomighen  moede 
op  yeraanden,  . .  Ib.  a.  7.  Die  een  mes  treckt  in 
kgffeHJoke  saecke ,  of  in  eenich  ghevecht ,..  Ib. 
1651,  a.  112. 

KIJCKWERP,  zn.  m.  GunHig  oogeMik,  gun- 
stige gelegenheid,  fr.  moment  favoraUe,  occasion 
propiee.  \\  Dit  peerdevolck  bilden  hemlieden  bedeot, 
totdat  zy  haerlieder  kgkwerp  zaghen,  vallende  alsr 
danne  op  de  arrieregaerde ,  deweloke  sy  meesten* 
al  versloughen,  Piot,  Ckron.  562. 


KIN. 


KIN. 


69 


KIJPE,  KXFPE,  KEPPS  (Kijp),  sn.  ▼.  Kip,  reep 
of  hoepA  om  drooffe»  vUch  en  dierenvellên  of  huiden 
te  hinden;  hei.  ook  „een  pawr  oesenhuiden*\  ir.  botte  f 
eereeau  pour  lier  Ie  poieton  eee  et  lee  peaux  d'anv- 
moMX^  troueeeau,  oir.  Umrsel;  siflnifie  autsi  la 
qnantité  de  deux peaux  de  baufl.  Kil.  Kepen,  vet, 
Tenere,  reiinere,  eervare^  ang.  kepe.  ||  Pro  quoHibei 
toreMo  peüium  cum  pilo,  tulgariter  dicto  k  jp  ru  ware, 
videUeet  yreorum,  capriolorumf  cervorum^  elippinef 
vel  pellium  quarumeumque  ferarum  in  kuf'uimodi 
tonello  dieto  kyp  comprehentarum.  Mvbtsks  en 
T0BF8,  II  545,  Bntfdieh  charter  v.  1S05.  Yan 
elcken  troeeeele  vellen,  die  men  heet  kjpenwaer, 
datB  te  ventaene  boeken,  herten,  geyten  oft  van 
wat  beesten  die  vellen  syn,  die  begrepen  zyn  in 
eenen  troeseele  geheeten  kyp . .  Toltarief  v.  1409. 
Van  elcken  vaete ,  manden ,  packe  off  keppen  drooohs 
▼iflohs  of  anders  Tischs,  eenen  hellinck  Loevens. 
Töl  op  de  Zenne  1436/1581.  Item  ij  huyden  is 
een  kippe  hujden,  en  Tjf  kippen  oft  x  hujden, 
is  een  deken,  daeraf  de  xx  deken  maken  i  last, 
sonder  die  van  Oistwaerts  comen,  daeraf  de  xii 
deken  maken  i  last.  Eekenk.  v.  JBrab.  reg.  139  fol. 
186,  ToUariefv.  1551. 

KIJTË,  zn.  ▼.  (?).  II  DeseWe  [nl.  tmaersehip 
▼an  Andenaerde]  sal  moghen  voeren  alle  manieren 
▼an  goede,  dat,  te  Ghent  sgnde,  ghecocht,  ver- 
oocht ,  ghemaect  eü  verwrocht  es , . .  en  ghesleten 
zijn  wille  in  deselve  easselrie,  sonder  oec  eenich 
goet  jeghen  stroem  te  voeme  commende  uut  er 
Lieve,  uter  kg  te  van  Andworpen,  oft  eldre  dies 
gheiycke.  db  Pb.  en  Bb.  Gent  III  81  (1504). 

KIJVING  (Kivinge),  zn.  ▼.  Thane  kijvoffê ,  kijverij 
{beide  verbaeterd),  doch  hier  eigenl.  sehermuteeling  ^ 
fr.  quereUe,  iei  propr,  eicarmouehe.  Kil.  k  ij  vin- 
ghe  /  kijvaegie/ghekijf.  Rixa^  Zu,  alteroatio^ 
eeriaÜo,  eontrovertia ,  eontentioy  dieeeptatio^  veli- 
tatiOj  iurgium,  litigium.  \\  Hier  suldj  weten  dat 
conclusie  anders  niet  en  is  dan  eene  bedecte  en 
bedriegelijcke  oontentie  en  kivinge,  gemaict  en  aen- 
gegaen  tusschen  den  accusateur  en  dengeaccuseerden. 
V.  D.  Tav.  114. 

KILMES,  zn.  JSen  mee,  dienende  «aars.  om  ixsr^ 
kene  te  kelen,  fr.  eo4teau  eervant  prob.  è  égorger 
let  poree.  \\  Dat  niemant  gheene  kilmessen,  of  ghe- 
loode  koWen  of  kudsen,  oft  gheenderande  wapene 
en  draghe  by  nachte  noch  by  daghe.  db  Pb.  en 
Bb   XXYI   Rup^monde  89  (1510). 

KINDEKEN  (Kinderken),  ni.  o.  Vaaffe,  ton- 
netje  j  fr.  petit  barü,  tonnelet  (in  Brab.  thane  nog 
in  gebruik  die  teepmaat,  zie  Schuermans).  Kil. 
Kindeken  /  kinneken.  Vaseulum:  oetava  pare 
eadi,  ||  Item,  wat  goede  deser  assisen  toebehorende 
dat  men  in  groots  vercoept,  ten  minsten  eene  waghe 
weghens ,  ofte  in  vaten ,  eene  hame  ofte  een  kindeïcen 
▼an  eenre  halven  hame ,  daeraf  sal  men  gheven  . . . 
DB  Ylamibck,  Aeo.  81  (1498).  Item,  van  twee 
kinderkena  boxhorens  1  d.  Ord,  v.  d.  werfgelde  te 
Bruteelj  15<)e  E. 

KINDERHEDDEGELT  (Kinderbedgelt),  zn.  o 
Kraambedgeld y  fr.  Jraie  de  eouehee.  \\  Een  man, 
die  aen  een  meysen  [Z.  meysken]  oft  vrouwe  een 
kint  gemaeot  heeft,  moet  heur  gheven,  van  den 
tyde  af  dat  sy  levende  kint  heeft  gedmghen,  eloz 
daechs  eenen  stuyrer,  en  voer  heur  kinderbeddegelt 
een  pont  groot  Brabants.  O.  v.  Anito.  1545,  xiii 
77.  Den  man  moet  altyt  der  vrouwen  geven  voer 
heur  kinderbeddegelt  vyfthien  Rhinsguldens.  C.  v. 
Loven  f  XTi  9.  Kinderbedgelt.  O.  v.  Deurne  1612, 
a.  129. 

KINNË,  sn.  V.  Suiif  womiagr  fr.  miieoUf  habi- 


ieOion  (?)  ||  Dat  niemen  bin  den  vryheden  eenighe 
liede  Aeymeleke  haude  lieghende,  ofte  synde  in 
syn  kinne ,  ofte  in  sinen  bivanc ,  omme  iemene  van 
der  poert  grief  te  doene;  (mids  hen  beede,  die  se 
hilde,  ofte  sostioerde  alsoe  lieghende,  eü  diere 
lieghen  souden,  degone  in  syn  kinne  ofte  bivanc, 
dat  si  waren  (?),  en  gaeft  te  kennene  den  heere 
ofte  der  Wet).  C.  v.  Auden.  2de  d.  46  (1352). 
KINNEBACKEN,  zn  o.  Kinnebak , —ken, wang, 

kaak,  fr.  joue.  Merkteeken  op  de  wang 
met  een  gloeiend  ijzer  (marque  eur  la  jouê 

avec  un  fer  brülant).  Zie  dergel.  etraf  v*  Haeck  2). 
II  Oock  mogen  die  gesworen  wysen  te  beerne  [nZ.  • 
branden]  metten  wollenyser  een  yghelyck  op  syn 
kinnebacken,  die  mesdaen  heeft  in  syn  dienste,  als 
de  mesdaet  soo  groot  niet  en  is  datter  lyff  oft  ]eth 
niet  aen  en  lianght.  C  etad  Mechelen  1  38;  etanteek, 
in  het  hs.  der  ,f  Commiesion  dee  ane.  loie.'* 

KINT,  zn.  o.  Kind,  fr.  enfant.  Mindeijarige 
of  onmondige  kinderen  (en/ante  mineure). 
II  Onwittige  ouderdoom  is  van  xv  jairen  • .  ende 
dese  zyn  tweerhande:  Bnnige  heeten  in  latine 
puberea,  en  dat  zyn  de  knechtkens  van  xiiij  jairen, 
en  die  meyskens  van  xy  jairen;  en  dese  zyn  oio 
geheeten  adultys  eü  oic  addeeeentee ,  dat  syn  jonge- 
lingen; ennige  andere  zyn  geheeten  imptieree,  6n 
dat  zyn  knechtkens,  die  jonger  zyn  dan  xxiiJ  jairen, 
en  die  meyskens,  die  jonger  zyn  dan  xiJ  jairen, 
en  dese  wordden  noch  geheeten  kynderen . . ;  en 
van  desen  impuberee  zyn  ennige  geheeten  kyuder- 
kens,  dat  zyn  die  knechtkens  en  meyskens  tot  tij 

jairen.  V.  d.  Tav.  13  v«.  —  Benamingen  der 
kinderen  ten  opzichte  van  het  erfrecht 

(fiiMiM  dee  enfantë  au  point  de  vue  du  droit  de  euo- 
ceeeion).  \\  Als  van  der  successien  der  kynderen 
geheeten  descendenten,  soe  suldy  weten  datter  zyn 
vive  speciën  en  manieren  van  kynderen:  ennige 
natueriyk  en  wittioh,  en  dat  zijn  die  geene 
die  uuyt  wittigen  huweiyc  geboren  zyn  Andere 
zyn  die  alleen  wittich  zyn  en  niet  natuer- 
lycke,  mitsdyen  dat  de  natuere  van  den  vader 
in  hen  niet  gewracht  en  heeft,  en  dat  zyn  die 
kynderen  adoptyf  en  die  gearrogeert  zyn.  Andere 
zyn  alleene  natueriyoke  kynderen,  als  die 
geene  die  geboren  zyn  van  eender  concubynen;  en 
eer  dat  kynt  natuerUjc  oft  simpel  bastaert  geheeten 
mach  wordden,  soe  behoeven  daer  iy  dingen  byeen 
te  zyn:  deen  is,  dat  vader  en  moeder  van  hem 
wairen  ongebonden  en  vrij  van  gelooften.  Ten 
anderen,  dat  de  moeder  een  enich  boelken  was, 
en  niet  onder  veele  gerekent.  Ten  derden,  dat  zy 
binnen  smans  huys  altyt  gehouden  was ,  want  anders 
en  soude  zyn  niet  natuerlyo  propreiye  te  spreken;  en 
dit  dient  wel  geweten  te  zyn  yan  allen  princen  en  ede» 
len ,  die  vee]e  onreynder  boelen  en  deernen  houden , 
want  de  kyndere  dairaf  comende  en  zyn  properiyo 
te  spreken  niet  sculdich  gerechte  natuerUjoke  kyn- 
deren te  heeten.  Andere  zyn  bastaerde,  geheeten 
epurij,  die  gebooren  zyn  van  eender  gemeynder 
vrouwen,  en  van  eenen  onsekeren  vader.  Andere 
zyn  gebooren  van  eens  anders  mans  wyve  en  eenen 
overspeelder ,  oft  van  zynre  nichten,  oft  moyen, 
oft  van  eenen  pape,  moninck  oft  roinoenbroeder, 
en  dyergelijcke ,  en  dese  zyn  geheeten  van  ver- 
doempder,  gedampneerder  en  on  natueriyoke  r 
ge bu er  ten.    Ib.    282.     Zie    ook    bastabbt.   — 

Kinderen  van  Binnen.  Zij  die  al  hunne  n«- 

nen  niet  machtig  np»,  fr.  lee  enfante  qui  ne  poe- 
Ment  pae  toue  leure  eene.  \\  Sullen  oock . . .  ver- 
momboirt  worden  niet  alleen  deghene  die  van  jaren, 
maer  oock  deghene  die  van  sinnen  kinderen  syn. 


70 


KIN. 


CLA. 


te  weten,  die  natQerlQck  etom  en  doof  syn,  alle 
kinteohe,  sotte,  uuytsinnige, ..  C.  Weeskamer  ie 
JBtuêtelf  a.  15;  Ghristyn  senemum  tuorum  ineapa^ 
eih»,..  —  Afgaende  kinderen.  De  kinderen 

geboren  na  den  eerstgeboren ,  fr.  les  enfants  nés  aprèe 
Ie  premier  nSy  les  puinés.  {Onze  verklaring  deser 
uÜdrmkking  I  60  gegeten  kan  aldaar  eeenwei  riehtig 
gijn  f  en  ook  toepasselijk  gijn  aan  de  nitgaende 
kinderen  der  kost.  des  graafschaps  Loon  I  875. 
I)  Daer  syn  geweest  N.  N.,  eluyden.  welcke,  steende 
hun  haaweljck,  hebben  gebouwt  een  treffeljck 
hujs,  met  broawgetouwe,  em,  Den  ontsten  soon 
•  heeft  aytgetorft  eenen  bampt  Tan  den  besten  torff, 
beiittende  in  tochte  den  vaeder  de  meergemelde 
erff?en.  De  primogeniture  is  ten  minsten  weerdigh 
twee  duysent  gis . . .  Daer  syn  twee  afgaende  kin- 
deren. QuiBRiTVB  Oft  den  outsten  soon  toecompt 
die  primogeniture  met  het  brouwgetouw,  sonder 
uytkeeren  aen  de  twee  afgaende  kinderen . . . 
Bbbolütib.  Schepenen . . .  resolveren :  dat  den 
outsten  Bone  toeoompt  huys  en  brouwhuys,  doch 
alsoo ...  de  andere  erfiven  van  geene  oft  weynige 
weerden  en  syn,  soodat  de  affgaende  kinderen 
daerran  hunne  legitime  niet  en  souden  connen 
hebben,  soo  is  de  resolutie:  dat  den  outsten  soon, 
nyt  syn  voordeel,  aen  de  andere  kinderen  hunne 
legitime  moet  uytkeeren  oft  suppleren,  voor  soo 
Teel  sy  uyt  d'andere  goederen  niet  en  kan  gekregen 
woorden;  welcke  legitime  bestaet  in  het  derde  deel 
Tan  hetgene  deselve  kinderen  soude  competeren  ab 
intestatoy  C.  gr.  Loon  f  I  726  en  volg.  Du  privilege  de 
primogénitnre  (1711).  Coninokskinderen.  Zie 
xiBAüDxy.    —  sPrinsenkinderen.  Benaming 

gegeven  aan  die  van  kei  vïeesehhoutoersambachi  ie 
Qent ,  omdat  gij ,  uit  hoofde  van  hun  gewiehiig  voor- 
recht der  erfelijkheid  van  het  ambaehi^  f,ioi  krijgs' 
en  poliiiediensi  voor  den  voret  bijzonder  verbonden 
waren,  fr.  enfants  du  prinee,  gualifleation  donnée 
aux  suppóts  du  métier  dek  bouehere  è  Oand ,  paree  que , 
dm  chef  de  leur  privilege  eonsidérable  de  Vhêrédité 
de  la  profession,  j^ils  étaient  pariiculibrement  dbligês 
om  eervifle  militaire  et  de  pcliee  envere  Ie  prinee*^ 
Zie  DB  Pb.  en  Bb  ,  Oent^  ii  898  en  volg.  {Deze 
erfelijkheid  bestond  ook  ie  Brussel  ^  fr.  eelt  e  hèréditè 
existait  aussi  è  BruxtHles.  ^-Stadskint,  zn.  Ver- 
kunsier^  doorbrenger  y  fr.  prodigue,  disaipeUeur.  Kil. 
Stadkind.  Zie  ook  Kramers  en  Van  Dale.  ||  Wees- 
kinderen en  bliTen  nyet  langhor  in  momboirien  dan 
tot  sy  xxij  jaoren  oudt  syn,  tenwaere  dat  se 
waeren  Tan  quaden  regimente,  en  dan  souden  sy 
tot  ZXY  jaeren  in  tutelen  bliTen;  en  en  beteren 
■y  hen  regiment  alsdan  noch  nyet,  soe  soude 
men  se  declareren  prodigue  te  syne  eü  der  stadt- 
kinderen  maken.  C.  v.  Antw  1545,  x  81.  Die 
ghene  die  als  stadtskint  ter  puijen  is  afgheroepen, 
en  mach  niet  valide  contracteren,  tensQ  dat  hy  bg 
oonsente  Tan  de  opperroochden  daertoe  eerst  sQ 
weder  ghcauthoriseert.  C,  v.  fferenialsj  xiii  19. 
II  Te  Ghendt  wart  dobbel  wake  ghehauden;  want 
by  de  oordineere  wachte  waren  oock  ghenomen 
Tleesohauwers,   Tischooopers ,    schiplieden,   ooc  de 

§  bilden  Tan  der  schutterie,  Tan  den  boghe  en  Tan 
er  bussen . . .  welcke  neeringhen ,  als  Tleeschanwer 
en  Tiachoooper,  bg  gheslachten  eerTen  en  en  zijn 
niet  te  ooope;  en  moeten  altyts  den  prinee  en  heere 
en  Wet,  in  noode  en  daertoe  gheroupen  zijnde, 
bgstaen;  daerom  heet  men  se  sprincen  kinderen. 
T^BD.  Vaitdbb  Habohbk,  Ber.  t^en^  II  76. 

KINTSBROOT  (Kinsbioet) ,  zn.  (?)  ||  Item^feria 
quinia  in  diebus  Pasteen,  unum  pamem,  qui  did" 
iur  kintsbfoet,  ei  mnmm  lotmm  eervisie.  Vak  Lokb- 


BBN,  St.'Bawm^  tfi  1280,  aami.  88,  Voordoeiên  doe 
opperkoks.  —  //.  telker  derder  weken  tiiii  kina- 
broede.  It  SL-Piorre  nr.  622,  Lavenderis^  18<ie  B. 
—  Of  bedoelt  men  hnisbroot,  de  „pamis  eonvemimaUe^*^ 
pain  du  eouvent,  pain  a  Vusage  de  la  eommunauiéf 
van  Maigne  d*Amis?  Zie  kikhb. 

KINT800M,  zn.  m.  Behuwd  oom,  oom  dor 
vrouw.  Zie  xnrTBSWBBB. 

KINT8SW££R,  zn.  m.  Sehoonvader  des  ammm, 
vader  der  eronto,  fr.  beam-père  dm  mart,  pbre  de  la 
femme.  ||  Lodewyc  Tan  NoTeers,  Terhorende  dat 
zin  kintszweere  doet  was,  de  goede  conino  Philipa 
de  Langhe,  hy  aeyde  toten  graTO  Bobbrecht  sineit 
Tadere,  dat  hy  wilde  te  Parys  gaen  toten  ooninc 
Karele,  zin  kintsoom,..  Jiir  t.  Dixvüdb  187. 

K18T  (K— e),  zn.  t.  Kist,  kast,  U.ooffVe,oaiue, 
II  Culcitra  . . ,  cervieal .  .,  et  quotquot  efuemodi  «tal 
in  una  dsia,  4  den,  Td  ie  Dcmune  1252,  Duedena 
peilium,,,  in  lorseUo  vd  in  outa...  NuUa   cista 
debet    aperiri    per   theolonearium . .  .   Oista    Colo» 
niensie,  Ib,  —  Bossche  kist.  Kiel  van*e  Her- 
togenbosch,  fr.  coffre  de  Bois^le-due,  ||  Geanreateerd 
sekere   Bossche  kiste...   GéHabd,   Antw,  areh,  1 
812  (1573).  It.  III  25.  ~  Terkisten  (ter  kiaten). 
Eene  bijzondere  sOehting  voor  de  behoeftige  zusters 
in  het   Begijnhof  te  Brussel ,  fr.  fondaiion  parHem- 
Ubre  pour   les  semrs  nécessileuses  au  BSguimage  è 
Bruxdlee,  ||  Dat  jon  of roo  we  Mie..,  heftghegheTen 
na  har  lijf,  ter  Kisten  in  den  Wijngart  [al.  in  het 
Beggnhof]  g  s.  jaerlics  LoTonscer  penninghe.  Oork, 

10  febr.  1296.  ~  Kistkint.  Behoeftige  beg^, 
deelhebbend  cum  de  uitdeelingen  van  Terkieten^  ft, 
bêguine  néeessiieuse  partidpani  ama  distribuHone  de 
lafondation  Terkisten,  Zie  tabatbboot,  en  Bist, 
de  Brux.  I  71. 

CLACHTBOECK,  zn.  m.  Begieier  ter  aantet- 
kening  der  beslagnemingen,  fr.  registre  atuc  S€iisies, 

11  De  personele  en  mixte  actiën  worden  aengestelt 
op  schepenenroUe, . .  de  reöle  worden  aengestelt 
ten  clachtboeck  behoirende  aen  den  ecanthet  Tan 
Diest.  C,  V.  Dieet,  YZ.  ix  1.  De  clachten  worden 
suceessive  aengeteekent  in  den  clachtboeck , . .  door 
de  secretarissen  oft  hunnen  gesworen  cleroq ,  soowel 
als  oock  de  relaesen  Tan  de  dienaars  Tan  dat  sy  de 
dachten  gedaan  hebben.  Ib.  xi  4. 

CLACHTBOETË,  zn.  Boete  beloopen  door  eens 
overtreding  of  eene  verzuiming  in  een  ambaeht,  fr. 
amende  eneourue  par  une  transgression  ou  mne  omie* 
sion  dans  un  métier.  ||  Dat  de  meender  {nl.  de 
maner]  Tan  den  wollewercke  mair  een  jaer  meen- 
der en  sal  sgn. . .  Eft  en  sal  bijnnen  dien  jaers 
geen  laken  mogen  maken;  des  aal  hg  hebben  de 
dachtboeten,  manissen  en  den  Tierden  penninek 
Tan  den  aanbrengen.  JPrio.  voor  Dieet,  12oct.  1499, 
Politie  a.  5. 

CLACHTE,  zn.  t.  Beslag,  beslagleggimg ,  fr. 
saisie,  arrêt.  ||  Men  useert  by  arreste  ofte  olachle 
te  moghen  procederen  op  de  catheylicke  goeden 
Tan  gheestelicke  persoenen  ora  personele  zaeckea 
spruytende  uuyt  contracten  eii  Terbanden,  daerinne 
zylieden  hemlieden  personelick  verbonden  hebben. 
Ó.  V.  Aalst  y  16.  Dat  d'eTincenten  Tan  huysen  en 
gronden  Tan  erTC , . .  deselre  hugsen  en  gronden 
Tan  erTen  ter  gichte  sullen  moghen  ontfangen  nae^ 
dat  sg  twee  maanden  naer  de  leste  dachte  in  slufj* 
tinghe  sullen  hebben  gestaen.  C.  v,  Diest,  YZ.  XI 
1.  Sn  passim.  —  Staande  olachte.  Wij  mteene» 
dat  hierdoor  verstaan  werd  het  vooruitgenomem  beslag 
in  geval  van  voorzien  onvermogen  vatkbeialen,  fr.  eaisis 
santicipative  en  eas  dHneolvMlité  prévue,  O,  v.  Oent 
XTi   12).  II  Alle  staande  dachten  en  pandyngban 


cla. 


CLA. 


71 


daeran  efi  blyfran  in  Tigaere  jaer  en  dsoh.  O,  o. 
Audên.  2^  eah.  prim.  vii  17  IL  O.  o.  Kortrijk  iii  13. 

CLACHTNëMER  (Claohnemer),  sn.  IT^^r  o/ 
inbêêiaginemêr ,  fr.  plaignani  ou  saintseuU,  ||  Int 
jaer  xiiiio  lxtixi  , . .  viel  groote  questie  en  ghe- 
dinghe  tuBschen  N.  N.  en  andere  schultheetschen , 
poortassizen,  oTergheven  van  painen  en  olachne> 
men,  over  eene  side;  N.N.f  over  andere,  omme 
tgoed  van  N.,  varwere,  die  hem  gheabsenteert  hilde. 
C.  e.  AaUtf  290. 

GLADDER,  sn.  m.  Sl^kborêfel,  fr.  dêcroUow. 
Kil.  Kladder.  Pmich^im,  Kladderen,  af  kladden 
IMergtrê  penieulo  sordes.  Plantyn.  Benen  rUdder 
Une  duoroUowB,  Kladt  of  claddet  uwen  tabbaert. 
D9icroti9z  ia  robbê,  ||  Eenen  cleerbeuem.  Benen 
oladdere.  Benen  aentrockere.  C.  v.  Antw,  1582,  c. 
41  a.  100,  Siadivoordeêl.  Eenen  cleerbeseem.  Eenen 
oladder.  Eenen  stoifborstel.  Ib.  comp.  II,  $  It. 

CLAECHDACH  (Glaghedach) ,  zn.  m.  Beehis' 
tiiiinj,  fr.  amdience.  ||  Wie,  N.  N.,  scepenen  ran 
den  Yrihen , . .  dat  cam  vor  ons  te  Brugghe ,  in 
die  jbanne  Tieraohare,  ap  eenen  wettelicken  claghe- 
dach,  namelike  aaterdaghea  na  Onser-Yroawen- 
daghe, . .  Oork,  22  febr.  1287. 

CLAER,  bn.  Volkomen,  fr.  oompiet,  ||  Soe  heb- 
ben die  van  Machelne  en  alle  hare  halperen  claren 
pais  en  clare  aoene  hebben  {eie)  van  doden,  van 
branden  en  van  allen  misgripe.  Brah.  Teeêten,  I 
710  (1803). 

CLAERLIJCK  (Claerlike,  darlike,  cleerleec), 
byw.  Volkomen  f  geked  en  o/,  fr.  eompiètement , 
eniièrewient.  ||  8o  obligeren  wi  al  dat  goed,.,  en 
ghevent  hera  up  cUrlike  en  al ,  en  aovele  daerof  te 
nemene  dat...  Oork.  6  sept.  1291,  St.-Jaoobe  godg- 
hmie.  Kennen  wel  en  lyen,  dat  ons  wel  es  ver- 
golden, en  aoelden  tM  derof  quite  claerlike  en  al. 
Oork.  10  mrt.  1296,  Idem,  Yoert,  aoe  acelde  wy 
qnite  cleerleec  en  altemaele  ons  scepenen ,  raet ,  ete. 
Tan  allen  dien  dat  wj  te  hoenweert. . .  te  zegghene 
ocht  tiende  mochten  zijn.  Oork.  heer  v.  Diestj  3 
apr.  1367.  —  Soe  aoelen  onae  waeghe,  onae  vee- 
toL . .  qagt  afjn  cleerleec  en  altemaele  van  de 
▼oergh.  tien  lib.  groten  tajaera.  ld,  7  nov.  1368. 

CLAERNIS  (Cl— ae,  cleemia,  clemia),  zn.  o 
Verklaring  t  fr.  déelar€iiion  (.').  ||  En  [nadat]  die  ge- 
tnjgen  aldaa  verboert  waren,  aoe  quam  her  Gheert 
vora.  met  ajnen  mombor  eft  veraocht  een  clemia 
wee  hem  aiin  waerhejten  ghedraghen  hadden. 
Waertaegen  die  naeste  gherfven  vortghehejachen 
werden  oft  ay  tegen  dat  cleroia  jet  aeggen  wonden. 
En  want  daer  nyemant  taegen  en  aede,  aoe  der- 
den wy,  aoepenen  vora.,  nae  meniaae  van  onaen 
•eoutet,  van  woerde  te  woerdo  ghelyc  vora.  ia,  en 
die  getnyghen  voer  ona  ghedragen  hadden.  Doen 
bedancte  hom  her  G-heert  vora.  des  cleemia  en 
begerde  voert  ghychte  nae  inhout  aiinre  proeven. 
Sehepene»  v.  Teeeenderloo ,  22  jan.  1485.  wy,  N. 
K.,  aeepenen  buyten  in  den  lande  van  Dyeat,  doen 
eondt  dat,  opten  dach  van  heden,  voir  ona  a^n 
gestaen  N.  N.,  laete  dea  hoifa  Araouta  Yander 
Ponthen,  dewelke,  naedien  dat  zy  van  Henrioo 
Begera,  ala  richtere  deaaelfa  hoefia,  in  onaer  pre- 
sentien  in  behoirlikcro  manieren  gemaent  waeren, 
tnychden  en  daden  cont,  ten  warachtigen  cleir- 
niaae,  dat...  En  de  voira.  laete,  dea  wya  noch 
▼roet  weaende,  begerende  van  ona,  acepenen 
voira.,  ala  van  hueren  hoode  geleirt  te  werden , . . 
Bn  want  de  voira.  laete  gheenen  ghemeynen  aigel 
en  hebben ,  aoe  .baden  sy  ons  dat  wy  dit  deimiaae 
▼oir  hon  beaegelen  wonden.  Oork.  80  ang.  1452 
(Zie  I  t68  a,  ouder  Behout). 


CLAOEN,  OW.  Benen  eieek  imêteUen  ofvervolgem 
voor  hei  gerecht ,  fr.  intenter  ou  poareuivre  une 
aciion  en  jwfiice,  porier  plainte.  ||  Inghelyx  tus- 
schen  N.,  claghende  over  N.,  van  dat  hy  hem 
upgheaeyt  hadde  valsch  en  verzworen  zynde.  C.  o. 
Aalst  490  (1461).  Scepenen  worden  ghemaendt  en 
hadden  up  de  zake  rypen  raed  en  goed  advya,  en 
namen  eene  vorate,  mida  dat  de  heere  dieper  en 
breeder  claechde  dan  pariie.  Ih.  498  (1436).  It, 
O.  V.  Biest ^  YZ.  viii  6.  8;  xi,  7. 

C LAGER,  CLEGSB  (Limb),  zn.  m.  Beelaglegger, 
fr.  saieissaMt,  \\  Sooverre  den  clagher,  by  executie 
van  de  voora.  afghepande  meubelen,  van  agnen 
ghebreke  metten  coaten  niet  gheheel  en  wordt 
volclaen,  gaet  den  dienaer  met  den  clagher  ander- 
werf op  den  grondt ,  afpaodende. . .  Cv.  Loven  rv 
8.  It.  C.  V.  Sichêm  a.  10  Tegena  welken  dag  den 
klegere  den  turbateur  moet  doen  dagen.  O.  gr. 
Loon  f  II,  Beckheim  xix  2  en  p€usim.  It.  O.  hér- 
togd.  lAmbnrg,  C.  stad  ValkeiUmrg  a.  16:  den 
cleger. 

CLAYKEN,  zn.  v.  Bene  kleine  süveren  mwU 
geslagen  f  in  de  Ibde  B.^  fr.  ane  peiOe  monnais  <2W- 
gent  f  rappee  a»  15«  siètle.  ||  Dat  [Ieder]  dat  niet 
ghenoech  ghevedt  en  ware  zouden  zy  \nl,  de  waar- 
deerdera]  wederaegghen ,  op  zinen  coere,  van  eiken 
veile  1  clayken,  en  van  eiken  atucke  1  paryaisen. 
Kh.  e.  Diest^  B  a.  191.  Zie  Gailliabd. 

CLAMEEREN  (Clameren) ,  bw.  (Recht).  .EwcAm, 
fr.  préiendre,  ||  Dat  Jhan  van  Yluraeghe,  hi  no 
ain  oer,  nemmermee  [par.  nembermer]  weder  her- 
hebben [nl.  huia  en  erve]  en  mochte,  no  neghere- 
hande  recht  an  dameren  en  mochte.  Oork.  Mei 
1294,  Qherousiherge.  Oork.  Febr.  1296,  t6.,  29 
apr.  1297  en  8  apr.  1309. 

CLAPBOECK,  CLAPFXB,  sn.  m  Begiet»  inhou- 
dende een  kort  beschrijf  van  de  goederen  van  eene 
gemeente  j  eene  etiehiing^  of  eenen  persoon  ^  mei  de 
aanteekening  der  sehnddênaari  en  der  gedane  betalingen; 
alsmede  van  een  leen-  of  laaihof,  met  aandmidiag 
der  verheffingen,  fr.  registre  cont.  mne  oourte  des- 
eripiion  des  bitiu  d'une  commune  ou  eommunauté, 
d'une  fondaiion  ou  d*un  particulier,  aveeVannotaiion 
des  dOnteurs  et  dee  paiements  efeetmist  égalemeni 
d'mne  cour  f  Male  ou  de  tenaneiers,  avee  Vindication 
des  reliëfs;  registre  indieaieur,  \\  Om  te  weten 
wanneer  de  Bethoryckoamera, . .  opgeataen  ayn, 
aoo  ia  te  weten,  dat  ay  eerat  ayn  begonat  ontrent 
den  jaere  1479,  ala  biyckt  by  de  rekeninghe  nyt 
den  Clapboeck  van  Lier.  Bdg.  mus,  YIII  291, 
Lier.  Clapper  van  Loven  en  Thieaen  —  van 
Bruaael  —  van  Antwerpen  —  van  Wala-Br»- 
bant  —  van  Overmaeee.  Ces  registree  out  étê  for^ 
mie  au  mogen  des  hooftleenboeken.  On  g  trouve, 
oulre  la  desiriptiou  des  flefs ,  Vindieaiion  des  reliëfs. 
Chaque  regigtre  eei  muni  d'une  table  des  name  de 
lieux.  Ceet  une  coUection  tres  utiie  d  eonsulter,  et 
qui  dispense  souvent  de  reoourir  amx  amtree  voUmtes 
de  cette  eSrie.  L.  Galzsloot,  luv.  d^e  oirohive»  de 
la  cour  feodale  de  Brabant,  I  41. 

CLAPSPAEN,  CLBFBPAXir  (Clappenapaen),  m. 
o.  Baiely  fr.  créoelle.  Kil.  Klepapaen,  fiatsd. 
lovan.  j.  Cleppe  j.  Elippe.  Cfrepitaeulum ,  erotaium^ 
II  [De  bailliu  van  der  keercke]...  ea  ghehauden... 
Item ,  tclepapaen  alle  weke  te  alane  voor  tvleeaohuus, 
naer  oostume,  om  de  vercoopers.  Auden  meng.  I 
23  (1&64).  Bn  doende  executie  op  roerende  goedt 
ofte  oatheyl,  aal  deaelve  vereoopen  by  kerckghe- 
bode,   dappenspaen   ofte   beoken,..    O,  «.    BeUéj 

XXIT,  3. 

CLAPTAFEL,  sn.  ▼.  Qel^  de  olapspaem^ 


72 


CLA. 


CLA. 


êe»  voorwerp  dal  laUr  door  do  workhlok  vervangen 
werd  f  fr.  eomme  la  eréeeUe^  «»  obiei  que  remplq^ 
plu»  tard  la  eloche  du  travail  ||  Wj  ghebieden 
niet  te  tredene  naer  de  claptafele ;  dierre  na  wonne 
[l,  wove  of  wouTe  —  Huyttens  wevede] ,  hj  ver- 
borde  ▼  sol.  K,  d.  Tijkwevers  te  Sini'PieterM  bij 
Oent,  Mei  1280.  II.  HayttenB,  Corpor.  9,  ».  10. 
Voert  ghebieden  wij  alle  de  meuYonde,  daer  men 
den  dach  of  viert  Paesscbe  daecht  [/m*  .■  den  dach 
of  viert]  in  de  kerke,  te  noenen  wero  te  latene 
en  de  claptafle  te  slane.  K,  v.  1301  a.  11.  Wij 
ghebieden  alle  wercdaghe  de  claptafle  te  slane 
smaerghtjns  en  Bayonds,  eü  niet  te  wevene  no  der- 
Toren  no  demaer.  Ib,  a.  14. 

CLAUËN  (Tan  suspieie),  bedr.  en  wederk.  wkw. 
L  —  BBDBIJYBKD.  1)  Zuivereu,  reehivaardigen^  it. 
pargeTt  jutiifier,  \\  Wordde  daimae  tegen  dat  in- 
ftrament  geopponeert  van  Yalscheyd , . .  soe  behoeft 
dat  instrument  y  by  dengeenen,  die  dat  produceren 
wille,  Tan  der  suspicie  gepurgeert  en  geclairt  te 
wordden.  Y.  d.  Tav.  69. 

2)  Verklaren^  It.  dielarer.  ||  Wy,  N.N.,tughen, 
deeren  eü  doen  cont  allen  luden ,  dat . . .  Schaftenen 
de»  abt»  van  8t- Truiden ,  hof  van  Webbekim,  3 
nor.  1381.  N.  N.,  scepenen  ons  heren  des  abds  en 
conYents  des  monsters  T|in  Sint-Truiden  in  den 
hoif  Tan  Donc ,  eieren  openbaerlic ,  van  den  richter 
«nnaent,  dat  ons  wale   condich  is  dat...  (1431). 

Zie  ook   CIiAEBKIB. 

8)  Bewijzen ,  overtuigend  doen  blijken ,  fr.  prouver , 
eonetater,  ||  Die  vreempde  liede  sal  men  beide 
moghen  hauwen  en  vanghen  totter  tyt  toe  het  ge- 
eleert  es  wy  van  hon  den  anderen  mesdaen  heeft. 
X  V,  St.- Truiden  1366,  a.  43.  It.  C.v.Maaetricht^ 
Stat.  o.  1380,  a.  92. 

4)  Betalen j  fr.  payer,  ||  By  Terooope,  cessie, 
transport  oft  verthieringe  van  ennige  1  eengoeden, 
is  de  vercooper  het  hergewade  en  camerlinckrecht 
■ohuldich ;  en  de  cooper  moeten  cleeren  en  betaelen 
dmanen,  wysen  en  Toor  recht.  C.  v.  Santhoven 
1570,  XV  26. 

6)  Een  sohip.  Set  voorzien  van  al  het  benoodigde 
voor  de  beetiering^  de  wapening  en  het  leven»onderhoud 
van  het  teheepnolkf  hei  toerueten,  fr.  Squiper  («» 
navire),  ||  Ten  seWen  tjden  dede  de  coninginne 
▼an  Inghelandt  claeren  en  toerusten  meest  al  haer 
schepen  van  oorloghe,  en  dat  om  haere  coete  en 
land  te  bewaeren,  so  men  seide,  uut  causen  dat 
men  in  Spaengnen  eene  seer  stercke  Tlote  was 
olaerende.  Piot,  Chron,  493  (1674).  It.  827  en  468. 

II.  Wbdbbkbbbig.  —  Mem  claren  hij  of 
met  eed  e.  Zich  rechtvaardigen^  zich  zuiveren  onder 
eedOf  fr.  »e  juetifler^  »e  purger  »ou»  eerment,  \\  En 
hieraf  sal  hem  een  yeghelic  moeten  claren  met 
luveren  eede,  dat  hi  der  stad  thare  voloomelic  tie- 
genbracht  heeft  en  bewyst.  sonder  argenlist.  Mbb- 
TBVS  en  ToBPB,  II  641 ,  I»»ue  1411.  Wat  manne 
ofte  wivo  die  anderen  man  van  onsen  ambachte 
sinen  cnape  onderhuert  binnen  zinen  termine,  hi 
ware  in  de  mesdaet  van  xx  sch. ;  het  en  ware  oft 
hem  de  meestere  ofte  dwijf  daerden  bi  haren  eede , 
dat  sgs  niet  en  wisten.  K.  Smedereamb,  te  Qent, 
16<l«  B. 

CLARET,  CLABBIT,  (Cl — y — ,  daereite),  zn.  m. 
Mede,  waterhonig,  in  tUle  geval,  een  zoete ^  aange- 
name drank,  fr.  hydromel,  en  fout  ca»,  une  boi»»on 
douee  et  ttgréable.  ||  Up  den  dach  van  den  sohep- 
pene  sullen  de  TOom.  broederen  en  susteren  heb- 
ben eene  hespe  en  eene  kanne  wyns  Tan  tween 
stoepen  shemeene,  en  np  den  dach  Tan  den  clee- 
dene  sollen  hebben  elo  broeder  en  suster  Tan  den 


Tors.  huns  twee  broede,  een  Tierendeel  w^ns,  eene 
pinte  clareyts,  eene  haWe  gans,  en  eenen  gheelen  weder 
[nl.  weer]  onder  hem  allen,  db  Pottbb  ,  Sec.  eari. 
116,  Begl.  Sint-Jan»  gaethui»  UOi.  [OnÜermheTtigb 
Heer]  ghif  mi  te  smaken  die  claereite  dynre 
zueticheit.  Hondert  merk.  blz.  68.  Item,  heeft 
noch,  opten  Witten  donderdach  a^.  1638,  int  geest- 
huys  Tan  St-Goedelen  gelcTert,  om  metten  meede 
oft  claret  uyt  te  reycken,  zeTen  hondert  witte 
stuyTersbrooden ,  xxzt  Bg.  Bru»».  god»h.  Arme» 
V.    Sint-Chtdula,    Bakker  treken.    1638.  fol.    108  t*. 

CLATëREN,  bw.  Bekladden^  bemoreen,  bevui- 
len, fr.  eouiller,  salir.  De  Jaeger,  Frequeniatieve», 
Klateren,  kladderen,  kladden.  ||  Ten  ende  dat 
elc  weten  moghe  waerinne  dat  hy  mesdoen  mach; 
met  Terclaerse  dat,  indien  yemend  beTonden 
wordde  sulcke  barderen  oft  scrin  ghesneden,  ghe- 
clatert ,  Terdonokert  ofte  . . .  worde  [«ie] ,  dat  die 
zal  ghepuguiert  werden . . .  C.  etad  Brugge,  II 166, 
Begl.  voor  't  Steen,  xr^^  E. 

CL  ATS,  zn.  JSene  kleine  hoeveelheid  drqge  of  vloei- 
bare waoTj  ook  klet»  en  klut»,  fr.  une petUe quamr 
tité  de  marehandiee»  ou  denrée».  Neg  in  geirmk. 
II  Dat  sy  [td.  de  brouwers]  Toor  het  toekomende 
19  aemen  en  een  clats,  nyet  ezoederende  eeo 
aeme,  sullen  moghen  brauwen,  in  plaetae  Tan  18 
aemen  bier.  Siadearch.  Dieet,  Yak  19,  Beeol.  17 
sept.  1681.  Zie  ook  Schuermans  klats. 

CLAUWAERT,  zn.  m.  JEen  zeker  Qeniech  bier, 
fr.  eertaine  bière  *ganioi»e.  \\  Aengaende  Tan  den 
keyte,..  Nopende  den  clauwaert,  dat  hg  zal  ghe- 
Ten  XII  gr.  Tan  elcke  tonne ,  en  den  crabbelare  Ti 
gr.  DB  Pottbb,  Chron.  120  (1639). 

CLAUWAERTS,  zn.  mT.  Leliaarts  en  Lie- 
baartB   of  Klauwaarts.  Set  wa»  onder  d» 

regeering  van  Ow^  van  Dampiêrre,  dai  men  de 
franeehgezinde  Vlamingen  den  »potnaam  van  LeUaart» 
begon  te  geven,  naar  aanleiding  van  het  toenmeiUge 
wapen  der  frantche  koningen,  een  hemeHeblauw  vdd 
met  gouden  leliën  /  even  al»  hmnne  tegeneiamder»  nA 
lAebitart»  noemden,  naar  den  leeuw  {Uebaart)  van 
Vlaanderen.  Deze  laatete  partij,  volgen»  Kervgn 
{Hi»t.  de  Fl  2e  éd.  II  461),  in  1380  drie  leeuwen- 
klauwen  tot  veldteeken  hehbende  €Utngenomen,  kregen 
hare  aanhanger»  den  naam  van  Klauwaart»,  die 
eehier  reed»  vromer  in  gebruik  eek^ni  te  sijn  ge- 
weeet.  Deze  onderlinge  etrijd  omvat  een  der  roent- 
rijkste  tijdperken  der  vaderlandeche  geeekiodeni»  en 
liep  op  den  »lag  der  gulden  eporen  uU  (1302). 
Haksbv  ,  Krijg»'  en  partijnamen.  —  Ce  fuU  »ou»  It 
règne  de  &ui  de  Dampierre  que  Von  eommen^  è 
donner  Ie  »obriquei  de  Leliard»  oma  Flamand»  pat' 
ti»an»  de  la  France,  d^apri»  Ie»  armoirie»  de»  roit 
de  Frattce,  un  ehamp  bleu  de  eiei  avec  de»  lx»  ior\ 
tout  comme  leur»  tsdversaires  se  nommaient  lAebatHrtt 
d'aprè»  Ie  lion  de  Flandre.  Ce  dernier  parti  agaat 
pri»,  »elon  Kervgn,  en  1380,  troi»  griffe»  de  Hoe 
pour  eigne  de  guerre ,  »e»  partitan»  requreni  Ie  no» 
de  Klauwaart»,  qui  parait  eependant  avoir  M  antf 
rieurement  en  ueage.  Cette  Imtte  de  porti»  eomprend 
une  des  époque»  Ie»  plu»  glorieueee  de  Phietoire  dt 
la  ptttrie,  et  abouHt  ei  la  bataille  des  éperom»  £ori 
(1302j.  II  Nota,  dat  men  die  Tan  Ghent  hiet  Clau- 
waerts  omdat  zy  up  haer  mauwen  hadden  drie 
liebaerts  dauwen;  eü  men  hiet  die  Tan  Bruggbe 
Leliaerts,  want  sy  hadden  up  haer  luchter  mauw« 
lelyen.  Jav  t.  Dixvudb  262.  It.  Betadt  aen  de 
goede  lieden  Tan  de  weTerien,  Tan  aohteretellen 
Tan  frocken  metten  dauwe.  Stad»rek.  Oeni  1386 
(Huyttens  Corpor.  117). 
CLAUWE,   zn.    t.  (Clauwb*tol).    Tol  op  d» 


OLE. 


OLE. 


73 


Umneu  laïtem  U  Brutsêlj  fr.  tonlieu  $wr  Ui  drapi 
de  toilê  è  Bruxdlea.  ||  Groten  tol  yan  Brabant  en 
ZTIJ  clejne  tollen  te  Brussel.  Item,  de  olauwe, 
dat(8)  te  verstane  alle  die  gene  die  lynen  laken 
oopen  oft  vercopen  sjn  dairaf  sculdich  den  LX<*n 
penninck.   Bekeuk.  v.  JBrab.  reg.    131   fol.  112  y^. 

CLAUW£,  zn.  ||  Ginneber  in  dauwen. 
QmUehe   Sasiol,  PI.  v.   Vl.  2  jan.  1741;  IX  678. 

CLAUWIËKEN  (Clawieren),  bw.  Lakenwevery. 
Klamjtenf  aanhechten ,  fr.  (draperie)  aitaeher .  ||  Voert 
ghebiet  men  allen  denghenen  die  ramen  hebben, 
dat  si  se  wel  clawieren;  en  ware  dat  zake  datt«r 
drie  achtereen  ghebraken»  Yerbuerde  xii  d.  dies  de 
rame  ware.  Auden.  menff.  I  852,  K,  v.  1329  a.  53. 

CLAUWOËNSTOCk,  sn.  m.  Ben  zeker  wapen, 
fr.  eertaine  arme.  \\  Zonder  breeder  te  contfen  depo- 
seeren,  dan  dat  denseWen  ghenomen  heeft  eenen 
olauwoenstock ,  en  es  vandaar  wechgheloopen.  db 
CoüSSBMAKBB,  TroMe»  marit.  IV  117.  Bovendien 
hebt  u  vervoordert , . .  nu  in  de  Sinzendaghen  lest- 
leden,  dat  men  ter  Linden  predicken  zoude,  te 
gaene  by  nachte  naer  dezelve  plaetse  met  eenen 
clauwoenstock,  omme  de  predicatie  aldaer  te  hoo- 
ren.  Ih,  170  (1567).  —  2to\x  dit  wapen  niet  het- 
zelfde zyn  als  het  volgende ,  vermeld  onder  de  niet 
al  te  zeer  verwijderder  benaming  Glauwaeren- 
stock.'  II  Daer  gherochte  uutte  een  haerbejder 
van  dezelve  stadt  [nl.  Oostende],  moede  wesende 
van  daer  te  wuenen;  sejde  dat  te  verwonderen 
was  als  dat  zy  niet  overlanck  en  waren  verzoncken, 
midts  de  overvloedeghe  moorden  by  hemlieden 
daghelycks  committerende  in  diversche  instanten, 
als  zommeghe  de  kele  afghesneden,  andre  ghehan- 
ghen,  andre  in  dycken  ghesmeten  en  met  haerlie- 
der  olauwaerenstooken  zo  onder  twater  ghehouden 
totter  doot,  met  veel  andre  tormenten.  Piot, 
Ghron.  688  (1589). 

CLEËDËN  (Gleden),  bedr.  en  wederk.  wkw. 
I.  —  BBDBiJVBVB.  1)  lem.  oieeden  in  een 

gpoet.  Sem  wettelijk  ervan  in  hetii  atellen  „metten 
deede'\  in%.  in  het  leenrecht i  eene  uitdrukking  ont- 
leend  aan  de  xinn^eeldiffe  handeling  det  leenheere 
bij  hei  f,vergiften"  van  een  leengoed,  daar  hij  de 
hand  alaat  „an  tin  aêlvea  oleet'\  teggende  tot  den 
leenman :  ^^Hier  verghiftie  «  metten  leengoede . .  .'*,  fr. 
invesHr  qn,,  Ie  mettre  légalement  en  poeaestion  d'un 
hien  ypar  Ie  vêtement'\  partio.  en  droit  féodal ;  exprea^ 
eion  empruntée  è  Vaete  agmbolique  du  aeigneur féodal 
dana  VinveaiUure  d'un  fief,  mettant  la  main  yfi  aon 
propre  vêtemenV,  et  diaant  au  vaaaal:  „Je  voua 
inveatia  iei  du  fief. .  .*'  ||  Daema  quam  de  vors. 
meyer,  en  droeoh  op  deêe  vors.  tocht  Janne  en 
Oston  Scoeysmans ,  en  cleede  se  daerin  metten  rechte, 
ghelijc  dat  sy  hem  opghedreghen  was.  Brief  van 
H kapittel  v.  Anderlecht^  1402.  Dat,  nae  recht,  een 
leenheere  cleeden  en  beleenen  mach  elcken  persoen 
dyen  hy  wille,  hy  zye  vrge  oft  slave.  Y.  d.  Tav. 
195  v^.  Als  de  vassael  op  éënen  tyt  van  zynen  y 
leenheeren  gecleet  en  beleent  wort,  soe  is  hy  scul- 
dich stille  te  sitten,  en  geenen  van  beyden  tegen 
den  anderen  te  dienen.  Ib.  196. 

2)  lem.  cleeden  oft  ontvangen  in  een  liefdadigheida- 
geafiehtj  fr.  admeHre  qn.  dana  un  établisaement  de 
eharUé.  \\  Dit  syn  die  ordinnancien  van  broederen 
en  van  sustren,  die  in  sente  Jans  huus  gheprovent 
werden , . .  en  hierup  soe  sal  elkerltc  sinen  heet 
Toervoets  moeten  doen,  heer  sy  derin  ghecleet  ofte 
ontfiaen  werden  sullen,  db  Pottbb,  Seeond.  eart. 
111  (1404).  Als  broederen  en  zustren  ontfaen  wer- 
den in  sente  Jans  huus, . .  na  costume  en  husayge, 
alsoe   elo  van  haxen  Toerders  ghedaen  ebben  als 


men  se  daerin  cleet,  dat  zy  derin  sollen  teiden 
deel  van  der  offerande  laten  den  huus.  Ib.  113; 
a,  115. 

3)  Qeoleet  verdraoh.  Bene  overeenkomst  zoo- 
danig  opgeaield,  dat  zij  eene  wettige  en  i»  reehiêm 
Sfddige  verbintenia  en  actie  bevai,  fr.  paote  vêtu{T)y 
eonvention  rédigée  de  teüe  maniire  qu'eUe  eontienne 
une  obligation  et  une  aetum  légitimea  et  vaUdea  en 
droit.  II  Van  den  pacten  en  overdragen  die  naiot 
zyn  en  ongecleet.  Item,  ghy  sult  weten,  dat  som- 
mige pacten  en  overdrachten  naict  zyn  en  ongecleedt, 
en  dairuuy t  en  groeyt  noch  en  genereert  geen  actie ; 
en  dat  pact  is  geheeten  naict  ads  ['t]geen  sake  en 
heeft  van  ennigen  efficacien  oft  weerden  tot  actiën 
oft  verbyntenissen;  maer  een  pact  dat  gedeedt  is, 
dat  maict  en  bairt  obligacie  en  actie.  Item,  dat 
pact  wort  gecleedt  in  vj  manieren:  Dierste  iiy  ma- 
nieren zyn  die  selve  iiy  manieren  dair  een  obligacie 
mede  gecontraheert  wort,  te  weten:  metten  dinge, 
metten  woorden,  metten  letteren  en  metten  oonsante. 
D'ander  y  manieren  zyn  geheeten :  d'een  eoherenoia 
contractuaf  dato  aenclevinge  van  contraoto,  gelyc:  io 
vercoope  u  myn  huys,  met  sulken  pacto  en  ver- 
drage,  dat  io  een  jair  lano  dairinne  wonen  sal 
Dat  lesto  pact  by  hem  selven  is  naict  en  en  maiot 
geen  obligacie  oft  actie,  mair  het  wort  gecleedt 
metton  aenvnegingen  van  den  gecleeden  pacto  en 
verdrage  des  verooopers  van  huyse,  daer  d*ander 

ekct,  dat  naict  is,  inne  geslooton  en  begrepen  wort. 
'andere  maniere  van  den  tween  lesto  manieren, 
dair  een  pact  mede  gecleedt  wort,  is  geheeten  in 
latyne  reinteroentu,  dato  metton  navolgenden  wercke, 
geUjc  men  seggen  soude;  „ie  hebbe  toegeoeyt  wat 
to  doen  oft  to  geven;  torstont  ab  ie  dat  geve,  oft 
doe,  dat  io  geloofde,  soe  is  dat  pact  en  toeseggen 
gecleet ,  en  ie  ben  gebonden  to  doene  dat  io  gelove." 
y .  D.  Tav.  23.  Begularijsiyo  men  en  can  niet  geageren 
uuyter  naicter  transactien,  mair  alleen  men  mach 
dairuuyt  ezcipiëren;  mair  als  zy  gecleet  is,  soe 
mach  men  daeruuyt  ageren.  En  de  transactie  wort 
gecleet  in  iiy  manieren,  te  weten,  met  tradicien, 
met  stipulacien,  metten  eede  en  met  aeceptilaoien 
[ontvangsbewys].  Ib.  253  v<*.  Zie  ook  ABircLBTnro. 

4)  Een  lyk.  Het  lijklaken  betorgen,  fr.  vêtir  nu 
décédé,  procurer  Ie  UnceuU.  Qrimm  Kleiden  1)  o) 
aueh  der  todie  wird  gekleidetj  in  doe  todtenhemd, 
II  De  deken  en  sine  zorghers  siin  sculdich  tliic  to 
cledene.  K.  d.  Bifke  pijndera  te  Brugge  1291  a.  20. 

II.  — WBDBBKBEBie  (.').  ||  Wie  hem  moghen  cleden 
met  brudecomen  als  si  huwen . . .  Dat  niemene  ne 
ne  gheoorlooft  to  cledene  met  enighen  brudegome 
te  sine  huwelike ,  sonder  vader,  broeder  iof  tkint 
van  den  brudecome  en  van  der  bruut,  en  die  de 
bruut  leeden;  up  die  boeto  van  x  Ib.  pariaise  van  eiken 
persoon  diere  meer  mede  cleeden.  C.  atad  Brugge 
I  354,  Deehnane  keuren  1305  a.  40.  —  De  uOgever 
vertaalt:  De  ceux  qui  peuvent  eaeorter  Ie  AanoS 
Ie  jour  du  mariage  (Van  degenen  die  den  bruidegom 
mogen  begeleiden  of  vergezellen  den  dag 
zyns  huweiyks).  Wy  meenen  dat  hier  wel  moet  ver- 
ataan  worden  y^h  kleeden  met  den  —  zooale 
de  —  bruidegom,  d.i.  een  edfde  kleed,  eene  edfde 
varwe  dragen;  zoo  zegt  ook  Qrimma  Woordb. 
y  1076  Kleiden  2)  d)  bei  featliehkeUen  u  d, 
kleideto  der  featgeber  eine  aehar  f^eumde,  maamii. 
genoaaen  {oder  aie  aüe  aieh)  in  éin  kleid,  éinefarbe. 
De  bewoordingen  zelve  van  onzen  teket  zeggen  ja  nieta 
andera,  en  a.  42  laat  ook  toe  tot  i.  aeuetden  vau 
buten  der  duere"  (Noua  erogona  qu*au  lieuyfd^eaeor- 
ier*\  üfaui  entendre  ieit  „a*hab  il  Ier  comme — poT' 
ter  la  mime  couleur  pte  Ie  flanef*). 

10 


74 


CLE. 


CLÊ. 


CLEEBBE88EM,  zxl  bu  Kh^rbonfêl,  fr.  ftrofté 
1^  hahiU.  Kil.  OHOf.  Musomimm  êeiaeeuM,  êcopala 
veHiana,  everrieuhtm  veêtiarimm.  JSêpouëseie,  etoom- 
vtte  è  éoomveUr  habits.  ||  Een  cleerbe«8em.  Een 
okddere.  C,  v.  Améw.  1582,  t.  41  a.  100;  Stadt- 
voorded,  CleerbeMems  Tan  alle  soorten.  Fl.  o.  Brab. 
t7  febr.  IfOS;  I  902,  Koopware»  em  kramer^ 
komende  «w  Nemrmiherg.  deerbenemen  van  Terckena- 
boritelen.  Ib.  Tol  31  aog.  1597,  bis.  412.  IL  Zeemwehe 
tol  U  AmUd.  1  jnU  1623. 

CLëëBBESSEM MAKER,  zn.  Yt.  fabricani  de 
broeiee  è  habUe.  \\  MachariB  Janssen,  clederbesem- 
maker.  Stadeareh.  BerffeH-op-Zoom^  Opdra^e»  1493^ 
1605,  jnli  1494.  Zie  clssbbssssm. 

CLEERMAEL  (deermate),  sn.  Reukoffer,  fr. 
maUe.  ||  Ben  oleermale  om  roede  te  rejsen.  C.  «. 
Andw.  1582,  t.  41  a.  104,  Stadevoordeel. 

CLEËB8CHAP  (Cleencap),  sn.  KUerkae,  ir. 
parde-robee.  Kil.  Kleersohappraeje  /  kleer- 
•ehap.  Veetiarinm,  area  veefiaria.  K.  oMci.  garde- 
robben  bufet  è  temir  habite,  \\  Item,  noch  een  cleer- 
•c^,  met  eender  blaawen  giundijnen  voere,  in  welich 
waren  dese  clederen. . .  luv,  V.  d.  ff  miei  1489. 

CLEË&SCHILDER,  sn.  RleereekOder,  fr.  peinire 
éPhabUe.  In  dr  Ibde  R,  nl.  ware»  de  rokken  der 
pemeentedienaren ,  ale  knapen,  boden ,  muzikanien, 
en*,  met  ket  wapen  der  etad  en  andere  eieretden  opge- 
imieterd,  fr.  am  15e  Sébde^  lee  kabUe  dee  eereUewrt 
dé  la  mUe,  Uie  gne  valeie,  meeeagere,  mmeidene, 
ete.  étaient  déeorée  dee  armee  de  la  eUé  et  d'oMireg 
omemente  (Edw.  Van  Eren).  |i  A^  1484,  27  meneit 
emgueii,  gheloefde  Jacob  Baielant,  oleerschilder, 
te  lereren,  een  termyn  Tan  ses  Jaeren  gednerende, 
Qt.  Parga,  elcx  jaers  een  dozyn  gesobreTen  cleederen 
Tan  cesse  ellen,  geheeten  goet  éh  leTerbaer  werks. 
Stadeareh.  Bergen-op-Zoom,  Rentbr.  en  reeogn.  v. 
1434,  nr.  220. 

CLEET,  m.  o.  Kleed,  fr.  vétement.  —  1)  Op- 
perste, overste  cHeet  (of  decksel).  j8owim<0 
kleedingeetMk  f  verbeurd  door  overepel  en  hoerer^,  en 
in  weiufe  andere  gevallen,  fr.  vétement  supérieur, 
eonfiequé  par  VaduUère  et  VimpudieUé,  et  dans  eer- 
i&me  autrse  oste.  }|  Men  Terbiet  pntiers,  die  goet 
Tan  ledeghen  wiTen  nemen,  te  wandelne  binnen 
Triheden  Tan  Andenaerde  en  Tan  Pamele,  op  de 
hoere  [«Z.  de  oor]  te  splettenne  en  doTerste  cleet 
Terbuert.  Kh.  v.  Auden.  1338,  bis.  62.  Dat  negheen 
wQf  Tan  leTene,  na  dsonne  noch  Tore,  in  de  kerke 
T«n  Denxemonde  nooh  Saint-Gillgs  en  comme,  np 
haer  OTerste  cleet;  en  dat  soude  hebben  die  se 
daerin  Tonde;  en  hij  mocht  haer  ute  doen.  Kn  een 
{•er  ghebannen.  ds  Ylamikck,  Vgb.  40  (154e  S.). 
bat  de  rjbanwen  eii  rjbauwessen,  hoeriers  en 
pntiers  treoken  uter  Trihede  Tan  NcTele,  binnen 
lonneschine;  en  waert  soo  dat  ty  boTendien  daer- 
binnen  beTonden  worden ,  dat  ware  up  haer  upperste 
oleet.  DX  Pb.  en  Bb.  VI.  Nevele  9  (16<i«  E.).  It. 
Aalet  III  455.  Een  ghehout  persoon,  't  zij  man 
ofte  TTonwe,  die  h\j  nacht  bcTonden  wort  in  eenigh 
bordeel  oft  openbare  oneerlycke  hupsen,  'tsij  ghe- 
kleet  oft  onghekleet,  Terbenrt  aen  den  heere  syn 
opperste  deckxsel,  oft  twelf  gulden  daerrore.  C.  v. 
Deunte  1612  a.  460.  Dat  nyement  en  gha  onder 
andere  bannjere,  elc  np  s\jn  upperste  cleet.  db 
Pb.  en  Bb.  III,  Lovendeghem  13  (1451).  Die  in 
ghebanne  Tierschaere  wordt  ghecalengiert,  Terbenrt 
•yn  opperste  kleedt,  oft  dry  stujTers  daerToore. 
O.  V.  Reued  111.  Zie  ook  dxckbbl,  «aneCannaert, 
Bijdragen  20  en  816. 

2)  Qeyen  met  den  oleede.  WettOijk  in 

^eeit   $tdlen^  fr.   donner  par  Ie  vétement,  mettre 


légedeesead  en  poeeeeeion.  —  De  efeéaetidoem&t  van 
een  goed  of  een  recht  nam  den  in  beeU  gestalde  bi§ 
het  Ideed,  en  vertoonde  hem  aldme  aan  den  reekier ^ 
in  tedcen  van  e^nen  afstamde  fr.  Ie  eeseionnaire  ifaa 
Hen   OU   d'un   droit   prenait  eelmi  qu'il  meitait  en 
posseesion  par  Ie  vétement  et  ie  prêeeniaU  aiaui  au 
fugOf   en  signe  de  ea  eeseion.   Zie  Grimm,  Alter- 
tkümer,  158,  Roekeehoss.  ||  Efl  hüma  qoam  Lem- 
meraoht   Torghenoemt  en   heet   gheghoTen   metten 
monde  en  metten  dede  den  Toreghenoemden  Janne 
Baten,  den  Tleeschonwere ,  dit  Toreghenoemdegoet, 
te  hondene  eü  te  bexittene  also  langhe  als  hi  hem 
wel   ghelt.   Charters  v.  Terkameren ,  jek  62,  JSrps 
1337.    Voortmeer,    nam   Jan  Tan    Kommene  jof- 
frouwen  Katharinen  Tan  Trasengys,  synre  moeder, 
metten  sleede ,  en  lejdde  se  den  heere  in  die  hant, 
eii   bekinde  haere   haer  tocht  haer  leefdaghe  lanc 
in  die  Toers.  thien  guldenen  erfrinten  te  beffene. 
Sehep.  V.  Nederlintere  y  8  april   1455.   Yoertmeer, 
soe  heeft  Jan  Tan  den  Guedenhuyse  Toers.  Mychiele 
Tan    Kermpt    Toers.   genomen    metten   cleede,   en 
heeften  geleydt  onsen  stadthoudere  in  de  haadt, 
en   heeft  hem   bekint  zyne  erfwinninghe  int  boen- 
ders  beemps   Toers.,  op  xyne  goede  jaergulde  ra 
welbetalinghe.  Leenhof  v.  Mr.  Jan  van  j£»üeth  is 
Nederlintere,  Sept.  1524.  Item,  die  kinderen  tosis. 
hebben    Geerden    Hasen    Toers.   genomen   metten 
cleede    en    hebben    hem    geleydt    onsen    richten 
Toers.   in  de  handen  en   hebben  hem   bekint  tya 
erfwinninge  int  huys  en  hoff  TOers.,  op  syn  gnede 
jaergulde  en  welbetalinge.  Sehep.  e.  Nederlisdhert, 
1  sept.  1539. 

Sy  lems.  oleederen  of  liverei  dragen. 

Set  gebruik  onder  de  edelen  en  de  hoogere  stamden, 
hunne  onderhoorigen ,  of  die  van  hen  afhankeUjjk 
waren  kennel^ke  kleederdraehten  of  Uvereien  tegevsm, 
of  te  verkoopen  {?),  aanleiding  gegeven  hebbende  tot 
misbruiken  of  „omraet*\  werden  er  door  de  vorsten  etet' 
kdijke  beperkingen  aan  toegebracht ,  fr.  porter  les  habiis 
OU  la  Uorée  de  quelqu'un.  Uueage  parmi  les  nebles 
et  dans  les  dasses  supérieures  de  donner,  ou  de 
eendre  (?)  des  habits  distincts  ou  des  Uvrées  è  leurt 
subordonnés,  ou  è  ceux  ^  dépendaient  d'eux,  agami 
donné  Ueu  d  des  obus,  les  prinees  y  apportbrent  ds 
notables  resirietions.  ||  Dat,  Tan  nu  Toirtaen,  nie- 
man,  hy  sy  ridder  oft  knape,  oft  ander  man,  Tsn 
wat  stade  [state  ï]  hy  zy ,  negheenrehande  persoenso 
bynnen  '  Brabant .  gheseten ,  eeneghe  oleedere ,  es- 
pruyne,  rocke,  hoyken,  keerlen  oft  ander  palluereDf 
die  gheliic  siin  oft  Tan  striipte,  oft  Tan  eenen 
teekene  Tan  bordueren  ghewnicht  oft  anders,  ghe- 
Ten  en  selen  moeghen  noch  Terooepen  dan  sileeiw 
denghenen  die  [Tan]  hare  huysgheeinde  siin,  in 
haeren  broede  en  cost,  daghelicz  in  haer  huys  etendei 
drinkende  en  slapende.  [  Uitgexonderd . . .]  Oork.  9. 
hertog  Antonins,  14  juni  1404  (A.  Thymo).  IL  ia 
Ylamivck,   Vgb.  44  (Ord.  14  febr.  1417), 

CLEIN  (Cleen),  bn.  1)  Van  loopende  watff. 
Laag,  fr.  d^une  eau  courante,  basse.  \\  En  wan  dst 
dat  water  also  deyne  ware,  dat  beneden  deo 
peghei  ware.  Rekenk.  v.  Brab.  reg.  181  fol.  81  (1390). 

2)  Clein  broot,  zn.  Suikerbrood,  fr.  matts- 
pain{?).  Kil.  Kleyn  brood,  vetus.  Banis  eaeehsr 
rites,  vulgo  martius  pame.  K.  oud.  Suyckerbroot 
Pain  Sucrê.  \\  Eerst  ixn  wittebroots.  Item,  i||» 
XTiyc  (gic)  cleenbroots.  Belg.  Mus.  III  380,  Fsssl- 
maal  van  Philips  den  Goede  te  Sl'Omaars  1454.  -^ 
Was  het  wd  marsepein?  of  waren  ket  eenoenüé 
kldne  broodjes  f 

CLEINICHEIT  (Cleen--),  m.  KleinadMes, 
btamuy  veMsieiingy  fr.  dépréoiaéionj  bldme,  détrut 


CLE. 


CLE. 


75 


iaüon.  Kil.  Eloynighejd /Terklejiiinge.  Dimi- 
nntiof  êf  Ooniemptut,  t^nominia,  dbtre^aiio.  ||  Dat 
een  peraoon,  omdat  hj  te  yele  en  divenehe  stonden 
„blameerlicka  en  onverdnigelicke  woirden  gheseit 
hadde  achter  Comeliken  Beraaige,  die  een  kint 
en  eerbaar  maeohdeken  ea,  in  cleenioheede  en  be- 
roovyngbe  van  hare  eere  en  eeuwelicke  welvaart", 
eveneena  Yoor  vyftig  jaren  in  ballingBchap  gesonden 
wordt.  Gavhabbt,  Bijdragen  119  (1580).  Daerbj 
dat  hj  der  neringen  groote  cleenicheit  dede.  Ih. 
893  (1446).  Mits  denwelcken  sy  [nI.  destraitrovers, 
moirdenaers ,  transoneerders  en  brantstichters]  dae- 
gelioz  Termeerderen  en  huere  geselscap  angmenteren 
tot  grooter  cleynicheit  van  ons  en  in  prejudicie  en 
aehterdeele  Yan  onsen  ondersaeten.  JELêkênk,  v.  Brah, 
reg.  138  fol.  134  y^  (6  apr.  1532).  Proce.  van  Mr. 
Wouter  Van  den  Berghe,  die  groote  cleynicheyden 
▼an  den  Wethouderen  deeer  stad  gexegd ,  en  andere 
groote  excessen  gedaen  heeft.  Gekard,  Antw. 
areh.  I  154  (1^43).  li.  db  Goübbbmakbb,  Trombleê 
rdig.   III  151;  Fl.  «.   VI    I  11.  14.  101. 

CLEINLIJCK  (Cleenelick) ,  bn.  LagUrlijk ,  êw 
roovend^  eergehêndend,  fr.  diffamaioire.  ||  Boem  dr»- 
ghende  dat  hi  sinen  wille  van  heur  hadde  gheat, 
ofte  hebben  soude,  al  waert  si  seven  jaer  in  huwe- 
lieke;  met  veel  meer  andere  oleenelicke  woorden 
en  betergynghen.. .  Ga NKABBT,j8i;<^a^0ii  119(1580). 

CLE I NOOT,  xn.,  mv.  cleynode,  cleynodiën, 
elenodiën.  Kleinood,  in  H algemeen  alle  klein  koet' 
haar  voortoerp  van  goud,  zilver  of  geeteente,  fr. 
Hjam,  jogau,  en  général  iout  petii  cèfei  préeienx 
d'or,  d*argent,  de  pierreriee.  ||  Omnia  bona  sna, 
mobilia  et  paraia , . .  ouimeewtqne  generie  vel  tpeeiei 
sint,  tam  in  peeudilnu,  vaecit,  bohms,  equis,  ovibus, 
apfJbme,  annona  eiw  hlado,  euiutlibet  generie,  debu 
He,  lana  ei  lino,  sive  clenodüs,  vel  emppeüeetihuê , 
aegenio  ei  denariie  mbieunqne  exieteneia.  Kerkarch. 
Die$i,  Teêt.  v.  Jan  Stokere,  29  nov.  1275.  Alsalcke 
pande  ind  cleynode  van  goude  ind  yan  gesteinte 
als  hiernaar  beschreven  staen,..  een  talwmakel, 
etc.  Zm  Gamiüws  (1399).  —  Ook  overioUigl^. 
Gkrat,  sUyer,  ghesteente,  juweelen,  denodien.  Co. 
JAer  TV  44.  Gondt,  silver,  gesteente,  juweelen, 
olenodién.  C.  v.  Loven  xiv  20. 

CLEINSTËKEB  (Cleens— ),  sn.  }Beeldkomoer\ 
.ing.  vereiereelenijder ,  fr.  scmlpieur,  partie.  d'ome- 
menie.  ||  Betaalt  diveerssche  deenstekers ,  ter  eau- 
sen  yan  dat  sij  ghewrocht  en  ghesteken  hebben 
de  loeyers  in  de  yoetsteenen,  daer  de  graven  up 
ataen  sullen  in  den  turre  yan  den  nieuwen  scepen- 
hnuse.  db  Pb.  en  Bb.  €^ent  I  209,  Siaderek. 
1519 — 1520.  Daaraan  [nl.  aan  het  Lavaiorium] 
hebben  gewerkt,.,  de  reeds  gekende  kleinstekers 
Bombout  De  Drijvere  en  Willem  Van  der  Borcht, 
rond  het  jaar  1541.  W.  Vak  Spilbbbck,  Tonger^ 
loo  25. 

CLEIN8TEKERIJ,  an.  y.  Beeldhowmhmei ,  inz. 
«oir  veraiersele,  fr.  êonlpiuTe,  pariio.  d'omemenig, 
II  Bombout  Hallets,  meester  in  de  cleynstekerye 
in  allebastere  en  andere  materiaelen.  Gemerckt  dese 
oonste  van  cleynstekerye  in  haer  besluyt  die  schil- 
derye  en  stoffeerderye , . .  Yait  Eybv  ,  Brab.  mme. 
I  72  (1621). 

CLEPEL,  zn.  Van  de  deur.  1)  Klopper,  dewr^ 
klopper ,  fr.  ma^ieau,  hattani  de  porie,  Xil.  Klepel. 
MarenUu  oeüi, . ,  oantharue.  ||  Absentheert  hem 
partie  die  den  vrede  gheven  zoude,  de  meyer  gaet 
tsinen  huua  met  n  scepenen  en  nemt  den  vrede 
an  den  olepel  van  der  deure,  en  beveelt  daer  dien 
persoon  zinen  vrede  over  te  bringhene  an  scepenen 
binnen  derden  daghe.    O.  v,  A/dei  462  (16<ie  £.). 


8)  In  't  meervoud.  Yan  een  watermolen.  De 
depels  van  de  schuifdearen  eener  sluis.  De  ophaal* 
êiangen,  fr.  lee  aiguiUee  dee  vannee  d^un  monlin  a 
eam.  \\  De  clepels  waeraen  die  soho£fen  van  de 
grondt- aroke  syn  vastgemaeckt  en  mede  opge- 
troeken  en  wederomme  innegeset  worden.  —  De 
clepeb,  waeraen  de  wusberderen  vaat  gemaeokt 
syn  en  mede  opgetrocken  worden,  om  den  molen 
te  laten  draeven   Mabtikbz  265. 

3)  met  Clepel  en  Clinoke.  Zie  uiTwnr- 

GLERGIE,  sn.  v.  Be  getamenl^ké  geeeiehgko 
Miand,  mei  a/  de  voorreekien  die  eraan  verbonden 
toaren,  fr.  Ie  elergé  en  génSral,  aoee  ioue  lee  privi- 
ligee  qni  ie  raiiaehaieni  è  la  óUrioahure,  —    On 


entend  ^pair  elergé,  derce,  eodéeiaetiques  ^  gene 
d'JEgliee,''  lee  individue  de  Vmn  ou  de  Vamire  eese 
revêtue  du  eaeerdoee,  ou  vouée  au  minieière  du  euUe 
divin  dane  VJSgliee  calkoUque.  Def^qx,  Ano.  droU 
belg.  I  239.  ||  Het  es  wel  ghefauaert  tote  Auden« 
arde,  al  ea  een  man  clero  an  portre,  hi  mach  hem 
hauden  an  welc  dat  hi  wille,  eiat  an  de  dergie 
eist  an  sün  portersoap.  C  e.  Auden. ,  2d«  d.  80 
(1303).  Updat  yemend  vrede  begheerde,  of  verse- 
kert  te  sine  van  eenen  priester  of  olerc,  en  die 
priester  of  clero  hem  weygherde  vrede  oi  verzekert- 
hede  te  ghevene,  bi  zynre  dergie,  so  maoh  de 
bailliu  of  officier  van  der  plaatse  dien  priester  of 
derc  te  vanghena,  en  te  leveme,  tsinen  ooste, 
zinen  deken  of  ordinarys,  omme  hem  bedwonghen 
thebbene  bi  zinen  competenten  ordinarys  den  vrede 
of  Terzekerthede  te  ghevene,  naar  de  statuten  van 
den  gheesteliken  rechten.  O,  v.  Aalei  466  (15d«  E.). 
Alle  offiders,  dienende  in  der  stadt  en  vryheyt 
van  Antwerpen,  syn  weerlyoke  peraoonen,  onge* 
vryt  van  eenighe  dergien  oft  dyer  gelycke.  C.  «. 
Aniw,  1545,  I  65. 

GLERCK  (Gleroq,  kleroq,  derk),  an.  1)  Bik 
pereoon  bekoorende  foi  den  geeeteUJken  eiand^  de 
lagere  orden  en  de  kruin  onivamgen  hethendei  hei 
hijxonderiie  voorreehi  dezer  pereonen  wae,  dal  zif^ 
in  eirafvorderende  zaken,  eleekie  aan  de  geeeiel^ke 
reehiemaehi  {aan  den  Ordinarie)  onderhoorig  waren 
—  iegenovergeeield  aan  leek  of  werddl^  pereoon, 
fr.  diere ,  iouie  pereonne  apparienanl  è  VHat  eeeUsiae' 
iique,  agani  regu  les  ordree  minewre  ei  la  ioneure  t 
Ie  prineipal  primlège  de  eee  penonnee  éiaii  de  ne 
reseoriir  gu*  a  la  jurididion  eodétiaeiique  {èVOrdi' 
naire)  en  maiière  pénale  —  oppod  a  laïc.  Kil. 
Elerck.  vulgo  Clerieut.  ||  So  wie  dat  hem  gheseit 
met  clerken  die  vrihede  hebben,  en  si  dat  hi  zeker 
es  dat  si  draghen  willen  der  stad  bordene  [m2. 
lasten]  en  scepenen  vonnease,  verboerd  xx  s.  Kb. 
V,  Aniw.  a.  140.  Den  gedaagde  in  guarand  en  mag 
niet  dedineren  nog  renvoy  versoeken,  al  waar  hy 
schoon  clercq  of  andere  gepriviligieerde  persoon. 
C.  gr.  Loon  II  399 ,  BeekÜm.  By  alsoo  dat. . .  den 
bailliu  heeft  in  sijn  handen...  eenighe  ghevanghen, 
ten  versoecke  van  partye,  hy  wort  ghehouden  hem 
te  bringhen  in  hove,  .  tenware  dat  den  ghevan- 
ghen ,  t'sijnen  properen  versoeke  en  als  clerok  ware 
ghelevert  sijnen  ordinaris.  C.  v.  (Jaeed  a.  99.  Den 
bailliu,  by  wille  ofte  jonste,  en  sal  niet  moghen 
delivreren  eenighe  ghevanghen  als  klercq,  alsoo 
langhe  als  den  ghevanghenen  versoeokt  recht  en 
wet  ter  plaetae.  Ib.  a.  116. 

2)  Ken  geletterd  of  gdeerd  man,  nogmatde  iegen- 
overgeeield aan  leek,  een  ongeleerd  man,  fr.  mm 
homme  Uitré  ou  inetruü,  encore  oppoeé  è  U^^ 
homme  illetirS. 

3)  Klerk,    kantoonohrijver ,  greffleTf   eeeretariêf 


78 


CLL 


CLL 


fr.  éUre^  grwffitr^  êêerkmrt.  IQL  Klerek  /  «eftrtfoer. 
AmmmmÊmau ,    teriba.    Fagtim.   Zie  ook  GssFvnB 

en  WxiBT.  —  Clerck  van  den  bloede.  KUrk 

«ra  ds  IgittraffH^ke  zakem,  fr.  «lore  amx  ^aUvs 
mimmeilet.  Kü.  cme^.  Klerck  Tan  den  bloede. 
CommüuturiemêU ,  admariuêf  den  eriwêimeL  \\  Als 
jemant  geranghen  woidt  Tan  aaken  den  l^jre  aen- 
gaende,  see  ia  doflicier  oft  aehoatet  ichnldich,  by 
den  clerck  Tan  den  bloede,  oft  anderen  wettighen 
perMxm,  te  doen  maken  inTentaria  en  bescriTon  al 
al  tgene  dat  deaelTO  gerangene  otct  en  by  hem 
heeft,  oft  dat  by  hem  wordt  bcTonden.  C.  o.  Aniw. 
1645,  I  15;  U,  19.  —  Oreffiervam  dem  haoghalfmo, 
fr.  grefPëf  du  hmi  baOU.  O.  e.  Amdem.  2^  d.  449. 

OLEBCKELUCK,  bn.  GeeHei^,  fr.  religiemm. 
ii  Die  olerckelijcke  oft  geeatel^jcke  habijten.  V.  d. 
TjlT.  160. 

CLEBCKSCHAP  (Clerckachip,  eleercs— ),  sn.  o. 
In  Gnlikach  taaieigen  Klerckschafft.  1)  KUrh- 
gekapy  fr.  Mrieaiwrê.  \\  Oneh  en  willen  wirnyt,  dat 
yemants  van  onsen  burgeren,  porteren  nnd  inge- 
aewen  dieeer  nnaer  atat  sich  der  klerckschafft  ge- 
bmyeken  rallen  dan  deghiene  de  geistlich  syn, 
ind  aich  Tan  der  ordinaneien  der  geislicheyt  halden. 
PrUrii,  V.  Wiüem,  hertog  eau  Qulik,  en  heer  v. 
Diegt,  4  oct  149A  a.  21. 

2)  Klerkambt  f  fr.  offiee  de  elere.  \\  Den  keerc- 
fonp  Tan  den  cleercicepen  Tan  Tinderen  en  Aal- 
heoen.  8o  wie  te  pachten  stellen  wille  eenich  Tan 
den  cleercsohepen  Tan  Aalheeren  en  Tan  Tinderen,. . 
C.  o.  Gemt  II  278  (1547). 

8)  SeM  op  het  vette  horemoee  e»  de  varkemw  ie 
Kortrifk,  ir.  drcii  «er  Ui  béteê  è  ooruet  grasses  et 
le§  porot  è  Cowrtrai.  ||  Ze  droU  dii  Clerokschip,.. 
sar  lês  bites  è  eomes  grae  (tie)  et  eoehoue  vendmee 
dame  eette  viOe.  PI,  e.  FZ.  7  ang.  1754;  TUI  445. 

CLE8PEN,  bw.  Boawterm.  ||  Yoorder,  wort 
ghehaaden  de  huesiberders  te  mnelueren  eö  op  te 
alaen  met  de  Tier  deen  piramiden,  en  deselTe  huut 
te  oleeden  en  despen,  so  tseWe  Terheest.  Auden. 
meng.  IV  149,  tVolmaeeken  van  de  naUde  of  peere 
op  Ste-Walborghe-kerdce,  1620. 

CLIJPEN ,  xn.  mT.  DU  w.  tal  wel  hetedfde  c^a 
aie  het  voorgaande;  JSrab.  Clxfelb.  {)  Den  pachter 
{nL  Tan  de  spni]  aal  gebonden  syn,  'tsynen  af- 
soheeden,  goedt  te  doen  den  prys  Tan  de  reepen, 
ketenen,  Ujrpen  en  Toorder  roerende  werck,.. 
Fl,  V.  VI.  28  jnni  1758,  Aeo,  te  AaUt,  XI  841. 

CLIJSTEBHOUT,  zn.  ||  Van  elck  duysent 
klysterhondt,  Tyfthien  stnyTors.  PI.  v.  VI.  XI  839, 
Am.  AaUt  a.  143  (1758). 

CLUTE,  zn.  Klei,  kleiaarde,  fr.  argUe.  De  Bo 
Kiyt  (Xlite)..  XU.  Xlijte/Xlijt.  veins,  fiand. 
ArgUla.  \\  Zo  upwaerts  oommende,  oorboorden  an 
denzelTen  dyck  groote  nombre  Tan  clyte  en  zoon 
[nL  zoden],  dewelcke  zy  haalden  met  oarretten  en 
pypBgalen.  Piot,  Chron.  643  (1584). 

GLUTEN,  bw.  LakenweTery.  Eene  bewerking 
met  kleiaarde  {T)f  fr.  mne  op^raOon  avee  de  Vargile 
dame  la  draperie  (/).  {|  Dat  niemene  wulle  moet 
brynghen  in  de  stede  Tan  Ypre,  omme  te  Terco- 
pene,  die  gheamont  es  of  gneroomt  of  gheclyt. 
Kb.  Lakengüde  Iperen  1363,  t  14,  blz.  194. 

CLICKEB8,  zn.  mT.  LiehU  eohoenen,  die  klep- 
perden, ir.  eonUere  légere  qni  diquetaient  (?).  Xil. 
amet.  Kliek  er.  Orepidae,  erepidulae.  Pantonfle». 
'D'Aiïïj  Xlickers,  schoenen  die  klieken.  Soidiee 
eU^uane.  Zie  La  Cnme  Clique  paiine,  ||  Proef  stak 
der  schoenmakers:  hooghe  strickschoenen,  trype 
clickers  {eeearpine  de  panne).  A.  Wavtexs  ,  TSrle- 
103  (1656). 


CLICKHABINCK,  zn.  Ongave  haring  (?),  fr. 
du  hareng  qm  neet  pae  eain  (?).  ||  Dat  niemea 
aelmaerharinc  no  clicharinc  ne  weeke,  die  haadrai 
harine  weeet.  —  Dat  niemen  aelmaeiharine  no 
clicharinc  ne  Terooope ,  eire  dan. . .  Anden,  meng, 

I  315,  kemren  van  ssaewsdbe,  1338.  Dat  nyemandt 
gheenen  clicharinc  nat  tonnen  tellen  en  sal  om  te 
Teroopen,  hy  ne  hebbe  een  witte  baniera  staende 
in  den  reep;  op  iij  £  en  den  harine  Terioeran. 
Kb.  V.  Brmstel  1486  a.  45. 

CLIMSPOBEN,  zn.  mT.  KUm-,  klamierigtere , 
it,  grappine^  griffee.  ||  Soo  wie  schote  oft  name 
alsnlcken  Edel  Toghel,  by  oft  op  den  horst,  met 
busse,  pistole,  boghe,  garen,  Uimaporen , . .  sal 
misbeoren  dertich  goldens.  PI.  v.  Brab.  22  meeii 
1631  a.  63;  II  193.  Zi«  De  Bo  sa  Schnermana. 

Clinoaboiat,  zn.  Kewe  êoort  van  vaartmg^  fr. 
eorie  de  navire.  \\  De  nave  qnae  eet  Clincabcnatf 
dnodeeim  denarioe.  Tol  te  Nienpoort  1163. 

CLINCKAEBT,  CLINCKEBT,  zn.  Chmden 
ment,  geelagen  onder  Phitipe  den  €hede^  de  emdete 
gomden  munt  (1430 — 1467),  fr.  tiimquart^  manmaie 
d^or  f  rappee  eome  Phüippe  Ie- Bom:  la  plne  aneienne 
monmaie  tTor  (Tan  der  Ghijs,  Bertogdom,  147). 
Xil.  Xlinckaerd.  i^aati  aaret  genue.  ||  De  onde 
Ylaemsche  schilden  geheeten  clinckaerts  =  iij  s.  iiij 
d.  gro.  Brab.  Muntwaarde  v.  1434.  Den  LoTouschen 
en  Vlaemschen  dinckaert,  den  Dordrechtachen 
clinckaert  =  xitj  s.  (iy  s.  Tj  d.  gro).  Alle  andere 
cUnckerts  der  munten  ons  gened.  heeren  Phls.  = 
(iy  s.  iiy  d.  Br.)  xiy  s.  j  plecke.  Ib.  1436.  Zie 
ook  Heylen  7.  41.  43.  44.  50.  119;  DS  Pb.  en  Bb. 
Oent,  II  155,  Bdg.  mue.  I  321;  m  8cHii.T. 

CLINCKAEBT,  zn.  m.  JBen  zekere  harde  en 
kleine  bomweieen,  fr.  petUe  brique  dmre  d  bóHr, 
Xil.  Xlinckaerd.  Later  exeoetue  ei  dmme 
imprimie.  \\  listen  Tan  careel,  ele.  Den  klinckaert 
oft  klaren  steen:  7^/}  duymen  langh,  3i/i  dnymen 
breedt,  met  syn  behoorlijcke  dickte    C.  v.  BrueeeL 

CLINCKE,  zn.  Ken  kinderepeddimg,  z^nde  een 
etokje  aan  beide  einden  gescherpt, -ft.  mm  f  amet  d^ea- 
fant,  comêieiant  en  mn  petit  bdton  affiU  om*  denx 
boute  (la  ptnoehef).  ||  Tegen  het  spelen  aen  de 
kercken  oft  kerckhoTcn. . .  Verboden  te  spelen  met 
klincken,  koWen,  kaerten  oft  ander  instramenten. 
Ord.  V.  h.  Loveneeh  magieir.  1734  en  1735.  Scbaer- 
mans  klikkaabd. 

CLIPCLAP,  zn.  JBene' ome  ombdcende  waar,  fr. 
mme  marehandiee  qmi  nome  eet  inconnme.  ||  Clipelap. 
l™f  y  gro-  TVaiertol  1550  (volgt  op  Bolcom  sa 
Compost;  Zie  Compost.  —  (Tlip-clap.  lm,  geachat 
op  iiy  £  Schatting  v.  1551. 

CLIPPËLCIJNS,    zn.  m.  Te  Bergen-op-Zoom. 

II  Yoordaen  sal  Henric  ongebonden  syn  Tan  yet  te 
gheTcn  Tan  enegen  chynse  die  op  zyns  Toers  Taden 
goede  spreect,  behaJTen  dat  hy  sal  ghelden  in  den 
clippelchyns  alsoe  Terre  als  zyn  erTe  daerinne  ge- 
draecht  en  Terbonden  is.  Stadeareh.  Bergen-op' 
Zoom,  Bentbr.  en  reeogn.  1439—1441  Nr.  133 
(28  oct   1439). 

CLIPPELVAT,  zn.  Een  vat  ter  inpakking  van 
vuuretalen  (?),  fr.  barü  pour  embaUer  dee  fmmle. 
II  Staels.  Een  mandeken,  1  gro.  —  een  mande 
ÜVs  gro.  —  een  tonne  iiy  gro.  —  een  dippelTst 
Tiy  gro.  Waiertol  1550. 

CLIPPEN,  CLiFFSBs  (.'),  zn.  mT.  Km^>pen, 
valeirikken  om  vogelt,  duiven,  enz.  te  vamgen,  fr. 
des  tribuehets,  dee  pièges  d  prendre  des  oieeama^ 
dee  pigeone,  ete.  Kil.  Xnippe/ klippe.  Deeipm- 
lum.  II  Dat  niemandt  hem  en  TerTOordere  te  Tan- 
ghen   eenighe    dnyren    met    clippen,    dringheb, 


CLO. 


CLO. 


77 


Blachsohntten  oft  andere  instmmenten ,  nooh  deseWe 
dippen  oft  dringhels  te  stellen  aen  heore  huysen. 
Fl.  o.  Brab.  26  febr.  1668  a.  10;  II  174.  Clyppers 
degünéê  è  atiirtr  let  pi^eons,  Edv.  Poüllet, 
JPynnoele  370. 

CLIPPINCKi  SB.  Sene  ioori  van  hmdê»  ofpeUmr 
fir.  mne  êorie  de  petnue  ou  peliêses.  ||  Centum  pellei, 
que  dieuntur  olippinc,  per  ie  uu  den.  Tol  ie 
Domme  1252. 

CLISOOREN,  xn.  my,  ||  Nyemant  en  mach 
eenen  gemeynen  muer. . .  verargeren ,  berooven ,  oft 
clisooren  daerinne  houwen  oft  maken  tot  synder 
errenwaerts.  C.  «.  Aniw.  1545,  yiii  88. 

CLOCHTE.  Zie  cltjchtic. 

CLOEIJëN,  bw.  Ontuchtich.  VleeseheUJk  beken- 
nen ^  fr.  {obgcène)  connaitre  ekameUement.  ||  Rijkgarch. 
Proeee  De  Oremere  §  JSUkenSj  1534.  It.  Boerde  v. 
Meilke  e.  Beer  tel  ^  vs.  184. 

CLOCK,  CLOCKE,  zn.  t.  Zooals  thans  klok,  fr. 
doekef  1)  De  avondklok^  fr.  la  doche  de  nuit^  de 
retraite.  \\  Soo  hy  [nl.  de  amman]  oyok  yermagh 
omme  te  gaene  naer  de  clocke,  en  te  calengieren 
die  't  behoort,  van  nachtgaen.  Ó.  v.  Denderm,  i  7. 
Dat  niemen  gheen  Terkene  en  singhe  vore  dat 
schoen  dach  es ,  noch  savons  na  de  clocke ,  up  xii 
£  par.  DE  Ylavikck,   Vgh.  40. 

2)  De  klok  als  teeken  der  oppermacht, 

la  eloehe  comme  eiffne  de  la  aonverainetê.  \\  En  naer- 
dien  dat  hy  \nl.  graaf  Karel  de  Stoute]  zynen  eed 
alzo  ghedaen  hadde»  ghyno  tot  an  de  clocke,  die 
hy  trao  totdat  men  dat  hoorde,  in  teekene  dat  hy 
graye  van  Vlaendren  es,  en  zynen  eed  ghedaen 
hadde.  Gakvabbt,   Bijdragen  416.   Zie  ook  bak- 

CLOCKB. 

8)  Ter  olooken  legen  (liggen).  Ter  opper^ 

Keerechappij  hehooren,  ft.  appartenir  è  la  souve» 
renneté.  \\  Dat  onse  clocke  van  onser  YoirscrcYe  stat 
dyenen  sal  in  allen  poenten  tot  onsen  rechten  ghe- 
hoyrende,  alsoe  sy  van  oudts  gedaen  heeft . . .  En 
▼an  allen  poentten  die  ter  clocken  legen,  daeraff 
tyersten  yoldaen.  Piot,  Cart,  St.  Thtiden  7  dec. 
1411,  a    2  en  3. 

4)  De  klok  waardig  houden.  Weyersam- 

bacht.  Ziek  voor  werken  en  rusten  gedragen  naar 
dé  iifdiiippen  door  de  werkklok  afgekondigd y  fr. 
{métier  des  iisserands)  pour  Ie  travail  et  Ie  repos  ^ 
se  eonformer  aux  heures  annoncées  par  la  cloehê  du 
travail.  ||  Dit  zyn  ordennanchen  yan  den  weyers. 
Eerst,  de  clocke  werdech  te  houdene,  dats  te  we> 
tene ,  dat  niemen  weyen  moet  y66t  de  clocke ,  achter 
de  clocke,  no  tussce  den  clocken,  up  eene  boete 
yan  x  lib.,  maer  al  ander  werc  moeten  zie  wel  spoe- 
den en  doen  spoeden.  Kb.  lakeng.  Iperen  1363, 
kap.  zi.  —  Het  enkele  de  clocïÉe  houden,  in 
het  volgende  citaat  ^  kan  geen  andere  bet.  hMen. 
II  Dat  men  de  clocke  houden  sal,  elo  ghetouwe 
twee  ingelsche  te  boeten;  het  en  ware  dat  die 
roede  yan  den  bome  ware,  op  yigilie-ayonden  en 
tsondaghes.  K.  d.  Lakeng.  Vilvoorden ,  1393. 

5)  Mans'  en  vroutoenmantd,  fr.  manteau  d^hom- 
mes  et  de  femmes.  Kil.  Kloeke,  fland.  Toga^ 
pallimm,  8f  Toga  m^itlhiris,  ang»  cUAe^  clocke.  La 
Cume.  Clóche  n  jEnfin  on  a  nommê  clocke  et  doque 
mne  espèce  d^habillement  arrondi  comme  une  clocke  y 
d  Vmsage  des  kommes  et  des  femmes.  (xiii«  et  ziye  S.). 
Zie  ocic  HüiCE.  II  Het  was  in  den  winter,  en  de 
conino  Jan  wilde,  dat  de  drie  steden  yan  Ylaende- 
ren  met  den  graye  Lodewyc  souden  eten  yan  der 
maeltyt.  Daer  en  waren  gheen  cussenen,  daer  de 
scepenen  yan  Vlaenderen  sitten  souden,  en  elc 
moeete  sin  mantel  daer  ofdoen,  en  elo  sat  up  zin 


olooke.  Die  yan  Brugghe  hadden  zeer  oostelyke 
clocken  met  dierbare  yoeringhe.  Als  de  maeltyt 
ghedaen  was,  Simoen  yan  Arteryke  [Aertrycke], 
die  was  doe  burgmeestere  yan  Brugghe ,  hy  seyde 
sinen  ghesellen:  dat  elc  zoude  laten  ligghen  sinen 
mantel,  daer  hy  up  gheseten  hadde,  enz.  Jab  t. 
DlXMUDE  241. 

GLOMMEN,  zn.  my.  Hoogte,  fr.  sommet  (eul' 
mina).  Lexer,  S^limme.  köke.  ||  Ie  hebbe  ghewoent 
in  den  oYorsten,  eü  mijn  troen  is  in  die  olommen 
der  wolken.  Oetijdb.  15fl  E.  98,  Xko.  wijsk. 

CLONINCK.  Zie  tube. 

CLOOT,  zn.  m.  1)  Kanonskogd;  ook  geweer'  en 
muskeikogely  fr.  houlet  de  canon  f  et  balie  de  fkeü 
om  de  mousquet.  Kil.  Kloot.  QMms^ spkaera.  \\  Ghe- 
zendt  int  here  bi  Hans  den  Drayere,  ye  cloten 
ten  bussen.  Macqüet,  Damme  232,  rek.  stad 
Brugge  1384 — 1385.  De  schoone  bombaerden. . , 
waeren  drie  groote  sticken  en  iii  mortieren,  en 
meer  dan  yier  houdert  clooten ,  onder  yser  eii  steen, 
eü  daer  qnaemen  oock  daemaer  yeele  steene  cloo- 
ten tot  de  groote  bombaerden.  Auden  meng.  III  1 
(1513).  Angaende  tcruut  en  clooten,  yoor  elck  stick 
gheschuts  soyele  als  men  behoofyen  sal  om  tseWe 
stick  twintigh  ofte  yijfentwintighmael  los  en  af  te 
schietene.  Fl.  v.  VI.  29  jan.  1549  a.  4;  I  364; 
it,  720  Soo  wie  iemanden  met  eenen  oloot  oft  bol 
werpt,  j.  pondt  swerte.  C.  v.  Santkoven ^  K.  en  br. 
1558  a.  31.  —  Soo  wie  ter  wacht  compt  sonder  in 
sijn  flessche  een  halff  pont  poeders,  en  by  hem 
▼ier  ellen  lonten  en  twelff  clooten  te  hebben ,  sal 
telcker  reysen  yerbeuren  yier  stuyers.  Gèkabd  , 
Antw.  arcL  III  200,  Ord.  v.  der  waken.  1577. 
Wiert  Yalentin  de  Pardieu , . .  nutter  stadt  yan 
Dorlens ,  gheiocht  met  eenen  cloot  yan  een  musquet 
in  zyn  voorhooft.  Piot,  Ckron.  789  (1596).  —  It, 
C.  V.  Antw.  comp.  lY  yiij  92,  en  xj  286;  Piot, 
Ckron.  594 ;  O.  v.  Waas  ii  20;  eie  ook  ABTiLLEBnc  2). 

2)  Oyerdrachtelijk.  ||  O  herte  der  minnen  [nl. 
Tan  Maria] ,  hoe  bistu  omgekeert  in  een  doet  der 
bitterheit!  Hondert  merk.  83  y^. 

3)  Mt.  Clooten.  Zandsteenen  (vuile  steenen)  (?)  ter 
onderkouding  der  dijken  ^  fr.  pierree  de  sabie  pour 
Ventretien  des  digues.  \\  Dat  zij  proces  hebben  ge- 
hadt  yoor  de  stadhouderen  en  mannen  yan  leene 
yan  Berghen  opten  Zoom. . ,  ter  zake  yan  der  aff* 
stekinghe  van  zoeden  efi  clooten  daermede  men  die 
dijeken  is  onderhoudende.  Sijksarck.  Leenkof  e. 
Brab.  Dijkgraaf  v.  d.  Noordpolder  §  Van  den 
Steene  y  1.'>55. 

CLOOTBAEN  (Cloetbaen),  zn.  Bolbaan,  h.  jeu 
de  boules.  Kil.  auct  Klootbane/ klosbane / rol- 
bane/bogelbane.  <SjpAam«/eri«m.  BouUoire.  ||  Pach- 
ters yan  den  queecborde,  kegelspele,  bollebanen, 
cloetbanen,  closbanen,  yerkeerspelen  en  andere 
zaken  mogen  haer  wapenen  dragen  te  zekere  uren. 
Sijksarck.  Baad  v.  Brab.  nr.  530,  bli.  71  (28  aug. 
1469). 

CLOOTBOOG.  zn.  m.  Kruisboog,  dienende  tot 
vermaak  f  om  balletjes  mei  te  werpen  (ikans  Klot- 
boog),  fr.  arhalète,  servani  au  plaieiry  pour  laneer 
des  boulettes.  Kil.  auct.  Klootbooge.  ArbdUte  è 
tvrer  boulettes.  ||  Met  clootbogen  niet  te  schieten 
dan  binnen  de  gildehoYen.  Gr-ÊVABD,  Antw.  arek. 
132  (150.3);  U.  134.  137.  Dat  alle  garen,  harnas  en 
instrumenten,  waarmede  eenige, . .  zullen  willen 
of  mogen  yangen  eenig  wild,  zullen  gehouden,  ge- 
confisqueerd en  yerbenrd  worden,  uitgenomen  de 
gemeene  klootbogen,  die  men  toelaat  yoor  tijdyer- 
drijf.  Nederl.  plae.   Wdb.  III  459  a. 

CLOOTELINGEN  (Cloetelingen),   zn.  my.  Zie 


78 


CLU. 


CNA. 


CLOOTWB»  li  Oelewn  het  beitoek  om  te  bwtgdwi 
bet  vletten  ei  eetteB  wui  da  noodüge  cloetelingen 
toi  de  lefMntie  van  bet  «eeboolcL  Stadêorek,  Ber' 
gtmcp'Zoom,  Bceot  13  spr.  1704. 

CLOOTCAK8,  m.  BUromde  koéis,  fr.  froma^ 
m  farme  dê  hotOe,  Kil.  Klootkese.  Gmmw  mhi^ 
etdaUu.  K.  Mui.  PoaraM^  romd.  ||  Geee,  een 
nwade  ekwtcMe  van  drj  bondert  caeen,  1  ee.  rv 
gr.  ZMMMeAf  <al  i0  AmUd,  16:e3. 

CLOOT8PEL.  Zie  dobvklschool. 

CLOPPEN,  onz.  en  bv.  1)  De  klok.  Die  Iméem^ 
fr.  9ommtr  (la  doehé).  \\  Kiemen  mach  vereoepen 
wütbfaet, . .  vor  den  tjt  dat  gbeclopt  ee  tenevel  te 
vereoepene.  Kb.  v.  Awdem,  1338,  Meng.  I  332. 
Dgt  [eoeren]  loeft,  ocht  Teiroept,  ocbt  toent,  ocht 
zaeke  ontbindt  voer  dien  datter  toe  gheelopt  ee. 
Kb.  e.  PiêMt,  B  100.  Waert  dat  de  see  ofte  leriere 
van  der  A  doerbtaeke  ofte  oveiiiepe,  bj  dage  oft 
by  naohte,  xoo  wie  dat  eent  ghewaere  wordt  macb 
giMn  ter  naester  procbie,  en  doen  cloppen  de 
eloeke,  omme  bet  ghemeene  te  veigaederen  ten 
overloópe.  C.  e.  BtMkbmrg^  i,  il.  i<.  de  Ylaminck, 
Aoe.  20. 

2)  Een  eebip.  Het  Mtstea,  omdertodceu,  fr.  vwi- 
ier,  êxamim&r  (na  ma/oyre).  \\  Ee  goetgevonden  en 
gereeolveert,  ten  overstaen  van  heeren  oommima- 
rimen,  te  doen  kloppen  alle  de  acbepen  van  deie 
stadt  afrarende.  Stadwarek.  Bergeu-cp- Zoom ,  Bewol. 
1680 — 1693,  nr.  44.  Ie  goet  gevonden  alle  de  ecbe- 
pen  van  deee  plaetee  te  visiteren,  ofte,  aoo  ale 
geeegbt  wort,  te  doen  kloppen.  Ib.  nr.  46»  Verg. 
14  nov.  1699.  Betaelt  tien  stnyven  voor  yder  ge- 
klopt eehip;  benevens  ook  thien  stujvers  aen  de 
■cbeepetimmeriayden  die  deselve  geklopt  bebben. 
Ib.  Verg.  21  febr.  1700. 

CLOPSLACH ,  zn.  m.  In  openbare  verkoopiogen. 
Slag  der  toemizMÊg,  ir.  eonp  d^adfudieotion  {dans 
lê$  vêmtee  jmbUquee).  ||  Op  wien  den  lesten  dop- 
slacb  Eal  gheslegen  worden,  zal  daermede  bedjden 
er&chticb  en  pioprietaris  van  de  honsen  eii  erfven 
binnen  der  stede  en  vrjbede  van  dien  gbestaen  en 
gbeleghen.  C.  v.  Amdem.  tii  ,  62.  Vieroant  en  macb 
in  steriTbaysen  verooopinghen  doen  by  den  roupe 
ofte  ckmslach  dan  denghonen  die  tselve  officie  in 
paebte  beeft,  ofte  die  daertoe  van  s'beerenwegben 
ghestelt  is    C.  e.  Aalet  xii  11.  J^  poêtim. 

CL08BAEN.   Zie  clootbasv. 

CLOTKEN  (Clotoken),  verklw.  Kern  kleim  etmk 
(lande) ,  fr.  uneparedU  de  (terre).  Plantijn.  Een  klot- 
ken.  Mottelette.  OUèula.  \\  I  dachmael  broecsb. . . 
en  1  cioteken  lants  gelegen  ane  den  molenwecb 
die  compt  van  Lelie.  Ckariere  o.  Terkameren  nr. 
62,  JBrpe,  1308. 

CLOUSEN  (CUnsen?),  sn.  mv.  De  omheining 
van  kei  tabernakel  of  de  afsluiting  van  het  êanctu" 
arinm,  fr.  la  dótmre  du  iabemade  ou  sanetnaire. 
II  lek,  Philips  Laromekens,  kenne  ontfangen  te 
bebbene  van  Mr  de  prelaat  van  Tongerloe ,  ter  za- 
ken van  mynen  dienst,  die  ick  den  voirs.  prelaet 
gedaan  hebbe  binnen  vier  jaren  lestlede,  coe  aen 
tsakermentshnys,  sepultoref  lavatoire,  dousen  en 
andersina . . ,  en  noch  van  eenen  steynen  preeck- 
stoel...  Van  Spilbvxk,  Tongerho,  22.  24. 

CLUCHTE,  CLOCHTB  (Clogte),  clupte  (Cluft). 
1)  Oeslachtkunde.  8faak,  fr.  (généal.)  êonche.  Kil. 
Klnchte  j.  Klufte,  MuUitudo  ^  Twrha.  Meijer 
Klnchte,  klufte:  menigte ^  hoop^  aiam.  Hiervan  zegt 
men  klnftawys  deilen,  dat  is,  de  erffenis  in  staaken 
deilen.  Orimm  Kluft.  Schiller  n.  Lubben  Kluft, 
klucht.  II  In  dyen  gevalle  datter  egeene  oemen  oft 
moyan  en  zQn,  maar  alle  t*saemen  naven  e&  nioh- 


Oft    ^«■■■■■W       ■■■■■■IIBI    ■■! 

solcka  sytvallige  goeden,  im  egmali 
cloehteo  gadeylt  en  nyet  in  diis  büoAlen.  C 
Vaikenbmrg,  26  jan.  1612,  a.  3.  Is  eanicb  van  das 
kinderen  aflïjvigb,  aoo  staen  de  kindeRo 
aflijvigban  al  *jb  saemem  voor  een  einft  in  de 
van  dea  dooden.  O.  e.  Breda  i  11.  —  Omdarmf' 
dêdiag  van  het  geelaeki,  fr.  etédimeiam  de  lm 
famnüe.  ||  Dit  en  is  niet  scnldieh  langer  te  dnann 
dan  tot  in  den  vgcB  giaedt  ineloys;  want  dia 
cinfte  in  dan  vti»  gnedt  is  senldieb  siin  aai^ga 
daelte  te  laene  te  ont£uigen  van  dan  ootetan  bloe- 
der, oft  van  dangeenen  die  dat  gebed  laan  hondanda 
is.  V.  D.  Tat.  201  v«. 

2)    Gemeeniey   het  geked  der  pen 
eikander  eeme  gemeeneehap  eerana,  fr. 
II  Gelyk  ook  in  saken  aangaande  aenig 
gemeynte,   steeden,  dorpen.  coUcgien,  dogtam  en 
Utiscansorten.  C.  gr.  Loon  II  634,  Bffkheim. 

CLUCHT8GEWIJSE  (Cloeh^wiiae),  bgw. 
Siaakegewige ,  fr.  peur  eoueke.  \\  Als  daar  niet  m 
syn  ais  broedara-  of  sostenkindaren,  aonder  eon- 
cnrrentia  van  oom  of  moya,  aoo  soecedami  deadvs 
aen  bunnen  overleden  oom  booftagewyaa  aii  nilt 
klochsgewyse.  C,  v.  Maaetrieht  401. 

CLUI8  (auyse).  zn.  Klmie,  fr  ermitage.  Kereke 
noch  Cluyse.  Pleonaeme  en  aUitermüe.  Zm  neg 
KSBCK  hoogerop.  \\  Hen  en  sal  oie  in  deaen  stoekM 
oft  hieijegen  kereke,  elnyse,  gbeenrehande  gewi)ds 
staden,  poirterie  noch  andere  vribeyt,  stade,  be- 
scudsel  noch  besehermenisse  mogen  doen.  Bekeek. 
V.  Brab.  rag.  135  ioL  53,  priv.  e.  herfeg  Jntomm 
25  mei  1414  a.  4.  Die  de  marctvrijbeydi  varbaoit, 
en  is  noch  in  kereke,  kluyse,  noch  andere  igjspn^ 
vilegieerde  plaatsen  niet  vrg.  C  e.  Aatm,  1582» 
tit.  49  a.  12. 

CLUITE  (Gluyte,  dnte),  zn.  v.  JRwdKipal, 
tafelspel,  ook  sotternie  im  de  dramafisehe  poètji 
der  midddeemoeny  fr. /arce,ofr.  sottie  eteotteriê 
dans  la  poSeie  dn  mogen^ége.  Kil.  aoet  Klnyte/ 
klnchte.  Lndiermm,..  Faree.  ||  De  opgevoerde  stok- 
ken bestonden  uit  mysterie-  of  schnftaurspden,.* 
en  verder  uit  blijspelen:  esbattementen,  klnijtan  of 
kluchten.  Bbbomavb,  lAer  155.  Een  clnyte  vu 
playerwater.  Tafelspel.  —  Ene  genoucbdika  dnte 
van  Nu  noch.  Loüis  Pbtit,  BM.  198. 

CLUIVERS,  CBUIVBB8  (Cluvers,  cnuvers).  zn.  mv. 
ZioBTBBS.  Kil.Kluy  ver/cnuyver.JBsadorfCMea- 
tor  rei  Jndieaiae.  Plantijn  De  klnyvera  int  goedt 
stellen.  Mettre  lee  mangenrs  aeus  bitme  d'amemL 
II  Die  cautie  geetelt  synda.  moet  de  beere  oft 
officier,  midsgaders  heure  dieneers,  cnuven  eii 
andere  bewae^ers  nuyt  desselfs  gevangenen  buyso 
gaen.  C.  v.  Antw.  1545,  i  19.  Executie  aan  den 
amptman  oft  bnrgermeesteren  versocbt  weeende, 
wordt  de  amptman  en  burgermeesteren  gehouden 
te  seyndene  de  cnuvers  oft  gezworene  bewaarden 
van  den  goeden  ten  huyse  oft  wooningben  van  des 
debiteur,  omme  tgoet,  aldaar  wesende  bevonden, 
te  bewarene  tot  behoeff  des  crediteurs.  Ib.  ▼  3; 
it.  4.  5.  —  Joos.  Morghen  send*  ick  hem  de  doy- 
vers  Voor  myn  vierendeel  jaer  huers,  dat  bedraegbt 
vyfthien  stuyvers.  Willbx  Oqisb,  Móoveerdig' 
hegdt.  40. 

CLUTSENAER,  zn.  Oudijzerverkooper ,  fr.  m»- 
denr  de  ftrraiUe  {?)  \\  Vonnis  in  de  viersohars  ge- 
geven jeghens  de  clutsenaers,  die  oudt  ysere  ter 
marct  veroopen,  van  het  jaer  1481.  Belg.  «««.  IV 
50,  Oent. 

CNAEP,  chapb  (K— ),  zn.  m.  Vorsten,  hmir 
en  leenhooren  mitgetonderd,  werd  de  bonamimg  kna^ 


CNA. 


CMA. 


79 


turn  Men  manêpereoon  gegeven,  mei  uiden  mei  h^ 
voeging  van  kei  epitheton  goed  of  wettig  (Zie 
OOSDB  UAWHV) ,  ir.  d  Vexceptvon  des  princes ,  eeig- 
neure  terrxtoriaux  om  féodauxj  la  dénominaiion  de 
knaap  fnt  donnée  è  Umie  personne  mdle,  assez 
eomveni  avee  adyonetion  de  Vépithèie  yjbon,  hono- 
rahUy^  OH  „léffuU".  1)  Jongen,  jongeling ,  mans- 
perêoon  in  ^ieUgemeen,  fir.  jeune  homme,  gargon, 
gent  e  ^  pereenne,  individu  en  général.  \\  Het  gheviel, 
op  tiit  die  leden  es»  dat  een  cnape  hem,  Jan 
Moenae,  afsloecb  enen  voet  eii  twee  Tingeren  van 
aire  hant,  en  gaf  oech  andre  wonden;  op  duelke 
£aity  ghi  heren,  dat  de  Torseide  cnape  niet  ne 
hale,..  O.  e.  Auden.  2^^  d.  27,  e.  1300.  Dat 
•morghena,  eer  Pieter  en  Leus  Tan  den  waghen 
genomen  waren,  Willem  de  Bode,  Amoad  de  Hont, 
en  vele  andren  knapmi  van  buten  (wel  tote  xxv) 
quamen  up  de  Goutre.  db  Pauw  ,  't  Beeoueh  46 
(1306).  Dewelke  drie  dachwand  houdende  zijn  cna- 
pen,  die  men  heetd  Dencesen.  db  Vlavikck, 
ZcD.  110  (1834).  Den  achooteth,  betichtende  den 
gevangenen  ter  hooger  yierechaere,  seght  aldus, 
thoonende  met  s^ne  roede  op  den  gevangenen 
■taende  tegena  hem  over:  „Ik  yerthoone  mij  tegens 
dyen  cnaepe.**  —  Soo  nempt  hij  conclusie  prepa- 
ratoir  ten  eynde  dat  djen  cnape  sal  worden  gewe- 
ien ter  bancke  oft  tot  scherper  ezaminatie.  O.  v. 
Aniw.  oomp,  YII,  iv,  18.  14;  it  15.  li.  C.  v. 
Denme  1612,  i  11.  12.  Soo  wanneer  knaep  en 
maeght  ten  wettelijcken  houweiycken  ataet  vergadert 
■yn,..  C.  V.  Anten,  Crim.  a.  11. 

2)  Seküdknaapy  edelknaap,  edelman,  de  edde 
jongeUng ,  xoolmng  hij  nog  geen  ridder  geelagen  was , 
in  dienst  van  eenen  ridder ,  als  krijgskneehi  of  hqf- 
jonkm",  ook  als  plaatsvervanger  eens  heeren,  o,a, 
in  gereehielijke  taken,  it,  écuger,  varlei,  genOl- 
homme,  iani  qu'U  n'étaii  pas  chev<Uier,  am  service 
d^un  ehevaUer,  en  guerre  on  d  la  oour  comme  page; 
amssi  comme  remflagant  un  seigneur,  entre  auires, 
dans  des  eauses  judioiaires.  ||  Ie,  Philip,  here  van 
Maldenghem , . .  io  bidde  u  [nl.  den  prooet  van 
Sint  Baafs] , . .  dat  ghi  leent  Janne  {Van  der  Woe- 
■tine,  minen  cnape,  soevele  van  huwen  mannen 
dat  bi  eiken  man  wet  mach  doen.  Oork,  10  jan. 
1286.  Doet  een  dorpman  enen  ridder,  hi  es  om 
hoodert  soellinge ;  en  doet  een  dorpman  enen  cnape, 
die  van  ridders  aerde  oomen  es,  en  noch  es  cnape, 
hi  ees  om  xx  scellinge.  JT.  d,  ammanie  o.  Brussel 
1292  a.  1.  Dtf  I\r.  K.  v.  Nijvd  zegt:  yfihevalier  en 
varlei  estrais  de  ehevaUer,'^  Hi  si  ridder  oobt 
knape.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  131  fol.  12  v^,  14  juni 
1404 ;  in  gelijktijdig  Fransch :  ^^hevalier  ou  éeufger,''^ 
Sn  mi,  PhQipee,  den  voecht,  beheert  daer  \nl. 
in  de  rechtszittingen  der  schepenen]  tieghenwordech 
te  sine,  ofte  minen  cnape  van  miuentbalven,  die 
4Uher  wachtende  sal  syn  mijns  rechts;  zonder  den- 
welken  cnape ,  ofte  man  van  sinenthalven,  en  suelen 
de  man  ofte  de  soepenen  van  Puderse  engheen 
Tonnisse  uten  hi  en  sire  tieghenwordech. . .  Dat 
ighewelo  van  ons  mach  hebben  sine  cnapen,  scou- 
toten  oft  rechteren,  die  hem  wachten  en  houden 
ayn  recht.  Oork.  19  juni  1295.  In  dit  vorseide 
goet  van  der  Beveme  soe  z^jn  ghedaen  die  vorseide 
abt  en  zgn  convent,  bi  manninghen  van  Juine  van 
Walbosch,  als  mins  heren  sgraven  knape  van 
Tlaendren,  die  welo  Jan  des  wel  maghtich  was, 
en  bi  w^sdome  van  scepenen  van  Zent-Antelins. 
Oork.  5  juU  1299. 

3)  Knecki,  dienstbode ,  fr.  valei,  domesOque,  ||  Dat 
drt  voregbenoumede  gasthus  aal  senden  te  Buede- 
l^em,  eiker  oegste  ghelike,  enen  waghen  efi  drie 


knapen ...  Bn  te  gademe  die  tbiende  met  miins 
her  Wouters  cnapen . . .  Bü  noch  knape  noch  peert 
en  sal  moghen  neisen  die  tbiende.  Oork.  11  juni 
1277.  Bn  ute  al  boren  gode  ghiet  dsjars  zzxvi  s. 
Bü  met  desen  gode  moet  men  houden  y  bredere 
en  II  sustere  die  gheprovendt  hiirop  siin.  Ën  men 
houdt  hiirop  iii  cnape  en  ii  jonghe  wyf  die  ken 
dienen.  Bekenk.  gasthuis  Assehe,  10  aug.  1298. 
Dan  sal  die  tiendennere  int  soip  gaen  met  sinen 
cnape,  en  niement  meer.  Tol  ie  Mechden  1391  a. 
43.  Indjen  men  .  bevende  deselve  moeleners  oft 
beuren  knapen  contrarie  doende.  Stadsarch.  Bergen' 
op-Zoom,  Ord.  1524—1558,  litt.  H  3  nr.  14  blz. 
30.  Knapen  oft  maerten,  die  stelen  in  thuys  daer 
sj  woonen,  en  hueren  meester,  vrouwe  oft  huys- 
gesin  yet  ondraghen , . .  die  boden  verdienen  die 
galghe.  C.  V.  Antto.  1545,  i  82.  Op  de  pene  van 
twelf  karolusguldens ...  te  verbeuren ,  soo  dick- 
maels  ieroant  bevonden  wort  het  contrarie . . .  ge- 
daen  te  hebben,  hetzy  bj  hem  eelven  oft  by  hunne 
maerten  oft  knapen,..  C,  v,  Brussel,  Servit,  81, 
Christijn  per  famulos.  li,  O.  v.  Santhoven,  Stijl 
1557  a.  260.  li.  Kb.  v.  Aniw.  a.  64;  C,  Land  v. 
Megen,  Charter  v.  1898  {waarvoor  staat  bode  in 
H  eh.  V.  juni  1408  a.  5;  Cv,  Uier,  Si^l,  xix 
8;  Cv.  Auden.  2de  d.  297;  Mertens  en  Torfa,  II 
686,  Bek.  1401. 

4)  Leerling  in  een  ambacht,  fr.  apprenii  doms  un 
métier,  \\  So  wat  cnape  die  meester  werden  wille, 
[mach]  eene  ghetouwe  te  settene  ombe  niet,  dat 
[/.  daer]  hi  selve  up  weven  wille . . .  Bïi  negheen 
meester  mach  cnape  hueren  te  termine  dan ...  R. 
Tijkwevers  Sinte-Fieiers ,  28  mei  1280.  It.  Par^ 
meniiers  27  oct  1280;  Tijkwevers  18  mei  1301. 

5)  Werkman ,  hanthoerkeman ,  amhachtsman ,  stiel' 
man,   fr.    ouvrier,   homme  de  métier.   \\   Want  de 
goede  liede  die  stroene  huyse  hebben  binnen  den 
binnensten  vesten,  alle  qusklic  ghereedscap  bieren 
binnen   [nl.  binnen  de  twee  jaren]  daertoe  ghecii 
ghen  mochten  van  werolieden , . .  soe  es  . . .  gheoV' 
deneert...    dat    alle    goede  cnapen,  timmerliede 
metsers ,  ticheldeckers ,  en  leemplackers  van  buten .  • 
binnen  Antwerpen  sollen  moghen  werken,  op  faaer 
kersghelt.  Kb.  v,  Aniw.  a.  199. 

6)  Burgemeester  en  raadsheer,  fr.  bourgmesire  ei 
conseiller,  ||  Dat  die  scepenen  en  gesworen  van  Os 
selen  mogen  kiesen  jairlics  twee  goede  wittige  kna- 
pen ,  borgemeesteren  te  sine ,  die  van  jair  tot  jair 
verandert  selen  werden , . .  die  onse  scontet  van 
Maselant  sal  eeden;  en  soe  wien  die  scepenen  en 
gesworen  dairtoe  kiesen,  die  salt  moeten  wesen, 
en  hem  des  niet  weigeren.  Bekenk.  e.  Brab.  reg. 
148  fol.  165  v«.,  Privü.  voor  Os  (1600—1617).  Dat 
yeghelic  richter,  uut  die  vier  en  twenticb  knapen 
vors. . ,  kyesen  sal  op  sijnen  eedt  zesse  raetslude , 
die  hem  oerbaerlicste  duncken  den  here  en  der 
stat.  C  V.  Maastricht  429,  charter  v.  1872.  It.  O. 
Liige  10  sept.  1414 ,  a.  2.  en  6. 

7)  Dienaar  van  gerecht  of  bestuur ,  fir.  sestviieur, 
sergeni,  en  jusOee  ou  en  administration.  ||  Den 
derden  dach  es  hine  [nl.  de  meier  den  misdadige] 
sohuldech  te  leedene  vor  den  proofist  en  vor  schepenen 
en  dan  moet  hine  den  prooist  telivereren,  of  ainen 
cnape  die  daertoe  gheset  es.  St-Pieiers  %  meier 
1280  a.  12.  In  kermesdage  es  scouteten  reoht  tetene 
up  tgasthus  met  ij  cnapen ,  en  niet  meer,  en  alse 
sulke  spise  alse  men  andren  cnapen  gevet.  Oork. 
25  febr.  1252.  Noch  en  sal  noch  en  mach  mgn 
here  Woutre . . ,  heffen  noch  nseren  de  goede  der 
•bdisBen  ens  oonvents  . . .  sonder  haven  daac ,  noch 
nemen  noch  mrresteren   faaer  onapen,   nooh  haeip 


80 


CNA. 


CNA. 


nuüinide,  noeh  hue  l«to.  Oork.  28  ang.  1292;  de 
Fr,  tekst  zept  ^ne  prendre  ne  arregier  lewr  varleë. 
Vort»  en  moghen  des  hertoghen  knapen  enghene 
hachte  doen  noch  Baisine  binnen  den  lande  van 
Orimberghen  onvenocht  der  heren  [nl.  van  Qrim- 
berghen]  knapen.  Oork.  24  jani  1297,  a.  6.  Roede- 
drageren,  stocdrageren,  steenwechteren  en  andere 
eheeren  cnapen  en  dieneren.  —  Boededragere , 
stedehoudere  I  clerc  en  alle  onse  koWedrageren  en 
andere  sheeren  cnapen  en  dieneren.  Bekenk.  v. 
JBrab.  leg.  133  fol.  140  y^  en  143.  Twee  oude  ghe- 
■woren  van  den  ambochto  Toen.,  die  een  jaer 
gbeeworen  gheweest  hebben,  selen  kieeen  twee 
goede  knapen.  £n  die  twee  selen  kiesen  haren 
Tiye  Yioa.  den  ambachte.  £n  die  vive  selen  kiesen 
twee  knapen,  die  welke  dat  jaer  ghesworen  sijn 
selen  en  regeerders  van  den  ambachto.  JT.  Droog' 
eekeerdere  te  Diett,  1415  a.  16.  Dat  in  der  stat 
▼an  Tricht  niet  meir  dan  twe  gesworen  boden  of 
sarganten  sgn  en  solen  van  beide  onser  heren 
wegen.  Itom,  so  en  solen  in  der  stat  Tan  Tricht 
niet  meir  sgn  dan  twee  gesworen  knapen  en 
sarganten, . .  en  die  twe  solen  roede  en  swert 
beide  draghen«  C.  v.  Maastricht ,  Stat.  v.  1380  a. 
127;  a.  a.  110.  112  stadsknapen,  en  blz.  433  keur- 
meestér,  437  wisselaer  en  muntbewaker. 

8)  Amhaehttdeken  en  heatmwrlid^  ambachtsmeeMter , 
munter ,  fr.  doyen  de  nUtier^  membre  de  Vadminie- 
treUion  d'un  métier,  maitre  dans  un  métier t  man- 
nayewr,  \\  Voert  ghebieden  wi  en  ordineren  drie 
meesters  en  drie  cnapen  te  wesene  omme  te  ver- 
siene  ten  Torseiden  ambachte  bi  onsen  rade.  K. 
Tifkweoere  te  Oent,  1301,  a.  9.  Dat  ons  scepenen 
yan  Dyest  setten  solen  en  kyesen  viere  ghulde- 
kene;  welke  ghuldekene  solen  setten  en  kyesen 
knapen  en  ssegheleren,  dat  ambacht  te  mainte* 
nerene.  -^  Wi  solen  hebben  onsen  clerc  bi  de 
▼oergh.  knapen ,  als  si  ommegaen ,  die  bescriYen  sal 
al  dat  si  vinden  [nL  de  breuken  of  overtredingen] 
Oork,  heer  e.  DUit,  2  juni  1335.  Dat  onse  voers. 
scepenen  en  raet  alle  jaeren  zoelen  kiesen,  setten 
en  nemen  vier  goede  knapen,  twee  van  der  vette- 
nen en  twee  van  der  scoemekerien ,  die  tvoergh. 
leeder,  scoen  en  leersen  waerderen  soelen. .  Oork. 
heer  v.  Dieet,  13  sept.  1389.  Omme  die  goede 
onste,  die  wy  dragen  eiï  hebben  ten  goeden  cna- 
pen weert  van  den  weefambachte.  JRepl,  Lakeng. 
te  Vilvoorden,  1393.  Dat  die  kiesers  sullen  kiesen 
eenen  goeden  ongelachterden  cnape,  die  profitelic 
sal  EÜn  den  ambachte,  om  dat  jaer  deken  te  zine 
van  onsen  ambachte.  K,  e.  Smedersamb.  te  Oent, 
lb^9  £.  Dat  de  manhoot,  knapen  en  knechten, 
aehter  de  processie  gha  bachten  den  heere  en  der 
Wet.  D«  VLAMIKCK,  Vgb.  40  (154-»  E.).  —  Munt- 
meeêter ,  fr.  maitre  de  la  monnaie.  ||  Doe  ghi,  lieve 
here  en  vrouwe,  ghewerdigst  mi  te  maken  uwen 
knape  van  uwer  munten, . .  JBrab.  Teesten  II  649 
(1382).  Onsen  lieven  knapen,  beyde  van  Brussel 
en  van  Lovene,  munteren  en  werckluyden. . . .  — 
Bnde  dese  knapen  sullen  zyn  alle  van  eender  ghe- 
aelschap.  Fl,  v,  Brab.,  priv.  juni  1291;  I  246. 

9)  Beset  onape.  Zie  bisetmak  ||  Bimanessen 
Jans,  die  men  zeghet  die  Cobbere  van  Kossem, 
ja,  te  dier  t\)t  dat  h^s.  Jan,  mechtich  was  alse 
beeet  cnape  van  der  heren  weghen  van  Hafflighem. 
Ohartb.  begijnh.  Brussel  fol.  185  r»  en  v^,  Schep. 
V,  Merohten  1331.  Dits  al  ghesciet  met  wette  en 
met  vonnesse,  bi  manessen  ons  besets  cnapen  Jans 
Van  der  Spreedt,  dier  sculdeoh  was  op  te  maenne, 
en  bi  wiisdomme  der  eyghenghenoete  dier  scnldech 
op  waren  te  wiaene.  Bruss.  godsh.  b,  nr.  1009 — 9^ 


brief  der  esgengenooiem   der    Vrouw  e.  Cfrimberyem^ 
1351.  Besette  cnape.  Ib.  brief  e.  1358. 

CNAEPSCBAP  (O— scip,  k— scap,  cnapenscmp), 
zn.  1>  Ongehuwde  staat,  fr.  eélibat.  \\  Alle  schoot 
die  men  maect,  in  knaepscape  of  in  fauwelijck,  die 
moet  gelden  zijn  have  of  zgn  eijgen ,  wien  dat  blijft. 
tBecht  o.   ücde  58. 

2)  De  staai  van  ambaehtsgezid ,  tussehen  leerknaap 
en   meester,   fr.  état  de  compagnon  de  métier,  fétat 
entre  apprenti  et  maitre.  \\  Wie  die  int  voon.  am- 
bacht comen  wille,  weider  hy  tvoorseide  ambachte 
can  of  ne  can,..   moet  staen  ij  jaer  in  syn  leer- 
lincsceip  en  daema  doen  dat  te  cnaepsceipe  toebe- 
hoort.   Kb,  Lakeng.  Iperen  1363,  Ti,  Lakenreders, 
Dat    elc    die    voordan   ontCanghen  zal  willen  zijn 
omme    binnen   tvorseyde   ambucht  te  leeme,    zal 
moeten...   leeren  vier  jaren  lang,  en..,   eer  hy 
over  leercnecht  ontfanghen  zal  moghen  weeën,  wel 
versteen  zijnde  dat  hem   de  meester . . ,   stappans 
naer  den  voorseyden  vier  jaren,  ghehouden  zal  zijn 
huto   zinen   broode  te  doene,   ten   hende  dat  hy 
daemaer   int   voorseyde   ambochte   werken   mogbe 
in  cnaepscepe,  een  jaer  lanc  ten  minsten,  daerin 
dat  hy  ghehouden  zal  zijn  eer  hy  zine  vryhede  int 
voorseyde  ambocht  lossen  zal  moghen.  Kb.  Lakeng. 
Brugge,     Wevers,    blz.   28;    ii.    29,    en    75.   Ten 
egnde  van  den  twee  jaren,  zal  die  voirs.  leercnape 
moeten  blijven  werckende  in   cnapenscapen  totter 
tijt  dat  hy  gedaen  zal  hebben  zijn  principale  proeve 
voir  die  tintmeesters  van  den  ambachte.  K.  Droog- 
scheerders   Diest,  regl,   28  juli  1545  a.  3.  Ontrent 
half  wedemaent  1566,  sprao  men  te  Ghendt  datter 
een  van  dese  predicanten  zien  predicken  was ,  met 
een  cleen   cuddekin   volcx  van  lichten  levene,  en 
meest  vremde  ghezellen,  die  te  Ghendt  in  cnaep- 
schappe    wrochten,    ontrent   Manakeercke.   FsBD. 
Yavdbb  Hasoheit,  Ber.  tijden,  I  1. 

3)  Bediening  van  knaap,  kamerbode,  diensAode 
of  dienaar  van  een  bestuur,  fr.  offlee  de  valet  d'une 
administration,  ||  Als  aengaende  alle  andere  stae- 
ten  en  officien  deser  stede,  als  presentmeestersdp, 
en  dierghelycke, ..  Cv.  Auden.  24e  d.  243  (1556). 

4)  Zekere  bediening  of  dienstverrichting  i»  de  grooii 
kloosters  of  ahdijen,  fr.  certain  office  ou  service  damt 
les  grands  monast^es  ou  ahbttges,  Xil.  Knaep- 
schap.  Serviius,  servitium,  ministerium,  \\  Dit  is 
de  dienst  van  den  ael moesenen,  dat  hi  haut  in 
cnaepscepe.  Vak  Lokebek,  St»  Pier  re  nr  622  bli. 
293  a.  16,  Lavenderie  Hoe  en  in  wat  maniersn 
dat  soe  voertyds  houdende  was  een  huusghenotscipi 
wesende  een  cnaepscip  van  onsen  voornoemden 
heere  en  van  ziere  kerken  [nl,  van  8t-Pieteri]. 
Dibbicx,    Charterb.  190  (1413).  Zie  HmsdxirooT- 

8GSAP 

CNAEPSHEIT ,  zn.  Knechtschap,  dienethaarheidj 
fr.  éiat  de  valet,  servitude.  ||  Den  voerstere  en  «1 
egheenssints  den  huyslieden  oft  andere  travelleren 
om  hem  crauwegde  in  dachueren,  knaepseeden  oft 
werckhueringhen,  met  wegenen  peerden  oft  kerren 
gedaen  te  worddene.  O.  v.  Turnhout,  Ord,  S8 
sept.  1560  a.  20. 

CNAPELË,  zn.  Mannelijk  kind,  kind  van  hst 
mannelijk  geslacht,  fr.  enfant  mdle,  ||  Alexander 
[nl.  van  Tralies]  seghet  alleene  dat  men  in  die 
rechte  zgde  knapelen  draecht.  Vrouwen  heim.  Ti. 
598.  Dat  niemen  int  voors.  ambacht  oomen  en  m1 
noch  en  mach,  hij  en  ware  vrg  vleeschauwer  ofTTÜ 
vleeschauwers  kind  tAelst,  knapelen[knapelijn  ?]vdst 
die  ghevrijt  zullen  zijn.  de  Pb.  en  Bb.  Aalst  III 
459  (1891).  Knechtkens  van  xiiij  jaeren...  Dst 
jonghers,  hetzij  knapele   over  vierthien  jaeren  en 


CNE. 


CNI. 


81 


TTonwelijoke  penoonen  over  huere  xQ  jaeren  oudt 
zgnde . . .  selen  mogen  maken  en  ordineeren  huere 
testament,  ö.  v.  Turnhout ,  Weeakamer  a.  36.  H» 
O.  V.  Lier  xviii  27;  C.  v.  Antw.  1582  t.  42  a.  71. 

CNAFKLIJN  (Cnapelin),  bn.CnapeliJn  kint. 
Zoo  als  CKAPBLB.  Kil.  heeft  slechts  als  zn.  knape- 
linck  /knapeiyn.  vet.  Jland.  Puer ,  puer  magculus , 
puellu».  II  Alle  ghetroude  kinderen,  si  meiskin  kint, 
si  cnapelin  kint,  moeten  effene  deelen  in  svaders 
goet  en  der  moeder,  si  catheylen  oft  ander  goet. 
DE  Pr.  en  Bb.  IV.  DeiielcUmk  12,  K.  v.  d,  Ouder- 
horch  1268.  Yord  es  ghekuert . . .  So  wie  die  kna- 
pelin  kint,  dat  porters  iof  portighen  kint  van 
Bmghe,  dat  beneden  xx  jaeren  oud  ware,  yer- 
troeste  iof  verleedde  houwelic  te  doene  bute  der 
▼oghede  rade,..  G.  stad  Brugge^  I  2.H1  (31  dec. 
1278).  Waert  dat  eenich  vleeschauwer  stoorre  zon- 
der cnapelin  kind  naer  hem  blivende.  n  Pb.  en 
Bb.  .IciZir^,  I  109  (1391). Dat m\jngenedege  vrouwe, 
de  hertoghiune  van  Oostryck  en  van  Brabant, 
bleven  eü  verlediclit  es  van  eenen  scoonen  jonghen 
knapelynen  kinde.  Siadsrele.  Loven  1481 ,  Edw. 
Van  Even,  Mengelingen^  in  HVad.  mus.  II  832. 
Dat  leen,  nae  zyn  rechte  natuere ,  daelt  ende  coempt 
alleene  opte  knapelijn   kinderen.  Y.  D.  Tav.  194. 

CNAPELIJCK  (Cnapelic),  bn.  Cnapelijok 
kint.  Oelijh  het  voorgaande.  \\  Axmo  [xiv]  Ixvj, 
xiiy  januarii,  is  uutgesproken :  dat  Jan  de  Vos  ge- 
houden wesen  sal,  van  nu  voirtane,  Heylen  Eers- 
t«yne  uut  te  reyken  jaerlyx  yii  Almoldusgulden , 
tot  de  houwenisse  van  alsulcken  cnapelyken  kinde 
als  de  voirs.  Heylzoeten  gehadt  heeft.  Archief 
Bergen- op- Zoom  ^  Èentbr.  en  reeogn,  1465 — 1467, 
nr.  198.  Dese  grave  Bobrecht  haddeby  Gheertrudt, 
zinen  wive,  twee  cnapelike  kinderen,  Bobbrechten 
Philips.  —  Willem  van  Dampierre  behuwede  Ylaen- 
deren  en  Henegouwen  an  Margrieten  zinen  wive. 
Hy  was  de  twee  en  twintichst«  grave  ontrent  een 
jaer;  zy  hadden  te  samen  drie  cnapelike  kinderen, 
Willem,  Owy  en  Jan;  maer  eer  Margriete  nam 
Willem  van  Dampierre,  zo  hadde  heymelyc  ghe> 
hadt  twee  cnapelike  kinderen,  Boudin  en  Jan  van 
Avenues.  Jav  t.  Dixmüdb  28   138. 

CNAPCOECK,  zn.  Gouden  munt  der  hoeren  van 
Or ontvelt^  fr.  monnaie  ^or  de»  seigneur  $  de  Qr  ons- 
velt  Yan  der  Chijs,  Jjeenen  103.  ||  In  de  xv  eeuw 
vind  men  aldaer  [nl.  te  Nymegen]  gemunt  geweest 
te  zyn  Ooud  Ouldens^  en  ligtelyk  ook  Knapkoeken. 
Hbylev,  Antwoord  8.  Yervoordert  hem  deselve 
muntmeester  [fi^.  te  Nymegen]  te  slaen  en  munten , 
naer  sgn  beliefte,  diversche  nieuwe  goude  pennioghen 
gelijckende  dobbele  ducaten,  en  andere  cleyne  pen- 
ninghen ghenaempt  knapkoecken , . .  En  die  knap- 
koeoken  worden  ghemeynlgcken  uytghegheven  tot 
neghen  stuyvers,  en  nochtans  en  zjjn  niet  beter 
dan  ontrent  seven  stuyvers  en  eenen  halven.  PI, 
V.  Brab,  10  nov.  1565;  II  481;  it.  482.  Men 
had  . . ,  Cnapcoeeken  om  de  dusgenaerode  koeken  te 
koopen  [?].  Belg.  mus.  1  320. 

CNEC H T,  zn. ,  vklw .cnechtkeu.  Jongen,  knaap, 
it,  gar^on.  Kil.  a«K^.  Enecht/kneohtken.  tTiifw- 
nis,  adolescens,  puer  s  mos,  matculus.  JSnfant  masle , 
garson,  \\  Ongebouwde  knechten  oft  meyssens,  ver- 
sien  oft  niet  versien  sijnde  van  momboors ,  en  wor- 
den niet  ghehouden  voor  bejaert  dan  xxv  jaren  oudt 
weeende.  O.  e.  Antw,  1582 ,  t.  43  a.  67.  De  mom- 
boordije  van  de  weesen . . .  duert  totter  tyt  toe  dat 
de  weesen  gecommen  sijn  totten  ouderdom  van  xxv 
jaeren,  sonder  onderscheyt  te  maeoken  tussohen 
koechtkens  eü  meyskens  tutele  eü  curatele.  Ib. 
épmpil.  II  V  a.   166.  Dat  dochterkena  tot  bonnen 

n. 


daghen  coraen  syn  als  sy  alt  syn  derthien  jaeren 
en  xl  daghen,  en  knechtkens  als  sy  alt  syn  xv 
jaeren  en  xl  dagen.  C.  gr.  Loon  I  48. 

CNEITE,  KNEUTE,  zn.  JSene  soort  van  bier, 
fr.  une  sorte  de  bière.  \\  Zoo  wie  kneyte  tappe 
ofte  inbrauwen  bier.,  die  sal  gheven  Beversohe 
mate  ,  de  kneute  om  xx  myten  den  stoop,..  Dat 
niemant,  wie  hy  sy,  die  kneyte  ofte  bier  van  over 
zee  vercoopt,  gheen  inbrauwen  bier  vercoopen  ofte 
inlegghen  en  sal.  db  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren 
75.  76  (1526). 

CNËITEN  (Kneyten),  ow.  Een  zeker  spel^  fr. 
certain  jeu.  ||  Als  tvomoemde  gheselscip  vergadert 
wert,  es  dan  daer  yement  voortstellende  of  doende 
eenich  wedspel,  daer  men  ghelt  met  verthieren 
mach ,  als  dobbelen ,  ringhelen ,  queecken ,  verkeeren , 
kneyten,  poutrainen.  quarten,  ruufflen  oft  andre 
ongheorlooft  spel,  de  voortbringher  en  elc  die  hem 
volghet  of  dat  daer  doet ,  zal  verbeuren  eenen  stoop 
wijns.  DB  Pb.  en  Bb.  Oent  III  508,  Bederijkers- 
kamer  de  Fonteine^  1448. 

CNEVELSTAF,  CNEVELSTOCK,  zn.  Piek, 
fr.  pyque.  Kil.  Enevelstook.  j.  knevelspriet, 
Bw^nspriet.  Basta  amentata^  ansata^  nadosai  vena^ 
bulum, ..  K.  auct.  Bspieu,  \\  Die  prince  van  Oran- 
gien, . .  heeft  gepermitteert . . ,  te  mogen  uuytvoeren 
en  transporteren  veertich  roeren,  zeven  hondert 
pont  buscruyt,  vyftich  knevolstocken  en  vyffen- 
twintich  hallebaerden.  DB  Coübsbmakbb  ,  Troubles 
marit.  III  83  (1566).  Diversche  soorten  van  wape- 
nen en  munitien,  als  van  bussen,  hellebaerden , 
spicien,  knevelstocken, . .  —  Boeren ,  lonten,  buspoe- 
der,  salpeter,  solffer,  spiessen,  hellebaerden,  kne- 
velstaven,..  Gévabd,  Antw,  aireh,  III  161  (1577), 
232  (1578). 

CNIEGESPAN,  zn.  In  oniegespan.  Ter 
hoogte  van  de  knie,  fr.  è  hauteur  de  genou.  \\  Elc 
mach  houden  op  zyn  leen  de  huijse  by  pryse  of 
zy  lagen  ter  erden,  in  kniegespanne ,  die  ten  leene 
niet  en  behooren.  C.  v.  Aalst  422.  De  kost.  v,  h. 
leenhof  der  Burcht  v,  Brugge,  a.  194  blx  309  ze^: 
in  knie  gespannen,  doch  het  Leenrecht  v.  1528,  J 
ij  v^  in  kniegespan. 

CNIJF ,  cviTB ,  CSIF ,  zn.  Korte  degen  of  lang 
mes,  ponjaard,  fr.  épée  courte  ou  couteau  long y 
poignard.  Kil.  Knijf.  vetus.  CuUer,  gladius,  K.  v. 
Veume  1240  eanipulus;  It.  K.  v.  Safelaar  1264 
a.  8;  K,  v.  Brugge  1281 :  Knijf,  ofr.  eouteil  è  pointe, 
II  Dit  stjn  tersechde  wapenen:  knive,..  Die  op 
anderen  trocke  verseeghdewapene,  sonder  knyfsteke 
of  sweert,  hi  waers  om  xx  scellinge.  —  Die  enen 
knijf  trocke  ochte  een  steecsweert,  anderen  mede 
te  evelene,  sonder  daet,  hi  waers  om  xi  scellinge 
jegen  den  here;  en  en  hadde  hi  des  ghelts  niet, 
men  soude  hem  den  knyf  doer  die  hande  slaen 
ochte  steken.  —  Wie  den  anderen  stake  mit  enen 
knive  of  mit  eenen  steecsweerde  ene  opene  wonde , 
hi  waers  om  xx  pond  iegen  den  heer,  of  die  hand 
verloren  daer  hine  mede  stake.  JT.  d.  Ammanie 
1292 ,  a.  10.  12.  13.  14.  De  Waalsche  keure  heeft 
„coutiaul  è  pointe,**  It.  K.  d.  Lovensohe  meierij 
1312,  a.  9.  10.  11;  K.  v.  St-Pieters- Leeuw  1284; 
Kb.  V.  Auden.  1338;  Gr.  eh,  v.  Gent  1297  a.  37. 
38.  39  Cnif. 

CNIPBUS,  zn.  V.  Yuurwapen.  Pistool,  fr.  pistolet. 
Kil.  Knipbusse,  vetus  fland.  Sdopetum,  tormen- 
turn  manuarium:  vulgo  pistolétum.  D'Arsy  une 
pistóle.  II  Oegeven  den  gesellen  van  der  knipbus* 
sen  . . ,  en  van  solpetere  x  grypen  viy  sts.  Gegeven 
noch . . .  vore  c  pont  loots  geleidt  den  gesellen  van 
der    knipbuasen,   ter  tyt  die   Arrenberobsche   de 

U 


i^l 


iJfCil 


CuE. 


•M#,  *ff4M^  i^iM^m^  T  Vjy^  vj   il,  1  *Mi,  Mét* 

fH^t4,  h*^fUt  \Wê, 

U,  fly$4mJt  i'f.    '//^   $f*f  y^*  %*'*%.        JArt  XMi  'tA^rT*ru 

ilf4/*tkmtj  *l'A%  mHHf,  hftiUrf  ff", kil  mtffTtt  ook  k«- 

Kt/fti  fitfi  ti»i  fiint»^  «tU  tUrft  tittfMikf  «Jttftrrr//t\ti  f^i^ 
idUwi  ttyuiUf  9fti  MAmttfUff  Urn  ^f4fr)ujtAti*t  nun 
humm  hufnérn  $tU  ttr^mt  tu/rntttmni^  in  de  Ca«t««l« 
•ifiMfUf,   fmffiÏM'frm*  im  È^miKUtthfètnun»  AwUm.  meng. 

i)H^)\i  it'iè/fï)f  %n.  Hên  ukf  Uar  van  gtHnge 
HffMff/^f  ff.  utiê  ff/riê  dê  bièf$  comtnuné.  \\  Aüüo 
1441  i/<iK«»f«fri  tUm  nntu^ïltfUf  di«  bH  spel  vad  siute 
hnr\t*i\i*u  N|>(f»ld«ii^  (4»  fwdr'trtiiktiu  f  ««n  teI  cnol 
/M//*  mu».  Vni  2(M/  lt«tri,  tUiumUim,  een  f*t 
h)««f«i  hiilff'  i*.uo\  mh  hftlf  fMi/i,  H  «iiJirf,  'A  croot. 
///,  M<)A|  ë.  I»0H,  H(»(l  (f/i«Tr),  Jftun«  MaDdekent, 
t;roiiwMr«,  i«r  (*iiiiiimii  ?•»  twiilfTvtUn  biers  gehee- 
ft«M  i«mil  I  dwnl/'k  d«  NUdi  JA«frlj<;s  uuyt  cariUton 
K«vnrid«  In  dnii  Olarifti  ^UNt<iri*n.  O^itabd,  >!»/«;. 
«ifr'A.  r  mh  i/.  iM*  lOH  (U('l«  K.).  [Itidiou]  die 
nourfiiMwiem  beranddn,  int  coeron,  tMlre  byer 
i*KMi*iuin  liftlvMti  Nitivitro  d«u  fKii  woort  ie  weien, 
ttiMfUn  ittiiHMin,  dan  mi  «al  die  brouwer  oft  tep« 
twre  aiNwU*limi  byttr  tiynt  liooKor  moe|t«m  vercoopon 
dan  vuMr  mtol,..  Van  Himmikkok,  A6.  d.  Tongêr^ 
Urn  1AA4  a,  A5. 

ONOLhAKUT,  Rti.  /0il«r  ft<«f  te  Mnnên,  ft, 
p9Hain$  hUtM  ii  Mimin,  \\  At  bikfê  ou  oervoitê  de 
M0nin  élaii  ntiüitiHHempHt  dJi»ianée  eaua  Ie  nom 
gMriifue  de  KMttin ,  et  itompfenaU  la  f^double  bière*\ 
(ft  ftiiollanri  et  h  ^Metite  hière'/  mate  è  parfir  du 
MVii**  nMe^  pee  liimmiHatioHe  $ont  géftSralement 
remftho4e»  JMf  veile»  de  M^te  hrune  et  de  bière 
hlanvhe^'  et  de  ^petite  bière  brune  ou  blanehe,'* 
RnMttHV  t  AU7  (KM»  JC).  It,  II  103.  104.  210. 
VU,    >•  (Kik  vi^rnifild  hl)  dn  Vlanduok  Aoo,  vx. 

(!N()Ulinin\  i».  KmteMterig  hout,  fr.  du  boU 
aiNi«N.i*(/).  lint  w.  K<^(Miartt  k**^^^*^  ^^^  f)^*K«^<^- 
«nhot ."  vraxt»»  wU  una  af  of  beidim  niot  doKolfdo 
)toi.  ItubtHtti,  «tu  i«v0nii  nioi  hut  voorgaande  ons 
uuh^kond»  t^.nnn.Ar.*  Uit  Uat«t(«  w.  uu  k^"^  Kolco 
Vt^rwUd  {itiet.  ,<^#e.  M«  H.  n'  H)  gobruiki  te  woxou 
ttHW  dn  bladmi  dnr  ritMueu,  of,  Yolgoui  I^yhofl*, 
fMenhi\  IV  illHi  TtHir  Kuiphtmt^  daar  men  ton- 
\\1^^\  van  maakt  ||  Ouorhout  oi\  wa||«uichot,  o«u 
boudt«rl,  tinr  jwtu.  //»iew  M  15tt7.  Kworhoudta,  * 
t»»  wa||ii^um'i\olii ,  üy  ni\K  n\%tertnd  15M).  —  Stou* 
U0ud  o|t  hel  volni^ude,  oun  naderhai\d  Toori^^ko- 
w\%^\\  oitnai,  aaunmu  vril  h©t  w.  rUpoIap  roor  de 
|>lau^)tMi  {(ts  ^s>lu^^\  ^aa^>)1  de  UM<tu  ran  et^n  dak 
ruM«Mt  ff^w  p^w^\\^\  wx^r^hnu  ||  IWtat^U  Jan  Van 
di^r  \w\\\^  «»u  9\\\i^  nhot«vUou»  •N>ael^\^(Hiookorm  onmie 
hv  hiMuhwWu  uhmliHM  th«*t>h«»u«»  dwi  torïv  ran  der 
k^ivki»  H  W^wiw^s  Tau  ui^ii»  n><»l  MHieh^n  Tan 
MaHiutxvMKk  Mafu«  ht  hew  jïht*wom^u  alt<*tWk*nA» 
W|H  •UM^u  \s^<  tl»  Wtvr\^e  de  M>a«^lvTivtt »  cl^rivlap  eft 
)^a«h«v(«v«^   iM  ih>a4^}>r^Wkt»  d^tten\W  Rkmükt  IV 

\H>onK\U.l,K  ^i\y><^udV,  ixMteeniUe,  <nv<«k 
^ii^d*>\,  9\\.  IV  tv^*^vM^  Kd.  Xr0.  Cocon iU^v 
|l  >iV»^  o\h%x>t  As^howdi^  o»*^  oaw\xM*vii  M»  tw^t^n» 

ï^^:«.  r^^  ^  ^  U  ♦TAs 


CODDAEBT 
ÉBfiH  tm^jm,   ir, 
eti    »*TT*/:/rift*%. 

TaCjfffEi*.    fZi   *»^ 

r*Ti,  c/x'S/iAftriw»  eè  di*Tz*..^^ke  ;oc£<e  wiLd*' 
Rtkenk.  e  Br^  reg,  i:>9  t»j«.  jr73  r^  '1  joni  153i$>; 
t/.  26  M>r.  1.V;8  flL  1 ,  PI,  r.  A-tffr.  U  174.  Dkt 
ni«7rA&t,.,  bctn  rcrroordere  te  schietcB,  jamben, 
DOch  gaien  te  cpeimen  oft  a&dencmto,  naer  ber- 
tim,  hi&öen,  vLde  zwijiten.  lejen,  coddaerdeny 
rtt^ïen ,  c^t  aodere  loode  oft  swaite  beeateo.  PiL  v. 
JBra&.  22  mrt  1631  aL  1;  U  186;  i/.  31  aue.  1613 
tL  t,  PI   V.  n,  U  395. 

CUDEBINGE,  sn.  r,  Koddigkedem,  jrAertoa, 
fr  jdaiÉ4Mn(€riee.  Kil.  Kodde.  Faeetiae, . .  j;  Zegende 
[el.  de  amiraal  Ch4tillon]  tot  de  edelmannen  ran 
den  coninck  ontrent  bem  synde:  dit  ea  de  fdaeiae 
waer  ie  gheanghen  waa  in  effige;  maer  emmeis 
ben  ie  hier  alnocb;  met  andre  diergbeljcke  code- 
riughe.  Piot.  Chron.  395. 

CODH,  zn.  &KW/  ma  «oof,  Ir.  eorte  de  laime, 
II  Dat  men  Tan  nn  Toortan  gheen  middelcoda, 
iynae  noch  keatenene  drappieren  en  zal  omme 
Keenensuche  fjne  witte  ofte  sadblaeawe  lakenen 
daeraf  te  makene ,  maer  zullen . . .  dezeWe  lakenen 
moeten  ghemaect  zjn  Tan  goede  fyne  coda,  ber- 
•chiere,..  Bbmbbt  I  296  (1545). 

COEGKAÖ,  C0BOAB8  (Goegers).  zn.  Landmaat. 
Sen  half  dagwand  weiland,  fr.  {meture  de  terre)  un 
demi  Journal  de  pré.  Kil.  Koe  gras.  hoü.  frie, 
Paeeuum  aeslivum  uniue  vaccae.  \\  Petrus  Coene 
et, , .  dederunt  ad  et  eupra  praium. . .  continent 
oiroiter  1  coeghars  vel  minus,  db  Ylaxikck, 
Denderm,  III  83,  Ligger  v,  1375.  Quaedam  pastura 
continent  oiroiter  een  coeghars.  Ib.  IV  327;  U. 
Zwyveke  21.  107.  108.  Item,  moet  de  Tom.  Jan... 
den  oastelain  Tandaer  elox  jaers  een  mudde  rogs, 
en  moet  twee  ooeyen  ghers  leToren  en  fourage. 
DB  Pn.  en  Bb.  XI.  Zaffelare  12  (1437). 

CUECK  (Koeck),  zn.  Zekere  lokspijs  om  duiven 
te  vangen  f  fr  certain  appdt  pour  prendre  despigeons. 
II  Dat  niemandt  hem  en  TerTOordere  andermans 
duTven  te  Tanghen  met  lockdujTen,  koecken  oft 
andere  inventien.  PI,  v.  JSrab.  22  mrt  1631  a.  90; 
II  185. 

0O60kcO60k  maken  (iem.)  Muntersambacht. 
Henen  u^erkman  verplichten  slecht  werk  te  verbeiereBi 
fr.  (monnageurt)  obliger  un  ouvrier  a  eunéliorer  un 
ouvn^ge  maljait.  ||  £n  werdt  hy  coecoec  gemaeckt, 
dat  ia:  hy  het  werk  moeste  beteren  [ui.  zijn  werk 
herbeginnen  naar  den  zin  Tan  den  muntmeester]. 
M\fksareh.  Chambre  fitcale^  InforwuUie  muutmr  Ifie, 
JSloemert  1618. 

COëLËN,  Limb.  citblbv,  bw.  Eene  schold.  DU 
heialeu^  ook  het  ontbrekende  aanvuUeu,  fr.  pagit 
{une  dette);  tuppUer  ce  gui  g  mamque.  \\  Dat  den 
proprietaria  Tan  de  Toorsz.  panden,  Tdór  bet  to1> 
komen  Tan  het  tootsz.  Tenreycken  en  Tezthieren  en 
bemcu  Tan  de  keersae,  Termagh  toot  de  gecon- 
•Utueorde  rente,.,  te  Terbinden  andere  aolTente 
panden,  oft  de  Terswegen  kommeren  qnyten  eö 
afloesen.  \ghebreck  koeien,  oft  andersinte  de  Ter 
obli^^«rde  panden  daeiran  te  doen  onüaaten.  C  t. 
Brussel  1606  a.  169;  Christijn  defetHem  eefflere. 
In  <^M  aen  die  moeder  de  tocht  toeooempt,  wie 
alsdan  den  keur  tal  moetm  cuelen,  welcken  ''tgoet 
achuldich  ia.  C  ^.  Xooe,  I  4^;  U.  5&5.  Swaie 
)wxy«*en«  Traeidoor  hetselre  ambacht  geraUca 
t^nn^  in  friw*!)^  kosten  en  lasten,  om  devc»kke  t» 
ko<4<tt  T>er»rheTde  oapitakn  im  Boecen  seiicbK 
WHMdftt.  aP.-^  «irfr.  29  BOT.  1T2S,  £<;  IT19& 


COC. 


COL. 


83 


COELING.  zn.  Eener  schuld.  Betaling  j  fr.jDOM-  | 
ment  (d^une  detie),  ||  Die  deselve  penningea  tot 
geenen  anderen  eynde  en  sal  mogen  gebruycken 
als  tot  betaelinge  der  interessen  ofte  coelinge  der 
renton  staende  tot  laste  yan  de  gemeynto.  O.  P.-B. 
autr.  28  nov.  1746,  a.  3;  VI,  266.  It.  C,  gr.  Loon 

I  427. 

COENREIDËN,   bw.    Leeriouwen,  fr.  corroger. 

II  Dat   ghoen   coenreider   leder  ooenreiden  en  zal 
met  stynkende  smouto.  Kb.  o.  Diest  b  171. 

COENREIDER,  zn.  Leertouwer ,  fr.  corroyeur, 
II  Dat  gheen  coenreider  leder  touwen  en  zal,  en 
zij  gh'etekent  mettor  stad  tekene,  op  pene  van  enen 
halven  guldenen.  Kb.  v.  Diest  b  170. 

C0E8MULE,  zn.  y.  Mwl,  tnuit  eener  hoef  fr. 
houche  d'une  v<Mche.  \\  Jhan  Dorpman  en  Joes  de 
Backere  sullen  doen  beede  to  gader  hare  pelgrimage 
to  sento  Pieters  to  Doemyke,  in  de  penserie,  en 
knyelen  sullen  yoer  dbesto  craem  metten  peynsen, 
en  daer  cussen  eene  ooesmule,  in  toeckyne  van 
payse.  En  daer  sal  Jhan  Dorpman  uto  doen  alse  vele 
paynsen  alse  hij  en  Joes  eeton  moghen.  En  Joes 
die  sal  de  goedhale  [nl.  dubbel  ale,  Engelsch  hier] 
ofte  bier  betalen.  Canitaebt,  Bijdragen  102,  Zoen- 
dine-Bouck  tfi  1343. 

COETSE,  zn.  x.  Beddekoetg^  lotee  bedstede  ^  lede- 
kant  f  fr.  couche,  bois  de  Ut.  Kil.  auei.  Koet  se, 
Sponda  f .  .  Couche ^  chalict.  \\  Opt  keymerken  daer 
die  testatoer  ghestoryen  is.  In  den  ierston,  een 
overwelfde  coetse  metten  bedde.  Een  besloten 
coetse ,  ij  ellen  breet ,  metton  coetsbedde , . .  — 
Een  begraven  coetse  metton  bedde , . .  —  Een  cleyn 
eoetsken  metten  beddeken  , . .  Inv.  V.  d.  Hulst  1489. 

COETUISCHER  (Ooetuusschere),  zn.  JTt;  die 
koeien  koopt  en  verkoopt ,  (nog  in  levend  gebruik  in 
de  omstreek  van  Loven),  fr.  celui  qui  achète  et 
revend  des  vaches.  \\  Inter  bona  Begneri  diefi  Violette . . , 
et  bona  Franconis  de  Coetuusschere.  Charters  v. 
Terkameren^  ur.  63,  Etterbeek  1379. 

COFFELIER.  Zie  cosselieb. 

COGGE,  coaGBSCHiP,  zn.  Vaartuig  bij  onze  voor- 
ouders teer  in  gebruikt  ^^t  30  tot  32  riemen  voor- 
tien 0»,  u>anneer  het  tot  den  krijg  gebezigd  werd, 
ook  met  tinnen  of  houten  getande  besehutséls  tegen 
H  enteren  beveiligde  (Van  Lennep,  Zeemans-Wdb. 
109).  fr.  bateau  fort  en  usage  chet  nos  aneêtres, 
pourvu  <20  20  d  30  rames,  ety  en  ecu  de  guerre^ 
muni  de  creneaux  ou  défenses  dentelées  conire  Vdbor- 
dage.  Kil.  Kogghe/Koghschip.  Celox,  D'Arsy. 
sorte  de  navire  profonde  et  légere,  \\  De  cogga,  octo 
denarios.  Tol  te  Nieupoort  1163.  Navis  qua  fert 
mnum : . .  Alia  naves^  qua  vinum  non  feruntj  quam- 
cumque  rem  ferant  prater  vinum:  si  sit  ooga  debet 
quinque  denarios.  Tol  te  Dendermonde  1199,  a.  1.2. 
Deselve  [nl.  burgemeestor,  schepenen  en  keurheeren] 
syn  opper-watorgraven  om . . .  de  slnysen  metton 
bailliu  ofte  burchgrave  to  schauwen,  metten  schepen 
ofte  cogghen  in  den  waterloop  van  de  casselrge. 
C.  V.  Broekburg  I  9.  Een  gneboeyde  heude  oft 
coggheschip,  pleyt  oft  reysael.    Tol  te  Antw.  1623. 

COYN.  Zie  cxriT. 

COYTE.  Zie  ctjit. 

COKEBIJN,  zn.  Bijslaap,  fr. concubine.  Kil.  App, 
Concubgne.  ||  Zij  hadden  meestdeel  haer  cokebynen. 
Jak  V.  DixMinDB  266  (1379). 

COCK ,  BCHEBFB  COCK  (Goo,  scarpcoo,  Bcharpcoc), 
zn.  Scherprechter ,  beul,  fr.  bourreau.  ||  De  Gentache 
scherprechter  heette  in  de  xive  en  xv«  eeuw  coc  of 
sehütrpcoo.  In  de  volgende  eeuw  noemde  men  hem 
veelal  officier  crimineel,  db  Pb.  en  Bb.  Gent  I  361. 
Tan  dat  N. .  en   N. .  ghejustiohiert  waren  metton 


wiele,  van  diensto  van  den  coo  die  se  joatiohyerde, 
eü  tweewaerven  deromme  moesto  oommen,  en  van 
al  der  stoffen  diere  toeghinc,  coste  iz  lib.  Beken, 
bdljuws.  Gent  1364/66  rol.  1720.  Den  xzviien  in 
junio  was  de  voors.  Heyndrick  ghewyst  by  scepenen 
van  Overmeersch  to  justiceeren , ..  De  scepenen- 
ooston  bedroughen  dien  daoh  x  lib.  iii  s.  p.;  de  tael- 
man  vii  lib.  iii  s.  p ;  den  Augustin  xxüi  s.  p.  Itom, 
tradt  daer  hij  up  gliejusticeert  was,  zxviii  s.  p. 
Itom ,  die  tradt  hilpen  rechton  iii  s.  p.  Itom ,  van 
den  hanscoene  van  den  cock  was  betaelt  viii  s.  p. 
TB  Pb.  en  Bb.  X.  Afsneê  26  (16<le  E).  Betaelt 
meestor  Nioolaes  Bertram,  scarpoock  deser  stode, 
over  tscoenmaken  van  zijnen  zweerde,  van  neghen- 
tien  personen  bij  hem  ghe^xecuteert ,  van  eloken 
persoon  mi  d.  gr.  —  vi  s.  iiii  d.  gr.  db  Pb.  en 
Bb.,  G^ent  I  131,  Stadsrek,  1621—1622.  It.  Edm. 
Poullet,  Juridictions  6. 

COKERULLE,  zn.  Ironische  benaming  veut  den 
opstand  der  ambachten  tegen  de  rijke  burgers  te 
Iperen,  den  l«n  aprü  1281,  fr.  nom  donné  ironique- 
ment  au  soulèvement  des  corps  de  métier  contre  les 
bourgeois  riches^  è  YpreSj  Ie  1^  avrü  1281.  Kil. 
heeft  het  wkw.  Kokeril  Ie n.  hoU.  Odebrare hüaria, 
Eelco  Verwgs  {Hist.  genoots.  N.  S.  nr  8,  Glossa- 
rium) haalt  het  w.  coke  re  Hen  op  en  ziet  er  de 
bet.  in  van  zingen ^  jodden.  Zie  ook  De  Jager, 
TacUk.  mag.  III  76. 

COKETRIJS  (Kokatrijs),  zn.  Draak  of  kroon- 
slang,  tr.  basilic,  ofr.  eoquatris.  Kil.  Koket  rijs. 
j.  Kocketrijs.  Basiliscus,  \\  De  erve . . .  daer  tbuua 
up  staet . . .  gheleghen  in  de  Yelstrato,  tusschen 
den  huus  dat  men  heet  tRokatrijs.  rs  Pb.  en  Br. 
Gent  IV  79  (1377). 

COCKIEN  (Cocquin),  zn.  Aanvankelijk  bedelaar, 
schooier  f  fr.  (primitivement)  gueux,  mendiantf  lator 
ook  boef  f  deugniet,  fr.  vaurien  en  het  hedend.  eoquin, 
kort,  un  ferme  vague  d'infure  {een  onbepaald  smaad- 
woord)  zegt  La  Cume.  Kil.  ^^.  Gockin.  Mendicus, 
NèbulOf..  II  Men  sal  bannen  uyttor  stede  en  cas- 
selr^e  rabauwen,  loddegen,  tmwanton,  cocquinen 
en  botters,  op  een  oire.  C.  v.  Cassd  a.  166. 

COL  (dool,  kool?),  zn.,  mv.  collen.  De  zoo- 
genaamde dief  van  de  kaars:  h.  eharbonif),  mou- 
chouj  champignon,  gendarme,  voleur,  flamm^he 
(Boissière).  ||  Waeruyt  voortskompt  dat,  selfs  op 
de  autaeren,  diergelycke  keerssen  dickwils  breken, 
omvallen,  druppen,  en  de  kollen  van  de  wiecken 
afvallen ,  causerende  ...  O.  P.-B.  autr,  29  apr.  1713, 
Inl.;  II  689,    Waskaarsmakers  te  Gfent. 

COLEN,  zn.  mv.  Houtskolen,  fr.  charbone  de 
bois.  Kil.  Kole.  Carbo^  \\  Van  repen,  van  poolen  (?), 
van  lininen  game.  Kleine  tol  te  Brugge  1269.  En 
wy,  Jan,  hertoghe  van  Brabant  voirs.,  geven  onsen 
wercklieden  [nl.  de  munters)  dat  se  nemmermeer 
colen  en  coopen  bynnen  allen  onsen  lande,  omme 
mede  to  werckene.  Fl,  v.  Brab.  Juni  1291,  I  248; 
GéBABD,  L' hotel  des  monnaies  118.  Dat  wi  [nl, 
hertog  Jan]  . . .  hebben  gegeven  en  gheven  Geerde 
van  Mecheien  [boschwachtor  van  Brabant]  . . ,  jaer- 
lecx . . ,  en  driehondertich  houts  en  twee  culen 
ooien, . .  Brab.  Teesten  II  472,  oork,  12  sept.  1361. 

COLEN,  zn.  mv.  Steenkolen,  tr,  houüte,  char- 
bone de  bois.  Deze  werden  ontdekt  omtrent  de  stad 
Luik,  in  het  jaar  1201,  volgens  het  Magnum  chro- 
nicon  Belgicum,  fol.  208:  Hulla  circa  Leodium 
primo  inveniuntur  in  termino  publici  montis . . . 
[prope"]  vicum  qui  dicitur  de  Koko.  (Van  Duyse, 
Vaderl,  poëty,  III  200,  aant.  op  bh.  13,  zegt  in 
1198,  door  zekeren  smid  genoemd  Pfevenaux  Sbuil- 
leux[?]),  —  La  houUlefui  déoouverte  aux  environe 


84 


COL. 


COL. 


dê  JAfye,  e»  1201.  —  DegdijkuamigXM  laat  niet  tot 
ali^d  met  xekerheid  te  bepalen  of  er  in  de ,  meest 
laionieket  oorkonden  spraak  is  van  honttkolen  of 
van  steenkolen.  ||  Van  den  wanne  Tan  den  colen 
te  leenne,  mede  te  metene,  ghelt  elc  waghen  Tgr 

Senninghe.  Tol  te  Dieet  1307  a.  14.  Ghecocht  bi 
an  Froyen  ii  hoed  colen  ghezendt  voor  den  Dam. 
Macqust,  Domme  ^  stadsrek,  1384/85.  Yan  alle 
schepen  die  Tan  buten  comen,..  die  inbringhen 
bfoet  ofte  ooren ,  Bont  ofte  colen ,  hout  ofte  iaer , . . 
Tol  te  Meekelen  1391  a.  15.  Elc  scip  mit  colen 
ix  d.  Lot.  Ib.  74. 

COLEUR,  zn.  Klenr,  fr.  eonUmr.  Coleur  de 
Hoy.  Kil.  Koleur  de  roy.  j.  roaensche  Terwe. 
JmplnviainSy  D'ArsT  Conleur  de  tannê^  on  enjumé. 
II  Verloren  dochterken,  oud  8  jaeren  synde,  aen- 
hebbende  een  bouken  Tan  eóleur  de  Roy,  geboord 
met  fluweel  en  geToederd  met  kelen  Tan  fluwynen. 
OélTABD,  Antw.  arch.  I.  234  (1548). 

COLEUYER  (GaloTer,  coIoTer,  coloeTer,  co- 
leuTer,  culeuTer  culeTrine),  zn.  1)  J^nurroer,  fr. 
arme  a  feu,  arqndmset  fusil,  —  De  bussen,  buksen, 
vnurroeren  of  schietgeweren  verschijnen  eerst  in  de 
\h^  eeuuf;  zij  heetten  „e(denvers*\  en  de  schutters 
yfioleuveriers",  ie  onderscheiden  van  de  ,.donderbuS' 
meesters*\  fr.  les  fuails  n'appar  ais  sent  quau  15« 
siècle,  on  les  appelait  ^couleuvrines**  et  cenx  qni 
s^en  servaient  „couleuvriniers" .  (A.  Wauters).  ,,Co«- 
levrine  dL  main*''  s*est  dit  ausH  d'une  arme  è  feu 
chargée  d  plomb ,  que  Von  portoit  d  la  main  comme 
nos  mousquets,  ou  qui  se  mettoit  sur  de  peiits 
aff'üts,  Suivant  Fauchet  elles  éioient  longues  de  trois 
è  quatre  pteds,  et  furènt  appelées  depuis  haquebutes 
et  harquémses  (Celles-ci  apparaissent  en  1475 ,  a 
la  dffense  de  Nancv).  La  Gurae.  Zie  ook  haeck  3). 
II  Wy  hebben  ontiangen  die  oitmoedige  Btipplicatie 
der  goeder  cnapen,  poirteren  en  ingesetene  Bchie- 
tende  metten  culeuTren,..  A  Waütebs,  Sermens 
32  (1477).  OegeTcn  noch  den  gesellen  Tan  den 
CaloTers,  als  heer  Robrecht  Tan  Arenberch  de 
stadt  ontseydt  hadde,  Tore  xtj  Ib.  solpeeters, 
XXTiJ  st.  Bek.  stad  Diest,  1499.  Schieten  met 
clootbogen,  coloTeren  ofte  andere  bogen,  elders 
dan  binnen  de  HoTen,  Terboden.  Gékabs,  Antw, 
arch.  I  134  (1504).  Item,  zullen  elc  Tsn  hemlieden 
XTien  ghehaudén  zjn  thebbene  binnen  zynen  huuse 
een  ommeghetughe ,  een  ooleuTre  ofte  busse,  een 
Tierendeel  cruuts ,  en  een  half  pont  loots  gheghoten 
ZTnde.  K.  d.  Coleuvreniers  te  Auden.  1518  a.  2. 
lïjemant  en  mach  binnen  der  stadt  draghen 
coIoeTeren  oft  hantbussen,  (ten  waere  dat  hi  uuter 
stadt  ghinghe  oft  Tsn  bayten  innequaeme),  oft 
daermede  binnen  der  stadt  schieten,  anders  dan 
binnen  GoloeTenaers  hoTe.  C.  stad  Mfchelen  (1535) 
II  20;  Nannius  bombardas  manuarias  aut  eolubrinas. 
It.  C.  kast.  Iperen  o.  4. 

2)  Veldslang,  een  lang  en  verdragend  kanonstuk, 
ft,  eoulevrine,  couleuvrine.  —  Met  grof  geschut  is  in 
onze  oorkonden  meer  bekend  onder  de  benamingen: 
basilisken,  bombaerden,  donderbussen ,  hooftetuk- 
ken  f  passe-murs ,  ribaudekins ,  serpentinen,  slangen, 
steenbussen,  TOgelaers.  (Zie  abtillerie  2).  In  de 
Fl,  V.  VI.  1  720,  ord.  9  oct.  1551,  leest  men 
couIeuTrinen;  in  eene  andere  Tan  31  dec.  1559 
coleuTryneu.  In  het  Tolgende  citaat  wordt  er  wel- 
licht een  grof  geschut  meé  bedoeld:  ||  Item,  waeren 
phecocht . . .  eene  mottalene  Torme ,  daer  men  dloot 
in  ghiedt ,  omme  tghescud  Tan  der  steden  coleuvren. 
DE  Pb.  en  Bb.  Aalst  1  98,  Stadsrek.  1491. 

COLEUYERIERS  (CuleuTcriers, culeiiTcrniers, 
culoTeriers,   ouelueTemiers,  coleuTreniers).  In  het 


Antw.  arohieTenblad  Y  803  worden  zij ,  in  hetMifda 
stuk  geheeten:  coloTeniers,  cloTeniera^  cloTieniera, 
clnyTeniers,  oleuTeniers  (1584);  zn.  mT.  Oitde  der 
busschieters,  fr.  gilde  des  eouleuvreniare  asi  arqns' 
busiers.  —   De  oudste  keure  dié  wij  va»  deze  gilde- 
broeders  kennen  is  die  van  Brussel,   d.  d.   9  jwa 
1477,   fx.  la  keure  la  plus  andemne  des  eouleuvre^ 
niers  que  nous  eonnaissions  est  eelle  de  BruxeUes, 
dm  9  juin  1477.   ||   Dat  sy  den  Toraeiden  gheael- 
scape    Tan    den   CuluTriers    wouden   consenteren, 
wiliecoren  en  Terleenen  sekere   pointen  en  ordi- 
nancien, . . .  hebben  deeelTe  ammanen  wethovderen 
den    Toirgen.   geselscape  Tan   den   CuleuTriers . « . 
geoonsenteert, . .   Bat   soe   wye  int  geaelacap  Tan 
den  CuleuTemiers  namaels  comen  wilt  en  egheen 
buspoer   en   can  maken,    dat   die   den   gemeynen 
gesellen  geTen   sal  en  schincken  moeten,  om  huer 
geselscap  mede  te  hondene,  twelf  stuTera  eena,  eii 
de  geaellen  aelen  hem  dat  gebonden  syn  te  leerene 
maken.  Item,  dat  die  ghene  diet  aldus  geleert  sal 
hebben,   hem  Terbinden   sal  met  synen  eede,  dat 
hyt  Toorta  nyemant  leeren  en  aal  die  int  geaelsci^ 
met  en  es.  A.  Wavtbbs,  Sermens  32  (1477).  Be- 
taelt . . .  den  guldebroeders  Tan  der  gulde  Tan  den 
CuloTeriers,  onlaocx  leden  opghestelt  binnen  deser 
stede...  HuTTTEirs,  Corpor.  Vód , stadtrek.  1488/90. 
Dewelcke  [nl.  OuelueTemiers]  hemlieden  Terbonden 
hebben  ...   elc  thoudene  binnen  hueren  huyse  een 
ruggentuych,   een  busse,  een  Tierendeel  cruyts  en 
een    half  pont  loots   ghegoten  zijnde,  de   Pb.  en 
Bb.  Aalst  III  402  (1510).  Hoedat  de  Toomoemde 
aupplianten,  binnen  zekeren  tyden  harwaerts,  heb- 
ben begonnen  up  te  stellen  binnen  de  TOomoemde 
stede   [nl.  Meenen] ,  een  gheselscap  of  broederscip 
Tan   den   CuleTriniers   ofte  hacquebutiers ,  in   den 
ghetale    Tan    Tyfentwintich   of   dertich   ghesellen, 
jonghe  fraye  [nl.  deugdzame,  braTe]  mannen,  die 
hemlieden  metter  conste  Tan  schietene  metter  cole- 
Trine    wel    behelpen   connen,..    Rembbt   I    543, 
octrooi  van  keizer  Karel  voor  de  gulde  oft  eonfrerit 
de  Bosse  of  Barbaristen,  14  apr.  1545. 

GOLF,  COLTE,  zn.  t.  Kolf,  knods,  kluppd^ 
knuppel  f  kud*e,  kodse ,  fr.  masse,  massue,  gourdist 
bdtoui  Orimm  Kolbe,  keule.  Kil.  auct.  Kolf, 
kol  Te.  Clava,  pedum.  Oroce,  masse. —  WieoTerde 
coWen ,  staTen ,  prikellen  of  goeden  daga  nader  wil 
onderricht  zijn,  hij  leze  wat  Huydecooper  er  otst 
zegt  in  zijnen  Melis  Stoke,  Bd.  III  83  en  vlg.  — 
De  keuren  bieden  er  ons  Terschillige  aan,  te  weten: 
Geloode  colTen.  Stokken  of  staven,  onderaa» 
voorzien  van  lood,  fr.  bdtons  pourvus  de  plomb  en 
bas.  II  Dat  niemant  gheene  kilmeasen  of  gheloode 
kolTon  of  kudsen ...  en  drage.  K.  v.  Bupelmondê 
a.  4.  —  Gepinde  col  Ten.  Stokken  mei  ees 
ijzeren  pin  of  prik  onderaan ,  fr.  bétons  garnis  d'mn 
pointe  en  f  er  au-dessous.  \\  Yoert,  zo  wie  zoyemene 
wont  met  knire  ofte  roet  coWe  ghepint,  . .  Lat. 
tekst  canipulo  vel  clava  tortosa  [tortuosal.  So  wie 
kniTe  of  ghepinde  col  ven,  of  colven  met  yseren 
naglen  besleghen  draghet , .  Lat.  tekst  eanipuhm 
vel  davam  clavis  ferreis  stipatam.  K.  v.  Saffdaaf 
1264,  a.  8.  9.  —  Oetackte  —  ongetackta 
col  Ten,  fr.  bdtons  branchus  —  non  branehus{^)' 
II  Dat  niemand ...  en  draghe  achter  straten  oft 
wegen ,  te  Toete , . .  colven  mit  tacken.  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  133  fol.  99  (14  aug.  1459  a.  16).  Dat 
eeu  ieghelyck,  gaende  hensselyok  Tan  der  eender 
stadt,  Tryheyt,  dorpe,  in  die  andere,  in  synen 
rechten  wech  lydende,  sonder  in  dansaen,  taTemen 
oft  andere  Tergaderingen  van  dachvaerden  of  gesel* 
scapen  te  letten,  aonder  aigelist,  aal  mogen  drages 


COL. 


COL. 


85 


weerde  te  eenre  hant,  ongetakte  oolyen  oft  stave , . . 
Ib.  a.  17.  —  IJ  Beren  colyen.  JBêtlagen  stokken, 
ir.  héUom  JerrSê,  \\  Negheen  man...  ne  ga  ghe- 
wapent,  no  draghe  suaert,  no  boghe.  no  selfscot. 
no  gheslepene  Wapene,  no  yserine  colye.  K.  v. 
Brugge  1281  a.  18;  fr.  tekst  mace  de  f  er.  —  Cor- 
t  o  i  8  e  (tortoise  ?)  o  o  1  y  e  n.  —  Wij  yerhoopten  oyer 
dit  slach  yan  kolyen  eene  yoldoende  yerklaring  te 
bekomen  bij  Huydekoper  {Meliê  Stoke  bd.  I  527), 
doch  hy  bepaalt  zich  by  twee  aanhalingen,  de 
eene  luidende  corcoiscoWe  [cortoiscolye?].  de 
andere  bij  yertaling  cortoyscolye.  Men  zal  zien 
dat  al  de  keuren  cortoise  of  cortoyze  schrij- 
yen,  eommige  zelfs  als  een  op  zichzelyen  staande, 
door  een  komma  yan  colyen  gescheiden  woord, 
uitgezonderd  de  twee  oudste,  yan  1265  en  1268, 
de  eerste  met  den  latijnschen  tekst  clayam  tor- 
tuosam;  bij  Schellerus  en  Buhnkenius  bet.  dava 
alleen  reeds  een  knoestige,  ongeschaafde  tak,  een 
stok,  en  iortuoeue:  yol  krommingen,  kromten  of 
bogten  hebbende;  Maigne  d'Amis  heeft  yoor  ior- 
iuosa  alleen :  gladii  speciet ,  eadem  qnae  machua 
iortuoea  {Leg.  JWr».),  en  op  machua  tortuota  zegt 
hy :  eneie  species ,  elaoa;  masse  d'armes  (Cons. 
Fum.  S.  xiii);  maar  wij  bljjyen  in  dit  altijd  yer 
yan  het  denkbeeld  heusch,  hoffelijk,  enz.  door  het 
fr.  courUns  uitgedrukt.  Intusschen,  de  oyereen- 
stemming  der  meeste  oorkonden  in  het  schrgyen 
yan  oortois,  doet  ons  besluiten  om  in  de  cor- 
toise  colyen,  gelijk  in  de  cortoise  wapens 
oyer  het  algemeen,  het  tegenoyergestelde  te  zien 
yan  de  geslepene  wapens,  les  armes  affilées  ei 
tranchantess  men  noemde  deze  ook  armes  è  outrance 
(La  Cume  y^  armxs).  ||  Ontaraeliko  en  yerloyene 
wapene , . .  een  yseren  priem  of  tortois  collien  [2. 
colyen] , . .  Lat.  tekst  davam  torfousam  [/.  toriu- 
OBam'],  K.  V.  ter  Fiete  1265  a.  34.  So  wie  dat 
yemene  wont  met  kniye,  ofte  mettorkoise,  koWe,.. 
K.  V.  d.  Ouderbarch  1268  a.  18.  Verloefde  wapine, .. 
cnyf,  pike,  cortoise  colye.  Kb.  v.  Auden.  1338, 
Van  wapene».  Verseiden  wapenen:  knyye,  pycken, 
cortoyse  colyen,..  JT.  v.  St.-Pieters- Leeuw  1284. 
Versechde  wapenen:  Kniye,  pilen  [l.  pijeken], 
cortoisen  colye,  gepinde  staye, . .  K.  ammanie  v. 
Brussel  1292  a.  10;  de  Waalsehe  keure  v.  1312 
heeft :  pikes ,  coutiaulx  a  pointe ,  miserieordes . . . 
maehuest  bastons  d  bordon  de  fier.  Eene  andere 
kopy  der  keure  y.  1292,  bij  Van  der  Tayerijen 
fol.  130  y^,  zegt:  cortoyse,  colyen;  de  Lugster  v. 
Brab.  53:  cortoisen,  colyen;  de  Keure  v.  Anfw. 
a.  7:  cortoyse  colyen;  Looyens'  Practgeke  heb  ik 
niet  aan  de  hand.  —  Zoo  wye . . .  hamers,  cor- 
toyse ,  colyen ,  ghenagelde  kudsen , . .  ghekante 
stayen, . .  [is]  gaende  draghende,..  JT.  v.  Rupel- 
monde,  23  juni  1510  a.  1.  Die  eenen  anderen... 
steeckt  oft  slaet  met  een..  ,  colf,  cudse,  schuppe, 
staye,  ..  K,  v.  Santhoven,  K.  en  br.  v.  1665  a  19. 
COLF,  coLyE,  zn.  m.  1)  Vergasting  aan  het  ge- 
zelschap  gegeven  door  een  nieuw  lid,  ter  gelegenheid 
zijner  opneming,  inz.  in  eene  bus-  of  boogschutters- 
of  rederijkersgilde ,  fr.  r^al  donnS  è  la  soci^.té  par 
un  nouveau  membres  d  V occasion  de  sa  réception, 
partic.  dans  une  gilde  d'arquebusiers ,  d'archers  ou 
de  rhétoriciens.  \\  Item,  xxyy  d.  in  aprille,  doen 
de  soouthet  yan  der  stad  sijn  colye  hielt  yan  der 
scutterie,  en  de  goede  liede  yan  der  Wet  en  alle 
scutters  ter  maeltijt  hadde.  Mibtsitb  en  Tobfs, 
II  600,  reken.  1398/99.  Item,  sal  een  ijegelijck 
geselle  schuldich  zijn  op  den  yersten  sondach  naedat 
hy  in  den  eedt  der  yoors.  cameren  gestelt  sal  zyn, 
t»  geyene   zyne  oolye,   te   wetene  yier  stuyyers, 


waeryan  de  dry  stuyyers  bg  den  gesellen  int  ge- 
megne  sullen  worden  yerdroncken  eiï  den  yierden 
stuyyer  sal  men  stellen  in  de  busse  tot  profijte 
yan  den  geselschap . . ;  dies  sal  deselye  geselle ,  op 
den  dach  als  hy  syn  coWe  geeft,  quyt  zyn  yan 
gelage,'  en  mogen,  op  denselyen  colfddach,  met 
hem  brengen  eenen  yrient  oft  geselle,  die  men 
niet  yrij  houden  en  derf  yan  gelage.  Kaart  e.  d, 
handhoog  te  Diest  1531  a.  7.  Dat,  soo  wie  men 
yan  nu  yoerdaen  in  der  Lilidn  totten  gebrueder  sal 
ontfangen , . .  dat  die  sal  gehouden  syn  in  de  spe- 
ciael  coeten  te  gelden . . ,  en  noch  in  een  colye. 
Kaart  d.  Leliekamer  te  Diest ,  16dfl  E.  a.  6. 

2)  Wékdijksche  sehieting  met  vergasting,  fr.  tir 
hebdomadaire  avec  régal.  —  Wij  meenen  dat  de 
colye  dezelfde  bet.  heeft  als  het  hoe  deken 
in  sommige  plaatsen.  Zie  hoet3).  Te  Loyen  zegde 
men  „colyen  oft  roesen".  ||  Allen  desen  yoor 
schreye  pointen  waeren  yan  der  stadweghen  ge- 
daen  eü  gelesen  int  openbaer,  ter  presentie  yan 
den  bootman,  gesworen  en  gemeyn  gesellen,  in 
den  colyen,  die  men  hiel  sondaechs  in  half-Tas- 
ten. Vak  Mblcksbekb,  Kruisboqg  20  (1432). 
Betaelt  den  guldenbroeders  yan  den  busschieters, 
ter  causen  yan  huerl.  oolyen  yan  lii  sondaghen, 
eiken  zondach  yi  groten,  comt  xxyi  s.  groten,  db 
Ylamikce,  Denderm.  lY  298,  Stadsrek.  1526.  Dat 
men  egheen  colyen  oft  roesen  en  zal  yerteren  tenzy 
op  der  Cameren,  in  presentie  yan  denghenen  die 
colyen  zelen . . . ;  welcke  colye  oft  roese  doen  zal 
zesse  stuyers;  waerinne  gehouden  zullen  zyn  soewel 
de  broeders  als  die  yaste  gesellen.  Kaart  d.  Bede- 
rijkers  ie  Loven,  1554,  a.  23.  En  sullen  die  gulde- 
broeders  ten  selyen  dage  \nl.  op  St.  Sebastiaansdag] 
ten  besten  hebben  thien  colyen,  eiken  ten  pryse 
yan  6  st.,  die  yerteert  sullen  worden  ter  plaetse 
daer  het  regiment  [nl.  het  bestuur]  sal  ordineren; 
en  tgene  daer  meer  word  yerteert,  sullen  die  com- 
paranten hoofdegelijk  moeten  betaelen.  Kaart  d. 
handhooggilde  te  JSverberg,  18d«  E.  a.  16. 

COLF,  zn.  Gerechtsdienaar  ie  Oostende,  {in  de 
Kost.  I  1  heet  men  hem  colyedrager,  yiil  8  sergeant 
oft  messagier)  sergeni  ou  bas  officier  de  jusUce  d 
Ostende,  {dans  la  voutume  I  1  o»  VappeUe  colye- 
drager porte-mastue ,  et  Yiii  8  sergent  ou  messager), 
II  Le  bailli  sera  chligê  de  pourvoir  qu^ü  y  ait  deux 
officiers,  nommis  en  thuns  Colyen,  qui  feront  les 
fonctions  ordinaires  au  service  du  magistrat,  tani 
cL  VassembUe  qu^amtrement , . .  bien-eniendu  qu*ils  ne 
pourroni  faire  aucun  expUnt  sans  eommunieafion 
dudii  bailli,  ou  du  lieutenant-baüli  en  son  absence. 
PI.  V.   VI.  24  noy.  1730  a  11;  X  457. 

COLFDACH,  zn.  m.  Wekelijksche  schietdag,  fr. 
jour  du  tir  h^domadaire.  \\  Opten  dach  ÉxaU(^- 
iionis  Crucis,  als  op  den  xxiiijen  dach  septembris, 
aal  men  houden  eenen  gemeynen  colfdach,  daer 
dabsenten,  soowel  als  de  presenten,  in  sculdich  zyn 
sullen  te  ghilden.  Belg.  mus.  Y II  380 ,  K  d.  Bede- 
r ijkkamer  Hei  Eglenlierken  ie  Soogsiraien  1534. 
Opten  tweeden  sondach  naer  Bamisse  sullen  be- 
ghincen  die  kolfdaghen,  en  dueren  soe  meniohen 
sondach  daemaer  alsser  menich  ghuldebruer  in  der 
gulden  sijn.  Dies  sal  elcke  guldebruer  schuldich 
sijn  te  gheyen  op  sijnen  kolfdach  twee  stuyers  yoer 
die  gemeenen  guldebruers,  en  in  de  busse  eenen 
halyen  stuyer.  Ib.  383.  It    Vad.  mus.  III  110. 

COLFDRAGER,  Colvedrager ,  zn.m.  Oerechts- 
en  policiedienaar ,  fr.  sergent  de  justiee  et  de  police^ 
porte-massue.  Kil.  Kolfdraegher.  Clayiger.  k 
Satelles,  appariior;  K-  auet.  meusier.  \\  De  ge- 
sworen oolfdragers  syn  schuldioh,  op  beuren  eedt. 


86 


COL. 


COM. 


dan  ichouteth  en  borgemeesteren  te  oundighen  e& 
ten  te  brenghen  allen  mesiuen ,  excessen  en  delicten 
die  binnen  der  stadt  oft  yryheyt  van  Antwerpen 
gebeuren,  alsoo  saen  als  die  tot  beurder  kennissen 
gecomen  sjn.  O.  o.  Antto.  1545,  i  64.  Binnen  de 
Toorseyde  stede  Tan  Aelst  zyn  nooh  vyff  officieren , 
die  den  hoochbailliu  in  alle  zyn  exploicten  schuldich 
syn  te  assisteren,  alle  dienende  by  commissie  Tan 
den  prinoe,  te  weten:  den  poortbailliu,  den  zweert- 
dragnere,  den  colfdraghere,  metgaders  noch  twee 
andere  extraordinaire.  C.  v.  Aalst  ii  10.  Soo wanneer 
den  sohouteth  eü  sijnen  onderschonteth  beyde  sieck 
oft  buyten  sgn,  alsdan  bewaert  efi  bedient  den 
oudtsten  Tan  de  gesworen  colffdraegers  oft  dienaren, 
Brabander  wesende,  het  officie  in  de  Tierschaere, 
ofte  elders  daert  Tan  noode  is.  O.  v.  Antw.  comp. 

I,  Üi  6. 

KOLFKERELS  (EoWekerle),  zn.  mT.  Een  stand 

f>an  lieden  tusschen  de  Vrijen  en  de  Lijfeigenen  in 
het  graafschap  OuineSj  in  JPicardië,  aan  toien  Bodolf, 
een  hunner  heeren,  uit  vrees  van  eenen  opstand  ^  ver- 
bood andere  wapent  te  droffen  dan  de  coWe,  fr.  con- 
dition  de  personnes  entre  les  hommes  lïbres  et  les 
serfst  dans  Ie  eomté  de  Ouines^  en  Pieardie,  aux' 
quelles  JRodolphe,  un  de  Uure  seigneurs,  de  crainte 
d'un  soulèvemeni ,  dêfendit  de  porter  d'autres  armes 
que  la  coIto.  ||  In  diebus  illis  flterunt  homines  auidam 
olaTati,  sive  claTigeri,  quos  vulgo  ColTekerlos  nomi- 
natos  audivimus,  in  terra  Ohisnensium  habitantes, — 
Qui  [nl.  graaf  Budolf,  x^^  E.]  in  terra  sua  servi- 
tutem  ind%uritt  quae  CoWekerlia  voeatur,  per  quam 
populares  astrinxit  ut  arma  nuüus,  nisi  clavas, 
deferrett  et  inde  ColTekerli  dicti  sunty  quasi  rusfici 
oum  clava^  nam  eorum  vulgare  coWe  clavam^  et 
korli  rusticum^  sonat,  Hutdkcoper,  Melis  Stoke^ 
bd.   III   87;   A.  Wautbus,    LibertSs  communalesy 

I  220;  Wamkönig,  Fl.  St.-  u.  Bechtsg,  I  245, 
Kolbentr&ger ,   Ttibufarii. 

C0LF8LACII  (ColTeelach),  zn.  Kolfslag,  fir. 
coup  de  gourdin.  \\  CoWe  slage.  Die  enen  andren 
sloege  met  enen  stocke,  sonder  bloetreysen,  hi 
waers  om  xx  so  JT.  v.  St.-Pieters- Leeuw  1284  a. 
4.  Yerminote  hine,  of  gaen  hem  been  uten  hoofde 
Tan  dien  colvenslsge,  hi  waers  om  c  scellinge. 
K,  ammanie  Brussel  1292  a.  5;  it.  R,  markgraaf- 
schap;  de  Nijvelsehe  keure  heeft  a.  6:  dou  eop  de 
eeiui  bastom.  Eenen  colfslach  metten  loote,  x  pondt 
swerte.  C.  v,  Santhore»  1558  a.  21. 

COLï ANDER.    Zie  coriakdbb. 

COLLATIE)  (Collaoie),  in.  t.  1)  Te  Gent,  de 
gemeentelijke  raad,  bestaande  uit  drie  leden:  de 
Poorter^}  (de  edelen ,  de  notabelen  ,  in  *t  alg.  de  ren- 
teniers); de  rereenigde  kleine  neringen  (ongeveer  50, 
nadien  woi  meer  in  getal),  en  de  Weverij ^  met  de 
daaraan  verbondene  ambachten.  Het  oordeel  der 
eolltttie  werd  gevraagd  in  alle  gewichtige  omstandig- 
heden, int.  mei  betrekking  tot  de  finantiën  (xiT«  £.). 
Zij  werd  grondig  gewijzigd  door  de  Caroline  v.  1 540, 
fr.  ik  Oand,  la  Cdlaee^  Ie  conseil  communale  com- 
posé  de  irois  Memtbres  .*  la  bourgeoisie  ou  poorterie 
(les  nobieSy  les  notables  et,  en  géneral  les  reniiers); 
les  peüis  méiiers  réunie  (emv.  50 .  ^ii«  tard  un  plus 
grond  nomhre)^  ei  Ie  métier  des  tisserands,  avee 
les  méiiers  qui  s^g  raitachaieni,  Vopinion  de  la 
eeilace  fki  demandée  dans  toutes  les  eirconstances 
vmporianteSy  pariic.  en  matière  de  JInances,  JEUe 
fki  fitncièrem^ni  modifi^  par  la  Caroline  de  tbiO, 
(xiT«  S.).  ]>E  Pr.  en  Br.   Oeni,  I  410  en  Tig. 

2)  In  *t  algemeen  vergaderimg^  bijeenkomst  van 
personen,     fr.    réumion     de   personnes    (en   généroD, 

II  Soe  wannettr  Tan  noode  têï  weeën  eenighe  Ter- 


gaderinghe  in  onse  Toirseyde  stede  Tan  Gl-hent  te 
makene,  om  onse  eyghen  afTairen  Tan  onse  landen 
ofb  onse  Toirseyde  stadt,  in  de  plaetse  Tan  de  ooi- 
lacien  en  Teigaderinghen  Tan  de  Toirseyde  drje 
leden  die  men  plach  te  makene,  dewelcke  wy  by 
desen  aboleren  en  Terbieden  ten  eeuwighen  daghen, .. 
de  ToirscreTen  Terghaderinghe  sal  gemaect  worden 
alleenlyck  up  tscepenenhuys ,  enz.  ent,  C.  o.  Gfent 
II  168,   Caroline  t.  30  apr.  1540  a.  67. 

COLLATIE,  zn.  t.  Geestelijcke  collatie. 

Geestelijke  onderrichting  ^   fr.   instruetion  religieuse, 
Maigne   d'Amis   Collatio.   —   Lecture  religieuss 
qui  se  fait  dans  les  couvents  après  Ie  repos,  \\  Dat 
de  capelaen  Tan  der  doncker  camere  porcie  hebben 
sal   Tan  eenen  gheTanghen  [zie  cambr  4]  ;  behou- 
den dat  hy  daerTOoren  gehouden  wert  alle  sondaghe, 
Toor  of  na  de  raesse,   te   doene  de  gheboden  Tan 
den   mesdadighen,   met  eene  gheestelicke  collacie, 
tzy  Tan  den  evangelie,  ofte  anderssins,  streckende 
[sterckende]    dezelve   ghevanghenen    in    de  minne 
eü  vreese   Oods.    C.  stad    Brugge  II  156,  regl,  v. 
h.  Steen  a.  9,  xt«  E. 

COLLATIE-SOLDER,  zn.  m.  Zolder  van  het 
schepenhuis  j  algemeene  vergaderplaats  der  drie 
Leden  van  den  gemeente-rciad  ^  ït.  grenier  de  la 
collace,  au-deisus  de  la  maison  de  ville,  lieu  de 
réunion  génêral  des  trois  Mtmhres  du  Conseü  ds 
la  commune.    Zie  hieroTer  de  Pr.   en   Bb.,    Oenty 

I  438.  I)  Dit  was  aldus  ghesloten  en  den  goeden 
lieden  Tan  der  stede,  ghemeenlic Tergadert wesende, 
up  den  collacie-soldere ,  te  kennen  gheghoTen.  C. 
V.  Gent  I  592  (1417). 

COLLIERE  (Ealijere),  zn.  t.  Halsdoek,  fr.  col- 
leretie.  Kil.  Kolliere/ halsdoek / halskleed.  Jlf omU- 
lare ,     amie^um    quo    mamiüae    adstringuntur . . . 

II  Haer  twee  beste  muwen  en  haer  beste  kalijere.. 
—  twee  damaste  muwen  en  haer  damaste  kalijere 
met  Toederingen  Toeruut.  Test.  Clara  Vekens  ie 
Diesty  10  aug.  1551. 

COLLIGEEREN,  bw.  Een  proces.  Br  de  stuks 
van  verzamelen  y  fr.  rSunir  les  pièees  d'um  proces, 
II  DaerTan  sal  der  clerck  hebben  den  derden  pen- 
ninck,  om  dat  proces  te  colligeren.  C  gr.  Loon  I 
116  a.  10. 

COLOUCQUE,  zn.  Geschil,  iwisiy  fr.  eonUsta- 
tion,  debat,  \\  Tot  zoo  Terre,  dat,  t«r  canaen  Tan 
de  voors.  impietering,  coloucque  gedaen,  en  daerop 
tusschen  de  supplianten  en  eenen  Simoen  Brandt, 
schipper  tot  ter  Oauwen,  voor  ons  proces  ontstaen 
zynde, . .  0,'P,-B  autr.  31  juli  1714,  Jal.;  II  696. 

COLVEN.  OW.  BoogschieOng  houden,  fr.  Hrer 
è  Vare,  ||  Dat  alle  de  gesellen  alle  jaer,  op  den 
eersten  sondach  in  de  mey,  sullen  te  saemen  oom- 
pareren  op  de  doelen,  en  aldaer  coWen  alle  son- 
daegen,  totdat  de  coWen  sullen  gSeyndigt  syn, 
mits  de  colf  drinkende ,  in  t'  op  of  afgaen  der  doe- 
len, uyt  een  bierglasken,  om  te  preTeniSren  alle 
dronkenschappen ,  en  te  schieten  tot  Sinte-Bemigy 
toe,  en  alle  maendun,  oft  naer  oommoditeyt  der 
gesellen,  prys  te  schieten.  O.  Liige  29  dec.  1727 
a.  25,  Boogschutters  te  Lauw  (Lowaige);  THe  Serie 
I  608. 

COLVENIERS,  zn.  mT.  *t  Zelfde  ala  coLsmn- 
RIERS.  II  La  confrérie  ou  sermeni  dii  Gi^  des 
FusUiers,  dUs  Colveniers.  Bijksarck.  DSeUsr,  llSi, 
Malines. 

COM,  comn,  coMPs|(knmme),  m.  t.  Thans 
kom,  1)  Eeukengerief.  Diepe  schold,  fr.  (uetensüs 
de  cmeime)  vase,  plai  profomd,  bassin^  écmeÜe.  KiL 
auct.  Kom  '  diepe  schotel.  Catinus^  patella  ^r^%»' 
tftor.   JRacuHle,  plai  erems.  ||  Item, 


COM. 


COM. 


8^ 


ooneacamy  vuUf»  dietam  com,  cufus  lihra  vaht  iij 
gr.  Fl,  Inv,  pattor  Jan  1377.  Vnam  tcutellam 
profundam  dictam  comme ,  cum  tegumento.  Mestsnb 
en  ToBPS  III  608,  Inv,  1386.  Due  magne  late 
plateüe  et  tres  seutelle  dicie  commen.  Inv.  Arnts 
9  Qreven  1391.  In  die  cokene.  Noch  dri  tenen 
oompen,  soe  groot,  soe  cleyne.  Inv,  V,  d,  Hulei  1489. 

2)  Bewaarkitt  van  geld^  heeeheiden  en  oorkonden^ 
zegeU ^  inz.  van  gemeenten ^  gilden,  klooster»,  fr. 
coffire  deetiné  ^  ierrer  et  coneerver  de  Vargent ,  de» 
tUres  et  oharte»j  de»  eceauXf  portie,  de  commune» , 
güde»y  convent»!  oh.  ferme  (La  Gume).  Kil.  Kom/ 
IdBte.  Area.  \\  Van  welcke  [nl.  twisten  en  geschil- 
len] de  abt  en  conrent  voorecreven  hebben  in 
hunne  commen ,  kisten ,  schrynen  en  sloeten  secker 
brief  geteeckent  en  gesegelt  met  de  teecken  en 
segel  Tan  edelen  en  welgeboren  heer,  grave  Aert 
Tan  Loon,..  O.  Liége^  oct.  1303,  Inleiding ,  1  134, 
Beringen.  Dat  totten  screjnen  ofte  comme,  daer 
oneer  stat  Tan  den  Bosch  ghelt,  have  en  groet 
segelen  ligghen  en  wesen  sullen,  behoeren  sullen 
Tier  slotelen,  daeraf  onse  Toers.  scepenen  den 
enen,  die  ghesworen  den  anderen,  die  raetslude 
den  derden,  en  dekenen  den  Tierden  hebben  eii 
bewaren  sullen.  Oork.  22  deo.  1408 ,  *«  Bo»ch. 
Scrynhouten  com  oft  sorine,  fr.  ung  eoffre  ou 
eecrin  de  hoiz  de  dennemarche.  Inv.  de  Never»  1467 
a.  31.  Dair  een  testament  in  der  manieren  Toirs. 
der  Wet  bybracht  is  en  gepubliceert,  ei\  dat  dob- 
bel in  de  oom  ofte  kiste  Tan  der  Weth  geleyt 
[een  weinig  Terder:  int  slot  Tan  der  Weth]. 
Y.  D.  Tay.  111  T<^.  Alle  spele  Tan  zinne,  duch- 
ten, presenten  ofte  andere  ageringen,  tsj  die  ge- 
speelt soude  worden  op  strate,  stathuys  oft  elders, 
de  spelen  een  maent  oft  ses  weken  of  eer,  naer 
gelegenheit,  te  besorghen ,  en  uut  die  comme  te 
Unghen  't  gene  dienstelyck  eü  bekwaem  soude 
wesen,..  Vad.  m%».  III  110,  Bederijker»  te  Dieet, 
Dat  den  mercktdach  Tan  s'  woensdaechs  begint  op 
den  dijnsdach  s'noenens,  en  duert  tot  s'woens- 
dachs  naer  sonnenonderganck ,  u\jtwijsens  de  priTi- 
legien  daerran  zijnde  in  de  comme  Tan  Diest.  C, 
V,  Di»»i  YZ.  X  11.  Dat  men  den  zegel  Tan  der 
stad  en  den  brief  Tan  den  xxix  pointen  leggen 
sonde  in  enen  comme  tot  Sinte-Peters  opten  toore, 
tot  welken  comme  men  maken  soude  xii  slotelle; 
dier  slotellen  souden  hebben  die  goide  luden  Tan 
den  geslechten  Tiere,  die  gulbruders  Tiere,  en 
dambaohters  iiij.  Acad.  d'archéol.  1856  blz.  170, 
Analecte»  14<ifl  E.  Dat  de  rekeninghen,  behoore- 
lyck  gedaen  en  gesloten,  sullen  worden  gestelt  in 
de  comme  Tan  de  kercke  Tan  Brecht,  alwaer  oock 
de  OTerige  penningen  Tan  de  sloten  sullen  moeten 
sebrogt  worden.  Fl.  v,  Brab.  3  deo.  1716  a.  12, 
V  80,  regl,  kerk-  en  armengoederen,  It.  10  juli 
1709  a.  12,  Y  77,   Voreelaar  en  Lichtaart. 

3)  Vollerekuipj  fr.  cuve  de  foulon.  ||  Alle  lakenen 
die  hierTore  genoemt  syn,  die  sal  men  brengen 
ter  kumme  een  en  Teertich  ellen  lanck;  en  syn 
sy  langhere,  dat  es  tsmeesters  gemoede.  Mebtbns 
en  ToBFS  II  562,  Ord.  1311.  Wat  Toldere  een 
stuck  te  comme  dade  roe,  dat  niet  beseghelt  ware, 
yegheliic  Terborde  t  Ub.  Tan  elcken  stucke. 
JT.  Lakeng.  Meehden  1331/33  a.  98.  Dat  de  mees- 
ters Tan  den  Tolres  sculdioh  sullen  z^n  te  werkene 
alsoe  zij  tot  hiertoe  gewracht  hebben,  hetzij  met 
eenen,  met  tween  off  met  iij  kommen,  eii  niet 
met  min  kommen.  Kb,  Lakeng.  Dieet,  Wolwerk 
1333,  fol.  36  tO.  Dat  men  in  doe  halen  alle  de 
commen  die  staen  up  de  II  milen  na  der  Poort, 
alsoe   men  Toormaels  plaoh.    JT.   Volder»  te  Auden. 


1338,  Auden,  meng.  lY  397.  Dat  nijemant  Tan 
den  meesterluden  ten  vorscroTe  koere  dinen  sal, 
dan  die  selTer  compe  en  scheeredijsche  in  hoeren 
huijse  hebben.  Piot,  Cart,  Il  16(>'(18  noT.  1404). 

COMAN  en  samenst.  Zie  coopman. 

COM£N,  COMVEV,  onz.  wkw.  Komen,  fr.  venir. 
Kil.  Komen.  Venire.  —  I.  Met  den  3«n  naam- 
Tal.  Toekomen,  toebehooren,  fr.  revenir,  appartenir, 
étre  dü.  II  Maer  soo  wanneer  het  Tonnisse,  daeraff 
beroep  is  gedaen ,  in  cas  Tan  proTOcatie  wort  ge- 
confirmeert  oft  beTesticht,  biy^  de  pene  Terbeurt 
tot  behoeve  Tan  de  busse,  daerTan  de  twee  der- 
dendeelen  commen  de  Weth,  en  het  ander  derden- 
deel  de  penne.  C.  v.  Antw.  eomp.  Y  xiT  15;  it, 
lY  TÜj  118.  — 

II.  —  Met  Terschillige  Toorzetsels  of  een  bijwoord 
Terbonden.  1)  Met  aan.  —  Com  en  aen  ande- 
ren, lem.  aanvallen,  zijne  hand  op  iem.  l^gen,  fr. 
atiaquer  qn.,  mettre  la  main  »ur  qn.  ||  s  Princen 
camere,  sine  Trie  Tanghenessen ,  eii  zine  tenten, 
als  hi  ute  leicht  met  hercrachten,  zyn  zo  Try  en 
zo  Treidzaem  datte  niement  an  anderen  comen 
mach  in  eyTelen  wille,  hy  Terbuert  syn  hooft. 
C.  leenhof  Burch  van  Brugge  a.  58.  —  Comen 
aen  den  arme.  Ten  laste  vallen  van  het  armen" 
bestuur,  fr.  tomber  è  charge  de  radministration  de» 
pauvre».  ||  Datter  menigte  Tan  die  leerknechten 
ofte  leerkinderen,  hun  ambacht  by  onwetende  eü 
onerTaere  meesters  geleert  hebbende,  afgedankt 
worden  eii  aen  deseWe  geen  werk  meer  gegeTen 
en  wordt ,  dewelke  alsoo  worden  lediggangers , . . 
ofte  moeten  komen  aen  den  armen  Tan  Turnhout. 
O,  P.  B.  autr.  31  mei  1728  Inl;  lY  166.  — 
Comen  aen  den  heer.  Voor  hem  ver»chijnen, 
fr.  »e  prSeenter  {au  teigneur),  ||  Daer  een  [var.  een 
man]  comt  an  den  heere  en  beghert  een  leen  te 
bezoukene  [var.  Tersouckene] ,  eü  niet  ontfaen  en 
es,  en  een  ander  comt  eer  hi  ontTanghen  es  eü 
beghert  ooo  te  bezoukene , . .  C.  leenhof  Burch  v. 
Brugge  a.  16.  — >  Comen  aen  man  of  Trouw. 
Trouwen,  fr.  »e  marier,  »*unir  è.  \\  Van  al  den 
leenen  daer  soe  waer  [/.  maer]  de  bladinghe  of  en 
heeft  ghecocht  en  ghecreghen  tharen  lyTe,  sy 
[nl.  hetzij]  bin  min  here  Boegers  Torseit,  ofte  Toir 
den  tyd  dat  soe  an  hem  quam ,  daerof  nemen  sce- 
penen hare  Terste,..  C,  v.  Oent  1  532  (22  juni 
1353  a.  3). 

2)  Met  by.  —  Comen  b\j  den  anderen. 
Bijeenkomen,  vergaderen,  fr.  »e  réunir,  \\  Welcken 
eedt  gedaen  zynde,  sal  eenygelyck , . .  in  zyn  am- 
bacht eenen  gouTemeur  kiesen. . .  desen  keus  toI- 
bracht  eü  gedaen  zynde,  zullen  die  twelTe  nieuwe 
gecotene  gouTemeurs,  sonder  merren,  op  eene  be- 
hoorlycke  plaetse,  na  der  alder  gewoonte,  by  den 
anderen  comen,  daer  zy,..  O.  Inége  27  juni  1577 
a.  1,  Sa»»elt;  I  383. 

3)  Met  op.  —  Comen  op  iem.  Mem  aanvallen, 
hem  miehandelen,  fr.  cdtaquer,  maltraiter  qn.  \\  Zoe 
wat  porteren  een  Treempden  man  binnen  der  Trijheijt 
Tan  der  stadt  bringt  oft  doet  comen  op  eenen  por- 
tere, om  hem  te  Treecken,  oft  eenen  portere  te 
mesdoen,  sulck  Treempt  man  sal  dobbel  beteringhe 
doen  Tan  dat  hij  mesdoet.  K.  v.  8t- Truiden  1366 
a.  21.  —  Comen  op  s^jn  borge,  enz.  Zijnen 
borg  aanspreken  in  rechten,  fr.  aotionner  sa  eaution, 
II  Noch  suldy  weeten,  dat  aleer  die  crediteur  sal 
connen  gecomen  op  zyn  borgen,  zoe  en  eest  niet 
genoch  dat  de  excussie  gedaen  zye  tegen  eenen 
Tan  den  souldeners,  die  geheeten  zyn  plures  rei 
debendi ,  mair  souden  allegader  ierst  moet«n  wordden 
geëxecuteert,   eü  eer  hy  sal  connen  gecomen  opte 


m 


COM. 


COM. 


besitters  run  den  verbondenen  goede,  het  aal  hem 
Tftn  noode  zijn,..  V.  D.  Tav.  268  v°.  It.  C.  v. 
Antw  comp,  IV  xj  112.  114.  179.  186;  XTJ  23. 
24;  y  ix  82.  —  Comen  op  iem.  in  rechten. 
Hem  aanspreken ,  vervolgen ,  eene  rechUvorderinp 
tegen  hem  instellen  ^  fr.  actionner  ^  poursuiwre  qn, 
en  justice.  \\  Ooc  is  noot,  dat  dexecutie  eerst  gedaen 
sy  op  'tgoet  eer  men  komt  op  den  persoon  om 
Tangen,  en  dat  men  executeert  den  principael  eer 
men  komt  op  den  borgbe.  Wixlakt,  Pr  act.  civ. 
II  e.  12  a.  12.  —  Gomen  op  eijn  verant- 
woorden. Zich  Jcomen  verweeren^  verdedigen^  fr. 
venir  se  défendre.  \\  Men  soude  wysen  dat  der 
winne  en  hantplichter  betaelen  soude  allen  ont- 
costen  die  in  den  vervolghe  gedaen  syn;  en  bebel- 
telyck  des,  soe  soude  den  gerffman  op  syn  verant- 
worden  comen.  C.  gr.  Loon  I  46. 

4)  Met  over.  —  Comen  over  een  geschil. 
JSr  kennis  van  nemen ^  er  uitspraak  over  doen,  fr. 
eonnaitre  d*un  litige.  \\  Eyndelinge,  en  zullen  de 
meesters  [nZ.  de  ambachtsmeesters],  soo  d^een  als 
d*ander,  daerover  niet  vermogen  te  komen  daer  sy 
aen  proprietarissen  maegscbap  zyn  tot  het  derde 
lit.  O.-P.'B,  autr.  28  sept.  1716  a.  11;  II  616, 
Oent,  —  Gomen  over  eenen  gekwetste.  Hem 
hehandelen,  verplegen  {meesteren)^  fr.  traiter  un 
bUssé,  li  Soo  deselve  Jan  Simoens  t'synen  laste  ghe- 
nommen  heeft  te  betaelene  en  Queryn  De  Ruddere 
in  der  eeuwicheyt  te  ontheffene  van  den  medecynen 
en  chirurgienen  die  over  den  overledenen  ghecom- 
men  en  hem  in  cueren  ghehadt  hebben.  C  v.  Oent 
II  376  (7  mei  1664),  verzoening. 

b)  Met  te,  ten,  ter,  tot.  —  Gomen  te 
doen  e.  Plaats  grijpen ,  in  geèritik  zijn,  fr.  avoir 
lieUf  étre  en  usage.  ||  Dat  opperste  rechte  es  camp- 
recht;  en  dat  bedinghet  men  metten  mannen,  en 
wyst  de  Justicie.  Daeroi  ware  zeer  lanc  te  scri- 
vene,  en  het  comt  in  Vlaendre  lettel  te  doene. 
Jus  feud.  Jlandr.  vet.  c  66.  (Matthaeus  teekent 
hierop  aan:  So  enim  tempore^  quo  haec  scrib^at 
nostcTf  exoleverai  jam  fere  ttbique  trueulentia  illa 
Forensis^  vel  pMieis  etiam  legihus  variis  in  loeis 
prohibita  fuerat.  Hij  verwijst  tevens  naar  zijne 
aant.  ad  Speculuü  FBAircoKico-BELaiCüK ,  sive 
jus  Gabsabbttm  vetus,  lib.  ii  e.  72.  p.  176,  en 
EMMn^OHAVS.  Comm.  in  Jus  Susatene  p.  144.  Zie 
ook  CAHFBECHT.  —  Gomen  te  goede.  Senich 
goed  verkrijgen^  fr.  acquérir  quelque  bien.  ||  Soe 
wat  manne  oft  wive  te  goede  comt  selve  mette 
bant,  dat  bl\jft  der  geboerten,  diet  ontfeet.  tBecht 
V.  Vccle.  a.  108.  It.  C.  hoofdbank  v.  Uccle  a.  26; 
C,  V.  Brussel  1670  a.  34.  —  Gomen  te  bande 
en  monde.  JSen  leen  verheffen ,  fr.  faire  relief  d*un 
fief,  Ie  relever.  Zie  ook  hakt  18).  j|  Ombejarighe, 
gecomen  tot  hunne  jaren,  moeten,  nae  de  lant- 
recbten,  den  heere  huid,  eedt  en  manschappe 
doen ,  en  is  gehouden  te  bande  en  te  monde  te 
comen.  Leenhof  v.  Diest,  Dedar.  1613  a.  16.  — 
Gomen  te  rechte.  Voor  den  rechter  —  voor 
de  rechtbank  verschijnen ,  fr.  comparaiire  en  justice. 
|l  Die  banlinc  wert  ghewist..,  dien  sal  men  ghe- 
bieden  te  rechte  te  commene  up  sinen  derden 
dach . . ;  en  ne  comt  hy  te  rechte  niet,  so  sal 
menne  maken  wetteloes.  C.  v.  Oent^  Cfr.  ch.  1297 
a.  26.  It.  O.  Liège  10  juni  1417  a.  19,  St-Truiden. 
—  Gomen  te  schepenen.  In  eenige  zwarigheid 
of  kwelling.  Zich  tot  hen  wenden  om  hunne  tusschen- 
komst  in  te  roepen  j  fr.  reeourir  aux  êchevins  pour 
invoquer  leur  intervention  {dans  quelque  difftculté 
OU  molestation).  \\  Wildenne  [nl.  den  Audenaard- 
vohen  poorter]  eenecb  heere  maken  bailliu  of  sche- 


penne,  of  ontfangghere  jeghen  sinen  wille,  quame 
hi  te  schepenen,  si  soudens  hem  quite  doen.  Kb. 
V.  Auden.  1338,  Van  der  vriheden.  —  Comen 
ten  heiligen.  Den  gerechtelijken  eed  afleggen y  fr. 
préier  Ie  serment  judiciaire.  ||  Oft  sy  teegen  die 
proeve  van  testamente  yet  seggben  oft  alligeren 
wilde;  en  want  daer  nyemant  tsegen  en  aeyde, 
soe  siin  die  getujgen  te  heyligen  comen ,  te  weten 
Lambrecht  van  Ooetsenhoven  en  Gort  van  Belle, 
eü  teynden  dat  sy  hars  eete  volcomen  waren,  soe 
tuychden  die  getuygen,  eendrachtelyc  accorderende 
en  elc  besuynder :  dat  bon  wel  oondicb  ware . . . 
Schep.  V.  Tessenderloo ,  22  jan.  1486.  —  Comen 
tot  sijnen  vrede.  Zie  vbbdb. 

6)  Met  tegen.  —  Gomen  tegen  (jegen) 
iem.  Hem  te  gemoet  gaen,  fr.  cMer  è  la  rencontre 
de  qn.  \\  Doet  hi  sine  vaert  redelike  \nl.  doet  de 
guldebroeder  zijne  pelgrim sreize  over  zee  zoo  't  be- 
hoort] ,  en  hiit  lat  weten  int  wederkeeren,  men 
sal  also  varre  ieghen  hem  comen  als  roen  geleds 
\nl.  eene  halve  mijl  buiten  de  poort].  K.  d.  Rijke- 
pijnders  te  Brugge  1291  a.  16.  —  Gomen  tegen 
(jegen)  eene  afw inning.  Opkomen  —  in  vertel 
komen  tegen  ^  it  metire  opposition  êt.  ||  En  en  comt 
er  niemend  jeghen  en  het  voor  scult  es,  zo  doet 
men,  ten  daghe  van  nootsaken,  den scultheesschere 
zlne  scult  verifiëren  bi  eede.  C  v.  Aalst  310, 
Van  rauwen  sculden  a.  8. 

7)  Met  van.  —  Comen  van  live  ter  doot. 
Overlijden  f  sterven,  fr.  décéder,  mourir.  ||  Den 
iersten  pacht  te  den  yerst^n  sente  Andries  daghe 
die  comen  sal  nadat  de  vors.  Ghertruid  sal  sijn 
comen  van  live  ter  doet.  Bruss.  godsh.  h  946  föl.  4, 
schep,  te  Afflighem  1381. 

8)  Met  voor.  —  Gomen  voor  schepenen. 
Voor  hen  verschijnen^  fr.  comparaitre  devant,  Schevins. 
II  N.  N.,  scepen  van  den  Vrien,  doen  te  wetene,., 
dat  oam  vor  onsleden  'S.,  en  gaf  up  N.  iiij  himete 
lants , . .  Schep.  v.  d.  Vrije  21  juli  1263.  //.  21  jaü 
1263;   14   oct.    1263;  29  nov.  1264;  22  aug.  1^66. 

9)  Met  het  bijwoord  te  na.  —  Gomen  te  ns 
(te  nae,  te  naer).  Ter  zake  van  eenen  gemeenen 
muur.  Inbreuk  maken  op  andermans  eigendom,  fr- 
usurper  sur  la  propriété  d*autrui.  ||  Die  eenen 
anderen  wilt  verbieden  te  wercken,  oft  seggben  dat 
hy  hem  te  nae  komt,  oft  andere  werckt  dan  be* 
boort,  is  schuldigh  't  selre  te  doen  eer  *twerck 
volmaeckt  is.  C.  stad  Mechelen  xnr  46;  Nannioi 
quod  ultra  ccllimitium  statuatur,  It,  C.  v.  lAer 
XIII  44. 

COMIJN,  COMINE,  zn.  Komijn,  fr.  eumin.  Kil. 
Komijn.  Cuminum.  ||  Van  alune,  van  greynen. 
pepere,  comine,  amandelen , . .  van  der  karke  1  d. 
Tol  te  Brugge  1262.  Ie  pont  pepers  üy  d.  LoV' 
lo  pont  comijns  iiij  d.  Lov.  Tol  te  Meehelen  1391 
a.  91.  92. 

GOMMEN,  EOMUBN.  Zie  cohbk. 

COM  MENG  AES,  zn.  m.  Kaas  in  kommen,  fr- 
fromage  en  terrines  (?);  toch  niet  kom^kaas?  \\  Dat 
rij  [nl.  de  vinders]  den  witten  caes,  die  men  heet 
„commen"  van  Ypre,  en  van  C^ndeyt  [nl.  Condé]* 
dat  men  heet  „vrijsschen  caes",  dat  zy  dien  waar- 
deren eer  noene.  db  Pb.  en  Bb.  Chnt  III 411  (1314)- 

COMMER  (Gummer,  kommer),  zn.  m.  1)  Over 
*t algemeen  last,  schuld,  lastige  verbintenis  of  vef' 
plichting,  fr.  charge  en  général,  dette,  obligatio* 
onéreuse.  ||  Dat  men  haer  bewyse  tghebrec  van  c 
ponden  en  x  par.  tsjaers  tharen  lyve,  en  al  dit 
sonder  commer  eü  last  van  eeneghen  sculden  te 
wederstane.  C.  v .  Oent  I  630  (22  juni  1363  a.  Ij- 
De   landtheere,   verzocht  zynde.  es  scbuldicb  den 


COM. 


COM. 


89 


coopere  ofte  Yercoopere  te  verclarene  de  renten  of 
conjmeren  ten  boaeke  bekent  staende.  C.  v.  Oent 
TI  5;  it.  6.  Die  eenige  goeden  ghecocht  hebben 
met  den  laat  van  de  kommeren  oft  renten  te  voren 
daerop  beset  en  uytgaende  , . .  Termoghen  ...  Co. 
Brussel  1606  a.  170;  it.  171;  Christijn  ^aoamtna 
teu  redUus,  IL  C.  v.  1570  a.  36.  49;  C.  v.  MM 
a.  146 ;  Ce.  Loven  xiv  22.  Die  renten  oft  commeren 
yerzwicht . . ,  wordt  gecorrigeert  als  een  dieff.  C 
V.  Antv).  1545,  ii  49  Dat  de  oude  cummeren  en 
ch  jnsen , . .  altyt  yerst  aen  de  weerde  van  den  betochte 
goeden  moeten  afgetrocken  worden.  Ih.  xiii  25. 
63.  —  Commer  maken  op  goederen.  Die 
bezwaren^  belasten ^  fr.  prever,  charger  des  hiens. 
II  GheenB  mans  wijf  en  macb  maken  commer  op  haye 
no  erve,  sonder  haren  wettigen  man.  H Recht  van 
Ucele  56.  —  Vliegende  commeren.  Vliegende, 
loopende,  onaanzienlijke  aan  werklieden,  kleinhande- 
laars y  dagelijkftche  leveraars  verschuldigde  schulden, 
fr.  deites  volantes.  \\  Instructie  omme  staeten  te 
maekene.  Kerst  te  steil  ene  . .  Daemaer  te  stellene 
de  Tlieghende  commeren,  die  men  diverssche  per- 
Boonen  schuldich  es.  C  v.  Auden,  2de  d.  294. 

2)  De  gezamenlijke  schulden ^  fr.  Ie  passif.  \\  So 
wysen  scepenen,  naer  de  informacie  te  harer  ken- 
nessen  commen  van  den  state  van  goede,  in  baten 
eü  in  commere,  daer  Jan  Van  der  Bmcghen  uut 
yerstaerf , . .  Cv.  Oent  I  571  (12  aug.  1399  a.  2). 

3)  Beslaglegging,  beslag,  fr.  saitiej  arrH.  \\  Hoe- 
dat men,  naer  gedaenden  commer  op  coren,  het- 
seWe  dorssen,  en  op  wat  pachten  aennemen  sal. 
C  gr.  Loon  I  132  (1477).  Men  procedeert  by 
onvertogen  recht  als  vremde  tegens  vremde,  by 
wegen  van  commer,  synen  aansat  doet.  Ih,  II  341 , 
Beckheim  iv  3.  —  in  commer  doen.  Beslag 
leggen  op,  fr.  saitir.  Zie  bscommsbsk 3).  —  Com- 
mer slaen.  Beslag  leggen,  fr.  saitir.  \\  .Alsoo 
voor  desen ,  naar  landrechte ,  tot  vervorderinge  van 
de  justitie,  gebruykelyk  is  geweest  commer  oft 
arrest  te  mogen  slaian,  soo  op  den  persoon  als  goe- 
deren', mag  'tselve  recht  indifierentelyk  gebriiyckt 
worden.  C  gr.  Loon  II  341,  Beckheim  Tl.  — 
Gaen  uit  den  commer.  Het  beslag  verbreken^ 
fr.  vioUr  la  saUie,  ||  Die  uuyt  den  commer  gaat, 
of  syne  becomroerde  goederen  vervoert,  boet  twee 
ducaten.  C  gr.  Loon  II  468,  Beckheim  Lii  11.  — 
Benen  commer  ontsetten.  JSen  beslag  lichten^ 

'fïr.  lever  une  saisie.  \\  Die  eenen  commer  ontset  en 
daarnaar  laat  rysen  of  verliest,  breukt  een  groote 
boete.  2b.  472,  a.  35. 

4)  Aanhouding  {van  personen),  fr.  arrettation. 
II  Ofi  een  partlje  die  andere  bynnen  onser  voir- 
soreve  stat  bekommeren  dede  tonrechte,  dat  die 
partlje,  die  yn  den  onrecht  vonden  wierde,  der 
andere  partijen  hoyre  scade  en  coete  oprichten  sal, 
die  sij  om  des  onrechts  kommers  wille  geleden 
hedde.  Piot,  Cart.  II  192  (7  dec.  1411  a.  6).  Als 
dergene  der  zynen  commer  nyet  gehalden  en  heeft 
en  daermet  ewech  gegangen  si,  weder  in  de  stadt 
oompt,  soe  sal  der  heere  zyn  handt  aen  hem  slaen. 
C  hertqgd,  lAmburq  246,   Valkenburg  a.  16. 

COMMËRBREUCKËR  (Commerbruycker),  zn. 
m.  Verbreker  van  een  beslag,  fr.  infr acteur  d^une 
taieie.  ||  Voorts ,  soo  hadde  der  commerbruycker 
dit  koren  onder  syn  koren  gelacht.  C  gr.  Loon  1 84. 

COMMERBRKUCKICH  (Commerbroeckich),  bn. 
Verbreker  van  een  persoonlijk  arreet  of  inhechtenis- 
ming ,  fr.  infracteur  d'un  arrêt  de  sa  personne, 
II  Yemants  aen  zynen  persoon  ghecommert  synde, 
en  uuyten  selven  commer  ghinghe  sonder  ontslaen 
oft  genoech  te  doen,  derselve  doet  soe  vele  als  ge- 
il. 


waldt;  der  heer  mach  denselven  aentasten  eü  tegen 
denselven  procederen  als  commerbroeckich,  en  den 
cleger  over  al  doen  genoech  doen.  C  hertqgd. 
Limburg  248,   Valkenburg  a.  25. 

COMMEREN,  bw.  1)  Van  personen.  Aanhouden, 
fr.  arréter,  appréhender.  Kil.  Kommeren,  sieamb, 
juliae.  Manus  injicere,  retinere^  vulgo  arresiare. 
II  Oft  zoe  waer  dat  de  schuldenaer  den  rentier  eene 
betalinge  hadde  toegeseght,  zoe  mach  de  renthier 
den  schuldeneer  daervoere  personeel  commeren  [var. 
oonvenieren].  C  v.  Thienen  ix  8.  Alsdan  en 
mach  damptman  dien  persoon  nyet  voordere  oft 
langher  commeren  oft  in  hachten  houden.  C  v, 
Antw.  1545,  lY  36.  Soo  wanneer  yemandt  borge 
gestelt  heeft  in  presentie  van  den  partyen  daerjegens 
nyet  seggende,  dat  dan  damtman  dyen  persoon  niet 
voorder  en  mach  hachten  oft  commeren.  Ib.  Outde- 
boeck  a.  105.  E^en  vremder  oft  uuy tiender  gecom- 
mert  zynde  aen  zynen  persoon,  en  derselve  den 
commer  nyet  en  conde  verborgen,  denselven  hilt 
den  heer  tot  op  den  derden  dag ,  en  naedyen  wordt 
deselve  gecommerde  persoone  gelevert  ane  denselven 
der  den  commer  heeft  doen  aenslaen,  eü  deselve 
moeten  halden  boven  d'erde,  sonder  quetsure  tot 
hy  betaelt  wordt.  C  hertogd.  Limb.  246,  Valken- 
burg, 26  jan.  1612  a.  14;  it.  12.  15. 

2)  Van  goederen.  Beslag  l^gen  op,  in  beslag 
nemen,  fr.  saisir,  mettre  arrêt  mr.  \\  Zoe  wye  syn 
geit  oft  goet  (dat  hem  gestolen  en  afhendich  gemaect 
is)  bevindt  binnen  der  stadt  en  vriheyt  van  Ant- 
werpen, mach  dat  ter  stont  by  den  oiBciere  doen 
commeren  en  arresteren  en  in  hant  doen  bliven. 
C  V.  Anlw.  154!>,  I  22.  Poorters  van  Antwerpen 
(diens  goeden  buyten  landts  gepandt,  gerooft,  geor- 
resteert,  genomen  oft  veronrecht  worden,  moegen 
wederomme  arresteren,  commeren  eü  houden  de 
goeden  van  den  heere,  wethouderen  eü  ondersaten 
van  den  steden  oft  plaetsen  daer  sy  gecommert, 
gearresteert  oft  besohadicht  syn.  Ib.  ix  18.  En 
passim. 

COMMERING ,  zn.  1)  Van  personen.  Aanhouding, 
fr.  arrestation.  \\  In  de  vacantien  en  worden  geene 
genagtingen  gehouden,  als  in  noodwendige  zaaken, 
welke  sonder  schade  niet  kunnen  uytgestelt  worden, 
gelyk  zaaken  van  commeringen  van  vremde  per- 
soonen,  alimentatie,..  C  gr.  Loon  II  328,  Beek» 
hêim  I  7. 

2)  Van  goederen.  Beslag,  fr.  taisis,  arrêt.  i|Dat 
de  meijer  met  zijne  schepenen  oft  laeten  die  be- 
elaeghde  goeden  stellen  sal  in  oommeringe  eü  arree- 
tacien.  C  v.  Thienen  y  8. 

COMMERLOOS,  byw.  Van  goederen.  Vrij  van 
allen  loet,  fr.  {de  bient)  lihre  de  foute  charge.  \\  Dat 
die  vorgenoemde  Jan  Gk)edertoy,  ocht  sine  nacome- 
linghen,  soelen  gheven  eü  betalen,  erfeleec  en 
emmermeer  jaerghelijcs,  alle  jaere  den  maten  eleric- 
ken  en  scolieren  die  te  Loven  ter  scolen  gaen  in 
die  hoghe  scole,  tweeleef  molen vate  rogs,  oommer- 
loes,  goet«  pachts  corens,  wale  bereit  met  wanne 
eü  met  vederen.  Vod.  Mus.  III  59,  schep.  v.Nedmr» 
^sche  1377  (Edw.  van  Even). 

COMMERSCHAP,  zn.v.  Overeenkomst,  verdrag, 
em  koopwaar,  fr.  contrat,  et  marchandise  \\  Soo 
wanneer  tusschen  eenighe  persoonen  ghebeurt  com- 
merschap  van  eenighe  coorene,  sade  ofte  andere 
waeren  en  goeden,  eü  by  den  oontracte  verolaert 
is  den  dagh  der  leveringhe  eü  betaelinghe,  indien 
d^eene  van  partyen  in  faute  waere,  denghoenen 
willende  danof  satisfactie  hebben  eü  profiteren  van 
de  voorseyde  oommerschappe  [ji2.  contract]  sal 
sommatie  doen  en  preeentatie  aen  ^jn  parteye  vaa 

12 


ÖO 


COM. 


COM. 


penninghen  ofte  commerschap  [nl,  de  koopwaar] , 
en  in  cas  yan  weygheringhe,  consigneren  deseWe 
penninghen  ofte  commerBcluip  [koopwaar]  in  handen 
Tan  Bcepenen,  en  danof  insinuatie  doen  aen  sijn 
pariege;  anders  en  sal  hij  niet  profiteren  van  den 
Toorsejden  contracte  ofte  commerschappe.  C  v. 
JSdingen  X  5.  Zie  ook  coofmakschaf. 

COMMERSLACH,  zn.  Betlag,  inbetlagneming , 
fr.  taiêie.  \\  Van  commerslag,  afgeboth,  omslag  der 
panden,  g.  1.  10.  C.  gr.  Loon,  II  529,  Beckheim^ 
Salctriësen, 

COMMERVRIJy  bn.  Yan  personen.  Vrij  van 
aangehouden  ie  mogen  worden,  fr.  exemptee  d'arrêt, 
II  Die  leenmannen,  geschreven  zijnde  by  den  stadt- 
helder,  om  justicie  int  leenrecht  te  administreren, 
deselve  alsoo  geschreven  zynde,  sijn  ten  selven 
mandage  commervrij.  O.  hertogd.  Limburg  ^  246, 
Valkenburg  26  jan.  1612  a.  18. 

COMMIS,  COMMISSIE,  zn.  Vallen,  vervallen 

tot  of  in  commissie.  Verbeurd  verklaard  voeten^ 
fr.  être  eonJUqué.  ofr.  tekst  échoir  in  eommUsum, 
Maigne  d' Arnis  óommissum:  confiseation.  j |  Ge- 
arresteerde, verbodene  en  ongepermitteerde  gouden 
en  silveren  penningen  achtergelaeten  by  Comelis 
Ooos  T  als  synde  gevallen  in  commissie ,  volgens  de 
placcaerten  op  de  munte;  inroepinge  dergene  die 
de  voors.  penningen  willen  commen  verantwoorden. 
iroTA  op  20  aug.  syn  deselve  verbeurd  verklaerd. 
G^iTABD,   Antw,  arch.  I   365   (9  july   1583).    Op 

re  van  hondert  goude  realen  te  verbeuren  aen 
afigheweken  Staeten,  en  dat  by  de  fiscaelen  van 
den  voorsz.  pretensen  Baede  en  leenhove  sal  ghe- 
procedeert  worden  tot  oommis  oft  vervallen  van 
den  leenen.  PU  v.  Brab.  9  mrt  ]6.S0;  I  277. 

COMMITTEEREN  (c— e— n),  bw.  Verbeurd  ver- 
klaren ,  aanhalen ,  fr.  confisquer.  De  Laurière :  Com- 
meitre  et  confiequer  ton  flef.  DroU  de  commie  et 
oommiee.  La  Cume:  Commettre  un  flef,  Benauldon: 
Commite.  Maigne  d* Arnis:  Commiitere.  ||  Bierom 
plegen  die  vrienden  van  den  natueriycken  persoen 
[nl.  den  bastaard]  geeme  te  onderspreeken  dat  geit 
der  soenen  te  betaelen  in  der  kercken  op  eenen 
altaer,  opdat  die  soene  niet  gecommetteert  en  worde. 
C.  gr.  Loon  I  69. 

COMMITTEEREN  (CJomiteeren),  bw.  jj  Van 
uploope  ghecomitteert  up  yemans  huus.  So  wie  by 
nachte  uploop  doet  up  yemandts  huus  en  danof 
verwonnen  en  ghecomitteert  wert,  die  verbuert  jeghen 
den  grave  en  castellain  lyf  en  goedt.  db  Pb.  en 
Bb.  XVI.  Attenede^  50,  R.  d.  Vier  Ambachten, — 
Het  hier  ten  tweeden  male  voorkomend  w.  „com- 
mitteeren"  zal  wel  eene  schryfTont  zyn  voor  con- 
victionneeren:  overtuigen^  fr.  oonvainere^  pleo- 
nasm  van  „verwinnen'';  zie  blz.  51 ,  rubr.  Van  diefte. 

COMMOINGNE-MEESTERS ,  commüvemees- 
TBBS ,  zn.  mv.  Meestert  van  de  eommoigne ,  commune 
of  gemeente,  fr.  communemaitret ,  maitres  de  la  com- 
mune, —  Deze  bestuurders  werden  te  Meehelen  aan- 
gesteld ,  of  opnieuw  aangesteld  (?),  door  den  Luikschen 
bisschop  Tibout  (13  mrt  1305  m.  s.);  te  Brussel 
kwamen  zij  ook  op  omtrent  denxelfden  tijd,  ten  ge- 
volge van  den  opstand  der  ambachten  tegen  de  oHgar- 
chie  der  geslachten ,  doch  om  er  onmiddellijk^  in 
eenen  bloedigen  strijd  ^  onder  de  overmacht  van  vorst 
en  patriciërs  te  bezwijken  en  te  verdwijnen ,  fr.  ces 
administrateurs  furent  eréés  ou  rétablis  è  McUines 
par  VSvèque  de  lAége  Thibaud  (13  mare  1305  n.  s.); 
Hs  surgirent  aussi  è  Bruxelles ,  vers  la  méme  epoque, 
a  la  suite  de  Vinsurrection  des  métiers  contre  Voligar^ 
chie  des  lignages,  mais  pour  y  suecomber  et  dispa- 
ratire  aussitótj  dans  une  lutte  sanglante,  soue  les 


forees  supérieures  du  due  et  des  pairieiene.  \\  Dit 
men  onse  goede  stat  van  Lovene  regeren  eal  met 
commongemeesters ,  scepenen,  gheswome  en  raet 
onser  vorser,  stat.  Brab.  Teesten  II  697  (8  febr. 
1362).  Dat  de  gezeide  stad  van  Meehelen  in  bet 
vervolg  en  voor  altyd  eene  Gemeente  {oommuniam) 
nitmake,  Hebbende  twee  Communie-Meesters  {Magit- 
tros  communie)^  eene  volle  banck  van  twaelf  sche- 
penen. Dayid,  Meehelen  472/473,  (bij  vertaling). 
De  Communie-Meesters  zullen  gemagtigd  zyn  het 
regt  der  gemeente  t^  handhaven,  en  tegen  alle 
ongelyk  te  beschermen  in  de  dingen  die  tot  het 
gemeente- regt  bohooren,  daer  en  van  wien  er  iets 
sou  tegen  gedaen  worden.  Ib.  475.  Dat  comen  siin  vore 
ons,  scepenen  van  Brusele,  die  hima  bescreven 
siin,  commoingnemeesters ,  de  ghesuoeme  en  alle 
dambachte  van  der  stat  van  Brusele  en  die  te  hen 
behoren.  Oork.  19  mrt  1.S05.  Dat  nemmermeer  voer- 
tane  in  onsu  stadt  van  Brussel  Commoingnie  wesen 
en  sal.  Lugstev  v.  Brab,  I  67  (17  juni  1306  a.  2). 
Zie  David   Vad.  historie  V  439;  Henne  et  Wanten 

I  121,  en  II  210;  Auden.  meng.  I  53:  C.  stad 
Meehelen  tit.  I  passim  j   C  v.  Qent  II  205. 

COMMUNE,  zn.  v.  Armbestuur ,  armendiseh, 
H.-Qeesttafel,  fr.  bureau  de  bienfaisanee ,  table  dm 
St,Ssprit.  II  Te  Brugge  heette  men  den  ,,disch'* 
wel  eens  commune:  „de  commune  van  Onser- VrouweD" 
is  genoemd  in  het  testament  van  Jan  van  Gruut- 
huuse  (1311).  DB  Pb.  en  Bb.  Qent  II  25.  Item, 
den  [der?]  commune  van  Onser- Vranwenkerke  in 
Brugghe,  drie  ponden  parisise  telker  maerte.  C. 
stad  Brugge  II  187  (weezen  Jans  Memmelyncx, 
scilders,  1487). 

COMPAES,  zn.  o.  Op  het  compaes  vsn. 
Op  den  voet  van,  gelijkvormig  aan,  fr.  sur  Ie  pied 
de,  conformément  è.  La  Cume  Co m pas:  règlti 
mesure.  ||  Dat  de  laeckens,  die  gheseghelt  werden 
metten  seghel  van  den  groeten  leeuw,  moeten  sjn 
ghecamt  in  64,  en  ghescoren  in  dertich  draen  voor 
eicken  ganck,  op  den  voet  ofte  compaes  van  de 
alderfynste  van  Armenti^rs.  Bembbt  I  307  (1614). 

COMPARSBRIEVEN ,  zn.  mv.  Brieven  ter  ver- 
schijning voor  den  rechter j  fr.  lettres  de  oomparution  (.'). 

II  Der  cleger...  exhibeert  bij  inventaris  syn  doen* 
menten  eü  wes  hem  tot  defentie  dienlgck  is,  soe 
in  't  versuecken  van  comparsbrieven,  als  tot  allen 
anderen  behulpe  van  rechte.  C,  hertogd,  Limburg 
258,   Valkenburg,  Stijl  1612  a.  23. 

COMPLICEN,  zn.  mv.  Mede-erfgenamen,  fr.  00- 
héritiers.  \\  Niemant  en  derf  met  sijn  mede-erfghe- 
namen  oft  complicen  langer  bleven  sitten  in  ghemeyne 
onroerende  goederen  dan  hem  en  belieft.  C.  v,  Moll 
a.  103  bis.  It,  C,  v.  Lier  xy  61. 

COMPONIST,  zn.  Schrijver,  opsUUer  van  boekes 
of  geschriften ,  fr.  écrivain,  auteur,  compositeur  d'ork' 
vrages  de  littérature,  etc.  \\  Want  der  componisten 
van  boucken  een  ontallicke  groote  menighte  es.  JPl- 
V.  VI.  9  mei  1546;  I  142.  Niemant,  tsy  fisctear 
oft  componist,  en  sal  moghen  ipaecken  op  eenige 
personen  schimpen  oft  lasteringen.  Belg.  mus.  VIU 
69,  K.  d.  Violieren  te  Antw,  1619  a.  32. 

C0MP08E£REN,bw.,  voor  Imposeeren.  JPtf- 
lasüngen  opleggen,  fr.  imposer  des  dargee,  ||  Aldaer 
composerende  die  selve  dorpen,  die  eenige  op  thieo 
scellinge  groote  en  die  andere  op  meer  oft  mis. 
Bekenk,  v.  Brab.  reg.  136  fol.  285,  JEggptenaars 
14  mrt  1509.  Hen . . .  vorderen ...  te  logeren, 
pilleren,  composeren  en  onse  ondersaten  ten  platten 
lande ...  te  molesterene.  —  ...  en  dat  diegene  die 
tvoers.  teecken  en  paspoerte  hebben. sullen,  hen 
wachten  en  haeden  te  verdruckene,  te  compoeereM 


CON. 


CON. 


91 


ofte  te  trsTeillerene  onse . . .  ondenaten.  Ib.  fol.  287 
(8  juli  IMl). 

COMPOST,  zn.  In  vroegere  tyden:  Met  ttmi  en 
azipi  in  den  zomer  toebereide  of  gekruide  moeêkntiden 
en  vmehienf  die  men  in  den  winter  als  salade 
opdiende,  fr.  auirefois :  des  lêgumes  et  fruits  assai' 
sonnSsy  pendant  Véiêy  au  sel  et  au  vinaigre^  qu^on 
servoit  pour  salade  pendant  Vhiver  snivant  (La  Cume 
Composte).  Kil.  K  om  po  8 1.  Conditaneaquaevis  in 
doliolis  ad  usum  conservata^  q.  d.  eompostum,  \\  1 
tonne  compost  iiij  gro.  —  En  bolkom  i/^  gro.  Wo" 
tertol  1550  fol    237. 

COMPROMIS  (c — sie),  zn.  Compromis  Tan 
huwelijck.  ffuwelijksverdrag, fr. eontrat de mariage, 
II  Een  man  van  leene  zal  moghen  verbinden  te 
wette  zijn  onverhuwede  leenen  int  compromis  van 
zijnen  huwelicke.  C.  d  Cassel ,  a.  27.  Alle  redelicke 
compromisaien  van  huwelicke,  ghemaect  en  ghepas- 
aeert  te  wetten,  daert  behoort,  voor  bailliu  en 
Wetten,  zullen  sorteren  hnerlieder  vol  effect,  naer 
de  wettelicke  kennisse  en  letteren  daerup  ghemaect. 
Ih.  a.  52;  it,  29.  259.  267,  en  C.  stad  Iperen, 
Tii,  titel. 

.  CONDE  (Eonde),  zn.  t.  1)  Bet  weten,  de  weten- 
schap,  bekendheid,  fr.  connaisêance.  jj  Hen  eet 
doinde  en  die  wairheit  dairaf  des  sj  hen  vraghen 
selen  seggende,  na  hoire  beste  conde,  sonder  enige 
onschout  dairjegen  te  doin;  fr.  tekst:  selone  leur 
meilleur  eognissanee,  sans  ameune  excusanee  è  faire 
è  Vencontre.  Piot,  JBnquéte  en  Brah.  1  apr.  1389, 
blz.  8.  Omdat  wij  willen ,  dat  die . . .  besuekers 
hierop  en  elo  point  sunderlingen  eenen  yegeliken 
die  Toir  hen  sweren  sal,  vraghen  en  manen  sullen 
hoir  conde  en  beste  wairheit  te  segghen  die  sij 
dairaf  weten;  fr.  tekst:  d'^en  dire  leur  eognissanee 
et  Ie  meilleur  vérité.  Ib.  7  apr.  1389  {Brah.  Teesten 
II  666 — 668).  Naer  m^jn  beste  verstaende,  conde 
eü  waerhejt.   Vad.  mus.  III  129. 

2)  Dagvaarding,  fr.  ajowmement.  Eil.  Eonde. 
vetus.  Notitia.  \\  Alle  intimatien  van  mandaten, 
citatien  en  conden  op  son^aegen  en  heylige  daegen 
gedain,  en  syn  niet  volstandich.  C.  gr.  Loon  I 
110.  It.  222.  683.  684.  720.  Boopende  den  dienaer 
oft  clagher . . .  voorts  alle  die  ghene  conde  en  wete 
ghehadt  hebbende.  C.  v.  Loven  it  a.  8.  9;  it.  10. 
35.  XI  2.  It.  C.  V.  Zout-Leeuw  1570  ii  1.  üuyt- 
lendighe  luyden,  dien  sal  men,  ten  eersten,  een 
conde  doen  op  die  palen  van  den  lande.  C.  gr. 
Loon  I  52.  Aengaende  van  der  konde  te  doen  van 
den  daghemente,  soo  observeren  wg,  sooverre  die 
erffmann  (sic)  van  den  gronden  binnen  Brabant 
woonachtich  sijn,  dat  men  die  konde  doet  aen 
heuren  persoon;  en  sooverre  sij  bugten  den  lande 
woonachtich  zgn  van  Brabant,  soo  doet  men  die 
konde  aen  de  kloeke,  ofte  aen  den  helder  van 
den  gronden.  C  v.  Sichem  1546  a.  11.  Van  der 
stadt  rechten  te  halden,  van  konden  en  bevelen. 
Oft  enighe  bevelen  bg  der  stadt  boden  gedaen 
werden,  en  die  hoede  gestoende  hij  den  schulder 
ofte  sijnre  huysvrouwe  die  conde  mondelyck  gedaen 
hebbe,  op  seven  scillingen,  als  dat  gewoenlijck  is 
te  gescijen ,  en  denselven  bevele  ongehoersaem  weer 
oft  versmaeden  en  voor  't  recht  niet  en  compa- 
reerden ,  sal  daerin , . .  gedaen  worden  als  gewoen- 
lijck is.  O.  Liége  18  mrt  1502  a.  3,   Tongeren. 

3)  Oetuige,  fr.  témoin.  ||  Hoe  eenige  partyen 
hon  proeve  leyden  sullen, . .  Als  partyen  ter  proeve 
begeert  gesadt  te  syn,  soe  wyst  men  hon  dach  ter 
ierster  genachten  om  syn  conde  te  bringen  oft  te 
bedwingen.  Item,  heeft  hy  ter  genachten  syn  ge- 
tuygen  gereyt,  men  aal  se  hoeren.  C.  gr.  Loon  I 


43.  In  gevalle  de  feyten  met  getuygen  oft  conden 
moeten  gheveriflceert  worden,  sullen  de  leenmannen 
oft  schepenen,..  C,  hertogd.  lAmburg,  VMenhwrg, 
Stijl   1631  a.  33.  It.    C.  v.  Asten,  Crim.  a.  4.  5. 

10  (.');  O.  Liége  26  juli  1624  a.  1& ,  graaf  schap  Loon. 

4)  Gerechtelijk  onderzoek  bij  verhoor  van  getuigen , 
fr.  enquête  par  témoins.  \\  Van  eenre  conde  en 
waerheyt  van  den  rechte,  dat  dese  stat  heeft  in 
den  lande  van  Herpen  en  ander  smaelheren  bynnen 
der  meyergen  gelegen  . .  Wy ,  Willem  van  Ampstel , 
N.,  N.,  riddere,  N.,  N.,  N.,  en  N.,  knapen,  doen 
oont  allen  luyden  dat  wy,  als  man  ons  liefs  en 
geduchte  heren  van  Brabant,  met  vele  gueder 
luyden  van  der  stat  van  den  Bussche  en  van  der 
meyeryen,  dair  by  en  over  waren  geroepen  van 
heren  Gherlec  den  Bover,  schoutet  van  den  Bos- 
sche ,  tot  Boesmalen  „opten  keirkhove,"  daer  die  van 
Eessel  quamen,  en  seyden,  by  maninghen  des 
schoutheten  voirs,  van  ons  heren  shertoigen  wegen , 
dat  hen  condich  weere,  van  weten  en  van  aen- 
brengen  huere  auder ,  dat . . .  Charierb,  v.  *s  Bosch 
fol.  137  (1  mei  (1360). 

5)  Afkondiging  f  fr.  publieation  {:),  ||  Dits  [«tl. 
deze  overdracht  van  goederen]  al  wettelick  gesciet 
met  manissen,  vonnissen,  conden,  bannen  en  allen 
anderen  hoefs  rechten  daertoe  behoerende.  Sof  d. 
DtnUche  Orde  te  „Beckevoert'\  22  mei  1513. 

CONDELDACH,  zn.  Dag  der  afkondiging  van 
een  huwelijk,  huwelijksgebod ,  fr.  four  de  proelama' 
tion  des  bans  de  mariage.  \\  Van  allerhande  ver- 
valle,  rechten,  offer  en  ghewoenten  derselver  kero- 
ken  van  Nispen,  als  van  kijnderen  kersten  te  doen, 
van  vrouwen-kerckghanghe ,  van  kondeldaghen ,  van 
bruden  te  trouwen, . .  Belg.  mus.  II  162  (1421);  U, 
168.  164. 

CONDICH  (Cundech,  kundich),  bn.  Bekend, 
fr.  eonnu.  Eü.  Eondigh.  Notus ,  manifestus.  E.  auct. 
Notoir,  manifeste.  ||  Dat  si  cundech  alle  denghenen 
die  dese  letteren  selen  sien  en  hoeren  {Notum  sit 
omnibus . . .  kond  tij  allen ,  fr.  sachent  totu).  Oork, 
18  jan.  1293,  schep,  v.  Ter  Vuren,  Soe  siin  die 
getuygen  te  heyligen  comen^  te  wetene  Lambrecht 
van  Goetsenhoven  en  Gort  van  Belle,  en  teynden 
dat  sy  hars  eets  volcomen  waren,  soe  tuychden 
die  getuygen ,  eendrachtelijc  accorderende ,  en  elck 
besuynder,  dat  hon  wel  condich  ware,  daer  by  en 
aen  gheweest  hadden,  dat . . .  Schep.  v.  Tessenderloo 
22  jan.  1485.  Condich  en  constich.  Deliehaams' 
kracht  en  de  vereischte  geschiktheid  bezittend^  fr. 
possSdant  la  foree  corporelle  et  Vadresse  requisee, 

11  De  grave  Philips  Imdt  den  grave  van  Hollant, 
up  alle  vrienscepe,  dat  hy  hem  wilde  leenen  drie 
hondert  sciplieden,  bout  van  den  lyve,  en  zeer 
condich  en  constich  om  te  scepe  te  vechtene.  Jak 
T.  Decmttds  90.  —  Condich  maken.  Bekend 
maken,  aankondigen,  verklaren,  fr.  déelarer.  \\  Soe 
wanneer  die  wevers  den  dekenen  dat  kundich 
maken  dat  hon  wyf  en  kender  nimmermeer  en 
kemmen  nocht  en  sponnen  om  geit,  soe  moegen  sy 
maken  alrehande  laekene,  gelyck  den  anderen  goe- 
den luyden.  O,  Liége  1  juni  1433  a.  7,  JBassdt,  — 
Hem  condich  maken.  Zich  kenbaar  maken,  fr. 
se  faire  connaitre.  \\  Wel  versteende  dat ,  al  waerder 
een  hooger  verdierder,  en  dat  denselven  hem  niet 
condich  en  maeokte , . .  alsdan  den  voorgaenden 
hooger, . .  van  sijn  geboth  niet  ontslaegen  en  soude 
sijn.  C,  V.  Antw.  eomp.  Y  xv^  95. 

CONDIGEN   (Cundigen),   bw.  1)  Kennis  geven, 
bekend    maken,    fr.    noti/ier,    donner   connaissanee ^ 
I   Eil.  Eondighen.  Nuntiare , notum  faeere.  j |  Welcke 
'   kerckgheboden  voldaen  weeende,  is  deselve  amman 


92 


CON. 


CON. 


■ohnldigh  te  oondighen  eü  intimeren  den  proprie- 
taris  Tan  de  beleyde  erve,.,  om  de  beleydinghe 
te  Btooren,  indien  het  hem  goeddunckt.  C  stad 
Meekden  xiii  21;  Nannius  cerHorem  faeere.  Die 
eenieh  goet  heeft  goTonden  en  fselve  behout  Bon- 
der  den  heere  te  enndighen,  wordt  dairaff  gecor- 
rigeert  ter  arbitragien  yan  der  Wetb.  C,  e.  Aniw, 
1546  II  45;  it  Y  6;  ti  44.  It,  C.  v.  Loven  zit 
26;  C,  V.  JSruttd  1606  a.  100. 

2)  Openlijk  miroepen^  afkondigen  f  b.  jpMierj 
proelamer^  annoneer.  ||  Indien  den  rentheffer  mid- 
deler  tydt  Tan  sijne  t^aohterhejt  niet  en  wort  be- 
taalt, 800  wort  alsdan  'tselye  beleydt  gecondight 
en  geproclameert  bj  eenen  eecretariB,..  tercleynder 
pnyen  af  Tan  het  stadthuya.  C.  v,  Bruted  1606 
a.  100;  Christijn  proelamattir, 

CON  DING,  zn.  t.  Kenniêgeving  ^  ir,  notifleation. 
II  Dewelcke  [huerlinck] ,  binnen  Teerthien  daghen 
na  de  date  Tan  de  Toorsejde  condinghe,  magh 
selTe  de  huere  aenTeerden.  C,  etad  Mechelen  Tiii 
4.  Nae  insinuatie  en  condinghe  binnen  den  tijde 
als  boTen,  a.  5;  Nannius  ineimuUio. 

CONEN.  Zie  crKimir. 

Coninck,  coninginne  van  den  broode. 

Yolgens  Wauters  bedoelde  men  in  de  Tolgende  aan- 
haling den  Konino  van  het  loopende  jaar^  en  de 
Koningin  van  de  \_Driekoningdaga'T\  hoont  fr.  Ie 
roi  de  Vannée  et  la  reine  de  la  f ève  [des  TVoie-RoiiT]. 
II  Dat  altoes  [I  ghezworenj  ten  minsten,  ten  hne- 
deken  zyn  moet,  om  tgelach  in  te  halene;  en  daer 
en  sal  nyemant  quyt  gaen  dan  die  coninc  yan  den 
b<^e , . .  die  couino  Tan  den  brode ,  haer  cnape ; 
en  wie  dat  daer  yemant  met  hem  brachte,  dat  hy 
zyn  gelach  betalen  zal;  maer  die  coninghinne  yan 
den  brode  f  mach  met  huer  bringhen  twee  yan 
hueren  gespelen  A.  Waütsbs,  Serment  24,  Band- 
boog  te  Bmasel  §  9.  (Het  §  8  leert  ons  waarin 
dit  gelag  zoo  al  bestond) :  ||  Dat  men  houden  zal 
te  xiiii  nachte  i  huedeken  Tan  den  gemeynen 
ghezellen  Tan  der  gulden,  en  soe  wat  ghezollen 
thuedeken  gheghcTen  sal  worden,  dat  hyt  maer 
I  werf  ontseggen  en  mach . . .  £n  zoe  wat  ghe- 
zellen dat  haedeken  houdt,  dat  hy  gheTen  mach 
„ghesouten  Tleesch ,  i  hespe ,  keese  en  broot ,  hoppe 
en  bier",  of  anders  dies  de  gesellen  begeeren, 
want  zy  hueren  dranok  yan  hueren  ghelage  betalen 
moeten/'  Zie  ook  Hobt. 

C0N1NCK8KINDËREN.  Zie  bibattdbit. 

CONINCKSSILVKR,  zn.  Metaal  van  minder 
gehalte  dan  het  ^^fljn  zilver**,  fr.  métal  de  moindre 
aloi  que  „Vargent  fin",  In  Ghrimm's  Wdb.  staat 
Eönigssilber  reinee  silbeTf  te  recht  geyolgd 
door  een(?).  ||  Een  marck  coninck  silyers  xxiiij 
gr[ein]  xxijtn  [mijten],  dats  min  dan  fijn  siWer 
xxiiij  gr.  opt  dmark,  want  coninx  siWer  en  is  mair 
yan  xj  penn.  en  xij  greyn  op  dmark.  Y.  D.  Tay. 
213.  Zie  ook  silvbr;  en  La  Cume  aboekt. 

CONINCKSTAVEL.  CONINCKSTABEL,  coN- 
STATBL,  C0K8TABBL,  zu.  m.  1)  In  de  gemeentelijke 
krijgsmacht,  te  Gent.  Hoofdman  of  kapitein  over 
tien  man;  hooft-  of  opperooninckstayel, 
hoofdman  over  tien  coninckstaveïs ,  fr.  {dan$  la 
miliee  communale  è  Oand)  connétahle,  ehef-homme 
OU  capUaine  d^  dix  hommes;  chef-connétable :  chef 
de  dix  connêtahles.  \\  In  dit  zelye  jaer  yan  xyc  xl, 
den  xi  junij,  zoo  wiert  bij  trompette  gheboden  dat 
men  de  Testen  slechten  ofte  Tullen  zoude,  Tan  de 
Spetaelpoorte  totter  Schelde,  en  datte  bij  conincs- 
taTelen,  ghelyck  men  de  waecke  int  Toorleden 
jaer  ghehouden  hadde,  te  weten,  alle  daghe  twee 
hnpperconinghe  adaechs,   data  xx  oonincataTelen; 


bedraeoht  eloke  ooninostaTel  thien  mannen ,  comt 
iic  mannen  — . .  waeren  ontrent  twee  hondert 
mannen,  te  weten,  twee  upperconincstaTelen  mei 
huerlieder  Tolcke;  maer  de  conincstaTels  en  Troch- 
ten  niet,  maer  moesten  wesen  om  toe  te  aine.  db 
POTTBB,  Chronijcke  184.  185. 

2)  Hoofdman  of  voorzitter  van  een  gUde,  fr. 
chef  OU  président  d^une  gilde.  ||  So  hebben  soepenen 
en  beede  de  dekene, . .  alle  de  guldebroedren  ghe- 
daen  conincstaTelen,  en  elke  x  conincstaTelen  ghe- 
ghoTen  eenen  hoeftconincstaTel,  en  de  conincstaTe- 
len ghelast  Tan  den  guldebroedren  in  hare  oonino- 
staTelerie  ghenoemt,  te  innene  de  reste  Tan  haren 
jaergroeten  [nL  jaarlgksohe  bedrage  Tan  eiken 
guldebroeder]  db  Pb.  en  Bb.  Oenl  II  525,  ^.- 
JorisgÜde  1423.  Alle  keysers,  coningen,  conincks- 
tablen,  hooftmannen,  dekenen,  gezwoerenen,  en 
alle  andere  schutters  Ton  den  gulden  oft  bruer- 
scapen  Tan  den  edelen  hantboge  Tan  den  goeden 
[steden]  en  Tryheyden  binnen  den  lande  yan 
Brabant  en  der  stadt  yan  Mechelen  geseten,.. 
A.  Wautbbs,  Sermens  25,  Statuten  van  de  I/ind- 
fuweelen  van  den  handboog,  in  Brabant  j  26  noy. 
1.'>50,  Inl.  Dat  men  allen  twee  jaeren,  te  wetene, 
den  iersten  sondach  naer  sinte  Dorotheen  feest- 
dach,  kiesen  zal  eenen  nyeuwen  coninckatable. 
Kaart  der  Bederijkk.  de  Boos  te  Loven  ^  1554  a.  4. 
Dat  coninckstabel,  dekens,  geswoome  mannen  en 
gemeene  gesellen  yan  het  gulde  yan  mynheer  sinte 
Jan  eyangelist,  patroon  yan  degone  hun  binnen 
Geeraertsberge  geneirende  met  wolle  laeckenen  te 
yercoopen ,  ons  hebben  yertoont  hunnen  chartre . . . 
O.  P.'B.  auir.  1  juli  1730/28  sept.  1652,  Inl; 
IV  321. 

3)  Schrijver  of  boekhouder  van  de  zettingen  of 
belastingen,  fr.  écrivain  ou  teneur  de  Hvre  de  Vat' 
siette  OU  des  impositions.  \\  Alle  persoonen  by  de 
Wet  ghecooren  en  ghecreert  coninckstaTols ,  sijn 
ghehouden  denselTon  staet  te  exerceren  eö  bedie- 
nen , . .  en  de  poinctinge  wort  gedaen  by  de  Wet 
selTe,  en  niet  by  particuliere  pointers  ofte  setters. 
C.  V.  Hondschote  Yiii  1.  Die  Tan  eenighe  landen 
scheeden  die  sy  ghenoot  h**bben,  sijn  ghehouden, 
metten  ghonen  die  se  daemaer  bedrij  Ten  en  nooten 
willen ,  te  commen  by  den  coninckstaTel ,  elck  in 
sijnen  hoeck,  om  aldaer  effen  te  stellen  hoeyele 
en  hoedanigho  landen  elck  yan  hemlieden  posses- 
seert,  a.  3.  Insghelijcx,  die  yerhuysen  yan  den 
eenen  hoeck  in  den  anderen,  moeten  te  kennen 
gheyen  de  coninckstayels  t'selye  haerlieder  yer- 
huysen  a.  4. 

CONINCKSTAVEL,  coniuckstavblbij,  cof- 
8TABLEBIE,  ZU.  y..  Af  deeling  van  tien  man,  ft. 
division  au  compagnie  de  dix  hommes.  Zie  ho<^erop 
1).  II  Begheeren  Toorts  een  waecke  by  connestayel- 
rijen,  bij  dagiie  en  bij  nachte,  als  deen  waecke 
afgaet,  dat  dander  upcommen  mach.  de  Potteb, 
Chronijcke,  71,  Collatie  e.  21  aug.  15.39.  Van 
der  ghere  coste  die  saten  in  allen  prochien  eü 
maecten  conincstayelen,  xl  Ib.  x  s.  It.  van  der 
clerko  solarise  die  conincstayelen  screTen  eü  trans- 
criyerden ,  xyi  Ib.  x  s.  Beken,  stad  Oent  1336 ,  1 84. 

C0NINCK8TAVELEK,  ow.  De  stad  co- 
^inckstayelen.  De  weerbare  bevolking  in  hopman- 
schappen  of  coninckstavelen  of  o — rijen  van  tien  man 
verdeelen ,  fr.  diviser  la  population  en  état  de  portef 
les  armes  en  compagnies  de  dix  hommes.  \\  It.  yan 
soep.  coste  in  allen  prochien,  doe  men  de  port  coninc- 
stayelde  xxxyij  Ib.  xyj  s.  yiy  d.  It.  li|j  s.  iy  d.  It  yan  der 
clerke  solarise,  die  screyen,  xyj  Ib.  —  It.  yan  der 
ghere    ooate   die    ghinghen  conincstayelen  achter 


CON. 


CON. 


93 


de   port  y   daghe.  Sekm.  stad   Gent  1336,  I  84. 

Coninoksvogel  of  papegaei.  In  het  boog- 
schieten op  de  wip.  Bijzonderste  prijêvogêl^  fr.  {tW 
^  la  perehe)  papi^ai  ou  oiteau  principal.  Grimm: 
Königsaehieszen  „imm  den  könig*\  JcönigevogèUehieszen. 
II  Dat  ftlle  de  broeders  op  Pinxtmaendach ,  Tolgens 
out  gebruyck,  sullen  den  papegaeye  oft  conincxTOgel 
schieten.  O  LUge  29  dec.  1727  a.  6;  handhoog  ie 
Lauw  {Lowaige);  3^*  serie  I.  Dat  de  liefhebbers  en 
schutters  yan  *t  seWe  gilde , . .  op  hedent  elfsten 
september  1735,  ten  dry  uren  naer  middagh , . . 
alhier  op  den  Peerdencauteri  sullen  schieten  met 
hunne  ordinaire  staelen  boghen  en  hauten  bouten, 
naer  den  conynckvoghel  ofte  papegaey,  die  aireede 
gerecht  is  op  de  gildepeersse  aldaer  staende;  als- 
mede dat  sylieden  op  morghen,  12«n  dito,..  Tan 
ghelycken  sullen  schieten  naer  dry  ziWere  prys- 
▼oghels  ofte  papegaeyen ,  . .  de  Pb.  en  Bb.  Oeni 
II  147,  Si'Jorisgilde. 

CONINCKYOEDER  (Goninesveder  ?),  zn.  ||  Item, 
nnam  hupelandam  ^  furrcUam  cnm  penna  regia^  dicta 
conincvoeder,  valaris  viii  eolid.  gr.  fl,  Mebtenb 
en  ToBFS  IIT  605,  Inv,  de  Blargies  1386. 

CON  J  UNCT,  zn.  Bloedverwant,  fr.  parent.  Scheller- 
Buhnkenius  zeggen  t^  Gonjungere  dat  het  bij- 
zonder staaf  van  de  verbinding  door  vriendschap  of 
bloedverwantschap i  en  La  Cume  op  Conjoint, 
part.  Ce  mot  suhsiste;  mais  on  ne  dit  plus  „con" 
ioints  de  nature**  pour  parens.  \\  Hier  mocht  iemeut 
Tragen  of  een  persoen  die  conjunct  waire  Tan  eenen 
anderen ,  dats  te  seggen ,  die  den  anderen  Tan  bloets- 
wegen  bestonde,  oft  die  toegelaten  en  geadmitt«ert 
zoude  mogen  worden  voir  zijnen  maegh  zonder 
beveel  oft  mandaet  in  den  saken  dairaf  dat  speciael 
bevel  behoirt  gegcTen  te  zijn.  V.  d.  Tat.  319. 

CONCKEL  (Goncle),  zn.  t.  Spinrok ^  fr.  que- 
nouille.  Kil.  Konokel/kunckol.  ger.  sax.  Colus. 
II  \an  N. ..,  dewelke  berucht  was  dat  hij  soude 
hebben  ghenomen  eene  concle  en  lijnwaet.  Beken, 
haljuios    Oent,   1864/65  rol  1720. 

CONCUSSEUR,  zn.  Hij  die  iemand  aanrandt, 
aantast,    fr.    celui    qui  attaque,    assaillit   qn.    Zie 

BETEDEN. 

C0NSERVATEUR8,  zn.  mT.  Apostolische  of 
pauselijke  conservaieurs ,  legaten  oj  gerolmachtioden. 
Eene  soort  van  voogden^  door  den  paus  ctangesteld 
om  zekere  lichamen,  collegies  of  personen,  die  hij 
onder  hunne  hoede  stelde,  te  beschermen^  en  ze  in 
bezit  te  houden  van  hunne  rechten  en  voorrechten,  fr. 
conservaieurs  apostoliques ,  espèces  de  tuteurs  nommés 
par  Ie  pape  pour  protéger  certaius  corps  ^  colleges 
OU  individus  qu'il  confiaii  d  leur  garde,  et  les 
tnaintenir  en  possession  de  leurs  privileges  ei  de 
leurs  droits.  (Defacqz,  Anc.  droU  bélg.  T  72)  —  JBV 
wordt  reeds  van  hen  gewaagd  in  de  sexte  van  Innoeentius 
IX  (+  1254),  als  van  eene  vroeger  reeds  beifaande 
instelling  (Sohet,  InHituts  de  droit,  Bouillon  1772 
blz.  41).  fr.  21  en  est  d4ja  parlé  dans  la  sexte 
d* Innocent  ZT  (-f  1254)  comme  d'une  instiiution  qui 
nétait  pas  nouvelle. 

C0N8ERVAT0RTE,  zn.  t.  Bechthank  der  Con- 
servaieurs s  dewijl  hare  rechters  dikwijls  inbreuk  deden 
ep  het-  rechtsgebied  van  den  Ordinaris^  en  de  onder- 
zaten er  zeer  door  gekwdd  werden,  schafte  het  staats- 
bestuur alle  hoegenaamde  conservatories  af,  bij  edict 
van  22  sept.  1500.  De  conservatorie  der  Lovensche 
Aoogesehool  werd  evenwel  drie  maanden  later  hersteld, 
onder  zekere  voorwaarden,  fr. conservatorie ,  tribunal 
des  Conservaieurs;  comme  ses  juges  empiêtaient  sou- 
vent sur  la  juridiction  de  V  Ordinaire ,  et  que  les 
9ujets  en  éiaienf  fort  oexés^  Ie  gouvernement  supprima 


toutes  les  eonserwitories  queleonques,  par  édii  dm 
22  sept.  1500.  La  conservatorie  de  VUniversité  de 
Louvain  fut  néanmoins  rétablie,  trois  mois  plus  iard^ 
sous  eertaines  conditions.  ||  Alsoo  tot  onser  kennissen 
gekoemen  es  dat,  onder  t'dezsel  van  der  Conser- 
Tatorien  wesende  binnen  onsen  lande  en  heerlyck- 
heyt,  daervan  men  ondeuchdelyck  en  onbehoorlyck 
useert  en  gebruyckt,  onse  onderaaten  dagelyckx 
seer  goTexeert  en  gemoeyt,  en  die  jurisdictie  en 
gerichten  ordinaerlyck  te  Tersiene,  hebben,  by 
goede  en  rijpe  deliberatien  Tan  raede,  geordineert 
en  Terclaert,  ordinneren  en  Terclaren  bij  desen: 
dat  wy  Toordaene  nyet  gedoogen  noch  toelaeten  en 
willen,  dat  eenige  Tan  de  Toors.  conserTatorien , 
hoedanich  die  syn,  stede  hebben  sullen,  noch  dat 
men  daeraff  sal  mogen  useren  in  onsen  TOors.  landen 
en  heerlyckheyden  in  eeniger  manieren ;  Terbiedende 
oock  by  desen  alle  conserrateure ,  Tan  wat  state  oft 
conditie  sy  syn,  en  Toori  allen  anderen  die  het 
aengaen  mach ,  Toordaen  te  useren  noch  hen  eenich- 
sints  te  onderwinden  Tan  den  TOors.  conserTatorien 
binnen  onsen  TOors.  lande  en  heerlyckheyt ....  Kon. 
bibl.  hs.  nr.  15,382;  Plac.  v.  Brab.  I  39;  in  het 
fransch  JPl.  v.  VI.  I  211;  JPl.  v.  Brab.  21  deo. 
1500,  III  45. 

CONSERVEN,  zn.  mT.  Ingemaakte  vruchten,  fr. 
conserves.  \\  Een  tonneken  conserTe,  Tan  eenarobbe, 
geév.  op  Ti  s.  TÜj  d.  Schatting  v.  1551.  Zie  abobbe. 

CONSISTORIE,  zn.  o.  Benaming  van  zekere 
lagere  gerechtshoven ,  fr.  nom  donné  a  eertaines  cours 
de  justice  inférieu^es  l)  Tolkamer  (hoofdkamer)  van 
Brabant  te  Brussel.  Deze  werd  op  vasten  voet  heriur 
gericht  door  hertog  Philips  (16  mei  1436  —  door 
Antonis  in  1412.'),  als  gerechtsbank  der  domeinen, 
samengesteld  uit  twaalf  ftgoede  mannen**  van  Brussel, 
leencijnsplichtigen  van  den  hertog,  ook  genaamd 
rechters  of  eoopluden  van  de  Tolkamer,  en  tolle- 
naars, en  voorgezeten  door  wnen  rentmeester  der 
domeinen,  als  maner.  Dergelijke  tolkamers  werden 
later  nog  ingesteld  te  Loven,  Antwerpen,  *s  Hertogen- 
bosch,  Thienen,  Nijoel  en  Vilvoorden.  —  Chambre 
des  tonlieux  (chef-chambre)  du  Brabant  d  Bruxelles; 
elle  fut  fermement  réorganisSe  par  Ie  duc  Philippe 
(16  mai  1436  —  par  Antoine  en  1412.')  comme 
tribunal  du  domaine ,  composé  de  douze  ^^nnes  gens** 
de  Bruxelles,  censitaires  du  duc,  aussi  nommés  juges 
OU  marchands  de  la  Chambre  des  tonlieux,  et  ,^ton- 
loiers*\  et  présidé  par  un  reeeveur  du  domaine,  en 
qualité  de  „semonceur\  De  pareilles  ehambres  fureni 
encore  instifuées  plus  tard  è  Louvain,  Anvers,  Bois- 
Ie  Duo,  T\rlemont,  Nivelles  et  Vilvorde.  \\  Alsoe 
als,  ten  onderhouden  Tan  onser  hoochheyt,  heerlic- 
heyt,  rechten  en  demeynen  ons  hertoighdoms  Tan 
Brabant,  Toertyden  geïnstitueert  syn  geweest  in 
diTersen  onsen  steden ,  en  bezundere  in  onsen  steden 
Tan  LoBTen,  Bruessel,  Bossche,  Thienen,  Nyvele, 
YilToirden  en  andere  zekere  gerichten  eii  coUegien 
Tan  leenmannen ,  eygengenooten ,  gesworen  laten  oft 
eoopluden,  makende  een  coUegie,  die  men  gemeyn- 
lick  heet  tGeriehte  Tan  tshertogen  demeynen  oft 
tolcameren , . .  JUkenk,  v.  Brab.  reg.  138  fol.  51  t^ 
(10  febr.  1530).  Ordineren  en  institueren  in  onser 
Toirs.  stadt  Tan  Antwerpen  een  consistorie  en  ge- 
richte, dwelck  men  sal  heyten  die  Tolcamere  Tan 
Antwerpen;  in  welcker  consistorien  zullen  wesen 
thien  persoenen,..  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  138  fol. 
52  (10  febr.  15.30);  it.  fol.  38  t».,  Tonnis  17  juni 
1529.  It.  C.  V.  Thienen  i  1 ;  Martinez  2 ;  Henne  et 
Wauters,  Kist.  de  Brux.  I  184,  II  496. 

3)  Peiskamer,  fr.  chambre  despacifieateurs.  \\  Indien 
deghone  te  ghyselen,  waeren  a^hesetenen  Tan  de 


94 


CON. 


CON. 


stede,  wordt  hetselve  [nl.  de  rrede]  gheyest  ter 
ordinaire  consistorie.  C.  v.  Bdle  xxviii  a.  2, 
Van  versekerthede  én  heerlutke  vrede. 

3)  Consistorie  van  den  Horen.  Oerechtehof 

in  *ietuk  van  de  jacht  ^  fir.  iribunal  en  matière  die 
chasse^  consistoire  de  la  Trompe  (de  Oornu).  Deze 
rechtbank,  ingeeteld  voor  hei  bestraffen  der  over' 
iredingen  in  zaken  van  het  jachtwezen,  en  gevestigd 
in  hef-  jachthuis  van  Boitsvoort,  was  voorgezeten 
door  den  warantmeester  of  opperboschwachter  of  — 
rechter  van  Brabant^  en  hcui  als  rechters  zeven  leen- 
mannen van  de  Tromp.  JEene  dergelijke  rechtbank 
werd  later  nog  aangdegd  ie  Loven  en  ie  Antwerpen  ^ 
fr.  ce  iribun<U,  institué  pour  punir  les  déliis  en  ma- 
tière de  chassSy  et  siégeant  d  la  maison  de  chasse 
de  Boisforif  étaii  présidé  par  Ie  warantmeester  ou 
gruyer  de  Brabant  y  et  avait  pour  juges  sepi  hom- 
mes de  fUf  de  la  Trompe.  Semblable  iribunal  fut 
encore  érigét  dans  la  suiie ,  a  Louvain  ei  è  Anvers. 
Zie  Fl.  V.  Brab,  28  aug.  1515,  III  495;  3  juni 
1518,  III  504;  uit.  febr.  1545,  II  166;  L.  Gale- 
sloot,  Maison  de  chasse  11  en  vlg.,  en  Inv.  cour 
fiodale  de  Brabant  xxxvi ;  en  A.  Wauters ,  Snvirons, 
III  368.  Zie  ook  noBEKLESK  y°  leek,  en  wabant- 
MEESTBB.  II  Dat,  mits  wordt  yoorgedraeghen ,  dat 
dese  stadts  jurisdictie  srootelyckx  soude  worden 
geamputeert  doordien  eenige  saecken  indifferentelyck 
souden  konnen  worden  aengestelt  Toor  het  Consis- 
torie van  den  Horen  alhier,..  C  v.  Loven ^  Bij- 
voegsels, Siijl  31  dec.  1735  a.  39. 

CONSTTCH.  Zie  condich. 

CONSTITUEEREN,  ow.  Volmacht  geven,  fr. 
donner  procuration.  ||  Dat  ejn  yder  edelman ,  ge- 
brujckende  wapen,  sal  mogen  mit  sjnen  brieff- 
zygel  en  hanttejken  constitueren ,  oft  voor  't  gericht 
der  plaetzen  daer  hy  wonechtich  is ,  oft  voor  notaris 
en  getugeu.   C.  gr.  Loon,  I  11. 

CONSTITüfiK,  zn.   Volmacht ,  fr  procuration. 

11  Hoedat  men  constitutien  seygelen  en  volstandich 
passeren  mach  . . .  Dat  alle  constitutien  voor  twee 
schepenen  gepasseert  en  met  derselye  twee  sche- 
penen siegelen,  benefiens  den  siegel  yan  den  soholtet, 
gesiegelt,  Tolstandich  en  yan  weerden  gehalden 
woerden.  C.  gr.  Loon  I  118. 

CO  NT,  COKD,  bn.  Zooals  thans  nog  kondy  be- 
kend, fr.  notoire,  ccnnu.  Kil.  Kond.  Noius.  Cont 
doen,  cont  maken,  cont  sijn ,  f r.  faire  savoir , 
savoir,  lat.  notum  facere,  notum  esse.  Aanrangs- 
woorden  yan  yele  onzer  oude  oorkonden,  wel  eens 
yersterkt  door  kenlijo.  ||  Ie,  Oste  yan  Trasigniez, 
heere  yan  Contercuer,  doe  cont  den  jeghenwar- 
deghen  en  den  toecommendcn ,  dat . . .  Oork.  juli 
1235.  Cont  si  allen  denghenen  die  dese  letteren 
zelen  zien  ochte  horen  lesen,  dat,..  Oork.  15  mei 
1241.  Dat  si  cont...  Oork.  12  mrt  1266;  it.  7 
juni  en  11  juni  1277.  Het  si  cont...  Oork.  apr. 
1280.  Ie,  Lizabet  Lams  dochter,  maeke  cont... 
Oork.  25  juli   1285.    Wi  maken  u  cont . . .  Oork. 

12  noy.  1285.  lo  N.  en  N.,  tsgrayen  manne  yan 
Ylaendren,  maken  cont  en  kenlick...  Oork.  15 
mrt  1293. 

CONTEMPLACIE ,  zn.  y.  In  —  Ter  con- 
templacien  yan.  Ter  wille  van,  uit  aanmerking 
van,  fr.  en  considéraiion  de,  ofr.  contemplation. 
II  Een  persoen  en  hebbe  noch  hulpe  noch  raid 
gegeyen  totter  misdaet,  en  een  ander  hebbe  in 
zijnen  name  oft  ter  contemplacien  eü  liefden  yan 
hem  den  dootslach  gedaen.  Y.  d.  Tat.  64.  In 
contemplacie  yan  zekere  aggreable  diensten  der 
stadt  gedaen, . .  Gékabd,  Antw.  arch.  187.  Gegunt, 
ter  contemplatien  yan  myn  Heer  den  CanceUier, 


Peeteren  Oom ,  de  pocrterye  deser  stadt.  Ib.  V  166. 

CONTENT,  zn.  o.  Twist ^  geschü,  fr.  debat, 
eoniestation ,  liiige,  lat.  eontentio.  La  Came  Con- 
tent. Coniention, ..  proces.  ||  Yan  den  contente 
dat  was  tnsschen  den  abt  Diederike  eü  den  oon- 
yente  yan  der  kerke  yan  Sinte-Pieters  te  Ghent, 
of  ene  zide,..  Oork.  25  jan.  1277.  It.  80  sept. 
1278;  13  juli  1286. 

CONTINUATIE,  zn.  y.  (Te.  Brugge).  Bechis- 
zitting,  en  rol,  lijst  der  te  bishandelen  taken,  syn. 
yan  f  er  ie,  fr.  audience,  róle,  syn.  de  férie  (è 
Bruges).  \\  Dat  de  clercquen  yan  de  yierschare, 
beleedende  eenighe  processen ,  sullen  schuldigh  zijn 
preciselijck  te  kommen  ter  plaetse  daer  men  de 
continuatie  houdt,  ten  negen  uren  en  half  yd<5r 
middagh ,  met  hemlieder  continuatie  . . .  Interdi- 
ceerende  de  clercquen  yan  de  respectiye  greffien, 
de  continuatien  houdende,  eenighe  acten  ofte  de- 
laeyen  te  teeckenen  dan  uyt  den  mondt  yan  de 
gesworen  clercquen  yan  de  yiersohaere , . .  sonder 
dat  iemant  op  deselye  continuatien  en  ferieboecken 
sal  moghen  eenighe  acten  schryyen  ofte  aenteec- 
kenen  als  deselye  clercquen.  C.  stad  Brugge  II 
691,  Siijl  V.  22  dec  1751  a.  1.  Ghepubliceert  ter 
continuatie  yan  de  yierschaere ,  ter  presentie  yan « . . 
a.  87.  Ghepubliceert  dese  ordonnantie  ter  ferie  yan 
de  camere,  present...  Ib.  blz.  734;  en  pastim 
aldaar. 

CONTINUATIE  BOECK.  Bol,  fr.  róle,  zooala 
in  het  yoorgaande  woord.  ||  Alle  de  clercquen  yan 
de  yierschaere  sullen  gehouden  wesen  pertinente 
continuatie-boeok  te  houden  yan  alle  de  saecken 
daerinne  sy  hun  occuperen,  met  de  retroacte  van 
diere.  Ib.  Stijl  a.  2,  blz.  693. 

CONTOOR  (Contoir,  oontoer),  zn.  o.,  yklw. 
con  toor  ken.  Éisi,  kas,  kistje,  fr.  eoffre,  eoff^et. 
K.  auci.  comptoir.  La  Curne.  Comptoir:  botte ^ 
petit  coffre.  Kil.  Kontoor  /  komptoor.  Mensa , 
trapeza:  Sf  taUinum  q.d.  computatorium.  jj  Eenen 
cofer,  een  dritsoir,  een  contoir,  een  cleen  acap- 
rade.  de  Pb.  en  Bb.  Qent  1  123  (1472).  Een 
contoer  met  twee  scapen.  —  Item,  noch  een  con- 
toerken met  y  sloten.  —  It.,  noch  een  nieuwe 
contoerken  met  y  sloten.  Inv.  v.  d.  Suist  1489. 
Deselye  oyck  authoriserende,..  om,  met  assistentie 
yan  den  officier,  de  conto(»en  en  kofferen  toe  te 
segelen.  Géitabd,  Antw.  arch.  Y  388  (1584). 

CONTSCHAP  (Conscap,  contscap),  zn.  1)  Ken-^ 
nis,  fr.  connaissance.  Kil.  Kondschap.  NoHtia, 
scieniia.  ||  Jan,  bi  der  gracien  ons  Heren,  bisacop 
yan  Uttrecht,  here  yan  Dyeste  en  borohgreye  yan 
Antwerpen,  Groete  eii  conscap  der  waerheit  der 
dinghen  die  nederweert  ghescreyen  siin.  Oork.  heer 
V.  Diesiy  26  oct.  1335;  Charter,  v.  20  febr.  1328 
contscap. 

2)  Getuigenis y  mondeling  bewijs,  verklaring  voor 
den  rechter,  fr.  têmoignage,  preuve  orale,  dépoeiiion. 
Kil.  Kondsohapyangetuyghen.  Teatimonium.  jj  En 
by  alsoo  beyde  partyen  hem  yermeten  contschap, 
sal  d*aenleggher  ten  ghenechte  daemae  yolgende 
de  sijne  eerst  yoorafleyden,  en  yolleyt  hebbende, 
sal  die  yerwerer;  ten  ghenechte  daemae  yolghende, 
de  syne  ook  moeten  leyen  en  yoUeyden.  Itandeh* 
V.  Megen  1546  a.  4.  in  cas  de  getujgen ,  naar 
hunne  gedaane  condschap,  deselye  willen  corri- 
geeren,  moeten  heteelye  doen,  in  soo  yerre  het 
geschiet,  eer  dat  sy  uyt  de  dingcamer  gegaan  ayn; 
dog  en  word  de  eerste  condschap  niet  yerandert, 
maar  moet  den  greffier  de  correctie  daar  onderaan 
schryyen.  O.  gr.  Loon  II  366,  Bedcheim  xi  16. 

3)  Bewijs,  Êchriftdijk  bewijs,  fr.  preuve^  premve 


OON. 


OOM. 


95 


UiUraU.  \\  Be  brieyen  van  alsulcke  benificie  offc 
behulp  [m2.  van  respyt  of  uitstel  Tan  betaling]  en 
moghen  niemant  verleent  worden  tensij  het  blijke 
bij  genoechsame  attestatie  oft  condtschap  van  scha- 
den en  verliesen  bij  hun  geleden,..  —  Totwelcken 
eynde  en  opdat  alsulcke  condtschap  te  sekerder 
gegeTen  mach  worden,  is  degene  die  alsulcke  bene- 
ficie soude  willen  genieten  gehouden, . .  sijne  boecken 
en  pampieren  te  Toorschijn  te  brengen.  C.  v.  Aniw. 
eomp.  IV  XT^  2.  3. 

CONTRADICTIEN ,  xn.  my.  Verweerschriften  y 
wederUggingen  y  fr.  contrediit.  jj  Insghelycx  ooc 
reprochen  en  salyacien,  contradictien  en  solutien. 
C.  D.  OerU  II  823,  Stijl  v.  21  juni  1552  a.  66. 
It.  C.  o.  Auden.  Stijl  d.  Kamer  19  febr.  1619, 
r.  I  a.  29.  En  paatim. 

CONTBARIETEIT(CJontrarietöd),zn.  y.  Onwaar- 
heid of  logen  1  fr.  aasertion  contraire  è  la  vérité  ou 
mensonge,  ||  Ingheyalle  den  naerdelinck  eenichsints 
suspect  saude  wesen ,  is  men  gewoon  aen  denselyen 
int'  lange  t'expliceren  den  eedt,  en  hem  yoor  te 
houden  die  midedictien  en  plaegen  die  hem  sauden 
oyert*  hooft  hangen  bij  sooverre  hij  Godt  saude 
deryen  roepen  tot  getuigen  yan  eenige  de  minste 
yalschijt  of  een  contrarietijd  [var.  yalshey t ,  onwaer- 
hegt  off  logenen].  C.  v.  Dieet,  YZ.  xii  13. 

CONTRE-EKVE.  Zie  wedeblagï. 

CONTKEFAITEN  (O— fei— ),  bw.  Namaken, 
fr.  contrefaire.  Kil.  Kontrefeyten.  Simylare^.. 
^  adulterare,  ||  Soe  wye  dat  des  heeren  munte 
oontrefajt, . .  die  is  sculdich  te  dragen  pene  capi- 
tael ...  —  dat  onderscheyt  is  tusschen  die  geene 
die  de  munten  contrefajten,  grayen,  forgeren, 
printeen  en  yerwe  geyen ,  eii  dengeenen  die  deselye 
munte  trecken,  halen  en  coopen  tegen  de  yalsche 
muntenere.  V.  d.  Tav.  66  v**.  Proce  van  eenen 
tavernier  en  eene  maerte,  die,  met  gecontrefejte 
sleutels,  opengebroken  hebben  eene  yseren  geld- 
kiste. GéNABD,  ^«^10.  arth,  II  42  (1685).  2t.  Fl. 
o.  Brab,  I  316! 

CONTRE-FERIE,  zn.  T^enboek,  tegenrol, 
eontra-rol,  fr.  contre-rólet  conire-partie.  \\  Voorts 
sullen  deselye  procureurs  ghehouden  syn  pertinente 
contre-ierie  te  houden  van  alle  saecken  daerinne 
sy  hun  occuperen,  met  de  retroacte  van  diere.  O. 
9tad  Brugge  11  721,  St^  22  dec.  1751  a.  63. 

CONTRE-KERF,  «n.  m.  TegenkerJ^  fr.  eontre- 
iaXUe.  O.  stad  Brugge  II  564.  Zie  ksbv. 

CONTREPANT,  zn.  m.  Onderpand ^  fr.  hypo- 
ihèque.  ||  Den  yoimoemde  Henric  [was  ghewyst] 
niet  ontfanclic  omme  eenich  ghebree  van  betalinghen 
te  recottvrerene  up  de  huse  en  erve  van  Janne 
Van  den  Dale . . ,  in  evenverre  dat  hy  daerup 
gbeenen  expressen  zekere,  contrepand  enypotheque 
np  en  heeft.  C.  v.  Aalst  252  (1483). 

CONTUMACIE.  Zie  YXBSTSKiJie. 

CONYENIEEREN,  bw.  Voor  't  gerecht  betrek- 
ken, in  rechten  aanspreken  ^  fr.  aetionner^  pour- 
suivre,  attraire  en  jusiice.  La  Cume:  tusigner. 
II  Men  verbiet  eenen  yeghelic,  in  meeninghe  wesende 
zynen  debiteur  voor  vinderen  te  convenieren ,  eenighe 
dsghinghen  ofte  wettelicke  procedueren  te  doene, 
tenzy ...  Cv,  Qent  II  406  (1575).  Optie  en  keure 
te  convenieren  en  toe  te  spreken  voor  sijn  schuld. 
O.  9.  Kortrijk  i  \.  It.  C.  v.  Gaster lee  ii  35. 

CONVENT,  zn.  o.  Overeenkomst,  fr.  eonvention^ 
lat.  eonventum.  Dupin  et  Laboulaye:  Convenant  ^ 
eovenant,  convent j  convenanoe  (convenisim),  con- 
vention^  accord  entre  deux  ou  plusieurs  porties  sur 
urne  même  chose^  dans  la  vuê  de  s^engager,  de  eon- 
Procter.  ||  Alle  deghene  die  convent  hauden  van 


wiedenne,  dat,  wat  lakenne  dat  zy  eerst  ontfaen 
in  haer  huus  omme  te  wiedenne,  dat  zy  dat  voren 
vulwieden  moeten  eer  zy  eenech  ander  laken  be- 
ginnen te  wiedenne.  K.  lakeng.  Auden.  1329  a.  22. 

CONVENTDACH  (Couventdach)  zn.  m.  Dag, 
waarop  men  de  werklieden  in  dienst  nam ,  fr.  jour 
des  enqagements  d'ouvriers.  ||  Zo  ne  gheoor looft 
negheenen  dachcnape,  die  werck  heift,  ter  maerct 
te  commene  op  den  couventdach.  Kb.  lakeng.  Brugge^ 
Wevers,  a.  46. 

CONVENTEN  (Ooventen,  couventen),  bw.  La- 
kenweverij.  Bij  conventie  of  overeenkomst  eenigwerk 
ondernemen  te  verrichten  of  te  leveren,  it.  {dans  la 
draperie)  entreprendre ,  par  convention ,  d^exéeuter 
ou  de  livrer  quelque  ouvrage.  \\  Dat  niement  negheen 
wero  coventen  moet  zonder  die  ghone  die  ghe- 
tan houder  es.  Kb.  laJceng.  Brugge,  Wevers,  a.  7. 
Zo  wie  die  breeder  lakenen  maken  wille,  dan 
voorseyd  es,  dat  zy  zullen  conventen  bi  lovene  en 
bi  biedene,  naer  de  breede  van  den  lakene.  Al 
twerck  van  buten  mach  een  man  conventen,  wel- 
ken tide  dat  hi  wille,  zonder  boete.  a.  3.  It, 
Vaêrwers  a.  9. 

CON VENTERE,  cohvehteb,  zn.  m.  Laken- 
wevery.  Hij,  die  bij  overeenkomst  op  daghuur  werkt, 
fr.  celui  qui  travaille  è  la  journée  sur  convention, 
II  Dat  gheen  conventer  en  laet  uut  zijn  huus  gaen 
lakenen,  noch  stick  van  lakene,  alst  gheweven  es, 
hy  en  waere  betaelt.  K.  LaJceng.  Aalst ,  WoUewevers 
4  nov.  1404  a.  22,  en  a.  36;  it.  K,  v,  1480 
a.  10.  20.  22.  Dat  van  nu  voord  tan  de  conventer 
van  desen  ghelde  hebben  zal  van  den  v  groeten 
de  iij,  eii  de  cnape  de  andre  y  grooten  van  voor- 
seyde  v  grooten.  Ib,  12  juni  1408  a.  3,  blz.  14. 
Zo  ne  gheoorlovet  gbeenen  conventere,  die  omme 
huere  weift,  dat  hi  meer  baten  mach  hebben  dan 
van  eenen  ghetauwe.  Kb.  Lakeng.  Brugge,  We- 
vers,  a.  62. 

CONVERSATIE,  zn.v.  Gedrag,  fr.  conduite.  La 
Cume:  Conduite.  Eerlgcke  (Heerelijcke)  con- 
versatie. Kerlijk,  eerbaar,  onbesproken  gedrag, 
fr.  conduite  honnéte,  honorable,  irréprochable,  j|  Alle 
herbergiers  eü  taverniers ,  wesende  lieden  van  goede 
estime  en  heerelijcke  conversatie  draeghen  gheloove 
op  haerlieden  eedt,  van  verteerde  kosten  eü  ver- 
dironoken  ghelaeghen.  C.  v.  Sdingen  x  9.  —  Dam- 
nable  conversatie.  Seiligschendende  gemeen^ 
schap  tusschen  personen  van  verschillend  geslacht, 
fr.  commerce  sacrilège  entre  personnes  de  sexe  diffé- 
rent. II  Hoedat  notoir  in  rechte  was.  dat  bastaerde 
kynderen,  gheprocreeirt  uuyt  damnableconversaoie, 
\ex  damnaio  coitu]  niet  met  allen  en  mochten  nemen 
noch  ontfanghen  van  huerlieder  vader.  C.  stad 
Brugge,  II  406;  it.  409.  410.  —  Vleessche- 
lijcke  conversatie.  Vleesehelijke  ongeoorloofde 
gemeenschap  (hier  overspdigé),  fr.  commerce  charnd 
illicite  («Cf  adultbre).  \\  Omme  dieswille  dat  de  ver* 
weerdere,  wesende  een  ghehuwet  man,  hem  ver- 
voordert  heefk  vleesschelijcke  conversatie  te  nemen 
en  hebben  met  Paessch\jnkin  Van  Driessche  f» 
Hendricx , . .  de  Pb.  en  Bb.  VI.  Poesele  10  (1573). 
(Zie  aldaar  de  zware  en  zonderlinge  straf  des  over- 
spelers). 

CONVERSEEREN,  ow.  Dikw^  bezoeken,  ver- 
keren, it.  frequenter,  aüer  souvent  dans  un  lieu. 
La  Cume:  Converser,  a  frequenter.  ||  Zoo  van- 
ghelyoke  d'apparente  hoirs  eü  alle  deghone  ten 
hnuse  van  den  overledene  gheoonverseert  hebbende, 
ofte  die  danof  weten  moghcn  te  spreken,  gheliauden 
werden  by  eedt  te  verclaeren , . .  C.  v.  Amden^ 
XZJ  10. 


96 


COO. 


COO. 


CONVINCEEREN,  bw.  In  rechten  overtuigen 
van  eene  sehtdd  of  eene  misdaad^  fr.  eonvainere  en 
droit  d'une  detie  oh  d^un  méfait.  \\  Oft  die  dorp- 
meeBters  gehalden  sjn  die  affgosetenen  [nZ.  de 
vreinde  grondbezitters]  Yoor  henuen  competenteo 
richter  tot  voldoeniDghe  [der  dorpslasten]  te  con- 
yinceren.  C.  gr.  Loon^  I  395.  [D  officie  des  scliou- 
teths  is]  alle  misdadigbe  binnen  deee  stadt  en  vry- 
heyt  te  soecken,  te  vanghen,  te  betichten,  de 
misdaden  te  gliewarigen,  en  de  geconvinceerde 
tzijnder  manissen  te  doen  conderaneren.  C.v.Antw. 
16»2,  II  4. 

COOL,  zn.,  mr.  col  en.  Ghrooie  soort  van  toijfing^ 
fr.  colin^  tnerlan  noir^  lat.  merlangus  carhonariut 
(De  Bo  Kool).  i|  Dat  niemant  van  de  vischcoopers 
hem  sal  vervoorderen  voortaen  in  riemen  te  snyden 
eenigen  visch  genaempt  colen ,  omme  die  voor  aber- 
daen  to  vorcoopen.  Siadsarch.  Bergen^op- Zoomt 
Bexol.  nr.  34 ,  Vergad.  1 7  sept.  1 62 1 .  De  mogistraet 
onderricht  dat  de  vischcoopers  hen  vervoorderen, 
tegens  het  oude  gebruyck,  de  colen  te  snyden  en, 
alsoo  te  prepareren  als  oft  abberdaen  ware,  en  die 
te  weecken  eü  oock  voor  abberdaen  te  vercoopen, 
waer  [waerdoorj  de  gemeente  wordt  bedrogen,  ver- 
bieden dat  de  vischcoopers  egeen  colen  sullen  mogen 
snyden  oft  weecken ,  maer.  deselve  geheel  en  onge- 
weeckt  moeten  vercoopen.  Ib.  Verg.  10  juli  1626 
(Cuypers  v.  V.). 

COOL,  zn.,  mv.  c  ooi  en.  Peulvrvcht^  koolf  fr. 
plante  légumineusei  chou.  Kil.  Kool/koole.  Cauli» 
brasêica,  K.  avct,  Chou,  Gekrolde  kool.  Chou  crespé, 
ere$pu,  Cabuys  kool.  chou  cabu.  Adr.  Junius  meldt 
nog:  de  Savoysche  kolo,  de  bloemkole  en  de  groote 
ro^e  kool.  Lat.  caulae,  \\  Orfut  ibidem  \nl.  te  Assche] 
retro  jacens^  in  quo  oauicte  excoluntur  1310.  A. 
Wautbrs,  Snvirons  I  xvj.  —  Amaud  de  Ville- 
neuve  meldt  slechts  drie  soorten  van  kooien  in 
Frankrijk  in  de  13(lo  eeuw,  de  groene,  de  witte 
en  de  kruikooi.   Vie  privée  des  Francais  I  179. 

COOLBERNEK  (Coelbemder,  coelberdere,  ook 
COOLHAKEB  en  COOLDBS.  Iloutskolenbrander,  fr.  cftar- 
honnier,  celui  qui  fait  du  charbon  de  bois.  \\  Die 
ooelbemden  selen  huer  cuylen  moeten  maken  tus- 
Bchen  tsestich  en  vierentsestich  voeten  wyt  beneden 
aen  den  gront,  en  niet  meer  noch  min  verliesende 
als  zy  selen  wesen  vive  voeten  hooge  in  wydden 
tusschen  twelfve  en  vierthiene  voeten ,  eü  vandair 
Toert  opweerts  ghaende  vervolgende  tot  bovenuuyt 
in  der  hoeghden  van  eenen  schachte,  lanck  zynde 
tusschen  ellif  en  tweelliff  voeten.  Kb,  v.  Soniën- 
hoseh  1460  a.  55.  It.  Eekenk.  v.  BraJb.  reg.  136 
fol.  303  v«.  18  juli  1613;  en  reg.  138  fol.  247  v«.  16 
dec.  1683. 

COOLBRANT,  zn.  m.  Het  is  ons  niet  mogel\jk 
te  bepalen  welke  hoeveelheid  kolen  hierdoor  bedoeld 
werd.  II  De  coelschudders  en  selen  in  colen  ofte 
boute  dairalF  \nL  van  het  ontladen]  niet  meer 
hebben  dan  van  elcken  wagen  colen  eenen  coelbrant. 
Kb.  V.  Soniën  1460  a.  84. 

COOLCUIL  (Coelcuyl),  zn.  m.  Soutskdlenkuü^ 
it.  foêêe  cL  br4ler  Ie  boie  pour  en  faire  de$  charbons, 
II  Alst  geboeren  zal  den  wouwmeestere  oft  zynen 
stedehoudere  eü  coopluden , . .  te  trecken  op  Zoniën, 
om  velgen,  speeken,  coelcuylen  oft  andere  dingen 
te  visenteren,  ..  Kb.  v.  Soniën  1460  a.  22. 

COOLMAN  (Kuelman),  zn.  m.  Warmoetier,  fr. 
mctraicher.  ||  Dat  deken  en  Kapittel  hebben  ver- 
gund aan  ieder  „plueger''  één  vat  hennepzaad  . . . 
en  aan  ieder  „Kuelman"  een  half  vat  te  zaaien, 
(O  (Een  „plueger"  is  een  boer;  een  „koolman**  is 
eigenlek  een  wannoesenier,  die  een  nkoolhof',  een 


moestuin  bebouwt,   doch  ook  kleine  boer).  FbaK- 
QUINBT,  Kapittel  196  (1424). 

COOLMETER  (Coe)meeter),  COOLSCHUDDER 
(Goelscudder),  zn.  Houiftkólenmeter  en  tereng  kolen- 
drager,  lader  en  ontlader  in  Soniënbosch,  fr.  me- 
swreur  de  charhone  de  bois  dant  la  Jorit  de  Soigne, 
ett  en  même  tempt,  porteur,  chargeur  ét  déehar- 
geur.  Kil.  K  o  1  e  n  b  e  r  n  e  r/kolenman.  Carbo- 
narius.  ||  Item,  selen  zyn  acht  geswooren  coelmee- 
ters,  die  welcke  gesedt  zelen  wordden  bij  den 
wouwroeestere ,  bij  advijse  van  den  gesworenen  coop- 
luyden,  en  ter  preseutien  van  denzelven  hueren 
eedt  doen  eenen  ijegelijcken  zijne  rechte  mate  te 
geven,  alsoet  behoort  [elke  zak  moest  '/t  ™ud 
inhouden].  Kb.  v,  Soniën  1460  a.  77,  84.  Item, 
van  ontladene  die  colen,  daer  men  meer  dan  te 
vier  steden  ontlaeden  moet,  sal  men  den  coelscud 
ders  oft  meeters  geven  van  elcker  cuylen  de  weerde 
van  twee  oude  groeten.  Item ,  om  die  colen  van 
den  wagenen  te  settene  oft  uuyt  te  scuddoue,  sal 
men  geven  van  elcker  cuylen  de  weerde  van  eenen 
ouden  grooteri.  Ib.  a.  82.  It.  Rekenk.  v.  Brab.  reg. 
135  fol    226,  ord.  1491  a.  16. 

COOLPROIiVER  (O— ou— ),  zn.  SteenkoUnkeur- 
der 8,  fr.  expert»  det  eharbons  de  terre.  \\  Voort 
sullen  deken  eü  gliezwoomen  kyesen  vive  cool- 
prouvers  int  voors.  ambacht,  omme  der  cooplieder 
goed  te  prouvene  van  smedecolen  en  dat  te  wae^ 
deerne  up  huerlieder  eedt,  omme  eiken  tsine  te 
ghevene,  coepen  en  vercoepene,  van  binnen  en  van 
buten.  Voert  hebben  de  voors.  deken  eü  de  vire 
coolprouvers  van  eiken  groeten  acepeoolen  een 
mudde  colen.  K.  fmedertamb.  te  Gfent,  15  E.,  Met' 
sager  1876,  blz.  423,  U.  412. 

COOLSCBUDDER.  Zie  coolbbaht,  en  cooir 

HETER. 

COOP,  zn.  m.  In  verschillige  beteekenissen.  1) 
Verkoop,  verkooping,  fr.vente.  \\  Kennesse  van  coopo 
van  huusen  ofte  erfven,  inschelycx  belastinghe  van 
renten , . .  ghepasseert  alleenlic  voor  scepenen . . . 
en  genereert  gheen  recht  reel , . .  dan  naer  dat 
dezelve  coop  ofte  belastinghe  kennelic  gemaect  is 
den  landtheere.  C.  e.  Oent  Ti  1.  It.  C.  v.  Antw. 
1646,  VII  .30.  34.  Tiii  48.  C.  v.  Loven  x  28;  Cv. 
Auden.  2(ie  d.  123. 

2)  Aankoopsprije ,  fr,  prix  d*achat.  ||  Een  calen- 
gierdere  moet  voldoen  den  coop,  en  alle  tgene  dst 
de  coopere  schuld  ich  was  van  doene,  gelyck  in  den 
iersten  coop  [nl,  verkoop]  was  bevorwaert  en  onder- 
sproken.  C.  V.  Antw.  1546,  Yii  20.  C.  v.  Roeseelaar 
XY  6.  Dat  oock  ...  de  cooper  en  vercooper  gehouden 
eü  schuldich  sijn  . . .  onder  hennen  eedt  te  verclei- 
rene  den  deuchdelijcken  coop ,  met  goedtspenninck, 
lyffcoop  en  appendentien.  C.  o.  d.  Kiel  viii  8.  — 
Sonder  coop.  Om  niet,  uit  gunst  of  genade,  fr. 
gratuitement ,  par  faveur  ou  de  gr  Ace,  \\  Vent,  up 
haren  eet  [fi^  de  nieuwe  broeders  of  zusters]:  so 
wie  comt  sonder  coep  in  sente  Janshuus,  al  dat 
goet  dat  sy  ebben,  en  sowaer  dat  gheleghen  es, 
heist  herve  ofte  ander  goet,  oite  sowat  hemlieden 
versterven  mach,  alsoe  die  beseghelden  brief  ver- 
daert,  bringhen  sullen  sente  Janshuuawaert ,  en 
daeraf  haren  nootdurft  nemen  al  soe  langhe  als  sjj 
leven.  Eü  sij  en  moghent  niement  gheven  buten 
den  voors.  huus,  maghen  no  vrienden,  db  Pottbe. 
Seeond  cart.  112,  Regl.  1404. 

3)  Heerlij cke  coop.  In  het  leenrecht,  is 
H  algemeen ,  overgang  van  een  leen  door  verkoop, 
ruiling,  schenking,  erfmaking,  erfenis;  in  't  bijzonder, 
in  geval  van  verkoop  (vertierlij cke  coop),  en 
dan  ook  het  recht  door  den  leenman  aan  den  heer 


coo. 


coo. 


97 


uit  diêH  hoofde  vergchuldi^d ,  fr.  (0»  droit  féodaJ)  en 
général^  muiation  d'un  ftef  par  vente,  échan</e, 
donationj  Ugs^  succetsion;  en  particulier^  en  cas  de 
ffenfe,  et  alors  afu*i  Ie  droit  dü,  de  ce  chef  f  par  Ie 
feudafaire  au  eeignewr.  \\  Dat  mallijc  van  ons  aal 
hebben  en  heffen  sine  hareghewade  en  sine  coepe, 
die  hem  moeghen  ghevailen  van  ainen  mannen  die 
hem  zonderlinghe  toebehoeren.  Oork.  19  juli  1295. 
Men  heeft  t'Zanthoven  geüseert,  dat  een  man  mach 
nutgeven  sijne  leene  terren,  aonder  godspenninck 
of  palmalach,  eü  dat  es  Tan  weerden  aonder  coop 
te  geldene.  O.  leenh.  v.  Santhoven  a.  19.  Nochtans, 
indien  tzelve  derde  Tercocht  wierde  ofte  veralieneert. 
zal  den  overheere  moeten  hebben  den  heerlycken 
Goop  eü  t'glione  hem  meer  is  toecom mende.  C.  0. 
Aaiet  xxii  10.  Al  gare  een  man  sjjn  kinderen . . . 
eenighe  erfven , . .  daer  en  sal  men  gheen  koop 
af  ghelden  noch  daertoe  pontpenninghen.  C.  Sint- 
Qter truiden- Nijvel  11  15.  Eerst,  zo  haudt  mer  Baa- 
dewijn  Tan  mijnen  voorn,  gheduchten  heere  in  leene 
theerscip  van  Lovendeghem ,  daer  hy  heeft  en  ver- 
mach  middele  [?]  joaticie,  put  eü  galghe,  eenen 
bailliu  te  stellene,  een  vul  hoi  van  mannen  heb- 
bende, te  wetene  zes  manscepen  te  vullen  coepe, 
drie  manscepen  te  alven  ooepe,  en  elleve  ter  beste 
Tromen,  eü  een  ter  eender  paer  nieuwer  hantscoen. 
DB  Pb.  en  Bb.  III.  Lofyendeghem  20.  —  Doot- 
coop,  sterfcoop,  versterfelijcke  coop» 
Tersterfenis.  Overgang  er  echt  bij  afsterven ,  tr. 
droit  de  mutation  en  ecu  de  décèe.  ||  Van  eiker  name 
die  sal  staen  in  den  erfbrief  van  desen  lande,  so 
sal  men  ghelden,  van  der  name,  te  oope,  te  wis- 
sele  en  ter  verstervenessen  iiii  d.,  si  eü  hare 
afcomende.  Oork.  1259,  Saaftingen.  Hannin  Blankard 
en  Heilewijf  zijn  wijf,  zyn  worden  erfelike  chensers 
Jacops  van  der  Lanteme  van  desen  vorseiden  lande, 
omme  zii  s.  eü  enen  capoen  sjaers , . .  en  coep  en 
Tersterefnesse  alst  ghevalt,  telken  metten  chense 
van  enen  jare.  Oork.  29  juni  1269,  Schep.  v.  het 
Vrije.  It.  14  nov.  1271.  Dat  dat  selve  lant , . .  blift 
ter  selver  husagen  en  ter  selver  costumen  van  cope 
eü  van  sterfcope  dat  eft  ghestaen  tote  hare.  Oork. 
V.  1284,  Vod.  mus.  II  866.  Al  dit  vorseide  lant 
omme  vive  eü  twintich  scheleghe  goede  Ylaemscher 
peneghen  sjaers,  te  ghelden  telken  medewintre  die 
erst  coemt,  in  elc  jaer,  met  tiene  scheleghen  goedei 
Ylaemscher  peneghen  ten  oope  eü  ter  versterfnesse, 
alst  ghevalt.  Oork.  28  mrt  1297.  Een  leen.., 
staende  te  vertierliken  eü  versterifeliken  coope  te 
X  lib.  p.,  oft  ter  bester  yromen  van  drien.  db  Pb. 
en  Bb.  XXIII.  Baxel  37.  Soo  wanneer  de  laeten, 
die  deselve  gronden  competeren.  commen  te  over- 
lyden ,  sjn  sy  schuldich  roor  doodcoop  dobbel  rente. 
Auden.  meng.  1  85  (1734).  Zie  ook  DOOTCOOF,  Olos- 
aarium  1 366.  —  Wandelcoop.  Overgangsrecht,  fr. 
{aussi  hors  dn  droii  feodale  et  génêrdtement  parlant) 
droit  de  mutation.  ||  Al  dat  recht  dat  ter  meyerien  van 
Sente-Pieters  toebehoorde..,  staende  te  alven  coope, 
telcken  dats  te  doene  wert ,  vy  f  ponden  parisis ,  eü 
te  eiken  wandelooepe  thienden  penninc.  Dibbicx, 
Oends  ehartb.  37,  oork.  v.  1366.  Als  men  dat  [id. 
het  leen]  Terandert  in  vreemder  hant,  soe  betaelt 
men  in  vele  plaetzen  dairaf  den  leenheere  den  xx«n 

Senninck  van  den  coope,  eü  dat  heet  men  Wan- 
eicoop.  V.  D.  Tav.  2  )2  v».  Voorts  soo  behooren 
tot  den  Toorseyden  leene  diversche  mannen  die 
leenen  haudende  syn  eü  manschepe . . ,  die  elck 
staen  ten  sterfcoope  en  wandelcoope  t*eenen  vollen 
reliefve  van  x  ponden  par ,  eü  xx  schelen  par  van 
camerlinckgelt,  eü  som  de  beste  vrome  van  drijen. 
Jak  Bbobckabbt,  Overmeere  89  (.1645).  Van  welcke 

II. 


erfven  heeft  den  voornoemden  heere  ter  doot  dubbele 
cheyns,  eü  int  verwandelen  by  coope  den  vyfthien- 
sten  penninc  van  dat  ghelt.  db  Pb.  en  Bb.  IX. 
Nazareth  31;  it.  41.  £ü  daer  behoort  noch  toe 
wandelcoop,  van  de  hondert  ponden  zes  ponden. 
Ib.  X.  Astene  20.  De  costen  van  den  decrete, 
wandelcoop,  maercghelt  eü  alle  andere,  sullen 
commen  tot  laste  van  den  ghedecreteerden  goede. 
O.  V.  Denderm.  1629,  v  12;  it.  xv  36.  It. 
C.  V.  Aalst  XX  36;  C.  v.  Waas  ii  29;  C.  v. 
Assenede  XYii  2 ;  Cv.  Kortrijk  XT  38 ;  C.  v.  Vewme 
XXI  20. 

4)  Coopooop.  Deze  zonderlinge  woordkoppeling 
biedt  zich  aan,  en  daar  alleen,  in  de  kost.  v.  Qent 
I  574:  ,,Dit  zyn  de  pointen  daer  niement  af  ghe- 
vryt  en  mach  zyn , . .  Eerst  van  sheerencheinse , 
van  waterganghe , . .  van  steerfooope ,  van  coop- 
coope;"  zij  werd  er,  o.  e.,  kwaiyk  begrepen  en  ver- 
taald :  du  droit  de  rachat  de  vente  (ou  de  mutation)^ 
in  pi.  T.  du  droit  d4  en  cas  de  vente  ou  de  muta* 
tion;  nl.  niemand  hoegenaamd  is  vrij,  o.  e.  van  het 
recht  verschuldigd  eUswanneer  een  cijns-  of  leengoed 
verkocht  of  overgedragen  wordt.  Hetzelfde  geldt  voor 
het  w.  steerfcoop:  dn  droii  de  rachat  mortuaire, 
versta,  als  boven:  van  het  overgangsrecht  bij  af' 
sterven. 

5)  Be  ooop  van  Vlaenderen,  fr.  Vachat 

de  Flandre;  of  liever:  de  terugkoop  van  Vlaan- 
deren, fr.  Ie  rachat  de  Flandre.  De  oorsprong  dezer 
uitdrukking  berust  op  eene  legende  ^  vdgens  welke 
een  graaf  van  Vlaanderen  t^jn  graafschap  mei  dob- 
beien  gou  verspeeld  hebben  tegen  den  graaf  van 
HoUand,  en  dat  een  zeker  Ud  van  de  Borluufs  b^ 
de  overheid  der  stad  den  terugkoop  des  lands  zou 
bewerkt  hebhens  de  belooning  van  dezen  dienst  was 
het  borengenaamd  privilegie  ^  krachtens  welk  men  in 
Vlaanderen  geene  schattingen  zou  mogen  stMen  zon- 
der de  toestemming  der  stad  G^ent  (Mij  medegedeeld 
door  den  hr  Jan  Broeckaert,  uit  de  Mémoires  van 
Jan  d'HoUander  bl.  93).  i|  Dezelve  van  Ghendt 
vermeten  hemlieden  van  eenen  anderen  ghepreten- 
deerde  prevüegie,  t welcke  noinot  in  wesene  en 
was,  eü  noemen  tzelve  den  Ooop  van  Vlaenderen, 
twelke  zij  by  Collatien  hebben  willen  hebben, 
b\j  denwelcken  hemlieden  rerleent  zoude  wesen 
dat  t'landt  van  Vlaenderen  niet  belast  en  soude 
moghen  wesen  zonder  haerlieder  consent,  twelcke 
een  zaecke  ghevonden  es  niet  waerachtioh.  db 
Pottbb,  Ohronijcke  149;  U.  70.  97.  DB  Pb.  en  Bb. 
Oent  I  411. 

COOPBOECK,  zn.  m.  Verkoopboek,  kohier  der 
te  verkoopene  en  verkochte  goederen,  lastkohier,  fr. 
livre  OU  cahier  des  effets  è  vendre  et  vendus,  cahier 
des  charges,  cahier  de  vente.  Eü.  Xoopbrief/ 
koopcedel.  JPerseriptio,  E.  auct.  Literae  pacta  emp- 
tionis  continentes.  Lettre  d'aehapt.  ||  Anders  mach 
men  de  oude  oleercoopers,  die  goeden  uuytgeroepen 
eü  vercocht  hebbende,  alleene  op*  den  coopboeok 
daeraff  gehouden,  sonder  eenighe  andere  daginghe 
oft  procedure  dseromme  te  derven  doene,  by  den 
amptman  daervoere  realick  eü  de  facto . . .  doen 
executeren.  C.  v.  Antw.  1545,  y  14. 

COOPBKOOT  (Coepbroet) ,  zn.  o.  Brood  om  te 
verkoopen,  niet  voor  eigen  gebruik,  fr.  pain  pour  Ie 
débit.  II  80e  wie  zeimelen  duet  tot  rogghenen  coep- 
brode,  zaelsghelden  x  s.,  en  dbroet  verliesen.  Kb. 
V.  Diest  b  102. 

COOPDACH,  zn.  Heerlijcke  coopdach. 
Dag  von  gerechtelijke  verkooping,  fr.  jour  de  vente 
judiciaire.  Eil.  Eoopdagh  j.  wtroep.  Auctio.  E. 
auct.  jour  de  vendüe.  ||  l^aer  de  beschryvinghe  sal 

18 


98 


COO. 


COO. 


den  TOon.  wettelick  man ...  de  roerende  goedin- 
gen . . .  doen  yercoopen  bj  heerelicke  coopdaghen. 
C.  V.  Vewrne  xxv  4. 

COOPELINCK,  zn.  Diê  Imrger  of  poorter  is  bij 
hoopy  fr.  celui  qui  eet  bourgeois  po/r  achat,  |]  Dat 
Tan  nu  voortan  niemend,  wie  h\)  zij ,  van  buten  of 
Tan  binnen,  ontfanghelic  wesen  en  sal  int  Toors. 
ambacht  te  commene  bij  coope  oft  daerin  Trij  bekend 
wesen,  hij  en  hebbe  teelTe  ambacht  ghedaen  en 
gheleert  den  termeyn  Tan  drien  jaren  met  en  Toor 
eenen  Tr^jen  meester  Tan  Aebt,  Tan  Mechelen, 
oft  Tan  eeneghen  Trijen  staden  daer  die  Tan  Aelst 
Trij  zijn,  emmer  gheen  coopelinc  weaende.  de 
Pb.  en  Bb.  Aalst  III  440.  JT.  d.  JToUewevers 
1480  a.  38. 

COOPEK  (Copen),  bw.  Koopen,  verkrijgen  ^  fr. 
ooheteTj  acquSrir.  1)  Een  w^f.  TVouwen,  huwêH. 
Met  tem  huwelijk  verkrijgen  der  jonge  dochter  werd 
.  in  de  oudste  tijden  aanzien  als  een  koop ,  de  bruidegom 
kocht  heuET  van  den  vader  voor  zekeren  afgesproken 
vrys ,  xooals  het  in  den  beginne  ook  het  gebruik  was 
bij  de  Qrieken  en  de  Bomeinen  (Grimm  Y  327  4), 
en  BechtsaUerthtimer  421  en  Tig.)  ein  weib  kaufen; 
Lexer:  ein  wip  koufen,  heiraten  j  I  1694;  Noor- 
dewier blz.  176,  fr.  acheter  une  femme y  se  marier, 
Vobtention  cTune  jeune  fUle  en  mariage  eonsiituait , 
dans  les  temps  les  plus  reculést  un  marché;  Ie  fiancé 
Vaehetait  du  p^e  mogennant  certain  prix  convenu^ 
comme  c'étetit  aussi^  dans  Ie  principe  ^  la  coutume 
ohez  les  Chrecs  et  les  Romains,  ||  We  eyne  tsartse 
Trouwe  bij  sijn  gecoght  wyf  set  in  sijn  seelfis 
huys , . .  die  solen  der  stat ,  manlio  Tan  hon , 
doen  eynen  weegh  te  Bochimadon.  C  v,  Maastricht 
109  (1380). 

?)  Boeten  coopen(?)  ||  JNiemen  en  mach  copen 
mesdade  of  boeten  Tan  desen  dorpe;  maer  wi,  of 
yemene  in  onse  stede,  sal  se  gadren  of  doen 
gaderen,  hen  es,  dat  men  se  om  danc,  of  in 
ander  manieren  Tan  ons,  of  Tan  yemene  die  in 
onse  stede  es,  wort  Terlaten.  JT.  o.  ter  Fiete  1265 
a.  68;  Lat.  tekst  emere  forefacta  vd  emendaSf  id 
est  boeten. 

C00P60ET,  zn.  o.  Verkregen  goet,  fr.  aequêts, 
II  Een  man  mach  Tan  zijnen  coopgoede  doen  alle 
tide  TTome.  tBecht  v,  Vcele  a.  14.  En  sij  dadere 
toe  met  hande  en  met  monde  al  dat  sire  toe  scul- 
dech  waren  te  doene , . .  omme  . . .  Sijmoene  Tan 
Hale  derin  te  herrene  en  te  goedene  alse  in  sijn 
wettelike  coepgoet.  DX  Pottbb,  Petit  cart,  32 
(1323).  Id,  Second  cart.  97.  En  wasser  N.,  wettelio 
in  verghifit,  gheherft  en  ghegoedt  alse  in  der  Toor- 
seyder  kercken  ghecochte  en  ghecreghene  ooopgoed. 
DiERicx,  Cfends  chartb,  196  (1415). 

COOPINQEN  (Gopingen),  zn.  mT.  Sm  al  e 
coopingen.  Kleine  koopwaren^  eetwaren,  fr.  me- 
nnes denrées.  ||  Yorecoepere  Tan  coeme,  TanTesche, 
en  Tan  alrehande  smaelre  copinghen  en  dinghen 
dier  men  leeft,  en  suelen  Tor  den  onderen  niet 
ooepen,  noch  nieman  te  haren  behoef,  op  ene  pene 
Tan  ix  s.,  die  si  Terbueren  alse  dicke  alsijt  breken. 
Kb.  V.  Dieet  ▲  39. 

COOPCLOCK,  zn.  Marktklok,  het  bepaalde  uur 
van  het  begin  der  markten  aankondigend,  fr.  doche 
annon^ant  V ouverture  des  marchés.  jj  Den  costre 
Tan  Benter-Glaes  mach  men  gcTen  Tan  der  coep- 
elocken  te  ludenne,  T\jf  soellinge  grote  tsjaers. 
Belg.  mus.  Vil  106 ,  Jaerwedden  1359.  Zie  Henne 
et  Wauters  III  109. 

COOPLANT,  zn.  o.  Gekocht  land,  fr.  Urre 
aohetée^  aequise,  acquit,  jj  De  reste  sal  ghehouden 
wesen   TOor  cooplant   en   gheoonquestee^e   erfre. 


C,  V.  Veume  ly  4,  %t.  zi  19,  xii  3,  xm  3.  4.  5. 

COOPLIJCKEN  (Ooepl— )  ,  bw.  Te  koop  Meden, 
fr.  offrir  en  vente  (?).  i|  Alle  ghescorde  wolle,  die 
men  coept  ofte  coepliict,  moet  ghescort  siin  gheliic.  — 
Alle  Terlesene  wolle,  die  men  Tercoept  of  coepliict, 
moet  gheliic  siin  onder  en  boTen.  —  Wie  tiitwoUe 
of  peelwolle  Tercochte  of  coepliicte,  daer  men  Tam- 
woUe  onder  Tonde,  die  lamwoUe  ware  Terbort.  — 
Yort,  en  mach  niemen  tsaterdaghes  wolle  Teroopen 
ochte  ooepliicken  dan  op  den  marct,  buten  husen.  — 
Wie  stucken  Tercoepen  wille,  die  en  maghet  niet 
Tercoepen  buten  siere  herberghen,  en  si  int  laken- 
huus  striipte  bi  den  striipten  ligghende  en  plejn 
bi  den  pleynen  ligghende;  wies  anders  coepliicte 
ochte  Tercochte,  Terborde  ij  lib.  Tan  eiken  ellen. 
K.  Lakengilde  Mechelen  1331—1333  ,  a.  6.  7.  10. 
11.  99. 

COOPMAN,  zn.  Zooals  thans  koopman,  fr.  mar* 
chand.  Wij  stippen  dit  woord  aan,  om  tOTermelden, 
ten  eerste,  dat  de  echte  Torm  sedert  de  Troegste 
tijden  oTerging  in  cohak  ,  coemait,  commak,  *t  welk 
Baepsaet,   (Euvres  Y  347,  Terleidde  om  zich  af  te 
Tragen,   ,,na   het  lezen,   wel   te  Terstaan,   Tan  ce 
bon  sire  de  Joinville*s  Élstoire  de  saint  Zoum**:  of 
er  geen  zeker  MoldaTisch  Tolk  door  bedoeld  werd 
met   name   Goumains   of   Goroans.^  Yoorzeker 
eene  etymologische   aardigheid,  doch   niet  alleen- 
staande ouder  onze   hedendaagsche  geschiedschrij- 
Ters;  ten  tweede,  dat  Goopman  of  Goman  oud- 
tijds synoniem   waren  Tan  burger  of  poorter,   om 
de  reden  dat  de  kooplieden  in  de  opkomende  steden 
als    de   eerste   stand   golden.    Zie    Lexer   I   1696; 
Grimm  Y  338 ;  Baepsaet  l.  d.\A.  Wauters ,  lAhertée 
communales    266.    —    Cooplieden    (G — luden, 
— luyden)  van  SoniënbOSCh.  Deze  zoogenaamde 
kooplieden,    of  rechters,    ten   getaüe  van   twaalf^ 
vormden  de  rechtbank  der  vorsterij,  hadden 
kennis  van  alle  geschillen  en  overtredingen  aangaande 
de  bosschen  van  den  vorst,  en  voerden  kei  beetmwr 
over  de  houtveilingen  en  het  weiderecht,  in  hei  wond, 
onder  het  voorzitterschap  van  den  Woudmeester.  Onse 
kooplieden  werden  later  vervangen  door  zeven  rechte^ 
geleerden;  zij  zetelden  vooreerst  te  Wciluwe,  naderhand 
te   Brussel,  op  het   Broodhuis,  Hun  eerste  weihodk 
dagteekende  van  den  j'are   1371.   In  eene  oork,   v, 
1491  a.  3,  worden  zij  ook  geheeten  Bichiers  van 
den  woudrechte  (Bekenk.  v.  Brab.  reg.  135  foL 
224.  (A.  Wauters ,  Bnvirons  III  372 ,  en  kenrhoek 
van  1460).  Dans  unt  ordonnance  de  1491 ,  a.  B,  on 
les   appeüe  aussi  juges   du   droit  foresiier. 
II  Dat  Toertaen  die  wouwmeestere  en  geswoorene 
coopluyden,  tot  drien  tyden  tsjaers,..  houden  zul- 
len huere  goudaigen  oft  jaergedinghen,  tot  Wolaen 
in  de  banck,  en  aldaer  Tan  allen  zaken  tot  huere 
kennissen  behoorende,   beyde  aengaende  der  heer- 
lycheyt  Tan  mynen  geneden  heere,  en  oick  tusachen 
partyen ,  recht  doen ,  alzoe  dat  behoort  en  gewoen- 
lyck  is  te  geschiene.  Kb.  v.  Soniënbosch  1460  a.  1; 
it.  2.  8.  10  en  passim.   Dat  insgelics,  soe  wanneer 
het  noot  gebueren  sal  te  Tersiene  opten  stuok  en 
officie  Tan  geswoeren  ooopman  Tan  den  Toirs.  wonde 
Tan  Zonien,  sullen  die  Toirs.  rentmeester  en  woud- 
meester  zamentlic  daertoe  stellen  en  committeren 
persoenen    notable    en    daertoe    nut  en   bequaem 
wesende.    Bekenk.  v.  Brab.  reg.  138  fol.  51  y^,  10 
febr.    1530.   Goede   pointen . . ,  die  redenlic  sin  en 
loTelic    allen   goeden   lieden   en   allen   comannen. 
Oork.  27  oct.    1280,   Vad.  mus.  U  359.    Negheen 
coeman   die   lakene  Tarwet . . .  Goeman  die  sinen 
eedt  niet  ne  dade ...  —  Yan  coemanne  Tan  wollen. 
Soe  wie  die  coeman  es  Tan  wulle ...  O.  v,  Qeni 


coo. 


coo. 


99 


I  489,  Qr.  eh.  v.  1297,  a.  1S9.  140.  En  maer  i 
oft  II  ten  meesten  en  moghen  oomen  over  eene 
kavelinge ,  die  de  comanne  bidden  daertoe  te  comene. 
Bn  zamecopere , . .  en  selen  negheene  stoope  . . . 
Benden  op  de  scepe  noch  elwaer  aen  den  ooman 
ocht  aen  sijn  boden  omme  wijn,  het  en  ware  bi 
beheete  des  oomanB.  Kh.  v.  Antw.  35.  36.  Dat  geen 
samecopere  en  sal  leyden  meer  dan  enen  coeman 
op  de  halle,  het  en  ware  dat  een  coman  quame, 
en  syn  kint  met  hem,  ocht  sijn  knape,  op  t  boete 
▼an  T  B.  groten  out.  È,  Ldkeng,  Brunei  1365  a.  4. 
So  wat  comanne  die  compt  op  de  halle  a.  19.  Daer 
zal  die  coman  wochten  z'yns  ghelts.  Kb,  ü.  Disst  b  43. 

COOPMANSGULDE(N),  —GILDE  (Coepman- 
ne(n)galde,  ooemannengulde ,  commansgulden ,  co- 
mannengilde  te  Gent  cd  te  Audenarde;  te  Sint- 
Truiden  cOBMAVOBBYE-ouLDEir,  koumangreTengul- 
den).  zn.  o.  Koopmansgild ,  — gilde ,  inz.  en  bij  uiisteUe 
hei  ambacht  der  lakentoevery  of  nering  dei  laken- 
handeUj  ook  de  poorterijf  fr.  gilde  des  marchandtj 
partio.  et  par  excellence,  Ie  métier  de  la  fahricafion 
du  drap  ou  du  commeree  de  la  draperie;  austi  la 
bourgeoiëie  ou  poortery.  —  Te  Bruetd  wordt  het 
om  voorgesteld  als  eene  klas  tusschen  de  Qeslach' 
ten  en  de  Ambaéhtèn,  —  waarin  ook  opgenomen 
werden  de  pcUriciers  dis  de  lakenweverij  en  den  laken- 
handel  in  H  groot  dreven ,  en  toenmaals  daardoor 
niet  te  kort  deden  aan  hunnen  adel,  en  de  eenvoudige 
burgers,  welke  in  staat  waren  een  merkel^  inkom- 
geld  te  betalen  en  ophidden  handwerkers  of  klein- 
handelaars  te  weten  (Henne  et  WauterB  I  49).  — 
Te  Sint-Truiden  voerde  de  hoofdman  van  het  gild 
den  titel  van  greve  —  grave,  graaf,  comes  merea- 
torum  —  en  moest  onder  de  aanzienlijkste,  geen 
ambacht  uitoefenende  poorters ,  gekozen  worden  (Piot , 
Cart,  I  493  (1348).  —  „De  notahlen  van  der  stede 
waren  toentijds  die  welhebbende  poorters  van  hoorye , 
zoo  edele  als  onedele,  welke  in  de  coemannen-  of 
eoepmannen-gulde  waren  geschreven ,  en  geen  werkelijk 
deel  maekten  van  eene  bedrijvende  neeringe  of  ambacht, 
—  Te  Qent  werd  ook  doorgaends  deze  gulde,  by 
uitnemendheid ,  de  poorter^  genaemd , . ."  Belg.  mus, 

II  293  (2),  D.  J.  Van  der  Meersch,  sOraven  raed- 
kamer,  —  Volgens  een  octrooi  d.d,  21  fuli  1284, 
bestond  er,  sedert  zeer  oude  tijden,  te  Audenarde 
eene  Coemannengulde ,  in  hetwelk  geen  spraak  meer 
is  van  lakenhandel,  maar  aüeenlijk  van  poorterij; 
„tn  welc  gulde  men  ghewone  es  gheweest  tontfane 
poorters  ende  poortessen  van  onser  stede ,  die  poor- 
ters of  poortessen  waeren  bij  ghiften  van  onsen  voor- 
saten, van  der  Wet,  of  bij  gheboorten,  ende  anders 
gheen  personen,  eS  die  te  registreme  in  eenen  boue 
of  registre . . .  ghenaemt  den  Ohuldeboue"  Auden, 
meng.  II  486  (Vergdijk  het  Antwerpsch  Quldéboek, 
eigenlijk  Poorter sboek ,  O.  v,  Antw,  1545  biz.  378). 
Zie  Glossarium  I  542,  gttldbbobck.  ||  Alle  poorters 
▼an  de  stede  eii  van  den  gulde,  dat  men  hiet  Com- 
mansgulden. DB  PoTTBB,  Chron.  3,  sub  anno  1275. 
lïiemene  yan  der  ghemeenten  van  Ghend,  no  van 
den  ommesaten  die  buten  coepmannegulde  syn, 
moghen  coepen  buten  sohependomme  Tan  Ghend 
wuUe.  O.  V.  Gent,  Qr.  ch.  v.  1297  a.  138.  Van 
den  regimente  der  lakenraekeren ,  te  wetene,  van 
der  coeman  geene  [/.  coemangreve]  —  gulden,  is  ons 
meyninge  en  bevelen  dat  dat  staen  sal  en  bliven 
na  alle  der  formen  en  manieren  dat  dat  te  staen 
plach . . .  Piot,  Cart.  II  172  (18  nor.  1404  a.  12). 
Item,  so  willen  wii  en  willcoeren  dat  dat  regiment 
▼an  den  lakengulde  yn  onser  stat  van  Senttruden, 
geheyten  Eoumangrevengulde ,  gehouden  eü  gere- 
geirt  sal  werden  in  alle  der  formen  en  manieren 


also  sij  Tan  ouden  tyden  gehouden  en  geregeirt  is 
geweest.  Ib,  209  (10  juni  1417  a.  11).  Daertoe  reden 
den  Congrave  (d.  i.  de  comans-  of  comesgrave,  comes 
mercatorum)  met  syne  guldebroeders  hem  [nl,  den 
bisschop]  oook  ter  yoers.  plaetsen  te  ghemoet ,  sterok 
wesende  ontrent  60  perden.  En  Commegraye  yuerde 
den  stannart  en  alles  met  goeder  orden  en  sonder 
confusie.  Ebmfeitbbbs,  MotUenaken  II  65  (a), 
Blijde  Inkomste  van  Érnest  van  Be^en,  op  den 
5  meert  1582.  Zie  ook  coopHan. 

COOPMANSCHAP  (Comenscap,  commenscap, 
comescap),  zn.  ▼.  1)  Overeenkomst,  fr.  convention, 
contrat,  transaefion,  ||  Overmits  eenre  wettigher 
comenscap  die  tusschen  hen  gesciet  es.  Bbts,  Oplinter 
267  (1390).  tAudenaerde  es  de  costume  dat  alle 
coopmanschepe  in  taveemen  ofte  herberghen  gedaen, 
gerevoceert  moghen  zyn  binnen  xxiiy  hueren.  O,  v, 
Auden,  2d«  d.  266  (o.  1590).  Alle  contracten  efi 
koopmanschappen  die . . .  ghedaen  worden.  C,  v, 
Brussel  1606  a.  157;  Christen  Omnes  contractus  ei 
mercaturae , . .  Niemandt  en  magh  by  eenighe  voor- 
waerde,  contract,  ooopmanschap  oft  conventie  ver- 
cryghen  ervelgckheyt  in  eenighe  onroerelijcke  oft 
ervelijcke  goeden , . .  't  en  sy . . .  O.  stetd  Meehden 
Tii  1 ;  Nannius  Nemo ,  sive  emptione,  sive  paetione , 
sive  quaeumque  specie  conventionis ,  jus  . . . 

2)  Sandel,  verkoop  van  waren,  fr.  trafle,  débU 
de  marehandiies,  ||  Zoe  wij  inhibioien  worpt  off 
doet  werpen  van  laicken,  schuit  [Z.  laiokenschult] 
off  van  commenscappen ,  die  sal  metter  sonnensciene 
die  stadt  rnijmen,  op  zgnen  voet.  Piot,  Cart,  II 
15,  K.  V.  1366  a.  71.  Alrande  comenscap  die  men 
van  des  dijsdaeghs  none  tote  naesten  goedensdaghe 
savons  te  Dyest  dryft,  sal  men  betalen  dies  selfs 
goedensdaeghs  metter  zonnen,  daer  en  si  ander  dag 
ghegheven.  —  Yan  anderen  comenscapen,  die  men  alle 
andere  daghe  dryft,  sal  men  ghelden  metter  zon- 
nen, op  eene  pene  van  xx  s.  Kb.  v.  Piest  A  38. 
Soe  wie  enich  comescap  dede ,  omme  den  here  zinen 
tol  en  der  stad  hoer  assise  tontreckene.  Ib,  b  10. 
Item ,  alle  die  ghene  die  tapisseryen  oft  leghwerok 
coopen,  vercoopen  oft  anderssins  comenscap  doen, 
oft  oeck  van  wolle ,  vloeken ,  garen  oft  dyer  gelijcke. 
K.  Legwerkersamb.  te  Diest  11  mei  1540,  a.  2. 

3)  Koop,  fr.  marchê,  vente,  \\  Soe  wanneer  enige 
chysgoede  vercocht  selen  zijn  oft  worden,  soe  selen 
cooper  en  vercooper  beijde,  terstont  als  die  comen- 
scap geschiet  es ,  moeten  comen  by  den  rentmeester. 
Bekenk.  v.  Brdb,  reg.  136  fol.  181  v^..  Ord,  1549 
a.  4.  Oft  *t  gebeurde  dat  iemant  eenige  goeden  te 
deser  stadts  rechte  gelegen,  met  andere  goeden  het 
naederschap  onderworpen  zynde ,  tsamen  met  eender 
koopmanschap  coohte.  O,  v.  Brussel  1606  a.  230; 
Ghristyn  unica  emptione, 

4)  Zoo  als  thans,  koopwaren  in  *t algemeen,  eet- 
waren, enz.,  fr.  marehandises  en  général,  denrées, 
etc.  II  Eii  was  men  souldech  van  dienst  en  van 
comenscape  x  Ib.  Oork,  10  aug.  1298.  Deghene  die 
eenige  provande ,  victualie  oft  koopmanschap  binnen 
Brussel  des  vrydaghs  te  koope  brenghen.  C,  ü. 
Brussel  1606  a.  88;  Ohristgn  edulia,  vicium  aliasve 
mer  ces ... 

5)  Allerlei  kleine  houten  voorwerpen  tot  keuken- 
gerief,  fr.  toute  sorte  de  menus  objeisdeboishVuMage 
de  la  cuisine,  \\  Sautkisten ,  peperdoosen ,  voncklaijen, 
mu\J8evallen,  poUepelen,  houte  schotelen  eü  meer 
andere  speciën  begrepen  onder  hetgene  bg  de  am- 
bachthouders van  alle  tyden  genoempt  wort  oomer- 
schap. Stadsarch,  Diest,  Proces  houtbrekers  §  stod- 
draaiers  1705. 

COOPMANSCHAPPEN,    ow.   Jffandel  drijven, 


400 


COO. 


COP. 


fr.  traflquer.  KiL  Koopman Bohappen  /  koop- 
Bchappen.  Mereari,  negotiaH ^ . ,  \\  Die  rechten  Ter- 
bieden  dat  men  niet  Teroopen  en  sal  erve  oft  goet 
dat  in  questien  van  gedinge  staet  onbeslicht ;  en  al 
worde  dat  gedaen,  nochtans  sonde  dat  proces  en 
gedinge  zynen  ganc  hebben  als  oft  dat  goet  niet 
rercocht  en  waire ,  en  de  sentencie  dairop  gegeven 
sonde  hebben  huer  effect,  en  cooper  en  yercooper 
die,  wetens,  dairaf  gecomanscapt  hadden,  souden 
dat  beteren.  Y.  d  Tat.  187.  Alsoo  deselve  Andries 
metten  Toirscr.  Willem  gecomanscapt  heeft,  hem 
Tercoopende  wolle  Toir  hondert gulden ,..  ld.  285  v^ 
C00PMANSGEWIJ8,  C00PMAN8CHAP8GE- 
WIJS£,  1)  Bij  toijte  txm  koophandel ,  om  handel 
te  drijven,  fr.  dane  mn  hui  de  commerce.  \\  Alsoo 
onse  ondersaten  yan  desen  onsen  Nederlanden  coop- 
mansgewgse  handelende  en  frequenterende  in  den 
ooninckrgcke  eü  lande  yan  Engelandt,  hen  daghe- 
lijckx  lancx  soo  meer  beyinden  onbehoorlijcken  belast 
en  beswaert  in  denselyen  coninckrijcke  met  nieuwe 
imposten  en  andere  onbehoorlijcke  exactien,..  PI. 
V,  Brdb.  30  mei  1f>64;  I  281. 

2)  In  H groot  t  h^  groote  hoeveelheden^  fr.  en  pros^ 
par  grandee  qvantifêa.  \\  Op  de  woensdaechsche  roUe 
oommen,  yoor  borgemeester  oft  sijne  gecommitteerde, 
saecken  yan  bier,  broot  en  andere  eetwaeren  int 
cleyne  en  niet  coopmanschapsgewijse  yercocht  C. 
V,  Antw  eomp  Y,  t,  40.  Maer  soo  yerre  de  quan- 
titeyt  meerder  is  dan  yan  een  half  last  en  ses 
sacken ,  als  boyen ,  en  alsoo  koopmansgewijs  yeryoert 
ofte  yerschipt  wordt  naer  de  steden  yan  Ghendt 
en  Prupge,..Pi.©  F/.  18  febr.  17(ii'a.  IfiO;  VI  1014 
(O.-P.-B.  auir.  I  16fi).  Ih  T  372.  [par  forme  de 
marchandite  en  gro»,  zegt  de  fransche  tekt]. 

COOPMANRGOET,  zn.  1)  Koopwaar,  fr.  mar 
chandise.  ||  Een  pijpe  ooopmansguede  yiii  gr  Waiertol 
1  F>50.  Dat  die  supplianten  souden  mogen  gebruyi'ken 
het  recht  yan  den  stapel  yan  de  peerden  wesende 
coopmansgoedt  [nl.  bestemd  om  yerkocht  te  worden], 
komende  uuyt  landen  niet  wesende  onder  de  gehoor- 
saemheyt  yan  Sijne  Majesteyt.  Sfapel  te  Diestf  O. 

I  aug.  1666.  Cooper  en  yercooper  in  yoluntaire  yer 
coopinghe,..  zoowel  yan  meuble  als  immenble,  'tzy 
yan  coopmansgoet ,  't  zy  yan  coome .  saet  oft  ander 
ware.  niet  uutghesteken,  zyn  ghehauden  te  yol- 
commen  haerlieder  contract.  C.  r.  Auden.  x  1.  Men 
mach  gheene  renten  coopen  met  ware  oft  coopman- 
schepe , . .  ten  ware  deselve  ware  oft  ooopmanogoet 
hadde  gheweest  gbeéstimeert  ten  justen  pryse  naer 
ghemeenen  maertganck.  Ih.  xi  5. 

2)  DeuodelijJre  waar;  loffelijk  w*>rk,  fr.  de  honne 
mat  chandise;  de  Vouvraqe  Itmable  ||  Dat  coemans^oet 
altoes  gaye  en  goet  sculdich  es  te  sine.  JT  Lukeng 
Mechelen  1331  a.  1.  Dis  [dies)  moet  hy  meest  leye- 
ren  dobbele  \nl.  arduun]  al  Brueselsche  mate ,  goet, 
ghemeen  reyn  coopmansgoet ,  aldergheusten  [— ghey- 
sten^^  — gaafsten?]  arduun.  Auden.  menq.  TI  80 
(1510).  Item,  tfermeres  ffermeture?]  daerthoe  die 
nende  [nl.  tot  ,,twee  pylaeren  metten  bassementen 
en  coronementen")  te  zesse  schel.  par.  den  yoet, 
en  al  Brueselschen  yoet,  wel  gheRtoetyoucht ,  wel 
ghewynclcelhaect ,  wel  gh elegant  [.'] ,  wel  ghesteert, 
yry  coopmansgoet.  Ih.  31. 

COOPSCHAT,  zn  m.  1)  Koopprijs,  fr.  prix 
d*achat.  II  Midts  in  deele  te  brynghene  tusschen 
alle  de  kinderen,.,  den  ooopschat,  zulck  als  die 
leenen  ofte  leen  ghecocht  hebben  gheweest.  C.  v. 
Auden.    Cah.  prim.   (stad),   vi   16.  It.  C.  v.  Gent, 

II  556;    C.  stad  Brugge  iii  1;   Cv.  Belle  Tii  3. 
10.  11;  C,  V.  Cassd  57.  59.  234,  en  andere  meer. 

2)  Qemein  OOOpsohat.  Maatschappelijk  kapi' 


t€ud,  ir.  eapital  soeial.  j|  Wordde  iement  yan  den 
geselscape  doof,  kynts,  oft  uuyten  s\jnne,  soe  selen 
hem  zijn  andere  medegesellen  yerweryen  aen  den 
richter  eenen  curateur;  en  dairtegen  zelon  zy  doen 
rekenen  participatie  en  sceydinge  yan  den  gemeynen 
coopscatte  en  goede,  want  anders  soude  die  gemeyn- 
saemheit  duerende  blgyen  tot  dat  alaoe  gedaen  en 
gesceyden  wordde.  Y.  d.  Tav.  211. 

CÖOPYAERDERIJ ,  zn.  Kooovaardy,  fr.  com- 
merce  maritime.  ||  Zegghende  tselye  niet  doenelick 
te  wesen,  tenware  met  totale  ruyne  der  yisscherye 
en  ooopyaerderye ,  twelcke  de  pilaren  «yn  daer 
dese  landen  up  rustende  zgn.  ProT,  Chro»,  380. 
It.  BI.  V.  VI.  I  386  a.  4. 

COOPYRACHT,  zn.  Vracht ,  last  van  koopwaren , 
fr.  charge ,  fardeau  de  marchandises.  ||  Dat  niemant 
op  eenighe  der  zondaghen,  hoogtyden...  moghen.., 
of  arbeydolycke  coopyrachten  bestaen  te  yueren. 
BI.  V.  Brah.  I  58  a.  1;  it.  III  154. 

COORNEN  (doemen),  bw.  De  duiyen.  />t«  ooeclea, 
fr.  nourrir  (les  pigeons).  ||  Yan  de  bate  yan  den 
duufhuuse  sal  Jan  de  heelt  hebben  en  de  pachter 
dander  heelt,  dies  sal  de  pachtere  de  duyen  yoeden 
en  coemen.  db  Pb.  en  Bb.  Bekroonde  verhandeling 
over  Nftzarefh,  28,  pacht  v.  6*  febr  1410  Item, 
sal  hij  [nl.  de  pachter]  hebben  de  helft  yan  den 
jonghen  duyen,  eü  dalmoesenier  dander  helft;  diea 
moet  se  de  pachter  coemen  den  winter.  Ib.  IX 
De  Pinie,  11  (15  sept.  1430). 

COP,  zn.  m.  In  de  yolgende  beteekeniaaen.  1) 
Bovenste  gedeelte  van  het  hoofd,  schedel ^  bekkeneel, 
fr.  portie  supérieure  de  la  téte,  créne.  Kil  Kop/ 
bekkeneel.  Calra  ||  Eeneghe  surgiens  zegghen  dat, 
zo  wat  quetsueren  gheyalt  yan  den  neuse  upwaert, 
dat  dat  sculdich  es  ghereputeert  te  zine  oyer  booft- 
wonde.  Andere  zegghen  dat,  in  zo  wat  quetsueren 
dat  den  cop  yan  den  hoofde  ghequetst,  beyaen  ofte 
ghewond  wart,  dat  dat  hooftwonde  es,  en  niet 
anders.  C   v.  Aaist  474  a.  1. 

2)  Chraanmaat.  fr.  mesure  de grain.  \\  Welcke  yoors. 
rente  draecht  xxiij  Ib.  xi  sch.  iij  d.  o.  gr.  parisia ,  iiie 
cappoenen ,  xliij  hoenderon,  ij  cop  cyenen  db  Pb  en 
Br.  Y.  OijtenzeU  19(1454)  Ten  zelyen  leene  behoort 
elf  aelsteren  coorens,  dry  coppen  ellef  aelsters  eyene, 
dry  coppen  rotsche  mate.  Ib.  Bottelare  7  (1629>. 

3)  Biermnat  te  Brusxel,  fr.  mesure  de  hier  e  è 
Rruxelles  \\  I  hellingyat  behelst  1  gel  te  en  i/i 
waelpot,  of  2  koppen.  C  v.  Brussel^  Maten.  Dat 
hellincyat  maect  twee  coppe.  Belg.  mus.  TV  261 
(c  1375)  De  proyiseurs .  .  des  godshuizes  yan 
Terarken  beloyen  erfeleke  en  euweleke  den  crancken 
des  goodshuuB  yorseit .  .  te  gheyene  en  te  deelne 
eiken  zieken  yors.  drie  coppe  biers  de  weke,  den 
cop  om  drie  penninghe,  en  eiken  zieken  een  hemde 
tsjars,  en  elc  twintech  mtidde  colen  int  ghemeine. 
Qodsh.  Bru.^»el,  lade  B  174  (13*9). 

4)  Drink  s  f  haal  ^  fr.  coupe  dk  hoire.  Kil.  Kop/ 
drinck  kop  Cupa .  pnfera ,  scyphus , . .  ged.  coupe. 
II  Een  silyeren  drincketuck,  t'zy  cop,  schale  oft 
croes    C   v.  Anfw.  158*2,  t.  41   a.   103. 

rOPER  (Cooper),  zn.  y.  Koper,  fr.  cuivre.  Kil. 
Koper.  Cuprvm  ||  Currus  vel  navis  ferens cuprum. 
—  De  wsghene  ofte  scip  bringhende  copere.  7V>I 
V,  Ayshove  1199,  Wabnkövio  en  Gheldolt, 
Qand  236;  de  Pb.  en  Bb.  Oent  1\  569.  La^tun 
cupri.  —  Millevum  stanni  vel  cupri.  Tol  te  Damme 
1252.  Elke  mese  copers  ij  d.  Loy.  Tol  te  Mechelen 
1391  a.  85.  Cooper  is  elck  hondert  gefiyt  op  y  Ib. 
gr.  Yls  Schatting  1551.  De  stoffe  tot  deseWe 
clocke  dienende,  soo  yan  root  Honghers  coper  als 
Ingels  blocksteen.  db  Pb.  en  Bb.  YI.  NevdeSQ  (1634). 


COP. 


COR. 


101 


COPER,  zn.  JBen  têhêr  vUeh,  fir.  ctff/otJi  poiêëon. 
Dat  niemen  en  yercoepe  coper  noch  ghebbe  OTer 
salm,  hij  en  setter  een  zwert  Tsenken  bij.  db  Vla- 

MINCK,    Vph.  85  (15de  E.)- 

COPERCKEL  (Caperkel,  capelkere),  zn.  o. 
Omilag,  band  van  een  boek  of  regvsier^  it,  couvet' 
ture ,  reliwrê d'un Uwe ou regUtre.  Kil.  Eoperokel/ 
koffertorie.  Operculum^  mdgo  oooperculum.  ||  Betaelt 
Peeteren  yan  Geldorp,  boeckvercoopere ,  voor  een 
home  caperkel  [var.  capelkere] ,  en  Tan  dese 
minut«  te  binden.  Siadsarch,  Breda,  reken.  1  jan.» 
1566/67,  fol.  78;  U.  fol.  92  y»  (Cuypers  t.  V.). 

COPERROOSE  (Cooperrooee),  zn.  Koperrood, 
fr.  eouperose.  Kil.  Koperroose  /  Koper  water. 
Chaleanium,  viiriolum. , ,  ||  Cooperroose.  1  pijpe 
vi  gro.  —  1  ame  oft  tonne  ij  gro.  Waierid  1550. 
Cooperroose.  Een  pijpe  Tan  ig  amen  geër^  lig  Ib. 
Een  ame  nae  adyt.  Schatting  1551. 

COPIE,  zn.  Eene  munt.'  ||  Drie  mudde  slechs 
bruens  rogs  sjaers  erfs  pachts. . ,  te  yergheldene  en 
jaerlecx  te  hebbene  en  op  te  hefiene  ane  onder- 
halve  roede  winnechtechs  lants  . ,  rurende  yan  den 
hoye  yan  Loe  baten  Wstkercke;  en  op  twe  copien 
sjaers  erfs  sijs,  int  vores.  hof  te  gheldene;  en  lig- 
ghende  ane  den  ghemeinen  wech.  Schep.  o.  Wstkercke 
buten  t  in  ggreven  hof  v    Loe^  15  mei  1857. 

COPPEL  (Coppele),  zn.  o.  1)  Vijgenkorf,  -mat 
of  'mand  van  biezen  ^  fr.  cabae.  Kil.  Kop  pel  e. 
Copnla,  vinculwm , .  .  \\  Una  copula  ficuum  sive 
racemorum.  Tol  te  Damme  1252.  Van  elcker  cop- 
pelen  vijghen  en  rosijns,  eenen  hallinck  Loeyens. 
Tol  op  de  Zenne  1436.  Fniijts.  1  coppele  oft  iiij 
toppen,  dairaff  twee  corf  y^jgen  maken  een  cop- 
pele, en  iig  toppen  rozijns  zijn  een  coppele,  elcke 
coppele  ij  engelschen.  Wafertol  15.^0.  Fruijts,  als 
yigen,  de  coppele,  te  weten  twee  stuiken  oft  yier 
quarteroenen ,  geëyt  iiij  s.  Schatting  1551.  It.  Brab. 
Yeeaten  II  488. 

2)  Snoer ^  koord ^  band  (aan  sleutels),  fr.  lien^ 
cordon  (^  de»  defs).  Kil.  Vincuhm,  guo  aliguid 
eopulatur  iive  conjunoifur.  \\  Eerst,  een  coppele 
met  zeyen  sluetels.  Eene  coppele  met  thien  slue- 
tels.  Een  coppele  met  zeyen  sluetels  Een  andere 
enz.  DE  PoTTBR,  Petit  cart,  74.  75  (1540). 

3)  Zooals  thans  Koppel,  koppelband ,  fr.  covplCf 
collier.  Kil.  aitct.  K  o  p p  e  1  e  Copula , . .  Couple , 
collier  et  courroye  pour  accoupler  deux  chien».  ||  Soe 
wanneer  yemant  sterft  nujt  den  leeuen  [n/  de 
horenleenen],  soe  sal  die  erfman  daeraf  yerheerge- 

-  weden  sjn  leen  met  eenen  nuwen  hoeme, . .  een 
laesse  eü  twee  nuwe  coppelen  yoer  sjn  recht 
L.  Galksloot,  Inv,  cour  feodale  I,  xxxyij  (Box- 
horen).  Egheene. . .  persoonen. . .  en  sullen  moghen 
met  hen  leyden,  passerende  deur  onse  waranden,, 
eenighe  honden , . .  tenzij  dat  deselve  honden  in 
coppels  oft  laessen  zyn.  Fl.  v,  Brab,  26  febr.  1568 
a,  18;  TI  175. 

COPPELDRAYER,  zn.  Koppelaar,  fr.  proré- 
nèfe.  Kil.  aucf.  Koppel /Koppeldraey er  Leno^., 
Maquereau.  ||  Dien  afgrijselijcken  Antechrist,  yoe- 
sterheere  der  moordenaers,  tolleneire.  coppeldrayer 
en  muylstooter  yan  alle  afgoderie,  buggerie,  over- 
spel, hoererie,  oncuysheyt , . .  db  Potteb,  Petit 
cart.  1.89  (1598). 

COPPELROEDE  (ook  coppblbalck) ,  zn.  Yse- 
ren  balcken  of  coppelroeden.  Bouwterm. 
IJzeren  stang  ter  verbinding  en  bevestiging  van  twee 
muren,  fir.  (construction)  barre  de  f  er  pour  relier  ei 
affermvr  deux  murs(?).  ||  Dat  men  denzelyen  tnrre 
wel  zal  anckeren  met  yiii  ijseren  balcken  oft  cop- 
pelroeden dweers  dueigaende,  yervattende  dedickte 


yan  [de]  mneren  met  xyi  aluetels  en  xyi  ooghen, 
deselye  ooppelbancken  [coppelbalcken .']  met  stercke 
stropooghen  int  midden  ghemaect,  wel  treckende 
en  sluytende  met  steercke  scheersen,  eng,  db  Pb. 
en  Bb.  Gent  I  500,  (1580). 

COPPELWEIDE,  zn.  Gemeente-weide,  fr.  prai- 
rie commune.  Grimm.  Koppelweide  Gemeiw 
schaft liehe  weide.  \\  Coppelwegdam  quam  habemut. 
Charters  d.  abdij  van  Vorst  1284. 

C0PPENGE8PIN,  zn.  t).  Spinneweb,  spinrag, 
fr.  toile  d'araignée.  \\  Oio  en  selen  [nl.  de  heeren 
yan  den  Raad]  dat  recht  niet  laten  gecompareert 
oft  geleken  wordden  den  coppengespinne ,  dair  die 
groote  horselen  en  wormen  doeryliegen  metcrachte, 
en  die  cleyne  en  onyermogende  yliegen  en  mnggen 
inne  yerliggen  en  blyyen  moeten  geyangen.  V.  D. 
Tav.  3  3  yo. 

COPPENOLE,  zn.  Sene  zekere  gUveren  munt, 
fr.  certaine  monnaie  d'argent.  ||  Philippus,  Caro- 
lus,  Coppennole,  Loyens  peeters,  Bruessels  ingelen 
in  de  oirloge  geslaigen,  die  dobbel  dairaff  iJVs  ata. 
Muntwaarde  in  Brabant  1493. 

COPPETASSE,  zn.  Drinkschaal,  drinkbeker, 
kop,  fr.  vase  d  boire,  coupe,  iasse.  Eene  ons  zon- 
derling voorkomende  woordkoppeling,  welke  La 
Cume  niet  klaarder  maakt  daar  hg  zegt  Coappe 
était  distingué  de  tasse  qui  étoit  un  vase  plus 
petit,  et  de  gobelet  couyert.  ||  Zommeghe  yan 
de  principale  hadden  flasschen  met  wyn  mede  ghe- 
brocht.  Hertoghe  Mauras  badde  diyersche  coppe- 
tassen  yan  zeWre  yergult,  eü  andre  yessellen  yan 
zelyre    Piot,  Chron.  727,  sub  anno  1590. 

COPPILIE,  CoFFiLLB,  zn.  y.  Van  boomen  en 
kreupelhout.  Éouw,  ir.  coupe  {des  arbres)  et  taiUis, 
II  Den  leene  yolghen  en  behooren  toe  alle  opgaende 
boomen,  tronckboomen ,  haeghen,  medgaders  copi- 
lie  ofte  bladinghe  onder  de  drie  iaren , . .  C.  o. 
Belle,  yii,  13.  Den  hauw.  copilie  en  talie  yan 
boute  beneden  de  drie  jaeren  yolghen  den  grondt. 
Ib.  X,  16.  Denghenen,  die  deselye  haeghen  be- 
stoppen  sal,  moghen  [/.  mach]  daertoe  ghebniy- 
cken  de  coppille  yan  deselve  haeghen,  ten  minsten 
griefye  dat  doenelgck  wert.  C.  v,  Poperingen, 
VI,  27. 

CORDEWAEN,  zn.  Leder  van  Cordova,  fr. 
euir  de  Cordoue.  Kil  Korde waen/ korde waensoh 
Ieder.  Corium  Hi»panicum ,  vulgo  Cordubanum, 
II  Yoirt  meer,  yan  eender  balen  of  yate  corde- 
waens,  xii  zw.  torn.  Hansa-tol  1409,  Lat.  tekst 
1315:  pro  qualibet  bala  alutae.  Cordewaen,  een 
bale  als  een  fusteynbale  vVs  g^-  Wafertol  1550.  ld. 
geëyt  ix  Ib.  Schaf /ing  1551.  Yao  cordewaen  en 
besane  in  corden  beslegen  Bekenk.  v.  Brab.  131 
fol.  110.  Zie  ook  oalootsbn. 

CORDEWAENSCH,  bn.  Fan  Cordova,  Cordo- 
visch,  fr.  de  Cordoue,  cordouan,  Cordewaen sche 
caes,  wordt  te  Gent  vermeld  in  de  \Ade  eeuw,  fr. 
fromage  de  Cordoue,  est  mentionné  è  Gand  au  14« 
siècle.  DB  Pb.  en  Bb.  Gent  III  412.  —  Corde- 
waensche  yellen.  Cordovische  huiden,  fr.  des 
euirs  de  Cordoue  \\  Yan  eiken  drien  cordewaenschen 
yellen ,  die  men  binnen  yercoept  of  yerbesicht,  ofte 
besaen.  yiii  miten.  db  Ylamiitck,  Ace.  29. 

CORDEWANIERS  (Corduanire),  zn.  mv.  Schoen- 
makers van  Cordovisch  of  fijn  Ieders  zij  komen  voor 
in  de  akte  van  verzoening  tusschen  de  geslachten  en 
de  ambachten  te  Brussel,  in  1805,  fr.  eordou- 
aniers,  cordonniers  en  cuir  de  Cordoue  ou  cuir  fin; 
ils  figurent  dans  Vacte  de  réconciliation  entre  les 
lignages  et  Ie»  métiers  è  Bruxdles ,  en  1805.  La 
Cume  Cordoanier:  eordonnier.   Kil.  Korde- 


d02 


COR. 


COR. 


waenier.  Ckdoeólariut ,  snior,  \\  Beckeren,  cordu- 
anire,  scoesuttren,  oudeBcoesuttren,  riembeslage- 
ren,..    Oork,   19  mrt.   1305,  Zie  ook  aALOOXBBN. 

CORE.  Zie  keübe. 

COR£ëL,  cabeel,  zn.  Kareel,  gebakken  steen , 
fir.  hrique.  Kil.  Koreel/ kareel.  Later,  \\  Wie 
tgoet  Tan  der  stede,  tzy  calcq,  houdt,  coreelen, 
steenen  ghehaelt  heeft  . .  Co.  Aalst  226  (1415). 
TosBchen  eenen  hoven  en  eenen  ghemeenen  muer 
moet  ten  minsten  otiderscheet  eü  distinctie  \l. 
distantie]  syn  yan  eenen  halfven  careel.  Ih.  ix  15. 
H.  C.  o.  Auden.  ziT  9,  coreel.  It.  de  Potter, 
Chrtm,  56:  twintich  duysent  coreelen,  (1531). 

COREN  (Coeren,  coern,  coom,  eom,  koeren),  zn.  o. 
1)  Graan  in  H  algemeen ,  fir.  du  grain ,  du  bied ,  en 
général.  Kil.  heeift  Koren /kome.  Frumentunif ., 
iriiicumt  far^  granum.  \\  Die  tolne  van  den  vier- 
talen,  dat  es  die  tolne  van  den  come:  van  tar- 
wen,  van  rugghen,  van  ghersten,  van  evenen, 
van  boenen,  van  erweten,  van  vitsen,  van  meste- 
linne,  van  havere.  Kleins  tol  te  Brugge  1289.  De 
tue  scoeve  van  der  ouder  tienden  van  Viane  in 
ooeme.  —  dat . . ,  alle  deghene  die  coeren  hebben 
in  de  prochie  van  Yiane  niet  ne  moghen  haer 
ooeren. . .  van  den  velde  porren  no  leeden  en  ne 
si  vertient.  Oork.  19  aug.  1288.  Ombe  iij  mudde 
corens,  half  rogge,  half  tarwe.  Oork.  4  oct.  1304. 
Van  der  corenmaten.  Van  alrande  come,  van 
erwiten  en  van  bonen,  sal  men  ghelden  van  eiken 
mud  \var.  mudde]  te  metene  enen  hellinck.  Tol 
te  Diest  1307.  Yan  elcken  hondert  feertelen  ter- 
wen  oft  rogghen,  gersten,  evenen,  erweten,  boo- 
nen ,  vitsen  eü  van  allen  anderen  coome  dry  penn. 
zwartte  toumoyse. .  Hansa-tol  1409.  Gorenassyns. . . 
Weyt,  boecweyt,  rogge,  garste,  haver,  spelte, 
arweyteu,  boonen,  wieken,  amelen,  eeven  en  on- 
gemalen  mout.  Ord.  22  sept.  1441.  —  Hart 
coren  Tegenovergesteld  aan  het  mout,  fr.  blé  dur 
opposé  au  malt?  ||  Twee  sacke  haerts  corens  solen 
ghelden  twee  oude  enghelsche,  en  drie  mudden 
anders  corens  ocht  mouds,  solen  ghelden  twee 
oude  enghelsche.  Oork.  heer  v.  Diest  ^  2  juni  1335. 
It.  Kb,  V.  Antw.  a.  120  hert  coren.  —  Oostersoh 
OOren.  Koren  uit  de  Baltische  zee,  fr.  blé  de  la 
Baltique.  ||  Provisie  in  den  raide  van  Brabant 
verleent  den  pachtenere  van  den  rechte  van  den 
corenlepel  ons  heeren  des  keysers  te  Loeven,  om 
op  te  bueren  en  tontfangen  tselve  recht,  soewel 
van  den  Revele  oft  Oisterachen  corene,  als  van 
anderen  grane.  Bekenk.  v.  Br  ah.  reg.  138  fol.  313 
V*,   16  juli  1540.  —  Pratersooren  (pbetbbb- 

cobsn),  zn.  Het  door  de  eigenaars  aan  den  oogst- 
koeder  jaarlijks  verschuldigd  koren,  fr.  Ie  grain  d4 
annudlement  au  messier  par  les  propriétaires.  ||  Voert 
behoert  den  voeght  toe  en  ten  leene:  dat,  sowie 
waeghen  en  paerde  hout  up  het  heerscap  van 
Everghem,  en  heeft  een  bunre  maendach-lants 
ofte  meer,  die  es  schuldech  den  voeght,  mits  den 
leene,  een  vul  pratercoren;  dats  te  wetene:  twee 
rogghe  scove  en  twee  evene  scove;  eii  so  wie  dat 
min  heeft  dan  een  bunre  maendach-lants,  half 
pratercoerens ,  dats  te  wetene  eenen  rogghenen 
Bcoef  en  eenen  he venen  scoef.  Oends  charterb.  24, 
oork.  V.  1361  a.  13,  Everghem. 

2)  Inz.  rogge y  fr.  partie.  du  seigle.  Kil.  Koren/ 
rogghe.  Seeale,  genus  frumenti  viiioris  [nl.  dan  de 
tarwe].  ||  In  coren,  geheiten  rogge,  iv  sester.  Mbb- 
TBK8  en  Tobfb,  IV  590  (1413).  De  mudde  rogx 
of  corens  [hoogerop  staat  hiervoor  oor  en  alleen]. 
C.  V.  Brussel,  stat.  v.  1417.  Een  mudde  roggen 
tsjaen    erfpachta,   goeta   payabels  corens.    Hof  ü. 


Aeri  v.  Zelke  te  JFèbbeeum^  23  april  1458.  Op 
den  corensnlder  vonden  t  coren. . .  In  den  ierstem 
XI  mudden  ooems  oft  roggene.  Inv.  v.  d.  Hulsi 
1489.  Erfpachte  van  rogghe,  ..  —  Yoor  elcke 
viertele  rogghe. . .  C.  stad  Meehelen  xii  4 ;  Nan* 
nius  frumentum.  Die  t  coren  oft  teruwe  verdiert 
en  dierte  daerinne  maeckt,  sal  men  gheeaselen 
uuyt«r  stadt,  ter  poerten  toe,  en  voirts  bannen 
uuyter  stadt  en  quartiere  van  Antwerpen,  op  sya 
hoodt.   C.  V.  Antw.  1545,  ii  29. 

CORENAERT.  Zie  aebt  3)  4),  I  40. 

CORENBIJTER  (Ck)renbitre) ,   zn.  Korenhande- 
laar ^  graanhandelaar  f  ook  in  't  klein  ^  fr    mardkand 
de  grainSj   de  bleds,  aussi  en  détail.  Kil.  Koren- 
bijter /  korenkooper.    Frumentarius    mereaior.   De 
onteerende  bet.  aan  dit  w.  ingedrukt,  zal  wel  het 
gevolg    van    later    gepleegde   snoodheden    geweest 
zijn;   w\j   zien  er  aanvankelijk   niet  den  Dardanih 
rius  tn,  ^nt  omnia  coëmiiy  ui  demum  oarnu  vendat, 
den  annonae  Hagellator,  annonae  vexator  ^  den  op- 
kooper;   veurkooper,    van    Kiliaen   (en    Spanoghe), 
den  usurier   qui  cache  Ie  blé,   et  recèHe,  tsüendatU 
la  cherté  van  Adrianus  Junius,  hem,  die  het  kom 
berght    totien   dueren    tijt,    van    JPlaniijn,    kortom, 
niet  uitsluitelgk  den  opkooper,  fr.  accapareur  onzer 
hedendaagsche  wdb.  ||  üp  sine  mnr  lach  Jan  van 
Zeilen,  corenbitre.  ds  Patjw,  HBesouch  45  (1306). 
En    de   bailliu. . .   mach    met   scepenen   gaen    ten 
huse  van   den   coorenbyters ,  te  wetene,  daer  men 
graen  bij    maten  vercoopt,   en...  mach  nemen  de 
maten  die  hy  daer  vindt,  en  doen  se  ycken.  C.  e. 
Aalst  402  (1578). 

CORENBLOEM.  Zie  onder  lakbit. 

CORENHOEDER  (Comohuedere),  zn.m.  Ooget- 
hoeder  {prater,  preter),  fr.  messier.  ||  Den  como- 
huedere oec,  oft  den  praetere,  sjjn  wi  aculdeeh 
jaerlijcs  te  confirmeerne  en  te  ghestaghene  [geeta- 
digen]  beide  te  ghadere,  ofte  onse  cnapen  van 
onsent  halven,  alsen  die  van  den  dorpe  hebben 
ghecoren.    Oork.  19  juni  1295.  Zie  pbatbb. 

CORENHUIS  (Oorenhuus,  coemhuua,  oomhoia, 
coorenhuys,  corenhuys),  zn.  o.  Korenhal,  fr.  haUe 
aux  bleds.  \\  Tusscen  dlakenhuus  en  dcorenhnna. 
Brab.  Teesten  I  747  (1311).  Dlakenhuya  van 
Ziohene,  metten  kelren  onder  broethuna  en  onder 
ooemhuus,  metten  sulren  boven  in  die  aelve  huyae. 
Deeling  v.  Diest,  Van  den  iolle,  (1337).  Buten  den 
comhuise.  Kb.  v.  Diest  a  61.  Deken  en  gheawoome 
van  den  coorenhuyse  —  ter  merckt  ofte  corenhuyse. 
C.  V.  Aalst  III  3.  4. 

CORENCOOP  (C— coep,  coorencoop),  zn.  m. 
Naer  den  corencoop.  Naar  den  loopenden  pr^ 
van  het  koren  (naar  welken  men  nl.  den  prija  van  hei 
bier  en  het  gewicht  van  het  brood  bepaalde,  fr. 
selon  Ie  prix  courant  du  grain  (d'après  Uquel  om 
fixait  Ie  prix  de  la  bier  e  et  Ie  poids  du  ptsin).  Men 
zie,  voor  het  brood,  eene  dergelijke  verordening 
in  de  kost.  van  het  Proossche,  I  344,  en  Rembrj 
I  361.  II  Dit  es  die  ordinancie  van  den  biere, 
dewelke  men  veranderen  zal  moghen  van  eiken 
veerdel  jaers  te  veerdel  jaers,  nae  den  corencoep. 
Kb.  V.  Diest.  B  82.  *tGhewichte  van  den  broode, 
en  hoe  men  dat  meerdert  eö  mindert  naer  den 
coorencoop,  staet  hiernaar  in  dordonnantie  Tan  den 
hackers.  C.  v.  Aalst  ilO  (1578).  Vgl.  LAifTCXX>P. 

CORENRAPER  (Ckwmeraper),  zn.  Nalezer  van 
korenaren,  fr.  glaneur.  \\  Nopende  de  coomerapera. 
Men  verbiet  een  yeghelyo  te  gaderen  ofte  coome 
te  rapene  up  der  lieden  landt  voor  anderatont  dal 
de  vruchten  van  den  velde  zijn.  C.  stad  Brugge  I 
217  (1552  a.  12). 


COR. 


COR. 


103 


CORENTEN,  En.  mr.  Krenten  y  fr.  raieine  de 
Cortnihe,  Kil.  App.  Gorinten.  Lepioragee,  uvae 
eorinthiaocte :  ||  Corenten,  1  pijpe,  acht  gro.  —  een 
ocxhoot,  Tj  gro.  —  De  corenten  comen  gemeynlick 
in  booten  yan  omtrent  iiy  amen,  xg  gro.  —  een 
hondert ,  twee  gro.  Wateriol  1550.  Corenten ,  eenen 
aaok ,  geëyt  xxx  s.  Vis.  —  een  pype ,  vj  Ib.  —  een 
oxhoot  en  in  booten  nae  advenant.  Schatting  1551. 

COBENWËRCK,  zn.  o.  Karen,  graan,  inx.  als 
grondstof  van  hier,  eunjn  of  sterke  dranken,  fr.  du 
grain,  partic.  comme  mtttière  premiere  de  la  hihe, 
dn  vinaigre,  de  liqneurs.  ||  Die  coerenwerc  yercochte 
binnen  schependomme,  in  scepe  ofte  eire,  dat  argher 
ware  onder  dan  boven, . .  hi  ware  in  mesdade  yan 
O  s.  Kb.  o.  Auden.  1338.  Wat  goede  yri  es  in 
tolhuus  yan  toUe,  dats  te  wetene  alrehande  gheso- 
denen  dranck  daer  watere  ofte  oorenwero  in  es. 
Tol  te  Meohelen  1391  a.  12.  Yan  elcken  yrempden 
dranoke,  daer  coerenweero  toe  es,  of  die  men  siet, 
oft  ajsin,  die  daeraff  comen  mach,  zoe  es  men 
schuldich,  yan  elcken  haemyate,..  db  Pb.  en  Bb. 
Qent  III  .<S40,  de  Grute. 

CORI ANDER,  coliaitdbb,  zn.  Korianderzaad, 
fr.  eoriandre,  Kil.  Koriander  /  koliander. 
Coriandrum,  ||  Ck>riander,  een  bale  yan  iige  Ib. 
i|j  gro.  Watertol  1550,  Ckiliandres ,  de  100  Ib.  zii 
s.  Tol  31  aug.  1597. 

CORINGE,  zn.  y.  Bekoring,  fr.  tentation.  \\ 
Wonden  hem  die  seWe  sondaren  te  Gode  keren, 
staphans  souden  si  in  coringhen  yallen,  daer  si 
yormaels  niet  af  en  wisten.  AUerkerstb.  100  (Tauler). 

CORITE  {}),  zn.  Spijskcut,  vliegenkast,fi.  garde- 
manger.  ||  Gaidemeng^,  2  grote  hangende  corite 
met  lakene  oyertogen,  spise  in  te  setten.  Inv.  Boreht 
te  Loven  1436. 

CORCK,  zn.  Kurk,  fr.  liège.  Kil.  auct.  Korck. 
Cortex  subereus.  JEseorce  de  liège.  ||  De  flotis  de 
korken,  quibus  communiter  piscatur  [nl.  kurken 
dobbers  aan  den  netrand] . .  Tol  te  Damme  1252. 
Een  dozyne  corox,  geëyt  yin  d.  Schatting  1551. 
Aud.  Meng,  lY  395,  Fo2<20r« (1338;:  in  corcke doen? 

CORNEL,  zn.,  my.  Gornellen.  2^emdmeel,  het 
grove,  mei  de  kleinere  zemelen  gemengde  meel,  in  den 
huiUnóUn  overblijvende  nadat  er  de  bloem  en  de  grove 
zemelen  uitgezift  en  uitgehuild  zijn,  fr.  la  farine 
grossOre  mélangêe  de  petit  son ,  restée  dans  Ie  blutoir 
après  que  la  fleur  et  Ie  gros  son  en  sont  extraits, 
(Rembry  I  359).  De  yerklaring  yan  dit  w.  bij  De 
J3o,  k  er  nel,  yerschilt  een  weinig  yan  deze.  ||  Dat 
het  broot,  dwelck  de  yremde  lieden  in  der  stadt 
brengen,  sal  moeten  wesen  yan  goeden  rogge  oft 
terwen,  sonder  daerinne  gedaen  te  zijne  zemelen, 
dmeel  yan  boonen ,  erweten ,  gerste  oft  hayere ,  en 
sonder  eenighe  andere  oomellen  meer  daerinne 
gedaen  te  wordene  anders  dan  yan  rogge  oft  terwe. 
Stadsarck,  Sergen-op-Zoom,  Ord.  1524 — 1558,  litt. 
H  3  nr  14  (16  sept.  1535).  Dat  nyemandt  oeck 
egeene  zemelen  oft  comellen  menghen  en  zal  daer- 
onder  [nL  onder  zijn  brood] ,  anders  dan  zoo  het 
yan  der  molen  comen  zal.  Kb.  v,  Twmhoui  1550. 
Bogge-gmis  ofte  comel.  O.  P.-J?.  autr.  22  mrt 
1762  a.  8,  bd.  VII. 

CORNOELHOP.  Zie  Hoppb  1). 

CORONEL ,  zn.  m.  Kolonel ,  fr.  coUmél,  Génabd, 
Antw,  arch,  III  195,  en  m.  a.  pi. 

CORONIKE,  zn.  Kronijk,  fr.  ehronique.  ||  Na 
den  ouden  coroniken  dairaf  besoreyen.  Brah.  Yeesten 
II  707    1403). 

CORRENCE ,  ofr.  cotjbakcb  ,  zn.  Buikloop ,  flux 
de  ventre,  \\  Ten  selyen  tijde  regneerde  in  Yranc- 
kerycke  groote  mortaliteit  yan  de  de   siecte  con- 


tagieuse,  so  peste  als  corrence.  Piot,  Ckron,  826 
(1596). 

CORST,  zn.  Plank,  fr.  planche.  De  Bo  Korst, 
karst:  de  afgezaagde  korst  van  eenen  boom,  fr. 
croüte.  II  Betaelt  Vincent  Clais  Wouters  oyer  twee 
eecken  corsten  ghebesight  ant  Blockhuus,  etc. 
Gabtok,  36,  stadsrek.  Btankenberg,  1536. 

CORSTEN.  Zie  Kebstbk. 

CORTAUW,zn.ThansJEar/<Mif(7.Kil.Kartouwe 
j.  noodbusse.  II  Bombaerden,  cortauwen  eiï  mortiers. 
Auden.  meng.  III  4.  Zie  de  Woordenboeken. 

CORTE,  zn.  Naam  eener  biljoenen  en  koperen 
muntsoort  (witte,  swarte  corten),  geslagen  tijdens 
keizer  Karel,  fr.  monnaie  de  biüon  et  de  euivre 
frappée  sous  Charles  Y.  Yan  d^h  Cbijb,  Mertogdom 
261,  263,  264. 

CORTE  ROEDE,  zn.  Gerechtsdienaar  der  hur- 
gemeesters  en  schepenen,  fr.  courte-verge t  sergent  de 
justice  des  bourgmesires  et  échevins.  Kil.  Korte- 
roede. Viator,  stator;  praeco,  „brevem  gerens 
virqam*' ;  K.  auct.  Stator,  praeco  ruralis:  nomine 
magistratus  viis  praefectus.  Sergeant  officier  de  la 
part  du  magistrat  sur  les  chemins.  Maar  deze  yer- 
tolkingen  komen  niet  oyereen  met  de  kostumen. 
Iets  beter  ingelicht  is  Adr.  Junius  Viaior,  stator, 
qui  absentes  (ucersshat,  apparitor  publious.  Een 
statbode,  een  statdienaer,  een  corte  roede.  Sergeant, 
messagier.  Spanoghe,  Sgnongma :  Apparitor  publicus, 
korte  roede,  Aniwerp.  ad  differentiam  Staforis 
primarii^  lange  roede:  roeddrager.  j|  Borgemees- 
teren en  schepenen  hebben  yier  dieuaers,  die  men 
heet  cortte  roeden..  —  De  cortte  roeden  staet 
toe:  in  saecken  dije  yoor  borgemeesteren  en  sche- 
penen, sonder  manisse  des  ammans,  worden  geter- 
mineert  oft  beslist,  alleen  partje  te  daegen,  en 
mogen  totten  dyen  alle  wettelycke  weten  en  som- 
matien yan  yonnissen  doen,  al  waeren  die  oock 
ter  manisse  des  amptmans  gewesen.  C.  v.  Antw, 
eomp.  I  iy  21.  22.  It.  G.  y.  1545,  T  2;  Tiii  22; 
y.  1582,  IT  13.  14;  C  v,  Bergen-op-Zoom  n  2.  3 
en   a.;  xix   1.  —  Te   's  Hertogenboech   werd  hy 

genoemd:  dienaer  yan  de  groender  roede  oft  yan 
e  oorte  stocken.  Cost,  t  2.  —  Zie  ook  Génard, 
Antw.  arch.  I  70,  alwaar  hunne  bedieningen  nog 
nader  z\jn  beschreyen,  en  ook  gemeld  wordt  dat 
zij  yoorzien  waren  yan  een  paard;  L.  Torfs.  Qeseh, 
o.  Antw.  II  80,  en  Fl.  v.  Brab.  II  50  a.  131. 

CORYER,  zn.  Soort  van  vaartuig,  fr.  sorte  de 
bateau,  ||  Yan  elcken  schepe  dat  doergaende  balken 
inheeft,  gheljc  als  de  coryers  doen,  drieyout  roe- 
dertol.  Bekenk.  v,  Brab.  Tol  te  Bumpst  1503. 

CORWEIDE  (Corweyde,  coryeye,  correweje, 
crauweye,  cronweje,  crauweyde,  crauwie,  craweie, 
kreweie,  karwei,  carwei,  kerwei),  zn.  y.  1)  In  het 
leenwezen.  Karweit  verplichte  en  bepeudde  •  dienst 
aan  den  heer,  om  niet,  te  verleenen  door  zyne  leen- 
mannen.  Sertog  Antonis  schafte  de  karweien  in 
Brabant  af  bij  oorkonde  van  9  juni  1404.  Fr. 
{Féoddlit-ê)  corvee,  service  obligtUoire  et  déterminé 
è  Jaire  gratuitement  pour  Ie  seigneur  par  ses  ww- 
saux.  Le  duo  Antoine  abolit  les  corvees  en  Brabant 
par  eharte  du  9  juin  1404.  Kil.  Koreye/kraey- 
weye.  Opera  gratuita.  ||  Aleidis  de  Parweis, 
domina  de  Sóboken , . . .  quodque  non  tenentur  [nl, 
homines  nostri"]  nobts  ad  aliqua  servUia  que  vulgr 
coryeye  vocantur.  Kütl,  Éóboken,  231  (1296). 
Te  desen  tween  hoyen  behooren  oorweyden  en 
diensten,  dats  te  wetene,  dat  de  upzeten  laten, 
die  peerden  en  waghenen  houden,  schuldich  zjjn 
uut  te  yoeme  al  tmes  yan  den  yoors.  twee  hoyen, 
en  000  al  thoy  inne  te  yoerene,  alst  ghewonneu 


104 


COS. 


COS. 


68,  en  tlMminckhont  te  Toeren  in  beede  de  horen 
uut  mijns  heeren  boescheD,  ten  oirbure  Tan  beede 
den  boTen.  En  deghene  die  peerden  noch  waghe- 
nen  en  houden,  moeten  al  tmes  laden  in  de  Toora. 
hoTen,  en  tmes  ap  tlandt  breeden.  £n  ooc  zijn 
sij  Bcbuldich  al  thoy  te  Tulwinnene  alst  ghemaeyt 
68.  En  alle  de  TOora.  oorweyders  hebben  haren 
oost  in  de  Toors.  hoTen,  eeue  maeltljdt  sdaechs. 
DB  Pb.  en  Bb.  YI.  NeveU  HO  (1387).  Dat  van  nu 
Toirtaen  negheen  Tan  den  onderseten  Tan  Brabant 
een^hen  persoen,  hij  zij  edel  of  onedel,  of  poir- 
ter,  of  ander  man,  Tan  wat  state  of  condicien  dat 
hy  zij,  en  sal  moghen  corweyden,  oft  peerde, 
waghene  oft  kerren  leenen,  om  te  Taerne  olt  eene- 
gherande  goet  te  Toerne,  dan  namelic  om  sijn 
ghelt.  Oork.  v.  hertog  Anthonis,  9  juni  1404, 
Brab.  Yeeiten  II  721.  ||  Dertich  corweyden,  elcke 
corweyde  gerekent  en  geéstymeert  te  een  en  twin- 
tich  stuvers  en  eene  plecke  Brabants.  Bekenk.  v. 
Brab.  reg.  136  fol.  221  t^  (1505).  Als  de  heere 
yet  meer  daertoe  Toecht ,  segghende :  dies  suldi  mi 
dienen  in  wapenen,  gaen  met  mijn  wijf  ter  ker- 
oken,  oft  doen  sulcke  crouweyen ,  so  en  is  tleen 
niet  flimple,  maer  ghecondicioneert.  Wiblant, 
JJeenreeht  29.  Item,  soo  heelt  den  heere  aldaer 
het  innekomen  Tan  bastaerde-goederen ,  hooghstoe- 
len,  Try  merckten,  dry  crauweyen  jarelycks  Tan 
elcken  inghesetenen,  te  weten  de  pachters  met 
waghens  efi  peerden,  en  de  handt werckers  oft  cos 
saeten  tot  alsulcke  bedryf  als  den  heere  ghelieft. 
Land  van  Gaasbeek  1670,  blz.  19;  tl.  26.  29.  32. 
88.  41.  43.  47.  49,  negen  dorpen  aldaar  onderhevig 
aan  die  karweien.  It.  de  Pb.  en  Bb.  XXIIII. 
Hxaarde  7,  corweide  1285;  V.  Schelderode  15, 
crauwie;  Eempeneers,  Montenaken  II  191  (1); 
Bembry  I  443,  oarweye  (1).  De  Bo  kraweie. 

2)  In  het  burgeriyk  leven.  Verplichte  dienst  voor 
alle  burgert  ten  behoeve  der  gemeente,  fr.  {dans  la 
vie  civife)  service  obligatoire  pour  tons  les  bourgeois , 
au  profU  de  la  commune,  \\  So  wanneer  dat  de  vrij- 
heyt  doet  of  laet  maken  enighe  straeten  oft  ander 
notable  wercken,  plantinghe  oft  generale  crauwey- 
den  gedaen  worden  bij  der  gemeijnte  tot  behoeff 
Tan  der  Trijheit,  daertoe  dat  zoude  moeghen  die- 
nen enighe  bedwanck  en  de  TorscreTen  crauweijden 
zlJn  penale,  zal  de  Torstere,  ten  Tersuecke  Tan  der 
Tryheijt,  sdaechs  Tier  stuyvers  hebben.  C.  v.  Turn" 
hout,  ord.  28  sept.  1560,  a.  24;  it.  20. 

C0S8AET,  C08SATE  (Cotzate,  cossete),  zn. 
Kleine  landbouwer  in  Brabant  ^  too  in  vromere 
i^den  als  nog  hedendaags;  hij  was  ook  somtijds 
maar  een  handwerker  of  daglooner  (Zie  b:abwbi), 
fr.  petit  eulHvateur  en  Brabant,  tant  jadis  que  de 
noê  jours  .*  il  n'était  aussi  quelquefois  qu*un  jour- 
nalier.  Kil.  Kossate;  hg  stelt  dit  w.  verkeerde- 
lyk  als  syn.  Tan  merssenier  [l.  meissenier] ,  en 
Toegt  er  by  vetus.  Cliens  ducis  Brabantiae,  't  welk 
niet  toepasselijk  is  op  kossate.  De  landelijke  be- 
volking bestond  uit  twee  klassen  of  standen:  de 
meisseniers  (mansionarii)  en  de  cossaten  {o€uati); 
dexe  laatsten,  vrijgemcuikte  l^f eigenen,  leefden  in 
eenen  xeer  hekrompen  staat.  \\  In  Beverne,  de  cot- 
laten,  xii  spint  haTot  avene,  cvii  ^/j  den.,  iii 
attUes  (.'),  TI  panes ,  Yi  wachtpenn.,  t  halst,  avene , 
n  sol.  Vak  Lokbbbk,  at.-Bavon  blz.  413  (13de  E.). 
Quod  unusquisque  de  premissis  hominibus,  agrv- 
eulturam  exercens,  unam  firtellam  avene;  de  aliis 
MTO,  qui  vuigariter  cosseten  nuncupantwr  et  agri- 
euUuram  non  habent,  unusquisque  dimidiam  firtel- 
lam avene, . ,  persolvent.  A.  W  aütebs  ,  Analectes 
260  (1262).  Zie  ook  Van  Doren,  InT.  arch.MaUnes, 


Chartes  nr  4.  Ware  die  Tader  oossate,  soe  soudeii  die 
kinder  hebben  die  woeninge , . .  een  dachwant  groot, 
en  Teroersaten.  Onder  scheet  üccle  en  Brussel.  Van 
den  cossaten ,  die  niet  en  seyen ,  sal  die  persoen 
[nl.  de  pastoor]  hebben,  te  Kersmisse,  Tan  eiken 
paer  toIcs  die  in  hiiic  sitten,  enen  halTen  ouden  ' 
eogelschen.  Belg,  mus.  II  166,  Pastor sreehl  te 
Nispen  1421.  Zie  Defacqz  et  Honincks  III  344, 
Talie;  A.  Wauters,  Environs  II  38.  214.  300, 
en  Jean  I  267;  C.  v.  Bode  6.  7.  21.  22.  30.  86, 
en  Schuermans  kossaabd.  Zie  ook  meissenieb.  — 
In  de  PI.  V.  VI.  IX  833,  ord.  15  oct.  1740 
a.  8  leest  men  Tan  kossaerden  ofte  packdrae- 
gers,  maar  dat  woord  heeft  niets  gemeens  met  ons 
cossate. 

C08SAËTGELT,  zn.  Jaarlijkschê  helasHng  van 
den  cossaet,  onder  de  pastor sr echten  te  Ifispen,  fr. 
contribution  annuelle  du  journalier  parmi  les  droUs 
du  curé  è  Nispen.  Belg,  mus.  II  162.  166.  Zie  het 
Toorgaande  citaat. 

C088ATE  LANT,  zn.  Land  van  eenen  heer  ge- 
houden door  cossaten,  zijne  laten,  fr.  ierre  tenue 
d\n  seigneur  par  des  cossaten  ou  petits  labou' 
reurs,  ses  tenanciers.  \\  Soe  datter  eenighe  dief 
ofte  malfauteurs  te  Tanghen  waeren  Tan  criminele 
saecken,  soo  moeten  de  laeten  Tan  den  Toomom- 
den  heerscepe,  die  houden  Tan  den  Toomomden 
marquis  cossaete-lant ,  denseWen  malfauteur  wach- 
ten by  nachte,  alsoo  langhe  hy  daer  ghoTangen 
licht,  op  haerlieder  Treese  en  aTonture.  db  n. 
en  Bb.  I.  Drongen  28  (1603). 

C088ELIER,  zn.  De  uitgeTer  Tertaalt  het  w. 
door  borstharnas,  fr.  cuirassc,  maar  Schayes  in  de 
Ao€td,  d'archeol,  1850  blz.  129,  zet  coffelibbs  en 
Tertaalt  banieren  (f).  Zou  het  niet  cobbblieb 
{corselet)  zijn?  ||  Int  seWe  jaer  [nl.  1462]  was  een 
groot  steecspel  te  Bruesel  Tan  edlen  heren,  die  in 
hoer  Terwap[en]inghe  steeken  moesten  en  met 
costeleken  cosseliers.  Piot,  Chron,  60. 

C08T,  zn.  m.  1)  Zooals  thans.  Kost,  epijs  em 
drank,  fr.  nourriture.  Kil.  Kost/spijse.  CibuSj», 
Wij  halen  dit  w.  alleenlijk  aan,  om  te  bewiften^ 
dat,  in  de  vroegste  middeleeuwen,  de  verliezende 
partij  in  een  rechtsgeding,  den  kost  der  winnende 
partij  te  betalen  had.  \\  Die  Terliest  de  aake,  hij 
Terliest  den  coet  t  üccle.  t  Bevht  van  Uccle  a.  50. 
Men  en  wyst  tot  SanthoTon  geenen  cost.  Y.  d. 
Tat.  204;  C.  o.  Santhoven  248.  In  Holland,  so 
wat  mannen  onse  bailliu  daertoe  neerapt  OTer  die 
waerheyt  te  besitten,  die  sal  hg  hoeren  oost  qny- 
ten,  Tarende  en  kerende,  en  dien  kost  sal  hij 
wedernemen  Tan  dengenen  die  in  den  onrecht  be- 
Tallet  naer  der  waerheit.  Noobdewieb,  jReqUomd' 
heden  412  (Tan  Mieris  2,  718).  Zie  Graf  a.  Mathiaa 
Dietherr,  Deutsche  BechfssprichwOrier  blz.  427  en 
aant. ;  Grimm,  Deutsche  Bechtsalterthümer  869, 
en  Weisthümer  III  §  77,  Gbiupp  etc.  —  In  dezen 
zelfden  zin  in  het  meervoud:  \\  En  hi  aal  betren 
den  heere  iii  stuiTers,  en  sinen  adTersaris  ii  stui- 
Ters,  eii  sine  costen.  K,  v,  ter  Piele,  1265  a.  7. 
Lat.  tekst:  et  custum  suum.  —  Ook  dienstdoende 
schepenen  en  mannen  werden  vrij  gehouden,  \\  In 
eiken  Tan  den  drie  jaergedingen  sal  de  schoutet 
schuldich  sijn  den  scepenen  teten  te  goTen,  en 
haer  gruyt  \nl,  bier]  oic  te  geTen.  Br^.  Teeeten 
I  782,  K,  V,  's  Bosch  11  jan.  1330  a.  6. 

2)  In  het  meervoud,  inz.  Qereehtskosteuj  fr. 
{en  droit)  dêpens,  frais  de  Justice.  Kil.  anct. 
Kost /onkost.  Despens,  ||  Costen  zijn  geheeten 
die  oncoeten  Tan  den  procureur,  Tan  adToeaet, 
Tan   duerweerders,   Tan  getuygen,   Tan  oommisMh 


GOS. 


COS. 


405 


xyBen,  Tan  vercrijge  yan  letteren,  brieyen,  nuni- 
menten  en  dyergelgcke.  Y.  j>.  Tav.  406. 

COSTALË,  bn.  Costa  Ie  bal  e.  Spaansehe  haal, 
fr.  bolle  etpagnoU  {?).  Maigne  d'Amis  Costallum: 
Saceus;  8ac  (1880).  Spaansch  Coatal.  Orand  tac, 
balie.  II  Pelterie.  1  costale  bale  yan  Spaengnien  ia 
geéstimeert  op  y  lib.  Schatting  v.  1551. 

COSTBIËDING.  Zie  custbiesdtg. 

CQSTËLëT,  zn.  Sen  zeker  val  of  voorwerp 
dienende  tot  heit  inpakken  van  koopwaren  y  fr.  eer- 
tot»  vate  OU  obfet  eervant  d^ emballage.  \\  Ëen  yat 
wiins,  seems,  aschen,..  yan  eiken  yate  iv  d. ., 
yan  enen  costelette,  ii  d.  Tol  te  Brugge  ^  Mei 
1252;  de  Lat.  tekst  heeft  ook  costelet. 

COSTELTJCK  (Oostelyc),  bn.  1)  Vanmenschen. 
Praehüievendf  fr.  {de personne») luxueuees.  Kil.  K os- 
tel  ie  k.  Luxurioeue,  profueus,  \\  De  graye  Lodewyc 
int  eerste  jaer  hy  was  zeere  costeljc,  en  hilt  al  te 
groten  staet,  en  hj  yerteerde  meer  dan  zinedomey- 
nen  of  dan  zine  renten  consten  ghestrecken.  Jak 
y.  DixifVDB  199;  it.  244. 

2)  Van  eenen  eed.  Gostelijcke  eet.  Oruwe- 
Ujke  godslantering ,  fr.  horrille  blaaphème,  ||  Peeter 
de  Pipero,  heymelyk  en  openbaer  dobbelspel  in 
syn  hays  gehouden  hebbende,  synde  aldaer  oock 
costelyke  eeden  gesworen,  by  welk  hy  yerdiend 
hadde  gebannen  te  syn  en  groote  pelgrimagie  en 
boeten  te  doen.  Gékabp,  Antw,  Archiv,  I  181 
(1602). 

COSTELIJCKHEDËN ,  zn.  my.  Nutteloote, 
kwistige  vermaken ,  ir.  des  plaisirs  de  gaspiUage, 
II  Dat  oio  alle  ledichgangers ,  en  elc  yan  dien, 
gheene  renten  hebbende,  noch  daeghelicke  hante- 
ringe  en  neeringe  doende,  dair  sy  hen  mogelic 
op  soaden  mogen  ontdragen,  die  nochtans  die 
cabaretten,  tavernen  en  andere  costelicheiden  han- 
teren. . .  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  188  fol.  99 ,  Ord, 
14  aug.  1459  a.  1. 

COöTëRIJ  (0)8terie) ,  zn.  y.  Oppercostery, 
ondercosterij.  Benaming  der  smaUe  Wetten  van 
vinders  ie  Oent ,  welker  rechtsgebied  afgebakend  was 
naar  het  geestelijk  gebied  der  parochies ,  fr.  „couste- 
rie'\  dênomination  des  Lois  ou  bancs  subalternes 
de  yinders  è  Oand,  dont  la  furidietion  était  déli- 
mitée  par  la  cireonscription  ecclésiastique  des  parois' 
ses.  Zie  de  Pr.  en  Br.  Oent  I  845,  en  Raepsaet, 
Analyse  n'  829.  |l  Dat  de  smalle  wetten  en  yinde- 
ren  yan  den  yier  naeryolghende  proohien,  wesende 
zes  distincte  bancken  en  yierschaeren .  te  wetene: 
d'eerste  de  uppercosterie  yan  Sente-Jans  prochie, 
d*andere  de  ondercosterie  derzeWer  prochie;  de 
derde,  enz.,  zullen  elck  int  zyne,  yolghende  huer- 
lieder  oude  palen  en  limiten,  hebben  en  nemen 
kennesse  en  judicature  tusschen  poorters  en  inwoo- 
nende,  tot  xz  scellinghen  grooten  eens,  inclnz, 
daerondere  en  niet  daerboyen,  in  actie  personele 
alleenüc.  C.  v.  Oent,  II  895,  ord.  8  aug.  1575,  a.  1. 

C08TERIJ,  CUSTERIJ,  zn.y.  Patronaatrecht, 
recht  om  iemand  ie  benoemen  of  voor  ie  stellen  tot 
een  geestelijk  ambtf  tot  pastoor  of  tot  kapelaan , 
fr.  patronage  f  droit  de  nommer  ou  présenter  qn.  a 
Vexerdce  d^unefonction  ecclésiastique ,  de  curé  ou  de 
ehapeUdn,  \\  Want  ons  oyerbrocht  hebben  eenighe 
yan  onsen  mannen  yan  leene,  en  onderwijst,  als 
yan  der  custerijen  der  kercken  yan  Doeme,  gelegen 
in  Peelant ,  dat  die  onsen  getrouwen  man  yan  leene 
G^yaert  yan  Doeme  toebeboirende  is , . .  Rijksarchief 
proces  ter  zake  van  het  patronaatrecht  van  een  outaar 
in  de  kerk  van  Doerne ,  charter  v,  d.  hertog  v.  BrtP- 
bant ,  V,  26  aug.  1419 ,  yermeld  in  eenen  Latynsohen 
akt  yan  Quilhelmus  a  Pictayia,  aartsdiaken  yan  de 

ir. 


Sempen  in  de  Luiksohe  kerk,  parochie- priester  der 
kerk  yan  Doern ,  d.  d.  10  dec.  1558,  waarin  gezegd 
wordt:  cum  domieella  Margar^  de  VladerackeUf 
relicia  quondam  domiceüi  Èverardi  de  Doern ,  pro 
tempore  domini  temporalis  de  Doem,  asserens  colla- 
iianem  se u  jus  presentandi  reciorem  idoneum  ad 
altare  s.  orucisy  Margareiae  et  omnium  sane^ 
tarum  virginum  in  dieta  eedesia  de  Doem  sUum, 
ad  se,  dum  vacat,  seu  reotore  earere  dinoscUwr^ 
ratione  juris  sui  patronatus,  speetare  ei  pertinere, 
ad  ididim  altare  j  vaeans  ad  praesens  per  obitum 
quondam  domini  Mutgeri  Clugtmans,  ultimi  dicti 
aliaris  rectoris,  et  asnonid  possessoris,  extra  JSo- 
manam  curiam  et  in  par  Obus  defuncti,  honorandum 
virum,  fUUtm  Nicholai  de  Doem,  clerieum,  enz.  — 
II  Voirt,  soe  selen  wy,  Jan  en  onse  wyf  yoirseide, 
behouden  gheheleo  onse  manscape,  eryen  en  ont- 
eryen,  die  yisscherie  in  die  Denre,  de  cammagen, 
de  preterie,  en  die  costerie.  A.  Waütbbb,  Environs 
I  287,  overeenkomst  v,  juli  1819;  de  schryyer  yer- 
taalt:  la  nomination  d'un  messier ,  du  sacristain  de 
réglise;  wy  zien  in  het  w.  costerie:  het  recht 
der  pcutorij'bexetting ,  het  patronaatrecht ,  Ie  pairo- 
nage,  en  meenen  dat  zulks  door  het  yoorafgaande 
genoegzaam  gestaafd  wordt.  Maigne  d'Amis  heeft 
ook  yoor  het  w.  rector:  curio,  parochus. 

COSTGAVE  (Costegeye),  bn.  a)  Yan  graan. 
Zuiver ,  schoon  gekuischt  [met  wanne  en  met  yederen 
wel  bereyt,  zegghen  akten  der  15d«  E.;  puri 
frumenti  zegt  eene  oork.  y.  1140  by  Piot,  Chron. 

I  59],  fr.  (du  grain)  pur,  bien  nettogé,  bien  vanné. 

II  Ombe  twelef  pachte,  elc  jaer  yan  tweleyen  ombe 

III  mudde  corens,  half  rogge,  half  tarwe,  coste- 
geye. Oork.  4  oct.  1804,  Érps,  —  b)  Ook  yan  ge- 
bakken steen.  Onberispelijk,  vrij  van  gebreken ,  fr. 
(de  briques)  irrSprochables ,  sans  dêfauts,  \\  Dat 
Joorys  Sersanders , . .  kende  schuldich  zgnde  der 
kercken  yan  sente  Jans  in  Ghend  62,000  corree- 
len , . .  goet  costgaye ,  kuerlio  goet  yan  den  besten. 
DB  Pb.  en  Bb.  OetU  Y  810  (1464).  Zie  ook  cüstbabb. 

COSTUME,  zn.  y.  Oewoonte-recht,  kostuum,  fr. 
{en  jurispr.)  coutume.  EU.  Kostuyme.  Consueiudo. 
II  Ck>8tume,  nadat  die  rechten  segghen,  is  een  rede- 
lyoke  gewoonte  eenen  behoirUjcken  tyt  onderhouden, 
en  is  tweerhande,  te  wetene,  kennelyc,  notoire 
oft  openbaire  costnme,  en  priyate,  bysundere  oft 
particuliere  coetume.  Y.  d.  Tay.  8  y^.  Costume 
die  geheeteu  is  kenUjc,  notoire  oft  open- 
baire, is  een  gewoonte,  die  soo  kenlijo  en  ge- 
meynlyc  onderhouden  is.  dat  men  dairaf  geen  twegfel 
en  derf  hebben,  en  yan  sulcker  costumen  mach 
hem  een  wel  gedragen  totter  discretien  yan  den 
rechte  yan  den  hove,  alsoe  yerre  als  syn  tegen- 
partye  geen  contrarie  costume  in  fayte  en  sette. 
Ib.  8.  —  Costume  looael,  soe  men  bescreyen 
yyndt,  is  een  ordinanoie  en  establissement  onder- 
houden in  een  landt  oft  plaetze,  by  accoorde  yan 
der  ouders  en  wysers,  aldaer  geconfirmeert  alsoe 
te  zyne,  en  dair  te  biyyene  nae  die  gelegentheyt 
yan  der  plaetzen,  en  alsoe  langen  tyt  dair  onder- 
houden dat  genoech  is  yoir  een  geconfirmeerde  en 
geprescribeei^e  costume.  Ib.  8  r^. 

COSTUME,  zn.  y.  Costume  yan  schryyen. 
Wijze  van  tijdrekening,  stijl,  fr.  stgle,  manüre  de 
eompier  dans  Ie  caUndrier.  \\  Den  tweesten  dach 
yan  meerte  in  't  jaer  O.H.  1557,  na  costume  yan 
schryyen  ons  hofs  yan  Brabant  [1558  n.  st.].  C,  v. 
Santhoven,  Stijl  1557. 

COSTUMEEREN,  bw.  Onderhouden  als  gewoonte- 
recht of  kosUmm,  fr.  observer  comme  oouiume.  ||  Yer- 
claerende  tot  dyen:  dat  soolange  hy  schepenen  tot 

14 


106 


ÓOÜ. 


cou. 


Hoochstraten  in  de  buytenbancke  aldaer  heeft  ge- 
aeten,  Toer  notoire  en  eyidente  costuijme  aldaer 
heeft  weten  f  sien  en  helpen  costximeren , . .  dat . . . 
enz.  C.  V.  Hoochsiraten ,  Stijl  ^  466.  lU  C,  v. 
€hnt  I  6. 

COSTUMI£RS,  zn.  mr.  Oude  prdkiizijnen,  die 
in  dé  rechten  getuigen  van  het  hestend^  onderhoudene 
recht  f  £r.  anciens  pratieiene  qui  rendent  témoignage 
en  juêtice  du  droit  que  Von  a  accouiumé  d'observer 
{de  Lauri^e),  Kil.  Kostuymier.  Consuetudinum 
exacte  peritue.  ||  Naer  'tadvijs  dies  men  hieraf 
badde  an  costomiers  in  de  camere  Tan  denHade... 
C.  V.  Aiüst  486. 

COSTVOëDËR,  zn.  m.  ||  Yan  leedere-tolle , 
ghel^  men  pontghelt;  van  den  waghene  [nl,  de 
weegschaal],  dar  men  scorsche  mede  met,  sal  men 
ghelden,  van  den  kostvoedere  te  metene,  die  coopt 
en  vercoopt,  elc  enen  penninc.  Tol  te  Dieet  1307  a.  28. 

COT.  zn.  o.  1)  Buisje,  de  holte  van  eenen  sleu- 
tel (}),  fr.  tuyaUf  Ie  creux  d'itne  cU{}).  \\  Alsoo  men 
bevindt  hoedat  de  Jongers  en  kinderen  opte  straten 
dagelicx,  en  besandere  op  sondaghen  en  hejlighe 
dagen,  hen  vervoirderen  met  groote  hoopen  te  ver- 
gaderen, en  met  vaenkens,  stocken  efi  oyck  met 
buskens  van  sleutels  ofte  coten  onder  malcanderen 
lancxter  straten  oft  uuyt  henre  vensters  te  schieten , 
smyten  en  vechten , . .  Gëkabd  ,  Antw.  arch.  III 
95  (1576).  — ..  buskens  van  sleutels,  coten  oft 
andere.  96;  it.  148.  443.  443. 

2)  'sAmmans  COt.  Schuthok,  fr.  endos  public 
<n^  Von  met  en  fourrtère  les  hestiaux  êgarês.  Ook 
BOCHT,  BüCHT  en  SCHÜTBOCHT.  ||  Dat  niomandt 
eenighe  schapen  wachte,  ofte  doe  wachten  op  de 
straten,  op  de  boete  van  xx  schell.  par.,  danof 
eloken  [elckeen?]  schutter  is  jegheus  sijn  landt, 
en  vermach  de  schapen  te  jaghen  in  s'Ampmans 
COt.  C.  V,  Veume  lxvi  12. 

3)  De  romp  van  eenen  windmolen  ^  fr.  la  cage 
d*un  moulin  i  vent  (De  Bo).  ||  Den  stoel  van  den 
wintmuelen,  metten  standart,  eertvast  staende, 
Tolcht  den  leeue,  en  'tcot,  met  al  datter  draeit, 
is  have  gerekent  en  deelsaem  als  meuble.  C.  v, 
Denderm,  1546,  viii  27. 

4)  Te  cote  drijven  (?).  ||  Als  hy  [nl  Jacob 
Tan  Simpool]  ontrent  twee  jaer  alle  die  van  Ylaen- 
deren  hadde  te  cote  ghedreven,  . .  Jan  t.  Dix- 
MÜDB  159. 

COTER  (Cother),  zn.  m.  Kleine  landbouwer  zon- 
der ploeg,  fr.  petit  cultivateur  sans  eharrue.  ||  Een 
inwoonder,  zynde  een  ploeger,  meer  hebbende  als 
een  boender,  en  een  cother,  meer  als  een  half 
boender  nieuw  erve,  moeten  sy  releveren  aan  den 
landheere,  van  negen  tot  negen  jaaren,  en  betaalt 
\l,  betalen]  voor  grondregt  negen  guldens  van  elk 
boender.    C.  gr.  Loon  II   452,  Meckheim  XLVi  1. 

Vgl.  COSSABT. 

COTSACK,  Soort  van  vischnety  fr.  sorte  de  filet 
è  pêcher.  ||  Datter  oock  insgelycx  niemant  en  sal 
visschen  met  kotsacken,  overmits  die  dycken  daar- 
door gebroocken  worden  en  gras  bederven.  C  gr. 
Loon  II  557 ,  Lummen  a.  29  (1613). 

COTTUIN,  COTTUTT.  Zie  catobn. 

COUDëNëRS,  zn.  mv.  in  de  Acad,  d'arehêol. 
1857   blz.   57   AnalecteSf  lees  crudeners,  en  zie 

CBÜIDEBIBB8. 

COULEUVRINEN.  Zie  coleuteb. 

GOUQUILLEN,  zn.  mv.  Sen  soort  van  gebak , 
fr.  une  sorte  de  pdiisserie.  ||  Dat  niement  eenich 
broot,  vollaerden  oft  couquillen  vcrcoopen  mach 
dan  een  vry  hackere.  K.  d.  Dakkers  ie  Audenarde, 
1482  a.  8. 


COURBE,  zn.  Sene  verbodene  stof  in  het  laken- 
verven ,  it,  une  matière  prohibée  dans  la  teiniure  du 
drap.  il  Voert  verbiet  men  dat  negheen  varwere 
ne  varwe  met  brisillie,  no  met  courbe,  no  met 
gheenrande  valscher  varwen.  JT.  d,  Lakengilde  te 
Audenarde,  1329  a  31. 

COURS  (Courps,  corps),  zn.  Eener  stad.  Het 
Lat.  corpus.  Het  lichaam  eener  stad,  de  geheele 
stadj  de  gezamenlijke  bevolking  eener  stad,  fr,  Ie 
corps  de  la  ville,  la  ville  entière,  Vensemble  des 
habitants  d'une  ville.  ||  Alle  dese  voorseide  dinghen 
en  elcken  zonderlinghe  hebben  wij  beloft  en  beloven, 
over  ons  en  over  tcours  van  der  stede  van  Ghend. 
C.  V,  Auden,  2de  d.  74  (1327).  It.  C,  v.  Belle  i  6; 
C,  V.  Oostende  xviii  6;  C.  stad  Iperen  x  11;  xii 
1 ;  XIII  8 ;  C.  stad  Brugge  II  26.  —  Met  versterking 
van  het  bn.  gemeen,  algemeen:  |i  Wij,  scepenen, 
raet  en   alghemeene  cours  der  stede.  Auden.  meng. 

I  74  (1404).  Wy,  scepenen,  raet  en  al  tghemeene 
cours  der  stede.  Ib.  III  303  (1468),  en,  onmiddelijk 
voorafgaand:  scepenen,  raet  en  altghemeenpeuple 
van  der  stede. 

Court  van  de  Engelschen  {the  Court)  te 

Antwerpen.  Set  Muis,  het  consulaat  der  Sngéische 
natie  of  kooplieden,  fr.  la  Maison,  Ie  consulat  de 
la  nation  anglaise^  des  commer^ants  anglais  d  Anvers. 

II  Des  en  mach  men..,  noch  yemanden resorterende 
onder  de  Ck>urt  van  Inghelssche  coopluyden,  oft 
onder  de  Hense- steden ,  oft  Portugiessche  natie, 
om  civile  saecken,  in  persoone  oft  goeden,  arres- 
t-eren. C.  V.  Antw.  1582,  xxvii  4. 

COURTMËESTER,  zn.  Qoeverneur  of  consul 
der  JEngehche  natie  (e  Antwerpen  ^  &.  gouverneur 
OU  consul  de  la  nation  anglaise  è  Anvers.  \\  Court* 
meester  van  de  Ingelsche  natiën  met  hunne  koop- 
lieden ten  tyde  deser  stadsjaermerkt  hunne  goederen 
opgeslaegen  hebbende  binnen  Middelborg,  verbod 
van  met  hun  te  handelen.  Génabd,  jhUw.  arch, 
I  151  (1513.) 

COUS,  zn.  steeds  in  het  mv.  voorkomend.  (Couaen, 
causen,  causce,  coussens).  1)  Broek,  onderbroek ^  fr. 
chausses , haut de chausses, cale^ouy braies. Kil.  Kous- 
se.  Ccdiga.  gal.  ehausse,  Opperbroecke.  Femoralia, 
superior  bracharum  pars,..  Opperkoussens.  JFVmoraZui. 
Plantyn  cousse,  coussen  oft  caussen.  Des  ehtsusses, 
Oppercoussen.  Saultes  chausses.  —  La  ehausse  entière 
bij  La  Cume.  —  Het  onderscheid  tusschen  de 
kous  en  de  broek  of  onderbroek  ia  niet 
altyd  klaar  in  de  oude  oorkonden,  door  de  twee- 
voudige bet.  die  het  w.  ehausse^  onze  oüus  oi 
COUS,  in  het  fr.  heeft.  Het  verwondert  ona,  ran 
eenen  anderen  kant,  dat  dit  kleedingstuk  in  zekere 
oude  mansboedels  onder  geenen  vorm  voorkomt; 
een  paar  keeren  troffen  wij  de  bracae  en  de 
broek  aan:  ||  ij  broeke.  \j  burstcleedere.  Inv,  13 
dec.  1349,  Nederl.  mus.  1879  blz.  143.  Vnam  mem-' 
ticam  de  coreo,  quatuor  camisiasj  quatuor  bracae, 
Inv.  de  Ridderey  te  Brussel  1447.  En  hl  gaf  heien 
Roleue  en  heren  Gillise  den  lienhiere ,  xi  s.  omme 
oousen  en  omme  scoen.  Oork.  10  aug.  1298.  Wy  knijfi^ 
mes,  doU  off  ander  wapenen,  daer  men  mede  steken 
mach,  woerde  vonden  heymelyck  dragende  in  coussen, 
wambaijs,  opten  rugghe,  oft  in  anderen  rerboigen 
steden,  die  zal  gebannen  zQn  x  jaer.  JT.  e.  Si- 
Truiden  1366  a.  68.  ii  Swart«  cousen.  Inv,  deken 
Daneels  ie  Diest  1483.  tOnser  Vrouwen  tAken. 
Daer  toecht  men  Onser  Vrouwen  himde.  Item, 
Jozephs  cousen,  daer  Ons  Heere  in  ghewonden 
was  en  in  de  crebbe  daermede  gheleit.  Belg.  mus, 

III  409  (15do  E.).  Voorte  verbieden  wy  allen  arti- 
sanen,  ambachtslieden   eü   dorplieden  te   draghen 


cou. 


CRA. 


407 


paltiocken  nocht  wambaeisen  yan  zyde,  nocht  oock 
oousBon  gheboirt  ofte  ghebouffeert  zynde  met  zyde. 
Fl,  V,  VI.  27  mei  1650,  I  696.  —  Ondersne- 
dene  of  gedeelde  coasBen,  fr.  chaussei  mp- 
porties.  \\  Hy  [nl.  graaf  Boudewgn]  gaf  en  ordi- 
neerde een  levereye  die  de  edele  draghen  zonden, 
de  rechter  cousce  zwart  ghesaeijt  al  tuI  lybaerta 
dauwen  van  Oyperschen  goude  ghewrocht,  en  de 
luchter  causce,  van  den  knien  neder  toten  voeten, 
wit ,  Tul  ghesayt  met  zwarten  iybaerts  clouwen ,  en 
yan  den  knien  upwaert  was  de  luchter  zyde  al 
zwart.  Jan  v.  Dixmüdb  125  (stib  1204).  Daeromme 
wilde  Gk>d  Ylaenderen  plaghen,  eerst  omme  de 
hoeyeerdiehey t ,  want  tyolc,  al  zo  wel  te  lande  als 
in  de  steden ,  waren  coeteliker  en  bet  ghecleet  dan 
die  edele  in  Ylaenderen  en  in  Yrankeryc,  want 
de  mans  die  hadden  ondersnedene  causen , . .  Jav 
y.  Dixmüdb  254  (stib  1379).  —  Oppercoussen. 
II  Oock  en  sullen  de  yoorseyde  lackaien,  dienaren 
en  pagen  niet  moghen  draghen  die  oppercoussen 
van  zyde.  PI.  v.   VL  27  mei  1660,  I  696. 

2)  Been  en  voet  bedekkend  kleedingstuk ,  kous  ^  fr. 
bas  f  ehausse,  bas  de  chausse.  La  Cume.  Kil.  Neder- 
coussen.  Tibialia.  Plantijn  Kedercoussen.  Chausses 
basses.  II  Eü  dese  yive  en  twintech  scellinghe 
parisis  wil  zoe  eü  begherd  dat  heffe  deghene  die 
de  yestiarie  houdt,  en  dat  zoe  daeraf  gheye  eiker 
nonnen  een  paer  cousen  tsjaers.  de  Ylavinck, 
Zioyvéke  119  (1835).  In  eene  oork  y.  3  apr.  1684 
te  Meenen,  leest  men:  „ghesneden  en  ghenaeyde 
coussen  yan  laecken,  stamet  ofte  dierghelicke 
stoffen**,  waardoor  o.  e.  moeten  verstaan  worden  de 
„opper-  of  neder eanssen'*  andere  dan  de  „gewe- 
vene  of  gebreide*'  (Bembry  I  414).  Yan  den  clee- 
deren  den  man  competerende.  Dat  beste  paer 
ooussens.  De  beste  coussebanden.  C.  «.  Aniw.  1582 
t.  41  a.  101.  Der  vrouwen  cleederen.  De  beste  paer 
coussens.  Ib.  a.  102. 

C0U8MAKËRS,  zn.  mv.  Sroek  en  kousmakers, 
fr.  chaussetiers  f  qui  font  des  culotfes  et  des  bas, 
Kil.  Kousmaecker.  CaUgtsrius {?).  \\  Oude cleder- 
makeren ,  cousemakeren.  Oork.  19  mrt  130f>.  Cous- 
makers ,  die  niet  slechts  kousen  maer  oock  broeken 
(chausses)  in  breiwerk  vervaerdigden;  vandaer  noemde 
men  ze  te  Brussel  eigenlyker  Brouckoisen ,  in  *t 
fransoh  Chaussetiers.  Mertens  en  Torfs,  II  109 
(1324).  Jan  Coeremans,  sayere  oft  broeckoys.  JKtjitf- 
arch.  Bekenk.  t>.  Bral.  reg.  nr.  44,  783  fol.  117  (1663). 
Eleermaekers ,  mogen  ook  broeken,  en  de  kous-' 
maekers,  genaemd  de  Grootwerkers,  mogen  daerom 
ook  casakken  maken.  Génabd,  Antw.  arch,  II  54 
(1643).  Yerbod  aan  anderen  dan  aan  de  „Gaus- 
maeckers**  van  te  maken:  „eenigh  accoustrement 
dienende  tot  mansbeenen,  noch  oock  cortte  vrouwe 
caussens,  totte  knien  toe,  van  eenighe  nieuwe 
stoffe,  tsy  van  fluweel,  sattijn,  zyde  laecken,  car- 
sijen ,  zeemen ,  leeren ,  van  wat  fatsoene  tselve  sy. 
Bijksareh.  reg.  nr.  516  bis  fol.  28,  Corps  des  métiers 
d  Brux,f  reglt.  1661.  Kaussemackers.  Les 
feseurs  de  bas  de  laine.  Bestaende  hunne  privilegiën 
in  ter  ven  te  te  stellen  eü  exclusivelyck  te  vercoo- 
pen:  broecken,  caussens,  slapcaussens  [slop — ], 
guetten  eü  socken,  die  te  exponeren  ter  Yrydagmerct. 
Ib.  Déclar.  1784,  corps  de  métiers  è  Qand. 

COUSTILLE  (Cautille),  zn.  JSen  driekanten 
degen ,  fr.  coutille  (Kramers  y^  coutillade).  La  Gume 
ooustille,  coutille.  Epée  dont  quelques  soldats 
francs  se  servoient  au  XY«  si^le.  BUe  étoU  plus 
longue  et  beaueoup  plus  menue  que  eelle  que  Von 
appeloU  couteau.  Lat.  culfeVus.  \\  Men  ghebiet, 
diat  niemenne   draghe  wedemesse  met  cnoppen  of 


met  hilten ,  of  met  halven  hilten ,  of  Ghartersche 
messe  of  cautillen.  Kb.  v.  Auden,  1338,  van 
wapineut  Auden.  meng.  I  140. 

COUTËR,  CAUTEB,  zn.  m.  Benaming  van  de 
oudste  plek  gronde  in  een  dorp,  waar  de  akkerbouw 
de  plcMts  der  heide  ^  of  van  den  woesten  grond  inge- 
nomen heeft ^  bebouwde  grond,  fr.  culture ^  nom  de 
la  plus  ancienne  pièce  de  terre  dans  un  viUage  o^ 
Vagriculture  a  pris  la  place  de  la  brutere  ou  terre 
vaguCf  terre  cuUivée.  Zie  A.  Wauters,  JEnvirons 
I,  Introd.  XY.  Kil. Kouter/ kau ter.  ^»^.  Ager, 
campus.  &  SegeSf  terra  subacta^  arata  et  sata^,, 
ofr.  coultre,  coutre;  in  eene  oork.  y.  12B9.{Gends 
ch<trterb.  66:  couture.  ||  Als  men  de  coutere  mest 
en  alse  men  sait.  Oork.  1230.  Yan  der  vetten  hute 
onsen  hove  te  voeme  eü  up  onse  oouteren  te  bre- 
dene ,  te  eiken  saisoene ,  also  alse  de  couteren  ghe- 
leghen  sin.  Vod.  mus.  II  366  (1284).  Item ,  es  de 
praterye  schuldeoh  te  wachtene  toooren  eü  de 
evene,  en  die  andere  vruchten  staende  up  dien 
cauter.  Dibbicx,  Qends  charterb.  62,  oork.  v.  1332 
a.  2.  It.  C.  V,  Aalst  tui  3;  x  28. 

COUTERGAT.  Zie  aebtgat,  en  gat  9). 

GOUTERLANT,  zn.  Akkerland,  bouwland,  fr. 
terre  arabU.  \\  Item,  vii  dachmael  couterlants.  — 
TUI  bunre  couterlants  en  zes  buunremersohe.  db 
Pb.  en  Bb.  Y.  Merelbeke  18  (1876).  It.  I  Maria- 
kerke  20  (1711). 

GOUWE,  zn.  Zie  kefwb.  ||  I  kouwe  wiins  van 
III V2  amen, . .  elo  ame  xx  s.  gr.  valet  iii  lib.  x 
s.  gr.  Stadsrek.  Ninove  1389. 

COUWERSIENEN  (Gauwersinen ,  caoroinen), 
zn.  mv.  Middeleeuwsche  bankiers  of  wisselaars^ 
wier  naam  gelijk  staat  met  dien  van  woekeraars, 
fr.  Caorsinsj  banquiers  ou  changeurs  du  moyen-dge, 
dont  Ie  nom  fquivaut  è  alui  d^uturiers.  Kil.  Kau- 
wersiene.  Mensa ^  sive  tabema  usurarii.  D^Arsy 
Table  d*usurier.  ||  Willems  Gauwersins  huis  en 
erve.  Oork.  v.  iebr.  1297,  te  Geeraartsbergen 
(Gheroustberge) . 

GRABBEEL,  zn.  Eene  letteromzetting  voor 
karbeel,  korbeel.  Kil.  Kr  abbeel.  j.  karbeel. 
THgnum. . .  ||  Welcke  moeien  egheenen  pegele  en 
hadde^  maer  was  hem  regulerende,  zoe  die  mol- 
dere  aldaer  seeghde,  nae  den  pegele  van  den  ande- 
ren moeien  in  de  voirs.  stadt  liggende.  Tot  desen 
zyn  daer  bevonden,  int  selve  wintgat,  zesse  orab- 
biselen  en  twee  houten  posten,  belettende  den  valle 
eü  duerschieten  van  den  watere.  Bekenk.  v.  Brab, 
reg.  140  fol.  243,  Demer  17  mei  1639. 

GRABBEELEN,  zn.  mv.  Dit  woord  heeft  de  bet. 
van  tegenstrijdigheden,  zwarigheden j  fr.  contrariêtês , 
in  het  volgende:  ||  Daer  creghen  wy  tweederhande 
bataelge,  D'een  teghen  den  roevers,  d'ander  teghen 
de  zee,  En  sy  hadden  wel  twintich  mannen  teghen 
twee.  Proefden  wy  niet  veel  quade  orabeele.^  Hoü- 
WABBT,  Matthias^  166,  Dialogue, 

GRABBELAER,  zn.  Volksnaam  van  den  vier- 
stuiverspenning,  gemunt  onder  keizer  Karel,  fr. 
nom  vulgaire  de  la  pièce  de  quatre  sous  frappée 
sous  Charles  V.  Vav  deb  Ghijb,  Bertogdóm  249. 
(Men  zinspeelde  op  den  arend,  die  zich  op  de 
beeldzijde  bevindt). 

GRABBELAER,  Gbabbeleeb,  zn.  Zeker  sterk 
of  dohhel  bier  te  Oent,  fr.  certaine  bière  forte  ou 
doublé  d  Qand.  \\  In  dit  zelve  jaer  [nl.  1562]  be- 
gonst  men  binnen  Gendt  aldereerst  te  brauwen 
crabbeleere,  daer  men  te  vooren  maer  cleen  bier 
en  brauwde.  de  Potteb  ,  Chronijcke  53.  Zo  wie  be- 
gheeren  zal  t'hebbeue  wyn,  crabbeleere  ofte  ander 
bier  dan  cleen  bier,  zal  't  zelve  appart  moeten  be- 


408 


CRA.. 


CRA. 


talen  (op  den  rand  staat:  suicken  wyn  ofte  dob- 
bele  bieren).  C.  o.  Qent  II  364,  Oyfieraige  (1560). 
Crabbeleere  en  cleen  bier.  Ih,  885. 

GRABBELEN,  bw.  Krdthen,  fr.  égratigner.  Kil. 
Krabbelen.  Unguibus  ararei  K.  aud.  Lacerare 
un^MuM.  JEgrtMHgner,  ||  Zoo  wie  eenen  anderen 
smijt,  ofte  een  caecksmete  geeft,  ofte  by  den  haere 
trect,  ofte  orabbelt,  sonder  bloetatortynghe,  is 
schuldich. . .  Co.  Deëseldonek  a.  23. 

CRABBENISTEN,  zn.  mv.  Arme  lieden  te  Cfent^ 
die  dagelijlks  hei  platte  land  gingen  herooven,  fr. 
pauvres  gene  a  Oand  qui  dlaient  fourneüement 
epclier  Ie  plat  jmwi.  ||  Noch  up  desen  seWen  dach 
versloeghen  de  l£ileoontenten  buyten  de  Brugsche 
poorte  zes  of  acht  persoenen;  en  daer  wasser  ooc 
yele  ghequetst.  Dit  waeren  persoenen  die  men 
noempde  Grabbenisten.  Dese  liepen  dagheliox  uuyt 
eü  brochten  al  naer  stadt  dat  zy.up  tlant  vonden, 
als  haut,  ijsers  eü  anderssins  [ja  tot  het  koren  op 
stmik].  DE  PoTTEB,  Chronijcke  357  (1584). 

GRAGHT,  zn.  t.  1)  Geweld,  fr.  violence.  Kil. 
Kracht.  Fis.  Plantijn  Kracht /oft  kraft.  Fti. 
D'Arsy  mólence.  \\  So  wie  by  crachte  [Lat.  tekst 
per  vim]  wijf  heeft  besmet  en  daeraf  bij  der  waer- 
heit  Yore  scepenen  wert  yerwonnen,  men  sal  hem 
dat  hoeft  afsniden  met  eenre  plancken.  JT.  o.  Den- 
derm.  1233  a.  20.  Want  in  de  Torseide  z  buenre 
meerschs  en  hebbic  mi  niet  te  male  gheens  rechts 
behoaden  sonder  den  vorseiden  tseys,  en  trecht 
7an  den  bloede,  of  Tan  brand,  of  ieghewelcs andere 
cracht  of  Tiolentien  \nl.  het  hoogere  gerecht].  Oork, 
V,  jtdi  1235.  So  wie  die  wedewe, . .  ontvorde  iof 
ontleedde  met  craohten  en  hars  ondankens , . .  me 
soudene  bannen  c  jaer,  Tan  sinen  hoyede.  C,  stad 
Brugge  I  228  (1278).  Van  poertere  te  wondene 
ofte  cracht  up  hem  te  doene.  En  so  waer  so  poertre 
Tan  Ghend  ghewond  wert,  ofte  dat  men  hem 
cracht  ofte  oyerdaet  doet.  C.  «.  Gent^  Gr.  ch. 
1297  a.  53.  Gesciede  daer  cracht,  dootslach  of 
ander  mesdaet.  K.  v.  Si.- Truiden  1366  a.  69. 
Gracht,  fortse  of  gewout.  C.  v.  Antw,  Oude  rechten 
a.  8.  Gracht,  forche  en  gewoudt.  Rékenk.  v.  Brah. 
reg.  132  fol.  143;  it.  133  fol.  UO  (15de  E.).  Men 
yyndt  T  manieren  Tan  crachten,  yiolencien  en  yer- 
lastingen.  Y.  d.  Tat.  71  t^  Diergheiyke  gheyiel 
te  Ghendt  Tan  eenen  mddere,  die  zinen  onderzaten 
nam  Tette  swinen  en  calyeren  by  crachte,  sonder 
betalen.  Jak  t.  Dixmttde  39. 

2)  Het  hoogere  gerecht ^  ook  Put  en  galg  ge- 
naamdy  fr.  la  haute  juatice.  Kil.  Jua  aive  potestas 
gladii.  Zie  aALGE.  |i  Voert  zegghe  wi  en  kennen: 
dat  de  graTescheep  en  crachte  {jus  gladii)  behoren 
toe  den  heere  Tan  GaTore:  behouden  der  kerken 
Tan  zinte  BaTes  hare  usagen  die  zie  heeft  in  de 
crachte.  Oork.  8  febr.  1275  a.  12. 

ÜRAGHTIGH  (Grachtech),  bn.  Van  personen. 
Vermogend ,  mogend ,  fr.  puiesant. Kil. Krachtig h. 
Potene.  Grachtege  en  wise  lieden  {Strenti^ 
et  prudentes  virt),  titel  aan  de  Antwerpsche  sche- 
penen gegoTen.  Mbbteks  en  Tobes,  I  544,  testam. 
1330. 

GRAEGH  (Graegh),  zn.  m.  Van  eenen  water- 
molen. De  opening  waarin  het  molenas  draait  ^  fr. 
Vouterture  dans  laquelle  ioume  Vcuse  {d^un  moulin 
a  eau).  ||  Den  ouden  craegh  ofte  het  gat  in  het 
molenhuys,  waerinne  den  molenas  is  draeyende.  — 
Den  ouden  craegh  ofte  het  gat  in  den  muer  Tan 
het  molenhuys,  waerdoor  den  molenas  is  draeyende. 
Mabtikez  266,   Watermolens,  a.  8  en  12. 

GRAECHDTJCK.  zn.  Polderdijk,  fr.  digue  des 
poldres.  ||  Soo  wy  doen  \nl,  „bevelen*'  of  Torbieden] 


aen  alle  ghebrqyckers ,  proprietarissen  en  ghelande 
Tan  den  Toorsz.  polder,  Toortaen  niet  meer  te 
maken  eenighe  craeohdycken,  dammen  oft  anders 
obstakels  ten  fyne  Tan  te  beletten  het  Tloeyen  Tsn 
de  zeewateren,  soo  op  de  landen  Tan  denselTen 
polder  als  in  de  creken,  grachten,  diepten  oft 
andere  watergheleeden.  PI,  v,  VU  3  oept.  1664, 
III  485. 

GRAËYBEGKEN,  bw.  LakenwcTerij.  ||  Dat  men 
alle  lakenen  moet  craeybecken  sanderdaghes  naer- 
dat  sy  ghewasschen  en  ghecaert  syn,  en  daerup 
ghcTullet  es.  K.  lakeng.  Iperen ,  1363 ,  vii ,  a.  18 
Vulres. 

GRAEYER.  Zie  ketsb. 

GRAEGKAERT,  zn.  Kruisboog,  fr.  arhaUicKJl 
Kraecke  /kraeckaerd.  j.  kraeneke.  Areuhalisia. 
wtus.  halista  ligneo  hrachio  instructa.  Vermeld  bij 
A.  Wauters,  Sermens  17 :  houtenboghe  oft  craeckaert 

GRAEGKEBEZIEN-ETERS,  zn.mT  Mirt^>eae' 
of  boschbezieSters ,  fr.  mangeurs  de  myrüües  on. 
d'airelles.  Spoinaam  te  Loven  gegeven  aan  hen  die 
de  door  Merten  van  Bossum,  in  1542,  belegerde 
stad  ontfducht  hadden,  dewijl  de  vluehtdingen  ziek 
naar  de  Looèosschen  begaven,  waar  die  vrucht  in 
overvloed  was,  fr.  Sobriquet  donné  a  Louvcsin  aux 
personnes  qui  avaient  f  ui  la  vUle  assiégée  par  Mar^ 
tin  Van  Bossemy  en  1542,  parce  que  les  fugards 
se  dirigèrent  vers  les  bois  de  Loo,  oü  foisonnaieni 
ces  fruit s.  L.  Galesloot,  La  commune  de  Zoiioai»,  11. 

GRAMIGK,  en  bij  letteromzetting  kabmick, 
KEBMiCHE,  zn.  Zie  onder  beoot  2).  Men  Toege  er 
nog  de  twee  Tolgende  meldingen  b*g:  ||  Item,  elcx 
daigs  een  kermiche,  Tan  terwen  de  twee  deelen 
en  tderde  deel  roggen ,  wegende  de  drie  een  pondt. 
A.  BEBGifAKir,  Lier,  85.  Provenen  van  Si.'Jeteóbe- 
gasthuis,  15de  E.).  De  andere  werklieden  zouden 
buiten  het  klooster  slapen,  maar  dagelyks,  ook  op 
zon-  en  feestdagen,  „sesse  cleyn  bniyn  karmicken" 
en  twee  potten  klein  bier  ontTangen.  Vak  Spil- 
BEECK,   Tongerloo,  8,  Bek.  v.  1549. 

GRAMISSE,  geiyk  het  Toorgaande  w.  ook  eene 
letteromzetting  Toor  Gabmis,  zn.  Kermis,  fr.  faire ^ 
kermesse.  \\  Drie  daghe  Tore  ons  cramisse  en  drie 
daghe  daemae,  so  mach  een  yeghelike  tappen  en 
allen  drano  op  siner  keure. . ;  beheltelic  djtn  ter 
tijd  ongecalengeert  te  zine  Tan  der  maten;  en  die 
keuren  selen  dan  bi  daghe  toehoren  den  heere 
alleene,  om  dies  wille  dat  hi  de  cramisse  Tryen 
sal.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  131  fol.  52  (15<ie  E.). 
Vonnis  des  hertogen  aangaande  de  rechten  des  heereu 
van  Dormale. 

GRANEKIER,  cbakbeenieb,  zn.  Boogschutter^ 
fr.  arbaUtrier.  Kil.  Kraenekier.  Aroahalistetrius. 
II  Later  werden  bogen  ingeToerd,  die  gespannen 
werden  door  middel  eener  radeireer,  en  nog  later 
bezigde  men  daartoe  cranekins,  Tan  twee  haakjes 
Toorzien,  om  welke  redenen  de  schutters  ook  wel- 
eens  cranekeniers  werden  genoemd,  de  Pb.  en  Bb. 
Gent,  II  110. 

GRANCK  (Granc),  bn.  1)  Van  iem*  leyenswan- 
del  en  bestuur.  Gebrekkig,  ongeregeld,  fr.  {de  la 
conduite  et  gestion  de  qn.)  défectueuse,  dérêglée.  \\  Dat 
niemen  borglien  no  leenen  zal  gheenerande  goed 
Gillise  Tan  Loe,  Henrics  sone,  mids  den  crmncken 
regemente  en  beleede  dat  in  hem  es.  C.  v.  Gent 
I  551  (1377). 

2)  Van  eene  hocTeelheid.  In  te  kleinen  —  iu 
niet  genoegzamen  getalle,  fr.  {d^une  quaniité),  en 
nombre  insuffisant.  \\  Oft  den  dach  sooTorre  gegaen 
is,  dat  hg  Tierschnere  bannen  en  maecken  maoh, ..}  — 
Waeroppe  de  twee  oft  meer  schepenen,  aldaer  in 


CRA. 


CRE. 


109 


oleynen  getalle  wesende»  seggen  en  yerolaeren: 
iiMits  dftt  sij  Boo  cranck  oft  oleyn  van  getalle 
«yn,  dat  se  geen  rolle  vienohaere  maecken,  oft 
Tonnissen  ts^nder  manisse  geren  oft  wysen  en 
oonnen ,  dat  sij  alle  saecken  soorten  en  ophouden 
totten  naesten  oft  eenen  anderen  dinghdaege."  O. 
V.  Antw.  comp.  Y  j  18.  19. 

3)  Yan  eenen  onderpand.  Onvoldoend,  &.  (d^une 
kypothèque)  intuffitante.  ||  Oeo  willecort  Gillis  en 
Jan  siin  brader. . ,  ware  d're  [dierre  of  derre] 
pande  enech  te  crano,  dat  deen  den  andren  hel- 
pen soude.  Chartert  o.  Terhameren,  bundel  62, 
JErpe  1303.  De  roers.  Jan  geloefde,  als  zaeck- 
woude,  den  roirs.  erffchijs  tot  eeuwegen  dagen  goet 
te  doene  ofile  de  roirss.  erfpande  namaels  te  cranck 
bevonden  worden.  Schep,  v.  Diett,  28  apr.  1474, 
dooreteekbr.  aan  eenen  hrief  van  16  juni  1363.  It. 
G.  V.  niest,  VZ.  xiii  19. 

4)  Yan  een  huis.  Bouwvallig^  ir.  (d'une  tnaison) 
eaduque.  ||  Daer  husinghen  achter  de  poort  crano 
siin. . .  So  sullen  dese  deelroans  dïe  husen  achter 
poorten  die  so  cranc  zyn  dat  sg  vallen  willen , . . 
doen  gheren  een  ghebod  up  I  Ib.  te  beteme  of  te 
yerzekeme.  O.  stad  Brugge  I  346  (1305). 

6)  Yan  rleesch.  Ongantch^  ongezond^  bedorven, 
fr.  (de  la  viande)  non  iaine,  gdtée,  ||  Die  crano 
rleesch  onder  goet  rleesch  minct  te  rercoepene,  hi 
en  yercoepe  elc  bi  hem  selren,  saels  ghelden  xz 

B.  Kb.  V.  Dieet  a  34/6. 

CRANCKHEIT,  zn.  t.  In  het  laken.  Qébreh, 
fout,  fir.  défaut,  viee  {dans  du  drap),  \\  Utedien 
dat  ghebrec  heift  gheweest  in  deisen,  en  dat  men 
oorter  en  smalre  lakene  ronden  heift,  dies  eenighe 
wilden  zegghen  dat  het  cam  bi  den  scalken  ruïne, 
en  andere  seide  dat  het  cam  uter  crancheit  ran 
den  ghewande.  K.  lakeng.  Iperen  1363  blz.  202. 

CRANSELINCK  (Cranslinck),  zn.,  mr. —ing en. 
Zeker  fijn  gebak,  fr.  sorte  de  pdtisserie.  Kil.  Erant- 
selinok.  Zeland.  fland.  Spira,..  panis  dulciarius 
in  modutn  corollae  sive  spirae  in  orbem  circumduotus. 
By  heuft  ook  kansterlinok.  D'Arsy  rerzendt 
ran  kranselinck  naar  kanselink.  Zie  De  Bo 
kranstelinck,  kransterlinck,  doch  heeft  het 
w.  niet  oreral  die  zelfde  bet.  Zie  ook  amsldonck. 

CRAPAUDEEL ,  cbippaudsbl  ,  zn.  Zeker  stuk 
grof  geschut,  fr.  eertaine  pièce  d' artillerie.  La  Cume 
Grap  ad  e  au.  ||  It.  ii  oreppaudelen,  elc  met  ii 
cameren.  It.  noch  een  creppaudeel  met  iii  cameren. 
Auden.  meng,  I  464,  Inv,  d.  stadsengienen  1443. 
It.  gheoocht  jegen  denzelren  [nl.  Olirier  Gambier, 
ran  Domeke,  bosmeester]  een  crapaudeel,  wouch 
czxxTiii  lib.  te  ii  schel.  Ti  den.  tpont,  xvii 
Ub.  V  schel.  Ib,  lY  12;  it,  13.  39.  44  (1437). 

CRAUWEIDE   \   „. 

CRAÜWEITE    I   ^^"^  COBWEIDB. 

GRAUWEL,  zn.  Vuurhaak  of  kromme  gaffel  voor 
den  haard,  fr.  eroo  de  f  er  pour  Vdire.  Kil.  Krau- 
wel/rleesch-haeck.  Fuscina.  Serrilius  1546  Fus- 
dna^  fusdnula.  Eenen  crauwel,  een  driespitsige 
gaffel.  II  Unum  negotium  dictum  crauwel.  Schep.  v. 
Brussel,  3  mei  1389.  Eenen  brandere  en  enen 
roestre  en  een  tanghe.  Een  jseren  panne  en  eenen 
crauwel.  Tol  te  Mechelen  1391  a.  124.  Die  beste  panne, 
roestre,  treeft,  crauwel,  brandyser,  haughele.  Kb. 
V,  Antw,  a.  186.  It,  C.  v.  Santhoven  1664  a.  122; 

C.  V.  Rerentals  xii  16.  Een  jseren  hale,  een 
treeftken,  twee  hoesschen,  een  yseren  crauwel,  een 
brantroede,  twee  tanghen,  een  rurscuppe.  Inv, 
Daneels  1483. 

GRAÜWTE.  I    „.      ^ 

CRAUWYEN,  GRAWEYEN.  |    ^'®  cobweidb. 


GREDITEEREN,  bw.  Schulden.  CMdsommen 
leeneuj  te  leen  toevertrouwen  j  fr.  eanfler  de  Vargeni 
è  titre  de  pret,  prêter,  donner  'è  crédit.  \\  Bian  en 
rrauwe  sjn  rerbonden  in  solidum  in  de  schulden 
gecrediteert  staende  het  huweljck.  Yav  db  Ybldb, 
Annot.  69  (1661).  —  Separatie  ran  goede  heeft 
alhier  te  Ghendt  plaetse,  selfs  in  hoirye  necessaire, 
ran  man  aen  rrauwe,  soodat  degonne,  aen  da 
societeyt  conjugale  hebbende  gecrediteert  ghedue- 
rende  het  leren  ran  rrauwe  en  man,  naar  de 
doodt  ran  de  rrauwe  op  haere  goederen  roor  ge- 
heel hunne  pretentien ,  en  niet  alleen  roor  d^helft , 
geprefereert  syn  roor  degonne  aen  [den]  man,  naer 
haere  doodt,  gecrediteert  hebbende.  Ib.  71  (1684). 

GREDITEÜR,  zn.  m.  Zooals  thans.  Schuld- 
eischer,  fr.  eréancier.  Slapende  crediteur. 
Afioexige  (of  onbekende?)  schuldeischer ,  fr.  eréancier 
dormant;  absent  *{ou  inoonnuf),  ||  Insgelycz  [wort 
dese  prescriptie  toegelaten]  in  ennige  materien  ran 
naufragien ,  en  oio  in  materien  ran . . ,  en  ran 
dengeenen  die  gestorren  is  in  den  landen  ran  orer 
meer,  en  ran  den  slapenden  crediteur.  Y.  d.  Tat.  332. 

GREEFT,  cbbbt,  zn.  Borstgeweer,  borstharnas, 
pantser  (aldus  genaamd  om  zijne  gelijkenis  met  de 
bedekking  ran  den  kreeft),  fr.  e«tra««0.  Kil.  Kreft. 
vetus.  sax.  fland.  j.  borstghewer.  Pectorale ,  thorax  ^ 
scutum,  II  Gewapent,  getuyght  en  rorsien  ran 
creesten  [l.  creeften] ,  panchier  oft  brigandynen. 
Bekenk,  v,  Brab,  reg.  136  fol.  210  (30  apr.  1570). 

Zie  ook  BBIOAKBINB. 

GREEGKER,  zn.  D^k  of  dam,  fr.  digue.  \\  JEn 
faisant  faire  ès  parf ondes  geules  dicques,  qu'on 
appelle  creeckers.  JPl,  v.  VI,  30  sept.  1497  /  24  sept. 
1611;  III  451. 

GREESDGM,  cbibdom,  zn.  o.  Bisschoppelijk 
gebied  of  diocees  (kreits) ,  fr.  diocese.  \\  Abt  des 
doesters  ran  Sentruden ,  ran  d^  orden  sinte  Bene- 
dictas,  des  creesdoms  ran  Ludic.  O,  lAêge  17  mei 
1393,  l«ta  serie  360.  Abt  des  moensters  ran 
St-Truyden . . ,  in  Haspegouwe ,  in  den  orisdom 
ran  Ludich.  O.  v,  St-Truiden  §  25;  {<.  §  81.  In 
§  1  staat :  des  ghestichts  (hedend.  sticht,  stift)  ran 
Ludyck  (14de  E.).  Wy  proest,  deken  efi  capittel 
der  coUegiaetkerken  ran  Sinter  Flissüs  te  Dyest, 
des  creesdoms  ran  Ludic , . .  Stadsarch.  Diest , 
Formulier  15^*  E.  Frocuratcria  capUtuli,  2^* 
formule. 

GREESERS,  cbbsbbs,  zn.  mr.  Benaming  der 
geweldigsten  onder  de  opstandelingen  tegen  Keizer 
Karet  te  C^ent  in  1539,  poorters,  die  bmten  de 
stad  Cfent,  tot  eene  mijl  verre,  mochten  verblijven, 
buitenpoorters  (Fr.  db  Pb.  en  Bb.  Oent  I  481), 
fr.  nom  donné  aux  plus  violents  parmi  les  révoltes 
contre  Charles  V  è  Qand,  en  1539,  bourgeois 
forains,  qui  pouvaient  demeurer  jusqu*  è  une  lieue 
de  la  viüe.  Kil.  K  r  e  s  e  r  /  kreyser.  vetus  fland.  j. 
muytmaecker.  ||  Yan  elcktf  neringhe  sesse  persoo- 
nen,  efi  ran  den  werers  ryfilich,  oick  ryftich  ran 
denghenen  die  in  de  beruerte  hem  hieten  cresers.., 
en  den  cresers  roors.  den  bast  aen  den  hals. . .  in 
lynwaert.  (loco  citato).  Zie  Bdg.  mus,  YIII  386. 
389;  Gannaert,  Bijdragen  109;  Messager  1878 
blz.  389,  en  1829/1830  blz.  153,  en  Steur,  Sur 
les  trouÜes  de  Oand  en  1540,  Mém,  cour,  Aoad, 
de  Belgique  XI  157.  Zie  ook  Greesens  in  de 
Chronijcke  r.  Fr.  de  Potter,  110,  111. 

CREETWERGK  (Greytwerck) ,  zn.  o.  Plagerij, 
fr.  vexation,  esuvre  vexatoire.  ||  Een  ygelijck  mach 
op  syne  erre  maecken,  metsen  eii  timmeren  al  dat 
hem  belieft,  oock  tegons  syn  gebueren  licht  en 
renster,  soo  hooch  alst  hem  goetdunokt,  behoude- 


110 


CRE. 


CRI. 


Iffek  dsitet  goet  loifelijck  werck  Bt{  en  geen  creiji- 
werck.  C,  v,  Asdw,  eomp,  II  e  1.  Hiier  oft  het 
«oden  dan  loffeiyck  werck  wiere,  om  ijmsnden 
diennede  te  creiten, ..  %.  16. 

CKKKEL,  zn.  JSni  ^Artfr  vogel,  fr.  «or/e  cToueau. 
II  Boe  mI  men  yeroopen. . .  een  krekel  om  v  ▼Heg- 
[uiten]  of  m jn ,  en  niet  meer.  Ckartb.  v.  *#  BoicA , 
löU  34  ▼*,  Or<i.  t»»  «im  voghden  {\h^  E), 

CRENCKEN,  Cbahckev,  bw.  1)  Kvettem  riem. 
un  Kijn  lichaam),  fr.  bUtser  (qn.  au  eorpt).  ||  Die 
eenen  anderen  dreyghde  aen  lijf  oft  let  te  krencken 
[var,  crancken],  die  rerbeart  drie  Bchellioghen 
Brabandta.  C.  ëtad  MeckeUm  u  4;  Nannioa  ziet 
er  dood  of  vermiukimg  in:  Qwi  mortem  aut  mernhnh 
mm  deimneaiumem  mimaUu  fuerit. 

2)  Eenen  muar.  Sinn  verzwakken  door  hem  te 
verdunne»  y  fr.  affaitlir  (un  mur)  en  en  diminuant 
répaieteur,  ||  En  sullen  geene  wercklieden. . .  ver- 
mogen. . .  de  mueren  crencken  oft  rooven ,  om  de 
hnyien  in  peryckel  oft  caduciteyt  te  brengen. 
C.  V,  Brueedy  Servituten  a.  56;  GhriBtijn  murot 
debüitare  aut  sceUpere;  ii,  a.  69. 

CRËNCKTE,  zn.  Te  klein  getal,  niet  genoeg- 
taam  getal,  fr,  trop  petU  nombre,  nombre  insuffl- 
$ant,  II  Ten  waere  dat,  mits  de  crencxkte  [l. 
crenckte,  of  cranckte]  Tan  de  ichepenen,  de  saecke 
bij  twee  schepenen  worden  uuytgeset  tot  eenen 
anderen  gelegen  daege.  C.  v.  d.  Kiel  i  8.  Sonder 
nochtans  daerinne  te  begrypen  de  yrijdaegen,  dat 
men  geene  volle  yierschaere  en  houdt,  maer  bij 
crenclita  de  saecke  uuytgestelt  is.  C.  v.  Antw, 
eomp,  V  ix  35.  Zie  cbakck  1). 

CREPPE ,  zn.  De  bet.  van  dit  woord  schijnt  te 
moeten  wezen  kenniegeving y  ir.  notiflcation,  \\  Dat 
men  die  \nl.  panden]  manen  sal  eü  kerven,  dan 
\L  dat]  sy  haere  volle  genechte»  hebben .  nae  onser 
bancken  recht;  en  alsdan  roept  men  dat  pant  oft 
[die]  panden,  [welcke]  worden  alsoo  tot  vier  ge- 
nechten  in  recht  gebracht,  en  als  sy  dry  a  vier 
genechten  hebben  gehadt  en  vier  creppen,  sonder 
dat  die  opgenomen  wordt  oft  wordeo,  alsoo  recht 
is,  —  soo  soeckt  die  partye  aen  de  schepenen  oft 
*tselve  pant  oft  panden  niet  en  hadden  vier  ge- 
nechten en  vier  creppen,..  C.  e.  Asten  21.  22 
(civiel).  —  Dit  kerven  en  deze  kreppen  (krab- 
ben, schrabben)  herinneren  ons:  jj  Dat  men  van 
allen  auden  en  immemorialen  tyden  binnen  de 
stede  van  AudeDaerde,  in  materie  van  afwynnynghe 
van  huusen  efi  erfven,  noynt  anders  en  was  gecos- 
tumeert  te  procedeerene  tot  afwynnynghe  dan  met- 
ten ampman  en  vier  schepenen,  gaende  ten  zelven 
huuse,  van  xiiii  daghen  te  xiiii  daeghen,  tot 
drie  diversche  stonden,  alwaer  den  voorseide  amp- 
man, ter  presentie  van  vier  scepenen  voornoemt, 
met  eenen  snyder  oft  meste  was  in  de  styJpost  ofte 
duere  van  denzelven  huuse  kervende^  doende  alleen- 
lyck  danof  de  advertentie  aen  den  bewoender  van 
dien,..  C.  v,  Auden,  2^»  d.  829  nota  (1591).  — 
Dezelfde  costume  werd,  naar  allen  schijn  te  Asten 
onderhouden,  en  zoo  dient  de  eene  tot  verklaring 
der  andere. 

CRËBCENTIË,  zn.  Bente,  jaarlijksche  opbrengst 
van  een  uitgezet  kapitaal  ^  interest  ^  fr.  intSrêt  d*un 
oapital  prété ,  rente.  ||  K.  heft  tegen  die  gementen 
van  Montenaken  vercregen  met  beleninge ,  tot  resti- 
tutie der  penningen  sonder  crescentie,  maer  geit 
ten  tijde  der  redemptie  gancbaer,  4  royen  lants, 
voer,  royesgelanok ,  25  guldens  10  stuivers,  en 
4  gulden  int  gelacht,  den  23  febr.  1639. . .  redemp- 
tie mach  altijts  geschieden  naer  d'expiratie  van 
negen  jaren  naer  datum  deses,  goetstyts  voer  halff 


meert,  aonder  creeoentie.  Ksmfkitkebs,  Mouinakem 
II  172. 

CREST ,  zn.  v.  Bouwkunde.  Krotmli^,  fr.  (ardki<.) 
ékapUeam,  erite,  ofr.  ereste.  \\  Doen  maecken  en 
besteed  de  autaertaefele  in  de  capelle,  den  bac  mei 
alder  legende  dierer  in  staet  (sie)^  dneren  en  crea- 
ten,  met  al  den  beloepe  dat  toebehoort  den  taber- 
nakele  daer  Onse-Yrouwe  in  staet,  en  tbeelde  van 
Marien  met  haren  kinde,  de  iiij  stapelen  met  den 
iiij  engelen..  Messager,  1875,  blz.  15  (1433). 
Eerst  en  alvooren  moet  deselve  Jaquemaert  ver- 
ghulden  de  tabemacle  met  Onser-Liever-Vronwen , 
tot  np  de  ereste,  al  van  fynen  gande.  Audem, 
meng.  Y  179  (1518). 

CRETEN  (Creyten),  bw.  Plagen,  verdrukken, 
fr.  vexer,  opprimer.  Kil.  Kreyten  /  Kreten.  Provo- 
eare,  irritare,  exasperare.  Zie  Schuermans.  jj  Waert 
dat  eenige  twee  partijen,  die  leecke  lieden  waeren, 
dingende  werden  van  eenige  goeden  binnen  onaen 
lande  gelegen,  en  die  partyen  daeraf  in  vonniaae 
comen  waeren,  soodat  die  eene  met  den  vonniaae 
yerloore,  oft  ontwijst  worde,  en  hijt  dan  voorta 
overgave  eenen  pape,  clercke,  oft  eenen  anderen 
geestelicken  persoone,  om  dengenen  buytena  lants 
te  cretene  [var.  te  creyten]  oft  te  moeyen  diet 
gewonnen  hadde,  dat  dan  degene  die  dat  dade  aal 
verbeuren  sijn  lijff  en  sijn  goet.  PI.  v.  Brab.  3  jan. 
1355  a.  28;  I  132,  in  verband  met  a.  22  v.  18 
dec.  1406,  fol.  143. 

CRETSER,  zn.  Schuimspaan,  fr.  éeumow,  \\  In 
't  zelfde  jaer  1640  liet  de  stad  te  Thienen  eenen 
nieuwen  beijaerd  van  twee  octaven  gieten.  Item, 
betaelt  Yi  voeten  plancken  tot  creteers,  om  die 
spyse  te  schuymen,  den  voet  v  gr.  Vak  Stut, 
Brcïb.  mus.  II  143  (Bets). 

CREUCKELEN ,  zn.  mv.  (?).  i|  Interdioeren  en 
verbieden  eenen  yeghelick  eenich  ghevoghelte  te 
vanghen  met  creuckelen,  in  wat  plaatse  het  ay, 
op  peine  van  te  verbeuren  veertich  ceur-realen. 
PI,  V.   VI.  22  mrt.  1631,  a.  81;  II  194. 

GRIECKER  (Grieker),  zn.  Kriekéboom  {kridre- 
laar),  fr.  eerisier.  Kil.  Krieckboom /krieckeler. 
Cerasus.  \\  Eenen  peerboome,  eenen  appelboom  en 
II  krieckers.  de  Pb.  en  Bb.  Y.  A£erdbeke  32  (1428). 
Behoort  ten  leene. . .  appelboome ,  peerboome ,  ene- 
kers,  prumers,  nokers,  onghesnoeyde  keraera.  C. 
leenrecht  Burcht  v.  Brugge  a.  194,  blz.  809. 

GRIEGKERIJ  (Kriekerie,  crieckerie ,  criekerye), 
zn.  V.  Plek  gronde  beplant  met  kriekeboomen ,  boom- 
gaard ,  fr.  ptèce  de  terre  plantée  de  eerisiera ,  verger, 
II  Een  huns  eü  stede . . .  met  eender  kriekerie  en 
lochtinghe  daer  achter  staende.  db  Pb.  en  Bb. 
Gent  lY  299  (1461).  En  zij  [nl.  de  YTalen  en  de 
Spanjaards]  ruyneerden  al  dat  buyten  der  poorte 
was:  crieckerien,  lochtingben,  huusen,  de  vrach- 
ten up  t  velt, . .  DE  POTTBB,  Chronijeke  273  (1589). 
De  motte,  nederhof,  opstal,  criekerye  ofte  boom- 
gaert.  de  Pb.  en  Bb.  I.  Mariakerke  19  <1711). 

GRIEM  (Grieme,  oriesme),  zn.  Misdaad ,  fr. 
crime.  \\  Actie  criminele..,  en  es  te  seggen  crieme 
alle  misdaet  die  weerdich  is  gestraft  en  geoorri- 
geert  te  wordden,  en  daironder  wort  begrepen  alle 
misdaet  die  uuyt  opsette  procedeert.  Y.  d.  Tat. 
55.  Griem  oft  misdaet.  C.  v.  Antw,  comp.  YII  iv 
1.  Griesme.  Collatie  263.  —  In  'toriem.  I^- 
straffelijk,  fr.  au  criminel.  ||  Alle  den  poerteren 
van  der  stadt,  synde  aengetast  eü  gevanghen  (soe- 
wel  by  den  schoutet  als  b}'  den  amptman  oft  par- 
tie,  int  criem  oft  int  civile),  dien  gevanghenea 
moet  de  heere  oft  partie  tichte  en  aensprake  doen 
binnen  den  derden  daghe. . .  C,  v.  Antw.  1545,  i  2. 


CRI. 


CRI. 


414 


CBIJCH,  zn.  Gedeelte  van  een  toindat^  apaak 
om  de  oê  te  doen  draaien  {?)y  fr.  pariie  du  C€ibestan, 
Uvier  ou  harre  powr  faire  tourner  Vaxe.  \\  Twee 
inokel  windasen,  coaten  xItüJ  b.  —  It.  van  eenen 
dobbelen  windaae  betaelt  xiy  s.  —  It.  ghecocht 
Tier  dozinen  coorden  totten  voors.  windasen  eü 
orighe  omme  mede  te  spannene,  costen  xxiiij  s. 
It.  van  eenen  dobbelen  crighe  xxzTi  s.  It.  van 
eenen  rieme  totten  zelven  crighe,  Ti  s.  Staderek, 
Ninove  1476. 

CRIJCH,  zn.  Moedunüigheid,  fr.  mauvait  vovh 
Unr.  II  Omme  dat  eeneehe  souldenaren,  ghenouch 
ghegoedt  zynde ,  bliven  zittende  uut  crighe  in 
vaugheneaae ,  was  gheordineert. . .  Cv,  AalMt  280 
(1461). 

CRIJCHBAËRi  bn.  a)  Van  personen.  (Verkrijg- 
haar) f  te  hekomen,  te  vinden,  fr.  (des  personnes), 
trouvablee,  Eil.  Kry ghbaer/krggelic.  Acquiri 
faciliê,  parabüis.  ||  In  presentie  van  de  momboi- 
ren, . .  en  bij  hennen  gebreke  van  den  twee  naeste 
vrienden  van  den  eersten  aflijvigen,  en  eenen  van 
den  lestlevende,  die  by  der  handt  crychbaer  zljn. 
C.  V,  Loven,  Weeskamer  a.  32.  —  h)  Van  zaken. 
Il  Desen  navolgende  woirdt  bij  den  dienaer  volle 
pandinge  gehaelt,  indien  die  crychbaer  is.  C.  v. 
Thienen  ii  6. 

CKIJCHSCH  (Krijghs),  bn.  Yan  vleesch.  Ongaaf, 
fr.  (de  la  viande)  qui  n'ett  pas  saine  (?).  ||  Soo  wie 
gardigh  vleesch,  gelten-,  weeren-  oft  varrenvleesch 
vercoopt , . .  —  En  die  kryghs  vleesch  vercoopt , 
sal  daeraen  verbeuren  iii  lib.,  en  syn  ambacht  een 
jaer  lanck  quyt  wesen.  C.  o.  Cfrave  i  2.  3. 

CRIJQELIJCK  (Crigelick,  crigelic ,  crygelick). 
Zie  CBIJCHBAEB.  a)  Yan  personen.  ||  By  advjse 
van  vrienden  en  maghen  van  beede  zjden  van  de 
naestbestaende,  daer  die  cryghelick  zyn.  C.  o. 
Auden.  xxv  1.  —  h)  Yan  zaken.  De  poorterye  van 
Audenaerde  es  cryghelick  by  vyf  diversche  midde- 
len. Ih.  IV  1.  It.  PL  V.  VI.  I  635;  DE  Pottbe, 
Ckronijeke  349. 

CRIJI£RD£R,  zn.  Gesworen  creyierder. 
Gezworen  qfroeper,  fr.  crieur  jwrê.  C.  v.  Middelburg 
XXI  3. 

CRIJIEREN  (Graieren,  cryeeren,  crghieren), 
bw.  Uitroepen ,  afkondigen ,  fr.  prodamer ,  publier. 
Dit  bastaardwoord  komt  reeds  voor  in  Reinaart  de 
Yos  VS  45:  II  lïobel  die  coninc  hadde  gedaen  syn 
hof  craieren  over  al.  —  Dat  niemant  een  vat  wyns 
en  doe  cryeeren  meer  dan  eenen  dach  over  vul. 
DE  Ylamikck  Vgh.  33  (15<i«  E.).  Men  zoude  den 
pays  cryhieren  en  uuteroepen  in  alle  steden.  Jan 
V.  DiXMUDB  107. 

CRU  NIS  (Crynis),  zn.  o.  Soofdschedel ,  schedel, 
hersenpan,  fr.  crdne.  \\  Dat  E..,  met  eenen  door- 
nen stock  oft  bagette  soude  geslagen  hebben  op 
het  cimiis  oft  hooft  van  H.  (7.  gr.  Loon  I  604 
(18de  E.). 

CRIJT,  zn.  o.  Bechtsgehied ,  grondgdned,  fr. 
furidiction ,  ressort.  Eil.  K  r  y  t  /  krij te  /  kreyt.  vet. 
fland.  Cireulus,  gyrus,  orbis.  \\  Soe  selen  deselve 
mesdadige  . . .  openbaerlio  gebannen  werden  uut 
den  pale  oft  crijte  des  lants  van  Brabant.  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  135  fol.  53,  priv.  25  mei  1414.  It 
Brab.  Teesten  II  655  (1383);  Belg.  mus.  X  115 
(1383) 

CRICKEN  (Krieken,  criecken,  cruecken),  zn. 
mv.  Houtskolen  van  rijshout,  fr.  charhons  de  menu 
hois ,  charhonnettes.  E  il.  E  r  i  c  k  -  k  o  1  e  n.  Carhones 
ex  ramis,  virgultis,  fascibus  aliisque  lignis  minu- 
tioribus.  II  Zoe  wi  colen  en  cricken  beyde  op  eenen 
cmwagen   vuerde  uuyten  bossche,  hy  soude  ver- 


bueren  vivenviertich  scellinge  zwertte.  Kb.  v.  Sontêu' 
hosck  1460  a.  73.  Ericken  oft  colen.  —  de  helft 
cricken  en  colen.  Mebteks  en  ToB7S ,  lY  604  — 
605  (1612).  Eolen  genaempt  cruecken,  soo  van 
brouwers ,  beckers  als  anderssints . . ,  Stadsareh. 
Diest,  vak  18,  Settinge  van  den  houte,  23  oct. 
1625.  Soe  wie  cricken  in  Zoniën  bemt  buyten 
coopmans  houte,  metten  daige,  die  verbuert...  a. 
75.  Cleyne  colen  (gheheeten  krieken).  PI.  v.  Brab. 
II  156,  Additie  6  nov.  1634  a.  8.  Dat  hy,  nu 
geleden  over  de  30  jaeren,  is  gheweest  ooopman 
van  haudt,  boomen,  colen,  criecken  en  diergelycx. 
— . .  en  van  de  inkomende  waegens  gelaeden  met 
krieken  en  kolen  —  moetsaert,  wishoudt,  colen, 
krieken,  torff  oft  ander  houdt.  Stadsareh.  Diest, 
proces  tegen  Monnoyer  1701.  Ericken  ofte  brisetten. 
O.  P.'B.  autr.  23  aug.  1753  a.  8,  regl.  Paeheco- 
godshuis. 

CRICKHOUDER,  zn.  m.  Benaming  in  't  Brug- 
sche  Vrije,  te  Veurne  en  in  sommige  andere  plaat' 
sen  van  den  hoogen  ambtenaar  elders  amman  en 
schout  gewuimd',  de  crickhouder  heette  aan- 
vankeiyk  crickwaerder,  Lat.  cricwardra.  fr. 
nom  donné  dans  ie  Franc  de  Bruges,  a  Purnes  et 
en  certains  autres  lieux,  au  hautfonctionnaireappelé 
aiÜeurs  amman  e<  éco  utè  te;  ^  crickhou- 
der s'appelait  primitivement  cricwardre,  porte- 
crosse.  Eil.  Erickhouder.  fland.  brug.  francon. 
Babdophorus.  E.  auct.  Porie-crosse.  \\  Ex  quo  vir- 
scarna  hannitur  et  homo  prcHocutorem  aecipit  et  in 
causam  trahitur,  sive  a  cricwardra,  sive  ab  alio 
aliquo, . .  —  Post  judicium  seabinorum,  si  cricwar- 
dra faUiflcare  voluerit  aliquem  sotMbinorum, . .  pote- 
rit.  C.  V.  *t  Vrije  II  3.  4.  Keurbrief  van  Philips 
van  den  Sltas,  o.  1190  §  1  en  3.  Dat  wedde  die 
Hanne ...  te  hondene , . .  up  minen  here  Bdegere 
van  Ghistele,  ruddre,..  en  up  Weinine  Stullaeide, 
crichoudre  tien  tiden  van  derzelver  vierschame  [nl, 
van  Brugambacht].  Oork.  11  nov.  1279.  En  daer 
waren  wie  ghemaent  en  te  wetten  van  onsen  wet- 
telicken  maenre,  bi  namen  van  Weine  Stullaerde, 
die  tien  tiden  wettelicke  crichoudere  was.  Oork, 
24  oct.  1281.  Jhan  van  Gadsant,  crichoudere  [van 
den  Yrien]  Oork.  14  nov.  1292.  BHjvende  den 
krickhouder  wettelic  maenheere,  tot  bannen  van 
de  vierschare,  onder  't  district  van  de  Eeure,  soo 
in  'tciiem  als  civil,  in  't  schauwen  van  de  straten, 
generale  schauwinghe  van  de  wateringhen  en  schan- 
winge  van  doode  lichamen ;  de  burghmeesters ,  lant- 
houders,  schepenen  en  keurheers  doen  ooc,  t'sijnder 
maninghe,  den  ghecostumeerden  eedt,  t'elokercom- 
missarie  en  vemieuwinghe  van  Wetten;  en  voorts 
t'selve  officie  bedienende  in  *t£ftict  van  de  Wee- 
serie.  C.  v.  Veurne,  ii  31.  It.  ix  1.  Zie  ook  de 
Pb.  en  Bb.  Qent  I  333,  en  Coui.  du  Frane  de 
Bruges,  passim. 

CRICKHOUDERSCHAP,  zn.  o.  Set  ambt  van 
krikhouder,  fr.  la  fonction  de  crickhouder.  ||  De 
vornomde  Eerts-hertoghen ,  als  graven  van  Ylaen- 
deren,  hebben  oock  in  de  voomomde  stede  eü  cas- 
selrye  van  Yeurne,  vier  princelycke  staeten  en 
officien,  partye  van  syne  domeynen,  die  by  haer- 
lieder  ghecommitteerde  verpacht  worden ,  te  weten , 
het  hooghbailliuschap,  krickhouderschap,  tafelhou- 
derschap,  en  *tbailliuage  van  den  Berechte.  C.  v. 
Veurne.  i  27. 

CRTCKWAERDER.  Zie  cbickhoitdeb. 

GRIM  PING  (Gremping) ,  zn. ;  mv.  CBiMPPEKimr- 
OEK.  Te  Brugge,  toelage  aan  de  schepenen  op  hun 
jaarlijksch  kerellaken,  uU  hoofde  van  de  krimping 
die  het  laken  onderging  door  het  natmaken  f,  nr.  d 


412 


CËO. 


CRO. 


Brvges,  supplément  aux  ichevint  d  lewrs  roèes  anntt' 
eileSf  dm  chef  du  rétrécisëemeni  que  Ie  drap  subis- 
eaii  en  Ie  mouiüant.  \\  Ghesloten,  de  toecommende 
jaenchaere  te  cleedene  met  grauwen  Brugschen 
bellaertalaken ,  en  dat  men  hierop,  bj  maniere 
Tan  crempinghen  niet  meer  eenigbe  ghelaghen  zal 
of  yet  yerdrincken,  boo  men  tot  nog  toe  geplogen 
beolt  van  doene.  Bba ücoubt,  Ja0rfto«A:0»  o.  d»  Lande 
9.  d.  Vrijen,  III  173,  zitiing  der  kamer  12  sept. 
1506.  Zie  ook  Baepsaet,  Analyse  nr.  80. 

CRINSËN ,,  CBIEN BEK  I  zn.  my.  Het  uitschot  van 
het  gewande  graan,  U  welk  nog  tot  voedsel  dient 
aan  hoenders  en  duiven ,  fr.  Ie  rébut  du  grain  vanné, 
qui  seri  encore  de  nourriture  aux  poules  et  aux 
pigeons ,  grenaille,  criblure.  Zie  De  Bo  en  Schuer- 
mans  Krensen,  krinsen.  Kil.  Krinse.  Acus: 
jmrgamentum  frumenti.  De  hedend.  wdb.  hebben 
nog  de  werkw.  Krinsen,  krenselen:  zuiveren. 
II  JSt  omnia  stramina^  paUam  et  purgamenta,  que 
vulgo  dicuntur  cnichen  (sic)  vel  criensen,  que  de 
dieta  terra  ar<ünli . . .  provenire  contigerit ,  integre 
percipiet.  Vak  Lokebek,  St-Bavon  20S  (1234), 
meiersambt  te  Papenghem,  —  Jus  villici  de  Qhisensele. 
JPurgamenia  toeius  annone^  id  est  criensen,  sua 
sunt,  Ib.  209  aant.  63  (1227).  Dies  zal  de  meyere 
hebben  tcaf  en  crinBen.  de  Pb.  en  Bb.  I.  St' Denijs 
16  (1382—1887). 

CBIOLE  (Cryole),  zn.  t.  Omloop  van  het  koor 
eener  kerky  ér.  pourtour  du  chosur  d'une  êgUse{T), 
Maigne  d'Amis:  Carola.  Clathri  quibus  capeüae 
elauduntur;  grille ,  barreaux.  La  Curne  Carole: 
balustrade,  jj  De  groote  kercke  met  den  torre  was 
al  yerbrant. . .  De  crjole  der  groote  kercke  was 
bieren  onghebrant.  Piot,  Chron.  327. 

CROCHT,  zn.  o.  Grafsteen^  fr.  tombe{}).  ||  Van 
W«.  Tan  Pudenbrouc,  Tan  dat  hy  Meeus  Ghends 
wijf  crocht,  dat  in  de  kerke  stoet,  ontwee  slouch, 
ontfaen  Tan  der  cracht  xl  s.  Beken,  bcdjuws.  Gent 
1364/66,  rol  1720. 

CRODEN  (Groeden,  k— ),  bedr.  en  wederk. 
wkw.  I.  BEDBIJTEITD.  —  Lastig  vallen^  ontrusten ^ 
kwellen ,  fr.  importuner ,  inquiéier ,  tracasser.  \\  Weert 
dat  iemont  geboden  hierop  werpte  \nL  interdict 
legde],  Boe  en  sal  priester  noch  clerck  die  geboeden 
exeqaeren  noch  daeromme  cesseren,  en  blijyen 
daromme  ongecroedt  en  ongeTexeert  Tan  ons  en 
onsen  hoTe  Tan  Lujdick ,  behoudelick ...  C  o. 
Maastricht  499  (1407). 

n.  Wedebkebbio.  —  Hem  —  sich  croden. 
Z,  inlaten^  bemoeien  met,  ft.  s'ingérer  dans,  se 
mSler  de,  ||  Die  seWe  twe  deekens  [der  ambachten] 
soelen  wettelic  ten  hejligen  zweren  hoyre  ambacht 
wettelic  en  wail  te  doin,  te  hondene  en  te  rege- 
rene ,  sonder  hun  yet  te  onderwinden  off  te  croiden 
Tan  den  statuten,  noch  oec  Tan  den  Baede  Tan 
derseWer  onser  stat  Tan  Senttruden.  Piot,  Cart, 
II  204  (10  juni  1417).  It,  O.  Liége  17  aug.  1417 
a.  2,  Merck,  En  dat  zy  [nl,  de  burgemeesters, 
gezworen,  raadsheeren  enz.]  sinh  onser  en  onser 
kircken  Turs.  hoicheit,  herlicheit  en  jurisdictie, 
geistlick  eii  werentlick ,  noch  onser  koeren ,  brueken 
eü  forfeyten  ons  toebehorende  in  egeenrewys,  tot 
onse  en  onser  kircken  prejudioie  kroeden  noch  onder- 
winden en  sullen,  hons  weitens,  mer  sullen  ons 
die  laeten  ongekroedt  en  ongehindert  oerer  al  ge- 
bruycken  als  'tbehoert.  Ib.  11  dec.  1600  a.  46, 
Sasselt.  It,  C,  v,  Maastricht  191.  498. 

CROENGE,  zn.  t.  Dood  lichaam  van  mensch  of 
dier  f  kreng ,  fr.  corps  mort  d*un  homme  ou  d*un  animal, 
eadavre,  charogne.  Kil.  Kaïonle.j.Karonie.  j.kronie, 
kroongie.    Cadaver,  gal.  charogne,  ||  Dat  niemen 


croengen  en  warpe  in  de  ririere,  up  xx  s.   par. 
DE    Ylahikck,   Stad.  III  zi  (einde  xirde  £.);  ü, 
Vgh.   39.   Anno   xiiijc   tiij  . . .   Terhinc   hem  Jan 
Tan  der  Stichelen   buuten   de   heuTerpoortere ,  up 
eenen  soldere ,  en  was  poortere  Tan  Ghendt.  Dwelck 
ter  kennesse  comende  Tan  Hooete  Tan  den  Heule, 
als   bailliu  Tan   sente  Pieters,  trac  met  vii  scepe- 
nen . . .  ten  Toors.  huusewaert;  sy  anscanden  den- 
zeWen  Jan ,  die  daer  Terhanghen  was.  Naer  welcke 
hanscaudinghe  de  bailliu  dede  de  Toomoemde  croenge 
aisnyden  en  liet  se  Tallen  deur  de  soldere,  daer- 
boTen  dat  hl  hinc,   toet  up  den  Tloer.    En  onder 
de  zulle  Tan  den  huuse  dede  hy  maken  een  ghadt, 
daerdeure  de  TOors.  croenge,  met  den  hoofde  eest 
[eerst],  gesleept  was,  ghelyc  men  met  sulcke  cadaTers 
pleegt  te  doene,  naer  de   oostume  Tan  den  lande 
Tan  Vlaenderen ,  toet  op  d'een  zyde  Tan  de  justicie 
(jurisdictie)   Tan  sente   Pieters;   en   daemaer  was 
de  TOors.  croenge  by  den  hangman  Tan  Ghendt  in 
eenen  afghehauden  spriet,  met  den  hoofde  tusschen 
de  micke  ghehangen,   sonder  dat  die  Tan  Ghendt 
eeneghe  kennisse  ofte  hanscauwinghe  Tan  haerlieder 
poortere   hadden.    GaiïKAEBT,   Bijdragen   282,    en 
zie  aldaar  nog  het  Tervolg.  Zie  ook  Wielant ,  JPract, 
crim,  c.  87;   de   Damhouder,   Praet,  crim.  c.  88; 
Grimm,   Deutsche  BechtsaUerthümer  726;  Noorde- 
wier, Neder d.  regtsoudh.  321.  —  Crom  en  slom. 
Met   cromme  eii  slomme  wegen.  Door  alink" 
sche  middelen,  fr.  par  des  voies  tortueuses,  ||  Want 
het  alleens   is,   weder  hg   tegen   dat  Terbodt  doet 
openbairlijo  oft  bedectelijc,  met  crommen  en  alom- 
men  wegen.  V.  d.  Tav.  188  t'. 

CROMPSEL,  zn.  o.  Kromming,  fr.  courbure, 
II  üp  de  Yeerckens-  ofte  Beestenmarct  en  Sandt- 
beerch  stonden  dry  masten  gherecht,  elc  met  een 
crom  cruuse  met  tortsen,  bedrouch  tsamen  xzvr 
tort^eu,  en  up  den  Zantbeerch  stonden  metten 
crompsele  up  den  steenput  twee  hondert  tortaen. 
DE  POTTEB,  Chronijcke  48,  komst  v,  keizer  Maxi- 
mUiaan  en  hertog  Karel  te  Gent  1608. 

CROMSTEERT,  zn.  Eene  zilveren  munt  geslagen 
onder  graaf  Philips  van  Sint-Pol  [1427  -h  1430J , 
ter  waarde,  naar  het  schijnt,  van  2  grooten,  fr. 
monnaie  d^argent  frappée  sous  Ie  comte  Philippe  de 
St.-Pol;  elle  parait  avoir  eu  cours  pour  2  gros. 
Vak  deb  Chijs,  Sertogdom  142.  —  O.  A.  Serrure, 
sprekende  Tan  de  munten  des  ütrechtschen  bis- 
scliops  Frederik  Tan  Blankenheim  (1393 — 1424), 
zegt,  Tan  eenen  anderen  kant:  Dergelyke  Grooten, 
kromstaerten  genoemd,  omdat  de  staert  Tan 
den  leeuw  er  inwaerts  krult,  werden  eerst  in  Vlaen- 
deren, door  Jan-zonder-Trees,  hertog  Tan  Burgon- 
dië  geslagen  [1405  +  1419].  Vad,  mus.  III  75.  — 
Heylen,  Antwoord  enz.  40,  haalt  de  commissie  aan 
Tan  26  aug.  1429,  Tan  Philips  I,  waarin  men  o.  a. 
leest:  Item,  men  zal  oock  noch  maeoken  cleyn  wit 
geld,  dat  sal  heeten  Prieskens,  daeraf  die  8 
sullen  doen  1  Gromsteert. ..  Eene  latere  com- 
missie, T.  14  dec.  1429,  boTal  te  maken  halTO 
cromsteerten,  die  men  heeten  sal  Groote... — 
II  Den  ouden  Joannis  oromstoert  XT  gro.  cleyn. 
Den  cromsteert  te  Doemicke  gemunt  xii  gro.  cleyn. 
Den  LoTenschen  cromsteert  xiii  gro.  cleyn.  Munt- 
waarde  t.  1434.  Die  cromsteerten  te  LoeTene,  te 
Dordrecht,  en  alle  andere  Tan  ons  genedigen  hoe- 
ren wegen  gemunt  xii'/s   plecken.  Ib,  1436.  Zie 

HEYLEN. 

CRONEN  (Groenen),  ow.  Klagen^  fr.  seplaindre. 
Kil.  Kronen,  j.  Kreunen  /  groonen.  Conqueri.  ||  Dat 
si  [nl.  alle  rechters  en  ambtenaars] ,  ten  Tersneke 
onser  TOrs.  poirtren  en  poirterssen,  oft  harer  boden, 


CRO. 


CRO. 


113 


houden  en  in  zekere  hoeden  en  hftchten  doen  alle 
degene  daer  si  orer  croenen  en  clagen  willen  alse 
omme  der  Tors.  lljfpensien  wille.  Brah.  TeetUn  II 
626  (23  apr.  1378).  [Dat]  sy  ons  deageiyca  gecroent 
hebben  en  doen  yerstaen,  dat  de  stad  van  Diest 
belast  es  in  jaerliker  renten,  die  sH  sonldich  es, 
tot  der  sommen  toe  yan. . .  OorJc.  §0  dec.  1414, 
DieH.  It.  JT.  Lakeng.  HatsêU  1  juni  1438  a.  11 ; 
C.  t>.  Bruttd^  ServU,  1657  a.  69. 

CBONCKË,  zn.  m.  Eene  kroncke  hoppe. 
JBemt  ttikerê  maat  of  hoevedheid  fttsr,  fr.  eertaime 
metwrê  ou  quantité  dê  hière.  ||  Item,  soo  hebben 
onse  ouders  aen  ons  orergebracht ,  en  wg  tot  noch 
toe  onderhouden:  dat  uQt  eleken  huyse  binnen  de 
▼oors.  palen  eenen  mensche  jarelijcx  sal  Toor  den 
heere  wercken  in  s^jnen  yliet  eenen  halfyen  dagh, 
alst  den  heere  genoeght;  en  des  moet  den  heere 
die  ondersaten  geyen  eenen  croncke  hoppe  yan  der 
weerde  yan  een  halster  coren,  en  den  molder  moet 
de  ondersaten  dan  oock  geyen  wittebroot  yan  een 
hal^r  coren.  Leenhof  v,  Brab,  Dénombremeni  n^  6 , 
,481,  Cout.  Sluit  1764. 

CROON  (Groene),  zn.  y.  1)  JBênê  sponden  en  ook 
eene  züveren  muni ,  onder  dexe  benaming  mtareekijn- 
l^k  voor  het  eertt  in  Frankrijk ,  onder  Phüip»  van 
Talois  (1828+  1360),  en  laier  in  verscheidene 
kimden  onder  dezen  naam  geelagen^  fr.  eonronne, 
momnaie  d'or  et  auaei  d'argent ,  f  rappee  soue  ee  nom 
originaWemeni  en  France^  tons  Philippe  de  Valoie 
(1328  +  1360),  et  depnie  êout  oe  m^me  nom  en 
divere  autree  paye.  \\  Yrancrycksche  oronen.  Kh, 
LdkengUde  te  Diest  1388,  JFolwerk  a.  111. 'Een 
Vrancryx  croene,  een. .,  elc  yore  neghen  en  yyf- 
tich  groete  Vleems.  Ord,  gddmunlen  16  juli  1893, 
van  hertogin  Joanna,  —  Zie  hier  de  Kronen  die 
ons  yoorkwamen :  Albertus  kronen. —  Bretainsohe.  — 
Carolus,  —  Doomiksche.  —  Franciscus.  —  Giensohe 
(Genueesche  (?)).  —  Henegouwsche.  —  Dobbele 
Henegouwsehe  of  Oronaten.  —  Ludoyious.  — 
Poreus  picus,  —  Sayooische  kronen.  —  Couronues 
d^Oge  (yan  Oyen).  —  Kronen  met  kronen.  — 
Kronen  metter  zonnen.  —  Blauwe  croon,  fr. 
oouronne  bleue  (}).  ||  Hebben  geloeft. .  een  blauwe 
croone,  yallende  en  yerschynende  altyt  op  Sinte 
Bteyensdach  in  de  Kersdaigen.  Schep.  v.  Saventhem 
ende  v.    Sterbeke,  20  deo.  1640  {Abdij  Corteuberg), 

2)  Bloemenkrans^  fr.  oouronne^  guirlande  defleurs. 
Bet  hangen  van  kronen  ^  als  vreugdeteeken  f  op  tekere 
feestdagen  y  vermeld  in  de  dagteekening  der  oorkon^ 
deUf  fr.  la  suspension  de  couronnes,  comme  signe 
de  joie^  en  certains  jours  defête,  mentionnée  dans 
la  date  des  aetes,  ||  Yierthiene  daghe  yore  sente 
Jansdach-Baptist ,  dat  men  croenen  hanghet.  Oork. 
V,  7  juni  1277.  In  sente-Jans  ayonde,  dat  men 
cronen  hanct.  Oork.  v.  28  juni  1297.  Op  8.  Jans- 
dagh-Baptisten ,  als  men  croonen  hanght.  Broeders. 
V.  8.  JBUfg  U  Brussel  Oork.  v.  6  febr.  1862.  Nae 
sinte-Peetersdaoh,  als  men  croonen  yemyeuwt.  Be- 
kenk.  v.  Brab.  reg.  189  fol.  126  y^  (81  oot.  1648). 

8)  Bruidskroon,  bruidskrans,  fr.  eouronne  nup^ 
fiale.  Dit  bruideieraad  was  va»  goud  of  zUver^ 
somtijds  bexet  met  pards  en  kostelijk  gesteente,  fr. 
eouronne  de  ftaneée;  eet  ornement  êtait  d^or  ou  d^ar^ 
gent ,  et  quelquefois  gami  de  perles  et  de  pierree 
prSeieuses.  „&étoit  quelque  fois,  zegt  La  Cnme, 
urne  sorte  ttomement  d^or  ou  d^argent  qui  se  met' 
toit  sur  la  tête^  et  qui  étoit  fort  eommun,  non-seu- 
lement  parmi  les  geus  de  quaUtê^  mais  eneore  parmi 
Ie  peuple. . .  La  eouronne  étoKl  spéeialement  Tonie- 
ment  des  femmes  qui,  Ie  jour  de  leur  mariage,  la 
portoient  sur  leur  tête ,  Us  vhêveus  épars, . .''  Grimm 

II. 


WOrterb.  II  2866,  verbo  Kr6ne  als  krant,  I  1 
a — e)  en  2  a)  handelt  breedyoerig  oyer  de  braut- 
crone,  de  corona  nuptialis.  ||  Die  deylen  wilt, 
dat  hj  inbrengen  moet,  naer  des  stadts  rechts, 
dat  is  te  yerstaen,  allen  het  goedt  dat  hem  gege- 
yen  is,  oft  dat  hy  gehadt  heeft,  oft  de  weerde 
daeraf , . .  —  Item ,  alsoo  yan  jouffrouwen  schoon- 
heden, soo  sullen  sy  inbrengen  roodt  schaerlaken 
en  peersschaerlaken ,  efi  de  yoederen  die  daertoe 
hooren,  en  de  kroone  en  hoedt  en  doreersnoer 
C.  V.  Brussel  f  sttU.  v.  1866  a.  ].  2;  Ohrist\)n 
coronam  et  cassidem  et  vittas  aureas,  —  Eene  groot- 
moeder schenkt  aan  hare  kleindochter  en  doop- 
kind :  II  de  beste  en  de  meeste  goudine  bruutcroene 
metten  peerlen  en  gheeteenten  daeran  wesende. 
DixBicx,  Mém.  2,  23  (Verdam  BsimTCBOVB). 
Drie  silyerine  yergulde  bruuthoeden.  Ibid. 

4)  Kroonkandelaar ,  hangende  luchter^  fr.  cande- 
labre  suspenduy  lustre.  Kil.  Kroone /blaker. 
Lgehnuchus  pensilisy  oanddabrum  pensHe.  ||  In  die 
yoercamere  by  die  porte.  It.  noch  een  metalen 
croone  hanghende.  ($p  die  camere  yan  boyen  dat 
huys.  It.  noch  een  matalen  croone  hanghende. 
Inv.  V.  d.  Suist  1489.  —  Een  merkwaardige, 
antieke  kroonkandelaar,  yan  zeer  wijden  omyan/^, 
geyormd  yan  twee  hertshorens  en  kunstig  gewrocht 
ijzer,  yersiert  de  archieyenzaal  te  Diest;  hij  is 
omgeyen  met  eenige  haakjes,  welker  bestemming 
ons  door  de  yolgende  aanteekening  yerklaard  wordt : 
Il  Op  Sint-Bemijsdach ,  yoer  noen,  als  die  oude 
Weth  haer  sleutelen  ophangt  aen  de  croon,  dan 
wordt  eleken  borgemeester,  schepenen  en  secretaris 
gegeyen  yant  register  [»i.  yan  stadswege]  ZXT 
stuiyers,  yoer  hun  afscheyt  (1618).  Hoogstwaar- 
schyniyk  legden  schepenen  en  raadsleden  ook  hun- 
nen eed  af  onder  deze  kroon.  SehepenmmaaUijd  te 
Diest,  1606. 

CBOONSPELEN,  zn.  my.  Zekere  vMsvermdken 
te  Brussel  y  die  omtrent  Sint- Jan  in  den  tomer 
plaats  grepen  en  drie — vier  weken  lang  duurden;  in 
weerwil  der  hitte ,  dansten  de  jongelieden  van  beide 
geslachten  op  straat  rondom  groote  vuren,  ontstoken 
onder  kronen  van  natuurlijke  of  kunstmatige  Uoe^ 
men.  Dit  gièruik  werd  omtrent  1486  ingevoerd, 
blijkens  hei  verbod  er  den  7  aug.  van  dat  jaar  door 
de  overheid  van  gedaan ;  desniettegenstaande  vermeer- 
derden eieh  de  kroonspelen  in  al  ds  straten ,  gelegen- 
heid biedende  tot  gedurige  twisten,  en  duurden  voort 
tot  in  de  vorige  eeuw,  HnnTB  et  Wiütbbb, 
II  660. 

CBOONTE,  zn.  y.  BekU^,  fr.  pUnnte.  j|  Uut 
groeter  croente  en  clachte  oommen  ter  kennesse 
yan  scepenen,  als  yan  den  inbmwen  biere,  en  dat 
men  soe  qualic  omme  den  pennino  ghebruwen 
heeft,  soe  ghebiet  men  dat  elc  bruwere  wel  bruwe 
omme  den  penninc,  en  elc  hackere  wel  backe.  di 
Vlaminck,  Vgb   62  (16d«  E.). 

CROOS  (Orois),  zn.  Opbrengst  van  een  geleend 
kapitaal,  interest,  fr.  intirit,  profU  d'un  capital  ^ 
prité.  Kil.  Kroos,  fland.  j.  waadom.  Incrementum, 
Imerum,  foenus.  De  Bo  Kroois,  kroos;  Schuermans 
kroos,  kroost.  ||  Is  geresolyeert,  alsoo  Pieter  Aertssen 
der  stadt  eene  merckelycke  somme  yan  penningen 
hadde  ondergedaen  op  crois,  tegens  thien  ten  hon- 
dert,  d'welck  swaren  interest  en  usure  es,  dat 
men  de  capitale  som  sal  restitueren.  Stadsarch. 
Bergen-op-Zoom ,  Sesól.  1606—1611  nr.  82,  mei 
1606.  Alle  yercoopynghe  yan  renten  daer  eenich 
toecommende  crois  int  capitael  begrepen  es,  yan 
een  ofte  meer  toecommende  jaeren,  zullen  zyn  yan 
onweerden,  en  den  yercoopere  niet  yerbonden,  dan 

16 


444 


CËO. 


CRU. 


alleenelick  totter  roBtitatie  van  de  capitaele.  C.  0. 
Aêêenede  ix  4.  It,  C  v.  Kortrijk  ti  3. 5. 6,  en  'pcunm. 

GROOT,  CBOT,  zn.  m.  Schade,  nadéd,  verliet t 
hindernis,  fr.  dommoffe,  préjudice,  perte,  eontro' 
riété,  II  GheTielt,  dat  hunne  voirscr.  suster  in  deser 
Tiibeit,  dorpen,  heerlicheiden  en  renten  enech  crot , 
hindemiaae  of  letsel  ghedaen  wirde,  die  gheloeven 
Bi  haer,  in  goiden  trouwen ,  af  te  doene  en  te  ver- 
richten.  JBrab.  Yeesten  II  485  (25  juli  1356).  Eniger- 
hiinde  krot  of  hindemiBse.  Ih.  639.  Omme  te  werene . . . 
alle  crot,  crijch,  yiantacap  en  aenvechtinge.  707. 
Dat  die  der  Btat  Aken...  in  enigen  krot,  Bcade, 
hindemisse  of  orloge  quemen.  735.  So  wat  porter 
de  yemanne  te  dienate  rgdt  uytter  stat  Tan  Tricht, 
en  die  stat  hebbe  namaÜB  da  om  crot  en  schade, 
des  croets  en  schaden  sal  sich  die  stat  halden  an 
den  porter...  C,  v,  Maaetrieht  109,  Stat.  v.  1380 
a.  cix.  In  groten  crode.  148.  It.  153.  470.  480. 
490,  en  a.m.  Mocht  gebueren  van  beyden  zyden, 
dat  eenige  den  anderen  doet  becom  meren  ofte  arres- 
teren zgi^  lyff  oft  z\jn  haTCf  partijlick,  ofte  om 
hem  croot  en  moyenisse  aen  te  doen.  Charierb.  v. 
's  Bosch,  fol.  100  T**.  15de  E.  Van  der  eeningen.  In 
eynigen  kroide,  hindemiBse, . .  Bekenk.  o.  Brab, 
reg.  132  fol.  27  t«.  (i5d6  E.). 

CROPPE ,  zn.  Het  opperste  gebladerte ,  de  kruin 
van  eenen  boom,  fr.  Ie  feuillage  supérieur ,  Ie  »om- 
met  d'un  arbre.  La  Gurne  Gr  op  e:  Sommei,  \\  Elck 
proprietaris  is  ghehouden , . .  te  weeren  de  oroppen 
eü  tacken  yan  syn  opgaende  boomen,  troncken, 
boeschen  oft  andere  houten  hanghende  over  anders 
grondt.  C.  o.  Winocxbergen  XY  32. 

GRUIGHTE,  zn.  ▼.  GracA<,fr. /wr#<^.  ||  Dekinder 
op  de  straet  kommende,  groot  gecryss  geiende , 
is  een  weysjong  [weeskind]  in  een  kruichte  geval- 
len. Piot.  JEpisodes  Venloo,  1634. 

CRUIDEN,  CEUDEH,  bw.  LakeuTerrery.  jj  Men 
sal  gheven  Tan  cruden  van  enen  ghecrompen  lakene 
xziiij  nu  grote,  en  van  enen  lakene  metten  hare 
XXIJ  nu  grote.  Bb.  Lakeng,  Diest,  Ord,  1414  a.  17. 

GRUIN  (CBunrB),  cbüKb,  zn.  y.  1)  Set  bovenste, 
de  rug  (van  de  straat),  fr.  la  partie  supérieure,  Ie 
dos  de  la  rue.  jj  Soo  wye  aen  de  straete  huysen 
maken,  tymmeren  oft  metaen  wille,  die  en  mach 
den  ondersten  dorpel  van  synder  Yoerdoren,  poerten 
oft  uuytgange  nyet  hoogher  leggen  oft  maken  dan 
de  cruyne  opte  strate  Yan  der  caussien  (daeryoere 
liggende).  C.  v.  Antw,  1545,  Yiii  60.  —  Het  bovenste 
van  eenen  bakoven,  fr.  la  partie  supérieure  d'un  four, 
II  Item,  sal  men  alle  backovens  en  diergelgcke  OTens 
meten  van  den  grondt  Yan  het  paveyssel  tot  eenen 
Yoet  hooger  als  den  opperkant  van  de  cruyne. 
B^l  edif.  meters  16  jan.  1705,  i  40.  —  Van  alle 
gewelven,  fr.  de  toutes  les  vousiures.  Ib.  a.  9. 

2)  Priesterkruin,  fr.  tonsure  eléricale.  Kil. 
Kruyne  /  platte.  Corona  rasa.,,  vulgo  tonswra, 
corona.  K.  auct.  oouronne,  tonsure.  —  Grune 
geven.  De  priesterl^ke  wi^ing  toedienen,  fr.  eon- 
férer  les  ordres.  ||  Sint  dedic  hem  crune  geven. 
Beinaert  de  Vos  ys.  1503.  Daerom  ghinc  hy  [nl. 
de  bisschop  v.  Doornik]  svriendaeghs ...  ter  Sluus , 
om  daer  up  de  Tryniteyts  avont  de  ordene  te  ma- 
kene,  crune  te  ghevene  en  de  lieden  te  vormene. 
JAK  V.  DixvTTDE  284  [1393].  —  Grune  hebben. 
De  priesterlijke  wijding  ontvangen  hebben  {de  lagere 
of  hoogere),  fr.  avoir  re^  les  ordres  {mineurs  ou 
majeur s).  ||  En  de  deken  versochten  an  Myn  here 
dat  men  Pieter  en  Leuz  delivreire  zoude,  bedi  zi 
horden  zegghen  dat  si  clerken  waren;  en  Mgn  here 
die  vragheiae  hem  of  sise  over  clerke  kennede?  zie 
andworden  dat  si  niet  ne  wisten  dat  si  crune  had- 


den, dat  set  hadden  gehort  zegghen  en  dat  si 
se  hadden  ghezien  zinghen  en  leizen  in  kerken. 
Nap.  de  Paitw^,  tBesouch  24  (1806).  —  Crune 
koop  en.  Deze  uitdr.  heeft  waarschynlyk  geen 
andere  bet.  dan  die  van  ontvangen.  \\  En  daer  en 
sal  no  weder  scepen,  no  raed  an  moghen  zün  over 
deelman,  no  woukerare,  no  clerken  die  hare  crune 
hebben  ghecocht.  O.  êtad  Brugge  1  345  (c.  1305). 
—  De  crune  aflesen.  Sen  geestelijken  p&reoon 
ontwijden,  van  zijne  wijding  berooven  {door  zeikere 
gdtruikdijke  of  iaeramenteele  bewoordingen,  fr.  dégra- 
der  une  personne  ecclésiastique.  \\  De  Petyt  Moine 
ghequartileert,  niet  jeghenstaende  dat  hy  priester 
was ,  maer  alvoren  zoo  las  men  of  zine  crone  en 
anders.  Oliy.  y.  Dixhüde  136  (1431). 

CRUIPGELT  (Gruupgelt),  zn.  Offerpenning  ter 
gelegenheid  van  het  kruiskussen  op  Cheden  Vr^dag, 
fr.  denier  d*offrande  a  V occasion  du  baisemeni  de  la 
oroix  Ie  Vendredi-saint.  \\  In  de  16<1»  eeuw  bestond 
hier  nog  op  Goeden  Yrgdag  de  gewoonte,  de  ge- 
loovigen  naar  het  H.  Graf  te  laten  kruipen,  waar 
zy  het  kruisbeeld  kusten,  en  daarvoor  eenen  klei- 
nen offerpenning  gaven:  „Item,  ontfsen  van  cruup- 
ghelde  up  den  goeden  Yrindaoh,  xx  s.  iy  d.'*  ds 
Pb.  en  Bb.  YI.  Nevele  82,  kerkrek.  v.  1547. 

GRUIS,  CBUCE  (Gruys),  zn.  1)  Kruis,  fr.  eroix. 
Tot  de  uilvluchien  vermeld  onder  het  w.  bxschud- 
DENiB  I  198,  behoort  nog  die  van  ter  kruisvaart 
te  trekken:  ||  En  doen  ons  buten,  over  ons  aelven 
en  over  ons  oier,  alre  hulpe  van  der  cruce,.. 
Oork,  Mei  1287;  en,  onder  het  w.  excbptibk  I 
412  die  gene,  na  regel  13  uitgevallen:  ||  [hulpe 
van]  crusen  van  oncruzen,  ghegheven  ofte  te  ghe- 
ghevene  [nl.  opgelegd  of  op  te  leggene?],  van  gra- 
tiën, letteren,  indulgencien,..  (1319).  Alnog  de  vol- 
gende: II  Soe  sijn  wi  afghegaen  en  vertgen . .  alle 
quaetheiden,  alle  scalcheiden  en  allen  bediieoh- 
nessen  van  rechte,  van  faite  van  privilegiën,  van 
crucen  ghegheven  ochte  te  ghevene.  Benibrief  e. 
7^2,  18  oct.  1329. 

2)  Als  eene  bepaalde  hoeveelheid,  doorgaans  een 
tiental,  fr.  comme  une  quanüté  déterminée,  gémér. 
une  dizaine.  Kil.  Eruys.  Deeem  q.  d.  omx.., 
nota  est  numeri  denarii.  —  Ben  cruis  wyn. 
II  Betaelt  Adriaen  Laureyssen,  als  gesworen  Yan  de 
camere  van  Yreugdendal,  van  een  cruys  wgns  hen 
nae  ouden  hercomen  geschoncken  op  heylich  Cruys- 
dach  IJ  Bgl.  X  st.  Stadsarch.  Breda,  Beken.  1563/64 
fol.  99.  —  Een  cruis  calck.  Yolgens  De  Bc:  15 
zakken  of  tien  hektoliters;  volgens  van  Aelbroeck, 
maken  de  twee  kruisen  kalk  36  zakken  of  dSVa 
hectd.  {Werkdadige  landbouw  blz.  Iv.).  ||  Yan  elk 
kruysse  kalk,  aeschen,  smekolen  en  rappelingen, 
als  oock  van  d'houille  eii  boschkolen  indifferentelyk, 
elk  kruysse  wezende  ontrent  de  thien  zakken , .  • 
zes  groote.  PI.  v.  VI.  7  mei  1772,  a.  21,  X  447; 
H,  7  juni  1753,  XI  740.  Een  cmyse  kalck.  Twee 
oruysen  kalck.  O.  v.  Auden.  2d«  d.,  regl.  12  ang. 
1767  a.  12.  24.  —  Een  kruis  melk.  Twee  stoo- 
pen  (De  Bo). 

3)  Yrije-jaarmarkts  kruisen.  Qedurendê  dé 
vrije  jaarmarkten  en  den  marktvrede  pHaeh  men ,  te 
Qent,  en  weUiehi  ook  dders,  groote  roode  kruisen 
ie  stellen  aan  de  stadspoorten  en  op  de  bruggen 
binnen  muren,  ten  ieeken  der  opsehorsing  van  aüe 
vervolging,  de  Pb.  en  Bb.  Ghnt  II  73 ;  fr.  oroix  de 
foire  franehes  durant  les  Joires  franehes  ei  la  trbve 
de  foire,  on  avaii  couiume,  d  Oand,  ei  peui-élre 
aassi  aiUeurs,  de  placer  de  grtmdes  oroix  romges 
aux  portee  de  la  viUe  ei  sur  les  ponts  inira  mmros, 
en  signe  de  la  suspension  de  toutes  poursuiiee. 


CRU, 


CRU. 


115 


CBUISBLADEBEN,  zn.  xny.  Zekere  min  goede 
bladere  van  de  hoppe,  fr.  feuiüee  croieéee  (?),  eeriainee 
femüee  moins  honnee  du  honblon,  ||  Dat  niemanthem 
en  YerYoordere  te  plucken,  ofte  te  drooghen  eenighe 
cruysblaederen  van  onder  noch  boven  de  rancken, 
oft  eenioh  poeder ,  noch  deselVe  te  menghelen  mette 
hoppe.  PI  V.  Br,  30  aug.  1625 ,  I  494.  IL  de  Pb. 
en  Bb.  AaUt  III  328. 

CBUISBROEDERS,  zn.  knr.  Eigenl.  de  Oeeeel^ 
hroedere  fr.  les  Flagdlante,  Maigne  d^Amis  Gruci- 
f  r a  t  r  e  B ,  etiam  Frairee  Jlageraloree.  1 1  Anno  Domiid 
H.CCC  en  XLix,  int  beghinsel  van  Wedemaent,  rees 
np  een  secte  de  OruiBbroeders,  ed  sy  hadden 
een  otuub  voeren  en  aohtere.  Dese  secte  qaam  nut 
Almaengen  en  nut  Brabant.  Deie  broederkins  ont- 
cledden  hemlieden  up  de  Btrate  al  naect,  en  %j 
gheesselden  hemlieden  up  haer  Booaderen  met  groten 
gheeselen,  bo  dat  sy  bloedden;  en  hemlieden  volgh- 
den  lodders,  putiers,  dieven,  mordenaers  en  rovers; 
en  sy  hielden  vele  onghelovicheden, . .  naerhendelyo 
de  paus  dede  dese  secte  te  nieten.  Jav  y.  Dixvüds 
240.  Int  selfste  jaer  \nl.  1349]  gingen  de  geesseleren 
en  de  cruijsbroeders.  Piot,  Chron.  82.  Doen  men 
screef  hccczliz  doen  gingen  die  geeseleren  te 
Broesel.  Ih,  61. 

CRUISEICKE  (Orueseycke),  zn.  JEen  dier  alleen- 
êiaande  hoornen,  en  ditmaal  van  hard  hout,  die  tot 
scheidinffiteeken  of  grentpaal  van  eigendommen  dien- 
den fr.  un  de  eet  arhree  ieoUe,eteettefoiefd^e88ence 
dure,  qui  êervaienf  de  Umite  aux propiriétét,  ||  De 
HogeYonder  utque  ad  arborem  dietum  Houdeycke 
[oud —  ?]  f  et  de  Houdeycke  ueque  primum  limOem 
Orueseycke.  Prab,  Teeeten  II  706,  oork.  7  sept. 
1842  /  11  aug.  1403.  Vrijheid  van  Bode.  Zie  Alboov. 

CRUISEN  (Gruysen,  cruycen),  bw.  1)  In  rechts- 
zaken. Ben  vonnie  van  eene  nederbank  doen  teekenen 
met  een  kruie,  ten  bew^  dat  men  er  óeh  van  60- 
roept  op  de  hoogere  bank^  fr,  faire  marquer  d*une 
croix  un  jugement  rendu  par  un  banc  inférieur  ^  en 
signe  qu'on  en  appeUe  au  bane  supérieur,  ||  Aen- 
gaende  allen  anderen  vonnissen,  .  .  die  de  wees- 
meesteren in  hunne  consistorie  gewoonel'gck  zijn  te 
S heven,  sonder  rapport  daervan  aen  den  raide  van 
er  stadt  te  doene,  eü  partije  haer  daermede  bevonde 
geledeert  oft  geïnteresseert,  dat  alsulcke  geïnteres- 
seerde en  geledeerde  partje  't  selve  appoinctement,  sal 
moghen  doen  cruycen ,  om  ter  naester  vergaederinghe 
van  den  raide  van  der  stadt,..  gevisiteert  en  ge- 
wideert  te  wordei^  C  v.  Loven,  Weeskamer  80. 

2)  G- e  cruist  z\jn.  JBet  kruis  opgenomen  heèben 
tegen  de  ongéloovigen  ^  fr,  itre  eroisé,  être  engagé 
dans  une  oroisade  eonire  les  infidhles,  ||  Item, 
xccxxxniJ,  op  die  yj  kalende  van  junij,  doen  ge- 
viel den  stryt  tussehen  die  van  Stadingen,  ketters, 
aen  deen  zijde,  en  de  kerstenen,  die  op  hen  ge- 
oruüst  waeren  uuyt  menighen  lande.  Piot,  Chron.  11. 

3)  In  hei  volgende  citaat  kunnen  w^  niets  anders 
tien  dan  eene  door  den  paus  opgelegde  straft  fr.  nous 
ne  pouvons  voir  autre  ehose  dans  la  eitation  suivante 
qu''un  ehdüment  infligé  par  Ie  pope.  ||  Een  onge- 
lovich  mensche.  die  mits  ongeloven  openbairlijo  van 
des  heilichs  Stoels  wegen,  hadde  gecruijst  geweest, 
is  oic  niet  ontfanckeiyc  \nl.  om  in  rechten  als 
eischer  op  te  treden],  totter  t\jt  dat  hij  bij  sijnen 
prelaet  zQ  gestelt  in  zgnder  goeden  namen  en  famen. 
V.  D.  Tay.  24. 

CRUISHAEL  (Cruyahael),  zn.  ro.  Kruisheugd, 
fr.  erémailUre  eroisée(}).  \\  In  des  testatoers  ookene. 
Item  ,  noch  eenen  cruyshael ,  11  cleyn  brantroekens , 
twee  tanghen  en  een  viersceppe.  Inv.  V,  d.  Hulst 
1489. 


CRUISIKO,  zn.  Cniising  tot  deken  van 

een  ambacllt.  Ben  woord,  zonderlingerwijze  ge- 
noeg, onÜeend  aam  de  begeving  der  ridderorde:  aan 
stelling  als  deken ,  fr.  terme  emprunté,  assez  singu- 
lièrementf  è  Vordre  de  chevalerie:  nomincUion  comme 
dogen  d^un  métier.  ||  Vonnis,  waermede  gedecreteert 
wort  het  verclaren  by  de  wethouderen  deser  stadt, 
van  dat  zij  geene  swarigheyt  en  vinden  van  den 
erflaet  De  Vos  t'ontcleeden  van  de  oruisinge  tot 
deken  van  het  briedersambacht,  midts  hy  met  het- 
selve  ampt  niet  gedient  en  is  [van  hem  in  syne 
liberteyt  te  laeten,  vo^  er  het  vonnis  bij],  Mabtütsz, 
46  (1689). 

CRÜISMUNTEN,  ow.  KruU  of  munt  spelen,  fr. 
jouer  d  pUe  ou  face.  Kil.  Kruys  oft  munte 
worpen.  Sortiri  numnUs.  ||  Voor  het  overige  zochten 
stadsburger  en  buitenman  genot  in  den  baarloop, 
in  het  j.cruus  en  munte*'  werpen ,  en  in  het  „effen 
en  oneffen" ,  welke  beide  laatste  spelen  door  menige 
keure  verboden  waren,  db  Pottbb,  2!eden  en  ge- 
bruiken 92. 

CRUIT,  zn.  1).  Kruiden,  specerij,  fr.  épiees.  Kil. 
kruyd  Serba.  &  Aroma.  \\  Van  elcken  hondert 
sofieraens,  gimbaer,  canneel,  peper,  galigaen,  sedu- 
waer,  folie,  cubeben  en  alderhande  specie,  oonfijt 
ofte  nyet  oonfijt.  Sansa-td  1409;  Bekenk.  v.  Brei. 
reg.  142  fol.  185;  Lat.  tekst  fol.  180  (1316):  ;iro 
quolibet  quintaüo  croci,  gingiberis,  cgnaÊnomi^piperis, 
galangae,  zeduaris,  foUi,  eubebae  et  eujusliJbet  OkUe- 
rius  speeiei,  oonfectae  vel  non  confeetae. 

2)  Allerlei  suikergoed  en  lekkernijen,  die  te  elke 
gelegenheid  aan  schepenen,  commissarissen,  ambtenaren, 
groote  heeren,  vreemde  kooplieden,  enx.  geschonken 
werden^  en  die,  benevens  den  wijn  en  v€ute  speten 
eenen  merkelijken  rol,  fa,  ten  koste  der  gemeente, 
in  het  maatschappelijk  leven  onzer  voorouders  speeU 
den.  De  stad  Brussel  zag  »oA  verplidhi,  reeds  in  de 
veertiende  eeuw,  de  geschenken  o.a.  van  er  uut  voor 
hare  schepenen  en  rentmeesters,  te  vervangen  door 
kleederen,  als  veel  minder  kostende,  fr.  toute  sorte 
de  dragees,  et  délieatesses ,  dont  on  faisait  ^piré- 
sent,  è  toute  occasion,  aux  échevins,  commissaires , 
fonetionnaires,  grands  seigneurs,  visiteurs  et  commer- 
gants  étrangers  etc.  et  qui,  d  cóté  du  vin  et  des  mets 
solides,  jouaient  un  róle  eonsidéraible  dans  la  vie 
sociale  de  nos  aneétres,  aux  dépens  de  la  commune. 
La  viUe  de  BruxMes  se  vU  óbligée,  dès  Ie  quator- 
zième  siècle,  de  remplaeer  lis  presents,  entre 
auires ,  en  épiees,  d  ses  échevins  et  receveurs,  par  des 
vitements,  comme  coütant  beaueoup  moins,  ||  Dat  elo 
van  den  soepenen  en  rentmeesters  van  der  stat"  sal 
hebben  van  der  statweghen  twee  paer  clederen 
tsjaers,  en  overmids  dien  en  selen  si  niet  hebben 
oruut,  noch  was,  noch  hoede,  noch  hantscoen, 
noch  glase,  dat  si  vormaels  plagen  te  hebben,  dat 
vele  goeds  meer  coste  dan  die  cleder.  Belg,  mus. 
y  83,  stadsbrieven  v.  Brussel  14de  E.;  it.  87.  Van 
wine  en  van  crude  op  sente  Mertensdach,  doe  m^jn 
her  Rogier  op  der  soepenen  huis  was,  zvj  se.  en 
vj.  d.  —  Item,  van  wine  en  van  crude  op  der 
soepen  huis,  svridaohs  na  sente  Mertens-daoh,  xiiu 
SC.  iij.  d.  —  Item ,  van  wine  en  van  crude  svridaohs 
vore  sente  Katlinendach  op  der  soepen  hdis,  doen 
de  coemanne  van  Mayorke  daer  waren,  xn  se. 
Mbbtkvb,  Oudste  rek,  1324  blz.  66.  In  eiken  van 
[dien]  drie  jaerghedinghe  sal  die  schouthet  souldich 
sijn  die  scepene  teten  te  gheven  en  haer  kruyt  oec 
te  gheven.  Oork,  hertog  v.  Brab.  voor  den  Bosch, 
12  jan.  1329  a.  6.  Tan  ghebackenen  cruyde  [peper- 
koek?] dat  verent,  doen  de  heeren  commissarissen 
hier  waren,  en  binnen  desen  jare  oec,  opter  scepenen 


116 


CRU. 


CUD. 


hnjB  ghehaelt  es,  van  dans  LyxmiAken,  speoier, 
quam  zyiij  Bch.  gr.  Mxbtbüb  en  Tobfs  II  608, 
stadtrek.  1398/99. 

3)  Moeëkruid,  groemdy  fr.  <2m  Ugwmes,  ||  Tenzy 
dat  die  proprietariasen  yan  alzulker  eiren  deeelye 
binnen  jaers  souden  willen  selye  betymmeren,  in 
welcken  gevalle  sy  boeze  erve  sollen  moegen  be- 
honden,  om  wooningen  en  buere  toebehoirte  te  be- 
tymmeren,  en  dairtoe  nootelycke  plaitsen  om  moes 
en  diergelycke  nootel\joke  cragt  te  mogen  sajen, 
zonder  meer,  en  zonder  dat  z\j  soaden  mogen  plaitse 
behouden  om  kempen,  ylas,  hoppecraijt  ofb  dierge- 
lycke te  sayen.  BsTcenk.  v.  Brdb.  reg.  138.  fol.  228 
yo,  16  febr.  1536. 

CRUITBUSSE,  zn.  Speeorijbus,  fr.  hoUe  è  êpiee». 
Kil.  krnydbusse.  I^arthecwm  K,  auct.  Botte 
d'$Mpices,  II  Een  oruydtbusse.  C  v.  Antw,  1582,  t. 
41  a.  100. 

CRUITHOF  (Cmythof),  zn.  m.  Moeshof ,  kruid- 
tuin,  warmoestuint  fr.  fotager ,  jardxn  l^wmier.  Ril* 
Krnydhof.  ffortue  {h)oliiorius. Opperhof  eii neder* 
hof,  metten  singhel,  den  craytbof ,  den  bogaert.  de 
Pb.  en  Bb.  xziii.  JBeveren  63.  Eén  huys , . .  heb- 
bende oyck  een  cleyn  oraythofken,  waerenboTen 
die  eluyden  hennen  ordisiaris  moeshoff  badden, 
separaat  van  het  hoffken  Yoors.  gelegen  in  het  velt 
C.  gr.  Loon  601  (1698). 

CRUITCOECK  (Oruycouck),  zn.  Peperkoek,  ir. 
pam  d*épice.  Kil.  kruidkoeck  j.  liefkoeck.  Fla- 
eenta  mellUay  ete.  E.  auci.  JPaniê  ctromafiiee,  etc. 
Pain  etpicéf  pain  d^espice.  j|  Be  kerkrekening  der 
stad  Meenen,  oyer  *tjaar  1467/1468.  rept  van  Oent- 
êche  entcoukenj  ook  een  Tan  overouds  gekend  gebak, 
hetwelk,  uit  hoofde  yan  de  daarin  gemengde  krui- 
den, de  reputatie  had  yan  bloedzuiyerend  te  zijn. 
DE  Pb.  en  Bb.  Gent  III  826.  Tan  geiycken  zo  es 
betaelt  gheweest  yoor  de  croyooucken,  yan  gelijcken 
ten  yoomoemden  tijde  {ie  Paschen)  ghedistribueert 
gheweest,  1  lib.  yii  penningen  par.  ld.  X.  Backte 
57.  Kerkrek.  e.  1578.  —  De  abdijen  van  Terkame- 
ren  en  tan  Vorti,  moetten,  op  Niewofaardag ,  aan 
dé  Jagerij  van  Brabant  t  dé  eertte  twaalf  kleine 
kruidkoeken ,  de  andere  zet  groote  kruidkoeken  geven 
[niet  des  gdieanx  aux  herhes,  maar  des  pains  d'Spiee 
geyen].  A.  Waütbbb,  Ihtvirons,  III  364.  Zie  Lief- 
koeck. 

CRUITSIFTE,  CBUITBEEEDE,  zn.  Specerijzifi^ 
fr.  tamis  è  épiees.  ||  Item,  een  cruytseefde.  Gésaxd, 
Aniw.  areh.  XYII  246,  Inv.  Van  Schoonbeke  {16b6). 
Een  cruydtsifte.    C.  o.  Antio.   1682,   t.  41  a.  100. 

CRUITSTEEN ,  zn.  m.  Mortier,  vijzel^  fr.  mortier. 
Kil.  k  ruyds  te  en  tw^j.  mortier.  Jfor/artum.  ||  Item, 
noch  eenen  coperen  moertier  ofb  cruytsteen.  —  It. 
eenen  cleynen  coperen  cruytsteen.  Inv.  V.  d.  Mulst 
1489,  in  die  cokene, 

CRUCKEN,  zn.  my.  Wikken,  dmve—,  paarde- 
boonen,  fr.  des  vesces(?)  ^-  Of  moet  er  cruden j 
moeskruiden  f  des  légumes  gelezen  worden?  —  Het 
concrete  kruk  bet.  in  mijne  omgeying  nog  de  wilde 
wikken,  fr.  vescerons,  die  in  graan  en  klayeren  wassen 
(geen  yitzen),  en  anders  zeer  dienstig  zQn  yoor  de 
koe,  yooral  het  klayerkruk.  ||  Baer  stael  offc  yser 
[toe  gegaen  is]  moet  men  thiende  aff  gheyen, 
zonder  alleen  yan  heure  yruchten,  als  ervetten, 
boonen,  crucken  en  kemp  en  dyergeiycken ,  alsoo 
yerre  die  landen  daerop  [zy]  gewassen  zgn,  metter 
schoepen  en  niet  metten  ploech  offt  eeghden  be- 
reyt  en  syn,  en  anders  niet.  C.  v.  Diest,  hs.  Van 
Zurpele,  Aetes  vérific.  foL  207,  JExtract  uugt  der 
sfadt  rechten  7  noy.  1533.  ld.  hs.  d.  kon.  biU.  tui  6. 

CRUSADE,  CROISADE  (Grusaet,  crosade,  cru- 


■aerde),  zn.  y.  1)  JBene  Portugêeeehê  gomde»  mmni 
{er UZ a do) f  fr.  monnaie  d'or  du  Portugal,  eruxade. 
II  Den  crosade  yan  Portugale  yan  Ixzm  xxxix  sta. 
Muntwaarde  in  Braèant  1499.  Een  crusaerde  gbe- 
rekent  yoer  tiii  Rguld.  Inv.  v.  d.  Mulst  1489. 

2)  Bente,  jaarlijkseh  inkomen  ^  fr.  renie^  revenu 
annud.  ||  Zoodat  hy  [nZ.  Noircarmes]  een  heere 
yan  der  Spaensclier  oorden  es  gheworden  yan  Alcan- 
tara;  hebbende  yan  onsen  coninc  een  orusade  daerap 
bezet  en  hem  yoor  een  gratueteyt  gheschonken, 
inbringhende  ofte  weert  wesende  (zoo  men  zecht) 
acht  dugsent  guldenen  tsjaers.  Febd.  Yavdsb 
RiEGHEN,  Ber.  tijden  TL  72. 

3)  Grusaet  (Croisade)  van  Sint  Jacob. 

Bidderorde  van  Sint- Jacob  in  Spanje,  fr.  ordre  de 
chevalerie  de  St-Jacques  en  JEspagne.  \\  Also  (Gaspar 
de  Anastro . . ,  hem  beeft  yeryordert.. ,  te  tracteren 
met  den  coninck  yan  Spaengnien ,  en  . . ,  den  last 
taenyaerden  yan  den  persoon  synder  Excellencie 
den  prince  yan  Oraingien  moordadelyok  omme  te 
brengen,  op  hope  yan  recompense  yan  80,000  da- 
caten,  eü  een  Grusaet  [var.  olt  de  weerde  yan  dien 
in  rente,  eü  een  Croisade']  yan  S.  Jacob,  en  andere 
heerlycke  officien.  G^itabd,  Antw.  arch.  ly  2.  31. 

CUDDË,  zn.  y.  Kudde ^  schaar,  fr.  troupe,  tron- 
peau.  1)  Van  personen.  ||  Johannes,  b.  d.  gr.  G., 
busscop  yan  Ludiek,  en  2jacheus  yan  Yranckenhoye,  • . 
abt  des  cloesters  yan  St.-Truyden , . .  Totten  loffe- 
lycken  regimente  ons  gheheelen  cudde  oft  scare 
aengenomen,  soe  werden  wy  nersteiyck  bedwongen 
stadeHjck  te  oyerpeysen,  hoedat  wy  dat  yolck,  ons 
beyolen  en  onderdaen,  mogen  gnberneren ...  Ce. 
St.-Druiden  §  31.  Het  yolc  quam  met  groten  cudden 
en  menichte  te  Brugghewaert.  Jan  y.  Dixmudb  53. 

2)  Van  dieren.  Kil.  Kudde.  Orex.  ||  Van  eenen 
cudde  scaep  iig,  en  drye  scape  maken  1  cudde; 
en  yan  eenen  cudde  yerkenen  u  d.  en  de  drye  maken 

I  cudde.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  131,  in  fine^  Camt- 
cheijden  —  en  werff¥eeht  te  Brussel,  15<i«  E.  Gy 
Bult  weten  dat  x  scapen  maken  een  cudde,  en 
yier  oft  yyf  yerckens  t'samen  maken  oic  een  cudde. 
V.  D.  Tav.  90  yo.  It.  K.  v.  Paricke  1472  a.  18. 

CUDDE,  zn.  y.  Bandhond,  fr.  chien d' attaché {?). 

II  Die  gbene  die  eenighe  cudde  oft  huyshondt  doodt 
sloeghe ,  sonder  redeiycke  oorsaeoke ,  sal  ghehouden 
wesen  den  meester  te  yreden  te  stellene , . .  PI,  «. 
Brab.  uU.  febr.  1545  a.  27,  II  171.  (Dit  yolgt  op 
a.  26,  spr.  yan  eenen  edelen  hond). 

CUDEL,  CUIL  (Cuyl),  zn.  m.  KuU,  bodem  vam 
een  vischnet  of  visehkorf,  tt.JonSL  d'un  filet  ou  éCume 
manne  ^  pêcher  (glène,  gline?).  ||  Dat  niemen  en 
yissche  metten  rieke  naer  Bamesse,  men  mach 
dore  elcke  maerssche  yan  den  kudele  eenen  dume 
steken,  en  dat  hy  niet  langhere  en  sy  dan  z  yade- 
men,  up  de  boete  yan  iy  Ib.  eii  tscip  en  nette 
yerbuert.  de  Pauw,  Vgb.  125  (1373).  Dat  sy  alle 
huere  oude  netten,  ooryen,  gereeschapen  en  har- 
nasch  gehouden  sullen  wesen  te  nieten  te  doene 
en  daermede  niet  meer  mogen  yisschen,  en  andere 
maken  oft  doen  maken,  daeraff  de  maesschen  en 
cuylen  derselver  netten  en  coryen  twee  duymen 
wyt  sullen  moeten  wesen , . .  opdat  t*cleyn  yisseh 
en  gru  wasschen  mach.  PI.  v.  Brab.  8  febr.  1513, 

III  532. 

CUDSE  (Kudse),  zn.  y.  Knode ,  zware  knoeststok , 
knuppel,  fr.  massue,  gourdin.  Kil.  Kadse/kodse 
ofte  colye.  Massue.  ||  Cudsen  yoere  beslagen  met 
yseren  pynnen.  Bekenk.  v,  Brab.  reg.  133  fol.  99, 
ord.  14  aug.  1459  a.  17.  Genagelde  kudse.  C.  v. 
Lier  ii.  Die  yemande  slaat  met  eenen  clippel, 
stocke  offc  cudsen  (sonder  yser  ofb  loot,  en  sonder 


CUI. 


CUI. 


117 


menoke)  yerbeurt  nj  ponden.  —  Die  eenen  anderen 
slaet  met  eender  geloodder  koWen,  yerbeurt  ii  pon- 
den. C.  o.  Aniw.  1545,  ii  10.  11.  Die  eenen  ande- 
ren... iteeckt  oft  slaet  met  een  pycke,  dagghe, 
colf,  cudee,..  C.  e.  Santhoven  K.  en  br.  1665  a. 
19.  Ghenaghelde  kudeen.  K.  v.  Btqfelmomdê  1510 
a.  1.  —  In  de  keure  van  Aiëenede^  rubr.  Tem 
manêlachten ,  moet  waars,  geleien  worden  coWe  aft 
cudsen  in  pi.  y.  cudden.  —  Slil.  beeft  nocb- 
tans  ook  kodde ,  met  deselfde  bet.,  en  dit  w.  komt 
voor  in  de  kost.  der  kast.  ▼.  Iperen  a.  34 :  geslepen 
peeden,  codden,  vorcken,  ens. 

CUDSE-LEEN.  Zie  lbxk. 
CUEILLETTE,  zn.  t.,  een  vreemd  woord,  te 
onzent  onder  niet  minder  Tersobillige  vormen  Toor- 
komend  dan  in  zyn  geboorte-land:  Caeliote,  cail- 
lote,  calliote,  calliotte,  keylote,  ooeullote,  cueillote, 
queilloot,  queylloote,  queliote,  quelliote,  guoillote. 
lAehtimg  va»  belastingen  s  de  hdtuting  xeloe,  h.omeil' 
lette  f  üvée  d^impóts  (Dupin  et  Laboiilaye);  eoUecte, 
levée  dé  deniers  (La  Cume);  Vimpót  tnêtne.  Deze 
Dransche  afpersing  bracht  niet  weinig  opschudding 
in  Vlaanderen  te  weeg,  en  was  oortaak  van  veel 
Hoedstortens  t  fr.  ceite  exaetion  J)ran^aise  camsa  beam- 
etmp  de  sang  répandu  en  Flandre.  ||  Van  elc  boet 
coerens  moest  men  gheven  tween  grooten,  en  dat 
biet  men  oaelyoete.  Jait  y.  Dixmxtdb  294  {sub 
anno  1411).  Eene  andere  Tolkswoeling  bad  plaats 
den  29  juni  1467,  ter  oorzaak  van  de  cueillote  of 
belasting  op  bet  zout  en  bet  graan,  door  Philip 
den  „Goede"  in  1448  en  1449  ingevoerd,  db  Pb. 
en  Bb.  Oeni  III  84.  Een  zwaere  caillote  gbestelt 
te  Bruggbe,  en^uute  gberoupen  den  laetsten  van 
deoembre  ziiiic  ze  up  al  dat  men  oorboren  moeste, 
zo  groot  dat  bet  gbino  boven  maete.  Piot,  Ckron. 
278  (1490).  Ons  gebeden  hebben  bemluyden  te 
willen  consenteren  te  mogen  beffen  sekere  cueillote 
oft  nyeuwe  impost  up  de  persoonen,  goeden  en 
ooopmanscepen  aldaer  passerende.  Sekenk,  v.  Brab, 
reg.  136  fol.  178  (1504).  7^  C;annaert£i;<ira^0if  417; 
de  Potter,  Chron,  95.  96;  C.  v.  Gent  II  88.  91;  C. 
stad  Bmgge  II  89;  01.  v.  Dixmude  67,  enz.  Zie 
ook  CALF8YBL.  —  In  Verscheidene  oork.  v.  Ylaan- 
deren  treft  men  de  benaming  aan  van  la  ereue 
[eme']  de  la  maletote^  of  de  creue  alleen,  welk  w. 
La  Cume  verklaart:  Umt  aocroissement  en  géniral, 
OU  augmentation  d*impóis^  etc,  dus  alle  vermeerde' 
ring  of  verhooging  van  belastingen.  ||  D'oude  halle 
met  de  creue.  —  De  corenmaete  met  de  creue.  — 
De  beestassyse  met  bet  reepgeld  en  de  creue. 
O.  JP.'B.  auir.  28  mei  1704,  Specif  2.  3.  13,  I 
522.  523;  it.  PI.  v.  VI.  7  aug.  1764,  viii  444. 
446.  rtgl.  Kortrijk.  It.  Auden.  meng.  I  43.  52. 

CUEILLETTE-HUIS,  zn.  Kantoor  der  belas- 
tingen van  dien  naam,  fr.  comptoir  de  la  vueillette. 
Il  Se  efforcèrent  pluisieurs  dudict  commun  de  rompre 
et  démolier  fkneusement  certaine  maisonnette  de 
brtfcques,  apartenoMt  è  la  ville,  appeUe  bet  Ouilloet- 
buus,  oü  la  Log  recepvoit  les  assiz  et  maeltotes  de 
la  cervoise  de  ladicte  vUUf  etc.  Auden.  meng.  I  52 
(1539);  U.  43. 

CUEILLETTE-MEESTEB  (Oalliootmeester) , 
zn.  my.  Ontvanger  van  stadsinkomsten  ^  fr.  reeeveur 
des  revenus  de  la  ville.  ||  Zoo  sy  [nl.  burgemeester 
en  schepenen]  vangel\jcken  hebben  macht  en  autbo- 
riteyt  te  stellen  jaerlicz  eenen  tresorier  en  ontfan- 
gher,  die  men  noemt  callioot-meester,  tot  het  innen 
en,  op  haerlieder  ordonnantien,  te  distribueren  stadts- 
inoonmien.  C.  v.  Boessdaar  1  5. 

CUIL.  Zie  cüDBL. 

CUIL ,  CUULE ,  zn.  Ben  vischnei  om  „molenaars"* 


te  vattgeuf  fr.  ftlet  è  péeher  des  merlans(?).  ||  Ten- 
ware dat  de  vierlijneman  onulen  omme  muelenaers 
te  vangbene,  hem  toebeboorende ,  mede  tsobepe 
brocbte,  en  in  dat  cas  soude  behooren  meer  te 
winnene.  C.  v.  tProossehe,  K.  d.  Vissehers  1514  a. 
XTii,  I  878.  Ygl.  met  cttdbl,  en  cuwbl. 

CUIL  (Ouyle),  zn.  Zooals  thans.  Kuü^  diepte 
in  de  aarde ,  fr.  fosse.  Kil.  K  u  ij  1.  Fouea , . .  — 
Co  ol  CU  il  (Coelcuyl).  Moutskden  kuil,  fr.  fosse  è 
eharbons  de  bois,  ||  Alst  geboeren  zal  den  wouw- 
meestere oft  zynen  stedeboudere  en  coopluden,  ten 
yersuecke  van  partyen  te  treoken.  Kb.  v.  Sonien- 
bosch  1460  a.  22.  It.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  132 
fol.  70  v*^.  —  Cuil  van  metale.  JErtsmyUf  erts- 
groeve  y  fr.  mine,  mimère.  \\  Eest  dat  die  serf  oft 
slave ,  die  violenoie  doet  bij  orlove  van  zynen  heere , 
soe  sal  hy  gbelevert  wordden  te  wercken  in  den 
cuylen  en  myneren  yan  metale.  Y.  d.  Tav.  71 
v^.  —  lemende  te  condempneren  in  een  minere 
oft  ouyl  van  metale  te  arbeiden  en  te  wercken.  Ib, 
55;  t*.  78  vo. 

CUILNET,  zn.  ||  Dat  niement  en  viascbe  met 
sley puetten , . .  met  anderen  ouylnetten  of  balnet- 
ten. Y.  D.  Tay.  147.  Zie  cudbl,  cüil  en  cüwbl. 

CUIP,  cüPB  (Cuype,  cuppe),  zn.  v.  Eener 
stad.  Chrond  en  gro/ndgAied  rond  eene  stad ,  fr.  cuve . 
territoire  et  ressort  autour  d*une  nUe,  banlieue, 
oireonscriptum.  Ygl.  Bijtakck  2).  —  De  kuip 
van  Brussel  bestond  uit  St-Joos-ten-Oode ,  Elsele, 
Schaarbeek,  [Op-Brussel,  BruxeUa  superior  of] 
St.-Gielis,  Yorst,  Anderlecht,  Molenbeek  en  Laken. 
Henne  et  Wauters  III  20.  ||  Territorium  BruxeU 
lense  proprie  dietum  vulgo  de  Cuype.  Chbistuk, 
C.  V.  Brussel  y  fol.  8;  deze  uitgever  meldt  ook  acht 
dorpen,  doch  niet  Yorst  [Foreetum] ,  maar  inte- 
gendeel Etterbeka.  —  ||  Sob  wanneer  men  spreekt 
yan  Antwerpen  is  men  begrijpende  niet  alleen 
tgene  dat  binnen  de  poorten  o»  mueren  van  de 
stadt  is  besloten,  maer  oook  daerbuyten  gelegen 
is,  binnen  de  cuype,  oft  vrijbeit  dereelver.  —  De 
cuype  oft  yrgbeit  strookt  haer  tot  Domebrugghe 
en  Berchem,  en  alsoo  yoorts  omme  de  stadt  Ant- 
werpen. C.  V.  AjUw.  comp.  Ij  1.  2.  Die  sche- 
penen der  stadt  van  Diest  [syn]  ordinarisse  rich- 
teren . . .  over  alle  poorteren  efi  inwoonderen  der 
stadt,  binnen  en  buyteu,  sooverre  die  limiten  syn 
streokende,  dwelck  men  heet  binnen  cuypen.  C. 
V.  Diest  j  kon.  bibl.  il.  —  De  stadskuip  was  ook 
synon.  van  stadsvrijheid:  \\  Binnen  de  ouppen  oft 
vrybeyt  van  Diest.  C.  v.  Diest,  Leenhof  v.  Brab. 
reg.  III  nr.  159  fol.  12  y<^.  a.  5. 

CUIP,  als  bestraffiugstuig.  Zie  HmcxB  2).  i|  Soo 
wie  in  onse  stadt  oft  vrybeyt  bilt  quade  berberghe, 
doet  blaspbemie  oft  dierghelijoken ,  oft  openbaer  in 
overspel  sit,  sal  men  op  die  kaecke  mogen  sotten, 
ofte  oie  kuype  doen  draghen,  oft  andere  openbaere 
penitentie  aendoen.  O.  Liége,  27  juni  1577,  a.  44, 
Hasselt.  Zie  ook  Mavtbl. 

CUIPSETEL,  CüVFZBTBLB,  zn.  m.  ||  Zy  pillierden 
oock  vier  Pbilipsdaelders ,  die  verborgben  laghen 
in  eenen  cuupzetele.  db  Coübsbmakbs,  Trmibles 
relig.  III.  93  (1566). 

CUISSCHE,  crruBBCHB,  zn.  Mandvatje,  fr.  on- 
sette.  EU.  Euysche  fland.  j.  potheyse.  Ansula 
culinaria.  Isere  potten  oft  vertint,  hangels,  cuus- 
schen , . .  Proces  Meerseniers  §  Smeden  1546. 

CUI88CHELIJCK  (Cuy  — )  bijw.  Yan  de  klee- 
ding. Zuiver,  netjes ,  fr.  de  Vhabillemeni ,  nettement 
proprement.  Kil.  Euyscbeliok.  Casiè^ P^^t integrè. 
II  6oo  wie  dat  niet  ter  prooessien  op  Helichs-Sacra- 
mentsdacb  cuysscbeiyck  eiï  talweerdicb  en  comt, 


118 


CUI. 


CUL. 


en  ten  nitgaen  en  inoommen  dat  weerde  Helich- 
Sacrament  en  eert ,  eenen  boghe  en  eenen  pijl  in  sijn 
handen  en  heeft,  die  zal  Terbenren  yi  gr.  dx  Pb. 
en  Bb.  XXIY.  SL- Gillis  60,  JT.  o.  1627. 

CUIST  (KuyBt),  zn.  m.  Moet  er  niet  gelezen 
worden  Knyee?  KnoesUtok,  knoit,  fr.  magntê. 
Kil.  Knyee.  «o»,  fris.  sic.  hol,  fla,  j.  Kudse.  Clawk. 
II  Wie  kuyet,  raTtinck  ofte  desghelijcke  wapen 
draeght , .  •  1  lib.  —  Soo  men  aen  iemant  Tint  dat 
hy  heymelicken  eenen  kuyit  ofte  deighelgcke  wa- 
penen draeght, , ,  K.  en  hr,  v*  Qrave  13.16. 

CUIT  (Euyt),  zn.  ||  Hem,  det  hoU  loyés  ensemhle 
appeUt  ku7t(?).  Mekenk,  e.  Brab.  reg.  134  fol.  142  t^ 

CUIT£  (Cuyte,  knyte,  kuitbier,  keuyte,  keute, 
keyte,  ooyte,  koyte),  zn.  y.  ISen  dldtu  genaamd 
Uèr,  too  buitenlandseh  (nL  Gouda^soh  of  Delftaoh) 
o/j  inlandseh;  deze  laatste  hieren  voorkomend  als 
klein  of  dun  hier,  en  ook  als  d¥ibbél  of  sterk  liêr^ 
fr.  hère  ainsi  nommSe,  tani  exotique  (nommém, 
de  Gouda  ou  de  Delft)  q^^indigène;  ees  dernières 
hières  se  présentent  comme  de  la  hiire  Ughre  oa 
petite  hi^e,  et  aussi  oomme  de  la  H^e  doMe  oa 
forte.  |i  Kil.  Knyte.  Oerevisiae  genus,  Plantijn 
Kuyt  /  dun  bier.  De  la  petite  bierre  ainsi  nommée. 
Cerevisia  tennis.  Zie  Qailliard  kbttb.  —  a)  AIb 
Treemd  bier.  ||  Item,  que  au  regard  de  lestatui, 
édit  et  ordonnanee  faite  par  eeulx  de  la  Loy 
de  nostredite  ville  d'Tppr*  touehant  Ie  réboute^ 
ment  et  dejfense  de  la  oervoise  de  Hoüande  appelée 
keyte,  et  aussi  Ie  hrassaige  des  eervoises  d^un  gros 
Ie  lot ^  et  de  demy  gros  Ie  lot,  que  Von  hrasse  au 
dit  lieu  d'Tpre.  Alph.  Vakdevpbbbbboov  Cours 
de  justioe  2e  partie  p.  W^,  Annexes^  4  juin  1461. 
Dat  men  de  Gt)udt8ohe  koyte  eal  geYen:  den  pot 
om  eenen  halyen  leliairt,  yan  den  Ingelsohen  byere 
iiii  et.  br.,  Yan  den  Hamburgher  byere  oic  iiy  et. 
Stadsarchief  Bergen^op-S^oom,  Breeden  Raad,  EesóL 
nr.  11  (21  oct.  1488).  Dat  elck  tapper  in  de  poort 
Yan  Buplemonde  eal  moghen  inlegghen  allederande 
Yremt  bier,  Tan  wat  coloer  dat  es,  eü  oock  Goud- 
Bche  kuyte.  de  Pb.  en  Bb.  XXYI.  Bupelmonde 
94  (1610).  Dat  zij  in  eenen  ghemeenen  keldre  zul- 
moghen  legghen,  tot  hnerlieder  slete,  en  anders 
niet,  Hamborgschen  biere,  Ingelsoh  bier,  Holland- 
Bche  ooyn  [I.  coyt]  of  diereghelijcke  Yreemde  bieren 
Gommende  van  OTor  zee.  db  Pb.  en  Bb.  Aalst  Y 
443  (19  febr.  1506);  it,  Ooyte.  I  210.  Goyte,  Ham- 
borgen  bier.  C.  v.  Aalst  404  (1678).  Al  tguent  dat 
staet  buyten  paohte ,  als  den  w\Jn ,  den  Ijnghelschen 
up  den  wijn,  keyte  en  Yremde  bieren,  den  crabbe- 
leere, . .  bb  Pottxb,  Ohron,  108  (1639).  —  a)Buiten- 
landsche  ouit  en  Brugsche  ouit.  ||  Dat  niement . . . 
hem  en  Yerroordere  inne  te  legghene  tweederhande 
sorte  Yan  biere,  te  wetene:  keijte,  waghebaert, 
dobbel  bier,.,  en  cleen  bier,  Brnohs  keyte  of  andere 
inbrauwen  bieren  Yan  den  minsten  prijse  en  assijse; 
noch  ooc . . . ,  en  ditte  omme  te  weerene  de  occasie 
en  snspicie  Yan  toleene  bier  te  mueghenminghelen, 
en  yercoopen  Yoor  ke\jte  en  dobbele  bieren.  C,  v. 
't  JProossche  I  384,  keure  v,  1614,  a.  26;  it,  366. 
—  h)  Inlandsche  cuit.  ||  Item,  van  de  beswaringe 
Yan  de  axyze,  de  [nl,  die]  de  Yan  Antwerpen  opt  Ham- 
berger bier  en  vitalien,  de  yan  Oesten  aldaer  gebracht 
werden,  gestelt  hebt  («ie),  also  dat  de  poorters  Yan 
Antwerpen  Yerboden  is ,  dat  se  geen  Hambergerbier 
duyrer  tappen  mogen  dan  keute  [nl,  kuyte  of  klein 
Antwerpsch  bier].  Mbbtbns  en  Tobps  IY  623, 
Verdrag  met  de  JSdwte  1468.  On  hrassait  è  Bru- 
xMes  de  coyte  ou  cuyte.  HxiniB  et  Wautxbs,  I 
164  (l&d«  E  ).  Kuitbier.  Bdk.  Poitllbt,  Fgnnoek 
349,  Loven  16d«  B.  Dies  sal  hy  [nl.  de  betalende 


gevangene]  hebben  telcker  maeltyt  goed  broot, 
goede  potaige,  een  Yierendeel  Brugsche  keyte,  en 
Yoort  zulcke  spyse  als  den  dach  ghetydich  wesen 
zal  en  hem  tamelyck  bedursten,  zonder  wyn.  C. 
stad  Brugge  II  161,  Begl,  Steen  16<i«  E.  Item, 
bet.  Willem  Lawsaem,  Yan  een  tonne  keuyte  [bièrs 
forte  noteert  de  uitg.].  Alph.  Yaitdekpbbbebogm  , 
Des  Qhildes,  MvaUijd  v.  1472,  blz.  79.  Ben  tonne 
keyten.  db  Ylamdtce  ,  Stad,  IY  831  (1639).  Behal- 
▼en  yan  der  kuyten  of  cleyn  bier.  Mebtbns  en  Tobfs, 
IY  606 ,  yerslag  1643.  La  petite  hière  dite  kuyte.  Yab 
Dobeb,  Inv.  Mechelen  II  232  (1699).  „La  üèrt 
OU  cerwAse  de  Menin  itait  anciennement  dMgnèe 
sous  Ie  nom  ginérique  de  ,,keute*\  et  comprenait 
la  ^.^douhle  bière'\  Ie  „cnollaert"  et  la  „petUe  Inèrej 
maiSf  è  partir  du  XYii«  S»,  ces  dénominaiions  soet 
généralement  remplaoies  par  eelles  de  „biire  hrune'* 
et  de  „Stère  blauehe^*  et  de  y,pe^te  bierre  hrune  ou 
hlaneh^*,  Bbxbbt  I  327;  it.  324. 

CUITELANËN  (Ouy— ),  zn.  my.  ||  Zyn  yoorts 
dezelye  Jan  en  Joos  ghehauden  te  maekene  en  stel- 
lene  de  oandelaeren  die  tusschen  de  pylaeren  han- 
ghen  moeten ,  in  drye  panden ,  oyer  beede  de  zyden 
met  kornissen,  en  twee  hanghende  cuytelanten 
[euls  de  lompe  T]  Aud.  meng.  Y  120  (1667). 

CUITSCH,  bn.  ||  Yan  Anthielkine  Bliden,  ghe- 
calengiert  omme  dat  hg  eenen  man  ghenomen  eoude 
hebben  xxQ  s.  par.  en  ghewondt,  denwelken  men 
hiet  Hannin  Alaert,  sodat  men  den  baillia  claerlic 
ghaf  te  kennen,  dat  hij  so  kuitsch  ffheweest  beeft  dat 
hij  lach  ghebonden ;  omme  twelke  hem  de  bailliu  liet 
yerdinghen,  en  omme  dat  bij  nachte  gbeyiel  eü 
hyt  niet  en  mochte  gheproeyen. .  Ontfaen  te  mijns 
heren  bouf  xii  lib.  Beken,  halfuws  Cfent  1364/66 
rol  1720. 

CUCKTE  (Cukte),  zn.  y.  Merrie ,  fr.  fuuteui. 
II  De  cukte,  die  yercocht  werdt,  es  sculdich  n 
penn.  tPaert  n  penn.  De  coe  i  penn.  Dx  Pb.  en 
Bb.  Gfent  II  669.  Gentsche  tol  (tol  y.  AysboYe) 
y.  1199;  de  Lat.  by  WamkOnig  en  Gheldolf,  JSist, 
vUle  de  Qand  236 ,  zegt  culeitra ,  en  de  geiyktgdige 
Ylaamsche  yertaling ,  yolgens  hen  (nota  4)  „morrsr *, 
jument, 

CUCKULEN,  OW.  Slingeren,  b^  middel  mm 
eenen  slinger  werpen  (iukm*)  ,  fr.  f  ronder ,  lanoer  par 
une  fronde.  Kil.  Kuohelen/kughelen.  AoU.  j. 
slingheren.  ||  Dat  niemant,  wie  hy  zy,  hem  en 
yeryoordere  te  ouckulen  naer  eenich  gheyoghelte. 
BI,  V.  Brab,  26  febr.  1668  a.  22,  II  176. 

CUL  (Cull),  zn.  m.  Yan  een  dier.  Teelbal,  xaad- 
bal,  niet  de  roede  of  den  ypeserieV\  fr.  (d*u»  amuêol) 
scrotum ,  testioules.  Kil.  Kul/  klos  /  kiosken.  Coleus , 
testis.  Zie  Schuermans  kitl.  ||  Dat  nyemandt  wee- 
renyleesch  ter  bancken  brenghen  en  zal  om  te  yer- 
coopen,  tenzij  dat  hQ  den  peserik  yan  den  cull 
daerby  legghe  opte  banck ,  en  daertoe  daerby  setle 
een  root  yaenken  breet  twee  duymen,  op  eenen 
steek  wesende  lanck  een  yierendeel,  opdat  men 
tselye  openbaerlyck  sien  mach.  Eb.  v,  J\arukoui 
1660,  fol.  74. 

CULDER  (Ouelder),  zn.  Kolder,  lederen  wamMs 
zonder  mouwen,  fr.  coUetin,  pourpoimt  soms  mauekes. 
Kil.  KoUer.  Colobium,  vulgo  coUare,  coüarium,  Kol- 
ler  yan  leder.  Cktlobium  scorteum,  lorioa,  thorax 
coriaceus.  |l  Die  cramen  yan  boxenen,  cnldyen , 
wanten  en  dierselicke , . .  DB  Pb.  en  Bb.  XXIY. 
8t,  OiUis  16  (1664).  I  honscoten  ouelder,  met 
luypaerden  geyoedert,  met  xxiiii  gouden  cnopen. 
Gebabd,  Antw,  arch.  II  269,  Inv.  van  Stnslen 
1667.  Boyen  het  wambays  een  marokgnen  leeren  kul- 
derken,  doorsneden  in  de  lynghde,  hebbende  boYen, 


CUR. 


cus. 


119 


(er  rechter  handt,  seren  oft  aoht  eilyer  ofte  oriBtaelen 
onoppen.  db  Pb.  en  Bb.  €hni  I  149  (IT^e  £.)•  Zie 

ook  RlNCXCOLDBB. 

CULCKT  (Galet,  culckt,  kulct),  zn.  y.  Sprei ^ 
deken ,  gestikte  beddedeken ,  fir.  ooueite,  lodier^  oaurte- 
pomte.  Kil.  Kale  kt  Ouleiira,  eulcita  K.  amet.eouiil^ 
eoUe  de  Ut.  Maigne  d'Amia.  Ouleita  pumeta ,  gall. 
eomie-poinie.  ||  Unam  albam  veetem  pro  eupponendo 
leeto,  Unam  aXbam  vetiem  dielam  culot,  peetimam. 
Ine.  de  BUa^ies  1S86.  Ii  roye  ssrgien  eü  i  wit 
onlote.  Inv.  V.  d.  HnUt  1487.  Eenen  witten  geoot- 
tonneerden  Spaeneohen  kolct.  Gékabd,  AnUo.  areh. 
XYII  243,  Inv.  van  Sckoonheke  1666.  De  beete 
■argie.  De  beste  kulcte.  C.  v.  Antw,  1682,  t.  41  a. 
104.  Alle  beddenen,..  Item,  cnlckten,  Murgien, 
tapyten ,..  C.  van  Loven  zii  1 1. 

CULCKT-STICKëN  (Oustiken),  zn.  QeeHktehed- 
dedeken^  fr.  eottrte-poinie.  Zie  Gülcet.  ||  Dat  men 
Tortane  niet  en  sal  moghen  yerooepen  binnen  Brue* 
■ele,  nooh  binnen  der  yriheit  van  Bruesele,  noch 
Bargie  noch  costiken  die  van  alsoe  qnader  stoffen 
ghemaeot  lijn  dat  men  die  te  Braeaele  niet  maken 
en  mach.  K.  Lakeng^  Brueed  1393  fol.  4. 

CULCKT-STICKERS,  en.  my.  Spreimakere,  fir. 
eonrie-poiniiere.  Zie  culckt-stickek.  ||  De  colot- 
stickers  z^n,  die  hier  Toortydte  maeckten  en  door- 
■taken  (met  goude  of  zilyere  draen)  alle  soorten  yan 
wambaysen,  slinger-mouwen,  yrouwe-yoorborsten: 
en  zy  yoerden  [yoederden]  zommige  kleederen  op 
de  maniere  als  men  nu  met  zyde-watte  doet:  zoo 
maeckten  zij  oock  beddecksels  oft  chargen,  dewelcke 
men  noch  hedendaeghs  culcten  noemt.  Damhottsbb, 
Qrootdadigheyt  630. 

CULHES,  zn.  o.  |!  Voort,  zo  zullen  zQ  w\jsen 
eenen  Goessin  Van  den  Berghe,  omdat  hij  trac  een 
culmes,  in  eyele,  up  N . .,  in  de  boete  yan  z  lib. 
par.  Item  N. .  .  omdat  hy  trac  een  culmes,  in 
eyele,  up  N. ..,  in  de  boete  yan  yichtig  ponden 
par.  Oork  y.  22  oct.  1468. 

CULPEERT,  CT7LPABBT,  zn.  Bmn,  fr.  eheval 
kongre.  \\  Huten  zacke  yoren  toeghebonden ,  die  de 
meerie  ofte  culpeert  diaeght  up  den  rugghe,  es 
sculdich  1  hallinc.  Oenttehe  tol  (jlol  v.  Ayehove  y. 
1199,  sfetronelateert  in  Fïaemsehe.  db  Pb  en  Bb. 
Qent  II  669;  de  Lat  tekst,  Wamkönig  en  Ghel- 
dolf,  JSiet.  ViUe  de  Gand  236,  heeft  ftimentnm  eive 
roncinut,  en  de  geiyktydige  Vlaamsche  yertaling, 
yolgens  hen  (nota  6),  ^.jruun"  eheval  hongrei  er  be- 
staan dus  twee  yerschilJ^  yertalingen  yan  dit  onde 
tolrecht.  —  Dat  niemandt  doen  en  zal  noch  driyen 
in  den  Oostbrouk  onloyelicke  en  onnuttelicke  bees- 
ten, dats  te  wetene:  stieren,  beeren,  sueghen,  cul- 
paerden  ofte  ongherynghe  [o-gde]  yerkenen.  db  Pb. 
en  Bb.  TI.  Nevde  8. 

CULTER  (Kuiter),  zn.  Lang  etnk  bewerkt  hont, 
dienende  voor  wolderbaUcen.  (De  Bo  Kuiter,  Kul- 
der),  fr.  longue  pièce  de  hoie  ouvrA  eervant  de  ecUve. 
II  Deylen,  sparren,  yffers  [juffers],  culters.  PI,  v. 
VI.  17  iuli  1779,  pondgeld  te  Bmgge,  XI  796.  — 
100  Kuiters  yan  20  a  24  yoeten,  6  schell.  Ib,  19 
jan.  1782.  blz.  1084. 

CUNNE,  zn.  y.  Tan  koopwaren.  (Ktmne)y  eoortf 
fr.  (de  marehanditet)  eortef  etpèoe.  ||  Mit  allen  hoe- 
ren, goeden,  yan  welker  kunne.  Éekenk.  o.  Brah. 
rog.  132  fol.  27  y«, ;  it.  fol.  30  y«.  (16de  E.). 

CUREIT  (Oureyt),  zn.  m.  JPastoor^  herder,  fr. 
enré.  Kil.  Kureyt.  vetut.).  prochiaen.  Onrio,  vulgo 
euratuM,  gal.  curê.  ||  Cureyt  oft  prochiaen  yan 
Sinte-Plissis  te  Diest.  Teet.  v.  Wouter  Wgnante 
1481.  De  cureyt  en  tghemeente  yan  der  prochie 
yan  Dickelyenne.  db  Tlahikcx,  Stad  I  96  (1619). 


Den  cureyt  yan  Westerloo.  Aead.  d^arehèol.  1866, 
blz.  368  (1634).  Niet  wetende  dat  een  goet  pasteur, 
prochyaen  of  cureyt,  om  de  zielen  wel  te  regieme, 
behoord  en  sehuldigh  is  te  weten.  Plac.  v,  Brab, 
18  dec.  1644,  I  40.  De  cureyten  en  kerckmeesters 
yan  de  prochiekeercken.  C.  etad  Oent  H  380  (1668); 
it.  382. 

CURENCE,  zn.  y.  Pertloop,  roodeloop,  fr.  dge- 
eenterie.  ||  Binnen  yier  maenden  ofte  daerontrent  was 
de  man  oomen  affigyich  te  worden  yan  de  curence. 
A  Watttbbs,  Les  Ooxie  29  (o.  1600). 

CURIEUS,  bn.  Nauwkeurig,  torgóuldig,  fr  toig^ 
neux,  attentif.  La  Cume  Curieus,  soigneux.  Ourieu- 
sement:  soigneusement.Maagae d'Anaa eurios itas : 
eura,  diUgentia;  soin,  zHe  (1416).  Meijer  Woorden- 
schat. Gurieux  Nauwkeurigh,  torgvuldigh.  \\  Van 
gelycken  zal  particuliere  en  curieuse  notitie  gehou- 
den worden  yan  de  confessen,  loocheningen,  gesten, 
geschreemen  en  andere  maniere  yan  doene  yan  den 
patiënt  in  de  torture.  O.  o.  Auden.  St^l  orim. 
1619  a  22. 

CURTE,  zn.  y.  Kleine  munt  van  de  waarde  van 
2  mijten  (Y.  d.  H.),  fr.  peüte  monnaie  de  la  vaieur 
de  2  mUes.  ||  In  yeel  plaetsen  de  hurghelen  yloghen 
000  meest  al  in  sticken,  zoodat  tsanderdaeohs  die 
kinderen  met  die  pypkins  achter  straten  liepen  al 
fleijteode,  en  yercochten  se  een  curte  oft  yier  myten 
tstick.  Fbbd.  Yandbb  Habohbk,  Ber.  tijden  I  138. 

CURTE WAGENTIJT,  zn.  In  de  leenmanschap 
de  tijd  tusschen  Sint-Jansmis  en  Sint- Baaf smis,  fr. 
dans  Ie  V€usdage  Ie  temps  entre  la  St^Jean  et  la 
St.'Bavon.  ||  Te  Balgerhoeke  was  een  ander  leen, 
gehouden  yan  't  hof  yan  Praat ,  aldaar  dienstplichtig 
met  „eenen  meswaghen,  eenen  snydere  en  eenen 
hoyere  tsiaers,  altoos  tusschen  St.-Jansmesse  en 
Bamesse,  gheseyt  es  curtewaghen  tyt.*'  db  Pb.  en 
Bb.  VIII.  Ad^em  13. 

CUS,  zn.  m.  Vrede-,  toen-,  verzoeningskus ,  fr. 
baiser  de  paix,  de  réooneUiation.  ||  En  in  teecken 
yan  yoloommelicken  pays,  den  montsoendere  te 
bedancken  met  eenen  cus.  C.  stad  Oent  II 376  (1664). 

CUSBLADEREN,  CUSSENBL ADEREN ,  zn. 
my.  Zitkussens,  fr.  eoussins  de  sièges.  \\  IHmidiam 
duodenam  fóUorum  dietorum  cussenbladeren.  Schep. 
V.  Brussel  6  noy.  1447.  Zie  ook  Blaüwbbib  2) 
Gusbladere.  —  Zie  nog  sitcüSBbn. 

CUSEEL,  zn.  JSóop  van  eenige  sehooven  graan, 
fr.  faisceau  de  eertain  nombre  de  gerbes  de  grain.  — 
Moet  er  niet  gelezen  worden  fasceel  (?),  Kil. 
Faseis,  fasdculus.  ||  Als  het  cooren  rype  is,  soo 
moet  den  bauman  doen  pieken,  binden  en  in 
cuseelen  stellen,  en  alsdan  senden  om  den  lant- 
heere,  ofte  eenen  in  syn  plaetse,  om  te  commen 
deelen.  (De  Fr.  tekst  zegt:  mettre  en  parchdles. 
C.  V.  Auden.  2de  d.,  juni  1671,  Costume  der  Hdft- 
winning  a.  3. 

CUSSEN,  bn.  Gussen  den  peis  (paix).  Den 
vredekus  of  vredezoen  geven,  fr.  donner  Ie  baiser  de 
paix.  II  Dit  es  de  maniere  hoe  Wouter  Joorys  en 
syne  twee  kindere  yerzoenden  en  cusseden  den 
paix  yan  der  doot yan Willeme Scinkele.  Cv. Aalst 
468  (1437). 

CUSSEN,  bw.  In  geldzaken.  Voldoen,  vergenoe^ 
gen,  fr.  pager,  saii^aire,  eonienter.  \\  Van  der- 
welcker  rekeninghen  yan  den  yoirs  dertien  jaeren 
en  een  half  wy  oxis  wel  gecnst  en  gepayt  houden. 
Brab.  geesten  16  mei  1340,  I  821. 

CUSSENW;ADEREN,  zn.  my.  (.')  ||  Dat  alle 
dieghene  die  int  gros  coopen  en  yerooopen  nyeuwe 
sargien  eü  cussenwaederen ,  sullen  oyck  schuldich 
en  gehouden  syn  yan  nu  yoertaen  het  leghwerckert- 


120 


CUS. 


CUT. 


ambacht  te  coopen  en  hetselte  te  Toldoen.  R,  Leg- 
toerkerê  ie  Diest,   11  mei  1640,  Add.  9  apr.  1549. 

CUST,    zn.    Eette  landiireeki  fr.  nne  contrêe  {?). 
Kil.  Kuste  Koste.  Begio^  ora.  ||  In  den  eersten, 

80   sal   mer  maken   Tan   enen  sac  cast twee 

bellaerts  en  dri  smael  brede;  efi  die  gheen  bellaerts 
maken  en  wilt,  sal  moghen  maken  rj  smael  brede, 
en  niet  meer.  Kb,  Lakeng.  Diest,  JFolwerkf  Ord. 
1425  a.  2. 

CUSTBAEB  (Gnysbaer,  keusbaer,  cusbaer, 
custbaer),  bn.  Zuiver,  deugdelijk ,  van  goede,  onbe^ 
ritpél^ke  hoedanigheid  j  ir.  /wr,  de  bonne  et  irré- 
proohahle  qnalité.  Kil.  Kuyschbaer /kustbaer  / 
kostbaer.  Fwruif  integer ,  probus,  —  a)  Van  allerlei 
waar:  ||  Andries  seegt  dat  Peter..,  oft  dat  hy 
hem  goet  cnstbair  goet  van  wolle,  van  allayne, 
▼an  snkere,  van  gesteente  oft  van  anderen  wairen 
eü  oomanscapen  boven  gethoent  heeft,  oft  bij  monstre 
heeft  laten  zien ,  en  Teroocht  alsoe  goet  te  leyeren , 
dwelc  binnen  yalsch  is  en  niet  soe  goet.  Y.  d.  Tay. 
90.  —  b)  Inz.  yan  geldspeciën.  ||  Snen  ouden  scilt , 
goet  en  oustbeer  van  gonde.  K,  Lakeng.  te  VUvoorden 
1898.  blz.  4.  Dat  hi,  omme  eene  somme  ghelds 
die  hem  al  en  wel  es  yergouden,  Tercocht  heeft 
wel  eü  wetteleo . . ,  tsjaers  erflec  drie  galdene  pen- 
ninghe ,  die  men  heet  oude  keysersche  scilde ,  goed 
en  cnstbaer  yan  goude  en  yan  ghewichte.  Stadeareh, 
Dieet  ^  yak  18)  (6  juni  1393).  En  [sal]  oock  binnen 
sonneschijn  de  gheloofde  kooppenninghen . . .  moeten 
betalen,  oft  ten  minsten  namptiseren  onder  recht, 
in  goeden  cuysbaren  ghelde.  O.  v.  Sergen'Op-2!oom 
zy  16.  —  e)  Van  bier,  brood  en  hout:  ||  Brouwers 
mogen  geene  boekweyt  yerbionwen,  maer  moeten 
cnstbaer  goed  gebruyken.  Oékaud,  Antw.  arch.  I 
410  (1597).  Be  hackers  sollen  uock  moeten  goet 
cusbaer  broot  backen,  yan  terwe  en  rogghe,  soo 
deselve  graenen  gewasschen  en  yan  den  meulen 
ghekomen  sullen  zijn,  sonder  die  te  yerralsohen 
oft  met  andere  te  menghelen.  K.  en  br.  Santhoven 
1665  a.  56.  Cusbaer  hout.  Kb.  v.  Soniën  1460  a. 
41.  42.  58;  H.  Keusbaer  hout.  PI,  v.  Srab,  II 
151,  Kb.  V.  1628  a.  46.  Cusbaer  ezellade.  Auden. 
meng.  IV  166.  —  d)  Tan  laken.  ||  Den  oudermans 
yan  der  gulden,  omme  dat  sy  alle  lakene  en  stuc- 
werc,  dat  men  maect  binnen  der  stat,  oyersien  oft 
sij  goed  syn  yan  ghewande  en  cnstbaer  yan  zeghelene. 
Mbbtbvs  en  Tob7S  II  688,  staderek,  1401.  — 
e)  Van  bouwstoffen  en  staat  yan  onderhoud.  ||  Dat 
die  wercken  selen  werden  gemaect  yan  goeden 
oustbaeren  stoffen.  Bekenk.  v,  JBrab.  reg.  138  fol. 
10  (15de  S.).  Bene  goede  custbaere  looden  gote. 
C  V.  Antw.  1545,  yiii  81.  41.  In  goeden  cust- 
baeren  gereke.  Ib.  ziii  61.  Den  tochtenaer  oft  de 
tochtersse,  die  eenighe  huysen  oft  onruerende 
ffoeden  besit,  is  schuldich  die  goeden  te  onder- 
houden in  goeden  keusbaeren  \var.  kostbaren] 
ghereke.  C.  o.  Xmt  xiy  1. 

CÜ8TBAERLUCK,  cuijschb— ,  (Kuysb— ), 
byw.  Kil.  Kuyschbaerlick.  Pur^,  integrè^ 
prM.  II  Dat  yeighelyc  mach  gestaen  mids  makende 
en  onderhoudende,  yoer  syn  deel  heyminghen, 
eenen  thuyn  oft  schutsel,  cnstbaerlick  en  tamelick. 
O.  V.  Antw.  1546,  yiii  28.  Daemae  moet  de  ge- 
bnere  die  gote  (eens  custbaerlyck  alzoo  op  syn  diusk 

?eleegt  synde)...  yoordane  onderhouden.  Ib.  41. 
lustbMrlyck  repareren  [de  huysen].zin61.  Indien 
dat  jemAnt  op  zQn  erre  een  privaet,  ster^ut  oft 
bornput  cuysohbaerlyck  gemaeckt  hadde.  C.  v.  Bergen- 
op'Zoom,  zix  51.  li.  O.  V.  d.  Kiel:  K.  v.  de  he^ 
minghe;  C.  v.  Dewme  1612,  ly  66;  Kugsbaeriyck , 
C.  V.  Qkeel  zil  1. 


CUSTBAERLIJCKHEIT,  zn.  Y.Deugdd^hmdy 
go^de  hoedimigheid^  fr.  bonté,  bonne  quaUié.  \\  Dat 
allen  degene  die,  yan  buyten,  hier  ter  merckt 
frequenterende,  broot  yeyl  brenghen,  hetetj rogghen- 
broot  oft  witbroot,  zullen  dat  moeten  backen  tot 
alsulcken  gewichte  eü  grootte  eü  cnstbaeriyckheyt 
gelijck  onsse  ingesetene.  Kb.  v.  Turnhout  1550  fol. 
67  y«. 

CUSTBIEDING,  cobtbixdivo  (Ooetbeding^ 
oostboding,  cnsboding),  zn.  (Custingbieding).  In 
rechten,  opdraeikt  va»  eedj  bieding  om  zijn  recht  of 
eenige  ometandigheid  bij  eede  te  staven ,  fr.  i^en  juatiee) 
prêeentation  d^affirmer  eon  droit  ou  quelque  eireou' 
ttanee  par  serment.  Bij  Kil.  is  Kustinghe  een 
Zeelandsch  woord,  jurjuramdum,  als  belediging 
door  de  weduwe  yan  de  echtheid  der  boed^be- 
schrijving  na  het  OTerlQden  yan  haren  echtgenoot; 
en  Boeij  meldt  nog  Kusteed,  als  een  anderen 
byzonderen  eed  in  de  kost.  y.  den  Briel  gebruikelijk 
in  zake  yan  yerwonding.  Men  zal  uit  het  yolgende 
zien,  dat  het  woord  in  Zuid-Nederland  nietyreemd 
was,  al  gewaagt  er  Kil.  niet  yerder  yan.  ||  Yan 
welken  saken  scepenen  van  der  Kuere  in  de  stede 
yan  Ghend,  her  Gillis  Bynyisoh  en  sine  ghesellen, 
na  eisch,  na  and  worde,  na  tale,  na  wedertale,  en 
na  al  dats  yoer  hem  quam,  en  na  costbedinghe 
die  de  Jacopine  der  yrouwen  daden,  so  wgsden 
scepenen . . .  yors.  de  vrouwe  yorghen.  ledeeb  en 
quite  yan  den  vors.  eessche,  mids  dat  si  ghereet 
was  haer  eet  te  doene,  eü  dat  de  Jacopine  haer 
yerlieten  yan  den  eede.  Sehep.  v.  Qent  18  dec. 
1849,  Ned.  Mue.  1879  blz.  148.  Dat  es  te  yerstane 
yan  paohte  die  ghevallen  es  te  sent  Jansmesae 
efi.  Lyi  (1456),  daeraf  zal  men  ghelast  z^n  bewQs 
te  doene ,  hetzy  met  souffissanten  bekenden  ceduUen , 
quitancien,  wettelike  kennessen,  bi  goeden  ool^ 
conden  oftbicostbodinghen  yan  denghonen  diede 
betalinghen  eü  den  ontfanc  ghedaen  hebben,  alsoot 
behoort,  tot  Sent-Jansmesse  a^.  lix.  C.  f».  Aalet, 
Ord.  10  juli  1456.  Costbo dinghen  ofdeelinghen 
yan  eede.  Ib.  Nochtans  en  is  dat  [ni.  Jwretmemtum 
veriiatie']  geenen  eedt  die  decisie  en  beeliasinge 
yan  der  saken  raaict,  geiyo  die  eeden  syn,  die 
deen  partye  den  anderen  biedt  te  geyen  oft  te 
nemen  in  cusbodingen  en  deijlingen  yan  eede  oft 
dyergeiycke.  V.  d.  Tav.  12. 

CUSTODE,  zn.  Oppertoenmur  van  eene  Hooeter- 
orde  in  een  gewett,  fr.  promneial,  inspecteur  en  chef 
d^un  ordre  religieum  dans  une  rêgion,  custode.  ||  Dit 
was  ghedaen  in  dejeghenwordichede  broeder  Volkers, 
des  custoden  van  V  laendren ,  broeder  Jans  Coopmans, 
des  gardyus  van  Ypre,  enz.  Test.  v.  zuster  Avezoeie 
van  der  Amede^  begijn  ie  Qent  21  mrt.  1285. 

CUSTODE,  zn.  DooSy  fr.  boUe.  Kil.  App.  Ons- 
tod  ie.  Custodia,  theoa.  ||  Een  custode  om  coppe 
in  te  [verwarene] ,  fr.  une  custode  de  emier  d'une 
eoupe.  —  Een  custode  om  1  silveren  flesch  in  te 
[verwarene],  fr.  une  custode  de  euier  d*ume  botmUe 
dargent.  Inv.  v.  Nevers  1467  a.  19.  20.  Dat  gemaict 
sullen  worden  twee  custoden  van  ledere  in  manieren 
van  bussen,  daerinne  die  voirs.  haecken  gesloten 
sullen  worden.  Bekenk.  v.  Brah.  reg.  135  fol.  226, 
Ord.  1491  a.  17. 

CUSTWAGEN,  zn.  m.  ||  Van  den  jaertoUe  en 
den  cnstwaghen.  Item,  sal  hi  [ui.  her  Thomaaa] 
hebben  den  jaertol  die  velt  te  Palmen,  en  den 
cnstwaghen,  die  velt  te  meye,  te  sinen  profite, 
gheiyc  dat  se  die  here  van  Diest  plach  te  hebbene. 
Deding  der  heeH^kheid  Diest,  21  Deo.  1387,  haod 
V.  heer  Thomas. 

CUTSER  (Kuteer),  zn.  Sjf  die  pasÊrdmt  em  ves 


QUA. 


QUA. 


121 


e»  ook  amdeto  diaken  koopt  en  verkoopt,  h,  cdui 
qui  Jait  U  commeree  d'acheier  et  de  revendre  des 
ehevaux  et  du  béfailf  et  aueei  d'autree  ehotee.  Kil. 
heeft  het  enkele  kutser  niet,  maar  wel  Peerd- 
katser  /  peerdkats.  fland.  j.  peerdtayscher,  ros- 
tuyscher,  en  yerokenkudse  r.  ||  Bat  Jhan  Cor- 
pout  heeft  gecocht  en  hejaght,  wel  en  wettelike, 
jeghen  Boidine  den  Brits,  een  huis  en  een  erve, 
dat  gheleghen  es . . ,  toschen  Jani  van  den  Mersche 
cutters  [merschecntters  ?]  huis  en  erre,  en  Willeros 
cauwersins  huis  en  erre.  Oork»  fehr.  1296»  Oee- 
raardthergen,  Koeymeesters,  kutsers,  kooplieden 
in  hoomvee,..  PI.  f>.  VI,  BI  jan.  1772,  Vroegen t 
a.  6;  XI  1412.  —  Peerdecutser.  ||  Cavelotters 
en  paardenkutsers.  de  Pb.  en  Bb.  Oent  III  215. 
—  Swijncutser,  Yerkencutser.  ||  Zo  wat 
zwijncutsere ,  die  veerckenen  Tercoopt  dat  ghemaer- 
Bcalct  es  in  kenlicheden  van  goeden  lieden,  dat  hij 
ware  in  de  mesdaet  Tan  thien  pont  en  treercken 
verhuert.  Ib.  II  654  (15de  B.).  Yerkencutsers  en 
andere  persoonen  yerkenen  ventende  en  rerkoo- 
pende,  ..  G^kabd,  Antw,  areh,  1  183  (1525).  Dat 
men ...  up  de  Yoors.  heleghe  daghen  expresseiyck 
▼erbiedt  alle  coopmansoepe ,  manghelynghe  en  cut- 
synghe  yan  aude  duven  eü  aude  levende  conynen. 
Auden.  meng.  lY  381  (1563).  Zie  cütbxn. 

CUTSING  (Outsynghe),  sm.  t.  Verkooping  in 
^t  algemeen  f  fr.  venie  en  génêral.  \\  Zo  wat  wever 
die  kutsinghe  dade  van  huer  werke  \l.  huerwerke], 
dat  ware  op  de  boete  van  twintigh  Bcell\jnghen 
parisise,  te  verbuerene  beede  den  cutsere  en  diet 
wonne.  JT.  d,  Lakeng.  Brugge,  Wevers,  blz.  5. 

CUYËL ,  zn.  Kovel,  keutel,  kaproen ,  fr.  chaperon. 
Kil.  Kovel.  OueuUus,  eapitium,capiiiumeaudatum. 
II  De  magistraten  . . .  met  flu woelen  hoeden, . .  De 
secretarissen  met  satijne  kuyels  en  hoeden.  Belg. 
mus.  YIU  429 ,  Bl^e  inkomst  o.  Albertus  en  Isabella 
te  Gent,  1600. 

CU  WEL  (Cuywel),  zn.  JBen  soort  van  visehnet, 
fr.  sofie  de  filet  de  piehe.  \\  Dat  niemant  hem  en 
vervoordere  te  visschene,  oft  doen  visschene,  in 
de  voorn,  rivieren,  anders  dan  met  riecken,  cuwe- 
len  \vatr.  euy welen],  vluwen,  balnetten  oft  cruys- 
netten,  en  dat  de  maesschen  yan  dien  hebben 
hnerlieder  groote,  alsoo  die  van  ouds  gheüseert 
syn  ffheweest,  eü  soo  men  die  bevinden  sal  han- 
gneude  in  de  sale  van  's  Graven  steen.  PI.  v.  VI. 
24   apr.   1542;  II  791.  Yergeiyk  cüdbl,  en  criL. 

QUADIE,  zn.  Slecht,  ondeugend,  boosaardig, 
kwaadwUlig  mensch,  booswicht,  fr.  homme  mauvais, 
vicieux,  dêpravê,  méehant,  malveillant.  Franck, 
Oramm.  BOsewiehi.  ||  Dat  in  den  paenhuysen  en 
taveemen,  die  staen  ter  Nedermolen  bi  Diest,.. 
alrehande  gaderinghen  plecht  te  sine  van  alrhande 
quadijen,  mannen  en  wiven,  also  dat  dair  omtrent 
oickent  vele  quaets  is  ghesciet.  Oork.  voor  Diest 
27  aug.  1357.  En  hoe  si  antwoirden:  En  had  Hi 
gheen  quadie  geweest,  wy  en  hadden  Hem  di  niet 
gelevert.  ffondnrt  merk,  24  v^.  Eü  wart  de  baiUiu 
van  Ghent  dootgesleighen  van  eenighen  quadien. 
Ol.  y.  Dixmüdb ,liit. 7. 9. 12. 87. Aead. d^Archéol. 
1856  blz.  162. 

QUADBANT,  zn.  m.  Uurwerk,  fr.  horloge.  B\| 
Kil.  App.  is  Quadran  nog  een  tonnewijter  {eadran 
solawe),  Sorlogium  sciatericum,  solarium,  jj  An 
welcke  nieuwe  husinghen  de  voorn,  mijn  heere  «al 
moeten  doen  maeoken  eenen  torre  en  quadrant  te 
zijnen  ooste.  Dies  sal  deze  stede,  dien  vulmaect 
zynde,  voort  onderhouden,  en  torloy  daghelicx 
doen  gaen  tharen  coste.  dx  Pb.  en  Bb.  Oent  II 
860  (1481). 


QUADRUPLE,  zn.  v.  JEene  gouden  Spaansehe 
muni  (cuadruplo),  fr.  monnaie  d^or  d'Utpagne.  ||  De 
oude  quadrapelen  van  Spagnien,..  zullen  hunnen 
voorigen  cours  hebben  van  36  guldens  wisselgelt 
en  van  42  guldens  courantgelt.  PI.  v.  VI.  19  sept. 
1749  a.  18;  VIII  237. 

QUAELBEDDE,  zn.  Bedlegerigheid,  fir.  ^lat 
d*une  personne  qui  est  aliiée.  Schiller  ü.  Lubben, 
Nachirag  Qualebedde.  jj  Int  jaer  ziiijc  en  viere, 
den  x^n  nov.,  soo  siende  [Z.  sinde]  een  sinnebode 
de  voornoemde  vier  persoonen  van  quaelbedden,  en 
de  sinne  was  ghewyst  van  weerden,  staende  jaer 
eü  dach.  C.  v.  Auden.  2'le  d.,  blz.  113.  Zie  sifitek, 

en   BINVBBODE. 

QUAELSIECKHEDE.  Zie  het  voorgaande  woord. 

QUAERTEN,  bw.  Bijeenroepen,  ter  vergadering 
beschrijven,  ft.  convoquer.  \\  Dat,  alswanneer  dier- 
gelycke  geèxcepteerde  questien  sullen  voorcomen  te 
vallen ,  den  prefect  ofte  den  vicarius  van  *t  Ck)llegie 
de  andere  assessores,  ofte  wel  extraordinairelyk 
sullen  doen  quaerten,  ofte  wel . . .  Acad.  d'Archéol. 
1862,  blz.  247  (1724). 

QUAERTSPEL.  Zie  casbt  8). 

QUAET.  1)  Als  zelfst.  naamwoord:  Een  qua  et. 
Sen  slecht ,  ondeugend  mensch ,  fr.  un  mauvais  sujet. 
II  Wie  andren  loghenstreept,  ogte  seget :  Gt)tsat 
hebbe  di!  gonneert  werdi!  och  Ghi  syt  een  quaet, 
mit  felheiden,. .  K.  markgr.  1292  a.  1 ;  het  Waalsch 
charter  zegt:  vous  estes  nuUvais. 

2)  Als  byv.  naamw  en  byw.  Kwaad,  het  tegen- 
overgestelde van  goed,  fr.  mauvais,  VopposS  de  bon. 
Kil.  Quaed.  Malus ^  pravut,  perversus,  malignus, 
nocens.  Het  gebruik  van  dit  bn.  was  eertyds  veel 
meer  uitgebreid,  en  het  wgkt  dikwyis  merkeiyk 
af  van  zyne  eenvoudige  grondbet.,  zoodat  wy  het 
nuttig  geacht  hebben  er  de  treffendste  beteekenissen 
en  koppelingen  van  mede  te  deelen.  —  Ondeugend, 
balddadig,  fr.  mêchant,  portê  è  mal  faire.  \\  Boe 
sal  men  ontwyveiyc  mogen  presumeren  tegen  den- 
geenen  die  van  hen  beyden . . .  meest  pleecht  te 
vechten  eü  quaet  te  doen,  want  wye  eens  quaet 
is  wort  gepresumeert  altyt  quaet  te  zyn.  Y.  d.  Tay. 
60  v».  —  MoeU^k,  fr.  diffieile.  ||  En  es  tcaet^l 
ghestaen  up  eene  steenroohe,  zeer  hoogh  eü  staerc, 
eü  also  eenighe  zegghen ,  het  ware  harde  quaet  van 
winnen.  Ol.  y.  Dizxttse  178.  —  Op  quaet. 
Met  een  kwaad  inxicht,  uit  boosheid,  fr.  avee 
une  mauvaise  inteniion,  mêchamment.  \\  Soe  wie  oeo 
an  scepenen  op  quat  syne  hant  heeft  ghedaen.  K, 
V.  Denderm.  1233;  Lat.  tekst  per  medum.  —  Te 
quade.  Iets  te  quade  brengen.  JSet  bescha' 
digen,  bederven,  fr.  endommager,  abtmer  qc,  \\  Nie- 
mant en  sal  der  goeder  luyden  oogstblommen , 
hoffcruvt  oft  diergeiycke  halen,  nog  nemen,  nog  te 
quade  brengen.  C.  gr.  Loon,  II  551  a.  10.  —  Q na- 
den beek.  Ltutertaal,  fr.  calomnie.  ||  Waren  ghe- 
bannen  . . .  Woube  Yan  der  Straten  eü  Griele  Scie- 
taes,  van  quaden  becke,  eiken  een  jaer,  oft«  den 
steen  te  draghene;  eü  sy  droughen  beede  densteen. 
Auden.  meng.  I  246  (1443).  Zie  btbek  dbagev.  — 
Quaet  beleet.  Slecht  bestuur,  slecht  bevd{?), 
fr.  mauvaise  direction,  mauvais  oommandement  {?). 
II .  Was  tTpre  een  hof  beroupen  van  steikene  in 
hoghe  zadelen,  eü  waren  acht  ghesellen  van  binnen, 
eü  was  haerlieider  tytel  [nl.  zinspreuk,  devise']  Quaet 
beleet.  Oliv.  y.  Dizvüde  101  (1423).  ~  Quade 
betaling.  Wanbetaling,  fr.  non-pagement»  O.  v. 
Antw,  1545,  Yi  17.  —  Quade  daet.  Bijw.  Met- 
ter  quader  daet.  Op  heeier  daad,  fr.  en  flagrant 
dUit.  II  So  en  sal  onse  amptman . . ,  borger  of  bor- 
gerssen  van  Tricht  vangen, . .  hei  en  were  dat  men 

19 


m 


OÜA. 


QÜA. 


enegen...   beyonde  metter  qoader  daet  heyende, 
dragende,  Tuerende  of  drivende.  O.  v,  Maastricht 
142   (1413   a.   10).  —   Quade   daden  —  feiten. 
^Sf^t    grove y    airafhare^    lijfstraffelijke  misdaden, 
fr.  des  faittj  dei  méfaits  graves,  crimineU.  \\  Yoirt, 
80  moeten   si  suver  lijn  van  drien  quaden  daden, 
dat  es  te  wetene:  van  moerde,  van  yeeroevene  eii 
Tan  yrouwencracbte.   Kb,   v,    Waalhem   1365  a.  7. 
It,  C.  V.  Gent  I  653  ^  C  c.  Lier  xviii  19.  Quade 
en  boose  feyten.  Ord,  crim.  1570  a.  75.  —  Quade 
eeden.   Zie   set    1).  —   Van  eetwaren.    Quade 
eg  eren.  Bedorven  eiers,  fr.  det  aufê  gdtés.  Bekenk. 
V.  JBrab,  reg.   186  fol.  193  (4  noT.  1487  a.  68.  — 
Quade    yisch.   Bedorven   visch,   ft.   du  poisson 
gdtê,    Kh.    V.    Aniw.   a.    89.   —    Quade   visch, 
quaet  yleesch.  Bedorven  visch y  bedorven  vleesch^ 
ft.  du  poisson  gdtS,  de  la  viande  gdtêe.  Kb.  v.  Diest 
A    85/5 •,    —    Quade   oft   bedoryen  mosselen 
en  bedoryen  krabben.    C.  v.  Loven  ^  Servit.  73.  — 
Quade  fame.   Slechte  naam,  fr.   tnauvaise  repu- 
tation.  II    Alsoe  sal   zijn  goede  fame  bem  te  baten 
comen,   en  den   anderen  sal  zijn  quade  fsme  hin- 
derlijc  z\jn.  Y.  j>.  Tav.  61.  —  Qua  et  Frans  (oh). 
Slecht  Fransch,  ft.  mauvais  Frangais.  de  Pb.  en 
Bb.  XXV.  Kalloo  14  (1277).  —  Quaet  geboefte, 
(pleon.)     Schuim    van   volk,  gemeen ,    kwaadaardig 
volk,   booswichten,  fr.  lie  du  peuple,  canaille,  seélé- 
rats.  II  Dat  onse  yoorschreyen  ondersaten  hemlieden 
ter  zee   niet  en  bcgheyen  weereloos  nochte  zonder 
toerustijnghe ,    om   zulcke   zeerooyers,    pyraten    en 
quaet   gheboufte   te   moghen   wederstane   en   haer 
zelyen  te  deffenderen.  BI.  v.  VI,  19  juli  1551  Inl., 
I   876.  —   Quade  geesten.   Kwalijkgetinde  lie- 
den,   des  gens   malintentionnés.    \\    Dat   zommeghe 
quaede  gheesten,   duer   onduechdelicke  opinien  en 
quaet  ingheyen  zouden  te  yerstaen  ghegheyen  heb- 
ben yele  eh  diyerschen  slechten  efi  simpelen  lieden 
yan  onsen  lande  yan  Ylaendren  en  elders,  dat  zij 
die  thienden  yoortijds  en  tot  noch  toe  betaelt  der 
gheestelicheyt,    yan    rechtsweghen   niet   gehouden 
nochte  schuldich   en  zgn.  PI.  v.  VI.  7  juni  1554; 
I    603.    —    Quade   goot.   In  slechten  staat,  fr. 
gouftière  en  mauvais  état.  C.  e.  Loven,  Servit.  31. 
—   Quaet  huis.  Slecht,  door  gemeen  volk  bezocht 
huis,    gemeene   kroeg,    fr.    cabaret   borgne,    maison 
mal  famée,  mal  hantée.  ||  Quaet  huys  oft  tayeme. 
C.  V,  Broekburg  i  10.  —  Quade  clachte.   Onge- 
rechte ,  ongegronde  klacht  of  eisch ,  fr.  plainte ,  action 
injuste,   mal  fondêe,    ||   Yeghelyc  die   yeryalt   yan 
quader  dachten.   C.  v.  Aalst  671  a.  7.  Fr.  tekst 
chascun  fugiet   è  faux  claings.  —  Quade   con- 
8 ten.    Tooverij,  ft.  sorcellerie.   \\   Dat  alle  wiche- 
lingen die  gescieden  bg  incantatien  en  bezweringen 
des  yiants   [nl,  des  duivels]   en   bi  negromancien, 
oit  bg  adoracien,  idolatrien  eü  sacrificien  zyn  ver- 
boden . . .    Item ,    die    dese    maleficien   en   quade 
consten  iement  leert ;  item ,  die  se  van  den  anderen 
leert,   dese  zijn  sculdich,  nae  recht,  ten  minsten 
alle    capitalijc    gepunieert    te   wordden,    eiï    huer 
boecken . . .   verbemt  te  wordden.  V.  D.  Tav.  77 
yO.  —  Quade  corrupte! e.  Onredel^k  misbruik, 
fr.   ahus  déraisonnahle.  La  Cume  Gorruptele  b)   I 
AJbus.   II  Dat  ons  ghelieve  de  voorseyde  quaede  en 
ondueghdelike  cormptele  te  abolierene.  Pi.  v.  VI, 
5  jan.   1531;  I   792.  —   Quade  maet.  Slechte, 
onrechte  maat,  fr.  mesure  mauvaise,  injuste.  ||  Zoe 
wie  jemandt  quade  mate  gaye,  verbuert  ig  gulden. 
K.   en   br,  van    Thienen  1463    a.   26.  —   Quade 
moet.  Boosaardig  gemoed,  ft.  méchant esprit.  \\  Met 
eenen   quaden  en  feilen  moede.  PI.  v.  VI.  7  oct. 
1531;   I    761.  Niet  alleen  de  voors.  persoonen  en   < 


E^n  gehouden  van  deser  misdaet  \nl.  vadermoord], 
mair  alle  die  daer  hegmelgc  oft  openbair,  willens 
en  weetens,  met  qusïden  moede  en  liste,  raidt, 
hulpe  en  daet  daertoe  gegeven  hebben.  V.  d.  Tav. 
6i  y^  —  Quade  muer.  In  slechten  staat,  bou»- 
vallig,  fr.  mur  en  mauvais  état,  ruineux,  délabrS. 
C.  v.  Loven,  Servit.  13.  —  Quade  opdracht. 
Ongeldige,  nietige  opdracht  of  overdracht  (van  goe- 
deren), fr.  transport  (de  biens)  nul  et  sans  valeur, 
II  Yerklaerende,  dat  alle  de  opdrachten  naer  het 
publiceren  deser  gedain...  sullen  wesen  quaedt  en 
van  gheender  weerde.  Middelen  v.  Vloênderen  18 
febr.  1702  a.  246.  —  Quade  op  halt.  (Limb.). 
Met  ophouden ,  verbergen  of  schuil  houden  van  ban- 
nelingen of  kwaaddoeners,  fr.  Ie  fait  de  tenir  eackês 
des  bannis  ou  des  malfaiteurs,  O.  gr.  Loon  II  355, 
Beckheim  viri  7.  —  Quaet  regiment.  Slecht 
gedrag,  fr.  mauvaise  conduite.  C.  v.  Oent  IT  15.  — 
Quade  reuck.  Slechte,  onaangename  reuk,  stank, 
fr.  odeur  mauvaise,  dêsagréable,  puanieur,  ||  Quaeden 
reuck  ofte  stanck.  C.  v.  Loven,  Servit.  67.  — 
Quade  saken.  Slechte  bedoelingen,  ft,  mauvais 
desseins.  \\  Om  moyterie  oft  quade  saken.  Piot, 
Cari,  17  mei  1393  a.  12.  —  Bijw.  Met  quader 
sake.  Ten  onrechte,  met  ongegronden  eisch,  fr.  d 
tort ,  par  action  mal  fondée.  \\  Sal  in  gelijcke  boete 
vallen  degene  die  beyonden  wordt  hem  met  qnaeder 
saecken  beclaecht  te  hebben.  C.  v.  Santhoven,  8t^ 
1557  a.  235.  —  Met  quader  causen.  ||  Ten  fyne 
dheesschers  yerclaert  souden  worden  hemlieden  met 
quader  causen  becroont  en  beclaecht  thebben.  C.  v, 
Oent  II  443  (1596).  —  Quaet  spel,  zn.;  mv. 
quaet  spelen,  of  in  één  woord  quaetspelen; 

—  lees  quaertspel,  kaartspel,  ft.  feu  de  eartes, 
en  vergelijk  de  C.  v.  Antw.  1582,  t.  43  a.  78 
quaertspelen,  de  OompHatae  II  v  25  eaert- 
spelen,  de  C.  v.  Lier  xviii  30  caertspelen. 
II  De  goyangenen  mochten  noch  dansen  noch  muziek 
spelen,  noch  eenich  spel  met  teerlinghen,  quaet  spelen 
[gewis  niet  jeu  de  paleis  of  met  de  werpschijf]  af 
andere  odieuse  spelen ,  uteghedaen  tverkeerde  [^t  ver- 
keerdbord,  U  trictrae  T]  omme  dranck.  C.  stad  Brugge 
II  160,  regl.  v.  h.  Steen,  15<le  E.  a.  18.  Jonghers 
onder  heur  jaeren  wesende, . .  sullen  onghehouden 
zijn  eenighe  penningben  te  moeten  betaelen,  die 
sy  op  dobbelscholen ,  rolbaenen  oft  elders  met  quaet- 
spelen eü  dierghelijcke  spelen  ontleent  oft  verloren 
hebben.  C.  v.  Santhoven,  Weeskamer ^\.  —  Quade 
steen.  Buwe  steen,  int.  gebruikt  voor  de  dijken^ 
ook  „scheissieen"  en  y^vuile  steen'* genaamd,  ft. pierree 
grossières  employees  pour  les  digues.  A.  Wautbbs, 
Bnvirons  II  454.  456.  Zie  Schuermans  Scheizen. 

—  Quade   straten,  waterloopen,   wegen, 

grachten,   enz.    Ovhegaanbaire  straten  of  wegen, 

verstopte  waterloopen  of  grachten,   ft,  des  rues  om 

ehemins   impraiicables ,    des  cours  d'eau   ou  fossés 

obstrués.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136  fol.  152  (Ord.) 

1503;  Oodsh.  Brussd  h  12  fol.  145  v».  (1427);  C. 

V,  Bonse  viii  1.  —  Quade  toesicht.  Berispel^ke 

voogdijsehap ,  ft,  euratdle  reprShensihle.  C.  «.  Loven, 

Weeskamer  26.  —  Quaet  testament.  Van  geeme 

waadde,  fr.  testament  nuL  \\  Alsofthgscreve,  dat  die 

testateur  gegeven  hadde  eenen  croes  wegende  een 

marck,  eü  die  clerck  vergeten  Ittdde  dat  hij  silve- 

ren  soude  zijn,  ghij  sult  weten  dat,  mits  faute  van 

dgen  woirde,   dat  testament  niet  en  sal  gehoaden 

wordden   voir  quaet  oft  nul.  Y.  D.  Tav.  112.  — 

Quaet    vermoeden.    Verdenking,    argwaan,   ft, 

soupgon,  suspicion,  ||  Quaet  vermoeden  of  suspicie. 

Bekenk.  v.  Brab.  reg.  137  fol.  144  (1516).  Quaede 

suspicie  oft  vermoeden.  PI,  v,  FZ.  15  juni  1556  •« 


QUA. 


QUA. 


123 


16;  I  35.  —  Quaet  Tonnis.  Ongpgrond  vonnisy 
fr.  senience  mal  fondée.  ||  Daer  deen  zoude  segghen 
dat  [Tonneflse]  quaet  en  yalsch  ware,  en  duader 
zoude  seggben  dat  goet  en  gherechtich  ware. 
Leenrecht  d.  oude  hwrch  o.  Brugge  a.  65.  Quaet 
arch  en  abusief.  C.  o.  QetU  II  442  (1696) ;  U.  C. 
V.  AMden,  2de  d.  840  (1503).  —  Quaet  water. 
Vuil  water  j  ir.  de  l'eau  eale,  \\  tWater  was  quaet 
en  zeer  troubel,  qualick  drynckelic.  Piot,  Chron. 
324.  —  Quaet  weder  (op  zee).  Onetuimig ^  stoT' 
mig  weer  f  tempeest  j  fr.  tempt  orageux,  gros  temps . 
tempête.  —  Quade  woorden,  a)  JSeleedigende 
woorden  j  smaadwoorden  ^  fr.  injureSj  paroles  outra^ 
geantes.  \\  Die  den  anderen  quade ,  smedelijke  woirde 
toespriot ,  die  hem  ter  eeren  mogben  gaen , . .  — 
Zoe  wij  enich  wijff,  die  ersame  es  en  van  goeder 
famen,  diffameert  en  oneert  \l.  onneert]  en  neempt 
haer  bueren  goeden  naem  met  quaden  woirden,.. 
K.  V.  St.'Truiden  1366  a.  13.  Van  qiiaede  woorden 
die  quade  lieden  den  anderen  geyen.  Item,  yan 
quaede  woorden  die  eenicb  persoon  den  anderen 
gevende  waer, . .  C.  gr.  Loon  I  66  a.  52.  K.  en 
hr.  V.  Santhoven  1665  a.  14.  —  b)  Bedreigingen, 
fr.  des  menaces.  Ib.  83  a.  85.  ||  Met  quaden  woerden 
dregene.  K.  v.  St.-Truiden  1366  a.  38. 

QUAETBËLEIDER,  zn.  Verleider,  fr.  séducteur. 
Kil.  heeft  Q  uaed-beleyd,  fland  j.  deugbniet, 
Nequam,  prodigus.  ||  Van  den  quaetbelegders  oft 
onderbouwers  der  jongbers.  Wie  jongbers  betrocke 
tot  spele,  oft  aenbielde  in  bordeelen,  oft  andere 
oneerlijoken  tuijsscheryen , . .  Co.  Turnhout,  Wees- 
leamer  52. 

QUAETDAET,  zn.  Misdaad,  fr.  méfait.  Kü. 
Qnaeddaed,  Malefactum.  ||  Maleficie  isteseggen 
een  quaetdaet.  Y.  d.  Tav.  55.  Waert  dat  iement  geit 
naeme  om  eenen  anderen  doot  te  slaen  oft  ennige 
andere  quaetdaet  te  doen.  2b.  157  t''.  Te  appreben- 
deren,  aen  te  tasten  en  te  Tangen  alle  quaetdoen- 
deren  en  mesdadige,  die  te  pugnieren  en  te  corri- 
geren nae  recht  en  golegentbeyt  Tan  bueren  delicten 
en  quaetdaden.  Sekehk.  v.  Brab.  reg.  139  fol.  40 
y^,  Commission  de  chdtelain^  drossart  et  amman  de 
Fauquemontf  26  sept.  1543. 

QÜAETHOOFDICHEIT,  zn.  t.  Stijfhoofdigheid, 
koppigheid  f  fr.  entêtement,  ||  Bat  dickmael  Teele 
schoone  wercken  bedorven  worden  door  de  quaet- 
hoofdicheyt  Tan  dengenen  in  denselTen  tusscben- 
weegh  gberecht  synde, . .  Cv.  Qent  II  573  (1671). 
Dat  alsoo ,  door  de  quaedtboofdighey t  Tan  de  gebue- 
ren.  menige  schoone  wercken  en  edificien  bedorren 
worden.  O.  P.  B.  autr.  28  sept.  1715»  Inl.\  II  615. 

QUAETTKOUWELIJCK,  bijw.  Met  kwade  trouw, 
fr.  de  mauvaise  foi.  ||  Uyt  het  Toors.  is  OTidentelyck 
af  te  weten  hoe  quaedtrouwelyck  de  supplianten 
met  hunne  requeste  hebben  Toorgedraegen. ..  Stads  > 
arch.  Diesty  proces  §  Caggevinne,  stuk  26  sept. 
1766  a.  26. 

QUAYERE,  Zie  Quohibb. 

QUACKSALF,  zn.  Zalf  of  geneesmiddel  door 
eenen  kwakzalver  eusngeprezen,  fr.  baume  ou  remede 
préconisés  par  un  charlatan.  De  boogd.  wdb.  hebben 
dit  naamwoord  niet.  ||  Dat  nyemant  hem  en  Ter- 
Toordere  eenige  liedekens  op  de  hoecken  Tan  de 
straten  oft  andere  publicque  plaetsen  te  singen,.. 
noch  oock  eeni(^  salven,  olyen,  quacksalven  oft 
dyergelycke  zaecken  te  vercoopen.  Gekabd,  Antw, 
arch.  III  251  (1678). 

QUALM  (Quallem),  zn.  Kwelling,  verdrukking, 
fr.  vexation,  oppression.  Lexer  Qualm.  Beklemmung, 
II  Alsoe  . . .  van  den  groten  scade  die  sy  tlant  van 
Hollant  gedaen  hebben,  alsoe  wel  te  water  als  te 


lande,  van  scbeeprovinge ,  brande,  brandtscattinge 
ende  andere  veel  qualleras,  alst  kenlick  en  open- 
baer  is.  Van  dsn  Bbandblbb,  Cfetchiedk.  bijdrage 
1490  blz.  14. 

QUANTSELBIEE,  zn.  o.;  qüaksxlbibbbk,  kan- 
BELBIEBEN,  mv.  Scne  der  verschülige  benamingen 
gegeven  aan  de  malle  samenkomsten  van  beide  ge- 
slachten, ter  gelegenheid  van  bruüoften,  uitvaarden, 
enz.,  om  zich  aan  drank  en  spijs  te  goed  te  doen: 
deze  vergaderingen  gaven  acmleiding  tot  uitspattiu' 
gen,  welke  door  de  wereldlijke  en  de  geestelijke  macht 
moesten  te  keer  gegaan  worden,  Fr.  une  des  diverses 
dénominations  données  aux  folies  réunions  des  deux 
sexes,  è  V occasion  de  noces,  de  funéraHles,  etci 
powr  se  r^aler  de  boissons  et  de  mets;  elles  don- 
nhrent  lieu  è  des  exces  qui  durent  étre  réprimês  par 
les  autorités  latques  et  ecclésiastigues.  —  De  stam 
van  dit  w.  schijnt  te  wezen  quant,  kwant,  in  den 
zin  van  lustig  gezel.  Kil.  Quant.  Socius,  socius 
ludi,  coUusors  waarvan  ook  quantseler.  Soda' 
lis.  —  Als  zinverwanten,  ten  minste  voor  by een- 
komsten, vinden  wij  Buxembier,  Labbayen,  By- 
bieren,  Spinningen,  Splijtingen,  Swingelingen,  i?rooi- 
bieren.  ||  Een  ieder  kan  bekent  zvjn,  hoe  dikwils 
en  op  hoeveelderleye  wyse  Wij,  eü  onse  voorsaeten, 
^tsedert  eenighe  jaeren  getracht  hebben,  elok  in 
sijn  bisdom,  uyt  te  roeyen  het  verfoeyelgok  mis- 
bruyck  van  die  dertele  en  onbeschaemde  samen- 
komsten van  jongmans  en  dochters  in  de  herbergen, 
en  alle  andere  voorvallen,  die  men  op  sommige 
plaetsen  noemt  labbayen ,  quanselbier,  spinningben, 
oft  met  andere  namen...  Decretum  der  Belgische 
bisschoppen,  21  apr.  1697,  Belg,  mus.  I  316.  Con- 
venticuia  praefata  {prohibemus],  sive  voeiteniwr  la- 
bayen  sive  quanselbier,  sive  spinningen,  sive  sply- 
tingen,  sive  swingelingen,  sive  alio  quocumque  nomine, 
et  procationes  vulgo  dictas  Achter  't  lijst  (?).  JEpist, 
pastor alis  van  den  aartsbisschop  van  Mechelen,  21 
juli  1700,  Bdg.  mus.  I  317.  Is  nog  expresselyck 
verboden,  dat  van  nu  voortaen  die  jongmans,  soo 
tot  Ooursel,  Lummen,  Linokhout,  Sobuelen,  hen 
niet  meer  en  sullen  vervorderen  t«  beyschen  eenige 
personen  ten  bauwelyck  oomenden,  eenig  kansel- 
bier  [l.  kwanselbier]  oft  ruynok,  op  peene,  dat  die 
oontraventeurs  daarover  sullen  gestraft  worden  arbi- 
tralyck  en  als  knevelaers.  C.  gr.  Loon  II  572  a.  63, 
Lummen  1605.  Wy  verbieden  andermael  aen  alle 
nieuwe  getrouwde  oft  degene  staende  te  trouwen, 
oft  hunne  vrienden,  te  beloven,  geven  oft  te  be- 
taelen  eenigh  drinckgelagh  ofte  Quanselbier  oft 
scbotelspyse. . .  Interdioeren  aen  alle  tappers  van 
binnen  hunne  huysen  oft  daer  buyten  t*admitteren 
eenige  jonckheyt  oft  andere  tot  het  drincken  van 
bet  voorsz.  drinckgelagh  oft  quanselbier,  oft  om  de 
Toorz.  schotel-spyse  te  eten. . .  Blac,  v.  Brab.  10 
juli  1711;  V  9.  It.  29  jan.  1714;  V.  12;  en  Qroot 
JPlacaatb.  d.   5  blz.  1379  (10  aug.  1716).  Zie  Bo- 

XBMBIEBEN,  LaBBATEIT,  SPINKINaBV. 

QUARANTAINE,  zn.  v.  Ligtijd,  iosgepast  op 
den  oorvrede,  schorsing  van  vijandelijkheden  tusseha^ 
de  bloedverwanten  van  den  aanvaller  en  die  van  den 
gekwetste  of  gedoode,  fr.  la  quarantaine  appliquée  è 
la  trève  de  famüle  ou  paix  d^hoirs,  suspension 
d^hostüités  entre  les  parents  de  Vagressewr  et  ceux 
du  blessS  ou  tué.  (La  Gume  Quarantaine  4°).  ||  Te- 
richts  als  die  voors.  beteringhe  gheordineert ,  ghe- 
vonnist  en  gbeboden  suelen  sijn  te  doene,  dat  dan 
pays  si  tusschen  den  partien,  sonder  yet  langber, 
om  dier  saken  wille,  dan  in  vreden  oft  quarantynen 
te  stane.  Piot,  Cart,  17  mei  1393.  a.  8.  bhs.  124. 

QUARTE  (Quaerte),  zn.  t.  (Kaart)  a).  Decreet 


124 


QUE. 


QUE. 


«a»  uUunnning,  fr.  dêorti  en  émeiian.  \\  DaLftUe 
decreten  om  aohtentellen  yan  renten  Bollefl^  ge- 
schieden ongemindert  't  capitael  Tan  de  renten, 
weder  't  selre  verclaert  is  in  de  qnaerte  ofte  niet, 
C,  V.  Broekhwrg  ix  17.  —  h)  Onttóerp^  plan  van 
een  bouwwerk  t  fr.  plan  d'un  ouvrage  de  ma^nnerie, 
II  'tBeweerp  en  quaerte  van  zekeren  weercke.  DB 
Pb.  en  Sb.  Qent  Y  818  (1642). 

QUARTE  (Quaerte),  zn.  y.  Biermaai  ie  Bruisd, 
waarvan  100  =  60  stoopen  =  1  aam,  fr.  mesure 
de  hire  ei  BmxèUeê,  dont  100  =  60  loie  =  1  aime, 
II  1  ame  =:  60  atoopen  of  100  quarten. ..  1  atoop 
of  2  gelten  =  2  quarten;  1  quarte  =  2  waelpotten 
of  2  pinten.  Er  is  yerschil  tusschen  quaerten  en 
potten  biers:  80  potten  =:  100  quaerten,  welk 
schilt  20  ten  100.  Zoodat  de  naem  yan  pot  abu- 
sieyeljck  wordt  genomen  yoor  1  quaerte.  O.  v.  Brus' 
selj  Maten  en  gewichten. 

QUARTËEL,  zn.  o.  Antwerpsehe  vochtmaat.  = 
iVs  aam,  fr.  meture  de  liquides  è  Anvers  =  iVs 
aime.  Kil.  Quarteel  wijns.  j.  anderhalf  aeme. 

QUARTIEB,  zn.  o.  a)  Landmaat,  fr.  mesure 
de  terre.  \\  Terre  arabiles  in  Avelghem. .,  iii  bon,., 
l/s  quartier.  It.  i  bon. . ,  y^  quartier . .  It.  Y  quar- 
tiers. ..  Tan  Lokbbsk,  St.  Pierre  408,  nr.  896 
(1281).  —  b)  Zeker  wettdijk  gewicht ,  fr.  eer tain  poids 
légcd.  II  Van  eenen  quartier  boeteren,  houdende 
acht  en  yeertig  pondt,  twee  oude  Loeyen(Bche). 
Bekenk.  v.  Brab.  reg.  1S6  fol  124,  Wage  ten  Bos- 
sche 1298^-1498.  —  e)  Vochtmaat  van  A  potten  en  ^li 
pint  te  Turnhout  j  fr.  mesure  de  liquides  de  4  pots 
ei  l/s  pinie  è  Turnhout  Kb.  v.  Turnhout  1660.  Zie 
Maet. 

QUARTIER,  zn.  o.  Woonstede,  fr.  domicile. 
II  Dat  sheessohers  commissie  niet  inne  en  bilt  dat 
hy  yermochte  te  commene  in  een  poortelick  sterf- 
huuB . . ,  daer  haudere  oft  hauderigge  was ,  en  al- 
daer  te  anyeerdene  tgoet  yan  eenen  uutlandsschen 
hoir  oft  yaghen  quartiere.  C.  ü.  Oent  II  288  (1646). 

QUARTINGE,  zn.  Kaartspel,  fr.  jeu  de  cartes. 
II  Dat  niemsmt  dobbelinghe,  quartinghe,  potterey- 
ninghe,  pysinghe,  keysermarcten  noch  keghel  en 
houde,  noch  en  doe,  op  de  boete  yan  xz  s.  p.  db 
Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren  76,  Voor  geboden  1626. 
Zie  Sfblbn. 

QUATERNE,  Eatbbvb,  zn.  Bundel  van  zes 
bladen  perkament  of  papier  ineen  gestoken ,  makende 
24  tijden,  het  recto  en  het  verso  'gerekend  voor  twee 
tijden  (Leo  de  Burbure,  Toestand  etc.  26) ;  fr.  cahier 
de  sixfeuülets  de  parchemin  ou  de  papier  enehassés, 
formant  24  pages,  Ie  recto  et  Ie  verso  eomptés  pour 
deux  pages. 

QUEDDEN,  bw.  Qroeten,  fr.  saluer.  Hoffmann 
y.  F.  Floris  en  Blanchefloor  ys.  2064.  Franck  MU- 
tdn.  gramm.  ansprechen,  grütsen.  ||  Neen,  lieye 
neye,  sprao  Beinaert,  Sulc  mochte  ons  bi  dage  ge- 
moeten, Hi  soude  ons  quedden  en  groeten,  Die 
ons  nemmermeer  en  dade  goet.  Beinaert  de  Vos 
ys.  1106.  De  scepenen  yan  Bochouta  quedden  alle 
degene  die  dese  lettren  siyn  selen  in  onsen  Here. . . 
Schep.  V  Bochauta  1  mei  1249.  IX  [Wi  .'] ,  lantsce- 
penen  yan  Yelseke,  quedden  alle  deghene  die  dese 
lettren  selen  zgen  in  onsen  Here...  Oork.  v.  11 
juli  1267. 

QUEDE- APPELEN,  zn.  my.  Kwe-appelen,  fr. 
pommes  de  eoing  (ooin).  Xil.  Que,  que  appel,  que- 
de-appel.  Malum  cydonium,  canum,  lanatum. 
II  Aen  quede  appelen.  Vad.  mus.  II  829,  Maaltijd 
V.  1609. 

QUEECKBEESTEN.  Zie  Qüicebbestek. 

QUEECKBERT,  quickbbbt  (Quecbert.  queek- 


bart,  queobort  (queeospel),  quekebart,  quicbert), 
zn.  o.  wy  aanzien  dit  spel,  met  Bembry-Bartii , 
yoor  het  verkeerbord,  verkeer spd,  tiktetk-  of  irik' 
trakspd,  Oktakbord;  het  voorrecht  om  dii  spel  te 
houden,  fr.  nous  voyons  dans  ee  jeu  te  trietrae; 
et  Ie  privilege  de  ienir  ce  jeu.  Zoo  leerde  het  mij 
ook  prof.  de  Vries  oyer  ettelijke  jaren.  Het  be- 
yreemdt  ons  echter  zeer  dit  woord,  't  welk  in  de 
oude  „keuren  en  breucken"  zoo  menigmaal  yoor- 
komt,  in  onze  wdbb.  der  16<i«  eeuw  niet  aan  te 
treffen,  en  by  Adr.  Junius  en  Xiliaan,  onder 
het  woord  Alveus  Insorius  het  „Yerkeerbert"  en 
het  „tiktakbert"  onopgehelderd  gepaard  te  zien  met 
het  „schaeckbert",  Waarbij  Xil.  nog  yoegt  het  dam- 
berd,  etc.  —  Schiller  u.  Lubben  queke  — quick- 
brett.  —  Een  „yerkeerberdf*  komt  yoor  in  het 
stadsvoordeel  te  Antw.  1682,  kost.  t.  41  a.  100. 
II  Boe  wie  een  quecbert..,  deylde,  oft  geselle 
ware , . .  souts  syn  op  een  pond  ouder  grote.  Bel^. 
mus.  YII  296,  Siadsord.  Brussel  1860.  Le  27 
octcbre  1866,  ü  comte  Louis  de  Mede  fU  don  è 
Hans  van  Neghere,  son  faueonnier,  en  considSraüon 
de  ses  bons  ei  Un/aux  services,  du  produU  des  dob* 
belscolen  et  quekebarden  de  TVervicq  et  de  Menin, 
jusquè^  rappel.  Bbhbbt  II  46.  Item,  yerbiet  men 
eiken  te  hondene  openbare  oft  heymelike  dobble 
schole ,  binnen  Ghend ,  noch  queecberders ,  np  eiker 
reyse  ghewyst  te  z\jne  in  'shammans,  en  daer  te 
ligghene  een  maent  te  watere  en  brode.  C.  o.  Oeni 

I  676  (1491  a.  7).  Van  quekebarderen  te  legghene 
en  te  hondene  yi  1.  par.  O.  e.  'tProossehe  1  356 
(1611).  Betaelt  denzelyen  [onderbaljuw]  en  acht 
dieneers  yan  der  colfve  deser  stede,  yoor  taf  breken 
yan  den  dobbelscolen  en  quicberden,  die  men  yoor* 
tijts  plachte  thaudene  de  drie  halfyaaten  daghen 
en  ayonden  thaerlieder  proffite ,  naer  costume  en  ant 
hoofscheden  ii  lib.  ix  s.  gr.  db  Pb.  en  Bb.  Oeni 

II  71  (1566).  —  Te  Brussel  was  het  Qneecbert 
eens  gehouden  door  den  beul.  Henite  et  Wautxbb  II 
698.  Zie  db  Pb.  en  Bb.  Chnt  II  71;  Henne,  OAor- 
leS'Quint  en  Belgique,  Y  178.   Zie  Dobbblschooi.. 

QUEECKEN  (Queeken,  queicken,  quecken), 
onz.  wkw.  Dobbelen,  fr.jouer  aux  dSs.  Het  queeo- 
bert  is  *t  zelfde  wat  thans  verkeerdbord  heet, 
queeken  het  daarby  behoorende  dobbelspel.  Zie 
schotbl,  Maatschappdijk  leven  onter  vadiren,  88 
en  96.  (Prof.  de  Vries).  Het  zy  ons  echter  geoor» 
loofd  eenigen  twyfel  oyer  de  juistheid  dezer  yer- 
klaring  yoor  te  stellen,  met  te  yerwgzen  naar  de 
keure  der  Aalstersche  wolweyers,  en  naar  de  kost. 
y.  Iperen,  waar  queecken  en  kegelen,  waarcloesen, 
keghelen,  queeken  of  met  boUekens  schieten,  zoo 
zonderbaar  samentreffen,  waar  gesproken  wordt  yan 
queeke-  oft  keghelbane-houdere  (queekebaan  ?),  en 
op  de  kaart  der  Gentsche  Fonteinisten,  waarin 
dobbelen  en  queecken,  nota  bene  gescheiden  en  dus 
niet  als  synoniemen,  maar  als  yerachillende  spelen 
uitdrukkende  yoorkomen.  ||  Ofte  yemene  ghedobbelt 
of  ghequeect  heeft  binnen  heerscepe.  Yab  Loxb- 
BEN,  St.'Bavon  224,  Voerghdtode  iJBverghem  a.  7. 
(18de  £.);  DB  Pb.  en  Bb.  II.  Everghem  47.  Al 
ternincspel  yerboden  daer  men  ghelt  mede  yerliesen 
mach,  eist  met  weddene,  eist  met  toe  te  sine  en 
queeken,  op  de  mesdaet  yan  xx  schel.,  huutghe- 
daen  dat  men  mach  stappen  en  potereinen,  en  te 
XL  hoeghen  werpen,  en  dobbelen  omme  noten,  en 
sonder  boete.  Kb.  r.  Auden.  1888,  DóbibdepeU.  Auden. 
meng.  I  141.  Als  tyornoemde  gheselscip  yergadert 
wert,  es  dan  daer  yement  yoortstellende  of  doende 
eenich  wedspel,  daer  men  ghelt  mot  yerthieren  mach, 
als  dobbelen,  ringhelen,  queecken,  yerkeeron, kney- 


QUE. 


QUE. 


125 


ten,  pontninen,  qoarten,  niufflen  of  andre  onghe- 
orlooft  spel , . .  ssl  yerbueien  eenen  stoep  w\jns.  db 
en  Bb.  Gent  III  608,  BederijkersJe,  de  FonUine 
1448.   Bat  de  vors.  ne  sullen  spelen  negheenrande 

rl  met  teerlgnghen,  queeken  no  r\jnghelen.  Ib, 
554,  MotUltreJIurt  15de  E.  Dat  niemand  Tan  den 
Yoon.  ambachte,  meester  of  cnape,  en  spele  eenich 
onbehoorelio  spel,  als  dossen,  coten,  keghelen, 
queeken  oft  met  boUekens  schieten,  de  Pb.  en  Bb. 
Aalst  III  437.  Nieuwe  keure  d.  Woüewevert  1480 
a.  17.  Dat  niemen  en  queeke  nooh  en  late  queeken, 
by  daghe  up  x  s.  par.,  en  by  nachte  xz  s.  par. 
DB  TLAMiircK,  F^ft.  88  (15de  £.).  Van  te  queic- 
kene  x  s.  p.  C.  v.  't  JProoseehe  1  356  (1511).  Dat 
niemendt  gneen  qeeecken  noch  keghelen  houden, 
stellen,  noch  doen  houden  noch  stellen  sullen  in 
gheender  plaetsen  bin  der  Castelrie,  up  de  boete 
yan  thien  ponden  par.  elcken  queecke-  oft  keghel- 
banehoudere,  en  elcken  speeldere  up  drie  ponden 
par.  En  hierof  en  sullen  gheen  officiers  moghen 
consent  gheven  binnen  derselver  Castelrie.  O.  hcut, 
Iperen  a.  113  (1535). 

QUEECKENOOT  (Quekenoet),  qüexevhooft  , 
zn.  Fm,  fr.  hêtail  {iéte  de  bétaiT).  ï'ranck,  Mitteln, 
Chrammatik  quekenoot,  queckenoot  Ft«A. 
jl  8o  wie  yemenes  quekenoet  of  beesten,  yan  wat 
manieren  dat  sij  syn,  quetset  of  doot  slaet..,  rer- 
buert  niet  tjegen  den  heere;  maer  logent  hijs, ... 
en  van  diere  quetsinghen  of  yan  dien  dootslane  yan 
dien  quekenode  of  yan  diere  beesten  wort  yerwon- 
nen...  K.  o.  ter  Piete^  1265,  a.  61;  de  Lat. 
tekst  zegt  peeudes  vel  animaliaf  en  de  tweede  maal 
pecudië  vel  animalis.  —  8o  wie  hiemens  beesten, 
of  quekenoot  yindet  up  syn  lant,  so  dat  sy  hem 
scade  hebben  ghedaen,  mach  die  beesten  houden 
onder  hem  en  hem  scutten.  Ih.  a.  14,  Lat.  tekst 
hestias,  peeudes  et  animalia.  Waer  dat  zake,  dat 
lemen  hadde  gheschut  quekenoet  in  ziin  coren  ofte 
in  ziin  ghers . . .  Oork,  8  febr.  1275.  Welcke  yors. 
hofiitede  es  thiendeyry,  alsowel  yan  allen  beesten 
dat  men  heet  quekenhoost  \l,  quekenhooft]  als 
andersins.  de  Pb  en  Bb.  I.  St^Denys-Westrem  18 
(1492).  —  Wij  yragenonsafofdit  queckenhooft 
het  queckgenoot  of  de  medebeesten  yan  Huyde- 
coper  (Melis  Stoke  II  556)  niet  omyer  stoot.' 

QUEECKSPEL  (Queecspel),  zn.  Verkeer  spel, 
fr.  jeu  de  tricirao.  ||  Ofte  yemene  dobbelspel  of 
queecspel  gehouden  heeft  in  siin  Jiuns  binnen  den 
heersoepe.  van  Lokbbbv,  St-Bavon  224,  Voerghe- 
hode  iJBverghem  a.  8  (13de  E.),  de  Pb.  en  Bb.  II. 
Sverghem  47.  Jongere,  onder  heure  jaren  wesende, . . 
sijn  ongebonden  eeuighe  penningen  te  moeten  be- 
talen die  sij  op  dobbelscholen  oft  elders  met  caert- 
spelen,  in  closbanen,  queckspelen  oft  diergelijcke 
spelen  ontleent  oft  yerloren  mochten  hebben.  C.  v. 
Zmt,  zyiii  30.  Zie  Qüeeckbebt. 

QUEEN,  zn.  Zie  Fboce.  Kil.  Quene.  veins, 
Hand,  j.  frock.  Lana^  vesiis  lanea  superior,  \\  In 
den  somere,  up  feestelike  daghen,  die  yrouwen 
drooghen  ^z,  dat  men  heet  quenen,  yoren  met 
amause  ofte  met  peerlyne  cnoppen  ghecnopt  toter 
eerden  toe.  Jan  y.  Dixhude  264. 

QUEENENSONDACH  (Queinenzondach),  zn. 
m.  yolgens  den  uitg.  Veertien  dagen  na  Paschen, 
den  ouden  w^ven  zondag,  fr.  quinxe  jours  après 
PdqueSf  te  dimanche  des  vieiUes  femmes  {})  (Men 
bedenke  dat  het  w.  queen  nog  andere  bet.  heeft). 
II  In  dit  zelye  jaer  [1423],  den  23en  dach  yan 
april,  op  den  ouden  Queinenzondach , . .  Oliy.  y. 
Dixhudb  101. 

QUECE.  Zie  Quicx. 


(^ELEN,  OW.  Praten  f  haihelen,  klappen ,  fr. 
/oM^  babiüeTf  havarder.  Kil  Quelen.  Jland.  j. 
Quedelen.  Qarrire.  ||  En  heeft  hy,  deposant,  gheene 
groote  simpelheyt  an  hem  ghezien,  andere  dan  in 
andere  ghemeene  lanslieden . . ,  zo  hjj  oock  niet 
ghehoort  ofte  yerstaen  en  heeft  dat  dezelye  met 
frenesie,  uutsinnicheyt  ofte  yallende  zieckte  zoude 
ghequelt  gheweest  hebben,  anders  [dan?]  dat  men 
daerof  nu  onlancx,  yóör  zyn  oyerlyden,  heeft  wil- 
len quelen  en  yele  segghen;  maer  en  weet  hy, 
deposant,  daerof  metter  waerheid  niet.  de  GoüSBB- 
VAKEB,  Troubles  relig.  I  135  (1567). 

QUELLIJCK,  bn.  Van  het  karakter.  Lastig^ 
wonderlijk  y  fr.  (du  caraetère)  diflicilef  intraitable. 
Kil.  Quellick.  Difficilis,  irritóbilis,  etc.  ||  In- 
dien den  hoeren  [nl.  den  burgemeesters  en  schepe- 
nen] dunct  datter  eenighe  syn  [hL  gezworenen  yan 
een  ambacht]  die  nyet  nut  oft  bequaem  en  syn.., 
maer  quellycke  en  twistighe  syn,  die  moeghen  de 
heeren  weygheren  en  wederseggen  te  eeden.  O.  ü. 
Antw,  1545,  ii  42. 

QUELM  (Quellem),  zn.  m.  Beweegbare  grond, 
die  waier  opwelt,  fr.  terre  mouvante.  Zie  Sohuer- 
mans.  ||  Dit  werc  wel  en  suffisantelic  buten  te  be- 
werpene  en  buten  te  stoffeme  alsoot  behoort,  en 
den  tune  boven  te  stoffeme,  binnen  en  buten,  met 
goeden  calcmoertle,  alomme  daert  behouft,  toten 
nedersten  solre,  en  up  den  quelm  ghefundeert  met 
blauwen  scorren.  db  Pb.  en  Bb.  VII.  JHkkelvenne 
36,  bewerp  van  eens  zijkapel  aan  den  toren  1402. 

QUERDEL,  zn.  Biem  van  eenen  schoen,  fr« 
eourroie  de  soulier.  Kil.  Q  u  e  r  d  e  1.  Ligamentum  calcei, 
rude,  lorum  duriusoulum.  Zie  Dboochwebk,  I  378. 

QUERNE,  QUEBiTBTEEir,  QüEBKVOLEK  (Queren- 
steen,  querensten,  queerensteen),  zn.  Kweem,  kand- 
molen  (Van  Dale  en  Kramers),  fr.  mot^in  è  bras. 
Kil.  Queme,  j.  handmolen.  Magnum  molare,  si 
venditur,  deèet  duos  denarios;  parvum  mólare,  quod 
appeUatur  querensteen,  nihil  debet.  Wabnxökig, 
Brah.  tol  t.  1199,  n,  24.  Urk.  22.  Bij  yertaling: 
II  Den  groeten  muelensteen,  die  yercocht  werdt, 
II  pen.  Den  cleenen  muelensteen,  die  men  heedt 
querensteen,  en  es  niet  sculdich.  de  Pb.  en  Bb. 
II  570.  Een  paer  molensteene  ij  d.  Ene  queme 
obol.  Een  sliipsteen  1  d.  Tol  ie  Brugge  25  mei 
1252;  Lat.  tekst:  querensten.  —  Een  paer  queren- 
stene  siin  sculdich  ig  d.  Loyensche.  Tol  te  Mechelen 
1391  a.  25.  Van  stale,  yan  queerensteeneu ,  yan 
siypsteenen.  de  Ylahinck,  Ace.  a  145  (1417). 
Maelaccgs  te  betaelen,  quemen  en  rosmeulens  in 
huys  gebruykende,  moeten  deeelye  oyerbrengen. 
GéKABD,  Aniw.  arch.  I  124  (1493);  it.  278.  Die- 
gene welke  quernen  in  huys  hebben ,  moeten  hunne 
gebueren  daerinne  gerieyen  en  laeten  maelen.  Ib. 
281  (1565).  Quemen  niet  te  gebruyken  om  geld. 
391  (1588).  En  sal  oick  nyemant,  ..  ennich  graen 
malen  oft  doen  malen  op  ennige  quemen  oft  andere 
molenen,  die  hy  binnen  zynen  huyse  sonde  mogen 
hebben,  tsy  tot  zynen  ey genen  behoeye  oft  yeman- 
den  anders,  sonder  den  pachters  te  yoiren  te  adyer- 
teren,  of  daeraf  te  hebben  een  maelteecken.  Ib.  lY 
154  (1584);  it.  325.  Een  queme,  op  dat  men  om 
geit  daerop  niet  ghemalen  en  heeft.  C.  v.  Antw, 
1582,  Stadsvoordeel  t.  41  a.  100.  —  Quernmo- 
len.  II  Niemand  en  zal  eenige  pompen,  quemmo- 
lens,  smoutmolens, . .  met  hout  of  yzer  in  den  ge- 
meynen  muer  yermogen  te  leggen  OR;  yast  te  maken. 
C.  V,  Brussel,  Servit.  a.  35. 

QUERT,  cwebt(?),  Zekere  cijns,  fr.  oertain  eens 
OU  redevanee.  ||  Censum  duorum  denariorum  Lova- 
niensium,    qui  census   appeUatur   cwert   vulgariter 


i» 


QUE. 


QÜU. 


UfU^io.  JUjkiarék.  Jldij  VrcmcemperJc  ^  doos  1  or. 
(ft^  \Wtt  hit^  9,  NmrlmUr, 

têifmwpfêkém ^  U,  fhiiamtrf  eontrtdxrê,  \\  AU  óedthi' 
Umtf  tjp  limtwAnkea  trcxrht  aen  óen  amptoum  rer- 
m^:Ui  iêf  U/tkU*!  uUfïtf  in  yrtswfeniï»  rfto  der  psrtie 
ftdruTMi,  di«  d««ft«gf>ef)ji  Dy«t  Mrggend«  (/ft  queru- 
\4frwtdê  «o  Mf  abdMi  en  mach  dairiptmaii  du;n  per- 
•r#r/tt  ujifi  rtMtóertt  (Ai  Uugher  commeren  aft  in 
}tti4ihUrü  \unideu,  C  v,  Antw,  1546,  ir  36.  U.  C. 
V,  QmU  ir  &;  II  376.  406;  v%  Pb.  en  Bb.  L 
Mariakerki»  31 ;  O.  9.  Btotkhwrg  ▼  22. 

Ol/KH'rKKKKN.  bw.  Ojnoeken,  ir.  chercher. 
II  JJ4rw»l/;lu»»  bij  de  Peraianen,  hemlieden  quectO' 
nwiitt  afghewori^en  efi  gheranghen  wierden.  Piot, 
Ckron.  610. 

QUKH'IIKUH,  bn.  Seiwiêi,  in  kwestie,  hedoM, 
fr,  Uliffiêuw,  ên  liiiffê,  viêé.  \\  Terjplaetaenqaeatieua. 
O*  V,  Jiruêgelf  StffvU.  1  (1667).  Queatieuae  achter- 
nUi\hn  iiU  croinen.  V^ir  D£  VELDt,  Annct.  12(1704). 
QueftÜMj»»  vevmton*  Ib.  104.  Queatieusen  boich. 
O.  fit,  Ijooh.  i  646. 

QUKTHK,  sn.  t.  Kil.  fland.  j.  wonde.  Vfdnuiy 
laêiiOf  off'fHêiOf  mahmt  doler,  ^-  a)  QuetBOi 
(j  u  o  t  i  u  r  o«  Wande,  kweiting,  kwetsuur,  fr.  hUssure^ 
plaiê.  II  Na  iiuo  quoUure  tal  men  den  meester 
iinon  loeu  ncoydeu.  Kb,  v,  Antw.  a.  167  (14d«  B.). 
Zo  wio  van  oenen  andoren  quetsuore  ontfaet ,  daer 
ritüu  kuoro  of  lurgic  af  doet,  dat  men  don  ghequet- 
ittm  xltio  qttuUo  on  imorto  botert  bi  den  surgien 
dlo  don  ghoquotaton  in  cuoron  ghebad  heeft.  O.  e. 
Aalst  474  a.  1  (16<lo  K.).  ^  Blinde  quetsure. 
Knsusing ,  bluts,  fr.  oontusion,  \\  Alst  also  ghevalt 
dat  0011  igho  partion  of  partonen,  in  hueron  twist, 
blludu  ulagliou  ,  blotsuoron  on  frotseuren  ontfaen. . . 
Koudor  oopuno  oft  apparanto  wonden, . .  bi  den- 
wi'ldkon  do  visiterorM  niot  gheweten  noch  indiceren 
OU  oonnen  do  vordiunte  van  dor  cuere  of  betemesse 
vau  blonde  qnotauoron  ofi  blotsuore,..  C.  o.  Aalst 
4H»  a.  16  (iMf  K.).  —  5)  Quotse.  Verongel^king , 
ont^tangsn  nadssl,  gris  f,  fr.  grieft  détriment,  préju* 
djcf.  II  Ton  groten  quotso  van  dor  daghonder  partie. 
C,  V.  Osnt  i  606  (1431).  Of  dat  komen  moghte  ter 
quotso  van  don  staixU  en  in  achterdeel  van  de 
koopmansohopo  van  dien.  2b.  II  81  (1486).  Daerbi 
do  iitiuUi  ghomoonlio  in  grooto  q\iet«o  en  in  quaede 
famo  connnou  was.  dk  Vlaminck,  Vgb,  60  (16d« 
K.).  Uouwolokou  niottogonstaonde, . .  die  solve  or- 
dimuauoie   niot  voloumeiyo  on  is  onderhouden,  ten 

([ruotou  quotso  ofi  aohtcrdoole  van  ons,  onser  hoog- 
M>yt  ort  hoorlichoyt , . .  V.  d.  Tav.  205.  In  quetsen, 
voriniudoringon  oft  voroortingon  ons  rechts  en  onser 
hoorliolunt.  Mtkeitk.  o.  Brt%h,  rog.  133  fol.  83  v<^. 
(t6«t«  K.)*  Oiu  wolko  onse  voors.  geconsenteerde 
bodo  ous  botaoU  to  worden  tor  minster  quetaen  van 
onsou  oudorsotou ...  ifr«  rt^t.  132  fol.  108  v^  It,  de 
Putter,  Chrungcke  27:  Kb,  lAkeng,  Br^ge  87; 
Oliv.  V.  Dixmudo  27  on  passim^  C.  v.  Zorm, 
MWA'.  t)6f  ous. 

giUKTHKN,  bw.  Zooals  titans  hcetsem,  fr.  Uesser. 
Vi^rvolgoust  <i)  Van  eou  schip.  BsscAadigem^  fr. 
tndpmmi^r,  jl  In  ghovallo  dat  oen  schip,.,  aey- 
Wudo  ol\  foi'koudot  «ou  ander  schip  liggheude  aen 
«\|uMt  anokoro  inue  iojlde«  schaede  doende «  so  sal 
di'ghouo  di«»  al»o  o«  commen  te^vlonde «  den  ghequet- 
stou  ofto  bt'e^'lmoiu^hdou  »choiH«  die  g1\eheele  schade 
botaWii,  n  I».  IL  11)  juU  16M>  a.  48;  1  394.  Oft 
«K^uigh  *c\u\\  tthoqu«t«i  wcr\U  duor  het  anckeren 
van  «eiHMi  aiulonm  si'ltepe.  Ik  a.  49.  —  h)  Van 
\H\rk\mdou,  akton*  titel»,  IV  IrxtcM  itivm  rermim- 
dei^m^  tv.  {nie  rfMPMWsafa,  m^m,  titres)  e»  mttéMuer^ 


affisiUir,  rewtreimdrt  l»  fort»,  [\  Talleii  deaen  diik- 
gben  nochtan  alaoe  ^lesproken:  dat  bi  dese  brieve 
eng;beeiie  qoeteemase  en  g^beacie  in  allen  oeht  in 
enegben  onsen  pririlegien,  oneen  eazthen,  die  wi 
hebben...,  en  ghelikerwiis  oec,  dat  ai  niet  en 
qoetaen  die  brieve  die  hon  sonderlin^ie  ^egfaeven 
sijn  ocht  met  ons  ghemeine,  ocbte  die  brieve  die  ai 
van  ons  hebben.  Oork.  heer  e.  Dieet ,  SO  febr,  1328. 

QUETSËNIS  (Q-oe),  zn.  t.  Vermmderimg^krem. 
kimg,  fr,  dimimuiio»^  reetrittiom.  Zie  het  voorgaande. 

QUIJT,  bn.  In  quiten  paise.  Dexe  uitdruk- 
king schijnt  de  bet.  te  hebboi  van  geruetel^^  om- 
gestoord,  il,  paieiUewteni,  in  de  volgiénde  aanhalin- 
gen. (KiL  Qoijt.  Scimius,  vulgo  fuUue,  qmieiueS) 
I!  Dat  de  voerseide  Joea  en  zijn  oer  znllen  doen 
hare  bant  van  der  tienden  te  Zielbeke ,  te  eweliken 
daghe,  en  laten  de  kerke  Tan  Bodelo  beaitten  de 
tiende  in  quiten  paise.  Oorlr.  e.  1  Jnni  1308.  Dat 
si  dus  souden  behouden  en  heffen  gheel  de  yoer- 
seide  tiene  soelege  parisise  en  vier  capoene  tsjaers, 
eeuwelike  in  quiten  paise.  db  Vlamii^ck,  Zw^fveke^ 
132  (1340). 

QUUT,  bn.  In  de  hedend.  bet.  van  ongekoudeu, 
vr^,  los,  ontheven,  ontslagen,  fr.  non  tenu,  lihre, 
exempty  etc.,  met  de  volgende  versterkingen :  1|  Q  u  ij  t 
eü  bevryt.  ||  Dat  alle  de  voerseyde  poortera, 
houdende  buere  continuelle  residencie  bynnen  onsen 
voirsejde  stede  den  meesten  tijt  van  den  jare, 
zullen  wesen  quytte  en  bevryt  van  tbeate  cateel 
en  servituden.  C,  v,  Oent  II  164,  Caroline  v.  30 
apr.  1540  a.  62;  de  Fr.  tekst  zogt:  quittes  et  af' 
firanchiz,  —  Quljt  en  los.  ||  Gheloven  vrie.., 
dese  voerseide  zestiene  buienre  meers  [l,  moera], 
over  ons  en  over  onse  oior,  eeuwelike  to  hondene 
vri,  los  en  quito  van  herevaerden,  van  reaen,  van 
zettinghen , . .  van  allen  manieren  van  beden  en  Tan 
allo  manieren  van  suareiden.  Oork,  v.  mei  1287.  — 
Quyt  en  ongebonden.  ||  Sie  drooghen  alle Tiere 
overeen  en  wiseden  den  '  voerseiden  abbet .  .v  los 
en  ledicli,  en  quito  eiï  onghehouden  jeghen  den 
voerseiden  Jhanne..,  en  j heghen  alle  die  ghoene 
die  den  voerseiden  Jhanne  hadden  idraghen  in 
handen  al  trecht  dat  si  hadden. . .  Oork,  (24  oct.) 
1281.  —  Quyt  en  vry.  ||  Wort  tzake  dat  die  ge- 
sucht  in  sinen  properen  huyse  tsogen  den  znckenden 
hem  beschudde,  en  dair  den  zuekenden  wonde  oft 
doet  sloege,  van  deser  daet  sal  hij  quito  sijn  en 
vr\j  jegen  den  rechtore  en  tsegen  die  mage  dea  die 
also  gewont  waere,  ocht  doet  geslagen.  K,  o.  Dieei 
1228  a.  9;  de  I^t.  tokst  zegt  alleeniyk  liber,  — 
Quyto  lant.  —  Qu\jte  lant  voor  lant.  Vrij 
en  onbexwaard,  £r.  terre  quUte  et  Ubre{?)  ||  £n  ai 
wedden  Aveeoeton  vorseit  dit  land  to  wette  to 
wame,  wech  en  lant,  quito  lant  voor  lant»  en 
sonder  scult,  to  haren  reohton  vrien  eyghindoeme 
jeghen  eiken  mensohe.  Oorib.  o.  (14  nov.)  1292 
{Schep,  V,  d,  Vrien).  En  Gillis  en  joncviouwe  Heil- 
suint,  syn  w\jf  vorseid,  wedden  broeder  Diederike 
voraeid  al  dit  vorseide  lant  to  wetton  te  waerne, 
wech  en  lant,  eü  quite  land»  sonder  acout»  te  dier 
vorseider  abbedesse  en  tacovents  vrien  eghindome. 
Oork,  e.  (16  nov.)  1292.  {Voor  dezelfde  sehepemem). 
Quite  lant  vri  lant  Oork.  (9  deo.)  1295.  --  Quijt 
man.  Vrij,  ons^uldig,  vr^  gesproken,  it.  liire,  ia> 
nooeni^j    oequittl.   ||    Soe   wie  in  doetslage   worde 

Sheleegt,  eü   hem  simpleken  ter  waerheit  <mtrecht 
airaf,    die   sal  een  qu\jt   man  weaen,   en  en  aal 
daervoer   niet  aweren.  K.  v,  *s  Boseh  11  jaa.  1330 
a.  35.  (Dit  art.  is  onventaanbaar  in  het  Coder  op 
de    Brab.    Tftsten  I   785).    —  In  verbinding  met 
I   werkwoorden :  —  Q u ij  t  doen.  Ft  yiaHa,  fir.  ühértr. 


QUll 


QÜI. 


127 


II  Wildeune  [nl.  eenen  poorter  Tan  Andeimerde] 
eenech  heere  maken  bailliu  of  sohepenne,  of  ontfang- 
ghere  jeghen  siuen  wille »  ^^ame  te  schepenen,  si 
souden  hem  qnite  doen.  Kb.  o.  Auden.  1338,  Van 
der  triheden.  —  Quijt  gaen.  Vrij  ziJHy  ontilagen 
tiJHt  fr.  étre  exempty  affranchi.  ||  IViemene  ne  mach 

g>ertere  van  Ghend  beroapen  te  campe  in  Y laendren. 
iet  doet ,  hy  es  in  de  mcsdaet  van  lx  ponden ,  en 
de  poertre  es  souldech  qnite  te  gane  van  den  campe. 
C.  V,  Oent,  Or.  eh.  1297  a.  69.  Sonder  d'assise  daeraf 
te  trackene  ofte  daeraf  qnite  te  ghaene.  de  Vlaminck, 
Ace,  84.  IL  A.  Wautbbs,  Serrnem  23.  24.  — 
Qu\jt  geven.  Afzien  vanj  fr.  renoncer  a.  \\  Item, 
sele  dese  ghesellen  hnere  buedekene  bonden  in  hne- 
ren  bof,  bet  en  waere  dat  enicb  van  ben  syn  bue- 
deken  quyt  geven  wonde,  die  maecbt  honden  daer 
by  wilt.  A.  Wautbrs,  Serment  18,  ord.  v.  1389  a. 
8.  —  Qnijt  maken.  ZfcA  antmdken  van,  fr.  ee 
défaire  de.  Kil.  Quyt  maecken.  Z)tmi/^0rtf,ffiiM«m 
facere,  \\  Dat  degene,  die  alsnu  daervan  [nL  van 
verkens]  versien  zyn  in  hunne  buysen  oft  bijvangb 
van  dien ,  deselve  sullen  hebben  quyt  te  maken  bin- 
nen 2  mael  24  uren.  Ord.  magiitr.  loven/yiM  1707, 
blz.  96.  —  Quyt  sijn  van  den  Yïqbtq.  Niet  ttraf- 
haar  zijn,  fr.  ne  pas  étre  punistable.  ||  En  wordde 
enicb  van  dien  alsoe  gbequetst  ocht  gbeslaghen, 
dien  quetste  ocbt  sluegbe  sonde  quite  syn  van  den 
here  en  van  der  stad.  Eb.  v.  Diest  B  96. 

QUIJTBAER,  bn.  Van  renten.  Afkoopbaar, 
losbaar  f  fr.  (de  rentes)  rédimihles,  rachetabUs.  Kil. 
Quyibiur,  Solubilisj  quod  salvi  aut  redimi  potesi. 
II  Alle  erfrenten, . .  syn  quytbaer  den  penninck 
XYJ.  C,  V,  Aniio.  1545  Ti  49.  It  C.  v.  Brussel 
1606  a.  103.  128. 

QUIJTËLIJCK,  bn.  Zooals  het  voorgaande. 
II  Acht  vaeten  roggen  quytelyc.  C.  gr.  Loon  I  247. 

QUIJTËN»  bw.  1)  Eenen  uitgewonnen  grond. 
Dien  zuiveren ,  bevrijden  van  de  schuld^  fr.  {d'un 
bien  évincé)  Ie  pureer  de  la  dette.  \\  Hoe  een  gerff- 
man  eenen  pandt,  die  nuytgedimineert  is,  qnyten 
sal.  Dat  die  gerve  oft  gerven  van  eenen  man,  die 
nuyt  synen  erve  gewonnen  is,  een  jaer  lanck  quy- 
tens   hebbende    [hebben] ,    met  op  te   leggen  den 

Sacht  daert  voer  gedimineert  is,  eü  die  costen  die 
aerop  gegaen  syn.  C  yr.  Loon  I  47. 
2)  Betalen  t  fr.  payer,  \\  Kinder  die  vader  of 
moeder  levende  hebben  en  negheen  goet  en  hebben, 
so  wie  dat  hem  boergde,  bi  verloort;  en  words 
hiemen  borgbe,  men  sonde  den  borgbe  niet  quiten. 
Kb.  V,  Auden,  1338,   Van  den  kindren, 

QUIJTER,  sn.  m.  Van  eene  rente.  —  a)  JSïj, 
die  eene  rente  aflost  j  aflegt  t  fr.  celui  qui  rembowrse 
urne  rente,  \\  En  moghen  de  penningben  bij  den 
heffer  niet  gelicht  worden  vó^r  hij  en  verleent  den 
quytere  schepene-quittantie.  C.  v,  Herentals  xvi  19. 
—  b)  Hij  die  een  uitgewonnen  goed  zuiveren  teil,  fr.  Ie 
pwrgeant  d'un  Hen  Svincê.  ||  Waere  tusscben  dit 
gedinge  beginnende  en  der  qnyter  comende,  eynich 
tweede  pacht  gevallen ,  denen,  eü  oock  alle  pachten 
die  binnen  dien  gedingen  comende  [oomen]  te 
vallen,  die  sonde  een  qnyter  gansch  schnldich  syn 
te  betaelen  eü  op  te  leggen.  C,  gr.  Loon^  I  47 
(Zie  ook  bet  voorgaande). 

QUIJTPACHT,  zn.  t.  Losbare  pacht,  losrente, 
fr.  arrentement  raehetable^  rédimible,  ||  Alsoe  dat 
Efirana  met  synder  huysffr(ouwe)  voerg.  heeft  opge- 
dragben  in  ons  8Coutb(ets)  handt  alsuUike  vier 
rynsgulden  jaerlyker  gulden  quytpacbs,  alsnllyker 
payen  en  met  stdliker  verwarden  als  den  principael 
brieff..  mencie  maeokt.  Schep.  Land  v.  ffamme, 
21  jan.   1538.   Huys  en  hoff..,  en  noch  een  bnys 


en  boff . . .  tot  pandt  en  onderpandt  voer  twee 
Karolusgulden  en  thien  stuyvers  erffelyck  quyt- 
pachts,  met  condicien  dat  Claes  van  Tbienen  voirs. 
dese  voers.  twee  Karolusgulden  en  thien  stuyvers 
erff.  quytpachts  moet  jaerlycx  betalen  los  eü  vry . . . 
En  dies  soe  mach  Claes  van  Thienen..  dese  voers. 
twee  Karolusgulden  thien  stuyvers  quytpachts  aff- 
quyten  alst  hem  belieft.  Schep,  v,  Mgskem,  6  mrt 
1548. 

QUIJTRENTE  (Quytrinte),  jsn.  r.  Losbare  rente, 
fr.  rente  rachetable,  rédimible.  ||  Dat  men  dieleenen 
voortaen  nyet  meer  belasten  en  sal  dan  met  quyt- 
reDten  der  penninck  twintich ,  oft  daeronder.  C,  gr. 
Joon  I  8.  It,  Schepenbrief  V.  Halen  27  oot.  1543: 
quytrinte. 

QUICK,  QI7ECK  (Quic,  quec,  queeck),  zn.  o. 
Kil.  Quick.  vetus.  Animal,.,  &  Armenium,  grex. 
a)  Vee,  groot  vee,  fr.  bélail,  bestiaux.  \\  Dat  sijt 
die  van  Hockensele  altoes  hebben  sien  scutt^ 
dire  verkene  van  Erpse,  en  hare  quic,  alst  daerop 
quam.  Oork.  25  juli  1275,  Van  Heelu  571.  Die 
mans  quic  sloege  ochte  asselgeerde,  bi  gelde  den 
man  syn  scade,  den  here  x  so.  K.  v.  St-JPieters- 
Leeuw  12^4.  Die  mans  queo  sloege  eü  affoleerde, 
bi  gelde  den  man  sine  scade.  K.  ammanie  v,  Brussel 
1292  a.  34.  Die  mans  quic  slogbe,..  K.  markgr. 
Antio.  1292  a.  25  (JVaaljmh  charter  v.  1312  a.  27; 
Qui  autrui  biestes  bateroit).  Iiii  lib.  van  sinen 
aelleme  eü  van  quicke.  Oasthuisrek.  Assche  10  ang. 
1298.  Die  mans  quec  sleet,  bi  gbelde  den  man  sine 
scade,..  K.  meierij  Loven  1312  a.  34.  Van  levenden 
quicke  siin  si  sculdich  gbel\jo  vremde  lieden. 
Mechelsche  tol  1391  a.  5.  Yleesobouwers  ten  meesten 
en  selen  der  maer  twee  ghesellen  sijn,  en  dat  quic 
in  twee  partgen  deelen.  Kb.  v.  Antw.  a.  68;  it,  69. 
70.  It.  DE  Pb.  en  Bb.  XIY.  Boekhout  20:  queeck 
(1640);  lY.  Desteldonk  12:  quic  (1268).  —  b)  Klein 
vee,  fr.  menu  bétaU.  ||  Wat  zieke  die  houdt  ganssen 
of  haenden ,  hoenderen  of  duven ,  enenenen  of  quicke 
dat  etelio  es ,  achter  buse  of  hove  gaende,  verbuert . . . 
C.  stad  Brugge  I  375,  Lazarie  a.  33  14<i«  E.). 

QUICKB£EST£N,QTrEBCKBEXSTBK,  zn.mv.  Vee, 
slachtvee,  horenvee,  fr.  b^tail,  béies  ^  cornes.  ||  Quick- 
beesten,  cleyne  oft  grote,  eü  andere  penneweerde, 
hoe  dat  sy  genuempt  syn.  —  Quickbeesten  eü  andere 
penneweerden.  Bekenk,  v.  Brab.  reg.  133  fol.  154 
v°  (15<ie  E.)t.  Soe  wie  horen-  oft  quickbeesten  slaen 
wille  om  te  vercoopen  in  den  driftijt, . .  Kb,  v.  Turn- 
hout  1550,  fol.  73.  Dat  niemant  en  sal  vermogen 
eenige  hoome-  ofte  kweekbeesten  [queeckbeesten  ?] 
te  slagen,  tenzij...  O.  P.-B.  autr,  16  ang.  1780, 
a.  3,    Turnhout;  lY  334. 

QUICKBORN,  Qttbecxbobvb  (Qneobom),  zn.m. 
Bron  van  levend  of  frisch  water,  fr.  source  d'eau 
vive.  Kil.  Quick.  Vivus,  vivldus,  Naam  eener 
openbare  bron  te  Diest.  ||  In  vieo  versus  dumum, 
quo  itur  ad  communem  fontem . . .  Schepènbr.  v,  Diest 
1295;  in  den  doorsteek  van  1311:  ||  in  de  straete 
daer  men  gbeet  ten  Queecbome  wert.  —  Die  enegbe 
dinc  scout  of  wescht  op  den  Quecbome  sals  sbelden 
XX  B.  Kb.  V.  Diest  A  69.  —  Quickborn,  levende 
bron ,  is  ook  de  titel  van  het  hoofdwerk  onzes  Neder- 
duitschen  dichtervorsten  en  stambroedera  KlaüS 
Gboth,  wiens  levensbgzonderbeden  en  hooge  ver- 
diensten zoo  meesterlijk  als  liefderyk  geboekt  wer- 
den door  onzen  Dr.  G.  J.  Hansen. 

QUICKHAQEN  (Quichagen),  bw.  Met  eene  le- 
vende haag  heheinen,  fr.  enclore  éPune  haie  vive.  Kil. 
Quickhaegbe.  Sepes  viva,  etc.  ||  Die  voirs.  woud- 
vorster  zal  schnldich  zgn  emstelgck  toe  te  slene 
dat   die...  bossohe  wel    en  loeffelyck   beheympt 


128 


LAB. 


LAB. 


worden  f  gequichsecht  en  yerroftict.  EeJcenk,  v.  Srab. 
reg.  137  fol.  218  v»  (1614—1629). 

QÜICK8ILVER  (QuicsiWer) ,  zn.  Kwikzilver,  fr. 
tif-argenU  Kil.  QuioksilTer,  Argenium  vivum^ 
etc.  II  Van  eenre  maeUen  quicselven  eenen  d. 
2w[erte].  Tol  ie  Loven  1377.  Een  langhe  tonne 
qnicsilTerB  ir  gr.  Een  matte  oft  twee  langhe  raet- 
kens  quicsüvers  ii  gr.  Watertol  1660.  Quicsil^erBy 
I  lange  tonne  van  Spaingien  geëvt  m  Hb.  Een 
tonnekeu  quicsilverB  unyt  Duytslandt  op  yi  lib. 
Schatting  1561. 

QUINQÜENNELLE  (Quincqnerneele) ,  rn.  UU- 
ttel  van  vijf  jaren  j  fr.  dilai  de  cinq  ans.  Meyer, 
Woordenêchat  Quinquanelle,  vifj jarig  uitstel. 
Kil.  Quinckennelle.  Quinquennalie  dilatio^  proro- 
gatio  in  guinquennium.  gal.  quinquennelle.  \\  Qain- 
qnemellen  noch  nsspijten  en  beletten  de  executie 
yan  den  Tonnissen  niut,  roaer  zo  doen  wel  Brieven 
Tan  state,  den  staet  duerende.  Wielant,  JPract. 
eiv.  X  ix  9.  —  Als  biJT.  naamw.  Quincqner- 
neele letteren.  Brieven  van  uiistd,  fr.  lettree 
de  r^pit.  II  Bat  men  niet  en  mach  useren  van 
quinoquemeele  lettren  van  debitis  of  andere  gra- 
den. O.  V.  Bmgge  II  307  (1627). 

QUINTER,  zn.  n.  Sonrt  van  vaartuig  y  fr.  torie 
de  baieau.  ||  Soe  wat  manne  eenen  quintere  voert 
met  eenen  doorgaenden  baloke,  is  schuldich  yVf 
oabbeliauwe.  Eekenk.  v.  Brah.  reg.  184,  fol.  161 
V».  (1467—1477). 

QUISTGOET,  zn.  m.  Doorbrenger  ^  verkwister  j 
fr.  distipatewr,  EjI.  Quistgoed.  Prodigus^  düapi- 


daioTf  dissipator  bonorum.  ||  Maar  togtenaar,  dien 
de  togte  costumier,  mits  de  dood  van  den  eersten 
aflyvigen  van  twee  eheluyden,  aanvalt,  en  is  tot 
dusdanige  inventaris  nog  versekeringe  niet  gehouden, 
tenware  dat  hij  ware  een  quistgoed  ofte  beschadiger 
derselve  goederen,  bij  misbruyk,  onagsaamheid  of  an- 
dersinte.  C.  gr.  Loon  f  III  611,  Reekheim  e.  62  a.  6. 

QUOHIEB,  QüATiBB  (Cuoyer),  zn.  m.  Kohier 
(van  belastingen y  enz.),  fr.  cahier  {des  tmpon^uMW, 
etc.).  II  Quayere.  Mekenk,  v.  Brab.  reg.  134  fol. 
146  v«  (16<i«  E.).  Cuoyer.  Van  Eyev,  Brab.  mus. 
I  98  (1697).  Quohier.  O.  P.-B.  autr.  3  aug.  1703 
a.  81;  27  juli  1724  a.  36,  en  passim.  —  Quay- 
arken,  verkin w.  ||  En  heeft  ghecost,  zoot  blyctint 
langhe  by  een  particulier  quayarken  daeraf  ghemaect, 
de  somme  van...  db  Pb.  en  Bb.  YIII.  Maldeghem 
161  (1635). 

QUOBELE,  zn.  v.  Aanspraak^  gerechtelijke  eisdk^ 
Ar.  pïainte,  proces  t  demande,  action  en  justioe,  ol. 
querelle,  Maigne  d'Amis  v°  Querda.  \\  Dat  lant 
heft  hij  geloft  te  quitene  met  i  halster  evenen  en 
IX  d'bunrel  [d.  dbunre]  van  alre  quorelen,  sonder 
de  godes  tinde,  chegen  alle  die  ghene  die  te  dage 
en  te  rechte  willen  comen.  Oork.  v.  mei  1249. 

QUOTEBOECK,  zn.  m.  Landboek,  kadastraal- 
boek  ^  er  f  register  y  fr.  terriër  ^  registre  terriër  om 
eadastral.  d'Hoof,  La  Flandre  or.  28.  64.  60,  enz, 
Deze  landboeken  worden  aldaar  genoemd:  Bunder- 
boek,  Folioboek,  Gaerboek,  Gkurinckboek ,  Gewest- 
boek,  Landboek,  Landkohier,  Looper,  Metingboek. 
Ommelooper,  en  Quoteboek. 


L. 


LABAY,  zn.  Benaming  eener  meelsoort,  waars, 
van  de  beste,  de  fijnste,  bloem  van  meel,  fr.  sorte 
de  farine,  prob.  la  nieilleuref  la  plus  fine  ^  fleur  de 
farine.  —  Labbaeye.  vetus.  fland.  bet.  by  Kili- 
aan  Mpulumi  by  D'Arsy  festin  y  banquet.  \\  Im- 
posten . . .  Graen ...  Op  eloke  mudde  mesteluyn 
oft  labay , . .  oft  gheminghelt  goet ,  halff  terwe  en 
halff  rogghe,  iii  s.  PI.  v.  Brab.  18  dec.  1676;  II 
65.  Vercleerende  uytdruckeiycken  dat  trecht  van 
impost  betaelt  sal  worden  naer  het  ghestalt  oft 
specie  van  den  grane  daerafT  den  meestendeel  van 
dien  sal  wesen ,  sooverre  nochtans  tselve  graen  niet 
gheheel  misteluyn  oft  labay  en  zy.  Ib.  66. 

LABAIJBKOOT,  zn.  Wittebrood,  fijn  tarwe 
brood  y  dial.  kramik,  koékebroody  ir.  du  pain  blancy 
de  fine  farine  de  f\roment  (du  pain  de  giteau).  Kil. 
Labbaeybrood.  bruxel.  Panis  epularis.  Zie  hoo- 
gerop  7ABAY  en  babatbboot,  en  de  opmerking 
aldaar  door  ons  gemaakt  over  de  zonderlinge  over- 
eenkomst dezer  woorden  met  labay,  als  munt  en 
als  broodsoort.  Wy  mochten  dezer  dagen  in  het 
furohief  der  Brusselsche  Gh>dshaizen,  doos  h  1464 


Terkisten  (Buisbroek),  test.  v.  juffr.  Lysbetten  van 
den  Gtorsmoirteren ,  alias  Sohotte,  d.  d.  12  juli 
1666,  deze  oork.  nogmaals  inzien,  en  ons  verse- 
keren  dat  wy  over  een  veertigtal  jaren,  toen  de 
labay  ons  nog  onbekend  was,  goed  gelezen  hebben. 
Het  vervolg  van  ons  citaat  op  fabatbboot  luidt 
aldus:  ||  elcke  van  den  vier  grooten  meesterssenten 
tyde  dienende,  en  elcke  baghgne  binnen  hueren  huyse 
van  Moelenbeke  ten  tyde  woonende,  oick  elck  jaer- 
lycx  een  ^eiyck  fabaybroot. 

LABAYE ,  zn.  JSSm  nlveren  munt  gedogen  ander 
Weneesleu  en  Joannay  1366  en  1383,  fr.  momnaie 
d^argent  prappée  sous  Weneeslas  et  Jeanne  1366 — 
1383.  Tan  der  Ohys,  Hertogdom  94.  ||  Labbay  te 
Lovea  geslagen  metten  langen  cruoe  =  20  so. 
Muntwaarde  1393.  Zie  ook  Heylen,  Antwoord  y  28. 
26  en  116,  volgens  welken  de  4  =  1  groot  Brab.; 
en  Willems,  Bdg.  mus.  I  312.  320.  342.  343.  — 
Dobbelen  labaye,  geslagen  onder  Philips  van 
Sint-Pol,  1427—1430,  fr.  douOe  labay  frappe  sou» 
Phüippe  de  8t-Pol,  1427—1430.  Yan  der  Chys, 
Hertogdom  144.  EU.  Labbaye.  vetus.  j.  xv  mgten/ 


LAB. 


LAÖ. 


45^ 


k    blancke.   Dipondiw»,   nmmmui  êptdarU.   B'Any 
Labbaye.   Un  denier  de  gro$  et  demi. 

LABAYE,  zn.  Zie  qüaksxlbibb.  Kil.  Lab- 
baeye.  vetue,  fland.  ^vlum,  D'Any  Labbaye. 
Festin,  hanquet.  \\  Dat..,  boo  het  houden  Tan 
labayen  als  feesten  op  de  uytraerden,  en  andere 
inoonyenienten ,  wel  expresseiyck  waeren  verboden 
en  geïnterdiceert  geweest  Fl.  v.  Brab.  2  apr.  1735; 
y  16.  LahetlwmuM  . . . ,  Uueimtm  et  impudens  rureUe 
eonventiemhim ,  fvvenum  ei  pvMarwm^  mi  popinie  aut 
aliii  locisj  ad  gdUamdum,  Hbendum,  ridendmmy  ff  ar- 
riendum,  simües  inepiieu  et  levUaies,  quooumqme 
vemaeulo  nomine  appéUetwr. .  Job.  Pauw.  6.  Ter- 
minme  vemaeuUu  labaeyen ,  quem  hairlaro  eiylo  tmi- 
iatwr  Labaïemus,  apud  omnes  Belgae,  doetos  et 
ittdoetoSf  eioes  et  ruetieoe^  eignifieai  ruiiicoTMm  eon- 
veniionem.  Ih.  9.  Zie  qüavsxlbixb.  Zie  ook  Bel^. 
mus.  I  818  en  rlg.,  en  Yanderkindere  ^W0i«2<20  413. 

LABEUR.  Zie  dbicht. 

LABEUREN,  ow.  Floepen,  fr.  UAowrer.  \\  Dat 
gheene  nieuwe  pachters  en  vermoghen  te  labeuren 
Yoor  het  ingaen  van  haerlieder  pacht,  en  d'aude 
afgaende  pachters  yermogen  te  labueren  en  te  saeyen 
totten  lesten  dach  Tan  haerlieder  pachte.  C.  v. 
Auden.  ix  16. 

LABEURING,  labobivo,  zn.  Landhonw,  fr. 
euUwre.  \\  Dat  de  ToorschreTe  ingesetenen  deser 
baenderye  hen  meestendeel  zyn  geneerende  met 
laboringhe.  Vav  Evkit,   Brah.  m%t.   I  99  (1597). 

LABEURPEERT,  labobxpxbt,  zn.  o.  Floeg- 
paard,  fr.  ehewd  de  lahomr.  ||  Soe  wat  manne  cQe 
sterft,  so  sal  sin  oudste  sone  behouden  s\jn  ride- 
pert, . .  uutghenomen  labore  perde  en  huere  perde. 
Kb.  V.  Aniw.  186. 

LABOREEREN,  ow.  1)  Van  de  faam,  het  ge- 
rucht orer  iem.  Uitgaan  y  loopen^  ^oerken^  fr.  (de 
la  rênommée)  eourir,  agir  {am  ewfêt  de  qu.)  La 
Cume.  Labeurer,  lahorery  labomrer.  3^  venir  en 
preuve,  iravaiUer  èy  influer:  [Ftmr  la  préeomp- 
Hon  et  rênommée  qni  oonUre  Uii  labtmroieni  êetrê 
eoupableJ]  ||  Hoedat  sulcken  misdaet  binnen  zynen 
bedrÜTe  geschiet  is,  dairaf  dat  fame  en  gerucht 
laboreert  OTer  alsulcken  facteur  die  dat  gedaen 
soude  hebben.  Y.  s.  Tay.  fol.  145  t^ 

2)  Laboreeren  ter  contrarien.  Strijdig 
tijn,  tpreken  tegen ,  het  iegenotergeetelde  wm  iels 
*^gsn,  of  inbonden  of  beweren  y  fr.  eontredire,  dire^ 
eontemr  ou  prétendre  Ie  contraire  d'une  ehosSf  être 
en  opposition  avee.  ||  De  meeste  en  de  beste  opinie 
Tan  den  doctoren  is  de  leste  Tan  den  tween,  hoe- 
wel dat  die  costume  in  yeele  plaetzen  van  desen 
lande  ter  contrarien  laboreert.  Y.  d.  Tay,  157  t^. 
Mits  den  eostumen  die  in  Teele  plaetzen  ter  con- 
trarien laboreren,  soe  is  den  sekersten  wech  dat 
men  den  emphiteoet  niet  uuyt  en  sette  dan  metten 
gerichte.  Ib.  121  y\ 

LABORIERDER  (— ou— ),  zn.  Landbouwer,  fr. 
eultivateur.  ||  Yan  weercklieden.  Zo  wat  meester 
temmerman,  deckere,  metsere  oft  andere  weerck- 
lieden, te  wetene  labourierders,  peckers,  mayers 
en  delTers  eenigb  tasweirch  neimt,  dat  die  wnrck- 
man  dat  werck  Yuldoen  aal,  eer  hY  elders  eenigh 
werck  annémen  of  doen  zal ,  op  de  boete  Yan  thien 
ponden  parisis.  C.  v.  Iperen,  kast.  a.  120. 

LAB8TER,  zn.  y.  Klappei,  kwaadspreekster,  fr. 
eommibre,  femme  mfdisante.  Kil.  Labberer.  kóU. 
VamUoqumSy  blaisro.  ||  Labsters,  calsters,  hoeren 
eii  jonckwijls  te  houden  boren  haeren  man,  zoe 
dat  ick  met  sulcken  Yolck  an  tafel  sittende  met 
Yoorraet  [nl.  met  omzichtigheid]  moete  spreecken 
off  het  wae  behaelt   en  thuys  stont  OYer  eynde. 

II. 


JSt^ksarehief ,  SoU,  processen  ^  Oerriissone  f  van 
Berekenrode^  1570. 

LACHAEM.  Zie  Lichaxm. 

LAG  BEN,  OW.  Zooals  thans,  fr.  rire.  Sfbxsk- 
woobd:  II  Soe  wel  lacht  hij  die  naelacht  als  die 
YOere  lacht.  Leenhof  v.  Dewme,  in  beroep  ie  Brus» 
sel ,  proces  De  Oremer  e  §  JSHskens  /  Oedraeh  Van  der 
Hegden  1534. 

LACHMAET,  zn.  y.  Gsniséhe  sieenkocHmaat ,  fr. 
mesmre  de  charbone  de  terre  d  Oand^  1  =:  decal. 
2,  632.  CiTOTBV  Avbbbt  43. 

LACHTER,  zn.  m.  Mispr^eing ,  versmading,  fr. 
mSprisy  dédain.  Kil.  Lach  ter  j.  laster.  Viiup&' 
rinm.  \\  Die  geoerdende  cleederen  draigt  in  Yitnpe- 
rien  en  laohtere  Yan  der  religiën  (criesmen  capitael). 
Y.  D.  Tay.  56  y^.  Zy  [nl.  die  Jooden]  en  mogen 
niet  doen  ten  lachter  en  smaetheit  Yan  den  heiligen 
kersten  geloYe.  Ib.  76  y^.  Uwe  heilige  oren  waren 
YerYolt  mit  spotte  en  mit  lachter.  Sonderi  merk,  8. 

LAGHTEREN,  bw.  1)  Versmaden,  ft.  dédaigner. 
Kil.  Lachte  ren  j.  lasteren.  Vituperare.  ||  (Yan 
den  Joden).  Item,  die  kerstenen  en  mogen  met 
hen  niet  eeten;  mair  die  kerstenen  mogen  wel 
metten  Sarrasinen  eeten;  en  die  redene  Yan  djjen 
is,  omdat  die  Jooden  meer  Yersmaden  dat  kersten 
gelooYe  en  meer  lachteren  dat  heilige  OYangelium. 
V.  D.  Tay.  75  y». 

2)  Laken,  misprijgen,  fr.  hldmer,  oriiiquer.  ||  Dat 
nieraen  anders  ware  ne  lachtre.  Kb.  v.  Auden.  1388, 
Meng.  1  326.  Waert  dat  yemen  eens  anders  weere 
lachterde,  of  het  en  ware  blamerensweerd ,  of  hy 
en  ware  daertoe  ghestelt  Yan  der  Wetweghe,  sal 
Yerbeuren  y  s.  sx  Pb.  en  Bb.  Aalst  III  454,  K, 
d.  Volders  1420—1464  a.  10.  Al  eest  zoe  dat 
elcken  mensche  qual\jc  Yuegt  in  zQnen  huwelijcken 
state  hem  te  misdragen ,  nochtans  zoe  is  dit  gebieck 
in  den  richter  boYeiud  te  misprgzen  en  te  lachteren, 
om  dieswiUe  dat,  mits  smeekingen,  aenlaohingen , 
gunsten  en  mynnen  Yan  wijYen  en  conoubynen ,  dat 
recht  Yerkeert  mach  wordden  in  onrechte , . .  ,^iyc 
men  dat  menichwerYen  heeft  weten  gebueren  en 
gescieden.  God  betert  all"  Y.  s.  Tay.  375  y^. 

3)  Getuigen.  Die  wraken  ^  verwerpen  y  fr.  réeuser^ 
reproeher  {des  iémoins).  ||  Als  men  de  materie  be- 
Yinden  sal  te  liggen  in  feyte,  sullen  de  partyen 
hebben  hen  dagen  Yan  thoone,  eenen  dag  om.., 
den  dag  om  de  setuygen  te  lachteren,  eenen  dag 
om  deselYe  Vontsenuldigen , ..  Cv.  Santhoven^  8ii^ 
1557.  a.  114.  Indyen  yemant  de  persoenen  van  den 
getuygfn  sal  willen  beschuldigen,  lachteren  oft  be- 
lasten. Ib.  154. 

LAGHTERING,  zn.  Yan  getuigen.  Wraking,  fr. 
reproche,  réensaiion  (de  iémoins).  Kil.  Viiupèraiio, 
II  Al  eest  800  dat  de  tegenpartye  aldaer  commende 
doet  eenige  beschuldinge,  reproche  oft  laohteringe 
tegen  de  getoygen,..  C.  v.  Santhoven,  Sijjl  1557 
a.  151. 

LACHTERLIJCK,  bn.  Lasterlijk y  lasieraehtig , 
fr.  diffamaioire.  \\  In  pericule  Yan  te  Yallene  in 
a%riselieken  scismen,  tweedraghten,  en  lachterlick 
ghoYoelen  Yan  onsen  beylighen  ghelooYe.  Fl,  v.  VI. 
8  mei  1521;  I  89. 

LADE,  zn.  y.  1)  Zooals  thans  sehMifbak  in  eene 
tafel  of  kasiy  sehmify  lade,  fr.  iiroir.  KU.  La  ede/ 
Uieye.  Capsa,  etc.  —  Op  de  markt  y  de  geldlade 
eis  bepaling  van  hei  staangeld  y  fr.  am  marehéy  Ie 
iiroir  è  monnaie  comme  fixotion  du  droii  de  plaee. 
II  Item,  elc  minsche  die  Yisch  of  harinc  Yercoept, 
de  weke  eenen  tomoyse.  En  die  gene  die  portere 
noch  portersse  en  syn,  die  Yisch  oft  harinc  Yerco- 
■  pen,  die  syn  sonldieh  elcz  daigs  eenen  tomoysen. 

17 


130 


lad. 


LAË. 


En  elck  lade  dair  sy  huer  geit  inne  worpen  es  ge- 
rekent  Yore  eenen  man  on  Yore  een  wijf.  Ord. 
Vferfydi  iê  Brussel  ^  15de  E. 

2)  Doos,  &.  hoiiê.  II  Item,  den  iiu  momboiren, 
na  doude  coetume,  elcken  een  lade  suyckera  van 
eenen  ponde ,  tsamen  y  st.  gr.  Beken,  v,  8t.  Bisters- 
gasih,  ie  Brussel  1520. 

S)  Kantoor  fr,  bureau.  \\  Dat  alle  deghuene,  die 
besettinghen  Tan  losrenten,  lijfrenten  of  verbanden 
yan  sommen  yan  penningben  hebben  up  eeneghe 
parcheelen  binnen  der  stede  en  schependomme  van 
brugghe,  ghestaen  en  gheleghen ,  ghehouden  worden 
de  brieven  yan  hueren  besettinghen  en  verbanden . . . 
te  bringhene  ofte  sendene  in  den  handen  van  den 
clercken  en  ten  plaetsen  hiemaer  ghenoomt,  te 
wetene :  degheone ...  in  Sinte-Janszestendeel  ten 
contoire  van . . ;  deghuene  in  8int-Donaes  zesten- 
deel  ter  lade  yan  meester  N.  en  N.  in  scepenhuus; 
deghuene  . . .  ten  contoire  yan . . ,  enz.  C.  stad  Brugge 
n  134  (1497). 

4)  Tan  eenen  oliemolen.  D'un  moulin  è .  ktnle. 
II  Dat  dezelve  Dieric  houden  moet  en  bewaren  wel 
en  lovelic,  np  zinen  cost,  al  tcleene  gaende  en 
roerende  werc,  dat  is  te  verstane:  de  wegghen  en 
anders  dat  in  de  lade  behoort,  speeken,  hoofden , 
hodrachten,  de  sleutels  van  denstampps  [stampers], 
weghers,  reepe,  yserin  naghele,  en  yoert  tghuent 
dat  men  becostighen  maeh  met  de  y  gr.  of  daer- 
onder.  de  Pk.  en  Bb.  IX  St.-Martens'JxuUhem  10 
(1429). 

LADEGELT,  zn.  Met  dit  w,  bedoelde  men^  naar 
het  sch^ntj  een  téker  recht  op  het  slijten  van  koop- 
waren, in  verband  met  het  voorgaande  to.  lade  1) 
fir.  próbabl,  un  droit  sur  Ie  débit  de  marehandises ; 
wnr  jAus  haut,  Ie  mot  lade  1).  j|  Van  halven  lade- 
ffelde  in  ouden  tijden  der  gulden  verleent . . .  Dat 
de  ghesellen  die  ghehouden  syn  en  sculdich  metten 
boghe  te  dienene,  dat  sy  van  al  ghestaen  moghen 
in  hueren  ambachte  met  halven  ladegelde.  A.  Watt- 
TEBS,  Sermens  7,  Ord.  z.  j.  (1412  (?)  §  22,  Groote 
handioog  ie  Brussel.  Item,  selen  dese  lx  ghesellen 
altoos  quyt  syn  in  hueren  ambachte  met  halven 
ladegelde.  Ib.  12,  §  12.  Item,  selen  de  voirseide 
XL  ghesworen  scutteren  gestaen ,  elc  in  zijn  ambacht, 
met  halven  ladegelde  in  oirlogen  en  in  ghemeyne 
heryaerde,  en  anders  niet.   23.   Ord.  v.  1422  §  6. 

LADEN,  bw.  1)  Gelijk  men  zegt  een  geweer  laden 
met  kruit  en  kogel  ^  zegde  men  vroeger  eenen  boog 
laden  met  eenen  pijl,  fr.  comme  on  dit  oharger  un 
fusil  de  poudre  et  de  pfombf  on  disait  autrefois 
oharger  un  are  d^une  JUche.  Grimm  YI  44  heeft  ook 
(naar  Sohmeller  I  1436)  geladene  armbrust^  Fromm. 
(mit  einem  bolzen  versehen)  en  (uit  de  mon.  boioa 
2,433)  ein  geladen  armbrost.  ||  Soo  wie  den  pijle 
op  eenen  gespannen  boge  legget  en  ladet,  sal  bruecken 
twee  wegen  in  C\jpres.  OT  lAége  18  mrt  1502  a. 
16,  Tongeren;  I  806. 

2)  Laden  metten  rechte.  Van  eene  hoogere 
bank  jegens  eene  nederbank.  Leering  geven^  fr.  {d'un 
éhef'bane  envers  un  banc  subalterne)  donner  enseig- 
nement.  \\  Syn  sys  [nl.  schepenen]  niet  vroet,  si 
synt  sculdich  te  nemene  te  haren  hoefde,  en  dats 
ten  Hoepe,  en  daer  besouken  't  rechte,  en  daer  es 
men  se  sculdich  te  ladene  metten  rechte.  En  als 
■i  syn  gheladen  tan  den  rechte,  so  syn  syt  scul- 
dich te  bringhene  up  haren  banc  ten  eersten  ghe- 
dinghe;  en  daer  syn  sy  sculdich  te  segghene  hare 
besouc  voer  alle  d'ander  vonnessen  en  hemlieden 
t'ontladene.  Hobdbt,  Stat.  du  Koop  d^Mae^rouck, 
blz.  107  a.  8. 
LADËBICK  (Laed  — ),  zn.  Lader,  fr.  ehargeur. 


II  Deghone  [nl.  de  laten]  die  gheene  peerden  en 
houden,  sijn  schuldigh  te  comen  met  laedericken  eii 
't  mest  van  daer  te  voeren  op  de  landen,  db  Pb. 
en  Br.  Y.  Merdbeke  26  (1625). 

LAECHLËGGER  (Laeglegger) ,  zn.  Fig.  Laag- 
legger,  die  hinderlagen,  strikken  legt^  die  misleidende 
middels  in  Hwerk  stelt  ^  It.  celui  qui  tend  des  piéget 
(au  fig.)  Kil.  Laeghe.  Insidia.  ||  Wesende ...  der 
Wethouderen  meyninghe , . .  tegens  alsulcke  hinder- 
lycke  en  schadelycke  laegleggers  en  quade  warck- 
middelen  te  voorsiene.  Génabd.  Antw.  areh.  Y  243 
(1584).  Zie  ook  Lagb. 

LAEF  WATER,  zn,  Afwatering,  fr.  êeoulement  (?). 
II  Yan  Kerstiaen  Kerckmans,  van  sess  yinnekens 
[nl.  kleine  venen]  met  synen  laefwateren,  den  con- 
vente  van  Everbode  toebehoirende,  gelegen  in  die 
heyde  beneven  den  Bekelberch,  deen  boven  dandexe, 
eenen  chijnsgulden,  valet  xy  oude  groten.  Stadsareh. 
Diest,  Bek.  v,  's  heeren  ontvanger  1574  fol.  2. 

LAEI  (Lay,  laey),  zn.  Bosch  wezen.  Dit  w.  sdk^ 
synoniem  te  zijn  van  houw,  huw,  namelijk  de  gere- 
gelde periodieke  houtkapping  en  verkoop,  of  de  grond 
waarop  deze  zich  bevindt,  met  dit  verschil  missdkien 
dat  de  laei  het  reeds  afgehouwen,  op  3Vi  vo^ 
lengte,  als  wishout,  gezaagd  en  in  regelmatige  hoO' 
pen  en  rijen  gelegd  hout  was,  fr.  {foresterie)  Ie,  mot 
laei  semble  être  synonyme  de  houw,  huw,  nom 
mémeni  la  coupe  et  vente  réguli^e  et  pSriodique  du 
bois,  OU  Ie  ferrain  qu'èUe  occupe,  avec  cette  differenee 
que  la  laei  était  peut-être  Ie  bois  déjè  coupé,  scU 
a  3V2  pieds  de  longueur,  comme  bois  è  brUler,  et 
disposé  en  tas  et  en  rangées  régulières.  ||  Die  buyten 
den  laeijen  in  tsheeren  hout  eenich  hout  afhieuwe 
oft  dade  af  huwen ,  arger  oft  van  minder  weerden  dan 
eijcken  oft  buecken , . .  hij  waers  om  twelve  royalen , . . 
Kb.  V.  Soniënbosch  1460,  a.  32.  Soe  wie  buyten  den 
layen  eene  eijcke  oft  buecke  afhieuwe,..  a.  33. 
Sonder  en  boven  die  voirgenoempde  peenen  opte 
ghene  die  buijten  den  layen  eenich  hout  hadde  afge- 
houwen oft  gemaict,  oft  doen  afbouwen  oft  maeken, 
sal  die  weerkman ,  die  dat  alzoo  afgehouwen  of  ge- 
wrocht hadde, . .  weerden  gebannen  uuijt  den  wouw- 
de  en  bosschen, . .  a.  34.  Oft  geboerde  dat  ijemande, 
w|je  hij  weere,  enich  hout  dat . . .  buijten  den  iaijen 
a%ehouwen  oft  gemaict  weere,  loede  op  eenige 
wagene,  kerren  oft  peerden,  om  ewechtevueren,.. 
selen  dezelve  . . .  zQn  verboert.  En  die  wouwmeester 
sal  sculdich  zijn  die  te  aenveerden,  ten  hoochsten 
te  vercoopen , . .  a.  35.  Soe  wie  den  haeck  afbouwt 
aen  tshertogen  laye,  oft  eenigen  boom  die  gehaect 
waere,  die  soude  men  den  geloeijenden  haeck  in 
zijne  kinnebacken  setten, ..  a.  37,  Zie  Houw. 

LAEI  (Lay),  zn.  Vlam,  ft.flamme.  Kil.  Laey  e. 
Flamma,  flammae  lumen.  ||  Soo  wiens  schauwe  in 
brande  ontsteeckt,  dat  de  vlammen  ofte  lay  boven  uyt- 
slaet,  verbeurt,  bij  daeghe,  de  boete  van  thien 
pond  par.,  eii  bij  nachte  dobbel,  sb  Pb.  en  Bb. 
aYI.  Assenede  70,  K.  v.  1635  a.  59. 

LAEIGK,  bn.  Leek,  wereldlyk,  fr.  latque.  ||  D'over- 
momboirs  en  vermoghen  gheene  momboirs  oft  toe- 
sienders  t'ordonneren  dan  weeriycke  oft  laegcke 
persoenen.  O.  v.  Loven,  -Weeskamer.  31. 

LAECK  (Laak),  zn.  m.  Aan  een  dier.  Oeèrek, 
fr.  (è  un  amimal)  vice.  Kil.  L  a  e  c  k  e  /  lacke.  Defeetus, 
etc.  II  Yercogde  beesten,  subject  aan  eenigen  siene- 
lyken  laak,  en  mag  daarom  niet  gerestitueert  wor- 
den; maar  wel  binnen  den  tyd  van  ses  weeken, 
indien  den  laak  onsienelyk  is.  (7.  gr.  Loon  II  446  y 
Beekheim  XLiii  17. 

LAEM,  bn.  Xom,  verlamd,  verminkt,  fr.  perdus^ 
pa/raUfsé,  estropié.  Kil.  Lam/laem.  ManeuSf  etc. 


LAE 


LAE. 


431 


II  Wij  den  anderen  een  let  briokt  eonder  laem 
daeraen  te  blfjyen ,  die  aal  der  partyen  beteren 
met  eenen  wech  Sint-Jocope  ia  GalliBsien.  K,  o. 
8L- Truiden  1366  a.  7.  So  we  den  anderen  laem 
■leit  of  Btieckt,  of  anders  in  evnger  wijs  leemt, 
dat  der  scepen  wgst  voer  leemde , . .  Co.  Meuu- 
triehi.  Stat  o.  1880  a.  ix. 

LAËN,  LAVi,  zn.  y.  Bei  van  hoornen  lange  een 
stuk  landy  fr.  rangie  d^arhret  Ie  long  d'une  pièce  de 
terre.  \\  Alle  stioken  landts,  die  met  doorgaende 
lane  olie  haghe  totten  Toorejnde  gencheedt  Eijn, 
die  worden  gehouden  voor  elck  stuck  op  hem  selven. 
d  o.   Veume  ZLii  10. 

LAER,  LABB,  sn.  1)  Woett  en  onb^ouwd  landy 
fr.  terre  vague,  vainet  ineulte.  Kil.  Laer.  Loeut 
incuUus  et  wmchub:  eolum  incultum.  ^  Paeeuum 
puhUcum,  gallicè  larit  diciiur.  Ofr.  La  Cume  Laris , 
larria:  Landee:  Dapin  et  Laboulaye,  Olossaire^ 
Laniey  larrit:  terrea  enfriche:,..  gyn.  eif  sart.  — 
Meyer,  Laar:  ledige  /  onbebouwde  plaats  /  rrje 
weide.  —  Het  w.  lara,  lar,  lare,  komt  voor  in 
de  oudste  schriften  handelende  over  ons  land,  als 
locut  dictus  of  als  dorpsnaam,  sedert  den  jare  811 : 
Van  Lokeren  I  12;  Van  de  Putte  78—79;  de 
Vlaminck  Ménapie  170:  Buonlara,  Bunlare,  thans 
Boenlaer.  Zie  het  werk  van  laatstgenoemden  schrij- 
Ter,  en  Gh,  Piot  Les  pagi,  passim  f  sie  ook  dat 
yan  Grandgagnage  oyer  de  plaatsnamen  in  Oost- 
België,  vermeld  door  Gachet. 

2)  Bepaaldelijk  als  weiland  en  als  turfopleverend 
hroeJc^  fr.  déterminément  eomme  pdturage  et  marais 
tourbeux.  ||  Indulsimus  [nl,  dux  Brab.  Henricus] 
et  eoncessimus  eisdem  parochianis  [nl.  de  Berghe 
et  Hockensele] ,  ad  usum  paseualem  et  ad  eorum 
communem  combusiioHem ,  peUudem  illam ,  que  vulga- 
riter  lare  nuncupatWy  in  nostro  allodio  inter  dietas 
villas  jacentem,  Bekenk.  v.  Srab,  reg.  142  fol.  76 
(1248),  en  A.  Wauters,  Environs  II  714.  — Laer- 
broeok.  ||  Op  Laerbroecker  coutere,  boven  de 
strate  geh.  ten  Damme.  Bruss.  godsh,  B  219  fol. 
98  v^.,  Sint'MertenS'Lenniek  1469.  —  Laervelt. 
II  Opt  Laervelt,  daer  den  Dujfkensputte  inne 
staet.  —  Opt  Laervelt,  tusschen  den  bosch  geh. 
de  Laect.  lo.  fol.  69  en  v^.,  Beersel  1469. 

LAESSE,  zn.  v.  Jaohtwezen.  E^oppelriem  t  fr. 
laisse  {i.  de  éhassé).  \\  Soe  wanneer  yemant  sterft 
nuyt  den  leenen,  soe  sal  die  erfman  daeraf  ver- 
heergeweden  sjn  leen  met  eenen  nuwen  hoeme 
gewest  en  gefast  [sic.  —  var.  met  zijne  riemen  en 
ooppelen].  Eenen  camerlinck,  een  laesse  en  twee 
nuwe  ooppelen  voer  syn  recht.  En  soe  wie  noch 
honde  noch  vogele  en  hielde  sal  zyn  leen  versueken 
en  verhergeweeden  nae  der  Gameren  recht  van  Bra- 
bant. BoxHOBBK  fol.  9.  Zie  lbbk  (Horenleen). 

LAET,  LATE,  zn.  m.,  vr.  latbbbb;  meestal  in 
het  mv.  voorkomend.  In  't  algemeen  Cijnsplichiige 
landbouwer  ^  &.  {en  génSral)  eultivafeur  eensitairey 
tenaneier.  Kil.  La  et.  Cólonus,  villicus,  conductor 
joïUa  vel  fundi t  etc.  —  Laet.  j'Zaiirf.  InecHa  ^  Sub- 
ditus  jurisdietionis.  In  eene  oork.  v.  28  aug.  1292, 
in  beide  talen  vervat,  noemt  de  Fr.  tekst  de  laten  een- 
sisseurs,  ||  Dat  wi  overheen  ebben  ghedieghen  met 
onsen  soepeuen  van  Sente-Pietersdorpe  en  metten 
laten  die  dlant  audende  sin ,  eö  omdat  ons  dinckede 
nutscep  van  onser  kerken,  en  dien  vorseiden  sce- 
penen  en  laten  de  nutscep  van  hemlieden,  ebben 
si  een  verdinc  ghemaect  jeghen  ons  van  diere  yor- 
seider  renten  ewelic  staende,  elc  bunre  om  zees 
scelinghe  en  om  zees  penighe  Vlaemsche  elkes  jars 
te  gheldene , . .  onse  dienst  buten  ghelaten  dien  si 
ons  scnldeoh  sin  elkes  jaers,  alse  van  der  vetten 


hnte  onsen  hove  te  voeme  en  np  onse  couteren  te 
bredene   te   eiken   saisoene , . .   Oork.   v.  (21  jan.) 
1284,    Vad.    Mus.   II   866.   In  dit  guot,   bus  en 
hof,.,  soe  es  comen  die  voreghenuemde  Conraet, 
met  maninghon  des  heren  van  den  gronde  en  met 
wijsdoeme  der  late, . .  Die  late  die  hirover  waren, 
dat  was  Willem  de  Riemesleghere ,  Woutere  metten 
Eye,  Woutere,  voren  Asselen  sone,  eü  Willem  de 
Smet.  Dese  voreghenuemde  laten  orkenscapen  dat 
dit  war  si  eü  gherecht,  en  bidden  den  scepenen 
van  der  Y  {pren  dat  si  dese  letteren  beseghelen , . . 
Oork.   18  jan.   1298,    Charters  v,   S.'Oudulakerk, 
doos  1  nr.  59.  Als  den  heere  selve  cooperesjeghena 
zynen  vassal  ofte   laet,   van  leen  ofte  oheinsgoet, 
van  hem  ghehauden, . .  Cv.  Auden.  xii  11.  Goyaert 
en  Willem,  pachters  oft  laten  van  den  voirs.  hoe- 
ven. Leenhof  v.  Brab.y  proces  Thijs  §  de  Zwaeff  1513. 
Zo  wie,  laet  ofte  latesse  wezende,  wonende  binnen 
der  castelrie  van  Ipre,  vertreot  van  eender  prochie 
in  een  ander  binnen  derzelfder  castelrie , . .  C.  v. 
Iperen,  Kast.  e.  21.  It,  C.  v.  Aniw.  Oude  rechten  16.  — > 
Geleende,  — Ontleende  laet.  Qdeende,  — ont- 
leende laat  f  fr.  tenaneier  emprunté.  \\  £fl  ghesoiede 
hiertoe  al  dat  recht  en  vonnesse  wysde,  bi  manin- 
ghen  sheren  en  bi  wljsdome  der  late.   Hier  was 
over,  alse  here,  Jan  Machiels  van  Levedale,  Jan 
Boyken,  Jan   van  den  Driessche,  alse  late  Sinte- 
Gheertruden,    Henreo   van  den  Steenweghe,  Jan 
Baten,  alse  geleende  late  van  tshertoghen  weghen. 
Oork.  15  mei  1241.    Eft  bi  wijsdome  der  late  dier 
op  sculdich  waren  te  wisene ,  alse  N. ...  en  Wou- 
tere Monnaerds,  alse  geleent  laet  mijns  heren  Flo- 
reins  Berthouts ,  Chartb.  Begijnhof  Brussel  fol.  169 
(1809)  Humelghem.  —  Jan  Ghinderboven ,  alse  ghe- 
leent  late.  Ib.  fol.  170  (1329)  JBrpse.  Dat  voir  ons 
comen  syn  N.  N. . ,  gesworen   late  onder  den  hof 
des  abds  van  Vlierbeke,  en  met  hen  Jannes  Boems, 
als  ontleent  laet,  by  fauten  van  den  anderen  laten. 
Schepbr.  Land  o.  Biest,  12  nov.  1446.  —  Geswo- 
ren laten.  In  ambt  en  eed  sijnde  laten ,  fr.  tenan^ 
oiers  en  fonction  et  assertnentés.   ||   Dat  van  doen 
vQortaen  altyt  van  onsenwegen  geetelt  souden  wesen 
twelfve  goede  mannen,  onsen  eygenoten,  erfgenoten 
en    gesworen   laten    [van  de  Tolcamere] ,  die  vry 
uytten  goeden   mannen  onser  stadt   van  Brussele 
daertoe  souden  ordineren;  desgelycx  dry  gesworen 
coopluyden   [van  Sonifinbosoh] .  Mabtikbz  2).  — 
Ganoninckslaten.  Zie  fboostlatek.  —  Leeo- 
ken  laten.   Leeke  of  wereldlijke  laten,  fr.  tenatk- 
eters  kaques.  \\  Kereken  en  kerckelijcke  lieden  moo- 
ghen  wel  weerlicke  leenen  ontfaen  bi  octroye  yan 
den   prince;  soo  moghen  oock  leecke  kerckelijcke 
leenen.    Maer  de   kereken   moeten   stellen    eenen 
stercken  leecken  laet,  die  tleen  bedient,  en  staen 
te   rechte   van  allen  saeken  den  leene  aengaende 
int  hof  van  den  mannen.  Wiblakt,  Leenrecht  25 . — 
Opsetene,   —   Afsetene   laten.    Ter  plaatse 
woonachtige y  —  niet  woonachtige  laten,  fr.  tenaneier s 
rSsidantSi  —  ne  résidani  pas  dans  la  localité.  jj  Ter 
welcker  heerl  ie  ooo  vermach  te  stellen  eenen  bailliu, 
eenen  pratere,  schepenen,  up-  en  afsetene  laeten,  daer- 
mede  men  recht  doen  mach,  en  nemen  alle  ken- 
nesse  van  oivile  en  fonsiere  saecken ,  sooverre  alsser 
eenighe  op  tvoors.  heerscip  vallen   oft  van  doene 
syn.  DB  Pb.   en  Bb.  I.  Mariakerke  81  (1571).  — 
Proostlaten  of  canoninckslaten.  De  laten 
of  eijnsmannen  (hospites)  van  Sint- Donaaskapittel  te 
Brugge  en  te  Winocxhergen.  Zij  hadden  geene  andere 
rechters  dan  den  proost  van  Sint-Donaas,  kanselier 
van  Vlaanderen,  aa  door  hem  aangestelde  en  onder 
de  leenmannen  des  graafs  gekozene  schepenen,  en 


132 


LAE. 


LAG. 


de  nxedenaan'*  of  rechten  (raiumarnS  ran  desen. 
C.  V.  H  Proogêohê  I,  hUrodmetion i  A.  Wanten, 
LiberUs  I  224.  Zie  ook  de  Cosi,  v,  'i  PraoêMche^ 
en,  achter  de  Coat.  e.  Winoeg^ergeHt  de  ParHett" 
Uêre  eoitmmen  van  de  heerlichede  van  de  Prostdjfe 
van  8,  Donaeë  te  Brugghe^  hoer  lestreekende  in 
Berghen  en  Berghambaekt,  —  Sterfel\)ck,  Ter- 
sterfelijok  laet.  JSen  man  die,  ten  optiehte  der 
eiechbare  reehien  van  den  Staat  af  van  eenen  heer,  in 
elk  sterfgeval,  een  doode  hand  of  eenen  of  meer  eijne- 
pliehtigen  vervangt,  fr.  homme  momrant,  qui,  en 
cae  de  dSóèe,  reprhente  nne  morte  main  on  nn  ou 
plue  grand  nomibre  de  eensitaireêj  am  point  de  vuê 
dn  droit  exigible  par  VStat  on  par  wn  eeignemr. 
II  Op  enen  Loyenachen  penninc  te  ghewere,  te 
ghevene  alle  jaer,  ons  ochte  onsen  nacomelinghen 
te  Kersayondef  van  enen  laet  diere  toe  gheset  es 
met  denghenen  yan  den  dorpe;  die  laet  es,  te 
wetene,  Willem  Bcampard  de  Jonghe;  eü  ward 
dat  die  laet  storye,  dat  ment  met  tyinenden  \l. 
tweevouden]  chinse  verwandelen  moobte,  en  selen 
moghen.  Oork,  v.  19  febr.  1293  (by  welke  de  heeren 
Berthout  aan  die  van  het  dorp  van  Onser-Yroawen- 
Wayer  alle  de  straten  en  „utvanghe*'  des  dorps 
yerkoopen).  Yoerts  es  yoer  ons  gheset  de  yoora. 
Janne  de  Pauw,  hieraf  te  sijne  sterfelic  laet;  en 
na  sijn  lijf  sullen  schepenen  van  Ghendt  andere 
sterfelioke  laeten  stellen , . .  omme  van  dese  yische- 
rye  te  doene  dat  men  schuldich  is  te  doene.  Dx 
Pb.  en  Bb.  II.  Bvergem,  13  (1329)  —  Alseditghe- 
sciet  was ,  so  ontfinc  dese  Toreghenumde  tue  bonre 
lans  bruder  Amout  van  Lare,  dondermeester ,  tgoets- 
hues  boef  van  der  Gameren,  in  ghereohten  erve, 
op  yir  penninghe  eens,  jarlix  te  ghevene  te  Kerss- 
avonde  mijn  her  Ghenrde  van  Aa,  den  here  van 
Grimberghen,  alse  versterfellike  laet,  en  tenDckel- 
schen  rechte.  OorJc,  v.  26  mrt  1293.  Dlant,  dat 
geen  leen  en  is,  wordt  gehouden  van  zijnen  gront- 
heere,  in  diversen  manieren:  in  sommigen  plaetzen 
is  costume,  dat  men  ['t]  houdt  op  dobbelen  ohyns; 
oft  op  den  besten  kuer  van  der  haven  opt  goet 
zynde,  sonder  gout  en  silvere;  oft  op  eenen  erf- 
lijcken  chijnspenninck ;  oft  in  gherechten  eygen- 
domme ,  sonder  dienst,  chijs  oft  kuer  dairaf  te 
geven ;  oft  in  gerechter  aelrooesen ,  als  vrij  goet  van 
Gode  ghehouden;  maer  in  dyen  gevalle  is  die 
kercke  sculdich  te  gecrijgen  dat  consent  en  de 
confirmaoie  van  derselver  ghiften  van  den  weer- 
lycken  heere  dair  dat  af  geliouden  wort,  oft  anden 
soude  de  kercke  dairaf  bleven  staen  ten  weeriycken 
diensten,  eü  soude  dairaf  moeten  setten  eenen 
sterfman,  indijen  het  leen  waire;  op  oenen  sterf- 
felijcken  laet,  indyen  dat  chijnsgoet,  kuergoet  oft 
eygen  goet  waire.  Y.  d.  Tat.  201  v^. 

Laet  en  geleide.  VrjfgeUide ,  ft.  patte-port , 
tauf-conduit.  ||  Ten  jare  1271  gaf  Jan  I,  hertog  van 
Braband,  aan  Willem,  heer  van  Hoome  en  Altena, 
hg  de  leenen  die  hy  van  hem  had,  84  Ib.  Leu- 
yensohe  penningen,  jaarlijks  «te  's  Bosch  te  hef- 
fen uit  de  regten,  die  laat  en  geleyde  heetten. 
Y.    D.   Ghijb,   Leenen   118.  Zie  ook   gxleide  en 

OELXIDBBBIBP. 

LAETBBIËYEN  (Laetenbrieven) ,  zn.  mv.,  ft. 
leiiree  de  tenanciert.  Zie  laxthof.  j|  Moeten  sce- 
penenbrieven  van  Antwerpen , . .  worden  geprefereert 
allen  anderen  scepenen- ,  laeten-  oft  mannenbrieven 
jongher  van  date  synde,..  C  v,  Antw,  1545, 
VI  18. 

LAETGOëT,  zn.,  fr.  Inen  de  tenante  on  tenan- 
oiere.  ||  Dat  oick  alle  leengoeder,  soewel  als  aüe 
ohyns-  en  lae^oederen,  syn  tussohen  brueders  en 


snstêren  gélyckdeylbaer.  C.  leenhof  v.  VMêeAnrg 
1670  a.  8. 

LAETHOF  (Laethove),  sn.  o.  Laathof,  laat- 
hank  (eigendomereehtbank ,  — rechtgebied),  ft,  eonr 
eensale  {tribunal  f  onder,  jnridietion  fotunère.  Kil 
Laetbaneke.  TVibnndl  eive  eenaenlmm  eoUmorwm, 
fomm  rurale  y  jmritdictio  fkndiaria.  Wanneer  eent 
eehepenbank  geene  hoogere  bevoegdheid  had  dan  om  over 
laken  de  goederen  aangaande  te  oor  doelen,  nam  tg 
den  naam  van  laathof,  en  hare  leden  dien  va» 
erfelijeke  of  getworen  laten  f  de  laten  ofcijnt- 
pUMigen  eener  heerlijkheid,  waren,  in  geval  deze 
geene  hoogere  rechibank  van  schepenen  had,  aiUm 
bevoegd  om ,  onder  het  voorzitterschap  vem  eenen  meier 
(viUiens)  over  de  geschillen  rakende  c^nsgoederm 
uitspraak  te  doen.  Als  zij  geenen  zegel  bezaten  ver- 
zochten zij  eene  naburige  schepenbank  hunne  brieven 
te  bezigden.  Zie  A.  Wauters  Jean  I  311 ,  en  JSnn- 
rons  I  XLYIJ.  II  Bij  faute  van  dijen  [nZ.  van  het 
leen  te  verheffen] ,  soo  mach  allen  t'selve  op  de 
leenen  verheelt  worden,  bij  procedure  ten  gronde, 
alst  gronden  sijn,  en  tegens  de  laetboven,  oook  bg 
clachte.  C.  v.  Diest  YZ.  ZYiii  6.  Noch  is  geordi- 
neert,  dat  men  die  konde  in  de  banck  oft  laethoel 
nyet  meer  en  sal  wysen,  dan,  sullen,  nae  versueck 
van  parthyen,  by  den  geswoeren  hoede  gedaen 
werden.  C.  gr.  Loon,  I  10.  Alle  appellation  van 
cleyne  leenhoven,  bencken,  eygenschen  hoven  en 
laethoven  sullen  respective  mit  den  stadtlielder, 
scoltet  oft  meyer,  met  twee  leenmans,  twee  sche- 
pen, twee  laten  met  bonnen  secretaris  aenbracht 
werden.  2b.  18.  O.-P.-B.  autr.  30  juli  1717,  Jnl.; 
III  67:  laethove. 

LAETSCUAP  (Laetschip),  zn.  Bbedanigheid  van 
laat,  inz.  van  landboutoenden  laat,  fr.  condition  de 
tenancier,  partie.  de  tenander-euUivaieur.  \\  Uutge- 
nomen  denghenen  die  op  vreemde  goede  in  pach- 
tingen of  laetschappen  sitten.  Rekenk.  v.  Brab.  reg. 
132,  f9.  109.  Deghene  die  de  goeden,  bynnen  der 
ammanien  gelegen,  den  ingesetenen  der  stad  oft 
vridicheyt  toebehoirende ,  in  laetschapen,  wjrnnin- 
gen  oft  hueringhen  gehouden  hebben  oft  houden. 
Ib.  reg.  135  fol.  44  v®.  (Zie  bladxk).  Niemandt  in 
huwelick  synde ,  en  msgh  verlaten  ofte  aenveerden 
eenighe  poorterye,  laetschap  oft  keurbroedersch^, 
om  voordeel  te  hebben  jegens  sijnen  mede-oonjoinet 
ofte  sijne  hoirs,  tenware  by  contract  antenuptial 
anders  besproken.  C.  v.  BeUe  y  11.  Soo  wie  elden 
buyten  de  hanse  poorter  bedeghe,  laetschip  oft 
ander   vrijdom   anname, . .   Cv.  Veume  xxxi  11. 

LAETSCHEPEN,  zn.  Laaischepen  of  rechter 
eener  laaibank,  fr.  échevin  ou  juge  d'un  banc  de 
tenancier  9.  ||  Alle  conden  in  den  laethove  moeten 
by  den  meyer  geschieden;  daeraff  hem  ooempttwee 
stuyven;..  en  twee  laetsohepenen,  die  hy  mede 
moet  leyden,  twee  stuyven.  O,  Liége  26  juli  1624 
a.  16  (Loon)i  2<i«  serie,  III  42. 

LAET  WETEN  (Laete  weten,  laten  weten),  zn. 
o.  Gerechtelijke  kennisgeving  ^  fr.  notifieaüon  ;Wt- 
ciaire.  ||  Zo  men  ooc  useert  laten  weten  of  inthi- 
matie.  C.  v.  Oent  1 14.  üutghedaen  de  smalle  wetten, 
die  useren  van  laten  weten  te  doene.  Ib.  Tii  15. 
Laete  weten  en  insinuatie  an  den  proprietaris.  C. 
V.  Aalst,  Stijl  a.  8.  Daer  tlaete  weten  gedaen  en 
de  relatie  behoyrlick  ter  vierschaere  gheschiet  is. 
Ib.  9.  Protesten,  laetweten,..  O.-P.-B.  auir.  18 
oct.  1702  a.  17. 

LAGAEN,  laqaxngoxt,  zn.  Strandgoed ,  strand- 
vond,  fr.  êpaves,  épaves  nuMritimes.  La  Cume  Lagtm : 
Spaves.  II  Yan  espave  oft  lagaengoet.  Goet  espave, 
lagaen  ofte  ghevonden,  dat  men  niet  en  weet  wie 


LAG. 


LAK. 


133 


dftt  *t toebehoort,  moet  gheleyt  syn  in  handen  yen 
juetitie.  C.  êtad  Iperên  zxii  1.  Item  hebben  [buroh- 
meester,  schepenen  en  keurheera]  kennisse  van 
alle  lagaengoet  arriverendo,  misvarende  en  beder- 
Tende  by  tempeest  Tan  ongheweerte  en  andersins 
Gommende  te  lande  op  'tstranghe  ran  de  zee.  C, 
o.  Broel^mrg  i  7. 

LAGAENRËCHT,  sn.  Bseht  op  hei  êtrandgoed, 
ir,  droU  d*^pavesf  droiz  de  lagan  leest  men  in  eene 
fïr.  oorh.  v.  1560,  bij  db  Pb.  en  Bb.  IY.  DeeieU 
donk  17.  II  £n  insghelijcx  tzecht  Tan  den  lagane. 
Ih.  XY.  MUdeVbwrg  62  (1464). 

LAGE,  sn.  y.  Wijnberg^  tUüc  lande  mei  toi^- 
eiokkem  beplant,  £r.  mgnohle,  Ygl.  oblbob.  ||  Op 
en  aen  een  laghe  w^jngaerts,  nu  landt  wesende, 
alsoo  de  plecke  gelegen  is  op  den  Dolenberch. 
Sekep.  Land  v.  Dieet  j  15  febr.  1612. 

LAGE,  zn.  y.  Laag,  vaUtrik,  fr.  piége.  Kil. 
Laeghe.  Ineidiae,  \\  Die  seWe  wet  sid  syn  yan 
laghen,  die  es  yan  huusoukinghen.  JT.  v.  ter  Piete 
1265  a.  27;  Lat.  tekst  de  insidiie.  It.  Kh.  v.  Diest 
A   r.  70,  B  92;   O.  e.  Qeni,   Gr.  ch.  e.  1297  a.  8; 

en  paesim,  —  Met  gelaeghder  laghen.  Met 

geleider  lage ,  fr.  avee  guet-apene.  ||  Dat  N. . .,  met 
quaden  en  dampnabilen  opsette,  en  met  gelaeghder 
lagen,  en  met  eoelen  bloede,  yerraderiyc  en moorda- 
dichiyo,  hem  yorderde  te  wachten  en  te  yerspieden 
sulcken  man ,  geheeten  N  . . ,  bij  nachte  en  ontijde. 
Y.  D.  Tav.  180. 

LAGE  (Laege),  zn.  y.  Lage,  —  wederlage. 
Ruiling  van  goed  tegen  goed,  datgene  wat  men  geeft  of 
ontvangt,  \\  Yan  wederlaghe  yan  erfve  jeghens  erfye 
ghepaeseeit  te  Wette,  zonder  ghelt,  toebate  ofte 
yoordeel,  en  wert  gheene  wedertreckynghe  yan 
naerheide.  Want  de  erfye,  alzoo  verlaecht,  zal 
zyde  houden  ghelijck  de  contre-erfve ,  dat  men  heet 
wederlaghe;  en  gaye  men  yoordeel  ofte  toeghelt, 
daer  zoude  naerheide  wesen  ten  adyenante  yan  den 
toeghelde,  ten  minsten  griefde  yan  der  laeghe, 
presie  en  estimatie.  C.  v,  dueet,  a.  257.  Omme 
te  sohuwene  de  fraulden ,  die  men  daoghelicx  useert 
in  t*faict  yan  lagbe,  zoo  en  zal  men  nu  yoortsaen 
gheen  laeghen  moghen  passeren  ten;Ey  dat  de  laeghe 
en  wederlaeghe  gheaffirmeert  zijn,  elck  by  twee 
lieden  yan  oeren,  ter  discretie  yan  der  Weth,  dat 
men  dezelve  niet  en  doet  omme  yemandts  naer- 
heide, ofte  den  heere  te  frauderen.  Ib,  258.  Nu 
yoortaen  niemandt  en  zal  moghen  coopen  ofte 
doen  coopen,  ofte  nemen  by  naerheide,  z^jn  laeghe 
ofte  wederlaeghe  binnen  drie  jaeren.  259.  It,  C.  v. 
Veume  xzix  1.  2.  9.  23;  van  lagbe  en  wissel, 
zxz  9;  C,  V.  Caeeel  a.  257;  C.  etad  Iperen  xiv 
6;  C,  St'Winocxbergen  ix  28;  C,  v.  Foperingen 
VIII  paeeim, 

LAGELE,  zn.  Olazen  fleeek,  bier-,  wijnfleech, 
waars,  ook  lederen  zak  (of  flesch,  voegt  er  Kramers 
by),  h.  bouieiüe  ou  Jlaeon  en  verre,  a  bière,  è  vin, 
prü.  ameêi  ou^ff.  Franck  Chramm.  Laghel  Schlauch, 
Flaeehe.  Seryilius  1546  Lagena.  Een  flessche.  Kil. 
L  a  e  g  h  e  1.  ger.  sax.  eieamb.  Lagena.  D*  Arsy  Laghel. 
Tlacon,  boitteille.  ||  Yan  elcken  lagele  oft  tonnen 
smeers,  olyen,  botere  oft  seems.  TarieJ  v.  1409. 
JPro  qmalibet  lagena  eive  tonna  eueiungie,  pinguedinie, 
olei,  butgri  eive  tndlie.  Tarief  v.  1315.  Dat  nu 
XXIIIJ  daghe  in  septemhris,  tAntwerpen  quam 
myn  heere  de  hertoghe  yan  Lymborch  [?],  die  men 
presenteerde  in  syn  herberghe  twee  laghele  Eyns 
wyns;  hielden  iiij  amen  en  xiiu  vierendeel;  coste 
elke  ame . . .  xix  sch.  gr.  Ylms ,  dat  quam  iiijr 
pond  vii  sch.j  den.  gr.  Ylms.  Mbbtbnb  en  Tobfs, 
II  609  (1401). 


LAGEN,  bw.  Lagen  leggon,  fr.  mettre  uneembut* 
eade,  det  piègee.  \\  Dat  alsulcken  persoen  mijn  weder- 
partye,  by  zynen  ongeoirloofden  en  verduempden 
wille ,  onlancx ,  op  sulcken  dach ,  zonder  redenen  oft 
sake  dairtoe  te  hebben,  versien  van  stocken  en 
wapenen,  die  verboden  wairen,  tot  alsnlcker  plaet- 
zen,  dair  hy  wiste  dat  ie  comen  en  lyden  soude, 
my  met  opsette  gewacht  en  gelaeght,  oploop  gedaen 
zeere  onmenscheiyc  géinjurieert  en  gequetst  heeft 
totten  bloetreysen  toe.  Y.  s.  Tav.  32.  Proce  der- 
gene die  hebben  gelaegd  achter  't  kerkhof . . .  Ber- 
naerde  Meytinck,  koopman . . .  G^itabd,  Antio.  cHr- 
chiv.  I  223  (1543).  Proc^  dergene  die  's  avonds 
Jaoobe  Anraet ,  koopman . . ,  hebben  gelaegd  en  ver- 
raederlyken  met  eender  busse  meynen  te  doorschie- 
ten en  evelen  van  den  lyve.  Ih.  226  (1545).  K,  en 
br.  Santhocen  1558  a.  19. 

LAGEN,  bw.  Bmlen,  wisselen,  fr.  êchanger. 
II  Niemene  mach  laghen  lant  omme  lant,  het  ne 
si  vore  omme  vore.  Hobdbt,  Stat.  du  Hoop  ^Ror 
zebrouck  blz.  94  a.  4. 

LAGING,  zn.  v.  Ruiling,  wisseling,  fr.  éehange, 
II  2Soo  wie  vermanghelt  ofte  verlaghet  zyne  patri- 
moniale landen  jeghens  andere,  zullen  dezelve  lan- 
den, by  manghelynghe  ofte  laghynghe  vercreghen. 
sorteren  de  natuere  van  deselve  patrimonie.  C  e. 
Broekburg,  vii,  10.  Zie  Lage. 

LACK,  zn.  o.  Snoer,  fr.  laes.  ||  Achter  haer 
[Abigaïl]  sullen  comen  v  jonghe  dienstjouffrouwen , 
d'een  met  een  brootsuycker ,  d'ander  met  eenen  pot 
groenen  gingbeer,  die  derde  cruyt,  geleye  en  1  pot 
met  sucaden,  die  vierde  een  lac  met  tregien  [ml. 
klein  suikergoed,  des  dragees"],  die  v«  eenen  corff 
met  appelen  van  granaden  oft  oraengien,  enz.  Yan 
EvBN,  L'pmgang,  blz.  58  (1594.) 

LACK  (Lac,  lacq),  zn.  o.  a)  Aan  eene  oorkonde. 
Gebrek,  fr.  défaut.  Kil.  Lake,  laecke.  lacke.  Defee^ 
ius.  II  Wy  N.  N. .,  tughen  en  doen  cont,  dat  wy 
ghesien  hebben ,  en  horen  lesen  twee  seepenen  brieve 
van  Dyest,  gheheel,  ongheraseert ,  onghecancelgeert 
en  sonder  enich  lac ,  wale  bezeghelt  metten  zeghelen 
der  seepenen  van  Dyest.  (Deze  getuigenis  wordt 
onderaan  nog  herhaald).  Schep.  v.  Diest,  15  sept. 
1397.  —  b).  Aan  een  paard.  Gebrek,  fr.  vice.  ||  Onder 
gelofte  en  verclaren  dat  hetselve  peert  was  geheel 
gesont ,  sonder  lacq  oft  de  minste  foute ...  —  Dat 
hy,  aenleggere,  hetselve  gecocht  hebbende  door  synen 
knecht,  heeft  doen  voeren  in  de  weyden,  denwelc- 
ken  heeft  gesien  dat  hetselve  peert  was  uuyt  de 
neusgaten  stortende  eene  groote  quantitey  t  snot , . . 
Stadsarchief  Diest,  proces  Schout  §  Weuttiensy 
I8<i«  E. 

LAKE,  Lackb  (Laecke),  zn.  v.  Waterloop,  beek, 
ent.  gevormd  door  de  waters  van  de  weiden  en  lage 
landen,  dus  uit  staande  waters,  plassen  of  poelen, 
fr.  cours  d'eau,  ruisseau,  formé  par  les  eaux  des 
prairies  et  des  ierres  b<uses,  conséq,  par  des  eaux 
stagnantes,  Jlaques  ou  laes.  Kil.  Lake.  j.  laeck. 
Lacus.  II  Hebben  ons  voirts  geleydt  die  voers. 
Schaluynstrate  inne,  ter  poirtenweerts,  op  een  ander 
steenen  brughsken,  oock  geweest,  zegghende  dat 
daer  oock  een  lake  plach  deur  te  loopene,  en  dat- 
ter  oock  oenen  meulen  plach  mede  te  malene. 
Seggende  dat  daerinne  \nl.  in  de  stads  vesten] 
commen  geloopen  twee  laecken  . .,  commende  uuyter 
Demeren . . ,  die  welcke  laecken  loopen  onder  deur 
een  steenen  werck  daer  twee  spuyen  inne  hangen.., 
en  loopen  soo  voirts  naer  Betecom  en  vandaer  voirts 
naer  Werohtere.  öharterb,  v.  Aarsehot,  1551,  fol. 
159  v^  en  160.  Dat  alle  de  oude  lacken,  grachten 
en  generaelyck  alle  de  waeterloopen  liggende  van 


134 


LAK. 


LAK. 


weder  eyden  «en  de  TOon.  twee  riyieren  [nh  de 
kleine  en  de  groote  Nethe],  daemyt  en  inyloey- 
ende,  waerdoor  de  waeteren  yan  de  yoors.  weyden 
en  leege  landen  hunnen  aftreck  naer  de  yoors.  resp. 
riyieren  moeten  hebben,  en  die  alanu  teenemael 
yeryuylt  zijn  liggende,  sallen  geruympt,  gediept  en 
gebreed  worden  op  hunne  oude  diepte  en  breedde, 
tot  6,  7,  8,  9  a  10  yoeten . . .  O.-P.-B.  autr,  8  mrt. 
1731  V,  a.  14;  it.  16.  27.  34.  Alle  de  lacken, 
beken,  riolen  en  generaelyck  alle  de  waeterloopen 
gelegen  neffens  onse  yoors.  riyieren.  Ih.  8  mrt.  1731 
2<^  a.  5;  i<.  6.  15;  lY  352.  356.  Ordonneren  by 
desen  aen  eenieder , . .  welkers  eryen  eü  goederen 
aen  de  yoors.  riyieren  zyn  paelende  [nZ.  aan  de 
Dyie ,  Demer  en  Gheete] , . .  deselye  met  hunne 
laeckbeken  en  hulpen  te  snyyeren,  enz.  Ih.  11 
aug.  1752;  YII  149. 

LAKEN,  zn.  o.   Y)  De  beleende  getoevene  wollen, 
katoenen  of  linnen  ttof^  fr.  Véioffe  connue^  iissée  de 
laine^  de  coton  ou  de  lin.  Kil.  Laeoken  /  doeck. 
PannuSf  pannus  laneut.  —   Lintenmy  pannu»  lin- 
ieuê.   —   Wollen   laken.    —   De  soorten   yan 
wollen  lakens  zyn  zoo  uitermate  yerschillend  yan 
stof,  yan  hoedanigheid,  yan  kleur  en  maat  en  yan 
herkomst,  dat  wij  ons  bij  eene,  nog  ruim  lange, 
opgaye   der   meest  bekende  moeten  bepalen,  den 
meerbegerigen   lezer  naar  de  keuren,   kaarten  en 
yerordeningen.  yerzendend.  —  ||  Bellaert.  Zie  d. 
w.  —  Boensaerde.  ||  Ghelue  boensaerde  strypte 
moeten  alle  staen  an  de  ramen  breet  ii  ellen  en 
niet  smaelre,  maer  breeder,  wilt  men.  £.  Lakeng. 
Auden,  1329  a.  65,  Meng,  I  355.  —  Derdelinck. 
Zie  d.  w.  —  Dickedinne,  dickeduioïb.  Zie  d. 
w.  —  Edel  wit  laken.  Fijn  wit  laken^  fr.  drap 
hiane  de  fine  qudlité.   ||  Ghecocht  edel  wit  laken, 
omme  te  makene  de  orucen  op  de  joumeyen  yan 
den  soudeniers  en  an  haerlieder  cousen,  coste  zxiiy 
8.  Stadtrek,  Ninove  1476.  —  Es  el  laken.  Zie  d.  w. 
—   Geliest,  gelast  laken.  Zelfkanten  laken^  fr. 
drap  è  lieièret.  \\  8o  wie  die  werket  blauwe  lakene , 
oft  witte,  ofte  ghelyste,  yan  so  wat  yaerwen  so  sy 
syn,..    O.  V.   Oent,    Or.  ch,  v,   1297  a.  142.  Dat 
niemen  gelieste  laken  yersien  en  mach  na  dat  si 
uter  yolderien  comen  syn,  no  yser  darane  doen. 
Soe  wie  dat  dade,  hi  waers,  yan  eiken  lakene  en 
telken  male,   op  ene  boete  yan  x  scellinge  groten 
ghelts.  £ü  dit  mach  die  gulden  licteeken-en  haren 
eedt  daeraf  hebben ,  also  dicke  als  men  wilt.  Begl. 
Lakeng,  Briusel  1376  a.  7.  Zie  aangaande  de  1  ij  s  te  n, 
de  K.   d.  wolweyers   te  Aalst,  onder  DiCKBDiKfns 
I  349.  —  Getafelt  laken.  Cteruit  laken  ^  fr.  drap 
è  carreaux  ou  lotanges,  ||  Dat  die  knapen  yan  den 
yolres   ambachte   hebben   zelen   yan  eenen  witten 
schaerlakene    en    yan   eenen   yoememenden   eaden 
[niet  Boden,  geiyk  bij  Verdam  y^  Getafelt]  blau- 
wen gegreinden,  getafelden  yan  yoememender  wollen, 
ghilyc  scaerlakene.  Mebtxkb  hv  Tobfa  II,  662,  publ. 
V.  1811.  —  Gersem  wit  (G^rseine .').  ||  Een  gher- 
sem   wit  [laken],   dat  men  heet  pecker  wit,  zal 
men  erden  een  dachwero,   eü  yoort  derup  werken 
i\j   daghe.   JT.   Lakeng.  Iperen,  yit,  6.    Vulres  biz. 
197.    De   peckere    en   gherseine  [}"]    peckers   witte 
moeten . . .   syn  ghescoren  lyig  ganghe  en  de  lysten 
Ib.   Yiii.   203.   —  Gouden  en  silyeren  laken. 
Fr.  drap  d*or  et  d'argent.  Kil.  Gouden  laecken. 
Vettis  Attaliea^   veetis  auro  intexta,   \\   Een  kiste 
▼an   gouden   oft    silyeren   lakens    yan   Florencien, 
geef.  iiic  lib.  Schatting  0.  1551.  Verbieden  by  desen 
allen    onsen   vassaelen,    weder  zy  zyn  hertoghen, 
princen,  mercgrayen,  grayen,  baenreheeren,  edelen, 
oft  ander  onsen  ondersaeten . . ,  sowel  yrauwen  als 


manspersonen  . . ,  het  draegen  en  slijten  yan  gouden 
en  zelyerea  lakenen,  yan  gouden  ofte  zeWeren 
douck,  yan  gout  ofte  zelyer  brocaet,  soo  in  tab- 
baerden,  mantels,  cappen,  wambaeysen,  paltrocken, 
kuerssen  oft  ondercuerskens ,  in  mauwen  ofte 
maukins,  groote  ofte  deene  boorden,  oft  andersins 
in  wat.  manieren  dat  het  zy,  eü  insgheUjcks  alle 
borduren  yan  gaudt  oft  yan  zelyeren,  waerop  nooht 
in  wat  manieren  dat  het  zy.  JP/.  o.  VI,  7  oct.  1531 ; 

I  763.  It,  784.  Zie  ook  PI,  o.  Brab,,  QeneraU 
middelen  18  dec.  1576;  II  58.  Van  elcken  ellen 
gouden,  silyeren  en  andere  zyden  lakenen  onder- 
schoten  met  gouden  drado  oft  silyeren  drade,  sal 
de  yercoopere  betalen  den  xzx^n  penn.  Jtekenk, 
o.  Brab,  reg.  139  fol.  10  y<>,  Impóts  6  noy.  1542. 

—  Groen   laken.   Zooals    thans,   fr.  drap  vert. 

II  Twee  groene  lakene . .,  daer  der  stat  knapen  yan 
der  scepenen  cameren  eü  meester  yan  alderhande 
werken,  wintercleedere  af  hadden.  Mebtens  en 
ToBPS  II  636,  SfMltrek.  1401.  Wert  ten  scutten 
behouf  noch  ghecocht  een  blaeu  laken,  dat  men 
groen  yerwen  dede ,  te  yaessohen.  Ib,  II  61 1 ,  etadt' 
reken,  1398/1 399.  —  H  a  1 1  e  1  a  k  e  n.  Zie  Debdbliitce. 

—  Hechtgroen  laken  (Bleeck  h.  1.).  Bleek 
groen  laken ,  kleur  van  den  tnoeJCy  fr.  drap  vertpAU^ 
couleur  du  brochet,  \\  Bleeke  hechtgroene  sandereye 
syn  yan  enen  weede,  maer  die  wilt  mach  sat  [donker] 
blauwe  maken.  En  dese  lakene  selen  hebben  iij 
lytsen  oft  iiy  eü  selen  alle  wit  sijn;  uutghenomen 
die  Hjsten  yan  den  royen.  Kb.  Lakeng.  o.  Dieet  ^ 
ord.  1414  a.  2.  —  Corenbloem-laken.  Laken 
van  de  kleur  der  korenbloem^  Uauw,  fr.  drap  couleur 
fleur  de  bléj  bleu.  ||  In  den  eersten,  tyierde  laken 
Bwert,  terde  corenbloem,  eü  twee  roeye  uut  den 
sacke.  Rb,  Lakeng,  Dieet,  Ord.  v,  d,  laken  milten 
hare,  1414,  a.  1.  —  Gouslaken.  Broeketof,  fr. 
Hoffe  poer  ehaueses.  ||  Voer  de  Heeren  [nl,  burge- 
meesters en  schepenen]  eü  Baetslieden  die  tselye 
begheert  hebben,  tenneyt  laken,  teghen  xii  sch. 
YiiVs  d.  Brabants  delle,  tcouslaken  teghen  xi  so. 
TI  d.  Brabants  delle.  G^kabd,  Antw.  arék.  I  71, 
Stadtrek,  1549/1550  (uitgayen  yoor  lakenen  en 
oleedinghe  die  men  jaerlicx  den  officieren  deeer 
stadt  schuldich  is).  Zie  ook  Mobeit,  Swxbt,  en 
Tavitbitlakek.  —  Lelie-  (Heli  e-)laken.  LeUewU 
laken,  fr.  drap  blane  comme  un  He.  ||  Alle  lielie- 
lakenen  zal  men  nyet  min  opruwen  dkn  met  ach- 
thiene  drachten.  Èegl,  droogscheerdere  te  Dieet, 
1545  a.  38/5.  —  Moreit(Moreyt,  mareyt)  laken. 
Baars  {peere),  violetkleurig  ^  fr.  drap  violet.  Naar 
het  schynt  yan  het  Spaansch  morado;  by  Da  Fonseca: 
de  couleur  de  m4ret  violet  fonoé  (tTtoZacsMf);  Trogne- 
sius,  El  grande  dict.  Antw.  1539,  mortido  eolor: 
violet,  per 9,  et  eélon  aueuns  c'est  Ie  grie  brun  ou 
iannê  obscur^  —  violet  eotemr,  perte  oft  doneker 
iannegt,  \\  Een  yeghehjc  wedere  [nl,  weedeyeryer] 
sal  een  moreyt  laken  binnen  xiiii  nachten  al  op* 
maken,  op  eene  pene  yan  z  s.,  eü  doent  stalen; 
eü  en  eest  niet  sad  ghenoech,  soe  sal  hyt  weder- 
draghen  eü  binnen  xiiii  nachten  brenghen.  Eü  en 
eest  dan  niet  sad  ghenoech,  soe  sal  hys  ghelden 
X  8.  alsoe  dicwile  als  hyt  weder  brenct.  Kb.  v. 
Dieet,  wolwerk  1333  a.  37.  So  wie  die  moreit  oft 
piers  bet  yaerwede  op  den  hegghe  dan  in  de  mid- 
den waert,  yerbuerde  c  schel.  K,  Lakeng.  Auden. 
1329  a.  29 ;  Meng.  I  348.  Moreitin  garen.  Ih.  a.  30. 
Stadtboden,  speelieden  en  yroeyrouwen  mareyt  laken 
teghen  yiii  se.  viii  d.  Ti  m.  Brabants  delle.  Gékabd, 
Antw.  archiv.  I  71,  Stadtrek.  1549/1550.  Zie  ook 
CouSLAEEN.  It.  iiy  lakene  ter  scntters  en  caproene 
behouf,   moreyt  te  yerwene.  Msbtexb  en  Tobfs 


LaK. 


LAlt. 


135 


n  611,  Siadsreh.  1898/1401.  —  Museelde  lake- 
nen.  ||  Dat  men  alle  Brugsche  museelde  ghelike 
lakenen,  die  men  blaeuwen  sal,  blaeuwen  moet  te 
weede  Tan  xxir  grooten  of  daerboven ...  —  £n 
waert  zo  dat  een  drapier  hadde  een  onghelijo  blaeu 
laken  t  dat  hi  ghemuseelt  groen  hebben  wilde , . . 
Kb,  Lakeng.  Brugge^  Vaerwert,  89.  —  Oraen- 
gien,  Araengnien  laken.  Oranjeklewrig  lakeng  fr. 
drop  orangé.  ||  Betaelt  ran  ii  araengien  lakenen 
gecocht  ten  Bcutteren  behoef  te  hore  palueren.  Van 
II  roeden  aerangien  lakene,  daeraf  dat  de  voors. 
Bcntters  deene  hadden  en  onse  heezen  dander.  Vak 
MsLCKEBBKX»  Ktuxëhoog  8f  êchiefspel  v.  24  aept.  1.380. 

—  Pecker  wit.  Zie  Gbbsem  wit.  -^  Polaken. 
Qrof  laken  t  fr.  lure.  Kil.  Pijo  /pgelaecken.  Fannus 
rudiê,  hirsututt  croitior.  K,  auci.  Drap  vdu  ei 
grot.  II  Laken  yan  Oostlandt  geheeten  pijlaken,  het 
stack  Yiii  Bt.  Tol,  o.  1597.  —  Plein  (playn, 
pleyn)  laken,  ^ffen  laken  f  fr.  drap  uni  (plane).  Kil. 
rleyn/  effen,  aeguue,  ||  Van  allen  pleynen  lakene 
Tan  wollen  . . ,  hoegedaen  dat  zy  êyn ,  der  knapen 
loon  Tiere  groten  torn.  Mbbtess  en  Tobfs  II  662 
(tSll).  Men  Bal  gheTen  yan  Bamencope  Tan  pleynen 
ghewande  in  de  herberghe,  Tan  enen  lakene  dat 
ghelt  xiJ  YrancrycBche  cronen,  iij  nuwe  grote 
VlemBche.  Wyeme  dat  garen  ghebrect  in  playn 
lakene  te  slane,  die  mach  alsoe  goet  wollen  garen 
oft  beter  na  inslaen  op  tleste  inde,  tot  iiij  ellen 
toe.  Kb,  Lakeng.  Dieet  1838,  Wólioerk  a.  31.  — 
BooBe  laken.  Bozekleurig  laken ^  fr.  drap  rosé. 
II  Alle  rooBO  lakenen  sal  men  nyet  min  oprawen 
dan  met  Tierthien  drachten.  BegL  droogscheerdere 
ie  JHeti  1645  a.  88/4.  ~  Boot  laken.  Bood 
laken,  fr.  drap  rouge.  \\  Een  roet  laken,  daer  der 
Btat  twee  loeperB,  de  wachtere,  Bliicmeyere,  en  Jan 
de  Ledeghe,  die  de  graTemie  Tcrwaert,  winterrocke 
af  hadden.  Mbbtsnb  en  Tobfs  II  686,  Siadsrek. 
1401.  —  Sat  (zadde,  sadon)  laken.  Hooggekleurd, 
donker,  &.  de  couleur  foncée.  In  *tEng.  bet.  8ad, 
ead  of  eólour:  Irun,  ^scur^  qui  tire  sur  Ie  noir. 
A  sad  coloured  eloth:  un  drap  obscur.  ||  Zadde 
blauwe,  lichte  blauwe.  Rb.  Lakeng,  Brugge,  Wevers 
20   (1467).    Zie  ook  Ge  tafelt  en  Hxchtoboxn. 

—  SaiBoenlaken.  ||  Dewelcke  twee  clercken 
[nl.  Tan  deelmannen]  zullen  hebben  elck  Tieren- 
twintich  pont  par.  over  huerlieder  saisoenlakene. 
C.   stad  Brugge  y   II   276,   Deelmannen  1525  a.  4. 

—  Sanguin  (Sancwiin)  laken.  Bloedkleurig laken, 
fr.  du  drap  sanguin j  couleur  de  sang.  \\  Een  sanc- 
wün  laken  daer  dei  Btat  clerke  en  wlBselere  winter- 
cleederen  af  hadden.  Mbbtxns  en  Tobfs  II  636, 
Siadsrek.  1401.  —  Sanctoenen,  eanctonnen. 
Onder  de  Engelsche  lakens  te  Bergen-op-Zoom 
ingoToerd,  en  het  inkomrecht  erop  gesteld,  ziet  men 
deze  soort,  met  de  melding:  ||  Van  densanctonnen, 
yan  zesfie  stucken,  1  gl.  EekenJc.  o.  Brab,  reg.  186 
fol.  14  (1494).  Dat  men  alle  manieren  Tan  Inghel- 
Bche  lakenen,  kerseyden,  sayetoenen  (?)  en  Yriessche 
lakenen,  oomende  uuyt  Ingelant,  YrieBlant,  Yrlant 
[var.  Yerlandt]  en  Schotlant  soude  moigen  bringen  in 
de  Btadt  yan  Bergen*opten-2Soom.  26.  fol.  15  t°  (1495). 

—  Scharlaken,  bchabblaksk  (Scarlaken).  In 
H  algemeen,  laken,  en  vooral  laken  van  eene  Koog- 
roods  kleur,  doch  ook  van  atterlei  kleur,  fr.  en 
général,  du  drap,  ei  noiammeni  du  drap  d*un  rouge 
éeUUani,  fori  vif,  mais  aussi  de  diverses  couleurs. 
Kil.  Schaerlaet  /  Bohaerlaeck.  Coccus,  cocei- 
num,  ê^  Vesiis  eoccina,  coecinea , . .  vulgd  searlaium , . . 
Scharlaeckengreyn.  Coeeum  infectorium ,  granum  iinc- 
torimm.  In  de  Sgnonyma  ook  kermesijn,  karmesijn. 
La  Onme  Ssearlaie:  Drap,  Au  xii^  eiicle,  il 


signifle  iioffe  de  pourpre  (Thomas  de  Gantorbery 
189).  A  pariir  du  xv^  siicle,  c'esi  une  êtoffe  de 
couleurs  diverses,  en  hij  noemt  JEewrltUe  noire, 
blanehe,  vermeUle,  rouge,  violette,  brunette  morée 
(violet),  brune  morée.  ||  Brun  scarlaken.  Beken,  stad 
Oeni  1886,  blz.  38.  151.  155.  Langhe  witten  soaer- 
lakene.  Begl,  lakeng.  Brussel  1375  a.  1.  Brunscaer- 
laken  strypten.  Booden  scaerlaken  strypten.  Hütt- 
TEKS,  Corporations  64,  lijsi  der  bijzonderste  in 
Vlaanderen  vervaardigde  lakens  van  1314  ioi  1400. 
Unam  iogam  simplicem  faotam  de  panno  dicio  paer- 
scaerlaken ,  ei  cum  capueio  dupliecdo  de  eodem  panno, 
Inv,  pastor  Jan  1377.  Tres  pede  vesiium  dictarum 
perscaerlaken  clederen.  Inv.  JSlgs.  ScHders  1889. 
Duo  paria  longarum  vestium,  unum  coloris  rubei 
scarlade ,  et  aliud  nigri.  —  üna  clamis  [l,  chlamgs, 
nl,  mantel]  duplex  de  scarlaco  dioto  pturscsaltLken, 
Inv.  Amts  's  Oreven  1391.  Item,  desgel^x  Boelen 
sgn  laken  die  men  roet  scarlaken  maken  sal.  Kb, 
Lakeng.  Diesi,  Wolwerk  1419  a.  8.  Alsoo  Tan 
jouifrouwen  schoonheden,  soo  sullen  sy  inbren- 
gen roodt  schaerlaken  en  peer  {l.  peers)  schaer- 
laken  efi  de  Toederen  die  daertoe  hooren,  en  de 
kroone,  en  hoedt  en  doreersnoer.  C.  v,  Brussel, 
Deelingen  1856  a.  2;  GhriBtgn  pannos  coecineos. 
Yan  eenen  witten  schaerlakene.  Mbbteks  en  Tobfs 
II  bQ2,  publ,  V.  1311.  — SchaepTaer,  SCAPTAXB, 
scaepbaer.  Lakensoort  Toorkomend  in  de  oudste  ons 
bekende  Terordening  op  de  lakenwoTerij,  het  charter 
Tan  Zout'Leeuw  t.  1248,  in  het  Latijn:  \\Fanniqui 
dicuniur  scapuaer.  Ook  in  eene  Terord.  t.  1401  te 
Antw.  Mebtxvb  en  Tobfs  II  611:  ||  „Yan  allen  stryp- 
ten lakene,  hoegedaen  dat  sy  syn,  en  oick Tan  scaep- 
baren  en  Tan  geslegenen  grauwen,  der  knapen  loon 
drie  groten  torn.  enz."  Wij  Tragen  ons  af  of  beide 
woorden  niet  hetzelfde  laken  bedoelen.^  en  welke 
soort  Tan  laken?  —  Bijden  laken.  Zijden  laken, 
fr.  drap  de  soie,  ||  Sgden  laken  Tan  Florencien, 
een  kiste,  innecomende,  ge^T.  op  clx  lib.  —  En 
uuytTaerende,  tstuck  geèT.  x  lib.  Schatting  v,  1651. 
Yan  elcker  ellen  Tan  alderhando  sorten  Tan  sijde 
laeckenen  Tercocht  wesende,  als  Tan  cramosijn, 
fluweel  geschoren  en  ongeschoren,  sattijn,  damast, 
armesijn,  taffetaf,  sijden  grofgreyn,  en  diergelijcke 
onder  tgetal  en  den  naem  Tan  sijde  laeckenen  be- 
grepen. Fl.  V.  Brab.  14  dec.  1570  a.  112;  II  48. 
—  Sloeflaken.  Laken  van  grove  tooZ,  voor  pijen, 
fr.  du  drap  de  laine  grossière  pour  bures.  Kil. 
Sloef.  Toga  sive  tunica  rudis,  impoliia  ei  sordi- 
dula:  penula.  D'Arsy.  Sloef.  Bobe  de  gros  drap, 
non  polie  et  orde,  \\  Een  pack  sloeflaken  xii  gro. 
Een  sloeflaken  ii  ingelsche.  Watertol  1550.  — 
Strijpt,  gestrijpt  laken.  Gestreept  laken,  ft, 
drap  rage.  Kil.  Strypt  kleed.  Yestis  disco- 
lor (?) ,  lineis  variegtUa.  D*Arsy  .*  vêtement  rage  de 
lignes,  \\  Tempore  B!d«wrdi  ii  striped  cloth  or  „cloih 
of  rag'^  was  broughi  from  Brabant  and  Flanders, 
Mon,  CHldhalliie  London.  1,  Liber  albus,  uitg. 
Biley,  Inl.  lxxxtij.  So  wie  die  werket  blauwe 
lakene  ofte  witte . . ,  hy  ne  mach  no  strypte  no 
ghemingde  lakene  maken , . .  Cv.  Qeni ,  Or.  cA. 
1297  a.  142.  Een  yegheiyo  mach  scieten  in  strypte 
lakene  twee  coerstrypton  op  deerste  inde,  en  die 
derde  houden.  Kb.  Lakeng.  Diesi,  Wolwever»  1383 
a.  4,  en  passim.  Yan  eiken  strijpten  lakenen  zal 
men  gheyen  yan  assisen  . . ;  yan  eiken  halyen . . ; 
yan  eenen  gegreinden  strijpten  lakenen ...  dx 
Ylamikck,  Ace,  14  (1405).  Alle  gestrypde  bedden 
{Hts  d' êtoffe  rayêé),  C,  hertogd,  Limburg,  Valken' 
burg  1570  a.  9.  It.  Acad.  d'arckSol,  1857  blz.  46; 
Kb.  Lakeng.  Brugge,  Wevers  7;  Mertens  en  Torf8| 


136 


Lal. 


LAC. 


II  562  (1311).  —  Swert  laken.  Zvmi  laken, 
fr.  du  drap  noir,  |<  Voere  de  secretariseD ,  greffiep, 
medecynen,  cirurgysen  eii  andere,  zwart  laken, 
tegen  x  se.  iiiiVs  d-  Brabants  delle.  Gekald, 
AfUw,  arck.  I  71.  Zie  ook  coüblakev.  —  Tanneit, 
TSinixiT.  Bunkleuri^  bruine  donker  geel,  roe  laken, 
fr.  draf  de  couleur  euir  fanné.  Kil.  Taneyt,  tan- 
neyt,  teyneyt.  Color  ravus.  \\  It.  noch  een  elle 
tenneyts  wollens  lakens.  It.  noch  een  half  dosgn 
nttecussene  met  eenen  teneyten  velde,  onder'  met 
rooden  loessche.  Inv.  o.  d.  Mulst  1489.  XXY  mannen 
te  peerde  met  taneyte  casacken.  Vod.  Mus.  III 
107,  Kleedij  der  Lelie  v.  Diesi ,  1562.  Noch  heeft 
desen  rendant,  op  xxiiu^n  meert  a°  lzi,  tot  Ber- 
gen gecocht  yyer  en  een  half  stncken  engelsche 
witten,  en  heeft  deselve  oyck  tot  Antwerpen  doen 
bereyden  en  verwen  brayn  tanneyt,  en  sijn  uuyt- 
gesneden  als  Yolcht :  xziiu  mannen  van  der  schut- 
tery  der  cleuveniers,  elcken  vyff  ellen.  —  De 
kerckmeesters.  —  De  almoeseniers.  Der  stadt 
knecht.  Der  stadt  tymmerman.  Der  stadt  metser. 
Der  stadt  leydecker.  Der  stadt  chyrurgyn.  Den 
moosmeyer.  Der  stadt  straetmaker..  Den  clockstel- 
dere.  Den  trompetter  op  den  thoren.  Den  twee 
brootwegers.  Den  spelregeerder.  Stadsarch.  Breda, 
reken.  1561 — 1562,  XJuytgeven  van  gecochte  lokenen. 
Zie  ook  coüSLAKEK.  —  "Wit  laken.  Zooals  thans, 
fr.  du  drap  hlanc.  ||  Van  den  lakenen,  daer  de 
scutters  van  der  stat  panieren  af  hadden,  waren 
gecocht  ij  witte  lakene.  Mebtens  en  Tobfs  II 
611,  Stadrek.  1398/1399.  —  In  weerwil  yan  de 
ontzachlijke  bedrijyigheid  in  het  yeryaardigen  der 
lakens  in  schier  alle  steden  en  dorpen  yan  Brabant , 
Vlaanderen  en  Limburg,  werden  er  nog  zeer  yeel 
hier  ingebracht  uit  het  buitenland;  namelijk  uit 
Amsterdam,  Delft,  Engeland,  Florentië,  Haarlem, 
Henegouw,  Holland,  Leiden,  uit Borkel (Oostland), 
Rijssel ,  Botterdam ,  Bouaan ,  Schotland ,  Vriesland , 
Westfalen.  Zeeland. 

2)  Linnen  (Linnens)  laken.  Linnen,  lijnwaad, 
h.  de  la  toile.  ||  Van  CXYiii  elle  linenslakens  ghe- 
beseght  ane  de  crebbe  yan  de  tente.  Van  c  en 
Lxxiiii  elle  linenslakens  ghebeseght  om  xix  waghen- 
eleederen.  Van  lv  [ellen]  lines  lakens  ghehuert... 
ten  scutters  behoef.  Item,  Qielijs  Staes  yan  xly 
elle  lines  lakens  ghebeseght  te  iii  huyen,  boyen 
de  waghene  te  stellen.  Vak  Melckebeks,  kruis- 
hoog  8,  schietspel  o.  24  sept.  1880.  Lijnen  laec- 
kenen,  tijeken  eü  alle  andere  hantwercken  yan 
lynen  garen  gemaeckt.  C.  v.  Brussel  1570  a.  19. 
Bouwe  of  witte  lynen  lakenen.  C.  v.  Auden,  2<^o 
d.  296  (1615). 

8)  Geiyk  men  zegde  een  bier  yoor  een  brouwsel , 
segde  men  ook  een  laken  yoor  een  stuk  laken, 
fr.  comme  on  disait  „une  bière*^  pour  un  brassin, 
on  disait,  de  méme,  „««  drap*^  pour  une  pièce  de 
drap,  II  Alle  lakens  moesten  41  ellen  lang  zijn, 
waren  zy  langer,  dat  was  *s  meesters  gemoede.  Meb- 
TBKS  en  ToBTB  II  109  (1),  en  Bylage  611.  Van 
eenen  wagen  die  lakenen  geladen  heeft,  als  tot  12 
laken,  hy  sal  geyen  yan  elck  laken  eenen  ouden 
ingelschen.  Van  eenen  lakenen  dat  men  op  den 
hals  draeght,  eenen  ouden  ingelschen.  Mabtühez 
289,   Qelmfden  16de  £. 

LAKENGëLT.  Zie  HALLxaSLT.  ||  Cont  si  allen, 
dat  ie ,  Beynere  Clutikc  ,  soene  Beyneers  Clutincs , 
segheleren,  ontfaen  hebbe  yan  den  hertoghe  en 
hertoginne  yan  Luxemborg  en  yan  Brabtmt,  bi 
hant  des  rentmeesters  yan  der  beden,  enendertich 
pont  gr.  lakensghelt ,  enen  Antwerpschen  soilt  met- 
ten   yiere    Leeuwen   yoor   tweentwintieh   gr.   des 


yoers.  ghelts  gherekent,  die  men  miscnldich  was..; 
yan  doQwelken  enendertich  pont  gr.  lakenghelts 
yoers.  en  yan  allen  zaken  dat  ie  quite  scelde  onse 
here  en  yrouwe  yoers.  Bijksarch:  TrSsorerie^  ehair* 
ies  de  Brab.  venues  de  Vienne,  liasse  proo.  123,  oac. 
fonds  f  2  brieven  d.  d.  18  nov.  1357.  Dat  nieman 
gheen  stuc  maken  en  sal  metten  egghe,  dat  lan- 
ghor si  dan  XY  ellen  lanc;  soe  wie  dat  maecte, 
die  soude  dat  stuc  yerbeuren  en  x  se.  gr.  lakens- 
gelt.  K.  Lakeng,  Brussel  14de  B.  Item,  dat  die 
guldekene  en  die  Achte  yan  der  gulden  aelen  heb- 
ben elc  yan  hen,  twee  paer  clederen  tsjaers  yan 
twee  lakenen  telken  say soene,  en  dairaf  sal  elc 
laken  costen  twee  pond  ouder  grote  tomoys  lakens- 
gelds,  eü  niet  meer.  Belg.  mus.  I  260,  Stadsord. 
V.  Brussel  14de  £.  It.  J.  F.  WiUems,  Mengelingen 
346;  hij  zag  in  het  lakengeld  gehukt  geld,  dat  in 
waerde  en  gehalte  afgenomen  is,  en  stelt  het  in 
yerband  met  Kiliaan's  laeckende  waere,  mera  de- 
erescens. 

LAKENGEREIDEMAKER.  Zie  bebbidxk  en 
BBBBIDBB.  ||  Waltorus  de  Lakenghereidemaker. 
Bruss.  godsh.  reg.  b  210  nr.  xxiy,  13d«  B. 

LAKENHUIS.  zn.  o.  Lakenhal,  fr.  haüe  anx 
draps.  Il  Dlakenhuus  yan  Loyene,  dat  wi  en  onse 
yorderen  plagen  te  houdene  op  onsen  oost,., 
metten  gronde  daerop  [L  daert  op]  steet ,  en  met- 
ter  plaetsen  tusscen  dlakenhuus  en  dcorenhnus,.. 
hebben  gegeyen  en  geyen, . .  erfelec  eii  emmermeer 
te  houdene  en  te  hebbene.  Brab.  Yeesten,  1  747 
(26  sept.  1311). 

LAKENMAKERE,  zn.  Lakenfabrikant  (KnmBn 
en  Van  Dale) ,  fr.  fabrioant  de  drap ,  drapier.  Kil. 
Laeckenmaecker.  Pannorum  opifex,  lamfex. 
Kb.  Lakeng.  Diest,  Wolwerk  1333  a.  115. 

LAKENREEDER  (Lakenreder).  Zie  bebbideb 
en  BEBEIDEB.  Kil.  Laeckenbereyder.  FuUo. 
Kil.  auct.  FouUon,   Kb.   lakeng.  Iperen  1363,   Yi. 

LACCASSIE  (Laccagie),  zn.  y.  1)  Van  yloei- 
stoffen.  Lekkaadfe,  fr.  (des  liquides)  eouLage.  Kil. 
Lackaedsie,  Laeckinghe.  Dimimi^to , . .  Zie  ook 
LAXiiroE.  II  Soo  sal  men  beyinden  dat  de  tonnen, 
met  dewelcke  het  bier  wort  affgeyoert,  nietgrootter 
en  syn  als  dat  behoort,  geconsidereert  de  laccasie, 
het  oyergaen  en  t'storten  yan  het  bier,  de  steerte 
oft  het  dick  dat  op  de  stucken  of  yaten  is  bl\jyende . . . 
Stadsarch.     Diest,    Imposten,    18de    E.    Zie   ook 

HSIJEB. 

2^  in  het  meten  yan  timmerwerk.  Overmaat,  fr. 
{dans  Ie  mesurage  des  ouvrages  de  ckarpente)  swT' 
mesure.  ||  AUe  deuren  eü  yensters,  gestaeokt  en 
gerichelt,  worden  dobbel  gemeten,  sonder  laccagie 
ofte  toemaete  te  rekenen.  B^L  Édificio-meters  16 
jan.  1705,  iii  12. 

LAKINGE,  zn.  y.  Vermindering,  afneming  {vam 
gewicht) ,  fr .  dichet ,  dvminution  de  poids.  Kil.  Laec- 
ken.  Minnere , . .  Laeckende  waere.  Merx  decreseens. 
Laeckinghe  (Lackaedsie).  DiminuOo.  Vgl.  Lac- 
casie 1).  II  Ghecocht  eü  ghehaelt  te  Clais  Weytings, 
IIIJ  groote  toortsen,  iiii  handkeerssen  en  lees- 
keerssen,  die  yerorbuert  waren  als  men  Onzer- 
Vrouwen  fierter  omme  drouch,  wouch  de  lakinghe 
YTi  steenen  ii  pont,  te  iii  se.  gr.  den  steen,  yan 
lynwade  daert  yors.  was  in  ghebonden  was,  Yi  se. 
gr.,  compt  xxYiii  se.  Yi  d.  gr.  [soodat  men  het 
niet  yerbrande ,  het  oyergebleyene  was ,  aan  den 
leyeraar  teruggiï.]  Cannaebt,  Bedragen  AQO  {\^h^). 
Zie  ook  BEBmBCAMEB,  en  Gailliard,  Qlossaire  165. 

LACKMOES,  LBCKM0E8,  zu.  Lakmoes^  fr.  to«r- 
nesoL  \\  Lecmoes.  Een  saok  oft  pouper(?)  nr  gr. 
Een  tonne  ni  gr.   Watertol  1550.  —  Leokmoea 


L\M. 


LAN. 


137 


ofte  oteiUêi?),  de  sniftl  tonne  vin  gro.  Tol  UAnUo. 
1623. 

LAKRE,  sn.  BrietoenUk^  pijplak,  ft.  dre  d^JSi- 
pagnê^  eire  h  eacheUr.  Spaanach  Lacre,  ||  Schry- 
yende  d'een  den  anderen  [nl.  Jan  d'Ysansa  en 
Gaspar  de  Anastro]  xeer  Becreteiyck,  en  antwoorde 
hem  den  Toors.  Gaspar  de  Anastro  altyts  in  zyn 
camere,  met  zijne  eyghene  handt  sluytende  zijn 
brieren  met  lakre  oft  hert  was ,  en  zoo  hedecktelick 
als  hy   cOBt.   G^KABD,   Aniw.  arch.  lY  81  (1682). 

LAM,  zn.  1)  Groot  lam.  Oimdem  munt  geslagen 
onder  hertog  Jan  III,  1312^1355,  fr.  Ie  grand 
agnel,  monnaie  d'or  f  rappee  tont  Jedtn  III,  1312 — 
1366.  Vav  seb  Chijb  ,  Mertogdom  69.  De  BohryTer 
doet  opmerken  dat  deze  munt  uitsluiteiyk  tot  de 
Nederlanden  behoort,  en  dat  men  ze,  buiten  Bra- 
bant, nog  aantreft  in  Gelderland,  Holland  en  in 
Henegouw. 

2)  Oouden  mrnnt,  ook  moeioen  en  ^^agneV*  ge- 
naamd, geslagen  onder  Weneeelae  en  Joanna,  iug' 
schen  1366  en  1383,  fr.  agnel,  monnaie  d'or,  aussi 
appdée  numUm,  f  rappee  tons  Weneeslat  et  Jeanne, 
entre  1366  et  1383.  Ib.,  91.  —  Heylen,  Antwoord 
11,  gewaagt  in  1414  yan  ,fWezemaeUeke  Lamme- 
kene".  De  Muntwaarde  in  Brabant  yan  1419,  telt 
onder  de  gouden  munten  „de  drye  Yranokerycksche 
lammeren  yan  twee  croonen,  dat  is  elck  lam  oft 
mottoen  y  s.  yiy  d.  gro.  y  ingelsche*'.  (Zie  hierover 
o.  a.  La  Cume);  en  een  charter  yan  23  febr.  1320, 
behelst  eene  gift  yan  „thien  gulden  lamkine  yoer 
eenen  yuntpenninck*'  ten  voordeele  yan  het  kind, 
dat  oyer  de  door  de  schenkers  gegeyene  doopyunt 
zou  geheven  worden,  db  Pb.  en  Bb.  VI.  Votselaar  44. 

LAM£ERS£N,  ow.  Een  one  onbekend  spel,  fr. 
flt»  jen  qui  nous  est  ineonnu.  ||  Men  verbiedt  van 
weghen  Heere  eü  Wet,  te  caetsen,  rollen,  lameer- 
sen,  oft  ander  spel  te  spelen  up  de  zale  van  den 
stedehuuse.  Anden.  meng.  I  88  (1688). 

LAMINGE  (Laeminge),  zn.  o.  Vermindering , 
afslag,  inz,  m»  belasting  op  het  Her  brounoen,  fr. 
diminution ,  portie,  de  Vimpót  sur  la  brasserie.  Sil. 
Lame  n.  Diminmere, . .  ^  Imminnere  svoe  remittere 
ediquid  qnod  debetur:  gratiam  faeere.  ||  Laminghe 
van  de  Bede  voor  ses  jaeren,  in  té  gaen  Kersmisse 
1737.  Opschrift  van  hit  rèkvest  des  magistraats  te 
Dieet  adn  de  Staten  v.  Brab.,  ter  verkrijging  eener 
vermindering  in  stads  aanded,  met  toestemmende 
MostiUe.  Dat  een  brouwsel  van  drij  bieren  ofte 
dertig  tonnen  sal  mogen  hebben  ses  tonnen  voor 
laeminge;  dat  het  brouwsel  van  twintig  tonnen  sal 
mogen  hebben  de  laeminge  van  vier  tonnen,  en 
hetgene  van  een  bier  ofte  tien  tonnen ...  de  lae- 
minge van  twee  tonnen.  O.-F.-B.  autr.  24  nov. 
1749;  YI  610. 

LAMMERTIENDE.  Zie  tibkdb. 

LAMMERWERGKER.  Zie  obauwbbckbb. 

LAMOEGE ,  LAV0E17OIB,  lam oioKx.  Zie  lixogb. 

LAMPE,  lamftb,  zn.  v.  Lompe,  fr.  lompe.  Kil. 
Lampas.  Ofschoon  het  w.  in  Frankrijk  swlert  de 
12de  £.  voorkomt  {Maehabées  i  iv  50),  troffen  w!} 
het  in  de  oude  inv.  van  huisraad  niet  aan  vöör  de 
16d» ,  alleen  kandelaars  en  lantaamen;  wel  in  kerken. 
II  Een  lamp  yan  ten,  metael  oft  steenen.  C.  v. 
Antw.  1682,  tit.  41  a.  100,  Stadsvoordeel.  Heiniic 
Bruneel  en  thoyr  Jana  yan  den  Linden  syil  scul^ 
didh,  ter  lampten  bouf  [nl.  in  de  kerk} ...  de  Pb. 
en  Bb.  IX.  8t.  Martens-Laathem  41  (1394).  En 
voorts  houden  berronde  in  den  choor,  voor  *t  heilich 
Saetament , . .  een  lampte  met  olie ,  benende  alle 
daegen,  daefa  en  nacht.  Ib.  XXIII.  Beverén  140 
(1472); 

IL 


LAHPERS,  zn.  mv.  Soort  van  z^den  laken  uit 
het  Oosten ,  fr.  sorte  de  drop  de  soie  des  Indes  orien- 
tales.  Kil.  Lam  pers.  Byssus,  carbosus  lamprasive 
splendens:  nebuia,  velomen  tenue  et  pellueidum.  K. 
auei.  Orespe.  D'Arsy  Orèpe,  sorte  de  toUe  elere. 
Ital.  Lampar  e  blinken,  glanzen;  lampasso  zyden 
laken,  komende  uit  Oost-Indië,  &.  lampas.  Zie  by 
Kramers  Lampasses.  \\  Lampers.  j.  kiste  uuyt 
Spaengien  en  Italien,  geéstimeert  op  c  lib.  Schat' 
ting  V.  1661  (fol.  189,  onder  U  S  (Sgden).  Item, 
een  bougette  van  houte,  drye  lampersche  bonetten. 
GéNABB,  Antto.  arch.  XVII  241.  Inv.  v.  Schoon^ 
beke  (1666).  Lampers  van  Boloignien  en  andero 
geiycke,  de  casse  van  ontront  60  pacxkens  van  ir 
stucken ,  elc  XYUJ  lib.  Tel  v.  31  aug.  1697  (onder 
de  zydestoffen). 

LAMPET,  zn.  1)  Waterkan,  lampet,  ir.  aiguibre. 
Kil.  Lampet /handvat.  Quttus,..  \\  In  eeren- 
werok . . .  twee  ooperen  syen ,  twee  lampetten.  Inv. 
deken  Daneels  1483.  Een  coperen  syde  en  ii  lam- 
petten, eenen  coperen  scotelrinck.  Inv.  V.d.HuLst, 
1487.  It.  C.  V.  Antw.  1682  tit.  41  a.  100,  Stads- 
voordeel, 

2)  Bouwterm.  Afhangend  sieraad  eener  tddering, 
in  den  vorm  van  hêt  onderstuk  eener  kerklamp,  fr. 
(eonstruction)  cul  de  lompe  {f).  ||  Item,  vier  anckers 
om  de  vier  draken  rustende  up  de  lampetten, 
waerup  rusten  moet  de  middelcolomme  van  de 
voyen.  Auden.  meng.  lY  136  (1616). 

LAMPRAES  (Lanpraes),  zn.  Konijn,  fr.  lapin. 
Kil.  Lampraes  /  lampraesken.  Cunieulus  junior : 
,catuhu  leporinus.  Lampreel.  j.  lampraes.  Ounitmlus^ 
II  Lanpraesen.  Aood.  d'archSol.  1866,  blz.  109, 
Gastmaal  te  Brussel  in  1662,  tweeste  sohotele.  Ben 
pastey  van  y  lamperaes  en  een  hoen.  Keukenb. 
16de  E.  in  myn  bezit.  Lamprasen  oft  conynen,  de 
coppel,  1  8.  Tol  V.  1697,  BI.  v.  Brab.  1  414. 

L AMPROIJE  (Lemproye) ,  zn.  v.  Lamprei,  prik, 
fr.  lomproie.  Kil.  Lamprey  e  /  pricke.  Mustela, 
lampretOf  murena  fiuviatüiss  gat»  lomproge.  \\  Hoe 
men  lampreyen  bereyden  zal  oft  pricken.  Keukenb, 
d.  16de  E.,  in  myn  bezit.  —  Aan  dezen,  door  de 
Bomeinen  'zoo  hooggeschatten  visch,  hecht  zich  de 
bijzondere  omstandigheid,  dat  h^,  of  een  bep€talde 
som  er  voor*  in  gerechtszaken  tot  boete  voor  onnouw' 
keurige,  of  tot  loeddingprijs  tussehen  strijdige  procu- 
reurs gesteld  werd.  ||  Éiï  als  sy  [nl.  partyen]  daeraf 
discorderon,  d*een  seggendedat  sy  [nl.  al  de  scrifturon] 
zyn  in  iaicte,  eü  d'ander  in  rechte,  t'hof  visiteert 
de  scrifturen,  op  de  lamproye,  en  die  ghesien, 
condempneert  den  procureur  cQe  ongeiyck  heeft  in 
de  lamproye.  Wielant,  Braet.  eiv.  T,  zziiy,  11. 
En  indien  den  procureur  van  d*een  partye  susti- 
neert  de  sake  geroguleert  te  moeten  worden  te  faite, 
en  den  anderen  ter  contrarie,  zullen  sy  wedden  op 
de  lamproye  van  vil  schell.  par.;  eü  het  differont 
gewideert  wesende ,  tél  dengenen  ongelyck  hebbeode 
daerin  gecondemneert  worden.  C.  v.  Auden.  Stijl 
1619,  kamer  i  31;  U.  Kast.  29.  Indien  sy  [nl.  de 
proöureurs]  dies  contrarie  soustenne  deden  /  wordt 
op  de  lemproye  van  iii  pond  par.  C.  o.  Veume 
LYI  11.  It.  C  V.  Belle  zxii  43.  —  La  Cume  en 
Littré  vermelden  ons,  v^  Lamproie,  uit  Baoul  de 
Cambrai,  12de  E.,  dat  de  lamprei,  of  liever  haro 
geldswaarde,  toen  reeds  aan  den  h.  Lodewyk  tot 
voorwerp  van  prys  of  belooning  diende :  Bois  Loegs . . . 
L'*en  fist  te  don  del  pris  d'une  lamproie. 

LANDEGELIJOK,  byn.  Naar  evenredigheid,  fr. 
en  proportion.  Zie  ook  GhsLAifDB ,  en  oxlaitdxlijck. 
II  Met  selker  vorwaerden,  waert  dat  de  vors.  pand 
■o  ergherde,  dat  menr  niet  ghecrighen  en  conde, 

18 


138 


LAN. 


LAN. 


dat  dan  trors.  gasthnus  de  scade  sonde  hulpen 
draghen  landeghelijc ,  na  de  grote  van  haren  ghelde. 
£nuê.  ffodsh.  H  1406  fol.  1  v»  (1365). 

LANDEN,  OW.  PaUn^  aanpalen,  grenzen,  fr. 
eonfiner.  ||  Yieftien  ghemete  lande,.,  landende 
aen  Willems  land  Uten  hoye.  ds  Pb.  en  Bb.  I. 
Detielhergen  88  (1309).  An  denzelren  uppersten 
yiyere  z^jn  ghelant:  Noort  de  hoyrs  van  Daniel 
Mallainx,  Zayt...  Ih.  Y.  MeUen  7  (1664). 

LANGËNIS  (Langenesse) ,  zn.  Verlangen,  fr. 
détir.  Kil.  Langhen.  vetue,  j.  Verlanghen.  ||  Mijn 
gheduchte  yraawe  hadde  langhenesse  dabdesse  selve 
te  sprekene.  Maegdendale  33  {Auden,  meng.  I  401). 

LANCHAEL  (?),  zn.  ||  Item,  zease  lanchalen 
eiï  de  yisacherie , . .  liggende  in  de  prochie  yan 
Melsele.  L.  Galbsloot,  Sur  Marguerite  de  Flandre 
{sa  dotation  par  Louis  de  Male  26  déc,  1373) 
{Soc*^  d'Emulatian  4e  série  t.  v). 

LANCKGEWEËB,  zn.  Waars,  degen  of  sabel, 
een  wapen  Hweïk,  na  de  nachtklok,  aan  overheids- 
personen  aUeen  voorbehouden  was,  is.  épêe  ou  sabre, 
arme  uniquement  réservée  ei  Vautoritê^  après  la  doche 
de  nüii.  Zie  Génabd  IY  201.)  ||  Dat  in  elck  yan 
den  rotten . . ,  den  thienden  persoon  opgerust  sij  in 
tyda  yan  noode  of  alarm , . .  ten  minsten  de  dry 
daeraf,  met  lange  roeren,  yersien  yan  morlioenen; 
dander  dry  met  rustinghe  [nl.  harnas]  en  spicien, 
en  de  resterende  vier  met  ander  lanckgeweer,  so 
sy  best  sullen  cannen.  Genabd,  Anttv.arch,  III 171 
(1577).  Dat  egeene  yrembde  oft  reysende  lieden 
en  zullen  moghen  achter  straten  eenich  lanckgeweer 
oft  pistoletten  draeghen.  Ib.  421  (1581)  laackgeweir 
oft  roer.  IY  201  (1684). 

LANCKSALICH,  bn.  Yan  zaken.  Gelukzalig , 
hoogsivoorspoedig  en  langdurend,  fr.  bienheureuxj 
irès  prospère  et  de  longue  durée.  Zie  Nederl.  Wdb, 
Gblübzalig.  II  Onsen  souyerainen  heere  en  natu- 
relieken  prince,  die  Godt.wilt  gespaeren  in  een 
langh   en  langsalich  leyen.  de  Pb.  en  Bb.  Aalst 

I  27  (16de  E.). 

LANCKSCHEUTICH ,  bn.  Opgeschoten,  rijzig , 
lang  van  gestalte,  fr.  de  haute  taille,  de  taille 
élanoSe,  j|  Eenen  Meester  Jan  van  Couweghem, 
droBsaert  yan  Geele,  lanckscheutich  yan  persoone. 
GÉNABD,  Antw.  arch,  IY  128  (1583). 

LANSKNECHT,  zn.  Ben  kansspel  met  de  kaart, 
bij  plcJck.  o.  6  mrt  1699  verboden,  fr.  lansguenet, 
jeu  de  cartes  prohibé  par  plaè.  du  6  mars  1699. 
PI,  V.  Brab.  Y  96. 

LAN8PESAET,  zn.  Viee-korporaal,  een  onder- 
officier van  hei  voetvolk,  die  onder  den  korporaal 
stond,  fr.  lanspessade,  anspessade,  bas  officier  dHnfau' 
ierie  qui  était  au-dessous  du  caporal,  Zie  Yan  Dale. 

II  Dat  de  corporaels  en  lanspesaten  tegens  malcan- 
deren  niet  en  sullen  vermogen  te  loten  wij  [wie]  yan 
hen  beyden,  de  yoor-  of  naerwacht  hebben  aal; 
dan,  sullen  commanderen  door  malcanderen.  Maer 
sullen  de  corporaels  oft  lanspesaten  yan  de  respec- 
tiye  rotten  in  de  halle  waeokende,  mogen  loten 
wie  de  ronden  in^de  yoor-  en  naemacht  uyt  sal 
seynden;  wordende  de  caporaels  en  lanspesaten 
oock  geordonneert  beyde  en  gelyckel^ck  hen  op  de 
wacht  té  presenteren.  Stadsarch.  Bergen-op-Zoom, 
Besol.  1620—1626  nr  34,  publ.  21  may  1623. 
Sullen  sich  niet  mogen  sonder  consent  absenteren 
yan  de  wachte  de  corporaels  oft«  lanspesaten.  Ib, 
1671—1674  nr  41 ,  publ.  9  apr.  1671  (Cuypers  y.  Y.). 

LANT  (Landt),  zn.  1)  In  't  algemeen,  en  allit- 
tereerend  met  sant.Lanteil(of)  sant.  Bebouwd 
en  onbAouwd  land,  „t»  natten  en  in  drogen",  „in 
harden  en  in  weeken^^g  fr.  terre  en  génêral,  euUivü 


OU  non.  Sanders,  Erg&nzungs-Wtb.  Bün  BJUtergut 
mit  Land  und  8and,  ||  Als  een  rente  geconstitueert 
is  op  sekere  erye,  landt,  sant  en  huysingen.  C.  e.. 
Antw.  1645,  vi  61.  Eenich  huys,  hoff,  lant  oft 
sant.  Ib.  yii  1.  Huysen  oft  hoyen,  lant  oft  sant. 
2.  Huys,  hoff,  lant,  sant  oft  grondt  3.  Mangelinge 
huys  om  huys,  lant  om  sant  [lant?].  4.  It,  xii  18. 
Alle  henne  erffgoe deren,  te  weten,  huys,  hoff, 
landt,  sandt,  bempden ,  met  alle  aencleyende  landen. 
C.  gr.  Loon  1  375.  Hoff  met  landt  en  sandt,  eoo 
ten  naeten  als  ten  droghen,  sonder  distinctie.  630. 
En  allen  anderen  heerlicheyden  en  toebohoirten, 
hetsy  in  harden»  oft  in  weeken,  in  diepen,  in  droghen. 
Mbbteks  en  Tobps  Y  610  (1491). 

2)  Be  grond  ten  opzichte  van  den  akkerbouw ,  fr. 
la  terre  par  rapport  è  la  culture.  Kil.  Land/  acker  / 
yeld.  Bus,  ager,  <urvum.  ||  Bloot  land.  Braakland, 
fr.  terre  en  jachère,  en  Jriche.  ||  Dat...  d'afgaende 
pachters  t*hunnen  afscheede  zullen  moeten  laeten 
blootlandt  oft  braecke  het  derde  deel  yan  hunne 
saey landen.  PI.  v.  F/..Begl.  17  oct.  1671,  Inl., 
III  416.  It,  C.  V.  Auden,  2(i«  d.  Begl.  12  aog. 
1767  a.  10.  20.  —  Loopende  lant.  Akkerland, 
bouwland,  fr.  terre  arable,  \\  Negheen  persoonen, 
hebbende  in  pachte  eenighe  huysinghen,  hofsteden 
ofte  loopende  landen,  en  yermoghen  deselye  yoorts 
te  yerhuren  aen  andere  persoonen.  C  v,  Veums 
XXX  1.' —  Saeyende  lant.  Zaailand,  fr.  terre  a 
ensemencer,  \\  Den  afgaenden  pachter  zal  oock 
gehouden  zijn . . ,  te  zaeyen  eü  laeten  staen  groeyen 
stoppelloof . . ,  tot  concurrentie  yan  gelyck  twaelfste 
deel  yan  hun  zaeyende  land.  C.  v.  Auden.  24e  d. 
regl.  y.  12  aug.  1767  a.  16. 

3)  Grondgebied,  fr.  territoire.  a)  lem.  het  lant 
yrU  geyen.   Msm  zijne  vrijheid  en  straffeloosheid 
waarborgen,    fr.  geurantir   è    qn.   sa  liberté  et  son 
impuniié,    ||    En   ware   dat   sake,    dat   hi    [nl.  de 
gebannene]  hem  niet   houden  noch  yaen  en  liete, 
en  hine   [nl,  de  aanhouder  hem]  daeroyer  quetste 
ochte  ter  doet  brachte, ..  soe  gheyen  wi  denghenen, 
die  dat  daden,  ons  lant  yri  en  quite.  Brab.  Yeesten 
II   607   (1364).  b)  Be  verbanning  uit  stad  of  land, 
was  oudtijds  eene  niet  ongemeene  straf,  somtijds  voor 
een  zeker  getal  jaren,  somtijds  voor  eeuwig;  doch 
*t gebeurde  wel  eens  dat  zij  opgeheven  werd,  inz.  ter 
gelegenheid  van  de  Blijde  iidcomst  van  den  vorst  of 
van  eenen  bisschop  in  eene  stad,  dit  heette  men: 
het  land  seyen  of  wedergeyen,   het  land 
krijgen,  of  wederhebben.  (Zie  hieroyer  o.a. 
Cannaert,  Bijdragen  115  en  yolgg.,  en  nameiyk  136); 
fr.   Ie  bannissement   d'une   vUle   ou  du  pags  était, 
anciennement,  un  chdtiment  assez  ordinaire,  qudque- 
fois    temporairement,   Iquelquefois   è  perpétuité;    il 
arrivait  cependant,   de    temps  en  temps,  qu'ü  fut 
leve,  portie,  è  V occasion  de  la  Jogeuse  entree  du 
prince  ou'd'un  évéque  dans  une  viUe,  ff  est  ce  qu'on 
appdait:  donner  ou  rendre  Ie  pays,  obtenir 
on  réobtenir  Ie  pays.  |j  Waert  dat  enich  man 
enege  joncfrouw  ontscaiecte  oft  ontleidde,  die  onder 
haer  jaren  ware,  dat  die  man,  eiï  alle  sljn  hul- 
peren oic ,  yerbuert  sellen  hebben  haer  Ijjf  en  haer 
goet,   en  dat  wi, ..  hen   noch  enegen  yan  hen,., 
haer  lijf  noch  haer  goet,  noch  oeo  onse  land  yan 
Brabant  nemmermeer  weder  en  selen  mogen  gheyen. 
Brab.  Yeesten  II  627  (19  juni  1375).  —  Die  yrouwe 
ochte  joncyrouwe  mit  crachte  name,  en  ment  ter 
waerheit  yonde,  hi  en  mochte  nemmer  dlant  gecrigen. 
K.  d.  Ammanie  1292  a.  31;  het  Waalsche  ohi^ter 
zegt  a.   25:  il  ne  puet  jamais  ravoir  Ie  terre,  It. 
K.  V.  *t  markgr.  a.  23.  Nummermeer  dlant  yerkri- 
ghen.  K.  d.  meierij  v.  Loiven  a.  24.  —  Dat  niement , . . 


LAN. 


LAN. 


139 


eenegbe  mnelne  of  hnusen  omme  en  werpe  nooh 
beatorroe  met  menichston  . . ;  diet  dade , . .  dat  ware 
up  den  ban  van  l  'jaeren.  En  souden  daertoe  ge- 
boaden  syn  Tulle  restitutie  te  doene . . ,  aleer  b|j 
baer  lant  weder  bobben  souden,  db  Ylamucck, 
Vsfh.  46  (c.  1417). 

LANT  VAN  DIVISIE.  Zie  Divibib. 

LANTBLOCK,  sn.  Stuk  land,  &.  püee  de  ierre. 
II  Insgelyckx  sullen  oock  geschat  eü  getaxeert  worden 
alle  boomgaerden,  bourkoishoyen ,  lantblocken,  bos- 
schen,  bempden,  wejden,  enz.  C.  v.  Loven  ^ 
Seroit.  96. 

LANTBOECK,  zn.  m.  ^adatiraalhoek  ^  erfre- 
gisier^  fr.  terriër^  regieire  cadastral.  ||  Welck  geldt 
op  de  Toors.  hipotecque  noch  ten  landtboecke ,  nooh 
Toor  Weth  belast  staende,..  C.  v.  Oeni  II  559 
1668.  Belovende,  naer  precedente  erffenisse ,  hiervan 
[nl.  eener  rento]  de  kennisse  en  affectatie  ten  lant- 
boucke  te  doene.  Akte  voor  nat*  De  Sadeleere  te 
Oenty  22  juli  1686.  d'Hoop,  Inv.  Fl,  or,  nrs.  83. 
73.  75.  enz.  en  passim. 

LANTBOUW,  zn.  Wijze  van  bebouwing  der 
akkers  in  de  middeleeuwen  {ctdiure  des  ehamps 
o»  moifen-dge):  ||  Dat  Gillis  van  Bracht  heeft  ghe- 
nomen  in  eenen  lojalen  pachte  . . .  tgoed  ligghende 
te  Lemberghen,  die  men  Aeedt  Cooterey  groet  Iiii 
bunre,  1.  m.  of  m.,  metten  husinghen,  hoornen, 
watren  en  ghelaghen  dertoe  behorende,  eenen  ter- 
mijn van  TI  jaeren  lanc  durende  . . ,  omme  xiii 
p[ont].  TI  s.  groten  tsjaers..  Eü  dese  voors. 
pachtre  sal  dat  goet  moeten  lat«n,  ten  afgano 
van  sinen  vors.  pachte ,  ghel\jc  dat  hijt  vamt  int  jaer 
yyf  en  tseventich,  doe  hire  an  quam,  data  te  we- 
tene: fcusschen  den  neghen  bunren  en  den  tienen 
besaedt  met  coome  van  braken  in  messe.  Item, 
tusschen  den  ix  bunren  en  den  x  besaedt  met 
evenen,  en  tusschen  de  ix  bunren  en  den  tienen 
in  braken  met  eenre  vore.  de  Pb.  en  Bb.  V.  Oontrode 
6  (15  mei  (1376).  Viii  bunre . . .  besaeyt  met  suver 
wintercoeme ,  wel  ghemest  en  ghedreven  van  brake. 
Ib.  IX.  Naxareth  12  (1460).  Zie  ook  bbabck. 

LANTCHARTER.  Zie  chabtbb. 

LANTCIJN8  (Landchens,  lantoheyns,  landt- 
cheins),  zn.  m.  Orondeijnt,  hoofdcijns t  eersteels; 
te  onderscheiden  van  den  later  gestelden  cijns;  oole 
sou-rente  genaamd ,  fr.  eens  fonciert  chef-cens, 
premier  eens;  è  disiinguer  du  eens  postSrieurement 
mis  OU  surcens.  La  Cume  Cens,  droit  seigneurial. 
Van  den  Hane  Census  capitalis,  chef -eens,  \\  Landt- 
cheinsen,  sourenten  en  andere  aude  erfvelicke 
onlosselicke  renten , . .  Cv.  Auden.  xiii  24.  It.  C. 
V.  Oent  Yi  11 ;  C.  o.  Brussei  1606  a.  228.  Dat  men 
ghenen  landchens  verzwaren  mach  boven  den  eersten, 
cheinze.  Cens  sur  eens  ne  vaut.  C.  stad  Brugge  ^  I 
366  (28  mrt  1306). 

LANTDAGH,  zn.  Landsvergadering,  vergadering 
van  de  Staten  eens  lands  of  eener  provincie  ^  fr, 
diète,  assemblee  des  Mats  d^un  pays  ou  d'une  pro- 
vince.  \\  Als  van  dien,  dat  her  Herman  van  Eynen- 
borch,  sijn  vader,  sijn  huijs  tEijnenborch  van  ons 
in  lehen  ontfanghen  heyft  eü  onse  open  opghevich 
huijs  gemaecti  seshondert  ander  schilde,  en  voirt 
van  koste ,  die  de  voirs.  her  Herman  dede ,  diewijle 
hie  leefde,  van  onsen  weghen  opten  lantdaghen 
riedende  in  den  lantvrede ,  daer  hie  onse  ghesworen 
in  was,  twee  hondert  alde  cleyne  gulden,  soe  heb- 
ben wij  hem  dairvoir  bewist  eü  bewisen  . . .  Jtekenk, 
V.  Brab.  reg.  140  fol.  319,  oork,  16  sept.  1368, 
van  Wenceslas  en  Johanna.  —  Lantsdaging. 
Met  dezelfde  het,  fr.  (méme  signification).  ||  Dat  nu 
voortan  den  bailliu  van  Gassel,  in  den  name  van 


ons  ofte  van  den  heere ,  wort  gbehooden  te  consen- 
teren landtsdaghinghe , . .  ten  welcken  sullen  moghen 
commen  de  vassallen,  ofte,  in  haerlieder  absentie, 
van  elcke  heerlichede  eenen  schepenen,  van  elcke 
stede  twee  schepenen,  van  elcke  vierschare  twee 
schepenen  met  twee  notable  mannen,  en  van  elcke 
prochie  een  man  oft  twee,  sonder  meer.  C.  v, 
Cassd  ccix.  Omme  te  schuwen  alle  superfitte  en 
noodeloose  oncosten ,  men  zal  voortsaen  gheen  landts- 
daghynghen  houden  omme  eenighe  propositien 
t*anhooren.  Maer  in  plaetse  van  dien  zenden  aen 
elcke  stede,  prochie,  heerlicheide  en  j uresdictie, 
daer  men  ghewoone  is  publicatien  te  doene,  copie 
van  de  propositie  behoorlick  ghecauseert,  omme 
aldaer  ghepubliceert  en  by  kerckegheboode  gheïn- 
sinueert  te  worden,  ten  fijne  dat  elck  coUegie,  in 
conformiteyt  van  de  coetume,  mach  dezelve  daer 
communiceren  aen  deghonne  diet  behoort  oft'  aen- 
gaet,  en  oonsequentelick ,  dat  eenen  yeghelicken  ten 
daeghe  daertoe  competentelick  ghedesigneert  en  ghe- 
specifieert,  mede  mach  bringhen  z'^ne  resolutie,  al 
volghende  d'ordonnantie  van  den  Baede  in  Vlaen- 
dren  van  den  len  april  1594.  Ih,  ccxii. 

LANTDEKEN.  Zie  bxiktb. 

LANTDROSSAET,  zn.  Zie  dbossabt.  —  In 
het  graafschap  Loon  {dans  Ie  comté  de  Looz),  Zie 
zijnen  eed  in  de  C,  gr.  Loon  II  171. 

LANTDWINGER,  zn.  Straatroover ,  fr.  détrous- 
seur.  Kil.  Landdwingher.  vetus,  j.  straetschen- 
der.  Latro,  grassator^  piraia  terrestris,  K.  auet, 
destrousseur.  \\  Ooc  woriden  suleke  persoonen  [nl. 
de  concnsseurs  of  geldafpersers,  knevelaars,]  ge- 
houden voor  openbaer  lantd^nghers.  Pbbbbdxb 
III  76.  Zie  ook  bbtbdbv. 

LANTEERN  (Lanteme,  lanteeme),  zn.  Lan- 
taarn ^  h,  lanteme.  Kil.  Lanteme /lateme.  Loh 
temaj  comu»  gal.  lanteme.  \\  En  wedden  te  wette 
te  wame  jeghen  eiken  mensche  Jacoppe  van  Lan- 
teme, een  imet  lant.  Schep.  v.  d.  Vrije  29  juni 
1269.  Jehan,  flls  de  Marie  de  Lantema.  Qilliodtb, 
Inv,  d.  chartes  I  316  (1316).  Van  der  gh  e  las  en 
lantemen  die  op  der  scepen  huis  staet,  xxxtiij 
SC.  iij  d.  MxBTBNB,  Oudste  rek.  1324  blz.  49.  Daer 
sal  ie  voert  brenghen  den  hoeme  Davids:  ie  hebbe 
bereit  ene  lanteeme  minen  Kpo.  Oetijdb.  15d«  E. 
49  v°.  ps.  131  / 132,  paravi  lueemam  Christo  meo; 
Staievh.  een  lampe;  Bibel  Plantijn  1666  00»  liehtvai. 
(De  reken.  d.  Domeinen  te  Loven  1406/1406, 
maken  melding  van  nieuwe  lantaamen  aan  de 
Borch).  Prout  dicta  hona  sita  sunt  foris  antiquam 
portam  beate  Oudile  Bruxdlensem^  in  vico  dicto  de 
Lantemestrate.  Schep.  Brussel  1889.  —  Nacht- 
lanteerne.  ||  Overzulcx  waren  den  ix«°  septem- 
bris  (1667)  doen  maken,  in  stede  van  flameljen 
oft  toortsen,  nachtl^nteemen ,  om  daermede  de 
wachte  te  houden;  welck  licht  van  den  wint, 
reghen,  snee  of  haghel  niet  ghebluscht  en  wert, 
eü  cost  veel  min  dan  dwas,  dat  zeer  overloopt  en 
smelt  meften  wint.  Febd.  Vaitdxb  Haxghbit, 
Ber.  tijden  III  21. 

LANTEERNBLADEREN,  zn.  mv.  Blaadjes 
van  runderhorens y  in  plaats  van  glas,  voor  lan- 
taamen, fr.  feuiUes  faites  de  la  come  de  bétaü^ 
au  lieu  de  verre,  pour  lantemes.  ||  Hoornen,  koeyen- 
oft  ossenhoomen ,  daer  men  lanterobladeren  af  maeot, 
het  100e  it  groot.  Tol  te  Antw.  1623. 

LANTGEBOT,  zn.  o.  a)  Groot  lantgebot. 

Zie  OEBOT  4).  —  b)  De  gewoonlijke  kleine  gerech- 
telijke  aanmaning,  zie  ook  aldaar.  ||  Item  es  de 
scoutheete  sculdich  scepenen  te  manene,  gheboden 
te  doene,  eede  te  stavene;  en  van  eiken  lantghe- 


140 


LAN. 


LAN. 


bode  beeft  by  73  d.,  .e&  int  sooatheetdom  zii  d* 
DE  Pb.  en  Bb.  II.  Éver$em  60,  2.  j. 

LANTOENECHT,  zn.  o.  De  gmoone  reehtstU- 
tinsft  tegenovergesteld  aan  het  y,voeektged%tifl'*\  fir. 
Vaudienee  ordinaire,  opposée  au  plaid génSral.  ||  Blant- 
ghenechte  neemt  sijn  beshinsel  en  loop  alle  jaeren 
op  *t  Toecbtgedinghe,  yóót  noene,  als  bet  eerste, 
bobbende  aÜsoo  't  gbeheel  jaer  lanok  oonn,  van 
yiertbien  daeghen  te  Tiertbien  daegben.  C.  v.  Kerend 
taU  n  ly  en  rolgg.  Alaoo  tot  Gbeel  bet  ordinariB 
lantgbenechte  gbebouden  en  beseten  wort  by  den 
droBsaert  en  seven  schepenen,  oft  den  meeeten 
deel  derselver, . .  Cv.  Qhnd  i  1. 

LANTGENOQT,  zn.  G«&anfr,  ndbmr ,  Ui  die 
dicht  bij  een  ander  woont,  die  zijn  land  duit  bij 
dat  van  een  ander  heeft  en  bebouwt,  fir.  roiein,  qmi 
demeure  pree  d^un  autre,  qni  a  êa  terre  pree  de 
ceile  d^autmi  et  la  ctdtive  (vieinm  et  accola).  \\  Non 
enim  sufflciebaif  nt  quie  ditobue  tettibus,  alioquin 
fide  digniSf  infeniionem  nutm  probaret,  eed  eircnm 
faeentium  agrorum  postessoree  jwrejurando  ««o  affir' 
mare  d^^ant,  quae  agri  eseet  gnalitat.  Jut  f  end, 
Fl,  vet.  e.  11.  (Mattbaei).  Item,  geclaert  tusschen 
de  Scbatmeysters  yan  Hasselt,  en  Aelbert  van 
Steenwyc,  ran  dat  goet  ter  Wede,  dat  dat  bewijse, 
dat  Aelbert  bewijst  heeft  mgt  twee  mannen  ^  nyet 
genoecb  en  is;  he  salt  bewijsen  mjt  viertgen  laitt- 
OEKOTEir,  die  boven  en  beneden  gelegen  syn,  die 
daarynne  winnen  noch  verliesen  en  soelen,  en  die 
sullent  geven  Toer  een  eygen ,  6S  roer  een  schotbaer 
goet.  Ibtd.  Deeretum  in  Supr.  TVib.  TVantisalaniae, 
anno  1434  (Cod.  mes,  in  Arch.  Ord,  Traj. :  Judicialis 
terrarum  Saüandiae,  etc.  fol.  60). 

LANTGESCHËIT,  laktschbit  (Lantgescbeet, 
lantgeschede ,  landtgescheedt,  lantscheet),  zn.  o. 
Grensscheiding  f  —  bepaling  (paling)  tusschen  eigen" 
dommen ,  fr.  délimiitUian  de  propriétés.  Zie  obschbit. 
II  De  Torseide  paisieres  hebben  macht  te  stane  over 
lantsceet  en  deelbanne  (proces  tot  boedelscheiding  ^ 
Verdam),  also  als  men  yor  en  achter  ghedaen 
heeft.  C.  stad  Brugge  I  283  (1303).  Van  landghe- 
soheede.  Yoort,  hebben  dese  deelmannen  macht 
alle  landgheschede  te  rersohedene  en  te  yereffene . . . 
En  te  desen  landgheschede  sullen  sij  ombieden  die 
temmermans  en  maetsenaers  yan  der  stede.  Ib,  346 
(1306);  It,  n  282.  It.  C.  v,  Veume  Li  1 ;  C.  v. 
Bette  xzix  1  (art.  2  landaobeede);  C.  v.  Cassel 
a.  437.  438.  439. 

LANTHEER,  zn.  m.  1)  Landheer ,  grondhcer , 
heer  oon  den  gronde,  fonsierheer,  fr.  seigneur  fon- 
der,  seigneur  du  fonds g  dominus  fundi.  \\  Hierover 
waren  [iiZ.  over  dezen  verkoop]  ,  alse  lantheren,  der 
[fiZ.  de  beer]  Jacop  de  Qratre ,  van  Onser  V ronwen 
galde  van  Sente  luclaus,  en  der  Ghiselbrecht  Pais, 
van  sHeleohs  Gheestes  alven  van  Sente-Niclaus , . . 
DB  PoTTBB,  Second.  cart,  63  (1315).  Hierover  [ml. 
over  eene  rentebekentenis]  waren  gheronpen  in 
orconscepen,  alse  lantheeren  van  den  vors.  hnus... 
Ib,  70  (1336).  Hierover  waren  gheronpen  in  oercon- 
scepen,  alse  lantheeren  van  der  erven  daer  tvors. 
huns  op  staet,  der  Symoen  de  Pape,  persoen  van 
Doense  eii  prochiepape  te  Sente-Michiels.  Ib,  71 
(1337);  it.  85.  D^executie  van  hypotheke  (daer 
wettelichede  af  is)  op  eenighe  huysen  ofte  erven, 
soowel  sorterende  onder  landtheere,  als  Yrybays 
eii  erfve  zynde, . .  gebeurt  by  pandinghe,..  C. 
V.  Oent  Yi  9 ;  ti.  II  6.  45.  49.  Zie  ook  gbokthbbb. 

2)  Landboekhouder ,  de  ambtenaar  diens  bevoegdheid 
het  was  het  landboek  te  houden,  den  overgang  en  de 
belastingen  der  eigendommen  e^an  te  teehénen,  fr.  Ie 
fonoOonnairê  jwi  avaU  dans  ses  attributions  la  tenue 


dut  livTê  terriër,  d'g  annoter  les  mntaOans  êt  Us 
Unpignorations  des  propriétés  [f]  —  Wy  meenen  dat 
bet  woord  in  de  volgende  aanhaling  aldus,  en  niet 
als  grondheer,  seigneur  f  onder,  moet  verstaan  wor- 
den. II  Annotacien  van  lasten  by  landtheere  np 
wettelicheden  ghedaen  onder  zyn  handteecken,  can- 
seert  realisatie,  al  en  ware  'tzvnen  bouoke  niet 
ghestelt,  en  ooo  preferentie  v<5or  andere  naer  die 
date  ten  boueke  staende.  Sn  es  de  lantheere  toe- 
sprekelio  om  de  bescaetbede  van  den  rentien  of 
crediteurs  toecommende  by  zulcke  venuymtheden. 
C.  V.  Cfeni  Yi  18.  —  Van  den  Hane  had  bet  w. 
riohtig  verstaan  (behalve  dat  hij  dominus  behoudt 
voor  heer)s  by  zegt,  in  zgne  interpretatien  op  dit 
art.  18 :  diominus  praediarius  tenetur  ob  uifgligentiam 
in  annotando  oommissam.  In  dmile  de  secretario, 
notario,  scriba,  grqfflario,  etc.  —  ||  Danof  \nl,  van 
de  natuur,  de  ligging  en  het  belastingsvrye  der 
eigendommen]  den  officier  executeur . . ,  hem  inior- 
meren  zal  van  den  greffier  van  dien,  en  van  dan 
lantheere  handende  den  lantbouck,  die  men  binnen 
derzelver  stede  maecken  zal.  C,  v.  Auden.  Yii  66; 
it.  XIII  22  en  blz.  466.  Jt.  DB  Pb.  en  Bb.  Oent 
II  81  (2). 

8)  Eigenaar,  fr,  prqpriitaire.  ||  Ben  lantheere 
moet  leveren  het  saykooren;  dies- moet  den  bauman 
dooghen  alle  oncoeten  totten  ougste,  en  de  lasten 
up  tselve  lant  commende  tan  den  gheheelen  jaere. 
—  Soo  wanneer  den  lantheer  begheert  te  deeschen, 
soo  seynt  hy  eenen  deascher,  denwelcken  den 
meester  moet  gheven  den  oost  en  dachuere;  maer 
den  pachter-bauman  moet  hem  gheven  potagie  en 
grusen  bierke  te  drincken,  waervooren  hy  heeft 
crinsen  en  caf.  C.  v,  Auden.  2de  d.  (^st.  htlftwi»- 
ning  te  Beteghem  1676,  tlz.  470/471,  a.  2.  5. 

LANTHOUDEB,    zn.    Burchmeester   en 

lanthouder.  Bestuurders  der  gemeente.  Onder  dete 
dubbde  benaming  waren  er  in  de  Icassdrij  van  Veume, 
voor  stad  en  land,  twee  ambtenaars,  de  een  voor 
de  Commune  of  de  bestuurzaken,  de  ander  voor 
de  gerechtstaken ,  &.  sous  cette  doublé  dénomittaüon, 
il  y  avait  dans  la  ehdtellenie  de  Fumes  deux  fomo' 
tionnaires,  pour  la  ville  et  Ie  plat-pags,  Fun  pour 
la  commune  ou  Jss  affaires  administratives ,  V  autre 
pour  les  affaires  de  lajustiee.  Kil. Land thouder. 
vetus,  Jland.  Consul  terriiorii.  \\  En  werdt  de  Wet 
van  de  voomomde  stede  en  oasselrye  jaerlijcx  ver- 
maeckt  en  vemieut  by  de  oommissarijBsen  van  de 
voomomde  Bertz-hertoghen ,  daerinne  gestelt  wor- 
den twee  burobmeesters  eü  landtbouders,  deneenen 
van  de  commune,  en  den  anderen  van  de  Wet, 
met  noch  twlntich  schepenen  en  cuerheera.  C.  v. 
Veume  i  8. 

'  LANTHUIS,  zn.  o.  Gemeentehuis,  fr.  nuüeon 
communale.  \\  Alsoo  wy  overlang  den  voors.  Inghe- 
landen  ghegunt  en  gheacoordeert  hebben  seker 
paert  in  de  groote  en  deyne  H. . ,  om  by  ben 
daerop  een  kercke  oft  capelle  te  bouwen . . ,  midts- 
gaders  om  daerop  een  ghemeyn  landtbuvs  te  doen 
maken,  om  daerinne  recht  te  doene  efi  hun  verga- 
deringen te  houden,..  BI.  v.  Brab.  12  juni  1671. 
blz.  237.  Sal  de  verpachtinge « . ,  ghedaen  worden 
ter  vierschare  op  ^tlandthuys.  C.  o.  Veume  xltii 
7.  Ordonnerende  dese . . ,  gepubliceert  te  worden 
in  't  consistorie  van  desen  hove, . .  en  gesonden  aen 
de  gecommitteerde  van  de  twee  steden  en  landen 
van  Aelst,  om  aldaer  insgeUjckx  gepubliceert  te 
worden,  niet  alleeneiyck  [in]  hemlieden lanthuysen, 
maer  oock  ter  kerckstichele  van  yder  procbie  van 
hun  district  BI.  v.  VI.  4  nov.  1712;  VII  1410. 
LANT  JUWEEL,  zn.  o.  Kampstr^d  tusschen  de 


LAN. 


LAN. 


141 


lUedêrUk']  hatHerê  ên  luêselkên  de  gdktttter^g/ildên , 
der  etedem,  of  liever  de  luitterl^ke  intrede  dier 
gezeleckappen  ^  tr.  coneomrt  entre  le$  chambree  de 
rhHortgue  et  lee  güdee  d^arohere  des  villes » onpluiói^ 
V entree  trumphtde  de  ces  tooi4tés  (Snellaert,  Schets 
ens.  74;  ook  by  Van  Dftle).  Zie  b\jionderheden 
over  eenige  dezer  onoTertroffene  Tolksfeesten  onzer 
Yooroaden,  o.  a.  by  Snelkort  2.  c,  en  vooral  de 
besohrijying  van  het  Landjuweel  der  Bederijkers 
te  Antwerpen  in  1561 ,  bij  J.  B.  Van  der  Straelen, 
Qesok.  der  Antw,  Beder^hkamers  2i  en  volgg.,  en 
dat  Tan  1439,  voor  de  BcbutteregUden,  bQ  de  Ps. 
en  Bb.  Qent  II  161. 

LANTGAERTE.  Zie  onder  Ghabtbb.  ||  Dat  die 
buytenlandighe  niet  hoogher  dan  die  inlandighe 
aengheslaghen  noch  belast  en  worde,  en  dit  aJles 
■onder  prejuditie  der  lantkaerte.  C  Umd  v,  Raven- 
stein,  Besehetft  1648  a.  2.  Yermoghens  de  landt- 
kaerte.  Ih.  a.  S. 

LANTCOHIEB,  zn.  o.  Lamdboelc,  fr.  terriër. 
d'Hoop  Inv,  FL-or,  42.  Zie  Bükdbbbobck  ,  Gasb- 
BOBCK,  enz. 

LANTCONDICH,  bn.  Bekend  in  Keel  de  land- 
streek, h,  notoire  dans  toute  la  oontrSe.  \\  Het 
heerschap  Tan  Bygaerden  beghint  opte  brugge  te 
BoesToor  op  die  beeoke,  en  gheet  doir  tdorp  tot 
Vrielegem  met  yeken , . .  en  yoirt  soe  eest  lantcon- 
dioh  waert  ommegaens  scheedt,  A.  Wautsbs. 
JSnvirons  I  364,  Ane.  greffe  de  CapeUe- Saint- Ulric 
'  xve    E. 

LANTCOOP  (Lantcoep,  lantoope)  zn.  1)  Loo- 
pende  prijs  of  waarde  van  iet  land,  fr.  prix  eomrant, 
vdleur  courante  des  terres.  ||  Soe  antem,  unde 
querela  ad  abbtUem  pervenit,  quod  soleam  [nen^ 
vUüeus']  viüanos  nimium  gravare  de  landcoep,  eo  quod 
ab  eis  plus  etiam  quantum  prepositus  exigerem, 
penitus  falsum  est,  tak  Lokebbv,  St.-  Pierre,  blz. 
172  (1166).  Dat  die  borgemeesteren,  met  rade  der 
scepenen  en  gesworen  Tan  Os,  selen  mogen  doen 
maken  nuwe  straten  en  graTen  binnen  onser  stat 
en  Testen  Tan  Os,  of  dairbnten,  dair  hen  des  noot 
dnncken  sal,  om  onse  stat  Tan  Os  dairmede  te 
sterken;  en,  oft  te  doen  were,  dat  si  die  straten 
eü  graTen  selen  mogen  doen  leiden  doir  der  goeder 
lude  erTe  aldair,  ter  minster  scaden,  om  den 
derden  penninck  Tan  hoiren  erTe  hen  meer  te  geTen 
dan  die  lantoope  dair  is  Tan  erTe,  het  si  porters 
erTe  Tan  den  Bosch,  Tan  Os,  of  yemant  anders, 
mundich  of  onmundioh;  eü  of  hem  yemant,  die 
dair  erTe  hedde,  des  weren  wonde,  dat  onsen 
schouteth  Tan  Maselant  macht  hebbe,  mitten  borge- 
meesteren, schepenen,  en  gesworen,  derre  erre  te 
oopen  en  aen  hen  te  slaen ,  om  den  derden  penning 
meer  als  Toirs.  is,  en  tgelt  daeraf  den  goeden  luden, 
diens  derTC  is,  te  betalen;  en  alsulc  geit  setten  op 
die  goede  lade  Tan  Os,  naer  hoir  bescheidentheit, 
altoos  daerbij  wesende  Tier  porteren  Tan  den  Bosch , 
aldair  geërft,  die  onse  scepenen  Tan  den  Bosch 
daerby  schicken  selen ,  of  si  willen.  Bskenk.  v.  Brab, 
reg.  143  fol.  166,  Vrijheid  van  Os  1399.  Ka  lant- 
ooop  of  gemeyne  tazatien  en  estimacien.  i6.  reg. 
132  fol.  78  (16de  £.);  U,  reg.  136  fol.  41  t».  It. 
O.    LiSge   11    deo.    1500  a.  46,  MassOt.  Zie  ook 

LiJCOOF. 

2)  Met  10.  lantooop  werd  ook  toegepast  op  den 
(Hfiossingspr^s  eener  rente,  fr.  ee  mot  s^appliquaii 
aussi  au  taux  de  remboursement  d'une  rente.  ||  Alle 
quytbare  renten,  daeraff  die  capitael  penningen 
onseker  z^n,  wordden  gelost  metten  capitael  naer 
lantsooope,  en  metten  Terloope  naer  gelangde  Tan 
den   tyde.   —  Lantsooope  Tan  gheltrente  is  Toor 


eloken  penninok  achtien  penningen,  Tan  de  ooren- 
rente twintich  karolus  guldens;  toot  elcke  mudde 
torren  xxiiiJ  karolus  guldens.  O,  v,  Tkienen  ix 
3.  4.  En  oft  hy  [nl.  een  zoon]  wille,  soo  mach  hy 
sijnder  suster  laten  heffen  aen  wedde  of  rente,  in 
rogge  of  in  gelde,  op  alle  de  goeden  die  vader  en 
moeder  achtergelaten  hebben;  en  die  magh  een 
broeder  afqu^ten  . .,  met  Tollen  Terschenen  paohtoi 
en  naer  den  hooghsten  lantooop.  C,  v.  Lier  XT  2. 

LANTCOSTEN,  zn.  mT.  Gemeente-  of  dorps* 
lasten,  fr.  éharges  eommmndles  [Sullen...  ghe- 
prefereert  en  eerst  berecht  worden].  Ten  Tierden, 
's  princen  penninghen,  kerok&- ,  disch-  en  godtshnys- 
penninghen,  der  stede  en  casselrye  penninghen,  als 
accysen,  pointinghen,  settinghen  en  landtooeten,en 
alle  andere  inschulden  derseWer  stede  en  casselrye. 
C.  V.  Broekburg  XYiii  7. 

LANTMAET,  lavtmatb  (Landtmaete),  zn.  Maaty 
gebruikelyk  op  het  vaste  land,  tegenovergesteld  aan 
watermaat,  fr.  mesure  en  usage  sur  terre,  opposée 
è  la  mesure  mariiime.  ||  tZaut  Tan  Yranckerycke, 
als  Bruage  ofte  Uldrons  [«2.  Oleron] ,  tweloke  zeke- 
ren tydt  daer  te  Tooren  hadde  ghegolden  bin  der 
Toomomde  stede  om  tweendertich,  xxxiii  en  xxxxni 
1.  grooten  de  hondert  razieren  watermate,  wiert 
Teroocht,  in  septembre,  ootobre  xyc  Tierentseyentieh, 
hondert  ponden,  cxY  L  en  cxx  1.  grooten  thondert, 
landtmaete.  Piot,  Chron.  603  (1674.) 

LANTMARTEa  Zie  HsBifiJir. 

LANTMETEBS-PAS  zn.  m.  Lantmetersstap  = 
5  voet  van  11  duim,  fr.  pas  de  géomètre  :=  5  piede 
de  11  pouees,  ||  De  stadt  Brugge  is  Tan  gzoote 
10,472  gemeene  passen  in  haer  boTangh;  weioker 
passen  yder  in  'tbyzonder  in  zich  begrypt  2Vt  Toeten: 
twee  gemeene  passen  dan  behouden  6  Toeten,  de- 
welcke  t*samen  maken  een  landsmeeters  pas;  maer 
elcken  Toet  maeckt  11  dweersche  duymen.  de  Dam- 
HOUDBB,  Qrootdadighegdt  5. 

LANTNEBING  (Landtneeringe ,  landtsneeringe, 
landneeringe),  zn.  t.  Akkerbouw,  landU^ouw,  fr. 
agricuUmre,  Kil.  Landneeringhe.  Agrjeultura, 
II  Duerende  de  groote  Tacantien  Tan  den  oost.., 
en  mach  men  geen  buytenluyden  landtneeringfae 
doende,  om  eenige  ciTile  salÉen  arresteren  noch 
Tangen.  C.  v.  Antw.  1682,  xxtii  21;  it.  22.  It.  O, 
V.  Deume  1612,  ii  43;  C.  v.  Kortrijk  i  4.  Poerde^ 
wagenen,  ploeghen  en  andere  saeken  dienende  ter 
landtsneeringhe.  C.  v.  Auden.  Yii  8. 

LANTPOOBT,  zn.  t.  Stadspoort  U  landewaarts, 
tegenovergesteld  aan  waterpoort  Séheldewaarts 
(Antwerpen),  fr.  porte  de  vUle  vers  Viniêrieur  du 
pags,  opposée  d  la  porte  vers  VJBsoaui  d  Anvers, 
II  Dat  Toortaen  aen  elcke  lantpoorte  en  water» 
poorte  sal  worden  gestelt  eenen  clerck,  die  teecke- 
nen  sal  in  eenen  boek  oft  cohiere,  by  naeme  en 
toenaeme,  alle  deghene  die  Tiemdelingen  sohynen 
te  sgne,  ter  deser  stadt  innecomende , . .  Giénabd, 
Antw.  arch.  III  172  (1677);  it.  IV  64. 

LANTRECHT  (Landtrecht),  zn.  o.  1)  Plaatselijke 
kostuum,  in  de  ruimste  bei.,  somtijds  tegenovergesteld 
aan  het  stadrechi,  fr.  eoutume  loiede,  doms  la 
plus  large  aeception,  qqf.  opposée  au  droU  d^ume 
viüe.  II  De  amptman  mach,  Tan  weghen  synder 
officien,  alderhande  onruerende  uuytgewonnen  goe- 
den ,  en  die  by  justioien  en  met  rechte  . .,  Teroocht 
syn  ter  Tridaechsmerot ,  Toer  scepenen  Tan  Antwer- 
pen en  met  scepenenbrieTen  valide  goeden,  Testighen 
en  erTon,  sonder  dat  Tan  noode  sy  eenighe  goe- 
dinghe  ten  lantrechte  meer  te  derren  doene,  nyet- 
tegenstaende  waer  en  te  wat  plaatsen  die  goeden 
in  den  merogreefioape  oft  quartiere  Tan  Antwerpen 


142 


LAN. 


LAN. 


geleghen  moeghen  wesen.  C,  v.  Aniw.  1545  Y  11; 
U.  TI  12.  45.  46.  Soo  wanneer  dat  eenich  buyten- 
poorter  aflijvich  wordt,  sijne  have  moet  ghedejlt 
worden  nae  stadrecht  Tan  Antwerpen,  en  syne  erve 
en  andere  goeden  nae  den  landtrechte.  Ih,  1582 
zxxYiii  6;  ii.  xli  106.  It  Oompilatae  Y  xvy  98; 
C  V.  Laven  xii  10.  14;  C.  v.  Diest  YZ.  XYii  4; 
C.   o.  Thienê»  xi  2;  C.  ^.  Loon  I  216.  898.  408. 

2)  Seehi  van  dên  landbouw ,  gétrmkel^ke  plicht  en 
vergoeding ,  fr.  droit  de  culture ,  devoir  et  indemnité 
eoutumiere.  ||  Als  eenich  pachtgoet  ofte  land  Toortan 
ghegheren  is  in  loyalen  pachte,  zoo  es  den  pachter 
ghehaaden,  naer  costume  Tan  lantrecht  binnen  de 
cassehye  Tan  Andenaerde  onderhanden,  te  Toeren 
op  elck  bunder  landte  braecke  ligghende  tweender- 
tich  Toeren  mes  ofte  zesthien  prysToeren;  en  tmaerle 
moet  den  pachter  op  tUant  laeten  dat  hij  Tindt. 
C,  V.  Auden,  ix  8.  I)at,  als  den  tochtenaer  zelve 
bedryrer  gheweest  heeft,  zyn  hoyr  gheheel  staet 
om  te  hebben  Terghelt  Tan  de  Tette,  dreft  en  saet, 
naer  landtreeht.  C,  o.  Dendertn.  1680,  XT  20.  Zie 
ook  Ploechbbcht. 

Lantroering  (L-ue-e)  doen.  LcMd  aandoen, 
aan  land  komen  fr.  prendre  terre,  atierrir.  \\  Phi- 
lips, enz ....  Want  tonser  kennissen  is  comen,  dat 
alrehande  Trachteneren  eü  Toirliden,  die  der  qoep- 
Inden  in  Yranckeryck,  in  Henegouwen  en  in  alre- 
hande andere  landen  buten  den  palen  ons  lants 
Tan  Brabant  woenende,  comanscapen  en  goederen 
beTracht  hebben  gehadt  en  boTrachten,  om  in 
onse  stadt  Tan  Antwerpen  te  leveren,  bynnen 
eenige  jairen  herwerts  aengenomen  hebben,.,  die 
comanscapen  en  goederen ,  nadat  se  binnen  den  palen 
ons  lants  Tan  Brabant  lantrueringe  gedaen  hebben 
gehadt, . .  Rekenk.  v,  Brab,  reg.  133  fol.  52  (6  aug. 
1457).  Dat  die  comerscapen  en  goeden  toebehoerende 
waren  luden  Tan  buten  den  lande  Tan  Brabant  en 
in  Brabant  lantrueringe  hadden  gedaen.  Ib, 

LANTRUIMING  (Landtruminge) ,  zn.  Het  laten 
varen  van  een  onroerend  goed,  fr.  dSguerpittement , 
ahandonnement  de  la  poeteteion  d'un  immeible.  \\  Yan 
landtruminghen.  Naer  dat  ten  Prossehen  ofte  Oano- 
niosehen  |jemant  te  wette  es  ghestelt  omme  landt, 
muelnen  oft  huusen  te  ramene,  eü  daertoe  es  Ter- 
wonnen  en  bereden,  en  ghewesen  de  handt  te  doene 
Tan  den  lande ,  muelne  of  hunze ,  so  es  die  persoon 
ghehouden  tTonnesse  te  Tulcommene.  O.  v,  H  Prooi' 
sche  ft.  Lxxi.  It.  C.  stad  Brugge,  K.  o.  HMaen- 
daechsche  a.  31.  37. 

LANTSAIGERIEN,  zn.  Lantsusagen(.'),  ||  [Dat 
hy  zou  mogen  gebruijcken  bg  lantsaigerien  die 
Toirs.  chejnsgoeden ,  soe  langbe  dat  hy  betaelt 
soude  zijn  Tan  synen  pontpenningen  en  heerlicke 
rechten ,  metten  costen  dairom  gedaen ,  Leenhof  v, 
Brah,,  proces  Leonardt  Cotereau  §  M^  Baulus 
Ooghe  1522,  a.  vnj. 

LANTSAKEN  (Landtsaecken),  zn.  mv.  1)  Beehts- 
gedingen  loopende  over  landelijke  zaken,  voor  zooveel 
er  de  Spijker  in  te  zien  had,  fr.  procèe  réUdifs  è 
des  affaires  eivUes,  en  iant  gu*elles  ressortissent  è 
TEpier.  Baepsaet,  Analyse  nr.  250  blz.  441  zegt, 
ter  zake  der  brieven:  y^Toutes  les  affaires  qui  arri- 
veront  sur  les  terres,  chemitu  et  agueducs,  appdèes 
eauses  des  terres,  en  fiamand  lantzaeke,  seront 
jugêes  par  les  vassaux  de  ces  brief s,*^  (Ord.  de  la 
eomiesse  Jeanne  de  Flandre  de  1282). 

2)  Orer  ^t  algemeen  de  landelijke  zaken,  als: 
wegen,  waterloopen,  bruggen,  heiningen,  enz.,  fr. 
en  génSral  les  affhtires  rurales,  telles  que:  chemins^ 
cours  d'eam,  ponis ,  clótures,  etc.  ||  Item,  Tolghen 
aen    troorn.   schoutheetdom   de   kenniase   Tan  alle 


landtsaecken,  onterfvenissen  en  erfrenissen,  metg. 
Tan  belastynghen ,  decreten  en  afwjnninghen  Tsn 
renten,  db  Pk.  en  Bb.  XYI.  Assenede  11 ,  z.j.;  U. 
XY.  Middelburg  61.  Als  dezen  keur  [nl.  de  jsa^ 
keur]  bezeten  is,  dan  pleecht  men  ghemeenlick 
sdonredaechs  daernaer  te  bezittene  den  keur  Tan 
Lede,  daer  men  Traecht  naer  alle  sticken,  ghelyo 
in  den  anderen  keur,  en  Toortmeer  Tan  allen  land- 
zaken.  C.  v.  Aalst  884  (15(ie  E.).  Onder  'tToor- 
noemde  landt  Tan  Dendremonde  zyn  acht  Tier- 
Bchaeren,  daeronder  resorteren  diTersche  prochien 
toebehoorende  den  heere  Tan  Dendremonde,  hem 
immediaet  subject  wesende,  hebbende  alleene  justicie 
fonsiere,  erfden  eü  onterfren,  eü  de  kennisse  Tsn 
allen .  lantsaeoken ,  sonder  meer  C  o.  Denden», 
1546,  I  22.  Zie  ook  Ebvbb  5,  Gbobv  ebübbï. 

8)  Kleine  boeten  voor  overtredingen  in  landelijke 
politiezaken,  fr.  amendes  Ugères  pour  eoniraventions  «s 
matière  de  police  rurale.  ||  JPar  Ie  enqueste  est 
irouvei  que  lidis  religieus  ont  audit  Ueu  que  on  c^nde 
Laetscepe  et  ès  appartenanckes  dessusdites,  et  doieai 
avoir  et  lever  toutes  les  amendes  jusques  è  lx  solt 
de  paris  et  dessous  lx  sols  de  paris,  lesqueUes 
amendes  on  apiele  Lantzakes.  Dibbicx  ,  Oends  char- 
terb,  18  (1297).  ~  DerhaWe  Terklaart(2)  hy  het  w., 
in  zyne  Lyste  of  Role:  boeten  onder  de  8  pond 
par.  of  60  schelen  [versta  Tan  8  pond  of  daaronder]. 
Zie  ook  het  Torige. 

LANTSCHAP,  zn.  Burgerschap,  poortersckap, 
fr.  bourgeoisie,  droit  de  eité.  ||  Sy  [nl,  de  gezwo- 
renen en  klerken]  sullen  oock  schuldigh  syn  in 
deselTe  passeringhen  te  exprimeren  de  poorterye 
ofte  landtschap  Tan  de  comparanten.  C  stad  Brugge 
II  728  (1751).  Zie  ook  citilitbit. 

LANTSCHEIDEB  (Landtscheeder),  zn.  Grens- 
scheider,  landmeter,  fr.  d£limitaieur ,  arpenteur, 
géofkHre.  Kil.  Landtscheyder.  j.  landtmeter. 
II  Als  een  huys  ofte  mner  staet  om  te  Tallen  ofte 
te  ruine  te  gaen , . .  sal  sulc  huys  of  muer  by  de 
Wet  ghoTisiteert  worden ,  met  landtscheeders  daertoe 
te  denomeren.  C.  v.  Nieupoort  xv  6. 

LANTSCHEPENEN,  zn.  mv.  Landel^ke  sche- 
penen, fr.  échevins  rurauae,  Waarschyniyk  zyn  die 
hier  tegenoTergesteld  aan  stedeHjke  schepenen;  wij 
troifen  het  w.  niet  elders  aan  dan  in  Yelsicque. 
II  T.  allen  denghenen  die  deze  letteren  selen  sien, 
de  lantscepenen  Tan  Yelseke  god  houden  in  unsen 
Here.  Oork.  12  juni  1257.  (Ook  by  db  Pb.  en 
Bb.  YII.  Dikkelvenne  9).  Zie  ook  qttbddbk. 

LANTSGHOOF,  zn.  Korentiende-  of  sehoofretM, 
fr.  ^.jifest  Ie  terrage  et  champarf  que  Ie  seigneur  Um 
sur  les  gerbes  de  bied  au  tems  des  moissons^*,  zegt 
de  Laurière  in  verbo  Agrier  ou  agrière;  het 
oude  Agrarium,  by  Maigne  d'Arnis  Tributum  seu 
veetiged,  quod  ex  agris  pendiiur;  droit  d'etgrier, 
droit  de  terrage,  redevance  foneibre,  champart;  ol. 
agrier,  Baepsaet,  Analgse  255,  handelt  er  OTer 
onder  den  titel  De  Vagrier,  en  fiamand  schoofrecht,  . 
landschoof,  et  de  la  dtme  IcUccde,  en  zegt  er  Tan: 
Ie  droit  d^  agrier  se  eonfond  avec  les  emphytêoses, 
les  champarts  et  toutes  les  conoession*  de  fonds  è 
redevance,  en  ontkent  er  ook  allen  schijn  Tan  leen- 
heeriyken  oorsprong  aan.  ||  Item,  behoort  tenselTen 
leene:  thol,  Tont,  confiscatie,  goet  Tan  bastaerden, 
straegiersgoet,  eene  ToUe  banck  Tan  seTen  schepe- 
nen, boeten  Tan  tsestigh  pond.  par.  en  daeronder, 
beste  hoofden,  landtschoop  [l.  landtschoof],  eene 
heerelycke  rente  Tan  34  gansen,  enz.  Auden.  meng, 
lY  483 ,  denombrement  der  Baronie  van  JEgne  (1765). 

L  ANTSCHRIJVER,  ook  lantschbijvbb-hotabis 
en  LAKTN0TABI8,    zn.  De  gekende  openbare  ambte- 


LAN. 


LAN, 


143 


iê  Saveiutein,  maar  diê  daar  ook  mei  het 
len  der  proeesiole  oefen  schijnt  gela$t  geweest 
I,  fr.  notairej  paraissant  avoW  étê  aussi  chargé 
esser  les  acies  de,  procédure  a  Savensiein.  ||  Dat 
Dsen  landtBchriJTer  ghebeurt  allerley  judiciele 
,  in  de  gherichten  voorTallende  en  daervan 
iderende,  mitsgaders  alle  acten  daer  het  sche- 
del op  wort  ghebrooht,  alle  coopcedullen  en 
handelinghen  van  alienaiien  ofte  belaatinghen 
>nmondighen  kinderen,  de  kercke  en  armen, 
Be  domeynen  oonflemerende,  en  siückx  in  den 

yan  onsen  gherichtsbode ,  alleen  te  besobry- 
.  Land  v.  JEUivenstein ,   1661,   a.   19;  it,  41. 
b;  in  art.  17  landtschr\JTer-notaris,  en  op  den 
landtsnotaris. 

NTSCHULT  (LANTSCOUT),  En.  t.  Orondeijns, 
s  f  onder.  ||  Alle  achterelainghe  van  lantscouden, 
i  dat  tlant  daeromme  ghestellet  es  in  de  kerke 
like ,  de  boete  es  üi  s.  Hosdet,  Stat.duJEoop 
ebronckf  bis.  190  a.  72. 
NTSMAN  (Lansman),  zn.  m.  Lamdmany  dor- 
y  hoer ,  fr,  eampagnard.  Kil.  Landman. 
oktf  eto.  II  Binnen  corte  daeghen  daemaer 
in  uut  diverssche  yan  dese  soldaten  tsamen  ten 
iraert  in,  alzo  zy  daeghelicx  userende  waren, 
e  den  lansman  groten  oyerlast.  Piot,  Chron, 
1568).  De  lanslieden.  Ib. 
NTSOENË ,  zn.  Eigenl.  de  verzoening  vanwege 
tand  opgelegd  om  eenen  doodslag  s  vandaar  de 
gde  straf  tdve^  nl,  eene  bedevaart  y  een  ^yW^^^ 
eene  min  of  meer  verafgelegene  bidplaats,  en 
,  gei^k  xeer  vele  middeleeuwsche  straffen  t  met 
afgekocht  worden,  fr.  proprement,  la  réeoncv- 
t  imposée  par  Ie  JPays  pour  «»  homicide;  de 
ïdfiment  inJUgéf  savoir  un  pHerinage  h  un  lieu 
ière  plus  ou  moins  éloigné,  leqnel  pouvait  étre 
té,  comme  un  tres  grand  nombre  de  peines  du 
-dge,  II  Wat  is  lantsoene?  Een  lantsoene  is 
de  eenen  wech  in  Sint-Joest,  te  Yindoeme, 
lutsemedouwe,   Sint-Jaoobs,   in  Cypers.  Wat 

wech  is  in  gelde:  enz.  C  gr.  Loon  I  69. 
oene  is  eenen  wech  tot  Vindome,  Bntse- 
iwe,  tot  Bint-Jacob  en  tot  Cipres;  facit  75 
.  O.  Uége  26  juli  1624  a.  88;  2d«  8.  III  48. 
NTSTBAET,  lants-tbate,  zn.  y.  Zie  hexb- 

en  HESBBTBAET.  De  landstraai  is  ook  de 
f  openbare  weg,  de  ,,^oogste  strate^^  van  Bei- 
,  de  via  regia,  müitarisy  publica,  yan  Elil.; 
emin  du  pais,  chemin  royal  yan  Flantijn;  b\j 
n  zijn  landsirasze,  heerstrasze,  en  h^bahn 
iem :  öffenüiche  strasze  durch  dn  land ,  brdte 
e  überhaupt;  oock  by  Benecke:  herw^o, 
^,    heersirasse.    Het    w.    kwam   ons   in   de 

oorkonden    niet    yoor,    tenzij    in    het   yol- 

citaat  waar  een  onderscheid  gemaakt  wordt 
len  „heerenstrate''  en  „lantstrate'*;  maar 
elooyen  dat  deze  laatste  benaming  er  staat 
vddstrate  landwech,  bij  Grimm  landweg, 
ns  oder  durchs  fiache  land,  \\  Dat  niemant 
ie  sheeren  straten,  ofte  oock  lantstraten,  en 
emauwen,  tsy  met  weeren,  thuynen  ofte 
m  te  stellen.  DX  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kaprijk 
rde  E). 

NTSWAGEN  (Lanswagen),  zn.  m.  Landr 
,  boerenwagen,  fr.  chariot.  ||  Nemende  alleen- 
uerlieder  doode  soldaten , . .  werpende  die  np 
lanswaghen.  Piot,  Chron.  867  (1568). 
NTS  WERT  (Lansch  wert)?  Byw.  uitdr. 
lande  waarde,  fr.  selon  la  vaUur  des  ierres? 
ontlent(?)  dat  leghet  binnen  dire  yorseider 
hen  y  dat  sal  men  maken  bi  prisen  yan  minen  | 


her  Wantren  den  groten ,  enz.  Sn  dit  yorseide  lant 
ne  sal  men  niet  yorder  meten  tenden  dike  wart 
danc  [danne]  iiii  Yote  in  den  dicdilf.  Oork.  (24 
sept.  1259),   Vad.  Mus,  III  62. 

ijanttol  en  Watertol  in  Brabant.  ( Tonlieu 

de  terre  et  d'eau  en  Braibani),  \\  Hoedat  wy,  alse 
hertoge  yan  Brabant ,  bynnen  onsen  yoirs.  lande  yan 
Brabant  hadden,  onder  andere  partyen  yan  onsen 
demeynen,  twee  tollen,  den  eenen  te  lande,  dairaf 
tprineipael  tolhuys  gelegen  ware  [2.  was]  bynnen 
onser  stadt  yan  Loeyene,  en  den  anderen  te  watere , 
dairaf  [t]  tolhuys  gelegen  was  in  onser  stadt  yan 
Antwerpen . . .  Dat  alle  generale  en  uniyersele  tollen 
hadden  wachten  in  diyerschen  plaetsen,  ten  eynde 
dat  denselyen  nyet  en  soude  worden  gefraudeert  oft 
ontyuert,  gelijc  den  tol  te  lande  in  Brabant,  tot 
Loeyen  liggende,  zijne  wacht«n  hadde  ter  CapeUeuy 
ter  Lochty  te  Bnthdnne,  en  in  yele  diyersche  andere 
plaetsen . . .  Bekenk,  v,  Brab.  reg.  136  fol.  228  y^. 
en  yolgg.,  15  apr.  1504. 

LAMTVETTINQ,  zn.  MesUtofen,  fr.  engrais. 
II  [Er  zal  ook  niets  betaald  worden]  yoor  de  wagens 
oft»  karren  passerende  oyer  de  casseyde  geladen 
met  hunnen  oost,  hooy,  mest  en  andere  landyet- 
tinge.  O.-JP'B.  autr,  7  mrt  1708  a.  7;  II  149. 

LANTVREDE  (Landtyrede) ,  zn.  m.  Openbare 
algemeene  vrede  door  de  kdzers  van  Duitschland  voor- 
geschreven ter  bestrijding  der  bijsondere  veeten  en 
uitdagingen  f  ook  een  verbond  onder  vorsten  en  steden 
om  de  verwoestingen  van  rooverbenden  te  keer  te 
gaan ,  zooals  o.  a,  hertog  Jan  III  van  Brabant  er 
in  1351  een  aanging  met  den  aartsbisschop  van 
Keulen,  en  de  steden  Keulen  en  Aken;  nog  beloofden 
Joanna  en  Wenceslas,  bij  art,  8  hunner  Blijde 
inkomst  (3  jan.  1355) ,  dien  „te  houden  én  te  sweeren 
ghelijc  dat  hi  ghemaect  én  gheordineert  es".  (Pfeffel , 
Bist.  et  droit  publie  d'Allemagne  1  212,  385,  470 
en  yolgg.;  Edm.  Poullet,  Constit.  brah,  74).  Baix 
pubUgue  générale  prescriie  par  les  empereurs  d'Aüe- 
magne  pour  combattre  les  inimitiés  et  les  provoeations 
particulières ;  ausd  une  confédération  entre  des  prin- 
ces  et  des  villes  pour  résister  <sux  déprédations  de 
bandes  de  brigands,  telle  que,  entre  autresy  Ie  duc 
Jean  lil  de  Brabant  en  condut  une,  en  1351,  0000 
Varchevéque  de  Cologne  et  les  dUes  de  Cologne  et 
d'Aix'Ut^Chapeüe;  et  Jeanne  et  Wenceslas  promi' 
rent  encore,  dans  leur  Jogeuse  JSntrée  (3  janv, 
1355,  art,  8)  de  maintenir  et  jurer  la  Londtlkede 
teUe  qu'eUe  avaii  été  conclne  et  ordonnéc.  \\  Cette 
landyrede  était  un  des  titres  de  gloire  dn  duc  Jean 
III.  Les  pays  d  Vorient  du  Brabant  étaient  infestés 
par  des  bandes  de  brigands  qui  rendaient  tout  négoee 
impossibls.  Le  repos  public  était  Jréquemmeni  iroublé 
par  leurs  expédidons,  d'antant  plus  que  des  seigneurs 
dn  pays  ne  craignaieni  pdnt  de  leur  donner  parfois 
euile  et  de  Us  aider  dans  leurs  entreprises.  Edx. 
PouiiLET  Constit.  brab.  74  (naar  Ernst,  Bist.  du 
Limbourg  V  86  en  yolgg.). 

LANT  WEER,  lantwxbe,  zn.  Landweer,  alge- 
meene voUeswapening,  fr.  {landwehr)  armementgénéral; 
que  les  capitulaires  expliquent  par :  regni  invasio  ou 
patriae  defensio,  zegt  Baepsaet.  In  Laoomblet, 
Urkundenb.  des  NietUrrhdns,  lY  nr.  671  (24  mrt 
1269),  leest  men  lantweringhe:  ad  defensionem 
terre  que  dicitur  lantweringhe.  —  Het  w.  landweer 
komt  in  de  Blfjde  inkomsten  yan  Brabant  niet 
yoor,  maar  wel ,  in  dezes  plaats,  oorloge.  —  Dans 
un  seul  casy  le  duc  ou  le  comte  avaii  drdid*appeler, 
de  son  chef,  son  peuple  aux  armes:  c'était  en  cos 
d'attaque  des  fronüères,  Alors  le  prinee  prodamtni 
la  landweir,  le  ioedn  volaii  de  beffiroi  en  beffMf 


144 


LAN. 


LAS. 


de  élookêf  en,  eheher^  ei  taui  homme  t>aUde  conraii 
è  ëon  fflaive  et  êt  §a  lanee  pour  défendre  U  »ol  de 
la  pairie,  Edk;  Poüllet,  Contiit,  brab,  66  (xuuur 
Baepsaet,  Analtfte.  83).  Chaeun  e'équipMtj  t^artnaU 
preeqne  eompUtemeni  è  eee  fraie  et  detaitj  d  la 
proolamation  de  la  landweir,  aeeowrir  ëoue  les 
armee,  Ib.  67.  D'ordinaire  Jee  hourgeoie  ne  prenaient 
lee  armee  qu'eH  eae  d*ott,  heerraert,  landwere  on 
priee  daarmee  du  eeigneur,  dittincte  de  la  eimple 
j^ekevatiehSe"  (oavaieettura),  A.  Watttsbs,  Libertée 
1  297.  II  Dftt  de  abt  niet  zetten  en  mach  deghene 
die  behoren  ter  graTescheep,  Tan  reimeringhen  [rei- 
ginghen?],  ofte  van  lantweren,  ofte  die  hereyaert 
schuldech  ziin ,  te  vaeme  eire  dan  den  heere  Tan 
Gayere.  Oork.  8  febr.  1275,  S^,  Yoirt  Boe  hebben 
wy  hen  ghegheyen  en  gheyen,  dat  zj  qayt  zyn 
yan  alderhanden  heeryaerden,  tenwaere  yan  lant- 
weerden  [l.  lantweeren].  Plao.  v.  Brab,  priv, 
MwiUere,  juni  1291 ;  I  247. 

LANTWEREi  zn.  y.  Beiutm/ng  van  tehere  eta- 
ken(T)  iutechem  Limburg  en  de  eiad  Aken  gdegen^ 
en  ale  grene  der  beide  grondgebieden  dienend,  fir. 
nom  de  eertaine  pateaux  (f)  eUuêe  entre  Ie  Limbourg 
et  la  ffiUe  d'AiX'lehCkapeUej  ei  eervant  de  frontibre 
aux  deux  territoiree,  ||  £n  daertoe  hadden  deselye 
yan  Aken  een  groote  quantitegt  yan  opgaende 
houten  op  eft  uuyt  der  Lantweren  binnen  deneelyen 
palen  des  yoirs.  lante  yan  Lymborch  gelegen .  fey- 
telic  a^ehouwen.  Sekenk,  v,  Brab.  reg.  136  fol. 
143  y°  (1600).  Zie  ook  Licktxbckef. 

LANTWIJN,  zn.  m.  Inlandeche  toi^,  fr.  du  vin 
imdigène ,  du  page.  Kil.  L  a  n  d  w  y  n.  Vinum  pcUriumy 
vinum  indigena.  —  Het  is  algemeen  bekend,  dat 
de  w\jnboaw  eertijds  zeer  aanzienlijk  was  in  ons 
land;  ja,  schier  in  elke  onzer  Ylaamsche gemeenten, 
getuigen  zulks  nog  de  menigyuldige  Zoci  tfie^t  of  gele- 
gen met  name  den  Wijngaert,  Mireus,  Opera  dipl.  lY 
610,  gewaagt  yan  wijngaarden  onder  de  goederen 
der  abdij  's  Mertogendal  te  Auderghem  in  den  jare 
1280  (A.  Wanters,  Unvirone,  I  xtj  (3)).  ||  Dat 
alle  ingesete  liede  onser  stat  yan  Dyest,  en  alle 
pape  en  clercke  die  wijnwas  hebben  bynnen  der 
stat  ocht  bynnen  onsen  lande  yan  Dyest  en  selye 
dryncken  bynnen  Dyest,  yan  der  amen  selen  geyen 
tassysen  Ti  gr.  Oork,  v.  heer  Thomat  o.  Dieet, 
Dimde  Booib.  8  juli  1401.  (Zie  deze  by  analysis  in 
mijn  Invent.  d,  Chartee  de  Dieet),  Ben  sentencie  is 
niü  dat  gegeyenwort  in  tyden  yan  ferien,  als  alle  saken 
uuytgeset  zyn,  nae  de  gewoonte  yan  den  lande,  oft 
nae  de  disposicie  yan  rechte ,  als  is  den  tijt  yan 
den  oixste ,  den  ty t  yan  den  wyngaert  te  snijden , . . 
Y.  D.  Tat.  343  (15<lo  B.).  In  den  iersten,  twee 
goeden  manne  tAlsenberge  yercocht  xtjVs  amen  lant- 
wQns,  binnen  desen  jegewoirdigen  jaere  op  sgoids- 
huys  wijngaerde  gewassen,  elc  ame  xxyj  stuQyers, 
volei  y  Ib.  tij  s.  iij.  d.  gr.  Oodeh.  Brueeel  h  69, 
reken.  St-Pietere  gaHhuie  1449^1450.  Yan  alle 
lantwijnen,  gelyck  Hoegaertssche,  Tjoyensohe  eii 
dijergeiyoke ,  yan  der  amen  tj  sts.  Bekenk.  v.  Brab, 
reg.  139  fol.  10  (6  noy.  1542);  ii.  fol.  16  (11  noy.). 
Yoor  d*ame  yan  den  Loeyenschen  en  andere  wynen 
in  dese  Nederlanden  ghewassen,  sal  alomme  betaelt 
worden  x  s.  —  Yoor  d*ame  yan  den  Hougaertschen, 
Luydickschen,  en  dierghelijoke  wijnen,  idomme  xii 
s.  Plae.  V.  Brab.  18  dec.  1576;  II  56.  //.  III  322 
(1591).  Landtwyn  ofte  Hoegarden,  de  ame  n  gr. 
Tol  te  Aniw,  1623.  Item,  .^thon  yan  Meerbeec», 
op  huys  en  hoff,  gestaen  binnen  Eyerberghe,  rege- 
noeten  sheeren  straete,  ter  jre,  comende  achter  aen 
den  cleynen  Gauter,  in  twee  syden,  en  Pauwei 
yan  Heerbeeck  ter  4'«,  geit  jaerlyx  een  geite  iant- 


wrjn.  Staat  der  kerkegoederen  te  Sverberg,  184«  B. 
(Er  bestaat  hier  ook  eene  streek  heuyelachtige  zaad- 
grond  met  name  den  Wijngaerd).  Item,  C.  v. 
Tbienen  :x.  2;  Kb.  v.  Dieet  A  r.  63.  Zie  Schayes, 
Sur  la  culture  de  la  vigne  en  Belgique,  in  Meeeager 
d.  eeiencee  hiet.  1833,  I  286.  390. 

LANT WINNING,  zn.  Landbouw,  b.agriemUmre. 
Kil.  Lftndwinninshe.  AgrieuUura,  enz.  ||  Yoer 
welke  hoeftmeyerie  Justaes  yoersejrt  was  sohuldich 
ons  en  onser  kerken  yan  Sente-Pieters  helfwinninghe 
eii  de  sooeye  diere  toe  behoerden,  en  landtwinninghe 
en  thiende  te  leedene.  Oork,  18  juni  1296.  JaMb- 
Jan  Wellens , . .  tot  Minderhout  onder  Hoocbstraeten, 
brouwer  en  landwinninghe  aldaer  doende.  C.  v.  Moog* 
etraten  474  (1571).  It.  O.  gr.  Loon  II  468. 

LANTWISSEL,  zn.  m.  Builing  van  land,  fr. 
éehange  de  terree.  ||  In  rechter  lantwissele  yaa 
dardalf  ymete  lants ...  En  broeder  Diederic  yorseit 
die  hadde  macht  desen  lantwissel  te  doene..*  Oork. 
(9  dec.)  1295. 

LAFHUIS,  zn.  o.  i|  Op  de  Merkt  of  anden 
straeten,  buyten  de  twee  yrye  jaermerkten,  niet 
yoor  te  staen  met  eenige  goederen,  waeren  of  koop- 
manschappen, noch  oock  eenige  lapfauysen  of  andere 
winkels  daerop  te  setten.  Géitabd,  Antw.  areh,  I 
196  (1532).  —  Als  yerklnw.  Ben  huns  en  stede, 
zo  datte  met  een  laphuusekin  staande  is  onder  an  den 
mond  yan  den  keldere ...  ds  Pb.  en  Bb.  Oeni  ïll 
108  (1552). 

LAPPEN,  zn.  my.  Zie  onder  Oabb. 

LASANDÈN  (Gelesanden),  bn.  Deze  woorden 
hebben  waars,  tot  stam  het  romaansch  laeie,  eene 
soort  yan  borduurwerk  oyereenkomstig  met  éeguipure 
of  doorylochten  kantwerk;  Furetiëre  beeohryft  de 
laeie  als  yolgt:  „ouyrage  de  fil  ou  de  soye,  fiut  en 
forme  de  filet  ou  de  réseuil,  dont  fes  brins  sont 
entrelaeez  les  uns  dans  les  autres."  Op  dit  breiwerk 
borduurde  men  dieren,  bloemen,  woorden,  allerlei 
yersiersels.  Als  dusdanig  werk  waren  yermoedelijk 
de  zitkussens  „met  roode  rozen",  met  „Jannariiu 
en  Febmarius"  er  op  geborduurd,  yan  Mr.  Yan- 
der  Hulst,  de  „eueeim  novi  eum  eanibue,  en  de 
eueaini  antiqui  divereie  operibue  yan  Kan.  de  BUagies, 
de  cueeini  melioree,  de  opere  Sarraeenorum,  yao 
pastor  Jan ,  de  cueeini  gktuei  eeiorie  cum  eigno  dieb 
papegayen  yan  Scilders,  enz. 

LA8ARUS,  LABXBS,  bn.  Laeerig,  met  laeeri 
besmet  f  melaatseh,  leproos^  ft.  Upreux.  Kil.  Lase- 
r is  c  h  /  roalaedsoh,  Leprosue.  \\  Item ,|  so  ne  gheor- 
looft  gheenen  meester,  die  eenen  garsoen  neimt, 
andren  te  nemene  binnen  zinen  leerstalle.  hi  ne 
stonre  of  worde  lasers.  Kb.  LakengUde  Brugge  37. 
Uutghenomen . . .  den  religieusen  mendicanten  ^  de 
gheyanghen  en  lazarussen  en  melaetschen,  deweleke 
om  aelmessen  zullen  moghen  bidden  zo  zij  ghewoon- 
lick  zijn,  hebbende  de  Toors.  lazarussen  hare  hoen  [al. 
hoeden],  handtschoenen,  mantels,  eü  andere  teiso- 
kenen,   so  dat  behoort.  PI.  v.  Brab.  7  oei.  1531; 

I  757.  Gheen  lazarus  of  besieckt  persoon  yermaoh 
yooght  te  syn  yan  eenighe  weese^  ofte  borge  yoor 
eenioh  goet.  C.  v.  Veume  ix  22.  Zie  ook  ACEIB- 
siBCK,  en  YbldbibcKj  DB  Pb.  en  Bb.  Chnt  I  345,' 
en  eene  belangryke  yerhandeling  yan  Fr.  de  Potter 
De  leprooe  in  de  midddeeuwen  in  Met  Betfort  y. 
1890  en  1891. 

LASERIJHUIS  (Lazeryehuys),  zn.  Laearijlms, 
gaeihuie  voor  melaatscken,  leprmunbuie,  fr.  ISproeerie. 

II  De  yoom.  Wet,  naer  haer  yemieuwen, . .  yermaeet 
jaerlicx  of  continueert  kerckmeesters,  diaohmeeeten, 
midtgaeders  goaremeurs  yan  de  laaaryehnyaeiL 
C.  o.  BeUe  i  30. 


LAS 


LAT. 


145 


LASEBSCHAP  (Lasencip),  zn.  o.  Laxarijj  mê» 
laattehheidj  fr.  lèpre.  Kil.  La  se  rij  e.  Lepra.  \\  So 
wie  besiect  was  van  den  laserscepe,  est  man  ofte 
wijf,  men  sal  hem  ghoven  vii  se.  grote,  sine  wille 
mede  te  doene;  daermede  sal  hi  de  ghilde  qoite 
scelden.  K,  Bijkepijndert  U  Brugge  1291  a.  14. 

LASSE,  zn.  Touw,  riem  of  koord ^  leiband, 
koppelrtem,  fr.  laiste.  ||  Dat  niemandt  en  sal  mo* 
ghen  jaghen,  oft  eenighe  honden  leyden  buyten 
lasse  oft  coppele, . .  Tan  den  eersten  dach  van 
maerte  tot  sinte  Marie-Maghdalenendach.  JPL  v.  VI, 
Ord.  op  de  jacht  SI  ang.  161S  a.  46;  II  400; 
U,  a.  7. 

LAST,  zn.  Leering  van  eene  hoogere  rechfbank 
aan  eene  lage  hij  haar  in  beroep  gegaan,  fr.  enseig' 
nementy  reneeing,  rencharge  d'une  justice  supérieure 
è  un  hane  eubalfeme  étant  allé  en  appel  auprès  d'elle. 
II  Int  jaer  xiiic  lxxiii/. .  trocken  scepenen  te 
hoofde  an  mine  heeren  van  den  Rade,  met  diver- 
sche  bedrachten  Toor  hemlieden  gedaen  in  den 
iaerkeur . . .  Mine  heeren  gaven  scepenen  in  laste 
en  over  hooftTonnesse  alle  de  bedrachten  unt  te 
ghevene ...  Cv,  Aalei  454  (21). 

LAST,  zn.  m.  Scheepslagt  of  gewicht,  fr.  last, 
poids  maritime.  Kil.  Last  korens,  ontwerp,  j.  38 
Teertelen.  ||  Lastnm  eupri . . .  Lastum  stanni . . . 
Lastam  navis  warantie.  Tol  te  Damme  1252.  Zodat 
de  beste  caecqharino  golt  een  en  dertich  ponden 
gsooten  tlast,  twelck  zyn  twaelf  tonnen  ghepact. 
Piot,  Chron.  522  (1575).  Een  deken  huijde  zijn  x 
huijde.  Een  last  hu\jde  zijn  xx  dekin.  —  Een  last 
harinx  zijn  xii  tonnen.  —  Een  last  biers  zijn  xii 
Taten.  —  Een  last  steens  woecht  xxxiim  iiic  xxvi 
pond.  C.  o.  Ajcdst  410  (1578).  Een  last  steen  maeckt 
16  waghen.  1  waghe  steen  =  6  amen  en  12  gelten, 
soodat  8  Taten  Tan  12  amen  maken  1  last  steen. 
C.  V.  Brussel,  Maten  en  gewichten, 

LASTBOECK.  Zie  Dobfsbobck. 

LASTEREN,  bw.  Beleedigen,  fr.  injurierj  insidter. 
Kil.  Lasteren.  Criminari  etc.  j j  Die  eenen anderen 
TerTloeckt,  logenstroopt,  oft  andersints  schelt,  las- 
tert ofte  injnrieert,  ofte  hem  eenige  TÓrsmadelijck- 
heijt  aendoet,  mondelinge  oft  bg  geschrifte,..  C.  v. 
Antw.  comp.  YI  1  86.  It,  K.  en  br,  Santhoren 
1665  a.  9. 

LASTERING,  zn.  t.  Beleediging,  laking,  blaam, 
fr.  injure,  bldme.  Kil.  Lasteringhe.  j.  laster. 
Vituperatio,  |l  Al  is  ^tsoo  dat  die  teghenpartije... 
doet  eenighe  beschnldinghe,  reproche  oft  lasteringhe 
teghens  eenighe  ghetuyghen,..  C  o.  Casterlee ii  14. 
By  dagemente  en  rechtsTorderinge  word  gedengt 
tegens  alle  ingesetenen  des  lands,  in  de  eerste 
instantie ,  in  alle  reële ,  personeele  en  mixte  actiën , 
Tan  wegen  schade ,  schuit ,  lasteringe  en  diergelijke. 
C.  gr.  Loon  II  857,  Beekheim  ix  2. 

LASTICH,  bn.  Yan  rechterlijke  acten.  Zeer 
uitgièreid,  van  gr  ooien  omvang,  fr.  (d^actes  judiei' 
aires  tres  éiendus,  d^une  grande  extensum).  \\  Indien 
zulcke  zaken  zo  lastich  waren  dat  zy  innehielden 
een  geheel  blat  parchemyns  Tan  der  minster  Tormen, 
Tan  40  oft  42  reglen  en  22  oft  25  woorden  in  elcken 
reghele,  32  groeten.  —  Eü  ware  de  zake  zo  lastich 
dat  die  innehielde  een  blat  Tan  der  meester  Tormen 
Tan  55  oft  56  reghelen  en  26  oft  30  woorden  in 
elcken  reghele  ten  minsten,  zal  men  gheven  5  scel. 
gr.  C7.  V.  Gent  II  106.  —  Lastich  vallen.  Yan 
behoeftige  lieden.  Te  last  vallen  (door  kosten  Tan 
onderhoud),  fr.  {de  personnes  nécessiteuses)  tomber 
d  charge  {par  les  frais  d'entretien).  \\  Dat  negheene 
poorters  Tan  Bupelmonde,  noch  eenighe  andere 
uisetenen  Tan   diere,    heurlieden  en  Tervoirderen 

II. 


eenige  schamele  oft  arme  lieden  Tan  buyten  te  Ter- 
hueren  eenighe  huysen  of  cameren,  nocli  oick  bg 
hemlieden  inne  te  nemene  die  de  Toors.  poorters 
oft  heylighgeest  zouden  moghen  lastich  vallen,  db 
Pb.  en  Bb.  XXYI.  Bupelmonde  101,  Voergeboden 
1555. 

LASTIN6,  zn.  t.  1)  Telastlegging,  fr.  imputaHon, 
II  De  ontlastinghe  ofte  lastinghe  Tan  de  doodt,  ghe- 
daen  by  den  ghequetsten  in  syn  doodtbedde,  en 
oock  bij  de  Trienden  en  maghen , . .  noch  oook  het 
bedraghen  Tan  hemlieden,  en  sal  der  waerheyt 
eenichsins  prejudiciëren.  (7.  Kcut.  Iperen  54 — S. 

2)  Last  of  bevel  der  overheid,  £r.  ordre  de  VaU" 
torité.  II  Betaelt  Jan  en  Pieter  Dilcroos  [timmerlie- 
den] Tan  de  Qroote  Qriete  te  leTeren  in  tscip  Tan 
Ghendt,  by  twee  lastingen  \nl,  bij  twee  verschillige 
bevelen  van  betalinge,  zeggen  de  uitgevers],  lx 
lib.  par.  Auden,  meng.  I  12  (1578).  It.  III  474. 

3)  Belasting,  ft.  imposUion.  ||  Ghereden  te  Ghent, .. 
omme  te  sprekene  met  den  smallen  steden  en  advis 
te  hebbene  omme  te  wederlegghene  de  lastinghe 
van  den  dertich  "dusent  lib.  par.  Tan  den  costen 
Tan  BierTliet,..  Auden,  meng,  lY  31  (1437). 

4)  Belasting  of  bezwaring  van  gevangenen,  fr. 
reoommandation ,  recharge  des  prisonniers,  Zie  ook 
Bblabtek  3),  en  Belasting  4).  ||  Zonder  dat  zy 
[nl.  de  schuldeischers]  Termoghen  zullen  hemlieden 
[nl,  de  schuldenaars]  te  beTelen  ter  Toorseyde 
Tanghenesse  TOor  deseWe  schuit,  zonder  alTOoren 
betaelt  thebben  de  Toorseide  costen,  ter  Toorseyde 
pryse ,  Tan  den  daghe  Tan  hnerlieder  incompste  en 
lastynghen.  C,  stad  Brugge  II  492  (1616). 

LASTINGA,  zn.  Labtikob  (.').  ULastingafiaoifcm 
Justiciarii  est,  et  qui  eam  habuerit-,  fwres  suspendet, 
manus  abscidei,  ocuUts  eruet.  Tol  te  Nieupoort 
1163. 

LATBIJL,  zn.  Proces  Meerseniers  §  Smeden 
1546. 

LATBOOM,  zn.  Boom  om  latten  uit  te  klieven  (?), 
fr.  arbre  dont  on  fait  des  lattes{?).  Zie  onder 
Hout. 

LATE,  zn.  Achteloosheid,  onachtzaamheid,  fr. 
nfyligence.  \\  Tenwaere  dat  bleke  Tan  eenighe  late 
oft  OTidente  culpe  oft  simulatie,  die  de  momboiren 
daerinne  gedragen  souden  moeghen  hebben.  C  o. 
Antw.  1545,  x  12. 

LATE  (Laete),  zn.  ||  Soo  iemandt  anderer  lieden 
looTeren,  laete  ofte  ripte,  ofte  tacken  braecke,  in 
eisten  haghen ,  boomen  ofte  elders ,  hy  sal . .  C.  v. 
BéUe,  XXXI,  8. 

LATEN ,  bedr.  en  wederkw.  —  I.  BEDBiJTEin). 
1)  Verlaten,  fr.  ahandonner.  Kil.  Laeten  lAnquere, 
eat.  II  Myn  herte  is  sere  bedrueft,  overmits  dat 
my  die  doecht  heeft  ghelaten.  Qébedh.  15e  E.  14; 
ps.  37:  Dereliquit  me  virtus  mea.  —  Die  my  te 
voeren  plaghen  bi  te  staen,  hebben  my  gheUten. 
Ib.  15.  steterunt. 

2)  Nalaten,  fr.  omettre.  Kil.  Laeten  Omittere, 

Des  niet  en  laet,  also  lief  als  ghi  ons  hebt. 

Indien  gij  ons  lief  hebt ,  f r.  ce  que  n'omettet  de  faire^ 
si  tont  est  que  vous  nous  aimiez.  Deze  aanboTeling, 
waarmede  eenige  Torstelijke  ordonnancies  sluiten ,  is 
Trij  wat  heuscher  dan  het  trotsche  Want  Ons 
also  belieft,  car  ainsi  nous  plait'il  der  andere. 
II  Oork,  T.  19  sept.  1365,  van  Wenoeslas  en  JohannOj 
Charterb.  v.  's  Bosch  fol.  36;  if,  oork,  v.  10  aug. 
1452,  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136  fol.  286;  Piot, 
Cart.  II  73.  —  Eene  dergelijke  uitdrukking,  met 
de  bet.  Tan  indien  men  deze  of  gene  zaak  verlangt 
en  bekomen  wü  fr.  si  Von  désire  telle  chose  et  vent 
robtenir,  komt  Toor  in  de  Cost.  v.  Antw.  compiU^itae^ 

19 


'e^r 


Ui  1 


La 


/'  'f/ 


u. 


<#•  ' 


M  /      rf      •^Ar*--^ 


•f' 


'•^»'.      ^V>    ♦♦rt'V;**»-. 


■  '"ft     '-       i»»*^/     *■      */  '    •    -y  "fy      *■  ,1  ^     /'♦''•"'vM     .'♦r»      '  f"*  .Ifc»^ 

/f       /(^  ^'/^.*  /  ^"Mr***»?*     MA*  -^^tn  ^*  A^WtW^ 

4  fffi'if>itfè'ffft^^  fffm  Ofr^0  f^'^'l ,  ff^0^4m  'f^,,  U. 
'éffiftfi' éi  ff  êf/l  ffi^fi^  «*  »^/it¥0*fhA  /tl/A  ^li^/^fJ  4a  //'.^rm^ 
êf,    fhf,i(at^    •ifff      /,A    7/»^^*-«S   ff0f.Atf0    Ui    if  fjt.éf 

^r^*  *it\f'\h  i\tfti*'  ¥  h  hm  ft  f 'ff  tt**^t  K//f''s.,,nm  f\,H  r,écfft 
/»  ff\h    ^/»,v,..<,    (f/\friAH     /^//^yAiiy ♦/#/»//.    M.  H»    f/*»-» 

hft    >./t>    nnh    ffiiff' t>hf,    f\th    >»'•//!    »<f   OvU    K^SJ-^r» 


ênnmi  f    htif  ifhhf  é\i,ft  h0flffiff/0n^  tf,   »0  m0fff0  ^  y^., 
IfiUiuf't   *«/  «"/  ^/^*  /i4\f»t  f*0fhfkfi0  hfmê0)t  Vtm  Vttffthm 


U  f/f'thfih  ht^h^'htt  i^ht^iüh  h    4^,         hj    '/Mik  ifti  uu 
|<i4    IfNl     hth^ti'th,   •\>)ih     II   NiJl««M  fKii<k   |(ln  |i«y' 

|fMflllH«Mf    l«(Mlt<l»«l,     htlHMUlxilitH    nIIm    iIm    MOItliniifl    in 

tiiiNl  .     IttHl'     t"l"»-'<    InIoIM   til    liJMill'   (t|rM<"MNm<bi  M||   )(tt- 
HlcUnf-    JHi'lHlMfMHi't-'l    nii,    ('HM    ii,yMit(t    vmi    vtUr 

l<M|«lill<l     IM     NtHllt'H     M***l'l'i*'***'l'     **'*     ilHMMl     )|M(nMtHMtl| 
IMn,    hl    'I  H)«MMHltMI    VHII    llHIMM   fMtMtlKMtlllKMIl  (|t  llilMHMI. 

l<l<MltilH<     IShmMhImU    mI    OHIIl«lllOlHt«lll    ilK0    1A4I(|»I*«M0U  I 

tilt*  mmM||IU<  uu  lit^'  Iim>(lii<limti<  viulhMtKt»»  wiiih*Ui 

<>•»«•    ^\^(     y\^»*^hV  >St|*   ^^s^^  \svi  MvVi  VVAi'hoNi 

,ó       S.   •«.,      y      •«.     ^«^>«A    «v    V>x    x*»'*»v     tv*     %"»<.***    *|»*'*\*^» 

I     *,,,       « >^     'u  MA    \«4    .\%\   x'*--«v^A.    Kv^     I  Aky»*if. 

N*'»>«SA       »*«\^A     *f%W       {**S*     •%,    •'«•     >NN»,  \,  <»^.«>»*»      ,        IVl 
VW    VN     \^\v     VVS    >\Svs*    V»^'SV«>»    ^H'V^    «A*'>VV    V»^    *H    VM 


,  »\       ««%>■  *  »     ■  S  k  »  »    «A-     ,  H^^ 


.\...     .tiv  »«.*>»<.         v^  \  '^  ■        V        ''  V     >v-^»'».«^ 


H     *     »*\-.».\.  y\- 


N.^.'         >|k«X«^' 


.*x      kASVxV 


v> 


nijaLUL 


f: 


*w  Ai0A  ^'i^r^Küt*  airf.  He  oüCE  -ie 
*rf\  ti4  ««m  lAC  in^nt  t^j:^  «  «  hi,  ofte  ón  bode, 
«»H.<v^v\  Q^  Kr^MTtea*  ^iac  zh«o,  té  doa  eoBt  die 
9fi*;^.^^(r  v^M  '{««a  nDv<»  «d  éoct  viaiKB  dat  glwn 
eA  rr^T^^ ;  ATi  »u«r.  ^<*r«oiiaim  es.  eo «omt  de  lotiwide 
i,^*rt,,ft^  ^4r,  <ixn  boi*  bmC  eoes  vsjghene  en  inct 
«•y^^t^  pfe^rrkn  ia  de  Tocmeide  mencfa,  deer  hi 
w;i>«,  <Nrr»  ie^t  r.r>y  eljo  ir<Le  ofte  ftleo  lettel  also 
h»  irti.Af  rrp  di^ii  weffhéti;  det  ne BHieh  hiem nicnien 
r^t/i^sT^irn,  en  ei  een  htirim;  eo  mach  de  meeeter 
m«  V^  jifrM;U;n  TOCT  d«r  peerde  Toete,  en  alae  de 
f/yrute  tri^ie  Ten  den  waghene  tiin  orer  dat  lo/rioi, 
•r/  me^h  de  Toeneide  Lierün,  ofte  eiin  bode, 
ii\thrfu»m  eUe  T«le  peerden  alee  hi  wille  in  den 
mu%)t*^  «lil  To«Ten  dat  boj  daer  hi  wille.  Yait 
l^fHiihKif,  Ht' Pierre,  I  2W  nr,  623  (I8<l«  E.). 

I.A7TK,  %n.  Lat,  fr.  ^^.  KU.  Latte.  Atwer- 
ouU$$f  ca«t.  II  Yen  elcken  hondert  latten  1  hellinck 
Ut1^t^J^n,  Tol  op  de  Zennê  1436/1631.  Latten.  Tegel- 
latten,  1  duyst,  U  gro.  —  Stróodeckenlatte  betaelt 
pCMit({0lt.  Water  tol  1650.  Latten.  Lang  6  Toeten, 
:(«k loven  uit  hard  hout,  xonder  eenig  spek  in  te 
lubben.  O.  e.  Sruêael,  Maten  en  geujichten, 

hAUWK,  en.  Thang  ook  hmumaandy  en  law»- 
maandf  januari  i  iedert  1683,  de  êerete  maamd  van 
kêt  jaar  in  Brabant,  Vlaanderen,  ArtexiSj  Hene- 
jfonw  f»  Holland,  naar  den  Oregoriaanechen  Raien- 
lieTt  fr.  janvitr/  depuië  1683,  U  premier  moit  de 
Vann^e  en  Brabant,  FUmdre,  Artoie,  Saimant  et 
JliiUande,  conformément  au  Calendrier  OrSgarien, 
Do  wintar*manot  Tan  Kabxl  dsn  Obooti 
(L0i»t).  Kil,  Lauwe  /  lauwmaend  /  louwe  /louw- 
n\aomi  /  Kmiaend.  Januarius.  Adr.  Juniua  laumaent. 
Tt»uthoiütta  liardroa^nt.  Kil.  heeft  ook  Klugbniaeiid, 
t^fmh^  <^  Vereohillige  benamingen  of  «peilingen: 
1)  Laumaeud.  Breda'êche  ohm.  16.  —  Lanwe. 
O.   *t^i  Brmye  I   SOI  (1275);  C.  e.  Awdem.  CmJL 

rm.  s^dt.  684,  XTiii  7  (1550);  C  «.  *liVeacaab 
bU.  18  (163i)i  de  maent  Iaaw«.  C  «.  reanf 
YU  H.  ~  iiauw«»u)aendt«  Jav  t.  Dixxinnr  63L  — 
Vvu^buiavul.  II  Int  ja<i>r  One  Heren  als 
»lv^v\l^x»  t*  h*lr^u  loohmaiMCkde.  0/ 
Ai/  i9  l^Vmet^  iol  m  r*.  Mertètem,^  i#.  fiaL  Ifti 
VUH^OX  IVtt  vm»*'»  ikch  tn  lochmant. 
Xi«vi>^  l>|^  f.>l.  UV  la  ttCi^^eMi  Tan  ioci 
t»"v\Ks.l  JC^^mAMJ  a  ^VJ  Jvt.  75  V  l*40V  Ia  ixH 
U  «  U^^  K.>1.  T\tt<«  «iMpf«^.  e.  G^f^k»  I 
lv'ritaeut«    V v^^«ia«»nt«   Lv7oma«iLS. 

U<li»    1514.    UtX   la?  ;*ec  Or» 

9«»^   sti    remc«KM«   «tiK   iis^i^   :ix    LdanaatK    ^ 
Vt    iva     t*»^cv    Ot»  >x,-vnsu  xvtt  ii^Kt  *ct«fcc  il 


LAV. 


LAW. 


147 


jammar^  im  Tcölnuéhen  ».  an  dsr  JSifel,  ete.),  \\  Den 
echt  uod  tzwentzichsten  dage  in  dem  loemaent. 
Rekenk,  v,  Brab,  reg.  167  fol.  8  t^  en  4  (1460). 
—  Loumsent.  Dit  was  ghedaen  int  jaer  van  den 
Incamatione  Ons  Heren  M^cc^zxx^iii  in  loumaende. 
Oork,  V,  jan,  1283.  Dit  was  ghedaen  int  jaer  Ons 
Heren,  doe  men  screef  ifccc  en  tneghentich,  op 
den  achtersten  dach  van  loomaent.  Tol  ie  Mèchelen 
1391.  li.  Getijdenb.  XT<>e  E. 

LAUW£IT  (Laweijt  Laweyt),  sn.  Mutiek,  mth 
nékgiukf  ft.  mMa%qu9y  moreeau  de  musiqfte.  Kil. 
Lauweyt.  lAtdus^  ludicrwm:  ludut  matuHnutf  etc. 
Ysn  Dale  ondtyds  V aubade.  \\  De  pijpers  der  stadt 
zullen  bynnen  der  jaermercten  gehouden  zgn  te 
pijpen  dlaweyt  voore  der  stadhuys  den  yersten 
toochdach.  Archief  Bergen-op-Zoom^  ord.  1451 — 
1520  n^  8,  1  nOY.  1491.  Den  sanckmeesters  metten 
sangers  en  coraelen,  die  opten  ommeganok  ayont, 
te  IX  huyren,  het  lof  ofte  dlauweyt  songhen  op 
d^oosael,  betaelt  xxiiu  s.  Ib.  Staderek.  1553 — 1554» 
nr.  676,  rubr.  Cruytcotten.  Tspel  Tan  lauweyten 
was  ingelijox  geetelt.  Alsoo  men  sach  luttel  Gilden 
daermet  gequelt;  Niettemin,  die  van  Melsbroeck 
deden  *t  beste ; . .  Die  van  Melsbroeck  en  creghen 
geen  moleste ,  Maer  den  prijs  van  Lauweijt-en  was 
hun  gebracht.  Chron.  v.  Merchten,  1565,  Haeg- 
spel  f  strophe  15.  't  Schoonste  laweyt.  Zie  Esbatb- 
ICEITT.  't  Schaeps-,  lams-,  rams-,  sweesersommeganck 
yerbeeldende ,  met  extraordinair  Iswyt,..  Ai(TON 
Bbbghanv.  Lier  354(1). 

LAUWER,  zn.  Fornuis,  warmketel ,  moor  (7), 
fr.  fourneauy  bomUoire  (?).  Kil.  Lauwer,  fland. 
Foeulus,  cucumay  caldarium,  Spanoghe  8$fnonifma 
fomeis;  warmketel;  heetketel;  ketel;  stoye;  sweet- 
bad;  lauwer,  fland.  \\  Ketels  Tan  alle  sorte,  groot 
en  cleen ,  lauwere ,  yispauen  [yischspanen] ,  cande- 
laers,  cauffooren,..  Baad  o.  Brah.,  proces  Meer- 
seniers  §  Smeden  v.  Antw.  1546. 

LAVAY£N,  OW.  Jaohtsiroopen  j  £r.  braconner. 
Schuermans  Layeien.  ||  Dat  niemandt  en  sal 
moghen  cloperen  [doppen  ?]  noch  oock  op  't  sneeuw 
speuren,  lavayen  naer  eenig  hazen  oft  ander  wilt, 
op  de  verbeurte  yan  thien  realen.  P/.  o.  Brab.  26 
febr.  1568  a.  14;  Il  174. 

LAVATORIE,  zn.  JEen  steenengereedséhap  voor 
de  vingerwassehing  des  priesters  onder  de  mis,  fr. 
usiensile  en  pierre  dans  lequd  Ie  pritre  lavaU  ses 
doigts  pendant  la  messe.  j|  Daar  vinden  wij  nabij 
het  altoar  „een  lavatoriwn^  hooch  yerheven,  oick 
yan  Avennessteen ,  met  veel  persouagiën."  Naar 
oud  gebruik,  is  het  bestemd  voor  de  vingerwassehing 
des  priesters  tijdens  het  H.  Sacrificie.  E.  Beusens, 
Archéologie  Ohrétienne,  I,  392,  zegt  dat  dergelijke 
waschtoestellen  in  de  kerken  al  raar  werden  in  de 
15e,  ja  reeds  bij  het  uitgaan  der  14e  eeuw,  en 
teenemaal  verdwenen  op  het  einde  van  het  ojivaalsch 
tijdvak  (Ib.  II,  276).  Yav  Spilbeece,  Tongerloo. 
25  (1541). 

LAVEIEN  (Laveyen),  ow.  Van  werklieden. 
Schoften j  rusten  en  zijn  maal  nemen,  it.  {des 
ouvriers)  se  reposer  et  prendre  son  repos.  \\  Mits  de 
groote  ongeregeltheyt  onder  de  Wycken,  als  die  te 
werck  comen,  zoo  int  laveyen,  op-  en  aff  te  gaen 
van  den  wercke,  als  anderssins,..  GéirABD,  Antw. 
arch.  III  179  (1577). 

LAVEN ,  bw.  Van  het  leer.  Set  te  weeken  xetten, 
fr.  (du  cnir)  Ie  tremper,  faire  boire.  ||  Dat  men 
engheen  leder  dat  ghescorst  ocht  ghelaeft  es  vueren 
noch  draghen  en  zal  uut  der  stad,  opten  voers. 
coere.  Kh.  v.  Diesi  a  169. 

LAVENDEEIE,  zn.  y.  In  eene  abdg.  Wasch- 


meesterijj  wasseherij,  fr.  lavanderie.  Lat.  lavanderia. 
II  Dit  es  thuusghenoetsceep  dat  Jan  Haec  haut 
van  der  keerken  Sente-Pieters ,  dat  beheert  tot 
[der]  lAvenderien;  int  eerste  Es  hi  sculdech  te 
coemene  in  de  lavenderie  saterdaechs  up  de  derde 
weke,  en  es  sculdech  te  heetene  heene  tine  waters, 
eü  die  te  zettene  in  den  ommeloop.  Van  Lokebek  , 
Si'Pierre  nr  622  (c.  1250).  Zie  Hvibgenootschap. 

LAVENDIEB,  zn.  Waschmeester  ^  b.  lavandier. 
II  Als  een  heere . . .  [üooo/],  dan  syn  de  lAvendiers 
sculdech  te  bringhene  1  tine  heets  waters  voor 
den  dorden  [l.  dormter].  In  witten  donderdaghe, 
alse  men  der  armere  mandaet  doet  [der  armere 
man  duaet  de  voete  —  zie  Maitdabt]  ,  syn  de 
lavendiers  sculdech  te  zettene  n  tinen  waters  in 
den  ommeloop ,  en  daer  te  dieuene.  Vak  Lokebek  , 
St- Pierre  nr  622  (c.  1250).  Zie  ook  het  voorgaande. 

LA  VOOR  (Lavoer),  zn.  o.  Laeoor,  waiervctt, 
veelal  in  koper,  en  inz.  dienende  om  de  handen  te 
wasschen,  fir.  vase  è  eau,  souvent  en  cuivre,  et  ser- 
vant  portie,  è  laver  les  mams,  lavoir,  lave-mains. 
Zie  ook  Hakttat.  ||  Int  heerste,  soe  es  hi  [nl. 
de  aalmoezenier]  sculdech  te  leveme  tvierendeel 
van  den  bume  [home]  daer  de  heeren  hare  Aande 
in  duaen  ten  lavoere  voor  den  reeftere.  Vak  Lokebek, 
St-Pierre,  Lavenderie  a.  16  (c.  1250).  Vas  ereum 
ad  lavondum  manus.  Test,  v.  Henr.  Nose  1272. 
Van  den  coperen  lavore  metter  ketenen  en  metter 
handualen  OAt  hangt  in  der  scepenoamere ,  xiii 
grote.  Mebteks,  Oudste  reken.  1324  blz.  49.  Unum 
lavatorimm  vulgarOer  dictum  lavoer,  valoris  viginH 
septem  gross,  Inv.  pastor  Jan.  1377.  In  de  ookene. 
In  eerewerck  is  vonden:..  1  coperen  oesppt,  1 
lavoer , .  •  ii  lampetten.  Inv.  Daneels  1483.  In  des 
testatoers  cokene : . .  Op  den  watersteen  een  cleyn 
coperen  lavoer  met  ii  totelen.  Benen  langhen  coperen 
pot  en  III  coperen  lavoeren.  Een  coperen  lavoer 
sonder  heyse.  In/v.  V  d.  Suist  1487.  Zie  ook 
Latatobie. 

LAVUIT  (Lavuyt,  lavut),  zn. Schoon  lavnit. 
Schoons  woorden  (V.  d.  H.) ,  fr.  de  beües  paroles. 
II  tJaghen  en  tvlien  was  al  dat  zij  meenden  en 
hoopten  te  boven  te  commen,  duer  de  adresse  en 
schoon  lavugt,  die  ^j  van  sommighe  groote  heeren 
en  machtighe  penonaigen  meeLden  te  hebben. 
Febd.  Vak  deb  Haeghxk.  Ber,  i^den'  II  159. 
Op  eene  andere  plaats:  Zy  zien  tbedroch  al  eü 
schoon  lavut  ( :  firuut ,  uut)  I  279 ,  verstaat  de  uitg. 
door  „schoon  lavut"  beuzelingen. 

LAVUTTEN  (Lavuetten),  ow.  Met  luidruehüg 
geschal  van  stemmen  en  gezang  spotten  (De  Jonghe), 
fr.  se  moquer  en  criant  et  chantamt.  \\  Die  grave 
Lodewyck  dede...  tvier  in  de  kercke  steken, 
daert  van  stonden  an  al  by  verghinc  dat  er  binnen 
was,  uytghesteken . . .  die  ghuene  die  hemlieden 
int  alderhoochste  van  de  thorre  . . .  omthielden , 
met  haerlieder  capiteyn  Jan  van  Launoy,  die 
welcke  zeer  deerlick...  badt  met  luder  stemme, 
omme  ten  rentsoene  ghestelt  te  wordene,  presen- 
terende zijnen  wapenrock  vol  gonde  ghuldenen  te 
ghevene,  indien  men  hem  tleven  saulveren  wilde; 
maer  wat  hy  badt  ofte  presenteerde,  hy  en  profi- 
teerder  anders  niet  mede  dan  dat  zijn  vijanden 
veel  te  meer  met  hem  ghecten  eü  lavutteden.  Des- 
FABS,  Ohron.  III  19  (1381). 

LAWEIT.  Zie  Lattweit. 

LA  WET,  zn.  Nachtwacht ,  „wakef'*  fir.  guet  de 
nuit:  II  Dat  wij  gheaboleert  hebben  en  aboleren 
ten  eeuwighen  daghen  de  wake  van  halfvastene, 
die  men  noemt  la  wet.  Cv.  Qent  II  172,  Caroline 
V.  1540  a.  74.  Zie  Aweit. 


148 


LEG. 


LED. 


LECH AMBACHT,  sn.  Ti^jtweverêotkhacht ,  fr. 
métier  de»  fdbricanU  de  tapisserie»,  \\  Amhaehten 
U  Bru»td  1451. 

LECHGELT(Leechgelt,  LEQHPEiryiirGEK,  Leegp., 

legghep.),     BSKENOELT,     BEKENFEDiriNaBN ,    WEBP- 

GELT,  zn.  Koperen,  ook  zUveren  penningen ^  dienende 
inz,  in  de  ttadsrekeningen  ^  aan  toelke  men^  volgen» 
de  rij  waarop  men  xe  legde  y  eene  overeengekomene 
waarde  toekende  (^iom,  zoo  men  wel  een»  voorgaf , 
de  onervarenheid  der  »chepenen  en  »chatmee»ter»  in 
de  eijferkomet  ter  hulp  te  komen**  (?)) ,  fr.  feton»  en 
euivrey  autei  en  argent^  »ervant  portie,  dan»  Ie» 
compte»  de»  mlle»f  ei  auxquds  on  attribuait  une 
valeur  fiotive ,  »elon  la  rangêe  o^  on  leepla^it  {pour , 
ainei  qu'on  Va  prétendu,  venir  en  aide  è  Vigno- 
ranee  de»  échevin»  et  de»  tréaorier»  en  mtttière  d'arith- 
métique" (?)),  Kil.  Leghpenninck,  ook  Beken- 
penninghen.  CcÊlouhUj  ahaeuUts;  Plantijn  Leg- 
penningen. Jeoton»,  mereaulx  pour  compter.  La 
Cume  Oeetoir.  —  De  CkUcuU^  de  lapüli,  de  Oceani 
»polia,.f  quibu»  antiqui  numerahant , , ,  later  van 
iyoor,  en  kristallen,  gouden  en  zilveren.  Pitiscus, 
Lexicon  antiq,  —  Yan  der  Chijs,  Hertogdom  163, 
gewaagt  van  den  Bekenpennink  der  muntmeesters 
van  Brabant y  geslagen  onder  Philips,  bijgenaamd 
den  Goede,  met  het  omschrift:  jeiour»  pour  les 
mcnnogeur»  de  Brabant  ^  en  Qui  hien  jettra^  Ie 
eompte  trovera.  ||  Item,  van  rekonghelde  ix  lib.  en 
XXTii  d.  Mebtenb,  Ottdete  rek.  1324  blz.  55.  Een 
loeden  bacsken,  daer  men  int  in  doet,  eü  int 
ander  ende  rekengelt.  Tol  te  MecheUn  1391 ,  a.  128. 
II  pont  leegpenningen  y  oosten  tpont  z  gr.,  quam 
XX  gr.  Mebtens  en  Tobes  II 640»  rek.  1400—1401. 
Legghe-  ofte  rekenpenningen.  Hof  v.  Br  ah.,  proce» 
Meereenier»  §  Smeden  1546.  Soowanneer  in  der 
munten  gevrocht  wordt  thoer,  dat  dan  de  ierste 
yan  den  thoere  is  de  eerste  van  den  ontfange  opt 
comptoir  [nl.  die  de  eerste  het  metaal  ontvangt  om 
te  munten]  en  altydt  heeft;  indijen  datter  twee- 
derley  werck  is ,  oft  dryderley ,  dat  beste ,  te  wetene, 
in  den  eersten  fiin  goudt,  daemaer  hert  goudt,  oft 
copere  leechgelt ,  eü  soo  voorts  by  ordre.  Éegl.  Mun- 
ter»  Bru»»el,  1556  a.  29.  Den  thoer  van  den  sil- 
veren  eü  coperen  leechgelde,  seven  marck.  Ib. 
38.  —  Zie  over  deze  penningen  eene  uitvoerige 
verhandeling  in  Yandenpeereboom  Numiematique 
Tproiee  34  en  volgg.;  zie  ook  Gailliard  Olotsaire 
Lecghelt  171,  en  Werpgheld  554;  Mertens 
Oud»te  reken,  65,  en  JEen  rekenboecxken  ^  om  te 
leeren  legghen  met  penninghen.  tHantwerpen,  Jan 
Cnobbaert  1648,  oft  vroegere  uitgaven. 

LECHPENNINGEN.  Zie  lechgelt. 

LECH  WERCK  (Legewerck),  zn.  Tapijtwerk, 
fr.  tapi»»erie».  Kil.  Leghwerck.  AuUtea,  etc. 
II  Ambachten  te  Bru8»el  1451.  Zie  ook  coofmak- 
SCHAP  2) 

LECHWERCKER  (Leggewercker,  legewercker), 
zn.  Tapijtwerker  y  — wever  ^  fr.  tapiesier^  ti»»erand 
en  tapi»»erie.  Kil.  Leghwereker.  Tapetopaeu»f 
etc.  Plantijn  Legwercker.  Tapissiery  faiseur  de» 
tapt».  II  Dat  lege werker-amboicht.  Charter  v.  Willem 
V,  Gidik  4  oct.  1496  ie  Dieet.  Leghwerckers-ambacht 
kaart  v.  11  mei  1450;  in  eene  Atfditie  v.  7  april 
1564  wordt  het  tapiss iersambacht  gonoemd. 
Noch  zyn  binnen  der  vorseide  stede  van  Audenaerde 
twee  andere  smalle  gepreviligierde  Wetten  eü  jus- 
ticien,  deene  van  den  deeken  eü  officiers  van  Sinte 
Barbere,  wesende  de  neeringhe  van  de  tapytseurs 
eü  legghewerckers.  C.  v.  Auden,  Cah.  prim.  Chdt, 
I  87;  en  I  472. 

LECH WERCKERS AMBACHT,   zn.    Tapytwe- 


versambaehi,  fr.  mSiier  des  Jaibrieatiiê  de  tapi», 
II  Ambachten  te  Bru»»d  1451. 

LEDE,  zn.  Henged,  fr.  pentwrcy  e&amidre.  Kil. 
amet.  Lede/  harre.  Oardo,  Fenture  d'hui».  Dialect, 
leen,  vr.  zie  Schuermans  Led,  lede.  ||  Item, 
moghen  de  veinstriers  vercoepen  lede,  daeraf  tpaer 
twee  pondt  weghen,  de  Ylamikck,  Aco,  30  (1481). 

LEDEEREN,  bw.  S:wet»en, be»ehadigen,  fr. lé»er, 
JeUre  tort  è,  \\  Wanneer  yemant  eenioh  delict  per- 
petreert, . .  soeverre  hy  nyet  machtich  en  is  den 
heere  van  den  brnecke,  en  partie  van  der  schaden, 
menoken  en  interesse  oft  smerte  genoech  te  doene, 
soo  wordt  de  geledeerde  eü  geoffendeerde  partie  in 
den  goeden  des  delinquants  geprefereert.  C.  v.  Antw, 
1545,  II  40.  It,  C,  V,  Loven,   Weeekamer  80. 

LEDEGANSCH  (Ledegans),  bn.  In  het  volle 
genot  van  al  zijne  lid-  of  ledematen ,  fr,  en  la  pieine 
joni»»ance  de  tou»  »e»  membre».  \\  Die  eenen  ande- 
ren met  opsette  ongenadelijo  quetst  eü  overhoudt 
[nl.  overhouwt]  zijn  aensicht,  handen  en  voeten,  en 
begeert  dien  te  teekenen  eü  te  begaden,  dat  h|j 
nummermeer  geéerdt  oft  ledegans  man  en  z^e,  die 
misdoet  al  te  veel  meer.  Y.  D.  Tav.  148. 

LEDER  (Leeder),  zn.  Zooals  thans  leder  en  leer, 
fr.  du  cuir.  Kil.  Leder /leer.  Corium,  etc.  ||  Box- 
veile  en  orappen  veile,  eü  leder  mitten  oeren,  data 
te  wetene,  alse  die  brouch  daerane  es,  daer  men 
overghescorte  af  maect,  dat  es  souldioh  van  eiker 
dosine  iii  d.  Lovensche.  Tol  te  Meohden  1391  a. 
32.  Leeder.  Hondert  stukken  te  hantschoenen  1  gro. 
Loeders,  Een  kiste  zeems  v  gro.  Eü  van  ridderthol 
1  gro.  Leders,  hondert  vellen  vuyl  van  Delft  Vi 
gro.;  witten  vellen  1  gro.;  root  loosoh  u  gro.  W(k- 
tertol  1550. 

LEDICH,  bn.  Zooals  thans  ledig,  fr.  tfide.  Kil. 
L  e  d  i  g  h.  Liber ,  eolutu» :  df  inani» ,  vaeuu» :  «f 
otio»U8j  feriatus,  In  andere  bet.  dau  de  gebruike- 
lijke: 1)  Van  eenen  eisch,  enz.  in  rechten. 
Vrijy  ontslagen,  fr.  {d'une  demande^  etc,  en  juetice) 
libre,  exempt,  ||  Hierof  wysen  scepenen  raiere  vrou- 
wen eesch  van  gheere  werden,  eü  thoyrderofledich 
eü  quite.  C.  v,  Oent  I  534  (1353  a.  5).  It.  O.  o. 
Ipereuy  Koet,  o.  48 — 2;  de  Pb.  en  Bb.  XXVI. 
Meerdimk  5;  Cv.  Aal»t  446  a.  9;  zie  ook  hier  blz. 

390   VEBLATEK  DBV  BET. 

2)  Yan  werklieden.  Zonder  werk,  fr,  (de» ouvrier») 
»an»  ouvrage.  ||  Wat  onapen  die  ledigh  syn  en  bin 
der  place-ty  t  niet  tor  maerct  syn,  om  [of]  der  omtrent, 
de  gheswoome,  iof  de  clerc  van  den  vulambochte 
moghen  vraghen  iof  zy  ledigh  syn , . .  Kb,  Lakeng, 
Iperen  1363,  vii   VóUer»  blz/ 200. 

3)  Ledige  lieden  (of  luiden,  luden),  leech- 
LUIDEN;  ook  ledichgangers  genaamd,  waren, 
wat  wy  thans  renteniers  zouden  noemen,  of  ten 
minste  poorter»,  die  geen  ambacht  uitoefenden; 
Lat.  vacui,  vacante»,  otio»i;  fr.  rentier»,  ou  bowT' 
geoi»  n^exerqant  pa»  de  métier.  \\  Ter  vorseide  dach- 
vaert  van  Berghen  sgn  commen  die  van  Andwerpen, 
eü  hebben  overbrocht  iii  brieve  van  den  ledich- 
ganghers ,  'onder  hare  seighele ,  eü  yiii  brieve  onder 
der  stat  seighel,  als  van  allen  den  neringhen  die 
ghene  seighele  hadden.  Brab,  700*^0»  II 430  (1358). 
Yan  welcken  raetsluyden  suilen  aenghenomen  wer* 
den  sesse  van  den  boi^eren,  die  ghemeynlijck  wer- 
den ghenoempt  ledige  luyde,  eü  dander  sesse 
uutten  ambachtsluyden  derselver  stadt . . .  Alsoe 
dat  deerste  jaer  deser  afsettingen,  Wy,  busscop, 
twee  van  den  leecliluyden  eü  eenen  van  den  ambachts- 
luyden sullen  aensetten;  maer  ten  anderen  nae- 
volgende  jare  wy,  abt,  twee  van  den  leecliluyden 
eü    eenen    van    den  ambachtsluyden    sullen   aen- 


LED. 


LEE. 


149 


itellen,  en  wr  bussoop,  dander  dry;  en  alsoe 
hiemae  yersceiden  onderlingen ,  naer  der  manyeren 
Toerseit.  C.  v.  8t,  Truiden  §  16;  it  §  88.  WQ, 
Bcepenen,  gesworen  raidsluden,  die  men  noempt 
ledige  laden,  dekenen  van  den  ambachten,  een 
deel  der  goeder  cnapen  en  allen  die  gemeyne  stadt 
yan  tsHertoigenbossche.  Besluit  genomen  op  het 
Charter  «.  hertog  Philipt,  v.  22  mei  1458.  Char- 
terh,  ^eJBotehy  fol.  144  vMjediggangerB.  Hüttteks  , 
Corpor.  175;  sie  mijn  schrift  Vervalgehing  der 
Oetehiedenie  (Kon.  Yl.  Acad.  Verelagen  18  sept. 
1889). 

4)  Poor  de  lediggangers  in  eene  galde  8ch\jnt 
men  te  bedoelen  de  niet  werkende  leden  ^  fr.  ü 
parait  que,  dans  les  gildesy  on  doive  entendre  par 
eette  dénomination  les  membres  non  aoHfs,  ||  Den 
ouden  gezworen  voetbogescatteren,  tot  xxxij  per- 
sonen toe,  eiken  Toer  eenen  tabbaert,  betaelt  xij 
8.  Tj.d.  En  den  ledichgangers  oft  guldebruers,  oeo 
tot  XXXI j  personen,  eicken  voir  eenen  capruyn, 
IJ  8.  Archief  Bergen-op-Zoom ,  stadsrek.  1481 — 
1482,  nr.  651. 

'  5)  Ledige  wijven.  Oneerlijke  wouwliê,  hoe- 
ren, fr.  prostituees.  Kil.  Ledighe  vrouwe,  vetus. 
Meretrix,  ||  Zoe  wijen  men  betuygen  can  van  quader 
fiamen,  als  dat  hij  op  ledighe  wyve  leeft, ..  K,  v. 
St.' Truiden  1366  a.  49.  Men  verbiet  patiers,  die  goet 
van  ledeghen  wiven  nemen,  te  wandelne  binnen 
Yriheden  van  Audennarde  en  van  Pamele,  op  de 
hoere  [nl.  een  oor]  te  splettene  en  doverste  cleet 
verbuert ...  —  Alle  ledeghe  wive ,  die  te  velde 
sitten,  moeten  rumen  de  fortrachen  van  Auden- 
narde en  van  Pamele,  met  der  slaepclocken. ^lufa». 
meng,  1  329  (1338).  So  weme  men  vertughen  kan 
van  quader  famen ,  als  dat  he  op  ledighe  wijf  leeft, . . 
de  sfd  der  stadt  doen  eynen  weegh  te  Bochimadon. 
C.  'V.  Maastricht  110  (1380).  Ledeghe  wive,  noch 
hare  putiere,  en  suelen  binnen  der  vriheit  van 
Dyst  niet  comen,  op  ene  pene  van  hare  ore,  of  v 
8.  Die  ledeghe  wive,  ocht  hare  potiere,  huuist  ocht 
hooft ,  spise  of  dranck  vercoept  in  sinen  huise ,  sal 
men  eiken  ghelden  v  s.  Kb,  v.  Diest  a  rubr.  xLix  1.  2. 

6)  Yan  koeien.  Ifiet  drachtig,  niet  voly  dialect. 
munter,  ft.  (desmvaches)  non  pleines,  ||  £n  x  coye  eü 
y  hovet  ledechs  vies.  —  Hi  vant  er  oec  in  x  coy 
en  tuie  ledeghe  render.  Beken,  gasthuis  te  Assche 
10  aag.  1298. 

7)  Yan  een  stuk  land.  Onbebouwd ;  in  het  volgend 
citaat  schijnt  ons  echter  het  w,  eer  de  het.  te  heb- 
ben van  tonder  eigenaar,  fx.  {tPune  pièce  de  terre) 
non  cultivêe,  vague  s  toutefois,  Ie  mot  nous  semble 
avoir  plutót  la  sign,  de  ^^ans  propriétaire*\  dans 
la  citation  suivante  (res  nuUius),  \\  Soe  soude  de 
vore  geeegede  Gk>devert  de  bant  slaen  ane  den  vore 
genomeden  pant,  en  sinen  wille  mede  doen  alse 
ane  siin  ledeghe  goet.  Charters  der  abdij  Terka^ 
meren,  bundel  62,  Hrps  1301. 

8)  Yan  den  tijd.  Ledige  dach.  Oeheel,  ganseh, 
fr.  (du  temps)  jour  franc.  ||  Alle  welcke  daghlnghen 
en  insinuatien  moeten  gedaen  worden . . .  twee 
daghen  ofte  meer  tijdts  vóór  den  dinghdach,  te 
weten,  datter  sy  eenen  gheheelen  dach  tusschen 
beede  ledich,  op  pene  van  nulliteyt.  C.  v,  Veume 
XLy  4. 

9)  Met  den  2den  naamv.  a)  Betrijd  van,  fr. 
exemptS  de.  \\  Die  minsche  sprac:  Alderliefste  lief, 
sijn  dese  minschen  des  vegheviers  niet  ledich? 
Allerkerstenb.  48.  Wie  op  dosen  achsten  velde  wilt 
comen^  die  moet  alle  s^jns  lijflijcs  goets  ledich  wor- 
den. 52.  —  b)  Afgelegd y  afgetrokken  hebbend,  die 
xioh  onttrokken  heeft,  tr.  qui  s'est  dépouillé,  ||  Want   I 


€k>d  mint  also  wonderlike  sere  die  minschen  die 
haers  eyghens  willen  ledich  worden  sijn.  Ib.  45. 
Die  minschen  die . . .  haers  eyghens  willen  ooeniyc 
ledich  worden.  70.  Zie  ook  gk)dlsdich. 

LEDICHGANGER,  Leechgangeb,  zn.  (Ledig- 
ganger,  —  looper)  landlooper,  fir.  vagabond.  Kil. 
Lediohgangher.  Somo  otiosus,  etc.  ||  Ledich- 
gangeren,  truwanten  [var.  trauwanten],  rabauden 
eü  lieden  die  om  Gode  gaen  en  niet  en  arbeiden 
oft  beur  broot  winnen  en  willen,  beyden  mans  en 
vrouwen.  Bekenk,  v.  Brab,  reg.  136  fol.  169  (1503) ; 
it.  250  v^.  Dat  vele  en  diversohe  vagabonden  en 
leeghganghers  daghelicks  verkeeren  in  ^i^ersche 
plaetsen  en  quartieren,  aldaer  zylieden  hem  verga- 
deren en  sterc  maken,  om  den  armen  huysman 
uyt  te  teeren  en  andere  overlasten,  beswarenissen 
en  excessen  te  doene,..  PI,  v,  VI,  27  nöy.  1541; 

I  20  Inl.  2b,  15  juni  1556  a.  16;  I  35.  De  schou- 
teth  van  Santhoven  vermaoh  alle  vagabunde»  en 
ledichgangers  onder  de  jurisdictie  van  Santhoven 
aen  te  tasten  eü  in  gevangenisse  te  stellene.  C,  v. 
Santhoven  1570  ii  1.  It,  Gannaert,  Bijdragen  439. 

LEDICHGANCK  (Ledechganc,  ledicgang),  zn. 
m.  Werkstaking y  fr.  grh)e.  \\  So  wat  manne  dat 
ambacht  antiert,  dat  den  wollenwerke  toebehoort 
eü  ledechganc  maect,  omn^  dinghen  die  jeghen 
die  stad  och  te  jeghen  die  gulde  ginghe,  verhoort 
thien  pond ,  eü  die  stad  eweleke.  Mxbteiï 8  en  Tobts 

II  560  (1308).  Om  bi  allen  redeliken '  weughen 
en  manieren  te  bevellene  den  ledicganc ,  die  tote  nu 
yan  den  vollene  te  Ourtrike  ghesijn  heeft ,  ter  causen 
van  den  ghescille  dat  es  tusschen  den  drapiers  en 
den  vollers,  hebben  wy  \nl,  proesst  eü  scepenen 
yan  der  stede  van  Ourtrike]  ....  de  drapiers  en 
vollers  verappointiert  in  onse  presencie,  om  te  werke 
te  gane ,  in  deser  manieren :  dat  de  drapiers  gheven 
zullen ,  van  eiken  lakene  te  vollene . . .  Soe  eist  dat 
wy,  uterlike  zeere  ghehelt  zynde  om  te  bevellene 
den  vors.  ledichganc,  hebben,  by  goeden  advyse  eü 
ripen  rade,  eü  om  beter  ghedaen  dan  ghelaten,  ons 
ghevoucht  eü  gheconsenteert  int  verzouo  van  den 
vors.  drapiers  eü  vollers,  enz.  Bijksarch.  Bekenk, 
doos  26,  charters  v,  Vlaanderen,  teruggaaf  v,  Oos' 
tenrijk,  sehepenbr,  v.  Kortrijk  16  juni  1422.  It, 
Ol.  y.  DixiiVDE  120. 

LEDIGEN,  bw.  Ontslaan,  bevrijden,  verlossen, 
fr.  dUivrer,,  Kil.  Ledighen.  Solvere,  liberare, 
II  Dat  al  die  ghene  die . . ;  eü  die  in  den  veghevier 
sijn,  verlost  en  geledicht  moeten  werden  van  alre 
pinen  eü  sculde.  Sondert  merk.  40. 

LEECHDAOH,  zn.  Vierd<i^,  feestdag,  fr.  four 
fêrié,  jour  de  féte.  Kil.  Ledighe  daghen.  hoU, 
«tcamft.  Dies  feriati,  j.  Yierdaghen.  ||  Sondaegs  of 
op  ander  leechdaegen  geene  konynen,  duyven  of 
vogelen  te  verkoopen,  mangelen  of  tuysschen. 
Gekabd,  Antw.  arch,  I  371  (1584).  Sondagen  eü 
leeghdaghen.  147.  —  In  de  Zeerechten,  vol- 
gende op  het  plakk.  y.  19  juli  1551,  gebruikt  men 
a.  .S9.  het  w.  leeghdaghen  (PI,  v,  VI.  I  393), 
waardoor  men  in  de  C,  v.  Antw.  comp,  lY,  van 
schipvracht  §  2  overal  lighdaegen  bezigt. 

LëëOHLUIDEN.  Zie  Ledich  2). 

LEE  DE  (Lede  ,  zn.  v.  Waterleiding,  fr.  conduii 
d^eau.  Kil.  Lede.  vetus,  j.  leyde . .  .  Aquaeductus, 
Il  Yoort  so  sal  de  pachter  vinden  [l.  houden]  t voorn, 
goed . . .  tamelic  bestopt ,  de  husinghen  van  den 
voorn,  goede  te  ghereke  tamelic  eü  de  grachten 
insghelijcx,  sonder  de  grote  lede,  die  de  aelmoesenier 
houden  moet  te  sinen  coste . .  de  Pb.  en  Bb«  5 
sept.  1430  Naeareth.  20.  Dat  groeten  orbuer  eü  van 
noode  ware  ghedolven  te  werdene  eene  leede ,  ghe- 


150 


LEE. 


LEE. 


heeten  de  Liadono-leede.  Vod,  muê,  TV  109  (18 
mrt.  1488).  Nopende  het  delven  yan  de  Leede, 
gheheeten  de  L\jsdonck-lede  (Ib,  113). 

LEEDER,  zn.  v.  Kaak,  teha»dpaal,  fr.  pilori. 
II  Een  penoon,  beyonden  zynde  yan  eeneghen 
charters,  instramenten  ofte  wettelicke  brieven  ghe- 
yalscht  en  verandert  te  hebbene  in  tinhouden, 
■ODime,  teeckene  oft  zeghel,  eü  den  persoon  in 
handen  es,  men  sal  denselven  stellen  in  de  leedere 
eü  behanghen  met  brieven  en  zeghelen,  en  teekenen 
in  de  kake  met  eenen  gloeyenden  slotéle,  en  daer- 
naer  bannen  zes  jaeren  up  z\jn  voorste  let  van  de 
rechter  «handt.  C  v.  HFrooê»6hê  I  286  a.  46; 
it.  a.  48.       . 

LEEFTOCHTER,  zn.  LijftoekUnaar',  vrwlUge- 
brmker  fr.  uiufruiiiêr.  Kil.  heeft  Leeftoghte.  j. 
lyftoghte.  Vtutfirueiut»  ||  Indien  leen,  ofte  grondt 
van  erfven ,  belast  met  bylevinghe ,  vercocht  wort 
Bonder  't  last  van  deselve  bylevinghe. .,  gelost 
worde )    heeft  daeraf  den   leeftochter  den  vierden 

ëmninok ...     C,    «.    AMtênede    xviii   2.   Zie   ook 
IJLIYSV   2). 

LEEGE ,  zn.  v.  Lagier  bod ,  bet  tegenovergestelde 
van  hooch  hooger  bod,  (Zie  Hooch),  fr.  off^e 
moindret  plui  beutêf  Voppoté  d'enehèrg,  ||  Aenbe- 
stedinge  van  den  fonteynback  in  de  Warande . . . 
heeft  den  palmslagh  daervan  gewonnen  N.  N.,  ter 
Bomme  van  1649  guldens.  En  heeft  daerop  gestelt 
8  leegen,  doende  eloke  leege  8  guldens;  eü  midts 
datter  geene  andere  leegen  en  zjn  gestelt,  is  hem 
alsoo  gebleven.  MABTiiniz  348  (1686). 

LEEM  EN  (Leymen),  bw.  Verminken,  verlammen, 
fr,  eatropier,  mntiler.  Kil.  Lamen.  Muiüare»  ||  Wat 
he  verboert  weder  die  stat,  de  den  anderen  leemt. 
So  we  den  anderen  laem  sleit  of  stieckt ,  of  anders 
in  eynger  wys  leemt,  dat  der  scepen  wyst  voer 
leemde,..  C.  v.  Maastrichi  51  a.  9  (1380).  Ind 
off  hy,..  yemant,  so  wie  hy  were,  qaetzste, 
leymde,  off  onredelike  worde  geve, . .  O.  lAége  27 
juli  1469  a.  4,  Topperen  t  I  636. 

LEEMPTENIS  (Lemptenis,  ^se,  lemte),  zn. 
Verminking,  verlanming,  fr.  muiil€ition,  etiropie- 
wieni.  II  Dat  yemandt  aen  syn  lichaem  ofte  leden  van 
dien  wonde  gequetst  [ware] ,  en  men  niet  en  kan 
gheweten  sekeriycken  oft  die  gheqaetete  daermede 
IS  verlempt  ofte  ghemenokt,  oft  dat  maer  een  sim< 

Selo  quetsure  sonder  leemptenisee  worde  ghehoa- 
en»..  C.  e.  *§ BoetA  iii  14.  Lemptenisse.  15. 
LEEMTE  (Leerode,  leeropde,  lemte),  zn.  Zoo- 
als  het  Toorsaande.  ||  Wert  tsake  dat  yemant 
eymanne  wonde  sonder  leemde  enich  Iets,  en  ver- 
wonnen worde ...  JT.  e.  Diest  1228  a.  7 ;  Lat.  tekst 
SU  qmis  aiufmem  mdneraverU  tine  wnMatione  memhri, 
Zoe  wanneer  en  alioe  balde  als  van  dootalaghe,  van 
leemden  ,  oft  van  enigen  anderen  strijde  en  onminne 
die  daechte  gedaen  es, . .  K.  e.  Si.-T>rmiden  1366 
a*  32.  Principael  leempde  is  te  weten:  hant  oft 
voet  aff,  oft  in  handen,  voeten  oft  in  beenen  sooaeer 
gequetAt .  dat  men  daeraff  manck  oft  creapel  blvft. 
C  <^.  Loon  I  68  a.  60.  Meenck  leempde  a.  58.  59. 
Ter  voor»,  vierschare  bebooren  alle  personele  aetien 
van  schulden,  van  ceuren,  breucken,  quetainghen 
efi  Icmten.  C  e.  S^renfals  n  8. 

LEEN.  zn.  o.  Em  rrM,  of  een  erfjiroed^  door 
dem  keer  mmn  den  rmftmai^  op  la»#  «m  desen  of 
j^enen  n^ensf  fterj/nna ,  met  roorvemona  hm  nnl*1e  en 
msmsckap  en  de  kooce  heerhjtkkeid ,  fr.  droit,  om 
Am/4^,  <rmMé  p>»r  )e  sei^jnewr  nm  mttal,  a  ckarpe 
d'mn  etrrite  fwlftw^ae,  arec  r^enfion  de  foi  ei 
d^kmnm^fee  et  de  seicm^mrie  directe:  c\.  fief,  Mai^ne 
d'Ami»   v^.   FirBDf.  —   Memi^tmid^  stpt  de 


itihXlUgê  vergunningen  onder  den  naam  van  leen  voor- 
komende, van  de  verhevenete  waardigheid  tot  dt 
nederig tte  bediening;  menigvuldig  ook  waren  de  dien- 
sten den  leenman  opgelegd,  van  den  krijgsdienst  tot 
de  karwei  j  tot  het  jaarUjks  leveren  van  eene  zekert 
hoeveelheid  graan,  of  xeker  getal  kapninen,  eieren, 
enz.  fr.  nombreuses  étaient  les  diverses  eoneessioni 
dAsigneês  sous  Ie  nom  de  fiefs,  depuis  la  plus  hamit 
dignité  jusqu*au  moindre  office;  nombreux  étaiewt 
aussi  les  services  imposés  au  vassalj  depuis  Ie  service 
de  guerre  jusqu'è  la  corvee,  jusqu'è  la  redevanoe 
annuelle  d^une  oertaine  quantité  de  grttin  ou  certain 
nombre  de  chapons,  d'esufs,  etc.  Zie  hierover  aa. 
de  belangnjke  Inleiding  van  L.  Galesloot  op  Inven- 
taire  des  aréhives  de  la  cour  feodale  de  Brabttnt,  I 
xxxiv  en  volgg.  —  Onder  de  benaming  van  leen 
kwamen  ons  voor :  —  Aohterleen.  Zooals 
thans,  200»  dat  van  een  hooger  leen  afhangt,  fir. 
arrière-flef  Kil.  Fraedium  siAdientdare ,  vulgo  feu- 
dum,  II  Eenjegheiyokisgheorloft,  sonder  octroy,  noot 
ofte  consent  van  den  naesten  hoir,  ofte  van  yemant 
anders,  syn  leengoeden,  't  sy  hooftleenen  ofte  achte^ 
leenen,  te  vercoopen,..  C*.  leenh.  Denderm.  iii  1. 
Zie  ook  HoovTLEBK,  en  Gsbflstbk  lebv.  —  Be- 
dryfhebbend  leen.  Beehtsmacht  heèbend  ooer 
andere  leenen  en  mannen,  of  jaarlijks  vijf  pond 
BrbüboMtsch  waard  zijnde,  fr.  fief  agant  pouwnr 
judiciaire  sur  d'autres  fiefs  et  v<usaux  ou  vaknU 
cinq  Uvres  de  Brabant  Van,  \\  Alle  leenen  bedrijf 
hebbende,  oft  jaeriycks  weerdigh  wesende  vjjf 
ponden  Brabandts  oft  daerboven,  worden  ghehou- 
den  voor  een  volle  leen ;  eü  alle  leenen  geen  bedryf 
hebbende,  min  weerdigh  weeende  dan  vijf  ponden. 
Brabandts,  worden  ghehonden  Yoor  ghespleten 
leenen.  C  stad  Meehden,  Van  leenrechten,  x  2.  — 
Behouweiyckt,  behonwt,  behnwt,  over- 
hnwt,  verhonwt  of  verhnwt  leen.  B^een 
vorig  kuwel^k  verkregen  leen,  fr.  /!^  aequie  par  un 
mariage  antérieur.  \\  Hoe  men  om  behonweUcke 
[o— lickte?]  leenen  gheen  byievinghe  houdt.  — 
Eenighe  segghen  dat  om  verhoude  leenen  de  wedawa 
gheen  byievinghe  en  houdt,  dats  te  wetene,  als 
een  leenman  houwet  en  hi  dan  sterf,  zgn  weduwe 
en  sal  gheene  byievinghe  houden  aén  tleen,  want 
dat  heet  een  verhonwet  leen.  Maer  waerop  de 
coetume  faelgiert  en  can  ie  niet  verataen:  nietmin, 
daer  men  se  useert,  men  moet  se  onderhouden. 
WiXLAirr,  Leenrecht,  80.  De  man  langstlevende 
zal  nu  voortanne  byievinghe  handen  op  de  leenen 
daeruute  ayne  liuysvrauwe  er&chtich  ghestorven 
is,  ghelyek  de  vranwe  heeft  op  deghone  van  baren 
man ,  om  egaliteyt  tusschen  man  eü  wijf  thandene, 
ghereserveert  nochtans,  zoowel  voor  d*een  als  voor 
diender,  de  leenen  die  men  naempt  verhnwede  en 
behuwede  leenen,  te  wetene,  die  hy  ofte zy ghehadt 
heeft  by  voorgaende  hnwelick,  danof  tliueriieder 
overlydene  leenhoir  achtergelaten  es,  C.  v.  Amden, 
nibr.  xxg.  a,  28.  Een  man  van  leene  aal  moghen 
verbinden  te  wette  syn  overhuwede  leenen, . .  C.  t. 
Castel  27.  De  weduwe  en  sal  gheen  douarie  honden 
op  de  leenen  van  den  eersten  huwelicke,  die  men 
heet  verhnwede  leenen  (hetwdcke  ta^n  degfaooe 
die  den  erCtchtif  hen  hadde  ten  tijde  van  siin  eerrte 
hawelick,  van  weick  huwelick  hij  Ikht  tagnen  over- 
lijden heeft  succederende  ten  leene);  maer  de 
leenen  die  een  weduwaer  vercrijght  in  «jn  wednw- 
aer^chap  ofte  daemaer.  hebbende  ghetiauwde  kin- 
deren in  anderen  huwelicke,  eijn  vry  leenen,  en 
niet  verhuwet.  81.  —  Bloedich  leen.  He  hooge 
hrerliilheid  hesiffemd^  em  reeht  mm  pmt  emjpmlg,  h.fSef 


LEÊ. 


LEË. 


i51 


«.  Lat.  j%i  fftadii,  summum  jus.  ||  Onder  Santho- 
ign,  naer  den  ouden  hercomen,  drijderhande  na- 
Tan  leene:  ient,  bloedige  leenen,  dat  syn  degene 
ooge  heeriyckheijt  hebben,  lijff  nemen  en  geven; 
iweeden,  glavie-leenen,  dat  sijn  degene  die 
.  en  onterven  hebben;  en  tderde  syn:  oolff- 
Q,  cudsleenen,  clippelleenen  oft  achterleenen, 
iijn  slechte  leenen  geen  bedrijff  hebbende.  C.  o. 
ïoveu  1670,  ZT  1.  De  Toors.  bloedige  en  gla- 
men  worden  onder  Banthoven  geacht  en  ge- 
9n  Toor  Tolle  leenen,  als  heerlyck  bedryff 
mde.  2)  —  Bond  ie  h  (Bundioh)  leen. 
ienlifk  leen,  fr.  flrf  important  (Crahay).  ||  Een 
l  besitt  een  bundich  leen ,  welck ,  by  ontledinge , 
b  yerhergowaert  met  een  yleymes  met  eenen 
Q  oft  erpenbeenen  hieght,  met  eenen  palm 
p  staende,..  C.  ^.  Loon  1  687  (1701).  — 
och  leen  (Dreuchleen).  Leengrond  waarop 
WM  staat  niet  omgeven  zijnde  met  eenen  vijver , 
ef  sec,  Hen  fSodUU  sur  leguel  se  trouve  une 
m  non  entourée  d'un  Hang,  \\  Die  tweede 
e  Tan  prerogative  is  een  dreuchleen;  te  weten, 
een  hnys  geboawt  is  dat  gheene  wyeren  omme 
eeft;  t'selve  huijs  moet  Toer  prerogatiTe  toI- 

aen  den  oudtsten,  gelyck  booTen  staet  ge- 
Ten,  met  eene  roede  plaets  buyten  t'acx  \nl, 
rondtomme  t'Toirs.  huijs  en  behuysingen 
nalcanderen  gebouwen;  insgelijcks  eenen  groi- 
norghen  gardens  Toer  eenen  coelhof.  C.  leenh, 
imb,  Interpr.  a.  34  (kantteekening  drooch 
).  —  Edel  leen.  Zooals  thans.  Ben  leen 
*f  min  of  meer  edel  getegd  volgens  den  stand 
len  begiftiger  en  de  er  aan  verbonden  toaardig- 
of  dienst,  fr.  un  flef  se  dit  plus  ou  moins  noble 

la  eondition  du  donateur  et  la  dignitéouV office 
*y  rattachent.  Zie  hierover  De  Laurière,  Oloss, 
^oU  fran^is  blz.  236  FiiF  itoble  ,  en  Wielant , 
rien  wy  ons  citaat  ontleenen.  ||  Van  den  weer- 
n  leenen  eenige  K\jn  edele  en  princelijc ,  andere 

en  niet  princelyok,  andere  min  edele,  andere 
elbaer  edele  oft  eenichsins  edele,  en  andere 
lO  en  onedele.  Wiblakt,  Leenrecht  16.  Edele 
Q,  als  zyn  die  edele  leenen,  die  men  houdt 
len  hertogen,  graTen,  marcgraTen,  lantgraTon 
rergelycke,  hebbende  hooge,  middele  en  leege 
ie,  oft  ten  minsten  de  middele  en  leege  jus- 

als  zyn  die  baenroetstammen  in  den  landen 
len  Tan  den  prince  houdende  is ,  eü  dat  heeten 
)  Tassalen.  V.  d.  Tat.  194.  —  Feminine 
.  Vrouwelijk  leen,  epiUeleen ,  leen  mogende  ook 
den  worden  door  eene  vrouw,  fr.  fieffkninvn, 
Uement  tenu  par  une  femme.  \\  Het  zyn  noch 

namen  Tan  leene ,  die  ie  achterlate . . ,  midts 
len  daeraf  niet  en  useert  in  Ylaenderen,  ghe- 
ftls  Tan  leenen  masculin  eü  faeminin,  lee- 
B^ardie  en  castaldie,  en  Tele  andere  dier- 
cke.   WiELAVT,  Leenrecht  22.  —  Benauldon, 

des  fiefs  I  292  nr.  67,  meldt  ook,  onder  de 
1  by  de  feudisten  bekend,  en  als  niet  meer 
ibruik  zynde  in  Frankryk,  o.  a.  het  feudmm 
'iae  en  flef  féminin.  Voor  castaldie  zie 
ie  d*Amis  gabdia,  ovabbia,  en  gabtaldüs. 
ar  die-leen.  Zie  het  Toorgaande.  —  Geoon- 
snneert  leen.  Leen  uitgegeven  met  besprek 
ekere  diensten  buiten  de  natuur  van  leen,  fr. 
onditionné,  avee  stipulaiion  de  services  étant 
de  la  nature  des  fiefs.   \\  Eenige  leenen  zyn 

eü  simple,  andere  zijn  ghecondicioneert ; 
3  leenen  zijn  die  ghene  die  de  heer  untgheeft 
rechte  nature  Tan  leene;  leenen  ghecondici- 
rt  zyn  die  ghene  daertoe  de  heer  ghevoecht 


heeft  eenighen  ghestaecten  dienst,  teghens  of  boTen 
nature  Tan  leene.  Wiblant,  Leenrecht  21.  —  G-e- 
spleten  leen.  Qesplitst  leen,  een  in  twee  o  f  meer 
dieelen  gescheiden  leen,  ft.  flef  éclissé,  escliché  (La 
Cume)  OU  démembré,  dioisé  en  deux  ou  plusieurs 
porties.  ||  Hy  \nl.  de  Tassal]  Termach  wel,  omme 
zijn  hof  te  stofferene  Tan  den  mannen  die  hem 
ghebreken,  uut  te  ghoTene  en  te  splytene  eenige 
oleene  partie  Tan  denselTon  leene,  gelyc  als  een 
ganspoel,  eenen  cappoen  tsjaers,  oift  dierghelijckn. 
WiELAVT,  LeenrecÜ  27.  Alle  leenen  egheen  bedrijff 
hebbende,  noch  weerdich  wesende  twintich  gul- 
denen tsjaers,  worden  gehouden  TOor  gespleten  leen. 
C.  leenhof  Land  v.  Mechelen  ii  4.  Zie  ook  bedbijf- 
HBBBBND  LEBif .  Yoor  theergewade  van  een  gespleten 
leen,  colffleen,  cudsleen  oft  achterleen,  is  men  den 
leenheere  schuldich  een  jaer  TTomen.  O.  v.  Sant" 
hoven  1670,  xv  6.  —  G-estruickt  leen.  Senleen 
neemt  struik  na  den  dood  van  dengene  die  het  ver- 
kregen  heeft ,  fr.  un  flef  fait  sou^  après  la  mort 
de  celui  qui  Va  acquis.  \\  Alle  oonquesten  by  yemant 
ghedaen,  t'zy  Tan  leen-  ofte  cheinsgoet,  werden 
ghestruyct  metter  doot  Tan  den  acquirant,  zoodat 
die  daemaer  in  alle  andere  successien  zyde  Tolghen. 
C  V.  Audenarde  xxiii  13.  —  Gheconquesteert  leen 
neempt  struyck  metter  eerste  aeuTeerdinghe  die  by 
title  Tan  successie  wordt  ghedaen  naer  de  doot  Tan 
denghene  die  ^t  zelve  hadde  gheconquesteert.  C.  Land 
V,  Waas,  II,  24.  —  Leen  Tan  Ghele(?),  zie 
AVVAEBT  2).  —  GlaTie-leen,  zie  Bloedich 
leen.  —  Heer  gewade»  leen  (Heergewerleen). 
Edel  leen  (zie  d.  w.),  fr.  flsf  noble.  ||  Dat  men 
Tortaen  allen  gespleten  en  belasde  heergewerleenen , 
die  by  helder  derselTer  lenen  werden  Tercocht,  sal  der 
helder  oft  proprietaris  Tan  den  ansiel  oft  principael 
)eenen  bennen  jaers  mogen  lossen  TOor  sullige  pen- 
ninge  daer  sy  TOor  Tercocht  syn.  C.  gr.  Loon  I  8 
a.  7.  —  Hooftleen.  JSoofdleen,  opperleen^  fir.  fief 
dominant.  \\  Soowanneer  datter  caelengiermge  oft 
naerhede  geboden  wort,  ^tseWe  moet  gheschieden 
Toor  bailliu  en  mannen  van  den  voors.  hove,  in 
't  regard  van  de  hooftleenen,  eü  voor  bailliu  oft 
meyer  en  mannen  in  't  regard  van  de  achterleenen. 
C.  leenhof  Denderm.  viii  14.  Zie  ook  Achterleen. 
—  Horenleen.  Leen  onderhoorig  aan  het  Consis' 
torie  van  den  Horen  te  BoUsvoort,  -fr.  flef  dipendani 
du  Coneistcire  de  la  TVompe  ou  du  Cornet  è  BoUsfort, 
II  Dit  es  trecht  van  den  horenleenen  onser  gena- 
digen  vrouwen  van  Brabant.  Soe  wanneer  yemant 
sterft  uuyt  den  leenen,  soe  sal  die  erfman  daeraf 
verheergeweden  syn  leen  met  eenen  nuwen  hoeme, 
gewest  ende  ge£Mt  (?)  {var.  met  zyne  riemen  en 
coppelen).  Benen  camerlinck  een  laesse  eü  twee 
nuwe  coppelen  voer  sijn  recht.  En  soe  wie  noch 
honde  noen  vogele  en  hielde  gedaets  (?),  die  sal  sijn 
leen  versueken  eü  verhergeweeden  nae  der  Gameren 
recht  van  Brabant.  Boxhobbit  9.  Zie  L.  GWesloot, 
Maison  de  ehasse  14,  en  zijn  Inv.  des  areh.  de  la 
cour  feodale  de  Brabant  I  xxxvj,  en  A.  Wauters 
Snvirons  I  xlvj.  Zie  ook  hoogerop  covbibtobib  3), 
en  Jagbbij  tak  Bbabakt.  —  Castaldie-leen, 
zieFeminineleen.  —  Glippelleen,  zie  Bloe- 
dich leen.  —  Golf,  ^-  colveleen,  zie  Bloe- 
dich leen,  en  Gespleten  leen.  —  Gornet- 
leen,  zie  Horenleen.  —  Gorporelle  leen  $ 
Incorporelle  leen.  Liehatnelijk ,  stofelijk  leen, 
bestaande,  Tooale  de  meesten,  in  gronden  van  erf  f 
huifeen,  landerijen,  enz.,  fr.  flef  eorporei ,  matérielt 
ooneistaut  en  fondê  d'héiritage,  maisons,  terres,  efe., 
comme  la  plupart.  ||  Eenige  leenen  zyn  corporelle, 
ander  incorporelle.  Gorporelle  leenen  zyn  die  ghene 


452 


LEË. 


LËE. 


die  ghemaect  2\}n  van  lande,  Tan  hnysen,  oft  van 
andere  onroerlijcke  saecken,  die  men  tasten  oft 
ghoToelen  mach.  Wiblakt,  Leenr,  21.  —  Incor- 
porelle  leen.  Onlichamelijk^  niet  stoffelijk  leen^ 
toodU  erfdijke  renten j  cijnzen,  toUen,  heerlijke  rech- 
ten f  offieiën  en  waardigheden  ^  it,  fief  incorporèl, 
non  matêriel ,  tele  qne  rentes  et  eens  perpétuds ,  ton- 
lieux^  droits  féodaux,   offices  et  dignités.  \\  Inoor- 

gorelle  leenen  zyn  deghene  die  men  maect  Tan  eifre- 
cken  renten,  TOgelrijen,  Tisscherijen,  tollen,  offioien, 
ofte  andere  eeuwighe  proufijten,  die  namen  heb- 
ben in  de  lucht  en  niet  tastelick  en  zijn.  Wie- 
lakt,  Leenrecht  21.  Zie  ook  Benauldon,  pievs 
68.  69 ,  en  La  Game  vief  28 ,  fief  en  Vair  on  au 
vent.  —  GoBsate-leen.  Cossaten  of  klein  land- 
houwersleen,  ft' fief  de  petits  cuUivatenrs.  Zie  cosbaet. 
II  In  coBsaete-leenen  moeten  de  dochteren  Tersien 
zijn,  hetzg  in  gereeden  gelde,  in  erfgront,  of  in 
renten  ter  quitingen.  C  v.  Santhoven  ^  Leenrechten 
a.  18.  —  Gudsleen.  Zie  Bloedioh  leen.  — 
Lige-leen  (Leijge-leen).  Leen,  waarbij  de  vassaal 
zijnen  leenheer  niet  alleenlijk  hulde  en  trouw,  maar 
ook  persoonlijke  hulp  tegen  aUen  schuldig  is,  fr.  fief 
lige ,  par  lequel  Ie  vassal  ne  doU  pas  seulement  Joi 
et  hommage  è  son  seigneur,  mais  encore  assistanee 
versonnelle  envers  et  oontre  tous.  \\  Als  dat  leen 
leijge  BCTÜdich  is,  dat  is  x  pont;  dat  leen  te  halve 
leijge,  y  pont.  Jus  feud.  FL  vetus,  c.  iiii  Van 
relieve  (Jan.  Bottelgier  in  Summa  rurali  c.  207). 
Zie  De  Lanrière  t°.  liob,  blz.  806,  en  Benauldon 
EIEFS  LiOES  nr.  66.  —  Mansleen.  Zwaardleen, 
fir.  fief  masculin.  Zie  apvaebt2)  —  Middelbaer 
leen,  of  eenichsins  edel.  Leen  van  middelbaren 
rang,  fr.  fief  de  condiHon  moyenne,  ||  Leen  mid- 
delbaer ofte  eenichsins  edele,  twelcken  si  heeten 
feudum  mediocriter  seu  aliquantum  nobUe,  is  tgene 
dat  men  ontfÏEtet  van  de  Toors.  cleene  vassalen,  of 
tis  tghene  dat  men  ontfaet  van  den  grave ,  met  noch 
minderen  officien,  gelijck  als  te  zyne  erfachtich 
meyre,  erfachtich  amman,  chepier,  tourier,  duer- 
waerder,  messagier  en  diergheiyoke.  Wielant, 
Leenrecht  17.  —  Nieuw  leen.  Leen  door  een  in 
leven  zijnde  persoon  verkregen,  fr,  fief  nouveau,  ttcquis 
var  une  personne  qui  est  encore  en  vie,  \\  Nieuwe 
leenen  zijn  die  ghene  die  yercreghen  zyn  by  yemande 
die  noch  leeft ,  en  noch  gheen  struuck  genomen  en 
hebben.  WrELAWT,  Leenrecht  19.  —  Onbester- 
fel\jck  leen.  Eeuwigdurend  leen,  fr.  fief  perpé- 
tud(?).  |l  In  den  eersten,  wort  dezelve  heerlicheyt 
gehouden  van  de  K.  M.,  als  grave  van  Vlaenderen , 
tot  eenen  goeden  onbesterfrelicken  erfleene,  dairtoe 
behoirt  hooghe,  middele  en  leeghe  justicie,  niet 
uytgesteken  dan  alleene  tressort  en  souveraineteyt. 
DB  Pb.  en  Bb.  zxiii.  Beveren  65.  —  On  der  Ie  en. 
Ondergeschikt,  onderhoorig  leen,  fr.  fief  suhalteme. 
II  Dat  alle  bancken,  onderleenen,  laethoven  in  den 
voers.  lande  van  Yalckenboroh  gelegen,  aen  den 
manhuyse  voers.  appellabel  syn.  C,  o.  Valkenburg, 
Dedar,  v.  28  mei  1670  a.  b,  —  Onedel  leen. 
Niet  edel  leen,  leen  daar  geen  adel  of  edeldom  door 
verkregen  wordt,  fr.  fief  non  noble,  par  lequel  en 
n'acqmert  pas  la  noblesse.  \\  Leen  onedele  envilain, 
is  tghene  dat  compt  van  desen  minsten  vassalen, 
oft  van  den  grave,  oft  eenich  van  den  anderen 
vassallen  en  cleender  weerden  en  sonder  eenich 
officie,  administratie  ofte  digniteyt;  en  dit  en  mach 
sinen  besitters  gheen  edelheyt  gheven.  Wielakt, 
Leenrecht  18.  —  Patrimonie-,  matrimonie- 
leen.  Oud  —  Nieuw;  ook  Paterneel  en 
Stockleen  geheeteut  fr.  fief  patrimonial  — ,  ma- 
trimonialf  ancien-nouveau ;  appelé  amssi  patemei  ou 


stipaL.  II  Eenighe  leenen  zijn  in  leenrechte  geheeten 
feuda  antiqua  patema,  dats  te  segghene  oude  patri- 
monie-leenen ;  en  andere  feuda  nova  paiema,  dat 
is  nieuwe  patrimonie-leenen ;  en  andere  feuda  nova.  — 
Oude  patrimonie-leenen  zijn  dye  ghene  die 
vercreghen  zyn  by  den  voorsaten,  van  soo  oaden 
tijde  dat  gheene  memorie  en  is  van  den  eersten 
vercrigene,  of  dat  si  den  vierden  graet  overleden 
zijn.  —  Nieuwe  patrimonie-leenen  z^n  die 
gene  die  vercreghen  zyn  binnen  mans  gedincke, 
ofte  niet  leden  en  zijn  den  vierden  graet,  maer 
zijn  onder  den  vierden  graet.  Wielavt,  Leenre^ 
18.  Dat  niemand  en  zal  moghen  zijn  patrimonië- 
oft  matrimonië- leenen  vercoopen  noch  belasten  tenzy 
by  cousente  van  zijnen  oudsten  hoir , . .  tenware  by 
noode , . .  of  om  betere  en  meerdere  remploy  van 
leene  te  doene.  C.  v.  Iperen,  Kast,  224.  —  Prin- 
celijck  leen.  Leen  van  hooge  heerlijkheid,  prin- 
selijk, vorstelijk  leen,  fr.  fief  de  souveraineté ,  fief 
princier,  Benauldon  fief  de  dignité.  ||  Men  vint 
principalyc  vierderhande  manieren  van  leenen.  D'ier 
st<e  zijn  „princelijcke  leenen",  als  zijn  coninokrycke, 
hertoochdomme  en  graefscappen ,  die  men  van  den 
keysere  houdende  is  eü  die  by  den  keysere  gege- 
ven zyn;  eü  dese  leenmannen  heet  men  „capitaine 
des  Rijcx."  V*.  d.  Tav.  194.  —  Puer  of  simpel 
leen.  Eenvoudig  leen,  zonder  bedrijf,  voor  wdk 
men  den  heer  hulde  en  manschap  doet,  en  zekere 
leenheerlijke  baten,  doch  geen  persoonlijken  krijgs- 
dienst  schuldig  is,  fr.  fief  simple,  sans  juridiction, 
pour  lequd  on  doU  au  seigneur  foi  et  hommage,  et 
certains  pro  fits'  fêodaux,  mais  pas  de  service  per- 
sonnel  militaire.  Zie  ook  onder  bloedich  leev. 
II  Eenige  leenen  sijn  puer  en  simple; . .  simple  leenen 
zyn  die  ghene  die  de  heer  uutgheeft  naer  rechte 
nature  van  leene.  Wielakt,  Leenrecht  21.  — 
Quaet  leen.  Vrij  eigen  goed,  door  den  eigenaar 
aan  eenen  heer  opgedragen,  en  van  dezen  dadeUjk 
weer  overgenomen  als  leen,  fir.  bien  aUo^al 
transporté  par  Ie  propriétaire  en  mains  d'un  seigneur 
et  aussitót  repris  de  eelui-d  cL  titre  de  fi^f;  fief 
de  reprise,  oufief  impropremeni  dit,  hnt.  feudum 
resumtibile.  —  volgens  Yan  Loon,  Aloud,  Seg. 
D.  b,  blz.  234 ,  aangehaald  door  Baepsaet ,  Analgse 
nr.  231 ,  zouden  graaf  Floris  V  van  Holland  en  de 
meeste  heeren  van  dat  graafschap  de  eigenaars  van 
vrij  goed  tot  die  hervorming  gedwongen  hebben. 
Zie  ook  Benauldon  Befbise  II  199  nr.  161  en 
volgg.;  Maigne  d'Amis  Feuduv.  —  Bidderlyck 
leen.  Eidderleen,  fr.  fief  de  chevdlier,  fief  de 
hatU>ert(})  (La  Gume).  ||  Die  derde  [leenen]  zijn 
ridderlijcke  leenen  en  zijn  geheeten  middelbur 
edel,  en  zijn  de  leenen  heerlicheit  hebbende,  die 
van  den  baenreheeren  gehouden  wordden,  en  deze 
leenmannen  heeten  ncleyn  vassalen."  Y.  d.  Tav. 
194.  (Dit  stemt  niet  overeen  met*  de  definitie  van 
Middelbaer  leen  28)  door  Wielant  gegeven.) 
—  Slecht  leen.  Zie  Puer  of  simpel  leen.  — 
Sn&al  of  smael  leen.  Klein  leen,  fr.  petit  fief, 
menu  fief.  Zie  Puer  of  simpel  leen.  ||  £He 
vierde  [leenen]  zyn  geheeten  „onedel"  en  „cads- 
leenen",  eü  zijn  die  cleyn  smael  leenkens,  die  men 
van  den  edelen  en  van  den  ridderscappen  houdende 
is,  dair  geen  edelheyt  mede  vercregen  en  wort, 
en  dat  heeten  ^cleyn  achterleenen."  Y*.  d.  Tav. 
194.  Maer  soo  wanneer  sulcke  gespleten  oft  ghe- 
deylde  leenen ,  oft'  leenrenten ,  komen  jaerlijcx  uyt 
te  brenghen  min  dan  de  weextie  van  xv  Bijnsgul- 
dens ,  soo  worden  die  gehouden  voor  smalle  leenen , 
en  gestaet  .men  dien  aengaende  mits  betalende  voor 
^t  hergeweyde  een  jaer  vromen  innekomen.  C,  leenhof 


LEE. 


LEE. 


153 


O.  Brahant^  1670 ,  a.  47;  ChriBtijn  pro  non  integrit. 
Smal  leoD  oft  jaer  yroem.  Ghdsh,  Brussel  b  doos 
1009.  Qoedênis  te  Meisse  1762.  —  Stockleen 
Zie  Patrimonie-leen.  ||  Oude  patemele  stock- 
leenen  sijn  geheeten:  die  leenen  die  van  den  voir- 
Taderen  en  ouders  yan  den  leenman  gecregen  zijn, 
hetzg  yan  der  yaderlijcker  oft  yan  der  moeder- 
lycker  linien  oft  z\jden;  en  nieuwe  patemele  leenen 
E^n  geheeten  die  gecregen  z^n  yan  dengeenen  die 
noch  leeft.  Y.  d.  T.A v.  196.  Dat,  naeyolgende  die  ge- 
meyne  costujme  's  landts  yan  Yalckenborch,  tule 
goederen,  het  syn  leengoeden  oft  andere,  koemeode 
yan  yader,  moeder,  grootyader  oft  grootmoeder,  eü 
Boe  yortane,  wordden  gehouden  yoer  stockgoederen 
{biens  sHpaux).  C.  v.  Valkenburg,  Declar.  28  mei  1570 
a.  1.  Alle  die  leenen  dat  stockleenen  z\jn  yolgen  hueren 
atruyke,  dair  geen  hoir  en  blijft  nae  de  afliyicheit  des 
leenmans.  V.  D.  Tat.  202  y*'.  It.  C.  leenhof  Land  v. 
Mechden  m  lOr  —  Va  en  leen.  Vaanleen,  bediend 
door  eenen  baanderheer,  en  van  keizer  of  konin<; 
verleend  met  een  vaan  als  zinnd>eeldj  fr.  fief  de  ban- 
nière,  desservi  par  un  seigneur  bannerett  qui  en 
est  investi  par  un  empereur  ou  un  roi,  avec  une 
hanniire  comme  symbole.  \\  Markgraefachap  en  V a  on- 
leen zyn  benamingen,  die  oudtyds  een  en  hetzelfde 
denkbeeld  yoor  den  geest  bragten.  „Een  yaenleen", 
zegt  Ducange,  „is  datgene  wat  met  een  yaen  wordt 
gegeyen,  of  waerdoor  iemand  met  een  yaen  wordt 
aengesteld,  gelyk  zyn  die  leenen  yan  groote  waer- 
digheid,  welke  de  Franschen  fiefs  de  bannxère  noe- 
men, omdat  diegenen,  welke  ze  bezitten,  met 
hunne  leenmannen  yanen  in  't  leger  brengen''.  Met 
deze  yerklaring  yan  Ducange  komt  oyereen  hetgeen 
men  in  den  Sachsenspiegel  aentreft:  „Alle  yaen- 
leenen,  dat  is,  die  men  met  yanen  plagt  te  geyen, 
mogen  yan  niemand  anders  dan  yan  den  keizer  of 
den  koning  ontyangen  worden".  Mebtev s  en  Tobfs  , 
I  170;  yolgens  hen  was  Antwerpen  een  yaenleen 
des  keizerrgks.  Zie  Ducange  fsüdvh  tezilli.  — 
Yerkregen  leen,  fr.  fief  acquis.  \\  Maer  soe 
wanneer  de  lanxstleyende  yan  man  oft  yrouwe 
egheen  kinderen  geprocreert  en  hebben,  soe  heeft 
hij,  naer  tscheyden  yan  den  bedde,  sijn  tocht  in 
de  helft  yan  alle  de  stockleenen,  eü  in  de  yercre- 
ghen  leenen  de  proprieteyt  yan  deene  helft  eü  de 
geheele  tocht  in  dander  helft.  C.  leenhof  Land  v. 
MecheleUf  iii  10.  Zie  Nieuw  leen.  —  Vliegend 
leen.  ||  tLeen  eü  heerlijchede  ghenaempt  Meule- 
walle,  wesende  een  yliegende  leen.  db  Pb.  en  Bb. 
Xll.  Oottem  16  (3dec.  1690).  — Vol  leenofyoUe 
leen.  Sist  vereischt  getal  leenmannen,  en  de  ver- 
eischte  waarde  hebbend,  en  gevcigélijk  ook  vol  heer- 
geuMde  betalend,  fr.  plein  fief,  qui  a  Ie  nombre  de 
vassaux  et  la  vdUur  requis,  et  payant  conséquemment 
plein  droii  ds  relief,  ||  Men  seeght  dat  yij  manne 
sgn  een  yoUe  leen.  Bozhobek,  Keys,  stat,  a.  116. 
Alle  leenen  bedrijf  (juridieiion)  hebbende ,  oft  jaer- 
lijcx  weerdich  synde  twintich  guldenen  oft  daer- 
boyen,  worden  gehouden  yoor  een  yoUe  leen.  C. 
leenhof  Land  v.  Meehelfn  ii  3.  Soo  wanneer  als 
't  jaeriycks  innekomen  yan  ghespleten  oft  ghedeelde 
leenen  oft  leenrenten  uytbrenght  de  weerde  yan 
zy  rïjnsguldens,  oft  daeroyer,  soo  zijn  sulcke  leenen 
gehouden  yoor  yolle  leenen,  in  der  Toeghen  dat 
men  daeryoor  moet  betalen  yolle  hergheweyde.  O. 
leenhof  o.  Brabant,  1670,  a.  46;  Christyn  tune  ea 
feoda  pro  solidis  et  integris  habentur.  Twalff  boen- 
der goete  ,  oft  meer,  is  een  yol  leen;  eü  een  hoff 
yan  yier  laten  oft  yan  meer,  is  een  yol  leen,  wat 
leenen  dat  zyn,  tsy  Diestersche  oft  andere;  daeraff 
dat  men  oock  betaelt  ter  yerheffinge  de  rechten  als  yore. 

IL 


Item,  wordt  oock  beyonden,  dat  in  sommighe  quar- 
tieren  negen  hoenderen  goets  een  yol  leen  is ;  waeraff 
die  hoffrechten  worden  betaelt  in  der  manieren  als  yan 
een  yol  leen.  Item,  beyijndt  men  dat  een  yol  leen 
nyet  en  mach  gespleten  worden  zonder  octroy  yan 
den  heere;  eü  alle  andere  smalle  leenen,  egheen 
yol  hergeweyde  uuytbringende ,  worden  gespleten. 
C,  leenhof  v,  Diest,  Dedar.  v.  1613,  a.  11.  12.  18. 

—  Volchleen.  VolgUen^  fr.  fief  de  suite.  \\  Alle 
leenen  ghehouden  mediatelick  yan  den  hoye  yan 
Waes,  die  men  heedt  yolchleenen,  moghen  yeroocht 
en  yeralieneert  worden  zonder  te  betalen  thien- 
den  penninck,..     C.   leenhof  v.    Waas,   yiii,    2. 

—  Vol  dien  end  leen.  Zie  het  yoorgaande.  ||  Voer 
het  relief  oft  yerheffinge  yan  een  yoldienende  leen, 
nae  de  doot  yan  eenigen  persoon,  ontfanckt  den 
heere  yan  Diest  tien  ryders,  maeckende  ZT  £ 
Arthois.  O.  leenhof  v,  Diest,  Dedar.  v.  1613,  a.  1. 
Van  het  relieff  oft  yerheffinge  yan  de  leenen  yan 
Ziehen . . . ,  yan  een  yoldienende  leen ,  nae  doode 
hant,  zoeyele  als  yan  een  Diestersch  yol  leen,  tot 
zv  £  Arthois.  Ib.  a.  6.  —  Waterleen.  ||  Hugo 
dictu*  Kimpe,  de  Berghen  supra  Zoem,  unumfeodum 
dictum  Waterleen,  situm  juxfa  Borchriiet,  in  eon- 
ductu  filiorum  tSer  Thoniis  (in  den  gheleide  Heren 
Thonys  Eyndre),  quod  aequisivit  erga  Claeus  Kimpe 
SLympensoens  sone.  L.  Oalesloot,  FeudcUaires  6. 

—  Te  leene  COmen.  In  bezit  gesteld  %oorden  van 
een  hen,  fr.  être  investi  d*un  fief  \\  Alle  leenen 
binnen  huwelycke  gheconquesteert  sullen  yolghen 
denghenen  die  deselye  ontfanghen  heeft  eü  daeraf 
te  leene  ghecommen  is,  'tsy  man  oft  yrouwe.  C, 
leenh.  Dender m,  iii  6. 

LEËNBODë,  zn.  Bode  van  een  leenhof,  fr. 
messager  d'une  cour  feodale.  Zie  Aekslabk  *). 

LEENBOECK,  zn.  Benaming  van  een  klein  leen- 
hof, fr.  petiie  cour  feodale.  L.  Galesloot,  Inv.  cour 
floddle  de  Brabant,  en  h|j  yoegt  er  bg  „ridderlycken 
leenboeck",  I  Inl.  zzii. 

LEENBOOM,  zn.  m.  Beste  boom  die  op  een 
leengoed  staat,  fr.  arbre  féodal,  Ie  meUleur  arbre 
qui  se  trouve  sur  un  fief.  Zie  ook  ScHADüWBOOif. 
II  Sullen  oock  gerekent  worden  yoor  catheyl  alder- 
hande  boomen , .  • .  die  yolghen  sullen  den  gront 
metten  leenboom ,  als  naer  leenrechte.  O.  v.  Veume 
xTi  7.  Uteghesteken  eenen  leenboom  ofte  scaeuboom, 
die  sculdich  was  den  leene  te  yolghene.  (7.  stcul 
Brugge  II  238.  Hoe  men  de  daghinghe  doen  zal 
om  achterstellen  yan  renten.  De  daghinghe  moet 
ghedaen  wezen  bi  den  bailliu  en  twee  mannen  yan 
leene,  ten  minsten  zeyen  daghen  yoir  den  dinghe* 
dach  opt  leen . . .  Bn  bailliu  en  mannen ,  yan  der 
yoirzeyde  daghinghe  ten  leenbome  te  trecken, 
zullen  daeryoren  hebben  yier  ponden  parisis  binnen 
der  castelrie.  C.  Kast,  Iperen,  c.  242^ 

LEENDBAGER,  zn.  Leenman,  fr.  vassal,  feu- 
dcUaire.  Kil.  Leendraegher  j.  leenman.  Zie  ook 
Leevhoudeb,  Aevbabl,  en  Habnabch  1). 

LEENEN,  bw.  Verleenen,  fr.  accorder,  \\  Dat 
wy  hon  [nl.  de  poorters]  . . ,  tot  enighen  dinghen 
ons  oft  anderen  te  gheyene  ocht  te  lenene,  tieghen 
hoere  goeduncken  en  yriden  wille,  yoerdane  niet 
bedwinghen  en  zoelen.  Bevestiging  der  vrijheid  v. 
Diest,  17  juni  1290;  de  Lat.  tekst  heeft  canferenda 
seu  eoneedenda. 

LEENGOET,  zn.  Eigenl.  Uen,  een  grond  in 
leen  bezeten;  doch  ook  het  leenwezen  zelf,  het  leen' 
roerig  stelsel ,  de  leenroerigheid ,  fr.  propr.  fief,  bien 
féodal;  mais  aussi  la  /éodaliié  Ie  sysihne  féodal. 
Kil.  Leengoed.  Praedium  dientelare,  fundusdien- 
ielaris,   beneficium,   vulgo  feudum,   -^   De  meeste 

80 


iU 


LÈE. 


LÈË. 


ÜBudieten  roemen  het  leenstelsel  als  „thoochste  en 
tsollempnelste  dinc  yan  der  weerelt;  ne  wureleen- 
med,  de  werelt  ne  mochte  niet  zyn  gheregiert; 
ïüdelheide  ne  mochte  niet  ghedueren ,  no  regement 
in  handen  bliyen;  Eierlichede  zoude  vergaen;  de 
eidele  en  hooghe  gheslachte  zouden  dalen,  en  elc 
zonde  in  corten  jaren  willen  zfjn  even  goed.  Dat 
mach  men  beseffen  bi  den  poorterscepe  van  den 
steden,  die  ran  hofrechte  niet  ne  houden/'  Jug 
,  feudale  Flandr,  vet,  (prooemimm);  Leenrecht  v. 
1628;  C.  leenhof  Burcht  v.  Brugge;  Baxhoren  Keg- 
eerk  stat,  PhiUps  Wielant  zwjjgt  er  oyer. 

LEENHEER,  zn.  Zooaïs  thans,  fr.  seigneur 
fhdal.  Kü.  Dominua  feudi. 

LEENHOF,  zn.  Zooals  thans,  Ir.  cour  feodale. 
Eil.  Curia  rei  cUentaria, 

LEENHOIR,  zn.  Leenoor,  — oir,  erfgenaam  van 
een  leen^  £r.  hoir  fSodal,  C.  v,  Audenarde  xxii  28; 
C,  V.  Belle  tii  2,  en  pcusim. 

LEENHOUDER,  zn  ;  yr.  Lsevhottdioe.  Zooals 
thans,  ir.  Jeudataire ^  vassalt  — e.  Kil.  L eenhou- 
der j.  leenman.  Ook  Leindbaoeb.  |i  Negheen 
wedeware  noch  wedewe  en  zullen  liebben  bilevinghe 
op  eenighe  leenen  tenzy  jeghens  huer  selfs  kinderen, 
oft  daer  de  leenhoudere  oft  leenhoudeghe  gheen 
kinderen  en  heeft.  O.  Kast.  Iperen,  a.  236^). 

LEENINGEN  en  Latingen.  In  den  landbouw. 
Set  geld  f  dat  aan  den  aankomenden  pachter  door 
den  eigenaar  geleend ^  en  de  paaiden  ^  het  vee,  de 
hoenders  y   het  dkJcergereedsehap  ^   enz.    die   hem   op 
schatting    of   „prisif*    overgelaten   noorden,   ir.   {en 
agriculture)  Vargent  qui  est  prété  par  Ie  propriétaire 
au   fermier  entranty  et  les  chevaux,   Ie  hétail,  la 
voUdUej  les  instruments  aratoires,  etc.  qui  lui  soni 
cédés    sur  pris^-e,   (Het   w.   latingen   werd   niet 
altijd  goed  yerstaan ,  omdat  men  er  het  voonoaardelijk 
overlaten ,  de  leening  in  vee  en  tuig  {la  cession  condi- 
tumnelle^  Ie  pret  en  hétail  et  en  instruments)  niet 
in    zag;    yergelijk    hiermede    het  gezegde  op   de 
yseren   beesten,   I   142;  en  de  juiste  aanmer- 
kingen oyer  den  geest  der  middeleeuwen  door  de 
Potter    en    Broeckaert  geuit   ter   gelegenheid  der 
stoyen,  Oent  III  860  en  yolgg.  ||  Voert  heeft  de 
pachtere   yan  Janne  yors.   [nl.  yan  den  eigenaar] 
ontfaen  in  prise:  eerst  twee  paerde,  ghepryst  twee 
lib.  yier  s.  grot.,  yier  cojen,  achtendertich  s.  grot., 
yier  calyeren,  twee  scell.  grot.  Item,  in  waghene, 
ploughen   en    hamassche,    dertien   scell.   grot.,  en 
XTiii    hoendre   ongheprijst.    Item,    in   gheleenden 
ghelde  twee  lib.  sestien  scell.  zes  dr«   gr.;  comt  de 
somme  zeyen  lib.  yiertien  s.  grot.;  welke  prise  de 
yors.    pachtere   betalen   sal,   ton   afscheedene   van 
sinen  paohte,  ter  weerden  dat  hijt  ontfaen  heeft. 
DB  Pb.  en  Bb.  IX.  Naxareih  8  (6  febr.  1410).  De 
cattheylen  by  den  hnerere  oft  pachtere  ghebroght 
int  ghehuerdt  oft  ghepacht  huus  of  goed ,  oft  daerop 
en  inne  bevonden  den  pachtere  toebehoorende ,  zijn 
en  staen  verbonden  voor  de  schuld  van  den  pacht 
oft  huere:  metgaders  voor  leenynghe  en  latijnghe, 
daerinne    de    meester   oft  verpachtere   preferentie 
heeft.    O,   V.    Kortrijk,   tii,  8.  De  leenijnghe  en 
laethinge    Tan  besaedthede   van   lande,    prijs   van 
houte  en  van  ander  ghelgcke  zaecken  zijn  ghere- 
kendt  voor  catthejl.  Ü.  ztiii,  4.  Sesse  eii  vijftich 
bnndre, . .  met  alsulken  huusinghen,  boemen,  cathey- 
len,   leeninghen,  latinghen,   besaedden  en  prijsien 
alster    up   syn,   toebehooren  eii   aencleven  It.  20. 
Alsulken   prys,    leeninghe,  latinghe  eü  besaedde, 
als  den  pachtere . . .  gheleent  is.  C.  v.  Qent,  I  666 
(1899).  It.  C,  V.  Assenede  xni  18,  ZTiii  4;  Cv. 
Auden,  ZTI  8,  xxii  2,  en  B^l.  12  aug.  1767  a.   ' 


27;  O.  V.  Bdlê  t  8,  XTin  4;  O,  v.  Denderm.  Tv  S; 
C.  V.  Gent  xz  3.  23,  XXT  4.  6.,  I  bk.  666. 636;  C. 
Kast.  Iperen  c.  230  a.  8;  C.  v.  Veume  xxxiii  6; 
C.  e.   Waas  II  28;  Wielant  Leenrecht  103. 

LEENJAGER.  Zie  LEEvynmEB. 

LEE  NC  AM  ER,  zn.  Zie  Leeithot. 

LEENMAN^  zn.  Zooals  thans,  fr.  feudataire, 
vassal.  Kil.   Vassallus. 

LëENMAET,  Lesith ATB,  zn.  Te  Aalst  dagwand, 
fir.  è  Alost,  joumal.  ||  Reductie  van  het  dagwand 
gezeyd  leenmaete,  van  80  stokken  (fr.  perches)^ 
in -hectaren:  1  =  0246  heet.  Git.  Axtbbbt,  TaUes 
de  conversion,  blz.  79. 

LëENSAEL,  Lebvsadel,  zn.  m.  Leenxaal,  leen- 
hof, leenkamer,  £r.  salie  — ,  cour  feodale.  ||  Schepen 
des  hoochgericht  Yliermael  eü  des  graefiacap  van 
Loen,  medelitmaeten  van  die  litmaeten  van  den 
leensael  ons  genadichste  heeren  van  Curingen, . . 
Naer  dat  S.  D.  H.  onsen  genadichsten  heer,  heer 
Emestus,  biscop  eü  prince  van  Lujck,  als  grave 
tot  Loen,  Homen,  etc.,  lofferlycke  memorie,  was 
sittende  in  volle  ridderschappe  op  genachten 
deffinitive  in  de  voors.  leenssedelle ,  gehalden  den 
13  marty  1607,..  C.  gr.  Loon  L  260;  ib.  289 
leensael ,  en  309 :  geëxtraheert  nyt  den  leenregister 
des  leensadels  van  Brusthem. 

LEENSCH,  bn.  Bet  Uenwezen  betreffend,  fr. 
féodal.  De  leensche  rechten.  Set  leenreehi,  fr. 
Ie  droit  féodal.  ||  Dit  zgn  die  leensche  rechten  van 
Santhoven.  Boxhobbv  fol.  8  v®.  Wat  leensche 
costuijmen ,  usantien  en  stijl  judiciael  wy  van  outs 
gehouden  hebben.  C,  leenhof  Land  v.  Mechelen, 
Inl.  Onse  leensche  costuijmen,  usantien  eü  stijl 
jndicieel.  C.  leenhof  o.  Valkenburg  ^  Stijl  1612,  InL 
Eenige . . ,  en  in  eygendomme ,  en  andere  in  leen- 
schen  rechte,  Mabtivez  219. 

LEEN8CHAF,  zn.  o.  Leen,  leengoed,  fr.  Jlef, 
bien  féodal.  \\  Behoordt  ter  zelfder  heerlijkheden  . ., 
dachwaerheden  te  doene  omme  de  zaken  te  berech- 
ten die  vallen  opt  voors.  loenschap.  dv  Pb.  en  Bb. 
X-  Loo-fenSuUe  8. 

LEENSCHEPEN,  zn.  Schepen  of  rechter  van 
een  leenhof,  fr.  échevin  ou  juge  d^une  cour  feodale. 
II  Yan  leengoederen  gelegen  onder  het  leenhof  vsn 
Diest  mach  men  disponeren  bij  testament  voor 
stadthauder,  twee  leensohepenen  en  den  grefBer 
van  't  selve  leenhof.  C.  v.  Diest  YZ.  xtii  5.  Binnen 
Diest  wordt  nogh  gehouden  het  leenhoff  van  Diest 
eü  van  Sichen,  bestaende  in  den  stadthouder  eii 
seven  leensohepenen,  dewelke  altemael  behooren  te 
wesen  leenmannen  van  Diest  en  leenmannen  van 
Sichen.  Ih.  ii  Bijv.  Ghrist.  a.  1. 

LEENSCHRIJYER,  zn.  Griffier  van  een  leen- 
hof, fr.  greffier  d^une  cour  feodale.  Kil.  Scripturch' 
rius,  C.  leenhof  v.  ^s  Seriogenrode  a.  6. 

LEENYINDER,  ook  lASSSJAQiR^jZn.  Ambtenaar 
gelast  met  het  opzoeken  der  verdonkerde  en  vernoegen 
leenen,  en  tevens  met  de  dagvaardingen  enz.  van  het 
leenhof  y  deurwaarder^  fr.  officier  chargé  de  redtercher 
les  fiefs  obscurcis  et  cdês,  et  de  faire  les  exploits 
de  la  cour  feodale  j  chercheur  ou  chasseur  des  flefsy 
huissier.  L.  Gkilesloot,  Ziiv.|  cour.  feodale,  xlyul 
Kil.  Leenvinder.  Appalritor  feudarius.  \\  En 
roept  dan  den  Stadthouder  den  officier  genaempt 
leenvinder,  denwelcken  competeert  den  leenmannen 
te  vergaderen,  publicatien,  dagementen  eii  andere 
acten  die  gedaen  worden  by  eenen  deurweerder  in 
den  raede  van  Brabant ...  C.  leenhof  borchgretef' 
schap  V.  Antw.  1667  a.  2.  It.  Leenh,  v.  Diest  y 
Declar.  1618,  Stijl.  a.  2;  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136 
fol.  68;  Leenhof  v.  Brab.  1670  a.  49. 


LEE. 


LEE. 


155 


LEEN  VOLGER,  sn.  Opvolger  in  een  Uen,  ft, 
tucoesseur  dans  un  flef,  ||  Doen  aldaer..,  het  ierste 
beseth,  openbaeriyck  Toortsroepende  en  dagende 
de  erffgenamen  oft  leenYolgen  [van  denghenen] 
die  uuyten  yoors.  leenen  geBtorren  is,  en  alle  actie 
oft  recht  vermetende  totte  selTe  leenen.  C.  leenhof 
Land  v.  Meehelen  1611,  i  5. 

LEEN  WEER,  zn.  Zeenroerigheid  ^  afhankelijk- 
heid van  een  leen  ten  opnehte  van  een  ander  leen  of 
van  eenen  opperleenheer  j  fr.  mouvanoe,  dépendance 
d^nn  fief  èk  V egard  d*un  autre,  \\  Ten  pointe  van  den 
leenen  die  min  vrouwe  upbrinct  die  Boe  brochte 
an  min  here,  etc.,  hierof  wysen  scepenen:  die 
leene,  daer  min  vrouwe  in  den  grond  en  in  de 
leenwere  of  staet ,  alse  verre  alse  de  heere  en  manne 
der  inne  kennen  daeronder  dat  sy  geleghen  syn , . . 
C.  o.  Qent  I  532  (22  juni  1353  a.  3).  Een  leen, 
XI  ghemeten  groet , . .  ligghende  in  de  prochie  van 
Wondelghem  groet, . .  houdende  van  Janne  Tan  der 
Wostine,  waeraf  Joeskin  voors.  in  de  leenweere 
Bteect.  DB  Pb.  en  Bb.  II.  Wondelghem  27  (1383). 
AIbo  dat  die  atad  Orave  en  tland  dairtoe  gehorende 
in  rechter  leenweere,  sal  bliven  van  Brabant  roe- 
rende. RekenJc,  o.  Brdb.  reg.  131  fol.  15  v°.  (9 
juni  1899). 

LEEPEN,  bn.  Leepen  muer.  SoheidemiMtr ^ 
linnenmuur  y  fr,  mur  de  eSparationy  de  refend, 
II  Leepen  mueren;  voor  de  handt:  Alle  leepen 
mueren  [de  tekst  heeft  „leepen,  mueren]  die  moe- 
ten geschalmt  zyn  van  careel,  sal  men  den  werck- 
man  daervoor  toeleggen  alsoo  vele  enckele  voeten 
ale  den  muer  hoogh  aal  zyn.  —  Insgeiycx  sal  men 
meten  voor  leveringe  als  boven,  tenwaere  dat  de 
voorgenoempde  leepen  van  witten  steen  geraaeckt 
waeren.  Begl,  üdificie-metere  16  ian.  1705,  i20. 21. 

LEER,  zn.  vr.  In  rechtszaken.  Uitepraaky  oon- 
MW,  fr.  {juriepr.)  prononcé,  sentence^  eneeignementj 
reneeing.  ||  [Indien  de  zaak  twijfelachtig  of  duister 
bevonden  werd]  sal  alsdan  sulck  geschil  wel  en 
trouwelyck  by  eenen  van  de  voornoemde  Bchepe- 
nen,  en  eenen  van  de  voornoemde  borgemeesters,., 
gesloten  en  besegelt,  aen  en  toegedragen  worden 
onse  schepenen  onser  hoogen  gerichte  van  Luyck , . . 
oft , . .  den  schepenen  onser  hoogen  gerichte  des 
graefschap  Jjoon  in  Vliermael,  derwelcker  leere 
respeotivelyck  in  dien  naergevolght  sal  worden. 
O.  Liége  27  juni  1577  a.  4^  Hoêeelt, 

LEEREN,  bw.  In  rechtszaken.  Van  wege  een 
heroepshof  een,  door  eene  lagere ,  of  eene  ^^vroede*^ 
bank  gevraagd  vonnie  geven  j  fr.  (furispr.)  enseigner 
par  recharge,  ||  Alle  subalterne  bancken  onder  sche- 
penen van  Thienen  sorterende,  naerdyen  zij  den- 
zelven  schepenen  hebben  eenich  proces  oft  altri- 
catie  overgebracht,  om  geleert  te  zyn,  synschuldich 
de  leeringe  van  den  voors.  schepenen,  in  vuegen 
en  manieren  zoe  hem  dié  overgezonden  wordt,  uuyt 
te  lesene  en  pronuncieren,  zonder  deselve  te  ver- 
anderen. C,  V.  Thienen  i  16.  Het  is  geleert  dat 
men  interrogatorien  op  allen  vermeeten  hooren  sal. 
C.  gr.  Loon  I  80;  U,  83 ;  (7.  v.  Lier,  Stijl,  xii  1. 
Wes  de  scepenen  van  üccle  daeraf  leeren ,  dat  selen 
zy  [nl,  de  leering  vragende  schepenen]  uuytspreken 
voer  recht,  en  dat  sal  gehouden  moeten  syn.  A. 
Wavtsbs,  Snvirone,  III,  615,  Seformatiev.  TTccle 
1481.  It,  C.  V.  Antw,  eomp.  Y  zv  19.  —  Leeren 
dingen.  Pleiten  voor  iem.,  fr.  plaider  (pour  qn,)f 
II  Die  anderen  leert  dinghen  sonder  orlof  tsrichters, 
saels  ghelden  v  s.  Kb.  v.  Dieet  a  r.  53. 

LEERING,  zn.  vr.  Zie  leeb.  i|  Van  leeringhe. 
Aengaende  de  processen,  die  by  de  schepenen  oft 
rechteren  van  de  subalterne  bancken  oft  nederghe- 


rechten  der  jurisdictie  van  de  hooftbancke  van  den 
bijvanghe  van  Liere  sullen  overghebrocht  worden 
in  cas  van  leeringhe  oft  om  gheïnstrueert  oft  ghe- 
leert .  te  worden ,  wes  sy  in  die  souden  hebben  te 
wijsen,  sullen  partijen  litiganten  sohuldigh  en  ghB- 
houden  sijn  uyt  den  overghebrochten  processe  recht 
te  versoecken,  tenwaere  daerinne  behoefde  by  de 
rechteren,  leeringhe  begheerende  eü  versoeckende , 
ghesuppleert,  oft  daeruyt  gherejicieert  oft  in  ghe- 
corrigeert  te  werden,..  O.  v.  lA&r,  Styl  xii  1. 
Leeringhe  oft  hooftadvis.  C.  stad  Meohden,  Bijlage 

I  blz.  186.  Leeringhe  oft  appelUitie.  Ib,  185.  Item^ 
a  V.  Santhoven  1570  iii  4;  Co.  Thienen,  i  16; 
C.  V.  Brussel  1570  a.  27  en  1606  a.  47;  C.  gr. 
Loon  1548  I  110  a.  34;  C.  v.  Uede  1606  a. 
1;    Co.  Antw,  comp.  Y  zv  21.  Zie  ook  hoopt- 

ADTIBB,  HOOPTLABTIira ,  HOOVTLEEBIKQ,  eUBELEIT 

10,  en  J.  Lameere,  Le  recours  au  chef  de  sens 
{Brux.  Aüianee  tgpogr.  1881). 

LEERSGELT,  zn.  Benaming  van  een  der  ver- 
scheidene  buitengewone  ongelden  door  een  evenaar 
of  tochtenaar  op  den  huurder  of  pachter  geheven 
boven  den  huurprijs,  fr.  nom  d*un  des  divers  profits 
extraordinaires  levés  par  un  propriMavre  ou  usufrui' 
tier  sur  le  looataire  ou  fermier  au-dessus  du  loger 
OU  fermage,  ||  Want  verscheyden  eyghenaren  en 
tochtenaren  hen  goeden  verhueren  en  verpachten 
op  diversche  voordeelen  die  sy,  teenenmale  oft  tot 
meerder  stonden,  trecken,  als  van:  leersghelde, 
spelleghelde ,  wynghelde,  sadelghelde,  verloren- 
ghelde,  met  meer  andere  vervallen,  voordeelen  oft 
profijten,  soo  sal  men  die  schatten  en  smaeldeelen 
in  soovele  jaren  als  die  hueringhe  oft  paohtinghe 
duert,  eü  van  sulcken  deele  den  thiensten  en  twin- 
tichsten  penninck  respective  betalen.  PL  o.  Brab. 
18  jan.  1554  a.  17;  Il  18. 

LEERSTAL,  zn.  m.  Leerlingschap,  leertijd ,  leer- 
jaren y  fr.  apprentissage.  \\  Zo  wat  leerlinghe  van 
den  voors.  ambochte  die  zine  meester  ontghinghe 
eer  hi  zyn  leerstal  vulstaen  hadde,  en  daemaer 
wederquame,  gehouden  wort  zyn  leerstal  te  vul- 
doene.  Kb.  Lakeng.  Brugge,  Wevers,  blz.  4;  U. 
Scherers  75;   Vuiler s  31.  32;  Vaerwers  85. 

LEERTOUWER,  zn.  Zooals  thans,  en  leerlooier, 
looier,  fr.  tanneur.  KU.  Leder — ,  leertouwer, 
j.  ledergaerwer,  gaerwer.  CoriarUts,  aiutarius.  K. 
auet.  Courogeur  de  cuirs.  \\  De  s  war  te  leertouwers 
zyn  die  met  kout  water  weroken,  op  welcke  maniere 
zy  het  droogh  leder  maken.  —  De  witte  leertou- 
wers zyn  die  zeemleder  maken.  Dahhoüseb,  Oroot- 
dad.  530. 

LEESKEERS,  (L— sse),  zn.  Leeskaars{}).  \\  Ghe- 
cocht  en  ghehaelt  te  Clais  Weytings  iiy  grote 
toortsen,  iiy  handkeerssen  en  leeskeerssen,  die  ver- 
orbuert  waren  als  men  Onser-Yrouwenfierter  omme 
drouch.  Cannaebt,  Bydragen  400,  Stadsrèk.  Oent 
1466/67. 

LEESLIJCK  (Leselick),  bn.  Leesbaar ,  fr.  lisibU. 

II  Dat  alle  procureurs..,  dienende  eenighe  schrif- 
turen . . ,  syn  ghehouden  deselve . . .  over  te  ghe- 
ven . . ,  in  goede  leselicke  letteren.  C  o.  Oostende 
Il  19. 

LEEST,  zn.  m.  Voorbeeld,  fr.  modile.  Sol. 
Forma,  formula,  typus.  K.  auct.  FormCy  modèle, 
II  Hierop  suldy  den  leest  eü  forme  van  verant- 
woirden  en  deransien  gearticuleert  vynden  hiemae 
in't  zziiiJ''  capit.  van  den  tweeden  deele.  Y.  d. 
Tav.  294.  Na  denzelven  leest  mach  een  verweerder 
in  allen  anderen  gelycken  saken  zyn  antwoirde  for- 
meren. Ib.  354.  Soe  sullen  hierna  volgen  eü  gescre- 
ven  staen  diverse  formen  en  leesten  van  vonnissen, 


456 


LEE. 


LEG. 


alBoe  wel  van  interlocutorien  als  diffinitiyen.  381. 

LEESTEN,  OW.  Stilhouden,  stüsiaam,  fr.  s'arréi&r, 
EU.  JPrciestare, . .  df  Durare,  permanere.  ger.  lêisien. 
II  AIb  myn  voon.  heere  quam  ant  jBeren  oruce 
buten  de  Pontstraetpoorten ,  daer  stond  de  capel- 
laen,  hebbende  in  de  hand  theylich  cmce,  en 
aldaer  leeste  myn  voors.  heere,  en  yiel  op  zine 
knyen  np  twee  kossenen  en  custe  tcruce.  de  Pb. 
en  Bb.  Aalst  1  24,  Blijde  inkomst  o.  Karel  den 
Stoute  10  aug.  1468. 

LEET  (Leed) ,  zn.  JSen  zekere  vervoerdienst  in 
het  leenwezeUf  fr.  eertain  service  de  transport  dans  la 
ffodalUé.  II  In  Zomerghem  et  in  Landeghem  et  in 
Altre ^  sunt  redditus  et  servitia  que  dicuntu/r  leed. 
Vak  Lok£BBN,  StJPierre  nr.  896  (1281).  Bonaria  que 
dèbeni  leed,  et  débent  adducere  caseum  et  butirum 
de  Brugis  usque  ad  Oandavumf  quodlibet  leed  IT 
wagen  (elke  „wage*'  van  180  pond).  In  Barle  de- 
.  hentur  servitia  que  dicuntur  leed,  et  debent  ducere 
easeum  cellerarie  et  butirum.  JSt  nota  quod  quodlibet 
leed  valet  iii  pisas  casei  et  unum  eupin  butiri; 
et  tune  debet  subcellerius  dare  vehentibus ,  de  quolibet 
leed  unum  panem  et  iv  ova^  et  unum  mosum  casei  ^ 
et  unum  easeum  parvum  de  easeis  adductis.  Charferb. 
V.  St-Pieters  nr.  10  blz.  15. 

LEET,  lbedb  (Leet),  zn.  m.  en  v.  Waterlei' 
ding,  fr.  conduit  d^eau.  Kil.  Lede.  m/««.  j.  leyde... 
&  Aquaedueius.  Maigne  d'Amis  Leda.  Aquae- 
duetus  seu  canalis  quo  aqua  derivaiur;  aquedue, 
conduit,  canal  de  dêrivation  (a.  1136).  ||  Dat,  over^ 
midts  dat  wy  hebben  liggende  te  Moerbeke  zekere 
quantiteit  van  torven,  en  wy  die  niet  raoghen 
bringhen  ter  venten  het  en  zij  door  eene  leede, 
die  strect  van  onser  moerleeden  tote  in  de  ghe- 
meene  mourlede  te  Ghendewaert  gaende , . .  de 
Pb.  en  Bb.  XL  Moerbeke  6  (14de  E.);  it.  9.  14. 
Van  het  bisdom  gegaen  synde  over  den  leedt. 
Behbbt,  III  28. 

LEET,  bn.  1)  Zooals  thans  hatelijk^  fr.  odieux. 
II  Hy  [fi{.  Willem  van  Normandië]  yereocht  de 
*  ofBcien,  en  daeromme  was  hy  al  deD  yolke  leet  en 
ghehaet.  Jan  t.  Dixvüde  63.  Leet  hebben. 
Haten y  verfoeien,  fr.  hair,  dStester.  Hd.  widrig 
gesinnt  sein  gegen.  ||  Zo  [nl.  zij,  Bikilde]  en  wilde 
gheene  Ylaminghen  tharen  rade  hebben,  maer 
"Walen,  die  den  Ylaminghen  haetten  en  zonder- 
linghe  leet  hadden.  ld.  16;  it.  156.  202.  Die  Tan 
Brugghe  ziende  dat  overlast  Tan  den  jonghen  prince 
\nl.  Lodewijk  t.  Greci],  die  altoos  liever  was  huut 
Ylaenderen  dan  in  Ylaenderén,  en  hy  al  Waelsche 
raedtsheeren  hadde,  die  Ylaenderen  leet  hadden 
en  aketton  zochten  om  Ylaenderen  scalc  en  servyl 
te  makene.  202. 

2)  lem.  leet  SJjn.  Tegen  tem'  wil  en  dank 
zijn,  fr.  étre  contre  Ie  gré  de  qn»  \\  Yerkrege  een 
man  met  sijn  wgve  eenich  erfgoedt,  en  hy  storve 
sonder  kinderen,  eü  die  vrouwe  herbouwde,  die 
naerman  soude  die  verkregen  erfven  moghen  ver- 
koopen,  al  waer  't  sijn  wijve  leet.  C  o.  St'Oeer- 
truiden- Nijvel  ii  9. 

LEETSCHAP,  zn.  t.  Leedwezen,  berouw,  fr. 
repentir.  Kil.  Leedschap/ leedwesen.  JPoenitentia, 
metania.  \\  De  leetschap,  reconciliatie  en  bekee- 
rynghe  van  den  ghevanghen.  de  CoüsSEif aebbe  , 
Trales  relig.  iii  155  (1567).  Hy  es  biddende 
den  mondsoendere,  vrienden  en  maghen,  door  die 
bitter  doot  en  yerdiensten  van  dlyden  Jesu-Christi, 
in  teecken  Tan  ghewilleghe  leetschap, . .  dat  hem 
tselye  faict  soude  moghen  yergheven  worden.  C.  v. 
Auden.  2de  d.  401  (1593).  (Op  bk.  403  leest  men: 
leetwesen  en  berau). 


LEEUKEN,  zn.  o;  JEen  stuk  land,  (t,  urne  pi^ 
de  torre  (?)•  II  ^^n  don  besten  hoofde  in  dOudoboreh , 
niet  ontfaen.  —  Yan  dat  Wouterkin  de  hackere 
yercoohte  een  leeukin  Janne  den  amman,  licghende 
in  de  prochie  yan  Loo,  weerdich  sijnde  xxiiij  s. 
par.  tsjaers,  ghalt  de  pennino  xxiiu,  ont£aen  yan 
ooepe  XXX  s.  Rekenk»  baljuwschap  Qentf  rol  1724 
(1372). 

LEEUKEN ,  zn.  Mede ,  mee ,  of  soortgelijke  drank , 
fr.  hgdromelj  ou  boisson  s&nMable,  \\  Dat  elc  man 
maken  mach  mede  yan  xij  miten,  yan  xvj  miten 
en  yan  1  grote  den  stoep,  en  niet  hoegher;  maer 
dat  in  eene  taverne  nemeer  dan  één  yan  desen  en 
zij;  behaudelyc  dien  dat,  in  deselye  tayeme  yan 
mede,  men  hebben  mach  altoes  eenrande  mede, 
en  daertoe  leeuken  yan  1  grote,  ofte  yan  xxxij 
miten  den  stoep ;  bij  also  dat  emmer  in  eene  taverne 
niet  wesen  ne  moghen  te  coepe  tweerande  leeuken 
van  ij  coepen.  de  Ylavikck,  Ace.  11  ri42S).  Dat 
d'assise  yan  den  mede  of  leeukenen,  die  te  jaers- 
daghe  tsmarghens  de  nieuwe  assisers  yinden  sullen 
gheheel  gheblandt  en  niet  begonst  en  es  te  ver* 
coepene,  de  voerseide  nieuwe  assisers  toebehooren 
sal ,  als  van  den  seeme  datter  toe  verbesicht  es.  Ib,  12. 

LEEUW  (Leeu),  zn.  m.  Muntteeken  van  Loven, 
of  liever  van  het  Lovensche  Huis,  fr.  dêfêrent  de 
Louvain ,  ou  plutót  de  la  Maison  de  Louvain.  Yak 
DEB  Chijs,  Hertogdom,  28.  29 

LEEUW,  zn.  m.  Gehelmde  leeuw.  JEene 
zilveren  munt,  ook  bot-  of  boddrager  gencuund,  fr. 
monnaie  d*argent  aussi  appelée  botdrager.  Yan 
der  Chijs,  Hertogdom  125.  Zie  ook  Heylen  Ant- 
woord, en  BOTDBAQEB.  Als  zilvcreu  munt  yind  ik 
in  de  JEvaluatie  van  6  noy.  1419:  den  Ylemschen 
Leeuw  xiiiJ  cleyn  groten. 

LEEUW,  zn.  m.  a)  Gouden  munt,  geslagen 
onder  Antonis  van  Brabant ,  fr.  monnaie  d'orj^appée 
sous  Antoine  de  Brabant  (1406—1415).  Van  der 
Chijs,  Hertogdom  122.  —  b)  Onder  Philips  den 
Goede,  fr.  sous  PhiUppele- Bon  (1419—1467).  Ib. 
147.  II  Yaluatie  van  der  munten  yan  den  jaere 
xiiii<^  LiiJ,  tijt  yan  hertoige  Philippus  y.  Bourgoignen 
après  la  pags  de  Gavere  (1453).  Den  leeuw.  Is  te 
wetene  dat  alsdoen  gemunt  wordt  den  gulden  leen, 
houdende  LVuVi"**  ^^^  ^^^  alloye  xxiii  karaten, 
gevalueert  op  zzx  sts.  Muntwaarde  in  Brah,  — 
Hij  gold:  in  1474  XZZTJ  st.;  in  1478  XL  st.;  in 
1481  XLiiJ  st.,  in  1485  XLix  st.,  en  in  1489  xxx 
st.  —  [Dat  men  zal]  voirts  ordineren  een  die  de 
bede  heft,  eü  zal  hebben,  van  hondert  karoluag., 
eenen  leeu.  Yak  Sfilbeece  ,  Kb.  v.  Tongerloo  1554, 
blz.  13  aant.  1.  —  Een  habyt, . .  elc  yan  yyf  ellen, 
teenen  leeuwen   delle.    C.  v.   Gent  II  229  (1645). 

LEEWECH.  Zie  wech. 

LEFTER,  LUETEB,  bn.  lAnk,  linker,  tr.gamehes 
eng.  left.  Kil.  Lucht.  j.  luft.  Sinister.  Lufte  hand/ 
luchte  hand.  Sinistra.  \\  Ju  lefter  bant  was  doir- 
geslegen.  Ju  lefter  arm  seer  stijf  geworden.  Mgstiek 
hs.  14<l«  E.  Medilat.  op  het  lijden  Christi,  blz.  4 
en  4  v°.  Spreect  totten  lefteren  voet  oetmoedelio. 
Ib.  34  y°.  Spreect  totten  rechter  yoet.  35.  Spreect 
totter  lefter  bant.  36.  Totter  rechter  bant.  37.  Tot 
die  wonde  der  lufter  bant.  40  v°.  Zie  ook  lucht. 

LEGBONNINCK,  zn. m.  —bundel, fr. botU. ..{?). 
II  Hoey,  den  legbonninok,  7  groeten.  PL  v.  VL 
2  jan.  1741.  Gentsche  Sastol;  IX  675. 

LEGER  (Legere),  zn.  m.  1)  Yan  landen  of  huizen. 
Ligging,  fr.  situafion.  \\  De  yerclaringhe  te  doene . . , 
aengaende  der  grootte  en  leghere  van  elc  goedin- 
ghen.  rad.  Mus,  IV  112  (1438).  Ute  dien... 
daerby  dat  de  situacien  en  leghers  yan  den  hnu- 


LEG. 


LEG. 


157 


Bynghen,  en  ooc  de  renten  daer  ute  gaende  seere 
yerdonckert  zyn.  C.  §iad  Brugge  II  861  (1538). 
De  leghen  van  elcken  sticke  \nL  lands]  by  syden 
en  abonten  te  stellen.  C.  v,  JBroekhwrg  xiii  27. 
It,  K.  e.  iJProottehe  1611  a.  104. 

2)  Besehrijoing  van  vaste  goederen ,  fr.  deecription 
de  hiens-fondê,  \\  Midts  daerof  nemende,  orer  huer- 
lieder  salaris  yan  scrivene,  van  elcker  besettingbe 
bedraghende . . ;  tenware  dat  den  leghere  ran  den 
paroheelen  daerinne  begrepen  zeere  groot  en  lanc 
ware,..  C.  etad  Brugge  II  135  (1497).  Bg  dat  de 
ghezworen  clercken  van  deser  stede,  als  zy  eenegbe 
ghiften  of  bezettynghen  passeren ,  nemen  huerlieder 
leghere  uten  oudden  brieven,  zonder  yene  ofte 
inspectie  yan  der  plaetse  te  nemene , . .  Ih,  302 
(1626). 

3)  Plaats  waar  de  viseh  eieh  ophoudt,  winter' 
leger  ^  fir.  endroU  oü  Ie  poisson  séjoume;  hattue{}). 
Eü.  Legher,  j.  liggher  der  dieren.  ||  Booyende 
en  destnierende  daermede  [nZ.  met  sleepnetten] 
die  bedden  en  leghers  yan  den  oleenen  yisschen, 
eü  latende  tselye  saet  eü  gru  ten  platten  lande  opt 
sandt.  JPl.  V,  VI.  19  mrt.  1639;  I  351.  Dat  ghy 
binnen  yeertich  daghen  ten  lancxsten  oyerbringt, 
onder  uwen  zeghele,  by  yorme  yan  rapporte,  de 
nieuwe  leghere  yan  desen  uwen  leene.  C,  Burcht 
V.  Brugge  III  168. 

LEGÊRBIJNAEM,  Ligebkabm ,  zn.  Krygsnaam, 
toenaam,  schimpnaamy  fr.  nom  de  guerre,  sumomj 
sobriquet.  \\  Twee  sackedraegers ,  te  weten  Joannes 
Knuffel,  met  legerbynaeme  Goelbaert,  eiï  Michel 
Camerlinck,  met  legemaeme  Schaeper.  Rsmbbt 
III  12  (1770). 

LEQEBBOECK,  zn.  Ook  „ligger"  genaamd,  en 
„dapper*'.  Zie  Clafbobck,  en  Liogeb.  ||  Deselye 
rentmeesters  sullen  ghehouden  wesen  te  formeren 
pertinente  legerboecken ,  met  aenteeckeninge  van 
alle  huysen,  landen,  los-  en  erfpachten,  geltren- 
then ,  oapuynen,  chynsen,  mereken  en  alle  reyenues, 
met  byyoeginge  yan  de  reygenooten  der  panden, 
en  yan  de  respectiye  debiteuren.  O.  v.  Maastricht , 
Reeessen  1665,  o.  36  a.  3.  Hofirechten. .,  getrooken 
uut  die  legerboecken  ofte  leenregisters  yan  denselyen 
leenheere.  C.  gr.  Loon  I  687  (1701). 

LEGGE.  Van  yogelen.  Yergeiyk  met  leger  3). 
In  het  plakkaat  yan  31  aug.  1613  staat  wel  degelgk 
legghen;  La  nuiison  de  ehasse  blz.  43  drukt, 
yerkeerdelijk,  meenen  wij,  legghers).  Broeisel,  fr. 
couvée(?)  II  Alsoo  w\j  yerstaen  dat  in  onse  Landen, 
principaljjck  in  ons  hertochdom  yan  Brabant,  in  de 
Kempen  en  omligghende  quartieren ,  syn  zommighe 
dorpen  daer  passagien  zijn  yan  yoghelen,  die  men 
noempt  legghen,,,  wy  ordonneren  alle  officieren 
yan  de  Yryheden  en  dorpen,  daer  zulcken  passagien 
zouden  moghen  wesen,  dat  yeghelic  yan  hun  die 
sal  aenbrynghen  en  yerclaeren  aen  onsen  eommis 
oft  zynen  stadtholder  in  syn  proyintie.  JPl,  v.  VI. 
31  aug.  1613  a.  71;  II  403. 

LEGGEN,  bedr.  en  onz.  wkw.  I.  —  Bbdbijtbkd. 
1)  Leggen  een  kerckgebot.  Jffet  doen  oj  laten 
doen,  tt,  faire  une  proclamation  d^église.  ||  Scepenen, 
daerup  gemaendt,  wysden  dat  de  heere  noch  een 
kercgebot  legghen  zoude  ten  naesten  zondaghe,  en 
dat  hy  ghebieden  zoude  ten  keure  te  commene 
deghone  diere  niet  gheweest  hadden.  C.  o.  Aalst 
500  (1436).  Zie  ook  Uitleggeb. 

2)  Leggen  in  dootslach.  Aanklagen  van  eenen 
doodslag,  fr.  accuser  d'un  homicide.  ||  Zo  wie  tAelst 
in  eeneghen  dootslach  gheleyt  wart ,  bi  clachten  yan 
partien,  en  yemend  daeromme  gheyanghen  of  anghe- 
sproken  wart  te  wette,  eü  hg  souffissante  onscult 


doen  can,  of  zinen  aUbi  ehetooghen,  dat  hy  te 
betere  plaetse  was,  de  claghere  zoude  moeten  dien 
persoon,  also  int  &it  gheleyt,  ontslaen  yan  allen 
wetteliken  costen  en  yanghenesooeten.  O.  v.  Aalst 
602  (1436).  It,  C.  9,  's  Bosch,  priv,  1356  a.  38. 
Zie  ook  Dootslach  2). 

3)  Leggen  geit  in  orber  yan.  Met  besteden^ 
gebruiken  ten  voordeele,  ten  behoeve  van,  Ir.  appU^ier 
{de  Vargent  au  proflt  de,  \\  Souden  sy  dat  ghelt 
moghen  legghen  in  haere  stad  orber  yan  Dyeet, 
dat  oppenbaer  ware,  waert  ane  straten,  steen- 
weghe,  brugghen,  grayen,  hameyden,  husinghe  te 
maken,  eü  andere  toenleke  orbcnre  binnen  Dyeste. 
Oork,  heer  v.  Diest,  20  febr.  1328. 

4)  Leggen  in  sekerheit  onder  den  am- 
man.  In  gevangenschap  liggen  onder  bewaamis  van 
den  amman,  fr.  être  détenu  sous  la  garde  de  Vam" 
man.  ||  Blyft  hy  yan  der  weddinghen  in  sekerheden 
onder  den  amman,  so  ne  leghet  hy  maer  oyer  de 
bekende  sculd  onder  den  amman.  O,  v.  Gent,  Or, 
ch,  V,  1297  a.  92. 

5)  Leggen  uit.  Wegleggen,  terughouden  fot  op 
een  anderen  ti^,  it,  réserver.  ||  Alse  eeneghe  faiten, 
mesuzien  of  andere  mesgrypen  gheyallen  of  gheper- 
petreert  zijn,  en  den  jaerkeure  ghedaen  es,  en  die 
niet  daerinne  beyonden  z|jn,  dat  die  faiten  en 
pugnitien  yan  dien  mesgrijpe  qnite  zijn  en  eeuwelio 
scuJdich  zijn  quite  te  bliyene;  of  het  en  ware 
emmere  dat  si  bi  den  bailliu,  ter  kennessen  yan 
soepenen  uuten  jaerkeure  bi  expresse  gheleyt  en 
ghereseryeert  waren.  C,  v.  Aalst  380  (164e  B.) 

6)  Leggen  te  wette  (iem.  of  eene  zaak).  Hem 
betrekken  in  rechten ;  eene  taak  insteüen ,  fr.  attraWe 
qn,  en  justioe,  lm  intenter  une  aetioni  introduire 
une  eause,  ||  Als  de  Souyrain  heere  een  man,  en 
zyn  hoff,  calengiert  yan  mesusancen,  so  saysiert  hi 
zyn  hof  en  heerliohede.  So  mach  de  man  oommen 
int  sonyraine  hof  eü  begheeren  zyn  goed  ontsaysieren, 
en  lecghen  hem  en  zine  mannen  te  wetten,  data 
te  wetene,  hi  moet  heesch  maken  en  begheeme 
gedaeoht  te  hebbene.  Jus  feud.  fland.  vet.,  o,  24. 
Als  de  bailliu  zulcke  faite ,  of  andre  faiten  . . ,  die 
oyer  moordadighe  faiten  gherekent  zQu,  berechten 
wille,  de  bailliu,  omme  partien  diet  yerlies  hebben 
in  rechte  te  hondene ,  es  sculdioh  alyoren  met 
tween  scepenen  ten  minste,  te  trecken  aen  partien, 
hemlieden  yraghende  of  zij  daghen  willen,  en  hem- 
lieden presenterende  recht  en  wet  te  doene.  Willen 
zij  daghen,  zo  bescheedt  hemlieden  de  bailliu  dach' 
omme  tfait  te  wette  te  legghene.  C.  v.  Aalst  492 
(1436). 

7)  Leggen  ter  kennisse.  Kond  doen,  kennis 
geven,  verklaren,  Ir.  informer,  faire  savoir,  éUelarer. 
II  lek  legge  ter  kennisse  yan  borgemeester  en  sche- 
penen, dat  de  yierschaere  gebannen  is.  Die  recht 
yan  doene  heeft,  dat  hij  spreke.  C.  v.  Antw, 
comp,  y  1  16. 

8)  Leggen  eene  wonde.  Die  iem.  aant^en, 
te  last  leggen,  fr.  imputer  une  blessure  d  qn, 
II  Deghene  die  ghewont  es  mach  sine  wonde  dan 
lecghen,  es  hys  yroet.  En  wille  hy,  hy  mach  nemen 
sine  yerste,  en  legghen  se  binnen  ix  daghen,  mach 
hy  spreken;  mach  hy  oec  niet  spreken,  so  mach 
legghen  die  wonde  een  syn  maech  yan  sinen  halren. 
O.  van  Qent,  €hr.  eh,  v,  1297  a.  30.  —  Leggen 
eene  wonde  op  iem.  ||  Van  Gillis  yan  Lembeke, 
yan  j  wonde,  die  up  hem  leide  Miohiel  yan  Scaloen, 
met  j  baseleere.  Beken,  baljuwschap  Oent,  rol  1720 
a^.  1364  en  passim, 

II.  —  Onzijdig.  Bekenen ,  tellen  met  leg-  of  reken- 
penningen,  it,  oalouler,  oompter  avee  des  jeUme,  Kil. 


158 


LEI. 


LEI. 


Legghen  en  rekenen  met  penninghen.  Caleulum 
poneref  ealeulië  numerare,  calettlig  fostvonem  facere, 
II  Bn  Bal  niemant  gheoorlofit  syn  . . .  schole  te  boa- 
den, dat  ia:  de  jonoheyt  te  leeren  lesen,  achrijyen, 
legghen  en  boeckhouden.  K,  JAbr.  Bmgge  1628  a. 
2.  Zie  Lbchfbhkikobn. 

LEOOëB,  sn,  m.  Omivanger,  rentmeester ,  reke- 
naar,  fr.  reeevewr,  eompteur.  Zie  het  voorgaande 
Lböoxn.  Il  Op  sente  Geertruiden  ayont,  nae  mid- 
dach,  en  op  hueren  dach  roer  middach  en  nae 
middach,  als  Jeronimos  de  Bouch  en  Peter  Gome- 
liase,  rentmeesters,  deden  huer  rekeninghe  van  der 
stadt  tot  drye  reysen  toe,  present  droeset,  schontet, 
borgermeeeters ,  soepenen»  de  onde  Weth,  metten 
xeyen  raedtsUeden,  oetaelt  elcken  vj  gr.,  den  dros- 
set,  sooutet,  borgermeesters,  den  lesere  en  leggere 
eloken  xij  gr.  Arckief  Bergen-cp'Zoom ,  iiadsreken, 
1628/29. 

LEGGER.  Zie  Liggxb. 

LEI  (Ley)  sn.  m.  Leekt  wereldlijk  persoom,  in 
tegenstelling  Tan  geestelijk,  fr.  2at,  late,  laïqtie, 
KU.  Leeck.  ||  Oft  dat  deen  yan  hen  clerck  waire 
en  dandere  weeriyc  en  ley;  want  de  clero  waire 
sonldich  den  ley  te  yervolgen  yoir  dat  weerljje  ge- 
richte, y.  D.  Tat.  310  T^.  Wie  eyn  olero,  den 
[em]  leyen  mesdaen  hebben,  leyen  te  borghe  zetten 
sal,  de  Iqui]  beteringe  hebben  wilt  na  desen  sta- 
tuten. C.  V.  Maastricht^  Stat.  v.  1880  a.  70. 

LEI-ASSIJ8E  (Ley—),  sn.  v.  Benaming  van 
eene  verbruikingshelasting  te  Kortrijk,  fr.  désignation 
tTun  droii  cTaeeise  è  Oourtrai,  ||  De  leye-assyse, 
wesende  twee  schelen  yan  den  ponden  grooten  yan 
diyersche  speciën,  commende  soo  te  water  als  te 
lande,  te  weten:  yan  branthout,  geaaeght  hout 
ofte  timmerhout,  alle  soorten  yan  steen,  gebacken 
ofte  ongebacken,  en  dat  de  yerpeinger^  yan  de 
poorters  en  bussohen,  het  recht  yan  dien  ten 
inoommen  betaelt  hebbende,  geen  voerder  recht  en 
sullen  Bchuldigk  syn.  PI,  v.  VI.  28  mei  1704; 
V  466. 

LEIBEECK  (Leybeke),  En.  y.  OtUlastings-,  afteir 
d4mgsheekj  fr.  ruissean  de  décharge ,  de  dérivation, 
II  Opten  lesten  dach  der  yoirs.  maent,  sijn  wy, 
commissarissen  en  molenslagers,  gecommen  tot  Zelcke 
aen  de  8puye,  die  bevonden  es  geweest  wQt  te 
E^ne  sestnien  voeten,  die  hueren  lossen  aJdoop 
hebbende,  als  voere,  in  hueren  watere  en  boven 
hueren  gront  behiel  de  diepte  van  TVi  voeten; 
onder  welcke  slu^jse,  nae  Diest  comende,  stont  een 
leybeke,  duer  dewelcke  dopwatere,  dat  van  den 
Demeren  oft  van  der  riviere  van  der  Ghete  opte 
broecken  oft  beempden  van  Halen  en  Zelcke  quam , 
svjn  lossen  eü  afloop  hadde,  wijt  wesende  die  aelve 
leijbeke,  dr||e  voeten  en  acht  duijmen.  JEtekenk.  o. 
Brab,  reg.  140  fol.  248  v«  17  mei  1689.  Placcaert 
van  syne  Majesteyt  over  het  ruymen  van  de  Zenne, 
spayen  [nl.  spuien] ,  leybeken ,  en  het  beleyden 
derselver.  Mabtivbz  109  (1696).  It,  A.  Wauters. 
JEnvirons  II  432. 

LEIDE,  zn.  v.  Waierleiding ,  (t.  condmit  d*eau. 
Kil.  Leyde/leye/waterleyde,  Aquaductus.  \\  Dat 
het  water  van  deselve  beke  [nL  de  Beleybeke]  be- 
beginnende  aen  dese  stadtsvesten  by  de  Ylaemsche 
poorte,  loopende  naer  de  vaert,..  soo  was  stey- 
gende,  dat  *t  selve  meer  synen  cours  nam  naer  die 
Ley  de  van  deselve  vesten,  daer,  ter  contrarie,  die 
selve  beke  het  water  moeste  ley  den  üytte  voorsz. 
Leyde  door  de  voornoemde  beke  nederwaerts , . . 
Mabtinbz  116  (1689).  De  Leye  van  de  vaert. 
Ib.  118. 

LEIDEN,  bw.  Zooals  thans,  fr.  condmre.  Kil. 


Leyden.  Dueere,  1)  Leiden  op  het  goet  Jsm., 
ten  teeken  van  inbezUsteUing ,  wettdifk  op  een  goed 
leiden,  fr.  eondmire  qn.  légalementf  smr  mm  bien  en 
signe  de  mise  en  possession.  ||  Daer  men  eenen  man 
tenen  erfelijcken  pande  doet,  die  hij  metter  wet 
heeft  verreict,  als  van  erfielijcken  gebreke,  daer 
sal  men  [var.  menne]  leiden  opt  goet,  met  scepenen 
oft  met  laten,  en  leveren  hem  derve  met  ressce 
en  met  rijse;  soo  es  hij  vast  en  gestade.  tBeehi  e. 
üecle  a.  97. 

2)  Getuigen  leiden.  Zie  Aflbidsv.  ||  Dair 
elc  van  den  partijen  thoende  possessie,  soo  sal  h|) 
geprefereert  wordden  en  voirgaen  d^ens  getuijgeik 
en  getuijgenissen  der  waerheyt  meest  gelijcken;  en 
oft  die  getuygen  en  getuygenissen  aen  beijde  zyden 
schoenen  even  gelijc  der  waerheyt  [te]  gelijcken, 
800  sal  hy  obtineren  die  die  eerburste  getnygen 
heeft  gelegt;  eü  wairen  die  getuijgen  aen  beijden 
zyden  even  eerbair,  soe  soude  hy  obtineren  die 
cLÓaeeste  getal  geleyt  hadde  van  dengeenen  die  ge^ 
tuyght  hadden  van  der  posaessien.  Y.  D.  Tay.  99. 

8)  Geleit  oft  ongeleit.  Voorzien,  oj 
niet  voorzien  van  vr^éUide,  Ir.  pownm,  ou  non 
pourvu  d^nn  samf-conduit.  ||  En  tot  alle  geneohten 
heeft  de  meyer,  uuyt  wysdomme  van  den  laten, 
voertgeroepen  die  ordenamen  N.  N  . .,  en  alle  die 
ghene  die  hen  rechts  vermaten  aent  voirs.  goet, 
zyn  sy  binnen  lants  oft  buyten  lants,  te  watere 
oft  te  lande,  syn  zy  oeck  geleydt  oft  ongeleijdt. 
Laten  des  kloosters  v,  CortenSerg,  1  apr.  1497  (ver- 
volg op  Hantbbbbk). 

LEIDER  (Leyder),  tw.  Thans  verouderd.  .SOom, 
fr.  hélas.  Kil.  Leyd.  j.  leed.  Dolor.  ||  Maer  dit  es 
leyder  metten  meneghen  herde  swaer  en  pQnlec  te 
doene.  AUerkerstb.  94.  Sermoon  v.  Tamier.  En  al 
dat  ie  ymmermeer  doen  mach,  dat,  leider!  al  te 
seer  dein  is ,  dat  sel  altoos  tot  dinen  dienst  wilUch 
en  bereit  syn.  Sondert  merk.  91. 

LEIE  (Leye,  lye),  zn.  v.  Zie  Dbbtx. 

LEIE   (Leye),  zn.    Wilde  zeng  of  zog,  fr.  laie. 

Zie   CODDABBT. 

LEIGRACHT,  Leidegracht  (Ley—-),  zn.  y.  0«^ 
lastings'  ajleidingsgracht^  fr.  foué  de  décharge,  de 
dérivation.  Kil.  Leydgracht,  AqntBduetns.  ||  Dat  dia 
beemde  alle  ghemeine  veeweyde  syn  souden , . . 
Tan  Jans  goede  Y anderoalstren ,  daer  thuus  op 
steet  op  die  vlake  aen  doude  Dile ,  van . .  tote  der 
leydegracht . .;  van...  tot  der  molenbeken,  en 
alsoe  voirt  op  tot  der  molen  van  Yliderbeke;  en 
alsoe  voert . . .  tote  der  leydegracht, . .  Brab. geesten 
1  766  (1323).  Dat  die  atroemen  en  rivieren,  water- 
loepen, beken,  leygrachten  en  insgelyx  die  wegen, 
straten  en  grachten . . .  niet  geruympt,  gewydt, 
verdyept-,  hermaect  oft  anderssins  gestelt  en  zyn 
alsoe  zy  behoeren.  Bekenk.  v,  Brab.,  reg.  136  foL 
162  (1603).  Aengaende  de  rivieren,  leygreohten  en 
diergheHjcke  waterloopen , . .  dat  wy  doen  publiceren 
die  aelve  rivieren  en  leygrechten  te  treoken  en  te 
ruymen,  eü  iat  van  noode  te  graven  eü  te  veghen. 
C.  V.  Sichem  16.  Doende  oock  uytleggen  en  diepen 
de  leygrachten  comende  naer  de  Sinne.  Mabtivbz 
112.  Stroomen,  rivieren,  waterloopen,  beken  en 
leygrachten  188. 

LEIHEIT,  Lbihbbb.  Zie  Gübsbichbit. 

LEIHONT,  zn.  Speurhond,  fr.  Umier.  D^Arsy, 
1643,   Vénerie:  Limier.  JSen  leghondt. 

LEICAES  (Ley—),  zn.  JEene  soort  van  Vlaan- 
dersehe  kaas  (te  voegen  by  de  onder  Gabb  vermelde), 
fr.  sorte  de  fromage  de  Flandre.  \\  Es  vorwaerde 
en  besproc  boven  desen,  dat  de  vors.  pachter  en 
syn  wyf . . .  moeten  gheven  jaerlicx  twalef  leyoasen. 


LKt. 


LEI. 


459 


snlke  als  men  np  tgoet  maken  Bal  ds  Pb.  en  Bb. 
X.  Si,'MorienS'Leem9  6  (1404). 

LËIMDE  (Leymde),  zn.  Verlamming ^  verminking^ 
it,  mutilaiion^  esiropiemeni  ^  paralysie.  Zie  Leivsn. 
II  Item,  van  leymden  oft  minckeni  [welke]  staen 
tier  compositie  van  den  heere.  C.  v.  Atten^ 
Orim.  a.  22. 

L£IM£N,  Lemek  (Leymen),  bw.  Verlammen, 
fterminkeny  lam  of  gebrekkelijk  slaan,  fïr.  pewalffser, 
estrapier.  Schiller  u.  Lubben  Lemen,  lahmen,  die 
Krafl  sek»öxik&n^  oerletzen,  mutilare.  ||  Indien  hy . ., 
yemant,  bo  wie  hy  were,  qnetzste,  leymde  off 
onredelike  worde  geve,..  O.  Liége  27  juli  1469 
a.  4,  Tongeren.  Soo  wie  eenen  anderen  lempt, 
Bonder  ooghe ,  handt ,  Toet,  oir  ofte  neuse  te  nemen, 
Terbenrt...  C.  o.  ^sSosch,  ui  13.  Die  yemandt 
aen  syn  lichaem  ofte  leden  yan  dien  wonde  ghe- 
qnetst,  en  men  niet  en  kan  gheweten  sekerlijcken 
oft  die  ghequetste  daermede  ia  verlempt  ofte  ghe- 
menokt,  oft  dat  maer  een  simpele  quetsure  sonder 
leemptenisse  worde  ghehouden,   dat  alsdan...  14. 

LËIN  (Leyn),  zn.  Leuning  (aan  eene  bmg),  fr. 
garde-Jon  {d*wn  pont).  \\  Deghone  die  de  bragghen 
moeten  onderhouden, . .  syn  gehouden  die  te  regulen 
met  doorgaende  eecken  regulen  aen  de  canten  van 
beede  sgden,  en  oock  van  doorgaende  behoorlicke 
leinen.  C.  v.  Veurne  xxxyiii  3.  Die  [fi2.  de  brug- 
gen] elcken  ghehouden  wordt  te  legghen  daer  die 
behooren  en . .  deselye  behoorlick  te  onderhouden 
Tan  goede  souffisante  plancken,  platte  houten  en 
leynen.  Ib.  zliii  2. 

LEISSEN  (Leyssen),  zn.  Oeeetelyk  lied,  kerkge- 
zang, fr.  chant  rdigieux,  ehant  d^église.  Kil.  Leys- 
sen. Cantio  nafalitia:  sic  dieta  qnod  eleison  &, 
Kyrie- eleison  sapins  in  ea  repetifur,  K.  auet.  Un 
lag  OU  chant  de  Noel;  dus  kerstlied,  fr.  chant  de 
Noël.  Schiller  u.  Lubben  Lei  se,  loise,  lose,  loische, 
Kirchengesang,  geistliches  lied;  Qnnxam  leis,  leis  e, 
geistliches  liii.  ||  Dit  es  een  znverlick  bouxken,  int 
welcke  staen  yeel  schoonder  leyssenen,  in  Latyn 
eü  Duutsche:  en  yeel  schoonder  gheestelicke  liede- 
kens. JPl.  V.  VI.  9  mei  1646,  (Verboden  boucken, 
Duutsche  \nl.  Nederlandsche]  boucken),  I  150. 

LEISTEN  (Leysten),  ow.  1)  Voldoen,  zijne  he- 
lof  te  nakomen,  voÓtrengen,  fr.  saOsfaWe,  accomplir, 
eiéeuter  sa  promesse.  Kil.  L eys ten/ leesten. Pra#- 
tare,  satisfacere,  perfloere.  ^  Durare,  permaner  e. 
Schiller  u.  Lubben  Leisten,  lésten:  leisten, 
einer  Verpfiiehtung,  einem  Verspreehen  nachkommen, 
erJUUen,  voUziehen.  —  sieh  als  Geisel  stellen  xum 
MnUsger;  Orimm  Lei  sten,  praestare.  \\  Dat  men 
allen  die  gene  die  in  onsen  lande  sgn  geseten, 
buyten  den  seyen  yrijsteden,  en  geloften  doende 
Toor  onse  yry  scepenen  yan  Leeuwe,  te  Leeuwe 
binnen  seynden  sal  en  leysten  doen,  ab  yoor  de 
schepenen  wljsen  in  die  stadt  [.'],  daer  die  gelofte 
was  gedaen.  K.  v.  Zeeuw,  7  mei  1307,  Brab. 
Teesten  I  743. 

2)  Verblijven,  z.  ophouden,  fr.  demeurer,  séfoumer. 
Van  den  „warantmeester  van  Br<ibanf\  die  jaarlijks, 
vanwege  den  hertog ,  in  alle  buitengodshuizen  ofabdyen 
en  kloosters  verbleef,  ter  nasporing  der  „keuren  en 
breueken'\  fr.  du  gruyer  de  Brabant,  qui  séjoumait 
aiHueUemênt,  au  nom  du  duo,  dans  tcmtes  les  maisons- 
Dieu  OU  ahhages  et  couvents  du  plat'pags  è  la 
recherche  des  peines  et  amendes  éehues,  ||  Soo  sal 
die  yoors.  warantmeestere ,  om  onse  hoocheyt  en 
heerlichegt  te  bewaerene  en  onderhouden,  in  alle 
oloosteren  en  goidshuysen  buiten  den  steden  we- 
eende,  alwaer  hy  gewoonelijck  is  te  logerene,  alle 
jaer  eens  ontfangen  werden,  met  drye  peerden  en 


yijtf  yoetkneohten ,  met  eenen  bode  uuyt  onser 
Cancelrijen  yan  Brabant ,  als  hij  dien  behoeft . . , 
en  dat  om  te  yisiterene  oft  daer  eenighe  keuren 
en  breucken  geyallen  waeren ;  en  selen  aldaer  moe- 
gen leijsten  twee  nachten  ten  lanczten . . ,  teyreden 
synde  mitten  proeyen  yoer  heure  peerden,  gelijck 
men  die  in  der  herberghe  gheeft.  Èekenk.  v.  Brah. 
reg.  137  fol.  301  (1515). 

LEISTINO  (Leystinge),  zn.  In  leistillg  gaen. 
Ter  nakoming  eener  belofte,  of  voldoening  eener 
schuld,  in  g^zeling  gaan,  d,i.,  ofwd,  vanwege  den 
sehiddeiseher ,  h^  zélf,  of  zijn  lasthMer,  in  eene 
herberg  gaan  verblijven,  op  hosten  van  den  sehulde- 
naar;  of  wel,  va$kwege  den  schuldenaar,  ook  per- 
soonlijk  of  bij  vervanging,  en  op  eigen  kosten,  totdat 
aan  die  belofte  of  schuld  voldaan  zijs  fr.  aüsr  en 
ótage,  pour  saiisfanre  a  une  promesse  ou  è  une  dette, 
c.  è  d.,  OU  bien,  de  la  part  du  créaneier,  aller  lui- 
mime,  ou  son  mandataire,  dans  une  auberge  aux 
fraxs  du  debiteur;  ou  bien,  de  la  part  du  debiteur, 
aussi  personnellement  ou  par  rempla^ant  et  è  ses 
propree  frais^  jusqu'è  ce  qu'ü  etit  6t6  saüsfait  h  la 
promesse  ou  h  la  dette.  Nijhoff,  Oedenkw.  y^.  Lig- 
gen I  44.  128.  173,  intrare  ad  jaeendum.  Schiller 
u.  Lubben  lestinge,  leistinge,  QeisHschaft , 
Kinlager,  obsiagium.  Grimm  Leistung  4),  haUung 
des  einlagers,  obstagium.  Zie  Noordewier,  Nederd. 
regtsoudh,  blz.  270,  en  ons  Gijsxl.  ||  Eü  soe  waer 
die  bruecachteghe ,  binnen  acht  daghen  nae  dat 
zijs  yan  des  ammans  weghen  gemaent  en  yersooht 
waren,  die  brueken  niet  en  betaelden,  soe  sal  die 
amman  moeten,  sonder  yertraok,  op  hem  teeren 
eü  leysten,  gelijc  men  op  de  assyseneren  pleegt  te 
doene,  als  si  in  gebreken  s3m  yan  der  stad  assysen. 
sonder  yerdrach  of  yerlaet.  Statut  v.  Brussel  v. 
1383,  Belg,  mus,,  X  102/103.  Tot  boi^gen  yoor  de 
betaling . . .  worden  aangewezen  12  „eirbare  lude" 
N  N  . .,  die  zich  yerbinden  .  .f  op  eerste  manenisse 
„yan  deken  en  kapittel,''  in  leystingen  te  gaen 
bynnen  der  yurg.  stat  yan  Herok,  in  eyne  eirsame 
herberginge,  en  alda  te  bliyen  liggen  leysten  in 
rechter  leystingen,  op  hunnen  coat  en  schede, 
sonder  danne  te  scheiden  off  yan  der  leysting  op 
te  handen,  den  heren  yurg.  en  zullen  teerst  syn 
genslich  genoech  geschiet.  Fbivquivbt,  Kapittel, 
196    (1424).    Yoertmeer,   yraa   noch   yerredent   en 

f  belooft:  waert  dat  sake,  dat  Woutere  yan  den 
troeke  yoers.  die  Toers.  thien  guldenen  erfrinten 
yoers.  ten  yoerscr.  scoudaghen ,  yan  jaere  te  jaere , 
niet  en  betaelde,  soe  mach  Jan  yan  Bummene  oft 
een  seker  bode,  te  Lintere  oomen  metten  briefee 
yoers.,  en  in  een  herbeif;he  met  eenen  perde  ryden, 
eü  daer  yerteren  en  yerleysten  allen  daghe  yier 
oude  groeten ,  tot  aen  der  ty t  dat  Woutere  yan  den 
Broeke  yoerscr.  sal  betaelt  hebben  die  yoers.  thien 
guldenen  erfrinten ,  en  den  oost  yan  der  leystinghen 
yoers.  Schep,  v.  Nederlintere ,  8.  april  1455.  Item 
Brah.  Teesten  U  608  (15  sept.  1364);  O  lAége  11 
dec.  1500  a.  43  en  27  juni  1577  a.  67,  RasseU. 

LEITIER  (Leytier),  zn.  o.  Lijkwagen,  fr.  éhar 
fun^e.  II  En  die  yoirs.  baenroitsen  selen  gaen 
beneyen  dleitier»  in  wedersiden,  en  hoere  himde 
aen  tcleet  houden.  Bekenk.  v.  Brah.  reg.  131  fol. 
158  (177).  Dit  syn  die  ghene  die  bi  den  leytier 
[var,  leitier]  gaen  souden;  item,  die  twee  rossen 
in  dleitier  selen  gecleedt  syn  mit  swarten.  Ib.  (Waar- 
schyniyk  ter  gelegenheid  yan  het  oyeriyden  yan 
hertog  Antonis,  25  oct.  1415). 

LEITIERBOOM,  lxctixbbook,  (Leytier— ,  lay- 
tierboem),  zn.  Thans  laüerbocm^  staiboom,  fr.  barre 
Omme  iy  stile  in  den  groten  stal  ^  int 


460 


LEM. 


LEP. 


Toirhof  Tsn  der  Boreh,  daer  die  leytierboeme  in 
hangen.  —  Heinricke  van  Oeteren,  den  zeelma- 
kere,  yan  nuwen  kempenen  zeelen  in  de  yoirs.  iij 
Btalle,  daer  die  Toin.  laytierboeme  met  ghehanghen 
sijn.  Sijkëarehief.  Reken»  d,  domeinen  te  Loven 
1404.  Geordonneert  dat  de  compagnie  van  den  capi- 
teyn  de  la  Salie  aal  worden  gheleegt  op  de  Caeteel- 
pUtetse ,  in  de  stallinghe  Tan . . ,  deselye  daertoe 
accommoderende,  boo  yan  kribben,  lectier,  boo- 
men  [{.  lectierboomen]  en  andersints.  GÉNASDf 
Antw.  arch.  Y  362  (1&84). 

LEITSMAN  (Leedfl— ,  leeteman),  zn.  m.  1) 
Aanvoerder,  hevdkebber  van  een  leger j  fr.  eomman' 
danif  ehef  d^une  armee.  KiL  Leydsman.  Dux 
dueior.  \\  Dabt  mach  maken  leedsroan  yan  sinen 
heere  wien  bo  hi  wille,  en  de  sooutete  moet  mede 
yaren  alae  scontete  en  hebben  geljck  andren  man- 
nen. Oork,  25  febr.  1252  a.  5. 

2)  AankUser,  opetoker  en  aanvoerder  van  eenen 
miedadigen  aanelag,  fr.  inetigaieur  et  meneur  d'un 
aiientat  eriminel.  ||  Zoowye  assaut  doet  by  daeghe, 
met  wapenen  ofte  met  gemeenen  raede,  eü  dat  ter 
kenneaee  yan  schepenen  compt,  den  leetsman  is 
schuldich .. ;  die  dat  doet  by  nachte,  den  leeteman 
is  aobuldich ...  Cv.  Desteldonck  a.  27.  28. 

LEIWECH.  Zie  wech. 

LECK,  bn.  Leck  van  SChepe,  yan  zeevaar- 
ders  tvier  schip  lek  it,  fr.  navigateur$  dont  Ie  vais' 
êeau  a  une  voie  d^eau.  \\  Tenware  dat  deselye  boots- 
ghesellen,  schipkneohten ,  ofte  anders,  by  tempeeste 
yan  onweder ,  leek  yan  schepe  zijnde , . .  den  schipper 
assisteerden,  by  daghe  ofte  by  naohte.  PZ.  «.  VI, 
19  juli  1551  a.  19;  I  889. 

LECKHEIT  (L— eijt),  zn.  Lek,  fr.  voie  d'eau. 
Kil.  Le  ke.  Rima.  \\  Als  men  door  yreese  en  yer- 
yolgen  yan  den  ygant  oft  seerooyers,  oft  oock  door 
tempeest,  leckheijt  yan  den  schepe,..  metter  schip 
eenige  reede  oft  hayene  moet  inloopen.  C.  v.  Antw, 
eompil,  TV  yig  94. 

LECKERKEN , zn. o.  Melkbaard , fr. blancbec ( ?). 
II  Op  dezen  tyt  yererachte  een  jonck  leckerken  yan 
omtrent  15  jaeren  een  meysken  yan  ontrent  ses 
jaeren,  en  wiert  terstont  gheyanghen.  Selg,  mus. 
VIII  424  (1586).  Vgl.  lecxspet. 

LECKSEL  (Lecsel) ,  zn.  Legsel  (?).  ||  Wie  yemans 
lakene  opter  hallen,  ocht  yan  der  hallen,  stripen 
ocht  lecsel  uutsnede,  souds  ghelden  zxx  s.  Kb. 
Lakeng.  Dieet,  1333,   Wolwerk  a.  78. 

LECK8PET,  zn.  lAehihoofd,  fr.  Howrdi.  (Dit 
w.  wordt  nog  in  denzelfden  zin  in  de  gemeene 
yolkstael  gebroikt,  zegt  Cannaert).  ||  Segghende 
eene  yronwe  yan  eere  te  wesen,  en  dat  degèbneren 
haer  accuserende  alle  jonghe  lekspetten  syn,  en 
d'onde  gebaeren  yan  haer  solcx  niet  en  segghen; 
en  dat  sy  lieyer  int  yier  ghaen  sonde,  dan  met 
tooyerie ommegaen.  OLVïik%VL^Bijd^agen  218  (1601). 

Tgl.   LXCKBBKEV., 

LELIAEBTS.'Zie  glauwabbts. 

LELIAERTS  (Lely— )  of  leliev.  :Eene  toveren 
mmnt  te  Doornik  geslagen  in  de  14<^  en  15<^  eeuw^ 
fr.  monnaie  d'etrgent  frappée  è  Tonmai  aux  140  et 
\he  sièéUs.  Heylen,  Antwoord  4.  Galliard  lelte 

PLACKE. 

LELING,  zn.  (?).  ||  Ibidem  eensus  in  f eno.  Summa 
de  feno  ir  leling,  vtieni  eommunOer  omnibus  anmis 
xziY  sol,  eirciier,  Notandum  quod ...  1  lel  ing  feni 
[vdUf]  TJ  soL  Tak  Lokebeit,  St-Fierre^  biz.  400, 
nr.  896  (1281). 

LEMEN,  zn.  my.  (?).  Zoo  heet  men  hier  de 
naalden  der  sparrAoomen^  de  vliemen  van  den  viseh, 
(is  sflinUrê  van  hei  vlasj  enz.  (Zie  ook  De  Bo  en 


Sohnermans),  fr.  let  épines  du  «opi»,  lês  orHeM  dm 
poisson,  les  chinevottes  du  /i'm,  etc.  KiL  Leme. 
lovan,  j.  ylieme.  Spina,  arista piscis.  Leme.  fiand. 
AcuSf  pcdeaf  purgamentum  lini:  festuea.  ||  Dat  nie- 
men  die  binnen  schependomme  woent,  doe  bmwen 
of  selye  brawe,  of  loeghe,  of  bat  heete,  of  ander 
water,  met  lemen,  bi  nachte.  Auden.  meng.  I  320, 
K.  V.  d.  bromde. 

LEMENT ,  yerkeerdeiyk  voor  lemioet,  lampepU, 
wiek,  it.  mèche.  Kil.  Lemmet /lembindt.  JEUgeh' 
nvmn.  \\  Een  gheheele  pype  brandtolie  metten  lemente 
en  lonten  daertoe  dienende.  Auden.  meng,  lY  254 
(1580). 

LEMMEL,  zn.  y.  Lemmer,  kling,  fr.  lome»  Kil. 
Lemmer/ klinghe.  Lamina.  \\  Yan  CSoppin,  den 
pape,  yan  1  wonde  die  up  hem  leide  Pieter  yan 
der  Haghe  met  eere  lemmelen  yan  eenen  messe, 
ontfaen  xyiy  s.  Beken,  haljuws.  Ocnt^  rol  1720 
(1364/6). 

LEMMER,  zn.  m.  Zwarigheid^  fr.  diffieuUé, 
embarrcu.  Kil.  Lemmer /lammer,  vetus.  Impedi- 
mentmn.  \\  Zo  [iiZ.  Bichildis  yan  Ylaanderen]  dede 
met  harer  gierichede  en  met  haeren  feilen  rege- 
mente,  dat  se  dat  soete  paradys  yan  Ylaenderluit 
brochte  in  zwaren  lemmere  yan  groter  orloghen.. 
Jak  y.  DixHUSE  16. 

LENE,  zn.  y.  Thans  yerouderd.  Leuning,  fr. 
appuiy  dossier,  rampe,  garde-fou.  Kil..Lene/leyne. 
Fulcrum.'  ||  Alle  plancken  oyer  grachten  ofte  beken 
moeten  ten  minsten  breet  zyn  eenen  yoet,  en  dicke 
dry  duymen,  eü  daeran  eene  lene.  C.  v.  Aalst  x 
24.  It.  C.  V.  Bergen'Op-2Soom  xix  60;  Cv.  Deume 
1612  a.  436;  Martinez  143;  Begl,  edij. -meters  16 
jan.  1750,  III 14;  Kb.  Lakeng.  Brugge,  Vaerwers  109. 

LENSEN,  bw.  Betalen,  geld  storten,  fr.  pager, 
verser  de  Vargent.  Kil.  Lenssen/lentsen.  iietus. 
Solvere.  ||  Dat  yan  nn  yort  de  oleercken  yan  de 
yoochden  niet  lensen  en  zullen  eeneghe  penninghen 
yan  den  hoyrie  in  sterf  huusen  daer  ghediede  in 
deelen , . .  het  en  zy . . .  C  o.  Auden.  2<1«  d.  166 ,  ord. 
y.  1501  a.  18.  En  zullen  de  pennynghen  lensen  in 
handen  yan  den  ontfanghere  yan  der  stede.  Ib. 
167   nota.  Zie  by   De  &  levzek  en  uitlekzev. 

LENSOENEN,  bw.  ||  De  beste  diooge  harynck, 
al  ghelensoent  en  ghepackt  in  fdstagen  en  tonnen. 
Piot,  Chron.  476  (1673). 

LEPEL ,  zn.  1)  Keukengereedschap.  Zooals  thans, 
fr.  cuiller.  Kil.  Lepel.  Cochlear.  \\  Oen  behort  ter 
cleenre  tolne  die  tolne  yan  houtine  scotelen,  yan 
houtinen  nappen,  yan  houtinen  lepelen,  yan 
cazeyaten.  Kleine  tol  te  Brugge  1269.  It.  noch  yj 
silveren  lepele  yan  eenen  slaghe,  en  twee  andere 
lepele  yan  eenen  faetsoen.  Inv.  deken  Daneds  te 
Diest  1483.  It.  yj  silyeren  lepelen  met  guldenen 
ertberen  cnoppen  aent  dinde,  waghen  i  merct  ii 
once.  It.  noch  Ti  lepelen,  die  inden  oyergolt, 
waegen  Ti  oneen.  Inv.  Mr.  Van  der  Suist  te  Diest 
1489.  (Het  schynt  dat  de  zilyeren  lepels  bij  de 
hoogere  standen  niet  zeldzaam  waren;  men  yindt 
er  9  by  pastor  Jan  1377;  12  wegende  oyer  de  4 
mark  by  kan.  de  Bliagies  1386 :  9  by  zekere  juffir. 
Scilders  te  Brussel  1389).  It.  Yi  tennen  lepelen. 
Inv.  Van  der  Suist  (welke  in  den  iny.  niet  yer- 
meld  zyn,  maar  wel  in  de  yerkooplijst).  Een  silye- 
ren lepel,  tot  een  oncie,  C  v.  Antw.  1582,  t.  41 
a.  103,  Stadsvoordeel.  —  Drooplepel.  Druip-  of 
besproeilepel,  fr.  euiüer  è  arroser.  Ib.  a.  100. 

2)  Oraanmaat,  fr.  mesure  de  grains.  \\  Item  hahd 
Elemosina  communiter  eum  mich  in  coquina...  in 
lepele  pisarum.  Yav  Loeebek,  St  Pierre  nr.  896 
(1281).   50  lepelen  yan   het  korenhuys  maken  X 


LES. 


LET. 


161 


sister  BnUBela.  (7.  «.  Brustêl,  Maten  en  ffewiehUm. 

LEPEL  f  zn.  m.;  ook  LXPiLBXCHTy  zn.  o. 
Lepdfêekt,  ie  Brutêel  het  recht  om  tfan  dk  titter 
graan  êfnen  lepel  te  heffen  y  ft,  droU  de  lonehey  Ie 
droU  de  lever  la  quantitS  (fune  louohe  emr  lee  graine  y 
è  Bruxellee.  (Uenne  et  Wauten  II  613).  —  Zie 
faieroTer  ook,  Toor  Gtont,  de  Pr.  en  Br.  Oent  III 
160 ;  TOor  Aalst ,  de  Gesch.  deser  stad  door  dezelf* 
den,  IV  70;  O.-P.B.  amtr.  28  mei  1704;  I  518, 
en  jRekenk.  v.  Brab,  reg.  188  fol.  158  r".  —  Lepel  (P) 
aan  den  wijzer  van  een  uurwerk,  het  uiteinde  (?)  fr. 
euiUer  {?)  è  Vaigmüe  d^une  horloge ^  son  extrémité{?) 
II  Willem  de  liantele,  van  eenen  lepele  an  de 
wysere  [nl,  ter  orlogen]  te  leveren,  xz  sch.  par. 
Auden,  meng.  III  447  (1580). 

LEPËLSTICK,  zn.  Zeker  grof  gesehui ,  fr.  sorte 
de  canon  C^),  \\  Xii  busschieterssoldaten  met  mus- 
ketten en  oallibersy  xii  lepebticken,  met  noch  andre 
ateensticken.  Piot,  Chron.  701  (1589). 

LEPROOS.  Zie  lasabvb. 

LESEN,  bw.  1)  Af  mijden  y  afkappen  y  fr.  eouper. 
Kil.  Lesen  /  plucken.  Legere,  oMigerCy  earpere, 
demetere,  K.  auet,  CfueiUiry  faire  eueUlete.  \\  Dat 
nyemandt  wissen,  theen  noch  banderoeden  ofte 
peertsen  en  lese,  die  ghewassen  zjn  elders  dan  up 
tzyne.  C,  v,  Brugge  1  221  (1552). 

2)  Plukken  (^fmit),  fr.  eueiUir  (deefruife).  \\  Als 
min  Tors.  joncvr.  haer  appelen  sal  doen  lesen,  so 
moet  de  Yom.  pachter  haer  leenen  i  of  u  lesers, 
die  hemlieden  sullen  helpen,  db  Pb.  en  Bb.  IX 
Deurle  9  (1460).  Prescriptie  yan  iy  daigen  loopt 
tegen  . . . ;  insgel^cx  oic  tegen  dengeenen ,  die  in 
eens  anders  hof  ofb  erve  zgn  appelen,  oft  rruohten 
dairinne  gevallen,  lesen  oft  rapen  wille.  V.  d. 
Tav.  828  v«. 

Lesen  den  brief  (nameiyk  den  schuldbrief). 
Wijze  van  rechtspleging  y  ie  *«  Hertogenboech  ^  in  teice 
van  verachterde  renten  y  cijnzen  en  pachten  y  fr.  donner 
leeture  de  la  lettre  y  e.èd,  de  Vóbligaiion,  forme  de 
procédure  en  mature  de  rentes  y  eens  et  fermages 
arriérés,  è  Bois-le-duc,  ||  Als  jemant,  hebbende 
renten ,  chynsen  en  pachten .  • ,  oaeraf  de  vervallen 
termen  niet  betaelt  en  is,  compareert  voor  schou- 
teth ,  in  teghenwoordigheydt  van  dry  oft  meer 
schepenen,  en  doet  sijne  brieven  aldaer  lesen,  . . 
soo  verre  den  debiteur  gedaecht  oft  geïnthimeert 
te  hebbene,  en  deeelve  brieven  golesen  wesende, 
verkr\jght  sJsoo  daeraf  vonnisse,..  C.  v.  'sMerto- 
getUtosA  zxi  1.  2.  —  Brief  lesing.  Ib,  xxii 
1;  XXIII  1. 

LE8EB  (Leeser),  lxsbbsb,  zn.  a)  Wijnlesery 
unjnleesster,'it,  vendamgeur ^  — euse.  Kil.  Leser/ 
plucker.  Legutus,  Wynleser  /  wijnplucker.  VimdC' 
miator.  Zie  lbbbn.  {|  Opten  selven  dach  zcviu 
onder  leesers  en  lesersen ,  die  den  voirs.  wyn  laesen 
en  afsneden,  eiken  opten  selven  dach  ZVJ  s.  sdaeohs, 
valet  te  gader  lxzviij  ib.  viij  s.  Bekenk.  d,  domeinen 
ie  Loven  1408.  —  b)  Leser  se.  Wolplukster  y  fr, 
fylueheuse  de  laine,  \\  Item,  dat  ghene  nopperse  noch 
leserse  wol  wempelen  noch  ballen  en  ssl ,  noch  oeo 
vercoopen  en  mach ...  K,  Ldkeng,  Brussel  1864  a.  2. 
Zie  LBBiv.  —  c)  Leser  van  korenaren.  Nale- 
zor,  dial.  oogster y  zouter,  fx,  glaueur,  \\  Alse  men 
de  cantoren  zait,  dan  es  de*  selven  \nL  des  roeiers] 
dienst  van  zade  te  ghevene,  en  de  lesers  te  wach- 
tene in  den  honst.  Yav  Lokxbbit,  St-Fierre  nr. 
26  (18d»  B.). 

LE8SCHE.  Zie  wapen. 

LES8CHEN  (Lessen),  bw.  Eene  kaars.  Die  uU- 
doeuy  uUblaeeny  fr.  {une  chandeüe)  Véieindrêy  la 
iouffler.  II  Zoe  wQ   [wie]  een  kezM  autUaeet  oft 

IL 


lest  metter  nacht  in  een  geselseap,  daer  twist  be- 
gonde,  om  quaet  te  doen,  hg  zal  geldon  thien 
marck,..  En  gesciede  daer  craoht,  dootslach  of 
ander  mesdaet,  daer  nljmant  en  woerde  aff  bedra- 

§en    en   verwonnen   metten   rechte,   zoe  sal   men 
enghenen ,  die  de  kersse  leede ,  honden  verwonnen. 
K.  V.  St.'TruUen  1366  a.  69. 

LESSEN,  CB.  mv.  iSMcozene  stukken  uii  de  h. 
Vaders  en  de  h.  Schriftuur  y  ded  makende  van  den 
goddelijken  dienst  y  fr.  moreeaux  ehoisis  des  sainis 
Pbres  et  de  sainies  JEeritures  qui  fout  partie  de 
V  Office  divin.  (Maigne  d*Amis  v®.  Licrioms). 
II  Item,  sal  doen  celebreren  een  uutvaert  met  ix 
lessen  over  de  siele  van...  O.  v,  Audeu.  2de  d. 
402.  Verzoening  over  doodslag  1598. 

LETBRIEVEN,  zn.  mv.  Brieven  van  eenen  pas» 
toor,  die  de  jonge  lieden  noodig  hetèen  om  in  een 
ander  parochie  te  trouwen  (J.  F.  Willems), fr.  lettres 
d*un  curS  dont  des  fianeês  ont  besoinpour  se  marier 
dans  une  autre  paroiste.  ||  Tan  afderhande  ver- 
vallen rechten,  offer  en  ghewoenten  derselver kerken 
van  Nispen,  als  van..,  van  braden  te  troawen, 
van  letbrieven, ..  Belg.  mus,  II  162.  Item,  sal  die 

gersoen  hebben  van  letbrieven,  als  bradegom  of 
ruyt  willen  troawen  buten  der  prochien  van  Nispeo, 
drje  oude  grote,  en  gheen  hantseoen.  Jb,  164  (1421). 

LETST,  L18T,  bn.  Laatsty  fr.  dermer.  Kil. 
Letste  /  laetste  /  leste.  UUiinus.  ||  De  achter- 
stellen van  renten , . .  en  cheynspachten  boven  de 
seven  leste  jaren  worden  ghehouden  voor  ghepres- 
cribeert  eii  ghequeten.  C  v.  Ctusel^  a.  241.  Oosten 
die  hem  [ni.  den  overledene]  behoeft  hebben  in 
syn  leste  sieckte.  C.  v,  BeUe  iz  27.  (Aldus  in  de 
uitg.  der  kost.  v.  Vlaanderen  in  folio.  Gent  1664; 
doch  de  oorspr.  nitg.  in  4* ,  van  Oassel,  Gent  1618, 
en  van  Belle,  Iperen  1688,  hebben  letste  en 
niet  leste). 

LETTE,  zn.  v.  Liehamel^  gebrek,  krankheid, 
fr.  inflrmitéi  indisposition  hèii^lteUe,  Kil.  Lette. 
veius,  Impedunentum;  letsel,  iagtedimeuium  y . . 
vUium.  II  Als  zy  campvast  zyn,  so  wyst  men  hem 
vuerst  XL  daghen  om  te  leeme  campml.  Sn  ware 
enich  ghewont,  of  hadde  zieohede,  of  andre  lette, 
dat  hi  bin  dien  ghenese  en  hem  helpe.  Jus.  feud. 
fiemê/r,  vetus.  e.  72.  —  Om  onze  verklaring  van  het 
w.  beter  te  staven,  meenen  wy  hier  de  aant.  des 
uitgevers,  getrokken  ex  Jano  Bottelgier,  Summa 
rural.  c.  75.  a.  8  te  moeten  overnemen:  „so  en 
mach  noch  en  behoert  te  vechten  in  oampe  van 
batalie  —  geen  man  onmachtich  synre  leden,  spe- 
cialie  van  leden  principale,  ghelyc  van  horen,  van 
ghesichte,  van  arm,  van  hande  of  van  voet,  of 
van  siecte  caduque.*'  It.  O.  leenhof  Bureht  e. 
Brugge  a.  70. 

LÈTTELUCK  (Letteliok),  bn.  Die  aangehouden 
mag  worden y  fr.  qui  peut  étre  arréti.  \\  Tot  ander- 
stont  sy  hetselve  pandthuys  gestelt  sollen  hebben, 
worden  haerlieder  persoenen  vanghelick  en  lette- 
lick.   C.  V.  Veume  in  1. 

LETTEN,  bedr.  en  onz.  wkw.  L  bbdbuyutd. 
—  Aanhouden y  fr.  arriter,  ||  Waert  dan  men  eeni- 
gen  portere  of  portersse  binnen  den  mercgrae&ei^ 
rasteerde  of  lette,  van  broken  of  van  scatsculde,.. 
Eb.  V.  Antw.,  Oude  rechten  a.  6.  Daer  men  se 
[fi{.  ribauden,  enz.]  vonde,  so  sullen  se  dofficiers, 
elc  onder  hem,  ghehouden  werden  te  lettene  en 
vangene,  en  die  te  doen  pugnieme  by  geesselne, 
bannene  oft  andere  pugnitie.  C.  kast.  Iperen  a.  122. 
Pe  prochianen  selve  sullen  vermoghen  de  schepen 
en  't  goedt  daerin  te  letten  en  arresteren.  C.  r. 
Vemme  zxxrui  4« 

21 


162 


LET. 


LEU. 


II.  oirziJDro.  •—  Toeven,  fr.  tarder.  Eil.  Let- 
ten. Morari,  manere,  \\  So  wat  Tiexnde  mimte 
die  wisselere  coept,  dat  hij  die  stappans  ontwee 
snyde,  zonder  letten,  db  Pauw  F^6.  78  (1360); 
U.  12  (1338).  Bontfiuighere  sant  sinen  knecht  ter- 
stont  omme  mer  vrouwe  van  Maegdendale,  haer 
Bcriyende  dat  sou  commen  sonde  sonder  letten. 
Maegdendale  33.  Desgelycx  is  hy  ongehonden,  die 
tot  synder  besenddingen ,  hemselven  yerweerende, 
iet  doet,  soe  yerre  hy  dat  terstont  sonder  letten 
doet.  T.  D.  Tat.  86. 

LETTENIS  (L— esse),  sn.  1)  Ongrenoegen,  Am- 
dermie,  kweüimff,  fr»  «mwi,  empéehemeui,  embarreu, 
]|  Soe  ne  sal  noch  en  mach  mgn  here  Woatre, 
noch  sgn  hoir,  doen  binnen  den  hove  noch  regi- 
ment Torseit,  noch  in  weghen  voer  de  hnse,  bi 
denwelken  si  doen  desp^t  ochte  lettenesse  ane 
thans  ochte  ane  de  kerke.  Oork.  28  aug.  1292;  de 
fr.  tekst  heeft  deepU  ne  grevance  (La  Cume  Gre- 
yance:  l**.  JBmim,  chagrin), 

2)  Beleisd,  reden  os»  hdeteèl^  reden  om  zijne 
gdofle  niet  Ie  homden  ^  fr.  empéckement^  moHfd^empé- 
dkemeni.  ||  En  waert  dat  den  lande,  ofb  ons,  oft 
eeneghen  yan  ons ,  oft . . ,  eneghen  commer  oft  last 
toeqname  oft  gesoiede,...  om  deeer  yors.  saken 
wille,  soe  geloven  wi  elc  den  anderen  dien  oommer 
en  last  te  helpen  wederstaen  met  onsen  liye  eü 
goede,  en  met  al  onser  macht,  sonder  eneghe  lette- 
nesse oft  arghelist  daerinne  te  sueken  oft  te  doene, 
in  eenigher  manieren.  Brab.  Teeiten  II  474  (8 
mrt  1854). 

LETTEREN,  zn.  my.  Lombaertsohe  let- 
teren. Sómeineeke  eehrijflêttert  t  fr.  lettres  lom' 
hardes,  éeritare  romaine.  ||  Andries  seegt  tegens 
Pierick :  dat  hg  onderheeft  eenen  boeck  yan  rechte , 
gedeokt  met  snlcken  leere ,  in  Lombaertsen  letteren 
gescreyen.  V.  d.  Tav.  41  v®. 

Iiettervorm  op  de  munten,  fr.  caraeüres 

d^éeritwre  sur  les  monnaies.  ||  Deze  vorm,  namelijk 
de  ond-Duitsche,  of  zoogenaamde  GK>thisohe,  ook 
wel  die  der  monniken  genaamd,  gaat,  onder  de 
regering  yan  keizer  Karel  Y,  in  de  yerschillende 
gewesten,  tot  den  tegenwoordig  gebraikeiyken  let- 
tervorm over.  V.  D.  CHua  Hertogdom  12. 

LETTERWU8,  bn.  JErvaren  in  de  letteren,  zegt 
van  Dale,  doch  ondtgds  ook  gebruikt  voor  den- 
gene die  „lexen*^  Jconj  fr.  ane.,  saehant  éerire.  \\  Dat, 
nae  recht,  nijemant  en  behoirt  advocaet  te  zgn  hy 
en  zge  letterwijs,  dats  te  seggen :  hy  en  oan  lesen ; 
al  wairt  dat  hy  anderssins  goede  wetentheyt  van 
exerdcien,  van  experiencien  dairaf  hadde.  Y.  p. 
Tav.  821  v*. 

LETTRAIGEK,  zn.  mv.  Geschriften  in  't  alge- 
meen, inz.  wettige  bescheiden ,  titels ,  tr.  des  écriinres 
en  genéral,  portie,  des  doeuments  Ugaux,  des  titres. 
La  Cume  Lettrage,  lettriage  êoriture^  titres, 
II  Den  greiBer  voor  'tschryven,  coUationneren  en 
authenticquieren  van  eenighe  lettraigen,  van  de  zyde 
iy.  B.  pansis.  C.  o.  Auden.  2d6  d.  418  (1619). 
Sentencien  of  oondempnatien  van  leverynghe  van 
juweelen,  lettraigen  en  andere  zaken...  C.  «. 
Oent  VTi  9. 

LETTRE,  zn.  v.  Brief,  handveH^  fr.  lettres, 
eharte.  ||  Eerst  eene  lettre  beseghelt  metten  groten 
zeghel  van  den  oonino  Philipse  van  Yrankerike.  C. 
stad  Brugge  I  270  (1297). 

LETTRINE,  Latrine  (Latiein,  letryne,  lettryn, 
letrine,  lethorine,  littrine),  zn.  o.  1)  Lessenaar , 
fr.  pupitre.  Maigne  d'Arnis.  Litrinum,  id,  q, 
leetrinmn,,,  UUrin,  grand  pupitre  d'fyUse;  ol.  lee- 
trim,  leetrum,  lettrin,  leetre.  La  Ounie  Letrin, 


leirun^  lettrin,  ||  Yiy  ellen  groens  lakens . .  omme 
mede  te  deckene  de  siege  van  scepenen  ende  tlet- 
tryn . .  v j  £  viii  s.  It  daertoe  bestieedt  xzzvj  ellen 
zarkens  lints . .  xiiu  s.  It.  daertoe  ghedaen  ijc 
verteende  tachen  en  ije  zwerte  naghele . .  v  s. 
Stadsrek,  Ninove  1475.  Eerst,  zo  hebben  gheooeht 
geweest  tAndwoorpen,  by  Janne  Suys,  acht  stieken 
scrynhouts,  om  ^latryn  en  den  zetele  [yerdor  si^en] 
up  tsoepenhnys,  tstic  xii  s.,  es  nu  lib.  xvj  s.  Jb. 
1502.  fol.  24.  tLatrein.  Ib  foL  25  r^;  anegaende  den 
nieuwen  contoire  en  den  zetele,  fol.  25  v^. 

2)  Schrijfkamer,  griffie,  kantoor ,  fr.  greffoy 
bureau,  eomptoir.  \\  Sal  voort  elc  van  den  vüi  pit>- 
vriserera  voorseit  ghehouden  wesen,  np  zinen  eed, 
over  te  bringhene  elex  scmdaeghs  t^  littrine  of 
andre  behoerlike  plaetsen,  daer  de  deken  oft  sine 
proviserers  en  de  dere  vergadert  zyn  sullen ,  flüeulke 
personen,  bi  naemen  en  toenamen,  als  binnen  elk^ 
weke  in  zyn  prochie  sterven  ofte  huwen  zullen, 
guldebroeders  ofte  guldesusters  weaende.  ds  Pb. 
en  Bb.  Oent  III  586,  Stot.  St.-Sebastiaansgüde 
14do  B.,  a.  4;  i<.  a.  5.  It,  C.  «.  Auden.  xviii  7; 
zxi  20;  2d  oah.  prim.  vii  14;  2d«  d.  Ord.  1601 
a.  17  blz.  166:  1590  a.  1.  2.  biz.  268.  Ten  lekhorine. 
C.  o.  Oent,  II  287. 

LEUGENSTROOPEN,  Loobhbtboopbk  (Logen- 
streepen,  lengenstrenpen),  bw.  Kil.  Loghenstroo- 
pen/loghenstraffen.  Arguere  sive  insimulare  mour 
dadi,  R,  auet.  Beprendre  de  menterie.  ||  Yan 
logenstrepene.  Dats  te  verstane,  wie  anderen  loge- 
streept.  K,  v,  St^-Pieters- Leeuw  1284  a.  1.  Wie 
anderen  loghenstreept.  K.  mark  gr,  1292  a.  1.  Wie 
den  anderen  logenstroepste.  K.  ammanie  1292  a.  1. 
Wie  en  anderen  loghenstreept.  JT.  meiery  Lonen 
1312  a.  1  (K.  v.  Nyvel  1312  Q^tieonque  lamtre 
dement).  Die  gene  die  iemandt  met  woirden  injnri- 
eert,  oft  logenstropt.  C.  leenh,  v,  Beffèren  1615- a. 
2.  Die  iemant  leughenstroopt.  JT.  en  br.  v.  Sttni' 
hoven  1665  a.  9.  Logenstroopt.  C,  v.  Amêw.  eomp, 
YI  j  86.  Lengenstienpt.  C.  gr.  Loon  II  469, 
Beekheim,  Ln  17. 

LEUGENTALICH,  bn.  Leugenaehti^,  fr.  amr- 
songer,  ||  Dat  insgelycx  valsch  en  leugentaligh  is. 
Stddsarchief  Diestj  proces  SMUmi  §  Speetmans 
1697. 

LEUGENYIËR,  LrBOBmnEB,  zn.  Bedoelt  mm 
hier  varen  in  de  koude  dagen  aangeleid  door 
houtkappers  of  zagers?  j|  En  in  stadt  en  pUutse 
van  den  voirs.  vier  bereken,  af  te  huwen  bueeken 
en  bereken,  zomwyie  xv,  xvi  oft  xviii,  en  onder- 
wyien  meer,  maer  zelden  min;  en  woordden  oie 
vele  luegenvieren  gemaect  als  men  nyet  en  jaigt, 
te.  weten  op  vier  of  vive  diversche  plaetsen,  dwelk» 
Ib  eene  eeuwelycke  verderffenisse  van  den  voin. 
onsen  bnssehe.  Bekeuk,  v,  Brab,  reg.  187  fol.  86 
(28  juli  1516). 

LEUGEN WERCK,  zn.  o.  Ben  licht  gebouwd 
werk,  een  bouw  van  weinig  waarde,  en,  als  het 
ware,  een  voorloopige^  provisoire  bouw,  fr.  béOsse 
Ughre,  construetion  de  peu  do  vaieur  et,  pour  amsi 
dire,  provisoire.  Kil.  Loghenwerck.  Opus  ^eti- 
Hum,  etc.  ||  Corts  daemaer  [nl,  na  't  afbranden 
van  het  vleesohhnii]  sprack  een ,  als  de  wel  gesinde, 
Dat  hy  wist  een  huysken  van  cleynder  weerden, 
En  alsoe  elck  van  hem  [nl,  de  beenhouwers]  'tge- 
maek  beminde ,  soe  wilden  sy  dat  ooopen . .  Sfi 
cochten  't  huysken ,  al  waer  *t  van  sober  prijse . . 
—  Al  was  dit  huysken  maer  gestel t  tot  luegen- 
werck,  sober  van  timmeringe,  weeck  en  nietsterck, 
*t  Bleef  nochtans  twintich  jaren  staende.  Chron,  f. 
MerehieUf  1565,  str.  170. 


LEV. 


LEV. 


463 


LEUCKE.  Zie  lokb. 

LEUSINOE,  sn.  Lossmp,  «m  uker  rêeki,  fr. 
eerüdm  droit,  \\  Henrick  Wellens  heeft  pontpen- 
ningen  en  hofi^eohten  betaelt;  pontgelt  ses  golden 
thien  stayven  Brsbantegelt ,  leusinge  ses  stayren 
eenen  halven  [Brab].  geil;  hofreohten  seren  en 
deriich  stayvers  eenen  halven.  Stadsarch,  Diêtif 
Schep,  dorp  en  heerlijkh.  Mdderi^  1  april  1664. 

LEUSVERSOECK,  zn.  o.  ||  Dat  men,  om  te 
laeten  maeoken  eene  yoldoeninghe  van  drye  bla- 
dexen op  een  leasTeraoeck,  geene  reysen  maeckea 
en  moet  ten  laste  van  syne  partye.  Stadtareh. 
Diêst,  procêë  atad  %  Ww  Van  Beneden  1673,  Ihmu 
mUien  a.  7. 

LEYEN ,  sn.  o.  SSooals  thans.  Qemeene  leven. 

De  leprozen,  fr.  les  ISpreux  (Gilliodts  —  Van  Severen). 
II  Ooc  80  en  moet  negheen  zieke  gaen  bin  der  stede 
Tan  Bragghe  om  rente  nooh  om  testamente,  noch 
om  gheene  almoesene  den  levene  ghemeene  ghe* 
gheven.  —  Bat  alle  dese  Toomoemde  boeten,., 
zallen  ghebruuoken  daerof:  haerleder  b^eedersteen 
darden  deel,  en  [de]  dekin  en  züne  heet  [eet, 
bestuurders]  tander  derden  deel,  en  tghemeene  leven 
tdarde  dardendeh  deel  [eio],  O.  stad  Brtêgge,  I 
874.  377.  Eegl.  Lazerie  14d«  B.  a.  88.  46.  —  In 
leven  en  lijf  sijn.  Pleonasm.  In  leven  zijn,  ir. 
Ure  en  vie,  ||  En  hebben  de  kinderen  oft  kints- 
kinderen  daerinne  tselve  recht . . .  dat  henne  ouders 
oft  voorouders  hebben  souden  oft  gehadt  souden 
hebben  indijen  sij  noch  in  leven  e&  Igff  waren.  C, 
V.  SaniAoven  1570  zi  20.  —  In  mensehelgcken 
leven  geweest  siJn.  Overleden zynyfr.étredéeédé, 
II  Heeft  in  mensohelyken  leven  geweest  Leonard 
Van  den  Savel,  denwelken  is  komen  te  sterven 
sonder  agter  te  laeten  wettig  oir  oft  kindt.  C.  gr. 
Loon  II  244,  Keerlijkh,  SL-TnUden.  ^  Vrou- 
wen van  lichten  leven.  lAekU  kooieny  fr.  flües 
de  joie,  II  Ord.  14  aug.  1459,  opte  vrouwen  van 
lichte  levene,  rabande,  putiers,  dwelspeelders  [dob- 
belspeelders  ?]  en  ander  gebreok.  Bekenk.  e.  Brab, 
reg.  133  fol.  99. 

LEVEN,  OW.  1)  In  leven  g^,  fr.  vivre,  Sire  en 
vie.  SpBxtnc:  ||  Want  nae  recht  een  iegelijc  wordt 
gepresumeert  te  leven  totdat  hy  hondert  jair  oudt 
is.   V.  D.  Tat.  44  t'. 

8)  Handden,  ie  werk  gaan,  fr.  agir,  proeSder,  en 
weer,  ||  Hoedat  hy  [iiZ.  de  rechter]  metten  gevan- 
genen leven  sal,  indyen  deselve  gevangene  dat  feyt 
niet  kennen  nooh  oonfesseren  en  wouden.  V.  d. 
Tat.  162.  Mbt  hxt  tioxitw.  dielw.  —  Spreuk: 
II  Van  so  langhen  en  ouden  tiden,  dat  hi  niet 
levende  es,  .die  ghedinckenesse  heift  van  der  con- 
trarie. Bekenk.  v,  Brab,  reg.  131  fol.  33,  XV<1«  B. 

^  Levend  begraven  of  delven.  Dit  wat  nog, 

tot  laai  in  de  middeleeutcen ,  behalve  verbranden  en 
verdrinken,  de  gewone  doodetraf  voor  vrouwen,  wegene 
miedr^ven,  om  welke  mannen  gehangen  werden  of 
geradbraakt.  Ghrimm,  Deuteche  Bechtêalt.  694  {Noor- 
dewier 309),  fir.  enfomr  vivantee;  iel  éiaU,  imdépen' 
damment  d»  bücher  et  de  la  nogade,  juequ^assez 
tard  dant  Ie  moyen^Age,  Ie  auppUee  ordinaire  dea 
femmee  pour  dea  crimes  pomr  Usqnels  les  hommes 
Haient  pendus  om  roués.  ||  Alle  die  guene  diere 
handadich  an  sullen  siin  [nl.  aan  vrouwenroof] , 
iof  in  helpen  omme  dese  sticken  te  vordeme, 
worden  siies  bedraghen  bi  der  goeder  warede,  elc 
ial  sin  in  mesdaden  van  1  Ib.,  eö  me  salne  bannen 
uten  lande  van  Vlaendren  vj  jaer,  oppe  galghe  es 
hie  man;  esse  wiif,  vj  jfter,  oppe  dien  pit  levende 
te  delven.  C.  stad  Brngge  I  889  (1278).  Op  den 
Poel,  M  fksres  tive  male  mmUeres  vivi  fodimUwr, 


Godsh.  Bmssd  b  210  foL  86  (1880).  Oploop  en 
oommotien  onder  tTolck  begaen  op  de  Brabantsohe 
oorenmerkt,  de  buytenlieden  hun  graen  afiiemende, 
of  op  prys  naer  hun  geliefte  stellende;  verbod  van 
eenige  vergaederingen  of  diergelyke  conspiratien  te 
maeken , . .  op  de  verbeurte  van  lyf  en  goed ,  en 
synt  vrouwen,  die  sulk  enorm  criem  geperpetreerd 
hebben,  die  sal  men  levende  delven.  Gbkabd, 
Aniw,  arch,  I  174  (1522).  —  Levende  en  deot. 
Overleden,  fr.  déeidê,  \\  Doen  men  soreef  mcooovy, 
opten  zy«n  dach  in  oechstmaent,  soe  was  joncfrouw 
Johanna  van  Sympoel,  herto^nne  van  Brabant, 
levende  en  doot;  eft  leit  ter  Vueren  begraven.  Piot, 
Chron,  54.  —  Levende  hsnt  §  Doode  hant. 
Zie  LETSNDB  HAirr  6),  I  555.  Item  O,  v.  Bladei 
a.  32;  C  stad  Iperen  xiii  8.  —  Van  levenden 
njve  ter  doot.  Van  leven  ter  dood,  fir.  de  vie  è 
trépae.  ||  Zonder  regard  te  nemen  waer  dat  dezelve 
poorters  en  poorterssen  gevaren  syn  van  levenen 
[/.  levenden]  lyfve  ter  doot.  C.  v.  Auden.  I  474. 
Als  jemant  van  leTenden  lyf^e  ter  doot  ghebrooht , 
offee  by  ongeval ...   is  overleden.    O.  v,  Broekhurg 

n  1.  —  Levende  redene.  Qehagen,  fr.  témoine. 

II  Bist,  dat  die  ghene  die  de  possessie  helt  [«2. 
houdt]  incomt  omme  dien  gront  te  bescuddene 
dien  hi  bezit,  en  hi  tooghen  can  levende  redene, 
hoe  hi  gherechtelike  an  den  grond  oommen  es, 
daer  staet  hi  verweere  [/.  verweeire]  en  de  naeste 
omme  dat  te  tooghene.  Jus  feud.  fiamd.  vel,  o.  18. 

—  Aile  oatheilen,  baillen  en  noten  wint  men  hof 
[af]  bin  drien  xiiii  nachten . . ,  maer  mannen  ne 
zullen  gheene  daghinge  wisen,  de  heesschere  ne 
can  levende  redene  tooghen,  dat  hiere  recht  an 
heift;  want  metter  daghinghe  heift  hi  den  Toet  up 
tleen.  Ib.  o.   15.  Zie  ook  aETüiOB,   en  txricbt. 

—  In  syn  levende r  tyt.  In  z^  leven,  fr.  de 
son  vivant.  ||  Is  by  wijlen  den  voers.  hertogen  Eaerle, 
in  zijnder  levender  tyt..,  tot  onsen  voers.  lande 
Tan  Brabant  geannexeert  en  gevueght  geweest  [nl. 
dat  lant  eü  stad  van  den  Orave,  mit  den  landen 
van  Ouyck  en  ran  Oyen].  Bekenk.  v.  Brab.  reg. 
135  fol.  116  (26  nov.  1481).  Wyien  heeren  Jans 
Van  der  Bruggen,  in  zynre  levender  tyt  ridders 
en  scouthet  Tan  Antwerpen.  Ib.  fol.  83  v^. 

LEVENDERLIJCK,  byw.  Levendig,  kraehüg, 
fr.  vivement,  énergiquement.  Kil.  heeft  Levendigh/ 
levendlick.  ||  Sal  oio  [nl.  de  advocaat]  in  zynen 
gedinge  luder,  levenderiycker  eü  ^cerpeiycker  spreken 
dan  hg  buyten  gerichte  pleech.  V.  d.  Tat.  321  f^, 

LEVEN8LIJF  (Levendesiyfr) ,  byw.  In  iems 
leven,  fr.  du  vivaut  de  qn.  \\  Hetgeene  dat  de  ouders 
den  kinderen  levenslyf  geven,  is  bestendig  en  hoort 
den  kinderen  toe,  onaangesien  dat  de  kinderen  uyt 
bunder  ouders  magt  zyn.  C,  gr.  Loon  II  494, 
Beekheim  ltii  6.  (De  uitdr.  werd  vertaald  om» 
enfants  pour  leur  entretien  corporel,  wy  meenen  er 
in  te  zien  du  mvaut  des  parenis.) 

LEVENTHEIT,  zn.  v.  Levendigheid,  fr.  animalion. 
II  Bn  nu,  eyiacen!  zyn  vele  der  njoke  en  maoh- 
tighe  cooplieden  vertrooken  [nl.  uit  de  stad  Ant- 
werpen], die  daer  een  groote  floraoie,  leventheyt 
en  winnynghe  in  de  sta^t  plochten  te  maken,  als 
in  een  ander  Tyrus.  Bbbd.  Vaitdsb  Habohbn, 
Ber.  tijden.  IV,  818. 

LEVER,  zn.  Zooais  thans,  fr.  du  foie.  \\  Lever 
van  vissche,  een  püpe  ivi/t  gro.  Ben  ame  lever 
van  vissche  l^s  gro.  Waiertol  1540.  —  Lever 
sonder  BOUt  eten.  uitdrukking  toegepast  op 
oneerlijke  ambtenaars,  die  lieh  aam  onderslaan  van 
gdden  pUehüg  maken ,  en  ontleend  aan  de  gd^kems 
der  kUur  van  het  goud  met  die  der  leveri/)^  fr. 


164 


LIB. 


LIC. 


mamgm  du  foiê  tOM  mI,  êxptêêtum  apfUquêe  d  dBM 
fomeüommoKtw  mMomiHt*^  qui  m  rmtdewt  etmpahUê 
de  malvertoHonê  f  et  empruniée  è  la  reseemèiUtmee 
emtre  la  eomletw  de  Vor  ei  eelle  du  foie(f).  ||  Auno 
moooolzxyy  wordt  Humberoourt » te  Ghendt,  en  die 
canoelier  Hugonet  onthooft,  omdat  sj  lever  sonder 
soat  geten  hadden,  met  nooh  heer  Jan  yan  Melle, 
riddere,  op  eenen  witten  donderdach.  Piot,  Cknm, 

46. 'Zie  ook  bb  Pb.  en  Bb.  6011/ 1  287.  —  Lever- 
eters, fr.  maugeure  de  foie,  ||  Anno  Domini  xüüo 
en  zzxii,  doe  was  in  Tlaenderen  een  groet  beroerte 
om  de  nieawe  mnnto,  en  aonderlinghe  in  Ghend, 
dat  men  in  dat  goud  sonde  yerlieeen  den  derden 
penninc;  en  hierom  was  in  Ghent  grote  murmeraoie 
want  de  wevers  lieten  haer  weere,  en  het  ghe- 
meente  liep  ter  wapenen ,  en  zy  seyden  en  swoeren 
^by  den  wonden  en  daermen",  sy  souden  de  lever* 
heters  vermoerden.  Jav  y.  I)izxü])B  310.  —  Als 
snperL  Levendst,  bn.  Klaarst,  hlijkhaaretf  fr. 
Ie  plu»  évident,  j|  Wie  schoonst  en  de  levendste 
maechsibbe  piouft  met  meest  meniohte  van  per- 
soenen, oudders,  winners  noch  verliesers  in  de 
sake,  nooh  suspect  den  partien,  die  staet  up  de 
schoonste  mate.  O.  e.  Aaltt  840  a.  22  (15<>«  E.). 
LEVERIJ.  Zie  bsxlladb. 

LEVEREN,   LEVERING.   Procedure  bij 

levering.  Vorm  van  rechteplegïmff  in  take  eaa  si^ 
wimmmg  voor  verathierde  gehuld ,  fr.  procédure  par 
livraieon,  forme  de  procédure  en  matière  d'éviction 
pour  dette  arriérée.  Zie  C  e.  Antw.  1645,  Yi  16 
en  volg.;  C.  o.  Deume  1612,  titel  Yi;  O.  v.  Koog- 
eirateUf  TVrimi;  eto.,  en  riTwnrviva. 

LEVERSMOUT,  sn.  Traan,  fr.  kuile  dehaleine. 
Kil.  Levers  mout.  Arvina  eto.  K.  auet.  Qraitte, 
sein  doux:  ou  graisse  de  poissons,  et  notament  du 
fotf  des  baleines,  \\  Traen  ofte  leversmout.  De  ame- 
tonne  viy  gr.  Tol  ie  Antw,  1628. 

LIBEL ,  sn.  o.  1)  JUbd,  schrift  bevattende  den  eiseh 
van  een  aaalegger^  fr.  liheüsj  éerii  contenemt  la 
dêmande ,  la  préfenHony  les  condmsions  du  demandeur, 
—  Sxploit  d^adfoumemeni ,  qui  eontient  Ie  théme 
et  libel;  e^esi  è  dire  qm  eontient  par  éerii  la  dêmande^ 
Ie  faU,  les  fins^  eonolusions  et  moyens  du  demandeur. 
De  Laurim  y^.  adjoübhbhsitt  ,  La  Onme  LibeiUe, 
liède.  II  Al  eest  soe,  dat  in  den  ffescreven  rechten 
een  libelle  veele  bediedenissen  heeft,  want  het 
bijwyien  genomen  wort  voere  een  gesorifte  van  dif* 
iiunaeien,  bywyien  van  wittebroot  (?).  bywyien  voir 
een  deyn  boecxken,  soe  wort  een  libel  alhier,  in 
dit  boeck ,  genomen  voir  eenen  heysch  en  aensprake 
des  aenleggers  gedaen  in  den  gerichte  bij  den  solemp- 
niteyten  van  rechte.  Y.  d.  Tay.  41  v^.  (Naar  Bou- 
teiller,  Somme  rurale  bis.  206,  werd  het  kenmerk 
des  libels  samen  gevat  in  dit  paar  verzen:  Quis, 
quid,  eoram  quo,  quo  jure  petatur  et  a  quo,  Beete, 
oomposUus  vmsquis  libëUus  habei).  Prescriptie  van 
zx  daiffen  loopt  tegen  dengeenen  die,  ontfangen 
hebbende  dat  Ubel  oSi  aensprake  van  s^nen  adver- 
sar^s,  en  dairop  dach  en  raidt  genomen  heeft,  en 
binnen  den  voirs.  tQde  niet  en  coempt  zeggen  weder 
hy  dingen  wille  oft  nfjet  Ib.  828  v^.  Conclusie  oft 
libel.  Cv,  Deume  1612  a.  290. 

2)  Fameus  libel.  Zooals  thans  het  enkele  libel, 
smaadschrift  j  fr.  libeile,  écrit  diffamatoire,  ||  Dat 
nyemandt, . .  hem  en  sal  vervoorderen  eenige  pro- 
posten, woorden,  schriften,  refereynen  oft  famense 
ubellen  uuyt  te  geven  oft  te  stroyen,  die  tot  ca- 
Inmpnie  en  lastoringe  van  de  actiën  efi  ordinancien 
van  de  voors.  Magistraten ,  Colonnellen , . .  souden 
mogen  stiecken.  Gekabd,  Antw,  arch.  lY  246 
(1586).  Libel  oft  biUet  funeos.  Jh.  I  252. 


LICHAEH,  LACHAHX,  m.  m.  a)  Zooals  tiiaoi 
Uehaamf  ir,  corps,  KiLLichaem.  Cforpue.\\  *tGoed 
commende  van  harer  siden, . .  eft  daertoe  al  dat 
tharer  cameren,  tharen  bedde  en  tharen  laohame 
toebehoerde, . .  C,  stad  Oent  I  580  (1281).  Ü,  C. 
stad  Brugge.  K,  o.  1281  a.  18.  ^  b)  Persoon  ^  fr. 
perscume,  \\  Naer  de  costume  van  Aelst . . ,  ao  ne 
mach  een  man  niet  belasten  den  lichame  Yui  sine 
wive.  C.  V,  Aalst  272. 

LIGHAEM,  zn.  m.  Buiklo(^,  fr.  diarrhêe,  'SSL 
Lichaem.  vetus,  AJvus,  Licht  lichaem:  eHa 
cdvus.  Rood  lichaem.  Dgsenteria,  \\  De  geuTU 
van  Namen,  up  dien  avontotont,  nachto  na  £nte- 
Denisdach,  als  hy  zeventien  weken  wel  nalincx  in 
den  Steen  gheleghen  hadde,  hy  veinsde  hem  heb- 
bende den  lichame,  en  hy  ghino  dickent  en  ghe- 
Wdelyc  ter  stille,  om  te  wetene  of  mer  Jan  van 
den  Iboeme  bereet  was  om  hem  te  secoursene  en 
hem  te  helpen  uuter  vanghenesse; . .  De  grave  Jan 
van  Namen,  hy  [veinsde?]  al  te  zeere  den  lichame 
haestelyc ,  hy  bat  den  steenwaerdere  dat  men  dien 
nacht  de  stille  niet  sluten  en  zoude  voer  de  thien 
hueren  voor  der  middernacht.  Jav  y.  DiXMtJDB  198. 

Lichamelijck  geselschap.  Vleeschelijke  om- 
gang of  gemeenschap  y  fr.  commerce  charnsi,  \\  Drie 
souvereine  verbuerten  z^jn  daer  elc  man  jeghen 
sinen  heere  bi  faiten  sinen  grond  mede  verbueren 
mach . . .  Dandre  es  dat  hi  lichamelic  geselsohip 
hadde  met  zijns  heeren  oudsten  hoire  [aZ.  dochter], 
oft  met  sinen  wetteliken  en  kerstelicken  gheeel- 
scepe  (nl,  echtgenoote).  Leenr,  v.  1528  (Burehi  v. 
Brugge  XYiil).  It,  C,  stad  Brugge  I  878,  B/egl, 
Leproeen  18d«  E.  a.  25  licgamelike  mesdadich,  en 
a.  26  lighamelike  mesdoende.  Zie  Yerdam  gsol- 
8OAF  9  en  10,  en  hier  hoogerop  gxsblsohap 
5  en  6. 

LICHES,  zn.  mv.  Bomen,  waarop  de  lakens  uit' 
gespannen  werden,  fr.  ckdssis  sur  lesqueis  on  étmtdait 
les  drops,  ||  Ghereknus  [^—UnusT]  de  Nova  domo 
[nl,  van  Nuwenhuise]  tenet  de  duce,  apud  Over- 
moelen,  xxxi  Uèhes,  dieias  ramen,  eum  stadiis  seu 
mansuris,  L   Galeiloot,  Feudataires  60  (14d«  E.). 

LICHTAYONT  —  Liohtdach.  Yóörlicht- 
avont  of  lichtdach.  Benen  dag  of  eenen  naehl, 
fr.  un  jour  OU  une  nuit  {?).  \\  Het  syn  borgeren  van 
Diest  oft  ondersaeten  van  Oaggevinne,  soo  wiet 
belieft  schapen  te  mesten,  ssX  elok,  hooft  voor 
hooft,  ZY  schapen  op  de  gemeyn  broeoken  drijven 
henselven  toebehoorende,  en  nijemant  anders,  soe- 
Yerre  deselve  schapen  voer  lichtovont  oft  lichtdach 
onder  Diest  oft  onder  de  bancke  van  CSaggevinne 
geweest  en  gehouden  syn.  K,  v.  Caggevinne,  ord. 
18  apr.  1542. 

LIGHTBAER,  bn.  Yan  eene  inbeslagneming. 
Kunnende  geLieht  worden,  it,  (d'un  arrit)  qui  peut 
être  leve,  \\  Alle  civiele  arresten  sijn  liohtbaer  onder 
bequaeme  en  suflisante  borohtouohte.  O,  v,  Diesi, 
YZ.  X.  6. 

LICHTEN,  bw.  Banden,  fr.  saisir,  ||  Dat  de 
ghedxecuteerde  zegghen  zoude  moghen,  sis  dat  hy 
zyn  partie  ofte  crediteur  zelve  betalen  en  acquyt 
van  hem  lichten  wille,  zal  niet  min  den  amman 
ghehouden  worden.,  goet  te  lichten  tot  s'daechs 
daemaer ,  omme  up  dat  partie  binnen  middeler  tyt 
zynen  crediteur  oontenteerde,  t*zelve  ghelichte  goet 
weeder  te  keerene,  en  indien  niet,  dat  te  verooo* 
pene  ter  pandenmarkt.  O,  v,  Broekburg,  Yi  7.  De 
ammans  zyn  ghehouden  alle  tgoet  by  hemlieden 
ghelicht  te  verooopon  ten  eersten  marcktdaegha 
ommecommende.  Ib,  a.  13. 

LICHTEN,  bw.  De  munt.  Zie  ssesBiir  2). 


LIE. 


LBE. 


165 


LICHTEN,  bw.  Ben  prQs  eener  wa«r.  Dim 
verminderen,  ft.  (Ie  prix  ^une  marehandiié)  Ie 
diminiier,  ||  Alle  wyntaTemien,  die  olaren  wyn 
hebben,  moeten  ontolaen  ab  hem  tohepenen  ver- 
manen . . .  £n  alB  die  wine  ontaleghen  zyn,  ao  ne 
mogben  si  se  lichten  no  dieren.  Kb.  v.  Atiden. 
1388,  Auden.  menif.  I  137. 

LICHTEN,  bw.  Dood  wild.  Set  oprapen,  weg- 
nemen j  fr.  {du  gibier  morf)  Ie  ramaeaer.  Venlever. 
Il  Soo  dickwila  eenighe  inlde  heeste  ghesohoten, 
verbeten ,  oft  sndersins  ghestorven  sal  syn,  niemant 
en  sal  die  moghen  lichten  dan  onse  ghecommitteerde 
int  stuck  van  de  jacht,  oft  hunne  stadthoaders, 
die  se  in  de  voorleden  tyde  ghelicht  hebben.  JPl. 
V.  VI.  81  ang.  1618  a.  40;  IL  400. 

LICHTICH,  bn.  LiekUnd,  fr.  Ineide.  ||  Dat 
ghebot  dee  Heren  is  lichtich  en  verliohtet  die 
oghen  (praeeepivm  Domim  lueidmn,  iUmminane 
oenhe.  ps.  18).  QeHjdb.  IM*  B.  fol.  17  v«. 

LICHTING,  zn.  v.  Panding^  fr.  etmie.  \\  De 
veerthien  daeghen  ghetepireert  weeende,  indien 
paitye  niet  vuldaen  en  es,  sal  hy  vennoghen 
executoir  te  lichten  ten  laste  van  den  borghe,  en 
die  heerlyck  executeren  en  procederen  tot  lichtynghe 
en  verooopynghe  van  syne  goedynghen.  C.  v.  Broek- 
hurgy  IV,  6.  Zie  Lichtbv. 

LICHTSCHËPPËN,  onbep.  wijs  als  sn.  o., 
— nre,  sn.  v.  In  zake  van  dienstbaarheid.  Biet 
ontvangen  van  het  dagUckt^  fr.  priee  de  jom.  \\  Uuyt 
possessie  van  lichtscheppene  (door  eenen  gemeynen 
oft  synen  eyghenen  muer)  en  can  hem  nyemant 
vaUde  doen  mainteneren  int  selve  liohtsoeppen , 
hoe  langhe  dat  de  lichtscheppinge  oick  geduert 
heeft,  sonder  ander  wettich  bescheet  daeraf  te  heb* 
bene.  C.  v.  Antw.  1545,  viii  21.  It,  ziv  1. 

LICHTSCHIP,  sn.  o.  Lichter,  Uchtertekip,  fr. 
M4ge,  Kil.  Liohtsohip/ lichte  sohuyte.  Navie 
aotnariaj  levie  et  agiUs.  ||  JSie  preetantee, . .  eeiUeet 
ut  navee,  que  vulgo  lichtskip  dieuntur,  eonduoere 
mm  cogantur  iUuo  vemientet,  uiei  velint.  HfiHLBAUic 
17  nr.  27  (1177).  i|  En  oft  alsulcke  goeden,  gelost 
en  overgeseth  synde  in  de  lichtschepen, . .  quamen 
te  verderven , . .  —  Maer  als  de  lichters  aencommen 
en  tschip  verloren  gaet,..  C.  v.  Antw.  eomp,  lY 
viU  127.  128. 

LICHTWAERDSR,  sn.  Klepperman,  torenwat^ 
ter  f  — Uaeer,  fr.  guet  de  nuit.  \\  Aen  Jan  Mortier, 
lichtwaerdere  en  docluwere,  ter  oausen  dat  hy  de 
wachte  ghehouden  heeft  up  de  voye  van  de  kercke 
met  eene  trompilge,  en  alle  huere  van  nacht  ghe- 
trompt  den  termijn  van  eenen  jare.  Bsmbbt  I  237 
(1564). 

LIEFELIJCK.  Zie  Lijfelijck. 

LIËFENIS  (Lieffenisse) ,  sn.  XAefel^kheid ,  fr. 
graeieueeté.  ||  Dat  ymant..,  om  tot  eynigen  der 
voira.  ampten  en  officien  voertgesat  en  gekoren  te 
werden,  geworven  off  gebeden,  geit,  guetdoen, 
myede  off  ander  vruntscap  en  lieffenisse  gegeven 
off  geloeft  bedde,..    C.  v.  Maaetrieht  190  (1428). 

LIËFKENBDRANCK,  sn.  lAefde-  of  minne- 
drankj  tooverdranh,  fr.  philtre.  Kil.  Lief  kenskmyd  / 
liefkensdranck.  Fhütrumy  etc.  E.  amet.  bruvage 
d'amour.  ||  By  deser  actiën  [nl.  aotio  legie  Oomelie 
de  eioariie  et  venejiciis]  wordden  verwonuen  en  ge- 
punieert  alle  diegeene  die  iemende  met  venyne, 
met  lief  kensdrancke  oft  anderen  toveryen  van  ver> 
giffenissen  ter  doot  brengen.  Y.  d.  Tay.  60. 

LIEFKINTMAKEN ,  bw.  In  de  erfenis  een  kind 
bevoordeeUn  op  het  ander  y  fr.  favorieer  un  enfant 
amx  dépene  d*un  autre  dane  une  eucoeêeion.  \\  Nie- 
maat  ea  maoh  syn  kinderen  by  pure  ghifte  ver- 


schoonen  d'een  meer  dan  d'aader,  twélok  men 
noempt  liefkint  maeken.  O.  v,  Aalet  zi  4;  i^.  zx 
88.  Niemant  en  mach  liefkindt  maeoken.  O.  v» 
Auden,  zxir  1.  It.  C.  v.  Veume  xvni  2;  C.  Koet, 
Iperen  c.  180;  O.  v.  Broekburg  xii  1;  C.  v.JEdingeu 
IX  6;  Wielant,  Leenrecht  54.  —  Liefkintma» 
king.  II  Het  [kint]  sande,  door  het  £ait  en  de 
gifte  van  vaeder  en  moeder,  meerder  deel  hebben 
als  d*andere  kinderen,  'tgonne  saude  bestaen  in 
eene  liefkindmaekinge,  by  oostume  verboden.  Yav 
DB  Ybldx,  Anuot.  65  (1786). 

LIEFCOECK,  LijTOOBK  (Lyfooek,  ~oouck), 
sn.  In  het  algemeen  onse  peper"  of  honigkoek^ 
ir,  pain  d'^noe.  Kil.  Liefkoeok/lijfkoeok, 
fland,  hoU.  tdand.  lAbumy  placenta  mellita,  dulci^ 
arium,  panie  duleiariut,  naetue  panie,  muetaceum. 
K.  auot.  Pain  eepieS,  pain  eueré.  Peperkoeck. 
Libum  piperatum,  naetue  panie.  Bain  d'eepiee.  De 
Sgnongma  brengen  er,  op  ver  na,  geen  klaarheid  in ; 
y^,  Duleiorium  è  meUe,  farind  &o.,  leveren  ons: 
fijnen  koek;  lief  koek,  lyfkoek,  leef  koek;  kruid- 
koek;  peperkoek;  soete  koek;  seemkoek.  Serrillus 
(1546)  vertaalt  dulciarim:  Een  hackere  van  soete 
en  gehoenichde  ooeoken.  Plantijn heeft  leefkoeok. 
Un  torteau,  ou  fian.  Placenta^  en  peperkoeck. 
Un  gaêtetm  poiwé.  Libum  piperatum ,  meUpeeta.  Bg 
Grimm  is  lebkuchen  een  soort  van  honigkoek^ 
en  pfefferkuchen  een  sterk  gekruide  hanigkoek. 
Dese  taalvorst  vermaant  ons,  dat  het  eerste  lid  van 
lief  koek  niet  afstamt  van  ons  lief,  maar  wel  van 
het  lat.  Ubum,  bij  de  Bomeinen  een  honigkoek, 
placenta  mellita,  uit  melk,  sesam-olie  en  honig 
[ons  waars,  door  de  BenedictQners  overgebracht]. 
Was  de  lekkerkoek  in  de  18d«  E.  reeds  het  voor* 
werp  van  een  jaarljjkschen  dienstplichtigen  c\jns 
(Ducange  1224),  hy  werd  weldra  een  onverm\jd- 
baar  nieuwjaarsgeschenk  voor  kleinen  en  groeten, 
voor  ambtenaars  en  dieoaars.  Yreemd  genoeg,  in 
sommige  streken  van  Ylaanderen  en  tot  laat  in  de 
17de  B.,  werd  er  den  geloovigen  die,  met  Paasoh- 
of  Kersmistyd  tot  de  M.  Tafel  naderden,  een  das 
wijn  met  een  stuk  liefkoek  gegeven  (Zie  db  Pb. 
en  Bb.  Qent  III  824).  Yolgens  m'^n  keukenhoek, 
begin  der  164e  £.,  bestond  de  „slechte  (of  eenvou- 
di^)  peeperooeck  uit:  grof  gesift  meel,  warmen 
siroop  en  water;  en  de  fijn  coecken  alleleens,*'  doch 
sonder  water,  en  met  „cruyt  gember".  Dus  de 
kruid  koek.  W\j  vonden  nergens  een  bepaald 
onderscheid  tusschen  lief-  of  lijfcoeck  en 
pepercoeck  tenzij  in  den  Zeeuwsehen  teil  te 
Antwerpen  v.  1  juli  1628,  PI  v.  Brab.  1  246, 
waar  men  achtraeenvolgens  leest:  Oruyoken  oft 
cannen,  coecken,  lij  f  f  ooeoken,  ^Coecken,  raep* 
coecken  en  pepercoecken.  ||  En  dat  sy  [im. 
noch  helleman  noch  lijkbidster]  noch  vastelavont- , 
noch  paeschvladen,  noch  lyfcoeken  eyschen  en 
selen.  Belg.  mus.  YII  302,  Stadsord.  v.  Brussel 
1860.  Dit  sijn  de  ooste  van  den  lijfooeken  te  Eers- 
avonde  en  van  den  messagiers.  Eerst  ghegheven 
Schoenteers  Zeghere,  messagier  van  hove,  diequam 
te  paerde  om  sinen  lüfkoeke  xy.  gr.  —  It.  ten 
zelven  tide  ghegheven  Jan  Hermans  en  Qillis  den 
derc,  schepenen-garsoeDe  van  Ohent,  die  quamen 
te  voet  omme  haren  lijfooeke,  yiy  gr.  Stadsrek, 
Ninove  1389.  Lijficoecken.  1  püpe  van  iiy  amen 
iij  gro.  vis.  —  C  Igfcoecken  1  gro.  Waiertol  1550. 
Betaelt  van  xxvi  Igfcoucken  en  m  stopen  w|jns, 
die  ghedeelt  weeren  den  goeden  lieden  die  ten 
heleghen  Sacramente  waeren  up  den  Pasdach 
xvo  Ixxvi  en  Izzvii,  altsamen  de  somme  van  YÜ 
p.  i  a«  üi  d«  p,  —  Betaelt  van  ooacke  en  w\|ne 


16Ö 


LIE. 


LIG. 


rêSBL  beede  de  EemaTonden,  die  den  lieden  ghe- 
ffheyen  was  [die  ten]  Sacxwnente  ghinghen,  naer 
donde  ooetume,  de  somme  rva  tü  b.  vi  d.  gr.  ds 
Pb.  en  Br.  X  Bacheê-Maria-Leerne  57  (1576);  t^. 
83  (1651—1656).  Item,  IX,  St.-Martens-Laathem 
41  (1894);  XIY,  Batseveldê  25,  Boekhomi  iii  (16e 
en  17(i«  B.);  de  Ylaminck,  Ace,  29  (15de  E.);  A. 
Wauters,  Émvironê  III  577,  en  inz.  Gailliard,  GIos- 
saire  v^  Lyfooeokbaokere.  ||  Dat  niemen  meer 
brooda,  noch  meer  lyfooucs  dan  ri  gr.  wart,  nter 
port  en  yoere  noch  en  draghe, ..  np  de  boete  van 
X  lib.,  en  dbroot  en  de  IQfkoaoke  Terbuert.  dx 
Pauw,  Vgb,  71  (1858);  U.  77  (1860). 

LIEFCOECKBACKER,  Lijtoobckb.—  (Lijf- 
conokb. — ),  sn.  Peperkoekhakker  ^  ft.  pain-éPépicier. 
XU.  Liefkoeokbaeker.  Neutoeopue,  etc.  ,X. 
amei.  owerier  de  pain  d^éepiee.  \\  Lyfooecbackere. 
Gkwyn  lyfcoecbaokere  (1802).  Gailliabd,  Oloêsaire 
185.  DomiêiadUim  • . .  contigue  htmiê  Petri  de  lif- 
ooeobackere.  Séhepetih.  Bruesel  1348.  Lijfcouobac- 
kere.  db  Pattw,  Vgb,  77  (1360);  it.  95  (1866).  Zie 
Oailliard  2.  e. 

LIEFCRUIT  (Liefkniydt),  sn.  o.  KUine  mei- 
Uoem^  ft.  eaXHe-laU,  Ghrimm  Liebkrant,  labkrant, 
gallimm.  \\  En  sullen  oock  [de  apothekers]  geens- 
sints,  buyten  oorloff  yan  geapprobeerden  dootoir, 
eenighe  yergiften,  liefkruydt,  soiighelijoke  opiaia, 
oft  misrallen  en  stonden  Terweckende  medicamenten 
aen  iemandt  nytgheyen.  Aoad.  d'arekM,  1861  bis. 
18,  ord.  V.  1641,  siad  Brussel;  U.  O.'JP.-B.  atOr, 
28  sept.  1754  a.  87;  Vil  882. 

LIEFLAST,  En.  m.  Last  van  een  se^ip,  dai 
bekwaam  is  de  Lieve  te  hevarenn  ft,  laste  d'un 
hateau  pouvant  navi^^uer  mr  la  Ineve,  sb  Pb.  en 
Bb.  Oent  II  485. 

LIEFSGHAF  (Liefscap),  zn.  Liefde,  ^en^enheid^ 
ft,  amowr,  affecHon,  Kil.  Liefsohap,  vet,  fland. 
amor.  |)  En  had  se  yement  anders  dan  hem  int 
herte  lief,  dat  hi  haer  alsoe  vele  yrielikere  en 
ongheyeynsdelikere  tot  dien  keren  sonde  en  hem 
liefscap  toeghen.  AUerkerstb.  97  (Tauler). 

LIEFYR0UWKEN8,  sn.  my.  JSene  Geldersd^ 
mtintf  ft.  une  mtmnaie  Omeldroise.  ||  Zekere  Bom- 
bont  Yan  Xessel,  yan  'sHertogenbosch,  geappre- 
hendeert  door  den  schout  yan  *s  Hertogenbosch, 
Jaoop  Van  Breoht,  riddere,  als  yan  meening  zjnde 
met  22  a  28  hondert  guldens  in  goude  croonen  en 

Snningen  yan  den  besten  slaghe  te  reysene  in  de 
unie  yan  des  grayen  berghe  (*8  heerenbeif;),  om 
deselye  penningen  aldaer  te  doen  smelten  en  daeraif 
laeten  slaen  Marionetkens  of  Lief^roukens.  Vak 
DBB  Ghijs,  Gelderland,  steden  en  Meeren,  plaat  x 
nrs.  8.  9.  10.  12.  18.  (1562) 

LIEGEN,  OW.  Versehiüen,  ft.  diffk'er,  Kü. 
Lieghen.  Diffèrre.  \\  Uyt  de  yoorghemelde  tafel 
kan  men  speuren  hoeyeel  de  mate  yan  'teen dorp 
teghen  d'ander  yersohilt , . .  aenghesien  dat  tot 
Steenhnffele, . .  de  roede  ghenomen  wordt  op  20 
yoeten,  en  tot  Wolyerthem , . .  en  elders,  op  16 
yoeten,  hetwelok  op  het  bunder  lieght  800  yoeten 
oft  20  roeden,..  C  e*  Brussel,  Landmaten  (op 
't  einde). 

LIEMEN  (Lyeme),  zn.  my.  Lakenweyery.  JEen 
Keker  gebrek  (strepen?),  ft,  {draperie)  eertain  défawt 
(des  siries  /),  l|  Dat  men  alle  de  gheminghede  lake- 
nen,  die  yoordan  beyonden  zullen  wesen  meshainge 
\nl,  een  gebrek]  hebbende,  zonder  duerghaende 
lyeme  binnen  den  half  yierendeele,  loyen  zal  met 
eenen  oyerloode;  daeryoren  de  coopman  hebben  zal 
te  baten  twalf  grooten;  wel  yerstaende,  dat  men 
de  lakenen  duerghaende  lyemen  hebbende  snyden 


zal,  zonder  dinimulaoie  of  yerdntoh.  Kb,  Lakeisg. 
Brugge,  VuUers  59. 

LIEMEN  (Lyemen),  ow.  Lakenweyer^.  Zie 
*tyoorgaande  ||  Ën  daer  eenighe  Tan  culken  euer- 
lakenen  lyemden  of  onghelyc  yielen,  andersina 
goed  yan  wullen  en  yan  maeosele  zynde,  daecmen 
de  drapier  yan  yaerwen  oost  hanghen  wille,  dat  hy 
die  zal  moghen  doen  gheyen  den  yaeruslach  en 
yoord  doen  yaerwen  yan  zulker  yaerwen  als  hem 
goeddyncken  zal.  Kb.  Lakeng.  Brugge  Wèvere,  22. 

LIEMEN,  OW.  Van  den  dag.  Afkemen,  korter 
worden ,  ft,  (du  jour)  diminuer ,  raoeoureir,  Mbd. 
lüemen.  ||  Dat  niemen  en  smede  yoer  dat  de  waoh* 
tere  den  daoh  ghegroet  heeft,  en  dat  ój  twero 
laten  bi  der  daoh  hemen,  de  Pauw,  Vgb,  21  (1388). 

LIER,  zn.  Zitbank  vóór  een  kuis,  ft.  bane  dêvasU 
une  maison.  Kil.  Liere.  9oam$mm  prae  foribuêi 
sedile  vesHImU.  Zie  Babdbsch. 

LIER,  zn.  Thans  yerouderd.  Wang,  ZnL  haak^ 
ft.  joue.  Kil.  Liere.  vet.  fland.  j.  wanghe.  Oena^ 
mala,  maxiUa,  ||  Noohtan  liet  hi  daer  ran  den 
sinen  Ene  oore  efi  beide  sine  lier.  Beimieri  744. 
Zo  wie  die  yalsche  wareit  iof  oorcondseepe  seeeht 
yoor  seepenen , . .  men  zalne  zetten  in  den  stoe  drie 
daghe,  eü  daernaer  teekenen  an  sün  lier  met  eenen 
slotele.  E.  v,  Brugge  4  noy.  1304  §  31.  It.  O.  eiad 
Brugge  II  138. 

Lieiitenant  civil  van  den  baljuw  van 

GKent.  JBen  rechter  onder  dete  benaming  door  keizer 
Karel,  bjj  ord,  van  14  febr,  1540  ingesteld,  voor 
wdken  de  €fentseke  poorters  en  ituwoners  b^  indsh 
ging  turnden  mogen  in  rechte  betrekken  kemne  eeksA' 
denaars  van  een  groot  getal  genoemde  dorpen,  ft, 
lieuienani  eivU  du  bttiUi  de  6hmd.  Juge  imHUuS 
sous  ee  tUre  par  Charles- Quiut,  par  ord,  dm  li 
fêvr.  1540,  (isMM^  UguA  les  bourgeoie  et  habiiants 
de  Qand  pourraient  prooMer  par  assignaiUm  oomire 
leurs  dSb&eurs  d'un  grand  nauAre  de  viüe^es  dinomr' 
més.  PI.  V.  n.  4  febr.  1540;  II  284. 

LIEVE,  zn.  y.  Liefde,  gen^fenheid,  ft,  ^fhotiou. 
({  Omme  de  lieye  en  omme  den  goeden  jonst  die 
onse  lieye  ouderyader  yoerseit  heyet  tons.  Oorir. 
27  mrt  1298  (Gedr.  by  Kluit  BRst.  erU.  II  994). 

LIGATUERWERCK,  zn.  Dit  w.  schijnt  syno- 
niem te  zgn  yan  bourgetterie.  Een  weefsd  van 
tijde,  garen  en  wol,  it.  Ugature,  sorte  de  Hssu  de 
soie,  de  lin  et  de  laine.  ||  De  neerynghe  yan  main- 
fiacture  en  ligaturewercken  ofte  caiFas  gheooyt  de 
boisg  den  styl  yan  deselye  bourgetterie,  yan  ligatura 
ofte  caffas;  de  neerynghe  yan  de  ligature  weroken 
ofte  bourguetterie;  de  neerynghe  en  styl  yan  de 
bourgetterie  ofte  manufacture  yan  lisature  wercken. 
Bbicbbt  I  370  (17de  B.).  (Zie  aldaar  eene  korte 
yerhandeling  oyer  deze  en  soortgelijke  stolFen). 

LIGK>EN,  OW.  Zooals  thans  Uggen,  ft.  Ure  eouehê, 
1)  Liggen  met  of  onder.  Beslapen,  vleesehei^ 
gemeenschap  hebben  met,  ft.  coueher  avee,  aemr 
eommerce  ehamel  avee.  ||  Als  die  yassael  gelegen 
heeft,  oft  geattempteert  heeft  te  ligen  metterhuys- 
frouwen  zgns  leenheeren.  V.  D.  Tat.  198.  Tvgea 
dwyf ,  die  onder  hueren  serf  gelegen  heeft,  suldQ  u 
libel  aldus  formeren :  Simoen  seegt :  dat  Beerte  heor 
heijmeiyc  oft  openbair  heeft  gemengt  efi  liohamel(|e 
geselscap  gehadt  met  N.  hueren  slaye ;  yersueet  huar 
onthoofd  te  zijne,  en  hemgedootoftyerbemt.  Jl. 59. 

2)  Van  penningen.  In  executie  liggen.  Msek- 
baar  zifn  bij  aüe  rechtsmiddelen,  ft:  (de  deniers) 
Ure  exigibles  par  toutes  voies  de  droii.  \\  Niemant 
en  mach  in  sterffhuysen  yerooopinghen  doen  bij  dsn 
roupe  ofte  clopslach  dan  denghonen  die  tieWe  oflicis 
in   paohte  heeft,   ofte  die  daectoe  yan  s*  heeiea 


LüD. 


WD. 


467 


weghen  ghettelt  ïb,  en  ligghen  de  penninglien  tmb 
dier  in  ezeoutie.  C.  v.  Aalst  zii  11. 

LIQO£B»  Ls0diB,  zn.  Zie  Clafboeck  (Som- 
mier). Kil.  Liggher.  JAber  qui  mi  «mm»  servatmr. 
Zie  Tan  Dale  Ligger.  ||  Deselve  olercqaen  sullen 
formeren  ofte  yemieuwen  den  legger  Tan  de  renten, 
en  van  tydt  tot  tydt  daerinne  aenteeokenen  de  suc- 
oeaeie,  deriyatie  en  splijtinge  derseWer  renten  op 
volgende  persoonen,  insererende  voor  in  denselven 
legger  de  oonetitatie»  ofte  oreatiebrieTen  > .  •  Ce. 
MaoitridU,  Meeeêtêm  1665,  e.  32  a.  2.  Dat  ter 
greffle  oock  sollen  gebiagt  worden  de  liggers  Tan 
de  gemeyne  dorpelasteboeoken.  O,  F.-B,  autr,  31 
oct.  1715,  III  2;  II  620.  li,  30  juni  1729. 

LIGHOND,  zn.  L^ghond^  staande  kcmdy  fr.  éhien 
oonehani.  ||  Verbieden  eenen  yegheliok  lighhonden 
te  honden.  Alle  lighhonden  andere  toebehoorende , 
luUen . . .  ghenomen  en  gheoonfisqoiert  worden. 
Pj.  e.   n.  31  ang.  1613  a.  55.  56;  it.  57;  II  401. 

LU£.  Zie  Lbib. 

LIJDEN,  LID£N  (Lien,  lyen),  bedr.,  onz. 
en  wederk.  werkw.  —  I.  Bbdbijtbhd.  1)  Beketmêm^ 
fr.  re«mnatirê.  Kil.  Ij'ij den I belijden.  Fateri,  eon- 
Aien,  Dit  w.  gaat  dikwijls  yerbonden  met  kennen 
of  bekennen,  als  83rnoniemen.  ||  Yort  so  beken- 
neden  en  lieden  vor  ons,  yroae  Lisebette  en  Beinare, 
hare  man  Torseit,  Tan  den  drien  ponden  sjaers 
arTeliker  renten, . .  dat  si  die  sooldich  sQn.  Oork, 
(20  jan.)  1285.  8o  wie  dat  in  gheboden  leghet 
onder  den  amman  Tan  haTen,  en  der  soolt  Ijen 
wille...  O.  V.  Oenty  Or.  oh.  v.  1297  a.  127.  Bn 
heet  ghekint  en  gheliet  dat  sy  Teroooht  heet . . . 
SehejMnbr.  Neerlinter  29  sept  1381.  Dat  TOr  ons, . . 
ghestaen  [eontüMtu]  N  . . ,  kennende  en  liende 
dat  hi...  Sekepenbr.  8l.'Tyuidên  11  oct.  1382.  lok 
A..,  kenne  en  lyde  dat..  Stadeareh.  Dieet ^  For- 
mmlier  15^  B.  Kennieee  van  eoudenierenj  empaeeim. 
8o  wie  in  den  camp  doodt  blgft,  men  hanghtene 
«n  de  ghalghe,  en  den  soilt  besiden  hem.  Bn  die 
hem  upgheSt  of  Terwoonen  lyet,  of  uten  coorden 
gheworpen  of  ghejaeght- weidt,  dien  slaet  men 
thooft  of  in  toryt,  en  men  hanghtene  an  de  ghalghe, 
en  den  scilt  besiden  hem,  en  hi  heift  Terbnerd 
zyn  goed  jeghen  den  Heere.  Jme  feud.  fland.  vet. 
c.  76.  It.  Leenreeki  v.  1528.  o.  iiy  ifii  Surekt  v. 
JBruffge  o.  74.  Soo  wie  beclaeght  wordt,  sal  bedaeofat 
worden  om  te  Ijden  of  te  loochenen.  O.  Zi^ge  27 
jnni  1577  a.  80,  Maeeelt. 

2)  Lijden  in  rekening.  Laten  gelden,  die 
geldig  en  deugdelijk  tumnemen,  fr.  paeeer,  admeUre 
en  oompte  comme  wdable.  ||  Daeraff  hy  [«2.  de 
klerk]  sal  hebben  z^nen  loen  en  salaris,  by  handen 
Tan  den  wonwmeestere ,  ter  tazatien  Tan  den  heeren 
Tan  der  oameren  Tan  den  rekeningen,  die  den 
wouwmeestere  geleden  sal  wordden  in  zgne  reke- 
ninge.  S^.  o.  Soniênboeek  1460  a.  7.  Alle  die  panoten 
en  artioulen  Tan  der  rekeninge  daerop  die  Toer- 
sereTen  eysscher  niet  openiyok  tegen  en  scryft, 
sal  men  houden  als  geleden  en  gepasseert.  C.  v. 
Santkooen  1557,  Styi  109;  U.  181. 

3)  Ben  Tonnis  lijden.  Met  omdeTgaam,  er 
door  getroffen  worden ,  fr.  eouffHr  une>  eentenee  ou 
oondamnafion,  en  Ure  prampé.  ||  Waert  dat  een  man 
yercreohtichden  een  wyff,  of  ghewant  dede,  als 
met  hare  te  doene  te  hebbene  teghen  haren  wille, 
met  behoerliker  en  met  ghenoechUker  proeffenisse , 
die  die  soepenen  Tan  den  Bosch  goet  ghenoech 
daertoe  achten ,  in  den  gherichte  TerwonDon  worde , 
die  OTerdadighe  • . .  Bn  weert  dat  dat  wyf  aen  die 
proefenisse  ghebreke,  so  soude  si  Uden  dat  seWe 
TOonisse  dat  die  man  sonde  hebben  glieleden  hadde 


hy  Terwonnen  gheworden  met  behoerliker  proefe- 
nisse.  Charterb.  v.  's  Boeeh  fol.  ly  i9  12  jan.  1329 
o.  s.  a.  23.  (Ook  in  de  Brab.  geesten  I  784,  doch 
teenemaal  Terkeerd  en  onTerstaanbaar). 

II.  OvzuDi».  1)  —  a)  Van  personen.  Ghan,  op 
weg  sy»,  trekken,  varen j  fr.  dUer,  eheminerj  passer. 
II  Negheen  man,  no  bekent  no  Tremde,  no  [l.  ne] 
ga  ghewapent,..  dor  die  port,  hiene  si  luiende 
omme  te  gane  nter  port,  iof  ooemende  uter  port. 
K.  V.  Bmgge  1281  a.  13.  Hy  hielt  ooc  den  caeteel 
Tan  Sempol,  daer  en  moohte  niement  Toorby  Ijden, 
zy  en  waren  gheroeft  Tan  den  zoudeniers,  die  de 
casteelen  beweerden,  eii  Termoerden  ooo  de  lieden 
die"  daerToer  de  twee  casteelen  leeden.  Jav  t. 
DiXMUBB  41.  —  6)  Van  zaken.  ||  Dat  men  gheen- 
rehande  bier,  dat  [door]  onse  stede  Tan  den  Damme 
lyt,  te  Brugghewaert  commende,  upslaen  ofupdoen 
zal  moghen  dan  binnen  der  stede  Tan  Bmgghe.  O. 
stad  Bmgge  II  91  (1477).  —  e)  Tignuriyk.  Door- 
gaan,  fr.  ifig.)  passer.  ||  Onbetaelde  teergelden  en 
drinkgelagen  strafte  men  op  dezelfde  wyze : . . 
Sententie  Tan  zekeren  N  . . ;  en  deghene  Tan  Pieter 
Thys,  TOOT  drie  jaren  gebannen,  ,,ome  dat  hicostu- 
melic  de  lieden  ghelaghen  ontdraecht,  dat  nyet  en 
behoort  te  lidene  onghecorrigiert".  CAirarABBT,  Bg- 
dragen  117  (1475).  —  d)  Van  den  tyd.  |1  Ware 
oeo  dat  sake,  dat  Dertiendach  lede  en  Giliis  niet 
en  hadde  TCi^^nden  den  Toieghenomeden  tsens..; 
ware  dat  Oiurer  Vrouwendaoh  lede . . ,  soe  kint 
Giliis . . .  dat  hi,  noch  sine  gheborte,  niet  en  heb- 
ben ,  noch  hebben  en  mogen  aen  dit  Toreghenomede 
goet.  Charters  v.  Torkaaneren,  bundel  62,  Firps 
1303.  Omdat  de  tyd  lidende  es  en  de  menschen 
sterfleo  syn.  Mbbtbks  en  Tobtb  III  519  (1345). 
Deghone  die  pretendeert  recht  aen  eenioh  leen, 
sal  hetselTO  moeten  Terliefren  binnen  Teertich 
dagen..;  ist  dat  hy  den  dagh  laet  lyden,  den 
bailliu  sal  hetseWe  leen  moghen  betreoken  om  te 
hebben  man  en  relief.  C.  v.  Oassel  n. 

2)  Deélêny  mededeelen,  deeiaehtig  tj^n,  fr.  porti- 
eiper  {è).  \\  8o  en  sal  sich  eghein  man  uyter 
^nen  ambachten  in  eyn  ander  doen . . ;  deit  he 
sich  anders  in  eyn  ander  ambacht,  so  sal  he  mitten 
eirsten  ambachte  liden  in  allen  saken.  C.  v.  Maas- 
trieht  115  a.  119  (1380)  Soe  wie  binnen  Tryoht 
wonende  is,  of  die  naemaels  daer  binnen  quaeme 
wonende,  die  ambachts  pleghen  wonde,  die  sal 
mit  dien  ambacht,  des  hi  pleghet,  lyden  en  ghelden 
in  allen  zaken.  Ib.  433  (1372). 

3)  Vertraag  ondergaan,  vertraagd,  vitgesteldy  ver- 
schoven worden,  fr.  étre  retardé,  difftrL  \\  Wanneer 
halfmaerte  leden  es,  zo  ghebiedt  men  ter  proobi- 
kerken . . .  alle  manieren  Tan  uutloken . . ;  en  lydt 
wel  zomwyie  tot  half  april  tTorseide  ghebod,  by 
dats  de  bfolliu  niet  en  Termaend;  ooo  mede  bliTet 
wel  tjaer  denre  also.  C.  v.  Aalet  388  (Xb^  B.). 

4)  Van  eene  som  gelds.  Bedragen,  it»  {d^mne 
somme  d'argent)  eomporter.  ||  In  saken  Tan  rekenin- 
gen, geen  dinck  en  sal  gepasseert  wordden  zonder 
Torificatie  Tan  brioTen,  nadyen  dat  lydt  xz  s. 
parisis,  oft  dairboren.  V.  d.  Tat.  28. 

5)  Ale  voldoende  doorgaan^  fr.  passer  eomme 
smfflsant.  ||  Als  Tremde  scntters  in  thof  sullen 
commen  schieten  metten  ghesellen  Tan  den  gulde, 
esser  een  alleene,  me  sal  hem  scinken  eene  oanne 
wüns;  essere  twee,  die  sullen  hebben  twee  cannen 
wüns;  en  al  warere  meer,  noch  soudt  met  tween 
cannen  wüns  Uden.  db  Pb.  en  Bb.  Oent  II  531, 
8t.'JorisgUdê  1416. 

6)  Laten  lyden.  Van  een  werkstuk  of  TorTaar- 
digd  Toorwerp.  Mei  als  aa»  ds  vereisohtm  vMo^- 


168 


UJF. 


LUF. 


nend  êu  dU  goedgekeurd  laien  doorgaam^  fr.  laiêeer 
poeier  {qudque  objeieonfeeHowU)^  eomme  aeUiefaiscMt 
aux  eotiditione  reqmtee,  ||  Dat  de  waerderen  (ghe- 
stelt  in  elok  ran  den  voorseyden  Tijf  steden ,  omme 
de  yoon.  wercken  te  zieue  en  te  waerdereue)  hem- 
lieden daerinne  wel  en  ghetrouwlioken  quyten  zul- 
len,  . .  en  gheen  weerck  en  laten  lyden,  het  en  sy 
snleks  alst  boven  yerclaent  es.  JPL  «.  FZ.  8  mei 
1516  a.  7,  Goudemedm;  I  697. 

7)  Voletaan,  fr.  enffire^  etxiiêfaire.  ||  De  eet- 
zweeren  [nl,  de  aanbreDgen]  syn  sculdich  te  Uden 
met  haren  eede.  Hosdst,  Stat,  du  ffoop  d^Rau- 
hrouok,  blz.  67.  a.  2. 

8)  Lyden  in  oraehte  van. gewijsde  din- 
gen. Gaan  mi  Tcraèht  van  gewijede  taak,  fir.  ptueer 
en  f  wee  de  ehoee  fugée.  \\  Waert  zo  dat  partye  in 
ghebreke  waere  binnen  den  Toomomden  tgde  van 
jare  en  daghe  huerlieder  appeel,  reformatie  oft 
oetreck  te  yerheffeni  zo  haudt  men  alsdan  dat 
znlcke  Toorgaende  sentenoien  lyden,  ipeo  fado,  in 
crachte  van  ghewysder  dyngben.  P{.  v.  VI.  9.  noy. 
1582:  I  80.  It.  C,  v.  Casael  a.  146. 

III.  WsDEBKBiBiG.  —  Hem  Igden  (met). 
Ziek  tevreden  j  z.  vergenoegd  houden  (met),  fr.  se 
eontenter  (de).  \\  Indien  yemant  baten  de  Toorseyde 
dry  malen  zande  willen  eten  ofte  dryneken,  dat 
hy  hem  sal  lyden  met  den  broode  twelck  hy  in  den 
korf  yinden  sal ,  en  zal  an  den  oraen  eens  al  staende 
yoor  den  dorst  moghen  dryneken.  Tl.  v.  VI.  19  juli 
1651  a.  19,  Zeerechten/  1  889.  (De  Compilatcie  o. 
Antw.  lY  yiy  196  beVatten  nagenoeg  hetzelfde, 
doch  in  het  meeryoud:  Oft  eenige  bootsgezellen.., 
moeten  hun  lyden  met). 

LIJDER,  zn.  Schuldenaar  (bekenner),  fr.  déhUeur 
(eonstituanf).  ||  De  lyder  yan  eenige  losrenten,  nog 
syne  erfgenamen,  en  yolstaan  niet  mits  afstand 
doende  en  het  hypothecq  daaryoor  yerlatende  tot 
behoef  yan  den  rentheffer.  C  gr.  Loon,  II  509, 
Beckheim  c.  61  a.  25. 

LIJF ,  zn.  o.  1)  SSooals  thans  menechel^k  lichaam, 
fr.  oorpe  de  Vhomme.  —  Saken  den  HJye  aen- 
gaenae,  die  aen  mans  Hjf  gaen.  Lyfstraffhlyke 
taken  of  misdaden,  daarom  niet  capitale;  immer  e 
y,de  capitale  [orismen]  zijn  diegheenci  die  men  punt- 
eert mefter  dooi,  oft  met  eemoegen  banne  «w  eonfU- 
eatie  van  goede/  niet  capitale  zijUf  die  men  pumeert 
met  ghdde  oft  met  eenige  deegnder pnnitie  corporale*'' 
(Philips  Wielant  oap.  i.)  Joost  de  Damhouder  ver- 
ataat  door  Crime  capitale,  „daer  lyf  of  lidt  aen 
Heeft,  oft  andere  groote  lijfioel^ke  punitie'\  dus 
niet  necesearie  de  doodstraf.  (Praet.  orim.  o.  n).  — 
Méfaiis  puniesables  au  corps,  eneourtmt  la  peine  de 
mort  OU  une  peine  oorporeüe,  maispas  nécesserirement 
la  peiuê  de  mort.  \\  Daer  men  die  waerheit  yan 
groten  saken  doen  sal,  die  ane  mans  liif  gheet, 
die  ter  irster  waerheit  niet  en  quame,  hi  hadde 
rerbort  tl  sc.  JT.  markgr.  1292  a.  44.  Indien 
schepenen  dan  beyinden  de  saecke  den  lyye  niet 
aengaende,  soo  moghen  sy  ordonneren  dat  den 
gheyanghen  yan  de  gheyanghenisse  ontslaghen  sal 
zyn.  C.  stad  Mecheim  i  5;  Nannius  yertaalt  si 
conetabii  easuam  corpori  mulctam  non  irrogare.  Als 
yemandt  gheyanghen  wordt  yan  saecken  't  lyf  aen- 
gaende.  a.  10;  Nannius  ób  capitale  erifii«fi(?).  Nie- 
mant  en  es  sculdich  t'ooroonscepe  te  gane  up  zinen 
maech,  omme  hem  te  moghen  belastene  in  crimi- 
nelen zaken  yan  zinen  liye  jeghen  den  heere  (graaf 
yan  Limborch  Stirum  yertaalt  four  Ie  eharger  en 
nuxmre  orimineüe  pouvant  donner  lieu  è  oorreetion 
eorpordU),  O.  e.  Aalst  504.  Jt.  C.  v.  Antw,  1545, 
X  15;   Con^,  TI  y  14.  —  Straffen  aen  den 


lyye.  Liehamdyk  straffen,  (Yan  Dale),  fr.  pmnir 
oorporèUêment.  |)  Ofter  eenich  groot  en  merekelljck 
bedroch,  oft  quade  en  loose  lundelinge  waere  ge- 
schiet, soude  degene  die  sulcx  hadden  gedaen^ 
naer  gelegentheyt  yan  der  saecken,  oock  aen  den 
lyye  openbaeriyck  worden  gestraft,  ten  yreeee  en 
exempel  yan  andere,  jae  oock  metter  doot.  C,  v. 
Antw.  comp.  lY  xj  57.  It.  OompU,  lY  yii}  166.  — 
Op  lyf,  op  syn  lyf  (op  yerbenrte  yan  het  Igf). 
Op  doodstraf,  fr.  sous  peine  de  mort.  ||  Die  zyn 
dochteren  prostitueert  en  daermede,  willens  en 
wetens,  boraeel  en  oneerlick  leven  houdt,  yerbeort 
alle  syn  goet  en  ten  eeuwighen  daghen  gebannen 
te  syne  en  te  bliyene  uuyter  stadt  eü  quartiere 
yan  Antwerpen,  sonder  yerdrach,  op  zyn  lyff.  C, 
V.  Antw,  1545,  n  SS;  it,  27;  CompU.  YI  ij  1.  24. 

2)  Leven  fr.  vie.  Kil.  Lyf.  vita.  ||  Dat  niement, 
naer  ghemeenen  rechte,  en  naer  de  stile  yan  den 
parlemente,   zyn  goet  yerbuerde  hem  zelyen   uut 
yerdnete  yan  leyene  tlyf  nemende.  C.  stad  Brugge 
II  15  (1450).  Die  by  despieracien  hem  zeWen  tlijt 
genomen  heeft.  C.  v.  'tFroossehe  I  274  (1611).  Bn 
passim,  —  Lyf  jegen  lyf.  Leven  om  leven^  fr. 
vie  pour  vie.  t)  8o  wie  so  manslacht  doet  en  dies 
yerwonnen  wert  bi  wette,  dat  es  lyf  jeghen  lyf, 
en  die  rechtinge  sal  men  doen  np  die  hoeftbmcghe. 
C.  V,   Oent,   Qr.  eh,  v,  1297   a.  40.  —  Lyf  en 
Ie  yen.  Pleonastice.  ||  Als  een  yader  by  testamente 
zyn  kint  onterft,  en  men  niet  en  beyyndt  dat  kynt 
dat  yerdient  heeft,  oft  dat  het  zynen  yader  groteiyc 
yertomt  oft  geïnjurieert  heeft,  noch..,  noch  naer 
zyn  Igf  en  leyen  gestaen , . .  Y.  d.  Tay.  239.  Nie- 
mand mag,  sonder  expresse  ordonnantie  yan  syne 
Hoogdheyd,  binnen  deser  stad  komen,  op  yerbeurte 
yan  den  lyye  en  leye.  Gékabd  ,  Antw,  areh,  I  378 
(1585).  —  Te  lyye.  Levenslang ^  op  lijfl^ent  of  in 
hjfl4ioht  of  vruchtgebruik^  fr.  è  vie,  en  rente  viagbre 
OU  en  usv^^uÜ.  \\  Dat  Mergriete,  ser  Amouda  doch- 
ter, ser  Pieters  soens,  heeft  ghegheyen  onser  ab- 
dien . , ,  en  wi  sullen  gheyen  deser  yorseider  Mer- 
grieten XYi  sols  tsjaers  the  haren  liye.    Oork,  8 
apr.   1298.  Efi  hi  bracht  er  in  [«2.  in  *t  gasthuis] 
xyj   lib.,    die   men   hem   sculdech  was  yan  tinen 
mudden  rogs  te  sinen  liye.   Oork.  10  aug.   1298. 
Ware  dat  sake,  dat  Augustyn  yorseid  en  Aechte, 
syn    wyf,    langer    leefden    dan    suster   Meigriete 
yorseid,    dat    sy    souden  behouden   en   AelFen  de 
yorseide  rente  alsoe  langhe  alse  sg  leyen  souden, 
thare  beder  liye,  efi  sghens  liye  ghel  die  Uncst 
leyen  sonde  yan  hem  beeden,   en  naer  hare  drie 
lyf,  so  sal  de  yorseide  rente  ons  toeboeren  ghel. 
DS  Ylamikck,  Zwyyeke  130  (1387)....  Doe  min 
here  yoer   yan  lyye  ter  doot,  efi  yoert  dat  men 
hare   bewyse   tghebrec   yan   c    ponden   efi   x  par. 
tsjaers  tharen  lyye.    O.  v.  Oent  I  530  (1353).  HQ 
\nl.  Lodewyk  yan  Male]  leet  Brabant  te  liye  yan 
zinder  behuuweder  moeye,  yrou  Jannen,  des  her- 
toghen   Wenseleyns   wedewe,   also  langhe   als   so 
leyen  zoude.  Jav  tav  Dixkudi  223.  Dat  in  desen 
goeden  lande  yan  Brabant  yeele  lieden  boemet  zyn 
yan  deser  misdaet  [nl,  stdlionaius']^  mits  dat  zy 
by wyien  met  diyersen  scepenbrieyen  yan  der  plaetsen 
dair  huer  goede  gelegen  zyn,  huer  goede  yerbynden 
en    becommereu   met   renten   erfflyc    oft   te  lyye. 
Y.   D.   Tay.   90.    Wy  yerbieden  insgeHjox    eenige 
eryen  oft  eenige  onruerende  goeden  ten  lyfye  m 
anderssints  uyt  te  geyen.  Begl,  stad  Loven  1  apr. 
1662  a.  55. 

LIJFCOOP ,  Lnpcoop  (Lyfcoop,  lycoop,  lycoep, 
licop,  lycop),  zn.  m.  Kil.  Lyf  koop.  j.  lief  koop. 
JBpuUun  emptUmis   causa,   etc.   K«   amet.   Saufstt 


LIJP. 


LIJF. 


467 


faU  è  Voecatum  de  qwelque  marcké.  Beneke  Kouf- 
litkouf  sim.  leikauf.  Grimxn  leikauf,  leitkanf,  leik- 
kftuf;    leitkauf  is  in  bet.  Terwsnt  met  weinkauf, 
cbsiwêinf  gewêrxwein^  dos  met  wijnkoop  ^  poi'de-vin, 
—  a)  ïn  openbare  verkoopingen  en  oanbeMiedingenf 
ier   heveetigimg   oom   den   koopj   eene  bepaalde  som 
gMs  {een  zooveeUie  op  hei  geheele  bedrag) ,  of  eene 
hoeveelheid  w^n  of  biefj  voor  gelag  of  drinkgeld, 
ten   laste  van  den  kooper^  fr.  dans  des  venies  et 
et  adjudic<xtions  pMiques,  en  eonftrmaiion  dm  marchéy 
une  somme  déierminie  d*€wgeni  (irn  tantième  swr  Ie 
montant)^  ou  une  quantUé  de  vin  on  de  htère^  comme 
éoot  et  powrboire   h   eharge   de  Vacqufrenr   on  de 
VadjudicataWe,    ||    Midts^Mien    den    liefooop,    te 
weten  Tj  gr.  van  den  ponde  groote,  en  niet  meer, 
ten  laste  Tan  den  kalengierder »  en  den  Godtspen- 
ningh.    C.  koH,  Iperen,  c.  230  a.  7  (1585).    Ten 
vielen,   sal  men  van  elck  sille  geven  tot  lyffcoop 
dry  potten  biers ....  ten  zesten ,  watter  meer  ge- 
droncken    wordt   dan   den   lyffcoop   bedraecht   sal 
men  hoo£Qigewyse  betalen.  Kerkarch,  Diest^  Kapittel, 
Voorw.  V,  verhuring,  17^^  E.  Heeft  opgedraghen, 
met  wettighe  yerthydenisse, ..  seker  parceel  landt, 
groot  een  bnnder  salvo  justo,..  genoempt..,  ge- 
legen . .  f  regenoten . .  om   en  voor  de  somme  van 
g.  636  Ct  geit,  boven  den  lijffcoop  van  acht  potten 
goet  bier,  deghene  was  voldaen.  Aijksarch.,  Óreffes 
seab.  arr,  Lonvain^  reg.  16  foL  6  (1779).  Insgelykeu 
moet  den  beschudder  aan  den  koper  den  gebenr- 
lyeke»  lycop,   te  weten  drie  van  bet  hondert,  in 
sooverre  hy  alsoo  verdronoken  is.  C.  gr.  Loon  II 
480,   Bedcheim  c.  64  a.  21;  i<.  I  148  licop:  lijck- 
ooop,   C>  >  JBoseh  XI  3.  Ben  lykoop  van  ae  ver- 
kocnte   erven   is   in   dese   stadt  den  twintighsten 
penningb,   door  den  kooper  te  betalen;  wel  ver- 
staende    soo    denselven    is  gestipuleert ,   hetwelck 
ordinaris  geênnntieert  wert:  Lykoop  naer  landikoop, 
C.   V,    Maastriehi   389;   it.  394.  —  //.  Mertens, 
Ondsie  rek,  47  (1324);  fioxhoren,  Keys,  stat.  a.  65; 
Leenhof  Burcht  v.  Brugge  zli;  C.  v.  Deume  1612 
a.   168;  Rembry  II  188.  189;  Wielant,  Leenrecht 
102;    C.   o.  Antw.   1545  ni  10.  33;  xiii  52;  xvi 
1;    ö,   Bavestein  26.   —  b)   In  de  hehandeling  van 
tekere    bestuurlijke  taken,   ft,   dans   certains   aetes 
administratifs.    ||    Men    sal    gheven    van   lyfcope 
ghelyc  van  den  deelghelde;  en  van  grote  hoghe- 
nesse   \j   s.  p.,  en  van  cleenen  ter  disorecyen  van 
voochden.   C,  v.  Auden.  2A*  d.   164,  ord,  voogdg- 
schap  (1501  / 1461).  —  c)  AU  geschenk  of  hoofsch- 
heid    aan   ambtenaars,   fir.   comme  gratifieaüon   ou 
courtoisie  a  des  fonctiomuares,  \\    [In   1289  stond 
hertog  Jan  aan  de  visschers  en  vleeschhoawers  te 
Bmssel  de  Yisohmarkt  af]  gemeenelyck  om  30  pont 
Lovens  erfielycx  chyns , . .  jaerlypx  te  Yastelavonde 
te  geldene , . .  en  daermede  soo  moeten  sy  geven 
den  rentmeester  van  Brabant  jaerlycx  te  Yastela- 
vonde 20  schelliDgen  Lovens  te  lyfcoope.  Mabtinsz 
838.  Zie  ook  Gailliard,  Tables  Inv,  areh.  Bruges  410. 

LUFËLIJCK  (L\jflic),  bn.  Lichamel^k,  fr.  cor- 
porel.  Met  betrekking  tot  het  maagschap.  Lij  flik  e 
magen  en  vrienden.  Bloedverwanten  en  naast' 
bestaanden,  it.  parents  et  proches.  Grimm  leiblioh 
6).  II  Siet  ooht  si  ommer  in  deser  ttjt  sorghen  heb- 
ben dan  dat  si  in  eren  bliven,  en  dat  omme  hen 
selven,  e&  dat  si  vele  goets  ghewinnen  en  haren 
lyfliken  maghen  en  Yrienden  te  hulpe  comen.  Aller- 
kerstb.  15. 

LIJFCNAEP,  LiJTCKAFi,  zn.  m.  lAjf knecht, 
fr.  garde  de  corps.  Kil.  Lijfknaep/lyftrauwant. 
Saietles.  K.  auet,  Oarde  de  corps.  \\  Het  gheviel 
also  dat  de  drie  hondert  en  sestich  poertere  van 


Ylaenderen,  al  en  warent  niet  die  ghecoren  waren 
te  gane  tot  Bykilde,  het  waren  doch  de  starrste 
en  de  vroemste,  en  elc  hadde  drie  ofte  vier  goede 
lyfcnapen,  starke  mannen.  J.  y.  Bixmttde  21.  Dat 
daghelycx  een  scaelwetter  [scaebeletter  ?]  wèsen  zal 
en  verenapen  eiken  buerchmeester  boven  zynen 
lyfcnape.  C.  stad  Brugge  II  26  (1454). 

LIJFNERE,  zn.  1)  Onderhoud,  voedsel,  fr. 
entretien,  subsistance,  susientation.  Kil.  Lyfaeeringe. 
Vicius,  alimenium,  annona.  K.  auct.  vvores.  \\  Dese 
vorseide  aelmosne  es  ghegheven  bi  suiker  vorwarden, 
dat  de  Torseide  ver  Glorie  sal  hebben  haer  lyfhere 
in  tforseide  oioester,  en  daerbinnen  wonen  te 
haren  live.  Oork,  17  aug.  1290. 

2)  Jian  den  heer  of  graaf  verschuldigde  rente ,  fr. 
rente  due  au  comie.  \\  Qniconques  sera  mis  en  Ie 
pierre  \nl.  het  Steen]  pour  rentes  deues  au  seigneur, 
que  on  appelle  lyfnere,  ne  doit  paier  que  une  macUle 
pour  lentrée  et  pour  lissue.  C.  stttd  Brugge  I  277 
(1299).  Van  sgraven  Ijjfhere  ygheven  van  Weitin 
Dekens  lande.  Ib,  (2). 

LIJ FP ACHT,  zn.  Levenslange  pacht,  fr.  fermage 
^  vie.  Kil.  Lgfpacht.  Bensio.  \\  Dat  sy  hebben 
ghegheven  in  loyalen  l\jfpachte,  omme  nutscap.., 
haerlieder  goed,  gheleghen  in  de  prochie  van  Na- 
zareth,  groot  synde  ontrent  18  bunder, . .  onder 
lant,  meersch,  bosch,  ettinge  en  eet,.,  ds  Pb. 
en  Bb.  IX.  Natareth.  9  (1414). 

LIJFPACHTER,  LiJTPECHTEmBE ,  zn.  Lijfirent' 
heffer,  fr.  pensionnaire  viager,  ||  En  dat  wij  die 
nu  we  lijfpechtenere ,  die  de  voirgh.  twee  pondt 
groete  ooepen  soilen ,  met  namen  en  toenamen  weten 
soilen  w^je  zy  z\jn  die  se  heffen  soilen,  en  te  wat 
terminen.  En  als  de  nu  lijfpaohteren  sterven,  ocht 
enich  van  hon,  dan  sal  dat  geit  dat  van  hen  ver- 
sterven sal,  comen  in  die  gewerde  handt.  Oork, 
5  apr.  1353,  Dieet.  Zie  ook  het  volgende. 

LIJFPENSIE ,  zn.  Lijfrente,  fr.  pension ,  rente 
viagère,  \\  Want  wi  onser  stat  dese  poente  en 
assisen,..  gheoonsenteert  hebben  en  gegeven  om 
hore  scoude  en  pension  met  te  vergheldene,  so 
solen  wi  weten  wien  dat  men  die  pension  vercocht 
heeft,  oohte  verooepen  sal,  met  namen  en  met 
toenaemen,  wie  vele  datter  vervelt  oohte  vervallen 
sal,  en  oec  ane  wien  dat  men  se  betaelt  ooht  sal 
betaelen.  —  Soo  wanneer  dat  degene  sterven  die 
Igfpensie  hebben  op  onse  stat,  en  de  pensie  daeraf 
vervelt,  eest  tien  scellinghen  groete,  eest  een  pond 
groote ,  och  te  meer ,  • .  dat  wi  die  somme,  geiyo 
dat  si  vallen  sal,  selen  ophouden  en  heffen,.. 
Oork.  2  juni  1335,  Diest,  li,  C.  v.  Valkenburg 
1570  a.  15. 

LIJFRENTE,  zn.  Zooals  thans.  Zie  ook  lije- 

TOCHTBEKTS. 

LIJFSBERCH,  zn.  Levensbehoud,  fr.  conserva^ 
Hon  de  la  vie,  ||  Wy  verstonden  ten  desen  tyde 
als  dat  tschip ,  ghementionneert  alhier  vooren ,  nutter 
voomorode  arraade ,  zyne  réfugié  hadde  ghenomen , 
doir  storm  en  tempeest  van  winde,  in  lyfsberch, 
naer  de  Wielinghen ;  was  glienaemt  tGroote  gallioen 
van  Lisbonne.  Piot,  Chron.  682  (1588). 

LIJFSTEELEN  (Lyfstyien?),  zn.  mv.  Timmer- 
werk. II  Welcke  docxsael,  zoo  van  achter  als  van 
beede  de  zyden,  moet  breet  wesen  acht  voeten, 
met  verbandt  van  daertoe  te  leveren  al  thoudt, 
zoo  balcke ,  vyf  Ivfsteelen ,  rebben  en  lambourseersel , 
en  de  solderyngne  gheleyt  met  dobbel  deylen  bert. 
DE  Pb.  en  Bb.  XII,  Zulte  35  (1644). 

LIJFTOCHT,  zn.  1)  Zooals  thtüinvruchigebruik, 
fr.  usufruit.  Kil.  Lijftoght.  Fidus,.,  ^  Msus- 
pruetus.  II  Welke  somme  heme  wel  en  wettelike 

22 


m 


LIJC. 


urn. 


yergonden  es . . ;  en  [die]  Jan ,  [dio]  Yoregbeseyt 
en  f  ontfaen  heft  en  ghekiert  in  sinen  orbore,  be- 
houdeleke  diere  yoreghenumder  Ter  Lyzebetten  lijf- 
tocht daema  viftech  jaer  paysleke  metter  vromen 
te  hondene.  Oork.  24  dec.  1298,  WiUele.  [Een 
half  bunder  lands] ,  dat  Willem  WitteboUé  hou- 
dende was  en  opghedreghen  heft,  belioudeleke  sire 
lijftocht,  en  ver  Margrieten  Bijns  wijfs.  Oork,  7 
jan.  1299,  Honébéke  (Humbeek). 

2)  Lijfrente ,  fr.  rente  viciffère.  \\  Men  en  can  oft 
en  mach  gheenderhande  huysen,  onruerende  goeden 
oft  renten ,  erffelycke  ofte  lyftocht ,  Tercoopeu ,  con- 
stitueren, alieneren,  transporteren  oft  overghoTen 
dan  alleen  met  soepenenbrieTen  Tan  Antwerpen. 
C  o.  Antw.  1645,  yi  8;  it.  5.  9.  Lyftochten  die 
de  ouders  ooopen  op  de  liven  van  beuren  kinderen 
syn  deylbaer . . ;  dies  mach  deghene  (tot  wyens 
liTe  de  lyftochtrente  staet)  deselve  lyftochtreute 
alleen  behouden.  Ib.  xiii  31. 

LIJFTOCHTER,  zn.,  Thans  lijfiochtenaar ,  fr. 
untfruitier.  \\  Lijftochter  mijsnieman  aal  houden 
husinge,  en  hof  een  half  buender  groot.  —  Elc 
lijftochter  es  sculdich  te  lossene  [var.  lozen]  zijn 
lyftocht  Toer  den  heer  daer  hij  de  lijftocht  onder 
heeft,  en  metter  wet.  tBeeht  v.  Uccle  a.  2.  9;  it. 
21.  26.  29. 

LIJFTOCHTGELT ,  zn.;  LTJFÏOCHTGUL- 
DEN,  zn.  m.  Met  gdd  en  de  gulden  ter  loopende 
waarde  van  den  veranderlijken  prijs  der  lijfrenten , 
fr.  la  monnaie  ei  Ie  fiorin  d  la  valeur  variatie  du 
iaux  courant  det  rentes  viagères.  ||  Op  eene  boete 
Tan  z  B.  groten  lyftochtsgels.  Èegl.'  Lakengilde 
Brussel  14<le  B.  Van  den  aendoenres  a.  6.  —  Als 
de  Toirseide  scutteren  uuttrecken,  soe  selen  de  ii 
Tan  hen,  met  enen  knecht,  hebben,  onder  dach 
en  nacht,  enen  lyftochteulden,  alsulken  als  de  stad 
Tan  huere  lyftocht  betalen  sal.  A.  Wautxbs,  Ser- 
mens,  regl.  1412  §  16  blz.  12. 

LIJFTOCHTIGEN,  bw.  In  bezit  steüen  van  de 
lijftocht  of  het  vruchtgebruik  j  fr.  mettre  en  posses- 
«tan  de  Vusufruit.  ||  Indien  daar  geene  kinderen  en 
syn,  blyft  den  langsleyende  absoluyt  heer  en  meester 
Tan  syne  eygene  patrimoniele  aangestorrene ,  en  Tan 
de  helfte  Tan  de  Teroverde  en  verworven  goederen, 
en  alleenlyk  gelyftogtigt  in  des  overledens  patri- 
moniele en  in  de  helft  Tan  de  TerworTe  goederen. 
C,  gr.  Loon  II  489,  Reckheim  c.  55.  a.  26;  it.  510. 

LIJFTOCHTRENTE,  zn.  Lijfrente,  fr.  rente 
viag^e,  ||  Als  yemant  gecocht  heeft  (tot  anderen 
liTe  tot  dan  synen  liTe)  eenighe  lyftochtrenten ,  die 
én  mach  van  dien  lyftochtrenten  nyet  disponeren, 
maer  moeten  Tolghen,  nae  des  coopers  doot,  den 
liTen  daer  se  op  gecocht  is  [zynj.  C.  v.  Antw. 
1645  XII   16;  U,  vi   1;  xi  50;   xiii  31.  Zie  ook 

M JPTOCHT  2  ) 

LIJOKAERDE  (Lijckaerde) ,  zn.(.').  ||  Soe  wie 
in  den  bosoh  Taert,  die  mach  twee  lyckaerde  op 
zynen  wagen  leggen,  en  die  moet  hij  op  zijnen 
wagen  binden,  en  dairop  behouden  tottor  tijt  toe 
dat  zij  breken ;  en  die  sal  hy  schellen  op  een  eynde 
twee  Toeten  lanck;  en  wie  ander  hout  loede  onder 
bemhout  die  soude  Terbueren  xIt  scell.  zweertte. 
Kb.  V.  Soniën  1460  a.  66. 

LIJCKDEELERS ,  liebdelbbb  (Lycdeelers, 
lycdeelders,  likedeelres) ,  zn.  mT.  Zeeroovers,  zee- 
schuimers, die  Noord-  en  Oostzee  door  hunne  stroop- 
tochten onveilig  mactkten;  aldus  genaamd,  omdat  zij 
den  buit  gelijkelijk  onder  hen  deelden;  zij  werden 
ook  .Tictualiebroeders  geheeten,  en  ontstonden 
in  den  oorlog  tussohen  Margaretha,  koningin  van 
Denemarken  en  Noorwegen,  en  Albrecht  van  Meek- 


lenhurg,  koning  van  Zweden  (Eelco  Verwas,  De 
oorlogen  met  de  Friezen,  Bist.  Chnoots,  581);  fr. 
pirafes,  icumeurs  de  mer,  qui  infestaient  les  mers 
du  Nord  et  de  la  Saltique;  ainsi  nommês  parce 
qu'Us  partageaient  Ie  butin  également  entre  eux;  on 
les  appdait  aussi  Yictualiebroeders  (frères 
aux  victuaHles);  ils  surgireni  dans  la  gu/erre  entre 
Marguerite ,  reine  du  Danemarck  et  de  la  Norwège « 
et  Albert  de  Mecklenbourg ,  roi  de  Suède,  Likendeler 
nannien  sich  die  Seerduher  in  der  ersten  Hdlfle  des 
15.  J.,  weil  sie  ihre  Seute gleichmassig  unter  sich  ver- 
theUten.  Schiller  u.  Lubben.  Zie  hierover  de  aant. 
T.  Gilliodts  Tan  Se  veten  in  de  kost.  d.  stad  Brugge 

I  467,  waar  ze  Likedeelres  (1400),  en  ook  „coor- 
vers^*  en  „uutlegghers"  genoemd  worden,  en  G^ail- 
liard  Olossaire.  \\  De  lycdeelers  van  Normandien.  — 
Doe  beval  de  grave  Philips ,  dat  men  de  bastaerden 
van  Evreux,  van  Alentson  en  van  Hien,  alle 
onthoefden  zoude,  en  stellen  ae  zeer  hooghe  up 
raden,  zodat  men  de  vorseide  zeeroovers  of  lyk- 
deelers  van  varre  in  de  zee  mochte  zien.  Jak  t. 
DixMUDE  91.  98  (1188).  It.  Despars  III  .S80  (1436). 

LIJCKLIEDEN,  lijckvolck,  (Lyclieden),  zn. 
De  personen  die  eenen  lijkdienst  bewonen,  fr.  les 
personnes  qui  assistent  è  un  service  funihre,  (|  Dat 
niemene  te  like  ga  zitten,  no  lyclieden  ne  leede 
ten  like,  eer  men  vesperen  begond  luden  {sié)  te 
sinte  Donaes.  C.  stad  Brugge  I  357  (1305).  (De 
uitgever  vertolkt  het  eerste  woord,  te  recht  of  ten 
onrecht  door  „lykbewakers*').  Zie  ook  gbbwbcambb. 

LIJM,  zn.  m.,  zooals  thans,  fr.  coUe.  Kil.  Viscum 
etc.  II  Lyms.  Eenen  corf  of  hondert  Ib.,  1  gro. 
Watertol  1550.  Lyms.  1  groote  mande,  cotf  oft  vat, 
ge^vt  y  lib. 

LIJMVISCH,  zn.  Huisblad,  Zned.  riscKUjm,  fr. 
colle  de  poisson.  \\  Lymvisch,  lym  ofte  huysbladt. 
de  100  ponden  f  0.  3.  6.  0.  PI,  v.  VI,  Qentsche 
tol  aan   het  Sas  2  jan  1741;  IX  676;  it.  XI  813. 

LIJN,  line,  likib,  zn.  Vlaandersche  landmaat, 
=  100  roeden;  3  linien  =  1  gemet,  fr.  ligne,  mesure 
agraire  de  Flandre,  =  100  verges;  3  lignes  =  1 
gemet.  \\  Ene  line  lants, . .  diè  leghet  int  ambocht 
van  Dudzeele,  en  xv  roeden.  Scl^.  v.  7  Vrije  29 
nov.  1264.  Xi  line  lants  en  x  roeden,.,  dat  leghet 
int  ambocht  eü  in  de  prochie  van  Zuenkerca.  ld. 
22  aug.  1265.  It.  Oork.  25  jan,  1277;  19  juni 
1289;   23   mrt.    1297,  en  passim.  Zie  ook  gekbt. 

LIJNMAKER,  zn.  m.  Lijndraaier,  touwslager, 
fr.  cordier.  \\  Mertene  den  lynmakere,  van  zelen 
en  van  repen,  die  men  besechde  in  der  statorbore, 
xüy  grote.  Mebtbns,  Oudste  rek.  54  (1324). 

LIJNPAT  (Lynpaad),  zn.  Trekweg,  fr.  chemim 
de  halage.  \\  Daar  het  scheepe  is  liggende  in  't  mid- 
den van  de  Maase,  hetselve  mag  bekommert  of 
gearresteert  worden  aan  de  zyde  waar  de  lynpaad 
is.  C.  gr.  Loon  II  343,  Beckheim  v  10. 

LIJNSEE.  Zie  likdeseb. 

LIJNTRECKER8,  zn.  mv.  Lijnloopers,  fr.  haleurs, 

II  Corps  des  tireurs  des  batteaux,  dit  en  thiois  lyn- 
tireckers  ou  Nieuwe  natie.  Bijksarch.  Dedar.  v. 
1784,  Mechden, 

LIJNWAET,  zn.  1)  Linnen,  l^waad,  fr.  de 
la  toile.  Xil.  Lynwaed.  Linteum,  etc.  K.  aud. 
Linge,  toute  sorte  de  toille.  Fijn  lynwaet.  j|  Lyn- 
waets.  1  fardeel  geëvt  x  Ib.  vis.  —  Rouwaensch 
1  fardeel  x  Ib.  —  Een  Bossche  kiste  uuyt  Hollant 
lx  Ib.  —  1  groots  coffere  van  Hollant  xxx  Ib.,  en 
de  cleyne  cofiers  van  xi  oft  xy  banden  xv  Ib.  -^ 
Hollant-s,  1  fardeel  xt  Ib.;  tdobbel  fardeel  xxx  Ib. 
Schatting  v.  1551.  —  Lynwaets.  1  Oisters  rolle 
xy  gro.    Een  bale  vj  gro.  Een  kiste  Tan  zesse  Toe- 


LIJT. 


UC. 


169 


ten  lanck  tinyt  Hollandt,  zny  gro.  Wdteriól  1660. 
Fijn  Ctemericz  lijnwaet.  de  Pb.  en  Bb.  Oent  I  163 
(1667). 

2)  In  Sijn  lijnwaet.  In  zij»  hemd,  fir.  en 
ehemise,  a)  J3ij  de  plechtige  verzoening  eener  moord 
moest  de  plichtige  verschijnen  met  een  hemd  of  linnen 
kleed  boven  zijne  gewootdijke  kleederen,  fr.  dans  les 
réconciliations  solennelles  d*un  meurtre  Ie  coupable 
devait  eomparaitre  en  chemise^  o.  a.  d.,  un  vétement 
de  linge  au-dessus  de  ses  vétements  ordinaires.  \\  Eerst 
en  alvoren  sal  den  perpetrant  doen  eenen  voet- 
Tal  met  eenen  ongeleohterden  persoon  [de  plich- 
tige een  aaniieniyk  persoon  zijnde,  nl.  de  heer 
van  der  Yichte,  zoo  werd  overeengekomen  dat 
hij  zich  zou  lat«n  vervangen] ,  denwelcken  persoon 
sad  commen  te  alsulcken  daghe,  stede  en  plecke, 
emmers  up  tghewydde,  daert  den  mondsoendere , 
sine  vrienden  en  maghen  ghelieven  sal,  in  syn 
lynwaet,  blootshoofts ,  baervoets,  met  eender  wassin 
kerse  van  drie  pondt  onghebrandt  in  de  handt, 
voor  den  mondsoondere , . ,  Cv.  Auden.  2de  d.  344 
(1532).  Ten  bestemden  tijde,  soo  compt  nuyt  eene 
camer  daemaest,  beqaaem  wesende,  de  misdadige 
in  lijne  laeckenen,  bervoets,  en  blootshooffs,  metten 
halm,  dat  is  een  stro\jken  in  sijne  handen,..  C 
r.  Antw.  comp.  YII  viij  14;  it.  1582,  xxii  7;  C. 
V.  Oent  II  374.  —  b)  Set  openbaar  verschijnen  „in 
zijn  lijnw€tad'\  maakte  wel  eens  deel  van  de  bestraf- 
fing  eens  overspeUrs^  h.  Vapparition  en  pnblie  en 
ehemise  fit  parfois  portie  du  chdtiment  d^un  ctdultère, 
II  tHof..,  oondemneert  denzelven  verweerder,"  in 
zyn  lynwaet  verghefienesse  te  biddene,  knielende 
op  eenen  knien,  met  een  tortse  van  vier  ponden 
wasch  in  syn  hant,  en  deselve  tortae  te  dnighene 
al  d*Hoogpoort  oppe,  tusschen  twee  dearwaerders 
oft  messagiers  van  desen  hove ,  binnen  de  collegiale 
kerok  van  Sente-Baefs , . .  Cannaert ,  Bijdragen  24 
(1564),  en  blz.  20 — 27.  —  c.  Bet  openbctar  ver- 
schijnen  in  zijn  lijnwaad  was  eene  zeer  aigemeene 
straft  als  openbare  schuldbekentenis  of  eerbare  boete , 
voor  politieke  of  bestuurlijke  misdaden:  de  gesohic' 
denis  is  er  vol  oaj»,  fr.  Vapparition  en  puhlic  en  ehemise 
éiait  une  punition  tres  ordinaire  y  comme  confession 
publique  OU  amende  honorable,  pour  des  dêlits  poli- 
tiques  ou  administratifs ;  Vhistoire  en  ahonde, 

LIJS,  zn.  V.  Zitbank  f  fr.  banc.  Kil.  Lgse/lys 
fland.  seamnum.  De  Bo  Lijs,  lijst,  lijste.  Zekere 
vaststaande  zitbank.  ||  Van  dat  Gillis  Boa  ghebannen 
was  by  der  wet  van  Hulst  van  der  doot  van  Willem 
Danne,  dewelke  achter  hem  liet,  daer  de  bailliu 
hand  an  slonch  te  myns  heeren  boaf,  y  beddekine, 
deen  heelt  van  eere  kisten  en  van  eere  Igs,  en  oleene 
plonderinghe  in  de  herberghe,  en  deen  heelt  van 
eenen  husekino  vercocht  der  wedewen,  boven  sonl- 
den,  omme  v  Ib.  Beken,  btüjuws.  Oent,  rol  1723 
(1372).  Een  lys  met  twee  slom  [sloten?],  db  Pb. 
en  Bb.  Oent  III  370.  —  Een  siege-lijs.  Auden. 
meng.  Y  184  (1499),  en  siege-lyz  189  (1637).  — 
Een  slaeplys  met  een  coffere  daeranne.  db  Pb.  en 
Bb.  l.  e. 

LIJT,  LIJDE,  zn.  v.  Doorgang,  vrjje  doorgang, 
weg,  fr.  passage ^  pcusage  libre,  ehemin.  Kil.  L'ud/ 
lij  de.  TransituSf  meatus,  j*  rta,  actus.  \\  En  want 
de  voerscr.  erve  [nl.  de  Uiestersche  lakenhal  te 
Antwerpen,  geh.  de  Oolve]  aen  deen  zide  vorwaert 
Street  omtrent  thiene  voete,  en  aen  dander  zide 
luttel  oft  niet,  also  dat  tgebruyck  van  den  kramen 
in  de  jaermercten  voerscr.  de  lijde  en  wech  van 
der  merct  zeere  beletten  en  becommeren  soude , . . 
Stadsarch.  Diest,  schepenbr.  v.  Antwerpen  21  aug. 
1444.  't  Selve  mijn  leen  weghende  en  l\jt  hebbende 


met  waghen  efi  peerden  oyer  de  Zwynsmeret  toter 
straten,.,  de   Pb.  en  Bb.  YI.  Nevele  12.  (1462). 

LIJT  (Lijdt)  zn.  m.  Set  slapen,  het  vernachten , 
fr.  Ie  couoher ,  aetion  de  passer  la  nuif.  Franck :  ly t 
Bett.  II  Dat  alle  deghuene  die  duer  deze  stede  Uden 
zullen,  aerme  wezende,  bevant(?)  om  huerlieder 
noodt  aelmoesene  thebbene,  dat  een  yeghelic  van 
zulcke  vremde  aermen  ghehouden  wert  te  treckene 
ten  hospitaele  naerst  der  poorte  daer  zij  henen 
willen  'en  vertrecken;  in  welo  hospitael  de  voorn, 
vremde  aermen  voor  eenen  Igdt  en  repas  zullen 
voorsien  worden  om  huerl.  noodtdurft,  zonder  die 
langher  te  laten  doen  vernachten,  indien  zy  bg  avon- 
de  leden,  en  niet  langher.  db  Pb.  en  Bb.  Chni, 
II  616. 

LIJWECH.  Zie  Wech. 

LICKCLAEWE  (Licclaewe),  zn.  IMteéken,  lik- 
teeken y  fr.  cicatriee.  Kil.  Lidteecken.  j.  lijokteecken. 
Vestigium,  cieatrix.  Schiller  u.  Lubben  liklawe, 
Kennzeichen  im  Fleisehe,  Narbe.  \\  Mine  lioclaewen 
syn  vervult  [nl.  vervuild]  en  verdorven  van  teghen- 
woerdicheit  mQnre  onwijsheit.  Oetijdb.  zv  B.  122 
v^ ,  Soven  psalmen ,  ps.  37/38 :  putruerunt  et  corruptae 
sunt  oicatrices  meae.  Bybel  v.  Plantijn  1666:  myn 
wonden;  Stateobybel :  myn  etterbuilen. 

LICKTEEKEN  (Licteecken,  licteeken,  licteiken, 
lyckteecken,  lyckteken,  lycteeken,  liteken,  liteiken), 
zn.  o.  Thans  litteeken,  fr.  cicatriee.  —  1)  Wond, 
fr.  blessure.  \\  Yan  manne  te  ontlivene  jof  lyoktekin 
te  makene,  dat  es  sculdech  de  scoutete  te  doene 
jof  sine  bode.  Eü  ware  iemen  gewiset  te  ontlivene 
jof  lyoktekin  te  makene ,  dat  mach  dabt  quite  laten 
sonder  den  scoutete,  het  ne  ware  jof  dabt  ghelt 
deraf  name.  Oork.  26  febr.  1252,  Concordaat  Si.- 
Batffs  en  zijn  schout, 

2)  Ken-  of  merkteeken.  —  a)  (Yan  een  gild) ,  fr. 
insigne  (d'une  gilde).  ||  Yoirt  en  willen  wi  in  engeenre 
manieren  dat  ummermeer . . ,  enige  gulde  of  gesel- 
schap van  den  voetboege  bynnen  der  vriheit  van 
onser  stat  van  Bruessele  opgeset  of  gemaict  aal 
werden  of  gehouden,  alse  cleedinge,  oappruyne  of 
ander  liteken  te  hebben,  van  hoedekenen,  vergade- 
ringe  van  schietspelen,  om  enigejuweele  te  schieten, 
of  coninge  te  maken,  buten  der  Groter  gulden. 
Brab.  Teesten  II  642  (4  mei  1381).  —  b)  Van  de 
arme  Heden ,  fr.  des  pauvres.  \\  Dat  alle  aermen, 
levende  van  der  voorseyder  aelmoessen  van  der 
Charitaten,  zullen  ghehouden  wesen  te  draeghen 
een  mcBrck  ofte  Ujckteecken  op  haere  tabbaerden. 
BI.  V.  m.  7  oct.  1631 ;  I  760. 

3)  Spoor,  overblijfsel,  fr.  vestige,  ||  Dat  in  den 
voers.  steen  eenen  ijseren  rinck  plach  te  zijne,  daeraf 
men  alnoch  dlicteekene  af  merokelic  bevindt.  — 
Dat  die  voirs.  van  Aken  die  voers.  opgaende  houten, 
die  zy  opte  voers.  lantwere  a^ehuwen  en  ewech 
gevuert  hadden,  binnen  der  voirs.  stat  van  Aken 
achter  straten  hebben  laten  liggen,  ten  liekteeckene 
en  memorien  dat  die  van  Aken  die  selve  houten 
opte   voirs.   lantwere   gehaelt   hebben,  en  dat  die 

■fame  is  dat  sij  geseght  hebben  dat  zy  toetasten  en 
huere  recht  nemen  souden  al  die  wyle  dat  onae 
voirs.  gened.  heere  jonek  was.  Rekenk,  v.  Brab, 
reg.  136  fol.  143  v<».  en  144  v».  Onderzoek  1600. 

4)  Oetuigsehrift,  fr.  tUteetation.  \\  Dat  der  mee- 
dedighe  der  stat  beteren  sal  mit  eynen  weghe  in 
Cyper,  bynnen  ix  daghen  te  porren  selve  mitten 
lyve,  terichts  daema  dat  he  gifesoint  heet  mitter 
partien  en  mitten  here,  en  twe  gantse  jore  do  te 
wonen,  en  guede  brieve  en  liteiken  van  danne  te 
brengen  dat  he  twe  jore  do  gewoent  hebbe.  O.  o. 
Maastricht    46    (1380).   It.   Belg.  mus.   YH  318 


170 


LIN. 


LIS. 


lieteiken  (Brussel  1S60);  X  IIS  lyteiken  (Bnusel 
1868—1886). 

5)  Bliskf  grcnd  van  vermoeden,  ft.  indice,  siffnê 
appareni  qm  indique  avec  próbdbilitê.  \\  Indien  daer- 
naer  dien  beruchten  werde  beswaert  bijt  ▼erclaeren 
YAn  getuijgen,  al  vaert  oock  Tan  oenen  alleen,  niet 
suspect  erft  Tan  quaeden  yermoeden  sijnde,  oft  datter 
andere  wettige  licteeckenen  toeTielen,  sonde  men 
daerop  oock  mogen  commen  tot  aentostinge  en  ge- 
Tanckenisse  van  den  persoon.  C.  v,  Antw,  eomp. 
VII  1  9.  Yermoeijen,  indiciën  oft  licteeckenen.  ib, 
iÜ  U. 

6)  Schrift  t  hriefje,  fr.  éoriif  hillet.  ||  Alszylieden 
[fiZ.  de  yinders]  de  zelve  partyen  nyet  yerappoin- 
tieren  en  connen,  zullen  hemlieden  gheven  een 
lycteeken  om  up  troUe  te  moghen  commen.  C  o. 
Oent  II  260  (1547).  en  lyckteecken  397  (1675). 

LIMISTËR,  zn.  Benaming  van  eenen  der  menig- 
vuldige etempele  of  ^^enien"  om  de  lokene  te  tee- 
ltenen te  Meenen,  it.  désignation  (Tim  dee  nombreux 
pinn^one  è  marquer  Je  drap  è  Menin.  ||  An  Zegher 
▼an  Steenkiste,  omme  dat  hy  gesteken  heeft ...  de 
groote  prente  van  de  limisters.  —  Een  groote  nieu 
prente  ahelic  de  limisters.  Bbhbbt,  I  310  (1561). 

LIMOGEf  Lamobgb  (Lymoeee,  lamoigne, 
lamoengle,  lamoen),  zn.  Tatant,  ir.  faiean.  Kil. 
L  i  m  o  g  i  e  fland.  PhaeianuSt  phaeiaea  avie.  La  Cume 
Limoges  (eoq,  poule)  Faiean,...  cocq  limogee, 
auirement  nommez  faieant  (1451).  In  het  edict  op 
de  jacht  y.  31  aug.  1613,  PI.  v.  VI.  II  394  a.  74. 
76.  78,  is  het  w.  lijmoege  vervangen  door /at«aii^. 
II  Haesen  of  lainoengien  op  den  sneeuw  niet  te 
vangen,  met  honden  of  met  bc«en  of  stokken  [nl. 
vuurwapens]  niet  te  dooden.  Oekabd,  Antw.  arch. 
I  141  (1507  \  Lamoenen.  Ih.  200.  Soo  wat  man  die 
scote  eenen  wilden  swane,  reyer,  velthoen  oft 
lymoege,  die  verbeurt  tsestich  royalen  Eekenh.  v. 
Brah.  reg.  187  fol.  302  v<>.,  Ord.  Warantmeeeter 
1515  a.  7.  Die  eenighe  wilde  swane,  reygher  oft 
lamoegen  schiet,  sal  vallen  in  de  boete  van  thien 
realen.  PZ.  o.  Brab.  uit  febr.  1545,  a.  25;  II 171.  It. 
173.  174  (1568).  Soo  wie  hem  voordert  eenighe 
patrysen,  lamoignen,  swanen,  rygers  oft  eenighe 
wilde  beesten  met  eenighe  garen,  stricken  oft  dier- 
ghel\joke  te  vangen  oft  te  schieten,  verbeurt  het 
gaeren ,  boghe  oft  ander  instrument  en  daerenboven, 
tot  proffijte  van  den  heere ,  iij  Earolus  guldens . . 
Landeh.  v.  Grimbergen  a.  57.  (1275/1556).  It.  C. 
o.  Sanihoven,  K.  en  br.  1665  a  44  lamoingen. 

LINDE,  zn.  v.  LiimEBOOM,  m.  Zooals  thans, 
fr.  tilleul.  Onder  den  lindeboom  hadden  de  vergade- 
ringen der  gemeente  en  de  terechtzittingen  plaats  ;  hij 
wae  pde  Uevelingsboom  der  geliefden  \'  onder  gijn  gC' 
bladerte  danete  de  jeugd  j  hij  was  het  zinnebeeld  der 
vr^heid,  en  wij  zien  hem  ook  tot  kaak  of  schandpaal 
dienen  f  fr.  les  assemblees  de  la  commune  et  les  séanoee 
de  justice  avaient  lieu  sous  Ie  tilleul;  celui-ci  était 
Varbre  favori  des  amants;  la  jeunesse  dansait  sous 
son  feuillagCf  Ü  était  Vembléme  de  la  libertéf  et  nous 
Ie  vógons  aussi  servir  de  püori.  ||  Dat  hem  elck* 
verdnghe  van  quade  eeden  te  zweerene, . .  op  de 
boete  van  z  lib.  par.  en  arbitraire  correctie,  te 
wetene,  van  ghestelt  te  wordene  aen  de  linde, 
telex  aensiene.  ds  Pb.  en  Bb.  XXYI.  Eupelmonde 
97  (1555).  Zie  Qtimm  Wörterbuch  Linde  2)  en 
Gerichtslinde,  Bechtsalterihümer  793  en  volgg. , 
en  Noordewier  3<)è:  ds  Pb.  en  Bb.  Oent  IV  286; 
Lezer  Linde  en  Gerichtslinde  (a.  1412); 
Kempeneers  Montenaken  passim;  Hoffmann  von  Fal- 
lersleoen  Niederlandische  volkslieder  XLii;  zie  ook 

TIIB8CHAXB  BAViniir. 


LINDESEE,  LiJiTEWB,  sn.  Soori  vem  wU^  fr. 
eorte  de  laine.  ||  Tan  enen  sao  Undezee  sal  mer 
maken  twee  beUaerts  en  dri  smael  brede;  en  die 
gheen  bellaerts  maken  en  wilt,  sal  moghen  ma- 
ken vj  smael  brede  en  niet  meer.  Eh.  Ldketng. 
Dieet,  ord.  1425,  Wolwerk  a.  3,  Tweelf  soipelieren 
wollen ,  half  middelkindtswoudt  eü  half  fyn  lyuaee. 
Arch.  Bergen-op-Zoom,  Breedenraads  beelmtem  vem 
1476^1518  nr.  f  1.  4  mrt  1489. 

LINFABS,  zn.  mv.  Benaming  eener  hemde  haam" 
stroopers  die^  omtrent  het  midden  der  xiv  eeuw,  ds 
Bhijnstreken  onveilig  nuiakten,  fr.  mom  domnS  è  urne 
bande  de  brigands  qui  infestaient  les  conirées  rhénamer, 
vers  Ie  milieu  du  xiv  siide.  Zie  David  Vitderlandeeke 
historie  V  577  en  de  aldaar  gemelde  geechied- 
schrijvers. 

LINGENE,  zn.  Kil.  L  i  nghene.  vet.  fond.  lAmme. 
slijk  f  modder,  fr.  de  la  boue^  eene  bet.  die  wel  past 
op  het  volgende:  ||  Dat  niemene  moet  mul  nooh 
linghene  werpen  in  de  beike,  up  zz  s.  Kb.  Lakemg, 
Ipereuj  vii,  Vulres,  doch  niet.  op  deze  aanhalingen 
uit  Jait  t.  Dixkudb  56.  59:  {|  Hy  \nl.  Willem 
van  Loo]  dede  se  drie  daghen  liuio  sitten  al  naeot 
int  pelleryn  te  Bycele,  zonder  eten  en  drinken; 
men  wierp  na  hemlieden  met  yorte  appelen,  met 
moren  [modder,  slijk]  en  met  lingne.  —  En  de 
quade  knechten  wierpen  linghenen  van  quaden 
eyeren  en  vorte  appelen  na  Bosscaerde.  (Lambin 
verklaart  het  w.  door  eiersehaUm,  fr.  eoques  d^aeuf, 
wat  aannemelijk  zou  kunnen  wezen  voor  56,  doch 
in  59  zagen  wy  liever  het  sUjm  van  bedorven  eiere, 
fr.  la  glaire  d^osufs  gdtés). 

LINGEREN,  zn.  mv.  Yan  goud  en  zilver. 
Staven  f  btiren,  stangen,  fr.  des  Ungols  (d^or  ei 
d' ar  gent.  ||  Proces  van  N. . ,  dewelke  hem  vervoorderd 
heeft  te  sohroyene  alderley  soo  gouden  ab  silve- 
ren  munten,  en  het  schroysel  daeraf  komende  ge- 
smolten en  de  lingeren  verkocht.  Gékabd,  Antw. 
arch.  I  296  (1569). 

LINCKEN  (Lyncken),  ow.  Verlangen,  haken 
(maar) f  fr.  désirer,  aspUrer  è.  ||  Dat  zou..,  haer 
ooc  voughende  an  de  tafele,  heeft  t  voornoemde 
schaepshooft,  dat  zou  wederbracht,  zonder  eenich- 
sins  up  den  zaturdach  te  peynsen,  up  den  cant 
van  de  tafele  ghestelt  en  danot  dersenen,  daerhaer, 
mits  haere  veurghaende  langhedurighe  zieckte,  naar 
ghelynct  (verlangt)  hadde,  gheheten.  Cavkabbt, 
Bijdragen  426  (1592). 

LINCKSEL  (Linczsele,  linghsele),  zn.  o.  Lenging, 
verlenging  j  fr.  aüongemeni.  ||  It.  daertoe  gheoochi 
groote  sterke  lange  nagle  omme  tlinczsMe  vaste 
mede  te  maekene.  Stadsrek.  Ninove  1477.  It  O. 
V.  Loven «  Serdt,  10. 

LINTWORM,  zn.  m.  Draak,  fr.  dragon.  Kil. 
Lindworm  q.  d.  Nilworm,  faeulue,  eroeodibu 
Niliacue,  etc.  K.  auet.  Ver  frequent  sur  la  rivière 
du  NU :  crocodile  du  Nil.  Ghrimm  lindwurm ,  drache. 
Lezer  lintwurm.  ||  Item ,  sinen  [iiZ.  van  sint  Servaaa] 
pelgrimstaf,  met  eener  potenchen  [nl.  kruk]  daer 
hi  den  lintworm  met  doodde.  Belg.  mus.  III  408, 
15de  E. 

LISSEN,  LIJSSK,  zn.  mv.  LeertouweriJ.  De  m#- 
einden  eener  huidj  fr.  les  lisi^es,  les  exUrémitéê 
d^un»  peau.  \\  Item ,  sullen  alle  huy vettere  an  schoen- 
makers gehouden  wesen  hun  leer  te  stellene  omtrent 
der  cupe  daer  tselve  in  gelegen  heeft,  al  nat, 
alzoe  dat  tselve  uyt  der  cupe  commen  enopgehaven 
is,  op  eenen  hoepe  oft  twee;  behalven  SmX  men 
die  halsen  en  lyseh  gecommen  van  denselven  rugge , 
sal  stellen  neven  dienselven  rugge  in  eenen  anderen 
hoepe.  —  Die  schoenmakers  sullen  sohuldich  en 


LOC. 


LOE. 


174 


gehoaden  lyn  hun  werk  goet  en  getioawe  te  maken, 
te  wetene:  van  coyen-,  Tenen-,  oeeenleer  en  dier- 
gel jcke  leer,  wel  getout  en  wel  geret,  en  sullen 
OTerleer  maken  ran  den  YOerscreTen  leer;  en  die 
binnensoelen  moeghen  ey  daeronder  setten  ran  hal- 
een en  liasen  wel  geroet,  en  lappen  van  rugleer, 
en  egheen  andere  lappen,  en  daartoe  wel  geroet. 
JT.  Uertouwertambaehi  ie  DUit,  27  febr.  1546  a. 
2  en  21. 

LIT,  zn.  o.  1)  Qraad  wam  venoani$ehap ,  fr. 
dtjffté  dt  parenté,  ||  In  *t  schependom  van  Antwerpen 
en  moghen  niet  wesen  die  naerder  sQn  van  maee- 
Bchap  aan  t«n  derden  halven  lede,  als zQn broedere, 
en  broeders-  oft  susterskinderen ,  die  naerder  z^n 
dan  ten  derden  halren  lede.  C.  o.  AiUw,  1582,  IT  6. 

2)  Sijne  volle  leden  hebben.  Yan  eene 

gerechtelijke  handeling.  Volledig  tijn ,  eutn  alle  wette- 
l^ke  vereitchten  w^doen,  fr.  (d'uH  acte  fudicicnre) 
eire  complet,  aatiefaire  è  iouiee  lee  exigeneee  Ufjalee, 
il  Zal  eene  purge  hebben  hare  volle  leden,  zo  behoort 
er  toe  dat  hem  de  heere  oft  de  meyere  gheven 
eenen  heèrliken  daoh.  C.  v.  AaUt, 

LITT£ECK£N.  Zie  licktxeckek. 

LITSOëN,  zn.  Tgl.  met  het  wkw.  lensosnxv. 
il  Dat  nyemandt  egeen  litsoen,  drooghen  harinek, 
oeck  wraoken,  onkuerbaer  harinek  en  zal  mogen 
▼erooopen  binnen  deser  yryhejt  Tan  Turnhout  oft 
Outumhout.  Kb,  v.  Twrnhout  1650  fol.  76. 

LI VB£I  (Lirereya ,  livrye) ,  zn.  ▼:  KrijgêkUeding 
en  diengikUedingen ,  ft.  livrée,  tenue  de  guerre  et 
de  service  des  güdes,  ||  Betaelt  voor  iiio  liüj  ellen 
laeken-  betaelt  voor  xüi  ellen  groen  laeken,  daer 
livrye  [krggskleeding]  van  den  voetboghe  en  hand- 
boog  a%emaeckt  was.  Vak  Mslckbbbkv,  JTruw- 
gilde  26 ,  reken,  van  den  tocht  naar  CdUns  14S6.  Dat 
sy  \nh  de  gilde  van  sint  Sebastiaan]  tabbaerts, 
rocken  oft  heucken  sullen  moghen  draghen  van 
eenen  parure  en  livereye  als  by  den  supplianten 
geordonneert  sal  worden,  ds  Pb.  en  Bb.  XXY. 
Kemteke  40  (1533). 

LOBEËL,  zn.  o.  Laken  weverij.  De  onderste  rand , 
de  Uh,  ft,  {draperie)  Ie  hord  inférieur,  \\  Alvooren, 
dat  men  nu  voordt  useren  zal  an  tlobeel  van  den 
ghesneden  lakenen,  die  ghewyst  zullen  worden 
naer  dezelve  snede  waerdich  het  teeken  metter 
Booee  thebbene,  daerbij  te  stane  [2.  slane]  een 
cleen  loodt   Kb.  Lakengilde  Bntgge,  VuUers,  58. 

LOBIJN,  zn.  o.  i|  Een  sel veren  beckin  en  een 
lobQn ,  met  der  wapenen  van  Dendermonde.  dx  Pb. 
en  Bb.  Oemt  II  540,  Juweelen  v,  sent  Joorisgnlde 
1528. 

LOCHT,  zn.  Tnin,  hof,  fr,  jardin.  \\  Ben  half 
buender  lands . . ,  gheleghen  op  feit  achter  Gallen- 
berge, achter  WilTems  lochten  Tan  Callenberghe. 
Oharierb.  begijnhof  Brussel,  fol.  206  v».  Schep.  St.- 
Pieters-Leeuw  1364.  Zie  ook  Lochtikck. 

LOCHTËN  (Lochtin)  ?  ow.  Hovenieren,  tuinieren, 
fr.  jardiner,  \\  In  den  boegaert  moghen  de  pach- 
ters lochtinen  metter  spade ,  sonder  plouoh  en  sonder 
beesten  eenegherande  derin  te  doene.  ss  Pb.  en 
Bb.  IX.  JEeke  5  (1405). 

LOCHTENAERSCHAP  (Loeghtennarscap) ,  zn. 
Soveniersambt ,  fr.  office  du  jardinage,  \\  In  offido 
quod  vulgo  dieUur  loeghtennarscap.  Vak  Lokebxn, 
St.'Pierre  nr.  535  (1238). 

LOGHTINOIER,  zn.  Tuimer,  hovenier,  ft.jar- 
dinier.  \\  Omme  dieswille  dat  gylieden.  Jan  Cooman, 
lochtingier,  en  Deoys  Byckaert,  ticheldecker  Tan 
uwen  ambachte , . .  ulieden  vervoordert  hebt .... 
Cakkabbt,  Bijdr.  487  (1566). 

LOCHTINCK  (Lochtün,  lochtin,  loohtyno),  zn. 


m.  TVmi,  hof,  UÊoesMn^  ft.  jatdim^  noiager.  Eöl. 
Lochtinck.  fland.  j.  hof.  Hortus.  \\  In  reddiübui^ 
supra  lochtin,  et  dUii  in  villa,  UL  sol.  Tav  Lokb- 
BBV ,  St'JPierre  nr.  896  (1281).  En  es  wel  te  wetene, 
dat  die  in  Ghrusenberghe  porten,  torren  of  husin- 
ghen  daeraen  clevende,  wonen  zullen,  en  zullen 
gheene  usanchen,  lochtin,  preyel  of  andere  ysemen- 
ten  moghen  hebben  upt  kerchof ,  bg  niemens  orlove 
no  anders,  db  Pottzb,  Kortrijk  322  (1358).  De 
poerte,  sinen  perdstal,  den  lochtino  bachten  schuere 
en  de  heelt  van  si  den  fruit«.  db  Pb.  en  Bb.  ix. 
Zeeoergem  4  (1422—1424).  Erve  en  lochting.  Aud. 
Meng.  rr  155  (1448).  Op  onderalf  dachwant  lants , . . 
en  heet  de  Lochtyn.  db  YLAKHrcK,  Zw.  153  (1851). 
Hoof  kin  en  lochting,  metten  duufhuuse  daerup 
staende.  ld.  Stad  it  189  (1524).  Dat  nyemant  in 
ander  lieden  bogaert  of  lochtyno  en  gaen  noch  en 
comen  [sic"].  C.  v.  Brugge,  1 219  (1552).  Denloohtync. 
O.  V.  Qeni  ii  252  (1546).  Den  lochtinc.  76.  367 
(1560);  en  passim  in  Vl. 

LOCHTVRIJ,  bn.  Yan  een  erf.  Imchtvnj,  nl. 
vrij  in  de  hoogte,  ft.  (d*ume  propriété)  libre  en  hash 
teur.  il  Ben  yeders  erve  is  Trg  en  lochtvrfj  van 
den  gronde  af  tot  den  hemel  toe ,  tensg  dat  bl\jcke 
Tan  servitute.  C,  v.  Diest,  VZ.  xix,  19. 

LODDER  (—e),  zn.  m.  Een  zeker  kleedingsiuk^ 
ft.  certaine  piiee  d'hahUlement.  ||  Vort,  wat  manne 
die  een  porpoint  Tercochte  ofte  eenen  loddere,  en 
men  up  hem  prouven  mochte  dat  hQre  valsohe 
sto£fe  in  gheleit  nadde,  als  es  scaerhaer  en  vlochaer 
en  coutoen.  db  Pauw,  Vgb.  78  (1358). 

LODDER,  zn.  m  ;  vr.  Loddbgb.  ÉengeU  man^ 
eene  geile  vrouw,  ft.  u»  homme  vohgiiueux,  une 
femme  voUipiueuse.  Kil.  auet.  Lodder.  Seurra, 
seortaior,  homo  venereus.  Belistre,  putier.  \\  Doe 
sprac  vrou  Margriete:  Willem  is  beter  en  eelder 
van  gheboerten  dan  ghy  zyt;  na  alle  wetten  civil 
en  ooc  na  de  wet  Gods,  hy  es  eelder  van  ghe- 
boerten en  ghetronwt  [nl.  wettig],  en  ghy,  van 
uwes  vadersweghe  zyt  ghy  onedel  en  een  bastaert. 
Doe  sprac  Jan  [van  Avenues]  voer  den  coninc, 
by  der  tafele  van  marmere,  voer  al  tvolc:  Gk)d 
moets  jammeren,  dat  ie  eene  loddeghe  hebbe  tot 
eender  moedere,  en  zo  verantwoorde  Qtod»  my;  eü 
u  maeght  wel  jammeren,  dat  ghy  hadt  eenen  lod- 
der, een  pape  te  eenen  vadere;  efl  nu  weet  elker- 
lyc  u  edelheyt.  Hebt  gy  ons  hier  ghedaen  daghen 
om  u  zelven  te  scoi&erene?  Jah  t.  Dixxudb  141; 
it.  240.  Men  sal  bannen  uytter  stede  en  casselrjra 
rabauwen,  loddegen,  trawanten,  oocquinen  en  botters. 
C.  V.  Cassd  a.  156.  It.  C.  v.  Órave  i  41 ;  Cannaert, 
Bgdragen  28  en  35. 

LOEFFENE  LUDE.  Zoo  staat  er  in  het  Codex 
op  de  Brab.  Teesten  I  788,  priv.  's  Boseh  11  jan. 
1330  a.  14;  doch  er  moet  gelezen  worden  ghb- 
LOBTSAK  LUDB ,  gsloofioaardige  lieden ,  ft.  des  per' 
sonnes  dignes  de  foi,  naar  eenen  zuiverderen  tekst, 
en  heel  het  art.  als  volst:  i|  Weer  oec  dat  die 
levende  met  groter  armoede  of  noede  bevaen  worde, 
en  hy  dese  armoede  of  noede  met  sinen  gheburen, 
die  gheloefsam  lude  weren, . .  betonen  mochte , . . 

LOENTE,  an.  v.  Windstilte,  onwind,  ft.  eaUne^ 
absence  de  veni,  \\  Yan  arbeyde  van  mele  te  haelen 
en  ter  hackers  huysen  te  voeren  in  de  loente,  en 
tbroot  weder  in  der  stat  faute  te  brenghen,  be- 
taelt... Stadsarch.  Bergen-op-Zoom,  Sièken.  nr. 
648,  Mrt.  1479—1480.  Ord.  aeng.  de  hackers  ten 
tyde  van  loente  en  stUheden  van  wynde.  —  Om  dies 
wille  dat  den  tyt  van  loente  en  van  stilheden  van 
wynde  was,  en  dat  men  qnalic  gemalen  meel  crigen 
[kon.].  Ibid,  (Onypers  t.  Y.).  Zie  ook  awutt. 


472 


LOF. 


LOY. 


L0E8CH  (Looe,  losch,  loechs),  en.  lEenê  toort 
van  kostbaar  leder  (marokijn?),  eertijds  in  gebruik 
voor  het  benedenste,  afhangende  deel  der  zitkussens ^ 
meestal  roodkleurig,  en  soms  versierd  met  borduur» 
werk  (?),  fr.  sorte  de  cuir  de  prix  {maroquin*i) , 
autrefois  en  usage  pour  la  partie  inférieure  peadante 
des  coussins  de  siège,  généralement  de  couleur  rouge, 
et  orné  quelquefois  de  broderies.  Kil.  Loose  yan 
het  sittekussen.  Pulvini  pars  adversa  sive  ima, 
rudis  et  textile  pictura  operéque  JPhrygio  [»/.  bor- 
duurwerk] vacua:  ex  rubro  corio  plerumque  eonstans  ^ 
unde  et  roode  loose  etiam  diciiur.  Schiller  u.  Lubben : 
Losch  e  y  Leder,  auf  der  einen  Seite  roth,  au  f  der 
andem  weiss.  Lexer:  Lösche.  lösch,  sin.  eine  art 
kostbaren  Ieders,  bes.  rotes  leder,  saffian,  aluta,  — 
art  leder  oder  wachstuch ,  worin  die  yardel  gepackt 
worden.  1|  Duodena  pellium ,  que  dieuntur  rodloechy 
den.  Tol  te  Damme  1252.  Dat  men  van  eenre  ygeliker 
dosinen  loeschs  gelden  sal  enen  assijs-ingelschen  tas- 
sysen ,  en  dairmet  sal  dloechs  quiten  siju  yan  allen. 
(Kantteekening :  Item ,  yan  eender  dossinen  loeschs 
sal  men  gelden  een  inghelschen).  Diest,  Doude  Bootb, 
f.  66  (12  dec.  1390).  ||  ||  In  die  camere  boyen  die 
poerte:  It.  noch  een  half  dosyne  sittecussene  met 
eenen  teneyten  yelde,  onder  met  roeden  loessche. 
It.  noch  een  half  dosyne  sittecussene  met  eenen 
groenen  yelde  en  met  roeden  loessche  onder.  It. 
noch  een  haWe  dosijne  sittecussene  met  eenen 
blauwen  yelde  en  met  loessche  onder.  It.  noch  yj 
blauwe  sittecussene  slecht  blau  laken  met  royen 
loessche  onder.  It.  noch  dri  sittecussene ,  daer  Janu- 
arius  en  februarius  op  steet,  met  roeden  loessche 
opt  doyerrecht.   Inv.  v.  d,  Suist  1489. 

LOET  (Loed),  zn.  Lood,  munt  of  gewicht?  fr. 
monnaie  ou  poids  ?  Kil.  Loot.  j.  half  oncie.  semunciat 
dipondius.  A.  Wauters,  Tables  ehron.  ii  589  (1179): 
eens  de  5  lods  d*argent,  Maigne  d'*Amis  heeft  1  o  d  i  s , 
semuneias  demi-once  (A  1167).  |j  Zo  wie  uyt  syn  lande 
delft  Eout  [üar.  seC]^  daer  men  zout  af  ziet,  die 
es  den  graye  eens  schuldich,  yoor  elc  ghemete, 
drie  loeds.  (Lat.  tekst  lodos)  de  Pb.  en  Bb.  XYI. 
Assenede  39  (1242). 

LOFFELIJCK  (Loyelic,  — lec),  bn.  en  bijw. 
'Yan  personen  en  zaken.  In  H  algemeen  f  van  taken, 
de  vereischte  hoedanigheden  en  deugdelijkheid  bezit' 
tend,  lofwaard,  ft.  se  dit  des  personnes  etdesohoses, 
en  générale  des  choses,  possédant  les  gualUés  et  la 
bonté  requises,  louable.  Kil.  Lofsaem  —  lofweer- 
digh  —  loflick  —  loflicken.  LaudabiliSf  laude  dignus, 
laudabiUter.  Maigne  d'Amis  Laudahüis,  —  appro- 
batus :  ds  bon  cdoi,  en  bon  éiat.  Laudahile  bladum 
(1202).  Yan  personen.  —  Loft'elijoke  getuigen. 
Oeloofwaarde  getuigen ,  fr.  témoins  dignes  de  foi, 
II  Offt ...  die  parthyen  sulx  consten  geproeyen 
met    twe   loffelicke   getuigen.    C  gr.   Loon  I   131 

(1527).  —  Een  loffelijke  dorsoher.  Sen  lof- 

waardigCj  aanbevelingswaardige  dorscher,  fr.  tf»  batteur 
en  grange  louable,  reoommandable.  ||  Alse  die  thiende 
in  de  scure  bracht  es,  soe  sal  the  gasthus  daer 
senden  enen  loyeleken  derchere.  Oork.  11  juni 
1277.  —  Yan  zaken.  ||  In  triginta  quinque  solidis 
noüorum  et  duobus  ei  dimidio  eaponibusj  bonis  et 
lamdabilibus.  Schep.  Brussel  1454.  Ouden  rente- 
rollen  en  boucken  yan  landtheeren  wert  ghelooye 
ghegeyen  en  men  doet  daerop  recht  alzoyerre  als 
die  loyelic  en  behoorlic  onderhouden  zijn.  C.  v. 
Qent  Yi  2.  En  die  waghen,  dien  the  gasthus  daer 
senden  sal ,  sal  alsoe  loyelec  siin,  dat  cher  ['s  heeren] 
Wouters  thiende  niet  yerledt  [var,  yerletd]  en  bliye. 
—  En  alse  dat  coren  ghewannet  es  loyeleke . . .  Oork. 
11  juni  1277.  It.    C,  v.  Loven,  8erv,  66.  C.  o.  d. 


Kid  X  7;  C.  «.  Antw,  1545,  Yiii  40;  C,  v.  Bru9- 
sd.  Stat.  Serv.  21.  36;  Martinaz  135. 

LOGENLUCKHEIT  (Loegelyckhede) ,  zn.  On- 
waarheid, leugens,  fr.  des  mensonges,  jj  Wye  scepenen 
loeghelychede  anesecht  omme  profijt  en  oorbuer 
yan  der  poort,  men  zalne  bannen  yijftich  jaer  uyten 
lande  yan  Ylaenderen.  ds  Pb.  en  Bb.  xxyi.  Rupel^ 
monde  69  13<ie  E.). 

LOGENSTROOPEN ,  Logbnstbeepek  ,  bw.  Leu- 
genstraffen ,  leugenachtig  maken^  fr.  iraUer  de  menteur. 
Kil.  Loghenstroopen/ logenstraffen. Arguere sive 
insimulare  mendctcii.  jj  Wie  den  anderen  logen- 
stroepste  [var.  loegenstreept] , . .  hi  es  om  ...  K,  d. 
Ammanie  1292  a.  1;  Waalsche  keure  v.  Mei  1312: 
quiccmque  lautre  dement. 

LOGENSTROOPEN.  Zie  ^eugenstboopen. 

LOGER,  zn.  Kogel,  fr.  balU  de  fusil.  \\  Seeght 
oick  een  andere  carabyne  geroaeckt  te  hebben  [met] 
een  gelycke  steertyyse,  schietende  de  yoors.  cara- 
byne ,  oyer  syn  best  onthout ,  20  logers  int  pont.  — 
Een  carabyne  lanck  wesende  drye  yoeten,  schie- 
tende 15  logers  int  pont.  L.  Galesloot,  Messager 
1885,  blz.  10. 

LOY  (Loye,  Loeye,  Loie),  zn.  y.  en  o.  In  yer- 
schillige  bet.  1)  Wet,  de  Romeinsche  wetten,  tegen- 
overgesteld aan  het  costumier  recht;  het  recht;  ook 
een  statuut,  fr.  loi,  les  lois  romaines,  opposées  au 
droit  coutumier;  droit  et  justice;  aussi  un  sfaUU. 
Kil.  Loy.  vet.  fand.  Lex.  Ook  Louwe  /  lauwe. 
II  Noch  en  sal  noch  en  mach  mijn  here  Woutre 
yorseit , . .  noch  nemen  noch  arresteren  haer  cnapen, 
noch  haer  maisnide,  noch  hare  late,.,  het  en  si 
oyermids  mesdaet,  ochte  oyer  leleec  fait,  ochte  bi 
loye.  Oork.  28  aug.  1292;  Fr.  tekst  par  log.  Een 
loye  en  een  moejelijck  recht  K.  v.  8t.- Truiden, 
1366  a.  44,  Piot,  Cart.  II  10.  Eyn  loye  eyn 
mogelick  recht.  C  v.  Jdaastr.  Stat,  1380  a.  96. 
So  solen  die  scepenen,  yan  schoulde,  yan  erfliken 
guede  eii  yan  anderen  saken  datseWe  recht  en  loye 
wisen  dat  sij  yan  aids  gewyst  hebben,  a.  120. 
Want  die  stadt  te  recht  en  te  loye  steit  als  eyne 
guede  yrie  stat.  a.  123.  Nae  die  dispositie  yan 
eender  loy  en,  die  seegt:  mortuo  mandatore,  expirai 
mandatum.  Y.  D.  Tat.  30.  Een  loy  oft  statuyt. 
413  Y^/  Die  actie,  die  gefundeert  wort  in  een  loye 
oft  rechte,  dat  een  tribuyn . .  yan  Koomen,  geheeten 
Aquilius,  maicte  opte.scaden  die  deen  persoon  den 
anderen  aendoet.  86.  Wet  eü  loye.  Plac.  o.  VI, 
I  102  (1521).  Loeyen  en  wetten.  Jan  t.  Dizmübb 
125.  Hoewel . . .  den  procureur  gheïnterdiceert  en 
yerboden  is  eenige  Latijnsche  woorden  te  ghebruij* 
eken,  oft  eenige  loeyen  oft  passagien  yan  de  ghe- 
schreye  rechten  in  heure  schrifturen  te  allegeren,. . 
C.  V.  Lier,  Stijl,  xvii  19.  —  DocteuT  in  loy. 
Doctor  in  H  Bomeinsch  recht,  fr.  doeteur  en  droii 
romain.  f|  In  den  handen  Peters  yan  Camdonck, 
docteurs  in  loy,  cancellier  ons  genadich«  heeren. 
A.  Waütbbs,  £nv,  II 67,  Lakeng.  v,  Merckten.  1411. 

2)  JEed,  fr,  serment,  ||  De  yerweerdere  in  yer- 
baele  saecken  de  schuit  ontkennende  en  den  gede- 
fereerden  eedt  (soeyerre  de  aenspraecke  het  loy 
offereert)  accepterende,  moet  denselyen  eedt  doen 
terstont  ten  selyen  genaohtdaeghe.  C.  v.  Caggevinne, 
Stijl.  a.  13.  —  Syn  loije  doen.  Zijnen  eed 
doen,  fr.  préter  serment,  \\  Dan,  oft  hg  op  die 
sefye  deerdenmael  niet  yort  en  queroe,  sal  den 
aensetter  dan  moeghen  syn  loye  doen,  en  yorta  op 
hem  yolgen,  nae  der  stadt  recht,  yoer  brueken  en 
costen  daerop  gegaen.  JT.  v.  Tongeren  1502  a.  3.  — 
dLoy  deiien.  Zie  Den  eet  deelen,  Otossa' 
rium  L  889.  ||  Die  cooper,  den  eedt  des  yoeraor.  nae- 


LOK. 


LOL. 


m 


derlincx  niet  beghereDde,  maer  selve  willende 
proberen  dat  den  .naederliuck ,  roet  andere,  Tan 
de  yernaederde  goeden  pactie  oft  conventie  gemaeckt 
heeft,  mach  dat  doen,  ofte  den  naederlinck  daeraf 
dloy  deylen,  ofte  hem  t'selve  stellen  in  deylinghe 
yan  eedt.    C.  v.  Loven  x  14. 

3)  Beehisgehled ^  fr.  juridiction.  \\  Dat  de  vors. 
Jacob  . . .  Eateline ,  sier  nichte  yora. ,  vooral  doen 
aal  coateloes  en  scadeloes  huut  den  zeerde  [seent^  ?] 
en  des  bisoops  loye.  Gaknabbt,  Bijdr.  381  (1374). 

4)  Allooi,  gehalte^  fr.  aloi,  titre.  ||  Tuee scellinghe 
onder  groeten  GoniugstomojKe ,  goet  en  gherecht 
en  van  goeder  loien.  Charters  van  Terkameren 
nr.  106,  Dworp  1333. 

6)  Loykens(?)  hantschoenen.  Sand- 
schoenen  van  gelooid  leer?  fr.  des  ganis  de  cuir 
tanné.  Kil.  Loye  /  louwe.  sic.  hoU.  j.  tanne. 
II  üytgescheyden  en  gereserveert ,  tot  behoef  van 
den  heere  van  Beveren,  terecht  van  erkentenisse , 
tVelck  t'elken  Sinxendaege,  op  syn  kasteel  van 
Beveren,  gedaen  moet  worden  van  witte  loykens 
handtschoenen ,  borsekens  en  toumoiskens.  db  Fb. 
en  Bb.   XXY.   Kalloo  21  (1575).   Zie  ook  Hant- 

SCHOEy. 

LOYAEL,  bn.  Wettelijk ,  fr.  Ugai.  \\  De  loyale 
oosten.  C.  gr.  Loon  II  415,  Reckheim.  —  l^yhoff, 
Qedenkw.  I  282.  325.  Loyal  essoinne^  en  loial 
essoigne:  wettige  verhindering. 

LOYEN,  bw.  Becht  erkennen  of  geven  op\  fr. 
reoonnaUre  ou  donner  un  droit  sur.  jj  Dat  wi, 
momboren,  en  de  outste  van  den  scepenen  en  van 
der  vriheid  ghemeinlic  van  Dormale,  versocht 
zijn . .  wat  rechte  . . }  tughen  en  dragen :  dat  ons 
wel  condich  is,  dat  Jan  Yan  Dormale  een  pannus 
[nl.  paenhuys,  brouwerij]  hadde  te  Poelnaetsen, 
dwelck  hi  veroochte;  en  dat  hi  daema  quam  aen 
alle  de  ghemeyn  lade  van  Dormale  en  zeide:  dat 
hi  sijn  pannus  te  Poelnaetsen  vercocht  hadde,  eiï 
dat  hi  gheme  een  ander  pannus  in  de  vriheid 
zetten  soude,  en  bat  ons  allen  dat  wy  hem  dat 
recht  laten  wouden  dat  syn  ander  pannus  hadde 
te  Poelnaetsen;  van  denwelken  tghemeyn  dorp  en 
vriheid  hem  andwoirde  en  zeide:  zy  gheven  hem 
gheme  alsulke  coere  quite  haer  aenghedeelte  als 
si  daerane  hebben  souden,  maer  sheren  ceure  so 
en  loyen  si  hem  niet.  Rekenk.  v,  Brab.  reg.  131 
fol.  52;  15d<i  E.  Dormale. 

LOYRECHT,  zn.  Romeinsóh  recht ^  fr.  droit 
romain.  ||  Na  den  ouden  loyrechten , . .  soe  sullen 
die   agnaten  hebben  dat  leen.    Y.  d.  Tav.  199  v°. 

LOKE  (Leucke,  Luke,  Lucke),  in.  1)  Omheining , 
fr.  clóture.  Kil.  Lok  e.  j.  Leucke.  S^menium, 
II  Okutsurae,  qwte  fient  circa  dietam  terram,  quae 
vulgariter  dicuntur  Loke,  dehent  inspici,  emendari 
et  fieri  per  scabinos.  E,  v.  JEedoo  1240.  Negheen 
ghebot  es  de  scoutete  schuldech  te  gebiedenesonder 
den  abt  jof  sinen  bode  en  sonder  sin  geheet;  hetne 
ware  loke  te  scouwene  en  waterl^et.  Dibbcx,  Qends 
eharterb.  5  a.  8  (1252).  Yan  allen  mesdaden  van 
iy  schel,  die  scepenen  wisen,  jof  hoe  so  si  vallen, 
es  de  scoutete  sculdeoh  te  hebbene  den  derden 
penninc  eü  niet  meer,  sonder  voor  loken  te  schou- 
wene eiï  waterlate.  a.  10.  Loke  te  scouwene  en 
waeterlaet,  dat  es  scouteten  recht  up  doude  eü 
niet  vorder ...  en  gevielt  dat  men  vorder  scouwen 
soude  loke  jof  waeterlaet,  so  waer  het  scouteten 
recht.  a.  11.  —  Alst  schepenen  goet  dunct ,  men  visi- 
teert de  leucken  en  thuyuen;  en  die  qualick  zyn 
leucken  oft  thuynen  ghemaect  heeft,  boet  jeghens 
den  heere  drye  schellyngen  parisis.  C.  v.  DesseU 
donek  1612  a.  54.  Wat  men  tuijght,  dat  men  heeft 


gesien  doen,  van  wegen  te  varen  en  te  gaen,  en 
van  loke  te  luken,  en  over  recht  niet  en  tugght, 
dat  en  doet  nyemen  onstade.  t Recht  o.  JJccle  a.  48. 
Yan  loke  doen  Yrede»  gelijck  dat  gbyne  hebben 
wilt.  a.  15. 

2)  Sen  opening t  een  gat;  —  een  put  {een  om» 
muur  de  waierbak),  fr.  une  ouverture ,  un  trou;  —  tf» 
puits  (un  réservoir  entouré  d^un  mur).  Kil.  Lok 9, 
lok,  lock.  ger,  sax.  sicamb.  Foramen.  ||  Welke 
fonteine  men  draghen  sal  in  devizen  ghewrocht 
van  bordure,  staende  beheymt  in  eene  loke  oft 
murage,  met  eenen  torrekine  uprijsende  en  daer- 
uut  sprutende  drye  goten  overal  spraeyende,  in 
teekine  der  heligher  Triniteyt.  Fb.  de  Potteb, 
Oent  III  607.  R^l.  Rederijkerskamer  de  Fonteine 
1448;  zie  aldaar  het  Blazoen  blz.  276. 

8)  Hakhout  dienende  tot  de  omheiningen  ^  fr.  bois 
taülis  servant  è  dóturer.  \\  Loke  van  iii  jaeren 
hout,  en  hagen  van  iii  jaeren  zyn  kateylen.  C.  o. 
Aalst  424.  Dat  de  scoutete  van  Everghem,  bi  wiia- 
doeme  van  schepenen,  gheven  mach  den  lieden 
wech  te  yaerne  upt  hare,  en  loeke  en  tuun  bre- 
ken, up  dat  men  den  lieden  verzette  hare  acade. 
Oork.  8  febr.  1275.  Dat  Diederic,  de  vors.  pach- 
tere,  vint  up  tgoedt  zulke  bezaethede  en  loken  als 
hiemaer  volghen . . .  Item ,  an  Sturtkin  die  loke 
ligghende  ter  herden.  Item ,  an  den  boach  die 
loke  bereet  en  die  tune  bereet.  se  Pb.  en  Bb.  YII. 
Semmerzake  8  (1400).  N.  N.,  van  loeke  eü  staeken 
te  bouwene  opte  Loebochs  bij  Loeveue,  dies  was 
viijc  thuynstaeken ,  vi\jm  loecs,  c  groter  langstaeken 
eü  50  langer  voerken.  —  N.  N.,  van  griehtene  en 
yan  den  voirs.  loeke  metten  voers.  staeken  te  ver- 
l'ukene  al  omme  mi  vrouwen  van  Brabant  wingart, 
eü  van  den  haeghen  te  maekene  eü  te  stoppene 
eü  van  den  ouden  thuynen  te  riehtene  Reken,  d, 
domeinen  te  Loven  1404/5. 

4)  Vlok,  fr.  flocon.  Kil.  Loke.  fiand.  \.  loeke. 
Floceus.  II  Het  en  ware  zine  loken  of  zwarte  wulle, 
die  hem  bliven  zoude  van  zine  lakenen.  Kb.  v. 
Iperen  1363,  X  18. 

LOKEN,  bw.  Sluiten y  fr.  fermer,  dóturer.  Kil. 
Loken.  j.  luycken.  Claudere.  \\  Alvooren,  zo  zijn 
in  de  eerste  twee  jaren  naer  de  troublen , . .  den 
choor  en  keercke ,  gheheel  bloot  eü  opene  ligghende 
ten  voors.  choore,  ghestopt  eü  ghedaen  loken  ghe- 
weest.  sï  Pb.  en  Bb.  IX.  Naxareth  60  (1587).  Zie 

ook   LÜICKEN. 

LOKERE  ROOT  (L dt),  zn.(.»).  I|  Baesee 

van  der  Brugghen,  van  twee  pondt  lokere  roodt, 
iiii  schel.  par.  Auden.  meng.  III  394,  Nieuw  sche- 
penenhuisy  c.  1528. 

LOKERKEN  (L— in),  zn.  o.  Kistje,  fr.  cofret. 
Kil.  Lok  er.  fland.  Theca.  \\  Men  vant  voor  elcken 
antaer,  onder  den  zaercsteen,  een  vierkant  lokerkin 
ghemetst  eü  dan  toeghestopt  met  een  tichel  oft 
steen,  waerin  men  bevonden  hadde  looden  of  te- 
nen vaetkins...  Febd.  yakdeb  HAEChHEir,  Ber. 
tijden  I  177. 

LOCQUET,  zn.  o.  Strook  lood  ter  afleiding  van 
*t  regenwater  aan  de  hoeken  van  een  Uijen  dak ,  van 
dakvensters  f  enz.,  fr.  noquet.  Kramers.  |1  Yoor  *t 
sluy ten  van  de  dacken ,  daer  ^ie  wercken  met  loot 
sluyten  met  locquetten  tegen  de  mueren, . .  Regl, 
Kdificie-meesters  16  jan.  1705,  ir  2.  Yoor  elck 
Ylaems  locquet  dry  voeten  a.  19.  {Schaelie  dacken). 
It.  O.-P.-B.  aufr.  30  jan.  1737  a.  8.;  V  155. 

LOLLAERTS,  eigenn.  Lollaarts ,  fr.  LoUards. 
Wereldlijk  broederschap,  zich  gelastende  met  de 
verpleging  der  zieken,  inz.  der  pestzieken;  zij  na- 
men in  den  kort  de  zinneloozen  en  de  losbandige 


174 


LOO. 


LOO. 


jongelingen,  en  yergeselden  de  Iglutoeten.  Bese 
▼eigadering  Tan  vrome  lieden  begon  te  Antwerpen 
in  1842,  en  te  Brussel,  naar  't  schijnt,  in  1368. 
Men  noemde  se  ook  Alexiatunj  CdlAroen  {frairet 
dê  Gffla),  en  Btgga/rden,  Kil.  Lollaerd/ Celle- 
broeder  /  broeder  Lollaerd.  LdUardutt  Alexianus 
m<maekiu.  Zie  MUi.  dê  Brux.  III  470.  j|  Twee 
huosen  en  erven. . .  daer  de  Cellebroederkins  woo- 
nen,  die  men  heet  Lollaerts  (Audenarde).  Aoad. 
d^ardkM.  ziii  236  (1441). 

LOMBARDEN,  eigenn.  Zooals  thans;  fr.  Lom- 
harde.  De  gekende  lialiaamtcke  koophaudelaart ,  die 
wteu  hier  te  lande  sedert  de  \Sde  S.  aatUrefl^  en 
er  wisseibamkem  en  pamdkuUen  oprichtten;  hun  over- 
drevene  wUuuehi  liraehi  hen  atdra  in  kwade  Jaam, 
toodai  x^  voor  woekeretars  e»  bedriegen  doorgingen. 
Kil.  Lombaerd.  Foeneratort  «nfrorttu,  danitta. 
mUgo  lombardms^  a  Lombardiê  Oisalpinie  Ghüie, 
„aeerhiseimiê  foeneraioribuë\\  ||  Oeo  mach  die  greye 
Tan  Yyanen  lombarde  houden  binnen  sinen  sonder- 
lingen  lande.  Oork.  24  juni  1297.  Voert  so  z^n 
w'ü  sculdech  deken  en  oapitle  Toers.  te  quitene 
Tan  den  ghelde  dat  staet  ten  Lombarden,  db  Pottbb 
Kortrijk  I  323  (1368).  So  wat  lombarde  die  hier 
OTer  jaer  in  de  herberghe  leegt ,  hine  sal  met  dien 
Tremden  ooeplieden  niet  gaen  op  de  halle,  noch 
raden  noch  ontraden  te  diere  oomenscape;  so  waert 
die  lombaert  dade ,  hi  waers  op  1  boete  van .... 
Lakeng.  Bruêtel  1366  a.  16.  Yan  den  usuriers, 
die  men  heet  Lombaerden.  V.  d.  Tat.  126.  K.  v. 
h.  markgraaftehap  1292  a.  48.  K.  d.  ammanie  1292 
a.  68.  Brab.  Teeeten  I  717  (1304)  (Lombaerde 
beede?).  db  Pauw,  Vgh.  25  en  26  (1338). 

LOMBABDIE,  ei»9nn.  Lombardije^  fr.  Lom^ 
hardie.  Bij  Yan  der  Tayeryen  wordt  het  gebruikt 
Toor  Bome,  fr.  Mome.  ||  In  den  rechten  Tan  Lom- 
baerdjen,  een  Talsohere  van  der  munten  yerbuert 
zQn  hant.  —  Ben  notarQs,  die  een  valsch  instru- 
ment maict,  is  sculdioh,  nae  de  opinie  yan  ennigen, 
gepunieert  te  wordden  dat  men  hem  zQn  handt 
afhouden  sal,  en  dat  useert  men  in  Lombaerdijen. 
—  Nae  gewoenten  Tan  Lombaerdyen:  die  ierstwerf 
steelt,  £e  neemt  men  een  oeghe;  en  anderwerf 
steelt,  die  neempt  men  zjn  nase,  die  derde  werf 
steelt,  die  wort  gehangen.  V.  j>.  Tav.  66  t^.,  67  y*., 

81.  —  Lombaertse  letteren  (?).  1)  Een  boeok 

in  Lombaertse  letteren  geschreyen.  Y.  d.  Tav.  41  y*. 

LOMPBOER,  zn.  iZntroer,  Geweer  dat  met  eene 
Umi  werd  afgeetokent  it.  monequet.  Kil.  Lompe/ 
lonte.  Fomea  igmarHit.  Piot,  Chr.  692  heeft:  handt- 
roers,  poeder  en  lompten.  ||  Dat  niemant..,  en 
sal  mognen  hebben  ofb  houden  eenigherhande  yier- 
roers  oft  snaphaenen,  en  dierghelijcke ,  oleyne  ofte 
groote,  langhe  oft  kovte,  dan  alleeneiyck  lomproers 
olt  musquetten.  JPl.  v.  Brab.  17  juli  1625,  Il  183, 
%,  1;  it.  2.  H.  A,  en  Alselmo,  Jaohi  $  29. 

LOO  (Loe,  lo),  zn.  Boeeh,  woud^  fr.  bois,forii. 
Zie  Eüliaen.  |j  JPaêturetm  adjaeentem  tiUae  taneti 
Audomari  in  nemori  qmod  dieitnr  Lo,  et  in  palu- 
dibuê  et  praüêj  et  in  Bmera  et  in  Hongecoltra. 
meibuê  eorum^  exceptd  terrd  Laxarorum,  eoncedOf 
eient  fuii  tempore  Bóberti  oomitie  Barbaü.  Wabk- 
xöKie,  Fl.  St.  u.  Bg.  L  F.  v.  8t.  Omaair  v.  1127. 
a.  18.  Urk.  iz.  liem,  eodem  eaeramento  reeognot- 
eimnêf  quodjkndms  nemorie  iüiut  prope  Lovaniumj 
gui  vnlgo  dicUnr  Loe,  eieui  in  praesenti  contermi- 
nainr,  libere  et  absoUtte  est  eomndem  [nL  burgen^ 
êiam  Ztovaniensinm'] ,  speeiaUier  deputaius  ad  eormm 
communia  paseua,  nt  tanimn  eomm  peeora  in  eodem 
dgpaseantur.  Brab.  Teesten  I  641,  Maart  1230. 
Jtem,  is  gheordeneert  dat  men  utegheren  sal  ^die 


bloete  Loe'\  die  de  stat  toebehoort  en  hare  ghe- 
meenen  yroente  is.  Acad.  d'arehM.  1856  blz. 
493/494.  ScHATBB  Analeetes  (zie  aant.  1).  Dat  te 
Loeyen,  in  die  Loe,  Dit  lammek^n  ga  weiden. 
Vad.  Mus.  1  317.  Zie  'ook  A.  Wauters,  JSnmrons 
m  109. 

LOOCHENEN  (Lochenen),  bw.  LeugeuaeJUig 
maken,  voor  leugenaar  uiisehelden,  tr.  traiter  de 
monteur.  \\  Soo  wie  met  TUjsten  slaet,  oft  den 
anderen  lochent,  oft...  C.  v.  Megen,  oork.  v. 
1367  a.  2.  Soo  wie  den  anderen  slaet  metter  Tnjst, 
oft  loochent  in  erren  moede ,..  Ih.  oork. v.  1432 a. 2. 

LOOFFENIS  (Loeffenisse) ,  zn.  BdofU,  fr.  pro- 
messe(?).  Kil.  Loftenisse.  vetus.  j.  belofte.  i|  Dat 
men  yan  desen  daghe  yoertaen  nummermeer  gheyen 
en  sal  enighen  c&ossate  in  Brabant  enigherhande 
geit  tot  sinen  willeooem  of  in  andere  wegen,  als 
hem  geit  in  loeffenisse  te  scencken  of  te  gheyen. 
Oharterb.  v.  's  Bosch  fol.  38.  Baminghe  v.  10  jan. 
1306. 

LOOFSWIJN  (Loefzuin),  zn.  ||  Pro  i  loe&uin 
iyVs  sol.  Yan  Lokbbbk,  St.-Btsvon  410.  ||  Stnoia, 
quiody  ad  ierminum  predictum^  debemus  domieeUe 
dê  Aviighem  iiVi  loefzuine.  ld,  St- Pierre  ra.  896 
(1281). 

LOOP  (Loep,  loip),  zn.  m.  1)  Tijdrekening. 
SÜjl,  ir.  {chronclogie)  stgle.  \\  In  den  jaere  O.  £L 
1418 — 1419,  na  den  loop  onss  hoofs  yan  HolUnt. 
Bekenk.  v.  Brab.  reg.  136  fol.  96  y>.  Na  den  lope 
yan  onsen  hoye.  Piot,  Cart.  II  117  (1393),  134. 
178.  219.  809. 

2)  Yan  de  munt.  Koers  ^  geldprijs  ^  fr.  cours  {de 
la  monnaiê).  ||  Copie  yan  den  mandemente  gemaict 
opten  loop  eü  oours  yan  der  munten.  RtScenk.  e. 
Brab.  reg.  136  fol.  62  (1496). 

3)  Aanval y  bespringing ^  fr.  tUiaques,  Eül.  Loop. 
Sostica  incmrsio,  ||  De  groote  exoessiye  coat  der 
C.  Mt  yan  ille  de  fortressen  te  onderhouden  met 
menichte  yan  yolcke  yan  oorloghe  tegens  den  loop 
des  yiants.  Piot  Chr.  827  (1696). 

LOOPE  (Loopen,  luepen,  lope,  lop)  zn.  1) 
Oraanmaat,  een  meuken  (zie  d.  w.),  fr.  mesure  d 
grain.  Kil.  L  oop  e  korens.  Campin.j.  moken.  Modius, 
Fris.  autem  yiertele.  ||  Fresones,  sal  afferentes^ 
unum  lop  saUs  el  unum  denarium  soUant^  Höhl- 
BAUK  nr.  8  blz.  6  (2  juni  1122)  Orig.  Tol  te 
utrecht.  Vas  quod  lope  dieUur.  ld.  nr.  716  (1273) 
DorfrecM.  Qudibet  mansio  a  Mercblas  usque  Thu- 
renhoudervoert  mensnram  quandam  dictam  lopen 
(M.  en  T.  een  loopen  koren).  BIbbtbvb  en  Tobfs 
III  666,  ord.  seab.  1280  thdonei  de  Aiendike. 
Ngcclaus  de  Sprewel,  xil  luepen  siliginis  et  tati- 
dim  ordee  L.  Galrsloot  ,  Feudat.  214.  —  In  een 
Lat.  Cijnsboek  yan  1666  komt  het  w.  lop  in  in 
yerband  met  bodem  (boedem,  bodom,  boden, 
bojem),  en  geeft  ons  ook  de  gelegenheid  om  dit  laat- 
ste, bü  Yerdam  in  't  duister  gebleyen  woord,  eenigs- 
zins  te  yerklaren:  „1  bodom  est  tertia  pars  cui  adfuu' 
gUur*\  —  „Eenen  boden  facit  eireiter  1  quart  lopini. 
Den  eenten  tekst  yerklaart  A.  Heylen,  Analeetica 
Bélgica  ms.,  als  Yolgt:  Ben  bodom  est  tertia  part 
cui  adfungitur,  ut,  si  mod.  iii  boyen  fadmni  een 
mud;  «i  lop.,  iy  boyemen /act«fi<  1  \o^m\  si  halster ^ 
iy  bojemen  fadunt  een  halster*'.  De  tweede  tekst: 
een  bodem  =  V4  lopini,  berekent  den  bodem  in 
yerhouding  tot  het  moHenvaty  „een  molenyat  =  iij 
quart  lopini'*.  (Zie  ook  Glossarium  I  263  BoDiX 
i\  Ben  cynsboek  yan  1612  maakt  ons  nog  nader 
bekend  met  ons  loope,  en  geeft  teyens  eene  be* 
paalde  bet.  aan  het  w.  hoop.  „2«to  avena  sA 
Noorderwjtky  pront  dixenmt  omnes  seniores^  nm* 


LOO. 


LOO. 


175 


twnUuT  aut  per  vota,  aui  per  lopinos.  ^  enim  per 
lopinosi  iune  umu  lopinus  cumvlatwr,  et  alter  defal- 
oaiuTy  theutonice  wordt  gestreken ,  aicut  communiier 
recipitur  ibidem.  „Item  f  »i  menturatur  per  vasa^ 
tune  quodlibet  vat  cumulatur,  guia  vae  est  modicum 
minut  quam  lopinus,  tic  quod  duo  rata  cumulata 
faciunt  ij  lopinos,  quorum  unut  is  ophoopt  \l.  opge- 
hoopt] ende  dander  ghestreken.  —  „Item^  I  hoop 
valet  tertiam  partem  vatit  cumulati,  ita  quod  iij 
hoopen  faciunt  recte  ei  vix  UHum  vaê  cumulatum.'' 
(Medegedeeld  door  Br.  VV.  van  Spilbeeck  uit  Ton- 
gerloo).  —  II  Soo  wat  hoevenaer,  oft  andere,  wint 
oft  bedryft  drye  eü  een  half  bunderen  lants,  is 
Bchuldicli  geheel  recht,  dat  is,  eenen  hoop  corens 
metten  stroo,  ten  minsten  van  acht  schooven;  oft 
mach  sulcken  bedryver  gestaen  met  een  meuken 
oft  loop  en  eens  tsiaers.  C.  v.  Santkoven  1567,  i 
82.  Sesse  loopen  roggen.  Turnhout^  Vertlag  1881 
blz.  98  (1581).  Een  loopen  erfcorens.  ^ea<^.  darc^Z. 
1856  blz.  185  (1506),  Qheeh 

•  2)  LoOPE,  LOOPSABT,  LUPE ,  LUP8AET.  Land- 
maat =  50  roedeuy  fr.  meture  agraire  =  50  verget,  [?]. 
Kil.  Loop  e  lands.  Campin.  quadrant  jugeri:  agri 
tpatium  quod  modio  uno  conteri  potett  (dus  het 
vierde  van  een  dagwand,  't  welk  in  Brabant  25 
en  niet  50  roeden  zou  wezen,  en  niet  strookt  met 
*8 mans  Loopsaed/  lupsaet.  Campin,  j .  50  roeden 
lands)  (?).  il  Ueylwigit . . ,  tantum  terre  tupra  quam 
teminatur  1  loopen  tiliginit  teu  teminit,  titum  apud 
Beke.  —  Johannet . . .  petiam  unam  terre  . . ,  tupra 
quam  pottunt  teminari  T  lopini  tiliginit ,  vaïentet 
annuatim  modium  tiliginit,  et  iil  lopinos  menture 
de  Busco.  L.  Ga LE SLOOT,  Feudat.  111. 177.  Ontrent 
's  Hertoghenbosch  [wordt  gherekent]  met  Merghens 
en  Lupzaden.  C.  o.  Bruttel,  Landmaten. 

LOOPELIJCK,  bn.  Loopend,  kunnende  loopen, 
fr.  qui  peut  courir.  Vgl.  met  loop  er,  een  jong 
varken.  ||  So  wie  van  nu  voortan  wulven  vanghen 
sal  binnen  der  Gastelrie  van  Ypre,  sal  hebben  vao 
elcker  wulvinne  jonghen  draghende  thien  ponden 
par.,  en  van  elcker  wulf  vgf  ponden  per.,  en  van 
elcker  wulfvejonghe  loopelick  veertich  scelling.  par. 
C.  V.  Ipereuy  katij  c.  119. 

LOOPEN,  OW.  1)  Van  een  vonnis.  Geloopen 
zijn:  Üitgetproken  zijn,  fr.  {d'une  tenience)  avoir 
été  prononcée,  \\  En  alse  hy  te  rechte  commen  es, 
so  moet  hy  bliven  in  sekerheden  onder  denamman, 
tote  der  stond  dat  vonnesse  by  scepenen  deraf  ghe- 
lopen  es,  naer  dorconscepen  die  sy  ghehoort  sullen 
hebben,  dit  es  te  verstane  van  sticken  daer  von- 
nesse af  ghelopen  es.  C.  v.  Gent^  Or.  ch.  v.  1297, 
a.  26  en  51.  Om  rauwe  onbewettige  schuit  en  is 
niemant  vanghelic,  maer  moet  vonnisse  oft  wettelic 
verbant  eerst  daeraf  gheloopen  zyn.  Wielavt, 
Prat.  1613,  t.  ii  c.  12  a.  13. 

2)  Van  eene  verrichting.  Afloopen ,  fr.  te  ierminer. 
II  Hoe  dat  besuec  gelopen  es.  Brab.  Teetten  I  679 
(16  jan.  1292),  *t  Oraventoezel. 

3)  Van  eene  boete.  In  gt^uik  zijn,  van  kracht 
zijn,  fr.  étre  en  utage,  en  vigueur.  ||  Zo  zoude  men 
de  bedreghene  parsonen  condempneren  in  zulcke 
boete  als  tAelst  loopt.  C.  v.  Aaltt  655  (1450). 

LOOPEB,  zn.  m.  Kadatiraalboék ,  erfregitter, 
fr.  terriër,  regitire  cadattral,  chattereau.  d'Hoop, 
Inv.  FU  or.  nr.  98.  ||  Chattereau,  en  flam,  loop  er. 
Bequite  è  la  cour  feodale  de  Brabant  1619. 

LOOPEKIJ  (—e),  zn.  Boodeloop,  bloedloop,  fr. 
dyttenterie.  \\  Catut . . .  Hetwelck  versoeck  \nl.  van 
onder  cautie  gerelaxeert  te  worden]  afgeslaegen 
aynde,  soo  is  den  gevangene  (die  saecke  geïnstrueert 
synde  tot  replicq  inclusive)  in  die  gevanckenisse 

IL 


gestorven,  overvallen  wesende  ten  tyde  van  sijn 
gevanckenisse  met  die  sieckte  van  looperye.  C.  v, 
Diett,  VZ.  Acten  verific.  blz.  214. 

LOOPGAT,  zn.  Van  eenen  watermolen.  |j  Dat 
hen  [nl.  de  molenslagers]  geraden  dochte,  dat  men 
van  Aerscnot  zoude  beginnen  den  stroom  en  loop 
van  den  watere  van  der  Demeren  te  visiteren,  de  moe- 
lenspuyen,  arcken  en  loopgaeten  daerop  staende, 
met  tgene  des  daeraen  cleefde  tondersuecken  en 
meten,  zoe  in  de  hoochde,  diepte,  breydde  als 
wydde ,  om  daeruuyt  te  wetene  oft  den  voors.  stroom 
en  de  riviere  syn  ruymen  en  afvallen  behoirlyck 
hadde . . .  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  140  fol.  237  (1539). 

LOORVOGEL  (Loirvogel),  zn.  Lokvogel,  loer- 
vogel,  handoogel,  fr.  leur  re,  oiteau  de  leurre.  Zie 
HAVTTOOBL.  ü  Dat  zij  over  alle  onse  lant  van  Brabant 
vrij  en  exempt  souden  wesen  van  allen  exactien, 
tollen  en  anderen  ongelde,  gemeynlick  geheeten 
dlootgelt.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  138  fol.  226  v<>. 
(16  febr.  1537).  Halen. 

LOOTGELT,  zn.  {Loodgéld),  recht  van  het  be- 
kleeden  of  verzegelen  met  lood,  fr.  droit  de  plomhage. 

LOOTMEESTER,  zn.  Ambtenaar  v%n  een  kapittel, 
die  de  aanwezigheidtlooden  of  penningen  uitdeelde, 
fr.  fonctionnaire  d^un  chapiire  qui  dittribuait  let 
jetont  de  prétence,  notatoriut  ohori.  ||  Kerckmeesters, 
dischmeesters ,  lootmeesters  eü  notable  prochianen 
van  Sint-Maertins  binnen  Berghen.  BegL  Choor- 
tuppootten  te  Si.-Winocxbergen,  I60  JS. 

L00TRECHTER8  (Loorechters  ?) ,  zn.  mv.  Bech- 
tert,  keurdert  en  zegelaar t  van  den  lakenhandet,  fr. 
juqet,  examinaleurt  et  tcelleurt  de  la  draperie.  ||  De 
dekens  van  den  woUewerck,  loorechters  voortijts 
geheeten ,  hebben ,  met  hunne  seven  gesworen ,  ken- 
nisse  eü  judicature  als  hier  boven,  soo  wel  in  civile 
saecken  tusschen  partyen ,  alsoock  van  alle  mesdaet 
dat  in  wollewerck  oft  in  eenighe  andere  saecken 
de  loollewerck  Q)  oft  dekenye  toebehoerende ,  in 
wat  manieren  dat  het  valt,  nuytgenomen  dat  aen 
lyff  oft  aen  let  gaet.  C.  v.  Mechelen  I  a.  38,  ht. 
der  Committie^  nota. 

LOOTSOMPE,  zn.  Looden  kolf,  fr.  crotte  plom- 
bée.  Kil.  Sompe,  fiand.  j.  kolve.  clava.  \\  Zo  wie 
anderen  slaet,  te  wetene,  met  ghemaecktenstocken, 
cannen,  tzy  steenen  ofte  tinnen,  candelaers,  stee- 
nen,  loodsompen  oft  ander  ghelike  instrumenten, 
zonder  minke  ofte  bloed  laten,  dat  ware  op  de 
boete  van  thien  ponden  parisis.  C,  v.Iperen,  katt.  c.  39. 

LOOVE,  LOEVB  (Loefve),  zn.  1)  Luif,  luifel, 
afdak,  regendak,  uiittek  of  balkon;  ook  wel  een 
winkel  of  kraam  tegen  eenen  muur  vattgemaakt,  fr. 
auvent,  appentit ;  aut  si  boutique  ou  étalage  attaché 
è  un  mur.  Kil.  Luyffe.  Zeland.  j.  lueve/loove. 
Projecta.  ||  Nyemant  en  mach  maeken  eenighe 
loove  boven  voer  syn  huys,  noch  beneden  een 
bancke  oft  leene  stellen  lansher  dan  syn  erve  en 
streckt,  oft  voorder  uuyte  aan  viere  voeten  van 
den  huyse.  C.  v.  Antw.  1545,  Yiii  56.  Dat  een 
ieghelijck,  maekonde  voor  zijn  huysen  loeyfven  oft 
voortdoen,  schuldigh  is  hem  te  reguleren  naer  der 
ouder  ghewoonte,  en  d*een  niet  voorder  dan  d'ander 
die  uyt  te  stekene,  sonder  die  een  den  anderen 
daermede  te  moghen  verkorten  sijn  licht,  ofte  uyt- 
sien  te  benemen.  C.  v.  *«  Botch  ix  35. 

2>  Sen  houten  gebouw  (men  gewaagt  ook  van  ttee» 
nen  looven)  van  eene  of  meer  woningen  of  kamer t 
ttaande  aan  de  ttraat;  ook  eene  houten  kamer  of 
loodt  {paviljoen  of  barak),  gevettigd  aan  een  huit 
tn,  in  riviertteden,  tomtijd t  uitttekend  over  het 
water,  fr.  contiruction  en  boit  (quelquefoit  enbriquet) 
ayant  une  ou  plutieurt  halitationt  donnant  tur  la 

23 


476 


LOS. 


LUC. 


rue;  ou  une  chatnhrê  en  h<As  flxée  a  une  maison  et, 
parfoit,  en  taillie  sur  Veau  dans  les  villes  è  rivière. 
11  Huis  van  Gillis  Boenaert,  zijnde  de  helft  van 
eene  loeve  [niet  af  hangselj ,  waaraan  de  wederhelft 
toebehoort  aan  Gilles  Zwavenaert,  ffSiia  in  principio 
vici  Montmolen,  in  cujus  alia  par  te  moratur  Mar- 
gareta  Brunincx.  db  Vlaminck  ,  Stad  IV  237 ,  De 
Mouimolenstraat  in  1375.  Huns,  dat  men  heet 
tWielkin ,  up  den  houc  yan  den  Hoyaerde ,  en . . . 
de  loeve  np  d wat-er.  db  Pb.  en  Bb.  Qent  II  46B 
(1411).  Zie  aldaar  ook  vooral  I  119,  en  II  81. 
243.  III  360.  V  14.  Drie  hiiusen  en  steden,  de 
II  steenen  loeven  zijnde.  Ib.  119  (1461).  Een  loeve 
syn  twee  cameren  met  hove.  J.  F.  Willbms  Excerpta 
fol.  76.  Een  loove,  dat  twee  wooningen  syn ,  geheeten 
deene  Sint- Jan  en  dander  den  Booden  Haeck, 
gestaen  in  de  Wijngaertstrate.  Ib.  79  (1491).  Ander 
unytgeven  van  erfrent^n,  uuyt  eender  looven,  die 
een  wooniuge  op  haer  selven  te  wesen  plach.  Génabd, 
Antw.  arch,  1  46  (1549).  Item  en  vooral  aldaar 
214  en  230.  II  61.  Een  huus  en  erven  metter  loven 
daeraen  gestaen.  —  Een  huus  dwelck  een  loove  is. 
Arch.   Bergen-op' Zoom ,   reg.   ü.  opdiagt^n  nr.   151 

(1493—1505).  —  Dwersloove,  dwaerslove, 

zn.  V.  ook  dwaerachOf  dwarsche  love.  Gelijk 
DWEBSHUFS  (niet  DWBBSLOVK)  bij  Verdam,  dwars 
of  zijdelings  gelegen  huis  of  loove  ^  dat  niet  met  zijn 
noorgevel  naar  den  weg  staat ,  fr.  maison  dite  loove  sise 
latéralement  et  dont  la  faqade  ne  donnepas  sur  la  rue. 
II  Van  der  huere  van  enen  dwersen  loevekine  met 
ij  clenen  wouinghen,  staende  jeglien  de  vorseide 
huse  up  der  stede  van  Ghent  speye ,  van  der  huere 
van  enen  jare,  lij  Ib.  Reken.  Qent  1336  blz.  8. 
Een  huys  en  erve,  aen  de  zuytzydo  dacraff  es 
een  dwaerslove.  Archief  Bergen-op- Zoom  ^  reg.  van 
Opdrachten  26  jan.  1469.  Jan  Gielissone  draecht  op 
Mathys  Van  Wesele  een  dwarsche  loove,  gelegen 
opte  zuytzyde  van  der  Hallen,  met  eenen  slaper 
comeude  boven  over  Mathys  van  Weselen  huys.  Ib, 
13  apr.   14B9.    Een  dwaersche   love.   20  juli  1470. 

LOOVEN,  bw.  Vei'sier^n  met  loojwerk^  fr.  orner 
de  festons ,  d*acanthes.  ||  De  capiteelen  opte  voers. 
pylemen  selen  zyn  van  den  besten  steene  van  Avenes, 
wel  gedaen  van  loeve . .  Ende  de  lyste  sal  zyn 
wel  geloeft . .  Efi  die  overste  lyste  sal  uick  syn  van 
denselven  steene  van  Avenes ,  wel  gheloeft.  Mesdager, 
1875.  blz.  .34,  Mechelen,  16  febr.  1473,   Okzaal. 

LORMENIER,  zn.  Rleinsmid^  fr.  lormier.  Zie 
La  Cume.  ||  Viere  smeden..,  twee  goutsmeden.., 
twee  schilderen  . . ,  twee  sadeleren  . . ,  een  lorrae- 
nier  . . ,  een  mesmaecker.  Bestierders  der  broeder- 
schap van  8,  JElog  te  Brussel,  5  febr.  1362. 

LOS ,  zn.  Van  renten.  Aflossing ,  aflegging ,  fr. 
remboursement  {de  rentes).  \\  De  voochden  van 
weesen, . .  en  vermoghen  gheenen  los  van  renten 
de  weesen  toebehoorende  t'ontfanghene,  zonder  daer- 
over  te  roupen  d'oppervoochden  van  weesen.  C.  v, 
Auden.  XTiii  15.  It.  C.  v.  's  Bosch  x  3.  21.  — 
Ter  los.  Aflosbaar^  fr.  remboursable ^  rédimible. 
Pachten  en  renthen  niet  ter  los  zijnde.  C.  v. 
Breda  ii  23. 

LOSBOIAT,  zn.  Losboot,  lichter  (7)^  fr.  ollège. 
II  De  nave  que  dicitur  losboiat,  octo  denarios.  Tol 
ie  Nieupoort  1163. 

L08EB0YGHE,  zn.(?)  1|  Navis  que  hahet  lose- 
boyghe.   Tol  te  Damme  1252. 

LPSGEDINGEN,  bw.  Vrijpleiten,  fr.  disculper 
en  plaidant.  ||  Soo  wanneer  iemandt  gheapprehendeert 
wordt  oft  ghevanghen  van  criminele  saecken , . .  kan 
hy  hem  losghedinghen ,  wordt  die  selve  gheabsol- 
yeert.  C.  v.  Asten  f  Stijl  crim,  a.   1. 


LOSSELIJCK,  bn.  Van  eene  rente.  AJlaebaar, 
fr.  (d'une  rente)  rédimible.  ||  Dat  alle  renten  ghe- 
cocht  onder  den  penninck  twintigh ,  daer  lossinghe 
van  cenighe  jaeren  toe  staen,  sullen  altijdt  loaae- 
lijck  wesen.  C.  v.  Bavenstein  1522  a.  45;  ii.  1533 
a.  1.  —  Onlosselijck.  Niet  aflosbaar,  fr.  mm 
rédimible.  ||  Geen  brieven  en  passeren  ofte  maecken 
van  onlosselijcke  renten  en  pachten,  a.  5. 

LOSSEN,  bw.  1)  Een  ambacht.  Br  het  inkom- 
recht  van  betalen,  fr.  payer  Ie  droit  d'entrée  dame 
un  mHier.  ||  Daerin  [nl.  in  een  jaar  lang  te  werken 
in  „cnaepscepe"]  dat  hy  ghehouden  zal  zijn,  eer 
hy  zine  vryhede  int  voorseyde  ambocht  lossen  zal 
moghen.  Kb.  lakeng.  Brugge  28;  U.  29.  Dat  elo 
vrijs  meesters  kindt  zine  vryhede  lossen  mach  om 
xij  groeten.  86. 

2)  Proces- stukken.  Die  weghalen,  fr.  reiirer  {des 
pièces  de  procédure),  \\  Es  voorts  gheordonneert  den 
procureurs  te  lossene,  binnen  veerthien  daghen, 
de  act  en  van  huerlieder  partyen.  C,  v.  Qent  II 
325  (1552). 

LOST ,  zn.  Lust,  fr.  envie.  Kil.  Lost/  Lust.  Volup- 
tas,  deleclatio.  \\  Item  doen  men  schreef  mccc<;xlv 
(1445  lees  1455),  doen  was  sinte  Michiels  torre  vol- 
maect  en  den  ingel  daerop  gesedt;  en  eene  vrouwe, 
die  kindt  droech,  van  loste,  clam  boven  bij  sinte 
Michiol  op  den  torre.  Piot,   Chron.  41. 

LOTEKS,  zn.  mv.  Gesworen  loters.  Oexwo- 
ren  deelmannen  te  Brussel ,  gelast  met  de  scheidingen 
en  deilingen  van  de  sterfhuizen  der  onmondige  weezen 
en  krankzinnigen,  fr.  partageurs  jurés  è  Bruxeileê, 
chargés  des  partages  et  divisions  des  mortuaires: 
des  orpkelins  mineurs  et  innocente.  \\  Dat  alle  lotingen, 
scheydinghen  en  deylingen  van  goeden,  gronden 
van  erfven  en  renten,  daerin  eenige  onmondige 
weesen  eii  innocenten  recht  en  actie  competeert, 
moeten  gedaen  worden  met  interventie  en  toedoe- 
ninge  der  ghesworen  loters.  O.  v.  Brussel,  Stat, 
19  apr.  1657.  Zie  ook  deelmanven. 

LOVEN,  bw.  1)  Goedkeuren,  it,  approuver.  \\  In 
dier  maniren ,  so  wanere  die  hertoge  van  Brabant . . . 
deser  vorwarden  niet  langer  loven  en  woude,  so 
mogen  wi  dese  verwarde  uutseggen  vier  dagen  te 
voren.  Van  Heelu,  Codex  445  (1286).  Al  dat 
daerin  bescreven  is,  dat  loven  wy  en  approberen. 
C.  V,  8t.- Truiden  §  29.  —  Spreuk:Soe  wieswygt, 
die  loefil.  C.  gr.  Loon  I  63. 

2)  Beloven,  fr.  promettre.  Kil.  Loven,  vetus,  j. 
beloven.  ||  Behoudelec  allen  haren  charteren,., 
dewelke  wij  hem  . . .  vrijlec  gheven  te  ghebruken ; 
confirmeren,  approberen  en  loven  die  te  houdene 
en  te  hebbene.  Brab.  Teesten  II  492  (18  aug. 
1356,  Brussel). 

LOVENAER,  zn.  m.  Dobbele  Lovenaer. 
Zilveren  munt  geslagen  onder  Maximiii€Mn  en  Phi- 
lippus,  fr.  écu  doublé  de  Zouvain^  monnaie  d^argent 
frappée  sous  MaximUien  et  PhiUppe.  Vak  dbb 
Ghijs,  Hertogdom  199. 

LUBSCH,  LÜF8,  bn.  Van  Lubeck,  h.  de  Lubedt. 
II  Om  te  lichten  van  de  bierstekers  vier  hondert 
ydele  Lubsche  tonnen.  Gékabd,  Antw.  arch,  V 
366  (1584).  Lups,  Hamborchs,  Enghelsche  en  Cos- 
tersche  bieren.  PI.  v.  Brab,  I  411  (1697). 

LUCHT,  zn.  1)  Licht ^  namel,  in  diensihaar- 
heden  of  servituten,  fr.  lumière.  Jour  {servit,).  Kil. 
Lucht.  j.  Licht.  Lux.  By  Van  Dale  als  gewes- 
telijk. II  Alzo  hooghe  als  men  wille,  zonder  andre 
lieder  lucht  te  benemene.  C.  v.  Aalst  396.  Ii.  C. 
V.  Auden.  xiv  a.  1. 

2)  Gezicht,  gezichtsvermogen,  fr.  viis,  facuUi  de 
voir.  II  Over  sine  quetsure  en  smerte  van  iii  won- 


LUI. 


LUP. 


177 


den , . .  en  andere  tween  an  de  luchtere  hoeghe , 
dae»f  dat  hy  in  yreesen  es  ome  syn  lucht  te  yer- 
liesene.  Gaitkabbt  Bijdr.  95  (1405). 

LUCHT,  LüCHTEB,  LüPTEB,  bn.  Linker,  fr. 
gauehe.  Kil.  Lucht.  j.  Luft.  Sinisfer.  ||  Totten 
luchteren  voet  Oqb  Heren.  Totter  luchter  hant 
Ons  Heren.  C^etijdb.  xt  E.  144.  Lof  en  glorie  sij 
Di ,  alre  goddienstige  Here ,  Ihesu  Griste ,  voir  die 
alreheilichste  wonde  Dijns  lufteren  voets.  Hondert 
merk.  41  y^.  De  paruere-frox  die  waren  zwart  en 
de  luchte  monwe  wyt,  de  rechter  mouwe  die  was  roet. 
Jav  t.  Dixmüde  92.  Luchter  oog,  zie  LUCHT  zn.  2). 
In  't  Belff,  mus.  X  267  leest  men:  „Dander  linie 
die  es  groet  en  es  middelst,  en  es  die  «uchter  van 
den  driehoecke/'  De  uitgever  dezer  chWomantie  dacht 
niet  aan  't  rechte  woord  luchter ,  en  zag  er  *t  woord 
lijder  in.  Zie  ook  lucht  2)  en  lefteb. 

LU  DEN,  zn.  mr.  Zekere  etof{?)^  fr.  certaine 
itofei?).  II  Een  gesloten  stoel  met  geluwe  Inden 
eü  yseven  beslage,  dienende  tot  private,  metten 
becken  daertoe  behoirende.  G^kabd,  Antw.  areh, 
XVII  240,  Inv.   Van  Schoonbeke  1556. 

LUDER,  zn.  vklw.,  Luderken  (Luderkin),  zn. 
Jjuur,  luier  y  fr.  lan^e.  Kil.  Luere.  koll.  loeyer. 
Faecia.  \\  Yele  lieden,  by  devocien,  namen  luder- 
kine  en  linen  cleerkine,  en  tinten  se  int  bloet  van 
den  prince  [nl.  van  graaf  Karel  den  GoedeJ  en  zy 
ghenasen  corteen  en  diversche  siecken  en  siecten. 
Jak  y.  Dixmudb  52. 

LUDSLACHTE,  zn.  Bene  one  onbekende  munt 
of  muntwaarde y  even  ale  het  voorgaande  COPIE,  fr. 
monnaie  ou  valeur  inconnue^  tout  comme  la  précé- 
dente  copib.  ||  Eü  op  vive  ludslachte  sjaers  erfs- 
t8\js  in  den  voregh.  hof  jaerleex  te  gheidene,  en 
ligghende  tusscben  lande  Odyken  van  Hese  en 
Lambreohts  Bisscopsgoet  van  Y ulbeke.  Ende  daertoe 
noch  ane  derdalf  bunre  winnechtechs  lants,  luttel 
min  ocht  luttel  meer,  rurende  van  den  hove  sint 
Amoers  voregh.  (van  Bielgen  in  Wstkercke),  en 
gheldende  in  den  vores.  hof  zesse  ludslachte,  lig- 
ghende tuschen  lant  Amouds  van  Bode  eü  Willem 
sijns  bruder ;  in  welck  voreghen.  lant  de  momberen 
sheylechs  ghees  voregh.  woerden  ghegoedt  en  ghe^rft 
alse  in  horen  onderpant.  Schepenb.  v.  Wstkercke  ^ 
buten  in  sgreven  hot  van  Loe,  15  mei  1357. 

LUICKE,  LUEE  (Lueke,  Lucke),  zn.  Hek^  slag- 
boom^ it.  barrière y  palissade.  ||  Dat  so  wie  die  goet 
heeft,  onder  so  wat  heeren  dat  es,  dat  lucke  es 
iculdech  ofte  hec  te  hangghenno,  dat  hyt  beluke 
en  beo  hangghe.  O.  v.  Auden.  2de  d.,  keurboek  v. 
1338.  Item,  sal  eenjegelyck  syn  stichelen,  luken, 
syn  hoerden  en  vekenen  hanghen,  die  hij  schul- 
dich  es  te  hanghen.  Jt.  o.  Caggevinne  a.  9.  Zo  wan- 
neer dat  twee  partyen  van  lyeden  wonen  ofte  (;helant 
zyn  by  elcanderen,  daer  thunen,  lueken,  haghen 
of  andere  stoppinghe  behooren  zal,  die  zullen  zy 
maecken  half  en  half.  C.  v,  Brugge ,  I  221  (1552). 
Zie  ook  LOES. 

LUICKEN.  LUKEN  (Luycken),  bw.  Een  erf. 
Afslmiteny  fr.  élóturer  {une  propriêtê).  \\  Item,  soe 
en  sal  hi  negheen  opghaende  hout  vellen  op  alle 
dit  goet,  maer  slechten  \nl.  laag,  kreupelhout], 
mede  te  lukene.  Qodsh,  Brussel ^  St-Peetersgasthuis , 
reg.  Navdtghende  dbezueke  enz.  Die  de  beeken  en 
sypen  niet  en  veegen,  nog  hun  erve  niet  en  hiyken 
als  het  geboden  is,  syn  in  de  keurboete.  C.  gr. 
Loon  II  473,  Seckheim.  Dat  zy  [nl.  de  gevan- 
genen] elcanderen  niet  en  sullen  vermoghen  te 
luycken  ofte  ontluycken.  Fb.  de  Potteb,  Oent 
III   602   (1656).   C.  Loon  2 ,  473.  Zie  ook  lokew. 

LUICKE-RIJS,  zn.   Rijs  om  af  te  sluiieny  fr. 


des  rames  pour  élóturer.  ||  Dat  hem  niemant  en 
vervoordere  te  halen  op  ander  liên  gront  eenighe 
heyniughe,  tsy  thuynen  ofte  groen  haudt,  ghe- 
maeckte  ofte  onghemaeckte  peertsen,  wissen,  theen 
ofte  widau,  bessemstocken,  luyckerys,  banreesen... 
DE  Pb.  en  Bb.  XVI.  Assenede  64  (1635). 

LUICKING  (Luykinge:,  zn.  v.  Afsluiting,  fr. 
clóture.  Kil.  Luyckinghe.  Sepimentum.  |j  Maar 
gebeurde  den  schade  door  wanluyckinghe  van  syn  rey- 
genoot,  dien  die  luykinge  toestaat  te  doen,  is  dien 
reygenoot  den  schade  gehalden  te  verrigten.  C.  gr. 
Loon ,  II  392 ,  Seckheim.  It.  C.  v.  Maastricht  297. 

LUICKMUEK  (Luyckrauyr),  zn.  Scheidsmuur 
tussehen  twee  erven,  fr.  mur  de  siparation  entre 
deux  héritages.  De  scheidsmuren  tussehen  twee 
huizen  heette  men  „syd-  of  brantgevels".  ||  De 
scheyds-muyren ,  die  men  noemt  luyok«muyren,« 
tussehen  hoven,  steenwegen  ofte  opene  plaetsen.  O. 
V.  Maastricht  281;  it.  282. 

LUICKSEL  (Luycksel),  zn.  Afsluiting,  fr.  dóture. 
II  Tuynsel  ofte  haagen ,  of  andere  potinge  eü  luycksel. 
C.  gr.  Loon,  II  512,  Reckheim. 

LUISCHEN,  LüsscHEV  (Luusschen),  ow.  Zieh 
verbergen,  schuilen,  fr.  se  cacher.  Kil.  Luysschen. 
vet.  fland.  Latere,  latitare.  ||  Omdat  eeneghe  fraude 
ghelunscht  [/.  gheluuseht]  oft  ghezyn  mach  hebben 
int  maken  van  den  poorters  oft  poortressen  van 
onser  poort  van  Gheeroudsberghe ,  en  in  de  erve 
te  ghecryghene  bin  der  poort.  C.  v.  Aalst  6A9  (1524). 
Die  starke  huusen  en  de  casteelkine,  daer  de  rovers 
plaghen  te  lusschene ,  die  dede  hy  [nl.  graaf  Karel 
de  Goede]  ommewerpen  ter  eerden  en  slichten.  — 
Hij  [nl.  graaf  Ferrant]  roefde  dat  lant,  verberrende 
steden  en  dorpen;  hy  destriieerde  de  sloten  en 
scelgierde  al  dat  hy  in  zynen  wech  vant,  omdat 
men  niewers  lusschen  zoude.  Jan  y.  Dixmvde  42 
en  133.  It.  Schayes,  Collatie,  84  en  316. 

LUISPOKE  (Luyspoocke),  zn.  m.  Een  ellendige, 
slechte  kerel,  fr.  pouilleux,  misérahle.  Kil.  Luys- 
pok  e  luys-sack.  Pediculosus.  \\  Dat  deselve  heer 
Driessens  alsdoen  furieuslijck  is  uuytgevallen,  seg- 
gende:  dat  hy,  deponent,  een  fiele  was,  dat  hij 
een  luyspoocke  was,  en  dat  hij  allen  het  leven  een 
fiel  was  geweest.  Arch.  Biest,  proces  Schout,  § 
Driessens  1713. 

LUISTOL  (Luystholl),  zn.  m.  Tol  op  den  ver- 
koop der  oude  kleeren,  fr.  tonlieu  sur  Ie  débit  des 
vieux  habits.  Kil.  Luysmerckt  /  pluysmerckt.  Forum 
promercale,  etc.  ||  Aen  onsen  genadigen  heere  den 
grave  van  Naasou ,  enz.  Gheven  te  kennen  in  alder 
oetmoedt  uwer  Ge  zeer  oetraoedige  en  onderdanige 
ondersaten  en  dienaeren,  Borgemeesters,  Scepenen 
eü  raidt  uwer  Ge  stadt  Diest ,  hoedat  uwer  Ge  oude 
cleercooperatholl ,  anders  geheeten  den  Luystholl, 
wesende  van  deyner  estimatien  en  vervallen,  den 
merckten  uwer  Ge  stadt  Diest  zeer  prejudicieert. 
Arch.  Diest  reg.  47  fol.  vj,  kopij  (1538).  (Vgl.  de 
luizemarkt  te  Antwerpen,  waar  de  oude  kleeren 
verkocht  worden). 

LUNSCHEN,  zie  Luischek. 

LUPE.  Zie  LooPE. 

LUPENS,  bn.  Lupens  bier,  zou  in  het 
volgende  citaat,  niet  van  Lubeck,  maar  wel  van 
Leipzig  beteekenen,  immers  het  w.  is  gevolgd  van 
„Lubeecksch",  en  te  meer,  de  Fransclie  gelijk- 
tijdige vertaling  dezer  ordonnantie  zegt  ook  dê 
Leipsick,  de  lAibecq  etc.  Zie  Ordonnances  des 
Pays-Bas  aufr.  tome  I  150.  ||  Op  elcke  tonne  com- 
mende  van  buyten  den  lande  van  herrewaerts 
over,  als  Lupens,  Lubcccksche  eü  andere  vremde 
bieren.  PI.  v.  VI.  18  febr.  1702,  IV  984. 


478 


MAC. 


MAC. 


LUPSAET.  Zie  Loope. 

LUS£N,  bw.  BttaUn^  afyevêUy  overhandiffeH, 
fr.  payeTf  remettre  en  maint.  Sal.  Losen.  holL  j. 
lossen.  Solveref  luere.  ||  Welcke  pennijnghen  hij 
gheluest  hadde  in  de  handen  van  Jan  Commeiyn. 
Fbbd.  Yak  deb  Habghbn,  Ber,  tijden  III  183. 

LUSINGE,  LoESiNGE  (Lueainge),  zn.  Zeker 
UênroeHg  recht  van  relief  of  Uenverheffing  ^  fr, 
certain  droit  de  relief  féodal,  ||  Soo  veel  relieyen, 
■00  Teel  boeten,  boo  veel  ban  en  luesingen.  C.  gr. 
Loon  II  142.  Ban  en  loesinge.  232. 

LUST,  zn.  LüBT  feüïsen.  Den  luit^  de  begeerte 
voeden  f  fr.  nourrir  Ie  dénff  Venvie.  \\  Dat  sie  die 
lijftocht  nemmenneer  calengiren  en  Bal,  noch  doen 
calengiren;  noch  lust  peynsen  en  sal,  omme  die 
Yors.  lijftocht  veder  te  ghecrighene.  Schep,  van 
mjjenmeh  1351. 

LUTS£N,  bw.  Schudden,  heen  en  weer  hewegen, 
fr.  teeouer  deqè  et  deld.  Kil.  Lotsen.  fland.  j. 
Loteren.  Labefacere^  labefactare,  vacülare.  ||Dat... 
eenighe  bughen  en  schueren  de  tacken  van  den 
struuke,  zulcs  dat  den  strunc  rergaet  oft  verdwijnt; 
dandere  doen  verdroghen  de  plantsoenen,.,  mids 
daerin  cappende  en  bauwende,  ofte  deselve  bugende 
en  lutsende,  ofte  die  ooo  gheheel  afoappen  ofte 
breken.  PL  v,  VU  11  jan.  1648;  I  683. 


LUTTEB,  LüTSS,  bn.  Lomier ,  miver^  onver- 
vaUehty  mn,  fr.  pur,  fin,  non  faUiflê.,  Xil.  Louter. 
Merut^  enz.  Louter  goud.  j.  Fijn  goud.  Louteren 
wijn.  Vinum  meracum,  merum,  \\  Onder  die  eerste 
ghewaere  rivieren,  waerre  fontejnen,  is  Johannes 
voergheoomcn,  om  te  schencken  al  der  werelt  den 
saligen  lutter  drano  die  van  den  throne  is  voert- 
ghecomen.  Hondert  merk.  142  v**.  Luter  waerheit. 
Allerker sienh.  6.  Cleer  luter  licht.  22.  Zie  ook  Goüt. 

LUTTEREN,  bw.  Louteren,  guiveren,  fr.  purU 
fier.  II  En  ghif  mi  ene  aelmisse  van  den  riken 
dissche  alle  Dijnre  uutvercoerenre  in  hemelrike  en 
in  eertrike,  dier  ghemoede  Du  gheluttert,  ver- 
olaert  eii  verheven  heveste,  dat  si  di  hemele  ghe- 
worden  sijn.  Qhetijdb,  15de  E.  142. 

LUWEN,  bw.  Waarsch.  eene  verkeerde  lezing 
voor  Luhhen,  fr.  ehdtrer.  ||  Soe  wije  hemselven 
doet  luwen  en  veuren  zijn  capitalijc  te  punierene; 
zoe  is  OOG  de  meestere,  die  hem  gel u wet  oft 
gevuert  heeft,  en  ooo  van  gene  die  d'instrttmenten 
daertoe  gemaect  heeft  Wielaht,  Pract,  crim.  121. 

LUWEN,  zn.  o  Het  luiden,  hei  gelui,  fr  la 
sonnerie.  ||  Dezelve  zeghelaers  zijn  ooo  ghehouden 
ter  halle  te  commen  ter  huere  voorscreven,  ver- 
maent  zijnde  metten  luwene  van  den  scellekene. 
Bembbt,  I  301  (1614). 


M. 


MACHT,  zn.  v.  1)  Grondgebied,  rechtsgebied, 
fr.  territoir  e  f  furidiction,  ||  In  den  beghinne,  soe 
vri  wij  onse . .  poirteren  van  den  Bosch ,  eii  willen 
dat  sy  vry  eii  quyt  altemael  sijn  ewelike  van  allen 
toUe,  overal  in  onser  macht,  beyde  te  water  en  te 
lande.  Cha/rtb,  v.  't  Bosch.  Oork.  hertog  v.  Brab, , 
12  /o».  1329.  a.  1. 

2)  Macht  van  den  sweerde.  Oppermacht, 

macht  over  leven  en  dood,  fr.  droit  duglaive,  droit 
de  vie  et  de  mort,  souveraine  puissance;  jus  gladii, 
merum  imperium.  Kil.  Macht,  jus ,  imperium. 
II  Andere  zijn  penen  corporeel,  eii  die  hebben 
alleen  te  setten  diegeene  die  de  macht  hebben 
van  den  zweerde.  V.  d.  Tav.  175. 

3)  Macht  van  een  sterfhuis.  Toereikend- 
heid om  de  schulden  te  betalen,  fr.  suffisance  (d'une 
mortuaire).  ||  Soo  wanneer  ijmant  twijffelt  van  de 
macht  van  eenich  sterffhuijs ,  daervan  hij ,  bij  tes- 
tamente  ofte  wettighe  erffenisse  erffgenaem  soude 
syn,  vermach,  tot  synder  versekerheijt,  eü  om 
boven  de  macht  van  dijen  niet  gehouden  te  sijn, 
t'selve  sterffhuijs  te  aenveerden  onder  beneficie 
van  inventaris.  C.  v.  Antw.  compU    III  574. 

MACHTfiODE,  zn.  Machthebber,  fr.  mandataire. 
Kil.  Machtbode.  Legatus,  qui  cum  mandatis 
aliqud  mittiiur.  \\  Hoewail  wy . .,  gewillicht  bobben 
dat    de   voirscr.    vau   Geudt  seyndeu   mochtou . .  • 


ennige  van  hoire  maohtboden  en  gedeputeerden  in 
dese  onse  stede  van  Byssel , . .  Van  Dobsk  ,  Inv. 
Malines  III  113/4  (1453). 

MACHTICH,  bn.  Meester,  volle  recht  heibend 
over,  eigenaar,  fr.  maitre,  propiétaire,  tegenover 
gesteld  aan  „onmachtich*'  geen  recht  meer  hebbend 
over,  fr.  n'agant  plus  aucun  droit  sur,  \\  Compa- 
reerde . .  N  . . ,  dewelcke  . .  aen  deselve  kinderen  . . 
absolutelyck  opgedraeghen,  ghejont  eü  ghegheven 
heeft ,  soo  sy  doet  by  desen ,  een  somme  van  800  £ 
groeten  Vlaemsch,  in  gereede  permissie-geide, 
maeckende  sy  haer  van  dies  geheel  eü  teenemael 
onmachtigh,  en  de  beghifte  volcommentlijc  mach- 
tigh.  Van  de  Velde,  Annot.,  17  (1660). 

MACHTICHSCHAP,  Mechtichscuaf  (Magtig- 
schap,  machtichscap) ,  zn.  v.  Volmacht ,  machtiging, 
fr.  plein  pouvoir,  procuration.  ||  In  oerconde  der 
waerheyt  en  tot  corroboracie  onser  mechtichschap- 
pen  voers. ,  hebben  wy,  abdt,  prior  en  convent 
voers.,  onser  abdyen  en  convents  ziegelen  desen 
aengehangen.  Brief  des  abts  en  convents  v.  St'  TYui- 
den,  6  dec.  1601.  Al  ist  dat  de  advocaten  oft  prch 
cureurs,  hen  mechtichschappen  oft  procuratien  in 
rechte  ghethoont  hebbende,  [die]  naer  hen  nemen. 
C.  V,  Sanihoven,  Stijl  1557  a.  .^23;  ii.  55.  66: 
machtichsohappe.  —  C,  gr.  Loon  1  228 :  machtich* 
scap;  II  474:  magtigschappen. 


MAE. 


MAE. 


179 


MADE,  sn.  TVndê,  leemde  fr.  prairie.  ||  Hooi- 
landen,  maaden  of  maaijeu  genoemd.  Bachixitb, 
Vaderl,  geogr.  III  1359  (Cuypers  t.  V.).  Godevaert 
Steenworpers  bekende,  dat  hy  jegens  Janne  Yan 
der  Mere  gehuert  heeft  een  stuck  maden  gelegen 
tot  Woude,  houdende  omtrent  vij  gemeten.  Arch, 
Bergen-op-2!oom  f  Sentbr.  en  recogn,  1465 — 1467, 
vfi  198.  (Gay pers  y.  Y.).  Beemden  en  maden. 
Y.  D.  Tav.  95  v®. 

MADEDAGÜ ,  'mAëDDACD  ,  zn.  Heerlijke  maai- 
dag^  ft.  journée  de  fauchage  teigneurial.  Zie  Hotdach. 

MADëLAER,  zn.  m.  Boedelredder  ^  fr.  curatenr 
d'une  eucceesion.  \\  Zoo  wanneer  yemandt  deser 
weereldt  overlijdt  binnen  der  stede  en  casselrye 
Tao  Yearne,  den  blyfver  ofte  blyveghe,  ntetgadera 
de  ghemeene  hoyrs  en  aeldinghers  van  den  sterf- 
huuse,  zyn  ghehouden  te  stellen  eenen  madelaere 
binnen  de  zes  weken  ofte  veertich  daeghen  naer 
het  overlyden,  op  de  boete  van  thien  ponden 
parisis ;  die  sal  stellen  goeden  en .  souffissanten 
zekere,  daertoe  verzocht  zijnde,  omme  t' sterf huys 
te  reeden,  enz.  C,  o.  Veurne  x  1.  //.  C.  o.  Iperen, 
Stad,  lY  48. 

MADELRYË,  zn.  Boedelredding  y  fr.  liquidatian 
d'une  sMOoestion.  ||  En  worden  alle  madelaers  ghe- 
houden te  verantwoorden  de  lasten  van  de  sterf- 
huusen  by  hemlieden  ghehandelt  eü  ghereedt  een 
jaer  en  dach  naer  t'doene  van  heurlieder  madelrye- 
rekeninghe,  maer  langhor  niet.  C.  v.  Veurne,  x,  6. 
Zie  Madelaxs. 

MADELSTEDE,  zn.  Voornaamste  woonhuie  van 
den  overledene  f  mei  een  deel  landt,  als  voordeel  van 
den  jongsien  zoon ,  fr.  principale  habitation  du  défunt, 
avec  une  portie  de  ierre,  constituant  Ie  préciput  du 
plut  jeune  des  fils.  ||  De  joncxte  zone  zal  behouden 
de  stede  van  den  overleden ,  dat  men  zeght  madel- 
stede,  es  te  weten,  vijf  vierendeel  landts  en  daer- 
beneden,  daer  thuus  ofte  woonste  staet,  metgaders 
't  principael  woonhuis,  by  alzoo  dat  hy  dandere 
mach  recompenseren  met  ghelijcke  erfve.  C  v. 
Cassel  a.  277. 

MA  DEK  (M — e),  zn  m.  1)  Maaier,  fr.faucheur. 
Kil.  heeft  Ma  eden.  j.  maeyen.  Meiere,  \\  De 
meyere  es  sculdech  te  hebbene,  alse  men  den 
meersch  mayt,  aisoe  vele  alse  de  madere.  St-Pieters- 
abdij  y  Lavenderisy  ziii  £.  Elke  drie  bunre  enen 
madere  in  den  Oest.   Vad.  Mus.  II  .865  (1284). 

2)  ."Een  gewicht  van  200  pond,  fr.  poids  de  200 
livres.  II  Meede.  Mader  oft  twee  hondert  ponden, 
gepackt  in  vaeten ,  baelen ,  oft  loos  zijnde.  Hanso'tol 
1567. 

MADEBINEN,  bn.  Van  hout,  fr.  de  bois.  Lat. 
Materia.  —  Lignum  ...  fr.  bois  . . .  ol.  marrain , 
merrienf  merrain,  etc.  Maigne  d'Amis.  ||  Itera, 
unum  tcgphum  matherinum.  Inv.  pastor  Jan  1377. 
De  ooninc  dede  te  Parys  alomme  bevelen,  dat  men 
den  grave  Lodewyo  en  zinnen  volke  gheen  houdt 
vercoepen  en  zoude.  Dit  verhorende  de  grave 
Lodewyc,  hy  beval  dat  men  de  deuren  en  vein- 
steren  van  zinen  huse  doen  [afdoen?]  soude,  en 
dat  men  de  spyse  daermede  bereeden  zoude,  en 
hy  dede  coepen  vele  pladene  en  amaderinen  [«ie] 
nappen . . .  Doe  beval  de  grave  Lodewyc  dat  men 
de  pladene  en  de  maderine  nappen  niet  sparen  en 
soude,  en  dat  men  den  coninc  een  scoen  vier  maken 
soude.  Jan  y.  Dixmitds  242.  Zie  ook  pladb. 

MAECH8CHAP  (Mae^soap),  zn.  v.  Zooals  thans 
maagschap,  fr.  parenté.  Kil.  Maeghschap.  ||  Dat 
maesscap  anders  niet  en  is  dan  eenen  bant  van 
persoenen  uuyt  ccncn  troneke  dalende,  malcanderen 
bestaende,  bydyen  dat  d  een  van  den  anderen  gecomen 


is,  oft  dat  zy  beide  van  eenen  comen  en  gedailt 
zyn  uuyt  eenen  bloede.  Y.  d.  Tat.  230. 

MAECHSIBBE  (Maechzibbe) ,  zn.  't  Zelfde  als 
maechschup,  fr.  parenté.  Kil.  Maechsibbe.  vet, 
j.  maeghschap.  ||  Waert  \nl.  het  leen]  ghecocht 
sonder  noerhede,  jof  van  enen  heore  ghegheven 
zonder  maechzibbe  of  horie,  so  soude  den  naesten 
oudsten  hore  toecomen,  van  welker  zyde  dat  ware 
in  de  gheheele  maechzibbe,  weder  dat  zy  van  den 
vader  of  van  moeder  zyde.  C.  leenhof  Oude  burcht 
V.  Brugge,  xxxi.  Elcke  partye  sal  moghen  repro- 
cheren  . . ,  en  oock  by  maechzibben  totten  vierden 
grade,  broeders  en  susters  daerin  gerekent  over 
't  eerste  let.  C  v.  Cassel  cxxx;  it,  71.  It,  C.  v. 
Aalst  334.  3.H8.  340;  de  Fr.  en  Bb.  II.  Evergem 
63.  Zie  ook  sibbe. 

MAËCH80EN  (Maeghzoen,  maeghsoen,  maghe- 
zoen),  zn.  v.  Vergoeding  verschuldigd  aan  de  bloed- 
verwanten van  vader sz^e  van  den  vermoorde^  en 
van  die  verschuldigd  aan  den  oudsten  onder  hen  van 
hei  mannelijk  geslacht  y  fr.  réparation  due  auxagnats 
de  Vhomicidé,  et  edle  due  a  Vainé  mdU  parmi  eux 
(Gheldolf),  Proe.  verb.  Common  d.  lois  Y  256.  — 
La  paix  du  tang^  nommée,  suivant  les  lieux^ 
dans  la  région  flamande,  soen,  soening,  mond- 
soen,  maegsoen,  erfsoen,  ^i  fut  au  nombre 
de  nos  institution«  jusqu^è  la  fin  du  siècle  demier. 
Defacqz  et  Honincks,  Ane.  droU  belgique  II  28H. 
II  Eist  dat  tkint  tsoendinc  angaen  wille,  dat  het 
sculdich  es  te  hebben  de  montsoene  gheheel  en 
sonder  cost,  eü  daermede  siin  recht  uter  maghe- 
zoene.  C.  o.  Auden,  2(l«  d.  34  (1324).  Synre  broe- 
ders,  80  heeft  elo  broeder  in  elc  vierendeel  xx  van 
maeghesoene.  C.  v.  Oentl  515  (1343).  Debastaerdeu 
en  nemen  noch  en  gheven  gheen  montsoen  noch 
maeghsoen  van  's  vaders  sijde,  maer  wel  van  *8  moe- 
ders sijde.    C.  V.  Veurne  xt  4.  Zie  ook  hontsoxv. 

MAECHTAEL,  haechtale  (Maichtale),  zn. 
Maagschap,  fr.  parenté.  Kil.  Maeghtale.  vet.  j. 
maeghschap.  ||  De  goeden  van  naturelljcke  per- 
Boonen  en  succederen  aen  hunne  vrienden  of  maegh- 
tael  niet,  noch  aen  *s  moeders  noch  aen  vaders 
zijde.  C.  V.  Breda,  Suec-rechi  a.  9.  Een  die  erf- 
ghenaem  van  iemanden  wesen  wil,  die  sal  dat 
beboessemen  metter  maeghtalen,  sooverre  die  leven. 
C  D.  Chrave  xi  1.  Aldus  mach  ellick  maeche 
[hoogerop  maege]  tegen  den  anderen  synen  maeohe 
coopmanschappen  [nl.  vemaderen]  sonder  ayn  maich- 
tale te  verliesen.  C.  gr.  Loon  181.  Zie  ook  Verdam 

BEBOXSEMEN. 

MAECHTALIJCK  (Maagtalijk),  bn.  Vermaag- 
schaptf  fr.  parent  {apparenté).  |l  Wanneer  eenige 
gerichtspersonen  den  parthien  maagtalyk  zyn  tot 
den  tweeden  graad.  C.  gr.  Loon  II  329;  it.  431. 
432,  Beckheim. 

MAEIBËMPT  (Maeybempd),  zn.  Maailand, 
maaimeerêch^  fr.  pré  d  faucher.  \\  *t  Welck  oock 
verstaen  wordt  van  hoey  van  maeybempden.  C.  v. 
Loven,  xiii  9. 

MAEIDACH,  (Maeydach,  maydagh),  zn.  m. 
Maaidag,  ft.  jour  de  fauchage.  Zie  hoydach.  ||  May- 
dagh, eenen  dagh  te  mayen.  Schat  der  chegnsen 
35.  Maeydagh  39. 

MAEIMEERSCH  (Maimeersch,  maeymeersch) , 
zn.  Zooals  uabibbhpt.  ||  Terre  in  Avelghem,  que 
dieitur  maimersch  Yan  Lokeben,  St-Bavon  409. 
Maeymeersch  [volcht  den  gronde]  tot  Sent-Jans- 
messe.  C.  v.  Aalst  300  (1478). 

MAECKSEL  (Maexel),  zn.  o.  Srfmaking,  legaat, 
it.  Jegs.  Kil.  Maeckaegie  van  testament.  Legatum, 
II   Yan  denaelven  Thomaeaen  syne  goeden  te  rege- 


180 


MAE. 


MAE. 


ren,  en  principalicken  yan  synen vegen  tontfangen 
en  op  te  baeren  alsulcken  msexele  eii  legaet  als 
hem  competeert  uuyt  crachte  van  den  testamente 
wylen  heeren  Jannen  Janssone  Coenen.  Schep,  Diest 
12  april  1565. 

MAËCKÜUER  (Maechoeie)  zn.  t.  Madkloon, 
fr.  fcMon.  II  Als  Tan  den  roete,  dat  de  goede  lieden 
yan  der  poort  hebben  nuten  renderen, . .  daer  8\j 
ter  yeinstriershause  keerssen  oyer  haelen,  anders 
gheene  coemanschep  daeraf  doende,  dan,  daeroyer 
nemende  also  swaer  keerssen  als  *t  sroets ,  en  daeraf 
betaelt  ^tcenton  [katoen]  gharen  en  de  maechuere 
ghelijc   men   yan  houts  heeft  gheploghen.  de  Yla- 

MINCK,   Ace.   81    (15de   E.). 

MAEL,  zn.  y.  1)  Keer,  fr.  f ois.  —  'sMaels, 
bijw.  Te  gelijkertijd  j  fr.  è  la  f  ois.  \\  Dat  hij,  depo- 
nent,  wel  weet  eii  gesien  heeft  N.  en  'S. ,  gebroeders 
en  peertscooperen ,  henne  peerden  in  de  broecken 
boyen . . .  gaen  weijden ,  en  daerinne  hebben  ge- 
dreven roet  thien  oft  twelff  smaels ,  gelijck  die  voers. 
peertecooperen  die  innebraohten  ofi  gecocht  hadden. 
Arch.  Dieet  f  proces  §  Coffgeoinne,  Verkl.  17  apr. 
1640.  Item,  Piot,  Ohr.  663.  703. 

2)  Zie  DüiMEMAEL. 

3)  zn.  m.  Maaltijd,  fr.  repae  {})\  \\  Dat  egeen 
yleeschhonwers  en  zullen  ennighe  gesoulten  yleesch 
binnen  den  maele  noch  buyten  den  male,  binnen 
der  hallen  oft  buyten  der  h^en ,  moghen  yercoopen 
zonder  consent  yan  den  keurmeesteren.  Kb.  TurnhotU 
1560  fol.  73  y«. 

4)  McMlsiede,  plaats  in  de  vrije  lucht ,  waar 
recht  gesproken  voerd.  (Grimm,  Kechtsalterthümer 
746:  mól:  malstatt  (mahlstatt),  gerichtsmalh  für 
locuM  judicii)^  EU.  Mael.  vet.  sax.  Jus,  lex,  judy- 
eiflMfi,  &  conventus  juri  dicundo  deputatut,  vulgo 
mallum,  mallas;  fr.  lieu  oii  se  rendaii  lajustice. 
II  Parfois  [c'est]  la  destination  d*une  localité:  la 
tenue  des  plaids  ou  „mdls'* , . .  qui  expHique  Vorigine 
d^une  d^signation.  A.  Waütebb,  Snv.  I  xxzj. 

MAëLDëRIJ  (M— e),  zn.  y.  Maalrechf,  fr. 
droii  de  mouture.  \\  Behoort  hem  oock  toe,  ter 
oansen  yan  den  yoors.  leene,  eenen  wintmeulen, 
staende  op  tselve  heerschip,  metsgaders  de  yr^je 
maelderye  binnen  derselyer  prochie  en  heerlickheyt 
yan  Drougene,  alzoo  wel  ter  wintmeulen  als  ter 
watermeulen.  de  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen  30  (1654). 

MAEL-HUISEL  (M-huysele),  zn.  Maalunster,  fr. 
peson  de  mouture.  ||  Een  maelhuysele.  C.  v.  Antw. 
1582,  t.  41  a.  106. 

MAELPEGEL,  zn.  Merk,  peil  ter  aanwijting  van  de 
voorgeschrevene  hoogte  des  vxiters  van  eenen  molen, 
fr.  fauge  de  mouture.  \\  Wij  verbieden  aen  alle  de 
molders  der  yoorscr.  molens ,  naerdat  die  maelpegels 
zullen  gestel  t  wesen,  hunne  waters  hooger  te 
steygen  als  deselye  maelpegels.  O.-P.'B.  autr. 
8  apr.  1715  a.  3;  II  694. 

MAELSCHAT  (Maelscat),  zn.  o.  Maelstat?  Ver- 
gaderplaats, fr.  lieu  de  rSunion?  ||  Dat  zij,  suppli- 
anten, daerenboven  solden  aengenomen  hebben  en 
gehalden  zijn,  by  daghe  efi  nachte,  afs  eenich 
rumoer  compt  oft  noot  gebeurde,  die  poerten, 
torren,  haken  en  bussen  te  yerwaeren,  en  dat  een 
jeder  zoude  schuldich  zyu  sich  te  moeten  laeten 
vinden,  tot  viertich  toe  by  een,  op  hun  maelscat 
(è  son  poste  zegt  de  vertaling.^)  en  aldaer  te  waken 
eïï  blyven.   Ord.  lAêge  april  1650;  2e  série  I  187. 

MAELTIJT,  zn.  Maaltijd,  fr.  repas.  —  Als 
voorbeelden  van  eenige  middeleeuw'sche  spijskaarten, 
verdienen ,  ook  voor  de  taalkunde,  gemeld  te  worden : 
de  maaltijd,  in  1412,  door  de  gulde  van  den  kruis- 
boog  te  Antwerpen  aan  hertog  Jan.  L.  Torfs,  Acad. 


d^arehéol.  XXII  161.  —  Die  van  1472  gehouden 
op  den  „Gaydach"  door  de  gulde  van  Sint-Sebaa- 
tiaan  te  Iperen.  Vandenpeereboom ,  Des  ghildes 
78.  —  Het  noenmaal  Margaretha  van  Oostenrijk, 
ten  jare  1.305,  door  de  stad  Loven  aangeboden. 
Van  Even,  Vad.  mus.  II  328.  —  Het  Banket  door 
de  stad  Brussel,  in  1561,  aan  de  Staten-generaal 
aangeboden.  AnmUes  Acad.  d'archéol.  1855  blz.  109 , 
en,  vooral,  de  Jaarlijksche  schepenen- maaltijden  te 
Diest  in  1605  en  1717 ,  door  ons  uitgegeven  bij  Haver- 
mans  te  Diest.  —  Lijckmaeltljt,  fr.  repas  des 
funérailles.  \\  Yan  den  cost  van  der  maeltyt  van  de 
uuytvaert  zal  d'haudere  ofte  hauderigghe  ghehauden 
zijn  te  betaelen  d'een  helft ,  en  d'hoirs  onderlynghe, . . 
^t  sy  . . ,  wort  de  maeltydt  ghedooght  en  betaelt  naer 
staecken  van  hoiiye.  C  v.  Assenede,  zviii.  41  Fune- 
ralen  ofte  Igckmaeltijden.  C.  r.  Veurne  Ti  4;  i/  Ti  1. 
O.  V.  Poperingen  X  4 1 ;  C.  v.  Iperen  ix  8.  Item , 
begeert  de  testateur,  dat  op  den  dach  van  sijne 
begraefienisse  sal  gedaen  worden  eenen  eerlijcken 
maeltijt,  voor  sijne  vrinden  overcoemende  van 
Brussel,  en  die  vrinden  tot  Loven  sijnde.  Test. 
Vierpont^   voor  not'    Van  Dormad  te  Loven  1664. 

MAEL  WATER,  zn.  o.  't  Zelfde  als  maelpbgel. 
II  So  wie  van  den  molleneren  d' water  helt  boven 
d*maelwater,  ind  over  die  doeren  sleyt,  so  dicke 
dat  geburt  solen  ay  verboeren  eynen  Bynachen 
gulden.  O.  Liége  27  JuU  1469  a.  11,  Ire  séHe  637. 

MAEN,  zn.  y.  Met  ter  maen.  Bij  mane- 
schijn, fr.  par  un  clair  de  lune.  ||  dWelck  [hout] 
zij  somwilen  by  nachte  en  mitter  manen  stelen, 
nemen  en  laden.  Bekenk.  v.  Brah.  reg.  137  fol. 
136  yo  (1521). 

MAENDACH,  zn.  o.  ^^Oenusande^'*  dag,  dag  &e- 
pcudd  door  de  dagvaarding,  fr.  j'our  fhsé  par  la 
sommation.  ||  De  bailliu,  als  hij  zulcdaneghe  moor- 
dadeghe  faiten  te  wette  legghen  wille,  zoo  ghebiedt 
hij  den  keure  [nl.  het  gerechtelijk  onderzoek]  tson- 
daechs  ter  kercken,  daer  tfait  gheviel,  en  maeckt 
dach  den  claghers  en  den  oirconden,  die  hij  ten 
keure  hebben  wille ; . .  noemt  den  dach  wanneer  hij 
den  keure  doen  zal,  daecht  daer  de  voimeide 
personen  ten  ghenomden  daghe  ten  keure  te  comene, 
elcken  up  de  de  boete  van  xx  s.,  en  voort  moet 
den  dach  Uden;  en  daeromme  zeecht  men,  naer 
den  maendag:  tsheeren  moete.  C.  v.  Aalst  492 
(1436). 

MAENDACH,  zn.  m.  Maandag,  fr.  lundi.  Kil. 
Maendagh.  Dies  lunae^  dies  secunda.  \\  Manen- 
dach.  In  den  jaren  Ons  Heren  mcclxxxvj  smanen 
daech  vor  sente  Pauwels  dach  in  den  wentre.  Oodsk. 
Brussel  B   1453.  Des  manen  daghes  (1314).  Ib.  H 

1553  fol.  30  \^.  —  Versworen  maendach. 

De  ware  bet.  van  het  w.  versworen  onbekend 
zijnde,  houden  wij  ons  aan  het,  wel  is  waar,  niet 
veel  klaardere  verloren,  fr.  lundi  perdu.  Kil. 
Versworen  maendagh.  j.  Verloren  maendagh. 
JSilcuia:  dies  primus  lunae  post  Begalia  luxui 
sacratus.  Ook  verkoren  en  ghesworen,  sieamb. 
raesroandagh.  —  Adr.  Junius:  den  verloren 
maendach,  vel  kopperkensdach,  v«2  kopperkens 
maendach.  G.  Le  jour  de  pain  perdu.  Zie  ook 
Schiller  u.  Lubben  M&n,  manendach.  —  De  s  wa- 
re [n]  {nl.  gezworen)  ro&ndaoh.  De  eerste  maandag 
na  Driekoningendag,  it.  le  premier  lundi  après  lejour 
des  Bais,  Zie  Bon  Beinsberg  Düringsfeld,  Légendes 
1  36  en  volg. ,  en  Dr  Coremans,  Z/année  de  Van- 
cienne  Bélgique,   46.    De   Bredaesche  Almanac:   de 

I  maendagh  na  13«n  dagh  is  het  kopperken s- 
dagh.   al.   verloren  maendagh ,   Kil.   Silaria. 

II  So   wat   giuldebroeder ,    die   niet  en    came   ter 


MAE. 


MAE. 


184 


messe  op  de  Ti  feeBten  Tan  Onser  LioTer-Vrauwen , 
en  de  Terzwore  maendaghen , . .  K,  d.  Rijkepijnders 
U  Brugge  1291  a.  83.  Op  den  Tenworen  maendach. 
Jtederijkers  de  Lelie  ie  Diest  1562  a.  6 ,  Vad,  mve. 
III  124.  Eene  ghelezene  messe  alle  Tenworen 
maendaghen.  Fb.  db  Pottbb,  Oent  III  222, 
Broederschap  van  Sint- Anna  1445.  't  Was  Toor  alle 
leden  plicht,  lederen  zondag  met  het  aangeduide 
kleed  naer  de  confreriemisse  te  komen;  ook  op.., 
op  de  drie  Terzworen  maandagen.  Ib,  223.  (Zouden 
deze  drie  maandagen  niet  dezelfde  zijn,  waarvan 
het  Landcharter  van  Megen,  Tan  1527-  a.  15  ge- 
waagt: il  „Voorts  op  alle  andere  ghedinghen  en 
ghenecbten  en  sal  niemandt  dinghen  nae  twelf 
uren  en  ten  opstaen  Tan  schepenen,  d'welcke  den 
[welcke.^]  jaerghedingen  yau  der  stadt  sullen  ghe- 
halden  worden  op  Maenendagh  nae  Beloken  Paes- 
Bchen,  op  Maenendagh  nae  Beloken  Pincxten,  en 
op  Maenendagh  nae  Derthiendagh"  ?  2Soodat  deze 
drie  maandagen  wel  de  drie  jaargedingen  —  in- 
derdaad Toor  het  Tolk  Terlorene  dagen  —  zouden 
kunnen  wezen.  Wij  kunnen  ons  overigens  hier  niet 
inlaten  met  de  geschiedkundige  beduidenis  Tan 
gezworen,  Terzworen  of  Terloren  maandag).  Opten 
gheswooren  maendagh  soo  pleghen  die  borghemees- 
teren  in  der  tydt,  metten  rechter,  twee  schepenen 
te  kiesen,  die  denselven  borghemeesteren  dat  iaer 
die  wijnen,  die  tot  Grave  ten  tappe  loopen,  sullen 
helpen  keuren,   C.  v.  Orave^  xti  1. 

MAbNDACHSCHOUT.  ||  Hoveliee  van  Bulle. 
Sen  heerl^ke  cijnt  onder  Sint-Merfens-Lennick  y  ft. 
oen»  seigneurial  sons  Lennick-St- Martin.  \\  Hoto- 
liee  [Hoflieden ,  dienstbare  lieden]  Tan  BuUeberghe. 
Is  gelegen  onder  S.-MertensLenneke,  en  is  geheel 
hoTelie,  eü  heet  geoieyDlyck  maendachschout, 
waeraf  die  twelf  boenders  jaerlyck«  erflel^ck  gOTen 
8  schellingen  LoTens,  een  sister  terwe,  twee  cap- 
puynen.  Schai  der  eheyneen  43. 

MAENDëR.  Zie  Makbb. 

MAËNHEËR.  Zie  Manbb. 

MAENT,  zn.  t.  Maand  ^  fr.  moit.  —  Middel* 

eeuwsohe  namen  der  maanden:  Aerselm. 

Oct,  Bouwm.  Aug.  Braeckm.  Juni.  Dorrero.  Maart. 
ETenm.  Sept.  Herfstm.  Sept.  Herselm.  Oct.  Horem. 
Dec.  {Nov.f)  Hoyni.  JuLi.  Alse  men  Keersen  draecht. 
Fébr.  Kluchm.  Jan.  Lauwe,  Loeym.  Jan.  Oochstm. 
Aug.  Pietm.  8*!pf.  Busselm.  Juni.  Saetm.  Oct. 
Schrickelm.  Fehr.  Sint-Andriesm.  Dee.  Sint-Baefsm. 
Oct.  Slachm.  Nov.  Sroeerm.  Nov.  Sporkille,  Spro- 
kille  Feitr.  Sulle,  Selle.  Fehr.  Wedem.,  Wiedem. 
Juni.  Wijnm.  Oei.  Windm.,  Windelm.  Nov.  Win- 
termaent.  Dee.  Wonnem.  Mei.  —  Namen  door 

Earel  den  G-root  e  ingevoerd:  J.  Wintar- 

roanot.  F.  Hornung.  M.  Lenzin-manot.  A.  Ostar- 
manot.  M.  Wunimanot.  J.  Brach-roanot.  J.  HoTi- 
manot.  A.  Aran-manot.  S.  Bittumanot.  O.  Widume- 
manot.  N.  Herbist-manot.  D.  Heiloc-manot.  (Leist, 
Urkundenlehre  217.)  —  Namen  der  maanden  Tolgens 
het  Getijdenboek  der  xt  JE.  J.  Loumaent.  F.  Sulle. 
M.  Meerte.  A.  Aprille.  M.  Meymaent.  J.  Wede- 
maent.  J.  Hoymaent.  A.  Oestmaent.  S.  Pietmaent. 
O.   Herselmaent.   N.  Hoermaent.  D.  Wintermaent. 

MAENTSCHEUT  (Maenscheut) ,  zn.  Maande- 
l^ktehe  boogeehieting y  fr.  tir  è  Vare  mentuel.  \\  Aen- 
gaende  de  statuten  ofte  politie  Tan  de  Gamer  Tan 
der  Gulde,  als  Tan  ten  lycke  te  ghaene,  te  mael- 
tyt  te  comen,  maenscheuten  te  houden  eii  dierge- 
lycke,..  Yak  Melckbbbkb,  Kruiêböog  69  (1574). 
A.  Wanters,  JSnvirons  II  467. 

MAEKGEN.  Zie  Mobgek. 

MAËBLE,  Maeslb  (Marie,  Marele,)  bn.  Man- 


nelijk,  van  V  manlijk  geslacht ,  fr.  méle,  du  sexe 
masculin.  ||  Welcken  mondtzoendere  wesen  zal..? 
De  TTOedom  zecht:  Ohristiaen  Tan  Huffele,  midts 
de  privilegie  Terclaerst  dat  hy  [?]  mondtzoendere  zyn 
zal  doudste  maerle  baerblyckenste  hoyr  Tan  's  vaders- 
halTen.  C.  v.  Gent  I  519  (1340^1350).  Dit  leen 
heift  hi  omme  dat  hi  hor  maerle  es,  werdich  te 
draghene  zwert,  Tonnesse  te  wysene,  boven  de 
fumelle  [var.  femmele].  C.  leenhof  Burcht  v.  Brugge 
XXTI.  Een  sterft  sonder  hor,  altos  zal  den  oudsten 
hore  maerle,  even  naer  zynde,  zyn  leen  toecomen. 
XXXI.  De  ghestruucte  en  gheconquesteerde  leenen, 
alzoo  wel  in  linie  collaterale  als  directe,  succederen 
op  den  audsten  hoir  maesle  TOor  alle  andere  maesle 
en  Trauwepersoonen  bestaende  den  overledene  in 
ghelycken  grade.  C.  v.  Auden.  xxiii  21;  it.  22. 
Men  gaf  hemlieden  wyfs,  die  couinghinnen  waren, 
en  harelieder  oer  marele,  naer  hemlieden,  wart 
coninc  Tan  Vrankeryke ,  al  waest  so  datter  Trauwen 
waren  die  naerder  waren.  Jak  y.  Dixhudb  218. 
Marie.  Jus  Jeud.  Fl.  vet.  c.  53.  Zie  ook  HoiB. 

MAERLE,  zn.  o.  Mergel,  fr.  mame.  ||  t'MaerIe 
moet  den  pachter  op  t'Iant  laeten,  dat  hy  Tindt. 
O.  V.  Auden.  ix  8. 

MAERLEPUT  (Maerlepit),  zn.  Mergelput,  mer- 
gelgroeve,  fr.  mamière.  ||  Dat  niemandt  en  zal  delven 
maerlepitten  an  de  straten.  C.  v.  Iperen,  klist.  c.  13. 

MAERSCHALCK  (Marscalc,  maerschalc),  zn.  — 
1)  Erfmaerschalck.  Sen  der  vier  erfelijke  hooge 
ambtenaren  of  „palatijnsche  officiers**  van  Brabant; 
bij  Van  Dale:  opper stalmeester ,  opperveldheer  j  be- 
velhebber des  legers;  deze  benamingen  zeggen  genoeg 
fveike  zijne  ambtsverrichtingen  waren.  Het  maar- 
schalkschap was  erJAijk  in  het  Huis  van  Wetemaal, 
it.  maréehal  hereditaire,  ün  des  quatre  hauis  fonc- 
tionnaires  ou  ,,offtciers  pcdatins*^  du  Brabant;  Yan 
Dale  Vappelle  y,grand'écuger ,  généralissime ,  com- 
mandant de  VarmSe'^;  ces  qualiflcaiions  disent  assez 
en  quoi  consistaient  ses  Jonctions.  Le  marSchalat 
itait  hereditaire  dans  la  Maison  de  Wetemaal.  Zie 
De  Vaddere,  Origine  des  ducs  II  489;  en  DaTid, 
Vetderl.  historie  III  73.  —  Vlaanderen  had  ook 
zijnen  erfelijken  Maarschalk  (erfachtich  Maerschalc); 
zie  Wielant,  Leenrecht  17,  fr.  La  Flandre  avait 
aussi  son  maréehal  hereditaire.  j|  Cam  . . .  Willem 
8er  Symoens , . .  T^rkennende  en  Terliende ,  dat  hy 
Tan  onsen  voers.  heere  [nl.  den  abt  t.  St-Pieters] 
en  zijnre  kerken  een  zeker  leen  handende  ware . . . 
b\j  causen  Tan  welken . . ,  hij  sculdich  es  ons  Toers. 
heeren  marscalc ,  die  sine  lieden  en  subgite  leedt 
in  orloghen,  telken  dat  onse  voers.  heere  derin- 
Toerd  [Taerd.^],  te  jiinen  coste  een  paer  nieuwer 
sporen  te  spannene,  te  sinen  opsittene  op  zijn 
pard,  te  scheedene  Tan  Sente  Pieters.  enz.  de  Pb. 
en  Bb.  V.  Merelbeke  30  (UCS). 

2)  Hoef  smid  y  paardensmid,  paardenarts,  fr.  ma- 
rêchal'ferrant ,  vétérinaire.  Kil.  Maerschalc  k. 
Veterinarius,  medicus  equarius;  en  Tolgens  Becanus, 
o.  a.,  qui  ferreos  calees  adfigit.  \\  £ü  wart  doe  ooo 
ghaTierendeelt  den  maerscalc  ofte  smet,  die  de 
hamers  ghelcTert  hadde  omme  de  poorten  mede 
up  te  slaene.  Piot,  Chron.  199  (1436).  Kerstiaen 
den  maerschalck ,  Tan  denseWen  peerde  te  meesteren 
en  Tan  saWen,  tsamen  \\90.  Archief  Bergen-op- Zoom, 
Stadsrek.  1471—72  n<>  649,  Bubr.  van  diverse  en 
alr^ande  saken.  Maerscalc,  Brugge  II  194.  Het 
zijn  drije  manieren  Tan  Tenyne ...  't  Eerste  mogen 
hebben  medecynen.  apoticarisen  eü  maerschalen  [l, 
maerschalcken] .  Wielant,  Pract.  crim.  97. 

MAERSCHALCKEN ,  bw.  ||  Zo  wat  zwyncutsere, 
die  Teerckenen  Terooopt  dat  ghemaerschalot  es,  in 


182 


MAE. 


MAI. 


kenlicheden  van  goeden  lieden,  dat  hij  ware  in  de 
mesdaet  Tan  thien  pond,  eii  tveercken  verbuert.  — 
Dat  men  gheene  ghemaerscbalcte  yeerkenen  ver- 
coopen  en  mach  ter  marct  Fr.  de  Potteb,  Qent 
II  664.  557,  Statuten  o.  h.  vleehchambacht  xv  E.  — 
(Ware  het  al  te  veel  gewaagd .  in  deze  verrichting 
het  ontnemen  van  de  baarmoeder  der  zeugen  te 
zien?  Dat  heet  men  hier  eenvoudig  snijden^  fr. 
SêneTi  en  de  gesnedene  zeug  een  (/ild  ) 

MAERSCHE,  MAESSCHE,  zn  Maas  van  een 
net  f  fr.  maiUe  d'un  filet.  Kil.  MaBche,  oftmaesche 
van  het  net.  Macula  reiis.  \\  Dat  niement  oec  en 
vijssche  anders  dan  metter  stede  roaerBchen  [nl. 
waarvan  de  wijdte  voorgescli reven  was],  ghelijc  van 
ouds  ghecostumeert ,  en  up  de  boete  van...  en  de 
netten  verbuert  te  wesene.  de  Vlamivck  Vgb.  55, 
XT  E.  Andere  [netten]  maken,  oft  doen  maken, 
dacraff  de  maesschen  . . .  twee  duymen  wijt  sullen 
moeten  wesen.  PI.  v,  Brab  8  febr  1513;  III  532. 
It,  PI.  V.   VI.  19  mrt.  1539;  I  353. 

MAERT  en  samenst.  Zie  Mabckt. 

MAERTË  (Marte),  zu.  Dienstmeid ,  fr.  servanfe. 
Kil.  Maerte.  Anciüa,  \\  Kenricus,  molendinarius 
de  sancto  Trudone  . . ,  axsignavit  ad  domum  suam . . . 
oeto  solidos  parrorutn  lovaniensium  denariorum  here- 
ditarii  census  Katharlne  ancilU  sive  marte  dotnini 
Chsiüini  de  sancto  Johanne  presbyteri . . .  Schepenbr. 
Diest,   St  Urbaanndofj  1297. 

MAERTEN,  ow.  Eenig  huiselijk  werkt  het  werk 
cener  dienstmeid  gaan  verrichten  (Imiten  het  gesticht)t 
^uit  werken  gcuin^\  ir.  aller  fai^e  quelqtte  ouvrage 
domestique{hors  de  V établissement).  \\  Datter  negheene 
vrouwenname  ten  kerchove  en  sal  gaen  om  werc, 
noch  in  die  poort  gaen  werken,  op  haer  stede 
verbuert  int  huus,  noch  in  geen  huus  maerten  no 
dienen  in  der  poort.  Mebteks  en  Torps,  IL  589, 
O,' L,' Vrouwenklooster ,  reglt.  1345  a.  9. 

MAERTSE,  zn.  Mark,  grens ^  palen ^  fr.  marche. 
Kil.  Marck.  vetus.  Limet  in  agris  sive  territoriisf 
flnes  regionum.  ||  Die  van  Dendermonde  senden 
weder  toten  grave  Lodewyc,  dat  hy  selve  wilde 
commen  zin  lant  secoureren.  Als  de  grave  quam 
up  de  maertse  van  Ylaenderen,  doe  vloen  die  van 
Ghend.  Jan  v.  Dixmüde  238. 

MAESCHAP.  Zie  Maechschap. 

MAES8CH£.  Zie  Maerscbe, 

MAET,  Mate,  zn.  v.  Maten  en  gewichten, 
poids  et  mesures.  Zoo  verscheiden  als  de  munten, 
waren  "ook  de  maten  en  gewichten  in  de  middel- 
eeuwen, en  de  beschrijving  ervan  zou  eveneens 
ruime  stof  bieden  tot  eene  bijzondere  verhandeling. 
Wij  ontleenden  aan  dit  slag  van  benamingen 
dezulke  die  de  taalkennis  bevorderen  kunnen,  en 
verzenden,  Toor  nader  inlichtingen,  tot  de  Maten 
en  gewichten  inz.  in  Brabant,  achter  de  cost. 
V.  Brussel;  de  Stadsmaten  van  Brussel  in  het 
Belg.  mus.  IV  260;  de  cost.  v.  Aalst  blz.  402— 
412,  enz.,  en  bepalen  ons  hieromtrent  bij  luttel 
ongedrukte  aanhalingen.  —  Houtskoolmaat 
van  SoniënbOSCh.  Mesure  du  charbon  de  bois 
de  la  forêt  de  Soignes.  \\  Dat  die  zacken  dair  die 
coopluden  die  colen  mede  selen  leveren,  selen 
moeten  houden  een  half  mudde  colen,  gelijc  dat 
houdt  die  gëycte  mande  van  outs  dairop  geordi- 
neert,  en  niet  meer  noch  min,  alsoe  dat  die  48 
sacken  selen  houden  eene  cule  colen  oft  24  mudde 
colen,  gelgc  dat  van  auts  gewoenlic  ia.  Rekenk.  v, 
Brab.  reg.  135  fol.  186  (29  jan.  1486).  (Hier  hebben 
wij  den  inhoud  van  eenen  „coelcuyl**;  zie  onder 
GülL,  en  vul  het  aldaar  onvolledig  gebleven  citaat 
uit  a.  22  van  het  Keurboek  van  boniënbosch  aan,  | 


zooals  onder  Coolcüil  ;  zie  ook  Colen).  —  Maten 
van  den  Water  tol  te  Antwerpen,  1550. 

II  Dat  een  vat  wordt  gerekent  voor  vj  amen  groot; 
een  pype  iij  amen;  een  queuwe  lij  amen;  een 
poinchoen  1 '/^  ame;  een  tonne  een  ame;  een 
ocxhoot  iV;  ame.  —  Maten  en  gewichten 
van  den  Autwerpschen  tol  van  i623,  a.  4. 

II  Dat  een  vat  sal  gerekent  worden  voor  ses  aemen; 
een  pijpe  drie  aemen;  een  ocxhoot  oft  quarteel 
onder  halff  ame;  een  waeghe  165  ponden,  alle 
Antwerpsche  maete   en   ghewichte.     Tol  te  Antw. 

1628,  a.  4.  —  Turnhoiitsche  maten.  ||Groote 
van  den  drogen  maten  fol.  59  r°.  Die  corenmaet, 
van  den  lopen  14  potten  P/]  pint  Tumhoutache 
gebrande  potten  Groote  van  den  cleyn  maten  Vi» 
1/4,  half  '/4>  clo  dobbel  havermaet,  32 V2  potten; 
d'enckelen  16  potten  1  pint;  de  halve  8  pot  '/) 
pint:  een  quartier  4  pot  Vi  pint;  een  achtedeel 
van  een  pint,  een  halfif  quartier  naer  advenant. 
Kb,  V.  Turnhout  1550.  Zie  ook  Lofb.  —  'b  Qn^ 
venmate,  fr.  mesure  du  comte.  \\  Ces  spyckera, 
briefs  et  eens  aoaient  de  tout  temps  seroi  è  Ven* 
iretien  de  l* hotel  des  eomtes  de  Flandre;  la  meêure 
de  hoeden  et  vaten,  dont  on  se  servaii  pour  la 
perception  de  ces  redevances  s'appelait  's  Graven- 
mate.  Baepsast,  Analyse  nr  250. 

MAET,  zn.  m.  Het  afmaaien  van  het  Kooigras, 
fr.  la  coupe  du  foin.  ||  So  geloven  wij  hon..  die 
beemde ...  te  bevredene  eü  doen  te  bevredene 
nae  den  yersten  maet,  alsoe  emstelic  ten  toemaete 
als  wij  dairtoe  ocht  onze  scouteth  versooht  werden 
van  hon  noe  den  jaerghanc.  Welke  beempde  dan 
voert  alsoe  dueren  soelen  en  staen  bevreedt  eer 
men  se  meyen  ocht  etten  sal,  alsoe  lange  als  hon 
orberlic  eü  profitelic  duncken  sal  nae  den  jair- 
ghanc.  Oork.  25  juli  1:)63,  Diest, 

MAETGELT  (Maetegelt),  zn.  o.  MeetredU,  fr. 
droit  de  mesurage,  \\  De  coopliede,  die  hier  zout 
bringhen  tscepe,  die  zullen  selve  hare  zout  moghen 
meten,  updat  se  connen  daermede  ghepeeyen  hen- 
ren  coopman,  en  dat  up  haere  maetgelt.  db  Yla- 
HINCK,  Ace.  87.  Dat  sij  den  heere  ayn  waeghghelt 
en  sijn  maetghelt  betalen  moeten.  40  (xv  £.). 
Stallaige-gelt,  reepgelt  en  maetegelt,  ghelijck  ghe- 
gheven  wordt  op  de  jaermerct  van  Oaperycke.  DB 
Pb.  en  Bb.  xit.  Boekhouie  16  (1660). 

MAGASIJN.  Zie  Back. 

MAGELER   Zie  Bosijiten. 

MAGELINCK  (Maechelinck,  maegelinck,  magbe- 
linck),  zn.  m.  Maag,  bloedverwant y  nabesiaamdêf 
fr.  pnrenl.  Kil.  Maeghelinc.  vetus,}.  maeghe. 
cognatusy  affinis.  ||  Overmits  den  twiste  eii  gescmlle 
dicwyle  vallende  onder  die  maechelinge,  wye  die 
naiste  is  van  eenen  dooden.  V.  d.  Tav.  230.  Als 
questie  is  in  den  huwelyc  oft  die  brudegom  en 
bruyt  malcanderen  bestaen  in  eenen  verbodenen 
graet,  zoe  mogen  vader  eü  moeder,  en  andere 
affijnen  dairinne  tuygen ,  want  dairaf  niement  en 
can  die  waerhejt  nairder  getreeten  dan  die  mage- 
linge.  335.  Alle  erffgoeden,  vercocht  oft  uuytge- 
wonnen,  mogen  vemaedert  wordden  binnen  tajaers 
bij  den  naesten  erffgenamen  van  denzelven  goeden, 
consideratie  nemende  oft  die  magelinck  is  van  der 
zijden  daeraff  de  goeden  gecomen  zijn.  C  «.  Thienen 
XIII  1.  It.  de  Ylaminck  Vgb.  53;  C  v.  Loven  X 
23;  C.  V.  Santhoven  1664  a.  167;  C.  v.  Leeuw 
1570  VI  1. 

MAGESCHEIT.  Zie  Mabchscheit. 

MAGESOENE.  Zie  Maechsoen. 

MAILLERIË  (M— üe),  zn.  SmaUwerk,  fr.  émail- 
lure^   ouvrages   émaiïUs,   \\    Een   pijpe   mailierien, 


MAK. 


MAL. 


183 


geëvt  xT  Ib.  Schattinff  v,  1551.  Eene  ame-toime 
maillerien,  IT  gro.  Een  pijpe  maillerien,  tui  gro. 
Waieriol  15M).  Zie  ook  Mbsbsbskiebs. 

MAINMISE  (Majnmise,  meynmiBse) ,  zn.  Ver- 
heurdverJclarinff ,  beslag  vanwege  den  vorst  ^  fr.  con- 
fiêoation,  saieie  de  la  part  du  prince.  \\  Item,  van 
fayten  die  bij  ennige  prelaten  oft  geestelyoken 
peraoonen  gedaen  wordden  tegen  die  sauyegardie, 
oft  tegen  me  meünmisse,  dwelck  men  heet  tegen 
dleggen  ter  tafelen  Tan  den  prince,  gedaen  met 
aynen  oepenen  mandementen , . . .  —  Eest  dat  een 
geestelijck  persoen  yet  doet  tegen  dat  arrest,  beslach 
oft  maynmise  Tan  den  prince  en  tegen  zijn  sauTO- 
gardie, . .  V.  d.  Tat.  877  ▼». 

MAINPLEVIE,  zn.  Becht,  hraehtema  hetwelk^ 
de  man,  door  het  huioelifkt  volstrekt  heer  en  meester 
wordt  van  al  de  roerende  en  onroerende  goederen, 
insehviden  en  acties  gekomen  van  zijne  vrouw  ^  fr. 
droit  en  vertu  duquel  Ie  mart  devient^  par  Ie  mariage, 
maitre  et  seigneur  absolu  de  tous  les  Hens^  meuUes 
et  immeublesr  crédits  et  aciions  procédant  de  sa 
femme.  Cout,  de  Liége  i  1.  Lat.  jus  manusplioatae, 
II  Twee  hauwelyxe  lieden,  woonende int graeffschap 
Loen,  by  affsterye  een  derselver,  den  lancxleyenden 
kan  pretenderen  die  Luyre  goederen  Tan  den  eersten 
affiyTigen  by  recht  van  mainplevie.  C.  gr.  Loon  I 
428.  Oft  die  Trinden  Tan  Titius,  die  Caja  overleeft 
heeft,  alle  de  acqaesten  Tan  ^t  graefschap  Loon, 
vigore  juris  manusplicatae  moeten  hebben.  /6.  553. 

MAISEËL,  zn.  o.  Vleeschhal,  fr.  houcherie.  Lat. 
maeeUum.  ||  Niemen  mach  hauden  versch  Tleesch 
langher  dan  twe  Tenten  ten  Maiseele,  tusschen 
inghane  Tan  meye  en  Onser-YrauweDdaoh  in  spel- 
maende.  Auden.  meng.  I  132  en  passim^  Kb.  v,  1338. 

MAJORENNEN,  zn.  mT.  Minderjarigen  meer- 
derjarig geworden  zijnde  fr,  mineurs  devenus  majeurs. 
Il  Alsoo  het  recht  Tan  purgement  in  het  graeffschap 
Loon  is  duerende  tot  21  jaeren,  en  konnen  die 
majorennen  daerran  met  den  termyn  van  een  jaer 
niet  geözclndeert  worden,  dan,  behooren  die  21 
jaeren  complet  te  wesen,  prout  de  jure  anni  praes- 
eriptiones  combinantur  in  casum  supervenientis  mino- 
rennHatis  et  aocedeutis  mttforennitatis,  C,  gr.  Loon, 

I  544. 

MAKAGIE  (Mackagie),  zn.  Making,  beschikking 
bij  uitersten  iriZ,  legaat,  fr.  legs.  Kil.  Maeckaegie 
Tan  testament.  LegcUum.  jj  Al  sonde  possessie  anders 
stade  doen,  soe  moet  men  thoenen  eenen  titel  wanen 
men  daeraen  comen  is,  soe  b\j  Tersterfte,  coope, 
huwelijcxe  voirwairden,  testamente,  giften  oft  maka- 
gien.  y.  D.  Tat.  204  t^  Wederroepende  mede  alle 
Toorgaende  testamenten  en  mackagien,  die  sy  Toor 
datum  van  desen  noch  hebben  gemaeckt.  A.  Waü- 
TEBS,  Les  Coxie  21  (1637). 

MAKEN  (Maecken ,  maicken) ,  bw.,  zooals  thans , 
h.  faire,  In  Terschillige  beteekenissen.  1)  Bewerken, 
behouwen  {hout\  fr   charpenter,  travaüler  (du  bois), 

II  Van  houthauwers.  Zo  wat  werckman,  hout  makende 
om  loon  ofte  hure,  ne  zal  moghen  weghdraghen 
noch  zenden  eenigh  hout  tzinen  profite.  C.  v.  Iperen, 
kast.  o.  104.  Dat  niement  eens  anders  hoat  af  en 
houwe . .,  wairt  verslagen  oft  geroaiot  hout  om  te  ver- 
tymmeren  oft  te  Tercoopen,  oft  dyergelijke,  het 
soude  wordden  gehouden  Toir  diefte.  V.  d.  Tat. 
147.  Als  de  douagier  sterft,  soo  slaet  de  grondenaer 
hant  aen  zijn  leen,  metsgaders  aen  alle  Truchten, 
ghesneden  of  niet  gesneden,  bosschen,  boomen,  gbe- 
Telt  ofte  niet  ghevelt,  houdt  ghemaeckt  ofte  niet 
ghemaect.  Wielant,  Leenrecht  85.  Boven  die  voirge- 
soempde  peenen  opte  ghene  die  buyten  den  layen 
eenioh  hout  hadde  ugehouwen  oft  gemaict  {ouvré)^  oft 


doen  afbouwen  oft  maecken,  sal  die  weerckman,  die 
dat  alzoe  afgehouwen  oft  gewracht  hadde, . .  weerden 
gebannen  uuyt  den  wouwde  eü  bosschen.  Kb,  v, 

Soniën  1460  a.  34.  •—  Qemaeckte  Btocken 

(of  staven).  Gescherpte^  beslagene  stokken ^  fr.  des 
bétons  affilês,  „affaictiés",  garnisy  ferrés.  ||  [Onder 
de  Terbodene  wapens  treft  men  aan] :  C,  v,  Iperen , 
kast.  c.  34:  „stocken  ofte  gemaecte  stocken,  daer 
loodt,  ysere,  stael  ofte  metael  aen  es";  Van  Lo- 
KSRXN,  St.'Bavon  xiii  E.  Yoerghebode  tETergem, 
en  DE  Pb.  en  Bb.  II  47 :  „ghepekelde  [ghepickelde, 
ghebickelde  {sculpere^  scalpere)  tailler.']  stare'';  C. 
V.  V  Vrije  v.  Brugge  I  238 ,  ord.  polit.  6  mei  1628 
a.  35:  „Van  ghecante  peden,  peden  met  scherpe 
naghelen  of  gheslaghen  [beslagen?]  peden'';  C.  v. 
Antw,  1545  ii  4:  ,,Moertwapenen  worden  gehouden : 
poingiaerta ,  en  alderhande  stocken,  priemen  en  mes- 
sen (die  gemaect  syn  om  mede  te  Tech  ten),  en  die 
soe  scerp  en  smal  syn  dat  sy  doer  dyser  [nl.  den 
maliënkolder]  gaen  voorder  dan  de  maete  gedraecht, 
die  daertoe  geordineert  is*';  Keurb.  v.  Antw.  8 :  „met 
eenen  gepinden  stave";  Éekenk.  v  Brab.  reg.  132 
fol.  87:  jfbastons  ou  boises  affaictiées'\  Zie  ook  Ver- 
dam Gehacxjelt,  en  GEFivirET. 

2)  Stichten  (een  gasthuis\  fr.  fonder  (un  hópital. 
Il  Van  denwelken  \nl,  acht  pond  payements]  wg 
gheloTen  [jaarlijks  te  geTen]  den  maten  lieden  die 
woenen  int  gasthuus  dat  joncfrou  Heile  Bloemards 
maecte.  Qodsh.  Brussel,  reg.H  1201,  fol.  34  t^  (1358). 

3)  Vermaken ,  fr.  réparer.  ||  Int  maken  oft  repa- 
reren van  eenen  geme\jnen  bomeputte  sijn  alle  de 
gebueren,  die  denseWen  moghen  gebruycken,  schul- 
dich  en  gehouden  te  contribueren.  C.  v.  d.  Kiel  x 
14.  Indien  daer  iet  gebroken  wort  aen  z\jns  geburen 
erTe,  dat  moet  h\},  tot  synen  coste,  weder  doen 
maecken  en  repareren.  C.  v.  Lier  xiii  29.  Sal  den 
heere,  in  't  ommegaen,  daerin  [nl.  in  de  waterloopenj 
faute  oft  ghebreck  Tindende,  deselve  tot  dobbelen 
cost  oft  tweeschatte  van  de  ghebreckelycke  doen 
maken  en  repareren.  C.  v.  Santhoven  y  K.  en  br. 
1665  a.  83.  Sooverre  dat  den  heere,  naer  den  lesten 
meert  ommegaende,  boTonde  dat  de  fauten  niet 
ghemaeckt  en  waren, . .  87. 

4)  Makelen,  helpen  aan  eene  ontschaking,  fr. 
maquignonner ,  aider  è  un  enlèvement.  \\  So  wat 
wedewe  ofte  wive,  portesse,  die  haers  ondanckens 
ontscaect  worde,  en  haer  beclaegde  daeraf,  so  wie 
die  se  ontscaecte  ofte  holpe  ontscaken,  ware  in 
deselve  mesdaet.  Man  ofte  wyf ,  die  bedreghen  wor- 
den dat  zyt  maecten  ofte  cawet  (?)  daenf  waren, 
men  soude  hem  nesen  en  mont  aisniden.  Kb.  v, 
Auden.  1328,   Van  den  ontscakene. 

5)  Voortbrengen  j  fr.  produire.  \\  Dat  niement  bin- 
nen Denremonde  theven  en  boude  anders  dan  Tan 
edelen  honden ,  die  ouder  syn  dan  een  half  jaer,  hy 
en  deed  se  maken.  De  Ylahiitce:,  Vgb,  24  (1410). 

6)  Vervalschen  {den  wijn),  fr.  Jrelater  {Ie  vin), 
Beeds  in  de  xiv  eeuw  TerTalschte  men  den  wyn, 
daar  men  er  koperrood,  kwikzilver  en  kalamijn(.^) 
in  mengde.  Maar  eene  verschrikkelijke  straf  bedreigde 
de  plichtigen:  ||  Die  soude  men  herren  opt  Tat 
metten  gemaecten  wine.  Hist.  de  Brux.  I  164, 
Tolgens  eene  ord.  Tan  17  juni  1384  bij  A.  Thymo, 
titel  5  kap.  2. 

7)  Doen,  fr.  faire,  \\  Hebben  gheloeft...  enen 
edelen  prince,  haren  UeTen  here  Janne, . . .  alle 
dat  hi  maken,  ordineren  en  Tiseren  sal,..  vast  en 
ghestade  te  hondene  immermeer.  Oork,  19  mrt 
1305,  Geslachten  en  Ambachten  te  Brussel, 

MALAGE.  Zie  Malebij. 

MALDER,  zn.  m.  Mud^  fr.  mifu2«.Kil.  Maldery 

24 


184 


MAL. 


Mal. 


malter.  iax.  gieamb,  Mensuroê  aridoê  s/ênu».  y  mudée 
vuigb  maldmm^  maUmm.  \\  Soo  hebben  wy  ghegeven 
ftllen  degene  die  weyte  backen  sullen  binnen  onser 
ttadt  Meghem,  die  Bollen  gelden,  elcken  becker, 
Tan  eenen  malder  wejts  xii  penningen;  Tan  een 
malder  roggen  yiii  penningen;  en  Tan  een  malder 
garsten  Ti  penningen,  half  den  heer  en  half  der 
■tadt  Megem.  Landeh.  v.  Megen  1357  a.  29  It.  C. 
o.  Qravey  Brab.  recht  II  977,  Formnlare. 

MALEN  (Biaelen) ,  ow.  JSèt  vergoeden  door  eenen 
jongsten  broeder  aan  ^jne  broeders  en  tutters,  of 
door  eene  jongste  zuster  aan  hare  tusters,  voor  het 
inbezit  blijven  van  de  hofstede  der  overledene  ouders, 
fr.  oompensation  faite  par  Ie  pluf  jeune  des  frhres  è 
ses  jrires  et  s<Burs ,  Ofi  jmr  la  plus  jeune  8€sur  êi 
ses  saursy  pour  la  possession  de  VhabittUion  du 
p^e  défunt  \\  De  joncxste  dochter  zal  moghen  malen 
jeghens  huere  zustere,  indien  daer  gheenen  zone 
en  is;  maer  indien  daer  zone  es,  de  dochter  en 
mach  niet  maelen.  C.  v.  Cassely  278.  Niemant  en 
wort  ghehouden  te  maelen,  hj  en  wille.  16.  a. 
279.  Zie  MadeUtede. 

MALENGIEN,  zn.  Bedrog ^  ft.  tromperie, fraude, 
malengin,  |j  So  obligieren  wi  ons,  onse  ghebort  en 
onse  nacomelinghen  dit  emmermeer  Tast  en  ghestade 
te  houdene  sonder  malengien.  Oork.  19  febr.  1293. 
Omme  dat  alle  dese  Toorseide  dinghen  en  saken 
sullen  bliven  Tast,  seker,  ghestade  eü  wel  ghehouden 
teeuweliken  daghen,  sonder  fraude  en  malengien, 
so  hebben  wij  . . .  Fb.  de  Poti'EB  ,  Kortrijk  333 
(1358).  Sonder  fraude,  scamp  ofte  eenich  malengien. 
DB  Pb.  en  Bb.  IX.  Zeevergem  16  (1440).  Zonder 
fraude  of  malengien  Ib.  XIII.  Kaprijk  65  (1457). 
It,  C.  V.  Brugge  l  340. 

MALERIJ,  Maligb.  Molagb,  Molsnige,  zn.  t. 
(Maelrie ,  maelrije ,  moelnage ,  maelderije ,  maelage) , 
zn.  T.  Heerlijk  maalrecht,  fr.  droit  de  mouture  seig- 
neurial.  ||  Te  desen  leene  en  heerschepe  behoort 
eene  Tr|}e  molaige,  daer  alle  opsetenen  laeten, 
mannen,  maelen  moeten,  op  de  boete  Tan  dry 
ponden  paris,  en  tgraen  Terbeurt;  otte  si)  moeten 
staen  te  alsulcke  serTituten  alst  toebehoort  de  Trije 
molenaige  te  ErtTelde . . ,  en  hier  moeten  maelen 
ten  sesthienden  Tate.  de  Pb.  en  Bb.  YI.  Hansbeke 
14 ,  xTi  £.  Yrye  maelrien ,  te  winde  en  te  watere. 
i&.  Yl.  Nevéle  32.  Yrije  maelrie.  II.  Beusden  15. 
Moelnage.  III.  Aaltér  18.  Yrije  maelderije.  Vinder- 
houte  24.  Yrie  maelrije.  lY.  Srtvelde  13.  Banmuelens 
en  Trye  maleryen.  PI  v.  VI.  I  608.  Esser  ene  muelne, 
hine  heift  niet  in  de  maelage.  (7.  Leenhof  Oude 
burcht  V.  Brugge  zci.  Zie  ook  Bakmoleit. 

MALIGNATIE,  zn.  Kwaadwilligheid,  fr.mauvais 
vouloir.  Zie  Maligkeeben. 

MALIGNEEREN,  ow.  lAstiglijk,  kwaadwiüig, 
met  kwade  trouw  handelen,  fr.  maligner,  user  de 
malice,  agir  méchamment,  de  mauvaise  fox.  (La  Cume). 
II  Indien  eenighe  Tooghden,  ghewosen  zijnde  in  de 
Toomomde  Tooghdye ,  malignerende ,  sustineren  wil- 
den gheene  seker  te  Termoghen,  sal  den  bailliu 
sulcke  Termoghen  bij  Tanghenisse  te  bedwijnghen, 
en  ter  causen  Tan  haerlieder  malignatie  de  oosten 
te  doen  betalen,..  C.  Land  v.  Waas,  Yii  7.  It, 
C,  V.  Cassel  a.  129. 

MALCK  (Malc,  ualkb,  mallijc,  hallick), 
onbep.  telw.  JSlk,  fr.  ohacun.  Kil.  Malok.  sax.JHs, 
hoil,  Quisque,  unusquisgue,  AUermalck.  Omnis, 
eunctus.  \\  ütghenomen  dat  mallijo  van  ons  sal 
hebben  en  heffen  sine  hareghewade  en  sine  coepe, 
die  hem  moeghen  gheTallen  Tan  sinen  mannen,  die 
hem  zonderlinghe  toebehoeren.  Oork.  19  juni  1295. 
Eü  hebben  gheworpen  en  Terteghen,  met  witteghen 


Tertiene,  nudc  op  anders  goedingen  eii  gedeelte. 
Charterb.  begifnhef  Brussel,  fol.  218,  schép. «.  Brussel 
1353.  Op  alse  selke»  eet  also  wi  hierTore  gheloeft 
hebben  maileec  anderen.  Op  alse  selke»  eet  alae 
wi,  Torghenoemde  zngerers  [Juges"]  eü  besoekers 
maileec  anderen  ghedaen  hebben,  en  alle  de  poente 
wonde»  gheloTen  die  wi  maileec  anderen  geloeft 
hebben.  Alle  de  poente  te  houdene  maileec  anderen, 
die  wi  maileec  anderen,  Torghenoemt,  gheloeft  heb- 
ben. Piot,  Enquête  Brab.  1335  blz.  21.  Hebben . . . 
Tertegen . . .  malc  op  des  anders  loth  (1445).  Zie 
(ÏBCÜ8T.  En  yegelic  goeTemeure  sal,  mit  synen 
ambachte ,  kiesen,  alle  jare,  koremeysteren , . .  malke 
uyt  sijnen  ambachte.  C.  v.  Maastricht  459  (1409). 
Mallick  die  dan  aen  den  rechter  gheworren . . . 
heeft.  C.  V.  Qrave,  Formulare,  Brab.  recJkt  II  977. 
Mallick  Tan  ons.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  132  fol. 
107.   Mallick.    C  gr.  Loon,   I   15.  —  Manlio, 

manlijo,  manlec,  manleec,  mallio ,  mal- 

linc,  malc-anderen.  JSlk  den  anderen,  elkander, 
nuUkander ,  fr.  Vun  Vauire ,  mutuellement.  Kil.  Malck- 
hnder/ quasi  dieas  man  elck  ander.  Mutud,  alter 
alterum.  ||  Yan  allen  dien  saken,  die  si  tegadere 
te  doene  hadden,  eü  manleec  anderen eyscende  was. 
Oork.  hertog  Jan  31  jan.  1333  {lees  1380),  Diest. 
Samentlic  of  manlic  alleyne.  —  Tieghen  manlic 
anderen.  C.  v.  Maastricht  94.  99.  Stat.  v.  1380. 
Mallic  den  anderen,  (1421).  Zie  Hopsyulliho. 
Manlec  anderen.  Kb.  v.  Antw.  a.  189 . . .  Sic  OTer 
al;  en  sy  gheloefden  mallinc  anderen  ghiaelscep. 
e.  V.  Qent  1  525,  Vonnis  v.  16  apr.  1353.  Mallinc 
andren.  Beken,  baljuws.  Qent,  1364,  rol  1720.  Mal- 
licanderen  beclaghen.  C.  v.  Aalst  316  (1305).  Malc- 
anderen  noch  deen  den  anderen.  C  o.  Antw,  1545, 
III  13. 

MALCONTENTEN,  zn.  mT.  Benaming  der  af- 
valiige  Walen  in  den  vaderlandsehen  strijd  tegen 
Spanje;  fr.  mcdeontents,  nom  des  Waüons  agani 
fint  défection  dans  la  lutte  patriotique  eontre  VSs" 
pagne  (1579).  Zie  Tobfs  en  Hansbv,  NederL  krijgs- 
en  partijnamen.  ||  Zoo  noemde  men  een  Tijftal 
regimenten  Walen,  die  de  partij  der  Geuzen  en 
der  Staten  waren  afgcTallen;  zjj  werden  Tan  nie- 
mand bezoldigd,  maar  hielden  het  Teld,  leTende 
by  den  roof.  Fb.  de  Fotteb,  Kortrijk  IV  119. 

MALT,  zn.  Mout,  fr.  malt.  KiL  Malt  sioamb. 
j.  mout.  Bgne.  \\  Quatuor  molendina  inferiora  molunt 
malt.  —  Quod  si  ista  molendina  aquis  superfluant, 
molatur  ubicumque  malt.  De  alio  maXt  quod  extra 
urbem  evehitur,  et  de  frumenio  et  de  quocumquot 
tres  denarii.  Brab,  Yeesten  1  607,  omtr.  1125. 

MALTOTE  (Mwi\Uyte),zn,  Buitengewone  belasting 
onder  koning  Philips  den  Schoone  geheven,  om  oor- 
log te  voeren  tegen  de  JEngelsehen  (1285 — 1314) ,  en 
ook,  ongelukkiger  wijxe,  in   onse  landstreken   door 
onze  vorsten  ingevoerd,  fr.  maltóte,  impót  lev6  sous 
Philippc'le-Bel  pour  la  guerre  eontre  les  Anglais 
et  introduit  aussi,  malheureusement ,  par  nos  princes 
dans  nos  eontrées.   \\  Nos  opidanos  nostros  Antter- 
pienses  universos  de  novo  theloneo,  quod  vulgariter 
uominaiur  maeltote,   de  novo  Antverpie  facto,  qiA- 
tamus.  Mebtevs  en  Tobfs  II  553,  oork.  t.  1303. 
Maeltotten.  PI.  v.  Brab,  9  sept.  1569;  II  26.  Heb- 
ben dezelTe  supplyanten  recht  en  zijn  in  goeder 
possessie   en  saysine..,  te  hebben,    heffen  en  te 
doen  gcTen  assijse  en  maltote . .,  op  alle  de  wijnen, 
bieren  en  andere  drancken,  die  men  daer  Tercoopt, 
braut  eü  Terteert,  enz.  de  Pb.  en  Bb.  X.  Petegem 
3  (1445);  maeltote  4.  Hoe,  by  der  ordonnancie  Ca- 
roline, . .  int  jaer  xyc  Teertich  by  den  keyser  Ter- 
boden...   stont,    allen  wethouderen,  scepenen  eü 


Man. 


MAN. 


185 


andere  Btftende  ten  eede  Tan  der  Toireeide  stede, 
te  nemene  in  paohte  eenige  maletoten  ofte  aohjsen. 
C.  «.  Oentf  II.  869  (81  mei  1559).  Asaiaen  en 
maltoten.  Bekenk,  v.  Brah.  reg.  132  fol.  97  t^ 
C.  «.  Nijvd,  o.  1631  a.  81. 

MAMBOOR.  Zie  Momboob. 

MAN,  zn.  m.  Zooals  thans,  fr.  homme.  l)  Iemand^ 
ft,  qudqu'un,  ||  Die  mans  [eens  mans?]  boeme  hoa- 
wet,  oohte  brect  sinen  taun.  —  Die  mans  quic  sloege 
ochte  assaelgeerde ,  hi  gelde  den  man  sijn  scade, 
den  here  x  so.;  en  ware  dat  sake,  dat  ieman  gequetst 
worde.  K,  v.  Si.- Peeters- Leeuw  1284.  De  K.  d. 
Ammanie  v.  Brutiel  1292 .  heeft ,  a.  83 :  „Die  eens 
mans  boem  houwet  —  Die  mans  quic  sloege  en 
affoleerde."  —  De  K.  «.  h.  Markgraaf tekap :  |l  Die 
mans  bome  howet.  —  Die  mans  queo  slughe. 

2)  Man  wm  leen,  leenman^  fr.  homme  de  fief^ 
vcuBol.  In  deze  bet.  wordt  het  w.  man  somtijds 
onToranderd  in  het  mT.  gebruikt.  Elil.  Man  van 
leen  j.  leenman,  (^têne,  —  ||  Soe  hebbic  minen 
zeghel  ghehangheQ  ane  dese  lettren,  met  der  man 
seghele,  die  dar  OTer  saten.  Oork,  25  juli  1275. 
Op  den  dach  van  immissie  yerclaeren  die  man  van 
leen  hen  te  competeeren  die  cost,  wgn  en  wittebroett. 
C.  leenhof  v.  ^s  Heriogenrode  a.  5.  It,  oork,  7  juni 
1277,  en  passim.  —  ManBman.  Achterleenman! 
ir.  vavasseur.  Kil.  Mansman.  Cliens  dientiSfVasal' 
hu  vasalli,  ||  Dat  Tan  nu  Toirtaene  negeen  Tan 
onsen  mannen  Tan  leene,  mansmannen,  oft  onder- 
saten ons  lants,  houdende  ennige  leengoeden  Tan 
ons,  onse  mannen  Tan  leene,  oft  mansmannen  resoor- 
terende  tot  ons,..  Y.  d.Tay.  205  (Stat.  t.  1447). 
Dat  alle  edele,  onse  mannen  Tan  leene  en  mans- 
mannen des  Toirs.  ons  lants  Tan  Brabant,  hem  tot 
eenen  corten  genoempden  dage  souden  opgeset  eö 
toegemaict  hebben,  om  ons  te  dienste  te  comen. 
Bekenk.  v,  Brab.  reg.  135  fol.  98  (1488);  it.  reg. 
182   fol.    135.   138;   Fl.  v,  Brab,  18  noT.  1446;  I 

259.  —  Mannen,  mannen.  Mansmannen.  — 

Mannen  van  achterleen,  fr.  vavcuseurs^  fxissaux 
d^arrière  fief,  \\  Te  daghene  mannen,  en  mannen 
mannen,  laten  en  mannen  laten.  Leenhof  Oude 
burcht  V.  Brugge  f  CLXXXix. 

3)BiJ8taende  man.  Ook  „besetman"  en  „vreemde 
momboor"  gentMamd,  tonder  wélken  de  getrouwde  vrouw 
tieh  niet  rechtsgeldig  verbinden  kon,  tdfs  «iet  borg 
blijven  voor  haren  man,  en  welke  haar^  met  haars 
mans  toestemming^  bij  sehepenenvonnis  gegeven  werd^  en 
die  met  haar  aUe  verbintenissen  erkennen  moest,  (C. 
V.  Antw.  1545,  yi  4).  De  ongehuwde  vrouw  ^  meer- 
derjarig zijnde,  en  de  weduwen,  moesten  eveneens 
voorzien  gijn  van  eenen  momboor,  om  eenig  ooniraot 
voor  schepenen  aan  te  gaan  (C.  v.  Antw.  yi  2);  fr. 
homme  assistant,  servant  ou  „tenant*\  aussi  nomm^ 
fftuteur  itranger'\  sans  lequd  la  femme  mariée  ne 
pouvait  validement  s'óbliger ,  pas  mime  rester  oauiion 
pour  son  mort,  lequel  lui  fut  donné  par  sentenee 
d^écheoins^  aveo  Ie  eonsentement  du  mart,  et  qui 
devait  reeonnaitre  aveo  elle  ioutes  les  óbligations. 
La  femme  non  mctrUe  et  majeure^  ainsi  que  les 
veuvesy  devaient  êgaUment  être  pourvues  d*un  tuteur 
pour  passer  un  contrat  devant  échevins.  ||  Vrauweper- 
soonen  heurlieder  selfs  zijnde,  nemende  bjstaenden 
man,  Termoghen  hemlieden  te  Terbinden  als  borghen, 
en  werdt  dezeWe  borchtocht  Tan  weerden.  C.  v. 
Veume  XZTI  5.  Man  ofte  wijf,  recht  hebbende  Tan 
bylcTinghe  op  eenighe  leeuen,  Termoghen  danof 
te  renuntieren,  midts  *t  seWe  doende  inghemaecten 
hoTe,  de  Trauwe  bj  haeren  man  daertoe  gheauc- 
thoriseert,  en  gheassisteert  bj  eenen  bystaenden 
man.  ift..  Leenhof  t  9.  De  Trouwepersoonen ,  die 


leen  ontfanghen  hebben  en  te  leenhoTe  bekent  zijn, 
en  derren  gheenen  momboir  setten  om  hun  recht 
te  TcrTolghen;  maer  z^jn  sij  onghehouwt  en  haers 
selfs  Trlje,  soo  moghen  sy  hun  recht  self  TerTol- 
ghen,  oft  iemandt  machtich  maecken  om  hun  recht 
te  Terrolghen;  oft  hunnen  besetman,  daertoe  ghe- 
autoriseert,  mach  tselTO  oock  Tan  hunnentweghen 
Terrolghen.  O.  leenhof  v.  Mechelen  n  16.  Zie  ook 
BiDiBNLiJCK  (man),  en  Bxsethan. 

4)  Sterfeljjok  man.  Sterfinan.  Die  opgelegd 

wordt  aan  kloosters  j  coUegien,  steden  oft  doode 
honden,  en  bij  wiens  ajlijvigheid  heergewade  en  relief 
moest  betaald  worden  j  fr.  homme  mourant,  imposé 
aux  couvents,  ooUéges,  villes  ou  mcdnmorteSf  om 
déoès  duquel  les  droits  de  relief  devaient  être  pavés, 
jl  En  wille  dat  siit  houden  [nl,  dit  land]  eweUke 
sonder  sterTeliken  man  derin  te  settene,  halse  hare 
Tri  herTe.  Oork.  3  dec.  1287.  Sonder  eneghen  sterfe- 
leken  man  in  te  settene.  Oork.  19  aug.  1288.  Zoo 
hebben  de  Toom.  supplianten  ons  zeer  oitmoedelyok 
ghebeden,  dat  ons  ghelieTon  wilde  *tTOors.  octroy 
te  Terlinghen  Toor  noch  eenen  nieuwen  termyn  Tan 
dertich  jaren,  midts  by  de  supplianten  stellende 
eenen  sterffelyoken  leenman,  en  anderwerff  betae- 
lende  de  reliefTen  Tan  deseWe  leenen,  midtagaeders 
't  caemerlinckgelt  naer  behoiren.  —  Behoudeiyck 
nochtans  dat  de  Toors.  suppl»  zullen  schuldich  zyn 
de  TOors.  twee  leenen  te  Terheffen  en  eenen  steiiT- 
roan  te  stellen,  ter  wiens  doot  wy  behoiren  zullen 
moghen  ghedient  worden  Tan  't  relief  Tan  dezeWe 
leenen,  midtagaeders  te  betaelen  de  rechten  Tan 
deselTe  Terheffinghe,  het  camerlinckgelt  en  andere 
ghewoonelijoke  rechten  daertoe  staende.  Venemaer^s 
godshuis  ie  Qent^  27  juli  1616.  Messager,  1872, 
blz.  120.  Zie  ook  Bssxtkak. 

5)  Wettelijok  man.  BoedeWeddert  fr.  curateur, 
II  AJs  een  steifhuys,  ofte  het  goedt  Tan  een  fugitif 
ofte  Tluohtich  man,  soo  belast  en  becommert  is  met 
schulden  datter  niet  goedts  genoech  en  is  om  de 
schulden  te  betalen ,  nemaer  apparentie  Tan  smaldeele 
tusschen  de  schuldtheeschers,  soo  wordt  Tan  's  Wets- 
weghen,  by  adTyse  Tan  den  crediteurs,  ghestelt. . . 
eenen  wettelicken  man,  om,  als  curateur  Tan  den 
goede,  het  sterfhuys  oft  gheabandonneert  goedt  te 
reeden.  O,  v.  Veume  XXY  1. 

6)  Steenen  man.  Benaming  Tan  het  leenhof  van 
Audenaardes  fr.  nom  de  la  cour  fêodaU  d^ Audenarde, 
II  In  Ylaenderen  flamingant  onder  de  Croone  zijn 
elloTO  principale  princeiyke  leenhoTen  Tan  mannen, 
te  wetene:  de  Ouderburch  te  Ghendt, . .  de  Steenen 
man  t'Oudenaerde.  Wislakt,  Leenrecht  10. 

7)  Spreekwyze:  Mans  genoech.  In  staat  om 
te  betalen,  fr.  solvdble.  ||  IngeTalle  het  gebeurt,  dat 
eenen  derden  seyt:  „den  man  is  mans  genoech/' 
hy  is  suffiisant  genoech",  daerdoor  en  wordt  sulken 
persoon  niet  Terbonden  als  borge.  O.  v.  Diesty  YZ. 
XIII,  suppl.  Christi<sens ,  a.  4. 

MANBODE ,  zn  m.  Oereehtsbode  van  een  feudaal 
leenhof  f  leenbodet  fr.  messager,  huissier  d'une  cour 
fhdcie,  II  Soe  wanneer  eenighe  partien  Toer  ons, 
stadthouder  en  mannen  Tan  leen,  eenige  actie  oft 
proces  willen  intenteren . . ,  soe  moet  den  aenleger 
Toer  de  mancamere  compareren  in  presentie  Tan 
stadthouder  en  twee  leenmannen,  oft  ingcTal  den 
stadthouder  absent  is,  midts  dat  den  Toirs.  aen- 
leger gaet  aen  den  rinck  Tan  den  Gasteel  en  Trae- 
gen nae  den  Toirs.  stadthouder,  soe  moegen  de 
twee  leenmannen  den  manbode  Terleenen  om  een 
gebodt  te  doen  aen  de  parthie  adTerse,  ten  eynde 
hy  compt  Toldoen  alsulcke  achterstellen,  oft  tghene 
hy  schiüdich  is.  O,  leenhof  v,  lAmburg  a.  1. 


186 


MAN. 


MAN. 


MAKBRIEVEK,  sn.  my.  Brieven  van  leenmannen, 
ft.  letUree  d' hemmee  de  flef,  \\  Bn  moeten  scepenen- 
brieTen  Tan  Antwerpen . . .  worden  geprefereert  allen 
anderen  scepenen-,  laeten-  oft  mannenbrieyen  jon- 
gher  yan  date  synde.  C.  v,  Antw,  1546  yi  13.  Dat 
alle  saecken  rèfile,  als  yan  schepenbrieyen,  man- 
brieyen , . .  snlien  worden  yeryolght . . .  by  beaet- 
aele.  C.  o.  Sanikoeen,  Stijl  1667  a.  *1. 

MAND  ACH,  zn.  m.  Feudale  gereektedag^  ft. 
four  d'andience  ffune  cour  feodale^  \\  Op  de  daegben 
yan  recht,  die  men  alhier  noempt  ,,mandach*'. 
C  leenhof  v.  Limburg  ^  Interpr.  a.  36.  Alsdan  moet 
den  heer  stadthouder  eenen  mandach  anstellen  en 
limiteren ,  als  hum  het  beste  gheleghen  is ;  op  welcken 
mandach  hy  de  leenmannen  moet  beschrijyen  in 
snlcke  getael  als  hem  goetdunckt,  en  nae  dat  die 
gelegenheit  yan  de  saecke  meriteert.  C.  leenhof  v. 
lAmburg  a.  8.  Die  leenmannen,  geschreyen  zynde 
by  den  stadthelder,  om  justicie  int  leenrecht  te 
administreeren, . .  syn  ten  selyen  mandage  com- 
meryrij.  C.  etad  Valkenburg  1612  a.  13. 

MANDAET.  sn.  o.  Der  armen  mandaet. 

De  voetioasiching  der  armen  op  WUien  donderdag^ 
naar  H  voorbeeld  van  Chrieiu»^  die  aledan  tot  t^e 
apottden  tegde:  Mandatum  novum  do  vobie^  etc.,  fr. 
Ie  lavement  dee  piede  dee  pauvree ,  Ie  Jeudi-saint, 
è  Vexemple  de  N.'S,-J.'Christ,  gui  dit  dtors  è  eee 
diteiples:  Mandatum  novum  do  vobie^  etc.  (Manda- 
tum pmmerum;  Maigne  d'Amis  y^  Mavdatum). 
II  In  Witten  donderdaghe,  alse  men  der  armere 
mandaet  doet,  syn  de  layendiers  scoldeoh  te  set- 
tene  ii  tinen  waters  in  den  ommeloep,  en  daer  te 
dienene  . . .  Hieraf  heeft  hi  [nl.  de  layendier]  dit 
recht : . .  Item ,  telker  derder  weken  Yiiii  kins- 
broede,  en  tbroet  yan  den  mandate  in  Witten 
donderdach.  Yak  Lokebeit,  8t-F%erre  nr.  622  bis. 
293.  Offieee.  Op  den  rug:  dinhouden  yan  de  Meye- 
reye,  en  de  twee  leenen,  die  gehouden  zyn  alle 
Witte  donderdaeghe  het  mandaet  te  doene. 

MANDEL,  sn.  Een  zeker  getal  êéhooeen,  *teij 
van  etroo  of  van  graan  ^  yolgens  Kiliaan  12;  van 
16  bundelen  ttroo  te  Bruetel,  fr.  eertain  nombre  de 
gerbes  de  paille  ou  de  grain,  de  12  d^après  Kiliaan; 
de  16  bottee  de  paille  a  Bruxeïlee.  Kil.  Man  dele. 
Manipulue.  j*  duofaeoes  straminei.  j*  mergetet  duo- 
decim.  vulgd  manduia.  ||  Ddbuntur  etiam  de  dieta 
terra  annuatim,  in  feeto  S.  Bavonie,  perpetuo,  qua- 
tuor  „mandelle*'  etraminief  in  eeeleeia  de  Vinea 
predieta  epargenda.  Brues.  godth,,  Lade  H  267, 
Schep,  V.  Brussel,  1274.  Unam  hovam  terre  «/xyiii 
mandalos  avene,  L.  Galebloot,  Feudat.  135.  Vii 
mandalos  eiliginis  136.  Xii  mandren  {eio)  bladi.  7. 
ünam  deoimam  valentem  yi  mandren.  31.  —  Stroy- 
mate.  Ken  mande  [Amandel]  stroy  is  16 bundelen. 
Maten  te  Brussel.  \\  Uytgaef  aen  coestal:  jt.  aen 
jouffrau  Yrancx  yoor  yV]  mandelen  hayeren  strooyt , 
tot  xy  st.  de  roandel  iiij  rg.  ii*/V  st.  De  thiende- 
naren  {nl.  de  pachters  der  tiende],  nair  ouder 
costuymen,  geyen  en  betalen  Tan  twee  mudden 
roggen  een  mandel  strooes,  alsoe  die  nuyten  tasse 
compt,  schoefsche  wyse.  Aaad.  d^archéol.  1857  blz. 
78  \Oheel  1573).  Ken  yeghelyck  is  schuldich  ten 
ougst,  zyn  graen,  gepiekt  ligghende,  te  stellen  in 
thiendelinghen,  mandelen  oft  ander  hoopen.  C.  v. 
AaUt  X  29.  It.  PI.  V.  VI.  7  juni  1554;  l  604. 

MANEN  (Maenen)  1),  bw.  1)  Schepenen  ^leenman- 
nen oj  laten ,  en  dekene  van  ambachten ,  in  terechtzitting 
vergaderd,  een  vonnis  afvragen,  manen  om  recht,  of 
om  eenige  gerechtelijke  verrichting ,  fr.  demander  une 
sentence  aux  échevine,  hommes  de  fief  ou  tenanciere, 
et  dogene  dee  mitieref  eiéjgeant  enjusHce,  les  semoneer 


cm  êêmondref  requMr  droii^  <m  pomr  faire  qmdqmê 
acte  judieiaire.  ||  Her  schontet,  wildi  Toert  hoeren 
N.  en  my  [nl,  den  Toorspreker]  tot  sQnre  behoef, 
Boe  seghet  h\j  en  begheert  „diat  ghy  dia  soepen 
maent  in  eenen  Tonnisse". . .  Die  soepen  wysen  Toer 
recht ,  dat . . .  Chartb.  v.  '«  Bosch  fol.  52.  Dat 
doende,  thoont  de  rentier  den  constituciebrieiT  den 
amptman  en  scepenen,  begheerende  recht;  en  dampi- 
man  metten  scepenen  gaen  alsdan  aent  huys  oft 
pandt,  en  aldaer  maent  damptman  den  scepenen 
om  recht.  C.  o.  Antw.  1545  Ti  16;  t/.  2;  IT  8.  9; 
IX  32;  C.  V.  Assche  a.  3.  Borgemeesters,  schepe- 
nen en  raedt  yerraogen,  in  presentie  yan  den  bail- 
liu,  by  gemaenden  eede,  te  maeoken  alderhande 
yerboden  eii  ordonnantien , . .  zoo  in  saecken  yan 
poUicie  eii  anderssints.  C.  v.  Middelburg  it  12  a. 
13.  Soo  wanneer  de  geyangene  yoor  schepenen  heeft 
gedaen  eenich  yerclaeren  ofte  bekentenisse ,  soo  seght 
den  borgemeester  alsdan:  Dat  den  schouteth  de 
schepenen,  die  daeroyer hebben  geetaen,  sal  maenen, 
op  den  eedt  dien  sij,  int  aenkomen  yan  henna 
scependom,  geeworen  hebben,  dat  sij  qyerleggen 
alsulcken  yerleijt  als  sy  onderhebben.  —  Waer- 
naer  maent  den  schouteth  de  scepenen,  die  oyert 
yerleg t  gestaen  hebben ,  dat  sg  . . ,  oyerleggen  ens. 
ö.  V.  Antw.  compil  YII  iy  20  en  21.  Zoo  behooren 
scepenen,  updat  zij  ghemaendt  worden  yan  den  rechte, 
te  wysene  dat . . .  enz.  C.  v.  Aalst  506.  Aen  den  scau- 
teth  yan  Diest  staet  toe ,  in  den  naem  yan  den  heere , 
het  maenen  yan  borgemeesters  en  scepenen, . .  om 
Tonnissen  te  geyen,  oft  oock  om  gichten,  goedenissan 
oft  andere  scabinale  acten  te  doen,  daer  het  maeniase 
yan  doen  oft  gerequireert  saude  wesen;  en  in  eijne 
absentie,  soo  maent  den  oudsten  van  de  Weth,  daer  bij 
zijnde.  O.  v,  Diest,  YZ.  ii  17.  Dat  scepenen  oft 
laeten  door  den  officier  gemaent  en  vermtient  wor- 
den, a.  19. 

2)  Ontbieden^  fr.faire  venir,  mander.  Kil.  Mae- 
nen. Vocare.  ||  Daeromme  mer  Bobbrecht  mande 
[/.  maende]  een  heelft  yan  zynen  yolke  by  hem. 
Jan  t.  Dixmudb.  208. 

MANER  (Maenheer,  maenreheer,  maenre,  maen- 
der,  maenmeijer,  meender,  meenre),  zn.  m.  Offi- 
cier of  ambtenaar ,  die ,  van  *s  heerenwege,  de  schepenen, 
enz,  maande,  maar  geen  kennis  van  zaken  nemen  mocht , 
fr.  semonceur,  officier,  ou fonctionmsire  gui  requêraii 
une  sentence  des  ^hevins,  au  nom  du  seigneur,  maie 
gui  ne  pouvait  pas  prendre  connaissanee  dee  caueee; 
officialis  domini.  Kil.  Maener/maenheer.  Frae- 
tor,  rogator  sententiae,  qui  magistratum  monet  ut 
jus  dicat.  II  Ware  in  eregher  stede  dabt  jof  sin  bode 
en  scepenen,  daer  de  sooutete  niet  en  ware,  ao 
mochte  dabt  jof  sin  bode  maken  enen  maenre  up 
die  wile  met  scepenen.  Oork.  25  febr.  1252.  —  Daer- 
ombe  en  soude  men  den  scoutete  niet  soeken,  nemaer 
maken  enen  maenre.  Ib.  Dat  wi  setten  solen  enen 
maenre,  die  de  yoerghenoemde  ghuldekene  manen 
sal . . .  —  Ware  dat  sake  dat  de  yoergh.  maenre 
binnen  drien  daghen  naedien  dat  hi  yersocht  ware 
daeraf  yan  enen  der  dekene,  of  meer,  niet  en  maende 
noch  manen  en  woude ...  —  Gheyielt  oeo  dat  die 
meenre  hem  absenteerde ...  —  Ware  hi ,  die  prin- 
cipael  meenre,  yersocht  yan  eenen  ocht  yan  meer 
dekenen . .  Oork.  heer,v.  Diest,  4  febr.  1342.  Desge- 
lijcx  [nl.  gelgk  de  schout  de  schepenen  maent]  maent 
den  maender  die  piertsmeesters  [var.  die  dekens 
yan  de  piertse] ,  den  meijer  yan  Tongerlo  s'^n  laeten , 
eii  den  meger  yan  Caygeyinne  syn  scepenen.  C.  9. 
Diest,  YZ.  II  18.  —  Beerse,  des  hertogen  chijs- 
hoff,  waeronder  yele  laethoyen  resorteren,  daem 
de   schepenen  yan   Turnhout   wijsers   sijn,  en  de 


MAN. 


MAN. 


187 


rentmeeBter  ▼«n  Tarnhout  mAenreheere,  roor  de- 
welcke  Bulcken  goeden  bediogt  worden.  C.  v.  Sant' 
hoven  ^  Besort.  It,  C  v.  Antw.  1645,  iv  37;  C.  v. 
Aalst  II  2.  16;  C.  v.  Broecburch  i  2,  Datdemeender 
Tsn  den  wollewercke  mair  één  jaer  meender  en 
sal  syn.  Charter  v.  JEngeïb.  o.  Nauau  te  Diesty  12 
oot.  1499  a.  6.  De  policia, 

MANGEDINO,  zn.  m.  TereehttUting  vem  een 
leenhof  ^  fr.  jour  cfaudience  d'une  cour  fêodide.  \\  Ghy, 
mannen,  die  matorie  dairaf  hebdt  uutgestelt  totten 
naesten  mangedinge,  dwelck  men  houden  soude 
tusschen  dat  en  den  ienten  dach  Tan  septembri 
naidtcommende.  Békenk,  v.  Brab.  reg.  136  lol.  303 
T».  (18  juü  1B13). 

MANGELING  (—e),  zn.  v.  1)  Handel,  onder- 
linge koop  en  verkoop  van  goederen  y  fr.  comtnerce, 
transaction,  achai  et  venie  de  hient.  Kil.  Mangbe- 
ringhe.  Commercium,  \\  En  nochtan  sal  menne, 
op  de  Sterre  [nl.  het  toenmalige  sohepenhuis;  de 
eerste  steen  Tan  het  stadhuis  werd  gelegd  in 
1402] ,  metten  amman  eö  metten  scepenen  en  met- 
ter  bellen  achter  straten  condeghen  van  alsulken 
saken  eü  archeit  besouldioht  [nl,  stellionarissen  of 
bedrieglijke  Terkoopers],  opdat  een  ygewelo  syAre 
mangelinge  te  Toirdere  huede,  en  andere  hen  Treesen 
tghelijc  te  doene.  Statut,  o.  Brustel  ü.  12  juni  1383; ' 
Belg,  mus.,  X  108. 

2)  Handelsverkeer,  tt,  relations  commeroiales,  j|  Die 
niet  geeme  en  betailt,  sal  selden  goede  comanscape 
doen ,  want  alle  goede  coopluden  souwen  zijn  mange- 
lingen. V.  D.  Tav.  37fi. 

MANGELT,  zn.  Beurtenleen,  lijftocht  in  geld 
door  den  oudsten  toon  op  het  leengoed  bezet  ten  voor- 
deele  der  jongere  broeders;  ook:  een  leen  zonder 
leengoed  f  rente  op  de  vorstelijke  schatkist,  o  f  op  dl 
ander  ding  aangewezen  ,  op  last  van  huldebewijSy  fr. 
flef  de  bourse,  fief  boursier  ou  boursal;  ou:  fief 
sans  ter  re,  rente  cusignée  sur  Ie  trésor  rogal,  ou 
sur  toute  autre  chose^  è  la  charge  d'hommaqe:  ol. 
fief  de  revenu ,  fief  en  fair,  fi^f  volant.  Feudum 
bwrsale,  seu  nummorutny  feudum  de  camera  amt 
cavenae  (Maigne  d'Amis).  Grimm  Manngeld: 
rente:  die  von  einer  her  schaf tlichen  kasse  bewilligt 
und  gezahltwird:  \BmmeTleenfJeudum  de  camera 
et  cavena ,  beneficium ,  quod  alicui  ex  aerario  domini 
pro  sustentatione  quamdiu  vivit,  assignatuTj  alias 
manngelt,  ||  Een  incorporelle  leen,  een  leen  in 
de  luoht;  zie  hoogerop,  II  blz.  151.  (Wg  vragen 
ons  hier  af,  of  voor  het  zonderlinge  leen  Tan 
Ghele,  blz.  150,  niet  zou  moeten  gelezen  worden 
Leen  Tan  ghelde?).  ||  ...  morte-mains^  man- 
ghelt,  confiscations ,  etc.  JPl.  v.  VI.  18  mei  1515; 
I  54.  It.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  157  fol.  3  t». 

MANGER,  zn.  Verkooper,  ir.  vendeur. 'K.iï. 'M. aU' 
gher/  mengher.  vetus.  Permutatory  commerda  exer- 
eens ,  etc.  Hinc.  appelmangher  /  Tatroangher  /  kole- 
mangher  /  soutmangher  /  hofmangher/Tischmangher/ 
moesmangher  /  vleeschmangher  etc. ,  vetustissimae 
dictiones.  Manghelen  /  euphoniae  causa  pro  man- 
gheren.  Mutare,  etc.  Zie  Glossarium  Affblhakgeb, 
Gakbxhbkgeb  en  Hoütmbkoeb.  ||  Dat  die  graenen- 
vischmangeren  [nl,  riTiervischTerkoopers]  staen  daer 
sy  tot  her  gestaen  hebben  op  die  Tischmerckt.  Mab- 
TINBZ  338  (1289). 

MANHOOFT,  Mavsboopt  (Manhoot,  manhoet, 
manhoeft),  zn.  o.  Manspersoon  ^  fr.  homme^  personne 
mdU,  II  Van  der  montsoenen,  so  sal  heffen  de  naeste 
manhoet  Tan  sTaderhaUen  Tan  wettelicken  bedde. 
C,  V.  Gent,  515,  oork,  33  a.  1.  (1343).  Dat..,  wij 
ghegheTen  hebben  en  gheven  dat  stal  of  deel  Tan 
stalle  den  zone  Tan  den  ghestorTenen  Tleeschouwere, 


up  dat  hy  eenen  heeft,  of  zQns  zoons  kint,  man- 
hoeft. Eb.  dx  Pottbb,  Oeni  11  481  (1457).  Aldaar 
[nl,  op  de  generale  Waerhede]  ghehouden  worden 
te  comen  alle  manshoofden.  O.  kast  Iperen  c.  68. 
Dat  elc  manhoot,  knapen  en  knechten,  achter  de 
processie  ga,  bachten  den  heere  eü  der  Wet.  DB 
Ylahivce,  Vgb,  40  (xt  E.).  Manshooft.  Wiblaitt  , 
Leenrecht  147.  'Indien  der  meer  persoonen  zyn  eren 
naest  bestaende,  die  naerhede  calengieren,  zoo  sal 
den  oudtsten  gheprefereert  zyn  Toor  den  joncxsten, 
en  'tmanhooft  TOor  de  Trauwe.  O.  Land  v.  Waas, 
X  3.  It,  Beken.  Qent,  1355;  C.  v,  Aalst.  380. 

MANHUIS  (Manhuys),  zn.  o.  Leenhof,  fr.  cour 
fhdale,  ||  Dat  alle  bancken,  onderleenen,  laethoTen, 
in  den  lande  Tan  Yalckenborch  gelegen,  aen  den 
manhuyse  ToerschreTen  appellabel  syn ;  en  is  tselTe 
manhuys  reformabel.  C.  leenhof  VaUcenhurtf,  Decla^ 
ratie  1570  a.  5.  Manhuys  en  leenkamer.  O.  leenhof 
V.  ^s  Hertogenrade. 

MANIER,  zn.  t.  Soort,  slag,  zoo  van  personen 
als  van  dieren  en  zaken^  fr.  sorte,  espèce,  tant  des  . 
personnes  que  des  animaux  et  des  choses.  ||  Het  zQn 
twee  manieren  Tan  jugen,  te  weten,  ordinaire  en 
gedelegeerde.  Wiblant,  JPract.  dv.  I  ij  1.  Alle 
manieren  Tan  lieden,  db  Ylamikck,  Aco.  7.  Alle 
manieren  Tan  hackers  ld.  Vgb.  53.  Manieren  Tan 
boecken.  Nederl.  mus.  1879  blz.  142.  Nae  die  maniere 
der  mesdaet.  K.  v.  Diest  1228  a.  4;  lat.  tekst: 
seeundum  qualitatem  forefacti.  Andre  manieren  Tan 
winen.  Kb.  v.  Antw.  44. 

MANING  (-e),  Makibsb,  Makbkissb,  Mbnisbx. 
zn.  T.  1)  Het  vorderen  van  een  vonnis  van  'sheereu' 
wege,  fr.  Vaetion  de  requSrir  une  senfenee,  au  nom 
du  seigneur.  Kil.  Maeninghe/maenisse. 
Monitio,  etc.  j|  Met  meninghen  dies  erfsheeren  en 
met  wijsdomme  dier  Torgenoemde  scepenen.  Schep, 
V,  Sinte- Peters  v,  Cortbg,  [nl.  Corbie]  te  Nederijssdke 
1377;  Vad,  mus,  III  59.  Na  den  Terdraghe  Tan  den 
scepenen , . .  soelen  die  scepenen ,  bi  manennisse  onsee 
amptmans,  dat  Tonnenisse  w^sen  en  uytlanghen.  C, 
V.  Maautricht,  Charter  v.  1409,  blz.  463.  Soe  derden 
wy,  scepenen  Tors.,  nae  menisse  Tan  onsen  scoutet , . . 
—  Soe  waert  her  Gheert  Tors.  hyeryn  gegioht,  nae 
inhout  sinre  proeTen,  met  manisse  en  Tonnisse. 
Schep.  V,  Tessenderloo.  22  jan.  1485.  In  zaken  re^le, 
useert  men  by  officiers  eü  wethouders  Tan  buuten, 
erfvenisse  en  onterf Tenisse  te  doene,  metmaninghen 
eü  Tonnessen,  in  plaetsen  Tryhuus  en  erfTC  wesende. 
C  V.  Qent.  i  14;  it.  vi  9.  Ter  mauissen  des  ampt- 
mans. C  V.  Brussel.  1^70  a.  10.  Zie  vbij  huis, 
VBIJ  BBTE  I  627. 

2)  Dagvaarding y  tt,  ajournement,  ||.  Diegoene  die 
hie  [nl,  de  gewonde]  noemen  sal,  sal  syn  ghedaghet 
bi  roepe  ghedaen  ter  marect,  ..  En  ne  coemt  hie 
niet ,  men  salne  bannen  . . ;  en  coemt  hier  ter  manin- 
glie,  hie  sal  syn  ghehouden.  (De  Fr.  tekst  zegt: 
sil  vient  al  ajournement.  Voor  het  w.  ghedaghet 
fttaat  er  ook  afourné.)  C.  v,  Brugge  I  241  (25  mei 
1281). 

MANCKAERT,  zn.  Manke,  kreupele,  fr.  boUeux, 
EU.  Manckaerd.  Claudus,  daudicans.  \\  Het  is 
injurie  als  men  met  woorden  iemandt  verwijt  sijn 
gebreken  van  natuere,  seggende :  „ghij  bastaerdt,  ghy 
bultenaer,  ghij  manckaert,"  en  diergelgcke.  WiB' 
LANT,  Pract.  crim,  178. 

M ANCAMER  (-e) ,  Manscambbb  ,  zn.  v.  Leenhof 
(in  Limbarg),  fr.  cour  fSodale  {dans  Ie  Limbourg), 
II  De  Tier  leenhoTen  Tan  Limburg,  Tan  Valkenburg, 
Tan  Daalhem  en  Tan  's  Hertogeniade  waren  onder- 
hoorig  aan  het  leenhof  Tan  Brabant ,  als  hun  hoofd , 
en  werden  geheeten  „Manscamere'*.  L.  Galssloot, 


188 


MAN. 


.  MAN. 


Inv,  eatir  fMaUf  I.  xxQ  nota  6.  Hiemaer  volghen 
dye  onntien,  coetumen  en  forme  van  procederen 
aIb  men  helt,  nseert  en  obeerreert  Toer  het  leenhoff 
en  mancamere  der  stadt  en  hartochdombs  Lim- 
borch ...  C.  leenhof  v.  Limburg ,  THtel.  Zab  ook 
Makhüis. 

MANCOSTEN,  zn.  niT.  Jjxm  of  salariê  der  leen- 
mannen  in  een  reehtêgeding  fr.  solaire  des  hommes 
de  flef  dans  un  proces.  ||  Midts  betalende  alle  tgbene 
waerroer  alsulcke  goederen  syn  nuytgenacht  geweest; 
inageljck  alle  de  mancosten  daerop  gedaen  en  gele- 
den. C.  leenhof  v.  lAmhwrg  a.  14.  Zie  Uitoekachteit. 

MANLIJCK.  Zie  Malce. 

MANNELOOS,  bn.  Van  eene  vrouw.  Zond/er 
mant  beroofd  van  haren  man^  fr.  {d^une  femme)  sans 
mariy  privée  de  son  mart,  ||  Zoodat  nanwelic  de 
lieden  en  -burghers  van  alle  steden  en  durpen  in 
dese  Nederlanden  yet  zekers  an  haerlier  gboet  heb- 
ben zouden,  noch  an  haerlier  leven,  maecten,  aldus 
doende,  menighe  vrauwe  manneloos,  veel  kinderen 
•  vaderloos,  en  ooc  somtyts  moederloos.  Fsbd.  Vak 
DBB  Harohbv,  Ser.  tijden  I  70. 

MANNENRECHT,  zn.  Loon  of  salaris  der  leen- 
mannen ^  fr.  solaire  des  hommes  de  fief,  C,  leenhof 
V.  Brah,  1570  a.  46.  Zie  onder  Hbeboewadb  I 
670.  Zie  ook  Makcostbk. 

MANNE-8TAGE  (M-staege),  zn.  Manshoogte.fr. 
hauteur  d'homme.  Zie  La  Oume  Estage.  Kil. 
Staedsie.  j.  Stagie.  Contiffnaiio,  tabulatum,  eto. 
gal.  estage.  \\  Wie  van  nieuws  sal  willen  locht  nemen 
op  ander  lieden  erfve,  sal  die  vensteren  moeten 
maken  seven  voeten  hooghe  van  de  aerde,  ofte 
hoogher  en  buyten  manne-staeghe.  O.  o.  Iperen 
XVI  18. 

MANNEWAERHEIT ,  MANinEWABBHBDE  (Man- 
newaerheyt,  mannewairhejt,  manwaerheide).  — 
Yboitwbwabbheit,  zn.  V.  Woord  van  eert  fr.parofe 
d^honnewr,  ||  Die  aldus  souken  laken  te  ververwene, 
die  moeten  sekeren,  bi  trouwen  en  bi  hare  man- 
waerheiden,  dat  siit  niet  souken  omme  eneghe 
fallacie.  £.  lakeng.  Mechelen  1383  a.  38.  lek ,  Pieter 
de  Yoocht  fs  Andries,  sweere  by  mgnder  trauwe 
en  mannewaerhede,  dat . . .  Fb.  de  Pottbb,  Chron. 
73  (1539).  Als  mjjn  heere  van  Beulx  dat  hoorde, 
dat  het  volck  niet  en  gheloofde,  soo  seyde  hij: 
„lek  zweere  ulieden  bij  mQne  mannewaerheyt ,  dat 
ie. . .  Ib.  104.  Zecht  en  deposeert ,  up  zijne  manne- 
waerhede, waerachtich  en  ghebuert  zynde ...  de 
Coüssbhakbb;  Trouhles  réftg,  III  222  (1567).  üp 
cyne  mannewaerheyt  en  up  zyn  deel  hemelrijox. 
C/AinrABBT,  Bydragen  160.  Yerolarende  de  voirs. 
verolaemisse  •  op  zijne  mannewairheyt,  in  plaetse 
van  eede,  gedaen  te  hebben,  dairtoe  bereet  zijnde 
aff  te  leggen,  des  noet  en  versocht  zynde.  Yan 
Sfilbbbck,  Mierlo  II  11  (1607).  —  Yrouwe- 
waerheit.  ||  Janeken,  fUia  Jaoob  de  Badts,  huns- 
vrouwe  van  den  voorgaende»  deposant,.,  zecht, 
up  hare  vrauwewaerhede,  waerachtich  zijnde  dat . .'. 

DB   GOUSSBMAEEB,  1.  C.  223. 

MANSCHAP,  Mansohip  (Manscap ,  manscip) ,  zn. 
1)  jEedf  waarbij  de  leenman  zich  verklaart  de  man 
des  leenheer s  te  wezens  fr.  hommage,  serment  par 
leqmel  Ie  vassal  se  déelare  Vhomme  du  seigneur; 
homagium.  j|  Alse  omme  manscepe,  die  hi  [lU, 
graaf  Jan  van  Holland]  en  zine  verders  zeiden, 
dat  wi  en  onse  vorders  hem  [nl.  graaf  Gwijde  van 
Ylaanderen]  en  sinen  vorders  sculdech  waren  te 
doene  van  den  landen  van  Zieland  bewester  Sceld. 
Oork.  27  mrt  1298.  Dat  manscap  te  doen  niet 
anders  en  is  dan  te  geloven  zynen  gerechten  leen- 
heere  hulde  en  trouwe,   in  alle  reohtveerdigen  en 


behoefflycken  saken,  en  hem  te  geven  faidt,  en 
btjstandt  te  doene,  hem  goet  en  getrouw  te  sljne 
tegen  eenen  iegelycken.  Y.  d.  Tav.  201.  Die  een 
leen  besit  sonder  verheff  eü  manschap  te  doen,  en 
wordt  nijet  gehouden  voor  besitter  oft  poasesseur 
van  dyen.  C.  leenhof  v.  Meehden  yi  7.  Manschip. 
Wiel  ABT,  Leenrecht  36.  Zie  Hüldb  en  Manschap 
I  632.  Zie  ook  Fbaüthbit,  en  Fbauthbitschap  , 
I  418. 

2)  Leengrondf  leengoed  met  den  leenman,  fr.  /lé/, 
bien  ffodal,  avec  Ie  vassal ,  Grimm  heeft  in  *t  mv. 
mannschaften,  die  einzdnen,  omf  einem  teken- 
guie  sitzenden  lehenholde  somt  ihren  familien:  ein 
kleines  cms  17  mannschaften  bestehendes  dor  f.  ||  Item, 
behoort  ten  voors.  leene...  Item,  58  manschepen, 
daeraf  de  10  manschepen  staen,  telker  veranderinge 
bij  versterfte,  teenen  vollen  reliefve  van  10  ponden 
par.  en  20  schelen  camerlinckgelt ;  en  de  48  man- 
schepen staen  telker  veranderinge  ten  reliefve  van 
de  beste  vrome  van  dry  jaeren  en  20  sch.  par.  van 
camerlinckgeldt;  en  als  eenige  van  den  leene  ver- 
anderen by  coope,  soo  syn  sy  schuldig  den  10«i 
penninck,  relief  eü  camerlinckgeldt,  als  boven. 
DE  Pb.  en  Bb.  I.  Destelbergen  15.  Ten  welcken 
leene  behoort  een  bailliu,  een  manscip  groot  8 
bundren  lants,  oft  daeromtrent,  dat  Jasparkin  de 
Bytere  van  desen  leene  houdende  es,  steende  ten 
Tullen  relieve  en  coope.    Ib.  II.  Reusden  24. 

3)  Leenmannen,  fr.  feudaiaires.  (|  Offt  eenen 
leenhoff  geappelleert  zynde ,  nyet  en  compareerden, 
sal  myn  genaedige  heer  schryven  aen  die  manschap  , 
offt  op  die  leenen  der  manschap  procederen.  Wan- 
neer men  die  manschap  bescnryefil  en  nyet  en 
compareren,..  C.  gr.  Loon  I  134;  t^  135.  Uoedat 
die  uutspraecken  by  manschappen  gedaen  en  by 
parthyen  gelaudeert  voer  gout  geholden  woerden. 
Ib.  150. 

MANSHOIB  (Manshoor),  zn.  MansoUr^  fr.  hêriüer 
mdlcj  descendance  méle.  ||  De  doohteren  oft  vrouwen 
en  hebben  in  de  leenen  niet,  daer  zonen  oft  mans- 
hoiren  zyn.  C.  Uenh.  v.  Brah.  1570  a.  81.  Mans- 
hooren.  C.  leenhof  Land  v.  Mechelen  iii  16.  De 
manshoor  aen  de  vrouwe  preffererende ,  en  bij  gebrek 
van  manshoor,  aen  de  outste  vrouwenhoor.  Qodsh. 
Brussel  H  126  blz.  185  r»  (1755). 

MANSIONARIS,  zn.  Laat,  fr.  /«Jiamner.  Maigne 
d*Amis  mansionarius:  tenandér;  La  Cume 
Mansionier.  Dupin  et  Laboulaye:  Mansionnier, 
maisonnier  est  un  tenander.  \\  En  behoorde  den 
prelaet  s\jn  lathen  off  mansionarissen  te  maeken 
van  persoenen  buijckvast  woonende  onder  sgnen 
chinshove.  C.  v.  Diest  YZ   ii  8  nota  6. 

MANSLACH,  habslacht.  Zie  dootslach.  Kil. 
Manslacht,  sax.  fris.  sicamb.  hoU.  j.  doodslagh. 
JOomicidium.  \\  Cv.  Brugge  1  243.  293.  302.  303. 
390.  891.  C.  v.  Gent  1  443,  Qr.  charter  v.  1297 
a.  40.  O.  V.  Kortrijk  ii  3.  C.  v.  Cassel  187.  188. 
C.  V.  *t  Proossche  I  394.  de  Pb.  en  Bb.  XXTL 
Bupelmonde  62.  O.  v.  Aalst  494. 

MANSLACHTICH,  bn.  Moorddadig,  fr.  homi- 
eide.  Kil.  Manslachtigh.  Somidda.  ||  Soe  wye 
eenen  anderen  met  eenen  zweerde  heeft  willen 
dooden  en  niet  gedoot  en  heeft,  die  en  is  geen 
dootslager;  mair  die  dat  heeft  willen  doen  met 
veoijne..,  al  en  volbrenct  hij  dat  werck  niet,  bij 
is  manslacbtich  en  dootslagere,  nae  recht.  Y.  D. 
Tav.  157  v^.  Manslachtighe  persoenen,  db  Pb.  «b 
Bb.  XYI.  Assehede  65 'a.  34.  Al  die  manslachtieh 
waren.  Jak  v.  Dixhude  227.  It.  C,  v.  Dessd- 
donk  a.  17. 

MANSLACHTICHHEYT  (-ticheyt),  zn.  Jf«^ 


MAN. 


MAR. 


489 


sloff,  fr.  hamicide,  meurtre.  ||  Tst  datter  jemant  ghe- 
arresteert  wort,  die  en  mach  men  niet  houden 
bujten  het  schependom,  dan  om  de  sticken  hier- 
naer  Terclaert.  —  Te  weten,  yan  manslachticheyt , 
brandtstichten ,  enz.  C.  v.  DesseldonJc  a.  13  en  14. 
MANSNAEM  zn.  m.  —  ysovwenkabic  ( — name), 
zn.  T.  en  o.  —  wutsitae)!,  zn.  o.  Mantperaoon  ^  h. 
homme ,  perêonne  mdle,  —  Vrouwmentch ,  vrouwsper- 
sooHf  fr.  femme.  (Dreiroal  im  Jahr  sollen  alle  Manns- 
namen  encheinen  vor  dem  Herm.  Sxodus  c.  34  a. 
23.  Goethe  Zwo  biblisehe  Fretgen,  Al  wat  manlick  is. 
Bijbd  V.  Dordrecht.  \\  Soe  wat  wiye  oft  wyfsname, 
die  openbaer  bordeel  helt,  die  en  sal  in  enghene 
ghemeyne  heerstrate  wonen ,  maer  in  de  Savelstrate 
echt  elders ,  buten  gheme jne  weghen ,  aen  de  resten , 
op  die  pene  Tan  XL  s.  En  yint  men  daer  onighen 
man    ocht   mansname   na   die  leste   clocke,    saels 

f  helden  XX  s.  Kb,  v.  Diett  B  a.  139;  it,  A  r.  48. 
>it  \nL  Maria  Magdalena]  is  dat  yrouwennaem, 
dien  al  hoer  sonden  ofgewasschen  [waren]  bij  den 
Toeten  Cristi,  yermits  synre  gracien.  Mondert  merk, 
139  y^.  Zie  ook  onder  mabbtbk. 

MANSPAT,  HAVFAT,  MAVSFAS,  zn.  m.  Pad, 
voetweg,  fr,  sentier.  ||  Quod semitam illamf  que dieitur 
manpat . . .  Dbsmbt,  Chron.  Ninov.  912  (1254). 
Eenen  manspat,  wair  hij  gaet,  iig  yoeten.  Y.  d. 
Tat.  107.  Eenen  manspat,  drye  yoeten.  C.  v.  Aalst., 
X  7.  Eenen  manpat  iii  yoete.  Ih,  396.  Eenen 
manspadt,  daer  h\j  gaet,  4  Toeten.  C.  v,  JBrussd 
JSreèdde  v.  de  weghen  1368.  Eenen  yoetpat  8  yoeten. 
C.  gr.  Loon  I  118  (1497).  Eenen  yoetpadt,  iüi 
yoeten.  Svaluatie  (Tongerloo).  Eenen  ghemeenen 
wech  ofte  manspas,  wesende  den  minsten  wech, 
ten  minste  drye  yoeten.  C.  v,  Auden,  xiT  21. 

MANSWEERT  (— rd ),  makswbbbdich,  bn.  Kloek, 
struiseh,  fr.fort,  robuste.  \\  Alle  degene,  die  mans- 
weerd  synde,  die  soudie  \nl,  sold]  winnen  willen, 
komen  gewapend  by  den  Commissaris  daertoe  gesteld. 
GÉNABD,  Antw.  areh.  I  137  (1506).  De  schepen 
gelaeden  zjnde  met  koopmansgoederen ,  zal  den 
schipper  gehouden  zyn  sohepe  te  slaepen ,  ofte  schepe 
te  doen  slaepen  syn  mansweerdich.  Ord.  1  mei  1782, 
regl.  op  de  kaai  te  Srngge,  a.  8;  de  Fr.  yertaling 
zegt:  quelqu'un  convenable  è  sa  place. 

MANTEL,   zn.    m.    Zooals  thans,   fr.   manteau. 

1)  Houten  mantel,  en  geel  lslee&, Bestraf- 

fingstuigen ,  te  dreven  door  ouders,  die  hunne  dochter, 
of  voogden,  die  hun  weeskind  ten  val  hadden  gebracht, 
fr.  manteau  de  bois,  et  robe  jaune,  instruments  de 
eorrection,  a  porter  par  les  parents  qui  avaieni 
indult  è  ohute  leur  fille,  ou  les  iuteurs  leur  pupiüe. 
Zie  HüiCKB,  I  625,  en  Gbluwb  eebel.  iJ  Eist  dat 
yadere  of  moedere  heure  dochtere  te  yalle  brochten, 
insghelycx  de  yooghden  of  regierers  yan  hemlieden , 
daer  gheen  huwelic  terstond  naer  en  yolght,  of 
goet,  ghelt  of  eenich  andere  proffyt  daeraf  neempt, 
die  zu  ghestelt  zyn  int  pelloryn  en  dragen  den 
houtenen  mantele,  metten  gheschoorenen  hoofde, 
en  daemaer  eeuwelio  draghen  eenen  gheluwen 
keerle;  welken  keerle  zi  zullen  moghen  lossen  met 
xxm  coreelen  [nl,  yoor  de  stadsmuren].  C.  v,  Qent, 
I  674  (1491). 

2)  Eind  onder  den  mantel,  mantelkind. 

Bij  wettiging  en  ttanneming  van  een  onecht  kind  door 
het  huwelijk,  nam  de  moeder  het  kind,  vóór  het 
dUaar,  onder  de  linker  slip  van  haren  manid  of 
hare  falie,  en  aldus  werd  de  vlek  der  onechtheid 
weggenomen;  tuUc  een  kind  heette  men  ,^mantelkind'\ 
fr.  enfant  sous  Ie  manteau:  dans  la  Ügitimatian  et 
Vadoption  d^un  enfant  ilUgiiime  par  Ie  mariage  la 
mire  prenait  Venfanif  devant  Vavtel^  sous  Ie  pan 


de  gauche  de  son  manteau  ou  de  sa  faüle ,  et  ainsi 
fut  effacée  la  tache  de  VUlégitimité ,'  eet  enfant 
s^appelait  yfinfaut  du  manteau*,  (De  keure  yan 
Terhulpen  y.  3  juni.  1230,  Brab.  Teesten  I  632, 
voorziet  het  geyal  yan  het  huwelgk  eener  jonge 
dochter  met  een  man  yan  hoogeren  stand ,  waarvan 
de  wettigheid,  na  den  dood  haars  mans,  door  de 
maagschap  zou  betwist  worden;  indien  zij  een 
zuigend  kind  had,  moest  de  vrouw  het  op  haren 
linker  arm  y<5<$r  den  linker  kant  des  altaars  brengen, 
met  twee  geloofwaardige  buren,  en  bevestigen  dat 
haar  man  haar  wettelyk  gehuwd  en  aan  het  ker- 
kelijk recht  yoldaan  had;  kon  het  kind  alleen 
loopen,  dan -moest  zij  het  onder  den  linker  boord 
van  haren  mantel  medebrengen  —  sub  ora  pallii 
sui  sinistra.)  —  ü  So  wanneer  vader  eiï  moeder 
mit  malcander  vergaderen  in  wittochtigen  hijlic, 
en  sij  die  (bastaerden)  mit  hair  neemt,  als  sij 
trout,  onder  haer  fal\j  en  onder  dat  hoek  (sous  Ie 
paëte-palliumj  zegt  Beaumanoir)  —  amittunt  maeu- 
lum  geniture,  —  dats  si  verliesen  dan  die  smette 
harer  gewonnenthede  [nl,  geboorte-Yerdam] ,  eü 
werden  geëdelt.  O.  v.  de  stad  Briel ,  240  (Raepsaet, 
Analgse  316;  Noordewier,  Begtsoudheden  blz.  40). 
Bei  der  adoption  und  legitimation  wurden  die 
kinder  unter  den  mantel  genommen,  sie  hiessen 
mantelkinder ,  fr.  enfans  mis  sous  Ie  drap,  filii 
mantellati.  —  Der  mantel  ist  ein  zeichen  des  schutzes, 
Grimm,  Bechtsalterfhümer  160;  hg  leert  ons,  o.a., 
dat  dit  gebruik  reeds  bg  de  Grieken  bestond. 

MANTELBART.  Zie  Maittelen. 

MANTELEN,  bw.  ||  Dat  gheenen  scepscheerer 
en  gheoorlooft  eenighe  lakene  te  mantelne  noch 
omme  te  keeme,  noch  mantelbart  [soort  van  rasp 
J.  F.  W.?]  te  bézeghene,  noch  stofferinghe  van 
stekebarden  noch  van  vellen,  noch  te  soauwene 
metter  scare,  noch  vier  noch  panne  te  bëzeghene, 
noch  te  vervoudene,  noch  te  yereedene  (op  nieuw 
bereiden  J.  F.  W.) ....  maer  es  hemlieden  wel 
gheoorlooft  den  tooch  te  besproyene  met  water. 
K,  lakeng,  Brugge,  Scherers  74. 

MANTELHOUT,  zn.o.  Schoorsteenmantel; hoven- 
dorpel  van  deur  of  venster^  fr.  manteau  de  cheminée; 
linteau.  Kil.  Mantel  van  de  schoude.  Tarnen  oamini, 
il  Van  eenen  eecken  hole,  daer  drie  mantelhouten 
(mantele  houte)  van  ghezaecht  zgn.  —  Van  mantel- 
houten te  zaghene  van  den  yoors.  eecken  hole.  — 
Stadsrek.  Ninove  H91IS.  Zie  ook  Gailliard,  Qlossaire, 

MANTELPANEN.  Zie  Paen. 

M ANTEN,  zn.  Ter  zake  van  eenen  bg  verdrin- 
king ter  dood  gebrachten  Lutheraanschen  predikant. 
Borstlap,  fr.  poUraü,  \\  Item,  voere  diaken  van 
der  cappen  van  eenen  monick  iig  2.  [rg.]  x  s.  Item , 
voere  dmaeckgelt  van  den  voirscreven  cappen,  en 
van  den  mantens  oft  pectoralia  xxiig  s.  Item ,  Toere 
dlywaet  dair  men  de  voirscreve  mantens  oft  pee- 
toralia  af  gemaict  heeft,  g  rg.  x  s.  Item,  den 
schildere  die  de  volrseyde  mantens  oft  pectoralia 
by  nachte  geschildert  heeft  y  rg.  Piot,  Chron,  93 
nota  (1525). 

MANUAEL,  zn.  BechtohandeL  Bol  of  lijH  der 
te  behandelen  taken,  fr.  róle  de  procédure.  ||  Dat 
de  appellanten  oft  hunne  procureurs  sullen  schul- 
digh  zgn,  doende  teeckenen  d'appellatien  ter  rolle 
oft  manuale  van  de  subalterne  gerichten  binnen 
dese  stadt,  promptelgck  te  namptiseren . . ,  de  pene 
daertoe  staende.  C.  v.  Brussd,  Stijl  a.  113.  Dat 
de  manualen  en  rollen  yan  de  proceduren  sullen 
gemeyn  zyn  voor  partyen  procureurs^  om  daeruyt 
t^accorderen  hunne  notulen.  168. 

MARGARIET,  zn.  Bard,  perel,  fr.  marguerite. 


490 


Uak 


Ukn. 


perU,  lat.  nutr^areta.  Spreekwoord.  Paarlen 
Toor  de  zwijnen  werpen,  fr.  jeter  de*  perles 
oma  poureeaux,  \\  Die  minsche  sprac:  lief  mijn,  ie 
yreese ,  die  dit  boec  selen  lesen ,  dat  si  hem  daerane 
in  die  werelt  ergheren,  want  men  die  roargariten 
niet  vore  die  swine  werpen  sal.  Aller  kerstb.  69. 

MARGEN.  Zie  Mosgek. 

MARIENRëCHT,  sn.  o.  Soort  van  lepelrechi 
op  het  koren  te  Audenaarde^  fr.  sorte  de  droii  de 
louche  è  Audenarde.  Zie  ook  Lepel  en  Lepelbecht. 
II  Heeft  deselve  eenre  van  den  coorenhuuse , . .  iiute 
ghegheven  der  vors.  stede  van  Audenaerde  iheeuen 
eerfelicken  cheinse,  metgaders  al  den  rechte  dat 
teeWe  hospitael  hadde  ap  de  coorenmaerct,  gheheeten 
Marienrecht ,  dwelcke  is  drie  hoepsemen  van  elcken 
mudde.  Auden,  meng.  lY  183  (1485). 

MARTJGIFTË,  Mabioifte,  zn.  Morsfengave , 
-gaaf^  de  gift^  die  op  den  eersten  morgen  ^  na  den 
eertien  nacht  van  het  huwelijk  aan  bruid  of  bruide- 
gom gegeven  werd^  fr.  don  dm  matin^  quifut  donné 
d  Vépousée  ou  a  Vépoux^  Ie  premier  matin  après  la 
premibre  nuit  de  mariage,  \\  Ook  was  het  te  Brugge 
verboden  aan  bruid  of  bruidegom  geschenken,  of, 
zooals  men  toen  zeide:  eene  „mary"-  of  morghen- 
ghifte"  te  doen,  hetzy  vóór,  hetzy  na  het  huwe- 
Igk ,  en  beiden  moesten ,  zoo  't  hun  geyraagd  werd , 
op  eed  bevestigen  dat  zulks  niet  geschied  was.  — 
Te  Gent  nochtans  deden  de  wethouders  zelven 
„marijghiften".  Fbans  de  Potteb,  Oent,  VI 73. — 
In  plaats  van  „roarijgiite"  geeft  ons  Cannaert, 
Bijdragen  403,  uit  de  stadsrekening  van  Gent,  ▼. 
1435  „marcghifte*' :  Item,  ghegheven  bj  bevele 
van  schepenen  Barthelmeuse  de  Pape,  scepenen* 
bode,  doe  hj  zyne  dochter  huwede,  ten  harer 
„marcghiften*',  4  so.  gr.  De  uitgever  der  Bijdragen 
zal  eene  O  voor  eene  i  gelezen  hebben,  immers 
de  hr  de  Potter  heeft  steeds  „marighifte" ,  Oent  I 
301 ,  II  524.  525 ;  „maryghifte"  I  296 ;  en  de  Potter 
en  Broeckaert  VII.  &aper  88  ook  „marighifte" ,  en 
nog  in  twee  volgende  aanhalingen. 

MARIONETKËNS.  Zie  Liefyboüwkbks. 

MARCK  (Mark,  marke,  march),  zn.  t.  —  1) 
Mark  f  grent,  palen  ^  fr.  marehe,  limite  t  Jrontière. 
Kil.  Marck.  vetue.  Limes  in  agrit  eive  territoriiaj 
finet  regionum,  \\  Om  hunne  geschillen  en  twist 
tusschen  hun  over  de  marchen  of  limiten  Tan 
Brabant,  Henegouw,  HoUant  en  Zeelant  te  saten 
en  te  berichten.  Brab,  Teesten  II  629  (1376). 
Ten  ghemeenen  orbuere , . .  van  allen  den  inzetenen 
en  ghegoedden  van  den  Toora.  prochiën,  marchen 
en  jeghenoeden  Tan  daeromtrent.  Vad,  mus.  IV 
109  (1488).  Zie  ook  Maebtsb,  welk  woord  de 
Vlaamsche  uitspraak  Tan  het  Fr.  marehe  schynt  te 
wezen. 

2)  Gemeenschappelijke  grond  en  eigendom  eener 
gemeente  f  gemeen  f  e-goed  ^  bossehen,  heiden ,  weiden  y 
fr.  terrain  oommun  et  propriété  d'une  communauté 
OU  commune y  bien  commun,  communale  boisj  brugbres, 
prairies.  Das  gesamteigenthum  einer  gemeinde  an 
grund  und  boden.  Gbimm,  JFörterbuch  VI  1634 
Mark;  en  BechisaUerthümer  494  b.  Oesammt- 
eigenthum.  Mark.  Zie  ook  over  de  mark  Haltaus, 
M>ssarium  Oermanicum  1315.  1316;  VanderKin- 
dere,  NoHce  sur  V origine  des  magistrats  commun- 
aiuXf  Buil.  Acad.  r.  de  Belg.  2«  série  t.  38  pp. 
236 ;  en  Alpbons  Wauters ,  Les  libertés  eommunales 
I  232. 

3)  Zeker  goud-  en  eilvergewicht  van  acht  oude 
oneen  y  fr.  poids  qui  seri  è  peser  les  matibres  d'or 
et  d'^argenty  de  huit  onces  anciennes.  Kil.  Marck/ 
jnerck.  Bes,  libra  oetonaria,  umeiaeocto.  —  Marck 


fijn  gOUtS,  mare  d'or  fin.  ||  Dat  men  gemejnlijc 
estimeert  «en  schat  een  marck  fijns  gouta  tegen  x 
marck  fijns  silvers,  en  die  zijn  equipolent  in  der 
weerden  d'een  tegen  d'andere.  V.  d.  Tav.  213.  — 
Als  een  marck  fijns  gouts  geit  xt  pont  grote,  aoe 
is  elc  caraet  fiins  gouts  weert  xij  s.  tj.  d.  gr.  Ibid. 
—  Marck  fijn  silvers,  fr.  mare  d'argent  fin. 
II  Dat  een  marck  fijns  sÜTers,  in  der  finicheit  en 
weerden  geheeten  silver  Tan  xg  penningen,  en 
elcken  d.  [of  penninck]  maict  xxiiij  greyne.  Eii 
als  een  marck  fijns  silTers  van  xij  d.  geit  xxvj 
s.  gr.,  Boe  coemt  elcken  penninck  fijns  silvers  op 
xxvj  gr.,  en  elc  greyn  op  1  gr.  ij.tea  [i.  mijten]. 
£n  een  marck  conincksilvers  xxiiij  gr.  xxyteo, 
dats  min  dan  fijn  silver  xiiij  gr.  opt.  dmarck; 
want  conincxsilver  en  is  mair  Tan  xj  penningen 
en  xy  greyn  op  dmarck.  ld.  213.  Zie  ook  CoKiif ckb- 
BILVEB.  Eene  Troysche  mare  gouds  of  zelvera 
houdt  VUT  onchen;  de  Vlaemsche  mare  hoadt 
VI  onchen.  C.  v.  Aalst  407  (1578). 

MARCKGELIJCK,  byw.  Pondspondsgewijs ,  t» 
evenredigheid  f  fr.  au  mare  la  Uvre  ou  Ie  frame  y 
proportioneüement.  \\  Welke  dertech  pond  grote 
metten  assysen  van  onser  stad  van  Dyest . .  nedeien, 
minderen  solen  marcghelijc  en  te  maele  te  niute 
gaen,  ghelikerwijs  die  brieve  al  bat  cond  doen. 
Oork.  heer  v.  Diest  21  oct.  1337;  it.  2  juni  1336. 

MARCKGELT  (Marcgelt,  maercgelt,  marcqgelt, 
martgelt) ,   zn.   o.   Zekere  hoevedheid  van  den  pr^s 
van  verkocht  goed ,   't  tij  aan  eenen  heer ,  't  z^  aam 
hei    domijn    verschuldigd y    ook   pontpenningen 
en  wandelcoop  genaamd ,  fr.  Pontpenninghen 
OU  marckghelt:  droits  de  congé.  ^  aussi  lods  ei  ventee. 
Bijksarch.   Compies  des  reliëfs  de  /iefs,  Brabant  et 
JUmbourffy  n^  17301   (1784).    Note.   Les  droUs  de 
congé  consistent  dans  une  ceriaine  quotiié  du  prix 
d^achat  gut  est  due  [d  un  seigneur  ou"]  au  domaine, 
au  cos  de  vente  ou  d'^ajfecicdion  réelie.  —  Dupin 
et  Laboulaye:  Venies,  venierolles,  droits  de  ventesy 
venies  et  gants,  venies  et  honneurs,  venies  ei  issues y 
lods  et  venfes  (laudimia).  Zie  ook  La  Gurne  Lods 
et  ventes.   ||   En  dit  zyn  smeyers  laete:...  een 
stic    lants  . . ,    eenen    aerd  . . ;   en   al   dit   laetgoet 
geeft  te  levenden   coepe  maereghelt,  en  te  steerf- 
cocpe  dobbelen  tseyns.  Diebicx,  Qends  eharfb.  38, 
oork.  V.    1366  a.  17^.  En  zullen  de  costen  van  de 
vercoopinghe   commen   ten   laste    van   den   goede, 
zoowel  van  wandelcoop,  marcqghelt,  als  alle  andere. 
O.  V.  Auden.  vil  63.  Wanneer  eenighe  gront,  ghe- 
leghen  binnen  den  vors.  heerscepen ,  verandert  ofte 
vercocht  wert,..  de  wetticheit  gheheelic  van  ervene 
en   ontervene  van   dien  behoorde  ghedaen  taine  bi 
den  vors.  bailliu  en   schepenen;  en  van  den  vors. 
ervene  en  onthervene,  weder  het  zy  bi  veraterften 
ofte  anders,  te  hefiene  zeker  recht  der  vors.  heer- 
licheit  toebehorende,  te  wetene  es:  ter  doot  dobbel 
cheyns,   eü  ten   cope  van  hondert  ponden  zesse, 
gheheeten  Maereghelt.  de  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen 
21  (1409).  Soo  wanneer  deselve  gronden  veranderen 
by  coope  ofte  andersins,  soo  is  men  danof  schol- • 
dich  marckghelt,  te  weten  van  hondert  ponden  ses 
ponden   parisis.   2b.  29   (1654);  it.  40.  Item,  IIL 
Aalter  22;  XII.  Wouiergem  7.  Diversche  gronden 
van  erfven  in  de  voorseyde  prochie  van  Zulte  ghe- 
leghen,   dewelcke   ter   vertieringhe   by   coope  oftfl 
andersints,   aan   den   erfachtighen  van  dit  leen  en 
heerschepe  schuldich  syn  van  maerckgelt  ofte  wan- 
delcoop, tot  vijfthien  groeten  van  den  ponde  groeten. 
Ib.   Ztdte  15  (1790).   De  vercoopers  van  eifven  en 
catheylen,   uythalm,   marckghelt  ofte  ponttol  sub* 
ject, . .  worden  ghehouden ...   Cv.  BHle  zvi  %\ 


MAR. 


MAS. 


191 


i7.   4.   Zie   ook  Poktpeknikobn  en  Wakdblcoop. 

MARCKORAVINNE  (Mercgrayinne),  Maeck- 
OBASFKEDS,  MABCEORAEFNKDiNyE,  zn.  MorkgramUf 
fr.  marquise,  ||  Johannaf..  hertoghinne . .  van 
Brabant, . .  mercgraTinne  des  Heilichs  Bycx.  Brab, 
Teêsten  II  660  (9  febr.  1384).  Marchise  du  Saint- 
Smpire,  ib,  661.  Wy,  Marie ,  hertoghinne...  Tan 
Brabant , . .  marcgraefnede  des  heyliz  Bijcx.  de 
Vlaminck,  Stad  VI  163  (20  apr.  1477).  Up  desen 
tijt  hadde  de  weduwe  marcgraefnedinne  van  Beer^ 
ghen, . .  doen  publiceren . . .  Febd.  TAKDEBHAEaHEV, 
JSer.  tijden  II  '222- 

M  ARCKTG  ANCK  (Marctganck ,  Maertganck , 
Mebktgakce),  zn.  m.  Marktprijs,  fr.  cours  ou 
prix  du  marehê,  mercurialê.  ||  Dat  men,  nae  recht, 
niemende  dwyngen  en  mach  zijn  cooren  beter  coop 
te  geven  dan  soe  den  marctganck  is.  Y.  d.  Tay.  73. 
Alle  renten  ghecooht  met  ware  ofte  coopmansgoede, 
sijn  negheene  on  van  onweerden , . .  ten  waer  dat 
deselve  coopmanachappen  gepresen  waren  op  den 
lusten  prijs  van  den  ghemeenen  mercktganck.  C  v. 
Veurne  xxvi  12.  Naer  ghemeenen  marcktganck. 
C.  r.  Assenede y  ix  3.  ^aer  ghemeenen  maertganck. 
C  V.  Auden,  xi  5.  Naer  den  marcktganck.  de  Pr. 
en  Bb.  xxti.  Rupelmonde  92.  Naer  mercktganck. 
C.  V.  Loven,   Weeskamer  60. 

MARCKTRECHT,  Mebcktbecht  (Merckrecht) , 
zn.  o.  II  Die  van  bujten  der  stadt  en  lande  van 
Meghem  en  sullen  van  haer  vechtelgcke  breucken 
egheen  aenspraeck  hebben  van  verhaelen  op  don 
inghesetenen  der  stadt  en  lande  van  Meghem 
voorschreven )  maer  blijven  staen  op  haer  merckt- 
recht.  C.  v.  Megen,  Landeh.  Dickbièr  1432,  a.  19. 
Soo  wie  hem  kondt  vermet  in  ^t  merckrecht ,  die 
sal   hj  leyden  over  dwersnacht.  C.  v,  Chrave  vi  4. 

MARCKTRIDDËR,  Mebcktbiddbb  (Merctrid- 
der).  Zie  Gasthuisboe ve. 

M ARCKTTALE ,  Mebcttals  (Mercktaele) ,  zn. 
V.  Marktprijs j  fr.  mercurialê.  \\  Omme  te  weten 
hoevele  bedraecht  daeruuijt  de  vergeldinge  gedaen 
moet  worden,  soo  is  men  gewoon  alle  de  goeden, 
soo  geworpen,  en  die  voor  geworpen  gehouden 
worden,  als  die  gebercht  en  gehouden  sijn,  elck 
te  priseren  naer  de  mercktaele  [var.  mercttale] 
van  de  plaetse  daer  de  ontlaedinge  moet  geschieden. 
C  V.  Antw.  Compilatae  lY  viij  143. 

M ARCKT VEERDICH ,  mercktvbebdich,  bn. 
Op  teeg  zijnde  naar  de  markt  ^  zich  naar  de  markt 
begevend,  fr.  se  rendant  au  marehê.  \\  Een  yege- 
lyck  zijnde  mercktveerdich  om  te  comen  ter  merct 
oft  weeckmerct,  totter  voorschreven  stadt,  is  vrg 
van  arrestement  voor  alle  schulden , . .  Cv.  Thic' 
uen  IT  10. 

MARCKTWECH  (Marctwech),  zn.  m.  IFeg, 
die  naar  de  markt  leidt,  fr.  chemin  qui  conduit  au 
marehê.  \\  Int  meten  van  de  vercochte  landen, 
boBschen,  meerschen  en  gheweet,  es  men  ghewoone 
af  te  trecken  in  de  breede : . ;  voor  eenen  ghemeenen 
kerckwech ,  mennewech  en  marctwech ,  vyf  voeten. 
C.  V.  Auden.  XIT  21. 

MARCKYOOCHT,  zn.  Provoost,  fr.  prêvoi. 
II  Comme  les  contes  de  Nassau  et  de  Vijanden^  agent 
egdi. ,  sur  lettres  de  commission  de  feureni  nozprêdê- 
cesseurs,  que  Dieu  absoUle,  tenu  et  fait  desservir 
ei  exercer  Vestat  et  office  de  provost  ou  marckvoocht 
de  notre  ville  Dgckirche , . .  Rijksarch.  Ch.  d.  Comptes, 
Lux.  Beg.  168  P  xiiij,  Lettres  12  7br«  1660. 

MARLE  §  FEMELLE,  FEMININ,  zn.  Van 't 
mannelijk  —  van  't  vrowvelijk  geslacht,  fr.  mdle  § 
femelle.  \\  Alle  ghestruyckte  leenen,..  versterven 
en  succederen  op  den  oudsten  naesten  hoyr,  altyts 

II, 


den  hoyr  marie  gheprefereert  voor  femelle  in  ge- 
lycken  grade  van  successie;  en  daer  gheenen  hoir 
marie  en  is,  op  d^audtste  vrauwelick  hoyr,..  — 
dat  regardt  ghenomen  wordt  weder  den  oudsten 
naesten  hoyr  ghedescendeert  es  yan  marie  ofte 
femelle.  C  v.  Aalst  xxii  1.  Hoir  marie  en  feminin. 
C.  V.  Brugge  XTii  1.  Zie  maeblb. 

MARMELADE,  zn.  Zeker  soort  van  konfltuur^ 
h.  marmelade.  Kil.  App.  Marmelaete.  Ogdonite 
placenta.  \\  Een  arobbe  van  marmelade,  vj  st.  viii 
den.  Schatting  v.  1661.  Marmeladen  en  alderhande 
confituren.  Zeeuwnche  tol  te  Antw.  1623.  Zie  abobbe. 

MARTELAERSCHE,  zn.  v.  Martelares,  marte- 
laarster, fr.  martgre.  Kil.  Martelersse.  Martgr 
foem.  II  O  Katherina,  heylighe  martelaersche  Oristi , 
bidde  voer  dat  ghemene  volo  en  voer  die  olercscap. 
Hondert  merk.  166  v®. 

MARTEN  YOS,  Mebten  Fosse ,  eigenn.  .Xfor^fi 
fos8e{}).  {Leigroeve  van  Jf.,  fr.  ardoisière  de  M.) 
II  Daecken  van  eyckenhoute,  en  die  decken  met 
schallen  van  Merten  Fosse.  Gékabd,  Antw,  arch. 
I  49  (1649).  Achtervolgende  die  ordonnantie  myns 
genedigeu  heere  grave  Henrick  van  Nassauw ,  hoger 
memorien,  als  heere  van  Breda,  geeft  [men]  van 
een  roede  leydacx,  blaeu  oft  groen  Marten  Yos, 
ij  Bynsgl.  Arch.  Breda,  Stadsrék.  1461—62,  blz. 
82  vo.,  rubr.  Van  harten  dack.  Tot  Dordrecht  ge- 
cocht  drye  duysent  schaellyen  groen  Martin  Yos, 
het  duysent  voor  xvy  Vi  Bchelling.  Ib.  blz.  86  (Cuy- 
pers  V.  Y.). 

MASIER,  zn.  Slechte,  armoedige  woning,  fr. 
masure,  mauvaise,  misêrable  maison.  ||  Waeromme 
de  vleeschhauwers  die  burgers  van  der  stadt  te 
kennen  ghaven,  in  secrete,  dat  zg  ghoet  vleesoh 
bedect  in  masieren  en  elder  hadden.  Febd.  Yandeb 
Haeqhen,  Ber.  tijden  lY  68. 

MASIERGAT  (Masuergat),  zn.  o.  ook  wel,  doch 
verkeerdeiyk,  hosisboat  en  mubiebgat.  1)  Nis^ 
uitholling  in  de  diepte  van  eenen  muur,  als  bewijs, 
of  van  eigendom  y  of  van  gemeenschap,  fr.  niche ^ 
enfoncement  prattquê  dans  un  mur,  en  signe,  ou  de 
propriêté,  ou  de  mitogennetê.  Kil.  Masier/m  as  ier- 
gat. Biscus:  fenestella  impervia  in  muro^  pariete 
aut  foco,  etc.  ||  Oude  masiergaten, ..  uuytstaende 
steenen  eü  yensteren  staende  op  beede  syden  van 
eenen  muer,  bethooghen  ghemeensaemheyt  van  den- 
selven muer.  C.  v.  Aalst  ix  14.  Masuergaten.  Gékabd, 
Antw.  arch.  I  170  (1621).  Als  in  alle  plaetsen,  boven 
en  beneden,  masiergaeten  staen  van  beyde  zyden, 
oft  dat  aen  beyde  zyden  geen  masiergaeten  en  zyn , . . 
soo  is  dyen  muer  beyde  den  partyen  en  haere  goe- 
den gemeyn.  C.  v.  Loven,  ServU.  a.  14.  It.  C.  o. 
Brussel,  Servit.  a.  18;  Cv.  Sint- Winoex- Bergen 
xy  9.  10;  C  v.  Mechelen  xiy  13;  C  v.  Merentals 
XI  23;  C  V.  Edingen  yiii  10;  C  v.  Auden.  2de  d. 
338.  Als  in  eenen  muer  alleen  staen  mosiergaeten 
oft  freyten  gemetst  aen  deen  syde , . .  dyen  muer 
behoort  geheel  den  proprietaris  toe  van  Aet  erfyen 
oft  huyse  daer  de  mosiergaeten  oft  freytenwaerts 
staende  zyn.  C  v.  Antw.  1670  blz.  630  {infra). 
Item ,  sal  men  meten  voor  ieder  blinde  venster  ofte 
mosiergat  vier  yoeten.  Begl.  edifide-meters  16  jan. 
1706,  I  69.  Als  in  eenen  muer  staen  freyten  oft 
musiergaters  [«ie]  ...  —  Als  in  eenen  muer  staen 
alleene  musiergaten  oft  freyten.  C  v.  Antw,  1645, 
yiii  16.  16. 

2)  Het  woord  heeft  thans  ook  nog  de  beteekenis 
van  „MA  kapelleken  of  nis  naast  den  haard  in  den 
muur  gemetst ,  en  waarin  men  pijpen ,  tondeldoosjes , 
solferstekken,  speelkaarien  en  andere  kleinigheden 
legt",  zie  Schuermans  Masiergat,  mazuurgat, 

25 


492 


MAS. 


Mat. 


muzuurgaty  maiziergat;  doch  in  deze  bet. 
kwam  het  ons,  daarbuiten,  niet  Toor,  fr.  niche 
praHquêe  dan»  U  mnr  du  foyer  ^  oè  Von  dêpose  des 
pipety  des  boites  è  mècheSf  det  cUlumettes,  det  jeux 
de  cartes  et  autreê  menus  ohjets, 

MASLE.  Zie  haekle. 

MASSART,  zn.  m.  Stedelijke  ontvanger,  fr.  rece- 
vewr  municipal.  (La  Curne).  |]  Den  massart  oft 
rentmeester  Tan  de  incomsten  derselver  stadt  eii 
■chependom  wort-ghecreërt  bj  den  heer  bailleu, 
mejer  en  schepenen, . .  doende  alle  jaeren  sljne 
rekeninghe  voor  deselye.  C.  v,  JEdingen  i  18. 

MASSE|  zn.  1)  Mai^  dekkleed  dienende  tot  inpak' 
ken^  sak  f  korf^  fr.  natte,  toile  d' emballage ,  aaCy 
panier  (f) ,  Lat.  massa.  Adr.  Junius  heeft  massa 
caricanaj  korf  met  vyghen.  ||  Pro  sacco  seu  massa 
argenti  vivi.  Tol  te  Antw.  1305.  Tan  elcken  sacke 
ofte  massen  quicksilyeren.  ff ansatol  lAOd.  (Dit  citaat 
paste  eenigszins  beter  onder  qüicesiltsb  II  128; 
doch  er  staat  daar  „maetse*"  en  „matte*'  in  pi.  Tan 
y,mas8e*\). 

2)  By  masse  weroken.  Op  stuk  werken ,  fr. 

tratfailler  è  la  pièce  (Bembry).  i|  Dat  voortaen  gheen 
metsere  en  sal  moghen  gaen  uuyt  iemants  wercke, 
weder  hj  werckt  bj  masse  ofte  by  daeghheure, 
Toor  syn  werck  Toldaen  is.  Bembby  I  441  (1679). 

MASSECOTE,  vassicot,  zn.  Zekere  aarde  om 
glas  en  zeep  te  maken  ^  soda  (masticot .') ,  fr.  mas- 
aicotj  soude.  j|  Massecotte  oft  soude,  om  ghelasen 
en  Spfiensche  zeep  te  maken,  de  hondert  ponden 
ZY  s.  Tol  o.  1597.  Massecote  oft  soude,  om  gelasen 
te  maecken,  ii  gro.  Zeeuwsche  tol  te  Antw.  1623. 
Terre  è  faire  verres,  vitres  et  savon^  diies  souda 
OU  massicott  U  cent  pesant,  entree  8  «.,  sortie  12 
#./  dites  saffie  f  Ie  cent  pesant  12 — 18.  Plac,  v,  Brab. 
Yiil  39,  tol  21  dec.  1680.  Massecotte  ou  soude  ^ 
faire  verres.  Plac.  v.  VI.  II  514,  tol  v.  20oct.  1622. 

MASSEL,  zn.  In  massele  gaen.  Gemaskerd, 
vermomd  gaan^  fr.  se  déguiser,  se  masquer  (f),  \\  Dat 
nyemandt,  wie  hj  sj,  hem  Toortaen  en  Toordere 
des  aTonts  in  mommeryen  gedeguiseert  oft  in  mas- 
sele te  gaen.  G^nabd,  Antw.  arch.  III  410  (1581). 

MASïELUIN,  MESTELumr  (Mestelun),  mistb- 
LTTTir,  zn.  Half  tarwe  en  half  rogge,  fr.  méteïl. 
Kil.  Masteluyn/ misteluyn.  Farrago.  ||  Pro  tt 
modiis  mesteliuns  (sic).  Van  Loeebeit,  St-Pierre 
1281 ,  blz.  395.  396.  Mestelun.  de  Ylahinck  ,  Ace. 
20.  Óp  elck  mndde  mesteluyn  oft  labay , . .  oft  ghe- 
minghelt  goet,  halff  terwe  en  halff  rogghe  iii  s. 
PI.  V.  Brab.  II  55;  misteluyn  oft  labay.  56  (1576). 
Zie  LABAY  II  128,  en  lees  aldaar,  in  pi.  Tan  „de 
beste ,  fijnste  meelsoort ,  bloem  Tan  meeF' :  masteluin, 
en  TOor  labaybboot:  „masteluinbroot''. 

MASTIJN,  zn.  WachtJumd,  waakhond  ^fx.mAHn, 
gros  ehien  de  garde.  Kil.  App.lAek^iin.  Canis major 
4*  mordax.  Tulgó  mastinus.  \\  Dat  alle  pachters  en 
andere  landslieden,  handende  houden,  als  haes- 
winden,  loopende  honden  ofte  groöte  mastynen  (tot 
bewaemesse  Tan  hueren  husen  en  hoTen  oft  ander- 
ains),  ghehanden  zullen  zijn  an  elcken  Tan  den- 
zeWen  honden  te  doen  hanghen  an  den  hals  eenen 
stock  dry  Toeten  langh.  PI.  v.  VI.  14  aug.  1517; 
I  409. 

MASTSCHAEP,  zn.  Mestschaap,  schaap  om  vet 
te  maken y  fr.  mouton  mis  d  Vengrais.  Kil.  Masten, 
j.  mesten.  ||  Eigheene  scape  en  soelen  meer  moegen 
gaen  ter  weyden  op  Zoniën,  al  waert  soe  dat  die 
ghene.  dien  dat  toebehoorde,  prcTÜegie  oft  gratie 
daeraff  hadden ;  anders  dan  alleene  de  goidshuysen , 
en  desgelycx  alle  singuliere  persoonen ,  dien  Terleent 
ia  by  den  prinche  eenigen  scapen   op   Zoniën  te 


I  moegen  houden  gaende,  die  sullen  moegen  houden 
gaende  mastscapen,  om  te  slaene  tot  huerer  noot- 
dorst en  montcoste.  Kh.  v.  Zoniën  1460,  a.  89. 

MATE,  MATENGOET,  zn.  't  Zelfde  als  made, 
weide,  beemd,  fr.  prairie.  Qrimm  Matte,  pratmm, 
mhd.  mate.  Kil.  Matte  /  madte ,  ger.  sax.  sie.  fris. 
Pratum.  \\  Xxii  bundre  wostine,  die  liggfaen  in 
Alisen  mate.  de  Pb  en  Bb.  II.  Bifergem  31  (Oroot 
charterboek  v.  8t.-Baafs  blz.  170).  —  Mateng^oet. 
II  Idem  vj  d,  de  bonis  wdgariter  dictie  matengoet.  — 
a.  63.  Idem ,  de  pascuis  dictis  matengoet.  —  a.  69. 
Cijnsrnl  der  Duitsche  Orde  te  Beckevoort  1321. 

MATE,  bn.  Oering ,  minvermogend,  arm,  fr.  de 
condition  médiocre,  peu  favorisé  de  la  fortune, 
pauvre.  Kil.  Mat  /  mate.  vetus.  Pauper,  miser. 
Mate  lieden,  vetus.  Homines  pauperes.  j|  Dat 
mate,  eersame,  scamele  liede  Tan  der  Toirs.  stad 
zeere  gelast  hebben  geweest,  als  Tan  den  wasse, 
dat  men  boTen  mate  gehadt  heeft  Tan  den  lyken. 
Belg.  mus.  I  256,  Stadsord.  v.  Brussel  1341— 13.54. 
Dat  die  Torgenoemde  Jan  Goedertoy,  ocht  sine  naoo- 
melinghen,  soelen  gheTen  en  betalen,  erfeleec  en 
emmermeer  jaergheljjcs,  alle  jaere,  den  maten 
olericken  efi  scolieren,  die  te  LoTen  ter  scolen 
gaen  in  die  hoghe  soole ,  tweeleef  molenTate  rogs , . . 
Vad.  mus.  III  59  (1377). 

MATELIJCK  (Matelick,  matelec),  bn.  Weinig 
gegoed;  van  geringe  waarde,  It.  peu  riehe;  de  médiocre 
valewr.  \\  Ontfangh  Tan  den  mortemeyne  in  Waea. 
Van  Jan  Sculaerts  goede ,  die  bastaert  was , . . 
Item,  Tan  yi  bedden,  Yan  xy  mateleken  oussi- 
nen, . .  ontfaen  xyiii  lib.  Beken,  baljuws.  Qeni,  rol. 
1723  (1372).  Omme  dat  onse  Triheit  Torseit  nu  seere 
cleyne  es  en  matelick.  Bral.  Teesten  II  704,  Sint- 
Oden- Rode  11  aug.  1403. 

MATEN,  zn.(.').  Dit  w.  gaat  gepaard  met  „Toecht**, 
doch  wordt  Terder  TerTangen  door  „momboor". 
II  Alle  joDghers  boTen  sesthien  jaren  en  beneden 
die  Tyf  en-twintich  jaren  oudt  zynde,  . .  en  sullen 
haere  onruerende  goederen , . .  niet  mogen  Tercoo- 
pen, . .  sonder  consent  en  bywesene  Tan  hare  twee 
matens  oft  Toechden, . .  —  dat  alsdan  die  Toechden 
eü  mombors  dat..  O.  Liége  8  jan.  1580  a.  15, 
8t-  Truiden. 

MATERLOGIE,  zn.  Armenbaekqfproveniersboek 
van  de  nering  der  tijkwevers  te  Oent,  fr.  registre 
des  pauvres  ou  bSnéficiers  du  métier  des  eouiiers  è 
Qand.  ||  Pietere  Baudins,..  tijcwoTere,  kende  en 
Yerclaerde,  uutedien  dat  hem  . .,  ghegheYen ...  es 
de  goetdoene,  baten,  profijten,  woninghen,  haby- 
tuacien  en  andere  verTallen . . .  Tan  der  eender 
porcie  Tan  Tieren  Tan  den  aormen,  die  de  Toors. 
neeringhe  continuelic  elcx  leTon  lano  onderhoudt, 
eii  ditte  up  Terbant  e&  belofte  Tan  te  onderhoudend 
de  poincten,  artickelen,  obligatien  en  Torbanden 
in  den  bouc  of  materlogie  Tan  der  neeringhe 
begrepen,.,  so  eyst  dat  hij,  comparant,  hem 
bij  desen  wettelic  obligiert  en  Terbint  in  alle  de 
serTituten,  obedientien,  poincten  en  artickelen  in 
den  TOom.  bouc  oft  materlogie,  den  aermen  ancle- 
Tende,  begrepen.  Fbaks  db  Potteb,  Chni  Y  160 
(1530). 

MATSEN,  bw.  Metsen,  metselen,  fr.  ma/^omner, 
bdtir.  II  Dat  deelmannen  insghelycx  de  proprie- 
tarissen  \nU  Tan  omgeTallen  of  afgebrande  hui- 
zen].., ontbieden  zullen,  en  hem  wettelijc  ghebot 
ghoTen  deselTe  parcheelen  weder  up  te  doen  tim- 
meren en   matsen.    C.  stad  Brugge  II  286  (1525). 

MATSEN AER  (Matsenare),  zn.  Metser,  metse- 
laar, fr.  ma^n.  \\  Jean  de  Wale,  poorter  der  steide 
Tan  BergheUi  en  mataenare  Tan  synen  style.  Db 


MED. 


MED. 


103 


CoüSSSiiAKXB,  TVoMês  rdig,  III  166  (1567).  Bis. 
170:  matasere. 

MATTE,  zn.  Beddexak,  matroê,  maty  ir.  pail- 
loêsey  matêloêy  natie*  La  Cume  Mattas.  MeUdag, 
Ghrimm  Matte,  gejioohtene  decke  (zie  Yan  Dale  „Mat"), 
doch  ook  „beddezak  of  slaapmat" :  m»  alter  mentor 
sekUef  getrost  au  f  seiner  matte,  Wieland.  |j  Een 
■chip  komt  geladen  en  behouden  tot  Bjnder  regter 
ontlaedatede;  die  schipluiden  willen  hare  hure 
hebben,  en  daer  synder  haerder  sommigen  die  nog 
kiste  noch  matte  in  't  schip  hebben.  PabdessüB| 
Lois  mariHmes:  Jugemens  de  Damme,  I  282,, /«^e- 
ment  xix.  In  het  hs.  uitgegeyen  door  Macquet, 
Sist.  de  la  tnUe  de  Damme,  onder  den  titel:  Dit 
es  de  copie  van  den  roUen  va/n  Oleron,  van  den 
9onnesse  van  de  zee^  heeft  het  vonnis  xix  „noch 
bedde  noch  scrine*'.  De  Lois  de  Wsstcapelle  I  891 , 
a.  XXI,  zeggen:  bedde,  noppesacke,  noch  schryn 
noch  kiste.  In  Le  droit  mariiime  de  Wisby,  op 
het  Zweedsch  eiland  Gothland,  vroeger  eene  bloeiende 
hanzeetad,  leest  men:  „noch  bedden  noch  kisten". 
Al  deze  seewetten  schijnen  ontleend  te  wezen  aan 
het  zeerecht  of  de  Bêles  yan  het  Fransche  eiland 
Oléron  (Gharente-infër  Pardessus.  I  337  a.  19), 
waarin  staat,  in  ofr.,  ne  liit  ne  arckes  (trad.  n'ont 
point  dans  le  navire  de  lit  ou  de  eoffVe).  Dit  artikel 
werd  in  het  Antwerpsch  zeerecht  schroomel\jk 
misTormd;  de  Compilatae  IV  vig  171,  hebben  in 
een  der  hss.  „lust  ofit  maele",  in  een  ander  „kist 
noch  maete''. 

MATTEEREN  (Matteren),  bw.  Kwellen,  fr. 
vexer.  ||  Alsdan  sal  hy  [nl.  de  procureur]  oock  ge- 
houden zyn  te  doen  den  behoorlyoken  eedt,  van 
sjme  meesters  wel  en  getrouwelycken  te  dienen, 
sonder  hun  te  matteeren  met  lange  proceduren. 
C.  V.  Nijvel ,  Stijl  21 ;  fr.  tekst  matter, 

MATTEN,  zn.  mv.  Metten,  fr.  matines.  \\  Item 
up  solempne  en  dobbel  mesdiaghen,  elo  van  den 
supposten  Tan  den  chore  wert  ghehouden  ten  matten 
een  lesse  te  zynghen.  Begl.  choorsnpposten  te  Winoex- 
hergen,  16<i«  B.  a.  8.  It.  01.  t.  Dixmude  180;  C. 
stad  Bmgge  II  262.  —  Matten  tij  t,  zn.  Met- 
tentijd,  fr.  henre  des  matines.  \\  De  costere  zal 
hebben  d'ander  twee  kersen,  mits  welcken  hy  zal 
leveren  tlicht  ter  mattentyde.  DisBicx,  Qende 
ohartb.  183  (1420). 

MATUER,  bn.  Yan  eene  rechtszaak.  Matuer 
om  wysen.  In  staat  van  wijzen,  fr.  en  Stat.  (|  De 
saecke  alsoo  sijnde  matuer  om  wijsen,  soo  wordt 
bij  schepenen  gewesen  t'ghené  des  sij  uuytten  beleijde 
yan  dgen  bevinden  te  behooren  naer  rechte.  C.  v. 
Deurne  1670,  iii  7. 

MAUDE,  zn.  y.  Mo>nw,  ir  .^manche.  \\  Den  pre- 
dicant,  die  buten  der  stadt  preecte,  zoude  duer 
zQn  mande  van  in  de  stadt  gheschoten  gheweest 
hebben.  Fxbd.  vakdbb  Haxoheit,  Ber.  tijden,  II 60. 

ME,  byw.  Meer,  fr.  plus.  \\  Dat  niet  roe  dsn 
j  meesteryulre  mach  gaen  lenen  keitele.  Kb.  v. 
Iperen  1363  tii  blz.  199.  —  Min  of  hb.  Min  of 
meer,  ongeveer,  fr.  plus  ou  moins,  environ.  ||  Up 
zesse  imete  lants,  lettel  min  of  me.  Oork,  20  jan. 
1286. 

MECHELAER,  zn.  Dubbele  Mechelaer. 
Oorspronkelijk  ^pennine  van  drie  grooten^*  genaamd  f 
gUveren  munt  geslagen  onder  Maximüiaan  en  Phüip- 
pus,  ft.  denier  doublé  de  Malines,  originairement 
appelé  „denier  de  trois  gros'\'  monnaie  d'argent 
firappée  sous  Maximüien  et  Fhüippe,  Yah  dbb 
Ohijb,  Hertogdom  196. 

MECHTICH  en  samenst.  Zie  machtich. 

MEDAILLE  (Medaillie),  zn.  Zitpenning,fr.fetom 


de  présenee,  \\  Het  yerrycken  yan  burgemeester  efi 
schepenen,  met  uyt  stadtemiddelen  hunne  rouw- 
kleederen gemaeckt  te  hebben,  medaillien  te  teeoken, 
met  't  oprechten  van  groote  maeltyden.  BI.  v.  VI, 
8  apr.  1720,  Inleiding;  V  628,  Oeeraartsbergen, 
Sonder  dat  er  over  medaillen  ofte  op  eenige  ander 
pretext  tot  laste  yan  de  stadt  iet  yoorders  sal  worden 
gebrocht.  Ib.  a.  3. 

MEDE  (Meede,  Mee,  Me),  zn.  Honigwater,  fr. 
hydromel.  Kil.  Mede.  Honighwater.  Hgdromeli 
aqua  mulsa:  melicraium,  aqua  melle  mista,  vulgd 
medus,  medo.  Adr.  Junius  Honichwater  /  meed  yan 
houich  en  water.  Servilius  (1646)  Meede.  ||  Q»i- 
eumque  extraneam  eervisiam ,  vel  extraneum  medonem 
vendiderit.  —  Qui  extraneus  medonem  vel  eervisiam. 
adduxerii.  Leges  No9iport4s  (SieMipoori)  1163.  Tonna 
medonis  ii  den.  Tol  ie  Damme  1262  blz.  219.  So 
wie  wijn,  of  mede,  of  myn  \l,  bier]  diere  [dierre] 
gevet  dant  geboden  es,  sal  betren  den  heere  y 
stuivers.  K.  v,  ter  Piete  1266  a.  67;  Lat.  tekst: 
8i  quis  vinum,  vél  medonem,  vél  serevisiam  carius 
vendiderit  quam  preoeptum  f^ierit.  Alle  meede  en 
bier  zal  men  meten  metter  biermaten.  Kb.  v.  Diest 
B  67.  Dat  uiemen  en  boude  in  huus  wit  bier  en 
mede,  noch  hoppe  en  mede  te  ghadere.  de  Ylam ikck, 
Vgb.  38.  Meede.  C,  v.  Gent  II  192  (xvi  E.).  Meede. 
G-ÉVABD,  Antw,  areh.  I  389.  Voor  meede  en  weg- 
ghen  in  de  Gk>ede  weke,  2  guld.  Mbbtbns  en  Tobvb 
lY  606  (1612),  Infirmerie.  Mee ,  oft  claret,  de  aeme. 
Tol  op  de  Maas,  opkomende  14  jan.  1683. —  Mee- 
dranck,  Me-dranck,  zn.  Mede,  fr.  hydromel. 
II  Meedranck,  een  Hamburgher  tonne  3  groeten. 
7b2  V.  Biervliet  1663.  Een  ametonne  me-dranck, 
viii  gr.  Zeeuwsehe  tol  te  Antw.  1  juli  1623.  (De 
stad  Aken  schonk  jaarlijks  „een  stuck  mee'*  aan 
de  Eekenk.  v.  Brab.;  reg.  134  fol.  177  ^.  xv  B.  — 
De  ontvanger  of  rentmeester  van  's  Hertogenbosoh 
ook  eene  ton.  Ib.)  —  Mede  maken,  blanden, 
wasBchen  (brouwen).  Mede  bereiden,  vervaar- 
digen, brouwen,  fr.  préparer,  faire,  hrasser  de 
Vhgdromél.  Schiller  u.  Lubben  bruwen.  Grimm  Meth 
brauen,  meth  misehen.  \\  Dat  elc  man  maken  mach 
mede  van  xii  miten ,  van  xvi  miten ,  eii  van  i  grote 
de  stoep,  en  niet  hoegher.  —  Yan  eiker  hame 
meets,  die  men  [van]  buten  bringht  en  binnen 
niet  gheblandt  ne  es,  en  hier  ghetapt  en  gheteert 
wert,  II  sch.  gr.  (1413).  —  Yan  eiker  hamen  zeema 
der  voerseide  hamen  van  LX  stoepen,  die  verblant 
wert,  sal  men  gheven  van  assisen  xxxii  gr.  (en  nog 
tweemaal  „blanden").  db  Ylamivcx,  Aoo,  11.  Yan 
eenre  tinne  honichs  zal  men  wasschen  xiii  halster 
meeds,  eïi  niet  meer.  Kb.  v.  Diest  B  87.  Men  ver- 
biet, op  de  mesdaet  [nl.  de  boete]  van  c  schell., 
dat  niemen  blande  no  doe  blanden  mede  van  hoe- 
den (.').' JTft.  V.  Auden.  1328,  van  den  Uanders, 

MEDEBL ANDER,  zn.  Honigwaterbrouwer ,  fr. 
brasseur  d'hgdromel.  Ealtschmidt  Metsieder,  meth- 
bereiter.  Grimm  Metsieder,  promuUidarius.  ||  Dam- 
bachte  hiemae  bescreven:  die  smeede,  die  yleesch- 
houwers,  die  binders,  die  meedeblau[-n]der8,  die 
de  vette  waeren  hanteren,  met  den  coudeners[  ?] ,  de 
vettere,  de  wevers  en  de  beckers.  Aead.  d^archêol. 
1867  blz.  67,  Schatbs,  Analeetes,  De  medeblan- 
deren.  Oork,  19  mrt  1806.  Daniël  diotus  Mede- 
blandere.  Ghdsh.  Bruss.  B  210  nr.  y — x,  xiii  E.  Pieter 
de  Yrient,  medeblandere.  Nap.  DJtVAVWttBesoueh 
18  a306). 

MEDEDEEL,  zn.  o.  Ken  der  twee  deélen  van 
een  geheel,  fr.  une  des  deux  parts  d'un  tout.  ||  Als 
twee  oft  meer  persoonen  ghemeen  zyn  in  een  huys 
en  erfve  daeran  clevende|..  en  dat  eenen  van  hem- 


194 


MED. 


MED. 


lieden  syn  deel  yeroochte  aen  eenen  derden,  soo 
TermAch  deghonen  d'ander  mededeel  hebbende, 
t'yerooehte  deel  te  behoudene,  midte  betaelende 
den  coopachat.  C  e.  Aalst  xii  33. 

BIEDEFORMICH,  bn.  Qd^kvormiff,  gelijk,  ir, 
conforme,  semblable.  \\  Verleen  mi  Terdntchlicheit 
tegen  al  mine  wederzaken,  niet  van  vreeën,  mar 
unt  minnen ,  te  Uden  dat  io  van  horen  oeffeninge  nu 
alBOe  verbeteren  moet,  dat  ie  Di,  lieve  Heer,  gelijc 
en  medeformich  worden  maoh.  Èondert  merk.  25  v°. 

MEDEGARS,  zn.  mv.  {Medegaendert).  Mede- 
plichtigen ^  fr,  complices.  \\  Die  huussoughinghe  doet, 
data  te  wetene,  bin  eens  mansbelokene,  diebeledre 
boet  LX  Ib.  of  de  vust;  alle  de  medegars  boeten 
elc  LX  Ib.  HosDET ,  8iat.  du  Hoop  d' Haxehrouck  a.  36. 

MEDEQAVE,  zn.  v.  Huwelijksgift ,  huwelijksgoed , 
bruidschat y  fr.  bien  dotal,  dot.  \\  In  den  goeden 
dotael  van  eender  vrouwen,  dat  is  te  veretaene  in 
huer  goede  en  medegave  van  huweiycken  goeden 
die  zy  haren  man  braohte.  Y.  d.  Tav.  48  y^.  Hoe- 
wel regulairlyc  die  confessie  terstont  hinderlijc  \b 
den  confitent,  nochtans  faillieert  dat  in  leeningen 
en  in  hijlicxe  medegaven . .  —  Desgelijcx  in  der 
knnnissen  en  confessien  van  der  medegaven  gedaen 
by  den  man  oft  brudegom.  Ib.  173.  Die  restitucien 
van  der  medegaven  geheeten  dos.  242  v^. 

MEDEGEBUER,  zn.  m.  Buurman,  fr.  voisin. 
II  Sooverre  iemandt,  in  plaetse  van  eenen  thuyu, 
gelint  oft  want ,  maecken  wilt  eenen  muer  tusschen 
s^ne  en  sgns  gebueren  erve,  mach  denselven  maecken 
op  sijnen  cost  aleene,  sonder  sijns  medegebuers 
consent.  O.  v.  d.  Kiele  x  5. 

MEDEGEDERINGE,  zn.  mv.  Medehelangheb- 
benden,  it.  anntéressés.  \\  Dat  voer  ons.,  comen 
es ,  op  dach  van  ghenachten ,  broeder  Nys  Coever , . . . 
en  heeft  geclaecht,  nae  inhouts  sijnre  brieve,  over 
seker  pande;  welc  pande  houdende  syn:  Heurio 
Ghielis,  Goeswyn  van  Vinnen,  Stessen  van  Vinnen, 
Henric  Siermans,  Aert  van  Glutsberghe,  dejonghe, 
met  bonnen  medeghederinghen ;  waerop  die  meyer 
die   Bcepenen  maende  . . .  Schep.  v.  Zeelhem ,  1467. 

MEDEGELDER,  zn.  m.  Medeschuldenaar  in  eene 
rente,  it.  codébiieur  d''une  rente.  \\  Sooverre  eenighe 
medegelderen  in  eene  rente  ofte  chycs,  uyt  diverse 
gronden  gaende,  hem  begeeren  van  schade  te  ver- 
hoeden ,  midts  betaelende  hun  aenghedeelte , . .  mach 
dieghene  ,•  willende  syn  deel  afsegghen ,  syne  quote 
daeraf  onder  de  Weth  stellen,  doende  de  wete  daeraf 
synen  medegelder  en  den  heffer  der  renten,  C.  v. 
Loven  t  3.  25  <en  nog  tweemaal). 

MEDEGERECHT,  bn.  Medegerechtigd,  it.agant 
droit  atec  un  autre.  \\  De  gherechte  in  een  huys, 
*tsj  van  meerder  deelen  oft  andersins,  en  vermach 
niet  te  maken  noch  te  breken  in  'tghemeene  huys, 
sonder  consent  van  de  mede- gherech ten.  C  v.  Asse- 
nede  x  6. 

MEDEGESEL,  zn.  Metgezel,  ambgenoot,  fr. 
collègue.  Kil.  Medgheselle.  Soeius.  —  Mede- 
gheselle  in  wette.  ||  Uwe  Ed.  gheaffection- 
neerden  medegheselle  in  wette  en  oodtmoedich 
dienaer.  (Ondt).  J.  Dulaury.  Fbaks  de  Fotteb, 
Gent  IV  455  (1644).  Srief  van  een  lid  van  den 
Uaad  V.  Vlaanderen  aan  een  col^sga.  —  In  de  cost. 
V.  Aalst,  o.  a  gebruikt  men  altoos  het  enkele  „geselle** 
voor  „medeschepen'\  ||  Gheordineert  bi  mer  Ghi- 
laine  uut  den  Zwane,  ridder,  hoochbailliu ,  Janne 
Boccaert,  Janne  Stommelen  en  hueren  ghesellen, 
scepenen. 

MEDEGEVOECHT  (M— oucht),  verl.  deelw. 
In  een  rechtsgeding.  Hij,  die  zich,  als  medélelang- 
hebbende  in  eene  rechtszaak,  bij  den  aanlegger  of  bij 


den  verweerder  voegt,  fr.  edui  qui,  dame  tm  proebe^ 
se  joisit,  comme  ecflntéressé,  cm  demandeur  au  om 
dêfendeur ,  parüe  jointe.  ||  Ghesien  tproces  hier  int 
hof  in  rechte,  tusschen  Kicolaes  van  Dale,  hees- 
schere  reformant,  scepenen  van  der  Keure  van 
Ghendt,  tot  conservatie  van  heurlieder  jurisdictie, 
met  hem  ghevoucht,  ter  eender  syde,..  —  ten 
wel  weten  van  de  medeghevouchde ...  —  en  consten 
de  medeghevouchde  niet  ignoreren , . .  Cv.  OetU 
II  445. 

MEDEHOIR  (Methoer),  zn.  Mede-erfgenaam, 
fr.  cohéritier.  jj  Ordonnantie,  dat  gheene  en  ver- 
mach in  steerfhuyse  recht  nemen,  hyne  waere 
methoer  ten  zelven  steerfhuyse.  C,  v.  Auden.  2d«  d. 
122  (1438).  Sonder  dat  den  beghiften  gehouden  is 
deselve  ghifte  inne  te  brenghen  jeghens  zyne  mede- 
hoirs.  C.  V.  Aalst  xi  5. 

MEDEHUISGENOOT ,  zn.  Medestandgenooi , 
mede-standgdijke ,  ir.  pair.  \\  Alsoe  dat  wy  \nL 
hertog  Karel],  ter  beeden  desselfs  heeren  Jans  [de 
Oroy] ,  denselven  vercoop  en  guedinge  believende , 
[toestemmende],  dairop  een  van  onse  voirs.  mannen 
van  leene  eens  vonnisse  maenden:  hoe  die  voir- 
schreven  guedinge  en  vesticheit  dairaf ,  nae  ons  hoifs 
recht  behoirde  en  schuldich  ware  te  geschiene? 
welke  onse  man  van  leene,  dies  vonnisse  alsoe  by 
ons  gemaent  synde,  naedat  hy  hem  dairop  metten 
anderen  onsen  mannen  van  leene,  synen  modehuis* 
genooten,  dairmede  by  en  overstaende,  beraden 
hadde,  ons  weder  overbracht,  wysende  voir  een 
vonnisse,  met  vollen  gevolge  der  voirs.  onser  man- 
nen van  leene,  dat  die  voirs.  h.  Jan  van  Croy, 
heere  tot  Beux:  mit  eenen  lialme  in  onse  handen 
opdragen  en  overgeven  soude  syne  voirs.  huisen. 
enz.  Èekenk,  v.  Brah.  reg.  134  fol.  158  v®  Over- 
dracht  van  de  heerlijkheid  Wezemaal,  13  jan.  1472/3. 
Zie  Huisgenoot  I  628. 

MEDECAMPIOEN ,  zn.  m.  Medestrijder  ais 
tegenstemder,  it.  chcunpion  en  adversaire.  \\  Die 
zynen  medeeampioen  in  den  stryde  met  opsette 
quetst  en  wont.  V.  d.  Tav.  56.  Criesmen  capiiael. 

MEDECOOP ,  zn.  Macht  om  gezamenlijk  te  bena- 
deren of  ie  koopen,  it.  faculié  de  retraire  conjoin- 
tement  ou  de  se  rendre  acquéreurs.  j|  Broeders  en 
zusters,  ofte  kynderen  van  broeders  en  zasten, 
zullen  moghen,  ten  eersten  gauweghedynghedaeghe, 
naer  den  halm  en  erfvenesse,  verzoucken  t'hebbnn 
huer  deel  en  portie,  dat  men  heet  medecoop  deen 
van  den  anderen  van  erfachticheiden  alzoo  weder- 
trocken  by  naerheide,  up  t'goet  van  den  vaedere, 
moedere,  zusters,  broeders,  grootheere, grootvrauwe 
en  andersins  niet.  C.  v.  Cassel,  a.  252.  Broeders 
eü  susters  hebben  mede-naerheyt  ofte  medecoop 
van  alsulcken  gront  ofte  rente,  als  een  derden 
broeder  ofte  suster  by  naerheyt  beclaeght,  ofte 
jeghens  synen  broeder  ofte  suster  coopt.  C.  v.  Winocs- 
bergen  ix  7. 

MEDECREDITËUR,  zn.  Medeschuldeucher ,  ft. 
cocréancier.  jj  Oft  ymant,  crediteur  synde,  sonder 
wete  van  de  andere  syne  medecrediteurs , . .  Cv. 
Antw.  comp.  IV  xvj  40. 

MEDELAET,  zn.  n.  Laat  met  anderen,  lid  va» 
een  laathof,  it.  cotenancier,  membre  d'une  cour  een- 
sale.  II  Gheerde  Tesmekeren,  onsen  „medelaet". 
Laten  des  hofs  v.  ToJtgerloo  te  Diest,  1471. 

MEDELITMAET,  Meddid  van  een  lichaam  («m 
een  leenhof),  it.  membre  d'un  corps  (d^une  cour 
feodale).  II  Schepen  des  hoochgericht«  Vliermael  en 
des  graefscap  van  Loen,  medelitmaeten  van  die 
litmaeteu  van  den  leonsael  ons  genadichste  hoeren 
van  Guringen.  C  gr.  Loon  1  259  (1628). 


MED. 


MEE. 


495 


MEDEM  AN,  sn.  Mêddeenman,  fr.  eofMusalf  eofeuda- 
iaire,  Rijkêarch,  Processen  leenhof  v,  JSrab.j  Borchgr, 
V.  Antw.  1567,  Vereoopinge  van  huysenj  etc.  foL  19. 

MEDE-NAERHEIT,  zn.  Macht  om  gezamenlijk 
Ie  benaderen  f  fr.  faeulié  de  retraire  eonjointemeni. 
Zie  MïDBCOOP. 

MEDEPANT.  Zie  okdbbpakt. 

MEDEPANTSCHAP.  Zie  ondebpantschap. 

MEDEPLEGER,  zn.  1)  Mede-pliehtige ;  mede- 
stander, fr.  complice;  pariisan.  Zie  ook  hedbplichteb. 
II  Als  twee  oft  meer  persoonen  fsamen  iemant  mis- 
daen  oft  ghequetst  hebben,  oft  strijtbsrigh  zijn  gbe- 
weest,  Boo  is  ieder  van  hen  in  't  gheheel  en  in 
solidum  ften  partije  ghehouden  beteringhe  te  doen, 
behondelijck  zijn  yerhael  op  zijn  medeplegheren. 
C.  V,  Santhoven,  h.  en  br.  1665  a.  42.  De  inhibitie 
en  Terbodt  yan  zijnen  boncken  en  leerynghen,  en 
desghelijoks  Tan  zinen  [nl.  Luthers]  medepleghers 
oft  faut^ors.  Fl.  v,  VI.  8  mei  1521;  I  88.  It,  C. 
ü,  Antw,  comp,  VI  1  30;  C.  v.  Kortrijk  ii  1. 

2)  Medebel4inghMendef  fr.  ccHntéressé.  Kil.  Med- 
p  1  e g h e r.  Socins ,  consors.  Medpliohtigh, 
consors,  socius.  j|  Also  dat  wij,  tot  sijnen  nern- 
stigen  yersueke,  alle  de  yoirscr.  leengoeden  yoere 
yerolaert ,  hebbon  doen  met  rechte,  also  dat  behoirt , 
besetten  en  in  rastemente  beslaen ,  en  dach  yan 
rechte  kondigen  den  yoirg.  Willemme  yan  Elebroeck 
met  sijnen  medeplichteren ,  en  alle  andere,  die 
hem  dairtoe  recht  yermeten  mochten  enigerwijs. 
Oork.  h,  V.  BotseUtar,  7  dec.  1447,  terugvordering 
van  leengoed. 

MEDEPLICHTER,  zn.  \)  Medeplichtige yfr.  com- 
plice. Kil.  Medplichtighe  int  iejt.  Complices, 
partidpes  sceleris.  \\  (Wat  persoonen  niet  en  mogen 
accuseren).  Item,  die  medeplichter  en  complice  is 
yan  derselyer  misdaet.  V.  D.  Tav.  160. 

2)  Medebelanghebbende,  samentoerker ,  fir.  coïnté- 
ressS,  consort.  Zie  ook  uedeplichtbb  2).  jj  En 
dese  yoergenuemde  Aert  yan  den  Scriecke  en  sijn 
medepleghers ,  die  hebben  gheloeft  waerscap  eü 
altoos  genoech  te  doene  waer  sij  erghens  te  nauwe 
ghedaen  hadden.  Schep,  v,  Haachi  23  sept.  1468. 
Érancies  Bombout,  mitsgaeders  sjne  medepleghers 
yan  der  yisscherie  in  deseWe  rivire . . ;  dat  de 
yoors.  Jan  eiï  syne  medepleghers , . .  yoortgaen  sullen 
metter  yoors.  ruminghe.  de  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen  9 
(1446).  It.  C.  V.  Santhoven,  Stijl  1557  a.  66;  C. 
V.  Diest  yili.   Casus. 

MEDEPORTIONARIS,  zn.  Mededeelhebbendjv. 
coportionnaire.  jj  Dies  moet  deghene,  wjens  part 
oft  gedeelte  yoer  de  rente  alleene  verbonden  staet, 
den  anderen  zynen  medeportionarisen  die  penningen 
terstont  restitueeren.  C  v.  Antw.  1545,  Ti  17. 

MEDESTAEN,  ow.  Bijwonen ^  tegenwoordig  zijn, 
fr.  assister,  jj  Tenwaere  dat  deselye  proprietaris 
medeghestaen  hadde  ofte  geconsenteert  in  *t  ver- 
pachten van  de  bylevinghe  ofte  tocht.  C.  leenhof 
Denderm.  vu  7. 

MEDETWISTER,  zn.  Sp,  die  deel  neemt  aan 
een  gevecht,  fr.  celui  qui  participe  ei  une  rixe.  \\  De 
voirseide  Scriyers,  die  voor  de  gheheele  betemesse 
betrocken  waeren,  moesten  de  qnetse  gheheel  beteren, 
mids  onverlet  staende  omme  huer  garand  te  yol- 
ghene  up  huere  medetwisters.  C.  v.  Aalst  486 
(1467).  Zoe  wie  den  eersten  twist  maect,  sal  ge- 
houden syn  te  betalen  de  boete  van  [de]  mede- 
twistere.  de  Pb.  en  Bb.  xxiii.  Beveren  79  (1526). 

MEDEVAREN,  ow.  Medegaan,  vergezellen,  it. 
aUer  avec,  aeeompagner.  jj  Dabt  mach  maken  leeds- 
roan  yan  sinen  heere  wien  so  hi  wille,  eü  de  scoutete 
moet  medevaren  alse  scoutete,   en  hebben  gelgck 


anderen  mannen.   [Men  denke  aan  heervaart]. 
Oork.  25  febr.  1252. 

MEDEWINTER.  Zie  midwintee. 

MEDICIJN  (Medecijn),  zn.  m.  Geneesheer,  fr. 
m4decin.  Kil.  Medicijn.  Medicus.  \\  Sallarissen  van 
diensten  ofte  cueren  ghcdaen  by  medicynen  ofte 
chyrurgienen.  O.  v.  Qent,  ii  4.  Die  eenen  anderen 
slaet,  quetst  oft  wont,  moet  den  cirurgyn  betaelen, 
en  oick  den  medecyn  ei\  appothecaris.  C.  v.  Antw, 
1545,  II  32.  —  Medecynersse.  Oeneesvrouw, 
fr,  femme  médecin.  jj  Dat,  van  nu  voortaen,  nie- 
mandt,  wie  hy  sy,  hem  en  sal  mogen  veryoorderen 
te  intituleren  oft  uyt  te  geyen  als  medecyn  oft 
medecynersse    PI.   v.   Brah.  8  oct.  1540;  IIL  262. 

MEDICIJNE,  zn.  Docteur  (dotteur)  in  me- 
dicynen. Dokter  in  de  medicijnen,  fr.  docteur  en 
médecine.  Kil.  Medicijn  e.  Medicamen,  etc.  ||  Dyo- 
nisius  Zillekens ,  eerwerdighe  dotteur  in  medicinen*. 
Oork.  heer  v.  Rotselaar  7  dec.  1447. 

MEE  DE  (Meed,  Mee,  Mede),  zn.  Meekrap,  fr. 
garance.  Kil.  Mee  /  meed.  Bubia.  jj  Scuta  de 
warantia,  duos  denarios.  Tol  te  Damme  1252.  JE!r- 
eeptis  quafuor  mensuris,  videlicet  meilis,  salis,  et 
herbarum  tinctoriarum,  quae  Weed  et  Meede  vocantur. 
David,  Mechelen  476  (18  mrt  1305).  Mede  en 
sepe  en  weet.  K.  lakeng.  Mechelen,  1391  a.  12. 
Meede,  weedt,  aluyn.  db  Vlamiitce,  Vgb.  50 
(1423).  Soe  wie  dat  laken  maken  wilt  metten  hare 
(en  over  zee  voeren  wilt)  die  mach  se  maken  wit, 
en  sceren  se  lij  hoghe  en  niet  min,  en  verwen 
se  yan  weeden  en  roeeden ,  dat  hij  wilt.  Kb.  lakeng, 
Diest,  reg.  7862  Wolwerk  fol.  9  (xiv  E).  Meedts: 
een  tonne,  die  onvrij  zijn,  1  gro.  Meede:  een  bale 
van  vic  lib. ,  iii  gro.  WatertcH  1560.  Meede:  i  bale 
van  IX  of  xc  Ub.,  geëv*  iiii  lib.  vis.  Andere  cleyn 
balen,  daeraf  de  twee  eenen  muyl  mach  dragen, 
op  XV  s.  Schatting  v.  1551. 

MEEDECAMER  (—e),  zn.  v.  Buurkamer,  fr. 
chambre  louée.  Kil.  Meeden,  sax.  j.  meden.  Locare 
(ook  Mieten  /  roieden.  Conducere),  \\  Dat  dkir  ane 
hem  quam  Hennen  Peeperman,  syn  swager,  een 
van  de  vorser,  ballingen,  en  leydde  den  vorser. 
Jan  van  der  Oammen  vandair  achter  tcorenhuys  te 
Bruessele ,  in  ene  meedecamere  Schateb,  Analectes, 
Acad.  d*arcUoL  18^6  blz.  162  (xiv  E.). 

MEEDEN,  bw.  Het  laken.  Het  rood  verven,  it, 
teindre  {Ie  drap)  en  rouge.  Kil.  Meeën'oft  mee- 
den het  laecken.  Tingere  rvbia  pannum.  ||,Dat 
men  gheene  breede  Brugsche  lakenen  meeden  en 
zal  danne  met  crapmeeden  en  met  ongheroofder 
meeden,  noch  dat  men  de  voors.  lakenen  niet  ne 
worpe  in  vloten  daer  een  ander  laken  in  ghemeet 
es...   K.  lakeng.  Brugge,   Vaerwers  91. 

MEEDE  VAT,  zn.'^o.  De  maat  o!  het  meetrecht 
van  de  meede,  fr.  la  mesure  ou  Ie  droit  de  mesurage 
de  la  garance.  ||  Dat  alle  samencoep,  vergieringhe , 
aminghe,  en  alle  maten  der  stat  sijn,  en  dat  die 
de  Bcepene,  de  dekene  en  de  ghesuoerue  bestaden 
moghen  na  orbore  der  stat,  uteghenomen  de  honech- 
mate,  de  zoutmate,  dweedevat  en  meedevat,  die 
onse  sijn.  David,  Mechelen  457  (13  dec.  1301). 

MEEBEEDER  (Meederedre),  zn.  Meekrapbereider, 
fr.  apprêleur  de  garance.  ||  In  den  eersten,  dat, 
alsoe  de  voirs.  appellant  een  meereeder  was,  tot 
Bcherpenisse  hy  met  zyn  volck  in  zyne  stove  voir 
den  voors.  Adriaen  Adriaenss.  successivelyk  in  den 
jare  xyc  lxx  en  lxxj  ghereedt  heeft  gehadt  den 
nombre  van  vierthien  stoven.  Rijksarch.  Proces  de 
Hollande,   Gooris   §   hérit.  Hollander,   vers.  1575. 

MEEL,  zn.  Zooals  thans,  it.  farine.  Gebruikt 
voor  het  bepleisteren  van  eenen  muur,  fr.  emplogéê 


196 


MEE. 


MEE. 


wmr  lê  pldtragé  cTun  mwr,  \\  Haurickx  EmontB, 
becker,  ter  cause  van  seekere  rogge-semelen  gesift 
uuyten  meel  gebrayot  totte  plaesteringe  van  den 
Btadhuyse,  voor  14  st.  Arch.  's  Bosch,  Mek.  St^Jte- 
meijs  1606—1607.  Van  Zuylen  pag.  1168).  (Gaypen 
T.  Y).  Zie  ook  Boeox. 

MEEN,  bn.  Qemten,  laag,  fr.  commnn,  \\  Dat 
meen  wyf  ghift  den  raet  uut,  die  coninc  ghebietet, 
en  die  heylighe  man  \nl,  sint  Johannes]  wert  ont- 
hoefdet.  Hondert  merk.  160. 

MEËNDER,  zn.  m.  Mênnêr,  fr.  eonduciêttr.  Kil. 
Mennen.  Ducers  (sooals  thans).  ||  II  ghesellen,  die 
den  waghen  meenden,..  —  dewelke  iiii  perde 
waeren  der  stede  gheleent,  daertoe  ii  meenders 
ghehuerty . .  —  mita  de  oosten  van  den  meenders. 
Aude».  meng.  lY  25  (14S6). 

MëëNEN,  bw.  Mennen,  fr.  eondmre.  Zie  Meendeb. 
.  MEENINOE.  (Meninge,  Meyninge),  zn.  t.  In 
rechten.  JEisch,  bewering,  besluit,  fr.  pritentum, 
asseriion,  eonelusian.  ||  Met  goeder  cansen  badden 
zj  hemlieden  becroont  en  verereghen  hueren  vor- 
seiden  impetrante  [impetracie],  en  de  bevelen,  daerin 
begrepen  ghedaen  doen,  zouden  behouden  in  huere 
meninghe.  C.  v.  Auden.  2d«  d.  312.  En  op  dat  alle 
de  Toorseyde  ghedaechde,  ofte  eenighe  van  hemlie- 
den proeven  deuchdelick  hare  meyninghe,  sy  wor- 
den quyt  ghewijst  van  den  heesoh.  —  Proefde  hij 
zijne  meeniughe ...  —  proefden  sg  haerlieder  mee- 
ninge.  C.  o.  Cassel  194  195.  C.  o.  Vl.  Pet.  villes 
lY  334,  Oudenburg. 

MEENCK,  zn.  Zie  MnrcKS. 

MEENTË,  zn.  v.  Gemeente,  fr.  commune.  \\  Yort, 
betoghet  die  meente,  dat  men  heift  gheouden  in 
usaetse  en  in  costume,  dat  men  negheen  ghifte 
mochte  gheven  sonder  die  meintucht,  omdat  siet 
selve  ghelden.  —  Yort,  betoghet  die  meente,  dat 
noit  ne  was  so  suaer  assisse  als  nu  es.  C.  v,  Brugge 

I  233,    Plaintes   1280   a.   4.   5;  it.  7.  10.  11.  13. 
MEENTER,  zn.  1)  Ghmeentenaar ,  fr.  communier. 

II  So  B^n  beede  de  vorseide  Wetten  [jv^.  van  Brugge 
en  van  den  Yr|jen],  over  hemlieden  eü  over  hare 
meenters,  die  nu  siin  en  die  namaels  commen 
sullen , . .  gheaccordeirt.  C  v.  Brugge  1  381  (18 
febr.  1318). 

2)  Mede-aangelande,  mede-belende  eigenaar,  fr. 
copropriétaire  voisin,  adjacent^  riverain,  ||  En  over 
die  yan  Hoef  kerke ,  die  ten  ambachte  van  den  Yrien 
behoren  en  sheren  van  Boenhem  meenters  siin.  — 
Bn  der  [de  heer]  Willem  van  den  Speie,  en  der 
Amelis  de  Wulf,  portres  van  den  Damme,  over 
hem  en  over  scepenen  en  de  ghemeente  van  den 
Damme,  die  hare  meenters  sgn.  Oorlc.  13  juli 
1286  a,  en  passim  aldaar.  Dat  die  abbet  Diedric 
van  den  Soetendale  en  sine  meenters  hadden  lig- 
^hende  eenen  watergano,  vallende  en  hoefdende 
in  die  Gentsce  Leye ,  beaude  der  brugghe  te  Soeten- 
dale —  en  [meester  Wouter  Bruisch,  alse  procu- 
reur over  die  stede  van  Ghent]  begherde  an  den 
here  dat  hie  den  abt  Diedricke  en  sioe  meenters 
vorseit  suilo  hadde,  dat  si  versloegen  haren  water- 
loep en  ofsidelden  van  der  Gentscher  Leye,  sodat 
sie  onghescaet  bleven  yan  haren  watre.  Oorh,  22 
febr.  1287  (en  passim  aldaar). 

MEENTOCHT,  MEENTUCHT  (Meintucht), 
zn.  V.  1)  Gemeente,  fr.  commune:  zieMBBNTE.  ||  Also 
diowile  als  eenege  gemeene  nutscepe,  iof  eenege 
bederve,  die  der  meentocht  toehort,  gevalt,  dat 
sal  men  doen  bi  gemeenen  rade  van  den  heere  en 
van  den  scepenen,  en  van  den  lieden  van  den 
dorpe.  JT.  «.  ter  Piete  1265  a.  17.  (Lat.  tekst 
eommumttu,  Here,  die  meentucht  van  Brugghe  beto- 


ghen  OU,  dat  die  schepenen  en  raet  maactan  eene 
cure  so  swaer  up  die  meentucht,  warbi  dat . . .  C 
V.  Brugge  I  232,  Plaintes  1280  a.  1.  Yort  betoghet 
die  meintucht...  a.  2;  it.  3.  4.  6.  8.  10.  12.  — .., 
en  dit  ne  was  niet  ghedaen,  en  die  [nl.  rekeninghe] 
beghert  die  meente,  dat  met  doet  Ib.  a.  3.  4.  6. 
7.  11.  13.  Onsen  lieven  en  ghetrauwen  bueroh- 
meesters,  scepenen,  raed  en  der  meentucht  yan 
der  stede  van  Brucghe,..  C.  v.  Brugge  1  306  (4 
nov.  1304). 

2)  Cfemeenschappehjk  recht  of  aandeel  in  een  goed  ^ 
fr.  droit  commun  ou  par  indivis,  ou  part  dans  fm 
bien.  CNiet  fMruehtgebruik ,  fr.  usuftruit.)  ||  Behoudens 
dat  den  vrijlaet,  al  waert  oock  dat  hy  het  minato 
deel  hadde,  zal  v<5dr  vremde  (meerder  deel  heb- 
bende) gheprefereert  worden,  en  dat  dezelve  vremde 
de  voorseyde  naerhede  van  meentuchte  [retrait  de 
communion,  d'indioision']  oock  niet  zullen  hebben, 
daer  de  vrijlaeten,  in  gelycke  naerheden,  oft  ander 
die  in  hun  quartier  plaetse  hebben,  niet  gead- 
mitteert  en  worden.  O.  v.  *t  Vrije  I  a.  93. 

3)  Suwelijks-gemeensehap ,  fr.  eommunauté  eomjw' 
gale.  \\  Naer  tontmaken  en  aiieneren  van  zulcken 
gheconquesteerde  leenen,  beeden  de  oonjoinoten, 
man  en  wyf,  zyn  weder  ghelyc  ghestelt  in  zulo 
recht  van  communien  en  meentuchte  als  zy  waeren 
voor  *t  conquest  ghedaen.  C.  v.  Brugge  II 424  (1522); 
it.  520. 

4)  Gemeenschap  van  gebuurte,  fr.  eommunamté  ds 
voisinage.  |i  Elck  is  bedwinghelio  te  helpen  repa- 
reren en  ghelden  in  de  onoosten  van  de  ghemeene 
mueren,  goten,  heymelicheden ,  waterputten  en 
ander  saecken  tusschen  elckanders  huysen  en  erven 
ghemeene,  tenwaere  dat  denghenen  refuserende 
dierghellcke  reparatien,  deselve  meentucht  wilde 
abbandonneeren  ten  profite  van  synen  medeportio- 
naris,  C.  v.  Brugge  xzii  4;  iL  5. 

5)  Gemeenschap  van  belangen  of  intresten,  fr. 
communcmié  d'intéréts.  \\  Gheen  ghededde  procureurs 
van  den  stede  en  lande  en  moghen  wesen  made- 
laers,  oft  ontfanghers  van  de  sterf  huysen  ofte  ooop- 
daghen , . .  niet  meer  alleen  dan  by  compagnie  one 
meentucht  met  andere.  C.  v.  Veurne  x  4.  Sullen 
oock  \nl.  de  deellieden]  by  haerlieder  deellotea 
alsoo  luttel  ghemeene  stellen  eü  laten  tuasohen  den- 
ghonen  in  den  sterf huysegherechtsynde,alstmoge- 
lick  wordt ,  om  te  verhoeden  de  questien  ghemeenlick 
uyt  de  meentucht  rijseode.  Ib,  xxi  17;  ti.  xxx  2. 
In  manieren  dat  elc  imet  van  haren  lande  en  dat 
tot  hare  meentucht  toebehort,  sal  ghelden  elxjaers, 
te  sente  Maertensmesse,  drie  haleghe  Ylaems.  Oorh* 
22  febr.  1287.  Zie  xbbkteb;  zie  ook  de  Ps.  en 
Pb.  YIII.  Maldegem  14. 

MEENTOCHTER,  zn.  m.  Bezitter  in  gemeen- 
schap, fr.  possesseur  en  commun,  ||  Dat  deeelva 
stede,  parcheelen  of  huysen  staen  en  ligghen  ghe- 
meene met  ander  poorters  en  keurbroeders,  den 
meentochter,  poorter  en  keurbroeder  vermach  te 
commen  ter  naerhede.  C.  v.  Veurne  xxx  1.  Indien 
den  coeper  oock  meentochter  ware  in  gelijcke  meen- 
tocht met  den  naerheytclagher,  ofte  in  geiyoken 
graet  van  zibbe, . .  2. 

MEER,  zn.  o.  1)  Zee,  fr.  mer.  Kil.  Meer.  j. 
maer,  mer.  Mare.  \\  Want  Sine  is  dat  meer  (j^m^ 
est  mare,  Ps.  94).  Ghetidenb.  xv  E.  14  v«.  Die 
visschen  des  meers,  die  daer  wanderen  die  weghe 
des  meers  (pisces  maris , . .  semOas  meiris.  Ps.  8), 
16  v^.  Ghegruet  sijstu,  Sterre  des  meers  (Avt 
maris  stella).  46. 

2)  Maar,  mare,  geruft,  tijding  (ook  MAM),  fn< 
y.  NouvOle,  bruit.  Kil.  Maere.  Fama.  ||  En  soe 


MEE. 


MEE. 


497 


waer  deghene,  mids  deseiiy  dan  Toirtmeer  sine  onse- 
den Toincr.  en  quaet  regiment  niet  en  liete  [nl. 
patricienzonen] ,  maer  des  weder  becroen  oft  meeren 
▼oor  de  scepenen  quame,..  Bel^,  mut,  X  105, 
Oude  Mtadgreckten  Brussel  1368—1386.  Want  wij, 
bi  alrehande  maren  en  groten  beclage  . . ,  vernomen 
hebben. . .  (par  plusewrs  f  omes).  Piot,  JSnquéte  1 
apr.  1389  n.  b.  Naderhand ,  genedige  here,  is  die 
meer  gesprongen ,  dat  ghi  ghesoreven  hebt  aen  uwe 
ridderen  y  knapen  en  goede  Inde  in  uwen  Walschen 
lande  van  Brabant..,  hen  biddende  dat  si  ghee- 
nerhande  groot  wilt  lagen  en  wouden.  M^ksarch. 
Bekenk.  o.  Brah,  reg.  I  46  V*,  4de  punt,  rekwest 
der  Siaien  r.  Brabant,  Eenen  boode  mijns  gene- 
digen  heeren,  die  alhier  de  meere  en  tydinghe 
brachte,  dat . . .  Vod.  mus.  II 332  (1481).  Wielant, 
Leenreeht  62 :  de  maren  quamen  . . . 

3)  Paal,  fr.  horne.  KU.  Meer /meere.  j.  pael. 
Terminus  t  meta^  limes.  ||  Die  pale  ogte  meere  ute 
dade,  hi  waers  om  iii  lib.;  die  pale  ogte  meere 
sette  sonder  sinen  termptghenoet, . .  K.  v.  Antw. 
1292  a.  19.  —  (Het  onderscheid  in  de  nota  3  ge- 
maakt tusschen  „palen"  en  „meeren"  houdt  geen 
stand).  Die  pale  ochte  mere  uutdade.  JT.  v.  Brussel 
1292  a.  26.  Die  pale  ochte  meer  sette  sonder  si- 
nen termptgenoot.  27.  Die  pale  oft  meere  utedade. 
—  Die  pale  sette  ofte  mere.  JT.  meierij  Loven  1312 
a.  20.  Als  de  ghesworen  meerers  deser  stadt  eenige 
meeren  oft  palen  vinden  staende  tusschen  d'erfven 
▼an  twee  on  meer  partyen,  sal  men  die  meeren 
oft  palen  van  weerden  houden  (verder  staat  „palen'* 
alleen).  C,  v.  Brussel,  ServiL  a.  2.  Van  paelen  en 
meeren.  C  v.  Loven,  Servit.   cap.  i. 

4)  Byv.  nw.  comp.  van  ybsl.  a)  Meerder,  grooier , 
ft,  plus  grand.  \\  Dat  een  ygelic  drope  Djns  preci- 
oeen  bluets  in  mi  ontfange  een  nuwe  cracht  eens 
merre  inwerckens  te  volbrengen  D\jn  liefste  wil  in 
mi.  Hondert  merk.  35.  Behouden  dien,  dat  sy  [nl. 
de  poorters  van  Mechelen]  vri  bliven  in  allen 
steden,:,  met  mindren  toUe,  en  alsulken  als  sy 
tote  nu  ghegheven  en  heerbracht  hebben,  up  dat 
(6y  aldien)  onze  voorscr.  drie  steden  van  Tlaenderen 
in  meerren  toUe  ghehouden  waren.  Dayid  ,  Mechelen 
536  (20  aug.  1356).  Oft  deselve  persoonen  voorder 
geseten  waren  \nl.  dan  vier  mQlen  van  de  stad], 
dat ,  in  dien  ghevalle  den  interval ,  naer  advenant , 
sal  meer  moeten  wesen  \nl.  om  de  plakkaatbrieven 
te  dragen].  C.  v.  Brussel^  Stijl  a.  12  (28  mrt 
1657).  —  MEiEBDBits  (Meere),  a)  Oudere ^  oudste, 
eerstgeèoren ,  fr.  ainé,  premier-né,  Lat.  major  natu. 
II  Henric,  b.  d.  gr.  G.,  hertoghe  van  Lothr. ,  Henrec 
de  meerdere,  syn  sone,  en  Godevt.,  de  mindere, 
alle  denghenen . . .  {Henricus  major  et  Oodefridus 
minor).  Oude  vertaling  der  oork.  v.  maart  1234 
n.  8,  in  de  Brab,  Teesten  I  689.  —  h)  Oroot,  Ir. 
grand.  Besegelt  met  onsen  meerdren  sejeele.  Ib.  766 
(15  juni  1324).  —  e)  BJet  meestendeels  fr.  lamajeure 
portie,  II  Dat  engheen  poirtre,  noch  nyemandt, 
die  woenachtich  es  binnen  Bruesele,  met  sijnre 
meere  meiseniden,  gewapent  gaen  en  mach  binnen 
der  stad,  hi  en  hebbe  jaer  en  dach  gewoent  bin- 
nen der  stad  met  s\)nre  meere  meiseniden.  Belg. 
mus,  I  251.  252.  Stadsord,  Brussd  1341—1354.  — 
mssT,  bgv.  nw.  superl.  van  teil.  a)  Meerder- 
jarig  s  fr.  majeur,  ||  Bn  opdat  de  voergh.  poente 
vaste  soelen  bliven . . ,  dese  tsegewordege  lettere 
met  onsen  en  ons  liefs  gemyns  meestes  soens  Hein- 
rix  . . ,  zegele  hebben  doen  vesten  (Lat.  tekst  fllii 
nostri  majoris).  K.  v,  Diest  1228.  —  b)  Chroot,  fr. 
grand,  \\  Soe  is  den  tegen woerdigen  litteren  aen- 
ghehanghen  die  meeste  zieghel  der  stadt  van  St- 


Truyden.  O,  v,  8t,-  Truiden  §  24  xiv  E.  —  e.  Grootste^ 
fr.  Ie  plus  grand.  Den  meesten  metalen  pot.  C,  v, 
Antw.  1582,  tit.  41  a.  100:  Kil.  Maximus.  Bijzon- 
derste, aanzienlijkste,  fr.  principal,  Ie  plus  notahle, 
II  By  gebrecke  van  dien  \nl.  van  den  gedaagde] 
den  meesten  oft  notabelsten  van  den  huyse.  C.  r. 
Loven,  Weesk.  a.  15.  Kil.  praecipuus.  —  Sfbbek- 
wooBD:  Dat  meeste  treckt  na  hem  dat  minste. 
V.  D.  Tav.  62.  It.  O.  v.  Aalst  506.  (Graf  u.  Diet- 
herr,  Deutsche  Bechtspriehwörter  viii  127:  Was 
die  mehrere  Hand  macht  muss  die  mindere  halten.) 

Meeren  ,  bw.  Meerderen,  verhoogen,  fr.  hausser, 
augmenter.  ||  Toert,  en  sal  men  enghene  assise 
meeren  moghen,  sonder  willecoer  van  der  ghe- 
meinre  stat.  David,  Mechelen  464  (20  juni  1802). 

MëERËR,  mbbbdeb,  zn.  ChrensbepaUr ,  ook  erf- 
scheider  I  402,  paelder  en  paelmeester  genaamd, 
fr.  dülmitateur  {abomeur\  ||  tStatuyt  Van  de  meer- 
ders. C  V.  Brussel  1570  a.  36.  Dat  deselve  par- 
tyen ,  aleer  tegen  molcanderen  te  comen  in  rechte , 
sullen  schuldigh  zyn  te  versoecken  commissarissen 
uyt  de  Wet,  dewelcke  sy  met  de  gesworen  meerers 
deser  stadt  sullen  leyden  ter  plaetsen  questieus. 
ld.  1606,  Servit.  a.  1;  it,  a.  2.  193. 

MEëRING  ( — e),  zn.  Grensscheiding,  grensbe- 
paling,  ook  palinge  en  qfscheidinge  genaamd,  fr. 
délimitation ,  bornage,  abornement.  ||  Materie  van 
meeringhe  oft  erfscheydingen.  C.  v.  Brussel  1570, 
tit.  Yi  en  a.  41.  If.  1606  a.  43.  193.  Soo  wanneer 
tusschen  eenige  partijen . . ,  questie  is  om  meeringe, 
erfscheydinge ,.,  Ib,  Servit.  a.  1  (Christijn  deflniSus 
regundis).  Procedurén  van  erffschegdinge  en  palinge. 
In  alle  saecken  van  erffscheydinge,  paelinge, ..  — 
In  saecken  van  palingen,  erffsceydingen,  mee- 
ringen. C,  V.  Santhoven,  Stijl  1557  a.  67.  72. 

MëERKRAëI  (Meerkreye),  zn.  ||  Soe  sal  men 
vercopen...  een  meerkreye  om  yi  vlieg,  [vliegoten 
of  vlieguyten] ,  of  myn  en  niet  meer.  Charterb.  v, 
*s  Bosch  fol.   34  v^.    Ord.  van  den  voghelen  xv  B. 

MËER8ENIER  (Mercenier),  zn.  In  't  algemeen. 
Die  allerlei  kleine  voorwerpen  verkoopt,  fr.  en  génértd, 
celui  qui  vend  de  menues  marchandises.  Maigne 
d'Amis  Mercenarius.  Mercator,  minutae  merds 
propola,'  mereier  (1267).  Kil.  Mersenier.  j.  me  er- 
se  nier  en  Meersman.  ^im2.  ;'.  kraemer,  eircitor, 
tahernarims,  „Hun  privilegie  bestond:  in  het  ver* 
ooopen  van  alle  „imaginerelyke"  mercherye:  quin- 
quallerye,  goud  en  silverwerken**.  Eijksarch.  Corps 
de  metiers  è  Oand,  zviii  B.  ||  ITnus  fardeüus 
mercennarii  habens  in  se  piper ,  ceram ,  pelves ,  vittas , 
pepla,  vel  manieas,  que  dieuntur  BegnQ).  Tol  te 
Damme  1252.  Daer  is  oock  een  cremer  oft  merce- 
nier, die  in  dese  stadt  verkoopt  pen  en  papier... 
Die  oock  voor  hem  een  meersche  draeght.  Boepen 
V,  Brussel,  Zie  meebbsbbije. 

MEERSMAN  (Mersman,  merselide,  meerschlieden) 
zn.  mv.  Marskrctmer,  fr.  colporteur {T).Kil. 'M. eer b- 
man.  Cireitor,  etc.  ||  Dat  elc  man,  die  ghulde- 
brueder  es  binnen  Machelne,  sonder  mersmanne, 
eïï  silversmede,  moghen  wisselen  omme  tien  11. 
sjaers.  Datid,  Mechelen  456  (13  dec.  1301).  — 
Merselide.  Oork.  19  mrt  1305.  —  Coninok 
van  den  meersluden,  fr.  Boi  des  marohands 
ambulants  ou  mereiers.  Wy  ontmoeteden  deze  bena- 
ming slechts  éénmaal ,  en  zonder  verklaring  {Bekenk, 
V.  Brab.  reg.  132  fol.  169  v<^.  xv  B.).  „In  Frank- 
rgk ,  leest  men  by  La  Cume :  11  y  avoit  un  visiteur 
des  marchandises ,  poids  et  aulnages ,  lequel  prenoU 
titre  de  „rog  des  mereiers'*\  duquel  les  autres  „mer- 
aers"  estoient  tenus  de  prendre  lettres.  (Fauchet, 
Orig,  de»  dign.  p.  85).  ||  Maer  siet,  daer  zgn  oock 


19B 


MEE. 


MEE. 


meerschlieden ,  Oft  die  Cramers  zijn,  en  laeten 
geen  geit  bieden  Voor  hunne  koeeken,  dat  zijn 
bijna  mans,  En  liouden  hun  neiriugh  op  Gremers 
kans;  Sij  laten  dobbelen  onder  en  boven  de  seyen; 
Als  sij  verliesen,  sij  coecken  geven.  Roepen  v. 
Brussel  12. 

MËËRSSË  (Meersch),  zn.  v.  1)  Mars^  meerse- 
nierskorff  fr.  panier  de  mercier.  Kil.  Meersse/ 
meerskorf.  Canistrum  institorium.  ||  Dat  negheen 
meersman,  noch  ander  en  sta,  noch  ommegha  met 
sijnre  meersse  up  de  marct,  upt  strate,  en  waere 
tsmaendaeghs.  de  Ylahikce,  Vgb.  88.  ZT  E. 
Garen:  een  baele  oft  meersch  Coels.  Hansatol  1567. 
Ck}per  oft  latoen,  oft  ongegotcn,  ront  oft  vierkant, 
schroyssel  ghepact  in  vaten,  packen,  manden, 
meerssen,  oft  los,  naer  advenant,  van  elck  pont 
Vlaems  ij  groot.  Zeeuwsche  tol  te  Antw.  1  juli  1623. 

2)  Te  Antwerpen  het  hoofdambacht  der  meerseniers , 
een  der  drie  groote  f  zware  ambachten  y  deze  meerse- 
niers of  winkeliers,  handelaars  in  allerlei  kleine 
koopwaren,  de  zoogenaamde  meersserijen,  moeten  klaar- 
blijkelijk onderscheiden  worden  van  de  mars-  of  Uur- 
kramers; immers  f  dit  ambacht  maakte  het  vierde  lid 
uit  van  den  Breeden  Baad.  Dit  vierde  lid  begreep 
28  gepriviligieerde  ambachten ,  vertegenwoordigd  door 
hunne  dekens  en  oudermans ,  verdeeld  in  drie  natiën 
en  ressorteerende  onder  deze,  namel.  9  onder  de 
Schippers,  9  onder  de  Meersse  en  10  onder  de 
Bereiders ,  fr.  la  Mercerie;  elie  était,  ^  Anvers, 
un  des  trois  grands  ou  chefs-métiers;  elle  consti- 
tuait ,  avec  les  bateliers  et  les  préparateurs  du  drap , 
ïe  quatrième  membre  du  Large  Conseil.  Ces  merders 
doivent  évidemment  êfre  distinguh  des  colporteurs. 
C.  o.  Antw,  ir'82.  Bijvoegsel ,  Breede  raad,  blz. 
750  en  vigg.  It.  Ord.  Albertine  1618  enz.,  uitgaven 
XXIV  3;  den  Meersch  {Bral.  recht  I  566).  i|  Want 
sommige,  en  besunder  eenige  van  der  Meersse  van 
Antwerpen,  sommels  {sic)  gepresumeert  hebben  eü 
henlujdcn  gevordert  hebben,  vleesch  binnen  Ant- 
werpen  te  willen  vercoopen  buyten  eü  contrarie 
de  voors.  privilegie.  Bekenk.  r.  Brab.  reg.  137  fol. 
177  vo.  (1522). 

MËEKSSËKIE  (Mersserije,  mercherye,  mercerije, 
mercerie),  zn.  De  y^hoog^''  Meer  serie  was  een  veel 
omvattend  vak  van  den  koophandel.  JSenige  aanha- 
lingen bewijzen  dat  zij  verfstoffen,  specerijen,  klee- 
dingstukken,  passementwerk  enz.,  bevatte,  fr.  la 
jfhaute*^  mercerie  était  une  branche  de  commerce  qui 
comprenait  des  articles  très-variés,  tels  que  de  la 
ieinture,  des  épiceries,  des  objets  de  vélement,  de  la 
passementerie ,  etc.  \\  It.  van  elcker  balen  mersserijen, 
als  sjndael,  hooftcleeden,  kerspen  oft  Ijnen  tapitte , 
goutboerde,  garlande,  snoeren,  cleeren,  gulden  oft 
zijden,  oft  lijnen  geverwet,  cousen,  hoede,  flas- 
Boharden  en  van  allen  anderen  dinghen  toebehoi- 
rende  der  mersseryen.  ||  Van  goede  van  gewichte 
eest  greyne ,  peper  oft  comijn ,  oft  alrehande  mersorie 
diergelike.  —  van  eenre  balen  siden  ocht  sindaels 
en  alrehande  subtile  merserie.  —  Van  ijc  pont 
swaer  gewichten  groffelsnagel ,  notemoscaten  en  sulke 
merserie.  Tol  te  Loven  1377.  Tarief  v,  1409,  Bekenk, 
V,  Brab.  reg.  142  fol.  136  v^.,  It.  Van  goede  van 
gewichte,  als  greyne,  peper,  commyn  en  alrehande 
mercerye.  Ibid,  Mercerie:  i  tonne  van  vi  amen, 
geëv'  XXX  lib.  Een  bale  oft  mande,  daeraf  eenen 
muyl  de  twee  mach  dragen.  Schatting  v.  1551. 

MEERSKORF,  zn.  Kramerswarenkorf,  fr. panier  è 
merceries.  Kil.  Meersse /meerskorf.  Corbis  insti- 
toris,  canistrum  institorium.  ||  Mercerie  oft  creuierie, 
een  sacxken  oft  pacxken,  oock  meerscorven,  die 
men  op  den  bals  draeght.  Tol  te  Antw.  1623. 


MEERSTOL  (Merschtol),  zn.  m.  JSen  d^  17 
kleine  tollen  te  Brussel,  fr.  un  des  7  petits  ionlieux 
OU  impóts  è  Bruxelles.  ||  Item  den  merstol,  dats  te 
verstane  dat  elck  vrempt  man  sculdicli  es  eenen 
tornoysen  de  weke.  Ord.  grooten  tol  en  cleyne  toüen 
{Van  den   Werfgelde  xv  E.).  It,  Martinez  96. 

MEERT8BIER  (Mertsbier),  zn.  Niet  hel  huidige 
licht,  tafel-  of  huishoudenbier ,  te  Brussel,  maar 
zwaar  bier  of  dobbelbier ,  Maart sch  bier ,  fr.  non  pat 
la  bihre  légere,  de  table  ou  de  ménage  aetuelie  è 
Bruxelles,  mais  de  la  bière  forte  ou  doublé,  f|  Aen 
lx  potten  merts  bier  xxx  st.  Noenmaal  Margaretha 
van  Oostenrijk,  ten  j  ar  e  1509,  te  Loven  aangeboden. 
Vod.  mus.  II  3*28.  Een  yegelyck  poorter  en  inge- 
seten  deser  stadt,  huyshouwende  en  gheen  tapper 
of  tafelhouder  wesende ,  sal  mogen  inneleggen  dobbel 
bier,  dwelck  men  heet  Meertsbier,  van  viii,  xii 
oft  XVI  schellingen,  midts  betalende  half  acoyse, 
enz.  GÉNABD,  Antw,  arch,  IV  100;  it,  220  (1583. 
1585). 

MEESE  (Mese),  zn.  v.  a)  Weede-ton,  ft,  tonneau 
è  guède.  ||  Cupa  de  weda ,  2  den,;  mesa  sive  ionna 
de  weda,  4  den.  Tol  te  Damme  1252.  (De  uitgever 
schat  ze  op  800  a  1000  Ib.?).  —  b)  Raringtonnetje , 
it.  tonnelet  ou  Von  met  des  harengs;  caque,  o\,  Meisse 
Maigne  d'Arnis  v^.  Meisa.  La  Curne  Maise. 
il  Van  eiker  meesen  boxhoerens,  die  hierbinnen 
ghetouwt  es.  de  Vlaminck,  Ace,  24,  xv  E.  Van 
eenre  meesen  boxhorens.  Qroote  tol  v.  Brab,  te 
Brussel. 

MEESEN,  bw.  Inpakken  (in  't  algemeen),  fr. 
emballer,  \\  Dat  van  nu  voordan  niemende  en  ghe- 
oorlooft  te  packene,  te  meesone,  te  bindene,  te 
nayeno,  nochte  mennene  eenich  goed  den  vreimden 
coopman  toebehoorende  voor  de  weichuusen,dan... 
K,  d.  Bijkepijnders  te  Brugge  1291  a.  1. 

MEESTER,  zn.  Zooals  thans,  fr.  maiire.  —  In 
eenige  bijzondere  beteekenisseu :  1)  In  rechten. 
Pleiter,  fr.  plaideur.  ||  Soo  wie  in  het  voors.  hoff 
sal  willen  dijnghen  om  ghelt,  hy  sal  moeten  eerst 
synen  eedt  doen  solemnelick,  eü  zwoeren  te  dienen 
wel  en  ghetrouwelick  syn  meesters  in  hunne  goede 
en  rechtveerdighe  saken.  C.  v.  Cassel  a.  92.  Eenen 
procureur  en  mach,  sonder  besonderen  last  van 
sijnen  meester  te  hebben,  d'instantie  niet  verlaeten 
noch  daervan  vertijden.  C.  v,  Antw,  eompil,  V  iij 
27.  En  passim, 

2)  In  het  gemeente-bestuur:  burgemeester,  fr. 
{dans  Vadministration  de  la  commune)  bourgmestre. 
Il  Zoe  wy  hem  verbint  voer  borgemeesteren  en 
geswoereu ,  en  hem  in  hon  pampier  doet  oft  boecken 
doet  scrijven,  en  hy  sterve  eer  hij  voldaen  heeft, 
nae  inhauwen  der  meesteren  boeck,  die  meesteren 
sullen  sculdich  z\jn ...  K.  v,  St.-  Truiden  1366  a. 
46.  In  die  moghentheit  der  meestere.  52.  Die 
meester  van  der  stadt.  62.  63.  Dat  die  meesters 
aldaer  tegenwoerdich  zijnde,  oft  voertaen  in  derselver 
stadt  roeesters  zullen  werden,..  81.  V^ir,  meys- 
tere,  gesworen,  governere,  raet,  alle  die  gemeinte 
en  die  stat  van  Tricht  gemeinlic.  C.  v,  Maastricht, 
Stat,  V,  1380,  prooëmium.  Meistere  en  gesworen, 
a.  100;  it.  133.  116.  129. 

3)  In  het  middeleeuwsch  gemeente-leger.  Bevel- 
hebber,  fr.  commandant  {dansl^armée  de  la  comMiM« 
au  moyen-dge),  \\  Bevelhebbers,  door  de  schepenen 
aangesteld,  en  hoofdmannen  der  neringen,  voerden 
de  krijgsmacht  aan.  De  oudste  stadsrekeningen 
spreken  van  konstabels  (conincstavelen) ,  te  Brugge 
dizeniers;  van  eenen  maerscalc;  van  meesters  van 
den  bogen,  meesters  van  den  bussen,  en  meesten 
van  den  engienen.  Fb.  de  Pottsb,   Qeni  V  65* 


MEË. 


MËI. 


199 


It.  Aftden,  mmtg.   Zie  ook  coviyCKSTATEL  en  bus- 

MUBTBB. 

4)  HBEBTEB  TAK  visiKXN  (YiBikexi).  Oêueeskeer, 
fr.  médeein,  —  Mbbbtbb  Susqibv  (Sorgyn),  heel- 
meester  j  fr.  ohirurffien.  ||  Wi  hebben  gewillecoert , 
dat  die  stat  honden  aal  noch  hebben  meestre  van 
▼ifllken,  noch  surgien,  dien  si  geit  ochte  cleder 
geven  sal,  mer  dat  elo  die  haers  te  doen  heeft, 
sal  se  selve  loonen.  Stadtbrieven  v.  Brussel  xit  E. 
{Belff.  mus.  Y  82.)  Kb.  v.  Aniw.  a.  167;  C  o. 
AaUi  474. 

5)  Meesters  en  Meesterssen.  In  de  ver- 
plêjffinj;  der  pesttiekief  fr.  maitres  et  maitresses  dans 
Ie  traitemenf  de  la  peste.  ||  Dat  oock  niemant  en 
sal  moghen  in  hugsen  gaen  daer  deselve  sieckte 
is,  om  die  te  besoecken,  enz.,  tenware  meesters 
ofb  meesterssen  hun  deser  sieckten  verstaende,  en 
daervan  professie  makende.  C  e.  MoU  jh.enhr.  189. 

M£ë8T£RIGë  «(Meestrigge ,  meesterege),  zn.  y. 
'Meesteres^  fr,  maitresse.  1|  De  meestrigghe  en  die 
broedere  en  de  sustere  ran  dien  selven  hues  [nl. 
Tan  Sint-Jansgasthuis  te  Gent].  Oork.  v.  4  juni 
1273.  Meesterigghe.  db  Pb.  en  Bb.  YI.  NeveU  SS 
(1387).  Meestereghe.  C.  v,  Brugge  II  202.  208 
(1461).  Weduwe,  meestrigghe  van  den  voors.  am- 
bochte,  —  negheen  scbeerer  no  meestrighe.  K. 
lakeng.  Brugge  f  Seherers  blz.  67. 

M£ë8T£RIJ  (—e)  (Meesterie),  zn.  ▼.  1)  C^ene• 
tiugt  hedingy  fr.  cure.  Kil.  Meesterde,  curaiio. 
II  Heeft  mij  een  medecyn  oft  cirurgyn  onwijsselijo 
en  qualijc  gemeestert  oft  genesen,  oft  zyn  mees- 
tei^e  niet  Toldaen  en  heeft,  en  ie  dairby  hijnder 
oft  scade  lyde,  hy  is  mij  gehouden  van  der  so&den. 
V.  D.  Tav.  86  t<». 

2)  Meesterie  houden,  setten,  stellen  in  een  ambacht. 
Zich  aanstellen  als  meester ^  meesterschap  houden, 
tt»  s^étahlir  en  qualUê  de  maitre,  tenir  maUrise. 
II  Bnghen  volre  noch  volres  wijf  die  meesterie 
houdt,  en  mach  houden  nopperie.  Begl.  lakeng.^ 
Brussel  xiv  E.  Vau  den  volders  fol.  17  a.  2.  VaiT 
den  vloekers  fol.  17  v®.  a.  1.  En  yeghelyc  volre, 
die  meesterie  helt,  sal  altijt  in  syn  huys  hebben 
IIJ  stoffen  Tolcomentlijc  tot  enen  comme.  K.  lakeng. 
Biest  ^  ord.  v.  1414  a.  16.  reg.  786^.  Omme  dies- 
wille  dat  men  dickent  bevonden  heeft,  dat  eeneghe 
dambacht  oochten  en  terstondt  meesterye  stelden, 
die  tselve  ambacht  maer  gheleert  hadden  ii,  iii, 
rv,  V  oft  TI  maenden  tyts,  en  hemlieden  laten 
dinckende  dat  zij  meesters  zyn,..  K.  linnenwevers 
Aalst  1499—1609—1534  a.  14.  Zo  wie...  mees- 
terie setten  wille  tAelst.  K.  Voldersambacht  1420 — 
1464  a.  2.  Wie  meesterie  van  volre  houden  wille. 
a.  8.  En  bevonde  men  in  dyer  proeven,  dat  hy 
nut  ware  en  ontfanckelyck  omme  meesterde  van 
den  voirs.  ambachte  te  hondene,  zoe  sal  men  hem 
voir  meester  moeten  ontfismgen ,  op  dat  hijt  begheert. 
Begl.  drocgscheerders  te  Dieet  28  juli  1546  a.  8. 
(Vervolg  van  *t  citaat  onder  ckabpbchap).  It.  K. 
lakeng.  Brugge  y  Soherers  65;  Auden.  meng.  lY  895. 
896;  de  Ylaminck  Vgb.  51. 

MEHAENQE,  MESHAiirGB,  zn.  Gtèrek,fout  in 
een  weefsel  y  fr.  défawt  dans  uu  tissu.  (La  Cume, 
Boquefort  Méhaigne).  ||  Yoord,  zo  welken  tiden 
dat  een  laken  by  zinen  utersten  vonnesse  ghewijst 
zal  zyn  ter  snede,  omme  de  ghebxeken  en  mes- 
haengen  diere  in  bevonden  zullen  zyn,  hetzy  bi 
den  wevre,  Tulre,  raemscheerdere  oft  vaerwere, 
en  den  slach  niet  hebben  en  zal . . .  K.  Inkengüde 
Brugge y  Vutters,  blz.  54.  —  Dat  men  alle  de  ghe- 
minghede  lakenen,  die  voordan  bevonden  zullen 
worden  meshainge   hebbende,    zonder  duergaende 


lyeme  binnen  den  half  vierendeele,  lojen  zal  met 
eenen  overloode.  59. 

MEIDË.  Zie  mibdb. 

M£I£NAKE,  mbuakb,  zn.  Medehulp  y  fr.  aidcy 
assistance.  ||  Die  den  anderen  doetslaet,  als  vorseit 
es,  hi  sal  verliesen  syn  hoeft;  en  elc  die  den  doet* 
slager  helpe  doet  te  dien  doetslaghe,  dat  men  heet 
meijenake,..sal  geven ...  K.  v.  ter  Piete  1265 
a.  72.  Lat.  tekst:  Qui  alium  oociderit..,  caput  o- 
mittetf.et  omnis  qui  pccisori  auxUium  <id  ooeisionem 
factam,  id  est  memake  fecerU...  emendabit. 

MEIEB,  zn.  Zooals  thansy^  fr.  maUur.  Kil. 
Meyer.  JPraetor  major y  etc.  Meyer  van  het  dorp. 
JPraetor.  Te  Loven  en  te  Thieneny  zooals  de  amman 
te  Brussel,  de  schout  te  Antwerpen  en  te  ^s  Herto- 
genbosch  en  de  hoqfddrossaart  in  IMburg ,  de  hoogste 
ambtenaar  van  den  vorst.  Voorts  had  elke  heerlijk- 
heid en  schepenbank  in  Brabant  haren  meier  y  die 
tevens  ook  de  schepenen  maande  om  een  vonnis  y  fr. 
è  Louvain  et  è  TirUmoni,  comme  V amman  d  BruxeüeSy 
et  récoutète  d  Anvers  et  è  Bois-le-duc  et  Ie  chef- 
drossart  dans  Ie  Limbourgy  Ie  plus  hout  fonction- 
naire  du  prinoe.  JSnsuitey  chaque  seigneurie  et  bane 
échevinal  avait  son  mcHeur  y  quiy  en  mime  temps, 
requérait  les  sentences  des  M^evins.  ||  In  den  eersten, 
is  binnen  der  stadt  van  Loven  d'officier  van  den 
prince,  genoemt  meyer.  C.  v.  Loven  1 1.  De  meyer, 
borgemeesteren,  schepenen  eü  laedt  der  stadt  van 
Thienen,..  C.  v.  Thienen.  En  oec  hebbe  Wi  ghe- 
loeft,  dat  Wi  nimbermeer  nog  drossate,  nog  meyer, 
nog  scoutheit,  nog  bailliu,  nog  amman  maken  en 
selen  omdat  si  ons  eneg  ghelt  ogte  guet  gheven 
ogte  leenen  selen.  K.  markgraafschap  1292  a.  65. 
De  meier  wordt  wel  eens  rechter  of  richter  ge- 
naamd; zie  BBCHTBB;  zie  ook  AMliAir,enDB088ABT. 

—  's  Meijers  clocke,  die  men  heet  die  dief- 
docke.  De  poorikloky  fr.  la  doche  de  retraite.  A, 
Wauters,  Tirlemont  140. 

MEIERIJ,  zn.  v.  Zooals  thans.  Uitgestrektheid 
gronds  onder  het  gebied  van  eenen  meier  of  sehouty 
fr.  territoire  sous  la  juridiction  d'un  maire,  ou  d'un 
éeoutète.  Kil.  Meyer  ij  e.  Territorium.  \\  De  meiery 
van  den  Bosch  of  van  *s  fiertogenbosch  maakte 
het  vierde  kwartier  van  het  oude  Brabant  uit,  en 
?rks  verdeeld  in  vier  landen:  het  Maasland,  Oos- 
terwijk ,  het  Peelland ,  en  het  Kempenland.  Dayid  , 
Vaderl.  hist.  Y  113.  —  Hoojtmeierij,  fr.  chef- 
mairie.  Het  kwartier  van  Brussel  begreep  zes  hoofd- 
meieryen,  namelyk  Yil voorden,  (}ampenhout,  Bhode, 
Assche,  Merohten  en  Capelle-op-den-Boech.  IRst. 
de   BruxeUes  I   146.   Zie    C.  v.  Brussel  1606  a.  6. 

MEIHAMEL  (Me'yhamel) ,  zn.  JEen  in  Mei  ge- 
worpen hamel,  fr.  un  mouion  mis  bas  en  mai.  ||  Öum 
censu  domini  fundi,  ascendente  ad  dimidium  muto^ 
nem  dictum  Meyhamel.  Ktjtl,  Oheely  Bijlagen  blz. 
29.  (1389).  Zie  het  volgende. 

MEILINCK  (Meilino),  zn.  JEen  in  Mei  geworpen 
lamy  fr.  agneau  mis  bas  en  mai.  \\  lAberi  Luiens 
ix  d.  tfjiifm  caponem  cum  dimidio,  de  bonis  eorum 
op  te  Boete,  et  tres  partes  falce(?)y  et  tres  partes 
zate ,  èt  tres  partes  agni  dicti  meylinc ,  et  sex  halster 
avene,  mensure  Dgstensis,  Bdiquam  quartam  partem 
habet  domus  de  Beckevort.  Kore  en  Orlof.  Unum 
caponem  et  agnum  in  mayo.  Cijnsrol  v.  de  Duiische 
Orde  te  Beckevoort  1821  a.  125.  it.  86.  Zie  het 
vorige. 

MEINING  (—e),  zn.  r.  Klacht ycisehyfr.plainte, 
demandcy  action.  ||  Een  verweerdere  derdemael 
achterblyvende  in  saecken  van  erffren,  sal  men 
den  aenleggher  syn  roeyninghe  laten  ghewarighen 
met  bescheede,  met  ghetuyghen  en  anderssins.  — 

26 


200 


MÈt. 


UeI 


Denwelcken  [nh  de  rerweerder] . . ,  sal  Tan  alles 
renteken  blyven,  en  d'aenlegghere  tot  verificatien 
Binder  me\jninge  toegelaten  worden:  C.  v.  Sant- 
koven, Stijl  1567,  a.  132.  134.  lU  C,  v.  Lier, 
Stijl  III  8. 

MEISPEL  (Meyspel),  zn.  o.  Tooneelvertoóning 
der  Rederijkers,  klwshi  of  eshttttemetU ,  fr.  reprS- 
sentaüon  scénique  de»  Rheioricienê ,  sottie  ou  esha- 
tement,  \\  Gheschonken  de  notable  Tan  der  camere 
▼an  Bhetorica  van  de  stede  Tan  Ardenbuiteh,  die 
alhier  quamen  aen  bailliu,  burchmeester  en  sche- 
penen dezer  stede  te  kennen  gheTen,  dat  hemlieden 
belieTen  soude  taccorderen  om  by  hemlieden  te 
moghen  Tertooghen  zeker  meyspel  en  esbattement, 
V  lib.  p.  DE  Pb.  en  Bb.  XIII.  Kaprijk  151  (1542). 
Zie  ABATBMXNT,  en  ebbatbhent. 

MEISSENIEDE  (Meiseniede,  meisnide,  meyse- 
niede,  maisnide,  mesniede,  mesnie,  meysnie,  mes- 
senie,  messeniede,  meissemede,  mesmede,  maysie, 
meslieden,  meinsinede,  misUeden),  zn.  t.  1)  Huisge- 
zin, huisUeden,  famüie,  dienstboden.  Kil.  Meysse- 
n  y  e  /  maysinede  /  maisnide.  vetus,  fland.  Familia. 
gcd.  mesnage.  Dupin  et  Laboulaye:  mesgnie,  mesnie, 
mehnée,  (maismtda),  familie,  maison,  compagnie, 
swte.  Maigne  d'Amis:  Maisnada.  Familia;  fa- 
mille,  enfants,  serviteurs,  tous  eeux  qui  font  partie 
d^une  famüle,  d'une  maison,  61.  meisnée,  mesnie, 
magnie,  etc.  1)  Maatschappelijke  bevoorrechte  stand 
in  Brabant,  fr.  condiiion  sociale  priviUgiée  en  Bra- 
bant, Zie  11 EISSBKIEDEHAN ,  en  C0S8AET,  II  104. 
II  Vortane  en  mach  niemen  maisniede  tonen ,  hen 
si  Tan  der  moederhalTen.  Oork.  24  jani  1297, 
Brabant  en  Orimbergen.  Bastaert  en  mach  n\jet 
horen  ter  meysnieden.  tBecht  v.  Vccle  11.  Die 
meijsnie  thoonen  sal,  daer  men  calengiert,  hy  moet 
hebben  Ti  manne,  die  ter  meijsnie  horen,  sal  hij 
Toloomen.  31. 

2)  FamÜie,  huisgezin,  hmshonden,  cd  de  personen 
van  een  huis,  de  dienstboden  er  in  begrepen,  gezel' 
schap,  gevolg,  geleide,  fr.  familie,  ménage,  toutes 
les  personnes  d*une  maison,  y  compris  Us  domes- 
iiques,  compagnie^  suite,  escorte.  Zie  familib  I 
416.  II  So  wie  ghelt  leende  up  tiken,  die  borde 
[n/.  behoorde]  ten  ambachte  ofte  ter  meisenieden, 
dat  hy  Terbeurde  y  sol.  JT.  d.  tijkwevers  te  Sint- 
JHeters  dorp  bij  Oent,  1*280.  Dat  dié  riddere  Torseit 
te  onrechte  en  sonder  redene . . ,  hanteerde  en 
wrachte..,  in  haren  hoTe  Tan  Taissenieres, . .  en 
te  doen  arresteren  en  nemen  hore  propre  maisnide 
(fr.  tekst  maisnie),  Oork.  28  aug.  1292.  Dat  eeneghe 
persoenen..,  in  groeten  achterdeele  en  grioTe  miere 
Trauwen  der  abdessen,  haren  conTente,  haren  meis- 
meden, haren  cloestre  en  goedinghen.  de  Pb.  en 
Bb.  II.  JEvergem  139  (1356).  In  dit  boTengenoemde 
gasthuys  staen  husinge,  die  tgoidshuys  boTen  syn 
noetdorft  Tan  synre  messenien  pleeg  te  Terhuerene. 
Oodsh.  Brussel,  Sint' Jan  (1406).  Meysenieden  mo- 
ghen draghen  orconscepe  Tan  mesdoene  up  haren 
heere  en  up  harer  Trouwen  binnen  harer  herbergen. 
C.  V,  Oent  511  (1322).  Indien  dat  gedaen  ware  bi 
mesnieden  oi  kinderen ,  sullen  die  boeten  betalen  de 
meesters ,  Tadere  ofte  moedere.  C.  kast.  Iperen ,  uit- 
gave o.  1535,  c.  106.  Indien  taelfste  gedaen  ware  bi 
ombejaerde  kinderen  oft  mesnieden ,  so  sal  den  heere 
de  boeten  halen  up  degone  dair  sy  woonen  oft  in 
den  cost'  syn.  108.  Van  mesnieden  die  ontloopen. 
Waert  so,  dat  eenege  mesnieden,  in  haren  dienst 
synde,  ontghinghe  ofte  Tertrocke  jegen  den  danck 
Tan  huerlieder  meester  oft  meesterighe  binnen  huer- 
lieder  termyne,  het  ne  ware  bi  siecten  ofte  by 
hnwelicke,    souden    Terbueren    huerlieder    huere 


jeghen  den  meestere  oft  meesterighe  109.   (De  uit- 
gaTe  Tan  Van  den  Hane  heeft  OTeral  meslieden 
en  mislieden).  GheTen  Try  gheleede  allen  goeden 
cooplieden,   haarleder  mesmeden   en   familie.    Fb. 
DE   POTTEB,    Kortrijk  II  412  (1365).  GheTen  Txy 
gheleede  allen  goeden  coeplieden,  haerliederrmein- 
sinede,   dienneers  en   al  hare  goede.  Auden.  meng. 
II   407    (1369).     Meyseniede.    C.    v.    Oent   I  511 
(1322).   Meisenide.   Auden.   meng.   I    348.    Messe- 
niede.  Jan  t.  Dixmude  45.  Mesniede.  C.  v.  Brugge 
1  356.  Meyssemede.  db  Vlakikce,  Ace.  17.  Meanie. 
Kb.  lakeng.  Iperen  (Huyttens  212). 

MEISSENIEDEMAN,  heisbevibbman  (Meys- 
nieman,  mysnieman,  muysemedeman ,  meysseme- 
deman,  mesmedeliede,  meyseliede,  meyssexiiede, 
meisseniede,  meisniede,  meissemede,  mesmede, 
meyssionier,  meysnier).  Meissenier,  fr.  mansionaire, 
messenier.  —  De  meisseniede- lieden  of  meisseniert 
waren  de  afstammelingen  van  oudtijds  vrijgemaakte 
lijfeigenen,  welke  de  vorst  of  de  heer,  daar  hij  ge 
vrijmaakte,  aan  zijnen  dienst  of  aan  zijn  huis  ver- 
bonden had,  en  die  hij  met  verscheidene  vrijstdlv^en 
en  voorrechten  begiftigd  had;  hun  voornaamste  voor- 
recht bestond,  zoo  het  schijnt,  in  de  vrijstdling  van 
de  Doode  hand  en  van  alle  karweien,  fr.  les  messs' 
niers  étaient  les  descendants  de  serfs  anciennement 
ajfranchis,  que  Ie  prince  ou  Ie  seigneur  avait,  en 
les  émancipant,  aftachés  è  son  service  ou  è  sa 
maison,  et  quHl  avait  gratiftés  d'exemptions  et  de 
privileges  divers;  leur  principal  privilege  consistaii, 
parait-il,  dans  Vexemption  de  la  mainmorte  et  de 
toute  corvee.  Eug.  Defacqz,  Ancien  droit  belgique, 
1  249:  Alph.  Wauters,  Sist.  des  environs  de 
Bruxelles  I  xxxTiy  en  xxxix,  en  81.  II  214.  III 
616.  II  Lyftochter  mijsnieman  sal  houden  husingen 
en  hof  een  half  buender  groot.  tBecht  v.  Uccle  2. 
Lyftochter  meysnieman  maect  z  Toeder  torre  tsjaers. 
21.  Eest  dat  die  man  myesnieman  es,  so  Tolght 
die  haTO  die  lanxst  leeft  algeheel.  —  Es  hi  meyse- 
medeman,  dwoenhuus  daer  die  roe  utegheet,  '/s 
buender  groot.  —  Eest  dat  si  meiseuede-lieden 
syn ,  soe  sal  die  lanxst  leeft  die  woeninge  behouden 
tot  siere  tocht.  Onderscheet  v.  Uckele  en  v.  Bms' 
sde,  XIT  E.  Wie  dat  bebort  te  Sente-Petre  te  LoTene 
eü  tonser  Trier  maissnieden.  K.  markgraafs.  39. 
Dat  niement  geen  soengelt  en  gelde,  noch  en  eii- 
sche,  alse  Tan  onsen  bede-lieden  en  meiseniedeo- 
lieden,  die  ons  bedeliken  dienst  doen.  K.  cnnmame 
1292  a.  75  {de  nous  gens  de  no  maisnie,  zegt  de 
K.  V.  Nïjvel). 

MEISSIONIERMANSRECHT ,  fr.  droit  de  man- 
sionnaire.  Zie  meissskiedehak.  ||  Dat  Toorts  binnen 
denselTon  lande  [m2.  Tan  Grimbergen]  is  een  recht, 
dat  men  noemt  het  meysioniermansrecht,  medebren- 
gende dat  degene  die  meyssionierman  oft  meyssionier- 
Trouwe  is ,  en  die  sulcks  wetteHjck  bethoont  heeft, . . 
Try  is  Tan  den  rechte  Tan  den  hooghstoel  [I.  hooft- 
stoel],  mortemain  oft  besten  pandt,  hoydaghen, 
mestdaghen,  oorweyden  en  andere,  oompeterende 
den  heere  Tan  der  plaetsen,  daer  saloken  meyssio* 
nierde-lieden  gheseten  zyn,  Tan  ouTrye  persoonen 
gheen  meyssionierde  man  oft  meyssionierde  Trouwe 
wesende.  C.  land  v.  Grimbergen,  a.  2. 

MEITEN  (Meyten),  ow.  Muiten,  oproerig  wor- 
den, fir.  se  mutiner.  ||  Zy  murmureerden  en  meyten 
jeghen  haer  capiteynen  om  ghelt  te  hebben.  Fsbp. 
Vaitdeb  Habghek,  Beroerl.  tijden  lY  189. 

MEIVERSCHINE,  zn.  mT.  Bente-verschijninge» 
der  maand  Mei  ,  fr.  échéances  de  rentes  du  mois  ds 
mai.  II  It.  triginta  coppos  avene.  It.  42  sol.  nostri 
redditus,  qui  dicitur  meiTerschine.  Tak  IiOEBBSFf 


i 


MEC. 


MEL. 


201 


Sé-Sawmj  101  nota  76  (1262),  Jüêu  dé  JBwfO^ 
è  J3jouihem'6fi'Liêoin, 

MECANICKE  VOLCK,  M—  WERCKLIEDEN 
(Mecaniqne,  mecannycke),  zn.  mv,  AmhaehtêUeden  ^ 
kandwerkerM,  fr.  arHsaiu,  ouvrierê,  gent  dê  méHer, 
La  Cume  Mécanique:  Ariuany  ouvrier.  ||  Alle 
Borte  Tan  mecaxmyoque  volcke,  als  hoedemaeoken, 
meamaecken,  weven,  brauers,  schoemaecken ,  eto. 
Piot,  Ciron.,  607.  G^reserreert ,  in  het  regard 
Tan  deselve  prysien  Tan  koopmanschappen  in  het 
gros  f  specerien,  merseniers,  juweelen,  schilderyen 
en  diergelycke  rariteyten  ofte  saecken,  wanof  de 
stockhouders  en  mécanique  werklieden  de  beste 
kennisse  niet  en  hebben.  C.  v.  Brugge  II  790 
(1786). 

MECANIGKEN  (Mecanycken) ,  bw.  Seramen, 
êmedên,  fr.  mttchinêr.  \\  DeseWe  drie  benden  quamen 
in  der  stadt  in  der  nacht,  waer  dat  veele  divers- 
sche  goede  poorters  van  andren  advise  waren  als 
dat  men  die  niet  soude  inlaten  oommen.  Maer 
andre  mecanycken  wederomme  ter  contrarien.  Piot, 
Chro»,  579. 

MELAETSHEIT  (M— heydt) ,  zn.  ▼.  Melaaitch- 
heid^  fr.  lèprê.  Kil.  Melaedsch.  j.  malaedsch. 
Leprotuê,  \\  Permitterende  aen  degene  met  de  me- 
laetsheydt  overvallen  zijn,  aelmoessen  te  viaegen 
binnen  dese  stadt,  behoudelijck  in  de  kercken  oft 
capellen ,  sonder  te  moeten  hebben  het  teeoken  van 
de  stadt;  dan,  sollen  deselve  gehouden  z'yn  groote 
hoeden  te  draegen  met  linten  ofte  witte  koorden, 
platte  mantels  en  andere  teeckens  van  oudts  geor- 
donneert.  Ord.  magittt.  Loven  IS  febr.  1734blz.  60. 

MELDEN,  bw.  Aan  den  dag  brengen s openbar en ^ 
verklappen^  it,  ditmlguer:  Kil.  Froderey  revdare^ 
aperire.  ||  Dat  ghy  deser  stadt  in  hueren  saken 
goet  en  getrouwe  sult  wesen,  en  deser  stadt  noch 
der  scepenen  raet  nyet  melden  en  sult.  CAarierh, 
V.  ^g  Bosch  fol.  116  V*,  Juratnentum  secretariorum  ^ 
Xy  E.  Ordonneren  die  [nl,  de  kwaaddoeners] 
terstondt  te  releveren  [reveléren?]  en  melden  den 
Toorseyden  officiers  van  der  plaetsen.  JPL  v.  VL 
24  apr.  1532;  I  12. 

MELISOEN,  iCBiriBOBN, millesoin, zn.  o.  Bloed- 
loopf  roode  loop,  fr.  dgesenierie.  Kil.  Melisoen. 
{.  menisoen.  Dgtenieria . . ;  dicitur  etiam  rood  meni- 
soen  /  rood  buyck-evel ,  et  eimplicUer  het  Bood  . . . 
II  Soo  wanneer  de  peste  oft  root  melisoen  in  eenighe 
huysen...  gheraecte  te  komen,..  Dat,  soo  haest 
de  voors.  sieckte  in  eenigh  huys  ghekomen  sal 
wesen,  sullen  die  van  den  huijse  ghehouden  sijn 
van  stonden  aen  te  steken  oft  te  hanghen  eenen 
stroywisch  van  de  lenghde  van  een  elle,  en  van 
de  dickte  van  een  mans  dge,  met  drij  banden  ghe- 
bonden  aen  oft  ontrent  der  straetdeure, . .  oft  in 
plaetse  van  stroywisch  een-  latte  naghelen.  K,  en 
hr.  MM  1596—1631,  a.  106.  108;  it.  132.  tRoode 
menisoen.  Olit.  y.  Dixhüds  18.  Millesoen.  Piot, 
Ckron,  578.  577.   581.  Zie  ook  ackebbieck  I  67, 

en  LABEBBCHAF   II   145. 

MELLEIJE,  zn.  v.  Vechierij,  fr.  miUe.  ||  Van 
allen  vechtinghen  en  van  allen  meUeyen  nieulike 
begonnen,  syn  sculdich  d'onsculdeghe  te  hebbene 
xl  daghe  verde  naer  den  daghe  van  den  beghinne. 
HosDBY,  Stat,  du  Hoop  d'Eazébronck  a.  35. 

MELLEN.  Trouwen^  een  huwelijk  insMgenen,  fr. 
marier.  Kil.  M ellen.  j.  maelen.  Ducere  uxorem^ 
eonfugari,  \\  En  'sondaechs,  Onser-Yranwe-dach , 
viy«D  deser  maendt,  alzo  de  prochiepape  in  mee- 
ninghe  was  te  trauwen  ofte  meUen  eenen  bruidegom 
en  bruit  tsynen  huuse,  uut  causen  dat  hy  niet 
en  durste  eenighe  diensten  doen  in  de  kercke,  zo 


quamen  daer...  dx  CoüBsehakeb,  TroMet  rt^, 
III  95  (1566). 

MELTEN,  OW.  Set  mout  bereiden,  mouten,  is. 
maUer.  \\  Van  costen  op  een  heel  tappersbier.  Yoor 
het  meiten  Vs  Bchell.  per  halster.  Stadsarch.  Dieet, 
vak  19,  tpecificatie  29  apr.  1721. 

MELTRINCK  (Meltrünck),  zn.  m.  Troworing, 
fr.  annetMU  nuptial.  Benecke  II  708a  mahdrine,  osr- 
mahluMgtring,  ||  Bovendien  sal  de  madeleghe  be- 
houden haeren  meltrinck.  O,  stad  Iperen  z  18.  En 
sal  toe  dien  de  big  vege  behouden  haeren  meltrgnok. 
C.  V.  Poperingen  x  26. 

MEMORIE-HEEREN,  zn.  mv.  \\  JProcès  entre: 
Les  vieaires  et  memorie-heeren  de  Vêglise  de  St-Jeham 
è  la  Ooude,  appeUans  de  eeulx  du  conseü  de  Mol- 
lande  j  appeUez,  contre  les  margliseurs  de  ladiote 
esglise,  inthimez.  Anno  1571,  Bijksareh,,  Prooèe 
de  Mollande, 

MENESTREEL,  MINISTREEL  (Menistreel, 
menestrueel) ,  zn.  Speeltuigspeler ,  ménestrel,  fr. 
musicien  insirumeniiste,  ||  Dat  men  gaf  den  minis- 
trelen,  trompers,  bonghers,  pijpers,  snaerspeelders 
en  alderhande  ministrelen ,  die  metter  processie 
omghinghen,  haer  spel  en  conste  daden,  ter  eere 
Qods  en  van  sijnen  hegleghen  Besnidenisse.  Mbs- 
TXNS  en  ToBPS,  Besnijdenis-omgang,  omtr.  1401, 
III  546.  Menistrelen  en  speellieden.  Ib.  II  603. 
Menestreele.  A.  Wavtehs,  Sermens  5  (Begl.  voet- 
boogschutters  1412  §  17).  Tm  menestrueelen.  Cjljx- 
VASBT  403  (1369).  Zie  Lëo  de  Burbuie,  Aper^  de 
Vanc,  corpor.  etc. 

MENOELING,  linraELiirQx ,  zn.  Tweedracht, 
fr.  discorde,  Mengelinge  maeoken.  Tweedracht, 
taaien,  fr.  semer  la  diseorde»  Schiller  u.  Lubben: 
Mengen..,  unter  einander  mischen,  verwifren, 
unruhe  stiften,  verhetzen  (durch  reden  etc.).  Be 
under  hroderen  mengen,  twalraeht  mit  worden  bren- 
ghen, dese  hatet  Ood.  —  ||  Wie  minghelinghe  maect 
tüsschen  man  en  wijf.  C.  v.  Aalst  227  (1415). 

MEN6ELS  LOON.  Muntwezen.  Ommengels 
loon  wercken.  ||  En  omme  dat  de  wercklieden 
en  munters  van  Bruessele  en  van  Lovene  onsen 
goeden  moet  behouden  willen,  en  omme  dat  wg 
hem  vrijheijden  ghegheven  hebben ,  soo  gheloven  se 
ons,  dat  sg  ons  sullen  om  alsulcken  loon  wercken 
alsoo  die  coninck  van  Yranckrijcke,  oft  alsoo  die 
coninck  van  Enghelant,  oft  alsoo  deghene  [l.  de 
greve]  van  Vlaenderen  wercken  doen  haeren  ghe- 
rechten  werckluyden,  die  in  heuren  landen  woonen 
en  gheboren  sgn  uuijt  haren  lande,  tenware  dat 
die  een  partije  van  den  lande  d'andere  verdrijven 
woude,  ochte  om  mengels  loon  [bg  Génard  „om 
mengels"]  wercken,  dat  hen  onse  knapen  van 
Brabandt,  die  voorgheseijt  sgn,  moghen  houden 
aen  den  besten  loon  altgdts  van  den  drijen  hoeren, 
die  voren  sgn  genaempt.  JPl.  v.  Brab,  Priv.  hoymaent 
1291;  GéKABD,  L' hotel  des  monnaies  118. 

MENGEN, bw.Hem  mengenmet misdaden. 
Zich  inlaten  met  — ,  gich  overleveren  aan  misdaden , 
fr.  se  livrer  è  des  méfaiis.  \\  Een  clero,  afleggende 
zgn  clerckelgc  habyt,  en  mengende  hem  met  over- 
daden,  en  verliest  dairomme  niet  de  previlegie 
van  zgnen  geestelgcken  gerichte.  Y.  d.  Tat. 
176  V». 

MENIGHTE,  zn.  v.  Hoevedheid,  tt.  piantiié. 
II  Omdat  men  zekerlgck  weeten  moege  wie,  over 
den  voirscr.  Bamisse,  eeneghe  alsulcke  hout  heeit 
doen  maken,  noch  in  weesen  zijnde,  soe  selen 
die  gene,  die  dat  hebben  gedaen,  gehouden  zijn 
die  claemisse  daeraff,  mitgaders  der  menichten 
van  dien  houtte,  bg  eede  ter  kennisse  te  brengen 


202 


MEN. 


MER. 


▼aa  dm  rentmeester.  JTS.  o.  SoniSn  1460  a.  41. 
MENICHVÜLDICHEIT  (Menechv— ),  m.  ▼. 
Aïgmneenheid ,  oZZtf  of  dê  meeste  personen ,  fr.  univeT' 
êoiiU^  Lat.  IZütMTn/atf.  ||  Wi,  broder  Jaoob,  abt 
int  covent  Tan  den  oloestre  dat  men  heet  Zente 
Bemarts..,  en  ie,  PhilipB  ran  Vianen,  hiere  van 
Bumste , . .  Want ...  En  hieromme  zo  maecwi  cont 
Ter  [{.  der]  menechwldecheit . . .  dat...  Oork,  19 
juni  1295. 

MENICHYULDIGEN ,  bw.  Vermenigfmldiffen, 
ft,  amgmenter  {en  nomhre).  Eil.  MenighTuldi- 
ghen.  MuUipUoare,  \\  Want  onse  stad  Tan  Brues- 
sel . . ,  seere  gemeeret  es  en  ghemenichTnldicht  Tan 
Tolke.  Brah.  Teesten  U  647  (1381). 

MENISOEN.  Zie  HiELiBosir. 

MENCKE.  Zie  Mnrcss. 

MENNEOAT,  zn.  JTeff  owr  andermans  land, 
ft,  ckemin  par  dessus  Ie  champ  d'cmtrui.  Zie  ook 
ABBTGAT  1  41,  en  eAT  9)  I  449.  ||  Omdat  de 
bezitters,  achter  anderen  gront  ligghende,  groote 
moeyte  moeten  doen  en  dicwyls  moeten  coat  doo- 
ghen  om  huerlieder  hoy  ofte  andere  Trachten  ujtten 
broucke  te  cryghene,  door  faulte  datter  gheen 
mennegaten  noch  pieten  \nl,  braggen]  an  de  Toorste 
ghelanden  en  ligghen,  es  gheordonneert ,  dat  de 
Toors.  ghelanden  weghende  eenich  achterlant,  zullen 
ghehouden  zgn  aen  den  Toorsten  sloot  te  steken 
en  maecken  een  mennegat,  oft  legghen  twee  hoo- 
rnen met  eenen  piet.  dx  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Baeel 
10  (1587).  li.  0,'F.-B.  antr.  81  oct.  1716  a.  6; 
n  628. 

MENNEKENS.  Zie  KXGBNiCAinnKxir. 

MENNER.  Zie  hakxb. 

MENNEWECH,  zn.  Karweff,  rijfveg,  fr.  ehemin 
de  charriage  y  de  eharroi.  ||  Int  meten  Tan  de  Ter- 
coohte  landen,.,  es  men  ghewoone  af  te  trecken 
in  de  breede:  Toor  eenen  ghemeenen  kerckwech, 
mennewech  en  marctwech,  Tyf  Toeten.  C,  e. 
Auden.  xiT  21. 

MENSCHELKEN,  mifbchbleik,  zn.  o.  Mensure, 
Iclein  — ,  nietiff  menschf  fr.  homme  chéHf,  faXble 
mortd;  Lat.  homunculus,  ||  lo,  zieke  menschelken, 
begher  te  gaen  totter  fontoynen  en  der  medeoinen 
des  loTons.  Oèbedenb.  XY  B.,  53.  Als  dese 
lieTe  minschelkine  des  gheploghen  hebben.  Aüer^ 
Jeersth,  105. 

MENSING  (—e)  ,  zn.  Mdding^  ft.  mention,  \\  Van 
enen  mudde  roggen  daer  den  ouden  brief  men- 
singhe  af  maeot.  Sehep.  linnen  THeU,  17  mei  1462. 

MERGEN.  Zie  mobgev. 

MERING  ( — e),  zn.  Meting,  grenshepaUng ,  fr. 
mesuragSf  délimitÓHon.  \\  Eö  dat  de  Torseide  abdisse 
ent  oonTont  houden  TOor  goet  die  meringhe  die 
ghedaen  heeft  gheweest  echterste  in  den  Torseiden 
hof  Tan  Taissenieres,  in  die  weghe  eü  in  dopstalle. 
Oork.  28  aug.  1292;  Fr.  tekst:  ISt  ke  les  devant- 
dites  abdesse  ei  eonvens  iiennent  a  hoin  Ie  cerkemi- 
nage . . ,   es   kemins  et  on  wareskais.   Zie   cxbxb- 

KAKAGIB. 

MERCKEL,  zn.  m.  Bouwkunde.  1)  Driehoekig, 
of  kalf-eirkèlvormig  sieraad^  hoven  aan  gehouwen , 
vensters,  deuren^  enz.,  ft,  fronton,  \\  Joese  Beyaert, 
beeldsnydere,  Tan  den  Toirste  doiren  te  snydene 
en  te  makene,  Tergouwen  iy  guld.  xtiQ  plecken. 
^  Hnbrechte,  de  schildere,  Tan  den  Toirs.  mer- 
kele  te  schilderen  en  te  stofierenef  Tergouwen  hem 
te  samen  ij  cronen,  stuc  te  xziiij  st.  gherekent, 
valet  y  guld.  xxxTJ  plecken.  Vak  Eyev,  Lonvain 
monwm,  138  (4),  Stadsreken,  1459/60.  Betaelt 
Jooris  Lotin  Tan  een  heelde  Tan  ihs  in  den  mero- 
kele  Tan  der  nieuwer  poorte  Tooren,  en  denzelTen 


merokele ,  n  lib.  par.  Esm.  Yak  dxs  Brmsm, 
Aead.  ffamhSoL  1854  blz.  285  (1508/9). 

2)  Merckel  eener  spui.  ||  Die  spayen,  die 
gebroken  zyn,  oft  onTooraien  Tan  merckela,  dat  die 
metter  eerster  gelegentheyt . . .  sullen  opgemaeckt, 
gerepareert  en  m  staet  geetelt  worden  by  die  gene 
die  deselTe  spuyen  toebehooren.  —  Deweloke  die 
selTO  spuyen  oock  sullen  Tersien  Tan  persoonen, 
die  alle  weken, . .'  op  die  gewoonelycke  uren  sullen 
die  merokels  daeraff  trecken,  en  daemaer  wederom 
instellen  oft  laten  innoTallen, . .  en  dat  alsser  gee- 
nen  Tloet  oft  doey  Tan  sneeu  we  is.  Mabtinbz  110. 

MERMENCAES.  ||  Altyts  als  myn  Toom.  heeie 
te  Zwynaerde  comen  sal,  moet  de  Toom.  pachters 
leTeren  denselTen  mynen  heere  melo,  mermeneaes 
en  tailloorbroot.  de  Pb.  ek  Bb.  I.  Zunjnaarde  9, 
paehi  v.  1502. 

MERREN,  OW.  Marren,  toeven,  fr.  tarder.  Kil. 
Herren,  j.  marren.  Morari.  ||  Xxii  lib.  grot. 
coninx  tomose  sjaers  lyfpachs,  daer  si  hoere  scout 
mede  ghelden,  sonder  merren.  Oork.  keer  e.  Diest, 
20  febr.  1328.  It.  Jak  tak  Dixmude  38. 

MERRING  (—e),  zn.  1)  In  merringe  zyn 
Tan  te  betalen.  Met  hetalen  ten  achteren  nptf 
ft.  être  en  retor d  de  payer.  \\  Datter  behocTen  te 
zyn  Yi  dingen  eer  men  ageren  mach  met  deser 
actiën  Tan  ipotheecke  eü  Torbyntenisse :  ierst...; 
ten  tweeden  male,  dat  de  sculdenere,  die  schul- 
dich  is,  zye  in  merringe  en  Tertrecke  Tan  beta- 
lingen, Y.  D.  Tay.  48.  Een  sculdeneer,  die  in  merringe 
is  te  Toldoene.  288. 

2)  Tusscihentijd,  fr.  iniêrvaXle.  \\  Alsoe  Terre  dat 
die  quetsuere  gebuert  waire  terstont  na  den  oploop, 
sonder  merringe  oft  intèrTalle  Tan  tyde.  Y.  P. 
Tat.  60.  —  Wairt  dat  dat  gebuerde  by  intèr- 
Talle en  merringe  Tan  tyde.  61  t®. 

MES,  zn.  o.  Zooals  thans,  fr.  oouteam.  —  Ben 
Tonnis  Tan  het  Hof  Tan  Brabant,  12  febr.  1546» 
in  zake  der  Meerseniers  §  Smeden  te  Antwerpen, 
meldt:  Brootmessen,  bruneermessen,  gondmessen, 
coyen-clooffmessen,  corckmessen,  ossen-doofPmessen, 
plectmessen  (.'),  roetmessen,  schapen-olooffmessen, 
Bchipmessen,  schoemaekersmessen,  screepmessen, 
snymessen.  —  De  keurboeken  Termelden  nog,  meest 
als  Terbodene  wapens:  Weidmessen  (Wede- 
messe)  met  cnoppen  of  met  hilten,  of  met  alToa 
hilten.  —  Ohartersche  messe  of  oautillen 
[coutillen].  La  Cume,  —  Oostersohe  (Hoes- 
tersche)  messen  met  hautinen  hiohten,  die  hilten 
hebben  Tan  selTon  houte  an  deene  side  of  an  beede 
siden.  —  Messe  die  men  heet  dolle  (met  pointe 
sceirpe).  —  Messe  met  pointe...  anders  dan 
weselyc  en  tamelyc.  —  Ontamelike  messen 
met  pointen  (en  ware,  dat  de  pointe  soe  ghebroken 
ware,  dat  schepenen  doohte  dat  mer  niemene  grist 
met  doen  mach.  —  Messen  met  crommen  ysermen 
hilten  eü  met  lemmeren  Tan  baselerkine.  Kh.  e. 
Auden.  1328,  R,  v.  wapenen.  —  Praechsch  mes. 
Cv.  Aalst  iihii.  —  Yerboden  te  draghene  alle  manieren 
Tan  langhen  messen,  baseleers,  langhe  pas- 
messe  of  Praechsche  messen . . .  sonder  alleenlie 
cortte  coocmeskens  of  pasmeskens  met  eeDsn 
naghele.  de  Ylauikce,  Vgh.  48  (1422).  — Scerpe 
messen,  die  gemaect  syn  om  mede  te  Techten, 
eü  die  soo  scherp  en  smal  syn  dat  sy  door  jjser 
en  pancier-  gaen.  C.  v.  Antw.  compiL  YI  j  10.  — 
Bremessen (2) I  houzweerden,  lange  messen  en 
lange  daggen  (die  selTe  lange  messen  en  lange 
daggen  synde  in  den  snede  langer  dan  Tan  twee 
Toeten  ten  hoeohsten.  Rekenk,  v.  Brah.  reg.  1^ 
fol.  99  O.  14  aug.  1459  a.  16.  —  Dat  nymant... 


MES. 


MES. 


203 


dragen  nooh  o?er  hem  hebben  en  aal..,  lange 
metBerOy..  dan  alleyne  eyn  clejne  dagge,  off 
eyn  ander  oleyn  metee,  gemaect  np  eyn  seker  mote 
Tan  lengden.  C.  v.  Maoitriékt  175  (1428).  ^ 
Soheemes  oft  opsteker...  lanck  mes, . .  pas- 
mee.  it.  e.  Samthioen  1558  bla.  274.  —  Broot- 
m essen,  opsteeokers.  Landoh,  v,  Chrimh&rgm  1666 
a.  22.  —  Langhe  opstekers  en  snyders  boven 
de  Tjff  duymen.  C,  v,  Casiel  A.ns.  —  Broetsny- 
ders,  langhere,  gelemmert  met  eenen  punte,  dan 
▼ijf  dumen.  C  kati.  Iptren  o.  84.  —  Haeghe- 
messe.  Yah  Lokxbxit  St'Bawm^  JSvêrpem  234  a. 
10;  de  Pr.  en  Br.  II  47.  —  (De  schout  van  's  Bosch 
was  jaarlfjks  messen  en  daggen  schuldig  aan  de 
leden  der  Bekenkamer.  Behenk,  v.  Brab.  reg.  184, 
foll.  177  T«.  XT  B.). 

MESCHIEF.  Zie  hibchibv. 

MESDACH.  Zie  mibdach. 

MESLIëDEN.  Zie  missBViEDB-iCAir. 

MESSADE,  icssBiB,  sn.  r.  Meit,  ft,  Jkmier. 
Kil.  Mes  si  e.  j.  mestput.  FimeiUum,  Mes.  ^nd. 
j.  mest.  Fimus,  \\  Bat  men  alle  messien  die  ter 
straten  ligghen,  afrumen  sal,  en  niement  vortane 
meesie  houden  dan  op  sijns  selfs . . ;  niement  en 
sal...  sine  messade,  ocht  dwater  datter  af  comt, 
moghen  leiden  over  eeneghe  strate.  Kb.  v.  Aniw, 
a.  168. 

MES8A0IEB,  zn.  m.  1)  VMwaekier,  fr.  garde- 
ekampétrê,  metwiêt.  ||  Item,  hebben  t'recht  van  te 
stellen  in  yder  prochie  eenen  messagier,  gheseyt 
pretere,  die  . . ,  dewelcke  vermoghen  te  vanghen  en 
arresteren  alle  quaetdoenders,  en  alle  degone  sohaede 
doende,  db  Pb.  en  Bb.  YII.  Scheldewindêkê  14 
(1730).  Zie  ook  fbbtbb. 

2)  Bode,  boodtekapper ,  fr.  mesMOfier,  ||  Een  crue- 
pel  of  manok  mach  wel  leen  ontfaen  om  te  ifjne 
messagier  te  voete;  soo  mach  een  blint  man  om 
te  schietene, . .  si  moghen  by  substituit  doen  be- 
dienen. WiiLANT,  LeMireeki  24. 

MESSE.  Zie  missb. 

MESSELANEN,  mbssblavdbv ,  sn.  mv.  Zekere 
kleedingtiof,  fr.  certmne  étoffe  pour  vétementg.  ||  Les 
bomrgetemre  [ligatuurwerkers]  fdbriquaient  les  Stoffes 
qmi  Staient  oonnves  dans  les  règlements  sous  les  noms 
de  bouras,  messelande  ofte  messelane  ei  saye, 
Bbmbbt  I  371.  376.  (Be  schryver  gist  dat  fiet 
dezelfde  stof  was  als  de  icxaBiAKEK).  PI,  ü.  VI, 
IX  676. 

MESSELGIER,  zn.  Stadsbode,  fr.  messager  de 
la  müe,  £il.  App,  Messagier  /  m  e  s  s  e  1  g  i  e  r.  Nmneius. 
II  Item,  en  sal  nyemant,  van  onser  stat  weghen, 
olederen  meer  gheven  dan  onser  stat  drien  knapen , 
twee  messelgieren,  en  den  tween  wechters,  die 
opten  thoren  waken.  Oork.  v,  kertogin  Joanna  13 
febr.  1328  a.  10. 

MESSELIJCK.  Zie  missxlijck. 

MESSIE,  zn.  v.  Jaarmarkt  ^  fr.  foire.  Kil. 
Misse.  Nundinae,  mereatus  solennis,  \\  Bair  veele 
lieden  loopen  op  en  ondereen,  hetzQ  op  een  messie 
oft  elder,  en  arbeyden  om  malcanderen  wee  te 
doen  oft  scade  aen  te  doen,  deen  is  den  anderen 
scnldioh  zijn  scade  te  richten.  Y.  d.  Tay.  87.  Zie 

ook  MISSB. 

MESTDACH  (Mesdagh),  zn.  m.  1)  Meerlijke 
dienst  of  kennoei,  fr.  service  seiffneurtalf  corvee. 
II  Meetdagh,  eenen  dagh  mest  te  breyden  Sckat 
der  ckegnsen  35.  Mestdagh  metten  wagen.  37.  Zie 
CIJKB0OBT  I  308. 

2)  Yervalscht  van  Misdag,  keiligdag,  feestdag , 
fr.  jowr  de  Jé/e,  Jour  fêriS,  ||  Bat  nyement  van 
den  guldebroeders  hem  vervoordere  eenich  poer  ofte 


omnt  te  stampene  up  zondagh ,  mestdagh  oft  andere 
heleghe  daghen.  Audeu.  meng.  I  116  (1514).  Indien 
ten  voorseiden  dioendaghe  ofte  zaterdaghe,  ofte  alle 
beede  de  daghen  mestdach  ware , . .  C,  v.  Qent  II 
262  (1547);  it.  399. 

ME8TELEN,  ow.(?):  ||  Zo  wie  meetelde  in 
eeneghe  weereken,  daer  de  coopman  grootelic  anne 
ghefraudeert  mochte  zijn.  Fbakb  db  Pottbb,  Qent 
n  490,  Ord.  Panders  (1541). 

MESTOAT,  zn.  o.  Weg  over  (Mdermasu  land, 
om  o.a.  mest  te  voeren  ^  fr.  ckemin  par  dessus  Is 
ckamp  d'autrui,  pour,  etUre  autreSy  oonduire  Ie 
fumier.  ||  Na  den  rechten  van  üccle  moet  een 
mestgat  oft  een  leydgat  te  zomere  oepen  staen,  en 
te  winter,  alst  gesayt  ee,  soe  maecht  syn  gesloten 
en  getuynt.  Belg.  mus.  X  100,  Brussel, 

MESTBAPERS,  zn.  mT,8iraatkeerders,ft,bala- 
geurs  des  rues.  ||  Le  métier  des  rammoneurs  des 
immundioes  des  ruesj  en  tkiois  mestrapers.  Bijksarek, 
ConseU  privé,  cart.  1011  (1784,  Mdlines). 

MESUSA(>E  (Meshusance,  meshnsanohe],  zn. 
Overtreding,  fr.  eontravention,  \\  Mesnsage  [var, 
meshusance,  meshusanche]  van  wette,  d&t  men 
gaet  buten  rechte  of  costnmen,  daerin  mneghen 
hem  de  mannen  ofte  heeren  mesuseren.  Leenreeki 
V.  1528,  fol.  4  V®.  It.  Oude  burokt  v.  Brugge 
xxrv. 

ME8USEEREN  (Meshuzeren),  onz.  en  wederk. 
wkw.  I.  ONZIJDIG.  —  Misdoen,  overtreden,  fr. 
eontrevenir.  Kil.  App.  Mesuseren.  Abuti,  deilin- 
quers,  ||  Offer  yemant  es,  die  de  voornoemde 
poinoten  eü  artyckelen,  of  eenich  van  die,  niet  en 
onderhaudt  of  eenichsins  daerjeghens  mesuseert. 
Fbavb  db  Pottbb,  Gent,  Y  198  (1541). 

II.  Wbdbbe.  —  Hem  mesuseeren.  JSene  mis- 
daad bedrijven,  fr.  mésuser,  eommettre  un  mêfawt. 
II  Als  een  vassal  ofte  synen  bailliu  hem  gheabu- 
seert  of  ghemesuseert  sal  hebben,  synen  heere  sal 
hem  mo^en  ontsaisieren.  O.  v.  Cassel  a.  22.  — 
Yan  eene  vrouw.  Ziek  te  buiten  gaam,  it.  (d^une 
femme)  s*oublier.  \\  Behouden  dien,  storve  Philips 
v<5ór  Liisbetten,  siin  wiif,  en  soe  dan  te  huwe- 
liike  trocke,  of  haer  meshuzeerde  met  eenighen 
man,..  Fbahb  db  Pottbb,    QetU  Y  501  (1430). 

METAEL  (Matael,  meetael,  motael),  zn.  en 
byv.  nw.  MBTALBH,  enz.  en  metablbch.  Koper  — 
liperen,  ft.  du  cuivre  —  de  cuivre.  Kil  Metael. 
MetdUum,  gal.  métal,  Maigne  d^Amis.  Mefaüum: 
aes;  bronxe.  Campana  aerea,  élocke  de  bronse. 
Metalle:  LAes  vel  eaeabus  aereus,  b(sssin  de  cuiere. 
II  Men  en  heeft  maer  eenen  metalen  pot  te  voor- 
deele,  en  eenen  pispot,  is  hy  daer,  en  niet  meer 
coperen  oft  metalen  potten.  C.  v.  Lier  xy  21.  Een 
brantyser  van  metael  oft  van  yser.  O,  v.  Antw, 
1582,  tit.  XLi  a.  100,  passim,  sladsvoordeel,  (In 
die  lange  reeks  van  allerlei  huisraad,  yseren,  ten- 
nen,  metalen,  komt  niet  éénmaal  het  w.  „koper*' 
voor,  zoodat  wy  alleszins  hier  gerechtigd  zyn  in 
metael  een  synoniem  van  „koper"  te  zien.  — 
Metalen.  Fr.  Van  der  Haeghen,  Ber.  tijden  I  116. 
Mottalen.  Fr.  de  Potter,  8ee.  cart,  376.  Motael. 
ld.  Ckron,  271.  Mottalen  [var.  Metalen].  C,  v. 
Lier  xy  21.  Motael.  Mataelen.  Meetalen.  Motaelen. 
DB  CoüSSBMAXBB,  TroubUs  relig,  I  334.  Yerloese 
sie,  Here,  van  der  pinen  der  hellen,  die  tebra- 
keste  die  mataelsche  poerte.  Oet^db.  xy  E.  181. 
v^  Offle.  defunet,  Besp. 

METE.  Zie  kibdb. 

METQEBEEL,  zn.  MedebelaugkMende,  ft.otHn- 
tSressé.  II  Betaelt  Joos  Ghyselins,  boven  den  XYIII 
lib.   par.   hiervooren   toegheleit,   nooh,  voor  hem 


204 


MET. 


MID. 


en  syne  metghedeelen,..  lxzii  lib.  par.  Andê»» 
mmg.  in  327  (1527). 

M£TINGBO£GK,  sn.  Orandkaartreiffisier ,  tt. 
aÜoê  eadaêtr<dt  terriër.  ||  d'Hoop,  Ihv.  Fl, — or, 
48.  60.  61.  110. 

METSë,  ul  m.;  xnv.  metser  (Maastricht). 
JfM,  fr.  coutêau.  II  De  den  anderen  jaight  mit 
eynen  ghetoghen  metse.  C.  o.  Meuutrichl ,  Stat  v. 
1380  a.  15.  Ib.  blz.  176.  Zie  ook  onder  liss. 

METSEMENT,  zn.  Mettdwerh,  fr.  ma^onnerie. 
II  Jan  Suremont,  omme  dat  hy  het  hantghedaet 
▼an  metsemente  meest  inneghestelt  heeft,  iii  lib. 
par.  —  Aen  den  voornoemden  Jan  Suremont  be- 
taelt ...  ter  canse  van  thantghedaet  van  metse- 
mente yan  tnieu  TleeBchhause.  Bxmbby  I  348 
(1661). 

METWINTER.  Zie  midwinteb. 

MEUDELINO  (—e),  zn.  QewoêlJx.fouU  \\  Daer 
was  so  groete  meudelinghe,  so  groet  ghedrom  en 
gheroup,  dat  bi  niemen  kennen  mochte  die  tfait 
daden.  Jhb.  Nap.  de  Pauw,  tBesouch  18  (1306); 
it.  22.  28. 

MEUCKEN,  MODBKEir,  MOKBN  (Modekin,  meu- 
deken),  sn.  o.  1)  Cfrcuin-,  ook  zoutmaai^  fr.  tMstire 
do  grmm  et  de  sel,  boiëièUt,  Kil.  Meucken  /  moken. 
Modioltu,  II  In  ptMTochia  de  Boucle . . ,  de  Vs  hon.^ 
de  qw>  debetur  annuatim  ii  7s  halsters  eüiffinie 
preter  ^/^  modekin,  ^/,  firtal  avene.  Tait  Loebben, 
Si'JPierre  1281 ,  bis.  402  nr.  896.  —  I  viertel  =  4 
modekens  Antwerps,  oft  6Vs  viertelen  Brussels.  — 
Vs  zak,  2  modekens  Antwerps  maken  3V4  viertelen 
Bmssels.  —  Vi  ^^^^  ^^^  ^  modekens  Mechels,  z\jn 

2  zister  2Vt  Tiertel  Brussels.  —  i  Tiertel  oft  4 
modekins  Mechels  zijn  te  Brussel  1  sister  3  viertel.  — 
I  modeken  of  4  quaerten  Mechels  maken  1  Tiertel 

3  spinten  Bruss^.  —  i  meuken  =  2  achterlingen 
Gendts.  —  1  viertale  =  2  meukens  aldaer.  C.  v. 
JBruesdf  Maten  va»  ds  fframem  Een  corenmeucken. 
O.  V,  Aniw.  1582,  tit.  ZLI  a.  104,  Stadevoordeel. 
Een  moken  terwen.  Géitabd,  A»tw.  arch.  I  24 
(1549).  Vier  mokens  rogghe.  Twee  mokens  coeren. 
AudeM.  meng,  I  81.  85.  (1682).  Een  halster,  een 
moken,  8  pinten  evene.  de  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen, 
8  (1750).  tMeudeken  Tan  den  zoute,  te  wetene 
eene  Tiertale,  houdt  ghelijc  ooorenmate.  C.  o. 
Aalet  408. 

2)  Alckermaaty  ir,  meewre  agraire,  \\  De  Oude- 
naardsohe  kastelnijmaat  is  Tolgenderwijze  Terdeeld: 
het  bunder  in  400  Tierkante  roeden ;  100  Tierkante 
roeden,  of  ^t Tierde  Tan  een  bimder,  wordt  een 
Tierendeel  genoemd,  en  25  Tierkante  roeden  een 
meuken  of  een  honderd  lands.  de  Pb.  en  Bb. 
Natareih  16. 

MEUTEN,  OW.  Mmten,  h.  s'émeuter.  ||  Jan  Tan 
ArteTelde,  ghebannen  bi  der  Wet  Tan  Ghend  i 
jaer,  Tan  meuten  en  Tan  ballinghen  te  sustinerene. 
Fbans  de  Pottbb,  JPetit  eart.  48  (1360).  It, 
Second  cart.  88  (1365);    C.  v.  Gent  I  542  (1358). 

MEUTERIE,  zn.  MuUeHj,  fr.  mutinerie.  ||  Van 
meuterien,  commotien  eü  sedicien.  PI.  e.  VI.  20 
dec.  1527 ;  I  44. 

MIDDEL,  zn.  Tiusckenkomet ,  fr.  intermediaire, 
—  Heer  sonder  middel.  Die  rechtêtreeke  leen- 
roerig  ie  van  den  keieer  of  van  den  koning ,  onmid- 
dellijke hoer,  fr.  seigneur  immédiat,  gmi  rdève  direo- 
tement  de  Vemperew  on  du  roi,  ||  Zo  bidden  wy 
hem,  heere  Tan  Amboeyse  en  Tan  Dendermonde, 
onsen  lieTen  en  gheminden  heere ,  zonder  middel , . . 
Oork,  10  aog.  1845  (Wijtbhait  168;  it.  174).  De 
stadt  en  't  landt  Tan  Dendermonde  is  eene  heer^ 
IQckheyt  en  eygendom  op  B\jn  selTon,  sonder  mid- 


del en  Tan  niemant  ghehonden.  0.  leenkqf  o.  Dm» 
dermonde,  1   1.  tPriuceliJck  edele  leen,  twelcke  ai 
heeten  /eudum  regale,  is  tgheen  dat  men  sonder 
middele  ont£aet  Tan  den  keysere  of  Tan  den  coninc 
in  zijn  rijcke,  met  eenigher  grooter  digniteyt  daer- 
mede  gheToecht,  ghelijck  als  zijn  de  graefsschepen 
Tan  Vlaenderen  en  Tan  Aelst.  Wiblaitt.  Leenreckt 
17.  //.  Sohayes,  CoUaüe  350.  —  By  oft  sonder 
middel.    Middellijker'   of  onmiddeüijkerwigzéy    fr. 
médiatement    ou    immSdiatement,    ||    Oook   in   alle 
bancken,    onderbancken   en    heerlijckheden   onder 
onse  Toors.  mancamere  oft  leenhof,  by  oft  sonder 
middel  resorterende.    C,  leenhof  Valkenburg,  SHjl 
1631    a.    102.    De   Toomomde   smalle   wetten . . . 
staen  ten  betrecke,  zonder  middel,  ter  camere  Tan 
denseWen  scepenen.  C,  v,  Oent  11  6.  —  Sondbb 
MIDDEL,  a)  Zonder  tuetekenkomet,  fr.  eane  inier- 
vention.    ||   Dat   wi    [»/.  de  steden  en  gemeenten 
Tan  Brabant  en  Limburg],  aensiende  en  merken- 
de.., en  om  ewelic  onghesoheiden ,  onghesundert , 
te  gader  te  bliTene,   sonder  middel  [niet  „zonder 
wijziging  of  Terandering"],  met  trouwen,  Trienscapen 
en  eendrachticheiden,  hebben  geaccordeert  en  OTer- 
eengedraghen ...    Brab.    Yeeeten   8  mrt   1354;   II 
473.  —  b)  Bechietreekt ,  fr.  di^ectement.  ||  So  waer 
woUe  ghecocht  wert,   eest  dat  men  se  te  Denre- 
monde  in  de  waghe  leTerdt  en  ontfaet,  daeraf  sal 
men   assise   ghoTen  ghelijc   of  sij    sonder   middel 
binnen  Denremonde  Tercocht  waere.  de  Vlakutck, 
Ace.  13  (XV  E.). 

MIDDELAEB  (M^air,  —eer),  zn.  Makelaar , 
fr.  oourtier,  Elil.  Middele r.  Mediator,  ||  Aengaende 
een  makelaire  oft  middelaire,  .geheeten  in  latine 
proxeneta,  eest  dat  beijde  de  partijen  hen  aen  hem 
gedragen,  zoö  sal  hg  tuijgen.  Y.  p.  Tay.  338  t^ 
Desgeiycx  zouden  [nl.  de  rechtsgeleerden]  mogen 
seggen*  en  distingueren  Tan  den  middeleers  oft 
makeleers  Tan  eender  comanseappen  tusschen  par- 
tijen ,  als  men  die  zoude  willen  leyden  als  getuijge 
om  die  comanscape  te  thoenen.  335.  v^. 

MIDDELYONNIS  (—se),  zn.  t.  Voorloopige 
[tuBschenloopende  ?]  uiiepraakf  fr.  senienoe  interih 
cutoire.  ||  Sentencie  interlocutorie  is  een  middel- 
Tonnisse  uuijtgesproken  bij  den  richter  tusschen 
dbeghin  en  eynde  Tan  der  saken ,  en  niet  opt  prin- 
cipael,  maer  opte  aeuTallende  en  uuytdalende 
questien,  die  r^sende  zijn  hangende  den  princi- 
palen gedinge.  V.  D   Tav.  220  t®. 

MIDSOMËB  (Midzomer,  middesomer,  middel- 
somer,  middenzomer,  middelszomer,  midszoemers, 
middenszomer,  middensomer,  middezomer,  myts- 
zomer).  Zooals  thans.  Midzomer ,  fr.  milieu  de  Vété, 
Kil.  Midsomer.  Media  aettae.  Deze  tijdebepaUag 
komt  in  de  oorkonden  voor  om  den  dag  van  euU 
Jan  den  Dooper  of  Baptisia,  24  iuni,  te  onder' 
scheiden  van  den  dag  van  sint  Jan,  apostel  en  evan- 
gelist,  (midwinter),  27  december,  fr.  cette  fixaüon 
du  temps  se  rencontre  dans  les  documents  pour  distin' 
guer  Ie  jour  de  saint  Jean-Baptiste,  24  ;«ui,  du 
jour  de  saini  Jean  apótre  et  évangeliste,  27  décemhrs 
{milieu  de  Vhiver),  —  Beide  siiU  Jansdagen  wakren 
bijzondere  vervaldagen  van  pachten,  einzen  en  renten, 
fr.  les  deux  jours  de  saint  Jean  étaient  des  iours 
d'échéance  particuliers  de  fermages,  eens  et  rentes. 
II  Binder  acht  dagen  Toer  sinte  Jansdach  te  midde 
somere.  K,  v.  ter  Piete  1265  a.  52.  Saterdaghes 
Tor  sint  Johansdaghe  in  middelsomer.  Oork,  29 
juni  1269.  Sondachs  nar  sente  Jhansdach  in  midden 
zomere.  Oork,  27  juni  1283.  Dat  andere  es  des 
anderen  sondagh  nae  sente  Jansdach  in  midsomer. 
17  april  1290.    ZeTentiene  weeken  na  sinte  Jans- 


kit). 


kijK. 


^ 


daghe  middeU  somers.  OorJe.  26  apr.  1291.  Binnen 
den  achte  dagen  na  spnte  Jhansdach  in  midden 
zomere.  Oork.  mei  1294.  Tusschen  Cinxendach  en 
sente  Jhansdach  in  middenzomere.  Oork.  29  apr. 
1297.  Te  eiker  sinte  Jansmesse  mida  zoemers.  Oork. 
'  joni  1805.  Te  sente  Jansmesse-Baptiste  te  midde 
somer.  Godsh.  Brussel  H  1653  fol.  30  (1344). 
En  passim, 

MIDWINTER  (Medwinter,  medewinter,  mede- 
wynter,  metwinter,  middelwinter,  mydwynter). 
Zoocds  thans,  fr.  milieu  de  VMüer.  Kil.  Midwinter. 
Media  hyems.  Zie  HiDSOiOEii;  edoch,  *t  is  te  bemerken, 
dat  door  „midwinter**  bepaaldelijk  de  27e  dec. 
gemeend  werd,  ofschoon  de  naam  Tan  sint  Jan 
er  niet  bg  uitgedrukt  staat.  ||  Dese  tarwe  es  hi 
Bculdech  Alrehelegermesse  en  onthir  en  merwintre 
[2.  medwintre]  vergoaden  te  sine.  Oork.  mei  1249. 
Te  gheldene  telken  medewintre.  Oork,  23  mrt 
1297.  Yichtich  sols  Vlaems  te  eiken  medewintre. ., 
die  handre ...  te  eloker  sint  Jansmesse  midszoe- 
mers.  Oork.  juni  1305.  Dat  niemen  moet  sceren 
bi  nachte, . .  het  en  zy  yiii  daghe  Toor  medewynter 
ghedurende  tote  Dertiendaghe.  Kb.  lakeng.  Iperen 
1366  III  3.  Alle  Sente- Mertgnsdaghe  Tor  metwinter. 
DS  Ylamince,  Zwijveke  100  (1317). 

MIEDE  (Mjede,  mide,  meyde,  mete),  zn.  t. 
1)  öift,  geschenk,  fir.  don^  préseni,  cadeau.  Eil. 
Miede/miente,  miete.  DofiKm,  munus.  ||  Dair- 
omme  sal  een  richter,  by  eedts  dwange,  altijd 
hem  pijnen  goet,  cort,  onvertogen  recht  te  doene, 
alsoe  wel  den  armen  als  den  rijcken,  zonder  om 
mgeden  wille,  en  om  giericheyt  wille,  oft  om 
liefde,  gunste,  haet  of  nijt  oft  om  gramscappen 
dat  te  laten,  oft  om  yreesen  wille  van  der  doot. 
y.  D.  Tay.  373  T^'.  Dat  de  keurmeesters  Tan  den 
TOgelen,  gansen  enz.,  int  keuren  Tan  denseWen 
njet  en  zullen  heysschen  oft  nemen  eenighe  ghifte 
Oft  mete . . .  XZYi  juli  zyc  zliij.  Archief  Bergen- 
op'Zoomy  Ord.  1524— 58.  litt.  H  3  nr.  14  (Cuypers 
T.  y.).  Geit  oft  enighe  andere  ghiften  oft  miede. 
K.  o.  S(-Truiden  1366  a.  34.  Om  Trientscap,  om 
myede,  om  Trese,  om  nyt  noch  om  haet.  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  132  fol.  102.  Gifte  oft  meyde.  JEed 
der  zxi  gesworenê  Ie  Loven  XYiii  E. 

2)  Voordeel,  ft.  proflt{?).  ||  Waert  dat  deghene, 
die  alsoe  uuttrocken,  in  dien  Termete  ofte  twiste 
yet  te  handen  trocken  daer  der  stat  mide  oft  scade 
af  comen  mochte,  dat  men  dat  houden  soude  ane 
haer  lyf  en  ane  haer  goet.  Kb.  «.  Aniw.  195.  (Zou 
er  niet  moeten  gelezen  worden  „Iaat  oft  scade", 
zooals  in  de  K.  v.  Si-Truiden  1366  a.  48?). 

MIENTE.  Zie  Mibde. 

MIERSEL  (Mierssel),  zn.  m.  Mortier  ^  fr.  mor- 
tier {})  II  Men  consenteert  en  leght  toe  denzelTen 
ghesellen  en  der  gulden,  de  alleye  Tan  de  Eyn- 
poorten,  metten  huseken  daerondere,  en  eenen 
mierssele  daerinne  staende,  omme  heurlieder  poer 
ofte  buscruut  daerinne  te  stampen.  Auden.  meng. 
I  113,  Coleuvreniers  1513. 

MIETE.  Zie  Miedb. 

MIJDEN,  OW.  Ben  seheefbeen  hebben y  fr.  étre 
eagneux.  ||  Hij  was  mijdende  oft  manck  ghaende, 
zynen  knien  slaende  jeghen  zijn  ander  been.  Fbbd. 
yAN  DBB  Haeghev,  Ber.  tijden,  IV  94. 

MIJFËLEN,  OW.  Een  zeker  verboden  spel,  fr. 
eeriain  Jeu  prohibé.  ||  yan  te  spelene  met  teer- 
linghen,  en  dobbelspel  te  houdene..  en  den  weerdt 
ofte  weerdinne,  die  se  [nl.  de  spelers]  in  sgn  hnys 
sal  laten  dobbelen  ofte  myfelen,  oic  iij  ponden  par. 
(C  kast.  Iperen,  c.  114. 

MIJL  (—e),  zn.  t.  Brabantsohe  mijle,  fr. 


tieue  de  Brabant.  EU.  Mijle.  MtUiarium,  milUare, 
mille  passus.  ||  Dat  men  alle  dlant  Tan  Brabant 
doere,  Tan  allen  ouden  tijden  heeft  f^eüseert,  en 
alnoch  dagelijcx  is  userende,  dat  men  Toer  eene 
mijle  rekent  duysent  roeden,  en  Toer  elcke  roede 
twintich  Toeten,  den  Toet  genomen  ter  plaetsen 
daer  deselTe  metinge  sonde  gebueren;  en  dat  men 
alomme  in  Brabant*  useert,  dat  soe  wanneer  men 
aldaer  is  metende  een  mQle,  Tan  den  eenen  molen 
totten  anderen,  dat  men  behoort  te  metene  Tan 
den  eenen  dragenden  molosteen  totten  anderen,  en 
dat  men  tot  dyen  behoert  te  Tolgene  de  gemeyne 
herbane  oft  Taerwech.  Bekenk.  v.  Brab.  reg  189 
fol.  96  T^  (Declaratie  Tan  twee  gezworen  landmeters 
Tan  Brabant  13  jan.  1547.  Volgt  eene  geiykluidende 
Terklaring  Tan  de  stedelijke  orerheid  Tan  LoTen, 
en  Tan  de  schepenen  Tan  het  dorp  Herent,  hg 
LoTen,  18  jan  1547).  —  Een  Ne^rlandsohe 
mijle  bcTat  1000  roeden,  of  wel  (de  roede  tot 
20  Toeten)  20,000  Toeten,  of  8,000  schreden.  C.  v. 
Brussel,  Maten  van  de  landen  en  mijlen. 

MIJN,  bez.  Tnw.  1)  Zooals  thans,  fr.  moM,  mien. 
—  SpBEüK.  Dat  m^n  is  en  can  men  my  niet 
gegeTen.  y.  d.  Tav.  239  t®.  —  Mijw!  In  den 
openbaren  verkoop  van  visch,  de  gébruikdijke  toeëi- 
geningsroep,  fr.  è  moi!  mien!  Ie  eri  usuel de Vappro- 
priation  dans  les  ventes  publiques  de  poisson  {meum 
est!).  II  Item,  harino  en  bocxhoeren  die  ter  merot 
compt  met  oorTen  oft  manden,  die  sal  men  ierst- 
werf  afsetten  Tan  den  waghen,  en  die  Tinders 
selenen  waerderen  eer  menne  loeft  oft  Tercoopt, 
en  selen  setten  die  beste  manden  bij  hen  seWen, 
daemae  die  snooder  sQn,  en  alsoe  Toert  nederweert, 
elo  nae  zynre  persuwen  ( .').  En  dan  sal  men  elc 
Tan  den  besten  manden  loTen  Tan  boTen  neder- 
weerts  afgaende,  gelijc  anderen  risch;  en  die 
ierstwerf  „myn'*  seeght,  die  sal  den  harinok  oft 
bocxhoren  hebben  en  behouden;  eiï  alsoe  sal  men 
Toert  doen  Tan  den  anderen  manden,  die  aiger 
syn.  Bekenk.  v.  Brab,  reg.  136  fol.  189,  Keure  v. 
1486  a.  40  Brussel.  It.  DB  yitAMivCE,  Aee.  25; 
C.  V.  ri.  Pet.  villes,  III  317.  Zie  ook  Ivgblt  II 
6;  en  DoifEiir  I  359. 

2)  y<5<5r  myn  of  na  myn.  Zeker  verboden 
spel  f  fr.  certain  jeu  prohibé.  ||  So  wat  manne  mit 
dobbelsteyne  Talsoh  spUl  speelt,  off  op  worftafelspel 
„Toir  myn  off  na  myn'* ,  by  dage  off  by  nachte . . 
O.  Liégcy  in  série,  27  juli  1469  a.  36. 

MIJNE,  zn.  Palmslag,  h.  paumée.  Behalve  in 
den  verkoop  van  viseh,  tien  wij  den  roep  „iittfii**, 
en  het  werkw.  „myiMa"  gebruiiét  in  openbare  ver- 
paehHngen  der  belastingen,  fr.  nous  voyons  aussi 
emploger  Ie  eri  de  „mijn'M  et  Ie  verbe  „mynen" 
dans  Vaffermage  des  impositions.  ||  Dat  die  ghene 
denwelcken  de  mQne  oft  palmslach  sal  biyTen,  sal 
schuldich  zyn  ten  minsten  Tier  hooghen  op  te 
stellen.  Fl.  v.  Brab.  20  sept.  1577  a.  7;  Il  63. 
Zie  hieroTer  de  aanteekening  Tan  yan  den  Hane, 
O.  V.  O  ent  op  II  5. 

MIJNE,  zn.  T.  1)  Natuur,  houtsoort,  fr.  nature, 
essence  de  bois.  Kil.  Mgne.  Natura.  \\  tGhestoelte 
in  den  hooghen  choor  (ofte  omdat . .,  ofte  omdat 
te  herte  een  myne  Tan  haute  was),  was  onghe- 
scheut  ghelaten.  Ebbd.  yiK  sbb  HABaHEK,  Ber. 
tijden  I  157. 

2)  yrauwen  Tan  lichter  myne.  Vromoen 
van  lichte  nakmr  of  leven ,  ft.  femmes  iTune  n€fture 
légere,  ||  Dat  alle  Trauwen  Tan  lichter  myne  en 
oneerbare  leTen,  Tolghende  den  Tooigheboden  tan- 
deren  tyden  daeraf  uutgheleyt,  kunnen  runmen  en 
yextrecken  nat  heerlioke  en  goede  ghebnerten  tsi^ 


206 


Mm. 


MIJN. 


der  stede,  daer  ze  hemlieden  houden,  en  gaen 
logieren  en  woeuen  in  de  pUetsen  en  quartiren 
daertoe  gheordooneert ,  te  wetene  Orencelde  en 
ten  Groenen  Briele.  Hitttteks,  Corpor.f  ord. 
magiitr.  v.  Q^nt  19  febr.  1511. 

MIJN£N,  OW.  In  openbare  verpachtingen.  Ver^ 
paehten  b\^  het  roepen  van  „m\jn*\  fir.  affèrmer  au 
eri  de  „mijn*\  Sol.  Mijnen,  past  het  w,  toe  op 
aUe  veilingen  b^  opbod  en  het  roepen  vam-  mijn/ 
fr.  In  vendiiione  et  auetione  pMica ,  meum  eet, 
dieere^  eUriqne  rem  auetam  adtumere  certo  pretio. 
II  Dat  men  de  Toorsohreven  paohtinghe  doen  aal,., 
t^sij  met  m^nen,  keersberringhe  oft  hooghinghe. 
JPl.  V,  Brab.  14  dec.  1570  a.  6;  II  40.  Zie  het 
Toorgaande. 

MIJNMËESTER,  zn.  Meetter  van  de  vieohvei- 
Un^j  ir.  maitre  de  minqne.  jj  ZooTerre  alst  aenghaet 
d'offioien  Tan  sergeanten ,  boden,  mynmeestere, 
comisen, ..  O.  o.  Qent  II  430  (1594). 

MIJT£y  zn.  ▼.  Koperen  mnnt  geelagen  onder 
FhiUpe-den-Ooede  (1439—1467)  [en  ook  yroeger] , 
waarvan  <29  12  =  1  groote,  fr.  monnaie  de  euivre 
frappe  eoue  PhUippe-le-Bon  [et  auBsi  antérienre- 
ment]  dont  12  =  1  groe.  Van  deb  Chijs  ,  Sertog- 
dom  1  138.  147.  —  Dobbel  Brabants  mijte, 
koperen  munt  van  2  m^ien^  geslagen  onder  hertog 
Jan  lY  (1417—1427),  ir.  doublé  mUe  du  Brabant  ^ 
monncne  de  euivre  de  2  miteê,  frappée  eoue  Ie  due 
Jean  lY .  Ibidem,  KiL  M^te.  (^oli  vUieeimi  genue , 
vulgo  mita,  ||  Sal  nog  maeken  myten,  daeraf  die 
6  gaen  selen  roor  een  priesken.  Hetlbit,  Antwoord 
41  (Commieeie  v.  26  aug.  1429).  Xii  oude  mijten 
maken  j«n  ouden  gr.  Jiiuntwtutrde  m  Brab.  fol  63, 
XV  E. 

MIJTEREN,  bw.  JEene  onUerende  etraf,  bij 
middel  van  het  op  het  hoofd  uiten  van  eenen  mijter, 
fr.  peine  infamante,  par  la  miee  d*une  mitre  eur  la 
tite.  II  Misdaet  van  simpel  sortilegie,  daeraf  men 
den  misdadigen  pleecht  te  myteren  en  op  de  kake 
te  setten.  Y.  d.  Tay.  55  7°.  Zie  Cavnaebt,  B^ 
dragen  433. 

MUTNAQELS,  zn.  Nagele  van  den  prijs  eener 
m^y  fr.  clous  du  prix  d'une  mUe.  ||  Gheeocht... 
iie  mgtnaghele  an  tselre  werc  aen  tstakyts  aen 
de  baeldye  van  den  houtwercke  op  't  schepenhuis, 
cost . .  YiiJ  8.  It.  xxY  naghele  van  twee  miten 
tstuok,  cost  II  s.  Stadsrek,  Ninove  1470. 

MILLESOEK.  Zie  BisLisoEir. 

MINEERE,  znw.  vr.  Mijn,  ertsm^y  fr.  MtiM, 
MfMièrtf.  Kil.  App,  Minere.  Fodina,  vena,  \\  Oft 
lemende  te  oondempneren . .  euwylgo  in  een  minere 
oft  cnijl  Tan  metale  te  arbeyden  en  te  wercken. 
V.  D.  Tav.  66.  Zie  ook  Cuii.  II  117. 

MINISTER,  zn.  Voogd  of  geestelijke  bestuurder 
van  een  klooster  y  fir.  directeur  spiriiuel  d^un  couveni. 
II  Dat  voor  ons  [soepenen]  en  heer  Amoude  van 
Loo,  ridder,  schout  Tan  Dyest,  de  momboiren  Tan 
den  Heiligen  G«est  in  Onser-Yrouwe  capelle,  de 
kerckmeesters  Tan  deseWe  capelle  eü  de  minister 
Tan  de  Regarden,  bekenden  en  geloofden  Toer  haer 
selTen  en  TOer  alle  degenen  die  namaels  in  de  Toer- 
toroTene  momboirscap,  meesterscap  en  ministerscap 
oomen  souden,  den  Selsusteren,  die  men  seyt 
gemeynlio  Swesteren  Tan  der  derden  ordenen  te 
Dyest . . .  thuys  metten  gronde.  Baymaeebbs  ,  Ker- 
kelijk Diest  389  (1376). 

MINISTERSCHAP.  Zie  het  TOorgaande. 

MINCKE  (Myncke,  mincte,  menke),  zn.  Ver- 
minking, fr.  mutHaüon.  Kil.  Mincke/mencke. 
MuiilaHoy  laesio,  jj  Dat  hy  . . .  heffe  alle  dat  recht 
«n  alle  die  mesdade  [nl.  boeten]  die  dairaf  Tallen , 


uteghenomen  huussuekinge,  Tan  minoten,  vsn  mans- 
doede,  van  moerde,  Tan  dieften  en  Tan  vrouwen 
te  Tercrachten.    Oork.  16  jan.  1292,  Brab.  geesten 

I  679.  De<  Toorseyde  schepenen  hebben  ooc  ken- 
nesse  Tan  mjrncken,  letten  of  ghebreck, . .  Cv. 
Qent  III  7,  Meenck-leempde  is  Tinger  oft  teen  aC 
C  gr.  Loon,  I  68.  Mincke.  O.  v.  Santhoven,  k,  en 
br,  1665  a.  4.  7.  Mencke.  O.  v,  Antw,  1545  II  6; 
III  22.  Mincke.  C.  v.  Antw,  compU,  YIj  13.  Mincke. 
O.  V,  Aalst.  474.  Myncke.  C.  v.  Assenede  i  10. 

MINCKEN,  bw.  1)  Het  Hchaam.  Verunnkeïï, 
fr.   mutiler.   Kil.   Min  eken/ mencken.   MuiHare, 

II  Alle  die  portere,  en  alle  die  woenende  sijn  bin 
den  soependoeme  te  Brugghen ,  en  man  doden  iof 
mincken , . .  C.  v,  Brugge  I.  K.  v.  1281  a.  9 ;  fr. 
tekst  afoleur,  Soo  wie . , .  eenen  anderen  mincte 
oft  leempde,  oft  sijn  let  afhaeme,..  C.  v.  JHest, 
Keuren  v.  vechten,  a.  9. 

2)  BrioTen.  Verminken  ^  fr.  tronquer  (des  lettres), 
II  Dat  die  [bricTe]  in  haerre  macht  bÜTen  soelen 
en  ODgheminct  en  onghecrenct  bi  dese  brisTe. 
Chrk,  heer  v,  Diest  j  3  april  1367. 

3)  In  geldzaken,  a)  Afhouden ,  fr.  retenir,  dSdmre, 
Kil.  Minnere  y  diminuere.  ||  De  hueraere  moeste 
tselTO  al  debourseren  [nl,  den  tienden  penninck — 
1575] ,  en  danof  myncken  zynen  huusmeestre  deen 
helft.  Piot,  Chron.  514.  —  b)  Het  beloop  eener 
belasting.  Verminderen,  fr.  dUninuer  (Ie  montamt 
d'une  imposition),  ||  Dat  men  trecken  sonde  bij  den 
keyser  eü  hem  bidden  om  gratie,  dat  zgne  Majt 
ghelieTon  zoude  de  Toom.  somme  te  mincken,  want 
die  Tan  0hent  gheenen  middel  en  saghen  om  zulck 
eene  somme  pe  Terleesten  binnen  soo  oorten  tijt 
Fbaitb  de  Pottsb,  Chron.  183  (1540).  It.  de  Pb. 
en  Bb.  XXYI.  Bupelmonde  101  (zvi  E.). 

MINCKENIS  (Minkenesse),  zn.  VeruUnkiugy  ft. 
mutilation,  ||  En  ioffer  es  doot  no  minkenesse,  no 
let  tebroken,  hie  es...  K.  v,  Brugge  1281  a.  2; 
ofr.  afolure, 

MINCKUSERS  (Mynckysers,  minckysers),  zn. 
mv.  Voetangels,  voetijsers,  fr.  ehausse-trapes.  Kil. 
Minckijser.  Machinulae  ferreae  tetragonae  aeuleit 
exstantilms ,  quae  ut  inimidpedes  laedant,  sparguntur. 
II  Te  Mechelen  smeedde  men  al  dat  men  mochte 
mijnckysers,  om  te  weerpen  in  de  marasachen  en 
passaigen  daer  de  vyanden  commen  mochten,  om 
haer  peerden  te  vermijncken  en  de  voetknechten 
Tangheiycken ;  want  hoe  men  se  weerpt,  zg  staan 
met  een  pinne  upwaert.  Fbbd.  Yav  deb  HAEaHiir, 
Ber.  tijden  lY  253.  Ben  tonne  minckysers.  G^abd, 
Antw.  areh.  Y  202  (1584). 

MINCKINQ  (Mynckinge),  zn.  t.  Vermisulering, 
fr.  diminution,  ||  Van  den  mynckinghe  van  deo 
sallaris.  C.  v.  Brugge  II  221  (1514). 

MINCKSEL  (Mincsel),  zn.  FermtiiJUfis^,  fr. 
mutilation.  ||  Wie  een  sneert  trecte..;  ware  dat 
sake  dat  hire  jemanne  mede  sloghe,  dat  hl  blodde, 
sonder  mincsele,  hi  waers  om  c  so.  K.  v.  Antw, 
1292  a.  5.  It.  K  v.  Brussd  a.  6.  De  K.  v.  2f^ 
zegt  a.  7  sans  afoUer  membre. 

MINNE,  zn.  v.  1)  Liefde  (tot  God),  fr.  amaur 
(de  Dieu).  Kil.  Minne.  Amor,  \\  Omme  die  minne 
van  Gode,  en  omme...  Oork.  30  sept.  1278. 

2)  Gtenegenheid,  fr.  affection.  \\  Wi,  Jan,  hertoghe 
van  •  • .  Brabant , . .  omme  die  minne  en  omme  die 
onste,  die  wi  draghen  en  hebben  tonsen  lieTeo 
portren  Tan  onse  stat  Tan  LoTone, . .  Brab.  Teesten 

I  773  (25  noT.  1327). 

3)  Vriendschap,  eendracht,  fr.  amitiA,  ooneords, 

II  Ooc  zo  was  tTpre  de  minne  zeere  oleene.  Ol.  v. 
DiZMiTDE  129.  Die  Tan  Ypre  ne  waeren  daer  niet, 


MIK. 


MIS. 


207 


by  der  groote  aermoede  en  deene  minne  die  doe 
in  de  stede  was.  170. 

MINUT£RI£N,  zn.  mr.  Fifn  goud-  en  tilver- 
werk,  fr.  ouvrapes  déUeats  cTar  et  d^argeni,  \\  Dat 
ick  maken  sal  alle  mijne  weereken  van  silver  [die 
Tan  goud  gaan  Tooraf] ,  soo  deghone  die  men  noemt 
groBseryen ,  als  deghone  die  men  noemt  minuteryen, 
up  den  voet  van  ii  penninghen  en  tui  greynen 
fijn  zilver,..  Faaks  db  Fottzb,  Gtent  299.  lied 
der  goud'  en  gUoersmeden  XT  £.  It,  PI.  v.  Brab. 
V  836;  JPL  v.  VL  VI  1274  a.  2,  en  VIII  271. 
281.  Zie  ook  GBOSSBBiBir  I  540. 

MIRACUL£N.  Zie  Blauw. 

MI8  (Mijsse,  messe),  zn.  1)  Zooals  thans,  h. 
meese.  Te  messe  ga  en.  Den  eereten  kerkgang  doen 
na  eene  heoaUing  ^  fr.  faire  eee  relevaUlee.  Kil. 
Misse.  Saerwm.  vulgo  miesa.  \\  Orotrint  Pargs 
gesohiede  oyck  desselfs  gelycke  [namelyk  dat  er 
Teel  raenschen  getroffen  werden  van  den  bliksem], 
doen  de  coninginne  te  messe  sonde  gaen  van  eenen 
soene.  Piot,  Chron,  80  (1886). 

2)  Enviciasx.  Eene  mie  ingettdd  ten  eeuwigen 
dage,  tr.  une  meese  fondfe  è  perpétuité.  \\  Dat... 
Begner  Van  Cleeft, . .  begert  heeft  erftlgck  te 
assigneren  en  te  beweysen  22  vaeten  corens  erft- 
pacht , . ,  om  erffelgck  en  tot  eeuwigen  daege  gedaen 
te  hebben,  alle  weekens  eens,  een  erftmisse  in 
Onser-Lieve- Vrauwe  cappelle  van  Montenaoken , . . 
Kemfbnbbbs,  Montenaken  I  269  (1515). 

8)  Met  tooord  ^miese^^  eohijni  hier  te  lande  ook, 
gelijk  in  DuUeehland,  de  bet.  gehad  te  hebben  van 
eene  jaarmarkt  op  eenen  heiligen  dag  in  de  n€ib^heid 
der  kerk  gehouden;  wij  troffen  het  slechte  aan  ale 
een  bijxonderen  vervaldag:  sint  Andriesmisse,  sint 
Baafsmisse,  sint  Jansmisse,  sint  Martinsmisse ,  sint 
Bemeismisse,  fr.  Ie  mot  misse  semble  avoir  signifié 
iei  aussiffoiref  marché  annuel,  eomme  en  Aüemagne, 
ienu  un  jour  de  JUe  d  prot^iié  de  Véglise;  mais 
nous  ne  Ie  reneontrdmes  que  eomme  jour  pcurtioulier 
d^éehéance.  Xil.  Misse.  Solennitas ,  soUennia..  & 
Nundinae.  mêrcatus  solennis. 

MISAVONT  (Messavont),  zn.  De  dag  vóór  eenen 
ton-  of  heiligdag,  fr.  la  veiUe  d*un  dimanehe  ou  jour 
de  féte.  II  En  Toort  alle  de  messaTonde,  daer  men 
den  dach  af  Tiert  in  de  kerke,  Paeaschedagen ,  te 
noenen  twerc  te  laten.  [Wij  hebben  dit  artikel 
Terstaanbaar  gemaakt,  en  men  bedenke,  dat  er  in 
de  ZIT  £.  vier  Paaschdagen,  en  geTolgolyk  mis- 
dagen  waren].  Begl.  tijkwevers  te  Sint-JPeetersdorp 
b^  €^ent,  Mei  1280  a.  6.  Zie  ook  db  Pottbb, 
Oent ,  V  149. 

MISBACK£N  (Mesbacken),  ow.  Set  brood  anders 
maken  dam  de  verordeningen  het  voorschrijven,  fr. 
faire  Ie  pain  auirement  que  les  statuts  Ie  preeorivent, 
II  Van  Toerboden,  alse  Tan  quader  herberghen,  Tan 
Tan  mesbackene,  Tan  wangbemete  [nl.  Tan  slechte 
maat],  en  Tan  Terloefden  wapinen,  es  de  here  Tan 
QaTere  schuldech  te  berechtene.  Oork.  8  febr.  1275. 

MISB£UR£N,  bw.  Verbeuren,  fr.  verliexen,\\  Dat 
si  mesboert  hadden  alle  die  erfleke  helecht-win- 
ninghe  die  si  bilden  Tan  den  goetshose  Tan  der 
Gameren . . .  ombe  dat  si  dat  lant  niet  en  hadden 
ghawonnen  [nl.  bewerkt,  bebouwd]  gheliic  dat  si  soul- 
dech  waren  te  doene  en  siit  ghelo^  hadden.  CAor- 
ters  V.  Terkameren,  bundel  62,  Srps  1807. 

MISBI£D£N  (Meebieden),  bw.  Bdeedigen,  fr. 
injurier,  insulter,  j|  Voert,  dat  hl  [Amoud  Ghisen 
Bone]  nemmermeer  noch  niement  Tan  sine  Trienden, 
bi  hem  noch  bi  sinen  toedoene,  alse  Tan  der  mis- 
daet  eü  broke  daer  hi  omme  ghoTanghen  wae,  die 
hi  mesdede,  den  abt  en  den  ooTente  Tan  der  Doest 

n. 


niet  noch  haren  goede...  Snde  ware  dat  Amont 
Torseit  en  sine  Trienden . . .  den  abt  en  den  coTente . . . 
jet  mesbóden  jof  mesdaden . . .  dat  zoude  wi  handen 
an  zyn  Hjf  en  an  sgn  goed.  Oork.  graaf  v.  Holland 
1809.  Die  eneghen  waerdeerre  in  ocht  omme  siere 
waerdeerscap  Tan  desen  Torgh.  ooeren  of  in  waer- 
deersambachte  messprect  och  meebiet,  saelsgheldra 
zi  B.  Kb.  V,  Diest  A  rubr.  72. 

MISBRUICK,  zn.  o.  Misdaad,  it,  méfait ,  misus. 
dÓUt.  Kil.  Misbruyc.  Abusus,  \\  Soowanneer  opt 
schip  oft  goet  eenich  arrest  is  gedaen,  om  eenich 
misdaet,  misbrugck  oft  schuit  Tan  den  Tersekerde,.. 
C.  V.  Antw.  eompil.  IV  xj  182.  En  hebben  alsuleke 
brieTcn  oock  geene  plaetse  tegens  schulden  comende 
uugt  eenich  misbrugok  oft  misdaet.  Ib.  ztij  15. 

MI8BRUICKEN  (M— uy— ,  mesbruucken) ,  ow. 
Misdoen,  fr.  faire  mal ,  forfaire.  Kil.  Misbruy- 
eken.  AbuH.  ||  Als  de  warantmeester  sal  willen 
pretenderen,  dat  iemant  ghedelinqueert  ofte  mis- 
bruyokt  soude  hebben  teghen  de  persoonen,  oft  op 
de  plaatsen  boTcn  Termelt.  J*l.  v.  Brab.  uit.  febr. 
1545,  a.  12;  II  169.  Zal  zulcks  nae  zynre  beste 
macht  moghen  Tan  hem  keeren,  zonder  daeromme 
tegens  ons  te  mesbruucken.  PI,  v.  VI.  19  juli  1554 
a.24;  1  884.  It.  Mertens  en  Torfs,  III  551,  octrooi 
27  Jan.  1518. 

MISBRUICKER,  zn.  m.  1).  Misdadiger,  fr. 
dóUnquant,  ||  Den  misbrugcker,  die  aen  den  heere 
sgnen  breuck  niet  en  can  Toldoen,  wort  gestelt  te 
water  en  te  broode,  oft . . .  C.  v,  Antw.  oompil.  VI. 
j.  4.  It.  C.  V.  Santhoven,  k.  en  br.  1665  a.  5. 

2)  Nalatige,  die  in  gebrek  is  aam  zijnen  plichi  te 
voldoen  (zie  GBBBECZBLiJCK),fr.  celui  qui  est  en  difamt 
de  satis faire  è  hon  devoir.  ||  Voirts  zullen  alle 
aTonden  de  officieren . . ,  behoirlgck  de  Ronde  Tisi- 
teren , . .  om  den  misbruyckeren  de  breuokan ,  dier 
souden  moghen  geTallen  wesen,  te  doen  betaelen. 
GÉKABD,  Antw.  arch.  III  897,  Ord.  e.  de  Waohie 
4  oct.  1680  a.  49. 

MISCH,  zn.  m.  Mest,  mist,  fr.  fkmier.  Kil.  Mest, 
mist,  mesch.  Fimus.  ||  Welc  is  een  Terwoetheit 
der  zielen,  dat  se  dat  Tersumet  en  wil  licTer  an- 
hangen  den  mische  of  drek  deser  aerden.  Sondert 
snerk.   15  t^ 

MISDACH  (Mesdach),  zn.  m.  Vierdag,  ton-  of 
feestdag,  fr.  dimanehe  oujour  fSrié.  \\  Datniemandt, 
wie  hy  zy,  drgnken  en  zal  in,  wat  taTemen  ofte 
herberghen  datt  zy,  binnen  der  hooftmesse  tiden, 
ofte  Tespertiden,  tzondaechs  noch  op  helighe  ghe- 
boden  mesdaghen,  ten  ware  lidende  eii  duergaende 
lieden.  O.  kast.  Iperen,  c.  2.  It,  c.  162^.  Indien 
den  dach  bg  den  bode  bescheyden , . ,  Talt  en  compt 
up  eenen  mesdach  ofte  andere  feestelicke  daeghen, 
zoodat  men  te  dien  daeghe  niet  en  houdt  dinghe- 
dach , . .  C.  V.  Auden.  2<i0  d.  Orig.  Ord.  27  sept. 
1582,  a.  9.  Ghepubliceert  den  twintighsten  dagh 
Tan  april  int  jaer  twee-enT\jftich  naer  Paesschen, 
wesende  swoensdaeghs  den  derden  mesdagh  Tan 
Paesschen.  PI.  v.  VI.  15  apr.  1552;  I  897.  It.  de 
de  Ck}u88emaker,  Troubles  relig.  II  108,  III  199, 
en  passim.  So  wa4  manne  die  wrocht  tsondaeghs 
ofte  smesdaeghs,  ofte  tsaerterdaeghs  achter  noene, 
ofte  up  Tighelie-aTonde  eü  alle  onser  Onser- Vrauwen 
aTonde  na  der  noenen,  dat  ware  up  de  mesdaet 
Tan  T.  scb.  parisis.  K.  v.  Smeders  ambt.  te  Oeni 
XV.  E. 

MISDADELIJCK  (Misdadelio),  bn.  MUdadiglijk, 
misdadig,  strafwaardig,  ft.  délietueux.  \\  In  hoe- 
danige  aaken,..  misdadeliken,  haTeliken  oflgfliken. 
Brab.  geesten  I  470  (1849). 

MI8DAD£B  (M— «),  zn.  Misdadiger,  fr.  délinr 

«7 


208 


kis. 


MIS. 


pUMi,  \[  Soe  wanneer  eenioh  kint  perpetitaert 
eenighe  misdaet , . .  moet  de  rader  djiit  alsdan 
beteren  (alleene  ciyiliok^  gelyck  de  misdadere;  dies 
moeten  des  soena  oft  delinquants  goeden  yerst  ge^x- 
ecuteert  worden.  C.  v.  Antio.  1545,  i  26. 

MISDADIOK  (Mesdadech,  mesdadege),  zn.  m. 
1)  Misdadiger y  £r.  dUinquaiUf  malfaitewr,  \\  En 
eeser  een  mesdadech  ghevaen,  die  omme  sine  mes- 
daet  Bal  TerUesen  tieren  ochte  let , . .  Oork.  28  aug. 
1292;  Fr.  tekst  malfaitiers,  Waert  dat  eenigen 
coepman  binnen  den  palen  ran  Brabant  tsine  geno- 
men worde,.,  dan  is  myn  heere  de  hertoge  van 
rechtswegen  gehouden  en  verbonden  dat  te  doen 
rerrichten,  of  die  scade  selve  te  betalen,  en  voert 
ane  de  mesdadege  dat  te  verhalen.  Waert  oec  dat 
men  eenighe  lude,  of  goet  bevende  binnen  Ant* 
werpen,  die  ondersaten  waren  dea  heeren  daer  die 
misdadige  onder  geseten  waren , . .  C,  o.  Antvo.y 
Ondê  richten  a.  9.  U.  Kb.  v.  Antw,  a.  194. 

2)  Sij ,  die  in  gebreke  %m  ,  die  eenen  misslag  begaan 
heeft,  ir.  eelui  qui  a  commis  une  faute,  une  erreur, 
qui  est  en  défaut.  \\  Ghevielt  ooc  dat  een  laken 
ghesneden  worde  op  twee,  drie  ofte  vieren  van 
hemlieden  [wevers,  vullers,  scherers,  vaerwers] , 
dat  deghuene  op  wien  tzelve  laken  ghesneden  zal 
worden,  danof  ghehouden  zal  zijn  te  doene  als 
boven,  den  anderen  mesdadegben  daerin  contri- 
buerende in  avenante  van  elcx  ghebreke . . . ,  den 
meest  mesdadegben  draghende  den  meesten  last. 
K.  lakeng,  Brugge  ^  vuUers,  55. 

MISDAET  (iiesdaet),  zn.  v.  1).  Misdaad,  fr. 
méfait,  délit,  crime.  KU.  Misdaed.  Delictum, 
Jacinus,.*  —  Bij  tegenwoordiger  misdaet. 
Op  heeter  daad,  ft.  en  flagrant  délit.  \\  Die  derde 
maniere  van  doene,  dairmede  men  den  criminelen 
misdadigen  persoen  mach  brengen  ter  justicien,  is 
by  tegenwoirdiger  misdaet;  want  zoe  wije  dat  metter 
daet  bevonden  wort  drijvende ,  dragende ,  slaende , 
roovende,  bemende  eö  die  misdaet  doende,  ghy 
Bult  weten,  dat  hem  die  richter . .  aenspreken  mach, 
flonder  ander  acousatie,  enz.  Y.  d.  Tav.  162  V*. 

2)  Boete,  fr.  amende,  \\  Worde  mesdaet  gewiset 
au  dien  man,  dat  dabt  den  scoutete  antworde  dies 
mans,  jof  sins  deels  van  der  mesdaet.  —  Name 
dabt  ghelt  deraf  [nl.  van  eene  genade- schenking], 
so  ware  de  scoutete  sculdech  te  hebbene  sin  der- 
dendeel  van  der  mesdaet.  —  Van  allen  mesdaden 
van  III  schel., . .  es  de  scoutete  sculdech  te  hebbene 
den  derden  penninc,  en  njet  meer.  Oorh.  25  febr. 
1252.  En  dan  zal  die  gast  ghelden  die  mesdaet  die 
daerop  steet.  —  Die  den  richtere,  ocht  den  vorsteren, 
eneghen  ghevanghenen  pijnt  te  nemene,  sal  sijn  in 
gheliker  mesdaet  daer  die  glievanghenen  in  es.  Kb, 
V,  Biest.  B  6,  en  A  rubr.  56.  En  passim.  Zie  ook 
Brsttctk.b 

MISDEELEN  (Mes—) ,  bw.  M  i  s  d  e  e  1  d  z  ij  n. 
Benadeeld  zijn  in  eene  deeling ,  fr.  étre  lésé  dans  un 
partage.  ||  Wy  hem  meerekent  eü  meedeelt  vindt, 
werdt  inneghelaeten  eü  es  ontfanghelick  om  zyne 
mesdeelthede  en  de  mesrekenthede  te  betooghene; 
en  up  dat  zulck  bleke,  compt  van  quade  mesdeelt- 
hede en  quade  rekenynghe  ter  goeder.  C,  e.  Auden. 
Cah.  prim.  x  8,  blz.  422. 

MISDEELTHEDE  (Mes—),  zn.  v.  Slechte  dee- 
Ung,  ir.  mauwns  partage.  Zie  het  voorgaande. 

MI8D1ENST,  zn.  m.  Misdaad,  fr.  méfaU,  délit. 
KiL  Misdienst.  Delietum.  ||  Nyemant  en  wordt 

gebannen  dan  nae  dexigencie  van  der  misdaet  die 
j  geperpetreert  heeft , . .  elck  nae  syn  misdienste. 
C.  V.  Antw.  1545,  i  42.  It,  eompil.  VI  ij  1. 
MISDINQEN,    OW.     Verkeerdelijk,   onbehoorlijk 


pleiten  f  fr.  plaider  erronêment,  d'une  maniere  indue. 
Zie  Wantalen. 

MISDOEN  (Mesdoen),  ow.  Zooals  thans,  fr.  wtal 
faire ,  doch ,  bepaaldelijk,  mishandelen,  fr.  maUraiter. 
II  Ghevielts  dat  iemene  denghenen  mesdade,  sonder 
wonde,  die  claghe  hadde  ghedaen,  ofte  inninghe 
van  den  sinen  ghehadt,..  C.  v.  Oenty  Qr.  eh.  v. 
1297  a.  187.  Of  der  vader  mesdeit  synen  kinde, 
dee  en  mesdeit  tiegen  dese  statuten  niet,  id  en  sij 
dan  doet  of  laem.  —  Ist  dat  tkint  den  vader 
mesdeit  of  der  moeder,  stekende,  slaende,  stotende 
of  werpende.  C.  r.  Maastricht ,  staiumt  o.  1S80  a. 
22.  23.  It.  C.  V.  Diest,  K.  v.  Vechten  a.  9.  — 
Misdoen  in  het  Igf.  Overspel  doen,  fr.  faire  un 
adidtère.  ||  Dair  is  oic  prescriptie  van  XXT  jairen, 
te  weten..,  Item,  insgelijcx  in  materien  van  der 
vrouwen  die  misdaen  heeft  in  hueren  live.  V.  d.  Tav. 
SdS.  —  Bechtsspbbüken.  ||  Wie  dickwgle  misdoet 
die  behoirt  zwairlijck  gepunieert  te  wordden,  (^dat 
andere  hem  dairaen  spiegelen  souden.  Y.  d.  Tav. 
56  v^.  Dair  vele  lieden  misdoen,  die  punicie  van 
den  eenen  en  loet  noch  en  bevrijdt  den  anderen 
niet  na  rechte.  63. 

MISDOE N£R  (Mesdoere,  mesdoendere,  mes- 
doender,  misdoender),  zn.  Misdadiger,  fr.  maHfai- 
teur.  II  Die  een  wyf  vercracht,  of  yemene  doot- 
slaet,  of  mordaet  doet,  es  sculdigh  syn  hoeft  te 
verliesene;  en  ontgaet  die  mesdoere,  al  syn  goet 
onder  die  macht  van  deu  heere;  twelke  goet  de 
heere  en  des  mesdoeres  wyf  sidlen  heltscheden. 
K.  V.  ter  JPiete.  1265  a.  37.  Dat  de  voomomden 
Guilliame ,  mesdoendere ,  belooft  heeft  ...Co.  Oent 
Il  374;  mesdoender.  376  (1564).  Misdoender.  C.  v. 
Antw.  compU.  VI  j.  29. 

MISEEDICHEIT  (Meseedicheyt),  zn.  Meines- 
digheid,  fr.  parjure.  \\  Indien  eene  van  de  partien, 
denselven  eedt  ghedaen  hebbende  [nL  van  vrede] 
yet  attenteerde  op  ofte  in  prejudicie  van  den  per- 
soon ofte  goedinghen  van  den  gheassecureerden , 
wordt  sulck  attentaet  ghepunieert  als  moordt  en 
meseedicheyt.  C.  stad  Iperen,  iii,  47. 

MISEN,  zn.  mv.  In  eene  rekening.  1)  Ifiet  out' 
vangen  gelden,  fr.  sommes  non  regues  (doms  wt 
compte).  II  Den  ontfanger  zal  gehouden  wezen  te 
maeken  vollen  ontfang  van  stadspaohten ,  zonder 
ieds  te  mogen  brengen  in  misen ,  *t  en  waere  hy 
quam  te  doceren  van  behoorlijk  gedaen  devoir. 
Fl  V.  VI.  7  mei  1772  a.  38;  X  460. 

2)  Kosten,  inz.  gerechtelijke  kosten,  fr.  Irak, 
dépenses,  ddMmrsés,  partie.  frais  de  f'ustiee,  dépens. 
II  Wel  verstaende  dat  deselve  douagier  . . .  doQghen 
en  betalen  sal  d'helft  van  de  oosten  en  miseu 
daerom  rijsende.  C.  e.  Kortrijk  xn  88.  Yermack 
hij ,  rentier ,  denselven  pacht,  boven  de  nootsakelicke 
refectien,  insghelicx  te  heffen,  totdat  hy  van  deselve 
achterstellinghen  en  de  misen  van  justitie  voldsen 
wort.  C.  V.  BroeJAurg  ix  10.  Fb.  de  Pottib, 
Gent,  V  328.  446. 

MISGAEN,  ow.  Misgaen  van  goede.  Tot 
verval  komen ,  fr.  tomber  en  déeadenee.  ||  Zoo  wanneer 
een  persoon,  misgaende  van  goeden,  en  hem  absen* 
terende  uuyt  dese  stadt  Middelburoh ,  oft  stervende 
achterlaetende  veele  diversche  schultheysschers, .  • 
C.  V.  Middelburg  xxi  1.  Zie  ook  Afgaxn  2)  I  48. 

MISQRIJP,  zn.  l)Berisping,  opspraak,  fr.  rsproek 
bldme.  II  Mach  oock  elck  daer  spreken  sijn  taela 
sonder  misgryp,  midts  dat  men  aldaer  gheese 
taelmans  en  admitteert.  C,  v.  Aalst,  St^  a.  23. 

2)  Mudaad,  fr.  délit,  méfait.  \\  Scepenen  viB 
Aelst  hebben,  en  s^jn  sculdich  te  hebbene  kennifls 
van  alle  faiten,  puguitien  en  mesgrijpen,  die  gedsen 


MIS. 


MIS. 


209 


en  gheperpetraert  worden  bin  der  stede  en  soepen- 
domme  yan  Aalst  C.  v.  AdUt  490  lU  380. 

MISGRIJPEN  (Mes—) ,  bw.  Misdoen,  fir.  mifaire^ 
forfaire,  \\  Wg ,  Lodewyck,  graeve  Tan  Vlaanderen, . . 
hebben . . .  hemlieden . . .  quyteghescholden  en  rer- 
gheven,..  al  dat  zg,  ofte  eenich  van  hemlieden, 
jeghens  ons,  oft  jeghens  eenighe  van  onse  Torders 
mesdaen  ofte  mesgrepen  mochten  hebben.  C  v. 
Auden,  2de  d.  79.  (1348). 

MISHANDELEN  (Mes—),  bw.  Een  stok  laken. 
Bederve»,  ir.  dHêriorer ,  gdter  {une  püce  de  drap), 
II  Worde  een  laken  meshandelt  bi  den  raemscheerer, 
zodat  laken  op  hem  ghesneden  worde»  dat  zalhi 
moeten  beteren  jeghens  den  drapier.  Kb.  lakeng, 
Brugge  Seherers,  65.  * 

MISHANDELING  (—e),  zn.  Zeevaart.  1)  Kwade 
trouw,  bedrog,  elk  feU  tot  benadeeling  der  reeder  $ 
oft  verzekeraars,  fr.  {namgation)  baraterie.  \\  Soo 
wanneer  eenighe  schade  compt  [var,  toeoompt]  door 
toedoen ,  schuit  of(  mishandelinge  van  den  schipper 
oft  van  sijn  schipvolck,  dVelk  men  onder  cooplieden 
heet  baraierie  du  patron , . .  C.  v.  Antw,  compU, 
IV  xj  109. 

2)  Verkeerde,  berispelijke  handeling,  fr.  <xete  mauvais, 
bldmdhle.  II  Die  \nl.  [de  nieuwelings  aangestelde 
gre£fier]  alsdan  daarvan  \nl.  van  de  papieren]  sal 
schuldig  zijn  te  yerantwoorden ,  soowel  als  van 
*tgene  in  synen  tijdt  sal  worden  gepasseert,  sonder 
eenige  mishandelinge.  C  v.  Vaikenbwrg,  Stijl  1631 
a.  13. 

MISHOOP  (Mishoipe),  zn.  Wanhoop,  fr.  déses- 
poir,  Bekenk,  v,  Brah.  reg.  133  fol.  88. 

MISCAVEEREN  (Mescaveren) ,  ow.  1)  Van  een 
paard.  Bederven,  fr.  \d^%tn  chevdl)  abtmer.  \\  Janne 
Scandeleine,  van  scade  die  hi  adde  an  een  paert 
dat  mescaverde  in  der  stede  bederve,  iy  lib.  Stads' 
rek.  Gent  1336»  I  86. 

2)  Van  een  huis.  Gemescaveert  z\jn.  Ver- 
vallen zijn,  in  puinen  zyn,  fr.  {d\ne  maison)  être 
en  ruines.  \\  Zo  waer  dat  ter  stratewaerts  eeneghe 
plaetsen  zijn . . .  daemp  dat  huusen  plachten  te 
staene  en  die  ommeghevallen,  oft  by  brande,  of 
anderssints  ghemescaveert  zyn.  C.  v.  Brugge  II 
286  (1525). 

MISREUR  (Mes — ,  meskuer),  zn.  v.  Misdaad, 
misdrijf,^  fr.  méfait,  fftrfait.  \\  Aengaende  den  inques- 
ten  te  hoeren,  sal  men  doen  als  men  dat  voortijts 
geüseert  heeft  aengaende  den  meskueren,  oft  dyr- 
geiycker.  K.  v.  Tongeren  1502  a.  6.  Deghene  die 
in  eenige  meskear  of  forfait  vervallen  en  gecondem- 
neert  worden,  sullen,.,  buyten  hare  mulcte,  twee 
en  eenen  gulden  respective  betalen.  C.  v.  Maas- 
trieht  375. 

MISKEURpMEESTER  (Mes—),  zn.  Onderzoeker 
van  zekere  bepaalde  misdr^en,  fir.  informateur  ou 
enquêteur  de  eertains  délits  déterminés.  ||  Het  officie 
van  meskeur-meesters  bestaet  in  't  ondersoecken  en 
beleggen  van  informstien,  ten  bjwesen  van  eenen 
der  secretarisen,  tot  last  van  degeene  die  tegens 
malkanderen  wapenen  ofte  geweer  gebruyckt  of 
daermede  geqnetst  hebben,  soo  nochtans  dat  daerinne 
geene  hoogheyt  is  gelegen.  O.  o.  Maastricht,  Becessen 
v.  1665,  XI  15,  blz.  309.  Zie  ook  Fobpbithbxstbbs, 
I  437. 

MISKIEF  (Mes — ,  meschief,  meschieff,  mes- 
schief),  zn.  o.  1)  Ongeval,  geval,  onvoorziene  gebeur- 
tenis, fr.  accident.  Kil.  Miskief.^iicl.  Infortunium. 
VUium,  gal.  mesohef,  ||  Hij  [nl  de  beschuldigde] 
mach  loochenen  ^^stnck  en  zeggen  dat  hij  er  niet 
weet  aff  te  sprekene ,  en  datter  niet  aff  en  es ,  en 
esser  wat  aff,  dat  hy  *tdede  op  zijn  verweren,  oft 


bij  meschieve  ofte  ongevalle.  Wielutt,  Orim.  48. 
Dat  *thuijs  verberrent  es  by  nootbrande,  eü  niet 
by  meschieve.  53.  De  rechte»  maken  differentie 
tusschen  quaet  bedroch,  dVelck  zy  heeten  dolum 
mtdum , . .  en  meschieff  oft  geval ,  't  welck  zy  heeten 
ecuum  fortuitum.  117.  C.  v.  Veume  xxziii  21;  O. 
V.  Poperingen  xxri  8.  Hebben  bevonden  dezelve 
veinstere  staende  upt  upperste  van  dezelve  vanghe- 
nesse,  van  de  zoldere  upwaert  hooghe  totter  gort- 
rieme,  zulckerwys  dat  quaelick  moghelio  wesen 
zoude  dat  yemant  daerduere  by  messchiere  en 
onghelucke  vallen  zoude.  De  Cousbxmakxb,  Trom- 
bles  relig.  1  136  (1569).  Waert  zo,  dat  yemend 
ghequetst  worde  in  'tghescheet  \fd.  veohtparty] 
gaende,  zo  zal  deghene  die  de  quetee  doet  den 
ghequetsten  zine  quetse  beteren,  ter  ordonnantie 
van  scepenen,  ooghemeero  hebbende  up  'tghuend 
dat  de  quetse  gheschiet  es  bi  meskieve.  O.  v.  Aalst 
484  (1479). 

2)  Ongeluk,  fr.  malheur.  \\  Ome  dat  hy,  zonder 
consent  van  der  Wet,  ghestelt  heeft,  by  nachte, 
in  de  halle,  eene  vierpanne  bomende,  met  cacoucken 
(kruidkoeken,  pains  d'épiee)  ome  zyne  oramen  in 
de  halle  te  doen,  by  welken  groot  meschief  hadde 
moghen  comen  der  stede  in  de  vorseide  halle. 
CAinrABBT,  Bydragen  185  (xv  E.).  Messchief  van 
brande.  db  Pb.  en  Bb.  XI.  Zafelare  12  (1437). 
C.  o.  7  JProossche  I  382.  Item ,  in  jaer  1421 ,  den 
27^1^  dach  van  April,  viel  t'Ypre  een  groot  mee- 
kief , . .  also  boude  dat  zy  alle  te  bedde  waren ,  lo 
viel  dat  huus  in  tmeeste  deel  van  den  huns . . . 
Ol.  t.  Dixmvdx  96. 

3)  Misdaad  fr.  méfait.  Te  Yperen  was  een  per- 
soon, wegens  zeker  meschief,  ghewyst  te  ghevene 
de  somme  van  twalef  ponden  parisis,  ome  . . .  Cav- 
ITABBT,  Bydragen  184. 

4)  Schade,  fr.  dégdt.  \\  Het  en  ware,  dat  der 
vorseide  gote,  by  toedoene  van  Janne,  of  van  siner 
nacommers,  meskief  ghesciede,  dat  hi  en  sine  nacom- 
meren  dan  souden  moeten  betren.  Victob  Vak  dbb 
Habohek,  ten  Wdlle  142  (1372). 

MISKWAEM  (Misquam),  zn.  Ongemak,  (stank}). 
fr.  inconvénient  (puanteur?)  Kil.  Misquaem.  vetus 
fland.  Casus  adversusj  malum.  \\  Dat  niemant  geen- 
derley  beesten  oft  preyen,.,  in  die  rivieren,  grae- 
ten  oft  poelen,  oft  opter  straten  werpen  en  sal, 
maar  die  selve  in  die  aarde  wel  diep  graven,  datter 
geenen  misquam  oft  stanck  af  en  komen.  C.gr.  Loon 
II  556,  Lummen. 

MISLACHTERT  (Mes—),  verl.  deelw.  Mishan- 
deld, fr.  maltraité.  \\  Heeft  hyne  ghetrocken  ter 
eerden ,  c  sch.  sal,  hy  ghelden ;  eü  achter  dat  hyne 
ghetrocken  heeft  ter  eerden ,  heeft  hyne  met  handen 
(met  vuisten),  of  met  voeten,  of  met  anderen  din- 
ghen ghesleghen,  van  x  lib.  sal  hg  sgn  mesdadech, 
en  de  meslachterde  sal  hebben  selke  beteringhe 
van  den  mesdadre  alse  hem  scepenen  selen  wysen. 
JT.  V.  Dendermonde  v.  1233  a.  13;  Lat.  tekst  eon- 
viciatus ,  ofr.  Vinjuriê.  —  De  Nouveau  ooust.  génSral 
II  129  heeft:  Vinju/re  rêeUe,  que  Von  dit  blessure 
et  navrure."] 

MISLEEDEN  (Mes—),  bedr.  en  wederk.  wkw. 
I.  Bbdb.  —  Benadeelen,  bedriegen,  tr.  préjudider, 
tromper.  \\  Dat  zweerdy,..  huerlieder  rekeninghe 
te  helpen  hoome,  en  die  te  ondersoucken ,  ofte 
tgodshnus  daerinne  zoude  moghen  mesleedt  zyn. 
C.  V.  Gent  II  202. 

II.  Wedbbk.  —  Hem  mesleeden.  Zich  slechi 
gedragen,  slecht  handelen,  fr.  se  oomporter,  se  con- 
duire  mal,  agir  mal,  \\  Dat  utedien  dat  onse  stad 
van  Antwerpen  langhen  tyt  met  rueringhen,  met 


240 


MIS. 


MIS. 


wapeninghen  en  met  muweliken  hombelheden  eil 
boTorhoricheden  haer  awaerlike  en  grotelike  mealeet 
hadde  tieghen  ona  en  onse  heerlicheit, ..  Brab. 
yeente»  II  681  (1361).  Dat  uten  meslede  daerinne 
hem  Hannekin  van  der  Meere,  Jana  sone,  lan- 
ghen  tiden  mesleet  heeft, . .  Cv,  OetU  1  661 
(1877). 

MISL££TH£IT  (Mesleethede),  sn.  ▼.  1)  Nadeel^ 
gehadêy  fr.  préjitdiee^  dommagê.  \\  Al  jeghens  redene, 
recht  en  der  ghemeene  welyaert;  ooo  ter  grooter 
mesleethede,  inestimablen  intereste,  nohade  en  ver- 
driete  ran  den  inaetenen  deaer  atede.  C.  o.  Qtnt^ 

n  368. 

3)  Mudaad,  fir.  méfaU,  ||  Biddende  dat  juatioie 
bellere  regart  te  nemen  up  ayne  mialeetneit  en 
miadaet.  £hi  Coübbemakbb,  Troubleê  rélig.  III  168 

(1667). 

3)  In  'tmeerroud.  Ongeregeldheden^  wanordeUjk' 
heden,  fr.  détordres,  \\  Oznme  te  remedieme  en 
▼oorsiene  in  de  groote  abuuaen,  bedroghen  en  mea- 
leedtheden,  daghelicx  ghebuerende  bij  der  menichten 
▼an  den  taTemen  en  bieren,  daer  men  yayl  ravoot 
en  oneerbare  herberghe  ghehouden  heeft  en  noch 
houdende  ea  in  eerbare  ghebuerten.  Fbahs  dx  Pot- 
TXB ,  Oeni  III  886  (1626). 

MI8MINCKEN  (Mee—),  bw.  Van  garen.  (Ver- 
minken),  bederven ,  fr.  déUriorer,  \\  Waart  meaminct 
of  meaipomien,  dat  ware  de  boete  van  xii  d.,  en 
tapingelt  verbuert.  de  Pr.  en  Bb.  AaUt  III  426. 
K,  wïUeweverêOÊiih.  xy  E. 

MISMOGËN»  zn.  o.  Kwade  wil,  fr.  mauvaiee 
volonté.  Kil.  Miamoghen.  Aegrè  paH ,  non  ferre. 
II  Van  nide,  Tan  hate,  yan  bitterheit  en  yan  allen 
miamoghen  op  onaen  eyenmenachen.  Yerloea  ona 
Here.  Geiijdiih.  XI  E.  Die  leitanien  186  y<>.  Lat. 
Ab  ,, ,  omni  mala  voluntate. 

MI8NAMEN,  bw.  Sen  bij-  of  toenaam  geven ,  fr. 
nMmommer.  £11.  Mianaemen.  Agnominare,  ||  Nye- 
mandt  yan  den  wercklieden,  munters  oft  enape, 
en  mogen  d*een  den  anderen  mianamen  oft  b^name 
geyen,  op  de  pene  yan  eenen  at.  K.  d.  muntere  ie 
Bruêtel,   1666  a.  68.  It.  Messager  1886,  blz.  281. 

MI8PAËIEN  (Mea— ),  bw.  Mienoegenj  fr,mécon- 
tenier.  Kil.  Miapaeyen.  MaU  eonieHtum  reddere, 
qffèndere,  \\  Zy...  baden  mynen  heere,  dat  hy  ae 
houden  wilde  oyer  zine  goede  lieden,  want  ly 
gheene  dinghen  aouden  wiUen  doen  daerin  dat  hy 
meapayt  zoude  moghen  weiaen;  en  mijn  heere  waa 
hiermede  ghepayt.  Ol.  y.  Dixmudb  38;  i^  168. 170. 

MISPELTERE,  zn.  Miepelboom,  miepelaar,  fir. 
uèfUer,  Kil.  Mispeler /mia  pel  tere.  Mesjnlue,  \\  Te 
Gaesbeke,  achter  't  Slot,  in  de  prochie  yan  Len- 
nicke,  op  't  miapelteerken ,  achter  't  hof,  achter 
den  calchoyen  wjjlen  waa.  Oodth.  Bruetel,  B  219 
fol.  91,  Lennick,  1469.  Jean  yan  Meapeltem  (>ékabd, 
L'hótel  des  monnaiee  21  (1488). 

MISPOINTINO(e),  zn.  Mutlag  in  den  hoofde- 
lijken  aanslag  der  lasten  of  schatting,  fr.  erreur 
dans  la  eotisaiion  des  impositions.  ||  8a  Majesté 
dédare  qne  personne  ne  pourra  prétendre  redres- 
semeni  terreur  de  quotisation  de  tailles  ^  en  thiois 
miapointinge  ou  miaaettinghe  deux  ans  après  la 
puhlieatian  de  Vassieite.  Ft.  v,  VL  21  jan.  1699; 
YIII  366.  Erreur  in  de  quotiaatie  yan  de  laaten, 
geaeyt  miapointingen  oft  roiaaetheden,  twee  jaeren 
naer  de  publicatie  yan  d'ommeateUinge.  Ib,  2  aog. 
1726. 

MISPRIJS  (Mea—),  zn.  Miaprija  doen. 
Bdeedigenj  fr.  insuUer.  ||  Wie  hen  [nl.  de  atada- 
dienaara]  met  woerden,  handen,  oft  met  andren 
werken  meapr^a  daeromme  dade,  dat  aoude  men 


beteren .  • .  Xb.  v,  Antw.  188.  Ala  yan  ghedingheik 

die  men  noempt  tietiones  injwriarum,  als  een  man 
oft  wQff  deu  anderen  meapr|JB  doet,  oft  qaaede 
woerden  naaeet, ..  En  die  meadaen  en  meaproecken 
woert.  die  aal  oomen  yoer  acouthet  en  acepenen, . . 
en  thoenen,  binnen  xiii  nachten,  wat  hem  mea- 
proecken  ea.  K»  v.  St-Tntiden  19W  a.  76. 

MISRAEGKT,  yerl.  deelw.  Miaraeckt  broot. 
Miewogen,  fr.  (du  pain)  mal  pesé(?).  ||  Soo  wie 
broot  miaraeckt,  en  men  beyindt  dat  te  deyne  ia, 
die  aal  yerbeuren  i  gouden  peeter.  —  Inagelijckx 
ia  oyerdragen  yan  alle  goet  oft  ware,  tay  broot, 
keeraaen , . .  dat  men  wegen  moechte.  C.  v.  Sant- 
hoven  blz.  282,  JT.  v,  1668,  keuren  a.  11.  13. 

MISRECHTEN,  ow.  Kwalijk  berekenen,  fr.  mal 
évaluer,  ||  Ten  yjen  male  aoe  faillieert  oio  deae 
yoira.  regnle  in  den  procureur  fiacael,  die  in  aaken 
yan  weezen  en  onyerjairden  kinderen  yoir  al  gaet 
Ten  yijen  male  in  den  mearechten  oft  eatimaeien 
yan  dijen.  V.  d.  Tav.  48  y<». 

MISREKENT  (Mea—),  yerl.' deelw.  BenadeM 
in  de  ttfreikening  eener  deeling  ^  fr.  lés^  dans  Ie 
déoompte  d'un  partage.   Zie  Mibdeilek. 

MISREKENTHËIT  (Meaxekenthede),  zn.  f. 
Misrekening  f    fir.    méeomptey   mauvais  eompte.  Zie 

MiBDSBIiTHBIT. 

MISSAKEN  (Miazaken),  bw.  1)  Verloochenen 
(eenen  persoon),  fr.  renier  {une  personne).  ||  Doe 
miazaecten  ay  8\jnre,  en  aeiden  wij  hebben  ghenen 
coninc  dan  den  keyser.  Mondert  merk.  32  y*. 

2)  liOochenen,  af  streden  (een  feit),  fr.  nier  «• 
fait.  Kil.  Miaaaecken.  j.  loochenen.  Negare. 
II  G^lijc  oic  alaoft  iement  aoe  bedectelijk  hadde 
miadaen,  dat  hy  dat  loochenen  en  miaaaken  wonde. 
"V.  D.  Tav.  148. 

MISSAKING  (—e),  zn.  Loochening,  fr.  dfnSgatiem. 
II  Om  te  comen  totten  eede  geheeten  in  Uiem,  diir 
vyf  dingen  concurreren  moeten:  lerat,..  Dander, 
datter  inne  gebeurt  zij  looaheyt  en  argeliat  bij  den 
adversarija,  ala  contumaoie,  oft  miaaakinge  en  ooge- 
love.  V.  D.  Tav.  288. 

MISSCHIEDEN,  Mesbchiek,  ow.  —  Door 
meaachiene.  Bij  ongeval,  fr.  jmst  aceideni.  Kil. 
Miaachieden.  Male  evenire,  sinistrè  tsccidere. 
II  Hebben  [nl,  de  leenmannen]  aldaer  de  achaa- 
winghe  yan  allen  veraleghen  en  andere  doode 
lichamen  . . .  gheatoryen  duer  meaachiene  6f  anders- 
aina.  O.  burcht  v.  Brugge  III  120. 

MISSCHIENS  (Mea—),  bijw.  Bij  ongeval,  ft. 
aecidenteUement.  Kil.  Miaachien  /  machaohien. 
Cmu  fortuito.  II  Ne  weet  hy,  depoaant,  zekerlyok 
of  hy  hemzelven  uuter  zelyer  veinatere  ghepreoipi- 
toert  hadde,  ofte  by  onghelucke  en  meaaohiens 
gheyallen  waa.  De  Coüssbmakeb  I  127. 

MIS8EGQEN,  ow.  Beleedigen  (met  woorden  Of 
•  met  werken),  fr.  offenser,  infurier.  (de  fait  ou  de 
parolé).  Kil  Miaaegghen.  Maledicere.  ||  Dat  hy, 
by  hemaelyen,  zgnen  vrienden  en  maeghen,  nyet 
en  aal  miaaeggen  oft  misdoen,  in  woorden  noch  in 
wercken,  heymelick  noch  openbaer.  C.  v.  Aniw. 
1646,  ni  27;  it.  18.  Soe  wie  gemende  boyen 
vrede  injurieerde,  oft  anderaaina  hem  in  eeoiger 
manieren  miaaegde.  O.  v.  Befferen  i  22. 

MI8SELIJGK  (Miaaelic),  bn.  1)  Genegen  om  mis 
te  hooren  (mis-gennd),  fr.  déeireux  d^eniendre  Ie 
me.se.  ||  Vele  yan  Eecloo  en  waren  niet  meeaelie 
en  hadden  wel  teyreden  gheweest,  dat  men  daer 
nemmermeer  messe  ghedaen  en  hadde.  Fbbj).  VaV 
DEB  Habgheit,  Ber.  tijden,  I  66.  *t8ermoen  ghe- 
bent  zynde,  mits  dat  %\j  niet  meaaelic  en  waran, 
en  lieten  hem  gheen  misse  doen.  II  330. 


MIS. 


MOE. 


211 


MI88ELIJCK  (Measelio,  mia— )  bn.  1)  Ver- 
êehMen,  venchüUg,  fr.  diverê.  Maerlant  segde  ook: 
II  Men  moet  om  de  rime  soeken  Misselike  tonghe  in 
boeken,  Duutsc,  Dietse,  Brabantse,  Ylaemsc,  Seeusc, 
Walso,  Latgn,  Griex  en  Hebreeusc.  —  Dit  es  dat 
dontfangera  ebben  uteghegheven  binnen  desen  jare 
▼an  Tele  messelicken  onversienen  oosten,  die  dage- 
lijx  gevallen  sijn  binnen  desen  jare . . .  Item ,  Janne 
Tolvine,  over  vele  messeliker  oosten  en  pinen,  die 
hi  heeft  gheadt  dit  jaer  (nota  2.  die  hi  heeft  alse 
soep.  daer  sitten  —  KUMoekyt  zvi  lib.  —  (Deze 
rubriek  bevat  de  bureelkosten :  parkement,  zegelwas, 
strooisel  in  schepenhuis,  turf,  enz.  enz.)  Stadsreken. 
Qêmt  1336,  I  81.  84.  It.  Brab.  Yeesten  II  581.  685. 

2)  Als  byw.  Ghbrekkiff,  &.  défêetueuumeiU.  \\  Want 
een  tijt  lanc  tregement  oneer  stat  van  Tricht  mis- 
selio  gestanden  heeft.  C.  v.  MaastricM  127  (1413). 

MI8S£T-HED£ ,  MISS£TTING.  Zie  Miflponf- 

MISSPREKEN  (Mes—),  bw.  Bdeedigen,  fr. 
offènêefy  i$unlter.  Kil.  Misspreken.  Maledicere. 
II  Die  enegben  waerdeerre  in  ocht  omme  siere  waer- 
deerseap  van  den  vorgh.  coeren  of  in  waerdeers- 
ambaohte  mesprect  ocht  mesbiet,  saels  ghelden 
zi.  B.  Kb.  V,  Dieet  y  A  72.  Die  yemanne  sleet  in 
den  ghedinghe,  ochte  mesprect,  saels  ghelden  zi 
B.  Ih.  53. 

MISTELUIN.  Zie  Mastblüin. 

MISTBODE  (Mystxoyde),  zn.  Hof  kond,  waohi- 
hond  f  fr.  ekUn  dê  hatiB'Cowr,  Kil.  Bode/reude. 
Caniê  moê.  \\  Die  oneedel  mystroyde  bassen  veel 
efi  vanghen  weynioh.  O  du,  edel  siele,  diyest  die 
mystroden  uut  en  hout  die  edel  iachhonden.  Qébedh. 
ZIT  B. 

MISTROOST  (M— oest),  zn.  Wanhoop,  fr.déses- 
poir.  II  Opdat  m^n  gelove  niet  becoert  en  werde 
mit  dwalinge,  of  mit  mistroest,  of  mit  enigher 
onbekentheit.  Jlonderi  merk,  102. 

MISVAL,  zn.  1)  Musta^,  fr.  béime,  \\  Dade  hy 
dat  van  hem  [ui.  wierp  hij  dat  ding  weg,  ontmaakte 
hij  zich  daarvan]  sonder  onset,  en  bij  misvalle  oft 
ongelucke,  hg  soude  wordden  geabsolveert.  Y.  d. 
Tav.  42  v». 

2)  Ongeluk,  fr.  malheur ,  accident,  \\  Waer  dat 
brandt  oft  andere  misvallen  souden  mogen  geschie- 
den. C.  e.  Brueêel,  Sermt.  a.  100. 

MISVABEN  (— ae— ),  ow.  Voor  den  Hjd  haren, 
miékramen,  it.  avorter.  Kil.  Misvaeren  vankinde. 
fland.  Alortum  faeere.  ||  Item,  sal  gheen  apotheker 
mogen  vercoopen  eenige  nocive  medicamenten  aen 
persoenen  niet  publicq  en  bekent  wezende,  om 
vrouwen  te  doen  misvaeren, . .  Auden,  meng.  Y 
269  (1A96). 

MISYOEREN  (Mes—),  bw.  Miehandelen,  fr. 
maltraiter.  \\  So  wie  andren  mesvoert  ligghende 
up  derde,  es  in  de  mesdaet  van  twalefsten  halven 
ponde.  O.  v.  Qent.  I.  Gr.  eh,  v.  1297  a.  46. 

MISWINDE  (Mes—),  zn.  Onepoed,  tegenspoed, 
fr.  fortwne  adterse  Kil.  Meswende.  00/fM.  Advereiiae, 
eaeue  advereue,  \\  Die  te  verre  wilt  betrouwen 
Dobbelsten  en  losen  vrouwen,  Hi  sal  dioke  hebben 
meswinde.  Bdg,  mue.  I  111. 

MIT8AMT  (Mitsambt,  mitsampt),  bijw.  Mits^ 
gaderêf  alemede,  fr.  ainei  que;  hd.  mittammt, 
II  Drossat,  wg  hebben  uwen  brief,  mitsambt  dien 
Tan  den  heer  van  Home,  en  de  copie  van  dien 
van  Werdt  ontvangen.  Brief  r.  d.  heer  e.  Dieet 
aan  den  Magistraat,  26  juli  1519.  Zie  ook  Gaebdsk, 
bw.,  I  439. 

MODDEBSLIJCK;  Moshbslijck  (moey— , 
moyer— ),  zn.  Pleon  (?).  Modder,  «lt;lr,  fr.  boue. 


II  Niemant  en  magh  vast  aen  sijne  ghebuerens  erve, 
tegens  den  ghemeynen  muer, . .  noch  oock  asch- 
hoopen,  messien,  modderslijck ,  oft  diergelijoke 
vuyligheden  daertegen  legghen.  C.  c.  ^ e  Bosch  ziz 
49.  Nyemandt  en  mach..,  noch  oock  ashoopen, 
messien,  moeyerslijck, . .  daertegen  leggen.  C.  e. 
Antw.  1570  blz.  638.  li.  C,  v.  Deurne.  1612.  a. 
262:  moyerslijok. 

MODEKEN.  Zie  MxüCZBir. 

MODËR,  zn.  Limb.  1)  Moeder,  fr.  mire,  \\  Yan 
des  vaders  en  moders  erven.  —  Yan  haer  vaders 
en  moders  goet.  C.  gr.  Loon.  I  176,  pMsim. 

MODEBATIE,  zn.  v.  Goeddunken,  goedvinden, 
fr.  discrétion,  jugemeut.  ||  Eö  hen  voerts  reguleren 
naervolghende  den  voorschreven  articule,  en  d'in- 
houd  desselfs  voldoen,  ter  moderatien  eft  discretie 
van  de  overmomboiren.  C.  v.  Loven,  Weeskamer 
a.  33;  it  15.  60.  C.  v.  Loven  z  10;  ziii  12. 

MODEBEEBEN  (—eren),  bn.  Bestieren,  behan- 
delen, fr.  diriger,  manier.  \\  Waghe  en  scalen, 
daer  men  mede  weght  garen  en  wolle  en  andre, 
sal  men  also  modereren  dat  de  waghe  zi  in  midden 
de  tonghe  daer  men  de  waghe  mede  houd.  Kb.  9, 
Aniw.  117. 

MODEBN,  bn.  Tegenwoordig,  thans  beelaande, 
fr.  aotuel.  II  Omdat  Willem  de  derde,  koninck  van 
Engelandt,  rechts  voor  zyn  doodt,  overoomen  den 
19eo  xnaert  1702,  heeft,  als  heere  van  Diest,..  ver- 
staen  en  gewilt  gehadt ,  dat  den  modernen  droesard, 
jonker  Henrick-Jacques  Proost,  soude  volstaen  met . . . 
(X  V.  Diest.  YZ.  ziv,  suppl.  Chrietiaene  a.  3. 

MOEDEN,  bn.  1)  Vermoeden,  fr.  soup^onner. 
Kil.  Moeden.  Oogitare,  animo  volvere.  ||  Yielt 
dat  yemen  hem  weeren  woude,  dat  hi  niet  vol 
betuucht  en  ware  na  vorme  en  rechte,  dat  si  [ni. 
de  rechters]  alletoes  die  artikelen  verhoren  moghen 
en  verclaren  daer  sy  af  weten  ofte  moeden  ver- 
daemesse  ochte  betughenesse  te  hebbene.  Piot, 
Enquête  1335  blz.  7.  Die  gezwoeren  sullen  moeghen, 
tallen  tijden  als  sij  suspicie  hebben,  inquesitie 
doen,  nae  der  ouder  costumen,  en  sueoken  daer 
sij  moeden  oft  nijet  en  moeden.  Kaart  d.  leer- 
touwers  te  Diest,  25  febr.  1546  a.  13. 

2)  Aanmoedigen,  fr.  encoureiger.  Kil.  Moeden/ 
moed  gheven.  Animare,  addere  animum.  \\  Dat 
alle  mansparsoonen,  dye  hun  uuyt  dese  stadt 
hebben  vertrocken , . .  terstont  wederom  herwaerte 
keeren,  ten  eynde  de  ghoetwillighe  borgheren  en 
inghesetenen ,  in  dese  stadt  wesende,  des  te  meer 
ghemoet  en  ghecourageert  moigen  worden,  om  in 
hun  debvoir  en  ghoetwilligheit  te  volherden.  G^nabd, 
Antw.  arch.  Y  343  (1584). 

MOEDEB,  zn.  1)  fig.  Oorsprong ^  fr.  souree, 
II  Want  dan  geen  persoen  in  rechte  gespreken  oft 
heijsch  gemaken  en  can  op  iemenden  bij  personelder 
actiën,  die  andere  en  zije  in  hem  geobligeert,  ge- 
houden en  verbonden:  soe  eest  clair,  dat  obligacie 
moeder  is  van  der  actiën,  eü  dat  die  actie  beuren 
oirspronc  neempt  van  obligacien  van  verbintenissen 
van  rechte.  Y.  d.  Tat.  17  v<*. 

2)  Moeras,  moer,  broek,  fr.  maraie,  maréeage. 
Lezer.  Mo  der,  sumpf,  sumpfland.  \\  Waterlaeyen 
moeten  gheleydt  worden  ten  nedersten  velde  en 
ter  naester  moeder.  C.  v.  Lier,  ziii  61  It.  O.  e. 
Sanihoven.  1570,  xn  14;  1664,  Ziii  51;  C.  o. 
Qheel  vii  19. 

MOEIJAEBTS  (Moeyaerts)  zn.  mv.  Mooiaards  (.>), 
een  spotnaam.'  ||  Daeromme  deden  dese  twee 
capiteins , . .  die  casteelen  en  die  starke  huusen 
vellen  van  den  edelen  en  van  den  moeyaerts  van 
den  Yrien.  Jax  t.  DiZKumi  201  (1824). 


212 


MOE. 


MOE. 


MOETJEN  (Moyen),  bw.  AaiupreJeen  in  rechte»^ 
fir.  afirairê  en  jttiee.  \\  De  exceptie  competerende 
deo  besitter  yan  den  panden  tegen  den  creditear, 
op  dat  hij  ierst  moeye  en  aenBpreke  zijnen  princi- 
palen debiteur  en  scaldener  eer  hem.  Y.  d.  'T^v. 
802.  Dat  men  schuldich  waire  den  principalen  ierst 
te  vervolgen  eer  men  den  borge  moeyen  zonde 
844  v^.  Wat  portere  van  Dyst, . .  die  en  aal  ghenen 
portere  van  Dyeste  . . .  moyen  [joar.  mueyen]  buten 
Dyste.  Kb,  v.  Dieet  A.  r.  47  {in  margine  staat 
eene  aanteek.  der  xti  E.  „dat  egheen  poertere  den 
anderen  buten  Diest  te  recht  betrecken  en  sal"). 
Mach  de  ghequetste  eenen  of  meer  van  de  facteurs 
te  wette  betrecken,  welcken  dat  hem  belieft, omme 
zine  gheheele  betemesse,  zonder  dat  hij  alle  de 
fieusteurs  daeromme  zal  moeten  moeyen.  C  o.  AdUt 
484  (1467).  n.  C.  o.  Gent  II  61.  367;  Auden. 
meng.  II  22. 

MOEIJENIS,  MuDEKESSE  (Moyenisse,  moinisse, 
moytenesse),  zn.  Moeilijkheden ,  tr.  difficultéê.  KiX. 
Moedenisse.  MoletHa.  \\  Daeromme,  zo  hebwi, 
omme  ave  te  legghene  dien  tuist,  en  omme  pais 
en  vrede  onderlinghe  te  hebbene,  en  oeo  omme  te 
spame  oost  eii  moinisse  van  beeden  partien,  die 
van  vele  ghedings  plegen  te  comenne,..  Oorle.  19 
juni  1295.  Want  sij  ons  hebben  gethoont  dat  z\j 
mit  hoiren  goeden  overal  doire  en  in  den  goeden 
lande  van  Brabant  lijdende,  tolvrij  sijn  en  onvertolt 
varen  en  keren  moegen ,  en  dat  hun  dairover  tan- 
deren  tijden  stoot  en  moytennesse  es  gedaen.  Oork» 
9  oct.  1442.  Zie  ook  onder  Aensaken  I  26. 

MOEIJER,  zn.  Modder,  slijk,  fr.  houe,  £U. 
Moey er  /  modder.  lAmus.  \\  Nyemant  en  mach, 
vast  aen  syns  gebueren  erve,  teghen  den  gemeynen 
muer,..  noch  oick  aschhoopen,  messien,  moever, 
slyck  oft  diergelycke  vuylicheden  daertegen  leggnen. 
C  o.  Antw.  1545,  viii  39.  Maesken  den  sot,  lig- 
ghende  in  den  slyck ,  hief  syn  hooft  oppe,  sprekende 
totten  ghenen  die  op  de  borstweringhe  laghen,  en 
vraegde :  Ben  ick  oyck  doot } ,,  In  de  vesten . . . 
en  was  gheen  water,  dan  moeyer.  Piot,  Chron.  132. 

MOEIJSEL,  zn.  o.  Kwelling ,  plaging ,  moeilijk- 
heid, fr.  moletiaiion ,  difficuUéê.  \\  Dat  hij  [N., 
castellein  tot  Mederoblieck]  . .  gheen  redene  en 
hebbe  eenich  moysel  oft  arrest  te  doene  up  onse 
ingesetene  van  Diest,  als  zij  in  Yrieslant  kommen 
[hoogerop  staat :  hechtinge  en  arrest].  Brief  heer  o. 
Diest  aan  deze  stad ,  25  jan.  15..  It.  Brah.  Teesten 
II  567. 

MOENSTER,  zn.  o.  {Munster,  monster)  klooster, 
fr.  monast^e,  Lat.  monasferium.  Wisselt  af  met 
eloester.  \\  By  den  religiosen  heer  Amielis,  abt  des 
moensters  van  St-Truyden.  C  v.  St- Truiden  §  25, 
XIT  B. 

MOENTE.  Zie  Munt. 

MOER  (Monr),  bn.  Zie  Mobw. 

MOER,  zn.  m.  1)  Muur,  fr..  mur,  muraille. 
II  Yortroeer,  Ijjde  eiï  bekinde  die  voergheooemde 
Jordaen ,  dat  Peter  Jordaens ,  siins  soens ,  erve  niet 
langher  en  ware  noch  verdere  en  ghinghe  dan  die 
moer  ghemaect  staet  die  achter  Peters  voerghenoemt 
erve  staet,  en  dat  die  erven,  die  hi  sire  dochter 
Kerstinen  opghedraghen  heeft,  alse  yoerghescreven 
es,  gaen  tot  aen  dien  moer  die  staet  tenden  Peters 
voerghenoemdes  erve.  Schepenhr,  Diest,  5dec.  1310. 
In  den  Abalye,  bi  der  capellen  kerchofmoer.  ld, 
15  deo.  1346. 

2)  Moeraarde,  moerland,  fr.  iourbière.  Kil.  Moer/ 
moor  /  moerland  /  moeraerde.  Palus  /  terra  bituminosa 
et  nigra,  ex  qua  eespites  foeo  apti  confleiuniur, 
II  Quaiuór  honaria  de  mour  apud  Baeerode,  Dbrmbt, 


Chron,  Ninov,  U  844  (1223).  8ex  banaria  imrre 
combustibilis  que  widgo  dieitur  mvoer,  jaceniia  juxta 
locum  qui  dieitur  Espenlo.  Charters,  v.  Terkameren, 
doos  9,  a°  1243  mense  junio,  (Op  den  rug  staat: 
6  bunderen  moerenlant). 

3)  Modder,  slijk,  fr.  houe.  Kil.  Moer.  lAmus, 
lutum,  II  Nyepaandt  en  magh  teghen  B^ns  ghebueren 
muer  doen  legghen  een  messie  oft  eenighe  Tuylnisse, 
moer  oft  verckenskot.  C.  stad  Mechden,  ziy  29. 
It.  C,  V,  Lier  xiii  27. 

MOERLEMAEY,  zn.  Opstand,  oproer,  fv.rivoUe, 
insurreetion.  \\  A°  Dni  if.cccc  en  zxix,  doe  was 
grote  mortemaey  [{.  moerlemaey]  en  beroerte  in  Cas- 
sele  eü  in  Caselambocht,  want  tcomun  en  tghemeene 
rees  jeghen  den  baliu,  jeghen  scepenen  en  jeghen 
de  heere,  omdat  de  baliu  van  Cassele  meer  boeten 
wilde  hebben . . .  Jak  v.  Dizhüse  807.  It,  310. 

MOESELAER   TM— Ier),    zn.    Moexdspder,   fr. 

jonewr   de  comemuse.  Kil.  Moeseier/  sackpijper. 

Utricnlarius.   \\   Oosten . .   van  der  processién  van 

Ste  0>melis  . .  Den  trompetters  . . . ,  den  pipers . . ., 

twee  moeselers.  Stadsrek.  Ninove  1462. 

MOET,  zn.  m.  1)  Toestemming,  fir.  consentement, 
II  Boe  wie  eneghe  wine,  ocht  vreemde  bier  ver- 
coept  in  grossen,  soe  wieme  dat  hijt  vercoept,  en 
zaelt  niet  ewegh  laten  vueren  noch  doen,  ng  en 
hebbe  der  assisere  en  panchijsere  moet.  Kb.  o. 
Diest  B  71.  Alle  meublen  oft  haeffelgcke  goederen 
bevonden  op  den  gehuerden  gront,  aen  den  huer- 
linck  toebehoirende,  staen  verbonden  voor  de  huere 
van  denselven  gront,  en  moghen  daervan  nijet 
gedraegen  oft  gevoert  worden,  tenzy  de  hueie 
betaelt  is,  oft  dat  den  moet  des  verhuerdera  daar- 
over verworven  is.  C,  v.  Diest  ^  YZ.  xiii  16.  Oft 
die  oomen, . .  niet  gehalden  sijn  te  vergoeden,  en 
daerover  synen  [nl.  des  klagers]  moedt  te  capti- 
veren.  C.  gr.  Loon  I  560.  It,  C.  v.  Loom  xi  7. 
Als  vremde  lieden  willen  poertre  worden  te  Walem, 
soe  moeten  si  hebben  ons  drossaten  moet,  bi  rade 
van  den  soepenen.  K,  v.  TTaoJhem,  1366  a.  7.  — 
Hot  woord  „moef  wordt  dikwijls  versterkt  door 
byvoeging  van  „goeden'* ,  o.  aJ  C,  v.  Bruesel  1606 
a.  123.  145;  C.  v.  Santhoven,  k.  en  br,  1665  a.  35; 
A.  Wauters,  Canal  95  (1639). 

2)  Believen,  goedvinden,  welgevallen^  fir.  gré,  bon 
plaisir  \\  Welken  gulden  voerscreven  mijn  here 
mijn  vader, . .  gaf  den  gaathuse  voerscreve,  in 
pueren  aelmissen  als  voer  sijn  ziele;  welken  gulden 
voerscreven  steet  altoes  te  myns  selfa  qoitinghen 
te  mijnre  moeten,  en  den  penninc  altoes  om  xv 
penninghen.  Edw.  Yan  Even,  Brdb,  mms.  1  181 
(1389).  Eest  dat  die  brieve  van  der  loseingen 
inhouden  dat  men  die  rente  sal  altijt  mogen  quijten 
ter  goeder  moeten  en  gelieften,  elcken  penninek 
met  xyi  penningen,  meer  oft  min,  soe  is  te 
verstane  dat  men  die  afquitinge  mach  doen  roet 
alsulcken  gelde  afs  ten  daige  van  der  afquitingen 
gemeijnlijc  in  horsen  gaen  sal.  Y.  d.  Tav.  215. 
Naer  den  maendach,  sheeren  moete.  C.  d.  AM 
318.  Daeromme  zeecht  men  naer  den  maendag: 
tsheeren  moete.  492.  Yan  dien  daghe  in  viertien 
nachten,  tsheeren  moete  en  aysemente.  LeenrecM 
V,  1.528  fol.  v;  it.  Burcht  v.  Brugge  ix.  Dat  men 
daer  besceedelicke  noemen  saude  den  dach  en  stede 
daer  men  de  wettelike  gaderinghe  en  serkemanago 
doen  en  besitten  zaude , . .  binnen  diere  welke 
[binnen  denwelkenPJ  toheeren  moete,..  en  ds 
dach  van  der  moeten  tvoerseyts  heeren  wart  wet- 
telike besceeden.  Aead,  d'arehéol,  1860  blz.  108 
(1371).  It.  Diericx,  Oends  eharterh,  86;  K,  9. 
St-Truiden  1866.  a.  68. 


MOË. 


MOG. 


243 


HO£T£,  zn.  yu.  1)  Moeittf  werkzaamheden  ^  fr. 
vacaüans,  peinee,  travaux.  Kil.  Moet  e/  moedte. 
Opera,  Idbor.  ||  De  momboirs  worden  betaelt  Tan 
hunne  yacatieny  die  Bij  buijten  de  yrijheijdt  doen, 
en  Tan  hunne  moeten,  bij  ordonnantie  van  sche- 
penen. Kb.  V,  Turnhout  1560  pasêim. 

2)  Leut,  moeilijkheid j  hoelling^  fr.  diffieulUs, 
embarroiy  vewaHon.  \\  Soe  wie  uuijt  malicien  palen 
yerBtelt,  om  aijn  gebuer  moete  te  ^oen,  en  hem- 
lelyen  gheen  yoordeel, . .  Wielant,  Praet,  crim,  169. 

8)  Tijd,  ledige  tijd,  fr.  tempt,  loitir.  KüMoet e  J 
moette/  wyle.  Ocium,  temptu  vaevmn,  \\  En  zom- 
wijlen,  yeraocht  zijnde  schepenen  te  willen  yer- 
leenen  omme  de  yoorseyde  transgresseurs  te  exa- 
mineren, andwoorden:  dat  zij  gheen  moete  en 
hebben.  FU  o.  VI,  19  mrt.  1539;  I  352;  it.  blz. 
855  (1545).  Maer  in  den  kelder,  mits  dat  daer 
doncker  was,  en  dat  daer  gheen  moete  en  was 
om  den  tap  in  de  yaten  te  steken,.,  zoo  was 
daer  aldermeest  ghesturt  en  ghequist,  zoodat  men 
b\jna  weecschoen  int  bier  ofte  wijn  ghijnck.  Fsbd. 
YaK  dbb  HaeoHBK,  Ber.  tijden  I  115;  it.  III  32. 

4)  Bij  moeten  gaen.  Traagl^ky  langzaam 
gaan,  fr.  marchèr  lentement.  ||  De  perpetrant  nam 
de  ylucht  [nl,  de  moordenaar  yan  den  Zw|jger]  met 
alder  spoet, . .  zeker  stroo,  waer  hy  OTer  yiel,  midts 
zoo  haestich  loopende;  men  wilde  segghen  had  hy 
wat  by  moeten  gbeghaen,  men  zoude  niet  up  [hem  ?] 
gheschaft  hebben.  Piot,  Chron.  645  (1584). 

5)  Met  goeder  moete.  Goedsmoeds,  fr.  gat- 
ment.  II  Boyendieu  hemlieden. berommende  als  dat 
zy  onluicxs  te  yooren  hadden  ghenomen  zekere  yis- 
schers,  dewelcke  zy  bonden  up  plancken  en  lieten 
die  leyende  driyen  up  de  baeren  der  zee ;  met  zulcke 
andre  dierghelycke  exploicten,  dewelcke  zy  met 
goeder  moete  yertellende  waeren  eö  daerinne  glori* 
eerden.  Piot  Chron.  508. 

MO£TH£IT  (Moethede),  zn.  y.  Vermoeidheid, 
afgematheid,  fr.  fatigue,  épuisement.  \\  Die  grote 
moethede  en  dat  zware  ghewichte  yan  uwen  licbame 
hadde  U  alle  die  leden  yermoyt  en  tebroken. 
Mondert  merk.  5. 

MOËTKEURS,  bgw.  VrijwiXligy  ft.  volontaire- 
ment.  II  Dat  al  dat  goet,  dat  sire  inbringhen,  ofte 
dat  sire  in  ghecrighen  moghen,  dat  dat  goet  den 
Toerseide  sente  Janshuse  bliye  eü  bliyen  moet  na 
den  tyd,  dat  si  yaren  yan  Uto  ter  doet,  ofte  na 
den  tijt  dat  sire  utetrecken  moetkeurs.  Fbans  db 
PoTTBB,  Seeond  oari.  51  (1315). 

MO£TSATSE  (Moetssaetse,  moutsaisen,  moet- 
setse,  moetchaisten ,  moetseste,  motsjaetse,  mot* 
satse,  moytehasse),  zn.  Trosjongen,  -drager,  -knecht, 
fr.  goujat,  volei  d'ctrmée.  Kil.  Mot  set  se.  JPmer , 
famul%s  vilior.  Spaansoh  mncAocAo,  jongen,  fr.  peiit 
gar^on.  \\  Noch  andere  jonghers  ofte  moetssaetsen 
waren  onder  de  galghe  ghegheeselt  yan  huerlieder 
Tolok,  rontomme  de  maerct,  tot  den  bloede.  Fbavb 
DB  PoTTEB,  Chronijcke,  247  (2  maal),  svb  anno 
1567.  Geordonneert  dat  nyemant  yan  de  borgeren 
hen  sullen  yeryoorderen  yan  de  soldaeten  oft  mout- 
saisen, en  anderen  hunnen  yrouwen  eenich  goet  te 
ooopen.  Archief  Bergen-op-Zoom,  Besol.  1573 — 78 
n^  23,  XIJ  may  1574.  Heylken  Peeters,  woonende 
opte  Noortgeest,  yercleort:  dat  gecomen  zyn  yyfiVe 
soldaten,  met  eenen  moetsetse  ofte  jongen,  ten 
huyze  yan . . .  Ihid.  Benibrieven  en  eertif.  1582 — 83 
nr.  296  (12  juli  1582).  Een  motsjaetse,  dats  eene 
yan  de  Spaensche  ghu\jten  oft  dienaers.  Ferd.  Vak 
DBB  Haeohbk,  Ber.  tijden  III  112.  Die  duyelsche 
motsjaetaen  oft  jonghe  ghuijten  oft  schudden  die, 
de  soldaten  dienden.  148;  it.  108,  127.  Tan  Eren, 


Brai.  mus.  15,  17  (1594).  —  Zeeryerwijderdyanal 
de  boTenstaande  yormen  komt  yoor  Mogaytsohe: 
II  Datter  niemant  eenen  soldaet  mochte  herberghen, 
datt^  niet  een  hoere ,  noch  mogay tsche  of  pagien 
in  de  stadt  mocht  yemachten.  Belgisch  mus.  YIII 
421 ,  Qent  1585. 

MOETSEL,  zn.  o.  Moeite  fr.  peine.  ||  Dat  die 
ghene  die  willich  daerin  beyonden  wordt,  zal  den 
heere  schuldich  zijn  te  geldene  zijne  wedtboete  yan 
twee  stuyyeren  yoor  het  manen,  en  den  scepenen 
eenen  stugyer  yan  orkonden  oft  het  moetsel  des 
yonnis.  C.  v.  Turnhout,  Stijl  a.  59.  Cost,  moetsel 
en  arbeyt.  Bekenk.  v.  Brab.  137  fol  267  y^ 

MOETSOEN  en  samenst,  zn.  Zie  Mabchbobn, 
en  MoKTSOBK. 

MOETWIL  ( — Ie),  zn.  m.  Mit  synen  goeden 
moetwillen.  Vrijwillig  fr.  voloniairement,  Ghrimm 
Mutwille.  1)  JSigener  freier  anfrieb.,.  ||  Willich 
{nl.  lant]  Gherart  yoirs.  opgedraigen  hait,  mit  sijnen 
goeden  moetwillen,  mit  halme  en  mit  monde,... 
in  hant  jouffirouwen  Jutten  yan  Houtheim.  Fban- 
QüiNBT,   St.   Oerlach  85  (1389).  Zie  het  yolgende. 

MOET  WILLENS,  Mobtswillbks  ,  bijw.  Uit 
vrijen  wil,  vrijwillig,  ongedwongen,  fr.  vclontairement, 
de  sa  libre  volonté,  de  plein  gré,  sans  y  eire  con- 
traini.  Kil.  Moedwillens.  Ultró , soiens volensque. 
II  Judicium  wort  yan  nootswegen  en  rechtsdwange 
aengegaen,  maer  arbitrium  wort  moetswillenx  aen- 
gegaen.  V.  d.  TAy.  2.  Andries  seegt  dat  hij  beyolen 
heeft  Diericken,  dat  hij  hem  coopen  soude  eenen 
bibel  yoire  xyj  gulden;  welo  beyel  Dierick  moets- 
willens  aengenomen  heeft,  eü  dijen  niettegenstaende 
en  heeft  hg  dat  boeo  niet  geooft.  210.  —  Hierbij 
behooren  de  uitdrukkingen  syns  yrijds  moets 
willen,  en  sijns  goets  moets  willen:  ||  In 
den  eeréten,  soe  heeft  der  yoirs.  meester  Dyonfjs, 
sijns  yrijds  moets  willen,  ghewilcoert  en  ghecon- 
senteert . .  dat . .  Item ,  soe  eest  gheordineert  tus- 
schen  die  partyen  yoirs.  en  yerToirwert,  en  soe  heeft 
der  yoirs.  meester  Dyonijs ,  sijns  goets  moets  willen, 
ghewilcoert  en  gheoonsenteert  eii  gheloeft . . .  Sche- 
penen V.  SUTVuiden,  19  juni  1443. 

MOFMAFF,  zn.  Hen  spotnaam,  fr.  sóbri^uet, 
II  Dat  egeen  borger  oft  ingesetene, . .  eenige  questien 
oft  geschillen  met  eenige  soldaten  oft  knechten  en 
zal  moegen  nemen,  noch  oock  eenige  injurieuse 
woorden ,  tzy  mofmaff  oft  andere  spreken.  Gékabd 
Antw.  areh.  III  50  (1574). 

MOGAYTSCHE.  Zie  Mobtsatse. 

MOGELIJCK  (MogeUck),  bn.  BiU^,  redel^k, 
fr.  iquitable ,  raisonnable.  Schiller  u.  Lubben  Moge- 
lik,  was  gesehehen  kann  oder  gesehehen  dar  f,  erlaibi, 
biüig,  passend,  gehorig;  en  Grimm  Möglich.  — 
De  moghelioke  spijse.  Obus  lauius,  stomaeho 
gratus,  en  het  mogheliok  eten.  Edere  cum  appe- 
titu,  yan  Kiliaan,  hooren  tot  eene  andere  orde  yan 
gedachten.  ||  Zoe  eest  een  loye  en  een  moejelijck 
[L  moegelyck]  recht,  dat  scouteten  en  scepenen 
noch  egheen  yonnis  gheyen,  yan  eryen  noch  yan 
scout,  daeraff  gedinghe  en  proces  yoer  hen  aengesat 
eü  geïntenteert  es , . .  zoe  langhe  als  dit  gedinghe 
uuijterlijck  nijt  geslicht  en  es.  K.  r.  St-Trmden 
1866  a.  44.  (Dit  zelfde  art.  staat  in  de  koet  y. 
Maastricht,  a.  96  y.  h.  statuut  y.  1380,  maar  men 
leest  er  „mogelic"  in  pi.  y.  „moejel\}ck*').  Waerbij 
ich,  Baes  yan  BiTiren, . .  tot  der  mogeliker  beden 
der  yoirgenoemde  gueder  stede  beruert,  eü  uut 
yermanisse  mijnre  ridderliker  hulden,  bereet  sijnde 
tot  saligen  weroken,  en  bysonder  den  gemeynen 
huesman  yoir  onrecht  te  helpen  besoudden , .  •  Piot, 
Cart.  II  339  (1461).  So  we  den  goyemeren  yan 


214 


MOG. 


MÖL. 


Bjnen  ambachte  niet  gehoinam  en  is  in  mogeliken 
Baken.  C,  v,  Maastricht  88  (1380).  Dat  die  meis- 
tere  en  geBworen  wisen  voer  mogeliken  coet  eii 
achade.  112.  Die  broeolic  weren  darin  of  in-  eyn- 
ghen  anderen  mogeliken  en  behoerliken  saken.  116. 
So  hebben  wir, . .  eyn  statuit  gemact,  en  dunckt 
ons  moegelic  en  nrberlic  sijn, . .  121.  Dat  hi  hun 
onrede  doen  sal,  die  mugelic  en  bescheidelio  is. 
Brab,    Teesten  ^   II   621   (1371).    Zie  ook  Beschsi- 

DBITLIJCK   2)»  en,   YSEBGELT. 

MOiG^ËNi  OW.  1)  Kunnen^  in  staat  zijn ^  hij  machte 
tijn^  fr.  pouvoir^  étre  en  éiat^  étre  dans  la  possibilité. 
II  Eü  ther  scuren,  daer  die  thiende  in  ligghen  sal, 
sal  elke  partie  hebben  enen  slaetel,  soe  dat  deen 
sonder  den  andrcn  niet  daertowe  en  sal  moghen 
gaen.  Oork.  11  juni  1277.  Ansiende  alrehande  twiste , 
discorde  eii  debat,  die  in  onser  vorseide  stad  daeraf 
mochten  comen  zgn  en  opgestaen,  die  niet  oirbaerlyc 
nochte  profitelyc  en  hadden  mogen  zijn  ons  noch 
onser  stad  voirseid.  A.  Waüteks,  Sermensj  4  (4 
mei  1381).  Eest  saecke,  dat  man  eü  wyff  malean- 
deren  willen  maecken  heur  hujs,  daer  sy  inne 
woonen,..  tot  elcx  lyve,  dat  moeghen  zy  doen  als 
zy  gaen,  staen  en  ter  kercken  mogen  gaen.  C  v. 
Antw.,  Oulde-boeck  a.  10.  IL  K.  v.  Brugge  1281 
a.  1;  Charter  v,  WacUhem.  1365  a.  8.  11.  O.  v. 
Cassd  a.  19. 

2)  Met  den  gen.  JBr  hunne»  aan  doen ,  geen  schuld 
aan  hebben  ^  fr.  ne  pas  étre  coupable  de.  ||  Vangen 
oft  arresteren  den  eenen  yoor  den  anderen,  oft  be- 
schadigen dengheenen  dies  niet  en  mogen ,  en  schint 
niet  redelijck.  Wislaiït,  Prcust,  crim,  135. 

8)  Yan  personen.  Qnalic  mogen.  Niet  kunnen 
lyden^  fr.  ne  pas  souffkir  qn.  \\  Hoe  qualic  capiteijn 
Wijchuus  ghemoghen  was.  Fbbd.  Yak  deb  Hab- 
OHEN,  Ber,  tijden  I  234.  Vele  yan  den  ghemeente 
mochten  zeer  qualic  een  van  de  vier  capiteijnen, 
Franchoijs  Van  Wijchuse.  238. 

4)  Mogen  de  pijne.  Zicht  de  moeite  geven,  it. 
se  danner  la  peine.  \\  Hoe  z|j  [nl.  die  van  der 
nieuwere  religie]  de  pijne  mochten  te  ghaen  pre- 
dioken  tot  voor  die  stadt  van  Brugghe.  Febd.  Yav 
DEB  Haeohek  Ber.  tijden  I  54. 

5)  Mogende  sijn.  Met  recht  hebben,  fr.  atoir 
Ie  droit,  II  Voort,  zo  zullen  de  voorseide  steenwaer- 
dere  of  sluters . .  moghende  zyn  ter  duere  te  be- 
souckene  alle  deghueno  die  ten  voorseiden  Steene 
commen  zullen.  C.  v.  Brugge  II  158  (xT  E).  Hierof 
es  de  man  moghende  die  te  vanghen  oft  honden, 
en  deselve  wagenaers  te  delivrerene  mits  der  [die] 
boete  ontfangende.  C  kast.  Speren  o.  27. 

MOGENTHEIT,  Mogeitthedb,  zn.  v.  Macht, 
fr.  pouvoir.  Kil.  Mogendheid.  Potentia,  potestas. 
II  Werden  si  bedragen  mit  wittigen  orconden,  so 
selen  si  syn  in  onser  mogen  theit.  Br  ah.  geesten 
I  782,  K.  V.  's  Bosch  1330  a.  8.  Here,  verlichte 
mine  oghen,  dat  ie  ghiene  tyt  en  roste  in  der 
doet,  op  dat  m^n  viant  niet  en  segghe  ie  hadde 
mogentheit  yeghen  hem.  Oetijdenb.  XT  E.  Behou- 
den oock  dien,  dat  wij  tonswaert  reserveren  de 
aactoriteyt  en  mogenthede ,  waert  dat , . .  dat  wij  . . . 
in  dat  cas  machtich  wezen  zouden  de  vorseide 
plaetse  weder  te  aenveerdene.  Feanb  de  Potteb, 
Gent  IV  519  (1449);  U.  de  Pb.  en  Bb.  V.  Gontrode 
24;  Co.  Maastricht  118. 

MOOENTLIJCK  (Mogentlic),  bn.  Machtig,  fr. 
puissant.  ||  Ontfange  mi  dan  in  den  scoet  Dynre 
mogentliker  bescerminge  eii  troestliker  geleidinge 
doer  dat  duuster  lant;  uut  deser  woestyne  deser 
verwoester  werelt  in  dat  hemelsohe  lant.  Hondert 
merk.  104  v«. 


MOGICH    (Moegich),    bn.   Macktiffj   ft.    a^ant 
pouvoir.    Schiller    u.    Lubben    Mogioh    machtig. 
II   Weert  dat  die   vremde  lude    [fi7.  van  hannent- 
wege  of  vanwege  hunne  bloedverwanten]  bieden  en 
antwerden  goede  cautie  te  doin,  dat  van  hen  noch 
denghenen    derre    sij    moegich    sijn, . .    denselven 
onsen  burgeren  niet  messohien  en  sal.  C.  o.  MaaS' 
trieht  474.   (Het  w.  „mogioh"  komt  in  deze  oosta- 
men nog  voor  blz.  46:  ||  „eü  des  weechs  in  C^per 
en  sal  niemant  mogioh  syn.";  doch  de  bet.  ervan 
blijft  ons  hier  duister). 

MOINGËN,  OW.  De  communie  bereiken  ^  fr.  eosi- 
munier.  \\  Wij  zien  ook  [nl.  in  de  kerbrekeningenj 
dat  er  in  1540  elf  pond  11  schellingen  parisis 
besteed  werd  „van  zeven  kannen  bastaerts  [zie  dat 
w.  2)  I  126]  te  Paesschen,  omme  mede  te  moin- 
ghen",  waarschijnlijk  in  den  wijn,  die  alsdan, 
zooals  op  de  andere  hoogdagen ,  den  communieanten 
toebediend  werd.  de  Pb.  en  Bb.  XIV  Bassevèldê 
25.  Zie  ook  Liefcoeck  II  165. 

MO  YEN,  zn.  (het  Fr.  w.).  BQ  moyen  of 
zonder  moyen.  ^t;  middel  of  zander  midid, 
middellijkerwijze  of  onmidddlijkeno^ ,  fr.  médiatê' 
ment  ou  immédiatement  s  Lat.  meéUat^  sice  immeii' 
atè.  II  Dat  scepenen  in  Brugghe  vorseid,  die  na 
zyn  en  hiemaer  wesen  zullen,  moghen  maken  en 
macht  hebben  te  makene,  van  nu  ewelike  voer- 
waerd ,  schepenen  in  allen  steden  daer  zy  hooft  of 
zijn ,  eest  bij  mogen  of  zonder  mogen ,  of  in  andren 
manieren.  Wabkköxio  en  Gbeldolee,  Flandr. 
BechtS'U.  Staatsg.  IV  314,  priv.  30  oct.  1302  «oor 
Brugge.  Zie  ook  Middel.  II. 

MOKEN.  Zie  Meuceeit. 

MOLAYEN  (Moleyen),  zn.  mv.  Kleine  partijm 
graan  f  die  de  huisman  op  bepaalde  tijden,  lijs, 
wekelijks  liet  malen,  en  door  den  molenaar  wegge- 
haald  en  te  huis  gebracht  werden ,  fr.  peHies  partist 
de  grain  que  Ie  eidtivateur  fait  moudre  pêriodiqus' 
ment,  p.  ex,  hebdomcuUtirement y  et  qui  sant  prises 
et  remises  è  domicHe  par  Ie  meunier.  ||  Welcken 
nijettegenstaende ,  soo  heeft  Philips  Prinoen,  molder 
tot  Betz  voors.,  soo  temerair  geweest  van  des 
verthoonders  molder . .  •  te  turberen  in  de  voors. 
oude  immemoriale  possessie  en  van  hem  die  molayen 
aff  te  nemen.  —  [Schepenen  der  heerlgkheid  Ba- 
dingen] verclaeren, . .  gehoort  en  gesien  te  hebben, 
dat  die  molden  des  voors.  heere  van  Budingen, 
van  over  40,  50  jaeren, . .  gehaelt  hebben  de 
molayen,  soo  tot  Betz,  Linter  en  omliggende 
plaetsen.  Baad  v.  Br<d),,  Proces  de  Longin  § 
Pr  ineen  1674.  Zie  over  dit  halen  en  brengen. 
C,  gr.  Loon  I  74/76. 

MOLCHTËR.  Zie  Molbteb. 

MOLDE,  zn.  Melkvat,  melkmouw,  fr.  ai^  as 
lait  (.').  Kil.  Monde  /  melckteyle  /  mold.  fHs.  8imm 
lactis.  II  Centenum  vcuorumy  que  teuioniee  dicuntmr 
molden  vd  melevaten  [melcyaten?].  Tol  te  Damme 
1252. 

MOLEN,  zn.  Zooals  thans,  fr.  mumUn.  —  Wint- 
molen,  fr.  moulin  è  vent.  In  z^ne  Annales  ordutit 
sancti  Benedictie  vermeldt  MabiUon  eene  akte  vin 
*t  jaar  1105,  waarin  de  windmolen  voorkomt.  A. 
Watttebs,  JJhertês  590. 

MOLENPANDEB(e)  (Moelenpandere,  molenpen- 
dere),  zn.  m.  Amhtenaar  gdast  met  de  bewakisg 
van  's  torsten  of  *sheeren  recht  op  het  gemaal,  ft- 
fonctionnaire  chargé  de  surveiller  Ie  droit  du  prists 
OU  du  seigneur  sur  la  mouture.  Zie  Bakxolev  1 120. 
II  Philips,  enz.,  hebben  geordineert  dat,  van  na 
voertaen,  by  u  in  ele  van  onsen  banmoelenen 
b\jnnen  uwen  ambachte  eü  bedrive  gelegen,  gestsit 


MOL. 


MOL. 


215 


Bal  werden  een  goet  notebel  man,  die  n  nat  daer- 
toe  aal  duncken  weeende  tot  eenen  moelenpandere, 
die  welcke  maoht  eal  hebben  alle  die  ghene  die  hij 
bevinden  aal  eenich  coeren  oh  graen  yan  b\jnnen 
den  ban  denelyen  onser  banmoelen  Tuerende  oft 
dragende  op  andere  moelenen,  om  aldaer  te  doen 
malen,  of  eenich  meel  Tan  bnyten  den  ban  yan 
denselyen  onsen  banmoelenen  daeronder  gemalen 
bringen,  yan  onsen  wegen  te  calengieren  en  u  bij 
te  bringen,  om  yan  hen  efï  elcken  van  hen  bij  u 
genomen  te  worden  tselye  coeren  oft  meel ,  en  daer- 
toe  die  pene  yan  drie  royalen,  die  yanouds  daerop 
heeft  gestaen.  Rekenk,  o.  Brab,  reg.  106  fol.  137 
yö.  (1446). 

MOLENSLAOER,  Moblxslbgbb  (Molesleger), 
sn.  MolenmtetUr  ^  —  opgiehier^  —  peiler  ^  tr.inepee- 
temfy  jamgemt  des  mciilins.  ||  Dairtoe  oie  geroepen 
die  meesters-moelesleghers  yan  Brabant, . .  Yoort 
es  gheordineert  en  hebben  die  meesters-moeleslegers 
op  haren  eed  ghew|}st  dat  die  oomme  yan  der 
moelnen  op  der  Dylen , . .  wijt  aelen  sijn  ten  minsten 
Yi  yoeten,  drie  dnmen  min.  En  dat  alle  wyntgate 
wy  t  aelen  sgn  ten  minsten  drie  yoete  en  enen  halven 
der  maten  yan  Loerene,  en  van  der  moeien  sal  dat 
wyntgat  w\jt  sijn  yierdalyen  yoete ,  en  niet  wider.  — 
Item,  yan  den  arme  yan  der  Dglen,  die  achter 
den  Predikeren  gaet,..  es  gheordineert  en  hebben 
die  molesleghers  ghew\}8t ,  dat  die  arme  w^t  sal  s^n 
iz  yoete  en  1  halven,  der  maten  van  Loeven ,  gheUc 
als  die  peghei  en  mate  met  staken  en  met  latten 
van  den  molesleghers  aldaer  geset,  in  den  inval 
yan  den  arm  bewijst  es.  En  dat  vorso.  gat  sal 
aldaer  diep  sijn  van  enen  naghele,  dien  si  aldaer 
gheslaghen  hebben  aen  den  stil  yi  Toete  neder- 
waerts  diepe,  en  daer  sal  men  een  plate  of  eenen 
balke  legghen  tot  in  den  gront, . .  Brab,  yeeaten  II 
614,  615,  ordi  op  den  loop  van  de  Dijle  1  oct.  1369. 
Dat  deze  pegels  alsoo  sullen  gestelt  worden  door 
onse  gesworene  molenslaegers , . .  Ord.  JP.-B.  autr, 
8  april  1715  a.  1;  II  594.  Item,  Martinez  2.  239; 
C.  V.  Thienen  i  1 ;  A.  Waütxbs,  EntfiroHe  II  546, 
en  III  359,  en  Tirlemont  93. 

MOLENSTEEN,  zn.  Zooals  thans,  fr.  meule  de 
moulln.  Kil.  Molensteen  Lapis  molariê.  ||  Molen- 
steen. Tol  ie  Bmgge  1252.  Molariê.  Tol  ie  Damme, 
1252. 

MOLENYAT,  zn.  KUine  korenmaat,  ie  Loven 
en  omsir,,  doende  Vs  halster;  4  haleters  teirwe  maken 
eenen  tak  van  100  kHos  uit  f  fr.  petUe  mesure  de 
ffrains  d  Louvain  et  ses  environs t  faieant  Vs  halster; 
4  halsters  de  froment  font  un  sac  de  100  kilog. 
(Schuermans).  Kil.  Molenvat.  Lovan,  C^enus  mi' 
norie  meneurae  frumeniariae.  ||  Sesse  molevate  rogs 
erfspachs  op  Heinrics  huys  en  hof  van  Buyten,  en 
yiere  molevate  rox  erfspachs  op  Heinrics  goede  van 
Adorp.  Schep.  v.  Haacht,  23  jan.  1443. 

MOLENWAL  (Mnelenwal),  zn.  m.  Beuvdtje 
waar  een  windmolen  op  staat  ^  ir.  huite  sur  lagueUe 
ee  trouve  un  moulin-è'vent.  ||  Ten  voorseiden  leene 
behooren  twee  mnelenwaUen  om  mnelene  op  te  stel- 
len. DB  Pb.  en  Bb.  IX.  Naxareih.  31.  Zo  heeft 
mlJn  voors.  heere  de  mnelen  en  mnelenwal  te  Boos- 
beke.  Ib.  YI  Nevele.  82.  Den  mnelenwal,  daer  de 
wintmuelene  np  staet.  Y.  Merélheke  20.  It.  II.  JEver- 
gem  21. 

MOLENWECH ,  Meulenweoh ,  zn.  m.  JéL<Aenweg , 
fr.  ehmmm  du  moiÜMi,  \\  Eenen  molenwech  om  een 
peert  met  eenen  sacke  te  lyden,  viy  voeten.  Y.  b. 
Tav.  107.  Eenen  molenwech  met  hoetsaoken  zesse 
voeten,  It.  met  kerren  te  varen  sonder  andere 
getuwe  xn  voeten.  It.  te  peerde,  sonder  ander 

IL 


getuwe ,  acht  voeten.  Bjekenk»  «•  BrA,  reg.  186  fol. 
260  (24  apr.  1510). 

M0LE8TEEBEN,  onbep.  wijze,  als  zn.  KwA- 
lingf  fr.  molesttUian.  ||  Is  oick  waer,  dat  hier  voer- 
t\jts  de  voera.  stadt,  om  de  voers.  ezactien  te  ver- 
hueden  en  onse  ondersaten,  zoe  van  buyten  als 
van  bizmen  derselver,  te  soulaigeren  en  verlichten, 
de  voersaten  van  den  voers.  supplianten,  in  den 
naem  van  *tlichaem  en  gemeynten  van  diere,  heb- 
ben de  voers.  rechten  in  pachte  gehadt  voer  de 
somrae  van  500  car.  guld.  tsjaers  oft  daer  omtrent, 
dat  alsdan  de  voers.  molesteeren  en  quellingen  nyet 
en  -gebnerden.  Rekenk.  v.  Brab.,  reg.  138  foL  340 
(juli  1541). 

MOLLICIES,  zn.  ZelfbevUkking,  fr.  onauisme. 
Maigne  d'Amis  Mollities.  Feooatmm  mollium, 
II  Maer  als  't  gedaen  is  met  hemselven  [nl.  de  sonde 
jeghen  natuere],  dVelck  geheeten  is  moUieies,  en 
dattet  ter  kennisse  compt,  d'welck  selden  gebnert 
dan  in  biechten,  zoe  is  datte  te  punierene  metten 
banne,  oft  andere  extraordinaire  punitie.  Wiblavt, 
Pr  act.  erim.  129. 

MOLSTER  (Mulster,  mulctre,  muiter,  multre, 
molochter,  molechter,  molchter,  moultre),  zn.  m. 
en  v.  Loon  van  het  graarnmaleuj  bestaande  gemeenlifk 
in  eens  bepaalde  hoeveelheid  meel,  maaüoon,  of,  b^ 
uitzondering  f  in  geld,  —  muUura  eicea  —  maalgeid, 
fr.  salaire  pour  moudre  legrain,  eonsista$U  d'ordinaire 
en  une  quaniité  déterminée  de  farine,  ou,  exeeptiou' 
neUement,  en  argent.  Kil.  Molster  /  molter.  PreOum 
molariumf  ceria  farinae  porOo,  guam  mclilor  mer' 
eedis  loco  sibi  sumit,  et  emoUmienimm,  \\  Dat  men 
ons  en  onsen  naoomelinghen  woenende  in  den  voers. 
dorpe  van  Oplintere,  alle  alsulcke  coren  als  wy  tct 
onsen  hove  bruken  en  beseghen,  te  malene  sonder 
molchtere,  erfliken  en  emmermeer  malen  sal.  BbIs, 
Oplinter  262  (1371).  Yan  dat  Pieter  Boetaert  ghe- 
calengiert  was  dat  hjj  ghenomen  sonde  hebben  den 
here  van  Watervliet  coren  en  muiter  [nl.  meel  en 
tevens  geld]  up  sine  muelen ,  doe  hij  met  hem  woon- 
de :  pays ,  en  ontfaen  te  m\jns  heren  bouf  vi.  lib. 
Beken,  baljuwschap  te  Gent,  rol.  1723  (1372).  De 
pachte  oft  mulster  van  den  watermolen.  Archief 
Bergen-c^-Zoom,  stadsrek.  1486—87  nr.  652  (Cny- 
pers  V.  Y.)*  ^^  ^^  muelnaere  sal  hebben  voor  zQn 
moultre  tsestienste  pont  of  deel.  C.  v.  HFrooesche 
I  818  (1511).  Eii  daertoe  noch  te  betaelene  den 
pachtenere  van  onzen  voirs.  moutmoelen  en  den  be- 
waerder  van  denselven  hueren  rechte  van  den  mo- 
lochtere.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  138  fol.  150  (10 
mei  1539).  Ander  luyden  die  hon  coren  ter  moeien 
bringen,  die  sullen  geven  een  molster,  daeraf  die 
zxiv  molsteren  dat  vaet  maecken.  C.  gr*  Loon  I. 
75.  Om  de  borgere  en  ingesetenen  te  soulagieren 
van  de  molster,  die  de  mulders  voor  het  malen 
van  het  graen  syn  nemende,  soo  eest  dat  men 
gebiedt ,  dat  gheen  mulder  voortaen . . .  gheen  mol- 
ster en  zullen  moghen  affnemen,  maer  dat  een 
yegelyck  zal  gestaen  midts  betaelende ,  in  plaets  van 
de  molster,  voor  elck  veertele  corens  acht  stuyvers 
eens.  Gékabd,  Antw.  arch.  lY  341.  It.  326;  I 
389,  391;  PU  v.  VI.  I  608,  609;  C.  v.  Santhoven, 
K.  en  br.  1665  a.  59;  de  Ylaminck,  Aoc.  21;  de 
Pb.  en  Bb.  II  Bvergem  21;  YI  HJansbeke  17; 
Nevele  32;  XYI  Assenede  8;  O.  v.  Gent  II  191; 
O.  IMge,  !•  Série  637,  K.  v.  Tongeren  a.  13; 
Middden   v.    VI.   18  febr.  1702  a.  254.  Zie   ook 

SCHBBHOÜDBB,  MOLSTBBBK  en  APTIBV. 

MOLSTEREN,  bn.  Den  molster  afnemen,  fr. 
prêUver  la  mouture.  \\  Yercla^rt  sij,  deponente, 
metten  voorn,  eersten  molder  en  moldenersse  ver- 


216 


MOL. 


MOM. 


accordeert  te  sijn  gheweest  aen  deselve,  in  plaetse 
▼an  den  molster,  te  betaelen  drye  guldens  eens, 
haelen  en  thuys  brenghen  al  medegeconditioneert ; 
dat  yerrolgens,  die  voorn,  duponente,  ghewaer- 
sohauwt  wordende  van  geestelijcke  persoonen,  dat 
si),  deponente,  moest  letten  op  het  maelen  van 
haere  mauten,  dat  daerinne  aen  haer  was  onghe- 
lyck  geschiedende,  dat  sulckx  aen  haer  oock  ge- 
waerschauwt  is  geweest  door  andere  persoenen  die 
daervan  kennisse  waeren  hebbende,  deweloke 
▼erelaerden  egeene  absolutie  te  konnen  bekoemen 
van  henne  biohtvaeders  vö<5r  en  aleer  dat  sy  souden 
hebben  geopenbaert  aen  de  deponente  dat  haer 
mout  gemolstert  wierde  in  de  voors.  molen ,  niette- 
genstaende  deselve  molster  betaelt  wierde  in  geit. 
Archief  ttad  DieH^  Froces  Schout  §  Beverenmolen  ^ 
1693.  Zie  ook  Molatek. 

MOLSTëRLOON,  zn.  Pleonasme.  MóUier,  fr. 
mtmture.  ||  Den  maelder  tot  Etten . .,  vennagh  niet 
meer  voor  molsterloon  te  scheppen  uyt  de  granen 
aldaer  ter  molen  komende  en  ghemalen  wordende, 
als  het  24*ta  deel  van  een  coopen  [loopen?].  C,  v. 
mtm  a.  20  (1530). 

MOLSTËRYAT,  zn.  o.  fr.  mesure  de  la  mouture. 
II  Een  molstervat  binnen  dese  stadt  Brussel  houdt 
SVs  waelpotten  (oft  pinten)  en  Vt  deel  van  Vt 
waelpot.  O.  V,  Brutsel,  Maten  366. 

MOMBOOR  (Momboir,  mombair,  mombaer, 
momber,  montboir,  —  montbore  in  de  schepenbr. 
T.  Diest  xiv  E.).  1)  Zooals  thans  nog  momber, 
momboor,  en,  bij  Kramers,  mondbaar;  in  't 
algemeen  voogd,  hij  die  voor  de  bescherming  en  de 
bdangen  van  anderen  waakt,  inz.  voor  die  der  weezen 
en  onbekwamen;  maar  ook  in  gebruik  voor  ambts- 
bedieningen van  soortgelijken  aard,  als  voor  arm^ 
meesters ,  kerkmeesters,  gemeente-bestierders,  klooster- 
voogden  enz,  fr.  „mambour,^*  en  gênêral  tuteur, 
veillant  è  la  protection  et  aux  interets  d*autrui,  en 
portie,  des  orphelins  et  des  ineapables;  ce  nom 
était  en  usage  pour  des  fonetions  d^une  nature 
analogue,  teUes  que  pour  dés  maitres  des  pauvres, 
des  marguiUiers,  des  administrateurs  de  commune, 
des  avoués  de  monastères,  etc.  Kil.  Mondboor/ 
mondbaer.  j.  mom  boor.  Tutor,  Maigne  d'Amis: 
Mundiburdus.  JPatronus,  defensor,  tutor;  defen- 
seur,  gardien,  proteeteur;  ol.  manbour,  manbour- 
nissière.  ||  Omme  dat  wi  begheeren  en  mejnen, 
dat  die  goede  en  renten  van  den  gasthusen,  van 
der  taflen  des  Heilichs  Geests,  der  fermerien  van 
den  Beghine . . ,  wettelec  bekeert  worden  ten  meesten 
orboer  en  proflte  van  der  yorscreven  stede,  soe 
willen  wi  en  bevelen  dat  die  rait  van  onser  vorser, 
stat  mondboeren  vortane  altoes  setten  en  maken 
[salj  ,  enz.  —  Van  den  huse  van  der  Banc  bi 
Lovene  [nl.  Terbanken]  ,  daer  die  besiecte  wonen, . . 
dat  die  rait .  • .  twee  mondboeren  aldaer  setten  eü 
maken  sal.  Brai.  veesten  II  612  (1368).  De  mom- 
boiren  van  den  Heiligen  Geest  in  Onser-Yrouwe 
capelle.  Batmabkbbs,  Kerkelijk  Diest  389(1376)... 
home  Bauderike  en  anderen  montboren.  Schepenbr, 
Diest  8  Sept.  1309.  Die  geswoeren  momberen  en 
gemechtigde  der  geheel  gemeijnte  Yrijhegt  Monte- 
naken.  lËsii psvxbbs  .  Montenaken  1  62  (1634).  De 
mombers  der  Yr^hegt  van  Montenaken.  68.  Die 
momboren  en  scepenen  der  Yrijheit  van  Dormale. 
Bekenk,  v.  Brah,  reg.  132  fol.  47.   De  geestelijcke 

Sersonen,   soowel  als  de  bu|jtenschutters,  die  van 
e  meyerije  van  Montenaken  niet  en  waren ,  moeeten 
op   die   Kamer   eenen  wettigen  momboir  hebben. 
II  247. 
2)   Rechtelgoke   momboor.  Door   de    Wet 


aangestelde  voogd,  fr.  tutewr  nommS  par  la  LoL 
II  Bechtelycke  momboiren  moeghen  bij  decrete  van 
den  heeren  oft  van  den  weesmeesteren,  der  wees- 
kinderen goeden  wel  valide  vercoopen.  C.  o.  Asttw, 
1646,  X  16. 

3)  Testamentelijcke  momboor.  fr.  tuteur 
testamentaire.  ||  Weeskinderen  en  simpele  persoo» 
nen,  die  tostamentlycke  momboiren  hebben  by  hen 
vrienden,  ais  by  vader,  moeder,  grootvader  oft 
grootmoeder,  en  andere  geetelt,  en  staen  onder 
de  weesmeesters  nyet,  maer  staen  immediaie  onder 
burgemeesteren  en  schepenen  van  der  stadt,  als 
oppervoechden  C  v.  Antw.  1546,  z  3. 

4)  Vreemde  momboor,  fr.  tuteur  Uramger, 
Zie  BlJSTASlTDB  MAK  II  186. 

5)  Zaakgelastigde,  fr.  mandataire.  ||  Aangaande 
den  momboir  des  landheeren,  denzelven  beleyd 
en  verantwoord  alle  zaken,  van  wat  nature  dat  sy 
zyn,  des  landheeren  privilegiën,  rechten,  gereoh- 
tigheyd  en  jurisdictie  aangaande.  C  gr.  Loon  II 
334,  Reekhem  ii  17. 

6)  Chmachtigde,  fr.  fondê  de  pouooirs.  ||  Eyn 
yegelyck  mach  syns  selfis  wort  doen  by  hem  oft 
synen  mombaer.  —  Dat  die  eerste  claecht  aal  mogen 
gescieden  by  einen  gemeohtigden  momber.  C.  gr. 
Loon  I  12  a.  16.  17. 

MOMBOORIË,  MoKTBOBiB,  Maiibübnib  (Mond- 
borie,  momboirie),  zn.  v.  Kil.  Momboordije,  mond- 
boordye.  Thttda.  Mamburgium,  mandiburdium  j* 
mundiburdium ,  olim  defensio  ^  tuitio.  Voogdij,  fr. 
tutdle.  II  Mundeburdem  vd  defensionem.  Yajt 
LoEBBBK,  St,  Fierre  23  (941—966);  U.  27  (948). 
In  mundeburdum  vero  vel  defensionem  ex  ipso 
monasterio  habeani.  Piot,  Cart,  I  8  (938).  Munde- 
burdem autem  et  defensionem  ab  eadem  ecclesia 
haberent.  Ib.  19  (1059);  ü.  27  (1089).  Dese  voer- 
screve  mondboeren . .,  aldus  van  onse  stat  rade 
gheset,  willen  wi  dat  si  altoes,  van  jare  te  jaie 
half  afgedaen  worden  en  verset,  also  dat  elc  twee 
jaer  lanc  in  ene  mondborie  bliven  sal.  BnA, 
Teesten  II  613  (1368).  Zie  onder  Momboob.  Ghe- 
l\jck  oock  niet  en  zljn  arrestabel,  apprehensibel, 
noch  convenibel  in  recht  deghene  die  staen  in 
curatele  oft  momboirdije.  C,  v,  Brussel  1606  a.  87. 
Compareerde  voor  ons . .,  schepenen  der  justitie  en 
Yrijheyd  Montenaken,  jouff.  Oatharina  Heeren, 
weduwe  van  haer  eerste  houwelgck  wglen  P.  Wou- 
ters, en  Lambert  Mottaers  van  haren  lesten,  weleke 
ons  heeft  verolaert  uijt  hare  moederlijke  magt  en 
mambumie  te  stellen , . .  haren  sone  Sr.  J.  Fr. 
Wauters,  onsen  medeschepen,  denselven  begiftende 
met  eenen  tennen  lepel  en  oommeken,  en  met 
veijff  stuyvers  jaers,  weleke  sy  is  affecterande  op 
de  generaliteyt  en  specialitegt  haerder  goederen, 
KxHPElTEBBS,  Montenaken,  1 246  (1 767).  (Te  Antw. 
gaf  men  2  oude  groeten.  C.  v.  1670  blz.  482;  v. 
1582  blz.  836.). 

MOMBOORINNE  (Monboryüne),  zn.  Voogdes, 
fr.  tutriee.  ||  Als  de  vrouwe  vooghdinne  oft  mon- 
borynne  van  hueren  kinderen  geraaiot  wordt  Y. 
D.  Tav.  319  v». 

MOMBOORSCHAP  (Momboirsoap)  zn.  Voegd^, 
fr.  tuteüe.  Kil.  Momboorschap.  Tutela.\\hyahe^ 
Palecke . .  bekende ,  gheloefde  en  bewieade  aan 
haer  huis . . .  twe  scellinghe . .  siaers  erftsys  den 
momboren  „van  den  hymden  en  van  den  sooen"  in 
sunte  Sulpiciuskercke  van  Dyst,  te  hane  mom- 
boirscap  erfleec  te  hebbene,  en  hon  en  die  in  de 
momboirscap  comen  solen  na  hon,  te  drien  tgden 
siaers  . . .  daeraf  te  vergheldene.  Sehepenbr,  Diêst 
25  jan.  1330.  Zie  Momboobie. 


MOM. 


MON. 


217 


MOMCANTSE  (MoininenGantse,  mominecaiiBe) 
2X1.  Een  mommenoantse  werpen.  De  ieerlin' 
gen  werpen ^  fr.  Jeter  les  dêe.  Kil.  Momkantse. 
AUa  larvaiorum.  Adr.  Janiae  Al  op  al  wagen  en 
in  een  kantse  setten.  8e  mettre  en  hagard,  ou  de 
vaincre  ou  deeire  vaincn.  'Aleam  omnem  jacere.  \\  Die 
hebben  togenBeen  een  mommeneantae  geworpen :  wie 
yader  Tan  den  kinde  soude  sijn  dat  zy  draeght.  — 
Dat  Beemaert  yan  der  Heijden  en  Bertelmeeus  int 
Toetweegheken  hebben  omme  myn  kint  mommecanse 
geworpen:  wie  van  hen  beyde  daeraff  de  yader 
Bonde  sgn.  Bcutd  o.  Brab.  Beroep  leenhof  v.  Denme, 
proeee  De  Oremere  $  JSlskens  1534.  Wie . . .  eenigh 
yerboden  spel  sal  hantieren , . .  met  teireling  en 
mominccanaen,  dobbelen ,  quaertBpelen ,  pickelen , . . 
DB  Pb.  en  Bb.  XXIII.  ^0^020  76  (1661). 

MOMMEy  sn.  JEene  bierêoortj  fr.  eorfe  de  hi^. 
Kil.  BI  o  mm  e.  Cerevieiae  genus,  \\  Een  püpe  mom- 
men, 1  penninok.  Hans(U6l  1567. 

MOMMEN,  OW.  JEen  zeker  verboden  spd,  fr. 
eeriain  jeu  prohihê.  \\  Waert  dat  enech  geselle  op 
der  camere  of  onder,  daer  dat  geeelscap  yan  der 
Leliën  generalyck  vergadert  ia,  speelde  met  teer- 
lingen, 't  Bj  dobbelen  passen  oh  mommen ,  oft 
enich  ander  tu^scherye  bedreve,  sal  yerbneren  z 
stnvers.  Kaart  d.  Leliekamer  te  Diest,  1562,  a.  25. 

MONITIEN,  sn.  my.  Qereoktelijke  vermaning  of 
vermaanbrief  van  een  geestelijk  hof,  fr.  avertissement 
juridique  ou  eeclésiastique ,  monUoire  (Maigne  d'Amis 
Monitio).  ||  Indien  jemant  hem  behielpe,  't  27 
heesBcher  oft  verweerder,  met  monitien  ofte  ander 
execatien  van  den  gheesteliken  hove,  in  weerelieke 
saken,  hy  sal  boeten  z  pond,  etc.  C  o.  Ccusel  387. 

MONJOUW,  zn.  Zeker  teeken  dienende  tot  weg- 
wyger,  paaH,  fr.  eertain  signe  indiquant  Ie  chemin, 
poteau  indUioteur,  \\  Hem,  snllen  oio  alle  die  gene, 
die  op  die  heerstraeten  oft  andere  groote  wegen 
woeneohtioh  zQn,  eeniegeiyc  onder  zynen  bedryve, 
souldioh  sgn  te  stellen  monjonwen  oft  andere  ge- 
richte bekende  teeckenen,  daermede  eeniegelijok, 
te  wagen,  te  peerde  en  te  voete  passerende,  sal 
beweeght  en  gewesen  worden  tot  anderen  steden 
oft  plutzen  daer  zij  wesen  willen,  om  de  gerechte 
beerstraten  oft  wegen  te  volgen.  Bekenk,  v.  Brai, 
reg.  136.  fol.  260,  ord.  24  apr.  1510  a.  8. 

MONOPOLIUM,  zn.  Oproerige  vergadering^ 
werkstaking  f  fr.  reusemhlement  sêditieux^  grève.  || 
Die  zziye  maniere  van  criesme  oapitael  is  geheeten 
monopolium  ['t  voorgaande  eonspiraoio  is  doorge- 
schrabd] ,  en  is ,  als  iement  hem  pijnt  in  een  lant 
oft  in  een  Btadt  vergaderingen  te  maken,  hetzij 
onder  ambachten  oft  onder  neeringen,  oft  onder 
de  gemeynten,  om  den  heere,  oft  zijn  wetten;  oft 
raide  daartoe  te  brengen,  dat  zij  hem  geven  eü 
yerleenen  sonden  ennige  vrijheiden,  oft  ennige 
ponten  die  sg  souden  mogen  begeeren,  geiyc  oft 
zQ  zeyden:  wy,  van  solcken  ambaohte,  en  willen 
voirdaene  niet  anders  wercken  dan  aldus,  noch  min 
wijnnen  dan  aldus,  oft  dyergelgcke  opsetten;  en 
dese  mifldaet  is  oic  capitael.  V.  d.  Tay.  79  Y^. 

MONT.  Zie  MüVT. 

MONT,  zn.  Momherdij,  voogdij,  fr.  tutéUe,  ||  Bien 
que  quelques-uns  des  enfants  d'une  veuve,  qu'elle  a 
en  sa  garde,  meurent  après  leur  père,  sa  mambournie 
(haer  mont)  ne  meurt  pas  en  même  temps:  vers 
1260^1271.  Procès'tferb.  Comm.  d.  ane,  loisy  Y 
164,  Bapport  Qheldolf, 

MONTBOOB.  Zie  Momboob. 

MONTE,  zn.  v.  Yan  eene  rente.  Kroos,  interest^ 
fr.  iniirit  {Jl^une  rente).  La  Cume :  M  o  n  t  e.  2^  intérit, 
II  Omme  dbeBohyncken  van  Mer  Jacob,  myna  Heere 


van  Pamele  eenighe  zone,  met  zynder  weerdighe 
bruyt,  ter  congratulatie  van  zynen  nieuwen  huwe- 
licken  state,  zoo  zyn  de  naervolghende  ghezwoome 
en  mannen  van  den  Bade ,  dier  (?)  omme  tselve  be- 
schyncken  te  doene,  hebben  (?)  gheaccordeert  inne 
dlichten  van  vyf  ponden  'grooten  tsjaers ,  ten  lyve 
van  . . ,  en  de  monte  of  jaerlicksche  verloopen  be- 
taelt  te  werdene  by  ghezwoomen.  Auden.  meng.  Y 
358  (1550). 

MONTSOEN,  zn.  m.  v.  en  o.  1).  De  verzoenings- 
kus  op  den  mond,  dien  de  misdadige  aan  den  mond' 
zoener  geeft  ^  fr.  Ie  baiser  de  rSeoneUiaiion  que  U 
délinquant  donne  au  réeonoUiaieur  sur  la  bimohe. 
Kil.  Mondsoen.  Osculum  Sf  TVansaetio  sive  eo»' 
eüiatio  eonfirmata  oseulo,  Lacomblet,  Urk.  TV  807 
(1269): . . .  pacis  que  vulgo  dintur  mutsona,  ||  Soo- 
wanneer  ymant  eenige  neerlaege  [l.  neerBlach]  heeft 
gedaen,  die  moet  met  de  naeste  vrinden  van  den 
affly vighen,  diea  tselve,  volgende  deser  stadts  rechten 
toestaet,  hem  vereenigen  en  doen  den  montsoen, 
in  der  maniere  hiemaer  verhaelt.  C.  v.  Antw,  eompU, 
YII  viy  1.  (Men  leze  heel  dezen  belangvoUen  titel, 
alsmede  titel  zzii  der  Impressae).  Zie  ook  Maxch- 

SOEN. 

2)  Met  aandeel  van  de  zoenpenningen  toekomende 
aan  den  wettelijken  mondzoener;  het  overige  deel  aan 
het  gerechtigde  maagschap  behoorend,  fr.  la  part 
des  deniers  de  la  rêconcUiation  revenant  au  réeon- 
eiliateur  Ugal;  Ie  restant  appartenant  è  la  parentS 
y  ayant  droit.  \\  Doudste  broeder  sal  hebben  de 
montzoene,  dats  terdendeel  van  der  zoenen.  C.  v. 
Auden.  2<)«  d.  blz.  32  (1324).  Alsoo  verre  het  tou- 
cheert het  montsoen  en  maechsoen,  heeft  de  voor- 
nomde  N . .,  over  den  mesdoender,  belooft  te  betae- 
lene..,  ten  daghe  van  den  voetvalle,  de  somme 
van  seven  en  twintich  ponden  grooten  Ylaemsch. 
C.  V,  Oenf  II  376  (1564).  It.  C.  kast,  Iperen,  c. 
216;  C.  V.  Assenede  1  11 — 14;  C.  v.  Kortrijk  n  4. 

MONTSOENER ,  Mobtsobitbb  (Montsoender , 
moetsoendere) ,  zn.  Verzoener ,  hij  die  bevoegd  is  om 
te  onderhandelen  over  de  voorwaarden  en  de  penningen 
der  verzoening,  fr.  réconciliateur ,  ceUn  qui  a  qualité 
pour  traiter  des  condiiians  et  des  deniers  de  la  rScon- 
eiliation.  Kil.  Mondsoener.  Osculator  8f  TWansaoiot 
osculo,  reconoUiator.  ||  D'outète  sone  is  montsoender 
van  den  vader  alleene,  en  de  soenpenningen  behoo- 
ren  den  outsten  sone  alleene  toe;  en  alsser  geenen 
sone  van  den  dooden  en  is,  alsdian  is  den  outsten 
broeder  van  den  affly vigen  alleen  den  montsoender; 
en  als  den  dooden  geenen  broeder  en  heeft ,  alsdan 
is  den  vader  van  den  dooden  den  montsoender.  C. 
V.  Antw,  compü.  YII  viy  2,  en  vlg.  Dan  compt 
den  misdadigen,  en  by  oorlove  en  teecken  van  ae 
vrinden,  cust  den  montsoender  aen  synen  mont. 
Ib.  YII  viy  16,  Van  den  Soene.  It.  C.  v.  1545  i 
27.  29;  lll  14;  C.  v,  Herentals  ziz  16  en  vlg.; 
C.  stad  Mechden  n  34  en  vlg;  C.  v.  Kortrijk  11 
3;  C.  V.  Aalst  vii  17;  Auden.  meng.  I  248;  C, 
kast.  Iperen  c.  216. 

MONTSPREKENS,  (MoKTSFBXZBirDx),  byw. 
Mondelings,  bij  monde,  sprekende,  fr.  oralement.  ||  Zoo 
wat  scepenen  dat  die  heere  vermaend  iof  doet  ver- 
manen, iof  met  zinen  ghezwoomen  knape  mont- 
sprekende,..  C.  stad  Brugge  I  293  (1304).  Te 
commene  bi  garsoenen  mondsprekens,  441  (1396). 
It.  C.  V.  Gent  II  264;  O.  v.  Cassd  107;  C.  v. 
Aalst  306;  C.  leenhof  burcht  v.  Brugge  ltiii; 
Leenrecht  v.  1528  fol  ciy  r^  —  Sprekens  monts. 
IIDat  quamen  in  propren  personen  N.  N. .,  vor 
hen  selven  . . ,  en  voer  haren  anderen  medeporters , . . 
en  in  haren  naem,  sprekensmonds  kinden  en  leden . . . 


248 


MOO. 


MOO. 


BfiA,  Têêiiên  n  629.  538  (1367);  de  Lat.  tekat 
segt  bis.  626  per  vivae  vocU  organumj  en  633  üivae 
voeiê  oraoulo. 

MOORDELINGE,  bijw.  IMUglijh ,  verraderl^h , 
tx.  imAdieutement^  traiirêUhemeiU.  Kil.  Moorde- 
lincks.  Intidiot^^  more  eicarii.  vulgo  mordricè. 
II  Soo  wie  iemanden  heymelijcke ,  moordeliDge  oft 
andensinta  sloege,  quetete  oft  mishandelde.  C.  v. 
Dieet,  K,  v.  vechten  XYi  E.  a.  1.  Mids  dat  bQ  moer- 
delinge  met  bespiedinge  doet  gesteken  hadden 
wilen  ...  Pboost,  Droit  d'aeüe  93,  ZY  E. 

MOORDER,  zn.  Moordenaar,  fr.  aeetuein,  meur- 
irier.  KU.  Moordenaar /moor  der.  Momieida  eto. 
II  Alle  roorders,  ontscakers , . .  C  v,  Antw.  1545  i 
43.  Moordere   [sar.  moordenaers] .   ld.  oompil,  YI 

iy  28. 

MOOR-  of  MOERKINDEREN  (Mort-,  moort- 
muerkinderen) ,  zn.  my.,  ook  Ribjludbk  genaamd. 
Zekere  lagere  etadehedienden ,  met  velerlei  dieneten 
geloêt.  Men  ontmoet  te  reede  te  Brugge  in  1291. 
Te  Oent  zijn  de  moerkinderen  geweett:  nachtwakereg 
opleider  e  van  kranksntmigen ,  die  rampzaligen  loten  s^' 
de  ijzere  moeiten  aandoen;  executeur  e  der  peetzieken/ 
arbeiders  i  meetrapers  en  vergaarders  s  toetiektere 
der  straten,  onder  H opzicht  der  reinheid;  markt' 
meesters;  processie-bewnUcers.  Zie  FbjlKS  de  Fotteb, 
Oent  I  375,  die  er  w^dloopig  over  handelt;  in  de 
„opsomming"  hunner  yerrichtingen  had  hij  ook 
hanne  deelneming  in  de  heertochten  der  gemeente 
kunnen  yermelden.  Zie  ook  hieromtrent  Gilliodts 
yan  Seyeren,  Inventaire  V  104-109.  ir.  moerkinde- 
ren (balageure  des  rnes),  aussi  appelés  Ribaupb. 
Certains  serviteurs  de  la  viüe  d'un  ordre  inférieur 
éhargês  de  divers  services.  On  les  rencontre  déjè  è 
Bruges  en  1291.  A  Oandt  les  moerkinderen  furent: 
vetUeurs  de  nuU;  chargés  d^amcncr  les  foue  et  de 
metire  les  fers  è  ces  malheureux;  „executeurs**  des 
pestiffrés,  ou  chargés  de  veilier  è  Vobservation  des 
preseriptions  édictées  d  leur  égard;  balageurs  des 
rues,  ouvriers;  surveillanis  des  rues  quant  è  la  prO' 
preté;  surveHlants  des  marchés;  surveillauts  des  pro- 

oessions.  —  Coninok  v^an  de  moor-  of  moer- 
kinderen  of  ribauden,  te  Brugge  graaf 

geheeien.  Hij  was  te  Oent  ook  meester  van  de  vaga- 
honden,  en  al  de  ingezetenen,  die  geen  poortersreeht 
bezaten,  stonden  onder  zijne  toezicht,  alsmede  het 
volkje  der  ontucht.  Hij  was  geen  onbeduidend  man , 
immers,  voortien  van  eenen  tUververgulden  en  ver- 
sierden wapenstok,  leidde  hij  den  magistraat  op 
in  alle  plechtige  omstandigheden,  fr.  roi  dee  moer- 
kinderen OU  dee  ribauds.  Il  était,  a  Oand,  y^naitre^* 
des  vagabonds,  et  tous  les  haütants  qui  ne  jouis- 
saient  pas  des  droiis  de  bourgeoisie,  ainsi  que  les 
prostituees,  étaient  places  sous  sa  surveUlanoe.  Il 
n'était  pas  un  personnage  instgniflaut ,  vu  que,  muni 
de  son  bdtan  d'argent  doré,  il  précédait  Ie  magistrat 
dans  touiee  les  circonstances  solennelles.  Zie  alnog 
7r.  de  Potter  l.  e.  378.  379;  it.  Fetit  cart.  209; 
Diericx,  Mém.  s.  la  viüe  de  Oand  II  535;  P.-B. 
amtr.  1  aug.  1714;  II  531. 

MOORKNECHT  of  GoKiBCKSKlirT.  Zie  het  yoor- 
gaande.  ||  'tSanderdaeohs  naer  dese  iusticie  broch- 
ten  die  moorknechten  die  sgragen  yan  den  sohayotte. 
Fbbs.  Van  dbb  Haeoheit,  Ber.  tijden,  III  313. 
Supplieert  en  yertoocht  in  alder  reverentie  Joos 
de  Mets,  conyncxkindt  ofte  moorknecht  deser 
stede , . .  hoedat . . .  Fbans  sb  Potteb  ,  Oent  IY 
472  (1554).  Up  den  xiii«n  dach  van  mege , . .  was 
den  ooninc  van  de  moorknechten , . .  tsmorghens 
ten  Yiii  hueren  doen  ghereet  maken  eenen  ketele 
efi   boBohoolen,   een   vremde   nyptanghe  en  ander 


inatramenten.  Fbbd.  Yak  dbb  Hab&hbit,  Ber. 
tijden,  IY  70.  Keeren  de  supplianten  tot  uwe  "EXe, 
biddende  beliefye  ghedient  te  sgne  te  ordonneeren 
aen  den  coninck  van  de  mortkneohten  allee  te 
doen  ruymen.  Fbawb  de  Potteb,  Oent  V  274  (1670). 

MOORMEIJER,  Moebkeijeb,  zn.  m.  Meesier- 
strcuUveger,  it.  maire  des  boues.  jj  Den  moormejere 
geg.  over  zgn  wedde,  tan  den  vulenesse  yan  der 
strate  wech  te  doene ,  van  desen  jare . .  yj  Ub. 
Stadsrek.  Ninove,  1632.  De  voors.  pene  te  bekee- 
ren  in  dry  derde  deelen,  'teen  tot  profyt  yan.., 
en  het  derde  van  den  officier  oft  moermeyer.  C. 
V.  Brussel,  Servit.  a.  81.  Sist.  de  BruxeUes  11 
624.  —  Yergelijk  dit  w.  met  het  later  volgende 
MoosKiJDEB,  moesmeger;  zou  de  moormeger  ook 
geen  moormijder  of  moorruimer  zijn? 

MOORT ,  Zie  Dootslach  2)  I  367. 

MOORTBRANT,  zn.  Brandstichüug  met  het 
bijgaande  doel  om  te  vermoorden,  fr.  <ioiion  d'in- 
cendier,  dans  Ie  but  d'assassiner  en  mime  tempt. 
Kil.  Moordbrand.  Incendium  violenium.  ||  Sowie 
moertbrant,  ochte  roef,  ochte  transeneringhe  dade 
binnen  der  Yryheit,  hi  verboerd  syn  lijf.  Charter 
van  JTaalhem,  1365,  a.  19.  It.  Brab.  Teesten  I 
717  (1304);  de  Pb.  en  Bb.  zin.  Kaprijk  52;  xzvi 
Bupelmonde  62.  Zie  ook  Aebebken. 

MOORTDADELIJCK  (Mooidadelic,  mordade- 
like),  byw.  Moorddadiglijk ,  verretderlijk ,  fr.  e» 
assassin,  traitreusement.  \\  Ghevielt,  dat  een  portie 
van  Brucghe  oame  by  nachte  ten  Yryen , . .  en 
sinen  viant  dootsloughe  iof  stake  binnen  sinen 
huus  en  in  siin  bedde  mordadelike,  ..Ce.  Brugge 
I  390  (1317).  Zo  wie  berucht  es,  dat  hy  eenen 
anderen  brooht  heeft  van  live  ter  doot,  moordadelic 
en  bi  naohte.  O.  v.  Aalst  450,  XT  E. 

MOORTDADICH  (Mordadeoh,  moordadioh),bn. 
Moorddadig,  fr.  homieide,  meurtrier.  Kil.  Moord- 
daedigh.  Momieida  8f  mortifer,  jus.  ||  Qui  ca»t- 
pulo  aliquem  oooiderit,  dominus  vindioabU  de  eo 
tamquam  de  mordadeghe  homidda  (sic).  Als  de 
bailUu  zuloke  faite  [nl.  moorddaet]  of  andre  £ute& 
van  ontscake,  vredebraken  of  andre,  die  over 
moordadighe  faiten  gherekent  zQn,  berechten  wille. 
C.  V,  Aalst  490,  xv  E. 

MOORTDAET  (Mordaet),  zn.  Moord,  dooddag 
met  voorbedachten  rade ,  fr.  meurire,  homieide  eommis 
avec  préméditation.  Kil.  Moorddaed. Momieidiuwt, 
latroci^ium,  ||  Dominus  comes  retinet  eibi^  ad  jus- 
tificandum  per  euriam  suam,  murdiflcaOonem,  id 
est  mordaet.  K.  v.  Veume  1240.  Die  een  wyf 
vercracht,  of  yemene  dootslaet,  of  mordaet  doet, 
es  souldigh  sijn  hoeft  te  verliesen.  K.  v.  ter  Piste 
1265  a.  37.  Yolghende  den  wetten  yan  der  stede, 
alse  een  dootslaoh  by  nachte  gedaen  es,.,  dat 
fiait  es  ghereputeert  over  moorddaet.  C  o.  Aalst 
490,  xy  E. 

MOORTHOECK  (Moe->),  zn.  m.  Sen  oord, 
waar  een  moord  lichtelijk  en  onbekend  kan  begaan 
worden,  fr.  un  endroit  ot^  un  meurire  peut  étrt 
aisément  eommis  et  r ester  ignoré.  ||  Dat  nelTeDS 
derselver  zynre  lastvercregen  erven  een  ander  strste 
leeght,  soe  men  ten  vesten  van  deser  stadtwerte 
opgaet,  die  mitten  eenen  eynde  niet  recht  doers 
en  gaet.  maer  es  tegewoirdelyck  eenen  moerthoeck 
eii  Borgelgcke  plaetse ,  ghelyck  eenen  saok ,  aldair 
men  binnen  cortten  jaeren  herwerts  bevonden  heefk 
luden  dootgeslagen  oft  gesteken  te  zijne,  soedat 
nijemant,  in  perijckel  eü  benauwt  wesende,  hem 
tegewoirdelyck  dairdoere  en  soude  connen  gesalveren 
oft  gevlieden,  alst  van  noode  waere.  Bekenk.  e. 
Brab.  reg.  138  fol.  207 ,  Consent  27  juni  1581. 


MOO. 


MET. 


219 


MOOSMIJDEB  (Moe»~,  moMmeyer),  in.  81^ 
witgvoerdêr,  siraaiveiger  ^  fr.  mleveur  des  hcmeSf 
haiayewr  des  mes.  ||  Alle  yeertien  dogen  moest 
ieder  zijne  deur  keren  en  het  slijk  wegvoeren.  Op 
de  markten  en  bruggen  werd  dit  door  een  daertoe 
aengesteld  persoon  verrigt,  welken  men»  in  de 
stadsrekening  yan  1899,  onder  de  benaming  Tan 
êUfkmyder  vindt  aengeteekend.  Buiten  dezen  waren 
er  nog  geene  hoegenaemde  moosmyders.  Mbbteks 
en  ToBFS  II  397.  Straeten  schoon  te  houden; 
moesmejer  moet  yoor  elke  wyke  houden  twee 
peerden  met  bellen ,  en  daertoe  dienaren  en  knech- 
ten. GÉNABD,  Antw.  aroh.  I  240  (1560).  Mose- 
meyers  het  slyk  niet  doende  opnemen,  soo  mag 
iedereen  hetselve  haelen  en  wegvoeren,  niettegen- 
staande    de   pacht   van   't  selve.   363   (1583).   It. 

II  3,  4,  5. 

MOOSMIJDEBSCHAP,  zn.  o.  Dienêt  van  het 
êtraaiveffen  of  weghalen  vam  hei  slijk  der  straten, 
fr.  service  de  Venlèvement  des  houes  des  mes,  ||  Ver- 
pachtinge  van  het  moesmeyerschap.  Ib.  280  (1564); 
%i.  395. 

MORDERICH,  bn.  Yan  een  paard.  Snottig, 
droegifff  fr.  {d*un  cheval)  moroeux.  Kil.  Morde- 
righ)  oft  murderigh  peerd.  fland,  JSguus  asthma- 
tieus,  pUuitosns.  gai.  morvemx.  ||  Dat  men,  van  nu 
voirdane,  de  morderige  perden,.,  in  de  drencken 
bynnen  der  stad  gelegen  niet  drencken  en  zal. 
MxBTENS  en  Tobvb,  III  622  (1427).  Zie  Dbbvckb. 

MORGEN,  Mbbgev  (Merge),  zn.  m.  Zekere 
landmaat  f  fr.  (mesure  de  terre)  arpent  (?).  |i  Izi 
gemet  maecken  i  bunder;  ii  gemet   =   i  merge; 

III  merge  =  ii  bunder.  Yan  Spiibibck  ,  uiteene 
lyst  van  evaluatie  van  de|  xTi  E.  —  In  Hollant 
(wordt  gherekent)  met  merghens;  ontrent  s^Her- 
toghenbosch  met  merghens  en  lupzaden.  C.  v. 
Brussel,  Landmaten  361. 

MORGENGAYE,  MoBOBNaiPTE,  zn.  Geschenk 
door  den  man,  naar  oud  Oermaansch  gebruik j  des 
morgens  na  den  eersten  huwelijksnacht,  aan  de  vrouw 
gegeven,  hetwelk  echter  ook  vóór  het  huwelijk,  als 
l^oohi  of  weduwgift  besproken  en  haar  verzekerd 
werd,  fr.  présent  que  fait  le^ flanoS  è  la  ftanoU^ 
selon  Vantique  usage  germanigue ,  Ie  matin  après  la 
première  uuit  des  noces^  et  quifut,  toutefois,  convenu 
et  Jmi  assuré  comme  dóuaire  avant  Ie  mariage.  Kil. 
Morghengave/ morghenghifte.  germ,  sax. 
sicamb.  Antiphema,  danatio  propter  nuptias,  dos 
a  marito  profecta,  vulgo  morganatica,  morgengeba, 
quasi  dioas  donum  maiutinum.  Zie  Ghrimm*s  Vör- 
terbuch  v^  Morgengabe,  en  ReohtsaUerthümer 
441  en  vlg.;  Maigne  d*Amis  Morganegiba; 
La  Cume  Morgengave,  en  Defiscqz  en  Honincks 
I  25.  II  Dat  niemene,  die  poortere  of  poortighe  es, 
eenighe  bruut  iof  brudegome  en  ghifte,  dat  men 
heet  morghenghifte.  C.  v.  Brugge  I  854  (1305). 

MORGENGELT,  zn  o.  Zekere  geldelijke  onder- 
stand vrijwillig  gsgtven  aam  eenen  vortt,  tt.  oertaine 
siAveniion  librement  donnêe  è  un  prince.  ||  Dat  wg, 
om  oedtmoedichs  vervollechs  wille  onser  goeder 
luijden  en  ondersaeten  van  der  Haege,  ommenegen 
truwen  d^ensts  wille  die  zij  onsen  voervaederen, 
zaliger  gedachten,  en  ons  voer  dese  tyt  gedaen 
hebben,  ons  dagelijox  doen,  en,  oft  God  wilt, 
noch  doen  sullen ,  eft  oiok  omdat  zg  ons  gunstelijck 
en  willentiyck  dat  morgengelt  gegeven  hebben, 
geiyck  anderen  onse  landen  en  steden.  Rijksarchief, 
Mélanges  du  Orand  Conseil,  Charter  v.  Willem, 
hertog  van  Be^en,  6  nov.  1407. 

MOROENSPRAECK  (M—ake),  zn.  1)  Terecht- 
tUÜng  der  lakengüde  te  Antwerven^  ft.  séanee  du 


I  iribunal  de  la  draperie  è  Anoers,  Kil.  Morghen- 
spraecke.  Dies  iuridicus  matutinus  Aintwerpiensi- 
bus  usUatus,  Il  Wordt  aldaer  [nl,  op  de  Laken- 
halle] in  ordinarisse  saken  [r{.  betreffende  de 
wollen  werken  en  drapperg,  benevens  het  verven 
en  bereiden  der  wollen  stoffen],  alle  acht  daghen 
recht  ghedaen,  des  maendachs  vocmt  de  noene, 
dVelok  men  de  morghensprake  heetende  is;  oft 
des  woonsdaechs,  sooverre  des  maensdaechs  hey- 
lichdach  is.  C.  o.  Antw,  1582,  T  S;  it.  b.  Zie 
Mertens  en  Torfs,  I  313. 

2)  Zekere  vergttderingen  der  gilde  van  den  hand- 
boog  te  Brussd  voerden  ook  deten  naam ,  fr.  eertaines 
réunions  de  la  gilde  des  archers  ^  BruxéUes  por- 
taient  aussi  Ie  nom  de  morgenspraken  ou  délibérations 
du  matin.  Kil.  eoUegium  matutinum.  ||  Soe  wat  ghe- 
sellen  van  der  gulden  ontboden  selen  zyn  te  like 
of  ter  morghenspraken  met  der  gulden  Imapen , . . 
A.  WouTBBS,  Sermens  24,  Ord.  1454  a.  10. 

M0RTALI8EËREN,  bw.  Yan  goederen  of  be- 
zittingen. In  doode  hand  brengen,  het  betUtingsrechi 
schenken,  met  vrijstelling  van  alle  lasten  jegens  den 
Staat ,  fr.  etmortir  {des  biens  ou  possessions) ,  donner 
Ie  droii  de  posséder ,  (tvec  exemption  de  toutes  chargee 
envers  VJEtat.  Zie  ook  Doodb  hakt  c.)  I  555.  ||  Doe 
ontboet  Boudin  Apkin  den  abt  van  Sente-Bertins, 
en  gaf  hem  en  zinen  cloestere  eewelic  de  Aeerscepie 
van  Poperinghe,  dewelke  heerseepie  hy  hemlieden 
mortaliseerde.  Jak  y.  Dixkupb  40. 

MORTIER,  zn.  Vijeel,  mortier,  fr.  mortier.  Kil. 
Mortier.  Mortariwm,  pila.  ||  Oentenum  mortari- 
orum  2  den.  Tol  te  Domme  1252.  —  Mobtieb- 
BTOCK,  zn.  Vijtelstamper ,  fr.  pHon  de  mortier.  Kil. 
Mortierstock,  jZofKJ.  JPistillum.  \\  Biortierstocken. 
Brugsche  tol  v.  1269. 

MORW  (Mour),  bn.  Murw,  tocht,  week,  teeder 
fr.  tendre.  Kil.  Murwe.  j.  morwe  Miiis,  moUis. 
II  Dat  men  alle  graen,  hsirt  efi  mour,  stellen  zoude 
up  den  ouden  feur.  Zie  Fobb.  —  Noch  Du  en 
hadste  wieghe,  die  Dyn  morwe  leden  onthouden 
hadde.  Hondert  merkinge  75  v*. 

MOSSELEN,  zn.  mv.  Zooals  thans,  fr.  des  mou- 
les.  Kil.  Mossohel.  MusouIm^  marinus.  ||  Qui 
ferunt  mosUn  in  ooUo  suo  nihÜ  debent.  Wabkkökiq  , 
Brab.  tol  v.  1199.  a.  18.  II.  Urk.  22.  I  scip  met 
mosselen,  dat  es  sculdich  enen  ouden  groete.  Tol 
te  Meehelen  1391  a.  21. 

MOSTUER,  zn.  Fr.  mouture.  Zie  Geicakck. 

MOTAEL.  Zie  Metaxl. 

MOTE,  MoTTX,  zn.  Yan  een  leen.  Meuveltje, 
waar  het  kasteel  op  stond,  fr.  motts,  butte,  éminence 
sur  laquelle  se  trouvaii  Ie  chdieau.  —  Het  kasteel 
verhief  zich  op  eenen  heuvel,  afronderiyk,  te  mid- 
den van  eenen  vgyer  of  een  moeras,  omgeven  van 
eenen  muur  en  beveiligd  door  torens  en  ander 
verdedingswerk.  Baepsaet,  Analyse  nr.  388.  ||  Hun- 
singhen  eü  alderande  boomen  staende  op  de  mote 
van  eenen  löene,..  besloten  met  eenen  walgracht, 
portale  en  walbrugghe,  volghen  ter  eerster  doot 
den  leene.  O.  v.  Auden.  xxii  12;  ii.  Cah.  prim.  Yi 
8.  It.  C.  V.  Kortrijk  zv  21;  db  Pb.  en  Bb.  I. 
Mariokerke  19,  30;  III  Bonse  11 ;  XII  Zulte  11, 13. 

M0THUI8,  zn.  Euis  van  ontucht,  fr.  maison  de 
prostitution.  Kil.  heeft  Mot,  en  Motkasse.  Lupa- 
nar  immundum ,  prostibulum.  ||  Wy  belasten  ook  alle 
officiers  en  magistraateu  in  de  steeden  en  dorpen , . . 
alle  bordeelen,  hoerhuisen,  mot*  en  ravothuisen  te 
weeren,  te  verstooren  en  uit  te  roeien.  C.  hertog- 
dom  Limburg,  JSgtreglemeni  1656  a.  73  blz.  382. 

MOTTEN,  zn.  mv.  Zoenpenningen  van  monsle^, 
wonden  en  venmuki^gem  Q)  fr.  deniers  de  réeonaUi' 


220. 


MOT. 


MUN. 


aÜou  du  éhef  éPhomieide^  plaies  et  mnHla^oni,  ||  Hoe 
men  beteringe  betalen  sal.  —  Item,  motten  syn 
te  halff  meert  en  Sint-BemeyBmisse ,  eto.  C.  gr. 
Loon.  I  71. 

MOTTOëN  (Motoen,  moutoen),  zn.  Gouden  muni 
geslagen  onder  Jctn  iii,  hertog  van  Braibant  (1312 — 
1355)  I  fir.  monnaie  d^or  frappée  soue  Jean  111  f  duo 
de  Brabant.  ||  De  keizer  van  Duitschland,  Lodewyk 
yan  Beieren  liet  aan  dezen  vorst  toe  goaden  munt 
te  slaan:  ipse  dux  Jokannes^  ejuedem  indnlti  vigore, 
feext  \]bi  (iiZ.  te  Antwerpen)  eudi^  per  Faleonem  de 
Bietorio,  tcuta  aurea,  quae  in  vulgari  theutonieo 
Faucons  schilde  eive  Antwerpsche  schilden  «««cff- 
pantur.  Van  pbb  Chijs,  Hertogd,  I  68,  69.  Zie 
ook  Lam  II  137,  en  Heylen  paetim, 

MOUCHEN,  zn.  my.  Spieën,  spioenen,  fr.  espione. 
La  Cume  Mo  ach  e  4^  Èspion.  \\  Alwaer  zy  ghe- 
commen  zynde,  yraechden  in  de  herberghe, . .  daer 
woont  *twyf  yan  Gomelis  Tyts,  kerekebreker  lati- 
tant,  of  daer  gheen  monchen  [l.  mouchen]  gheweest 
en  hadden,  daerby  yerstaende  die  yan  de  jasticie. 
DB  C0T7SSB1CAKEB,  TroubUs  relig.  I  214  (1567). 

MOUCHOIR^zn.  Soort  van  zakpistool,  fr.  sorfe 
de  pistolet  de  poehe.  La  Cume  heeft  er  het  synoniem 
bidet  yan.  ||  Verbiedende  sijne  yoorschreyen  Majes- 
teyt  wederomme  wel  ezpresselyck ...  het  ghe- 
bruyck  en  draghen  yan  de  cleyne  pistoletten,  ghe- 
segt  Bidetz  en  mouchoirs,  PI,  v,  Brab.  16  febr. 
1627;  II  185. 

MOUT,  zn.  Zooals  thans,  fr.  moZ^,  drbche.  Kil. 
Mout.  Bgne,  buna :  hordeum  madefactumy  eto.  ||  Qwod 
JPrepositus  dieet  dare  diete  Majorisse  etefus  fnarvtOy 
ad  paseendos  hospiieSf  fimum  deducenteSf  duo  nal- 
sters  süiginie  et  iria  halsters  mouds,  et  i  yirtalem 
pisarum^  et  I  ccueum  duorum  solidorum.  Vak 
LoKBBBV,  St'Fierre  288  (1249). 

MOUTWAGE ,  zn.  y.  De  aecijnsen  van  het  wegen 
van  het  mout,  fr.  les  aceisee  de  la  pesée  de  la 
drbohe.  \\  Den  ontfanger  yan  de  nieuwe  middelen, 
bestaende  in  een  yijfde  part  yan  de  moutwage.  C. 
V.  Maastrieht  372  (t665);  de  Fr.  tekst  zegt:  des 
atsgsee  du  braae  [nl.  brai  of  brag\. 

MOUWE  (Mauwe),  zn.  IJseren  mouwen. 
IJzeren  armplaten  ^  armsehenen  tt.  brasswrds.  La 
Cume  B  rass  al.  Asrmwre  de  f  er.  \\  Faesschen  yan 
yserinen  mauwen,  ofte  met  schenen,  ofte  met 
platte  mauwen.  Kb,  v.  Auden.  1228.  Van  wapenen. 
Zie  ook  FoBFOiiTT. 

Ter  mouwe,  bijw.  Verraderlijk  y  fr.  traitreu- 
sement.  ||  Waarop  den  schout  antwoord:  zoo  klaag 
ik  dan  hier  oyer  N.  (en  noemde  de  handdadige), 
en  zegge  hem  aan:  dat  h\j  N.  (hier  noemde  hg 
den  doode)  gedoot,  gemoort  en  ter  mouwe  (dat  is 
yenraderiyk)  gewont  heeft.  Boby,  Woordentoik  593. 

MOUWEB  (Mauwer),  zn.  Korenmaat  te  *sMer' 
togenboseh  ^  i/,  mudy  ir.  mesure  de  grains  d  Boie» 
Ie- duo  =  Vi  Uiuid.  ||  I  mouwer  :=  een  half  mud, 
=  Yiii  loopen,  =  III  sisters  rocz  Bosch.  —  Het 
capittel  yan  Boxtel  heft  uuyt  de  goeden  yan  Ghys- 
bert  den  Dapper  een  mauwer  oft  half  mudde  rog- 
ghen.  Bijksarch.  Bekenk.  nr.  18341 ,  Conjiscatione 
Boiêleduo  1573-1574. 

MUDDE,  zn.  y.  Mud,  mudde,  fr.  muids.  Kil. 
Mudde.  Modius.  varia  apud  varios  mensuren, 
U  Brusselsche  mate:  1  mudde  rogghe  oft  terwe 
=  6  sisteien  oft  108  gelten.  C.  v.  Brussd  fol.  370. 
Yort  maken  yi  sester  een  mudde.  £n  es  te  yer- 
stane,  dat  dat  es  die  mate  yan  al  den  come  dat  men 
yint,  yan  tarwen,  yan  rogge,  yan  gersten,  yan 
erwiten,  yan  bonen,  yan  witsen  [«2.  yitsen]  en 
yan  sade,  sonder  alleen  yan  eyenen;  want  deyen- 


sester  dat  houdt  meer  dan  troggenseeter  wel  nn 
waelpoyt  eïï  een  half  corens.  —  Mudde  ooien:  al 
Boo  groot  es  dmudde  eyenen,  soe  groot  aal  mit 
rechte  dmudde  colen.  Belg.  m^s.  lY  261.  262.  1 
mudde  tarwen.  Oork.  mei  1249.  Tier  mudden 
wijns.  Auden.  meng.  II  470  (1456>. 

MUDëNIS.  Zie  Motxnis. 

MUECKEN  (Meucken),  zn.  o.  Zie  VLrvcox 
2)  II  In  de  Casseliye  yan  Audenaerde  [wordt 
gherekent]  met  yierendeelen  en  mueckens.  C.  «. 
Brussel,  Landmaten  361. 

MUERCKEN-MAET,  Mübbtkek  icatb.  |i  Een 
meurken  mate.  G^nabd,  Antw.  orcA.  XYII  234, 
Inv.    Van  Sehoonbeke,   In  't  baekhuis.  (1556).   Zie 

MUEBTB. 

MUERCOBSTER,  zn.  Pleisteraar ,  fr.  pldtrier. 
II  Deze  yery uiden  en  leyden  als  eene  korste,  met 
leem  oft  moortel,  langhs  de  balcken  (tot  een 
meerder  yeroiersel)  daerin  perssende  en  uytbeeldende 
yerscheyde  flgueren  yan  engels,  menschen,  dieren, 
yogels ,  yisBchen,  yruchten  en  andersins.  D aichovdbb 
Orootdadigh.  529. 

MUERPLAET,  zn.  Drempdstuk,  fr.  sahlibrt. 
II  Alle  gesaegt  eykenhout,  als  balcken,  felieren, 
muerplaeten,  rubben,  stijlen,  eto.  worden  gemeten 
rubsgewijs.  Begl.  ediflciemeters  16  jan.  1705,  iil  1. 

MUERTË,  zn.  m.  Zekere  lengto'maat^  fr.  mesmrs 
de  longueur.  \\  Elcken  kareel  sal  moeten  gebacken 
blyyen  eenen  yoet,  als  hij  gebacken  is,  en  twee 
kareelen  eenen  yoet  breet,  min  eenen  muerte. 
Bekenk.  v.  Brdb.  reg.  135  fol.  298.  Zie  ook  Mvbb- 

CEBN-UABT. 

MUYE,  zn.  y.  Moei,  fr.  tanU.  \\  Die  sytyellige 
guederen,  oomende  yan  broeder,  suster,  oem. 
muye,  neye,  nichte.  O.  gr.  Loon  I  7  (1548).  Ziet- 
yallige  goederen  ooemende  yan  oom  oft  muye.  O. 
U^ge,  Ord.  graafschap  Loon  26  juli  1624  a.  23, 
2  Série  t.  III  42. 

MUILBAELCKEN  (Muylbaelken),  zn.  o.  Zie 
Fabdbbl.  II  Yiyenneghentioh  fardeelen,  genompt 
mnylbaelkens.  G^nabd  ,  Antw.  arch.  tii  223  (1532). 

MUILSTOOTER,  zn.  Kwakzalver  ,fr.  charlatan. 
Kil.  Muylstooter  j.  Kasboeye.  4;9yr#a,  oifoit- 
lator;  falsas  reliquias  deosetdandas  obtrudens,  \\  Yan 
rybauden  te  wandelne.  Dat  yan  nu  yoortan  alle 
rybauden,  ledeganghers ,  sgnde  sonder  mgncke  oft 
beheyelthede,  eü  oic  wyfs  yan  gelgcken  state, 
muylstooters  en  andere  tusschers  yerboden  staen 
te  wandelne  in  de  Castelrie  yan  Ypre,  en  ts 
gane  up  aelmoesene.  O.  kast.  Iperen,  o.  122.  li. 
Fr.  de  Potter,  Petit  earf.  139. 

MULCTE.  zn.  y.  Boete,  gMboeU,  fr.  amende, 
peine  pecuniaire.  ||  Een  arbiter  mach  imponeren 
een  mulcte,  mair  geen  pene;  en  dat  onderscheyt 
tusschen  een  pene  en  een  mulcte  is  dese:  een 
pene  es  in  den  persoon  en  int  geit,  als  sg  is  in 
den  rechten  geordineert  en  zekerlijo  geïntroduoeert; 
mair  mulcte  is  een  geltpene  bg  den  richter  gesel 
en  geïrrogeert;  en  dairomme,  yan  der  penen  per 
sonel  en  appelleert  men  niet ,  mair  yan  der  mulcten 
mach  men  appelleren.  Y.  d.  Tav.  176. 

MULCTEEREN,  bw.  Strafen  met  eenêgeldbo^ 
fr.  punir  d'une  amende.  ||  Weloken  tgdt  overstreken 
zijnde,  deselye  billetten  nul  en  van  onweerden 
sullen  ghehouden  zQn,  en  de  persoenen  daermeds 
[nl.  met  hunne  queme]  realende  ghemulcteert, 
als  niet  yeraocyst  oft  yerimpost  hebbende.  GiVABPj 
Antw.  arch.  lY  325  (1586). 

MULSTER  (Zie  Molbtbb. 

HULTER    f 

MUNICHEN  (Mue~),  ow.    De  eommume  uU- 


MUN. 


MÜT. 


221 


ftfttwn,  fr. eammuniêr.  Kil.  M ay n igh en  / monigfaeo, 
8aera  adminiitrare  Sf  Oommunionem  tacram  tradere. 
II  Est  dat  zake,  dat  yement  verweet  es  in  dese 
giulde  en  spapen  begheert,  men  salt  laten  weten 
den  deken  en  sine  zorghen ; . .  si  sullen  gheven 
Tan  mnenichen  den  priester  xii  d.,  den  ooster 
Yi  den.,  den  priester  van  oliën  yi  den.,  den  ooster 
uu  d. ;  en  dit  op  der  giolden  oost.  JT.  Èijkepijnderê 
StMggé,  1291  a.  18.  De  kerk  van  Corthys  had 
ook  eene  „erfrente  van  een  kan  w^n,  om  te 
Paesschen  te  commaniceien'\  —  [De  kerk  van 
Groot-Yorssen  had  onder  hare  cijnzen]  eenen 
auwen  groeten . . ,  om  wQn  en  Aostene  te  ooopen , 
omme  des  Paeschdaechs  te  moenighen.  Kbm  pshxbbb, 
Mmtmiaken  I  182.  188.  Zie  ooc  MoioiTBir. 

MUNIBiENT,  sn.  BewijsHuk,  fr, \  document ypièoe 
próbanie,  ||  Insghelijcz  mach  die  aenleggere  hebben 
die  selve  termynen  en  daghen  van  rechte,  om  te 
dienen  van  replioque,  interrogatoriën ,  conclusie, 
oft  andere  mnnimenten  hem  in  de  sake  dienlQck 
wesende.  C,  v.  Siokmn  a.  8.  It.  C,  v.  Zom»,  Bij- 
voedsel  lY  a.  6;  Weeskamer  j  TroSmimm;  Cosimmen 
xrv  26;  C  o.  Bruteel  1570  a.  66,  en  1606  a.  71. 

MUNITEITËN.  zn.  mv.  Er  zal  moeten  gelezen 
worden  minuteiten.  Met  minnteiten.  In  het 
hlemt  bij  hieinê  hoeve^hedeny  fr.  en  dUailj  par 
petiiee  quantHés,  \\  Nochte  oock  daerby  voorsien 
en  was  jegens  de  sohendeventeryen  en  d'overgroote 
Bohaede,  die  daegeiycks  wiert  veioorsaeokt  ugt 
dat  er  versoheide  waeren,.  •  die  in  plaetee  van  de 
kooplieden  fhemlieden  huyse  ofte  winckel  te  ver- 
wachten, met  hunne  gaerens  waeren  gaende  van 
huijs  tot  huQs,  deselve  alhier  met  muniteiten  ten 
vilen  prgse  verkoopende.  Ord,  P.'B.  aulr.  1  aug. 
1714,  proëmium,  II  fidO  (art  80  zegt:  met  kleine 
gewichten). 

MUNT  (e),  MoHTS»  moxktx,  zn.  MuHt,  fr. 
monnaie.  Kil.  Munte.  Moueia,  ||  Op  enen  iaer- 
leken  tsens  van  x  s.,  alse  suiker  mouten  alse  in 
borse  geet.  Charters  van  Terkameren  nr.  118, 
Weerde  j  (Jan.  1298,  in  de  weke  vore  Onser-Vro- 
wendach,  dat  men  kersen  drecht);  c^.  Oork.  24 
mrt.  1293.  Item,  in  anderen  diversen  payemente 
van  alrehande  meenten,  v  rg.  n  st.  Inv.  van  der 
Borst  1489.  —  Jaartal  op  de  munt.  In  het 
jaar  1474  verschijnt  het  eerste  jaartal  op  de  zil- 
veren munt;  nog  niet  op  de  gouden  munt.  Yah 
DES  Chts,  Hertogdom  166,  fr.  Millèsime:  en 
1474  €ÊpparaU  Ie  premier  millèsime  sur  la  monnaie 
d^argeniy  pas  eneore  sur  la  monnaie  dor. 

MUNTEN,  onz.  en  bedr.  wkw.  I.  Okzijdig. 
Yan  een  Schip.  Munten  op.  Varen  naar^  fr. 
naviguer  vers,  ||  Dat  van  allen  goeden,  waeren  en 
oomenscapen  toebehoirende  persoenen  niet  vr\} 
zQnde,  die  op  Bergen  [nl,  in  Henegouw]  munten 
en  aldair  te  watere  aencomen  sullen  oft  opgeslagen 
wordden,  men  sal  sculdich  zijn  ons,  oft  onsen 
gecommitteerden,  trecht  van  den  watertolle.  Rekenk, 
V.  Brah.  reg.  186  fol.  236  v«.  (15  apr.  1504). 

II.  BiDSiJVXNi).  —  Een  schip  munten.  Met 
toerusten,  fr.  équiper  (un  navire),  \\  Dat  capitein 
Fran^ois  Draeck ,  met  diverssche  ander  edelmannen 
eü  capiteinen  van  oorloghe,  gheseylt  waren  uut 
Inghelandt,  met  eenen  groeten  nombre  van  schepen 
van  oorloghe  van  de  ooninghinne,  toegerust  eii 
ghemunt  in  diverssche  quartieren  van  tselve  rijcke, 
metgaders  ontrent  de  veertich  schepen  van  oor- 
loghe van  die  van  HoUandt  en  Zeelandt,  maeckende 
in  als  meer  dan  twee  hondert  seylen,  al  wel 
ghemunt  met  zeevarende  volck.  Piot,  Okron,  820. 
(1596). 


.  MUNTER  (e),  zn.  Zooals  thans,  fr.  monnojfeur. 
Kil.  Munter.    Monetarius.   \\  Msnrieus  Muntere. 

—  Johannes  Muntere.  —  Ida,  relicta  Henrici 
dieii   monetarii,    Qodsh.    Brussd   (1259  en   1296). 

—  Fiuweelen  munters,  fr.  monnageurs  de 
velours ^  amx  habiis  de  velours,  \\  Op  het  einde 
der  3:vii«  eeuw ,  was  het  munterschap  door  eene 
menigte  ryke  lieden  zeer  gezocht,  dewijl  zg  in  het 
inpachtnemen  van  de  waardigheden  van  het  gild 
het  middel  zagen  om  zich  aan  de  burgerlijke 
lasten  en  vooral  aan  de  belastingen  te  onttrekken. 
Yandaar  de  gegronde  klachten  van  den  magistraat 
tegen  lieden  aan  wie  het  volk  den  naam  gaf  van 
„fluweelen  munters";  inderdaad,  dese  groote  per- 
sonages gewaardigden  zich  niet  te  werken  en  lieten 
zich  vervangen  door  werklieden,  die,  tengevolge 
hunner  opneming  in  het  gild,  insgeiyks  deszelfs 
vrijdommen  genoten.  Génabd,  L' hotel  des  monmdes 

d  Anvers,  23.  —  Valsche  munters,  fr. 

faux  monnageurs.  Zie  onder  Ketel  II  61,  en 
ook  Damhouder,  Braetijeke  in  eriminde  saecken 
LXV  88,  en  Wielant,  Bractycke  criminele  lxiy  90. 

MUNTIJSER,  zn.  Muntstempel ,  fr.  ooin.matrice 
(de  la  monnaie),  Yandenpeereboom ,  yumismaüque 
46:  coins  et  fezs  (muntgsers).  Grimm:  Müni- 
eisen,  müntetempeL  \\  Yoort,  wat  muntere  oft 
werokman  smeesters  selvere  oft  platen  thuys  droeghe, 
oft  muntysere,  en  over  nacht  hielde,  hy  waers 
om  ses  schellinghe.  G^habd  l.  e,  117,  Ord.  v, 
1291;  U.  BI.  V.  Brah.  I  247;  en,  in  hs.  in  de 
Kon.  Bibl.  nr.  16950. 

MURAER8  (Mueraers),  zn.  mv.  Straatvegers  y 
fr.  balageurs  des  rues,  ||  Den  deken  van  de  mueraers, 
met  de  karre-luiden ,  meschrapers  en  de  secreet- 
ruymers.  Damhoüdeb,  Orootdad,  532. 

MURKELING  (e),  zn.  v.  Qroot  rumoer,  fr. 
grande  rwmtwr,  \\  Li  dit  zelve  jaer  \nl.  1584], 
den  XXII  maerte,  wesende  dondeidach  vöör  Palm- 
sondach,  zoo  wasser  in  de  stede  van  Ghendt,  in 
den  vooravond ,  een  groote  roere  eü'  murckelinghe 
onder  tghemeente,  vreesende  van  een  verraderie, 
zoodat  alle  borghers  luttel  sliepen.  Fbakb  de 
PoTTEB,  Qhron.  350.  //.  Ferd.  Yan  der  Haeghen; 
Beroerl,  lijden  lY  67. 

MUS,  bn.  Mus  van  hoofde.  De  hersens  ont- 
steld hebbend t  it,  agant  Ie  eerveau  ébranlé.  ||  Men 
zeide ,  dat  hij  licht  en  mus  van  hoofde  was ,  sindert 
den  val  die  hy  ghevallen  hudde  duer  een  gat  van 
eenen  zoldere,  als  hy  [fiZ.  don  Carlos]  naer  een 
jonghe  hooÜBche  dochter  liep.  Febd.  Yah  dbb 
Haeohsk  ,  Ber.  tijden  III  256.  (Zie  over  deze  kwaal 
van  don  Carlos,  een  merkwaardig  opstel  van  Eduard 
Schulte,  in  nr.  24  der  Qartenlaube  1892  blz.  397: 
Der  gesehichliehe  don  Carlos, 

MUSEKEN  (M— in),  zn.  Müssleik  (.>).  Doe- 
deltakjCy  fr.  petUe  eomemuse  (?).  ||  Een  pilaer, 
daerup  dat  stonden  drie  personen,  te  weten  een 
musekinne,  die  gaf  root  wgn  ten  musekinne.  Oliy. 
y.  DiXMüDE  173.  Zie  De  Bo  Huizel  (Müzel). 

MUSTE.  zn.  v.  Zekere  voehimaat;  doch  moet 
er  niet  gelezen  worden  mutse  (?),  00»  halve  pint ^ 
een  upertfe,  fr.  mesure  de  eapaaié  pour  les  liqui- 
des ,  une  demi-pinte  ou  chopine  (/).  Kil.  heeft  Mud- 
seken, j.  uperken.  Che^na,  \\  Al  tcovent  dranc 
dagelicx  van  den  wine  wel  een  maent  lano,  en 
men  gaf  elc  broedere  daghelicz  een  mutse  wins, 
en  te  soupere  een  pinte.  Jak  y.  Dixmude  268. 

HUTSAëT  (Mud~),  zn.  Landmaat,  waars, 
de  „titts"*,  fr.  mesure  agraire^  prób.  la  ,^ille*'. 
II  Johannes  Jóhannis  Spikermans,  iii  mudssaedts 
twrre.  L.  Galssloot,  Feudakdres  185.    WaUorus 


222 


MUT. 


,NAC. 


Behe  ix  modiot  ierre  apmd  Cortenske;  aant.  (4): 
Ou  madsaet,  séUm  Ie  mêmê  regitirê  fol.  110  t^, 
9t  Billen  aelon  U  registre  145  fol.  454  t^  de  la 
cowr  fhdale  de  Brabant  (Jnv,  prooieoire),  tb.  276. 
Zie  Ebvsel  I  391. 

MUT8E,  Bn.  1)  Yeerinen  mntche.  Yzeren 
hoofdbedekking,  fr.  eoijfure  de  f  er.  |)  Van  tween 
Zeelanden ,  die  waren  mer  Bobber  BriJBteets  kneoh- 
te ,  dewelcke  geraen  waren  met  yserinen  mntohen , 
ontfaen  ZL  s.  B/iken,  baljuwschep  Oent,  rol.  1724 
(1872).  Zie  HuiTE  2)  I  631. 

2)  JEene  soort  van  visehnet^  fr.  sorte  de  filet  a 
pêeher,  \\  Dat  alle  andere  netten  en  ghe «randen, . . 
midtsgaders  de  schntkarven,  en  insghelijcz  de 
netten,  mutaen  gbenaempt,  Torclaert  sijn  baHgncz 


waters.    P2.    «.     VI.   3  jnU   1627   a.  7;   TI  381. 

MUTSEGELT,  zn.  Zeker  kerkreehi,  fr.  oertmm 
droit  d'Sglise,  Zie  Dwablgslt,  en  Jajt  y.  Dix- 
UüDB  255. 

HUTSEREEDERS:  sn.  my.  Muieetnakere ,  £r. 
fabricants  de  bonnets.  Kil.  Matse.  JPümu,  jriüum, 
II  Dat  de  mntsereeders  yan  nu  yoordt  an,  te  hareo 
huns  leyeren  sullen  den  yulree  de  mutsen  en 
bonetten,  hoeghedanich  zij  zijn,  elke  Tulte  {nl. 
yolte,  de  raaet  yan  wat  de  yolders  in  eens  bewerk- 
ten J.  F.  Willems]  weghende  xxii  ponden  int 
somersche  saeysoeUt . .  en  int  wyntersche  saeTsoent 
elke  yulte  weghende  tzestendeel  min.  Kb,  lakei^. 
Brugge,  VuUers  43.  It.  C.  0.  Geut  II  197.  Zie 
Ghtilliard,  Gloêsaire. 


N. 


NABEDDE,  zn.  o.  Tweede  huwei^k,  fr.  êécond 
mariage.  Zie  Jongbbschaf  II  20. 

NABOUW  (Naer— ),  zn.  m.  Latere  bouw,  fr. 
eonsiruction  postérieure.  \\  Wat  aengaet  den  naer- 
bouw,  getimmert  sedert  de  doodt  yan  den  tochte- 
naer, . .  C.  gr.  Loon  I  561. 

NABRUILOFT  (Naer— ),  zn.  Gastmaal  daags 
na  de  bruUqft  gehouden  j  fr.  festin  tenu  Ie  lêndemain 
des  noees.  Kil.  Naebruydloit.  Bepotia :  conmviwn  quod 
postridie  nuptiarum  apud  novum  mariium  fit.  \\  Dat 
men  ooc  gheduerende  den  yoorseyden  tijd  niet  en 
sal  moghen  bidden  nochte  toelaten  in  de  bruloften, 
yoorbruloften  ofte  zekerynghen,  naerbruloften ,  uut- 
yaerden,  banquetten  ofte  maeltijden,  meer  dan 
twintigh  personen.  FL  v,  FL  22  mei  1546;  I  649. 

NACHT,  zn.  y.  Zooals  thans,  fr. nuU.  —Veer- 
tien nachten  yoor  veertien  dagen,  fr.  qua*orxe 
mtUs  pour  quatorge  jours.  Oyerbekend  is  het ,  dat 
de  G-ermanen,  onze  yooronders,  bij  nachten  reken- 
den, zooals  Tacitus,  de  moribus  Oermanorum  §  11 
het  reeds  getuigde:  Nee  dierum  numerumy  ut  noSf 
ted  noetium  oomputant;  zie  ook  hieroyer  de  aantee- 
kening  yan  Njhoff,  Gedenkw.  I  154  (217.  311.  377) 
op  het  w.  „yirteinaghten ,  yerthiennacht".  Deze 
byzonderheid  wordt  beyestigd  door  schier  al  onze 
oorkonden  sedert  de  ziii  eeuw ,  tot  in  de  zti  ,  en 
zelfs  tot  in  de  xvii  eeuw:  ||  Soowanneer  de  hoors 
yan  de  yoors.  Iseten  in  ghebreke  z^n  yan  ghenoech 
te  doene  an  den  yoors.  heersohepe  binnen  yeerthien 
nachten, ..  de  Pb.  en  Bb.  I.  Drongen  29  (1654). 
De  biyde  inkomst  yan  Philips  yan  8aint-Pol,  yan 
1427,  heeft  echter,  art.  42,  „yiertien  dagen'';  die 
yan  Philips  den  Goede,  yan  1430,  a.  55  „yeerthien 
dagen",  en  a.  66  „yeerthien  nachten",  en  die  yan 
Philips  IT,  yan  1623,  a.  42,  ook  „yeerthien  dagen", 
en  a.  44  „yeerthien  nachten'*.  —  De  nacht  yer- 
wint  den  dach  —  de  dach  yerwint  den 
nac  b  t.  Z>0  tnond  valt,  it,  Ie  jour  eet  boê;  -^  het  ie  dag, 


fr.  il  fait  f  OUT.  II  Dan  beiden  de  mannen  zoelangfae 
dat  de  nacht  den  dach  yerwonnen  heeft;  en  osd 
segghen  de  mannen :  dat  si  niet  oonnen  ghesien  te 
wisene  w66r  den  dach  de  nacht  yerwonnen  heeft; 
dus  biyft  dat  hof  open  tote  smorghens.  Leenreohten, 
1528,  fol.  24. 

NACHTBRANT,  zn.  NaefUelijke  moordbrand ,  fi. 
incendie  nocturne  avec  uUention  de  meurtre.  Grimm 
Nachtbrand  nSMliger  brand,  n&ohtUge  brandU- 
gung,  mordbrennen.  \\  Qui  vero  de  oachtbrand  aeda- 
mcUus  fueritj . .  per  quinque  curator ee  se  purgart 
poterit.  K,  v.  Veurne  1240. 

NACHTQAEN,  ow.  als  zn.  Set  naohtOijk  streef • 
loepen ,  fr.  Ie  fait  de  eourir  les  rues  pendant  la  meü, 
II  Soo  zgn  bg  hun  [nl.  schepenen]  yoortijden  yaele 
en  diyersche  statusten  eö  ordonnantiön  ghemaeckt 
en  ghepubliceert ,  als :  aengaende  den  wijn , . .  oock 
aengaende  d*nachtgaen.  C.  v.  MereniaU^  xix  29 
(1559).  Gontrarie  den  yoorgaenden  yooi^heboden 
yan  nachtgaene.  Fbakb  db  Pottbb,  8eeond  eert' 
167  (1562);  it.  Gent  Y  434.  Soo  hy  [nl.  de  ammsa] 
ojck  yermagh  omme  te  gaene  naar  de  dooke,  «n 
te  calengieren  die  't  behoort,  yan  nachtgaen;  dMisf 
hem  de  boeten  coropeteren.  O.  v.  Demürmcude  i  7. 

NACUTGANGER,  zn,  Naehtlooper,  mach^eaf, 
fr.  coureur  de  nuU.  JS.il.  Ilachtraye.  Lueifu/e, 
etc.  Grimm  Nachtg&nger  NoGii9t^us.\\  Vanlicb- 
ter  misdaden ,  dair  hy  [11^  de  officier]  specialen  M 
af  heeft  te  denuncieren  . .,  als  te  suecken  dienschi- 
gangers,  die  geene  die  yerboden  wapenen  dragen, 
die  geene  die  dobbelen  eü  dobbelscholen  houden; 
dainï  sal  hij  wel  geloye  hebben.  V.  s.  T^y.  162  ^< 

NACHTMAYEN  (K— meyen),  ow.  als  zn.  Mti 
nachtelijk  stelen  van  veldvruehten^  fr.  Ie  f»t  dt 
voler  les  fruits  dans  les  ohamps  pendant  la  naÜ- 
II  Xx  st.  yan  nachtmajene  in  andere  goed,  diü 
heyet  soe  [zij]  eenen  praetere,  bi  der  Wet  ghsMt 
Db  Pr.  en  Bb.  ii.  ^vergom,  81. 


KAC. 


NAE. 


223 


NACHTROOVER,  eb.  IHê  'ênaekU  op  HèlM 
mtgaati  nadkidief,  fir.  voUur  moeiwme,  \\  Die  eenen 
nachtrooTere  oft  naohtdief  ter  doot  brengt.  Y.  d. 
Tat.  ft9  ▼'• 

NACHTSCHOT.  Zie  Schot. 

NACHT80UDIE.  Zie  Soudu. 

NADEREN,  NAERDEREN,  bw.  JBmutdêrenj 
maatteHf  fr.  reiraire,  ||  Binnen  welcken  tydt  des 
Torkoopem  naeste  rrienden, . .  het  yerkoohte  goedt 
moghen  naderen  en  aen  ben  nemen . .;  na  het  derde 
ghebodt  magh  niemandt  meer  naderen.  O.  v,  JSUen 
a.  15.  Die  ghene,  die  eenigb  onberueriyck  goet 
mede  vercoopt  oft  yesti  en  maoh  niet  naerderen. 
C  V.  Bêusd  a.  74  (a.  75  den  ooop  yemaerderen). 
Zie  ook  Vbbvasbsbh;  Abkboobdxf  en  Bbschuddbn. 

NADERLINCK,  N  AERDERLINCK^NALINCK 
(Naeünek,  naerlinok),  zn.  NaoëtingHedêr ,  —  hêêê^ 
êekêr,  —  Ugsftr ,  fir.  reira^ant.  Kil.  N  a  e  1  i  n  o  k. 
Hand,  JProximMê  haereê:  eomêOH^vineuê ,  affinis, 
II  Een  naelinck,  naelinckflohap  gheboden  hebbende, . . 
yermach..  C,  v.  Aalêi  xii  21.  Soowanneer  diver- 
8ohe  naelinghen  hemlieden  presenteren, . .  27;  ii*  28. 
Den  oalengierder  es  ghehauden  terstont,  emmers 
binnen  xiiii  daghen  ten  uutersten  naer  dat  hj 
naerderlinok  bekent  ia , . .  O.  v.  Auden.  xii  17. 
Alsser  gheen  naerlinok  en  comt.  C  «.  Kortr^k  rx  4. 
Den  nalinok  van  bloede  is  ghehoaden ...  Cv,  JEedoo 
m  6.  SooTerre  de  oooper,  b\i  den  naederlinok 
geriehteiyok  Tersocht  s^jnde  om  naedenchap  te 
hebben , . .  Ce.  Loven  z  8.  Naderlinck.  C.  e.  Afoof- 
triokt  394. 

NADERSCHAP  (Nae— ,  nadersoap,  naerder- 
schap,  nairder — ,  naerschap,  naancap,  narsohap), 
sn.  V.  NaasHnfff  fir.  rttrait,  —  a.)  Nader  se  hap 
Tan  bloede  en  ten  goede,  naderschap  van  bloets- 
weffe ,  naderschap  yan  bloets-  of  maeohschapswege , 
nadersohap  Tan  bloede  ofte  geslachte,  of  alfeenlyk: 
naerhede,  naederschap,  naeiderheyd,  Temaedering, 
calengiering;  in  Gelderland  §ektUreehij  fir.  reirait 
hgnagofy  droit  de  retraite,  droit  de  rédimité,  droU 
éPapproximUé  om  d'apprommation ,  de  proximiié  de 
êomg  on  Ugnée,  Het  reekt  verleend  aan  de  bioedver- 
wanten  van  den  verhooper  van  een  onroerend  goed^ 
om  het  temg  te  nemen  mt  de  handen  van  den 
vreemden  kooper,  miis  temghetalimg  van  den  koop' 
pr^  en  der  redeiijke  koeten,  en  siUke  om  het  ver- 
vreemd  goed  in  de  famüie  te  behomden  (jut  ooneer- 
vatorimm  infamiUa).  Britz,  JlfA».  ane.droUheigiqne 
II  700.  (Men  sie  aldaar  den  Fr.  tekst).  ||  Onder  de 
jurisdictie  en  resort  Tan  SanthoTen  Talt  dryderhande 
oalengieringhe  oft  naerderschap  Tan  onmeriyeke 
goeden,  te  wetene,  eerst  Tan  bloetsweghen,  ten 
tweeden  Tan  grontsweghen  oft  servitatsweghen ,  en 
ten  derden  yan  paert-  of  deelsweghen.  C  e.  Sant- 
hoven  1664  a.  158.  —  a)  Naderschap  Tan 
bloetswege  of  Tan  maechschap.  Met  reeht  der 
hloedeerwanien  van  den  verkooper  om  het  aan  eenen 
vreemde  verkochte  goed  te  naaeten,  fir.  retrait  lignager. 
II  Binnen  Ghendt  en  Talt  gheen  calaenge  Tan  naer- 
hede  Tan  bloede  of  gheslMhte.  C  o.  Gent  xTi  1. 
Alle  deghene,  die  den  Tercooper  Tan  bloetsweghen 
bestaen,  en  daeniyt  hunne  oalengieringhe  willen 
fonderen,  worden  gheprefnreert  aen  alle  deghene 
die  serTituyt  Tan  grontsweghen  lyden,  en  die 
paert  en  deel  hebben,  a.  172.  Bastaertkinderen 
en  competeert  gheen  naederschap  Tan  bloets-  ofte 
maechschapsweghen.  C.  van  Loven  x  19.  Die 
tusschen  lialm  en  here  niet  en  comet,  hine  maoh 
enghene  naarscap  hebben  ane  dat  guet.  R,  v. 
Antw,  1292  a.  49.  Hine  mach  negeen  narechap 
hebben  an  dat  goet.  K.  v.  Bmeêel  1292  a.  60  (De 

n. 


JT.  V.  Nijva  T.  1312  a.  45  heeft  premiiU.  — 
h)  Naderschap  Tan  deelswege,  Tan  paert-  of 
deelswege,  —  Tan  gemeenaaemheit,  —  Tan  meen* 
tucht,  fr.  retrait  de  eommnnion,  —  d^indivition,  •— 
partionnaire  j  —  dee  eomparfonniers,  droit  de  repriee 
de  hiene  indivie.  Set  reeht  van  iederen  mede^enaa/r 
van  een  onverdeeld  onroerend  goed^  om  het  aan  eenen 
vreemde  verkocht  deel  te  naawten.  Bbitz,  l,c.  704. 
II  Naerhede  Tan  bloede  heeft  plaatse . . ,  ghereserTeert 
gronden  Tan  erfyen  en  huysen  binnen  der  ToorscTde 
stede  en  Trydom  Tan  Assenede,  alwaer  alleenelick 
plaetse  hebben  sal  naerhede  Tan  ghemeensaemheyt. 
C  o.  Aeeenede  x  1.  Naerhede  Tan  bloede  en  oook 
Tan  meentucht  heeft  plaetse  binnen  den  Toers. 
ambachte , . .  de  naerheyt  Tan  meentucht  nochtans 
Toorengaende.  C.  v.  Bonehamte  xii  1.  Die  Tan  ser- 
Tituyts-  oft  grontsweghen  calengiert,  wort  ghepre- 
fereert  aen  andere  calengierende  Tan  deelsweghen. 
C.  V.  Sanihoven  1664  a.  173.  In  der  stadt  oft 
Triheyt  Tan  Antwerpen  en  maoh  nyemant  eenighe 
huysen  oft  hoven,  lant  oft  sant,  calengieren  dan 
alleene  Tan  beschaetheyt,  die  men  ter  saken  Tan 
gemeynen  grontchynsen  soude  moegen  lyden.  O,  v. 
Antw.  1545,  Tii  2.  —  c)  Naderschap  Tan 
grontswege,  of  Tan  beschaetheit  Tan  gronts*  eü 
serTituetswege.  Bei  recht  van  éUcen  eigenaar  van 
een  onroerend  goed  betaet  met  renten,  eipiten  of 
inkomsten,  tervUuien,  pandrecht  ofkneting,  om  dete 
laeten  te  naaeten  altwanneer  de  eigenaar  die  aan 
een  ander  verkocht  had,  Bbitz,  706.  —  d)  In  de 
Naerheit  Tan  commeren,  beoogt  men  belegde 
renten,  schalden,  lijfloeihien,  persoonl^ke  aeties,  fr. 
retrait  déhital.  Brits  706.  ||  Deghone  recht  Tan 
naerhede  hebbende,  *t  sy  Tan  bloede,  ghemeen- 
saemheyt,  ofte  Tan  commere,  Termach  den  Ter- 
coopere  en  coopere  te  doen  Terolaersen  by  eede  of 
de  Tercoopyngne  in  der  waerheyt  geschiet  is  in 
sulcker  manieren  en  Toor  sulcken  pr^js  alst  contract 
behelst  O.  v.  Dendermonde  xi  15. 

NAECKT  (Naect,  naict),  bn.  Naakt,  bloot, 
ongekleed,  fir.  nu,  non  vAtu.  Set  w,  naeckt,  ffOnge- 
eleet,"  heeft,  in  de  teud  der  praktijk,  in  H  alge- 
meen, de  bet.  van  onvoUedighetd :  1^,  toegepast  op 
een  persoon,  als  eigenaar  of  toohtenaar,  eene  onvol' 
komenheid  in  de  uiigedrukte  eigenschap :  2^,  op 
schriften  of  schuldvorderingen,  die  gene  van  niet 
toereikend,  niet  geldig  om  in  rechten  te  vervolgen, 
fr.  Ie  mei  naeckt  {nu,  non  vétu)  a,  dans  Ie  langage 
de  la  praiique,  en  général,  la  signifleation  de  défee- 
tuosUe,  de  non  complet  f  1^  appUquS  è  une  personne , 
eomme  propriétaire  ou  usufhniier,  d'incomplet  dans 
la  quaUté  eseprimées  2^.  d  des  ierits  ou  des  préten- 
tions,  odle  d'ineuffisant ,  de  non  valide  pour  agir 
en  justiee.  —  A.  a)  Naeckt  possesseur.  Sij 
die,  wetens  en  willens,  onrechtvaardig  en  tonder 
tiid  beeU,  fr.  celui  qui,  sciemmeni,  possède  injuste- 
ment  et  sans  titre,  ||  HQ  is  geheeten  een  naiet 
possesseur,  die  een  dinck  alsoe  besit,  dat  hjj  wel 
weet  dat  hg  geen  rechtTeerdige  posssesie  en  heeft; 
en  dese  sijn  die  de  rechten  seggen  dut  zg  een 
dinck  heeten  te  possideren  als  naicte  possessenrs; 
en  als  sij  onderTraeght  wordden  Tan  der  saken  oft 
rechtTeerdigen  titel  Tan  huerder  possessien,  geen 
andere  redenen  en  cunnen  geseggen  dan  posrideo 
quia  possideo,  dats  te  seggen:  ick  besidt  en  ge- 
bruijct.  y.  D.  Tat.  85.  —  b)  Naeckt  erfman. 
Zooals  thans  Naakt ,  bloot  eigenaar ,  tonder  betiiting 
of  vruchtgebruik ,  fr.  nu  propriétaire,  sans  possetsion 
on  usufruit.  ||  Naeckte  en  bloote  erfmau.  O.  v. 
Dieet  {Brab,  reeht)  i  9.  —  Naeckt  eigendom. 
Zooals  thans  Bloot  eigendom,  waarvan  H  vrucht • 

29 


224 


NAE. 


NAG. 


gebrmk  is  afyêomderd,  fir.  nue  proprieten  proprtké 
(2'«fi  fondê  d<mt  un  autrs  a  VuMufruÜ.  \\  DatiJsdan 
den  lancxtlevenden . . .  wordt  tochtenaer  oft  tochtonse 
yan  allen  die  erfgoedeni . .  en  die  naeckte  proprie- 
teyt  en  erffelgckheit  alsdan  Baccedeert  op  't  wettich 
kindt  ofte  kinderen.  C  o.  Diui  {Brab.  recht)y  ii  1.  — 
o)  Naeckt  tochtenaer.  JBmkd  vruGhtgebrmiker , 
geen  eigenaar,  fr.  timfle  uaufrmUier,  non  proprié- 
iaire,   ||   Soowanneer  man  ofte  wijf  aflyyich  wordt 
«onder    wetüghe    geboirte    achter    te   laeten,   soo 
derolyeert  en  yersterft-terstont, . .  op  deghene  den 
eersten  afl^jyigen. ..  naest  bestaende,..  alle  yaste 
proprieteyt  ofte  erfdom  op  hem  gedeyolyeert,  blij- 
yende  de  lestleyende  daeraf  aUeenelgck  een  naeckt 
tochtenaer  oft  tochtersse.   C.  v,  Loven^  xiT  9.  — 
Naeckte  tocht.   JBnkei,   Uvenelang,  niet  erfdijk 
wruektgdtruik ,  fr.  menfrwU  eimple,  mager  ^  non  hêrê- 
dUaire.  ||  In  yerhueringen  yan  huysen  oft  gronden 
yan   erye,   gedaen   by   yaeder   oft   moeder,   hetzg 
die  daerinne  hadden  erfioechte  oft  naeckte  toechte , 
moeten  die  kinderen . . ,  deselye  yerhaeringen  yoor 
goet  houden.  C.  v.  Dieet  YZ.  xiii  9.  —  B.  a)  Nae ck t 
contract,    pact   of  conyentie.   Naakt  of  eimpel 
verdrag  y  verHntenie   hrachtent  toeik  men  in  recüen 
niet  kan  vervolgen^  ft,  paeie  »«,   en  vertu  dmgud 
on  ne  peut  agir  en  jnetiee.  \\  Ghy  sult  weten,  dat 
sommige  pacten  en  yerdrachten  naict  zijn  en  ongO' 
oleedti  en  dairuuyt  en  groeyt  noch  en  genereert 
geen  actie;  en  dat  pact  is  geheeten  naict  als  't 
geen  sake  en  heeft  yan  ennigen  efflcacien  oft  weer- 
den tot  actiën   oft  yerbyntenissen.  Y.  d.  TAy.  23. 
Dat,   na  den  rechten  ciygl,  uuyt  naicten  pacten 
geen  actie  en  sprayt.  284.  Alle  naecte  conyentien, 
oock  Bonder  stipulatien  en  contracten,  die  men  in 
Rechte  heet  nominatot  oft  innominatoe,  bekentenis- 
sen,   geloften    en   giften   tasschen   de  leyende, .. 
S betoont  synde  met  instrumenten, . .  syn  yan  weer- 
en, en  mach  daemut  gheageert  worden,  niet  min 
dan  uut  solemnele  stipulatien.    C  o.  Antw,  1582, 
tit.  63  a.  4.  Zie  hieroyer  Britx,  l.  c.  796;  zie  ook 
Oeclxst  ybbdbach  II  73.  —  h,  Naeckte  schat- 
Bchulden.   Meehbare   schulden^   die  met  hepand 
gijn,   fr.   eimplee  dettee  exigiblee,  qmi  ne  eont  wu 
k^poihéquéee,    ||    Al    waerent  oock   maer   naeckte 
schatschulden ,   niet  bepant  oft  ghehypoticeert  we- 
aende.  O.  v.  Antw,  oompU,  Y  yy  6.  —  C.  Alleenlijk^ 
eleehte,  niete  dan,  amdere  niet  dan^  enkel ,  eenvou- 
dig ^  fr.  eeulementj  uniquementj  rien  que,  eimple.  — 
a)  Naeckt  maner  (maender).  Aüeenl^k  maner,  geen 
refter  f  fr.  teuiement  eemoncewr ,  pae  juge.  ||  Dampt- 
man  is  een  naect  maendere  en  executeur,  en  en 
mach  egheen  kennisse   yan   saken   nemen.    O.  v, 
Antw,  1645,  IT  37.  —  h)  Naeckt  dagement. 
JShtkele  dagvaarding,  fr.  eimple  ateignation  out^'our- 
nement.    ||   Die   een   ander  alhier  te   rechte   wilt 
trecken,  moet  denselyen  doen  roepen,  tsy  by  naeckt 
dagement,  oft . . .   C.  v.  Antw,  eompU,  Y  iy  1.  — 
e)  Naeckte  einden  en  conclusien.  De  enkele 
eieeh,  enkeüijk  het  heehnt,  fr.  la  eimple  condeuion, 
il  Dat  in  alle  yerbale  saecken  niet  met  allen  te  boecke 
en  sal  ghestelt  worden  dan  de  naeckte  eynden  en 
conclusien    by    den  adyocaeten   en   procureurs   te 
yoren  beworpen.  O.  v.  Santkoven,  Stijl  1667  a.  63.  — 
d)  Naeckte  eorruptele  (of  misbrnick).  Andere 
niet  dan  een  mitbrmk,  fr.  rien  qu'un  abue,  j|  Want 
de   yoorseyde   costume   es  een  naeckte  eorruptele 
en  onnatuerlicke  en  onredelicke  usantie.  PU  v,  VI, 
19  mei  1566;  I  794. 

Naeokt  sweert.  Bloot  twaard,  een  tee- 
ken  van  opperheereehappij ,  fr.  glaive  nm,  eigne  de 
eomveraUtete,  \\  En  s^ggen   eenige,   dat,   als  men 


dese  Gamere  [«2.  de  Kamer  yan  den  Raad]  yoo^ 
tyts  plach  te  honden  in  de  presentie  yan  èsn. 
graye,  so  was  in  den  middele  yan  den  paicketto 
gemaect  een  bedde  yan  parokemente,  en  daen^ 
een  naect  sweert,  in  teecken  yan  aouyeraniteit. 
WXBLAKT,  Leenireekt  12. 

NAERH£IT,  Nabbhxde,  zn.  Naaetimg,  fr. 
relraii.  Zie  Nadbbscuap.  Kil.  Naerhede  ^oai. 
j.  naederschap.  Setractus  empiionis  jure  pro^imita- 
tie,  —  Bedachte,  Clachte  yan  naerheit 
JEiech  van  naaeting,  ér.  demande  de  retrait.  ||  Ten- 
waere  by  metter  bedachte  fumierde  ofte  nampüerde 
de  Bomme  deyende  aen  den  coop.  C.  v.  BroeMmrg, 
Yiii,  8;  it,  2.  9.  Indien  daer  meer  poorters  en 
keurbroeders  syn,  die  de  naerheyt  beolagen,  sal 
onder  hemlieden  gheprefereert  agn  die  eerst  sijn 
clachte  yan  naerhede  gedaen,  en  ghenamptiert  sal 
hebben,  sonder  deselye  clachte  elders  te  moghsn 
doen  dan  ter  Notarie.  O.  v.  Veume  xzx  3.  — 
Naerheitclager,  zn.  Benaderaar,  naaeÜMg- 
eiecher,  fr.  retragant.  \\  Alle  yerooopers  en  coopen 
yan  hnusinffhen,  gronden  yan  erfren  en  renten, 
comparerende  yoor  de  Wet,  omme  gheèrft  te  wesen, 
zullen  ghehouden  zgn,  ter  bewaemeeae  yan  den 
naerheitolaegher ,  in  den  halm  te  specifieren  en 
Terclaersen  by  solempnelen  eede,hoeyelehenrliedfir 
coop  bedraecht.  ü.  v,  Broekhurg,  ra,  3.  Ib.  ym, 
7,  8;  It,  O,  V,  Belle  zyii  3.  6.  7.  Indien  den 
cooper  oock  meentochter  ware  in  ghelijcke  meen- 
tocht  met  den  naerheytdagher, ..  C  e.  Veurwe 
xzz  2.  En  pctseim,  —  Naerheit-nemer  (Naer 
hede-),  zn.m.  Zooals  naerheit-clager.  ||  Daerin 
te  doen  erfyen  den  kooper,  naerhede-nemer ,  of 
denghonen  die  't  sohuldich  is  te  hebben  met  reohi 
C.  leenhof  V,  Veume,  Yii  6;  i/.  7.  8.  —  Men  zegde, 
yoor  het  instellen  yan  naerheit  of  naderschap  {peer 
intenter  Ie  retraO):  Naerheit  beclagen,  beroepen, 
bieden,  heessohen,  calengieren,  leggen,  nemen,  te 
werk  stellen,  yersoecken.  Sn  yoor  het  erkennen 
yan  het  „naerheitsrecht"  kennen,  en  bekennen. 

NAEST,  bn.  Zooals  thans,  ft,  Ie  plue  proehe. 
De  naeste  [naestbestaende]  ten  goede  en  ten 
bloede,  fr.  Ie  plue  proche  parent  et  hêritier,  C,  e. 
Caesel  Lvn.  —  Rechtsspreuk:  Naasten  aen  het 
bloet,  naesten  aen  het  goet.  C,  gr.  Loon  1  630. 

NAE8TLE8TE,  bn.  Vóórlaatete,  fr.  avani-der- 
nier,  \\  Den  naestlesten  yan  martio  xyo  acht  en 
yeertich  yan  Paesschen.  PI.  v.  Brab.,  Ord,  erim, 
1670  a.  69;  II  389. 

NAOAEN,  bw.  In  yerschillige  beteekenissen. 
1)  Nakomen,  naleven,  onderhouden,  ft.  eheerver. 
II  Beloeyen  oyck,  in  goeder  trouwen,  den  yoeige- 
noempden  brieyen  yan  onprejudioie ,  midts  aUen 
tgene  yerhaelt  steyt,  nae  te  gaen  en  te  achtenol- 
gen  nae  onssen  besten  yermoegen.  Bekemk.  e. 
Brab,  reg.  138  fol.  278  y<>  Maaelriekt  29  mrt  15S7. 
Op  de  pene  yan  dry  •  carolus  guldens  by  elcken 
momboor,  die  't  ghene  des  yoorschreyen  is,  niet 
nagaende  en  is.  C.  v,  lAer  xtiii  12. 

2)  Vervolgen  in  rechten,  fr.  pomremivre  en  fue^et. 
II  Yan  moorde,  yan  moortbrande,  yan  yrouwecrach- 
te , . .  daer  mach  de  heere  naegaen ,  al  waer  't  leden 
seyen  jaer  eii  meer.  Piot,  Oart.  II  586  (1547). 
It,  O,  V.  Antw.  compH,  Y  ix  1 ;  Y  x  22. 

3)  Vervolgen,  nqfagen,  ft,  poureuivre,  ||  So  we i 
mit  y oerrade  en  mit  yoersatte,  mit  smeliken  t& 
leliken  woirden  den  anderen  nagheit  of  jaight  of 
anzteirt  O.  v.  Maaetrieht  61  (1880). 

4)  Een  yoorbeeld.  Navolgen,  fr.  imUer.  ||  J^ 
minsohe  sprac:  Herteiyc  lief  myn,  Dyn  wille  gbe* 
worde.  Ie  beghere  dinen  beelden  na  te  gane,  vsm 


NAE. 


NAM. 


225 


Terre  bIb  io,  urne  oreatuere,  Termaoh  toto  ane 
mifn  doet.  Aller  EênA,  79. 

NAGEBOREN  (Nageboeren) ,  sn.  mv.  Naast- 
hêttaoMden,  fr.  ftroekes  pairemts.  \\  Die  hen  bQ  mid- 
del Tan  bueren  nageboeren,  oft  anderen  yrienden, 
▼an  hoeren  twiston  en  gevecbton  hebben  laeton 
Terlöken.  Bêheulc,  c.  Brab,  reg.  133  tol.  142. 

NAGELEN,  sn.  niT.  ErmdnageU^  fr.  oUm»  de 
gi/rofië,  II  Specerie,  to  weton  nagelen  van  over  zee, 
1  pijpe  geëy.  xxz  lib.  En  de  ImIo  z  lib.  — Nage- 
len» 1  bale  to  lande,  zii  ^h.  Séhatüng  o.  1551. 

NAHOUWELIJCK,  Nahttwelijck  (Naerhou— , 
nahuwelijc),  zn.  o.  ||  Of  1  man  ofte  1  wyf  kinder 
to  gader  hadden,  en  deen  qoame  van  live  tordoot, 
en  den  lanxstlevende  ventorve  enich  goei,  of  ver- 
crege  in  linen  wednatoel,  oft  in  enen  nahuwelijc, 
soader  sinen  willen  met  mogen  doen.  C  o.  Nijid- 
Sintê'Oeertr.  Soeedinpen  i  a.  8.  Tenzy  dat  de  leet- 
leyende  zQ  eene  yroowe-perBOon ,  en  dat  deseWe 
▼an  een  naarhoawelijok  orüghe  wettich  kindt  oft 
kinderen.  C.  o.  Loven  XIT  12;  t^.  13.  14. 

NAHUERDER,  Nahubasb  (Naer— ),  zn.  m. 
Onderhwirdêr  (van  een  hais^,  fr.  sauê-loeaimre 
{d'unê  maison),  ||  Sal  den  erfaohtighen  [nl,  de 
eigenaar],  in  allen  gheyalle,  keure  en  optie  hebben 
B^ne  huere  ofte  besproken  paoht . . .  to  verhaelen 
op  den  principalen  hnerder,  den  naerhuerder,  ofte 
goet  dat  hy  daerop  vindt.  O.  stad  Iperen,  zv  3. 
Niet  alleene  ïb  de  voomomde  huushuere  execatoire 
int  regardt  van  den  bueraere,  maer  oock  van  den 
naerhueraere.  C.  v.  Auden,  Tii  26.  Naerhuerare. 
C.  V.  Brugge^  zzi  a.  5. 

NAHUWELUCK.  Zie  Nahoüwblijce. 

NACKAER  (Nacair),  zn.  KeteUrom,  fr.  naeawê, 
tortê  de  tUnbale.  Michelant;  La  Oume.  Zie  Ackabs. 

NAKEN  (Naecken),  bw.  Behartigen  ^  ft.  prendre 
è  eoMur.  ||  Derselver  etadt  van  Meehelen,  en  oock 
den  hootmans,  gesworen  en  den  ghemejnen  ghe- 
sellen  van  den  GHrooten  voetboge ...  sal  ick  oock 
goet,  getran  en  onderdanich  syn;  haer  schade  sal 
ick  weiren ,  haer  vrome  [«2.  voordeel ,  nut]  sal  ick 
naecken.  Yak  Mbloebbbeb,  KruUhoogy  21.  Haer 
schande  [l,  schade]  sal  ick  weren  en  haer  vrome 
naecken.  66. 

NAKEUS.  Zie  y<$<5BKBUS. 

NACLAGER.  Zie  Yööbclagbb. 

NACOMER  (Naoommer,  naer—  nae — ),  zn.Yan 
vorsten,  overheden  en  byzonderen.  Opvolger,  fr. 
tueoestewr.  \\  In  manieren,  zo  wat  wQ  ordonneren 
of  doen  zullen,  van  boven  nederwaert,  wy  en  de 
partie  bovenghenoomt  zullen  dat  houden  zeker  en 
ghestadich  omme  over  ons  en  onse  naeroommers, 
heeren  van  Ylanderen.  O.  e.  Brugge  I  202  (1  mei 
1275  '/  Maendaeekeehe).  Ons  en  onse  naeroommers  — 
over  ons  en  onze  naeroommers,  graeven  van  Ylaen- 
dren.  O.  v.  Auden,  2de  d.  79.  82  (1348).  Tot  dee 
voirs  hertogen  pronfffto  en  van  z^nen  nacommers. 
Bekenk.  e.  Brab.  reg.  138  fol.  227  (1537/1459), 
Bülsn.  Reserverende  tonswaertenonsenaeoommers, 
graven  en  gravinnen  van  Vlaenderen , . .  Cv.  Aalst 
138;  ook  naeoommelinghen  140.  En  to  diverschen 
stonden  es  gheüseert  ghelio  wysdom  to  doene  bi 
den  naercommeren  {nl.  schepenen].  655  aant.  It. 
PI.  V,  VI,  I  92:  nacoibmere  van  S.  Pietor;  C. 
V,  Oostende  yii  7:  naeroommers  [van  „proprieta- 
rissen'*]. 

NACOOP  (Nakoop),  zn.  NaasHng,  fr.  retrait. 
Wij  lezen  in  de  Honderd  reektsgdeerde  óbservatien^ 
's  Qravenkage  1776,  II  175,  lxxvi  Obs.  over  H. 
de  GhKxrt  III  b  16.  Deel  %  1.  „Koops  oveigang 
geschied  (zegt  de  Groot)  door  Naesting,  die  ander- 


sinto  iS!MMiiflij^0,  Nakoop,  Aenboord,  ofte 
ving  werd  genoemd."  Zie  ook  Nadbbbn. 

NACOOPER  (Naero— ),  zn.  Latere  hooper  {im 
eake  van  naasting),  fr.  aeheteur  postérieur  (en  mo- 
tiire  de  retrait).  ||  Hieromme  doet  men  kercgebode 
en  maect  daoh  copere  en  vercopere,  eü  dan  moet 
de  naercopere  in  hove  commen  eer  zyn  maeoh 
onterft  es.  Leenrecht,  1528,  blz.  13.  —  Wilder  yement 
naerhede  ane  heesschen ,  hi  oome  to  zgnre  naerhede. 
Alser  niemend  en  spreict,  so  sal  hi  segghen:  lok 
make  daoh  coopere  en  vercoopere,  en  naeroopere, 
ofter  eenich  es.  Ih.,  56.  It.  C.  v.  Antw.  1546,  vi  28. 

NACOSTEN  (Naer— ,  nae—),  zn.  m.  Latere 
kosten,  fr.  f¥ais  postérieur s.  ||  Die  naecoston  maoh 
de  yersto  coopere  naederhandt  evschen  en  beghee- 
ren.  O.  o.  Antw.  1545,  zn  1.  Biyft  vry  van  alle 
naerooston.  O.  o.  Loven  y  4. 

NALE8TE  (Naer— ),  bn.  Voorlaatste,  fr.  avant- 
demier.  \\  By  aldien  den  lesten  verhooger  niet 
aengenaem  en  waere , . .  sullen  de  pacht  mogen 
toeslaen  op  den  naerleeton  verhooger.  Middden  «• 
Vlaenderen,  18  febr.  1702  a.  21. 

NALIEP,  zn.  o.  Yöörlief  of  nalief.  Qift 
vóér  of  na  eenen  koop  gegeven,  fr.  eadeamfaii  avant 
on  après  un  mar  oké.  \\  De  ghulde  sal  bezuecken 
aen  den  olero  van  der  hallen,  also  dicke  alsi  wille, 
80  wat  werde  ochto  zamencopere  laken  coept  op  de 
balie;  daeraf  sal  de  ghulde  sinen  eedt  nemen,  oohte 
hi  enech  voerlief  ocht  nalief  ghenomen  heeft;  dato 
to  versteen ,  dat  men  voert  bezueken  sal  aen  den 
clero  jeghen  wat  trapriere  dat  hy  se  gheoooht 
heeft,  en  op  wat  daghe,  waert  dat  sake  dat  hem 
enech  drapriere  enech  goet  [nt.  goetdoen]  ghebo- 
den  hadde  ofte  doen  bieden  jemene  van  sinen 
weghen,  ocht  dat  bi  enech  goet  ghe^scht  hadde. 
Eb.  lakengilde  Brussd  1365  a.  20. 

NALINCK  (Nae—),  zn.  Ben<sderaar,  fr.retra^amt. 
Kil.  Naerlinck.  Jland.  j.  naelinck.  Proximus 
haeres:  eonsanguineus ,  affinis;  en 

NALINCK8CHAP  (Nae—),  zn.  Naasting,  fr. 
retrait.  Kil.  Naelinokschap.  fland.  \.  naeder- 
schap.  Proximit€u.  \\  Een  naelinck,  naelinokschap 
gheboden  hebbende.  C  v.  Aalst  zii  21. 

NAMAN  (Naer— ),  zn.  m.  Yóórman  — naman. 
JSerste  man  —  tveede  man,  fr.  premier  mart  — 
seeond  mari.  Kil.  Naeman.  JPosterior  maritus.  — 
II  Het  was  een  man  en  syn  wittioh  wyf ,  en  oochton 
een  erve;  mer  sy  en  conston  daer  niet  in  oomen, 
want  die  heere  was  buton  lants  en  die  gene  daer 
syt  jegen  cochton  bleeft  houdende;  doen  sterf  die 
man  saen,  diet  hadde  gecocht,  en  hy  hadt  ver- 
gouden een  deel  en  niet  al;  doe  nam  die  vrouwe 
saen  daema  eenen  anderen  man,  en  hadder  ai 
kindere,  en  volgout  sy  en  haer  naman.  Hierna 
saen  starf  die  vrouwe;  doen  quam  die  gene  die 
dat  erve  noch  hielt  en  ginc  aen  den  heere  en 
woute  hem  onterven.  Doen  maende  die  heer  den 
scepene  van  Steenheffele  dairop  wato  metten  rechte 
syn  soude,  want  bedie  dat  die  vrouwe  noch  kindere 
hadde  vsn  hoeren  voirmanne  en  syt  to  gader  had- 
den vercregen,  al  en  waest  al  niet  vergouden;  die 
soepene  bevingens  hoer  boet  tüccle,  en  men  gaf 
hen  dair:  dat  soude  syn  der  ierstor  gcboirton. 
Vonnissen  v.  Uoeie,  26.  Dat  daerom  die  naeeto 
vrinden  Titii  gefundeert  syn  tot  seclusie  van  haeren 
naerman.  C.  gr.  Loon  1  235.  It.  C.  v.  Nijvel  v. 
Simter-Oeertruiden  II  9. 

NAMELIJCK  (Namelic,  n— Uke,  naementiyok) , 
bn.  1)  Bepaald,  fr.  flxé,  déterminé.  \\  En  waert 
ombe  sake  die  geboden  ware  ter  kerken  up  name- 
liken  dach  met  soepenen,  daerombe  en  soude  men 


226 


NAM. 


NAS. 


den    Booutete    niet  aoeken.  Nemaer  maken  enen 
maenre.  Oorh.  86  febr.  1262. 

2)  Oexegd,  genoemd,  fr.  dii,  nommS.  ||  In  welo 
nameleke  lant . . .  die  yoreghes.  Margriete  waert 
ehegoedt  en  ghedrfb.  Sehepenhr.  Zand  v.  Dieet ,  4 
febr.  /  28  sept.  1343.  Venoeckende  aldaer  synen 
naementiycken  Bone  te  emanciperen  ende  nijt  zijne 
yaderlijoke  macht  ende  plicht  te  doen.  O,  v.  fferem- 
taie  TK  39.  Zie  ook  Abkqsitaekt. 

3)  Als  bijw.  Namxlsbc.  —  Namel\jok  en  in 
*t  gemeene.  Bij  name,  hij  den  naam,  namdijk  en 
im  't  alfiemeem ,  fr.  nominativemeiU  ei  ginêrdUment. 
II  Want  die  erfghenamen  en  alle  die  hon  rechts 
daertoe  vermeten  mocht-en  daertoeghedaecht  waren» 
nameleec  en  int  ghemeyne.  Sehepenhr,  Land  e.  Diêei 
22  febr.  1430. 

NAMEN,  bw.  Noetnen,  ix.  mommer.  KiL  Nae- 
men.  j.  noemen.  Nominare,  jj  Dat  men  dat  deide, 
aonder  jemant  te  namen  noohte  ander  woorden  te 
zeggen.  Di  Coubsxkaxxb,  Tronhlee  réUg.  III  146 
(1666).  C.  eiad  Iperen  x  20. 

NAMENDELIKË  (Namon— ),  byw.  (Namdijk), 
inxonderkeid ,  fr.  nommément.  ||  So  es  de  Teroopere 
Bcnldeeh  qnite  te  wesene  yan  den  waersoepe,  en 
dat  henre  es  sooepers  wettelike,  namondelike  als 
de  ooepere  beyeilt  den  yercoepere  waerscep,  alse 
recht.  C.  e.  Qeni  I,  Qr,  ch,  o.  1297  a.  116;  ii.  a. 
162.  Dat  dat  meshuus  scnldioh  es  te  stane  ter 
oorrexcie  yan  scepenen  yan  Ypre,  namendelike  yan 
denghonen  die  an  de  yoorseide  stede  yan  Tpre 
ressortierene  en  hoofd  halen.  V AVDBirmBBBOOM , 
Varia  Ipriana  66  (1413). 

NAMPT,  zn.  m.  1)  JSdndmiüimg,fr.nanHeeemeni. 
Zie  HAirTYXTLLiKe.  ||  Uwen  registre  yan  dengonen 
die  onder  u  nampt  legghen  zullen,  wel  en  ghe- 
trauwelgck  te  hondene,  nemende  yier  grooten  yan 
eloken  ponde  groote,  zonder  meer.  C  v.  Oent 
II  180. 

2)  B^tondere  dienet  in  hei  heeimmr  der  gemeenie- 
taJcen,  fr.  service  partienUer  dane  radminisiraiion 
dee  affairee  de  la  commune,  \\  Claeis  Damman, 
secretaris  yan  den  nampte,  en  naer  hem  altyts 
deghone  bedienende  de  ygfste  secretarie  yan  der 
Knere.  Ih.  267.  Naer  tnamptissement  onder  den 
secretaris  yan  der  [den?]  nampte  by  schepenen 
yan  der  Kuere  ghedaen.  271. 

NAMPTISSEMENT,  an.  o.  Naxptibatib,  zn. 
y.  fr.  naniieeemeni.  Zie  HAHTTVLLiira,  en  het 
yoorgaande  Namft. 

NAMPTMEESTER,  zn.  Onteamger  der  natnp- 
iieeemenien,  fr.  reeevenr  dee  naniiteemenie.  jj  De 
grefBers  en  yermogen  ordinairlick  geen  nampt- 
meeeters  te  wesen,  maer  wel  een  yan  schepenen 
by  't  collegie  daertoe  te  committeren»  mits  alle 
namptissementen  nn  yoortaen  moeten  geschieden  in 
't  yolle  collegie.  O,  v.  Anden.  Siijl  in  de  viereeha- 
rsR,  yn  1.  Zie  ook  Nakptisbbhbntmbbstbb  in  de 
plakkaten  van  Vlaanderen. 

NAP,  zn.  m.  Drinknap,  drinkheker,  drinkeohaal, 
heker,  kroee,  eehaal,  fr.  coupe,  gobelef.  Kil.  Nap. 
Ogathue,  toyphue ,  patera ,  carcheeium,  poeulum.  ger. 
napff.  gal.  hanap.  La  Oome  Ha  nap.  Qrand  vase 
è  hoire.  Orimm  Nap  f.  Sinc  art  gefaex.  1)  tundehet 
ein  hoel^Uexigee  irinkgeechirr  ohne  dedcd,  eine  trink- 
eehale,  einen  hecher.  De  cost.  y.  Bergen-op-Zoom 
heeft  nap  f  (?)  o.  18  a.  18.  jj  Dat  niemen  en  gha 
in  tayemen  drinken,  noch  sitten  in  niemens  huns 
om  drinken,  maer  neme  eewaerf  den  nap  en  gha. 
Fbahb  BB  PoTTBB,  Second  cart,  14,  Segl.  St.- 
Jonegaethuie  Mei  1246;  Lat.  tekst  eet  semel  eifum 
poteet  reeipem  \reeipere]  eOi  óhlaium.  Dbeste  paer 


slapelaken,  den  besten  nap.  't  Beeht  t>.  Ueole  43' 
Item,  K.  Yan  Bode,  yan  u  selyerine  nappen  met 
yoeten,  wough  iij  g.  mare;  ooete  elke  mare  ltii 
d.  gr.  Van  ij  selyerinne  nappe,  wonghen  iij  g. 
m.  —  Van  y  selyerien  nappen  met  yoeten.  — 
8tadereken.  Oent  1334.  1336.  1338  (Huyttens  Corp. 
85).  De  beste  tafel  met  het  beste  ammelaken,  en 
den  besten  nap  daerop,  dat  is  den  besten  silyeren 
kroes  oft  schael  daerop.  C.  etad  Meehelem  ZTI  16; 
Nannius  vertaalt  menea  optima  emm  optima  mappa , 
optimoque  poeuh,  hoe  eet,  ecgpho  amt  peUera,  — 
Hoeyele  silyerwerox  datter  waere,  het  waera  yan 
schalen,  yan  potten,  yan  oroesen,  yan  nappen,.. 
O.  V.  lAer  xy  20.  —  Het  w.  komt  ook  yoor  in 
den  Brugschen  tol  yan  1269,  doeh,  o.  e.,  met  de 
hedendaagsche  bet.  yan  „ronde,  uitgeludde  bonten 
bak'*,  by  Kil.  Nap.  vetue.  j.  diepe  schotel.  CaHmiM, 
ofostM,  aloediMei  \\  Oeo  behort  ter  oleenre  tolne 
die  tolne  yan  hontine  scotelen,  yan  hontinen  nap 
pen,  yan  hontinen  lepelen,  yan  oaae-yaten.  Zie 
ook  Fladbk. 

NAPACHTEB  (Naer—),  zn.  m.  Van  land  of 
landgoed.  Onderhmerder ,  fr.  eoue-loeaiaêire  (iTaaf 
torre  ou  d'un  hien  rural).  jj  Sonder  den  yoorpachtar 
(ff/,  den  aanyankeiyken ,  fr.  looataire  primiHf)  ofte 
naerpachter  eenighe  baete  te  moeten  gheyen.  O.  v. 
Aalet  ziv  9.  li.  O.  v.  Oent  xn  2;  C.  v.  Dendem. 
XI  6 ;  O.  e.  Veume  xxxiii  4 ;  Ce.  Brugge  xxi  6. 

NAPANDEB  (Naer—),  zn.  Latere  heOagUgger, 
fr.  etMeeant  poetSrieur.  jj  De  schnltheeesohere eefii 
pandende  yoor  schuit  personnele . . .  'tgoed  yan  den 
schuldeneere,  wert  gheprefereert  yoor  andere  naer- 
panders.  C.  v.  Oent  XYi  9. 

NAPBINTEN  (Naer—),  bw.  Nadrukken,  fr. 
rümprimer.  jj  Wy  hebben . . .  yerboden  . . .  an  alle 
ander  printers,.,  dat  sj  de  yoorseyde  costnmen 
niet  naer  en  printen.  C.  v.  Ooetende,  Deeretemeat. 

NABING  (e),  zn.  y.  Nering,  fr.  eoaHnsrei. 
II  Daeby  aj  diokwyle  in  dolingen  en  tot  quaedan 
regiment  gekommen  en  geyallen  weren,  daemede 
zy  hon  gueden  name  en  naringe,  daer  sy  inne 
plegen  te  staen,  betten  moigen  yerlieaen.  O  Liift 
11  dee.  1600,  proëmimm,  HaeeeU  (var.  neringhs). 
Dsirmede  die  selye  onsse  stat  hoeren  goeden  name 
en  naringe, . .  yerloren  heeft.  C.  e.  Maaetrieht  169 
(1428).  —  Nabbbchtich  (Narechtich),  bn.  (Nering' 
aehÜg)  Sandeldryvend,  fr.  eommer^ani.  ||  Also  onis 
stat  Hasselt,  yan  alden  tyt  yoerleden,  geweist  ii 
eyn  yredelick  en  zere  narechtige  stat  O  lASge  l.  e. 
(De  ord.  y.  27  jnni  1677  heen  neerachtighe). 
Want  onsse  goede  stat  yan  Trieoht,  yan  aldea 
tyden  yoirleden  eyne  lieffleke,  werde  en  naiechtige 
stat  geweest,  en  binnen  en  buyten  lants  geheytsn 
heeft.  O.  V,  Maaetrieht  l.  e.  Zie  ook  NsBiira. 

NASE  (Naase,  Naese),  zn.  Neut,  fr.  «es.  Kil. 
Nase.  j.  neuse.  Natue.  |l  Die  een  ander...  qnetit 
aan  een  hand,  arm,  been,  yoet,  ooge,  oire,  mond, 
naase  en  andere  litmaten.  C.  gr.  Loon  II  470, 
Beekheim.  Soo  wie  eenen  anderen  beneemt  ocghe, 
hant,  yoet,  oir  ofte  naese.  C.  v.  'eBoeek  iii  16. 

NASEGQEN  (Naer—,  nae—,  naezeggen),  bw. 
lete  achter  iemand»  rug  uggen,  dat  zijne  eer  aee- 
raakt,  fr.  dire  qe,  derrihre  Ie  doe  de  qn,  qui  iemtke 
d  eon  honneur.  Kil.  Naesegghen ...  a  tergo  p^murê, 
mordere  clanculum.  (^hrimm  Nachsagen  4)  hinter 
einee  rücken  etwae  von  ihm  eagen,  doe  eieh  e^f 
eeinen  ruf  hetxéhi.  ||  Zoe  wat  man  dye  eenen  anderen, 
daarmede  hy  in  yrede  stonde,  oonfnseiyeke  woerden 
naezeede,  dye  zal  yerboeren . . .  R.  o.  iSl.'TVaicbs 
1366  a.  76.  Als  yan  gedinghen  die  men  noempt 
oe^ionet    tff/artanMi,    i^   een  man  oft   wyiT  den 


NAS. 


NAT. 


S27 


anderen  mèeprys  doet,  oft  quade  woerden  naaeet,.. 
76.  Alsoo  Jan  Zelle,  tot  drye  direrae  reysen,  ia 
Toortageroepen  geweeat  om  te  compareren  Yoor 
mynen  Heeren  Borgermeeateren  en  schepenen  deaer 
ataidt,  om  hem  te  yerantwoorden  van  dat  hem 
nageaeet  wordde  dat  hj  Don  Jan  ofb  syne  adhe- 
renten  waa  aanhangende , . .  Gi^vabd  ,  Aniw,  arok, 
III  276  (1678).  Zoo  wie  aohepenen  iiy'nrieert  en 
hemlieden  naerseght  dat  zj  qnaet  TOnneaae  zonden 
gheweaen  hebhen ,  ofte  dierghelycke  andere  injnrien 
en  laateryngen,  tal  boeten.  O.  e.  Detsddonek  a.  69. 
Benen  man  aal  Yermoghen  te  Yervolghen  de  mine- 
kinge,  injnrie  oft  yilainie  ghedaen  oft  naergheseyt 
aen  ayne  rronwe  en  kinderen.  O.  e.  Edin^ftn  Yii 
18.  It  Bembry  I  481. 

NAST,  an.  JBesi,  droogplaais  ^  plaaU  iot  M 
drogen  van  momi;  Zuidnederl.  ast  (Sohuermana  en 
Be  Bo)  monieett,  nunUocen^  fr.  séck&ir,  iouraiUe. 
Kil.  Naat,  reeüèi  Aat  Usirina\}),  Schiller  a. 
Lübbe  Naat  (aat,  eiat)  Dorre,  Hoffinann t.  Fallen- 
leben  fforoê  bdg,  yii  20...  loeuê  M  brasimm 
dêneeaiÊir.  ||  Die  enegherande  atroe  ooht  Tuerte 
leeght  bi  naate  och  bi  inaede  [smede  ?] ,  daer  en 
ai  en  want  tuachen  eü  een  half  mndde  watera  bi, 
hi  aaela  ghelden  y  s.  Kb,  e.  Diêst  A  r.  62.  Die 
OTcr  a^nen  ghebnere  wilt  klaghen,  dat  sijne  schou- 
wen, oren,  amilthnysen,  asten,  storen ,  oft  ander 
plaetaen  daer  men  yyer  beaight,  sorghelijck  zijn,.. 
O,  ttad  MêiAêUn  xiy  6;  ataanusfoeoê  fimmenio 
torrenéo  iéUmêOê,  li.  C,  v,  lAêr  xiii  S.  C.  v, 
Wmoexbergen  XY  24. 

NASTELINCK,  zn.  Negielênoery  fr.  aigmlUiiê^ 
laeti,  KIL  Naatel/naatelinck.  neamb,  fland,  y 
neatel.  lAgnla,  \\  Wel  rerataende,  dat  eenyghelic 
zal  moghen  draghen  gande  oft  aelTcre  cnoppen  oft 
naatelQnghen,  alleenlicken  op  de  sneden  yan  mau- 
wen Yan  de  tabbaarden,  en  op  de  paltrocken  YÖÖr 
op  de  borst  en  Tan  de  fente.  PI,  o.  VI,  27  mei 
1616;  I  696. 

NA8TH0UT,  zn.  m.  Bnnda  hmt,  muUaard, 
h,  fagfgt.  Zie  Fabobblhout  I  417.  ||  Ben  hondert 
eyoken  naathout,  rry  sonder  fiklen,  Sach  men  tot 
Antwerpen  in  stadt  betalen  Ontrent  tsestioh  stuy- 
Yera,  twaa  een  hert  gelach,  Deycken  naathout, 
dwelck  Yele  helpt  uuyter  qualen, . .  —  Bycken 
ÜMaeel  hout,  dwelck  gheeren  hebben  dele  \nl,  de 
edelen] ,  Sach  men  thondert  betalen  yyftich  stuy- 
Yers  juyst, . .  Yav  Oesbboick,  Ohron.  o.  MmekUn 
1666.  str.  248.  En  duysent  mutsaerdt  ofte  nast- 
hondt,  blockhoudt,  kerffelingen ,  etc.,  ter  merckt 
gestelt  wordende,  eenen  mutsaert  ofte  nasthoudt. 
l?l,  o.    VI,  28  juni  1768  a.  11.  16S;  XI  819.  840. 

NA8TUCKEN  (Naer— )  zn.  my.  Van  eene  rechta- 
pleging.  Dê  laUr  gedimtde  s^krifien  ean  nieuwê  feiten^ 
Ir.  Um  éeriig  de  faits  wmeemnx  fommie  potUriêure- 
wtent  dam  wne  proeêdnre,  ||  Als  men  de  materie 
beyinden  sal  te  hgghene  in  feyte,  sullen  de  partyen 
hebben  hun  daghen  yan  thoone,  eenen  daghom.., 
eenen  dagh  om  andermaele  te  sluytene  en  recht  te 
begheerene,  en  eenen  om  de  nastnckeli  te  yer- 
samene  en  by  inyentaris  oyer  te  brenghene.  C.  v. 
Santkoven,  Si^  1667  a.  114.  li.  C.  v.  Anêw,  compU, 
V  X  71. 

NAS  WERING  (e),  zn.  y.  Qeeolg,  naaleep,  mt- 
vUteUdy  h,  euUOf  eoneéqnenee^  émanaiion.  ||  Want 
hoerdom  een  nazweringe  is  yan  den  oyerspeele.  V. 
D.  Tat.  116  yo. 

NAT,  Naxt,  bn.  Zooals  thana  Natj  fr.  mouillé. 
Kil.  Nat.  Madidue,  1)  In  natten  (naaten)  (en)  in, 
droogen  (drogen) ;  met  (het)  natte ,  met  (het)  drooge. 
JSeno  midmkkiiiff  dikwerf  voorJtOÊÊêond  in  hei  melden 


van  landgoed&ren^  mei  de  hei,  van:  zooaie  gif  m 
bevinden  y  tonder  ometandiffe  beeekrijvinff,  in  land  en 
water  (ook  in  harden  en  in  wecken,  Mertena 
en  Torfa  V  610),  fr.  expreeeion  qni  ee  prétenie 
eonveni  qnand  il  eet  faU  mtontion  de  biene-fondet 
o.  è  d,,  iels  quils  ee  eomportentf  en  ierre  ei  eam, 
II  Neghen  dachroale  lants,  lettel  min  ochte  meer, 
alst  beleghen  es  al  in  naten  en  in  droghen.  Chdtk. 
Bmtedy  H  nr.  9,  varia  j  eehepenbr,  Bmstèl  1814, 
Allen  d^e  goede,  groe*e  en  clene,  in  naten  en  in 
drogen  gelegen.  Victob  Yan  sbb  HAseHBV,  ien 
Waüe  186  (1371).  Hoff  met  landt  én  sandt,  soo 
ten  naaten  als  ten  droghen.  C.  gr,  hoon  680  (1699). 
Dat  men  hem  deselye  goeden  sal  leyeren,  met 
ruach  met  rijse,  met  hooge  met  leege,  met  natte 
met  drooge,..  met  gronde,  bodeme  en  allen  den 
toebehoorten.  C  v,  d,  JTieZ,  ii  6;  it.  O,  v,  Demme 
1612  a.  89.  Alle  den  art,  en  alle  die  wildert.,  die 
men  yroente  heet, . .  met  allen  dien  datter  tne 
behoort,  soe  in  hoghen,  soe  in  nederen,  soe  in 
natten  soe  in  droeghen.  Belg,  meu.  II  417,  brief 
van  Berthonif  heer  v,  Meehelen  1311.  Item  Brab, 
Yeetten  II  483;  Bekenk,  v,  Brab.  reg.  182  fol.  90. 
Zie  ook  Labt  1)  II  188. 

2)  Als  zelfst.  naamw.  Voehi,  drank,  fr,  Uquide, 
liqneur.  ||  Alle  die  ghene  en  een  igheiyc  yan  hoen, 
die  binnen  der  stiul  yan  Dyest  hoppe  brouwen 
zoelen,  die  en  zoelen  hoer  hoppe,  ea  se  groet  ea 
se  deine,  niet  langhere  brouwen  noch  meer  naeta 
maken  dan  mar  te  swarten  biere,  eest  groet  eest 
cleine,  duet.  —  Bn  yan  den  byere  yan  yiii  s.  zal 
men  mi^en  xzvii  halster  naeta.  Bn  yan  den  byere 
yan  yi  s.  xxxtii  halater  naeta.  Eb,  v.  Dieet  B  76. 
Dat  men  yan  allen  naten  yan  appelen,  yan  pee- 
ren, dair  men  gheene  assyse  en  plach  af  te  geyene, 
yan  der  amen,  yoirtmeer  geyen  aal  taasysen  vSj 
groeten.  Oork,  heer  v.  Dieet,  8  juli  1401.  Zie  ook 
HoppB  I  616. 

NATAEL  (Natale),  zn.  m.  1)  SeiUgdag,  feeet- 
of  vierdag,  my.  Natalbb,  VATABLDAeBir ,  ft,  jomr 
de  fêie,  plur.  THee  emnnellee,  jonre  a€i/a«a;.  Mugne 
d*Amis  Nat  al  es,  quatuor  praeeipnae  anni  fheüvi' 
taUes  lee  qnatre  prindpalee  fêtee  de  Vannies  ol. 
joure  nataux.  La  Gume  Nat  al.  8**  Lee  qnaire 
grandee  fUee  de  Vannée:  Noel,  Pdquee,  Penteedte, 
Tomeaint,  (Zie  hieroyer  Gkdlliard,  Oloesaire  214, 
die  doet  opmerken,  dat  één  yan  de  Nataaldagen, 
nl.  Allerheiligen,  te  Brugge  niet  gemeld  wendt, 
't  welk  ook  het  geval  is  yoor  Iperen,  Meenen,  de 
parochie  yan  Heilig-Kerst  te  Ghent,  en  yoor  Belle. 

II  Dat  gheen  yulre  werke  bi  nachte  ghene  tyt  bin 
den  jare,  of  het  en  ware  up  de  yigilien  yan  den 

III  natalen.  Kb.  lakeng  v,  Iperen  1363,  yii  VnUree 
200.  Item,  [zy  die  hun  poorterschap  willen  behou- 
den] zullen  zyn  ghehouden  de  yier  natale,  te 
wetene  Kersaayont,  Paesschen,Zyncxenenen  Alder- 
heleghenmesse,  te  bandene  huere  woonste  in  pe^ 
soone,  met  wiyen  en  kinderen,  openbaerlic  in 
huerlieder  huuse  oft  camere  binnen  der  stede  yan 
Ohendt,  en  elcken  yan  dien  natalen  wonen  en 
biyyen  zy  daghen  achtereen ;  uutgeateken  deghuene 
die  Aantieren  de  yrie  maeroten,  als  yanAndwoipen 
en  Berghene  [nl,  in  Henegouw],  dewelcke  zullen 
ontstaan  met  te  wonene  de  yier  Kerstdaahen. 
ScHATBS,  CoOaüe  31  (1460);  it.  341  (1603).  Huere 
natale  te  Faesachen,  en  te  Sincxenen  en  te  Kera- 
ayonde.  Dibbicx,  Oende  eharterb.  137  (1420).  De 
drie  nataeldaghen.  Db  Ooübbbkaxbb,  Tronbles 
rdig,  I  262  (1668). 

2)  Sonorarinm  van  paetor  en  koeter  op  eiken  no' 
iaaldag,  fr,  honorairee  dm  om'é  et  dm  clere  è  ehaque 


228 


NA-T. 


NAU. 


nalal.  ||  De  Toonyde  proohiAnen,  huuBhoadende , 
zyn  Boholdechy  Tan  rechter  ooetomen,  huere  natale 
te  Faenchen  en  te  Sincxenen  en  te  Eersayonde: 
data  te  wetene,  Tan  elcken  natale  twee  penninghen. 
Item ,  de  ooatere . . .  sal  omme  de  prochie  gaen  dra- 
ghen  twjnwatere  [tie]  de  Toorsyde  drie  feesten,  en 
Tan  elcken  en  yegelicken  zyne  eesten  by  hem  selTen 
doende,  zal  hy  hebben  Tier  myten.  Diebicz,  Qendê 
chari&rb,  187  (1610).  Ett  aeeomtumé  a  payer,  par 
iouM  les  manans  d'iceUe  viUe  om  euré  d^iieüe  ehaam 
on,  aux  qwstrB  nataux,  téU  que  Noel,  Ptuqueê^ 
FmiteeosU  et  Ie  Tousêoini^  nn  pain  ei  un  denier 
paritie.  La  Oome,  Na  tal  S^  (Nouv.  c<mi.  gin.  t. 

I  p.  441). 

NA-TALE,  zn.  ||  Natale  en  doet  ghene  [var], 
geen  stade  [l.  scade].  tBeehi  van  Ucele  a.  65. 

NATIE,  zn.  1)  GHldf  amhaohtj  it.  gilde,  oorpide 
métier.  La  Came  N  a  t  i  o  n  8'.  Commune^  ghUde,  eorpe 
de  métier.  Na  hunne  OTerwinning  op  de  Geslachten, 
ten  jare  1421 ,  behaald,  schaarden  zich  de  ambach- 
ten te  Brussel  in  negen  lichamen,  genaamd  de  negen 
naties,  geplaatst  onder  het  patroonschap  der  meest 
gCTierde  heiligen  in  de  stad,  fr.  aprii  leur  vieioire 
remporUe  sur  les  lignages^  en  1421,  les  métiers  de 
BruxeUes  se  groupirent  en  neuf  corps,  appelés  les 
neuf  nations^  plcicés  sous  Ie  patronage  des  saints 
les  phu  vSnirés  de  la  vUle.  Sist.  de  Bruxelles  I 
209.  II  Ten  seWen  Sints-Jans-aTont,  yergaderen  de 
neghen  xÜatien  . . .  tsamen  beneden  in  der  stadt  huys , 
en  kiesen  aldaer  unyten  seWen  natiën  twee  rent- 
meesteren.  O.  v.  Brussel  1670  a.  6.  In  de  presentie 
Tan  de  dekens  of  gezworene  Tan  d'ambachten,  re- 
presenteerende  de  negen  natiën  der  Toors.  stadt. 
ld.  ie06  a.  13. 

2)  Natie  Tan  Egipten.  Heidens,  fr.  Bohémiens, 
Zie  E&TPTEKAEBB.  ||  Dat  alle  deghene  die  hem 
Termeten  of  zeyden  te  wesen  Tan  der  natie  Tan 
Aegipten,  en  andere  Tolghende  heur  gheselschap, 
hemlieden  souden  Tertrecken  en  absenteren  nyt 
onsen  landen  en  heerlicheden  Tan  herwaertsoTor, . . 
zonder  in  deseWe  onse  landen  te  mogen  Terkeeren, 
oonTerseren  en  wandelen,  alleene  ofte  met  ghesel- 
sohepe,  op  de  Terbeurte  Tan  beuren  lyfye.  BI.  v. 
n.  16  febr.  1537;  I  17. 

NATUREELE  (N~ele),  Lat.  Natubalib,  zn. 
mT.  Btuiaarden,  fr.  des  bdtards.    Zie  Babtabbt. 

NATUEBLIJCK  (N— lic),  zn.  m.  Bastaard,  fr. 
hdtard.  Kil.  App.  Natuerliek  kindt,  Filius  mtturalis, 

II  En  als  Tan  den  Toirs.  Heinricken  Tan  Merende, 
aengesien  dat  hij  natuerlio  es,  en  by  de  brioTen 
Tan  der  Blijder  inoompst . . .  negheen  officien  in 
Brabant  houden  noch  Teuren  en  mach.  Bekenk,  v. 
Brtsb.  reg.  135  fol.  27.  Natuerlio  en  bastaert.  Ib. 
137  fol.  201  (1524).  Een  man  die  syn  natuerlyok 
kindt  eenioh  erllUle  geTen  wilt,  daer  moet  hy  ter- 
stont  die  handt  aff  doen  en  OTcrgichten,  laetende 
dat  BTnen  natuerlycken  besitten,  alsoo  dat  der 
natuerlyck  jaer  eü  dach  yoloome.  C.  gr.  Loon  1  64. 

NATÜERLIJCK  (N— lic,  n— lycx,  naturelic), 
bn.  Onecht,  fr.  iU^time.  Kil.  App,  Natuerliek, 
Naiuralis ,  genuinus ,  nativus ,  physieus.  1)  Natuer- 
lyok persoon.  Bastaard  ir.  hdtard.  ||  De  goeden 
Tan  de  natuerl\jcke  persoenen  en  suooedeeren  aen 
hunne  Trienden  ofte  maechschap  niet,  noch  aen 
s'moeders  noch  aen  sVaders  zijde.  C.  v.  Breda  i  9. 

2)  Natuerlyck  Tader.  Vttder  van  een  buiten 
eehi  getedd  kind,  fr.  père  d'un  enfant  iUégitime, 
II  Een  natureliok  Tader  es  ghehauden  zyne  bastaer- 
den te  alimenteren ,  en  te  cleeden  en  ghereeden . . ; 
en  tot  de  Toomomde  alimentatie  en  haudenesse  Tan 
de  Toomomde  baataexden  Termaoh  den  natuielicken 


Tader  hemlieden  te  beghiften  by  teatamente.  C.  «. 
Auden.  xxiii  88. 

3)  NatuerUjcke  Schotten.  Geboren^  opreeht 
SehaUanders,  fr.  Beossais  natifs,  véritailes,\\  Lidien 
eenighe  Tan  zulcke  coopTaerders, . .  onder  tdexela 
Tan  Schotten  ofte  pyraten  hemlieden  onderstondsii 
ofte  Torroorderden  onzen  ondersaten  te  beschadighen 
oft  OTOrrallene, . .  'so  zullen  sy  gheaoht  en  ghehau- 
den worden  Toor  zeerooTers:  ten  ware  dat  sy  na- 
tnerlicke  Schotten  waeren ,  oft  ordinaris  traiotement 
in  Schotlandt  hadden, . .  in  welcker  Toughen  sy 
zullen  ghehauden  wesen  Tan  goeder  prinae  [lü.  prusj. 
BI.  V.  VI.  29  jan.  1549  a.  28 ;  I  372. 

4)  NatuerUjcke  goederen.  Qoederem  va» 
onechte  kinderen,  fr.  biens  des  enfattts  naturels,  \\  Hoe 
natuerlycxe  goederen  gaen  sullen  naer  doot  T«n  man 
en  wyff.  C.  gr.  Loon  I  65. 

NAUW,  bn.  1)  Nauwe  listen.  Behendig, leote 
listen,  fr.  des  *ruses  hdbiles.  \\  By  aTyae  en  raida 
Tan  hemlieden ,  hebben  doen  Tertoegen  en  opendoen 
die  groote  en  zware  lasten  dairin  onse  Toim.  landen 
langen  tyt  geweest  hebben,  en  die  hemlieden  noch 
dagelycx  OTeroomen,  mits  der  OTordaet  en  nauwe 
listen  die  eenige  Tan  anderen  naoien  jegen  ons  en 
onse  .Toirs.  lande  te  werke  loggen...  Bdcenk.  v. 
Brdb,  reg.  135  fol.  67. 

2)  Te  nauwe.  Tekort,  fr.  insufflsami,  trop  pen. 
Iets  in  eene  zaak  te  nauwe  doen.  JEr  iets  te  kort 
in  doen,  niet  voldoen  aan  aüe  vereisMen,  bijt.  in 
het  beleggen  van  eijnxen,  in  opdrachten  van  goederen, 
fr.  ne  pas  safisfaire  è  tornt  oe  qui  est  exigé  dans 
une  affaire,  partie^  dans  la  eonstituHon  de  oens.  Is 
transport  de  biens.  ||  Voert  gheloefde  die  Toin. 
Woutere,  hadde  hi  yet  te  nauwe  ghedaen-,  dien 
Toirs.  Heynr.  altoos  ghenoech  te  doene.  Charterb. 
begijnhof  te  Brussel,  fol.  156,  Schepenen  v.  Ophem 
(1368).  (In  Teel  andere  akten  leest  men:  indien  er 
yet  aen  ghebrake).  Voertmeer  heeft  hi  gheloeft 
altoes  ghenoech  te  doene  den  Toers.  Willeme  utan 
Helichte,  ware  dat  sake  dat  hem  yet  te  nauwe 
ghedaen  ware  in  den  Toers.  saken.  Sehepenèr.  «. 
Botsélaar ,.  8  sept.  1410.  Die  hebben  gheloeft  waer- 
scap  en  altoes  genoech  te  doene  waer  sy  erghens 
te  nauwe  ghedaen  hadden.  Schepenbr,  o.  Maeght, 
23  sept.  1468.  It.  Vad.  mus.  III  59  (1377).  Gelo- 
Tende  den  TOors.  opdraegere . . .  altyt  genoech  te 
doen  [indien]  hy  hierinne  iedt  te  nauwe  hadds 
gedaen.  Sehepenhr,  v.  Thienen,  29  mei  1673. 

3)  Nauwe  dingen.  Kwide,  snoode  bedreven, 
fr.  des  actes  méehants.  \\  Up  denzeWen  dach  was 
weder  een  ghebodt  te  Ghendt  Tan  der  stede  weghs 
uatgheleyt,  dat  men  die  Spaengiaerden  oft  ghar- 
nisoenen  Tan  Napels  oft  Tan  Malta, . .  niet  dierder 
en  zoude  Tercoopen  etelicke  ware,  nooh  eenioh  groen 
eerdeghewas,  als  comoommeren,  radysen,  cruut, 
etc.,  dan  dander  inzetenen, . .  Maer  naermaels  leer- 
den zy  [nl.  de  gamisoenen]  al  te  nauwe  dynghen, 
en  TeronghelTcten  zelTe  tTolck  Tan  der  stadt,  te 
weten,  eenighe  Tan  hemlieden  namen  den  risoh 
uut  de  burdemanden  [nl.  Tisohmanden,  zie  Yerdamj 
eii  ghaTen  dat  zy  wilden;  en  wilden  ooc  int  TleeachuoB 
niet  meer  dan  eenen  stuTer  Tan  een  pont  rentTleesoh 

ShoTcn,  hoe  ghoet  dat  Tleesch  waa,  sneden  ooo 
ie  beenen  uut  en  wilden  se  niet  mede  gheweghen 
hebben,  enz.  Fbbd.  Vai^bb  Habghbv,  Ber.  t^fde» 
III  8. 

NAUWERS,  Naüwbb,  byw.  Nergens,  fr.  mdli 
part.  Kil.  N  a  u  w  e  r  s.  flastd,  j .  nerghens.  Nusquaat, 
II  En  beloofde  hemlieden  nauwers  te  leede  hynen 
zoude  zeWe  meide  en  by  hemlieden  zyn.  Ol.  Tt 
DiZMüSB,  60.  Nouwers.  78  Nauwer.  93. 


NAV. 


NED. 


229 


NAYE,  zn.  TSvrelQ),  fr.  nomhriL  KU.  heeft 
Navel.  Umbilicmê»  en  Nayel  yan  t'rad.  i.  na  re» 
JEtotoê  medUimy  fr,  Moymi,  \\  Olme  naye  hooch  es 
catheile.  Leenr.  v,  1628  fol.  67;  it.  Leenhof  Bureht 
«.  Brftggê  czcii,  blz.  809. 

NAVKGER,  zn.  m.  Navegaar,  avtfgaarf  fr.  tarièri, 
II  Dat  niement  eens  anden  hont  af  en  houwe,  opte 
rerbuerte  yan  x  st.,  en  de  ecade  op  te  richten  y 
youdt;  en  alsoe  yene  ale  hout  is  niet  hooger  dan 
mans  langte ,  en  soe  smal  dat  men  dat  met  eenen 
nayeger  niet  en  sonde  connen  doerbooren,  op  zQn 
minste  oft  smaelste  eynde,  sonder  tacken,  soe  sal 
hy  yerbneren  xx  st.  V.  d.  Tay.  147. 

NAV£T,  zn.  LoodHok,  fr,  gammom,  masse  de 
phmib,  II  Verlozen..,  en  Gearresteerde  88  nayetten 
Engelsch  loods;  degene  die  actie  oft  pretentie  tot 
deeelye  hebben ,  woi^en  ingeroepen.  G^kabd  ,  AsUw, 
areh,  I  806  (1671). 

NAYRIËNDËN  (Naer— ,  naerrrinden,  nayron- 
den),  zn.  my.  Nauulbetttianden,  fr.  proekes  paratUs, 
II  Naervrienden,  gelick  yader,  broeder,  rechtsweer 
en  diergel\jcke  mogen  hen  presenteren  en  occuperen 
Yoer  beur  kint,  broeder  oft  maech,  aenlegger  oft 
yerweerder,  sonder  procuratie.  Wiblakt,  Praet. 
eiü.  t.  III  c.  22  a.  1.  Soowanneer  ijmant  hier  niet 
tegenwoordich  en  is, . .  alsdan  worden  de  naeryrin- 
den,  die  bij  de  rechtsgeleerde  worden  geheeten 
eonjtÊMciae  pertfmae^  tottet  yeryolch  oft  yerantwoor- 
den  yan  de  saecke  ontfangen.  O  v.  Anho.  oampil, 
y  y  4.  Nayrunden.  C.  v.  Maeuiricht  411. 

]NAVROMË  (Naer— ).  Zie  Ybohe. 

NAWKERTSCHAP.  Zie  Wxxbtbchap. 

NA  WEIDE  (Naeï^),  zn.  Voorweide  —  Na- 
weide.  JEerite  graxing  of  af  weiding  (yan  half  maart 
tot  Kersmis)  — tweede  (yan  Kersmis  tot  half  maart), 
fr.  premier  paeage  {de  la  mi-mare  è  la  Noël\  eeocmd 
{de  la  NoSl  è  la  mi-mare).  {Ord,  Baad  o.  Brab. 
26  sept.  1787).  ||  Dat  yoirtaen  uyte  gemeyne  brou- 
ken,  800  Diesters,  Muelstede,  Feels,  Stryrode,  als 
alle  andere,  sullen  bljyen  en  gehouden  worden 
allen  schaepen  en  yerckenen,  soo  uyte  y<5örweyde 
alfl  naerweyde.  Stadearch,  Dieet ,  JProcee  Caggevmne, 
Besol.  1  sept.  1620. 

NAWEIDEN  (Naer— ),  bw.,  onbep.  wyse  als  zn. 
Met  beweiden  in  het  najaar ,  fr.  Ie  pdturage  dane 
VarrUre-eaieon.  \\  Dat  de  Umden  by  haer  bedgckt 
sullen  ten  eeuwigen  daghen  yry  gebruyct  worden, 
sonder  subiect  te  wesen  tot  eenighe  naerweyden  oft 
ghemeyn  ettinghen,  die  eenighe  souden  moghen 
pretenderen.  FL  v.  Brab.  18  juli  1690;  II  267. 

NAWLJF  (Naei^),  zn.  o.  Tweede^  of  latere 
vrouw ,  fr.  eeeonde  femme,  ou  femme  poeUriemre. 
Kil.  Naewyf.  Uxor  poeterior.  \\  Yercrege  een  man 
erfgoet  met  eenen  nawiye,  en  daeraye  oec  kinder 
hadde,  ..  8ce%dM»gen  e.  Loêene  a.  6.  Int .  Uckelsche 
recht,  1  man  die  1  wyf  heeft,  en  kindere  daerbi, 
en  dat  wyf  sterft,  en  hi  neme  een  ander  wyf,  en 
hi  hebbe  oec  kindere  daerbi,  alle  dat  eoet  datti 
yercrycht  met  sinen  nawiye  seWe  metter  hant,  dat 
selen  hebben  sine  eerste  kindere  en  die  andere  niet. 
Bn  eest  dat  syn  nawyf  dat  goet  ontfeet,  so  selen 
die  nakindere  dat  goet  hebben,  en  die  ierste  kin- 
dere en  selen  niet  hebben.  Ondereeheet  v.  Uckele  en 
o.  Brueeele.  Dat  een  man  kinderen  hadde  yan  een 
naerwyye,  soo  souden  die  naerkinderen  hebben 
alleen,  sonder  die  yoorkinderen ,  alle  die  erfgoeden 
die  de  yoors.  man  yerkreghen  hadde  in  synen  wedu- 
wenstoel,  en  ook  in  syn  naerhouweiyck  C.v,Nijvel, 
Scheidingen  n  20. 

NEDER,  bn.  en  byw.  Laag^  fr.  a<M. Kil. Neder. 
MmmiUe,  inferue,  depreteue,  \\  Sullen  oiok  die  yoirB. 


heerstraten  en  andere  wegen . . ,  die  soe  neder  liggen, 
dat  dwater  daerop  biyfft  steende,  mits  denwel^en 
dat  die  so  diepe  en  onpassable  worden  yan  siycke 
en  anderssins,  dat  men  daerdore  niet  geiyden  en 
can.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  186  fol.  260  (24  apr. 
1610  a.  4).  —  Nedere  school,  Lagere  eohool, 
fr.  ^2s  primaire,  \\  Dat  alle  manieren  yan  lieden, 
die  hare  kinderen,  dat  meyskens  syn,  doen  ter 
nedere  scolen  gaen,  dat  die  sooehneester  of  mees- 
tersse  den  recteur  yan  der  hoogher  scolen  sal 
yerantwordden  en  hem  oyerlegghen  yan  eiken 
meysken  tsiaers  yi  deniers  grote,  de  Ylamikok, 
Stad  III  80  (1417).  Die  leenen  ooopen,  pleghen 
dickwyie  te  makene  twee  coopen:  eenen  yan  den 
gronde  en  heerlichede,  en  eenen  anderen  yan  den 
catteylen,  en  stellen  den  grond  zeere  hooghe  in 
den  coop,  en  de  cattejlen  zeere  nedere.  Leenreohten^ 
1628,  B  iy.  —  Neer  der,  neder,  yergeL  trap. 
Lager,  fr.  plue  hoe.  ||  Wel  yerstaende  dat  die 
yoirs.  grechten  sculdich  sullen  zyn  neder  te  liggen 
yier  yoeten  dan  dmiddelste  yan  der  yoirs.  straten.. 
Bekenk,  v,  Brab.  ut  eupra,  als  yeryolg  op  dat 
citaat.  tWas  {nl.  *t  Saoramentshnus]  boyen  neerdere 
en  smaldere  dant  plaoh  te  zyne.  Fbbd.  Yavsbb 
Habghbf,  Ber.  t^den  III 92.  —  Nedergeschre- 
yen.  Lager,  hieronder  geeehreven,  wSgend,  fr. 
euitaMtf  00  qui  euit,  (Mae.  ||  Jhan,  b.  d.  gr.  G., 
bisschop  yan  Utrecht,  heere  yan  Diest, . .  groete 
en  conschap  der  waerheit  der  dinghen  die  neder 
geschreyen  syn.  Oork,  2  juni  1886.  Wi  Thomas, 
here  yan  Dyest, . .  hebben  met  onser  yoerghenoem- 
der  stad  oyereenghedreghen  en  hoen  ghewilleooert 
eü  gheconsenteert  de  poente  neder  gesc&eyen.  Oork. 
27  mei  1846.  —  Nederste,  Neerst,  oyertref- 
fende  trap.  (Nederst),  Laaget,  het  laaget^  fr  Ie 
plue  boe.  II  Denzelyen,  vi  Ib.  p.  die  hy  heeft  ghe- 
wonnen  nederst  [nl.  aan  den  laagsten  prys]  inghe- 
steld  hebbende  hetzelye  werok.  —  Denzelyen, 
nederst  inghestelt  hebbende  de  leyeringhe  en  instel- 
linghe  yan  tyoors.  werck.  —  Yan  't  leggen  yan  den 
upperzdder, . .  by  bestedinghe,  begrepen  ynr 
Ib.  p.  yan  nederst  instel.  YAVOEirpXBBBBOOM , 
Tpriana  I  868.  869  (1628).  Jan  Yan  den  Yelde,. . 
zxiiii  Ib.  parisis,  by  hem  ghewonnen  sneerst 
inneghestelt  hebbende  t  leyeren  en  het  maeoken 
yermelt  int  yolghende  artiole.  867  (1621).  Ingaen 
moten  si  in  dat  nederste  der  aerden.  Qetijdenb,  tv 
B.  Fs.  62 :  Ipei  verd . . .  introibunt  in  inferiora 
terrae.  Bijbel  e.  Dortreeht  pe.  68:  in  de  onderste 
plaetsen  der  aerde,  Blantijn  1666:  int  nederste 
der  aerden. 

NEDERBANCK,  Nbxbbabcb,  zn.  y.  Lagere 
rechtbank ,  ondergeechtkt  aam  de  eehepenbank^  die  haar 
beroepebank  «mm,  wier  nauwe  bevoegdheid  beperkt  wae 
tot  de  Sénige  aangeUgenheden  die  tot  hare  ineteUing 
en  bestemming  behoorden ^  ale  de  Lakenhal^  de  Weeë' 
kamer,  de  JPeiemakere,  de  JBrfteheiders ,  fr.  bane 
inférieur  cm  eubaUeme^  cour  de  juetiee  eubcrdonnie 
au  bano  éehevincd,  eon  banc  d^appel/  et  dowt  VStroOe 
eompétenee  ee  bomait  ama  eeules  affwree  du  reeeort 
de  eon  inetUmtion  et  deetiuation,  tdlee  que  la 
Draperie,  la  Chambre  tmtüaire,  lee  Paoifleateure , 
lee  DSlimitateure,  De  yerklaring  yan  Kiliaan  Neder- 
gericht.  Judiinum  eautarum  eivilium,  fudieimm 
mmnieipale  is  dus  alleszins,  ten  minste  onyolledig, 
zoo  ook  die  yan  Orimm'e  wörterbueh  YII  761. 
II  Op  de  ordinarisse  roUe  worden  bedinght  alle 
saecken  tusschen  poorteren  en  ingesetenen , . .  mits- 
gaders saecken  behoorende  yoor  de  neerbanken 
[var,  nederbanken] ,  als  Lakenhalle,  Weesoamer, 
Wateimeolenbrugge   en  dieigeiycke.    O.  «.  Amtw, 


.\ 


230 


KED. 


NED. 


MmpU.  y ;  82.  Behalven  den  nederbencken . .,  hon 
V0obt.  O.  gr.  Loom.  19.  —  Nedere  justitie. 
[De  stede  tui  Ypre]  heeft  uajt  onsen  naem  alder- 
ande  jostitie,  hooghe,  middele  en  nedere.  O.  ttad 
IpmrêH.  I  2.  Ziel  117; zie  ook  NxDBKaiBXCHT. 

NEDERDALEN,  ow.  Afttammem,  ir.  étre  itêu 
do.  mi.  Nederdaelen.  üesoendorg.  \\  Diegeene, 
die  TUI  den  heretgoken  personen  nedergedaelt  en 
geboren  z|{n,  tot  in  der  ijitcr  generacien,  en  zyn 
niet  seuldiok  geadmitteert  te  wordden  tot  enniger 
kerokeiycker  digniteyt  oft  beneficie.  V.  s.  Tat. 
76.  'tSeWe  dat  geselt  wordt  Tan  den  Tader,  mach 
oick  gesegt  sgn  Tan  der  moeder,  en  Tan  allen 
dengeenen  die  Tan  Tader  en  moeder  nedergedailt 
en  gedesoendeert  zijn.  Ib.  336. 

NEDERDUITSCH ,  Nbiïduitsch.  Zooals  thans, 
fr.  hoê-Memandy  Jfiorlandaig.  |l  Waert  saken,  dat 
db  Toors.  certificatien  waeren  in  Hooohduytsehe 
taele,  deselTe  doen  orersetten  in  't  Franfou  oft 
wel  Neerduytsch.  PI.  v.  Brah,  22  dec.  1626;  I 
891.  Zie  DviTBCH. 

NEDEREN,  Nisbdbxbf,  onz.  en  bw.  1)  J£i«- 
dorem^  vormimdêren,  fr.  diminmer,  \\  Welke  derteoh 
pond  grote,  metten  assysen  Tan  onser  stad  Tan 
Dyest  Toergh. ,  nederen ,  minderen  solen  marcghelijc 
en  te  maele  te  niate  gaen ...  —  Want  die  dertech 
pond  grote  Toergh.  nederen,  minderen  en  te  niute 
gaen  soelen ...  —  Dat  men  die  Toergh.  tiene  pond 
note  nederen  en  minderen  sonde  nae  die  Toergh. 
brieTe  en  condioiên.  Oorh.  koor  e.  Diool,  21  oot.  1337. 
Bn  es  dat  sake  dat  dese  gnede  liede  {nL  scheids- 
rechters] derre  thienden  meer  yinden  ochte  min 
dan  hondert  mudde,  half  rogghe  en  half  gherste, . . 
soe  sal  men  de  summe  dama  hoeghen  en  nederen . , . 
Oorle.  11  juni  1277.  {Vod.  muo.  II  246).  It.  di 
YLAMnrcK,  Vgh.  33.  34. 

2)  Als  zel&t.  naamw.  Bod^  hioditiff  in  ooito  aam- 
hottodimg  bij  prijsoermindoring ,  fr.  off^o  dam  mm 
adfudioatum  om  rabaiê.  ||  Item,  ii  litzen  in  de 
TOors.  baelgi,  Tan  clzxzy  Toeten  lanc  en  ti  Toeten 
hoghe,..  op  nederen,  Toir  xziii  Peters,  daer 
a%haen  xzini  nederen,  en  elcs  nederen  Tan  x 
stuTers,..  Bdw.  Van  Etek,  Brab.  enif.  126 
<1460). 

8)  Eenen  orond.  eenen  munr.  Dien  vorloffom, 
lager  maken  f  nr.  abaisêor  nn  iorram^  nn  mur.  ||  Soe 
irye  synen  grondt  hooeht  (die  eens  anders  water 
daerdoore  oft  OTerleyden  moet),  die  moet  t*selTe 
terstond  wederom  nederen  en  op  sgnen  jersten  en 
oaden  grondt  brenghen,  alsoe  dat  dwater  gemechelyck 
uuytloopen  en  sljnen  scheut  behouden  mach  geleek 
te  Toeren.  C,  e.  Antw.  1646.  Yiii  61.  Niemant 
en  mach  zQn  wve  boTen  den  ouden  gront  soo 
hoogen  oft  soo  neerderen,  dat  sgn  ghebure  daerbjj 
eenich  letsel ,  hinder  oft  schade  tl  hebbe.  O.  v.  lAor 
zin  62.  li.  C.  V.  Bmeeel  ServU.  a.  26. 

NEDERGANCK,  zn.  Van  water.  Val,  noder- 
mL  ft.  ehntè  (cTsaa).  Kil.  Nederganck.  Dotoen- 
euM.  II  Dat  men  Tyndt  een  andere  maniere  Tan 
serTituten  Tan  watere ,  die  geheeten  is  afdalinge,  oft 
nederTal  en  nedergaoc  Tan  watere.  V.  d.  Tat.  62  t^. 

NEDERGERECHT  (N— egt,  n— icht),  NuB- 
OBBICHT,  zn.  O.  Zie  Nbdbbbakck.  ||  Aengaende 
do  processen,  die  by  de  schepenen  oft  reenteren 
Tan  de  subalterne  buicken  oft  nedergereohten  der 
jurisdictie  Tan  de  hooftbancke  Tan  den  b^Tanghe 
Tan  Liere  sullen  oyerghebrooht  worden  in  cas  Tan 
leeringhe  oft  om  gheïnstrueert  oft  gheleert  te 
worden,..  C.  v.  iZsr,  Stijl ,  tit  xii.  Se  wethou- 
deren  Tan  de  snlbalteme  banoken  en  nedexgeriohten. 
C  V.  SoHtkooo»  1664  a.  48.  Nedergexioht.  C.  gr. 


Loon  I  886.   HeerKericht.  I  12.  Nedorgeg^i,  ook 
Ondergeregt.  Ib.  II  416. 

NEDERHOF,  Neerhof,  zn.  m.  Moooo^  paeküof, 
tem  of  moeokof  en  boomgaard  oan  oen  middeloomMftok 
kasioel,  fr.  baeee-comr ,  ferme,  jardim  pote^er  et 
oorger  éFmn  ehdtoan  du  mogen^-dge.  Zie  Hov  1)  I 
699;  zie  ook  Baepsaet,  AMOgee  n\  888,  die  echter, 
o.  e.,  Terkeerdeiyk  „Toorhcn"  Tertaalt  door  baeeo' 
oomr.  II  Een  huis  Tan  plaisanoe.  steende  op  eene 
schoone  bewalde  mote,  en  daemeffens  een  neder- 
hof ,  wel  behnyst  en  beplant.  DB  Pb.  en  Bb.  zii. 
Zmlte  11.  (1661).  Berst  de  motte,  nederbof,  opstal, 
criekerye  oft  boomgaert.  ld.  I  Mariakerke  19  (1711). 
It,  C.  koet.  Iperen  o.  221. 

NEDERING  (e),  zn.  t.  Lat^,  diepUggende 
grond,  fr.  btte^fond,  torraüm  boe.  \\  Dat  men  niet 
en  zal  Termoghen  straten  met  straten  te  Termakene, 
nemaer  die  srde  oemen  buten  cante  Tan  der  stra- 
ten, ten  minsten  grieTe  Tan  den  grondensre :  tenzij 
daer  de  berghstraten  en  opdraghen  zyn,  die  zsl 
men  moghen  effenen.  C.  e.  üut.  Iperen.  c.  14. 
Zy  zouden  den  Ingelschen  haren  roof  ghearresteert 
hebben  in  een  n^eringhe  Tan  watere,  daer  sj 
moesten  duere  Ujden.  Jah  t.  Dixicvdb.  822. 

NEDERCLEET,  zn.  o.  Broek,  boenUeedj  fr. 
panialonf  ckameeee.  Kil.  Nederkleed.  oetme.  j. 
broecke,  Femorale.  ||  Upt  kerohof  was  eenen  pit 
ghemaect  daer  hondert  eü  zesthiene  inne  waren 
gheworpen  in  haer  hemden  en  in  haer  nedereleet. 
Jan  t.  Decmüdb.  269. 

NEDERCOSTERIJ.  Zie  Gostbbij  II  106,  en 
Otbbcostbbij. 

NEDERLAGE,  Nbbblabob,  zn.  t.  1)  In  een 
rechtsgeding  de  nederlage  hebben.  Zijne 
eaakj  xijm  proeee  oerliexenj  fr.  perdre  eon  proeée^ 
efÊóeomher.  Kil  Nederlaeghe  hebben.  Qmoam 
bere.  ||  Soo  wie  in  eenighe  saecke,  *tzy  ten  prin- 
cipale oft  in  cas  Tan  proTisien,  de  nederbgfae 
heeft,  wordt  oock  iacite  Terstaen  in  de  costen 
ghednemt  te  zijne.  C.  o.  Dewme  1612  a.  840.  By 
egndeiyoken  Tonnisse  de  nederlage  orögen.  O.  e. 
AMim.  oompU JY  xj  282;  U.  Y  x  37. 

2)  Bene  neerlege  doen.  JEenen  maud0g 
begaan,  fr.  oommeitre  nn  menrtre.  ||  Soo  wanneer 
ymant  eenige  neerUege  heeft  gedaan,  die  moet 
mette  naeste  Trinden  Tan  den  aniyTighen, . .  hem 
Tereenigen  en  doen  den  montsoen.  C.  o.  Amtw. 
eompü.  YII  Tiy  1. 

NEERLEGGEN,  bw.  Benen  twist,  een  geschil. 
Bijleggen y  oereffenen,  beeloehtenj  fr.  aplamry  aeeeeih 
moder,  aeoorder,  terminor,  oider  (un  litige).  KiL 
Nederlegghen  den  twist.  Dirimore,  oomponen 
aUeroationee,  litee.  ||  Behoiren  daerom  tot  dyen 
eynde  alle  dachten  ierst  gebracht  te  worden  aen 
borgermeesters,  om  te  sien  oft  sy  d^ezoessen  sauden 
connen  in  'tminneiyok  nederleggen  oft  oorrigerea, 
als  opperTOOchden.  O.  v.  Dieet,  YZ.  i  10.  O0 
deselTO  questien,  differenten  en  geschillen  te  Te^ 
huedene  en  neder  te  leggene.  C.  v.  Xoeea,  B^- 
IT,  Caroline  v.  17  dec.  1647.  proimimm.  Dat  wel 
dient,  dat  alle  gheresen  twisten  terstond  eü  tcD 
minsten  coste  wierden  geslicht  en  te  neder  geleyt» 

C.  o.  Lier,  St^  vii  1. 
NEDERLIGGEN,    ow.    In    een    rechtsgeding. 

Zjfno  zaak  verliexon,  fr.  emoeomber  {dane  nn  proeèi)' 
II  Dat  dese  exceptie  Tan  nulliteyten  niet  en  bekt 
die  execucie  als  die  Terweerdere  die  hem  dairmede 
behelpen  wille  tegen  die  execucie,  metter  iy4«  seP- 
tencien  nedergelegen  eü  gesuccombeert  is  gewesft 
in  der  saken  die  gegaen  is  in  gewgsder  &ic.  T> 

D.  Tat.  899  t«.  Zie  ook  Nissblaob  1). 


NET. 


NEG. 


231 


NEDEBNI8,  siLBeBtadenmetnederniBBe. 
AambêtUdên  of  verkoopen  b^  afilag  (tegenoyergesteld 
aan  verhooging) ,  fr.  affermer  <m  vendre  au  rabau 
(pppoié  d  la  kauMte).  Bêkenk.  v.  Brab,  reg.  183 
fol.  10.  Zie  Bbbtadiv  S). 

NEDERALACH,  Neenlach,  zn.  Mandag^  fr. 
homieidê.  EU  Nederslaeh.  CaedêM,  komièidimm. 
II  Alaoo  Franchoja  Sohoien  hadde, . .  Tan  leTeodeii 
iyre  ter  doot  gebracht  Foeteren  Goiyaerts,  boo 
heeft  deselve  f^ranchoya  den  yrienden  [en]  de 
weduwe  yan  denzelyen  Goiyaerts  oytmoedelyo  doen 
yersoecken  tot  appaisement  eii  yersoeninge  yan 
denselyen  misuBie  [en]  nederslaeh.  —  Eii.. hebben 
de  ye.  momboirs,  nietter  wednwe  eii  den  broeder 
yan  wylen  Feeter  Goyaerts  ys.,  afflyyige,  de  ya. 
Franchoys  Schosen  tyoirs.  misdaed  en  neerslach  . ., 
uuyt  ganacher  herten  en  ter  liefde  Ooids  yer- 
geyen.  Verslag  o.  A.  bestuur  v.  'I\irnhoui,  94.  95. 
(1681).  Tenwaer  dat  men  conde  [doen]  blieken 
dat  den  yader  in  den  nederslaeh  culpabel  waer 
geweest.  O.  gr.  Loom  I  266.  It,  C,  v.  Sanikoven 
1670,  XVII  1. 

NEDERTÜCHTEN,  ow.  (?).  Afstijgen  (yan 
paard  of  wagen;,  fr.  descemdre  {de  chewU  ou  de 
voUwré)»  II  2^  wat  manne  die  compt  yarene  met 
eenen  waghene  binnen  der  yrihede,  tucht  hg  niet 
nedere,  oft  doet  h\)  niemant  yoor  zyn  paerden 
staen,  dat  es  up  de  boete  yan  z  sch.  p.  —  Item, 
go  wat  manne  dat  oompt  gheyaren  binnen  der 
yrihede  yan  Neyele  met  eenen  waghene,  en  up 
sinen  waghene'  zittende  zQn  paerden  vóór  hem 
drijft,  dat  es  up  de  boete  yan  ▼  sch.  p.  bx  Fb. 
en  Bb.  VI  NeveU  89  (1569). 

NEDERYAL,  zn.  1)  Tan  water.  Zie  Nedxb- 
OAKCK.  Kil.  N  e  der  y  al.  Occasut. 

NEERAGHTICH.  Zie  Nasbbchtich. 

NEERBA8EN,  zn.  my.  Onderkousen,  fr.  bas  de 
okausses.  \\  Die  moerdenaor  was  een  klein  spichtich 
person,  op  s\jn  burgers  gecleet,  mit  een  aut  wit 
wamboys  en  een  swarte  kulder,  daeroyer  swarte 
lakenen  boxen  mit  gebreyde  swarte  neerbasen  en 
een  swarte  mantell.  Mxbtbbb  en  Tobfb  V  550  (1582, 
Jauregui). 

NEERENST,  Nxxbbt,  zn.  y.  1)  Smst,  fr.  s4rU 
emao.  —  't  Is  hem  in  neerste.  Étij  meent  kei  em- 
atig,  fr.  ü  Ie  pente  sMeusemeni.  KiL  Neernst/ 
n eerst.  SeduUiaSf  eiudium.  ||  De  Prelaten  dit 
hoerende,  dat  hare  [tU,  de  abdis]  was  in  neerste, 
sonder  dissimulacie ,  sloten  se  ghelyo  den  anderen, 
en  waren  blyde  dat  hare  meeninghe  alsoe  was. 
Auden,  meng   I  405,  Maegdendale  1468. 

2)  Met  neerenst.  Dringend,  fr.  insiammeni. 
Il  Suppli^rende  met  alder  neerenst  en  ootmoediche- 
den  de  goede  lieden  alle  ghemeenlic, . .  hulieden, 
edele  en  weerde  heere, . .  Schatxb,  CoUaiie  21. 

3)  IJver,  fr.  s^.  ||  £n  wij ,  zuster  Kateline, 
abdesse  yorghenoemdt ,  merkende  en  ansiende  den 
nerenst  en  de  goede  onst,  die  de  yorseide  zuster 
liQsbeth  ghehadt  heeft  en  heeft  te  onsen  godshuse , . . 
willende  dat  hare  nerenstheit  en  hare  goede  onst 
hare  niet  ongheloendt  en  bliye ,  consenteren  . .  db 
Ylakutck,  ^ogveke  118  (1385).  Zie  Verdam  Ebitst 
2)  II  711,  712. 

NEERENST  (Neerendst,  neerst),  bn.  Dringend^  fr. 
isutant.  ||  Van  zoyele  te  doene  met  neerendster  en 
oodmoediger  bede  yan  eeneghen  heeren, . .  Schayxb, 
CoUaiie  y  270.  Angheeien  zonderlinghe  dat  hy  de 
yorseide  saeyogaerde  yeryolcht,  yercreghen  en  be- 
taelt  hadde,  ten  neersten  yersouoke  yan  de  wet- 
houders yan  Capricke.  C.  o.  Caprijeke  63  (1495). 

NEERENSTICHEIT    (Neeren— ,  Nerenstheit), 

IL 


zn.  y.  1)  Het  neerenstioheit.  Gelijk  het  yoor- 
gaande.  Met  neerenst.  Kil.  Neernstigheyd/ 
neersticheyt.  DUigentia^  siudium,  etc.  jj  Dewelke 
[«/.  tghemene  yan  den  yulambochte]  an  ons  yer- 
zochten  met  groter  neerrenstioheit,  dat  wy  alle  de 
zaken . . .  begreipen  en  ghehouden  in  de  lettren  . . . 
up  hemleiden  zouden  willen  oorconden  en  kennen. 
Alph.  VAiTDXirpBBBBBOOH,  Tpriaua  VII 477  (1S81). 
Zie  Verdam  II  711 ,  712  en  ylg. 

2)  Nbbbvbthbit,  zn.  y.  Vliji^  fr.  tXle,  Zie 
Nbebbkst  3). 

NEëRSTELIJCK,  byw.  Dringend,  fr.  ineiam- 
ment.  \\  Totten  loffelgcken  regimente  ons  gheheelen 
oudde  oftó  scare  aengenomen,  soe  werden  w\j  neer- 
steiy^k  bedwongen  stadelijck  te  oyerpe^sen  hoe  dat 
,wij  dat  yolck,  ons  beyolen  en  onderdaen,  mogen 
gubemeren  en  regeren.  O.  v,  8t. 'Truiden.  $  31.  En 
omme  te  meer  yersekertheyd  yan  alle  de  yorseide 
dinghen,  soo  hebben  wy  neersteiyok  ghebeden  en 
yersocht, ..  onsen  lieyen...  heere  den  hertoghe 
yan  Brabant , . .  dat  zy  . . .  Cv,  Auden,  2<i'>  d.  83 
(1348).  Alsoo  de  burgmeestere  en  schepenen, . . 
hebben  neerstelyck  yersocht  het  decretement  der 
Yoorscreyene  costumen.  C.  v.  Denderm,  1630,  De- 
cretetnentm 

NEESTER,  zn.  m.  (Heester),  Boomgaard,  fr. 
verger.  Kil.  Heester,  hester,  j.  eester.Jland.  Brug, 
Hortus,  pomarium.  \\  Daeromme  zeide  Boescaert 
tot  zinen  oem  den  proest :  min  yader  heeft  in  Oors- 
camp  een  untgoet  eii  eenen  groten  boomgaert  strec- 
kende  aen  Tammaerdts  neestre ...  —  Wat  gheyiel 
in  de  kersetyt,  omtrent  Sente-Jans  daghe  in  midt* 
somere?  mer  Lambrecht  Van  der  Straten  messe- 
nieden,  sy  yonden  de  poorte  yan  Tammaerdts  neestre 
open,  en  bi  den  beyele  yan  Bosscaerde,  sy  plecke* 
den  of  alle  de  rype  kersen. . .  —  Het  gheyiel,  in 
de  pruumtyt,  dat  Bosscaerds  Van  der  Straten  lieden 
quamen  in  Tammaerds  neestre,  en  zy  scudden  alle 
de  prumen  oi . . .  —  Als  dit  yernamen  Bosscaert 
en  zin  yadere ,  mer  Lambrecht  yan  der  Straten ,  sy 
ghinghen  ter  neester  waert  met  machte  en  deden 
alle  de  boemen  yellen.  Jak  t.  Dixxvdb  46,  47. 

NEGEEN,  bn.  1)  Qeen,  fr.  aueun,  pas  un,  poini 
de,  pas  de.  Kil.  Negheen  i.  gheen.  Nulluê,  ||  En 
ne  heift  hy  negheen  huus  binnen  Ghend,..  dien 
sal  men  ba&nen  yyftich  jaer  ute  Vlaendren.  C  e. 
Oenf  I  429,  Or.  eh.  v.  1297  a.  8.  In  presencie 
yan  den  schoutet  en  heeft  die  stadhoudere  negheen 
macht.  C.  stad  Meckden  i  3;  i/.  a.  4,  en  XY  7. 

2)  Kraéhieloos,  van  geene  waairdêy  fr.  ntd  ei 
sans  valeur.  \\  Daer  moet  zijn  diffamatie  preceden* 
te,.,  oft  andersins  de  inquisitie  ware  negheene  op 
dat  sej  de  partie  debatteerde.  Wiblakt,  Broei, 
erim.  i.  Op  ghelgcke  boete  yan  x  pond  par . .,  eii 
de  wéttelichede  negheen  eü  yan  onweerden.  C. 
kast,  Iperen  c.  218—1.  It,  C.  v.  Cassel  a.  250. 
Declarerende  deselye  compositien  te  wesene  negheen 
eü  yan  gheender  weerden  ofte  effecte.  BI.  v.  VL 
20  dec.  1527;  I  44. 

NEGEEREN  (Negeren),  bw.  Ontkennen,  looehe- 
nen,  fr.  nier.  [\  Deshialyen,  negerende  dat  alsulcke 
obligatie,  naeoktolyck  yoor  een  Luykse  banck  ge- 
passeert,  sich  sterckelyok  op  die  lioeosohe  goederen 
affecteert.  C.  gr.  Loon  I  230. 

NEGENMANNEKEN  (N— men— ),  ookHsBirB- 
KBV,  zn.  o.  Zilveren  munt,  onderverdeeling  van 
den  Brabantsehen  gulden,  ter  vaarde  va»  9  m^ten, 
geslagen  onder  Mazimüiaan  en  Bhilippus,  alsmede 
onder  Maria  van  BnrgondiS,  fir.  monnaie  d'argent, 
subdivision  dm  flori»  de  BraHbaad ,  de  la  valeur  de  9 
miieê,  flrappée  sous  MaximiUen  et  BhUippe^  ainsi 

80 


2^ 


Meö. 


pu  sotu  Marie  de  Bowrgognê,  TaIT  dvb  Chts, 
jabrtoffdom  190,  178.  ||  (Mennekens).  Die  hslye 
Étojren  xriy  mensekens;  ix  mennekens  biyyen  op 
haeren  prijs.  Muniwaarde  in  Br  ah.  19  hot.  1498. 
Munte.  tJjtreohtsche,  Camerykaohe  en  andere  yrem- 
de  penninkxkena  Toor  neeenmannekena  niet  uyt  te 
geTen  ofte  t^ontfuigen,  Qekabd,  Antw,  aréh.  I  186 
(1605).  In  neghemennekens  xyii  ets.  Inv,  F.  d, 
SMUi  1489. 

NEGGE,  zn.  Soek^  prooi ^  teherpê  kant  yan  een 
gebouw),  fr.  anglê,  arêté  {d'un  êdifiee).  Kil.  Egh/ 
egghe.  j.  eok.  AnguUu,  etc.  ||  De  negghen  [yan 
den  toren]  y  alsoo  yerre  als  die  ghesien  worden, 
sullen  ghemaect  worden  yan  Bethuunsche  steenen.  — 
mits  an  elck  een  tote  utten  yoomoemden  steene 
[nl,  watersteen],  die  commen  sal  up  de  scherpe 
negge  yan  den  yiercanten  torre.  Bbmbbt  II  888, 
884  (1610). 

NEIGEN,  OW.  Zooals  thans,  fr.  incUner.  Hem 
neigen  tot  iem*  bede.  Geneigd  zijn  om  aan  zijn 
verzoek  te  voldoen  ^  (r.  intliner,  eire  diepoiS  è  taiit' 
faire  è  la  prière  de  qn.  Kil.  Neyghen.  Indinare. 
II  8o  hebbe  wi  yersien  alle  de  pointe  die  yoergh. 
sQn,  en  neighen  ons  te  haeren  gherechten  beedm- 
ghen.  Oork.  heer  v.  Dieet,  20  febr.  1828. 

NEISEN»  bw.  Beschadigen,  fr.  endommager.  Kil. 
Koos  en.  Jland.  Noeere.  \\  En  noch  knape,  noch 
peert  en  Md  moghen  neisen  die  thiende.  Oork.  11 
Juni  1277,  Nederl,  mue.  II  246. 

NEISPLATE,  zn.  y.  Soort  van  echip,  fr.  eorie 
de  haieam.  Fbavs  db  Potteb,  Oent,  III  89. 

NEKEN,  OW.  Haken t  genaken^  fr.  approéher, 
II  Yoel  yeryeeringhe  der  conciencie  en  wederstoet 
is  nekende  den  sunderen.  GeÜjdenb,  zy  E.  11, 
pe.  31  /  82. 

NELINGE,  b\jw.  Onlangs,  fr.  rUemment,  Kil. 
Nieuwelick.  Recenter.  \\  Want  wij  onser  welgemin- 
der  stadt  eii  den  porteren  en  inwoeneren  yan  Sin- 
truden  nelinghe  een  preyilegie  en  regiment  yerleent 
hebben.  Piot,  Cart.  II  194  (1411). 

NEMAEK,  yoegw.  Maar  tt.  mais.  Kil.  Nemaer. 
iet.  Jland.  j.  maer.  8ed.  jj  Zecht  in  gheene  [nl. 
predicacie]  gheweest  hebbende,  nemaer  kent  ghe- 
men  te  hebben  met ...  in  diyersche  hausen.  Db 
CoüSBBMAKBB,    Troubles  relig.  I   128.  En  passim. 

NEMBERMEER  (N— mer,  nimbermeer,  nom- 
mermeer,  nemmermeer,  nemmerme»  nemmer),  bijw. 
Nooit,  nooU  meer,  fr.  jamais,  plus  jamais.  Kil. 
Nemmermeer  /  niemermeer /  niemer.  Nunquam,  \\  Alse 
warbi  dat  de  yoorseide  Boidin,  hi  no  siin  oer, 
nembermer  weder  herhebben  en  mochte,  no  neghe- 
rehande  recht  deran  dameren  en  mochte.  Oork. 
Febr.  1296,  Oeeraardsbergen ;  ii.  29  apr.  1297, 
ihidem. 

NEMELIJCK,  byw.  (Limb).  Nasnelyk,  fr.  nom- 
mimeni.  \\  Die  seWe  peyne,  confiscatie  en  boete 
sullen  gedeylt...  werden:  nemeljck:  eyn  derdeel 
tot  ons  proiyt, . .  O.  Li^e  18  juli  1622.  2rae  série. 
I  47. 

NEMEN,  bw.  In  yerschillige  beteekenissen.  1) 
Nemen,  nemen  te  maken.  Ondememenf  oa»- 
nemen,  op  zich  nemen  iets  te  maken,  fr.  enireprendre, 
s^engager  è  faire  certisins  travanx.  \\  Betaelt.., 
om  te  nemene  tfondement  yan  den  torre  te  leg- 
ghene ,  en  den  hooghen  choor  te  langhene.  Bbhbbt 
lY  649  (1466—66).  Betaelt  Hendno  Nntin  en . . . 
yan  dat  tj  namen  te  makene  den  buedino  {})  daer 
den  torre  upetond.  Ih.  Betaelt  Braem  Joorjs, 
scrynewerkere , . .  yan  dat  hy  nam  te  makene  een 
prooessie-huus  yan  renage  houte.  I  628  (1466—66). 
(Zie  ook  *s  Bchryyen  aanteekeningen).  Zo  wie  dit 


weero  nemen  zal  wordt  ghehouden  zekere  te  doene, 
tzelye  weero  te  ynlcommene  eü  dat  te  leyerene 
yulmaect.  Fbans  db  Pottbb,  Oetd  II  212;  ii. 
211  (1474);  I  200;  lY  487.  A.  Yandenpeereboom , 
Tpriana  II  182.  277. 

2)  Nemen  op  syne  borst,  op  B^nen  eet. 
Bij  eede  verklaren,  fr.  dSclarer  sous  serment.  \\  £ü 
dede  een  waerheyt  en  een  bestech  [besoeck.^] 
tOssele,  omme  eenen  wech  teenen  eeusele . . ;  soedat 
qoam  een  man,  eii  nam  op  sinen  eedt,  dat  hij 
heeft  sien  yaren  met  peeriden,  en  leyden  met 
ooyen,  by  daghe  en  by  nachte,  sonder  calengiren 
yan  yemene,  oyer  des  prochiaens  [pastoors]  yan  Ossele 
gelege,  en  dat  hy  daer  es  sculdech  \nL  berechtigd] 
te  gane.  Qodsh.  Brussel  reg.  H  12  fol.  147  y«. 
(1380).  Jan  yan  der  Cammen,  porter  yan  Loyene, 
heeft  gheseeght  eü  ghenomen  op  sinen  eet,  dat 
hi...  ScHATBS,  Analeeles  (Aoad.  d'arehéol.  1866, 
blz.  162).  Zie  ook  Ebt,  I  888.  889. 

8)  In  de  rechtsyordering.  Arguatie  of  woor- 
den nemen.  Critisehe  opmerkingen  maken,  fr. 
faire  des  observations  eriliques  (dans  la  procédure). 
II  Dat  000  nyemandt,  wie  by  zy,  hem  en  yeryoor- 
dere  eenighe  arguatie  ofte  woorden  te  nemene 
ieshens  den  wethouders  ofte  hnerlieder  eleeroken, 
yoór  sententie  ofte  daemaer.  C.  v.  Qent  II  400 
(1676). 

4)  Betemis  yoor  yerwonding.  JEiseh  van  schade- 
vergoeding aanvaarden,  fr.  aocepier  une  demande  de 
réparaiion.  \\  Dezelye  Loy  presenteerde  den  yoor- 
seide Michtel  betemesse  te  gbeyene  en  te  nemene 
naer  de  wet  yan  der  poort.  C.  v.  Aalst  478  (1478). 

6)  Boeten.  Die  eisehen,  fr.  exiger  (des  amendes). 
II  Welcke  mannen  oft  meesters  yan  de  statuten, .. 
macht  hebben  de  breucken  en  rechten  te  nemen 
yan  allen  denghenen  die  de  statuten,  oft  eenighe 
yan  die,  niet  en  houden.  O.  v.  ZAer  i  19. 

6)  Yan  den  yerzekeringsprijs.  Dien  bepalen,  fr. 
(de  la  prime  d^cusura/nce)  la  flxer.  ||  Den  prys  oft 
loon  yan  de  yersekeringe  is  niet  eenyoucUeh  [nL 
geiyk],  maer  wort  genomen  en  yerandert  naer 
yerscheydentheyt  yan  den  tyt  en  yan  de  reyse, 
mitsgaders  yan  de  peryckelen  die  daerop  loopen. 
O.  V.  Antw.  compU.  lY  zj  60. 

7)  In  beslag  nemen,  fr.  confisquer.  ||  Dat  men 
al  tghesmude  [tghesmeede  ?]  weero  yan  binnen 
yercoepe  ten  stallen  up  de  twee  maeredaghen,  en 
niet  achter  straten  ne  draghe,  up  de  meMlaet  yan 
XX  sch.  en  dyser  yerbnert.  Sn  dat  moghen  nemen 
sballius  cnapen  waer  ziit  yinden,  metten  deken  en 
metten  yinders  yan  den  ambaohte.  K.  smedersamb. 
te  Gent,  xy  E.  (Mess(^er,  1876,  blz.  418.)—  £n 
dat  {nl.  de  gezegde  oyertreding  —  zie  Fortdere] 
mach  nemen  sballius  cnape,  metten  deken  en 
metten  yinders.  Ib,  419. 

8)  Nemen  te  sinen  wille.  In  beslag  uemen, 
fr.  confisquer,  ||  Eü  die  richtere,  oyermids  [si.  met] 
den  scepenen,  mach  die  yoghele  ocht  dat  wilt 
yleesch  [niet  ter  markt  gebracht  z0nde]  nemen  te 
zinen  wiUe.  Kb.  v.  Dieet  A  rubr.  86. 

9)  Nemen  aen.  Inmen  op,  eisehen  va»,  fr. 
f€nre  paiger  par.  \\  Dat  niemen  en  breke  de  gliss- 
yeinstren  ane  de  kerke,  up  iii  lib.  par.  Sn  ap 
dat  weder  doen  te  makene;  en  elo  caetie  sijae 
kindere,  want  men  saelt  ane  yader  ofte  moeder 
nemen,  db  Ylaxikcx,  Vgb.  41  (o.  1410).  Degbene 
die  se  [nl.  de  tunren]  hier  binnen  bringt  sal  dassise 
betaelen,  maer  daert  ane  ghebrake,  so  sonde  men 
ze  nemen  an  deghene  die  ze  updade.  ld.  Ace,  S7. 

10)  Kiezen,  fr.  ^re.  ||  Sn  bin  den  yiii  daghen 
dat  sie  siülen  syn  in  hare  soependoem^   sie  vja 


NEM. 


NEW. 


233 


Bouldioh  t«  nemene  baren  imet»  fr.  êi  dedmU  Um 
wiii  Jours  hü  nroni  «i  U  eickiêvinttgê  mit  ü 
dmvêtU  etlirê  Uur  oonseil,  C,  stad  Brt^g9  K,  v, 
1281  a.  33. 

11)  KoopêMj  fr,  aekêter.  ||  Visaohen,  die  yiech 
nemen  te  pajene  int  wedercomen  Tan  Meohlen, 
ne  selen  se  njemene  deelen,  zi  en  willent  doen; 
en  int  wedercomen  aal  se  ghelden  die  ghene  die 
■e  neemt,  en  anders  niemen.  Kb,  v.  Antw,  a.  98. 
Elo  portere  maoh  yisoh  nemen  op  den  ganc,  die 
seker  daeraf  ghezetten  oan.  97;  U,  98.  102. 

12)  Stelen  f  fr.  voUr.  \\  Die  den  gemeynen  roof, 
opte  Tienden  gehaelt,  steelt  of  neempt.  Y.  D.  Tat. 
65.  Hy  behoirt  meer  gepunieert  te  wordden  die 
de  meeste  en  beste  beesten  neempt  en  ontdr^ft, 
dan  die  de  minste  weohdryft.  —  Die  mair  eens 
en  neempt  nyten  cudde  oft  uijt  den  stalle  een 
oleyn  beeste, . .  90  t^. 

NEMER,  zn.  m.  1)  Dief,  fr.  voUur.  \\  Dat  men 
by  deser  aotien  sonde  mogen  weederhegsscben  en 
georggen  een  dino  dat  iement  gestoolen  waire,  al 
waire  dat  goed  by  den  dief  oft  nemere  Teroocht, 
verset  oft  in  handen  Tan  anderen  lieden  Terpandt 
oft  gestelt.  y.  D.  Tat.  44. 

2)  Soovmr,  fr.  ravisseur.  \\  Soowanneer  eeniob 
schip  oft  goet  wort  gerooft  door  Toorgaende  Tyant- 
schappen  tusschen  den  nemer  eü  den  Tersekerde,.. 
C,  V.  Antw.  eompU.  TV  xj  105. 

NEMING  (e),  zn.  1)  OjtluMiiii^,  fr.  wriss.  ||  Ghy 
Bult  weten,  dat  die  diefte'is  neminge  die  hegmeiyc 
geschiet.  Y.  d.  Tat.  80  t^.  Om  'tcemeyn  goet  te 
behaeden  oft  te  beeorgen  tegen  Terderffeiycheit  oft 
tegen  neminge.  210. 

2)  Sohakim^,  fr.  enUvemêni.  ||  Bn  al  hadde  de 
neminghe  en  andTerdinghe  np  haer  ghedaen  ghe- 
seiet  gheweest  bg  haren  danck  en  wille,  dat  neen, 
nochtans...  Fbakb  db  Pottbb,  See&iut  eart,  140 
(1488). 

NEMMEER,  Nimmbbb  (Nemmee),  bgw.  Niét 
meer,  ïr.  pas  d^avaniage,  \\  Yort,  onseondermeyere, 
die  te  ons  siin,  die  selen  hebben  Tan  denghenen 
die  ploegwenninghe  houden,  enen  scoef,  en  nim- 
meer  Tor  haren  diincst.  JT.  v.  Aniw,  1292  a.  83. 
(JT.  V,  Brussel  1292  a.  48  niet  meer).  Datter  sal 
zyn  negentioh  in  Brabant  onaer  munteren  en  werok- 
lieden ,  en  nemmeer.  Charter  *  fxtn  Jan  I  op  de 
munt  1291.  Dat  die  Tan  Herentals  ons  dienen  selen 

fyo  andere  staden , . .  en  nemmeer.  Brab.  veesten 
676  (1291).  Dat  in.onse  gasthnis  Tan  Denre- 
monde  selen  lyn  teuweliken  daghen  durende  zesse 
proTenden,  Tief  sustre  eü  ein  broeder,  en  nemmee. 
DB  Ylaxibck,  Stad  III  49  (1816). 

NEMMERMEER  (Ni~),  byw.  OoU,  fr.  Jamais. 
In  de  Tolgende  aanhalingen  zal  moeten  gelezen 
worden  emmermeer  en  immermeer.  Zie  Yer- 
dam  II  680.  ||  Ghebieden  te  commene  en  daoh 
maken  alle  deghuene  die  hem  rechts  Termeten  oft 
nimmermeer  Termeten  moghen  Tan  hojrien  oft 
anders  aent  starf  huis  té  commene.  C.  o.  Aalst  880, 
Van  ghedeele  a.  2.  Allen  denghuenen  die  hem 
rechti  Termeten  oft  nemmermeer  Termetm  moghen. 
a.  7.  Die  hem  rechtz  Termeten  oft  nemmermeer 
Termeten  zouden  moghen.  a.  8.  —  OorJe,  Ifaart 
1297.  Nemmerme.  Oorlc.  10  mrt  1296.  Nimbermeer. 
K.  V.  Aniw.  1292  a  28.  64.  (De  K.  v.  Brussel  1292 
heeft  a.  81  nemmermeer).  Nummermeer.  JT.  ü. 
Loven  1312  a.  24.  Nemmer.  JT.  v.  Brussel  1292 
a.  81.  Nommermeer  Aead.  d'arehiol.  1867  blz.  149 
(1852).  Maegdendah  82. 

NEPE,  zn.  Naam  van  eenen  boom,  fr.  nom  éPun 
orhre.  ||  /«  proekia  de  Molenbeke,  juxta  arborem 


dietam  nepe.  GMsh.  Brussel  reg.  B  208  fol.  87 
T^  (1816).  Ze  ^amp  entre  OareTelt  et  Eoekelbeig 
s^apptUe  dé  temps  immSmorial  de  Nepe  {inter 
ambas  arbores  dietas  Nepe  desuper  Ossenem)  A. 
Wautbbb,  Bnvirons  I  880  (1815). 

NEPEN  (Nbhbk?)  bw.  Schatten^  waardeeren^ 
fr.  estimery  priser  (?).  |i  Bn  bj  also  dat  de  yori. 
Joris  [nl.  een  Oentsche  muntmeester]  daeraf  [nL 
Tan  den  goeden  onderhoud  der  munt]  fauten  of  in 
ghebreke  ware, . .  en  sun  goet,  dat  hj  alnu  heift 
oft  hebben  mach  niet  bereken  noch  Tuloommen  en 
conste  de  Tors.  twee  dunst  ryders  Toren  Terolaart, 
dwelke  goet  men  alToren  nepen  moet,  so  sun  oommen 
TOr  scepenen . . .  Auden  meng.  I  268  (1445). 

NESTEL,  zn.  m.  Zooals  thans,  fr.  laeet,  aigml- 
lette.  lem.  den  nestel  knoopen.  Eene  soort 
van  beeweriug,  die  't  volbrengen  van  den  hmDelijke- 
pliM  moest  onmogd^Je  maken,  fr.  noner  Taignil- 
lette  k  qn.,  faire  un  pritendm  maUflee,  ^  pou» 
vaUf  sslon  une  eroganee  populaire^  empêeher  la  eon- 
sommaüon  du  mariage  (Kramers).  Duroh  sauberisehee, 
heinUi^s  knotenknüpfen  teugungsunfShig  moeken 
(Grimm  Nestel  knüj^en).  Zie  ook  Schiller  u.  Lub- 
ben nestel  knüppen;  Defaeqz  Ane.  droit  beigi- 
que  1  851  en  Wg.,  alwaar  OTer  de  Terbrekende 
beletsels  (les  empêekemente  dirimants)  Tan  het 
huweiyk  gehandeld  wordt,  en  in  *t  byzonder  9* 
OTer  het  gemelde  beletstel,  Ie  lien,  ligamenj  en 
de  Analeetes  arehMogiques  Tan  Alex.  Schaepkens 
(Aead.  d'arehéU.  1860,  blz.  145),  De  VinquisiHon 
è  Maestrieht f  waar  men  leest:  Une  ou  deux  foie 
dans  VannSe,  üs  [nl.  les  dHêguês  de  la  rêgenee'\ 
faisaient  Ie  tour  des  rues  de  la  viüey  en  s^informani 
è  domioile  des  mamrs  des  haütans:  si  on  n^avaU 
pas  entendu  ses  voisins  Uasphêmer  Dieu  ou  see 
eaintsf  si  on  n*étaii  pas  adonnS  a  la  magie?  s^Ü 
ne  s^en  trouvaient  pas  qui  pouwsieut  rompre  Ie 
nasud  du  mariage  ou  qui  savaient  mettre  Astaele 
è  Vunion  de  personnes  flaneées^  par  une  f^amde 
infernale,  oe  qu'anoiennement  on  désigHoii  par  of 
man  niemand  kant  die  den  Nestel  knoopte.'  et  on 
trouve  plusieurs  peines  étahUes  pour  ees  erimee,  qui 
eonsistaieni ,  entre  auiresy  en  pèterinages ,  enz.  Noch 
Damhouder,  noch  Wielant,  noch  Oannaert  gewagen 
Tan  deze  misdaad. 

NET.  Zie  Yischbbt. 

NETTEL,  bn.  LuUel,  fr.  peu.  ||  Dat  hi,  Jan 
Torghenomt,  enghene  houdenesse  no  engheen  recht 
meer  en  heeft  an  dat  Torseide  bunre  lants,  nettel 
men  ocht  netthel  meer.  Seihepeehr.  v.  Aspelaar^ 
11  juni  1299. 

NEUS,  Nbbb,  zn.  m.  Zooals  thans,  fr.  nes. 
Neus  afsnyden.  Eene  der  barbaar schel^strajf en 
der  middeleeuwen,  fr.  eouper  Ie  nee,  un  des  sup- 
pliees  barbares  du  mogen-dge.  Zie  Grimm  Beeihie^ 
oUertMmer  708,  Strofe  o»  M6  6.  Naseabsekneiden/ 
en  Noordewier  818,  die  Terzendt  naar  Yan  Loon 
8,  294.  11  Man  ofte  wyf,  die  bedreghen  worden 
dat  zyt  maecten  [fi{.  eene  ont-schaking  makelden] , . . 
men  sonde  hem  nesen  en  mont  usniden.  C.  v. 
Auden.  2A«  d.  70,  K.  t.  1328. —  Neussohindere 
(N — BC — ).  II  Joiannes  seissor^  dietus  Neusoindere. 
Cyneról  v.  Beokevoort  1821  a.  82. 

NEWAER,  newar,  [nemaer?]  rw.  Maar,  ir. 
mais.  Kil.  Nemaer.  vet.  fland,  j.  maer.  Sed.  ||  Op 
daelke  fait,  ghi  heren,  dat  de  Torseide  cnape  niet 
ne  haele  \nl.  heelde] ,  ne  war  ghinc  hacter  dorpe , 
en  hiiltre  sün  sceren  mede.  C.  v.  Auden.  2<l*  d.  27 
(c.  1300).  Newaer  de  sooutete  en  mach  deede  niet 
staTen  also  alse  hi  wille,  newaer  also  alse  scepenen 
recht  dinot.  Also  gelike  Tan  zekerheden  tont&ne. 


234 


NIC. 


NIE. 


Newaer  alae  sulke  sokerhade  alae  ddn  abt  genoeget 
moet  den  seoutete  genoegen.  (Senwuud  Uesi  nun 
nemaer:  daerombe  en  aoude  men  den  scoutete  niet 
toeken.  Nemaer  maken  enen  maenre.  —  1^  van 
Diericx,  Oends  eharterh.  bis.  4;  by  dezen  staat  er 
oyeral  Terkeerde]\jk  nemaer  i.  pi.  y.  newaer, 
geiyk  in  het  oorspronkelijke  charter  (Staaiiareh. 
U  0&»t,  case  20  n\  8  n^.  119  2me  partie  1252). 

NICRELEN,  bw.  Nagden,  h.  dovêr.  Kil. 
Niohelen.  vHui.  fland.  lovan,  j.  naghelen.  j|  Dat 
men  dat  uutgescrefte  yan  desen  jeghenwoirdeghen 
brieye,..  op  berdere  genichelt,  hangen  sal  te  ryf 
steden.  Be^f,  mtu.  X  117  (1SS3).  Te  Sexten  was 
onse  Here  ane  den  cruce  gheniehelt  en  ghehan- 
ghen.  Vod.  muê.  Il  486.  IL  Froffm,  Merlijn  t.  269, 
Ned.  mms,  1880. 

NI£G£BEN,  Nyegerins,  Niegerinx,  byw.  Nêr- 
Sfêng,  fr,  nnlle  part  Franok  Chramm.  Niegheren, 
niegherinc,  nirgendê,  \\  Int  ooerenhujs,  ooht 
daer  Toere,  en  niegheren  elres  loven  nooh  yer- 
oopen.  Kh.  o.  Dieti  A  60.  Alle  worstyleesch  sal 
men  int  Tleeschnjs  cappen . .,  en  nyegerins  els. 
Ih.  B  191.  Dat  gheen  portere..,  sine  wine,  die 
hem  wassen  omtrent  Lovene,  niegherinx  perssen 
en  sal  dan  binnen  der  Yriheit.  Schates,  AncdecUt 
{Aead.  d^arehéol  1856,  hls.  499. 

NIEMERMAËLS,  byw.  NoaU,  ir.  jamait  (nun^ 
quam).  \\  Dat  wi  willen  dat  niemermaels  macht  en 
hebbe  dese  Torgenoemde  gratie ,  die  wi  onsen  lieven 
portren  hebben  ghegeven.  £rab,  Têeêtem  I  714 
(1303,  Laven). 

te  Nienten,  byw.  Te  niet,  h.  è  néaut.  Te 
nienten  doen.  Vernietigen y  fr.  anéantir.  —  ||  Den 
orlof  yan  der  Sluas  te  nienten,  en  andere  nieuwe 
exactien  te  nienten  te  doene.  Ol,  v.  Dixmude  79. 
119.  —  Te  nienten  gaen.  Vergaenf  te  gronde 
gcteny  fr.  pérUr^  eire  détruii.  ||  By  denwelken  de 
steide  yan  al  te  nienten  gaen  zouden.  89. 

NIENYOGELS.  Zie  Hakkbkekb  I  653. 

NI£TA£NSTA£ND£ ,  ys.  Niettegenstaande ,  fr. 
nonobttani,  \\  Die  daer  tegenwoerdich  syn  (nyet 
aenstaende  der  absentien  yan  den  anderen ,  die  daer 
njet  tegenwoerdich  en  syn)  moghen  onder  hen 
maken  en  ordineeren  statuten.  C.  e.  St-TVui- 
den  §  18. 

NI£THOO£N.  Zie  Notabib. 

NI£TW£D£R8TA£ND£,  yz.  Niettegenstaande, 
fr.  nonobstani.  \\  £n  nochtans,  dgen  niet  weder- 
staande,  zoe  sal  die  geïntimeerde  partye  gehoirt 
«yn.  V.  D.  Tat.  14  yo. 

te  Nieute  (telïyeuwte,  te  niute),  byw.  Te 
niet.  Zooals  thans,  fr  è  néant^  nnl.  ||  £n  alle 
dat  recht  dat  hy  an  hadde,  en  alle  verwarden, 
die  voer  waren,  syn  doet  en  afghedaen  en  te  ninte 
worden.  Schepenbr.  v.  Aspelaar,  11  juni  1299.  Dat 
de  maeokinge  te  nyeuwte  en  van  onweerden  gewesen 
en  gedeolareert  soude  worden.  C,  v,  Antw,  1545, 
QuÖéboeck  11.  —  te  nieute  doen.  te  niet  doen, 
fr.  annuler.  Zie  het  volgende. 

NI£UTING£,  zn.  Vernietiging ,  tenietdoening , 
h,  annuletHon,  ||  Zonder  dat  die  [nl.  privilegiën] 
van  nu  voort  an  meer  zullen  staen  tot  eeueghe 
verminderinghe,  veranderinghe  ofte  nieutinghe;  ten* 
waere  dat  zy  bevonden  waeren  t«  zyne  jeghens 
tffhemeen  proffyt  en  welvaart  deser  stede,  in  welcken 
ghevalle,  zoe  zal  men  die  corrigieren  en  al  te 
nieuten  doen.  Auden.  meng,  I  187  (1539). 

NIEUWAVONT  (Nieu — ,  nieuwe  avent,  nieuwe 
avont  zn.)  Nieuwjaarsavond ,  fr.  veiüe  dn  nouvel 
an,  II  Hets  ghekeurt  int  iaer  Ons  Heren  ii^  cc^ 
LZXTiu,  op  nieuwe  avende,  bi  den  bailliu  en  bi 


■oepene  van  Broghe.  C.  t .  Bn^f*  1  228.  Dftt  dal 
was  van  den  coorne  dat  de  stede  van  Waestene 
schuldioh  was  elke  niewe  avonde  der  stede  van 
Ypre  eeuwelike  en  ervelike.  Ol.  t.  Dizkudb  91. 
Up  den  nieuavont,  den  laetsten  der  maent  decem- 
ber, wesende  den  zxxi»,..  Fbbd.  Yaksbx 
Haeqhbv,  Ber,  tijden  iii  192. 

NIEUWDACH  (Mieu— ,  nyen—,  niewe— ,nien. 
wedach),  zn.  m.  Nieuwjaar  t  mêuwfaarsdag^ir.pre' 
mier  jour  de  Van.  \\  Item,  zo  ne  mach  gheen 
hackere   backen  op   den   Nieudach.   Auden,  mmtg. 

II  51  (1482).  Dat  gheene'speelluyden  deser  steden 
en  allen  andren,  metgaders  trommelaars  en  fyfers, 
hemlieden  en  vervoorderen  desen  toecommenden 
Nieudach  of  snachts  te  vooren,  te  spelen  binnen 
deser  stede  voor  de  luyden  denren,  met  eenighe 
instrumenten, . .  noch  aldaer  te  planten  ofte  stellen 
eeneghe  santkens  van  nieuwejaeren  of  andersins. 
Ih.  483  (1599).  Dat  niemant  en  sal  vermoghen  te 
weroken  nooh  winkels  open  te  doene  op  .  • .  Nieu- 
dach. Ib,  lY  78  (1578).  Item,  alsnu,  den  xxn 
van  decembre,  zoo  wayst  den  eerstan  daeh  van  den 
jaere,  Nieudach  XTc  lxxxiii,  dat  was  thien  daghen 
inneghecort,  en  ditte  duer  bevel  van  den  paus  van 
Boome,  eü  alsoo  gheheel  het  landt  duere.  Fbavb 
Dl  PoTTBB,  Ckronijcke  346.  il.,  ld.  Gent  III 
425  Nyendach;  Second  cari.  178  Nieudach;  F. 
Yan  der  Haeghen,  Ber.  tijden  II  73  Nieudagh; 

III  192  Nieudach;  Kb.  Uieng.  Iperen,  Seheriert 
III  a.  7  Nieuwedach;  Jan  v.  Dixmude  72  Nieu- 
dach en  313  Nieuwedach;  O.  v.  Veume  xvi 
19;  enz. 

NIEÜWERINC8  (N— ox),  byw.  N«r^«w,  fr. 
nuUe  part.  Kil.  Niewerinck  /  niewerincka.  Nusquasn. 
II  Yort  en  mach  nieman  dat  soonden  [sconden] 
dat  roet  ghevarwet  es,  in  loeghen  noch  nieuwerinoi 
inne  dan  in  sconen  home.  K.  Idkeng.  Mecbden 
1331  a.  20.  Dat  men  binnen  myns  heeren  palen 
van  den  lande  van  Gaesbecq  nieuwerincx  warren 
[l.  varwen],  vollen  noch  noppen  en  sal  gheen 
laeckenen  noch  stucken,  anders  dan  binnen  der 
vryheyt  van  Gaesbeke.  K.  d.  VHjkeid  v.  Oaasbeék 
1401  (A.  Wauters,  Snvirons  l  148). 

NI£UWJAEB,  zn.  m.  Nieuwjaarsgesekenk, 
n—gifie,  fr.  présent  de  nouvel  an,  éirennes.  KiL 
Nieuwjaer-ghifte.  Strena,  munuseuUim  quod  in  anm 
auspicium  datur.  \\  Dat  binnen  deser  stadt  van 
Brussele  wordt,  van  weghen  der  gheesteiycke  over- 
heydt,  toeghelaten  te  moghen  voortstellen  eü  yer- 
coopen,  naer  ouder  costuyme,  die  eteiycke  presen- 
ten en  nieuwe-jaren  van  coecken,  sugcker  en 
diergheiycke ,  en  dat  van  den  jaersdagh  afT  tot 
Drye-coninghen  dagh  inelusive.  BI.  v,  Br  ah.  I  59, 
Ord.  op  'I  onderkouden  der  Sondagken  eü  Heglighs 

dagken,  z.  j.  —  Nieujaren  planten.  |i  Up 

den  nieuavont,  den  laetsten  der  maent  december, 
wesende  den  xxxi«d,  was  met  trompetslaghe  iet- 
boden  in  den  nieudach  gheen  nieujaren  te  planten, 
noch  te  spelen ,  zynghen  en  dansen  voor  der  lieden 
dueren ;  oock  niet  verkeert  [nl.  vermomd]  te  ghsas 
up  den  nieudach,  derthiendach ,  vercoren  maen- 
dach ,  eiï  ander  gheiycke  daghen,  dat  men  pleecht 
in  masschers  te  ghane.  Fbhd.  YakdibHaigiiiV) 
Ber.  tijden  III  192;  t^.  II  73. 

NI£W£R,  NiEüWEB,  byw.  Nergens,  fr.  mMs 
part.  Kil.  Niewers/niewaers.  Nusquamy  nuUOi 
II  Den  steenreep  is  niewer  toe  goed.  Bembbt  II 
40  (1361).  Dat  men  bin  een  halve  jaer  daems 
nieuwer  in  de  dorpen  drapieren  moeste.  OL  e. 
Dixmude  119. 

NI£ÜWICHEUT,  (N— igh— )  in.  t.  1)  Ntemh 


NIE. 


NOB. 


235 


hM,  h.  vmowOitm.  EiL  Nieuwigbeyd.  KavUoê. 
II  Dftt  eeniohtins  yertrocken  moghto  worden  feeni- 
ger  nieawigheden,  schAlkemjen  en  exactien.  O.  v. 
Oeni  II  80. 

2)  In  't  meeiT.  Nienwioheden.  In  eenreohtt- 
geding.  a)  Nieuwe  fevUn^  fr.  de$  faiU  nouveaux. 
il  Protesterende  [nl.  de  drossaard]  te  blijyen  op 
sQn  gheheel,  Tan  alle  andere  mesusen,  deUoten  en 
nienwioheden,  die  tot  synder  kennisse  alnoch  niet 
en  sijn  gheoommen.  C,  v.  Dewme  1612  a.  16. —  h) 
Nieuwe  verweriufftmiddden ,  fr.  nouveaux  moifeuê  de 
défeute.  ||  In  saken  gesohreTon  tot  duplicque  inclu\js 
magh  den  aenleggere  designeren  de  nieuwigheden 
derselrer  duplicqne,  en  ^rtegens  yersoecken  te 
triplioeren;  Tangelijcken  oock  teghens  de  quadm- 
plique  designeren  novUaiet  derseWer.  Ib.  a.  306. 
Jt,  O.  V,  Oasterlee  II  6. 

8)  In  sake  Tan  dienstbaarheden.  Nieuw  werk, 
êtoring  in  het  bezit  van  eenig  goed,  b.  nouvel  ceuvre, 
fumvMeté  {en  mati^  de  servitudet),  ||  Wanneer 
jemandt  beyindt  hem  Teroort  te  syne  deur  eenighe 
nienwioheden  Tan  wercken,  die  een  ander  doen 
wilt  in  prejuditie  Tan  synder  erfre  oft  goede.  C  p. 
Aalet  IX  6.  Indien  jemandt . . ,  ofb  oock  in  ander 
lujden  goet  eenighe  nieuwigheyt  dede  contrarie  de 
oude  possessie  Tan  den  anderen,  men  soude  hem 
solcke  nieuwichede  oft  werck  Terbieden  moghen. 
C  V.  BroMmrg  y  27. 

NIEUWLOOPICH  (Nieu— ),  bn.  Nieuw$gierig , 
fr.  eurieux.  Franck  Qramm.  Nieuweloop,  neu- 
gierig,  \\  Datter  Teel  toegheloops  Tan  Tolcke  was, 
ghelQo  tTolk  seer  nieuloopich  es,  tot  Teronderynghe 
en.  nienwe  tydinghen  alt^ts  gheneghen.  Fbbo.  Vav- 
BBB  Habgbtbv,  Ber,  tijden  I;  it.  II  830. 

NIEUWLOÖPICHEIJT  (Nieu—),  zn.  y.  Nieuws- 
gierigheid,  fr.  eurioeité.  ||  Dat  dese  nieuwe  predi- 
oatie  haer  zoo  nieuwelio  innenel,  eA  en  was  niet 
dan  een  nieuloopichegt  efi  gheen  waerachtighe 
bekeeringhe  Tan  Tele.  Fbbd.  Yakdbb  Habghsn, 
Ber,  tijden  I  289;  it,  288. 

NIEUWMAER  (Nieumaer,  Niemare),  sn. 
25ooals  thans,  Nieuwmctar,  nieuwstijding,  nieuwe, 
fr.  nouvelle.  Kil.  Nieuwmaere.  Nuntius ^  «tiii/tinii. 
li  Bin  den  naesten  drien  dinghedaffhen  naerdien 
dat  biet  Terstaen  sal  hebben  yan  orien  soepenen 
iof  yan  meer,  dats  niemare  es.  C.  v.  Brugge  I 
820  (1804).  It.  Nieumaeren  Fb.  sb  Pottbb,  JPetit 
emrt,  165  (1598);  BI  v,  VI.  I  387.  —  Sijnen 
persoon  geyen  in  niemaren.  Zieh  onteeren^ 
t,  te  schande  maken,  fr.  se  diffamer,  se  dSshomorer. 
II  Die  anderwarf  ghestolen  goet  coept  en  hieraf 
yerwonnen  wert,  sal  synen  persoon  gheyen  in 
niemaren.  Lat , . ,  personam  suam  reddet  infamem, 
K.  V,  Saffdaar  1265. 

NIEUWMAREN,  Nibmabbk,  bn.  Ge  nieu  w- 
maert  sijn.  Den  naam  hebben,  gehouden  n^  (voor, 
om),  fr.  avoir  Ie  nom,  eire  répuié.  \\  Hi  heeft  ghe- 
hort  zegghen  datter  was  N.  N.;  en  des  sijn  si 
gheniemaert  in  de  port.  N.  db  Pauw,  tBesoueh 
12.  En  oeo  seioht  hi  dat  hi  niet  ne  zach,  int  fait 
yorseit,  Jacop  Commer,  en  oeo  ne  weet  hi  niet 
dat  hire  in  es  gheniemaert.  83  (1306). 

NIEUWS,  byw.,  lees  Nübsch,  Schuins,  fr. 
obliquement.  Kil.  Nuesch/noesch.  Obliquus.  ||  Soo 
wie  een  schouw  tegen  eenen  gemeynen  muer  maeckt, 
moet  tegen  denselyen  gemeynen  muer  eenen  yuyster 
stellen , . .  weloken  yuyster  hy  soo  nieuws  magh 
laten  opschieten  en  te  niet  gaen  tot  de  hooghde 
yan  den  schouwmantel.  C.  v,  Brussel,  Servitu- 
ten a.  49. 

NIEWELEN,    n.   my.   ||   Die   den  ribauden. 


oeh  die  niewelen  dxBghen  iet  geeft  ^  op  een  pene 
yan  t  s.  Kb,  v.  Dieet  A  49. 

NU  bn.  Nieuw,  fr.  nouveau.  \\  En  dat  io  mit 
enen  yegheliken  dxoepes  Dyns  bloeds  in  mi  ont£M 
een  nye  leyen,  eens  neerren  inwerkens  tot  enen 
yolbrenghen  Dyns  liefrten  willen  in  mi.  Oetijdenb. 
XT  E.  148. 

NIJE,  byw.  Nooit,  fr.  jamais.  Kil.  Ni  e.  sax, 
fris.  hoü,  fland,  j.  nojrt.  Nunquam,  \\  Dit  is,  lieye 
Vader,  dat  onseuldige  bluet,  daer  nye  bedriechnia 
in  geyonden  is.  JSóndert  merk.  67. 

NICK  (Nic) ,  sn.  Oneen^heid,  fr.  mésintdügence  (.'). 
II  Weit  dat  een  quaet  nic  was  en  ghescil  tnsschen 
den  hertoghe  yan  Brabant  en  den  graye  yan  Hdand, 
twelke  myn  heere  yan  Borgoingen  daer  al  goet 
maecte.  Ol.  y.  Dixhuob  49. 

NICKEL,  bn.  (?).  ||  Item,  zowas  Miohiel  yan- 
der  Quaetpoort  ghesonden  tAntwerpen,  omme  te 
ooopene  artillerye;  by  denselyen  Michiele  gheoooht 
twee  nickel  windassen,  coeten  xltiij  s.  Stadsrek, 
Ninove  1476, 

NITSELEEREN  (N— eren),  bw.  Ver  storen,  ver- 
nielen, fr.  dStruUre,  anéantir.  ||  Zy  hebben  se  open- 
gheloopen  [nl.  de  oratorie,  daer  al  de  brieyen  yan 
den  clooster  lagen] ,  en  al  de  brieyen  en  litteraigen 
gheschuert  en  ghenitseleert,  oec  de  boucken  en 
registers,..  FeA.  Yakdbb  Habqhbv,  Ber.  tijden 
I  189;  tl.  116.  Wy  en  zoncken  niemants  bloet  te 
sturtene,  maer  alleene  te  sturmen  np  haut  en 
steen  en  diergheiycke ;  tquaetste  dat  wy  doen  wil- 
len, dat  es,  dat  wy  de  nesten  yerstoren  eiï  nitse- 
leren  willen  daer  die  haTicken  en  grypyalcken  in 
nestelen,  dat  syn  de  doosters,  daer  de  cappaertB 
in  schulen.  II  67. 

NO,  yw.  Noch,  fr.  ni.  Kil.  No.  vet.JUmd.  Nou, 
neque.  ||  En  w.aerre  no  suster  no  broeder,  so  sonde 
de  yerstenrenesse  comen  up  de  naeste.  Wabv- 
KÖKio  en  Qhbldolb,  Qand,  289  (16  mei  1268). 
En  dese  miestere  enne  cochte  enneghien  goet  no 
lant.  OorJc.  10  ang.  1298,  Assche.  Daer  men  gheen 
prysie  no  inyentorie  en  doet.  O.  v,  Auden.  2de  d. 
160  (1601). 

NOBEL,  NoBiLE,  sn.  m.  Gouden  munt,  in  1888 
geslagen  door  graaf  BhUip  van  Vlaanderen,  fr. 
monnaie  d'or  /rappee  en  1388,  par  Ie  comte  Bhi' 
lippe  de  Flandre.  YkV  dbb  Ohijs,  Hertogdom,  101. 
Kil.  Nobel.  Semiaureus.-  nummus  quinquaginia 
stuferorum  pretio  aestimatus,  vulgonobilus.  "Et  waren, 
in  de  xit  B.  ,  yerscheidene  penningen  in  omloop 
onder  dezen  naam :  de  Eduwardusnobel,  de  G^ntsohe 
nobel,  de  Henricusnobel,  de  Ingelsche,  ook  oude 
Ingelsche  nobel,  de-  Johannes  en  Filippus  nobel, 
de  Bozenobel,  nobel  metter  rosé,  ook  Booskens 
nobel ,  en  de  Vlaamsche  nobel  of  nobel  yan  Vlaan- 
deren. II  Dat  onse  scouteten  en  schepenen  alleene 
sullen  dinghen  eü  dagelix  alle  man  yan  schoude 
recht  doen  tot  enen  nobile.  Piot,  Oart.  II  178 
(1404). 

NOBELQELT.  Zie  Bobohbbcht  I  269.  ||  Is 
oiok  boyen  desen  geresenreert  geweest  alsulcke 
hoocheyt,  recht  en  heeriyokheyt  als  onse  yoirs. 
Heere  de  Keysere . . .  behouden  heeft  in  der  yoirs. 
Borohgreoht,  eii  besnndere  yan  tot  alsulcken  tgde 
alst  behoirt  en  gewoonlgcken  is  te  doene,  ont&n- 
gen  tot  synre  Majesteyt  proufTyte  alsulcken  recht 
yan  nobelen  als  diyerse  steden,  yryheyden  en 
dorpen  in  den  lande  yan  Brabant  en  YUenderen 
schuldich  syn,  soewel  ter  causen  yan  den  onder- 
houden der  yoirs.  Borchtpoirten  en  mueren,  ruymen 
eü  schoonmaken  der  yoirs.  Borohtgracht ,  als  oiok 
dat  cy  ter  cauaen  yan  dien  yrg  en  exempt  cQn 


236 


NOB. 


NOO. 


Tan    tolle    in    der    rous,    Btftdt  T«n   Antwerpen. 
GivABD,  Aniw,  areh.  I  60  (1549-1660). 

N0BILI8T,  sn.  JBdeUnanf  fr.  nóbh.  \\  Men 
leijde  ooo  datter  vyf  nobilisten  ofi  edelmannen  in 
eenen  hoop  van  de  ghues  qaamen  ghereden ,  heb- 
bende ghaaden  keienen  an  haer  halsen,  twee  of 
dry  dobbel.  Fxxd.  Tav  deb  Habghxk.  Ber. 
iijien.  IL  71. 

NOCH,  TW.  Ofêchoon.  fr.  ^Mnd  hien  même, 
JAen  que.  ||  Wel  Terstaen,  dat  een  manspersoone, 
noch  dat  hy  jonger  waer,  moet  geprefereert  wordden 
aene  Trouwepereoone.  O.  leenh^  v,  Lmbm'ff ,  Inter- 
pret, a.  82. 

NOEMEN,  bw.  Zooals  thans,  fr.  nommer,  Oe- 
noemde  persoenen.  Pereonen  van  rang^  lieden 
vam  aanzien  f  fr.  perêonnes  de  eondition,  noiaiblee, 
II  Doen  geschiede  daer  groote  miraculen,  dat  Tan 
allen  den  eristen  lieden,  dger  menich  dusent 
waeren,  nyet  een  doot  en  bleef  Tan  genoempte, 
meer  dan  twee  ridders;  en  der  andere  was  herdde 
Inttel  die  daer  bloTen  Tan  getitelden  peraoonen. 
FiOT,  Ckron,  11  {eub  anno  1234,  Stadinyers). 

NOEN,  zn.  Kanoniaal  offieie  der  nonen ^  omtrent 
twee  ure  dee  namiddagen  fr.  V office  eanonial  dee 
nonee,  ver  e  deux  keuree  de  Vapr^'midi,  \\  Is 
oostnmeiyo  dat  men  Tergadert  op  der  stad,  also 
men  noen  layt.  Lbo  db  Bubbttbb,  Ommegangen 
19,  aant.  (1). 

NOENMALEN,  (N— al— ),  ow.  Eet  middagmaal 
nemen  t  fr.  prendre  Ie  repos  du  midi^  diner.  Kil. 
Noenmaal  eten.  Prandere^  meridiari.  ||  Alle 
metsers  en  deckers  sollen  te  wercke  gaen,  Tan 
half  maerte  tot  mey,  Tan  ten  ses  nren  smorgens, 
en  moghen  ontbjten  een  half  ore;  noenmalen  een 
nre,  en  roorts  wereken  tot  den  ses  uren  s'aTonts. 
Van  mey  tot  september,  ten  Tyf  uren,  ontbyten 
een  ure,  en  noenmalen  een  ure  en  half,  en  Toorts- 
weroken  tot  s^aTOnts  ten  zoTen  uren.  Bbxbbt  I 
451  (1679). 

NOES,  NoBBSCH,  byw.  Sehuine,  fr.  oblique. 
Noes  OTer.  Schuine  over,  fr.  pretgue  fyië-a-vie. 
Kil.  Noesch.  j.  nnesch.  Obliquut.  ||  Noes  jeghen- 
OTer  myn  duere  lach  eenen  ghuyt  thuys,  dieslouch 
eenen  man . . ,  met  zynen  rappier.  Fbbd.  Vak 
DBB  Habohbk,  Ber.  tijden.  IIT  157.  Noeraoh 
daeroTere  np  de  rechter  zyde.  Fb<  db  Pottbb. 
FetU  oart.  119  (1689). 

NOYAEL,  bn.  Yan  personen  en  zaken.  JEerlykf 
trouw,  fr.  lagcd.  ||  Tusschen  N..,  en  N..,  ee 
ghestelt,  gheordineert ,  gheset  en  ghemaect  een 
wettelic  soendinc  en  eenen  noyale  Tulcomen  pays. 
Oabbabbt,  Bijdragen  886  (1861).  Dat  wi,  alle 
ghemeene  en  elc  zonderlinghe ,  bliTen  zullen  wo- 
nende in  de  stat  Tan  Andwerpen,  en  die  Terhoeden 
en  Terwaren..,  wel  en  ghetrouwelike,  als  goede 
noTale  lieden.  Brab.  Teewten.  II  563  (1358).  Zie 
ook  Verdam  op  Seghelijn  van  JheruetUem  171: 
Noyael.  JSdel,  trouw ,  voortreffelijk. 

NOYALIJCK  (NoyaelUke),  byw.  Eerlijk,  ge- 
trouwelijJCf  fr.  lagdlement,  fldèïement.  \\  Die  meester 
[nl.  Tan  een  Teron^lukt  schip]  en  mach  tghetauwe 
niet  Terooopen,  hi  en  hebbe  boTeilnesse  of  procu- 
raoie  Tan  den  heeren,  maer  hi  es  se  souldich  te 
leeghene  in  behoudener  hand . . ,  en  dit  te  doene 
also  noyaeUike  als  hi  mach.  Zeerecht  v.  Domme.  a.  8. 

NOYT  (Noit,  noeyt),  byw.  Ooit,  h.  jamaU  (aa- 
guam).  \\  Dat  ie  quite  hebbe  ghesoolden  en  quite 
scelde  den  abt  en  tconTcnt  Tan  der  abdien  Tan  Bodelo 
Tan  alre  calangen  en  Tan  allen  rechte  die  ie  eghen 
[fiZ.  jeghen  of  seghen]  hem  noit  hadde  of  hebben 
moohte.    Vod.  mue.  til  485  (1297).   Dit  was  dat 


eerste  reoht-  dat  noyt  in  de  weerelt  waa;  waai 
men  Tint  wel  dat  hofreoht  was  bi  den  heeren  eer 
noeyt  sconincx  rycke  begonste.  Leenrecht  1528.  o  Q. 
Zie  Leken  epieghel  II  520. 

NOKER,  Nokbbbcm>k,  zn.  Noteboom  ^  okkemote- 
boom,  fr.  noger»  Kil.  Oke}er  vet.ftand.  j.  notboom. 
NusB,  arbor  juglandee  ferens.  Okernot/ walnot 
Juglane,  nux  btuilica,  regio,  \\  Katlinen  Jan  Noker- 
boems  dochter  was.  Mbbtbbs,  Oudete  rek.  15  (1824). 
Bn  men  mach  oeo  wel  Tarwen  met  scurssen  en  met 
nokerboeme,  en  met  noekersoallen.  sonder  slep  en 
sonder  boete.  Auden.  meng.  I  349,  xiy  E.  Appel- 
boome,  peerboome,  oriekers,  promers,  nokers,  on- 
ghesnoeyde  kersers..,  behooren  tot  den  leene. 
Leenrechten,  1528,  J.  y;  it.  O.  leenh.  Burekt  e. 
Brugge  309. 

NOMEN  (Nommen),  bw.  1)  Noemen,  aanduiden ^ 
fr.  détigner.  ||  Bn  waert  Tan  onTorsinliken  dingen, 
so  soude  men  soeken  den  scoutete,  jof  sinen  bode, 
then  hus  dat  hi  oore  int  dorp,  en  dat  hus  moet 
hi  nomen  Tan  jare  te  jare.  Oork.  25  febr.  1258. 
Ligghende  in  sekeren  steden  die  men  hier  nomen 
sal,  namelike...  Oork,  19  juni  1289.  Staat  daer 
gheen  huys  up,  latent  of  doent  weten  ten  naeeten 
huyse  en  nomme  daer  seker  hof  eii  stede.  Xssa- 
redkten.  1528  A.  iy.  It.  O,  Burcht  v.  Brugge. 
III  180. 

2)  Zeggen,  voorzeggen ^  fr.  dire,  dieter.  |l  Wjn 
heere  Tan  Bourgoingen  ontboot  by  hem  eenen 
secretaris,  en  bcTal  hem  te  scriTene  eenen  brief 
an  den  hertoghe  Tan  Glosestre,  en  nomden  zelte 
also  hys  geschrcTen  wilde  hebben.  Cl.  t.  Dixmmi 
114.  Dat  men  nachts  de  poorten  ontdoen  soude, 
en  doenre  de  lieden  Tan  buuten  incommen,  omme 
tghemeene  doot  te  slane  die  den  roup  [nL  hot 
wachtwoord]  Tan  buuten  niet  nomen  zoude  con- 
nen  120. 

NOMMER,  byw.  Nooit,  fr.  fomoie.  \\  Bn  nommer 
en  sal  der  meadedighe  bynnen  der  Triheit  tu 
der  stat  moghen  comen,  hen  hebbe  OTer^  Toldaen, 
C.  V.  Maaetrieht  45  (1380). 

NOODICH  (Noodig),  bn.  Noodlottig,  fr.  dSeat- 
treux,  II  In  dese  noodighe  oorloche  [o — chs?]tydea, 
hebben  die  gemeyntenaeren  Tan  die  buytinghen 
Tan  Beringen  . . ,  goet  goTonden ...  O.  gr.  Loon 
I  411  (1678). 

NOOT,  bn.  Noodig,  fr.  nSceeeaire.  ||  Want  des 
en  was  der  kerstenheit  nie  soe  noot.  dUer  Kersteet. 
5.  Weeskynderen ,  oft  simple,  oft  sotte  menschea, 
en  andere  dien  het  by  oude,  Terleeftheid ,  oft 
cranckheyd  Tan  zinnen  noot  oft  orbaer  is  by  mom- 
baeren  geregeert  te  worddene.  C.  o.  Turnhout, 
Weeekamer  20.  Zie  Grimm.  Noth.  VII  918  G. 

NOOT  (Noet,  noodt),  zn.  m.  Zooals  thans,  Noei, 
fr.  besoin,  nAseeeité,  eto.  —  JBen  voUtrekt  noodor 
keiijk,  onontbeerl^k  voorwerp,  fr.  un  obfet  abeoUh 
ment  nAseseoirCf  indiepensatHe.  \\  Tenwaere  dat 
iemandt  quaem  Taeren  en  iet  braeck  aen  stjnen 
waghen  oft  kerre;  [en  hy]  Tan  doen  hadde  eenen 
wisch  oft  spannaghel,  leunen,  eerstock,  etc.,  oft 
diergheHjcke  noodt.  O.  v.  MoU,  Keuren  v  1596- 
1631  a.  11.  —  's  Heeren  noot.  [Heren  node]. 
De  dienet  van  den  voret,  of  van  den  schout,  fr.  2* 
service  du  prince  ou  de  Vieoutbte.  ||  Soe  wat  knsps 
werke  aenneme  te  werkene  eü  te  makene  en  Usi 
liggen,  dat  hys  niet  en  maecte  geiyo  als  behoirdst 
soude  Terboren  xx  d.  Ten  bename  hem  ziecheit 
of  heren  noede.  Kb.  Idkeng.  Diest,  reg.  786'  fo^ 
41  a.  6  (Kb.  V.  1419).  —  De  Noöt  Gk>dB.  D* 
xeven  weeën  van  Maria,  misschien  ook  wel  de  iooi^ 
êtr^   Christi,  fr.  les  sept  doÊdeurs  de  ia  Visrgts 


Möö 


Moo 


23^ 


pêÊd-4ire  Hen  autii  Vaffome  dm  Ckritt.  ||  OapeUa' 
miam  perpeimam  in  hónore  tancie  Dei  geniirieiê 
Marie  lamêtUtMUêf  wlffaritêrf  de  Noot  GKxlts 
miÊnctipaie,  Kityl.  Qheel,  Bylagen  32.  —  De  altaer 
▼an  den  Nood-GkxU,  of  der  VII  weeën  yan  Maria. 
Ih,  biz.  124.  —  De  Noot  Christi,  eeneschUderg 
in  de  kerk  yan  Belsele;  zie  sb  Pb.  en  Bb.  XXIII 
BeUéle  48.  Grimm  VII  911  yermeldt  onder  de 
benaming  Nothgottes  (a^omia  Domim  —  de  dood- 
stryd  Chrieti)  «in  ehemaügee  klMterhei  Oeiten- 
keim,  —  In  bywoordelgke  uitdrukkingen:  —  d) 
By  noode.  Uii  noodzaak^  wU  nooddrangy  fr.  par 
néeetsiU,  ||  De  ooninc  wart  ghewont  zo  zeere,  dat 
hj  bj  noode  ylien  moeste  te  Paryswaert.  Jak  t. 
DiXMüsi  6.  Zo  [nl,  eene  arme  weduwe]  wart  in 
de  Tangheneese  gheleet,  eii  moeste  bj  noede  al  yer- 
ooopen  wat  dat  zo  badde.  88.  —  By  noode  of 
by  hoir.  ÜU  nood,  of  om  koir  of  e/rfgeMoam^  fr. 
pair  néeegeitéf  ou  en  vuê  d'un  hoir  ou  Mritier,  \\  Nie- 
ment  en  macb  zyn  leen  yercoopen,  noch  daerof 
te  buten  gaen  binnen  meer  dan  bi  twee  wegen: 
een  es  bi  noode,  en  dien  noot  moet  men  kenlic  maken 
bi  mannen  yan  den  hoye.  En  dickent  pleghen  de 
mannen  syerooopers  eedt  daerof  te  nemene.  Som- 
wilen  hooren  si  informatie  yan  ainen  state  dair  hi 
in  es;  ende  twee  mannen  es  yulle  kennesse  yan 
der  noot.  Dander  es  bi  sinen  [var.  oudsten]  hoire; 
eü  dat  moot  yoor  ooghen  wesen,  sine  jare  hebbende, 
eii  hand  en  mondt  en  consent  daertoe  te  doene,  en 
hem  pleoken  [I.  plocken]  en  halmen  ghelgc  den  gron* 
denare.  —  Daer  men  een  leen  spliten  zid ,  dat  moet 
zyn  bi  hoire  of  bi  noode.  Dan  moet  dleen  bi  noode  of 
bi  hoire  oommen  in  sheeren  hande.  —  So  moet  hi 
bj  noode  of  by  hoire  zyn  leen  yerdraghen  in  shee- 
ren handen.  Leenrecht  v.  1528  fol.  b  g;  item,  C, 
leenhof  Bmrehi  v.  Brmgge  a.  34.  86.  86.  Dat  men 
yraghen  zoude  Ghillise  yan  Hertsberge  wedder  hie 
te  buten  wilde  gaen  yan  desen  hondert  ponden 
renten  siaers,  leengoets  yorscreyen,  bi  node  zo  bi 
oyre?  Oorh.  18oct.  1818.  —  h)  Met  groten  noode. 
Met  groote  moeite,  fr.  d  grand*  peine»  ||  Doe  si  dat 
[nl.  een  hooger  yeld]  al  oyergeclommen  met  groten 
node,  doe  quamen  si  eerst  aen  enen  groten  won- 
derliken  hoghen  yelde  en  berghe.  AUer  Kergtb. 
9  (1352).  —  e.  Op  synen  noot.  E  enen  y  er- 
weerder  op  synen  noot  wysen.  Mem,  h^ 
niet-vereeh^ing ,  veroordeeUn  om  te  doen  blaken 
van  een  wettig  bdeteel,  fr.  eondamner  un  dêfendeur, 
é  protner  un  empéchement  Ugitime,  en  cos  de  non-eom- 
pamtion.  ||  Dat  men  in  allen  saeoken  personael  sal 
antworden  ter  tweder  genachten,  oft  men  sal  den 
yerwerder  w jsen  yerreckt  op  syn  noet;  en  en  probeert 
hj  syn  noet  njet  ter  naester  genachten  daemae, . . 
soe  sal  hy  alsdan  'tgewysde  yoldoen,  ejr  hj  tot 
eynige  yerantworden  coemen  sal  yan  den  yonnis. 
O.  gr.  Loon  I  18  a.  20.  Dat,  naer  costume  des 
Loenschen  landtrecht,  in  actiën  personeel,  den 
yerweerder,  ter  naester  genachten,  den  heysoh  en 
8chri£Elen  begeren  mach,  en  ter  tweeder  genachten 
moet  hy  antworden,  kennen  oft  ontkennen,  offl 
men  wyst  hem  op  syn  noot.  144  a.  63.  —  d.Toi 
noode.  Bene  stof  tot  noode  brengen.  Die 
brengen  tci  den  vereitehten  staat,  fr.  préparer  [tme 
ma^re"]  de  maniere  qu'eüe  eoit  dane  IHat  voniu. 
II  En  moeten  daerenboyen  die  selye  onse  pachte- 
neren,  met  swaéren  costen,  die  materie  doen  be- 
reyden  en  tot  noode  brengen.  Etikenk.  v.  Brab. 
reg.  136  fol.  209  y>  (1497 ,  Calminhergen  in  Limburg). 
—  e.  Van  noode  (yan  noede).  In  of  uit  noodweer, 
fr.  par  défense  forcée  ou  légitime.  ||  Soe  wie  eenen 
poertre  beeoohte   binnen   sine  sloten,  en   hi  met 


citechte  en  yan  noede  hem  eii  sQn  lyf  efl  sine  leede 
bescudden  moeste.  —  Boe  wie  enen  anderen  yer- 
soohte  binnen  yreden,  en  hem  die  ghene  die  yer- 
socht  werde  yerweren  moeste  yan  noede.  Charter 
V.  Waalhem  1365  a.  52.  53.  —  Yan  nootswege. 
Noodzakel^k,  fr.'  néeeatairemént,  \\  Waer  den  pri- 
yaetkelder  oft  püpe  soo  quaet,  yerargert  oft  rot, 
dat  die  yan  nootswegen  moeste  gerepareert  worden. 
C  ü.  Brueeel,  Servit.  a.  78.  —  Spreuken.  Noot 
doet  aude  quenen  drayen.  Beroerl.  tijden  II  251.  -^ 
Want  den  noot  gheen  wet  en  heeft.  BI.  v.  Brab. 
I  62. 

MOOT,  sn.  Note  musoaten.  Notemuekaien , 
fr.  noix  muteade.  Kil.  Not  musckaet.  j.  muse- 
kaetnot.  Musoaetnot.  Nux  m^rittiea,  unguen- 
taria,  odorata,  vulgo  muecaia,  ||  Een  bale  noten 
muscaten  vi  gro.  VI.  Watertol  1550.  Nooten  mua- 
caten.  j.  püpe,  geöyt.  xxx  lib.  1  bale  wegende 
omtrent  c  lib.  geöyt.  x  lib.  Schatting  1551. 

NOOTBËHOEF,  zn.  y.  Dringende  behoefte,  fr. 
preeeant  betoin.  \\  Want  onse . . .  goede  liede . . . 
onser  stadt  Tan  Dyeste  ons,  uuyt  honer  goeder 
gonste  geconsenteert  hebben  en  bewyt  te  hebbene. ., 
een  gunstelicken  dienst  yan  gelde,  te  weten  es  de 
somme  yan  xiii(<  Bynsche  gulden  tot  onser  noot- 
behoAff,  eii  om  ons  daermede  te  behulpene  dat 
wy  uut  onser  schout,  daerinne  wy  in  onser  In- 
oomst  tot  onsen  yoirs.  landen  geyallen  waeren, 
souden  moegen  gelost  wordden.  Oork.  heer  v.  Dieet , 
9  oct.  1442. 

NOOTBOUW  (Noit— ),  sn.  1)  Noodzakd^e 
houwen,  fr.  eonttruetions  nfeeeeairee  {?).  \\  Dat  wy, 
gruntlick  anmirckende  . . ,  en  oick  dacby  die  groote 
nerstioheyt ,  kuste  en  arbeit  zy , . .  bynnen  kurten 
jaeren  herwaerts  gedain  eii  angekiert  hebben  totter 
yestinchen  onser yoerso.  stat,  mit  poerten,  mueren 
en  anderen  noitbouwe.  Ord.  ÏASge  11  dec.  1500, 
Proëmium,  SateeU,  Ire  série  blz.  787. 

2)  Noodtakelijke  herettUingen ,  fr.  réparatione 
nSoeeeawee.  \\  (>mdat  die  huysen  staende  in  de 
sluytinge  niet  en  souden  yergaen  eü  ruineren, . . 
is  insgeiycx  geordonneert,  dat  die  clagere  sohuldioh 
sal  sgn . . ,  die  te  onderhouden  yau  den  behoor- 
lycken  nootbouwe  en  reparatie.  C.  v.  Dieet,  oork. 
28  juni  1562  a.  8.  It.  O.  gr.  Loon  I  601. 

NOOTBOUWERIJ  (e),  zn.  t. Zooals  Nootboüw 
2).  II  Dat..,  hun  [nl.  de  yruchtgebruikers]  niet 
toegelaeten  en  is  die  yoors.  huysen  te  bewoonen 
en  yan  nootbouwe  te  laten  yeryallen,  soo  is  Ins- 
geiycx  geordonneert,  dat  die  toohters...  de  yoors. 
huysen . . ,  sullen  in  behooriycke  reparatie  yan 
nootbonwerye  onderhouden,  naer  yerclaeringe  yan 
deselye  bouwerye  yan  den  stadtwerkman.  l.  o.  eupra, 

NOOTBRANT,  zn.  Misdadig  aangestoken  bramd, 
fr.  incendie  orimindlemtent  aUèuné.  ||  Men  sal  oook 
niemant  leggen  ter  bank,  tensy...  Soe  sal  oook, 
als  *t  niet  gebleken  en  es  dat  stnck  daeromme  hg 
geyangen  es,  te  weetenne,  dat  *thuys  yerberrent 
es  by  nootbrande  eü  niet  bg  meechieye,  en  dat  de 
man  yermoort  es  eü  niet  geetonren  yan  zelffs. 
WiBLAHT,  Pract,  erim.  53. 

NOOTDACH,  zn.  m.  In  de  rechtspleging.  Dag 
van  graüe,  eindei^ke  dag,  fr.  (en  procédure)  Jour 
de  gr  Ace,  peremptoire.  Benecke  N6ttac,  stm.  diee 
fudieii  «aetraordinarius ,  vel  poHus  dies  peremtorime, 
Grimm.  VII  954.  Nothtag  der  peremtorisohe 
gerichtstag.  ||  Eü  jaer  eü  dagh  gheleden  synde, 
moet  de  heyssoher  wederkommen  ter  yiersoharen, 
en  yolghen  gheiyck  hy  in  *t  yoorjaer  ghedaen  heeft, 
tot  op  sgnen  yierden  dagh  yan  rechte  en  nootdagh, 
betoonende   synder   erfdom    en  ghewarighen  zyn- 


23d 


mö. 


t^oo. 


der  aohtentel  met   eedt.    O.  «.  Sère»iaU  Vii*  5. 

NOOTDORFT,  Nootdobbt  (Noeddo»t,nodor8t, 
noetdorch,  noetdorft,  nootdruh).  1)  Nooddruft, 
oitderhoud,  Utentondefhoud,  hét  noodige  (otwr  Hdi- 
gemeen),  fr.  eniretienf.nécesêaire,  tuêtenUUUm  (e« 
jfMral),  II  Dat  wij,  ombe  dat  orbore  en  ombe 
dat  profit,  en  ombe  die  noetdorch  yan  den  annen 
zjjken  Tan  onsen  spethale  yan  Alst.  DB  Fb.  en  Bb. 
Aalit  III  875,  oork.  v.  1288.  Dien  orloft  God 
wale  dat  si  haer  lijflike  noetdorfte  daerane  nemen 
Bonder  ejgenscap  [nl.  eisendom].  Aller  Kersth.  52. 
Si  willen  eten  en  drincKen  en  slapen  boyen  noot- 
dorfte,  en  si  setten  in  hen  gheyeysde  nootdorfte. 
Sermoon  o.  TawUr  XIV  E.  Dat  si  out  en  cranc 
en  onmechtech  ware,  en  dat  si  hare  niet  ghene- 
ren  en  const-e,  eü  dat  si  ghebrec  hadde  yan  hare 
nodorst ...  —  En  de  meyer  en  de  scepenen . . . 
yragheden  hare  kinderen  ochte  si  hare  moeder 
wouden  nemen  te  houdene  te  hare  noeddorst  om  me 
hare  goet.  Rijhiorch.  Charter»  d.  abd^  ü.  Voretf 
bundel  47  bis ,  oork,  18  mei  1868 ,  Vorst.  Husinge , 
die  tgoidshuis  boyen  sien  noetdorft  yan  sünre 
messenien,  pleegbt  te  yerhueren.  Godjfh,  Brueid, 
reken.  St-Jantgaethvie  1406—1409.  Noetdorst.  db 
Ylamikck.  Zw.  115  (1384). 

2)  Leveiuhenoodigdhedem  y  leeftocht  ^  fir.  besoing  de 
la  vie,  vivreê.  Kil.  Nood  durft.  Sequieita  naiMrae, 
vietuag  ook  Nooddurst  /  nooddorst.  fland. 
Il  Dat  oock  den  schamelen  ondersaten  henne  maten 
yan  wijne,  bieren,  tgewicht  yan  den  broode,  yette 
waren  en  yan  anderen  nootdruft  onlangs  seer 
geyallen  is  geweest  C  r.  Santhoven,  K.  en  hr, 
1558,  proëmium.  Broodt,  wijn,  bier,  yleesch,  kaes, 
boter  en  diergelycke,  tot  nootdruft  yan  de  nature 
dienende.  C.  e.  Bntttel  1606  a.  114;  Christyn 
ad  tiÊbiiitentiam  naturae  servientia, 

NOOTDORSTICH  (Noetorstich,  koottboftich, 
noetdruftich).  Nooddruftig,  fr,  néeeeHteux,  ||  Van 
allen  saken  en  yan  allen  dinghen  die  der  yorseide 
feesten  [nl,  yan  het  H.  Sacrament]  eü  maeltiden 
toe  behoeren  en  noetorstich  selen  sün.  Oodsh. 
Bruteelf  Lade  177,  Armen  e.  St,-Chedelen  10  mrt 
1862.  Want  die  gesonde  is  den  aersater  niet  noot- 
troftich.  JEfondert  merk,  60  y^.  Want  ie  noetdruftich 
en  arm  bin.  God  helpe  mi.  Oeiijdenh,  ZT  £.  110 
y*  pe.  69/70 ,  Lat.  Ilgenuê  et  patiper, 

NOOTELIJCK,  bn.  In  *t  algemeen  yoor  noo- 
del\jok,  thans  noodigf  fr.  néceMaire.  \\  Cv,  Antw. 
1545  Yii  88;  xiii  61;  id,  y.  1582  LXTI  36;  Comfnl, 
IX  xj  263;  C.  V.  Loven  tiii  4;  Weeekamer  a.  9. 

NOOTGIFT  (e),  zn.  y.  Verplichte  gift,  fr.  don 
óüigoitoire,  ||  Alle  borgere  en  ingesetenen. .,  sullen 
gehouden  wesen  in  hare  testamenten,  codicillen 
en  andere  maeckingen,  tot  onderhout  yan  de  brugge, 
te  laten  eenen  ryoxdaelder, ..  —  behaWen  dat^ 
d'erfgenamen  of  goederen  yan  den  testateur  promp- 
teiyok  sullen  executabel  wesen  voor  de  yoorss. 
nootgifte.  C.  v.  Maaetrieht  875. 

NOOTHONGER,  sn.  Dringende  honger,  h.faim 
prtemmiët  wrgtKte.  ||  Desgelycx  is  genade  sculdich 
gedaen  te  wordden  als  dat  \nl.  saorilegie]  gebuert 
by  noothongere,  V.  d.  Tav.  77  y**. 

NOOTOORBOIR,  Nootorber,  sn.  m.  Dringende 
nood  f  fr.  heeoim  urgent,  ||  In  meyningen  sijnde,  om 
sekeren  hueren  nootoirbore,  op  alle  huere  goede, 
lande,  sloten,  etc.,  sekeren  erfcommer  te  verooepene. 
Stadtareh.  Dieet  r  Octrooi  v.  17  apr.  1466,  voor 
Jan ,  graaf  te  Nassau  en  Zarbruggen  (om  eene  rent 
yan  86  gulden  'sjaars  te  mogen  yerkoopen).  Want 
onse  go^e  stad  yan  Dyest,  tot  onsen  nootorbere 
eü  behoefte,  dair  wQ  sekere  fynantie  tot  gelde  te 


gacngene  omme  hebben  moeten  doon..,  ona  tioa- 
wel\jo  te  hulpen  comen  es. .  •  —  omme  dien  pen- 
ningen daeraf  comende  in  onsen  nootorbere  alsoo 
bekeert  te  werddene.  Ib.  oork.  7  mrt  1637  {Doude 
Bootboeek  fol.  63  y*'. 

NOOTSAECK,  Nootsakb,  xa.  Wettig  beletsel, 
fr.  empêehement  légitime,  ofr.  essoime,  La  Cume 
essoigne.  Wett^  beletsel  om  voor  het  gerecht  te 
verschijnen,  of  in  hst  Jaargeding'\  qf  in  den  oorlog. 
Dezer  beletselen  wiren  er  nameHfc  zes:  dr^sneeuw, 
vloed  van  wttters,  gevangenis,  heerkra^t,  onvr^ 
straten,  uUlandigheid  (C.  leenhof  Burcht  v,  Brugge, 
a.  80);  voeg  daarb^:  ziekte,  doodveete  zonder  vrede, 
en  daging  voor  ,^n  oversten''  (V.  d.  Tay.  13),  fr. 
empêehement  légitime  de  comparaitre  en  justiee,  on 
è  V enquête  générale,  ou  d  V armee.  Ces  empêchements 
étaient  nommément  au  nombre  de  six:  ondée  de  neige, 
inondalion ,  emprisonnement,  guerre,  non-séeurité  des 
chemins,  absence  du  pags;  auagqueU  on  peut  ajouter 
les  cas  de  maladie,  d'inimitié  morteUe  non  mise  en 
trève,  et  ajoumement  devant  une  autorité  supérieure. 
Kil.  Noottfaecke,  Necessitas.  j|  En  ware  dat 
sake  dat  hi  buten  lans  ware,  ogte  siic  ware,  ogte 
gheyaen,  ogte  in  dootyeeden  en  buten  yreeds, 
ogthe  hadde  wetteghe  noetaaken.  K.  v,  Antw.  1292 
a.  44;  i/.  49.  [Alle  meisseniede-lieden  moesten 
deelnemen  aan  eenen  oorlog  of  „cheyachie**]  uteghe- 
nomen  denghenen  die  boyen  sesteoh  jaer  sQn,  ochte 
die  noetsaken  hebben.  Oork.  24  juni  1297.  Nootsin 
te  bieden  on  is  anders  niet  dan  een  yertreck  oft 
uuytstelliugen  yan  den  daige  yan  rechte  te  gecrij- 
gene,  bij  nootsaken  yan  siecten  oft  yan  geyanj^ 
nissen ,  oft  yan  daiginge  in  persoenen  te  compaieren 
yoir  den  oyersten,  en  d\jergeiycken  nootsaken.  Y. 
D.  Tav.  13.  Zie  ook  Nootsikihe.  —  Yerreickt 
worden  op  sjjn  nootsake.  Qewezen  worden  om 
ie  doen  blyken  van  een  wettig  beletsel,  fr.  être  sen^ 
tencié  è  prouver  un  empêehement  légitime.  ||  Bij 
alsoo  de  aenghesprokene  eü  beklaeshde  ten  eersten 
ghenechtdaeghe  daer  naestvolghende  in  rechte  ter 
vierscharen  niet  en  komt, . .  wordt  by  verreyckt 
en  ghecontumaceert  op  syn  nootsaeoke.  C.  o.  Jfferen- 
tals,  II  12.  It.  C.  V.  Casterlee  i  2.  3;  C.  v.  Siehem 
a.  6;  C.  'v.  Aalst,  Stijl  a.  30;  it.  bis.  804. 

NOOTSAKE,  zn.  Genachte  van  nootsaken. 
Zie  I  486. 

NOOTSAKELIJCK,  bn.  Nootsakelgoke 
redenen.  Bedenen  van  „nootsake"',  of  wettig  be- 
letsel, fr.  motifs  d' empêehement  légitime.  ||  Soowan- 
neer  de  stadt  haere  bugtenpoorters  beschrijft  op 
haer  poortersrecht ,  eii  dat  die  metten  eersten  brieff 
niet  en  commen ,  noch  eenige  nootaakeiycke  redenen 
voortbrengen  en  bethoonen , . .  soo  worden  die  metten 
anderen  oft  tweeden  brieff  wederom  beschieyen. 
C.  V.  Antw.  compil.  V  v  2. 

NOOTSAME,  sn.  (?).  Gelijk  Nootsakb.  ||  Wi* 
noodtzame  dat  zylieden  hadden  dat  ay  huerliedeD 
daeghe  niet  commen  en  mochten.  Otide  costume  der 
Burcht  V.  Brugge,  bis.  174. 

NOOTSCHADE,  sn.  m.  Noodzaküüke  of  U9I- 
bare  schade,  fr.  dommage  nécessaire  ou  émdest. 
Il  Als  men  by  noode  ofte  omme  beters  wille  eeneghe 
goedinghen,  weesen  toebehoorende, . .  vercoopen  ssli 
zo  zullen  de  voochden . . ,  commen  yoor  canonieken 
of  redenaers,..  in  ghebanre  vierschaeren..,  só 
gheven  aldaer  te  kennene  den  nood,  schade  oft® 
prouffijt,  hemlieden  pomende  ter  vindide,  penna- 
tacie  ofte  transpoorte  van  den  weesen  goede.  C.  c 
H  Proossche  I  294,  a.  54.  l 

NOOTSCHAP,  zn.,  Komt  voor  BrcA.  Teests»     | 
II  737,  doch  lees  en  zie  Nutschap,  \ 


NOO. 


NOT. 


241 


KOOTSIN  (Nootsüine,  uoetzgu,  noodsin,  noot- 
sin,  noodtzuyn).  1)  ZooaIb  "Nootbaxcil.  ||  Van 
noetsinne.  En  dieghene  die  in  ghebode  staet  [iiZ. 
die  gedagyaard  is] ,  presenteert  hy  hem  te  tide  vor 
soepenen ,  en  de  di^hore  niet  en  comt ,  so  es  menne 
■cmdech  qaite  te  wisene  Tan  der  sculd  daer  hy 
orer  gheboden  was,  en  [de]  noetsinne  bliyet  in 
kènnessen  Tan  soepenen.  O,  v.  Qeni  I  Qr.  eh.  o. 
1297.  a.  96;  U,  hiz.  612.  Een  Tassal  die  noodt- 
snynen  heeft  of  excnsatie  legitimme  sonder  frande, 
mach  stellen  ofte  senden  eenen  stedehouder  om 
syn  leen  te  bedienen.  Wdblakt,  LeenreeM  116. 
Al  eest  Boe  dat  iement  geset  waire  in  de£faalt, . . 
en  wonde  nootsin  oft  nootsaken  thoenen.  Y.  D. 
Tat.  11.  Nootsin  Tan  sieoten..  Nootsin  Tan  ge- 
Tangenissen.  Nootsin  Tan  dootreden.  —  18.  Wairt 
dat  iement  eenen  anderen  Terborgt  hadde  te  rechte 
te  brengen  tot  eenen  sekeren  genoemden  daige,  en 
dat  de  yerborgde  ten  selTon  daige  wettelijk  noetzgn 
hadde,  dat  hQ  niet  gecomen  en  conste.  260.  Een 
man  sonder  noodsinne  [var.  sonder  zinnen  of  noot], 
diet  jaer  en  dach  liet  lijden  sonder  mansoip  te 
doene,  en  tyts  meer,  en  hi  storTe,..  Leenrecki 
Tan  1528  fol.  5;  C.  leenhof  Bureht  v.  Brugge  a. 
Yii.  lU  Sohayes,  GenUcke  ooOaüe  192.  818.  819; 
Fr.  de  Potter,  OetU  III  509;  C.  v,  Aalst  blz.  808: 
nootzinnen. 

2)  Behoeften^  noodzakelijkheden  ^  nooddruft^  fr. 
hesoins^  néceMsiUe.  \\  Midts  dat  hij  [nl.  onse  harde 
geduchte  heere] ,  om  der  reyze  wUle  van  Utrecht , 
en  anderen  zynen  grooten  nootsinnen,  in  persene 
alnoch  daerwaert  [nl.  om  de  „heydene  Turcken^'te 
gaan  bcTechten]  niet  en  heeft  moghen  trecken. 
Siadsrek,  Oeni  U54-1456  (Huyttens,  Corpor.  109). 
Huutghedaen  alleenlic  *t  paeyement  Tan  Kerssa?onde 
nn  eerstcommende ,  d'welcke  ie,  orerlanc,  omme 
sonderlynghe  nootzinne  my  aengaende,  bewijst  e& 
Terzekert  hebbe.  Schatbs,  CoUaHe  9.  En  en 
sollen  zulke  personen  nemmermeer  eenich  goet 
moghen  yerooopen  oft  belasten  Tan  dies  z\j  dbaer- 
inne  bracht  hebben  of  Tercrighen  zullen ,  tenware 
by  oonsente . . ,  daertoe  betooghende  dat  noodtzinne 
ware  Tan  huerlieder  lichame.  Fbaitb  db  Pot- 
TXB,  Second  eórt,  148  (1487,  gatihmt  der  tijk- 
wevers )» 

NOOTTROOST  (Noetroest),  zn.  m.  Yan  dieren. 
Voedsel,  fr.  nourrUure,  \\  Dat  dye  Yrouwe  Toers. 
en  dat  conTcnt  sculdich  is  op  dat  Toers.  goet  te 
houden  alsoe  Teel  Terren  eü  beeren ,  op  dat  hoy  en 
eyene,  als  daer  die  beesten  der  Yryheyt  Tan  Monte- 
naken  hunnen  noetroest  aen  nemen  en  hebben 
moegen,  alsoe  dat  beheert.  Ksmfbvbsbs,  Moniena- 
uw»  I  57  (1584). 

NOOTWEER  (Noetwere,  nootweere),  zn.  Nood- 
f0Mr,  telf^terdedtgimg ,  fr.  dêfense  férvée  on  ISgUime, 
dêfense  de  eoi-méme.  Kil.  Noodwere.  Neeessaria 
defemio.  \\  Qmcnmque  aZt^w,  se  defendenie,  i.  e. 
noetwere  feeerit,  nisi  cum  eanipeHo  se  defenderii, 
liber  erii  a  forefacto,  K.  o.  Vewme  1240.  lAcUumf 
erit  eniUbet  pro  noot-weere  corpus  suwm  defendere 
time  omni  forefaeto.  Keure  Land  v.  Waas  1  juni 
1241.  Ei  Ueitum  est  unicuigne,  pro  noetwere,  cor^ 
pus  suum  defendere  infra  domum  suam.  K,  o.  ter 
JPiete  1265.  Yan  noetwere  omme  lyf.  En  so  wie 
80  noetwere  doet  om  syn  lyf  te  besoermene, . .  die 
noetwere  es  hem  sculdich  te  stane  in  staden.  C 
«.  Gfentj  Qr.  eh.  o.  1297  a.  45.  En  passim. 

NOPEN,  bw.  In  Tersohillige  beteekenissen.  1) 
In  rechten  vervolgen,  aanspreken ,  fr.  acHonner, 
attraire  en  jusiice,  \\  Als  dusdaneghe  zaken  ghe- 
beuren,   en  een   yan  dusdaneghen  üioteurs  aldus 


ghenoopt  eü  aenghesprokén  wort  te  wette  Toor 
de  gheheele  beternesse.  C.  v.  Aalst.  486. 

2)  Panden  nopen.  Die  aanslaan,  in  beslag 
nemen,  fr.  saisir  des  gages.  ||  Soo  wie  pandinghe 
doet  doen  up  iemende,  daer  men  panden  noopt, 
dat  hi  Toort  zal  ghaen  naer  de  coustume ...  O. 
kleine  steden  e.  VL  II  608,  JSeeloo. 

8)  Aangaan,  raken ,  fr.  toucher  f  eoncemer.  Kil. 
Nopen.  Tangere,  ||  SooTerre  alst  de  huyseo  oft 
party  e  Tan  dien  angaet,  en  binnen  acht  daghen 
sooTerre  alst  gront  ofte  erve  noopt.  C.  v.  Broeeik- 
burg  Y  25.  Noopt  de  daghinghe  lichamen  Tan 
Wetten ,  den  bailliu  en  mannen  sullen  hebben . . . 
C  V.  Cassel  a.  201.  Nopende  de  particuliere  per- 
soenen a.  204.  Sonder  eenichseins  tstic  te  nopene. 
Belg.  mus.  II  800. 

4)  Aanhalen,  hy-  of  inbrengen ,  aanvoeren,  fr. 
dUfyuer,  \\  Dat  de  rewaert  en  bailliu  Tan  Dixmude 
tanderen  tyden  TOor  ons  in  camere  kendden  dat 
zy  hand  ghesleghen  hadden  an  de  Torseide  Ter- 
sterTcnesse,  als  stragiers  goed,  en  zeiden  dat  de 
Toorseide  Kateline  bastaerde  was,  zonder  der  ten 
tyden  eenighe  andre  redene  of  waeromme  te  no- 
pene.   C   kleine  steden   e.    VI.    II  887   Dixmude, 

5)  Melden j  vermelden,  gewagen  van,  fr.  men- 
üonner.  \\  In  deerste  ordinanche  Tooren  ghenoopt. 
O.  V.  Gent  II  47  (1451).  Yan  al  dat  TOoren  Ter- 
claert  en  ghenoopt  es.  Schatbs,  CoUatie  21.  Zo 
boTen  ghenoopt  staet.  98  94.  By  den  ghebreke 
Yooren  ghenoopt.  95.  De  priTÜegien  by  den  claghers 
ghenoopt.  Eb.  db  Pottbb,  Second  cart.  140.  De 
redenen  begrepen  in  de  Toom.  ghenoopte  andwoordde. 
141.  Het  [nl.  het  kamprecht]  comt  in  Ylaenderen 
lettel  te  doene,  daeromm'e  willict  cort  en  oyer 
laten  Uden;  doch  moet  er  wat  af  ghenoopt  zyn. 
Leenr.  v.  1528  fol.  20.  —  Wat  niet  hierin  genoopt 
en  es,  plocken  d'aeldinge  en  de  wedewe  Tan  dén 
leene.  32. 

6)  Opmerken,  fr.  observer.  ||  Ten  ghuenen  daer 
myn  gheduchte  heere  heeft  doen  nopen  dat  de 
kuere  niet  gheghcTen  en  es  in  presentie  Tan  den 
commissarissen,..  Schatbs,  OMUie.  19. 

7)  Verzoeken,  fr.  inviter,  ||  Alse  ooemans  in 
cameren  comen  daer  de  lakenne  staen,  dat  niemen 
op  ne  sta  no  ne  toeghe,  no  ne  noede  [hoede?] 
sine  lakenne,  de  coeman  en  nope  se  Ofte  beghere 
se  te  siene.  Aud,  meng.  I  859. 

NOPMANS,  zn.  mT.  ||  BcTolen  egeene  waeren, 
als  yser,  stael,  coolen,  etc.  Toerby  Buermonde 
te  laten  afyaren,  tenzy  by  de  nopmans  oft  schip- 
luyden  eerst  suffisante  borge  gestelt  zy.  Byjksatch. 
Pap.  d'état  et  audienee,  liasse  n®  198  (1580) 
(Onypers  Tan  YelthoTen). 

NOTARIS  of  Tabellioen,  zn.  Zie  OTer  de  nota- 
rissen en  het  notariaat  de  Inleiding  Tan  den  heer 
L.  Galesloot  op  Inventaire  du  notariat  géniral  de 
Brabant,  BruxeUes.  ||  G-hy  sult  weten  dat  idleen 
die  pauws  en  de  keyser,  en  elck  bysunder,  mogen 
maken  notaryse  oft  tabellioene,  eü  niemant  anders. . . 
Het  wort  by  den  pauvrs  en  den  keyser  wel  geoir- 
loft  ennigen  by  priTilegien  notaryse  te  mogen  creëren 
oft  maken,  als  zyn  dese:  comités  palatini,  heeren 
Tan  der  nyethogen  (.').  Y.  v.  Tav.  68. 

NOTE,  Noote,  zn.  t.  Vruchten,  vddvruehten, 
fr.  fruUs,  fruUs  de  la  lerre.  j|  DeseWe  pachters 
Termoffhen  ten  expireren  Tan  haeren  pacht  Tan 
gheiycke  hofsteden,  daerin  te  biyTen  woonen  tot 
half  maerte  daemaer,  eü  de  gerseryen  bg  haer- 
lieder  beesten  te  doen  afdryven,  sonder  nochtans 
eenighe  noote  te  mogen  trecken  Tan  de  saylanden 
en  hommelhoren  naer  de  ghoTallen  Baefmisse,  in 

81 


242 


NOT. 


NUW. 


prejudicie  Tan  den  aencommenden  pachter.  O.  v, 
PoperingeB  vi  8.  It  O,  v,  Veurne  zxxiii  5;  db 
Pb.  en  Bb.  IX,  De  JPinie  11;  C.  leenhof  Burcht 
o.  Brugge  XY.  Alsoo  dat  er  niet  soo  redelyok  is 
als  dat  den  Isndtsman,  ontrent  de  bj  hem  gesup- 
porteerde  onkosten  t'synen  afscheede  geïndemni- 
seert  worde,   ten  minsten  naer  proportie  yan  het- 

Ssne  hj  in  de  landen  komt  te  laeten,  en  hetweloke 
en  aenkomenden  pachter  aenyeerdende ,  eene  ef- 
fectiye  baete  Toor  nem  te  considereren  doet,  als 
daemyt  de  noten  ofte  ymchten  suilende  genieten: 
Soo  is  't  dat..  PI.  o.  Vh  X  611  (28  juni  1768, 
Inleiding).  Zie  ook  Besabddb. 

KOTEN,  NooTEir,  bw.  Een  veld.  Ket ,^benoien*\ 
„bedreven"  f  b^HJUwen^  beploegen^  fr.  oultiverf  explou- 
ter  {un  ehamp),  NoteiL  en  ploteiL  (een  land). 
Met  öeboufpen  en  er  de  vruchten  van  inzamelen ,  fr. 
eultiver  un  ehamp  et  en  rSoolter  let  fruit  e.  \\  Ware 
oeo  dat  zake  enich  man  ware  portre  jof  clerct, 
jof  buten  Amboohte  wonende,  soe  zal  niet  moeghen 
innen  up  sine  tzensers  jof  op  denghoenen  die  dat 
land  noot  jof  ploot,  jof  op  hare  goet,  soe  waer 
dat  ment  yind  binnen  Bruch-Ambocht.  Cabton, 
Blankenb.  66,  Oork.  2  mei  1282.  Houdende, 
notende  en  plotende,  ghebrukende  gheliio  haren 
properen  erye,  sonder  eenech  rastoer  ocht  eeneghe 
rekenninghe  nemmermeer  yemenne  namaels  daeraf 
te  doene.  Qodsh.  Brussel  H  276,  Schepenbr,  v. 
Meerheke  1362.  En  in  dien  {sus)  geyalle  die  yoirs. 
infarmerie  jairlijczs  yan  deser  renten  nijet  betaelt 
en  wordde,  dat  alsdan  die  ghene  die  last  sal 
hebben  yan  der  infirmerien  weghen,  sullen  moghen 
huer  handen  slaen  aen  de  yoirs.  panden,  en  die 
met  rechte  houwen  [nl,  houden],  nooten,  plooten, 
Tromen  en  ontyroomen,  na  oostume  en  usancie 
yan  den  yoirs.  hoye,  tot  aen  der  tijd  toe  dat  men 
affgedragen  sal  hebben  alle  het  achterstel,  metten 
oosten  dairomme  gedaen  en  geleden.  Ihid.  H  282 
fol.  27,  Latenhrief  o.  Wambeke  1633.  Die  yan 
eenighe  landen  scheeden  die  sy  ghenoot  hebben, 
syn  gehouden  metten  ghonen  die  se  daemaer  be- 
dr^jyen  en  nooten  willen,  te  oommen  bij  den  co- 
ninckstayel,  elck  in  synen  hoeck,  om  aldaer  effen 
te  stellen  hoeyele  eü  hoedanighe  landen  elck  yan 
hemlieden  possesseert,  eü  by  gebreke  yan  dien, 
worden  sulcke  persoenen  ghepoint  op  alle  de 
landen  die  sy,  ter  laetster  yoorgaende  settinghe 
nooteden.  O,  v.  Mondsohote,  yiii  3.  So  wysden 
tscepenen,  dat  de  yoomoemde  Pater,.,  denselyen 
ffront  yan  der  eryen, . .  terstont  sal  hebben  in 
handen  en   de  ghebruycsamicheyt  daeraf,   noten, 

E  loten,  berghen,  dalen,  yromen,  ontyromen,  en 
auden  gheUjo  des  yorseits  cloesters  anderen  pro- 
peren goede.  ViCTOB  Vav  sbb  Haeghbit,  ten 
WaUe  214  (1491);  it,  29.  33.  tVoorstel  yan  den 
heesschere  bleken  synde  alsoot  behoort,  sal  tleen 
of  den  grondt  ghewyst  syn  in  den  handen  yan 
denselyen  heesschere,  omme  die  te  notene  en 
piotene  tsynder  rechter  note,  sonder  woesteren 
ofte  sillieren.  C  kast,  Iperen^  o.  243.  liaet  hy 
[iiZ.  de  leenman]  hem  contumaceren  ten  derden 
yeerthiennaohtdaghen,  sal  tselye  leen  ghewyst 
syn  in  den  hanaen  yan  den  heere,  omme  dat  te 
notene  en  piotene  tsinen  proffijte,  sonder  silleren 
oft  woesteren.  lU  c.  219.  En  tleen  ghewesen  in 
handen  yan  den  heere,  omme  't  selye  te  noten 
en   ploten,   die  de  yruchten  naer  rate  yan  tyde 


sal  heffen  en  trecken  tsynen  proffijote.  O.  leenkof 
V.  Denderm,  x  3.  6.  Item,  C,  kast.  Iperen  c.  218. 
86;  de  Ylaminck,  Zw,  173;  Van  de  Velde,  Anno- 
tations  100;  Sohayes,  Collatie  262;  de  Potter, 
Second  eart.  28;  C,  v.  Belle  lY  4;  C.  v.  Pope- 
ringen  XTiii  20;  C.  V,  Oostende  T  3;  Co.  Veume 
XLYii  4;  enz.   Zie  ook  Yboheit  en  Oktyboicek. 

NOTINGEN  (Noe— ),  zn.  my.  Zooals  Note. 
II  Item,  alle  cathelën,  bladinghen,  noetinghen 
wint  men  aff  binnen  diie  yierthien  nachten.  Box- 
HOBBK,  Kegs.  stat,  a.  41. 

NOU,  Nouw,  bn.  Ifieuwt  tt,  nouveau.  Kil. 
Nouw.  hol.  j.  nieuw.  Novus,  Nu,  nouw.  hol, 
septent.  j.  nieuw.  Noyus.  ||  Totter  nouwer  cappen 
op  den  nouwen  toren  dy  wy  hebben  doen  maken. 
(Ook  nieuw,  Aen  den  nieuwen  toren  int  Dalem). 
Van  den  nouwen  muere  dy  staet  aen  'tnouwere. 
GooYABBTS,  Motel  de  vUle  Léau  8.  9  (1484— 
1416). 

NOU,  byw.  Nu,  fr.  a  présent.  Kil.  Nouw.  j. 
nu.  Nunc,  ||  Philips  yan  Vianen,  heere  yan  Bumste, 
allen  denghenen  die  nou  zyn . .  —  nou  en  immer- 
meer. KuYL,  Moboken  233  (1313). 

Nuohterens  monts,  byw.  uitdr.  Nuchter 
(t^de),  fr.  étant  è  jeun,  ||  Dat  yan  nu  yoirdan 
zulke  contracten  en  ooopmanschapen,  ghebuerende 
in  tayernen  ofte  in  dronkenschap,  ghehouden 
werden  yoir  nul  eü.negheen,  tenzg  dat  de  con- 
tractanten binnen  derden  dage,  nuchterens  monds, 
ratifiëren  en  confirméren  dezelye  contracten  ofte 
ooopmanschapen.  O.  kast.  Iperen  o.  3. 

NUT8CHAP,  zn.  Nut,  fr.  utüUé.  Kil  Nut- 
sohap.  vet.  hoU.  sicatnb.  ütUitas.  \\  Omme  elo 
nutscepe  van  onsen  hues.  Oork.  apr.  1280.  Dat  si 
moghen  setten  eene  slachmolen  te  hare  nutschepen. 
Oork.  4  juni  1293.  Vort,  zo  ne  ghehorloyet  het 
niet  enich  ambochtslieden  te  yergadren  boyen 
hem  Yiï,  en  dit  omme  die  nutscepe  yan  haren 
ambochte.  C.  v,  Brugge  I  236  (1280).  Dat  wy,.. 
omme  goede  gunste,  die  wy  tot  hen  dragen,  en 
sunderlingen  nootscap,  oirbaer  en  profyt  ons  en 
onser  stsidt  yoirsc.,  alzulcke  gracie  gedaen  hebben 
en  doen  alse  hierna  bescreyen  staet.  Brab,  geesten 
II  737 ,  Thienen  1368.  Seryitute  reael  oft  prediael 
en  is  anders  niet  dan  eenderleye  [nl.  zeker]  recht 
aenhangende  den  erren  die  die  seryitute  heeft,  eft 
is  die  nutecap  derselyer  aensiende.  Y.  d.  Tay. 
50  y°.  En  pcasim. 

NUTTELIJCK,  bn.  Nuttig,  fr.  uÜU.  Kil.  Nut- 
tel  ie.  ütÜis,  II  Al  so  yele  alse  hem  nnttelije 
dertoe  dunken.  Dayid,  Mechden  463  (1302). 

NUTTELIJCKHEIT  (Nuttelecheit),  zn.  Jfirf, 
voordeel,  fr.  utüité,  avantage,  \\  Wi,  die  den 
orbor,  nuttelecheit  en  profflt  onser  yors.  stede 
yan  Tyelle  begheren.  Bentbrief  der  stad  Tid  18 
oct.  1329. 

NU  WELEN,  zn.  my.  *t  Zelfde  als  NnswELEir. 
Zeer  dun ,  doorgaans  opgerold  wqfeitje,  fr.  pdtisseris 
nnneCf  ordinairement  rmdSe  en  cilindre  creux  (?).  ||  Be- 
taelt,.. yan  ijm  niewelen,  dewelcke  men  Sincxen* 
daghe  wierp,  te  xx  se.  par.  tduust.  Betaelt... 
yan  xyo  ^  en  1  half  nuwelen ,  omme  te  werpene 
en  de  lieden  te  deelene.  Bembby  I  569;  n0 
*8schryyers  aant.  (2);  U.  lY  635.  636.  Men  moet 
gheene  nuwelen  draghen  daer  brude  zyn.  C.  HóM 
sUden  v.  VI.  I  224  {Ardenhuirg). 


OBO. 


OFF. 


243 


O. 


OBOOL,  zn.  Salvê  denier ^  fr.  óbciU,  demi-denier, 
La  Game  Ohole^  mciiU  dm  denier  Ummoi».  Munt 
van  Herstal,  fr.  monntne  d* Herstal.  Van  der 
Chys,  Leenen  7. 

OCH,  OECH)  yw.  Ook,  fr.  aussi;  hd.  aueh. 
II  Oech,  in  eenen  schepenbr.  v.  Lummen  30  juni 
1369.  II  Een  bonre  lanU  en  och  aoht  roeden  lants. — 
. . .  alsoe  dat  die  roers.  Magriete ,  aU  van  hoerre 
helicht  och  ghichte  yersoechte  . . .  Hof  v.  Nonne- 
Mielen  1421. 

OGHTE,  ocht,  Tw.  Qf,  fr.  ou,  \\  Dat  men  daer- 
mede  aal  copen  wjjn,  ochte  mede,  ochte  ander 
dingen.  Godsh.  Brussel  H  10,  zit  B.  Ochte  en 
tevens  ofte  in  eenen  sehepenhr,  o.  CapeUen^op'den- 
JSoseh  o.  1295.  Ih.  B  203  fol.  22.  Ombe  ghemein 
orloghe,  ochte  ombe  cheyachie.  Oork.  24  juni 
1297.  X  lib.  ochte  mier.  Oork.  10  aug.  1298. 
Ocht,  ochte,  och,  passim  in  *t Kewrboek  o.  Diest 
XY  E. . ,  zeer  zelden  „of." 

OEFENEN  (Oofenen),  bw.  1)  Zieke  Ueden. 
Die  verzorgen,  fr.  soufner.  EU.  Oef  f  enen.  Cólere. 
II  En  zonderlinghe,  dat  de  zieke  int  Toorseide 
eodshnus  com mende  wel  en  goedertierlike  ont- 
fanghen,  ghetraittiert  en  gheoufent  worden,  en 
hebben  haerlieder  noeddorst  en  tgoend  dat  hem- 
lieden behouft.  C.  V.  Bmgge  I(  484. 

2)  Vereèren^  aanbidden,  fr.  vénêrer,  adorer. 
II  Wij  oefenen  Di,  georujste,  en  bidden  Di  yan 
alle  onser  herten,  dattu  ona  wilste  toevoeghen  die 
Bcaren  der  heilighen  in  den  ewighen  leyen.  Oetij- 
denh.  ZY  E.  fol.  56. 

OECKEN,  bw.  Verhoogen,  fr.  réhausser.  Kil. 
Oecken.  vet,  j.  Termeerderen.  ||  Ghebenedyt  is 
die  Tracht  d\jn8  bukes,  scepper  en  heer  alre  din- 
gen, die  alle  dinc  gebenedyt  en  heilicht,  alle 
dinc  leyendich  maect  en  oecket,  Ihesus  Cristos. 
Hondert  merkinge  105. 

0EL8M0UT,  zn.  ||  Oelsmout,  een  tonne  IVi 
gr.  —  Een  last  zii  gr.    WatertoL  1550» 

OEN,  pers.  Tnw.  3(l«  pers.  enkeW.  Hem,  fr.  Ie. 
II  Die  ridders  namen  Ihesnm  en  leiden  oen  uutwert, 
en  hi  droech  hemseWen  sgn  cmce  en  ghinc  uut 
totter  stat  die  men  Calvarien  hiet.  En  daer  cruys- 
ten  si  oen.  Eü  twee  ander  scalke  aen  die  ene  side 
en  an  die  ander,  mer  in  die  middel  Ihesnm.  Qetij- 
denb.  ZY  E.  fol.  68  t«. 

OENSDACH.  Zie  Wobkbdach. 

OERTOEL,  zn.  ||  Item,  me  zal  oeryoel  en 
gherste  meten  en  leyeren  ghestreken.  Kb.  v.  Diest 
B  104. 

OERSLOP.  Zie  Oysbslof. 

OEBTE  (Hoerte),  zn.  Sene  soort  van  mest,  fr. 
sorte  de  fumier.  \\  Voort,  so  sal  de  pachter  up 
*t  Toors.  goed  te  Sceldeyelt  vinden  in  messe  en  in 
hoerten,  also  hiemaer  Tolcht:  Eerst  in  hoerten  en 
in  stroe,  den  ürgs  Yan  ziz  lib.  iiii  s.  par.  db 
Pb.  en  Bb.  AI  De  Pinte  11.  (1430).  voert  es 
Toerwaerde ,  dat  de  pachter  yan  sinen  meester 
ontfaen  sal,  ten  ancommene  yan  sinen  pachte, 
prijs  van  messe,  hoerten  eïi  thune.  Ih.  St.-Mar' 
tens-Laatkem  4  (1422).  Toert,  moet  de  Tors.  pach- 


ter laten  te  Me  je,  ten  afscheedene  Tan  sinen 
pachte,  int  hof  onder,  in  messe  en  in  oerten,  so 
Terre  dat  men  niet  messen  mach,  4Vi  bunder 
lants,  op  elc  bandre  zzzYi  Toeder  mes.  Jb,  Naga- 
reth  4  (1420).  En  dit  mes  en  de  oerten ,  die  de 
pachtre  np  thof  vant,  sal  hj  also  goet  laten  tsinen 
afsceedene.  als  hij  se  vont  tsinen  ancommene.  Ib, 
X  Astene  5  (1391). 

0E8EDRUP.  Zie  Oosbdbup. 

OESELLEN  (Oesiedrup).  Zie  Ylogbl. 

OESMOES,  zn.  ||  Een  last  tiii  gr.  Watertol 
1550.  Oesmoes,  een  tonne.  Hansthtol  1567. 

OESMONTIJSER,  zn.  ||  Ben  tonne  oeemont- 
yser  1  gr.  Watertol  1550. 

OESPOT,  zn.  Zie  Oosfot. 

OESTAL,  zn.  m.  Hoef  stal,  noodstai,  fr.  travaU. 
Kil.  Oestal.  vel.  sie.  j.  hoefrtal,  noodstaL  Sta- 
turnen.  \\  Janne  Tan  Optielt,  pmme  iiij  stile  toten 
oestalle,  en  omme  platen  dair  die  smisse  met 
Terplaet  was,  die  staen  int  Toirhof  opte  Borch, 
en  van  anderen  houte  dat  toten  Toirs.  oestalle 
georbert  was.  Reken.  d.  domeinen  te  Loven  1405/1406. 

OEVER  (HouTere),  zn.  m.  Deun,  dijk,  ft.digue. 
II  Item  mids  dat  de  nederste  Teste  altoos  leeote, 
zo  es  ghenomen  Tan  den  hoaie  dairaf  dat  eenen 
spey  ghemaect  was  in  de  Dendere,  en  dairmede 
ghepylt  den  cant  Tan  der  Testen  eïi  eenen  sterken 
houTore  de  peylen  te  hejdene  [heien]  den  bouTere 
te  Tollene,  met  eerden  sterc  te  stampene.  Stads- 
rek.  Ninove  1477. 

OFFICIE,  zn.  t.  Dienst,  bediening,  ambt,  fr. 
office,  fonetion.  \\  Die  officie  Tan  clercscappe  ofte 
secretargsscappe,  en  Tan  cnapen  onser  Toirs.  stadt, 
Tan  den  stekene  Tan  den  bijere,  Tan  den  herinck 
te  packene,  te  bemen  en  te  weerderen,  Tan  den 
laken,  beijde  wullen  en  lijnen  te  metene,  Tan 
den  Ijser  te  scrgTen,  Tan  den  zegelmeesterscap 
Tan  den  wallen  laken,  Tan  den  TOgele  te  weerde- 
ren eü  andere  gel\jcken.  Charter  v.  hertog  Philips 
voor  den  Bosch,  22  mei  1468.  Cart.  Busood. 
fol.  143  T<^  —  Op  die  pnncten  die  men  Toire 
officien  ofte  diensten  gehouden  heeft . .  {Besluit 
genomen  op  dat  Charter).  —  Staende  officie. 
Levenslange  bediening,  fr.  office  d  vie,  perpétuel. 
II  Een  man,  coepende  binnen  zynen  huwelike 
eeneghe  staende  officien,  die  bljTen  denzeWen 
persoen  Tolghende  tzynen  prouffijte.  C.  v.  Auden. 
I  374  a.  11.  —  Officie  dragen.  Bekleed  zi> 
met  een  ambt,  fr.  étre  revêtu  d'un  office.  \\  Alle 
d'andere,  ghedraghen  hebbende  de  Toorgenoemdé 
officien  [nl.  Tan  borgemeester,  schepen,  stadsrent- 
meester, deken  der  lakengilde  en  afgaende  raads- 
lieden] bliJTen  in  denselTen  wgden  raedt.  C.  v. 
Brussd  1606  a.  33. 

Hooge   officiers  van  Brabant,  fr.  offH- 

ders  supérieurs  du  Brabant:  De  drossaart  Yan 
Brabant,  de  meier  Tan  LoYen,  de  amman  Tan 
Brussel,  de  markgraaf  of  schout  Tan  *sHertogen- 
bosch,  de  baljuw  Tan  Waalsch  Brabant,  de  meier 
Tan  Thienen,  de  schout  Tan  Antwerpen  en  mark- 
graaf Tan  het  Land  Tan  Bijen.  —  Ondor-offioiorB, 


2A4 


OFF. 


OUD. 


fr.  ofJUA&f  imfSriêursi  Be  onderdiosMart,  de  tMshouten 
Tan  Peland,  Campeland,  Maasland,  Oosterw^k. 
(Deze  officiers  moesten  jaarlijks  eeoen  rooden  sper- 
wer geven  aan  den  hertog  of  a&n  zijnen  opperral- 
kenier,  op  den  dag  yan  sinte  Magdalena,  zooniet 
eenen  reaal  voor  eiken  sperwer).  Éékenk,  o.  Brcib» 
leg.  184  fol.  192.  193.  (1460). 

OFFIE,  en.  JÜM  deegkoêk,  fïr.  masse  de  pAte, 
(?),  Lat.  offa,  il  Beddiius...  in  Avel^hem . .  Item, 
II  offien,  et  quUihet  offie  est  1  panis  de  1  francard 
filf^ntf  ghebudelt.  Yav  Lokbbbk,  St-JHerre,  nr 
896  (1281). 

OKERIJy  zn.  BoomJnoeekerijf  fr.  pêpinière.  Kil.  O  e- 
cken.  vet.  j.  yermeerderen.  j|  Dat  alle  onse  onder- 
saten . . .  ghehoaden  sullen  wesen  over  te  bringhen . . . 
alle  winnende  oft  saeylande,  boomgaerden,  frujt- 
horen  en  andere  lande  oft  erfven,  ghebruyckt 
zijnde  tot  okereyen  oft  interijen,  hovinghen,  wijn- 
gaerden,  hoppelant»  en^.  JPl,  o.  Braè^  9  sept.  1569 
a.  6 ;  II  26. 

OCK£T»  zn.  o.  Zoosheid,  êlmoheid,  looxe  streek, 
fr.  ruse,  finesse.  Frank  Oramm.  Ookét,  SoMimmer 
Streich,  \\  Vort  binden  wi  ons . . .  gherechte  waer- 
scap  te  doene  jeghen  alle  liede,  zonder  henech 
oeket  ofte  eneghe  fallatie  dertoe  te  doene.  Oork. 
26  aug.  1274. 

OCQUOYS£N££R£N,  bw.  Berokkenen,  fr.oav- 
ser,  susciter.  \\  En  ware  dat  sake,  dat  yemen  de 
Torghenoemde  persdne . . . ,  omme  ocqaoysoon  van 
desen  besoeke,  hen  ofte  haren  oyre,  ofte  haren 
nacomelingen  ocquoyseneren ,  Teeden  ofte  eenioh 
onghel\jc  doen  wouden.  Piot,  BnqnAte  Brab.  1334, 
blz.  9.  Zie  ook  Abkobijtfek. 

0GQU0Y80EN  (Occoisoen,  ockesoen,  ocusoen, 
ocson,  ocsain,  occoyson,  ocsuun,  ochisoen),  zn. 
Frank.  GhammtUik  Okesoen  Oeleyenheit ,  Ver- 
ankusung.  1)  Qdegenheid,  oorzaak^  fr.  ocauion, 
oause.  II  En  doet  hiet  [nl,  beleedigt  hy  hem]  omme 
ocusoen  Tan  sinen  herscepdoeme . .  K.  v.  Brugge 
1281  a.  18;  ofir.  tekst  pour  Voquoison.  Bi  occoisoene 
Tan  den  Toerseiden  wateiganghe.  Oork,  13  juli 
1286.  Dat  wy  se  nemmeer  breken  en  selen,  nooh 
oozuyn  sneoken,  noch  doen  sueckene  te  breken. 
Ord,  op  de  munt,  juli  1291. 

2)  Voornemen ,  doelwit,  fr.  iniention,  hut.  La  Cume 
Occhoison.  Intentioni  A  mauvaise  oeehoison. 
II  Wert  tsake,  dat  ymant  den  anderen  in  sinen 
properen  huyse  met  argen  ocsune  suohte,  en  dyen. 
gesucht  nyet  en  quetste, . .  K.  v.  Diest  1228  a. 
9;  Lat.  tekst  mtUa  oeecuione.  Die  den  anderen 
worpt  in  arghe  ocsune,  saels  ghelden  iiy  st.  K. 
lakengüde  Diest,   Wolwerk  1333  a.  131. 

3)  Beletsel,  h.  empécAement.  ||  Oeht  ieman  Tan 
buten,  bi  kuenheit  enegen  portere  Tan  der  Tors. 
stat  hem  aenkeerde  te  Teronrechtene,  soe  sal  men 
hem  laten  weten  dat  hi,  sonder  enege  ocsuyn, 
te  LoTene  come  tot  den  rechten.  Privil,  Loven 
1233  a.  3;  Lat.  tekst  sine  ooeasionis  obstcteulo.  Of 
het  en  ware  dat  hg  redelic  occoyson  toochde 
den  Toors.  ghezwoomen.  db  Pottbb  en  Bboeck- 
AXBT,  Aalst  III  448,  K,  linnenwevers  1409. 
1609.  1634,  a.  11;  a.  10:  of  hij  en  toochde 
nootsaken. 

OLIE,  zn.  Zooals  thans,  fr.  huile.  Kil.  Olie. 
Oleum,  II  Een  Tat  oft  twee  pQpen  olyen,  ix  gr. 
Vis.  Olijen,  een  pgpe  iy  Vi  g^*  ^^^  tonne  ii  gr. 
Waterid  1660.  Olijen,  1  Tat,  ge«T.  zii  lib.  De 
pijpe  nae  adTenant.  Schatting  t.  1661. 

OLIFANT,  zn.  m.  Zooals  thans ,  fr^/^Aan^.  Kil. 
0 1  ef  a n t  /  elefant.  Mephas.  \\  Anno  1480 ,  was  t' Ant- 
werpen eenen  leTenden  olyjfant.  Piot,  Chron*  81. 


OLIVETTEN,  zn.  mT.  ||  OÜTetten  oft  oappen, 
een  pijpe,  ti  gr.  Watertol  1660.  OliTetten,  groote, 

I  pijpe    op    II   lib.  De   cleyne    1   lib.    S^^atümg 
Tan  1.^61. 

OLLOTE,  zn.  Oneenigheid,  fr.  brouiUerie,  die- 
eorde.  ||  Voert  eest  geordineert,  om  Treden  wille 
eü  om  oUoye  te  scauwene,  dat  Tan  nu  Tort  egeen 
man  die  in  knapenstaet  werckt  en  zijnen  meester 
dient,  ten  kner  nooh  te  raede  nooh  dade  komen 
noch  zyn  en  zal.  Piot,  Cart.  II  196  (1411);  iL 
227.  228.  194. 

OLM,  zn.  Molm,  vermolmdheid,  fr.  vermoulmre. 
KiL  Olm.  j.  molm.  Caries.  ||  Het  eTokenhout  sal 
men  meten  toI,  te  weten,  allen  het  hout  dat  Tier- 
kant  gesaeght  is,  sonder  rooden  of  witten  olm.  C. 
v,  Brussel,  Meten  van  het  hout  1644. 

OLMAGHTIO,  bn.  MoUnaehtig,  fr.  vermmiUu 
Kil.  Olmachtioh.  j.  molmaohtigh.  ||  Hetgene  dat 
olmaohtigh  is,  sal  men  niet  Toorder  meten  dan 
daer  het  hout  goedt  is ,  eü  de  reste ,  daer  *t  olmaoh- 
tigh is,  sal  men  afraeten  Toor  quaet  en  onloTerbaer 
goedt.  Ibidem, 

OLMERIJ,  zn.  o.  OUnboseh,  fr.  ormaie.  ||  Item, 
de  dreTe  loopende  Tan  de  pleyne  TOor  het  neerhal 
staende  ter  syde  nae  de  olmerQ . . .  Item,  de  olmerQe, 
aen  beyde  syden  Tan  de  Toors.  dreTe.  db  Pb.  en 
Bb.  X  Bachte-Maria-Leeme  24  (1699). 

OMBAREN.  Zie  Ontbbbbbf. 

OMBE,  Tz.  Om,  fr.  pour.  De  oude  Torm  ombe 
ging  al  Troeg  OTer  in  omme,  deze  in  het  hedend. 
om.  Wij  zullen  echter  de  samenstellinffen  met 
omme  in  de  hoofdwoorden  TerTangen  door  het 
eeuTOudige  om.  Nog  zullen  w|j  doen  opmerken, 
dat  om  in  de  oorkonden  hier  en  daar  Terkeerdeiyk 
in  de  plaats  komt  Tan  on,  als  in  ombejaert,  om&s> 
grepen,  en  Tan  ont,  als  in  ontbieden ,  ombijten.  ||  Dat 
selTO  lant . .  heft  hy  Boidine  Molenisere  wederge* 
goTen  terfleken  pachte,  ombe  i  mudde  tarwen  en 
ombe  II  capone  siars.  Schepenen  e.  Bochouta  1  mei 
1249.   Ombe  yii  halsters  roges  erfleke.   Oork.  11 

i'uli  1267.  Ombe  dat  dit  waer  was..,  darombe 
lebben  wi . . .  deae  letteren  ghezeghelt.  Oodsh.  Brus' 
sel  B  1463,  Schep.  v.  St.- Peetere- Leeuw  1296.  Sn 
ombe  dat  wy  willen  dat  men  dit  Tast  houde  emme^ 
meer . .  Brah.  Teesten  I  689  (6  Jan.  1298).  En 
passim  ziii  E.,  en  ook  Teel  later. 

OMBEGRIJP  (des  aardrijks),  zn.  o.  Omtrek, 
omvang  (der  aarde),  fr.  oUroonférenee  (de  la  terre). 

II  Hi  hcT^  ghoTest  dat  ombegr^p  des  eertrikes, 
dat  niet  en  sal  beweghet  werden.  Oetijdenb.  ZY  B. 
ps.  92 ,  flrmavit  orbem  terrae. 

OMBRENGEN,  bw.  Doorbrengen,  doordoen,  vtr- 
kwisten,  fr.  dissiper,  gaspillêr.  SÏil.  Ombren- 
gh  en  / Terquisten.  DUapidare,  prodigere.  \\  Jonghen, 
oook  boTen  de  Tgf  en  twintich  jaeren  komendei 
eü  haer  goedt  en  geldt  onnutteiyck  ombrenghende, . . 
C.  V.  Moll,   Weezen  a.  26;  a.  27  doorbrengen. 

OfiiDOECK,  zn.  m.  Nonnenborstsluier  of  hoe- 
zemdoék,  fr.  guimpe  (Kramers)  (?).  ||  Datter  geen 
Trouwenname  sal  gaen  opt  tstrate  met  1  caproene 
op  thooft  sonder  ommedouo.  BCbbtevs  en  I^bvb, 
II  689,  O.-L.-Vrouwenklooster  a.  18  (1346).  Dne 
pepla  diota  ommedoecke.  Inv.  ScUders,  Sehep.  t. 
Brussel  3  mei  1389.  Alle  hoeohtide  en  dobble  roeste 
sullen  sy  ghaen  ter  kercken  met  haren  ommedoncke 
spellende.  Aud.  meng.  II  38,  Beggnen  14(^9. 

OMDRAGEN,  bw.  Ronddragen  m  zekere bepaM 
richtingen,  fr.  promener  dans  certaines  directumi 
déterminSes.  Kil.  Omdraeghen.  Circumferrt. 
il  Dies  moet  een  gesworen  sergeant  oft  colfidragers 
altyt  (als   men   Tiersohare   honden  aal)    yerst  en 


GUIG. 


OWi. 


S4B 


^iTO^ren  (eer  men  de  Tienohaxe  binnen  m«cli)  omme- 
gh0dn£];)en  hebben  den  horen,  en  alomme  aen  de 
poerten  en  cruTsstreten  Tan  der  Boroht  gebUsen 
en  gecundicht  hebben  openbaerlick  eenenyeghelyo- 
Iten  dat  men  yierschare  houden  aal.  C  e.  Axiw. 
1646,  I  1. 

OMGAEN»  OW.  In  yersohillige  toepassingen.  1) 
Omgaen  met  een  ambacht,  eene  nerins. 
MatAldrijven  in,  ir,  faire  Ie  commtree  de,  \\  Wordt 
gheboden  wel  ei^presseiyck,  dat  alle  oooplieden  en 
^dere  persoenen  ommegaende  met  peerden , . . 
sullen  gehouden  syn,  yan  nu  voortaen,  die  yrlje 
peeidemerckt  van  Diest  te  komen  hanteren  en 
frequenteren.  Stapel  te  Diest,  O,  1  mrt.  1608.  Soo 
wat  frnytenier,  die  Tan  buyten  koomt  om  met 
fruyte  hem  te  generen  en  met  fruyte  te  ooopen 
binnen  der  stadt  Tan  Diest,  en  metten  ambacnte 
ommegaet,  sal  geTen  meetgelt,  gelijck  den  innege- 
setenen,  weder  hij  telt  of  meet.  ^adsarek,  Diettf 
Tak  18»  Fruitemereamiacht  (1681).  SooTerre  bj, 
geduerende  dleTen  Tan  haeren  man,  bij  sijne  wete 
met  eenighe  hanteringhe  ofte  coopmanschap  omme- 
gegaen  hadde.  C.  e.  Loven  xii  18.  Zie  ook  Gs- 
insBBir. 

2)  Omgaen  de  heerenleucke,  ook  gaen 
de  banluicke.  a)  Straetsehouwing  enz.  doen,  fr. 
faire  Vintpeeiian  des  ekemins,  etc,  \\  Alse  men  de 
banloke  ghaet,  dan  es  de  meyere  sculdech  deroTer 
te  zittene  en  mede  te  ghane  met  scepenen.  Vak 
LoKBBXK,  St,' Pierre  293  nr.  622,  Zacenderie  ziii 
E.  Dat  den  sohouteth  sjjnen  heerleuck  sal  houden 
en  daerop  ommegsen.  C.  e.  Sanlhoven,  E,  en  Br, 
1665  a.  81;  it.  88,  87.  Zie  ook  Banlüicxb  en 
LoKB.  Soowanneer  de  heer  Toor  de  tweede  reyse 
omgaet,  sullen  Terbeuren  het  dobbel.  C.  v.  Dewme 
1612  a.  408.  —  h)  Omgaen  TOor  de  maten  en 
gewichten,  fr.  faire  Vinspeetion  des  poids  et 
mesures,  ||  Dat..,  gestelt  s^jn  twee  keurmeesters, 
die  welcke  t*allen  tyde  en  stonden  mogen  omgaen, 
en  int  omgaen  Tan  dien  boTindende  eenighe  herber- 
giers gebreckelijck ,  dat  deselTe  Terbeuren  Tan  elcke 
pinte  eenen  ouden  schilt.  C,  v,  d.  Kiel  iii  17. 

8)  Omgaenter  bede.  Van  hniê  tof  hiM  gaam 
ledden  f  fr.  aller  mendier  de  porie  en  porte.  ||  Dat 
niemen  omme  en  ga  ter  bede  binnen  der  poort, 
uutgescheeden  der  kerken  eü  den  terminaryssen. 
DB  YlamikCk,   F>6.  40. 

4)  Omgaen  naer  de  clooke.  De  naohtronde 
doen,  fr.  faire  la  ronde  de  nuit.  Zie  Nachtgabit 

II  222. 

5)  Omgaen  in  een  ambacht.  Zi«  Gancb  I  442. 
OMOAENDEB,  sn.  In  een  ambacht.  BexteUiger, 

fr.  inepectemr.  Zie  Gabcx  I  442. 

OMGANGER  (Ommeganchghere) ,  sn.  m.  In  het 
baardscheerdersambacht  te  Gent.  Daar  kei  verboden 
was  uit  ie  gaen  scheren,  meenen  wij  door  dit  woord 
den  overtreder  van  het  verbod  ie  moeten  verstaan , 
fr.  eomme  il  étaii  dêfendm  d* aller  raser  en  viüe, 
nous  crayons  voir  dans  ce  mot  Ie  transgressewr  de 
cette  défense.  ||  Dat  de  beleeders  Tan  den  ambachte 
Tan  den  baerdemakers  eenen  ommeganchghere  up 
doen  leeden,  OTer  [nl.  TOor]  de  boete  Tan  in  lib. 
p.  —  In  Terband  te  brengen  met  het  2()e  art.  ||  Dat 
niement  clincken  en  ga  achter  straten ,  no  Traghen 
om  soeeren ,  no  dat  niement  gheene . . .  [Amt  ie 
eene  leemte"]  houde ,  no  ommegane  [?] ,  no  en  her- 
berghe,   bj  gheenen  engiene,  up  de  mesdaet  Tan 

III  lib.  par.  en ... .  es  al  sün  allam ;  en  dat  mach 
nemen  de  beleedre  Tan  den  ambachte  en  sün  ghe- 
swoorne,  waer  dat  hyt  beTindt.  Fbaks  db  Pottbb, 
Oeni  ïY  679.  677,  Be^l.  Barbier»  zit  B. 


OMGAKCl^  (OmmegMiok),  sn.  m.  In  ▼ecschil,- 
Uge  beteekenissen.  1)  Omtrek^  cmwmg^  fr.  cïrcoii- 
fSrence ,  circuit.  Kil.  O  m  g  a  n  c  k.  CirouUus ,  amhiiue. 
II  Soe  bid  ie  Di,  o  alre  goddienstige  here  Jhesu 
Griste,  alsoe  Du  mi,  OTermits  den  doopsel,  gerei- 
nicht  hcTee  Tan  den  erfsonden,  also  OTermits  Dinen 
duerbaren  bluede,  dat  huden  OTer  al  den  omme- 
gane der  aerden  wort  geoffert  en  ontfangen.  —  Ie 
aenbede  Dyn  Toirhoeft  en  al  den  ommegane  Dyns 
hoefts,  dat  mit  ontelliken  wonden  Tan  doome  gewont 
was.  Sondert  merkinge,  42,  43. 

2)  In  rechten.  Verloop  van  eenen  termijn ,  fr.  (en 
droit)  expiration  d^un  terme.  \\  Prescriptie  Tan  ix 
daigen  loopt  tegen  dengheenen  die  yemant  te  rechte 
betreckt  uuyte  persoone  Tan  eenen  dooden  Toir  den 
ommeganck  Tan  iz  daigen  nae  de  doot.  V.  d.  Tat. 
828  T«. 

3)  In  bestienaken.  a)  Straatschouwim; ,  fr,  inspeC' 
tion  OU  visite  des  chemine.  ||  Yoert,  heeft  se  {tU, 
de  abdis  v.  Vorst]  haren  ommegane  int  Vonnesse 
Tan  Uckele,  iiii  d.  parisise  tgat;  Toert  int  Tonnesse 
Tan  Aelst,  ii  st.  parisise  tgat.  A.  Waütbbb,  AnaH, 
313,  c.  1450.  Op  den  8  juny  1778,..  Tersueckt 
den  heer  Petrus  Louwet,  substituet  soholtet.., 
achterTolgens  het  gepubliceert  meijsgébot , . .  hetselve 
gewesen  te  Tisiteren  en  den  omganck  te  doen,  en 
te  Tisiteren  straeten,  beeken,  aertgaten,  eü  of  al 
t'geen  het  meysgebod  behelst  gerepareerd  en  in 
goeden  staet  gesteld  is.  Kbmpbkbbbs,  Mont endken 
II  260.  Zie  ook  Baklüiczb.  —  d)  In  andere  zaken. 
Onderzoek,  fr.  inepection.  ||  Ordonnerende  den  offi- 
ciers,., elck  in  tsjne,  ommeganck  en  Tisitatie  te 
doene, . .  tallen  tyden  dat  yan  noode  wesen  en 
hemlieden  goeddyncken  zal.  PI,  v.  VI.  17  dec.  1515; 
I  668.  Twee  keurmeesters,  die  de  voors.  pinten 
sullen  keuren  en  met  den  meyer  sullen  omgaen , . . 
eü  dat  sy  den  Toors.  omganck  sullen  doen  by  d'her- 
bergiers,..  C.  v,  d,  Kielf  2d«  Keure,  Van  maeten 
én  gewichten, 

4)  Ter  inxameling  van  eene  stedelijke  belasting  op 
de  wevers ,  fr.  Ummêe  pour  coUecter  wn  impót  munl- 
cipal  sur  les  iis'serands.  ||  Some  Tan  al  dat  dont- 
fanghers  hebben  Tan  zzi  ommegangen  dat  men 
ommeghing  elx  dicensdages  in  de  weke,  als  men 
waf,  of  1  andren  dagh,  Tan  eiken  ghetouwe  ii 
inghelschen  de  weke ,  daer  men  uppe  waf,  dat  cbmt 
LZii  lib.  Yin  SC.  iiii  d.  gr.  Maken  in  payemente 
lim  inie  zen  lib.  z  SC.  Stadsrek,  1325  (Huyttens, 
Corpor,  21).  —  In  andere  steden,  tooals,  o.a,,  te 
Brussel  en  te  Serenials,  om  slechts  deze  te  noemen, 
vinden  wij,  in  de  lakengilden,  eenen  jaarlifkschen 
„omgane'*  ten  voordede  van  den  knaap,  fr.  dane 
tTauires  villes,  telles  que,  entre  autree,  BruxeUee 
ei  Herentals,  pour  ne  nommer  que  ceües'ci,  il  y 
avait  annuellement,  dans  la  draperie,  une  coUecte 
au  proftt  du  volei,  \\  Item,  soe  sal  des  ambachts 
cnape  Toirseyt  jaeriycx  hebben  enen  omganc  int 
Toirseyde  ambacht,   en   dan   sal   hi   hebben,    Tan 

•eiken  ghetouwe  Tier  schellinghen  payement;  en 
daertoe  soe  mach  hi  kiesen  eiï  bidden  twee  goede 
cnapen  uut  den  ambachte  Toirseyt,  die  met  hem 
omgaen,  indien  dat  hi  wille.  Belg,  mus.  lY  76, 
Wolwevers  en  lakenverkoopers  ie  JEkrentals,  1380. 
Item,  dat  engheen  cnape,  die  der  Toldere  gheswo« 
ren  cnape  is,  ocht  namaels  syn  sal,  dat  hi  meer 
dan  enen  om^nc  hebben  sal,  en  die  omgano  sal 
syn  tusscen  Faeschen  en  Sinxen,  en  dat  hem  elo 
man  sal  ghcTen  alsoe  Tele  als  hi  wilt.  Begl,  lakeng,, 
Brussel  ziY  E.,  Van  den  volders,  fol.  17  t*.  a  9. 
Item ,  soe  wat  manne  die  uter  stat  ginghe  als  men 
omgano  gaTe  en  weder<^name  na  ^en  omgano  /  lii 


246 


OMG. 


OMC. 


moest  gheyen  zx  ■.,  half  der  galden,  half  den 
amhachte.  Ib.  Van  den  8topUrer8{})^  fol.  20  a.  19. 
—  Om^an^en  van  dezen  laatëten  aard  treft  men  ook 
aan  ten  voordeele  van  zekere  personen  ^  zooale  van 
eenen  kapelaan,  fr.  on  trouve  des  eoUeetes  du  même 
genre  au  proflt  de  certainee  pereonnee^  telles  que 
d^un  chapeUnn,  ||  Serst  sollen  [nl.  de  parochianen] 
den  capellaen  Toorsien  Tan  een  wooninghe  aen  de 
keroke  van  Wiendeke.  Item,  zullen  hem  geven, 
uit  de  proohie,  yoor  het  draeyen  Tan  de  horologie, 
dry  ponden  grooten  'sjaers;  item,  aUe  jaeren  eenen 
ommeganck  van  boter  en  graen.  db  !Pb.  en  Bb. 
YII  Soheldewindeke  SI  (1640). 

6)  Plechtige  proceesie  in  de  katholieke  kerk,  fr. 
prooession  soUenneUe  dane  Vêglite  catholique.  Kil. 
Omganok.  Supplicatio^  suppHieium.  vulgb proeeeno. 
Omganck/ kermiBomganck.  Pompa ,  pompa  eacra. 
II  Item,  IX  daghe  in  meye,  reet  Jan  Tan  Putte,  der 
stat  ocape,  de  prelate  te  Ghent  en  daer  omtrent 
in  Vlaenderen  bidden,  Tan  der  statweghen,  dat 
zy  hier  op  te  octaTe  Tan  Ghinxenen  comen  wouden 
ter  processien  en  omganehe,  die  men  hier  dan  doet 
metten  heylighen  Besnidenisse  ons  Heeren  Gods. 
MxBTEKS  en  Tobpb,  III  647,  Beken.  o.  1409—1410. 

6)  Als  synoniem  Tan  kermis ,  fr.  comme  synonyme 
de  kermesse.  \\  BehalTen  en  uijtgenomen  oock  dat, 
sekere  daghen ,  soo  in  de  jaermerct  als  ten  omgange 
oft  kermisse,  worden  gehouden  dat  eenfjegelijck 
alhier  Trij  mach  co9ien  en  gaen.  C.  v.  Lier  III  2. 

7)  Plechtige  wereldlijke^  meestal  historische  optocht 
(Ned.  wdb.  Omgang  ii  S)  );  onze  oudste  en  nieuwere^ 
Jaarboeken  vloeien  over  van  de  beschrijving  dezer 
burgerlijke  omgangen;  geen  steedje  of  het  mag  op 
de  oudheid  en  de  luisterlijkheid  zijner  omgangen 
roemen,  zoo  bijv.  de  stad  Jast,  fr.  sortie  solennelle 
et  liAque,  gSnéralement  historique,  ||  De  ommegang 
Tan  Lier  is  een  der  oudste  Tan  het  land.  B^eds 
in  het  jaar  1420  Tindt  men  aangeteekend  dat  het 
Bos  Beiaard  en  de  Vierheemskinderen  in  den  omme- 

fftng  gingen;  in  1469  werd  omtrent  de  Liersche 
ermis  een  Beus  gemaakt  „waar  zij  nacht  en  dag 
aan  wrachten".  Antoit  Bbbomünn,  Qesch.  d.  stad 
lAer  147;  de  schr ijver  gewaagt  verder  van  de  merk- 
waardige bijzonderheden  der  Liersche  omgangen 
Tan  1466,  1473,  1478,  1506,  1528,  en  inz.  van 
dien  van  1722,  blz.  353. 

OMGRAGHTEN,  bw.  Omgeven  met  eenen  gracht, 
fr.  entourer  d'un  fossê,  ||  Eu  nogh  vier  stuckskens 
landt,  ligghende  d*een  an  d'ander,  ommecant  \vl» 
omzet  met  kanten]  en  oromegracht.  db  Pb.  en  Bb. 
I  Mariakerke  22  (1598);  it.  42. 

OMGRAVEN,  bw.  Gelijk  Omgbachtek.  Zie  ook 
Gbaye  I  534.  II  Van  ghelijcken  is  oock  van  huy- 
sen  ofte  gronden  van  erfren,  soo  omgegraven  ofte 
omwatert  zQnde ,  dat  men  niet  bequaemelijck  daerin 
ofte  aen  en  can  gheraken ,  den  inganck  daeraf  oock 
ghesloten  zijnde.  Q.  v.  Loven  lY  31. 

OMGRIJPEN  (Omgrepen),  bw.  Bespringen^  be- 
stormen, fr.  assaiüir,  \\  Sy  ghinghen  ter  neester^ 
waert  met  machte ,  en  deden  lüle  de  boemen  vellen , 
het  oasteelkin  van  den  uutgoede  ommegrepen  eü 
afwerpen.  Jaf  v.  Dixhudb  47. 

OMHALEN  (Ommehalen),  bw.  In  de  rechtsple- 
ging. Bene  zaak  omhalen.  Die  nogmaals  opros' 
pen,  nadat  zij  tweemaal,  zonder  voortgang,  gediend 
heeft,  fr.  {dans  la  procédure)  rapporter  ou  rappeler 
une  cause,  après  qu^elle  a  seroi  deux  fois  sans 
avaneement,  \\  Item,  en  zo  wanneer  eeneghe  zake 
binnen  twee  ghenachten  of  dynghedaghen  achtereen 
nyet  voort  en  gaet  en  in  state  ghestelt  werdt,  zo 
en  zal  men  dezelve  ten  naervolghenden  ghenaohte 


nyet  schuldich  zyn  omme  te  halene  nooh  voort  te 
roupene ,  neroaer  zal  ghestelt  worden  ten  aysemente 
van  paityen;  en  als  men  danof  weder  voortgase 
begheert,  zal  men  die  ommehalen  en  partye  eeni 
daertoe  doen  insinueren.  C.  v.  Qent  TL  309  a.  26 
(1552).  Nemaer,  indien  den  heesscher  hem  presen- 
teert, in  persoone  ofte  by  procureur  over  hem,  soo 
wort  tsljnen  laste  ghegheven  deffaut,  hetwelck  om- 
ghehaelt  sal  syn  ten  naesten  wetdaghe.  C.  v.  Pope- 
ringen  xiY  15.  De  greffiers  en  sullen  geene  laecken 
mogen  omhaelen  ofts  voorroepen  ter  roUe , . .  tenzy 
partyen,  ofte  eene  van  hemlieden,  in  persoone  ofte 
procureur,  sulckz  expresselijok  waere  versoeckende. 
PI.  V.  VL  5  juU  1703  a.  205,  Begl.  Kortr^i, 
V  430. 

OMKANTEN,  bw.  Een  veld.  Het  omgeven  met 
kanten  of  „barmen",  fr.  entourer  {un  ehan^)  dé 
berges.  Zie  Omgbachtek. 

ÖMKEEREN  (Ommekeeren),  ow.  Sonder  om- 
keer 611.  (h>  staanden  voet,  onmiddellijk,  fr.  sur  Ie 
champ,  immediatement,  ||  Dat  partijen  elc  4e8  anden 
bedingde  scriftueren  selen  hoeren  lesen,  om  te 
weten  oft  dair  meer  inne  gescreven  staet  dan  dair 
bedingt  is,  en  dat  selen  partyen  sonder  omme- 
keeren en  onberaden  mogen  wederleggen.  Y.  D. 
Tav.  207  v«. 

OMCLEET  (Ommecleet),  zn.o.  Deksel,  dekkteei, 
fr.  couverture,  vêtement.  Kil.  Omkleed.  Amictms. 
II  En  als  een  ommecleet  saltu  sie  verwandelen,  eü 
si  sullen  werden  verwandelt.  Oetijdenh,  xv  £.  Snen 
ps.,  blz.  127  v^,  ps.  101  / 102;  Lat.  sicut  opertorium 
mutalis  eosf  Statenb,  als  een  oleet ...  als  een  gewset; 
Plantijn  1666  geiyc  een  cleedt . . .  gelijo  een  decsel- 
cleedt. 

OMGLEPPEN,  bw.,  onbep.  wljze  als  zn.  Omhd- 
zing,  omarming,  fr.  emhrassade,  accolade.  ||  Sich, 
voer  Di  soe  is  Dijn  alrelief«te  brudegom  gewond; 
nu  is  Hi  al  vol  eren,  Hi  begeert  di  om  te  helsen; 
hij  wil  di  geven  dat  alrezuetste  omdeppen,  want 
van  groter  minnen  hevet  Hi  sgn  zijde  open  gedaen. 
Hondert  merkinge  20.  v^. 

OMCOMEN  (Ommecomen,  ommecommen),  ow. 
In  yerschillige  beteekenissen.  1)  In  de  rechtsple- 
ging a)  Van  eenen  bepaalden  gerechtelijken  dig, 
van  eenen  rechterlijken  termijn.  Komen, verschenen, 
fr.  dans  la  procédure,  d\n  fourjuridique,  d^un  terme, 
venir,  échoir.  \\  De  saecke  vul  beleet  zijnde,  dienende 
omme  reprocheren,  den  heessohere  wert  schuldich 
ten  eersten  ommecommenden  ghenacht«  te  dienen. 
C.  V.  Broehburg,  rr  9.  De  vercoopiughe  ten  daghe 
ommecommende  voortgaende,  wert  dezelve  bode, 
up  den  voorgaenden  sallaris,  nooh  gehouden... 
C.  V.  Qent,  vii  5.  De  verstekinge  omkomende  \nl. 
de  drie  weken,  vergund  om  zijn  bew\js  en  enkwest 
te  doen,  op  straf  van  versteken,  vervallen  zijnde, 
en,  by  gevolg,  de  versteking  uitgesproken  zijnde] 
en  d'enquesie  niet  voldaen  zijnde,  zal  hem  nooh 
worden  geconsenteert  andere  dry  weken ...  Co. 
Auden.  Stijl  d.  Kamer  I  37.  De  ammans  zyn  ghe- 
houden  alle  tgoet  by  hemlieden  ghelicht  te  ver 
coopen  ten  eersten  marcktdaeghe  ommecommende. 
C.  V.  Broehburg  vi  13.  It.  Rembry  I  488;  C.  e. 
Aalst  blz.  500;  O.  o.  Belle  xxiii  15;  xxvi  5;  C, 
V,  Dendermonde  y  6;  C,  stad  Iperen  iii  5.  41.  49; 
IV  27.  47.  En  passim.  —  b)  Met  oproepen  eener  zaak 
ter  roüe  z^nde,  fr.  de  V appel  d^une  oause  étani  en 
róle.  II  Dat  den  procureur,  niet  comparerende  eer 
dat  syn  saken  omkomen ,  niet  profiteren  en  zal  TSQ 
syn  plaidoye.  O.  v.  Auden.  Stijl  d.  Kamer,  Tl  H* 

2)  Van  de  vierschaar.  Gehouden  worden,  fr.  (^ 
la  vierschare)  se  tenir,  Atre  tenue.  ||  Voor  buig- 


OML. 


OMS. 


247 


meesten  en  Bohepenen  van  deselye  twee  steden 
[tU.  Aalst  en  Geeraardsbergen]  is  men  ghecostumeert 
yierschaer  en  rolle  thaudene,  voor  de  reële  en  per- 
sonele zaecken  raeokende  d*insetenen  Tan  de  steden 
en  schependomme  y  die  ommecompt  Tan  achte  dae- 
ghen  t'acht  daeghen.  C.  v,  Aalttf  Stijl  d,  Vter- 
tehare»  a.  7. 

OMLANTSCH  (Ommelantsch ,  ommelands),  bn. 
Vit  eettê  nabwrige  landstreek  ^  fr.  d'une  eontrêe 
voiixne{}).  ||  Bat  nieman  gheenrehande  bier  yer- 
ooepen  mach . . .  dan  den  pot  om  ces  scellinge 
payements,  opt  bier  Terloren,  uutgesceden  Ingel- 
schen  hael,  Oestersbier,  en  ommelandsbier,  dat 
men  dat  dierder  Tercoepen  mach.  Belg,  mus.  Vil 
306 »  Stadsord,  Brussel  1360.  So  wie  die  Hoom  bur- 
gher bier  leide  bi  ommelantschen,  Terbuert  iii  lib. 
Kleine  steden  v.  VI.  I  229,  C  v.  Ardenburg, 

OMLEGGEN  (Ommeleggen) ,  bw.  Omringen  ^ 
omgeven  f  fr.  entourer.  Kil.  Omlegghen.  Circitm- 
ponere.  cingere.  ||  Men  zocht  hem  nochtans  zeere; 
want  de  commissarissen  en  vraechden  nauwelio  naer 
niemant  sd  zeere  als  naer  desen  breker;  en  zoude 
ooc  bespiet  en  ghevanghen  gheweest  hebben  Tan 
de  officiers  Tan  der  stadt,  by  loste  ommelegghende 
zijn  huus,  hadde  hg  de  wete  niet  ghecreghen. 
jftnj).  Van  dxb  Habghxk,  Ber.  tijden  III  2d6. 

OMLEIDE  (Oemleyde),  zn.  o.  Inbeslagneming^ 
fr.  saisiê.  Zie  Bxlsidbk,  bilsidikge,  bbtbbdxn, 
YOBTOBTBBDB,  YOBTSTBLLIKO.  ||  Eest  dat  die  be- 
sittere  dairaf  [nl.  Tan  het  Terpande  goed] ,  ten 
dage  Tan  genechte,  hem  niet  en  compt  Terantw er- 
den,  en  die  clegere,  mits  gebreke  Tan  betalingen, 
Toirt  recht  versueot»  so  procederen  die  meyer  en 
scepenen  op  die  goede  die  den  commer  sculdich 
sijn,  mit  sekeren  genechten,  totten  oemleyde  en 
leToringen ,  toewgsende  den  olegere  tot  sgnen  pande. 
Piot,  Cart,  II  295  (1460). 

OMLOOP  (Ommeloep),  zn.  m.  Galerij  in  een 
klooster^  fr,  galerie  dans  un  moncufère.  Kil.  Om- 
loop. Cirouitusj ..  {|  Int  eerste  es  hi  [n/. de  wasch- 
meester]  sculdech  te  coemene  in  de  laTenderie 
saterdaechs  ap  de  derde  weke,  en  es  sculdech  te 
heetene  heene  tine  waters,  en  die  te  zettene  in  den 
ommeloep.  Van  Lokbbbk,  81,- Pierre  y  Offices  a.  1 
(XIII  E.);  U.  6.  18. 

OMLOOPEN  (Ommeloopen),  ow.  1)  Van  het 
tot  opstand  gebrachte  Tolk.  De  stad  doorloopen  fr. 
(du  peuple  insurgé)  parcourir  la  vitte  en  tout  sens. 
II  Item,  Tan  Jans  dood  Tan  Exarde,  die  bleef 
Bente-Niclaus  up  tkerkof,  up  ten  nacht  doe  de 
weTers  ommeliepen.  Hutttbns,  Carpor.  23,  Stads- 
rek.  1325.  —  Men  leest  er  ook  Toor  „den  loop 
maken."  ||  In  den  tyt  Tan  den  donresdage  naohte 
dat  de  weTors  den  loep  maecten.  Ib,  Beken,  v, 
1332. 

2)  Van  bier.  Omslaan ^  guur  worden,  fr.  (de  la 
bière)  tourner,  devenir  aigre,  \\  Verklaring  des  OTer- 
dekens  en  der  dekens  Tan  *t  brouwersambacht  te 
LoTen,  21  meert  1681:  Dat  allen  die  bieren  binnen 
der  Toors.  stadt  gebrauwen  onder  die  brauwers,' 
dewelcke  comen  suer  te  worden  en  om  te  loopen, 
dat  die  selTe  suer  geworden  bieren,  bequam  sjjude 
om  asgn  te  worden,  ter  asgn  worden  geleyt;  welcke 
worden  affgescrcTen . . ;  geiyck  oock  die  ommege- 
loopen  bieren,  die  welcke  oyck  . . .  Stadsareh,  Diest, 
Tak  19. 

ÜMLOOPEB  (Ommelooper^,  zn.  KadastraaXboek, 
erJVegister,  fr.  terriër ,  registre  cadastral.  F.-H. 
d^Hoop,  La  Flandre  oriëntale  N».  87  en  107.  Zie 
ook  Lantboxok  II  139. 

OMMAKEN  (Ommemaken),  bw.  Eene  verorde- 


ning. Openbaren,  afkondigen ,  fr.  publier  (un  statuf), 
II  Pit  sijn  dge  statuten,  dye  welcke  der  stadt  Tan 
Sintruden  geordineert,  Torleent  en  omme  te  maken 
gegcTen  sgn,  bij  heeren  Johan  Tan  Arkel,  busscop 
tot  Luijck  etc.  Piot,  Cart.  II  1,  Keure  v.  Sint- 
Truiden  1366,  titel. 

OMMERMEER,  bijw.  a)  AUijd,  fr.  toujours, 
II  Te  drie  tyden  siars  als  men  ons  heren  sys  Tan 
Dyst  ghelt,  ommermeer  eü  ewelike  te  gheldene.. 
Oudste  sokepenbr.  e.  Diest,  12  mei  1306.  —  b)  Voor 
aUijd,  fr.  a  jamais,  \\  Item,  wat  samescoper  die 
anders  tuuohde  dan  die  waerheyt,  soude  ommer- 
meer sijn  ambacht  derren,  eü  ghelden  xxz  s.  Kb, 
lakeng.  Diest,  Wolwerk  1333  a.  92.  —  o)  Ooit  meer, 
in  't  vervolg,  fr.  plus  jamais,  dans  la  suite,  è 
Vavenir.  \\  In  den  iersten,  segghen  wi  en  pronon- 
cieren,  dat  goet  accort  en  yrienscap  si  tusscenden 
Tors.  partien,  eiï  bliTe  tot  eweleken  dagen,  sonder 
deen  den  anderen  ommermeer  te  Termanen  ofte 
Torwiten  enegerhande  saken  die  Toren  gesciet  syn. 
Sbbhok,  Couthereelj  8  febr.  1362. 

OMOEDELIJCK  (Omoedelicke) ,  byw.  Ootmoe- 
diglijk,  fr.  humblement.  Kil.  Oot/ootmoedigh  j. 
ood  /  oodmoedigh.  ||  Onse  goede  liede  Tan  den 
amboohte  Tan  der  wcTerije , . .  eiï  hebben  ons  ge- 
supliert  omoedelicke ,  dat  wg  hemlieden  gracie  doen 
zouden  willen...  Fbans  de  Pottbb,  Oent  VI 
433/4  (1372). 

OMRODEN  (Omroeden),  bw.  Ontginnen,  om- 
spitten, omdelven,  omploegen,  inz,boschland  en  beide, 
fr.  retoumer  en  béchant  ou  labourant,  p<Mrtic,  une 
terre  agant  été  boisêe  ou  une  brugère,  „déroder, 
essarter,''  défricher.  Theutonista  rayden,  uy traden, 
uyttrecken.  Eveliere,  eruere,  eradicare,  extirpare» 
Zie  Schuermans  Bodb.  ||  So  wat  man  binnen  onse 
waerande  eenighe  heyde,  bossche,  wildemisse  oft 
grachten  omroede,  oft  spette  met  spaden,  oft  andere 
ghewere,  Yoorder  dan  den  ploech  gaen  mach,.. 
Fl,  V,  Brab.  28  aug.  1515  a.  25;  III  499.  Zie  ook 
Gewbbl  I  512. 

OMSATEN  (Ommesaten,  ommezaeten,  omsetere), 
zn.  mT.  Omgezetenen,  omliggende  bewoners,  omge- 
landen,  fr.  habitants  d'alentour,  eiroonvoisins.  Kil. 
Omsaeten.  j.  omwoonders.  Circumhabitantes,  Zie 
Neder l.  wdb.  Omzatbb.  ||  En  dede  aldaer  eene 
warheide,  al  Tore  hen,  Tan  dien  brouke,  howe  et 
darmede  staen  sonde,  en  wies  et  wesen  soude,  en 
nammere  towe  doude  eü  domsaten ,  die  daraf  weten 
souden.  Oork.  25  juli  1275  (Van  Heelu  571).  En 
alle  de  Toorboden  die  men  te  Ghend  leghet,  bi 
den  bailliu  eü  bi  scepenen,  die  syn  sculdech  te 
legghene  de  ommesaten  Tan  der  poert  Tan  Ghend , 
binnen  den  Tiertien  nachten  nadien  dat  sy  binnen 
Ghend  gheleit  syn,  te  hondene  in  alsulker  manieren 
en  up  alsulke  boete  alse  sy  binnen  Ghend  gheleit 
syn;  enz.  O,  v.  Gent,  Gr,  ch.  1297  a.  130;  Tan 
Torboden  Tan  den  ommesaten,  des  bans  des  Jwri- 
dictions  circonvoisiites  Tertalen  de  uitgeTers.  Soe 
wie  Tan  den  omseteren  ennighe  poirtere  onrecht 
oft  ghewaut  dede . .  Oork,  hertog  v.  Brab.,  v.  den 
Bosch  12  jan.  1329  a.  3.  Sodat  wy,  manne  Tpr- 
noemt,  kenden  aldaer,  ter  steden  dach  hebbende. 
Hosten  met  sinen  Toeght,  ghebure,  houders,  omme- 
saten ,  en  alle  deghone  diere  af  mochten  weten  te 
sprekene  en  conscepe  deraf  sculdich  waren  te  seg- 
ghene.  Dibbicx  ,  Gends  charterb.  21 ,  oork,  29  juli 
1361.  Dat  argher  es,  dezelTe  pachters  en  lands- 
lieden gaén  alle  haere  ghebuerten  en  ommezaeten 
dcere,  Tan  huse  te  huse.,  en  gaederen  aldaer... 
alle  de  Tictuaille  die  ter  maerct  commen  soude. 
PL  V,  VI  8  mei  1515;  I  692.  De  ouderinghen  en 


218 


OMS. 


OAN. 


Ommesaten    yan    den    leenen.    Leenreohi  e.   1628 
fol.  8  v«. 

OMSETTEN,  bw.  Omkoopen^  ft.  corrompre.  \\  Die 
eenen  rechter  met  ghelde  omsedt  en  corrumpeert. 
PSBiniDEB  III  o.  19. 

OMSIËN  (Ommesien;,  wederk.  werkw.  Hem 
omsien.  OifUM»,  omkijken^  ft.  regcurder  auUmr  de 
«oi.  VgL  Schiller  u.  Lubben  nmmesèn:  umiéhn^ 
eirewnmoêre.  \\  He  begonde  sik  wide  umme  to  sén. 
—  II  Doen  de  minsche  daer  anequam  [nZ.  ane  dat 
eynde  des  yelts]  en  hem  ommesaoh,  doen  dochte 
hem  hi  were  aen  deen  eynde  der  werelt.  Aller 
Kersib.  29. 

0M8ITTERS,  m.  m.  Van  eenen  grond.  JPaal- 
genooien  y  ^reengenooten^\  aangrenxenden ,  naauigde- 
genen ^  ft,  {dCwne  terre)  voisint  Umiiropheê,  \\  Soo 
wie  palen  wille  tegben  zQnen  nabuere  oft  zijnen 
reghenoot', . .  dat  hg  aal  laeten  ghebieden  ter  kercken, 
met  een  sondaeghs  ghebode,  oawers  [«2.  ouderlin- 
gen] en  omsitters  te  komen  op  de  palinghe.  C  v» 
HerenidU  zi  1. 

OMSLACH  (Ommeslach),  zn.  m.  In  yerechillige 
beteekenissen.  1)  Omslaoh  van  den  payae. 
Omweg,  uitf>l%uiht^  tijdelingteh  middel  om  geenen 
vrede  te  maken,  fr.  prStexte,  biaie,  mogen  dêtoumé 
pour  ne  pas  faire  la  paix.  Kil.  Omslag  h.  j.  omwegh. 
FidM  flesnu.  \\  Als  de  Nieuwedach  commen  was,  en 
de  Inghelsche  yerandwoerden  zouden  van  den  payse 
te  hebbene  tusschen  de  twee  ooninghen,  sy  Tonden 
een  ommeslaoh  yan  den  payse,  segghende  dat  de 
hertoghe  Philips  Tan  Borgoeugen  en  moohte  gheenen 
paeys  maken  tusschen  hem  en  de  dalfyn  sonder 
tconsent  Tan  den  ooninc  Tan  Inghelant.  Jav  y. 
DixmiDB  dis. 

2)  Yan  eene  belasting.  Kei  wuietellen  wm  iedere 
aandeel  in  eene  belasting,  fr.  rSparüHon  (Tun  impót, 
eoiisaiion.  ||  Om  in  deze  bekostinge  de  quotisatie 
oft  omslag  te  konnen  doen  en  daerinne  te  obserreren 
de  justitie  distributief,  mede  oook  te  konnen  gissen 
wat  somme  ten  bunder  sal  moeten  worden  omge- 
slaegen ,  om  te  yerrangen  de  somme  die  daer . . . 
aal  noodig  wesen,..  0,-P,-B,  autr.  8  mrt.  1781  a. 
18;  IV  862. 

8)  Van  in  beslag  genomen  panden.  Toeto^nng  bij 
seAepenwmnis  om  openbaar  verkocht  te  worden  ^  fr. 
(de  gages  saisis)  adjudicaüon,  pctr  senienoe  d'échevins, 
ponr^  eire  vendus  pMiquemeni,  \\  De  pandingen  ge- 
schieden in  der  manieren:  dat  den  gerechtsboode, 
ten  Tersueke  Tan  den  crediteur ,  haalt  by  den  schul- 
denaar sooyeel  haastelyke  [haaffel\jke  ?]  goederen 
als  hem  dunkt  dat  genoeg  is  tot  verhaal  van  schuit 
en  costen.  — ^  Deselve  breneen  [ — de]  Toor  't  ge- 
rechte, den  crediteur  versoekt  omslag  van  deselve 
panden.  —  Welke  panden  omgeslagen  zynde,  den 
gerechtsboode  neemt  deseWe  in  syn  bewaar,..  C. 
gr.  Loon  II  849.  Seekheim  yi  4.  6.  6 ;  it.  blz.  629. 

OMSLAEN  (Omslaan),  bw.  Van  in  beslag  geno- 
mene  goederen.  Die  toewezen,  om  verkoehi  ie  worden, 
fr.  (de  biens  «otm)  les  adfnger  pour  Ure  vendus. 
II  Dat  men  binnen  drye  daegen  daema  sal  mogen 
panden  Toer  die  oncosten  en  die  met  recht  omslaen ; 
en  als  de  scholtet  naer  drye  daegen  gepandt  heeft, 
dat  die  penningen  en  vercoepinge  te  recht  is  en 
■yn  sal.  C.  gr.  Loon  I  f20;  it.  888.  Den  bode 
eenige  gereyde  goederen  geëxecuteert  hebbende, 
moet  deeelve  voor  het  geregt  brengen;  en  parthie 
gecondemneerde  bedaagen,  ten  eynde  de  goederen 
geretttelyk  te  komen  sien  omslaan.  —  Welken  vol- 
gende, den  triumplant  «TCrsoekt  alsulke  gereyde 
goederen  omgeslagen  te  wórden.  —  Daarop  de  ge- 
règtën  [nl.  de  rechters]  verklaren  den  omdlag  der 


eoederen ,  e&  deselve  te  veylen  om  datelyck  te  ver- 
koopen,  ..  C.  gr.  Loon.  II  422,  Seekheim  xxxTin 
9.  10.  11;  item,  blz.  424,  460. 

OMSTANDEN  (Omstaenden),  zn.  mv.  Omstandig' 
heden,  ft.  eirconsianoes.  Kil.  Om  stand.  ciretÊM- 
stanOa,  \\  Om  dondervraginge  wel  te  doen,  is  den 
schouteth . . .  gehouden  de  schepenen  over  te  leve- 
ren behoorlijcke  iniendit,  inhoudende  oort  verhaal 
van  de  feijten,  daermede  hg'  den  gevangene  wil. 
belasten,  mette  oircumstantien  oft  omstaenden  Ivar. 
omstanden]  en  aencleven  van  dyen.  C.  o.  Antw. 
oompil.  VII  iij  8.  Zie  Nederl.  wdb.  Okstaitd  n  3). 

OMSTELLEN  (Omme^),  onz.  en  bedr.  werkw. 
In  tweevoudige  beteekenis.  1)  Van  een  geschil. 
Sei  ter  beslissing  stellen  van  scheidsmannen,  (fr. 
(d*un  liiige)  Ie  soumeiire  è  la  décision  d'arbUres. 
II  En  wy  en  die  Wouter  en  mochten  niet  wel 
accorderen  met  hemlieden  van  die  zelve  vercoopin- 
ghe,  en  ten  bende,  wy,  efi  Wouter,  en  de  voor- 
seyde  scepenen,  en  tghemeente,  stellende  omme 
in  goede  mannen,  dats  te  wetene:  Wy,..  in.., 
en  ooc  tghemeente,  stellende  algheheèl  in  Philips 
voorschreven,  in  manieren,  zo  wat  wy  ordonneren 
of  doen  sullen, . .  Cv.  Brugge  I  201,  oork.  l  mei 
1276. 

2)  Veranderen  van  gevoelen  of  meening,  ft.  ehanger 
d'opinion  ou  de  seniiment.  ||  Veel  lieden  ghaf  ooo 
groot  wondere  hoe  de  lieden,  die  xxz  of  XL  jaren 
lanck  oft  meer,  de  sermoenen  in  onse  keeivken 
ghehoort  hadden,  zoe  aest  van  dese  ander  sermoe- 
nen ommeghestelt  worden;  want  vele  die  vier  ot 
vgf  reysen  hemlien  ghehoort  hadden,  't  was  met 
hemlien  ghedaen ,  zg  worden  gheheel  van  dien  zinne 
en  manniere.  Fxbd.  Vak  dbb  HABaHSK,  Ber.  t^den 

I  82. 

OMSTELLING   (Omme~),   zn.   Zie  Omblach. 

II  Men  sal  moeten  gebruyoken  desen  segel . . .  Tot 
het  eerste  bladt  van  alle  quohieren  van  onoosten, 
van  repartitien ,  van  boecken  van  pointinóen ,  quoti- 
satien  en  andere  ommestellingen  en  publicque  las- 
ten,. .  0.-P.-J9.  autr.  8  aug.  1708  a.  80,  31 ;  I  418. 
En  passim. 

OMTUICH  (Ommegetuge) ,  ook  BiroexKTinrcH, 
zn.  o.  JBen  voorwerp  van  de  toerusting  eens  buesehieters 
of  kolveniers,  fr.  un  óbjet  de  Véquipetnent  éTun 
arqu^usier.  \\  Item,  zullen  eic  van  hemlieden 
XTien  ghehauden  zyn  thebbene  binnen  zvnen  huuse 
een  ommeghetughe,  een  coleuvre  oft  busse,  een 
vierendeel  cruuts  en  een  half  pont  loots  gheghoten 
zynde , . .  Auden.  meng.  1 1 1 1.  Chdde  der  ooieuvrenien 
1618  a.  2;  it  a.  6.  Een  rugghentuych ,  een  busse 
een  vierendeel  cruyts ,  en  een  half  pont  loots  gbe- 
goten  z\jnde.  db  Pb.  en.  Bb.  Aalst  TLl  402,  Bus- 
schutters  1610  a.  1. 

ONABEL,  bn.  In  rechten.  Onbevoegd,  fr.  tMe- 
pdble.  Kil.  Onabel.  InhabiHs,  ineptus,  non  aptus. 
II  Niemandt,  wie  hi  zy,  gheesteiyck  ofte  weerlifek, 
dye  ontfaen  wille  leen,  en  mach  hem  niet  excuse- 
ren van  feaultevtschip  te  doene,  het  en  waie  dat 
hi  daertoe  onabel  waere,  gheiyck  als  zyn  onbejaerde 
kinderen,  dulle,  stomme  en  diergheiycke ;  oft  het 
ware  oock  de  beletten  hier  naervolghende . . . 
WiBLAKT,  I^eenrecht  v.  VI.  86.  It.  Reikenk.  «. 
Brab.  reg.  182  fol.  78  v». 

ONAGHTBAAB,  bn.  ITiet  aehOaar,  gemeen, 
laag,  fr.  non  estimable,  eommun,  vil.  Kil.  Onacht* 
ba  er,  vilis,  levis.  ||  AIsoo  wy  versteen,  datter 
eenighe,  van  famelooee  en  te  seer  onachtbaer  con- 
ditie, ghel^ck  vilders  van  peerden  en  dieighelieké, 
hun  d^helicz  vervoorderen  te  jaghen, . .  Pf.  e.  FL 
81  aug.  1618  a.  82;  II  899. 


ONA. 


ONB. 


249 


ONACHTSAEM  (Onachtsom) ,  bn.  1)  Geênêr 
achting  toaardj  vêraehielifk,  fr.  non  ettimcMe,  mépru 
gablê.  Zie  ook  het  Toorgaande.  ||  O,  alre  heren 
heerden  conino  alre  coningen,  hoe  si  Di  dus  onachtsom 
geworden  en  yerworpen!  Hondert  merkinpe  12  y^. 

2)  Onaohtsaem  s^n.  Van  de  wereldsche 
goederen.  Die  niet  ocMtf»,  fr.  (des  biens  iêrreêtres) 
ne  paë  leê  etümtr^  ne  pas  en  faire  du  eae.  \\  Wie 
op  desen  achsten  Telde  wilt  oomen,  die  moet  alle 
syna  lijfl\jc8  goet  ledich  werden,  ocht  hi  moet 
hebben  alsocht  h\js  niet  en  badde,  en  onachtsaem 
B'^n  Bonder  ane  nemen.  Pat  hem  meer  waer  een 
Tordemiase  te  Gode  dan  een  hinder niaae.  Diet  alaoe 
hebben,  die  moetent  wale  behouden  alaoe  ocht  aijt 
niet  en  aijn  minnende  noch  meynende  dan  Gods 
allene  en  niet  hem.   Aller  kersib,  61. 

ONAERDICH  (Onh— ),  b|}w.  In  de  lakenweyerQ. 
Volgens  J.  F.  Willems/*  t^en  den  aard  ofregtA**  (?>, 
fr.  {dame  la  draperie)  non  conforme  è  la  règle,  aux 
preteripHone.  \\  Dat  men  Toordan  gheene  lakene 
coirigieren  noch  snijden  en  zal  moghen  sonder 
alaghen,  tenzg  dat  zy  zo  quaed  eü  onhaerdich  Tallen, 
dat  zij  niet  waerdich  en  zijn  den  name  te  draghene 
▼an  Bragsohen  lakenen,  die  men  den  slach  niet 
gheyen  en  zal,  maer  die  snyden  in  drien. .  JT. 
lakeng,  Brugge ,  Vuiler  e,  55. 

ONBEDEGEN,  yerl.  deelw.  van  bedien  met  de 
ontkenning  on.  1)  Zonder  nakomeUngechap  ^  h.  aame 
postériiê.  \\  tGK)ed  van  den  bastaerd  startende 
onbedeffhen,  te  wetene  die  gheen  kind  of  kindere 
achter  hem  en  laet  van  zinen  lichame  ghedescendeert, 
noch  broeder  of  zustere , . .  Tolcht  in  suocessien  der 
moederliker  zyde.  C.  v,  Aalst  blz.  362  a.  15,  XT 
E.  —  Den  lesten  yan  de  iamillie,  onbedeghen  gestor^ 
Ten.  Auden,  meng.  I  436  (1677)  It.  Yan  de  Velde, 
Annotations  114.  228. 

2)  Van  de  tydsomstandigheden.  Beroerd  ^  fr.  {des 
eireonstanoes  du  temps)  troMSes.  \\  Item,  betaalt 
Andries  Van  der  Muelne,  Tan  dat  hj,  by  laste 
Tan  scepenen,  xi  maenden  tyts  tauweet  untghe- 
leaen  heeft  in  der  stadt  huus,  met  minen  heere 
den  capitain  ofte  sinen  stedehauder,  alle  aTonde; 
en  gheoccnpeert  ghesyn  heeft  al  desen  onbedeghen 
tyt,  in  Tele  diTersche  manieren,  yxi  daeghe  en 
Tii  nachte,  oyer  zyne  pyne  en  moyte,  xii  lib  par. 
Auden.  meng.   V  197  (1478). 

ONBEDWANCKELIJK  (O— lyc),bn.  Onbedwing- 
baar,  onbedwingelijk ,  fr.  non  eontraignable.  ||  Noch 
eesseert  de  Toorscr.  ezoussie  als  de  scnldenere 
absent  is,  en  den  rechte  onbedwacckelijc.  V.  d. 
Tat.  267  ▼<>. 

ONBEËRFELIJK,  bn.  Onroerend,  fr.  immehi^ 
Her,  II  Dat  ...  alle  testamenten  en  codicillen, 
hoedaenich  die  sgn,  sonder  proTisie  Tan  octroye, 
in  erffelijoken  en  onbeèrffelijcken  goeden,  hetsy 
leen  oft  ander  goeden,  Tan  onweerden  gehouden 
wordden.  O.  o.  Valkenburg,  V,  Dédaration  1612 
a.  16,  blz.  280.  —  Het  ontwerp  t.  28  mei  1570  a. 
91,  blz.  238  zegt,  in  een  genoegzaam  geiyUuidend 
aart:"  in  eri&icken  oft  onberuerlicke  goeden." 

ONBEGREPEN  (Om—),  bn.  1)  Onberispelijk, 
onbesproken,  tonder  tegenspraak,  ook  sekaddoos  en 
etraffeloos,  fr.  kréprochablement,  sans  reproeke, 
soms  coniradietion ,  aussi :  sans  préfudiee  et  impuné- 
ment.  \\  Elcx  jaers  Tan  den  Toirgenoeroden  twintich 
jaren  aea  duysentioh  pond,  te  tween  payementen , . . 
de  eene  helcht  te  Paesschen  naestcomende ,  en  de 
andere  helcht  te  sinte  Bamesse  daimaest  Tolgende, . . 
•n  altoea  Teertiennaoht  na  elck  payement  ombe- 
grepen  te  sgne  [eü.']  ongescaedt.  Brab.  Yeesien  I 
770,   Oork.  16  oct.   1326.   Eene  Lat.  oork.  in  *t 

n. 


Eijksareh.,  Mtij  0.-L.-Vromoenpêrk ,  doos  1  nr. 
20,  Tan  1291,  zegt  er  Toor:  sine  reprehenüone. 
—  Wel  es  te  Terstane,  dat  de  late,  die  dese  tot- 
seide  rente  sculdech  syn,  onbegrepen  sgn  Tan  scaden 
tote  dat  elkes  jaers  KersaTont  leden  es.  ds  Vla- 
mvCK,  Zwijveke,  149  (1350).  Een  weduwe  mach 
int  sterfhuys  Tan  beuren  man  blyren  sittende, 
ombegrepen ,  den  tyt  Tan  sesse  weken  lanck.  O.  v. 
Antw.  1646,  xiii  22.  Dat  alle  onse  geswoeren,  nu 
sijnde  en  namaels  wesende , . .  tallen  tyden'  als  sy 
ontboeden  soelen  woerden  Tan  onsen  bourgemeesteren 
en  scepenen ...  in  de  geswoeren  oft  scepenenoamero 
soelen  9]oegen  Try  spreken,  ombegrepen  Tan  yeman- 
den ,  en  hoere  opinie  geTen  nae  hoeren  besten  sinne 
en  Terstentenise.  JPriwU.  o.  Diest  23  mei  1477.  It. 
O.  V.  Lier  xy  50;  O.  v.  Sanikoven  1664  a.  90; 
1570  XI  6. 

2)  Van  eenen  doorgang.  Vrij,  onterUnderd, 
onbelemmerd,  fr.  (d*un  passage)  libre,  sans  empi* 
ehement,  sans  obstade.  \\  Die  yan  geenen  ridder^ 
stamme  oft  schilde  geboren  en  syn,  Tolcht  den 
outsten  sone,  Toor  syn  Toordeel,  een  huys,  daer 
hyt  kiest,  met  eenen  dake,..  en  eenen  deurganck 
ombegrepen.  C  o.  Sanihoven  1670,  xi  14. 

3)  Van  eene  lengtemaat,  of  geldsom.  —  a) 
Omtrent,  tonder  bepaling  van  de  juiste  maai  of 
som,  saleo  justo,  fr.  {d^une  mesure  de  longueur) 
enniron,  sans  désignation  de  la  juste  mesure  ou 
somme.  ||  Het  Terlenghen  Tan  de  groote  casseye 
Tan  Sonifin,  ter  lenghde  Tan  acht  honderd  roeden, 
de  maete  ombegrepen, . .  Mabtivbz  303  (1686). 
Al  t'saemen  jaereiyks  renderende  tot  scTcn  a  acht 
honderd  guldens  onbegrepen.  O.  P.-  B.  autr.  12 
noT.  1727;  IV  122.  —  b).  Op  too  of  xooveel  na, 
fr.  è  antant  prés.  ||  Den  a^^nden  pachter  zal 
mogen  legeen,  tot  een  Tolle  daeck,  te  weten, 
ontrent  aont  duymen  Tan  boTen,  in  't  midden 
ihien  duymen ,  en  twaelf  duymen  Tan  onder ,  alles 
eenen  duym  onbegrepen.  O.  v.  Auden.  2de  d.  499 
a.  28  (1767). 

ONBEGRUPELIJCE  (OmbegripeUc) ,  byw. 
Geiyk  OKBBGBBFSK  1).  Kil.  Oubegrypeiyck. 
Irreprekensihilis.  ||  Voert,  moghen  si.  Daniel  eü 
Katheline  Toergh .,  ghelden  ombegripelic  die  XL 
s.  Toers.  tote  den  naesten  Dertiendaghe  nae  den 
Kersdach  ierstcomende.  —  Ware  dat  zake,  dat  si, 
Daniel  en  ICatheline  Toers.,  niet  en  gouden  die  XL 
s.  emmer  telken  KerssaTonde,  ochte  ombegripelec 
ten  naesten  Dertiendaghe  daemae  ierstcomende,  en 
alsoe  dat  deen  cheyna  den  anderen  herhaelde,  soe 
mach . . .  Charterb.  Beg^hqf  te  Brussel  foL  184 
T«  (1331). 

0NBEHAN8T,  bn.  Oeen  ded  makend  van  eene 
hamse  of  verbond  wegens  het  issuerecht  en  de  poorterij , 
fr.  ne  faisant  pas  portie  d'une  kanse  ou  aüianee 
par  rapport  om  drcit  d'issue  et  au  droit  de  bour- 
geoisie. Zie  Hakbb  2)  I  668.  ||  Vremde  persoonen 
onbehanst,  en  nochtans  elders  Tryheyt  Tan  poor- 
terye  hebbende  in  Vlaendren ,  OTerlydende  binnen 
deser  stede  en  caaselrye,  haerlleder  hoyrs  eiï  ael- 
dinghen,  oock  vremde  en  gheen  keurbroeders  synde, 
en  zyn  niet  achuldich  eenich  recht  Tan  yssnwe 
te  betaelen  Tan  den  goede  dat  sy  deelen  binnen 
dezelye  stede  en  casselrye.  C.  v.  Veurne  xxxi  6. 

ONBEHEERT,  bn.  Van  roerende  goederen.  Die 
geen  keer  (ƒ  meester  kebben,  of  waarvan  de  keer  of 
meester  onbekend  is,  als  uit  de  tee  aandrijvende 
goederen  {Nederl.  Wdh.  Oitbxhbebp),  fr.  {de  biens 
moibiliers)  qui  n'ont  pas  de  propriitaire  ou  dont  Ie 
maitre  est  ineonnu,  tds  que  des  ipaves  maritimes. 
Zie  ook  BsHXBT.  ||  Oock  es  haer  medecompeterende, 

82 


250 


ONB. 


ONB. 


alle  geheel  landt  en  heerlicheyt  van  Beyeren  deure 
d*ezemptie  van  de  contributie  van  thondebroot, 
trecht  Tan  de  vrye  maelerye,  van  beste  hoofden, 
oonfiscatien,  tol,  vond,  bastaerde  — ,  onbeheerde 
en  onbehoorde  goederen , . .  de  Pb.  en  Bb.  XXIII 
Bevereu  64;  U,  XXY  Kalloo  20. 

ONBEHENDELIJCK  (O— lyc),  bijw.  Onbeken- 
di^t  — ^^)  fr*  maladroitement.  Kil.  Onbehandigh. 
InkabUU.  ||  Dat  zij  den  inyentarys  onbehendelijc 
en  onTèrstandelijc  gemaict  hebben.  Y.  d.  Tay.  32S. 

ONBEHOEDËLIJCK  (O-lijc),  b\jw.  Op  eene 
onAehoedzame  t  onvooreiehüffe  wijze  ^  fr.  d'une  maniere 
iMOoneidérée,  itnpntdente,  ||  Dander  waren  al  ghe- 
Taen  als  si  onbehoedelgc  vloten  onder  weghen. 
Aller  kerttb,  8. 

ONBEHOEDSAEMLIJCK  (Onbehuedtsamlec) , 
byw.  Zooals  het  voorgaande.  ||  Si  en  willen  ommer 
niet  leeren  merken  en  kennen  den  behindeghen 
ingr^p  dien  die  natuere  heymeleo  doet  in  der 
natuerlekere  boesheit  diens  du  onbehuedtsamlec 
hebs  waere  ghenomen.  Aller  Kersib.  86  (Tauler). 

ONBEHOIBT  (Ombeoert),  bn.  Zonder  Koir  (Zie 
Hoib)  ,  fr.  tans  hair.  Siadsarch.  Brussel^  Sweriboeck 
fol.  370,  Deylinqe  v.  Loven  a.  1. 

ONBEHOOKLIJCKHEIT  (0--hoore~),  zn.  v. 
Onregelmatigheid  f  nalatigheid,  fr.  irrégtdariféynégli- 
genee.  ||  Maer  indien  den  schipper  onderwegen 
gebreckelgck  waere  gevallen  om  de  tollen  te  betae- 
len, . .  soo  souden  de  versekeraers  ter  saecken  van 
djjen  gehouden  syn  als  van  versugmenissefOnbe- 
hoorelgokheijt  oft  baraterie  van  den  schipper.  — 
Oft  men  bevonde  dat  eenich  onbehoorelijckheijt  int 
cognossement ,  cargasoen  oft  priseringe  waere  gebeurt. 
C.  o.  Antw.  comp.  lY  xj  133.  268. 

ONBEHUIST  (O— huust),  bn.  [Eene  erve]  niet 
voorzien  zijn  van  een  kuis,  fr.  un'terrain  non  pourvu 
d*une  maieon,  non  bdti,  ||  Naer  de  wet  van  der 
poort  mach  elc  parsoon  zine  erve  bin  der  stede 
oehuusen  te  hemelewaert  up , . .  niet  iegenstaende 
dat  tselve  hnerlieder  erve  gheleghen  nadde  onbe- 
haust  zzx  Jaer  tyts  oft  meer.  C.  o.  AaUt  254 
(1464).  Zie  Bkhuisbit. 

ONBEJAERT  (mv.  Ombejarde,  Ombejaerde), 
bn.  Minderiarig^  fr.  minew.  Kil.  Onbejaerd. 
JmnuUurus  annie^  minor  annie.  \\  Dat  quamen  vor 
ons:  Adelise  Henrics,  wedewe  Utenhove,..  Ghi- 
selin  die  Preidro,  die  oude,  en  Pieter  Utenhove, 
als  vogheden  van  den  ombejarde  kindren  diere 
Adelisen  vorseit,  . .  Oorh,  3  dec.  1293.  Ombejaerde 
kinderen,  dulle,  innocenten,  stomme,  blende... 
en  mogen  gheen  leen  uutgheven.  Wiblant,  Leen- 
reeht  23.  Onbejaert  kindt  mach  wel  leen  ontfaen. 
24.  Ombejaerde  kinderen.  C.  v.  Oeni  y  3. 

ONBEJAERTHEIT,  OitbbjabbthedeCO— heyt), 
zn.  V.  Minderjeurigheidj  fr.  minorité.  ||  Tenwaere 
datter  erfve  vercocht  waere  meer  van  eender  zyde 
dan  van  d'andere  gheduerende  de  minoriteyt  en 
onbejaerthede  van  de  overledene.  C.  v.  Veume  v 
12.  Soo  wanneer  yemandt,  mits  sijne  joncheyt  ofte 
onbejaertheyt  wordt  geëxcuseert  van  den  last  van 
momboirye  oft  curatele.  C.  v.  Loven ,  Weeskamer  42. 

ONBEJARICH,  bn.  Zie  Oitbejaebt.  ||  Alzoo 
langhe  alst  kyndt  in  minoriteyt  wert  en  onbejaerich. 
O.  V,  Casêd,  c.  240.  Dat  niemandt  eenighe  weesen 
oft  oock  onbejaerighe  kinderen,  vader  eü  moeder 
hebbende ,  yet  borghen  [mach] .  C.  v.  Veume  ix  24. 

ONBEJARICHEIT,  zn.  Minderjarigheid,  fr. 
minorité.  Zie  Okbejasbtheit.  ||  Al  waert  dat 
eenich  van  de  kynderen  vrienden  dezelve  kynderen 

§heduerende  huerlieder  onbejaerichede  voor  niet  wil- 
en  honden,  daerby  en  zullen  de  vadere  ofte  moe- 


dere heurlieder  houdenesse  niet  verliesen ,  emmers 
t'ghebruuck  en  upheve  van  den  guede.  C.  v.  Cassel, 
a.  336. 

ONBEKENNEN,  bw.  Niet  erkennen,  fr.  ne  pat 
reconnaitre.  \\  Oft  dat  hij  hem  dat  yerzweege, 
onderliebbende  [nl.  geleend  goed],  oft  dat  hij  hem 
dat  iooghende  en  onbekende.  Y.  j>.  Tay.  81. 

ONBEKENNEN,  als  zn.  o.  Set  niet  kennen,  de 
onkunde,  fr.  ignorance.  ||  Dat  die  gheest  hem  ver- 
swindet  en  yersincket  in  een  onbekennen  des  dinen 
en  des  sgns.  Aller  kerttb.  106  (Tauler). 

ONBEKENNICU,  bn.  Onerkentdifk,  ondankbaar, 
fr.  non  reeonnaistant,  ingrat.  ||  Ons  duchten  es, 
indien  dat  wg  onbekennich  en  ingraet  blijfven,  dat 
ons  hiemamale  zoude  mogen  deeren,  als  wij  noch 
met  hem  [nl.  Granvelle]  in  de  affairen  deeer  stede 
te  doene  zullen  hebben.  Auden.  meng.  II  135. 

ONBECOMMEKT  (Om—),  bn.  Onbelemmerd, 
vrij,  fr.  non  obstrué,  libre.  ||  Dat  men. ..  sal  ina- 
gelycx  aff  breken  alle  de  huysingen  en  logien  comende 
en  gemaect  soo  in  als  op  de  gereyten  en  der  nieuwe 
stadts  fortificatie-muer, . .  denselven  te  ruymen, 
latende  deselve  gareyten  vrye  eü  onbecommert. 
GéEABD,  Antw.  arch.  XYIII  355  (1581).  Dat  men 
oock  over  de  herbanen  en  gemeyne  w^en  te  wagen 
en  te  peerde  en  te  voete  gevuegelijck  varen,  vlie- 
ten en  gaen  moge  ombecommert ,  ombesohadigt  en 
sonder  eenigh  belet.  Mabtiksz  188.  Zie  ook  Bbcox- 
MEBEir  I  161. 

ONBECONSTICH,  bn.  Onbekwaam,  onervaren, 
onhandig,  fr.  incapable,  inexpérimenté,  maladroii. 
II  Zodat  hy  [nl.  zeker  kapitein]  gheanghen  en  ter 
doot  ghebrocht  wiert  van  eenen  onbeconsteghen 
rabaut,  dewelcke  het  officie  van  buel  ofte  scherp- 
rechtre  was  doende  en  hem  des  niet  verstaende; 
zodat  hy  den  man  groote  pyne  dede  eer  de  doot 
was  Yolghende.  Piot,  Chron,  392.  Om  ordre  te 
stellen  ondre  huerlieder  volók  en  inwoonders, 
dewelcke  waren  zonder  experientie  en  onbeoonatich 
van  den  andel  der  oorloghe.  416. 

ONBEK WAEM  (On^uaem),  bn.  Yan  voor- 
werpen. Zie  het  affirmative  Beewask  C,  I  164. 
—  a)  Niet  getchikt  zijn  om,  Ir.  n^étre  pat  ditpoté 
de  maniere  è,  \\  Als  tusschen  partyen  erve  eene  goto 
ter  aerde  is  liggende,  en  soo  enge  is  dat  deselve 
onbequaem  is  om  te  ruimen.  C.  v.  Loven,  ServU. 
32.  —  b)  In  de  onmogelijkheid  zijn  om,  fr.  te  tron- 
ver  dant  Vimpottibüitê  de.  |||  Al  isaer  tijdinge 
gecommen  dattet  versekert  schip  onbequaem  ii 
geworden  om  de  aengenomen  re^se  te  volvueren. 
C  V.  Antw.  comp.  lY  xj  232.  —  c)  Verhinderend, 
belemmerend,  fr.  obttruant.  ||  Dat . . .  tegen woordich 
maer  twee  duysent  oft  twee  duysent  vier  hondert 
ghemeten  ghevuechelyck  dgckbaer  en  sullen  wesen, 
midts  de  groote  blieken,  diepten,  gheulen,  gaten 
en  andere  onbequame  plaetseen.  PL  v.  Brab.  4 
juli  1613;  II  247.  —  d)  Ongetohikt,  onbruikbaar, 
fr.  impropre,  ne  pouvant  tervir.  ||  Off  *t  gebeurde, 
dat  iemandt  sich  beclaeghde  van  entich  stuck 
werckx  dat  onbequaem  waer  om  te  wercken.  O. 
Liége  20  sept.   1766  a.   17,    Wevert  te   Toi^geren. 

ONBEKWAEMHEIT  (Onbequaemhejdt) ,  zn.  v. 
Yan  eenen  weg.  Slechte,  onbruikhare  ttaat,  fr. 
((f«a  chemin)  Stat  mauvait  et  impraticable,  \\  Dat 
nochtans  denselven  dr\jf  over  den  vooraz.  dam  en 
opstal  der  beclagers  was  seer  difficil  en  onmoge- 
lijck,  dat  de  beesten  in  pergckel  waren  van,  in 
quaden  saisoene  van  nat  weder,  van  boven  neder 
te  vallen  door  de  onbequaemheydt  eü  smalheydt 
van  denselven  wege.  Mabtinez  225  (1603) ;  ii.  2S9. 

ONBELEMMERT,    bn.    Yan    schulden.     Niet 


ONB. 


ONB. 


251 


hanoaard  met  sehMen,  fr.  non  endettê.  j|  Dat 
deselye  yrouwepenoonen  [nl.  om  als  begijn  aanTaard 
te  wordeu]  van  der  oude  yan  twintich  jaeren  zijn , 
en  daeronder  nyet,  on  daertoe  onbelemmert  yan 
Bchulden.  Fbavb  db  Potteb,  Kortrijk  IV  418 
(1526). 

ONBELOKEN  (Om—),  bn.  Niet  omheind,  fr.  no» 
dotwré.  II  Onderhalf  dachmael  bemts...  gheliic  dat 
hi  ombeloken  logt  op  die  Sleedonc  in  Erpeer  bemde. 
Chartert  van  Terkameren  nr.  62,  JErps  1310. 

ONBENOOT,  yerl.  deelw.  yan  Bbvotef  met 
het  yoory.  on,  Onb^cuwdf  fr.  non  cultivé.  jj  Dat  de 
lansman , . .  tlandt  ligghende  yogelwee  en  onbenoot 
yermochte  te  besayen.  Piot»  Chron.  654»  tub  anno 
1586. 

ONBEBECHT,  (Om—,  ombericht),  bn.  1)  Van 
personen.  —  a)  Verstoken  win  recht  y  fr.  frustré 
de  Jtutice,  jj  Ten  groten  quetse  yan  der  daghen- 
der  partie ,  en  in  achterdeele  yan  den  goede  lieden 
yan  deser  stede',  die  onberecht  bliyen  by  zulcken 
beletten.  C.  v.  Oent  I  606  (1431).  —  ft)  Ombe- 
richt yan  rechte.  Niet  voorzien  van  eenen  taai- 
man,  fr.  non  pourvu  d'un  cmocat.  \\  Den  eedt 
dien  die  yoerspreke  doen.  lek  A.  geloye  en  zweere 
dat  io  yan  nu  yoirtaen,  als  gezwoeren  yoirspreke, 
allen  partyen  die  my,  ombericht  yan  rechte,  yer- 
sueken  in  heuren  saken,  totten  besten  raet  geyen 
sall...  Charterb,  van  'e Botch  tol,  116  y<^. 

2)  Van  zaken.  Niet  in  rechten  heslitt,  fr.  (des 
ehoses)  non  jngêes.  \\  Ter  welcker  waerhede  men 
kennisse  nemen  sal  yan  alle  faiten,  criminele  en 
civile,  en  onbewetticht  gheschiedt,  geyallen  en 
onberecht  t'sedert  de  laetste  waerhede.  C.  kast. 
Iperen  c.  Lxiii.  Oft  eenich  twist  es  dié  omberecht 
bleyen  es.  sb  Pb.  en  Bb.  II  JSverqem  47. 

ONBEREETSCHAP  (Om—),  zn.  Van  betaUng. 
Gebrek  of  vertraging ,  fr.  défaui  ou  retard  {de 
paiement),  jj  Want  sommige  pachteneren  heure 
pachtingen  hier  yoortijden  hebben  plegen  oyer  te 
geyen  andere  persoenen,.,  daerbij  dickwils  mijnen 
genadigen  Heere  groote  onbereetschap  yan  beta- 
lingen gebeurt  is, . .  Mabtikez  294  (1543). 

ONBEROEFFELEEC(Om— )eiionyercrech- 
teleec,  bijw.  Het  eerste  woord  staat  niet  in  den 
Lat.  tekst,  en  heeft  een  yreemd  yoorkomen;  heeft 
men  onberoofhaar  d.  i.  die  niet  kan  ^^ii^gotrokken , 
niet  herroepen^'  worden,  onherroepelijk  gemeend? 
II  Dat  wy  onse  gheminde  borghere  yan  Dyest  in  allen 
horen  yriheiden  en  in  allen  horen  bescreyenen  eö* 
ghewoenleken  rechten,  tot  noch  ghehadt  eü  behou- 
den, omberoe£feIeeo  en  onyerorechteleec  bliyen  wil- 
lende, hon  gheloeft  hebben  enz.  Oorki  17  juni 
1290;  de  Lat.  tekst  zegt  conseriptis  ao  eonsuetudi- 
nariis  hactenus  observatie  invioiabUiter  permanere 
volentes^  en  in  de  eorroboratio  \  nos  ad  ea  firmiter 
et  inviolabüiter  observanda  ohligamus  nos, 

ONBEROëBLIJCK,  bn.  Van  goederen.  Onroe- 
rend, fr.  {des  biens)  immobiliers.  Zie  Gobt  I  526 
en  ylg. 

ONBESGHEIDICH,  bn.  Overmoedig,  onbeschoft, 
fr.  insolent,  grossier,  jj  Dat  Jacob  de  ketelboetere 
en  Willem  sijn  broeder  hebben  ghekend,  yoren  in, 
dat  sy  quamen  in  Heinriz  huus  yorseit  eten  en 
drinken,  en  waren  daer  onbescheedich  te  Heinrio- 
kewaert.    Belg.  mus.  Vil  182,  Zoendino  XIY  E. 

0NBE8CHEIT  (0~d),  zn.  Onrechtvaardigheid^ 
fr.  injustice,  \\  Om  te  weten  wat  onrechts,  onbe- 
soheids  en  onghelics  onse . .  richters  . .  aen  onse . . 
onderseten . .  ghekeert  moghen  hebben.  Piot,  JSn- 
^^^0  1389.  Fr.  tekst  qnel  tart  et  infure  nozdis 
justieiers . .  pevent  wowr  fait  et  toumet  è  nosdictes 


gens  et  subgês,  So  wair  men  ter  waerheit  beyindt, 
dat  dese  die  yan  den  maesscap  yoirs.  es,  daertoe 
bescheidt  heeft,  en  menre  drouge  en  yeronrechte, 
soe  seleu  die  yoirs.  berichters  en  hoetslude  dese 
maesscap  gemeinlio  bi  een  ontbieden , . .  en  hen 
thoonen  hoe  men  haren  maech  tonrecht  droughe 
en  onbescheit  en  ongelijc  gedaen  hadde.  Breib. 
Teesten  II  709  (1403). 

ONBESCHICKTHEITt  zn.  ▼.  Ongest^hiheid, 
lompheid,  fr.  maladresse.  jj  Totten  libeÜe  dat  open- 
bair  oontrarieteyt  oft  onbesohiotheyt  inheeft,  en 
derf  men  nyet  yerantwoirden . . .  jSeX  ghy  niet  en 
sult  begheeren,  dat  daenlegger  bedwongen  worde 
te  declareren  oft  te  corrigeeren  zQn  yoirsor.  libel 
yaA  der  yoirscr.  contrarieteyt  oft  generaliteyt,  offc 
confusien,  oft  onbesohiotheyt.  V.d.  Tav.  324.  Die 
sentencie  gepronuncieert  opte  ineptitude  oft  onbe- 
schictheyt  en  confusie  des  proces  en  libels,  is  een 
sentencie  interlooutorie.  385. 

ONBëSCHULDICH  (Onbeso— ),  ook  wel  eena 

OinSBSCHTTLDICHT  OU  0K9CHÜLDICH ,  bn.  OnsckuUl^, 

onplichtig,  fr.  innocent,  non  coupable.  ||  Diet  onbe- 
schuldioh  zal  syn  bevonden,  zal  quite  gaen  van 
steenghelde  en  yanghene.  C.  v.  Brugge  II  159  zy 
E.  Aengaende  deghuene  die ,  by  laste  van  scepenen 
ofte  by  den  officier,  up  suspitie  yan  quaetdoendere 
in  yanghenesse  ghereoommandeert  zal  zyn,  en 
naderhandt  onbesculdich  beyonden,  oyer  zulox  by 
scepenen  ontsleghen  wierde, . .  Cv,  Oent  II  869 
(1560).  Ie  bent  onbeschuldicht;  io  en  hebbe  noinot 
in  de  preyilegien  gheweest.  Fbavb  db  Potteb,  CkrO' 
nijcke  73.  En  liepen  up  de  schepen ,  yindende  daer 
zeker  cooldraghers ,  diet  onbeschuldich  waren,  slou- 
ghense  oft  beesten  gheweest  hadden,  niet  jeghen- 
staende  dat  zij  zeijden  dat  zy  yan  der  zake  onschol- 
dich  waren.  Fbbd.  Vakdbb  Habghbk,  Ber,  tijden 
IV  204  (I  60.  97;  II  215  onbeschuldich). 

0NBE8LICHT.  (Om—,  Onbesleoht).  bn.  —  a) 
Van  een  rechtsgeding.  Niet  beslist,  fr.  {d^un  prooèsS 
non  jugé,  \\  Gesien  . . .  die  stucken  van  het  proces 
proyisioneel  yoor  hun  geport  en  hangende  ombe- 
slicht  tusschen  ..,  tegens...  Mabtinbz  116;  117 
(1655.  1658).  —  b)  Van  een  sterfhuis.  Niet  ver- 
effend, fr,  (d'une  mortntnre)  non  liquidée,  ||  Notabel 
schuit  spruytende  uyt  den  sterf huyse  yan  M'her 
Charles,  als  noch  openstaende  en  onbeslicht.  Cv. 
Gent  II  503  (1641). 

0NBE8METTELIJCK  (Onbesmettelec),  bn.  Van 
een  charter.  Ongeschonden,  onschendel^,  onver- 
brekelijk, fr.  {d'une  charté)  inviolablement,  Aldua 
werd  het  Lat.  inviolabUHer  yan  het  charter  d.  d. 
Maart  1234  {Brab,  Teesten  I  639  in  fine,  yertaald  in 
het  Clegn  ehairterboek  van  Loven,  eeschreyen  in 
1367,  Yolgens  de  dienstwillige  mededeeling  yan 
den  Archiyaris  £dw.  Van  Byen.  ||  En  sijn  oyer 
alle  dese  dingen  geroepen  ombesmettelec  yoertaen 
te  hondene  in  getuge;  Lat.  Omnibus  itaque  pra/e- 
nominaüs  inviolabUiier  observandis  vocati  sumus  in 
testimonium,  —  Dit  yoorbeeld  staat  eyenwel  niet 
alleen,  zooals  blijkt  uit  de  twee  yolgende  aanha- 
lingen :  II  Die  welcke  ordinantie  en  statuyt  wy  gelooft 
hebben  en  geloyen  gemeinleke, . .  yaste,  gestade  en 
ombesmettelec  te  hondene.  Belg.  mus.  II 170,  Ord, 
te  Brussel  1326.  Dat  alle  dese  yoorsz.  dinghen, 
gelyck  sy  tóót  beschreyen  syn,  yaste  en  gesteende 
[l.  gestade]  onbesmettelyck  selen  werden  gehouden. 
Broederschap  v.  8t.  JElog,  5  febr,  1362. 

ONBESOGHT,  bn.  Onervaren,  onbedreven,  onbe- 
kwaam, fr.  inexpert,  ineapable,  \\  Men  is  schnldich 
meer  geloeyen  te  geyen  den  expeerten  [nl.  getuige] 
dan  den  onbesochten.  V.  d.  Tay.   867. 


m 


ONB. 


ONB. 


ONBE80NDEBT  (Ombesondert),  bn.  JEOehêell^, 
ioofddijkf  ir.  solidairanetU  ||  Yoirt  geloefden  Henrio 
Oatjans  en  Jan  Oatians,  syn  broeder,  ombeson- 
dert en  elo  Tore  al,  den  momboren  Tan  den  Toirso. 
Heyligengeeste,  altoee  ten  tyde  wesende,  genoeoh 
altijd  te  doene,  waere  hierin  eigerins  te  neuwe 
Inl.  te  nauwe]  gedaen.  Schep,  v.  ThieHen,  15  januari 
1406. 

ONBËSOBCHT  (Onbesoirght),  bn.  1)  Zorgeloos, 
is,  nêgügewnmeni,  ||  Sooverre  de  verweerdere . . .  niet 
en  Toldoet,  aoo  ud  men  denselyen  duemen  in  de 
coaten  yan  den  dage,  en  hem  geyen  noch  eenen 
dach  om  yan  antwoorden  te  yoldoene;  denweloken 
■oorerre  hy  onbeaorcht  laet  oyentrijcken ,  aal  yan 
alles  versteken  biyyen.  Cv.  Santkoven,  SHjl  1557 
a.  134. 

2)  Onbêüreesd,  fr.  sans  erainU,  \\  Dat  eyn  porter 
den  anderen  dameder  slaen  of  steken  mach,  ter 
doet  toe  wondt ,  en  bi  den  gequetstden  mach  bliyen 
staen,  of  op  der  straten  ghaen  ongheyangen  en 
onbesoirght  yan  den  here,  of  yan  yemanne  als  yan 
des  geriohtsweghen ,  die  wile  eü  al  so  lange  als 
der  gequetstde  dat  leyen  inheet,  en  alsovele  adoms 
dat  men  op  synen  mont  eyne  plume  mach  sien 
waghen.  C.  v.  Maaeirkiht  42  (1380).  Item,  heeft 
de  yorseide  Jan  Yan  der  Heyden  noch  geloeft,  yan 
der  yoirseide  goldenwegen , . .  denselyen  hof  also 
te  beheymenf  dat  de  gebueren,  alomme  den  yoir- 
seiden  hof  liggende,  onbesorcht  en  ombeyreest  in 
hneren  goeden  aldair  gaen  en  verkeeren  moigen. 
A.  Waütbbs,  Sermene  22,  JSandboog  18  nov.  1422. 

ONBESTAET,  bn.  Ongetrouwd,  fr.  non  marie. 
II  Een  poorter..,  beyrjjt  alle  s\)ne  kinderen  die 
onbestaet  en  in  synen  aet  en  dranck  sijn  en  dsge- 
lijcx  met  hem  woonen.  C.  o.  Antto.  compU.  V  yj  9. 

0NBE8TAKDICH,  okbbbtekdich  ,  bn.  In  rech- 
ten. Niêi  stand  kondend,  niet  geldig,  vcm  geen 
ïcraekt,  fr.  non  valide,  sans  valeur  {en  droii). 
II  Ghtfte  inter  vivos  en  legaeten  infiraudem  credp- 
torwm  syn  onbestandigh.  Yak  db  Vblde,  Annot. 
76  (1731).  Den  renthefiêr  en  mag  niet  bedingen 
dat  de  rente  niet  en  sal  worden  gelost  tenzy  betaalt 
worde  een  heel  jaar  pensioen  ofte  yerloop  in  hetwelk 
de  rente  sal  worden  gelost,  want  soodanige  stipulatie 
is  onbestendig.  C.  gr.  Loon  II  502 ,  Beokkeim  lxi  2. 

ONBESTICHT,  bn.  OnbOouwd,  fr.  non  bdii, 
II  In  den  beginne,  soe  geyen  wy  hun  en  hebben 
gegeyen,  dat  allen  die  plainen  en  die  straeten 
die  binnen  die  stadt  yoorgenoempt  onbesticht  sijn 
gelegen,  al  tot  haeren  blijyen,  en  wij  se  hen  nyet 
en  mogen  nemen,  noch  ons  oir.  Brak,  Teesten  I 
741,  K.  v.  Leeuw  1307. 

ONBESTIERICH,  bn.  Yan  personen.  1)  Tew 
géUoos,  onhandig,  uitzinnig,  wild,  fr.  effrénê,  sau- 
üoge,  insensé.  Kü.  Onbestierigh.  JndonuMis, 
itêdomiius.  \\  Den  nacht  eii  den  wijn  z|jn  twee 
speciael  zaken  die  den  meinsche  seer  doen  yerstauten, 
dus  zyn  s\j  [fil.  de  beeldstormers]  som  gheheel 
onbestierich  gheweest.  Fbbd.  Yak  dbb  Habghbv, 
Ber.  tijden  I  133. 

2)  Yan  yoorwerpen.  Verwardelijk ,  overkoop  lig- 
gend, ir,  péU-müe  en  désordre,  ||  In  de  keereken 
en  was  niet  te  doene ,  eensdeels  omdat  daer  zoo  yul 
en  onbestierich  lach  yan  alle  tghene  datter  ghe- 
broken  was.  Ib.  205. 

0NBB8TIERICHEIT,  zn.  y.  UUnnnigkmd,doU 
keid,  fr.  frenesie.  \\  Som  yielen  zij  [nl.  de  nonne- 
kens]  oyer  haer  knien , . .  en  stelden  die  brekers 
in  sommighe  plaetsen  yoren  teten  en  te  drijncken, 
omdat  zij  se  wat  zachter  maken  mochten  en  yer- 
zoenen  yan  haer  onbestieriohejjt.  Ib,  134. 


0NBE8T00BT,  bn.  In  eene  besitting.  Onge- 
stoord, ir,  sans  Hf  e  trouUé  (dans  une  posMssion). 
II  Soo  wie  jaer  en  dach  onbestoort  in  besetese 
quame  yan  synre  naebueren  erf, . .  dien  aal  meo 
dairinne  halden.  C.  v.  Qrave  xii  3. 

ON  BESTOFT,  bn.  Onbekeind,  niet  afgesloten, 
ir.  non  doturé.  \\  Daer  tusschen  ghebueren  de  eifre 
en  hoyinghe  onbestopt  en  onbeyryt  is,  sy  worden 
ghehouden  die  ten  ghemeenen  ooste  te  beatoppen 
en  beyryden  met  mueren,  glenden,  oft  ten  minsten 
met  leyende  haegen  ofte  doornen.  C.  stad  Iperen, 
XYI,  5. 

ONBESUSTIGH,  bn.  Stout,  vermetel,  ir.  audadeu- 
sement,  iémêrairement.  Kil.  Onbesuysd.  Temer»' 
rins.  II  Maer  die  pompuesiteyt  der  Spaensche 
zotten  en  soldaten  was  nu  uutghemonstert ,  die  in 
de  processie  daer  te  yoren  aldemaest  den  prieeter- 
licken  staet  ghynghen,  zeer  onbesuatich  zonder 
oorden  [nl.  ordej,  zoodat  die  beste  eü  deghelicste 
yan  der  stadt,  als  raetsheeren,  schepenen  en 
andere  moesten  achter  hemlieden  ghaen  en  haer 
cnapen  wesen,  dwelc  een  groote  schande  yoor  de 
soldaten  was  dat  haer  hooyeerdye  zulcx  yooratelde. 
Fbbd.   Yaf  dbb  Habghbk,  Ber,  tijden  III  196. 

ONBESWIJMLIJCK  (OnbezwynUcke),  bn.  ||  Dat 
zy,  supplianten,  uut  causen  yan  dien  hadden 
moghen  lyden  groote  en  onbezwynlike  schade  en 
oyerlast.  Bbmbbt  II  100  (1506).  Zie  Yerdam 
Bbswiicbk.  De  sin  zou  yereischen  onoverkomel^k, 
fr.  insurmontable. 

ONBETAELBAER,  bn.  Onvermogend  om  ie  beta- 
len, fr.  insolvable.  \\  Oft  alsulcke  ghebroken  oft 
onbetaelbaere  persoenen  eenige  yertieringe  oft  yet 
anders  hadden  gedaen,  daermede  henne  gemeyne 
crediteuren  achterdeel  souden  commen  te  lyden, 
tselye  soude  wesen  yan  onweerden.  C,  v.  Antw. 
oompil.  lY  xyj  91. 

ONBETAELBAEBHEIT,  zn.  y.  Onvermogen 
om  te  betalen,  fr.  insolvabilité.  \\  Dwelok oock plaetse 
heeft  ten  respecte  yan  yonnissen  yan  den  Baede 
yan  Brabant  en  yan  andere  rechters,  die  door 
d'insolyentie  oft  onbetaelbaerheyt  des  schuldenaers, 
uuyt  crachte  yan  executoriale  oft  requisitoriale 
brieyen,  ter  executie  syn  begonst  te  stellen.  C.  v. 
Antw.  eompil.  lY  xyiy  61. 

ONBETROUWEN  (O— au-),  m.  Mistromoen, 
fr.  mSftance,  ||  Alsoo  onse  ondersaeten  yan  onsen 
stede  yan  Brussele,  Nyyele  en  andere  van  den 
quartiere  yan  Brussele,  by  quaeden  oyerbrenghen 
eü  ingheyen  eenighen  onsen  quaetwillighen ,  teghen 
ons  in  onbetrauwen  geyallen  zyn,  en  by  dien  hun 
affghekeert  hebben  yan  onse  ghehoorsaemhyt.  Blae, 
V.  Brab.  Augustus  1489;  III  395. 

ONBEYANGKN  (Umbeyanghen),  bn.,  <ie  OVBI- 
obbfbk  1)11  Nueghen  [nl.  negen]  mulder  rogghen, . . 
goets  pachtlics  rogghen,  alle  jaer  erflic  te  betalen 
op  Sinte  Andries  dach  of,  umbeyanghen  op  Sinte 
Petrus  dach  daema  niest  [naast]  comende.  Fbav- 
QUIBBT,  St.  Oerlack  61  (1372). 

ONBEVOELLIJCK  (OnbeyoeUc),  bn.  Omge- 
vodig,  ir.  insensible.  ||  Denc,  hoe  die  onbeyoelike 
creaturen  medeliden  mit  hem  hadden.  Mondert 
merkinge  29. 

ONBE WETTIGE,  bn.  1)  Yan  achulden.  ia 
reekien  niet  erkend,  fr.  (de  dettes)  non  reeonnues  se 
justice,  non  liquides.  \\  De  yoomoemde  laeten  yan 
den  eenen  lande  eü  yan  den  anderen  reciproqoe 
en  zullen  elckanderen  niet  mogen  doen  yangen, 
letten  ofte  arresteren,  in  lyye  noch  in  goede,  om 
rauwe  onbewettige  ciyile  aaecken  ofte  schulden  FU 
V.    VI.  18  juli  1545,  IX  635.   D*een  poortere... 


ONB. 


OND. 


253 


niet  te  prooederene  by  arreste..,  noch  msghelyox 
hem  doen  vangen  om  ranwe,  onghepreTilegierde 
en  onbewettighe  sohulden.  C.  v.  Oeni,  tv  12;  ii. 
13.   Zie  oock  Bauw. 

2)  Omoettelijkf  wêderreehielijk  ^  fr.  ÜlfyaUment. 
II  X>e  poorteren  deser  stede  yan  der  Made  en  zullen 
niet   yermneghen   deen   den   anderen  te  wette  te 

Sorren  elders  dan  Toor  den  college  van  schepenen 
eser  stede,  nochte  ooo  elcanderen  ombewettich 
doen  Tanghen  Toor  rauwe  schuit.  K.v.  der  Mude 
1570  a.  18. 

3)  WeUdoosy  fr.  mU  hort  la  2o».  ||  En  zullen  ook 
in  dezeWe  gulde  moghen  gheooren  worden  in£une, 
manslachtighe  ofte  onbewettighe  persoenen.  Fbanb 
Dl   PoTTSB,    Gfent,  Y  612,    Schermertgildê  1613. 

ONBEWBACHT  (Ombevraeht),  bn.  Onbewrocht, 
onbewerkt  f  onbenuUufd,  fr.  non  exploUê.   Zie  Blij- 

BXSCH  X  2&6« 

ONBEWUEST,  zn.  (?).  ||  Want  tplatte  lant 
woest  en  onbewuest  was.   Piot,  Chron.  642. 

ONBINDICH  (O— ig),  bn.  Niet  verbindend,  niet 
geldig  f  fr.  qui  n*cAliffe  p€u,  non  vaUide.  ||  Een  tog- 
tenaar  en  mag  de  betogte  goederen  niet  yeronder- 
panden  aan  eenen  anderen;  en  doet  hij,  des  is 
cragteloos  en  onbindig.  C.  gr»  Loon  II  510,  Eeek- 
keim  LXii  4. 

ONBBEKELIJCK  (O— leec),  bijw.  Onverbre- 
keilijk^  onverbreekhaar ,  onbrekelijk  (verouderd),  fr. 
inviolablement.  \\  En  als  dat  [tic']  de  yoergh.  poenten 
vaste  hoen  [soelen]  bliven  en  onbrekeleec  ghehouden 
worden ...  JT.  v.  Dieet  1228 ,  Lat.  tekst  et  ut  Aee 
firmine  maneant  et  iüibata  coneerventur, 

ONCE,  zn.  Onderverdeeling  van  de  wijnmaat:  1 
uperken  of  ^[j  pint  =  16  oneen;  Vs  uperken  =  8 
oneen,  fr,  once,  eubdivieion  de  la  meewre  de  vin. 
Maat  van  de  wijnen  te  Brueeek 

ONCHIEBËN  (Ontchieren?),  bw.  Voorzien  in, 
fr.  eubvenir  è  \\  Ten  eynde  dat  die  van  de  ghere- 
formeerde  religie  eenich  redelick  oontentement  ghe- 
gheven  worde  tonchierene  de  costen  die  zij  moeten 
ghedoghen  tot  onderhoudt  haerder  christelicke 
religie.   Piot,  Ckron.  596  (1579). 

ONDADELUCK  (O—iyk),  bn.  GmweUjky  wreed, 
fr.  abominable,  horrible,  ||  Mids  desen  ghevallen 
dagheiycx  vele  orrible  en  ondadelijke  faite,  die 
niet  ghevallen  en  zouden  wordden  de  beteringghen 
ghedaen  gheiyc  en  bi  denghenen  dien  de  kennesse 
van  der  beteringhen  toebehoort,  db  Vlamivck, 
Vgb.  47  1418). 

ONDADICH,  Okdbdich  (Ondadech),  bn.  Mie- 
dadig;  Okdadiob,  zn.  Miedadiger,  fr.  matfaiteury 
Kil.  Ondaedigh.  Malejieue,  nefariue ,  flagitioeue , 
eeelestue.  ||  Eest  dat  sake,  dat  dese  doetslagher, 
overmids  hem  selven  of  enen  anderen,  yemant 
bynnen  s^nre  woninghe  wondt,  niet  nochtan  ter 
doet ,  die  ondadighe  sal  ghelden . .  z  pont.  —  Een 
yegelijo  ondadighe,  wordt  hg  dan  van  sijnen  moerde 
met  wittighen  orconden  bedraghen,  hoeft  voer  hoeft, 
oghe  voer  oghe,  en  ghelyc  lit  voer  ghelijc  Ut  van 
synen  eyghen  lichaem  sal  hy  sculdich  syn  te  ver- 
liesene.  Charterb.  's  Botch  12  jan.  1330  a.  8.  9, 
fol.  1  vo.  {Brab,  Teetien  I  782.  783).  It.  Brab. 
Teesten  II  607;  P2.  v.  Brab,  1  131  a.  18;  Belg. 
mus.  III  231.   Zie  ook  Bevbijdbk  8)  I  234. 

ONDAET,  zn.  v.  Zooals  thans  ondood.  Kil. 
Ondaed.  Maleflcium,  etc.  Onze  Brabantsche 
rechtsgeleerde  Yan  der  Taveryen  koude  het  woord 
de  volgende  bet.  toe:  1)  Verlagende,  vernederende, 
onieerende  of  „infatneerende'*  daad,  ambachts-  of 
dienstverricMing ,  fr.  aciion  ou  profession  avUis- 
sante  ou  infamante,  ||  Een  persoen  wordt  geheeten 


infaem,  als  hy  besmet  en  bevleokt  is  met  enniger 
ondaet,  by  derwelcker  hy,  na  recht,  behoirt  ont- 
eert en  verscaempt  te  zyn,  alsoe  dat  hy  by  dijen 
niet  en  behoirt  in  eens  goets  eerbaers  mans  stat 
te  mogen  staen,  geUjc  dair  zyn  gokelaers,  trieringe  (?), 
botters,  taveemboeven,  en  geiycke  lichte  persoenen, 
luden  die  heymelicheyden  vaghen,  die  der  luden 
onscamelheyden  scheeren,  en  sulcke  snoede  per- 
soenen. Y.  j>.  Tay.  334.  Die  infamie  is  geheeten... 
infamiafaeti  wanneer  onder  de  weerdige  en  notable 
personnagie»  opinie  is  van  iements  ondaet  of  over- 
daet.  334  v<>. 

2)  Berispelijke,  laakbare  daad,  fr.  aetion  repri- 
hensible,  Udmable.  \\  Op  tgeene  dat  de  heere  van 
Breda  mainteneert,  dat  de  voirs.  Yan  Nispen  heeft 
gedaen  abnys  van  justicien,  etc.,  antwoirt  de  voirs. 
Yan  Nispen:  dat,  behouden  die  reverende  des  heeren 
van  Breda,  hy  en  heeft  in  desen  saken  geen  abuys, 
ondaet  oft  sake  van  ongehoirsaemheyd  gedaen  in 
enniger  manieren,  want  hy  alleeniyc  kennisse  en 
bericht  genomen  heeft  van  den  rechte  zynder  heer- 
lycheit ...   Y.  D.  Tav.  356. 

3)  Misdaad,  euveldaad,  in  ^t  algemeen ^  als  vau 
gekwetste  majesteit ,  van  simonie,  ketterij  f  volksop- 
stand, verleiden  van  minderjarigen,  vrouwenroof^ 
ent.,  fr.  crime,  forfait  en  général,  tel  que  de  lèsé' 
majesté,  de  simonie,  d'hérésie,  d'insurreotion ,  de 
séduetion  de  mineurs,  rapt,  etc,  \\  Dat  wi  die  ondaet 
richten  wouden,  na  den  vorseiden  pais,  an  die 
vors.  ondadege  liede.  Brab.  Teesten  II  607.  {It. 
Sbbhok,  Couthereel  114.  116)  Want  in  voirledenen 
tiden  menege  ondaet  geschiet  is  in  onser  stad  van 
Bruessel,  alse  aen  der  goeder  liede  kindere,  soe 
die  onder  haer  jaren  waren,  soe  oic  aen  weduen 
en  andren  vrouwen  persoenen,  in  der  vors.  stad 
woenachtich,  die  omme  haers  goeds  wille  met 
crachte  ontscaect  en  ontleidt  geweest  hebben.  Ib, 
627 ,  Oork.  19  juni  1375.  Die  geene  die  openbair 
besmet  zyn  van  der  misdaet  van  gequetster  hoog- 
hegt,  oft  van  symonien,  oft  van  ongeloven  en  here- 
sien,  en  alle  andere,  die  om  ennige  merokeiycke 
misdaet  oft  ondaet  genoteert  wort  en  infamien 
[infameert.*]  Y.d.  Tav.  334. 

ONDANCKELIJCK  (On— lic),  bn.  1)  Onaan- 
genaam, fr.  désagréable.  ||  Zonder  te  allegieme  ofte 
te  kennen  te  ghevene  dat  die  ghepromoveerde 
persoenen,  oft  eenich  van  hemlieden,  ondanckelio 
waer,  oft  was,  oft  wesen  mochte  mynen  gheduchten 
heere  en  prince.  Scha.tbb,  ColUUie  19.  Ansiende 
en  beseffende  dat  dit  was  onredelic  in  hemzelven 
en  den  volcke  ondanckelic.  183. 

2)  Niet  in  dank  aangenomen ,  tt.  ne  pas  pris  d 
gré.  II  En  God  heeft  se  seer  vriendelike  en  min- 
nentlike  ghewaemt,  in  corten  tiden,  met  sterften 
en  oec  anders;  en  het  helpt  luttel,  en  het  es  der 
kerstenheit  ondanckelike  gheweest.  Aller  kerstb.  19. 

ONDEB,  voorz.  voorkomend  in  eenige  verouderde 
of  min  gebruikeiyke  uitdrukkingen.  1)  In  beat  van, 
fr.  en  possession  de.  \\  Nyemant  en  can  oft  en 
mach  eenighe  penningen  oft  schuit,  die  eenich 
persoon  eenen  anderen  schuldich  soude  moeghen 
syn,  oft  onder  hem  hebben,  onder  yemande  doen 
arresteren  oft  commeren,..  C  v.  Antw.  1545,  iv 
12.  Sooverre  men  onder  iemant, ..  bevende  onrecht- 
veerdighe  maten  oft  ghewichtei», ..  Cv.  Santhoven, 
K.  en  br,  1665  a.  60.  It  landch.  v.  Grimbergen  n.  52. 

2)  Zoo ..  .als,  fr.  tont . . . que.  ||  Datter  sal  zyn 
neghentich  in  Brabant,  onder  munteren  en  werck- 
luyden,  en  niet  meer.  Charter  v.  hertog  Jan  voor 
de  munters,  1291.  Drie  ghemete  en  ondert  roeden 
en  twalef  roeden,  onder  mersoh  en  land.    Oork,  8 


254 


OND. 


OND. 


apr.  1298.  Y^f  daohwant,  onder  eeuflel  en  elsbroech. 
OkarUrs  d,  abdij  v,  Vgrai^  nr.  47,  Drooffenbosch 
1891.  Dertich  edele  personen,  onder  radders  en 
Bciltcnapen.  Jak  y.  Dizhüdb  147.  Xiiii  ofte  zy 
Bcepen  Yan  oorloghe,  onder  groote  en  cleene.  Piot, 
OkroH,  880. 

8)  Onder  hei  feehtsgébied  van^  fr.  eous  la  jwri- 
dictlon  de.  \\  Soo  wye  naerhede  legghen  wilt,.,  is 
schuldich  te  betaelen  den  rechten  prys , . .  up  dat 
den  naeliuok  aulcx  Yersouckt,  binnen  vier  en  tw'in- 
tich  uren,  indien  hy  woont  ouder  de  kerekghe- 
boden.  C,  o.  Aalst  zii  19.  Dat  onder  Bruessele, 
daerafP  die  schepenen  allaenlijck  kennisse  hebben 
Yan  goeden  onder  hon  guedende,  egeen  naderschap 
en  wordt  geüseert  te  Yallen.  C.  v.  Bruttd  1570, 
Tiii  58. 

4)  Onder  jnstieie.  In  handen  van  het  gerecht^ 
ft,  sous  la  nutin  de  lajustice.  \\  De  heere,  met  twee 
scepenen,  sal  [nl,  de  juweelen,  lettraigen,  etc]... 
die  moghen  onthalen  en  brynghen  onder  jnstieie, 
C.  V.  OetU  VII  10.  —  Onder  de  Wet.  In  handen 
van  de  Wety  fr.  en  fnains  de  la  Loi.  ||  Soo  moet 
den  naeidelinck . .,  binnen  Yier  en  twintich  uren 
in  handen  des  ooopers  tellen,  oft  onder  de  Weth 
namptizeren ,  sooTeel  gereede  penningen  geltjck  . . . 
a  V.  Diest,  YZ.  xii  6. 

5)  Met  weglating  Yan  het  w.  dctgteékening  ^  fr. 
scms  {la  date  du),  \\  Den  iz  derzelve  maent  wierden 
ghoYanghen  en  Yerworcht  up  de  "Westdunen  de 
Yoomomde  eerste  Yii  zeerooYers,  en  onder  den 
xus'^  de  ander  iiii.  Piot,  Chron.  375.  Onder  den 
ZYijen  van  decembre..,  zo  Yertrack  Yan  hier,., 
naer  Bassée,  capiteyn  Isedore  Passeco.  378. 

6)  Onder  eü  boYen.  In  de  omliggende  plaatsen, 
fr.  dans  les  lieux  eiroonvoisins.  ||  Die  erfhellicht- 
winninghen ,  schoofooren , . .  schuldich  zijn  . . ,  moe- 
ten . . ;  eü  het  paert  eiï  deel ,  tVelck  sij  daerYan 
moeten  ghoYen,  Yoeren  en  leYeren  in  bequaeme 
sohuere  ofte  anderen  huyse,  sulcks  als  de  hebber 
[heffer]  ^  daeraf  hem  intijds  bewijst, . .  ghelijck 
men  onder  en  boYen  naer  adYenant  doet.  C  v. 
Loven.  Yi  5. 

7)  Ten  onderen  hebben.  Oorkonden.  Di^ anior 
handen  hebben,  in  bexU  xijn  van^  fr.  avoir  entre  les 
mainSf  étre  en  possession  de  (documents).  ||  Wij 
bedelen  wel  emstelijck  aen  alle  schepenen,  borge- 
meesters  en  andere,  die  eenige  pampieren,  titelen 
ofte  documenten  de  secretarie  rakende  ten  onderen 
hebben ,  alle  deselYe  ter  greffie  te  brengen.  O.  P.-B. 
ttutr.  81  oct.  1715,  III  1;  it.  2;  11  620. 

8)  Onder  daoh  en  nacht.  Voor  eenen  dach 
en  eenen  nacht,  fr.  pour  un  jour  et  une  nuit.  ||  Als 
de  scutteren  Yoer  poerten  waken  selen,  soe  selen 
sij  elo  huerre  hebben,  onder  dach  en  nacht,  voer 
sondije,  Yoer  Yier  en  licht,  x  plecken.  A.  WjIütess  , 
Sermens  12,  d'advijs  1412  815;  it.  26.  Elc  paert 
[in  gevangenis]  gheeft  vi  groten,  onder  dach  eö 
nacht,  zij   rijpeenden  of  andere.    C.  v.  Aalst  276. 

ONDERBANCK.  Zie  Bancz  5)  I  117. 

0NDËRBA8EN,  zn.  mi.  Onderkouseny  fr.  bas 
de  chausses.  Ook  Nebbbassit.  ||  Dat  niemant  sal 
moghen  draghen  bayrocken,  mutse  ofte  onderbasen 
ghebrayt  Yan  woUe  gaeme.  Bembbt  I  306  (1614). 

ONDEBBLIJVEN,  OW.  In  een  rechtsgeding. 
Het  proces  verlieten,  ontzegd  zijn  in  z^nen  eisch, 
fr.  perdre  Ie  proces,  succomberj  étre  dAouté  de  sa 
demande.  Kil.  Onderbl\JYen/  t'onderblijven.  Suc- 
eumbere.  ||  Ghehoort  hierup  diversche  ouders  en 
costumiers,  wethouders  en  andore,  was  de  Yoor- 
seide  Pieter . . ,  ghewyst  daeraf  onderbleYen.  O.  v. 
Aalst  252  (1488).  Wysen  in  hooftYonnesse  densel- 


Yen  Gillis  GhoYaert..,  onderbleYen  Yan  ainen 
yermeete.  O.  v.  Auden,  2de  d.  127  (1441).  Zo  wie 
Yoir  Wetten  een  schuld  kendt  schuldigh  zijnde,  en 
naer  dien  prezenteirdt  preuYe  Yan  dat  hem  Yan 
dier  schuit  by  den  heesschere  dagh  gheghoYen  es, 
en  daertoe  gh*admitteiidt  werdt,  en  daemaer  Yer- 
Yalt  en  onderblijft  Yan  zijnder  prueYe,  boett  dxr 
ponden  parisis.  C.  kast.  Iperen,  c.  162'.  Zie  ook 
BOVEKBLIJVEK  3)  I  276. 

ONDEBBLIJVEN.  In  pi.  y.  d.  w.  zal  bij  Mar- 
tinez  293,  moeten  gelezen  worden  onderwinden. 
II  Die  pachteneren  Yan  den  Yoorsz.  thollen,  eer  sij 
hun  derselver  thollen  sullen  moghen  onderbliJYen, 
sullen,  gehouden  wesen  te  doen  eenen  behoore- 
lijeken  eedt,  enz. 

ONDERBODE.  Zie  Oyebbodb. 

ONDERDAEN,  bn.  Onderdanig,  onderworpen, 
fr.  soumU.  Zie  Nederl.  Wdb.  kol.  1257.  ||  Dat  de 
geroeynte  sal  onderdaen  sgn  ons,  onsen  dienere, 
bourgemeesteren,  scepenen  en  allen  anderen  hueren 
dieneren.  Charter  v.  Sngelbrechi  v.  Nassam  ie 
Diest,  12  oct.  1499,  de  poïicia  a.  7. 

ONDERDOEN,  bn.  In  HbexU  of  gebruik  laten, 
fr.  laisser  en  la  possession  ou  d  Vusage.  ||  Aen- 
gaende  die  ghereede  goeden,  beesten,  daeronder 
oock  begrepen  zijn  die  ghene  die  men  noemt  ysere 
beesten,  te  weten,  die  eenighe  laeten  ofte  pachten 
op  hocYen  oft  winninghen  onderghedaen  worden 
en  op  ghelt  zijn  ghepriseert.  C.  e.  ^s  Bosch  Yin  11. 

ONDEREN,  zn.  m.  Noeuj  middaguur ^  fr.  midi, 
heure  de  midi.  Kil.  Onder/  ongher.  sieamb.  iuL 
colon.  Jlieridies.  ||  Enghene  Yorcoepere  en  suelen 
dese  Yorgh.  eendyoghele,  ocht  enegherande  andere 
Yoghele,  conine  ocht  andere  wilt  yleesch  coepen  na 
den  onderen,  namaels  hen  te  leYerene,  en  si  daer 
teghenwordech  openbaer  eiï  op  de  marct.  Kb.  «. 
JHest  A  r.  86.  Men  zal  engheenrehanden  Yeech 
Tueren,  noch  doen  Yueren  buten  der  stad  Yore  den 
onderen,  ld.  B  56.  It.  A  r.  39.  Bin  onderen  ludens 
te  8t.-Martins.  Kb.  lakeng.  Iperen  1363,  zii  Vam 
den  gaeme  a.  16.  Zie  ook  Halvokdbbtijt  I  549. 

ONDERGAEN,  bw.  1>  Onderkruipen,  h.  sup- 
planter.  Kil.  Ondergaen.  Intercipere ,  prtteripere , 
eto.  II  Voert  willen  wij , . .  dat  die  poente  en  die 
gewoente,  die  geweest  heeft  in  selken  dorpen  ran 
onsen  lande  te  Leuwe  en  eire,  Yan  lantwinnlnghen 
deen  den  anderen  tondergane ,  dat  dat  bliYe  staende 
ter  selYer  misdaet  [nl,  boete].  K.  v.  St-Peeters- 
Leeuw,  1285  a.  57.  En  wat  meester-scheerre,  diet 
weere  onderghinghe,  dat  hi  ware  in  de  mesdaet 
Yan . . .  Fbaks  de  Potteb  ,  Oewt  V  685 ,  K.  droog' 
scheerders  1350.  It.  Mabtiiosz  291. 

2)  Eene  Yerzoening.  Die  bemiddden  door  imsstkeiir 
spraak,  fr.  servir  de  médiateur  (dans  une  réeonciU' 
ation).  II  Dat  dicwijle  en  menichwerren  de  goede 
paysivle  liede  daghelicx  grootelijc  Yerlast  zijn,  die 
ghesleghen,  ghequetst  of  meshandelt  werdden, 
mids  dat  de  mesdoenres  hem  tracken  [I.  trecken] 
of  draghen  an  eeneghe ,  die  de  paise  en  soendinggfaf 
ondergaen  en  daertusschen  spreken,..  DB  Vla* 
MINCE  Vgb.  46  (1418). 

ONDERGANGER,  zn.  In  eene  Yerzoening.  Be- 
middelaar y  „iusschenspreker^\  fr.  médiatewr  {daia 
une  rêconciliation).  ||  {Vervolg  van  het  voorgaande 
citaaf]  den  scamelen  lieden  zulken  OYerlast  doende, 
dat  zij ,  sonder  Yan  dien  onderganghers  ondanc  te 
hebben  ofte  gheveedt  te  wesen,  niet  en  connen 
ontstaen  of  zij  en  motens  hem  daerin  bekeeren. 
Ibidem. 

ONDERGERECHT,  zn.  Lagere  rechtbanky  ft- 
b(Mc  inférieur  ou  subalterne,  \\  Daar  wettige  pre*- 


ONO. 


OND. 


255 


oriptie  is,  en  hebben  de  ondergeregten  ook  geen 
gratie  Tan  reliyement;  dan,  parthien,  willende 
gereleveert  worden  uyt  den  hoofde  van  ignorantie 
of  andersintfl,  moeten  hetselve  schriftelyk  in  de 
hofcamere  yersoeken.  C  gr.  Loon  II  415,  Reek- 
keim  XXXT  3  (art.  1  nedergeregten).  Zie  ook 
NBDEBBAKCKt   on  Nbdbbgbbecht  , ,  II  229.  230. 

ONDËRGËVEN,  bn.  Van  den  toL  Ontweken , 
gesmokkeld,  fr.  fraude  (du  fonlieu).  ||  Dat  u  Tor- 
eeyde  heere  mach  kiesen  en  eeden,  present  scepe- 
nen,  eenen  tollenere,  omme  gheloon  te  zjne  van 
den  ghebreke  en  ondergheven  toUe.  C»  v.  Aalêt 
679,  Oude  keuren  v,  Paricke  1742  a.  46;  de  Fr. 
oorspr.  tekst  zegt:  '  dee  deffbulteê  des  tonnieux 
emportez. 

OND£BGRE£PS  ter  borst.  Van  boomen.  Ter 
hoogte  van  de  horst,  fir.  {d'arbres)  è  hauteur  de 
poiirine.  ||  Nemaer,  in  dien  op  den  gront  van  erfye 
ofte  leen,  ten  overlyden  van  den  eersten  afilyyi- 
ghen ,  stonden  eenighe  plantsoenen  ondergreeps  ter 
borst.  C.  V.  Aalst  xxii  24. 

ONDËRHALDËN,  bw.  (Limb).  Onderhouden, 
staande  houden,  in  stand  houden,  fr.  maintenir, 
II  Om  den  stam  en  die  waepenen  hennes  rader- 
licken  hayses  en  geslechte  beter  te  onderhalden. 
O.  e.   Valkenburg.  28  mei  1570  a.  15;  it,  a.  14. 

ONDERHALEN,  bw.  Jachtterm.  Achterhalen, 
inhalen t  vangen,  fr.  {tertne  de  chtisse)  atteindre, 
aitraper,  \\  Daer  sellen  sy  \nl.  de  edele  jachthon- 
den] nae  [naar  het  edele  wild]  naejaghen  en 
strecken  alle  haer  cracht ,  solanghe  thent  sgt  onder- 
halen. Oebedb,  XIY  E. 

ONDERHEBBER,  zn.  Van  penningen.  Bij,  die 
deze  in  handen  of  „onder  hem  heeft",  fr.  {de  deniers) 
détenteur.  ||  Nyemant  en  can  o^  en  mach  eenighe 
penninghen  oft  schuit,  die  eenich  persoon  eenen 
anderen  schnldich  sonde  moeghen  sijn,  oft  onder 
hem  hebben,  onder  yemande  doen  arresteren  oft 
oommeren,  tensg  dat  die  debiteur  oft  onderhebbere 
Tan  dien  penninghen  comparere  Toer  soepenen,.. 
O.  V.  Antw.  1545  ly  12. 

ONDERHOOREN ,  bw.  Vernemen ,  fr.  apprendre, 
II  Alsoo  men  onderhoort  dat'er  menigvuldige  pach- 
ters ,  naer  het  expireren  Tan  hunnen  pacht , . .  in 
hetselTe  hun  gebruyck  en  woonste  blyren  conti- 
nueren,.. C  V,  Auden.  2de  d.  499,  regl.  12  aug. 
1767  a   29. 

ONDERHOORICH  rO— ho— ),  bn.  Gehoorzaam, 
onderdanig ,  fr.  obéissant ,  soumis.  Kil.  Onderhoo- 
righ.  fland.  Ohediens.  \\  Waert  dat  daerjegen 
yemant, . .  rebel  waert  [/.  waere] ,  en  den  deken 
en  gesworenen  Tan  der  gheselscap  in  dien  pointe 
niet  onderhorich  noch  onderdanich  en  waer  oeter- 
nisse  te  geven  of  te  nemen , . .  A.  Waütbbs  ,  Ser- 
mens,   4,  oork.  4  mei   1381.  Ook  Oybbhoobich. 

ONDERHOORICH  KIT  (O— hoe— ,  o— ho— 
hede),  bn.  Ongehoorzaamheid,  fr.  désóbéissance. 
II  Waert  also,..  dat  yement  Tan  der  Sluus  hier- 
jeghen  overhorich  ware  en  hem  daerjeghen  stellede, 
dien  zoudt  men  corrlgieren  in  zulcker  manieren 
datter  andre  ezemple  van  onderhoricheden  an  nemen 
zouden.  C.  v.  Sluis  18  mrt  1354,  KL  steden  IT 
527.  It.  C.  V.  8t' Truiden  $  25  subjectie  en  onder- 
ïioericheyt. 

ONDERHOUDEN,  bw.  1)  Iemand  in  een  ambt. 
JBkm  handhaven,  behouden,  voortdurend  laten  aan- 
blijven  in  zijne  bediening,  fr.  maintenir,  continuer 
qn.  dans  ses  fonctUms,  \\  En  want  die  voirs.  meester 
Peet  er  van  Walem,  meester  Gomelis  Haveloos, 
auditeur,  en  Jan  van  Criekengys,  clero  en  audi- 
teur, ons  Qver  eene  lange  wgle  van  jaeren  wel  6n 


getrouwelio  in  der  voirs.  onser  cameren  gedient 
hebben  gehadt,  gemerct  oic  d'experientie,  die  wy 
weten  dat  zij  hebben  in  stucken  Tan  rekeningen 
en  in  anderen  saken  onser  demainen  en  die  Toirs. 
onser  cameren  aengaende,  soe  hebben  wjj  die 
selve  en  elcken  van  hen  gecontinueerd  en  onder- 
houden, continueren  en  onderhouden,  en  ofts  noots 
zy,  van  nieuwe  gecommitteerd  en  onderhouden, 
mit  desen  onsen  brieve,  in  de  voirs.  huere  staten 
en  officien,  etc.'  Sekenk  o.  Brab,  reg.  nr.  136  fol. 
35,  ord.  19  apr.  1495. 

2)  Bene  misdaad.  Die  bedrijven,  beg€utn,  fr.  eom- 
mettre  {un  méfaU).  Zoo  vereischt  ten  minste  den 
zin.  II  Ten  zelven  daeghe  was  oock  ghesluetelt  \nl. 
gebrandmerkt]  en  ghebannen  Joos  van  Wyckhuus, 
omme  dat  hy,  deken  van  der  weverye  zynde, 
tzelve  onderhanden  hadde.  Schatbs,  Collatie  492. 

3)  De  vierschaar.  Die  houden,  fr.  tenir  (la  vier- 
schare). II  Men  es  ghecostumeert  eü  ghehouden  de 
vierschare  te  onderhouden  met  eene  vuile  banck 
van  wette,  dat's  ten  minsten  met  vii  scepenen  in 
opene  cameren,  by  maninghe  en  ter  presentien  van 
den  heere   [nl.  van  den  baljuw]   en  den  amman. 

ONDEEJARIGH,  bn.  Minderjarig,  onbejaard  ^ 
fr.  mineur.  Kil.  Onderjaerich.  Minor  annis, 
Onbejaerd.  Immaturus  annis,  minor  annis,  impubes. 
II  Tusschen  de  vadere  en  zijn  kinderen,  tusschen 
de  moedere  en  huere  kinderen,  noch  tusschen  de 
voight  en  zijn  weezen  en  es  gheene  preschripoie 
van  tiden,  alzo  langhe  als  tkmd  onderjarigh  es. 
O.  kast.  Iperen  (uitg.  1546)  c.  227;  hoogerop  zegt 
men  \\  ten  ware  jeghena  eenighe  ombejaerde  kin- 
deren. —  Niet  jeghenstaende  de  heeren  [a/.  van 
het  leen]  mochten  onderjarich . . .  wesen.  O.  v, 
Cassel  a.  7;  alzo  langhe  als  t'kindt  onderjaerich 
is.  a.  44.  It.  C.  V.  JPoperingen  xiii  1;  Cv,  Oeni 
XXI  4. 

ONDERKEEREN  (O— keren),  wederk.  wkw. 
Hem  onderkeeren.  1)  Zich  „onderwinden'^  z. 
hemoeien,  z,  inlaten  met,  fr.  se  mêler  de,  \\  Of  die 
vede  toecomen  were  van  honre  maghe  weghen,  dat 
sy  hen  derre  reden  [2.  veden,  geiyk  blz.  150]  niet 
onderkeren  noch  onderwinden  en  soelen.  C.  v.  Maas- 
tricht 474  (1409). 

2)  Zich  veroorloven,  zich  verstouten,  h,  se  per- 
mettre  de,  s'enhardir  d.  ||  So  en  sal  onse  stat 
en  gemeynten  sich  derre  [nl.  der  banklok]  nom- 
mer  onderwynden  noch  onderkeren  die  te  slaen. 
Ib,  480. 

ONDERKENNEN,  komt  voor  in  de  C.  v,  Maas^ 
tricht  150,  doch  er  moet  gelezen  worden  onder- 
keren, zooals  blz.  474  en  480. 

0NDERC00P8,  byw.  Onder  den  pr^s,  fr. 
au-dessous  du  prix.  \\  Ten  waire  dat  die  ingesetene 
van  desen  lande  in  't  vercoepen  van  hueren  goeden , 
dat  selve  goet  ondercoops  geven  wouden,  tot  hue- 
ren groten  verliese,  dwelc  een  grote  soattinge 
waire.  V.  D.  Tav.  213  v*. 

ONDERCUSSEN,  bw.  Deen  den  anderen 
o—.  Mkander  kussen  of  zoenen,  fr.  s^embrasser.  Kil. 
Onderkussen.  Muiua  oscula  dare,  ||  Myn  ghe- 
duchtioh  heere  \nl,  de  hertog  van  Burgondiö] 
convoyeerde  [nl,  den  Duitsohen  Keizer]  tot  in  zyn 
palays,  en  daer  ondercusten  deen  den  anderen  met 
biyden  gelaete.  Ol.  y.  Dixmijdb  176. 

ONDERLADEN,  o.  w.  Minder  laden  dan  het 
behoorlijk  gewicht,  ir,  charger  anhdessous  du  juste 
poids.  II  In  zynen  rechte  te  hondene  den  moer- 
man [den  turfleveraar.']  en  huerlieder  dienaers,  eii 
[te.^]  calengieme  en  boete  te  doen  gheldene  indien 


256 


OND. 


OND. 


gliy  beyindt  eenichsins  by  hemlieden  de  ixuetene 
ghefinudeert  zynde  in  tellen  ofte  onderladene.  C. 
ü.   Oetii  II  196,  JEed  van  den  iurfdragers  ^  xvi  E. 

ONDERLAET,  zn.  Sonder  onderlaet.  2^on' 
der  tuM9chenpooten  of  tusschenruimte ,  onophoudelijk, 
ft,  êana  intervaUea,  tans  eesae.  Zie  N»ierl.  Wdh. 
kol.  1S90.  Kil.  Onderlaet.  Pausa,  infermisno. 
eto.  Il  Wet,  dat  die  hemelsche  radere  wert  sonder 
onderlaet  yertomt.  Aüer  kersib.  21.  Daeromme 
haest  hem  de  yiant  \nL  de  boozê  Geest]  sonder 
onderlaet  dat  hi  se  daerin  trecke  [in  zijne  netten] , 
en  heeft  een  hinghenne  in  hen  gheworpon.  30. 
Sonder  onderlaet  oft  ophooren  [nl.  ophouden]. 
Zie  AsirsLAEK  2)  I  30. 

ONDËRLANGË,  b\jw.  Onderling ,  onder  elkan- 
der, fr.  enire  eux,  \\  So  waer,  en  te  so  wat  Wetten 
dat  porters  onderlange  twisten.  C.  o.  BnnggB,  I 
S90  (1317). 

ONDËRLATEN,  bw.  In  tem.  handen  of  bent , 
i^elijk  lot  tem,  gdtrvik  laten,  leenen,  fr.  laisser 
iemporairement  en  mainê  ou  en  possessiony  è  V usage 
de  qn.f  priter.  \\  Ëenioh  geit,  dwelck  hem  isgeleent 
oft  ondergelaeten ,  binnen  sekeren  bestemden  t\jt 
te  betaelen.  C   v,  Antw,  compü,  lY  xt  5. 

ONDËRLOOPEN,  bw.  Onderkruipen,  fr.  sup- 
planter  qn.,  enlever  a  qn,  ses  prtUiques.  ||  By  soo 
yerre  eenighe  meesters  deen  den  anderen  werck 
onderlyepen,  en  dat  van  dier  souffisantelyck  bleeke. 
BxvBBT  I  446  (1679).  —  Hier  past  wel  het  citaat 
nit  Hooft  in  het  Nederl.  Wdh,  kol.  1406:  il  't  wort 
met  ien  ambachtsman  hiel  pover . . .  Het  den 
ietwat  te  doen,  d'ander  onderloopt  het  werck. 

ONDERMOETEN,  bw.  Ontmoeten,  fr.  renean- 
frer,  ||  Van  N.  N..,  ghecalengiert  van  twiste  en 
Tan  wonden  bin  yerden  [nl.  vrede]  up  N.  N . , 
en  daer  ne  was  negheene  proeve  toe,  omme  dat 
by  nachte  gheviel  dat  z\j  mallino  andren  onder- 
moetten ;  en  de  baillin  ontfincker  of,  te  mijns  heren 
bonf.  xxxiiiJ  lib.  Beken,  halfuwschap  Oent,  rol. 
1720  (1.S64). 

ONDERPANT,  zn.  m.  Kü.  Onderpand  Fig- 
mus  f  hgpotheeaf  pignus  rei  puhlicae:  ^  Fidmcia, 
poesessio  fidudaria.  De  bet.  van  dit  w.  verschilde 
in  Brabant  merkelijk  van  de  hedendaagsche;  terwijl 
pand  er  de  bet.  had  van  hypotheek  of  pand ,  waar 
spraak  is  van  een  onroerend  tot  zekerheid  gege- 
ven goed,  was  onderpand  een  hijpand,  medepand  of 
ioepand  tot  den  principalen  pand,  fr.  hypothèque 
toaffeeUe,  —  In  Limburg  had,  integendeel,  het 
w.  onderpand  de  bet.  van  „principalen  pand'', 
en  was  de  medeverbondene  pand  de  „bijpand,'* 
soo  als  hoogerop  vermeld  staat  (Zie  C  gr.  Loon 
II  604.  605,  Beckheim  LXI  a.  6—11).  —  In 
Vlaanderen  gebruikte  men  doorgaans  het  vreemde 
w.  hypotheek,  zonder  van  eenen  medepand"  te 
gewagen.  |i  Men  mach  geen  onderpanden  uijt- 
winnen  tensg  den  principaelen  pandt  iets  uijtge- 
wonnen  is.  C,  o.  Diest  YZ.  xi  13.  Met  de  gelofte 
als  zaeckwande  gedaen  ariiculo  quario  staet  den 
ierst  genoemden  pant  voor  principalen  pant,  en 
voerts  alle  ongenoemde  gronden  gelegen  onder 
Biest  voor  onderpanden,  vin  8.  ï^n  ygelijck  is 
gehouden  sgnen  principaelen  pant  eerst  te  proeven 
en  ondersoecken,  eer  hij  op  de  onderpanden  ofte 
borgen  mach  comen.  Cv.  Antw.  eomp.  lY  x\j  86. 
Bie  voor  sjjne  rente,  ch^ns  ofte  pacht  onderpandt 
heeft,  en  mach  op  denselren  onderpandt  niet  ver- 
volghen  dan  hebbende  den  principalen  pant  eerst 
nytgedaecht  en  dien  publikelijck  en  ten  hoochsten 
vercocht,  en  dat  hij  mette  penninghen  daervan 
ghecomen  niet  poe  en  quaeme;  in  welcken  ghevalle 


hy  den  onderpandt  oock  mach  ny  twinnen.  C  v.  Loven 
IV   27.  —   BijpANT.    il   Niemant,..  eenige  renten 
heffende   op  gronden  van  erven,   en  mag   deselve 
rente   niet  langer  laten  verloopen  dan  drie  jaaren, 
en  dat  hy  daarvoor  op  syn  onderpant  nog  bypand, 
maar   wel  op  den  persoon  van  den  debiteur  mag 
eyschen.    C.  gr.  Loon  II  504 ,  Beckheim  lxi  8.  — 
Mbdepaitt.  Kil.  Medpand.  Hypoiheoa,  eannexum. 
II   Indien   den  pandt  nyet  goet  genoch   en  is  om 
alle  rentieren  te  voldoene ,  dan  moeten  de  joncxte 
rentieren...   sneven  eiï   verliesen  aen  den  pandt; 
behoudelick    hen    heur   verhael   van   den   verliese 
op   huere  medepanden,   indien  sy  eenighe  hebben. 
Ö,    V,    Antw.    1645    a.    22;   it.    26.    Al    eest   dat 
een    coopere . . .    aen    den    vercoopere . . .   verbon- 
den . . .  heeft ,  totten  gecochten  huyse  en  pande , 
sekere   medepanden . . .   vii    22    Hoe   Inttel  huyi 
oft    erven   dat   een  calengierdere   heeft,    dat  met 
eenighen    vercochten   hnysinghen    medepunt   is,.. 
30.  It.   C.  V.  Brussel  1606  a.  172.  192.  —  MsDi- 
of  oin)EBPANT.    II   Als  den  snevenden   rentier  oft 
bepanden  crediteur  den  coop  niet  en  vemaedert, 
en  syn  verhael  vermach  te  nemen  op  synen  mede- 
oft  onderpant , . .  soo  mach  den  eygenaar  van  den 
mede-  oft  onderpant, . .  denselven  coop  vemaderen. 
C.  V.    Antw,  compU,   II   iv   33.   —   ToBPAirr  ol 
OKDEBPAKT.  ||  Dat  elckerUjck  rentier  of  chynsheer 
sgnen  •  principaelen   pandt  moet   proeven  aleer  hg 
de   toepanden   oft  onderpanden  mach  aenspreken. 
C.  V.  Santhoven  1570  iv  12.  De  eost.  v,  N^vel  1611 
zegt  o.  I  5:  iJ  Au  dtfaut  des  meuhles,  pourra  fairs 
faute  sur  son  pand,   hypothèque,  fin  et  arrièrefin 
(excussani  ladite  arrièrefin  en  cos  de  suffisanee  [l. 
dHnsufflsanfle']  du  pand  principal,  en  de  Vlaamsche 
tekst:   II  By  gebreke  van  meubelen,  gal  hy  mogen 
procederen   by  evictie  op  synen  pandt   en   onder- 
pant (ezcusseerende  denselven  onderpant  in  cas  van 
insufficientie  van  den  principalen  pandt). 

ONDERRËKENEN  ow.  1)  Ondereen  bespreken, 
bekouten,  beraadslagen,  fr.  eauser  ensemble,  diseuter, 
délibérer,  ||  Dat  de  voorseyde  ghesworenen  sullen 
vermoghen  by  hemlieden  te  ontbieden  de  supposten 
van  den  voorseyden  gheselschepe,  alst  van  noode 
wesen  sal,  *tsy  omme  t'onderrekenen  omme  huer- 
lieder  wercken  te  doene ,  ofte  omme  andere  saeokeo 
huerlieder  hantieringhe  angaende.  Fb.  de  Pomx, 
Qent,  III  490,  Fijnders  1541  a  6. 

2)  Onderling  afrekenen,  fr.  regier  mmfmeUemeni 
«ft  compte,  II . . .  ter  welcker  steden  sy  trocken.  Sn 
daer  hem  [?]  synde,  onderrekenden  hem  naer  de 
voerme  van  den  voerwysden  vonnesse,  in  der  ma- 
nieren dat  hiemaer  volcht . . .  Int  eerste,  so  rekende 
Jan  van  den  Galchove,  de  wisseleire,  dat  hy  hadde 
ontfaen  by  perchelen . . .  Dies  rekende  hy  ute  ghe- 
gheven . . .  Yictob  Yav  deb  HASdHBV,  Ten  WtiOe 
100  (1350). 

ONDERSCHEIDEN  (O— ee— ),  bn.  1)  Amh 
wijzen,  fr.  designer.  Kil.  Onderscheeden.  j* 
onderscheyden.  Distinguere,  etc.  ||  Gheiycse  \iL 
drie  dachwant  lants]  den  voifs.  mombore , . . .  aldaer 
wale  bewyst  syn  en  onderscheiden.  Charierb.  Be- 
gijnhof  Brussd  fol.  226.  v«.  (1387  Molenbeké), 

2)  Onderscheidenlijk  vaststellen,  fr.  éteibUir  di»" 
tinctement,  \\  Ombe  tuist  die  was  tusschen...  en..» 
en  ombe  dat  elo  wilde  weten  sin  recht,  so  ghingen 
si  bede  up . . ,  en  si  hebben  elkeriyos  recht  onde^ 
sceden  also  alse  hier  es  gesoreven.  Oork  25  febr. 
1252.  Hoewail  in  onsen  wideren  openen  brieve, 
die  wy  gegeven  bobben . . ,  van  den  regiment  ons 
lants  van  Brabant,  dwelc  wy  hoir..  in  denselvea 
oiften  brieven  wail  verckert  overgegeven  hebben, 


OND. 


OND. 


257 


onder  van  der  pomten  begrepen  is  en  onder- 
Bcbeiden,  dat  die  grote  ambiichteren . . .  Brab. 
Teesien  II  718  (1404). 

ONDËBSCHEIDICH  (Ondersoedich) ,  bn.  Van 
personen.  OHdertehnden  ^  in  den  sin  van  het  Fr. 
diitinffuS:  aanzienlijk ,  voornaam,  achtbaar,  fr.  hono- 
rablê,  II  Bn  omme  dat  wi,  late,  neghene  seghele 
en  hebben,  soe  bidde  wi,  late,  eenen  ondersoe- 
deghen  man  heren  Petere,  den  prochghiaen  [nl. 
pastor]  van  Meltbrueo,  en  Heinrecke  ser  Staes,  oec 
Tan  Meltbmec,  dat  si  hare  seghele  hanghen  an 
dese  lettre.  Oodsh,  Brussel ,  Laten  v.  Sint  Geer^ 
Iruide  te  Nijvd  (Meltbroek  1809).  Bn  omdat  wi, 
Yoers.  late,  enghene  seghel  en  hebben,  soe  bidden 
wij  enen  ondersceghedeghen  [sie]  man  en  enen 
TToeden ,  her  Jan  Tavemiere,  prochiaen  yan  Humel- 
ghen...  Ckarterb.  Begijnkof  Brussel  fol.  169, 
Mumelghem  1809.  Omme  dat  wij,  1^.  N. ,  scepenen 
Torseit,  neghene  segle  en  hebben,  £0  hebben  wij 
ghebeden  onderscedeghen  lieden  eü  yroeden,  N.,  N., 
manne  mire  Trouwen  Tan  Denremonde,  dat  zij  an 
dese  zelTe  letteren  hare  zegle  hanghen  willen  in 
onsen  name.  de  Ylavinck,  Zunjoeke,  118  (1334). 
Ter  supplicatien '  Tan  den  ondersceedeghende  man 
[sic]  Jan  Figul,  procnreor  OTer  en  in  den  name 
Tan  den  Toorsyden  kerckmeesters.  Dibbicx,  Qends 
ckoiTierb.  131  (tb\G). 

ONDERSCHEI  DICHEIT  (O— sceedecheit) ,  zn. 
T.  Bescheidenheid,  wijsheid,  fr.  discrétion,  sagesse. 
\\  Ghew\j8t:  tallen  tijden  dats  noet  sal  syn,  ter 
ondersceedecheit  van  denghenen  die  de  stede  Tan 
ons  sullen  houden  in  onse  poert  Tan  Gheerouds- 
berghe,  dat...  C.  o.  Aalst  546  (1358). 

ONDEBSCHOTËN,  bn.  1)  Van  stoffen.  Door- 
uMven,  fr.  {nCune  êtoffé)  tissue.  \\  Yan  elcken  ellen 
gouden,  siWeren  eü  andere  z\jden  lakenen  onder- 
schoten  met  gouden  drade  oft  silTeren  drade. 
Bekenk.  v,  Brab.  reg.  139  fol.  10  t»  (1542). 

2)  Van 'granen.  Gemengd,  half  van  eene  soort, 
half  van  eene  andere,  fr.  {de  grenns)  mélanges, 
moitié  d'une  sorte,  maitié  d^une  autrei?).  ||  Item, 
behoert  te  desen  voerseyden  leene,  in  jaerlyckschen 
renten:  eerst,  acht  en  Teertich  halster..,  en  een 
alf  haTOt  ruwer  cTene.  Item,  XXTI  haelster  drye 
francart  onderschotenu  OTene.  Item,  xxir  haelster.. . 
witte  oTene.  Dibbicx:  Oends  charterb.  119  (1402). 

3)  Yan  eenen  troep  soldaten.  Verdeeld, geschaard, 
(d'une  iroupe  de  soldats)  divisie,  rangée{})  \\  üp 
denzelTen  dach,  ontrent  den  y  hueren,  quamen 
te  Ohendt  inne  noch  twee  Teendelen  knechten, 
al  doer  de  Peteroeliepoorte , . .  Dese  quamen  dry 
dicke  onderschoten ,  als  de  Toomoemde, . .  Fbbd. 
Yak  dsb  Hab&hsv,  Ber»  tijden  II  162. 

ONDEBSCeUTTEN,  bw.  Yan  eene  ruimte. 
Afschutten,  „se  van  de  belendende  ruimte  afscheiden 
of  qftonderen  door  het  aanbrengen  van  een  schut  of 
besehof'  (De  Yries  NederL  Wdh.  t®  Afschutten), 
toemetsen,  fr.  {d^un  espaee  mitogen),  séparer  par 
mne  doison,  murer.  Kil.  Schutten.  Intereludere, 
intersepire,  ||  Als  een  gemeyn  priTaet  oft  Toute 
onder  deerde  geruympt  en  schoon  gemaect  is,  dan 
mach  deghene  diet  belieft  tselve  priTaet  (onder 
▼outen)  hallT  te  doen  toemetsen,  en  onderschutten 
met  eenen  dichten  mnere,  eü  separeren  en  splyten 
die  TOute  Tan  malcanderen,  alzoe  dat  elokerlick 
■yn  priTaet  behouden  mach  op  hemselTen  alleene. 
O.  V.  Antw.  1545,  Tiii  45;  it  1582  LXII  60; 
eompU.  III  T  80:  doen  schutten  met  eenen 
dichten  mner;  de  C.  e.  Deurne  1612  a.  266  heeft: 
half  toe  doen  metsen  en  afschutten  met  eenen 
dioken  muer". 

II, 


ONDERSLACH,  zn.  1)  Scheidsmuur,  ft.  mmr  ds 
refend  ou  de  séparaiion.  \\  Onderslaegen  en  syde- 
mueren.  Alle  onderslaegen  sluytende  onder  de 
balcken  ofte  plaeten  sullen  altydt  hooger  gemeten 
worden  eenen  voet  Toor  het  sluyten.  Begl.  edifloic- 
meters  16  jan.  1705,  i  48.  Alle  bandtsteenen  in 
onderslaegen  ofte  separaetmueren,  sullen  méten 
Toet  TOor  Toet.  ii  17.  Zie  ook  Okdebslabv. 

2)  Van  een  houten  beiohot,  fr.  d'une  cldson  en 
bois.  II  Dat  den  timmerlieden  alleene  toebehoort 
en  toebehooren  zal  alhier  te  maeken:  wendeltrappen, 
stegers,  onderslagen,  galeryen,  enz.  UitsprtuUp  o. 
scheidsmantten  in  een  geschil  tusschen  timmerlieden 
en  schrijnwerkers  te  Antw.  29  noT.  1617. 

8)  In  de  lakenweTery.  |l  Zo  wanneer  in  een 
laken  bcTonden  zal  worden  drie  OTerschoten,  deen 
in  dandre ,  dat  de  weTere  daerof  boeten  zal . . . 
II  lib.  parisise.  Item,  Tan  eiken  onderslaghe  ii 
lib.  par...  Kb.  lakeng.  Brugge  25. 

4)  Yan  houtgewas.  De  onderste  scheuten  in  een 
bosch,  fr.  les  rejetons  inférieurs  du  bois  dans  une 
forét.  Zie  Houw  I  623. 

0NDER8LAEN,  bw.  Ben  huis.  Br  door  scheids- 
muren twee  of  meer  woonsten  van  maken,  fr.  sub- 
diviêer  (une  maison),  en  faire  deux  ou  plusieurs 
habHations.  De  Yries,  Neder l.  Wdh.  t».  Onderslag, 
Tan  onderslaan:  eene  ruimte  afdeden.  \\  Waert 
dat  sake,  dat  man  en  wijf  wouden  maken  manleo 
anderen  hoer  huys  daer  sij  in  woenden,  met  dien 
dat  daertoe  behoorde,  tot  elcs  Utc,  dat  moghen 
sy  doen . . .  En  wien  dat  huys  blijft ,  die  en  saelt 
niet  moghen  Tercoepen  noch  onderslaen.  Kb.  v. 
Antw.  a.  189;  ii.  C.  v.  Antw.  OuidAoeck  a.  10. 

ONDERSLAGER  (0-ae~),  zn.  m.  Bodver- 
hooger^  overbieder,  fr.  surenchérissewr.  \\  Soowel 
lyckcoop  [nl,  lyfcoop],  achryfgelt  Tan  der  Toor- 
waerden ,  briefgelt  eü  anderen  onraedt,  godspenninck, 
als  die  hooftpenninghen ,  te  saemen  met  allen  die 
slaeghen  en  wederslaeghen ,  die  daerop  gheslaeghen 
[s'un],  weder  den  cooper  ofte  onderslaegher,  ofte 
onthoogher,  tselve  goet  ontslaeghen  ofte  onthooght 
is  ofte  niet.  C.  v.  *«  Bosch  xj ,  8. 

ONDERSNEDEN,bn.OndersnedencouBen. 
Zie  CouB  II  107;  en  alnog  Bd^,  mus,  Y  96,  en 
de  Pauw  tBe$oueh  38. 

0NDËR80ECK,  zn.  In  rechten.  Oereehtdijk 
onderzoek  en  waardeering  van  't  goed  eens  schulde- 
naars, fr.  (Prat.)  discussion.  \\  Excussie  is  een 
neerstioheyt  eü  nauwe  ondersueck  en  ontdeckinge 
der  goeden  Tan  den  principaelen  sculdenere  gedaen 
bg  den  richter  totter  malen  en  brootsacke  toe.  Y. 
D.  Tat.  257  T». 

ONDERSOECKEN,  bw.  In  rechten.  De  goede- 
ren eens  schuldenaars  ondertoeken  eu  waardeeren, 
fr.  {en  droit)  examiner  {diseuter)  et  êoaUter  les  bieme 
d'un  debiteur.  ||  Ben  ygelyck  is  gehouden  sHnen 
principaelen  pant  eerst  te  procTen  enondersoecken, 
eer  hy  op  de  onderpanden  ofte  boigen  mach  comen. 
O.  V.  Antw.  compil.  lY  xij  36.  Zie  ook  Pbobtev. 

ONDERSOECKER  (0~ou-),  zn.  Optichter, 
keurder,  fr.  inspecteur,  censeur.  ||  Hieraf  sullen 
deken  en  gheewoome  Tan  der  hallen  inners  wesen 
eü  ondersouckers,  als  Tan  der  boeten,  de  Ylamivck, 
Vgb.  51  (1428). 

ONDERSONDEREN,  bw.  Bespreken  eü 
onder  sonde  ren.  Bevoorwaarden  en  bepalen,  fr. 
eonvenir,  oonditionner  et  stiputer.  \\  It«m.  es  harde 
wel  besproken  eü  ondersondert ,  dat  deselTe  Willem 
de  Bonde  sohuldich  is  eü  heeft  belooft  te  leTcrene 
de  drie  bassementen . . .  Auden  meng.  II  29  (1510). 

ONDERSONDERT,  bn.  Uitgesonderd^fs.exce]^. 

88 


258 


OND. 


ONi). 


II  Genenelick  van  alle  baeteiii  gheene  ondenondett, 
gheweert  [nl.  behoudens]  den  commere.  C  v. 
Attdêm.,  2de  d.  458  (1639). 

ONDERSPËRKEN,  bw.  ||  Men  yerbiet,  op  de 
mesdaet  yan  xx  schel.,  dat  negheen  gansvercoepre 

rüse  ne  wringhe  den  hals  on  twee,  newaer  dat 
se  kerre  in  den  hals  en  alsoe  doede;  no  dat  hi 
negheene  gans  ne  dnwe,  no  terde,  no  ondersperre, 
en  dat  is  roupre  en  weesdarem  ute  trecken,  op 
XX  schel.  Auden.  meng.  I  185  (1838). 

ONDËBSPRAECK  (O—aeke),  zn.  1)  Onder- 
handeling,  gesprek,  fr.  entretienj  conversation.  jj  Omme 
dieswille  dat  ghy,  Jan  Pollet,.,  u  hebt  yerroor- 
dert,  ten  divenchen  stonden,  te  transporteren  tot 
binnen  der  stede  yan  Calais,  commende  aldaer 
in  communicatie  en  onderspraecke  met  eenighe 
gherefugierde  en  gheëzpatrieerde  personen , . .  de 
COUBSXMAKSB,   TToublee  relig.  IV  210  (1571). 

2)  Tusschenepriutk  f  bemiddeling ,  fr.  interveniiony 
midiaiion.  jj  Bn  indien  (gheduerende  t^zelye  proces 
en  ghedinghe)  deur  d'intercessie  en  onderspraecke 
yan  goede  lieden,  tusschen  partje  paeys,  yreede 
en  accoordt  ghemaeckt  wierde , . .  O.  o.  Vewme 
LXT  3. 

0NDER8PREECK,  zn.  y.  Overeenkomst,  fr. 
eonvention,  jj  Gelyck  deseWe  cooper  moet  altyt 
alleene  betaelen  sijne  brieyen;  eft  dit  alsoo  yerre 
daer  egeene  onderspreeck  ter  contrarien  en  sij. 
C  e.  Caggevinne  Tl  2. 

ONDERSPREKËN,  bw.  1)  Bevoortoaarden ,  fr. 
amdiiionnert  siipuler»  Kjl.  Condicere,,.  stipulari. 
II  Soe  wanneer  dat  daer  enech  ghebreeo  af  es  yan 
betalene,  ghelyc  dat  yoere  onderspraken  es  \_sic], 
ten  yorseyden  daghe  te  betalene,..  Oork,  1377 
{Vad,  mus.  III  60).  So  wat  comann^  die  dach 
ondersprake  langhor  dan  iii  marctdaghe, . .  JT. 
lakeng,  Mechelen  1331—1333  a.  180.  In  deser  hue- 
ringe  es  ondersproken  eii  beyoorwaerd . . .  Siadsarch. 
Diest,  Diester  hal  ie  Bergen  in  Menegouw,  Tak  y. 
Mits  die  brieyen,  die  men  alsnu  daeraff  maect 
en  langen  tyt  gemaect  heeft,  dat  onderspreken. 
C,  V.  Brussel  1570  a.  60.  Zooyerre  daeraf  by  par- 
tyen contrarie  niet  en  is  ondersproken  of  gecondi- 
tionneert.  It,  1606  a.  135. 

2)  Yan  eene  boete  of  straf.  Bepalen,  vaststellen, 
bedreigen,  fr.  designer,  comminer.  ||  Eest  dat 
yement, . .  tegen  *tgheen  dat  in  den  brieyen  daer- 
yan  begreyen  [l,  begrepen]  is,  tegendoet,..  dy 
sal,  boyen  die  pene  in  de  yoerseide  Peyse  onder- 
sproken,  noch  yallen  in  die  pene  yan  dusent  merck 
goute.  C.  V.  8t- Truiden  §  29. 

ONDERST AEN,  bw.  y aasten,  benaderen,  fr. 
retraire.  \\  Soe  quam  Amout  Yan  Balen,.,  dien 
den  erfdom  hieraf  ghelaten  en  ghemaect  was  met 
test«mente,  eii  boet  sine  naerderscap,  dese  goede 
alle  tonderstaenO'  en  te  bescutdenne,  met  laste  eü 
met  commere  en  met  allen  dien  dat  daer  metten 
rechte  op  ghegaen  was.  Sfihep.  Land  v,  Diest  22 
febr.  1430.  Yoere  welcker  guedinghe,  als  tusschen 
halm  en  here,  quam  Wouter  tSbasen,  hem  rechts 
en  toesegghens  hieraen  yermetende ,  en  presenteerde 
en  boet  sine  naerderscap  desen  seWen  pant  tonder- 
stane  en  te  bescuddenne,  met  coste  en  met  laste 
en  met  al  dat  daer  metten  rechte  op  ghegaen 
mochte  •  syn.  Idem  13  mei  1439.  Insghelyckx 
sullen  de*^  momboirs  en  yooghden  yan  weesen . . . 
met  rechte  yan  naerderschap,  het  yercocht  onbe- 
merltjck  goedt  moghen  ontlossen,  yeniaerderen  eü 
onderstaen.  O.  o.  Beusel  a.  73.  En  mach  oock 
geenen  naerderlinck  de  yoors.  goeden  onderstaen 
ofte  yemaerderen,  *tsy  yóór  ofte  naer  het  uytda- 


gement,  nyt  saecken  yan  naerdeisohap ;  O.  ü 
Laven  iy  17.  Naer  der  stadtsrechten  yan  Landen 
en  is  niemaut  naerder  eenighe  naerderschap  te 
yeryolghen  oft  te  onderstaen,  dan  alleeniyck  die 
yan  den  bloede  is.  C.  o.  Landen  vi  1.  En  mach 
oyck  gheene  naederlinck  die  [^nl.  goederen]  onder- 
staen oft  yemaerderen,  tsy  yoer  oft  nae  duytd«ege- 
menten  uuyt  saecken  yan  nadersohap.  O.  v,  Cag^ 
gevinne  ix  13.  Wert  zake  dat  Rutten  yorg . . ,  ter 
tijt  dat  bijt  schuldich  ware  te  doen,  en  Yrancken 
yorg.  sinen  tsijs,  oft  enich  recht  ane  die  yore. 
goede  gebreeke,  soedat  Yrancke  yorg.  syn  gebreeo 
ane  die  yorg.  goede  metten  rechte  yeryolghen 
mueste ,  eü  die  selye  goede  uutdaegde  en  wonne 
yore  sgn  gebreclyoheyt  ter  tijt  dat  dat  geschiet 
ware,  soe  muchte  Henr.  Lodens  yors.,  ofte  sine 
naecomelingghen .  die  selye  goede  onderstaen  en 
behouden.  Laten  v.  Vrancke  Van  den  Move,  2t 
juli  1374.  It.  Kb.  v.  Diest  A  r.  67;  Oork.  heer  v. 
Diest  7  mrt  1324/1325. 

2)  Vrij  maken  van  lasten,  de  schuld  kwijten, 
lossen,  {naasten}),  fr.  esonérer,  lihSrer,  {retraire}). 
II  Item,  in  'tnemen  yan  alsulcken  coop  yan  recht 
{nl.  by  uitwinning),  naerdien  den  sohouteth  gh€»- 
yraeght  heeft  oft  iemant  d'erffenisse  onderstaen  oft 
quyten  wil,  eenwerf,  anderwerf,  derdewerf,  wijsen 
die  schepenen, . .  want  niemandt  de  erffenisse onder- 
staen ofte  quijten  en  wilt,  dat  men  yercoopen  sal 
ten  schoonsten.  C.  v.  's  Bosch  xxiii  9  {üop  der 
erffenisse  bij  den  evincent), 

3)  8t(Mn  onder  iem*  gezag,  onderhoorig  zijn,  £r. 
étre  sous  V autorité  de  qn.^  être  soumis  a.  \\  Yer- 
watene  en  heretijeke  oft  ongelooyige  zijn  ooc  te 
reprocerene,  en  insgelycx  muncken,  canonicken, 
regulieren  oft  andere  religieusen,  die  subject  zijn 
oft  onderstaen  eenige  oordene  oft  regule,  al  waer 
't  ooc  dat  sij  't  consent  hadden  yan  hueren  prelaet. 
WiBLAlTT,  Pract.  crim.  72. 

4)  Recht  onderstaen.  In  het  recht  versehij' 
nen,  fr.  eomparaUre  en  justiee.  ||  De  keurbroeders 
eü  susters  der  yoomomde  stede ...  en  syn  nergens 
dachyaerdelyck  nochte  betreckelyk . . .  buyten  heur* 
lieden  keure,  niet  meer  om  justitie  te  doen,  dan 
om  recht  te  onderstane,  uytghedaen  in  den  Raede 
yan  Ylaenderen.  O.  v.  Caprijcke  ii  1. 

ONDERSTANT,  zn.  of  bn.  Ondersteuner ,  onder- 
stand verleener,  of  Bijstandig,  fr.  prétant  son  appm 
OU  eusistanee.  ||  Gheyielt..,  dat  enich  yan  den 
ghesworenen  scutteren . . .  rebel  oft  wederspenich 
waere,  [dat]  dan  die  coninc,  dekene  en  gheswo- 
ren  dien  corrigeren  selen . . ;  en  daeraf  zelen  de 
heeren  yan  der  stad  huer  onderstant  zyn.  A.  Wau- 
TSB8,  Sermens,  23,  regl.  1426  a.  18. 

ONDERSTEKEN,  ow.  Brouwery.  Stoken,  ont- 
steken, fr.  {brasserie)  mettre  Ie  feu,  aüumer.  \\  Item, 
sullen  de  brouwers  moghen  beghinnen  brouwen  en 
ondersteken  alst  hem  ghelieft,  tsondags  ayonts  en 
tsheilichsdages  ayont.  ds  Ylakikcx,  Aüc.  10. 

ONDERSTELLEN,  bw.  Ondersteunen,  —  sthh 
ren,  —  schragen,  —  stutten,  fr.  soutenir, supporter,^ 
empéeher  de  tomher.  \\  Daer  werden  ooc  spottelieke  * 
figneren  met  zeker  ghescrifte  gheprent,  als  een 
keercke  die  wilde  ommeyalleu  en  stont  jieer  [no] 
en  helde,  want  daer  trocken  dr\je  persoonen  anne, 
die  se  schenen  te  willen  ommetrecken,  en  daer^ 
nefiens  stonden  yeel  gheestelicke  persoonen ,  die  se 
onderstelden  eü  metten  handen  begheerden  te  weer- 
hauden  jeghen  tvallen.  Febd.  Yan  dkb  HAxaHiir, 
Ber.  tijden  I  68.  Gillis  Samin,  yoor  leycringhe 
yan  YiiV^  tweentceyentigh  yoeten  abbelen  berdt, 
te  iiii  lib.  X  sh.  parisis  thondert,  om  tondersteilin 


« 


OND. 


OND. 


'250 


'de  yauuure.  A.  Vavdekpsebsboom,  Tpriana  1 
866  (1621). 

OND£RTA*£N,  bw.  Zonderlinge  Yerbastering. 
Ondertussehen ,  fr.  entretêmps.  ||  Ondertaen  decoop- 
man  hadde  zyn  goet,  en  de  Bcippre  sijn  scipweder- 
omme.  Piot,  Chron.  874. 

ONDËRT ASTEN ,  ow.  Beproeven ,  pqgimgen  doen^ 
fr.  ienter,  faire  des  teniatives.  Kil.  Ondertasten. 
Pertentare^  perooniari,  extuminare.  ||  Een  mende* 
lijck  middelare  is ,  die ,  sonder  verbondt  van  enniger 
peynen,  tempteert  en  ondertast  oft  hij  de  partgen 
▼an  hueren  gescille  sonde ,  bij  zijnen  raide  en  hueren 
oonsente,  connen  yerlijcken.  Y.  d.  Ta.y.  266;  ii. 
240  T«. 

ONDERTEECKENEN,  bw.  Laten  herkennen, 
doen  onderscheiden,  tr.  faire  reeonnaitre,  distin^fner, 
il  Men  onderteeckent  gnemeenschap  yan  mueren  by 
datter  uppe  en  innegeyrocht  es  yan  haute,  met 
anokers  ,  by  hoornen,  uuytstaende  steenen,  yeyn- 
stèren  ofte  moeieren  over  beede  zijden.  C  v,  Auden, 
Cah.  prim,  XYIII  6. 

ONDERTIJDEN,  bijw.  Ondertijds,  somtifdsy 
nu  en  dan^  fr.  de  iemps  en  temps,  quelquefois.  Kil. 
Ondertydts  /  ondertijde.  SnHnde,  interdum, 
Ii  Zoe  wye  dat  ongerechtich  is, . .  hij  wort geplaeght 
in  dese  werelt  eü  in  dandere,  en  ondertijden 
geyallet  beydo.  V.  d.  Tat.  878  y^.  Ten  xj»»  male, 
zoe  behoiren  alle  richters  en  raidsheeren  hen  te 
wachten  yan  gramscapen,  want  zoe  wije  treoht 
regeert,  hy  moet  ondertyden  hoeren  en  sien  zynen 
onwille.  874  y<». 

0NDERTU8SCHEN,  byw.  Somw^ien,  fr.  quelr 
quefois.  Kil.  Ondertusschen.  Aliquando.  ||  Hoe- 
wel men,  eenighen  tyt  gheleden,..  gheadmitteert 
heeft  partyen  te  procederen  by  processen  commu- 
nicatoir,  daeraf  ondertusschen  de  stucken  in  par- 
tyen handen  syn  ghebleyen  en  ghedemanueert, .  • 
C.  e.  lAer^  8t^  Yiii  6.  Want  metter  daet  beyon- 
den  is,  dat  ondertusschen  partyen  hun  bescheet, 
daerop  sy  hun  syn  fonderende,  alleeniyck  syn 
dienende  by  copye  oft  extract , . .  18.  Alsoo  de 
ghedinghde  stucken,  schrifturen  en  munimenten 
ondertusschen  worden  ghedemanueert, . .  17.  Want 
ondertusschen  den  yoortganck  yan  de  rolle  en  ghe* 
nachte  wort  beleth,  doordien...  xix  1.        .«. 

ONDERYAL,  zn.  Onderwerpinff ,  fr.  soumission, 
II  Die  weeh  tot  die  wonde  der  luch teren  hant, 
die  es  ghelegen  in  alre  oeffeninghen  der  doecht, 
in  oetmoedegher  ghehorsamheit ,  in  onderyal  dyns 
selfs  al  te  male  onder  GK>de.  Aller  kersib.  108 
{Tamier), 

ONDERVALLEN,  ow.  In  rechten.  Zt>  proces 
verlieten  f  in  een  rechtsgeding  de  neerlaag  hebben , 
fr.  (en  droit)  perdre  son  proces,  sueoomber,  \\  Soo 
wie  in  processen  by  ghesohrifte  beleet  ondenrallen 
zal,.,  zal  boeten  jeghens  den  heere  iij  pont,  en 
by  memorien  xx  st.  C.  v.  Broekburq^  iy,6. 

ONDERVALLICH,  ONDERVÈLLICH,  bn. 
Hij  die  de  nederlaag  heeft  in  een  rechtsgeding ,  fr. 
celui  qui  suecombe  dans  un  proces.  ||  Die  partie  die 
yelt  en  onderyellich  geweeen  woert  sal  tbetalen. 
Piot,  Cari.  II  196  (c.  1411).  Boe  wijsden  wy, 
na  manesse  des  meyers  yors.,  derselyer  Marien 
quyte  eü  yerweert,  en  Geertmyden  yors.  onder- 
yellich. Schep,  Land  v.  Diesi  80  aug.  1485.  Alsoe 
dat  wy , . .  na  manesse  des  meyers  yors. ,  wysden 
Janne  yan  Wanghe, . .  hieraf  onderyellich.  ld.  18 
aug.  1487.  Die  klaagt  oyer  misdaad,  en  die  klagten 
laat  rysen,  of  ondenrallig  is,  boet  alsuloke  amende 
als  de  klagte  medebrengt.  C,  gr.  Loon  II  471, 
Beckheim  lii  ^, 


ONDERVINDEN  (O— yen— ),  bw.  1).  Eene  reke- 
ning. Die  onderzoeken,  nonen,  overzien ,  f r.  examiner 
(un  compte).  \\  En  als  die  rekeninge  gedaen  saU 
syn ,  soe  soelen  onse  scoutet  en  scepenen , . .  bynnen 
eenre  maent  daemae,  die  rekeninge  examineren  en 
onderyenden  off  die  goet  eü  loeffelic  sy  off  niet. 
Piot,  Cart.  II  201,  priv.  10  juni  1417  a.  14.  En 
dan  zelen  de  peysiers  emstelick  ondenrinden  en 
yememen  hoe  dat  die  yechtinghe  geyallen  en  toe- 
comen  syn.  Mebtxits  en  Tobfb  II  632  (1867). 
Die  onderyindeste  die  herten  eü  die  nieren.  Qeiijdenb. 
XT  E.  Vig.  in  Dugtsche  ps.  Yii  10  serutams  corda 
et  renes;  Stafenb.  die  herten  en  nieren  beproeft; 
Plantyn  1566  ondersoeckende  de  herten  en  nieren. 

2)  Onderscheiden,  onderscheid  maken,  fr.  dietif^ 
guer,  faire  une  distinciion.  \\  God  ordel  mi  en 
onderyint  mine  sake  yan  den  quaden  menschen, 
yan  den  bosen  menschen  eü  bedrieghenden  yrie  mi. 
Oetijdenb.  XT  E.  Passie  ghet.  64;  Lat.  Judica  me. 
Deus,  ei  disoeme  causam  meam  de  gente  non  sancta. 

ONDERWERPEN,  als  wederk.  wkw.  met  eene 
zaak  als  yoorwerp.  Hem  o.  aan  iets.  Zich  aam 
iets  blootstellen,  fr.  s*exposer  a  qc.  \\  Degene  dae^ 
onder  arrest  gtidaen  is  en  is  nyet  gehouden  yant 
gearresteert  goet  te  soheyden  ofte  tselye  ymandi 
te  laten  yolgen  onder  cautie  yan  indempniteyt, 
noch  hem  de  broesheyt  yan  eenige  cautie  tonder- 
werpen,  hy  en  wille.  C.  v.  Antw.  compil.  Y  ix  21. 

ONDERWET,  zn.  y.  I,ager  gerechtshof,  fr. 
fustice  inférieure,  subalterne.  Zie  ook  Banck  4) 
I  117.  II  Binnen  de  stede  yan  Cortrycke  is  oock 
een  ouderwet  yan  seyen  persoenen,  gheheeten 
Paysierders,  dewelcke  kennisse,  berecht  eü  judi- 
cature  hebben  yan  sohuldelicke  saken  yan  thien 
ponden  parisis  eü  daeronder:  en  staen  ten  betrecke 
yoor  schepenen  der  yoorseyde  stede  yan  Cortrycke. 
C.  e.  Kortrijk  i  2. 

ONDERWTJSEN,  bw.  1)  Aanwezen,  bewijzen, 
aantoonen,  doen  kennen,  fr.  indiquer,  dêmontrer. 
il  Want  den  nedersten  gracht  tusschen  der  Laza- 
ryen  enre  yors.  eü  erye  Lauwerijs  aldaer  derselyer 
Lazaryen  allene  toebehoort,  alsoeyerre  alst  water 
gaet  en  die  paelstene  dat  onderwysen.  Schep,  Land 
V.  Diest,  25  noy.  1488. 

2)  Bij  vonnis  verplicht  verklaren,  verwaten,  tt. 
condamner.  ||  Zoe  mach  hy  . .  alsdan  yersuecken,  die 
selye  Andries ,  dat  hem  die  dominie  yan  den  boecke 
toegewyst  worde,  eü  Dierick  yoirs.  onderweesen  en 
gecondempneert  hem  dien  te  restituerene.  V.  d. 
Tav.  41  y». 

ONDERWINDEN  (o— we— ),  wederk.  wkw. 
Hem  onderwinden.  1)  In  den  zin  van  s.  (iets) 
aantrekken ,  z.  (met  iets)  bemoeien ,  (met  iets)  inlaten, 
gelijk  in  *tNederl.  wdb.  1),  dus  in  eene  afwijkende 
bet.  yan  die  by  Kramers  en  Van  Dale  geboekt;  fr. 
s^atOrer  qc,  se  mÜer  de  qc.,  s^ingérer  dans  qc.  Kil. 
Onderwinden  ..  .  se  inqerere,  se  immisoere  aUcui 
rei,  negotio.  \\  Dat  sy  [nl.  de  yrouw]  heur  der 
eoopmanscap  yan  beuren  man  geenssins  en  heeft 
onderwonden',  oft  yan  synen  state  eü  debiten  ge- 
weten en  heeft.  C.  v,  Antw.  1645  yi  4;  it,  xi  82. 
Makelaers,  notarissen  eü  alle  andere  hun  de  ver- 
sekeringe  onderwindende,  moeten  de  police  oft  ander 
bescheet  maecken  yolgende  d'ordonnantien  eü  yoet 
hieryoore  geruert.  O.  v.  Antw.  compil.  IV  xj  58. 
Alsoe  dat,  sou  balde  die  yan  der  stadt  eenigen  yreem- 
den  man  angetast  en  gegrepen  oft  geyangen  hebben, 
sullen  sy  terstont  denseWen,..  oyerleyeren  myns 
yoorscr.  genedigens  heere  amptman, . .  sonder  der 
stadt  yocMrder  sioh  daermet  te  onderwinden.  O.  lA^e 
18  mrt  1502  a.  7.  It.  Kb,  v.  Antw,  195. 


960 


OND. 


OND. 


S)  In  rechten.  Voor  iem,  optreden  in  êenê  reehie- 
taak,  fr.  oceuper  pour  qn,  dans  nn  proces.  ||  Eenen 
procareor  en  mach  geene  saecke  hem  in  rechte 
onderwinden,  twaere  Yoor  den  aenleggere  oft  ver- 
weerdere ,  tenBy  dat  hg  daartoe  hehbe  behooreiycke 
procuratie  van  partje  selrer  die  de  aaecke  aengaet. 
C.  V.  Animo,  eompil.  Y  i\j  21. 

3)  Sandd  drijosn^  ^z,  genêsrsn  mef\  fr,  faire 
U  eommercê  de.  \\  Dat  niemand,  van  wat  quaiiteyt 
oft  conditie  hy  zy ,  hem  onderwindende  Tan  zelvere 
oft  gaude ,  gbewracht  oft  ongewracht ,  te  vercoopene 
ofb  te  coope  to  stellen ,  niet  en  sal  mogen  ghe- 
bruacken . .  •  eenigh  ander  dan  Troja  ghewighte. 
FL  9,  VI.  13  apr.  1651  a.  14;  I  805. 

4)  Tussekenkomen  ^  fr.  intsmenir.  ||  Soe  waer 
gevecht  ooht  parlement  ia,  dies  hem  de  gheswome 
onderwenden  moesten.  Regl.  lakeng.  JBmsid  xiT 
B.  fol.  17.  a.  6,  en  fol.  14.  t^  a.  23. 

ONDERWINDEN  (O— we— ),  als  sn.  Dset- 
kebbinffj  deelneming,  deelaekiigkeid ,  fr.  pariieipation. 
II  Doer  redenen  en  oonaeke,  sjn  die  goederen 
Tan  die  dry  oatste  aohtergelaeten  kinderen , . .  int 
gemeyn  en  onverdeylt  gepossideert  geweest,  sonder 
onderwenden  van  die  twee  jonekste  kinderen.  C 
gr.  Loon  I  177  (1609). 

ONDEBWINDER,  zn.  1)  Zaakvoerder,  fr. 
mandaiaire.  \\  Kerckmeesters,  dischmeesters  en 
heurlieder  onderwinders.  C.  v.  Venme  xxv  26. 
En  er  is  geen  ander  defferentie  tasschen  procu- 
reur en  onderwinders  Tan  saken,  dan  dat  de  pro- 
cureur administreert  by  laste,  en  onderwinders 
sonder  last.  Wizlavt,  Praet.  oio.  t.  iix  c.  xii  a.  1. 

2)  Makelaar,  xaakgelastigde,  factor ,  fr.  conrtier, 
faetewr.  \\  BeTelen  wy  dat  daerteghens  [nl.  tegen 
de  bedriegerijen  in  den  wijnhandel]  de  makelaers 
en  onderwinders  Tan  wijnen,  oft  andere  officiers, 
hun  des  Terstaende,  daerop  sorchfuldich  toesicht 
nemen.  PI.  v.  Brab.  24  juli  1599;  I  484. 

ONDERWINT  (O— dt),  zn.  1)  Sandel,  bedr^, 
fr.  commerce ,  métier ,  professUm.  Kil.  Onderwind. 
Oceupatio.  ||  Dat  de  meiers  oft  Torsters  sullen 
onder  de  Toorscr.  billetten  gehouden  zijn  te  sohrij- 
Ten.  .,  en  Toorts  de  qualiteit,  den  naem  en  d*on- 
derwindt  oft  handel  des  persoons  daersen  t'selTe 
daechsel  sal  zijn  geschiet.  C.  v.  Santhooen,  8t%jl 
1557  a.  84. 

2)  Bewind,  bestier,  fr.  adminisiration ,  gestion. 
Kil.  Administratio.  ||  En  hebben  alsulcke  bricTen 
[nl.  Tan  respyt]  geene  plaetse  tegens . .,  noch  ter 
saecken  van  de  tachterheyt  Tan  de  administratie 
oft  onderwint  Tan  eens  anders  goet.  C.  v.  Antw. 
eompU.  lY  XTij  14.  Momboirs,  curateurs  en  andere, 
die  by  den  rechte  syn  gestelt  om  te  hebben 
onderwint  OTcr  eenige  persoenen  oft  goeden.  Ih. 
XTiy  53.  —  Sfbiue:  Dat  lettel  onderwints  Teel 
ruste  inbrünghende  es  (aude  proTorbie).  Fsbd. 
Yavdbb  Hasohbk,  Ber.  tijden  1  107.  Lettel 
onderwynts  brynct  Tele  pays.  Ol.  t.  Dixvudb  51. 

ONDERWOLYEN  (0— IfTcn),  Terl.  deelw.  t. 
onderwelven,  fr.  vo4fer.  ||  Item,  beede  dese  camers 
sullen  wesen  onderwolfVen ,  spannende  een  derde 
ondertrocken, ..  Bbmbbt  II  334.  (SchryTcr  Toegt 
er,  nota  1,  eene  beschriJTing  by  Tan  een  welfsel: 
^onderste  stage  ooencolven  met  eender  cruusTaute 
spannende  half  ront,  ghewUffen  op  duerhanghende 
ogyTcn"). 

ONDERWORPEN,  Terl.  deelwoord  t.  Onder- 
toerpen.  1)  Yan  personen.  Verplicht,  verbonden, 
fr.  obligé,  astreinf.  ||  Al  waert  dat  de  Terweerdere, 
op  s)}n  Tersueck ,  sonder  oppositie  uuy tten  processe 
waere    gedaen,    soo    soude    hij    evenwel  sijn  eft 


biyTen  onderworpen  de  Toidoeninge  Tan  den  pro" 
cesse.  C.  v.  Antw.  compU.  Y  x  87. 

2)  Yan  goederen.  Verbonden,  fr.  (de  biene) 
óbUgés,  affectie.  \\  Soo  blyTen  alle  de  onmerende 
goeden  Tan  den  afflyTigen  onderworpen  de  Toldoe* 
ninge  Tan  denselTcn  testamente.  Ib.  lY  xy  13. 

ONDEUCHDELIJCK  (Ondeugh— ,  ondneohde- 
lyc),  bn.  en  bijw.  In  rechten.  1)  Den  rechte  niei 
voldoende,  niet  genoegend,  niet  geldig,  ongeldig, 
fr.  HOM  è  suffisanee  de  droit,  vieieur,  invalides 
vieieusement.  \\  Ten  fijne  dat  gheseit  werde  by 
hemlieden  wel  gheappelleert  en  by  ghedaechden 
qualyo  en  onduechdelyck  ghewyst.  C.  v.  Auden. 
2<ie  d.  162  (1495).  In  welcken  gCTalle  de  coopeie 
soude  schuldich  wesen  den  heere  te  betalene  noch 
een  herghewee  Toor  zyn  ondeuchdelycke  oppositie. 
O.  V.  MeeheUn  xi  30;  Nannius  in  poenam  injaetae 
contradicHonis.  Compareert  partye  nemende  eenighe 
dilayen,  en  nochtans  Tenralt,  zoo  wort  den  opposant 
OTcr  zyne  ondeuchdelike  oppositie  ghecondempneert 
in  sheesschers  heesch.  O.  v.  Aalst,  8tifl  a.  10. 

2)  Ondeuchdelycke  possessie.  Onrecht- 
vaardige, onrechtmatige,  onwettelijke  bezitting,  fir. 
possession  injuste,  HUgale.  ||  Indien  ghebeurde 
dat  den  opposant  succumbeeide,  zal..,  en  ghe- 
condemneert  wesen  in  sulcke  schaede  en  grief  als 
d'heesschere,  ter  causen  Tan  de  beoommerthede 
oft  onduechdelycke  possessie  gheleden  en  ghedoooht 
zal  hebben.    C.  v.  Broekbwrg  y  26. 

8)  Niet  bilUjk,  niet  redd^,  fr.  non  iqmtable, 
non  raisonmAle.  ||  Welcke  costume  en  usantie  (onder 
correctie)  ons  dunckt  ondeughdelyck  te  wesen,  in 
groote  ftaude  eü  prejudicie  Tan  partyen.  C.  e. 
Sichem  a.  3. 

4)  Yan  eenen  muur.  Onsterk,  £r.  pen.  eolids. 
II  Waer  't  dat  men  bcTondt,  dat  den  gemeenen 
muer  niet  goedt  en  bequaem  en  ware  om  het  nieuw 
metewerck  daerop  te  stellen ,  soo  zal . . .  denselTcn 
muer  worden  afgebroken  soo  leege  als  hy  ondeuch- 
delyok  en  onbequaecn  zal  bcTonden  worden.  O.  P.- 

B.  autr.  28  sept  1715  a.  2;  II  615. 
ONDEUCHT,   zn.    Fan  eene  gereehtel^ke  akte. 

Ongeldigheid,  fr.  non-validitS  {d'un  acte  judimaire). 
II  Allegerende  die  bedriechenissen  en  ondeughdra 
Tan  /illen  ToorschreTcn  goedingen.  PI.  v.  Brab. 
18  nOT.  1446  a.  5;  I  261. 

ONDINEN,  bn.  ||  So  wie  die  maket  eenen 
scapinen  scoe  of  eenen  ondinen  scoe  boTon  yiii 
dumen,  hi  Terliest,..  jof  hine  sal  hebben  rode 
zuelen.    O.  v.  Ardenbnrg  228. 

ONDINGELEËREN,  bw.  ||  Dat,  alsoo  doende, 
den  blauwen  draet  zonde  Tergaen  en  onghedinghe- 
leert  worden,  db  Pb.  en  Bb.,  Aalst  III  446, 
JTollewevers  1528. 

ONDOM,  zn.  Te  ondomme.  Nnttehos,  fr. 
invtilement,  sans  utüité.  ||  Want  met  haerlieder 
rydene  haer  de  zake  meer  Tcrswaert  heeft  dan 
Terlicht,  daer  dat  menich  ondert  ponden  grooten, 
als  *t  blyckt  by  rekenynghen,  t*ondomme  en  te 
Tergeefs  in  Terdaen  es.   Schatbs,  CoUeUie  175. 

ONDRACHTICH,  bn.  Niet  zwanger,  niet  draf 
Och,  fr.  non  enceinte.   Zie  Dbachtich  I  871. 

ONDUCHTICH,  byw.  Boekdoos,  vermeld,  fr. 
téntSrairement.  ||  Nochtans,  zo  wanneer  de  persoon, 
maer  zulcken  wegh  hebbende  op  tzeWe  luid  daer 
hy  toe  eü  afghcTaren  heift . . .  zoude  willen  gaen 
huzen,  omme  daghelicx  daer  te  Taren  en  liden  met 
psBrden,  waghen  en  andersins,  en  alzo  den  wegh 
gheheelick  ghebruken,  onduchtigh  sine  maken  eó 
houden,  en  zal  dat  niet  mpghen  doen,  tenzy..* 

C.  kast.  Iperen  c.  17  (uitg.  t.  1546). 


ONE. 


ONG. 


201 


ONEDEL,  bn.  Niet  9d$l,  mei  adêüijk,  h.  mm 
nóbU.  II  Edele  [var,  eydel]  lieden  yechten  in  rullen 
wapene  en  te  paerde,  en  onedele  [var.  oneydel] 
lieden  Yechten  met  cUppelen  en  met  scilden,  efi 
sin  overtreot  met  ledere.  LeenreM  e.  1588  hit. 
22;  O.  Uenhqf  hmrehi  v.  JBmgge  LXXI.  li.  Bvlg. 
mttt.  X  271. 

ONEENDBACHTICH  (Oneyndreohtich) ,  bn. 
Onêendraehiiffy  niet  eemdraehHgy  ttovêdraoMifff  oneenig, 
iufistemdf  tt.  désuni,  en  dUcorde.  ||  Aengeeien... 
aolke  mialike  en  onejndreohtighe  regimente  der- 
selrer  oneer  stat  vorser. ,  da  sij  in  geweest  sijn.  O. 
V,  Maastricht  453  (1409). 

ONEENDRACHTICHEIT,  en.  Iweedraoht,  ir, 
diioordv.  \\  Want  enen  tyt  lano  tregement  onser  stat 
van  Tricht  misselio  gestanden  heeft,  eü  dairomme 
yele  oneendraohtioheden  . . .  binnen  derselver  onser 
stat  onder  onse  borgeren  en  onderseten  aldair  op- 
stant.  Ih,  127  (1413).  Omme  werringhe  en  oneen- 
drachticheit  te  rorder  onder  derseWer  maesscap 
te  yerhuedene.   Brah,  Tettten  II  707  (1403). 

ONERVE,  td.  Onroerend  goed,  fr.  Hem  immohi^ 
Uer{?),  II  Hebben  zy  [»Z.  de  echtgenooten]  eeneghe 
goeden,  die  hemlieden  of  den  eenen  toebehooren, 
die  zal  men  ezeouteren  oft  rerooopen  als  onerre 
alst  hare  es.    C.  v.  AaUt  272  (1459). 

ONGAEF,  ovGtATE,  OKasTi,  bn.  Zooals  thans 
nieê  gaaf,  niet  ongeschonden  ^  enz.  fr.  non  entier, 
non  gdtéi  eto.  Het  tegendeel  Tan  &axf  I  485.  —  a) 
Yan  eene  weide.  Ongeven  aert.  Ongezonde 
weide,  fr.  prairie  malsaine.  WW  An%  de  voorsz.  scheepen 
beronden  syn  besmet,  eii  oock  dat  sy  comeu  zyn 
uyt  eenen  ongeven  aerde.  Mabtiviz  820  (1452).  — 
b)  Yan  smederswerk.  Onvoldoende,  fr.  non  satis- 
faisant  {d''un  ouvrage  de  forgeron,  \\  Dat  niemen 
en  make  ongave  werc.  JT.  Smedersambaeht  te  Gent 
XT.  E.  (Messager  1876,  blz.  419).  —  c)  Yan  brood. 
DB  Ylakince  Vgb,  53.  —  d)  Ongave  coeren.  Kb. 
V.  Auden.  1838.  —  e)  Ongave  geit.  Niet  gang- 
bare muni,  fr.  monnaie  nagant  pas  cours.  \\  Yan 
eiker  balohfart  es  scouteteiP recht  ii  sol.,  en  daer- 
ombe  moet  hi  sitten  bi  den  ontfangere  met  scepenen, 
en  kiesen  tgelt;  eii  name  hit  ongave,  hi  eist  scul- 
dioh  goet  te  doene.    Oork,  25  febr.  1252. 

ONGANSCH  (Ongans) ,  bn.  Dit  w.  is  nagenoeg 
in  alles  het  tegendeel  van  „gans"  nl.  gebrekkig, 
onvolledig,  niet  aUe  xijne  behoorlijke  en  vereischte 
eigenschappen  aanbiedend,  niet  gelijkvormig  zijnde 
met  datgene  waarvoor  het  verkocht  werd}  ook  onge- 
zond, fr.  ce  mot  signifle  è  peu  prés  en  tont  Ie  con- 
traire de  GANS,  danê  Ie  sees  que  lui  attribue  Kili- 
aan;  ici:  défectueux,  inoomplet,  ne  présentant  pas 
toutes  ses  propriétés  requises,  non  conforme  è  ce 
gu'on  a  vendu,  aussi:  malsain,  Kü»  amcf,  Ongants 
Non  integer:  cormptus,  insincerus,  malesanus,  eon- 
iagiosus,  morbidus.  Non  antier,  oorrompu,  mal- 
sain. 1)  Yan  personen  en  dieren.  ||  Noch  vijnt 
men  een  andere  maniere  van  actiën  personele,  die 
geheeten  is  adio  quanti  minoris,  en  is  een  actie 
die  gegeven  wort  den  cooper  van  eenen  dinge  dat 
ongans  en  niet  oprecht  en  is  als  hem  de  vercooper 
dat  anders  toegeseijt  heeft  dan  hijt  vyndt . . .  Met 
deser  actiën  mach  de  cooper  wederheijsschen  tgeene 
dat  dat  ongans  oft  gebreckelijc  dinc  min  weert  is 
dan  hyt  gecocht  hadde  . . ;  gelgc  oft  iement  gecocht 
hadde  een  heeste,  oft  eenen  serf,  die  ongans  en 
vioienx  waire,  en  die,  mits  den  gebreke  van  ongans- 
heyden,  min  weert  waire  dan  hij  gecocht  waire. 
Y.  B.  Tav.  276.  Dese  actie  [redibitoria']  wort  gege- 
ven den  cooper  als  hem  een  besieot  oft  ongans 
dier,  slave  oft  ander  dino  veroooht  is.  281.   tPeert 


wil  io  Q  verooopen  voire  ongani  en  voir  een  qnaet 
peert.  281  v^ 

2)  Yan  zaken  en  voorwerpen.  ||  Dat  dese  oetfte 
redibitoria,  eü  oio  die  aotie  geheeten  quanti  mi- 
noris,  stadt  grepen  in  onmerende  dingen,  alsoft 
men  lemende  vercooht  hadde  eenen  beempt  die 
ongans  [nl.  ongezond]  en  hinderiyo  cmyt  droege, 
dat  de  doot  oft  siecte  toebrachte;  desgel\jcz,  als 
den  gront,  die  men  verooopt,  gelegen  is  by  quade, 
onvreedsame  gebneren;..  deegeiycz,  als  men  ver- 
ooopt merende  dino  dat  ongans  is,  al  en  levet 
niet,  als  vleesch  dat  ontfenct  oft  verrot  is,  oft 
laken  dat  verbemt  is  in  de  verwe ,  oft  boecken  die 
niet  oprecht  en  z'^n  oft  qoaiyo  geïntitnleert.  iM- 
dem,  tOoren  op  dit  jaer  (1336)  was  al  ongans. 
Ann.  d'archéol.  1850  blz.  161.  Onbehoorlick,  ongans, 
ghecorrompeert  en  bedorfven  vleesch.  YIxmbbt  I 
350  (1648);  it.  353.  Ongansche  spyse,  en  namend- 
lyck  van  baeckvleesch ,  harinc ,  ajuyn.  Auden,  meng, 
III  295  (1636).  Yan  onganzen  vleessohe  (Vleesch, 
visch).  O.  kast,  Iperen  c.  101.  Alderhande  visch, 
die  ter  merct  compt , . .  Moet  openbaeriyok  gewar- 
deert  syn;..  Yynden  zy  yet  ongans,  het  wort 
gedoempt,  In  deerde  gegraven  te  syne.  Chron,  v, 
Merohten  Str.  110  (1565). 

ONGANSCREIT  (Ongansheyt) ,  zn.  Yan  rond- 
vee.    Ziekel^kheid,   ziekte,   fr.  maladie  {du  bétail), 

II  Soe  voirscreven  is,  ageert  men  voir  siecte  en 
ongansheyt  yan  peerden  en  beesten  by  der  actiën 
redibitorie.   Y.  d.  Tay.  281  v«. 

ONGANSICHEIT,  zn.  Qel^k  het  voorgaande, 
doch  van  varkens,  fr.  comme  Ie  mot  qui  préeède^ 
parlant  de  porcs.  ||  Item,  verekens  die  ongans 
zyn  en  geslaghen  wordden  van  den  vleeschhonwers 
oft  van  den  anderen  lugden  ter  merct,  oft  met 
penneweerde  veroocht  wordden,  die  znUen  staen 
tot  eenen  teeken  van  ongansicheyt,  voer  die  halle 
over  die  zoede.    Kb.  v.  Turnhout  1650,  fol.  72  y^, 

ONGEARGEBT,  bn.  Yan  eenen  zegel  aan  eene 
oorkonde.  Ongeschonden,  geheel,  gat^,  fr.  {d'un 
seeau  d  une  charle)  non  dêUrioré,  eniier.  ||  Al  weer 
*t  sake ,  dat  een  of  mere  van  ons  alre  segellen  aen 
dese  litteren  ontbreken  te  hangen,  gebroken  worden 
of  geargert  in  enneger  manieren,  nochtans  willen 
wy  . . .  dat  dese  litteren  bliven  sullen  in  voloomene 
macht,  alsof  sy  weren  alinglic  volsegelt  en  onge- 
argert  in  allen  manieren.  Piot,  Cart.  II  76  (1373). 

ONGEBAKERT,  bn.  In  *t  spreken,  rraatach- 
tig,  fr.  verbeux.  \\  Sprack  oneerlic  en  zeer  schan- 
dalaeselic  daeraf  [nl.  van  *t  heilig  Sacrament] ,  ghe- 
lyck  hy  een  onghebakert  hoof  kin  was  van  zynen 
woorden.   Febd.  Yaioibb  Haeohbv,    Ber,  tijden, 

III  260.  My  ruumde  [l.  ruunde]  een  oathoiyck 
man  in  myn  hoore,  zegghende:  „Slaet  ghade,  desen 
man'  zal  veel  zyns  maken,  tes  een  onghebakert 
man  van  spreken.  309. 

ONGEBACKEN,  bn.  Yan  woorden.  Onbezonnen, 
fr.  {des  paroles)  irréftéehies»  ||  Alzoo  ooo  die 
ghuesghezinde ,  haer  ongebacken  woorden  stroyende, 
ghaven  ooo  wel  te  kennen  hoe  fenynich  dat  sy  in 
*t  herte  waren.  Fbbd.  Yavdxb  HAxeHXV,  Ber. 
tijden  1  10. 

ONGEBEEDT,  bn.  Yan  de  belastingen  in  Bra- 
bant. Niet  bede-schuldig,  vrij  van  beden,  it.  (des 
subsides  en  Brabant)  exempt  des  subsides.  Zie  BxDB 
2).  II  Alst  gebuerde  die  voirs.  goede  alsoe  te  set- 
tene  en  te  beedene,  dat  alsdan  dlichaem  van  der- 
selver  stad  van  Diest  ongebeedt  en  onbelast  van 
alle  scattinge  bliven  sal  en  ODgehonden  syn,  loss, 
vrij  en  quyte.  Oork,  v,  hertog  FhiUppus  28  mrt 
1678. 


262 


ONG. 


ONG. 


ONGEBETS,  bQw.  (?).  J,  F.  Wülems  geeft  san 
dit  Treemd  voorkomend  woord  de  bet.  van  onge- 
heidi  <mmiddelijk  (?).  |l  Dat  dese  ordinance  macht, 
yestinghe  en  ghestadeoheit  sal  hebben  op  deghene 
die  de  Torseide  saken,  ocbte  eneghe  Tan  den  vor- 
seide  saken  ghedaen  hebben  onghebets  vore  de 
date  Tan  deae  letteren.  Brah.  Teeiien  I  816  (1338). 

ONGEBLAEIT,  bn.  Ongesayet,  onge- 
l>l&yet«  OngeauMaidy  ongemckMidy  fr.  non  ensemencé, 
non  déflruetu4.  Zie  Bladsv  I  262. 

Ongeboden  goet.  Wy  weten  aan  dese  uit- 
drukking geen  aannemelijke  bet.  te  geren;  ten- 
ware men  bedoelde,  dat  het  goed  niet  in  de  kerk 
afgeroepen  geweest  was,  ter  oorzake  der  naasting. 
II  En  Toert,  soe  geloefde  Gheeraert  Tan  GhMtsen- 
hoTen  d^nseWen  Wouteren,  als  momboer  der 
Lazaryen  Tors. ,  en  toter  Lazarijen  behoef,  com- 
merloes  en  soadeloes  te  bondene  in  dese  hellicht 
Tan  desen  seWen  beemde,  als  in  een  ongheboden 
goet.  Schep,  des  Lants  van  Diesi,  13  juli  1418. 
In  wellic  husinghe,  metter  toebehoerten  in  eeusele 
Ton.,  dat,  na  opdragen  en  Terthyen  Pauwels 
Tors.,  die  selTe  Jan  Hoekendale  waert  gegoet  en 
gheerft  als  in  een  ongheboden  goet  en  als  in 
sinen  onderpant;  denwelken  hij  nochtan  weder- 
omme  denseWen  Pauwelse  bekendb  en  wilcoerde 
te  laten  Tromen  eii  ontTromen  op  eine  waelgulde 
des  erfchijs  Tors.  ld.  26  juni  1437.  Zie  ook  GiJK- 
BBLIJCE,  en  Kempeneers,  Moniênahen  II  256. 

ONGEBOEBDICH  (O—  dech),  bn.  Niei  hehoo- 
rend  tot  (een  ambacht),  fr.  n^appartenani  pas  (è 
une  eorporafion).  \\  En  es  die  ghene  daer  dns- 
gedaen  goed  [nl.  slecht  goed]  onder  wert  goTonden, 
onghebuerdech  Tan  der  gulde,  als  syn  liede  Tan 
ambachte,  soe  ne  zelen  zy  bynnen  dien  jare  en 
eenen  daghe  dat  ambacht  nyet  doen  dat  hy  plach 
te  doene.  Mbbtbns  eD  Tobps,  II  569  (1308).  Zie 
ook  Gadem  I  433. 

ONGEBONDEN,  bn.  Yan  woorden.  BeUedigend, 
fr.  (de  parolet)  infurieuteë,  offentantee.  \\  Soe  wie 
aldaer  [nl.  in  de  rechtbank]  ongebonden  oft  inju- 
rieuse  woorden  t«gen  yemande  spreekt.  C.  v. 
Beffèren  i  5. 

ONGEBREIDELT,  bn.  7an  eene  schatting. 
Overdreven ,  fr.  {d'une  eeiimation)  exagéTêe^  excessive, 
II  Die  rechter  sal  die  estimacie  Tan  den  aenlegger, 
indijen  zij  ongemodereert ,  ongebre\jdelt  oft  excessgf 
is,  modereren  en  taxeren.  Y.  d.  Tat.  85. 

ONGEBREKELIJCE,  Ok(»ebbbceblijcb:  ,  byw. 
Onverbrekelijk^  fr.  ne  pouvant  être  catsS,  inviola- 
hlemeni.  ||  Omme  dat  dese  dinghe  Taste  eü  gesta- 
deoh  gehouden  selen  werden  en  ongebrekeleke,  .. 
Oork,  Mrt  1233,  Loven '^  de  Lat.  teicst  zegt  incon- 
vulse  (Brab.  Teesten)  I  639.  En  omdat  w\j  willen 
dat  dese  saken  en  dinghen  Tast  en  onghebreclceiyc 
ghehauden  werden  tewighen  daghen , . .  Oork.  25 
sept.  1403,  't  Bosch  (Charterb.  fol.  19). 

ONGEBRUICK  (Ongebruuc,  o— bruc),  zn.  In 
eene  bezitting.  Stoornis,  beletsel,  fr.  (dans  une 
possession),  tronblcj  empéehement.  Kil.  T'onge- 
brnyck  maecken.  Adimere  usum,  prohibere  nsutn. 
II  Ware  dat  sake,  dat  ieman  quam  Tan  onsen 
wegben,  die  den  Toreghenoemden  ghoedshuse 
onghebruuo  dade  Tan  der  Toregheseider  wisselinghen, 
dat  wy,  onse  oir  en  onse  nacomelinghen  dan  ghe- 
honden  souden  sQn  ieghen  tfoerghenoemde  ghoeds- 
hnuB  Tan  x  s.  ouder  grouten,  en  haren  bosch 
weder  te  leTome.  Charters  d.  abdij  v.  Vorst  nr.  33 
{Anderleeht  1323).  Biddende  en  nemstelgo  Tersue- 
kende ,  Tan  rechtswegen ,  aen  ons ,  dat  wij  den- 
selTon   Willem   Tan   Elsbroeck,   met   allen  synen 


hnlperen  dien  dat  aenoloTen  mochte,  mit  reehte 
bedwingen  wouden  dat  zij  denselTen  meesteren 
Dyonisen  alsulke  ongebruyck  afdaden  en  lieten 
hem  peyselijo  eü  Tredeiyc  possesseren  alle  de 
Toirscr.  leengoeden  Toere  Terclaert.  Oork.  keer  e. 
Botsdair.  7  deo.  1447.  Item  Brab.  Teesten  II 
416  (niet  iets  toot  ongebruikel^k  tvae);  VaderL 
mus.  III  56  (1481);  Ten  WaUe  66  (1346);  Qends 
charterb,  12  (1347),  98  (1396);  O.  v.  Qeni  U  90 
(1513);  Auden.  meng.  I  17  (1444);  Cv.  ThiemenYi. 

ONGEBRUICKING,  zn.  Gelijk  het  Toorgaande. 
II  In  der  saken  Tan  nijeuwicheyden  en  in  dat 
interdict  unde  oi;  want  in  sulcken  dessaisinen, 
ongebruyckinge,  spoliacien  en  deposseeseringen  zoe 
procedeert  die  richter  sommieriyc  en  lichteiyc, 
sonder  Tertreck.  Y.  d.  Tat.  300. 

0NGEBR00C8AEM,  hn.  Onbuigtaam ,  etug, 
fr.  inftexihle,  intraitable.  ||  Si  willen  die  dinghen 
hebben  na  lust  der  sinnen  alsoe  Terre  als  si  moghen. 
En  si  sgn  eenwillioh  en  onghebroocsaem ,  onmin- 
saem  en  onTerdrachlec , . .  Aller  kerstb.  84  (Tauler). 
Zie  Yerdam  Gbbboocsabm  II  1014. 

ONGEBUERSAEMHEIT  (O— bede),  zn.  Sleekte 
buur  schap,  fr.  mauvais  voieinage.  \\  Maeye,  de 
wedewe  Arent  Waelraet,  Tan  ongebuersaemhede, 

I  jaer  [nl.  gebannen].  Auden,  meng.  I  246  (1448 
Deurgaende  waerhede). 

ONGEBUERTE,  zn.  Boeten,  fr.  des  tmendesd). 

II  Dat  alle  deghene,  die  onghebuerte  sculdich  zijn 
te  ghoTene,  dat  zy  die  betalen  eer  zy  up  of  neders 
Taren.  de  Pb.  en  Bb.  XI.  Moerbeke  9  {Moervaart 
1478).  (Yerder  leest  men  Terbuerte,  klaarbiy- 
keiyk  met  dezelfde  bet.).  ||  Dat  Tan  al  den  Toors. 
Terbuerten  de  mourcnape  gheloeTe  hebben  sal  up 
sgnen  eedt ; . .  en  allen  denghoonen ,  die  in  de 
boete  beTonden  sullen  werden,  daeraf  sal  deeelTe 
meyer  doen  eerlioke  executie.  Ib.  blz.  10. 

ONGEDEELT  (O—deyit),  bn.  1)  Yan  personen. 
Niet  gescheiden,  fr.  (des  personnes)  non  séparêes, 
II  Dat  der  stat  werken  niet  yexgeten  en  werden, 
so  willen  wy  en  oeo  *  ordinieren ,  dat  alle  maen- 
dage  die  burgermeisteren  en  raet  mitten  soepenen, 
te  gader  en  ongedeyit,  op  ene  sekere  stat,  met 
der  raetclocken  te  gader  suelen  oomen.  Piot  •  Qart, 
II  169  (18  noT.  1404  a.  6). 

2)  Yan  terechtzittingen.  Ongeregeld^  niet  op 
bepaalde  dagen  plaats  hebbend,  fr.  (des  séanees  de 
justice)  irr^ulières.  ||  Midts  dat  de  dynghedaeghen 
zo  onghedeelt  zyn  en  Terre  Tan  elcanderen,  tot 
grooten  intereste  Tan  partye,  zal  Tan  nu  Toordan 
alle  maende  ghehouden  werden  eenen  dynghedaeh,.. 
C.  stad  Brugge  II  441  (1680). 

ONGEDEGEN,  bn.  Ongedegene  haye.  JUM 
tot  wasdom  gekomene  vruchten}  fr.  des  J\ruHs  qui 
n'ont  pas  atteint  leur  entiire  croissanee  (?).  — 
Meubel,  dat  niet  gebaet  heeft,  fr.  qin  n'a  pas 
prospêré  (?)  zegt  Dieriox.  ||  Es  oeo  dat  zake,  dat 
een  Tan  beeden  doot  es,  so  zal  an  den  langst- 
leTenden  deen  helt  Tan  den  goede  wederkeeren, 
en  dander  helt  den  naesten  Tan  dander  side;  Tan 
desen  artikele  wert  huteghenomen  onghedeghene 
aTe,  die  sheeren  zyn  sal.  K.  v.  Saffetare  1264  a. 
26.  (Qends  charterb.  154).  (Het  is  op  te  merken 
dat  de  Lat.  tekst  de  uitdrukking  ouTertaald  laat). 

ONGEDOGELIJCK  (Ongedoghtelijck),  bn.  JM 
te  gedoogen,  niet  te  dulden,  onlijdeligk^  fr.  inkU' 
rable.  Kil.  Onghedooghlio.  Intoferahilis,  ||Omme 
dieswille  dat  de  zonden  Tan  den  OTerspele,  bias- 
phemie  eü  andere  grote  onghedoghtelycke  zonden, 
contrarie  en  in  Tersmaetheden  Tan  de  gheboden 
Gods,   binnen   deeer  stede   zeer  regneren,  en  io 


om. 


ONG. 


263 


ghemeen  zyn,  dat  Yole  lieden  danof  yarinc  gheen 
sonde  noch  miBdaet  maken  en  sullen.  HurrrsirSy 
Carpor,  89,  Ord,  o.  dê  stad  Qeni  19  febr.  1511. 

0N6ëDR0NG£N,  bn.  Ongedwongen,  vrij,  fr. 
libre,  ||  Soe  dat  maUec  onghedronghen  en  onghe- 
pent  blWe  van  den  andren.  Oork,  19  mrt  1305, 
Ambcmhten;  iiem  Oetlackten, 

ONQ£OAëT,  bn.  Yan  koperen  keukengerief. 
2kmdêr  gaien,  fir.  {d'une  batterie  de  cuitine  em 
euivre)  n<m  trouU.  ||  Alle  eerenwerck,  geheel, 
ongelapt  en  ongagaet  zijnde.    C.  v.  Loven  xii  11. 

ONG£QOET,  bn.  Qeene  vaste  heniHngen  hebbend, 
fr.  n*ayani  pcu  des  biens  fonds.  ||  So»  wair  dat 
kynderen,  Tan  vader  en  yan  moeder,  bliven  onghe- 
goet  in  die  yryheit  yan  Walem,  daer  selen  twee 
snateren  deylen  jegben  eenen  broeder.  Charter  o. 
Waalhem  1365  a.  69. 

ONGEGOUWëN,  yerL  deelw.  y.  gsldin  met 
o».  OngegMen,  onbetaald,  fr.  non  paigé,  \\  Onge- 
gouwen  en  onbetaelt  C.  o.  Beusel  a.  88.   * 

Ongegraven  Qn  ongegraoht.  Van  weiden 
en  zaailand.  Niet  bevryd  door  grachten,  fr.  {des 
praUriês  et  terres  labonrabUs)  non  garanties  par 
des  fossés.  \\  Die  8\jne  weylanden  en  beaaeyde 
landen  wilt  yrij  hebben  en  ghebru\joken,  dat  hem 
gheene  schade  yan  de  ghebueren-beesten  en  worde 
ghedaen,  is  schuldigh  sijne  erye,  yan  sijnder  s^den, 
ouijsbaerlijck  te  helmen  en  grayen,  soodat,  door 
sijne  negligentie,  sijne  ghebueren-beesten  op  eijn 
landt  niet  en  connen  komen.  —  Item ,  hebbende 
alsoo  zyn  weijde  oft  landt  yan  sijnder  syden  ghe- 
grayen , . .  eü  dat  sijnen  ghebuere  niet  en  quame 
daerteghen  grayen,  maer  s^n  landt  liet  onghe- 
grayen  en  onghegracht  ligghen, . .  Co.  Deurne 
1612  a.  66.  67.  Zie  ook  Gbavi  I  534. 

Ongehaeht  (O—acht,  o— haecht),  en  onge- 

llOUdeD.  Niet  aangehouden ,  fr.  tans  itre  appré- 
hendi.  Kil.  Onghehacht.  j.  onghehouden. 
Zie  Hachtbn  I  545.  ||  Dat  z\j  hebben  en  behouden 
souden  een  gemeyne  weecke-mercti  te  wetene  alle 
dfjsendaige.  £n  dat  een  ijegelyck  [dair] . . .  soude 
moegen  oomen,  en  ongehaeht,  peysseiyck  en  ras- 
tel\jck  weder  yandair  scheiden  ongehacl^t.  Bekenk. 
o.  Brab.  reg.  138  fol.  227  (1537/1383  Solen). 
Tenwaere  dat  deselye  gevangene ,  onder  den  blou- 
wen hemele,  bu\jten  de  gevanckenisse ,  ongehaeoht 
en  ongebonden,  den  heer  onverleth  stelde.  C.  v.  d. 
Kiel  I  8.  Den  ghevanghene  ongheacht,  onghe- 
houden en  buijten  alle  banden  yan  \}sere.  C.  v, 
Deume  1612,  i  10.  IL  O.  o.  Santhoven  1557  a.  253. 

ONG£HEIMT  (O— heymt),  bn.  Yan  eenen 
hengst.  Niet  gesneden ,  niet  gelvhd ,  fr.  {d^un  étalon) 
non  ehétré,  Ygl.  Yerdam  Gbhxien  II  1127.  ||  Dat 
alle  gewooniycke  [2.  ongewooniycke]  beesten,  te 
weten :  yaesel  schaepen ,  ongeheymde  hincxpeerden, 
ongeringde  yerckenen  en  ongewooniycke  beesten  . . , 
BuUen  yan  den  broecken  moeten  biyyen.  K,  v. 
Caggevinne,  Verekens  a.  4  (1542). 

ONGEH£RT,  bn.  Yan  eene  kudde  varkens. 
Niet  gehoed  door  eenen  herder,  fr.  (d'un  tronpeau 
de  pores)  non  garde  par  un  pdtre.  ||  Maer  oft  yemant 
van  den  ingesetenen  der  voirs.  stadt  o£ft  dorpe 
enighe  verckene  ongehert  lieten  gaen  achter  strate, 
en  die  in  der  goeder  lieden  erve  geschut  en  geyon- 
den  worden,  dat  men  dairaff  betalen  sal  alsulcken 
schut  en  zooveele  als  van  outs.  Sfadsarch,  Biest, 
Verdrag  tussehen  Biest  en  JVebbeeum,  5  mei  1512. 

Ongehindert  en  ongemindert.  Yan  een 

rndgebied.  Onbeschadigd ,  ongeschonden  en  geheel , 
{d'un   territoire)   intaci   et   eutier.   (Biyf   één, 
biyf  één,  myn  Yaderland  I  BUjf  één  en  ongeschonden. 


BxsTS.)  II  Yoorts  geloven  wy  hen  die  voorsohreven 
lande  te  houden  geheel  en  ongescheyden, .. 
en  dat  wy,  hertoghe  Wenceslaus,  die  voorschreven 
lande  laeten  selen,  naer  de  doot  onser  goede  gesel- 
linne  Johanne. . . ,  ongehindert  en  ongemindert  den 
gerechten  erven  en  ooren  van  Brabant , . .  eü  alsoo 
dat  voorschreven  landt  ongescheyden  en  onge- 
sonder t  biyven  sal.  BI,  v.  Brab.  l  129;  Lugster 
V,  BrtMbant  I  128,  Blijde  inkomst  v,  Johanna  én 
Wenceslas  1355  a.  7;  die  v.  hertog  Philips  1427 
zegt  a.  3:   [niet]  gekrenckt  ofte  gemindert. 

ONGEHOEFöLAECHT  (O—hoifslaeght) ,  yerl. 
deelw.  yan  Hoipblasv,  met  on.  Verdeelen  in 
hoefslagen,  in  deelen  of  vakken  voor  elke  hoeve,  fr. 
diviser  en  paroelles  pour  chaque  ferme.  Zie  Yerdam 
III  467  en  466.  |i  Willem  van  Heume,  heere  van 
Perweys,  enz.,  verclaert  belooft  te  hebben  aensyne 
luden  van  Nyeherlaer,  zynegemeynte  aldaer  gelegen 
nyet  te  sollen  vercoopen,  maer  die  te  laten  liggen 
ongehoifslaeght,  geUjck  zjj  nu  light.  Bijksarh.  doos 
Bois'le-due  et  son  quartier  nr.  92  (1381)  (Ony- 
pers  v.  Y.). 

ONG£HOOFDICH,  bn.  Yan  eenen  bouw. 
Waarvan  het  ^voorhoof d^* ,  de  voorgevd:  in  slechten 
staat  is,  fr.  (d'un  bdtitnent)  dont  la  fa^ade  est  en 
moMvais  Stat.  \\  Meester  Joris  Wagheman,  wien 
bestelt  gheweest  heeft,  in  taswerke,  of  te  brekene 
den  ouden  Besant,  die  met  allen  onghehoefdich 
was  en  quaet.  A.  Yaksbitpiibbboom  ,  Tpriana  I 
217  XV  B. 

ONG£HOOFT  (Ongeheuft),  verl.  deelw.  van 
HOVIK  4)  I  624  (?).  II  Eenen  heer  int  landt  van 
Loen,  hebbende  sekere  vry  waerande,  heeft  publi- 
catie gedaen  'in  syne  herlicheyt  en  verhoeden  van 
niet  te  laeten  ongeheuft,  op  pene  van  eenen  goldt 
gulden.    C.  gr.  Loon  I  235  (1615). 

ONGEHOOKICH,  bn.  Ongehoorzaam,  fr.  d^o- 
béissant.  ||  Op  de  pene  van  als  ongehoorsaem  [por. 
ongehoorich]  gecorrigeert  te  worden.  C.  v.  Antw. 
oompU.  Y  zvy  82.  Des  immers  niet  en  laet,  opdat 
ons  van  geenen  noode  en  sy  voorder  daeromme 
tegens  u  te  versien,  geiyck  wg  tegens  ongehoorige 
[var.  overhoorige]  en-  inobediente  van  ons  schryven 
sullen  vinden  te  behooren  Ib.  titel  vi ,  formulier  2). 

ONGEHOUT,  bn.  Ongehuwd,  fr.  non  marie.  KU. 
Ongehout  Innuptus,  etc.  )|  Als  een  gehouwt  man 
hem  vergeet  met  eene  ongehoude  dochter  oft  meys- 
ken.    C.  V.  Antw.  compÜ.  YI  y  19. 

ONGEIJSERT  (O— ys— ),  bn.  Yan  de  schacht 
eener  piek  of  lans.  Niet  voorzien  van  ijzer  of  staal, 
fr.  {de  la  hampe  d'une  lanee)  non  pourvue  de  f  et 
OU  d*acier.  \\  [Leen]  staende  te  trauwen,  te  waer- 
heden  en  ter  bester  vrome,  eó  te  dienste  teenen 
ongheyzerden  scachte  te  myns  heeren  oorloghe.  p. 
V.  Maldeghem,  KI.  st.  III  162. 

ONGEJAERT,  bn.  {Onbejaard)  minderjarig,  fr. 
mineur.  \\  Wie  dat  ongejaert  kint  enwech  leet, .  • 
hi  hadde  syn  Hjf  verboert  en  syn  goet.  K.  d.  am- 
manie  1292  a.  30.  It.  K.  markgraafschap  a.  22;  K. 
meierij  Loven  1312  a.  23;  f.  e.  Waalhem  1866 
a.  24. 

ONGECAYELT,  bn.  Be  koopman,  dien  in  eene 
jaarmarkt  of  op  de  Mal,  geene  standplaats  a/ange- 
kavdd  of  aangiot  is,  fr.  Ie  marchand  è  qui,  dans 
une  foire  ou  dans  la  MaUe,  il  na  pas  Ui  assigné 
une  place  par  Ie  tirage  au  sorL  \\  Yoert,  so  zyn 
dHeinsgraven  machtech,  in  jaermaercten  en  op 
dHalle,  eiken  man  die  onghecavelt  es  stede  te  wi- 
sene ,  daer  hi  sine  lakenne  setten  sal ,  daer  de  pile 
nederst  zyn; . .  en  dit  moet  syn  alsi  alle  ghecavelt 
zyn.  K,  lakéng.  Auden.  a.  83,  xiT  £, 


264 


ONG. 


ONO. 


ONQEKEURT,  bn.  Sv,  die  dê  hewrboêtê  niei 
t^tddig'iSf  fr.  celui  q«i  n'eetpaêpasaibledel'amende 
ttatutavre.  \\  Het  en  waere  saecke,  dat  iemant  buijten 
lants  waere,  ofte  dat  hem  nootsake  dede  dat  hij  te 
«ynen  vrede  niet  te  tyde  ghecomen  en  oonste,  soo 
mach  oom  en  een  oft  twee  Tan  sijne  naeste  maghen,. . 
en  dien  vrede  doen  nemen,  en  dat  verwaeren;  en 
800  waer  dat  in  t\jts  gedaen  wort,  soo  aal  die  man 
daeraf  ongeachaet  en  ongekeurt  blijven.  C.  v.  lAer 
IT  8. 

ONGECLEBCKT  (o— et),  bn.  Niet  hehoorend  tot 
den  geestelijken  staat  f  fr.  n*appartenant  pas  h  Vitat 
ecclUiastique.  \\  En  al  dit  80  heeft  de  voraeide  Pie- 
ter,.,  gheloeft,  versekert  en  verwillecoort,  buten 
banden  van  vangheneasen  of  van  ysere,  en  dat  on- 
ghepoortert  en  ongheclerct  Yictob  Yai7  dbb  Hax- 
aHBN,   Ten  Walle  1H8  (1S91). 

ONGECOMMERT  (Ongekumert),  bn.  Van  eenen 
koopman.  Niet  aangehouden  in  zijnen  persoon  j  noch 
gijne  goederen  in  beslag  genomen  ^  fr.  {d^un  commeT' 
gant)  non  arrété  en  sa  personne,  ni  s<sisi  en  son  bien, 
II  Dat  een  yder  man,  van  binnen  en  van  buyten, 
op  alle  jaermerckt  en  weckenmerckt,  gevrijt  eü 
ongekumert  sy.  O.  Liége,  V^  série,  1  febr.  1447 
a  21 ,  JBree. 

ONGECOBT,  bn.  Jachtwezen.  Voeten  of  pooten 
der  huishonden  gekort  —  ongékort ,  fr.  {chasse)  jar- 
rets  des  ehiens  conpSs  —  non  coupes.  Volgens  L. 
Galesloot,  Maison  de  chasse  216,  luid  verordenin- 
gen van  den  opperjachtmeester  van  Brabant ,  mocht 
niemand,  die  in  de  vrije  waranden  des  landheers 
woonde,  of  op  eene  halve  m\j\  afstands,  eenen  wacht- 
hond  houden,  of  het  beest  moest  den  achtersten 
rechterpoot  tot  aan  het  eerste  lid  gekort  hebben; 
en  het  edict  v.  31  aug.  1613  op  de  jacht  zegt  a. 
6 :  IJ  Soo  laeten  wij  toe  en  consenteren  eenen  yeghe- 
lick  woonende  in  onse  vrye  wouden,  bosschen  en 
waranden,  en  hunne  duwieren,  te  moghen  houden 
rekela  tot  bewaemisse  van  hunne  hnysen,  beesten 
en  graenen,  behoudens  dat  zij  hun  de  achterste 
zenuwen  zullen  doen  corten,  en  altyts  doen  dra- 
ghen  een  kenneif  van  onderhalven  voet  lanck.  PI. 
9.  VI.  II  396.  —  Edoch  f  deze  verminking  is  in 
tegenspraak  met  de  bepalingen  van  de  Blijde  inkom» 
sten  der  hertogen,  en  van  andere  oorkonden;  zoo 
verklaart  hertog  Jan,  18  sept.  1422.  dat  die  van 
Lommei:  ||  zullen  mogen  houden  heure  honden  die 
voeten  ongecort,  sonder  yemants  opspreken  oft  calen- 
gieren.  Bijksareh.  doos  Bois-le-duc  et  son  quartier 
nr.  92  (Cuypers  v.  V.);  en  de  Biyde  inkomst  van 
hertog  Philips,  1427,  zegt  a.  33:  ||  Voort  gheloven 
wy  hen,  dat  elckermalc  sQns  selffs  goedt  sal  mpgen 
hueden  en  doen  hueden,  en  daertoe  honden  hou- 
den die  voeten  onghecort,  sonder  calengieren.  PI. 
V.  Brab.  1  149;  it.  1430  a.  43  blz.  160.  (Voor  het 
Vr.,  leze  men  het  bovengemeld  werk  van  Ghalesloot, 
blz.  22  en  216.) 

ONGECRIJGELIJCK  (O— crigelio) ,  bn.  Van 
schulden.  Oninbaar  y  ir.  {de  crêances)  irrecouvrahles. 
II  Het  en  ware  van  sculden,  die  onghecrighelic 
waren,  ds  Pb.  en  Bb.  Aalst  III  449,  K,  linnen' 
wevers  1499->1534. 

0NGECRUI8T  (O— uest),  bn.  Die  het  kruis 
niet  opgenomen  heeft  tegen  de  ongeloovigen,  fr.  qui 
n'a  pas  pris  la  eroix  eontre  les  infidèles.  ||  £n  vort, 
80  es  die  vorseide  Jaoob  ghehouden  dat  te  doene 
al  dat  sterfleech  of  erfleech  laet  ghehouden  es  te 
doene  metten  rechte,  en  altoes  te  pleghene  gheI(jo 
alse  andre  erfghenoete  pleghen  moeten  met  rechte; 
ware  oec  dat  sake,  dat  Jacob  vorgheseit  van  live 
ter  doet  ghinghe ,  zo  ware  de  oioester  van  Zuiveke , 


mijnvxouwe  en  hare  convent,  dit  lant  vosgheaeit 
eculdech  te  doene  verzoeken  enen  leeken  man, 
ongheportert  eiï  onghecrueet  die  *t  t'erve  ontfinghe 
[tot  des]  cloesters  boef,  sterfcoep  gave,  al  djjs  plaghe 
en  al  dat  dade  ghelgc  alse  Jaoob  sculdech  es  te 
doene.  db  Vlamikck  ,  2koifveke  101  (1317). 

ONGELACHBAER,  Onoelachtbbtbaxbt,  ov- 
LACHBABB,  bn.  Onloakbaar ,  ongelaakt ,  onbesproken ^ 
fr.  irréprochable.  Kil .  heeft  hiervoor  Onghelaeckt. 
Invituperaiue,  \\  Bedinghet  die  heere  wonden  of 
manslacht. .,  die  moet  hy  pronven  met  twee  goede 
cnapen  die  onghelaohtertbaert  zyn.  db  Pb.  en  Bb. 
XXVI.  Bupelmonde  66.  Dat  sal  men  proeven  met 
eenen  ongelachbaerden  persoen.  93.  Te  proevene 
met  eenen  persoen  onlachbaer.  94. 

ONGELACHTERT  (O— lech— ),  bn.  Geiyk  het 
voorgaande  {comme  les  mots  pr^oêdents).  \\  Sic  poer- 
tere mach  wizmen  deen  up  den  anderen  tot  c  sche- 
len Vlaemscher  munte  penningen ,  met  goeden  ker- 
stinen  lieden  onghelaohtert.  C.  v.  Qent  1411  (1284). 
Hoyrie  en  maechscep  mach  men  prouven  met  man- 
nen oft  met  vrouwen,  evenverre  dat  goede  onghe- 
lachterde  tuuchbaer  lieden  zyn.  C.  v.  Aalst  338, 
XT  E.  Met  eenen  onghelechterden  persoon.  C  e. 
Auden.  2de  d.  344  (1532).  It.  Fr.  de  Potter, 
Kortrijk  ll  373,  376. 

ONGELAGELIJCKHEIT  (Ongelagelichede),  zn. 
Ongelegenheid  y  ongemak  ^  ongerief,  betivaar,  twarig' 
heidf  fr.  incommodité,  difflculté.  Zie  GbIiAGBLIJCK- 
HBIT  I  473,  en  het  citaat  aldaar  uit  Bembry;  ook 
te  lezen  in  de  Oesch.  v.  Kortrijk  door  Fr.  de  Potter 
II  386 ,  en  383. 

ONGEL  AST,  bn.  1)  Van  schulden  of  lasten. 
Onbelast  f  niet  belast  j  niet  verantwoorddyk ,  vr^  vauy 
fr.  {de  dettes  ou  charges)  non  chargé,  non  respousaUs. 
II  Een  vrouwe  repudierende  het  sterf huya  van  hemen 
man,  blijft  ongelast  van  heurs  mans  schulden.  C. 
V.  Antw.  1545,  xiii  23.  En  alsdan  wetteUck  het 
sterf huys  repudierende,  bliven  ongelast  van  den 
schulden.  43.  Vry  en  ongelast.  Ib.  vi  26. 

2)  Van  eene  noodweer.  2fiet  veraniwoordellijkf 
niet  aansprékel^k ,  it.  {d'une  défense  UgUime)  non 
responsable.  \\  Zoe  wanneer  yemant  bj  nachte.., 
eenighen  dieff . .  .  bevindt  binnen  synen  huyse.., 
al  waert  zoe  dat  hy . . ,  dien  dief. . .  doot  sloeghe . ., 
die  persoon  is  daeraff  ongelast  aen  heere  en  paitia. 
Jb.  I  21. 

ONGELIJCK,  bn.  Ongeiycke  persoonen. 
Personen  van  verschillend  geslacht ,  fr,  des  pereonnes 
d'un  sexe  diffireni.  \\  Die  geene  die  quade  herbeighe 
opbolden,  eenige  ongelijcke  persoonen  te  hupsen  oft 
te  herberghen.  O.  I^e,  18  mrt  1502  a.  40,  Ton- 
geren. Dat  zoe  wanneer  men  bevynt  yemanden  onder 
Tongerloe,  die  ennige  ongelycke,  oneerbaire  en  od* 
wittige  persoenen  huyst  oft  hoeft.  Vav  Spilbxxcx, 
Kb.  V.  Tongerloo  1554  a.  40. 

ONGELIJCKEN,  bw.  Verongel^ken  y  benadelen, 
ft.  faire  iort,  por  ter  pr^fudiee  4,  User.  ||  Dat  dander 
brueder,  ongel  gct  zynde,  dan  begerende  waire  dat 
z\jn  broeder  confereerde  en  ter  deijlinge  inbracht 
aÜe  de  voirscr.  oosten  van  der  bralocht.  V.  d.  Tat. 
226  vo. 

ONGELIJCKENIS  (O-se),  zn.  Ongel^kheid, 
fr.  inéigalité.  ||  Kil.  Onghelyckeniase.  Dissimi- 
Uiudo.  II  £n  overmidts  dat,  naer  d'eerste  doot,  de 
lanckstlevende  hem  dickmael  anderwaerf  betréekt 
ten  huwelicke.  daeraf  oock  kynderen  commen,  en 
d^eerste  kynderen  weoh  hebbende  de  helft  vin  de 
erfve  eerst  ten  huwelicke  ghebrocht,  dickmael  in 
minderen  ghetale  zgn  dan  deghene  van  de  naer- 
volghende  huwelicke,  die  eertydta  maer  en  plachten 


ONG. 


ONG. 


265 


te  deelen  de  helft  yan  de  erfre  by  vader  en  moeder 
ghebrocht  ten  huwelioke,  daeraf  sy  waeren  gheboren, 
by  groote  onghelijckenisse »  eii  oock  tot  des  lanckst- 
levenden  ...  al  te  groote  prejaditie  ...  Co.  Veume 
XII  5. 

ONGELOOFT,  bn.  Niet  veroorloofd,  verboden, 
ir.  non  permis,  prokibé,  \\  Item,  wat  manne  van 
der  neeringhen  vooTBeit,  die  sentencie  heeft  Tan 
eenegher  ongheloofder  leeninghen,  aal  verbüeren 
■gn  neeringhe.  dx  Pottbb,  Qent,  YI  520  (1506). 
Zie   ook  GELOiTEir  8)  I  480. 

ONGELOTTË  (het),  zn.  o.  PlaaU  in  de  lakenhal 
hmten  de  verloiene  eiiülen,  fr.  place  dans  la  haUe 
aux  dropt  hor»  des  éiaux  lotis.  ||  Wilde  yemen,  die 
drapierde ,  niet  loten , . .  hi  moeste  ataen  int  onghe- 
lotte.  Kb.  laJcenffilde  Iperen  1363,  z  2. 

ONGELT,  zn  o.  1)  Zooals  thans,  belastingen  in 
*i algemeen,  in  den  ruinuten  gin,  doch  meestal  bui" 
iengetoone,  fr.  impositions,  charges,  en  général,  dans 
r acception  la  plus  large,  mais,  la  plnpart,  extraor- 
dittaires.  Kil.  Ongheld.  Vectigal,  tributum,  exac- 
tiones.  ||  Omnes  exactiones,  quas  ungeld  dicunt. 
HöHLBAUif  1238  nr.  287,  Holstein.  Al  de  wulle  die 
binnen  Ghend  compt  es  quyte  met  eenen  onghelde 
[yertaald  door  maJtóte].  C,  v.  Gent ,  Qr,  ch.  v,  1297 
a.  138.  Die  in  den  Steen  ligghen  te  ghisele,  ..  dat 
si  onghehouden  bliTen  yan  allen  manieren  yan  on- 
ghelde dat  den  Steene  toebehord,  sonder  yan  iiij 
d.  Tan  ingane.  —  Van  allen  onghelde  dat  men 
heescht  ten  porten  yan  der  stede  halyen,  dat  men 
dat  oflegghen,  sonder  yan  rechter  calsiede.  C.  stad 
Brugge  1  383,  386  (1318).  Want  ons  onse . . .  yrint 
en  cappellaen,  die  abdt  yan  Sintraden,  getoent  heeft 
en  geclaecht,  dat  hem  en  sinen  laden  yui  Alem 
dagelix  yan  onsen  amptladen,  sanderlinge  yan  onsen 
schouth'et  yan  den  Bosch  en  yan  der  Mazen,  mit 
scattingen,  heerscoawingen  eü  heervaert  en  alre* 
bande  anderen  ongelde  en  onrade  grote  moynisse 
en  onrecht  gedaen  wert,  dat  men  hem  billic  niet 
doen  en  sonde, . .  en  omdat  die  lude  0fi  onderseten 
des  yoirscreyen  abts  eii  sijns  goidshuus  biilic  yrier 
B\jn  souden  en  syn  yan  alsalken  zaken  dan  ander 
smallheren  lude  dair  omtrent  geseten,  dien  men 
des  yoirscreyen  onraids  eü  ongelds  niet  en  doet 
betalen,..  Piot,  Cart,  II  95  (1380).  Om  yan  hen 
te  willen  hebben  seker  pontghelt  eü  ander  onghelt. 
Sekenk.  v.  Brab,  reg.  134  fol.  115  y»  (1465).  Dat 
die  stadt  dairop  [nl.  op  het  trekken  yan  de  arken , 
sluizen  en  spuien]  soude  mogen  setten  een  redelijc 
ongelt.  Ib,  reg.  135  fol.  41  yo.  (15de  E.).  Dat  zy 
[nl.  die  yan  Tervuren  en  Dnisburg]  . . .  selen  . . . 
ongelast  wesen  eü  yrij  yan  allen  ongelde  dat  wij 
op  hen  stellen  souden  moegen . . .  Behoudelijcken 
oick  en  hierinne  yoeisien  dat . . .  [sij]  gehouden 
selen  wezen  in  onze  bede  te  contribueren,  geiyc 
sy  tot  hiertoe  geplogen  hebben  te  doene.  Ib,  fol. 
161—162,  oork.  y.  11  jan.  1484.  Zeker  groot  onghelt 
dat  se  heeten  dassyse.  C,  v,  Qent  II  88  (1513). 
De  inninghe  yan  de  ongelden  op  het  bier.  Auden, 
meng,  I  203  (1539);  it.  180.  Voor  tstellen  yan  zekere 
▼an  elcken  onghelde  [impói]  deser  stede  iiij  s.  p. 
C.  e.  Auden,  2de  d.  262,  salarissen  1581.  Onghelden 
yan  wateringhen,  ouyne,  brigghegheldt,  reparatien 
en  ghelycke  ander  lasten.  C.  v.  Veurne  Tii  2.  Dat 
de  poerteren  yan  Antwerpen  yry  syn  yan  toUe  en 
yan  onghelde  [taiUes']  al  Brabant  dore.  Kb.  v,  Antw, 
Oude  rechten;  U.  O.  v.  Antw.  compil.  IV  yiy  144; 
O.'P'B.  autr.  29  mrt  1729,  IV  241.  Le  droit  dit 
ongelden  sur  le  poisson.  —  Le  droit  dit  ongelden 
•w  toutes  series  des  drops  de  lainee  étrangères.  PI. 
V.  VL  11  mei  1764;  VIII  447,  448.  Item,  Martinec 


124 ;  PI,  V.  Brab.  II  49;  Collatie  290;  C.  v.  Auden 
2de  bd.  267;  Fr.  de  Potter,  Qent,  VI  660. 

2)  Bijkomende  kosten,  it.  fanx  frais,  ||  Item,  alle 
onghelden,  als  ghelaghen  en  andere  rechtscosten , 
ter  causen  yan  den  coop  ghedaen.  C  o.  Bergen-op' 
Zoom  zii  8.  Dat...  gheene  ambachten,  neiringhen 
oft  natiën  hunne  incomelingen  en  sullen  moghen 
belasten  met  eenighe  onghelden ,  maelt\jden  ofb  yer- 
gansinghen, . .  maer  sal  elckeen,..  de  wettelgoke 
rechten  aen  de  stadt  betaelt  hebbende , . .  moeten 
ontfangen  worden.  Ord.  Albertine  Antw.  1618,  Ont- 
fangh  iv  8. 

3)  Teerkosten,  fr.  dépenses  de  bouehe.  \\  Item, 
yan  ongelde  yan  wine,  die  men  drank  in  Ons-Vrauwe 
gulde  Sente  Jans,..  Sente  Niclaus,..  Sente  Ja- 
cops , . .  Van  ongelde  yan  biere  in  Sente  Lieyens 
gulde.  HüTTTEirs,  Corpor.  85,  Stadsrek.  1336. 

ONGELUK,  zn.  o.  Schade  aan  schip  of  aan 
koopwaren ,  fr.  dommage  au  navire  ou  aux  marchan* 
dises.  II  Dat  tselye  [nl.  het  schip]  . . .  eenigh  onge- 
luck  door  storm  oft  diergelycke  uuytwendige  oor- 
saecke  toecompt,  daeryan  syn  de  yersekeraers  ge- 
houden. —  Maer  quaeme  het  ongeluck  uuytte  natuer- 
Ujcke  bederffenisse  yan  de  goeden,  daeryan  en  souden 
de  yersekeraers  niet  te  dragen  hebben.  C.  v.  Antw, 
oompU.  IV  xj  107,  108. 

ONGEMAECKT,  bn.  Van  eenen  akker.  Onge- 
lijk in  zifne  uitgestrektheid,  fr.  {d*un  champ)  inégal 
dans  ses  dimensions.  ||  Twee  bunderen  lants,  gel. 
in  twee  stucken  aen  malcanderen,  eü  is  een  onge- 
maeckt  stuck,  gel.  met  hoecken  eü  haecken  uuyt 
en  inne.  Qodh.  Brussel,  B  220  fol.  303,  Osselt 
1550. 

ONGEMETELIJCK  (O— leec),  bn.  OnmeUlijk. 
onmeetbaar,  fr.  inoomtnensurahle ,  immense.  \\  Hi 
sal  onsprekeleeo  eü  ongrondeleec  en  soe  groeten 
noot  eü  anxt  eü  onghemeteleec  groet  yagheyier 
Uden  en  iamer.  AUer  kerstb.  25. 

ONGENUCHTERTHEIT,  zn.  y.  Dronkenschap, 
ir.  ivresse.  Kil.  heeft  Onghenuchtert.  Qulosus, 
non  sobrius,  en  Onghenuchtertheyd.  Qula, 
II  Dat  hem  nyemandt  en  yenroorderc , . .  int  yoor- 
seide  hof  oft  camere  langhere  te  drijnckene  ofte 
bier  te  halene  dan  totten  zes  hueren  tsayondts, 
ten  fijne  dat  hem  nyemandt  en  ontgae  in  droncken- 
scepe  ofte  onghenuchtertheit.  db  Potteb,  Chnt 
IV  591,  at,-Sebastiaansgilde  1561. 

ONGEPERST,  bn.  Fig.  Ongedwongen,  fr.  non 
oontraint.  ||  Soe  dat  mallec  onghedrongen  eü  onghe- 
perst  bliye  yan  den  andren.  Oork,  19  mrt  i£d5, 
Ambachten, 

ONGEPINT,  bn.  Van  eene  inhoudsmaat.  Niet 
geijkt,  niet  voorzien  van  den  stedAijken  stempel,  ir. 
id*une  mesure  de  contenance)  non  jaugée,  non  pour- 
vue  du  poin^n  de  la  viUe,  ||  Toute  personne  emplo' 
yant,  ou  méme  oonservant  seuUment  chez  eÜe,  des 
mesures  non  poinqonnées,  „ongepinte  ofte  onghejcte 
maten ,''  était  punie  comme  voleur  public,  Bsmbbt 
I  439  (1637—1674). 

ONGEPOORTERT,  bn.  Qeen  pporter  zijnde,  en 
bijgeroig  de  voorrechten  der  poorterij  niet  genietend, 
fr.  nétant  pas  poorter ,  et  par  conséquent ,  ne  jouis- 
sant  pas  des  privileges  de  la  poorterie.  Zie  Okgx- 
CBUIBT  II.  264. 

ONGEPRIJST,  bn.  Van  den  wyn  en  andere 
dranken  en  waren.  Niet  wettelijk  op  prijs  gesteld, 
fr.  {du  vin  et  d'autre*  boissons  et  marchandises)  qui 
n'fist  pas  légalement  mis  è  prix.  Zie  ook  o.  a.  FoBX 
I  426;  Kb.  v.  Diest  B  77,  en  £dw.  Gailliard  in 
de  V.  en  M.  rf.  K.  VI.  Acad.  1892  blz.  207  en  ylg. 
I)   Van   dat  Oliyier  de  Temmerman  ghewyst  was 

84 


266 


ONG. 


ONG. 


in  zx  B.,  omme  dat  hij  topte  ongheprijst  jeghen 
troerbot,  ontfaen  van  mijns  heeren  deel  zij  s.  — 
Yan  Heinrio  f*  Jans,  die  ghewijst  waa  in  zz  s., 
yan  dat  hij  tapte  ongheprijst  jeghen  tToerbot ,  ont- 
faen Tan  mijns  heren  deele  zij  s.  Beken,  baljuwschap 
Qeni  1372,  rol  nr.  1723. 

ONGERAECKT  (O— aect),  bn.  1)  Van  personen. 
Onaanzienlijk,  fr.  (d(B  personnes)  ehéiives,  ||  O  vader 
en  coninc  der  eewigher  glorien,  ie,  arme»  onwair- 
dige  en  ongeraecte  creatuer ,  ie  dancke  Di . . .  Son- 
dert  merkinge  36  t^'.  Ic  arme,  ongeraecte,  sondighe 
mensohe.  Qetijdh.  ZT  E.  Nutte  gebeden  141. 

2)  Van  woorden.  Onbetehoft^  ruw,  fr.  {depa/roUe) 
groMsièreSf  brutales.  ||  Sommich  quaet  gheboufte 
hadde  ghezejjt:  „men  zoude  de  papen  noch  by 
haer  manlicheden  uphangen."  en  dierghelijcke  lee> 
licke,  ongheraeote  woorden.  Febd.  Yandsb  Hab- 
GBUli,  Ser.  tijden  I  46. 

ONGERECHTICH,  bn.  Van  eenen  weg.  Niet 
openbare,  niet  publieke  doorgang,  fr.  {passage)  non 
public.  II  Dat  niemant  en  sal  rijden,  drijyen  oft 
yaeren  noch  gaen  eenighe  ongherechtige  wegen, 
door  iemants  eryen  daer  geenen  erffwegh  en  gaet, 
op  pene  yan  x  st. ,  tenwaere  den  gemegnen  wegh 
niet  ye\jligh  en  waere  om  geyuegelijok  daerdoor  te 
passeren.  K.  v.  Quaetmechelen  1675  a.  17. 

ONGëKëECKT  (O— eect),  bn.  ||  De  peerden 
en  waghenen,  die  yan  onser  zijde  wederom  me 
keerden,  quamen  zoo  magher  afghereden  en  onghe- 
reect,  dattet  compasselio  om  zien  was.  Fbbd.  Vak- 
DBB  Habgheiï,  Ber.  téjden  IV  290. 

ONGEREETSCHAP  (O— dtso— ),  zn.,  my.  —pen. 
Vertraging,  fr.  retard.  \\  Oft  die  gecondempneerde 
oft  zijn  procureur,  om  to  beletten  en  te  yerhueden 
die  yercopinge  yan  zijnen  onberuerlijcken  goeden, 
en  om  zynen  crediteur  te  meer  hijnders  en  onge- 
reedtscappen  yan  zijnder  betalingen  te  mogen  aen- 
doen , . .  V.  d.  Tav.  401  y^.  Vgl.  Bereitschap 
van  rechte,  I  183. 

Ongereetschap  doen  (O— scepe).  Zich  niet 

gereed  maken  {om) ,  fr.  ne  pas  se  mettre  en  devoir 
{de)i  hd.  keine  bereitsehaft  (cmstaU)  machen.  ||  Dat 
wi  claerlike  anesien  en  gheyoelen  dat  ghi  ons 
onghereetscepe  doet  in  onse  eryachtichede  en  recht. 
Brab,  Teesten  15  juni  1356,  II  476;  oyergedr.  bij 
Dayid,  Mechelen  530. 

ONGERECKT,  bn.  Van  het  laken.  Ongeschoren, 
fr,  {dtt  drop)  non  tondu (?).  Kil.  Onghereckt. 
Non  tonsus.  jj  Deselve  Gendtsche  wolle  laeckenen, 
gedrapiert  wesende,  en  gepasseert  zynde  de  rauwe, 
natte  en  drooge  waerdere,  mitsgaders  gemerckt 
met  den  zegel  yan  ongereckt  goedt,  zullen  yoor 
deugdelyck  moeton  wo^en  gehouden.  PZ.  o.  FL 
17  febr.  1763  a.  7;  XII  1782. 

t'Ongereke.  Van  eenen  bouw.  Niet  in  goeden 
siacKt  van  onderhoud,  fr.  (d'un  bdtiment)  n'étant  pas 
en  bon  état  d'entretien.  Zie  Gebbcx  3),  I  493. 
II  Item,  mids  dat  thuus  yan  den  Rossendeye  t*on- 
ghereke  was  yan  dake,  zoo  dede  ment  yoorzien  en 
stoppen.  DE  Vlamikck,  Stad  II  46  (1382). 

ONGERICHTICH ,  bn.  Thans  ongereckt ,  onge- 
rechtig:  Onrechtvaardig,  onwettig,  fïr.  injuste,  ülS- 
gal.  II  Indyen  die  sentencie  gerichtich  is,  want 
waire  die  ongerichtich ,  soe  soude  hy  worden 
geabsoWeert.  V.  d.  Tav.  403  y«. 

ONGERtEFSAEMHEIT  (O— sam—).  zn.  y. 
Ongerief,  fr.  inconvinieni.  \\  Tot  drien  kerren  toe 
selen  si  yoeren  moeten  denghenen  dies  ane  h^ 
begheren  [nl.  slijk  of  yuilnu],  ten  naesten  daer 
sijs  quite  wordden  moghen,  in  steden  daer  gheen 
ODgherieframheit  af  en  comt.  Kb.  v,  Antw.  a.  111. 


ONGERINGELT,  okgsbikckt,  bn.  Van  yarkens. 
Ongeringd,  niet  voorzien  van  eenen  ring  door  den 
neus  om  hun  het  omwroeten  van  den  grond  te  he- 
ietien, fr.  {des  pores)  non  anneUs,  non  pourvue  d^nn 
anneau  au  nez  pour  les  empicher  defouilUr  la  ierre. 
II  Dat  niemand  . . .  enige  zwijnen  swinters  of  somers 
houde  gaande  ongeschakelt  en  ongeringelt.  C.  o. 
Nieuvliet,  KI.  st.  III  410  a.  36.  Die  yerkene 
ongerinct  in  de  beemde  laet  gaen ,  sal  ghelden  y.  s. 
Kb.  V.  Diest  A  r.  46.  Ongheiinct  yore  in  den 
muyl.  Ib.  B  142.  Zie  ook  Onobheiht,  en  Ovgx- 

SCHIBDELT,  OkGEBCBAXSLT  ,   OKQEyiVGEBT. 

ONGEROERT,  bn.  Van  eene  maagd.  Onaam- 
geroerd  en  zuiver,  fr.  {d'une  vierge)  intacte  et  pure, 
II  En  opdat  die  ioncfiou  [tU,  s.  Agnes]  ongheroert 
soude  bliyen,  soe  wart  die  onschamele  ionghelinc 
daer  ghewirghet.  Rondert  merkinge  133. 

ONGESCÜADICHEIT  (O— scadichede) ,  sn.  De 
toestand  vau  niet  beschadigd  te  wezen,  ft.  Vétat  de 
n'être  pas  endommagé.  £il.  Ongheschaedight. 
Indemnist  ülaesus,  salvus.  ||  Tot  huerlieder  irrepa- 
rable  scade  eii  prejudicie,  tenzij  dat  hem  hierup 
Toirsien  worde  met  onser  behoirlicke  proyisie . . ,  ofte 
anderssins  behoirliok  en  tot  huerlieder  onghesca- 
dichede.  de  Pottbb,  Kortrijk  I  329  (1549). 

0NGE8CHAET  (O— se— ),  bn.  Schadeloos,  fr. 
indemne.  Kil.  heeft  Ongheschaedight.  ||  Waert 
dat  sake,  dat  yemant  ghequetst  worde  yan  wa- 
ghenen , . .  en  [men]  ter  waerheit  yonde  dat  onyer- 
sienlijck  ghesciede  eü  onmoeghens,  des  sal  men 
onghescaet  syn  ieghen  den  heere.  K.  meier^  Loven 
1312  a.  27;  de  keuren  der  ammanie  en  y.  h.  mark- 
graafschap y.  1292  zeggen  „sonder  scade;"  de 
Waalsche  keure  sans  damages  het  charter  y.  Wsal- 
hem  y.  1365  a.  54  „onghescaedt;"  de  cost.  y.  Lier 
„ongeschaet.** 

0.NGE8CHAKELT.  Zie  OKGEBiVdBLT. 

ONGESCHIEDELT,  bn.  Van  yarkens.  Niet 
voorzien  van  eenen  knevel  of  een  dwarshout ,  fr.  {des 
porcs)  non  pourvus  d'un  tribart{?).  \\  Dat  niemandt 
zijn  zwinen  late  gaen  ongheschiedelt  noch  onghe- 
ringhelt.  C.  kast.  Iperen  a.  23.  Vgl.  Okgbbikoelt, 
Okoebchakslt,  en  Okgbtingbbt. 

ONGEZONDE,  zn.  y.  Ongezondheid ,  tiekd^kheid, 
ziekte,  fr.  infirmitê,  maladie.  Kil.  Onghesonde. 
vet.  morbus.  Zie  ook  Gesokde  I  500.  ||  Luden.. 
soe  arm  en  qualic  gestelt  zynde  yan  ongesonden 
eü  yan  outheiden,  dat  zij  huere  broot  mits  dien 
niet  meer  en  souden  connen  gewinnen.  Bekenk.  v. 
Brab.  reg.  136  fol.  169  (1503). 

0NGE80NDERT  (O— sun— ),  deelw.  y.  son- 
deren, met  on.  Uitgezonderd,  fr.  exoeptS.  Als  byw. 
In  de  yolgende  citoten,  alleen  of  met  eiken:  dk 
hedl^k,  elk  voor  allen,  fr.  soUdairement.  j|  So  ghe- 
loyen  wi  malleec  anderen,  eiken  onghesondert, 
selke  yestinghe  en  yerbonde  dasse  euweleec  gehou- 
den moeten  worden.  Piot.  Enquête  1335  blz.  22. 
Hieraf  sijn  borgen  des  yoers.  Goerts,  ongesundert, 
Woutere  en  Vranke  sijn  bruederen,  en  Wouters 
Petercelle,  haere  swagere.  Oork.  1  juni  1360, 
schepenreg.  te  Loven,  reg.  1—1362  et  1863  in 
2»  camera,  foL  98.  Peter  Carbeel,  zoon  wjjlen 
Jans,  Claus  Zeghers,  custer  te  Winxele,  Jan 
Crabbe, . .  alle  yan  Winxele,  eii . . ,  hebben  gelooft, 
ongesundert ,  Lodewycken  Pynnock ,  alse  meyer  Ie 
Loeyen,  dat  sy.,.  Edk.  Poüllst,  Sire  Loms 
Pynnock,  88  (1462). 

ONGESPACEMT,  bn.  Van  een  boek.  Zonder 
omslag,  fr.  {d'un  Uvre)  sans  couverture.  De  uitdr. 
,^nder  spaassem"  is  hier  nog  in  het  dagelyksch 
gebruik.  Kil.  Spaoemen  een  boeckaken.  LiMhm 


ONG. 


ONG. 


267 


eotuuerêy  lêvitér  compinqere.  Zie  Schaermsiis  Spaab- 
BBL.  II  Item,  eenen  ghepiinden  Cathoen,  onghe* 
bonden  en  onghespacemt.  Inv,  Van  der  Sklit  1489 
{JBmiophüe  hdg9   1876,   Bibl.  dCun  médecin  hel^ê), 

ONGESPARICH,  bn.  Niei  karig,  wrijgemg^  fr. 
gSnireutemeiU.  \\  Als  een  uutvloyende  fonteine  mil- 
delic,  ghewillichlic ,  ongbespuicn  en  onghebreckelic 
hare  virtuten  en  yoetselen  incompareerlic  en  elcken 
haen  begherende  venadelic.  db  Pottbb,  Ghnt  III 
507,  Bederijkkamer  dê  Fonteine  (1448). 

ONGESTADICHEIT  (O— hede),  «n.  Onbesten- 
digheid,  veranderlijkheid,  fr.  mutabilité.  ||  Omme 
dat  den  dienst  Godts . . .  binnen  dyveersche  cloes- 
ten , . .  grootelicB  verachtert  wert  by  den  ongbere- 
gheldenheeden  [«te] ,  beroerte  en  onghestadichede 
daghelicx  ghebuerende  by  den  heerbeerghen ,  bor- 
deelen  en  lichten  lerene  Tan  den  personen  aldaer 
wonende,..  Yictob  Yandbb  Hab&hbk,  Ten  WaUe 
283  (1530). 

0NGE8TAETHEIT  (O— hede),  «n.  y.  Onver- 
mogen, onbemiddelde  toestand,  fr.  ineólvabilité ,  état 
pen  fortuné.  ||  Begard  nemende  up  sijne  insolventie 
en  onghestaethede  Tan  den  sterfhuuse.  C.  v.  Broek- 
Burg,  xYiTi,  4.  Zie  Gbstabthbit  I  503. 

ONGESTANTICH,  bn.  Onbestendig,  fr.  incon- 
gtant,  II  Nu  seggen  die  rechten  als  [dat]  devrouvren 
gemeynlijo  hebben  eenen  ongestantichgen  eü  lichten 
zyn  [zin] ,  en  hebben  gemeynlijc  drije  gebreeken , 
die  groot  zijn.  lerst,  want  haeren  wille  en  sijn 
[zin]  zeer  mutabel  en  ongestichtich  is  [ongestan- 
tich  ?] ,  zoedat  zij  dicwgle  onberaden  en  ombedacht. . 
Tan  oogenblicke  tot  oogenblicke,  oft  in  zeer  oortten 
tyde,  alsnn  d'een  willen,  alsnu  d^andere.  Y.  d. 
Tat.  336.  Wair  die  slaTe  yan  ongestantiger 
manieren,  als  een  looper,  oft  een  fngitijf.  Ib. 
281.  Want  men  dagelijox  siet  dat  fortune  en 
aTontnere  ongestantich  is.  375.  Zie  Gbstakdich 
2)  I  503. 

ONGESTICHTICH  (0-igh),  bn.  Ontstichtend, 
aanstootelijk ,  fr .  choquant.  Kil.  Onghestichtigh. 
Impróbus, . .  ||  Dat  de  comptoiren  deser  stMlts 
secretaryen  daeghelyokz  worden  gefrequenteert  door 
alderhande  ongequalificeerde  persoonen,  die  door 
hunne  presentie  en  ongestichtigh  geklap  groot 
schandael  en  desordre  komen  te  Teroorsaecken  in 
de  Toorsohreye  comptoiren , . .  C.  v.  Loven ,  Stijl 
1735  a.  44. 

0NGE8TIERT,  bn.  Du>aas,  wild,  woest,  bijster 
van  zinnen,  fr.  sauvctge,  insensê.  \\  Dezen  raed  en 
geliefde  die  yan  Brugghe  niet,  maer,  sonder  ayys 
en  sonder  hoefman,  ghelyc onghestierde  dronckaerts, 
sy  ghinghen  ter  Ghentpoerten  huut,  sonder  ordi- 
nancie.  Jan  y.  Dizmüdb  267. 

0NGE8T00RT,  bn.  en  bgw.  In  eene  bezitting. 
Jfiet  verontrust,  onbetwist,  fr.  non  ironblé ou inquiété 
{dans  une  possession),  sans  contsstafion,  ||  Soo 
wanneer  \)mandt  met  rechtyeerdigen  titule , . .  in 
yredelycke  possessie  eenige  erffgoeden  oft  andere 
besittende  is,  en  die  ongestoort  beseten  heeft  thien, 
twintich,  dertioh,  yeertich  jaer,  al  waert  maer 
thien  jaeren   ..   Cv.  Santhoven  1570  Tii  1;  it.  2, 

ONGESÜNDERT.  Zie  Ohöbbokdbbt. 

ONGETALLIJCK,  bn.  Ontelbaar,  fr.  innom- 
brable.,  ||  Die  yan  Ylaenderen,  dat  yerhoorende, 
dat  de  coninc  nederquam  met  eenen  onghetalliken 
yolke,  Jan  yan  Namen,  Gwy,  Willem  yan  Gulke, 
met  al  dat  zy  yerleesten  costen,  zy  qnamen  by 
Yytry,  om  den  coninc  te  wederstane.  Jan  y. 
DiXMUDE   170. 

ONGETELT,  bn.  Ontelbaar,  fr.  innombrable. 
II   Doen  rechte  hem  een  ongetelt  yolck  tegen  de 


Heijlige   Kercke;   dat   waren  de   ketteren.   Piot, 
Chron.  12,  sub  anno  1241. 

Ongetempert  weer.  Slecht  weder,  fr.  mau- 
vais  temps.  Kil.  Onghe tempert  weder.  Tem- 
pestcu,  cali  intemperies.  \\  Eü  oft  zo  ghebuerde, 
dat  de  yors.  Katherinisten ,  bij  eeneghen  onghetem- 
perden  weder  huerlieder  yoorghenomen  spel  laten 
moesten,  db  Pb.  en  Bb.  Aalst  III  412  (1540). 

ONGETROUWT.  Zie  Gbtboitwt  I  507. 

ONGETUICHLIJCK.  Zie  Getuioblijck  I  508. 

ONGETUICHLIJCKHEIT,  zn.  Lakenhandel. 
Ondeugdelijke  bewerking,  fr.  {draperie)  mauoaise 
manipulaiion  ,•  hd.  untauglichkeit  (?).  ||  Soe  wat 
wedere  oft  yeryer,  die  eynegen  persoen  met  onge- 
tuychlickheid  goede  mesweet  oft  mesyerwet,  off 
messchouwet ,  daerom  dat  yemant  syn  goet  yerliesen 
muchte.  K.  lakeng,  Hasselt  1  juni  1433  a.  27. 

ONGEYAERDERT,  bn.  Niet  verontrust,  fr. 
non  inquiété.  \\  Wanneer  men  die  manschap  be- 
schryeft,  en  nyet  en  compareren  en  gheen  onschuldt 
en  hebben,  sal  ons  genaedige  heer  die  Ijandt  op 
hunne  leenen  slaen,  om  die  ongehoersaemheydt 
wille,  totdat  sy  gehoersaem  sullen  syen;  dan,  die 
nijet  beschreyen  en  syn,  sullen  ongeyaerdert  syn. 
O.  gr.  Loon,  1  135  (1486). 

ÓNGEVALLICHLIJCK,  bw.  OngdukkigUjk,  fr. 
malheur eusement.  ||  Dat  was  dese  groote  Philips, 
die  ongeyallichlijck  zyn  lijff  yerloos,  dair  h\j  stortte 
yan  zijnen  peerde,  daer  hy  jaeohde  een  Bwyn. 
Piot,  Chron.  27. 

ONGEVARENTHEIT  (O— egt),  zn.  Onervaren- 
heid, fr.  inexpSrience.  \\  Dattet  yerlies  anderssinta 
gebeurt  door  syn  oft  sijnder  sciplieden  ongeyarent- 
heit.  C.  V.  Antw.  comptl.  TV  yiij  17. 

ONGEYEERLIJCK  (O— yer— ),  bijw.  Ongeveer, 
fr.  environ,  d  peu  pris;  hd.  ungefdhr.  Kil.  Onghe- 
yaer,  ongheyaerlick.  vetus.  sax.ferb,  propè: 
circa,  circiter.  ||  Oft  sake  waere,  dat  eenigh  buy- 
tenman  aen  rechten  te  doen  hadde,  die  en  sal 
yoor  den  middaghe,  oft  een  half  ure  y<5<5r  oft  nae, 
ongheyerlijck ,  niet  yersuymen.  O.  v.  Kuik  a.  26. 

ONGE VEERT,  bn  Onbevaren,  fr.  non  navigable. 
II  Ooo  [behooren  tot  dat  leen]  alle  de  yisscherien 
yan  dlandt  yan  Neyele,  en  dat  daertoe  behoort  in 
ghemeene  ongheyeert  watere,  en  de  zwanen  hem 
toebehoorende.  db  Pb.  en  Bb.  YI.  Nevele  30  (1387). 

ONGEVEET  (O— veedt,  o—yeeth),  bn.  Niet 
vijandig,  niet  in  staat  vcm  veete  of  vijandschap,  fr. 
non  hostHe,  non  en  état  d^inimitiê,  d'hostilité.  \\  Waere 
dat  sake,  dat  hem  yeman  yerweerde  binnen  sinen 
hoye , . .  en  hi  liem  yerweerde  oyer  noet  yan  sinen 
liye,  hi  waere  quite  jegen  den  here  eii  ongeyeedt 
jegen  die  mage.  K  v.  St.-Peeters- Leeuw  1284  a.  50. 
Ongheyeeth  jeghen  den  man  eii  yan  den  maghen. 
K.  markgr.  1292  a.  26.  Ongeyeedt  jegen  den  man 
eii  yan  der  magen.  K.  ammanie  1292  a.  35.  Onghe- 
yeet  sijn  teghen  den  msn  [en]  'yan  den  maghen. 
K.  meierij  Loven  a.  27.  Het  Waalsche  charter  zegt 
a.  28  saus  wiere  [guerre']  encnntre  Ie  persons  ei  ses 
parens.  Zie  Yerdam  Gbybb  II  1790. 

ÜNGEVINGERT,  bn.  Van  yarkens.  Niet  voor- 
tien  van  eenen  knevel  of  wn  duKirshout,  fr.  (des 
pores)  non  pourvus  d'un  tribard  O).  \\  Yoor  elck 
yercken  dat  men  ongerinckt  oft  ongeyingert  op  den 
aart  oft  gemeyne  groese  sal  yinden  gaan , . .  C.  gr. 
Loon   II   560,    Lummen  a.  41.  Zie  ook  Gbobsb  3) 

I  537;  en  Onoebingklt. 
0NGEVRËE8T,   bn.    Onbevreesd,  sonder  vrees, 

fr.  sans  erainfe.  Kil.  Ongheyreest.  j.  onbeyreest. 

II  Dat  de  voors.  bosschen  en  plantagien  nu  onghe- 
lijck  meer  worden  beschadioht  en  bedoryen  als  oyt 


268 


ONG. 


ONH. 


te  TOren,  eensdeels  door  de  groote  moetwülicheyt 
▼an  Bommighe  onghevreesde  persoonen.  PI,  v.  Brab, 
21  noT.  1623;  II  141. 

ONGEVRIJT,  bn.  Hij,  diê  t/eenen  vrijdom  of 
voorrechten  geniet  van  vortt ,  kerk  of  stad ,  fr.  non 
aff¥anchit  qui  nejouit  d^aneune  franchise  ou  d'awmn 
privilege  dn  prince,  de  Végline  «i  d^une  ville.  ||  Alle 
officiers  dienende  in  der  stadt  en  vryheyt  van 
Antwerpen  f  moeten  allegader  syn  weerlycke  per- 
soenen, ongevryt  van  eenighe  clergien  ofb  dyerge- 
lycke.  C.  v.  Antto.  1546  I  65.  Zie  Cleboie,  Clebck, 
CLEBCSSCHiP,  II  75.  76,  en  Exceftien  I  412. 

ONGEVROEDSAEMHEIT  (O— samhede),  zn. 
Onvroedheid ,  onwijsheid  y  verst andeloosheid ,  fr.  fnan- 
que  dHntelligenee.  ||  In  dezen  Toirseide  jaerkeur  zijn 
scepenen,  diere  over  zitten,  wel  sculdich  discretelio 
en  ondersclieedelic  te  yeerghene  eiken  parson  die 
Yoor  hemlieden  comt,  eü  zijn  ooc  wel  achuldich  te 
discemeerne  wat  pareonen  het  zijn  die  de  bedrachten 
gheren,  weder  zijt  doen  bi  nijde,  hatyen,  bi  jonc- 
heden  of  ODgheyroedsamheden.  C.  o.  Aalst  382, 
XT  E. 

ONGEVROETSCHAPT  (O— vroesohapt) ,  bn. 
Onvroed  f  ontoijs  f  verstandeloos  j  fr.  inintelligent, 
II  *t  Was  al  meest  jonck  onghevroesschapt  Toick, 
die  een  schotelvat  een  hemelrijek  dijnet  zijnde, 
en  tot  alle  nieuwe  dijnghen  begheerich  zijn.  Febd. 
Vandeb  Haegbei^  ,  Ber,  tijden  1  66.  Dit  hoerende 
sommich  onghevroeschapt  Toick ,  spraken  . . .  Ib. 
II  328. 

ONGEWARANDEERT,  oitwabich,  bn.  Van 
personen.  Onrechtvaardig ^  bedrieglijk,  fr.  (des  per- 
sonnes)  injusiesy  trompeuses ^  fraudnleuses.  \\  Want 
dicwile  gevallen  es,  en  noch  wel  gheyallen  mochte, 
dat  eenege  onghewareghe  personen  goed  yercocht 
hebben  ofte  becommert,  daer  zi  wel  wisten  dat  zi 
niet  aen  en  hadden;  ofte  oic  gegheven  te  verstane 
den  coopere  min  cheys  oft  commers  daer  uutgaende 
dan  zi  wel  weten  datter  ute  gaet.  Belg.  mus.  X  107, 
Oude  stadsregten  Brussel  1383.  It.  C.  v.  Brussel 
stat.  7  mei  1574:  onwarighe,  ongewarigh. 

ONGEWARICHEIT,  zn.  v.  Onrechtvaardigheid, 
bedrog,  fr.  injustice,  tromperie.  ||  Dat  soe  wie 
voirtane  aldusdaneghe  oft  deser  ghelike  onghewa- 
richeit  wetens  dade , . .  dat  de  amman ,  denghenen , 
die  die  ongewaricheit  wetens  gedaen  hadde,  sal 
moeten . . .  houden  en  vaen.  Belg.  mus.  'l.  o. ,  zie 
het  voorgaande.  It.  C.  v.  Brussel  1606  a.  145, -en 
Stat.  1  jan.  1899  inl.  en  a.  6. 

ONGEWEDDE,  zn.  v.  Schulden  in  'tonge- 
gewedde.  Niet  verpande,  fr.  (de  créanees)  non  hypo- 
thequées{?)  \\  Van  vrede  te  tekenen,  van  verbanden, 
van  schulden  in  't  ongewedde,  en  van  ggseling 
uuytten  papiere  te  doen.  C  v.  Nieuvliet  a.  132. 
KI.  st.  III  474,  salaris  van  den  clerq.  Zie  Verdam 
Gewedde  II  1871. 

ONGEWEERTE,  zn.  1)  Tempeest,  onweder,  fr. 
tempite ,  orage.  Kil.  Ongheweerdte  /  onghewe- 
derte.  j.  onweder.  Tempestas,  \\  Deghene  die'tcoren 
vergaderen  in  hare  scepe  in  de  riviere, . .  blivende 
over  den  derden  dach  in  't  schip,  en  daema  uut- 
ghevoert  wart  onvercoocht,  sal  betalen  alf  assise. 
DE  Vlamikce  .  Ace.  22.  Dat  de  mueleneere  ghe- 
houden  werdt  te  curtene  en  cesserene  van  malene 
in  sturme,  ongheweerte  eü  groote  winden,  de  Pb. 
en  Bb.  X.  Baehte- Maria- I-eeme  11  (1460).  Alle 
lagaen  goede  arriverende,  misvarende  en  bederf- 
vende  by  tempeeste  van  ongheweerte.  C.  v.  Brouok' 
Bureh,  I  7. 

2)  Figuurlijk.  ||  't  Was  doe  zulok  een  ongheweerte 
der  doiynghe  en  curtsighe  raserie,  dat  veel  ghoede 


lieden,  al  ghemoetten  t\j  haer  vrienden,  die  uiel 
en  groetten  nooh  an  en  spraken.  Fbbd.  Yafdsb- 
EAEOHEK,  Ber.  tijden  I  112. 

ONGE WELDICH ,  bn.  Van  brieven.  Dis  niet  iss 
zijn  hezU  hebbend,  fr.  (de  Uttres)  ne  les  atfant  pat 
en  sa  possession  (?)  jj  Diederic,  greve  van  Loen. ., 
verclaert,  want  hem . . .  prince  Aan.  hertoghe  Tan 
Lothrike , . .  te  tollen  en  wale  vergouden  heeft  vQf 
dusent  pont . . ,  die  hem  de  coninc  van  Vranokerike 
toeseide  den  greve  Lodewijo,  sinen  oom  wilen  was, 
te  gevene ,  dewelcke  hi  leggen  dade  onder  den  greve 
van  Henegouwe,  soe  dat  hi  diere  hem  nu  ter  tyt 
ongeweldeoh  es,  soe  gelooft  hy  den  hertoghe,  vielt 
dat  hi  in  eneghen  tiden  diere  brieve  mechtech  wert, 
dat  hi  hem  die  overgeven  soude.  Brab.  Teesten  I 
832  (13  dec.  1343).  Zie  Verdam  Gsweldich  II 
1879. 

Ongewisselt  en  ongekeert.  Van  een  hoofd- 
vonnis.  Onveranderd,  letterlijk,  (fr.  d'une  sentenee 
de  chef  de  sens)  sans  changement,  lUt  ér  element.  \\  Dat 
die  scepenen  van  der  banc  daer  diat  ghediughe  ingeset 
efi  gehandelt  ware,  souden  moeten  comen,  binnen 
den  genechte,  tot  haren  beroepe  voer  de  soepenen 
van  Antwerpen,  als  voer  haer  hootbanoke,  en  daer 
nemen  en  ontfaen  alsulke  vonnissen  als  men  den 
scepenen  daer  leeren  soude,  die  daer  geroepen 
waren,  eü  die  vonnissen  weder  üten,  ongewisselt 
en  ongekeert,  binnen  den  genechte  daema.  C.  v, 
Antw.,  Oude  rechten  a.  11.  J^  Compilatae  V  xv  20. 
Zie  J.  Lameere,  proo.  gen..  Cour  d'appd  de  Qand, 
Le  recours  au  chef  de  sens,  discours  15  oct.  1881. 

ONGE  WONNEN,  bn.  Van  eenen  akker.  OiAe- 
bouwd,  fr.  inculte,  en  Jriche.  \\  Al  wairt  zoe,  dat 
ijement  bij  foertsen,  oft  bij  oerlogen,  oftuuijtvresen 
van  zijnen  vianden,  zijn  goeden  liet  ongewonnen, 
ongesayet,  ongeblayet.  V.  d.  Tav.  327  v^ 

ONGIFT,  zn.  Van  bouwsteenen.  De  pierree  è 
hdtir.  II  De  steenen  al  behoorlyck  ghesteert,  wel 
gevrocht,  scherp  van  canteu,  sonder  quaet  ofte 
ongift,  etc.  de  Potteb,  Qent  II  10  (1741). 

ONGODDELIJCK  (Ontgotiich),  bn.  1)  Qodde-^ 
loos, godvergeten,  fr,  impie. Kil.  Ongodlie.  Impius, 
il  Te  wederwerven  eü  wederstaen  die  ongenedige, 
ontgotlige  eü  onkristlige  voimemen  der  procureer* 
ders,  fiscalen,  foreijns  en  andere,  etc.,  die  zij  op 
en  tegen  den  ermen  gemeynen  man,  bijnnen  en 
buten  steden,  tegen  God,  ere  en  recht  voimamen. 
Piot,  Cari,  II  838  (1461).  Datter  daghelics  veel 
nieuwe  aucteurs,  sohrivers  en  dichters  van  deser 
ghereprobeerde  secte  opstaen,  en  veel  nieuwe  bou- 
cken,  alzo  schadelick,  onkerstenlick  en  ongoddelick 
weseude  als  die  eerste,  heymelic  onder  die  ghe- 
meente  stroyen,  tot  groote  verminderijnghe  en  aohter- 
deele  van  den  helighen  kersten  gheloove.  PI.  v.  VU 
I  170  (1550).  Een  desoluut,  onghehoorsaem  en 
ongoddelio  leven,  de  Potteb,  Oent  IV  448  (1575). 

2)  Onbillijk,  onrechtvaardig,  fr.  non  équitable, 
in^'uste.  \\  Dat  men  de  voorghenoemde  betaelinge 
en  oook  lossinge  sal  mogen  doen  in  penningen  alsoo 
die  cours  hadden  ten  tyde  van  der  constitutien  van 
alsulcken  renten,  niet  teghenstaeude  den  yoorghe- 
noemden  voorwaren  \_l.  voorwaerden]  ,  en  der  ordon- 
nantien  ter  contrarien  van  dien  ghemaeckt,  ghe- 
merckt  dat  die , . .  sijn  ongoddelijck  en  onghefon* 
deert.  PI.  v.  Brab.  II  203  (1491). 

ONHAVICH,  bn.  Haveloos,  tonder  have,  tonder 
goederen,  arm,  fr.  sans  biens,  pauvre,  \\  Daby  der 
gemeijno  huesmau  uut  s\jnre  haven,  uut  sjjnre  nerin- 
gen gesatt,  en  alsoe  zere  verermt  wairt,  dat  die  somige 
uutlendich  voeren  woenen , . .  en  gemeynlick  bijnnen 
lants  also  zere  erme  en  onhavich  woiiden,  dat  sy 


ONH. 


ONC. 


269 


Tan  bonnen  wapenen  en  hamasch  zere  ghebloetet 
waren.  Piot,  CotL  II  838  (1461). 

ONHEBBELIJCE  (Onebbeliok) ,  bn.  7an  saken. 
OngetchUct,  slordig  ^  ft.  en  désordre,  malproprê.  Kü. 
O nhehheUjck,  Incompotitus.  \\  Zodat  de  mannen 
in  ^twerck  gbeatelt  wierden  om  de  prochiekercke, 
die  zeer  onebbeliok  lach ,  te  doen  zareren  en  pre- 
pareren ,  aoltaren  te  doen  maecken  en  andere  repa- 
ratie meest  Tan  noode.  Piot,  Chron.  630. 

ONHEBBELIJCKHEIT  (O— licheijt) ,  zn.  Ver- 
ontreiniging  ^  fr.  souiütire.  ||  Waerom  en  zaveren 
wij  ODse  autaren  niet  Tan  zulcke  onhebbelicheijt, 
ofte  waerom  en  laten  wijt  Teel  lieTer  niet  gheschien  ? 
[ScbrlJTer  bedoelt;  dat  de  altaren  zouden  Teront- 
reinigd  geweest  zijn  door  het  Tolk  dat  er  op  gezeten 
en  gestaan  had,  om  de  preek  te  hooren  Tan  eenen 
gereformeerden  predikant.]  Febd.  YaitdebHasghen, 
JBer.  Hjden  II  121. 

ONHERSTELLIJCKHEIT  (O— eyt),  zn.  Oh- 
hersteïbaarheid ,  fr.  Wr^pairabilitê.  \\  Alsoo  daerdoor 
saude  connen  Teroorsaeckt  worden ,  niet  alleene  het 
aldergrootste  nadeel,  maer  selfs  eene  onhersleliyck- 
heyt  Toor  alle  eeuwigheyt , . .  PI.  v.  VI.  Y£I  2034 
(28  jan.  1727). 

ONBEUSCHEIT  (Onhensheijdt) ,  zn.  Oneerlijk' 
heidf  fr.  malhonnêteté.  ||  Hetzelfde  citaat  als  op  het 
bn.  onheutchelijek  2),  hier  eindigende  aldus:  „en 
daerenboTen  Tan  soodanighe  onheushegdt  ghecorri- 
geert  te  worden.''  C.  v.  Deurne  1612  a.  261. 

ONHEUSCUELIJCK  (Onheusselicke ,  o— lijck), 
byw.  1)  Muwel^ky  onhdeejd^  fr.  groaiièrement.  Kil. 
Onhofsch/onheusch.  Ineivilit.  ||  Wyfs,  die  on- 
heusselicke  kiTen.   C.  o.  Antw.  1545,  ii  17. 

2)  OneeHijkj  fr.  malhonnêfemenf.  ||  Nyemant  en 
mach  eenen  gemeynen  muer  (onder  noch  boTen) 
Terargeren, . .  sonder  expres  consent  Tan  synen  ge- 
bnere,  opte  pene  Tan  tseWe  tot  synder  coet  in  synen 
yeersten  state  te  moeten  doen  reparerene,  eü  daeren- 
boTen  (als  onheusselyck  gewandelt  hebbende;  gecorri- 
geert  te  wordene.  Ib.  tui  ö8. 

ONHOFFELIJCE,  byw.  Orixedelvk,  fr.  immo- 
ralement.  ||  Saeoken,  waermede  een  man  syn  leen- 
guet  Terbueren  mach  nae  des  keysers  recht. . .  Die 
Tierde  saecke  is,  als  een  man  by  syns  heeren  wyff 
slaept,  ofte  daerroede  onhaeffelyck  {l.  onhoffelyck] 
wandert  of  speelt  mit  quaden  wil.  Jut  feud.  ftand. 
vet.  o.  20.  WiELAirr,  Leenrecht  132  zegt  hierTOor: 
II  De  Tassal,  die  gheslapen  heeft,  ofte  ghepijnt  te 
slapene  metten  getrouden  geselscepe  Tan  sinen  leen- 
heer, ofte  oneerlijck  ghetast  of  gehandelt,  Terbuert 
zyn  leen ,  al  waert  ooc  by  hueren  wille  en  consente , 
en  bnyten  sheeren  huyse.  —  De  cost.  Tan  1528, 
en  die  Tan  de  Burcht  Tan  Brugge  a.  19:  ||  dat  hi 
lechamelike  gheselsceip  hadde  met  sins  heeren . . . 
wetteliker  gheselsceip. 

ONHOOFSCH  (O— oe— ,  onhoTesch),  bn.  1)  On- 
hetamelijkf  onnoelvoeglijk  ^  ontedeiijk,  fr.  inoonvenantf 
indéoentj  immoral.  \\  Dat  ghebuerde,  dat  de  Toor- 
noemde  persoenen,  int  huus  ontfanghen  zijnde,., 
binnen  den  huuse  ofte  in  de  cappelle  Tan  der 
neeringhen  onhoefsche  wandelinghe  daden , . .  db 
POTTBB,   Gent  V  159,    THjkwevers   1486.   Zie  ook 

OlTHOVFBLIJCE. 

2)  In  het  Tolgende  citaat  biedt  het  woord  de 
tweoTOudige  bet.  aan  Tan  kwaadwUlig^  fr.  malveiU 
lant,  en  onbeleefd,  mto,  fr.  impoli,  grossier.  ||  Ware 
dat  sake ,  dat  enech  portere  Tan  der  stat  Tan  Thinen 
opliepe,  sloeghe  och  te  lelecleke  (sic)  toesprake  met 
warden  jmene  Tan  buten,  sonder  Terdiente,..  — 
ware  oec  dat  sake,  dat  enech  Tan  haren  porteren 
dit  hoerde  eü  saghe,   dat  die  portere  aldus  pien- 


leec  ware  sonder  redene,  efi  den  oommonimees» 
ter . . .  nine  dade  Torstaen  sonder  enech  merren , 
waerbi  dat  hi  worde  gheoastiedt  die  honhoTesoh 
[var.  onhoTOsch]  ware  ochte  hadde  gheweest ,..  K. 
0    Thientn  1S03  a    4 

ONHOOFSCHELIJCK  (Onhofsohelike),  bijw. 
II    WiTe   die  scelden  onhofiKshelike.   Zie  Onhbvs- 

BCHELIJCE    1). 

ON  HOEDE,  zn.  Onoplettendheid  y  fr.  intUtention. 
II  GoTielt  dat,  mids  eneger  onhoeden  oft  andersins, 
yemene,  die  aldus  gebannen  worde,  enege  gracie 
oft  remedie  Tan  onser  oft  Tan  oneer  naoomelinghen 
wegen,..  gheghoTen  oft  Terleent  worde,..  JBrab, 
Teesten  II  656  (1383). 

ONHOUWBAER  (Onhoubaer),  bn.  Vanboomen. 
Die,  mits  het  geibrmik  of  de  voorwaarden ,  niet  mogen 
gehouwen  worden,  fr.  {des  arbres)  qui  ne  peuvent 
être  coupes,  vu  l'usage  ou  les  oonditians.  Kil.  heeft 
Onhouwbaer  bosoh.  Nemius  inoaeduum.  ||  Die 
eenighe  gronden  Tan  erven  coopt»  en  mach,  binnen 
jaers,  die  niet  blooten  Tan  eenige  opgaende  eycken- 
houdt,  ofte  eenige  andere  onhoubaer  boomen.  C,  v. 
*s  Bosch  zi  17. 

ONHULDE  zn.  Ontrouwigheid ,  trouweloosheid , 
fr.  infidélité,  dOogauté.  ||  Dat  thuus, . .  twelke  mün 
here  Tan  Vlaendren , . .  naer  dat  bijt  an  hem  ghe- 
trocken  hadde,  alse  tseghen  hem  Terbuert  omme 
onhulde,  dat  tseghen  hem  dede  her  Jan  Tan  Hoe- 
bein,  ridder,  wien  het  toebehoorde,  db  Pottbb, 
Gent,  II  237   (1360). 

ONJOEN,  zn.  Ajmn,  fr.  oignon.  Kil.  Aiuin/ 
oiuin.  Caepe,  eto.  ||  De  onjoen,  dat  men  heet 
chibolen,  en  loec  coopt,  yan  den  15  sooTen  2  d. 
Srugsche  tol,  Mei  1252. 

ONCALENGIERBAER(0— ee— ),bn.  Niet  straf- 
baar  met  een»  boete,  fr.  non  punissable  d'une  amendê. 
II  Van  den  OTerloop  in  ongeTrede  guederen,  in  het 
drtJTen  ncTen  die  selTe,  sal  een  ider  daerTan  [n/. 
Tan  de  boete]  Trlj  sijn  eü  oncalengeerbaer.  K.  v, 
Quaetmeehelen  1675  a.  4.  Zie  Verdam  Galakob  en 
afgeleide  woorden,  III  1115  Tig.,  en  Glossctrium 
Calbvoibbbn  II  29. 

ONKERSTENLIC,  bn.  OnehrisUlijk ,  fr.  con- 
traire è  la  doctrine  chrétienne.  ||  Van  den  horri- 
belen  eü  onkerstenliken  faite ,  dat . . .  Dit  jammer- 
like  en  onkerstenlio  werk,  contrarie  Gode  en  al 
goeden  luuden.  Oahitabbt,  Bydragen  154  (1378); 
t^.  381. 

ONKEURBAER  (Onknerbaer) ,  bn.  Van  den 
haring.  Niet  gaaf ,  niet  goedgekeurd  of  niét  goed 
te  keuren,  fr.  {du  hareng)  non  sain,  qui  n'est  pas 
en  bon  état  de  conserwstion.  ||  Dat  nyemandt  egeen 
litsoen,  drooghen  hafinck,  oeck  wracken,  onkner- 
baer harinck  en  zal  mogen  Tercoopen.  Rb.  van 
Turnhout  1550  fol.  76. 

ONKEUSEL,  bn.  ||  Wie  onkeusel  gaet,  als 
mommerijen,  Terbeurt  ij  gr.  K.  en  br.  Thienen 
1468  a   30. 

ONCOOP,  bn.  Bij  tenietdoening  van  eenen  koop. 
Niet  gekocht ,  f  r.  (en  cas  d'annuUation  d'un  marehé) 
non  acheté.  ||  Als  iemandt  een  dinok  gecocht  beeft, 
op  oondicie,  wairt  dat  hem  nyet  en  behaigde,  dat 
dan  oncoop  zoude  zijn,  en  geenen  tyt  dairtoe  in 
der  Yoirwairden  genoempt  en  is  geweest,  zoe  sta- 
tueren die  richten  dairtoe  den  tijt  lx  daigen,  binnen 
denwelcken  hij  den  cooper  dat  dinck  restitueren 
zal  eü  den  prijs  wederhebben,  en  dairenteijnden 
nyet.  V.  d   Tav.  329  t«. 

ONCOST  (Ontcost),  bQw.  Zonder  koeten,  koste- 
loos, fr.  sans  frais,  ||  tYorseide  broederseap  es 
ghehouden  TOor  elcken  guldebroedere  deeer  weerelt 


270 


ONC. 


ONL. 


OTorleden  B^Jnde ,  te  doen  celebreeren  een  singhende 
misse,  met  diaken  en  subdiaken,  in  Tormen  yan 
den  autvaert,  onooet  den  overleden  guldebroedere 
oft  zijnen  hoirs;  ter  welcker  misse  elok  guldebroe^ 
dere  es  sculdich  te  commene  en  ghehouden  te 
offeme  over  de  ziele,  tenwaere  dat  hij  sonder- 
linghe  belet  hadde.  de  Potter,  Kortrijk ^  II  42, 
Bêdêrijkkamer  der  kruithroeders  1514.  TVermaecken 
en  onderhout  van  de  straeten  gheleghen  ontrent  den 
ghepacht«n  goeden  en  landen  compt  ten  laste  van 
den  pachtere,  ontcost  den  proprietaris  en  sonder 
afslach  ran  pachie.  C.  v.  Broekhurg  zvi  7.  It.  C. 
V.  Aalst  ZIT  22.  27;  O,  v.  Auden.  yi  23.  ix  30. 
xyii   8;  Auden.  meng.  lY  147.  Y  218,  en  passim. 

0NC0STELIJ0K8T  (O-licxt),  bijw.  Op  de 
minst  kostbare  wijze  ^  fr.  de  la  maniere  la  moins 
coéteuse,  \\  Te  gaen  besien  boe  men  dese  stede 
best  en  oncostelicxt  mochte  fortifyeren.  Stadsrek, 
Ninooe  1476. 

ONCROOS  (Oncroes)»  bn.  Nist  voordeelig,  niet 
toinstgevend  t  ft.  non  avantagettx,  non  Uteratif.  ||  Oft 
een  yan  den  crediteurs,  geheeten  rei  credendi,  een 
simpel  pact  oft  transactie  maicte  metten  sculde- 
neeren,  oft  dat  den  anderen  zijnen  medecrediteurs 
BOude  mogen  hinderen?  Antwoirde:  Eest  dat  zij 
tsamen  ciediteurs  zgn  uuijt  saken  oncroes,  soe  en 
aoude  hen  dat  niet  mogen  hinderen ,  ten  waire 
dat  tgelt  alleene  yan  hem  gecomen  waire;  mair 
wairen  zy  tsamen  crediteurs  uuyt  saken  lucratyf 
yan  waesdomme  en  wyiminge,  eü  zij  gesellen  zgn 
in  der  comanscapen,  soe  sal  ben  dat  hinderen  en 
baten.  Y.  d.  Tat.  256.  Begularyslyc ,  uuijt  wat 
saken  dat  de  yeranderinge  en  yerthieringe  yan  den 
dingen  geschiet  is,  alsoe  yerre  als  die  oirsake  is 
oncroes,  en  mits  gelde  oft  goede  dat  dairyoire 
gegeyen  is,  toegegaen,  dair  mach  geageert  wordden 
yan  eyiotien;  mair  yan  der  yeranderingen  eü  alie- 
nacien  spruijtende  uuijt  saken  lucratyf,  dair  alleen 
waesdom  en  yoirdeel  inne  gelegen  was,  dair  en 
ageert  men  niet  yan  eyictien.  Ih.  283  y^. 

ONCUISCH,  bn.  Onzuiver y  onrein^  fr.  impwr. 
Kil.  Onkuysch.  Impurus.  \\  En  souden  si  niet 
cranc  sijn?  ghi  sult  weten,  eer  dese  minschen  dese 
gruwelike  hoghe  yelde  al  oyer  clommen  hebben, 
dat  hem  een  droppel  bloets  noch  marchs  bleyen 
en  es,  het  en  es  altemale  verdort  en  verdorven.. 
Si  moeten  met  rechte  cranc  sjju.  Die  minsche 
sprac :  wie  es  dan  haer  lijflijc  leven  bleven  ?  Die 
antworde  sprac :  doer  dies  wille  dat  si  haer  maroh 
en  bloet  verteren.  Die  gheeft  hem  vor  dat  natuer- 
leec  oncnysche  bloet  en  march  reyne  bloet  en  reyne 
march,  eiï  verdort  eü  verstorven.  Aller  kerstb.  56. 

0NCÜI8CHBAER  (O— cuys— ),  bn.  Oneuijs- 
baer  vleesch.  Vleesch  van  eene  niet  geslachte, 
maar  haar  eigen  dood  gestorvene  koe,  fr.  de  la 
viande  d'une  vaehe  non  abattue,  mais  morte  de  sa 
propre  mort.  \\  Item,  soo  en  sal  nijemant  van  de 
supposten  vermoghen  te  handelen  oncuijsbaer  vleesch, 
te  weten  dat  sijn  selfs  doodt  gestorven  is.  Kaart 
d,  vleesehhouwers  te  Diest,  XTI  E.  a.  22. 

ONCÜISCHEIT  (Oncuuscheit),  zn.  v.  Vuilnu, 
fr.  des  immondices'  Kil.  Onkuyschheid.  Immun- 
ditioy  sordes,  ||  Dat  Amoud  voregh.  sine  cleine 
camera  sal  eire  setten,  also  dat  van  sire  cameren 
toten  waterscape  gheen  oncuuscheit  en  come.  Schep. 
Diest  8  mei  1331.  Soe  wie  snachs. ..  voere  yemans 
doere  ocht  huys  enegherande  onknyscbeit  brachte, 
souds  X  8.  ghelden.  Kb.  v.  Diest  B  116.  Soe  wie 
in  der  stad  huys  zijn  water  maecte,  ocht  enegher- 
hande  ander  onknyscbeit  dade,  souds  ghelden  y 
B.  Ib.  120. 


ONCUNDICH  (Onk— ),  bn.  1)  Yan  eene  yionw. 
Mannes  onkundich.  Die  geen  man  hekend  heeft, 
fr.  que  nut  homme  n'a  oonnMe.  ||  Heiligbe  moeder 
eü  mannes  onkundich,  gloriose  coninghinne  der 
werelt.  Oetijdenb.  xy  E.  45  v^'  Ani.  {M  non  eog- 
noscebat  eam^  £v.  Matth.  I  25. 

2)  Yan  zaken.  Onbekend,  fr.  {des  éhoses)  ignorées, 
II  Sie,  wantte  die  waerheit  gheminnet  heveste, 
Du  heveste,  mi  die  onkundighe  en  verholene  dinghe. 
dtjnre  wijsheit  gheopenbaert.  Oetijdb.  xy  E.  pe.  50. 

ONLEDE,  zn.  vr.  1)  Sez^heid;  drukU,  fr. 
occupation,  besogne  i  charge.  Kil.  Onlede.  vetms. 
Occupatie.  \\  Want  dese  13  persoonen  d  onlede  en 
den  last  van  derre  Bruederschap ,  en  almoeasen 
draeghen  en  in  handen  hebben,  en  daeghelyex  den 
dienst  doen  die  daertoe  behoeft.  Broeders.  8i.  Kloy^ 
5  febr.  1362.  Anthonis  van  Bourgogne, . .  Want 
wi,  om  grooter  onleden  wille,  die  hem  voorcomen 
is, . .  niet  en  heeft  connen  gecomen  in  den  voors. 
lande  eü  sloten.  Brab.  yeesten  II  733  (1405).  Omme 
dat  de  meinsche  gheenen  meerderen  viant  heeft 
dan  melancolie , . .  niet  goedlicx  te  yerdrivene  dan 
met  ghenouchelicker  onlede,  die  insghelyox  ver- 
drijft ,  verdwijnt  eü  te  nieute  doet  ledicheit,  moeder 
van  alre  quaetheden.  de  Potteb,  Qent  III  506, 
Rederijk,  de  Fonieine  1448.  It.  Bekenk.  v,  Brab. 
reg.  131  fol.  107. 

2)  Onlusten,  fr.  des  troubles.  \\  Oheviele  eenich 
brant  oft  onlede  binnen  der  stad,  soe  selen  de  lx 
ghesellen  'moeten  comen  ter  mérct  met  hneren 
boghen ,  wel  te  hemasache  eü  ghereet.  A.  Wautxeb, 
Sermens  12,  ord.  1412  §  13.  Dat  egheen...  en  sal 
mogen  trecken  buten  der  stad  van  BrueBsel  in  tiden 
van  vreden  maer  acht  dage  lang . . .  sonder  oirlof 
eü  consent . . ;  maer  in  tiden  van  onleden  of  onvreden 
en  selen  zy  gheenssins  buten  der  stad  mogen 
trecken  sonder  consent  eü  oirlof.  Ib,  14,  ord.  1458 
a.  3.  Int  selve  jaer  [nl.  1467]  was  groot  onlede  te 
Mechele,  eü  slogen  Bolhuis  in  stucken  [lees  sloe- 
gen tolhuijs  in  stucken'*  gelyk  bij  Piot.  Chron. 
61 ,  die  echter  „elende'*  heeft  i.  pi.  v.  „onlede'*]. 
ScHiTES.  Analectes,  Aead.  d*arehéol.  1850  blz.  131. 
It.  Schayes,  Ctdlatie  27.  6'^.  144.  177.  185.  465. 

ONLEDICH,  bn.  1)  Yan  personen.  Berig,  fr. 
ocoupé.  Kil.  Onledig h.  Oceupatus^  etc.  ||  Eü  het 
soe  zy,  dat  myn  genedige  heere  tegenwoordelyck 
nyet  by  der  bant,  ende  in  anderen  zynen  groeten 
eü  meerderen  saken  onledich  is,  alsoe  dat  voer- 
mids  dien  niet  gelegen  en  is  mit  zynre  genaden 
dairaff  te  spreken.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  1.H4  fol. 
118  v^  (1471).  It  denzelven  Byke,  van  den  Besante 
te  . . .  stoffeome , . .  metgaders  ooc  an  een  lanteme 
onledich  gheweest.  Y akdbnpeebebooh  ,  Tpriana  I 
220  (1450). 

2)  Yan  den  tijd,  als  superl.  De  onlediohste 
tijt.  De  drukste,  de  minst  vrije  of  beschikbare  tijd, 
fr.  Ie  temps  Ie  plus  occupé,  Ie  moins  lÜMre  ou  dispo^ 
nihle.  II  Ende  alzoe  nu,  des  neghenste  daighs  junü, 
op  sondach,  deselve  ondersaten,  van  den  drossate 
eü  stat  bescreven  waren  om  des  anderen  daighs 
te  comen  wercken,  soe  zyn  opten  selven  dach 
alhier  comen  zeker  gedeputeerde  van  Nederlin- 
there, . .  die  openbaerlic  kenden  eü  wel  gestonden, 
dat  uuyt  elcken  huyse  een  mansperfloen  soude 
unytgraven  hier  iij  daghe ; . .  mer  seyden  dat  van 
gheenen  rechte  en  was . . .  Eü  dat  mids  dat  den 
onledichsten  tijt  ware  van  hoeyene  eü  anderssins,.. 
mids  dat  [nl.  het  dorp]  zere  verermpt  es,..  Diest, 
dOude  Sooiboeck  fol.  33  (1488). 

ONLEVERBAER,  bn  Yan  koopwaar.  Ondeug- 
delijk, ongeschikt  voor  levering,  fr.  {d*uHe  mareka»' 


ONL. 


ONN. 


271 


dUe)  défeeineute,  impropre  è  être  Uvrée,  ||  tOnle- 
Terbaer  goet  te  refoserene  en  wederlegghene.  C.  o. 
Oent  II  228  (1545).  Zie  ook  Olmachtich. 

ONLIJCKSËN.  Zie  Ontlijckssk. 

ONLIJVICIl,  bn.  Niet  lang  levend,  fr.  ne  vivani 
pas  longtempsn  Kil.  heeft  oniyvich/onlijfflick. 
MoriwUy  wta  funetu»,  8f  eorporU,  expers;  syne 
Tertaling  kan  hier  echter  niet  passen.  Zie  het  citaat 
onder  Bbdxbtsn  I  131,  en  men  leze  aldaar,  op 
het  einde,  volgens  Accui,  d*archéol,  1850  blz.  158: 
wat  God  voort  wercken  sal  met  bedorven  lants- 
heeien 

0NL08BAKICH,  bn.  Van  renten.  Niet  losbaar, 
fr.  non  raeheiahle.  ||  £ene  erffelycke  en  onlosbarige 
rente  [meermaalt]  Bekenk.  v.  JBrab,  reg.  X  fol.  56 
v^  2  juni  1554. 

ONLOVELIJCK  (O— lic),  bn.  1)  Niet  loffelijk, 
mei  gAijkwtrmig  aan  de  verordeningen  t  ir.  non 
louablif  non  conforme  aux  ordonnaneet.  \\  Van  eenen 
mesmakere,  die  messe  hilt  te  ooepe  die  onlovelic 
waren  jeghen  tvoerbot,  t welke  verboden  was,  ont- 
iaen  XL  s.  Beken,  hatjmoeehap  Qent  1372 ,  rol.  1724. 

2)  Van  tleehte  hoedanigheid ,  fr.  de  mamvaiee 
qutUOé.  II  Dat  gheen  beeldesnyders  en  zullen  weer- 
eken of  doen  weereken  eenich  onlovelic  haut,  ge- 
leek daer  speek  of  eenighe  vorte  weeren  inne  zyn. 
DX  PoTTSB,  Oent  Y  197,  tchildertnering  1541  a.  7. 

3)  Van  dieren.  Schadelijk,  hinderlijk,  fr.  {d'ani- 
maux)  nuitihlee.  \\  Dat  niemandt  doen  en  zal  noch 
driven  in  den  Oostbrouck  onlovelicke  en  onnutte- 
licke  beesten,  dats  te  wetene  stieren,  beeren, 
sneghen,  culpaerden  ofte  ongheryngh^fe  verkenen. 
DB  Pb.  en  Bb.  VI  Nevele  8.  Zie  ook  Loffxlijck 
n  172. 

ONLUSTEN,  zn.  mv.  Openbare  latten,  fr. 
charges  pubUques,  ||  Soe  gheven  wj  en  orloven, 
dat  int  voirs.  beghgnhof  wonen  moghen,  los,  vrij 
en  quite,  toet  eeweghen  daghen,  van  allen  settin- 
ghen  en  onlusten,  die  onse  ander  goede  lieden 
binnen  Hoestraten,  ons  of  onse  nacomelinghen 
gheven  ofb  doen  mochten,.,  dertiene  vronwenper- 
soen.  Bdg.  mus.  VI  67  (1388). 

ONMACHT,  zn.  v.  Absoluut.  Van  eenen  gelde- 
lyken  toestand.  Macht  §  onmacht.  Betaalver- 
mogen  —  onvermogen  om  te  betalen,  fr.  solvabilité 
—  insolvabilUé.  Kil.  Onmacht.  Impoieniia,  ||  Dat 
partye ,  om  het  geschil  op  de  macht  oft  onmacht 
van  synen  borge  te  schouwen,  eenen  anderen  borge 
gestelt  heeft.  C.  o.  Antw.  compil,  IV  viij  34.  Zie 
ook  M^CHT,  3)  II  178. 

ONMACHTICH,  bn.  Absoluut.  Zie  het  voor- 
gaande. Onvermogend  om  te  betalen,  fr.  insolvcMe. 
Kil.  Onmachtig.  Impotens.  \\  Die  hem  heeft 
gesteld  borge , . .  en  wort  niet  verstaen  van  s^jne 
borchtochte  bij  de  wederpart\je  ontslagen  te  zyne, 
al  ist  dat  deselve  wordt  wederlecht  als  onmachtig. 
C  V,  Antw.  compil  L  c.  —  Titel  xy  a.  27  leest  men 
voluit :  onmachtich  ...  om  sQue  schulden  te  betalen. 

ONMAERCIERLICHEIDEN,  zn.  mv.  Waar- 
schyniyk  moet  er  gelezen  worden  „onmanierliohei- 
den".  II  Hem  voorts  interdicerende  meer  dierghe- 
Ijck  ofte  andere  onmaercierlicheiden  te  doene , . . 
DB  CousSBKAKEB,  Tronbles  reUg.  III  157  (1567). 

ONMEINEËDELIJCK,  okmeikbbdich  (O— ey- 
— ),  bn.  Van  eenen  eed.  Oprecht,  niet  valsch,  n. 
{d'un  serment)  sinoère,  non  faux.  ||  Dat  sy  den 
persoon,  die  gesworen  heeft,  wel  kennen,  en  den 
eet  aldaer  bij  hem  gedaen  voor  goet,  rechtveerdich 
en  onmeyneedeiyck  [var.  onmeyneedich]  houden. 
C.  V.  Antw.  oompU.  V  ix  52.  Goet,  rechtveerdich 
en  ommeyneedich.  Ib.  1545,  IT  6. 


ONMENSCHELIJCK,  (OnminsUck).  bn.  Van 
eenen  eed.  Akelig,  fr.  {d'un  serment)  aff^eux, 
II  So  wie  onminslick  ede  swert,  te  weten  Ons-liefs- 
Heren  wonden,  sju  macht,  syn  cracbt,  en  deere- 
gelycken,  sal  verbueren ...  O  IMge,  Ire  série  791 , 
K.  V.  Hasselt,  11  dec.  1500  a.  27.  Zie  ook  Ebt 
I  388,  en  Tbbffelijck;  alnog  Nederl.  Wdb. 

ONMEUBEL  (Onmoebel),  zn.  Meubel  $  on- 
meubel.  Boerend  —  onroerend  goed ,  fr.  meuble  — 
immeuble.  \\  So  obligeren  wi  al  dat  goed  dat  na 
onse  doet  bliven  sal,  waer  dat  leeght  en  waer  dat 
ment  vinden  mach ,  huns  en  herve  en  land,  moebel 
en  onmoebel,  ter  vorseider  dekenin  leef.  Oork.  6 
sept.  1291,  KapeUenij  in  Sint- Jacobs  gasthuis  te 
Crent. 

ONMIN  (Onminne),  zn.  Vijandel^kheid ,  fr.  hos- 
iUité.  Kil.  Onminne.  Inimicitia,  odium,  dissi- 
dimm.  \\  Zoe  wanneer  en  al  zoe  balde  als  van  doot- 
slaghe,  van  leemden  oft  van  enigen  anderen  stryde 
en  onminne  die  claechte  gedaen  es.  K.  v.  Sint' 
Truiden  1366  a.  32.  Nae  zeker  onminne  eö  com- 
bat  opgeresen  tusschen  Sebastiaen  Knechts,  misda- 
dige ,  en  wvlen  Wouter  Faes  Huypesone ,  sflyvige , 
de  voirs.  Wouter  is ,  by  den  voirs.  Sebastiaen  . . . 
van  levenden  lyve  ter  doot  gebracht.  Verslag  Turn- 
hout  1881 ,  Soenstuck  1581.  In  eiken  twiste  ofte 
onminnen  mach  elk  goed  man  verde  nemen,  db 
Pb.  en  Bb.  IV  Desteldonk  11  (1268). 

ONMOET,  zn.  Hartzeer,  verdriet,  fr.  chagrin. 
Kü.  On  moed.  Aegritudo.  ||  Want  in  Toirledenen 
tiden  menige  ondaet  geschiet  es  in  onser  stad  van 
Bruessel, ..  daer  den  goeden  lieden...  menege 
.verswaemesse ,  scade  eii  onmoet  af  comen  syn. 
Brab.  Teesten  II  627  (1375). 

ONMOGELIJCK  (O— Uc),  zn.  Walglijk,  afkeer 
verwekkend,  afschuwelijk,  aanstootdyk,  fr.  abomi- 
natie,  ditestable,  répugnant,  seanddeux.  Kil.  On- 
moghelick.  j.  walghelick.  Nauseosus.  ||  Ome  dat 
onkerstenlic  en  onmoghelio  werck  en  daed,  dat 
de  vors.  Jacob  dede  syn  schiel- kersten  kind,  dat 
hy  adde  by  Kateline  siere  niohte.  En  alse  tfor- 
screven  kind,  dat  syne  was,  doot  was,  dat  hy 
syn  kind  de  moeder  Kateline  sier  nichte  vors. 
nam,  en  drought  wech  omme  te  gravene  in  *tge- 
wyde.  dat  hy  niet  ne  dede,  maer  drought  en 
dalft  in  'tongewyde.  Caitkaebt,  Bydragen  381 
(1374). 

ONMOGENS,  byw.  OnwiUiglijk,  zonder  het  te 
willen,  fr.  involóntttirement.  ||  Dat  yeman  gequetst 
worde  van  wagenen,  van  kerren,..  en  men  ter 
waerheit  vonde  dat  dese  stucken  geschieden  onver- 
sienlec  en  onmogens,..  K.  v.  Sint- Peetere- Leeuw 
1284  a.  30;  it.  R,  markgraafschap  1292  a.  26; 
K.  ammanie  1292  a.  34;  Waalsche  Keure  1312: 
sans  avis  et  sans  volenté;  È.  meierij  Loven  1312  a.  27. 

ONMONDICH,  bn.  Zooals  thans  minderjarig, 
tt.  mineur.  Syn.  v.  onbejaert,  \\  Als  de  mombooren 
van  eenen  onmondigen  oft  onbejaerden  montsoen- 
der  peys  en  soen  maecken.  C.  v.  Antw.  eompU, 
VII  viy  8. 

ONNE,  vz.  Zonder,  fr.  sans\  hd.  ohne.  \\  Of 
sy  oock  meer  uytgegeven  hebben  als  ontfiuigen, 
sal  men  hun  wederom  geven  oock  daemaer  binnen 
ses  wecken,  onne  [var.  v.  1478  sonder]  argelist. 
O.  Liêge  1  febr.  1447  a.  24,  Bree,  V*  série  572. 

ONNEEKEN,  bw.  Hoon«n,  fr.  honmr.  KU. 
Hoon  en.  Vituperare,  etc.,  goL  honnir.  \\  Wie 
den  anderen  logenstroepste ,  ochte  seget:  Godsat 
hebdi!  geonneert  werdi!  K.  ammanie  1292  a.  1. 
Gonneert  werdi!  K.  markgr.  1292  a.  1.  Gheon- 
neert  werdi  1   K.  mderii  Loven  1812  a.  1.  HomU$ 


272 


ONN. 


ONN. 


nyeê.  WadUeh  charter  1812  a.  1.  Zoe  wij  enich 
wyff,  die  erssme  es  en  van  goeder  famen,  diSk- 
meert  en  oneert,  en  neempt  haer  hueren  goeden 
naem.  K.  v.  Sint- Truiden  1366  a.  IS. 

ONNëN,  bw.,  ünpf.  an.  y,JonneH^\  gunnen^  het 
gemak  «o»  iets  todaten^  ir.  aeeordeTf  permettre 
Vuêoge  d'une  ohose.  Kil.  O  n  n  e  n.  j.  jonnen.  Taverne, 
II  liaect  een  man  eenen  barre  binnen  sijnen  hove 
op  tyn  erre,  en  op  synen  cost  allene,  hij  mochten 
wel  wemen  {leee  weeren  of  weiren]  dengenen  dies 
hy  niet  en  an.  Vonnisten  v.  Uode,  29.  Jt.  H  Becht 
ü.  ücole,  a.  125. 

ONNOOSëLHËIT,  zn.  In  onnooselheden. 
Onwetend  en  amoUlenSy  onnootéU^k,  fr.  eane  Ie  «a- 
voir  on  Ie  vouUir ,  innocemment,  \\  Van  alle  kenne- 
lijcke  ongevallen  y  eü  van  dootslaegen  geschiet  in 
onnooselheden  oft  uuijt  nootweire  is  eenggelijck 
ontlast  \tar.  ongelast]  van  den  heere  en  partije. 
C.  o.  Aniw.  compil.  VI  iij  26.  —  Over  onnoozel- 
heid  erkend  bij  openbare  plechtigheid,  sie  Mertens 
en  Torfs,  I  546. 

ONNUT,  bn.  De  vroegere  bet.  van  dit  w.,  int, 
op  personen  toegepast,  is  niet  altijd  met  zekerheid 
te  bepalen.  Een  onzer  beste  geschiedschrijvers  in 
de  Fr.  taal,  wellicht  ook  misleid  door  het  Lat. 
inutilis  van  het  charter  der  gravin  Margriet  v. 
1191/92  a.  30:  Si  quis  forte  in  Qandaeo  inventus 
fuerit  toto  oppido  et  uniffersitati  inutilis,  oA  o/ijm- 
do, . .  expeUetnr ,  vertaalde  onnutte  (personen)  door 
personnes  inutiles ,  en  kwam ,  zoo  doende ,  te  kort 
aan  de  historische  karakteristiek.  In  vroegere  tijden , 
soo  min  als  thans,  bande  men  de  nuitelooee  lieden 
niet.  Goede  Gk>d,  wat  een  ontzaglijk  leger  van 
ondienstigen  zou  men  verdreven  zien!  Men  dacht 
er  niet  aan,  dat  inutüie  ook  de  bet.  heeft,  zooals 
by  Freund,  van  sehddlich,  fferderhlich  (Cie.  Ine.  1, 
49;  Cicero  zegt:  Seditiosus  est  m,  qui  malus  alque 
inutilis  est  eieis,  etc.),  en  als  schadelijke,  dus 
gevaarlijke  lieden  mag  men  voorzeker  die  aanzien 
welke  in  buurt,  stad  of  land ,  oproer  stichten  (en 
dezulken  bedoelde  wel  liet  charter  van  Margriet), 
de  woekeraars  en  de  verleiders  van  vrouwen  en 
kinderen;  stippen  wij  nog  aan,  dat  het  SchUleri 
lexicon  het  behandelde  w.  iwUüis  sluit  nrat  deze 
opmerking:  |,wij  zeggen  ook  onnut  voor  kwaad, 
sehaddijk ,  enz   bijv.  mensch ,  daad.  't  Is  een  Utotes'\ 

I.  1)  Van  personen.  Schadelijk  y  gevaarlijk  cUs 
oproerig  tijnde,  fr.  {des  personnes)  nuisibles,  dan- 
gereuses,  sédUieuses.  \\  Dat  si  bannen  moghen  alle 
deghene  die  onnutte  syn  onder  hen.  Brab,  yeesten 

I  825  (1341  Zoom);  it.  826.  Item,  soe  heeft  die 
heerlicheyt  inne  en  es  in  sheren  macht . . .  alle 
onnutte  liede ...  te  bannen, . .  alsoe  verre  alsi  in 
der  vryheit  van  Walem  onnutte  syn.  £.  o.  Waal- 
hem  1365  a.  75.  Item,  omme  die  onnutte  siin  int 
heerscep  eü  bet  daerute  dan  daerin.  de  Pb.  en  Bn. 

II  Evergem  47,  jaarkewre. 

2)  Schadelijk  f  als  woekeraars,  en  als  verleiders 
van  vrouwen  en  kinderen  y  fr.  nwisiblesy  comme  «««- 
riers,  et  comme  séducteurs  de  femmes  et  d' enfants. 
II  Want  in  der  stad  van  Brueesele  menegherande 
onnutte  personen  syn  en  wandelen,  die  met  mene- 
gherande onnutten,  oneersamen  en  onprofiteliken 
dinghen  en  saken  ommegaen,  someghe  met  loea- 
heiden  den  litfden  thare  af  brenghende, . .  someghe 
manne  oft  wive  hen  onderwindende  vrouwen  oft 
kindere,  van  goeden  name  synde,  verleidende  en 
te  vaUe  bringhende  eü  te  scanden,  om  gheniet  dat 
si  dairaf  hebben  moeghen  oft  anders , . .  Belg,  mms. 
X  110,  Oude  stadsregten  1368^1886. 

3)  Sehadd^f  dU  loébandigen^  overspéUrêj  ledige 


gangers  en  aUerïei  hoeve»,  fr.  nmeibletf 
Ubertins,  adultèreSf  vagabonds  et  toute  eorte  de 
mcUfaiteurs.  \\  Beele,  Arents  Walraets  dochtere^ 
van  onnutscepe,  1  iaer  [nl.  gebannen].  Auden. 
meng.  I  246,  Deurgaende  waerhede  1441.  Schepenen 
en  mannen  sullen  moghen  bannen  uut  heurlieder 
prochie  en  jurisdictie  alle  deghene  die  sy  vinden 
sullen  onnutte,  schadelicke  en  schandaleuse  per- 
soonen.  C.  v.  Belle  zxxiiii  11.  Van  nieuws  al 
zuloke  onnutte  en  onbequaem  volck  uut  den . . . 
landen  te  doen  lichtene  en  die  daervan  te  zujveren. 
—  om  alle  rabauwen,  straetschenders ,  ledighloo- 
pers  en  andere  onnutte  bouven  te  vanghen,  1*2.  v. 
ri.  28  febr.  1558,  I  808. 

4)  Minder  klaar  zyn  de  volgende  aanhalingen, 
fr.  les  dtations  suivanfes  sont  moins  elaires.  ||  Van 
Janne  Wieken,  die  bedreghen  was,  in  de  waer- 
hede te  Sleydinghen,  dat  hy  Meeren  Sampenoys 
bedrouoh,  met  valsoheden,  dat  soe  onnutte  was, 
daer  soe  vele  scaden  en  achterdeels  af  hadde . .  — 
Van  dat  Gillis  Veldekin  bedreghen  was  dat  hj 
onnutte  was  den  goeden  lieden;  pays  ghemaect 
omme  xviii  lib.  Beken,  baljuwschap  Gent  1367. 
rol  172t.  —  Te  onnutte.  ||  16  hooymaent  1455, 
Vincent  Libaert, . .  was  ghebannen  zeven  jaeren 
uuten  lande  van  Ylaenderen,  up  den  pit,  van  te 
onnutte  in  de  stede  te  zine.  Caitnabbt,  Bgdnh 
gen  449. 

II  1)  Van  dieren  en  zaken.  Sehaddijk ,  gevaarl^ 
fr.  (d^animauss)  nuisiUesy  dangereux'.  Zie  OvLOVi- 

LIJCK. 

2)  Van  zekere  handelingen.  OneerUjk,  fr.  {ds 
certttins  acte»)  malhonnêtes.  \\  Aenziende  dat,  van 
langhen  tyden  hiervoire,  alrehande  onnutte  saken 
bi  eeneghen  persoenen  in  der  voirscreven  stad  ghe- 
hanteert  geweest  hebben,  als:  van  leenen  geld  om 
geld  [fi/.  woekeren],  oft  andere  bate;  alrehande 
ongheoirloofde  comanscapen  te  doene  dair  teere 
opgheset  werd ,  mids  denwelken  der  goeder  liede 
kindere  van  Bruessele  dicwyie  van  groten  goeden 
en  rycheden  te  nieute  en  te  armoeden  comen  syn 
eü  huers  goeds  quite.  Bdg.  mus.  X  100,  Oude 
stadsregten  1368—1386. 

3)  Van  woorden  en  gesprekken.  Oneerheiar, 
onkuischy  strijdend  met  de  goede  zeden ,  fr.  (de 
paróles  et  discours)  dèshonnêtesy  contraires  out 
bonnes  mesurs.  \\  So  wie  lelie  reden  en  onnutte 
reden  in  ghewoenten  bad.  Begl.  begijnhof  's  Boseh 
1277  a.  22.  Indien  een  den  anderen  alleen  met 
woirden  injnrieerde,  oft  fluycket  [nL  vloekt], 
oft  eenige  goidtslasteringe ,  als  sweren,  huereren 
[hoereren],  tussohen  [tuisschen],  oft  onnutte  woer- 
den op  den  voors.  berch  committeerde,  sal  der- 
selver  etc.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  140  fol.  2,  rtgL 
voor  den  BUjberg  in  HIAmburgsch,  10  apr.  1556. 
Om  deswille  dat  de  gebueren  van  der  Halfstraten 
en  van  der  Vetteriön,  by  den  Bade  van  der  stat, 
groote  en  menichfuldige  olachte  gedaen  hebben  van 
der  quader  hanteringen  en  onnutten  en  oneereamen 
bedrive  dat  houdt  eü  een  wile  gehouden  heeft  eene 
geheten  Ydeken  van  Thienen  met  eenen  hueren  boel, 
geheten  Willeken  de  Cuypere,  met  onnutte  en 
oneersame  vrouwen  te  houden.  Vod.  mus.  III  64 
(1453).  Zie  Blijbeboh,  I  256. 

4)  Onnutte  herberoh.  Qemeene  kroeg ,  fr. 
cabaret  borgne.  Zie  Quabt  huis  II  122.  ||  Dit 
niement  onnutte  herberghe  en  honde.  C.  v.  AM 
677,  K.  V.  Parioke,  1472  a.  86;  fr.  tekst  mamoaU 
hostage. 

0NNÜT8CHAP  (O— schep,  o— soip),  sn,  Oe- 
aedelijkheidf    ontuehi,    fr. 


ONN. 


ONN. 


273 


li  Wouter  den  Pape,  gebannen  een  jaer,  Tan 
onnutacepe.  C.  v.  Auden.  t2<ie  bU.  91  (1859).  Wat 
manne  die  onnatschep  dade  in  tavernen  of  der 
buutent  eer  hy  te  syoen  herbeerghen  quame, 
Terbeurde  y  schel.  Auden.  meng,  lY  395,  Volders 
1838.  In  de  yierscare  van  Moarbeke.  Van  dat 
Jan  fle  Moer  Michiel  Baets,  baataerde  sone,  dewelke 
bedreghen  was  in  de  jaerwaerhede  yan  onnutscepen; 
▼ermaect,  TOr  Tonnesse,  bij  scepenen,  omme  xxiiu 
lib.  MêJcen,  baliuweekap  Oent  1872,  rol.  1722.  Zie 
ook  Gannaert  Bydritgen  114  Tig. 

ONNUTTEL,  b\jw.  OnnuUelijlc^  op  onvmehibare, 
imUtiootê  wijze  j  tt.  temt  uiilUé,  improducHvemênt, 
II  Soedat  [sy]  deselre  OTersohietende  penningen 
nyet  en  begeren  onnuttel  oft  ledich  sittende  te 
Terdoen  en  te  Terteren,  maer  souden  deseWe  wel 
willen  aenleggen  aen  gronden  Tan  erfden.  Fb.  W. 
Yav  Spilbxsck,  Besloten  hof  123  (1599). 

ONNUITELIJCK  (O— lyo),  byw.  Oneerbaar, 
ovUwihüg,  ft.  déshonnêiement f  impudiquement.  jj  Als 
die  Tassael  gelegen  heeft,  oft  geattempteert  heeft 
te  liggen  metter  huysfrouwen  zijns  leenheeren,  oft 
dat  hy  die  anderssins  onnuttelyc  aengetast  heeft, 
hetcy  oneerbairlyc  cussende,  oft  heur  memmen  en 
borsten  tastende;  dwelc  alleen  te  Terstaon  is  Tan 
der  wittiger  huijsfrouwen  en  niet  Tan  der  concu- 
bijnen.  V.  D.  Tat.  198. 

ONONTÖECHT  (O— seeght),  Terl.  deelw.  Tan 
Oniteggen,  met  on.  Ntei  afgezegd^  niet  geweigerd, 
fr.  non  refueé^  non  renonce.  Zie  HoxDS.  I  595. 

ONPABLË,  bn.  Waars,  eene  drukfout  of  Ter- 
keerde  lesing.  iJ  Waert  zo,  dat  de  zeghelaers  Tonden 
eenich  garen,  dat  onpable  waere,  naer  de  draperie 
Tan  deser  stede,  onder  eenegheu  drapier,  es  de 
boete  zx  s.  ds  Ps.  en  Bb.  AaUi  III  426,  Wol- 
wevert. 

ONPAYS  (Onpaeis,  onpeys),zn.  Onvrede,  iwisi, 
tweedracht,  v^ndtchap,  fr.  disoorde,  hoitililé.  KiL 
Onpeys.  j.  ouTrede.  Ditcordia.  ||  Omme  dat  wi 
anesien  dat  onse  lant  in  onpasse  [I.  onpayse]  en 
in  orloghe  ghestaen  heeft . . .  riOT,  Snquêfe  1334, 
blz.  7.  Te  schouwen  Toortaen  tusscheu  ons  en 
onse  nacomers  alle  saecken  en  roaterien  Tan  ghe- 
schille,  Tan  onpeyse  en  Tan  bloetstortinghe.  P/.  e. 
Brab.  I  546,  Verbant  tusschen  Brabandt  en 
Ylaenderen,  1339.  Alse  debat,  gheschil,  discoort, 
twist  eii  onpaeys  gheweest  hebben  tusschen  den 
goeden  lieden  Tan  den  goeden  drie  steden,  Ghendt, 
Brugghe,  Ypre,..  Schatbs,  CoUatie  ^b'i  (1345). 
Mids  dat  sy  in  Teten  eü  in  onpaeise  zyn.  C.  o. 
Auden,  2<l«  bd.  125  (1441).  Hy  Terhoorde  deisen 
onpays,  die  tusschen  deisen  tween  heeren  was. 
Ol.  t.  Dixmttdb  30. 

0NPAY81VELICHEIT  (O— lyckheyt) ,  zn. 
Twiêt^  krakeel,  it.  querdle,  rixe.  ||  Men  mach 
niemant  gheduerende  de  huere  Tan  den  huuse  ofte 
erfTo,  dezeWe  benemen,  ofte  doen  Terhuusen, 
tenware  bespreek  ter  contrarien ,  ofte  by  authoriteyt 
Tan  justicie,  unt  causen  Tan  oneerbaerheit ,  onpay- 
•iTelicheit  in  de  ghebuerte  [wy  Terstaan  door  den 
huurder  Teroorzaakt] ,  ofte  ghelycke  redenen.  C  o. 
WatervUet  a.  140,  KI.  st.  Y  504.  It.  C.  e.  Dender- 
monde  Yi  2. 

ONPREJÜDITIENBRIEVEN  (Oepene  o—), 
m.  mT.  Opene  brieven  van  echadelooeheid ,  fr.  lettres 
patentes  de  non  préfudiee.  Bekenk.  v.  Br  ah.  reg.  138 
fol.  278.  Maastricht,  29  mrt  1537. 

ONRAËT  (Ooraedt),  zn.  m.  1)  Belastingen,  fr. 
impositions,  impóts.  jj  Yan  welcker  ghemeynte  [nl. 
gemeentegronden]  oeck  ghy,  Dierck  en  Jan,  ten 
tyden  Tan   [l.  dat]   deraelTer  ghemeynten  onraet 

n. 


en  commer  gheboert  is  te  ghelden,  niet  ghegouden 
noch  betaelt  en  hebt,  noch  tot  scot  oft  lot  gestaen 
en  hebt,  hoe  wael  nochtans,  in  de  ToerscreTen  tyden 
dat  in  der  ToerscrcTen  ghemeynten  last,  oommer 
en  onraet  geboerde  te  betalen,  openbaerlyck  in  de 
kercken  geboden  is  geweest,  op  eenen  coer  Tan  z 
ouder  soUden,  dat  alle  deghene,  die  totter  Toerg. 
gemeynte  gerecht  waren  oft  hen  rechts  Termeten, 
geoomen  hadden  tot  eenre  genoemden  plaetse,  te 
weten,  opten  kerkhof  Tan  Mierie,  om  te  samen 
te  ordineren,  dien  onraet  gemeenlijk  ten  minsten 
last  te  betalen  en  te  ghelden;  tot  welcken  tyde 
en  plaetse  ghy,  Dierck  en  Jan,  niet  gheoomen  en 
syt,  noch  oeck  den  onraet  mede  en  hebt  helpen 
draghen  en  betalen.  Yav  Sfilbbbck,  Mierlo  ii 
5  (1478).  En  mits  dien  de  Toirs.  Tan  Haren  onse 
beede  en  anderen  onraet  te  dragen  hebben  mitten 
selTen  Tan  Oistrewyck  —  dat  zij  huere  Toirs. 
beede  eii  anderen  onraet,  die  zy  te  dragen  soelen 
hebben,  onder  hen  en  by  henselTen,  nae  huere 
heerttellingen  en  rycdomme  moegen  setten,  opheffen 
en  bueren ...  —  dat  oick  die  Toirs.  Tan  Haren 
sullen,  in  den  Toirs.  dorpe  eenen  Torster  hebben, 
en  alle  lasten  Tan  beeden  en  anderen  onrade,  die 
in  onsen  Toirs.  lande  Tan  Brabant  gebueren  sullen . . . 
op  hemselTen  dragen  en  setten  sullen.  Bekenk,  v. 
Brab.  reg.  135  fol.  236,  oork.  t.  Not.  1491  voor 
het  dorp  Maren  naby  Oosterwijk  in  de  meiery  t. 
*s  Bosch.  —  Alle  de  goeden  ten  platten  lande  gelegen, 
toebehoorende  de  poirteren  der  stadt  Tan  den 
Bossche ,  en  Terkreghen  Toor  den  jaere,  by  deselTe, 
ziiiic  Ixzx,  zyn  en  bliJTcn  Try,  sonder  met  den- 
seWen  platten  lande  te  gelden  in  der  beden,  ofte 
oock  in  eenighen  anderen  onraedt.  C.  v,  '<  Bosch 
Tii  5.  —  Landsbelastingen  van  Bavensteiu,  ir. 
impositions  du  pags  de  Baienstein ,  impót  territorioL 
II  Dat  den  lands  onraet..,  jaerlyckx  op  den  ghe- 
woonelycken  tijt  sal  worden  gheset; . .  doch,  opdat 
alles  richtigh  gheschiede,  sal  gheen  aeuTanck  Tan 
het  setten  Tan  den  nieuwen  landts  onraet  moghen 
worden  ghemaeckt  hetsy  dat  dan  albeTOorens  by 
ghenoechsame  quytinghen  ghebleken  worde,  dat 
den  onraet  Tan  het  Toorighe  jaer  in  't  gheheel  sy 
Toldaen,  etc.  C.  v.  Bavenstein,  oork.  14  febr.  1651 
a.  12;  it.  a.  60;  a.  13  heeft  „dorps  onraet.*'  Zie 
ook  OngeU  1). 

2)  Gerechtelijke    kosten,    fr.   dépens,  frais    de 
justice.   II    Heeft   hem    doen   rechten  en  peynden 

[nl.  panden]  aen  alles  goets  dat  N.  heeft  ligghende 
en  merende,..  TOor  twintich  oarolus  guldens,., 
eii  Toor  also  Teel  onraedts  als  daer  met  recht  op 
gaen  mach,..  —  Toor  alsoo  Teel  onraets  als  daer 
met  recht  op  gaen  mach.  C.  v.  Orace  fol.  978 , 
Formulare. 

3)  Bekostiging,  kosten,  ft.  flrais.  \\  Want  die 
goede  lude  Tan  Diest  aen  deen  side,  eü  die  van 
Sichgen  aen  dander,  in  ons  en  in  onsen  raet  sijn 
blcTen,  Tan  den  coet  en  onraet,  die  si,  aen  beiden 
siden,  Tan  rastement  eii  andersins  nu  gedaen  en 
leden  hebben  merende  Tan  der  beden...  Uitspraak 
der  hertogin  Joanna  tusschen  Biest  en  Siehem^ 
25  oct.  1892. 

4)  Bijkomende  kosten,  fr.  faux  frais.  Zie 
OiTBABT  2),  en  Okdxbslaoeb.  It.  C.  V.  Eeuad 
a.  69. 

5)  Ongeval,  ongeluk,  fr.  accident,  malheur.  Kil. 
Onraad.  Damnum,  ealamitas,  etc.  ||  En  weert 
oec,  dat  in  der  bescuddinge  Toirs.  enich  onraet 
geTiele  [nl.  in  het  afweren  Tan  eenen  oploop  Tan 
Treemden],  sonder  Toirraet,  aen  [nl.  zonder]  arge- 
list , . .  En  geTiele  oec  onraet  daerin  Tan  quetsueren 

35 


274 


ONR. 


ONR. 


en  leemden  of  dootslach  met  argelist,  dat  nl  staen 
ter  richtingen  nae  wisinge  onser  scepenen.  C.  v. 
Maattricht  152  (1413);  t^.  476.  477. 

6)  OnUtsten,  fr.  trouhles.  \\  Omme  allen  onraet 
en  discoert,  die  in  der  atat  geyallen  mochte,  te 
Terhueden  en  den  goeden  lieden  deen  metten 
anderen  te  bat  in  rasten  en  in  Treden  te  sijne  en 
Toertaen  te  bliven ,  soe  es  overdragen , . .  dat  Toer- 
taen  nyeman,..  gheen  wijf,  noch  gheen  Trouwe, 
noch  jooffronwe,  gedaeght  noch  ongedaecht,  ont- 
Bcaken  en  sal.  Van  Eten,  Mengelingen ,  Vod»  mm, 
III  25,  Het  vrouwenseaken  1396. 

7)  Ongelegenheden  j  verderfelijke  omstandigheden  y 
fr.  ineonvénienit ,  circonstanees  pernicieuteM.  Kil. 
Onraed.  Deirimentumj  perditiOf  etc.  ||  Want 
wy, .  •  gheordineert  hebben,  om  te  Terhuedene  den 
onraet,  die  comen  mochte,  alsoe  hij  dicwijle  conien 
es,  Tan  den  menichfuldighen  cleedinghen  en  pallu- 
ren ,  die  men  ghegheven  heeft  en  Tercocht  in  Bra- 
bant, beyde  in  steden  en  in  dorpen,  dat...  £rab. 
wetten  II  721  (1404).  Dat  den  ballinghen  Tan 
Ix>Tene,..  ghedoeght  eü  ghestaedt  heeft  gheweest, 
dat  87  comen  syn  binnen  den  lande  Tan  Brabant, 
alsulken  onraet  eü  scade  doende  op  de  stat  Tan 
liOTene,  also  TorscreTen  es,  dairmede  dat  sy  de 
stat  Tan  LoTene  bracht  hebben  in  Terderfeliken 
Bcaden  Tan  rasten  en  Tan  neeringen.  Schatbs, 
Analeeies,  Aead.  d'arehéol.  1856  blz.  164. 

ONRASTE,  sn.  Oorlog,  fr.  guerre.  ||  Dat  ghi 
onsen  lieTen  neTe  en  getrouwen,  den  heere  van 
Gaesbeke,  set  Tan  onsen  weghen  in  sinen  lande 
Tan  Gaesbeke,  en  in  allen  anderen  sinen  goiden,.. 
in  alle  der  Tueghen  dat  hi  was  eer  die  onraste  eü 
dedinge  opetont  tusschen  hem  en  onser  stad  Tan 
Brussel  om  wilen  heeren  Everarts  Tserclais  wille. 
A.  Waftebs,  Snvirons  I  144,  oork.  1388  (Oorlog 
tusschen  Brussel  en  Gaasbeek).  —  Van  allen  dingen 
die  toebehoeren  tsheeren  heerlijckheyt  sal  men 
bedingen  met  sijn  mannen;  en  daeromme  derorloge 
ofte  onraste  is  en  sal  men  niet  laten  recht  te  doene 
metten  mannen  op  hoege  tyt  Tan  eenigen  daghe. 
C.  leenhof  v.  Aarschot  a.  89. 

ONRECHT,  OFBBCHTICH,  bn.  en  byw.  1)  Van 
eeneu  weg.  Niet  openbaar ,  fr.  {d'un  chemih)  non 
pnbliCf  privé.  ||  Niemandt  en  sal  onrechte  paden 
gaen,  rijden  oft  Taren,  alwaer  hij  egheenen  wech 
en  heeft,  uytghenomen  den  oughst,  als  den  thien- 
denwaghen  rijdt.  C.  v,  MoU,  Keuren  1596/1631  a. 
21.  Onrechtege  wegen.  O.  v.  Aalst  388. 

2)  Yan  maten  en  gewichten.  Ongerecht,  onrecht- 
vaardig ^  fr.  {des  pmds  et  mesures)  injustes.  Kil. 
Onrecht.  Non  rectusr  iniquus,  ||  Daer  men  onder 
yemant  beTindt  onrechte  mate  oft  ghewichte,  die 
Terbeurt  Toor  elc  een  pondt  Brabants . . ;  en  die 
met  onrechte  mate  oft  gewichte  goet  Terkochte, 
Terbeurt  sijnen  duym.  C.  e.  Mechelen  II 15 ;  Nannius: 
iniquae. 

Onrecht  treden.  In  zake  Tan  oonrrede.  Val- 
êchelijk  te  werk  gaan  ?  Vrede  breken  (?),  fr  {en 
mattere  de  paix  d'hoirs)  user  de  faussetê;  rompre 
trève{?),  II  Soe  wie  dat  weyghert  eenen  Trede  te 
gheTen  als  hem  dien  gheheyscht  wordt,  of  is  derd- 
werf  onrecht  ghetreden,  die  sal  den  eersten  wey- 
gheren  daema  gbebreuckt  hebben  ses  pont,  en  den 
anderen  weygheren  twelf  pondt,  etc.  Landcharter 
V.  Megen,  Dwkbier^  1432  a.  9. 

ONRECHT,  zn.  o.  In  de  rechtspleging.  Ongelijk, 
fr.   {dans  la  procédure)  tori.    \\  Al  dien  oost  soude 

Slden   deghene   die   in  d'onrecht  Tonden  worde, 
er  't  gheTiele  tusschen  twee  partien.  Schateb, 
AnalêcteSf  Aoad.  d'arehéol,  1856  blz.  496. 


ONRECHTELIJCK,  bn.  en  b\jw.  In  de  rechts- 
pleging. Niet  gerechtigd:  tonder  {er  toe)  gerechtigd 
te  zijrit  fr.  (dans  la  procédure)  non  autorisé,  sans 
(fé)  étre  autorité.  ||  Van  den  onreohtelijcke  woerden 
Tan  alle  omstanders  teu  rechtwert.  Oft  oeck  iroandt 
Tan  den  omstanders,  Trouwe  oft  man,  TOor  der 
Tierschaeren  oft  den  recht,  daer  schoutent,  rent- 
meester en  scepenen  te  recht  zaeten,  oft  elck  int 
z\jne,  onrechtelijck  spreken,  hetzij  ontamelycke 
woerden,  oft  anders  oeck  den  recht  egheen  gehoeren 
en  geTen,..  C.  v,  T\imhout,  Stijl  64. 

Onrechtveerdich  goet.  Zie  Blint  goet  I 

258.  Gelijk  men  in  de  testamenten  in  het  bisdom 
Luik  eenige  stuiTers  ten  Toordeele  Tan  de  Sint- 
Lambertuskerk  Terroaakte,  bestond  ook,  zooals  wy 
het  aanstipten,  het  gebruik,  in  het  bisdom  Kame- 
ryk,  eenen  penning  aan  Ons-LieTe-Y rouwekerk  Tan 
Kameryk  toe  te  bedoelen.  ||  Totter  fabrieken  Tan 
onsse  LieTe  Vrouwe  Tan  Cameryck,  een  yegelyck 
eens  twee  stuyTers,  oft  sy  eenich  onrechtTeerdieh 
goet  hadden,  daer  sy  niet  alT  en  weten.  Acad. 
d'arehéol,  18^6,  blz.  184,  testament  t.  Jan  Tan 
Orshagen  en  zyne  echtgenoote  Margareta  Lemmens 
11  jan.  1505.  —  Item,  beset  en  maect  noch deselTC 
testatrice  onser  raoederkercke  Tan  Cameryck  eenen 
stuyTor  eens,  oft  sy  enich  onrechtTeenlich  goet 
hadde,  dat  sy  niet  en  wiste.  Ib,  187,  test,  Eiisa- 
beth  WitTens  (1514)  It.  blz.  190. 

ONREDE,  zn.  Onredelijkheid,  onbUlijkheid,  fr. 
déraison,  injutiice.  \\  Om  de  redene  dat  die  Tan 
Curtrike  in  dese  saken  gheabuseert  hebben  on  wet- 
telike  en  onredenlike,  contrarie  onser  heerlicheit 
en  jeghen  ghemeene  lantrecht, . .  daerin  sy  groote- 
like  mesdaen  hebben  jeghen  ons,  en  bi  denwelken 
wij  hemlieden  wel  naerre  torden  mochten,  updat 
ons  gheliefde,  Tan  denwelken  abuse,  onwette  en 
onredene  de  kennesse  en  correctie  ons  toebehoort,.. 
de  Potteb,  Kortrijk  1  335  (1372).  It,  Ol.  ▼.  Dix- 

MÜDB  66. 

ONREDELIJCK,  bn.  1)  Onrechtvaardig,  fr. 
injuste.  Onredelijok  goet.  Vervalsehte,  dus 
onrechtvaardige  waar,  fr.  denrée  falsifiée,  done 
injuste.  Kil.  Onredenlick.  Iniqums ,  injustus. 
II  Want  men  Temeempt  en  boTonden  heeft,  dat 
sommige  persoonen,  hetzij  Tan  buijten  oft  Tan 
binnen,  met  onredelijcken  goede  omme  gaen,  dwelck 
eensdeels  goTalst  en  geargert  is,  tsy  Tan  sofferaene, 
peperpoeder  en  andere  speciën  en  dingen  der  cre- 
meryen  aengaeude,  als  oock  Tan  Tigen  en  rozijnen, 
die  dicwils  gemegckt  [gemengt]  en  onderschoten 
zijn,  binnen  quader  dan  buyten.  Oork,  3  juli  1548, 
kaart  v,  het  Oremer s- ambacht  te  Diest  a.  7. 

2)  Van  stank.  Merkelijk,  groot,  fr.  {d'une  puan- 
teur)  grande,  oonsidérable,  notable,  ||  Soe  wie  op 
sijne  erfTO  eenige  koeystallen ,  peertstallen ,  oft  koten 
Tan  Terckens ,  konynen ,  duyTen ,  gansen,  hoenderen 
en  Tan  andere  diergelycke  beesten  oft  goTOghelte 
heeft  oft  wilt  maken,  sal  de  Tuyligheydt,  meet  elk 
pisseyne  derseWer  soo  moeten  afleyden  en  af  doen 
dalen,  dat  sijn  gebueren geenen onredelycken stanck 
daerTan  en  comen  te  lyden.  O.  v.  Brussel,  Stat, 
1657,  Servit,  a.  79.  Christyn:  ui  vidm  iude  nou 
patiautur  fastorem  notabilem,  It,  C,  v.  Loven,  ServU, 
k.  70. 

3)OnredeIijokewandelinge.  Ongeoorloofde 

minnenhandel,  fr.  eonversation  ehamelle,  ülieite,  By 
Schiller  u.  Lübbe  heeft  onredeHtk  ook  de  bet  Tan 
ungehörig,  ungeziemend,  enormis.  Sommigen  onzer 
Fransche  geschiedschryTcrs  hebben  in  „onredelijck" 
eene  druk-  of  schryffout  gezien  Toor  ^onzedelyok*', 
en,  het  w.  |,wandelinge''  niet  beter  Terstaande,  de 


ONR, 


ONR. 


275 


uitdrakking  yertaald  door  promenttdes  dSratsonnet- 
hUtU)  J.  F.  Willema  drukte  ook  „onzedelijck*'  in 
zgn  Hiêioriêch  onderzoek  193.  ||  {Litem)  eubortam 
de  eo,  quod  iidem  aeultetuty  burffimoffiefriy  scahini, 
comeulet  et  U^latoreg  ceriat  midieretf  que  cvim 
eacerdoiibue  eamit  eommercium  halmerunt,  seu  cum 
eiê  eoihabitarunt  roHone  camalie  eommercii  seu  eoha- 
biiaiionis  kujusmodi ,  quod  geu  quam  mtlqato  vocabulo 
onredelijcke  wandelinghe  appelarunt.  C.  v.  Bm^ge^ 
II  63  (1520).  Dat.  als  Jaoop  van  Bemhem  in 
tiden  verleden  ghebannen  was  ute  onsen  lande  van 
Ylaendren,  bi  onse  Wet  van  Brugghe,  iii  jaer, 
▼an  onredeliker  wandelinghe , . .  db  Pottsb  ,  Petit 
eart.  47  (13B0).  Gille  Tan  Curteghem,  van  onrede- 
lioker  wandelinghe,  1  jaer  [nl.  gebannen].  Martien 
de  Lathaadere,  van  onredelicker  wandelinghe,  1 
jaer.  Auden,  meng.  I  246,  Deurgttende  waerhede  1443. 
Yersochten  en  begheerden  an  ecepenen..,  dat  de 
▼rouwen  van  levene,  sittende  en  woenende  ontrent 
de  voorn,  keerke  [nl.  van  senter  Niolaus],..  rumen 
en  vertrecken  souden,  en  dat  omme  de  groete 
onredelijke  wandelinghe,  ruutheden,  enz.  die  daer 
ghescieden  b\j  daghe  en  bij  nachte.  db  Pottbb, 
Oent  III  384  (1465).  Van  onredelicke  wandelinghe, 
bij  nachte,  Ti  1.  par.  Van  denzelTen,  bij  daghe  iy 
1.  par.  C.  Prooetdif.  v.  Brugge  1  354.  Zoe  brocht 
er  in  [nl.  de  graTÏn  in  de  stad  Iperen]  zes  per- 
sonen, maer  waren  «He  daema  ghebannen  Tan 
onreideliker  wandelinghe.  Ol.  t.  Dixxüdb  138. 
It.  C.  V.  Nieuvliei,  kl.  st.  III  406.  C.  o.  Arden- 
burg,  kl.  st.  I  208. 

4)  Onzedig j  fr.  déshonnête^  immoral.  \\  Bespreo 
wesende,  dat  de  vors.  Gillis  nooh  zijn  wijf,  gheen 
butendienlinghen  houden  zullen,  noch  gheen  onre- 
delio  gheselscip,  daeromme  dat  zij  zouden  moeten 
laten  ten  heleghen  sacramente  te  gane.  Fb.  db 
POTTKB,  Qeni,  Badstoven  III  349  (1460). 

5)  Onbehoorlyk^  ten  onrechte,  fr.  indüment,  injuS' 
iement,  è  tori,  \\  Insghelycx  waren  gheordineert 
zekere  notable  persoenen,  die  ter  audiëntie  saten, 
up  den  onderlicken  [nl.  onredelicken]  ontfano  [nl. 
toelating,  aanueniing]  die  ghedaen  hadde  gheiyn 
in  de  weverie  en  Tolderie,  Tan  persoonen  daerin 
onbehoorlic  gheTrydt.  Schatbs,  Collatie  43;  it.  44. 

ONBEINLIJCK  (Onreynlio),  bn.  1)  Verlagend, 
verachtelijk,  onteerend ^  it.  avUissant,  déshonorant. 
II  Men  sal  het  leen  niet  uutgheTen  met  onredelicken 
condicien.  Eest  dat  de  heer  int  uutgheTen  stelt 
eenighe  onrejnlijcke  ofte  sonderlinge  condicien, 
ghelijck  zgn  maeckelaer,  stOTen  oft  bordeelen  te 
houden,  ofte  dierghel\jcke   Wiblakt,  Leenrecht ^l. 

2)  Vuil,  fr.  sale.  ||  Dat  niement..,  in  iemens 
bomeputte  Tuylnesse  en  doe,  noch  daerin  en  wassche 
onreynlic  dino,  cleederen  noch  anders,  db  Pb.  en 
Bb.  XXVI.  Bupelmonde  91. 

ONUIBËL  (Onrybel),  bn.  1)  Onribele  saken. 
Zware  misdacpi,  fr.  énorme  méfait.  ||  Waert  oeo 
dat  enich  gheselle  Tan  onrjbelen  saken  uter  gulden 
wert,  dat  die  persoen  nemmermeer  in  de  gulde 
comen  en  mach.  A.  Wjlütbbs,  Sermens  (1412) 
7  §  14. 

2)  Onribele  wandelinge.  Wy  Termoeden, 

dat  door  deze  uitdrukking,  in  de  Tolgende  aan- 
haling bedoeld  wordt  de  misdaad  of  zonde  tegen 
naiuuTf  f,de  vuijle  faicten\  het  crimen  pessimum 
Tan  Damhoudere,  nr.  ,^  vüain  et  énorme  crime  et 
péché  contre  nature."  \\  üp  den  woensdach,  dinghe- 
dach,  waren  ghebannen  Teerthien  persoonen,  elo 
zes  jaer,  Tan  onorborlic  in  de  steide  te  zine  [Tgl. 
Ofktt]  ,  eü  zes  Tan  onrybele  wandelinghe   Ol.  t. 

DlXXüDB   121.  Ygl.  OhBBDELIJCKB  WAITDBLIKQHB. 


ONRIBELIKE,  bijw.  Schrikkdijk,  uitermate y 
fr.  terriblement.  ||  Do  conine  Philips,  dit  Terne- 
mende,  dat  de  graTe  Owy  in  Paris  was,  wierdt 
onribelike  ontsteken  roet  gramscepen,  hg  enwildese 
[nl.  den  graaf  met  zijn  geTolg]  noch  zien  ooch 
hoeren.  Jak  y.  Dixmttdb  156. 

ONRIESTE  (Onruste.3),  zn.  t.  Beroerten,  ft. 
troubles.  \\  Niemant  ne  sal  hem  TerTOorderen 
Tolcke  te  leedene  omme  Tergaderinghe  te  makene 
daer  eeneghe  onrieste  ofte  ghesoil  of  comt.  C.  o* 
'tProoMsche  l  286  a.  45. 

0NRÜ8TELIJCK  (O— lic),  bn.  Onrustig,  woe- 
lig,  oproerig,  tunstmakend,  fr.  turbulent ,  qui  sème 
la  discorde.  ||  Daer  zijn  noch  andre  bannen  unt 
den  lande  Tan  Aelst ,  Tan  iii  jaeren ,  olb  Tan  eenen 
jare  uut  den  scependomme,  ghelyc  onrustelio  te 
wesene  in  de  gnebuerte,  warringhe  te  makene 
tusschen  man  en  wfjf.  C.  v.  Aalst  450  (XY  E.). 

ONSCHOTBAER,  bn.  Vrij  van  belastingen,  van 
schot  en  lot,  fr.  exempt  dHmpositions.  ||  Sullen  die 
seWe  clergie , . .  Toordaen  als  nu ,  emmermeer  en 
altyt  los,  Trye  en  ontschutbaer  [l.  onschotbaer]  en 
onghemoeyt  blyTen,  en  sy  en  heure  goederen 
OTeral  binnen  onsen  lande  Tan  Brabant,  Tan  allen 
ondersaten ,  schattinghen  ,  settinghen ,  beden  en 
penninghen,  corweyen,  enz.  PI.  v.  Brab.  II  7 
(1479). 

ONSCHOÜT,  Limb.  Onscholt  (Onsohoudt, 
onschouwt,  ontschout,  ontschouwt,  onscout,  onscult, 
ontschult,  ontschuld,  onscholt,  onsohult,  zn.  t.  1) 
Rechtvaardiging,  verschooning,  fr.  justiflcation , 
excuse.  Kil.  Onscboud.  j.  onsohuldt.  ||  Item, 
aldus  wyst  men  die  onscout.  Jan  sal  opleggen  en 
sweren :  soe  wes  hem  Jan  tg t,  dat  hy  des  onsculdich 
is.  Soe  hem  God  help  en  die  heyligen.  Charterb, 
V.  's  Bosch  fol.  50  T^  Zie  ook  Oflboobk.  —  De 
feyten  Tan  belastingen  OTergegheTen  zijnde,  sal  de 
teghenpartge ,  ten  eersten  rechtsdaghe  daernae,  in 
geschrifte  moghen  OTerbrenghen  de  redenen  en 
middelen  dienende  ter  ontschult  oft  saWatien  Tan 
den  belasten  ghetuyghen.  C,  v.  Santhoven,  StyH 
1557  a.  155.  •—  Onscout  doen.  Zich  rechtvaar' 
digen,  fr.  se  diseulper.  ||  Soude  een  man  zyn 
onscout  doen  seTende  meer,  nae  der  stadt  recht, 
die  moeste  hebben  tot  hem  yi  manspersoenen , 
aen  elcke  haut  iii ,  nijt  bannich,  noch  bastart, 
Tan  goeder  fiamen,  etc.  Piot,  Cart.  II  571, 
Keuren  v  Sint- Truiden  XYi  E.  It.  C.  v.  Turnhout, 
Stijl  a.  16  onschouwt  doen;  C.  v.  Serentals  ii  9 
onschoudt  doen.  —  Quame  yemend  omme  onscult 
te  doene,  zo  zouden  de  claghers  moeten  noemen 
stede,  plaetse  en  tyt,  hoe,  waer  en  wanneer  *t 
fait  ghcTiel;  en  niemend  en  mach  Toor  andren  oft 
bi  procuratien  onscult  doen;  en  hieranne  doet  men 
kercgheboden ,  ten  fine  dat  elc  te  zijnre  onscult 
coramen  mochte.  C.  v.  Aalst  500  (1487).  — 
Onschouwt  gcTen.  Onbeslist  verzenden,  fr. 
renvo^er  dos  è  dos  {}).  \\  Yan  alle  opbouwen  aen 
den  heijligen  gheeft  men  onschouwt  eedt  tegen 
eedt ,  behalTen  tegens  schepenen-brieTen ,  obligatien 
Tan  wijn,  bier  en  broot.  C.  v.  Herentals  ii  33.  — 
Totter  onscout  comen.  Ter  verontschuldiging, 
ter  verrechtvac^diging  komen ,  fr.  venir  se  justifler. 
II  Wert  dat  sake,  dat  yemant  Treemdere  bynnen 
Dyest  yet  mesdade  en  totter  onscout  comen  mocht, 
in  den  yersten  sal  hg  sweren  dat  hy  ellendich  is. 
K.  V.  Diest  1228  a.  4;  Lat.  tekst  ad  excusationem 
venir  e.  Waert  zo,  dat  yemend  in  zulcken  faiten 
beleyt  ware,  dies  onsculdich  ware,  die  zoude 
moghen  t'synre  onscult  commen  up  de  daghen  Tan 
den  besitte.  C.  v.  Aalst  500  (1487).  —  Onscout 


276 


ONS. 


ONS. 


nemen.  Zioh  mtmAomm,  h.  «'«awMtff.  |1  Soe  en 

hadde  nochtftn  die  schoutet  dat  negheenMins  willen 
doen,  ontschout  nemende  metten  wethoaderen  Tan 
der  stadt  van  Dyest,  en  seggende  dat  zij  dat  alaoe 
niet  en  wouden  gedoegen.  Piot,  Cart.  II  296 
(1450).  —  Op  sijn  onscholt  staen.  Zijne 
ontchuld  moeien  bewijzen,  ft,  devoir  prouver  ta 
non-eulpabilité.  ||  Die  werde  oft  werdynnen  sullen 
honnen  gesten  kundigen  [nl.  dat  zij  geen  wapens 
dragen  mogen],  op  die  pene  Tan  enen  rinsgolden, 
oft  op  hon  onscholt  stain.  K,  v.  JBdstelt  11  deo. 
1500  a.  24.  —  Onschnlt  toogen.  Zijne  onsehuid 
bewijzen^  ir.  prouver  sa  non-eulpalnlité ^  qu'on  n^est 
pas  fauiif.  \\  Waert,  dat  eenighe  guldebroeders 
niet  en  quamen  met  efi  onder  syne  banniere , . . 
dat  waere  ...  ap  de  boete . . ;  het  ne  waere ,  dat 
hy  redelicke  onscholt  tooghen  conste.  Acad,  d'arekM. 
1856   blz.   282,   Legwerleers  ie  Audenaarde  (1500). 

2)  Set  niet  versehnldigde  ^  ir.  oe  qui  n*est  pas  di. 
II  Wanneer  eenen  rentgcTcr  dertig  jaaren  agter- 
Tolgende  eenige  renten  heeft  betaalt,  alsdan  en 
word  hy  niet  ontfangen  tot  bewys  Tan  erreur  of 
ontschuld.  C.  gr.  Loon  III  504,  Beckheim. 

0N8CH0UWELIJCK,  bn.  OnsehmoeUjh,  onver- 
mijdbaar^  fr.  inévitable.  \\  Opdat  deee  ordinantie  te 
Toloomelijcker  mach  onderhouden  worden,  sonder 
dat  iemant  die  sal  moghen  breken  ondert  decxele 
Tan  ODBchouweiycken  noot.  JPl.  e.  Brab.  1  60, 
z.  d.;  it.  III  156  (1633). 

ONSCHULDELIJCK ,  bijw.  Zonder  iet  sehmUig 
ie  weten,  ten  onrechte,  ft.  sans  rien  devoir^ 
ind4ment.  \\  Dat  alsulke  betalinge  by  erreur  of 
onschuldelyck  syn  gedaan.  C.  gr.  Loon  II  504, 
Seekhnm. 

ONSCHULDENIS  (Onsculdenesse),  zn.  t. 
Onschuld^  fr.  innocenoe,  non-culpabilité.  \\  Hi  bit 
den  here  dat  hi  doe  horen  sino  orconden,  waer 
dat  hi  was  up  de  tijt  dat  tfait  ghoTiel,  omme  te 
toghene  sine  onsculdenesse.  17  af.  db  Pauw, 
tBesoneh  22  (1306). 

ONSEDICHEIT,  zn.  t.  Oneerbiedigheid,  ft. 
irréoérence.  Kil.  Onsedigh.  j.  onghesedieh.  Immo- 
desiia.  \\  Oft  geTiele,  dat  enege  borger  of  ander 
in  onser  stat  Tan  Tricht  hen  mesgrepen  of  mes- 
deden  met  eneger  onsedicheit,  tegen  ons,  onse 
heerlickheit  en  tegen  ons  stat  en  burgeren  Tan 
Tricht.  C.  V.  Maastricht,  141  (1413);  it.  477. 

ONSICHLIJCK  (O— lick),  bn.  Oneichf^h, 
onzichtbaar  f  verborgen,  ft.  invisible,  oaehé.  \\  So 
wat  manne  die  panser,  gesticde  wamusen,  off 
anderen  onsichliok  waepenen  dreigt.  K.  v.  Hasselt, 
11  dec.  1500  a.  25. 

ONSIEGEL  W  ABICH  (Onz— ),  bn.  LakenweTerQ. 
(Niet  zegelwaairdig).  Van  een  laken  *t  welk  de  ver* 
eischte  hoedanigheden  niet  aanbiedt,  om  van  den 
zegel  der  goedkeuring  voorzien  te  worden,  fr.  {draperie) 
se  dit  d*un  drap  qui  ne  presente  pas  les  qualités 
requises  pour  être  pourvu  du  sotau  approbatif, 
II  Oft  yemant  in  der  stat  Tuersch.  oft  eygen  laken 
maecte,  die  onziegelwarich  waren,  dats  te  wetene 
Tan  tweederhande  oft  dryderhande  garen,  oft  droeme 
onder  weTel  gesooten,  en  dat  ten  ziegel  brechte, 
om  dat  te  Tercoopen,  die  sulde  Terbueren  dat 
laken.  K.  lagenqUde  HasseU  1  juni  1433  a.  38. 

ONSIENICH,  bn.  Onzichtbaar,  verborgen,  fr. 
invisible,  eaché.  ||  Men  Terstaet,  dat  hy  [nl.  een 
dootslager]  't  toocht  bij  acten  Tan  buijten  zynen 
willen,  als  hij  wandelt  met  wapenen,  oft  lagen 
lecht,  oft  yemant  besprinckt  met  onsienige  stooken, 
slaende  ofi  quetsende.  Wislakt,  Braet.  crim.  93. 

0N8P0ËDEN.  Zie  Oktspobkxv. 


ONSPBEKELIJGK,  bn.  OmmiMprékd^  groot, 
fr.  itulioiblement  grand.  \\  Om  te  Tersien  op  de 
menighTuIdige  klachten  aen  onsen  Bade  Tan 
Brabant  gedaen,  midtsgaeders  op  de  gebreken, 
inoouTenienten  en  abuysen  gcTallen  in  de  Toorsz. 
riTiere  [nL  de  Zenne] , . .  al  ter  onsprekelycker 
schaden  Tan  de  meulens  daerop  staende,  en  Tan 
de  bempden  en  leege  landen  daerop  en  aen  gelegen. 
Mabtinbz  109  (1596). 

0N8TADE  (Ontstade)  zn.  t.  Nadeel,  ft.  pr(;u^ 
dice.  Kil.  Onstaede.  Ineommodum ,  damnum , , . 
Onstaede  doen.  Obesse.  ||  Soe  wie  poertere  es 
te  Walera,  dien  en  mach  nieman  bedraghen  dan 
poerters,  dat  hem  ons  rade  [/.  onstade]  doen  sal. 
K.  V.  Waalhem  1365  a.  15.  £n  en  weere  die  partie 
in  der  stadt  nijt ,  zoe  zal  men  dit  in  Treden  setten , 
en  deese  Trede  en  sal  hun  geen  onscade  [L  onstade] 
doen  aen  dat  Terzeeckemisse  ie  setten  oft  te  doen. 
K.  V.  Sint-TVuiden-  1366  a.  66.  Kennen  Toort  en 
lijden,  dat  sij  ons  den  Toorgenoemden  getrouwen 
dienst  gedaen  en  bewyst  hebben  Tan  gratiën  en 
Tan  engheenen  rechte,  en  geloTen  hen,  in  goide 
trouwe,  dat  hen  dat  nimmermeer,  ten  gheenen 
tide,  onstade  off  mindemisse  doen  sal  Tan  hoeren 
rechten,  enz.  Oork.  hertogin  Joanna  voor  Dieet 
18  noT.  1308.  Sullen  de  reohteren,  Tan  heurs 
ampts  en  officienwegen,  Tuegen  t'gene  des  [ter  ï] 
eenre  oft  ter  andere  zyden,  nuyten  gesoreTen 
rechten  en  d*beleijt  Tan  der  saecken  ter  staden 
oft  ter  ontstaden  oomen  mach.  C.  v.  Santhoven, 
Stijl  1557  a.  153,  blz.  436.  It.  BI.  v.  Brab.  1  182 
(1355);  Piot,  Cart.  II  10  juni  1417  blz.  510. 

0N8TANTICH,  bn  Onstandvastig,  wankd,  ft. 
inconstantf  changeant.  Kil.  heeft  onstantaftigh. 
j.  onghestaedigh.  Ineonsians.  ||  Soe  wije  dit  criesme 
oft  misdaet  [nl.  t.  stellionaat]  committeert,  die  is 
Tariabei  en  ouTast  in  zijnder  spraken,  enonstantieh 
in  zynder  meyningen  eü  hertten.  V.  d.  Tay.  90. 

0N8TE  (ünste),  zn.  t.  Gunst,  jonst,  fr.  faveur. 
II  Om  die  grote  onste  en  Tryenscap  dia  wy  dragen 
tot  onsen  lieTen  lieden.  Brab.  geesten  l  702  (1302).  — 
In  eene  oork.  t.  1348  staat:  „omme  die  mine  [L 
minne]  en  die  goede  gunste**,  en  Terder:  „met 
goeder  gunsten";  ib.  fol.  105  t^.  Om  der  groeter 
onsten,  die  wij  tot  hoer  draghen.  Ib.  reg.  135  fol. 
154  T<>  (1358,  Lier).  Jan, ..  hertoge  Tan  Lothrin- 
gen , . .  dat  wy ,  omme  die  mine  [l.  minne]  en 
omme  die  unste  die  wy  dragen  en  hebben  tonsen 
lieven  lieden  Tan  onse  stad  Tan  LoeTenen,  en  omme 
den  menichfuldigen  dienst  die  sij  en  heure  Torderen 
ons  en  onse  Torderen  . . .  dycke  gedaen  hebben  mit 
groeten  unsten...  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  131  fol.  106 
(1327). 

ONSTELIJCK  (O-lik),  bn.  Minzaam,  welwU- 
lend,  fr.  graeieux,  bienveillant.  ||  Want  si  onadicke 
gheholpen  hebben  eii  goeden  onsteleken  dienst  ghe* 
daen  hebben.  Oork.  heer  v.  Diesi,  20  febr.  1328. 
Want  onse  goede  Triende,  onse  soepenen,  raidt, 
etc. . .  enen  onsteliken  getrouwen  dienst  Tan  gelde 
bewijst  en  gedaen  hebben.  It.  23  dec.  1381.  It. 
Brab.  geesten  I  144;  II  575. 

ONSTICH,  bn.  Gunstig,  fr.  favorabU.  \\  Off 
anders  yemant  woerde  Tonden  mesdedich ,  off  scul* 
dich,  of  Tan  dirre  misdaet  wetende,  partyelic  off 
den  mesdader  onstich  dan  te  ryohs,  als  hi  sine 
goetduncken  getoent  heeft  mitten  monde,  sal  hi  Tan 
den  rade  gaen ,  sonder  swaerheit ,  tot  diere  tyt  dat 
Tan  dien  fait,  daer  hi  mesdadich  aff  were,  of  par- 
tie  maeode,  of  den  mesdader  onste  dioege.  Piot, 
Qart.  IT  170  (18  noT.  1404  a.  5). 

0N8TICHEIT   (Onstechbeid) ,  zn.  t.   Gemfftu- 


ONS. 


ONT. 


277 


Md  f  fr.  affêctum.  \\  Omme  de  onstecheit  en  ghe- 
troawe  dienste  die  onse  liede  van  onsen  lande 
alletoes  hebben  gbedaen,  onsen  Torderen  en  ons. 
Piot,  Enquête  1834  bh.  6. 

ONSTICHTICHEIT  (0-heyt),  «n.  y,  JEr^emU, 
fr.  tcamdalê,  ||  Item,  en  sullen  die  susten  nyet 
mueghen  dansen,  ofte  werlicke  ghenuuchte  han- 
teren in  de  presentie  van  de  luyden  Tan  buuten, 
midts  dat  daeruut  veel  quaet  spruut  en  groote 
onstiohticheyt.  Fh.  ds  Pottxb,  Kortrijk  II  426, 
repl,  Onter- Vrouwen  kospiitaal  b  oct.  1553. 

0N8TBAFF1NG,  sn.  ▼.  Straf ehosheid ,  fr. 
impunité.  ||  Selfs  uytdien  d'eere  van  justitie  daer- 
door  wordt  Tercort  tot  achterdeel  eü  Terdruckinghe 
Tan  de  arme  gbemeynte,  daerop  daeghelijckx  is 
▼alleode  den  last  van  de  onstraffinge  oft  ooghluyok- 
ingbe  van  de  schattinghen.  PL  v.  JBrab.  1  522, 
'oork.  op  Hverkoopen  van  de  offiden  2  mei  1626. 

ONSUIYËR  (OnzuYer),  bn.  Yan  beesten.  Ziek^ 
fr,  malade,  )|  Dat  nyemant  in  den  vleyschuyse 
yerooupen  en  sall  Tleysch  van  gey ten ,  Tan  soeghen , 
Tan  gardechtigeu  yerkenne,  off  andere  ontydiger, 
onsuTer  beesten,  in  wat  manieren  dat  dat  were, 
off  die  gecocht  weren  in  plaetsen  dair  postilencie 
Tan  beesten  were.  K.  v.  Tongeren  27  juli  1469  a.  18. 

ONTACKËREN,  bn.  Al  ploegend  een  deel  van 
iem»  land  afnemen^  fr.  diminuer  la  terre  de  qt,  en 
labourant,  \\  Ofte  hy  niemant  en  weet  die  der  goede 
lieden  lant  ontpaelt  ofte  ontackert.  C  v.  Auden, 
2d«  d.  447  (1626). 

ONTAMELIJCK  (Onthemelick) ,  bn.  1)  Van 
wapens.  Verboden^  it.  {d^armea)  prohihéea.  Schiller 
u.  Lubben  üntemich  illieitut.  ||  Die  ontaraelike 
en  TerloTene  wapene,  dat  es  te  wetene,  een  yseren 
priem  of  tortois  collien  [l.  col  Te]  binnen  den  dorpe 
draghet.  K,  v,  ter  Piete  1265  a.  34;  Lat.  tekst 
arma  irraHonabilia. 

2)  Van  eeden  en  misdaden.  Afschuwelijk,  fr. 
{de  êermente  et  crimes)  abominables.  ||  Dat  niet 
belet  noch  benomen ,  meer  onthemelijoker  dootslage , 
mencselen,  moortbrande,  fortsen,  transeneringen 
en  andere  quader ,  OTerdadiger  wercken  geTallen  en 
geschiet  zijn.  —  Ordinancien  . .  dairmede ,  alsoe  zg 
hopen,  dese  Toirs.  quade,  OTerdadige,  onsedige  en 
onthemelicke  wercken  waergelijckelic  selen  eü  mogen 
Terhuedt  en  belet  worden.  Èekenk.  v.  Brab.  reg. 
135  fol.  52,  oork.  25  mei  1414,  Brussel,  So  wat 
man  blaspheime  ind  ontemelike  eyde  doet.  K,  v. 
Tongeren  1469  a.  37. 

ONTBEIDEN  (Ombeyden),  bw.  Afwachten,  fr. 
aitendre.  ||  Eenen  geTangeuen  dief  sal  men  leden 
ter  Tirscaren,  en  daer  sal  hi  ontbeiden  tvonnesse 
Tan  scepenen.  K.  v.  ter  Piete  1265  a.  31.  Deconino 
Tan  Vrankerike  Terhorende  de  toecomste  van  den 
keysere  Otto,  hy  hadde  gheerne  ghedeyst,  maer 
de  graTe  yan  Ansara  zeyde  dat  zy  bliven  zouden 
ter  Brugghe  Tsn  BoTines ,  en  ombeyden  den  keysere. 
Jan  t.  Dixhudb  134;  it.  195;  en  267  ontbeyden. 

ONTBEÏDEKE  ( Ontbeydere) .  zn.  m.  (  Verbeider) 
vermoedelijke  troonopvolger^  it.  prétendant,  aspirant 
è  un  trine,  \\  Philips,  hertoghe  van  Borgoengen, 
tsconincx  filius  Jans  van  Yrankeryke,  omdat  hy 
hadde  Lodewycx  Yan  Malen  eeneghe  dochter,  die 
zin  wyf  was ,  hy  wart  grave  van  Ylaenderen , . . 
ontbeydere  hertoghe  Tan  Brabant  eü  Lothryke. 
JjLV  T.  DiXMUDB  276;  ii,  283. 

ONTBELEENINGE,  zn.  t.  Lossing  of  kw^Hng 
eener  heleening,  fr.  dégagemeut  ou  remboursement 
d^une  engagère.  \\  Dat  ingcTalle  Tan  ontbeleeninge 
oft  qnytinge,  deseWe  sal  moeten  geschieden  mette 
Tolle  iommeTan  de  beleeninge.  Mabtinxz  269  (1650). 


ONTBEREN  (Ontbeeren,  omberen,  ombaeren), 
bw.  met  den  gen.  1)  Zich  onthouden,  z,  wachie» 
van,  fr.  s^abstenir^  se  garder  de.  \\  Om  dieswiUe 
dat  alsulc  abuus,  on  wet  en  onredene  zyn  ieghen 
ghemeene  lantrecht  Tan  onsen  lande  Tan  Ylaen- 
deren , . .  so  ordineren  wy  en  Terbieden  dien  Tan 
Curtrike . . .  dat  zijs  Tordan  ombaeren  en  nemmer- 
meer  ne  doen.  Fb.  ob  Pottsb,  ITor^rtjJt  335  (1372). 

2)  Niet  doen,  laten;  weigeren  te  doen,  fr.  ne  pas 
faire  f  refuser  de  faire.  \\  En  dit  zal  die  bmqgh- 
meyster  doen  dinghen  al  wils  die  baelin  omberen. 
O.  V.  Ardenburg,  Vêritês  gén.  a  72,  kl.  si.  I  230. 
Als  dit  Tolc  dit  sach,  so  dachte  hemlieden  dat 
ghinc  jeghen  hemlieden,  en  hadden  gherne  ghesien 
dat  zys  ontboren  hadden  [nl,  Tersterkingen  op  te 
richten].  Ol.  y.  Dixmxtde  53. 

ONTBIDDEN  (Onbidden),  bw.  1)  Afbidden , 
door  hidden  zich  vrij  maken  van  eene  verplichting, 
fr.  s'aff'ranchir  d'une  oUigation  en  priant.  Grimm 
(Mbbitten,  preeibus  avertere.  ||  Dincket  den  coninc, 
deken  en  proTiserers,  dat  hij  weerdich  es  te  oom- 
mene  int  gulde  Tan  den  groeten  heere  sent  Sebas- 
tiane,  zo  sal  hi  ghoTen  xviii  s.  p.  als  guldeghelt; 
en  dit  en  mach  niemant  ontbidden.  Fb.  DB  Pottbb, 
Oent  IV  587,  xit  B. 

2)  Door  bidden  verkrijgen  wat  een  ander  toekomt, 
tem.  onderkruipen,  fr.  obtenir  en  priant  cequirevieni 
a  autrui,  supplanter  qn.{})  ||  BoTen  alle  dese  boeten 
becraghede  [l.  beclaghede]  hem  enich  giuldebroeder 
Tan  onghelike ,  dat  men  hem  dade,  Tan  sine  werken 
tonbiddene  of  te  onsmekene,  of  Tan  andren  zaken, 
dat  siis  staen  ter  corexcie  Tan  den  ghemene  ghe- 
selscepe.  R.  der  Rijke  pijnders  te  Brugge  1291  a.  49. 

ONTBIEDEN  (Ombieden),  bw.  1)  Oroetenis 
bieden,  fr.  (salutations)  présenter.  ||  Wi,  broeder 
Heinric,  comendere  Tan  den  Diexschen  huse  Tan 
Macheline,  ombieden  alle  dengheenen  die  dese 
letteren  zien  en  hoeren  saluw  in  Onsen  Heere. 
Oork,  17  oct.  1282.  Allen  denghenen  die  dese 
letteren  sien  och  te  horen  selen,  ontbieden  die  sce- 
penen Tan  Perke  hare  salut,  en  die  wareit  te 
bekinnene.  Charters  v.  Terkameren,  bundel  60, 
JSlewijt,  28  juni  1293.  Ontbieden  groete  en  minne 
in  Onsen  Hiere,  metter  kennissen  Tan  der  wareit. 
Oork.  11  juni  1295,  Puers.  Alle  deghene  die  dese 
letteren  selen  sien  ofte  horen  lesen  grueten  wi, 
scepenen  Tan  Niele  en  Tan  Scelle,  en  ombieden 
hen  saluut  met  kennissen  Tan  der  wareit.  Charters 
abdij  Bozendaal,  doos  1  (1316). 

2)  Scemp  ontbieden.  Beschimpen,  fr. insulter, 

II  Aldus  so  laghen  zy  eene  langhe  tyd  deen  jeghen 
den  andren,  en  ontboden  deen  den  andren  dickent 
scemp.  Ol.  T.  Dixmudb  30. 

ONTBINDEN,  bw.  Yan  eene  schuld.  Ontlasten, 
fr.  d^grever,  décharger.  \\  Dan  soude  dit  seWe  goed 
ontbonden  sijn  Tan  den  Tors.  9  scell.  ouden  gr. 
torn.  tsjaers    Mbbtbvb  en  Tobfs  III  519  (1345;. 

ONTBLADEN,  bw.  Landbouw.  Bebouwen,  fr. 
eultiver,  défructuer.  \\  Ontblaat  iemand  enig  par- 
cheel  of  quantiteit  Tan  lande  dat  uijt  den  pagt  is, 
zonder  Toorwaarde.    C.   v.  Nieuvliet  a.   78,  kl.  si, 

III  432. 

ONTBLADER,  zn.  m.  Bebouwer,  pachter,  fr. 
fermier  (défruetuateur).  \\  Wolcke  proceduren  Tan 
pandynghe,  ter  inninghe  Tan  de  gheheesohte  achter- 
stellen Tan  renten,  gheschieden  moghen ,  tzy  op  den 
pachter  ofte  ontblader ,  ofte  op  den  grondenare.  C.  v. 
*t  Vrije  a.  97.  It.  PI.  v.  VI.  IX  633.  It.  C.  v. 
Nieuvliet  a.  77.  78.  kl.  si.  III  432. 

ONTBLADINGE,  zn.  t.  Bebouwii^,  fr.  exploi- 
tatiom,  défructuatum,  \\  Daarom  sal  men  in  eijaobe 


278 


ONT, 


ONT. 


Tan  ontbladinge  Tan  lande  of  pagte  Tan  lande,  by 
den  gemete  rerhuirt  of  Terpagt , . .  specificeren  de 
grootte  en  plaatse.  C.  v.  Nieuvliei  a.  77,  kL  si. 
III  432. 

ONTBLOOT,  zn.  m.  Landbouw.  Oogêting,  ft. 
réeolte,  \\  Naer  den  eersten  ontbloot  sal  men  prjsen 
de  twee  derden  Tan  de  weerde  Tan  het  kalek- 
assehen,  marie  en  diergelijcke  Tetten;  naer  den 
tweeden  ontbloot  totter  helft.  I^aer  den  derden 
ontbloot  een  derde.  En  naer  den  Tierden  ontbloot 
en  sal  geene  naenrette  gepresen  worden.  PI.  v.  VI, 
X  406,  r^l.  Kortrijk  b  juli  1703  a.  32.  Den  pacht 
Tan  den  ontbloot  der  meirsschen.  Ib.  448.  It.  C.  v. 
Auden.  2<ie  d.,  regl.  12  aug.  1767  a.  4.  5. 

ONTBLOOTËN,  bw.  Bebouwen,  gebruiken,  fr. 
culHver,  oceuper,  défructuer.  \\  En  syn...  gehauden 
te  dooghen  en  betaelen  alle  oncosten  van  denzeWen 
laetsten  jaere,  Toor  zooTele  landts  als  zy  ontblooten. 
C.  V,  Aalst  xiT  12. 

ONTBLOOTER,  zn.  m.  Behouwer,  gebruiker, 
pachter,  fr.  occupant ,  fermier ,  défruetuatewr .  \\  Nie- 
mandt,  'tzy  ontblootere  ofte  thiendenare  en  magh 
Terthienden  TOor  sonnen  opganck,  noch  naer  den 
sonnen  onderganck.  C.  o.  BeÜe  xxxii  3;  it.  5. 
Men  Termach  de  poinctinghen ,  zettinghen  en  stel- 
linghen te  Terhaelen  en  innen  op  den  proprietaris 
ofte  ontblootere,  ter  optie  Tan  den  zetter.  C.  o. 
Vewme,  xxxiii  20;  it.  xxxy  4.  It.  C.  v.  Sant- 
hoven  a.  62. 

ONTBOKGEN,  bn.  Een  eenigszins  duister  woord. 
Wy  kunnen  er  niets  anders  door  verstaan  dan  geld 
ontleenen,  het  enkele  borgen,  op  crediet  nemen, 
namelyk  zonder  reële  borgstelling.  ||  En  die  ghene, 
die  in  den  ToirscreTen  daghen  besculdicht  Tonden 
werden,  en  hen  Toir  den  amman  on  scepenen  met 
openbare  waerheit  en  bescede  des  niet  Terantwoirden 
en  oonnen,  soe  dat  den  scepenen  genouch  dinct, 
eest  Tan  scoude  die  zi  ontborcht  hebben,  soe  sal 
die  amman  dengheneUf  die  die  scout  sculdich  es, 
Bonder  Tertrec  dairtoe  dwinghen  metten  gerechte, 
dat  hi  met  ghereden  ghelde  oft  met  panden,  dio 
goet  genoech  sijn,  denghenen  genoech  doe  dien 
hijt  ontborcht  heeft , . .  En  waert  dat  degliene  des 
goeds  niet  en  hadde,  die  die  scout  sculdich  ware, 
en  beTonden  ware  dat  hi  gecostumeert  ware  den 
lieden  thare  tonborghene  souder  betalen , . .  [Men 
bedenke  nog  hierbg ,  dat  in  't  begin  Tan  het  TOor- 
handige  item  gemeld  wordt  Tan  „menegherande 
onnutte  personen  . . ,  die  met  menegherande  onnut- 
ten, oneersamen  en  onproflteliken  dinghen  en  saken 
ommegaen,  someghe  met  loesheiden  den  lieden 
thare  af brengliende ,  des  zi  nae  niet  betalen  en 
willen  oft  oic  betalen  en  connen*'.]  Belg.  mue.  X 
110—1 12,  Oude  stadtregten  van  Brueeel  1368—1386. 

0NTB0U8EN,  bw.  Betalen,  uitgeven,  fr.  débow- 
ter,  payer.  \\  Oft  eymant,  by  Tercoop  oft  deylinge 
syns  goets  OTer  die  hellicht  bedroegen  werdt,  hy 
en  syn  erfigenamen  sullen  altyd  dat  mogen  lossen 
met  sullige  penningen  daerToor  ontborst.  C.  gr. 
Loon  I  8.  Mi  ds  die  copers  restituerende  hon 
onborsdo  penningen.  206.  Voor  den  coop  des  Toors. 
huys  en  erff  is  ontborst  twee  hondert  gul.  bb 
[Brabants]  eens.  237.  Voor  't  ghene  sy  aen  denselTen 
clagher  ontborst  ofte  Terleght  hebben.  C.  v.  Loven 
IT  6. 

ONTBREKEN,  ow.  Ontloopen,  ontvluchten,  fr. 
9*ivader,  éohapper.  ||  Van  Jan  Karrebeke,  meyere 
te  Baerzele,  omme  dat  hij  niet  en  quam  te  hulpen 
den  meyere  Tan  Bortbuur,  diene  hadde  onboden, 
want  hy  eenen  man  hadde  gheyaen,  die  hem  ont- 
brac ;    waerof    dattene    de    bailliu    calengierde . . 


Beken,  baljuwschap  Oent  1372,  rol  1724.  Eest  dst 
een  hont  geleijdt  wordt  Tan  iemende,  en  hy  dijen 
hout  nget  gehouden  en  can,  mair  ontbrect  hem 
en  gaet  loopen,  en  doet  eenen  anderen  acade  aen 
zgn  beesten..,  diegeene  dyen  niet  wel  gehouden 
en  heeft  sal  in  der  soaden  gehouden  zyn  en  nijet 
de  heere.  Y.  d.  Tat.  88.  It.  C.  v.  Aalst  282. 

ONTBÜIDELEN  (O— uy— ).  bw.  Penningen. 
Betalen,  uitgeven,  fr.  payer,  débourser.  \\  Ghoederen 
daer  penningen  TOer  ontbuydelt  woerden  syn  be- 
Bchudbaer.  Q.  gr.  Loon  I  148.  Ontbuydelt  en  ont- 
fangen.  Ib.  II  476. 

ONTDAEN,  bn.  Van  geene  waarde,  fr.  nul, 
sans  valeur.  ||  Amba«^ht,  dat  bi  hem  seWen  eenegbe 
kore  maect , . .  sonder  weten  en  orlof  des  schout- 
heten  en  der  scepenen,  Terboert  xl  s.  En  datter 
ghemaect  es  sal  ontdaan  syn.  Kb.  v.  Antw.  20. 
Zie  Oktdoen. 

ONTDECKINGE.  Zie  Ondebboick. 

ONTDEELEN,  bw.  In  de  deeling  Tan  een  sterf- 
huis. Ontnemen  (qfdeelen),  fr.  (dans  U  partage 
d^une  mortuaire)  óter ,  dêpossSder,  \\  Man  en  wyf 
tsaemen  in  huwelic  zynde,  coepende  lyfrenten, 
die  stellende  by  de  brief?en  thnerlieder  beede 
lyfre  en  lanoxtleTende  Tan  hemlieden  gheheel 
behaudende,  zulcke  renten  blyTen  ooc  en  Tolghen 
den  lancxtleTonde  Tan  dezeWen  man  ofte  wyf, 
zonder  by  den  hoirs  ofte  kinderen  hemlieden  die 
te  ontdeelene.  C.  v.  Auden.  cah.  prim.  ly  10;  ri 
37 ;  it.  ehdteüenie  XX  19. 

ONTDEGEN  (O— ee— ),  bn.  Berooid,  arm,  fr. 
ptsuvre.  II  Daar  den  helder  soo  ontdeegen  is,  dat 
hy  geene  peerden,  koeyen  of  ander  bestialen  ofte 
gereyde  goederen  en  heeft,  den  heere  soekt  zynen 
keure  aen  dengeenen  die  het  pand  gebruyken  zaL 
C.  gr.  Loon  II  455,  Beckheim  xlyiii  6. 

ONTDIENEN,  bw.  1)  De  tafel.  Afdienen,  fr. 
(la  tatle)  desservir.  \\  Te  deilene  alle  die  spise  en 
allen  den  dranc  die . . .  aldaer  Tallen  sal  Tan  den 
tafelen  en  weder  comen  sal  als  men  ontdient 
Godsh.  Brusiel,  B  lade  177  (10  mrt  1362). 

2)  Ondienst  doen,  schaden,  fr.  dessercir,  nuire. 
II  Yertyende  . . .  allen,  uutnemynghen ,  etc.  die 
ofts,  tegen  dat  Toerseit  is,  dienen,  en  onsen  heren 
Toerseit  ontdienen  mochten  in  eenygher  manieren. 
C.  V.  Sint-Truiden  $  55. 

ONTDOEN,  bw.  1)  Van  eenen  bouw.  Wegruim 
men,  fr.  enlever.  \\  Dat  diegeene  die  metten  zijnen 
hadde  gebouwt,  gemetst  oft  getymmert  op  iement 
anders  erTe ,  en  het  daimae  gebuerde  dat  die  tgm- 
meringe  afgebroken  en  ontdaan  wordde.  Y.  d.  Tat. 
42  tO. 

2)  Yan  een  leger.  Verslaan,  fr.  (d^un  armSé) 
mettre  en  dérouie.  ||  Zg  hadden  te  Toren  een 
scheermutsinghe  ghedaen  by  tstedeken  BoUa  gbe- 
naemt,  maer  daer  waren  ons  de  Tyanden  te  mach- 
tich,  al  wast  datter  de  Duuck  wel  xv  ofte 
XYiiic  arckebusiers  ghezonden  hadde,  zoodat  sQ 
de  onse  ontdeden  eü  baer  oorden  schuerden.  Fbbd. 
Yandebhabguek  ,  Ber.  tijden  lY  190. 

8)  Yan  e«*ne  banier.  Ontrollen,  ontplooien,  „ont- 
pluiken*',  fr.  (d'une  bannière)  déploger.  Xü.  Ont- 
doen. Solver  e.  ||  Den  12»  dach  Tan  ougst  1431. 
waert  grote  roere  in  Ghent,  en,  zo  men  zeide,  al 
omme  de  Munte,  en  Tergaderden  eene  groote 
menichte  Tan  den  commune  up  eene  plaetse  ghe- 
naemt  den  Comaert,  en  brochten  met  hemlieden 
hare  banieren  al  ontdaen.  Ol.  y.   Dixmüsb  137. 

4)  Open  doen,  openen,  fr.  oaortr.  Eil.  Apehrs. 
II  Nochtan,  so  en  willen  de  cnapen...  alao  Tele 
niet  doen  dat  zy  hemlieden ...  de  porte  ontdaden ..  — 


ONT. 


ONT. 


279 


doe  bad  hy  hemlieden  dat  zg  de  porte  ontdaden, 
dat  haerlieder  cnecht  den  borne  halen  mochte. 
JSelg.  mus.  YII  89  (1349).  Here,  du  salste  opdoen 
myn  lippen:  en  myn  mont  aal  voertkundighen  dijn 
lof.  DE  Gheldebe  ,  Ohetiden  boee  174 ;  ps.  5U  Domine, 
labia  msa  aperiesi  doch  blz.  132  Here,  lukeopmine 
lippen.  —  O  Heer,  hoer  die  roepinge  van  dinen 
Tolo  en  ontdoe  hem  den  trysoer  dijnre  ontferm- 
hertioheit.  Mandert  merkin^e  72.  Niet  Terooepen 
Tor  d'Maiseel  [nl.  het  TleeaohhoiB]  ontdaen  et. 
Amden.  mtng,  I  135  (1338). 

5)  Af  doem ,  vereffenen,  fr.  vider,  iermineTf  aplanir, 
I)  Waert  oeo  dat  men  eenighe  lude  of  goet  bevonde 
binnen  Antwerpen ,  die  ondersaten  waren  des  heeren 
daer  die  misdadige  onder  geseten  waren  \nl,  die 
het  goed  of  den  persoon  van  Antwerpsche  koop- 
lieden aangehouden  hadden],  dat  men  die  lude  en 
goede  wederhouden  en  rasteren  sonde  totter  tijt 
dat  dat  ontdaen  ware.  Kb,  v.  Antw. ,  Oude  rechten  9. 
It,  K.  V.  Sint-Truiden  1366  a.  68. 

ONTDKAQEN,  bedr.  en  wederk.wkw.Bigenlgk: 
wegdragen.  Kil.  Ontdraeghen  SubtmAere,  twrri- 
pere ,  furtim  aeportare.  I.  Bedb.  1 )  Van  eenen 
buikbreukige.  Iem«  goed  wegdrctgen,  fr.  (jfunfaiUi) 
emporter  Ie  hien  de  qn,  ||  So  wie»  die  uter  poert 
Tloe  Tan  scoude,  en  den  lieden  haer  goet  ontdroughe 
ofte  ontroerde,  en  deghene,  die  men  tgoet  ontfoert 
hadde  ofte  ontdreghen,  hem  beclaeghde.  Kb.  v, 
Auden.  o.   1338. 

2)  Zyn  gelag  ontdragen.  Heengaan  zonder 
het  te  betalen,  fr.  part  ir  san*  payer  san  éeot.  \\  Die 
B\jn  ghelaegh  niet  en  betaelt  sanderdaeghs  Toer  der 
nonen.  Daema  mach  de  weert  claghen  van  ont- 
draghenen  gelaghe.  Kb,  o.  Diett  A  r.  52.  Van 
ghelaghe  t'ontdraghen.  Item,  zo  wie  eenen  weerdt 
oft  weerdinne  zgn  ghelagh  ontdraeght,  ieghen  zinen 
danck  efi  wille,  en  dry  daghen  onthilde  zonder 
betalen,  Terbuerdt  dry  ponden  parisz.  C.  kast, 
Iperen  a.  1(X)  (uitg.  1546). 

II.  Wbdebk.  Hem  ontdragen.  Zijn  onderhoud 
of  bestaan  hebben,  fr.  avoir  de  quoi  subsister.  ||  Waert 
by  also  dat  zy  niet  alsulc  werc  maken  en  mochten 
als  men  maecte  in  anderen  steden ,  te  Doemicke 
en  eldere,  dat  sy  hem  niet  en  souden  connen 
ontdraghen  binnen  deser  stede.  Fb.  de  Pottbb, 
Oent  VI  298,  Lijnmakers  4*  gareelmakers  1408. 
Hy  hadde  wel  zes  jaer  up  vrybuit  hem  ontdreghen , 
maer  was  nu  ten  hende  ghecommen.  ld.  Chronijoke 
399  (1592).  Alle  eenclipte  lieden,  t'zy  mans  ofte 
Trauwen,  niet  ghegoedt  noch  souffissantelic  ghe- 
staet  zgnde  omme  hemlieden  te  ontdraghene  op 
huerlieder  incommen,  zullen  hemlieden  terstonten 
zonder  dilaey  beghoTen  ten  dienste  Tan  de  goede 
lieden.  C.  v.  Veume,  XXXIII  5. 

ONTDREIGEN,  bw.  Eigeniyk:  af  dreigen.  Af- 
dwingen, cf persen,  fr.  extorquer  par  des  menaces, 
Grimm  (Adrohen,  abdr&utn,  dwroh  drohen  abtwii^en, 
minis  amferre,  \\  Die  yemanden  tsyn  ondreicht, 
ontforcheert  of  tonrecht  afgenomen  hebben.  Piot, 
Snquête  1389 ,  Fr.  tekst  qui  è  aueune  personne  oni 
ioüu  Ie  sien,  par  menaches,  par  forche  ou  è  tort. 

ONTDKINGEN,  bw.  Ontweldigen,  fr.  enlever 
de  force.  ||  Soo  wie  den  heere  synen  gheTanghene 
ontdringht  oft  ontweldight,  helpt  ontdringhen  oft 
ontweldighen ,  Terbeurt  80  guldens.  K,  en  br.  Sant- 
hoven lö65  a.  29. 

ONTËKFENIS.  Zie  Ebfev»  I  399. 

ONTERVEN  (OntharTen),  bw.  1)  (Zie  Ebtik 
I  406).  |1  En  die  Torseide  Jan  en  ATezoete,  siin 
wyf,  synre  wettelike  af  ontharvet,  en  die  dar  \nl. 
den  heer]   Jaeop  bi  der  Wet  an  gheharTet.  Oork. 


29   aug.    1289,   schep.   v.   Kaprijk.  Zie  ook  Okt- 

YBEMDEN. 

2)  Eenen  wagen.  Kr  met  list  iets  van  wegnemen 
of  rooven ,  fr.  enlever  qc.  par  fraude  {<£une  voiiure). 
II  Van  niemant  het  sgne  Tan  waghens  oft  anders 
te  nemen.  Item,  soo  wie  eenighen  waghen,  die 
eenigh  goet  geladen  hadde,  onterffde  oft  ontvremden, 
soo  wat  goede  hy  geladen  hebbe,  sal  staen  ten 
TerTolghe  Tan  het  lantrecht.  K  v.  Tongeren  1502 
a.  44. 

ONTFANGEN,  Ovtfaen,  bw.  Ben  leengoed. 
Set  van  den  leenheer ,  met  de  gebruikelijke  plechtig' 
heden,  in  bezit  bekomen,  het  verheffen,  fr.  relever 
(«!•  fief)  du  suxerain  avec  les  solenniiés  d'usage. 
II  Voert,  waer  dat  een  man  steerft,  die  kinder 
heeft  Tan  witteghen  bedde,  dat  syt  ontfaen  moeten 
die  sone  syn,  en  ghcTen  elc  xxtiii  d.  parisise. 
Selent  oeo  de  dochters  ontfaen ,  soe  moet  elc 
gheven  xxtiii  d.  parisise  Tan  der  moeder  erTe; 
en  de  dochters  moetent  alse  wel  ontfaen  als  de 
sone.  A.  Wavtebs,  Anaieetes  313  (1450).  Van 
allen  denghenen  die  hoTen  in  shertogen  hof,  daer 
steet  tkint  in  sTaders  stat  in  de  leengoede  die  Tan 
den  stocke  comen.  En  daer  en  deylt  die  dochtere 
niet.  En  die  oudste  zone  heeft  die  twee  deel.  En 
hooTole  der  andren  sonen  waren,  die  souden  heb- 
ben terden  deel.  Item,  die  leene  die  Tan  der  ziden 
comen  gaen  weder  ter  zidenwart  danen  si  comen. 
En  alle  die  manne  die  daer  die  naeste  syn,  die 
deylen  daerin  hoedeUjc,  eü  Trouwen  niet.  Het  en 
ware  dattie  Trouwen  naerrer  waren,  soe  draghent 
die  naeste  enwech.  En  die  outste  eest  sculdich 
tontfane.  En  dat  moghen  si  ontfaen  Tan  den 
naesten  Tan  horen  magen,  sonder  heergeweede, 
ofte  Tan  den  OTerheere.  En  dan  geTen  si  heerge- 
wede,  ofte  sheeren  goeden  moet.  Ondersoheet  v. 
Uckele  en  v.  BrueseU;  Burgond.  bibl.  n'  11  938, 
XIT  E.  Item  tBeeht  v.  Uccle  a.  6.  106 ;  C.  leenh. 
V.  Mechelen  Ti  11;  C.  gr.  Loon  1  52;  C.  leenh.  v. 
Brah.  a.  41.  48.  52;  C  leenh.  v.  Lothrgck  a.  8. 
12,  en  pctssim.  Zie  ook  Vebheffbit;  Clbeden  II 
73,  en  Lebv  150. 

ONTFANCK,  zn.  m.  Leenverheffing ,  fr.  reUef. 
II  Alle  die  geene  die  in  besit  zyn  Tan  ennigen 
leengoeden  en  den  heere  dairaf  Toldaen  hebben 
Tan  zynen  heeriycken  rechten,  dyen  moet  men 
houden  in  zyn  besit  totdat  hy  dairuuyt  sal  zyn 
gewonnen,  al  quame  oic  een  die  oudere»  ontfianc 
hadde,  soeTerre  hif  die  possessie  niet  en  hadde. 
V.  D.  Tav.  207  tO. 

ONTFANCKBAER,  bn.  Als  rechtsterm.  Ont- 
vankelijk ^  fr.  reeevable.  Kil.  Ontfanckbaer. 
Aeceptus, graius.  Kiet  ontfanckbaer  maecken 
den  aenleggher.  Petitorem  exceptione  exéludere, 
submovere.  \\  Indien  de  proprietaris  hem  tegen  de 
ToorschreTen  clachte  wilde  opponeren , . .  sal  daertoe 
ontfanckbaer  wesen.  O.  v.  Diest,  ord.  28  juni  1562 
a.  4.  Dat  hy  daertoe  naer  de  oude  costuymen . . . 
Tan  Antwerpen  ontfangbaer  es.  O.  v.  Antw.  Chtdde- 
boeek  a.  1. 

ONTFANCKENIS  (—se),  zn.  t.  Thans  ont- 
vangenis, onth€Ml,  fr.  rSeeption,  1)  Inhuldiging  der 
hertogen  Tan  Brabant  in  de  Toomaamste  steden 
Tan  hun  land,  in  de  geschiedenis  gekend  onder 
den  naam  Tan  Blijde  inkomst.  Te  dezer  gele- 
genheid bezwoeren  de  hertogen  de  priTÜegies  en 
rechten  der  landzaten ,  en  deze  zwoeren  hun  onder- 
danigheid en  trouw;  fr.  inauguration  des  ducs  de 
Brabant  dans  les  prindpales  villes  de  leur  pays, 
eonnue  dans  Vhistoire  sous  Ie  nom  de  Joyeuss- 
Knirée.  A  oette  oecasUm  les  dmcsjur^ent  d'observer 


280 


ONT. 


ONT. 


Uê  privileges  et  droits  des  habiiants ,  et  ceux-ei 
leur  jurèrent  obéissance  et  fidélitê,  \\  Alsoe  ids  wij 
in  den  brieren  van  onser  ierster  blyder  inoompst 
en  ontfanckeniflsen  in  onsen  lande  van  Brabant . . . 
denaelven  onsen  lande  gelooft  hebben...  A.  Watt- 
TEHB,  Bnviirons,  III  612  (1431).  Zie  Luysier  v. 
Brab.y  en  Bdm.  Poullet,  Anc,  ConsiiiutUm  brtxban- 
coMte» 

2)  LesHverheffinffj  fr.  reliefde  fief,  ||  Anno  1527, 
den  19  martii,  is  per  Atdam  geleert,  dat  men  alle 
ODtfanckenisse  en  gichten  getrouwelick  registreren 
aal.  C.  gr.  Loon^  1  131. 

ONTFEBMENIS  (—se),  zn.  Onfferming,  fr. 
misérieorde.  \\  Ten  ix  male,  eoe  zullen  die  richters 
heur  Tonnisee  geven  met  ontfermenisse  van  den- 
geenen  die  dat  tegengaet;  maer  men  en  sal  niet 
zoe  ontfermhertich  zyn  dat  trecht  dairbj  achter- 
bljve,  want  reoht  te  doene  sonder  ontfermenisse 
en  genade,  dat  is  meer  een  felheyt  dan  recht. 
V.  D.  Tav.  374. 

ONTFERMHERTICH,  bn.  Ontfermendj  gena- 
dig, fr.  mitêricordieux.  Zie  Ontférmenis. 

ONTFEKMHERTICHEIT,  zn.  v.  Barmhartig' 
heidf  ir.  mitéricorde.  Kil.  Ontferm hertigheyd. 
Misericordia,  ||  Men  presumeert  voir  den  ouderdom 
die  meeste  rechtelycheit , . . ,  die  weerdichste  ael- 
moesen  eiï  ontferm herticheit.  Y.  d.  Tat.  168  v^. 
Prefererende  genade  en  ontfermherticheyt  voor 
strangheyt  van  justicien.  Bekenk.  o.  BrcUt.  reg.  133 
fol.  129  (20  jan.  1532). 

ONTFORTSEN,  bw.  Met  geweld  ontnemen,  fr. 
enlever  de  force.  \\  Dat  nyemandt...  hem  en  ver- 
voordere . . .  den  bailliu . . .  doende  eenich  exploict . . . 
te  ontjaghene  ofte  ontfortsene  zyn  gheexploteirde. 
C.  V.  Brugge  I  223  (1552). 

ONTGAEN,  OW.  —  Ontgaen  by  wette. 
Van  inschulden,  die  een  ontvanger ,  na  gerechtelijke 
vervolging,  niet  heeft  kunnen  innen,  die  hem  ont' 
vallen  j  fr.  des  créanees  qu'un  reeeveur  n'a  pu  faire 
rentrer,  après  les  poursuites  judidaires,  qui  lui 
éehappent.  ||  £n  ne  zullen  [nl,  de  kerk-  of  disch- 
meesters]  van  nu  voirdan  gheen  paeyment  doen 
met  achterstellen,  m%er  zullen  die  oplegghen  ter 
rekeninghe , . .  het  ne  ware  van  dat  hemlieden  by 
wetten  ontghinghe,  en  dat  daden  bUken  alzoot 
behoorde.  C  kast,  Iperen  a.  7. 

ONTGEBWEN  (Ontgeeruwen),  bw.  Hem  ont- 
geeruwen.  Zich  ontdoen  van  tijn  priesterlijk 
gewaad,  fr.  déposer  ses  vêtements  sacerdotaux, 
II  Daer  wasser  ooo  een  soorte,  die  hadden  ghehoort 
messe  int  clooeter  ten  Augustynen,  eiï  de  misse 
ghedaen  zynde,  es  den  priester  van  den  autaer 
gheghaen  om  hem  tontgheeruwen.  Fbrd.  Vandbb 
Haxohev,    Ber.  tijden,  III  98.  Verdam  Gxbwx. 

ONTOICHTEN,  wederk.  wkw.  Hem  ont- 
gichten.  Zich  wettelijk  uit  het  bezit  stellen  van 
een  goed,  fr.  se  dessaisir  Ugalement  d^un  bien.  ||  Dat 
den  nantisant,  Sempronius,  gehouden  is  het  capi- 
tael,  mede  die  verloepen,  tsamen  te  consigneren, 
eer  dat  Titius  gehalden  is  hem  te  ontgichten  oft 
den  pandt  te  quyteren.  C.  gr.  Loon  I  239;  it. 
238.  Zie  Gichtek  I  517,  Ebvbn  406,  en  Goedek 
524;  zie  ook  verder  ONTaOEDEK. 

ONTGINNEN,  verl.  deelw.  Ontgonnen,  ontgonst 
en  ontgont,  bw.  1)  Bechtstorm.  JSene  taak  instellen , 
aanvangen,  heginnen,  fr.  {terme  de  droit)  introduire, 
entamer  {une  cause).  [Dat]  de  claghere  van  der 
doot  Pieters  vorseit  ooc  portere  es  tOudenarde,  en 
daer  wettelike  ziin  daghen  ontghont  heeft,  en  twee 
wettelike  daghe  ghehouden  heeft.  C.  v.  Auden.  2de 
bd.  86  (1364).  Dat,  ute  dien  dat,  eene  goede  wyle 


es  leden,  zekere  ghedinghe  ontghonnen  was  en 
noch  hanghende  es  voor  ons.  C.  van  Oudenburg, 
kl,  st.  lY  331  (1416).  Zoo  wie  yemande  zal  willen 
betrecken  voor  justitie  binnen  der  casselrye,  zal 
t'zelve  ontginnen  met  pandinghe  by  den  schoudt, 
daer  schoutedom  es;  daer  neen,  by  den  amman 
van  de  prochie  en  districte  daeronder  den  debiteur 
woonachtich  es  C  r.  Broekbwrg,  iii,  14.  Saecken 
ontgonst  by  intendit.  Ib.  it.  7.  Daer  weesen  zyn 
en  sal  men  gheen  deel  moghen  ontghinnen,  tenzy 
dat  eerst  de  voomom  de  weesen  wettelick  bevoocht 
zyn.  C.  V.  Cassel  a.  324.  Waer  *t  soo  dat  den  pachter 
binnen  den  eersten  jaere  ontgonst  hadde  executie, 
die  hy  niet  en  heeft  vervolgt  totte  effective  betae- 
linge.  JPl.  V.  ri.  VI  994  (18  febr.  1702  a.  68).  It, 
C.  V,  Auden,  yii  12;  C,  v,  Qent  Yi  17;  C  v,Poper, 
III  11;  XI  5. 

2)  Van  bouwwerken.  Die  beginnen,  ir.  {de  conetrue-' 
tions)  oommeneer.  ||  Den  annemer  wert  ghehouden 
up  de  noortzyde  van  denselven  ontgonnen  torre, 
daer  het  orduyn  van  vooren  uutge vallen  es,  tzelve 
wederomrae  up  te  maeckene.  Bbmbby  II 331  (1610). 

ONTGOEDEN,  bedr.  en  wederk.  werkw.  I. 
Bede.  Wettiglijk  utt  het  bezit  stellen,  fr.  dipos- 
sSder  Ugalement.  Kil.  Ontgoeden  /  onterven. 
Exhaeredare,  etc.  Devestire  {in  lib.  Feud.).  ||Enals 
Kaerl  met  sinen  susteren  vuijten  voers.  erve  met 
allen  ontgoeidt  en  onterft  waeren, .  .  Doen  waert 
daerinne  gegoeidt  eü  geerft  Lodewyck  van  Schaer- 
broeck.  Hof  d,  Duitsche  Orde  te  Beckevoert,  22 
mei  1513.  En  als  Jan  Verstrelen  vuten  voers. 
hellicht  van  den  voers.  bosch  ontgoydt  en  onterft 
was,  terstont  waert  Mathys  Qoris  in  de  hellicht 
van  den  bossche  voers.  gegoydt  en  geerft.  Ib.  26 
jan.  1548. 

ir.  Wedbbk.  Hem  ontgoeden.  Zieh  wettd^ 
uit  het  bezit  stellen,  fr.  se  dépossider  Isolement, 
Zie  Goedek  I  525,  en  Van  Dale  Oktgoebek. 
II  En  van  allen  desen  vomoemden  lande  ontgoede 
eü  ontervede  heme  die  vorgenoemde  Jan  Gk>edertoy. 
Vad.  mus.  III  59  (1377).  En  ontgoedde  hem  dair 
ane  tot  Gielijs  Gk)edeheers  behoef,  zyns  soens. 
Godsh.  Brussel,  H  1555  fol.  158,  St- Peetere- Leem» 
1412. 

9NTGONNING,  zn.  V.  Van  deeling  in  een  sterf- 
huis. Begin  f^n  deeling,  fr.  commencement  de  par- 
tage  dans  une  mortaire.  ||  In  alle  sterf  huusen  daer 
twintich  ghemeten  landts  zyn,  en  daerenboven,cyn 
den  blyfvere  ofte  blyveghe,  roetgaeders  de  aeldin- 
ghen  eü  vooohden,  ghehouden,  v<56r  eenighe  ont- 
gonninghe  van  deele,  te  kiesen  drye  deellieden.  C. 
V.  Veume  xxi,  10. 

ONTGBOOTEN ,  bw.  Iem«  gezag  of  macht.  Die 
verminderen ,  verkleinen ,  fr.  amoindrir  (F autorité  om 
Ie  pouvoir  de  qn.)  \\  Dat  mannen  van  leene  eenich 
abuns  van  scepenen  berechten  moghen ,  maer  alleen- 
lic  van  zaken  die  princelio  niet  en  zyn  en  hem- 
lieden niet  en  ontgrooten.  C.  v.  Auden,  2<^«  d.  323 
(1421).  It,  C.  V,  Aalst  380. 

ONTHALMEN,  bedr.  en  wdk.  wkw.  Hem  on t- 
halmen  van  een  goed.  Sr  wettigUfk  afêtand 
van  doen  met  het  van  zich  afwerpen  van  den  sgm- 
bolisehen  cf  zinn^eeldigen  siroohalm ,  fr.  faire  Iso- 
lement cession  d*un  bien  par  Ie  jet  du  sffmboliqus 
fétu  de  paille,  effestuquer  ^werpir^*,  \\  Dit  leen 
draghe  ie  up  in  huwen  handen  als  in  sheeren 
handen,  eü  plucke  en  onthalme  ray,  omme  daerof 
te  laten  splytene  de  rente  van . . ,  en  dat  ten  pro- 
fyte  van..,  enz.  C  v.  Oudenburg,  kl.  si.  IV  434. 
Zie  Halm  en  Halxeit  I  650.  551;  en  Bebch. 

ONTUAELDEB,  zn.  m.   Onihaler,  k^  die  iets 


ONT. 


ONT. 


281 


gaat  Tuden^  fr.  celui  qui  va  ehereher  un  óbjei.  \\  Ie 
hebbe  iement  myn  boeck  oft  anders  iet  geleent; 
ie  8eynde  iement  om  dat  te  halen,  en  die  onthael- 
der  onthoudt  mfj  dat  hij  is  gehouden  van  dieften. 
V.  D.  Tav.  82. 

ONTUALDËN,  Limb.  voor  ovthoudsk,  bw. 
BethêiUny  betUsMen,  fr.  ooneluret  arréter,  \\  Sc  wat 
porter  den  anderen  Toer  gericht  keroplic  woirdt 
toespreke,  die  alsollich  weren  dat  kamp  darom 
onthalden  en  verbonden  muchte  werden.  C.  v. 
Maastriehf  100. 

ONTHEF  (O— ff),  zn.  Ontheffing,  onfUuting, 
fr.  décharge.  ||  £enige  parthien,  hebbende  actie 
van  ontheff,  waarschappe  of  guarand.  C.  gr.  Loon, 
II  398,  Reckheim. 

ONTHEFFEN,  verl.  deelw.  onihaven  en  arU' 
heft,  bw.  1)  Otitslaan,  onila»ien,  tr.  dêeharger, 
II  Een  sentencie  is  nul  als  zij  doncker,  twijvel- 
achtich  en  onzekere  oft  incertain  is;  en  dit  is  te  ver- 
staene,  als  men  voir  den  richter  he jsch  en  aensprake 
gedaen  heeft  van  eenen  zekeren  eü  certainen  dinge 
oft  speciën;  mair  waire  den  heysch  gedaen  van 
eenen  onzekeren  dinge  oft  quantiteyt  die  onzekere 
waire ,  als  van  scadeloos  onthaven  te  wordden , . . 
y.  D.  Tat.  344.  Den  heer  Van  den  Steen,  niet 
wordende  van  syne  interessen  betaelt,  noch  ook 
onthe£^,  inTolgens  voorgeroerde  obligatien,. .  heeft 
actie  reel  geinstitueert  Toor  justitie  Brée,  ten  eynde 
om  syne  betalinge  en  ontlastinge  te  becomen.  C 
gr.  Loon  1  684.  En  daertoe  sal  hij  die  wederpartye 
Tan  den  anderen  gerichte  ontheffen  eü  altemael 
Bcadeloes   houden.   K.  v.  Sini- Truiden  1366  a.  31. 

2)  Van  vruchten.  Die  heffen ,  inzamelen  ^  fr.  per- 
cevoir,  recueillir  {des  fruiU).  \\  Dat  Dierick  Toirs. 
bedwongen  wordde  hem  tToirs.  goet  te  leveren  en 
te  laten  volgen  metten  onthavenen  vruchten.  V. 
D.  Tav.  188. 

ONTHELTENIS  (—se),  zn.  Onthoud,  onthou- 
ding ^  geheugen,  fr.  record ^  souvenir,  ||  Boven  die 
beteringe  en  correctie  die  der  stat  recht  en  der 
soepenen  ontheltenisse  dairaf  inheeft.  C.  v.  Mcuts- 
irieht  179  (1428).  Certificatie  van  ontheltenissen , 
3^  formule  . . .  uwen  brief  ons  gesonden ,  mensie 
makende ,  dat  wij  u  overscrij ven  wilden  onse  conde, 
vonnis  en  ontheltenisse  van  der  saken  onlanx  vore 
ons  gehandelt  tusschen  A  en  B,...  hebben  wg. 
Formulier  xv  E.  te  Diest.  Zie  Okthoüden. 

ONTHESTEN,  bw.  ||  Waert  dat  eenen  leen- 
heere  ontheste  en  besliepe  de  dochter  van  zynen 
vassal,  maecht  sijnde,  de  vassal  soude  exempt  zijn 
van  den  leenheere  in  allen  saken.  Wielint,  Praot. 
erim.  Vil.  Vgl.  Oktibben. 

ONTHETTEN,  Ues  Ontettbn,  bw.  Aftoeiden, 
afgraxen,  fr.  brouter.  ||  Dat  niemant  eens  anders 
oanten  ofte  gars  en  ontsnyde  ofte  onthette.  C.  v. 
Watervliet,  KL  si.  V  474. 

ONTHEVEN,  bw.  Ontheffen,  verlossen,  vrij- 
maken, fr.  décharger,  dêlivrer,  rendre  libre.  \\  Wie 
der  here  sal  moten  beleggen  [nl.  schadeloos  stellen] 
en  ontheven  eynen  porter  de  bu^'Cn  der  stat  ghevan- 
gen ,  of  den  sgn  guet  genomen  woirdt  om  des  heren 
wille,  of  in  synen  dienst,  mit  sijnen  renten.  C 
V,  Maastricht  102  (1380). 

ONTHIER  (Onthir),  bijw.  Onthier  en  . . .  Tus- 
schen dit  tijdstip  en  {t%Uk  ander) ,  fr.  entre  ce  moment 
et  {tel  autre).  Niet  tot  hier  toe,  gelijk  bij  Meijer  en 
elders.  ||  Dese  tarwe  es  hi  sculdech  Alreheleger- 
messe ,  en  onthir  en  merwintre  [l.  medwintre]  ver- 
gouden  te  sine.  Oark  1  mei  1249,  Bochouta.  £n 
die  [nl.  tiende]  muet  hi  quiten  onthier  [var.  ont 
bier]  en  sente  Bunisse.  Oork.  7  juni  1277.  U.  C,  v. 

n. 


Oeni,  Or.  ch.  1297  a.  77;  VairDBB  HABGHSNy 
Ber.  tijden  II  131;  C.  v.  Ardenburg,  KI.  st,  I  232. 

ONTHOOG^N,  bw.  In  eene  veüing.  Opbieden^ 
door  een  hooger  bod  een  ander  y,afhoogen'\  fr. 
surenehérir.  Zie  Okdbbslaobb  II  257. 

ONTHOUDEN,  bw.  1)  Vettwifgen,  fr.  taircj 
cacher.  Zie  Onthasldeb. 

2)  Tot  zijnen  dienst  houden  of  nemen ,  als  amh' 
tenaar  of  tUs  loontrekker;  benoemen,  aanstellen,  fr. 
tenir  ou  prendre  è  son  service,  comme  fonctionnaire 
OU  comme  gagiste;  nommer,  créer,  ofr.  retenir,  zie 
La  Gume.  Kü.  Onthouden.  Betinere , eto.  ||  Alsoo 
als  wy  onthouden  hebben  gehadt  tot  onsen  meester 
werckman,..  Bekenk,  v.  Brab.  reg.  132  fol.  113. 
. . .  genomen  en  onthouden ...  tot  onsen  raide.  fol. 
114.  In  plaetse  van  den  hertoghe  van  Al  va,  den- 
welcken  onthouden  was  in  Spaengnen  gouverneur 
en  capitein  generael  voor  den  coninck  van  dese 
Nederlanden.  Piot  ,  Chron.  477.  Eif  van  der  trom- 
peneren eiï  coke,  die  van  (3-hent  medevoeren, 
solarise,  en  van  der  trompeneren  en  blasers  sola- 
rise,  die  men  onthilt  vandaer,  en  mede  omme 
trompten  en  bliesen.  Beken.  Oent  1336,  blz.  34. 

3)  Eenen  balling.  Hem  in  zijn  huis,  in  zijn  bezit 
vasthouden,  ophouden,  zonder  hem  over  te  leveren 
of  te  laten  weghalen,  fr.  retenir  (un  banni)  dans  sa 
maison ,  en  sa  possession ,  sans  Ie  livrer  ou  laisser 
enlever,  Ie  détenir.  \\  Wie  enen  ballinc  ontfinge, . . 
binnen  sinen  huse,  syns  wetens,  sider  meer  dat 
hi  uutgebannen  ware,  en  met  kraohte  onthouden 
woude,  hy  waers  om  vyff  pont;  en  alsoe  menigh 
werf  als  hine  onthielde,  om  alsoe  menege  vyff 
pont  soe  waere  hys,  worde  hys  verwonnen.  K.  o. 
Brussel  1229  a.  12.  So  we,.,  eynen  abain . . .  in 
synen  huise  of  anderswoe  onthelt , . .  Cv.  Maas* 
tricht  1380  a.  68.  It.  K,  v.  ter  JPiete  1265  a.  42; 
K,  v.  St  Truiden  1366  a.  36;  C.  o.  Gent,  Qr,  eh. 
1297  a.  8. 

4)  lem.  oanooar^ff»  (in  een  liefdadigheids  gesticht) 
en  hem  aldaar  onderhouden,  fr.  ancepter,  admettre 
qn.  {dans  un  établissement  de  charitê)  et  Vy  entre' 
tenir.  ||  So  en  sall  nyemant,  van  nu  voirt,  broet 
noch  provede  [provende]  te  Malaeten  van  onser 
stat  van  Senttruden  hebben,  noch  dairyn  mogen 
komen,  als  onthouden  te  sijn,  hy  en  sij  geboeren 
portere  off  porteresse  in  derselver  onser  stat  van 
Senttruden ,  en  hy  en  were  metter  sieckden  besmet 
en  bevaen.  Piot,  Cart.  II  209  (1417). 

5)  Niet  geven,  ontzeggen,  ir.  ne  pas  donnefj 
refuser.  ||  Ware  dat  zake,  dat  daerin  ghebrec 
ware ,  dat  zoe  [nZ.  zy]  elkere  nonnen  daeraf  cousen 
niet  gheleveren  en  mochte  alle  jare,  zo  wil  zoe 
die  ghene  die  in  ghebreke  waren  deen  jaer,  dat 
men  se  int  naeste  jaer  daeraf  verzien  zal,  en  ont- 
houden, waert  dats  noed  ware,  van  denghenen 
dies  best  ontberen  mochten,  de  ViAMnrcK,  Zicy- 
veke,  119  (1335). 

6)  Voorafnemen,  afhouden,  fr.  prUever,  ||  Een 
procureur,  of  een  onderwinder  van  saken,  mach 
van  selfs  onthouden  t'  gene  dat  men  hem  schuldicb 
is  van  sallaris;  zoe  mach  oock  een  ontfanger.  Wis- 
LAKT,  Pract.  civ.  c.  xiiy  a.  5. 

7)  Verleiden,  fr.  siduire,  subomer.  ||  1  wemaent 
1457,  eene  genaemt  Lossche  Qriete..,  was  ghe- 
bannen  een  jaer  uuten  lande  van  Vlaenderen,  iip 
den  pit,  omme  dat  zoe  Maergriete,  twyf  Boeland 
Tands,  haeren  man  onthouden  beift.  GAinrAEBT, 
Bgdragen,  450. 

8)  Zooals  thans,  tM  het  geheugen  bewaren,  fr. 
conserver  dans  la  mémoire  (zie  HoEDi  I  595) , 
doch  in  den  roimeren  zin  van  dit  laatste  woord.  — 

86 


282 


ONT. 


ONT. 


AU  SD.  synoniem  Tan  het  Fr.  becohd  (zie  d.  w.), 
ie   het  een  gewichtig  woord  in  het  oude  recht,  te 
welker  verklaring  diene  het  volgende;  ,,De  kano- 
nieke  regtepleging  der  kerkelyke  regtbanken,  selfs 
vonnissende   over  tydelyke  zaken,   was...  geheel 
versohülig  van  die  der  leeken:  Toute  la  proMure, 
legt   de   geleerde    Baikem    (Ducourê   8W   la   Loi- 
Oharlemagne  1858,  p.  15),  éiait  icritêy  tandiê  que^ 
dans   let  jwridicHons  laiquetf  let  octet  ^  mime  let 
plut   êttenüeltf    n'exittaieiU   que   dant    la  mêmovre 
det  juget.  Dant  eet  juridictiont  on  procédaU  par 
records  p  e^ett-è-dWe^  en  invoquani  let  touvenWt  det 
membret  dn  tiégeJ"  Kbmpbihsbbs,  Montenaken  II  86. 
II  Soo  wordt  die  delinquant  oft  ghevanghen  uijt  de 
ghevanckenisse  gehaelt,   en  wordt  alsdan  gebracht 
voor  borghermeesteren  en  schepenen ,  voor  op  den 
voorhoff  van  den  slote;  en  aldaer  soo  worden  den- 
selven ghelesen  alle  s\)ne  confessatie  bij  hem  be- 
kendt;   daeraf  'protesteren    [?]   die  officiers  [nl,  de 
drossaat   van  Diest  en  de  meier  van  Sichem],  en 
legghen    hetselve    bekennen    in   't  onthouden   van 
schepenen.  C  o.  Sichem  a.  14.  —  Onthoüdevibsb, 
met  dezelfde  beteekenis:  jj  Dan  moet  die  leenheer 
[nl.  die  ontleende]  mannen  ontbieden;  en  als  die  man- 
nen comen  sijn,  soe  maent  se  de  meijer  dat  sij  den 
leenmannen  goede  onthoudenisse  doen.    C.  leenhof 
ü.    Aartchot   a.   117.  —  In   'tonthout  van 
SOhepenen  leggsn,  nl.  in  hunne  bewaring,  ir. 
mettre  en  garde  det  échevint.    jj    Van   diere  boete 
calengiert  de  raeyere  den  wederzeggher  [van  vredej 
in  de  jeghenwoordicheyt  van  scepeuen,  en  legghet 
int  onthout  van  soepenen.  C,  v.  Aalst ,  462. 

ONTHOUDINGE ,  zn.  v.  BesilHng,  fr.  potsettion. 
Il  Dat  in  der  reivendicatien  behoiren  te  zijne  twee 
extremen  oft  eynden;  d*een  is  dominie  van  des 
aenleggerswegen,  en  d*andere  is  possessie  oft  ont- 
houdinge  en  detentacie  van  des  verweerders  oft 
gedaigdenwegen,  macht  hebbende  dat  dinc  te  res- 
titueren; want  possessie  baert  den  adversarijs  actie. 
V.  D.  Tav.  43. 

ONTHOUT  (Onthoudt,  onthaut),  zn.  1)  Benoe- 
ming tot  een  ambt,  fr.  nomination  a  un  office^  è 
mne  fonction,  ofr.  retenue.  ||  Brieven  van  onthoude, 
in  't  Fr.  lettret  de  retenue.  Bekenk.  v.  Brab.  reg. 
182  fol.  132.  Betaelt  meester  Berthelmeeus  van 
Masmine,  voir  zijn  gaigen  hem  toegheleit  van 
sinen  onthoude  als  advocaet  voor  mine  heeren 
van  den  raede  in  Ylaendren,  van  desen  jaere,  n 
lib.  Stadtrek.  Ninove  1477. 

2)  Xoofli,  fr.  gagetf  talaire.  jj  De  advocaten 
hebben,  in  saken  die  meer  dragen  dan  hondert 
Leeuwen  eens,  oft  daerboven,  voer  onthoudt  en 
consultatie,  xviii  schellingen;...  in  saken  die 
min  dragen  dan  hondert  Leeuwen  eens,  hebbeu 
de  advocaten,  voer  onthout  en  consultatie,  xii 
schellingen.  Wiblant,  Pract.  civ.  9e  tyt  o.  XL 
a.  7.  —  (La  Cnme  Bbtenüb  9°  j,Let  advocatt 
pourroni  recevoir  pour  leurt  talair  et,  vacaiiont  et 
jouméet,  let  tommet  eg  aprét  déclarSetj  et  point 
d^aventagtf  è  tcawnr  pour  retenue  et  eontul- 
tation . . .  quatorxe  patart").  —  Item,  betaelt  Joos  de 
Bus,  orghelmaekere,  voor  zyn  onthaut  ^an  eens 
tjaers  de  groete  orghele  te  visenterene  iii  lib.  Aud, 
meng,  II  22  (1499). 

0NTHÜI8EN  (Onthusen,  o— uy—),  bedr.  en 
wdk.  wkw.  —  I  Bedb.  1)  Benen  grond.  Dien  ontdoen 
van  een  daarop  ttaande  huit,  fr.  enlever  une  maiton 
qui  te  trouve  tur  un  bien-fondt,  démaitonner.  j|  Dat 
men  gheen  hofsteden  onthuzen  en  zal.  Item,  dat 
men  gheen  hofsteden  staende  binnen  dezer  castel- 
rie  onthuzen  zal,  noch  oook  wieren  noch  afdoen 


schuren  noch  stallen,  noch  oook  laten  vervallen 
noch  te  nieten  gaen  in  gheender  manieren,  op  de 
boete  van  tsestigh  ponden  parisis,  en  niet  min  de 
huzen  te  donn  repareren . . .  Item ,  en  ne  zullen 
gheen  officiers  ofte  vassaelheeren  moghen  consent 
gheven  om  eenighe  hofstede  t*onthuzen,  noch 
eenighe  edificien  daerop  staende  te  wsrene . ..  C, 
V.  Iperen,  katt,  a.  127.  O.  leenrecht  Cattel  a.  18. 
Ook  bij  De  Bo,  en  in  het  Nederl  Wdb, 

2)  lem.  wettelijk  uU  het  bezit  ttellën  van  n^ 
huit,  fr.  dépottéder  qn.  Ugalement  de  ta  maiton, 
II  Van  denwelcken  huuse  en  erve  deselve  Jan 
uten  Hove , . .  was  wettelio  ontuut ,  onthuust  en 
onteerft.  Fb.  de  Potteb,  Oeni,  VI  428  (1449). 

II.  Wedebk.  Hem  onthuisen  en  ontgoe- 
den.  Zijn  huit  en  goed  afttaan ,  fr.  te  dettaitir  de 
ta  maiton  et  de  ton  bien.  \\  En  hy  [nl.  de  verkoo- 
per]  dede  voor  henlieden  [nl.  schepenen]  met  bande, 
met  halme  en  met  monde  al  dat  hy  schuldich  was 
te  doene , . .  omme  hem  van  den  voorseiden  huse 
t'onthuysene  en  ontgoedene,  en  den  voorseiden 
coopere  daerinne  te  husene  en  te  goedene.  C.  v. 
Gent  I  514,  xv  E.  Ib.  Il  2  in  't  ofr.  f^detheriteir 
et  detmaitonneir)  (1323). 

ONTHUHËN,  bw.  Onderhandt  huren,  fr.  engager 
tout  main.  ||  Soe  wat  meestere  die  eens  anders 
meesters  onape  onthuerde  ofte  ontsmeecte.  Fb.  de 
Potteb,  Oent,  VI  559,  Biemmakert  xy  S. 

ONTIJT,  zn.  m.  Bij  (in)  ontij  de.  Adverbiale 
uitdrukking  voor  in  een  ongelegen  oogenblik ,  fr.  en 
un  moment  inopportun.  Als  zulke  bepalen  de  vol- 
gende citaten:  ||  Noch  oock  eenighe  executien  te 
doen  by  ontyde,  smorghens  ofte  savents,  vdór  otte 
naer  de  werckclocke  respectivelic,  nochte  oock 
up   sondaeghen  ofte  heylichdaeghen.   C.  v.  Brugge 

I  4.  Item,  geviel t,  dat  yemant  gewegen  woude 
hebben  in  ontijde,  dats  te  wetene:  des  morgens 
vore  de  Jouffirouwe  clocke,  in  den  etentyt  tusschen 
beyde  de  clocken,  oft  des  avonts  na  da  clocke, 
ofte  op  eenigen  heijligen  dach,  hoe  oleyne  dat  hg 
es,  die  men  gemegnlijck  viert.  Ord,  van  de  waag 
te  Bruttel  xv  E. 

ONTISSËN,  bw.  1)  Van  werklieden.  Die  ont- 
trekken, fr.  enlever  {det  ouvriert).  ||  Mochte  elc 
meestere  gheven  zulken  loon  als  hem  gheliefde. 
hy  ware  ghescepen  te  hebbene  een  groot  ghedeel 
van  der  neeringhe  en  brootwinninghe ,  mids  dat 
men  by  dien  middele  de  ghesellen,  die  wel  weer> 
ken,  antrecken  en  huerlieder  meesters  ontissen 
zoude.  Fb.  de  Potteb,  Oent  VI  532,  Schoenma- 
kert  1467. 

2)  Een  vrouwspersoon.  Die  tehaken,  fr.  enlever  {une 
femme  ou  fiüe).  \\  Van  weesen  of  andere  vrauwen 
tontleedene  of  maechden  tontissene.  Vervorderde 
hem  yemend  eenich  kyndt,  vadere  of  moedere 
hebbende,  weeze  in  voochdien  ofte  in  tghezaoh 
van  vrienden  of  maghen  wesende,  te  ontissene, 
ontleedene  of  ontvoerene.  C.  v.  H  Proottehe  I  406. 
De  ontiste,  ontleede  ofte  ontvoerde.  Ib.  Als  eenighe 
weesen  ontist  en  ontleedt  worden,  ofte  heurlieder 
ten  huwelicke  betrecken  in  eenigher  manieren, 
zonder  de  wete  oft  consent  van ...  Cv.  Vemrne 

IX  24.   Vgl.   OKTHESTEK. 

ONTCALENQIEBEN,  bw.  Bij  reehi  van  ver- 
nadering  qfkoopen,  fr.  raoheter  par  droU  de  reiraii. 

II  Als  een  coopere,  voer  tvoldoen  syns  ooope  en 
vorwaerden  totten  geoochten  huyse  oft  pande,  ver- 
bonden heeft  hemselven  en  alle  syn  goeden,  eó 
dien  coop  hem  synde  ontcalengiert,  soe  wordt  en 
blyft  de  oalengierdere ,  int  overnemen  van  nader- 
Bcapen   desselfr  ooope,   in  perwxme  en  alle  syne 


ONT. 


ONT. 


283 


andere  goeden  een  den  Tercoopere  verbonden.  C.  o. 
Antw,  1545,  vii  23.  Zie  ook  Calivgibbbn  7)  129. 

ONTKEEREN,  bw.  1)  Afhandig  maken,  oni- 
trekken,  ontnemenj  ft.  tUrober.  Kil.  Ontkeeren. 
Averiere,  aubirahere.  \\  Yort,  sone  mach  mengheen 
laken  corten  [dat]  Taü  den  ramen  oomt ; . .  en  corte 
ieman  of  dade  corten  diaken  dat  sine  niet  en  ware , 
om  ton/keeme  tcortsel  denghenen  diest  laken  ware , 
dat  Boade  men  reebten  alse  ment  diefte  Bchuldich 
ee  te  rechtene.  K.  lakengüde  Meehelen  13^1  a.  129. 
Wat  kinde  dat  propre  kei'ssen  heeft,  daeraf  aal  do 
kerke,  daert  proghyt,  hebben  eene,  en  tgaethuis 
eene ; . .  die  hen  die  kerssen  ontkeerde ,  soads  ghel- 
den  z  8.  Kb.  o.  Dieet  A  44 — 2.  Dat  zij  ooc  niemant 
een  curte  ontkeert  en  hadden.  Fxbd.  Yavdbb 
Habohbn.  Ber.  tijden  II  201. 

2)  Veranderen,  fr.  ehanger.  Kil.  Immutare. 
II  O  overBchone  heelt  der  vaderliker  gueden,  hoe 
si  di  dus  ontkeert!  Sondert  merkinffe  12  y^. 

ONTCLEEDEN  (Ontkleden),  bedr.  en  wederk. 
wkw.  I.  Bbdb.  1)  lera.  onikleeden,  onterven ^  oni- 
gtehien,  ontgoeden  (van  een  goed),  ft.  dévêtir,  de»- 
saieir  qn.  (d*un  tien).  Kil.  Ontkleeden.  Devesiire, 
II  Onterfvenisse  es  een  contrarie  actie  ran  erf venisse, 
hj  denwelcken  de  vassael  ontcleet  werdt  en  ont- 
struyct  in  ghemaeckten  hove,  metten  wechwerpene 
van  een  stroo  ofte  anderen  halme  en  metten  woor- 
den daertoe  dienende,  stellende  tleen  puer  en 
absolutelijc  in  handen  yan  den  heer,  omdat  Toort 
by  hem  gheghoren  tzyne  den  oo^re,  calengier- 
dere,  oft  andere  diet  behoort  Wiblant,  Leen- 
recht 106.   Zie  ook  Glbbdbit  II  73. 

2)  lem.  ontkleeden  Tan  een  ambt,  ft. 
exempter  qn.  de  remplir  eertaine  fonotion.  Zie 
CBUisiva  II  115. 

II.  Wbdbbb.  Zich  ontkleeden,  ens.  als  boven, 
ft.  se  dévêiir,  ee  destaieir.  \\  Titius  treckende  op 
sekeren  pandt  jaerlycse  rente,  die  welcke  Sempro- 
nius  pretendeert  te  redimeren.  Titius,  accorderende 
die  selve  redemptie,  seydt,  eer  hy  die  Tanteerde 
redemptie  behoeft  te  admitteren  oft  te  accepteren, 
mitsgaders  hem  te  ontkleden,  dat  den  nantizant, 
tot  redemptie  derselver  rente,  gehauden  is,  by  den 
capitale  penningen,  die  Terloepen  retrodaeten  te 
consigneren  aleer  Titius  hem  behoeft  te  ontgichten 
en  den  pandt  te  quyteren.  C.  gr.  Loon  1 238  (1616). 
—  Sfbbbkwoobd  ontleend  aan  het,  zoo  men  zegt, 
middeleeuwsoh  gebruik  yan  naakt  te  slapen.  (Dat, 
in  onze  koude  lucbtstreek ,  het  een  algemeen  gebruik 
sou  geweest  zijn,  naakt  te  bed  te  gaan,  daarvan 
hebben  wy  geene  voldoende  bewyzen).  ||  Dat  men 
BOude  behauden  dat  eenen  ghever  uyt  syn  goet 
niet  saude  vallen  en  hem  ontcleeden  eer  hy  slaepen 
gaet.  Vak  db  Vbldb,  ^atto^.,.22  (1672).  —  (In 
mQne  omgeving  heb  ik  altyd  geboord:  „men  moet 
syn  hemd  niet  uitdoen  eer  men  slapen  gaat*'). 

ONTCLEEDING,  sn.  1)  Van  een  vast  goed. 
Ontgoeding,  ft,  dMtistement  {d^un  bien  fonde). 
II  Weloken  tyt  [ni.  ter  naasting]  is  in  ennigen 
plaetzen  binnen  jairs,  en  in  sommigen  plaetzen 
binnen  den  iii  sondaigs  kercgeboden,  en  eer  den 
halm  geworpen  en  ontcleedingen  en  opdracht  van 
den  vercoohten  goeden  gedaen  is.  Y.  d.  Tav.  277  v^ 

2)  StruihrooveriJ,  plmndering,  fr.  brigandage. 
II  Behouden  en  uuteghedaen  in  zaken  wezende 
contrarie  den  persone  van  den  prince,  van  meute, 
conspiracie,  van  moorde,  van  valsche  muntenaers, 
van  yiolencie  ofte  ontcleedinghen  by  craohte,  van 
brandtetichte.  db  Pb.  en  Bb.  XY.  Middelburg  61 
(1464). 

ONTCNOCHTEN,  bw.   Oniknoopen,  verklaren^ 


fr.  expliquer.  Kil.  Ontknochten.  fland.  j.  ont- 
knoopen.  ||  Heurs  susters  sone,  olerck  vanBumpst, 
oock  vermeert.  Die  heeft  dit  laethof  Moyensone 
vercocht.  Hier  es  elcken  den  geheelen  oorspronck 
ontcnocht.  Chron.  v.  Merehten  str.  128. 

ONTCOMMEREN  (O— k— ,  ontkummeren),  bedr. 
en  wederk.  wkw.  —  I.  Bbdb.  1)  In  rechts-  en 
bestuurzaken.  Partyen  bedienen,  spoedig  bedienen, 
hmnne  zaak  afdoen ,  ft.  expédier  promptement  (Isê 
pariiee).  Kil.  Ontkom  meren.  JExpedire.  \\  Dat 
men  in  der  raidtcameren  van  Brabant  partyen 
ontoommert  by  tourte  van  der  rollen,  nae  ordene 
van  der  presentacien  by  hem  gedaen  des  sondaigs 
,  in  der  griffien.  Y.  d.  Tav.  14.  |i  Dat  een  iegelyck, 
hebbende  oft  beaittende  eenige  goeden  oft  gronden 
van  erven  ons  eenigen  chyns  onder  tvoirs.  bewindt 
van  Bruessel  gevende,  gehouden  sal  zyn  bynnen  zes 
weeken  na  de  publicatie  van  dese  onser  ordinan- 
tien,  onder  zynen  eedt  over  te  bringen  in  handen 
van  onsen  rentmeestere, . .  in  presentien  van  twee 
van  onse  laten  van  der  tolcamer  te  Bruessel  en  den 
clercq  aldaer,  (die  daeromme  sal  alle  dage  der 
voirs.  zes  weken  geduerende  sitten  ten  huyse  van 
denselven  rentmeestere,  om  eenen  iegelycken  te 
gerieven  en  te  ontcommeren) ,  die  grootte  van  den 
goeden  oft  gronden  die  zy  en  eenyegelyck  houdende 
syn.  Bekenk.  v.  Brab.,  reg.  138  fol.  345  (10  aug. 
1581).  Alle  welcke  saken  worden  geplaidoyeert  en 
ontcommert  in  de  voorsz.  wethouderen  en  raedt- 
kamer,  'ten  waer  dat  de  sake  op  de  rolle  gerenvo- 
yeert  wirt.  C.  v.  Bruttel  1606  a.  43;  Christyn 
quae  cameae  omnes  disceptantur*  —  Dat  de  civile 
saken . . .  souden  worden  ontkommert  en  bedinght 
voor  borghemeesteren,  schepenen  en  raedt.  a.  56; 
Ohristyn  ut  eaueae  eivileê . . .  traetentur  ao  deei- 
dantur.  Tottet  houden  van  welcken  ghenachte  en 
rolle  den  voors.  schouteth  en  schepenen  en  secre- 
taris hun  voortaen  tydelyck  sullen  laeten  vinden 
en  gereet  houden,  om  partyen  te  ontkommeren 
en  justitie  te  administreren.  C.  e.  Lier,  Stijl  vni 
2.  It.  Aead.  d'archéol,  1856  blz.  496;  Piot,  Oart, 
II  168  (18  nov.  1440  a.  4  ontkummeren). 

2)  Aanhoudingen  en  inbeslagnemingen.  Die  Uchien, 
ontslaan,  afdoen,  ft.  lever  (dee  eaitiee  ou  arrétt), 
II  D^officieren  ten  platten  lande  zyn  schuldich..; 
met  oock  t'ontkommeren  en  ontslaen  d*arresten 
geleyt  op  de  ingesetenen  der  stadt,  oit  oock  heure 
meuble  goeden.    C.  v.  Thienen  I  15. 

3)  Eenen  gevangene.  Hem  loslaten,  op  vrije 
voeten  stellen,  ft.  relaxer  (un  prisonnier),  ||  Infor- 
meerden naer  desen  *t  zelve  volc ,  omm'e  dat  de 
ghevanghenen,  nyet  wesende  van  criesme,  zouden 
moghen  ontcommert  werden,  en  deden  daeruppe 
een  voorghebot  uutlegghen , . .  by  denwelcken  dezelve 
ghevanghenen  ontsleghen  worden.  Schatbs,  Cd' 
latie  273. 

4)  Eene  taxatie  van  kosten.  Die  verrichten,  doen, 
fr.  faire,  effeotuer  {une  taxation  de  dépens).  ||  Welcke 
taxatie  en  examinatie  van  den  ghetuyghen  sal  men 
moghen  ontkommeren  ten  minsten  met  twee  van 
den  wethouderen.  C.  v.  Santhoven,  Stijl  1557  a.  186. 

II.  Wbdbbk.  Hem  ontcommeren  (van). 
Zich  ontdoen ,  z.  ontmaken  (van) ,  fr.  se  défaire  (de). 
II  Begheert  enich  der  voreghenoemder  [nl.  der 
kemmerssen]  woUewerc  te  makene,  soe  moeten  si 
hen  ontcommeren  van  wollen  en  van  gaeme  en 
[I.  die]  si  van  den  lieden  hebben  en  yegheliken 
tsine  gheven, . .  —  en  dan  sal  men  yegheliken 
setten ...  int  pappier ,  en  dien  selven  dach  en 
daemaer  mach  die  ghene  die  ontcommert  es . . . 
wollewero  maken.  JT.  lakengüde  Meoheim  1881  a.  80. 


284 


ONT. 


ONT. 


ONTG0MM£RINQE,  ra.  1)  Afdoeningy  spotdi^e 
afdoening  (yan  zaken),  verrichting^  fr.  expédition. 
II  Om  oaerder  te  weten  aengaende  der  expedicien 
en  ontcommeringen  van  juBticien,  die  de  voirscr. 
hoeren  van  den  raide  behoiren  den  partijen  te 
doen  f  hoe  sy  hen  echuldich  zijn  en  behoiren  dairinne 
te  dragen  en  te  quijten,  soe  suldij  weten  dat  die 
ordonnancie. . .  Y.  d.  Tav.  875.  It.  C.  o.  J\tmh<mif 
Stijl  a.  66;  C.  v,  Bruetel  1606  a.  49;  C.  v.  Sant- 
hoven,  Stijl  a.  157;  C.  v,  Antw.  eompil.  Y  1  68. 
Zie  OvTCOMHBBsir  1). 

2)  Yan  eenen  gevangene.  Lo$lating,  vrijkUing, 
slaking,  fr.  rdaxation,  mise  en  liberié  {d'un  pri- 
êonnier),  \\  Welcke  hooftmannen . . .  intert  deiden 
Tan  executien  Tan  den  IjTe  en  anderen  openbaren 
pugnytien,  ontcotnmerynghen  en  [?]  Tan  Tele  gheTan- 
ghenen  die  gheTanghen  waren  en  langhe  gheweest 
hadden  Toor  hoeren  tyt, . .  Schates,  Collatie  186. 

ONTCOPPELEN,  wederk.  wkw.  Hem  ont- 
coppelen.  Yan  een  land  waarmede  menTereenigd 
of  waaraan  men  onderhoorig  was;  uitdrukking 
ontleend  aan  het  jaohtwezen.  Ervan  scheiden  y  z.  er 
loë  van  maken  f  fr.  te  téparer,  te  détaeher  (d'«« 
pagt  anquel  on  Stait  uni  ou  toumit).  Kil.  Ont- 
coppelen.  AbjMgare,  eto.  |l  üyt  welcke  dry 
distincte  plaetsen  en  citatien  genoegsaem  gemerckt 
en  gespeurt  kan  worden ,  dat  het  land  Tan  Diest 
Toor  desen  heeft  affgehangen  Tan  de  Torsten  Tan 
Gelen;  maer  den  precijsen  tydt,  wanneer  de  heeren 
Tan  Diest  hun  Tan  dat  jock  off  subjectie  hebben 
ontcoppelt  gehadty  en  kan  ick  niet  achterhaelen. 
Yak  ZüBFELEf  hs.  Ckronijck  fol.  281  §  9. 

ONTCORPELGIEREN,  bw.  Ontnemen,  beroo- 
ven  (Tan),  fr.  enlever,  priver  de.  \\  Dat  men  den 
steiden  wilde  ontcorpelgieren  hare  wetten,  hare 
Tryheden.  Ol.  t.  Dixmude  27.  Hopende  dat  ons 
gheducht  heere  en  prinoe  [ons.^]  niet  zoude  willen 
ontcorpelgieren  Tan  onsen  Tryheden.  164. 

ONTCORTEN  (Ontcurten),  bw.  Verminderen, 
fr.  amoindrir,  ||  Dat  niemandt  der  stede  erfve  en 
ontbauwe  noch  en  ontcurte.  de  Pb.  en  Bb.  YI. 
Nevele  8. 

ONTCRACHTEN,  ow.  Jliet  geweld  ontsnappen, 
ontvUichten,  fir.  s'échapper  par  force.  ||  BleTen  sy 
beede  bi  hem,  en  deghene  die  ghehouden  es  hem- 
lieden  onteracht,  deghene  die  hemlif'den  ontcrachte 
Terbuerde  lx  ponden  jeghen  ons.  C,  v.  Oent^  Ghr, 
oh.  V.  1297  a.  77. 

ONTK WIJTEN,  Zie  Afkwijten. 

ONTLAEDSTEDE  (Ontl a-stede)  ,  zn.  0»^ 
ladingtplaatt ,  fr.  lieu  de  déohargement.  \\  In  ghe- 
Talie  tselTe  ghebuert  int  keeren,  so  zal  hem  ter 
ontlaedtsteden  zyn  ToUe  huyre  Terschenen  zgn. 
PI.  V.  VI.  I  388  (19  juli  1551  a.  14).  Ontlapstede. 
Seerecht  v,  Damme  a.  10. 

ONTLACKEREN,  bw.  De  wol  Tan  een  schapen- 
vlies.  Die  ontwinden,  ontdoen,  fr.  dévider,  défaire 
(2a  laine  d'une  ioison).  ||  Item,  bringt  men  wol 
opt  huus,  ocht  voert  huus,  in  ghehelen  vliesen, 
dat  men  de  wolle  niet  ontwenden  noch  ontlackeren 
en  sal,  op  de  hoechste  boete  Tan  der  gulden. 
BegL  lakeng,  Brussel,  stat.  o.  1364  a.  12. 

ONTLEDIGEN,  bw.  met  den  gen.  Eenen  ge- 
Tangene  ontledigen  Tan  de  geTangenis.  Hem  loS' 
laten,  op  vrije  voeten  stellen,  fr.  rdaxer  un  prison- 
nier).  \\  Dan,  waert  sake  dat  sulcken  Tremt  man 
opt  feyt  Tan  eenige  criminele  excesse  [#tc] ,  en 
daervoor  gevangen  wirde,  denselTen  en  sal  men, 
ter  ordonnantie  Tan  die  stadt,  niet  mogen  sijns 
goTanckenis  ontledigen.  O.  J4^e  2m«  série  I  180 
(4  febr.  1549  a.  2,  Tongeren), 


ONTLEDING,  En.  Yan  een  leen.  Sei  ledig  qf 
openvallen,  fr.  la  vacation  (d*un  ftef).  —  (Onze  tekst 
laat  niet  toe  te  denken  aan  eene  spUising,  fr. 
éeiissemeni),  ||  Een  Tasall  besitt  een  bundich  leen, 
welck,  by  ontledinge,  wordt  Terhergewaert  met 
een  Tleymes,  met  eenen  witten  ofte  elpenbeenen 
hieght,  met  eenen  palm  daerop  staende.  C  gr. 
Loon  I  587  (1701). 

ONTLEEDEN.  Zie  Outleidek. 

ONTLEENEN,  bw.  (Eigenlijk  Oktbelxeitek). 
Een  in  beleening  gegeTen  goed  lossen ,  vrijkoopen, 
vrijmaken,  fr.  digager,  liblrer,  racheier  {un  hien 
donnê  en  engaghré).  \\  Alhoewel  de  bantmolens  \l. 
banmolens]  Tan  syne  Majesteyt,  in  dese  stadt  en 
hare  Tryheyt  gelegen,  sijn  beleent, ..  En  dat  daer- 
mede,  ten  tyde  van  deseWe  beleeninge,  schynt  te 
cesseren  het  gesagh . . .  Nochtans,  alsoo  die  selTe 
molens  mogen  worden  ontleent  en  wederom  aen 
het  domeyn  gereunieert . . .  Mabtihez  267.  Dat  wy . . . 
deseWe  met  Tolcomen  sekerheyt . . .  niet  en  souden 
connen  ontleenen.  PI.  v.  Br<d).  I  278^  (1631).  Zie 
Sbleekek,  Belebkikg,  en  OirTBELEEViNa. 

ONTLEENER  (Ontleendere) ,  zn.  mj,  die  iets 
ontleend  heeft,  fr.  emprunteur.  \\  Een  commodatarijs 
en  ontleendere,  die  dat  ontleent  goet  houdt.  Y.  d. 
Tav.  91  tO. 

ONTLEENING  (—e).  Zie  Oktbeleenih».  ||  Dat 
in  cas  Tan  ontleeninge  de  Toorsz.  meulens  sullen 
wesen  Tan  sulcke  nature  en  conditie  gelyck  sy 
tegenwoordelyck  zyn.  Mabtifez  270. 

ONTLEGGEN,  bw.  Verleggen,  verplaatsen,  fr. 
déplacer.  \\  Niemandt  en  mach  eenige  getrouwe 
[^  getouwe]  sijnre  medegesellen  ontleggen,  boi^en, 
besigen,  ontsetten  noch  ontdragen  buyten  sijnen 
consente,  op  de  pene...  C.  Munters  te  Brussel 
1565  a.  63. 

ONTLETDEN,  oktlbeden  (Ontleyden,  ontlei)- 
den,  ontleden,  ontlijden),  bw.  1)  Een  TTOuwsper- 
soon.  OnÜeiden,  ontvoeren,  schaken,  fr.  enlever, 
ravir  (une  femme).  \\  So  wie  die  wedewe,  dieportige 
Tan  Brughe  ware,  ontvorde  iof  ontleedde  met 
crachten  en  hars  ondankens,  omme  houwelio  te 
doene,  te  sins  selves  boef.  C.  v.  Brugge  I  228 
(1278).  Wie  soe  ongheiaert  kint  ontleyde.  K.  meier^ 
Loven  1312  a.  23.  (De  K.  der  ammanie  v.  1298 
zegt  a.  30:  Wie  dat  ongeiaert  kint  enwech  leet).  — 
Yan  ghehuwede  vrouwen  t'ontleeden,  en  in  OTerspel 
te  leTen.  C.  kast.  Iperen  a.  58.  Yan  iemands 
kinderen  t'ontleeden.  Item,  zo  wie  een  mans  kind 
ontleedde,  ontiste,..  a.  59.  Als  eenighe  weeeen 
ontist  en  ontleedt  worden.  G.  v.  Veume  iz '  25. 
Alle  TTOuwencrachters  oft  ontsohakers,  die  Trouwen, 
t'sij  jonge  dochters  oft  andere ,  tegens  hennen  danck 
ontleyden  oft  TerTueren,  Terbueren  aen  den  heere 
lijff  en  goet,  eü  worden  metten  sweirde  uugtge- 
recht,  sonder  eenige  kercke-vrgheyt  t«  mogen  ge- 
nieten. C.  V.  Antw.  eompil.  YI  iij  18;  art.  19 
zegt:  ontlijde.  It.  YI  ij  22;  C  v.  Deume  v.  1618 
a.  462.  Ware  dat  sake,  dat  ieman  enege  joffrouwe 
ontscaecde  ochte  ontleide.  Brab.  Teesten  II  605 
(1364). 

2)  lem.  van  zijnen  gedsdienst.  Afleiden,  aftrekken, 
afbrengen,  fr.  détourner  {qn.  de  sa  religion).  ||  Die 
iemenden  pijnt  te  ontleyden  uuyter  religiën  (Gries- 
men  capitael).  Y.  d.  Tav.  56  v^. 

3)  Eene  gerechtszaak  aan  „de  kennisse,  berecht 
en  judicature"  van  den  bevoegden  rechter  ontleiden, 
onttrekken ,  fr.  soustraire  {une  eause  Judieiaire  d  „la 
connaissance  et  Judicature**  du  juge  competent).  ||  Dat 
de  beroupen  ghemaeot  en  ghewyst  waren  by  malicien 
en   by   frauden,  omme  tvorseyde   fiait  tontledene, 


ONT. 


ONT, 


285 


datter  gheene  correctie  noch  wetteliehede  af  ghe- 
Bchien  en  zoude.  C.  o.  8lui$,  KL  si.  IV  529  (1366). 
Item,  dat  wj  tfait  van  Willem  Bellekine»  met 
datter  ancleift,  dwelk  ons  ontleet  wat  up  tiden 
Terleden,  bi  den  nieuwen  eostumen  en  eneghen 
cautelen,  die  derup  vonden  waren,  zo  dat  ons 
noch  partien  noyt  betringe  derof  gheschien  mochte , 
tonswaert  nemen,  om  derof  te  ordeneeme,  in  tiden 
en  in  wilen,  als  ons  goed  zal  dinken.  Alp.  Van- 
SENFBEBBBOOM ,  Ypriana  YII  472  (1380). 

ONTLËIDKR  (Ontleydere) ,  zn.  m.  Schaker , 
fr.  ravUseur.  Kil.  Ontleyden.  Ahducere^  seducerê. 
Ontleyden  een  maeght.  j .  ontvoeren  /  ontschaeo • 
ken.  Bapere^  abripere  virj^inem.  |)  Die  eenen  anderen 
syn  wyf  ontleydt,  verbeurt  xx  ponden  zwertte  en 
een  ooghe;  en  indien  des  mans  wyff  metten  ont- 
leydere  beuren  man  eenicb  goet  ontdroeghe , . . 
soude  de  ontlejdere  daeraff  worden  gepunieert  als 
een  dieff.  C.  v.  Aniw.  1545,  ii  21.  It.  Compü.  YI 
ij  22.  De  a  V.  Deume  e.  1612  a.  462  heeft  hier- 
voor: verleijder. 

ONTLÏXENT.  Zie  Oittlijcksbw. 

ONTLIJCKSEN,  outlixbk  (Onlijchsen) ,  bw.  1) 
Verkleeden^  vermommen  ^  fr.  dêgitiserj  matquer.  Kil. 
Ontlijcksemen.  Ditêimilem  facere^  deformare. 
Ontiycksemt.  Diësimilit  eui^  deformis,  \\  Soe 
wat  manne  gee  [l.  gaet]  ontlixent,  sj  met  slape- 
lakenen,  sy  met  averechten  cleederen,  ofte  in  wat 
andere  maniren  dat  sy,  hi  es  om  vijf  pond.  Belg, 
mus.  I  249,  stadsordonnantien  v.  Brussel  1341 — 
1354;  it.  VII  294. 

2)  Als  zn.  o.  Voorwendsel ^  fr.  prétexie.  \\  So  wat 
yement  eenen  andren  leende  of  borghde  om  de 
redene  van  dobbelspele,  te  wat  steden  dat  ware, 
en  in  wat  onlijehsene  het  si,  des  en  sal  men  niet 
ghelden.  Kb.  o.  Aniw.  a.  133. 

ONTLIJVEN,  OUTLIVEN,  bw.  Ter  dood  brengen, 
fr.  mettre  è  mort.  Kil.  Ontlijven.  Privare  vita 
4*  corporey  interflcere,  oceidere.  ||  Van  manne  te 
ontlivene  lof  lycktekin  te  makene,  dat  es  sculdech 
de  Bcoutete  te  doene,  jof  sin  bode.  En  ware  iemen 
gewiset  te  ontlivene . . .  OorJc.  25  febr.  1252.  Al 
80  vele  alser  es,  sal  men  ontliven.  C.  v.  Oent^  Ór. 
ch.  V.  1297  a.  18. 

ONTLOGIEREN,  ow.  Opbreken,  aftrekken,  fr. 
dêloger^  déeamper,  se  retirer,  \\  Als  myn  heere  dit 
zaoh,  80  zeide  hy:  Kinderen,  nadat  ghy  hier  niet 
langhor  bliven  wüt,  so  biddic  u,  dat  ghy  al  scone- 
kiune  ontlogiert,  en  ie  zal  met  u  trecken.  Doe 
ontlogierde  algond  here.  Ol.  y.  Dixmüdb  65. 

ONTLOCKEN,  bw.  lem.  van  voor  zekere  plaats 
toeglokken,  wegroepen  ^  fr.  attirer,  éloigner  qn.  d^un 
eertain  emdroii  en  Vattirantf  Vappelant.  ||  Soe  wat 
manne  van  onsen  ambachte  sinen  coepman,  waert 
man  ofte  wijf,  van  vor  sgn  stat  ontlocte,  ofte  ont- 
wincte,  ofte  ontsmeecte,  diet  dade,  dat  ware  up 
de  boete . . .  Fb.  db  Pottbb,  Gent  VI  560,  Riem- 
makers  1477. 

ONTLOOOHËNEN,  bw.  Iets  weigeren  terug  te 
geven  f    fr.    refuser    de   resiituer   qq.   chose.   \\    Van 

Sanden  tontlooohenen.  Zo  wie  den  scepenen  ofte 
en  dienaer  weyghert  yemandt  zyn  pandt  te 
restitueeren ,  die  verbuert . . .  db  Pb.  en  Bb.  XVT. 
Assenede  53  (1242). 

ONTLUICKEN  (Ontluken),  bw.  1)  (Getuigenissen. 
Die  openbaren^  bekend  maken,  mededeelen,  f^uitgeven^^ 
fr.  déelarer,  publier  {des  dépositions  de  thnoins), 
II  Ie  baliu  vorseit,  maende  de  manne  vernoemt, 
dat  si  de  wetteliktf  gaderinghe  en  serkemenagie,  die 
se  wetteliken  beseten  en  ghehoert  adden,  souden 
wetteliken  onüuken  en  huutgheven  gelyo  dat  syt 


in  de  oercontsoepen  wetteleken  bevonden  adden. 
Diebicx,  Qends  eharterb.  21  (1361)  U.  86. 
Oostume  es,  dat  men  ontluuct  ten  naesten  sater- 
daghe  t'gone  dat  de  mannen  bevonden  hebben. 
C.  V.  Aalst  170.  Wij,  mannen  vornoemt  (baljuw 
eü  mannen  van  St-Baafs),  kenden,  ontloken  en 
gaven  wettelike  huut ,  dat ...  db  Pb.  en  Bb.  II. 
Evergem  57  (1361). 

2)  Eenen  eed.  Dien  afleggen,  fr.  priter  serment, 
II  Niemant  en  sal  vermogen  sig  tot  visschen  te 
begeven  . . ,  sonder  alvooren  van  den  deken  eü  Eed 
daertoe  geadmitteert  te  syn,  en  in  hunne  handen 
ontloken  t*hebben  den  gerequireerden  eed.  PI.  v. 
VI.  XI  1325,  regl.  10  deo.  1767  a.  19.  Soo  wanneer 
yet  in  deelinghe  van  eede  gheleydt  wert,  zal  dien 
gheaccepteert  ofte  gherefereert  moeten  wesen ,  . . 
en  dienvolghende  van  d'een  ofte  dander  zyde  ont- 
loken; wel  verstaende,  indien  deghuene,  die  den 
eedt  ghedefereert  heeft,  danof  voor  dontluyckinghe 
poeniteerde  en  presenteerde  preuve , . .  Cv.  Broek' 
buir<f  III  13. 

ÓNTLUICKING  (—e),  zn.  v.  Van  eed.  Jfei- 
aflegging,    fr.    prestation    de    serment.    Zie    Okt- 

LÜICKBN. 

ONTMAKEN  (Ontmaecken) ,  bedr.  en  wederk. 
wkw.  I.  Bbdb.  1)  Ontnemen,  benemen  (het  gebruik 
van  een  voorwerp),  fr.  Ster,  enlever  {Vusage  d'un 
objet).  Kil.  Ontmaecken,  irriium  flacere.  \\  Dat 
de  redibicie  niet  gedaen  en  sal  wordden  overmits 
alle  letselen  oft  gebreken,  mair  het  moet  zijn 
alsulcken  siecte  oft  andere  gebrec  dat  int  geheel 
beneempt  oft  ontmaict  dat  gebruyc  van  den  ge- 
cochten  dingen;  want  waire  tgebrec  sulc  dat  dat 
dinc  dairmede  niet  geheel  ontscict  oft  ongebruyo- 
kelijc ,  ontsierlijc  oft  ongeriefelijc  en  ware ,  soe  en 
soude  dairaf  niet  competeren  dese  actie  van  redibi- 
cien.  V.  d.  Tav   281. 

2)  Onteeren,  fr.  flétrir.  \\  Elckermalc  is 
sculdich  te  vlieden  quade  fame,  want  zg  ontedelt 
den  eedelen,  sij  ontmaict  den  middelmatigen  man. 
V.  D.  TjLV.  162  vo. 

3)  Maken  en  ontmaken  keuren.  Die  ver- 
ordenen,  uitvaardigen,  en  intrekken,  afsehaffen,  fr. 
ordonner  des  staiuts  et  les  abolir.  ||  Item,  soe 
moghen  scepenen  . . .  coeren  maken ,  ordineren  en 
ontmaken.  K.  v.   Waalhem  1365  a.  65. 

II.  Wbdbbk.  1)  Hem  ontmaken  uit  de  ge- 
vangenis. Die  ontvluchten,  fr.  s^évader  de  la  prisou, 
II  Soo  wie  committeert  arrestbraecke ,  ofte  hem 
ontmaeckt  uut  civile  vanghenisse,  sal  boeten  tsestigh 
ponden  parisis.  C.  v.  Belle,  rubr.  38  a.  16. 

2)  Van  een  ambt.  JEr  afstand  van  doen,  er  van 
txfzien,  zich  ervan  ontlasten,  fr.  se  décharger  d^un 
office,  y  renoncer.  ||  Item,  ne  zullen  moghen  hem- 
lieden ontmaecken  van  dezelve  staeten,  tzy  by 
ghifte,  vercoepinghe ,  mangelinghe  ofte  alienatie. 
C.  V.  Auden.  2(1')  bd.  242  (1565). 

3)  Van  een  goed.  JBr  afstand  van  doen,  fr.  se 
dessaisir  (d'un  Hen).  ||  En  sorteren  deselve  ghiften, 
behaudens  dat  den  ghever  hem  ontmaecke  en 
leveringhe  doe  van  der  proprieteyt  van  den  ghegeven 
goede.  C.  v.  Aalst  xi  1. 

ONTMOETEN,  bw.  Een  vonnis.  Er  tegen  opko- 
men of  opspreken,  kwalijk  bejegenen,  fr.  protester 
(eontre  une  sentenee  d'Schevins).  ||  Wie  scepenen 
vonnesse  ontmoette  of  wederseide,  en  hya  ghecalen- 
giert  worde,  verbuert...   C.  v.  Aalst  223  (1415). 

ONTNADEKEN  (Ontnaederen,  ontnaerderen) , 
bw.  lem.  een  benaast  goed  „afnaetsten" ,  den  koop 
door  eene  volgende  benadering  betwisten,  fr.  disputer 
d  qH.f  par  uu  retraii  subségueni,  wn  lAeu  {par  hA) 


286 


ONT. 


ONT. 


reHré,  \\  Soo  wanneer,  naar  de  yemaederinghe  yan 
eenighe  goeden  by  yemandt  Tan  *t  maeghschap  ge- 
daen,  een  ofte  meer  andere,  naeder  zijnde,  ofte 
preferentie  hebbende,  deselve  goeden  den  eersten 
naederlinck  comen  ontnaederen, . .  C.  v.  Loven  x 
41.  Ontnaerderen.  C  v.  Dieet  YZ.  xii  27.  Zie  ook 
Nadbben  II  223,  en  Vebkadebbit. 

ONTNEMINGEN,  zn.  mw.  Uitnemingen,  uUzon- 
deringeMf  fr.  exceptiont.  ||  Uutghenomen  alleen  onse 
lyftocht,..  die  welcke  lijftoohte...  wy  Toor  ons 
behouden,  en  behoudelio  ons  oio  daertoe den leenen 
en  manscapen  yan  onsen  yorsc.  lande  yan  Brabant, 
onse  leye  daghe  lano,  en  den  anderen  ontnemin- 
ghen, conditien,  yorwarden  en  gheloiften  begrepen 
in  den  brieyen,..  JBrab.  Teesten  II  71t  (1404). 

ONTNOTEN,  bw.  Een  land.  Er  de  vruchten  van 
inzamelen  t  ft.  récolier  let  fruUe  (d^une  terre)t  dé- 
frueiuer.  ||  Men  zal  ter  derder  dachyaert  wjsen 
t*  about  [fi^  den  onderpand] ;  in  de  handen  yan  den 
heere ,  oyer  de  achterstellen ,  zonder  t'zelye  te  mo- 
ghen  ontnoten,  onthuusen,  ofte  yercrancken.  C.  v. 
Coêtel  a.  394;  it.  leenhof  a.   18.   Zie  ook  Notbk 

II  242,  en  Bbnotbv;  en  ygl.  Oittbladbk  en  Okt- 

BLOOTBK. 

ONTNUCHTEREN  (Onnuohteren),  ow.  Ontbij- 
ten fr.  d^euner  Kil.  Ontnuchteren.  Solvere 
jejunium.  \\  Naer  dat  zy  of  XYi  yan  hemlieden 
gheweist  eü  ontnuchtert  hadden  ten  huuse  yan  den 
proohie-pape.    DB    Coüssbmakbb  ,    Troubles   marit. 

III  98  (1666). 

ONTNUCHTERING,  zn.y.  Ontbijt,  ft,déjeuner, 
namelijk  al-  wat  geen  weerstand  bieden  zal.  ||  Als 
de  Franssohe  leghere  dus  ghecampeert  lach  yoor 
Greyelinghe,  meenden  dat  wel  te  oyeryallen  met 
cleender  mojte,  met  eender  ontnuchteringhe ,  è 
la  fnHe  et  eollère  des  Franchoyt.  Piot,  CJuron, 
322. 

ONTP ACHTEN,  bw.  Onderhuren,  fr.  louer  eout 
main  ce  qu'un  autre  tieni  è  baU.  ||  Wie  ander  zjn 
landt  ontpacht  heeft?  C.  v.  Aaist  226.  Oettkewr 
1415. 

ONTPAEIEN  (Ontpaien),  bw.  Mitnoegen,  ft, 
mécontenfer.  Kil  Ontpaeyen.  fland.  Offendere, 
male  eontenium  reddere.  ||  Dat  hemlieden  yergheyen 
werde  al  tghond  dat  gheyallen  es  tote  den  daghe 
yan  heiden,  yan' dies  wy  of  yemene  diere  ancleift 
ontpait  wesen  moghen  of  zjn.  Alp.  YAimBirPEBBB- 
BOOM,  Tpriana  YII  460  (1379).  tZelye  yolo  wart 
hierinne  suspioieux,  murmurerende  en  ontpaeyt. 
ScHATES,  Collatie  16;  121.  205.  455. 

ONTPAEITHEDE  vOntpoeythede),  zn.  y.  Mit- 
noegdheidf  ft.  mScontentement.  ||  Van  der  ontpaeyt- 
heden  yan  mynen  ghedaohten  heere  waren  ghe- 
gheyen  zekere  artyclen.  Schaybs  CoÜatie  457. 

ONTP  ALEN,  bw.  Een  land.  De  palen  van  een 
land  of  veld  uitdoen  of  verzetten .  ft.  óter  ou  déplaeer 
les  bornes  d'une  terre  ou  d^un  ehamp.  Zie  Ontac- 

XEBBK. 

ONTPLICHTEN,  bw.  Een  goed.  ffetbenuiügen, 
ft.  expioUer  {un  bien).  \\  Maer  wilt  men  dat  sulcke 
giehte  yan  werde  blyye,  soo  sal  dengenen,  die  dat 
opgedragen  wort  dat  goet  terstout  aenyerden  en 
ontplichten,  en  besitten  jaer  en  dach.  Piot,  Oari. 
II  603.  Zie  Plichten. 

ONTPLOCKEN  ,  wederk.  wkw.  HIemontploo- 
ken.  Van  een  goed.  Zich  ervan  onterven,  het  af- 
staan  y  ft.  se  dessatsir  (d'un  bien).  ||  En  als  danne 
zoo  doet  den  bailliu  den  yercoopere  zyn  hand  slaen 
an  de  roede,  ofte  an  zyn  cleet,  en  zegt  aldus:  Yol- 
ghende  tyonnesse  yan  den  mannen,  zoo  bringt  ghy 
dit  leen  in  myne  banden,  ab  in  sheeren  huiden; 


ghy  ontplockes  n,  ghy  onthalmes  u,  en  schelt  qoiote 
al  trecht  dat  ghy  daranne  hebt.  C.  d.  burcht  v.  Brugge 
III  156.  Zie  ook  Plocxbk. 

ONTPLUICK,  ontflüüC,  zn.  o.  1)  Ina.  yan 
de  periodieke  yerhooringen  of  „waarheden.**  Bekend» 
making ,  openbaring ,  fr.  publieatio»  {des  enquêtes  ou 
^.,vériUs'*  pêriodiques).  \\  Na  t^ontpluuc  [nttf/resump- 
tie]  yan  de  yors.  wetteliker  waerhede.  Cakvaebt, 
Bgdragen  367  (1383).  Als  yan  desen  beroupe,  daerof 
de  manne  yan  Oudenarde  commen  ziin  te  haren 
hoofde  in  mins  heren  camere  yan  Ylaendren,  up 
dontpluuc  yan  der  wetteliker  wareden,  eü  den  ghe- 
dinghe,..  so  wijst...  O.  v.  Auden.  2<>«  d.  .^106 
(1353).  Item,  es  gheordineert  bij  den  heere  en  der 
Wet  yan  Denremonde,  en  was  uutghegheyen  en 
ghewyst  int  ontpluyc  yan  der  wetteghe  jaerwaer- 
hede  gheuuyt  int  jaer  xiiiic  eü  tiene . .  de  Yla- 
KIVCK,  Vgb.  41  (1410).  Int  jaer  xiiiio  en  seyen- 
tiene,  den  iij«n  dach  der  maendt  yan  October,  was 
ghewgst  in  dontpluyc  yan  der  wettegher  jaerwaer- 
hede...  Ib.  45  (1417). 

ONTPLITICKEN ,  Ontpluucken,  bw.  1)  Ver- 
klaren,  mededeeleut  ontvouwen  ^  ft.  exposer,  oomm»' 
niquer^  dédarer.  Kil.  Ontpluyoken.  JExpüieare, 
aperire^  expandere.  \\  Dat  wy  alle  die  poente,  son- 
derlike  die  hierboyen  staen  in  den  charter  ontj^oken 
syn  eü  gheseghelt . . ,  approyeren  eü  confirmeren.  — 
Van  den  yors.  poynten,  die  hierboyen  in  den  charter 
ontploken  syn.  K.  v.  Meerbeek  1247.  Werden  de 
yoors.  hooftmannen  en  yeertich  ghezellen,  en  elo 
guldebroeder  bijzondere  ghehonden  te  commen  ten 
hoye,  tallen  tjjden  eü  stonden  als  z^,  bij  laste  yan 
coninek^  deken  en  bereckers,  bg  den  onape  yan 
der  gulde  daertoe  ghedachyaert  werden,  omme  raedt 
en  adyijs  te  gheyene  up  tgheene  dat  men  hemlieden 
ontpluucken  eü  yraeghen  zal.  de  Pottbb,  Kortrigik 
II  367,  K.  Sandboogsehuiters  1547. 

2)  Opendoen  (de  oogen),  nl.  oplettend  nySf  fr- 
ouvrir  {les  geux),  c.  è.  d.  faire  atteniion.  \\  Dair 
men  criminelyc  procederen  wille ,  dair  sal  een  rich- 
ter zyn  oogen  ontpluycken.  V.  D.  Tat.  69. 

ONTPOORTËREN  (Ontporteren),  bedr.  en  we- 
derk. wkw.  I.  Bedb.  1)  Iemand  van  gijn  poortersdkap 
ontzetten  f  berooven,  fr.  destifuer  qn.  de  sa  bourgeoi- 
sie. Kil  Ontpoorteren.  Civitate  privare^  privare 
jure  eivium.  ||  Wie  poortere  of  poortersae  ea,  die 
moet  bliyen  zine  leefdaghe  lanc,  want  hem  daeraf 
niemend  ontpoorteren  en  maoh.  C.  v.  Aalst  420. 
Item,  egeen  poorter  en  maoh  ter  banck  gecondemp- 
neert  worden;  maer  indien  den  poorter,  geyangen 
wesende  om  crime,  beyonden  wert  sulckx  beschul- 
dight  dat  men  hem  zoude  moeten  pijnen,  wert 
eerst  yerclaert  by  die  yan  der  weth  ontpoortert  te 
worden  eü  daemaer  gecondempneert  ter  banck.  C. 
V.  Middelburg  ir  7.  It.  C.  v.  Antw.  1545 1 11 ;  XXVII 
31;  C.  V.  Bergen-op-Zoom  yii  1;  Cannaert,  Bgdra^ 
gen  280. 

II.  Wedebx.  Hem  ontpoorteren.  Afstand 
doen  van  ztfntf  poorferij,  ft.renoneer  è  sa  bourgeoisie. 
II  Wie  oec  dat  wille  mach  hem  ontporteren,  be- 
houdeleke  der  port  rechte,  eü  behoudeleke  den 
commere  daer  hi,  op  dien  dach,  af  beoommert  es. 
Oork.  24  juni  1297.  Een  ghedyde  man  oft  yrauwe 
wert  poortere  trauwende  poortere  ofte  poortense 
derzeWer  stede,  ten  ware  dat  zulck  poortere  of 
poortersse  y<56r  *thuwelio  yeryssuwet  hadden  yaa 
huerlieder  goeden  by  acepenen  yan  der  Kuere  en 
aldaer  ontpoortert.  C.  v.  Oent  Y  l\ii.l  592  (1417), 

0NTRA8SCHEN,  bw.  ||  Deh  capiteyn  Boeise. 
dat  hoorende,  dat  een  IJperlino  hem  yermat  de  guese- 
keeroke  af  te  breken,  stelder  peyne  up,  en  seyde 


ONT. 


ONT. 


287 


niet  yele,  maer  hj  dachte:  lo  aal  u  datte  oDtraa- 
Bchen.  Fb.  ds  Potteb,  Chro»,  289. 

ONTRASTEEKKN  (O-eren),  bw.  Eene  inbeslag- 
neming afdoen,  fr.  lever  une  taieie.  \\  £n  dat  aij 
[nl.  Wenceelas  en  Joanna]  hen  [die  van  Diest]  hoir 
gheTanghen  en  borghen  eü  borchtoohten  quit  scelden 
allegader,  en  hen  hoir  goede,  die  oTermids  deser 
xaken  gherasteert  siin,  ontcommeren  en  ontraateren 
en  hen  die  weder  gheyen»  los  en  ttL  Oork.  18 
aept.  1357. 

ONTBEECKT  (Ontreecht),  rerl.  deelw.  van 
OvTBEEBir.  Beschadigd ,  ontredderd,  fr.  délahré,  déte^ 
rioré.  Kil.  Ontreken.  Destmere.  ||  Van  der  stat 
porten  weder  te  makene  en  te  gherekene  dat  si 
ontreecht  waren ;  van  timmeme,  ran  yseren  banden, 
Tan  neuwen  sloten,  en  van  anderen  dinghen  die 
men  daertoe  besechde,  yii  lib.  en  zv  se.  Mbbtsits, 
Oudste  rek.  1324  blz.  47. 

ONTBEOELEN,  wederk.  wkw.  Hem  ontrege- 
len. Zich  te  bnken  gaan,  fr.  commeUre  des  exces. 
II  Dat  de  voorn..  Lierin  van  Loo,  alnu  hieromme 
comparerende  yoor  scepeoen  van  der  Kuere  in 
Ghendt,  hem  altlaer  rerobligiert  en  verbonden 
heeft,.,  indien  hij...  hem  hiemaer  meer  eenich- 
seins  themliederwaerta . . .  ontreghelde  oft  ontgijnghe. 
in  worden  oft  anderseins,  dat  hij . . .  Fb.  de  Potteb, 
Oent  II  417  (1532).  Zie  ook  Oktwe&eit. 

ONTBEINEN  (Ontrejnen,  onreinen),  bw.  Ont- 
reinigen,  fr.  somiller.  Kil.  Ontre jnighen.  ||  Van 
den  quecbome  tonreinen.  Kb,  v,  Diest  A  r.  69; 
ii,  B  116.  Soo  wie  ujt  sijnen  borre  oft  Bavoir 
eenen  anderen  in  sijnen  borre  oft  aaToir  schoon 
water  schuldigh  is  te  leveren,  en  magh  sijnen  borre 
oft  saToir  niet  ontreynen,  en  alsoo  onsayver  water 
den  anderen  daerujt  te  leveren.  C,  v,  Brussel, 
Servit,  61. 

ONTBIJSËN,  OW.  2k}nder  voorbedachtheid  oni- 
wdlen,  fr,  éehapper  sans  préméditation.  Kil.  Ont- 
rgsen.  Slabi.  ||  Want  alsoodanighe  schriften  [nl. 
die  der  heresien  zeer  by  en  naer  aenclevende  zijn] 
ontrysen  nu  somtijds  eenige  catholijcken  schrivers, 
oft  duer  inoonsideratie ,  oft  onachtsaemheyt ,  ofte 
dner  onwetenheyt.  PI.  v.  VI.  I  142  (1546). 

ONTBUIMEN  (Ontruymen),  onz.  en  bedr.  wkw. 
I.  Ovz.  1)  Vluchten,  opkramen,  it,  s'enfuir,  décam- 
per.  II  Waert  oeo  dat  enighe  handadighe  ontruymt 
ware  uut  der  stat.  C.  o.  Maastricht  441  (1372). 
Gheen  fauten  \nl.  onbetaalde  posten]  over  te  ghe- 
vene  die  binnen  de  hueren  [nl.  han  ontvangerschap] 
gevallen  zyn,  zy  [de  schuldenaars]  en  waeren  ont- 
mympt  A.  Waütbbs,  Sermens  24  §  7,  XY  £. 

2)  Van  eene  nalatenschap.  Openvallen,  fr.  {d^une 
suecession)  devenir  vacante.  ||  En  opdat,  by  gebreck 
van  navrunden.  de  naergelaetene  weesen  niet  on- 
versorght  mogen  blyven,  soo  sullen  de  pastoors,  in 
weiokers  paroohien  de  boedels  sullen  komen  ont- 
ruymt te  worden,  kennisse  hebben  te  geven  van 
het  afsterven  der  overledenen,  die  weesen  komen 
na  te  laeten.  C.  v.  Maeutricht  411  Nouv.  reces  28 
aug.  1682  a.  8;  Fransche  tekst:  les  pastewrs  des 
paroisses  ou  VhèrSdOê  sera  eschuS. 

II.  Bedb.  Ontvoeren,  dieflijk  wegvoeren,  ft.  enlever, 
emporter  en  voleur.  ||  Wie  andron  zgn  goed  ont- 
ruymt, en  zgns  zelfs  goed  medevourt,  behoort  ghe- 
bonuen  tsine  x  jaer  uut  Vlaenderen,  van  diefte. 
C.  V.  Aalst  450,  XY  E. 

ONTSACH,  OVTSICH,  ontbicht.  zn.  o.  Vrees, 
fr.  crainte.  Kil.  Ontsagh/Ontsigh.  Beverenüa, 
metus,  timor.  ||  Welcke  punicie  mach  bywyien  ge- 
meerdert  wordden,  omdat  de  castidinge  van  eenen 
ontsioh  sonde  geven  den  anderen  quaet  te  doen. 


y.  D.  Tay.  73.  v^  Anxt  en  vreeee  en  is  anders 
niet  dan  een  bevinge  der  hertten,  oomende  uuyt 
saken  van  tegenwoirdigen  oft  van  toecomend  perikel 
eii  sorgen.  93.  Bevinden  de  supplianten,  dat  Yele 
oirboirlicker  contracten  tot  meer  stonden  onderstaen 
eü  toegeslagen  zouden  worden,  daer  de  goede 
lieden  nu  nyet  naer  talen  en  willen,  deur  ont- 
sich  der  voirseijde  calengieringhe.  Bijksarch.  Baad 
V.  Brab,  reg.  Couiumes  III  fol.  1—2  (31  juli  1548). 
In  vueghen  dat,  soowel  die  armen  als  rycken 
jongers  qualyck  besorcht  zyn  geweest,  opwassende 
sonder  ontsicht  in  alle  boesheyt.  O.  lAége,  2<ne  tSrie 
III  429  (8  jan.  1580  St.- Truiden).  Opdat,  als 
gmant  bij  vonnisse,  delatie  oft  aenbiedinge  van 
partije  de  decisie  van  de  saecke  op  sgnen  eedt  wort 
gestelt,  denselven  eet  met  meerder  ontsach  en  [var. 
ofte]  reverentie  gedaen  worde.  C  v.  Antw.  compil, 
V  xj  48. 

0NT8AET  (Ontzaet),  bn.  Ontroerd,  ontsteld, 
gestoord,  fr.  troublé,  dérangé.  \\  Want  alle  die  goede 
liede  van  Lovene  omme  dies  fayts  wille  zeer  ont- 
zaet en  ontstelt  waren  van  rasten  en  van  vreden 
en  Yan  hoerre  neeringen  buten  te  doene.  Schates, 
AnaUctes,  Acad.  d'archêol.  1866  blz.  156.  Dair  de 
stat  en  goede  lieden  van  Lovene  oec  seer  ontstelt 
eü  ontzaet  waren  van  hoere  rasten,  vreden  eü  nee- 
ringen.  158. 

ONTSCHAECK  (Ontscaec),  zn.  o.  OnUchdking, 
fr.  enlèvement,  rapt.  Kil.  Ontschaeok.  Baptus, 
stuprum  violentym.  ||  lo  hebbe  de  sentencie  die 
de  paeus  Gregorius  ordineerde  ieghen  die  ont- 
scaec daden,  en  Baudin  heeft  Judith  ontscaect,  eü 
daerom  sallic  Vlaenderen  int  verwaet  stellen.  Jak 
V.  DiXMUDE  5.  item,  in  't  zelve  jaer  van  lvi  waert 
een  ontschaeck  ghedaen  in  *t  beghynhof  ter  Hoyen 
binnen  Ghendt.  Scuates,  Collatie  435.  It.  C.  v. 
Cassd  a.  197.  198;  C.  v.  Aalst  49U,  Wielant, 
Pract,  crim,  131.  —  In  het  Cartulaire  van  St.- 
Truiden,  Piot  ii  594  leest  men  het  enkele  sohaek 
en  soaeck:  ||  Worde  een  beclaeoht  van  scaeoke. 
—  Zal  een  partye  moeten  claegen  binnen  40  dae- 
gen  dat  die  schaeke  geschiet  is.  —  Doch  een  regel 
verder  het  wkw.  onsohaeckt. 

ONTSCHAET,  bn.  Schadeloos,  straffeloos,  tt. 
indemne,  impuni.  \\  Waert  dat  eenioh  wilt  den  hals 
brake  oft  gequetst  worde  van  den  houden,  dat  men 
dat  wilt  alsoo  soude  laeten  liggen;  en  atent  der 
lieden  honden ,  dat  s\|  daerafT  ontschaet  souden  sgn. 
PI.  V.  Brab.  I  132,  Blijde  inkomst  1355  a.  29. 

0NT8CHAKEN  (Ontscaken,  onschaken,  onscaken, 
Limb.  ontscoken),  bw.  Zooals  thans  Ontschaken, 
ft.  enlever,  ravir  de  force.  ||  8i  vero  ancUla,  vel 
puélla ,  vel  famulus,  vel  leno  mulierem,  vel  pueUam, 
vel  domiceUam  ad  hoc  aUexerit.  ut  cum  aliquo  viro 
abiret :  scilieet  ontsaket  [l.  ontscaket]  ,  naeus  ei  ab' 
sdndetur..  Wabkkönio,  Fl.  St.  u.  Bg.  II.  ürk. 
V.  1228,  a.  30.  C.  v.  Oent,  I  blz.  401  sub  tfi  1218; 
Wamkdnig  en  Gheldolf ,  Oand  260.  Soe  wat  man 
maeght  oft  wgf  ontschaeckt  heeft , . .  —  op  dge 
huere  dat  sg  ontscaect  woert.  K.  v.  St.- Truiden 
1366  a.  6.  In  Vlaenderen  maken  zij  differentie 
tusschen  vronwenoracht  eü  ontschaken,  maer  in 
rechte  is  't  eens,  geheeten  raptue.  Soe  w^e  maecht, 
weduwe,  religieuse,  oft  eenige  andere  eerbare  vrouwe 
ontscaect  met  orachte,..  Wielakt,  Pract.  crim, 
130.  Die  maight  of  wgf  ontscoken . . .  heet.  So  wat 
manne  maight  of  wijf  ontscoeckt.  C.  v.  Maastricht 
49  (1380).  Van  meechden  en  vrouwen  personen 
tontschaken  Ib.  470  (1409).  Soe  wie  enege  vrouwe 
ocht  joffrouwe  onscaecte.  Brab.  geesten  II 605  (1364). 
Ontacmect.   U.  627   (1375).  It.   C.  v.  Aalst  490; 


288 


ONT. 


ONT. 


Piot,  Cart,  II  594;  Oannaert,  Bgdragen  28;  K.  o. 
Waalkem  1365  ft.  22. 

ONTSCHAPP£ËKEN,  ow.  Ontsnappen,  ontko- 
men,  fr.  échapper.  \\  Waerinne  die  van  Bijssele 
tvier  ghesteken  hebben ,  en  hebben  se  alsoo  roetter 
keercke  verbrant ,  uutghenomen  eenen  of  twee ,  die 
in  een  gote  ontschoppeerden.  Fbbd.  Vandeb  Hae- 
GHBV,  Ber,  tijden  II  69;  it,  III  226. 

0NT8ECHBKIEVEN ,  ook  Letteren  yan 
ontsegge.  1)  Oorlogs-verkiMring  of  aanzeggings- 
brieven ,  uiidagingebrieven ,  „vijanttebrieven'^  fr,  lettre» 
de  déclaration  de  guerrej  de  dé/i,  Lexer  Enteagehrieff 
fehdthrusf,  vgl.  abtagebrief.  Grimm.  Sntsagtrief  was 
abtagebrief.  Kil.  Ontseghbrief.  Lit^rae  tndictionu 
bellicae,  \\  Sijnen  ontsegge-  ofte  ▼ijantsbrief  eenden. 
Bekenk.  v.  Brab.  reg.  132  fol.  'ób  y^.  Daer  so  zende 
znyn  heere  letren,  an  de  kinderen  van  Orlyen»  en 
aen  den  hertoghe  van  Borboen,  en  an  alle  hare 
alyeten,  van  ontsegghe.  Ol.  y.  I)ixmvde  61. 

2)  In  het  burgerlijk  leven.  Bedreiging »brveven  ^  fr. 
{dan»  la  vie  cimle)  lettre»  eomminatoire».  Hiertoe 
is  betrekkelijk  de  uitdrukking  van  Kiliaan:  Ont- 
segghen  te  vier  en  te  sweerde.  Igneferroque 
minari :  extremam  denuntiare  inimicitiam.  \  \  Tot  ge- 
lycke  straffe  staen  ontseggereu,  brantetichters  oft 
die  ijmant  dreycht  sijn  huijs  oft  goet  aff  te  branden 
oft  tvier  daerinne  te  steken,  oft  die  eenige  brant- 
oft  ontsegh brieyen  schrijft  oft  seynt.  C.  v.  Antw. 
eompil.  VI  iij  17;  1545  I  43. 

0NT8EGELEN,  bw.  Een  goed.  Het  vervreem- 
den fr.  aliéncr  (un  bien)?  ||  Geen  heer  en  raaohont- 
segelen  laten  zyn  erve.  7  Beckt  v.  Uccle  18. 

ONTSEGGEN,  bw.  1)  Eene  overeenkomst.  Die 
opteggen^  it.  dênoncer  {une  convention).  ||  So  wan- 
nere  die  hertoge  van  Brabant,  . .  der  vorwarden 
niet  langer  loven  en  woude,  so  moge  wi  dese  vor- 
warde  untseggen  vier  dage  te  voren  tot  Kessele. 
Oork.  31  oct.  1286. 

2)  Een  rente.  Die  weigeren  te  betalen  y  fr.  refueer 
de  payer  {une  rente).  \\  Es  oec  dat  sake,  dat  dese 
vorseide  dekenen  dese  vorseide  capelrie  niet  nen 
doen  besinghen  den  capelaen  die  se  hebben  sal, 
en  hem  letten  willen  in  sine  neringhe  te  comene, 
en  si  hem  ontsegghen  sine  rente  te  ghevene.  Oork, 
6  sept.  1291. 

ÜNTSEGGER,  en.  Uitdager,  fr.  provocateur. 
II  Alle  morders,  ontscakers  van  vrouwen,  ontseggers, 
brantstichters , . .  die  verbeuren  ...  Cv.  Antw,  1545 
I  43;  it.  1570  iv  35;  eompil.  YI  iy  17;  Cv,  Deurne 
1612  I  32. 

0NT8ET,  Limb.  Oittbat,  «n.  Ontxet,  handlich- 
ang,  fr.  main-levée,  oppo»Uion.  \\  Een  \jegeiyck 
wordt  ontfangen  in  ontsct  en  oppositie,  sooverre 
hy  compt  en  rechtelyck  ontseth  doet  voor  de  leve- 
ringhe  van  de  besette  goeden,  mits  funderen  [oor. 
refunderende].  C.  leenhof  v.  Mechelen.  Stijl  ii  7. 
Ten  vierden  ghenechtdaghe  sal  de  besettere  (sooverre 
nyemant  ontset  en  doet)  den  dach  van  dan  voortaen 
hueden  totter  noenen.  C  v.  Santhoven ,  Stijl  a.  5. 
Den  dag  dienende,  den  aanleggere  repeteert  sjne 
redenen,  en  by  gebrecke  van  ontsat  oft  oppositie, 
Tersuekt  d*eerste  default  gegeven  te  worden.  C  gr. 
Loon  II  351,  Beekheim  Yii  3. 

ONTSETSEL,  zn.  o.  Ontzetting,  be»lagopheffing , 
ft.  main-levée.  ||  INaer  den  ontsetsele  des  besetters 
heysch  en  conclusie  ghehoort  hebbende.  C  v.  Sant- 
hoven  Y  53. 

ONTSETTEN,bw.  1).  Een  aangeslagen  of  „bezet" 
goed.  Het  ontslaan,  er  het  beelag  van  opheffen,  fr. 
lever  la  saitie,  \\  Dat  soe  wiens  goeden  met  recht 
beaet  wordden,  en  hom  daeraff  binnen  den  acht* 


sten  dach  wittege  weete  gedaen  wordt,  soe  zal  die 
zyn  goeden  met  recht  moeten  comen  ontsetten  bin- 
nen den  genecht,  te  wetene  binnen  den  veerthien 
daegen  van  zgn  besetsele.  C  v.  Tumkout,  Stijl  a. 
17.  If.  C  V,  Breda  iii  36;  C  v.  Caeterlee  i  12,  13. 
C  V,  Turnhout  a.  17;  C.  v,  Gheel  i  5,  9,  10;  C 
V.  Deurne,  Stifl  iv  78.  82.  371;  C  v.  Santhoven, 
Stijl  a.  11;  C  v,  lAer,  Stijl  ii  7.  9;  C  v,  d.  Kid 
II  5;   C  gr.  Loon  II  472. 

2)  Afschaffen,  fr.  supprUner,  \\  Item,  alsdoen 
wordden  ontsedt  die  Templiere  by  den  pauws  Cle- 
ments. Piot,  Chron,  (1313). 

3)  Eene  maagd.  Die  Ontmactgden,  eene  maagd 
van  {hare  eer  berooven,)  fr.  déjiorer  {une  vierge) 
II  Als  een  man  een  maigt  ontset  van  hueren  maigh- 
dom  buijten  wittigen  huweiyc,  dat  is  geheeten  in 
Latyne  »tuprum;  en  is  hy  gehouwet,  het  is  adulterie; 
zgn  hy  en  zy  beyde  ongebonden,  soo  heet  dat 
simpel  fornicatie.  V  n,  Tay.  58.  —  Hy  wort  geac- 
cuseert  met  deser  actiën,  die  een  maight  met  crachte 
ontset  eiï  stupreert.  Item,  die  zyn  huys  dairtoe 
leent,  om  overspel  te  doen  en  een  maight  met 
machten  te  defloreren  eb  t 'ontsetten.  Item,  een 
momboer,  die  zyn  weeze  ontset  zonder  huweUjc. 
58  v°.  Van  maegden  t'ontsetten  of  schoffieren.  Dam- 
HOUDEBE  tit.  92 ;  fr.  de  ttupre  ou  paiUardUe  com- 
mi»e  avec  fille  ou  femme, 

0NT8E TTER,  zn  Mij,  die  een  aangetUgen  goed 
ontslaat,  of  zich  tegen  de  inbe»lagneming  verzet,  fr. 
celui  i(ui  lèoe  la  »ai»ie  d'un  bien,  ou  y  met  opposition, 
oppotant.  il  Maer  sooverre  den  besetter  teghens  den 
ontsetter  volkomen  mach  syne  actie,  soo  soude  hy 
d'executie  daeraf  doen  op  alle  de  goeden  van  den 
ontsetter.  C  v.  Breda  iii  37.  Egheen  verweerdere 
oft  ontsettere  en  mach  in  rechte  ghehoort  worden, 
hy  en  heeft  eerst  en  al  voren  de  besette  goeden 
rechte!  y eken  doen  ontsetten  met  vonnisse,  eü  cautie 
oft  borchtochte  ghestelt.  C,  v.  Sant  hoven  Y  54; 
it.  53. 

ONTSICH,  OKTSiCHT.  Zie  Oktsach. 

ONTSIEN,  als  zn.  Vree»,  fr.  crainte.  ||  Die  ix« 
maniere  van  actiën  spruytende  uuyt  maleficien  en 
delicten  prlvaet,  is  geheeten  guod  metus  causa,  dat 
is  actie  van  weder  te  heysschen  dat  men  g^even 
heeft  uuyt  ontsiene;  en  dese  actie  spruyt  uuyt  foortsen 
eü  violencien  impulsive,  date  uuyt  gedrange,  dwange, 
en  vreesen  oft  ontsien.  V.  d.  Tay.  93. 

ONTSIENIS  (Ontsienesse),  zn.  1)  Vrees,  fr. 
crainte.  Zie  Ontsiev.  ||  Kenden  en  verlieden,  niet 
bi  crachte  ofte  ontsienessen  hiertoe  brooht,  ne  ware 
bi  liaren  goeden  danke  en  vrien  wille,  dat  sy. . . 
hadden  vercocht. . .  Victob  Vandeb  Habqhea, 
ten   Walle  28  (1335). 

2)  Set  inboezemen  van  ontzag,  schrik  of  vrees, 
fr.  intimidation.  \\  Dese  hertoghe  wart  hebbende 
al  tregement  van  Vrankeryke,  by  ontsiennesse  en 
by  miede,  want  hy  hadde  veile  scats.  Ol.  y.  Dix- 

MUDE   29 

ONTSIENLIJCK  (Ontsienlic),  bn.  Ongemeen, 
buitengewoon,  fr.  extraordinaire,  \\  Die  doncker 
vermalendide  nacht  wart  so  ontsienlic  deemster, 
dat  sy  deen  den  anderen  niet  kenden,  en  sloughen 
deen  den  anderen  doot  voor  haer  vianden.  Belg, 
mus.  IV  203.  Tes  wel  waer,  dat  ten  Predicheeren 
een  deel  roeden  vonden  waren,  moghelic  om  die 
jonghers  en  ander  te  castyden  int  capittel,  ly 
zegghen  wel  van  yc  langhe  ontsienlicke  roeden. 
Febd.  Vaitdeb  Habohev  I  181. 

ONTSINGELEN,  bw.  Omsingelen,  ft.  entourer. 
II  Dat  sy  het  voorschreven  kleyn  getal  van  ghe- 
meten   nu  van  de  drye  syden  van  de  vier  suUea 


ONT. 


ONT. 


289 


onUingelen  met  seer  iware  en  coetalgoke  dijcken. 
PI,  V.  Brah,  II  247  (1613). 

0NT8LACHBAEB,  bn.  Van  eene  inbeslag- 
Beming.  Die  kan  ingetrokken  worden  y  fr,  une  tcUiie 
qui  pemi  éUre  levée.  ||  Alle  arresten  ran  persoonen 
oft  goeden  om  borgerlijcke  oft  oirile  saecken  sijn 
ontslachbaer  onder  genoechsaeme  cautie.  C.  o.  Antw, 
eompiL  y  Tig  SS. 

ONTISLACHBBI£V£N,  sn.  my.,  ook  bbhyxv 
YAJX  oirrsLAXirSi  bbisyxv  tak  HOFSLüiTüfo  ge- 
naamd. Zie  HoTSLüiTiKGh  I  602.  ||  Soo  wie  ran  na 
Toortan  zal  willen  aenveerden  de  poorterye  Tan 
eenighe  Tan  de  Tooreeyde  twee  steden  [n/.  Aalst 
en  Oeeraardsbergen]  zal  schuldich  zyn  danof  te 
lichten  acte ;  en  de  poorters  nu  zynde  zullen  lichten 
eztraict  Tan  haerlieder  admissie  ter  poortene,  omme 
daerup  te  worden  Terleent  ontslachbneTen  ofte 
brieTen  Tan  hofslujtinghe,  als  zy  des  Tan  doene 
hebben  zullen.  C.  v.  Aalêt  it  6.  De  haTe  Tan 
eenen  poorter,  binnen  den  lande  Tan  Aelst  gear- 
resteert  zjnde ,  is  slaeckeljck  bj  middele  Tan  ont- 
slachbrieTen.  a.  9:  it.  a.  17.  21.  22.  23.  24.  26; 
C.  V.  Anden.  2d«  d.  418.  421. 

0NT8LAËN,  bw.  In  Terschillige  beteekenissen. 
1)  Kalk.  Dien  betlaan  ^  blusêchen,  fr.  détremper  {de 
la  cAaflM*).  II  Van  calke  dat  ontsleghen  es  te  ghoTene 
op  een  fuer.  So  wie  dat  calo  upleit  omme  te  Ter- 
copene,  dat  hyt  huutghcTe  up  tsehe  fuer  dat  hyt 
ontslaet,  sonder  te  Terdierzene  of  te  nedeme.  C.  o. 
Bmgge  I  358  (1805). 

2)  Ben  Tat.  Het  ontsteken,  fr.  pereer  un  tonneou. 
II  So  wie  die  een  Tat  wyns  ontslaet  dat  ghepryst 
es,  of  dat  men  hem  doet  ontslaen  bi  scepenen, 
diere  hiet  in  yullede  achter  dien  dat  inghesteken 
es,  Terbuert. ..  C.  v.  Ardenhurg^  KI,  tt.  I  229. 
Alle  wyntaTemiers,  die  claren  wyn  hebben,  moeten 
ontslaen  als  hem  schepenen  Termanen;  en  ne  daden 
sjs  niet,  si  Terbuerden  x  lib. .;  en  alsi  ontslaen, 
so  moghen  si  ontslaen  ii  Tate  ofte  meer. . .  En  alse 
die  wine  ontsleghen  syn,  so  ne  moghen  sise  lichten 
no  dieren,  enz.  Auden.  meng.  1  136,  Kb,  o.  1338, 
Van  den  wime.  Zie  desaangaande  GaiUiard,  Kon. 
VI,  Acad.,   Verslagen  1892  blz.  207. 

3)  lem.  Tan  eene  bepanding  of  boigtocht.  Mem 
ervan  ontlasten,  ontheffen ,  fr.  libérer  qn,  d'un  engnk- 
gement  om  d'une  oauHon.  ||  En  is  den  naderlinck 
oock  schuldich  den  cooper  met  syn  panden  en 
borgen  t^ontslaegen  [var.  t'ontslaen].  C.  v.  Dieet 
VZ.  XII  10. 

4)  £en  Terzoek  of  boTel.  Het  afslaam,  weigeren 
eraan  te  voldoen,  fr.  refneer  {d*obtempérer  è  une 
imvOatitm  on  un  ordré).  \\  Hadde  in  meeninghen 
nut  te  treckene  up  die  Tsn  Ghent,  maer  die  Tan 
Brugghe  ontsloughent  omme  hare  feeste  Tan  den 
Heleghen  Bloede,  die  so  naer  was.  Ol.  t.  Dix- 
KUDS  10. 

5)  Van  een  gemeentegoed.  Sr  het  vrije  gebruik 
van  toelaten,  fr.  {des  biens  commutMuw)  en  permettre 
lê  libre  usage.  ||  Niet  zeer  uitgestrekt  was  de  ge- 
meente [nl.  het  gemeentegoed] ;  daarom  was  het  te 
allen  tyde  niet  Teroorloofd  y,met  zejssen  efi  torTen, 
mita  daerop  heye  maeyende  en  torf  slaende"  er 
gebruik  Tan .  te  maken ,  maar  placht  men  ieder 
jaar,  bij  boTel  Tan  schepenen  en  gezworenen,  door 
den  Torster  in  de  kerk  afgekondigd,  ze  te  ^^^^ 
slaen,  om  die  met  z**yssen  eii  torTen  te  moegen 
ghebruycken'*,  en  wederom  „te  beslaen  oft  te  doen 
beslaen."  Gewoonlgk  twee-,  somwyien,  doch  zelden 
driemaal  in  het  jaar ,  w^rd  alzoo  de  heide  ontslagen. 
W.  TAV  Sfilbbsck,  Mierh  II  6. 

6)  Lakenhaadel.  (Nagenoeg  het  tegenoTergestelde 

II. 


Tan  beslaen,  opslaan  in  een  pakhuis,  te.  (draperie) 
emme^asiner).  XJitpaJcken,  fr.  débaüer.  ||  Alle  manie- 
ren Tan  lakene,  die  men  aldus  uten  lande  Toeren 
wille,  die  zal  men  alle  moeten  beslaen  in  j  huus; 
en  daer  zullen  zy  moeten  wesen  besien  Tan  den 
warderer  en  perohenars,  dewelke  derbi  zullen 
moeten  bllTen  tote  dien  dat  zy  alle  zullen  zyn 
besleghen ; . .  en  als  die  laken  zullen  comen  syn 
ter  steden  daer  men  se  ontslaen  zal  omme  te  Tenten 
te  stelne ,  zo  zullen  zy  moeten  wesen  besien . . . 
Kb.  lakengilde  Iperen  x  19. 

7)  Zie  OlTTHOOdEK. 

ONTSLANING  (O— ae— ),  zn.  Van  eenen  be- 
lasten grond.  Ontslaging,  ontheffing,  ontlasting,  fr. 
libêration,  dkharge  {d^uin  fonds  grevé).  ||  Den  debi- 
rentier  sonde  gheprefereert  worden  Tan  renten, 
uQtgaende  op  sijn  huys  oft  erre,  TÖör  den  naerlinck , 
omme  die  te  calengieren  in  ontslaeninghe  en  ont- 
lastinghe  Tan  zijnen  gxont.  C.  v,  Edingen  xiv  3. 

ONTdMEEKEN  (Onsmeken),  bw.  1)  Eenen 
werkman.  Hem  door  vleier^,  goede  woorden  of  fte- 
loften  aan  zijnen  meester  onttrekken,  fr.  débaueher 
un  ouvrier  par  des  JlaUeries,  de  belles  paroles  om  des 
promestes.  Kil.  Ontsmeecken.  JBHUandiri,  HaU' 
ditiis  extorquere.  Grimm.  Entsmeichelen  blau' 
diiiis  iUieere.  ||  Zie  Oktbiddbk  2).  Dat  gheen  meester 
anderen  meesters  hueren  cnapen  ontsmeecken  en 
zal.  DB  Pb.  en  Bb.  Aalst  III  449,  Linnenwevers 
XY  E.  a.  17.  Zie  ook  Ovthübbv. 

2)  Bij  toepassing  op  het  TÖör-  of  Tioeger  koopen 
Tan  eetwaren,  {par  applioaiion  è  la  préemption  des 
denrées).  \\  Dat  egheen  Tercooperen  • . .  Tan  nu 
Toirtaene  gheenderhande  Tictalie, . .  die  zg  Toerts 
Tercoopen  selen  Trillen,  en  selen  moegen  coepen, 
oft  bij  gemande  anders  Tan  hueren  wegen  doen 
ooopen,  dingen,  handelen,  beweerderen,  scutten 
oft  ontsmeeken  noch  met  gheender  subtglheyt  Ter. 
werTen  noch  Tercrijgen  in  gheender  manieren,  dan 
Tan  XI  uren  Toere  der  noenen  tot  twee  uren  toe 
nae  der  noenen,  en  anders  niet.  Sekenk.  v.  Brah. 
reg.  136  fol.  189,  K.  v.  Brussel  1486. 

ONTSNIJDEN,  bw.  Gars.  Het  door  te  sneden 
ontnemen  (Nederl.  Wdb.),  fr.  {de  Vherbe)  dérober  en 
eoupant.  ||  Dat  niemant  eens  anders  canten  ofte 
gars  ontsnyde  ofte  en  onthette.  O.  v.  WatervUet^ 
KI.  st.  V  474. 

ONTSOELT,  Terl.  deelw.  OntzMerd}  ||  Item, 
eene  poorte  binnen  met  eenen  zolre,  en  die  es 
qualike  te  ghereke  Tan  dake,  Tan  steeghers  en 
ontsoolt,  en  es  Terzwonghen  dat  men  siu  moeten 
betren.  Bembbt  II  41  (1361). 

ONTSPANEN,  Ovtspaivvbv.  Zie  OirrspoEKBir. 

ONTSPOENEN  (Onspoeden),  bw.  Verlokken, 
verleiden,  vervoeren  (Eelco  Verwgs  Jacob  Tan  Maer- 
lants  strophisehe  gedichten :  Spannen  (spoen),  ook 
ontspanen  en  Terspanen)  fr.  séduire,  smborner. 
II  Van  joncTrouwen  te  ontspaenne.  En  so  wie 
so  bedreghen  wert  Tor  scepenen  dat  hy  ont- 
spaent  heift  eeneghe  joncTiouwe,  daartoe  dat  soe 
ontscaket,  mach  menne  ghecrighen,  men  sal  hem 
de  nuese  afsniden.  C.  v,  Oent,  Qr.  «sA.  v.  1297  a.  61. 
Naer  de  oude  kuere  Tan  Ghendt,  soe  wge  eenige 
jouffrouwe  ontspant,  . .  men  sal  hem  den  neuse  af- 
sngden.  Wielabt,  Fraet.  erim.  127.  Van  dat 
Hughe  Tan  den  Leene  efi  Kateline  syn  zuster  ghe- 
caleng.  waren,  als  dat  Kateline  Tors.  Lijsbetten  Vofl- 
saerts  ontspoent  sonde  hebben,  en  Tan  dat  se  Hughe 
ontfinc  te  sinen  huus ,  en  omme  de  redene  dat  men 
seide  dat  zoere  haers  danos  eü  haers  willen  ghino, 
en  zoe  den  man  troude,  so  liet  se  de  bailli  jeghen 
hem  pays  maken  omme  xu  Hb.  Keken,  baljuwschap 

87 


290 


ONT. 


ONT. 


Gtni  1872  rol.  1722.  Ontfanghen  van  Arnoude  De- 
Uns  goede,  dat  hi  yerbuerde,  xnids  dat  hie  Wou- 
ters dochtere  van  Kempen  ontspaende  ute  haers 
Taeders  huus,  en  met  hare  in  keyfsdomme  zat . . . 
C  o.  Brugge  I  320  (1).  Zo  wie  berucht  en  bedre- 
ghen  68  Tan  der  1  ieder  kindere  of  wyfs  tonspoe- 
dene, . .  Co.  Aalst  450.  Item,  omme  abreyen,  die 
-wyfs  mannen  oft  mans  wyf  ontspoenen  388.  Item , 
ofte  yemene  der  lieder  kenden  [kinder],  ofte  mane 
[manne],  ofte  wiise  [wive]  pleegt  tontspoenene.  db 
Pb.  en  Br.  II.  JEvergem  47.  Zie  ook  ONTScbAKSK. 

ONTSTAEN,  ow.  Volticuin,  ^e8taan'\  voldoen, 
tfffen  en  kwijt  zijn,  ft.  tatitfaire^  te  libérety  être 
quitte \  gevolgd  van  fnei  of  mite.  Kil.  Ontstaen. 
iotu/acere  et  liberare  te.  —  JSxemptum  sive  immu- 
nem  et  te.  ||  Bi  alzo  dat  zy  [»/.  de  Ëngelsche  lakens] 
poorters  toebehooren,  die  zullen  alleene  ontstaen 
met  yyftich  ponden  parisise  van  eiken  sticke.  Kb. 
lakeifg.  Brugge  4  Wevert  a.  6.  Behouden  dat  de 
Toochden,  die  tvoorseyde  zeker  niet  en  vermoghen, 
ontstaen  zullen  mids  tzelve  ghereed  ghoed  te  brin- 
ghene  in  handen  van  uppervoochden.  (7.  v.  Brugge 
II  178  (1507).  De  crediteur  Tan  eeoen  overleden, 
oft  Tan  den  sterf huys  daer  meer  erfghenamen  zyn, 
magh  sijne  gheheele  schuldt  eysschen  Tan  een  Tan 
de  erfghenamen  die  hem  belieft,  dewelcke  schul- 
digh  is  de  schuldt  te  betalen  sonder  te  moghen 
ontstaen  midts  presenterende  sijn  deel  Tan  der 
schuldt.  C.  stad  Meuhelen  XYi  37.  Item  Ferd.  Van- 
der  Haeghen,  Ber.  tijden  III  117;  C.  v.  Brugge 
II  435;  O.  V.  Auden,  ix  32;  Cah.  prim.  vi  14; 
Wielant,  Leenrecht  102;  en^aMtm.  —  Ontstaen 
kwam  ons  eenmaal  Toor  als  bedr.  wkw.:  ||  Ander 
seggen  dat  hij  't  [»/.  de  straf  eener  kwetsing]  ont- 
staen zal  met  dobbel  boete;  en  ander  seggen,  dat 
hij  't  ontstaen  sal  metter  minste  boete.  VPielant, 
JPract  erim.  107.  Zie  ook  De  Bo-Samyn. 

ONTSTEKEN,  bedr.  en  onz.  wkw.  I  Bedb.  — 
1)  Bechten,  belastingen,  tollen.  Die  ontduiken , iem, 
vertteken^  ervan  berooven,  ft.  {de  droUt,  d'impótt, 
de  tonlieux ,  etc.)  let  firauder ,  en  frutirer ,  priver 
qn.  II  Dat  die  makinge  geschiet  es  duegdelic, 
sonder  enige  fraude  ofte  arghelist,  en  niet  omme 
den  heere  tontstekene  zijn  recht  eü  heerlicheyt. 
Bekeuk.  v.  Brab.  reg.  136  fol.  181  t».  (1459  a.  4. 
Kn  coopluyde,  om  ons  dyen  tol  te  ontsteekene, 
zijdewegen  suecken  en  gehouden  hebben,  sonder 
aen  die  heerstraten  en  oude  wachten  te  comen. 
Ih.  fol.  165/166  (1485).  Wie  sijne  assise  ontetake. 
DB  Tlaicinck  Vgh.  37;  it.  38;  Ace.  19.  H^m  C. 
burcht  o.  Brugge  III  152;  C,  v.  't  Proottehe  I 
882;  C.  V.  Mechden  ZYi  43;  Aead.  d'Archéol. 
1857  blz.  44 ;  C.  v.  Auden.  2(l«  d.  381. 

2)  VerttekeUf  verttoppen^  verbergen,  fr.  cavher, 
eder.  Kil.  Ontsteken /Versteken.  Abtamdere^ 
fkrtim  atportare,  etc.  ||  Item,  dat  men  ghene 
wulle  waerderer  ontsteken  moet,  de  ghewichte  up 
T  s.  parisis.  Kb.  lakeng,  Iperen.  1363.  blz.  195. 
Wat  hacker  sijn  broot  ontstake  alse  de  heere  en 
Wet  ommeghinghe  om  weghen,  en  men  dat  Tonde, 
tbroot  Terbuert  en  iii  lib.  par.  DB  Vlamivck, 
Vgb.  36. 

3)  Kenig  goed  van  een  sterfhuis.  Ontvreemden , 
ft.  détoumer.  ||  Indien  dezeWe  weduwen  beTonden 
waeren  eenich  goed  Tan  den  sterihuyse  ontsteken, 
Terborghen  ofte  wechghedraegen  te  hebben.  C.  v. 
Veurne  y  3.  Waart  dat  iemant  ter  contrarie  dede 
en  enige  bate  al  uijt  Hete,  zoo  sal  dezelTe  bate 
algeheel  toebehoren  dengeenen  dien  die  alzoo  Tor- 
swegen  ofte  ontsteken  waare.  C.  v.  Nieuvliet^  KI. 
§t  III  460.  Al  wordde  eender  Trouwen  aengetegen 


dat  zy   hueren  man  iet  ontsteeken  oft  ontTreemt 
hadde  Tan  zynen  goede.  V.  D.  Tav.  242  t^. 

4)  Naasting.  Ontnemen^  fr.  priver  de.  ||  Een 
groudonaer,  omme  den  aeldinck  te  ontstekene  zyn 
naerhede,  Tercoopt  eerst  alle  de  huysen  staende 
op  tleen ,  daernaer  alle  de  hoornen , . .  Wiblavt  , 
Leenrecht  103. 

5)  De  tiende. '  Verhden ,  fr.  recder  (la  dimé). 
II  Wie  zyn  thiende  ontsteken,  qualio  ghegheTen 
ofte  Terthient  heeft?  C.  v.  Aaltt  226,  Jaerkeure 
1415. 

II.  Okz.  —  1)  Van  het  aTondlicht.  Licht  maken, 
fr.  faire  de  la  lumière.  ||  Item,  in  weeeken  tyde 
sal  elck  zyn  honden  thuys  gebonden  handen , . . 
Item,  es  te  verstane,  dat  alzoe  gerioghe  alst  in 
drye  huusen  ontsteken  es  binnen  der  prochie,  en 
indien  eenighen  hont  ontbrake,  de  meestere  ofte 
vrauwe  van  denzelven  hont  sal  ontstaen  met  haeren 
eede,  zweerende  dat  hy  hem  binnen  dien  daghe 
ontloopen  es.  db  Pr.  en  Bb   XXIII.  Beveren  82. 

2)  Van  eenen  brand.  Uitbartten,  fr.  Selaier, 
{d*un  inoendie).  ||  En  met  die  groote  foule  tTier 
ontstao  in  deseWe  stadt,  zonder  dat  men  oonste 
Terstaen  doir  wiens  toedoen.  Piot,  Chron.  790. 

ONTSTELLEN,  bw.  1)  Schoffeeren,  verkraeh- 
ten,  fr.  violer.  ||  Een  monboer,  die  sijn  weese  ont- 
stelt en  dairmeide  contraheert,  en  wort  niet  ont- 
hooft,  maer  in  de  stede  Tan  d|jen  wort  hy  gede- 
porteert.  V.  d.  Tav.  58  t^.  —  Simoen  seegt  dat 
Mathys  zijn  weese  ontstelt  heeft  Tan  heurder 
reynicheit,  oft  die  te  wiJTe  genomen.  59.  It.  Bdg. 
mus,  X  112. 

2)  lem.  Tan  zijne  eer.  Ontsetten,  berooven,  fr. 
dettituer  qn,  de  ton  honneur^  Ie  déclarer  infame. 
Kil.  Ontstellen.  Dettiiuere.  \\  Die  punicie  Tan 
deser  misdaet  [nl.  Tan  geld  of  goed  te  gOTon  om 
een  ambt  te  Terkrijgen]  is  die  Terbuerte  Tan  c 
roarck  gouts,  en  infamit  te  zijn  en  ontstelt  Tan 
alder  eeren.  V.  d.  Tav.  72  t'. 

3)  lem.  Tan  een  ambt  of  bediening.  Onttetten^ 
aftteVeny  ft.  dettituer  {qn.  d'une  fonetian,  d^un 
tervice).  \\  GeTende  den  Toirs.  heere  Janne  toI- 
komen  macht  en  sunderlinge  bevel  die  gesellen  tot 
onser  jacht  behoerende  te  committeren,  ordineren 
en  te  stellen ,  efi  die  wederom  te  ontstellen.  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  135  fol.  149  (1477). 

4)  Ontsteld  Van  eenen  weg.  Betchadigd,  ofH 
bruikbaar  gemaakt,  ft.  {d*un  chemin)  endommagéf 
rendu  impraticable.  \\  Dat  die  herbanen  seer  qualy- 
eken  onderhouden  worden,  daervan  eenige  seer 
verstopt,  versant  eü  ontstelt  zyn,  eü  oock  eenige 
toegemaeckt,  beloecken  en  innegesloten.  Mabtinbz 
188.  191.  Dat  die  herbane  van  Brussel  naer  Hene- 
gouw  was  geheelyck  ontstelt ,  gebroken  en  met  ver- 
scheyde  quade  gaten,  onbequaem  en  seer  dangereux . . . 
204  (1569—1609). 

ONTdTERVEN,  ow.  Door  U  tterven  ontoaüen, 
(van  persoonen  en  dieren) ,  fr.  se  perdre  par  déeès. 
II  En  ne  zal  gheen  man  van  den  voors.  ambochte 
meer  dan  een  leerlijnc  te  gader  moghen  hebben; 
maer  waert  dat  hem  zijn  leerlijnc  ontstorve  binnen 
zinen  leerstalle,  zo  zoude  hi  stappans  moghen 
eenen  anderen  nemen  in  zine  stedo.  Kb.  lakeng. 
Brugge  f  Scheerers^  63.  Dat  een  yeghelick  alle 
beesten,  die  hem  ontsterven,  delfve  oinnen  derden 
daghe.  C.  v.  Waterdiet,  KL  st.  V  472  a.  39. 
Item  DB  Pb.  en  Bb.  Aalst  III  435.  436;  Ib.  IX 
Nazareth  10. 

0NT8TKUIKEN,  bw.  Van  een  leen.  Het  éi 
den  getlachtt'  of  famiUestam  of  struik  overdragen  ^ 
ft.  (d'un  f%tf)  Ie  transporter  hors  de  la  souche  ds 


ONT. 


ONT. 


291 


familie.  ||  Leen,  dat  eens  strayok  ghenomen  heeft , 
moet  bly ven  in  den  •tmjck ,  en  altyts  gaen  op  den 
oudsten  van  der  zyde  daeraf  dat  commen  is «  sonder 
ontstruyken.  Wislakt»  Leenrecht  52.  Gifte  Tan 
leene  is,  so  wanneer  de  here  tleen  nieuwe  uut- 
gheeft,  oft  dat  hyt  gadoooht  te  Teranderene  oft  te 
ontstruyokene.  27.  It.  106,  en  (7.  leenhof  land  o. 
MecheUn  ii  15. 

0NT8TRUIVEN,  bw.  Men  leest  in  de  C.  o. 
Oeni  I  576:  ||  „Waer  erre  omme  erre  ghegheren 
wert»  die  erve  blyft  over  elcz  zyde;  en  daermede 
en  maoh ,  naer  de  wet  ran  der  poort ,  die  erre  niet 
ontstruvet  syn  nochte  vervremt,  het  en  moet  erre 
syn  en  bÜTen  van  Wauters  syde  vorseit  commen- 
de."  —  Wy  meenen  dat  hier  ontstruuct  moet 
gelezen  worden,  en  yerwijzen  nog  naar  blz.  577, 
sohrijyende:  „en  die  verhoyrsaette erve  ghestruuot 
blivende"  Zie  Ontstrüicken. 

0NT8TUCKËN,  bijw.  In  —,  aan  ttvkken,  fr. 
en  frièces,  en  moreeaux.  Kil.  Ontstuoken/on- 
stucken/in  stucken.  Lacer,  laceratu».  \\  Zoe  wie 
oploop  doet  op  de  lieden  dneren, . .  oft  weert  oft 
weerdinne  in  hnerlieder  huus  yerlast,  werpende 
potten  oft  huerlieder  juweelen  ontstucken,  ofte 
smyten , . .  ds  Pb.  en  Bb.  XXIII.  Beveren  79 
(1526).  Zie  Nederl.  Wdb.  Oitbtückbv. 

ONTSWEREN,  bw.  1)  Bij  eede  loochenen,  ir. 
nier  par  eermeni.  Kil.  Ontsweren,  ahjurare, 
negare  Mocramento.  |j  Indien  dat  de  schuldhees- 
schere  zijn  schuld  stelde  in  deelinghe  ran  eede, 
en  de  yerwerere  dat  ontzwoere,  en  zullen  gheen 
yan  beeden  boeten.  C.  hcut.  Iperen  a.  164^. 

2)  lem.  het  zijne.  Sr  hem  by  eede  het  eigendom 
van  loochenen  f  fr.  dénier  et  qn.  par  serment  {la 
propriSté  de  son  bien).  |j  Die  een  ander  tsijne 
ontsweirt,  en  des  met  claere  bescheeden  oft  wettige 
getuijgen,  daerop  niet  met  allen  en  valt  te  seggen, 
overtuijcht  coste  worden,  die  moet  dengenen,  die 
hij  sijn  geit  oft  goet  ontsworen  heeft,  sijn  ont- 
sworen  geit  oft  goet  wederomme  geyen,  mette 
schaede ...  C  o.  Antw,  eompil.  Y  zj  47.  C,  v. 
JEecloo,  KI.  si.  II  486. 

0NT8WIJGEN,  bw.  Vrede.  Weideren,  fr.  refu- 
ser  {irh>e).  (?).  ||  Ware  dat  zake,  dat  de  here  yerde 
nemen  wilde , . .  die  den  verde  wederseide  ware 
in  de  mesdaet  yan  x  lib . . .  al  so  menich  waerven 
alse  mense  [«te]  niet  en  gave,  of  ontsweghe,  of 
wedersede.    C    v.   Biervliet,    KI.  si.  I  540  (1358). 

ONTTEECKENEN  (Onteekenen),  bw.  Eengilde- 
kleed.  Het  ontdoen  vcm  de  kenteekens  der  gilde , 
fr.  détaeher  les  insignes  d''un  hahii  de  la  gilde. 
II  Van  dat  men  der  gulden  cleet  maer  ii  jaeren 
dragheu  en  mach.  Item ,  dat  nieman  die  binnen 
onse  gulden  es  der  gulden  cleet  meer  [dan]  twee 
jaer  draghen  en  sal ,  oft  hyne  daet  onteekenen  . . . 
En  wiet  oec  yoer  den  yorseiden  tyt  brake  oft 
onteekende,  dat  hy  siaen  sal  ter  oorrectien.  A. 
Waittebs,  Sermens  7,  ord.  1412  §  26. 

ONTTRONCKEN,  ow  Yan  een  leen.  Vit  den 
stam  of  struik  van  eene  familie  gaan,  tt.  sortir  de 
la  souche  d*une  famiUe.  \\  Also  es  tleen  in  dat 
[var.  een]  gheslachte  ghetronct,  en  ne  mach  niet 
anders  ontronken  dant  yorseit  es.  C.  leenhof  burcht 
V.  Brugge  xxxii,  Zie  ook  Oktstbvickbk. 

ONTUCHT,  zn.  Onwettige  samenwoning  van 
man  en  vrouw,  fx.  cohabitation  illegale.  \\  Dat  gheen 
meester  van  den  yoirs.  ambachte,  die  openbaerlio 
in  ontuchte  sidt,  die  [sic"]  en  sal  niet  genietene 
mogen  der  yriheit  yan  den  ambachte,  soe  lange 
hö  alsoe  blijft  sittene.  Ord.  Ambachten  te  Brussd 
1451  a.  19. 


0NTÜIS8EN  (Ontuyssen),  bw.  |I  Preyelegie 
yan  Ypre  eü  'tYrye,  te  huwen  jeghen  yrienden 
dano  {Du  rapt  de  séduction)  [nl.  schaking,  ontyoe- 
ring  door  yerleiding],  en  flamand  ontuyssen  ou 
ontissen ;  privilege  d*  Ypres  et  du  Franc  de  se  marier 
eonire  Ie  gré  de  la  familie.  Ghxldolp  ,  Broe,  verb, 
Common  des  anc.  lois  Y  256. 

ONTUITEN  (Onthuuten,  onduuten,  ontunten), 
bedr.  en  wederk.  wkw  I.  Bbdb.  —  Yan  een  goed. 
lem.  er  van  wettiglijk  uit  het  bezit  stellen ,  fr.  dépos^ 
séder  qn.  légalement  {d*un  bien),  Ven  dêvestir.  \\  Dat 
ghi,  in  den  name  van  ons  en  tonsen  bouf  ontfaet 
den  halm,  onthervenesse  en  tupdraghen  yan  der 
yrauwe  yan  Nevel  e  en  yan  den  heere  yan  der 
Woestinen,  als  haren  wetteliken  man  eü  voghet 
yan  den  soouteetdomme  van  Curterike,  als  verre 
alst  verpacht  staet ...  En  voort  daerof  hem  wetto- 
like  onthuut  en  doet  ofgaen,  quite  scelden  en 
reuonchieren  in  uwen  handen  tonsen  boni ...  DB 
PoTTBB,  Kronijk  330  (1358).  En  daden  daertoe 
met  haelme,  met  monde  en  met  werpinghen,  al 
dat  zy  sculdich  waren  te  doene,  omme  yan  deser 
heerlicheden  eiï  eerliker  renten  wettelic  te  deryene. 
En  waren  mids  dien  wettelic  ontnut,  ontherft  eii 
ontgoed.  En  myn  vorseide  heere , . .  wasser  wettelic 
in  yerghift,  gheherft  en  gheghoet,  als  in  zijn  proper 
ghecoohte  coopgoed.  de  Pb.  en  Bb.  IX.  Zeevergem 
16  (1440).  It.  Frans  de  Potter,  Gent  YI  428. 

II.  Wbdebk.  —  B!r  afstand  van  doen ,  fr.  s^en  dé- 
possSder.  \\  So  heeft  hem  Heinrio  Woutellets  vors. 
onduut  eiï  ontheerft . .  met  halme  eü  monde.  ChoT' 
ters  ahdij  te  Vorst  nr.  43,  Denderhoutem  1388.  It. 
Yictor  Yander  Haeghen,   Ten  Walle  50. 

ONTYAREN,  (Ontfaren)  onz.  en  bedr.  wkw. 
I  Ovz.  —  Ontvluchten,  ontkomen  (op  hoedanige  wQze 
ook),  fr.  êchapper,  s^évader  {d*une  maniere  quelcoU' 
que).  II  Ware  oec  dat  sake,  dat  de  hertoghe  dese 
voreghenoemde  liede ,  die  aldaer  te  hemwaert  comen 
selen  op  ghisele  borchde,  ofte  op  wat  andere  seker- 
heiden  dat  het  ware,  ofte  oec  dat  si  hem  ontfoe- 
ren, . .  Oork.  22  juni  1291.  Ontvoere  hi  uten  lande 
van  Grimbergen  [nl.  een  poorter  die  eene  boete 
yerbeurd  had] ,  en  niene  ne  worde  ghehacht  metter 
yerscher  daet,..  Oork,  24  juni  1297. 

II.  Bbdb.  —  Den  tol.  Dien  varende  ontgaan, 
fr.  esquiver  (Ie  péage).  ||  Waert  zoo,  dat  eenenscip- 
man  den  burchtgraeve ,  ofte  sijnen  tollenere,., 
sljnen  tol  ontvaerde,  soo  meughen  zjj  'tsoip  arres- 
teren. DB  Pb.  en  Bb.  IY.  Kluixe  5. 

ONT  VERREN  (Ontveren),  bw.  JTegnemen, 
ontnemen,  rooven,  fr.  dérober,  ravir.  ||  Hem  te 
laste  legghende,  dat  hy  berucht  es  [dat]  hy  ont- 
verent  saude  hebben  eü  gestolen  eene  coede  [nl, 
koe]  ,  toebehoorende . . .  Auden.  meng.  I  62  (1545). 

ONT  VINDEN,  bw.  Ontnemen,  onttrekken,  oni- 
stden,  berooven,  fr.  enlever,  voler,  soustraire,  frus- 
trer  de.  \\  Dat...  eenighe  heml.  yervoorderen ,  zo 
by  daeghe  als  by  nachte,  te  gaene  ofte  commen 
in  te  breken  in  der  lieden  hoven,  lochtyoghen, 
bogaerden  en  huysen ,  omme  te  trecken ,  suyden 
ofte  nemen  de  vruchten  ofte  andere  goedynghen 
aldaer  wesende,  en  de  goede  lieden  thuerlieder 
tontvyndene.  Messager  1885,  Sint- Pieters  abdij  \^\^^ 
blz.  339.  Dat  hem  niemant  en  veryoordere  de  lieden 
schade  te  doen  met  het  plucken  of  afwerpen  yan 
eenighe  soorten  yan  fruyt,..  nochte  oock  t'ontyin- 
den  haerlieder  hofcruyden.  C.  v.  JSeeloo,  KI.  st.  II 
628.  Dat  niemant  den  musselaers  eenighe  musselen 
en  ontyinde.  C.  v.  Watervliel  KL  si.  Y  474.  Zo 
wie  den  schutter  zyn  schut  ontiaecht,  of  by  sub- 
tylheit  ofte  craoht  hem  dat  ontyint.  476.  In  preju- 


292 


ONT. 


ONT. 


dioie  Tan  den  heer ,  omme  hem  sine  heeriyoke  rente 
tontrindene.  Wixlakt,  LeenreoM  72.  li.  Bembry 
I  497. 

ONTVOËTËN,  bw.  lem.  dê  voeUn  afkappen,  fr. 
otmptT  les  pieds  è  qn,  ||  So  dreeohden  aj  daer 
OylaerU  knechte  tontvoetene  en  te  mesdoene.  Belff. 
mut.  VII  183  (1376). 

ONTVONCKEN  (Ontfunoken) ,  bw.  Van  eene 
aanstekende  ziekte.  Bêtmeiten,  fr.  (d*une  maladie 
oontagieuêê)  en  in  feeier,  ||  In  Gallen  was  een  plage 
van  hemelschen  viere,  daer  veel  lieden  mede  ont- 
fiinct  wordden;  welok  Tier  in  ?ele  lieden  geblust 
wordt  in  Onser- Vrouwen  bedehuijse,  eii  meest 
binnen  Sissoen.  Piot,  Chron.  1  (1027?). 

ONTVOOCHDING,  zn.  Zooals  thans.  Ontvoog- 
ding f  fr.  émanoipatioH.  Merkwaardige  bijzonderheden 
beyat  hieroTer  het  te  weinig  gekende  werk  De 
onde  vrifkeid  Montenaken  door  A.  Kempeneers  I 
154.  164.  174.  224.  247. 

ONTVREEMDEN  (Ontvremden,  Omyreemden), 
onz.,  bedr.  en  wederk.  wkw.  In  yerschillige  betee- 
kenissen.  I.  Ovz.  —  Eenen  meester  (3^  naamral). 
Siem  verlaten  f  fr.  quitter  {un  maitre),  ||  Gheyielt, 
dat  eeneghe  leerenapen  binnen  den  termgne  ran 
hueren  leerstalle  wechliepen,  ghebannen  worden, 
oft  by  eeneghe  weghen  hueren  meester  ontghinghen 
oft  ontvreimdeu.  Kb.  lakeng,  Brugge  81. 

II.  Bedb.  —  1)  Versteken ^  herooven  (Taniets),fr. 
finutrery  priver  de.  \\  [Die]  tzelve  [nh  hun  eigen 
goed],  in  frauden  zyn  andraghende  an  andere 
particuliere  heeren ,  omme  den  prince  t'ontyremden 
Tan  zyn  recht.  C.  v.  Auden,  2<ie  d.  446,  Souv, 
waerhede  a.  7. 

2)  Eenen  gerangene.  Hem  aan  het  gerecht 
onttrekken^  fr.  eoustraire  un  prisonnier  (a  la  juê- 
tiee).  II  Updat  eenich  Tan  synen  gheTanghenen 
Tan  criminele  ofte  oiyile  saken  hem ,  hj  Tanghenes- 
brake  ofte  anderseins . . .  ontliepe  oft  ontTrempt 
wOTde.  C.  V,  Auden,  I  344  a.  3. 

3)  De  Trachten  Tan  een  land  of  Teld.  Die  weg- 
halen (Tan),  h.  enlever,  réooUer  (lee  f^uUs  d^un 
champ).  II  Dat  yeghelyo,  Tan  den  ingaene  Tan 
maerte  tote  der  tyd  toe  dat  alle  die  Trachten  ghe- 
Telt  sullen  zyn  en  omTreemt,  ghehouden  sullen 
zyn  te  Terstoppenne  huerlieder  erTe  jeghen  de  up- 
stallen.  C,  v.  Aalet  673,  K,  v.  Pairicke  1472  a. 
22;  de  Fr.  tekst  zegt  jusquee  a  tant  que  les  biens 
seront  despouiüieg, 

4)  Sekeiden,  h,  séparer,  \\  Dat  die  Tan  Zant- 
hoTen  . . .  hebben  ghelegen  en  plaeghen  te  ligghene 
in  dorlogghe  met  dien  Tan  Lire,.,  en  noit  en 
zaghen  si  contrarie  daeraf,  dan  sider  dat  se  mgn 
her  Wouter  Volkart  ontTremde  Tan  dien  Tan  Lire , 
en   trao  se  aeu  die  Tan  Herentals.  Brab,  Teesten 

I  791  (1333). 

III.  Wbdsbk.  —  Hem  ontyremden  yan  zgn  bur- 
gerschap of  poorterschap.  JSr  van  afzien  ^  er  afstand 
van  doen,  fr.   renoncer  è  son  droU  de  bourgeoisie. 

II  Als  eenighe  poorters  en  cuerbroeders ,  poortressen 
eü  cuerzusters,  heurlieder  kynderen  huwen  met 
vremde  persoenen,  ofte  anderssins  die  ontTryen  en 
ontTremden  Tan  heure  oiTÜiteyt.  O.  v,  Feurne 
XXXI  9.  —  Ook  Vbbybbmdbv. 

ONT  VRIJBRIEF,  zn.  m.  Brief  van  „ontpoor 
tering'\  van  berooving  van  de  vrijheden  der  stad,  fr. 
lettre  de  ^déf\ranchissement*\  ou  de  privaOon  des 
firanehises  d'une  dié.  \\  Den  eenen  poorter  en  mach 
den  anderen  poorter,  in  persoone  ofte  in  goede 
niet  arresteren,  tenwaere  dat  hy  Tluchtich  waere, 
en  dat  by  oonsente  Tan  schepenen,  met  eenen 
brief  ghesegelt  met  stadts  zeghele,  *tweloke  men 


heet  eenen  ontTrybrief.  C.  v.  Denderm.  iii  1.  Tan 
alle  ontrrybriefren ,  Tan  alzo  Tele  alsaer  hem  ont- 
Tryen, Tan  elcken  6  grooten.  C.  o.  Gent  II  102 
(yóór  1519). 

ONTVRIJEN,  OHTYBiJBBir,  onz.,  bedr.  en 
wederk.  wkw.  I  Ovz.  —  Zijn  burgerschap  verUeten, 
fr.  perdre  son  droit  de  bourgeoisie.  ||  Die  poorter 
ontfaughen  is  mach  drij  ses  weken  uQtsijn  elok 
jaer  sonder  ontTrijen;  en  oft  hij  binnen  dry  jaren 
naer  dat  hij  ontfangen  ware  hem  ontpoorterde, 
moet  gheTen ...  Cv.  Sèrentals  ix  1. 

II.  Bedb.  —  1)  Van  de  vrijheden  eener  stad,  ef 
van  zekeren  bevoorrechten  maaiséhappelijken  stand 
berooven,  fr.  priver  des  franchises  d'une  vUle,  ou 
de  eeriaine  condiHon  sociale  primUgife,  ^def^auehir^\ 
Kil.  OntTrijen.  Libertaiem  adimere.  ||  Meijsnie- 
man  en  mach  geen  armoede  ontTrijen.  tBecht  v. 
Ucde  xiv  E.  a.  66. 

2)  cc)  Van  eene  erfdienstbaarheid  of  servituut 
berooven,  fr.  priver  d^un  droit  de  servUude.  ||  Wye 
weet  en  ghedoooht,  den  tydt  Tan  Tolle  prescriptie, 
dat  een  ander  op  hem  oft  tzyne  ghebruyckt  Tan 
serTituyte,  wert  daerdeur  ontTrydt,  want  weeten 
en  ghedooghen  es,  in  materie  Tan  serTituyte,' te 
rekenen  Toor  traditie.  C.  v,  Aalst  ix  3.  Het  en  zy 
dat  syne  Toorderen  ofte  hy  hunlieden  erfre  daeru 
ontTrydt  en  Terbonden  hebben.  4.  It,  C.  v.  Bdismen 
Yiii  3.  4;  C  V.  Brussel,  Seroii.  a.  41.  —  b.  Van 
een  ander  Toorwerp.  ||  Alzo  wQ  hier  Toortyds 
diTersche  placcaten , .  ghemaeckt . . .  hebben  teghens 
de  oooplieden  Tan  peerden,  die  deseWe  oontinue- 
licken  uut  onsen  landen  Tan  herwaertsoTere  Toer- 
den, en  onsen  Toorseyden  landen  Tan  peerden  en 
meerien,  tonsen  en  Tan  denseWen  onsen  lande 
Tassalen  en  ondersaeten  groote  en  merekelicke 
schade  eiï  prejudioie,  gheheelicken  ontTrQdden  en 
beroofden.  PI-  v,  VI.  I  702  (1546). 

III.  Wbdxbk.  —  Hem  ontTryen.  Stadsvr^hO' 
den,  z^  burgerschap  aftreden,  er  afstand  van  doen^ 
fr.  se  dêmettre  de  sa  bourgeoisie,  y  renoncer.  \\  Aen- 
gaende  de  poorters  gheregistreert  in  beede  de  Toor- 
noemde  boucken,  te  wetene  Tan  Audenaerde  en 
Tan  Paemele,  die  zyn  ooo  alsoo  Try  als  die  ander 
poorters  deser  stede,  dooghende  ooo,  wanneer  zy 
nemlieden  ontTryen  Tan  haerlieder  poortene,  yssnwe. 
C.  V.  Auden,  cah,  prim.  i  7.  —  Ghrimm  t^  Ent- 
freien  doet  opmerken,  dat  het  mnl.  ontTrien 
beteekende  privare,  berauben,  en  haalt  de  Tenen 
aan  Tan  Melis  Stoke  2,  1395:  Aldus  souden  sien 
ontTrien  Al  slants  en  der  Toghedien. 

ONT  VROMER.    (  ^*®  Vbombk,  Vbomeb. 

ONTVRÜCHTEN  (Ontfrachten),bw.  God,  Hem 
vreezen,  fr.  craindre  Dieu.  \\  Salich  syn  sie  alle  die 
den  Here  ontfrnchten.  —  Sie,  aldus  sal  werden 
ghebenedyt  die  mensche  die  den  Here  ontfhichtet 
Oetijdenh.  XY  E.  fol.  38,  ps.  127,  Lat.  timere.  Het 
Ohetiden  Boeo  t.  Dr.  de  Gheldere  heeft  hier 
ontsien, 

ONTWAERDICH  (Ontwaert?),  bn.  Beroofd 
(Tan),  fr.  privé,  dépouilU  (de).  Zie  Ovtwabbb. 
II  En  al  ware  dat  zake,  dat  hi  te  Brucghe  poorter 
ware,  dat  hi  daermede  Tan  sinen  poortscepo  hier 
niet  ontwaerdich  en  ware  binnen  onser  poort.  C  «. 
Ardenhurif,  KI.  st.  I  292. 

0NTWAERT8CHAP  (O— scip),  zn.  ||  Die  de 
giulde  Teronwaert  en  daer  hute  gaet  bi  ontwaert- 
scepe,  oomt  hi  niet  binnen  xi  daghen  weder  en 
doet  der  giulde  ghenouch,  hi  mach  nemmermeer 
giuldebroeder  weeën.  K,  B^ke  pifndere  te  Brugge 
1291  a.  38. 


ONT. 


ONV. 


293 


ONTWAREN,  Ovtwibxv,  bw.  1)  lem.  ran 
■yn  poortenohap.  Btm  tr  van  herooven,  afktelUn, 
fr.  privêr^  dêsMwêr  qn,  (de  ga  bomr^eoiêié).  Kil. 
Ontwaeren.  veiuê.  j.  oiMegghen.  reuuneiarê.  ||  So 
wie,  die  hem  sette  jegnen  de  vrihede  ran  der 
Poert,  de  Trihede  en  aoude  hem  niet  bescudden, 
hine  betret  binnen  derden  daghe  naer  data  hem 
■oepenen  Termaenden;  eiï  ne  wilde  hys  niet  doen, 
men  sonde  hem  ontwaren  tyns  portersoeeps.  Kb. 
V.  Auden.  1388,  Mm^êl  I  817. 

2)  Van  waersohap.  Berooven,  fr.  ftriver,  Ont- 
waert  sijn  van  waerschap.  Sr  van  beroofd 
zijn  f  fr.  être  privé  de  eaution.  ||  Die  ontwaert  is 
met  recht  en  waerscap  suect,  dien  aal  men  wysen: 
Men  aal  Jan  richten  aen  sinen  gelover,  also  yerre 
als  hy  in  gebreke  is,  tot  sinen  recht,  behoudeiyc 
enyegeliken  sgns  rechts»  overmids  gebreke  yan 
waerscap.   Charterb.  v,  ^t  Bosch.  fol.  50. 

3)  Van  zijnen  bijzondersten  grondpand,  fr.  de 
Mon  hypothèque  principale.  \\  Als  iemant  Tan  sijne 
principale  onderpanden  wordt  ontweert ,  mach ,  nae 
tenenr  Tan  sijne  bricTen,  procederen,  uyt  kraohte 
Tan  waerschap  y  op  die  andere  goeden  den  gheloTor 
ten  tijde  Tan  der  ghelofte  [toebehoorende] ,  oH  naer- 
maels  toebohoort  hebbende.  C.  r.  *$  Botch  zxiii 
24;  it.  28. 

ONTWEGEN,  onz.  en  wederk.  wkw:  I  Onz.  — 
Van  den  rechten  weg  afwijken ,  ft.  dévier  du  droit 
ehemin.  Kil.  On  t  weg  hen.  DeviarCt  recedere  a  via 
recta.  ||  Dat  si . .,  Tersmeedt  der  kerken  en  onsen 
regimente  en  geboden,  in  messeliken,  onTromeghen 
weghen  en  Terdoemden  werken,  en  onwiser  ghe- 
woenten,  by  weghe  der  dolinghen,  also  swaerliken 
ontweecht  [sijn]  gheweest,  dat  al  te  swaro  schanden  en 
Trese  daema  ghcTolcht  sijn.  Piot,  Cart.  II  121 
(17  mei  1398). 

II.   Wedbbx.  —  Ij  Dat  zy  hem  grotelioz  ontre- 

S"  elt  en  ontweeght  hebben ,  en  anders  ghedaen 
n  behoorlicken  en  souldich  zyn  en  hadden  ghe- 
weeat  Tan  doene.  Schatxs,  CoUaHe  106. 

ONTWENT ,  ook  Ovtbbt,  zn.  Brouwerij.  ||  VoorU 
en  zullen  de  brauwers,  nochte  in  de  steden  nochte 
ten  platten  lande,  gheen  ontwent  nochte  ontset 
moghen  Toeren,  ofte  aftappen  in  eenighe  tonnen, 
maer  wel  deselve  stellen  in  standen  ofte  op  koel- 
backen.  Ord.  19  oct.  1671  a  11  (in  plaquette)  \  ii. 
m.  V.  VI,  XI  676:  MiddeUn  v.  VI.  18  febr.  1702 
a.  211,  en  O.  B.^B.  autr.  I  149,  waar  het  in 
eene  oude  Tertaling  (of  Fr.  tekst .^)  heet:  de  la 
bière  ome  (}). 

ONTWEKEN,  wederk.  wkw.  Hemontweren. 
(Tan).  Zich  verweren  y  verdedigen  door  eenige  weer 
of  tegenwerping  (in  een  rechtsgeding) ,  fr.  se  dtfendre 
par  quelqne  exeeption  (dans  un  proces).  \\  Exceptie 
deolinatorie  ia  een  weere  dairmede  dat  hem  een 
ontweerct  Tan  den  richtere  oft  Tan  den  gerichte 
en  jurisdietien  dair  hij  roere  gedachTaert  en  betroo- 
ken  is.  V.  d.  Tav.  296  t» 

ONTWERCKEN,  wederk.  wkw.  Hem  ont- 
w  ere  ken.  Zich  onttrekken  ^  fr.  se  soustraire.  \\  Oft 
iement,  staende  ter  goeder  naemen  en  famen,  b|j 
ennigen  officier  crimineiyc  geTangen  wordde , . .  soe 
sal  die  geTangen  persoon  op  zgnen  dach  Tan  rechte 
hem  mogen  ontwercken  in  der  manieren  hiemae 
Tolgende,  aleer  hij  int  principael  antwoirden  sal 
bij  kennen  oft  ontkennen:  Heer  scoutet,  enz.  V. 
D.  Tay.  146.  Wie  hem  zekerlijc  ontwercken  wille 
geen  compiys  oft  medepleger  geacht  te  z^jn  Tan 
der  misdaet,  die  sal  hem  wachten  metten  misda- 
digen  wech  te  gaen  oft  Tluchtich  met  hem  te 
wcnrdden.  48  t<^.  Al  hadde  iement  den  laat  aenge- 


nomen  om  te  zQn  arbiter  in  eender  aaken,  loe 
zoude  hy  hem  dairaf  mogen  ontwercken  in  Teele 
manieren.  314  t^.  Dat  oeo  den  lancxatleTonden 
Tan  twee  gehuyssohen . . .  blijft  belast  met  allen 
den  schulden  Tan  den  sterffhuyse  Tan  den  ierat- 
afflyTigen ,  zonder  hem  oft  haer  daerTan  te  moegen 
ontwercken,  bij  repudiatie  Tan  den  sterirhu\jzen, 
benefitien  Tan  iuTentaris,  oft  eenige  andere  mid- 
delen ten  respecte  Tan  de  crediteuren.  Archief  etad 
Brussel  y  reg.  110,  turbe  16  oct.  1572.  Item^  PI. 
V.  Brab.  III  525;  t^.  II  50;  Martinez  28.  Zie  ook 

VSBDBAOBK. 

ONTWIELEN,  bw.  Bene  kloosterlinge,  eene  non. 
Haar  den  hoofdsluier  cf  doek  afnemen ,  fr.  óter  U 
voile  (et  une  religieuse).  Kil.  Wielen,  Velare^  velo 
capui  tegere.  \\  Hoe  dat  hy  [nl.  de  procureur  gene- 
rael]  . .  heeft  OTer  eenigen  tyt  uuytten  clooster  Tan 
tsHertogendale  gehaelt  sekere  Tier  leecken  sustera, 
die  hem  aldaer  by  de  geeatelycke  oTericheyt , . . 
naerdyen  ay  ontwielt  waeren,  syn  OTergeloTcrt.  L. 
Galbbloot,  Proces  d'une  soroiire^  Messager  1869 
blz.  51  (1565—1571). 

ONTWIJFELIJCK ,  bgw.  OngetwijfM.ft.imdw 
bUaUemenL  ||  Ontwyffelijck  opghemaeckte  persoenen. 
PI.  V.  Brab.  IV  148  (16«4). 

0NTWIJ8EN  (Ontwisen),  bw.  Bij  vonnis  oni- 
nemen;  ook  verbieden ,  fr.  enlever ,  ou  dêfendre  oor 
sentence.  Kil.  Ontwijs  en.  Abjudieare.  ||  Beset  laet 
en  mach  nieman  erTe  ontwisen,  h(j  en  wille  loaaen 
metter  weth.  HBecht  v.  Ucde  a.  40.  Ware  dat 
aake,  dat  hi  daema  Tarwede  binnen  Mechelen,  alat 
hem  ontwiiat  ware  met  enen  Tonneaae,  en  hiia  be- 
proeft ware,  aoe  Terborde  hi  die  atad  II  jaer,  op 
sine  oghe.  K.  Idkeng.  Mechelen  1331  a.  38.  Dat 
tseWe  wero  ghemaeot  was  Tan  nieuwen  ghetauden 
ledere,  twelke  den  ouden  schoenmakers  Terboden 
en  on^w^st  waa  te  werkene  by  zekeren  Tonneasen. 
FbaKS  dx  Pottsb,  Gent  VI  585  (1450).  It.  C.  v. 
Aalst  644;  O.  v.  Oostlmrg,  KI.  st.  III  588,  PI. 
V.  Brab.  I  182. 

ONTWILDEREN,  ow.  Zieh  sleehi  gedragen,  z. 
door  een  wild  gedrag  onbekwaam  maken  (tot),  fr.  se 
eonduire  mal,  par  une  conduite  dSréglée  se  rendre 
inapte  (è).  ||  En  TOert  ao  es  Toerwaeide,  waert  dat 
Jane  syne  twee  kinderen  ontatorTen  oft  ontwilder- 
den, dat  hy  twee  andere  kinderen  atellen  mach  in 
die  atede.  db  Pb.  en  Bb.  IX.  Ncuareth  10,  pacht- 
brief  V.  28  mei  1413. 

()NTWINCKEN,  bw.  (Ontwenken),  lem.  door 
wenken  naar  tieh  toe  trekken ,  of  van  eenig  voorwerp 
aftrekken  f  fr.  attirer  qn.  è  soi,  ou  Ie  détoumer, 
Véloigner  de  quelque  óbjet  par  des  signaux.  Zie  OvT- 
LOCKXK.  en  OvTSMBBcnv. 

ONTWINNEN,  bw.  Afwinnen,  iem.  iets  onttrek- 
ken, gerechtelijk,  of  bij  eenig  ander  eerlek  middel, 
fr.  gagner  qc.  de  qn.  judieiairement,  ou  par  quelque 
autr  e  moyen  honnite.  \\  Met  besetten  man  en  mach 
men  niemen  leen  ontwinnen,  hy  en  wila  Tolgen. 
7  Beeht  v.  VceU  a.  88.  By  tydelicke  winnynghen , 
giften  ofte  Terateerften  niemandt  t*ayne  te  ontwin- 
nene,  heymelick  ofte  openbaer,  uut  noode  ofte 
andera  by  geene  middele.  DixBicx,  Gends  charterh. 
172,  Beql.  bwfijnh.  Gent  1645  a.  8. 

ONVALLICH,  bn.  ( Ongevallig) ,  eUendig,  ramp- 
spoedig, fr.  misérahle,funesfe.  Kil.  OngheTalli g h. 
Infortunatus,  miser,  aerumnosus.  ||  t*Volck  Tan  den 
luade  en  omliggende  ateden  waren  boTen  mate  zeer 
bedrouft  Tan  de  aubite  Teranderinghe  der  Toorgaende 
reaolutie,  wel  ghemeent  hebbende  Terloat  te  weaen  Tan 
dat  onTsJlich  rooftieat  [nl.  Oostende],  apelonoke  der 
dieTen  en  moordenaren, . .  Piot,  Ckrou,  668 (1587). 


294 


ONV. 


ONV. 


ONVENTELTJCK,  bn.  Onvenihaar,  fr.  intfen- 
dahU.  Slil.  Onventbaer.  ||  Dat  gheeo beenhouwer 
hem  en  Terroordere  eenich  ongans,  dujsich  ofte 
onrentelio  yleesch  te  yercopene.  C,  v.  A.rdênlmrg^ 
KI.  it.  I  S86. 

ONYERANDERT,  verl.  deelw.  Niét  hertrouwd, 
in  weduwl^ken  Uaat  gebleven  ^  fr.  non  remarié,  restS 
en  Hoi  de  ffeutage.  \\  Einsgelyoken  heeft  derseWe 
leetlerende  het  gebmycke  yan  den  ^econqueet^erden 
goederen,  soe  lange  hy  on  verandert  blijft;  anders 
syn  die  kinderen ,  in  den  eersten  eebedde  geboeren , 
na  den  hertrouwen  van  denselren . . ,  totten  Tierden 
dejle  yan  sodanigen  conqueste  berechtigt.  C.  leenh. 
Valkenhurgt  Dedaratie  1570  a.  8. 

ONVERDAEOHT,  bn.  Minderjarig,  fr.  mineur. 
II  Bn  Godeyaert  Scheyven  dochter,  die  noch  onyer- 
daeoht  is,  daer  Gylis  Gylaerts  hem  af  yermat  een 
gherecht  momboere  wesende,  also  te  yeryane  eii 
in  dien  te  hebbene  dat  sij,  wanneer  sy  verdaecht 
sal  sijn,  des  [nl.  de  helft  yan  eenen  beemd]  ooo 
deryen  sal  en  afgaen  toter  Lasaryen  behoef.  Schep. 
Land  9.  Diesi,  13  juli  1418. 

ONVERDENCKELIJCK,  bn.  Onheugel^h,  fr. 
immémorial.  \\  Dat  het  priyilegie  yan  den  stapel  yan 
peerden,  wesende  coopmansgoedt ,  en  raeokende 
d'aerde  yan  Brabant,  aen  de  yoorsz.  stadt  [Diest] 
in  yoorleden  onyerdenckelyoke  tijden  yergunt,  is 
geconflrmeert  geworden . .,  den  23  dec.  1585 . .  8t€h 
pd  te  Diest,  BékweH  v.  16  noy.  1697;  it,  PI.  v. 
Brah.  IV  84. 

ONYERDRACH,  zn.  Oneenigheid,  fr.  déeaccord, 
II  Want...  in  der  yoirs.  stadt..,  groeten  twist, 
onminne  en  onyerdrach  opgestanden  is.  C.  v.  MaaS' 
iriehi  489  (1379).  Om  alsuUich  onyerdrach,  oor 
lochs-  en  orychswille ,  die  geweest  hebben ...  O. 
lA^e  lr«  série  521  (Merck  1417).  Gheyn  ambacht 
nae  hem  pynighen  te  trecken  daer  onreyn  secten 
yan  onyerdrage  yan  comen  mochten  eii  opstaen.  790 
{Hasselt  1500). 

ONVERDRAECHLUbK,  bn.  Ongeduldig,  onver- 
duldig fr.  impatient.  Kil.  Onyerdraeghlick. 
IntoUrans,  impatiens.  \\  Men  en  heeft  niet  yeele 
gesien  dat  een  onyerdrachelijc  mensche  te  boyen 
quam  yan  groten  saken  dair  eere  en  macht  aen 
gelegen  was.  V.  d.  Tav.  874  y®. 

ONVERDRAECHLIJCK  (O— lich),  bijw.  Zon- 
der verdrag,  tonder  uitstel ,  fr.  sans  déport,  sans 
délai.  II  Ende  die  gene  die  contrarie  daden  off  attemp- 
teerden,  dat  die  ondraechlich  en  sonder  dissimulatie, 
nae  der  yoerseyder  stadt  recht,  zullen  gestraft  en 
gecorrigeert  woerden.  Rekenk  v.  Brah.  reg.  138  fol. 
278  (Maastricht  29  mrt  1537). 

ONVERGOUDEN,  yerl.  deelw.  y.  Vbbgeldek, 
met  on,  (Onvergólden) ,  niet  betaald,  fr.  non  payS. 
Kil.  Onyergolden,  onyergouden  Non compensatus, 
II  Dies  is  de  aenlegghere  ghehouden  te  affirmeren 
by  eedt  daeraf  ouyergoeden  \l.  onyergouden]  en 
niet  betaelt  te  zyne.  O.  v.  Casterlee  TI  36. 

ONVERHEERT,  bn.  (?).  Onverbreekbaar ,  fr. 
inviolable.  Of  moet  er  gelezen  worden  onyerseert. 
Kil.  integer,  Ulaesus,  incorruptus?  ||  En  omme  dat 
alle  dese  dinghen  eiï  elc  sonderlinghe  zullen  bliyen 
eeuwelike  yast  en  onyerheert . . .  Jjat. . .  in  perpetuum 
firma  permaneant  et  inconvulsa.  K.  v.  Saffelaar  1265. 

ONVERHOORICH.  Zie  Ovbbhoobich. 

ONVERJAERT,  bn.  Minderjarig,  fr.  mineur. 
II  tDccle  en  wijst  men  op  geenen  man...  no  op 
onyerjaert  kint.  7  Beeht  v.  Ucele  63.  Het  en  waren 
die  kindere,.,  oft  die  onyerjaert  waren.  —  So  wie 
onyerjaerde  kindere  yermontboren  wille,..  Kb.  v. 
Aniw.  a.  179.  187. 


ONVERCRACHTELIJCK  (O— creohtelec),  byw. 
Onverbrekelijk,  fr.  inviohhlement.  \\  Dat  wi  onse 
geminde  burgeren  yan  Dy  est  in  allen  hoeren  yri- 
heiden  e&  in  allen  hoeren  bescreyenen  en  gewoen- 
liken  rechten,  tot  noch  toe  gehadt  eü  behouden, 
ombrekelec  en  onyercreohtelec  biyven  willende,  hen 
gelooft  hebben ,  dat  wi . . .  Oork.  heer  v.  Diest  17 
juni  1290;  de  Lat.  tekst  heeft  inviolabiUter  yoor  de 
beide  woorden. 

ONVERLATELIJCK ,  bgw.  Zonder  genade,  fr. 
sani  rimission.  ||  Dat  hi . . .  geyallen  is  onyerlatelic 
in  der  penen  yan  c  marken  fijns  gouts.  Brab.  YeesUn 
II  471  a349). 

ONVERLET  (O-rth),  bn.  Zonder  naded,  schade- 
loos, fr.  sans  préjjudice,  en  son  entier.  Een  dikwerf 
in  de  rechtzaken  voorkomend  woord,  terme  qui  se 
présente  fréquemment  dans  les  causes  judieiaires. 
Kil.  Onverlet  stellen  efï  dagh  gheven.  Sine  prae- 
judicio  spatium  et  dilationem  dare,  diem  liherwm  dare. 
II  De  amptman,  oft  zynen  lieutenant,  es  schuldich 
zynen  geyangenen  ticht  en  aenspraeke  te  doene 
binnen  drie  daghen  nae  syne  apprehensie,  tenwaeie 
dat  die  wethouderen , . .  den  amptman  oft  zynen 
lieutenant,  tot  huerlieder  versuecke,  onverleth  stelde. 
C.  V.  Bruisél  1570  a.  12;  it.  1606  a.  74;  St^l 
1657  a.  4.  Item:  C.  v.  Denderm.  v  11;  Cv.  Sant- 
hoven A«.  II  6;  O.  V.  Lier,  Stijl  iii  18;  C  o.  Anho. 
1545  i  9;  CompU.  V  1  19;  Co.  Oent  I  537;  C  v. 
Aalst  382,  486,  684;  Raepsaet,  Analgse  nr.  371; 
C  leenrecht  Burcht  v.  Brugge  a.  cxi. 

ONVERLETHEIT  (O— hede),  zn.  Zonder  nadeel 
of  tchade,  fr.  sans  préjudice  ou  dommage.  \\  Oonsen- 
teert  men  danot  den  heesschere  de  lichtinghe  np 
zekere,  met  onverlethede  en  sonder  prejuditie  van 
elcx  recht.  C  v.  Aalst,  St^l  a.  25.  It.  C.  v.  Auden. 
Cah.  prim.  ii  10. 

ONVERLOOFT.  Zie  Wapek. 

ON  VERLOOFT,  verl.  deelw.  v.  VBBL0VE9,met 
on.  Niet  beloofd  of  verbonden,  fr.  non  promis  ni 
engagé.  Zie  Vbblovxn.  ||  Dat  hy  derre  zweeren 
lyflick  aen  den  heylighen  dat  tseWe  gestolen  goet 
hem  tegen  synen  danck  afhendioh  is  gemaeot,  eü 
dat  het  syn  eyghen  geit  en  goet  is.  dat  het  ham- 
selven  onveroooht  eii  onyerloeft  toebehoirt.  C  o. 
Antw.  1545  i  22;  it.  ii  46.  It.  C  v.  Deume  hs. 
ili  9. 

ONVERMETEN,  bn.  Ongemeten,  fr.  n'étant  pas 
mesure.  ||  Voirt,  soe  geve  wy  desen  voirgenoemden 
lieden  van  Steenberghen,  ware  dat  sake,  datiemene 
voirby  Antwerpen  voere  met  zoute  onvermeten,  dat 
in  Vlaenderen  niet  gesoden  en  ware,  soe  moigen 
zy  met  haren  soute  voerby  Antwerpen  vaeren  on- 
vermeten.  Brab.  Teesten  I  688  (1297). 

ONVERMOGEN,  bn.  Onvermogend,  niet  h^  madUe, 
fr.  impuissant,  n^éiant  pcu  en  état  de.  Kil.  Onver- 
moghen.  Impotens ,  etc.  Zie  Neder l.  Wdh.  ||  Dat, 
van  nu  voort  an,  de  helegheestmeesters  of  huere 
cnapen  negheene  aelmoessenen  en  gheyen  nogh  en 
distribueren  yan  den  goede  van  den  Heleghengheest, 
dan  alleenlic  onyermoghene  aerme,  cruepele  lieden 
of  blende,  die  zullen  ghebrec  hebben  en  hare  leden 
of  zinnen ,  als  dat  ze  huer  broot  niet  winnen  en  mo- 
ghon,  of  die  verlaat  zyn  van  kinderen.  Hutttbkb, 
Corpor.  90,  ord.  19  febr.  1511. 

ONVERSCHEIDEN  (Onversoheedioh)  bn.  en 
byw.  1)  .Van  personen.  Ongescheiden,  fr.  indivis, 
non  séparé.  Kil.  Onyerscheyden.  Indivisus:  non 
divisus  out  separatus.  a)  ||  In  den  name  der  hele- 
gher  onyersoheedeger  Drievoudighede.  K.  v.  Saffe- 
lare  ;  Lat.  tekst  in  nomine  sanctae  et  imdividuas 
TrinitaOs.    —    b.    Qetamenlijkr  fr.   eoi^cimtement. 


ONV. 


ONV. 


295 


Il  TSvL  Toortan  zullen  den  byleyere  en  den  erfaoh- 
teghen  ghehauden  werden  de  behuusde  hofsteden 
en  de  behuusde  pachtgoeden  te  landewaert  ghele- 
ghen  f  daeraf  zy  in  ghemeensaemheyt  ligghen ,  t'  sa- 
men onghescheeden  en  onrerdeelt  te  yerpanhtene, 
by  ghemeenen  accorde.  C.  v.  Auden.  zzii  7.  —  e) 
Slkheellijk,  élk  voor  het  geheel  ^  elkeen  voor  ai,  fr. 
êolidairement,  \\  Sooverre  sy  geloeft  hebben  onrer- 
■cheyden  ofte  elckeen  Toer  al,  mach  den  crediteur 
alsdan  Toer  al  aenspreken  en  executeren  dient  hem 
best  belieft.  C  o.  Loven  ix  12. 

Il)  Van  landen  en  goederen.  ||  Welcke  dry 
landen  [nl.  Loobroeck,  Bchynbroeok  en  Steenbor- 
gherweerdt]  zyn  onversoheyden  binnen  der  Tryheyt 
yan  der  stadt  gelegen.  O.  v.  Jntw.  1582,  viii  2. 
Alsdan  moet  deselye  lanokstleyende  den  staet  en 
inyentaria  yan  de  goeden  yan  den  gheheelen  sterf- 
huyse  maecken,  hem  en  de  weeskinderen  onyer- 
scheijden  en  onyerdeijlt  toekomende.  O.  v.  Denrne 
1612  a.  499;  it  O.  v.  Oheel  iz  6.  Om  die  spieeten 
[nl.  splitsingen]  en  deylen  der  leenen  eii  anderen 
guederen  onverscheyden  en  by  den  stamme  te 
onderhouden.  C.  leenhof  Valkenburg  1570,  Decla- 
ratie, a.  20. 

0NVER8CHENDELIJCK  (0-lick).  bgw.  On- 
eehendelijk ,  onverbreekbaar ,  fr.  inviolablemeni.  Bekenk. 
V.  Bfah,  reg.  133  fol.  110. 

ONVËK^EQT  (Onyerzeghet,  orerzeghet,  onyer- 
seit,  o— seyt),  yerl.  deelw.  y.  VssBSGdBK,  met 
on.  Zonder  iegenzeggen  of  tegenspreken  ^  fr.  eant 
eoniradiciion.  Kil.  Versegghen.  vetue.  Negare^ 
recuêore.  &  prohibere^  interdicere.  \\  £nde  dat 
Gielis  yoerg.  waer  in  ghebreke  yan  sinen  tsgse 
yoerg. ,  soe  mach  Oielis  yoers  . . .  slaen  sijn  hant 
aen  alle  dat  yoerg.  goet,  alse  aen  sinen  besetten 
pant,  houden  dat  en  ghebruken  dies  oyerzeghet 
yan  yemene,  berghen  en  dalen,  yromen  efi  ont- 
yromen.  Charterh.  Begijnhof  te  Brussel  ^  fol.  186 
{Merehten  1331).  Soe  mach  Heynr.  yoergheseit 
slaen  sjju  hant  aen  dat  yoerg.  goet,  als  aen  sinen 
besetten  pant,  houden  dat  goet,  berghen  en  dalen, 
yromen  en  ontyromen  payslec  en  Tredelic  en  onyer- 
zeghet yan  yemene.  Ib.  fol.  186.  t^.  [Merchten 
1336);  it.  fol.  187  (1337),  en  fol.  192  y».  (1350). 
Bn  Goodscalc  sal  siin  stalen  mogen  (steken)  aen 
die  noortzide  yan  der  Mazen,  binnen  der  lyn, 
wair  hi  wil ,  en  die  yrylike  gebruyken ,  onyerseit 
yan  onsen  lieyen  heer  yan  Gaesbeke.  Ds.  Bak- 
huizen Vak  dvn  Bbiitk  ,  Piseatio  84  (1383). 
Onyerseyt  van  ons  ofte  onso  naoommelinghen.  C. 
V.   Watertliet,  KL  st.  V  347  (1505). 

ONYËBöIENlCH,  Okvebsient,  bn.  Onvoorzien, 
fr.  non  prévu.  Kil.  Onyersienioh.  Improvisus, 
inopinus.  ||  Mer  weert  in  onyersienden  poenten,.. 
BO  willen  wij...  Piot,  Cart,  II  169  (18  noy.  1404 
a.  4).  Deur  arreste  yan  zynen  schepe  ofte  per- 
soone,  oft  eenighe  andere  onyersienighe  inconye- 
nienten  deselye  reyse  niet  en  wilde  beghinnen. 
PI.  V.   VL  I  389  (1.«>51  a.  18). 

0NVER8IENLIJCK  (O-sinlic,  o-sienleec, 
o — lec,  o — like),  bn.  en  bijw.  Onvoortienlijk  ^  fr. 
qu'on  ne  peut  prévoir.  ||  Waert  yan  onyersinliken 
dingen,  so  soude  men  soeken  den  scoutete.  Oork. 
25  febr.  1252.  Dat  dese  stucken  geschieden  onyer- 
sienlec  eii  onmogens.  K.  St-Pieters- Leeuw  1284  a.  30. 
Onyersienlec.  K.  ammanie  1292  a.  35.  Onyersienleec 
X.  markgr,  1292  a.  26.  Onyersieniyck.  K.  meierij 
Loven  1312  a.  27.  Onyersienlike.  JT.  Waalhem 
1365  a   54. 

ON  VERST  ANDËL,  bn.  Onverstandig,  fr.  peu 
intelligent.   ||  Yan  gelijoken  mach  men  doen  tegen 


den  heysoh  yan  den  aenlegger  als  hy  dyen  maiot 
te  zeer  confuys,  onverstandel ,  generael  en  doncker. 
V.  D.  TAy.  297.  Alzo  wel  bjj  den  kueren  yan  den 
schamelen  eü  onyerstandelen  persoonen,  nyet  souf- 
fisant  wezende  omme  den  gulde  heere  en  bistand 
met  dienste  te  doene,  als  van  den  ghegoedden 
lieden,  yan  hoeren  en  notablen.  Fb.  de  Fotteb, 
Qent  III  267.  (1542). 

ONVËRSTANDELIJCK,  bijw.  Onverstandiglijk, 
fr.  ininielligemmeni»  ||  Dat  zij  den  inyentargs  onbe-' 
hendelyc  en  onverstandelyc  gemaict  hebben.  Y.  d. 
Tav.  3si3. 

ONVERTIERLIJCK,  bn.  Onverkoopbaar,  h. 
invendalde,  ||  Dat  bg  dgen  dat  goet  gewordden 
was  inalienabel,  onrercoopelijc  en  onyertierljjc , 
want  het  litigioes  was.  Y.  d.  Tav.  402. 

ONVERTOGÏELIJCK,  byw.   Zonder  uitstel,  fr. 
sans   retard.   Kil.    Onyertoghelick.    Q»od  non 
«differtur   aut  proerastinatur,    ||    Bekenk.  v.   Brab. 
reg.  133  fol.  140  y^ 

Onvertogen  reoht.  Spoedig  recht,  namelijk 
buiten  de  gebruikel^ke  termijnen ,  fr.  prompte  justice, 
jusiice  sommaire.  Kil.  Onyertoghen  en  cort 
recht.  Jus  summarium.  ||  Item,  soo  hebben  wy 
gheghe?en,  waert  saecke  dat  eenighe  schipluyden 
quamen  aen  den  Lande  yan  Megem,  die  beseth 
oft  ghearresteert  worden,  die  sal  men  een  ouver- 
toghen  recht  doen  op  haer  schips  boert,  eii  yoort 
yan  allen  gasten  die  tot  Megem  beseth  worden, 
die  sal  men  richten  des  anderen  daeghs  de  [te  ?] 
mistyde.  Landch.  v.  Megen  1357  a.  21.  Dat  zg, 
op  al  partijen  gehoirt,  denselFen  doen  en  admi- 
nistreren sommierlyc  en  plain,  yan  tgde  te  tgde, 
eü  sonder  lange  figure  oft  slegpinge  yan  processe, 
goet,  cort  en  orertogen  recht  en  justicie.  Y.  d.  Tav. 
895.  Dat  sy,  partgen  ghehoort,  cort,  goet,  onyer- 
toghen recht  doen  en  expeditie  yan  justicie.  PI.  v. 
Brab.  I  100  (1596).  Hun  doen  administreren  kort 
eiï  onyertoghen  recht.  C.  v.  Valkenburg.  Stijl  1631 
a.  1.  wy  sullen  hem  en  eenen  ygelgck  oyer  den 
yoorschreyen  onsen  poorter  goet,  cort  en  onyerte- 
gen  [ook  onyertogen]  recht  doen  geschieden.  C.  v. 
Antw.  comp.  Y  yj  30,  Formulier  van  uUschrijfbrief 
(De  koet.  y.  158'i  zegt  xzzi  20.  ,,goet,  cort  eü 
oycrtoghen  recht",  z<wdat  de  yorm  onvertegen  wel 
eene  schrgf-  of  drukfout  zal  wezen). 

ONVERTOLT,  bn.  Tolvrij,  fr.  exempt  de  ton- 
lieu.  Kil.  heeft  onrertolde  waere.  Merces  impro- 
fessae,  niet  verklaarde  wttar,  „aan  tolrechten  ont* 
trokken*'  zegt  het  NederL  Wdb.  't  welk  in  onze 
citaten  niet  het  geyal  is.  ||  Dat  allet  goet,  dat  ten 
merctdaeghe  in  der  yoirs.  stadt  te  coope  comen 
soude,  indien  tselye  nyet  yercocht  en  ware,  dat 
alsulcken  onvercocht  goet  thuysweert  keerende 
onvertolt  bliyen  soude.  Bekenk.  v.  Brab,  reg.  138 
fol.  227  {Halen  1537/1385).  Dat  die  goede  luden 
der  stad  yan  Diest,  en  huer  goeden,  altoes... 
alle  ons  lant  yan  Brabant  doer  gevaren  eü  gekeert 
hebben  los,  yry  en  quyte  yan  allen  toUe,  soe 
kennen  wy  en  willen,  dat  zy  altoes  yoirtaene  mit 
baeren  goeden  tolyry  vaeren  selen, ..  eü  ontbieden 
en  beyelen  allen  onsen  tolneren . . ,  dat  zg  die 
goede  Inde,  poirters  der  stad  yan  Diest  eü  huer 
goede..,  alle  ons  lant  yan  Brabant  doer,  onyer- 
tolt,  los,  yry  en  qugte  yan  alle  tolle  yaren  eü 
keeren  laten.  Brab.  geesten  II  703  (21  juli  1402; 
oorspr.  in  'tDiestersch  archief  nr.  61). 

ONYERTRECKT,  byw.  Onmiddellijk,  spoedig, 
{onvertogen),  fr.  immédiatement ,  promptement.  ||  So 
woe  anders  der  gequetsde  bynnen  den  XL  daghen 
stierft,   so  en  sal  der  mesdedii^he  gheyanghen  nie( 


^296 


ONV. 


ONW. 


moghen  Boenen,  mar  men  «J  onrertrect  richten 
OTer  home  als  Tan  doetslage.  C  v.  Maastricht  48 
(1880).  It.  Nijhoff,  Gedemkw.  I  183. 

ONVEBTULLICH  (UnyertuUich) ,  bn.  Over- 
iollifff  fr.  9UperflUi  exces tif,  ||  Vort,  onvertullich 
aant,  dat  es  te  Terstane  boyen  vi  ponden  in  eiken 
sao,  moet  ghebetert  sün.  K,  lakeng,  Mechelen 
1831  a.  3.  Om  onyertuUige  en  noodeloose  coaten 
in  de  productie  te  schouwene.  C.  v.  Caggevinne, 
3ii^  XXI  17'.  Om  paertgen  dicwille  van  groeten 
en  unyertullighe  oosten  te  yerhnedene  yan  dmaken 
Tan  diyersohe  scriftueren  yan  productien  yan  thoon , 
daer  egheen  thoon  yan  noode  en  is.  C,  v.  Turnhout  y 
Stijl  a.  31. 

ONYËRWANDËLT,  bn.  Onveranderd^  nog  in 
weten  t  fr.  qui  n'est  peu  changê.  \\  Noch  es  dat  onse 
seeghen:  dat  dat  hayelec  guet  dat  dir  {van  die)  yan 
Mehgelne  was,  waert  ghelegen  was,  dat  onyer- 
wandelt  was  op  dien  tiit  dat  die  soene  ghesproeken< 
was,  dat  dat  die  herttoghe  sal  doen  gelden  als 
yerre  alst  onder  hem  lach;  en  Bertoudt  alsoe  ghe- 
Uke;  en  al  dat  selye  selen  die  yan  Mehgelne  doen 
sherttogen  liden,  en  Berthoudts  Uden,  yan  dien 
dat  onyerwandelt  was ,  daer  ment  met  der  waerheit 
yindt.  Dayid,  Mechelen  469  (14  sept.  1303). 

ONVERWONNEN,  bn.  Zie  Overwonnen 
bastaert,  onder  Bastasbt  I  126.  ||  8oo  verre 
Bj  simpele  bastaerden  sgn  en  niet  onverwonnen. 
C.  Leenhof,  v.  Denderm,  lY  12. 

ONVERWONNEN,  bn.  In  rechten.  Niet  ver- 
wonnen,  met  veroordeeld  f  fr.  non  condamnS,  ||  D'of- 
ficiers  der  voorscrevene  stede  en  zullen,  om  civile 
saecken ,  niemant  vermoghen  in  vanghenisse  te  hou- 
den onverwonnen  en  onverbonden,  indien...  C.  v. 
Denderm,  iii  8. 

ONVINDELIJCK  (O— lic),  bn.  Onvindbaar,  fr. 
introuvahle.  Kil.  Onvindelick.  ||  Dat  men  zal 
moghen  wercken  en  maken  buten  den  wincle  on- 
vindelic  werc,  by  consente  van  dekene  en  ghe- 
zwoome.  Fbans  dr  Pottkb,  €^ent  VI  629,  Schoen- 
makers 1481. 

ONVLUCHTICH,  bn.  Niet  duchtding,  fr.  non 
en  fuite.  \\  8o  wat  poortre  iof  poortighe,  die  in 
den  Steen  wordt  ghedaen  en  men  verborghen  wille, 
onvluchtich  Steens,  van  soouden  iof  van  penninc- 
boeten.  C.  o.  Brugge  I  313  (1304). 

ONVRIJHEDEN,  zn.  mv.  Vrijheden  ofte  on- 
vrgheden.  Foordeelige  of  nadeeUge  erfdienstbaar' 
heden  y  fr.  servUudes  actives  ou  passives,  avantageuses 
OU  désavantageuses.  \\  In  ghevalle  tusschen  poorters 
ofb  inwoonders  eenighe  questie  of  geschil  rees  ter 
cause  van  gescheed  Tan  huysen  en  erfven ,  van 
ontgonnen  wercken,  van  vrgheden  ofteonvrgheden, 
van  osiedroppen, ..  C.  stad  Iperen  iii  48. 

ONVROMICH,  bn.  Fig.  Onvromige  wegen. 
Onvrome  ^  ongodsdienstige  ^  boosaardige  handdwijse, 
fr.  conduite  imjne^  perverse.  ||  Dat  si,  bi  langhen 
tiden,  versmeedt  der  kerken  en  onsen  regimente 
eü  geboden  in  meeseliken  onvromeghen  weghen 
en  verdoemden  werken  en  onwiser  ghewoenten ,  by 
weghen  der  dolinghen  also  swaerlike  ontweecht 
[sijn]  gheweest.  Piot,  Cart.  II  121  (17  mei  1398). 

ONWARICH,  Okc^ewabioh,  bn.  {Onwaar) , 
bedrieglijk,  fr.  trompeur,  fraudiUeus.  |)  Statu jt 
op  de  onwarighe  verkoopers.  —  Vemieuwinghe . . . 
Sa]  des  niet- te-min,  die  bevonden  wordt  ongewa- 
righ  te  z|jn  in  'tvercoopen  van  sijn  gronden  van 
enven,  oft  in  't  belasten  van  dien, . .  daer-en-boven 
worden  ghesohavotteert  op  deae  Nedermerot  een 
ure  langh,  hebbende  op  sgnen  boesem  de  super- 
scriptie van  sgn  bedrogh.  C,  e.  Brussel,  nitg.  1689,   ' 


blz.  483.  487  (1399/1676);  •/.    C.  v.  1606  a.  146. 
Zie  ook  Okobwabichsit  ,  II. 

ONWEERACHTICH,  bn.  Onweerbaar ,  weerloos^ 
fr.  sans  défense.  \\  Een  cudde  schapen  ea  ghoet 
om  vermoorden  en  gheraken;  eenen  onweerachtigen 
hoop  es  ghoet  om  vernielen.  Fbbd.  Vasdbb  Hab- 
GHEV,  Ber.  tijden  II  238. 

ONWEERDE,  zn.  Van  onweerden.  Van  gee- 
ner  waarde ^  fr.  de  mdle  valeur.  KiL  Van  on- 
weerde. NuUius  pretii  aui  valoris.  \\  Dewelcke 
clausule,  en  alle  andere  doende  ter  prejudicie  van 
dese  onze  ordonnancie,  wy  verclaren  by  desen  nul, 
van  onweerden  en  machteloos.  BI.  e.  VI.  1  384 
(1561).  Indien  deselve  affirmatie  niet  en  is  gedaan, 
soo  wordt  sulcke  verbintenisse  gehouden  van  on- 
weerden en  sonder  effect.  (7.  v,  Brussel  1606  a. 
161;  Christijn  nihili  repuicUur.  Zie  ook  Nederl. 
Wdb.  Onwaabdb. 

ONWEERDEN  (Onwerden),  bw.  Eenen  ambte- 
naar. Hem  afëteUen^  fr.  démettre  un  officier  (.').  Schiller 
u.  Lübbe  hebben  Unwerden,  JUr  unwert  er  achten, 
II  Der  heeren  heerlicheijt  eü  der  stat  vrgheyt  hilt 
inne  dat  beede,  oft  een  van  den  heeren  hon  recht 
nederleden,  oft  dat  sij  hon  econteten  onwerden, 
soe  soude  der  voecht  van  der  stadt  sculdich  sijn 
geepenen  te  manen.  Eü  daer  weeren  sij  schuldieh, 
tot  manisse  van  den  voecht  te  vonnissen  en  recht 
te  doen.  Piot,  Ca/rU  II  670.  JT.  v.  St-Truiden  1636. 

ONWEERDICH  (Onwerdich),  bn.  Van  per- 
sonen ,  met  jegens.  Onaangenaam ,  fr.  désagréable 
{envers)  (?).  Kil.  O  n  w  e  e  r  d  /  onwaard.  Ingratus.  ||  In 
den  dienst  zynde,  wart  zo  hoverdich,  ghierioh, 
onrechtvoerdich  en  onweerdich  jeghen  de  goede 
lieden.  Schaybs,  Collatie  222. 

ONWEERDICHEIT  (O-heyt),  zn.  v.  1)  Van 
landgoederen.  Geringe  waarde ,  fr.  (de  biens  rurauat) 
médiocre  valeur.  Kil  Onweerdigheyd.    UMitas. 

II  Alles  overmits  de  onweerdicheyt  der  landeryen 
en  weyden  aldaer.  C,  gr.  Loon  I  728. 

2)  Van  een  testament.  Rraehteloos,  van  geener 
waarde  y  fr.  {d'un  testament)  sans  valeur.  ||  Sustineert 
dat  hetselven  testament  onwerdich  is.  C.  gr.  Loon 
1  198. 

ONWEERTSCHAP  (Oaweertscip,  onwartscip), 
zn.  V.  Verontwaardiging,  fr.  indignation.  Kil  On- 
weerdschap.  Indignaiio.  ||  Dat  wy  langhe  ghe- 
weest hebben  en  noch  zyn  in  de  gramscepe  eü 
ODweertscepe  van  onsen  harden  geduchten  heers. 
ScHATEB ,  CoUalie  246.  In  de  gramscepe  en  onwart- 
scepe.  248. 

ONWEIDELIJCK  (Onweyelgck,  Onwijelic),  bn. 
T^en  f,weidmans^\  jagers-  of  jetehtgèbruik ,  fr.  eon- 
trairement  è  la  coutume  de  la  chasse,  \\  Soe  wie 
eenige  reygers,  velthoenderen ,  Igmoegien,  vogelen 
van  rivieren,  hasen  oft  conijnen  spuerde  opten 
sneeuw,  oft  anderssins  onwgelio  vinge.  Bekent,  v. 
Brab.  reg.  136  fol.  306,  ord.  10  nov.  1612;  it.  BI, 
V.  Brab.  III  601.  Dat  nijemant . . .  hem  voirdeore . . . 
binnen  den  voirs.  onsen  lande  van  Brabant  te  par- 
triserene  met  ligghende  honden,  sacken  noch  anders- 
sins onweyelijck,  op  die  verbuerte  van  60  royalen. 
Blac.  1  juni  1638. 

0NWE8ENL1JCK  (Onweselec,  o— lic),  bn. 
Onredelijk,  onbehoorlijk ^  fr.  non  raitonnahley  ineon- 
vencmt.  \\  Soe  waer  hem  ieman  beclagt  dat  die 
stoppere  onweselec  hem  te  {})  heischt  van  dat  hi 
hem  ghemaect  heeft  sonder  vore  besproken  vor- 
warde.  K.  lakeng  Mechelen  1331—1333  a.  145. 
Om  aldusdaneghe  onweselike  saken  . . .  voirtane  io 
der  stad  van  Bruessel  te  verhueden.  Belg.  mms.  X 

III  (1868—1386.  Zie  Wbsbvljjck. 


ONW. 


OOG. 


297 


ONWET,  zn.  Onwettdijkheid,  te.  OUgalUL  KU. 
Onwette/onwet.  vetug.  Bes  ilUgiéima,  iUsffifi- 
mum.  II  Van  denwelken  abuBO,  onwette  enonredene 
de  kenneese  en  correctie  ons  toebehoort.  Zie  Oir- 
SEDB.  —  In  Onwet  sitten.  Wetteloos  zijn,  fr. 
itre  hoTi  la  loi,  \\  W\j  van  zijn  zelffs  schout  te 
banne  weere,  oft  die  in  onwet  aitten,  die  en  zullen 
egheen  hulde  moghen  dragen,  hij  en  hebbe  hem 
tierste  gepurgeert  van  desen  saecken  {sic),  PiOT»  Cart, 
LI  15,  K.  V.  St.'Truiden  1366  a.  72.  It.  2^7.  Zie 
Wetteloos. 

ONWËTKN,  zn.  o.  ffet  niet  weten,  de  onbekend- 
heid met  iets,  fr.  Ie  non-savoir,  Vignoranee  de  qq. 
ehose.  II  Si  leven  in  dien  onwetenne,  en  si  en 
begherent  oec  niet  te  wetene.  AUer  Kerstent.  58. 
Zie  Nederl.  Wdb. 

ON  WETENSCHAP,  zn.  Onwetendheid y  fr.  iffno- 
rance.  £.il.  Inscitiay  inscientia.  Dit  w.  komt  voor 
in  Bchier  alle  ordonnanties,  als  slotformule.  ||  Ten 
eyndo  niemandt  en  pretendere  oorsake  van  onwe- 
tenschap.  Fl.  v.  Brab.  I  3zl  (1628);  it.  377  (1588). 
Opdat  van  *tgene  des  voorsz.  is  niemant  ignorantie 
oft  onwetenschap  en  soude  mogen  pretenderen. 
Mabtiitez  111  (1596).  Ten  eynde  dat  van  dese 
onse  ordonnantie  niemant  onwetenschap  en  preten- 
dere. C.  ieenh,   Valkenimrg,  Stijl  1631  a.  109. 

ONWIJS,  bn.  Okivijse  appellatie.  Zie  I  95, 
Apfbbl  3),  en  beschouw  aldaar  het  w.  Apréh  als 
hoofdwoord. 

ONWIL  ( — Ie),  zn.  m.  Wat  men  niet  gaarne 
hoort  of  tiet ,  fir.  oe  qu'on  naéme  pas  d^entendre  ou 
de  voir.  ||  H^j  moet  ondertijden  hooren  en  sien  zynen 
onwille.  V.  b.  Tat.  374  v^.  Zie  Okdebtijdev,  en 
NederL  Wdb. 

ONWILLICH,  OYBBWILLICH,  \m.  Kwaadaardifff 
kwaadwillig  f  overmoedig,  roekeloos  j  balddadig,  fr. 
mSehemt,  andacieux.  Kil.  Onwilligh.  Contnmax. 
Overwilligh  Violentus^  pertinaXy  arrogans;  doch 
het  zn.  Onwilligheyd ,  mtUevoUntia^  paste  hier  beter. 
II  H  eesschende  [nl.  kr\)gslieden  of  vagabonden]  van 
den  goeden  lieden  eenen  ruy ter  ofte  theerpennyngh, 
logement,  teten  en  drincken  tot  heuren  appetyte: 
doende  midts  dien  (en  dickwils  met  andere  ruyde 
en  onwillighe  woorden,  wercken  eii  dreeghemen- 
ten) . . .  denzelven  goeden  lieden,  ten  platten  lande 
gheseten , . .  groote  vreese,  ghewelt,  verdriet,  schaede 
en  achterdeel.  JPl.  v.  Vl.  I  28  (15  juni  15.%,  Inl. 
Dat  zy  van  eenighe  ruyde  en  overwillighe  woorden 
oft  dreeghementen  ghebruyckten.  32,  a.  9. 

ONWINACUTICU  van  kinderen.  Niet  voort- 
teelend,  fr.  improlifique.  ||  En  tzeedert  hebben  die 
coninghen  [van  Frankrijk]  gedaelt  en  onwinnach- 
tich  geweest  van  kinderen.  Piot,  Chron.  27. 

0OCH»T,  obghst,  zn.  o.  Ooft,  fr.  du  fruit?  — 
Appelen^  fr.  des  pommes.?  Kil.  Ooft,  oeft.  JPoma. 
II  Dat  negheen  vercoopere  ofte  vercoopersse  egheen 
fruyt  ofte  oeghst  coopen  en  sal  tsondaegs,  tshey- 
lighdaegs  ofte  swerodaegs  voere  dat  xi  uren  gesla- 
gen waere  tot  Sinter-Claes.  Békenk.  v.  Brab.  reg. 
136  fol.  193,  Ord.  v.  1487  a.  69. 
■  00CÜ8TBL0EMEN  (Oogstblommen),  zn.  mv. 
II  Niemant  en  sal  der  goeder  luyden  oogstblommen, 
hoffcruyt  oft  diergelycke  halen,  nog  nemen,  nog  te 
quade  brengen.  C.  gr.  Loon  II  551 ,  jAtmmen. 

OOCHöTDACH  (Ougstdach),  zn.  m.  Oogsting- 
dag^  — tijd,  fr.  moment  de  faire  la  moisson.  ||  Ten 
ougstdaeghe,  als  het  cooren  rype  is,  soo  moet  den 
bauman  doen  pieken ,  binden  en  in  cuseelen  stellen. 
C.  V.  Auden.  2<i«  d.  470,  Melftwinning  a  3;  Fr. 
tekst  a  Vaoust,  quand  Ie  blé  est  meur. 

00CH8TEN  (Ongsten),  ow.  Naoogsimy  narapen, 

TL 


De  Bo-Samyn  oegsien,  opocgstên,  rapen,  xantent 
Schuermans  nalezen,  oplezen  g  Kempeneers  oegsten, 
oesien^  aousten,  ofr.  aoAier,  faire  Vao4t.  jkonte- 
naken  II  264,  fr.  glaner.  Kil.  Ooghsten...  & 
ooUigere  spicas,  legstee  aristas.  ||  lïiemant  en  ver- 
mach  te  ougsten  voor  de  sonuen  opganck  nochte 
naer  den  sonnen  onderganck.  C.  v.  Aalst  x  30. 
Die  ooghsten  voor  of  naer  den  sonneschijn,  oft  eer 
de  schooven  te  hoope  ghedragen  zyn,  verbeuren . . . 
O.  V.  Santhoven,  E.  en  br.  1665  a.  104. 

00CU8TEH8CUAP,  0E8Tbbichaf«  zn.  o.  Oogst, 
fr.  moisson,  récolte.  ||  Dat  niemandt  sijns  (?)  oester- 
schap sal  uuytgeven  aen  vreemdelingen,  omme  die 
winnioge  die  deselve  vremdelingen  mochten  doen, 
op  een  ander  buijten  dorp  te  vueren;  en  sullen 
gehalden  syn  hetselve  t'inhorreren  in  de  schuur 
[in  horreum]  brengen.  Kempbvbebs,  Monienaken 
II  277  (1626). 

OOCH^iTHOEDEK  (Oogsthoeder) ,  zn.  Oogsibe- 
waarder,  fr.  messier.  \\  Bevelende  wel  uytdruoke- 
lyck  aen  de  hooftofficieren  en  schepenen  van  ieder 
plaetse,  van  by  eedt  te  stellen  een  genoegsaem  ge> 
tal  sergeanten,  oogsthoeders  en  andere  om  op  het- 
selve te  letten.  Pi.  v.  Vl.  IX  830  (30  juli  1740, 
Oogst.  Zie  ook  Pbetbb. 

0ÜCU6TKEUH,  oexstxbüb,  zn.  Zie  Jaebkeübb 
II  63.  II  Dat  men  sculdich  is  de  oexstkeuren  te 
gebieden  bij  machte  van  voonisse  der  wethouders  . .; 
en  navolgende  den  vonnisse  sal  men  die  oexstkueren 
den  gemeijnen  volcke  kundigen  en  publiceren  bg 
den  officier,  oircondelyo,  in  allen  den  prochie- 
kercken  van  zynen  bedrijve;  welcke  oexstkeuren 
gemeynlyc  plegen  en  sculdich  zijn  geordineert  te 
wordden  opte  maniere  van  schooven,  en  opten  on- 
vreede  die  de  beesten  doen,  opte  waterenen  beeken 
te  ruijmen,  opte  straten  en  wegen  te  maken,  opte 
onbehoirlijcke  visschingen,  op  daf houden  oft  halen 
van  iements  houte  oft  thuijnen,  op  quade  herberge 
te  houden  en  dijergelgcke  excessen.  V.  D.  Tay. 
146  vo. 

OOpELIJCK  (Oedelec),  bn.  Van  voorwerpen. 
Slecht  f  zonder  waarde,  fr.  (de  ehoses)  mauvaisesy 
sans  valeur.  Kil.  Oodelick,  oyelio,  oolick.  vet, 
fland .  holl.  xeland.  Vüis,  malus,  praous.  Meyer, 
Woordens.  Oodelyk,  oyelyk.  Slecht^  geringh.  ||  N. 
was  ghebannen  van  dieften,  en  de  bailliu  slouch 
hand  an  s\jn  goed,  dat  hg  achter  hem  liet;  dat 
waren  twee  oedeleke  beddekine  en  andre  cleene 
catheylkine  achter  huse.  Beken,  baljuwschap  Qeni 
1372,  rol   1722. 

OOFTBOüMGAEBT  (Oestboemgaerd),  zn.  m. 
Fruit-  {appel?)  boomgaard,  fr.  verger  è  f  nuts,  cL 
pommiers{}).  Kil.  Oeftgaerd.  PoMorMiif*.  Plantgn 
Oeftgaerden  /  boomgaerdt.  Jardin  è  fruicts.  Boma- 
rium.  Ygl.  dit  oest  met  het  voorgaande  oocnsT. 
II  Den  oestboemgaerd  en  den  muelenwal.  db  Pb. 
en  Bb.  V.  Merelbeke  20  (1461). 

OOFTENIEB  (Hooftenneer) ,  zn.  Fruitenier,  fr. 

fruiiier.  ||  Keuren  van  den  caseneers  en  fruteniers. 

Men   verbiet  allen  hooftenneeren  en  oaseneers,  die 

te  stalle  staen,  dat  niemen . .  Auden.  meng.  1  325. 

OOGE,  zn.  Zooals  thans  oog,  fr.  ail.  Dit  w. 
komt  voor  in  de  volgende  idtdrukkingen.  1)  Voor 
oogen  oomen.  In  persoon  verschijnen,  fr.  compa- 
raitre  en  personne.  ||  Als  die  gone  die  ghedaMsht 
zyn  comen  vor  den  oghen  tharen  daghe,  so  es  men 
eerst  schuldich  de  vierscarre  te  banne.  R.  v.  ter 
Piete  1265  a.  2. 

2)  Voor  oogen  syn.  Aanwezig,  tegenwoordig 
fijn  f  fr.  être  présent.  ||  Alzo  wel  in  der  presencie 
van  ons  en  van  partien  boven  ghenoomt,  en  die 

88 


2d8 


OOÖ. 


OOR. 


voor  ooghen  waren.  C.  o.  Brugge  I  202  (1275). 
Daer  was  die  abbet  Diedric  en  sine  meenten  yor 
oghen.  Oork.  22  febr.  1287.  It.  C.  v,  Aalst  498; 
Kb,  0.  IpereHf  Scherüirt  iii  6. 

3)  Ooge  hebben  of  nemen  (op).  In  cuinmer- 
Jdng  nemen  f  acht  slaan  {op)  f  fr.  prendre  en  conti- 
déraiion^  avoir  fyard  {è).  ||  Om  ter  Tisitatie,  decisie 
en  terminatie  desselfs  proces  up  als  zulcken  ooghe 
en  aenschauw  thebbene  als  behoeren  zoude.  C  v. 
Oent  II  247.  Dat  alle  de  ▼oorsch reven  imposten 
en  rechten  van  onghelde  respective  betaelt  en  ont- 
ianghen  sullen  worden,  sonder  ooghe  oft  consideratie 
te  nemene  op  eenighe  Toergaende  imposten.  JPl.  v. 
Brab,  II  50  (1570).  tSelye  moeten  de  commissa- 
rissen en  clercken  oock  aenteeckeueUf  opdat  in 
'twijsen  van  de  sake  daerop  sulcke  ooge  genomen 
mach  worden  als  behoort.  C.  v.  Antto.  compil.  V  xj  31. 

OOG£BRAUWKN  (Oghenbraeuwen,  oghebrae- 
wen)  ,  zn.  mv.  Wenkbrauwen  y  fr.  sourcUs.  Kil. 
Ooghbranwe.  Supereilium,  \\  Of  gheve  ie  slaep 
minen  oghen,  eh  mijn  oghenbraeuwen  yakinghe. 
Dr.  K.  de  Oheldbbb  Qhetiden  boec  56;  ps.  31 
palpebrae.  (Het  Oetijdenb.  v.  Charleroi  heeft  oghe- 
braewen).  Ic  aenbede  Dine  glorioee  oghebraeuwen , 
daer  die  ry  vieren  des  bluets  over  liepen.   Rondert 

OÓGKENNELIJCK,  bn.  Zichtbaar,  fr.  vitHble. 
(?).  II  Dat  wy  op  desen  penninck  nemmermeer 
anderen  penninck  slaen  en  mogen ,  noch  doen  slaen 
en  sullen  sonder  andre  byteecken  daerby  te  settene 
dat  ooghkennelyck  sy.  Fl,  v,  Brab.  I  130,  Blijde 
inkomêt  1355  a.  13. 

OOGELIJCK  (Oogelick),  byw.  ||  Eene  dreve, 
lanck  omtrent  Yiic  roeden,  daerup  staen  ontrent 
xziii  tich  hondert  upgaende  eycken,..  al  tzamen 
wel  groot  ZLVTi  of  zlyiii  gemeten  lants,  ghelijck 
men  sal  moghen  oogelick  sien.  de  Pb.  en  Bb. 
XXIII    Beveren  66. 

OOGËMËHCK,  zn.  Eechttgezag,  ft,  jwrididion. 
II  De  bailliu  van  Aelst  en  de  claghere  weerden 
toenvoy,  en  versochten  'tfait  te  berechtene  bi  pre- 
ventien, mids  dat  zyt  vonden  rau  en  onbewetticht, 
en  dat  ons  ghednchte  heere  was  souverain  heere 
en  prinche,  eü  dat  hy  hadde  ooghemerc  alle  'tiand 
van  Aelst  deure.  C.  o.  AaUt  504. 

OOGEN,  bw.  Voor  oogen  leggen^  vertoornen y  ken- 
haar  maken  f  it.  exposer,  faire  eavoir,  \\  Tenware 
in  saecken  enorme,  dVelck  die  schouteth  dien  van 
der  Weth  is  ghehouden  te  ooghen,  en  daerop  eerst 
en  alvoren  hen  consent  te  hebben.  C.  e.  Herentalt 
IX  25.  Als  de  wljckmeesters ...  bij  hemselven  iet 
weten  oft  vernemen  van  ghebreck  van  schouwen, 
hovenen,  asten  oft  anderssins,  daer  de  stadt  in 
perljckel  soude  mede  moghen  komen,  sijn  ghehou- 
den t'selve  terstont  den  heere  en  Weth  te  ooghen. 
XI  4. 

OOGENWEIDE.  Zie  Hebtekweide. 

OUGSIENLIJCK  (Ooghsienelyck),  byw.  Zicht- 
baar,  blijkbaar ^  ft,  viaihlement.  \\  Dat  die  aude 
struycken  staende  in  de  heymen,  dier  alnoch  wir- 
den  bevonden  ter  straetenwaerts  binnen  deser  stadt 
BruBsele,  ooghsienelyck  waren  corresponderende 
op  de  scheymueren   en  edificien.  Mabtivez  146. 

00GE8IEN»  (Ogensiens),  bgw.  Geiyk  het  voor- 
gaande. II  Letteren...  besegel t,  geheel  en  gesont, 
den  gehelen  gewarigen  segel  der  stad  van  Brue- 
cele  aenhangende,  alsoet  ogensiens  openbaer  was. 
Brab.  yeeiten  II  530  (13'>7);  de  Lat.  tekst  zegt 
ut  prima  facie  apparebat.  Deelluyden  sullen  houden 
▼oor  catheyl  alle  steen  ooghesiens  uuter  erde.  C 
V*  Broekburg  xi  16. 


I 


OOR.  Zie  HoiB. 

OOKBAEU.  Zie  Oobboob. 

OOKBOOU  (Orbaer,  orboor,  oirboor,  orboer, 
orber,  heurbeur,  huerbeur),  zn.  1)  Oorbaarheid , 
nuty  voordeelf  fr.  utilité,  profit.  Kil.  Oorbaer, 
oorbor.  UtilitaSf  enz.  ||  Tot  orbare,  profite  en 
behoef  derselver  tafelen.  [tU,  des  heiligen  Geest]. 
Schep,  van  Mijskem  (Miscom) ,  16  juni  1438.  Vieiu 
ghulde  dekene  en  achte  ghesuoerne , . .  die  selen 
oom  en  over  alrehaude  orbore  van  der  stat.  David, 
Mechelen  455.  De  betalinghen  en  uutgheven ...  te 
doene  ten  meesten  huerbuere  en  prouffyte  van 
derzelver  stede.  C.  v.  Qent  II  206,  xvi  £.  Omme 
den  heurbeure  van  den  heere,  van  der  Wet  ofte 
den  ambachte.  Auden,  meng.  II  52  (1482).  Tot 
oirboir  en  profyt  yan  de  neringhen  en  d  ambachten. 
C.  o.  Bruttel  1606  a.  40;  it.  140;  1570  a.  43.  In 
beuren  oirbore  en  profiyte.  C.  v,  Antw.  1545  xiil 
42.  Niettegenstaende  dat  de  penninghen . . .  nyet 
gecomen  en  syn  in  den  orboer  van  der  vrouwen. 
VI  4. 

2)  Het  zn.oorbaar,oorboor,oorber,oirber, 
of  hoe  men  het  ook  spelle,  had  vroeger  en  heeft 
nog  de  bet.  van  nut,  voordeel;  in  een  charter  van 
heer  Hendrik  van  Diest  komt  het  nog  voor  als  syn. 
van  erf,  erve,  grond,  it.  terrain,  zooals  wij  het  at- 
schreven  uit  het  Oude  Bootboeck  fol.  49,  terwijl  in 
het  Beg,  cop,  cart,  fol.  15  v**,  van  laterentgd,  het  w. 
o  i  r  b'e  [oirbere]  vervangen  staat  door  erve  (de  oorspr. 
oork.  wordt  vermist);  in  het  volgende  citaat  komt 
ook  het  zn.  or  be  r  voor,  *t  welk  de  uitgever  Schayes 
verklaarde  door  het  zn.  goed  [bezitttng].  \\  Dat  wg 
onsen  goeden  vrienden,  scepenen  en  raet  en  onss 
stad  van  Dyest  gemeenlic,  verleent  en  gegeven 
hebben,  verleenen  en  gheven,  erflic  en  ummer- 
meer,  alsulc  oirb'e  [oirbere,  oirbare.^]  als  wg  lig- 
gende hebben  bg  Sinte  Jansvelt.  Date  te  weten, 
onsen  grooten  wouwere  en  onsse  twee  savoere, 
metten  huijse  dairvoir  staende,  en  met  allen  dien 
datter  toebehoirt,  om  onse  stad  aldair,  op  dat 
eynde ,  ter  Nedermoelen  mede  te  bevesten  . . .  Want 
zgt  dairzonder  niet  wale  doen  en  mochten  ter  stat 
orbere.  Oork,  v,  23  juni  (juli?)  1365;  door  Bay- 
maekers  getrokken  uit  het  Beg.  cop.  cart.  en  gedrukt 
in  zgn  Chronieon  Diestense  blz.  120  nr.  49.  — 
En  dwongenen  dairtoe  dat  hi  wederomme  keeren 
moeste  en  sine  orber  {goed)  laten.  Schatbb, 
Analectee,  Acad.  d'archéol,  1856  blz.  162. 

OORBOOR,  OBBEB  (Oorboir),  bn.  Nuiiig,  fr. 
utile.  Kil.  heeft  OorbaerLick /oorborlick.  Feru- 
tilit ,  fructuotus , . .  \\  Dat  sg  trouwelijc  en  wael 
inyagen  sullen  alle  onser . . .  stat  renten ,  die  waele 
en  reohtverdichliken  bewaren,  bekeeren  en  uytge- 
ven  yn  orber  onser  stat , . .  daer  des  noet  en  orber 
wesen  sal.  Piot,  Cart,  II  193  (7  dec.  1411  a.  9). 
De  fruytdraghende  boomen . . .  wesende  oorboir  ten 
goede.  C.  v.  JPoperingen  yi  9. 

OORBOOREN  (Hoirbueren,  horbueren,  horbo- 
ren,  huerbueren,  oorboiren,  oirbooren,  oirboren, 
oorbueren,  orbueren,  orboren,  orberen),  bw.  Wei- 
land, onder  oobbaab:  oorbaren,  oorboren,  wut  en 
voordeel  van  iets  trekken^  it.  tirer  pro/U  ou  avam- 
tage  de  qc,  en  thans  nog  örberen,  eeuige  spift 
nemen  y  nutten,  fr.  prendre  qq.  nourriture,  In  menig- 
vuldige en  de  meest  uiteenloopende  bet.,  gelgk 
het  w.  Haktebbeiï.  1)  Bechtsgebruiken,  solenmi- 
teiten  of  wettelgkheden.  Die  in  hei  werk  steUen^ 
ft.  {des  OBUvres  de  i(fi}  y  recouriry  les  mettre  en 
oBuvre.  II  Sonder  ander  solemniteyten  te  moetan 
oirbooren.  C.  v.  Bdle  viii  36.  It,  C.  v,  JTinoexè. 
jx  5.  Wanneer  een  man  wettelicke  schuit  verkent, 


OOR. 


OOR. 


299 


men  Bal  sijn  weduwe  mogben  panden  mette  selye 
kenniase,  op  dat  die  niet  yerjaert  en  sy,  aonder 
ander  kenniase  te  verkrijghen  ofite  wettelichede  te 
oirbooren.  C.  ifeui  Iperen^  xviii  20. 

2)  Recht,  gerechtigheid.  Die  oefenen^  fr.  praii' 
qner  {la  iuatiee).  ||  'Want  men,  van  Gods  en  van 
rechsweghen  altyde  schuldich  es  te  onderhoudene 
en  te  oorbaeme  recht.  Schayis,  Collatie  100. 

3)  Misbruiken.  Die  bedrijven ,  h^aan^  fr.  oom' 
metire  {de*  abut).  \\  Omme  te  remedierene  de  groote 
excessen  en  abusen  van  den  taellieden,  procureurs 
en  andere,  in  *t beleeden  Tan  den  processen,., 
ghehoirbuert  en  gheuseert.  C.  o.  Oent  II  300 
(1562)    It.  PI  «.  VL  I  594 

4)  Haastigheid.  In  overijling  handelen ,  it.  agir 
avec  prêdpiUttion.  \\  Bin  deisen  tyd  zo  trocken  de 
▼ier  leiden  van  Vlaendre  by  mynen  heere, . .  en 
daden  so  vele  en  baden  dat  hy  gheene  haestichede 
wilde  orboren  up  zyne  lieden,  eü  hopten  dat  zy 
te  ghenaden  commen  souden.  Ol.  y.  DizictTDE  130. 

5)  Vergif  Het  toedienen^  ir.  adminiitrer  [un 
poison).  II  Al  eest  oec  dat  hy  *t[nl.  'tTcnijn]  niet 
en  oorboirt  oft  te  wercke  en  stelt.  Wislaitt,  Praet. 
Cfiffv.  96. 

6)  Penningen.  Die  henuttigen^  t,  bedienen  (Tan), 
fr.  miiliser  (dei  deniers),  ien  eervir.  ||  Dat  zy  die 
zeWe  penninghen  zullen  moghen  innen,  heffen  en 
huerbueren  Tan  deghenen  die  daerinne  ghehouden 
zullen  wesen . . .  Hutttbitb»  Corpor.  Siadeord.  159 
(15  sept.  1533). 

7)  Eene  handelwijze.  Die  volgen  ^  fr.  suivre  {une 
certaine  maniere  d'agir.  ||  Omme  dieswille  dat  de 
hooftmannen  dese  manieren  en  weghen . . .  aldus 
ghedaen  en  gheoorbuert  hebben.  264. 

8)  Van  dbttnken.  Die  drinken  ^  fr.  boire  (des 
boietont).  ||  Betaelt  Tan  drie  tonnen  biers  ghehuer- 
buert  int  gulde.  db  Pb.  en  Bb.  XII.   Unel  27. 

9)  Eene  kamer.  Sr  over  beschikken  ^  fr.  dispoter 
(d'mne  ehambre),  ||  Dat  men  hemlieden  gheTe  deene 
Tan  den  tween  cameren,  die  ghemaect  waren  ter 
sustre  en  ter  broedere  bouf ,  omme  hemlieden  die 
te  horbueme  als  sy  Tan  siecheden  te  doene  sullen 
hebben.  —  Dandere  camere  begheren  sy  dat  de 
sustre  en  de  broedere  herboren  diere  ghelike.  Fs. 
DB  PoTTBB,   Seeond  eart.  92  (1366). 

10)  Eenen  grond.  Dien  bewerken,  beploegen, 
bebouwen  y  fr.  ctUiiver  (une  ierre).  ||  So  wie  bijle- 
yinghe  hout  in  leene,  die  en  mach  den  grond  niet 
diepere  oorboren  dan  saet  Tallet  en  plough  gaet. 
Leenrechten,  v.  1528  fol.  29. 

11)  In  de  algemeene  bet.  ra,n  gebruiken,  bezigen  y 
fr.  (en  gSnSral)  employer,  user  de^  se  servir  de. 
a)  Geweld,  fr.  violenee.  ||  Zonder  yement  yet  te 
mesdoene,  oft  eeneghe  foortsche,  OTerdaet  of  ruut- 
hede  up  eeneghe  persoonen  oft  up  hare  goedynghe 
te  orbueme.  Schateb.  Collatie.  104;  it.  184. 
253.  —  b)  Omzichtigheid  of  discretie,  fr.  de  cir- 
conspeetinn.  ||  Zoe  confronteert  se  [nl.  de  elkander 
tegensprekende  gcTangenen]  de  juge  ter  banck, 
daer  hij  wel  heeft  groote  discretie  te  oorbercne. 
WiBLAKT,  Praot.  erim.  69.  —  c)  List,  fr.  de  ruse, 
II  Hunt  grooter  scalcheden,  listen  en  bedechteden 
by  eeneghe  gheoorbuert,  om  haerlieder  ghesyngu- 
lierde  profyt.  Schatbb,  Collatie  98.  —  d)  Genees- 
middelen, fr.  des  mMieaments.  ||  De  droguen, 
drancken  en  recepten,  salarissen  van  medicynen, 
chyrnrgiens  en  apothecarisen ,  by  den  OTcrleden 
in  zjjn  laetste  zieckte  gheoorboirt.  C.  v.  Veurne 
XXV  20.  e)  Eenen  Terver,  fr.  un  teiniurier.  ||  Wat 
Tarwere  die  beeseliic(?)  op  portere  cost,  alsoe  saen 
alae  die  portre  dien  meester  nemmeer  orberen  en 


wille,  dan  moet  hine  uutslaen.  K.  Idkeng.  Mecheleu 
1331  a.  25.  —  f)  Perkament,  zegelwas,  fr.  du 
parehemin,  de  la  eire  è  seeller.  ||  Teersten  ghaTen 
dontfangers  scepenen  clerken  Tan  der  Euere,  Tan 
haren  fronchine  en  zegelwasse  dat  sy  ebben  ghe- 
orbort  binnen  desen  jare,  zxziz  lib  Stadsrekeu. 
Oent  1336.  I  82.  —  g)  Een  bed.  GMruiken,  fr. 
faire  usage  (d'un  lit).  ||  Een  bedde ,  ghereoht  roet 
alle  dien  datter  toe  behoert,  dat  men  gheorbord 
heeft.  Kb.  v.  Antw.  186.  — ;  h)  Eenen  lollepot,  fr. 
(d'un  oouvet).  ||  Onder  den  zziil^n  february  tselTe 
jaer  lzzziii  [1583]  zo  Terbrande  de  comble  Tan 
de  Borse  Tan  Antwerpen, . .  Men  seyde  tselTe 
gheprocedeert  te  wesene  Tan  eenighe  Tierpotten, 
deweicke   de  Trauwen  oorboren.  Piot,  Chron  638. 

OüRBOORUOUT  (Oirboirhout ,  orberhout),  zn. 
o.  Oorbaar  hout,  bouw-  of  timmerhout,  bewerkbaair 
hout,  fr.  bois  de  oonstruction ,  bois  è  bdtir,  propre 
d  itre  iravaiüAf  faqonnê.  \\  Om  te  onderhoudene 
dat  loTelic  heerbringen  Tan  der  comanscap  Tan 
allen  manieren  Tan  orberhoute,  als  Tan  Telgen, 
speken  en  andere,  die  men  gewoenlic  is  te  maken 
op  onsen  woude  Tan  2Sonien.  Rekenk.  v.  Brab.  reg. 
13.^  fol.  133,  ord.  6  aug.  1460.  Alle  ploechsteerten , 
assen,  schemelen  en  ander  oirborhout  selen  die 
cooplude  moeten  doen  maeken  Tan  goeden  Tente* 
lijeken  boute,  alzoe  dat  het  cusbaer  zij.  Kb.  v. 
Sonienboseh  29  oct.  1460  a.  48  Dat  die  rentraeestere 
Tan  Brabant  Tan  deaen  wintToUingen . . .  bemhout 
oft  oirboirhout  aal  moegen  doen  maken.  a.  39;  it^ 
67.  69.  Van  eenen  wagen  met  timmerhoute,  of 
assen,  of  Telgen,  of  corbeelen,  of  speken,  of  wat 
oirboirhout  dat  es.  Mekenk.  v.  Brab.  reg.  136  fol. 
280  T*  —  281  T«  Brant-  en  bouwhout.  —  Bouw- 
hout oft  orberhout.  Ib,  reg.  138  fol.  249  t^,  ord, 
1533  a.  3. 

OORDEEL  'Ordeil,  ordeel,  oerdeel),  zn.  1) 
Godsoordeel,  Oods  gericht,  fr.  ordalies^  jugement 
de  Dieu.  Van  Dale  OBDALifiN,  Kil.  Oor  deel/ or- 
dael.  ang,  sax.  Ordaliumy  etc.  Zie  hieroTer  Grimm 
Beehtsalterihümer  908  cap.  Yiii  Ootiesurtheil ,  en 
Noordewier  Segtsoudheden  435  Godsoordeel.  ||  NuUuê 
de  terra  eorum  [nl.  der  Eeulenaars  en  Vlamingen] 
apud  nos  eui  duellum  provocari  poiest,  vd  eul  judp- 
cium,  quod  vulgo  ordeel  [Höhlbaum  ordeil]  dieitur, 
WAnvjLÖVïQ,  Rl.  St.  u.  Bg.  I.  Urk.  zvii.  Verdrag 
iusschen  Keulen  en  Vlaanderen,  25  mrt  1197  (Oorspr.) 

2)  Oereohtelijke  kennisneming;  vonnis,  fr.  judiea- 
ture,  jugement;  sentence.  ||  Dat  die  banck  [nl.  ding- 
banck]  Tan  Aubel  een  banck  Tan  ordel  is,  en  dat 
men  daer  alle  man  ordel  doen  sal.  C.  v.  Aubel  209. 

3)  Vonnis,  fr.  sentence.  ||  Als  Tan  der  Talschegt 
biyct,  zoe  wort  die  sentencie  en  dat  oerdeel  dairop 
geweesen  nul  gepronuncieert.  V.  d.  Tav.  845.  De 
Trage  is ,  oft  dan  dat  oerdeel  en  gewgsde  stat  grypen 
aal.  Ib.  311. 

4)  Deeling  {tusschen  erfgenamen),  fr.  partage 
(entre  hériiiers).  \\  En  Tan  alle  byicTynghen  en 
lyfrenten  Tan  manne  oft  Tan  wyfre  te  gaedere  in 
huweiycke  geweest,  eenwaerf  Terdeelt  en  Teroor- 
deelt  in  wettelgcke  deele,  naer  de  uaaige  Tan  de 
Trienden,  zoo  es  te  wetene,  al  waert  dat  zy  nae- 
maels  herhoweden,  dat  de  Toorseyde  bylcTynghe 
en  lyfrenten,  den  oordeel  leden  en  eenwaerf  Terdeelt, 
zoo  Toorseyt  es,  niet  meer  oordeels  lyden  en  zal, 
noch  dat  men  meer  Terdeelen  zal;  nemaer  de  Toors. 
byleTynghe  en  lyfrente  eenwaerf,  als  Tooren,  Ter- 
deelt, zal  rechtCTOort  blyTen  denghonen  die  deen 
oordeel  leden  heeft,  eeuwelyck  tot  zynder  doot.  C. 
o.  Auden.  Hoe  lyfrenten  enz.  1362. 

OORDEELEN,  bw.  Kmimi»  nemen  als  rechter, 


300 


OOR. 


OOR. 


£r.  jwfêr.  \\  Item,  loe  en  sullen  die  soepenen  n^t 
ordelen  noch  wijsen  over  die  burgemeesters,  eie. 
R,  V.  81.  Truiden  1366  a.  41.  Want  alsdan  hon 
geschille  en  tweedracht  by  stadthelder  en  leen- 
mannen, oft  voor  den  com petenten  richter,  soude 
behoeren  geslicht  en  geordeelt  te  worden.  C.  leenhof 
V.  ValJcenburg  235,  Declaratie  1670  a.  16.  Dat 
oiok,  nae  dyen,  hyr,  voertyts,  in  deu  yoers.  lande, 
tuBohen  twistige  partyen  geordeelt  en  gevonnist  is 
geweest.  239  a.  24. 

OORDEN,  bw.  Een  mes.  Het  eeherpen,  fr.  affiler 
(«j»  eouteau).  Zie  BrOOTMES. 

OORGAT  (Oirgat).  Zie  Aebtgat. 

OORCKEN.  Zie  Obckbn. 

OORCONDE  (Orconde,  orkonde,  orcunde,  oeir- 
conde),  zn.  1)  Oetmge,  fr.  iémoin.  Kil.  Oorkonde. 
Te»tiê  locuplet,  f.  amplitsimus.  \\  Zo  wie  yeniene 
treckt  in  zaken  van  schulde  en  gheene  oeirconden 
ne  heeft,..  —  en  seght  de  betreckere  dat  hy 
oircontscepe  daeraf  heeft , . .  £n  moeten  die  oeir- 
conden besceedelike  en  openbaerlike  . . .  werden 
ghehoert.  K.  o.  Saffèlare  1264  a.  86;  Lat.  tekst 
teêtes.  Alle  misdaden,  die  syn  geproevet  bi  alle 
manieren  van  goeden  lieden,  syt  portere  iof  andre: 
en  mach  elkerlyc  bringhen  alsulke  orconde  alsi 
wille  en  hem  goet  sal  dinken,  ware  dat  goede 
lieden  syn.  C  v.  Bruggs,  K.  e.  1281  a.  12  (De 
Fr.  tekst  zegt  ie^»  pruevest  —  nl.  alzulke  bewQ- 
zen  —  doch  dat  er  personen  door  gemeend  zijn, 
blykt  uit  het  einde  der  beide  teksten  Ke  loicd 
gent  eoienf),  Eisschet  hine  derde  werf,  en  ommer 
met  orconden.  K.  tmmanie  1292  a.  25.  De  K.  d, 
meierij  Loeen  1312  heeft  hier:  „emmer  met  orkon- 
seape.'*  —  Hiraf  siin  orkunden:  herBeniereEgloy, 
etc.  Oorlc.  19  mrt  1305.  Waert  tzake,  dat  debailliu 
van  Audenaerde  eeneghe  oorconden  hebben  wilde, 
ofte  oorconscap  ghehoort  wilde  hebben  in  den  name 
yan  onsen  heere  den  graye  van  Vlaendren.  O.  o. 
Auden.  2<i«  d.  88  (16  mei  1355).  Die  orconden  en 
getuygen  wordden  aldair  betailt  ter  taxacien  van 
den  commissarijs.  V.  d.  Tav.  405.  —  Leyende 
oorconden.  Levende  getuigeniêêen ^  getuigen ,  fr. 
témoignagee  vivantt^  témoinê.  ||  Dat  bi  dien  de 
heesschers,  up  dat  zy  eeneghe  scult  reconvreren 
wilden  up  tgoed  van  den  weesen,  zij  ghehouden 
zouden  wesen  hnere  scult  te  yerifieme  met  leyenden 
orconden.  O.  v.  Aalst  298  (1460).  —  Oorconden 
beleggen  (beleeden).  Die  bijroepenf  bijbrengeUf 
voor  het  gerecht  brengen,  fr.  produire^  appeler  (des 
iémoins).  \\  Dat  nyemandt  van  reprochen  en  diene, 
hy  en  hebbe  onder  de  handt  yan  eeneu  secretaris 
ghelight  de  namen  en  toenamen  yan  den  orconden 
by  partye  adverse  beleedt.  C.  v.  Oent  II  321 
(1552).  Zie  ook  BsLEoeBV  168  8),  Bslbibbv 
170  9),  en  Verdam  834  7  a). 

2)  Oeiuigenis,  fr.  témoignage.  Kil.  Testimonium 
CÊmplissimum  et  magni  ponderis.  ||  Pro  tesiimonio 
quod  vulgo  dieitur  urkunde.  Lacomblbt,  JJrhun- 
denb.  dei  Niederrheins  lY  nr  671  (24  mrt  1269).— 
In  oorconde  van  getuigen.  Op  verklaring  van 
getuigen,  fr  •  eur  déelaraiion  de  iémoins.  ||  Het  is 
geoirlooft  den  gebouweden  man  eenen  anderen, 
dair  hy  vermoeden  oft  suspicie  tegen  heeft  yan 
oyerspeele  yan  zynen  wyye,  te  mogen  drge  werf 
verbieden  dat  hy  tegen  huer  nyet  en  spreke,  en 
dat  hy  by  huer  niet  en  verkeere;  en  eest  dat  hy 
daimae  dyen  vyndt,  in  oirconden  van  getuygen  by 
zyn  wyf,  hy  machen  doot  slaen.  Y.  d.  Tiy.  57. 

8)  Als  slot-  of  bekrachtigingsformule  eener  oor- 
konde, fr.  comme  formule  finale  ou  de  confirmation 
d'une  ehartê,   ||   Orconde   [ostder  verêtaan  waren] 


ervaohtighen  Heden  in  Ohent;  Eyerarde  van  Znin- 
arde,  ser  Beudins  broder  van  Zui narde,  enz.  Vod, 
mus,  Y  289  (1296).  —  Des  toiroonden.  In 
oorkonde  der  waarheid,  fr.  en  foi  de  quoi  (Lat.  ia 
eujus  rei  testimonium).  Des  te  orcunde.  Piot, 
Cart.  II  71  (1.S74).  Des  toirconden  hebben  wy 
onsen  zegel  hieraen  doen  hangen.  C.  v.  Samthoven. 
Stijl  1557,  slot.  —  Oirckondt  der  waerheyt, 
soe  hebben  wy , . .  dit  doen  bekrefiCtigen  by  d'onder- 
teickeninge  van  onssen  medelaet  Gilles  Gielessone. 
C.  V.  Limburg  196,  Weerst  {Warsage)  1606.  It 
207.  sGreven  Voeren  (Fouron-U  Comte)  1606.  — 
Orkondt  der  waerheit.  Meer  (Mheer)  201,  1606.  — 
Ter  oirconden.  249,   Valkenburg  1612. 

4)  Becht  of  loon  der  schepenen  voor  kennisneming , 
fr.  droit  ou  solaire  d'une  prise  de  oonnaissanee  par 
les  échevins.  ||  Als  scepenen  eenen  yan  den  Ujve 
wysen.  in  wat  msnyren  dat  weere,  oft  enich  let 
te  benemen,  hant  oft  voet,  tonge  oft  oren,  oft 
oghen,  etc.,  oft  dat  sy  ten  sheeren  wille  wijsen, 
^ervan  hoert  hon  een  groet  orkonde.  Item.  als 
scepenen  wysen  op  een  lener,  die  begreep  of  zl  oft 
zx  riael,  oft  synen  voet  oft  desgelyck,  daarvan 
hoert  scepenen  een  groete  orkonde  van  den  heere. 
Item.  Een  groete  orkonde  es  xlt  aude  grooten; 
daervan  hoert  elcken  scepene  lU  aude  groote,  den 
clerck  iij  aude  grooten.  Piot  ,  Cart.  II  51 1 ,  K.  v. 
St- Truiden  xvi  B. 

5)  Artikel  van  de  stukken  eener  reehistaak,  fr. 
artiele  d'une  pièce  de  procédure.  ||  En  tot  yerificatie, 
dat  nit  in  eodem  statu  observirt  ist,  wordt  gesagt 
vor  erst:  dat  ein  orcondt  ofile  articul  ertyts  plachte 
gereckent  te  werden  op  12  st. ,  dar  nu  eder  ge- 
reckent  werdt  18  st.  etc,  —  Finalick,  staet  oick 
te  oonsidereren ,  dat  elcken  articulen  offle  para- 
graphi  van  den  schriftueren  vor  oreken  gereckent 
wenlen,  sonder  regoardt  te  nemene  off  het  feiten 
en  allegatien  synd  ofte  orcen,  en  off  nit  al'.ein- 
lick  propriè  orken  genoempt  worden  die  arti- 
culen die  welcke  gestelt  werden  tot  erken  en 
arbitrage  van  den  leenleuden  en  nach  den  alden 
styi  mit  orconden  verbonden  worden.  Solchs  kompt 
tot  excessive  beschwerunge  van  partijen,  dieweil 
nae  den  styi ,  soe  bey  diesser  tyt  geusirt  werdt, 
prolixe  schriftueren  gemaeckt  werden.  C.  leenhoj 
Valkenburg,  Yerslag  2  juli  1570,  al*  10,  18 
en  26. 

OORKONDELIJCK  (Oorkondeleke ,  orkonde- 
licken),  byw.  1)  Openbaarlijk  ^  fr.  publiquemeni. 
Schiller  u.  Lübbe  sub  or kunde  hebben  ook,  regel 
35:  orkundlich,  offènbar.  ||  Navolgende  denvonnisse 
sal  men  die  voincr.  oexstkueren  den  gemeynen 
volcke  kundigen  en  publiceren  by  den  oflScier, 
oircondehjc  in  allen  den  prochiekercken  yan  zynen 
bedryye.  Y.  d.  Tav.  146  v®. 

2)  Met  getuigen  j  in  tegenwoordigheid  vtm  getuigei^ 
fr.  par-devant- ,  en  présence  de  témoins.  De  SU.  d. 
ammanie  1292  a.  25  zegt  „met  orconden"  ter 
zake  van  het  vrede  eischen,  zooals  hierna.  ||  Wie 
vrede  wederseyde  te  geyene  alsen  die  scouthete 
ochte  die  amman,  ochte  enich  yan  den  scepenen, 
ocht  enich  van  tsheren  gheswomen  knapen  hem 
heyschede  orkondeleke.  Kb.  v.  Antw.  a.  21.  Orkonde- 
licken.  C.  v.  Antw.  1545  iii  2. 

OORCONDEN  (Oirconden,  Orconden),  bw. 
Betuigen,  fr.  ceriiAer.  Kil.  Oorkonden.  Testari. 
II  Omme  dat  recht  wille  en  redene  begeert  dat 
men  orconde  warachtighe  zaken  C  v.  Brugge  II  3 
(1450).  Dat  zy  huerlieder  recoird  overbringhen 
zullen . . .  besloten  eü  bezegheld  zynde  met  vijf 
schepenen  zeghels  van  dengonen  die  thans  bliven, 


OOR. 


OOR. 


301 


oertiflerende  en  oircondende  teelve  reooird  in  pre- 
zencien  yan . . .  C.  kast.  Iperen  o.  158. 

OORCONDENOELT,  oorcoijdeiïbbcht  ,  zn. 
Zie  OoBCONDB  3).  II  Die  cine  zaken  yerliest  moet 
ghelden  de  wettelike  coaten  oyer  hem  en  over  sinen 
wederman , . .  En  daer  men  se  [nl.  de  mannen] 
uten  hoye  leet  omme  kennessen,  omme  daghinghen, 
of  omme  ander  saken,  den  heere  en  den  mannen 
dobbel  gbelt,  en  den  oorcondengelt  [wir,  erconden- 
recht] ,  data  waerhedegelt,  eiken  v  ac.  adaghea. 
Jjeenreekt  o.  1528  fol.  27;  C.  leenk.  burcht  v. 
Brugge  xc 

OORCONDER,  zn.  Getuide,  fr.  témoin.  ||  En 
alzoe  moechdi  aeggen  yan  oorconder,  commiaaaria- 
aen,  yan  executeurs,  en  yan  allen  officiera»  die  by 
eorruptien  ende  [?]  andera  doen  dan  aij  behooren. 
WiELAVT,  Praei,  crim.  172.  Dit  haegapel,  aoo 
men  openbaerlyck  aach ,  Gebeurde  in  augusto ,  den 
yyfaten  dach ,  Int  jaer  yyffentaeatich ,  ie  bena  oor- 
oonder.  Van  Oebbbosce,  Chron,  v,  Merchten^ 
Saechspel,  atr.  2.  Zie  Oobcondb  1). 

OOKCONTSCHAP  (Ooroonacbap,  ooroondacip, 
oordcondacip,  oorconacip,  oirconachap,  oircontacip, 
orcontachap,  orcontacip,  orcondacip,  orconacap, 
orkenachap,  orkenacap,  oerconachip,  horoontacip) , 
zn.  Oetuigenis,  fr.  thnoignage.  Kil.  Oorkondachap. 
Tegtimoniwn  \\  Wie  gequetat  ea,  by  klage  den 
richter,  op  dat  hine  mach  yerkrygen;  en  mach 
hya  niet  yerkrigen,  aoe  brengt  ain  orconachap  yoor 
achepenen , . .  en  dat  orconachap  moet  men  geatade 
houden.  K,  v.  Brussel  1229  a.  14;  it.  24  en  26 
(Naar  den  Luyater  v,  Brab.  I  89.  40).  En  daerof  bi 
orconacepe  yan  ii  gebuera  wort  verwonnen.  JT.  o. 
têr  Piete  1265  a.  15;  Lat.  tekat  tetiimonio,  So 
wie  dieftelio  goet  coept  bi  lichte  yan  den  daghe, 
bi  orconacepe  yan  ii  ainen  gebuera.  46.  Soo  wie 
ghedachyaert  wort  in  oirconachap.  C.  v.  Broekburg 
II 10.  —  Oorcontachap  dragen.  Getuigen^ getui- 
genis geven  ^  fr.  iémoigner,  déposer  en  justice.  \\  Wie 
enen  anderen  yeraprake,  die  klagede  oyer  hem, 
oft  orconachap  droge  jegen  hem.  Wie  enen  man, 
die  clagede  ofte  orkenachap  droge  jegen  hem,  omme 
trecht  yan  den  core.  K.  v.  Brussel  1229  a.  24 
(Naar  den  Luyster  o.  Brah.  I  40).  So  wat  acepene 
yalach  yonnease  wyat ,  . .  hine  aal  nemmermeer 
acepene  ayn,  noch  nemmermee  orconacepe  draghen. 
K,  o.  ter  Piete  1265  a.  74;  Lat.  tekat  testimonium 
perhihere.  Poorters  en  inwonende  zyn  ghehouden, 
t'elcandera  yerzoucke,  oordcondacip  te  draghene. 
C.  V.  Qent  i  21.  Schepenen  moghen  oorcontachap 
draeghen  van  zaecken  yoor  hemlieden  ghebuert, 
en  int  aelfate  nombre  weaende,  ofte  weerdicheyt, 
zullen  ztfn  gheprefereert  alle  andere  oorcondtachepen. 
O.  V.  Cassel  a.  857.  —  t'Oorconacepe  gaen 
(up).  Oaan  getuigen  tegen ,  fr.  alUr  témoigner 
eontre.  ||  Niemant  en  ea  aculdich  t'oorconacepe  te 
gane  up  zinen  maech ,  omme  hem  te  belaaten. 
C.  «.  Aalst  504  (1436).  Van  den  liye  ne  aal  ghene 
yrauwe  ter  orconacepe  gaen.  C  leenhof  burcht  o. 
Brugge  CL;  het  Leenrecht  «.  1528  zegt  hier  „ter 
orconden  gaen'* ,  fol.  G  y®.  —  Oorcontachap 
aeggen.  Getuigen ,  getuigenis  geven ^  it.  fémoigner, 
dire  témoignage.  \\  Van  oircontacepe.  Eii  aoe  wat 
poertere  die  ghedaeght  ware  yore  yindera  omme 
oircontacepe  te  aegghene.  C.  v.  Gent^  Gr.  eh.  v. 
1297  a.  6.  i/.  I  411  (1284).  Zoo  wie  die  yalache 
waerheit  iof  oorcondacepe  zeecht  yor  acepenen. 
O.  V.  Brugge  I  297  K,  v.  1304  §  81. 

2)  Getuigenverhoor,  fr.  audition  de  témoins, 
II  Oorconacip  eü  informacie.  (Audition  de  témoins 
et  engtes:  st^le  du  oonseil  de  Flandre),   Bofpori 


de  M.  Gheldolf,  Proe.  verb,  Oommot  des  Uns  V  255. 
Daer  orcondacip  beleedt  ea.  C.  v.  Gent  II  827. 

8)  Gerechtelijk  onderzoek  {getuigenverhoor  f) ,  fr. 
enquête  (audttion  de  témoins?).  \\  Dat  den  aecretaria 
yan  den  oorconscepe ,  by  acepenen  yan  de  Kuere . . , 
alle  weken  yiaiteren  zal  de  regiatera  yan  den  cleer- 
cken.   C.  v.  Gent  418  (1575). 

4)  Oorcontachap  yaletudinaire.  VoorloO' 
pig  getuigenverhoor^  genomen  vóór  de  aanhangigheid 
eener  zaak,  uit  vrees  van  het  afsterven t  de  ziekte 
of  de  afwezigheid  der  getuigen,  fr.  audition  de 
témoins  j  qu'on  faisait  eniendre  avant  aucune  litis- 
pendance,  de  er  ain  te  de  voir  se  perdre  ee  mogen  de 
preuve  par  la  mort,  la  maladie  ou  V absence  des 
témoins,  —  enquête  è  futur.  (Du  Bois  en  De  Hondf), 
II  Van  allen  lettren  yan  certificatien  onder  aeghele, 
yan  orcondacepe  yaletudinaire  up  atruken  yan  hoyrien 
en  anderaina.  C.  v.  Gent  II  116.  (Zie  aldaar  de 
aant.  (1). 

5)  Als  slot-  of  bekrachtigingsformule ,  fr.  comme 
formule  finale  ou  de  corroboration.    Zie  Oobcokdb. 

II  In  oorcontachap.  In  oorkonde,  ter  bevestiging,  fir. 
en  témoignage,  enfoi,  pour  conftrmatiou.  \\  So  heb 
ie,  Diederic,  abt  yan  Sente- Pietera  yan  Ghent,  in 
orconachepen  deae  jeghenwordeghe  cyrt^rafie  met 
minen  zegle  acaere  [I.  ataerc]  ghemaect.  Ferdrag 
Sint- Pieterskerk  §  meier  v.  Sint  Pietersdorp  1280, 
Bijksarch.  nr  505,  en  Chnds  Charterb.  88.  In  orcont- 
acippe  yan  twee  zynder  ghebueren.  K.  v.  Saffelare 
1264  a.  28;  Lat.  tekat  testimonio.  In  horcontscepen. 
Oork.  1274,  Vad.  mus.  III  488.  The  ghewareghen 
orconacape.  Vad.  mus.  II  248  (1277).  In  oercon- 
achepen.  Oork,  5  jan.  1285.  In  orconacapen  yan 
dien  hebben  wi  ghehanghen  onae  aeghele . . .  ane 
dit  ghescrift.  Oork.  28  aug.  1292;  Fr.  tekat  en 
tesmoignage  de  cïwu.  In  orconachape  en  in  kenniaaen 
der  wairheden.  Oork.  17  mrt  1*297 .  Brab.  geesten 
I  689.  In  orkenacape  der  warit.  Oork,  19  mrt  1805. 
In  orkenacape.   Oork.  2  juni  1885,  Diest. 

00RCU88EN  (Orcuaaen),  zn.  Hoofdkussen,  fr. 
coussin.  II  Item,  duos  cussinos,  dietos  vuig,  orcua- 
aene,  sindone  coopertos,  insimul  valoris  XYi  gr.  fl. 

OORLOCHSTUICH^,  zn.  fr.  engins  de  guerre. 
Fr.  de  Potter,  Gent  V  63  yermeldt  de  oorloga- 
engienen  der  atad  Gent  in  *t  jaar  1466.  Zie  ook 
onder  Abtillebie  2) ,  in  't  Glossarium  1 102,  de  al- 
daar aangehaalde  yuurwapena,  en  zie  mede  Wapens. 

OORLOF  en  COOP.  1)  Overgangs-  of  verhef- 
finqsrecht  van  een  leen;  „men  yeratond  door  eenen 
vullen  coep,  en  door  orlof  én  cotp  het  maximum 
yan  dat  regt'*  zegt  Diericx,  Charterb  Ixyij;  fr. 
droit  de  relief,  lods  et  ven  f  es.  \\  It.  de  terre  lene- 
menti  [?]  habebit  dieta  ecclesia  integre  relevium, 
orloef  en  coep,  et  medietatem  forefactorum.  Yak 
LoKEBEy,  St' Pierre  281  nr^88  (1247).  —  Diercx, 
Gends  charterb.  62,  Concordia  anni  1247,  mense 
aprilis  (Excerptum  ex  antiquo  cartulario),  a.  18^, 
zegt  De  terrae  relevemento,  en  A.  Waütebb,  De 
V origine  . , .  des  lihertés ,  1 66 :  De  terra  lenementi. 
Van  deze  drie  lezingen  zal  die  yan  Diercx  wel  de 
rechte  wezen.  ||  Kore  en  orlof.  Cijnsrol  d.  Duitsche 
orde  te  Beckevoort  1821  a.  86  Mansus  fabri  solvit 
in  Nat,  Dni  XYiil  d,  et  ii  capones  de  perpetua 
cultura,  quam  tenent  de  domo.  et  tria  halst,  avene, 
mensure  dystensis,  et  iiii  capones  de  bonis  treoensuê 
[nl.  pacht,  trécens"].  St  pro  omni  jure,  sctlieet 
kure.  orlof.  effestueatione  seu  requisitione ,  duos 
solidos,  117 ;  i/.  119.  —  Behoorende  nogh  ten  aelyen 
leene :  tol ,  yont ,  doodtcoop ,  oorlof ,  yan  den  pondt 
groote  yyfthien  groote.  C.  v.  Sijsseele^  kl.  st.  V  39 
(1487).  Zie  ook  Coop  d)  U  96. 


302 


OOR. 


OOS. 


2)  Moeilijk  te  yerklaren  is  het  w.  „oorlof^  in  het 
Tolgende  citaat  rakende  Goethals;  te  bemerken  yalt 
alleenlijk  dat  dit  w  blz.  165  yoorkomt  in  de  bet. 
van  oorlof  van  schepenen  van  de  Keure,  rakende 
W.  Boegiera.  |1  It.  meester  Pietren  Goethalse  \nl. 
Bonioollius]  te  hulpe  den  coste  van  sinen  orloTe, 
daer  hij  wart  te  Parijs  bacheler  in  thyólogien,  LX 
lib.  Fb.  de  Potteb,  Qent  IV  163  (1340). 

3)  Oorlof  van  hove,  van  reoht»  van  siege, 
yan  yiersehare.  OntsUy  van  het  reehtscervolff , 
fr.  absoluium^  renvoi  de  Vinstance;  „zoo  den  Impe- 
trant  of  Eischer  ten  daage  dienende  niet  compa- 
reert, yerzoekt  den  Gedaagde  in  Bau-actie  teegen 
hem  ComparuUf  dat  is  de  poenaliteit  oft  straffe, 
dat  hy  is  niet  gecompareert ,  en  yoor  het  profyt 
yan  dien  absolutie  yan  de  instantie,  met  de  kosten.'* 
Boet  y°  Cohpabutt.  Ten  welcken  daeghe  compa- 
rerende denghonen  jeghens  wien  d'hofsliiytinghe 
bedient  wordt,  en  niet  den  impetrant  yan  dier, 
Bal  denselyen  comparant,  up  dat  hyt  yerzouckt, 
worden  gheconsenteert  oirlof  yan  yiersehare  en 
costen.    C.  v.   Aalft   ïy   23;  U.   C.  v.  Dendet  monde 

I  21.  Alsdan  moet  d'arrestant  zyn  actie  daeraff 
intenteren  en  syn  aensprake  doen,  oft,  by  gebreke 
yan  dyen,  wordt  den  gearresteerde  geaccordeert 
comparuitf  oorloff  yan  den  hoye  en  costen.  C.  v. 
Brussel  1R70  a  66;  it.  1606  a.  74.  Andersins  sal 
den  ghedaeghde  ghegheyen  worden  oorlof  yan  recht, 
en  datelgck  ghecondemneert  worden  in  de  costen. 
C.  V.  MoU  a.  25.  Oirlof  yan  hoye  eü  costen.  C.  v. 
Broekhurg  v  7.  It.  C.  v.  Gent  II  331.  332.  Die 
een  ander  sal  ontbieden  ter  siege  \nl.  yoor  *tge 
recht  in  schepenenkamer] ,  eiï  seWe  niet  en  compa- 
reert, d*ontboden  partije  comparerende,  sal,  op 
sijn  yersoeck ,  aenghewesen  worden  oorlof  yan  siege, 
met  costen.  C.  stad  Iperen  ii  11.  Vgl.  Hofslui- 
Tiiro  I  602. 

OORLOFGëLT,  zn.  JPas  voor  't  vervoer  van 
vertolde  waren ,  fr.  droit  de  congé  povr  Ie  transport 
de  marchandises  qui  ont  payê  les  droits.  ||  Thienden, 
tollen,  wechgelt,  oorloffghelt,  keuren,  breucken, 
hergheweyden ,  en  alle  andere  jaerlijcksche  incom- 
men.  PI.  y.  Brab.  IT  112  (1626). 

OORLOGEN  (Orlogen),  bw.  Den  oorlog  voeren 
(tegen    een   land)^    fr.    guerroyer   (contre  un  pags). 

II  Als  zy  aldus  beseiten  hadden  gheweist  eene  tyd, 
so  quam  de  hooftmeester  yan  Nichlant  in  Polen , 
en  orloghede  dat  lant.  Ol.  y.  Dixmüdb  56. 

OORSAKEN,  bw.  Geoorsaeckt  syn.  Oor- 
taak,  reden  hehben,  fr.  avoir  eause^  sujet,  motif. 
II  En  hoewel  m|j  wel  dunckt,  dat  uwe  presentacien 
genoch  redelick  zijn,  en  dat  ghg  totter  yoirs.  pro- 
yisie  yan  justicie  genoch  geoirsaeckt  mocth  wesen. 
naedien  den  wech  yan  der  yruntlicheyt  u  geweij- 
gert  soude  z\jn.  Blief  o.  d.  heer  v,  Diest  aan 
d.  magistraat  10  noy.  1538,  proces  stad  §  Siehem, 
II  Daemaer  is  den  stadthouder  geoorsaeckt  eenen 
mandagh  aen  te  stellen,  en  den  leenboede,  partijen 
daerop,  in  een  cort  onyertoghen  recht,  te  doen 
bescheyden.  C.  leenhof  v.  sHertogenrade  a.  11.  It. 
C.  V.  MoU  a.  30. 

OORSATINGEN.  Zie  Vbhoobsateït  ,  Vbhoob- 
SATüTGEir,  en  Hoibsatiko  I  605. 

OORSCHALCKERNIE,  zn.  Oorblazerij.  fr. 
suggestion  malicieuse.  \\  Item,  lo  wye  oorschalker- 
nie  dade  deen  jeghen  dander,  in  dambacht  zynde, 
en  dat  beyonden  worde  by  dekin  en  oflSciers  yoors., 
yerbeurde  telckerwaerf  xx  schel.  par.  Avden.  meng. 
II  53,  Bakkers  1482. 

OORSNIJDING,  zn.  y.  Zooals  thans.  Fr.  action 
de  oouper   les  oreüUs.  ||  Tan  denwelcke  ghy . . .  I 


oock  wel  wistet  dat  hy  grootelycx  bewast  was  yan 
ghecommitteert  thebbene  de  oorsnydinghe  yan  den 
prochiepape  yan  Oostcappelle.  De  Coüssemakeb, 
TrouUes  relig.  IV  238  (1568). 

OORSTOSSEN  (Oerstossen),  zn.  my.  ||  Noch 
dat  niemand t  en  sal  kreucken  oft  eentige  yoeragie 
op  hunnen  arm  oft  op  hon  hooft  inbrengen,  hetsij 
oerstossen ,  koye  herders ,  als  andere.  Kbicfbiibxbs, 
Montenaken  II  265. 

OORT,  zn.  ro.  Hoek^  kant,  uiteinde,  fr.  eoin, 
cóUy  extrémité.  Kil.  Oort.  Ora^  extremitas,  extre- 
mum.  II  Woonhuis  gelegen  ,vopten  oerde  (hoek)  yaa 
Onsser-Vrouwen  cloester'*  FsAVQUiineT,  Kapilfd 
204  (1433).  Soe  wyt  plaetzen  daerane  [nl.  aan  dat 
huis]  dat  men  ein  daeckledder,  boyen  en  onder 
beyde  ort  oft  kanten  yan  den  daeck  merende, 
rontsomme  oprichten  mach.  C.  leenhof  Vedkenburg 
230,  Declaratie  1570  a.  4. 

OORTEN  (Oerten),  zn.  my.  Stroo,  waarvan  het 
vee  het  eeihaarste  heeft  uitgeef  en  (Tuerlinckx) ,  fr. 
paille  dont  Ie  hét-ail  a  mangê  la  meilleure  partie. 
Zie  ook  de  Bo-Samyn  Oobte,  Hoobte,  y.  ||  En 
yoert  moet  de  yors.  pachter  laten  te  meye,  ten 
afscheedene  yon  sinen  yors.  pachte,  int  hof,  onder 
in  messe  en  in  oerten,  so  verre  dat  men  niet 
[met }"]  messen  mach  yier  bundre  en  een  half  lanCa. 
DE  Pb.  en  Bb.  IX.  Nazareih  4.  Een  paohtbrief 
aldaar  yan  1410,  blz.  8,  zegt  „stroe  en  mes.*'  Zie 

]SOEBTEK  I   597 

00RTIJ8ER  (Oirtijser),  zn.  Zie  Oobt.  Kü. 
Oortijser  yan  de  scheede.  Oraferrea  vaqinae, 
ferrum  extremae  v<tqinae.  \\  Van  eenen  tafelken 
daer  een  scheybeslagher  opgestaen  heeft  met  oirt- 
ijseren  yoir  der  stadthuys  aen  de  merct ,  ontfanghen 
yoir  de  Coudemerct  alleen  u  se.  Ti.  den.  Archief 
Bergen-op-Zoom,  stadsrek.  1493—94  nr.  454  ter 
(Guypers  y.  Y .).  Die  stegelreepen ,  sporen ,  breydels 
yan  de  peerden,  midtsgaders  de  hechten,  cmycen, 
appelen,  oortijseren  yan  de  rapieren  en  poingnaerden 
waren  meestal  schoon  yergolt  en  yersilyert.  Hoü- 
WAEBT,  Matthiasy  11. 

OORTKEN  (Ortken),  zn.  o.  Zilveren  munt  van 
12  m^n  Vlaamsch,  of  19  mijten  Brabantech, 
geslagen  onder  Keizer  Karel,  fr.  liard,  momnaie 
d^argent,  de  12  mites  de  Flandre,  ou  IS  miies  de 
Brabant.  Vak  deb  Chijs,  Hertogdom  233.  Piot, 
Cart.  II  552. 

OORVEDE  (Oeryede).  Zie  Vbedb. 

OORTSTUIVER,  zn.  Halve  groot,  zilveren  rnmU 
geslagen  onder  Maximiliaan  en  Philips,  fr.  demi- 
gros, monnaie  d"  ar  gent  f  rappee  sous  Maxisnilien  et 
Philippe.  Van  deb  Chijb,  Hertogdom  207. 

OORWENGER  (Oerwengere),  zn.  Oorkussen, 
fr.  oreUler;  doch  eerder  het  linnen  overtreksei  vam 
het  oorkussen,  kussensloop,  fr.  ou  plutót.  taie  d^oreiller. 
Kil.  Wenghel.  Sic.  Cervical.  ||  Op  die  camere 
yoere  boyen  dat  huys:  It.  noch  XYIIJ  oerwenghe- 
ren,  soe  cleyn  soe  groet.  Iiio.  Vem  der  Hulst  1489. 

00'^IE  (Osie,  ozie,  ozije,  hosie,  eusie,  heusie), 
zn.  y.  Afdak,  druiplijst,  ft*,  larmier;  ,,het  onderste 
deel  yan  een  strooien  of  pannen  dak ,  *t  welk  oyer 
den  muur  hangt,  en  het  regenwater  voorwaarts, 
yan  den  muur  weg,  afwerpt,  fr.  égoéf*  (De  Bo- 
Samyn  y^.  Euzix).  Kil  Oose/oosie.  j.  oosdmp. 
Suggrundae.  ||  De  eusien  eenen  regelyoet  en  eenen 
duym  dicke  yan  stroye,  en  alzoo  achteryolghende 
totter  yorst  toe.  C.  v.  Aalst  xiY  21;  it.  C.  v. 
Kortrijk  m  24  heusie;  it.  Bembry  I  449.  454. 
455;  II  328  hosie;  C.  v.  Beüe  xxi  13  mueren 
met  osie;  Piot,  Chron.  26  (1327)  ozie;  Kb.  lakeng. 
Brugge  11  osije. 


oos. 


OOT. 


303 


OOSIEDRUP,  zn.  m.  Weinige  woorden  bieden 
ons  zoovele  echrijfwijzen  aan:  Oesiedrop,  oosydnip, 
oosendrup,  oosenürop,  oosdrup,  oysedrup,  oysen- 
drup,  oisendrup,  oisendrop,  oesydrup,  oesidmp, 
oesedrup,  oesendrup,  osiedrop,  ooydrupi  oziedrup, 
ozydrup,  osyfdrup,  oeingdrop,  ozeudrup,  eueidrup, 
useldrup,  neusendrup.  —  De  waterdroppeU  die  van 
de  ^.fiuzie''  vallen  aU  't  teint  [regent]  (De  Bo-Samyn), 
fr.  êtiUieide.  Kil.  Oosdrup  (hoosdrup)  huysdrup; 
hy  beschouwt  het  w.  aU  gelijkbeteekenend  met  het 
Yoorgaande  oosie:  suggrundae ^ , .  par»  tecti  pro- 
minent j  per  quam  itillieidia  a  parietifms  arcentur , 
't  welk  de  Kilianus  awstus  t.  Potter  vertaalt 
Severondet  pante  du  couvert,  avangant  hors  U  mur 
ei  portant  on  loin  les  ^uuitieree.  Al  de  oorkonden 
bewyzen  dat  er  de  vcU  det  waters ,  de  waterval  moet 
door  verstaan  worden ;  zoo  zeggen  o.  a.  de  kost.  van 
Diest ,  om  er  slechts  twee  aan  te  halen,  ,,oeBedrup  en 
waterval";  zoo  ook  die  van  Gheel  „druppen  van  dae- 
cken";  en  Van  der  Taverijen  in  de  volgende  citaten. 
II  Oesy druppen  vallende  van  schaelgien  oft  tichelen 
daken  ,  gheven  eü  bewysen  dat  de  propnetaris  van 
dien  huysen  oft  erven  heeft  eenen  halven  voet 
erven  buyten  synen  muere;  eü  van  strooden  daken 
eenen  voet.  C  o.  Antw.  1546,  viii  17;  it.  31.  86 
eusidrup;  32  oesidrup;  34  oesedrup.  C.  v.  Diest 
YZ.  zix  16  oesedrup;  C.  v.  Qheel  Tii  9  useldrup; 
C.  stad  Iperen  iii  osiedrop;  ii.  zti  3.  11.  12; 
C.  V.  'ë  Bosch  iz  9  oosdrup ;  C,  v.  Wvnocxbergen 
ZT  12  oysedrup.  —  Dese  actie  [»/.  confessoria\ 
competeert  dengeenen  die  hem  seegt  te  hebben 
recht  oft  servitute  op  eens  anders  erve  oft  gront 
yet  te  mogen  doen  oft  maken , . . .  zijnen  ozendrup 
dairop  te  vsllen.  y.  d.  Tav.  60.  Den  val  van  den 
oisendrop  te  hebben.  61.  Van  waterlaten,  van 
waterloopen ,  van  oesendruppen,  354  v^.  —  C.  v.  Lier 
XIII  24  oesendrup;  it.  hs,  der  Commissie  a.  37 
neusendrup;  Onderseheet  Üccle- Brussel  osydrup; 
C  V.  Maastricht  284  osingdrop;  C.  v.  Roesselaar 
ZYIII  4  osiedrop;  it.  C.  v.  Merentals  zi  9;  O.  v. 
Santhoven t  impr.  a.  143  oziedrup;  C.  v.  Loven, 
Servit.  32,  en  Brussel  Servit.  36  ozydrup;  Me^/l, 
ediftcie-meters  1705  lY  1.  4  osyfdrup;  C.v.  Mechelen 
ZIY  11  oosydrup;  C.  v,  Deurne  239.  243.  255 
oosendrup,  oysendrup. 

006£LLEN,  OESXLLBN,  zn.  mv.  Zie  Oobib. 
II  Dat  elck  huys. . .  zal  voer  zyns  selis  huys  een 
langhe  leere  [hebben]  streckende  tot  zynen  wormen 
toe  van  zynen  huyse . . .  £n  die  langhe  leere  ten 
minsten  vyfthien  voeten  lanck,  all  waert  dat  zynen 
oesellen  oft  wormen  legher  waeren.  Kb.  v.  Tumh<mt 
fol.  77  v». 

008I£L00P,  XüBiXLOOF  (Heusloop,  heusloep, 
oesyloop,  ozyloop),  zn.  Zie  Oosiedrüp.  ||  Hy  sal 
van  sinen  vensteren,  luchtgaten  oft  anders  mogen 
uutgieten  eenige  onreynichey t ,  noch  die  doer  den 
gemeynen  oisloop  luyden.  Archief  v.  Bergen-op- 
Zoom,  Bentbr,  en  recogn.  1465 — 1467  nr.  198  (8 
aug.  1466).  (Guypers  v.  V.),  Peter  Tips  sal  zynen 
ozyloep  moghen  bemetsen,  het  en  waer  dat  Cornelis 
zoude  connen  bethoenen  dat  hij  alleen  hadde  den 
val  van  den  ozidruppe.  Ib,  18  aug.  1467.  Eenen 
stroyen  eusieloop  moet  zyn  van  den  rechten  styl 
veert hien  duymen,  dats  te  segghen,  dat  denghonen 
maeckende  eenen  stroyen  eusieloop,  moet  laeten 
veerthien  duymen  van  zynen  gronde,  opdat  deselve 
daerop  rooghe  vallen,  en  niet  op  den  gront  van 
den  jeghenghelande ;  eiï  van  een  tichelen  dack  zeven 
duymen.  C.  v.  Aalst  x  20;  it.  iz  19.  Auden.  meng. 
I  321  heusloop;  328  heusloep;  DE  Pb.  en  Bn. 
JLXYl  Bmpdmonde  oeayloop. 


OOSIE  VAL,  BrsiEYAL  (Heysireval!),  zn.  Zie 
OosiEDBüP.  II  Eenen  heysireval  [l.  heu-  of  eusivalj 
van  tichelen  ofte  schaillendack  moet  hebben,  van 
den  gronde  van  [den]  huyse  oft  edificie  daeraf  dien 
valt  oft  comt,  seven  duijmen,  opdat  hy  daerop 
valle,..  C.  V.  Edingen  Yiii  17.  It.  Fr.  de  Pottter, 
Qent  YIII  huesyval. 

OOSPOT  (Gespot),  zn.  m.  Waterketel,  ir.  ehau- 
dron,  coquemar,  ||  Unum  pottum  pro  aquae  caU' 
factione,  vuig.  dietum  oespot ,  valoris  ii  sol,  gr.  fi, 
Inv,  pastor  Jan  1377.  In  die  cokene.  It.  iiij  cope- 
ren  waelpot  potten  en  eenen  coperen  oespot,  en 
eenen  coperen  kendelere  met  ij  busen  staende 
als  een  man.  —  Yoere  in  huys.  It.  eenen  coperen 
oespot.  Inv.  Van  der  Mulst  1489. 

U06TEH8CiI  (Oestersch),  bn.  Van  den  Oost- 
kant, van  den  kant  der  Oost-  of  Baltische  zee,  fr. 
du  cété  de  la  mer  BaUique ,  de  VEst.  Oosterse h 
bier  werd  te  onzent  in  de  middeleeuwen  veel  ge- 
dronken, fr.  on  buvait  chez  nous  t  au  mogen  dgcj 
beaucoup  de  bière  des  contrées  de  la  mer  Baltique, 
II  Van  elcken  vate  biers  van  over  de  zee,  ghelyc 
Ham  borghen  oit  Oosters  bier,  yii  s.  p.  de  Pb.  en 
Bb.  AaUt  I  210  (1492).  Oosters  bier.  C.  v.  Aalst 
404  (lb78).  Bier  van  over  see.  —  Van  den  vate 
van  den  biere  van  over  zee  yi  gr.  —  Van  Ham- 
burghen eü  Oesterschen  biere.  —  Amborghen  en 
Oosters  bier.  —  Oester  bier,  Amborghen  bier.  de 
Ylamiiïck,  Ace.  6.  7.  8.  Van  yi  vaten  Omborchs 
bier,  elo  y  s.  gr.,  en  ii  vaten  Oesters  bier  yi  s. 
gr.  DE  Pb.  en  Bb.  YI.  I^evele  125  (^1380).  Oester^ 
scher  bier ,  Amborchs ,  pipenbier  of  Inghels  hale.  — 
Oesters  bier,  Amborchs  bier,.,  de  Pauw,  Toor- 
geb.  153.  154  (1378).  Lups,  Hamborohs,  Enghelsche 
en  Oostersche  bieren,  de  tonne  zzz  ss.  PI.  v. 
Brab.  I  411  (1597).  Volgens  de  reken,  der  domei- 
nen in  *t  kwartier  van  Brussel,  werd  in  deze  stad 
ingevoerd,  van  3  jan.  1411/1412  tot  23  juni:  104 
maten  en  398  maten  Homborgen  biers,  en  307 
„tregelvaten**  (3  =  1  aam)  of  921  amen  Oestbiers. 
Henne  et  Wauters,  Sist.  de  Brux.  I  164  (4),  en 
Wauters ,  Environs  Ii  459 ,  Vilvorde.  Zie  ook  Bieb 
I  243,  en  Omlavtsch  II  247. 

OOöTKEUR.  Zie  Oochstkeüb. 

OOTMOEDICU,  bn.  Van  kieederen.  Nederig,  een- 
voudig, fr.  (des  vélements)  humbles,  simples.  ||  Dat  de 
beghijnen . . ,  sullen  moeten  draghen  ootmoedige 
cleederen,  en  niet  uutwendich  nemaer  simpelyck 
ghemaect.  Eb.  de  Pottsb,  Kortrijk  \.\  418(1526). 

OOTMOEr,  zn.  Oenade,  fr.  merci.  \\  Her  Ever 
[nl.  hertog  Jan  III],  ghi  zelt  Op  dit  velt  Verliesen 
tspel;  Want  die  tande  Uwer  viande  Zyn  te  fel. 
Her  Everswyn,  Want  dese  hier  syn.  Zo  soeot 
oetmoet  Van  allen  dinghen.  Eer  wi  u  dwinghen 
Dat  ghijt  doet.  Victob  Boütoiï,  Wapenboeck  1 
(1334);  it,  Belg.  mus.  I  291,  str.  1.  2.  Hadde  ooc 
die  aenlegghere  onrecht,  dat  hi  binnen  dien  soohte 
ootmoed  an  den  here  en  den  verwerere.  Leenrechten, 
1528 ,  22 ;  Burcht  v.  Brugge  LZZ ,  Van  den  campen. 
It.  Piot.  Chron.  818;  C.  leenhof  v.  Aarschot  a.  96. 

OP,  VP,  vz.  In  verschillige  beteekenissen.  — 
a)  In  n<tme  van ,  fr.  au  nom  de.  \\  En  want  die  late 
voers.  ghenen  ghemeynen  sighel  en  hebben,  soe 
baden  sy  ons  dat  wy  dit  op  hen  besighelen  wouden. 
Sehepbr.  Land  v.  Diest  t  10  april  1390.  En  want 
wy  late  voirgh.  [nl.  des  hofs  van  Liebroeck]  ghenen 
ghemeinen  segel  en  hebben,  soe  bidden  wij  eer- 
samen, wijsen  luden,  den  scepenen  van  buten  in 
sheren  lande  van  Dyeste,  dat  sij  dit  op  ons  houden 
willen  en  besegelen.  Schépbr.  hof  v.  Liebroeck,  16 
juli   1412.  —   b)  Op  straf  van  f  op  verbeurte  j  'it^ 


304 


0Ï>. 


OPB. 


V€M  eene  geldëom ,  of  van  lijf  of  lid ,  van  zijn  am- 
bacht ^  van  eene  pelgrimsreizen  enz  ,  fr.  sou*  peine  de 
eonfiscationj  soit  d*une  tamme  d^arpent,  de  mort  ou 
de  perte  d^un  membre^  de  son  métier ,  d'^un  pèleri- 
nage,  etc.  ||  Dat  nieman  voortnieer  in  eenigen 
tiden  jegen  den  yoirseide»  pointen  en  ordinancien 
en  doe  noch  en  gae ,  op  al  dat  zïj  van  ons  houdende 
zijn.  A.  Waütbbs,  Sermen*  4  (4  mei  1381).  Op 
ayn  ambacht  een  jaer  lanck,  en  op  dat  goet  ver- 
boeren te  syne,  en  op  die  boete  van  x  Vranck- 
rycks  croenen.  K.  o.  Hatselt  1  juni  1483  a.  21. 
INyemant  en  wordt  gebannen  dan  nae  dexigencie  van 
der  misdaet  die  hy  geperpeteert  heeft,  somtyts 
eenen  tyt,  somtyts  eeuwelick,  somtyts  opt  lyff, 
opte  galghe,  opten  put,  opte  handt,  opte  ooren, 
opte  gheesselinghe  f  en  anderssins,  elck  nae  syn 
misdienste.  C.  v,  Antw.  1545  I  42.  Op  die  panden 
▼erloren  te  syn.  C.  gr.  Loon  I  41.  Op  gepant  te 
worden.  K.  v,  Quaetmechelen  a.  19  (1675).  Soo 
wanneer  de  stadt  haere  buijtenpoorters  beschrijft 
op  haer  poortersrecht ,  eiï  dat  die  metten  eersten 
brieff  niet  en  commen,  ..  —  £n  indien  sij  alsdan 
noch  niet  en  commen ,  . .  syn  terstont  ontpoortert. 
C.  V.  jintw.  oomp.  Y  ▼  2.  £n  passim.  —  e)  Uit, 
door^  fr.  par  {pa/r  esprit  de).  \\  Daer  vrede  genomen 
es  tusschen  partien,  eest  datyeman,  die  niet  maech 
en  es,  noch  ten  vrede  en  behoert,  op  wrake  ocht 
op  ocsuyn  van  der  eenre  partyen  yemanne  van  der 
ander  partien  sleet  ocht  quetst,  overmids  hem 
selven  ochte  anderen,  zaels  ghelden  xzx  lib.  Kb. 
V,  Diest  B  17.  —  d)  Op  het  grondgihied^  fr.  dans 
la  jwridictian.  \\  Begherde  en  verzochte  an  den 
bailliu  dat  [hi]  hem  dade  wet  en  vonnesse,  want 
tforseide  fait  ghevallen  ware  up  mins  heeren  van 
Vlaendren.  C.  r.  Auden.  2de  d.  300  (1353).  — 
é)  Open,  fr.  ouvert.  ||  ü  hulpe  zal,  Her  Ever, 
ziin  small.  Ghi  moocht  wel  zien,  Want  gheen 
slop  En  is  u  op,  Dair  ghi  moocht  vlien.  Bouton, 
Wapenboeck  3,  str.  12;  ii.  Belg.  mus.  I  293.  — 
ƒ)  Opalsoo  (op  alsoe,  op  also).  Op  voorwaarde, 
fr.  è  condition.  ||  Op  alsoe,  waert  saecke  dat  hel- 
ders van  de  voirs.  onderpanden  de  voirs.  vierdalff 
mudde  rogghen  nyet  en  betaelden,  alle  jaere  ten 
voirs.  daghe , . . .  denselven  heer  Gherden  en  Janne 
Janne,  oft  hunne  nacomelinge  oft  erffgenaemen , 
haer  hant  souden  mogen  slaen  aen  den  voirs.  onder- 
pant.  Schep.  v.  Molle,  28  mrt  1449.  Op  alsoe, 
waert  dat  saecke,  dat  Wouter  Heyns,  oft  zyn 
nacommelinghen  oft  erfigenaemen . . .  nyet  en  be- 
taelde,  alle  jaere  ten  voirs.  daghe,...  soe  soude 
Lysbet  Taxa  voirs...  lidem  8  dec.  1441.  Zie  ook 
Daebtegek  1),  I  319.  Dat  si  eenen  yegeliken 
sullen  moegen  maken  poorter  en  poortersse,  op 
also  dat  die  ghene,  dijt  also  werden  sal,  ons  tot 
der  eerster  incompst  sal  gheven  . . .  twee  rynsche 
gulden  eenwerf.  Èekenk.  v.  Brab.  reg.  131  fol.  99 
(19  nov.  1421).  It.  C.  gr.  Loun  I  blz.  42.  52.  71. 
—  ^)  Op  dat.  Indien,  fr.  gi.  ||  En  derde  werven 
in  lib.,  op  datten  die  richtere  heyscht  en  steedt. 
Kb.  u.  biest  B  13.  Soo  moet  den  tochtenaer , . .  op 
dat  hy  de  tocht  behouden  wilt,  de  timmeringe  oft 
metseirye  afleggen  op  sijnen...  cost.  C.  v.  Brussel, 
8ervit.  95.  Doe  seyde  de  coninc:  Et  es  een  de 
vroomste  ridder,  die  ie  in  myn  gheselscip  hebbe, 
die  meer  fayten  doen  sal,  up  dat  hy  hem  niet  en 
verloepe.  Jak  v.  Dixmude  6.  —  h)  Op  indien. 
Indien,  fr.  si.  ||  Bastaerden,  naturelicke  en  onghe- 
traude  kinderen, . .  roaer  moghen  wel  beghift  zyn 
van  haerlieder  Tader,  op  indien  dat  hy,  ODghe- 
bonden  wesende,  die  gheprocreert  heeft  by  eenighe 
Qnghebonde . . .   O.  v.  Auden.  xxin  86.  —  O  Op 


Bulcks.  Op  tiraf,  fr.  stmë  peine.  \\  Dat  niemandt 
en  spreke  dan  met  eenen  ghesworen  taelman,  oock 
minnelijcker  talen  en  woorden  van  rechte,  op 
sulcks,  soo  wie  contrarie  doet,  dat  men  hem 
afneemt  alsulcken  keuren  en  breucken  als . . .  C.  v, 
Chsterlee  i  2.  —  j)  Op  en  tale.  1)  Doorgaans, 
geufoonlijk ,  gemeenlijk,  fr.  communément.  ||  Over- 
mids hondert  scellinghen  tsiaers  erfeleeo  tseys, 
altoes  alle  jare  te  Kersavonde  te  betaelne  Heinrecke 
vorseit,  alse  selken  ghelt  alae  ghemeinleec  te  Brusele 
in  horsen  sal  gacn  op  en  tale . . .  En.,  de  vorseide 
Godevert  gheloeide  op  die  voerseide  hofstat  metter 
woninghen  een  ander  loveleec  hws  op  te  settene, 
ter  caromen  behoef,  met  loveleken  vaten,  ghelijo 
dat  mens  pleeght  op  en  tale.  Laten  v.  Lonijs  v. 
Walencourt  1343.  In  alselken  munten  en  in  alsel- 
kere  manieren  alse  men  binnen  der  poert  van 
Gheroustberghe  rente  ghelt  en  pleght  te  gheldene 
op  en  tale.  Oork,  1  oct.  1  .?09 ,  Oeeraardsbergen.  — 

2)  Op  en  neer,  in  alle  richtingen,  fr.  da9ts  toutes 
les  directuMts.  ||  Yoert  gheven  wi  hen,  dat  si 
veschen  moghen  op  en  tale  in  de  rivieren,.,  sonder 
calengieren  ofte  berespen  van  imene.  K.  v.  Thienen, 
27  juni  1303. 

OPBEUREN,  bw.  Gelden.  Die  heffen,  ontvan- 
gen, fr.  i^de  Vargent)  lever,  pereevwr.  \\  En  voirtaen 
sal  de  vurs.  Frederic,  als  here  van  Witham,  efi 
sijne  nacomelingen . . .  ontfaen  eü  ophoeren  uut 
onsen  vurs.  tol  van  Tricht, . .  alle  jare  de  twelf 
pond  oude  Lov.  gro.  vurs.  Oork.  hertog  v.  Brab, 
4  mrt  1443  (in  eene  van  6  mrt),  'sRijksarch,, 
Trêsorene  du  Brab. ,  chartes ,  anc.  fonds.  —  Sekere 
ordonnantie,  uaer  dewelcke  die  rentmeester  hem 
soude  behooren  te  reguleren  in  *t  opbeuren  en  op- 
heffen van  de  penningen  synder  officie  competerende. 
Mabtinez  61  (1531).  It.  C.  v.  Antw.  comp.  IV 
viij  187. 

OPBBAECK,  zn.  v.  Ontruiming,  fr.  déguerpts- 
tement.  \\  Item,  van  een  upbrake  Yi  gr.  —  Van 
elcker  upbraeke  ij  gr.  C.  o.  Oeni  II  213.  219, 
8al4irissen  1541. 

OPBREKEN,      OPBBEECKEN,     OPBBBCKEK,    bw. 

Van  een  gerechtelgk  onderzoek.  Het  kenbaar  maken, 
openbaren,  fr.  (d*une  enquête)  en  donner connaissanee, 
la  publier.  \\  En  als  men  die  woirheyt  en  getugen- 
nisse  opbreecken  sal,  dat  sal  geschien  in  den  ge- 
dinghe,  in  tiegenwerdicheit  onser  amptmans ,  onser 
scepenen,  burgermeisteren  en  raetsluden.  C  ü. 
Maastricht  463  (1409).  It.  485.  Staet  te  noteren, 
dat  alsoe  haest  als  eenighe  getuyghen  oft  productie 
gedaen  zyn,  op  den  iersten  condach  de  parthyen 
doen  deselve  opbrecken  en  publiceren,  en  moegen 
daervan  copie  veraeucken,  dwelck  men  hun  nyet 
en  kan  affdlaen.  C.  leenhof  Limburg  a.  5.  It,  Piot, 
Cart.  II  99  opbreken. 

OPBRENGEN,  bw.  1)  Gbederen  in  een  sterf- 
huis. Die  aanwijzen,  verklaren ,  fr.  {des  biens  dans 
une  morluaire)  les  renseigner,  d^xdarer.  |i  In  't  eerste, 
ten  pointe  daer  min  vrouwe  upbrinct  't  goed  com- 
mende  van  harer  siden , . .  en  dat  eescht  t'haren 
voerdeele  te  draghen , . .  Cv.  Oent  I  530  ( Vonnis 
22  juni  1353.  a.  1).  üp  den  staet  van  den  goede, 
die  de  voorseide  hauderigghe  upbrochte.  Ib.  562 
(1396).  It,  C.  V.  Poperingen  ziii  14. 

2)  a)  Belastbare  dingen.  Die  verklaren,  «usngeven, 
fr  déclarer  {des  choses  imposahles).  \\  Soo  wanneer 
gheboden  wort  op  te  brenghen  de  beesten,  silgelt 
[sillegelt?]  oft  ander  goet,  sal  eeniegelijck  hem 
daerin  rechtveerdelijck  moeten  quyten,  sonder  iet 
te  verswijghen.  C.  v.  Moll,  K.en  br.  1.^96/1631  a.  7. 
—  b)  De  grootte  van  een  laexi{la  gramdemr  ^wsfitf). 


OÏ>B. 


OÏ>D. 


306 


II  Die  xnanBcip  ghedaen  heeft  es  tciildich  de  grootte 
Tan  Binen  leene  up  te  bringhene  in  des  heeren 
boeo  yan  sijnen  mannen  binnen  den  xl  daghe. 
Leenrecht  v,  1528  fol.  2  y^ 

3)  De  opbrengst  eener  yeiling.  Die  inneUt  ophalemj 
fr.  pereevoir  {Ie  produit  cTune  venie  publique.  jj  Soo 
Terre  deghene  te  diens  versoeck  de  goeden  yercocht 
worden  begheeren  dat  d'oproeper  de  penninghen 
opbrenght, . .  —  binnen  yeerthien  daghen  daemaer 
moeten  de  oproepen  die  penninghen  opbrenghen. 
C.  o.  HerentaU  Yiii  16. 

4)  Kosten.  Die  heialen  ^  ir.  payer  {dee  J^aie). 
II  Oft  de  mededeelhebbers,  oft  ijmant  yan  han, 
twee  maenden  naer  alsulcken  aensoeck  oft  sommatie 
hun  deel  in  de  costen  niet  op  en  brachten  en  be- 
taelden.  O.  v.  Antw.  eomp.  lY  ix  30. 

6)  Eene  rente.  Die  aftoeaen ,  fr.  remhowreer  {une 
rente),  jj  Een  rentgeyer  en  kan  niet  gedwongen 
worden  om  het  capitaal  op  te  brengen,  alwaar 
't  schoon  in  den  rentbrief  besprooken  dat  den 
rentgeyer,  ten  belieye  yan  den  rentheffer,  of  binnen 
Bekeren  tyd,  den  capitaal  soude  gebonden  syn  op 
te  brengen,  alsoo  sulken  clausule,  naar  landregt, 
is  cragteloos  en  yan  onweerde.  C,  gr.  Loon  II  502 , 
Beckkeim  e.  61  a.  1. 

6)  Een  gebouw.  Het  opbouwen  j  oprichten  y  fr. 
eonstruire,  ||  Daer  was  ook  last  ghegheyeu,  yan 
alle  canten  weerclieden  te  halen,  om  tyoomomde 
casteel  te  moghen  aest  npbrynghen  [nl.  *t  kasteel 
te  Antwerpen].  Febd.  Vaitdeb  Haeohbv,  Ber. 
tijden  III  130. 

0PBKEN6ER,  zn.  Stichter,  fr.  fondateur. 
II  üutedien  dat  een  Willem  yan  den  Walle,  fon- 
dateur en  upbringher  was  yan  eender  capelle  in 
de  kercke  yan  St»  Maertins  in  Curtrike,  ghenaempt 
de  capelle  yan  den  heleghen  bloede,  dewelcke 
capelle  hij,  midts  Lodewijc  yan  den  Briele  en  Jan 
de  Persine,  als  elc  een  yan  Willems  dochters 
ghetraut  hebbende,  yoorsien  hebben  yan  diyerssche 
juweelen  ten  outare  en  cappelle  dienende, . .  de 
Potter,  Kortrijk  II  197  (1624). 

OPDAGEN,  bw.  Dagen,  dagvaarden ,  fr,  aseigner, 
citer.  II  Elck  mach  hem  purgieren  yan  crime ,.. 
mids  opdagende  den  heere  en  alle  partien  by  drie 
sondaeghsohe  kerckgheboden , . .  ten  ordinairen  be- 
rechtdaghe.  C.  v.  BeUe  zxtii  1.  Opdaghende  (soo 
by  't  yoomomde  kerckghebodt  als  de  yoorseyde 
plackbrieyen)  den  debiteur,  proprietaris  yan  den- 
selyen  goede.  C.  v.   Vewrne  lxi  6. 

OPDINGEN ,  OW.  De  rechtszitting.  Die  opibréken, 
opheffen,  sluiten  f  fr.  lever  {Vaudience).  ||  De  genag- 
tingen  en  mogen  niet  naar  den  middag,  maar  voor 
den  middag  gehouden  worden,  en  beginnen  ten 
negen  ure  precise ,  en  soo  lange  geoontinueert  alser 
saken  yan  partyen  lopen  of  yoorhanden  zyn ;  soodat 
de  gerichten  niet  en  mogen  opdingen ,  ten  minsten 
yoor  twaalf  uren.  C.  v.  Eeckheim  i  9.  Oft  jemandt 
aen  den  gherichte  ghedaeght  en  hem  yóór  den 
middagh  aldaer  yerscheyden  ware ,  eiï  het  ghebeurde 
dat  het  ghedinghe  vóór  der  tyt  opgedinght  ware 
eer  hy  sich  yerantwoorde ,  soo  magh  denselyen  den 
richter  en  schepenen  om  yier  quarten  wijns  doen 
ghesiuDen  dat  sy  weder  te  rechte  gaen  sitten. 
O.  V.  d.  Chave  ii  7. 

OPDOEN,  bw.  1)  Zooals  thans.  Opendoen^  open- 
Metten ,  ontsluiten ,  fr.  ouvrir.  \\  Hebl^n  gheloeft  en 
gheloyen  in  goeden  trouwen  op  te  doene,  te  open- 
nenne  en  te  leenoe ,  alle  jare  ewelec  en  emmermeer 
durende,  op  des  heylechs  Sacraments  dach,  onser 
huusarme  yan  sente  Goedelen  grote  gheesthuus; 
met    sinen    toebehoerten ,   gheleghen   neyen   senté 

n. 


Goedelen  kerchof,  recht  jeghen  orer  der  yorseider 
huusarme  ouden  gheesthuse.  Oodsh,  Brussel,  B, 
Lade  177,  Armen  v.  8t  Goedelen,  10  merte  1362. 
De  antworde  sprac  te  desen  minsche:  Nu,  doet  op 
u  inwiudeghe  oghen,  en  siet  waer  ghi  nu  syt. 
Aüer  Kerstent.  6.  In  de  passieweke  soe  en  mogen 
zij  [nl.  de  Joden]  geen  doeren  en  yensteren  opdoen, 
^dat  zy  die  Kerstenen  niet  en  souden  bespotten. 
V.  D.  Tav.  76  y». 

2)  Mededelen,  kennis  geven  van,  uitleggen,  vef' 
klaren,  y,utteendoen^'' ,  fr.  communiquer t  donner  con^ 
naisscmee  de,  exposer,  dêclarer.  ||  Dat  sy  [m2.  die 
goede  lude]  dan  by  onsen  scepenen  en  ghezworen 
comen  sullen,  om  te  horen  en  te  yerstaen  wes  onse 
yoirs.  scepenen  en  ghezworen  hem  opdoen  eü  toenen 
sullen.  Oork.  v.  hertog  Antonis  y.  22  dec.  1408, 
voor  den  Bosch.  Charterb.  v,  ^s  Bosch  fol.  12.  Een 
adyocaet,  procureur,  momboer,  ourateur  en  d\jer- 
gelijcke  dieners  en  officiers,  die  dat  secreet  yan 
huerder  saken  hueren  adyersarys  opdoen  en  seggen. 
y.  D.  Tay.  66  y^  Dezelve  was  ghesonden  te 
Ghend  met  scepenen ,  doen  zy  dair  ontboden  waeren 
yan  scepenen  yan  den  Kuere,  gheliic  den  anderen 
smalen  steden,  omme  te  aenhoorene  tghene  dat 
men  hemlieden  dair  updoen  zoude.  Beken,  stad 
Ninove  1480.  Ende  hadden  die  yoirs.  partien,  oom- 

Sarerende  als  yoere,  geseght,  opgedaen  enyerclaert, 
oedat  zg  . . .  Bekef^.  v.  Brab.  reg.  136  fol.  146 
(1620).  Brieyen  yan  maintenue...  te  compareren... 
yoor  onsen...  stadthoudere  en  mannen  yan  leen... 
om  aldaer  de  redenen  bunder  oppositie ,  weijgeringe 
oft  yertreck  op  te  doen.  Leenhof  v,  Brab. ,  proces 
Longin  §  Princen  1674.  Item.  Yan  Melckebeke, 
Kruisgilde  35;  Piot,  Cari,  293.  547;  Martinez  66; 
de  Potter,  Chron.  50.  58;  Collatie  53;  Acad. 
d'arehéol,  67  (1857);  de  Potter,  Gent  I  411;  PI. 
V.  Brab.  I  95:  oppedoen  en  yerclaeren;  C.  v.  Lier, 
Stijl  ZIY  4;  O.  V.  Biest  XIY  10;  O.  v,  Si-Truiden 
§  37. 

3)  üitstcUlen,  fr.  étaler  {}),  \\  Zoo  wie  ter  maerot 
met  zinen  goede  staen  wille,  syrindaeohs  en  tsater- 
daechs,  zal  ghehouden  zijn  te  oommene  syrindaohs 
yrough  ter  clocke,  en  staen  daer  tooten  xii  hueren, 
en  niet  langhor;  en  tsaterdaechs  yan  den  xii  hue- 
ren tooten  ayonde,  en  updoen  als  dekin  en  ghe- 
zwoomen  updoen  zullen. . .  En  en  zullen  niet 
yoortdoen  up  apposteldaghe,  yigeliedaghe,  noch 
Onser  Yrauwendsghe.  Fb.  de  Potteb,  Oent  YI 
528,  Schoenmakers  1481. 

4)  Kramen.  Die  wegdoen,  wegnemen,  fr.  enlever 
{des  échoppes).  ||  Dat  deselye  peynsereye,  en  oock 
ghesoden  yleesch,  op  de  ghewoonelijcke  plaetsen 
sal  moghen  yercocht  worden,  yan  Paesschen  tot 
Bamisse ,  des  morghens  tot  neghen  uren,  en  alsdan 
te  moeten  die  cramen  opghedaen  hebben;  en  yoorts 
yan  Bamisse  tot  Yastenayont,  des  morghens  tot 
thien  uren,  en  alsdan  oick  te  moeten  opghedaen 
hebben.  PI,  v.  Brab.  I  61  (z.  j.). 

5)  Bouwen,  fr.  bdfir ,  construire,  ||  Ware  dat 
teake ,  dat  yement  gequetst  worde . . ,  ocht  daer 
men  huse  braec  ochte  opdade.  K.  ammanie  1292 
a.  35.  Fr.  tekst  a.  28  /^  «  on  briese  maisons  ou 
lieve,  It.  K.  markgraaf  schap  26  {niet  „openbreken'* 
J.  F.  W.);  K.  meierij  Loven  a.  27. 

6)  Opzolderen,  in  een  pakhuis  doen,  opslaan,  fr. 
emmagaeiner.  Kil.  Opdoen.  Becondere.  \\  Dat  soe 
wanneer  eenighen  coeplieden  eenich  goed  comt 
ane  den  werf,  ofte  eldere  te  watere,  dat  sy  opghe- 
daen willen  hebben ,  dat  sg  dat  selen  moghen  doen 
werken  wien  dat  8\)  willen.  Kb,  v,  Antw,  10  april 
1883.    [Ghfaen]    opgedaen,   gehuyst  en   gesoldert. 

89 


306 


OPD. 


OPE. 


Sêkenk.  v.  Brab.  reg.  133  fol.  168  ▼*.  It.  ds 
Vlauikck,  Ace.  27;  C.  v.  Auden.  y  37. 

7)  Opdoen  den  eisch.  Dien  uUiprékenf  fr. 
énoneer  (2a  demande).  ||  Dat  parthyen  den  hejsch 
mondelick  opdoen  sullen,  en  dat  die  wederparthie 
loholdioh  aal  syn  daerop  te  antwoorden,  aonder 
denelver  copie  te  geven.  C.  gr.  Loon  I  140. 

OPDOEN,  zn.  o.  Msdededingj  fr.  eommunication. 
II  In  dit  zelve  jaer,  den  xxv  ougete,  zo  was  een 
opdoen,  in  yorme  van  collatie,  ter  oaasen  van 
Lieven  Pien  voornoemt,  en  lujdt  aldus,  van  woorde 
te  woorde,  zo  hiemaer  volcht.  —  Opening^e  ghe- 
daen  ten   soldere,   den  xzv  ougste  zvc  zxxiz. 

Fb.  DB  POTTBB,    ChfOn.  76. 

OPDRACH,  zn.  HoogU,  „hef,  hefe^  verhef'\ 
fr.  éUvaHoH.  Zie  Nbdbbiito  II  230,  en  voeg  achter 
het  w.  effenen:  en  voeren  in  de  nederinghe. 

OPDRACHT,  zn.  Gelijk  het  voorgaande.  ||  D'aerde 
daer  uytoomende  werpen  in  't  midden  van  de 
straete,  die  vereffenende  en  versprekende,  en  voorts 
slechten  d'hoogten  on  opdrachten,  werpende  en 
voerende  d'aexde  in  de  naeste  leegteu  ofte  putten. 
DB  Pb.  en  Bb.  X.  Sachée- Maria- Leerne  14. 

OPDRACHT,  zn.  Van  een  goed.  Gerechtelijke 
opdracht y  fr.  transport  judiciaire  {d'un  bien),  ||  Dat 
men  voer  schepenen  van  Bruessele  passeert  a^re- 
hande  deughdelijcke  contracten,  als  opdrachten  yan 
erffgoeden  onder  hen  ressorterende.  C  o.  Brussel 
1570  a.  42;  it.  Ib06,  x  128.  It.  C.  «.  Antw.  1646, 
XII   6;    Compüatae  IV  xv  8;  C.  o.  Loven  xiv  18. 

OPDRAGEN,  bw.  Een  goed.  Het  aan  iem. 
gerechtelijk  overdragen,  fr.  transporter  judidairement 
(«»  frten)  è  qn.  —  Deze  overdracht  werd  steeds 
bekrachtigd  door  een  zinnebeeldig  of  symbolisch 
gebruik,  ten  teeken  van  afstand,  gewoonlijk  be- 
staande in  het  wegwerpen  van  eenen  halm  of 
opgeschoten  stengel  met  geledingen,  culmus,  cala- 
mus  geniculaius,  nodatu»,  of  in  de  levering  van 
resch  (rusch)  en  rys,  cum  cespite  et  ramo,  avec 
gaton  et  rameaUy  of  met  eenig  ander  min  algemeen 
symbool.  Men  raadplege  hierover  Grimm  Deutsche 
ÈeehtsaUerthümer  cap.  ly  sgmbóle  A.  B.  110.  121 ; 
en  Noordewier  Nederduitsche  regtsoudheden  28.  30. 
II  Dat  quam  vor  ons  [nl.  schepenen]  en  vor  den 
rechtere  [nl.  den  meier]  Adam  Jahn,  Ylamings 
aone  van  Werde,  en  droch  op  den  rechtere  in  de 
bant  tue  bonre  lans,  en  warps  en  vertechs,  en 
deder  toe  al  dat  yonneese  wysde,  bi  manossen 
tcrechters  en  bi  onsen  wysdome.  Charter  der  abdij 
Terkameren  nr.  113.  Weerde  26  mrt  1293.  Vort 
heft  sie  [«2.  joncfrouwe  Mie  Willems]  metmonbore, 
alse  recht  was,  opghedreghen  den  meier  in  de 
bant,  y  virdendeel  lans.  Vaderl.  mus.  III  64  (1296). 
Dit  voreg.  goot  hebben  wi  den  voreg.  Willeme  van 
Nivelo  opgedraeghen ,  met  ressche  en  mit  rise, 
gheliic  dat  wiit  home  sculdoch  waren  op  te  dra- 
ghene,  in  gherechten  eyghenen  goede,  en  met  allen 
dien  rechte  dat  wiere  ane  hadden.  Oodsh.  Brussel 
B  1009  9^,  Brief  V.  Lijsbet  o.  Leefdale,  vrouwe 
V.  Grimberghen  eü  v.  Pyterchem  en  v.  hare  ej'ghen- 
ghenoete  1351.  —  Den  procureur . . ,  eiï  versoeckt  dat 
men  synder  partye  die  panden  te  handen  soude 
leveren  roet  res  en  met  ryse,  jaer  en  dach  te 
gebruyckene ,  sonder  verbaelmonden  des  goets. . .  — 
Daemaer  neempt  de  stadthouder  res  en  rgs,  „oft 
iet  anders  in  de  bant,"  en  levert  daermede  den 
partyen  de  panden  in  handen.  Stijl  o.  h.  leenhof 
V.  H  Borehgraaf schap  v.  Antw.  1667  a.  13.  16.  En 
droegen  op  te  samen  met  eenen  halme,  den  voirs. 
meyer  in  de  hant,  in  den  name  eü  tot  behoef  des 
goidshuys  van  den  Oartuysen  van  Onsaer  Liever 


Vrouwen  te  Schuete  bij  Bruessele,  Dat  is  te  weten: 
Een  hofstad,  die  gelogen  es  in  die  prochie  van 
Anderlecht,  aen  dbroeck,  met  eenen  opetalle  op 
tselve  broeck  gelegen,  daertoe  behoireude,  met 
rysso  met  ressche,  mot  gronde  en  met  allen  haren 
anderen  toebehoorten  en  huysse  daerop  staende. 
Qodsh.  Brussel  H  12  fol.  188  v<>.  (1608).  Als  die 
immissie  gedaen,  oft  den  aenleggere  ^issche  en 
waes"  verleent  is.  O.  leenhof  v.  's  Hertogenrade 
1675  a.  7.  Ons  [nl.  mannen]  dinct  recht,  dat 
desen  persoon  zal  updraghen  dit  leen,  de  middele 
en  vier  houcken  in  huwen  handen  [nl.  des  baljuws], 
als  in  sheeren  handen,  hem  daorof  plucken  on 
onthalmon.  C.  v.  Oudenburg,  KI.  st.  lY  434;  it. 
427.  JSn  passim. 

Opdrijven  en  afdrijven,  zn.  Weidereeht, 

recht  om  te  weiden ,  fr.  droit  de  pacage  ou  pdturage, 
II  Item,  heeft  de  voornomde  burohgrave  binnon  der 
heerlichede  van  Huesdene,  onder  landt  en  heye, 
hondert  bundere  oft  daorontrent,  up  dewelcke 
wostynen  en  heye  zyn  upsetenen  en  laten;  en  alle 
inwonende  binnon  deser  zelver  heerlichede  hebben 
met  hueren  beesten  updryven  en  afdryven.  de  Pb. 
en  Bb.  II.  Meusden  16. 

OP££L,  zn.,  verklw.  opeelken.  Zie  Apfbs- 
lbk  2).  Il  In  dit  zelve  jaer,  den  xxv  augustij 
(1&87),  was  te  Ghondt  by  trompette  verboden  up 
de  straeten  niet  te  rooghen  dansen  om  hoeden  ofte 
opeelkens.  de  Potteb,   Chron.  383. 

OPEN,  bn.  1)  Open  dach.  Vol,  geheel  term^ 
fr.  terme  franc ^  plein,  entier.  ||  Here  Hubrecht 
leyde  ons  op  dese  goede ,  en  want  wij  aldaer  gheen 
pantberich  goet  en  vonden,  eü  here  Hubrecht 
vors.  voert  recht  versochte,  soe  wijsden  wy,  na 
manesso  des  meyers,  een  open  beleit  en  [?]  op 
dese  goede  en  den  erfghenamon  en  partyen  daer- 
teghen  openen  dach  van  vijfthien  daghen.  Schep. 
Land  v.  Diest,  22  febr.  1430.  Soe  wijsden  wij  een 
beloyt  op  die  goede,  en  den  partyen  daerteghen 
openen  dach.  lidem  16  mei  1321  /  16  mei  1426. 
Dat  die  conde  hier  voorhaelt  hadde  behoeren  te 
geschieden  eü  te  dienon  met  open  dach  van  xiin 
daegen.  C.  gr.  Loon  I  223. 

2)  Openbaar,  fr.  public.  ||  Ome  dat  bi  gheseit 
hadde  dat  Mor  van  den  Gruuthuse  en  Joncheer 
Jhan  sin  sone,  verraders  waren,  in  groet  vermin- 
derthede  van  haerlieder  opene  fame  eü  name.  Cak- 
VAEBT,  Bgdragen  120  (1477). 

3)  Open  huis.  Burg,  slot,  kasteel,  in  het- 
welk een  ander  openingsreeht  heeft,  het  recht  om 
er  garnizoen   of  beutting  m  te  hebben,  fr.  ehdteau- 

fort  dans  lequel  un  autre  a  Ie  y^oU  d' ouverture'* , 
jus  aperturae,  Ie  droit  d'y  mettre  gamison.  Lexer 
II  143,  ein  offen  h^,  slot.  Zie  Lantdach  II  139. 

OPENDOEN,  bw.  Vertoonen,  vertoogen,  tt. 
remontrer,  reprisenter,  exposer.  Zie  Nauw,  nauwe 
listen.  II  228. 

OPENEN,  bw.  1)  Kennis  geven,  mededeelen,  fr. 
donner  connaissance,  oommuniquer.  \\  Dat  naer  de 
respective  gedaene  renuntiation  van  thoon,  aen 
den  gevangene  nyet  en  mach  geopent,  noch  oopöe 
verleent  worden  van  den  thoon  van  t*offioie.  C  v. 
Diest  VZ.  xiy  18. 

2)  Openbaren,  fr.  publier.  |l  Welcken  thoon 
daemaer  mach  worden  gepublioeert  oft  geopent. 
C.  V.  Antw.  camp.  Y  xj  20;  i<.  22;  Y  j  10. 

OPENGIERl^N,  OW.  (Obodiöeren),  ^AoorcoMeis 
fr.  oi^tr. 'II  In  ghevalle  datter  yemant  van  huer- 
lieder  ghemeente  waeren,  die  de  hueverheyt  niet 
en  wildon  opengioren  noch  onderdanich  zyn.  Dl 
PoTTBBy   Chron.  217.  Doen  ae  de  placoaeten  yan 


OPE. 


OPG. 


307 


den  ooninok,  noch  heere  noch  Wet  opengieren  en 
wüden.  245;  U,  214.  225.  231.  254. 

OPENING  y  zn.  y.  1)  In  rechtszaken.  Opening 
yan  hoye.  Met  tegendeel  van  hofduiting^  inleidmg 
der  taak,  fr.  ouvertwre  de  eomr;  l'oppoeé  de  Vévoca- 
turn  OU  dótmre  de  ccmr,  introdmetion  de  la  oause. 
II  Zjn  de  yoomoemde  wethouders  en  officiers, 
metgadere  partje,  schuldich  de  yoorseyde  lettren 
yan  hofsluytynghe ,  yan  ontslaene  en  van  verbode 
t*obedieren,  tenzy  hebbende  legitime  cause  ter 
contrarien.  —  In  welcken  geyalle  dezelye  officiers 
en  wethauders,  nsetgaders  partje  geinteresserde , 
zyn  schuldich  te  oommen  en  compareren  yoor 
schepenen  yoomoemt,  en  aldaer  te  yerzoucken 
reyocatie  yan  de  yoorseyde  beschryyynghe,  en 
openjnghe  yau  hoye  gedecretert  te  wordene.  C.  v. 
Auden.  I  458.  It.  Gendt  Charterb.  126.  —  Openinge 
en  addres  yan  justitie.  C.  leenhof  v.  Valkenburg 
285.  Openinge  doen  yan  der  saecken  en  fejten. 
C.  ü.  Antw,  1.')82,  I  12.  Als  op  de  duplijcq  off 
quadmplijck  wordt  openinge  gegeyen  om  nieuwe 
feijten  bij  partijen  geallegueert,  off  om  andere 
redenen.  C.  o.  Dieet  VZ.  ix  11  (6). 

2)  MededeeUng  t  fr.  communieation,  ||  In  saken 
ons,  als  hertoge  yan  Brabant  aengaende,  en  aldair 
de  yoirs.  onse  rentmeester  oft  zyn  stadthoudere 
yan  onsen  wegen  partye  inne  wesen  sal,  en  zal 
hy  noch  zijn  stadthoudere  egheen  yoix  oft  opinie 
metten  yoirs.  erflaten  hebben  oft  geyen,  anders 
dan  bij  maniere  yan  openingen  oft  adyerteringe. 
Mekenk.  v.  Srab.  reg.  138  fol.  121  y<^.,  Instructie 
yoor  de  tolkamer  y.  Antw.  1532  a.  4.  —  Aen  t'officie 
moet  openinghe  eü  copije  gegeyen  worden  yan  den 
geheelen  thoon  des  geyangene.  C  v.  Dieet  YZ. 
ziv  19.  Bapport  gehadt  hebbende  yan  dit  adyies 
aen  mijne  heeren  Staeten  yan  Brabant,  wordt 
daeryan  openinge  gegeyen  aen  die  dekens  en  ouders 
yan  het  brouwersambooht.  Stadsarek.  Dieet,  Qedep, 
d.  Staten,  apost.  13  mei  1721. 

8)  Verklaring,  fr.  déclaration,  \\  Dat  dickmael 
gheschiet,  dat  deseWe  ghefailleerde ,  met  openinghe 
yan  hunne  middelen  eii  effecten,  presentatie  doen 
yan  eenich  accord  aen  hunne  ghemejne  crediteu- 
ren,.. PI,  V.  Brah.  IV  7  (1617). 

4)  lijkopening,  fr.  autopsie,  ouverture  d'un  corps. 
II  't  Beght  yan  doode  lighaemen  te  schouwen, 
sonder  openinghe  te  doen.  C.  v.  Domme,  KL  et. 
II  271. 

OPGEREIDEN,  bw.  Lakenweyerij.  Afmaken, 
afwerken,  fr.  achever.  \\  Alle  dwollewerc  dat  si  nu 
in  handen  hebben,  dat  selen  si  moghen  opgherei- 
den  tusschen  dit  en  Kersayont;  en  wat  yarwer 
hierieghen  dade  yerborde  tgoet.  K.  lakengilde 
Meehden  1331  a.  36. 

OPOETOOEN,  bn.  Opgevoed,  opgebracht,  fr. 
éduqué,  Slevé;  hd.  aufgexogen.  \\  Titius  en  Oaja, 
houweijse  persoonen,  int  Lujck  geboren,  opge- 
togen en  gestoryen ,  hebben ...  Q.  qr.  Loon  I  552^ 

OPGEVEN,  bedr.  en  wederk.  wkw.  —  I.  Bbdb. 
1)  Een  goed  of  rente.  Die  aan  iem.  gerechtelijk 
overdragen,  fr.  transporter  (un  bien  ou  une  rente) 
judiciairement  è  qn.  \\  Dat  cam  yor  onsleden 
Willem  f.  Trisen,  en  Anese  sin  wyf  f.  Wouters, 
widen  [l.  wedden]  en  gayen  up  te  wetteliker  ghilte 
Daniele  yan  der  Anghele  ii  imete  lants  en  xxi 
roeden.  Schep.  v.  d,  Vrien  14  oct.  1263.  Arnoud 
Tarys  zette  in  de  hant  en  gaf  op  in  erfdomme 
bruder  Janne  Dayjits. . .  achtine  goede  oude  grote 
coninx  torn.  siaers  erftsys.  Schep.  v.  Diest  15  deo. 
1331 ;  ii.  oork.  yan  22  mei  1338,  II  15,  onder  Ja. 

2)    OverhoMdigeu,   ter  hand  steüem,   overgeven  ^ 


afgeven,  it,  remettre  en  maine,  dfUvrer,  livrer. 
II  £n  doe  Ingbrecht  de  slotele  opgaf,  doe  liet  hi 
int  gasthus  Ixx  scaep,  tidegher  scaep,  en  xxx 
lammer , . .  en  uu  peide  en  en  yoelen ,  enz.  Beken, 
gasthuis  Assche,  10  aug.  1298.  It.  Stadsrek.  Oeni 
1336,  blz.  22. 

3)  Twist.  Dien  afleggen,  nederleggen,  fr.  (d^une 
quereUe)  la  déposer,  ||  Item,  moeten  ooc  alle  de 
guldebroeders  hueren  twist  upgheyen.  Auden.  meng. 

I  114,  Coleuvreniers  1513.  So  wie  in  ghebrecke 
ware  yan  tselye  [nl,  den  twist]  te  willen  upghe- 
yenne  en  dies  bleye  weigherende,  dat  hy  yerbueren 
sal . . .  Fs.  BE  PoTTEB ,  Gent  VI  546 ,  Houtdraaiers 
1521 ;  t^.  V  430.  Voort  doen  deselye  guldebroeders 
belofte,  aleer  sg  in  de  gulde  ontfanghen  syn,  waert 
soo  dat  sy  wisten  eenighen  twist  oft  ghescil  tus- 
schen eenighe  guldebroeders,  dat  te  middelen  en 
afwerpen,  met  dat  up  te  nemene  naer  huerlieder 
yermoghen;  en  wie  daertoe  yersocht  es  yan  den 
guldebroeders,  wordt  ghehouden  dat  up  te  gheyene 
eü  laeten  maekene.  de  Pottbb,  Kortrijk  II  42, 
Bederijkkamer  der  Kruisbroeders  1514.  It,  Sermon, 
Couthered  76. 

4)  De  huer  yan  een  huis.  Die  opzeggen, 
fr.  renoncer  è  la  locoHon  d^une  maison.  ||  Woonde 
een  in  eens  mans  huys,  dat  hy  gehuert  hadde, 
eü  hadde  't  synen  meester  opgeseet  binnen  tyts, 
en  den  meester  hadde  't  eenen  anderen  yerhuert, 
soe  soude  dengenen  die  in  't  huys  woont  naerder 
syn  in  dat  huys  te  blyyen  om  den  penninck  dat 
eenen  anderen  gehuert  hadde  dan  yemant  daer 
binnen  coemen  soude,  alsoo  yerre  als  hy  'tselyer 
niet  opgegeyen  en  hadde.  Piot,  Oart.  II  608 
(1547). 

5)  Beschuldigen,  betichten,  fr.  ineulper,  aeeuser. 

II  Ware  dat  zake,  dat  scepenen  yan  JBrucghe, 
ghemaent  yan  haren  wetteliken  maenre,  yonnesse 
wysden  yan  enighen  dinghen,  eü  upghegheyen 
worden,  ghecalengiert  iof  beroepen  yan  yalschen 
yonnesse,..  C.  o.  Brugge  I  308,  3de  Keure  1304; 
a.  (49)  §  1 ;  ii.  309.  Vgl.  OpHOüDEir  4). 

II.  Wedebk.  —  Hem  opgeyen  (in  een  ge- 
yecht).  Zich  overgeven,  fr.  se  rendre  {dans  urn 
combat).  \\  Die  [nl.  in  den  campe]  hem  upgheift 
of  yerwonnen  lyt  [var,  lydt] .  of  uten  coorden 
gheworpen  of  ghejaghet  wort,  dien  slaet  men  thooft 
of  int  cryt.  C.  l^hqf  Burg  v.  Brugge  LXXIT; 
Leeur.  y.  1528  fol.  23. 

OPGEVICH,  bn.  Opgeyich  huis.  Open- 
gevieh?,  burg  waarin  een  ander  recht  van  opening 
of  openhouding  en  bezetting  bezit.  Zie  Open  huiS. 

OPGEVING  (e),  zn.  Üitetrooiing,  valsch  gerucht, 
fr.  faux  bruit  répandu,  \\  3iaer  daemaer  es  dit 
beyonden  upgheyinghe  en  lueghenen  te  zyne.  Febd. 
Vandeb  Hasohek,  Ber,  tijden  II  251.  Daeromme 
en  ghelooye  icz  niet,  maer  hout  yoor  een  ghuesche 
upgheyynghe.  326. 

OPOEWBACHT,  yerl.  deelw.  yan  wr  ach  ten. 
Voltrokken,  fr,  achevé,  ||  Want  deselye  schipyaert 
oft  wateryaert  geheel  opgewraoht  eü  yolbracnt  is, 
en  dat  men  daeryan  oyer  sekeren  tyt  gebruyckt 
heeft  eü  dageiycz  gebruyckende  is.  A.  Waütebs, 
Canal  56  (1564). 

OPGRAVEN,  bw.  Benen  weg.  Dien  omgraven, 
omspitten,  fr.  bècher.  \\  Die  eenen  rechtreerdighen 
wech  upstopt,  upgraeft  ofte  yerlecht,  ofte  die  een 
cautergat  yerslaet,  yerstopt  ofte  upgraefft.  C.  v. 
Aalst  X  13.  It.  Mertens,  Oudste  reken.  49.  Zie  ook 

VEBOBAyEK. 

OPGRAVING,  zn.  Van  wegen.  Omgraving,  fr. 
aieti4m  de  bécher  uu  ehemin.  ||  Dat  sy .  • .  aanbrengen 


308 


OPH. 


OPH. 


dat  hnn  kondig  is  Tan  misbrnycken,  infraotien 
▼an  policien,  als  eyn  opgravingen  en  sluytingen 
Tan  weegen,  straaten,  steegen,  voetpaden.  C.  «. 
Beckheim  yiii  7. 

OPHALDEN.  Zie  Ophoudbit. 

OPHANGEN»  bw.  a)RedeTykerB  en  schutters.  Een 
landjuweel  ophangen.  Het  uUêchrijveny  lij  in  verzen 
Ofpgeetelde^  en  door  boden  aan  de  uitgenoodigde 
kamers  en  gilden  van  hei  Vlaamsche  land  en  van 
Mollandf  met  hei  blazoen  rondgedragene  brieven;  — 
b)  Een  referein-  of  dichtfeest  (kampstrijd). 
Deze  waren  van  meer  beperkten,  eer  plaaiselijken , 
en  trouwens  nederigeren  aard,  fr.  rhétoriciens  et 
archers;  annoncer  un  Landjuweel,  par  lettres  rédi- 
gées  en  vers,  ei  portées  par  des  messagers  a/ux 
ehambres  et  gildes  inviiUs  du  pays  Flamand  et  de 
la  SoUande,  —  Une  fête  ou  concours  de 
poes  ie.  Ces  concours  étaient  d^un  cttractère  plus 
restreint^  plutót  local.  et  plus  modeute.  ||  Dit  jaer 
\_nh  1496]  ordonneerden  de  Heeren  van  de  stad: 
,,dat  sy  wilde»  ophanghen  een  Land- Juweel,  dat 
te  winnen  was  roet  de  Gonst  van  rethorycken  en 
daeraen  oleeft;  welck  Juweel  was  seer  groot,  dat 
er  noot  diergelyck  en  was  gesien,  want  daer  was 
te  winnen  36  Ylams  mare  silver;  en  men  sont 
Boede  nae  alle  Landen  hierontrent,  om  hun  reede 
te  maecken  tot  hun  Feest;.,  en  daer  quaemen 
28  Gaemers ,  alle  om  te  spreecken.  Vak  deb  Stbab- 
LBV,  Oesch,  d.  Antw.  rederykkamers  14.  Yoirt  en 
willen  wi. . .  dat  binnen  onoer  Toirs.  stat  vriheit 
[nl.  Tan  Brussel]  yeman  juweelen  ophange,  om 
daima  te  schieten ,  jegen  stede  of  dorpe ,  dairom 
ontboden,  dan  alleen  onse  en  onser  stat  grote 
gulde.  Brab.  Teesten  II  643  (1381).  Dat  dieghene 
sulcx  [nl.  prince]  gecosen  wesende , .  .  gehouden 
sal  zQu. ..;  en  tot  dyen  binnens  jaers  op  te  han- 
gene  een  refereynfeeste ,  en  daertoe  gevende  acht 
pont  Tnghels  tyn,  oft  meer,  maer  nyet  min.  Kttari 
der  Rederijkkamer  de  Roos  te  Loven,  1554,  a.  3. 
De  Easrt  der  Violieren  te  Antw.,  1480,  a.  7  zegt: 
dat  de  Prince  sal  gehouden  sijn  syn  Prinsdom  te 
verheffen  [net  als  een  leengoed]  met  een  eerlijck 
blasoen  —  oit  referijnfeeste ,  tot  welcken  hg  sal 
gehouden  sgn  prijsen  op  te  stellen,  ten  minsten 
weerdich  wesende  vijftich  guldens,  oft  meer,  naer 
sgne  geliefte.**  —  Een  verordening  der  stad  Antw. 
van  25  febr.  1561 ,  ib.  bic.  25  spreekt  Tan  ,^bla- 
soenen  uwft  te  hangene.*'  Zie  de  Potter,  Oent  III 
246  en  Tig.  (eene  hoogst  belangr\jke  Terhandeling) ; 
Selg,  mus.  1  147  Tig.;  Van  der  Straelen  l.e.,  en 
Lantjuweel  II  140. 

OPHEBBEN ,  bw.  Een  geschil.  Het  bijleggen,  be- 
vredigen ,  fr.  aecommoder,  apaiser  u%  diff!êrend.  \\  Dat 
hy  Terhoort  hadde,  dat  gheseit  was  tusschen  der 
stede  Tan  Ghent,  of  eene  zyde,  en  der  Rtede  Tan 
Ypre,  of  andre,  twelke  hem  zeere  leet  was,  en  in 
teekinne  Tan  dien  begherde  uuterlike  tghescil  up 
te  hebbene,  behouden  elox  rechte.  Ol.  y.  Dix- 
irusB  104. 

OPHEFFEN,  bw.  Geld.  Het  hef  en,  ontvangen, 
fr.  rsosrotr,  peroevoir  (de  Vargent).  \\  Desen  Toer- 
ghenoemden  erfzijs  ummermeer  en  ewelike  te  heb- 
bene eü  op  te  heffene  aen  die  Toerghenoemde  erve, 
in  allen  dien  selven  rechte  en  Torworden  dat  sine, 
die  Toerghenoemt,  daerane  hadden  en  hieffén  oppe. 
Schep.  V.  Diest,  5  aug.  1311. 

OPHEFFEN(e),  zn.  my.  Belastingen,  fr.  impo- 
sitions.  Ook  opbtbllbk.  ||  Als  Tan  Teleeii  diyersche 
tollen,  lasten  en  upstellen,  die  men  langhe  ontfaen 
heeft , . .  welcke  ontfanghen  eiï  upheffene  langhe 
gheweeet  hebben  en  noch  zyn  jeghen  recht  en  der 


ghemeender  weWaert  Tsn  den  lande  Tan  Vlaendren. 
ScHATES,  Cóltatie  186. 

OPHEFFER,  zn.  Stedelijke  onivanger,  fr.  rees- 
veur  municipiU:  \\  Vortane,  omdat  die  burgermei- 
steren  eü  raet,  eü  Tan  der  stat  goede  ophenere  en 
rentmeistere  te  bat  hoeren  sculderen  te  betalen  suelen 
mqgen  dwingen,..  Piot,  Cart.  II  170  (18  nor. 
1404  a.  6),  Sint-Truiden, 

OPHËFFING(e),  zn.  Van  tollen.  Heffing,  fr. 
levée  {de  tonlieux).  \\  AlsoeTeele  lande  enproTincien 
als  men  Tijndt,  alsoeveele  verscheijden  manieren 
van  opheffingen  Tan  toUe  Tyndt  men  byna.  V.  d. 
Tat.  273. 

Ophelder  van  keurgoed.  Zie  Gichtdba- 
GEB  I  517,  HooETMAK  3)  613,  en  Kevbdbageb 
II  65.  II  Alle  keuren  hebben  speciale  helders,  welke 
den  eydt  doen  des  heeren  onderpand  te  bewaren, 
geene  spleeten  daerran  te  Terliesen , . .  Komende 
den  ophelder  Tan  eenig  keurgoed  te  sterren ,  soo 
Terrald  aan  den  landheer  het  beste  catheyl  ran  den 
huyse  des  ophelders.  C.  o.  Reckheim  xlyiii  4.  5; 
ii.  7.   12. 

OPHELDINGEN,  zn.  mr.  Limb.  Leenverheffingen^ 
fr.  rdiefs.  ||  Van  opheldinghen,  gichten,  goedingen, 
warantschappen ,  Ternaderinghen ,  als  daer  ennighe 
gronden  van  erffven,  oft  reële  erffrenten  belast  oft 
vertiert  wordden,  heeft  de  Majesteyt  de  pontpen- 
ninghen.  C.  v.  Caggevinne,  Salaris  ZXY  20. 

OPHEVE,  TJPHETE,  zn.  v.  1)  Schattingen,  zn. 
mv.  Ifet  heffen,  lichten  er  van,  fr.  la  Uvée  des 
impóts,  II  Dat  wy  ons  seer  bevinden  beschaedight 
in  de  opheve  van  onse  rechten  gestelt  op  het  sout. 
PI.  V.  Brab.  IV  349  (1669). 

2)  Ontvangst  van  inkomen,  fr.  pereeption  de  revenms, 
II  Men  consentert  de  oveijaereghe  weesen, . .  dad- 
ministratie  en  upheve  ran  {l'administraüon  et  la 
pereeption  de  leurs  revenus.  —  UitgCTer],  heurlieder 
goedynghen,  zonder  aen  principael  te  moghen  oom- 
men,  nochte  eeneghe  alienatien  te  doene.  C.  e. 
Auden.  eah.  prim.  vilie  et  ehdt.  xxiil  11.  Wordt 
oock  by  der  Wet  sorotyden  gheconsenteert ,  dat  al 
zulcke  ghebelde  persoenen  d'ophoTe  moghen  hebben 
Tan  de  bladinghe  ran  heurlieder  goedt,  zonder  aen 
t'principael  te  moghen  commen.  C.  o.  Veurme  IX  49. 

3)  Opbrengst,  fr.  produit.  \\  De  beste  vrome,  dat 
is  de  ophere  ran  een  Tan  de  drie  eerste  jaren.  O. 
V.  Belle  IT  7.  Staet  [nl.  het  leen]  ter  bester  rrome, 
soo  betaelt  men  de  beste  ophere  van  den  drij  oomen- 
den jaren.  Wielakt.  Leenrecht  73.  Den  cooper 
sal  oock  winnen  en  syne  maken  de  opheve  Tan  de 
Truchten  ofte  pachten  Tan  den  ghecochten  gronde. 
C.  ü.  Beüe  xvii  12.  De  coopere  zal  winnen  en 
zgn  maken  de  uphere  Tan  zijnen  ghecochten  gronde. 
C.  V.  Cassel  244.  Daerby  en  zullen  de  Taedere  ofte 
moedere  heurlieder  haudenesse  niet  rerlieeen  en 
tghebruuck  en  uphere  ran  den  goede  [VempUn  des 
revenus  de  leurs  biens  —  üitgeTer].  C.  o.  Auden, 
Cah.  prim.  vüle  ix  13.  li.  O.  v.  Broekburg  XIT  4. 
—  Ophere  en  blat  of  bladinge.  Deze  ww. 
komen  meermaals  gezamenlijk  voor,  met  de  bet.  van 
de  inning,  het  le»tuur  en  gebruik  van  goederen,  zonder 
die  te  mogen  bezwaren  of  vervreemden.  ||  Een  kindt 
bediet  ooc  zyn  zelfs  man,  als  radere  ofte  mof»dere, 
noch  levende,  hem  leeden  voor  de  voochden  ran 
weesen  ran  Audenaerde,  en  aldaer  hem  stellen  ter 
upheve  en  [Ie  metfeni  en  jouissance  de  ses  hiens  — 
uitgever],  bladynghe  van  zyn  goedynghen.  O.  v. 
Auden.  Cah.  prim.  ville  et  ehdt.  XX I  7.  Tenzy  dat 
zulcke  kinderen,  voor  doverlyden  van  huerlieder 
raeder  ofte  moeder,  tbedde  gheheel  zynde,  ghe^ 
raaaoipeert    en    haertaelfs  ghemaect  waeien,   ofte 


OPH. 


OPC. 


dlW 


emmen  ton  blade  en  nphere  vsn  hnerlieder  goede 
[admit  è  recneHlir  les  fruitg  et  revenus  de  leurs 
Inetu.  —  üitgerer]  ghestelt  zyn,  ter  wiuoynghe  en 
yerliese.  C.  v.  Auden.  cah.  prim.  vüle  x  20.  Kavestia- 
■ement  ofte  vercleedinghe ,  wesende  het  blat  en 
opheTe  Tan  haerlieder  goedinghen.  C.  v.  Belle  Y  4. 
Ohiften  ghedaen  onderjarighe  kinderen  gheemanci- 
peert  sijnde,  sijn  schuldigh  belejt  en  gheemployeert 
te  eljn,  soowel  in  proprieteyt  als  opheye  en  bla- 
dinghe,  ten  oorboire  eii  profijte  van  den  beghiften. 
O.  V.  Aeaenede  zit  3.  It.  C.  v.  Broekhwg  xiY  15. 
A.  C.  V.  BrMgge  II  288.  Zie  ook  Bladivoe  I  253. 

OPHOF,  Zie  Athoï. 

OPHOOPICH  (Ophopich),  bn.  Van  eene  graan- 
maat.  Opgehoopt  ^  fr.  {d'une  mesure  de  grain)  eomble. 
II  En  dat  [»Z.  dmouteester]  gemeten  ophopich;  en 
dat  alsoe  die  maken  aal  een  moutseater,  hi  moet 
maken  een  vat  dat  hout  xviii  gelten  corena  en  een 
halve, . .  en  dat  aal  men  altoes  ophopich  moeten 
meten.   BeUf.  mus.  lY  262  (1376  Brussel). 

OPHOOREN,  OW.  Ophouden,  staken,  fr.  discon- 
Hnuer;  hd.  aufhOren.  E.il.  Ophoeren /ophouden. 
Desisteren  dbsistere,  desinere.  ||  Sonder  onderlaet  oft 
ophoeren.  Zie  Aivblask  2)  I  30,  en  Ondsblabt 
lï  266. 

OPHOUDEN,  OPHALDEK  (Opbouwen),  onz.  en 
bedr.  wkw.  I.  Okz.  —  1)  In  eene  nalatenachap. 
Z.  onthouden  er  deel  aan  f  e  nemen ,  fr.  s'ahstenir 
de  participer  au  partage  d'une  succession.  \\  Die 
begeeren  te  komen,  en  met  andere  hunne  erfge- 
namen deelen  hunne  oudera  en  yooroudera  aange- 
atorrene  goederen,  ajn  aohuldig  in  te  brengen  het- 
geene  ay  vooruyt, ..  hebben  gehad,  of  moeten  aoo 
langhe  ophouden  totdat  die  andere  erfgenamen  daar- 
tegena  en  naar  advenant  ayn  vergeleeken.  C.  o. 
Reckheim  e.  42  a.  7.  Zie  ook  Ikbbbvgsn  II  4,  en 
Stilbtask. 

2)  Ophouden  aen  den  heiligen.  JSed  doen,  zweren , 
ft.  prêter  sermeni,  afirmer  sous  serment,  \\  Van 
alle  opbouwen  aen  den  heijligen  gheeft  men  on- 
achouwt  eedt  tegen  eedt,  behalven  teghens  achepenen- 
brieven,  obligatien  van  wijn,  bier  en  broot.  C.  e. 
SerentaHs  ii  33. 

II.  Bbdb.  —  1)  Ontvangen  f  innen ,  inzamelen  ^ 
fr.  pereevoir y  recevoir.  ||  Zetten  in  handen,  in  erf- 
domme,  en  gaven  op  Janne  van  Papenboeo,  den 
cleero,  dien  aija  daer  die  brief  afapreket  daer 
deae  brief  doer  ea  ghehanghen,  heme  Janne  en 
ainen  nacomelinghen  te  hebbene  en  op  te  haudene 
verdane  in  alle  dien  aelven  rechte  dat  aine  hadden 
en  ophilden  en  te  hen  waa  comen  Schep,  v.  Diest, 
4  mrt  1315.  ,,Wouter  dimen  heet  Wellen  van 
Ghenpe ,  aedte  in  die  hant  dien  aija  daer  die  brive 
af  apreken  daer  deae  brief  door  ea  ghehanghen, 
Baudericke  onaen  medeacepeue,  roombore  aheillega 
gheeata  in  ainte  Sulpiciiakerke  te  Dyat,  home  en 
andren  momboren,  die  na  hem  comen  aolen,  tes 
aelefa  aheilliga  gheeata  behoef  te  hebben  e  en  op  te 
bondene,  in  al  dien  verworden  dat  hine  hadde  en 
ophiilt.  lid.  20  aug.  1316.  Item  17  juli  13.30,  en 
16  deo.  1331.  Dat  wie  [nl.  wy]  die  aomme,  ghelijc 
dat  ai  vallen  aal,  aolen  ophouden  en  heffen  jaerlijx 
te  dien  tidcn  en  paymenten  dat  ae  de  lyfpechteren 
hiefen  doen  ai  leefden.  Oork.  heer  v.  Diest,  2  juni 
1335.  Dat  ellic  van  den  ambachten  voiracreven  noch 
hebben  aall  twe  deekena,  van  den  betaten  eü  eir- 
bairaten  van  denaelven  ambacht,  die  ophouden  en 
ontfangen  aoellen  alle  profliten,  baten  en  vervallen. 
Piot,  Cart.  II  203  (10  juni  1417  a.  2);  it.  210 
a.  14.  Dat  aij  . . .  allen  jaere, . .  goede  beaeheyden 
rekeninge  doen  aoelen  en  bewiiaen  van  allen  hoyren 


ophouden  efi  nytgheven.  Ib,  211;  it,  168  (18  nor. 
1404  a.  4);  613.  614  (28  mrt.  1550). 

2)  Een  leen-  of  cijnagoed.  Het  verheffen  ^  ft, 
relever  un  fUf.  ||  Wat  goederen  behoeren  gerele- 
veert  te  worden . . .  Dat  alle  goederen  moeten 
opgehalden  woerden,  en  den  heer  moet  eenen 
gichtdraeger  hebben.  C.  gr.  Loon  I  124. 

.3)  De  „bannen'*  of  kanten  van  land  of  beemd. 
Die  opzetten,  fr.  dresser ,  élever  les  ^^berges*\  bordê 
OU  cótés  d*une  terre  ou  d'un  pré.  \\  Item,  aal  een 
jegelyck  ayn  velde  voerhooden  van  aynen  erffve 
voer  ophouden  en  veralaen  te  haiff  meerte;  en 
deagelycx  ayn  beempden  voerhooden  te  halff  meye ; 
op  eenen  keur  van  eenen  cromateert  {sic).  K.  v, 
Caggevinne  a.  9. 

4)  In  rechtazaken.  Dit  w.  voorkomend  in  dezelfde 
oork.  en  in  ^t  zelfde  art.  (49)  §  1,  ala  opgeven 
4)  met  de  achljnbare  bet.  van  beschuldigen,  be- 
tichten,  fr.  ineulperj  aceuser^  achijnt  hier  ook  de- 
zelfde bet.  te  hebben ,  en  o.  e.  niet  die  yan  inter- 
rompre.  ||  Worden  acepenen  upghehouden  iof  be- 
roepen van  valachen  vonneaae  van  den  here , . . 
C.  V.  Brupge  I  309. 

6)  Yalache  gewichten.  Die  in  heslag  nemen,  ft, 
aoiftr  de  faux  poids.  \\  Die  de  Cale  [nl.  de  atada- 
weegschaal]  van  der  poert  haut,  mach  ophanden 
de  ghewichten  die  meer  wegen  dan  ix  pont.  Kh. 
V.  Auden.  1328,   Van  valseher  mate, 

OPCLOPPEN,  bw.  Slaan,  kloppen,  ft.frapper, 
battre.  Kil.  Kloppen.  Ferire.  \\  Die  miadaet  van 
violencien  en  gewonde  dat  iement  gedaen  wort  met 
oploope  en  vergairderingen  van  volcke,  aonder 
wapene,  by  denwelcken  iement  gequetat  oft  ge- 
blutat  wort ,  veijaight  oft  opgeclopt  en  verlaat  wort 
aonder  gedoot  te  zijne.  Y.  d.  Tay.  71. 

OPCOMELINGEN,  opcoMmoBir  (Opooe— ),  zn. 
mv.  Toevallige  inkomsten,  fr.  revenus  casuele;  Lat. 
obventus,  obventiones.  ||  Dat  de  rentmeeatera  van 
onae  voira.  atadt .  . .  aoelen  aohuldich  aijn  van  allen 
renten,  aaaizen,  vervallen  en  opcoeminghen,  hoe- 
danich  die  zijn,  hetzij  roeren  [nl.  keuren]  oft 
andere  onae  voira.  atadt  toebehoirende ,  volcomen 
en  affirmatijff  ontfanck  van  den  geheelen  jare  te 
maken.  Charter  heer  v.  Diest  23  mei  1477  a.  6. 
Van  allen  erffrenten,  lijftochten,  renten,  andere 
opcomingen  eA  vervallen,  a.  7.  —  Pachten,  renthen, 
chenaen  eö  opcomelingen.  O,  v.  Meerssen  a.  16.  19. 
Van...  on^en  renten  eiï  opcomelingen.  O,  v.  Mctas' 
trieht  140.  It.  C,  gr.  Loon  I  7.  8.  497. 

OPCOMMEN,  upcoMMBir,  opcomew  (Upo — ), 
onz.  en  bedr.  wkw.  I.  Ovz.  —  Van  goederen.  Aan- 
komen,  ft.  éohoir.  \\  Elcken  leenhouder  ia  achuldich 
van  a^jnen  leene  hem  opghecommen,  t*zy  by  auc- 
ceaaie,  ooope  ofte  ghifle,  t'elcker  veranderinghe  te 
betaelen  aynen  heere  voor  een  vol  relief  thien 
ponden  pariaia.  C.  leenhof  v.  Veume  lii  7.  Dat  alle 
de  achulden  van  boeten  en  commere  huerlieden 
upghecommen, . .  werden  ghemeene  tnaachen  den- 
zelve  man  en  wyf.  C.  v.  Auden.  Cah.  prim.  vUU 
IT  3.  It.  C.  V.  Poperingen  xiii  16. 

II.  Bbdb.  —  Eenen  peraoon.  Hem  aanvallen ,  fr. 
aitaquer.  Van  Dale  geweat.  opkomen  tegen  iem.  — 
iem.  aanv€dlen.  \\  IHt  hem  elck  verweeren  mach 
binnen  zynen  hnuae,  hofateden,  muelenen  oft 
eldera,  daer  men  hem  npcompt  om  te  griefvene. 
C.  V.   Watervliet,  kl.  st,  V  484. 

OPCOMMER(e),  zn.  m.  Nieuwe  o—  (in  eene 
rederykerakamer''.  Nieuw  lid,  ft.  nouveau  membre 
{d^une  chambre  de  rhétorique).  ||  Die  nieuwe  upcom- 
roere  wert  gehauden  te  beloven,  dekin  en  officiers , 
te  onderhaadene  alle  de  artyden  hiemaer  Tolgh«nde. 


310 


OPC. 


OPL. 


Sel^.  m%u.  YII  264,  Rederijker»  te  PameU  1609. 

OPCOMST(e),  zn.  v.  Van  goederen.  Jankomtty 
h,  éehéance.  \\  Binnen  veertigh  daghen  naer  de 
Yooneyde  snccessie  ,  ofte  andere  opcomste  van  goede. 
C.  V.  BelU  XII  2. 

OPLECH  (Oplegh),  zn.  1)  Betaling,  fr.  paye- 
ment.  ||  Tot  verzekeringhe  ofte  oplegh  van  de  ghe- 
reede  penninghen  van  weesen,  den  criokhouder  aal 
mqghen  procederen,..  C.  v.  Veume  ix  12. 

2)  Van  graan.  „  Verttapeld"  graan ,  'i  welk  zekeren 
tijd  moet  geetapeld  blijven^  eer  men  het  mag  ver- 
kwfpen,  fr.  grain  mis  è  VStapey  od  il  doit  r ester 
guelque  tempt  avant  de  pauvoir  étre  vendu.  ||  Van 
oplegh  te  laeten  liggen  onvry  zynde.  Dat  elck,  wie 
hy  zy,  'tToorseyde  vierendeel  van  het  coom  dat 
opgeleyt  wort, . .  en  hier  schuldig  is  te  hlyven, 
ten  oirhoir  en  slyten  van  de  ingesetene  van  deser 
stede,  laet  liggen  acht  dagen,  ofte  xiv  nachten 
lanck , . .  aleer  men  *t  verkoopt  ofte  aendraeght. 
C.  V.  Gent  II  17,  ord.  3  febr.  1485  a.  4;  it,  18. 
Zie  OpLEaGEH. 

OPLEGGEN,  onz.  en  bedr.  wkw.  —  I.  Onz.  — 
1)  Zweren y  tr. prêter  sermenf(?).  Bedoelt  men  hier: 
de  hand  leggen  op  het  „heilige",  gelijk  hij  ophou- 
den de  hand  opheffen  {?).  \\  Die  scepenen  wysen 
Amden  tot  s^jner  onschout.  Dan  maent  die  here 
hoe  die  onschout  van  recht  gaen  sall.^  Dan  sal 
men  w^jsen:  Aemt  sall  opleggen  en  zweren:  soe 
wes  hem  Peter  tijdt,  des  is  hy  onschuldich.  Soe 
hem  Got  help  en  die  heyligen.  Chartert,  v,  'tBoich 
foL  127  v». 

II.  Bedb.  —  1)  Graan.  Stapelen ,  in  den  etapel^ 
entrepot  f  pakhuis  of  voorgeechrevene  hewaarptaaie  ^ 
of  in  eigen  magcuijn  leggen,  fr.  dSpoeer  Ie  grain 
dans  VÉtape,  entrepot  ou  lieu  de  dépót  preeorit; 
Vemmagaeiner.  ||  Van  dat  d*onvry  coom  opgeleyt 
moet  zyn.  Dat  gheen  meters  eenigh  onvry  coom, 
dat  schuldigh  is  opgeleyt  te  zyn,  afmete  van  eeni- 
gen  hoop  uyt  schepen,..  C.  v.  Gent  II  16;  it.  17. 
Van  dat  men  opleggen  magh  binnen  Ghendt.  Dat 
elck,  wie  hy  zy,  die  eenigh  coom  bevrydt  heeft 
met  den  vierden  op  te  legghen,  naer  stapelrecht , . . 
'tselve  vry  coom  zal  mogen  opleggen  binnen  deser 
stede,  waer  't  hem  gelieft.  19;  it.  29.  Van  Dale 
heeft  ook  opleggen  opslaan^  in  een  pakhms bergen. 

2)  Aantijgen ,  ten  laste  leggen ,  berichten  (Van 
Dale),  fr.  txccuser  de,  imputer.  Kil.  Oplegghen. 
Ineusarsy  etc.  ||  Van  wonde  die  gheleit  wert  up 
poertre.  Voort ,  poertre  daer  wonde  np  es  gheleit , . . 
—  vremden  man  daer  wonde  up  gheleit  es , . .  — 
dat  de  amman  ghebiet  denghenen  daer  de  wonde 
up  es  gheleit, . .  C.  v.  Gent,  Gr.  eh,  v.  1297  a.  83. 
Van  wonden  te  lecghene.  —  Voert,  so  wie  so  wonde 
lecghet,  hy  moet  se  lecghen  in  sine  siele  86.  Dien 
te  handen  totter  tijt  dat  zy  weten  wes  hem  der 
heeren  en  partije  [sic]  opleggende  es,  en  dat  zij 
weten  wat  hij  gebruijckt  [nl.  gebreukt]  heeft.  K.  v. 
St'TruideH  1366  a.  62.  /<.  de  Pb.  en  Bb.  XXVI. 
Bupelmonde  64.  En  daeraaer  seght  den  schouteth: 
lek  legghe  hem  op  eü  aen . . ,  verhaelende  aldaer 
mondelinghe  syne  feyten.  C.  v.  Antw,  compU,  VII 
iv  18. 

8)  Eenen  muur.  T>ieji  oprechten ,  fr.  ériger.  \\  Aen- 
gaende  de  privaetpypen,  moeten  deselve  opgeleght 
ofb  opgemetst  worden  teghen  eenen  gemeynen  muer 
met  loote  oft  aerde  buysen,  sonder  deselve  buysen 
in  den  gemeynen  muer  te  mogen  breken  of  rooven. 
C  V.  Brussel,  Servit,  72;  Christijn  erigi  debent  et 
aedifieari, 

4)  Leveren  f  overleveren,  teruggeven,  laten  volgen, 
fr.  déUvrer,  restUuer.   ||    De   kinderen   baerlieder 


zelfs  gheworden  zynde , . .  es  den  langstleyende 
ghehauden  hemlieden  op  te  legghen  hearlieder  goei, 
zuver  van  alle  personele  vliegende  lasten  en  van 
alle  achterstellen  van  renten.  C.  v.  Auden,  xyiii  1 1. 

OPLEIDEN,  OPLEEDEK  (üpleeden,  oplegden), 
bw.  Tangen,  in  gevangenis  leiden,  fr.  appréheuder, 
conduire  en  prison.  \\  Der  stadt  vryheijt  hilt  inne, 
dat  een  stadtporter  mach  eenen  doen  opleeden  oft 
vangen  die  gheen  porter  en  is,  en  mach  hem  doen 
verzeeckeren  van  wat  zaken  dat  weren.  Piot,  Cari. 
II  666,  XYi  B.  Elc  arrestant  es  ghehouden,  ten 
eersten  daghe  dat  schepenen  vergaderen,  te  com- 
meue  judioialic  verclaren  de  cause  van  zynen 
arreste , . .  't  zelfs  ooc  voor  het  upleeden  van  den 
ghearresteerden  in  vanghenesse,  indien  hy  ^tver- 
souot.  C,  V.  Gent  iv  6.  Dies  moeten  d^ofBciers, 
soowanneer  sij  bij  ijmanden  worden  aenaocht  om 
eenen  anderen  te  vangen  en  op  te  leyden , . .  Co. 
Antw.  eomp.  V  viij  16.  It.  C.  v.  Lier  IT  2;  Fr.  de 
Potter,   Gent  IV  679  XIV  B. 

OPLICHTEN  (te  freete).  bw.  Lichten,  opnenten 
(op  intrest),  fr.  lever  a  inférêt.  ||  Mijn  Heeren  van 
Ghedeele . . .  docht  beter ,  dat  men  dese  pennijn- 
ghen  liever  zoude  by  verooopijnghe  van  renten 
uplichten  dan  te  freete,  om  den  grooten  oncoet 
van  den  croose  te  schuwene.  Febd.  Vakdbb  Hi.b- 
GHEN,  Ber    tijden  IV  85.  Zie  Fbet  I  430. 

OPLIGOEN,  OW.  Ben  opliggend  ambt.  Sen 
opgelegd  ambt,  eene  opgelegde  plicht,  fr  unefometion, 
un  devoir  imposésf  hd.  óbliegend.  ||  Hebben  daer- 
omme  (soo  ons,  volgens  onsen  opliggenden  aropt, 
ter  beschermenis  der  goeder  en  straffinge  der  quade 
toestaet),.  Piot,   Cart.  II  618  (1669). 

OPLOOP,  zn.  ro.  1)  Aanval,  aanranding,  aan- 
tasting, fr.  attaque,  ||  Oploop  is  eenen  overdadigen 
aenganc,  met  grammen  mbede  gedaen  op  eenen 
anderen.  V.  D.  Tav.  60.  En  soeverre  enighe  der 
partyen,  in  vrede  gestelt,  deen  ofb  den  anderen 
oploop  oft  overloop  daerover  deden,  zal  gecorrigeert 
wordden  op  zoenbraeck  en  vredebraeck.  £&.  v,  TVm^ 
hout  1660  fol.  88. 

2)  Met  woorden.  Opstaan  (tegen),  beleettigen, 
honen,  smadelijk  toespreken,  fr.  se  révolier  (conire), 
injurier ,  insmlter.  ||  Best  dat  sy  [nl.  de  gemeene 
wyven]  eenighen  man  oft  vrouwe  van  eeren  qua- 
licken  toespreken,  oft  met  quaden  worden  oploop 
daden,  verbeuren..,  C.  v,  Antw.  1645  ii  17.  It. 
Kb.  V.  Antw,  28.  29.  99.  C.  v.  Antw.  eomp.  VI,  38. 
Geen  vrouwe,  van  wat  state  die  is,  zij  zije  gehij- 
licht  oft  ongehijlicht,  en  is  ontfanckelijc  als  procu- 
reur van  ennigen  persoen,  want  den  vrouwen  is 
verboden  alle  tfayt  van  wapenen,  van  procuracien, 
uuyt  redenen  van  eenen  wijve  geheeten  Calphumia, 
die  welcke  voir  tgerichte  geen  mate  en  oonste 
gehouden,  hoewel  sy  wijser  was  dan  ander  vrau- 
wen,  mair  dede  den  richter,  dair  zij  voire  te 
dinghen  hadde,  eenen  oploop,  mits  dat  hg  niet 
en  w ijsde  nae  hueren  sin;  en  dairom  is  hen  datte 
in  rechte  verboden.  V.  d.  Tav.  29.    Zie  ook  VsE- 

SPBEKEN. 

OPLOOPEN  (Uploepen),  bw.  1)  Van  personen. 
Aanranden,  aant€ut-en,  fr.  attaquer,  assatUir. 
II  Ten  is  niemende  geoirlooft  eenen  anderen  op  te 
loopen.  V.  D.  Tav.  60  v'.  —  Oft  eenich  mensche 
van  eenen  anderen  worde  opgeloopen  en  gequetst. 
61.  Jof  men  iemene  uploept  met  wapenen.  —  iof 
men  iemene  uploept  sonder  wapene.  C.  v.  Brugge, 
K.  V.  1281  a.  6.  6.  Zie  ook  Oploopeb,  en  paseim. 

2)    Van   eene   deur,   een  huis.    Openhreiken,  fr. 

f  oreer,    ouvrir   avee   effraction    (porte   ou   maüoa). 

II    Den   oirvrede  wordt  gedeoemeert, . •  item,  tot 


OPL. 


OPP. 


311 


laste  T»n  die  deweloke  een  anders  haijs  hebben 
geforceert  oft  opgeloopen,  om  ijemanden,  daerinne 
sgnde  te  quetsen,  te  dooden,  oft  quaelijck  te  trac- 
tierne.  O.  v.  Diest,  YZ.  xviii  2. 

OPLOOPËE  (Opleuper),  zn.  m.  Aanrander , 
aantcuUr,  oanvciLUr,  ft.  agresgeury  asaaillani.  ||  Ghij 
solt  weten  dat  ghy ,  in  desen  gevalle ,  den  oplooper 
Tan  u  setten  solt  met  eenen  slage,  zonder  meer; 
tenwaire  dat  hij  daima  niet  op  en  hielt.  V.  D.  Tay. 
60  Y^.  —  Mits  dat  wel  betaemt,  dat  men  eenen 
oploopere  en  eenen  moordenere  in  yerweerene  van 
den  live  wel  dooden  maoh.  Ib.  We  [wie]  van  buiten 
eyns  huis  oompt  en  mit  Toerrade  of  mit  opsatte 
yemanne  in  dat  huis  opleupt,  slaende,  werpende, 
stekende  oft  stotende,  alsollich  opieuper  sal  ver- 
horen... C.  V.  Maaatrickt  61  (1380).  Al  sloegen 
si  die  oploeper  binnen  den  huyse  en  op  den  hoeren 
doot.  156  (1413). 

OPLUCHTEN,  bw.  Het  w.  opgelucht  in  de 
volgende  aanhaling  uit  de  kost.  v.  Sint  Truiden, 
ZIT  £.  a.  8,  zal  wel  moeten  veranderd  worden  in 
opgericht,  en  het  geheele  artikel  gewyzigd  vol- 
gens de  Lat.  oork  v.  29  dec.  1329»  zonder  welke 
verhelping  het  onverstaanbaar  is.  ||  Van  der  ge- 
me  jnten  njet  te  versamen.  Item,  dat  [wy]  van 
nu  vorts,  nummermeer  dy  ghemeynte  in  derselver 
stadt  oft  vriheiden  oprichten  [sullen,]  noch  opge- 
lucht [opgericht- ertfetom],  ons  gegeven  oft  verleent 
van  jetmanne  [yemanne] ,  tot  desen  dage  toe ,  in 
eenygher  manyeren  te  bescudden  [/.  sullen  hand- 
haven of  bescudden  —  quovismodo  manutenebimiês , 
amt  manuieneri  vel  defendi  procurabimu^'].  C  v. 
Sint- Truiden,  Peye  o.  Nuwenkoven  §  3;  Piot, 
Cari.  I  672  a.  2. 

OPLUICKEN,  OFLUKXN  (Opluycken,  upluijcken), 
bw.  Openen,  opendoen,  it,  ouvrir.  Kil.  Opluycken. 
vetus.  Apeirvre.  \\  Heer ,  luyc  op  myu  lippen.  &«- 
bedh.  XT  B.  23;  DominB^  labia  mea  aperte».  Item, 
wort  aen  de  voorseyde  ghevanghenen  verboden, 
800  naer  het  opluijcken  als  voor  het  ontluycken, 
de  anderen  te  trou  bieren  ofte  onruste  an  te  doen 
in  haerlieder  slaepen.  Fb.  ds  Potteb,  Qent  III 
603  (1656).  Daemaer  hebben  zij  thuus  upgheloken, 
en  zijn  metter  proije . . .  uuter  stadt  ghetrocken. 
FxBD.  Vakdeb  Haxobbk,  Ber.  tijden  IV  77. 

OPMANEN,  bw.  Penningen.  Die  inmemen ,  invoT' 
deren,  fr.  faire  recevoir  des  denier».  ||  Welcke  pen- 
ninghen de  momboirs  terstont  sullen  opmanen. 
O.  V.  MoU,  Weesen  1633  a.  18. 

OPNEMEN,  UFITBMXK,  bw.  1)  Eenen  twist, 
een  geschil.  Die  bemiddelen,  er  iueechen  komen  alt 
bemiddelaar  y  fr.  aocommoder  {une  querelle,  un  dxffè- 
rend)y  y  intervenir  en  mêdicUeur.  \\  Waert  by  also, 
dat  eenighen  twist  oft  woorden  in  de   neeringhe 

§hesciede,  so  s^jn  dekin  en  gheswomen  gheliauden 
ien  twist  oft  woorden  up  te  nemene,  en  den 
pays  te  makene.  Belg.  mue.  lY  61 ,  Tapijtambacht 
1850.  Waer  dat  sake  dat  enich  twest  ocht  discoert 
tusschen  eneghe  partien  opghenomen  wordde,  en 
enich  partie  daerboven  van  der  ander  partien,  ocht 
van  hoeren  maghen,  gheslaghen  ocht  ghequetst 
wordde,  elc  souds  ghelden  x  lib.  Kb.  ü.  Diett  B 
118.  Voort,  doen  deselve  guldebroeders  belofte, . . 
waert  soo  dat  sy  wisten  eenigen  twist  oft  geschil 
tusschen  eenige  guldebroeders,  dat  te  middelen  en 
afwerpen  met  dat  up  te  nemene  naer  heurlieder 
yermoghen.  Belg.  mue.  III  12,  Kruisbroeders  1514. 
It,  ISermon,  Couthereel  75;  Auden,  meng.  1  115, 
Coleuvrenters  1513;  Fr.  de  Potter,  Gent  VI  546, 
Houidraaiers  1521.  A.  Wamters,  Sermene  6,  Ord. 
1412  $  6.  Zie  ook  OpaBTXir. 


2)  In  foettel^Jcen  vrede  leggen,  fr.  mettre  en  trève 
Ugale.  \\  Die  yemande  slaet,  wondt  oft  quetst,  oft 
oick  dootslaet,  die  moet  dat  binnen  xxiiij  uren 
daema  doen  vreden  oft  opnemen  bij  den  heere  en 
officier  aen  partie  geledeerde,  oft  anders  wordt  dat 
delict  gecorrigeert  en  gestraft  als  straetschendinghe, 
gewout  en  moort.  C.  v.  Antw.  1545,  iii  12. 

OPNEMEN  (Upnemen),  zn.  o.  SeAeidsrechterlijke 
bemiddeling  y  fr.  arbitrage ,  compromis.  |j  Gopie  van 
den  upnemene  tusschen  den  drie  steden  van  Vlaen- 
dren  en  der  stede  van  Dendermonde.  —  Dat  vry. .. 
machtich  ghemaect  hebben. . .  hertoghe. . .  Jan. . . 
van  Brabuit. . .  die  zaken,  twisten  en  discoorden 
te  slutene,  te  zatene,  te  accordeerne,  eii  «^n 
zegghen  daeruut  te  zegghene. . .  Oork.  10  aug. 
1345  (Wytsman  167). 

OPPEKDEELLIEDEN  (U— ),  zn.  mv.  Te 
Broekburg  toaren  de  schepenen  opperdeellieden ,  fr. 
è  Bourbourg  les  échevins  éfaient  les  juges  suprêmes 
en  matière  de  pariages.  ||  Soo  verre  den  blyvere, 
blyveghe,  oft  eenighe  hoirs  hemlieden  in  deele 
vindende  gegre veert,  willen  danof  beclaeghen, 
zuUen  dat  moghen  doen  voor  de  Wet,  als  upper- 
deellieden.  C.  v.  Broekburg  y  xi,  30.  Zie  Deel- 
MAKVBN  I  329. 

OPPEREN  (ü— ),  OW.  Zeevaart.  De  schuit  naar 
het  strand  sturen  of  ophalen;  ook  (tan  strand  komen, 
fr.  {marine)  diriger  la  bar  que  vers  ou  sur  la  plages 
atteindre  la  plage.  ||  Andre  smeten,  metten  groeten 
storm,  overmidts  te  luttel  seyls,  upbringhende 
achter  de  Oostcattheye , . .  meestal  cleyne  scepen, 
dewelcke  al  stelden  an  stranghe,  upperende,  zo 
verde  als  zy  condeu.  —  Duer  groote  weere  upperde 
tzelve  scip  neflens  de  Gattheye.  Piot,  Chron.  471. 
472.  Zie  ook  De  Bo-Samyn  Oppebbn. 

OPPEK-FABKIJCQUEN,  zn.  mv.  Te  Biaastricht. 
Opperbouwmeesters  y  fr.  maiires  suprêmes  des  bdtv- 
ments  ou  constructUms.  Maigne  d'Amis  Fabrica. 
Quodvis  aedifl4num.  bdtiment,  édifice.  Heinrich  Otte. 
Archdol.  Wörterb.  Fabrik, /o^tca,  OebaulicMceit, 
I)  De  afgegane  borgemeesters,  dewelcke  in  de  magis- 
trature  blyven,  of  andersints  de  eerste  schepenen 
van  de  Luycksche  en  Brabantsche  zyde,  sullen 
syn  opper- fabrijcquen  der  voorsz.  stadt,  en  en  sal 
den  bouwmeester  geenderhande  wereken  mogen 
ondernemen  sonder  goetvinden  derselver,  en  ken- 
nisse  van  de  pay meesters.  C  o.  Maastricht  275 
(1665). 

OPPERGROOT VADER,  zn.  Overgrootvader yh. 
bisaïeul.  ||  Het  sij  dat  die  [nl.  goederen]  versterven 
van  der  rechter  linien,  als  van  vaeder,  moeder, 
grootvaeder  en  grootmoeder,  oft  noch  oppervaeder. 
C.  V.  Santhoven  1664  a.  95. 

OPPERHEIT  (O— heijt),  zn.  v.  Opperheerlijk- 
heid,  opperheerschappij,  fr.  souveraineté.  ||  In  groter 
verachtingen  en  diminutien  van  der  voers.  onser 
hoogheyt  en  opperheit.  Bekenk.  v.  Brab.  reg.  134 
fol.  190  v^  [Keizer  Karel  geeft  de  stad  Antwerpen 
in  beleening:  ,,de  waag,  den  riddertol,  den  joctol 
en  den  uytslach"];  te  houden,  besitten  eeuwelio 
en  erffelic,  in  alle  rechten,  hoocheijt,  heerlicheyt 
auctoriteyt,  preerainencie  en  exploiten,  en  in  alder 
voegen  eii  manieren  als  wij  die  tot  noch  toe  gehadt, 
gehouden  eü  beseten  hebben,  sonder  daeraen  \}et 
uuijt  te  sceyden ,  reserveren  ofte  behouden . . . 
anders  dan  tressort  eü  opperhey t.  En  voirts  tressort, 
opperheyt,  hulde  eü  manschap  in  allen  den  deelen 
en  poorcien  van  denghenen  die  in  deselve  partien 
eenichssins  gerecht  zyn,  en  die  van  ons  gehouden 
worden  in  diverssohe  verscbeyden  leenen.  Ib*  reg. 
187  fol.  179  (1521;. 


312 


OPP. 


OPR. 


OPPERHOF,  zn,  o.  Zie  Hop  I  699. 

0PPEKHUI8,  UPPEEHUis,  zn.  o.  Zie  Hop  I 
699.  Kil.  Opperhof/ opper huys.  Praeiorium; 
villa  urbana  in  quam  se  dominus  recipit.  ||  D'oudste 
neemt  en  behout  t'heniwaerts ,  Tan  de  yooneyde 
hooftleeoen,  'topperhuys  mette  walbrogghe,  poorte 
en  dujvekeete.  C.  Land  v.  Waas  ii  19.  Den 
oudtsten  volcht  het  opperhuys  ofte  huyeen  staende 
op  de  mote  ofte  walgracht.  C,  leenhof  Denderm.  iv 
14.    'tUpperhuus.   C.  v.   WatervHet,  kl.  st.  V  172. 

Oppeijager  van  Brabant,  fr.  grand veneur, 

grwfer  de  Brabant,  Kil.  Opperjaegher.  Vena- 
toriae  twrhae  decurio,  venator  maximus,  ||  Onee 
opperJBgher  Tan  Brabant,  als  warantmeestere.  — 
OnBcn  opperjagher  oft  warantmeestere  Tan  Brabant. 
FL  f>.  Brah.  XI  183.  ord.  17  juli  1626  a.  6.  7. 
PI.  o.  VL  II  398,  ord.  31  aug.  1613  a.  '^X.Bèkenk, 
V,  Brah,  reg.  135  fol.  149.  —  Opperjagher  Tan 
onsen  lande  Tan  Ylaenderen.  PL  o.  Brab,  II 
186,  22  mrt  1631.  /»/.  Zie  Wab^vtmsbstbb. 

OPPERCLAQEB(e),  sn.  Van  eenen  manslag. 
Bijxondersie  Jelaffer,  fr.  plaignant  principal  {jd*un 
hcmicide),  ||  Yord  so  togic  en  segghe:  dat  cegheen 
opperclagere  en  mach  syn  Tan  mans  dode,  en  si 
ghemaeot  Tan  iiii  hulpeclaghers.  C.  v.  Ardenbwrg^ 
kl.  st,  I  238;  iU  242.  Hoord  ghi,  heeren,  ghi 
scepenen,  wies  hem  beclaecht  Symoen  Eghel,  als 
wettelyc  claghere,  en  upperclaghere  ghemaeoht  bi 
der  iiii  ulpeclaghers  Tan  der  doot  Jaos  Tan  Ont- 
Booot.  272.  It,  C,  V.  Sluis  t  Ib,  IV  528. 

OPPEKCOUöSEN.  Zie  CoüS  II  106.  107. 

OPPERMOMBOOREN,  sn.   mT.  Oppervoogden , 
fr.  ehefs-mambours  f  chefs- tuteurs.  ||  By  consenteTan 
borgemeesteren  en  schepenen,  die  altyt  oppermom- 
boiren  en  opperTOochden  syn  in  der  stadt  Tan  Ant-' 
werpen.  C.  v,  Antw.  Ouldeboeek  121. 

OPPERPRIJS  §  Okdbrpbijs.  Mooge  schatting 
of  prijtij  (Tan  land)  —  lage  schatting  ^  fr.  haute 
prisêe  —  bcuse  prisée  (de  terres).  ||  En  alsoo  tusschen 
de  prysers  in  twyffelachtigheyt  ^getrocken  wort, 
wat  Toor  opperprys  te  reputeren  doet,  wort  geor- 
donneert ,  dat  daeronder  gecomprehendeert  sal  syn : . . 
En  dat  TOor  onderprys  te  considereren  doet : . . . 
O.  V.  Aud,  2de  d.  regl.  12  aug.  /  26  sept.  1767  a. 
19.  20. 

OPPERRUWAERT.  Zie  Ruwaebt. 

OPPERVALCKENIER  (0-aer,  —er),  zn.  m. 
Chrootvalkenier ,  die  H  gezag  heeft  over  al  de  val- 
kenierSf  fr.  ^rand  fauconnier,  PI.  v.  VI,  II  402, 
ord.  31  aug!  1613  a.  62;  PI,  v,  Brab.  II  186, 
plakk.  22  mrt  1631,  inl, 

OPPERVüOCHDEN,  zn.  mT.  Zooals  thans,  fr. 

chefs-tuteurs.    C.  o.  Antw.  1545  x  3;  Cv,  Loven  ^ 

Weeskamer  a.   1 ;    C   stad  Iperen  i  9 ,  en  passim. 

OPRECHTEN,  opbichtbk  (Oprechten),  bw.  1) 
Ben  Terdrag  of  contract.  Het  aangaan;  een  testament 
maken ,  fr.  passer  {un  eontrat);  faire ,  dresser  («» 
testament).  ||  Cajus  en  Seia, . .  Ckjus . . .  heeft,  by 
mutueel  testament , . .  opgericht  Toor  notaris  apos- 
tolique ...  en  getuygen ,  gelegateert  aen  syne  huys- 
TTOuw  Seia,..  Ü.  gr.  Loon  1  591.  Dat.,  allen 
huwelix  Turwarden,  scheydingen,  deylingen,  oft 
concordaten  en  contracten  . . .  die  tnsèchen  broeder 
en  susteren  opgericht  en  gesloeten  worden,  Tan 
macht  en  Tan  werden  syn.  C.  leenhof  Valkenburg 
1570  a.  14. 

2)  Vergoeden,  goed  maken ,  fr.  bonijier,  ||  Hadde 
der  winne  synen  saet  opt  lant  geworpen,  soe  soude 
men  den  winne  synen  ackerloen  oprichten.  C.  gr, 
Loon^  1  58.  Op  peyne...  Tan  de  schade  op  te 
jrechten  en  betalen,  ten  zegghen  van  mannen.  O. 


v.  Auden.  xit  18.  Daer  neen , . .  moet  den  Torooopere 
den  cooper  uprechten  al  t'ghone  dat  hy  Terswee- 
ghen  heeft.  C.  v.  Aalst  xii  7.  Waere  den  officier 
in  ghebreke ,  hy  soude  ghehouden  zyn  op  te  rechten 
*t  interest  Tan  partie.  C  v.  Belle  xxiii  35.  Dat  sij . . . 
wedergOTen  en  oprichten  alsuelke  geit  en  scattinge 
als  [sy]  daeraf  gegouden  hebben  en  betaelt.  Seb- 
MOK,  Cuuthereei  106  (1363).  li.  O.  v,  Antw.  eomp. 
IV  TÜj  197 ;  I V  xj  58 ;  a  v.  d.  Kiel  x  12.  En  pastim. 

OPRECHTICHEIT  (O— tigheyt),  zn.  Oprecht^ 
heid^  fr,  sincérité.  Kil.  Oprechtigheyd.  ||  Tot 
maecken  Tan  welcken  staet  en  iuTentaris  de  weduwe 
werdt  ghehouden . . .  haer  t'expurgieren  by  eede 
OTer  d'oprech tigheyt  en  rechtTeeniigheyt  Tan  deselTe 
instructie.  O.  v.  Belle  ix  18.  Oprechticheyt.  PI,  o. 
Brab.  I  329  (1566). 

OPRECHTING(e; ,  oPBiCHTnie(e),  zn.  zn.  Ver- 
goeding, fr.  bonification.  |l  Want  onse  meninge  is, 
alle  denghenen  die  men  Tijnden  aal  in  den  Toir- 
screTen  besuec,  dat  hen  yet  afgenomen  is  Tan 
onsen  richteren,  rentmeesteren,  ambachteren  of 
dieneren , . .  dat  wy  hen  dairaf  also  moghelio  en 
redelic  rastoir  en  oprichtinge  selen  doin  gesohien. 
Piot,  Enquête  1389  blz.  8. 

OPREUWEN  (Up— ),  bw.  Opsporen,  opxoeken, 
fr.  trouver,  découvrir.  ||  Men  dede  alle  debTOir  om 
op  te  reuwen  experte  chirurgienen  om  den  TOor- 
nomden  prince  te  cureren.  Piot,  Ohron.  624. 

OPRIJDEN,  bw.  Eenen  muur.  Dien  optrekken, 
ophalen,  hoogen,  fr.  hausser,  élever  {un  mur).  ||  Soe 
wye  eenen  gemeynen  muer  oprysen  wille,  daer  een 
gemeyn  gote  op  leegt,  die  mach  tselTe  wel  doen,.. 
C.  V.  Antw.  1545,  Tiii  41;  t^.  18.  Oprijsen  oft 
hoogen.  17.  v.  d.  Kiel  x  8;  Cv.  Deume,  impr.  a. 
242;  a  V.  Lier  xili  16. 

OPROEPEN  (Oproupen.  upioupen),  bw.  In 
rechten.  Dagvaarden,  betrekken,  fr.  citer,  ajowmer, 
attraire  en  Justice.  ||  Zoo  wanneer  een  poorter  Tan 
Audenaerde ,  woonachtich  op  de  casselrye . . .  opghe- 
roupen  werdt  in  actie  personele  Toor  de  vVeth 
Tan  zyne  domicilie.  O.  v.  Auden.  i  9.  Houders, 
houderigghen  ofte  hoyra  Tan  poortelicke  sterf huu- 
sen , . .  Termoghen  up  te  roupene  huerlieder  schol- 
denaers.  C.  v,  Oent  i  12. 

OPROEPER,  zn.  O—  tot  weerschap.  J^ 
die  iemand  roept  tot  waarborg,  fr,  appeUsnt  en 
garantie.  ||  Soo  wie  yemanden  tot  sijnen  weerea- 
schap  oft  garande  sal  willen  daghen  oft  beschrgTen, 
sal  denselTcn  soo  moeten  onderwysen,  dat  hy  ten 
beteeckenden  daghe  bereedt  sg  de  saecke  t'aen- 
Teerden,  en  te  Toldoene  'tghene  des  hij,  oproeper, 
dyen  behalTen,  ghehouden  aoude  gheweest  zyn  te 
Toldoene.  C.  v.  Santhoven,  Stijl  a.  92. 

OPRUCKEN,  bw.  Eenen  werkman.  Hem  mU 
z^en  dienst  verleiden,  fr.  embaueher  {un  ouvrier). 
II  Soo  wie  jemandt  anders  knecht  sal  oprucken  om 
by  hem  te  wercken,  met  belofte  Tan  die  amende 
daenran  te  betaelen, . .  sal . . .  O.  Liége  S^e  eérie 
540  (29  sept.  1766  a.  27   Wevers), 

OPRUCKER,  zn.  m.  HuidTettersambacht.  i|  Bea- 
criptie:..  dat  N.,  suppoet  der  [huidTetters],  heb- 
bende gepresenteert  aen  N.,  principaelen  oprucker 
der  supplianten,  den  slagh  Tan  syne  hnyden  en 
Tellen,  dese  N.  aen  N.  Toort  maer  en  heeft  gedaen 
eenen  offer  onder  de  merckt.  Stadsarch.  Diest, 
proces  hmdvetters  $  Poels  1724. 

OPRUSTEN,  bw.  1)  Van  krijgsTolk.  Het  toê* 
rusten,  uitrusten,  fr.  Squiper  {de*  hommes  d*armeê). 
II  Ontrent  dry  duysent  uutghelesen  borghera,  die 
wel  ghewapent  en  chierlgck  opgheruat  waren« 
HoüWABBTy  MaithiM,  11, 


OPR. 


OPS. 


313 


2)  Y«a  juweelen.  Die  vertieren,  oprierenf  op- 
emukken,  opzetten^  fr.  orner^  relever,  rekauêser, 
monter  {det  joyaux).  Kil.  Oprusten/ toenuten. 
Omare,  adornare,  ||  Dat  niemand...  en  salmoghen 
maken, . .  ofte  aireede  ghemaect  zijnde,  Torwiaaelen . . . 
eenige  wercken  . . .  ghetrocken , . .  van  copere  oft 
anderen  metalle,  becleedt  en  o?ertiocken  metgaude 
ofte  seWere,  ghebraaeert  ofte  in  eenigher  ander 
manieren  ghecoleurt  otte  opghemst,  aU  den  zelver 
ofte  gaude  ghelgck  z\jnde.  PI.  o.  VI,  I  803  U651). 

OPKUWEN,  bw.  Lakenwevervj.  ||  Alle  smalen 
[draeyen] ,  zijnde  van  der  loirten  van  den  blauwe 
lysten  \nl.  eene  lakensoort] ,  aal  men  n^et  min 
opruwen  dan  met  vyff  drachten.  Droogeeheerden 
Dieet  y  regl.  1546  a.  38/2.  Alle  gemeyne  breeden 
■al  men  nyet  min  opruwen  dan  met  acht  drachten. 
38/3.  Alle  rooBO  lakenen  aal  men  nijet  min  opruwen 
ÓBH  met  yierthien  drachten.  38/4.  Alle  lilie  lakenen 
sal  men  nyet  min  opruwen  dan  met  achthiene 
drachten.  38/5. 

OPS  AT,  zn.  Limb.  Opzet,  fr.  destein  prémédité. 
II  Wie  yan  buyten  ^shuijs  compt  en  met  Yoerraet 
en  met  opsat  den  anderen  in  8\jn8  selffs  hu|)8  op- 
loept.  JT.  0.  St' Truiden  1366  a.  18. 

OPSATË  (Opeaete)»  zn.  m.  Erfpachter^  fr.  em- 
phytéote.  II  Wel  verataende,  dat  de  eygenaere, 
tochtenaere ,  opsaete  oft  emphiteote ,  die  agn  laoden 
beembden  oft  euaaelen  tot  aijnen  behoeve  windt  oft 
bedryft  bij  hem  aeWen , . .  aal  daeraf  als  eyghenaere, 
tochtenaere ,  opaaete  oft  chysenaere  betaelen.  Fl.  v. 
Brab.  II  17  (18  jan.  1554  a  12);  it,  III  293.  Zie 
Bmphttxosib. 

0P8CH0BBIJNEN  (U— ),  bw.  Een  drollig  w. 
Toor  Opslokken,  fr.  avaler.  ||  Maer  deae  looseghuea 
{altae  ghuten),  die  aom  Tan  verde  ghecommen  waren 
en  acheerpe  queemen  [n/.  maaltanden]  hadden, 
Bohobbijndent  al  up;  zoodat  den  paatuer,  ala  hij 
waende  met  de  zynen  te  ghaen  eten,  daer  niet  en 
▼ant  dan  l)eenen  eü  ijdel  e\jerachalen.  FsBD.  Vav- 
DSB  HAsaBSK,  Ber,  tijden  II  289. 

OPSCUKOPPEN,  methateaia  van  Ofschobpbk 
(üpscroppen) ,  bw.  Opensnijden,  fr.  ouvrir  en  cou- 
pant.  Kil.  Opachorpen.  Prosecare,  resecare;  k 
Sxenterare.  ||  Dewelcke  wierden  yaatgheleyt  en  by 
tortuere  de  conapierateura  verkent,  eü  corta  daer- 
naer  ghejuaticieert ,  ala  den  buuck  levende  upghe- 
Bcropt,..  Piot,  Chron.  463. 

OPÖCHUKPEN  (IJ—),  OPBNSCHUBPBK,  bw.  Zie 
Opbchboppsb.  II  Eenighe  bedden  werden  upghe* 
achurpt.  Fbbd.  Vakdbb  Habqhxk,  Ber.  tijden,  1 
1 14.  Zijnen  rock  en  hemde  upachurpende.  III  156. 
Schurpte  hem  met  eenen  meaae  den  buuck  open . . . 
168.  Daemaer  hebben  zy  z\jnen  buuck  en  lichaem 
opengheachurpt  en  zyn  herte  uutghetrocken.  202. 
(Met  afgrijzen  leeat  dit  een  gevoelig  menach, 
en  het  herinnert  hem  de  gruwelijke  alachtoffera 
van  den  Aztekiachen  godadienat  door  Preacott 
beachreven). 

0P8EGQEN,  bw.  1)  Opleggen,  aantijgen,  be- 
tichten j  te  laste  leggen ,  fr.  accuser,  imputer,  \\  Ware 
oic  dat  aake,  dat  jemant  andren  opaeide  en  aen- 
leide  dat  hl  deageena  goed  onderhadde  oft  be- 
aoudde  die  geruumt  ware,  en  hi  dat  wettelec 
bethoenen  mach,  aoe  willen  wij  dat  hija  plege. 
Brab. -geesten  I  778  (1328).  Dat,  nae  den  lant- 
chartere  van  Brabant,  lek  nairder  ben  mij  te  ver- 
ontaculdigen ,  mijn  derder,  aen  den  heyligen,  van 
den  fiayte,  dat  ghij  mij  opaeggen  wilt,  dan  ghg  ayt 
mij  te  beletten  oft  gevangen  te  houden.  Y.  d.  Tav. 
146  V®.  Dairomme  wort  een  menache  geheeten  een 
oalumpniateur  oft  caUengieauecker  ala  h\j  wetens 


iement  onreohta  aentijdt  en  opaeegt.  359  v^.  It.  C.  v. 
Mechelen  i  1 ;  C.  v.  Lier  ii  46.  52;  Coüatie  93. 
Zie  ook  Abvlxqoek  8). 

2)  Getuigen.  Die  wraken,  verwerpen,  fr.  récuser 
(des  témoins).  \\  Beprochen  in  fayten  zgn  weder- 
leggingen  dair  men  de  getuggen  [l.  den  getuijgu] 
faytelyo  bij  opaeet,  en  preaenteert  te  thoenen  dat 
hg  een  falaarga  ia  en  een  meijneedich  man,  oft 
openbair  infaem,  en  van  lelgcken  en  criminelen 
miadaden  ugten  lande  en  uugter  atadt  gebannen. 
817.  V.  D.  Tat.  370  v». 

3)  lem.  blaem  of  leelgckheit  opaeggen. 
Hem  beleedigen,  honen,  smadelijk  toespreken,  fr. 
insulter  qn.  \\  De  derde  ondancbaerhede  ia /De 
vaaaal  die  ainen  heere  groote  blame  opaecht,  of 
grootelijck  iniuriert.  Wiblavt,  Leenrecht  129.  Voor 
de  voora.  achepenen,  gheaworen  eiï  raedt,  hooren 
te  rechte  en  werden  betrocken  en  bealicht  aaecken 
van  differentien  en  diffentien  [/.  diaaentien]  tuaachen 
partijen,  ala  van  kgvagien,  leelgckhegt  op  te  aeg- 
ghen,..  C.  v.  HerentaU  it  4. 

OPUENNEREN,  bw.  Zoo  leeat  men  in  het 
privilege  der  Muntenaara  v.  hertog  Jan,  d.d.  „in 
der  Hoymaent"  1291,  uitg.  d.  Génard  in  V  Hotel 
des  monnaies  d'Anvers  115 — 119,  blz.  118;  doch 
men  leze  obaerveren,  gelgk  in  de  PI,  v.  Brab. 
I  248.  II  Voort  willen  wy,  waer  eenich  knape,  die 
tot  ona  quame  om  ona  te  toonen  eenighe^atucken 
die  ona  oirboirlgck  waeren  en  onae  muncten,  en 
oock  den  knapen,  dattene  daerom  den  meestere 
niet  en  aal  observeren.  (Namelijk,  dat  hij  hem  dea- 
wege  geen  onaangename  ,,obaervatiea"  maken,  hem 
niet  beriapen  zal,  gelgk  het  veelal  gebeurt  ala  een 
onderhoorige  zich  veroorlooft  ieta  beter  te  weten 
dan  zijn  overate.  Mgr.  de  Nëlia ,  die  deze  oork.  ook 
afachreef  {Bibl.  royale,  manuscrits  nr.  16,950), 
wiat  met  het  w.  ook  geen  weg,  en  achreef  ervoor 
zoo  ieta  ala  „exteminere" ,  maar  zegt  in  margine: 
De  non  reprehendendo  ïUnm  qui  principi aliquid 
utile  proponit.) 

OPdETTEN,  bw.  1)  Een  geding.  Het  schorsen, 
uitstellen,  fr.  suspendre,  diffièrer  un  proces).  \\  Item, 
aooverre  eenigh  porter  waer,  die  om  aijn  comenachap 
vaeren  wolde,  en  jemant  waer  die  hem  daegen 
woude,  alaoo  dat  hy  agn  comenachap  daer  verletten 
oft  verlieaen  aoude,  die  aoude  gaen  totten  achou- 
teth  oft  totten  bode  en  laten  hem  dat  weten,  dat 
hy  om  agn  comenachap  gaen  woude;  aoo  aal  die 
acholteth  den  anderen  aoo  goedt  hebben  [dat]  hy 
t'rechte  opaette  en  eenen  gulden  van  hem  nemen, 
tot  den  anderen  geneohte,  oft  dat  hy  verbeyt  aoo 
lange  dat  hy  weder  t'huya  komt.  Landch,  v.  Megen 
1357  a.  16.  Dat  onae  acouthet...  die  [nl.  genech- 
ten]  aal  moghen  achoraaen  eü  opaetten  totdat  die 
jairmerct...  leden  aall  weaen.  Zie  Dutgstich.  Een 
richter  tot  Grave  en  aal  gheen  ghedinghe,  naer 
der  atadta  rechten  eü  ghewoonte,  langher  voeraten 
noch  opaetten  dan  dry  gherechten.  C.  v.  d.  Grave 
IX  1. 

2)  Een  onderzoek.  Het  instellen,  it.  instituer 
(une  enquête).  \\  Dat  wy . . .  opgeset  eü  geordineert 
hebben  een  goit,  clair  beaoec,  te  doen  overal  binnen 
onaen  lande  van  Brabant,  np  alle  aaken  voiracreven, 
eü  dairtoe  in  eiken  ambacht  geaet  eü  gecoren  aekere 
peraone,  goide,  getruwe  lude,..  Piot,  Bnquéte' 
1389  blz.  7. 

3)  Nieuwigheid.  Die  invoeren,  fr.  introduire  (une 
innovation).  \\  Want,  alsoe  uwe  wyaheit  wel  gevoelt, 
zonde  de  vorachreven  heer  Jan  van  Lutzemborch 
alduadanige  nieuwicheit  tiegenadestad,  boven  recht, 
opaetten,  zoe  behoefde  de  atad  anderen  raid  dairop 

40 


314 


OPS. 


OPS. 


te  hebben.  Tav  Dobsv,  Inv.  arch.  MdUnês^  Brief 
V,  15  juni  1436,  III  66. 

4)  Belastingen,  lasten.  Die  inêtellenf  invoeren, 
ft.  étaUir,  introdtiire  {des  charges).  ||  Dat...  hen 
Tan  gheenen  noode,  noch  gheorloft  en  sy  op  te 
Betten  en  te  exigherene  andere  nieuwe  taillen  en 
exaotien.  PI.  v.  Brah.  I  92  (1620). 

5)  Eenen  leerknaap.  Hem  aannemen ,  ft.  admetire 
(flni  apprenti).  |)  Dit  es  dat  dontfangers  hebben 
ontfaen  binnen  desen  jare  van  der  weyers  leer- 
cnapenghelde  Tan  Teriare,  Tan  eiken  leercnape  die 
men  appesette  xx.   s.  par.  Beken,  stad  Qent  1336 

blz.  5. 

6)  Legwerkersambacht.  Een  werk  opsetten. 
Het  op  Hgetomo  setUnj  het  beginnen,  fr.  {tapissiers) 
metire  un  ouvrage  sw  Ie  métier ,  Ie  eommencer. 
I)  Item,  zullen  oeck  alle  meesters  Tan  den  voers. 
lijnenweTersambachte  gehouden  s^n  alle  wercken 
te  leveren  gemaect  eü  Toldaen  tot  zulcken  t\jde  en 
geprefigeerden  dage  als  sQ  dat  den  goeden  lieden 
hebben  toegeseyt  en  gelooft,  aleer  de  voers.  mees- 
ters ennich  ander  werk  zullen  mogen  opsetten  oft 
wercken ,  op  de  pene  Tan . . .  En  des  nyet  te  min 
zullen  de  thyntmeesters  . . .  tToers.  opgesedt  werck 
moeten  doen  afwercken ,  aleer  noch  zulcke  meesters 
enich  ander  werck  zullen  mogen  opsetten  oft  aen- 
Terden.  Kaart  legioerksamb.  JHesty  11  mei  1542  a.  24. 

7)  Eene  warande.  Die  ontwerpen ,  fr.  projeter  {un 
pare) .  Kil.  Opsetten/  Veumemen .  Statuere  in 
animo.  ||  Also  als  wy  opgeset  hadden  een  warande. 
Bekenk.  v,  Brah.  reg.  132  fol.  34. 

8)  a)  OorlogsTolk.  Het  toerusten,  fr.  équiper  {des 
hammes  de  guerre).  |]  Dat  de  vassael,  Termaent 
zynde,  hem  opstellen  moet.  De  vassael  die  opghe- 
roepen  is  te  commen  dienen  in  wapenen,  moet 
hemselven  oft  sQuen  stedehoudere  opsetten  tzijnen 
ooste,  het  si  met  eenen,  met  tween,  met  drijen 
ofte  met  meer  peerden,  naer  zijnen  staet  en  de 
grootte  van  zijnen  leene,  oft  alsoe  hij  ghewoenlijck 
is  te  dienene  in  wapenen.  Wielant,  Leenrecht 
122/123.  —  h)  Een  schip.  ||  Oft  dat  eenighe  coop- 
man  bcTonden  werdt,  zijn  verzekerde  coopman- 
schepe . . .  sal  hebben  gheladen  op  yremde  schepen , . . 
niet  toegherust  eiï  opgheset  nae  tinhouden  Tan  dese 
ordonnancie.  PI.  v.  Fl.  I  369  (29  jan.  1549  a.  23). 

0P8ETTER  (U— ) ,  zn.  Van  eene  misdaad.  Op- 
stoker,  aanstoker ,  ctanhitser,  fr.  f  auteur,  instigateur 
{d^un  méfaii).  Kil.  Opset  ter /opsteller.  Auctor, 
primus  motor.  ||  So  trac  de  hertoghe  Wencelin . . . 
met  een  ghedeel  liede  van  wapenen  Toor  en  omtrent 
de  stad  Tan  LoTene,  dewelke  haer  ghehouden  hadde 
en  hilt  in  OTerhoricbeiden  jeghen  hem,  daerof  Pieter 
Coterel  beleedere  en  upsettere  ghesyn  hadde  en 
aldoe  was.  Brab.  yeesten  II  584  (1361).  Gebuerde 
dair  dootslach,  soe  soude  die  opsettere  Tan  der 
fortsen,  als  beghindere  Tan  den  wercke,  zyn  hoot 
Terliesen.  Y .  d.  Tat.  72  t^.  Nemaer ,  in  sulck  sf uck 
[nl.  Tan  muiterij]  de  prince  neempt  consideratie, 
en  useert  meer  Tan  gratiën  dan  van  rigeur,  en 
punieert  alleen  de  opeetters.  Wielakt,  Praci.erim. 
89.  Die  principael  opsetter  Tan  de  Toirs.  beruerte 
en  muyterie.  Ed.  Poüllbt,  Pgnnock  179(1479);  t/. 
Opzetters  Tan  quade  fayten.  191.  It.  Auden.  meng. 
1  55:  Upsetters  ofte  beghinders.  PI.  e.  Brab.  I  60: 
anteur  one  opsetter. 

OPSICHT,  zn.  Ingicht,  bedoeling,  ft.  intenium, 
bui  f  dessein.  ||  Met  geen  opsicht  Tant'  maeschap  te 
frauderen  int*  recht  Tan  Temaederinghe.  C.  v.  Diest, 
VZ.  XII  17. 

OPSIEN,  zn.  Opsien  nemen.  Acht  slaan  op, 
in  aanmerking  nemen,  ft.  considérer.  ||  Sonder  opsien 


te  nemen  in  wat  plaetse  de  saecke  eerst  aengeheyen 
ofte  begonnen  moehte  sijn.  C.  v.  Biervliet,  kl.  ei. 
I  563  (1600). 

0P8ITTEN  (U— ),  OW.  Opsetene,  opsit- 
tende.  Inwoners ,  ft.  habHants,  résidants.  Kil. 
Opsitten.  Insidere.  ||  Alle  de  opzetene  en  inwoon- 
ders  derzelTer  casselrye,  poorters  en  andere.  C  o. 
Auden.  iii  8;  t/.  I  440.  442;  2(ie  d.  264.  D'officiera 
en  Termoghen  gheene  insetene  van  de  stadt,  ofte 
opsetene  van  den  lande  te  vanghen.  C.  leenhof  Den- 
derm.j  stijl  ii  2.  Yermoghen  te  procederen  by 
pandinghen  en  stellinghen  alle  vremde  opzittende 
deser  stede  en  casselrye,  ten  laste  van  de  goedin- 
ghen  van  vremde  afzittende.  O.  v.  Veume  XLix  2; 
it.  II  1.  —  Opsetene  laten.  Inwonende  cijns' 
mannen,  fr.  tenaneiers  résidants.  ||  Item,  zo  ee  Jan 
vorseit  gheoostumeert  en  schuldech  te  heffene  alleene 
alle  die  exploiten,  vervallen  en  rechten  die  vallen 
ofte  commen  van  den  opzetenen  eiï  afzetenen  laten 
van  der  meyerien.   Dibbcz,   Cfends  charterb,  123. 

OPSLACH,  zn.  m.  Stapel,  fr.  étape,  ofr.  estaple. 
Sommige  steden  van  Brabant  en  Vlaanderen  hadden 
het  voorrecht  om,  op  deze  of  gene  wijte,  ie  drukken 
op  den  doorvoer  van  zekere  waren.  Zoo  bezat  Meehdem 
den  stapel  van  den  drogen  viseh,  zout  en  haver; 
Diest  den  paardenstapél\  Lier  den  veestapel;  Ant- 
werpen ook  eeniqen  ttjd  den  viseh',  zomi-,  haver-  en 
koomstapel;  Qent  den  graanstapel;  Brugge  den  stapel 
van  al  de  vreemde  goederen  in  de  haven  van  'i  Zwin 
cMngebracht ;  Middelburg,  in  Zeeland,  den  stapel  der 
wijnen,  welke  over  water  ingevoerd  werden;  Aireeht 
over  de  te  lande  ingebrachte;  ft.  certaines  villes  du 
Brabant  et  de  la  Plandre  avaient  Ie  privilege  de 
peser,  d'une  maniere  ou  d'autre,  sur  Ie  transit  de 
certaines  marchandises.  Ainsi  Malines  possédaii 
Vétape  sur  Ie  poisson  sec,  Ie  sel  et  Vavoine;  Biest 
Vétape  des  chevaux;  Lierre  Vétape  du  bêtaU;  Anvers 
aussi,  pendant  quelque  temps,  Vétape  dn  poisson, 
du  sel,  de  Vavoine  et  du  grain;  Oand  Vétape  du 
grain;  Bruges  Vétape  de  toutes  les  marchandises 
éfrangères  amenées  par  Ie  Zwin;  Middelbourg,  en 
Zélande,  celui  des  vins  imporfés  par  eau;  Arras 
celui  de  eeux  imporfés  par  terre.  Zie  David,  Meehden 
79,  83 ;  yaderl.  historie  IV  429  ( Wamkönig  II  246) ; 
Fr.  de  Potter  Oent  II  481  vlg.;  Anton  Bergmann, 
Lier  57;  Plakkaten  v.  Brabant  IV  482;  Bekenk. 
V.  Brab.  reg.  131.  137  resp.  fol.  100.  24  v^;  Mertens 
en  Torfs,  Oesch.  v.  Antw. 

OPSLUITEN  (U— ,  opsluyten),  bw.  1)  (Onder 
verstaan:  een  gerechtelijk  onderzoek).  Het  sluiten ^ 
fr.  clóturer  {une  enquête).  ||  Alst  omtrent  der  noene 
was,  zo  sloot  de  heer  np,  dede  scepenen  manen 
en  lasten  dat  zy  thenwaerts  houden  souden  tghuend 
dat  zy  bevonden  hadden ,  en  versocht  anderen  dach. 
C.  V.  Aalst  500  (1436). 

2)  Sluiten  (een  huis  voor  de  schuld),  fr.  fermer 
{une  maison,  pour  dette).  ||  Wanneer  jemant  ghe- 
pant  is,  en  sijn  huys  wettelick  opghesloten,  den 
opsluyter  sal  moghen  versoecken  aen  den  heere 
'tgoet  by  dec  greffier  gheinventarieert  te  zyn.  C. 
stad  Iperen  XTIII  21.  Ook  sluitsk. 

0P8LUITER,  zn.  m.  Hij  die  een  huis  doei  dui- 
ten voor  de  schuld,  fr.  celui  qui  fait  fermer  une 
maison  pour  dette.  Zie  het  bovenstaande. 

OPSPRINGEN  (U— ),  OW.  Van  den  prye  der 
koopwaren.  Plotseling  rijzen,  stijgen,  ft.  {du  prix 
des  marchandises)  hausser,  enehérir  subiiement  ||  Ter 
welcke  occasie  tzaut  en  andre  coopmanschap,  com* 
mende  uut  die  landen,  waren  alhier  in  onse  landen 
zeer  upghespronghen,  dewelcke  anderwaerf  seer 
waren  diende.  Piot,  Ckron.  789. 


OPS. 


OPS. 


315 


OPSTAEN,  OW.  Oeaohil,  oorlog.  Chdtiaan^  rtfzem, 
h.  (<f «»  différend ,  d'une  finerre)  twrgw.  Kil.  O  p- 
staen  Swrgere.  \\  Nyettegenstaende  eeoige  orloghe 
die  teghen  den  hertoghe  en  syn  landen  oft  onder- 
saten  opstaan  sonde  moegen.  O.  ü.  Antw.  1545,  ix 
54.  Alaoe  als  questie  onlancx  opgestaen  is  tusschen 
my  . . ,  ter  eenre ,  en  . . .  ter  andere  zyden.  Bekenk. 
V.  Brah.  reg.  135  fol.  1 74.  Doe  der  crijch  en  orloge 
opgestanden  was  tusschen ...  Cv.  Maastriekt  450. 
Dat ,  want . . .  twist ,  onminne  en  onverdrach  opge- 
standen is.  489;  t/.  495.  En ;»a«nm. —  Opstaende 
en  te  bedde  gaende.  Q€huist>esiy  tooonaeküg^ 
fr.  domieilié.  ||  Elck  magh  hem  purgieren  Tan  crime 
ter  plaetse  daer  'tfaiot  ghescniedt  is,  ofte  daer 
deghene  die  hem  purgieren  wilt  opstaende  en  te 
bedde  gaende  is.  C.  v.  Belle  XXTII  1. 

OPSTAL,  OBSTAL,  UFBTAL,  zu.  m.  Woettê^  on- 
heèouwdê  landen,  gemeente- weiden ,  fr.  terrain»  vagMea^ 
ineuUes,  prés  eommunt,  ofr.  tDareskaity  toaretchaiB. 
Kil.  maakt  van  het  w  opstal  reoeptóeulum  ^  lati- 
hulum:  ooneilinlmlum^  doch  yerkeerdelijk ,  zoo  het 
Mertens  en  Torfs,  Qeseh  v.  Antw.  I  272  ook  oor- 
deelden. II  Omnem  ierramt  quae  vulgo  dici^ur  Vpetal. 
Wabneökio,  II  Urk.  31  Mei  1213  (üpstal  ist 
offene  eteUé)  [.'].  Pro  oommunihus  paseuisy  scUicet 
opstal.  Db  Smst,  Chron.  Niniv.  831  (1214).  dreiter 
hoHorium  brokes  [»/.  broeks],  quod  vulgo  dieebcUwr 
opstal,  ante  curiam  Wolput.  840  (1220).  De  paseuië 
eommunibus  upstal  et  weuHnit  {apud  Arelghem). 
Vaw  Loksbek,  St.-Pierre  281  nr.  588  (1247).  ld. 
Si.'Bawm  223,  Voorbode  a.  3,  xiii  E.  It.  Ghel- 
dolf,  Oand  253,  Mei  1213;  A.  Wauters,  DeVorigine 
etc.  165.  Obtuli  quamdam  partemttrreineuUe  seilioet 
obstal  afmd  Bolenbeke.  Charters  abdij  v.  Vorst 
1233.  Pratum  quoddam  eum  quihusdam  appendicUs 
que  dieuntur  obêtal.  Charters  v.  Terkameren  nr.  50 
(1298)  Boorimeerbeek,  Alse  van  den  goede  dat  ghe- 
leghen  es  aen  den  opstal  daer  de  ririere  doer  loept 
tOssenem.  Charterb.  begijnhof  Brussel  fol.  99  (1309). 
Idem.  i\j  d.  et  vj  gallinas . .  Tan  den  opstalle  ante 
hostm  [nl,  hosticium,  woonst]  ««Km.  Cgnsrol  d, 
DuUsche  orde  te  Beckevort  1321  a.  29.  Commune 
peuture j  eon  dit  opstal.  A.  Wautvbs,  Snvirons 
III  294  (1256,  Msene  bij  Brussel),  In  meerren,  in 
weghen  en  in  Toien,  in  opstalle.  Oork.  28  aug. 
1292;  Fr.  tekst  en  eierkemenant ,  ès  kemins  et  ès 
voieSy  èê  wareskais.  Dat  yegheiyc...  ghehouden 
sullen  syn  te  yerstoppene  huerlieder  erre  jeghens 
de  opstallen.  C.  v.  Aalst,  K.  v.  Paricke  1472  a. 
22;  Fr.  tekst  contre  les  wareschaisi  it.  10.  24; 
Weddewateren  of  upstal.  43.  En  passim, 

OPSTEKEN,  bw.  Den  prijs  Tan  het  gnan.  Dien 
opjagen ,  doen  rijxên ,  fr .  faire  monter ,  faire  enchérir 
{Ie  prix  du  grain).  Kil.  Opsteken  het  koren.  In 
pretium  majus  extoüere.  ||  Oio  wort  bij  deser  actiën  — 
oriflMfi  legis  Julie  de  aniiitu  —  [de  annona .']  TerTolgt 
die  tcooren  opsteect  oft  coopt  om  op  te  steeken, 
oft  die  dat  dierder  doet  gelden  dant  sonde,  oft 
andere  cooplieden  toemaiot  om  dat  te  doen  rysen, 
oft  boTen  zijn  weerde  tegen  hem  te  coopen,  om 
dyeren  tyt  dairinne  te  maken.  V.  d.  Tat.  73.  It. 
Ferd.  Yander  Haeghen ,  Ber.  tijden  lY  44. 

OPSTEKER.  Zie  Wapevb. 

OPSTEL,  UFSTEL,  zn.  o.  1)  Voornemen,  doel, 
fr.  dessein,  bui.  Kil.  Opstel.  Propositum.  ||  Hare 
lieder  upstel  was  Badulphus  Tan  Diephouo  doet 
te  slane.  Jak  y.  Dixmüdb  314;  it.  30. 

2)  Ingeving,  fr.  instigation.  ||  Hij  \nl.  Robrecht 
de  Yriese]  dede  Bikilde  uuter  Tanghenesse,  en  hy 
gaf  haer  teekene,  dat  se  occusoen  was  bet  dan 
Tan  taohentioh  duusent  lieden,  die  alle  om  haren 


wille  doet  ghesleghen  waren,  en  by  den  upstelle 
Tan  haren  quaden  rade  ghestorTen.  Jak  t.  Dix- 
müdb, 30. 

OPSTELLEN,  upbtellek,  bedr.  en  wederk. 
wkw.  I.  Bbdb.  —  1)  Eene  raadkamer.  Die  insteUêUf 
fr.  instituer  une  chambre  du  conseU.  \\  Maer  metter 
Gamere  Tan  den  Bade,  die  sichtent  gheinstitueert 
en  opghestelt  is,  soo  is  de  Wettachtighe  oamere 
seer  Tergaen.  Wiblakt,  Leenrecht  12. 

2)  Eene  gcTangenis.  Die  oprechten,  fr.  étabUr 
nne  prison.  \\  Niemant  en  mach  geene  kerkers  oft 
gCTanckenissen  opstellen.  C.  v.  Antw,  oomp,  YI 
üj  10.  It.  Ber  gen-op- Zoom  Yiii  7. 

3)  Eenen  oorlog.  Dien  ondernemen,  fr.  entre^ 
prendre  {une  guerré).  \\  Naer  rechte,  niemant  en 
mach  behoorlijck  oorloge  opstellen , . .  dan  de  prin- 
een  die  genen  OTersten  en  kennen,  gel\jck  als  de 
Paus  en  den  Keijser.  Wielakt,  Praet.  erim.  118. 

4)  OorlogsTolk.  Het  toerusten,  fr.  iquiper  des 
hommes  de  guerre.  ||  Dat  hy,  Toir  dbedienen  Tan 
allen  alsulken  leenen  als  Beynieren  WytTÜet  hou- 
dende es , . .  opstellen  sal  te  peerde ,  wel  en  lofiyok 
geabilieert  en  gemonteert , . .  eenen  reysigen  gezelle. 
EoM.  PouLLET,  Pynnoek,  197  (1477).  Plaocaet.. 
Tan  scepenen  myn  heeren  Tan  Ghend,  dat  men 
kiesen  zoude  xxy  saudoyers,  [die]  opstellen  en 
zenden  ten  bescudde  Tan  den  lande.  Stadsrek. 
Ninove  1478. 

5)  Belastingen.  Die  instellen,  fr.  étdblir  des 
impóts.  II  Soe  wije  iemant  is,  die  nieuwen  tol, 
cuijUetten  oft  exactie  opstelt  sonder  auetoriteijt  Tan 
den  prince , . .  die  committeert  force  publijeque. 
Wielakt,  Praet.  crim.  136.  It.  de  Potter,  Chron, 
104;  C.  gr.  Loon  I  395. 

6)  Ketterij.  Die  plegen,  fr.  eommettre{deVhéréê%e), 
II  Derwelcker  principaal  Toomemen  niet  en  es 
gheweest  heresie  op  te  stellen.  PI,  v.  VI,  I  172 
(1550). 

7)  Ben  landjuweel.  Het  inttdlen,  inrichten,  fr. 
instUuer  un  lantjuweel  (II  140).  i|  Hoe  dat,., 
binnen  desen  onsen  luide  Tan  herwaertsoTere 
geobserTeert  is  int  opstellen  Tan  eenige  Bhetho- 
rijcke  spelen,  dwelck  men  noempt  het  Landt- 
juweel,  die  stadt  of  Tryheyt,  willende  t'selve 
opstellen  of  yerheffen,  nyet  is  gewoonelijoken  of 
behoorlijcken  te  doene  sonder  onsen  expressen 
consente  en  ootroy.  Belg.  mus.  I  161;  ii.  nog 
161.  162. 

8)  Pryzen  toot  TolksTermaken.  Die  uUschr^renj 
fr.  annoncer  des  prix  pour  des  jeux  populaires. 
II  Ontrent  Sijite  Jansmesse  int  jaer  1440,  zo  waren 
rykelyke  pryzen  npghestelt  in  de  stede  Tan  Ghent, 
te  weten  zes  zeWerin  cannen, , .  als  OTer  de  upper- 
prysen  die  te  winnene  waren  met  scieten  metten 
eidelen  Toetboghe.  Ol.  ▼.  Dixhüds  170.  It,  Fr.  de 
POTTEB,  Chron.  60  (1539). 

9)  De  „wusberderen"  Tan  eenen  watermolen. 
Die  optrekken,  fr.  lever  les  éduses  d*mn  motUin  è 
eau.  II  Dat  de  mulder  de  doren  en  berderen  Tan 
der  moeien  te  hooghe  opstelde.  O.  v.  Caggevinne  o. 
XX  (1492). 

10)  Eenen  leerknaap.  Dien  in  t^nen  dienst  nemen^ 
fr.  prendre  cL  son  service  un  apprenti.  ||  Dat  niement 
gheenen  leercnape  upetellen  zal,  het  en  ware  dat 
hij  Trlj  meesters  kint  ware,  zonder  consent  Tan 
den  dekin.  Fb.  de  Potteb,  Oent  YI  529,  Schoen- 
makers 1481. 

11)  Eene  rente.  Die  gereehtdijk  bekennen,  fr. 
oonstituer  une  rente.  ||  Alle  renten  met  gelde  opge- 
stelt,  moghen  oock  met  gelde  gequeten  worden. 
O.  V.  Diestj  YZ.  xui  27. 


OPW. 


OPR. 


317 


nyeuwen  dyoke  enntghe  sohade  gasoiede,  oft  dat 
de  mulder  de  doren  en  berderen  Tan  der  moeien 
te  hooghe  opetelde , . .  dat ...  C.  v.  Caggwinnê, 
prio.  Y.  1492,  o.  xz. 

OPWINBRIËF,  sn.  m.  UUwinningbrief.  fr. 
lettres  (Vémction.  \\  Dat  hij  hem  gedraecht  totter 
extensien  en  narratiffre  van  den  opwinbrieye  en 
der  ooopcedullen.  C.  v.  Hoogstraten ,  Steelkens  466; 
ie,  Pamwels  484. 

OPWINNEN  (Opwijnnen),  bw.  üitwmnen,  ge- 
rechtelijk onteigenen,  fr.  éeineer.  Deze  Torm  is  door- 
gaans in  gebruik  in  Noord- Brabant.  |)  In  gebreeke 
▼an  dijen  soude  de  weerlijcke  heere  dat  [goed] 
mogen  opwijnnen  met  rechte,  totdat  men  hem 
dairaf  terreeden  hadde  gestelt.  V.  d.  Tay.  202. 
Yoer  ghebreok  Tan  lijfrenten,  gherealiBeert  en  be- 
pandt  sgnde,  en  mach  men  gheene  erffelijcke  goe- 
den uytwinnen;  maer  die  opghewonnen  hebbende 
met  yier  daghementen  en  wachten,  moet  men  die 
houden  op  reeckeninghe.  C.  o.  Loven  y  11.  It.  C 
V.  ^s  Bosch  xiT  4;  Co.  Oorschot  a.  l^;  Co. 
Asten  a.  26 ;  C  o.  Bergen-op'Zoom  ziii  2 ;  Co. 
Knik  a.  6.  Zie  ook  ApwiKinRK,  en  UiTwnrinEK. 

OP  WINNER,  zn.  m.  ITitwinnery  fr.  évingant. 
II  Tenwaere  oft  daer  iemandt  quaeme,  die  den 
coop  Terdierde;  in  welcken  ghevalle  den  yerdierder 
BOude  moeten  yoldoen  den  opwinner  yan  allen  sijnen 
ghebreeoke.  C  o.  Breda ^  stijl,  a.  45.//.  C,  v.  d, 
Qravsj  stijl  a.  18;  Co.  Eindhoven  a.  6. 

OPWINNINQ(e),  sn.  VUwinning ,  fr.  êvietwn, 
II  Indien . . .  d'optinent  yoorts  wil  procederen  tot 
eyictie  ofte  opwinninghe.  C  o.  *8  Bosch  zxiii  1. 
Zie  ook  Ybbbsickikob. 

OPWOONING(e),  uPWOHnro(E),  «n.  Woonst, 
huis,  fr.  hdhitedum,  tnaison.  ||  £n  ooc  behooren 
hiertoe  yele  en  diyenche  pennynghen,  die  men 
heedt  wachtpennynghen ,  daertoe  dat  behooren  up- 
won\)nghen,  data  te  wetene,  ten  minsten  een  huus 
met  eender  dueren  en  met  eender  yeinsteren.  bb 
Pb.  en  Bb.  YI.  Nevele  82  (1387);  it,  XJI.  Gottem 
15.  Item,  800  behoort  nogh  te  deeen  goede  en 
heerschepe, . .  eerst, . .  Item ,  yjfye  opwoonjnghen, 
yan  elckers  twaelfve  pennynghen  parisis  tsjaers. 
C  o.  Sijêseele,  kl.  st.  Y  42. 

ORDEN ,  OOBDBK,  sn.  y.  De  orde  van  het  ChUden 
vlies,  fr.  Vordre  de  la  Toison  d'or.  |i  Yan  te  dach- 
yaerdene  eenich  prince ,  heere  yan  der  Ordene , 
baenderheere , . .  C.  o.  Qent  II  213,  Salarissen, 
Yeel  heeren  yan  der  Oorden.  Febd.  Yaitdbb 
Habohbk,  Ber,  tijden  II  94. 

0RDIJ8,  OBDIJTS,  zn.  Ruw  metselwerk,  tr. 
hourdage,  honrdis.  ||  Wat  beesten  yonden  wordde 
ane  de  bntenste  yeste,  buiten  muereochteordyse,.. 
Eb,  o.  Antw.  113.  Somme  yan  der  yesten  en  ordyts 
ter  Waelbrucghen  y  ly  lib.  y  s.  Somme  yan  den 
werke  an  de  ij  porten  en  yesten  en  ordijts  buter 
hojen,..  Stadsreken,  Gent  1336  blz.  104;  1387 
blz.  249. 

ORDINCK£NIS(se),  zn.  y.  Gedachtenis,  fr. 
mémoire.  ||  Thomaee  yan  Diest,  heere  yan  Zeelhem, 
en  Ysabele,  dochter  her  Arnouts  yan  Dieste  was, 
heere  yan  JEturoe ,  goeder  ordinkenisse.  —  ...  yan 
onsen  lieyen  heere  en  brueder  ons  Jans  en  Tho* 
maes . .  .  goeder  ordinkenissen.  Stadsarch.  Diest, 
reg.  2  fol.  50  (1337). 

ORDINEËROER,  Obdbubbbb,  zn.  Scheidsmam, 
bemiddelaar,  fr.  arbitre,  médiateur,  ||  £n  der  [nl. 
de  heer]  Willem  yan  den  Speie,  en  der  Amelis 
de  Wulf, . .  alse  deghoene  dies  wel  macht  hadden , 
en  bi  den  scepenen  eii  bi  den  Wetten  daer  sy  toe 
behoren,    hiertoe   wettelike  ghenomen   waren,   of 


ander  syde,  ghinghen  efi  bleyen  np  mi,  alae  np 
yindere  lof  yriendelikeh  effenare  iof  ordenerre ,  yan 
allen  contente  en  yan  allen  descorde, . .  Oork.  18 
juli  1286  a. 

ORDOM.  Zie  Hobbdom  I  597. 

OKDUIN  (Orduyn),  zn.  o.  Arduin,  fr.  pierre  de 
taille.  Kil.  heeft  Orduyn /arduyn.  Tophts,  doch 
dit  is  een  zachte  steen.  ||  Orduyn,  alle orduynsteen. 
Zeeuwsche  tol  te  Antio.  1623,  JPl,  o.  Brab.  1  449. 
It.  Bembry  II  331. 

0R£E8T,  zn.  Oproer,  beroerten,  fr.  du  trouble. 
Kil.  App.  O  rees  te  /  oragie.  Horrida  tempestas. 
II  Zo  wie  oreest  maect  int  yoors.  ambocht,  daer 
tambocht  te  gader  zal  zyn,  daer  roeringhe  jof  on- 
gheyal  of  commen  mochte ,  die  zoude  oesseren  zyij 
wouken  zyns  ambochts.  Kb.  lakeng.  Brugge^  VuU 
Iers,  85. 

OROKLAER  (Orgeleere,  horgelaere),  zn.  OrgA- 
speler,  orgelist,  fir.  organisie.  \\  Op  S.  Loeysdach.. 
de  costen  yan  den  sermoene  Ti  gr.,  subdiaken, 
diaken  en  canters  hebben  iiii  gr,  en  de  ghezellen 
die  de  misse  singhen  hebben  Tiii  gr.,  de  coster  ii 
gr.,  de  kindere  i  gr. ,  de  orgeleere  yi  gr,  de  bailiu 
iiii,  de  beyardere  ti  gr.  Smedersambaeht  te  Qent, 
zyi  E.  Messager,  1875  blz.  414.  Dat  de  religieu- 
sen . .  .  sullen  moeten  oyereencommene  metten  hor- 
ghelaere.  A.  Yak  sbk  Pbbbbboom  ,  Tpriana  Y  298 
(1549). 

ORIGINELE,  zn.  De  insteUer ,  de  aanvanger  van 
een  rechtsgeding,  fr.  celui  qui  a  entamé  un  proces, 
Ie  demandeur  primitif.  ||  Als  d'originele  ofte  heur- 
lieder  procureur  comt  t'oyerlijden ,  partie  Ix^hee- 
rende  yoorts  te  gaene,  sal  sUne  partie,  weduwe, 
hoirs,  ofte  die  de  saecke  aengaet,  doen  oproepen 
tot  aannemen  yan  de  arrementen.  C  o  Belle 
XXII  38. 

ORGUILLIOEN,  zn.  O.  yan  yossen.  Vossen- 
bont,  fr.  fourrure  de  peau  de  renard.  ||  Een  graea 
laken  keerle  geyoert  met  orguillioenen  yan  yossen. 
C  stad  Brugge  II  559;  ü.  561  (1541—45).  Ygl. 
dit  w.  met  het  yolgende. 

ORILLIOEN,  zn.  my.  Slach  yan  dieren  yermeld 
onder  het  pelswerk,  met  de  ,^belB,  armijnen,  mar- 
ter8*\  en  andere,  onder  het  w.  Hobbliobkbk  I 
597  uit  de  PL  o.  Brab.  (niet  Yl.)  II  49,  zoo 
'tschgnt,  de  Fr.  oreiüard,  üedermuis  met  bijzonder 
lange  ooren.  Migne  Zoölogie  chritienne. 

ÖRLAMENT,  oblbmbvt,  obvavbvt,  zn.  o.  1) 
Priestergewaad,  misgewaad,  kazuifel,  fr.  vêtements 
sacerdotaux,  partie.  pour  la  cSUbration  de  la  messe, 
chasuble.  ||  Alle  yry  meesters . . .  zullen  alle  jare 
gheyen  ten  proffitte  yan  den  outare,  omme  messe 
eü  orlamente...  tiii  sc.  par.  Rbmbbt  I  836, 
Brouwers.  Orlementen.  A.  Yandenpeereboom ,  Tpri- 
ana  1  167;  it.  DB  Pb.  en  Bb.  YIII.  Maldeghem 
160.  Tomement.  dat  nu  es  omme  de  yors.  meaae 
mede  te  doene.  Fb.  db  Pottbb,  Gent  Y  552  (1416). 

2)  Baarkleed,  „pelle'* ,  fr.  drap  mortuaire.  \\  So 
wie  die  sterft  in  dese  giulde  en  gheen  oer  en  heeft 
yan  kindren,  die  allinghers  moeten  gheyen  der 
giulde  Y  so.  grote,  en  den  cleero  y  grote  yan  dra- 
ghene  torlement.  K.  d,  Bijkepijnd^s  te  Brugge 
1291  a.  23. 

ORLOYE  (Orloege,  oorloeye),  zn.  o.  Uurwerk, 
fr.  horloge.  \\  1398  maeote  Jan  de  Cammere  int 
orloy  yan  der  huerolocke  een  nieuwe  onruste.  db 
Ylahiiick,  Stad  l  154.  It.  Fr.  de  Potter,  Gent 
II  860  (1481);  YI  476  0411).  Orloege,  oorloeye. 
DB  Pb.  en  Br   YI  Nevele  85  (1485). 

ORLOYMAKER(e),  zn.  Uurwerkmaker,  fr.  hor- 
loger.  Zie  Oblot.  ||  Betaelt  N.,  orloymakere,  yan 


OUD. 


OVE. 


319 


areh.  Dieet,  Tftk  19,  rekwest  29  apr.  1721.  Jan 
van  Aerschot,  als  lasthebbende  van  den  auderdomme 
yan  het  Lantwinnenambacht.  Ih.  vak  6,  Bentver- 
mindering  1751. 

OUDEKLINGËR,  zn.  Ouderling,  fr.  andem. 
II  De  ouderlinghera  Tan  der  yierachaere.  C  »iad 
Brugge,  564  (1447—53). 

OUDëRMAN,  zn.;  mv.  Oudermans.  Ouder- 
ling, ft.  ancien.  \\  Dat  de  oudermans  [nl.  der  gulde] 
▼ordjane  ghene  yonnesMn  van  Bculde  geven  nooh 
wisen  en  sullen . . .  Kb,  v.  Antw,  Oude  rechten  18. 
Wanneer  de  dekens  van  den  ambachten  en  galden 
jaerl jcx  gecoren  en  geeedt  zyn ,  alsdan  moeghen 
deselve  kiesen  heure  oudermans  en  gezworenen. 
C.  V,  Antw,  1545  ii  42.  Jaques  Bracko  aengenoroen 
tot  onderman  ofte  capelmeester  Tan  het  gulde  yan 
de  Meersche.  SUtdearehief  Bergen- op- Zoom  ^  Besol. 
1698—1701  nr.  46  (12  oct.  1700).  (Cuypers  y.  V.). 

OUDBRMOEDËR,  oudb  hobdeb  (Houdmoe- 
dere,  houdermoedere),  zn.  Grootmoeder ,  grand' mère. 
II  Vader,  moeder,  onde  yader,  oudermoeder,  broe- 
der, zuster,  enz.  V.  d.  Tat.  64  v».  Eest  dat  een 
kynt  zynen  yader  oft  moeder,  oft  oude  yader,  oft 
oude  moeder  injurieert.  Ib.  Na  Iden  doot  yoerseit, 
hare  oudermoeder.  Schep,  v.  Saacht  2?-  jan.  1443 
(abdy  Gortby).  Al  waert  so  dat  tkind  yerstoryen 
ware  yan  der  houdmoedere ...  —  hoedat  tyerstoryen 
was  yan  der  houdermoedere.  C.  v.  Gent  1 544  (1369). 

0UDER8,  zn.  my.  1)  In  't  algemeen.  De  meest 
hef  aarden  f  fr.  Ie»  anciene  en  général,  lee  plue  Agé$, 
II  Dese  senrituten  wordden  geprescribeert  metten 
tyde,  die  soe  lanc  geleden  is  dat  dbegin  yan  dgen 
niement  en  gedenct ,  en  dat  die  ouders  en  getuigen , 
dairop  gehoirt,  seggen  dat  zij  niemende  gesien  en 
hebben  levende,  die  de  servitute  heeft  weten  inne- 
setten  oft  constitueren.  V.  d.  Tat.  52  y^.  Dat  tot 
dien  eynde  de  voorsz.  heeren  yan  de  tholcamere, 
ten  coste  yan  ongelyck,  ter  plaetse  voorsz.,  de  ouders 
en  ingesetene  van  de  voorsz.  prochie  van  Schare- 
beke  en  Linthout  souden  examineren,  om  te  weten 
wat  sy  daeraf  gesien  hadden.  Mabtiksz  230.  (1603). 
It,  Diericx,  <j^endê  eharterh,  21  (1361);  C.  v, 
AdUt  252. 

2)  Yan  een  ambacht.  De  afgegane  of  uit  dienst 
getredene  getworenen,  fr.  let  anviens  d'un  métier ,  let 
furét  tortit  de  fonction.  ||  Welcke  propositie  en 
opinien  de  voorsz.  gesworene  communiceren  den 
aigegaen  ghesworenen,  genommeert  ouders,  van  hun 
ambacht.  C,  v.  Brussel  1606  a.  37 ;  Ghristijn  seniores, 

3)  Voorzaten,  voorgangers  in  eenig  recht,  fr. 
prédécesseurs ,  devanciers ,  auteurs ,  de  qui  nous  tenons 
quelque  droit,  ||  Alle  persoonen . . .  syn  onderworpen 
d*executien  die  by  den  amptman,  synen  lieutenant, 
oft  gesworen  dienaren  ghedaen  worden,  uyt  cracht 
yan  ghevonniste  waerschapbrieven  en  andere  con- 
tracten, 'tzy  by  henselven  oft  by  hunne  ouders 
oft  voirders,  daeraf  sy  hen  dragen  als  erfgenamen. 
C.  V.  Brussel  1606  a.  91  (De  kost.  v.  1670  a  69 
zegt  alleenlijk  voirders).  Dat  derfgenamen  en 
descendenten,  soowel  in  coUaterale  successien  als 
in  den  rechten  tronok,  altyt  staen  moeten  in  de 
plaetse  van  heuren  ouders  oft  prédécesseurs,  hoe- 
verre dat  se  oiok  syn  gedescendeert.  C.  o.  Antw, 
XIII  12. 

OUDER  VADER,  oude  tadsr  (Hondervader) , 
zn.  Grootvader,  fr.  grand-père.  ||  Edelen  man  en 
hoeghen ,  onsen  lieyen  oudervader  myn  here  Guye , 
grave  van  Vlaendren.  Oork.  27  mrt  1298.  Willem 
Vieriaer,  houdervader  van  den  voorséreven  kinde, 
met  sinen  wetteliken  wive ,  houdermoeder  van  den- 
selven  kinde.    C  v.   Gent  I  546  (1373).  Alse  Yan 


vive  ponden  groeten  . . .  die  wilen  sgn  vader  gaf, . . 
eü  van  XL  s.  groeten  die  wilen  Jan  van  Beienghen , 
syn  oudervader ,  oec  gaf, . .  —  dat  sijns  voers.  vaders 
en  oudervaders  uterste  wille  hierin  volvult  werden. 
Mbbtenb  en  Tobfs,  III  518—519  (1344).  Vader 
oft  moeder,  oude  vader,  ouder  moeder,  broeder, 
zuster,  oom,  moeye,  nichte,  neve  enz.  V.  d.  Tay. 
64  v«. 

OUDE  VAERE,  zn.  Ooievaar,  fr.  cigogne.  Kil. 
Oudevaer.  Ao//.  J  oyevaer.  Ciconia,  \\  Vauberge 
la  Cigogne  (d'Oudevaire).  A  Waütbbb,  Tirlemowt  53. 

OUTVOÖRDER^  (Oudtvoirderen,  oudvorders, 
houtvorder),  zn.  mv.  Voorzaten^  fr.  prédécesseurs, 
II  Om  te  houden  in  eeuwelycke  gedenckenissen  de 
poincten,  rechten  en  ordonnantien,  die  de  voors. 
stadt  van  onse  oudtvoirderen  gheuseert  eg  gheplo- 
ven  heeft  te  houden.  C,  v,  Brussel ,  Stat.  v,  scheg- 
dinghe  29  sept.  1355,  IjU.  Houtvorder,  ook  oud- 
voi^ders.  Bekenk,  v,  Brab,  reg.  132  fol.  71  v^  (24 
juli   1430),   en  de  daarop  volgende  oorkonde.  Zie 

ook  VoOBDBBB. 

OUWENVLEESOH,  zn.  Ooienvleeseh,  fr.  viande 
de  brdns.  Kil.  Ouwe  j.  Oye.  Ovis,  \\  It.  nieman 
en  zal  ouwenvleesch  achter  sinte  Kathelinen  daoh 
slaen  om  te  vercopene,  op  eene  pene  van  xx  s. 
Eb.  V.  Diest  B  185. 

0UWER8,  zn.  m.  Ouderlingen ,  fr.  andens.  Zie 
Omsittbbs  II  248. 

OUXAEMHEIT,  Oecksabmhbit ,  zn.  By  o—. 
Op  kroos ,  op  rente  j  fr.  èt  intérét.  Zie  ()ecxek  II 243. 
II  Van  penningen,  gecoraen  en  verovert  van  schat- 
Bchulden,  den  ommundigen  toebehoerende ,  oft  erff- 
geit  by  ouxaeroheyt  latene  autstaene,  behoorlyk 
interest  etc.  C.  v.  Turnhout,  Mombar^  a.  17. 

OVELEN.  Zie  Evblbk  I  410. 

OVENBUER  (Ovenbeur,  hovenbeur,  h—buer), 
zn.  m.  en  o.  Ovenhmis ,  bakhuis ,  fr.  foumil,  KU. 
Ovenbuer.  Locus  uhi  panis  coquitur.  Zie  Sohuer- 
mans,  en  De  Bo-Samyn.  ||  Item,  op  een  alf  dach- 
want  lants,  en  leit  achter  den  ovenbuer,  neven 
des  ghasthuus  lant.  de  VLAMnrcx,  Zwijveke,  153 
(1351).  Item,  in  den  homec  van  den  hove  achter 
dovenbuer.  Godsh.  Brussel  H  123  fol.  103,  thqf 
ter  Vleest  (1406).  Item,  daer  es  een  ovenbuer  redelio. 
Bembbt  II  41  (1361).  Ovenbeur.  C.  v.  Assenede 
XYlii  34.  Hovenbuer.  C.  t.  Denderm.  XT  26;  leen- 
hef  lY  16 :  't  Hovenbeur.  —  Ovenbuer.  ds  Pb.  en  Bb. 
VIII.  Oostwinkd  7.  Hovenbeur.  ld,  XIV.  Boekhoute 
33.  Van  Lokeren  St.-Pierre  I  243  nr.  456,  tJi 
domo  fkrni. 

OVENCOT  (Hovencot),  zn.  o.  Zie  Oyxkbübb. 
II  Den  brant  procederende  uut  een  hovencot.  Piot, 
Chron,  851. 

OVERBAET,  oyebbatb,  zn.  v.  Overschot  j  het 
overschietende^  het  overige^  fr.  Ie  restant,  Ie  surplus. 
KU.  Overbaete.  BeUquum  eommodi  aut  fruetus, 
II  Deen  heloht  der  behoeften  onser  conincliker  horsen, 
eü  doverbate  aen  denghenen  die  vercort  syn,  te 
bekeren.  Brah.  geesten  II  471  (1349).  Bn  voirtane 
heeft  Aert  voirs.  die  overbate  [»{.  van  3  rynsgnldens] 
affgeleet  tot  twee  rijnaguldenen  tsjaers.  Schep,  te 
Lummen  1481.  It,  PI,  v,  Brab,  II 215;  Cv,  Antw. 
compü,  rV  xviij  12. 

O VERBESIT,  zn.  o.  BexUting  over  eenen  bepaalden 
termijn ,  fr.  possession  au  dele  d'un  terme  déterminé, 
II  Zo  blyft  alsdan  de  laetste  possesseur  in  zyn  optie 
't  zelve  huus  noch  te  blyven  behoudene  en  ghe- 
bruyckene  ghelycken  termyn,  eii  es  schuldich  dïanof 
en  van  denseWen  zynen  overbezitte  zynen  deel- 
ghenoot . .  .  ghelyok  ghebruuck  te  laten  volghene. 
O,  v,  Qemt  XYI  5, 


y 


320 


OVE. 


OVE. 


OVERBLIJF,  sn.  o.  Het  overblijvende^  fr.  Ie 
retiant.  \\  Terdondeel  yan  forfaite  dat  daeraf  sal 
oommen,  sal  werden  ghegheven  ten  behoeve  der 
poort  f  maer  doyerbiyf  sal  werden  ghegheyen  den 
here.  K*  v.  Denderm.  1233  a.  24 ;  Lat.  tekst  residuum. 

OVERBLIJVEN  (Overbliven),  als  zn.  o.  Zooals 
het  voorgaande.  ||  Ware  dat  zake . . .  dat  van  den 
Torseiden  dertech  groten  tornoysen  overblere,  dat 
de  kelnersse  dat  overbliven  houden  soude  tote  den 
anderen  jare.  de  Vlamh^CE^   Zioyveke  125  (1337). 

OVERBRENGEN  (O— bri-),  zn.  o.  1)  Beroep, 
heroepsproces  van  een  lager  hof  tot  zijn  wettelijk 
koof  dj  om  leering  j  fr.  appH^  proces  appelant  d^une 
cour  inférieure  a  ton  chef  de  eenSf  pour  enseig- 
nement.  \\  Doen  te  wetene,  dat  bi  ons  commen  es 
Johannes  Van  der  Aa,  proofst  van  den  goedshuyse 
van  Vorst,  en  heeft  ons  vrindelio  ghebeden  eii 
versooht,  dat  ons  ghelieven  wilde  te  gane  tot  onsen 
secrete,  en  daer  te  soekene  een  wettelic  over- 
bringhen  dat  scepenen  van  Meerhem  svorseijde 
goedshaijs  van  Vorst  overbracht  hadden  an  scepenen 
van  Aelst ,  onze  leste  voorsaten ,  als  tharen  wettighen 
hoofde,  en  van  den  hooftvonnisse  henlieden  daerop 
ghegheven  thebbene  copie  onder  den  zeghel  van 
zaken  der  vorseyde  stede,  ten  bende  dat  tvorseijde 
goedshuys  die  besceden  en  [?]  bewaren  moghe ,  en  te 
bat  haren  rechten  te  useren  en  te  vinnen  zgn  in 
toeeommenden  tijden.  En  ten  versoucke  van  den 
vorse^den  proofst  hebben  tvorseijt  overbringhen 
ghesooht  en  vonden,  enz.  A.  Waütebs,  AnaUctst 
310,   Schep,  V.  Aalst  1438. 

OVERBRENGEN  (O— bri— ),  bw.  Zyn  goed.  Het 
doorbrengen,  fr.  dissiper  son  bten,  son  avoir,  Kil. 
Overbrenghen.  Prodigere,  dissipare.  ||  Dat 
Lievin  Coolins,  inwoonende  poortre  daer,  was  be- 
deghen  prodigue,  ortdommelicke  [<tc]  zyn  goet 
overbringhende  en  dissiperende.  C,  stad  Brugge 
II  501  (1543). 

OVERBRINCK,  zn.  Overbrenging,  fr.  remise, 
I)  Welcken  voocht  alsoo  ghecreeert  wesende,  sal 
binnen  veertich  daeghen  daemaer  overbrjnck  doen 
te  weesebouoke  van  de  goeden  de  weesen  verstorfven, 
al  by  goede  verclaerse  en  specificatie.  C,  v,  Broekbwrg, 
XIV,  3. 

OVERDADICH  (Overdaich),  bn.  1)  Misdadig, 
fr.  crimineL  ||  Dat  w\j  hem  selen  leveren ,  eü  willen 
dat  men  hem  levere,  overall  in  onsen  landen,  over- 
daighe  lieden,  die  overdaet  hebben  gedaen.  Oork, 
r.  hertog  Jan  4  deo.  1403,  Doude  Bootb.  fol.  35. 

2)  Wreedaardig,  fr.  crueL  Kil.  Overdaedigh. 
vetus»  Violentus,  alrox.  \\  Men  vgndt  veele  officiers, 
die  zoe  straf,  wreet,  hertneckich,  stijf  en  onbekent 
[nZ.  ongeleerd]  zijn ,  dat  zg  die  regale  der  justicien 
veronweerden  te  ondervragen  oft  te  leeren,  ver- 
smadende God  en  justicie,  eü  doen  den  mennigen, 
onder  de  auctoriteijt  van  htierder  officien,  groote 
injnrie ,  ongelijc  en  onrecht ,  dairaf  zij  sculdich  zyn 
grooteiyc  gestraft  te  zijn . . ,  en  dese  officiers  en 
zyn  niet  weerdich  richters  te  heeten ,  mair  verdienen 
geheeten  te  wordden  overdadige  verslijndende  honden 
en  draken.  V.  d.  Tav.  162. 

OVERDADIGE,  zn.  Verkrachter,  fr.  violateur, 
II  Wairt  dat  een  man  vercrechtighde  een  wyff  of 
ghewaut  dede,  als  mit  haire  té  doene  te  hebbene 
teghen  haren  wille,  mit  behoerliker  en  met  ghe- 
noechliker  proefienisse,  die  de  scepenen  van  den 
Bosch  goet  ghenoech  daertoe  achten,  in  den  ghe- 
richte  verwonnen  worde,  die  overdadighe  sal  syn 
te  pineghen ,  metten  vonnisse  of  metter  sentencien , 
des  lyfs.  Charterb,  's  Bosch,  K.v.  12  jan.  1329  a.  23. 

QVERDAET,  zn.  v.  1)  Moedwülige,  overmoedige 


daad,  misdaad,  fr.  action  témSraire,  méekante, 
méfaitf  crime.  Kil.  Overdaed.  vetus.  Jland.  hoU. 
sicamb.  pro  o  v  e  1  d  a  e  d.  Malefacium,  scelus,  injuria, 
vis.  Il  Dat  onse  muntmeesteren  en  die  twéé  ver- 
coome  knapen,  eü  onsen  wardaeyn  selen  sijn  haer 
rechteren  van  allerhande  saecken,  en  waere  van 
overdade  oft  van  mincsele  en  van  openden  wonden. 
Fl.  V,  Br  ah.  I  247,  priv,  munters.  Juli  1291. 
Actie  criminele  is,  te  hebbene  sake  en  recht  eenen 
anderen  te  vervolgen  van  ennigen  fayte,  wercke 
oft  overdaot,  dairaf  dat  h\j  sculdich  waire  te  lijden 
eü  te  hebben  punicie  van  den  live,  oft  van  ennigen 
lede  te  verliesen,  oft  gebannen  te  wordden  uijt 
enniger  stadt  oft  lande.  V.  d.  Tav.  55.  Apostasie 
is  te  seggen  een  onbillicke,  gecke  overdaet.  76. 
Oick  spruijtse  \td,  de  infamia  jwris'\  somwylen 
uuijter  sentencien  van  eender  criesme  oft  overdaet 
privaet,  als  van  dieften,  oft  van  injurien.  334  v^. 
It.  Jan  V.  Dixmude  17;  Brab.  Teexten  II  60S; 
Wielant,  Pravt.  crim.  108.  130;  Schayes,  Collatie 
135;  Plac.  v.  Brab.  II  217.  218;  Cv.  Oent  1  555; 
O,  V.  Antw.  comp.  IV  viij  201.  Zie  ook  Ovebdadigs. 

2)  Onmatigheid,  ongeregeldheid,  buitensporigheid , 
fr.  exces,  immodération.  Kil.  Intemperantia ,  immo' 
deratio.  —  Sonder  overdaet.  McUiglijk, it. mode' 
rhnent,  sans  exces,  \\  Dat  sie  [n^ 's  hertogen  jagers] 
jaerlics  met  haren  honden  maer  ééne  giste  vmi 
eenen  daghe  eü  van  eenre  nacht  en  nemen  in  die 
abdie  van  Grimbergen , . .  eü  die  gysten  nemt  soe 
hovesleke,  sonder  overdaet,  dats  ons  niemen  van 
u  te  beclaghene  en  heeft.  Brah.  Teesten  I  689 
(6  jan.  1297/98).  It,   C.  v.  Antw.  comp.  VI;  5. 

OVERDEEL  (O— deyl),  zn.  o.  Set  overige,  fr. 
Ie  surplus,  jj  Is  die  scnult  meer  dan  van  dertich 
ponden ,  soe  en  sal  men  den  schulder  binnen  sijnen 
huijse  niet  mogen  panden,  binnen  denselven  tijt, 
voorder  dan  tot  dertich  ponden ;  eü  van  den  over- 
deijle  sal  hy  bevr\jt  sijn  . . .  viertich  dagen  nae  den 
vonnisse.  K.  v.   Tongeren  1502  a.  5. 

OVtiRDTENKN,  bw.  Stukken  eener  rechtszaak, 
processtukken.  Die  indienen,  leveren,  fr.  foumir, 
servir  des  pièces  de  procédure.  ||  Om  elcke  sohriftuere 
over  te  dienen,  heeft  partije  veerthien  daeghen, 
sonder  langher.  C.  v.  Serentals  II  14.  Vand'over- 
dienen  van  reprochen,  salvatien  eü  finale  conclusie, 
eü  voor  teeckenen  derselver  compt  den  secretaris 
eenen  stuyver.  C.  v.  Beusel  a.  97. 

OVERDONCKERING(e),  zn.  v.  Verdonkering , 
fr.  obscurcissement.  jj  Syn  dorre  tonghe,  sijn  dranc 
edicx  eü  galle,  s^jn  overdonckeringhe  der  oghen, 
sijn  hoeft  mit  doemen  ghesteken.  Hondert  mer» 
kinge  178. 

OVERDRACH,  zn.  o.  1)  Verdrag,  overeenkomst, 
fr.  contrat,  convention.  Kiliaen  Overdragh.  vetus. 
Foedus,  pactum,  pactio,  conventus.  ||  Die  obligatie 
neempt  voirt  hueren  oirspronc :  oft  uuijt  overdrage, 
voirwairden  eü  contracten  eü  uuijt  eenigen  wercken 
oft  saken  die  cracht  hebben.  —  Contract  is  een 
voirwairde,  overdrach  oft  consent,  dairmede  dat 
partyen ,  die  dair  oontraheren,  d'een  aen  den  anderen 
verbonden  eü  gehouden  zyn,  als  coopinge,  ver- 
coopinge,  hueringe,  verhueringe  eü  diergeiycken 
verbyntenissen.  V.  d.  Tav.  17  v°.  Welke  vorwerde 
eü  overdrach  van  der  stad  van  den  Grave , . .  wy 
geloift  hebben . . .  vaste  eü  stede  te  houden.  Brab. 
geesten  II  693  (1399).  Overmids  sekeren  dedinghen 
eü  overdrage.  713.  Overmids  zekeren  overdraghe, 
vorwairden  en  dedinghen.  719.  In  der  dedinge  en 
overdrage  van  der  heymelicheit  eü  vrienscappen 
die  si  nu  gemaeot  eü  aengegaen  hebben.  736.  En 
passim. 


k 
t 


■  I    l-  .1 1.  "iiJ  ■ 


fi 


' '  ■  -      Il 


UNIVCRSITY  OF  MICHIGAN 


3  9015  01922  6664