Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other maiginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automatcd querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogX'S "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any speciflc use of
any speciflc book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite seveie.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at|http : //books . google . com/|
Google
Dii is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheek pi anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automadsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niei-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commercicle doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over hci
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informade wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via|http: //books .google .coml
f
GLOSSARIUM
VAN
YEROUDERDE RECHTSTERMEN , KÜNSTWOORDEN
EN ANDERE UITDRUKKINGEN
UIT YLAAMSCHE, BBABANTSCHE EN LIMBUBGSCHE OOBEONUEN.
I
GL08SAEIÜM
YAN
VEROUDERDE REGHTSTERMEN. KÜNSTWOORDEN
EN ANDERE UITDRUKKINGEN
UIT VLAAMSCHE, BRABANTSCHE EN LIMBUR6SCHE OORKONDEN,
DOOR
KAREL STALLAERT,
LID DEK KONINKLinLE YLAAMSCIIE ACADEMIE,
OUI>-H006LEERAAR DER KEDERLAND8CHE TAAL AAN HET KONINKLIJK ATHENAEUH
EN AAN DE KBIJ6Sk9lA)J9E SCHOOL, EN OUD-ASCHIYARIS VAN HET
BESTUUli-'pÈR GODSHUIZEN TE BRUSSEL.
Ol Vaderlandsche overleTering, gij , ark van het Fer-
bond taaschen verleden en heden, gg houdt stand,
zoolang aw eigen volk n niet minacht!
MICKIEWICZ.
Uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
EERSTE DEEL.
A— HUWEN.
LEIDEN. — E. J. BRILL.
1890.
VOORBERICHT.
Het TOTsch^nen yan het eerste deel van het Glossarium geeft mg de ge-
legenheid om yan dit werk eenigen uitleg te geyen oyer den inhoud en yorm, ja
oyer den titel zelf, en ook om yoor zekere aangename yerplichtingen dank te be-
kdgen.
Hoe ook de titel yan het werk moge luiden, het aan den diep yaderlands-
minnenden Poolschen dichter Migkiewigz ontleende opschrift alleen yerklaart genoeg
mgne bedoeling, namelgk: in zekere mcUe, de personen onzer beschaafde standen,
die nog hart hebben yoor de wetenschap en het Vlaamsch yaderland, te herinneren
aan ons yerleden , en hun ons yoorgeslacht , in oyerleyering en taal , yan naderbg
te leeren kennen; zoodat mgn werk, in oyereenstemming met de beoordeeling yan
eenen onzer geleerde Becensenten, juister zou genoemd worden: Bgdrage tot
^ een uitlegkundig woordenboek yan het huiselgk en maatschap-
pelgk leyen onze yoorouders. En, het zg hier aangemerkt: mocht het
eene bedroeyende waarheid zgn, dat Polen werkelgk yerloren is, wg meenen niet,
dat het Poolsche yolk kan beticht worden, zgne taal en oyerleyeringen misacht te
Z hebben, zooals het, eilaas! hg een groot getal der Vlamingen het geyal is. Was
^ de ondergang yan Polen opera di volpe e leone (het werk yan yos en leeuw, yan
list en geweld), die yan Vlaanderen zal het geyolg zgn der y rij willige en laakbare
miskenning yan Vlaamschen landaard.
Ik zegde: in zekere mcUe^ want naar eene, zelfs maar betrekkelijke yoUedigheid,
had ik de yerwaandheid niet te streyen , derhalye ook niet naar eene streng metho-
dische uiteenzetting; de yerzameling werd alleen bepaald door de mg in den loop
Tan ygftig jaren yoorgekomen woorden en uitdrukkingen, welke 5f in de moderne
Woordenboeken niet, 5f er met eene andere of gewgzigde beteekenis of yorm,
geboekt werden, óf aan welke anderzgds een historisch feit, een handelsbelang,
een bgzonder huishoudelgk gebruik, eene kostumiere wetsbepaling gehecht is.
Niet zonder alle recht of reden kan mg, ik beken het gaarne, ten laste gelegd
worden , dat mgne aanhalingen soms te uityoerig zgn ; yan deze opmerking zal in
het yeryolg rekening gehouden worden; het dient eyenwel gezegd, dat ik daar-
door dikwgls of de duurzaamheid yan een yerouderd of yerzuimd woord , of zgne
yerspreiding oyer yerscheidene onzer oude landstreken heb willen kenmerken.
Sommige aanhalingen zgn yrg wat lang yoor yele lezers, zg beslaan te yeel
plaats yoor andere. Men gelieye echter te bedenken, dat ik in mgne te bearbeiden
stof steeds de yoorkeur gegeyen heb aan die citaten, wier klaarheid mgne eigene
verklaring het best staafden, en deze zelfs wel eens overbodig maakten; of ook
wel, zooals het een ander mgner welmeenende Recensenten zeer jnist deed opmer-
ken, „om het belangrgke der geheele plaats, die anders wel nimmer in druk zon
verschgnen."
En wie kan er zich redelgkerwgze over ergeren, dat ik nu en dan, de gele-
genheid waarneem, om eenige historische bgzonderheid van ons vro^^re volks-
leven te ontwikkelen, die men elders niet dan na lang zoeken zon ontdekken?
Strookt dit niet met mgne aangenomene zinspreuk?
Ik geef gereedel^k toe, dat m^ne definities hier en daar wel eens mank gaan,
of onjoist zgn; ik beken ook, dat er nit een grammaticaal oogpnnt niet weinig
te gispen valt, (en voor het typographische zal men toch mg alleen, dorf
ik hopen , niet verantwoordelgk maken). * Tot mgne verschooning heb ik daartegen
niets in te brengen dan : de duisternissen , welke het middeneeuwsch leven en streven
nog omhullen, de niet te miskennen moeielgkheden aan de uitgave verbonden, en
— den staat mgner gezondheid , die al te dikwgls weken en maanden mg verhindert
te werken en mg dan zeer treurig stemt.
Een laatste woord. Ik beschouw mgn boek , en verlang dat iedereen het zoo
beschouwe, als eene Bijdrage van taal- en geschiedkundigen aard, een Vade-
mecum, allen beoefenaren der wetenschap, inzonderheid allen Archivarissen, ter
aanvulling of verbetering in den loop hunner opsporingen aangeboden , want tal van
woorden schuilen nog in het duister, en wachten op het bgbrengen van plaatsen
waar zg in een helder daglicht verschgnen.
De rechtschapen en bescheiden geleerde, hg die het heiligdom der wetenschap
binnentreedt met een zuiver oogmerk, — niet om er zgnen hoogmoed lucht te
geven en anderen „schadenfroh" te kleineeren, — zal mgne bemoeiingen van
eene halve eeuw in dank aanvaarden, er de zwakheden wel van door de vingers
willen zien, en dulden dat ik, o&choon met minder, doch niet zonder eenige
gegrondheid, met Auoustin Thierrt zegge: ^^Si^ comme je me plais d Ie croire^
Vintérêt de la science est compté au nombre dea grands interets nationaux^ f ai donné
d man pays tout ce que lui donne Ie soldat mutHé sur Ie champ de hataiUe (Dix
ans d'études hist. Préface). God geve, dat ik, naar den goedhartigen wensch van
Prof. Db Vbies, mgn werk, zooniet in gezondheid en levenslust, ten minste
moge voltooien, vóór mg de krachten verlaten!
Er blgft mg te melden, dat het mg, in de vertolking der termen ontleend
aan de kostumen van Aalst, Audenaarde, aan die van Limburg, aan die van Gent
en aan die van Brugge, gegeven was gebruik te maken van de respectieve uitgaven
der hoogachtbare Heeren rechtsgeleerden: Graaf Diedekik van Limbubo Stibum, Con-
stant Gasieb en Louis Grahat , A. E. Gheldolf , A. Du Bois en L. De Hondt , en
L. GiLLioiyrs van Seveben, voor wier hulpvaardigheid ik hier mgne diepgevoelde
dankbaarheid uitdruk.
Met niet minder dank zullen later, bg name, bedacht worden allen, die zich
dienstvaardig en goedwillig j^ens mg getoond hebben.
EvERBERG, 1 Mei 1890. E. STALLAERT.
AAN
MATTHIAS DE VRIES,
DEN GRONDLEGGER VAN DE EENHEID DER NEDERLANDSCHE TAAL
IN NOORD EN ZUID ,
DEN MAN, AAN WIENS VRIENDSCHAP OOK DE SCHRIJVER VAN DIT WERK
ZOOVEEL IS VERPLICHT,
IK VÜREERIKO EN HOOGACHTING OPGEDRAGEN
DOOK
K. F. STALLAERT.
De opgave der bronnen, waaruit dit Glossarium is geput, zal voldoende zijn om er
^en aard en de strekking van aan te wijzen. Die bronnen zijn: de handvesten, keuren,
vei'gunningen , verordeningen , plakkaten , voorgeboden — der voi'sten en stedelijke overheden ; de
keuren en breuken of statuten der steden en dorpen, de keuren, )»caei*ten'' of wetten dei-
ambachtsgilden en rederijkers, de verbintenissen of contracten verleden voor schepenen,
leenmannen , laten en notarissen ; de testamenten en inventarissen ; de rekeningen der domeinen,
steden , kerken en gestichten ; de opgaven , beschrijvingen , denombrementen of rapporten der
leengoederen; een aantal processen; de gewoonten, rechten en kostumen van fii-abant, Limburg
en Vlaanderen; de verhandelingen over het Brabantsch en Ylaauisch recht, zoo burgerlijk on
leenroerig als lij&traffelijk ; de toltarieven, de munten, maten en gewichten, enz. Ook is ge-
bruik gemaakt van eenige kronijken, geschiedenissen, letterkundige werken, en zelfs, om den
Limburgschen tongval, van eenige ascetische schriften. Uit deze opgave blijkt genoeg, dat het
Glossaiium eene niet onbeduidende Zuidnederlandsche bijdrage vormt tot den algemeenen schat
onzer taal, i^eeds zoo heerlijk opgeluisterd in de woordenboeken, bewerkt door de HH. De Vries, Te
Winkel, Eelco Verwijs , Cosijn , Verdam en Kluy ver. Zonder eenige aanspraak , om deze taalkennei-s
in bekwaamheid zelfs van verre op zijde te streven , moge het den bewerker evenwel geoorloofd
zijn te hopen, dat de onvermoeide vlijt en volhaixling, door hem gedurende eene zeer lange
reeks van jaren aan zijne nasponngen te koste gelegd, zijn arbeid bij zijne Noord- en Zuid-
nederlandsche taalgenooten een welwillend en aanmoedigend onthaal zullen doen vinden.
Om die gehoopte belangstelling op te wekken, wijst hij, uit het oogpunt der taalkunde,
onder anderen, op de bijzondere zoi-g door hem gewijd aan het i^aadplegen van de oudste
oorepronkelijke, meestendeels onuitgegevene bezegelde oorkonden, welke hij in Zuid-Nederland
heeft mogen ontdekken, en waarvan hem de opsporing door den heer De Vries als zeer
wenschelijk werd aangeduid: de echte gedenkstukken der eerste eeuw onzer letterkunde, welke
noch door de school noch door de latera alschrijvers gewijzigd werden, en ons, ja doorgaans
een stamelend , doch niettemin een leenijk letterschiifb aanbieden. Zijne ondei*zoekingen beperkten
zich echter niet bij deze eerwaai*de schiifben der dertiende eeuw: die Nederlandsche woorden,
rari nantes, welke zich in de meest verwijdeixie tijden niet gedwee in het vreemde kleed
lieten hullen, die ons aan de hand van een vulgariter dictum of quod teutonice dicitui\ als
onwillens werden overgebi*acht en zóó aan den ondergang ontkwamen, heeft hij in de
Latijnsche oorkonden nagelezen.
Uit het histoiisch oogpimt gaf de natuur zijner bij voorkeur geraadpleegde bi-onnen hem
aanleiding, honderden bijzonderheden uit het zoo ingewikkelde leven onzer voorvaderen in de
middeleeuwsche tijden op te helderen, welke den geest des lezers meer dan eene louter taal-
kundige aanhaling treffen zullen. De aanwijzing, daarenboven, van den grond, waarop men ieder
é
Vlll
voord, eiken vorm in zijnen oorsprong, bij zijn optreden in het geschreden voord, ontmoeteir^
zal, tusschen Roer en Schelde en de Noordzee, zal den oudheidkenner wellicht tot een
richtsnoer verstrekken, om de afbakening der onderscheidene Germaansche volksstammen aan
deze zijde van den Rijn nader te bepalen.
Het spreekt vanzelf, dat eene verzameling, de gedenkstukken van zoovele eeuwen
omvattende, den bewerker noodzaakte voor de hoofdwoorden eene bijzondere spelling te kiezen,
welke noch geheel die der middeleeuwen, noch die der hedendaagsche taal wezen kon. Hij
meende het best te doen zooveel mogelijk de keungste schrijfwijze der Brabantsche kanselarij
onder Keizer Karel te volgen, met verwijzing naar de gekozen spelling der hoofdwoorden bij
de meest afwijkende vormen. Eindelijk dient nog gezegd te worden, dat hij, om zijn werk
niet noodeloos uitvoerig te maken , de reeds in het Woordenboek van Prof. Verdam aangehaalde
citaten heeft weggelaten, en dat het Glossarium over 't algemeen de wooixien en uitdrukkingen >
buitensluit, die in de nieuwere woordenboeken met dezelfde beteekenis worden aangetroffen.
LIJST DER VOORNAAMSTE VERKORTINGEN VAN
BRONNEN EN HULPMIDDELEN.
ALGEMEEN.
Acad. cTarchéoL Annales de Tacadémie d'archéologie de Belgique. Anvei^.
AUet* Kerstb. Dit boec hoert allen Kerstenen minschen toe. Een ascetisch schrift, waarschijnlijk
door een Karthuizermunnik van Zeelhem bij Diest, in den jare 4352 opgesteld. Perkam.hs.
Alph. de Vlaminok, Ace. Notice hist. sur les Accises comna. de Termonde. 4873.
» Str. De straten v. Denderm. Bd. III en IV van : De stad en de heerlijkheid
van Denderm. 7 deelen.
» Vgb. Voorgeboden der stad Denderm., achter De stedelijke ontvangers en
grifOei's, 4868.
» Zw. Cailulaire de l'abbaye de Zwijveke-lez-Terrnonde. 4869.
Analectes dipL A. Wautera. Analectes de diplomatique. (Buil. Comm. d'histoire).
Annotations. Ph. Van de Velde. Annotations, consultations et avis sur Ie droit coutumier,
émanés des avocats les plus distingués au Gonseil en Flandre et au Grand Ck)n6eil de
MaUnes, aux XVII» et XVin« siècles. Gand, 4852.
Auden. meng. Lod. van Lerberghe en Joz. Ronsse. Audenaerdsche mengelingen. Audenaerde,
4845. 5 bd.
Belg, Afus. Belgisch Museum.
Ber. tijden, Marcus van Vaemewijck. Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voorna-
melijck in Gendt. Uitg. d. Ferd. Vanderhaeghen. Gent. 4872 — 4884. 5 bd.
Charih. Beg, Brussel. Chai*terboek van het Begijnhof te Brussel. Rijksarchief.
Chartb. v, s-Bosch. Cbarterboek der stad 's-Hertogenbosch.
Collatie. A. G. B. Schayes. Dagboek der Gentsche collatie. Gent. 4842.
Chron. v. Merchten. Oesbroeck. Gerijmde Kronijk en Costumen der vrijheid en meierij van
Merchteo. 46<' eeuw. Hs. op papier, in mijn bezit.
Deylinghe Diest. Dit is die carte van der Deylinghen der Heeren van Diest, na doot Heren
Geraerts, Heere was van Dyeste. 24 Dec. 4337. In het Reg. cop, cart. f 50. Vidimus
van hertog Jan , Nassau's archief in den Haag.
De Pr. en Br. Frans de Potter en Jan Broeckaert. Geschiedenis van de gemeenten der provincie
Oost- Vlaanderen. Gent. 4864.
Doude Booth. Charterboek der stad Diest, genaamd d*Oude Rootboeck.
Pranquinet, Kap. Kapittel van O. L. Vrouwe Kerk te Maastiicht.
» St G. Klooster St.-Gerlach. 1877.
» A7. Abdij Kloosterrade. 1809.
Gailliard. Edw. Gailliard. Glossaire ilamand de Tinventaire des archives de Bruges de M.
Gilüodts- van Severen. Bruges 1879—1882.
Galesloot, Feiid. Les feudataires de Jean III, duc de Brabant. Brux. 1865.
Gends Chartb. K. L. Diericx. Het Geuds charterboekje. Gend. 1821.
Gheldolf, Gand. Histoire constitutionnelle et administi'ative de la ville de Gand. |)ar L. A.
Wamkönig, trad. par A. E. Gheldolf. Brux. 1846.
Godsh. Brtissel. Archief der burgerlijke godshuizen en der weldadigheid te Brussel.
Grootdadigheyt. M'her Joost de Dambouder. Van de Grootdadigheyt [de Magnificentia] der
breedtverinaei*de regeringhe van de stadt Brugge. Amst. 1684.
Höhlbaum. Hansisches Urkundenbuch. Halle 1B79^
Hofid. tnerk. Hier beginnen hondert raerkinge of gei>einsinghe der Passien ons liefs Heren
Jhesu Christi. Perk. hs.
Luyster v. Brab. Den luyster en glorie van het hertogdom van Brabant.
Martinez. Het i*echt domaniael van S. M. in desen hertochdomme van Brabant. Brussel. 1692.
Messager. Messager des sciences historiques. Gand.
Nap. de Pauw. Vgb. De Vonrgeboden der stad Gent in de XIV^ eeuw (VI. Bibliophilen,
4c r. n®. 5.).
Numism. Ypr. Alp. Vandenpeei-eboom. Essai de numisniatique Yproise.
O. Liége. Recueil des ordonnances du pays de Liège, par Polain et H. Borinans.
O. P. B. nxUr. Recueil des ordonnances des Pays-Bas autrichiens, par Gachaixi.
Perneder. Andreas Perneder. Een tractaet van crimmele saken. Antw. 1566.
Ch. Piot, Cavt. Cartulaire de Tabbaye de Saint-Trond. 2 bd.
» Chron. Chroniques de Brabant et de Flandre. Brux. 1879.
» Enquêtes — en Brabant, enz. 1334, 1363, 1389 (Buil. Ck)mra. d'Hist.).
Plac. V. Brab. Plakkaten van Braband.
PUic. V. VI. Plakkaten van Vlaanderen.
Pract. civ. Mr. Phylips Wielant. Practijke civile. Thantwerpen. 1573.
Pract. crim, Philips Wielant. Practijcke criminele. Uitg. d. Aug. Orts.
Proc. ve}*b. Procès-verbaux de la Commission pour la publication des anciennes lois et coutumes
de la Belgique.
Heg. cop. cxirt. Kegistrum copiarum cartarum. Tweede Charterboek der stad Diest. Inv.
no. 2. XlVe E.
Rek. balj. Gent. Rekeningen der baljuwschap van (Jent. Rijksarchief.
Rek. Gent. Rekeningen der stad Gent. Tijdvak v. Jacob v. Artevelde, 1336 — 1349, door Nap.
de Pauw en Julius Vuylsteke. Gent. 1871 — 1885.
Rek. XinotH!. Rekeningen der stad Ninove. Rijksarchief.
Reken k. v. Brab. Registres de la chambi-e des comptes de Brabant. Rijksarchief.
Bembry. Histoire dè la ville de Menin. Bniges. 1881. 4 bd.
Sc ha f f ing. v. 1551. Taux des marchandises a Tentrée et a la sortie du pays, pour servir de
base a la recette du droit d'un demi [Xiur cent, par des commissaires délégués, en présence
du magistrat d'Anvei-s et des députés des nations étrangères, en 1551. Reg. Ch. de
Comptes, n°. 139. fol. 183. Rijksarchief.
X!
Troubles relig. £d. de Coussemaker. Troubles religieux du XVIe siècle dans la Flandre maritime.
Bruges. 1876. 4 bd.
Vctd. Mus. Vaderlandsch Museum.
V. d. Tav. Willem van der Taverijen, in leven i-aadsheer van het Hof van Bi-abant. Boec
van der loopender practijken der Raedtcamei^n van Brabant. Hs. van 413 bladen zonder
de tafel; de afschrijver voltrok het den 4 Febr. 1495, o. s.
Y. d. Cl^js, Brah, Van der Chijs. De munten der voormalige heilogdommen van Braband en
Limburg. Haarlem. 1851.
9 Leenen. De munten der Leenen van de voormalige hertogdommen van Braband
en Limburg. Haarlem. 1862.
Jan V. Dizmude. Dits de Cronike en genealogie van den prinsen en graven van den Foi'eeste
van Buc, dat heet Vlaenderlant , van 863 tot 1436; uitg. d. J. J. Lambin. Ypre. 1839.
01. V. Dizmude. Merkvraerdige gebeuHenissen vooral in Vlaenderen en Brabant, van 1377
tot 1443 . . . ; uitg. d. J. J. Lambin. Ypre. 1835.
\aria Ypr, Alp. Vanden peereboom. Varia Yprensia. Bruges. 1884.
Van IfOkeren. St. B. Ghronique de Tabbaye de St. Bavon a Gand.
9 St.'P. Chartes et documents de Fabbaye de Saint-Pieri-e a Gand.
Ypriana, Alp. Vandenpeereboom. Bruges, 1878 — 1883. 7 bd.
Warnkönig. Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte.
KEUREN (K.) EN KEURBOEKEN (KB.).
K. V. Assenede v. 1242. De Potter en Broeckaert, XVI, 38 (kopij).
A'. V. Brugge v. 1281. Warnkoenig, IV, 257—271. Gout. de Bruges I. 240. — v. 1304. Ib.
286—326. (oorspr.) — Deelmanskeure, omtr. 1305, Ib. 327—362. (kopij).
A'. amm. Brussel v. 1292. Van Heelu, 541 (kopij). De gelijkluidende v. Antwerpen, bij Willeins,
Mengelingen, 439 — 456. (oorspr.).
» V. 1486. Rekenk. v. Brab. reg. 136, f^ 189.
K. V. Dendermonde v. 1233. de Vlaminck, Inv. des archives, 91 (Lat. tekst en vertaling).
K. V. Diest V. 1228. Reg. cop. cart. f° 1. Lat. tekst. De oude, ook aldaar voorkomende ver-
taling, door mij gedrukt in het Verslag over het bestuuv der stad v. 1874.
K. V. Laven v. 1306. Brab. Yeesten, L 734.
K. meierij v. Loven v. 1312 In het Reg. cop. cart. v. Diest, f° 55 — 59.
K. V. Mechelen v. 1301. David, Gesch. v. Mechelen, 451 (oorspr.).
K. V. Paricke v. 1472. Gout. d'Alost, 668. Auden. meng. IV, 409 (kopij?).
K. V. Quaetmechelen v. 1675. Groenkeuren (kopij).
K. V. Rupelmonde 14«E. De Potter en Bi-oeckaert, XXVI, 62. Ann. C^ercle archéol. Pays de Waas,
I, 183, 231, 323. V. 71. (Dr. v. Raemdonck). Ann. Acad. d'archéol. 1878. 544.
K. V. Saffelare v. 1264. Giends charterb. 143. (oorspr.)
K. V. s-Bosch v. 1330. Brab. Veesten, I. 781. (kopij).
K. V. S. PeeterS'Leeuw v. 1284. Belg. Mus. VI, 293. Zeer gebrekkige kopij; door mij verbeterd.
K. V. S. Truiden v. 1366. Piot. Cart. Saint-Trond. ü, 1—17; v. 1393, 120—128; v. 1417,
202—215; v. 1419, 219—230. 16» E. (begin) 503—518; v. 1536, 542—571.
K. V. ter Piete v. 1265. Van Lokeren, St.-Pierre. I. 338. Lat. en Dietsch.
K. V. Thiencn v. 1303. Rijksarch. Trésorerie, Doos 2, stuk n° 98.
XII
K. V. Tongeren v. 27 Juli 1469. O. Liége, 635.
K, V, Waalhem v. 1365. Ck)ut. du quartier de Bruxelles, II, 320.
K. V. Zout'Leeuw v. 1307. Brab. Yeesten, I. 741.
Kb, V, Antw, 14» E. Cout. de la ville d'Anvers, I, 2. Mertens en Torfe. Gesch. v. Antw. Il,
447. Vlaamsche bibliophilen , 2« R. n^ 2.
Kb. V. Audenaarde v. 1328 Cout. de la ville d'Audenarde, 2* d., 37.
Kb. V. DiesL 15« E. Vlaamsche bibliophilen, 4« R. n** 4.
Kb. V, Zoniënbosch v. 1460. Rekenk. v. Bi*aband , reg. 140 fol. 367. Rijksarchief.
Kb. V. Turnhout v. 1550. Stadsarchief, reg. 1164. f*» 66 a 94.
K. en br. v. Antw. 1545. Cout. de la ville d'Anvers. I. 136—152.
K. en br. v. Deurne. 1612. Cout. du quartier d'Anvers, V. 292.
K. en br. v. Moll. 1596—1631. id. Vil, 274.
K. en br. v. Overijssche. 1570. Cout. du quartier de Bruxelles, II, 194.
K. en br. v. Santfioven. 1570. Cout. du quartier d'Anvers, VI, 272.
COSTUMEN. (C.)
Onze Costumen hier alle afzonderlijk aan te teekenen, zou te veel plaats innemen en
is ook, naar ons voorkomt, overbodig. Kortheidshalve meenen wij dus te mogen verwijzen naar
de verschillende verzamelingen die er bestaan en genoegzaam bekend zijn, als, voor Brabant
en Limburg, het Brabamhch recht .^ uitg. door Christijn, voor Vlaanderen het Vlaaynsch recht
door Van den Hane, en, inzonderheid, de door de Belgische Commission pour la publication
des anciennes lois et coutumes in het licht gegeven Coutumes des pays et comté de Flandre
Coutumes des pays et duché de Brabant, Coutumes du Comté de Looz, Coutumes de la ville
(ie Maastricht en Coutumes de la ville de Malines.
LEENRECHT EN COSTUMEN VAN LEENHOVEN.
Bozhoren. Van den leenrechten van Brabant. Rijksarchief. Leenhof, reg. n^. 72. Gix>otendeels
medegedeeld door L. Galesloot: Inventaire das archives de la cour feodale de Brabant, I.
Jus feud. Fl. vetus, ex codice MS. membranac^o bibliothecae Franequeranae. Onvolledig.
Kon. bibl.
Lvenr. v. VI. Philips Wielant. Tractaet van de leenrechten na den hove van Vlaenderen,
Middelburg, 1664. Ook te Antw. 1557.
Leenr. v. 1528. Leenrechten naer costume en ordenanchie slands v. Vlaenderen; en sonderlinghe
van den Casteele te Ghendt. Antw. 1528. Vgl. met de Cout. du Bourg de Bruges. III, 205.
C. leenh. Audenaarde. Coutumes de la ville d*Audenarde. Blz. 439.
C. leenh. Brabant. (1570). Christijn, Consuetndines Bruxellenses. 1689. BI. 448.
C. Burch V. Brugge. Coutumes du Bourg de Bruges, III. 205. Vgl. met: Leenrecht v. 1528.
C. leenh. Land v. Mechelen. Cout. du Brabant. Quartier d'Anvers. VIL 528.
C leenh. Rumpst. Cout. du Brabant. Quartier d'Anvers. Vï. 650.
C. leenh. Santhov&n. Cout. du Brabant. Quartier d'Anvers. VI. 246.
C. leenh. Valkenburg. 1570. Rijksarchief. Coutumes. Heg. III. — Annales de la Société arcbéol.
de Maastricht. I. 269.
XIII
TOLLEN.
1597. Plac. y, Braband, I. 410.
Tol, te Antw. i305. Mertens en Torfs. Gesch. v. Antw. Engelsch Chailer. — Waterthol, 1550.
Rekenk. v. Brab. reg. 139.
Brab. tol. 1315 (Hansatol). Rekenk. v. Brab. reg. n^ 142 f° 129. — v. 1409. Ib. t*» 134. —
V. 1567, Ib. r 117. v^ — V. 1615, n* 144 f° 142 v^
Tol te Brugge, 1252. Höhlbaum, Hansisch Urkundenbucb , Halle, 1879. I. Ook bij Macquet,
Hist. de Damme, 210, volgens Lappenbei^
Tol te Brussel, 1541. Rekenk. v. Brab. reg. 131 P 112.
Tol te Dendermande, v. 1199. Gheldolf (Wamkönig), Hist. de Gand, 245. Warnk. Fl. St. u.
Rg. n. Urk. 28.
Tol te mest, 1307. Oorspr. in Stadsarchief.
Tol te Gent. 119:9. Hist. de Gand v. Gheldolf (Wamkönig), 233—245. Ook in Wamkönig, II.
St. u. R. n. Urk. 19—27.
Tol te Ijoven, 1377. Rekenk. v. Brab. reg. n' 131 f*> 64 v^. — der 15« E. Ib. f«» 110 v%
Tol te Rhode, (Weggeld) 1511. Rekenk. v. Brab. reg. n^ 136 f*» 280.
Tol te Rumpst. 1503. Rekenk. v. Brab. reg. 136, f** 155.
Tol te St. Peetera. 1272. Van Lokeren, Saint-Pierre , 366.
Tol te Valkenburg. 1535. Rekenk. v. Brab. reg. 138 f* 216.
Tol V. Zeeland. (Gi-oote tol). 1623. Ib. reg. 136.
Tol op de Zenne. 1436—1531. Ib. reg. 136 f«» 155.
IKVENTARISSEN.
Inv. V. 1377 van pastor Jan. J. F. Willems, Mengelingen, 357.
9 » 1389 van Elisabeth dicta Sdlders, te Brussel. Schepenb. v. 9 Mei.
» » 1391 Uten Resen. Schepenb. Bmssel, 16 Oct. 1391.
9 9 1436 opte Borch te Loven. Acad. d'archéol., 1854 blz. 53.'
» n 1439 Egidius diptus van den Broeke. Schepenb. Bmssel, 29 Juli.
» » 1447 Johannes dictus de Riddere, clericus. Schepenb. Brussel, 5 Nov.
» * » 1467 van den hafeliken goeden bevonden in der herbergen mijns heren van Nevers
(te Brussel) (L. Galesloot, in de Buil. de la C!omm. d*histoire).
» 9 1483 Meester Victoers Daneels, deken van sinte Plissis te Diest* (In mijn bezit)
9 9 1489 genomen bij Mr. van der Hulst, te Diest. (In mijn bezit.)
XIV
OUDSTE, MEEST ONUITGEÖEVENE BEZEGELDE OORKONDEN, BRIEVEN,
VAN LEENHOVEN , SCHEPENBANKEN EN LAATHOVEN.
(De datums in oaden st^l. Verkortingen: R. A. B. Rijkaarchief te Brussel; R. A.6. Rykstrehief ie Gent;
A.S. B. abd^ Sint-Baafs te Gent; A.S. P. abd^ Sint-Peeters te Gent.)
Oork. V. 1230. Overeenkomst tusschen de abdij van Sint Peeters te Gent en hai*en schout.
R. A. G. : A. S. P. n^ 505.. Diericx , Gends charterb. 33. Van Lokeren , 260.
Het wordt , niet ten onrechte , in twijfel getrokken of het stuk oorspron-
kelijk is.
Mei 1249. Verkoop van 2| bunder lands. C. A. Serrure. Gesch. der Nederl. en Fransche
letterk. in h. graafschap Vlaanderen. Gent 1855. blz. 88.
25 Febr. 1252. Concordaat tusschen de abdij v. Sint-Baafs en haren Schout. R. A. G. Chartes
case 20 n^ 3 n^ 119. 2^ partie. Diericx, Gends charterb. 3. Zeer gebrekkig ;
door mij naar het oorspr. verbeterd.
Mei » Zie Tol te Brugge.
21 Juni 1257. Verkrijg eener ho&tede te »Bochoute'*. De Smet, Recueil d. chron. de
Flandre, II, 914.
26 Febr. 1259. Dijken te Saaflingen. Vad. Mus. III. 62.
11 Juli 1267. Landschepenen v. Velseke. R. A. G. : A. S. P, Van Lokei*en, I 361.
26 Aug. 1274. Verkoop van eenen meersch. Vad. Mus. III. 432*
8 Febr. 1275. Scheidsrechterlijke uitspraak tusschen St, Baafs abdij en den heer van
Gaver. R. A. G. Case 19 n° 3 Inv. Van Lokeren. n° 87. Diericx. Gends
charterb. 14.
25 Jan. 1277. Meierij der Schuren v. Oestburgh en v. Ruisschevliete. R. A. G: A. S. P.
n*» 877. Vad. Mus. II. 356. Van Lokei-en, L 383.
7 en 11 Juni » Tiende v. Ëodeghem. Godsh. te Brussel. Vad. Mus. II. 249 en 245.
Juli » Regl. V. h. gasthuis te 's Bosch. Charterb. f« 27 v«. Kopij 15» E.
30 Sept. 1278. Tiende v. Lisseweyge. R. A. G. : St, Bertijnsabdij n« 10 Vad, Mus. I. 288.
31 Dec. » Vrouwenroof te Brugge. Cout. de Bruges L 228. Warnk. en Gheld. IV. 246.
11 Nov. 1279. Tiende v. Lisseweghe. R. A.G.: St. Bertijnsabdij n^ 112.
Oork. V. 1280. Klachten over de regeering. Oout. de Bruges, 1 , 232. Warnk. en Gheld. IV.*253.
Mei » Tijkwévers te Sint Peeters bij (Jent. Van Lokeren , ï. 388.
21 Jan. 9 Scheidsrechterlijke uitspraak. Vad. Mus. II. 365.
Mei » Tijkwévers te Sint Peeters bij Gent.
28 Sept. V Opkoopers, enz. Cout. de Bruges, I. 235. Warnk. en Gheld. IV. 251.
j Tiende te Lisseweghe. R. A. G.: St«-Bertijnsabdij , n^ 115.
27 Oct. » Regl. Parmentiers in St. Peetersdorp. R. A. G. : A. S. P. n» 894. Schijnt later
geschreven geweest te zijn. Vad. Mus. II. 359. Van Lokeren, I. 390.
9 Nov. » Tiende v. Lisseweghe. R. A. G. : St.-Bertijnsabdij , n® 120.
18 Juli 1281. Rent te »Voerslare" R. A. G. : A. S« B. Niet geïnventariseerd.
11—24 Oct. » Tiende te Watervliet. Vad. Mu.s. II. 360.
12 Juh
19 »
XV
Jan. 4283. Douairie te »Moscheroen." R. A. G.
27 Juni » Rent te »Noorthout.*' R. A. G.
21 Jan. 1284. >Lalant". Yad. Mus. I. 365.
5 Jan. i285. Kwijibrief v. 500 « R. A. G. : A. S. B. Inv. Van Lokei-en.
20 Jan. » Meierij der Schuren v. Ruisschevliete en v. Oestburch. Vai. Mus. II. 367.
2i Mrt. 9 Test; Avezoete van der Amede. R. A. G. : Rijke Clarissen.
12 Nov. » Schuldbrief v. Gi-aaf Floris v. Holland, v. 400 1& R.A.B,: Trésorerie de
Brabant, Doos n^ i.
10 Jan. 1286. Leening van leemnannwi. R. A. G. : A.S.B., Chartes, Casse 20 n^ 1 , n^. 9.
31 Oct. » Verdrag tusschen Gelder en Kuik. Nijhoff, Gedenkw. I. 6. Van Heelu, 444.
31 Jan. 1287. Roof van -wilgen tronken. R. A. G.: A. S. B. Niet geïnventariseerd.
Mei 9 Cijnsuitgeving van 16 bunder moers te »Zevenberghe" R. A. G.
1 Juli * Ruiling van erfgoederen, R. A. G.: Abdij v. Ninove. De Smet, Recueil d.
Cron. de Flandre, II, 955.
3 Dec. » Verkoop van landen en weiden te »Zeewerghem" R. A. G. : Rijke Clarissen.
19 Aug. 1288. Tiende te »Viane". RA. G.: Rijke Clarissen.
Oork. V. » Schenking van eenen Cijns van 20 Schell. Vad. Mus. Hl. 432.
Febr. 1289. Overdracht van 3 bunder weide te Sempst. R. A. B. : Abdij ter Cameren, Weei*de.
29 Aug. » Verkrijg van 20 schell. jaarl. rent te Caprijcke. R. A. G. : Abdij v. Gost-Eecloo.
19 Juni » Rent van 10 <8 'sjaars te »Ardenbergh." R. A. G.: •A.S.B.
15 Apr. 1290. Privil. te Herentals. Brab. Veesten, I, 676.
Mei » Verkrijg van 10 dagwand lands te »Hasplai\" R. A. G. ; Abdij v. Nivore
De Smet, Cron. de Flandre, II. 963.
9 Bevestiging der vrijheden v. Diest. Reg. cop. cart. Vert. 14^ E.
» Ban vorst te Grimbergen. R. A.B. : Trésorerie de Brab. Doos n® 1, bundel 6.
» Twist tusschen Vlaanderen en Holland. R. A. G. : Trésorerie des comtes de
Flandre, Charter n"* 646.
f> Gitlb aan de abdij v. Oost-Eecloo R. A. G. : Abdij v. Oost-Eecloo.
» Tiende v. Guldemersch. R. A. G. : Rijke Clarissen. 2 brieven.
20 Mrt 1291. Verkoop eener hotstede. R. A. G.: Rijke Clarissen.
» Schuldbekentenis. R. A. B.: Tré»rerie, charter N** 589.
» Erfuitgeving. R A. B. : Abdij ter Cameren , bundel 60. Ëlewijt.
* Schepenen v. Middelburg beloven pandslieden te leveren aan hertog Jan.
R. A. B. : Charterb. v. Brab. B f ** 24 v**. K. Stallaeit. Gesch. v, hertog
Jan I, 322. Bij Van Heelu, 539, vermeld, doch eondei* tekst.
» Rentuitgeving. R. A. B. : Abdij tei* Cameren, n^ 113. Weerde.
9 Schenking van een stuk land te Ardenbuix^h. R. A. G.: Abdij Zoetendaal.
28 Aug. 1292. Rechten der abdij v. Vorst te Tasseniere. R. A.B.: Abdij v. Vorst n*» 10.
Vidimus v. 20 juli 1445. Fransch en Dietsch.
14 Nov. 9 Schenking van een gemet lands. Vad. Mus. V. 286.
15 Nov. » Schenking van 9 gemeten lands. Vad. Mus. V. 287.
Jan. 1293. Verkoop van een stuk land. R.A.B.: Abdij ter Cameren, n^ 113. Weerde.
18 Jan. 9 Cijns te «Wesenbeke." R. A. B.: Sint Gudulakerk, Doos 1 n^' 59.
15 Mrt. » Verkoop van een leen te »Saeitinghe." R. A. G.: Trésorerie, Charter n®715.
24 Mrt. 9 Verkrijg van woning en land. R. A. B. : Abdij ter Cameren, bundel 62, Erps.
17
Juni
24
9
1
Aug.
17
»
21
Nov.
20
Mrt
26
Apr.
3
Juni
22
Juni
Nov.
19 Dec.
XVI
26 Mrt. 1293. Overdracht van landen. R. A. B. : Abdij ter Gameren, n® 113, Weerde.
1 Juni » Verkrijg van 63 bunder lands te »Viane". R A. G.: Rijke Clarissen.
4 Juni » Verkrijg van landen te »Viane". R. A. G. : Rijke Clarissen. 2 brieven.
28 Juni » Verkrijg van landen. R. A. B. : Abdij ter Canieren, bundel 60, Elewijt.
13 Sept. n Scheidsrechterlijke uitspraak tusschen den burggraaf v. Gent en Sint Baafs
kerk. R.A.G.: A.S.B.
8 Oct. » Schenking van 10 schell. jaarlijks. Vad. Mus. III. 433.
Mrt. 1294. Verkrijg van land. R.A.B.: Abdij ter Cameren n° 113, Weerde.
Mei » Verkoop van een huis te »Gheroustberge.** R. A. G. : Abdij v. Geeraardsbergen,
Inv. d*Hoop, n*» 38.
29 Oct. » Verkoop eener rente van 4 <®. Vad. Mus. II. 368.
Mei 1295. Verkoop van schoofrecht te »Oultre" R. A. G. : Abdij v. Ninove.
19 Juni y> Overeenkomst tusschen den abt v. Sint Bemards en den heer v. Runipst
wegens »den eighendoem v. Puderse" (Puurs). R. A. B. : Abdij v. Sint
Bernards, Doos n® 1.
9 Dec. 1296. Schenking eener pai*tij land. Vad. Mus. V. 288.
9 Febr. » A Schenking van omtr. 4 gemeten lands. Vad. Mus. II. 369.
9 Febr. » B Schenking van omtr. 50 gemeten lands. Vad. Mus. V. 290.
10 Febr. » Schenking aan het Begijnhof te Brussel. Grodsh. te Brussel. Vad. Mus. III. 64.
Febr. » Verkoop van een huis te »Gheroustberge" R. A. G. : Abdij v. Geerai*dsbergen.
Inv. d'Hoop, n° 41.
24 Mrt. » Ruiling van land te »Dorensele*' R. A. G. : Abdij v. Doorseele.
10 Mei » Schenking van een stuk lands. Vad. Mus. II. 369.
31 Aug. » Verkrijg eener rent van 24 St. Vad. Mus. V. 289.
18 Sept. » » »»»28»»»V. 290,
21 Oct. » Rent van 25 schell. te »Dielbeke'\ R.A.B.: Cbarterb. Begijnhof, f* 215 v^
25 Nov. » Pachtuitgeving van 26r bunder land te Assche. R. A. B. : Trésorerie, Doos 1,
bundel 6.
19 Dec. » Schenking aan de abdij te Zoetendale, R. A. G. : Schep. v. d. Moere.
23 Mrt. 1297. Overdracht van 7 lijnen lands te »Leffinge'\ R. A. B. : Abdij Rozendaal bij
Waalhem, Doos n*» 1, bundel 1295—1306.
Mrt. )) Schenking aan de abdij vBodelo.*' Vad. Mus. III. 435.
2 Apr. » Pachtuitgeving. R. A. B. : Abdij ter Cameren, n**. 62, Erpse.
29 » » Verkoop van huis en erf. R. A. G. : Abdij v. Geerardsbergen. Inv. d' Hoop, n® 42.
Mei » RtdHng van land te » Lansrode.*' R. A. B. : Abdij ter Cameren , bundel 93.
18 Juni » Erfiiitgeving van een bosch. R.A.B.: Abdij ter Cameren, bundel 106, Dworp.
23 Juni y> Ruiling van land bij «Lansrode.'' R. A. B.: Abdij ter Cameren, bundel 93.
24 Juni T> Verdrag tusschen Brabant en Grimbergen. R. A. B. : Trésorerie, bundel 13.
27 Mrt. 1298. Manschap voor Zeeland »bewester Soeld." R. A. G. : Trésorerie. Gedrukt bij
Kluit, Hist. Crit. II, 994.
28 Mrt. » Eifuitgeving. R. A. B. : Abdij ter Cameren, n® 62, Erpse.
8 Apr. 9 Schenking van een stuk land. R. A. G. : Abdij v. Doorseele.
Mei » Rent te »Essele". R.A.B.: Sint Gudulakerk te Brussel. Vad. Mus. I, 101.
10 Aug. )> Rekening van het gasthuis te Assche. R. A. B. : Trésorerie, bundel 18.
10 Sept. 1298. Tiende van »Isendike.'' Vad. Mus. II. 370.
i
14 »
25 B
20 Nov.
24 Dec.
xvn
4 Oct. 1298. Rent Tan 10 acbell. te ]>Mendonc.*' RA. 6.: Abdij v. Doorseele.
I Nalatenschap van Volkert Masch. Yad. Mus. Y. 291 , 293, 2 brieven.
9 Overeenkomst tusscben Brabant en Utrecht tegen Holland. Rijksarch. in den
Haag: Arch. prov. Utrecht.
» Erfuitgeving van 10 St. R. A. 6. : Abdij v. Doorseele.
9 Verhuring van «hnsinghe en hovinghe*' te Wilsele bij Loven. R. A. B. : Abdij
V. St. Giertrudis te Loven. Jacobs, Environs, 103. ;
Mrt. 1299. Tiende te Oasterlee. R.A.B.: Abdij Rozendaal bij Waalhem, Doos n« 1,
bundel 1295—1306.
11 Juni » Verkrijg van een bunder land »int herscap van Asplar.'' R. A. G.: Abdij v.
Ninove, Loetsch. De Smet, Recueil des chron. de Flandre, U. 979.
5 Juli V Verkrijg van »tgoet van der Beverne te Zent Antelins." R. A. G. : Abdij v.
Ninove, Bouchout. De Smet, RecueU des chron. de Flandra, II. 976.
26 Juli 9 Cijns te Erpse. R. A. B. : Abdij ter Gameren, bundel n^ 62 , oud n^ 31 .
6 Febr. 1300. Verkrijg van een stuk land in »Hasnederambacht.'' R. A. G. : Abdij v.
Doorseele, 2 brieven.
6 Oct. » Afstand van zekere tienden door den provisor en deken v. Zuid-beveland.
R. A. G. : Abt van Sint Maiien te Middelburg en Sint Pauwels klooster
te Utrecht.
19 » » Verkrijg van een stuk land. R. A. G. : Abdij v. Doorseele.
20 Nov. » Cijns te Rode. R. A. B. : Abdij ter Gameren , bundel 93.
13 Mrt. 1301. Erfuitgeving. R. A. G. : Abdij v. Geerardsbergen , Inv. d'Hoop n? 47.
18 Mei 9 Keur van het Tijk weversambacht te Sint Peeters bij Gent. R. A. G. : A. S.
P. n«» 1022.
11 Nov. 9 Schenking van 20 st. cijns. R. A. B. : Abdij Rozendaal bij Waalhem, Doos
n^ 1, bundel 1295—1306.
23 Apr. 1302. Graanpacht. R. A. G. : A. S.P. n^ 1024.
24 Aug. » Rent van 40 schell. R. A. B. : Charterb. Begijnhof, f <> 255.
,19 Mrt. 1305. Twee oorkonden, waarbij de Geslachten en de Ambachten te Brussel hunne
geschillen resp. aan de scheidsrechterlijke beslissing van hertog Jan on-
derwerpen. R. A. B. : Trésorerie, bundel 41.
26 Mei 9 Erfcijns van 4 <S. Stadsarch. te Diest. Oudste Schepenbrief aldaar.
Juni 9 Cijns van 100 Schell. te sLamminsvliete." R. A. G. : Abdij Baudeloo.
18 Oct. » Erfuitgeving te »Gheroutsberghe,'' R. A. G. : Abdij v. Geerardsbergen, Inv.
d'Hoop no 49.
2 Juni 1306. Cijns van 40 sols te «Lamminsvliet." R. A. G. : Abdij Baudeloo.
29 Mei 1307. Cijns van 50 schell. te sGheroustberge.** R. A. G. : Abdij Geerardsbergen,
Inv. d'Hoop n<* 51.
1 Juni 1308. Tiende van »BodeIo.** R. A. G. : Abdij Baudeloo,
8 Apr. 1309. Erfuitgeving te vGheroustberghe."' R. A. G. : Abdij Geerardsbergen, Inv. d*Hoop.
n» 52.
10 Oct. » Rent van 20 schell. R. A. G. : Abdij Geerardsbergen, Inv. d*Hoop n^ 53.
28 Aug. 1310. Verkoop van een leengoed. R. A. G. : Heer v. Liedekerk.
18 Oct. 1318. Schenking gedaan voor de leenmannen des graven v. Vlaanderen. R.A. B.
xvin
Mei 1368. Schepenen der abdij te Vorst machtigen eene ki^anke en behoeftige vrouw,
aan welke hare kinderen het onderhoud weigerden, voor alsnu een deel
van haren huisraad te verkoopen, en, vervolgens, het stuk lands dat zij
bezat. R. A. B. : Abdij v. Vorst , bundel n** 47 bis.
2 apr. 1408. Kwijtbrief van een in eenen heertocht bedorven paai*d. R. A. B. : Trósorerie.
Een aanzienlijk getal oorspronkelijke, bezegelde cijns- en erf brieven werden door den
uitgever geraadpleegd, en van vele werd hier gebruik gemaakt onder aanduiding van Bank en
datum, zonder het aangeven der bewaarplaatsen : iets dat ook zonder nut ware geweest, dewijl
die brieven voortaan zoo goed als ontoegankelijk mogen beschouwd worden.
A.
AAHB, in. ▼. Aam^ fr. aimê. In de tegenwoor-
dige beteekenia Oudst bekend gebruik der dubbele
ToeaaL () Tan wijnne te ecrodene sal elc aame wynts,
die di icroderen afdoen en kelderen., ghelden enen
penuino , en elke aame wijnta , die si vutdoen . , sal
ghelden tue penninghe. Tol ^ Diêsi, 24 juni 1807.
Oorspr. Men leest ook aldaar: namaals (2), ghe-
maaet, tsgodensdaaghs (8), tsondaaglis (2), anders
daaghs (2), elcs dughs (2), staan (2); benevens:
laed, Terstaene, staene, scaep, slaenenjaere. || Die
lame smouta [sal ghelden] drie oude grote Seg.
top, eari, II t^., 1328. — In het kb. van Diest,
A. r. 41, wordt selfs het ww. met twee aa's ge-
sehreven, alsmede de 8« pers. enk. d. tegenw. tyds:
II Dat nieman meten en sal noch aamen. — So wie
wgn aamt. — Wij meideden de Diestersche oor-
koude Tan 24 juni 1307 , als de oudste dubbele
Yoeaalspelling aanbiedend, omdat dese er, als het
ware, stelselmatig gebruikt werd. Edoch, in eene
occBpr. en bezegelde oork. d. d 21 nov. 1290» ra-
kende de X<i« van y,GKildemersch*', bij Gent, en
berustend in het R|jksiRrhief te Gent, leest men
reeds: Ywain StuUart, bailliu ran Ghent en Tan
den lande Tan Aalst.
AHAIN. Zie AüBAiir.
ABATEMENT, sn. o.» toot het gewone Bsbate-
menfc. TboMe/esr/oonM^ , fr. reprétentaiion êeéniquê.
Een bealuit Tan de regeering der stad Dieet, d. d.
18 juni 164iO, schijnt te kennen te geTen dat
,,Sebatement'' en ,^uite" synoniem waren , als
klneht beteekenend, en tegenoTer stond het ernstige
^p^ Tan Sinne**: || Alsoo questie en geschil was
eomen te gerejsen tusschen die Tan de Leliecamere
•Ulier, ten eenre*, en die Tan de Ghristnsooge-
eaanere, ter andere xijden, OTor het Toorspelen te
kersmisse eerstcomende , Toor het stadthuis deser
stadt, is geresolTeert dat, sonder prejudicie Tan
een ijeders recht, desen jaere die Tan de Christus-
OQge dee saterdaeghs sullen spelen den „Wille-
eom*', die Leliecamere sondaeghs'die ,,Cluijte*' oft
y,Battement'\en 's maendaeghs het ,>Spel TanSinnen";
en die Christusooge dynsdaeghs Tan gelijcken een
,^pel Tan Sinnen", en woensdaeghs die ^Gluijte";
•n Skterdaeghs die Tan de Leliecamere den ^dieu";
en dit alleen by proTisie.
ABATEMENTER, sn. ro. ToonedtpeUr in de
JBpelen Tan Sinne" en „Sottemidn", fr. aetemr doms
les repréteniatianê feémiquêê (Monles, farces et
■ottiea, dites ,^battements'*). || Oock zal men
mede loten eenen tritsoorwaerdere , die gheenen
Tramden hueren en maoh. Up dwelcke tritsoor den
eongnck moet doen zijn eenen pot wyns, om d'abat-
tomenters en presentspeelders te feestieren. Bdg,
Mms Vil 258, KêrêamwUren v. Pamêl , 1556—1609.
ABBET (Abdt, abt) , zn. m Abt, fr. abbé. ||
Sonder sabbeta orlof. 25 febr. 1252. Dat deghene die
woenen binnen der Toghedien Tan ETerghem . . niet
en siin sehuidech te commene te sabbeta gaughe-
diaghe. 8 lebr. 1276. Tan dee abbets ende sooTents
lialTen -^ Tan aabta én oonTonts halT«n, — Tan
den Torseiden sabts mannen — Tor mjfns heren
sabts man. 25 jan. 1*277. Die abbet. 11 uot.
1279. Als Tan den contente efi Tan der calaen-
gen, die N. N. hadden up den abbet en up die
kerke Tan sinte Pieters Tan Ghent. — die here
Willem . . , die macht hadde Tan tsabbets halTen
Torseit , bi des abts letteren Torseit. — al te doene
ghelyo den abbet. — bi den Torseiden letteren
Tan den abbet. — die Tindere was Tan des Tor-
seits abbets haWen. — die here Willem . . Tan
tsabbets haWen. — in tsabbets stede. — den Tor-
seiden abbet. 24 oct. 1281. — Den here Diedericke
abdt Tan den Zoetendale. — wi, Jan, abdt Tan
sente Pieters — abt Tan sente Pieters 20 jan. 1285.
In sabbets stede. 18 sept. 1298. Een debaet tus-
schen abbet Jhanne en 19. — dat dabt en con-
Tent. — dat dabbet en couTente. — den abbet
Tan sinte Pieters. — Jhaui abbet Tan sinte Pieter —
1298. —
ABDEBSSE (Abdesse, abdisse, abedessé, abt-
desse), zn. t. Abdis , fr. ahbesse. jj Dat wi hebben
Tercocht wel en wetteleke der abderssen en den
coTente Tan sente Claren. — die Tan der abderssen
en Tan scoTents alTcn. — de abdersse en tcoTent.
19 aug. 1288. Dat io, K. , heesohende was., der
abdesse en den conTente Tan sente Claren . . tiende
Tan den Torseiden Guldemersch , dar de Tors. abdesse
en tooTent haren oioester op ghesticht hebben. — de
Tors. abdesse. 21 noT. 1290. De abdesse en dcoTent
Tan sente Claren. — de TOrs. abdesse. 20mrt. 1291.
Marie, abdesse Tan Torst. — dabdesse in den con-
Tente, 28 aug 1292. — wi, suster Alise, gheseid
abdesse 20 noT. 1298. Discort . . tusschen religieu-
sen wiTen dabdisse efi couTent Tan Vorste. — de
abdisse eiï tcouTent. — de goede der abdissen. 28
aug. 1292 Miin Trouwe Ter Alit, die men heet
abdisse Tan der Gameren. 2 apr. 1297. Abdisse.
mrt. 1299. Dat de here Tan Yianen, miin oera,
heeft Tercocht der abbedessen en den oouTente Tan
sente Claren. 1 juni 1293. Ie, suster Adelisa,
gheseit abedessé, en tcoTent Tan Dorencele. 19 oct.
1300. Dat wi hebben Tercocht der abtdessen en
couTente Tan sente Claren. — so wart de abtdosse
en tcoTent gheeereft int Toers. ghoet. — hebben
ghelooft der abt dessen . . — bi orloTe der abdessen.
— en gheloTe der abdessen. — de Toers abtdesse.
4 juni 1293. — In een dubbel dezer oork. staat
OTeral ,^bdesse**.
ABEDIE, zn. t. Abdij, fr. ahbavef Waarschijn-
lijk eene schnjffout. || Dat wie, die corte lakenen
maken sal, dat die niet maken moet enich teken
an die lakene Tan enegher abedie oft gontree,
sonder Tan der abedie of contree daer de wuUe
ute comeq es, danof dat de lakene ghedrapierd
sgn, up ene boete Tan 1 lib. par. en z\jn ambocht
y jaer. K. lakeng. Tperen, 189.
ABEL (Ablê), bn.
1) Oês^iht, bekwaam t bevoegd, die de vereitchie
kraifktem af hoedanigheden heeft ^ fr. propre, conve-
nabUj fiti a Us quaUtéê rêgvises, || Dat men in
ABÉ.
ABO.
de ited wm eiken wm de TDifig. tseetieh eentterai
die OTcnnoegm ee^ Mtten iel enen esderen ffi^
den geeelle dAiztoe nuft en ebel sjnde Serwiems,
Ux. 14, aeoft. 14 (1463) En ene Tem d^hene Tan
de teeetieh ■entten, die. na baten woenen, hier
in de eUd niei willen eomen metier woenet, men
eel endere goede geeellen , die abel en nut enllen
weeën, in huer etad eetten. Ib. Boudin, orer-
meerkende, dat hij niet meer able en wee om
die wapene te wcHgheoB, of om echter Ylaenderen
te rijdnie en het land te goaTemerene. j. t. dix-
Kupx, 40.
2) Bevoegd^ gwwdkHgd^ weUdgk hAwoam^ fr
9piê^ kabUê (en droit). \\ Want ie een pereoen
•bel en beqoame ben oft ontlanckelijc om te ge-
crijgene poeeeeiie en ■üeine. T. j>. tat., 36 t^
Ten aehtaten, dat tleen eawich ei en anecedere
op doodete naente hoyr van den leenman, abele
om saceederan Lêtmr, v. VL, 13 llide dien dat
de Toin. jonekheer Jan ^ joui&ouwe Johanna,
man en wijf, eoe jonck waeren Tan dagen, dat zij
niet abel genoneh en waren om hen en heure gnede
aelTe te regerene , lo waren hen . . . üij. momboeren
geetelt. ^ -«rdb. U DieH, 1&« £ , Dat menniemant
binnen deee atadt oü hare Trijheijdt Tan wettigen
bedde en Tondt, die den weeaen in het Tierde Udt
oft naerder beatont, die tot de momboirye Tan de
▼oira. weeaen abel, nut en oirboujijck aoade i^ïn.
C. V. Brna.^ Stai. v. 1657.
ABELHEIT, m. t. Gttckikikeid , hdkmaamieuf,
êrvarenJkeid, fr. eapaeiié, expirineê. || Wt den
gpeden aanbrengen ons gedaen Tan der abelbeit en
ezperiencien ona geminden Druwgna Socqnet. £e-
Jfeeal:. x Brab., rag. 132, P 84
▲BEBDAEN , an. m. Ahherdaamy fr. aNir«e êiMê,
Oodate melding. Tol U Mmmpsi, 15c E.
AbUT (Habijt), m. o. 1) KUedimq, in 't alge-
meen, fr. vêtememt \\ *t Waa almeeat jonckToIck;
de manaperaoonen. Teel jongbe gheiellen, magher
int abijt. üer. t^dem, 1, &
8) KUMufer^onU-.ffêeMidyk kUed, fr. iabU reU-
fêemx. li Als den boom daar Ona Heere met een
apa de wartel ontdecte, en Ona Traowe begoot,
i4> welcx tacken autaproten Teel heüghe en weer-
d^he Dominicanen met haer abyten an, deer sQ
[al. de geusen] al bonte craeijen af maeeten, omdat
sij baten zwart en onder wit dnghen. Ber. ttjdem^
1, 164. Zolcke haerde Tele en hadden Tan der
gbeeateliche^^t, al waa *tdat zij gfaeeatelio bieten,
niet dan dan name en 'tabgt. 248.
8) KBrlcgewaad, fr. vitemmU* tae&rdotam*. \\ Dat
men np aUe dobbel fcoeton choor honden zal t'allen
offiden Tan dan daghe; en dogbone, wiena thonr
het wordt choor te houden, die zullen Tercleet
wezen met zulcke eappen en abijten ala de hooeheyt
Tan der tgt begbeeran zaL Koor Wimoexb., a. 7,
16* E. Zie TOsncKXL.
ABUT oft tabbajBBT, zn. m. Tabbaard^ fr. robe
hmpue, iabar. || Sullen . . onae rentmeeater oft zgn
atadhoodete de erflaeten eehnldichayn rechten jua-
titie te doen met alaulcken abbijte oft tabbaerde
Tan abulcken eoluere oft Terwe ala hen Tan oneen
wegen ter aaeeken Tan hueren oiBcien jaerlicz ge-
gueot en gegeTen lal worden. Bekmtk, e. Brmb.^ fcg.
138, f. 121 (1532). Zie tabbajbt.
ABILOEMEKT (Habilgement), zn. a A — Tan
ooikm Oorlogttmg, fr. o§rè9^ wtaektmet ds gwmro.
Zie La Cume: Sabillememi, 4^ || Aleo men zeide,
zo waren int eaateel wel 300 personen of meer, lieden
Tan atoffen, en wél gepfOTantaieft Tan leiftncht en
ahilgMnanten Tan oik|^. oim t. Dixxuia, 178.
ABITUEKRBK (Hiibitoeann\ bv. fbadaa, fr.
babiOêr, wStw, rmêhr. La Cunie: BmbUuer. || Ghe-
eoeht ... üij eorte lekenen, omme te habitneeme
den bailUn, Ti| ac^ienen, den clere en den ont-
fuighere. St.-Éek Ntmuoe^ 1397. Andere eoeten om te
habitaerene en deedene den heere, de wet en
haerlieder dieneien. 1461. Den heraalt Tan Bra*
bant, die met sijnen Terderden henuiltrock ghe-
abitneeit waa Maiibiat^ 14. D'eente trinmphante
pereonagie, die op bet Toorste tanneel stont, waa
uytennaten coatelijck gheabitueeit in de ghedaente
Tan Juno. 19. Tele gheeatel&e apeflen' Tan jei-
Tende lieden zeece rykelyke gheabitneert en
adaienlike [prachtig]. Oh. T. i>]X]ann, 173.
ABOLCH. ^ ABOLOB.
ABOLOE, zn t Vtrbolgemknd, grmmtrkitp^
«prak, fr. eoiirê, reaMBÜaiaai, rwaeeaa, ofr. tra. }|
Want ona onae mde Triende, acepene, raet en
andere goede liede ghemeinleee Tan der atadt Tan
Djeat enen ontateliken dienat bew)yrt en gbedaen
hebben, om onae onghonate en abolghe, die wij te
henweert drocghtm en ghekeett hadden, en oec
om hen «mee lande te openen, die hen Toiighealoten
waren Diegi, Bty, eop. earL , 14 noT. 1375. Ohmme dat
hare genadige here en Trouwe hare abulgbe keeren
talen Tan liaerre goede atat [endUt] Tan alle haren
goeden lieden Tan Lorene, en hen alle aake ei
meadaet TergeTen en quite ecelden tot op den daeh
Tan heden, en die Triendelee nemen en ontfren
in haerre hulden en genaden. ComJktrêel, Pti* e.
1381. Dat aij dan onae Tooia. toUon, pachten,
chijnzen en renten, en ow alle Terrallen Toin.
aoiien moigen aenTeeritei en inhouden, eonder
oneen wedesMggene, abolch oft enigen ondaack
daarom te hebbene in eniger maoierBn. Mooib,^ I*.
62 T«. (1637).
ABOBXIJF PEREEMENT, zn o. MUagdm-
porkomeut^ fr. parebewÊim oierye, \\ Een Tie^ant
lokerkin [koffertje] , . . daerin dat lach gheecrifte
in fijn perkement, ter aTontueren abortyf ott onghe-
boren perkament. Ber i^dm, I, 177. Aant. 2.
Peigamenum abortiTum, perkament Tan een dood
gebaren lam. Maigne d'Amia z^: ex peUe Titulina
Tel hcBdiua ^eTicni'*. Kramen zegt ook : Tan bereide
huiden Tan ^.doodgeboren'' lammeren of geiten. Men
maakte er ook koetelijke peleen Tan; zy z^n be>
grepen onder de heerlyke cgnzen in natuur. Zie
OBiiOC, BsebUmiiortbêmtr, 379.
ABOUT, zn. m. 1) Paal, minwie, ^raaa, bo-
UmdiuQ^ fr bormej limiUf abouüêtami, ofr. abotd. ||
Stellende elck parcheel ofte partye bj goeden rer-
daene, met apecificatie Tan aboutten en gfaetalen
Tan boomen. C. o. Vemrue, JX, 6. Met goed Ter-
claera Tan eanten en habouten, waer *tzelTe goedt
gheataen en gheleghen ee. XXYIII, 2. Twee pry-
aera ofte meer, dewelcke, gheöedt aynde, auUen de
goedinghen ten aterfhujie beTonden pr^aen naer
haer weerde , atellende moItc prjaie by gheachrifte,
met pertinentegrootte, Ijaten, centen eü aboutten
Tan d ei&ehtigheden , die aldaar moeten Teidaylt
zyn. C 9. Poper.^ XI, 2.
2) Omdorpamd, fr. Jbmdê d'hfpoêbbqme Maigne
d^Amia. Abbotum, adboutamentum. |i Dat de Ter^
banden ende condemnatiMi ghepasseert . . tij in
terme generale oft by Terelaene Tan apeciale aboat
en Tpotheke. Plae. v VI, 10 febr. 153ft, I, 287.
D^hene op wien de tootb. uyiwinninghe ghedaen
ia . . , Termagh wederom te komen tot ajrne erf re an
hjpotheke alaoo TUTtgewonnen en niet gedeova-
teert.., rembouraerende efi betaelende de aehtei^
itellon Tan de rente tot den tjde Tan de wiapr
ABO.
ACH.
wwoso^ éh gabmyck' bj dm klmvr fgèdMh tm don-
■alTto ftbont «n hjpotheke. C. 9. RonMte , XY II , 2, 6.
IBOÜTBMEMT, En o. Pand, fr. Ifaqë. || Dat
ghaen poorter noch ander. man, die gheen upüettere
of lakeropere ee , mach copen negheen laken noch
halflaken t'Tpre ghemaect, of ontfanghón, over Booad,
ia abootemente bin der steede yan Tpre, en die
foort Tercopen bin der stede, np ene boete Tan 1.
bb. ; of het en wmrv vaerwers of wallebrekers , dewelke
vel lakenen moghen nemen van hare ealanten orer
•rawL JT. laken^. TperêMf S06. Alle maniere Tan
tboatemento , die drapiere overgheTen zullen den
biMleliera of npaetters , Tan wat manieren Tan goede
dat het sj , dat die «uilen moeten betaelt weeën te
■Itidken daghe os de drapier betaelt aoude we-
sn, 219.
IBREIJE, sn. t. JTopptimatgier ^ tr. proxSnèfê.
II Item, omme abrejen, die wijfs ofte mans wrjf
OBtspoenen. C. e. Aat»i^ bis. 388 a. 4.
ABKEIJSCHAP fAbroysrip), sn. t. K&ppêlarij,
h.m9qmereifaq9. \\ Calle Édelinx en Matte Tan der
Cbpellen, Tan abrojscepe, elcken 1 jaer. Auden.
SM«.f , I, 54«
AB8ENTEERKN, bw ]) Onfvrmmign , fr. dS-
taHTBsr, «a/^wr.- H Wie gbearresteert goet transpor-
teert, alieneert of abeenteert unter plaetse Tan den
arreate O. v. Oemt, lY. 10.
8> Hom a — . Sêi land verlaUn^ wefritêklcen , dê
thêtAi m^men, fr qwifter U pmfM, prendre la fnifê.
II Tan deeen Trede ee costume: heeft een persoon
fiut ghedaen Tan dootslaghe ofte anden, en hem
de prin^ipaele Tan den faite absent beert, data te
Kgghene. dat hij wechtrect, soo dickent gheTalt,
BHm haelt den Tmie an de naeste maghe Tan Ta-
der en moeder Tan den principael. O o. Aaltij 464.
ABSOLUTIE , sn. t. OntêloQ. onsehmldwrJclaring ,
w^9pr^tint9 1 f' aeqmttemeni , dMaraiion d'imnóeênce.
Bij de Ferrière \^9<dmiion" in 't crimineele; hier
ia 't ciTiele. |t De gedaeehde, dienende Tan «nt*
woorde, is gehouden oork te nemen pertinente
Sjnen Tan niet-ontfanckeiyckbeöt en absolutie; ten
ware dat hij hadde eenighe deolinatoire exceptien.
C. e. M-ekdén, têenh., Sfi^l, a. 13.
ABUIS (Abnns, Abuys), sn. o. MUhrmk, fr.
akv. II SeTene mannen ee een tuI hof; het moet
weaen priemetijt eer men hof maken sal, en Toor
de noene lidens moet thof gemaeot wesen; diet
daarachter makede, het ware abuys Tan wetten.
Lêemr. e. 1^28, 37. Daer psrtien commen bi ao-
eorde toot de mannen , omme eeneghe kennessen
of TerMnden te doene, al ware de sake niet wette-
fie, of al warens de mannen niet Troed, men sal
partien niet in wettelieke dachTaert trecken, al
worden de mannen ghemaent, als in Tersten of
diareghelicke; het ware abuns Tan wette; wsnt
diste ten daghe niet en qname, Terlore syne sake,
ik hofrlnchtieh. 1b., 60.
ARUKE. sn. t. In a. liprgon. Op dên loerluF-
§m, fr l^fv eaemfmaeadê, \\ Tsachtemoens , npden-
■eWeo dachy bedreren die benden Tan beede die
eapiteijnen te Gbendt eenen looeen alaerme in den
Ham, Helen haer gheschut afghaen, laghen in
abnockeo. Ber. tijde» ^ II, 272.
ABU8ELIJCK, bijw. In den mond Tan een
geleerd man kan dit woord hier niets anden be-
teekenen dan drotf, hêdroefnndf fr. tritte. || Zy
sehaerden efi bedórren daer outellicke boucken,
Modat gheheel die strate orerdect was met ghe-
pimlpn papiere. Zoo ooo waren beede de groenpleij
■sn Tan de twee panden Tan den eloostere, dwelok
waa. JBsr. i^dem, 1, 118.
A6UU8 YAlLEN, ow. VerÉókalkt, hêdre^em
worden, fr. étre dupe, irompé. || XXI ellen eB
een qnart toole , . . omme danof te makene bequame
roxkins, omme Tan de halle te drsghene de lakenen
gheeocht bij de coopUeden, geteekent met de let-
teren A. B. O., updat de oooplieden deseWe te
betere souden moghen kennen efi te min abuus
Tallen. B«nBT, I, 316 (1565>.
ACHEMANT, bn. Sisrl^, hê9alliff, fr. éhar-
mant, éUtfini. || Ghi droecht den boet ooe Tan
der rosé. Die scone Tras en achemant. pbast, ts. 68.
ACHTE, telw. Acht, het hoofdgetal, is. hmU. f]
Yan thiene ponden Tore de mudde rogs, en Tan
aohte ponden Tore de itaudde gheenten, 11 juni
1277. Bin achte daghen, 11 noT. 1279. Aehte linen
lants^ 19 juni 1289. Binnen deta achte dagen, mei
1294. Achte en dertech pont efi achte s. n. d.
2f> nOT. 1296. Achte bedden, m^ co** en achte en
neghentech. Hi quammer in aohte daghe te ute^
gaenden merte 10 aug. 1298. Dusénteoh tue hon-
dert neghentech en achte. 4 oct. 1298. M CO achte
en neghentech. 25 oct 1298. Daeentech tuehondert
en achte en neghentech. 24 dec. 1298. — In alle
de hier gemelde oorkonden leest men „achte"; slechts
in de keure Tan ter Piete, 30 mrt 1265, staat „bin-
nen acht dagen*'. — Ook met den meerroudsTorm :
Il Dat die Torscr. acht raetsluden, gesworen Tan den
ledigen, tegader comende, onder hem enen burge-
meistere, bi der meester partyen Tsn hem achten
raetslnden stemmen , noemen en kyesen mogen suelen.
O. L>é<9€, 18 noT. 1404, Sint-Tmiden. En, als sn.,
Toor een „college** Tan acht personen, te Brussel:
„de Achten'*, de aehi reehfers der lakengulde , fr.
Üm hmif jwrêt de la draperie \ Christijn: judices
psnnarii: || Die Tier ierste schepenen kiesen oft
nomineren, corts nae den Toors. sint Jans daghe,
Tier persoenen Tuijt beuren geslechten , om dat jaer
te dienen als Achten Toor de gulde Tsn der drap-
perie , dwelck een gericht appaert is; efi d'oTerdeken
Tan derselrer gulden die wordt by tourten [beurten]
gecorèn Tuytten TOon geslechten. O. e. JSruet.f
1570, a 7. — Ib. 1607, A 40.
AOHTELE (achtelinck), zn. AehUie ded (des
halstera, graanmaat), fr. hnifième partie (du hal-
ster, mesure de grains) || Sunur.a siliginis: cxl.
halsters, cxxiy. firt., xxTsachtele. Cart 8i. Pierre,
898 (1)^1). Summa totius siliginis, oum Yrilant:
xzj. modii, preter iy achteling. Ib. (Aanteek. des
uitgerers: Een achteling saets maakte 25 roeden;
achteling, het 8«t« der mud.)
AOHTEN, bw., Tersta er onder „bekrraam*'.
Kiezen , benoemen, aangiellen, fr élirè, nommer. ||
Deweleke paysiers, alsi [als si] den last in hen
ontfaen hebben, selen horen eedt doen wel en
wetteleke te doene daer sy toe gheacht efi gheoo-
ren sijn. Qe*ek. v. Antw., II, 681 (1357). Hier
swere ick, daertoe iok geacht ben, dat is momboer
te syne Tan A. B. etc, weeskinderen. O, v. lAer,
XYTtT. 10.
AOHTEN, OW., met het tz. op. Ziek hekomme'
ren — hekreunen om f ft se soueier de, || Efi want
dickmaels ghebeurt, dat de gearresteerde, niet ach-
tende op 't arrest op hen gedaen, hen absenteren
efi Tertrecken uyt dese stadt, en 'tselTO alsoo rioleren.
C. V. BruK*. , Stijl , a. 5.
AOHTENDE, bn. Het ranggetal. AehUte, ft.
hmHème. \\ Int jaer ons Heren . . . up den achtenden
dach binnen inganghede aprile. Schep. e. Dieet,
1298. De achtende summe. Rek. v. Aniw. v. 1324 , 18.
Des achtende daghes Tan meyé. Hof de» abte v.
Tonsierloo ie JHest, 1877. Een achtende deel Tan
4
ACH.
ACH.
gheel den goede. C, o. OmU^ VonmU ▼. 1S99. I.
665. — Hem aohtender. Mei kmm aekUn, fr. a
mui huU, (I It. ghaven >ij Janne uten Hove, der
stede seriant, N., N., en Mugline den Coninc,
hem achtender, en y. coke, die mede waren, OTer
hare pine en solaria, lij. Ib. Reik, v. Oeni, I, 281
(1337). — Achtende en achtste. || En jeghe-
lijc weert, die aamerooper van binnen Dyest heeft
gaende met sinen gasten optie halle, daer een
yreemt samerc^per medegheet, die sal den samer-
coper Tan binnen Dyeste gheTen den echtenden d.
[denier] van alsulken lamencoop als gheordineert
es optie halle. K, lakenq. Diest^ a. 95. Dits van
den echtenden relde . . Die minsohe sach op den
echtenden yelde , die lach seer gruwelike hoghe . .
AJtehans was die minsohe op den achtsten Telde.
AUer KêTMtb. 50. 51.
ACHTER, als Toorsetsel Tan plaats. 1) Na, fr.
aprh. II Qaame dien daoh [nl. de Terraldag eener
rente] achter zyne doot [»Z. des eigenaars], soe
ware dloengoed alleene die rente sculdich, en dye
aeldinghen des onghehoaden; eist dat doudste hoir
deelen zal in tander goedt, zo es de rente schuit
en deelsaem alsoft in ghelde achter hem [nL den
eigenaar] Tonden ware. Leenr v. 1528, 15. Als een
grondenare sterft, dleen dat achter hem blijft es
ongebonden Tan sculden, updat er ander goed,
erTe of cathejlen zgn, daer men de sculden mede
betalen mach. 30.
2) iM, binnem, fr. dans. || Daer husinghen achter
de poort crano sün , wat men doen sal. O. e. Brwfgê ,
I, 346, a. 22 (omstr. 1805).
8) Onder, Achter het recht. Omder het recht ,
in hewactrder hand, fr. soue eéqueetre. \\ Den kooper
weygherende de kooppenninghen Tan den naderlingh
te ontfangen, moeten deselre achf«r het recht wor-
den geconsigneert C. o. Maaeiriehi, XLI, 10.
Gewone uitdrukkingen , meestal met den 3«n naam-
Tal. Achter dorpe gaen, door hei dorp heen, overal
in het dorp. j| Newar ghinc hacter («te) dorpe en
hiltre siin sceren mede. C e. And.^ II, blz. 27,
(omstr. 1800). Achter huise gaen. Door hei
AnM Aé0», op on af loopen, ook intoonen, fr. por-
eourir la maieon en toui tonei — habiter en perma-
nemoe, \\ KenlQcheyt by den wercke, dat continue-
lyck byblijTende is, geiyo is Tan dengeenen die
openbairiyc een conoubyne hout in huijs en in zgn
bedde, en aen z\jn tafele, efi kijnder dairaf heeft
achter hu\jse gaende. t. d. tat. 163 t^. Achter
huise leech gaen. Ooor etraat loopen tonder
te werheny lanterfanten i ft. eomrir les rnet tan* tra-
vaiüer, haitre Ie pavé. || Insghelicz sal den meester
ghehouden wesen *s werckedaechs die jongere oock
te leeren, die achter huise leech gaen en die noch
op geen ambacht en sgn. Oeech. v. Antw., IV, 596,
knechtjeshuis (]6« E.). Achter camere gaen.
Zijne {tlaapyka$ner doorloopen, fr. parcourir ea
ohambre (è eoueher) || Diegeene , die snachts in zynen
slaep met zweerden oft met messen [pieecht] achter
camere te gaen steeken, kerTen, houwen en slaen,
die is sculmch hem te Tersiene. y. D. tat. , 157 t^.
Achter rugge Senden. Ter^igtenden, fr. ren-
voyer. \\ Sn deselfde opinie \nl. der prelaten en
edelen] den gedepateerden Tan den Tier bootste-
den Tan Brabimt OTergegcTen en gelcTert in gescrifte ,
en trapport geoepent, den last Tan denseWen ierst
underlinge , daemae Toer die twee opperste Staten ,
en namaels Toer de Mat. Tan der coninginne op den
xTyen dach deser tegenwordigen maent Tan octobri ,
en ten seWen daige TOer de l£at. Tan den keysere . .
gedaen, en n^et geaooepteert, maer by zynder Ma^.
anderwerff aohier rogge geeonden geweesl synde,
om by denzelTen gedeputeerden naurderen last te
georygene, ten eynde dat zy hem metten Toers.
twee opperste Staten zonden moegen conformeren.
Bekenk, e. Brdb., reg. 189, f". 17 (1542). Achter
rugge. Aehterhake, aehier den rug, heimel^, fr.
en eaehette, eeerètement || Maer soo deee weroken
achter rugge ofte buyten wete oft kennisse Tan de
geïnteresseerde partye gemaeckt worden, sullen de-
selTe moeten geweert en afgebroken worden. C. v.
Loven ^ Servit. a. 102. Achter see. Oeer tee, \\
Latende Toorts tselTe schip driTen achter zee;
twelcke oort daemaer sonck in den gront omtrent
Blanckenberghe. Piot, Chron. 791. Achter Stede
gaan. t) Ihor de etad heen, over etreuU gaan of
loopen, ook kuUerJanten, fr. eowrw lee ruee, battre
Ie pavé. li Ck>rts daema Toerden zine tAmiens of te
Monstreul, in den handen Tan den coninc, Tan de-
welke hy zeer blyde mochte zyn dat hy uut haren
handen wjis, en ghinc daer, up zine trauwe, achter
de steide. OL. t. dixmupb. 128. Omme t'hende Tan
dien [acht daghen] te gaene continueren zyne stu-
diën, sonder hier achter stede langher ledieh te
gaene, up paine Tan proTisie. C. o. Brugge, II,
209 (1569). 2) De etad bewonen, fr. habUer la mOe.
II Den dach Tan der Toirseide scnlt was OTerleden
wel xTg jaer; binnen al welcke tide Jan Motten
t'Aelst achter stede ghegaen hadde soWant zynde,
en en hadde nojt zinder aenghesproken ghesjn te
wette, also hy dingde C. v. Aalst, 274 (1451).
Achter straten, gaen. Over efraat, buUenehmU
gaen, fr. eortir de la maieon, eortir. || Als een die
besprongen en gequetst is lange te bedde gelegen
heeft, en dat hy dan opstaet en gaet ter kereken
oft achter straten , meenende genesen te zyne. Fraet.
erim,, 104.
2) Oetgaan, rondgaan, aalmoeten inzamelen. ||
Item, selen desen Toerseyde Tj bmederkens alle
weeken , twee Tan den seesen , die men daertoe kiesen
sal, achter straten gaen, een yegeUjok met eender
malen, twee werTe de weeke, te wetene tsater-
daechs en tsgoensdaechs. Oodeh. Bruee., H 945,f08T^.,
15«> E. Achter Vlaenderen rijden. Door
Vlaanderen heen rijden, Vlaanderen doorloopen, fr,
pa/reouirvr la Flandre. || Boudin, OTermeerkende
dat hy niet meer able en was om de wapene te
Tolghene, of om achter Vlaanderen te rydene en
en het lant te gouTemerene, noch elke recht, wet
en Tonnesse te streckene. j. y. dixstüdb, 40.
AOHTEB, als Toorzetsel Tan tyd. || Achter de
dood Tan Oheeraerde Tan den Waelle, haren man
was. C. V Oent, I, 562. (1896). Dat nyemant
Tortan achter der docke geloydt saTons opter
straten gaen en sal. O. Liége, 27 juli 1469, a. 8,
Tongeren. Omtrent acht daghen achter AUer Sinten
daoh, so was ghemaect een pays in deser maniere. .
OL. V. DiXMUDB, 58. En om dese redenen Tint
men Tele goede hoeren, als sy, achter eenen doo-
den, hoeren Tan eenighen geschille, si stellense
alle wte tot den zl«n dach leden si, omme dat er nie-
ment onrechtegelike in possessien commen en sonde.
(Kantteekening: post obitnm defunoti). boxhorbv,
a. 43. Kagenoeg eensluidend in de Leenrechten Tan
1528, 4. Cüoempt die Terweerdere die [getuygen]
sien zwoeren achter dat enqueste Toldaen is, men
sal hem goTon den naemen efi toenaemen. t. d.
TAV. tO. Achter dat iement zyn goet Tercocht
heeft en de eomanscappe gesloten is, soe en heeft
de Teroooper geen actie meer totten goede. 186 t^.
Men houdt in Tele plaetzen Toire costume en ge-
woente, achter dat een persoen sieok te bedde
ACH.
AGH.
ktsl, dMriniie ïdj biyft tMek liggsnde tot in d«r
doot, dat die persoen geen gifte, Tefcoapinget.op-
dmohte, tnmspooit noch elieoacie Tan synen erre
«D madi doen in prejadieien Tan zijnen erfgena-
men, dat tui weerden «Ijn aal. Ib, 187. Ab men
aehter noene dingen wille, so mneghen twee erf-
aehtige mannen <rf meer thof Terkemien. Leenr. e.
1628. 39.
AGHTEB DIXN DAT, tw Nadai, fr. aprèsqw.
II War dafc die maghe Tan diere Tiouwen niet ne
dimten elaghen, ao aouden die bnrghmeatera , of
die en [l die een] Tan hem twen , elaghen Tan den
Tora. sticken, ter wet, binnen den jare en binnen
den daghe achter dien dat die sticken ghoTallen
waien C. e. Brwfne, I, 280 (1278).
AGHTEB, TACHTEB, TEN ACHTEREN
8IJN. 1) Je gébrdc€ tijn, ft. êtrê ên tUfaui. \\ Tan
weleker antpimken deaeWe roeijer seere tachter
WM, mita di^ hij geen getuigen en Tant, die hem
te tnögen wiaten dat deaelTe geTangen hem ont-
broken waa. T. D. TAY 116.
2) Je vêr^ijp Hjm, fr. ê(r€ «e fami^. jj Zo wie,
in erlen wille, wondt doet an acepenen, oft an de-
gfanene die in aheeren stede syn, die Terbuerdt
lijn handt Item, maer ao waer, dat acepenen, of
die in aheeren atede ea, achter ca, ne wordt daer
oiec ghehoaden ala aoepene of in aheeren stede
lijnde. C. v. Brwffffe, I, 826 (1304).
8) Aekierlyik, tem aderen zijn mei befaien, fr.
Ure mrikrè dame Ie poffememi d'mne deite \\ Dat wy
senldich sün de aomme Tnn hondert ponden parisis ,
Tan denwelken wy hem \nl. den graTe Tan Ylaen*
daten] achter siin de tootb. renten Tan dertien
jaien. Aead, d:arMol., XIY, 148 (1362).
4) Qddhehoefie ketben, fr. Ure en leeoim d^urpeni,
II Ben aehip aeilt Tan Amsterdam, of Tan anderen
steden, waer dat het ia; een schipper is ten agte-
ren en Terkoopt goed op den bodem, yvbwib , «. 4.
6) TW gned kebbem , fr. avoir de hom. || En xoe wea
by derre aiHrmeren by eede (Tuyt crachte desselfs
seepenenbrtef, tachter te syne, dat moet de pro-
prietaris of^ gebmyckere Tan den pande betalen
«nde namptiaeren. C, v, Aniw.^ 1646, YI, 16.
8oo waaneer ijmant eenich geit aen den schipper
ten achteren is, en dat hij daertoe ander ghelt
leght, en Tan den schipper obligatie nempt, die
Terlieat sijne preferentie Tan alles. Ib. oomp , IV,
Til) • 62. Als facteurs oft makelaers aen henne be-
T^geTera, meesters oft committenten eenige somme
ten achteren sijn, 't s\j ter saecken Tan Terschoten
oft belaelde penningen , oft oock Tan hennen dienst,
en Tsn deselTe henne meesters eenige goeden in
henne handen oft macht hebben, worden Terstaen
die met Toordeel oft preferentie, Toor alle andere
sehnlthebbers oft crediteuren, tot henne Terseker-
heijt te hebben. IV, x, 20. Soo Termagh den
rentheffer desselfs huerlinghs goeden, naer Toor
gaende sommatie, doen executeren, aljpanden en
beaehriJTen tot de concurrentie Tan *t gene hy ten
achteren ia. C e. Brues., 1607, a. 96.
ACHTEB6LUF. Zie achtsbblijtxv.
ACHTERBLIJVEN, ow. 1) Niet ver»ehijmem
voor Met gereeki^ fr. me pa» eimmparaUre en juttiee^
faire d^ami. \\ Waert dat de Tassal zjlnen heer
gfaeeccnaeert hadde Tan eenen Tilainen atuoken, efi
tprocea gelitiaeonteeteeit waer, en aoo Terre beleedt
^jnde cUit hi achterwoert keerde en renancieerde
Tan den proceeao , oft hyt soude mogen doen ? Secht:
dal, blöft de Teseal aehter omdat hi s^n Toortatel
niet geproeren en een , nochtans dat hi daerom rijn
bsat gedaen heeft, so Teriiest hi syn leen aonder
diAeolteQt. Leemt, e. Fl., 181. logevaUe degèuiihi-
meerde ten gedesigneerden daeghe aohterbleTe efi
niet en compareerde, soo sal hy teghen den naeaten
daeghe tot sijnen coste worden besohreTcn. C v.
Lier, Stijl, XI, 13. Bij alsoo de ghedaeghde com-
pareert , begherende dach om daerop te kennen oft
ontkennen, wordt hem daertoe simpeiycken dach
gbeaccordeert : en aoe Terre hij die [ml, sQu obli*
gatie, merk of handteeken] ten gheaccordeerden
daghe bekent, olt achterbiyft, wordt gecondem-
neert. C. v. Casierlee, II, 37. Ende oft hy [nl, de
roeydrager] teenemael Tersuympde het dagement te
te doen, oft dat hy tselTc soo spade dede, dat de
gedaechde niet gehouden en waere te rechte te
oommen en OTersulcx achterblere , soude , boren de
schade oft achterdeel Tan partyen, Terbeuren. C
V. Amtio. eomp., V, iT, 16. Maer soo den to^
weerdere is gedaecht, en toot recht nijet encompt,
soo moet men hem tot drymael toe doen daegen,
en Toor de twee eerste beteeckende daegen t'elcken
doemen in de oosten door syn achterbiyTen geresen.
V, X, 11. En oft iemandt aenghesproken werde
ter cauae Tan injurien, oft ex deUetOy daertoe
eenighe amende stonde, en achterblcTe in der ma-
nieren Toors. \nl, een eerste, een tweede en een
derde maal], wordt de aenlegghere ter derder regsen
Tan syne feyten ghewesen ten thoone. (7. e. Dewrmey
imipr., a 296. Indien iemandt hem presenteerde om
te hebben eenige naerhede, en dat hy daemaer
achterblcTe, den heere cal hem mogen beroepen
ten eersten wetteiycken dage, om sinnen te toogen.
C. V. CasMel, a 261.
2) Zich mief aaMedem^ weigeren j fr. me poe ee pré'
een f er, refit»er. jj Daer een man syn leen Teroooht
heeft , en hem heraut , hi mach de naeate syn omme
sinen gront te houdene, al hieseche sijn geheel
broeder, of kint, der [/. die] naerhede. Want soudi
hem onterTen bi noode, en hi niemend bade sinen
nood te kennene, aoe ne soud se hem niement
mueghen kennen, soe mocht se hem bHTen« Soude
hy hem onterTen bi hoire, seide syn hoir dat
uchterbleTe, men mochten niet bedwinghen hem
tonterTene. Leenr. e. 1628, 10.
.H) A — der klagen. Onderdoen , xijme taak ver-
liezen, fr. emeeomtber, || Biyft de deghere der daghen
achter, so sal hi ghelden. t. s. Kb, e. Dieet A, 88.
Zie ACHTBBTBLLICH.
4) Nief van hraekt tyn, geen etamd homden, fr.
censer de smbsieier, »e poe étre valide. || Waire
eenen coop geschiet by oonsente Tan den oooper
en Teroooper, dairaf dat de IcTeringe, tradicie oft
cessie wetteiyo waire gedaen, en den prys Tan den
Torodope genoemt, al waert soe dat de Toixs. pen-
ningen niet betaelt en wairen , nochtana en sal den
coop dairom niet achterbiyren , hy en sal stadt
houden, t. d. tav. 187 t*.
6) Oeen plaate hebben, miei gebeuren, fr. me poe
avoir lieu. jj So wannere dat were, dat eynich
Tan den acht persoenen, die alsoe kieaen aoelen
die twe OTerste raidtalude Toirscr., niet daerby en
muohten off en wonden siin dien keur off electie
helpen te doin, dairom en sall die keure niet achter-
biyTen; die anderen, die aldair weaen aoelen, sy
en(?) soelen dien keur en electie doen. O. lA^ge,
10 juni 1417, a. 4, Simi-Truidam, Want de g^e-
sworen Torster niemande en mach arresteren dan
in presentie Tan twee schepenen , en dat diokwils ,
midts d'absentie der schepenen , d*arrestement soude
moghen achterbiyTen. C. o. Overifeeche, Adm, e.
fuet., 1.
6JTachterblijven. Onbetaald Utfeem^ ft. ruter
é
e
ACH.
ACH.
Al. H B«f, bi dieni dto ^oirüide heeBéehera, npdal
B^ emieghe bcuU reoouTiervn wilden up tgoed Tan
di>n Yoineiden weeeen , zij ghehoaden souden weaen
kuere seult te Terifieme met l^tTeuden orconden,
die, tachter en onTermolden bloTen zijn ten overli-
dene vsn den roon. Jan. C. v. Aalst ^ 298 (1460).
7) Ophouden te hettaan, onthouden worden^ fr
Cêgser d'exixter^ te dittcudre. || Alsoe de conine,
deken y geawoerne en gemeine gesellen van sint
Joris gulde in de stad Tan Bruessel, den borge-
meesteren en scepenen, riade, geswoemen en hon-
derste mannen te kennen gegeven hebben, boe dat
sj), oirer menich jaer, gebadt hebben twoelve erf-
Bcutters, die jaerliox metten erfscutteren van den
anderen tween gulden plagen bereet te sine in
huer liemasch, als de stad iets te doene hadde,
en die oeo plagen in den ommeganghe te gane,
gracelic en taemelic, na huer menichte, en dat sy
na geacapen wseren te moeten arhterbliven, mids
dat dèselve erfscutteren in deselve > gulde alsnu
maer sesse en waeren, en dat nieman daerinne
comen en woude nut en orboerlic sljnde om in
enigen verbonde te sine. Serwene, blz. 18, 22
april 1479
ACHTERBLTJVEN, zn. o. Bei niet vertehijnen
voor het (fererht^ fr. noncomparution en jnntiee^ dS-
Jaut. II In alle saeoken . die geenen spoet en heijs-
sehen :en tot gehoude, tot hantvullinge oft provi-
aien nijet én staen, sal men den verwerrdere drie
mael dagen, en denselven tot elcken beteeckend<*n
dage duemen in de costen door zijn achterbiijff
geresen; en sal voort niettemin voor deerste achter-
blijven versteken worden vsn wijckrechte oft decli-
satorien. C. r. Snnthopen ^ impr , Sftjl, a. 13^. Over-
jaerde vonnissen sal men ten iersten acltterblijven
des gedaechde veroleiren executabel. C. 9* Liert
5tt?l, irr. 10.
ACHTERDEEL, zn. o. Nadeel, *ehade, fr. dom-
maqe^ vrSiud^ce. \\ Njemant en mach eenich huijs
oft edificie afbreken oft niymen in prejiidicinn oft
aebterdc*ele van den rentmeesteren oft chijnsenaers
renten daerop heffende. C. v Atffw., 1M5, nn, 78
Die renten oft commeren verswicht, om yemant
te beschadigen, oft daerdoere yemant achterdeel
hebhen of liden soüde moeghen, wordt gecor-
ligeert als een dieff. ii, 49. Waerdoor de par-
tijen dickmael worden beschadight en van hen
goed recht ghehouden, tot hennen groeten achter*
deele, ongherieve en schade. C. v. Deume^ impr.,
proem Alle schippers en schiplieden sijn schuldich
goede toesicht te nemen en sorge te dra^gen
voor tschip en goet; en oft, door henne versuijme-
nisse, onwetentheijt , gebreck oft toedoen, eenich
peryckel, schade oft achterdeel daerinne geraeckte
te commen, tselve souden sij moeten oprechten en
betaelen. C v. Antw., cf*mp , XV. viij, 14. *t Hoff. ...
willende voorkomen, dat *toppergesag en de hoog-
heyt van Sijne Majt., den dienst van dese stad .
'" mitsgsders de roste van alle de goede ingesetenen
derselve niet en wrrde gekrenkt, tot achterdeel
van het ftlgemeljn welvaeren. O. P.-B. A., 11 juni
1717V
ACHTERDEELTGH . bn. Nadeelig, fr prAjndi-
eiable. || Al ist dat eene vrouwe staende den
honwelijcke haere goeden vu^twint ter vierschaere ,
olt dat aij, naer haers mans doot. haer draegende
als ereditrioe, sijn sterf huijs verlact, mach even-
wel alsuleke properheden eii cleederen, in wesen
■Qnde, bleven behouden, en is tselve haer niet
aohterdeelich. C. v, Amtw., comp. I. 1. 94.
^ AOHlBBDBlïCKEN (Achterdimoken), sn. o.
AA\tmtdie«^t^ vtitdtinltmg, efriaosiiMi, fr. JDMpfmi,
9%»piveion, préeomption. || floo wanneer de wedawe
oft erffgenaemen syn en blyven int bezith van de
goeden, en datter achterdencken is dat sy de goe-
den bintien de sesse weken souden moghen orame-
brengen oft versteken C. e. Antm, , oomp , V , iv ,
7. Alsdan soude men int pijnigen den g<«vaDgene
oock particulier] ijck mogen vraegen op degene daer-
van men groot vermoeiien en achterdencken sonde
mogen hebben, dat sij mtsdadioh souden hebben
geweest. Vil, iij, 29. Soo wanneer men diea
van iemand eenig achterduncken olt presumptie
hebben zal, soo sal men van hem dien aengaende
mogen heesschen eü hem bedwingen tot het doen
van sijn verklaers van eed. O. P.-B. A., 1 aog*
1714 a 9.
ACHTEREN, bw Benadeelen, naded toOrenpeu
aan^ fr. préfndieier, nuire ou faire tori dk \\ Awei«
rende dat s\j [nl. de rentmeesters] in allen saken
tot beuren bewinde behoorende , . , en dat sij geld ,
goed, gifte, mede [l. miede] ,' noch egeenderhanden
dienst taoch goetdoen nemen en sullen... oft..,
[om] iemant van \l. in] s\jnen rechte te voirderen
aft te achteren maptvvz, 8(1447>. Voorts sweira
ick, op denselven eedt, dat tck geldt, goedt, gifte,
meyde [miede] noch geenderbande goetdoen ne-
men sal, bij mijn selven noch bij ijeroanden anders,
om ijemanden in recht te voirderen oft achteren.
C. t>. Loven , B*'d der XXI qetworenen (18« E V
ACHTEROELANDE, sn. m. DUtijnlandaehier
dat eene anders kefff, fïr. celmi qui oeoupe «» ekamp
ftiiné derrière celui d'un aufre , celui qmi est enetavé ||
Ten ongst, denghonen willende zijn graen afvoeren
deur ander lie^^en graen, daarover hij gewoone is
te rijden naer zijn rechte coutergat, moét den-
zei ven ten minsten vier en twintich hnereu te vooren
versoucken eenen wech daerduere te pickene, op
peijne, daer hij in gebrek bleve. dat den a^hteiw
f^^anden sal vermoghen, ter minster schaede daer-
duere te rijdene zonder misdoen. C, v. Aalsf , X, 27.
ACHTERHALEN, bw (verl. dw. achterhaelt,
geachterhaelt. achtergehaeld Vatten^ pakJeen, nampen,
aanhouffen, fr sainr, atfraper, arrUer. \\ Soo wie
arrestbrake committeert , oft gearresteert goet trans-
porteert, alieneert ofte absenteert nyt de plaetse
van den arreitte . . , is schuldich te redintegreren de
handt van juntitie . en soo lange vangenisse te houden ,
indien hij achterhaelt wort. C. v. Oent, IV, 10.
Ohestolen goet achterhaelt onder de handt van den
ontvremder, oft oock van den Heere XT, 26.
2) Betrappen, onideleken, fr atlraper^ arrifer,
Omme de voors frauden en abusen te bet te mo-
ghen pchuwen, en de overtreders van oase voors.
ordonnancie te mogen kennene en achterhaelene.
Plae. V VL, 8 mei 1515, a. A, I, 596 Van alle
weicke eeden noticie en register ghehouden aal
worden ter eeuwigher memorien, ende, om des te
lichtelijcker te achterhalen en te becommen deghene
die valschen eedt ghedaen snlleu hebben , en deselve
voorts wel en CTemplaerlijcken te straven en pnnye-
ren Pfac. v. Brah., 9 juli 1.^70, a 6, II. 372. De
frahsche tekst h^eft: ponr „convainore** plus facile-
ment. doch verkeerdelijk.
H) Verransem, fr. surprendre. || Alsoo bevonden
wordt in communicatoire saecken dat, op de venue
en cour, promiscue eü sonder eenich onderscbeydl
wordt gehappeert sppoinctement ad tres dies, of
kortere termijnen, waerdoor seer dickwils gebeurt
dat partije wordt achterhaelt en den tydt benomen
om haer bequameiyekte infonHeren. O. v. Lovm,
8t^, «.40.
ACtt.
ACH.
4) Imaordmrmi fir.' rwmmr». \\ Yflft s6oad«k die
flMB aohtflriiAleiQ mich n* bneTMi op ghegheven.
C. 9. Brmgg€, 1, 341 (1305).
^) JBMete/d^mi, fir. oMtuer, W Dftt de vdin.
mgik meeeter [th«oB; cliflnt] , die een eerbuir man
it, Ten goeden ley^n, goeder namen en eerbairder
eoofenaeien, en dainrore gehouden en geacht wort
onder alle diegeene die hem kennen en daiionder
hij Terkeeri, en noyt achterhaeit noch geappro-
ebBerk [i. gereprocheert] en wart van ennigen qua-
den foyte. T. D. tat. , 180 ▼<*. Op peine, daer sy
ter eontrarien daden, geaohterhaelt te zijne t^
Triaheden, Ploe. e. Vl^ S mei 1615, a. 6, I, 596
6) Bewijzmty fr. eonaiatêr, prouver, \\ In crimi-
nele pvoceeaen... wert geproeedeert.. ordinairif^k ,
ab er elagende partie [is], die presenteert te proe-
▼ene, ab m<in tstuck achterhalen mach ïnet proe-
fene ordinaire . . Praet. erim, , c. 3. Men sal nie-
mant leggen ter banck als er partie fartneê es, die
peeenteert te proevene als dat men tfairt achter-
halen mach bg preuTe ordinaire, o. 34.
7) Ocree&ta^ ootriuufen, êehmldig of pUchfig
MN, fir eimvaiMerê en juUiee, rtoonnaitre rede-
om eoÊtpable. || Ghehaelt hine niet, id est^ si
wmmifevia probtUiume «o» eonvicerit. Compo-
werhum ^achterhalen'* eo settsm frequeniiwt
J%9 fmd, fi. vei., o. 86. bis. 63 (c)
En deee [aaaassijnen] mach elck dootslaen, als sij
daeimff [ml van doodslag] schterhaelt lijn bij den juge
Fraet, orim,, c. 8i. I>an moet men den mannen
kealio maken of die poorte open zg en die val-
bmggbe nedere; en als men dat weet, so wijst
men [mL den niet Temohgnende <^ dagraardiug]
aehtertiaelt van sinen eersten dingedaghe en sinen
dsrden Toortheesch. — Dus blgft dat hof open tote
moKgfaena, en dan heescht men noch voort, en es
fai niet oommen, so wijst menne achterliaelt yan
duadaneghea fajte. Leenr, v 1628, 24. Dat mi
leeht donct datter dese persoon en deghene dye
hem reehte yermeten willen ane dit leengoed, achter-
haalt sgn en yerwonnen. 48. £n die partie die
badiBghen ware en omme daoh niet ne bade,
iof die andre partie, die den dach niet gheven ne
wfld», en daerof achterhaeit ware bij scepenen,
lal xün in boeten van zesse lib. C. e. JBrUf/qe^ I.
aOl, 4 noy. 1304, a. 87. Eist dat lij achterhaeit zgn
«o yerwonnen in de yoorseide [geestelgke] hoven,
daoof willen sij ooc onfgaen metten priyilege yan
deaer stede C. e Qent, I, 607, llaug. 1431. Qode-
vaart yan den Hende beloofde , in handen van den
sooutteeten van der atede yan Brugge, dat tallen
tgden ab hQ ontboden wesen sal bi den yoors.
Boontteeten bi hem te oommene, hg bij hem com-
sen lal, np achterhaeit te wesene yan tghuend
dak hem de sooatteete anzegghen zal willen; en
mids deae belofie was de yoors. Ck>deyaert ont-
aleghen. C. e. BrUftge, II, 173 <146i») Soe wie
orimineolz yersetschapt oft faerbeioht, wel
dat hij orimineulz is, die is te punie-
yan deneelven criesme dseraff den orimineulx
belast oft aebtergehaeit is. PraH, eriei^., c. 136.
Bat men yan na voordan . . van raeuwe en onghe-
wedde eehulden de betrocken verweerers zal oon-
daoipnerm [in] de gheheeschte sommen bj} conti-
noatien [/ by oontumacien], als zijdaeraffso ffisan-
talie yerwonnen en achterhaeit zgn C. e. Brugge,
II, 26 aag. 1607, a 11. Dat gheen goudsmeden.,
gbeen werek van oopere oHe latoene vergiilden
nochte verailyeren en zullen , dan alleenlicken keroke-
liekejuweelen, geemyden efi ghetuyghen van peerden
«6 waghena . .^ op de peine van achterhaalt te ejne
van valaobi^e. 'Plae. e. 'F3., 8 mot 1616,' a.* 1. I,
696. Sn 000 verre anloz gheschiede [/U,. dnji -een
yettewarier of ander eenige waar opkocht zonder
dat deze op de markt geweest ware], en men het
niet wel en .coste ghethooi^en , sal den meger mette
schepenen denghenen daer merckelijoke suspitie [o{^
valt, mogen doen ezpurgeren onder eedt; en in
ghevallo van weyghehnghe oft dilaye, aal ghe-
houden worden voor achterhaalt. C. o. OeeriJHëokej
QtMen keuren, a. 58. £nde dan heescht men [hem]
noch voort; en es hi niet commen, so wgst menne
achterhaeit van duadaneghen layte. Leeer. o. 1528,
24. Scepenen voornoemt declareren, dat zy niet
bevonden en hebben, by den voors. procesae, den
voors Antone Caen soflSaanthelyck achterhaalt nog
overwonnen zynde ghecoLtravenieert hebbende den
mandemeute van der K. Ma. ghemaect en uut-
gheleit op de heresie. Auden, meng. , III , 1 1 ( 1550>.
Soo wie achterhaeit wordt e«nighe aerde vuter
straeten ghedolveu ofte weohghuvoert t' hebbene,
zal boeten zesse poitden parisis eü raparervn de
schaede. C. v. AaUt, X, 16. Men mach niemant
om misdaet condemneren ter doot, teusy dat hy
achterhaeit en verwonnen sy van den sticke, by
besoeck, blyoken en betoogh tegens hem gehouden,
en bevondisn by syn eygen verlyden en verkennen,
oft andersins den rechte genoech synde. C. o.
Gent, XI, 11.
8) Versteken f uit sluif en van sgn recht op een
goed^ it. Jordore, \\ £n naer datter niement com-
men en es, bode noch sinnebode, dat hg se alle
achterhaeit heeft diere reclit ane heesschen mueghen,
eü zijn leen ghesuvert en begheerens wet; naer
der begheerte van partien seghter recht of, ie
maens u. Baillu, maendgs mi, so segghio, bider
trouwen, enz., dat mi recht dunot datter dese per-
soon en deghene die hem rechts vermeten willen
ane dit leengoed, achterhaeit zijn en yerwonnen
up haren xiig nachten en xl.»t«n daghe, en dat hi
den heesschere ten gronde en ten leene doet in
possessien. stellen, behouden des heeren recht en
elcz anders Leenr. v. 1628, f" F, ig, v®.
ACHTERUAMER, zn o. Lees: achtbkhasx,
mv. — HAMEir Lederen tuig, dat een paard adUer
op de billen draagt, ackterlap^ staar friem^ fir. erovh
pière. || Item, zo waren gecocht jeghnn Gillise de
Quekere, vg goreele , v achterhamere, v dossieren , v
bucriemen, van bassen, van panneele ten carine
en V ribaudekine bonf, van al xx. Ub. g schel.
Auden, meng.^ lY, 10.
ACHTKKU EIT ^Tachterheid , Achterhede) zn. v.
1) Achterstallen, fr. arrérage* || Door welck lange
vertreoken en verbeijden die proprietarissen van
hunne er /e hebben moeten scheijden, ugtdien hun
niet mogelijck en is geweest die groote t achterhegt
van de verloopen en verschenen lenten oft chgsen
te vervallen. O, v, Diegt, O. 28 juni 1562, a. 6.
Als een schuldenaer openbaerigck is ge£silleert óft
gebroken , sijn alle sgne goeden, actiën en credieten
terstont verplicht en. vervallen tot belioeve van sgne
crediteuren, om daerop de betaeliuge van henne
tachterhegt te verhaelen , soo verre die verschenen
is. C. o. Antw. , eoffi^ , I V , xvj , 20. Verweckt dat
deselve gearresteerde goeden sullen worden ghewe-
sen verreijdit en verhaalt voor sijae t'schterheijdt.
C. o Deume, impr , a. 53 Midta de voors t'ach-
terheijt ghewarighende bg eede. Ib. £n worden die
goeden ten vierden besetsele ghewesen verregckt
voor des aenlegghers tachterheijdt. Ib. a. 100.
Ten waere dat de crediteur alhier goeden wia^
sgaen debiteur toebehooi^nde, genouohaaem om
ACH.
ACH.
synë tochterheijt dtteneti te TerhAelen. C. o. Aniw.^
1682, XXYII, 1. Van weloke procedure d*eTin-
oent, 80O Yerre hij raerlioken pandt heeft metter
miirnen, en de debiteur in stadt oft Tryfaeijt woon-
aohtich is, wordt partje gehouden hem de wete
te doen en den pandt te bieden, oft hy dien lossen
en den eyincent zyn ghebreck en taohterheyt be-
talen wilt. XXIX, 9. .Sonder dat den huerlingh
oft besitter den pant magh ruymen in prejudicie
Tan den pioprietaris Tan dien, dan midts beta-
lende syne t'achterheyt, C. v. JBrust., 1607. a. 95.
2) Nadeel y êchade, ft.préjmdice^ dommage. || Updat
hyt niet en doet in prejudioien of in achterhede
Tan den heere. 30 mrt. 126'>. a. f>0
ACHTERHOEDE, sn. t. Zooals thans Ndhoede,
fr. arrière- garde. Kil., Tet. fl. |) Waer men ooc
Taert in orloghe, so hebben die heren Tan Grim-
berghen dat ToreTechten en die achterhoede. 24
juni 1297.
AOHTEBHOÜWSLIJCK, zn o Nahmwü^k,
alle hmwelifk volgend op het eerste y fr iout mariage
ayrèê Ie premier. \\ [De langstleTende Tan gehuis-
sohen] mach dese erTe alle Tercoopen en becom-
meren, en al zyn armoede en synen noodt mede
stoppen, indien dat daer egheen achter hou wel yck
ghedaen en waere, 't sy Tan man oft Tan wyTe.
C. o. 's Bosch, Priv. o, 13A6, a. 14.
ACHTSRKEERBN, zn. o. Sonder achter-
keeren. Op staanden voety ft. sans dêsempairer,
II En dan soe selen die anderen metten goeden lie-
den tegader gaen oTer een zyde, en hem wel bera-
den te kiesen terstont , sonder achterkeeren , by den-
selTen eet, die sy der gulden gedaen hebben, haer
beste daerinne t« doen, als Tan den cosen die men
hen daeroTer geTen sal. Sermens, Regl- t. 1412, a. 3.
ACHTSRCLOCKS , zn. t. Avondklok, fr. eloehe
de retraite. || Betaelt Janne den Pipere, Tan
sinen dienste Tan lij maenden, dat hi up senter
Claus torre lach en dachterolooke luidde, en tsmor-
^ens de dachclooke, Tor de TÏande in de poort
gheweest hadden, betaelt x s. gr. Dl tlamivce,
Straten, III, 4 (1380).
ACHTERCOOPER, zn. m. Ndkooper, fr. ac
quéreur snbséqnent. || En ingCTalle Tan eTictie, soo
en staet aen sulcke coopers en achtercoopers maer
open d'actie Tan garand. C. o. DieMf, VZ., VIII, 18.
ACHTERLATSNISSE , zn. t. NalaHng, versui
ming, fr. omission, nigligence. \\ Die achterlate-
nisse mynre ioghet en mynre onwetendheiten wilt,
Here, niet ghedenken. Oetijdb. XV« E , 170 t<*.
(De Terschillige teksten des bybels ze^en : Delicta
juTentutis meae ; Statenb. : Gedenkt niet der souden
myner jonghe jt , en de Sacy : Ne tous souTenez point
des fiftutes de ma jeuuesse).
ACHTERLIG CK ( Achtelinck) . zn. m Achtste
gededte eener {gr<Man)maai , ft. hmitième portie d'mne
mesure {de prain). jj 1 achterlingh rr 4 pinten G«ndts.
C. V, Brmss., Maten.
ACHT ERL BEN. Zie Lisi?.
ACHTERLOOPEN , bw. Loopend achterhalen,
isthalen^ fr. aiteindre, reioindre. jj Waert dat
iement in CTelen moede nae eenen anderen liepe
met eenen blooten zweerde oft messe, en siendedat
by den TOorTluchtigen niet aohterloopen en consta,
worpe nae hem dat zweert of mes. t. d. tat., 158.
ACHTERMEERSCH, zn m. Meersch, beemd,
die achter eenen anderen gelegen fs , dis besloten is ,
fr. pré sitnS derrière un autre, qui est enclavé, jj
Op peyne, zoo Terre daerby eenighe schade toe-
quame, tzj by zjne beesten in de Tooighersjnghen
•n meenechen, ofte by de beesten Tan den Toor-
meenoh in den achtermaenoh, Tan de schade op
te rechten en te betaelen, ten zegghen Tan man-
nen. C. V, Aud,, XIV, 18.
ACHTERNAER, bgw. Achterna, later ^ nader-
hand, daarna, fr. après, plus tard. jj Mids dat
si [de Trouw] soItc geconsenteert heeft in CaTeure
Tan den huwelicke en huer selfs kinde, sy en mach
dat niet retracteren aehtemaer. Leenr. v. VL, 77.
En nochtans si quam aehtemaer heesohen huer
bylcTinge op seker leenen. 78. Aehtemaer zoude
men in 't augweet gaen. CoUaiie, 5iS. Zy [»/. de
Spaansche soldaten] werden oock aehtemaer zeer
zoetende en beter kennisse an de lieden makende.
Ber. tijden, III, 109.
ACHTERRAET, zn. m. Buitengewone raad, ge
vormd uit de gezworenen der am^ehtem of naties ^
de honderdmannen en de tiendemannen of w^k-^
meesters, die slechts in hoogst gewichtige omstan-
digheden vergaderd en geraadpleegd werd, en te
Brussel het derde, te Antwerpen het derde ook
vierde lid van 't stadsbcétuur uitmaakte, fr. arriire-
conseil. Zie hieroTer, Toor Brussel, Wauters et
Henne, I 339, Toor Antwerpen, Mertens en Torfs,
II 42, en byzonderiyk de C. t. Antw. t. 1682.
ByToegsel. jj Weloke propositie en opinién de tootsz.
gezworene communiceren den afgegaenen gesworenen,
genomraeert ouders Tan hun ambacht, wesende
den achterraedt, daartoe sy niet meer persoonen
en mogen roepen dan sy geeworene en syn. O. e.
Bruss., I<i07, a. 37. Alsser aohtterraet genomen en
geconsenteert wordt, soo Tergadert d'eerste leth
in beur ordinaris raedtcamer, en sluyten vidaer
hear opinie. C. v. Antw., 1682, II, Bijvoegsd,
V, 7. Soo wanneer dat het egeene sonderlinge
gewichtige saken en zyn, daeromme dat acbterraet
gegcTen wort, Tergaderen de hooftmannen Tan de
poorterije met de oude scepenen en wyckmeesters
op heure camere eü sluijten aldaar heure opinie,
ais Toren, 10. In alle geTallen, tsy dat de saecken
groot en seer gewichtioh zyn otte niet, daerinne
acbterraet by burgemeesteren en scepenen gegcTen
is, Tergadert altyts het derde leth in der naTol-
gender manieren, enz. 11.
ACHTERRECHTSWEER (mT. — swbbtb), zn.
m. Achternee/, fr.cousin issu de gemunn. \\ Den broe-
der Tan Taderiycke oft moederUjcke syde alleene
bestaende, en excludeert niet, nocht en wert ge-
prefereert Toor andere OTerledene Trienden en mae-
ghen Tan andere syde in Toorderen graet bestaende,
*t sy ooms, rechtswerts, achterrechtswerts, ofte
andere , maer deelen met elckanderen naer qualiteyt
Tan graede en hoire. C. v. Edingen, XX, 22.
ACHTER8LACH, zn. m. Het water van boven,
fr. Veau d* amant, tegenoTergesteld aan voorslaeh,
het water van beneden, fr. Veau d'aval. || Dewelcke
[geeworene erflaten der Tholcamer] , ingcTolge Tan
de acten Tan permissie , met assistentie Tan hunnen
gesworen waterschatter en molenalager, moeten ga-
deslaan, examineren en afmeten, oft alsulcke ge-
permitteerde molens worden gestelt op den precisen
en gepermitteerden Tal. Soo jae, worden teeckenen
gestelt aen den Toorslagh, achterslagh en in de
beke; dewelcke men pegelen noemt, hastinïz,
239 Eude die wateren alsoo sweliendo, soo haest
aU die beginnen over te loopen aen de grondtarcke ,
soo moeten sy oock OTerloopen OTer de wusberderen.
Alsdan is corresponderende den Toorslsgh met den
achterslagh, den tsI der wateren egael, en de
waterplaet wel en behoorlyck geleyt 242. De
linie aonwysende de egaliteyt Tan de molenwercken,
■00 Tan achter als Tan Toran, wanneer men de
ACH.
ACH.
Ö
witaroD i> spaimende, om te sian ofte den Toor-
■L^li metten achtenlach op synen waterpas staet.
266, WatermoUnM, 16.
ACHT£R6PBAK£, zn. ▼. Kwaadtprekendheid,
êckterklap, fr. m^uance. || Ie gheve mi sculdich
in mine Y ainnen: in achtenprake, in achter-
taelen. Vaderl Miu., II, 423. Eiliaen: Achter-
tadêy koU, j. Achterklap.
ACUTEBiSAISOEN , zn. o. Mei (na-seizoen) late
eeuoem (tam de vischvam^ftt), fr iarrièresauon {de
la pêche), tegenovergesteld aan het vroege saizoen,
loopende van half maart tot Sint Janamis. || Dat
deghene willende vissolien in *t achtersaisoeu van
den jaere, te weten van sinte Jansmisse tot sinte
Lqjcx daéghe, sal sijn ghehouden te hebben de
Toomomde behooriicke maessclien. PUmc. v. VI. , 27
jan. 1542, II, 7»4.
ACUTEBST cHaeterst), bn. Laaitt, fr. demier, \\
Dit es die costume van der tolne van der Tliou-
road-maerct. Van den eersten daglie van der maerct
toiien dat die achterste toghedach geleden es.
Lat« domee niHma die* payamenti transterit. Mei
1252. Yoort , 80 wat poortre iof poortighe met den
sehoatete en met tween scepenen gheboden wordt
tainen huus, iof tsier achterster woenste, en niet
en coomt tsinen gnebode, die wordt auhtervolght.
K, V. JBrugge, 4 nor. 1304 § 7. Waerd ooc dat
sake, dat die bezittere versate up te ghevene
binnen deser tjt die vorseide brieven, en hy in
dien Steen ghinghe, en hy binder maend naer
d en daghe dat hy in den öteen gbinghe de vor-
aeide bescrivinghe en brieven niet up en ghave,
dat hy voetstaens naer dien achtersten daghe van
diere maend in de donker camere gaen soude
C. V. B^rngge, I, 3:^1, omstr. 1305. Boudiu Yserin^
Andake s sone, was de sesde en hacterste fores-
tier van Tlaenderen, J. y. dixmüde, 1. &>onder
die [goed e] te moghen verauzaden up syn iiii
achterste jaren. JSazafeth^ 19 (1430) £nde Wouter
de Yogaed, in de name van Martinekene svorseits
Maertina Mulaerds achtersten kinde, dat hi h&dde
bi KatheLne voorseit, of ander side. — bider re-
dene dat beede vors. kindren enen vader en moeder
badden. C r. Btw/ge^ I, 431.
ACHTEKSTE CLOCKE. zn. v. Poortklok, fr.
doche de retraite \\ Soe wien men vint gaende nae
dachterste ciocke [«/. sonder licht], hi es om twintich
BceUioge. Oe*ch, v. Atitw,, II, 638 (1401). Item,
Gielijs, der stad wachtere, die alle nachte waect
op eenen torre van Onser- Vrouwen kerke, en
taavonda luyd dachterste ciocke, en smergliens de
dacbciocke Belg. Mêu.,1, 249 (1342). A.— weere,
A. — ^ersoare. Laatète euch o/ conclusie, laatst
toorgaande vier schaar , fr. demière conclusion, der'
uier plaid. || En [de advocaét en taelman] brochte
np in brieve sine achterste weere in andworden
van der weere die thoyr dede toeghen ter achter-
ster vierscaren doe verleden. C v. Oent, Vonnis
14 Juni 1314. A. — VTOme. Minste oogUing y ir. la
moiudre, la plus petUe récolte. \\ Eest gheen volle
leen, so sal men gheven no die achterste vrome noch
die beate van £en [drien.'] vromen. Onder soeetj
14«B.
tACHTEBST, bijw. 1) Ten laaUte, eindelijk,
ft. flmaiemrut . , || Dat die [controverse] tachterst,
bi oonaente van den partien, bi vrouden mannen
waa vriendelike gheset en ghestelt in deser manie-
itn. Oendê ehariö., 33, en Cart. Saint Pierre, n^.
605, bb. 260 (1230, vermoedelijk eene gelijktijdige
vertaling).
2) Laaf et f laaietledeu^ onlangs , fr. der nier ement.
II Ontfsen, som van achterstellen van der eerfliker
renten , eü som van renten die viel [ en] sente
Bamesse achterstleden. Bek. v, Oent, I, 'Ó19{,VÓSS).
Denstilven Symoene, ij vaten wiins, die mensende
den coniuc van lugheland, up den tiit dat hi quam
achterst ute Ingheiand te Ghend. 385.
ACHTERSTE, zn., m. en vr. Langstlevende, fr.
suroioant. \\ Eü storve dachterste van hem beeden
vorseijt op eenghen van den payementendaghen
vorseyt, of eer, en hy dien daghe en dien nacht
niet overleefde naestvolglieude , so waren wij quite
van dien termine en voert van allen desen lyirenten
vomomt. Oends chartb., 39 U366).
ACUTEltSTE (Echterste), in. o. (van schoenen).
Rak, ir. talon. \\ Soe wie calveren-ocht pynken-ocht
peerdenscoen maken wilt, die zoelen [zyu] twee
duymbreet lanc, met palanen van selllter zolen,
ocht twee vale echterste, ocht ghehouwen. Ad. e.
Diest, B 172.
ACHTERSTADE, zn. v. Achterstallige schuld,
achterstand, fr. arrérages. || So io oook mach al-
daer te heessohen en innen dies men mg van boe-
ten, soo ter cause van achtérstaede en andersins,
tot drie ponden parisis , ghehouden es. Mariakerke,
31 (1571).
ACHTERSTEDE, hetzelfde als achtebstade.
II Item, so hebben wi onser voirs. stat eü inge-
seten gewilkoirt en macht gegheven te hegsschen
en in te jaghen alle alsulcke ombetailt geit als noch
achterstede en ombetailt is van alsulcken schattin-
gen als gesett siin geweest in derselver onser stat
van Sentruden, sijndt den stride die gesoiede by
Elch. O Liéye, 10 juni 1417, a. 20.
ACHTERSTEDICH , bn. Achterstallig, verval-
len, ir arrtêré, échu, || Van saken aangaande enighe
huwelijxscher verwarden, testamenten, testatuer-
schappen, erfpecliten, pachtlacden, achtorstedigen
oft vervallen pachten . . . , suelen hon die van der
stadt met allen niet onderwenden. O. Liége, 18
mrt 1502, a. 1, Tongeren. Item, GK)ertsleeawe
is Luijcx recht, en het is te wetene, na desen
recht, een winnn die yemandt sgn landt op-
seyde voor sinte Andriesmisse, moet die achterste- ^
dige pachten betaelen. C. gr. Loon, I, 85, a. 88,
Vliermael.
ACHTERSTEGEN, zn. mv. Achterstallen, fr.
arrérages. || Alle verloepen en vervallen achterste-
gen. — alle gevallen ende verloopen achterstegen.
C. qr. Loon, 1, 189 (1610).
ACHTERSTEEEN, bw. Achterhouden, niet ver-
toonen, met verklaren of aangeven, verzwi^en; fr.
teniir en arrière, ne pas exhtber, ne pas déciarer.
il Dat niemen laken no stucken dat getekent is
van den wardeerders vouden en mach, noch achter-
steken, en hebbe tierst vor de gulde getoont ge-
weest, op 1 boete van T s. p. K. lakeng. Brussel,
a. 11 (1376). Dat der stat knapen, die der stat
coren sculdech sijn te wachteren \l. wachtene],
sweren selen ten heilegbn dat sg alle die coren,
die sg vernemen, voirtbrenghen selen den cor-
meesteren eü den pay meesteren , en negenen ach-
tersteken. Acad. darchéol., 1856, 490 (1382).
ACHTERST EL, zn. m. Achterstallen, achter-
stand, veroallene rent, fr. arrérages, interets échus
d*une fente. \\ Een rentier mach, voer 't gebreck
van synder renten ende achtersterstelle , leveringhe
nemen aen synen pandt. C. v. Aniw., 1545, VI, 16.
De rentier mach oick doen bescriven denghenen
die de panden bewoont, gehautplicht oft gedefruc-
tueert beeft, binnen den tyde en jaerscharen dat
den onbetaeiden achterstel vin des rentiers rente
2
{
iO
ACH.
ACH.
Tenehenen efi gettUeii is. 40. Bn toeWe doende,
i0 eA htytt de Toincreyen reathier daemae onge-
hoaden efi ongelMt Tan nae dien dach eenich Ter-
loop oft achterttel neer daenff te derven gevene.
66. Boe wye eenighe rente afquiten wille, die
moet, boven de capitale penningen ende tch-
terstel, oick betaelen den constitutiebrieiF. 66.
AGHT£BST£LLEN , bw AehteraamidUn (iem.),
tem naar aehtêren stellen , hem in eene bepaalde rij
aehierwisteUeny z^ne benrt tfoorbijffeutn ^ fr. dépat'
eer Ie tour de qnelqnun. || Int bedingen van de
■aken aal men d'oide houden alooo die in den
boeck geechreven staen, sonder iemandt in die te
prefereren ofte achter te stellen. C, v. Dieet , 0. 30
oet. lf)07i a. 6.
ACHTEBSTSLLIGH, bn. Achter etaUig , fr. a/r-
riéré. || Seepenen wysen dat d' amptman den ren-
tier, Toer *t gebreck van aynder aohterstelliger renten,
ichnldich ia levering te doene. C. e. Antto.^ 1645,
VI, 16.
AOHTBBSTWABBYEH, bijw. Be Vries en
Verdam Aehieretwerf, -werven. De laateie maaly
de keer voor deeen^ fr. la demOre foie. \\ Dit es
de rekeninghe Tan Pieter Coenen, bailliii van Ghend
en van den Ghendschen, aidert men achtertst-
waerven rekende. Bek, hatj, «. Oent^ 1864, lias
n' 17t9.
ACHTEBTALB. Zie achtesspsaks.
ACHTEBTEBDEN, ow. Afzien van, fr. te dé-
gieter de. || Maer waert dat hij [nl, de rassal, die
synen leenheer in rechte beschuldigd hadde], de
sake geheel zijnde, ofte emmers voor vonnisse, ach-
tertoxde en appoincteerde , segghende dat hyt ge-
dien hadde by quaden rade , . . . de heer behoorde
hem in gracien t'ontfaene Leeur. v. VI. , 131.
ACHTEBVELLICH, bn. A.— blijven. In eene
reehiezaak tn ^t ongelijk gesteld uforden^ onderdoen,
de waak verUeten , fr. euecomber dans «a proces , Ie
ftrdre, || Bl^ die claghere der claghen achtervel-
oh, soe eal hi ghelden v. s. Kb, v, Diest, A. r. 8.
ACHTEBVELT, an. o. Veld, dat achter een
attder gelegen ts, fr. ehamp siiué derrière un anlre.
II Niemant en sai Toortaen door achtervelden,
lioybemden en andere weijvelden eenigh vee mo-
ghen stouwen, anders dan met gehemelde beesten
oft gemnylbant. O. v. Santhoven, Keuren én breu-
hen, a. 97. Zie ook achtïbvssbbch.
ACHTEBVEBTBECKEN , ow. AchtM^uUtrék'
hen, temgwijken, ir reculer, se retirer. Efi als zy
{nl. de eidelen efi som poorters] by der poorte
qaamen , waren die van Ghent incommen en worden
acietende seere up de lieden, dewelke worden
vliende en achtervertreckende. OL. r. sixmn», 2.
ACHTEBVOLQEN, bw. (verL deelw. achter-
voieht, geacktervolchi. 1) Naloopen, fr. powrsnivre.
II Die eenen dief aehtervolget met dieften [Ist.
geiykt. tekst — of oorspr. ? — qui fnrem insequitur
pro fmrto\ 30 mrt. 1265, a. 30.
2) Volgen op, fr. tnivre, || Dit vorseide buunre
lands ebben wi ghegheven desen vorseiden Blocke
te erveliken cense, om x sol. tsiaers, te gheldene
te sente Bamesse; ende waer oeo dat sake, dat de
ene scnlt dandre achtervolghede , so souden wi
onse hande slaen an dit vorseide land, alse an
onse erve \nl indien een termyn te betalen bleef
qp den vervaldag van den volgenden termijn.] 20
nov. 1298.
8) Volgen, nakomen, onderhouden, fr. tuivre, oè-
eerver (costumen, geboden, verordeningen, eene
leering, denkwijze, enz.). || Ende verhaelden hem
van woorde te woorde tselve zegghencip, alaoot in
de vierschaere gheseyt was ende wel gheaehter-
volcht. C. V. Brugge, I, 1 mei 127(S. Ghjr moet we-
ten, dat in materie van leene men achtervolcht de
coetujme locale, daer costume locale is; ende isser
gheene, men achtervolcht de costuyme van den
opperhove daer tleen Tan den heere resorteert.
Leenr. v. VI. , 14. Ende als Tan den complicen,
mepleghers , adherenten , hem ontfanghende ende in
eenigher manieren den voors. Marten Luther favo-
riserende, oft achtervolghonde zijne voors. doctrine.
Flae. V. VI., 8 mei 1521 , 1, 99. Waeraff sijn diver-
sche statuyten ende ordonnancien , andere tijden
sepubliceert , die welcke zy [nl. de weesmeesters]
in judicature ende andersaints achtervolghen. C. v.
Antw., 1582, I, 6. Dat ick dese leste mdonnancie
ende reformatie, naer mijn best vermogen efi we-
tendhoijdt, in alle haire poincten ende articulen
sal onderhouden ende achtervolgen. Ce. Lier^ Styl,
XVII, 9. Dese tegenwoordige ordonnantie sullende
voors. advocaten, procureurs ende de vorsters deser
jurisdictien , elck in 't sijne , schuldich'sijn te swerene,
t'onderhoudene ende t'achtervolgene. C. e. Santho-
ven, Stijl, a. 345. Alle officieren, wethouderen ende
andere in *t quartier van Antwerpen geseten, syn ten
dienste, versuecke ende ordonnantie van de weth,
beschrijffbaer ende gehouden de beschrijvinge te
achtervolgen. C. v. Antw., comp., V, v, 5. 8oo en
can oock, ter intentie van meergeseyden N. , niet
wercken de leeringe van Papon, Itb. 10, tit. 4,
arrest 11, met degonne van eenige fransche schry-
vers, die hem daerin sauden hebben achtervolcht.
Amnotations, 160. (Men treft wel eens het deel-
woord aan met het voorvoegsel ge.) jj Is grootelijck
van noode . . dat die ordinantie en articulen van
der Blyder incompete onderhouden en geachter-
volcht worden. Flae. v. Brab., 19 oct. 1520, I, 81.
4) Vervolgen, voortzetten, voortvaren met, fr.
poursuivre, continuer. || Zo wat dachten, dat men
doet in ghebanre vierscaeren, die moet men ach-
tervolgen van ghenachte te ghenachte. C. v. Aalst ^
502 (1436). Indien bij de decisie van den pro-
cesse geseyt wort , dat de stoerdere hem t' onrechte
gheopponeert heeft, zoe sal den amman met eyne
kerckgheboden voirtsvaren ende die achtervolgen.
Christyn : prodamationes suas ammamus prosequttur.
Cast. V. Mechelen, XIII, 22.
5) — (eenen grond). Zijn recht vervolgen op, fr.
exercer des poursuites, puursuivre son droit sur,
procéder sur. jj Ende ghevielt, dat dese laten niet
en golden hinnen in [/ binnen] xiiij nachten haren
tseins, so souden sy achtervolcht zyn van haren
gronde, behouden adelingsrechte , en dan soude
men desen uchtervolchden grond doen gebieden
iij Sondagghebode in die kerke. Cart, SainUBierre ,
460 (13e E.).
6) — (zijn beroep)- Voldoen aan het vonnis, aan
de uitspraak (aan het gewijsde), fr. saiisfaire au
prononcé, au Juffé, || Dat die beroepere moet seker
doen te achtervolghene syn beroep, iof voetstaens
ffaen in den Steen, toter wile dat hy daerof seker
heeft ghedaen. C, v. Brugge, I, E. 4 nov. 1304.
B $ 1.
7) Achtervolcht worden van sljn be-
roep. Van zijn beroep in het ongdijk gesteld
worden, onderdoen, fr. succomber dans son appel,
per dr e en appel. \\ Wordt die beroepere achtervol-
ghet van sinen beroepe, hi sal verbueren ieghen
den here zestich lib., ende iegen eiken seepenen,
die beroepen sal sijn , tien pond . . Ende worden
seepenen achtervolghet van den beroepe, dat sie
ghepriveert sullen wesen van haren scependoeme,
ACH.
ACH.
«
flods noBBMnBeer daeniMr in wettoliehaden te
oouMne no ghelooft te nne. C. v, Bmggê, I, K.
4 BOT. 1304 B, % 1.
8) OotrtviffeH^ fr. emieatiiere. || Die m1 sijn ach-
tsmdghet bi renoeke Tan scepenen, dat lu heyet
Imas gheaaselliert, hi es in boeten van bc lib.
C. *• Brwfgt^ I, K, «. 1281, a. 4. Sn 80 wie die
nl syn achterrolghet yan der rarde te brekene.
a. 11. Jcjf iemene es achtervdghet bi scepenen,
dat hi neemt andren tsyn bi cracbte, hi sal keren
dat hie badde ghenoemen, en es in boeten ran
lx lib. jegben den grave: en es bie acbterrolghet
dat bie bevet gbedaen sulken roef met wapene,
hi beret tlgf Terbuert. a. 15. 8o wie die sine bant
doet an acepenen in evelen moet, iof bet ne si sinen
laehame te yerweme, es biere of acfaterrolgbet bi
den noialen besoeke ran den graye, bie wort in
^paTen gbenaden. a 18. So wie die sal syn aohter-
▼dlgbet van yalscber wareit te dragbene. a 26. Jof
enicb soepene wort acbterrolgbet bi wette die yal-
schelike [gbesijn?] beeft in sQn herscepdoemt?), hie
bliyet in agraven ghenaden. a 27. (De geiyktydige
Transche tekst segt oyeral a/at«r«, en La Cnme
1^ ook: On dit encore aa Barreau: aifeint et
comvatMcmf en Littré: Il est atteint et oonvaincn
d'avoir yolé , il est reconnu coupable de yol ; welke
beide aynonimieke woorden door Kramers nogtans
yertaald worden door: aangeklaagd en overtuigd.
Wel ia waar dat Littrë het w. t^tieint op sichselye
yerklaart door: préoemu^ aceuséj yezdacbt en be-
sehaldifid, aangeklaagd).
ACHTEBV0L6ENDB , vz. VdIgemM, overeen^
kowutifl met^ fr Muivant, eonformémemt è, || Als
der eedt alao gedain sgn sall, sall eenyglick in
sgn ambacht, achtervolgende synen eedt, eenen
gabemeerder desseWen ambachts kiesen. O. Liége^
11 dec. 1600, Haw99lt || Als die waardeerderen,
achtervolgende buna eedts, sullen waerderen, en
aal egbeen persoon denselven moegben belet doen.
Leeriamomrg iê DteMi, 27 febr. 1M6, a. 19 Al is 't
dat de vierschare , achtervolgende de princelicke
ooDceaaie, onderhouden moet syn van veerthien
dagen ten veerthien dagen ten mmsten , nochtans . .
C. e. Oemtj I, a. 7. 8oo mach die voers. partije,
die de gelofte gedaen is, komen voor den meyer
en twee schepenen, en versnecken 'tvonnisse van
bedwange, achtervolgende de gelofte die hem gedaen
is. C 9. 8'chêm^ a 4.
ACHTEBWAEBSTEBIGK, zn. v. Kraamlewaar'
BteTy baker, fr jfordê d^OKCOuekh. || Als afj totten
man phecommen waren om te weten bescheet, soo
sprark hij: dat zyt vragben zouden de achterwaer-
iterigghe van deser Oneer Yrauwe B*t. tijden ^ I,
1^3. Jan van den Driessche ee ghecondempneert
gheweeat by scepenen der stede van Audenaerde,
aehtervolghende het edict van den zix januari l.'>81 ,
ala zyn kindt hebbende doen doopen by zyne
achterwaersterigge , in de somme van 1. lib. par.
en in de coaten. Actnm den 4 april 1681. Audem
■a»^ , V. 144.
ACHTEBWAEBT,(Achterwaerta. achterweerts,
achterweert, ook wel eeme Afterwaert, byw. van
plaats. Aekiêrwaarte , fr. en arrUre,
1) A. — treden. Aektenói ffoan^ fr. aller en ar-
riire, ee reHrer, || Die scepen wysen voer recht, dat
die degher aflerwaert sullen treden, efi sullen boer
swerde wttrecken, en comen weder aen dertwerf,
n aen den werf]» met gewapender bant, efi sullen
haer claghe en hoer wapen geroeft doen e& die-
fhaBo die sy voer eculdicb bonden eenwerf, ander
««f «B datde weri» alao ala Nobt ia, eik dMf«ii>
teynden xeobt Ckmrfh. 'eBoeok, f» 61. lft« B. Ditie
dat leste vonnisst Die scepen wyaen voer reobtt
dat die clogber hoer dage en boer wapen geroeft
gedaen hebben, geiyo alst vonnias gewyst beeft,
en also dat ay wael afterwaert treden moghen, en
ateken hoer sweert op, en oomen weder aen den
werf, en spreken voert tot hoeren recht, alao ala
recht is, en daerenteynden recht. Ib.
2) A. — gaen. Vereterten in opklimmende Ujm^
fr. éehoir anx asoendanit, || Waere eenen kinde leen
gecocht, al leefde vader ende moeder, ende dbedde
geheel waere, storve tkint sonder oir, het en aoude
vader oft moeder versterven, want ten mach niet
achterweert gaen, want het moet voirweert gaen,
ter naeater geboiiien diet van reobte souldioh ea
te bebbene. boxhobbit, a 63.
8) A.— houden. . Aekierkouden^ fr. reeéUr. \\
Dat by alle syne goeden, actiën efi crediten te
voerschyne gebracht en overgegeven hadde tot be-
hoeff syner crediteuren, sonder dat by yet daeraff
hadde versteken, verdonckert, verborghen oft aob-
terwaerta gehouden. C. e. Aniw,^ 1646, XY, 2.
4) A.— houden. OiMfer nek honden, fr. ffordêr
par devers *oi. || Want metter daet bevonden is, dat
ondertusschen partyen hun bescheet , daarop sy bun
zyn funderende, aÜeenHjck zyn dienende by oopye
oft extract alhier, achterwaerta houdende d*on^-
nele, opdat de rechteren niet ounsidereren oft be-
mereken en souden de fauten efi gebreken in d'o»
riginele stucken wezend. O. e. Lier, Siijl, YIII, 18.
6) A. — keeren. Afzien ww, fr. se dhieter de^
renoneer è || Waer dat de vassal aynen beer gbeao-
cttseert hadde van eenen vilainenstucke, en tprooes
gelitisf'ontest^rt waer, en, so verre beleedt zynde,
dat hi achtorwaert keerde en renunoieerde van den
processe: oft byt soude mogen doen? Leenr. e.
ri, 131.
6> A.— Steken. Aokterkondem^ bedriegH^ onder
ziek houden^ verzwijgen, fr. ne poe dMarer, iawe,
recSler. || Oft iemandt van den pachteneren, oft
heure dienaren, eenige keuren ore breuoken ach-
terwaerta ataken oft ouderhielen, langer dan dry
dagen lanck , sonder den rentmeester te condigen , die
soude t elcken verbeuren . . . MABTiirrz, 294 (1&43).
7) Afsterven. Vm eterven in opklimntendehjn^
fr. Sekoir anx aecendanie || Binnen die stadt ende
vryheyt van Dieet sterffven alle erfTeiycke goeden
oock achterwaerta, te weten, van bet kindt op vader
oft moeder. O. v. Dieti, II. 10. Alle erffeiycke
goeden binnen de cugpe van Dieet gelegen, aterven
achterwaerta, te weten van den kinde op den vader
en op de moeder, en niet vorder. YIII, 3.
8) A.— terden Z^ woord herroepen, fr. eerS-
traeter \\ Als een grondenaer syn leen vercocht
beeft efi hem betrouwt [l. beronwet], bi mach
achterweert terden en renunchieren van den cope
totter erfvenisse. Leenr. v. VI, , 97. In verooopinge
volnntarien van leen oft erven, daer geen kerek-
gebodt gbedaen en is, mach de vercooper achter»
waert terden en van den coop renuneieren. Fraei.
eiv., 10« t , o. 16 a. 6.
9) A.— verholen houden. In hei aMerete
deel van zijn huis verborgen honden» tr tenW oaekê è
Varrière de ea matton. || Wie, die houden zonde
eneghen dichs [nl. scheerdisoh] verholen achterweert,
dat ware up xx s. en de allame verhuert; maerelo
scerier [scheerder] es sculdich thoudene sinen dicha
voorwaarts ter strate, en anders niet, np de ▼oi^
seide boete K. lakenq. Y per en, 190.
ACHTEBWABEN, bw. 1) BewOcmi, fr. mt-
estflar. || Item, gaven ay yaa «nm ili^ptaii
12
ACH.
ADE.
ende zij ellen der [den heere] Muglin de Oonine , .
ende den ganoen , die de Yridachmarct achterward,
ende . . [daer sy ?] wardecose af badden te wintre.
Bek. V, Oent (1S8B), 42 Hen tween die tghescutte
en de bogen van der stad acbterwaren, eiken van
hen TiTe en twinticb scellinge grote. Bdg. Mum ,
VII, 106, (1359).
2) Onderhouden^ fr. ohêtrver, || Dit es die wet
ende die kuere, die die grave, Wijt yan Ylaen-
dron ende marcbia van Namur, wille dat se ei
gbehonden ende gheachterwaert. C. v. Brugge ^ K.
V. 1281, ftrooem.
8) Tertorgen^ hetiieren, fr. adminUtrery rSqir, \\
Dese Toergheseide vj <^ Tla[emB] en dlant dat hier-
voer gheseit es, zoe heeft ontfaen. alse sterveleec
man , Boidgn Pascharis , poertre [van] Ghent, seleehs
Qheests bouf Tan santé Jans, . ..alse een yan den
prociireres , die deaen zelven eleghen Gheest hebben
te achterwaern IR juli 1281.
ACHTEBWATEB, zn. o. MóUnwaier van stroom-
opwaarts^ fr. eau d'amont d'un moulin. \\ Yandaer
sijn wij , commissarissen , gecommen . . opten moeien
aldaer . . gelegen opte riviere oft beke geheeten
de Yelpe, daer den reschbalck {l. rustbalk] (die
steynen was) es bevonden te liggen hooge van sijn
aebterwater twee voeten vier en eenen halven diiijm.
Bekenk. v. Brah., reg. 110. f o. 2.S6 (1539).
ACHTEBWESEN (Afterwpsen), zn. o. 1) Schade,
nadeel, fr dommage^ prijudve. \\ Want en konste
die aenlegger zijn sake nyet bewairheyden met
brieve off mit behoirlicken getuge , . soe sal die
wethouder alsdan denghenen die mitten lijve off
«yn goede in der maten yoirs. arresteert weere,
doen ontslaen costeloes en scadeloes ten coste des
aenleggers, en dairtoe sal hij hem moeten opleg-
gen zoevele als der wetten duncken sal behoirlijo
wesen van den verletten ofte afterweson desghunen
die., gehouden weer. Chartb, o. *s Bosch, R 101.
Van der JSeninge,
2) Goedvinden (hier inzonderheid de hoofdsom
eener rente), fr. crêanoe (ici particulièrement Ie
capital d'une rente). || Soo als men oock op den
onderpandt niet meer en sonde winnen als een
rente van binnen jaers , inghevalle daer een oft meer
nae-renthiers op stonden , die oock t 'achter weeren ,
en soo verre die van hun achterwesen, te weten
van de principale rente, niet en souden moghen
voldaen wespn. C. e. Breda, a. 61.
ACHTIENE, telw. Achttien, fr. dix-huU. \\
Achtieoe sols renten. 19 juni 1289.
ACHT8TEBE, ranggetal. Achtste, fr. huitième, ||
Fieter Yan der Schelle was ghevanghen, eü was,
hem achtstere, voer dat beelfroet voer de halle
onthoeft up de maerct. j. r dixhtjde, 28ri.
ADAMANT, zn. m. Ned. en fr. diamant. \\
Want den Heere sprack, in *t aude testament: . . .
haer zonde es ghescreven met een ijseren griffie in
eenen adamsnt. Ber. tijden, I, 99.
ADDITIEK, zn. mv. Bijvoegsels, fr. addiiions. ||
Men verstaat er door in de practijk nieuwe schrif
turen, die men overleevert naadat men gedient
heeit van zyn schrifturen van re- en dupliek. Zij
dienen tot wederlegginge van het gepozeerde bij
syn parttje. bosy.
ADEL (AEL), bn. Wettig geèoren^ echt, fr. légi-
time f de légifime naissance, tegenovergesteld aan
„bastaert". ji Hoe men bastaerden soenen sal. Het
is te weten, waert een bastaert oft natuerljck doot-
geslagen . ., soo soude der heer die soone trecken . . .
Item, het ia questie oft een adel persoen doot
gmlagen worde,, gheen wettige geboorte hebbende.
C. gr. Loon, I, 69, a. 62. Hoe men adel soenen
sal. Item , het is questie, oft een adel persoen doot
geslagen worde, gheen wettighe geboerto hebbende,
maér achterlaetende eenen wettigen vaeder en moe-
der, oft wettige broeder, aen wien men dat soenen
sal.^ a. 6.S. Bastaerden en hebben gheen recht
van beschudde der goederen die hunne aele vrien-
den hebben vercocht, en integhendeel en vemade-
ren de aele niet tghene door du bastaerden is ghe-
alieneert C o. Maastr., xij. 8.
ADELBOBST, zn. m. Een jongeling wi den
adelstand, jonker, fr cadet. Zie De Yries en Te
Winkel || Die op sijnen roep niet en is, sal ver-
beuren acht stuijvers voor die guldebroeders , adel-
borsten en corporaelen, en vier stuijvers voor de
rotsgesellen O. P-B A., IR juli 1707, Mechelen.
Mijne heeren wethouderen ordonneren aen dehooft-
lieden en regeerders van de vijff gilden dnser stadt
gereet te maeken, ieder gilde, den nomber van
sestigh wel gewapende mannen , soo van de gilde ,
waeronder begrepen de gevrijde offce jonghmans der-
selve, en de contribuanten of hangers, als van de
adelborsten van hunne wijeken, om te compareren
met schoon opper- ende nedergeweir, en net en
decent habijt, op de eerste ordre van mijne voors.
heeren aen hun te geven, op de boete van 25
gulden tot laste van iederen gildebroeder en adel-
borst. Peoen, 1.S5 n731). Capiteyn Ixzx guldens,
lientenant xl g., vendrich xxx g., twee sergeanten,
elck XX g., vier corporaels, elck xij g, vier lance-
passaden, xi g., vier adelborsten, elck xiij g., den
clercq, wesende fourier, x g., chirurgien x g., drie
trommelslaeghers, elck x g, xvj corseletten met
spijssen, elck xi g., xij musquettiers. elck xi g.,
drie gougaers, elck viij g., xxxvij soldaten, elck
viij g , xxij soldaten, elck vij g. Auden. meng., lY,
73 (1?'78).
ADKLTNCK. Zie aïldikck.
ADELINCESCHAP ( Adelincscep), zn. o. Bedoelt
men hier edeldom of ridderschap, fr. nohlesse, ehe-
valerie? of leengoed, fr. des flfful || Keure van ade-
lincscepe te bejagghenne [koopen]. Men verbiet, op
de mesdaet van x Ib., dat niemen, die zyn ade-
lincscep coept, ofte poertere jeghcn poertere, eene-
ghen heere ghelt derof gheve; diet ghove en diet
name, ware in de voorseide boete. En dat niemen
van sinen chensgoede, dies hi in erve es, settinghe
eheve eeneghen heere. op deselve mesdaet; en
die se name ware, al diereghelike , in deselve mes-
daet (En ware ofte sy hem derin gheobligeert
adden wettelike). Q, v. And., 2e d., 64, Kh, v.
1338.
ADELTNCKSBECHT. Zie aeldikckshbcht.
ADELMAN, zn. m. Een man uit den adel-
stand, jonker, fr. cadet. || Sullen voorts de adel-
mannen ofte ander van de compaignie, uuytghe-
sonden omme de ronde te doene, ghehouden syn
deselve behoorlick te doene in gheheele ronde deser
stede, up de rampaerden en daer sentinellen ghe-
stelt worden bbmbby , I, .^.')8 (lfi39).Zie adblbobst.
ADEM, zn m. In éénenadem. Zooals heden.
Zonder tusuchenpoozen , fr. tout d^un^ hafeine^ sans
in/ervalle. || Maer worden die brieven by denselven
persoon oft verlydere gepusseert op éénen dach,
voer deselve oft andere scepenen (maer nyet gelycke-
lyk en unico contextu gelesen en in éénen adem
verleden), soe souden de leste gepasseerde brieven
de oudste moeten vuytsteken. C. v. Antw., 1545,
YI, 14.
ADEBEK, zn. t., mv. van ,,aer'\ korenaar (oni-
staen uit verwarring met „ader'', Hoedader), fr.
ADE.
ADV.
13
ifi, I) Weleke ordinaacie gemaict is ten Toirdeele
TUI den haiJBftrmen. dat die daiienbinnen mogen
gaêB opnpen en oerten die aderen Tan den cooren
opt Telt feMeTen. t. d tay., 147.
ADIËEREN. Zie aevoasn en ASNGBUPEy.
Meijer: AHie^ren = an^a^n.
AD1TTE. Zie AEiraBUPTvaB.
ADJT78TEBEN, ow Afrekenen, afhetalen, fr
iSeomvifer^ liqmüier. || Waerop onse resolutie ge-
draeght: dat UL. sonder eenigen Toorderen uijtstel
snllen bebhen t'adjnsteren xnet onsen rentmeester
Boaton, OTer allen hetghene UL. t*sijnen comptoire
ten achteren staen. 8t,-Areh, Diêsi, Brief v. 30
mrt Ifift*, Be-fen.
ADBESSEEBEK, ow. Oetultl^en, tfoed uitval-
Zm, fr. rSu9Mir. La Gnme: Adrexter. || De wynen
in Vranckerycke waeren Tan ghelycken wel tame-
liek gheadresKeert ende goet Tan wyne. piot,
Cinm. 558. Ons Tolrk hadde gbemyneert onder
de stadt, waer tj bnsrmnt eiï tTier in staken,
't weicke wel adresseerde. 659. Alzo zj aireede
*t Tier gbesteken hadden in een huedeschip , . . die
ses rmbbaawen namen de Tlacht naer haerlieder
Tolek, die in de dnnen stonden, om te ziene hoe
haeriieder exploict adresseren zonde. B69. Pe wynen
m Vranckerycke waren zeer abnndant . . Be Ryn-
ache wynen in de Bnitscbe landen waren oock zeer
wel ffh^adresseert 73!.
ADULTERTJN. zn. m Die in opernpel qefedd
ie, fr. adfdtêrin, \\ Bastaerden ghewonnen in OTer*
spele, die men heet adulterinot Leenr. v. F7., 58 ,
Hoe een adnlterijn snccederen sal . . Hi sterf sonder
den aone , daer hi in twijfelde , bastaert oft adulte-
rijn te doen pronnnrierene. 63.
ADVENANT, zn o. Aandeel, fr. quote part.
Zie La Game. || Indien twee persoenen oh meer,
eren naer bestseude den Tercooper, naerhede Ter^
sochten Tan Terkochte erfre, sij sullen gelijckelijck
ODtfangen zijn ter naerhede, oplegghende elck sijn
adTenant Tan de penningen aen den coop cleTenoe.
C V. Poper., TUI, a. 10
ADVENTEN, ow. Ter Jkeilqe tafel naderen,
fr eontmmniér. \\ Vort zullen z\j ad Tenten Ti Te
tijden Tan den {are of tij : eerst. T<56r kerssTont,
daema Tor Paessrhen, den derden Tor tSinxene,
den Tierden tot Onser Vrauwendach half oughste,
den Tifsten Tor Alreheijlegendach , en dander u,
die oec eenegheefieginen bonden , date te Lichtmesse
efi te 8acramentsdaghe. Auden. meny., II. 88, Be-
fijnktif ie Pamtle.
ADVERSARI8, zn. m. Tegenpartij^ fr partie
odverMe. || Omdat het scient dat hi sinen adTersaris
boeelike moTeren wille . . , den heere iij stuiTers
en sinen adTersaris ij stuiTers. 30 mrt. 1265. a. 7.
De lat tekut bepfl": ndrerMarivm
ADTEBT188EMENT, zn o Volgens Eramers:
de TToegere naam der eerste schrifturen tot alge-
Dieene inleiding eener rechtszsak; La Cnme zegde
ook: AdnerHenemeni , la premrhre pièee pour Vin-
etrweüon des juoee, lïaar onderTindirg , houden wg
het echter met Boey, die zegt: „AdTertissementen
sijn teaar»ehtmunnqen ^ onderruftivqen ; men Terstaat
erdoor die schrifturen, dewell^e men inlecTert nsa
'tToldingen, TÖ<5r de decisie Tan de zaak, waarin
ttien de zaak in kwestie naarder adstrueert, en de
middelen waarop men zig fundeert, en drarblj
veederlegt het gesnatineerde Tan zijn partije". Zoo,
of 100 omtrent Terklaart ook de Lat^.rière het woord:
AieerHseement: Rn l'édit de Ohsrles VTII, de l'an
14ttl, art 80. ^C'est nn motif de iait on de droit,
qoe Ia partie brille par écrit sur un incident ou
debat surrenu en la eause, ou aprèe lee ierUwreë
principalea, premières et secondes additions: om
qnand Ie diff^end e*t petit^ Dit laatste slaat goed
op ons citaat uit de Coet- Tan SanthoTon Op het
woord: Motif de droit, houdt de Lanrière zich
aan de beteekenis Tanr laatste geschriften: ^^qne
les parties baillent par écrit en conclwnon de cauêe,
pour mouToir et aTcrtir Ie juge de leur bon droit,
outre ce qu'elles ont ëcrit en la cause par écri-
tures principales, additions premières et secondes,
et par contredits ou soutènemens "11-^1^ die saecken ,
die men Terbalijck oft mondelings bedingt, onder
die ij karolns gulden bcTonden worden nijet ge-
legen te zijne in feijten, soe sullen die heeren
defielTe terstont beslichten; oft, ingOTalIe Tsn swa-
richeijt, den partijen bcTelen hen meijninge in
beijder zijden te stellen bij adTertissement , en
daeraff belasten te dienen binnen zekere oorte dagen.
C. V Santh. , St\il (hs), a. 56 Dat Tan nu Toor-
taen d' adTOcaeten en procureurs beur selTcn niet
en sullen mogen appoincteren te schriJTcn bij adTer-
tissement, op arbitrale correctie. O. Stijl in Brah,,
13 apr. 1604. a 499. Dat oock die commissa-
rissen Tsn der rollen *t nelTe oock niet en sullen
moghen doen dsn in difficile en sware mat<erien,
eü dewelcke sij op 't bedinghen Tan partijen niet
gheTueghelijck en sullen moghen beslichten 500.
ADVETJ (AdToy», zn o. Toeitemminq, fr. oon-
sentement. La Cnme: Advou^ adveu. \\ Den man
Termach te Tercoopen en belasten zyn huys in de
stede staende, alwaert dat hy tzeWe an zyn hnys-
TTSuwe behuwet hadde, aonder heur consent en
adTcn. C. v. Aalst, XII, 2.
ADVIES . zn o Gfheime heraadslaoiwf der reek-
ters^ fr. avis, dMihfrê. \\ Naer het dienen Tan
duplique ofte quadrupliqne, zal de sake Tallen in
'tsdTys. C. V. And., Stijl kasnelrij, a. 27, I, «12.
Het OTcrleg gedaen zynde, zullen partyen oook
hebben gelycke dilayen om te dienen Tan contra-
dictien, en daemaer Tsn solutien, sonder breeder
BchryTcns, als daermede de sake oock Tallende in
het sHTys a 28.
ADVbCAET, zn. m. 1^ Advocaat; de oude Tert
der Carta lihertatis t. Diest (1228) heeft T0or,i^TO-
catum" voresprelr^re , fr avorot, oudt. parfi^,
rftnrparlier Zie De Vries . Middeln Wdb en Nederl.
Wdb. , en Verdam. || Een adTOcaet heet men een
patroon der saken boxhoben, a. 8. Item, meester
Leonsrde, der stat aTocset. Tan sier solarien, xz.
PC grote. Talent xxTij Ib R^lr. v Antw.v 1324, '53.
Niemandt en sal in dese atadt moghen exerceren
d* officie Tan adTOcaet, hij en sij in eeniee nni-
Tersiteijt ghepromoTeert, en in de rechten licen-
tiaet ghecre^ert . en Tan goeden name , fame . nut
en beqnaem , eü poorter deser stadt . en in handen
Tsn den horehemeester den eedt daertoe staende
ghedoen hebhe. C v. Antw., 1^82, S/ijL Advocaten,
a 1. Kiemant en mseh sdTOcaet oft taelman wesen,
hij en sij poorter deser stadt IK, cfmp., V,iij,l,
Op de lakenhalle competeert den guldekens ende
den ses outste adTocaten t'selTe recht ghelyok hierna
gheseght wordt onder Titel Fan vonnissen in eiviU
ftaecJcen gheiresên ende r4tn de executien. Behoude-
lijck, dat in den dach Tsn beraede d'aenleggher ende
Torweerder alle beijde gcTen thien groeten Bra-
bants, daerTsn den guldeken oft waerdeijn, die
maent, competeren de Tier groeten Brabants, ende
de resterende Tj groeten den TOorschroTen adTO-
caten. /*., 1^82, V, 13
2) Verdediffer, fr. tli^/iwfeiir. |t Weicke bullen onse
Toorseijde heglige Tader de paus, by den weer-
14
ADV.
AEL.
dighea mtettor HieroDymoB Alexaoder . . . . , oqb
[nl. den Keizer] heeft doen presenteren, alt den
waenchtighen oppersten en Bouyeragnen bescher-
mer en principael behoeder Tan den heijlighen
ghelooTe : advocaet en autsto sone van onser Moeder
der heyiigher keroken. Flac. v, VL^ 8 mei 1521,
I, 90
ADYOCREREN, ow. PUiiem, fr plaid^, Meger:
Avocm'011, Toorppreken || Een heijden, een Sara-
zgn, een herettjc persoen, oft een jode, oh een
andere ongelorige persoen, en mach niet postuleren
oft advoceren tecren eenen kersten. ▼. D tay., 321.
ADVOUEEREN (AdToeeren, adyojeeren), ons.
en bedr ww. Cherfkeurmt, toei^femmen, fr. approu-
«sr, c<m»€ntir, \\ En zullen de Toors. twee cleer-
ken ghehouden zijn alle zaterdsghe toot scepenen
en raden, die al de weke gheseten hebben, al
de Toors vonneesen, appointementen en bevelen
t' overleeene, omme die te sdvoeeme en onder
te teeckenen. C v. Brugtfê, II, 23 (1454). || Zoe
wanneer dat partijen alle compareeren, eest dan
alsoe dat ennige richters., versueken dat renvoy
▼an der saken, eü dat partijen, alsoe wel die
geappelleerde als die geïntimeerde , advoneren dair
te gaen, zoe sal bg d(*n hove dat renvoy gedaen
woiddexL Y. D. TAV, .S87. Diei^cne, die naederschap
▼ersoeckt. moet sulrkx commen verclaeren. en
▼ersoecken voor drij schepenen, en daeraff bezegelde
brieven al impetreren. ende daernaer, bij ordon-
nantie van dezelve schepenen den coop [cooper]
van de goeden, die hij aenboorden wilt, een wete
doen doen bg eenen stedsbode tegens de naeste
vierschare, om zoodanige aenboordinge te advoye-
ven ofte impugneren, ende daerop hooren wgsen
naer behooren. C. v Middelb, , XT , 2. En tghene
bij de meeste voosen van de presenten . . in de-
zelve rekeninge ghecasseert ofte wederleegt, en
aengaende andere saecken van den lande geordon-
neert ende geresol veert sal worden, sal deselve,
■onder eenighe swaricheijt ofte teghenspreken van
de absenten , . als wel ghedaen geadyoyeert ende
gepresen moeten zgn. Flac. v. J9ra6., 8 aug. 1618,
II, 244.
2) Advoueeren hem te rechte. Zich voor
hti recht hefrêkkelijk rerklaren^ fr. m dêrhtrêr juttir
eiahU II Doende Yoorts, tot meerder bewaerenesse
yan de kinderen, goeden sofflManten zeker, ten
oontentemente van de opperyooghden en magben,
en hem aldaer te rechte advoörende. Cv .^fk2., lyiij,
a. 6. En dat oock de voomomde vooghden poor-
ters zyn van Audenaerde, renderende binnen der
yoomomde stede, haere vryhede ofte casselrje. ofte
ton minsten dat zy hemlieden advodren t' Aude-
naerde te rechte- 17.
AECHT, telw. Acht, fr. kuit || Op poene van
aecht Binschguldens. O ZA^ffê, 1 febr. 1447. a. 1,
JSree,
AEF (Aeff. Aye>, bijw. Af (Y^n\ fr. ds. \\ Weert
oick 'ttake dat yemant wevelgaeren gebreicke, soe
mach hy ander opelaen ende snydent aeff O.
LiAfê, 1 jnni 1483 a 22, Ha$Melt Een laken .,
daer' der ziegel aefgevnllen ware. 28. Getuychli^k
garen . . « daer sullen sy moegen aeiF doen maeken . .
laken, die men sal mogen weven, enz. 29. Soe
sal men hon een Ut se aeffryten- 8;^. Denen
■olde men een litse aoinryten 34. Dat sy allen
jaer . aeff ende toe mogen doen poenten die honnen
ambachten proiytolick weren. 44.
AEF (Aye\ bn. Aaf»eh, verlverd, gnood, fr.
fgrveri. \\ Ende doch [doe] dine minne alsoe ster-
kelk» toeiieiiMn ei wasaen vu, opa, dat ee xnit eenre
yieriger vlamine ofbame 9X dan loeat onaer zonden
ende alle menichfoudige gebreken, en mit hoerre
crachtiger betten verteer en yerswinde al onee graf-
heit ende ave middele , die tegen ons syn aa oneer
ewigher salicheyt. Hond, merk.^ 38 y^.
AECKE, zn. v. Aak^ fr. acqne, aqme. Kil Asdfê,
niÊecke^ eymba, \\ Schepen genoemt . aeckena..
Flae, e. Érab., 26 juni 1608. I 811. Alle schepen,
aecken ende ponten. Ib , 2 mei 1622. I, 480.
AECE8E, zn y. Byly fr. kdcke. || Die beafee
aeckse, met eenen houten hamer, ende eenen yaof
ren cliefbeytel. C. o. Aniw., 1582. XLI, 106.
AEL (Aele, hale, aale, ale), zn. m. AcU, soori
van paling^ fr. sortê d^anguiUê. De Yries, Wdb. d.
Nederl. t. , leert ons het onderscheid kennen toa-
schen yfial" en ^tP^liog"* genoegzaam iu oyereen-
stemming met Marin, y^ Paaling || Men yerbiet,
op de mesdaet yan xx. schel , dat niemen ghezouta»
nen ael of palingghe ne vercoepe vome & ward»>
rers hebben ghesien. Aud, meng., I, 814 (1838).
Item , dat een yegelyck yrempt man , yan bugten dar
stadt van Bruessel oft hnerer vrghegt geaeten , hem
generende met groenen viaschen, met palingen, alen
en andere te coopene en te yereoopene, yoirtan zlJn ,
drie vrije merctdagen, te wetene des goenadaega,
vrgdaegs en saterdaegs vrij hebben sal , zgn goet vaa
groenen visschen, van alen, van palingen en ande-
ren in der stedt te yereoopene, op alsulcken ouden
ongelt als men van ouden tyden hieraf gewoenlio
heeft geweest te geyene, bij also oft dengenen yan
hen ennich goet van gruenen visschen, yan alen,
yan Dalingen oft anderen overbleye, op ennigen
van den yoirs. merctdagen onveroocht, dat h|j die
niet en sal mogen leggen in der zynen (Zenne?) oft
op savoeren binnen der stadt oft in der yryheijt
van Bruessel, op de yerbuerenisae van eenen ouden
schilde ofte de weerde daeraf ; d'een Oerden deel
den heere, d'andere der stedt en tderde den groen-
visschers ambaehte te gevene, sonder yerlaet. K» e.
Bruttdt 1486, a. 2. Dat nijemant en aal ale onder
palinck, souten noch levende, d*een onder d'ander
vercoopen; wie des ennich dade, waera om iij %
en den yiach yerloeren. 24. Ende voer lüle yiveiw
visschen, die yersmacht sQu. te wetene snoeken,
karpers, palingen, ale en alle deijne viasche selen
de yinders waarderen en setten daer zg aeuldioh
zijn te stane. 26. Dat nyemandt en sal aale vei^
coopen dan oyer de beke, op iij 1^. en de ale yer-
looren. 28. Dat niemen en vercoepe hale over pik
line , up XX s par Voorg^toden , 8^1. Behouden dien
dat s'u moghen in hare kisten oft acepe laten lig-
ghen snouke, carpen, aele of paeldino, of andere
grove vissche. 52. Soe wye ale yercoept, aal se ye]^
copen beneden steken: soe wie des niet en dade,
souds gelden xx s , en sal se setten yerseeiden uuyt
den palingen, en daerop steken enen wympel yan
is ellen hoge. Kh. v, Diesf ^ B 193. Falino, ale«
tonale. Tol ie Bumptt, 1508.
AEL, zn. m Oier, mettgier, fr. pwrin, oau»
den fmmiérn. Kramers heeft ,,Aalte'' als proy ; Van
Dale : aal , aalt en ale. Zie De Vries en Te WinkeL
II Dat hy [de Commissaris] den aelput, indien er
eenig is, heeft geniijmt, en de aele acht yoeten
diep gedolven. Indien geenen aelput en is, ne-
maer eene kuijpe ofte quarteel, put ofte aeppe, al-
waar de a«»1e loopt uijt den stel. Flao. o. Fi., 16
jan 1772, XI, 1414. a. 27 4 29.
AEL. Zie adbl.
AELDINCK (Aeldino, aeldinger . mv. aeldingheo,
aldinghen, aldinghers, aeldinghm, adolingen) za. m.
J^fgmatm, fr. Airtiiar. Kil. Aeldin^, a/Ê&igêr^ hatir
AÈL.
AÈL.
45
Ütif, 11. Sttêreë, II Gberiele dat.., so willie dtt
Byn g^MMt , . . dat io broehte in den elooster , . .
tedeikMrde np mine gherechte ddinghen. 2t mrt.
1285. Het gbeTelt , dat ap een leen erflijcke of lijfrente
ilMt, efi den dach es oommen van den payeraente,
de gropdenaze alervet, soe eist schuit; die schuit
^ die aeldinghen gemeene srhuldieh, al staet
■Ueeoe np leengoet beset, ?rant si deelen die Trome
èie Tan den leene van sijnre dout gheyallen zijn.
llaer qname dien dach achter zijne doot , soe ware
dleengoed alleene die rente scholdich, ende dje
aeldingben d«a onghehoaden. Leenr. v. 1528, B ir r'^.
.. Int eaea dat, naer hnerlieder orerlyden, de
koon «n aldinghen Tan hemlieden de Tomoemde
ieateB behouden willen. bexbbt^IY, 641 (1584).
San broeder olt een ander aeldinc mach wel
Heen aenteerden en gheene schuit betalen . . —
daehtentelien totten orerlydene Tan den Tassael
■nilen da aeldinghers gemeene betalen. Leenr, y
e. VI., 67. Als een leen oft rente opt leen hj
jaamodt anders Teivocht is onbehoorlyck, soo mach
alek aeldinek den eoop calengteren by naerhede,
op dat b^ wille . . . £nde alsser geen aeldinck en
eompt den coop calengieren, de heere mach, op
dat hem ghelieft, seWe den coop behouden efi
dacfaf da naeste zijn«..maercompt er aeldinck, die
ia te prefereren toot den heere-. 100. Dat zy
aoaden . . doen eommen de aeldinghers Tan den
Toraeiden Oeetcrache coeplieden, die Termoert wa-
ren, men zoude hemlieden restitueren haerlieder
ghelt. J. T. DIXMITDB, 88. Bpreekw. AeldmC(k)
•p eÊddime{k) en neemt geen naerhede. Praet. cto. ,
X, e zij
ASLDINCKBBECHT, zn. o. Eeeht van naas-
Hmg, ft. droii de retrcni. — £n gheTielt, dat dese
Tonéide laten niet hen [I en] gholden, binnen
ni xiiij . naebten , haren tseins efi die costen
diare up ghedaen waren, so souden s\j achter-
f<Dlcht sijn Tan haren gronde, behouden adeliogs-
VBchte, efi dan (Mude men desen aohterrolch-
den grond doen chebieden III sondachghebode
fai dia kerke, te Kwesene OTer den comir.er den
aMhighen en den naasten; en hen [en] quame
niemene, diene loeste, so moeste men wijsen den
haere te legghene te siere» tafelen, ghelic zynen
nropren guede. Cari. Saint Pverre, 460, 18« E.
Waert d^ sij [al. de laten] in ghebreke waren Tan
eaneghen pointen die roerscreTen zijn, so mochte
de TOfv. Jacop Tan Maelte ghenachten legghen met
den Toomoempden laten, efi hemlieden haren gront
danrer afwinnen . . , ende emmer behouden adehngs-
feebte. Ib.
ABLOBOKT, zn. m. SHjik, el^kgrond, fr.fftofie,
fhmi Hmoueuaff || Om orde efi adTys te gcTen hoe
men, ter meester Teraekerheijt en minsten coste,
aoude moegen toedijcken d'utjtgeTloten oft Tuijtge
dvaren aelegronden Tan de stadtTesten oft wallen,
tuaehen de groote spnije en HoTersehe poerte,
aisan dieper en zoo toI water als de diepte Tan de
bo^JtenTesten. Vod. Mme., IT, 809 (1678).
ASLHUI8, zn. o. Waarschijnlijk wel hei viê
eekartkmie, im vieekmarkt. tr. marehi au poisson, \\
Bat die plaetse , daer ons oude Tleeschuys op stoent ,
onse broetcameren , onse broetbanc, onse broet-
eerra, onse aelbuys, onse kelre daeronder. onse
gbemeyn maret binnen Dyest, niet betTuimert en
soUen \l. solen] worden, onder noch boren, ten
^henen tjden. Batx , Draperie ^ 7 (1865).
AETiLSM. Zie A2.n.
ASLK Zie a£èm.
ASLHAEJEUHABIHCK, zn. m. Mèmaarho'
rinff^ fr. du harentf d^ Alkmaar, \\ Keure Tan fée-
Tissehe. Hen ghebiet, op de mesdaet Tan xx sehei.,
dat niemen aelmaer-hanno no clicharino ne weeke,
die handren harino weect. Men ghebiet, op deselTe
mesdaet, dat niemen aelmaer-hannc no cope no
Tercoepe, eire dan tusschen den cramen Tan enz.
Kb. V. Auden., 1838.
AELM£CHTICH. Zie almachtich.
AELM.ISSK ^Aelmisse , aelmoese, aalmuse, ael-
•musse, aelmoesse, aelmosse, aelmusche), zn. t.
AtUmoee, fr. anmóne. Kil. Aelmoetee, aelmiste. ||
So wiseide hie hemlieden te hebbene dartich
pont Tiaemscher peueghe Tan der Torseider kerken ,
in aiemoesenen. Il noT. 1297. Droegh op en gaf
die Tort'ghenomde tueentuintegh sceliinghe erfsys
in aalmuse en omme Gode Gherarde Greyten. Schep,
Ijand V. Diettf 1805 Welken., erfzijs gaf efi bie-
w ijsde efi maecte in aelmussenen. Schep. o. Dieei^
1811. In aelmuschen. ld , 1818. Gaf den gaathuse
Toers , in pueren aelmissen, ais Toer s\}n ziele..
Brab, Mue.y I, 1*21 (1889j. Dat gheyn man Tan
onser stat Tan Senttruden sterome noch geTolge
geTen en sal, yn den arabachte dair hy fa werct,
Tan eghejnen saken, die Tan quader famen were,
off der aelmessen leefde. O. Liége^ 10 juni 1417.
a. 3. Sint Truiden. Hieraf gheresenreert den reli-
gieusen mendicanten, de gheTanghen efi Lazaruasen
en melaetschen, dewelcke om aelmessen zullen mo-
ghen bidden zo z\j ghewoonlick zijn. Ptae. v VI,,
7 oct. 1581. I, 1»1. Indien sij [«/. de goTangenen]
nyet mechtich genoch en sijn hearen cost te betae-
lene , . . alsdan moet de officier die porteren en
ingesetenen setten boTen der eerden op den ge-
meyuen ^teen, ter aelmoesen. C. v, Aniw.f 1545,
I, 18. (Deze gcTangenen lieten namelijk uit het
Tenster of lichtgat Tan het Steen een korQe of
eenig ander Toorwerp uit, om Tan de Toorb\jgan-
gers eene aalmoes te bekomen.) Voor eene ael-
moesse, — Toor eene almoesse, — eene aelmosse.
BSMBBY, III, 408, 404, 40d, 17« E.
AELMOESSEMEB, zn. m. 1; Oppertoetiênet
der armen en loeexen ie Antwerpen , fr. nrria/ra-
dant dee paunr^g et orpheltns è Anvara, ammónier.
II D'aelmoesseniers Termoghen alle chijsen, renten
efi onruerende goeden Tan de camere , Tan den hey-
ligheu Geest- oft Godtshuysen, gasthuijsen, arme
Tergaderingen efi diergel ijcke, die onder hen resor-
teren , die hen duncken nutter Tercocht te sijn dan
gehouden, nae huere discretie te Tercoopen, t'alie-
neren efi te Teranderen. C. v. Antw,, 1582, xliij,
96. (Het aalmoezenierschap werd te Antwerpen
ingesteld in het jaar 1458. Keizer Karel schonk
hun het bezittingsrecht in 't jaar 1525. De aalmoe-
toniers bestonden uit Tier leden, jaarlijks herkies-
baar Toor de helft; zy genoten Teel priTilegiên; en
badden hunne kapel en hunne kamer in de hoofd-
kerk. Oeuch. e. Antw,, II, 420.
2) Deethebbende in armgiften ^ fr. qm partidpe è
des aumónes^ ofr par^nnier. \\ By den gescreTen
rechten en is nergens Tcrboden dat niement en sal
wesen aelmoesenier efi partchonier, dats deel efi
ghiften Tan aelmoesen hebbende in ennich diuc oft
goet, hoewel dat, te Tele plaetzen, men dairaf
hoadt costume contrarie, t. d. tat. , 112.
AELPUT, zn. m. Oierput, — knil, fr. romsrie,
rhervoir aux eatue des fumiere 2tW aXL.
AELSCHIP, zn m. Aalkaar, fr anguüliire,
II Tortane, wie dat hout botte in aelsCfepe, Tan
me^e tot sente Bamesse, Terboert xx s. Kb, e.
Antw,, a. 88.
ABLSKÜBB, tn. m. (AaOcorf), aaOtaar^ f^.
16
AEL.
AEN.
oMffmlliire, || I/setende niettemin toe in de yoorseyde
riviere van de iScheide, oft andere waeteren, daer-
mede olt metter zee ghemeene» te viBSchen met
eene keurde olt nette, dienende om lancz den
lande cleijnen gheemaert te vanghen en de aels-
kurven te spijsen ; dies sal men het gru , suick
als daerin ghevangen wordt, moeten werpen uit
water, sonder taelve te behouden olte moghen Ter-
ooopen, ofte de voors. aelskurven daermede te
Bpijzen. Plac, v. Vl,, öl juli 1027, a. b II, ÓÜ'i,
AKLSTOCK (Haelstock), zn m. (i) || Areke van
CoppenolLe, van o. haelstockun, v voeten lanc,
xvj Bch. par. Auden. mejuf, III, 318 vlö26> Bohw
van het ètctdkuiH. Arent de' Oock, van aelatocken
vj Bch. 336 (1528). Anthuenis Voet, om wegghen
en haeUtocken, zxiiij. sch. 370 U529>. "Wautre
Scockfeve , van ixv haelstocken , xviij den. par. 396
(153U). Item, betaelt Anthueuia Voet, van ael-
Btocken den metsers ghelevert, xxiiij. sch., 415
(1531).
AELWABICHËIT, zn. v. Dartelheid, ir. piti^
lanoe. Zie De Vries, iiiddeln. Wdb. , en Verdam:
Aelwexich, De Vries en Te Winkel: Aaluxiord^g'
hetd. II Maer vele gh^nghen ooc denzelven omme-
ghanck uut aelwaericneijt, ghaende som contrarie
den stroom , om alle die schoon aenzichten van die
jonghe dochters eiide meiskens te ziene, die haer
gheeme aldaer vertoochden ende ghijnghen ver-
meden, meer om ghezien te zyne, dan uut devotie.
JBer, Ujden, I, 62.
AEJN (Ane, an;. Inde oorspr. bezegelde oork. der
13e eeuw steeds „ane", nooit „an'* of „aen'\) Voorz.
1) £ij, vam, ir. de. || Ghevielt dut hie oir iof
yrucht an die vrouwe ghekrege. 31 dec. 1278.
2) Bij, op^ Offer y ir. sur. || Die wapenen sijn
verboert , eü alle die wapenen die hi ane hem heelt.
JL. V. Waalhem, 1365, a. 45.
3) Daarbij^ daardoor, fr. par suite de oela ||
W\j [wie] den anderen een let brickt sonder laem
daeraen te blijven , die sal der partyen beteren met
aenen wech sint Jacops in Oaiissien. K, v, 8uU'
Truiden, 1366, a. 7.
4} Door, met^ fr. par. || Zoohebwi... ighewelcs
recht van ons besocht en doen besoeken arenstlake
ane de man en ane de scepenen van den voreghe-
■eiden dorpe van Puderse. 1\^ juni 1295. iln hierop
hebben wy doen proeven wittelake die waerheyt an
onse man en an andere wittige liede geuoech,
dien wel te gelovene is. JBrab. Y., 17 mrt. 1297.
5) Met, bij middel van, fr. par^ au moyen de.
Aen der OlOCken. || Alsoe dat nyemant onss be-
richten en konde , nocht neri^hens te glieenre plaetse
N. , nocht syn gherven vynden en konden, nocht
oec die guede nyemant en hantplichde , soe hebben
wy, meyer ende scepenen, die claecht alsoe ghe-
onndicht aen der doeken, alsoe dat behoirt, nae
hercomen onser banck. Cart. Saint Trond, I, 310,
16 mei 1454.
6) O/», fr. sur. || Als hj [nl. de bisschop van
Doornik] waende ghaen om de ordene te celebre-
rene, het was ontrent den achten an [de] clocke
Toer noens, het rees sulc een br^nt up in Onser
Vrouwen prochie, dat.. J. ▼. Dixhudb, 284. Dat
BY commen zouden na maeltyt, ten tween an de
clocke, ter maerct. 329.
AëN (Aene , ane , Limb. Oen), vz. Zonder, fr. sans^
hd. ohne. In deze bet. is het w. eigen aan het
Limburgsch dialekt, en neemt te Maastricht den
Torm „oen" aan. || Van metse of swert te treckene
oen jagen. Dee metse of sweert trect op den an-
deren oen jaghen , de sal beteren mit ejnen weghe
tErdenborch. C. v. Maastr., 8iai. 3 Bept. 1380. a. 16.
De den anderen sloeghe mit eynre gestercder handt,
oen leet te breken. — Ook reeds vervangen door
sonder. || De den anderen slueghe mit eynre ge-
sterkder hant , sonder leet te breken , . . de sal der
partie beteren mit eynen weghe te Bochimadou. 17.
Wie der here, oen die meintere en gesworeu, nie-
niaune vaste glieleide geven en mach. JNa der vri-
heit der stat van Luitken,, . so en mach der here
niemanne volcomen vaste gheleide geven oen
wille, weten en consent der meistere, guBWoreu en
raet. 125. Alsdan zal men eenen anderen deken
kiesen en setten in des gepriveerts ambacht , dat
jaer duerende, aene argelist. O. Lièjfe, 1 juni
1433, Hasselt. Dat sullen die dekenen verwaeren
aen argelist. — ende die goede menschen , dies dat
laken were, kuenen ten lieyligen weren [1. sweren],
aen argelist, dat dat laken gelyck was. 16.
Sonder piurtie daerin te hebben, aen argelist. 37.
li^n deerdel der dekenen, aen argelist. 44.
A£^ ende AF. Byw. Meen en *üeer, gaan enheê-
ren f ir. aller et retour. || Begerende dairom dat die
stat hem, mitten ghenen die mit hem comen sou-
den, een goet vrij geley geven woude aen en afT
te comen , om mitten scepenen te spreken . . . Dat
hy hem mitten g henen die mit hem comen souden
een goet vrij ge^ey gegeven had aen en aff te comen.
Chartb. v. 's Bosch, 110 v^ 15e £.
AEJNfiEDKN, bw. 1) Aenbidden, fr. ad4frêr. ||
Deze minschen, die op desen neghenden veldio
wonende sijn, dat sijn ghewarige aenbedere, die
den Vader anebeden in den gheeste en in waer-
heit. Aller Kerstb,, 59. O goedertieren heere, ont-
fanc my, ie die on werdich ben voer dyn aenaichte
aen te beden en te loven dinen heiligen name.
Oebedb. 15« £. 7. O heere Ihu xpe, io aanbede
di, 18. Ife aenbede dat overste van dinen hovede,
dat mit die scarpe prekelinge der doornen croon6
doorstekeii was Hond. merk., 43. Comet, laet ons
Hem anebeden [Venite, adorepyis]. Getijdb. 15« £.
Fs. 94.
2) Vereeren y fr. vénérer. || 'tSinte Servaes kercke
aeubeedt men den sluetel, die sente Pieter d 'apostel
gaf sente Servase. Belg. Mus., III, 409, 15« E,
A£MBËD£B£, zn..m. Aanbidder, fr. adoraiemr.
Zie ABKBBDBN.
A£JMB£(>IN, zn. o Eerste begin, anuvang, fr.
origine. || Van aenbeghinne ende voer dewerltbin
ie ghescapen. Oedjdb. 1^« £., 33. £ocl. 24.
A£^BKLT. Zie aekbilt.
A£N h£STAEIJ£JN ( Aenbestaden) , bw. Aam^
besteden y fr. mettre en adjudieation. \\ Dat den
boeck, geseth zijnde, denselven publioquelijck ,
naer voorgaende kerckgheboth , sal moeten aenbe-
staeyt worden, ten minsten coste, om denaelven te
collecteren Plao. v. Brab., 31 aug. 1664, a. 8.
IV, 311.
A£^B£ST£D£N, bw. (kinderen). Bij iemand
voor den kost o/ in leerlingschap plaatsen ^ ir. plaeer
(des enfants) en noumture ou en apprentissage. \\
Van gelijcken, en hebben sulcke brieven geen plaetse
tegens . . , noch tegens cost oft leerlinge van kinders
ijmant anders aenbesteet. Cost. v. Antw., eomp.,
IV , xvij , 13.
A£IJB1DD£N, bw. Bidden, vertoehen, fr. prier,
demandtr. \\ £n hebbe voirt aengebeden en bidde
mynen lieven genedighen here , heeren N. J!^. . . en
N. 1^. dat sy , om die meere i^meerre] sekerheit alve
punten voirscreven, hoer segelen met den mynen
aen dese letteren willen doen hangen. Cart. Saint-
Trond, II, 96 (1880V
AEN.
AEN.
17
AXHBUTEN, bw. AvmaOm, aoÊskuim, fr.
tUtqmtr, \\ Domaer [de soldston] oommende ter
pleetae, Yondeii de landslieden al bereet, d eene te
peelde, d'andre te Toet, mét bnsMH en gheweer,
wune hemlieden te deifenderen; zodat de soldaten
niet en doraten anbijten. Piot, Ckrtm, 857.
AKÜBOO&Dfi^. bw. £eMad0ren, naattê», fr.
fwêtmirm. Zie Ue Vries, Mndl. Wdb., en De Yries
sn Te Winkel, Wdb. d. KederL taal. || AUe on-
menijiGke goeden, bij partije yercooht synde, mo-
gen geeenboort ofte T«.rnadert worden binnen zesse
weken foor inlanteche penoonen, en binnen een
JMT Yoor TuijtUntsche persoonen , naer dat die giehte
«ft leTeringe gedaen is. C. e. Mtddelb. , XI , 1.
AEABOUKDEB, sn. m. Diê kêt redU wm
— ilieiy iesAt &• rUrmfant, Ib. , XI, 4.
ASÜfiOOKDUia, zn.irr. B—adênng, naoêting,
fr. relrcMl. || Yaa aenbeofdinge en naerderinge. Cott.
9, Mèddêib. , c. XI. £n soo yerre den cooper in ghe-
knke bleve deae presentatie van aenboordinghe oft
aaestinghe te doene, blyft den proprietaris ofte
debitear op zijn geheel. CotLv. B. Omzoom. XY , 9.
Yan Oalengiennghe ende naederschap.
AENBOU&T, sn. m. Bloedverwant, die reekt
wmm mrmadmrimg kee/if fr. parmU qui a droU a»
rtÊrma. \\ Wat poortere me syn arre rerooopt,
tinnen zL dagen nadien dat hy die ghifte ghevet,
moghent sine aenboerden hebben, om dat seWe
c^mU, dat die arve Tercocht is. Waren die aen-
boerden boy ten lande, binnen zl. dagen nadat sg
int lant oomen, mogen sij die arre lossen, en die
Tagcqpeie sal sweren syne aenboerden, hoe diere
dat tLnt is reroocht. Ka die xl dagen, ne hebben
Ae aenboerden gheen talen aen £e arre. Heret
dis oopere die penninghe Tergenden, men sal se
■heoi weüergheven mit alsulcker Tronen \l Tromen]
ab eeepene reden dinct. K, v, Muideib. v. 1268, a.
bêm — Bloeders kint en zusters kint en nare [naer-
deire], die syn aenboerden. Zie JNoordewier, blz.
Ml, 262.
AJBNBOOKT, en. o. BeeJU wm üemadêring , fr.
érmi dm retrmU. \\ In Yossemeer suilen de heeren
hebben aenboirt, totter heeriyckheyt beboeff, aen
alle hagsen en gronden -Tan erren, Toer allen an-
donn. ^OOBDSWUB, 262.
AJUiBOOKTICH , bn. Th^omêtêd door hloêd-
mrwmmiaemap. ir. qiÊÜ rtmeni dm ehêf dé parnié, ||
I>at degene die partie en deel soude willen hebben
m de coopstat [^ in den ooopscat, nl, Tan een Ter-
koefat leen], hem habele gemaect en gefondeert
kadde ab hojr, naer adTenant dat hem anbortich
vare, en [hyj in deeelTe penningen BOude willen
ett mainteneren gereeht zynde. Leear. v, VL, 168.
AEJNBBKJNaüLN , bedr. en o. ww. ^een leen). Aam-
JMMB, «srA^^, fr. dédairêr, reisvtr. || De leenen
fttn Dieet, die yemant syn aengedeylt Toor sche-
penen dereelTe stadt , olt elders Toor wethauderen
Taa steden oft doipen, tussehen broeders, susters
eft anders, moeten aengebvacht en gedeclareert
[Hs. Chr. : aengebracht en gereleToert] worden Toor
stadthonder én leenschepenen Tan Diest, om recht
leiel in de^lTO te orygen, alsoo dit recht door
aaleke sefaeydingen en deyUngen alleen nyet en
beeomen worden. C. e. Dtest, YZ., XYilI, 4.
AülfBKk^NiiEN (Aenbriiigeni, zn.o. 1) Bericht,
U fr* rmppart, \\ Wt den goeden aanbrengen
n Tan der abelheit en eiperiencien ons
Dmwyna fiucquet. Rekenk. «. Brab. , reg.
ii2^.84 (Ibbt). — Doen te weten, dat om tgoede
•enbrii^ien ona gedaen Tan den persoen Tan Hen-
i4Rk fan Dam, wy hebben denselTen gegcTen
en gegonnen de coneieigerie en bewaeren Tai^ *t
Broothuys. ib. reg. 18», t^. 1(»4 (Ibb^).
2) Vertoog, fr. remontranoe, \\ Weerom, aenge-
sien dat hojrre [hun] Toorscr. aenbrengen moeghe-
liec en redeiic siin. O. Liége, 10 juni 1417, 2« al.
SMt- Truiden,
AENBKENGEH, zn. m. Aangever, aanbrenger,
ir. déMHoiaiewr, || Den aenbrenger, accusateur ofte
denunciateur , in proces gekomen synde , en Termach
niet te appointeren met de wederpartye sonder
consent Tan den beere. C. o. Oent, XI', 19. —
Den aenbrenger, denunciateur oft accusateur. Ib.
a. 20.
AENBBENGINGE (Tan laten), zn. t. Benoe-
minff, fr. nomination, déeiffnatum. || De Eerw. hee-
ren Tan den capittele -Tan 8t. Lambrechtskerke
binnen Lliyck hebben onder Halen eenen heerlyc-
ken cbyshoiF, . . met oyck het recht Tan d'aen-
brenginge Tan laten, waeraff de boren onder de
heeren syn sorterende. Maas, II, 14. (1669).
AENDE, zn. JSend, fr. canard. \\ Yan dat Jan
de Mangbelure ghecalengiert was dat hy soude
hebben helpen slaen de Tors. aenden. Mek, balj. v.
Gent, nr 1724, tfi. 1872.
AENDEELEN (Aendeylen), bw. Toebedeelen, fr.
aseiffiior en partage. || Wanneer tusscben kinderen
oft erffgenaemen, die gemeijn lyiftoohtrenten ge-
deylt zyn, en deselTe bcTailen ten deele andere
kinderen oft erflghenaemen dan degene tot wiens
lyTe de rente staet, sulck lijf en heeft daer geen
recht meer aen, maar Tolght dengenen dien datse
aengedeylt zyn. C. v. lAer, XY, 56.
AbN- of AFDEELEM (eene loye). Erkennen
of ontkennen (eene dagTasrding), fr. reeonnattre <m
dénier (une signification). || Van gedeylde loye aff-
offt aen te draegen. Daer een loye gedeylt woerdt,
en die wederparthye copie Tersoeckt, die oopie
hebbende, dat alsdan die parthye ofit aenlegger
Tersoeckt het loye nS-afSt aengedeylt te woerden,
en dat den Terweerder twee oSt drye genachten
laet Terstrycken sonder sulcz te doen: is den aen-
setter alsdan wel gefondeert, so Terre hy het loye
selÜB doet. C yr. Loon, 1, 164.
AENDIENEMDE, tz. {Dienende tot), rakende,
betrefende, fr. eoneemant. || Dits twelcke dat ic^
Boeger PlouTier, bewys doe aendienende de naelde
dewelcke slaen zal up den torre Kembst, 1Y, 662.
(1466). — Betaelt N. N., zaghers, wonende te
Werricke, ter causen Tan dat zy hebben gezaecbt
aandienende den üij . cleenen torrekins, die staen
staen zullen boTen op tmetselwerc Tan den torre,
xi^ . lib. xix. SC. par. Ib. 668.
AENDIENIJNGE, zn. t. Waartehmwinff , aan-
tegsfing, fr. avertiëeement. \\ Op conditie nochtans,
dat de Toors. heere en Trouwe , cooperen en .ont-
fangeren, gehouden sullen wesen de TOors. wateren
uytte Toors. putten-ontlangers soo aff te leijden
lancx de Toors. bugsen, en de TOors. buysen, rae-
men als andensints, op de ierste aendieninge soo
te onderhouden, dat Tercooperen, nu noch ten
eeuwigen daegén, daerdoor geene schaede en com-
men te leyden, tsy door het oTerloopen Tan de
wateren in den Toors. hennen kelder, oft anders-
sints, en tot dyen daartoe gehouden sullen wesen
t*hennen ooste te doen maecken eenen kraeuput.
Schep. V. Brwfê., 26 apr. 1687.
AEN DOEM. bw. 1) Bijvoegen, fr. ajouter. ||
Naerdat alle de fey ten Toorgelesen syn , en d ant-
woorde daerop gegoTen is, mitsgaders de conclusie
oook Tooigelesen synde, soo worden andermael alle
deseWe feyten en antwoorden aen den gerangene
8
18
AEN.
AEN.
badnjldplgck ▼ootggdnigwi , en, door den lecretani
genmecht siiiide oh hy daerbg wilt penieteren,
i|eU afdoen oft aendoen , aoo u den gerangene schul-
dich aiin antwoofden te teeckene met sïjnen naem
en toenaem, oft met een maroq , aoo hij niet achrij-
Ten en can. C. e. Dietf, yz., XIV, 13.
2) JBekUedém, owet&r., fr. tmêtw (fig.). || Dine priea-
tere moten worden aenghedaen mit gherechticheit.
Getgdb. !&• B, 49, pa. 131, 9. Staienb. pa. 132:
Dat nwe prieatera bekleet worden met gerechticheyt.
de Bacj: Qoe Yoa prètrea aoimt lerètoB de jnatioe.
Lat. MMfaaafer. — i>ie gave der goddienaticheit daer
wi mede an moghen doen die ontfermicheit Goda.
Hamd. merk., ItO,
8) TWoMs^Mi, fr. aiUibëêr. || Want het eenregole
in recht i», dat men den eenen, om dea anders
wille, geen boece en qnade oondieie ' toemegen
noch aendoen en lal. t. d. Tay., 128 t®.
4) Bereidem, toebereiden, fr. ttppréier. \\ Telken
male ala men aendoet, aelen aijn ai drie ten aen-
doen ende ten brejdena [l, bereydene]. K. lakeng.
JBnwf., 1376, a. 1. — Tan den aendoenevB. Dat
engheen gerejder niemana laken aendoen en aal,
en waer ajn selfa; en waer hi iemana andera laken
amidade, hi waere op 1 boete van 1 mottoen.
Ib. 11.
A£MDO£N£B (Aendoenie), zn. m. Lakenberei-
der, fr. appréteur de drap. || ^endoenrea'* ver-
meld onder de ambachten Tan Brnaael in eenen
achepenenbrief d. d. 19 mrt. 1305. — Van den
aendoenrea. K. lakeng. Brmes,, 1365, a. 1 , en a
6. — Aendoeniea, yerwera, voldera, woTere ende
andere arbeyderen. JSekemk. v, Brab, , reg. 136 f*. 208,
Lakeng. (1503). .
A£NDKACHT (Aendragt), zn. ▼. 1) Aangaaf,
mamg^f fr. dMaraiUm. || Yerclaerende den admo-
diatonr . . , , en dat iemant in ons dorp en gebueren-
dorpen komende in geene personele oft reéle lasten
en ia yerobli^eert Toor en aleer datter ontrent
St. Jan-Baptiatendach een generale aendracht is
geatelt. Sehep. v. Waemvde, 1701. Dat s\j [nl. de
achippera] daenran [nl. Tan de bieren hunner oon-
aomptie] geen Terklaera oft aendracht en moeten
doen aen de accysenaers oft gecommitteerde Tan
het bier-oomptoir. St'Areh. v. Dient, Tak 19(1721).
— Welcke aendngten alsoo geschied zynde . . O.
P.-B. A., 80 juni 1729, lY, 266 en 267, alwaar
het w. afwiaaelt met „OTerdragten'*, en met de ww.
^yorerdragen" en ^Terbrengen".
2) Bdaêtimg, üseUmldiging jh. charge , aceuêoium.
II Begghende [iU. de aenlegghere] . . hoe dat h\j be-
sheert deae getoijgben, omme s^jn waerheijdt te
léydene, gheMt, en deaelTO by den ghesworene
clerok Terhoort te worden opt ghene dat hy aen
hem gedraghet, alleeniyck aldaer deselTo aendrach-
ten gemeyneiyok Terbaiyck Terhalende; en die
aelTO aendracht Terbaiyck doende, mach daerinne
brenghen alle materien oock dienende ... C. v.
'êBaeck, Car. 1539, a. 3. — Sonderdat eenighe
Tan de Toorss. partyen gheoorloft sal wesen eenighe
interrpgatorien ofte aendrachten, omme ghetuyflcen
daarop Terhoort te woiden, te mogen oTcrgcTen,
maer sullen alleeniyck mogen OTeigeTen billetten,
daerinne alleeniyck deaignerende de articulen ofte
olausulen Tan de articulen daerop sy de ghetuygen
begeeren ghehoort te hebben. C. e. '« Bogek , Ütijl ,
a. 11. — De costumen Tan MoU spreken Tan „op-
drachten** en interrogatoriën.
AENDRAGEN, bw. 1) Aa^geee», fr. démmoer,
II Soo wanneer een crediteur Treest te Terliesen
ayne deuohdeiycke schalt, deur de Tlucht ofte
Tan aynen debiteiir, ofte om eeni^ie an-
dere merckeiycke reden, mach 'taelTe die Tan der
wet aendragen. C. e. Fcper., zzüij, 1.
2) Hem iet aendragen. Hamdd drifnm m,
fr. trafiquer de. \\ £n deee Torseide ingheseténe lie-
den, die met deaen lakenenhem gheneren willen, die
en selen hen engheen Treemde lakene aendragben
die den lieden Tan baten Dyeat toehoren, op die
Toen. pene. K. lakemg. te Dieet, reg. 7862 f*. 8 w*.
3) Óem iet aendragen. Ziek aamtreidcem , tot
nek aoaea, nek toeageuem, fr. t'apprcpriery faire
eiem, revemdiqaer. || Dwelck al te Terstaen ia inge-
Talle den ooopman oft eigenaar hem 't schip oft goet
noch sonde willen aendraegen, sonder taelTO te Ter-
laeten oft daerTan te Tertijden. C. o. AjUw. , eomp. ,
IX, TÜj, 108. — Eenen procureur en mach geene
aaecke hem in rechte onderwinden, . . . tenag dat
hy daartoe hebbe behooriijcke procuratie Tan partye
aelTer die de saecke aengaet, oft Tan den genen
die Tan bloetswegen hem die . . . sonde willen aen-
dragen. Ib. y , iij, 21. — Jegens *t branden Tan welcke
keersse sal den debiteur ende dengene 't ai^e-
wonnen goedt hem aendraghende, mitagadera de
crediteurs die men weet, geinthimeerd worden ten
peraoone , of t'haerlieder domicilie. C. v. Demderm,,
V, 5. Item, soo wanneer de Toorseijde re6le pto-
oedure wordt ghedaen tot eenighe goeden abeente
persoonen toebehoorende , en daeraf egheen gebruyo-
aeren, oft iemant die hem dea ia aandragende,
en wende boTonden binnen deser stadt oft byrange.
C. V. Lier, Stxjl, 11,7.— ^ Alle goedena daenf £n
proprietaria ombekent is, oft die hem niemant aen
en draeght, oft daeraf men niet en wete wien dat
zy toebehooren. C. e. Oketl, XV, 2. — Dat min
nyet geweten en heeft wyen denselTen pandt waa
toebehoorende oft hem aendragende. C 9. Moegetr.,
Twrbet, dépoê. Steelkems (1571).
AENDKAGËN, zn. o. Beriekt, fr. rappoH. \\
Dat niemant Tan de Toorseide neerynghe geen on-
behoorlyck oft Talsch werck en maecke, op peine
Tan te Tcrbeuren eene boete Tan . . ., die op tandra-
gen en rapport Tan deseWe deken en sorghers by
tmsgistraet deser stede sal geweeen worden. Bxx-
BBY, 1,406 (1686).
AÈNDKAOER, zn. m. Aanbrenger y fr. d/naneio'
temr. || De boete Tan t'sestich ponden pariais, een
derde t^onsen profijte, een derde ten profijte Tan
den aendrager. O. P.-B. A., lY , 269 (1729).
AbNDBONCK, zn. m. Berste dronk y fr. pre-
mier eoupy — traii. \\ Ingebeurde geregteiyke boe-
ten, genomen panden, plagt men terstond Troiyk
te Terdrinken, waarby den Toorzittenden regter de
aandronk, zooals *t heette, toekwam. NooBDSWiia,
413—^.
A£N£RY£N, bw. In 't bent stdUn, h. en eair
simery êoieir, mettre en poeeestion. jj Dat by
den rechte, dairmede die doode den leTende pos-
sessie geeft eii aenerft, zoe wye dat gericht naiate,
bairbiykenste en wettich oyr is Tan iemende, dat
hem toebehoirt die successie en Tersterffenisse tan
der seigneurie enz. t. j>. Tat. 355.
AKNUAKN, bedr. en o. ww. 1) Beginnen y ir.
commenoer. || tWelke leen en meyrie Toerseyt,
met tgheunt datter toe behort, hare so Terdonkert
ware dat soe [zy] niet en wiste waer dats af- ot
aneghinghe en watter schuldich ware toe te be-
hoeme. Oenda ehartb.y 84 (1371). — Die Tisscherie
in die Neete, Tandair die lake aengheet, ala men
Tan Grobbendonck oomt, die om dat Toixa. eeosel
ter Nuwermoeleu geheyten gheet. If. D. du Tróne
(1433). — Eyn jair lanck, op den data Tan deaen
AEN.
AEN.
' 19
sngunde. O. Uége, 27 jiüi 1469.
TmqëMm, — Als reelle delmquuiten , om een
fltoek, te leggen sijn op de banck, zoe begint de
ioge eerst aen te gane aen den gheenen daeraff
hem donekt dat bij best de waerhegtaf trecken sal.
Pfae< erim. , o. 8^. — Dat den eersten proeffdach
aengaet ils men die interrogatorie exhibeert. Cgr.
Loom, I, 136. — Om de waerhejt te weten moet
eb. mach men den gerangene de circumstancien wel
ai^Taegen int generael; als', indien het een moort
il, in wat maniere die is gedaen oft aengegaen.
C. 9. Aniw., eomp.f Vil, iij, 17.
2) In óUmH treden^ fr. entrer ên foneüom. || Bïi
■11e dese ambachtlieden soelen aengaen alle jaeren
Ie Sijnte Denijsmesse. Baym. , Draperie^ 16 (1336).
3) ToefteAoorm , fr. appartenir. \\ Waert dat de
seeroorers oft vijanden de geladen coopmanscbap-
pen» dt wel de cabels, oft ander gewant Tan den
sehepe in *t geheel oft in deel naemen, deseWe
ooopmansohappen en toegewanten van den sehepe
en ooffnmen in geene avarie, om die te brengen
ten laate vant gene niet genomen en is, maer
n)n ten laste van degene die deselve aengaen.
C. e. AMiw„ eomp.j Iv, viij, 98. — Niettemin,
soo verre den reeder, coopman oft sijnen lasthebber
selver opt schip waere, alsdan en sonde den schip-
per vdor oft naer de acht daegen sonder s\jnen
wille egeene oompositie mogen doen, dan vant
gene hem selver aengaet. Ib. 105. — Dwelok oock
plaatae heeft, alwaert dat de polioi'e oft brieff van
de versekeringe waere inhoudende de clausule :
,,toebeboorende eenen alsulcken", oft wie die soude
mogen aengaen oft toebehooren. Tb. lY, xj, 6S. —
Waert dat iemandt qnaeme in iemandts goet, bij
daeghe [naehte .^] oft bij ontyden , om eehighe vruch-
ten te i^ucken oft wech te draeghen, die verbeurt
eenen onden schilt, d'een helft daeraff den heere,
en d'ander helft diet goet aengaet. C. v, d, KieU,
m, 14.
4) Beekimt toebehooren of toekomen^ fr. appar-
Ueir dê dnM om eompéier. || Als diverse goeden
tsamen veroocht worden met éénder coopmanschappe,
daeraf eenigfae calengierbaer zijn en eenighe niet,
toe mach nochtans deghene die de calengieringhe
aengaet de gheheele coopmanschap vemaerderen en
eslengieren. C. e. Zier, X, 18 — Welcken meyer
ghewqon is te hebben eenen stadhouder oft lieute-
Dant, die in s^ne absentie ofte sieckte al doen
mach dat het dBcie van de meyerye aengaet oft
competeert. C. v. Loven ,1,2. — De scouthet van
der stadt en van den bijvange van Lyre ^ is ge-
woonlijck te hebben eenen stadthouder , . . die in
abeentie oft sieckte van den scouthet al doen mach
dat der oiBcien van den scouthetampte aengaet
oft competeert. C. o. Lier, I, 9.
ft) KUven om, fr. se rattaeherè, étre attaehSè \\
Alle oreonscepen sullen s weren up scepenenhuus in
vierscaren np jemenen van lx. ponden van der
eore, ofte daer meer angaet. • C. e. Oent, I, 449
(1297).
6) Aetneangen^ heqimnen, fr. oommeneer. || Was
gbmeolveert te volghen dezelve oude resolutie,
in conformitejt van dewelcke dezelve* ghecommit-
teerde ter treeorie ghelast waren desen wintere te
doene de provisie van de materiaelen daertoe van
Doode , en ten nutcomen *t zelve werk aen te gaene ,
ssUa ooek de fondamenten te legghen desen aen-
■taenden wgntere. Tpriana, I, 251 (1618). ~ Als
lukk rapport tot scepenenwart van diveersohe ving-
overgebrocht was, zaghen mijn heeren sche-
wel boe cranok dat sy ghespannen waren ,
en waren zeer perplecx , nauwelic wetende wat sy
anghaen zouden. Ber, tijden, I, 69.
7) AantHMorden^ fr. prendre potêeseionde. Kil. Adire,
agqredi. \\ Eest saecke dat man en wyflf malcan-
deren willen maeoken beur hujs daer sy inne
woonen, met dien datter toebehoirt, tot elcx Ujve,
dat moeghen zy doen als zy gaen, staen en ter
kercken mogen gaen . . , en wien thuys biyft , die
en sal tselve nyet mogen onderslaen noch verooo-
pen; en waert saecke dat byt dede, soo souden
de er^enamen haer gedeel aengaen efi haeren wille
daermede doen. C. e. Antw,^ Chddeboeék, a. 10. —
Al eest zoe dat, om aen te grypen die erfenisse
en successie iemende gelaten, hetzy by testamente
oft sonder testament, het genooh is dat men dat
doe metter hertt«n en gedachten, nochtans soe
behoven dair andere dingen toe: Eerst, dat die-
geene die dat aengaen wille zy een vry man, en
geen serf oft eygen knecht. ▼. D. Tav., 45 v^.
8) InunUigen^ aannemen, fr. aeeepteTj eomeeniir d.
II En ghi moet weten, dat de heer, nieu leen
wtgevende, stellen mach sulke en also vele lasten
en oondicien op tleen alst hem gelieft, behoudens
dat de vassael die ontfiaen en aengaen wille . .
LeeM'. V. VI., 29.
9) Betrefen, raken, aangaan, fr. «mcsmer, regar-
der, toneher. \\ Dan es de baeliu.. souldioh . . te
daghene denghenen . . dien de sake anegaen. 80
mrt. 1265 (Lat. tekst: tan<reré).
10) lem., — elkander a— . Bestaan, ver-
maagschapt zijn (met), fr. Stre parent de, \\ Dat elok
laet van de casselrje van Ipre magh naerhede van
lande hebben binnen deselve casselrye, dat verkocht
sal wesen afsittende van de voornoemde casselrje;
wel verstaende dat den kooper niet aen en gaet
den verkooper van sibbe. C. v, Tperen, Saele,c. 82.
AENOAENDE, tegenw. deelw. Comen ten
a. — . Ten aangang komen, fr. swrnenw. Ten waert
nochtans dat de vassalheer bespronghen waer, en
dat de cleene vassal, zyn leenhouder, ter aven-
tueren quame ten aengaende, hg soude moeten
helpen, dies versocht zynde, al waert ooc dat zyn
leen niet en stonde ten dienste van zynen heer te
bescbuddene. Leent. e. VI,, 118.
AENOANCK, zn. m. Aanwd, ft, atiaqne» ||
Oploop is eenen overdadingen aenganc met gram-
men moede gedaen op eenen anderen. ▼. D. Tat., 60.
AENOEDEELTE, zn.o. Ded, aandeel, fr. part,
portion, quote part, || Dat oick . . . den eenen broe-
der aen den anderen . . syn aengedeylte en kentz-
portie mach verwerven. C. v, Valkenb,, leenhof,
a. 15 (1570). — Sooverre eenige medegelderen ineene
rente ofte chejns, uvt diversche gronden gaende,
hun begeeren van schaede te verhoeden, mits be-
taelende hun aengedeelte, moeten voor en eer de
schaede gebeure, onder weth, daer 't behoort, stel-
len soo veel als hun aengedeelte daeraf gedraegt.
C. V. Loven, V. 8.
AENOEDRACHT, zn. BeséhuUügimj , fr. oeew-
sation. \\ Om den langhen trejn van den processen
te schouwen, soo wanneer de zaecke int gesorifte
is belejdt, dat men van nu voertane die getuygen
niet meer en zal examineeren op eenighe aenge-
drachten oft interrogatorien , gelyclc men geploegen
heeft C. V. Tnrnh,, Stijl, a. 88. Zie ook ASir-
DBACHT.
AENOEHUISDE (B5DE gblakdb), zn. mv. De
eigenaars der helende of aanliggende hnixen en Urn'
den, de belending, fr. les propriétaires des maisons
et terres eontiguës o% voisimes, les tenants et abo»-'
tissanis. || Dat men sulck afgewonnen huys ofte erfve
20 •
AEN.
AEN.
daeratcran ea mei é» keenberringe ▼«ifcoopan al,
■peetilenmda óê^ Tan dMn. miJÊ^pdm den iMi
en oommeren ten Inndtboeeke daeiide en deemjt
pmaó/b\ ooek wien teelre toebehoott, weer 't ge-
iteen ofte geleden 07. met den aiigehnjiden en
gelende, C. e. QetUt IX» 4*
AENOELANDE, m m^. AamUggmÊdm, Mem^
dendem, h. tfouiuê. KiL jU»^ielamdiek. \\ Men
onderhoudt ooek in vele dorpen elle yelden te le-
ghen t*eoen Mede, te weten d*een met winteneei
en diender met ■omerrmehten, en het derde ter
hneke» omdet, deor de yofschejden meden, de
•oghelénde gheene aeheede en looden lyden. C. «.
Aalst, X, 21, Zie ook hei voorgaande woofd, waar
.^aan*' wel mede op ,^lande** slaan saL
AENGEN4EMT, yerL deelw. van h^ niet ge-
bmikelt|ke Aamtamêm. Omtoamd, h. démommé. )| I>ai
dia poorter wel Tormaeh sijnen aone te emancipe-
ren.,, midte hem gerende lilTor en goni; en de
▼ader hem die alaoo gegeren hebbende, ia en blijft
denaelven sijnen aengeoaemden aone ghefimanci-
peert, C o, HerêmtaU, IX, 89.
AENOENOMELIJCKHEIT, zn. ▼. VaorUefds,
fr. prédUediom. || Alle dese mirsehen die hebben
h[are] oeiFeninghe, werke en wise beseten met
haers selia eyghensoape met aneghenomeleecheit,
en en laten hen nyeman d[aer] ute wiaen. Aüer
kêrtih,, 40. Zie ABVOBVOMBirHiiT.
AENOENOMENHEIT, zn. t. roorie^MomM-
Md, voorliefde, fr. prAlUêeiiom , préf^enee. |) Oheeft
Hijt hen [nl. Qod], si latent echter goei sijn, en
staen in allen dinghen sonder aneghenomenheit; si
▼erreren hen meer -tot tsoete dan tot tsnere. Aüer
kerstb., 68. Zie AXvasvoMBLiJCKHBiT.
AENGRT.jp, zn. m. MUdadigê ondernewtimg , fir.
oHêntai. tl Die selve portere setten wi weder en
▼eralinghen tot alsulker eren, staet en Triheiden
aUi [ais si] Tore den aaogrepe der excessen en
misdaet Toerscr. te ghebruycken plaghen. O. lAége,
17 mei 18tf4, I, 862. 5ta^ TVmijmi.
AENQRUPEN, bedr. en o. ww. {leU) mitdor
diglijk ondémemtn, fr. atiemUr, \\ Want wi eenen
clerc hebben, die Jan Ommeloep heet, die ons
S bedient heeft, en diepeleeo aneghrepen heeft in
en besneke en der zagasien bi behetene Tan ons;
waart dattene yemene ocaeneren [ocseneerde]. Tee-
den , ofte enich onghelgk doen woude , dat wi hem
des ontheffen selen Enquête Brab. , 1386 , blz. 22. —
Dat sy \nl. bnrgemeisteren ende raet] Jegen onse
gerichten, heerlicheden ofte rechte niet aengripen
en suelen. O. lAêge, 18 noT. 1404, a. 10. Ant-
Truiden,
2) Beveokie», ir, combaüre. || Si hebben hare
natuere vele meer aneghegrepen en strangeleker
gheoeffent dan die eerste Aller Kerelh,, Zh, — Sie
selen oeo meer ewichs loens hebben dan die, want
si hare nataere vele coenliker hebben aengbegro-
pen. Ib., 88. — Het sQn minschen die hare natuere
Bterkeliko anegrepen en oeffenden hen dach en
nacht. 40.
8) Aanvaarden, in hezU nemen, fr. prendre poe-
geition de, || Al eest' zoe dat , om aen te grgpen die
erffenisse ende successie iemende gelaten . . het
genoch is dat men dat doe metter hertten en ge-
dachten. V. D. Tav., 45 v». — Dan soude hg mo-
gen repudieren eü besgden stellen oft Tertyun dat
testament en aengrgpen die successie ab intestato,
data als naiste er^naem, sonder testament; en
waert dat hy der successien by testamente wetende
verieege en repudieerde , hy en soude daemae niet
meer ontiangen worden om de successie by test»*
. en aeaDgrQpaB. Ib. 48i» — ->
dai hy die goede en ani cuesiu
of aengogieepen heeft aimpelge
Ib. 4é T*. Zie ook amwqamm.
AENORIJPEB, sn. m. Boover, fr. eptiimUmr.
I) Noeh saldi) weten dat, nae recht, deoe spotia»
toers en aengrijpers Tan anderen hiden goeden niei
alleen aehnldieh en zijn ciTÜge bedwongen te mat^
den toi resütuiien t. d. Tat., 97.
AENORUPING, zn. t. 1> Veryr^p, taftredb,
fr. aüemtai, mUemie. \\ Dwalc andere gdïiioke ele|fno
beerlicheiden hebben [nl. de machi], Tan erTen eft
ontetren in *t landt Tan Breda, Tan gelijeke oon?-
dieien wesende, niei doen en mogen, ten is met
openbaiien aboijae en bnbehoiriyeken aengrljpingan
Tan der heerlicbeiii en jnsdeien hoera geteelrten
leenheeien. t. d. Tat., 292.
2) Aamvaairdimii ^ t» healnemèng^ b.adiiiom, priee
de poeeeeseion. || Weleke scholden [nL des OTeileda-
nen] alle gesmolten en Toijtgewist souden wordden
indijen hij hem simpelljc er^pjenaem bg adieien on
aengrypinge des steifhnijs hi^de gefnndeert aooder
inTentarijs te hebben gemaiet. t. d. Tat., 46 t*.
— Al eest dat *t Toiraer. statuyt niet en oan direo>
telijc geslaen opte goede gele^n bagten den teiri-
torie, nochtans die aenTcerdinge en aengrijpinge
derseWer goeden, soe sg seggen, die Tolgi der
Toirs. makingen hg eender dnegdelgeker cooe^
quencien. Ib., 238.
AENHALEN. bw. 1) Amirekken, aankikkm,
verlokken, aankfalen, ft. atiwer, êSdmee, enborner»
II Wie jongere [nl, minderjarigen] b^roeke toi
spele , oft aenhiele in stOTon ^ bordeelen, djen
soude men corrigeren naer gelegentheyt der saeo-
ken. C. V. Lier, XYIII, 82.
2) Bmii of prifs maken, fr. eapimrer. \\ 800 waa-
neer de goeden bg Tyanden sgn aengehaeli , en dat
die aireede syn gebrocht onder eenighe admindi-
teyt oft andere justitie , alsdan en mach den schip-
per daervan geene compositie maecken aooder don
coopman daeraff de wete te doen en Tan hem an^
woorde te hebben. C. e. Amtw., eomp,, TV, tüJ, 110.
AENHALER (Aenhaelder), sn.m. Br^- ofhm^
maker, fr. oap*^emr eapiwremt, || Als by compoaüie
oft met Tonnisse is geeeght dat den coopman aen
den aenhaelder, nemer oft inbrenger Tant goei de
schipTracht soude betaelen, hem tgoei laionde toI-
gen, geiyck gebeuren soude mogen ab een aoh^,
onder 'tdecxel Tan Tyantsohappe genomen ia. C o.
AntiD,^ eomp TV , Tiij, 118. — Maer als den aenhael-
der oft nemer Tan den schepe den schipper Tan
syne Tracht heeft betaeli, geiyck somtyts gebenri,
en is den schipper nyet gerecht om eenigen loon
Tan den coopman te heysschen. Ib. 114.
AENHALING, zn. t. -Met prijt o f Mi maken,
fr. eapiwre. || Maer als de aengehoude goeden min
worden Teroocht dan de weeïge derselTor en be-
droech ter plaetse en tyde vnn de laedinge, soe
moet de mindere weerde by de Tereekeraers goei
gedaen worden, sonder dat de Tcrsekerde, om
alsulcke aenhaelinge oft Terooopinge, de goederen
mach abandonneren ott Terlaeten. C v. AmUo,^ eomip,,
IV, irj, 144.
AENHANGEN, bedr. en o. ww. 1) B^,
ioevoetfen , fr. ajouUr, \\ Want men geen aenhanok
maeclEen en mach naedat eenige cleyn banok die
saecke bracht hebben Toor hon hoeft ; maer toiten
ópsetten mach men Terbeteren ende aanhangen
TOOT die banok daer die saecke bedingt is, ende
niet Toorder. O. er. Lom, I, 77. Zie JMfKMMcm»
%) Aanlejffgen (Penningen), fr. appUqner (das de-
AEN.
A-EN.
2i
•MTü). 1) Als 66a T«nt6 nS^U^ót wovdt dMV
itmódt wjfSL tocht6 üum h66ft, so6 mach suloken
loehta— 6t Bifii penningen lenyeerden midts deeelve
vedcrom sekeriyck aenhangende ter mItot nsfeaeren.
C. 9. TkimÊem , IX , 10.
8) JmmkêÊWtm^ fr. gaUadkmr |) Na Di «enhenc
mine nele. GH^db. 16« B., 24. Ps. 62. Adhmni
mmma am» |kw< <e. Stotenb. 68: Mijne siele kleeft
n aehletnen. De Seoy , 62 : Mon Ame eet atlachée
i vone ■nxTTe.
▲ENHANGENDE, tegenw. deelw. Bijgaaudë^
Ir. immi. \\ Hiemp, ende met meer ander anhan-
greinde redenen, waren de notable gheheeten yei^
treek [al. werd ban geboden zicb in bnnne ver-
tnkknner te begeren], en ghedelibereertbebbende,
kaer adrya en reeolncie te ecepenenwaérta oyer te
willen bi^gben. iX«r. È^dÊm, I, 41.
AENHAKCK, sn. m. Ainüumgêrê^ fr. partuoHg.
It Beet dat ^mant . . eontrarie doet . . , dieghene tal
yan mnre eren . . emmermeer yerderlt werden . . »
«ade een [tevena] met dine yerdejliaee nfjten
bijedeui yan Lndie, . met hoeren aenbangen .. eoUen
▼eriagt iffn ende altemael yerdreyen. O. lAéjgt, 18
1404, a. 10. êKmt-TVmideH.
AEHBANCK rdee yonnis). Ninnoê tiêèk na «m
•a êêrtttm aamUg, fr, addiiumf notnéilêt eon-
è la êmUê tfftm JMt/emmU e» premt^«
fl Daarna, der yoencr. Liebreeht... gaff
ferbêieiïnge noch over, hetwellicb aifgeweeen
(, aengeeien dat die eaeeke in onsen banden
want men geen aenhanck maeoken en mach
eenige elejn banek die eaeoke bracht heb-
ben yeor hem hooft. C. pr, Xoea, I, 77. Hoe dat,
aaar geweeen yonnie , den . eohepenen , die gewesen
hebben, geene kenniese toe en steet te nemen over
den aenlwnfik dea yonnie. . . Yan den aenhanck
aaar geaeeeu yonnie en hebben die hoeren eche-
penen yan Haeeelt nyet aangenomen, dan, hebben
dia parthjen afgeweeen. 119 (1618).
AENHAUT. Zie HAirotrT.
AENBEBBEK, b^r. en a ww. 1) B^ tith
hMtm^ hij aéh éroif^m, fr. porimr nur tci. || Soe
wai i^ieeeUen yan der galden ontboden eelen zyn
te Bke, of ter morghenepraken , met der Galden
knape, ende deer niet en queme met den eleede,
op [oij dat hij geen ewert ane en heeft, die sal
ferbueran 1 pbeke. Sênmts, 24, O. 1426 a. 10.
2) Koifm^ 9waar eoUaa, fr. coéier, Urê «» sa-
mifm, It Hetwelck den graye Aemaat hy sijn lief
\wL aïjne bmid] terstond consenteerde [ai in Italid
\m blieven], hoewel dat hem yele anhebben soude
dat fViehoooe, eoete Ylaenderiant" te deeryen. Bt*
Ug e. Qèmi, 16.
AENRECHTTNOE, sn. y. OekêehtMeid, fr. a//a-
eUsMBf. II En beghere dattu mi boden gheveste
yertoeainghe yan 2re scadelike aenhechtinghe die
Da in my bekenneete. CM^, 1A« £. 146 y^'.
AENHEFFEN, bw. Beffiwnem, aanvan^êm, fr.
mmmêmetr. KiL indperê. \\ Heft ane te scriyenne,
want dee en was der kerstenheit nie soe noot
in C jaien dat mense waemde; want si leeft
eoiehlike in deeer tyt. Daéromme heft ane te scri-
yenne, da minsche.. Tc ghebiede di, bi der hei-
legher Driyoldiebeit, dattn niet langhor en beids.
EA heft te hans ane opdesen dach AlUr Kerstb. 65.
AENHOOREN, ow. ToeUkoorfm, fr. npparftmir.
II Eb als de heer t*enegen goeden doet daighen,
soe moet die heere met twee soepene, ten min-
sten, ntten in de kercke te Laken en yerbeyden
tettsr tyt dat de doek gelaydt es yan der
Sn e» qnane dieghene die tgoet anehoorde
daerenbinnen niet. C Srfkêêren v, Laktm^ a. 8. —
Na tweemaal het woord ,^toebehoiren*' gebraikt te
hebben, eindigt onse oorkonde met ,,aenehoiren.*'
il Uutgesceiden oic allen den cleedren, keensen
ende andere geyallen yan clerken die sabdiaken
sijn . . , die ons , deken yoirgenoempt , yan ouder
coetamen . . alleene selen bliyen ende aenehoiren.
B^. Jf««., II, 170 (1326).
AENHOOREN, bw. Ten aenhoorene van
al der wereld: Zoodat alleman h&t hoort ^ fr.
d» mcmi^e è ob gno tont U monde Ventende. || Ende
wordt de daecho(Bdulle daeraff aldaer in de yier-
scharen drie male openbaerlicken geleeen, ten
aenhoorene yan al der werelt. C. e. Antw., 1546,
VI, 18.
AENHOORLIJCK, bn. Oa^eaMJte/t^ (in rechte)
fr. reeeoaiUe (en droit). || B. willende de saecke
inyolghen ten petitoire, wordt bij A gesustineert ,
dat B daerinne niet aenhoorelijck en is Annoitttionê,
62. — Soodat de hauderigghe in haere soostenae . .
niet aenhooreiyck en is. 201.
AËNHOUDBN, bw Ink&nden, bevatten (meten),
fr. eontenir (meêurer). || Drie sille . . in drie stao-
ken gelegen, daeraf dat deen stuok hoadende es
yi.rdalya sille, .. dat ander stncke senhoudende
een sille . . , en tderde stuck aanhouden [-de] on-
derhalf sille. Sekep. kof te Hnlen^ 1424 Op. een
gelege gelegen in die parochie yan Balen te
Bijsbeighe . . . , aanhoudende onder half sille, luttel
min oft meer. Item ... op Bojkens block , aen-
houdende dertdalff zille . . . Item , ... op Rijwaeia
hore . , senhoudende yijff sillen . . . Item , op eenen
beem]^. . aanhoudende een aille. Sekep. e. MoU ,
1441. Op en aen Peltmans hujs, met enen kemp-
hoye, alsoe dat ghestaen es metten hoyen en
allen sljnder toebehoerten , die plaatse aanhoudende
omtrint ij sille; — reghenote... Item, achter
die oorenmolen, oock een stuck beemps, senhou-
dende omtrint 1 boenre. Sekep. v. Lumpmsn, 1457.
Aen en op een stuck beemps, geheyten dat Crey-
enbroeck. gelegen te Laeren, aanhoudende omtrint
derdehalff boender. Noch sen eenen beempt ge-
legen t*Emeldelair, achter dat yenne...; noi^
aen eenen hoif geheyten den Herentalshoff, aan-
houdende omtrint onderhalff sille. Sekep. e. Zmm"
eiM, Bmten, 29 noy. 1460.
AEKKEEREN, bw. 1) Aamtoenden, in ket werk
s/W2ea, Uiteden, fr. aaployer, meitre en cdnvre.
Kil. eonferre, applieare. \\ Anmirckende den groeten
ende getruwen dienst , . die deeelye onse onder-
saiten gedain ende beweuen, ende oiok daeby die
groote nersticheyt, kuste ende arbeit zy samentlick
ende eyndrechtlick gedain ende angekiert hebben
totter yestinchen oneer stat. O. Liége, 11 deo. 1500,
protmn. Haêeelt.
2) Hem a. — . Stoumên op, titik beroepen op,
fr. ê*appmjfer eur, invooner. || Item, sal die stat
yan Loyene gheloyen oat si hare des Raeds yan
Cortenberge niet aenkeren noch onderwinden en
sal , yore ane der ty t dat dat poent ysn den charter
yan Cortenberge yerclaert si. Contkereel, 92(1861).
AENKLEEF, 2n.m. Zooals thsns. Aankoorigke-
den , fr. cireonêtanees et dépendance». || Om d*onderyra-
ginge wel te doen, is den schouteth oft onder-
schout gehouden de schepenen oyer te leyeran
hehooriycke intendit , inhoudende cort yerhael yan de
feiten daarmede hy den geyangene wilt belasten,
met de circumstantien oft omstanden ende aenole-
yen van d^en. C. e. Antw,, eomp.^ VII, iij, 8.
AENKLEYEN, ow. 1) Betrefen^ raken, ooê^
gaan, it. oonoemer, tomcker, ngarder. || liaer [nL
I
22
AÈN.
AEN.
de gadeimteerden Tan de Keure] droughen trtio
an hemlieden» en meendent pleinelio uter oamere
te hebben, mits dat preyilegie an claye Bdg.
ATm., II, 298 (1407). Bij goede specificatie, met
allen brieven, munimenten , boecken en alle andere
schrifteiycke besoheeden de voon. goeden aenkle-
vende. Item, dat men den yoors. OTermomboirs aal
amigneren een tamelijcke kamer, om heure verga-
deringe te houden, en in deeelve kamer te doen
maken stercke, wel sluitende Bchappraijen , om
daerin te sluijten d'inyentariasen, de gesloten reke-
ningen en alle andere stuoken en munimenten den
weesen aenklevende. C. e. Lonen ^ Weesk, a. 82.
Kaer de publicatie daeraf gedain, syn d'ingi^setene
der Yoors. stad en harer yrijbeijd, en oock d^afge-
zetene, voor sooreel die [OTdonnantien] henlieder
aenkleven, schuldig deseWe t*onderhouden ... Cv.
Bruês. , 1607 , a. 89. Bn daerin [nL in dien inven-
taris] beschreTen te sijn alle yoorgeroerde partyen,
die hij oft sij weten den weesen oft andere persoonen
boven geroert oft beuren goeden aen te kleven oft
competeren. C. v. Loven, Weesk. a. 82. Eü als de
ooopere den naercoopere zijne naerhede kent, so
moet hj den copere al scadelos quiten van al dat
den ooopere ancleven mach. Leenr. v, 1528, 18.
2) Verbonden zijn aan, fx. se raitacher è ||
En daer vrsghen scepenen , ter maninghen van den
meyere, allen den parsonen voor hemlieden com-
mende, van allen zaken daer sheeren recht an
eleeft. C. v. AaUt, Orig., n'. xxviij. Tn saken cri-
minele, daer lyfvelicke ofte lichamelijcke punitie
an deeft, ofte oock honorabel amende. <7. v. Gent,
XI, 10. Zoodatter hem eeneghe eere of scade ane-
olave. Leenr. v. 1528, 51. — Af en aenoleven. ||
En syn de schepenen gehouden allent gene de ge-
vangene verclaert, bekent oft niet bekent, met
t*gene daer aff en aen is clevende, soowel tot ont-
lastinge als belastinge, in geschrift» te doen stellen.
O. V, Antw., eomp., YII, iij, 21.
AENKLEVING. zn. v. 1) Aanplakking, fr
afflehage. {) Met affixie ende aenklevinghe van bil-
letten aen de kerokedeuren. C, v. Antw., oomp.,
V, xvij, 62.
2) Samenkanfl , aainhooriqkeden , fr. dipendance».
II Ghy sult weten, dat die pacten , die dair gecleet
zyn met aenvalle en aenclevinge van contracte,
geheeten yfiohereneia oontraetu» ,'' gelijc zijn als
ooop, verooop en dyergeiycke. y. d. Tay., 250. Zie
ook ABirxLBitr.
AENCLIEVEN, zn. mv. JEnkeU, enklauwen,
fr. ehevUlee (du pied), || Anclieven, fr. kemUes.
MicmLAVT.
AENCOMEN, ow. 1) Bijkomen, naderen, h.venir
auprèe, approeker. \\ En die cramen solen die sce-
penen . . . met rade en hnlpe onser rintmeesters, . .
indien dat hiere [hi er] bi-en aencomen , wilt , als
hi daertoe versoekt [2. versocht] wert, ordenere[n]
en lere[n] te stane. Batv. I>rnper\e, 7 (1365). Als
de lichters aencoramen en tschip verloren gaet,
Boo en syn de geberchde goeden niet gehouden te
dragen de schade vant verloren schip oft goet. C. v.
Antw., eomp., IV, viij, 128.
2) In haèH' of gthruikfredinff van een goed, eene
paohi, een ambt, een ambacht, fr. entree en posMea-
eion OU oeeupation d'un hien, d*un hail, d'un office,
éPmn métier. \\ En overmits de voor», twee dorpen .. .
teghen onsen ghenadighen heere den coninck syn
beleent op lossinghe aen mgn heer Francois Hinc>
kaert, en dienvolghende, om de voors. andere
rechten en costuymen te onderhouden en die te
laeten gheiyck hy die ghevonden heeft in syn aen-
komen. <7. e. Bergh, a. 6. Bat gbéene nieuwe
pachters en vermpghen te labeuren voor het ingaen
van heurlieder pacht, en d'aude a^aende pachten
vermoghen te labeuren en te saeyen totten lesten
dach van haerlinder pachte; dies vermaeh de pro-
prietaris ofte [den] ancommenden paohtere t*anveer-
den de ghesayde vruchten A t'labeur, midts be-
taelende zaet en dricht. C. v. And., IX, 16. Dat
den schouteth de schepenen, die daerover hebben
gestaen, sal maenen (op den eedt die sy in *taen-
komen van henne schependom gesworen hebben)
ten eynde dat* sy overleggen alsulcken verleyt als
sy onder hebben. C. v. Antut., eomp.. Vil, iv, 20.
Om te komen tot de proeve [van het chirurgyns
en barbiers-ambacht] , sal den aenkomenden meester
gehouden zyn te betaelen aen de vier dekens hunnen
wyn. Ó. P.-B. A., 18 oct. 1728. a. 4.
8) Toevaüen, iemands eigendom worden door erfe*
nis of koopt fr. éekeoir, devenir la propriété de qq,
paft smeeesnon on par aehat. \\ Dat gheen recht van
incommelincscepe nes ancommén noch verschenen
den voors. heere van Jeumond bi der doot van
Jans wive vorseid. O. e. And., Il, 85 (1864).
Als een man huwct, en hem binnen dien huwe-
leke een leengoed versterft, eist dat een wyf daema
draghet een kint, ende dat kint, tzyns vaders doot,
es syn oudste hoir. so sal die wedewe hebben
bilevinghe ane dat leengoed, updat niemand bile-
vinghe daerane ne helt doent haren man anequam.
Lemr. v. 1528, 81. Dat egheen onberueriycke
goeden by generale oft particuliere successien. Tent-
steriften, testamenten, ordinantie. ghiften , of by
intestate aencomen, suocederen, vervallen noch devol-
veren en sullen aen eenige doosteren, oollegien,
capittelen oft andere dooder handt. JPlae. v. Brab.,
I, 82 (1520). So wien een leengoed «noomt, hy
moet manseip doen binnen den xl. daghe. Leenr.
V. 1528, 4. -— Es een wijf drachtich, zy salse
houden [nl, de byieving] up datter niemand bile-
vinghe an en hilt als haren man dleen anequam.
.^9. Soo verre, naer date van den eersten inven-
taris , den weesen eenige andere goeden aenquaemen.
C. V. Loven, Weesk., a. 58. In dier vuepjhen suo-
cederen de goeden oock eest dat die den lancstle-
vende aencomen in 't tweede houweiyck. XY, 86.
4) Aengeoomen goeden, toevaüuf verkre-
oene goederen, langs andere wegen dan door erfenis
in rechte linie, fr. Hens adventices of. adveniifs.
II Daemae worden geprefereert : de vrouwen aen-
gsende beuren dotalen ende parafemalen goeden
by hen aen hen mans te houwelicke gebrocht, oft
staende'den houwelicke aengecomen oft verstorven.
C V. Antw., 1545, IV, 15.
AENCOMER, zn. m. Aankomende, i« hmnr tre-
dende pachter, fr. fermier enfrant \\ Als een pachter
affscheedende van den pachte, daerop laet meer
besaethede danhy ghehauden es, zal den meester
oft« ancommer moghen ontstaen midts hem beta-
lende dricht en zaet, zonder meer. C. v. Aud,^ I,
ix, 82.
AENC0H8T, zn. v. Verkr^, inbeMredinq,
fr aequisition, entree en posseasion || Dat sy [it2.de
taellieden en de gheswoore clercquen] insgeiycx in
hemlieden passeringen sullen opstellen eiï speoi-
flquelijck declareren de precijse tytels van aenkomste
van de goederen die by de comparanten worden
vergift, belast oft veralieneert. C, e. Brugge, U,
16 sept. 1724.
AENLACHINOE, zn. v. Toelaehimg, fr. dss
sourires. || Al eest zoe dat elcken mensche quaiye
vuegt in zjjnen huweiyoken state hem te misdragen.
AEN.
AEN.
23
noehtwi» soe U dit gebreck in den rechter boyenal
te miflpriJBeoQ en te leohteren, om dieswüle dat,
mits ameekingen , aenlachingen « gunsten en mynnen
iBü wgven en ooncubijnen al te lichtelijc dat recht
Terkeert mach wordden in onrechte. Y. - P. Tat. ,
876 ?•.
A£NLJL£M. Zie allamx.
A£MliKOIl, sn. m. MerêtMmgen, (r. dês répet-
refioss. l)Don Toors. cheynsenaer oft rentier, twijfe-
lende dat hij met den aengewesen pandt oft panden
niet en «yode toekomen, oft in 't geheel connen ver-
halen synen cheyns oft rente, met den achterstel,
ODOosteny repaiatien en aenleggen by hem daeraen
gedaen. C. v Bruss., 1607, a. 104. Uhriatyn: r^po-
rwtiomitmt. Die molen alrenaest der slnysen gheldet
den heyleghen gheest ij mudde rox, sonder aen-
kgghen. It., aen Aleyten molen heeft die here
[▼. Dieet] de tweedeel ane; ende die heyleghe
gbeeet heeft dat derdel in dat derdendeel, metten
aenlegghene. Cijmsb. 16^ E. ie Diêst.
A1:;nLEGKR» zn. m., tegenovergesteld aan^Ver-
werder*' ia het Limburgsche taaieigen; Zie C. ^r.
Xe0»y poMstmj aanUjfgw^ enehery ir dema»dêur.
A£N1.J*;GU£N , bedr. en o. ww. 1> Zooals thans.
Aami^mdên, Umd aandoen , fr. abordér. || Als den
■chipper, int vervolch van syne reyse, voor en aleer
hy taijsder rechter onüadinge is gecomen , tot eenige
andere vuijtweeohsche plaetse oft have compt aen
ie leggen, en aldaer eenige goeden wilt oft moet
lonen, innemen oft herlaeden. (7. e. Antw., eomp.,
IT, TÜj, lö7. Ende oft geviele dat den schipper,
aen eenige vnytweecheohe plaetse aenleggende al-
daar alle de coopmanschappen loste sonder die
wederoomie te laeden. 168.
2) Ondernemen^ beginnen ie maken, maken, fr.
eainprendre, eommeneer , faire, j| It^, steet tot
last en besorgh van de voors. rentmeesteren alle
de werken en reparatien van de stadt aen te leggen ,
te voiideren en te beneerstigen. O. v. Brues.^ 1607,
a. 28. Christen: facere. En oft- noodelyck ware
gedurende den tjdt yan de voors. procedure aen
de belejdde goeden eenige werken oft reparatiön
aen te leggen of te doen, om die te houden staende
eii van water en windt te weren. 101. Sijnt ooop-
Eeden oft pelgrims, die moeten oock verclaeren
henne gel^gentheyt oft qualiteyt en bovendyen den
tgt biimen denwelcken sg de reijse sullen aenleg-
gen efi volbrengen. C e. Aniw, , comp. , IV, xj ,
820. Tot dien oock de goeden wel en oirboirlyck
regeren, de haysen en hoven onderhouden van de
nootelycke reparatie, maer geen nieuwe werck
mogen aanleggen oft doen maeoken, sonder consent
van de overmomboiren. C e. Xoom, Weeek., a. 60.
8) (Oeld) uUuiien, op inireei zetten, fr, plaoer,
mppüqmar (de Tazgent). JBöL Applieare. || Indien
d'erfinan en tochtenaer de voors. sekerheyt niet en
koneten oft niet en wilden voldoen, sullen sulcke
afgelegde penningen by beuren beyden consente
aengelegt worden aen erfrenten ofte erfpachten, op
goede en enlBsante panden. C. v. Loven, V, 21.
Den momboiren en is egheenen tyt gestelt om der
weeskinderen penningen aen te moeten leggene;
maer als men goede panden vindt, dan moet men
de penningen aenleggen aen renten oft onruerende
goeden. C. v, Amito,, 1546, X, 11.
4) OpUffffeUf te last Uggen, fr. impoeeTy metire
è la ekarpe, \\ Wenceslaus . . en Johanne . . doen
eoDt , . . dal, want overmids sekeren saken en brueken
die.wi oneer goeder stat van Lovene aneleggende
waran en aaeaeggende, twist en berueringhe opge-
•taen ware toaacen ana en onser voers. gMder etat
van Loven, daeraf onse goede liede van derselver stat
ons comen syn ter genaaen. Coutkereel, Peis e. ld6U
5) Bijbrengen, aandoen , verschaffen, fr. donner,
procmrer, || Want wij onse stat van den Bosch,
' die een vest en een slot onss lants op dat eynde
is, en die ons en onsen lande gemeynlic groet orboir
en macht aenleget. Br<ib. Y, , 782 (1330).
6) (£enen eisoh) nitdrukken, fr. formuler (une
demande). || En eer de aenlegger zal wordden
gewesen volcomen van zynen eysch , . zal z^nen
eysch moeten verificeren soe hij dien in zijnder
conduysie aengheleet hadde. C. v. Twmh., Stijl, a. 23.
7) ^l<Iaderscbap) inttellen, fr. intenter (Ie retrait).
II Zynde daemaer gebeurt, dat den voorsz. Anthoen
ie Yeau en syne huysvrouwe, midts den naeder-
Bohappe by Joos van (Jallenbergh, als naeate be-
staende bloetverwant van Jenneken Keckhove, syne
moeder, aen- eü bygeleght tot de voorsz. goederend,
hebben opgedragen, geretrocedeert en getranspor-.
teert ... tot behoef van den voors. Joos van Cal-
lenbergh... MABTnntz, 71 (1688;.
8> Te laste leggen, aantijgen, fr. imputer, aecu-
ser de. Kil. Aenlegghe, vetus, Aütio, aecusaiio,
II Ware oic dat sake dat yemant andren opseide
en aenleide dat hi desgeens goets ouderhadde oft
bescudde, die geruumt ware, en hi dat wettelec
bethoenen mach, toe willen wij dat hijs plege.
Brab. T.,l, 778 (1328, Brussel), Om twiet die hi
hemlieden anl^ghende was. C o. And., II, 101
(1391). Yan Yae, U Gillis Lauwers etc., gheca-
lengiert van dat zij holpen draghen een huus, en
zg lietent- vallen, en daer wart ghequitst een Jan,
{• Pieter Huughs, onder thuus, sodat hy van der
quetsinghen staeif. En de bailliu leide hemlieden
an . dat zijt al willens ghedaen souden hebben , ute
dien dat eenighe liede daden den bailliu te ver-
stane; ende de man ontsculdegese oelve eer hjjj
staerf, en partijen en olaeghden niet, en de bailliu
hadder negheene proeve toe, en souden quite hebben
ghegaen bij wette. Pays ghemaect om xvj Ib. Bek.
bal), ie Gent, ht 1720 (1364—66). Item, sal Diere
PÜsais enen redeliken dach hebben voir ons te
comen om t' aanhoren die tichten die wy hem aen-
leggen selen; daerop dat hy sijn verAntwerden doen
mach; en so wes hy op onse tichten en aenleggen
verantwerden oan, dat ons redelic dunot wesen,
dat sal hem stade doen; en des hy niet verant-
werden kan, dat sal hy ons beteren. Bootb., f9. 21
(1414). Jan van den Dyko en Joeris Moeriton, die-
naren eü wettelicke vanghers . . . waren doe, te
huerlieder oodmoedighen beden en supplicatien ,
in gracien en submissien ghenomen en ontfanghen
van dat hemlieden en elcken van hemlieden by-
sonder en uppe hem zelven b|j denzelven burch-
meester van den courpse en scoutlieeten met hem
ghevoucht, gheheescht en annegheleyt was. C. v,
Bmgge, II, 173 (1491). En soe verre de verweer-
der tot dien dach noch nijet. en compareert zal
wordden verreyckt en verheelt vant gene des de
aenlegger hom aenleggende was en voer beset hadde.
Cosi, o. Tumh., 8t^, a. 21.
9) (Eenen eed) opleggen , fr. imposer (Ie serment).
II Legghen zy ooo elo anderen eeneghe ooetbodin-
ghen of deelinghen van eeden, dienende ter ma-
terie , die doet men der partie, dien men se anleght ,
nemen of gheven, al ter discretie van den juge
en naer de dispositie van der dino. ö. v, Aalst,
I, óH, a. 17.
AENLOTEN, bw. Bij het lot toededen, fr. as-
signer par voie de tirage au sort, po^tager par
la voie du sort, || Als eenige partyen voor de weth
24
AEN.
AEN.
Mnige goedaen loten «rillen, e& onder die goeden
eenige liofsteden mét de huysen daerop. staende
en hmme toebehoorten zijn , daeraf de partijen niet
orereen en kunnen komen yoor hoeveel dat men,
die goederen in de lotinge setten sonde, eii sij
daerom begeiren deseWe goederen geschat te wor-
den, 800 sullen de wethouderen eenige uyt hun
deputeren, die, met persoonen hun des Terstaende,
die goederen bij hunnen eedt eü op hun beste
sullen schatten, en de weth overbrengen wat sij
jaeriyokx en erffelyck weert sijn, en dan sal men
deseive naer advenant de taxatie aenlooten. O. v.
Laven, 8ero„ X, 95. Art. 90 der Coet. v. Brussel,
Statuut yan 1657, is omtrent eensluidend en ein-
digt met dezelfde woorden; Christijn vertaalt: sorti
eammUteniur,
AENNAMË, bn. Aan^eneuuHf fr. agriahU. \\'
TjO^ si den Vader mltten Sone tegader en mitten
beilighen Geest, en ons moet die Sone seynden
inname gare des heilighen Gheests. Otttjdb.,
15* K., 101.
AENNEMEN , bw. 1) Bonnen , aanMkirde» {eene
rsM, eenê bedeüoarty de vlMokt)^ fr. comfneneer («m
Wf^offe, tffi pèlerinaffe), prendre la fiüte, Eü. A en-
ne qa en de re y se. Sttseipere iter, \\ In den ier-
sten, soe sal die misdadeghe sculdech wesen ene
bedevaert te doene tot sinte Jacobs in Coropostel-
len, en sal dien wech aennemen en bestaen te
doene binnen xxx daghen nadien dat hem dat ghe-
boden wordt. OarU Saint Trond, 17 mei Vói^S,
a. 1. Een schipper, al hadde hij de reijse aenge-
nomen, en dat hy oock in noode van gölde waere,
en mach daeromme tschip, s^ne reeden toebehoo-
rende, niet vercoopen noch vertieren. C e. Antw.,
eomp. , IV , TÜj , 48. Soo wanneer den schipper
bij sijne reeders aifgestelt ofte verlaeten wort, cft
dat hy andersints, door eenige wettighe oorsaecke,
•ieckte oft ongeval, syne aengenomene regse niet
en can Tolbrengen. 182. Meenende tsanderdaghs te
treckene naer Doomicke, 'twelok ulieden door de
toeoompete van paerdevolck en voetvolck, com-
mende van Byssele, belet wierdt, zoodat ghylieden
by deselve ghedwonghen wierdt de vlucht anne te
nemene. Trouble* , I V , 161 . Zulcx dat ghylieden ghe-
dwonghen waert , elc zoo hy best mochte , de vlucht
anne te nemen , dewelcke ghy , met diversche andere,
ghenomen hebt tot op den torre te Waterlos. 166.
2) Op-- oft aeD nemen (schepen), in beëlag
Msfnefi, fr. prendre en réqnutition (des navires). || Alle
•sseuranoien oft versekeringen worden versteen be-
gonben te eyn van den daege en ure aff dal de
goeden oft coopmanschappen gedaen syn op de
■chepen ... en duert soo lange tot dat de goeden
in de bestemde havene gecommen eü aldaer op
lant ontladen en gelost syn; ten waere dat den
prince die ter plaetse van de laedinge (oft ontiae-
ainge) op- oft aengenomen hadde. C. o. Antw,,
isomp.f IV, xj, 156.
9) Zooals thans. Aanvaarden ^ betU nemen ecm, fr.
aeeepêer, prendre poeeession de. || Dat de voorseide
joufrauwe KatheUne gheen recht en heeft, noch
schuldich es te hebbene, overmids dat zoe den
vorseiden ' muelenbereh aennam en aenvaerde , eiï
daerop dede maken , te beuren coeten , de vorseide
muelne O. e. AaUt, Fmhw, 19 sept. 1409.
4) (Eenen last) op eieh nemen ^ fr. aeeepter,
-prendre emr eoi (une charge). || Denwelcken [per-
sonen] wy verzoucken en ordonneren, dat zy, om
Gods wille en uut warachteghe charitate den last
daeraf annemen en aenveerden [nl. van het arm-
bestuur]. Plac. e. VLy 1, 759, 7 oct 1Ö81.
5) (Een reglement) goeéOcemreu, btknÊMi^em, fo-
reetigen, fr. approuver, adapter^ oemfi^mer (un rè>
glement). || Ben ondergesehreven reielaert den
inhoudt van denselven reglemente seer goed en
noodtsaeckeiyck te hebben gevonden, en datten
selven in der vuegen en manieren hierboven gestelft
by myne heeren soude mugen aengenomen worden.
C. e. Loven ^ Stijl der guldekenen (1684).
6) (Eene oppositie) toelaten, fr. admettre. || Dat
aleer by die voors. heeren van de dekanye sal
worden aengenomen eenige oppositie, deseive [par-
tyen] hine inde in persoon , ter gestelder ure , sulleB
hebben te compareren voor die heeren president en
commissarissen van den rolle. Ib. a. 1.
7) (Leerjongens) ontfamgen^ opnemen, fr. admet'
ire (des apprentis). || Dat alle leericinderen seul-
dich sullen syn, binnen reerthien dagen naedat sQ
van hunnen meesters ontfiangen ende aengenomen
zyn geweest, te gevene den tintmeesters een pont
was. Kramersambaeht te Dieet, 21 mei 1864» ft. 6.
8) Zteh veroorloven, ondernemen, onderëtaam, bê"
etaan, tich ondennndeH, fr. ee permetire, eiifr»-
prendre, attenter. \\ Voirt seggen wy, van dm
weiden , die liggen te Webbekem , . . ; Toirt seggen
wy , dat al dat van desen voirg. gemeinen weiden
gegeven is [nl. gevonnist is] overmids den eoouthet
van Dyest en den scepenen van Dyest, sal seker
en gestedich bliven. Dit dairtoe geseeght: Eest dat,
by gevalle, die portere van Dyest yet hebben aen-
genomen of geattenteert , dat selve soelen sy den-
genen verstoren dien die scade is gedaen, naé
estimatie Troeder lude. Doude SooÜoeok, f^. 8
(1280), vertal. 14e E. Voirt en «J niemant van dm
▼oirs. regimente ocht officie hem voirder mQgen
aennemen of onderwinden dan boren besereven
is eü verclaert. Conthereel, 1 sept. 1860. Twee
raetsluyden . . . , die sullen by onse soepenen wyaen
naer die statuten, daer die daet af is 1414, sonder
iet meer aen te nemen oft daer boven te ga«&.
O, JAige, 17 aug. 1417, a. 1. Herek,
9) Hem eener saak a--. Ziek aamtrMcem,
f. bemoeien, z, inlaten met, fr. $e mUer de, «*mi-
miêoer dans une affaire. \\ Waxe dat mogheleee,
dat een minsohe alre minschen sinne ei Temiilt
hadde, die ye op ertrike quamen och ommenneer
selen comen , die en mochten doch , eyghenxe eraoht
[propnie vtribut]^ niet begripen dat alderminete dat
ghi ghesien hebt. Daeromme en nemee u niet an»,
want het ware over alle minschelike sinne en Te^
stannisse. Aller kerstb., 6S. Dat nyeman van den
Toirs goeden luden van Diest, die hem deegesehüs
eenichsins aengenomen hebben . . . , by eenigen van
zynen [nl. 's heeren] vrienden oft van synen ob-
derseten . . . opgelopen , gequetst , gevreeet noch
mishandelt en werde. Doude Sootb., f^. 20 t*., 90
dec. 1414, a. 7.
AENNEMEB, zn. m. 1) (van een werk). Onder-
nemer, fr. entrepreneur. || Wel Terstaende, dat, eoo
yerre den huerlingh oft proprietaris , uyt wiens
huyse het Toors. mest eü vuyligheydt sal gekomen
wesen , *t selve aen iemandt hadde verkocht oft
aanbesteedt, om binnen den voors. tydt weghge-
Toert te worden, sonder dat 'tselye gedaen wierde,
soo sal dien syn actie van indemniteyt tegena den
voors. kooper oft aannemer yan het wegh te voeren
mogen intenteren. O. e. Loven, Serv., a. 72.
2) (Sener wandaad). Bewerker, verrichter, bedr^
ver, fr. qmi a eommit, atUeur (d'un mé£ut): |) Coa-
sidererende dat de zake was zoo crimyneel en aeroh,
dat zo [zy] nyet en was vezgheTel^; men pvope-
deerde np hemlieden zonder 't hebbene de iFOor-
AEN.
AEN.
25
■tflugfWM bMllins en oflicien, by «zanMn en lieha-
BMlgkw exaoatiefn, en waren gheheeten 19. en N. ,
die noeh liebben twee gheiallwn, ghemeertst eQ waren
iQ Tieie aennemen Tan den qoaden gheweercken.
CbOefif, 125.
iJSNNEMINQEN, m. vr., mr. Ondémmaingm^
immièUmfêmf fr. eii^«pruM, ootof. |] Wilt Toirta
aodi bQ andere [brieren], egst moghelio, uwen
beele doiBn Tan ona te aTerteeren Tan der gelegent-
bsyt [ligging] der TÏjanden en hunnen aennemin-
^MD. JBrief «o» s^raaf P. éU Noitttm aam de siad
JHêtt, d. d. 24 mei 1543.
▲EMMOëMEN, bw. Benoemem, hepdUm, mi-
ênÊÜkwmj fir. déti^mer, dUermiMer^ e^primer. \\ Ten
dflvdany aoe wort den grontcbyns geunponeert en
OMSrtelt: aomwyien, in teecken van subjectien en
ootedanicheiden; bg wyien, in teecken Tan ont-
fitopnder Tiyheit, gel^o een kercke geTen soude
oneen heiligen YadeTy den paaws, peper, caneel
oft dgefgeiycke in chijnse , om dairmede ei^empt te
ign Tan der anbjectien des bisschope, en om te
i^n noder middelt onder den pauws; en somwy-
len in teecken Tan aengenoemder prótezien, idie
nnrblene diewyie luttel proffijt» innebrengt. y. d.
TAT., 192 T*. IngoTalle de Tooie. partye, in mate-
rie Tan guarande gedaeght 8\jnde, binnen behoor-
lyeken tyde compareert, en begeert eenen anderen
Toorta tot goarande geeommeert te worden , soo aal
h^ daertoe oock geachnitteert worden, aennoemende
^ guarandt. C. v. Lier, Stijl, Y, 8. Dewelcke
lifthteljjck OTerwonnen weeende, absqtiê uUa tor-
tare, aal prompteiyck weten te aennoemen alle
de pefaoooen die de menaohen oft beesten betoo-
Tert hebben. MêÊM^er, 1871, 6. Soo wanneer de
neeke meer en is interrupt . . , soo sal partije ,
b^gheerende Toorts te yaren, die moghen doen
pnaenleeren, doende te boecke stellen en aennoe-
men de lekte substantidle retroacte daerinne ghe-
houden. C e. Z4er, X, 5. Dat iemandt wel mach heer
en pgüyrietaris worden met eene generale .renunciatie ,
Tettgdinghe oft Terkoopinghe Tan eenighe gronden
fan erren, aonder deseWe gronden in specie te
Bflinineren oft aen te noemene. Ib, TVrfte, v. Ibb9,
Us. 700. Is gehouden ... te compareren en Ter-
sueeken met rechte beeet te hebbene sgne panden
oft gronden, Toer sulcken somme als hy aennoempt.
C. e. SótiffHr,, Tmrhê o. 1571, bis. 466. Insge-
mex sal de aenlegger hebben Tisie efl copie Tan den
documenten, instrumenten oft andere munimenten
die de Terweerder in lynder defensien sal aen-
BoeoBen en funderen. C e. Tmruk.y Stifl, a. 85. —
In aulek^ gevalle loTert de megere, ten wysen
schepenen, den heysscher de aenghenoempde
f met den toebehoorten, als tsyne. C. e.
, vn, 5.
A£NNOP£K, bw. Bakmt, betreffen, aangaan^
fr. esaofTMT, regarder^ iimeher è, \\ Midsdat de
toiseide qaestie annopte der heerlichede Tan onzen
Toineiden gheduohten heere. C. v. Aalei, hls. 504
(1486). Dit thenden Tan dien de baiUiu of meyere,
abo Tevie alst annopt den erre, sal doen een
Tierde kereghebod. bis 294 (1474). Om de groote
nenidite Tan den poyntan, en dat die, en speciale
d*esn meer den d^andere, grootelic annopen der
welraert, prsrylegie en rechten Tan den Toorschre-
Ten steden. OoOoHê, 89.
AENNOPEMDE, toots., tegenw. deelw. Tan abv-
vonr. Sakmdê, voor wtd hkrefty fr. ooncsrfMNi^ ,
fÊÊÊd d. II Zoo Terre datter eenen brief quam an
Biyn heer Tan Bonrgoingen, die zeer rudelic spiac
te mjns heeren waert, een ghedeel aennopende dat
hy mynen heere wilde hebben te oampe. cl. Tw
PiXMVBB , 1 14. Aennopende de processen communi-
catoire, sullen de secretarissen hebben en ont&n-
gen Toor haer recht ... Ce. lAer^ Stijl, XYI, 20.
A£NPA£BT, m. o. Aand^iel, fr. jnote-pcurt. KiL
Aenpaert^ j. aendeeL j| IngheTalle iemant,
actie hebbende Tan calene^eringhe , ware present
daer de Terooopingbe gheschiede en den lyfcQop Tor^
teert werde, en dat hy doorginck sonder syn aen-
paert te betalen , en . alsoo yan den lyfcoop mede
ghenote, in sulcken gcTslle is hy syne actie Tan
calengleringhe verliesende, mits hy daerdore den
coop is lauderende*- O. e. Deume, teipr., a. 168.
AENRËCHT (Aenricht), zn. m. en o. Aamreeht-
bank , 'tafel , redUbank (aanreekt)y fr . drestoir , buf-
fet Mans portee. Kil. Aenrechte, aenreoht-
tafel. Zie Nederl. Wdb. |] In den aenricht, tus-'
schen de cokene en sale. Invent, e. 1467. De Hero*s
doeck, en de rassche SÜTanen Dienden seer wel
Tan coppen en van schalen, Die sy Teur ons by
d*aenrioht ginghen halen. Opdat men soo med lust
sou meughen drinken Den nectar suet, die men
neerstigh sagh schinken Gbmimedem, die t'schoon
aenricht bewaarde. Olffmpiados, 86.
A£NBEES£N, bw. (aenreesde, aenreest) Ajan-
oallen^ aanranden, fr. ^taqnerf aesaillir. Kil. vet.
fland. Apprekendere , imvadere onm impetu. |] Men
zeyde dat tusschen Mechelen en Andtweerpen, die
(sKies eenen priester anreest hadden, hem Tia-
ghende oft hy dwoort Godts ghepreect hadde? Hy
zeyde: Ja ie. Zy zeyden: Ghy liecht, neemt,
hauter dat Toren! en souden hem alzoo dUjf vul
wonden ghegheven hebben. Ser. t^den, I, 45. En
terstont anivesden zy eenen Gk)dt an tcruyse, die
Toor de keercke stout, en worpen hem af en sloughen
in sticken. 106. Her Lambrecht, een audt reli-
gieus ten Preedicheeren en een shoet predicant,
wanende Tan tusschen ghaen in me foele in haer
couTent, was yaa sommighe anreest eü ghezeyt:.
Boept Vive Ie gnee , dwelck hy niet segghen en
wilde, al hadden zg hem doot ghesleghen. 128.
Men weerpt den wslyisch . . lieyer een tonne oft
ander yat, dan dat zy die schepen anreesen zou-
den, om mede te spelen en haer kueren te be-
drijyen. 194.
AENRICHT. Zie abkbscht.
AENBICHTEN, bw. 1) AanUgsf^^, beeteden,
fr. appUquer, emplojfer. |] Betaelt zij carolus gul-
denen, omme die te ansichtene [{. anrichtene] ende
te gheyene in de kercke yan Binte Woubourghen
[Walburgis] deser stede, ter hulpen yan de koeten
omme twyen yan drie clocken. Auden. tneng.^ II,
28 (1558).
2) UUiriekteny verriekten (la kwaden tin), fr, faire,
efietmer. Kil. Aenrechten iets quaeds. ||
Wel Terstaênde, dat rijlieden, onder het decxsel yan
te genieten dese onse gratie, niet en sullen moghen
yet aenrichten ofte doen tgene eenichsins soude
mcghen strecken tegen onsen dienst. Plae, v. Brab, ,
I, 812 (1608).
AENBICHTEB, zn.m. Aanl;^ger,eieehêr ^fr. de-
tnandemr, || Den anrichter, tot fundament synder
intentie, sich yermeet dat den Terwerder een deel
syps pandts is hsJdende [houdende]. C. gr. Loon,
I, 229 (1614).
AENBICHTINGE , zn. y. Qereokielijke ten uit-
voorlegging ^aanhouding of inbeelagnemt^ , fr. exê-
euHon, || Welcken yonnisse stellen die ingebieders
[deurwaarders] ter behooreiycke executie aen den
persoon Tan den debiteur, geloyer, gelder, proprie-
taris, bruyckgr, leste herbrenger ofte erfgenamen
4
I
26
AEN.
AEN:
danélfr, reipectiTe, tb voor [aJs yoren] geeondem-
neert en benmnut wennde, ofte aen sijn goei,
ÓÊBtmBD. nchtende; en welcke gerichte geschiet sijndeiy
sgn sij fchnldich efi wovden gedwongen met aen-
richtinge aen hunnen lijre en goeden , binnen eenen
aekeren tijt hnn geordimneeii, tvonnlMe te verdoen,
ofte aleer [I. alhiier] op de gevangenpoort te comen,
ofte te^;«ii het ronniHe en executie dagh en recht
te rersoeeken roor schontet en schepenen deser
•tad. C. e. 'sBogdk, XXI, 10.
AENBOEPEN, bw. t) Soepêm, toeroepen (om
halp)| fr, appêler (an aeoouiB). .|| Oft scholtus,
geewoorene, wt hun stadhalder, aenriepe eenigen
DOiger om hnlpe fo hebben om eenen man Tan
biimen oft van buiten te Tangen , ep het niet en
deede, aal broeeken, t*allen maele als hij yer-
aoeht woofde, eenen Binachen gulden. O. Liége,
1 febr. 1447, a. 18. Bree.
2) Vertoornen^ fr. remonirer, expoier. |] Johan
▼on Hejnsberght .... doen kunt. . Alaoo onse geminde
ondenaeten onaer atadt van Bree ona dicwUe elc-
geiycke (?) getoont en aengeroepen hebben , wie die
aeWe onae stadt . . van porten , muyren en vesten
seer swaeek en unverwaert ia. Ib., proaem,
8) OereekUUjk venoeken^ fr. requérir, \\ Te Ylieiv
mael in eender hootvaert^ comen: Soe wje een
badde doen oommeren seeker koren te velde staende,
en die dat koren gesaejd hadde, hadde dat inge-
▼nart en en hadde naer den commer niet gevraigt,
en die partge was dat clagende eii den heer aen-
roepende; en der heer cla^de met die partye. C
gr. Loomy 1, 84. 8oo verre die partije haer wyge-
rich Oaeckt te voldoen of sich tegen die executie
opponeert, soo sal den deurwerder aenroepen den
naesten officier des lants, die' welcke gehalden aal
siJn die deurwerders met gewapender ^ndt t'aasis-
teren. 80 (1607).
AENROEBBN, bw. Aaaffoa»^ raken, hetrefen,
fr. UmAer, ooneemer» \\ Om sakèn wille die onsen
landen aanmeren. O. Lifge, 11 juni a. 6. SinU
Truiden,
AENROEBENDE, voorz., tegenw. deelw. Aan-
gaande f rakende, fr. touehani, eoneernani, || Om
saken aenruerende, die stat oft den lande. O. JAêge^
17 mei 1898, a. 4. Sint-Trmden.
AENBOBBICH, bn. Aangrenzend , nactttgéUgen ,
fr. hmUrophe, \\ Oft gebuerde dat, casuëlijcken oft
by gevalle, eenige beesten van die aenroerige dor-
pen overleyden en gongen weijden op die gemeijne
vroente deses dorps, oft iemants erven, in den
winter, als het broeck gemeyn gaet. K, v. Qnaet-
meehden. 48.
AENBUEBEN. Zie abhboxbxit.
AEN8AEL, zn.m. *Opperhoff heerenhvii, fr. ma-
noir prineipal, || Dat alle relieven van stockleenen
en aensaelen moeten worden gedaen (innen vier-
tich daeghen naer doit van den afflivighen; soe
nyet, den heer stadhouder heeft autoriteyt, met
cfrie genachtinghen , van xiiij daeghen tot xiiij
daeghen, daerop te procederen; en ingévalle s\j
alsdan nyet en obedieren, ses wekens daemaer,
wordt de heer stadthouder, van wegen Haere Hoog-
heyden, int voirs. leen en aensael geïmiteert. O.
Leenh, e. lAmbwrg e. 1570, Jnterpr., a. 17. Dat
wir alhier houden en observeren: dat die leenen
gelijckeiyck gedeelt wordden, gereserveert dat den
oudsten den' aensael voervuyt heeft, te weten huys,
hoff en graven [grachten]; daermede noch een roe
dambs [dams] broedt, om die wieren [rond de
vyvers] van t'huys; boeven dien eenen groete
moTghen platze voer eenen coelhoiP. 80. Maer en
moeghen de huTsinghe, gebouwet wesende op den
aensael , metten kolboff en garden [boomgaard] , ach-
tervolgen de preéminentie en gerechticbeyt van den
leendiagere, nyet partageren. 41. Welckcn leendrse-
gher de gerechticheyt en prefiminentie heeft, soe
wanneer eenighe goederen veroocht werden, die
onder sgnen aensael resorteran, dat hij. deselve
tallen tijdt mach inloesen en trecken, mit alsnlcke
penningen en gelijcke somme gelts als zij vercocht
zyn geweest. 42.
AEN8AKEN, bw. Veroorzaken, fr oeecmoa-
ner. \\ Wouter van Anoout ghelovede, alse saac-
woude [iiZ. oorspronkelijke , ook bijzonderste schnlde-
naer], (Jilise, dien riembeslaghere , oommerloos en
scadeloos te houdene van alrande mudenesse [moeie-
nis] en van alrande scaden die jman anders home
Gijjse anesaken mochte, alse van den veertien seel-
linghen erfsys, die CKlise voreghenomt Wouteren
voreghenomt pleecht te geldene. Sekep. e. JHut»
9 dec. 1808.
AËN8AT, zn. m. hdeidimg (eener 'rechtszaak),
gedingwpemng y vmAA, vorm wm ocerlegging, van
indiening van stokken, fr. inirodnetion (de procé-
dure), forme de prodmeium de piioei. \\ Want die
bnrgemeesteren voere, in bonnen aenisat en aen-
sprake, geruert ende aengesocht hebben mynen
heere die beecke te haldene [houden] en doin te
vegene opten alden gront eü pegel. Oart. Saint- Trond,
15 jan, 1499. Want wy bevinden die oonde [dag-
vaarding] geschyet te syen op eenen sondach, het-
wellick by die Terweerders ^calengeert is, als die
selvige, naer den lantrecht, van onweerden te syn,
is, te manissen ons scholtenen, gewesen: den aen-
sat der proceduren te deser tyt aff. C. gr. Loon, I,
111 (1545). Daerom behoort men die testamenten nyet
te Bcheyden, eiï sonder aff te wysen [af tewycken]?
van den aensatt voers. 153. Zie akksstten.
AENSATEN, zn. mv. Waarschijnlijk te lezen
„afsaten"'. Zie dat w. ; in alle geval , schynt van dit
laatste w. niet te verschillen in beteekenis: Oosr-
sprongen, fr. êaiÜieM. || Die een ghedeckt ghelint
wil setten tusschen zyns en zyns ghebueren erve,
is schuldigh 'tselve soo verre van zynen \l, zgns]
ghebueren erve te setten als den oesdrup eü aen-
saeten behoeven; want niemant oesdrup ofte anc-
kershoofden noch aensaeten hebben noch setten en
mach buyten syn erve , sonder consent van syn ghe-
bueren. C. V. 'sBogf^, IX, 9.
AEN8ATTEN. Zie ABKBitTTEN.
AENSCHEIDEN, bw. Toededen, fr. a$e%g-
ner en partage, || Zoo verre de partyen van hunne
lotingen onderling niet eens en waren ,- zullen de-
voon. loters , na ... , alzulken different helpen be-
slichten, een iegeiyok van hen aenscheydende zoo-
veel als hem gerechtelyok toekomt. (7. e. Sruss,,
Stat, 1657. a. 7.
AENSCHIJN (aenscheen), zn. o. 1) Aangezieki,
gelaai, fr. vieage, face. \\ Soe wie met verdecten
ocht vermaecten anschenen steet . . , zaels ghelden.
XX. s. Kb, V, Dieet, B. 115. De Boomsche civile
rechten detesteren de diffiguratie van den aensichte ,
want 't aenschyn gemaect is naer 't aenschyn Gods.
JPract, crim., c. 112. (Ebne kantteekening op het
keurboek van Antwerpen, tegenover a. 16, dkt de
lasteraars straft met zeven jaren ballingschap, op
straf van den neus te verliezen, wraakt ook deze
barbaarsche verminking, meer echter uit een gods-
dienstig gevoel, evenals Wielant, dan uit mensche*
lykheid: Fadet enim hominis, staat er, ad gmagi-
nem cdestiê pdcritndinis faeta èst, et ideo non
debd deturpari,)
AEN.
AEN.
27
8) Met blijokenden (blickenden, blino-
kenden) aenschijn, mei onbedekten eumgexwht^
fr. è, tisoffB déctmvtrt. \\ Alle de getayghen, die de
beore oft paiüe (int criem, oft partie in materie
▼an cnirrede oft diergelycke saken criminelle) teghen
eenigen geyaogenen produceren willen, alle die ge-
tnj^ban moeten in persoone compareren, met blyc-
k^nden a^nBchyn in der gebannender yierecharen.
C. 9, Amêw., 1545, I, 8. In persoone, met blio-
kende aenaobijn in der gebannen vierschare. Ib.
1582, XV, 23. In persoone met blinckenden aen-
■ebijne. Ib., eomp.,\ll, iy, 80.
3) Orerdiachtelijk. Aanseh^, fr. f om (fig.). |i
Onder tdecaele van theligh ETangelie te prekene,
ao aerbeyt en laboreert hij [«{. Luther] te trou-
bleran • , en int bende te mesachtene en onteerene
dia echoonheijt van den aenachijne van onser moe-
d^ der heligher kercken. Plae, v, VI. , 8 • mei
1521, I, 93.
4) Aensohjjn doen. Bmmjzen, heioonen^ doen
Wjktm^ fir. prtmoer^ domnêr deë preuoet de. || fiiyn
floede lieden eü ghetrauwe rrienden [«/. der stad
mnt], ghy weet alle dat ie [hertog Philips] van joncx
en kmtsbeene hier in dese mjme goede stede ghe-
Toedt en npghehauden ben gheweest, om *tweloke
ie deee myne stede, hu allen hebbe en boude in
meerder jonsten, minnen en yrientacepen dan
eeneghe van mynen anderen steden; dVelcke ie
oock dickent wel anschTu gedaen hebbe, want van
dese myner stede weghen en was an my noynt
▼enoeht en ghebeden, io en heb *taltyU gheeme
en lieflic en met goeder herten ghedaen. CoUaüêy 1
(1446).
AENSCHOUW (AsKSCHOüwnres), zn. o. 1) Ge-
reekielijke eehowoimg^ hexiektiging ^ ir. vieUe, intpee-
Üom* il Voor de keniüase yan een prysie van acker-
schade ofte ander, bailliu en schepenen, .xl. scheL
par., Yoor een aensohouw, iij pond par. C. e.
Amd., n, 437, 11 mrt. 1619 Over hunne [td.
Tan de boden der Keure] interventie in de aen-
sebouwen van doode lichamen sullen sy profiteren..
O. P.-B. A., 6 juli 1735, a. 6. Qeni. Als iemant
gedachvairt is in materie reale, dat*B in materien
aengaende bodem oft grondt, oft proprieteyt van
ennigen erven, dairaf die verweerdere mach een
delay oft vuytset van sien en aenscouwingen oft
thoen van der plaetzen te hebben gedaen by sien
van oogen. Y. D. tay., 12. v^.
2) Aensohouw nemen. Acht sloom op, in
oommertriiuf nemen y fr. eoneid^refj avoir égord d, ||
Onbeaette rente is deelsaem, sonder aenschouw ie
nemen hoe oft van wat zyde die gekomen is. C. v.
€hmi^ JÜtV , 28. Om te weten oft men vant verlies
of perijckel tijdinge heeft gehadt, oft in den staet
is geweest om te hebben, . . . moet men aenschouw
nemen , ten aensiene van . • ., en ten aensiene tan . . .
C V. JtMtw., coflMp., IV, zi, 19. Yermagh oock
elck in en op syn eygen grondt te timmeren en
metsen snlckx als t'hem gelieft, niet tegenstaende
en sonder aenschauw te nemen op eenige vensters
ofte luchten van ander, die daerby verdonckert
mogfaten weeën. O. v, Br%qge, XXII, 3. Dat sulcx
damp gefondeert ia, sonder voerder aenschauw te
nemen op d'andere redenen hier ghededuceert. An-
neioüane, 72 (omtr. 1684).
3) Slok in sijn aenschouwe. JBXk voor wat
iem aaogoai, fr. ekaenn en ee qm Ie eoneemef Ie
re^mrde. \] Bevelende daeromme, by deee tegen-
woQfdige letteren, men onsen sohouteth van Meche-
lan, oommonemeesters, schepenen en raed aldaer,
en ten alle andere onse justicieren, officieren, onse
óndersaten, tegenwoordigh en toecomende, [ende]
himne stathauderen , [elc] van hun in s^jn aen-
schouwe en soo veel hem tselve aengaen sal. Xmit-
hoogf 16 (1416). üpdat sy [«2. bailliu en soepenen]
in de prochien van huerlieder roede, 'elc m zyn
ansoau , zouden advanchieren ghereet een half jaer
impost. BEUBBY, I, 210 (1576).
AENSCHRIJYEN, bw. Voor de hr^ediemt
insekrijvenf fr. ineoriref en/rÓUr. \\ Oproeping aen
vrijwilligen (1537). Dat soo wie . . . dienen wilt
in wapenen te voete, dat hij oomme te Haerle-
beke , . . . men sal hem dair ansciy ven , monsteren
en gheven soldee van XY daghene up rekeninghe.
Attden, meng., I, 34. Ten dien frne ontbieden
ül. , dat ghy van stonden an anscryft en enrolleert
alle de busschieters die ghy hebt onder ulieden
district. Ib. II, 240 (1558). Wel verstaande, dat
indien ons beliefde eenich oorloghsvolok te doen
onthouden en annemen, ten slaghe van den trom-
melynghe ofte andemins, dat een yeghelick hem
sal moghen doen anschriJYen onder suUske oapi-
teijnen als daartoe . . gheordonneert sullen weeën.
Ploe. e. FZ., 27 nov. 1541, I, 21.
ABN8ECH, sn. m. JBeeekiUdiguig ^ fr. oeeuta»
Hon. II AU denselven bailliu eenighe quaetdoen-
ders ghevanghen sal hebben, wert gehouden
deselve binnen derden dage daemaer te presenteren
voor justitie, om op d'iiSbrmatie t*haerlieder laste
ghehouden, en den aensegh van den bailliu ghe-
hoort en gheéxamineert te syn. C. v. Pmr., XXYI, 3.
En soo verre d'iniurie, aensegh one aohterolap
Bwaer en schandaleus waere , ofte ooe orgm smaeck*
ende, en dat deselve aengheseyt waere d^offioieren,
wetten ofte publgcke persoonen van staete ofte
digniteyt. XXVII, 7.
AENSEDEL. zn. m. Wbonêi, kms, fr. Jkobiia-
Hon, maiton. Grimm: Ansiedel, n., hobUoHo,
domieiUmm. 8ch5nes wort, segt hg, das wir £ahren
lassen, doch noch die ableitungen davon behaltend.
II Jaoop Bogaerts van Laren heeft gheoant dat hg
wettelick veroooht heeft twee Rgnssch gulden , . .
en daervore te pande ghesat sinen aenseedel te
Laren. 8ekep, ie iMmpmen^ SwUen, land e. Loon,
(1461).
AENSEGOEN, bw. 1) Aankondigen, melden,
berichten f fr. annonoer, faire saeoir. \\ Allen dVelok
alsoo punctudlijck vooigegaen sijnde, en naer dgen
den drossaert , burgemeesters en scepenen van Dieet
geseten sijn in hunne vierschaere, soo brenght den
meyer van Caggevinne eü sisteert den gevangene
op deselve vierschaere, aenaeggende aldaer aen den
drossaert, borgemeesters en scepenen van Dieet,
in substantie: „Heeren, over desen gevangene en
sijn proces aen ons toegesonden, is tot mQnder
maenisse een vonnis geraemt door scepenen vmn
Caggevinne . ." C. e. Dieei, VZ. XIY, 36.
2) A — iem. (eenen weg of pdgrimagie), Bern
hekend maken, aankondigen met vonnie, dai k^
daartoe veroordeeld ie, fr. annoneer d qq. quü est
eondamnS d ttfi pHerinage. || Zo wien peelgrimagien
ghewijst oft angheseyt sijn te gane, die sullen
porren te sulcken termine als hem daertoe ghestelt
es, oft het en ware dat eeneghe peelgrimaigen
ghewijst waren te gane in baten van denghonen,
die ghelt gheven moeten. C, o. Aalst, Ortg, zlvj.
a. 10.
3) Eenen iet — . Aant^en, aanwrijven, verwij-
fen, opleggen, te laste leggen, fr. imputer, Elil. vn-
putftre. II Ter oausen van sekeren onredelieken ont-
fanghen, die sy hem anseyden ghedaen en ghehadt
I hebbende in 't ambacht van der weverien , contrarie
28
AEN.
AEN.
den haaden rechten ran denaelren ambachte; in
weloke handelinghe deseWe heeeeohen . . . ooo aen-
gawyt was dat zy onbeboorlicke en ongheoorloofde
▼erghaderynghe gnemaect hadden» by daghe en by
naonte, om beroerte te makene hier in stede,
't weloke was crysme haren lyye aengaende . . . Gbl-
laiiêf tos (1451). Tan cautie ontfanghen by de Tier
leden , Tan zekere persoone , sub pmna eommeti , Tan
dat men hem anzegghen wilde. C v. Brugge, II,
172. Ck>deTaert Tan den Hende beloofde in den
handen Tan den sooateeten . . dat tallen tyden als
hy ontboden wesen zal bi den Toors. sconteetten by
hem te commene , hy by hem oommen sal , np
achterhaelt te weeene Tan tghnend dat hem de
TOon. Bcouteette anzegghen zal willen. 178. En
§hi Bult Terstaen dat groote^injurie is soo wanneer
ie Tassael sinen heer aensêcht, in eTclen moede»
eenighe schandaleuse saken , gheiyok als te seggene :
„Ghi zijt een Tcrradere, een woeckenaer , eenmoor-
denaer of diergelijoke". Ltenr, v. VI. ^ 129. Dickent
es die Terweerere worden heeascher, bidat hi den
anderen aenseide dat hQre Talschelike ane looch.
Lemw, o* 1528, 21. Soo wie eenen anderen eenighe
leelijcke en in&me injurie aenseght..., wert ghe-
condemneert in de boete Tan ses ponden parisis.
C. V. Poper.^ XXYII, 5. Zie ook abvbxch.
4) Eenen iet — . jffeloera, toetêggm^y ft,promei-
ir€, II 8oe wat knape, die sinen meester wero ,ane
seide en hem dat niet en hilde , die sonde dat sinen
meester beteren na goetdunoken der dekenen. Droog'
seieerdêTM ie D'uêti 1415 a. XTij. Item, zoe wan-
neer een cnape comet wercken in eens meesters
huys, en zynen meester toeseyt en geloeft te
werckene, dat hy.dan in egheens anders meesters
Huys on zall mogen wercken, hy en hebbe yerst
den yersten meestere dueghdelyck Toldaen; oft, zoo
wat cnape eenigen meestere werck aenseQ t , e& den*
selTen meestere dat nyet en helt, zall dat zynen
meestere beteren nae goetdnnckenen der dekenen.
Ib. 1545, a. 12.
AEN8ETTEN, bw. 1) Eenen zegel op een brief
waarschijnlijk niet erop drakken, maar Ajomhtm'
geHj zooals in het eerste lid Tan den zin; fr. ap'
pendre. . . . || Soe hebben wjj [tU. de biBsohop Tan
Luik] onse groete ziegelen desen . . letteren . . doen
anhanghen, biddende dat Eerwerdich Tan Ludiek
[fd. het kapittel] en dat oouTent . . . dat sy den-
seWen bricTen . . hen zieghelen daeraen setten willen*
a o. aimi-Truiden, $ 21.
2) Ovèrltggem (in recht), fir. prodmre dêê dooit'
monts (en justice). || Hoe en in wat manieren men
testamenten behoort TOert te brengen en te appro-
beren. Alle testamenten beheert men, naer den
Loenschen lantrecht, gansch en geheel ongeechey-
den en ongedeylt , met synen datum , daoh en ure
desseliTs, onderteyckent met den notaris, aen te
setten, naer forme Tan recht. C. gr. Loom, I, 158,
(omtr. 1550). Hoe men aensetten en procTcn [sal]
houwelycze Toorwaerden en testamenten. Yemant
die prooTen wilt testamenten oft honwelyze Toor-
waerden, die sal die aensettende syn Toor dat ge-
richt; en men sal dan wTsen, dat der heer Ter-
leenen sal eenen bode Tan den gericht, der welcken
bode den openen dach Tan xt. dagen doen sal
den naesten geërffman, daerop men prooTen wilt
alsulcke houwelyxe TOorwaerden oft testament..
60, a. 42.
8) Een geding — • Aanleggen, inspannen, h,
inienier mn proeh, || Zoe eest eenloye en een moeye-
lyck recht , dat scouteten en scepenen noch egheen
Tonnis gheTen Tan erTen, noch Tan scout, daeraff
gedinghe en proces Toer hen aengesat en geümtea^
teert es. K. v. Bmi-Trmden, 1866.
_ 4) Absoluut. AoÊtUggen, eiêeken, imepamnen
(een geding), fr. inienier (on prooès), demander , agw.
1 1 Alsmede orek , oft , boTen die gestatueerde raohten
Tan extraordinarisse TergMderinghe ofte uytcomate,
door UEd. Eerentf. heeron, te Terolaeren: eeoe
partye, extraordinentie aensettende olt bedaegt synde,
sonde gehalden syn te betaelen de oosten Tan
maeltyd, Terteeringen in bier, oft hoe bet aonde
moegen i^ C gr. Loom, I, 576.
AEN8ETTER, zn. m. Aankgger^éUeker^ fr. dmnam-
dmtr. II Daer een loye gedeylt woeidt, en die we-
derparthyé copie Tersoeckt, die oopie hebbende,
dat alsdan die parthye oift aenlMger Teraoekt bet
loye aff- oft aengederlt te woerden, en dat dan
Terweerder twee oflt drye genaohten laet Terstryoken
sonder sulcz te doen: is den aensetter alsdan wd
gafundeert, so Terre hy het loye selfb doe^? (7. gr.
Loom, yin, 82. Comende op den XT«a daoh, en
dat hoechste Tan den dage nl leden syn, als der
aensetter syn getuygen presenteert, men sal wysen
den partijen enz. Ib., TI, 42. Oft hy op die aelTe
deerden mael niet Tort en queme, aal den aensetter
dan moghen syn loye doen en Torts op ham Tolgen
nae der stadt recht. O. LUge, 18 mrt. 1502, a. 8.
Tongeren.
AEK8ETTEBSSE, zn. V. JBieekeres, fr. dêmatt-
dereêêe. \\ In der saecken Baeten Gouwerts, aen-
setterase, ter eendere, en Thys Pelsers, ter andere,
is geweaen enz. C, gr. Loon, VIII, 86 (1546).
AEN8ICHT, zn. o. Voorlcomên, fr. aipeel. \\ In
Hem en was ghiene ghedaente noch sohoenheit, en
wi saghen Hem, en in Hem en was ghien aen-
sicht, e9 wie begheerden Hem enen Temnaeden
en eenen alreuTerworpensten der mannen, een man
der rouwen en die siecheden weet. €Miidh. 15« E.
Pauie-ghei, , 56 t*. JBne propkeOe,
A— bieden. Troêseeren, fr. hraver, \\ So wie
een messe uytter soheyden treokt, in gelaten Tan
strijde, of met steenen, stocken oft wat geweer
dat sy, den anderen oploop dede, met slaen, ste-
ken, oft in gelate Tan slaen, Teohten en d'aaziBieht
bieden, sullen breucken. . O. LUge. , 18 mrt. 1502 ,
a. 8. To^geren,
Afleveren. Set hoofd Ueden, fr. faire We.
II Daer wart hy [iiZ. de graaf Tan Vlaanderen]
tsynen rade dat hy ansichte den Inghelsohen lera-
ren wilde, en ontboot OTer daoh en orer nacht
sine Trienden in Vrankerike sinen nood, en bad
der steide Tan Tpre omme hnlpe efi troost. Ol. t.
DiXMUDX, 25.
AENSIEL, zn. m. Waarschyniyk eene samen-
trekking Tan ansiedel , aenaedel (Zie dit laatste w.),
woonst, woning, hier: de bijzonderste wonii^ Tan
een leenheer, fr. manoir primeipal. \\ Dat men Tort-
aen allen gespleten en belasde heergewerleenen,
die by helder derselTcr lenen werden Torcooht, sal
der helder oft proprietaris Tan den ansiel oft prin-
oipael leenen [{. leen] bennen jaers mogen lossen.
C. gr. Loon, Leenr., 14 mrt. 1548, a. 7.
AEN8IEN (Anesien), bw. onreg. (saek, gebied.
wys enk. sieh aen). 1) Zien, fr. voir, \\ Allen den-
ghenen die dese jegewordige lettere aensien soalen,
groete. K. v, Diest, 1228, Tert 14« E. Lat tekst:
inspieere. Allen denghenen die dese tegenwoordige
letteren suelen aensien. Cart, Saini-Trond, 18 nor.
1404. Allen denghenen die dese letteren sulien aen-
sien oft hoeren lesen. Sekep, v, Sini'TVmden ie
Diesi, 29 apr. 1458.
2) Aansohomoen, ét.rtgarder. || Die lioTO soaepkane,
AEN.
AEN.
29
dti i^n dift wtvorooome khideie XpL, die gh«me
wddan loadBn, date die gheme dat woort Oode
horen ■ouden; die syn Troeeh opgbesteen, en B)ja
Angmghen in den werden lichiune Ons Heren
Urn ][^, en hebben die met gfaeerteliken oeffe-
BÏnghen §1 doerreven; want dat gaen dat ai te diere
wa$len gaen, dat ea haer Tlitegbe aenaien, efi
haase eraehteghe eS gheatadaghe c«ffeninghe in dat
inete leren Ona Heren Ihn Zpi. AUêrkerttb, 9t«, O
goedertjaven Heere, aioh aen mQne bedmeottieit
en dan lanwe myna herten. Oèbedh. 16« B. 85.
3) gerifi%aw , mi octgêmëükomo iMaia», fr. itupeo-
ter, ieaawagr. || Welck ooMTal [doodtralle oft yer-
diiaokinge} nochtans gaaebiet sQnde, die wethoa-
dann . . tn de teganwoordioheit van onsen oiBeier,
aldaar Itadve] aoaden aensien oft yiaiteren, en
aladan Yerelaeren oft Toor ongeyal gebonden souden
s^ oft niet C. e. IHêti, O. 16 mei 1609.
4) FaorxMfiy fr. nrMr. || Bfi omme dat men
daehta efi aneaanb dat Umt in ompajse en in orlo-
^le i^ieataen beeft, aoe dnoht men dat niet goet
aoeh ocborleee en waere faraobte men dbeaoeo rore
tgbemene lant, oobte dat men soe yele toIcs yW'
gadavda alae aneeiende [als te Miesiene] es dat daer
▼aigaderen sonde. JBnq. Brab, 1884, 18.
d) if eejsniB , ammêmaê, mU aammerkiwg wa»^ ft,
ee, eomMérmÊJ, || Dat wi, aneaien den'meneeb-
Toódaüekan dienst efi onst, die onse lieve stat Tan
ons en onsen vorderen meneobwerren
Brté. Y., I. 779 (1828). Dat wi, een-
den meniobvoldigen dienst en jonste , die onse
seepenen en porteren van onse stat van Antwerpen
OM gliedaen hebben. 886 (1849).
6) Ten aénsieiie en wel wetene van
(een iader). Optm se. Uooi^ opeiAaaHijky omdêr
itditn oq^, b, mÊ tm ti am 9U de Umi U moniê,
II Alle fauÓien efi Tolmaeote weroken, die ten aen-
aiene en wel wetene van eenen anderen (nochtans
op ftjam selfr gront) sonder t^genseggen Tolmaeot
ign, , . . moeten bÜTen steende. O. e. AsUw. 1645,
yUl^ 18.
7) Sonder aensien van. Zondtr u leium of
eoM iê ^veaa op, fr. mm« eaoir égaird a, \\ Ben man
mach alle sQns selfs goeden, haeffeiycke en erffe-
Vjfdkm, boedanieb die ^n,... welverooopen, sonder
aensien van sinen wive, en oiok tegben beoren
daaek efi wille. (7. v. AsUw,^ 1645, 1, 18. Ingevalle
gmaat van de boetsgeaellen ter contrarien dede,
efi tscbip variiete sonder oorloff oft aensien van
dan sehipper, die staet tot atraf ten goetdunoken
iui de weih. Ih. comp., lY, viQ, 186.
AEN- ENDE BU8UN. AaüwtMig, iegêmooordig
sifb, fr. Ure p/rétêmi e, auiHtr d. jj DVelck alsoo
gadeen agnde, soo meent den sobontetb den bofge-
', oft een van de schepenen; dewelcke,
synde, wyst: dat desen persoon sgn
efi vemienwen sal tboonen mét schepenen,
d^ [die er] mede aen- en bijgeweest sgn, en,
daerente'ónde recht. Dat aQ seggen sollen de ge-
rapte waerheQt vant gene dea sQ gehoort efi gesien
bsbban, daarmede sg blJ- efi aen hebben geweest
efi dat bon kennelfjck is. Ib. YII, iv, 19.
AEN8LACH, sn. m. 1) hAamêmmmng, fr.aiaate-
WÊmd, II Yoofts sollen [de boterdragers bimien Bmgge]
ontfangen voor de boter ter scbaele in te ste^n
ofte aenalagb, een groote voor elke cnype. JPZoc.
e. Fi, XI, 1SS6 (1696).
2) Jatêdagmtmhgt fr. jomm. || Nochte en snllen
da vooTBeyde baillina ofte officiers, door den pech-
tv ofte i^Mn commia aensoobt ayóde , tot bat doen
van aUe oalaignen efi aenslagben . . , niet mcghen
nemen eenioh aytstel ofte doen eenieb refioa. Ib.
786, a. 80 (1687). Op pene dat deselve [hoorns]
beesten sullen gehouden worden voor besmet te
weaen, en als dnsdaenige aenstonts met bnnne
hntjden in d*aerde gedolft [gedolven] worden, seven
voeten diep, ter plaatse daer den aanslag sal ge-
schiet stjn. Ib. 1870, a. 1. (1769).
8) Stokslag, hij opbod, fr. pat MAhattaüom, a
Vênean. jj Bebondeiyck nochtans, dat alsnlcke ver-
ooopin|^e behoort te geschieden: te weten, van de
erfhaeffeiyoke goeden openbaeriyck met den aen-
slacb, en de onbemerUJoke gooden, naardien de-
selve dry Bondagen achter den anderen völghende,
ter beboorlijcke plaatsen beboormcken sjn geveyit,
openbaerlijok ten höosbsten efi schoonsten voor
eenen jegheiyck. C. e. *« Boêeh, Twüj, 8.
4) AmêvoI, fr. oHaqtie, || Vp Sinte Lauwereins
dach.. Zo wiert bg der armeije van den oonino
Philips a&besmeten de armeye van den oonino
van Yranckerycke, danof den grave van Hegmont
den eersten aenslaoh dede; sodat hem, met^Mlers
de andere heeren van auwaerta [herwaarts] over
de eere bleven es. Piot, Ckrom,, 807. Hoorende
dat ons volok van oorlogbe van allen qnartiaren
waren veraaemende, hebben andre resolutie ghe-
nomen, vreesende den aenslach. 826.
6) JBtffin (bouwk.), fr. ooaisMeoiMMa^. || Yierkant
rabat springende uyt den muer eenen ofte onder-
balven duym, en vier duymen dick van bnyten,
en in aenalagb, als andere gemeyne rabatten, au
men meten een en eenen halven voet voor eenen
voet lenffhde, efi van vyf en een half en ses dny-
men dick, dobbeL Plae. e. Brab., 16 jan. 1706.
Y, 678.
AENSLAEN, bw. (sloêdk). 1) Laken. Sèi aam
heê raam êUum of êp^terem, fr. aüaekor om oUmtr
(Ie drap) è la rome, \\ Yoert, tallen lekenen
moeten syn IIII hanalagbera en niet min; en alou-
gben de II ofte de dne an sonder den vierden,
80 verbeurde elo Y scbeL Bfi de raemheere ofte de
drapier ofte haerlieder boden moghen halen den-
gbenen die diaken hebben gbebolpen anslaen , tallen
tiden dat sy de laken l^Dcden [bereiden] willen
ofte doen breeden. Amdtm, mmig., 1, 826 , omstr. 1329.
Yort, wat langbere lekene [dim] scaerlakene lingde
ten rame comt , moet j elle lanc staen op de ramen.
Weert corter stonde, verborde zz Ib. ; wtghenomen
alse ment versght oobte anderwarven anealaen
(ne), soe maget passeren met zlviQ ellen; en staet
oortere, bet verborde zz Ib; en daet [dede bet] die
aenslaen, die aenslaghere [es], soe verborde bi de
boete; efi daet die pOTtre, soe verborde bi se selve.
Lakêng. U MaekêUm, 1881, a. 124. Ib. a. 128.
Yort, wat lekene ten ramen comt, dat men aen-
slaet, en met quader hoeden tebroken weit, efi
dat gesdet biden aenslaghere en die ramen onder
handen hebben... Yort, sone salmen gheen oorte
lekene aenslaen op langbe 'rame; wie dat dede,
weder bi meester of cnape ware, die meester ver-
borde z Ib. en een jaer sün ambacht, efi dat laken
ware verbort en z Ib; wtghenomen oorte breede
lekene, die nu in banden sün, die de deekene
besien hebben efi beaegbelt^siin met twee seghelen,
efi die ghevarwede met drien ; en die ael men moe-
ffben aenslaen ane litnffbe ramen efi veregghen elsoe
hmghe else duren. Ib. 1838, a. 2. Zo wat lekene
jof wat weroke, dat men aendt in eene meesterie
an te slane, dat men det vonden sal in deaelve
meesterie efi opreeden in sine nterste vonde. JF.
lakêi^Me ie Brt^go, Soiêrers, bla. 66, a 1. Dat
geen raemscheerer laken anslaen en sal , noch eenioh
(
30
AEN.
AEN.
Brogohs wero dat soUd en bmgghe an heift, het
moet enen nacht an de ramen staen en de deken
yan den xamen en cina ▼inden moetent bezien eer
ment ofdoet. Ib. ab 3. Dat men alle manieren
▼an lakenen, gheene ballinghe slants eynde, wel
mach analaen en ofdoen en opreeden ten prof^fte
▼an den personen diese toebehoren. Ib. 66. a. 6.
BmgBche oesaepte lakenen zal elo echeerer an mo-
ghen slaen, maer niet ofdoen, eer dat zij bezien
z^n van den deken van der ramen en van zine
▼inders. Ib. a. 7.
2) AjomkechUm^ aeuükamgen^ aattpUikkên, (eene
dagvaarding, eene genaohtinge, een edict), fr. aüachery
afficker^ (nne aeeignation, nn édit). || Dat in deser
leencamer een genaohtinghe aengeslagen en ▼oor-
gestelt wordt ▼oor den ztadthouder oft, in sgne
absentie, ▼oor zijn Babstituyt» oft aen den borchrinck
aen dat slot yan Hartogenrade, in tegenwoordighegt
▼au twee mannen ▼an leen» gelijk eenen kommer
in der bankrecht gemaeckt, en ▼olgens [▼ervolgens]
▼an ziiij daechs tot ziiij dagen bis [tot] sees weken
dry dagen» sonder onderlaet oft ophooren ▼er^olcht;
en eeene heilige dagen sollen daeraen ▼erachte-
ringhe oft letsel doen; den leenbode oft, in zyne
absentie, een van den mannen van leen» wordt ▼an
den staathouder bevolen telcker reyse die ▼oors.
genaohtinghe voor de gewoonlijcke ▼acatio t'insi-
nneren. Leenhof «. *« Hsrtogenrcide , a. 1. Maer
soe wanneer der possesseur deseWe leenen ▼er-
treckt oft dilayeert t* ontfangen naerdyen deseWe
daraff ▼ermaent is geweest» mach denstadthoudere»
▼an officie wegen» op sulcke leen een genachtinge
aenslaen en geen ontset permitteeren oft toelaeten.
Ib. a. 21. Soe wie die openbare edict<en, geboden
en mandamenten, die aengheelaghen worden, met
OTelen moede in stacken schuerde oft wechdoet,
die wordt gheoorrigeert met pena faUi. Pibhidsb,
III. o. 25.
3) Jamiouden (iem.)» fr. €ÊrrHer (qq.) || Oft, by
oorsaecke van alsulcke twist oft gehecht ijmant van
lebenden lijve ter doot werde gebrocht, oft dat
anderssins daertoe . . . Igffstraffe sonde staen » soo
sonde den misdadighen bij den schipper aenge-
sla^gen en bewaerd moeten worden. C. e. Antw »
eamp.t TV, ▼üj, 204. In welcken gevalle sonde
men den sohouteth moghen toelaeten hem ^an den
persoon des beclaechde, tsynen huyse oft elders,
te ▼ersekeren , . . , om » f contrarie ondersoeck ge-
sien» aengaende t' rangen oft aenslaen ▼an den
beclaechde voorts gedaen te worden naer behooren.
Vn, ü, 11.
4) AanwiUe», fr. aüaqmer, || ALk) wy hebben
onthouden en doen annemen in onsen dienste di^er-
sche benden van ruteren en knechten, denwelcken
dickwyle ▼an noode es te trecken van d^een land
in d'ander, omme hemlieden te ▼ergaderen en onse
▼ijanden anslaghen en wederstaene. Plac. e. F2.,
I juni 1644, I, 734.
6) Ziek (iet) toeSiffenen, fr. s^appropier (qq chose).
II En wes densel^en cheynsenaer of rentheffer
Sbldus daeraen geleijd [besteed] zal hebben, dat zal
hem den proprietaris , of dengenen die den beleijden
pand voor date ▼an d'adjudicatie zal willen aen-
▼eerden» moeten opleggen en betalen» met den
▼oors. achterstel en kosten» ▼oor en aleer hij dien
zal mogen, aenslaen oft 'tzijne maken. C. e. Jffnw.,
1607» a. 101. Christijn vertaalt dezen laatsten zin
aldus: priuaquam eumden [fundum] sibi attribuet.
6) In hedag nemen ^ verbeurd maken ^ fr. eaUirj
metire airrU ««r, etmflMqner. || Soo ▼anghelycken
yemant, eenighe executie ontgonnen hebbende by
pandynghe» ofte by afwinnynghe, en hem beduch-
tende niet toe te schieten» ▼ermoghen vX ghedue-
rende dezeWe executie andere goedpighen ▼an
den debiteur te doen uulaon en saisieren. (7. o.
And. , I. mbr. YII , 16. Dat men niet eerst en ▼ooral
en sal aenslaen de peerden oft andere meubelen
daermede de gecondemneerde hem meest ia gena»
rende. C. leekkof e. VMenb., Stifi,, 1631, a. 66.
Als den amman oft roeydrager egeene gereede
goeden genoech en ▼int op den pant.» om partije
schuit en achterstel mette oncosten te oonnen vd-
doen».. alsdan ▼ermach hg oft synen roeydrager
den pant aen te slaen en te ▼eiüoopén» en den
cooper daerinne te goeyden en vestigen. O. v. Anko,,
eomp., y, ▼y» 18. Dyes en mach men de deyne
oopere munte » als oortkens» negenmannekens» halve
grooten oft diergelijcke » niet voorder verstcecken
[in betaling geven] dan tot pasgelt» t'elcker regse
voor vyff oft ses stnyvers» en niet meer; en oft
ymant die voorder aanbode» en is men die niet
gehouden te ontfangen, maer mach die aenslaen
en verbeurt maecken ten behoede ▼an den armen.
Ib. IV, !▼, 4.
7) Beginnen, fr. eommeneer. Ziet wellicht op
het maken of slaan ▼an een kruis. || Ooo een
priester, die zyn misse anghesleghen hadde voor
den name Jhesus autaer» quam zulck een vreese
over» dat hy ghereeschap maecte om van zijnen
autaer te loopen. JBer. tijden ^ I» 265.
8) Te laste vallen, fr. tomber è charge. \\ Oh
ymant bede oft dede bidden om quytsoheldinge
oft om wtsatte [uitstel], so sal metten selven so
groote broecke als onser vuersor. stat ▼an desen
▼oer hoer gedeilte getallen syn sall» oic in gelycker
manieren en so ▼iell . . aenslaen en toevallen. O.
Li^, 11 deo. 1600» a. 10. MatseU,
9) (Eene boete), voor het doorgaans gebmike-
lyke: bekeeren^ verdeden^ bestemmen y fr. pvrtager,
appliquer. || Dieghene, die hem sleet of quetst»
[sidl] verbueren twelff Binsgulden» an te slaan een
derdel ons, een derdel onser stat» en dat derde
derdeel der partyen. O. lAêge, 11 deo. 1600, a.
29. An te slaen halff ons en halff onser stat
Ib. a. 34.
10) (Eenen pacht). In pacht nemen, paeèien, fr.
prendre è ferme , affermer, \\ By aldien men bevonde
dat sy \nl. alle hoeren en vrouwen . . ▼an parochién ,
heeriykheden enz.] denseWen pacht [der pomtinghen]
aensloeghen door een gheeupposeert persoon, ordon-
neren dat sy, bo^en de ▼oorseyde nulliteyt ▼an
pachte, zullen ghestraft worden met deportement»
bannissement , ofte andersins. Plac. v, VI., 80
juU 1672, a. 34. III» 369.
AENSLAEN» zn. o., Inhealagneming , fr. saisie,
confieeatian. \\ Tot weloke betaelinge, indien al-
sulcke behulpers» ▼erswijgers oft bedriegers niat
suffisant oft genoechsaem en worden betonden, soo
souden sy » indyen het weireUjcke persooneri waeren,
gestraft worden met geesselinge, en de geesteiycke
met aenslaen [variante: met aenslaeninghe] Tan
hunne tijdelijcke goeden. C. v. Anitt., eomp., lY»
xvj» 64.
AENSLAQEBE » zn. m. De hamdeoerkman geiast
met het laken aan het raam te «laan, fr. Vonvrier
ehetrgé d'attacher Ie drap a la rome. Zie AXVELAX».
AENSLANINGE. Zie ashblabh.
AENSNIJDEN» bw. Aangaan,, betreffen raken,
fr. coneemer, regarder. jj Mer niet te myn, in
anderen saken» die ons en die ▼orscre^e stat aen-
snyden» sullen gemeinlio en te gader die vors. bur-
gemeister en raet tegader comen mitten scepenen,
AEN.
AEN.
31
om te timctieme en te ontkimiinerexi van dim
aken. U. lAÜge^ 18 noy. 1404 , a. 4. Sint Truiden,
A£M80£CK, zn. m. OereekiëUjke eurnmaniMff^
tforapmff, fr. êommaHoH ^ imviiaiion judiofoire. \\ Oh
de mededeelhebbeie , oft ijmant y«n hnn, twee
maeiiden naer alaalcken aenaoeck offc sommatie -hun
deel in de oosten niet op en brachten en betael-
den. . . C n. Amiw. , comp. , lY , xix , 30. Al ist dat
de sohnlt tot hantmllinge staet, boo wanneer daer
Bochtanu aommstie oft aenaoeck tot ontlastinge
ii. Ib. lY, xiv, 18. Zie ook AZirsoBcnN.
AEN80fËCK£N, bw. {êoekte, aen^Mochi, oen-
aodU). 1) Venoeken^ zoeken , fr. demander, chef-
eker d. || Yort, wat weerde of aamecoepere binnen
Heebelni wiaaelde ochte barenteerde, ochte ane-
aoehte te barenteren yan der lieden greyne om
lakene.. K. lakeng, MeA., ISdS, a. 48.
2) Verzoeken^ bidden^ fr. prier, soUieUer. || Indien
hij den eenen en den anderen Tan de omstaenders
heeft aengesocbt [om toot hem borg te blijven].
Gofl. o. BeremÉalt, II, 16.
3) OeFeckiel^ aftragen^ vertoeken, fr. demander
par eommtMÜon , reqnérir. \\ ALb eenich schip mette
goeden genomen is, mach den éoopman den schip-
per doen aensoecken oft hij mede begeert te ver^
staen tot loeainge oft rantsonneren ; en indijen de
■ommatie oft aensoeck is gedaen aen den persoon,
aoo 18 den schipper gehouden binnen xziiy uren
<^ntlijck te Tercleiren sijne meeninge; oft, ind\jen
die gedaen is tsijnen huijse, moet die doen binnen
zxüö uren naer de tweede sommatie. C. e. Aniw, ,
eoeig». , IV , riij , 115. Voorts meer , bevelen wy gene-
taiifcken allen denghenen die in eede syn . . . die
justicie bij te staene en assisteren, des aensocht zynde.
O. CrMt. e. 1670, 'a. 44.
4) Amneprécen in recht, fr. aeüonner, || Boven
alle diea is het oock impertinent en manifeste
sbsnrditeyt te besluiten dat men, naer den laps
van 10, 20 en meerdere jaeren, als men den
eertijfiant maer eerst saude oommen te aensoecken,
alsdan saude moeten gaen examineren en de preuve
beleeden nopende de gestaethede van de borgh-
togfate ten tyde hy hem borghe heeft gestelt. Anno-
Miame, 161. (Het geldt hier iemand die de ,vBnffi-
nnthcde" van eenen borg ,^eoertificeerd" had).
Zie ASKDBACHT.
A£N80£CKEN (anzueken), zn. o. Vorderinff,
ciseè, fr. rêqwieition. \\ Bat wij eenen edelen, onzen
getrouwen lieven man , Gerairde , heere van Djest , . .
seepene , geswoime , en alle die poirteren van Djest ,
van allen aensuekene, van allen aensprekene, van
allen calangen en van allen mesdaden die tschepene ,
geswoime en dpoirteren van Djest voirgenoempt . . .
gedaen mochten hebben iegen ons, ooht in broka
souden z^n iegen ons van sheeren wegen , . . scel-
den deirlike quita en laten altemaile vrij. Domde
BoMoeek, P 49, 24 juni 1307.
A£NSO£CKINQ£, zn. vr., Gèreehtdijke aan-
'wmmmg, fr. tornmaüoin. \\ Vangeiycken, als de
aaecke is gestelt om op ijmant anders te hebben
snn guarand oft waerschap, oft ook om geïndemneert
on schadeloos gehouden te worden , soo soude oock
ganomen en verleent mogen worden eenen dach
van Bommetie oft aensoekinge van acht off vgfftien
dagen. C e. Antw.f eomp,, Y, x, 28.
AEN8PRAKE (aenspraecke), zn. vr. 1) Oereehr,
idgke eisek, fr. aetion, detndnde jmdieiairey condu-
non. II Sn hj sal die goede voirtaen erfeUc en
ewelic behouden, hanteren en besitten voer sine
propre erve en goet, en in rusteliker en vredeliker
.^ dftiraf bliven, niet wederstaende eenig
terhande calengie , hijnder, stoot' oft aensprake die
hem dairtegen van yemane gedaen of geworpen mach
worden. C. e. Bruês., Stat, e. 20 jan. 1417. Dan,
middelertijt , totdat, bij kennen oft ontJcennen, in
de saecke geoontesteert sy, soo mach d'aenvra-
§ere altijt sijne aenspraecke oft conclusie veran-
eren. C, leenh. v, Mech., I, 14. Dat hij gehouden
wordt voor bekennende de fegten in d*aenspraecke
oft conclusie begrepen. Ib.' 17. De procureurs en
mogen hun niet moyen mettet maecken van eenigen
heiJBch oft conclusie , . . maer moeten alle aen-
spraecken en conclusien doen en laten maken en
teeckenen by de advocaeten. C. v, Antw,, comp,,
Y, iy, 16. Ën ofter eenige aenspraecke oft con-
clusie bevonden wort anders gemaeokt oft ge*
teeokent te syn, soude enz. Ib. 17. Die syne par-
tye heeft doen daegen, is gehouden, ten daege
dienende, syne conclusie in aeüa te stellen, SCt
wel over te ffeven synen heysch oft aenspraecke,
onderteeckent Dy eenen advocaet. Y, x, 1. D*aen-
spraecke moet inhouden claer verhael en openinge
van de gelegentheyt van de gelieele saecke, en tot-
dyen den heysch oft conclusie daertoe staende.
Ib. 2. Oft d 'advocaet oft procureur versuymelyck
waere geweest alsulcke clausule in de conclusie oft
aenspraecke te stellen, soude t'elcke reyse verbeu-
ren , . . en soude des evenwel de conclusie oft
aenspraecke in rechte niet ontfangen, maer ter-
stond verworpen werden. Ib. 3. Mach oock den
schouteth syne aenspraecke en conclusie deyien,
ende, dat doende, tegens den gevangene conclu-
deren, tsy tot verbeurte van den lyve oft tot
civile boete, oft anderssints. Ib. YI, iv, 16. Die-
nen van — , overdienen syne aensprake.
Zijnen eisek inbrengen, fr. foumir ses ooncUuione.
II Partyen verborcht hebbende, soo hunnen persoon
als goederen, is den arrestant oft aenlegghere ghe-
houden van aenspraeke te dienen ten eersten
ffhenechtdaghe naer het verborgen; en ghedient
hebbende van èenspraecke . . . C. o. MóU, Stijl,
a. 14. Indien de verweerdere , andermael ghesom-
meert zynde, compareerde eü versocht copye van
de overghediende aenspraecke. Ib. 15. Aensprake
en verantwoorden. JSiseh en tegenspraak, —
011 antwoord — en verdediging., fr. demande et UHe-
oonteêtaüon, || Als een aensprake en verantworden
vergadert is [nl, reconventie]. Item, soe wanneer
twee partyen tegeneen in *t verantworden comen,
soe is den heer verschenen vy schillingen, en
die betaelen die veilige partyen. C, gr. Loon, I,
n' YI, a. 9.
2) Tioht en aensprake doen. Be$ehuldigen
en aanklagen, fr. accueer et actionner; of enkel een
van beiden. || Allen den poerteren van der stadt,
synde aengetast en gevanghen, (soeWel by den
Bchoutet als by den amptman oft partie, int criem
oft int civile) dien ghevanghenen moet de heere
oft partie ticht en aensprake doen binnen den der-
den daghe nae syne apprehensie. C, v. Antw., 1545,
I, 2.
AENSPREKËN, bw. 1) Gereoktelyk aankla^
gen, fr. <totionner, || Wien men anesprake van mes-
dade , . . hi sal heme onsculdeghen. K. v. Antw. v.
1292. Ten derden male sal hi sueeren, dat hi
onsculdeg es van den stucken daer menne af hevet
aneghesproken. Ib. Dat mi [myn] broder Jaooppe . .
en niemen el toebehoort danespreken, tbedingben
ende tmanen van alrehande stucken. 19 juni 1295.
Maer als de gevangenen, by zynen eyghenen oon-
sente, den heere oft partie heeft onverlet geset
voer scepenen van der stadt tot op eenen an&ren
32
AEN.
AEN.
uikeacen geleganen dach , ,. . in dien gevalle en
loopt den heere oft partie gheenen tyt, oft en derff
men den geTangenen nyet eer aanspreken dan tot
■oloken di^he büm hy den heere oft partie heeft
onverlet geirtelt en daoh gegont. C. v. Amiw. , 1546 ,
1, 8. &e wanneer de heere oriminelick, oft
partie (om oimede, oft andere dyergelyeke actiën)
Ïemande ter Tiancharen heeft aengeeprokan. Ib. 4.
>*een poortere en maoh den andere hayten der
stadt en vriheyt nyet aenspreken, commeren of te
rechte betreoken in peraonele en mixte saken.
Ib. IX, 88.. Eenen poortere (by den oi&cier van
liyè oft lede oft andeneins aangesproken synda) soe
▼arre baroaden wordt d»t hy t^onrechte is aen^
sproken en beticht geweest, dien moet da oiBcier
syna oosten en schaden gelden en betaelen. Ib.,
66. Wie ter Toors. yierschare ten land1|^enechte
yemanden wilt aenspreken oft baklaeghen, doet
mnen heysch. den secretaris ter rolle stellen. C.
V. SerentaU, ü/ 10. Wie [l, By] alsoo de aen-
ghesprokena ende beklaeghde, ten eersten ge-
neohtdaeghe daemaast Tolghende, in rechte ter
Tierscharen niet en komt in persoone. Ib. 12. Dat
ii, soo wanneer een ingheseten poorter der stadt
tan Lyere b^geirt te oonyenieren oft aan te spre-
ken een byvancxman , schuldich is hetseWe te doen
tan genechte. C. e. Lier, Stijl, YIII, 8. Dat
•da ingesetenen Tan den byrange, van kenran en
breucken, accysen en andwe, worden aenghespro-
ken en geconyeniert ten ordinarissen rolle. Ib. 4.
Twee afgesetenen onder eene banke en jurisdictie
rassorteerende, en mogen malkanderen binnen deie
stad en hare Tryhegd niet arresteren, bekommeren,
noch Toor de wethouderen te rechte betrekken toot
rouwe actiën of schulden , maer sQn schuldig elkander
aan te spreken Toor hunnen competantan richter
(7. o. Bnu»., 1607, a^ 85. chbistuv: in jui oo-
ear». Om te weten oft «den coopman den Toor-
■ohrsTen tyt Tan Teerthien daegan begeert te ge-
nieten oft nyet, soo moet den schipper, naer Sbd.
besproken en gewoonlgokan tgt en .daegen, den
coopman tot dyen egnde by proteste dDen aen-
spreken. C, e. Antw., oomp., lY, TÜi, 25. Soo
wanneer in gemeyne huysen oft andere timmengien
noodeiyck raparatien Tandoen syn, bg gefareok Tan
weloke . . . . , alsdan* mach een Tan de deelhebbers
de andere rechtelijok aenspreken . oft sommeren,
om mede dan cost ta doen, om alsulcke timmer»-
gien in wesen te houden. Ib., lY, ix, 29. Tyden
oft aenspreken Sesekmldiffêm, fr.-aeoutêr, j|
Soa wanneer yamant hem berindt geïn&meert te
syne Tan eenifhen daliote oft mesusa, die mach
comen Toir schoutet, buxgermeastaren en scepe-
nan . . . . , en presenteren hem in synan eyghenen
persoone aldaer te rechte, teghan den heere, tegen
partie^ an tegen alle de^hene die hem ter saecken
Tmn dien delicte eenigssins souden willen tyden oft
aenspreken. O. v. AsUw., 1545, I, 5.
2) Gk>ederen aenspreken. Z^ reehi, esr-
«o^mi op, fir. eaeremr dsê pamrnntei nr, exéomier.
II Tan lesten , indien den oraditeur niet toe en komt ,
mag aanspreken de gedoTolTeerde goeden Tan den
debiteur in MtMdinm. C. e. BmtB., 1607, a. 111.
OHBiBTUir: exonUfê. Inagaiycx Termag den cre-
diteur, Toor actiën personeel en diTisibel, aanspre-
ken an executeren de goeden Tan deseWe er%ena-
men. Ib. a. 112, Dat alckariyck rentier oft ohyns-
hear synen principaelen pandt moet proeren aleer
hy de toepanden olt onderpanden mach aenspreken.
C e. Samihoiwn, hs., lY, 12. Soo mocht die koop-
man dat schip binnen jaer en dag aenspreken en
syn geld daeraen soeken. Ybbwu , Zmrmèi, a. 4.
8) lèm. TersmadeUJck aenspreksn. Bm
grofhdmêigm, ImtMmpên, Jümên, fir. Mmttsr. || Soo
wie eanigen officier, ymandan Tan de wat, tr0-
soriers, oft andere in stads dienst wesande, oft
oock adTOcaten Tarsmadaiyck aenspraacke oft op-
loop dede ten aansien Tan hunnen dienst, yer-
baurt sastich gulden. O. v. AmUd», eomp», YI, %, 48.
AENSTAEN, ow. 1) Op kamden s^, nakende
gijn, fr. M préunier, m prfparat, || iUs da aanaa
te Gode |^ en beqname getyda aanstaat, znllan
die stierlieden gebonden wesen hare anekem te
lichten. Pioc. e. VU, 1664, a. 8. IX, 898,
2) Aan ia htmri vjm, bedreig e^, eraan flaos-
tem, het gemeene loi ondergaan, fr. aaow won Umr,
Ure menaeé, eMr Ie eort eommmn. || Als nu 't bra-
ken en afweerpen dar beelden en cyraigen der
keroken beghonde ghemeen te werden, soo heeft
ooc Hermentiars, een Walsche stadt, den graTe
Tan Egmont toebehoorende , anghestaen. 3er, t^den,
I. 85. Die Tan tclooster Tan den Augustynan, daar
recht jeghenorer staande, liende &lk cy d'eerste
daemaer souden sijn die anstaen souden, hilden
haer clooster en kancke al Taste ghasloten. Ib., 108.
Die schilderien an muaren en in glaeereinsters en
waren niet Try, sy Verden uutghescrapt, bysonder
die ooghen en die aensichten; . . ooc die a&luiftsela,
paneelen, Trouwensittenen, poortalan, dooaalan,
tmoeete al anstaen, niet alleen jn dece, maar in
al ander keeicken en doosters. Ib., 110. Dia
stomme a%hoden, die Baalsche hoarie,... moes-
ten anstaen. 184. Ooc moeste anstaen een Maxia-
beelde, soo groot als dlcTen, . . dat welcke sy tbooft
a%heslaghen hebben, en ttindeken gheheel ghe-
weert. 161. Al dander weerck, tafelen an tafe-
reelen, epitaphien en chieraigen, tmoesta al an-
staen en ten gronde ghaan. 164. Daar waren np
Sente Pieters hondert an xxt huysen, die alle
moesten aenstaen. III, 99.
8) Afstaen, fr. oSder. || Yoirt willen wy , dafcae
gheiyck silTer en platen ontfiMn eTan Tale, ten
waere ochts de muntmeestere hadde te doen; aó
dier [die er] dan OTer hadde ontfiMn,soude aen-
staen [L aTestaen] , alst hem deen hiate Tan den
tween ghecorenen knapen. Ten waare alsoe, dat
de meester me Terladen waere Tan sÜTer. Plae, e.
Brab,, I, 247 (1291). Mnnimeeelert e. Bre^Mmd.
A£NSTA£N, sn. o. 1) ernêtis, drit^gend nar-
toek, fr. insianeet, lat. inetare, \\ Dat wy, om dia
bede en om anstaen Tan onser lieTar [onsen lieren
en getrouwen poirteren Tan onser Uerer stadt Tan
Leeuwe. Brab, T., 7 mei 1807. I, 741.
3) Aanepraak, ft. prétenüon. Was gewyst: dat
da TOors. Trouwe Florentyne hebben sonde haur
byicTinghe op tgeheel leen, sonder eanich aanstaan
ta hebben op da tootb. rente. Leenr, v, Ph, 86,
nota.
AENSTAENDE, Toors. Aat^aande, fr. qmant d.
II Aenstaende het £Mtsoen [Tan een ,,beeldehuusa-'
ken*' of nis], sal wesen gheiyck of in den opgaan-
den patroon is geteeckent Bbicbbt, II, 828.
A£MST£L, sn.m. (Instel), gediagtimtMmg , fr.
introdneüon d'inetanee. || En behoort men ter roUe
nogh ter Tierschare sulken aenstel [nL Tan corpora]
te admitteeren. C. e. Dieet, VZ,, IX, ByT. a. 8.
Zie ABITBTILLXH.
A£N8TËLL£N, bw. 1) (Een geding, een
actie, eene exceptie). InetHlen, inepannen, fr. «i-
tamer, introdmre, intenter (iw procèe etc.). || Want
all ist soo, dat de laethen Tan Tongerlo by puare
usurpatie gecomen syn in possessie Tan de generale
AEN.
AEN.
33
penooeele prooednre over penoonen Troonende in
tniijwn, dewelcke chijnsroerigh zijn onder dijen
lAetboff, en dat de exceptien declinatoir, daerover
•engestelt voor soepenen Tan Diest, oock al worden
■mgenoomen. Ib. ^t^., VIII, 1. De personele en
mixte actiën worden aengestelt op schepenen-rollen
oft bi) proces oommunicatoir; de reéle worden aen-
gestelt ter clachtboeck behoirende aen den scauteth
Tan Biest. Ib. , IX, 1. De criminele rolle raeckt
mrimtario den droesaert Tan Diest, over saecken die
hij nomime offieii moet aenstellen toot schepenen.
Ib., 5. De rolle Tan borgermeesters , op dewelcke
aengestelt worden alle actiën concemerende stadts-
aeeijsen, hnijsbneren, bodeloon en andere dijerge-
l^ke. Ib., 7. Geen gulden, geen ambachten, geen
confirerien nogh egeen andere corpora, kercken,
eapellen, gasthuijeen nogh weeshuys en mogen,
actiTe oit passiTe , eenige processen aenstellen . . .
Ib., Sijty a. 7. A.— naderschap, recht van
maatfimg insUUen, fr. inienUr (Ie retrait). || Gelyck
hem [den cooper] oock toebehoiren alle pachten en
Temdlen die Terschenen s'^jn Toor het aenstellen
Tan 't naderschap, Ib. XII, 23. Soo wanneereenige
bajten-partyen komen Toor het consistorie gedaegt
te worden, sal {êie) ook selTer, in cas Tan oppositie ,
moeten compareren, oft wel tot het aenstellen Tan
deee oppositie moeten senden procureur. C. o. Xo-
os», O. giddékenen, 3 juni 1684, a. 9. Ter discretie
Tan de dienende beeren, diewelcke, by faute Tan
de Toon. consignatie, die aengestelde appellatie
sollen mogen Terklaren desert. 17. Wat belanght
eenige processen, dewelcke TOor desen souden mo-
ghen wesen aengestelt. Ib., BegL procur.y 31 dec.
1735, a. 18. Doordien eenige saecken indifferente-
Ijek eonden konnen worden aengestelt Toor het Toors.
oonsistorie. 39.
2) InwtêUem , oprichten (een corpus), fr. instituer ,
érigtr (tm corps). || Soo ist dat wij, tot Terlich-
tin^ie en onderstandt Tan het besonder order of
oorpoB der apotekers , in Toortijden , als ten hoogh-
sten TOor bet ghemljnbest nootsaeckelyck . . , bin-
nen deeer stadt expresselijck aengestelt en opghe-
ricbi. Aead. oTarchéol, 1862, 262 (1729).
3) A. — Bljn W0rck, het echikken^ regelen
MKir, fr. rèffler^ eonformer (won traTail k), |] Landen
geeepareert met opgesette kanten, waertegens ordi-
naris oomt een gebult, natte oft drooge grachten,
den landtmeter sal hem laeten informeren Tan
partijen wie soodaenige grachten ofte kanten toe-
bebooren, eü syn werck daemaer aenstellen. Plac.
9. Brab., 16 jan. 1705. V, 566.
AEN8TELLER (Aenstelder) , zn. m,Aanlegger^
WÊther ^ fr. actewTy demandeur, || Bg soo Terre zy
[nL gilden, genootschappen, gemeenten] zulcx
daersonder comen te doen [nl. een geding instellen
sooder machtiging] en het proces te Terliesen, soe
nxwten solcke aenstelders fiomtn^ ^o^io de schaede
en intresten dragen, die daerugt souden coomen
te resnlteeren. C. o. Dieit, VZ., Bijv,, IX, 7.
AEN8TEMMEN, bw. Bepaün, vaststellen, be-
stemmen, fr. fis«r ^ designer. |] Soo wanneer de
bmjteiifOfficierB, metten eersten brief beschreTen
sfinde, niet geboorsaem en s\)n, noch oock ten
aengestemden daege TOor recht alhier niet en
commen.. C. e. Antw., eomp., V, TJ, 26.
AJSNSTEKTEN, ow. AanhesUirven , fr. êchoir
pat smeeestum. Kil. Ohvenire tnorie alieujus. || Ver-
«•«•ij^^^f*^ «rfgoet, of het storTC hem ane
in mm ^"[^*|M*oel. Seeeden van Lovene^ 16* E.
a. 6. Ben wyff, die heur misdraecht en inet ander
ooüTexaeert en in OTerspele leeft, die Tet^
beurt heur innegebrooht eü aengestonren goet soe
langhe sij leeft, tot beurs mans behoeC C v,
Antw.,-'!^^, XI, 21. Als man en wyff eenighe
onruerende goeden oft erTen aen malcanderen te
huwelycke brenghen, oft binnen den huwelycke
aensterTen . . 58. (Het correspondeerend art. der
compilata, II, tit. I, a. 126, heeft in het Hs. der
Commo^ des lois: „aengestorTen'', en in dat der
Kon. bibl. „Terstorven").
AENSTOOT, zn. m. Aanval, aanranding, fr.
attaque. . . . || Dat wij, OTermids den menichToldigen
goeden eü getrouwen dienst, dien onsen Torderen
efi ons onse scepenen eü onse goede liede gemeynlic
Tan onser stad Tan Lewe gedaen hebben te meni-
ghen stonden , . . . eü omdat sij sitten en wonen
op den kant Tan onsen lande en menigen aenstoot
gehadt hebben om onsen wille , meer dan Tele andere
Tan onse steden. Brab. F., 6 juni 1342. I, 832.
In den eersten, dat elck der Toors. LX ghesellen
wel eü Terweirlyc gereet moet wesen int harnas,
eü wel Tersien Tan boghen, alsoot behoort en Tan
noode is , [als] dieghene die altyt Toer {}) wesen
moet ter nootwerre [nootweire] eü ten scherpsten
aenstoot, daert te doene es, in feyten Tan oor-
loghen eü dierghelycke. Krnisboog, 18 (1432)
BoTendien hadden [zij] diTerssche aenstoten Tan
die Tan der Vere, Piot, Chron., 469.
2) Aanval y aandrang, drukking, gevoeld, fr. choc,
violence, presHon, |] Cracht is eenen aenstoot Tan
zwaren lastigen dingen, dyor men niet Toirbygaen
noch quyt zijn en mach. v. D. Tat. 93. — Is men
ghenootsaeckt gheweest te hooghen eü Tersien den
Hertoghen-d ijck , . . . die Tan alle memorien Tan
menschen was gheweest eenen droeghen oft binnen-
landtschen dijck, die Tan de Schelde oft zeewater
gheenen aenstoot oft gheweldt en was lijdende. Plae,
V. Brab., 20 oct. 1609. II, 269.
AENSTOKM, zn. ro. Bestorming, bespringing,
fr assaut. \\ Daer trac deez joncheer Willem [Tan
Holland] met eenen stouten heer up, dat hij s^jn
stat ontsetten wilde Tan den groeten anstorme sijnre
Taanden. Belg. Mus., lY, 205.
AENS WEEREN, bw. Bij eede toeë^enen, fr.
attribuer sous serment. \\ Een Trouw, sijnde onge-
huwet, mach heur kint gbcTen sulcken Tader alst
heur belieft, en is bij beuren eedt gelooft te zwe-
rene w\je de Tader Tan den kinde is; soe Terre
nochtans de man (die b\j tkint aensweeren wilt)
bekent , . . dat hij met heur te doene gehadt heeft.
C. V. Antw., 1545, XIII, 75. — De oostumen Tan
Lier, XVII, 6, en Moll, 134, zgn eensluidend
met die Tan Antwerpen.
AENTALEN, bw. (Geaentaelt). Aanspreken in
rechten, fr. actionner. \\ En sal niemant naer dien
tijt, al worde hy oock gheaentaelt, daeraf schuldich
zijn te antwoorden Tan sulcken goeden oft Tan
sulcken erfTe ... Cv. 's Bosch, PriT. 1355, a. 26.
AENTANGEEREN, bw. Baken, aangaan, fr.
toucher, concerner. \\ Want dese Toirg. pointen
eü onrechten sinen leengoeden aentangeren. Diest,
reg. cop. cart. f» 12 (1307); de Latijnsche tekst zegt :
cum dicta injuria feodum suum tangant. Alle pen-
nincboeten, die lijf ochte let niet ane en tangeren.
K. V. Waalhem, 1365, a. 63. — Die Tier man , alsoe
gecoren Tan elcken ambacht, en sullen in der stat
Tuers. egheen oflScie halden dat jaer Tuers. der
draperyen aentangerende. O. Liéjge, 1 juni 1433,
proëm., RasséU.
AENTAST (Van personen en hunne goeden).
Aanhouding , beslaglegging , fr. e^préhension , arres-
I tation, saisie. Vebdam 4). || Die Toirs. N . .. heeft
5
AEN
AEN.
Dflni gspjni 6D ge? oifdcft • > . t& oobmd op nigii
haeriiebeyt en onder möne justicie, aldur h$ hem
geroiidert beeft te doene aenUei tu penoneii,
arreeten en andere exptoieten Tan joeticien. Y. D.
Tay. 3& w*. Als een tifficier verKxrbt wordt eenen
Tremden mm ah zijn goet, present xijnde, en den
ofieier aldaer ghethoont, t' arresteren oft aen te
toten, en 'txeTre weygerde te doen, niettegen-
staende dat men hem presenteerde te gfaeren sijnen
beboorlicken salaiis, oft dal hij, nae den aentast,
den man cit goet liet gaen oft Tersteken, eonder
den crediteor met snfficienten borghe oft panden
wettelick te Tersien en te bewaeien, moet selve
Terantwoorden, oft betaelen de schuit daeiroor
dairestement oft aentast ghedaen is. C. e. Aniw.,
1682, XXVII, 31. Willende en ordinerende dat . . .,
niet alleen die Toirs. gbeestelijcke en weerlijcke
persoonen, diewelcke hen souden willen Yoorderen
op ie bueren en exigeren die tootb. nieuwe en
eztraordinarise thienden, met oock die yoorB.gbees-
teiycke rechteren, dewelcke daeiaf souden willen
kennisse nemen, worden bedwonghen realijcken en
met feyte, bij aentaste en handtneminghe yan
haeren temporelen goeden. Plae. e. Brab.^ I, 93
(1620). Maer willen en ordineren, dat die Toirs.
aentasten en handtneminghen stadt houden. Ib. 94.
2) Recht van aanhouding en inbeslagneming , fr.
droU d'arrêlf d^arreetation et de eaieie. \\ Oyermits
dijen dat ie, die boude en hebbende ben in sul-
cker plaetzen alle justicie, hooghe, middele eü
neder, sonder dat daer iemant anders ennigen aen-
tast, arrest, oft ennige heerlijcheit heeft oft sculdich
is te hebbene dan icke. Y. d. Tay. P, 35. Ende
als Yan den aantast , daerom oeck groote stoete endt
twist aldaer geweest was, tusschen roynen yoorscr.
genedigen heere ende denselYen Yan der stadt
Tongoren, sullen den aantast hebben endt moegen
doen, so weele aen Yrempde luden als aan burgeren
ende ingesetenen. O. JA^e, 18 mrt. 1602, a. 7.
Tongeren,
AENTASTEN (Antasten), bw. 1) Van per-
sonen en goederen. Aanhouden^ ia hechtenis
nemen, — in beslag nemen j fir. arrÜer^ — saisir.
II Oft hy egein liecht en bedde openbaire dragende,
den sall men antasten ind leyden in gevencknisse.
O. lAége, 27 juli 1469, a. 3. Tongeren, Ind
off hy des njet doen en wUt, so sall hij aengetast
ind den heren in geYenckenisse geleyert werden.
Ib. 4. Alsoe dat, soubalde [zoodra] die Yan der
stadt eenigen Yreemden man angetast en gegrepen
ocht geYangen hebben, sullen sy terstond densel-
Yen, in alsulcken staat sij hem aangetast hebben,
ionder Yertoech . orerleYoren. . . Ib. , 18 mrt. 1602 ,
a. 7. Tongeren, Dat sy den yoomomden overtre-
deren . . . arresteren , antasten en vanghen. Plae, e.
VI, f 19 mrt. 1539. I, 363. Ordonnerende en
beYelende allen onsen rechteren, officieren.., dat
sylieden aentasten eü apprehenderen alle leegh-
giuighers, Yagabonden enz. Plac, v, VI. ^ 18 noY.
1642. I, 23. GheYende oorlof en consent onse
Yoors. ondersaeten, Bowel ter oorloghe als ooc coop-
manaohepen-wyse Yarende, te moghen aentasten en
angripen alle deghene die sy bevinden sullen
nserende en doende teghens dese ordonnancie. Ib.,
29 jan. 1549, a. 28. I, 372. Dat sy den Yoor-
nomden OYertrederen, waer sy die vinden zullen, . .
Yoordan arresteren, antasten en vanghen. Ib. 19
mrt. 1639. I, 363. Alle den poerteren van der
stadt, synde aangetast en gevanghen.., int criem
oft int oivile, O, e. AMw., 1646, I, 2. Een
poortere mach alle misdadighe aentasten eü van-
ghen. Ib. IX, 50. Als eenen oAóer, dimiafr ofte
Yonter Ysnochi wordt jemondt . ., ofte sjn goei . •
^arresteren ofte aen te tasten. C. e. Lemem, UI, S.
2) In de volgende sanhalingnn beeft hei woiord
reep. de beleekenis van: aam het l^ eaiUem, en van
aanspreken van rechtswege. |) Titins beeft, in dit ge-
vecht, sich verweetende en in fniie synde, sieh
eerst aengetast vindende van Gajus in syn eyghen
huys, Gajum.. swaerlyck geqnetsL C. gr. Loon^
I, 673, 16 oei. 170a Titius woordt hierover van
den officier aengetasL Ib.
3) Zwh vergrijpen aam^ fr. attaqmery attenter è,
II Of dieghene. die smael ghericbten ghehouden
hebben in Brabant, yet vorder aenghetasi hebben
onse heerlicheit dan sij sculdich wairai te doien . .
De fr. tekst zegt: se ceaulx qui oni tena baases
justices en Brabant ont ahert plus avant notie aeig-
neurie qu*ils n'esUnent tenus k fróre. JSmq, Brah,
1389. La Cttbvs, Aherdre: attaqmer,
4) In hezit nemen^ wegheden^ fr. prendire posses-
sion de, emporter. || Oorlof aen den heers ie vra-
ghen om den dooden [den door ongeval gedooden]
aen te tasten. Landeh, eu Msghem y. 1406, a. 5.
Zie ASHYAVGSK.
AENTASTEN, sn. m. Aamhondimg, fr. aeretta-
tion. II Ind off hy, in den versoeck van vrede te
geven, off in den aentasten yemant... quetsste.
O. Xt^e, 27 juli 1469, a. 4. Tongeren,
AENTASTINGE, zn. v. Aanhouding en in he-
slagneming, fr. arrestation en saisie, || Blijft [de
verweerdere] des niettemin onvermindert in alle
sijne exceptien, soowel tegens het dagement, ar-
rest oft aentastinge, als tegens de incompetentie
van den rechter. C. v, Antw., eomp., IV, xiij, 32.
De voors. officiers vermogen . . alle arresten en aen-
tastingen van persoonen eü goeden te doen. Ib. V,
viy, 15. Oft d'officiers, sonder alsulck ondersoeck
en versekerheijt, eenige aentastinge oft i^prehenaie
hebben gedaen. Ib. 18. Zie abhtast.
AENTAXEEREN, ow. Toestaan, toekennen,
beunlligen, fr. allouer. || Dat ik mij tevreden en
content houden sal met alsulcken loon ende salaris
als my by dese leste ordonnantien by de heeren
aengetaxeert soude mogen worden. C. v. Lier, Stifl,
XVII, 6.
AENTUDEN (Anthyen), bw. 1) Aantggen,
te laste leggen, fr. imputer, || Off yemant buten oft
bennen geoocht bedde dat deze vuers. verhoeden
woUe neit en ware, eü hem yemant dat aentyden
wolde. O. Liége, 1 juni 1433, a. 32. Hassvlt,
Willende hem daeraff ter behoorlicker puigien stel
len tegens den heere ^ partye en eenen yegelioken.
die hem ter saken van dien yet soude willen heys-
schen oft anthyen. Aead, d'arehM. 1874, blz.
126 (1560).
AENTUDEN (Aentien), zn. o. Het aantijgen,
de aantijging, fr. imputation, aecusation, \\ Ende
soo wat poorter voor zyn aentien en delict borghe
ghestellen kan eü oocIe verborchbaer is, en mach
men niet vanghen. C, v. Boeoom, Y, 6.
AENTIEN. Zie ashtudsk.
AENTKEFFEN, bw. Uitoefenen, fr. exereer,
II Item, geven wy den geswooren voors. voloomen
macht, dat sy by onsen soholtus die broeokers
[de overtreders] sullen mogen vangen oft bannen,
en alle heerlyckheyt dar, in den gemeynen profijt
eü regiment der stndt, aentreffen. O. lAége, 1 febr.
1447, a. 23. Bree,
AENT&EFFENDE , voorz. Betreffende , rakende ,
aangaande, fr. conoernant, touehant, || Ter oorsae-
ken dat die twee provinciën verschyde . syn, niet
AEN.
AEN.
35
flemyim hebbende aentreffende die jnriBdictie Tan
Wa» wetto1^\e horen oft buicken. C. gr. Loon,
I, «9 (1614).
AENTRECK (Yan goederen), zn. m. Aanvaar-
dhff, fr. aceepiaiion (de biens). |] Den soon O be-
dvdi hmr ran B zyno moeder, by aentreck Tan
goede, namentlyck der sucoessien op zTne moeder
geraUen by het orerlyden Tan hacro ouaers. Annot.
85. Dat O, met den aentreck gedaen t* hebben
Tan de soeoeeBien op syne moeder B, geduerende
hmrelyek met deaseUB man A Tenrallen, hoir be-
d^hen ia Tan deseWe syne moeder, en als dusda-
nig leaponaabel Toor alle de schulden die synen
Taieder, êiants ihoro^ gecontracteert heeft, naement-
lyck in ca> O aentreck heeft gedaen Tan deseWe
BOOceMien sonder precedent inoommen Tan gedeele.
Ih. 98.
AEMTBECKËN (Antiecken), bw. Zich toe-
ëigmÊen, toi adk nemen ^ fr. s't^tproprier ^ prendre
üeere $oi, \\ Zo waer dat eeneghe huysen , poorten ,
moeren buaten loode en te griefre staen, dat deel-
mannen de proprietarissen Tan zulcke parcbeelen,
ofte den rentier, die hem deselTe parcheelen an-
trecken wil, TOor hemlieden ontbieden zullen. C.
e. Brugge, II, 285 (1525 a. 26). Dat, als deel-
mannen ommegaen zullen en zy eenegho parcheelen
Tynden te grieve steende, dat zy terstont, by een
Tan hoeren deroquen den proprietarisse , rentier oft
andere, die zulke parcheelen hem zal willen an-
treeken, ghebot zullen doen geren enz. Ib. 294,
a. 46. Dat de steden, landen, casselryen, am-
bachten, prochien en andere, bQ pure usurpatie en
■onder behoorlijcke titels ran toekomste , zijn jouis-
■erende ran de Majesteijts domaniale rechten ran
Iflsoe etc. , midtsgaders dat sy . . . aentrecken direr-
sebe meertchen , landen , relden en driesschen ; . . .
dat aij oock aentrecken de rechten ran rrije bargen
etc.; dat eenige ran deselre usurperen de rerraUen
beete hoofden en catheylen. Plae. e. VI., 28
mei 1704. YI, 939. Alle de roomomde partijen
op t* leen steende, meuble efi deelsaem zijnde,
rennach den leenhaudere te haudene eü hem anne
te treckene op prys en ten zegghen Tan mannen
hemlieden dies rerstaende. C. v. And., XXII, 14.
2) Aantrekken (ran kleederen), fr. revéiir , couvrir
de (rètemente) ; ook flguuriyk. || Die Here heret ghe-
r^niert en heret aenghetoghen die schoonheit; die
Here heret aenghetoghen die macht en heret sich
omgheifhort. OH^. 15* E., 22 r®. ps. 92. Staien^
hyM 98: De Heere regeert, hy is met hoogheyt
faekleet , de Heere is bekleet met sterkte. Deeorem
tMdedme est, induiue eet fortitudine. Sine riande
sal ie confusie aentrecken. 49 r*., ps. 181. Statenb.
182: Ik aal zijne rijenden bekleeden met schaemte.
Iwimieoe efme indmem etmfkeione,
AENTRECKINOE, zn. r. Aanwerving, fr. re-
a'utemanf, raeolement || Die rnyt es met aentrec-
kingen ran rolcke, om ennige stadt oft sloote te
geeiijgeu tegen den heere óSt gemeijn welrairt.
T. D. Tat. 79 T«.
AENT VOGEL , zn. m. JSend^ eendvogel, fr. canard.
II Yan dat Pieter, Pieter Oliriers sone, ghecalen-
giert was, dat hij ghesleghen soude hebben xj
aentrqgfaele. Rdc. Salf. Gent, n' 1724, a^ 1S72.
AENVAERDEN (AeuTeerden), bw. 1) (Eene
reis , eenen tocht of wech). Beginnen , ondernemen ,
aoÊneamgem , fr. eommeneer, entreprendre, jj Indien
de stierman, niet bedreren z\jnde, de nieuwe reijse
niet amsemen en wilt, so zal den schipper hem
ghehooden xijn te laten rolghen de helftscheede
Tan sgnder horen , ingheralle de nieuwe reyse an-
ghereerd wordt int gunstwaerts raren. Blae. e.
VL, 19 juli 1651, a. 14. I. 388.
2) lem. — , aamtatten, aanrttnden, aanvdUen^
fr. assaillir, aitaquer. \\ Kest sake, dat dese in
sijnre e^gender woningon werdt aenTerdt, hem rer-
werende den ondadigen eü alle sine medeplichteren
die dair syn, dootsleet. Brah. F. 11 jan. 1229.
«* Bosch. Gherielt, dat N. N. hadden doen wachten
Wouteren den Bas, N. en andere, dewelcke sQ
aenrerden gewapender hant. Aead. d'archéol. 1856,
159, 14e E. Loven. Dat N. N., ballinghen ran Lo-
rene, quanten ridende tusschen Woluwe en Brue-
sele, en aonreerden dair een rrouwe ranLoTone, . .
en dwonghense dairtoo, jeghen hoeren danc en
wille, dat sij met hen gaon moeste. Ib. 161.
3) Yan goederen gezegd. Iets — , in bezit
nemen, in beslag nemen, aanslaan, ziéh toeSigenen^
fr. confUquer, saisir, s^approprier. || Ind syn goet
sal der here anrerden, als rerburt. O. Liége, 27
juli 1469, a. 4. Tongeren. Als den waterlaet oir-
spronck neempt ruijten stroome public, die geen
Bcepe en draigt bij hem soItcu noch b\j commixtien
en toeralle ran andoren wateren, als ruyt eender
fonteinen oft putte, soe wort sulcken waterlaet
gecregen bij occupatien en aeuTeordingen , gelijc
andere dingen geoccupeert wordden die niements
en sijn; en wije dat dan ierst occupeert en aen-
Teert, die gaot roor alle d*andero. y. d. Tat. 52.
l^ijcttegenstaende dat het [goet] gecocht mach sQn
op eene rrij merct , oft Tan eenen oudencleercoopere ,
oft dat tselre bij den officier ran sheeren weghen
ware aenreerdt. C. v. Antto. 1545, II, 46. Marten
Cuypers, haeren oom, heeft haer erfgoederen aen-
gOTeert, ontrent twintich jaeren, en is, sent dien
tyt, in rretsamighe possessie .derselTer geweest en
gebleven. C. gr. Loon I, 289 (1616).
4) (Het meesterschap ran een ambacht), aan-
vangen, beginnen, fr. passer, devenir maitre^ gagner
la maltrise. \\ So wije.., die sal ijerst moeten
wesen poirter deser stat eer hij die meesterie aen
sal moegen rerden en hanteren als meester. Droogs,
V. ^8 Bosch, a. 1, 16e E.
5) (De poorterij) verkrijgen, bekomen, fr. óbtenir,
(la boargeoisie). || Soo wie Tan uu voortaen sal wil-
len aenveerden de poorterye van eenighe ran de
roors. twee steden, sal schuldich zyn danof te
lichten acte. C. v. Aalst, lY, 5.
6) lem. — Aanhouden, fr. arrêter. ]] Dies soo
souden de crediteuren hem moeghen selre aonreer-
den en gheranghen houden . . ; en soe rerre de
crediteuren hem alsoe nyet aenveerden oft houden
en wilden, dat hij alsdan soude sijn en bliren ont-
slaghen Tan der hechten. C. v. Antw.'l64.b, XY,2.
7) Nemen ^ ontvreemden, fr. prendre, dérober. \\ Die
hehacht goet anverde, dat mitten rechtere es be-
hacht, hi ees om III pont. K. j, Bruss. r. 1292.
8) Terugnemen , vemaderen , fr. reprendre, retraire.
I) Elck proprietaris ofte roeester, Torhuert hebbende
syn goet, huysen ofte erfro, en boTindende tselTe
by den pachter in deelo oft geheele Toortrerhuert
te zyn, is de naeste om syn goet scItc t*aenTeerden
en tselre roort te rerpachten, oft anders Brnen
wille daermede te doen. C. v. Oent, XYl, 2.
Soo sal de mede-proprietaris tselTC deel mogen
aenTeerden ende calengieren. Ib. a. 7.
9) A. — met wille, metgeioeld, onrecht of bed/rog
wegnemen, fr. envahir, usurper. \\ Qhy zult weten
dat , proprelijc te spreken , merende goede wordden
gerogft, en onruerende goede wordden géïnradeert,
dat is, met wille aengereert. r. D. Tat., 91 r^.
AENYAERDINGE, zn. r. Inheeitnemiug, be-
36
AEN.
AEN.
wteestmimffy fr. oMMpaHos. Zie AXinrAXSDBV, in
denzelfden sin.
AENYAL (Tan zant), zn. m. Aanêlibling, fr.
allumon. || Voert geye ie hem die yischerie en
worp op der Masen binnen der heerlicheyt van
Alem, en oio dien weirt en ainval yan zandt, die
aengeyallen of geworpen is een luttel boren die
Mairwche sluse , met allen anderen aenworpen en
zanden , die aengeworpen sijn , off aenyallen zoelen.
Carl. 8avnt-Trond, II, 131 (1374).
ABNVALIiËN, OW. ToevaUen, ten deeU val-
len, fr. échoir. || Ende dairtoe aall hij daermede
Terboeren, also deck aU hij dat dede, eynen Biin-
schen gulden, ona halff aenyallende en hdff oneer
stat. O. lAéife, 10 juni 1417, a. 8. Sitit'Trmdên.
AENVALLEB (Aenyalder), zn. m. JUb, keper,
fr. eolive, ehevrun{f) j| tConcept der stadswaag te
Antwerpen : . . . Den scheersoldere [dakwerk]. Item,
cc aenyalders, lanck elek yiij [yoet] iz duym yier^
cant. Item, noch cc aenyalders, lanck elck xij yoet
iy duym yiercant Bekenk. v. Brah., reg. 139 f* 78
y« (1647).
AEN VANGEN, bw. 1) Weghalen , fr. empar-
ter. II Waert saeke dat eenigh mensche sijn lyf
yerloor met ongeval , . . . soo mochten kommen die
yrienden en bidden oorlof aen den heere den doe-
den lichaem aen te yangen en ter aerden te be-
steden. (Kantteekening): Oorlof aen den heere te
yraghen om den dooden aen te tasten. Landeh. v.
Meghem, y. 1408, a. f>.
2) Beginnen, ft. commencer. Aenyaende men-
sche. De beginneling in hei aecelische leeen, fr. Ie
debutant dans la me a»célique. \\ Dese yraghe doel
die aenyaende minsohc , en oec doent die yoert-
gaende; en oec doent dicke die yolcommene in deu
beghinne des aenyaens en oec des yoertgaens in der
yolcommenheit. Aller Kersib. 87. Zieook BEeiKHiK
AENVANCK (Anevanc, aenyanc), znw. m. Zie
IXe Vbiss, Middeln. Wdb., ook Vebdam, Het in-
bezitnemen, [nl. onrechtvaardiger icijie, bij diefsiaï]:
is een Hollandsche term Bij de door hen geleyerdi'
aanhalingen yoegen wij nog deze uit de Bek. d.
graf. I, 279, 281, 325: || Mathijs Ck)le, yan 1 on-
rechten aneyanc. Hei'man die Jonghe, yan 1 onrecb
ten aneyanc. Die seWe yan 1 aneyanc yan 1 merrie. —
Ook als eene vervolging in rechte, eene aanspraak,
bij Fbuin, o. K. o. Bott. a. 59, citaat welk wij
hier, ter nadere yerklaring des woords, in zijn
geheel meenen te moeten oyerbrengen. || So wie een
aenyanc doet teghens yemande [nl. hem in 'tgerecht
betrekt , eene rechtsyordering tegen hem instelt , ja
„aanyangt"], off yemant ontwaert [betwist] enighe
zake, die bi hem yermet yoor den rechter en yoir
Bcepenen, die dairoff in den onrecht beyallet, yer-
buert 1 pond (1408—1414). Men zie ook bij Bobt,
en zijne auteurs: aabtanck, by aanyanck iet aan*
yaarden.
AEN VATTEN, bw. (een proces). Aanvangen,
fr. entamer. \\ Dat er zoo luttel processen ten koste
yan de stadt sullen aengeyat worden , 't zij in aen-
leggers oft yerweirders qualiteijt , als 't mogelyck
sal wesen. Begl, Loven, 1 april 1662, a. 98.
AEN VECHTEN, bw. Bevechten, aanvallen, be
strijden, fr. aitaquer, combattre, faire la guerre a.
II Mittien die den yrede haten, was ie yreedsam:
wanneer ie hem toesprac, soe aenyochten sie mi
toe yergheefs. Qetijdb. 15» B. 81 yO. Ps. 119: im-
pugnahant me gratis. Siatenb. 120, zij zijn aen
d'oorloghe. DB Sact : ils m'attaquaient sans sujet. —
Ie bid u, heilich yader Iheronemus, dat ghy m^
wylt sijn enen onderstant en een leyder des wechs
in deaen dile dor tmoen, mmdêi ie, ovanDÜa uwer
buiden en beaoemMia, behodet moei wearden yaa
allen beooeiingbe des Tianfta, nacht en daoh, die
mQ altoos aenyechtende aljn. Oébedk. 15s E., 109.
AENVEBBEUBEN, bw. (eene boete) Verbêm-
re», fir. forfairtj emeomnt (nne amende). || Aetn-
gaende yan de beesten te schutten, soo obMarercii
w^j: soo wat beesten men bevindt in die spray ten
Tan de bosschen onder die drg jaeien out 8J|nde,
ende die daerinne gebaelt worden, dat die aen-
verbeuren eenen keur yan drij caiolas guldens.
(7. eau Biekem, a. 18.
AENVOEGEN. bw. (bontwerk). Aammmtoegmt^
aambreage», fr.joimdre, oêsembler, ojfuter, \\ Twe
notabile peraone, die wazanderen solen ind be-
sorgen dat dat bontwerck yan tydigen ind reynen
yellen gemaict worde, behoiriik en waell aenge-
yoegt ind geneit. O. Lsêge, 27 juli 1469, a. 28.
Tongeren»
AENVBAOEB, zn. m. Aanleggert eisdkêr, fr.
dêmandeur. || Soo mach d'aenyraghere altyt syne
aenspmeeke ofit conclusie yeranderen. C. Ltemk. eu
Meeh., 1, 14, Hê, De uitg. y. Chbibtijh heeft:
d*aenleggherB.
AENWA8, zn. m. Aanslibbing, ooMl^Uiy, fr.
alluvioM. II Dat den aenwass [aümmo] coemt met
eender druist en lïnpetuoeiteyt yan opwatere, en
met openbairder aenwassingen, olt aai die ge-
goede aen de riyiere met ennigen weeren oft in-
strumenten die riyiere daden yeranderen in aan-
wassen yan eryen, soe en soode dijen aenwaaa den-
geenen niet blgyen aen wyens erre dat geoomen
eü aengewassen waire. y. d. Tay. 106.
AENWASSEN , ow. st. 1) Tem dêeU mUem door
aoMslibbing, fr. êchoir par cdXnviom, \\ Dat die aen-
wassende eryen, comende en groyende aen den
canten yan den riyieren, bg aenwoorpe yan den
stroome, geheeten in Latyne aUuvio, niet altyt
den heere toe en behoiren, noch oic altyt dengee-
nen dyen de erye toebehoirt aen de riyiere gele-
gen. V. D. Tav. 106.
2) Overkomen, toenemen, b^omen, fr. emrvnir,
accroUre, s'ajomter è. || Interest is geheeten ach-
terdeel comende yugt aenwaseender schaden, oft
afgaende waesdom yan *tgeene dat men laet te ge-
yen oft te doen, dat men behoirt te doen of te
geyen. y. d. Tay., 406. Dair is een ander in-
terest, dat geheeten wordt interesse comM«M«, dafa
te seggen een gemeyn interest en die estimacie yan
enniger gemeynder scaden, oft waesdom, die aan-
wassende oft afgaende is. Ib., y^.
3) (Gerechteiyk). Mede toevallen, mede toewassem,
ten goede ten voordede komen, fr. accroUre, êchoir,
revenir, profiter, bénéfieier è, || Begularyslyc , alle
de yruchten yan den hyiicxgoede, hoe groot dat
die zyn, zyn sculdich den man aen te wassen.
Ib., 248 y».
AENWASSINQE. Zie abnwas.
AEN WEDDE, zn. Jaarwedds , jaargdd , ft. pen-
sion. II Dat . . eenen sone deylt teghen twee doch-
teren . . . , en mach de yoors. sonen oft snateren
bewysen, oft hem belieft, gront en bodem, en oft
hy wilde, soo mach hy syn susters laeten heffen
aenwedde in logghe oft in gelde op ^e de goeden,
die yader of moeder achtergelaten hebben. C. v.
Lier, Tnrbe, 1559. De zonen mogen henre sna-
teren wt den erfgoederen eü chynsgoederen , geco-
men yan der rechter linien, yuytpanden, 'téy met
gereede penningen, oft met aenwedden oft renten
te bewysene. O. v, Sanlh,^ Hs., XI, 85.
AENWENDBN, bn.zw. roonvenden, üch bedU-
AEN.
AER.
97
MS tÊM, ir, prétêxier, priimdrê, mtUrê §m moamê,
II Opdit detelTe [duppouHe] Mn een iegeiyok be-
kend v^9 en dat niemand aen en wende redenen
van onwetentbeyt, wQ ordonneron enz. Kanaelary-
fegewöse; in biet fr. doorgaani: afin que nul ne
priiêstê emuêë dTiguaranct, O. P.-B. A., 16 febr.
1726.
AENWEBP (Aenworp), sn. m. Aampotiing^ aan-
Mèmg^ ir, o/ZaeMM. Zie Dx Ybus, Yxbdam, en
Bs YxiM en Tb Wiubxl. Zie ook Bobt , en aldaer
faoogaropv ^, AajstWab. || Bominatie oft heereoapie
over die din^n wordt en ia Teroregen . . bij alla-
TÖen, data te aaggen by aenworp yan der see oft
riTiare. t. p. Tat. , 19. Qfker oock eenighe nieuwe
aenwerpen ghewaaeen syn; oft datter landt nieuwe-
lyoB gbadyokt ea. Flae. v. Brab,, 28 aug. 1660.
ni, 346. Ala leen oft erlre betert, by aenwas oft
aaowarp Tan water..., aoo wort, ran geUjckeni
▼aimeeraert, naer advenant, 'trecht van byiennge
daarop gaande. O. e. Qeni, xxt, 19. tak dbv
Haxb : utugfirwUmê in feudo «af alio fundo par aUu-
■ieawi Myelar. — Indien den proprietaris het leen
▼afmeaidarde by induatrie oft met ayne pennyn-
glian, daaiomme en aal de byievere niet meer
proActaran, maar wel indien het leen beterde by
aonwaaaen ofte anwarpen van watere. C. a. Aud,,
zzij, 83.
AJSNWEBYEN (worf , worren), bw. at. [a/. aan
lich wenren). A/ksmem, ir, prendref mdmoer, \\ Ghe-
▼ialt dat N. N. hadden dioen wachten Wouteren
dan Baa,.. denwelken ay ankerden gewapender-
bant, en Wouteren den Baa aine aakerheit an-
worran. Acad. d*arekéol,, 1866, bla. 169, 14e E.
Xtfeaa. Zooala Schatbs het seer wel zegt: zynen
Tifflirief afnamen, lm prirmU ton tcmf'Conduii.
AENWU8EN (Anewyaen, annewyaen), bw. at.
B^ rtÊklmiijkê uiispraak totwifxatf toekennen, fr.
^djuger püir eenienee. \\ Dat my dat wordde int
geheel toegewgat en aengeweeaen, en dairtoe dat
by wordde geduampt en geconderopneert in de
coaten, v. d. Tat. 84. — Dwelo oft hy dat ont-
kmman wonde, ie preaentere dengdeiyc te thoenen
an by te brengen, den rechte genoch zynde, om te
▼arreycken en te hebben aengeweeaen myn ge*
heyacbte concluaie. Ib. 36 y^, Comt hi, ao moet
hein da ooopere naerhede kennen oft ontkennen;
kant hy ae hem, lo moet hi den coop hebben;
onta^gbt hy ae hem, ao moeten ay dingen; can
by ae doen ataen met hulpen Tan mannen of met
OQTOOnden, heta recht dat men ae hem anewyae.
LêÊmr, V. 1628, 67. — In ciTÏle zaecken, de
iogan en moghen den heeachere niet meer anne-
wyaen dan zynen haeach, fijnen en concluaien en
bahalaen. C e. Aud., YII, 2. Maer daer gheene
eoaten aheheeacht en zgn, daer en ea den juge
niet gbeliaoden eoaten anne te wyaen. Ib. , 8. — Soo
aal bet Toora. namptiaaement onder de Toora. cautie
oft boichtocbt worden gheadjudioeert en aenghe-
weaan, aoo Terra d'aenlegghere Tan aynder intentien
anfficianteiyck doet biycken. C. v. Mollf a. 42. — Yan
Tonniaaan gegOTen in reële aaken, waerby eenich
gpat oft panden worden aengeweaen, 'tzy by pro-
Tiaia oft dü&nitiTe, aullen deaelTO, naardien die
aijn gegaan in kraehte Tan gewyade, dateiyck en
raCAyok ge6zeeuteert worden, en den triumphant
gaatalt in poaaeaaie Tin 'taelTC goet. C. Leenh, v,
Valkenb., 8t^^ a. 62. — Alle de boeten hiervooren
ndeelaieert aullen aengeweaen worden, mita dat
de delinquanten aijn OTerwonnen door twee geloof-
waaidigegatuygen. O. P.-B. A., 6 oct. 1706, a. 149. —
D'aaaapraacke moet innehoudan . . met bgTueginge
Tan clauanle aalutaire Tan raobt efi jnatitle te doen ,
oft aooTole min oft meer aen te wyaen ala men
aonde Tinden te behooren. O, v, Aniw., eomp.^
Y,x, 2.
AENWIJSINQE, zn. t. Beekterlifke toewijeimg,
fr. aè^udieation judieiaire. \\ De TOora. prooedura
Tan beleydinge en dnert maer één jaar; in der
Toegen dat binnen denaeWen tyt dezeWe procedure ,
hetzy tot aenwyainge en oTictie , oft tot Terreycken
en Terthieren moet TolToert weaen. C, v, Bruee,^
1607, a. 108. Chbisttk: ad adjudioalumem out
evietionem.
AENWINNEN, bw. at. Eiei^ken in reeki, fr.
rédamer en fusHee. || tYonniaae Tan den bethoonen,
die men doet na dooder handt : Die x gulden , die
ie Janne aenwynne, die hy my achnldich aoude
ayn, die waa hg my achuldich te dier tgd dat hy
quam Tan Utc ter doot, en daer ben io noch af
in ghebreke. Zoe moet my God helpen enz. Fbaa.
V. Meeh.^ 9. — 'tYonniaae op bethoenen te doene
Tan Tluohtege lieden: De maniere hieraf aal men
houden in alder ghoTueghen alaoe hiereTore ghe-
acreTen ataet, Tutghenomen dat dleate Tonniaae
aldua gaat: Die z gulden, die ie Janne aenwynne,
die hy mg achuldich aoude zyn, die waa hy my
achuldich te dier tyt dat hg ruymde, en noch ea.
Soe moet my God helpen en de heylegen. Ib. 11.
tYonniaae opten eed, om ontachnlt te doene Toir
den Terweerdere : Die x gulden , die my Claea aan-
wint, die ie hem achuldich aoude zyn, dier ben
ie onachuldich. Zoe moet mg God helpen en de
hey leghen. Ib. 16. Ala d'aenleggere tot zynder
eed geweaen wordt om zyn achult te grooten: Die
X gulden, die ie aenwynne, die hy mg achuldich
aoude zyn, die ea hy my achuldich. Alaoe moet
roy God enz. Ib. 17.
AENWORP. Zie abnwbbp.
AER, zn. m. 1) (metalen, koperen) arend , ir,
aigle (en mëtal, en cuiTre). || Denaelven Begner
Yan Thienen , die inagelica geleTert heeft en weicken
men achuldich ia, Toor iiy figuren, te wetene: y
TOgelen en g beeaten Tan metale , eerat eenen Togel-
heyn [een Treemde, uitlandeche Togel], eenen aer,
eenen Iout en eenen eenhoren. Aead. d^arehici,,
1864, blz. 326. Baiüet dé la cour è BruxeHee
(1609—1615).
2) Ala grenapaal tuaachen Limburg en Aken. ||
Ten tweeden, zoe hadden die Tan Aken op die
brugge Tan Moreanet, gelegen bgnnen den palen
Tan den lande Tan Lymbourg, in eenen dorpe ge-
heeten Moreanet, zekeren koperen aer doen opalaen ,
in teycken dat dieaeWe bruf{ge die pale ende limite
Tan der stadt Tan Aken ayn aoude, in Terachtinge
Tan ona heeren akeyaera , ala hertoge tot Lymboroh ,
en afnemen Tan Z. K. H. palen dea Toira. lanta
Tan Lymborch. Bekenk. a. Brab., reg. 138, f^. 299
(1530). — Yan den aren op de brugge Tan Morea-
net. Ib.
3) Koor-tai^Uêsenaar , onder den Torm Tan eenen
arend met opengealagen Tleugela, om een zangboek
te dragen; hg Terbeeldt den oTangeliat Joannea;
fr. luirin torn la ferme d'un aigle. || In den eeraten
den aer Termaect in den choor, die gebroken waa
in den brant , lig ac. x den. ij ing. db Bubbubb, Toe-
tiand, 24.
AERKEN, zn. o. Adelaarken, ir, peHte aigle.
II Item, noch ij croeaen met aerkenaTOeten. Jno. v,
1489.
AERBEIDELIJCK. Zie abbbidblijck.
AERBEIDEN. Zie abbbidbv.
AERBEIT. Zie abbbit.
38
AER.
AER.
AEBCHEIT. Zie abcbiht.
AERDE (Eerde), sn. ▼. 1) AI0 «tof, fr.
II NieiDAn en zal die stnte beoommeren noch be-
alaen met honte, met steenen, met eerden, ocht
desghelijiE. Kb. v. DUH, B. 118. — Swarte aerde.
tl Eerden zweert, j tonne — üij [mijten]. Water-
tol 1560. — Aeide. Swarte aerde, de tonne j
grooten. Zêeuwêdkem tol, 1 jnli 1623. — Be Lijsten
▼Ml de rechten t. 14 jan. 1683, Piae. v, Brab,
ym, 216, 319, Termelden nog: Boode aerde,
Aerde oft loada om gelaesen en seep te maecken,
Yolaerde en andere inlandteche, Vremde aerde
comende van Spaingnien, Indien en andere uyt-
landtache plaetaen.
2) Als uitgestrektheid. Ter eerden ge-
presen, fr. ettimé par têrre. \\ Yermach eenhau-
dere ofte hauderigghe yan eenen geoochten huose
en eerfVe te loseene tvierdendeel Tan den cathejlen
Tan denzelTen hnusen, ten pryse yan den erfschee-
ders, ter eerden gepreeen. O. o. Amd.^ I, 380, 3.
3) Veld^ fr. diMmp. || Waert dat iemants gansen
ginghen in iemants ooren, bempden oft aerde,
Tan half meerte tot Bamis, dat die sal yerbearen
eloke reijse twelf stuijrers. C. e. Dewnte, a. 417,
impr. — Op een hoeye, met hnijsinghe, hoye,
lande, heyde, aerden, wejden, groesen, beemden,
fmmdo et ommhtu pertinenciiê, DE BvBBniK , van der
Weijden, 28 (1537).
4) €fr<mdffebied, fr. terriicire, pay», || En dat
oock bejde die heeren yan Ghimberghen , soo t^sa-
men als elck in*t besondere, onder hunne segelen
remissen yerleenen en acoorderen . . , soo yan de
delicten yan hunne particuliere inghesetenen , als
oock yan de afghesetene, messionierde lieden wesende,
en andere die op hunne aerde eenighe dootslaghen
oft andere delicten, punitie corporeel meriterende,
syn commiterende. C. e. Qrimb.^ a. 18. — Suelen
onck die Ijoensche schepenen ter Loenscher erden
honne genachten halden. Cott. pr. Loon^ I, bis. 9.
a. 11 (1548). — Alle de officieren yanjusticie en yan
policie der steden, dorpen en andere plaetsen in
alle d'uijtgestrektheijd der proyincien yan Haere
Majestejt in de Nederlanden, gelijk ook in de yrije
Aerden , ofte die Toor dusdaenige worden gehouden.
Pïae, e. VI., XII, bla. 1603, a. 1 (1779). — Daer
liggen yeel plaetsen in Brabant, dië niet en sijn
yan Brabantsche aerde off nature : de dorpen yan
Doem , Beyecom , Hoe^aerden , Chaumont , en andere
boyen de stadt yan Thienen, sijn gelegen in Bra-
bant, en nogthans soo sijn deseWe yan Luijxer
nature; het dorp yan Webbecum en Assent, bij
de stadt yan l^iest, is gelegen in Brabant, en
betaelt aldaer de beeden en subsidien en andere
publjjcke lasten , eyen en gelyck alle andere dorpen
yan Brabant, en nogthans, soo is hetselye dorp
yan Bijcxer nature en niet yan Brabantscher nature.
E comira: het dorp yan Toelen, bij Borghloon, is
geleeen in den lande yan Loon off yan Luijck , en
nogthans soo is hetselye dorp yan Braliantsche
nature; en meer diergelijcke exempelen sijn daer
te yinden in deese landen; en daerom soo en is
het niet yiempt off extrayagant de sustenue, die
men desen [in desen] maekt oyer de nature yan
't landt yan Diest, want de heeren yan Diest
hebben altijd gesustineert gehadt dat zg niet en
waren yan Brabantsche aerde, al waren sij in
't nieuwe Brabant gelegen , en dat het landt haer
behoirde als een eygen allodiale heerschappie ,
alhoewel het met andere steeden en plaetsen de
pubiycke lasten droegh yan Brabant, tak Zitspble,
Ckran. v. Dieet, in hs. P. 188 § 10. — Dat hij
daerbij alleenel^k Heeft willen bewjlsen . . dat het
geene aerde en was yan Brabant. Ib., f* 881.
AERDEN (Eerden), bw. sw. (het laken), be-
werkem met tdrere aarden hr^taarde, om het, na het
voUem of «oflbm, te omieettem, fr. Zé tramnUier ome
certaine terre, erofommemse om erétaeSe, aprbe Ie
foMlape, pomr Ie d^aUear. Zie EiL y* Volders
aerde, yolaerde. Zie ook Stait. Bobmahb,
Olotê. dm miétier dee drapUre. y* Embrojer. || 80e
wie meer dan een strijpt, ocht een siden laken
sdaechs maect en yan rous (?) eert, data te yer-
stane een te eerdene, een te wassebene en een te
yollene, sal ghelden iij s. , maer hi sal eerden alsoe
dicke als hi wilt yore der noene en na der noenen.
K, m)oiwerk. Dieet, 1383, a. 2. f* 35. Dat aUe dxa-
periers, ofte die lakene ofte sticken maken sullen,
so wanneer als haerlieden lakene of sticken yan
den ghetouwe gheyallen sijn, rij die sullen moeten
bringhen, eer se eenich yoldere eerdt oft nedt,
t'eenen sekeren stede, daer dit toeoomende jueaf de
bloc ghestelt sal werden, db Ylamikck Aeneee,
15 (1414). — Als de yolder eenich laken gefiidt
heeift, ende dat yoort geeonden heeft om te nop-
pen, soe sullen alsdan de nopperssen, eer sij dav-
aen yet doen oft wercken , schuldieh sijn dat laken
oyer een recke te halen eü dat wel besien oft dairin
eenich gebreck is yan qualijc geweyen off qualgo
ge^rdt te wesen. Eü en yinden sij daerin gheen
yan dien gebreken, soe sullen sijt aenyeerden, en
dat wel en trouwelic noppen eïi myeren alsoet
beheert. K. laikeng. te Meeh., juni 1468, a. 6.
AERDEN, bw. zw. Beoorden, ter aarde hettet-
len, hegraven, fr. imkmmer. || Die kerssen, die te
dien lyke hoerden (suelen) staen bi dlijck ter Minre-
broedere yorgh., tot dat ment eerdt. Kb. o. Dieet ^
A. 45.
AERDEN, bn. (Erdin). Van aarde, fr. de terre.
II Erdine potten, erdine stoepen. TVil te Brrngge,
1269.
AERD*HOUW, En. m. Hakhdmt, (houw ter
aarde), fr. boie taiüit. \\ De fruytboomen steende
op *tleen yolgen den leene yan der knje neder-
waerts: en yan der knye opwaerts, sijn deelsaan
als catheylick goedt ; maer den leenhouder mach die
behouden ter prysie yan mannen, te nemen oft
estimeren in fassèelen; soo oock yan gelijcken yol-
gen alle den aerdliau ofte scheuten onder de drij
jaren oudt sijnde. C. Leenh. v. Kortrijk, YI, 21.
AERDICH, bn m. Kmnetiff, fr. cmriemx, artietiqme,
II Betaelt Gillis Spierinc, schildere, yan dat hQ
gheweest es te Leuyene, te Mechelen en te Brus-
sele, omme te yindene eenen middele yan eene-
ghen aerdeghen w^sere en orloge, dienende ten
nyeuwen scepenen huuse, mits 00c duuttrecken
[uitteekenen] en schilderen yan den wijsere yan
Leuyene. Amd. meng. m, 424 (1531).
AERDERECHT, zn. o. BeoardingereM , fr. droU
d4 pomr Ie drap mortmaire, droit d'inhemation , de
tépmltmre. || Yoor f recht, d'welcke men noemt
t'pellerecht [dood- of lijklakenrecht, yWiw dm poêUf],
oft aerderecht, roerende die yoors. kercklijcken , en
salmen daeryoren die kerkmeesters yan sinte Rom-
bouts kercke niet meer betalen dan twalef carolus
gulden. Plae. v. Brab. UI, 119 (1529).
AERDE VAST , mnervast, nagelvast, wor-
telvast, bn. Deze woorden hoeyen geen yerkla-
ring; fr. tenant è terre ^ è mmr, d, ecoii, por Za
racine, Zooals yan den Hane, Coet. v, Oeni, YI,
14 , zegt: ^€B rei imharent amt aêhoremt, et, poro^
phrcui vernaeuld : qm<B terra and éUivo anmesa emd,
€Bdifieata, pUmtaia et toto, \\ Van seyené en twin-
AER.
AER.
39
tieh gb«iMte iMids , en Tan al den husinghen diere
apitMn, mei al dattie haertvaBt en naghelTMt an
ea. 19 dec. 1291. Als vement afwinninghe hebben
vilde Tan eeneghe oatnelen itaende up een erye,
ertvaafc en naghelTaefc. C. e. Atid. 2(i« d., april
1447. Al dat aerdtyast, nageWaat en wortelTast is
in een huya ofte erye, Tolght deneelTen huyee ofte
erfre. C v. G^emt, YI, 14. Alle meubelen in ofte
aen d'erre gemetst, aerdevaat oft nagelvast zijnde.
C. e. Xow», lYy 22. Nagelvast, eerdevast ofte
mnerrast. Ib. V, 14. Aerdvaat en nagelvast. C. o.
Brmêë, , 1607 u. 107. Al dat wortelvaste eft naghel-
vast op tleen is. Leemr. v. VL , 32.
AKHDëVAST £NB£ BUIJCKVAST. Werké-
l^kë tm wtumlijkë woomplaais hebbende, fr. a^ani
éamieUe de fooi \\ Eist dat hi to deser stede voert-
oGmt, en daemaer wuent jaer en dach erdvast en
bunevast, met zinen wive en kinderen, eü emmer
met vnlcommer hebbinghe. C. e. Oemt, I, 11 aug.
1431, bis. 608.
A£BDEW£CH (Ertwegh), sn. m. Aardew^, fr.
ehêÊÊÊm de ierre. || l)e dimidio bonnario piati jacene
in pioohia de Hobbeke, juxta viam que vocatur
erho^JL Abdij VrouÊpenperk ^ doos I, nr. 22, a.
1294.
AÊBGEN, AERGINGE. Zie abgsk, abqivqu.
AEBCKE. Zie abcks.
AËRM, zn. Zie asm.
A£KM| bn. Zie abm.
AEBMAENT (Arenmaent), zn. v. Oogttmaand, it.
oeéL Breddtche aUman, v. 1664. In de naamiyst
van Karel den gzoote: Aran-maiuxty Lbist 217.
AERM0E8ENE (Aermuesene), zn. v. Aalmoes ^
fr. ammSne. || Zette in de hant en gaf op., ter
aarmaesene van de „Hjmden en van den Scoen''
[eene liefdadige stichting, in O. L. kapel te Diest].
Sekep. V. Dieet y 1341. Het w. komt driemaal voor
in desen zelfden brief. Zie abiiMOSB.
AERNE, AERN, zn. m. Arend ^ adelaar ^ fr.
miffle. II Gïodt gruet u, guedertieren Maria, een
UÜMickeiide dageraet, een moigeneterre, een snelle
aem; wanttu in dat beginne djnre bloyender ioecht
gevlogen heves totten vaderliken herte. Mond. merk,
UZ. 100. — Die bmdegom sende van den hemel
dan aeme, die die vrolike dinghe kundighen sou-
de. Ib. 143. By den thione der moghentheit Godes
mittensaligen gheesten bjstaen [Lat. adetani'] vier
ooderaoeijden diren. Dat eerste dier beeft ene forme
des aernes, dat ander, eens leewee, en menschen
en oaaen formen hebben die twee anderen. Ib. 168.
Johannas is by den aeme beteykent, diemit tween
vloghelen der dubbelder mynnen opvlieghet in dat
alieclaeiste licht des godliken wesens. Ib. 168 v^
AERK8T. Zie bbkbt.
AEB8ATER. Zie absatbb.
AEBSEItEN (Eraselen), ow. zw. Ter^keeren,
eèmekiemf fr. rekmrmer^fmr, &il. Aerselen, aer^
selinghen, erselen. Retragredi, || Be vassal
liet ainen heere in de bataelie in sulcker noot,
als: belpi hy niet, hy moet er bl\)ven, en helpt
h\jea» hi moeter selve bleven; te wetene wat hy
doen aal? — Ware de vassael in de bataelie soe
geqoetst ofte afghestelt van peerden en ghebloot
van wapenen, ais dat hi zynen heer niet helpen
Doeh secoureren en mochte sonder fraude , hi soude
net eezen moghen eraaelen ofte vUen. Tb. 127.
Seecht dat de vassal in sulck stuc eruelen mach
Biet eeren. Leenr. v, VI. 126.
AERT (Aerd, Art, Sxde) zn. m. 1) Gemeente-
«tidtj "heide y -èoeeh, -goed, fr. péUmrt^fes commune ^
namx. Wordt ook Pasturagie, Vroente en WUdert
genaamd. || Dat onse lieve liede en onse late, die
ten hertganghe [gehucht] van Herlaer toebehoren,
welc Herlaer gheleghen es binnen der voghedien
van onsen doipe van Heysta, hebben ieghen ons
ghecregben en ghecocht, en wel tonsen wille, alle
den art en alle die wildert, die men vroente heet,
die binnen dezen selven hertganghe van Herlaer
gheleghen es , beide metten houte eü metten hout-
waase die daer nu op steet, ocht namaels opwassen
mach, en met allen dien datter tue behoort, so in
hoghen, soe in nederen, soe in natten, soe in
droeghen, omme hondert 'til payments . . , dat si
van deser selver vroenten en ardie alsoe vele were-
copen [f. vercopen] mogben, daer si dese selve
hondert % aen wedememen , die si ons vergouden. —
Met welken vorseiden twintech scellinghe Lovens
erfleke chiens, soe es dese selven aerd en vroente
haer gherechte ghemein ard en haer ghemeine
vroente, eïi haer gherecbt ghemeyn erde.. Belg,
Mue. II, 416. Brief van Floris Berthaut (1311).
Dat niemandt, soe wie hij zij, op den aert binnen
den lande van bugten Diest egeen nijdige peerden
noch seerige schapen houden sal , op eenen keur van
eencn reale, te wetene daer men die niet gewoon-
lyck en is te hondene. Archief o. Dieet. Proces met
Gaggeviune: Extract uyt den ceurboeck oft Coetume
o. Oaggevinne (1433). Dat hy . . . henne schapen
gehuet en gedreven [heeft], soo opt Schaffensche
vroente als in die broecken hierontrent (wel ver-
staende als den tyt van de broecken was openge-
gaen) te weten , int Moleste'broeck tot op die Craen-
rijck, int Diesterbroeck, Peelsbroeck, als oyck op
die Tichelrye, snachts mette schapen gesUepen,
met die geheele cudden, gelyck die voers. syne
meesters hadden, sonder met eenech zeecker getal,
oft tot zeecker getal gehouden te syn, en den aert
gebruyckt sonder yemans wederseggen, noch em-
mermeer gehoort heeft dat yemaudt daertegen eenige
molestatie in contrarie oft beletsel deser soude ge-
daen hebben. Ib. Verklaring 17 april 1640. — Dat
den aert oft de pasturagie van het Diesterschbroeck,
Fels- en Stryrodebroeck , alle gelegen onder Cagge-
vinne, buytenlande van Diest, is gemyn eü van
oudte altydt is gemyn geweest tusschen de inge-
setene der *stadt Diest en de ingesetene van het
voors. Caggevinne. Ib. Notarieel beeoheedt^ 1766.
Alsoo van allen ouden tijden en over memorie van
menschen d'ingesetenen en ondersaeten, respeotive
der stadt van Diest eü van Caggevinne , hebben met
hunne beesten gebruyct en beweydt gehadt, zoo
voer als naer, die ghemeyne weyden en broecken
van Diesters Moelstede, Feels, Stryrode, waerinne
sommige, ommegaende met schapen, weeren exce-
derende, daerop doende groote cudden scheepen,
meer als 't behoort, dwelckzy lieden nochtans pre-
tendeerden te moghen doen, niettegenstaende den
aert daermede worde verlaeden en tzelve was ten
aohterdeeló van degene die daerinne alleenlijck
beesten weydende waeren Ib. JExiract uit teker
audt papier, efi. 1768. Joris Meermans, out tus-
schen den 60 eü 60 jaeren, soe hy segt, vercleert
en affirmeert hem wel kennelyck te syne, dat over
30 jaeren of daerontreynt, die laomaeren, die opten
Rhetischen Aert, van den halve raede(?) tot over
die Nete te Berausele {eic) gelanmiert worden,
hebben vertlüent geweest van dengheenen die de
thiende van Gheele in pachtinge hadden. Acad.
d'arehéok, 1867, blz. 66, 30 juni 1667. — Wjü
hebben ontfangen die supplioatie van die pastoir
van sinte Amants-keroke binnen der vryheyt van
40
AER.
AER.
Ofaeel^ an die oanooincVeii tbii
ogjek tot Oeele, ümeboiideiide hoe dst, al eeat soo
dat deefdendeel Yin der giooter tluende over die
gbelieele proehie Tsn Obeeie en Bethj ten halven
nide en onder Deeieheie op den Geelechen aert
heeft toebehoort. Ib. blz. 67. 2 joni 1559. It iat
gheordineert, dat den heijdtkffor aal ingaen den
eerrten woenadagh Tan den meij en niet eer, en
dneren tot Bamia en niet langhor, om eenen ieghe-
lijcken te haaien alle Teerthien daghen een Toeder
beyden opten aert. Ib. , K. t. 1596, a. 82. — Dat
eenen iegbelyken aal mogon bagnrden oft maacben
alaen opten gbemeynen aert. Tb. 84. It,, en aal
niemaot haelen oft brengen van bajtena dorpa
eenigbe achapen, om die te honden, oft de selre
en anllen worden gheriaiteert Tan de gheaworen
kenrmeeaten , eer by de adTe aal moghen bren*
ghen op 't ghemejnen aert onder de ghemejne
achapen. C, v. MoU, Kemren, 1631, a. 40. It. soo
wie eenigbe schapen heeft binnen der Topghdije,
die befaemt waerom datae leerigh ofte mjdigh
weeren, snllen die gheaworen keormeeaters die
tenrtont Tiaiteren; en eoo Torre de keurmeesteri
tentont daeraf egheen kenniate en konnen dnghen,
aoo tal de proprietaria die alleen honden op sjn
erre, ghebro/CKende alleen den aert oft Troente
om daarover te stonwen tot aijn erTe. Ib. 44. a.
79. It. soo wie den aert niet en wilt helpen onder^
honden, oft de atraeten niet en wilt helpen mae-
eken, oft helpen MTelen op de gbemeyne dijeken,
dat die den aert, noch oock gheen eeckelen en
fullen moghen ghenieten oft ghebraijken. Ib. a. 79.
Hiemant en aal ruyge oft wormachtige peerden oft
aehaepen op den gemeQnen aerdt oft atraeten mo*
gen bonden, dan eenider opt sijn. K, e. Quaei'
meehêlêu, 14 (1675).
8) Bêfioegdê of bebimwdê gronde houtdand^ vdd^
akkêf^ h, terre labawnMe ou araUe, ehamp. Db
Vans, Middelned. Wdb., ook Ybbdam. 1) |i Na-
Tdghende dlant ghetekent met letteren, omme te
bekennen eiken aert bi hem Tan den lande dat
ele winne bont . . , thien bnnder lants ; eü deaen
aert tal hi met rogghe besayt Uten te sinen afgaan.
Item, loe tal hi twee poete setten daer hi enen
boeme aTedoet Tan denaelTen aerde, Chdih, te
Brutidf reg. S, Sint'Fieterg. Navolgende dhê-
tuêekf 1865. Obbmiael (Sint-Gielis). — Comende
metter ander cfjden aen den anderen aert, die men
heet de OTente hooTe. — Metter ander ayden aen
den anderen aert, daer een hage toaschen beijde
ataet, die men heet DingeTal. — Tegen 'taelTe
naoTolghende halff bunder lanta, dat in den ande-
ren aert g«legen is. Ib. reg. H. 290 f°. 71 & t*'.
(Anderlecht, 1540). DriJ bunder eü een halff win-
nenta lants, geiyck die gelegen z\jn in eenen lan-
gen stueke, maer in twee aerden . . .; den eenen
aert: Tan denselTon lande te laetene met roggen-
stoppelen, eü den anderen aert te laetene met
eTenen stoppelen ten e^nde van den nabeeeroTen
term/ne. Ib. R 166 (VÜToorden, 1548). Op 'tseWe
Telt, alluttel nederwaarts..., en metter ander eg-
den lancx tegens de hage aldaer staende, aen den
anderen aert, die men heet den Bruyssegem-
berch .... aen de stmte gaende t* Ossele deure ,
eü dit Btuck hout het aertgat. Ib. reg. B 220, f^.
808 (BruBseghem , omstr. 1550). Aen den Bieweoh . . .
daer denseWen Dieweoh duergaet, teVueren weerts,
eü des [die] oompt orer deeeseyde Tan den Die-
wege in den anderen aert, je daohwant, aen de
goMen A. Ib. reg. H. 290 P. 262 ( Weaenbeke 16« S.).
8) Xsai, «sr/i U^êm esae rivier af emttm woêer-
loop, MMT flm goederen Moei of oerwoopi, ft. ^aoi,
Hem de déhargmememf, \\ Bat al dweerc en steen . . .
gfarteTert sijn moet ten aetue , bmnan aebaopabooid ,
bimmi der stede Tan Aodanaerde. Amdeit. wieng.
II, 30 (1510). — Vanhier kre^ het w. ook de
beteekanis Tan «orH, fr. wuÊreké. ^Aerde*' iet aine
Uogs eines Flnasee erfaatene Erde. 8o sagt man
noch „Korenaerda'* tér Gatreidemartt lings eines
Wasaers. Wamktaig, Flamdr. Si. m. JL-g^Mekie,
II, 2, blx. 104. — CooBVABBT. Otot Denre. GKI-
lis de Halbergfaiere , zij. s. op sijn huis en erre ao
de Ilenrebmgghe. Cijmtèodc e. 1306. Db Ylamctck,
Dendermomde, IT, 157, aant . . 2: Latgneche brie-
Ten, zegt dese sehriJTer, noemen hem Oomaidnm,
foram bladonun: Item, snpra domnm cum fimdo
Johannis Andree , sitam in foro bladonun. Ib. , aant.
3. Zegelbrief y. 1367. — Later eing de ben aming
Aeri toot marki orer op elders dan aan het water
gelegene markten. || Den zjn april 1556 ordonneer-
den de Heeren [ui, de magistraat] Tan Ohendt eenen
Aert in de Halle, eenen dach ter weke. Selg. Mus.
Yin, 414 (1556). Als ten ^ hueren den broere
Tan den Bgcken ghastbunse afi^nam T«n den olep-
hnuse, om met egnen lepele te scheppen nnt eloken
sack, die ten aerde stont, eenen schep, die ontrent
een alf moykin hauden moehte. — Daemaer begon-
stet haer die jnstieie te moyen, die up den aert
stont. Ber. tijden I, 94. Wy , als stapelheeren ,
lieten schepenen de wete, hoe dat er een schip
met nieuwen rogghe in de Oborenleye lach, dat
welcke doen arresteren waa en ten aerde doen
stellen. Ib. 191. Gheen beeryiegghers , mans noch
Trauwen, en wilden ten aerde staen. 192. Den
aert Toomoemt creech eene goede TerTuUinghe ,
mits seker graen, dat Tan sonmiigbe solders ten
aarde gheetelt was. 193. Ooc sindert de foele up
den CSorenaert te Ghendt . . , was noch achter-
bleTen den lepele int Bycke gasthuus, te weten
dat zy daarmede niet en schiepen uut elcken cack ,
up den aert, eenen schep. 240. Zie Db Vbibb,
Ybbdah, 4). In het Tolgende citaat zal het w.
ook wel ktiaigeld^ fr. droU de T'^f^ beteekenan:
II Den pagt Tan de Aerden ofte Bloutgelden be-
staet in zes groote Tan elck hondert dobbel hout,
*t zy fasseel , mudsaerd ofte hoornen , gelost ofte
gelaeden op de riTiere de Leye. PUto, v. F7. X,
447, a. 21 (1772).
4) Marktdag f fr. four de marehé. jj Daer en
was nieuwers gheen appaxeneie Tan eanighe beroerte
ter causen Tan den ooome, maer was eenen paaj-
selicken aert. Ber. tijden I, 191.
5) Van goederen. Aard^ natuur^ fr. noAire, ei-
pèee, II Aengaende andere waeren en ooopmanschap-
pen, die Tan alsulcken aert oft natuere niet en
syn [nl, niet Tatbaar Toor bederf], daeraff en is
niet Tan noode besonder Termaen oft Terclaer te
te doen. C, v. Antto. , eomp, , lY , zj , 48.
6) Yerpersooniykt. Natuur, fr. Nature. || Heur
borstkens wit nyn . . Oft sy syn oock terecht . . By
boUekens Tan oudt yroir geleken, waeiop den
aerdt op elck heeft comen Teughen Een crieoz-
ken roodt. v. d. Noot, Olymp, 70. Want boTon
aert en konste syn sy {fd. Olympia's leden) soo
wel ghemaeckt, Deur der hemelen jonsta. ld. PoH.
weretcen , o6.
7) Eener rechtszaak. Wexm.gesehapenkeid, fr.
eetenee f earaet^ey ntUure. \\ 'tYerse3mden Tan de
saecke Toor d^ commissarissen en Terandert dan
aert oft natuere derselTor niet. C. e. AmIw., ooHtp.,
Y, 1. 76.
8) Geslaekt, afhomeif geboorte , fr. naisemmee^
AER.
AER.
41
4i Aoii f^foa ^OEfimftn eo&a knape, die
vaii ndden Mcde oomen es. K. v, Bnu$. , iMM.
ULt 9- Jmmt X^VÈ. Dj» XNH nddt» ivde oomen
jBfWiMwi 4in mUflii Mrooken «looh doen joaoken
>iMregbim ««rt., «Qgien, oooal; -^looh materie, olt
.wt^hn fpeoken .in cqqIwimii Ytn deeen dinghen.
.^fldfii. mêmg., lY, 186 (1485).
10) 4#^> .sp- O)* 4Afe4rioiN0 90^ dm eUeih der
^fl^Hfg#iy<ni>' ,«4M0«»t fjc^cfiUmewnformëmus êoiêmu;
^I^M0p.«Oo^ d9,oi«3odiriejiicigejnondl)eweBking, imi-
AKdilBUv «P bnpUogging! Xiree deiden ,Tan den
jrond wqv^ ;inei winter- en lentekoom Amaaid ,
l«ffwyi<a«i devde bia#k ügft of U»Ter.en««ardap-
pelen geofk. Em. db Latxlbtb, Dis {aird6oiiiaiwiM<
ÏP di JMmrlamiUii, bis. x¥. iSmdaiyk 4«i» Uimyn
m^ énÊ jmnm. \\ Seyden da venreerderen te tboo-
4Nlii» • • dftt dop «reoh » daoro^rer *y aenleggerenqne-
■ikww^w f <«lt7te WM don diyfwegh geweeet f«n
die VHP Soheorbook , door ,den «Gattonpoel, naer . . . ,
^ .TQiQite vmr HjMnmheyde, elwaor de landen
jpriaKden ^efaopdoi in hnn ««rde en behooriyoke
bti^ IfABTnnz, 227 (IGOS). Oft den toehte-
jujir oft toqbtenisriieo naar deeelTo dry jaren «tier-
.T«nf aoo aoade den plo^b ayn lecbt behoaden en
t^ïn hfWfjingh .^ijae «erden ende saiioenen moeten
ganiat^i <7. v. iBnug,., t. i607,^. 121. GHBiramr
vTCftaall: egijnm^gtiê Uvrd «e iempotv iuo deberwt
4apdf«9> JS^ Ie PMdmnBUmr dêmroU iomfr ds iês iërret
a^.#ai0Nw. -r> Aanga wid<^ de,]and«n eode viinninge
moei dan hiMrlingb gmieton .de dry aerden Stt
Ib. 1^7. JPradiis jnuHeijt .tiMUfÊm f09hnu9
mtêinr M ftmeimr. il^ otmiwimr
.pmifr fifoU «miéêB, Ajji ,s\ine T#vtalingan
k. AV ^#«»^ GHBinvuEr «ich .klaarblökelük ,
tolkt; leaRaiqar.^ riohtiger J^omt hy ona TOOr ala
Aj m art 1:^7 bet w. .door ,,trieniiiimi" «n ^^ia
é/Kié^' OT^wet). j^balTo in .winnende Umden,
9mn9i de ,^u4ae oamt axpivaert tan «naasten dan
itaakmmtpdan tyda oft jaew, aoo wanneer de landen
laaUtn agn ,0^ tbabepran te .ayn ,in aalaken aerde ,
tUda . en .aaiaoane g4yak . dan bnerlinok ofte aQnen
i|aidaetmaar «die jaenveoflde. iC. 9. Zoos», XI, 2.
W(m|t/daeidoor lan beyde.agdan gaoontinneert . . .
te weten Tan • hHTCÓngOli etc ;.en van winnende lan-
gdon» om die.in bauien saiapene tethouden^op niet
:te danatoraaen, en opdat den huerlinck nooh den
.Tsrlinafder daamf gaan ,prejodicie nooh scbaede
«fpi^gal^ewe^oor idry , jaeren naar. de .voors. expiratie ,
^ >ifala>i tot .dat. da landen wedar.ayn in anlokan
laaade, ttfda .an laiaoape ,geiy«k die syn yerlMiart
4awaa|t.^.va.42.
U) IHdeBCkbate^keniaba^^MiMndeuitdiiikkinmn
^tan,««rda">en t!aayeV, .iralke aan»aiyk in doiOr-
LéWli»^— nikenda lift «p^pidan der .jehapantTooi^
Jtomapi y .an in . de ^jal>cbe .«f Smasobe. aorkondon
nitgadcskt ;W0tdan.4p»g da . baniMwiiyn : 4 la^wme
iMmf lUierL T^ae, floagroae. Zia,]«A.Qw«E, 2%
dè|<a4«9»^ t JwriMiMa. Il fiat niemaat .an aal
illWif\ppi t|e iUméh^ ;<fta Ja«^an paaturaaen «Mu^ge
rffbtyp -ifi^ tdü* jgBmnjaiaiai, 4mkken, .weydan,
ilmüwKf nd« laMbn, .spma^boasoban aft^uaiar-
... •; r^l|«iida)fak «^ dagw^* ibabbande ^-
Müar, :te Wan ifxmr.aen iabeor^van
P> JtoiiaPWi.atanja<wie",>aȟ?n magen >>ondan
•a^itaap^, daaaovdar .bagsapan dia tian .dan
iP^MH^; aade, iagaiwüle .lan -maardar labear, naer
ipoioctia» aoadar aaehtuna ,d«iaWe .j^Mapan tte
JaiAaa 'iaayNMs«iU»p ia«nige> w«f den ,»bi9ac-
ken, braecUiggende landen, oft andere plaatsen,
die sy salTor niet ^en onltiyeren. O. P.-B. tuUr. , 81
dao. 1728. Dat alle deghone houdende dry bnn-
daran t'saye, wesende neghen bonder labenrs goet,
■vermoghen aullen te houden een vyftioh schaepen;
en deghone min labeurs houdende, dat deselye
gheene sohaepen en lullen yermogen .te houden en
dryvan binnen denaelTen sohepenidomme. Plae. v.
VL, Aeitm v, d, 24 febr. 16(12. III, 423. Land
oa» AaiUt. Mat evengemelde plakkaten stemt orer-
ean datgene Tan den 20 apr. 1782, a. 1: Quieon-
qne dSfnudmmra . . 9Êfi homniern „por sotsoa", y ea-
^amgwA U$ ftmiis, êt y aura ^fecünemeiiU vingi et
mm Aomners 4e 4enre arabUf pourra iemr un ir^m'
pea% de héiee è Unne pag moindre que de eoittcmie
ei poe esteêdaed Ie eenty sane y comprendre lei
agnetUÊm, lO. JA^^ :III« série, I, 640.
Aë&TAGKëR (Artacker), an. m. BomóUuid, fr.
terre mrahie. || .Toor welke er&ente hy tot oodar-
pand set v bunden land artaokera, gelegen in drie
Btucken. aint Gerlaeh, 73 (1380). Dat dis Toira.
lanta is in eynan wathen yearteen bonre 4tftacker
laata. Ib. 87 (1380).
▲EBTBOOM, sn. m. Hei onderate ^edeeUe ooa
een hoometam, itr, portie infSrieture da troue d'^un
aebre. || Alle welcke amenden wy Terataen dat ver-
dobbelt sullen worden, soo wanneer miahmyokin-
ghen sullen gheachiaden by nachte ofte .naer .den
soonanondeigBni^k; ala van gheiyeken oook op ghe-
'boden hayiighdagban , oft metter saeghe, oft over
aanan aeitboom aft plantsoen ghelaeten in eenen
houw. Plae, o. Brab,, III, 207 (1662).
A:EjasrDACU, an. m. Marktdag, fr. jour de
■maröké. || Dat nu, in den ougst weaende, als die
vrachten te velde seer abundant stonden, toooren
wel y seheliyngen grooten up densack upapranok,
in twee aertdaghen ty ts , telcker reijae x\j .grooten.
Ber. tijden f I, IdS. «Hadden .zy moghen ihebben
redelicken ooop ooorens, oft emmer, al wast diere,
dattet aoo onredelic in y aertdaghen y.sohelL groo-
ten up den zaok niet upghespronghen en hadde.
189. lUp dan xxiy aupisty, vrindach an aert-
daoh wasande. 190. Mita dat de stede niet maoh-
'tich en waa alie. aertdaghen (die drij waerfVen de
weke oomman) aulox te continueren. -'192. 'Zoe
rmoeatesyt {nL de atad] ten naesten aavtdaghe, dat
.was amaendaaohs daarnaar , weder laten ghaen up
/denvoatidat^denaoopmantavoran veroocht hadde.
:Ib. .wy ■ hebbent .eenen aertdach goeden ooop
doen ayn . . . , an zal moghelio up .ander aertdaghen
.noeh maar /dieian. Ib. Wy, atapelhaeren , had-
dan eenanvaadalioken voet ghaatelt upt oooxvn den
.voornoemden «aertdach. 1&. Dat was wel pp
dien daah sear ghoet, maar niet up de naervol-
ghande : aertdaghen. Ib. Haddan ayt zoo neder
niet ghaatalt, zoo en sont up .ander aertdaghen
èMOQ booghe.niat up te sprynghen ghehadt hebban.
Ib. :t0lMirnclite Jun dit rumoer was .tersitont up
de y isohmaarot , 1 Gooramaerot , ■ en int volle jnn der
istadt daar laah men tvolck loopen als hoofdelooee
.hanen, .an principalio die lieden van buten, die
«doe tvala in da^atadt waran, mits dattet. den prin-
.aJ!iialan.aavtdaeh;.van der weke was, dats den vrin-
«daah. tn, <S7.
AEQTGKAT, sn. o., ook covtbboat, LoaoAT,
BGHOOB&ATJ iLimb. oiBttAT. JEs» weg midmtelifh
Uetemid*i9ft de Moadige verriekünffen op een bouwland ,
.>. aAaana :ds déetaege on de enUnre, || Een kauter-
gat aft.aardtgat: 12 voeten. C. «. Bru9$., Wegen
' 4M68). /Kaaaardtgat ; .12 voeten. C..^. Loon,l, IIS
<(V197).i£c^an[gat, daar .wagens en eygen^dooigaen :
6
42
AER.
AFB.
12 TO0t, Ib. Lomseke lamirfdkteH ^ 76. Vsn mie-
miy beksn, waterioopeo en wetomi jmnngbe , Tan
sertgMteii en etnteo « hejden , gemejnteD en Troen-
ten üme te aleen. Mabtomz, 2 (1436). Yan «ert-
gaton, ilzaeten ete. 4 (1447). Vsn aertgaten en
fltmten, 77.
A£BTG£LT, m. o. 1) Kaat- of ktnerngdd, fr.
dreU dB qmn om dtfori. \\ Het aer^neldt, wesende
5 ctayren op ieder icliip te Tieehte Toercüide,
oommende aen den aart, soo laedende ala onilae-
dende. O. P.-J7. amir. I, 622 (17<M) Korir^.
Le dvott de qnais oa de port dit aerigeU^ étant
ciiiq patua de ehaqoe bAtean menant cfaaige au
port OQ qnals, tant chaigeaat qne déehaigeant. Plae.
e. F/. lY, 446 (1764).
2) Markigdi^ fr. droU de mareké. \\ Borendien
hebben bj ooc [aZ. de abdij t. 8int-Beitm] in
deaelTe haeriieder stede en jnriadictie diTencbe
achoone xeebten en rryheden , aU yan hallerech-
ten, atalrechten, aeidghelt, racbt yan der maete,
etc C. V. Popêr, I, 7.
AKBTHOUWEN, sn. my. Soort yan fruit of
ymcht yoorkomend in de spijskaart yan een banket ,
in bet jaar 1661 te Bnusel, onder de rabriek:
^mit, als yoer de yierde scbotele", toascben:
„Boenen en Oappers gestoeft''. Aead, Satrékêol.
1666, 110. Zonden bet artisjokken zijn?
AEBTLANT (Artlant), zn. o. Bomwland, ft.
Urr9 otrahU, \\ Pen bof te Nudorp, groot myt hu-
singben ind myt allen syn arüanden , bosch , bendt
[k bemdt, my. yan bamt] , driesschen, weyden.
Khotionradê, 264 (1403).
A£BTMAT£, sn. y. Havermaat te Gent, fr.
mienttê è aooUte d Gand. 1 = 3,677 décal. Oi-
tojfem AuBBBT. — Aerd — of boóille koolmaete:
1 = 2^3 décaL
AEBTC08T. Zie habbtcost.
AEBYACHTICH. Zie bbtachtich.
AEBYE. Zie bbtb.
AEBVELICIC Zie bbtelick.
AEBWETE. Zie bbwetb.
AESSACK (Asac, aeyssack, baaac, haesac),
in. m. 4^'9 knofHf reiuak, bindel, üueh. fr. he-
aaoe, kaaro'iae, vtdise, bomrte ^ ammomiire. Kil. Aes-
sacky knapsaek. || In die caxnere boyen die
stoye [badstoof]. In den iersten, in een soeypken
[scbapraai] in die ookene syn yanden... koken-
scotelkensy in wel^he syn dese pennighe en in
eenen swerten aeyssack en in een tessche. Inv, v,
1489. Hy [Karel de (3k)ede] hadde altoes gbe-
phort eenen basac omme te gheyene den aermen
ueden die tote hem quamen. j. t. Dixküpb , 44. Doe
qnam de goede deyote graye Earele; hy quam
^eene baeryoet gaende , snuchtens in Sente bonaes-
keerke, np den eersten yriendach yan denyastene,
met synen langhen keerele sin bloete yoeten be-
deckendei en an zinen hals hanghende sinen rieme
met synen asao ynl oleene selyeren penninghen ,
die hy plach om Gode te gheyene. Ib. 62.
2) Spraekw. Steek dit in uwen aeaok, d. i.
onihomd dU loel, fr. metiêx ceci om poekêy retemez hien
oeeL II .Want simpelijoken te proeyen, dat hij dat
dinok beseten hadde eenen zekeren tyd yoir zQne
[tE^jno] en dat hy die yrachten dairaf opgehayen
hadde, dat en waire niet genoeh geproen; en dit
wilt in uwen asaok steeken. T. D. Tat. 49 y®.
AE88EM , Met èónen aessem. In éénom ademi ,
fr. tornt d^mme koMmêy $anê dUompaitor* || Als eenige
renten worden geoonstitueert bg ezfuytgeyinge ,
lotinge of andersins, bg nieuwe oonstitatie, met
eenen aeaem, tot beho^ yan yerscheyden persoo-
nen. C e. "Brmn. 1607, a. 178. CsBnmnr:
AET ENDE D&ANCK. 1) jtfsa om
toti, fr. momrrUmre. \\ Alle saecken spmytende oft
toeeomende yan ate oft yan dianeke. C. e. Lier,
1,28. Hs. (Be gedrukte Oost. heeft: yan kostende
dianck). — Gnderbondt yan ate, draack, kleeden
en genoden yan haeriieder kinderen. C. o. Oemt,
xxij, 6.
'2) In imn. aet e^ dninck aijn. Bij iemi, im
dem koet eifm, fr. étre è pmim et è poi e&es qq. ||
Als een persoon, hebbende onbejaerde kinderen in
sijnen aet ende dianck, geboren gedurende sijnder
poorterye, hem ontpoorteri. C, «. €femt, Y, 3.
Zijn yadere, in wiens aet en dianck bij waa. Ib.,
I, 668.
AET8CHABE (Aetscare), zn. y. JSetÊoaar, fr.
eomeeüUee. Kil. Aetschaere. EdmUa, ree edmUe,
II Dat men [i. met] ghenen ooopman enech make-
laar gaen moet, hg en zij gheswoten makelare,
of broodate yan den wert, in zijn huns wonende,
no eneghe eoopmansoepe doen, zonder yan paer-
den of yan aetscaren, noch met yemene toeagn.
K. lakemg. Iperem, 213.
AFACKEKEN (een Umd), bw. Lamd afmemom
al ploegend of ddoend^ fr. enleeer de lm torre aitee
la ^uarrme om la béeke. || Wie een anders landt
afdrijft ofte afrckert oyer de rechte scheedeyoore,
oft oyer jemandts geecheede gers afmaeit. (7. v.
Aalêif X, 16. Gheyaceert om te yerantwoeiden,
dat ons lant ons a%eackert wert. JKsoi. Bothemt,
71 (1674). Zie bbhtbn ende STBiBBir.
AFBERNEN, bw. Afbranden, fr. ineendwr.
Kil. Afbranden, afbarnen. || Die eenen ande-
ren dreight af te hemen , om geit oft goet yan hem
te hebben, oft anderssins, yuijt quaden wille, oft
die moortbrandt sticht, deae is senldioh capitamc
geponieert te wordden. T. D. Tat. 71.
AF BIEDEN, bw. Afroepen, afkondigen, fr. jw-
hlier, orier, prodamer. \\ Hoe dat men ghene
andere afl^botten anders doen sal als naer lant-
recht. AP. 1608, is den schepenen yan Bnmpmen
geleert: dat sy nu yoertaen gheen sewalt en sullen
afbyeden, op 7 schillingen, 14 sch. , oft 21 seh.;
dan, als iemant sollieks behoe£[t, sal man sullick
doen naer den lantrecht en nyet met beyelen. C.
gr. Loon, I, 117 (1608). Zie APChBBOT.
AFBL ADEREN, bw. De vmekten oom een lamd
opzamelen, oniwomen, fr. reemeillir lee fmitê d'mn
ekamp. \\ Soo waer dus den susteren eryen be-
wijst zijn te houden haer pantpenninghen [bruids-
penningen] Bonder deselye gronden te hebben ge-
deylt, en die yoorsz. pantpenninghen in yremde
handen worden yerkocht, soo is te yermoedene dat
die coopere altgdt ghehouden soude zijn yan de
ghehaye bladinghe rokeninghe te moeten doen; en
is waer, dat allen tghene dat bij den yremden
afghebladert sonde zijn, sonder bstaelinghe, sijn
yan de prinoipael pantpenninghen. O. e. Bkode, a. 4.
AFBLIJVEN, OW. 1) W^jeen, niet meer ver-
scAt^sa, fr. ne pbu eompataUre, \\ Ingeyalle
ijmant yan de boetsgesellen ter contnrien dede,
en tsohip yerliete sonder oorloff oft aensien yan
den schipper, die staet tot straff ten goetduncken
yan de weth, en tot dijen yerbeurt sijn huera ten
proffijte yan den schipper, denwelcken oock eenen
anderen in de plaatse yan den a£|;ebleyene tsfjnen
ooete mach hueren. O. e. AnUo. , eomp. , lY , yiij , 186.
2) A. — van kinde. Verloet worden, ftorea, fr.
étre déUvrée, enfamier. || Het was een man en syn
wittich wijf, en yeraiegen een erye; daema saen
AFB.
AFD.
43
gmek die nmn tui live ter doot, en die yrouwe
Ueef dngen een kint; en alae sixe afbleven wm,
■o smgen [ginok] ■$ daenui laen Tan lire ter doot ;
doe quamen die mage. eto. C v. UeeUf 133.
AFBOTTfiM, bw. Afwimne» met wdêehe iser-
liajw , fir. gwfner ofoee ée9 dég fripéê. \\ Soe wie
•peelt met ▼alachen terelingen ... is te punieren
ue Taloeh en dieff , . . en moet wederkeeren *tgelt
dat hij daermfee gewonnen oft a%ebot heeft. Pr act,
oTMi, e. 188, bU. 166. Zie bottbb en bottsbij.
AFSaAKDËN (lem.). bw. Jmmandg kmis in
Iramd tièken, fr. mêiire U feu è la mawo» de qud-
fm'mm. || Die jemande dreyoht af te branden oft
trier int hnge te stekene . . . Terbeort sjln lijff en
goet. C. e. AiÊUo.f 1546, II, 31. Hy en sjn wjff
hadden geeeet: tgeene dat gy my doet en mis-
daen hebt, aal gerroiken worden, oft ick sal n
affbtanden. C ^. Loom, II, 83. Die iemanden
dxeyght af te branden oft den brandt int hn^s te
■tekoi, aal aen den lijre oft anderasints gestraft
wovden. C. e. J?e.ZooM, VIII, 5.
AFBRANT, sn. m. Verwoeeiing door den brandy
hêi afhrmmdemj brandy fr. ineendie. \\ Na den Toora.
afbiant . . («I. 80 hniien waren afgebrand). Oron. e.
MÊtektea, 1565, Str. 169.
AFBREKEN, ow. 1) LotbrOcen, tich los
, h. se déiacher, \\ Alle deghene die de \l, wier]
infect sijn Tan deee sieckte \nU 't rood
meUaoen] solleB hun honden en Terokens ghebon-
den moeten honden, oft wechdoen, op de pene
▼an 80 st., ten waer deselve by ongheluck oft-
g^welt afbraken, sonder wete van den meester.
C. e. MeU, Keuren, a. 141.
2) Onttrekken^ niet meer nUbetdlen^ it. retirer,
empprimer, || Den pipers ons genedigen here Tan
Booxgonien, die* Tan ouden tijde sgn gewoonlgc
geweest, altoes te Keimnisse, ij grjjpen te hebben
tot baren coeck; en want sQ binnen corten t|jde
daevomme niet geoomen en sijn , OTormids sy selden
int lant te dien tyden geweest hebben, soe es hen
dat a%ebioken. Brab. Mme,, II, 127 (1450). Zie
AFBBOECKEN, bw. JEen broek of beemd af-
poUm^ fr. diUÊniier tm fr4, \\ Alsolke partye boom-
gaert meersch, in de grootte en lengde eoo tselve
ghfwtaon en ghelegen is, mette fruytboomen en
andere in den schutteraboTe der Toors. stede, op
Sint Gillis, genaempt y,den ouden Handboghe", in
manieren en grootte alsoo taeWe partyoken aJPge*
brooht (ne) en gebemt ligt. Ds YiiAicurcK, Straten,
lY, 381 (1624X
AFDAGEN, bw, 1) Dageaarden ter tmeerimg
ef etttlaefing nam een met renten of dienstbaarkeden
beewmmrd voet goed^ fr. aeeigner en pmrge on dégrb-
vêmênt dee dkargee ou êemUndei qmi phent eur mn
Hem-foude. |) Yan affdaeginge ende sugTeringe Tan
onniietende goederen. Alle degene, die eenige huy-
aen ofte onruerende goederen, oft renten, ter Trij-
daeeha merekt, Tuyt craehte Tan leTeringe gecocht
hebben, willende hen Tersekeren tegens alle quel-
lingan, rechten, actiën en becommeringen, die
naermaels te Toorsohgn souden mogen oommen , ofte
die (fmant, als e^gemMr oft andeiasints daerop
aonde moghen oft hem Termeten te hebben, die
mach deaelTe gecochte hnijsen, panden en rechten
ter Tjeracharen behoorelijck doen affdaegen en suy-
Teno, Toijtstekende de renten, ohgnsen en comme-
ren, die hem Toijtgesteken sQn. C. o. Amiw,, eomp.,
m, z, 1. SerTitnyten Tan priTaten oft priTaet*
reymiogben, waterloopen, bomeputten én dierghe-
lyeke, en warden metter doeken ter Tieracharen
nyet afgedaecht. O, v. Aniw., 1545, YI, 87.
Weeskinderen, mindere Tan jaeren wesende, geea-
telioke peraoonen, en diergelyoke geamortuBMrde
chynsen oft renten, die en maoh men nyet afdaghen
metter doeken, maer die bliTcn staande op beur
geheel, nyettegenstaende dat de propriet ans Tan
den huyse oft panden Toloomen is in syn daghinghe,
aonder dat, in respecte Tan beuren renten oft
chynsen, den pandt wordt gepuxgeert oft gelibe-
reert. Ib. 29.
2) Afweten, bmieneluiten^ fr. débomter , forelore.
II Benen crediteur ofte grondtheer, willende by
gebreke Tan betaelinge Tan renten . . . procederen
op sijne panden, moet scItc, oft iemandt Tan sgnen
t* wegen , met twee schepenen deser stadt en eenen
dieneer ofte Torster, indien de panden liggen bin-
nen de stadt oft huere Trijheyt, gaen tot sgnen
pande, en aldaer Terklaeren sijne gebreken, Ter-
soeckende daeraf betaelinge ; ten dien eynde aldaer
Toortsroepende alle dieghene recht oft actie in ofte
totten pandt hebbende, die hy Tan meyninge is
af te dagen oft Tan hun recht te seduderen. (7. e.
£000», TV, 1.
AFDAGINGE. sn. t. De^eaardinff ter smwtm^
van loeten op goederen, fr. aseignaüon en pmtge
de ckarges affèetamt des biene-fonde. || Yan de af-
daginghe ofte purge ciTÜe Tan erfgoeden. In den
eersten, is te weten: dat de TOors. afdaginge niet
alleeniyck gheschiet soo wanneer men eenighe
panden, wt craehte Tan leTcringhe met wthangen
Tan den blecke [aangeplakt bericht] Tcrcocht heeft, . ..
maer oock, soo wanneer, wt craehte Tan andere
Tonnissen , oft andenins wter handt , eenighe huysen,
erTen oft renten binnen der stadt oft Trijheijdt Tan
Antwerpen ghelegen, Teicocht oft wt anderen wet-
tigen titd Tercreghen syn. Want soo Terre de cooper
die wilt purgeren Tan alle commeren, chysen en
belastingen, die hy beducht dat daerop souden moghen
te TOOTBchyn oomen, oft die yemandt daartoe oft
aen namaels sonde moghen willen oft pretenderen
te hebben, mach, taynder geliefte, totte sdTC sgne
huysen oft panden op fjaershedinge en Toogtge-
dinge metter doeken doen daghen, en steken wt
alle oommeren, chynsen renten enjbelastinghen die
hem wtghesteken syn geweest. O. e. Aniw., 1588,
XXXY, 1.
AFDALEN (Tan goederen), ow. Voorikomen,
versterven, fr. provenir, é^oir par eueeeseian, || A
heeft twee sonen, waerran den eenen is baataert
en den anderen is wettich; den bastaert trauwt efi
crijcht wettige kinderen; dese kinderen hebben
geen recht tbd naderschap, noch oock Tan sucoee-
sie in de goederen die door den wettiffhen sone
Tan A Tercocht lyn oft naer syne dooot offt imto'
staio afdaelen. O. o. Dieet, VZ. XII, 80.
AFDALINGE (Tan water), en. t. Uitwatering,
fr. écoklement, déekarge de Veau. || Noch suldy
weten, dat men Tyndt een andere maniere Tan
serTituten Tan watero, die geheeten is afdalinge
oft nederTal en nederganc Tan watere . . . ; . . dat
by der natuerlijcker gelegentheyt en situacien Tan
de plaetsen die nederste erTc dienen moet der OTorste
in *t ontfangen Tan den hemel watere. t. d. Tat.,
62 T».
AFDAN8EN, ow. Van boven naar beneden ko-
men, ingebroken en afgeworpen \ worden ^ fr. d^grin'
goier, Ure brisé et jetè è bas. Alleen in scherts.
II Die dene beeldekins, die in de chieraige Tan
de paercxkins stonden , moesten oock afdansaen [al.
Tan de oksaal]. Ber. tijden, I, 161.
AFDEELEN (Afdeyien), bw. 1)
AFI>.
AF».
delgen, ür. rMamer parioffê, || JhJb, in' dien flha*
▼fltltv, dj(y kindeMir huttftièit oadém moghén mey-
leir dfl ytaehejaaoheA di« helft Tuk die evffgoeden'
des ^oon. tfliJYighen. C. v. Zm^Xmuid, IH, I.
2) TaedeêUn, fr. ifoMiMr, anignêr mt parUtgé,
II Synde oooBaete, soo aal men hem de hare ludf
afdeljlen, te weten, de hellioht^, behoadd^k dot
die ooflsaete sal moghen behouden, op oalatie, di»
helft, dié hem «%edeijlt is, te sQ^en WptL €, e.
Bkode, A. 7.
Sy Afnemen , ft. enUver, \\ Bal gheen untModere
[uitvoerder] meer dan ééne mande ooht twee ^te
tteoteen en sal rore xj nre . . Efi abe wie dat meer
toghe van den Toeni. goede, dttt ment hem afdiileB
maoh tot ij manden. Kêurh. t. Diêrtf B*. 197.
AFDEËLINGE, tn. t. DmüM^, fr. p^rtagê. R
Bat den langhatleVende alle de haye behoat, eü
datter gheen afdeiJUnghe en Talt. Cé t. MMe,
7Wft«, Us. 166.
AFDINGEN, bw. 1) Oeréehid^h mi kei bêtU
giootê»^' mêtüimun , fr. évineêr.' || Maoh ax$tie tsb
nyenwicheid Toirtgestelt woréea bij denBeenen die
men ennige erfflijcheit oft poeseane faytelfje afdingt
en neempt, alsoe yerre als hff dat clngt binlien
jttirs naedat die force geschiet is ; en ee desé m»-
n!ere rtn actiën geheeten in LÉtijtto '^io <yft i)»<^-
dktum undê si. v. d. Tav. 97.
2) A.-- de rolle. UHputiêm, fr. Spwiser. W Is
oook ran ooden tijden, en alnooh wort gheebÏMr-
Toert, dat op alsnlcken reohtdagh naer den Toors.
Yooghdagh, naer het afdinge» TOn der rollen, we*
sende naer den twaelf uren, een keirsse wordt
ghebrandt. C. e. AfoU, a. 11.
AFDOEN, bw. (dode, gêdernn).
I. Fm periomen,
(lem. van eene bediening).- AftteUên, aftêtte»f fr.
dêpoBêry deëüiuer. || Die eire score gave dan den-
ghenen, die hiir ghenoempt sÉin, hi hadde Ter*
bert XX se; en diese eischede^ xx se; nogtan mo*
tene die here afdoen Tan sinen dienste. K, o. Ani»,
1392, S8« it. En dese [ondermeyere en Torstre]
moghe wi nogtan «re doen^ «Ise wi willen; en
alse wise aTe hebben ghedaény die si dan seWe
kisen» dis sele wi hen gheres.- Ibv 64« it. Bat
mQn here en mijn Tioawe nu t^ tgt den raet Tan
der stat Tan Ix>Tene afdoen en denseWen Wede:^
setten tot 6ente Jansmesse. Ckméhereèl, 9S (1371).
n. Van sioffelifke taken,
1) (Xen laken Tan de raam). Afnemen, fr. cM^
iaeker. \] Item, eo mach ftien een laiken ofiloen
en het Toordt slaen an eene andere rime, sonder
in hnns te draghene, bi den betoghe too twee
Txnders of Tan twee ghebuelrs. Ei der lakenp, te
Bmgget bla. 68.
2) (Ymohten). Inoogitent imnmèUni ft* réoeUer,
II Aks een tocbter oft toohtersse aflifTig wordt naer
del de Trachten Tan de goeden, die hrj oft sij in
tooht besit, getijdig zijnde, afgedaen oft- geTelt siJB.
O. ü. Loven, XIII, 9.
8) (Yan wagens of karren). Afloseent l&eeen,
fr. dMarger, || Van wynne [wine, w|fn] te scro-
dene sal elo aome wQnts, die die scroderen afdoen
en kelderen, gbelden enen pennino. Töl ie IHesi,
1807. Soe wie wine ocht Treemde bier brenght
Tan bnten, te lande ooht te watre, die eh aaels
met afdoen Tan waghenen nooh Tan karren, noeh
uten soepe, noeh oec laten afdoen, noch nutdoen,
euij met orloTO der assisere ei panchijsere. Ende
iee wgt hnlpe afdoen . . , elo soads ghelden« x. <S
Kb. o. Dieet, B 70.
4) (Hnisen). Afbreken, fr. démólèr^ || StM wie
dait geqnetst wonAe' tsb , . • ochte tmv hoMS ,
mev se op- oohle aleade, dtttt men tfemle Imt
wairheifr cbdt gfaoseiede' OHvenéenlüw*,. dier swIum
ongheseaedt sijn Tan den> heve^ K, e. WmKkm»f
1866, ai 64. Yan rookho^jsen [el. huüeb mei liMd-
stede], als men die Terooopt elbe aldoet, soo beheoit^
de Toors. heerl\johede den Xm peiminek. Over-
meire^ 89 (I646), Stellende sine TarokansooleMhtév
np ^e erre, t toeten Tan sfOirMiae Glaios err»,
of Teerder, . . die weerende eii ildoeiide biueii
xl degfaen of eer [nh die er aich Ümóef beteniden].
0. e. Aaiei, 266.
6) ^(MiMMM, aan eieutken smhm, fr. wetrwere,
brieer, |f Yier of T^f jaer kier te tootcq begheeg'
den die Tan Tpre an mynen gednefaten heere dal
men de draperien fan den dorpen, op drie nQen
der stede Tan Tpre, ofdoen wilde^ also sj ytm
oode tyden ghepreriligieert waeren . . Bherof *saader-
daeehs tYpre groot «emoer qnam efi frcHio neè
idlen an roere, en spedalike onder de weretfa ei
de Tullers , sodat Kf 's anderdbechs niet te wevke
gaen wilden TÓ<$r de ghewanden efi de oettOieB in
de doorpen te nieaten ghedÉen waren . . Enda
hadden seer gheme daerwaert gfaetrooken.. emnia
met allen de TOors. gheCaawen an stksx te siaoa.
01. y. Dixmitdb 119 (Graaf Lodewijk Taii Oney laid ,
inderdaad , om de Yarelingen en hnnnen hanM te
begunstigen, in oetober 1822, Terboden lakeae te
woTen binnen de drie m^len T«n de stad).
6) (Boomen). VHkappen, esilsa, fr. eèaUre, tl
Soo meet dengenen, die de boomen geaet heefi,
die afdoen en mijmen. C. e. Zoem, sSnrii, a. 84.
m. Van aüerUi onetqff'eUfke taken.
1) (Sen arrest, gerandkenisse, beslag), mpkeffim,
liêkienf temei doen, doen opèonden, fr. Iss laair,
meiire è néani, fAre eeeeer. \\ Saeekea tob ler^
ringe, aentsaünffen oft arresten Tan personen, lot*
dat d*arrest onder cautie oft seker is afl^iedaen.
O. e. AnU0. eomp. Y, j, 86. Ter t)it toe dat tselta
arrest minneiyck ofte reoktemok aflj;edaen sQ Th.
iXf 18. Bat den arrestant het arrest kostélooe eB
schadeloos sal hebben af te doen ende repnerea.
O. e. Srues,, 8i^, a. 24. Worde enem eftser
porter Tan Lorene, of sijn goet gheraea of ghenw-
teert hierettbuuien , in ooooisoene Tan ense seeui »
dat men dat geTankemsse of die airest af iai deea
efi ledeghen efi dMiTreren, ware dat wi of iMiea
oer dal gherinkenease of dien aneat niét af eft
daden. Btab, T., 1 , 784 , a. 28 (1806).
2) Ban efi cesse. || Bat die Tan Antweipen af
souden doen de twee nieuwe prorisien [in den
Baad Tan Brabant Terkrsgen tegen de oAeieft des
bisscbops Tan Xameryk], metter ezeentiea op de
TOors. officiers ofte beore goederen ghedasn, eil dat
insgheiyck afghedaen soodea weiSen efi gealB^^
Teert de Toors. ban en oesie# Piae, e. Braè, 1,
16 (1490).
8) Een beletiel. )| Bier niettegenslaeade, eoo
hadden die Tan den magislfael in den doen TOQ^>
leden jaere swariaheyt willen maken, efi beleltea,
dat die Toors^ erfllaten en sapplianten idet en toa>
den gecosen worden; daerteghen s^, enppiiaiitea,
hun aen ons hadden beklaeght, ten eyUM die Tan
den Toors. magistraet diergelfjoke beletselen souden
afdoen. Habtifsz, 24 (l8l8).
4) Ben dagemeat. || Indien h^ oft sf^ des in
gebreke ware f soodat men op de goeéen piutcdeaide
met dagenienten, en hj} on sQ desélTe niet af en
deden eö betaalde, mat kost efi kommef , Té6r den
tweeden dagemsaÉe, maoh d'efinHm seba dM de
preoedore sehntttm <?. o; Xeeva^ JEIII, &
AFDl
AFD.
45
^ Oew«ld. II IM ■!{,. teD Tertaeke des roinew,
M» oi* pifiMHO Yno. Alen y of bciem' sokovfB'
[giiwih— nlitigile], ksft «es dan Toeraer. veer,
r*«ll» [MBMlibbingeD] i^ forohe,^
«ft cnA «filo«iL OiM^. 6tf.-lVtMH<, n, 7S
i^ Praeeduyen of r»ohiaTOord«ri]igem. |i
Bft iwtefc de «Aoiaren es «e«peai«n haajibBn.
(■•» de ti>e>«it ge«ond«B) cee— ron en «ff en t«
fl||«l« doen aUe praeedneNB die men op- «b teghen
eeasB peortei ipsn Antwerpen «ft op i^n goeden
eft «Bfghan iMeftgedeen oft doen doen. O, v. Asthom^
IMfr, n, 10. ]£mk del de [yuiJteofarij^llnrieTen
i^o y «oe pieeten d^officien en wethoode-
if «HHyMMn die eemmenf «ile leebtveofdenoge
CBB peorter on ^ne goraen oegouK ter»
~ \j éh die roort» eoetelooe en 8cfafr>
«ff, dool en Ie niel doen en dees doen.
CL ev Amèm,, comp,y Y, tj, 17.
7> Voor weer den. |) Alle Torwarden, die Toer
(tofOTCB} waeen, «ön deel en «Iji^hedarB en Ie
■Mfte wwden. 11 rani 1M9.
8) Sen beTel, eene kenr, een revbod.
Af^gtr, I) HieilegeBB heef! den waehi-
Memond een coutrsne otdre beeonen Ten
ImiIuuIi nm Beffeien, «b gonrenienr T«n
;; doch deeelTo k«n in reehl a%ed«en wov-
C. e. 1)i9tA, rz., I, 14. Dsl eoepanen en
yeeiremn mogen «etlett heer coren, en, neer
der «tedi, die keuen hoogen, nedeien,
~fr«6. r., I, 742 (1307) Zm^—Uemm,
enderen s(fn werek Terlrieden will, meel
deen doen mei eenen bode oft dieneer van de
^f mH fooigeende conienl Ten eenen der beoien
i; weick Terboth blijft stodl grijpen
let del *toelTe met den reehte oft melter minnen
gedaen ie. C. e. Lmm^ Stnii. XIII , 98.
9) Senen Trede. JSmdigfem, fr. terminer. f| Sn
dst eee bogen Ifjdl gedneiende als eij in Trede
i^, en toMal eii wetteUek denselven
a%edMn oft qnifte geeohonden hebben. C. v.
., f646, m, 6.
10) Gom m er en seoni, lasten. Ukddffeny
êfêtm, ^hmytmn, e/lpeen», afbêiaimy amortiêetrt» ,
tts Mmdrtf mmórÜr, aeqwktUr^ rMimur. \\ Dat
ense seentlieil, onse soepenen en ghecworenen bor-
sedie^Mven . • el soeyele meken , eelten en ordi-
MMB moeien onder hen efi «1 eorele innemen mo-
^Ha eft «BfeliMn «Ise del sy deermede dien voer-
coonner en die Toersejde scoat afleggfaen
eft aldoen. Oorh, htrtoffJam^ SSsepl. 1B66,
\. e. 'sBomA, f. 4. In snleker Tuegfaen, dat
▼«1 man oft wijf, die de onruerende
goeden ofl er?en toebehooren , oft ben erigeiiae
gnrtaen midts dragende d*een helft Tan den
Tei€oefat«n leobten, en d'andere moeten d^een
m den Toon. belastingen afdoen, oft daer-
eompeneeren tol sijnen conteu temente. O* e.
, 1M5, yn, 14. ld. XI, 57. Sn dese heb-
ben oee dee wereltken eommen meer afghedaen
den dese ottdeiste. AUer Kertib. 87.
lOKs) Bonden. Uiiwisseken, fr. effimr, jjAllet
dkt ie ye misdede in der l^t mijns lérens,., dattu
dü geedetlieilieken Teij^beren e& afdoen wils. 0e-
Wk., 15e S., ».
11) De hanlb A/kiamd êotm «e«, fr. rsiiewcer d.
|\ Wsanier dal de prüs Tan der Toreghenomder thien-
^ TcHaen es, eik Ihe gaslhoe Tan eente Jane
■■* henn Woelnen Tolgcmden heft da paiemeate,
tt bierfeie ghsnomet sün, soe sal min her Won-
hsift
tere sine* hani sidoe» Te» der eersgenondse tliisnr
den. 11 juni 1877. Toditersse ^ sal besittan
fortnsBe en heerlijoheyi xl daghen lanck nae taus
mans doot, en niet eer rugmen die fortrease, neeh
bant afdoen Tan der heerlicheyt. Boxhobbv, a. 4.
12) Senen toL Afttkaffim^ fr. Mppnewr (nn
tonlien). }| Dat wij den enrechten loU, die men
Tan onsen poorteren Tan den Bosch genomen heeft
te Woadrigem, aff sullen doen, alsoe dal onse
poorteren daer Toortaen Teren suUen mogen tt^
en loss op haeren reehten tolL Hertogin Jeanna
16 juni 1384. Ckarth, v. '$ Boëch,
13) Zaken. Ook: ontcommeren, fr. êxpêdmt,
\\ Gkduerende welid^e Tergaderinge sq («2. de wetten)
sullen sehuldieh syn af te doen lüle de affüxen
de preehie en perticuliere raekende, sonderte mo-
gen aoheeden, tenzg dat deselTO sijn gefixpedieerl.
Fla9, V. F2.^ 30 juli 1578, a. 10. Hl, 355w
14) Sen weriÉ, eene taak. FolNnfJbAe», eol-
emdbi, fr. oeJIensr, Urmhur, \\ Alle knapen, eenioh
werek begonst hebbende te werokene, sollen tsriTe
souldieh lyn ^rst en Toeral af te werekene en
af te deene , eer deselTO knapen eldevs suUen mo-
gen geen wercken , op de pene Tan T^ff ponden
wees, oft XX si. daervore, tot behoef Tan den oalace
Tan Sinie Vijre. Le^werkerê ie Diest, 11 mei 1540,
a. 16.
15) Sen onrecht. Weder AsrffoUsa, sf^ed «m-
IrsM, fr. r^jperer, redreseer. \\ Soe wye Tan den
[omseteren} enighen poirtere onieoht eft gewant
dede aen s^n guede, dat die poirler mei rMht en
sonder claghe beseten hsdde, die sooutheil met
allen dien Tan der stal, arme en ^ke, sel daev
Taren efi dat onrecht beriohten en dal aTsdoen,
en dat sonder ons en der onser bolf^enscappe.
Okarth. V. 'sBoeeh, 12 jen. 1380, a. 8.
16) Brsaterie. De peueting verzorgen , fr.eoigmer
ia cwre, || So wie binnen Antwerpen gheseten es en
Tan yeroene ghequetst wordt, die sal aelTe sine
ereaterie afdoen en sinen meester seWe loenen Tan
dies hi aen hem Tordient heeft. Kh, v. Awbe., a. 104.
17) Sen mandement. Afkondigemy fr. jpm-
hlier, II t Antwerpen en moegen egheen mandementen
oft publieatien met pUcaetbrieTen ter paren afge»
daen worden, dan in Duitache [«I. Dietsche,
Tlaamsche of Nederlandsche] tale gesoreren. (7. e.
AiOw., 1545, IX, 51.
18) Sene dwaling. ITifroeis», fr. eelifyer.
II Waeromme w\j , . . wiUende exiirperen en afdoen
snleken eü gheiycken ennieien [el. de kelterQ].
Flat. e. F 2., 6 apr. 1513. I, 216.
1) Hem afdoen der werelt. Ziek €um den
omgemg der wereld onttrekken, fr. ee reêirer dm
monde. \\ Si selen een ghetroowen Ie Gode hebben,
si hebben hen der werelt afghedaen AUer KereA. 84.
2) Hem afdoen eener eake. Afetmnd doem^
ofitien van, fr. $e déporier <29. || Bi weloke tseertren
clserlie biyd, dat de tots. huosse, in den Hoey-
aert, desen sterf huusse toebehoerende , leen sQn,
horende ten Oasteele te Ohend; en reet en adT^s
derup ghehedt bi soepenen Tan der Kuere, hem
deser aaken afdaden, en termineren en wijsen dat
enz. C. 9. Oenf, I, 583 (1411).
AFDOENINOE (eener reohleriyoke interdielie),
inirelMng, wederro^ngt fr. révoeaiion, || Te meer,
dat andersints notoir was, quod te generaU eomee^
eione eemper eampiaiur pertona loqmenüe; d*welok
des te meer alhier, onder correotie, behoorde
plaetse te hebben; lerwjlen dal andessiate, br de
aldoeninge Tan de Toors. interdiotie , den snppU«»t
en die Tan Byne M19*. booft-tholoamefe sonden wer-
46
AFD.
AFD.
0011 gostooton njt eoii6 inuDomorialc powesie. Mas-
Tnrsz, 76 (1688). Zie atbosv.
AFDRACHT (Afdngh, afdnght), sn. m. Borff-
tookUMUng^ horgtoéhi , ft, fidéjuëtum. Zie AV-
DBAGBH.
AFDRAGEN, bw. 1) Afnemen, afhaken, h.
prendrej éUoroeher. || So wie van den voon. gesellen
afdneoht Tan (sie) bogen, pijlen, oft oock ander
geieeticbap, om te Bcliietene, aonder consent oft
wete Tan dengenen diet toebehoort, die aal yet'
benren . . . Mandècog te Dietif 1631 , a. 30.
2) Waarborgen, cmüaeten vam, vergoeden, vry
kouden van, fr. déeharger, honifier, garamiir, \\ Dat
den borengemelden G^le Yerbraeckel, principalen
geobligeerden , insoWent ia commen te overlyden,
en Pieter Yerbraeckel, deaBelis borge, inagelyka in-
flolyent ia bedegen, nytwyaena het relaee Tan den
deurwaerder Suys; waerdoor de obligatie Tan Toor-
noemden afdraght ende garrandt geTallen is op den
Toormelden jonker Gomelis WaUders, ghecertifi'
ceert hebbende de anfFiBanthede Tan Toomoemden
principaelen en boighe; en al ia 't dat hy, Comelia
Walkiers, ingeTolge Tan deeelTe obligatie, aen hem
suppliant «im effeetu wel hadde behooren af te
dneghen de noch geroerde condemnatie ten pro-
iyte Tan etc . . . Oorsaek den suppliant genoodaaekt
wort hem te keeren tot het Hof, biddende taeWe
belieTen gedient te wesen te oondemneeren densel-
Ten Comelis Walkiers aen den suppliant ooateloos
en Bchaedeloofl af t« dmghen de condemnatie hier-
boTen gementionneert etc. *t Hof, al gesien, oon-
demneert den Terweerder den heescher ooateloos
en schadeloos af te draeghen de condemnatie ende
betreck dies questie etc. . . want de borghe hadde
als principaal beloft [belooft] afdragh en garrand
Tan alle aenspraecken dewelcke ten laste Tan sieur
Tan den Berghe conden gedaen worden . . . Annoich
tioHê, 164-162. (Het geldt hier eene „borghe Tan
boighe'' , affirmaior fidepmêtortM , eertifloaieur de eaU'
Hen). Certiflant Tan borghe moet de solTenthede
maer hauden ten tyde Tan de certificatie, zegt de
Oasua poeitus. Soo hadde hij door syne requeste
doen concluderen ten fine den reformant gecondem-
neert saode worden hem de Tooraeyde aenspraecke
af te draeghen costeloos en schadeloos, en in de
oosten Tan den betrecke ter tauxatie. Ib. 299. Had-
den . . den reformant gecondemneert, als letten
Tcrhooger Tan den huyse ten processe Tcrmelt,
den gheïntimeerden costeloos en schaedeloos af te
draegen en indemneren Tan het Terhoogsel by hem
gheïntimeerden daer te Tooren gedaen en in de
coaten Tan den processe. Ib. 301. Den Terweerder
aen den heescher aen te wysen en hauden staen
behoorlyeke myminge, dienstigh Toor de partye
landt ten processe Termeldt, en, bij faute Tan
dien, den heeacher af te draeghen de aenspraecke
ofte interdictie aldaer oock Termelt, ofte wel etc.
Ib. 198. Dat de sententie a qua, daerbij den refor-
mant ghecondemneert was den gheïntimeerden
costeloos en schaedeloos af te draeghen syn Ter-
hoogsel, onder correctie, niet en conde bestaen.
oOo.
3) Schade, Torlies, kosten Vergoeden^ fr.
honifier, \\ Oft ijmant tseWe niet en hadde gedaen
[nl, de laeten te kennen gegcTen waar een onroerend
goed mede bezwaard i8],datdenselTenontfangerofte
hayer, eii hemlieden borgen, zullen moeten afdra-
gen alle onkosten Tan ezecutien, die tot laste Tan
de prochie aouden komen te geschieden bQ gebreke
Tan tydelrjcke [nl, intijds gedane] betaelinge ge-
beurende door hunne Torsuijmenisse ofte negligen-
tie. Ftae. v. VI, 80 juli 1672, a. 24. III, 866.
tWare dat hy Tan de Terbintenissen wetanaehap
hadde gedaen, sonde gehouden sijn paityedeachade
aff te draegen en den pant datelyck daeralF te any-
Teren. O, o. Antw. eomp,, III, ij, 16. Maer indien
dat men naermaels boTondt deselTe rente onquijt-
baer te sijn, oft meerder gequeten te moeten
wordden dan tegena den penninck sesthiene, oft
Trij te sijn Tan alle honderste, twintiehste, ryfftb
oft diergeiycke penningen, die alnoch onbeiaélt
souden sijn, t'selTe ia den Teroooper gehouden den
cooper aff te draegan, ten goeddnncken Tan de
weth. Ib. a. 20. Soo ist, dat de weth en raedt,
in consideratie . . . , andermaal hebben geroaolTeert,
aen de brouwers-leTeraera te presteren bet goènuidt
hun toegeseijt op 8 meert 1711, by resolutie, en
dat alsoo de procedure hun sal afgedraegen warden
Tan wegens deee stadt, soo orer principaal als
costen, en dat dese stadt sal oock tot haer nemen
den interest Tan penningen gelicht tot betaelinge
der amenden eü coaten tot Antwerpen gereaen, in
gcTalle het Tonniase in materie Tan reformatie sonde
geoonfirmeert worden. Dieet, proeee Bromoere §
Stad, Beeol, 28 Sept. 1718. Ende wes ay [nL
momboirs] sonder den Toors. consente [Tan de op-
permomboirB] attenteren, sullen si) de weesen
tseWe t* hunnen koste afdraghen, en daerran niek
moghen in rekeninghe brengen. O. v. MaU, Weetik.
a. 21. Dat oock den Teroooper Tan eenighe huysen
oft gronden Tan enren den cooper sal ghehouden
sijn uit te steken oft de renten daerop uijtgaende
sijn quijtbaer oft niet, en tot wat pi^ae £e a^n
losbaer, oft anderssina ghehouden wesen dat den
cooper af te draghen [nl, de schade, die hij door
dit TerzwQgen zou kunnen lijden] , oft daeraff te
hebben sijn ghemoet. C, o. Demme, impr. a. 194.
4) Eene dagT aard ing. Ontkennen, loochenen,
h. nier. || Yan gedeylde loye aff oft aen te
draegen. Wie iemanden wont, sleet oft miadoet,
dien misdaan wort deelt den anderen een loy, dat
hij Bulcx aen hem misdaan heeft, dien tydt en
ter dier plaetsen; en worde den £iioteur op dry
Terscheydene ghenachtendagen metten bode geoan-
dicht het loy af oft aen te dragen, en hy het
weygert, sal Tan der misdaet Terhaelt syn gelyok
oft genouch Tertuycht ware. C. gr. Loon, I 164).
Hem iets afdragen, hei verloochenen, miei
voor het tijne erkemnen , fr. déeavouer , ne poe re-
eonnaitre comme tien. \\ Eest dat zij [nl, die quade
en OTcrdadige beesten] ennige scade doen met aiüoker
OTerdaet, &t die heere, wQen die beesten sijn,
gehouden sal zijn te beteren die scade bij den beioa-
ten gedaen, alsoe Terre hij die beesten aen hem
droege en aeuTeerde; en wairt dat hy hem d^er
afdrMge en desaTOueerde , . . . die beesten sonde co-
men in handen Tan den heere. y. d. Tat. 89.
6) Iet aan den dag hrengen, openbaren, fr. revSler.
II Oft ymant Tan den ndde, dt eenieh Tan ouaen
oft onser stat dieneren, eyt hemelix in den raet
gesloiten en, op den eedt bcToOen nyet aff te
draigen noch te openbaren, affdroich en openbaerde
eirt gewt [gOuit] were. O. Li4ge, 11 dec. 1600, a.
39. Sattdt.
6) Een Terbod. Doen ophouden, ixtrMeen, fr.
a$muler, reürer (une défense). {) Dit synde, den
cooper presenteert requeste tot laste Tan N. [den
Terkooper eener partij omsloten land] en Terthoont
dat hy geen ander myminge en waa kennende als
door de Termelde twee landen; en gelyokerwyi
hem interdictie gedaen was, neemt hy oonolusien
dat synen Tercooper gecondemneert sal worden hem
AFD.
AFD.
47
■m te wjw&a behoorelyeke roymioge om Byn landt
te ooanen gebruyoken, ofte hem afdmeghen de
Toonnelde inteidiotie; ten weeie hy lieyer hadde
te doen leetitatie Tan de ooopeomme etc. Ann(h
imüomê^ 197. Sullende de Toors. gegoeyde gehouden
axja hMfmede af te draegen alle de pretentien die
t^, hflituj orer reéle, mixte ofte personele lasten,
tai laate tbu dito Adriany B\jn Tindende. O. P.-B.
r., 28 nurt. 1731. IV, 861.
AFDRAGEND (Van woorden, liedekens). BOeê-
\j krmUtgudf êimoM^^ ergerlijk , fr, ojfeusamt ,
r, êeamdaleÊix, \\ Andries seegt: dat Wouter
hem, in snleker steden en plaetsen Tan sgnen live
heeft gestooten oft geslagen; oft dat hy Tan hem
snloke afdragende, scame^joke en oneerlgoke woor-
den gesproken heeft, weloke injorie etc. t. d. Tat.
85. £n lieten haer meeroken, an Tele andere
aldnghende woorden, hoe wraeck- ende bloet-
^liefieh een herte dat ly ooc hadden. Ser, tijden ,
l7 10. Deer wart uutgheroupen dat die Spaengiolen
niei meer de lieden Tan Ghendt en souden heeten
Lnftberanos, oft meer ander afdraghende woorden
g^ieren. Ib. III, 111. 8oo yerbiedt men temaeoken,
amghen, printen, Tercoopen, oft in 't openbaere
te brengen eenige schampere, afdraghende oft injn-
fiense liadekens, balladen, refereynen, pasquillen,
gfaesehriffcen , figueren oft schilderyen , daerdore d'een
oft d*andere religie, oft oock yemandt in 'tparti-
eolier en generael soude worden gediffikmeert en
gesefaandalieeert. Piae, e. Brab, 12 juni 1679. I,
57. Interdieeren en Terbieden by deeen wel scher-
pelyek aen alle . . . Toortaene d'eene teghen den
anderen op te worpen oft te moreren eenighe dis-
pntaoien oft debatten ter saecken Tan de religie, . . .
noch ter saecken Tan dyen eenighe ii^urieuse oft
afdmnghimdfl woorden oft wercken te ghebruycken.
Ib. 13 juli 1609, bis. 62. En soo wie hem Tex^
Toordert.. de Toomoemde bediende te injurieren
ofte indecente en afdiae^ende woorden naer te
sfufchen , te lasteren ofte missegghen ter causen Tan
hemlieden ofllcie en lonctie , . . sal Torbeuren. JtsM-
BBT, I, 4{1 (1694). Aen alle practisynen, soo wel
als aeo partye, wordt, Tan 't Hofs wege, seer
serieoselyck Terboden in hemlieden schrifturen te
gebrayoken injnrieose, afdraegende oft indecente
taimeynen. O. P.-B. atUr., 1 apr. 1702, a. 16. 1, 192.
AFDRAGEB, sn. m. Af voerder , êpmer eener
feoif ir. ^argomiÜe. || Item, alle streckgoten, sinck-
goten en andere goten, die den schaliedeoker leydt
Pegt]. Item, Toor eenen ordinairen afdraeger, twee
Toeten... O. P.-B. amir. 16 jan. 1705, a. 18, 14,
aekaiUdakem. I, 613.
AFDBUF, sn. m. A.— doen. Lamdbomo
êrywÊm hmilen x^me gemeemie, fr, etUiwer de§ ierree
hare d» em eomwimme (tegenoTorgesteld aan Binnen-
érijf). II Want eenighe de Toors. [proehie-] lasten
^jn Tindende op den geheelen en generalen bodem
Tan de prochie, soowel tot laste Tan de binnen-
bedriJTers als [op] deghene afdryf syn doende . .
PIme. «. Fl. 82 mei 1628. III , 396. Acte deolara-
toir . . aengaende den afdrijf die d' insetene Tan
den lande Tan Aelst doen op de proohien daer sg
niet woonaehtigh en sijn,.. inhoudende: hoedat
sglieden Terstaen datter daghelQckx processen wor-
den gihevasciteert tusschen d' insetenen Tan desen
knde, u^t redene dat deghene afdrijf doende
op andere naeriigghende prochien, daer syiieden
luei en woonen, Terstaen af te treoken een Tierde
van de settinghen ommeghestelt tot betaelinghe
nn de taoxen by de Terthoonders uytghesonoen
ofer heorheder quote in ayden, redempüto en
diergheiycke . . . Ib., 16 juli 1662. m, 400.
Waermede souden gheweert worden de firauden
die souden ghebeuren soo wanneer dat eenighe
persoonen hserlleden huysen ghestelt hebben op
de uytterste paelen Tan eenighe prochie, om alsoo
hun labeur te doen op eene andere prochie, om
soo te ghenieten d* exemptie Tan 't Toorseyde Tierde.
Ib. 401. Item, 12 jan. 1601, 11 oct. 1662, 5 juni
1671, 23 mei 1663, 6 apr. 1680, en het Fr. plak-
kaat Tan 11 jan. 1682 segt: paroeque ceux qui
défruotuent les bois et prairies, labourent ou
font labourer des torree dans un antre lieu et
proTince qu'en leur demeure.
AFDBUVËN, OW. 1) Met dezelfde betee-
keuis als „afdryf doen". || Dat nochtans, in con- ^
trarie Tan dien, sekere Ghyselbrecht van Tugt»*
ghem, Lucas de Maerschalck en eenighe andere
landtslieden , woonaehtigh in de prochie Tan Kalcken,
Laeme en daerontrent, wesende lande Tan Den-
dermonde , Terscheyden landen binnen de prochie
Tan Destelberghe oultiTerende en afdryTonde, hun
teghen het Toom. r^lement komende opposeren.
Plao. e. VL, 5 juni 1671. UI, 410. Zie afdbui?
SOSH.
2) Door de eehape» latem onthlootemy afgraunt
af weiden, fr. dipomUer (par les moutons) en
brouiant. || £n alsoo men Terstaet het plat landt
dickwils bedoTTen en a£^;edreTen wordt by de
Trempde scheepers, commende Tan andere quar-
tieren, die somwylen in een dorp syn biyTonde
met groeten nombere Tan scheepen den tijdt Tan
acht, thien en meer daegen, aiSVoeyende [afgra-
sende] dickwils een geheele prochie. C. v. AtUet,
690 (1627). (Door paarden). Midsgaders Tan de
meerschen by tcrijgsTolok afgedroTen. Bbmbbt II,
374 (1660).
3) OereckUlijk mtwitmen, fr. évimeer. || Als eeni-
ghe partijen int partaige begrepen, den ghepartai-
gierden afghedroTon en gheëTinceert zynde, by
proces, zoo zullen dander kinders hem danof
instant en Terghelt moeten doen naer elcx quote,
zoo Terre zy TOor sententie te garante gheroepen
syn gheweest, oft emmers de gheintereeseerde doe
blycken, dat de ghefiTinceerde partge behoorlick
gheëTinceert is. C, e. Aud., I, XXT, 8. A f dry-
Ten met uitwinninghe. II DoTOorseydeamman,
met Tier scepenen, was dan ghehouden te gane met
den Tersouker op alsulc caUielic goet, omme dat
metten seWen gronde Tan erTen met afwinninghe
af te driTen te wetto, by drien ghenachten, Tan
Tiertien nachten te Tiertien nachten , e& eenen daoh
Tan gratiën. Jb. 2<ie d. april 1477.
AFDRIJVEN. Zie apacubsk.
AFDRIJy£R, zn. m. Die Uutd bebouwt bmien
e^ne gemeente, fr. celui qui euUioe det terree hare
de ea commune. || Oock dat teele diTersche pio-
chien daerinne tauxeren op ghelgcke maniere alle
logieringhen Tan soldaten, en andere houden die
tot laste Tan heurlieden insetenen; door alle weloke
Terscheyden en ongheiycke tauxatien dagheiycx
groote gheschillen en difTerenten zyn rysende tus-
schen de Wetten en insetenen Tan de respeotieTe
prochien, causeerende dat Teele Tan de insetene
Tan eenighe proohien gaen woonen op de naeste
prochien, om henlieden te subloTeren, diokmaels
maar eene dweerssche straete ofte wat bet Tan
hunne Toorgaende wooninghen uyt de passagie
ligghende, houdende niet te min labeur en be-
dryTonde hunne landen als Tan te Tooren, om
alsoo te bedyden afdryTers in de TOors. prochie
daer sy eerst woonden, en maer te betalen een
i
«6
AED.
AFG.
ilwde oft Tierde in de kosten van desebre .fMroohie;
•ader irennangelen, ▼erhueren oft leenen elokande-
«en iranne Imden, omme op dat pretext deseWe
lUmden, .die eij ghebmycken op andere reepeotiTe
<eü inaestligghende proehien, te ghebrujcken als afdr^-
▼ers, <eü ialsoo te ontgaen de volle eü ordinaire
proehiekMten. Flac, v. VI. 22 mei 162«. III,
HA?. (Zie aldaar ook de volgende oorkonden en
aoten van >hetselfde tijdfltip). Oft gliebeurde, dat
«enighe inghesetenen oft aidrijyera quamen te fail-
leren. J?lae. V. Brab, 31 aug. 1614, «. 14. XV, ail.
Den djroflsaert en regeerders sullen sorge draegen,;dat
alle penen, restanten Tan boeten eü settingen, soo
"van afd^Ters als Ton ingeseten, binnen den tijt
lan Tier maenden stillen worden gheïnt. Ib. 312 ,
a. 18. £nde stillen oock egeene iüfdrgTers buijten
inmne piochie Termogen te<dr\)Ten ofte doen drtJTen,
pasttmren ofte beweyden, 'tzy met ooyen , peerden ,
sohaepen , dan in hun eijgen prochie , daer sij buijck-
^rast zijn wonende. Ib. 314, a. 38. Hij [nZ. de ont-
tTanger] moet gaen ofte senden, eenen keer OTer ieder
^heele omsteUinge , tot de afdryTers , om betalinghe
.ffee HBSgen, latende aldaer een memorie-billet Tan
sijnen naem, O. P. — B, autr. 6 oct. 1706, a. 61.
Boodat de afdriJTers moeten geflxecnteert worden
'in hinme effecten ende goederen door de ezploic-
'teurs Tan de plaetee daer de omstellinge is gebeurt,
•en niet door eenigen anderen officier, selfs niet door
•dengonen Tan hunne residentie. Ib. a. 54. Zie ook
«AVDBUV DOBK en ATDSIJTSK.
AFDRINGINGë, en. t. AfperBing, de daad mm
af ie dnngem^ fr. extorsion. \\ D'exceptien Tan
Talscheijt, Treese, afdringinge, nnlUteijt, relieTe-
«ment.eü diexgelijeke, en worden tegens claere obli-
gatien in materie Tan hantTulUnge niet toegelaten
noch ontfangen. C. v, Aniw., comp., lY, xIt, 7.
AFDKUMMËN, bw. Afdrimgen^ fr. éloigner em
pousumt Kil. Drummen, drommen, premere.
.11 Met .dat den hanohman hem stelde om hem af
te weerpen, soo reesser een oleen ghedrum Tan
Toloke, als Toortghedrumt sijnde Tan ontrent de
ihnysan , als die Torbaest waren Tan een oleen ghe-
•mchte dat achter haer was, duer eenighe die Tan
•een hanck ^pranghen, afghédrumt zynde. Ber. tij-
dm, III , 147.
AFDWA£N, bw. {gedwage»^ imper. dvoaef),
Uitwiêêehê», fr. effbcer. In een beksachtigingsfor-
I muiier Tan een Tidimus: || Dat wij open letteren
.der stad Tan Arscot hebben ghesien en ghehonden
en ghelesen, niet dorestreken, niet a^hed weegen,
niet afghestert. ^9/. Oertrudu abdij ie Jjoveftj 20
mrt. 1360. Doos 2. Heilige GUxls moeder, dwaef
af onse souden. Qêi^dh, l&e £., 20.
AF£LIJ£N, zn. mT. Een woord der boBff kimde ,
dat ons duister is. || Int jaer ons Heven aiMecxzxT ,
zzrij daghen in december , Terdinct dy kappe Tan
«onser .Vrouwen coer,... opten seWen steke Tan
«aint-Kiaes coer, mit sin afdeyen en Tinsteren,>en
teen kappe opten irendelsteenjom xl peters. Sath.,
.AMl^lSb/iMM,.I,.31 (1485).
AF£R0OT..Zie afobbot.
AFBBWëBVËN, bw. F^rwsTMii'tMm, afkwh
^pÊm,>h» raekeiêffMoqnérir dê.^TBid^êrwerbem. || Dat
idie werlioke broeder aen een «ft .meer Tan sijnen
tweederen mit soaters eyn of haer kindtsgedeijUe
<^ aenpaert affherwecft. O. leemhöf Vaikênb,, 1570,
aa. .17.
AEËTTËN, bw. LaUn .ofgntm^ fr. ioifwr
Jbr<mt9r. >Kïi . Étten , pateere , en A f e t e n [a f e t-
iien?] dmmêcere. || Aleoo dra nuyor Tan>de Snvt-
iifihwiw '.liem TewooBiert bQ .jMchte ^affite etien
de «weöe Tsn het fConianeeheKp. M^^mrek^, *#^,,— ,
Bssol.'èfiêeken, 1«30, nr. 35.
AFFUN, an. m, Bloedtwrwtmt , ir. pmmi ^mt
Ie ëung. \\ Ghy puit weten, idat, «nae .de gemegne
opinie Tan doctoren , een «ffijn en jnaegh madh ge-
tuijge sijn Toir zijnen ftffijn; als: oen mtm asnr
zijnen neTe, en eens oems kynt iroir afpM ocidb
kijnt, ende dyeigeiyeke, alsoe iiene dat die «Ajn
gele'yt word in ciTilen saken. T. 2>. IIat. 835.
AFFILËË&ËK , bw. SemmmiigmK, «fr. .êtifUr.
)| Dat alle inrentarissen en staten Tan g^ej^en,
.den OTermomboiren te leTeren, aullen woKien ge-
bonden in ordre, gelyck die orerbeaoht srorden,
in eenen boeok apart . . ., ,oft T'tmlTtn gtaffllt nit aon
twee goede bequaeme liaohen — £n ikit>alleH)ii0e-
sloten rekeningen . . stillen insgelycs «by .qrdie . .
geaffileert wenden. Q, e. Zoooa, Weêék., a. jl9.
AFFOLËËBËN, bw. Kmeiem, hüiisHi, .am-
wimkên. La Cnme Affomlery 3^. faiir€ mme /Mp-
iuêum, meuririr f bUêeer f eêtripier. Maigne.d'^
Affolare, l«deie, et quidam ita, ut aUovyus
bra debüitentor, inertia sint aut mntiln ] nitfnyier ,
UëÊ90r de §Êtamière è nepomtow famatê jMr/flüf-
«MN^ gtiérirs ol. affbtêr (A. 1231). <Om wille ^«mi
den Lat. tekst, die ons Toorkomtalsde'iNMBBpirQo-
keryke, .ofschoon er de Dieteche gelyktydig mm
moge gezegd worden, herhalen iwy hier het TÖlgsnde
reeds door Db Ybibs en VBBDAXgebosJde oitaat,
uit het Oêitdê Ckarib. 149, en ^Can Lokeien, -Oatri,
St, PMf'fV, 338 (AM264, a.13); f| aoewie.y«iM«e
affolert, es echuldech den heere Y pont en den
gheaffolerden mensche V pont. Waie^e^ffolenmbe
buuten maeten groet, dat zonde hi betemidaQ
gequetsten, bi rade Tan ecepenen. Q^i «liqiMin
affolaTerit, debet domino Y lib. et homini^afiilafco
Y lib. Si autem iUa affolatio. enonnis fnen^,
dabit loMo per consilium scabinoram.
AFFOLËËBINGË , zn. .t. £weimmg,
wermmkiiig. Zie afvolbbbbh.
AFFOKAGë, zn. J^ffi Aeerl^ rmAi itpcèmsjm-
'koop wm voiyn en bier. \\ BoTendien hebbra^.«oek
[«^. de abt en kloosterlingen Tan 8t. Botintis ,e&8t.
Omaar] in deselTe haerlieder stede en jurisdictie . .
recht Tan den ghewichte, ciaimage ende iAffimge
op wynen en bieren in de hrrlmrgbnn ghpskÉtfi
O. o. Poper., I, 7. D'affimirage <otte gnito«ep 4e
biwen, besta^Ade in eenen etuTor .Tan . idertlênne
klein bier ghebrauwen bj de baaiKwen. C. Bmék
■e. Brugge^ 1, 307. Zie LA OUSHB.
AFFKOëIëN. Zie afdbutbh.
AFFBONTËËBëN , bw. Orofbde^igeii.dmmmi,
fr. intidier, offèneer. La Ctime: Afirmior i^fJMm
per au „/WmOf ottiragerj inf ariër. || .DeQ'kiiii«-
Trede wordt gedecemeert , by bozgemeesten ten
scepenen, tegens die dewelckeeeb ander iiquó^bun
oft afironteien, met woorden oft imet wercjken,
sonder bloet storten. C. v,.Dieei, YZ. 'XYI, 8.i0et
:Hs. Christiaens zegt: iajariêerem oft.^fÊaemna,
AFOAËN, onz. en bedr. ww.
:1) Afïrade», een amhi of hedimnag aêdorl^ggm,
fr. sor^tr ,d'empioi e» do fameium,,\\ lËnde op.4en
.solre blief y .mtidde rogs, ende doe h^s [jii.(de
bestierder] aighinc, doe gaf hi Itj .st., ooder lin
(êie) cliedcien en.in gheride .ghelde. <— Dit eatde
scout die dese miestere iaakede*bi sineii:tide««n
thus souldeeh bUef jdoe h^s a%hiBO. 10 aug. 1206.
Dewelcke orermomboors d'eeae ^Toor d'eewte » rejlae
aal dienen twee jaeren eü diender ml i nffgnaft naadiit
d'eerste jaer omme is. C. v. Samiè* , -Woeek, a.J.
2),A^ — vancgoedd. 4^iepia,. ar iwiiaijgnsa (lan
ilorUun)» iu wervdgêtjokm , fr^dMmor^ ^dmimaorje
AFG.
AFG.
40
fmrimê, iomèmr en dSeadencê, \\ Een toohtenaer oft
toebtanse «llgaende tbd goeden, oft sgnde suapeot,
del ^ de goeden niet wel en behoariyck en souden
^broigeken, mogben bij den eygeneer met rechte
ghedw<mgh«n wenden te stellen suiBaante caatie.
C. e. 8emik. 78. Losflinghe oft beseth, niet bespro-
èken, «n ie men niet gefondeert te Tiseghen soo
hogfae den' debiteur niet af en geet Ten goede. Am'
moiaUotu, lOS. — Alesn. Verval^ vermmdêfiiig van
ftrfmm, £r. diÊHinmium de forimme, dSeademce, j| Ten
wve, uut redene Ten epparente inBokentie hj afgaen
van goede, quaden ofte lobren regimente, VzeWe
[al. boig te stellen] hj den jnge gbeordonneert
wielde. C. e. Amden,, r. IV, a. 26. Soo wanneer
een penocm insolvent bediet by afgaen ran goede
«D btticqneronte doet. Ib. GsA. vrim YII, 13. Ten
waer om rsden Tan apparente msoffisanthede , bj
•Igaen Tan goeden, oft quaden en soberen regi-
mente. C. v. QetU, lY, 16.
8) (Van gesondbeid, jaren). Afkêmtm^ vênwaikem,
fr. déeUmêTy dmimmer, s*affaibUr. Kil. Afgaende
man. Vir defeetm êeHêetuiiSf êxaetcs tMtaüs^ d^-
faeima aemio. || Valetudinaire getu^genisse wort ge-
lejt, soo wanneer men in proces is, oft van mey-
ninge is daerinne terstond te treden, en dat de
getnögen, die Tan de saecke weten te Terolaeren,
agn ai%aende peraoonen, twaere Tan sieckte oft
oodenlom, oft oat die staen op hun Tertreck in
•enige lanckdnerige oft sofgelgcke reyse, om hem
daennede te behelpen soo wanneer ten thoon ge-
wesen sal sgn. C e. Antw.^ eomp., V, zj, 21.
4) (Van leef^jd). Verdw^em, vtnUe^êm, ver-
jioMi, £r. s*évamomir. || Mine daghe s^n aighegaen
ale ene ecadnwe. Vod. Mus., II. 448. Ps. 101.
Deleceront siont fumus diee meL StaUnb, 102. M^ne
dagen ayn Tssgaen als rook. db Sact, Mes jours
se soot éTanouis comme de la fumée.
6) JSenoykên, fr. gueeomber, \\ Van enen parde,
dal Sjmoen Parise aighino in der stede bederre
[in stada dienst] up den weoh te Parns. Sek. Qmt ,
1887, Ua. 214. Van eenen paerde, dat Janne Tan
Sleenbeke afghino, daer hg reet in der stede or-
bore, 1 <B. Ib. 1888, 836.
6) Korten, afgerekend werden, fr. Ur» d4eompié.
\\ Obemarel men gheen Tier proeiTdaghen en heeft
naer der landtiecht, is den heere Tan Duras ge-
leert: dat die daegen , die sj saeten sonder exhi-
beren daerinne sj hun ter processe gedingt hebben ,
aen hen proeffdagen affgaen sullen. C. ^. Loon^
1,188.
7) lèm. Bijn vermet. Ontgiaan, ontvallen
ipjm eieek), fr. êekapper , eneeomher (se $a demande),
II Sen generale regie ee in allffi[i hoTen . en hofrechte ,
soe wie ten Termete ghewyst wert, blijft hem zgn
Tennel bi, hi wint sijn ghedinghe; gaet hem sgn
Tcnnet af, eo winnet d'ander sonder Termet. Leenr.
e. 1628, 6. 8o wien sgn Termet biblgft es sohuldioh
i^jne aake te winnene; en so wien zgn Termet of-
gaet, moei sine sake Terliesen. Ib. 48. — Bgle-
Tinge. II Die sijns leens te buten gaet, eneenwyf
beeft, hi moet haer gheren eenen anderen Topght,
opdal hg . dero sg , en bi oonsente Tan den man
oasr si hare biloTinghe of sal gaen; en si moet
sweeran nemmermeer biloTinghe daerane te heee-
sefaene. Ib. 69.
8) Afetamd doen, ofnen vam getm^enie^ heeehnl-
dyüy, goederen, oontraeten, poorter^, procee enz.,
fr. renoneer è, ee dêeieter de. \\ Ende ie, Ma-
loie , Trouwe Tan Viane , . . . ben utegane nter Tore-
f^teeeider tienden en ijshegaen bi wette en met
Toeehde. 19 ang. 1288. Mei denwelken oerponden
ghehoert , Hoste Toemoemt met sinen Toegfat aJ^^ing
Tan meer oeroontscepen te doen hoeme. Qende
Ckarib. 21 (1361). — Dan mach de bailliu afgaen
Tan helpen, en doen den meyer scepenen manen
Tan rechte. C. e. AaUi, 494. a. 6. (1436). V^^airt
dat iement eenen anderen hadde geaccuaeert Tan
eenigen criesme publgcque oft priTaet, en hg dairaf
desisteerde en des afginck , oft achterbloTe , en geci-
teert zynde niet en queme Toir recht zgn accusacie
achterrolgen , die richter soude. etc. y. d. Tat.
113 T^. ^Naedien den calengierder sgne calengieringhe
wort bekent oftaenghewesen, moet dan deseWe be-
houden en den coop Toldoen, sonder daemaer sgne
calengieringhe af te mogben gaen oft renunchieren.
C V. Deume^ Impr. a. 170. Ten waere den ap-
pellant afginck ende daeraf renuneieerde. C. o.
Xier, Sttjl, XI. 3. Wanneer man en wyfT (Toer
beur huwelycke) gemaect en gepasseert hebben
eenich contract Tan huweliker Toorwaerden, daerop
tseWe hen huwelycke toegegaen en geconsummeert
es, alsdan. moeten sy ten beyde syden hen daemaer
Tuegen en reguleren, sonder naemaels dat contract
af te moeghen gane en in der stadt recht te willen
stane. C e. Antw. 1545. XI, 2. — Bij ghebreke
Tan dien mogben [zg] alsulcke contracten, obliga-
tien oft acten afgaen en renunchieren. C, v. Deurne^
Impr. a. 520. Soo wanneer de saecke Tan /^inigni^
in jndieio ordinario ten achterdeele Tan den cuen-
gierder oft stoorder is gewesen, oft dat hg Terclaert
heeft die aff te gaen en te Terlaeten. C. v. Antw.,
eomp. V , iz , 76. Al hadde hij aldaer Tan de pri-
Tilegie Tan pQorterge Tertegen en tselTC airge-
gaen. Ib. V, Tj, 11. Soo wanneer de proTOcant
sgne appellatie afTgaet en blgft bg den eersten
Tonnisse. Ib. 14. Alle impetranten Tan bricTen
Tan cessie slJn gehouden die te presenteren in
rechte . . metten staet Tan henne goeden . . , en
deselTc henne goeden aff te gaen en te Terlaeten
tot behooTe Tan henne crediteuren. Ib. IV, xTg,
17. Van't Tejjaeren en affgaen oft desisteren Tan
den processe. Een aenleggere mach, oock naer
de litisoontestatie , worden ontfangen om Tan de
instantie . • te desisteeren , . . sonder met eenen zgne
actie oft gerechtichegt to derTen affgaen oft die te
Terlaten, mits enz. Ib. V, xg, 8.
9) (Bekentenissen). Herroepen, termgtrékken^ fr.
r^traeier {dee eonfeseione om aveux). || De Toors.
belijdenisse en bekentenissen Tan den ghoTanghene
alsoo opgheteeckent wesende, wort <Üen ghcTan-
ghene dan ghelegt ugtter hechten, onghebonden
en bugten aUe bsmden Tan gsere, onder den blau-
wen hemel, alweer hem sgne belgdenisfle en be-
kentenisse wort Toorghelesen; dewelcke, soo hy
daerby blgft persisterende en bekent toot sche-
penen, wordt die dan ghehouden Toor eene ghe-
noechsame wettighe bekentenisse , . . . ; maer die
bekentenissen aldaer wederomme afgaende, en syn
[hem] dan niet schadeiyck, noch en konnen hem
die niet condempneren. C. v. Denrne, Impr. a. 16.
Itom, soo wes ghcTangbene syne bekentenissen in
torture ghedaen afigaet en daemaer ontkent , sal men
denselTen andermael oft derdemael mogen tortu-
reren. C. o. Berg-op-Zoom, VII, 4.
10) Af- en aengaen op iem. van een
gesohilf het laten heslueen door een eeheideman
en nek naar dezee uitepraak gedragen , fr. laitMer
déeider un liiige par wn arhitre et ee conformer è
§a déeieion. || Dat zy niet ne meenden dat nieuwicheit
by hemlieden gesostineert was; nietmin, waert so
dat sT nieuwecheit ghedaen hadden, daerof wilden
zy of en aengaen ten zegghene Tan onsen ghe-
7
50
AFG.
AFG.
dnöhten hette efl die tui Broggbe en die ran d^
Vryen. ot. t. DiZKrDS, 139.
AIb deelwoord: Afgaende ambtenaer, uU-
tredende ^ uitvallende , fr. eoriant de fonetUm, \\ Die
twe auwe «effgaende borgenneiBterB sullen geewoe-
xen blijven. O. lAéffe, 11 deo. 1500, a. 1. MaeteU,
Ordonnerende wel expreseelijck , dat men in *t Ter-
nieuwen van deselye wetten geene teeringe en zal
mogen doen; nemaer zal aen elck Tan de afgaende
en aenkomende schepenen, b!j forme Tan w\jngelt,
gegeTen worden eenen halTen pataoon. Plete. e. VI.
80 juli 1672, a. 9. III, 356. — kinderen, dM
iromoeny of die getrouwd et;», fr. qui se nutriënt
om qui eoni mariée. \\ N. en N. , hauwelijxe per-
soenen, hebben te saemen gemaeckt hen testament,
waermede sy disponeren over henne goederen tot
behoeft van henne kinderen; en onder andere,
maecken aen henne dochter Styn een huys, hoff,
met syne toebehoerte, waeronder was een stuck
erTe, die ej te saemen gekocht hadden, indien
hetselTe niet beschudt \nl, benaderd] en woordt,
mits goTende aen de affgaende kinderen ieder duy-
tent guldens. C gr. Loon, I, 889.
AFQAENDE paohters. Zie abvcouxk.
A. — schulden, lothare^ fr. deltee rédimibles, ra-
eketables. || Zo wanneer eenich huns, meulene, erve
ofte landt , ghestaen ofte gheleghen binnen der stede ,
Toortan Tercocht, Terlandt, Termanghelt, ghegheTen
of anderssins opghedreghen of Terandert zal wor-
den, of belast met eenighe renten, loopende en
afgaende schulden, serTituten reële of personele,
of wat andere lasten en tot wat tytle dat zij , de
clercken Tan der Tierschaere zulcke Tercoopjn-
ghen . . , worden ghebouden etc. C. v. Brugge ^ II,
428.
A. — waar, vergankelijk, bederf dijk y fr. denr'ée
périeêoSU^ eorrupiihle (fongible). \\ En indien 't ghear-
resteert goedt is afgaende oft bederffelijcke ware , oft
andersinte eenen teirenden pandt , so mogen de wet-
houderen, ten Tersoecke Tan partye, ordonneren
dat deêelTe goeden bij proTisie ten hooghsten Ter-
dieren sullen worden Tercocht. C. v. Brues. , 1607 ,
A. 78. Ohbistuv : ree eorrupHoni óbnoxia. Quod atati
eedÜ nee diuHus eervari poteetj zegt Kil. Tan
den wyn.
AFGANCK, zn. m. 1) JSen trap^ neven» eene
hrug, leidende naar een water, fr. deeeente ou e»"
oaUer, è cóti d'un poni^ eonduisani è Veau. || Het
stellen Tan afgangen ofte trappen in deseWe [brug-
gen], en maken Tan drinckwaters. Mabtütsz, 66.
2) Sleet f elijting, fr. ueer. || Onder de Terseke-
ringe Tan wagens en karren oft peerden, en is
be^pen noch en oompt ten laste Tan de Terseke-
zaers den natuerlljcken sleet [oft] affganck, sieckte
oft doot Tan deselTO wagens, carren oft peeiden.
C e. AnUe., eomp,, lY, xj, 314.
8) Dootelijcken afganck. Overlifden, af-
eterven, dood, fr. dêéèe. \\ Want die burchmeesteren
schepenen en raedt der Toirs. stadt Aken, zindert
zekeren tyt herweerts, ons geadTerteert hebben
tin den dootel^eken afganck w|}len Johan Stem-
peb, in z^nen* leTene bestedere der Toirs. stadt
Aken Tan den goederen den boergeren toebehoi-
rende binnen onser tootb. stadt Tan Antwerpen
residerende. Bekenk. v, Brah^, reg. 139, f®. 210
(1553).
AFOEBIEDEN. Zie atbixdxk.
AFOEBOREN, bn. tegenoTergesteld aan ,4n-
geboren"*, gloren huüen de etad, fr. nê hars de la
villey forain. || Dat eenen ingesetenen afgeboime,
man ofte ttouw, voor hon inkoomgelt, zu moeten
betaelen twee ende serentig guldens. Item, dat
dusdaenige afgeboime man en ingesetene, ingOTalle
hg getrouwt is met een iiigeboime Trouw. n<q)ende
sijn inkoomgelt aal gestaen'met de somme Tan
86 guldens. O. P.-B. autr., 80 juni 1728, a. 5.
T\amkout.
AFGEBOT (ATTOBBODT, A^ÏOBBOBT, ABBBB-
both), zn. o. Qereekf^ijke aannuming, ook^oonde'*,
fr. gomnuUion, eommandemeni. || Hoe datmenghene
affgebotten anders doen sal als naer den landreoht.
C. gr. Loon, I, 117. Beoes 14 (1508). Hoe dat
men affgebotten doen sal om die panden naer den
geleytenis [beslaglegging] te ruymen, naer den
lan<&eeht. Als iemandt gelejtenis heeft Tan eenige
goederen, en tot die possessie en gebruyeke nyeC
comen en can, so wyst men, dat men den helder
des pandts een conde doen sal het pandt te ruy-
men , op Tij schillingen ; en oft hj ■ des niet en
dede, en Toorder claecht quame, so wyst men
den helder en gebruyoker des pandts te panden
Toor T^ sch., en noch eens te gebyeden te my-
men, op Tij sch. Ib. 121 (1508). Daemae, als die
immissie gedaen, oft den aenleggere riseche en
waes Terieent is, wordt den leenbode Tan den stadt*
houder boTolen die gewoenlijcke al^boden drfj
daghen nae den anderen op heteelTe getfTinceert
goet, en op geene andere plaatse te doen. C. leew^
kof van ^$ Hertogenrade, 1575, a. 7. BeselTe goeden
Tan Terlopene renten (daerop Terhypotiseert zgnde)
t^cTinceeren, fseWe wordt gedaen mit genaehtinge
en respeotlTe met een afferboth. Ib., hUerpr. a. 8.
Als naer geleytenisse, eii by schepeneuTonnis iemant
affgeboeden wordt en niet en ruympt binnen den
behoerlycken tyt, soo Talt hy den scholtns in seTen
schellingen; en die moeten hem a%epandt wor-
den eer dat tweede affgebodt geoóndicht is, anders
sy syn den scholtus Terlooren. O. lASge, 26 juli
1624, a. 10. Ini^lyoken halt men Tan den twee-
den en derden affgebodt. Ib. 11. Den knaep sal
hebben, voor elck sffgebodt, dat hy sal doen aen
partyen buijten de stadt, twee stuyTen Brabants;
en oock soo Teel TOor elck bevel, dat hg sal doen
aen die contraTenteurs. Ib. 20 sept. 1766, a. 62.
ixmgeren,
AFGEDWAGEN. Zie avdwabk.
AFGELT, zn. o. VÜtredinggdd , wat hy be-
talen moet, die uit éene gilde treedt, fr. liroil de
Mortie {d'une gilde). || By soo Terre iemant der
camergasten £e oamer wilde verlaeten, sulcken
sal gehalden syn alle camerlasten te helpen betae-
len , mede oock syn ooItc [«2. Teigasting of drinkgelag]
en a^ld. O. LÜ^, 20 Mei 1686, a. 16. Stad Loon,
AFGESATTEN, TerL deelw. Tan Afsetten
(Limb.) afgezet j fr. degütui, \\ Die sal gepriTeert
en afgesatten worden Tan alsulcken ambacht, als
een meyneediger en versworen. O. lAége^ 17 ang.
1417, a. 3. Rerk.
AFGE8ETENE , ATflBTBKB , zn. m. JHewoometek-
tig ie huUen een eiker reehtegebied , aldaar niet ge^
kuieveet noch UMonaéhüg ie , fr. purain^ afforem^fer'
eomne domieHiée kor» de eertaime juridietion, non^
domteUiéey non-réeidant. || Dat deaelTe tianagrosaeuf s
diokwüs kenrbioeders zyn Tan Tueme-ambacht,
Berg-ambacht, ofte andere snpposten, afreteaen
Tan den officieren daerby sy aengetast zyn. PldtB.
e. VI, 19 mrt 1589. I, 852. D'amptman oft synen
lieutenant, nooh oyok die aeigeanten, en mo^hen
niemanden Tan buyten en afigesetene deser stadt
Toer eiTÜe saecken Tanghen in een poirten huQs,
dan ten byzyne Tan twee schepenen. C. v, Bruee,
1570. a. 16. Als eenen buytenman oft afl|[eaet«Ae
AFG.
AFH.
51
bnuMQ Piert ggarroetuail wordt om penoneeld
■eliiüt OoMi. V. DUsi, YZ. XI, 1. Benen afl^
Mtane ofi penooQ Tsn bayten, die binnen Dieet
geeiwüteert wordt om eenige penoneele schulden.
Ib. {Kom. BibL) YI, 1. Alle d^aÜEetene van de pio-
fincie T«n Ylaenderen worden gehouden Toor Tut-
lentBcbe. (In de inhoudstafel yerzendt men Ten het
w. ^beenten" naar ^^seten/' C. v. Aalst, zij,
17. Twee alghesetenen , onder eene bancke en juris-
dictie reeorterende , en moghen malckander bmnen
deae stadt en hare vryheydt niet arresteren, be-
koomiaren noch TOor de tootb. wethouderen te
rechten betrecken toot rauwe actiën oft schulden,
maer syn schnldich elckanderen aen te spreken
TOOT hunnen competenten rechter. (7. o. Brute.
1607 a. 85. Chsibtuit: exiranei.
AFGE8ETENTHEIT, xn. ▼. Sti wet-wonem op
dé piaatê t^mt amètêuMt; fr. nom^Uidemoê, ibfc^
m£U, Il Oft, bnyten de rechten van yergaederinghe
oft ojtOGnute . . , aen den soholtus oft secretaris ,
alQseaetenen Tan den dorpe oft plaetse der yer^
gaederingfae Tan justitie, eenighe vacatien compe-
teren om hunne ai^gesetentheijt . . (7. ^. Loa», I,
576 (1700). Sn oft sioh niet, soo soholtus en
sooetaris, niettegenstaende hunne a^esetentheyt
▼an die plaetse bunder officie, en souden oonten-
teren met de gestatueeide rechten. Ib. 676.
AF0E8TEKRT. Zie afdwabk.
AFORONDICH, bn Ma pvMen, m^i hoogim e»
Uegttm, omêffem^ hobhtUg, fr. infyal, rude, raho-
tma, II DoTMide welcke tjden . . de Toomoemde her-
straete zoo quaet, arch en algrondich bedegen es,
dat aen man, te peerde wesende, njet en kan
aldaer gfaeensins passeren. Bsmbbt, II, 114 — 116
(1542).
AFORONT, sn. m. en onz. Afynmd^ fr. Mime,
II Dat a%rQnt imopet dat afgront. Abyssus invocat
abjanui. ps. 42. GWt^. 16« E. 180. In den
Statenb. is het w. mannelijk: De afgront roept tot
den a%rQnt.
AFOUN8T, ni.T. In afgunsten. TennadBdytx,
Ml ^^mdiee, \\ Want dan de exceptie Tan prescriptie
is een exceptie geïntroduceerd om Tan den gedmge
een eijnde te maken , en . . . dat de prescriptien in
den rechten toegelaten wordden, niet alleen in
gonsteo en £aTeure Tan den possidenten en besit-
teren, mair oic in a^ipmsten Tan den negligenten
en dengheenen die, binnen den tyden by rechte
oft bij eoetomen dairtoe geetatueert en innegestelt,
heor actie oft recht . . . niet en znecken noch en
achterTolgen . . t. s. Tay. 328.
AFHALEN, bw. (In de schilderkunst). Waar-
schijnlgk: VeraUrken^ doen mikomen, ophalen ^ fr.
ftrtifier^ faire reseortir, rafiraiMr, aviver, (Eene
seer doiitére lezing). Eerst en alTOoren moet de-
ssIto Jaqnemaert Terghuiden de tabemacle met
Oneer LieTer Yronwen tot up de creste, al Tan
fynen gaade Terghult, en Toort de oresten en de
]ooT«ren, die daemp staen , ooc al Tan fynen gaude ;
dies moet hj, boTen, tcruus maken Tan fynen gaude
gerbroneert. Item, alle de cleene paerken al Tan
fynen gaude ghebruneert en gbestoffeert , al tghuend
datter Tan witten behoort afghehaelt, den grond
gsnd. Yoort den grond achter de cleene paerken,
die in (emne lopen, gulden laken en de taber-
nade al Tergult al Tan fjnen gaude; en TOort
drie groote paerken al Tesghult en Toort afghehaelt
im tghaotf^zy np cauesen(?) ofte up taTorechte,
ott £ert behoort, den grond gaud. Item, deer-
dergke en de roosen al Teighult Tan ghelnruneer>
den gaude; en deerderycke gbestoffeert Tan gaude
en Tan groene; en de ooorberderen achter Ter-
seWert en de snede Terghult, pylarea, bessellen (?)
en datter es Terghult met ghebruneerden gaude»
in alzo Terre ulst moghelio es en makelic Tan
gaude. — Item, de twee nederste Toyen, bliTende
den grond al Tan azure, en de snede Tan den
Tojen, beede donderste Toyen Tan fynen saude
ghebruneert , en noch de molueren boTen Tan fynen
gaude, en dupperste Toye de derde Tan fynen
gaude, en alle andre personaigen, borduren en alle
andre saken a%hehaelt, altoos den grond gaud TOor
onser Yrouwen te Bossut, en Tan alle andre snede
naTolghende ghelyc up die monstre. — Item, in
deerste duere zal men maken, daer onse Heere was
onder de leeraren in den temple, en daemaer den
Pallemsondagh ; Toort, OTer dander zyde, in de duere
den Paesohdagh, in dander duere den Synxendagh,
en bnnten de dueren de Tier leeraers. De bordueren
Tan den dueren binnen Tan ghebruiieerden gaude,
en de dueren Tan goeden olyeTerrewe. Auden, meng. ,
Y, 179. Yoort, angaende de personnaigen Tan den
paercken, ten eersten, in de gheesselinghe Phila-
tonis, Tergult Tan ghebruneeiden gaude, en het
aTerecht oec, en dat Tan asure a%hehaelt gi^ut,
deurschynende met eenen asurin boort met Gricx
ghescrifte, en de andere personnaigen oock Ter-
gult Tan ghebruneerden gaude, en de gheeseleers
de wambaysen en causen al Tan ghebruneerden
gaude, de causen ghescakiert, afghehaelt metdiTor-
sehe cneusten. Yoort int paero Tan cruusdraghen,
den God al Tergaut Tan ghebruneerden gaude,
met een schoon borduere sjghehaelt gaudt denr-
sohynende. Ib. I, 300. Van de hoofdiaféU i» de
Kerke ie Nókere (1627).
AFHANCK, zn. Zijdebeuk, fr. nef laterale. ||
Deweloke begraoTen sullen wesen in den beuck
oft aff hangen deser kerck. Beekien der hegraefenMeen
te Asieke, A». 1633.
AFHEIMINGE, zn. t. Thans afkeimng, fr.
elóture. || Wel Terstaende nochtans, zoe wanneer
partije hem Tan palinge, afhijminge, Tan lichte,
Tan waterloope oft diergelljcke oompt gerichteiyck
beclagen. C v. Tkienen, Hs., I, 4.
AFHENDICH, bn. Afhandioh (maken). Ste-
len^ fr. dérober, vUer. jj Die yemants anders binnen,
hoenderen, gansen, eynden, duyTen en diergelycke
geruchelte afhendich maecte, Terbenrt etc. O. o.
Antw. 1645, II, 24. Zoe wye eenich goet boTindt
(dat hem afhendich gemaect en gestolen is) en hy
tseWe goet syne can gemaken , . . dien persoon moet
dat goet weder Tolg«i. Ib. 46. . . . Behoudelyck dat
hy ierst ten hegligen sal affirmeren tseWe goet
hem gestolen te syne ofte tegens synen danok aff-
hendich gemaect. C. v. Santk.^ Hs. II, 18.
Hem afhendich maken. Zidk te toek maken^
ziek gekml kouden ^ de vlmckt nemen^ fr. m tenUr
oaekéf i'absenter, prendrê la fkite. || Off eynche
weren, die . . . misdaen ind gebroeckt hedden, ind
sich absenteirden indaffhendich machden. O. LxSge,
27 juli 1469, a. 43. Tongeren. Ist dat der mesde-
dich hem affhendioh maict. Ib. 11 deo. 1500, a.
29. MaeteU.
AFHENDICHEIT, zn. t. Afwetigkeid, fr. absence.
Il Yercleerende Toirts, dat indien yemant, tot onser
jurisdictie beboerende, misdedo, en onse officieren
denselTen niet en hadden geoorrigeert , mits synder
aff hendicheit , dat alleene onse officieren denselTen
Terdeylen [Tonnissen] zullen. Sekenk. v. Brab,fTeg.
137, f». 105 (1516).
AFHILLEN, bw. Afkouweu, fr. tranehety eou"
per. il De officier crimineel miste leer loerdelyok
52
AFH.
AFC.
aen den penoon tui K. , eerst Blaende in de sohon-
deren, daemaer int hooft; den hak wierd nooh
afghehilt. Piot, Chron, 656.
AFHOF, 2n. o. Ten ophoye en tenafhoye
comen, ten hoogen en ten lagen gedinge, fr. amx
pïaids supérieur et inférieur, \\ En es by canae yan
dien [leene] sculdech, ten yermaenene yan mijnen
Toers. heere oft sgnen stedehoudere , te commen
tsynen gbedinghe, ten ophoye en ten aïhoye. Oende
Charib. 118 (1402).
AFHOOOEN, bw. Meer lieden^ fr. swrenehS-
rir. II Welcke hoochselen sollen moeten betaelt
worden nair kersmisse; en die affgehoocht sullen
worden, sullen tselye recht yan deaer yoirwaerde
genieten. Acad, d'archSol. 1857» 77 (1578).
AFHOUDEN, bw. (afkidd, af hiel, afgekou^
den en afgehouwen). Af houtoen , afkappen , fr. con-
per, abatire. \\ Die eens anderp eyoken heesters oft
opgaende boomen yan herten houte afhielde oft
dede aff houden, yerbeurt sijn lijff en goet. C. o.
Aniw.^ 1545., II, 25. Die yemants anders weeck-
hout, boomen, poten, yorlen, andere diergelycke'
affhielde oft affhouden dede, yerbeurt. . Ib. 26. Die
eens anders eycken heesters oft opgaende boomen
yan herten houte aff hiele oft dede aSThouwen , yer-
beurt yier dobbel breucke, en moet deseyenwel
partge sijne schaede yier dobbel oprechten, naer
yerergerioge yant goet , en niet alleen yan de weerde
yan de affgehouwen boomen. Ib. eomp. TI, 1, 83.
Oft ijmant sulcke boomen moetwillioh hadde affge-
houden. Ib. 34. Soo wie eenighe haghen afhiele
oft snede. C. v. Deume, impr. a. 400. Soo wie
iemants yruchtboomen , doornen oft eenigher-
hande hout metten wortel uytstake oft afhiele. Ib.
a. 404. Alle de yruchten, yan wat nature die syn,
soo graen als sohaerhoot, en alderleye opgaende
hout, weeck en herdt, die den oooper hem yer-
yoordert naer den handtslaoh, yoor ae goedenisse
oft erfifenisse, af te houden en te defructueren, sijn
sohuldich te yolgen den calengierder. C. v. Santh.
impr., a. 177.
AFBOUWEN, bw. Zie aphovdsv. || Elo mach
boeme planten yoer zijn huus en die zelye
tronken en afbouwen. Lat. tekst: et truneare et
amputare eatdem [arhorei]. K, v, SqffÜlaere, 1264,
a. 58.
AFJONSTE, zn. y. Vijandtcht^, ft. hottiUté. Dit
es dordenanoie, zegghen en terminacie yan minen
hoeren yan den Bade, up en yan den heesschen,
aenspraken , ghescillen , twisten en aQonsten die N.,
of een zide, en N. of andere, deen den andren
gheheesoht en aenghesproken hebben en dies be-
croninghe ghedaen. C. o. Aaltt, Vowniê 19 Sept.
1409.
AFCAET8EN, bw. Wederleggen, fr. rSftOêr. \\
Zulcke blauwe arffumenten zyn ghoet om afcaet-
sen. Ber. tijden j Ui, 262.
AFKAPPEN, bw. Afhakken, af houwen, fr.
aèattre. || Oft aen Lenart Aerts, ... op pretext der
afigecabde boomen tot optimmeringhe des huys,...
oan geweigerd woorden . . , en mt Lenart Aerts
soude moeten die affgecabde boomen laeten oom-
penseren oft yergoeden. O. gr. Loon, l, 560 (1699).
AFKEER, zn. m. Afkeering, afwering, fr.
empéchement. \\ Terclarende daerenboyen, tot meerder
afilceer yan dien [nl. smokkelarg], dat alle de con-
trayenteurs gel^cke recherche yan conflscatien onder-
worpen sullen biyyen twee jaeren daemaer. Plae.
V. JBrah., I, 826 (1632).
AFKEEKEN» onz* en bw. Ook onscheidbaar ge-
bruikt in de ascetische taal. 1) Afgaam wm, a^oigfk«n
van , fr. t'éeartêr. || lerstwerf hebben aij gheloeft en
gheloyen hunnen here , den hertoghe yorseid , dat 8||
in allen zaecken, niet uutffeecheiden , ghetrawelie
bi alle sine réchte bliyen selen , en dat belpen ster-
eken met alle hunne macht, en daer nemmermeer
afkeeren, om engeenrehande noet, in negheenre
manieren. Brab. F., I, 841 (1848).
2) Afkeerig maken, verwijderen, afwenden, fr.
détoumer, éloigner, || Ende alsoo nooh in yele oorten
en quartieren de landen onghebonwt en yoghelwey
ligghen, weeende yele en yerscheyden luydena%he-
keert en yeryrempt yan de lantbouwinghe. Plae.
V. Brab., 14 noy. 1588. I, 877. Bekier ons, Qod,
onse heylgheyer, ende af kier dinen toeme yan
ons. OeHjdb. 15» E. 75 y«. Averte iram tuam
a ncibit.
Als deelwoord: verkeerd, afgeweken, afgedwaald,
godddooe, fr. pervere, impie. \\ O heer, God,..
syn [mI. des Zoons] onnosel saohtmodighe , oetmoe-
dighe, ghepijnde, heiUghe leyen offer ie U, hem^-
Bche yi^er, yoer mijn onpuer ioncheit, yoer mgn
a^hekeerde synlike opwassen. Qebedb, 15« E., 66.
Hierom en sullen die yan Gk>de a%hekiert sQn
niet weder opstaen int gherichte, noch die aonder
in den raet der rechtyeerdigher ; want die Here
heyet bekant den wech der rechtyeerdigher; en
der a%hekierder wech sal yergaen. Iter impiormm
peribit. Qetijdb, 15* B. 102. Ps. 1. StoMb. De
wegh der godtloosen.
AFKERVEN, bw. Afeehnjven (b^ middd vam
kerven op een stok) van eene rekenmg, ir, dSekoT'
ger un eomptê (au mogen éPenlaUles twr un bdion),
II Alsoo men, onlancx geleden, heeft beyonden,
dat bij eenighe yan de brouwers, in 'tafkeryen en
uijtyueren yan 'tgheyrijt bier, zijn gheconunitteeirt
gheweest merckeiycke groote bedrogen en £auten:
om daertegens te yersiene, soo is geordonneert, dat
egeen brouwere yoortaen hem en sal yeryoorderen
eenich gheyryt bier af te kerffren noch te doen
afkerffyen, tenzg dat t*selye eerst en yooral uyt-
gheleet zy op de strate of op den yloer , op de pene . . ,
en dat oock de gheeworen kerrelieden, gheoommit-
teert of alnoch te committeren tot het yueren yan
t'gheyrydt bier, schuldioh en ghehouden sullen
zyn t*selye yoortaen te brenghen yoor t'kerffhois,
om aldaer geyisiteert te worden of de yaten be-
hooriyck yol zgn; met oock of is conform het dT-
kerffyen gheiyck men useert in 'tafschryyen yan
den wyne, en consideratie nemende, dat de kerre-
luijden by dese ordonnantie worden beswaert yan
'ta^hekerft bier te moeten bringhen yoor *tkerff-
huys, soo sullen sy enz. JPlae. v. Brab., 8 noy.
1596. n, 79.
AFCNOOPEN, bw. Afknotien, afem^dsn, fr.
eouper ei enlever, \\ Noch yermach den yoomomden
hoochbailliu alle jaere, binnen den tyt dat de
yruchten te yelde staen, de herweghen te doen
beghaene, en deghene die te naer ghelabeurt ofte
besayt zjjn af te cnoopen en te weeren t*zijnen
proffijcte, ten waere dat de yoomomde weghen
haerlieder tamelicke wijdde, breedde en paasaige
hadden. C. o. Aud. III, 11.
AFGOMENDE (Ofcomende), tegenw. deelw. yan
Afcomen. Afetammelingen, fr. deêoendanie. || Yan
eiker name die sal staen in den erfbrief yan desen
yorseiden lande , so sal m^n ghelden yan der name ,
te cope, te wissele ende ter yersteryenessen , iig.
d., si ende hare ofcomende, ende nuner. 26 febr.
1259. Dese rente, die ute deeen lande gaet, die
moet quiten der [de heer] B. en sin afcomende,
ofte so wie so (#to) lant houdende es ouer [na] den
AFC.
AFL.
53
hmn [heer] Henriol^e, soe dast [data] der [de
heer] Henrio negene scade en hebbe, no sin af-
eomende. t mei 1294.
AFCOHTER (ATComnB). Afêtamnuilinff, fr. dê»-
mmdamt. \\ Kindtskinderen , ofte ander haerlieder af-
oommers in rechte linie, succederen den grootheer,
grouif rouwe, en andere yan hoogeren ^ade, soo
rerre dat 'er geen naerder en zijn, daeraf bij des-
oenderen, noch lerende. C, e. &eni, XXYI, 9.
Kinftaldnderen, ofte ander henrlieden (yan vader
eó moeder) afoomers, Bnocederen in rechte linie
den grootheer , grootvrouwe en anderen yan hoo-
gheren graet, hij representatie. C. e. SdingeUf
XX, 10.
AFC0M8T, zn. y. OwrkomH^ fr. arrivie, vuiie.
II Alaoe dat die yronwe Margriete , eertahertoginne , . .
tot haer laetate afoomprt in desen onsen Neder-
landen. . . Bèktnk. e. Brab., reg. 1S6. P. 285 (1611).
AFCOOP, zn. In de tegenwoordige beteekenis,
fr. rmektfi. jj Eeiat, ten pointe, alse yan der
qnitaoeldinghe die Lieyen Lippens, in den name
Tan Mergrieten yan der Brucghen sinen wiye,
Liabetten BlanVaerta, ghedaen heeft yan der yer-
■terften yan Janne yan der Braeghen, haren
yader was, bi ynerme yan afkoepe. C. e. &ent, I,
670, VomwU v. 1S99, a. 1.2. — Afcoop maken
▼an eene straf, ziek er vr^ of ton vam koopmt^
fr. m radketer éTuns peine. || Alle ballingk , wordt hij
geyangen eer hij yoldaen, oft tgerooede yan den
heere en yan der stadt gecregen heeft, die wordt
ge0xecnteert yan liye oft leden, eii en mach met
egfaeenen gelde daer afcoop aff maken. C, e. Antw.
1545, I, 41.
AFCOOPEN, bw. A— kwellinRen, tUh
sr vrif «e» Jroopen, fr. raéhefêr, || In dier yoegen
dat de yorseijde oompositien moofen occasie gegeyen
hebben, niet alleenlijken tot misdaed en delicten,
maer ook somtijden tot concussien, soo die simpele
en befieesde Inijden (hoewel sij innocent en onnoo-
sel waren) poogden af te koopen die yexatien en
qnellingen .... — Andere onbeyreesde e%. onbe-
sehaemde delinqnanten misdeden en misbmijkten
te stoatelijker, denkende dat al 'tselfde met gelde
a%ekogt en geredimeert sonde mogen worden son-
der lijfstraf. O. erim. «. 1570. a. 18.
AFCOPPELEN, bw. Afênyde», opvangen ^ fr.
amper, imUreepter. || Wel wetende, dat binnen
Greyelinghe gheen peerdeyolck en lach om hemlie-
den den wech af te coppelen. Piot , Chron , 814.
2Sgne Altese sont straok yolck yan oorloghe dau-
waerts, so om de yictnaille af te coppelen, als om de
andre plaetsen yan 8t. Gheertmdenl]«rghe, Boosen-
dale, Steenbeighe en andere te yerzekeren. Ib. 711.
Ende alzo dit yolck int lant liep hanwaert en
danwaert, om den roof yan de beesten en andre
goet, wierden somwils afghecoppelt yan ons ayan-
tmien. Ib. 727.
AFKWTJTEN, ATQTJmnr (bij naasting). Afkoo-
ptm^ wiikoopên^.h. raeheter (par reiraii). || Item,
tossehen snater en braeder en es geen naerscap
deen den anderen af te qniten. C. o. ÜedSf oudste ^
a. 127. Waer dat sake, dat een man huerde
een tanre jegen eenen anderen eü hij het dan bin-
nen zijnen terropte oochte, soe waer die hneringe
ynijte; en worde hem zijn erye afqnijt [afgeqnijt?]
yan naerscape, diegene . die 'd*erye ontqnijt, sonde
behooden al dat hij op d'erye yonde dat den erye
toebehoirde meiten rechte. Ib.
AFLAET, zn. m. Vtiepromg^ uUitek^ fr. êoUlie,
ff Kijevnsnt en mach bayten synen mnere , tot eens
anders arrewaert, eenighen ensidrap, noten, orer-
Bprongen, hoofden noch diergeljcke aflaten maken
oft stellen , noch oick jet nythangen oft ynytsteken
yoordere dan synen easidrup oft erre bnyten den
mner hom toe en behoort. C. Antw. 1545. Vm, 86.
AFLAET. 1) Vergigyniê, Jtw^têéhMlng (van
tonden) fr. pardon, rémitiion (dee p4ehh). || O
snete hert Ihu Xpi, io yermane Di dijnre barm-
hertioheit en begheer aflaet en yerghiffenisse yan
allen mijnen sunden. Oebedb. 15« E. 60.
2) Bedevaartplaatê ; voUe en algemeene Jnv^
eehelding van tonden, fr. lieude pèierinaget jubiU. \\
Soe en doet men ooc [geen represaillien] jegens
ambassadeurs, noch jegens dengheenen die gediach-
yaert zijn ter ooroonscip te commene, oft trecken
in yrije marckten, oft in groote afflaten en pardoe-
nen, sonder firanlde. Pro/et, erUn. c. 98.
AFLANCXINGE, zn. y. Zijdekanten, fr. eÓiéê
latSramx? Xil Lanoke. IUa.f || Daemaer ghe-
repareert drie altaren met tafelen, aflanckynghe
en inghelposten met inghelen daemp steende, en
gordijnen. TVoubles mar. I, 887.
AFLATEN, ow. 1) Ophouden, uiteeheiden, fr.
flnir, oester, || Noch moet dezeWe ölandes maken
de beelden , die boyen in't werck comen znllen ; te
weten , waer Joes yan Mechelen aillaet, daer moet
Glandes beginnen [beiden waren nl. beeldhouwers].
Tongerloo, 20 (15.86).^
2) (Yan eene beschuldiging). Afiien van, laten
varen, tonder vervolg laten, fr. renonoer è, d^
eister de, ahandonner. \\ Wairt dat een gehuwet
man z\|n wijf accuseerde, hij mach altijt, alst hem
gelieft, desisteren en aflaten yan der acousacien.
T. n. Tav. 114.
AFLATINGE, zn. y. Vergif eme, vergeving,
fr. pardon , rémission. \\ Dattu . . m j reyn biechte
en ghewarighe penitentie, en yolcomen beteringhe,
met rechten rauwe en willige aflatinge der sunden
yerleen [s]. Oebedb. 16* E. 8.
AFLEGH, zn. m. Afstand, overtoHng, fr. oet'
sion. II Ende aengaende de gronden yan erfre daerop
gheene huysen en staen, zal den byleyere yer-
moghen te yerzoucken aflech fhebben yan zynen
deele, omme alleene te ghebmyckene ofte te yer-
pachtene. t*zynen beliefte. C. o. Aud. XXÜ. 8.
AFLEERÊN, bw. (Ben yonnis). Wijtigen^
fr. rSformer. \\ Noch is geordineert, als men
eynich gericht yet afleert, dat contrarie is den
lantrocht, dat sy des nyet meer en sullen doen,
op die pene yan eynen wech tot sinte j'aoops. C, gr.
Loon, I, 19 a. Hl (1548).
AFLEGGEN, hw. A/brehen, fr. démolir. \\ Be-
taelt N. N., yan dat zy den torre afleyden toter
steenplate. Bsmbbt, IY, 549 (1454). Betaalt N.,
yan dat hy afleyde, tbeelfroot ende die docken-
stellinghe, zolderbalken , metsellerye, alzoo neder
alst nu es. Ib. Item hebben de yoirs. supplianten
int jaer yoerleden moeten afleggen eenen groeten
luighen muer buyten der grooten spuijen , ende den-
selyen met terras ende Mechelschen caick weder^
omme opmaken. St-aréh. Diest, Bdasfingen, 1588.
2) (Eene gemeente, eene gilde). Afschaffen, fr.
supprimer. || Ende bij dijne selyen dagen word-
den in Brabant alle die gemeenten af^eleet» Piot,
Chron. 18 (Zie hieroyer Hist. de Brux. I. 84).
A. 1810, doen wordt d'ordene yan den Tem-
peliers afgeleet yan den pauws Clement den Y.
Ib. (^krielt in toecomende tiden , dat de ycers. gulde
afgeleet worde en te nyeute ghinghe. Sermeme,
22 (1422).
8) (Iemands wettig aandeel in een goed). Afstaan ,
laien volgen, fr. etdür, dêüerer. jj Als een gronde-
54
Aïl..
AFL.
safe fterft en heeft twee «men, of drie; den oad-
tten xone oomt dat leen; dander Bone mach oom-
men heesschen syn derde in dat leen, en dat
moet hy honden yan zynen hxoeder; maer eo ne
maoh hi nemmeer goeda deelen, noch erve noch
eatheyle, van diere doot; en dat derde aal doutse
oflegghen den joncsten hroeder en ten minsten
grieve van den groeten leene. Leenr. o. 1528, 27.
Zoo wanneer yement hegfaift is yaa den der-
den duergaende, d^hoirs en syn niet hedwinghe-
liok den heghiften af te legghen yan elcke partye
een derde en de partyen te splytene, al eist datse
commodieuBelick souden moghen ghedeelt werden;
maer ghestaen midts den heghiften reoompense
doende yan de werden yan dien met ander goet
ofte ghelde. C. v, Audên, XX, 9. Zoo verre den
verderder hem niet en wilt laeten contenteren over
t'derde van de leenen mette weerde van den derde ,
den leenhaudere vermach hem af te legghene van
elck leen t*derde in specie, oft anders in leenen
tot de weerde van dien. Ih.- XXT , 3.
4) (Yeiordeningen). TemUidoen, aftckaff'm^ fr. m^f-
irê ^ néaut, supprimêr, ammuler. || En willen
dat die raet van onse stat van Lovene, wanneer
dat hi wilt , . . alle dese poenten . . of een deel daeraf
verwandelen mqghe en ander maken, of al afleg-
ghen, en hqghen en nedessn. Brab, F., I, 198
(1806). Love*.
6) (Eenen vrede). Temietdoe», fr. amnnlër, ea»-
êtir. II Die oirvrede ghegheven in der manieren
voors. blijft altljt van weerden, totdat partijen, in
presentie van twee scepenen, denselven afflegghen.
C. e. Zier, IT, 17. Totdat partijen, in presentie
van eenen van de horgemeesteren oft twee sche-
penen, denselven vrede casseren ofte a0Aggen O.
e. Zoom, II, 9. Benselven vrede alsoo ghegheven
hiyft goet en van weerden, totdat partijen gheaocor-
deert zQn, en voor den schouteth, s^nen stadhou-
ders oft vorster, in sijne absentie, en twee leen-
mannen, gheconsenteert sullen hebben den vrede
af te legghen. O. e. Semihovan^ a. 188.
6) (Eenen opstand). Denvpen, it, Ho^er, faire
eêsêer, || Item hebben wi hen gegeven en geven:
waert dat eneoh ambachte mesgrepe jegen onse
stat vorghenoemt, of sette hen daerjegen, in cren-
kenissen der stat, soe willen wi en gebieden onsen
meier van Loven dat hi dat staphands wederstae
en aflegge. JSrab, F., I, 732 (1306). Loven.
7) (Geschil, twist, proces). BijUggem, heeUckteny
sUohien, verefftsnen^ fr. aeeommoder, terminer,
frider, || Omme ave te legghene dien twist, en
omrae pais en vrede onderlinghe te hebben.
19 jnni 1295. Al ghevielt, dat enxgh gheselle
twist, debat oft disoort hadde deen jeghen den
anderen, dat hem dies niemand onderwinden en
sal dat ten beste te sprekene . . . , mer sullen dat
bringhen bij dekene en ghesworene, om dat af te
legghene. Sermems^ 5, C^i. e. 1412 $ 6. Al het-
het^ne vors. zal geobserveert worden in saken,
die ter rolle ordinaerlick vervolgt worden en zijn
van importantien , oook die sommierlick niet en
konnen a^le^t en geslicht worden. C. e. Auden,
8i^ d, Koêt. I, 51 (1619). Alle incidenten occu-
reiende in formele processen, zullen oock ter rolle,
ofte by schepenen, sommierlick a%eleyt worden,
ofte gevocgt worden ten principale van de sake.
Ib. II, 6. Om alle saken tussohen die partijen
aff te leggen en te beslichten. CharA. a. 'êBoeeh^
f>. 107 v«.. Baad e. BrtA.^ 21 febr. 1454. Dat
m^n genedige heere van CJharolois der voirs. stat
van dan Bossche hadde doen soriven dat «yne ba-
gerte waa dat die voirs. gesoille tondion hen aff-
geleyt worden bij minnen. Ib., F. 108 v^ De
jugen doen altijts groote neerstichede te appoino-
terene en aff té leggene de processen die voer
hemlieden hangen in materie van injurie, apeda-
lijck als zy niet dan verbalen s^n. Praet, erim,,
0. 138.
8) A.— eenen dag. Bdegpea^ fiébiedem^ mtroê-
pen, it,ordonnert vmUier, || Indien de opghewonnen
goeden syn exfgoeden , worden dÏMraf d^ soadaeeh-
sohe prodamatien ghedaen achtereen, ter puyen
af, ofte op de dorpen ter kercken uyt, en daeran-
teynde, op eenen sondach daemaest volghende,
soo wordt daeraf eenen coopdach a%heleecht teghena
eenen sekeren gheleghen dach; en dien ooopdaoh
wordt ghehoadoi ten selven daeghe. C. v. Breda^
a. 46.
AFLEQQINOE, zn. v. Loeeing, afkoop ^ ft.
rédemptum^ raekai, C. v. Loee», XIY, 17.
AFLEIDEN, bw. (Toon, getuigen, oontschap).
Bijbremgmi, laiem verkooren^ doem vereeh^men toar
den rechiett om ie oerkale» wU zy vam de taak
weie», fr. produire de$ iSmoi»e^ les faire eomp»-
ratire en ftuiiee. Kil. Leyden de ghetuygen. U
Soo wanneer partyen, oft een van beyden, ten
thoone geadmitteert sullen wesen^ soo sullen sQ
t'samen, oft elck van hun in *tbesunder, schuld
dich en gehouden wesen densalven hunnen thoon
oft thoonen af te leyden binnen dry ierste naeat-
comende genecht- df roldaeghen. C e. Jjier,
St^lf IX, 1. DesgheHjokz ni men voortaan in
'tafleyden van ghetugghen aldaer sohuldiffh weaen
partye oft synen procureur te doen dagnen, om
de ghetugghen te commen sien produceren en
sweeren, C. v. Anfw, , 1^82 , Y, 10. (De CompUaiae^
1, V, 12, hebben ,^eyden" on y^ejóen*). Dat
men van nu voirtaen den thoon , die men doen sal
in saecken van palingen, erffsceydingen , meerin-
gen, sal verhooren en affleyden in 'taensien van
der plaatsen daer die twist om is. C. e. Sanikooeu ,
O. 19 apr. 1558, a. 72. Soo wanneer ijemandt s^n
getuggen buijten slandts soude moeten affleyden,
oft zyn feyten gewarigen met getuijgen buyten
slants gereyst synde, soo sal men de dagen van
thoone meerderen en minderen. Ib., 8tyl, a. 149. —
C. V. Aniw., oof»j»., Y, z, 14, 54. — O. e. Demme,
Impr,, a. 308. — Landi'-ok. e. Megkem,, 1546, a. 4.
AFLEIDINQE, sn. v. Afleedinge des
zins. Afioijhinff vcm de namen, Mm kei gegomd
vertiamd, doUng^ fr. déoiaüon dee eens, de la eaimê
raiêon^ dberraüom. || Want *t ea een groote wreet-
heyt voor die dooden niet te willen bidden, die
in die onsaoheUke pyne dee vagheviers sgn; en
noch egst een meeraer vertwyffelinghe voor hem
zelven naer zgn doot niet te willen ghebeden heb-
ben, ofte *t es een groote afleedynghe des zins. Ber.
tijden, III, 307.
AFLEREN. Zie atpollisbsn.
AFLESEN, bw. Afbreken, ook afkeoÊon, fr.
démolir, — en entever. || Dat men nimmermeer
zeker en zal wesen up tzelve werok, tenzy tselve
a^helesen zy gheheelick en van den gronde nieuwe
ghemaect, up den voet en met de materialen die
zy [aZ. de gezworenen] daertoe suggereerden; hoe-
wel zy nochtans wel eenige hope hadden van
'tselve werok te houden staene, anesende alleene-
liok de vauseren en pilaeren, maer dat het noch-
tans verre tsekerste was tzelve werok gheheel ei te
lesen. Tpriama, I, 360 (1622). Yoor 't ontdeo-
ken en aflezen van schaillien up den dake van
deae comptoiren, en deselve weder te deoketi eó
AFL.
AFN.
55
1^0011, tsynder rysqne synde alle de Behaülien die
breken eoud«n. Ib. 864 (1622). Be Petyt Moine
[jmM flMM«, het mannikje] was gequartileert,
niel je^iensteende dal hj priester waa; maer al-
Tona WO laa men of aine cnme. Cl. y. Djxmudb , 136.
AFLUF (▲m.niT), sn. o. 1) Dood, otferl^dom,
tt. flMrf, iéeis. \\ Indien dat eeneghe Tan dé tootb.
^Moocfaie eerflilw laarenten naer daflyf Tan den
eenten oreriedene gheloet wierden. C e. Amd., Cah,
8) DoododbmU een poorter» , van iêdem oenmr maa^
mèópp^t fir. droii morimtdre de homrgeoiêy de mem-
krm d^wm eoeUU. || Waert ao dat yement siin aflüf
ooopan wilde binnen sinen leyenden live, ao aal
hj ooe gheven xij a. par. JBelg, Mue. IT, 420
(148S). Rederijker» te Sas»eU. Wanneer eenid^
penoQB, in't aelTe gulde weeende, aflyrich werdt,
ni gheren toot aQn aflgl . . A^dem. meng. I, 114
(1618). G!oa/«iieriM«r«. Ter doot es ele poortere en
poorterMe aenldich, Tan afllTe, xüij s. parisia;
daemf de elete ran der stede heeft, Tan der doot
ts teekenene, de ij s. paritis. C. e. Aakt, JSuitei^
poorter» y a. 7, bis. 414.
8) MeerUjk redkiy eUManr hj ^ toverijen der
dienetbare Heden, tt. droU teignenrial exiffiUe em
dééèe dee gen» de eondition eervUe, \\ De fure quod
aflief «osolar eie^mU [jÊerm] wif den, tolvant, Cart.
St-TVond., I, n; 10 (1056). It. n». 14 (1060).
AFLUYICH (AnnriCH), bn. 1) Afiyyich
maken, dooden, om kei leven brengen, tt. tner. \\
Om t*i^pprahendeten 1) . . , die men Terstaen hadde
aldaer gerlucht te xyne up 'tgewydde, naerdat
hy , «p Uiyeooninghenafont, afliTieh ghemaect hadde
esoen Spaeaaehen soldaat ghestaen hebbende np
tjik aenünelle. Sbmbbt, I, 264 (1608).
8) A.— worden, sterven, overlijden, ft. mourir,
Oodtöda seer gebruikelijke bewoording; komt nog
ala vefooderd foor by SLbaübbb. || Als yader en
noedaPSy somen en doehteien hebbende, aflynch
waden. C 'eland» v, Meeheten, leenhof, III, 8.
AFLIJTICBEIT, zn. ▼. Dood, tt. mort. |j Alle
de goeden dee afflirighen, die denselven afliyigen
ten dage yan synder afliyiehet met yolle rechte
alaoeh yraeven toebehoorende. C. e. Aniw,, 1646,
XIII , 18. D*efffgenamen hebben keuse , oft sy
taterflraya e^ [de] goeden willen aenyeeiden gelyck
dail waa ten dagfae yan der afliyicheit des d«xlen,
OB • • • Id. , a. 89.
AFLOOPKN, o. w. Afloopende payemen-
ten. BetéUngen, die op bepaalde termijnen moeten
gentMeden^ fr. pmgement» éehdonné», \\ De renten
daarop [al. op huisen] beset bebben nature yan
atfvaidiicheyt , natghedaen lytrenten en afloopende
payemanten, deweleke (al syn die gerealiseert)
bakenl i^ mobiliaire. O. e. Qent, VI, 19.
AFLUICK, sn. m. AfelmUing tu»»éken hei
hoor em den krmiebemk in de M. K. kerken, fr. eló-
imre dm ektemr dame Ie» égUee» C. J2. || Eenighe yan
hamlieden biaeoken, in de kerke, eenighe onteren
an aflnyeken yan dien, die gheheele bleyen weeren
ter eerate biaaoke. TroeMs» mar»^ III, 98. Zie
aYCÜICKBB eo AVLVIOKSBL.
AFLUICKEN, (oniumr). bw. Af»Unien, fr.
e^arer. |) Wie, die seerier [dioogscheerder] es
en ffaewanden bond in lyn huns, om dxapieren,
moet enen wynkel of doen Inken in den yoonrloer,
npgMnde toten solder of toten oyerst yan den
bnns, mida dat gheen aolder boyen ne sy, daarin
dat hy «oen aeeidiach honden cal en dat den soar-
«nboehta toebehoort Oorporaiione 190 (1380>
AFI#UICK£Ny m. o. AfeUnOag, fr. elóimre.
\\ An Caerle de Groook, te weten sj so. par. yer»
teert in het maecken yan het concept yan grootte
eü langhde yan den haute om het afluacken yan
de drie chooren. Rbmbbt, IV, 682 (1690). Zie
▲PLÜICK en AFLVICK8BL.
AFLUICKttEL, en. o. AfelmHng, fr. el^tnre. ||
Aen Mr. Otmaer yan Ommen, ter causen dat hy
gheleyert en ghemaect heeft beede de aflnucxelen
yan den hoogen choor, mitsgaders de gestoelten en
lessenaers, yy« iiy» xyiy Ib. par. Bbmbbt, IV,
688 (1696). Zie atlviok en aplüiokbv.
AFMALEN, bw. (Het molenwater). Ferbrmken
door hei malen , fr. abeorber en monlani. \\ En soo
wanneer dat d* water oleer [oleen] is , sal de yoors^
molder d' water in den yoors. yyyer mogen laten
nyt- en innegaen, behoudeiyck dat dieselye molder
d' water onder den yoors. pegel niet afinalen en sal.
Mabtihbz, 244 (1456). Eenen pegel,... daemaer
de melders yan derselyen molen hun seWen moaen
richten om d* water desselfr ygyers ed der beken
aldaer loopende hooger noch neder te mogen af-
malen, anders dan denselyen pegel bewyst. Ib.
246 (1467).
AFNEEMSCHOTELE , sn. y. Sehotd of bord,
om de epijten op te dienen en van te^el te nemen,
fr. flaieam è eervir et è de»»ervir O. v, Anim,
1682, XIjI, 100.
AFNEIGEN, ow., met het yoors. in. Afie^ken
van, tieh afwenden van , fr. »e détoumer de, e'éear^
ter de. || Die afioeyghen in *t yerbont, die saltu,
Here, brenghen mittiendie boesheit doen. €M^db,
16« £., 86. Fs. 124. Dedinanie» in obligaiioneB.
Statenb. 126. Die haer neygen tot hare kromme
wegen. Db 8act. Cemcs ^ »e déUmmemi dan» de»
voie» tortne».
AFNEMEN, bw. 1) Wegnemen, temeidoen, ver-
lichten, fr. effaeer, aUêger, || Oft by statute waire
geordineert: soe wye iemcöide quetste in d*aen-
sicht. dat hy yerbueren zoude c pont, en wy
ieméhde quetste in der straten, die soude yerbueren
dobbel broecke; en soe wat faicte by naohte ge-
yiele, daeraf souden alle die broeokai dobbe-
lerens en het dan gebnerde, dat iement eenen
anderen in syn aensioht quetste by nachte en opter
straten, soe is die yraeet oft die fi^teur alle die
penen gedobbeleert betuen sal, oft dat hy alleene
sal gestaan matter pnncipaelder sommen yan o pont
te betalen.' Daerop suldy weten yoir een antwoude:
dat hy alle die penen en broeoken betaelen sal
nae de forme yan den statuten, die te onderhouden
ayn alsoe die spreken, en d'een misdaet en sal
d*«nder niet afeemen. T. D. Tat. 61. Andere
sepgen en argueren dat dair schynen te wesen y
misdaden, d'eene yan den steeken, d*andere by
radene yan der plaeteen dair 't&yt mede geacgra-
yeert en beswairt wort, en s^gÉsn alsoe dat cPeen
d'andere niet en yerlioht noch af en neempt. Ib. 62.
2) In rekening brengen, afoorderen, afeieehen, h.
porier en compte, rMamer, esriger, || 8oo yerre bor-
gemeester en schepenen beyinden, dat de schrifineren
grooter gemaeckt syn dan en behoort, en dat alsoo
.partye te yele a%enomen is, fselye moeten d*adyo-
eaten, fhnnder oidonnantie, wederkeeren. O. v. Antw.
üomp» V , iy , 6.
8) Jaaea, invorderen, fr, reoomorer. || D'oyeruwm»
boirs sullen . . . , om deselye [momboirs] daartoe te
yermanen en bedwingen , en tot dien o^ de penen
daartoe steende te doen afnemen. C. e. Loven,
Weeek. 24. Alles op de penen, boeten en oorrec-
tien daerinne begrepen, dM wy willen hen by den
yoo». .onsan aehoutefc, «fi andere dien taelye aan-
56
AFN.
AFR.
gaen sal, mogen B%enomen en aen hen Terhaelt
te wordene. C. v. Santhooen^ Stijl ^ in fine,
4) VBreffenem^ vergoeden ^ ir. égeUer, campenser.
II Wairt Boe, dat men niet en wiste wyens heeste
den oploop hadde gedaen [nl. de mijne of de uwe]
geen van beijden en soude den anderen beteren;
want geiycke misdaden wordden onderlinghe eyen-
geiyc afgenomen* Y. d. Tay. 88 y^.
6) Mei verbeurd verklaren y de inbeslagneming,
fr. oonfiêcatum^ taieie. || l«ioch isser een ander wet,
ghenaemt: Deken en gheswoorene van den cooren-
huyse. Die doen onderhouden en ter executie
legghen de placcaten yan den prince ende de ordon-
nantien politique hg heere en weth ghemaect en
ghestatueert opt faict yan den ooophandel yan den
graene, b\) het confisquieren en atnemen yan de
graenen die yercocht zyn in contrarien yan de
Yoors. placcaten en ordonnantien. C, v. AaUi,
m, 3.
AFN£MEN, ku. o. Ferminderit^ , tekoridoen,
fr. anwimdriesement, || Dat N. [een misdadige]
ontoomen en wechgeloopen is tot bnyten minder
heerlicheijt en jurisdictien, ter grooter scaemten
en afiiemen yan m\jnder 'jurisdictien. y. d. Tay.
86 y^ Behoudelgck dien, dat dit accoordt, oyer-
drach en tractaet sal s\jn eü bl\jyen sonder eenighe
prejudicie, afnemen oft achteideel yan der oom-
municatien die men namaels op die deucht oft
ondeucht yan de yoors. preyilegie . . sal moghen
houden. £lae. v. Brab., 18 jan: 1490. I, 14. Dat
nochtan alsulcke statuten, niet en syn in afioemen
onser jurisdictien oft der kerckenyriheit. C. v. St.
Tmiden, 14« £, § 18. Dat onse yassallen en mannen
yan leenen, die pretenderen bedr\jty jurisdictie,
specificatie en andere heerlycheden te hebben . . ,
deselye bu\jten de limiten yan dien extenderen . . ,
alleene in usurpatie, yerminderinghe en affnemin-
ghe yan onse heeriycheden* JPlae. v. Brab,, 18 noy.
1446. I. 269.
AFPAND£N, bw. Qerecktd^ uUminnêm, pan-
den of verkoopen, onteigenen, ir. éuincer, exéaUer,
II De renthener yermagh de haeffoiycke goeden
op synen grondt wesende yoor syne t'achterheydt
t'executeren en af te panden. C. o. Brusêel, 1607.
a. 98. Chbistuit: excutere, Yoor lyftoohtrenten
magh men executeren en afpanden de haefielycke
goeden yan den debiteur . . , sonder te moghen
eyinceren de panden oft er^^oeden daerop de lyf-
renten beset zyn. Ib. 110. CumsTiJir: nee evinoi
'poêewnt Weloken naeryolgende moet den dienaer,
naer syn beste, den pandt [nl, den tot onderpand
gegeyen grond] neerstelyok oyersien, oft daereenige
meubelen op waren; en indien jae, soo yerre cUe
toebehooren den proprietaris oft huerlinck yan den
pandt, en anderssints niet, en deselye weerdt zyn
de kosten yan dien dage oft gange, met d'onkosten
yan yerkoope, moet die afpanden, scheydende ten
dien dage al te samen daermede yandaer. £n soo
wanneer den klager de afgepande meubelen wilt
executeren, moet den dienaer die yoor schepenen
yerthoonen, en yoorts anderssints daerinne proce-
deren gelyck etc. C, v. Loven ^ lY, 2. Permit-
terende mits desen aen die yan het yoorsyt apothe-
kers ambacht die huysen yan docters, barbiers,
ohimrsyns, droguisten, speciers.., met interyentie
yan schepenen te yisiteren , en aldaer af te panden
alle de yerboden instrumenten en waeren, die sy
sullen aldaer hebben geyonden. Aead, d^arcAéol,^
1862, blz. 265, 1729—82, a. 14. Bruatd.
AFPAMDI^GE, zn. y. Gereekiel^ verkoo-
fMtg^ fr. veiUe jwdnicywre. \\ Insgeljcx oyok die
schepenen-brieyen yan yerletten renten, geyonnist
synde by a^pandinghe yan des men op doi grondt
yindt. C. o. Bnued, 1570. a. 46. Item, hebben
deselye borghemeesteren, schapenen en nuidt noch
kennisse en judicature yan saien rakende . . , exe-
cutien yan Yonnissen en gheyonniste schepene-brie-
yen, efi yan afpandingen, üie by dé dienaeren der
stadt ghedaen worden. Ib. 1607. a. 43. CHBiSTUir:
de vendiiionibtu mobiUum que fiemi per mimiêirae
ovaU<U%s, Soo wanneer de ghecondemneerde o/tL
yerobiigeerde zyn persoonen yan groote qualiteit,
wordt d*executie, uyt ciyiliteyt, ghedaen by den
amptman oft synen lieutenant, soo by apprehenaie
yan den persoon, als by afpandinghe en yerkoo-
pinghe yan de goeden desselfs ghecondemneerde
oft yerobiigeerde. Ib. a. 90. Chkistijxt: tam m
apprehenewne perêona qnam vemdidwn/e Umarwm,
De dienaren, aleer sy eenige executie oft a^pan-
dinge mogen doen, zyn gehouden de ghecondem-
neerde partye eerst en yooral te sommeren yoor
*t yoldoen yan de yonnissen oft oondemnatien. Ib.
a. 92. ChbibtuK: antequam exeetUwnem ami vendi-
ttanem facere poêsint, fiy afpandinge en yerooo-
pinge yan de meubele goeden. Ib. &. Chbibtuit:
vendendo mobiUa,
AJ<'P£L»£M, bw. (gemeen). Afroeeen, ranêelem,
fr. roeier. \\ Dat desen N. daerop geantwoordt
heeft: lek moet N. gaen wat a^lsen, hy heeft
myn suster den arm oyezgeslaogen. 8t,'Ar^. te
Dieet y JProoee Drossaard i Jughtmans, 1776.
AFPElbSiMGE, zn. y. Thans afperei^g, fr.
exioreiou. || Dat wi hen in hoeren persoenen oft
goeden, met beeden, assisen oft met dreighingen
oft met anderen a^rsyngen en bedwange . . . nyet
bedwyngen en soelen. lAt. tekst: per aliae extor^
eione*. Jkmde Booib. 10 y^ 17 juni 1290.
AFPULEN, bw. (Kanten). Afpalen, mei tta-
ketten bezetten ^ fr paliiS€tder, || Het oprechten yan
de mueren en al'pylen Yan de Senne-canten en
maelbeken, alsoo wel als t^gen de yeeten. Mab-
TIKIZ, 66.
Ai«'QUIJT£N, bw. (Eene rent, lasten). Thans
af kwijten , yeroud., e^floeeeny afkoopen, ir.raekeier,
remUmrser. \\ Boe wye eenighe rente afquiten wille,
die moet , boYen de capitale penningen en achterstel ,
oick betaelen den oonstitutie-bri^. C, v. Antw.,
1645, Yi, 66. Worden eenighe renten a%equeten,
daeraff moeghen sy [nl. de momboren] de penningen
wel ontlangen. Ib. X, 14. Soe yerre die commeren,
renten oft ohynsen staende den huwelycke worden
atgequeten oft gelost. Ib. XI, 68, en paeeim.
Ai«'RAP£N, bw. Afsnijden, fr. eimper. || Trek-
kende uut een deyn mesken, was hem den rou-
per [nl. de keel] afrapende. Piot, Ckron. 838.
A1*'H££D£M , bw. ^Eenen muur). Ben kalk der
voegen afsekrappen, fr. roeier, enlever la okamx des
fotnis, II Dit Yoomomde werck [ni. een muurwerk]
den aennemere wert ghehouden yan buuten zuyer-
licken af te reedene en te pinchéelene. Sbxbst,
II, 337.
AF&OEPEN, bw. (Een bankroetier). Afkondi-
gen, fr. prodamer. || lïiemant en mach een afl^
roepen banokeroetier in syn huys ont&ngen. C. e.
Antw. comp.y lY, xyj, 62.
Ai«'BIJT£N (Aefiryten), bw. Afsekenrem, fr.
déehirer, enlever en dêekirami. \\ Weert [ware
het] dat eynich mensche wit Uen coohte, en
hem mate gebreike [gebrake], oft dat yemant
anders laken maiokde die mate gebreicke, na der
yerwen, denen solde men een JUtse aeÜ^^tan eA
die zegel aefidoen, en yeroopende Yoer dat sy syn.
AFR.
AFS.
57
0. Xi^. 1 juni 14118, ». 84. Sai9êlL B^airmêtên,
Mmk tran hefc w. Eeldan mui bniten Limburg.
AFHUIMINGE, snw. r. (van eenen puid).
Aftimad, fir. «Mowmmmii^. |) Dst hel gericht, toi
▼«Koeek Tan partliien, aal geleit geyen,... Énde
diBTMie ail men diymael affirajminge wjam., op
Tg feiUinget enda, ist noet, altemael daeinroer pen-
dan, ende dan het groei gebpt doen. O. yr. Xoo»,
1, 14 (1648, a. ^).
AFÖAET, RL m. Door Ds Tbixb en, na hem,
door Ybbdam, TerUaard als: Latwerk met hd-
Imd howemvlaki in het Fr. Moulmr«, ehapiUam avee
mrfaeÊ êt^ênemre laefwi^; in onze Coet. toegepaet
op eenen overëproiÊg^ uMaai, .mttiék, fir. moUUb^
nrofmêmn , boren op eenen eteenen maar, eenen
nonten wuid of beaohot , êêae komU of kroomlijtt,
Zm ook Kil. Afsaet ,afhanck, orertpronck,
OToratock. Afhanok aen den timmer. || Die
een gedaet gheli)nt wil setten tusBohen sQn efi
agna gheboeien erfre, ia a^uldioh *taelfe aoe venre
?an sQna gheboeien erfre te setten, als den oesy-
drap en d'a&aten beboefen, alaoe nyemant oeey-
drap ott anokerehoefden nooh afgaten [l, afsaten]
hebben oft aetten en mach bnjten syn erfre, aon-
der eonaenl Tan zijnen geboeie. O. o. JtfeeA., XIV,
11. (De Lat. Tert. heeft Terkeeideiyk mUet). Ook
C 9. Lur, XUl. 9. Die een ghedeckt ghelint wilt
•eClen, moet bei aoo Terre rteUen Tan syn ghe-
bnevBD erre als den oaiedrap en afnten behoeyen.
C. o. JSamik,, Imp, 148. lïiemani en mach buyten
agnen moer, tot eens anders errewaerts, eenigen
ojaidrup, noten, orersprongen, noch dierghéiyke
afaattm maeeken oft stellen, noch oock yet wthan-
^len aft wtsteken Toosder dan sgne oysidrup oft
erve bayten den muer hem toe en behoort. O. e»
Aaim.. 1682, LXII, 44.
AF8AG£N, b. w. (het hoofd). Afwagtn, fr. «otsr.
II Wie Tvoawen of ioneTioawen Tereiachte, men
aai hem den hals aÜMgen mit eenre planoken. IT.
*. Brmsê.f 1892. 8o wie Tioawe oft jonfroawen
veMnehte, aal men sinen hals alaagen met eenre
pfamoken. K, v. Waaikêmt 1866, a. 21.
AFttCH££D£N,o. w. A.-— Tan eene daohte.
Lmiem ear«s, afioêm mM, fr. remmeer èj es détUtêr
ds. II Al wilde den dager syn klachte laten Taren,
nyi wofete Tallen, ofte (&Mraf aoheeden , soo Termaoh
den baillia danof Twnrolch te doen, soo Terre als
t oOeie aengaei. C. e. Oml, XI. 18.
Air»CH£iD£N, zn. o. 1) Afloop, emde (Tan de
huur), b, ewpwaium (de bail). || Behoodelyok dat
hy, in 'tafiofaeyden Tan syne hoer, deselTO erre
wederom stelle in solcken goeden staet ende weaen
ala die waa doen hy daeraen qoam. C e. Xoiwi,
XL 8. Oock mits dat hy deaelTe [erve] in 't aüscey-
den aielle in solcken staet als zy toot syn inoomen
is geweest. C. e. Jhett^ TZ. XIII, 14. Voor soo Tole
het oeconeerde, dat, by caa fortoit, op de landen
Tan eenige paohthoeren ofte aytpachten ten af-
eebeiden geen jonge klaTers berooden en wierden.
a e. Amd., 8« d., 12 aag. 1767, a. 10.
2) Uit eena bediening. || Waeri en ghoTialt
ao, dat eeneghe deelen % den Toochden ghemaect
en ghepaaaeert noch niet ten boacke oommen en
waaran ten haren alacheedene. Ib., 80 sept. 1606,
m. ia
AF8CH££T, m. o. 1) Otm, ^rmtêtOimèmg ,
ftuilf fr. UtÊÊiiU^ horné, \\ Gtechten staande int
gfaesóheei Tan erfren syn te handen over gh^
meene • . . ; en daer d'een syde leen waere ofte
oude hofrtéde, daer de stopselB, grachten, aisohee^
den SOO' lang» gestaan hebben als datt*er gheen
memorie en is ter contrarien. C v. ^«d., XIY, 19
Zie dBBOHXBT.
2) Dmfmg sa «dbstdii^, fr. dteisio» et pairtage.
II Dat de langhstleTende, als hebbende de hoade-
nesse Tan syne minderjarighe kinderen, blyft ghe-
meene met deselTe kinderen , sonder eenigh Toorder
a£Mheedt ofte Terdeel te maken. O. e. Brugge ^ L
619, 27 ang. 1688. Aengaende de contracten Tan
afscheet oft aytkoop Tan weesen, wy TorUa-
ren: . . . dat den staet Tan goederen, inTentaris en
taiatien der meubelen, dienende tot het maken
Tan het afsoheed tassohen de langstloTende en de
mindeijarige kinderen, sollen wetteiyck gemaeckt en
gepasseert w<»den, ten overstaan van schoatet,
schepenen en secretaris. O. P.-B. amir, 81 ooi. 1716,
XV. 1. Wy Terbieden aen de Toorseyde schoatet,
schepenen en Becretaris, tot eenig wetteiyck idT-
scheed oft nytkopp Tan weesen te procederen toot
en aleer den staet Tan goederen, soo meubelen als
immeubelen, by hun behoorlyck zal wesen getfza-
mineert en gepasseert. Ib., 2. Om den Toorseyden
staet, inTentaris en taxatie Tan weesen-goederen
te maken en passeren, mitsgaders het afiMsfaeed oft
uytkoop te maken, zal den schoutet genieten enz.,
en den secretaris, voor het passeren Tan staet, enz.
' Ib. 8. DenselTCn, Toor *t enrdgistreren Tan de Toors.
akte Tan afiKheed, ses st. Ib., 6.
8) Owrmnkomêt, tekikkii^^ fr. MMMMa#ïofi,a00ord.
II BehalTens nochtans dat . . . men hemlieden toe-
laet, by Torme Tan prorisie,.. dat zy zallen mo-
gon- houden huerlieden predicatie en Tergaderinghe
aUeenlyck in eene prochie ghenaempt Wormhoudt . . .,
dat al conforme *t afscheet en accoort gbemaeckt
tnsschen moTioawe d'hertoghinne Tan Farma, gou-
Temante generale, en den £delen gheconfedereerde ,
in daten xzTtn in oogst lestleden« TtoMu mar,,
in, 199.
4) SUftrekmwg, fr. dSeimpU dêftmüf. \\ Yerteeid
ten huyse Tan M. Machiel Tan Oozyen . . . , om te
maeoken een liquide rekening en amcheyt nopens
tmaken Tan der guide tafereel , steende opten autaer
in de cappelle, . . . t. g. ziz sts. Ktmtlboog, 82.
AF8CUIJSTBN, onz.Trw. (Tan het water). Zynsa
Y^ehmst'\ tijnmi afloop Asè6s», fr. ê'SoomUr^ anow
aom déeomlemomt. || Boo wanneer eenige gote li|^
gende is tussohen twee partyen erve, dmelTe op
d'een oft d'ander zyde quaedt ^ynde , dat het water
niet af en sohote , hlyTonde hier en daer kruypen.
O. V, Loom f Soro.j 81.
AF8CU0UW£N (OfschuTen), b. w. Onderton
kon, bogiekiigon, fr. otst^, iiupocior, {j BIn es
sculdich den wech noordt oTer 't water en grachten
Toorseyt alzo groq^ en alzo breedt dat men mach
souffisantelic geen omme de soepen te treckene,
en dien selven wech of te sohuTen ten scepen-
domme Tan Brogghe. C o. Bmggo^ I, 204. 1 mei
1276. Zie DB YxiXB, Wdb. d. Kederl. taal.
AF8CBiiAN8EN, o. w. Afopoodên, naar hono-
don loopon, fr. doooondro d la kdto, \\ Anno 1676,
den 17«B february , weeren beede de benden Tan
don Bemardin de Mendosa, Bpaynsehe peerden,
tyUok in roere; de borghm quamen te weere
met honne wapenen , soransten met waghenen de
maerot oL And, mong., III, 118.
AF8CHU££N, b. w. (metselwerk). Afod^ap-
pon, fr. rédor, \\ Den werokman sal geobligeert
zyn te loot en eene zyde goedt te weroken, toI
werpen, alachneren en met den txaweele de lagen
af te siaryken« Pfas. v, 3rab., 16 jan. 1706, V,
667. Opjfoondo mmoron. Zie AYBTBUKBir.
AF8£GG£N, b. w. 1) (lem. Tan een ambt).
8
58
AFS.
AFS.
Afzeitêm^ tmiÉgtUn, ft. tUmetire, dmütm^r, \\ Die
sail gepriyeirt en a^eseit werden Tan airalcken
«nbachte [ambt], als eyn meynedigen renworen,
en van allen andeien ambachten. Cart Saini-
Trwui^ 10 juni 1417, a. 8. II, 204. (In de O.
Yaa bet Luikerland , waar dit ohaiter gedrakt werd
naar een Cart. Tan Herck, staat: die sal gepriveert
en etfifuaiieii werden van alsuloken ambacht, als
een meyneediger en yersworen.
2) Hem eens ambts — a., tijn omuiag uem&n^
ïïijm amU neder Uggen^ ft, donner »a démUeiomf êê
dimeHre. || Onlans hiemae screeff N., amptman
tot Bayestêyn, aen der stat Toirs., hoe dat hj ver-
nomen bad, dat die stat twe briere gesoreren had
aen den sooatbet van Herpen en synen stedehou-
der, en dat die soouthet doen by der bant njet
en was, en dat Amt Glaessoen, die stedehouder
te wesen plaob, hem des a^eseegt had. CharÉb, v,
'êBoeek, K 110 t«. 16« B.
AFSSfr, zn. m. l) UUspronff, ft, profeeimre,
êoülie, H ^^0 ®®>^ ghedeckt ghelinte wilt «etten
tussehen sffn en syns ghefaueren erre, is schuldigh
[dat] te stellen, dat den osiedrap en d'afsetten
buTten irne erre niet en komen* C. o. HèreHtkaU^
XI, 9. 25ie atsaxt.
2) Mijliiee» of'paal, ft. pierre omberaemilHttire.
II Voor de afsetten oft rechtstaende steylen, rier
TOeten O. P.-B. amtr, 16 jan. 1706. Plae, e. Srab.,
y, 578. Hoe dat men sal meten alderhaode steen-
weghen Tan oasseyen, a. 7.
AFBETEN, dw. t. Afsitten. Ifiet w de $tad
of haar reehUgebied wonende, ft. ne réaidamt poe
dame la vUle on sa fnridieüon. || De kennissen, con-
tracten en Terbanden, mitsgaders sententte luy-
dende op de Toomoemde foraine, en oock afsetene
poorters, ofte geen goet binnen de stede en pan-
oinge Tan diere heblwnde , worden gefizecuteert by
requisitoire aen de officiers Tan de plaetse daer't
behoort. O, e. ^eni^ 1. 19. (In het Tolgraid art. staat
^seien tegenorergéetrid aan inwoonende). \\ Geen
gedyde, niet meer afseten dan inwoonende, en
Teimogen eenen poorter ofte inwoonende te doen
Tangen, besetten ofte arresteren bininn der stede
«i schependom , om rauwe , onbewettichde en on-
gepriTiligierde schulden, ten ware in *tcas Tan
afwooninge, latitatie, absentatie en Tlucht. Ib., lY, 18.
£n Tan den Hane stipt aan op het w. afwoo-
niage: Okie domieümm fovene ecHra ierrUorimm
Oamdenee^ non siamdeê eivitaiie primUigüe, Zie AT-
AF8ËTTEN. 1) Aooijnsen. Afeéhaffèn^ opikef»
f en, fr. oteNr, abroger. \\ Item, aoo oorloTen wy
efi willeooeren onsen schautet, soepenen, en Tier on
Tyf goede knapen TOon., te ordonneren en te set»
ten aoeysen opt bniot , wyn en op andere waeren , en
die af te setten en te hoogen ró nederen alsoo dio-
maels als hun des noot efi onser Toors. stadt oirbaer
duneken sal. O. LUffe, 10 sept. 1414, a.8. MeueeU.
S) Aam eene etof gkme geeen, fr. domner dm
kttire, II Que'toote la tapisserie quy se ferad'otes-
«naTaat, sy aTaot que Ie maistre a quT elle estlny
TouiUe Ikire donner lustre (que Ton dict en thioys
r^tfiieHem*\ Flae. v. FC, 16 mei 1544, a.49. 1.617.
AF8ETTEB, in. m. Slraairoover y eiraaiethen^
der, ft. dUromeeemr ^ eolemr de prande ekemime. \\
Want men beTint den meesten deel Tan de cree-
mers, sohoenliippers, keteleers, kuipers en diergfae»*
lyoke, die anoers niet en doen dan achter iMide
zeQsen , afiMtters , straetsehenders , dioTon e& quaeU
doenden te weseoe. Plae. o. Brah., 84 mrt. 1562.
Hf 442. Yaa alle kenneiyoke ongevaUeii, en Tan
dootslaegen geschiet in onnooselheden oft Tuyt noot'
weire, is eenijgeiyck ongelast Tan den heere efi
partje , mitsgaders oock Tan dootslaegen gesehiet
aen moortbranders, braotsobatters on a&etters,
wederspannich sijnde int Tangen. C, e. AMiw,, eomp^
▼I, üj, 86.
AFttlJN, o. w. 1) Laien. nalaien y t^laien non,
ft. eeener^ ne pae eon^nner a fbire, || Weert sake,
dat ich eynige discoert of moenis [moeienis] under
hen [tussehen de schepenen syne oollega*s] makede ,
en ich dairop Tan myns licTen heren Torgenoemt of
sQns scouteiden wegen Tersocht wurde des af te
sün en dat te laten in saken, die ich met recht
Tur mynen here Turgenoemt of synen Trienden met
mynen gesellen nyet Terantwoirden konde, en des
nyet afbyn )ioeh laten en woude. Oari, Saimt-Trondy
28 oct. 1879.
2) Bmien dienti èt^een, ft, retier here de fono»
Hen. II Een boigemeestere en mach niet langer
dienen, als borypwneostw» , *ls een jaer oontinoe-
lycke; en eenen schepene twee jaeren continue-
lycke; sulcx dat se bet derde jaer niet geoontinueezt
en mogen werden; maer alse een jaer geTaeeert
oft af geweest hebben, mogen wederomme gecoren
worden Toor schepenen on borgemeestere. C. «.
Midddb., I, 7. Zie wbpblbh.
. 8) Afgetety onitet n>, fr. Ure deeOM, \\ Wan-
neer ons liede ghetonen connen, dat hen onse rig-
tere breken thregt, ogte niet en doen dat wi bni
gh0gheTen hebben, soe selen si afiiyn, en nimber-
meer rigtere werden daema. K, o. Anim., 1292, a.
68. En wanneer onse liede ons wetteleec ghetonen
connen , dat onse meyere ogte Torstre iet jegben
dese Torghes^de pointe doen , soe selen si aTe aün,
en nimbermeer nog meyer nog Torstre werden. Ib. ,
a. 64.
4) Ifiei gebeuren, niet eijn, fr. ne pae Urê, ne
piu avoi/r Uen, in den TeeltQds in oorkonden toot-
komenden wenacht Dat afs^n moetl Lat» Qnod
abeU/ II Wy ordineren Toerts, dat eest dat die
Toerseide scepen^n teghen 4>nse heerlicheit oft jüxis-
diotie onser, oft yemants Tan ons ghcTÜt , dat afiiyn
moet! eenyghe sententie oft Tonnis uutspreeken.
O. V. 8t. Truiden, a. 15.
AF8IJPEN , o. w. Afdruipen, fig. toot vilsMft-
gaan, heengaan, verwijderen, fr. «0 diepereer, ee
eéptnrer, e'éloigner. \\ Int bende aja die capiteijnen
Tertrocken, en tTolc es 00c a%heiepen. .Bsr. ^
den, I, 282.
AF8ITTENDE, dw. t. afritten. Zie atsitbv
en ATeBBSTSH. || Syn de mannen duttende onder
eenen anderen heere, soe sal men de daghinghe
wysen te doene ten gronde, en te wetene te latene
ten naesten boys. Leenr. e. 1528, 54. Mids dat
d'offioiers Tan der plecke . . dickwüs absent en af-
sittende syn, oft qualick georyghelick. P/oe. e. VL,
11 jan. 1548. I, 687. Soo wanneer eenige afrit-
tende oft Tremde persoonen, geen poorters oft
keurbroeders synde, coopen eenige landen oft huT-
sen steende binnen de TOomoemde stede ende
lande... C. e. Veume, XXX. 8.
AF8LACH, m. m. AfÜag, openbaar verioepaan
den laagetbiedende, ineonderhetd van vieeh, ft. vemte
pnUique au rabaie, portie, de peieeon. || Maniere
Tan den Tisch te loren in de Tischmyne oft al^
slagh Tan Brussel. C. v. Srueeèl, Maten. [Toor]
alle schulden , snruytende Tuyt eenige Tan de stadts
particulen oft oomynen, als Tan aeeyse, impost,
vendue, afslaeh Tan de Tischmaikt en alle andere
diergelycke, Tennogen die tresoiiers Tan de stadt
tegens die paohten oft eoUacteon by Baanisre
AFS.
AFS.
50
ftlHWiihtge piOMderen. O. v. Jl^ddèlb, XVlil, 1.
Akoo men dftegelyokz berindt, dat de iMjtenn
9St taéan noflociaateiL in Tisoh in den pabliekea
■fcUg ' meftanneren toodaenlg benouwen, dat wey*
oig denelTe kooplieden den Tisoh, die yeriioogi
moei wofden, komen beeigtigen. PUmo, v, VL 10
deo. 1767, a. 51. XI, d4H).
Senignne dniefeer komt bet woord toot in bet ootr.
Y. d. 4 jnni 1477 (GmoO, waarbij de bertogin
Mam de eted BruMel meohtigt tot het graTon
eener TMrt. Het art. 6 luidt aldaar: || Dat de
■tad hieraf aal moegen maken eenen afslaeh, alaoe
diepe en alaoe w^t als 't buer oirboer aai dmMsken,
en ter plaetaaen dair *thner aal gelieren» en daiJ^
toe nemen der gueder lieden emre, efi dat betalen
in dar manieren Tore Tercleirt. Het Tooi^gaande art.
bepaalde: || Dat de atad, totter Toiraeyden graTen
en waterlegen, en dea daartoe beboiren b^, aal
moegen nemen der goeder lieden erre, eggene en
leene, betalende dairroer, in gereeden penningen
4lfte in erfrenten ter qu^tinge, de weerde dauaf
nee lantcoep eü gemeijne eatlmaoie, ena. Zeggen
wQ nog dat, in hét ootrooi t. d. 7 nor. 15S1, net
w. i^s3aek ▼erraogen ia door dat Tan opêlaeh. De
uitgever van daae oorkonden vertaalt beide artikela
aldua: Ita viUê pomra étmmr d oe fo9»i «« VU
£wm frvfimdtmr êt d^uM largtiÊr amêii gramdn
9«*eB« la ./««lira ti^tla, €t mm muirwt» q^iX lat
ptmirm, êt ftftmèf^ d ea^ i;^, lu hérUageM én
ftoaiMf .^mu, «• 2m payani de la mam^e imdiqmêi
tA-émmm» Dooh de breedte en de wydt« weiden
aaeda beaproken art. 8t ^^Dat meü.. aal mogben
aaaken en graven een grave oft waterleye, alioe
wijt en diepe ala *t behoeven aal", en het „nemen van
der goeder lieden erve, art. ft". Zou men hier wel
mogen denken aan ees heêUk of oniwêrpy ft. dems ?
APSLiAEN (Afalain, afalayn). b. w. 1) (Het
hooéd, een lid). Afkomwêm^ fr. etmptt^ iramokêr, \\
Bo wie anderen let a£daet, alankk aki hj verlie-
aen. K. e. 8aff. 1S46, a. 12. Lat. ampulamrU.
Boa wie eenen anderen een let aCalait, aal diea
gal^ verlieaen. K. v. ier Pisfé 1265, a. 70. Heeft
ny onae ghemoede ofte ona baillina niet binnen
den naaeten derden daghe, ende hgs gbevaen wert,
Bwn maeh hem met rechte de hant afiilaen. O. o.
Qmd, I. Qr, ekmriêr ó. 1297, a. 88. Wie ao jeinene
wont met cnive, wert hiie wetteltke af verwonnen
bi vonneaae van acepenen, ende te rechte oommen
aa, men aal hem thoeft afalaen up de Hoeftbmoghe.
Ib. a 89. Boe wie vingher ochte tee afaloegbe, . . .
hi waira op dat aelve let af te alane. JT. e. Waal-
1866, a. 87.
2) <Ben l^ger). filaoa, etralaaa, op de elaoU
i/aaa fr. Üfnite^ metite en fküe. || Daer waa
gavoebten , en van akeyaera voloke veramoerden
bet dan neghen dnuaent mannen, en wel twaelf
dnnaent waier den keyaere a%ealeghen. Jav t.
DlZMUDB, 12.
8) Onreine att^en. |{ Dat nyemant vortan en aaU
werpen noch keren onreynieheit in die Jekere,
noch in geynre manieren dairynne weytmoea
[weedaeeh] werpen noch afalam. O. JAéj^, 27 juli
1489, a. 10. Toff^araa.
4) AfboHem, korten, aftrekke», in mHÊdenaff
Ireógfem^ fr. rabaiire, défalquer, dédwire. || Bn ware
dat aake, dat wi, of onaer enich, acieden van den
pava van Ylaendren, buten ainen wille, iof dat
wi troeken in Zeelaat, jof dat wi hem niet«ne
bolpeii, alao alsthür voraereven ea, ao aonde de
grava van Ylaenderan denghenen, die van hem
aoode, mile deel alaa hem ghebuian londe
Tan den voraeiden cbelde, afiilaen en mindren van
den aehtandertioh hondert pondeA en viobtef^ben
vocaeit. 1 ang. 1290. Soe wie . . boven tverbot van
aynen capiteyn, buyten ordinancien diende, dat de
atad dien aQu aoadye van Tin daf^en alslaen aal.
Sermene, 12, Ord. 1412, $ 24. Item, aal dat meel
moeten weder gelevert worden in de waif^, éax
molchter afiJsealagben. O. LU^^ 27 juli 1469, a. 18.
5) Qoederen. Loeten y onUaden, £r. dSekMrger,
traaahorder. \\ Dat alle deghene die met hueren
acepen efi goeden te Brueaael waert willen oomen,
of van Brueaael vmrby Antwerpen varen aelen,
dat moegen doen, betalende f Antwerpen boeren
gerechten tol, aoe verre aij dien aculdioh aQu,
aonder huere goede aldaar te moeten a&laen oft te
verbodemene. GoaoJ, 7 nov. 1581, a. 16.
6) Zyn water. Zijn waier loeten, wateren, fr.
Ideker Taoa. || Dat nlemandt der gebroede» aal
aich preaumeren te komen in de oamer oft ver*
gaederinge aonder syne handen te waaaohen ró&t
't eeten oft drinken, oft ook ala hij buyten aijn
waeter ia alriaen geweeat, oft anderainta. O. Id^,
29 dec. 1727, a. 21, Xaawa.
7) In reohten. (Bioeptien, nieuwigheden). Ver^
werpen, fr. refeier. || Midta allen denweloken, con«
duderende, oontendeerde daeromme den heera
getficipieerde ten eynde dat, afalaenda de ezoep*
tie, den exoepient aoude worden geaondemneert
ten principaelen t'antwoorden. Mabtinbc, 88 (1659).
Boo wanneer in der duplHcken eenighe nieuwe
feyten oft beacheet wordt bljgebrooht, aoo aullen
de rechteren , int maken van Hen vonniaae , d^aelva
nieuwiohedfrn afrlaen. O. v, Sanikaeen, Stijl , a. 198.
De verweerdera [mach], aonder achterdeel vanatjne
exceptie, worden gedoempt tot handtvulUnge, oft
wel om cautie te stellen van 't gewyode te voldoen,
indyen hem deaelve exceptie werde affgealaegen.
O. V. Antw. eontp. IV, xiv, 18.
8) (Ben deffiralt). Tenêeidoen, opkeffen, fr. rabattre,
anmUer. \\ Wairt aake dat, dea anderen daiga
daima , die procureur behoiriyok nootaake bethoende ,
dat hy niet en hadde dair oonnen geweeaen, dat
bof aoude hem dairaf releveren en aluaen oft rebafr*
teren dat deffault r. d. Tat. 14 v*.
AFSLAGER, m. m. (van den viioh). Aflroeper,
fr. ortaar paMtc. || Ordonnerende tot dien dat da
mgne van de viaoh gheecbieden aal in goede, ver-
ataenbare tale, en in guldena en atuyvera, op pene
van hondert guldenen tot laate van de afalagheia,
telcker reyae ay contrarie aullen ghedaen hebben.
Flae. V. Brdb, 22 deo. 1658 a. 8. IV, 295.
AF8LANIN0E, in. v. Verwerping, afw^th^,
fr. refei. || (]kiyck den voornoemden raede, te meer
reyaen, by afalaninge van aulcke frivole verauecken
dat hadde verataen. Mabtütis, 85.
AFSLUIT8ËL, an. v. Afélmimff, fr. d6tmre.
II Oook proufde men af te doene die albaateren
beeldekina die atonden ant afrluutael van Onaer
Yrauwen capelle. Ber. i^den, I, 92. 't Wart ai in
aticken ghecloven, gheatoelte, aiegen, doeaael, af-
aluutael. Ib. 114. 't Aude efi tnieuwe afaluutael
voor den choor en bleven niet ongbeachent.' 126.
Die motalen colonnen van aeker afaluutaelen pooch-
den ay te breken. 182. Toor deae capelle etaet een
ateerck afaluutaele van ateene, efi die dueren van
haute, waerinne veel motalen colommekina waren.
142. Daer bleef nog gheheel en ooghebroken den
motalen tuun * oft aaloutael dat voor taaoraVnenta»
huua atont buten den choor. 147. 'Onder den doo»
aael siet men noob twee autaren Innnen tafrlnutpeL — -
De dueren van den afaluutaele onder dan doeaael
60
AFS.
AFS.
hebben hier ptaiiMlen rerloreii . . , en int aiUuutsel
▼ooor den doomel sffn ooo sommighe ponneelen ghe-
qnetst. 169. Aen Gornelis de Crocq en Jan Tan
Ypere, ter oanaen dat lylieden ghemaect hebben
de drie afrluutselen Tan de drie ohooren binnen
de keroke deser stede, ze xziz. Ib. ii^. se. par.
RiMBBT, lY, 682 (1694). IPrans Tan de Yelde,
orer 'tmaeken ende lereren Tan 'tafalntaele Tan de
oapelle ende lambriaBement . . . I, 176 (1624). Zie
AFLiriXSSIi.
AF8MEEREN b. w. 8miUm, (erts), fr. ftmdn
(dn minérai). t| Men sal oook in geen anderen
hntten dat ers moegen smelten noch aismeren dan
in den hutten totten Toers. beroh geordineert; eii
sal die sohyohtmeester of meester Tan eleken
weroke [kd, sohichtmeister, oprichter der mijnen]
te allen smelten selTe jegenwoirdioh rijn , en regarde
hebben dat alle ene wél en eoet [zoo het] be-
hoort gesmolten eïï dat loot daerTan bewaert wóidde.
Bêhenh, v. Brab, reg. 140, f*. 2 (1666). Looimijnêm
e. BUSbtir^ €mtr, Akm,
AFSHIJTBN, b. w. \) Om htt leoem hrmigem,
fr. imêr. \\ JhiertiMft hebt n ghcTonden ten hnnse
Tan N., met N. N. en anderef, deweloke aldaer
Terghadert waieren, omme met andere te conclu-
deren bij wat beqnaemste middele men sonde
moghen afinnijten diTersche heeren en edelmannen,
die men Tarwaohtede ter bruutloft Tan mijnheere
Tan Byoourt, t'Ypre. Tt&Mêê mesr., lY, 226.
2) A. — een leger. SUum, vertlaan^ op de
vheki dr^vêm^ fr. dé/lairê , mettre en fmiê. \\ Eenmder*
stont dat de Inghelsohen deseWe stadt Tan Gales
wonnen, so hadden Ér) alghesmeten de 'arme je Tan
den coninc PhÜips Tan Yranokeryoke , dewelcke
qnam om deseWe stadt ontsedt te doene. Piot,
Ckrom. 810.
AFSNIJDEN, b. w. 1) Het hoofd. De hedend. be-
teekenis , eigentl. aftoffen , fr. oouper , irameker, eeier,
II Soe wie bij orachte een wijf heeft besmet [nl.
geschoffeerd, Terkraoht] men sal hem dat hoeft
afsniden met eenre planeken. JÜ. e. Denderm. 12S8
(Yert.). Lat.! ei eoUwm debet abeidi, So wie so be-
dreghen wert tot scepenen dat hij ontspaent heift
eeneghe joncTronwe , oaertoe dat [hi] soe ontscaket,
mach menne gecrighen, men sal hem de nuese
aftniden. O, v. €fenif I, Or. ehariet t. 1297. a, 61.
2) QM. of goed. Lieüg afnemen, onifkieden^
(bemneew^den), fr. JU&mtery d^rober tidrciiement \\
Zoe wye eenighen dieif of diefegge berindt metten
goede oft gelae, dat hy hem gest<den, afgesneden
oft ontdnigen heeft. C. e. Ant», 1646, I, 28.
8) Vermimderen^ fr. diminmer. \\ Geljo een heere,
oft Tader, dat peetdimm gundt oft toelaet , alioe
maob hg dat opseggen, afimyden eü te nyeutte
dooi. T. D. Tat. 286.
4) (Yan personen). Afeeheiden^ fr. eéparer, ||
Alsoo daer gheene oorsaecke noch redene en is
alsoo langhe dat ej affgheaneden blrren Tan oum
oprechte onderdaenichejt, hen [nl de gerebel-
leerde proTincitti] toe te laeten eenighe Tracht
Tan de Tooia. trai&jck en koophandel. Pl*w, o. Brab,
29 jnli 1626, priSm, I, 816. Diegeene, die hem
scheydt en afmJJdt Tan der eencbachtioheit der
heiliger kercken, dat ia, der heyiiger kerstenheit.
Y. D. Tat. 74. Orieemen «aa hereeien. Item, noch
snldy weten, dat een dinok wel beseten en gepos-
Bosseert wort Tan Teele personen onTerschegden
en OQTerdeelt, loedat niemant Tan hen sün paert
en <yn deel op hem selTen Tan den anderen afge-
sneden oft a^espleten oft Tersoheiden beuttende
is. T. D. Tat. 86.
6) In de rechten en bestuursaken. Verwerpen i
afMaffén, benemen, ontnemen, fr. refeter, reêrmm-
0ftsr, dier, enlever. || Ingeiycx, die dingen die
dair ayn Tan den Térlingen efi sleypingen des
gerichte, als syn appellacien, ezceptien etc, die
mach een richter oic wel a&nyden, en bet dan
ennige andere achterlaten, t. p. Tat. 861 t*. Om
absoluteiyck af te snyden alsulcke abusen. O. LUge ,
22 juni 1682, a. 1. RoêêèU, Waermede die [2. den]
rescribenten , by expresse interdiotie by de princen
predecesseuren, toot den toecomenden tyt straifor
dan oynt teTorena was benomen en afgesneden
alle fikonlteyt en jurisdictie Tan te goeden ofte ont-
goeden. Mabtivxz, 79 (1688).
AFSPELEN, b. w. Hem a.— van de
wacht. Zieh door bei «finnen in hei tpti onttrek-
ken aan de utaekt; fr. s'qffkwiekir de la garde en
gagna$d aa feu. || Wordende wel erpreaaoiyck
Terboden, soo aen de dekens als corporaelen Tan
de wachten, iemanden Tan him rot te laeten oom-
poseren, uytkoopen ofte afspelen. O. P.-B. amtr, 16
juU 1707, a. 83. Meebelen,
AFSPLIJTEN, b. w. Spi^M, afeekeidem, fr.
éeUeser, dimeer, eépairer, Ken aeer gebmikeiyk w.
in het leenstel. || Nemaer syn al& deselTe be-
strecken en extendentien Tercocht by mher Coi^
nelis Tan der Bycken en syne naeroommers, en
Tan de Toors. heerelichede a%Bspleten en gheflsdi»-
seert. C e. Brmgge, I, 416, aamt, (1867). Zie ook
AFSNIJDSN 4).
AFSPBAEGK, zn. t. Tetfenepraak , fr. r^pli-
qne. ,,Afrpraak'* toot „Tegenspraak", leest men
by TAK Ghoos, Beeéhir, o. Breda, in de B^^agm,
bla. 470 (HoxüTïT, Proeee v. Bredaaeeh iaaieigem,
Ophdderingem),
AF8PREKEN, b. w. 1) (eene schuld). Qoed-
epretcen , oorg mxfoem voor , verwaaroorQen , ir. repom^
dre poar, garmnür, || Boighe, betaelt hebbende de
schuit die hj a^^esjiroken heeft, heeft syn regrea
jeghens den principaelen. AmtataHane, 164.
2) Bdoeen, fr. promettre. || Soo wanneer iemandt
gecouTinoeert wierde . . , Tan ten eynde TOors. , [al.
om iemands stem te bekomen in de Torkiesing der
burgemeesters] te hebben gehouden ofte doen hon-
den eenige Tergaederingen, eenigh gelagh a%»*
sproken <m betaelt te hebben. Bs^l. 17 deo. 16^,
a. A. Jjoven»
AFSTAERTEN (Afsteerten), b. w. Yan bese-
gelde (met uithangnide segels bekrachtigde) oor-
konden, welke later by arachrift geridimeerd of
Toor echt Terklaard werden, boTesti^e men, onder
anderen, dat zy nog Tan hunne legels Toorsien
en dus niet afgestaart waren, fr. ^iis lar eeeonsf
n'éiaieni poe eiUevSe. || Open letteren., niet dore»
streken, niet a%hedwaegnen, niet afgfaestert. Zie
APDWASF.
AFSTAKETTEN, b. w. Beplanten, fr. plamter.
Onder Tcle andere Tcroierde straten, soo was die
langhe Bidderstrate sier triumphanteiyck Teroiert;
beyde syden waren met pUastera afgheetaket, die
met diTersche coleuren Tan lakenen ende flouwee-
len behanghen warsn. HotrwASBT, MattMae 16.
AFSTA YEN, b. w. (den eed). Set afkemen eon
den eed, Tindt men in een byToegsel achter den
GKldenbrief der wynkoopers Tan Breda, Tan 1681.
Het is eigeniyk het woordeiyk afiiemen Tan den
eed , Tolgens een Toorgecegd formulier , „het staTen
oft*TeurstaTen Tan den eed** by Sjliaan. Ygl. mQne
ProoTa T*. BoekstaTen. (Hosxttpt, Proset , QpM-
deringen), fr. dSflrer Ie eenaent. Zie btatbv.
AFSTEKEN, b. w. 1) (lem. Tan eeiM hoogte.
APS.
Aï«.
ei
Afttmütm^ fr. jNMif«0r de haml en bas. Kil. Detra
dere. tl ^^ ghedaen xijnde, heeft hem den hano-
maa titiop orer *t hooft ghedaen, en hem wer-
den noch ghoede Tennanijoghen uigheronpen, en
hij riep np Qodt, naer ooetame, yenrachtende alle
ooghenUieken afgheeteken te zijn. Ber. iifdem, III,
66. Sn xijn liele hevelende in de handen Oodts,
wait afghflsfeeken en ghehangen. Ih. 145. Daemaer
den haneman . . stack hem af , en hinc hy den
anderen. 146. Es Tan den hanchman ter leeren
Qpgfaaleet an de halve potente . . . , en es a^he-
afeakan en Tenruroht gheworden. 804. Wart alsoo
ooe np de leere gheleet . . . , en wart doe afghe-
eteken efi nefPena meester Willem yoomoemt ghe-
***"g***" Ih.
S) (Aarde). Afsm^dêm, aftpiHe», afyravem, fr.m-
Iswr la iêrrê 9» hédkanif eouper. |j Committeren
hj daten Jan Hoitwaert, een yan de lathen, en
mllia Wagemana, greffier der yoors. tholoamere,
om te eonünneren het afsteken, schalmen en doen
mijmen yan de yoors. riyier yan de Sinne. Mab-
nxEXf il2 (1612). Dat niemant eenige bergen ofte
henyeü en aal. yennogen af te steeken , op de boete
yan 48 gnld.,... in geyalle by den mejer ende
de yporsejde twee schepenen wort géoordeelt dat
hat bergen ofte heayels syn, die men beyint afge-
itaakan te weeën. O. P.-B. amtr, 80 jnli 1717, a. 7.
5) (Ben land). Afpaie», aftêêkêmm, tMommijzen, fr.
trmeÊr, imdêquer Ut home». \\ Geen poorter en yer-
maeh niemandt ferl^ren ocfte oock transporteren
eenige landen yan [«te] dan alsyoren yoor schepe-
nen yan Middelbnreh, en moet tselye landt aWoren
a%eeleeken en onderteeckent werden bij poorter-
Behotelerek, alyoren schepenen tselye warant oft
tnoaportbrieyen yan lande yermogen te zegelen.
C. «. ümUsO. yni, % Zie Wdb, d. Ndl iaal, I,
1M6, 1547.
4) (Iemand yan een ambt). AftêUêm, aftieilemy
fie. dëgUtmêr. \\ Gheyiel ooe oyer lange tjjden . . .
dat sij [al. de regeerden yan Bragge] bienen [ban-
den] miten lanoe ... tot zee persoenen , notable
liede yan der stede, yan tansemente \l. tassemente],
daerof dat yele lieden zeiden dat qnaet ghedaen
was 9 en dat sj dit daden meer yan duchte dat sj
hem ofeteiken mochten yan hare regimente, danne
om eenighe yerdiente. Ol. t. Dizmuds 24.
6) (De wolle met kalk?) || Dat niemen moet stel-
len te yenten bin der. stede yan Ypre, noch doen
reden yaehte wnlle met calcke ofghMteken Corpor,
IM. Dat gheen poortere walle hebben moet bin der
stede yoorseit noch der bnten , die met calke ofghe-
steken es. Ib. Bn ghemelt [gheyieltj, dat men [tie]
ten bfoodhnse . . . eneghe znlke wulle yonden worde,
die m^ ealke of zoode zQn ghesteken. . Ib.
AFSTEKEN, zn. onz. AfhaUng, weghaling,
Uraotimg^ fr. dêpomnemmiy éUprSdaüom. \\ Ende
tnnoighena yertreckende deden [aZ. de soldaten]
een inbijt en drooghen noch een deel spi)se met
hemlieden [al. yan de kloostergoeden], daer die
paebtera qnalic in teyreden waren, zegghende, al
woooden ai} up oloosterghoedrjnghen, die r^jck en
maehtich waven, te weten die doosters oft reli-
gienaen, diese toebehoorden, daerom en waren die
psehtera . . somtijts niet zeer rijcke , en moesten
(boyen dat zij znlok aftteken hadden) haerlier pachten
ts Tnllen betalen. Ber, tydem, I 269.
AFSTEL, zn. m. BdtUtHy Undër, fr. •mpiehê-
msmtt lAHmdê. \\ Ware oeo dat sake, dat jemen
afstcile dade broeder Willeme, of die na hem dat
voneide lant houdende sollen wesen, en datter
bsmledèn of qname coat oft scade, so wiUic , Willem
yorseit, dat broeder Willem, of die na sine doet
dat lant ebben zullen, slaen hare hant aen tae
bnenre lands , die ie , Willem yan - den water-
ganghe ebbe yoor min haas, bi der molen. 6 febr.
1800. Ware oec dat sake, dat iemen ofistelle dade
zaster Anesen, of die na hare doet dat yorseide
lant houdende zullen wesen, en datter hemleden
of qname cost oft scade, soo wiUio, Alise,.. dat
zuster Anese, of die na hare doet dat lant ebben
zullen, slaen hare hant an tue baenre lands, lig-
gende in Cattengayer, die siin min eghine erye,
toter wilen dat si wel siin ghequijt yan diere scaden. Ib.
AFSTELLEN, b. w. 1) (Benen arm). AfxeUem,
fr. amputer, \\ Datter by de meesters ciruigienen
anders geen remedie yonden en wiert dan dt^ men
denzelyen haerme moeste afstellen. Piot, Cirom. 418.
2) (lem. uit eenen dienst). OmimtteH, <mislaeM,
afdanken f fr. eongédier, desiitmêr. || Soo wanneer
den schipper bij sgne reeders affgestelt olte yer-
laten wort, oft dat hij anderssints door eenighe
wettighe oorsnecke, sieckte oft ongeyal sijne aen-
genomen reijse niet en can yolbrengen , en datter
alsoo ijmant anders in sijne plaetse wort gestelt . .
0. e. Amiw. oomp. IT, yiij, 182.
8) JBen einde eteUen aam, doen ophouden, fr. meitre
fin d, /Snre eeeeer, || Om af te stellene en te yer-
hnedene alle sloten [l. stoo'en], gescülen en inoonye-
nienten. Flac. e. Brah. 18 noy. 1446. I, 260.
4) (Van het benoodigde). ^erooosa, fr. prioer, ||
Ware de yassael in de bataelle soe gequest ofte
afghestelt yan peerden en ghebloot yan wapenen,
als dat hi zijnen heer niet helpen noch secoureren
en mochte, zonder fraude, hi sonde met eeren
moghen ersselen oft ylien. Leenr. v. VI., 127.
AFSTOOT, zn. m. (Tan wol, dierenhaar, enz.).
Afval, afêtooéinff, korte kamvetele van de gekamde
wol, enz., fr. pei^nureê^ rebui cm reetee de la Iomm
peignée. Zie Wdh. d. Ndl. taal. \\ Ahrehande laken,
dat men maect yan yerseechder [yerboden] wollen,
dats te yerstane: tobwoUe, noppelinghe, ylocken,
ocht yan afstote metten caerdekine ghecaert , sal mer
hemen en ghelden xl s. 8t.-aroh. Dieet, BegL y.
1888. a. 47. Dat nyemant werken en sal moghen
yan ooehare, noch yan gheithare, noch yan aff-
stote yan eenighen raude beesten. Ambaehien te
Bruetel, Begl. 1461. a. 15. bchillbb en lübbi.
Naehtrag. Afstót: Item en sall men nyet werken
affstot, noch flock, noch sohrodelingh , noch plock,
noch schuddelingh. Yan den wuUen ampte to We-
sel. (Btwa wolle die auf dem streichbaume abge-
stossen ist).
AFSTOOTEN, bw. (Het leven). Sterven , fr.
aioarir. || Deee Diederio, dese graye, Dese stiet
süns leyens aye Als men elf hmidert screef En
lyij. Gelbb, Ckron. de BolL 29.
AFSTOPPEN, bw. Vereperren, af endden (den
loop yan een water), fr. harrer^ infereepter (Ie coors
d*une eau). || Dat gheen poorter yan Tpre moeste
Tan Bamesse yoordan onder den proost wonen. Dat
gheen poorter daer drinken moeste of wyn doen
halen. . Dst men haerlieder water ofstoppen zoude.
01. t. Dixmude, 98.
AF8TEIJKEN, b. w. 1) (Bene strook yan een
een laken). Afenijden , afteikenren ? fr. eonper^ dêM"
rer? \\ Wie ene gheheel laken half yerooept, sal
den coman doen afstriken twee reepe op tleste
inde, op ene pene yan xz s. 8t.-afth, v. Dieet ^
Begl, V. 18aS, a. 47.
2) (Metselwerk). Afeckrappen, door etrijken weg^
nemen, fr. eeiever en réclani, \\ Den warckman sal
geobligeert sQn te loot en eane zyde goedt te wer-
68
AFS.
AFV.
oken, Tol werpen, afsohaeren efi met de|i (mweele
de lagen af te Btrijken. Plae. o. Brah.f 16 jan.
1706, V. 567 Opgaende mueren. Zie AFBOHTJBBir.
AF8WEËBËN, bw. 1) (Byiering). JBr afftaud
van doen onder eode^ fr. renoneer par terment (h un
osufruit. I) Eb ooc aldaer costuy^me, dat de hon-
derige niet en maoh gepiiveert syn Tan huerer hj~
levinge» tensi dat ei deaeWe bylevinge behoarlQc
dEzweere. Lêenr. o. VI., 157. Een houderige, om
yan der bylevinge gepriveert te wordene, moet die
behoorl\jo afzweeren. Ib. 159.
2) lem. kei wijne doen verliMen door eenen <ini2-
teken) eed^ fr. priver qq, de son hien par «m (famx)
termeni. || Ende oft hij [nl. de meineedige] metten
■elven eedt eenen anderen ayn geldt oft coet hadde
affgeeworen, aoude t'eeWe moeten wederkeeren, en
SartQe s^ne Toordere echaede afdragen, ten goet-
imcken yan de heeren. C o. Aniw.,comp, TI. ij, 27.
AFTER, Ts. en bgw. Limborgeche, Noord-Bra-
bandsche en Hollandsohe vorm van Achter ^ fr. cbrv
riire, || Dat gheen euster gaen en sal, noch aen-
nemen(?) en ral, noch spacieren after atraten noch
Bteghen Juli 1277. a. 8.
tAFTERSrjN. Zie tACHTXBBiJir. ü Een loip
vairt yan eeniger coepetede , een icipheere is t*after
en yerooept guet op den bodem. Wagxfaab , Zee-^
reeki e. Amei,, a. 6.
AFTERDEEL, sn. o. Iet nadeêUgê, tehade, fr.
quelque ehoee de dUawMniagemx ^ du préfudioe. || Soe
wie teghen denghenen daer h|j af gewroecht [aan-
geklaagd] is, of enich ander, dreQginghe of ander
afterdeel met quaethcit dede. Juli 1277, a. 23.
AFTEREEN VOLGEND , byw. Aehf^eenvolgene^
achter Mander, fr. eueeeseiffemeni. || Soe wat broe-
der en fuster met yersmaetheit ofte met onwer-
den, ofte met wederapennicheit ainen prioer ofte
flinen proyisoer onghehoersaem ware . ., sal hebben
een oorrexie yan yeertich daghen aftereenvol*
ghende. Ib.
AFTËRLATEN, bw. Achterlaten y nalaten, ver-
mimen, fr. omettre, négliger, \\ Na recht, herbren-
gen efl nsagye des yoirs. hoefs, gheen poent yan
•rechte aftergelaten. Mof te Wdheenm, % noy. 1381.
Hierin gesoiede allen punten en artioulen yan
recht, niet aftergelaten noch yergeten, die na
oostume ons hoefs daerin sculdioh waren te gesoien.
Meer o, Eottelaer^ 29 mei 1398. In eenen schepenbr.
y. Botselaer, d. d. 8 sept. 1410 staat: negheen
poent yan rechte achtergelaten. — Nym oec daerwt
yan den duerbaraten gebacken oruden, wilta oec
gesalvet wesen mitter zalyen der zueticheyt, laat
niet after in te gaen totten wonden ons liefs Heren.
Bond. merk. 20.
AFTERST, by. nw. Naar achter .gOe^en, ach'
terete, fr. de derrie, eitnê par derrière. || Dat si
beset en ghegheyen hebben, omme Qode en yoer
hare zielen, hare afterste huis, dat staet in de
Nustrate t' Antwerpen. Willskb. Mist, ondh, 154
(1809).
AFTERSTELLE , sn m. Achter gtaUen , fr. arré-
ragee, || Die schulde en afterstelle derselyer goede
te yerkrighen. Cart, Saint- Trond, 17 mei 1393.
AFTERSU8TERKINT, zn.o. Zie Yxbdam onder
Achter en After. Bij zijne citaten nog te yoegen
deze : || Gheen poirter meer 'te gheyen te maechgelde
yan dootslaghe dan dat afbersosterkint y so. Kb. e.
Bott. , a. 85.
AFTERWAERT. Zie achtbbwaebt.
AFTIEN, bw. (deelw. afgetieeht). Aftrekkon,
afnemon^ fr. dédmre, \\ Dat sj, scepenen en
raidty en andere onse goede liede . . , in elo moe-
lene bynnen Djreete een wage met sekeran ga-
wiohte soelen doin stellen ende hangen..,
moleneren yan dier selen maelen alle dat coren dal
in die moeien, 'dair sj moleneren in sjn, coml
te malen, ont£Mn soelen metten gewichte, eB
dmeel , dat dairsf comt oft oomen sal , weder leyeren
metten seWen gewichte en al soe swair, afgenomen
ocht a%etiecht dachtiende deel , metten selyen g^ia»
wichte dat sj, moleneren, behouden soelen yoir
onsen molenreoht te molchtere en niet mee. Dtmde
Eooth., 8 aug 1369, P. 45.
AFTRECKEN, bw. 1) Afbreken, fr. démoUr.
I) Wat naer het yoors. wettigh [wetteiyk] ghebodt..
ghemaeokt ware, moet wederom a^hetioeken en
te niete ghedaen worden. C. v. MerentaU, XI, 14.
Van palen , enz. — In de yolgende aanhaling kan,
natuurlgk, slechts yan eene ^yermindering" dT m^
dunning de reden wezen. || Twee pilaeren staende
teghen den tooten yan de hoofikercke yan der
yoimomde stede, in de westsyde; dese twee pilae-
ren moeten yan binnen a%etrocken worden, te
weten tot boyen in de fondamente, soo dat noodioh
is, en dat wel yerbonden met 18 laeghe yan ateen
ofte acht duymen dicke, yolghens de modella.
BXHBBT , lY , 600 (1662).
2) Afnemen, roooen, fr. epoUer. || Die wittige
hugsfrouw yan den dooden en mach niet geoonye-
nieert noch aangesproken wordden yan den erfge-
namen huers mans yan deser misdaet yan afge*
trockender erfflijcheyt (ewpilaie hereditaiie). T. D.
Tat., '89 y«.
3) Afdoen, afechaffbn, fr. retraneher, abeUr, ||
Soepenen ne mogen yan dien [articnlen] niet mii^
deren, no toedoen, no alfcrecken. K, e. ter JPiete,
1265, a. 68.
4) (Eenen yQyer). Aftappen, tt.eayfner, () Eenen
tochtenaer, seWe houdende eenige yyyers sonder
yerhuerea, magh die niet aftrecken, noch yisschen
dan op ghewoonel joken tydt en saisoen. C. e. Bmeee^
1607, a. 258. Ghbibtuv yertaalt ,,pueari" || Ben
toehter oft tochtersse en mach die yyyera niet
aftrecken ende yisschen dan ten gewooolycken tyde.
C o. Lneen, XIII, 11.
AFTRUIFELEN, bw. AftmggeLen, aftroggelen,
op eene Uetige w^ze afkoopen, fr. aeheier d^mne ma-
nière eubtüe. || Die hunne waeren en beatiaelen tot
hoogeren prijs op de pnbliecke merckten binnen
die yryheijdt yan Meerhoudt souden konnen yer-
coopen als [dan dat] die yan hun worden a%e-
truijffelt door de botercramers en andere in hunne
huysen. O. P-B amtr., 8 noy. 1710. Meerhont .
AFVAERT, zn. y. Opvaert eïl af^aert. Vrif
gebruik (yan een land), fr. Ubre usage (d*ane terre)}
oyereenkomstig met „bergen ei dalen*\ || Yort ea
te wetene, dat wQ den yorseiden Fietren en Lis-
betten, sinen wiye, en haren hoere [hoixa] yer-
kenden, yoer de wet yorseit, opyaert en afraerd
an al den yorseiden pant , alsoe langhe alse sQ wel
golden de yorseide rente. Zwijeeke^ 130 (1337).
Yort, 80 heeft de yorseide her Jan Michiels, met
yoghde, yerkent den yorseiden Janne yan Zuiyeke
en joncfrouw Lijsbetten, sinen wive, upyaert en
afyaert, bei^hen en dalen, vromen en ontyromen,
also langhe als men hem wel yei^ghelt doet yan
deeen yorseiden renten. Ib. 175 (1378).
2) Zeker reohi van overgang in een leengoed,
en die otergOÊtg tdf, fr. certaiu dreit de mutoHon
en molière de flef, et eetie muitstion méme. || In da
heerlicheyt yan Ziehen, bnyten, aen der stadt,
zyn geleghen sekere goeden, beempden. en landt,
cUe men te leen helt yan de heerliohejt yan Ziehen,
AFV;
AFW.
83
«D ^B gehceisn. maiialeeiMn oH leenan Tan Obele ,
«n syn Tan inderen mitaere en maniere Yan ont-
fuighe, «n wpï acholdich opyaert en afiVaert, te
wetena: aoe wanneer dat men dje ontfianckt nae
dooda hant, too pleeght men den heere daerran
ta gBTOi, voer ayn recht, tyïï echeUingen Loeyene
fan opyikevt; en soe wanneer dat men dye reat'
eoopfc oft«TiKandert, loo pleegt men den heere
daairaff te geren, Toer rrn recht, ryf£ scbell. Loe-
y«oa Tan affraert, efi vyff achellinghen yanopraert;
en Toert den camerlinek, stadtholder, greffier en
mÊsanaik bonne rechten. Chrom. v. JHett, Dêd. o.
1613, ZUsUm, a. 10.
AFVALLEN, a w. Fig. Verlaten, nek ver-
wHfierem «■•, fr. ehamdomter, \\ De minsche apnc:
Hebben deaa minaeben enighe yreeae? Die ant-
warda ipno : 8i en yroeeen noph en hebben yeghe-
yier noeb yiant, noch doot, noch leyen, hen es
aila tiacaa ai^yalien, londer dat hen dnnct dat
a den bealde Xpi niet na en Tolghen. Aller Kersib. 68.
AFVALLEN, m. o. (Van water). Val, fr.ckéte.
II Om te wetane oft den yoors. stroom en riyiere [ml.
de Demar] ayn mymen en afyallen behoirljck hadde.
Mekemk. 9. Brah., ny. 140, f> 237. 26 juni 1689.
AFVAREN, xn. o. Opvaren en afvaren.
'il Verbieden eiken npyarens en ofyarens aadert
dan ten prooAte en oorboore yan denselyen C61-
aerde. O. Bwrek o. Bnigpe, l, 833, Introd., sab
A*. 1468. Zie ▲rrxxxT.
AF- ENDE AENVAREN. ÜU- em itÊvarêH, fr.
wmiir de el mrrU)er ü, || Dat in eloke stadt oft
uiTeDe yan onsen, landen , daer suloke schepen ter
newaarta af- ende aenyaren, gedepnteert sullen
worden twee oAksÉers. ^lae» v, VL , 19 jnni 1661 >
a. 8. I, 380.
AFVARENOELT, sn. o. migamgsgéld (uit een
aaialarhap), fr. dreü de eortie (d*une société)^ jj
Oft bj geyalle ymanden yan de camergesellen gé*
liefde af te gaen, sal t*selye moegen doen, mits
gayende iwelf stuyyers Brabants . . ; dan, een yrouw ,
neer d'affljyicbeit haers mans, en is tot geen af-
yaercogelt [afvarenagelt] g^honden. O. iXige, 16
oei. 1668, a. 19. Tamgerloo.
AFVELLENy bw. AfiÊtmen, foeg^nemem mi eenem
hoep of ttapelf fr. retWer étmn mimeeam, d^tme
pSU. Il 8o wie laken afyelde yan sinen pijle je^en
sneghen ooman, hi en waera daartoe yermaent yan
den CQBDaa , ofte yan den samencopere , hi yerbuerde
enen aoilt oot yan eiken lakene. -K, lakenff, ie
Brmeeel, 1866, a. 22.
AFVEBBOT, sn. o. Afkattdigimg, fr. »«&«.
ea^Mi. II Daartoe dan den leenboede wordt belast
ftsrslondt, drye dagen naer den anderen, afleer-
bedan te doen om den grondt te mjmen. O. e.
rallaeft , IssiOo/, 1612, a. 16.
AFVERKOOPEN, bw. Uiiieerhoopen, fr. vemdre
êeuL tl Hj en sal f eirat dat alt yleysch . . mit allen
[ftaeneïnaal] ewech gedain hebben , off all te mael
a^cveoeh» hebben. O. Xt^ , 27 jnU 1467 , a. 17.
AFVEBNEN, bw. Mei ffeweU afkemen, oa^
rukkem, fr. mdewer de faree, raeir. \\ En al diea>
g^yeke , om 't bescud yan mynen aermen lande
sn ondetaaten yan Namen, hebbe ie ooc moeten
annemen orloghe, als ghy alle weet, jeghen die
yan Lodicke, die my wel waanden (omdat ie in
Vrankeryeke yele te doen hadde) myn yooraohreyen
knft yan Samen, dat oommen es huuten boeseme
yan Vlaendnen, afyemen en afwinnen. Colheie, 3.
AFVEKTRECKEN, o. w. Qaam mi (een yer^
knud gped) fr. jortir de (d'nn bien lon^). || N«
is *t gebeurt, dat, op half meert lestleden, eenen
huerman is uyt een winninghe yertrocken.., dia
landen alles beaaeyt steende deur den afvertrocken
wenne [pachter]. O, gr. Loom, I, 412 (16i8).
AFVLUCUTICH, bn. Voorivlmehtig (eoldaai),
fr. déeertemr. || Die een heyr oft armeye yerlaten
hadde met eyelen moede, oft afyluchtioh geworden
ware... Pbbkxdbb, III, c. 87 (1666).
AF VONT, sn. m. Vont ende afVont ne-
men. In sake yan belastingen. Siaai of inveniarie
maken yan de in wesen E\jnde waren (vomi), en yan
de gesletene {af vont); faire inttentaire. \\ Aengaende
de wynen , die de yoorss. wyntayemien oft andere,
hen met wynen generende, sullen innelegghen, slg-
ten, penneweerden oft uyttappen, daeraff sullen
sy ghehooden syn den yoorss. impost aen de col-
leotenrs oft pachten te betaelen, naer adyenant
yan defl slete, die men, by den yont oft af vont
daeraff te nemen, beyinden sal hem te competeren.
Blae. e. F2., 3 jan. 1601. I£, 93. St-arek. e.
Dieet, Ord, e. 28 noy. 1714. {Bvhtidee),
AFWA8SCHEN (Schoonteenen). OUod, effen
maken, fr. ragréer, igaliêer. \\ Behalyea dat den
meester schulddgh sal sijn alle schouwen yan binnen
te besetten efi af te wasschen. Plao, o. Brah. 16
jan. 1706. a. 14* Die sehouwpypen comeifde buyten
het dack, sal men meten hoogde, broede endickte;
nochtans dat deselye yan binnen beset en ai^waa-
Bchen sullen worden. Ib. 17.
AFWEEREN, bw. Wegnemen, afbreken, fr.
enlever, démoUr. || Zulkedane muelne ofte huusin-
she en s^jn niet sculdich afghewert tsine, maar
daerup te bliyene. O. e. AaUi, 216 (1409).
AF WEIDEN, bw. Niet het gns afeten, soodat
er niet meer te grasen blijft, maar weiden, graten
op eene weide, fr. pdtmrer ewr wte prairie. || Dat
die broecken door de beesten yan de ingeaetene
deser stadt Diest en door die beesten yan de inge*
setene yan Oaggeyinne yan oudts geiyokeiyck efi
in 't gemegn syn afgewe^dt en gepastureert. JProeee
Dieet $ Caggeoinne, akt y. 28 oct 1766.
AFWELDIOEN, bw. Omtneldigen, fr. eideeer
de foree. )| Dat het yoors. peerdt hem is affgewel-
dicht geweest ten tijde yan de yoors. veeme en cowri
aengeruert. Froeee Diest % Vam Aê, 1662. Vold, a. 6.
AFWEKeKEN. Verl. deelw. APaswEEKT UiU
geput door den arbeid, fr. n^pa/rletra'oaü. || Aengo-
merckt de nombreuse qu'antiteyt yan afgewerokte
meesters, weduwen en kinderen, die yan deselye
armbussen kwaemen te subsisteren. O. P-B. amtr»
13 sept. 1728. Baseemenfierê.
AFWERPEN (Afwerpen), bw. 1) (Van yruoh-
ten of gewassen). Opbrengen, voortbrengen, opleee»
ren, fr. prodmre, rapport er. j) Dat één bunder yan
Bulcken nerden houte, en besundere bueckenhout
op onse yoirs. woudt, meer houts affworpt dan
twee of drye bunderen weeck houdts weeende yan
gelijcken ouderdom. Bekenk. e. Brab,, reg. 139«
P. 116. 6 mei 1648.
2) Verwerpen f afkenren, fr. refeter, rebuter, ||
Zoo wat drooohscherdere en lakenmakere E\)ne Uk
kenen, yan der moeien eomende, efi alnoch te
dunAe synde, doet ruwen, en die selye lekenen
bg dekenen, ter peertse eomende, afgeworpen
werdden om te yerstekene en ingeyolt te worddena
met ruwen. Begl. droagêek. Dieet, 1646. a. 10.
3) Af endden, opvangen^ fr. conper, intereepler»
Kil.: Afwerpen de brieyen. Interoipere Utte-
rat. I) Onder den zzyj^ derselye maait january
wiert by de rebellen yan Vliasinghe afi Axoelé
a^heworpan toonyoy tareckende yan Ohend naer
64
AFW.
AFW.
Bragghe, metgadem diyenche ooomaoBchap ghe-
laden in de schepen by watere. Piot, Ckron, 783.
4) Befooven, afzetten , ir, dkro%9êer, \\ Ander
seijden dattet oooplieden yan Hilanen waren, die
yeel oostelie ghoet afbroohten, en in tlandt yan
den graye yan Hoome berooft en a^heworpen
waren. Ber, tijde» ^ lil, 289.
6) (Een huisy eene sterkte). Nederwerpen^ afbre-
ifcm», fir. d^molir, détruire. || Trock yandaer yoor
aekere sterckte ligghende in Boulonnais, houdende
yoor de S^ Ligne , om deeelye af te woipen. Piot ,
OhroH, 734.
AFWUKEN, sn. o. Mei wegloope» (uit eenen
dienst), fr. détertian. || Soo yerre door 'tafw\jcken
en yerlaeten yan de schiplieden oft boetsgesellen
eenige merckelgcke scbaede quame aen lijff, schip
oft goet f is den affgebleyen gehouden 't selye dobbel
t» Stèren. O. v, Antw.^ comp., IV , yiii, tS6.
AFWUS, zn. o. AfWijsinge, y. A— doen.
Verzenden naar een ander persoon of andere goede-
ren, tot verhaal eener gekuldvordering , ook: aamo^
zing wm erfgenaam doen^ is. renvoger, faire renvoi
è mne anire perzonne on è d^autrez bienz pour récu-
pérer za oréanee; aussi: faire dézignaiion d'kêritier.
II Sonder dat deselye gebruyekers, ten boecke be-
kent staehde, eenigh afwjs zullen yermoghen te
doen oft afschryyinghe yan lande, tensj dat sj
ten yoorsx. registre ofte pointinghrolle kenbaer ma-
ken hemlieden proprietaris ofte successeur. Plae. v.
n., 30 jnü lö72, a. 18. Ill, 3&3. Of den hoir
in sulcken gevalle niet en soude gefondeert syn
afwys te doen op de leste oyerledene oft haere
hoirs. Annot., 76. Bat den hoir. yan A. hem ge-
habiliteert hebbende t'synen sterfhuyse met het
doen yan inoommen- yan gedeele en 't stellen yan
seker, in 't gesagh yan crediteuren niet yoorder
toesprekeljck en is oyer de personele en gemeene
oommeren en schulden yan 'tsterfhuys als tot 'er
helft f en dat denselyen hoir , ten regarde yan deselye
crediteuren, nopende de wederhelft yermagh afwys
te doen op den hoir yan den langhsleyenden. Ib. 17.
Al ten sy betoogh yan afwysinghe . by acte dat er
hoir is, seker en incommen yan gedeele ghedaen
hebbende yan yersterfte. 78. De crediteuren objeo-
teren daerjeghens dat het ongehoort u eenen cre-
diteur te wiUen yerzenden ofte afwys tloen op den
hauder. 85. Daer diyerssche persoonen ezpres-
selick in zóUdum wettelick yerobligiert zyn, yoor
eene rente ofte ander schuit , t* zy als borgnen t' zy
als principale, en weder den crediteur kennelyck
was, ten tyde yan den contracte, wie principael
debiteur was, weer niet, een yan hemlieden es
executeeriick yoor de gheheele schuit mi zóUdmm^
efi en yermoghen [de schuldenaers] gheene afwi-
■inghe te doene op haerlieder mede-yerobligierde.
C, V, Auden., Til, 17. Toor de schulden yan wee-
sen efi yan ghehuwede yrauwen, wettelick en eze-
entoir zynde, en zyn niet alleene executeeriick de
goedinghen, meuble en inmeuble, yan de weesen
en ghehuwede yrauwen, maer oock de* persoonen
en goet, meuble en iinmeuble, yan de yoochden
yan weesen en yan de mans yan ghehuwede yrau-
wen; dies moghen de voorseyde yoochden tfwy-
singhe doen op de goedinghen yan de weesen.
Ib. 19. Denghonen die hem yoor eenen anderen
borghe gheconstitueert heeft, is toesprekelyck als
principael, ten waere dat hy afwysinghe dede op
souffisante goedinghen yan den principaelen , ghe-
leghen binnen den lande yan Aelst. O. v. Aalet^
XY, 1. De schultheesschers yan *t sterfhuys yer-
mogen toe te spreken den langstleyende , man
cite wyf, yoor de géheele schuit, sonder distaoctie
wie deselye gemaeckt heeft, 't sy den man ofte
wyf, koopyrauwe zynde, en ia daeryoran oondem-
neerlick; al tensy betoogh yan afwysinghe, by
acte dat er hoir ia, seker en inkomen yan gedeele
gedami hebbende yan de yersterfte. O. e. €hnif
XXV , 44. Van den Hane : néei dimzianem prebei
ewhibitione aetorwn, kozredem rafr eera^i^M adiézee
defuncH eonjmfiz hotreditaiem* Afwysinghe, die hou-
der oft houderigge, ofte oick hoirs, de schultheee-
sohers doen, en profiteeH niet broeder dan naer
adyenant dat degone, op wien suloke afwysinghe
gedaen is, hem in 't sterf huys hoir gequalifioeert
neeft. Ib. 46. Van den Hane: Aela dimzionem
probamtia non projleimnt zmperztiH amt kezredi adner^
enz eredUorez katredUarioz , nizi pro perOane hare-
diz iiz kabUiiaü), Houder oft houderigge toege-
sproken wesende om doodtschulden yan gilden,
gebuerten (Van den Hane: eonfiraiemiteiiii^ mst
vieiniiz) ofte dieigelycke, daerin 'tsteiflrays yan
den oyerleden gehouden is, en geene afwyainge
wetende te doen op eenioh hoir {neméme adhme de-
/mneti harede exiztente), ia daerin oondemneeriyck
soo yerre als de bate yan 't sterfhuys den oommer
te boyen gaet, maer anders niet. ib. 51. Opdat
in toekomende de juste qnantiteyt yan goederen,*
die geyonden sal zyn uyt de yoors. oyerdragten
niet en worde yerdonkert, soo en sullen degene,
op de setboecken bekent steende , niet mogen doen
eenigen afwys ofte afsehryyinge . . , tenzy eni. O.
P.-B. atUr.y 30 juni 1729, a. 8.
AFWIJ8EN , bw. < Getuigen). Wraken, fr. réeneer^
reproeher. \\ Ingheyalle partye oft procureur oom-
pareert, allegerende reprochen teghens eenighe yan
de ghetuyghen, soo yerfe den schepenen dunckt
dat d'alle^ien yan der exceptien zyn notoir en
retoyantf sullen. . die ghereprocheerde peraoonen
afwysen. C e. lfo22, a. 38.
AFWIJISINGE. Zie afwijb.
AFWINNELUCK, hiï. Dat mag onteigend^
afgenomen, afgewonnen worden, fir. ^ pezit Ure
évinoé, retiré, \ \ Leen is afwinnelijo om deerste fiauHe ,
die de yassal den leenheer doet contrarie sinen eede;
en oheynalandt yoor ghebreke yan betalinghe yan
der rente. Leenr. v. VI,, 16.
AF WINNEN, bw. Meer in gebruik is uit-
winnen. In gerechtelijke taal, iemand bij txmme
mt het bezit van een goed etooten^ mm. mtzzimnen,
fir. évineer, dépozzéder juridiqnemeni, || Alle calhey-
len, holen (?) en noten wint men of binnen dnan
xüij nachten. Leenr. v, 1528, 7. Die bleontumaoiea
een leen ofwint, die moet selye sine wettelicke
ooeten betalen. Ib. In anderen wijsen, woide hi
yermaent sinen heere ten dienste te oommene en
te hoye , dat soude hi moeten doen , of men sonde
hem met daghinghen sinen grond ofwinnen. 8. De
bailüu mach seggen: Ie yraghe u, in kennessen
yan den mannen , oft ghi eenich leen hout yan
desen heere ? Seyden si : Neen ie , en si leen hil.,
den , hi soudt hem ofwinnen oyer yerloochend leeft.
86. Het en ware dat hi, by oonsente yan den
boudsten hoore, zijnen grondt yerbonden hadde of
te winnene. 61.
2) A — die hant. lem. tot verliez van de hand
doen veroordeelen , ir, faire eondamner è perdre ia
main. || Her Goedyert yan Os, riddere. Gerit Voe,
etc. tuyghen . . dat dien man , die her Jan yan den
Plasse die handt aff dede wynnen, dat die hant
af waert gewonnen tot Nysterle yoir die keroke;
dat here Jan yoirs. , «Is schout yan den Bossche,
yan shertoigfaen weghen dairmede dagheden en
AFW.
AIS.
65
Nèhian mit den Tonniase, orermidta aenbrenghen
goeder Inde Tan Nistrele, die op die pelen ghe-
nten weeren, diA die dootaleoh ghevyel bjmien
iheitoighen pelen. Ckairib. e. 'iJSoichy i9, 141 t«.
Oomds T. 1S66. a. 15.
AFWIMNER (Aferinder), zn. m. üUwimner, of
ÜÊ êêmê mUwmmimff te reekie vervoi^, fr. Mmgantj
cm etlmi qm pomrgmi' mne érieüom «e justiee, || En
ie den efwinder oock gehcmden *t inhouden yen den
keroknep ven synder Terooopinge . . geteeokent by
eenige Ten de Mcroteriiten te doen stellen en de
deuren Ten de Tier principele jnrochiekeroken, en
en degene deer *t selTe jeeiegen u. O. e. €feni, iX,
6. — C. e. Demdêrm., Y, 2» 6.
AFWINNINQE, in.T. Meer in gebruik ïb Uit-
winninge. Chrêckieiylke tmtmgmnmg^ ft, êmcHom.
Zie ATWiinnir. || Deerby stellende en beteeoke-
nende den degh det men ter Tiersohere de efvrin-
singe doen leL C, o. Omti, IX. 2. Yait dbv Haks
eommentegrt bet woord eldus: vimdieaiio teu evieüo
a WÊOtm dtbUoriêj H êie UibmM eomttat kypotkeeae
êwietio: primmm aetu FAimnroB, id egt pi^noraüo-
mM, dmmdë oei» XTdXin>OM, id est, appropriaii4h
wiê, H pottremum adm wtbdoh nr hakdbv, id
êêif mtmmi erediêoriê mpposiHa. — En ces d'éTic-
tkm dit o/MiNMi^. ifoe. o. VI. 7 eug. 1764. e. 85.
Tm, 477.
AFWOONEin), tegenw. deelw. Tan abwoobbv.
Niet JJÊWimêMd, fr. mm^éaidamif /breie. || Poorters
en inwoonende syn gehouden , Velokanders Tersoecke,
oireondachap te dragen Toor de wetten derselTe
itede, eonder salaris; meer niet d'efwoonende ,
wieae salarie getanxeert wort ter discretie. O, v.
BmU^ I. 81. Wort den Toor-arresterende geprefe-
feert toot endere, gereeerreert afwoonende; en soo
Terre den debiteur geen andere goet suiBsant en
bedde, en dat afwoonende commen eer dat bet
eneet gesorteert en gedeoreteert zy. Ib. lY. 9. Yav
PBH iUiTB: /breem. Zie abbbtbb en apgbbbtbv.
AFWOOMINQë, zn. t. Womimg JmiUn era téker
retkt^ffêtiêd, fr. hahUaêUm hors de eeriaine Jwri^
éieêiamf wom-risidênee , foraméiU, \\ Zonder te be-
telene tghnene dat zy \fd, diToersohe poorters en
poort eesen] jeerlyox schuldioh zyn der stede ter
eaoae Tan huerlieder ofwuenynghe en non-rezidencie.
C. e. Brmgge^ 15 sept. 1548. II, 875. Finalick heb-
ben de Toomoemde soepenen meer andere reehten
en peOminantien in materie Ten justitie en juri-
dietie , als . . . oonsentbrieren Tan afwonynghen buyten
Ylaenderen te oonsenterene. C. e. Awi* , Cah. prim.
L a. 81.
AOEEBEN (Agieren), ow. Vervoiffe» te reekte^
fr. 9omr9mtre ra jmtiee, \\ Wat personen ontfen-
ckelyo zyn, oft niet ontfrnokelyc om in recht te
mpgen egeren oft heysch te doene. T. d. Tay.,
16 T*. Hetuermoke obligacie alleene is machteloos
om te egeren en heysoh te maken. Ib. 80 t*. De
urtyen egierende ofte TOrweerende. O. e. Qemt^
I» 8.
AGENT, zn. m.; ook agbvtb ?abtis. JKM^er,
fr. ifswaerfiwr, actemr» \\ Det men Tan des agents
oft bssetters prooeduere en TorTolch soude doen
een Toergedegen ter prochiekeroken daeronder de
beeette penden gelegen z^n. C e. Hoogstr.^ Twrbe
Bteelkene, blz. 486. — In ellen dien gcTallen soe
iSTTelt de heere, ofte pertie egente, Tan synder
fBBtendeerder actiën. O. e. Awt»,^ 1545. I, 4.
AGRAFEN, bw. VaHhdkem, fr. agnxfer. \\ Be-
Mfc in tasse Janne den Wiohtere, zeikere repa-
aüe Tan der bant te doene een der EEeeren zerken
(sL der door bet Tolk, in 1808, Termoorde sohe-
P^^^fl^]) ligghende in St ICartins kerke, [te] we
tene: de lettoenen lysten, die stappens uuteghe-
Tsllen zouden hebben, ute doene en deselTe weder
in te pekene en te agrapene, en die Terloren waren
'nieuwe te makene en in te stellene, xüij Ib. üij s.
Tpriama, I, 160, Siadmrek. t. 1445.
AQUWET, zn. o. (?) ||Item, 't grote Scor, hou-
dende zziij ghemeete, met den aguwette, of daer-
omtrent. Marg, e. F(., 7 (1878).
AI. Wijn van Ai}, fr. vin d'A%. || Elck stuok
wijns d*A4) iz gulden. Plae. v. Brab., 8 noT. 1596,
II. 76.
AYEB, zn. m. Meter , fr. eierarrar. || Yerolae-
ren Tan 'de grootte Tan de Diestersohe wisse, ge-
daen by Peeter Coymants, gesworen ayer Tan de
mate Tan den wiehoudt der stadt Diest. St.-airéh.
1684, Vak 18.
AYEEREN, bw. 1) In rechte — Bijnen
daoh. Houden, vervolgen y fr. (Aserver (son jour,
son terme). |{ Dat als een zake eens inneghestelt
wort en partyen ghelitiscontesteert , ofte dat de
Terweerdere daoh ghenouch zal hebben omme tant-
woordene ofte prooederene up den heesch ofte pro*
oederene up oen heesch ofte Terzoucke Tan den
heesohere, dat elc ghehouden zal worden zynen
daeh te ayerene salo als zy nemen, ofte als deel-
mannen ordonneren zullen. O. e. Brngge, II. 881
(1585).
8) Voorderen, voortMpen, hetorgen (zaken), ook
iem. verzorgen y oppassen y fr. soigner, avanoery exp4-
dier, et soigner nnepersonne. || [Werkzaamheden Tan
den greffier ciTÜ]. De depeschen Tan al tghone pas-
seert in camere Tan schepenen aijeren en rappor-
teren Tan processen dienende ter camere. [Van
den greffier criminel]. De zaecken en examinatie
Tan de ghoTanghene ayeren en rapporteren Tan de
processen dienende ter Tierschaere. Ib. 471 (1598)..
N. N. . . gOTraeoht: Oft hy hem oatholyokelie ghe-
dregen heeft tot zynen OTorlyden toe, mits dat zy
[nl. eenige geestelgke personen] degheene zyn ghe-
weest [die] denzelTon Gheleyn in de ToorscreTen
yanghenesse en tot zynen OTerlydene meest ghe-
ayert , begaen en bestaen hebbende. TroMes mar, ,
I, 187. .^deer hy hendelinghe ghestorTen es, goet
catholyck, zo hy Tan denghuenen hem beweert en
gheeyert hebbende Tenteen heeft. Ib. 150. Det zou
[zij, Buster A. A., religieuse] wylent Gheleyn
Priem, heeft eens gheweest Tisiteeren in de Tan-
ghenesse Tan Belle, deer hy ghcTanghen lach, en
gheTallen uut zeker Teinstere, ghebn^Len hebbende
zyn been, . . presenterende hem te bewaerene en
ayerene. 158.
8) BUfveny verwijlen ie, niet weggaan, fr. demen^
rer, rester dans, ne pas quitter, || Yoort, omme
dies wille dat diTerscne persoonen hemlieden Ter-
Toorderen deghelyez heurlieder pertien te doen
dachTaerdene. en betreokene , . . . . en zoIto niet en
compereren, daerby dat party e Terlet en interest
lyt, by dat hy zyn affi&iren laten efi abandonneren
moet en ayeren tsoepenhuus tot dat schepenen ghe-
sceeden en pertien al berecht zyn. O, v, Brngge,
Rsgh 81 aug. 1538, II. 866.
AYH IEREN, ow. Boepem, fr. appeler, || Andere,
die deersff ghedyncken hebben, Terhalen, contrarie
Tan de Oonycke Tan Hollant, want hy [nk Maxi-
miliaan] Toxdoelde een de Berohpoorte, deer hy
ghcen Trienden en bedde, meenende een het cee-
teel te syn, ayhierende om inghelaeten' te worden.
And. meng, I, 467 (1484).
▲ISEHENT, (Aysement, esement), zn. o.
1) Qepastheidy naar hel best past, fr. eonvenanee.
9
66
AYK.
AGK.
Dttt hi [«1. een ittHi] met tireeA xntfimën , of met
meer, treoke ten gronde •n make daoh eenen per-
iOon> hem efi allen deaghenen diere raofate ane
heeeachen, of hem rechte an Termeten wiUen, bin-
nen ziiij nachten, sheeren ayiemente Tan dien
daghe. Jut femd. Fl. vehu, ULs. 9. Begheeren an de
mannen, dat eg, met twee mannen of met meer,
treoken ten grondoi efi malmi daoh.. Tan dien
daghe in Tiertien nachte, taheeren moete en ayse-
menta. Xemr. o. 1628, 5^
2) Otriêfl^kkM^ fr. awanMf, «mmodUéê. || Dat
hj an syn huua oommen was bj trtle Tan koope
sedaen jeghen Baeeto Tan d«n Boasche, . < met am-
ken ajaementan, Tryheden en alao dat ghestaen en
gheleghen waa. C. 9. AmU , 2d« d., 26 febr. 1602 , 887.
8) Vertrek, ff^keim gemak , fr. Uema éPaiêameê, ||
Alfloo diTereche oleyne hujsingen binnen deae atadt
worden getimmert, die ton meerderen deel Tor-
hoert worden aen soldaten Tan deaen gamisoene,
en meeat alle onToorsien ayn Taaasementon, *twelck
oauaeert dat de inwoondera doraelTor op de stxaten
en andere pabljoke plaetaaen haar misoh ajn ma-
kende ... — Asementen oft Beofeten< •— Aisemen-
ten. Sê.'oreh, BergenM-Zocm, Jfesol., 1626—1684.
Bn hendelinghe, alao nj, gèende om syn gheTonch
te doene, up seker aysement neff»ns syne camere
ataende.. TroMes wtar.^ I, 146.
ATKEN OFT VUKEN. an. o. KMme a of Heme
«• II Indergelycke sollen deaelTe segheUÏera de
prente Tan der Tarrewe metter %A. en de prente met-
ter Y [spreek uit mff] mededraghen, omme daeir-
mede te prentene de lakenen die ter Tarrewe ghe-
wyst ayn; toot welok loodt de seghelaers .hebben
avülen tj deniers par.t wel TorstMnde, da>t men
gheen Uenen ter Tarrewen wTsen en aal die te
recke te oleene oft te ghorseme boTondon syn; het-
weloke ayken ofte Tunn de aeghelaers ooc ghehoa-
den syn te prentene aeü *t controlloe^>lo(^t , tot
meerdere Tersekerthede. Bbkbbt, I, 808 (1614).
AYLA8EN. Zie alax».
AY8IERSN, OW. JSm^s*, uUrmim, £r. as repo-
aar, preitdre dm repoe. La Oume, Aieer. || sAnde-
ran aaeohs trooken sy dor Hanes, en alao toot de
steide Tan Ferronen, daar eenighen Tan onaen
Ylaminghen qnamen om hen tayderene. Ol» y.
Dmiüps, 66.
AY8IJN, an. m. Jjt^^ fr. vimmgre. \\ Een Tat
wiina, . < . aysiins. Td ie Btmgge, 1262. Lat. tekst:
fNM 9MM , • . • tÊCetté
AT8UER (Ayaore), an. o. Xmmt, fr. mmr, ||
Franoe de Wiehtere, Tan atoffm ten seWen werke
aeleTert [«2. ter schoonmaking Tan Onaer Yrauwen-
Mtüd aan de Halle], te wetene y» üyn nQ bladen
fin dobbele gondt, te r Ib. üy s. 'thondert, sg
onsen aysore. Tpritmm, I, 86. Stadêrek, 1482.
ACKAEB (Acare, aekafe, akaer). an. t. P€imk,
kêUUram, fr. Hmbale, || Item, Willem Oroenkene
nun Aroéasele, [die] np de aekaren apeelt, ter
▼oraeide £MBte onthouden weaende, ghegheTen iy
ae. iiy gr. Aperem^ 7. lUk. o. 1881.
ACKAEB8PELEB, an. m. Famkemdager^ fr.
üsr. II Item, ter feeate Tan onser Dedicatie,
ter grooten kerke, op Bint Jana Deoollatie Toraeit,
ea te wetene , dat Tele menestreels waren i trompers ,
akaer-speelders , pipers, np Uraten, up harpen ape-
lende etc. Ib. RA, e. 1896.
AKELEI. Zie acolix.
AKEN TE QRANEN, AKENQBANA. Ahei^.fi.
AixlarCkapéUêi Agmegranmm, \\ Gegeren te Aken
te Oamen in den leeateiyken hof, . • . deon de
keyaar waa in Akangiana en aat in syn fcestatyok
hof in synro tlersoharen. BmcKOBmr, Ke^m^^éke
SMittm, próim»
AKER (Aecker), m. m. JKstols» wmêwtmwm,
foaiêrvai ,' tr, msov en emvre. j| Van dat V. bedie-
ghen waa.. Tan dieften, ala dat hy eenen man
gheatolen soude hebben eenen aker. Bék. hélj. e.
QmU^ n\ 1721 (1867). Eenen coperen not, eenen
grooten ketel, eenen aeoker, een tritsoemeken. C.
e. Sêreniale, XII, 16. Dat hy, depoaant, ala ooa-
ter, waa haaiende waetere in eenen aedbere, om
hetselTe waetere te wydene in der kevoke, want
het sondaeh waa. Miikêo/rék. JProoas Um, Mabert
U Someêê, 1612.
AKET, zn. SUmme «fraXPMi, UeÜge wmdem, èe-
êriegligike bwutgrepem, fr. mrtifieee* || De prinoe
weoh sinde, de som^he Tan den heeren, die toToran
gheTanghen waren, sy wilden hem wreken en ay
soohten behendegbe aketten up haar onderaatan.
Jav tak Dixxuds, 200. Die Tan Brugghe, siende
dnt OTerlaat Tan den jonghen prince, die altoaa
lieTer waa buut Ylaenderen dan m Vlaenderen, en
hy al WaeUche raedtaheeren hadde, die Ylaen-
deren leet hadden en aketten soohten om Ylaen-
dermi scale en serTyl te makene. Ib. 202.
ACKENTi bn. Bekend, fr. eonnm. || Denghenen
die dese letteren braohte, oehte ene oopie daeraf
met tween ackenten seghelen beceghelt. Abdif 8t.
Qmir, Loven, Yidimus 1860— 186(7.
ACKER, sn. m. 1) Akker, Hmk homolamd, fr.
ekamp, piiee de ierre labomrMe. \\ 8oo wie in
iemants horen ^ ackeiB oft Telden gaet plooken, *tay
rapen, peen, ooolen oft ander eertrraohten. C v.
Dernne, Impr., e. 416.
2) FiguurL Geumiên, fr. eoaMtseM. || Dat men
ooc partyeUo Tan hemlieden spreeot [nL Tan de
Bfoomaohe priesters]; dwelo niesoant toe en behoort,
maer lioTer in ayna aelfr aoker te ghane en ayn
oncmut nut te wiene. Btr, tijdon,.!, 124.
ACKEREN, bw. Floegon, hebomoen, fr. iakonrer,
onUiver. || Gedurende het loTon by die tweede
huys?nmw hebben gelabeurt, geêckert en geaaet
Tersoheyde stucken eifen. O. gr. Loon, 1, 198.
Aotnm 1610.
ACKERLANT, sn. o. Bomwimid, fr. torre le&ee-
mUe, mraUo, || De landen, bempden,weyen, TyTers
ende andera goeden Terhueren met tameiycke ter-
mynen , te weten paohthoTon ende aokerlanden met
termynen Tan sesse oft negen jaevan, ende woon-
huysen, bempden, weyden, TyTors.. Terhueren
met termynen Tan dry oft aeaae jaeien, ten ware
weyden c3ft bempden, die met aokerlanden met
eene pachtinge tegeiyok worden Terfaoeit, want die
suUen Tolghen de natuere Tan den landen. C. v.
Xoesa, Weeek., a. 60.
ACKERLOON, zn. m. Vorgoedia^ voor emaUd,
fr. imdommU pomr eomoiUee, \\ En hadde der winne
synen sset op *tlant geworpen, soe soude men den
winne synen aekerloon oprichten. C. gr, Loon,!^ 68.
ACKERMAN, an. m. Landbomwer, ptoeger, fr.
otiUiieaienr, Imlêmrenré || Wel Terstaendie, dait onder
deae defensie en Torbot niet begrepen en sullen »
wesen de Terooopinghen oft transporten Tan ohe-
lyd^en ghewae [m, granen], die men aoude mognen
doen aen andere ackermans oft huyslieden , en die
af te maejen. JPIao, e. Brak, 22 aug. 1686, e. 2.
I, 864. Ib. 869, 876. Die ackerman mach opten
heerwech synen pleegh wel koeren om ^yn Toiran
te ordineren» sonder misdoen oft te broekene. T.
B. Tat. 107.
ACKERSCHADE, sn. t. .& hrioddvoroonamkU
êokndo^ Ijjeonderl^ door het oee, fr«
ACK.
AL.
67
éfètêttmn. hk OüBVB , DüPiV et
Labovlati: i^yrw^' \\ Zo winu beesten worden
^levMi^MSi eolMMde doende, m1 boeten z aoell. per.
ofcr de boete, en eobut \j Bcell.; .en Tan ecKsr-
■fllmde maglk elo Teoghen np teyne en bringhen
t|^biwwit ten beere weert. O. e. Btmggêf 1, 819.
. . . Dnvt bfieren Tan OTOoetie . . bier naméaie geen
liaefee en sollen hebben ten opaien Tan de boeten
«■de nuebrnyoken beloopen door beeehadinge oift
bederfreniaw gedaen ten platten lande Tan Aelrt
fooneyt, gn^Tt aekeieofaaae. O, e. AaUt^ Uz. 714
▲CKEB8IBCK, bn. Ook tildsuck, la&i-
>VB. MdaaUók, ieproóê^ ft, lépmuB. || Daer wordt
UKsh jaerlicka 1^ den baalliu en schepenen gecom-
mitteeti eenen TOQght Tan de acknaieoken ofte
lawTnaüin , dewdoke met lyne gesellen kenniaee,
bereeht ende jndieature hecA in d'eente inntantie
Tan alle qoaetien ende differenten rjiende tosaohen
eenige Tan de laiamaaen. O. o. Oeui, U, 9.
ACGUSENAER, sn. m. Oalmn^ étêr aeo^ê'
fr. netiMw; dev droiië tfaeoisê, || D'aen-
k, willende iemanden in reoht» betreoken,
[nllen] acholdioh.. weeën., te betaelen aen..
dm eoontethy togt sjne beelaohboete, 3 st. Dat
daenaf exempt aollen weeën., de rentmeester&n,
aeejeenaefs en andere, paohtunge Tan deser etadt
bebbeode. C. e. Xmt, Si^l, aalaria, a. 1 en 2.
AGCOBD, en. o. ToMiemmim^^ madUiffimp , fr.
aaesw/iigai, miioriêüHim. || Neer ooment en aooord
ntt aohe|paiien, ia den aemant oft bode gebonden
geljek bUliet te laten aan de partye. C. e. 00»^, 1, 8.
AGOLEIEN , bn. AkOaiênklmr, hiamwê ofpaarte
kimmTj ir. eomltmr d$ VamcoUe. || Item, noch eenen
aUipyeB tabbaert, met eenen Tooeen Toeder g^
voedert. Juo. 1489.
A00U8TREEREN (Aocontreren), bw. Wapêmm,
UÊtmêUm, mlmfffm, fr. oreMr, ^^ptijter. La CuBm,
Aeonetrer: é^mper. Kil. (App.) Aecoutrëren.
II Ten edTen tjoe qnaemen lekere offidersn Tan den
oonynèk, Spa^gnaerden, omme te acooostreren en
loe te nuton de schepen alhier ghearresteert. Piot,
Oram. 481. Oproeping aen TrywiUigen. 1537..
Oheeloot en gheaceontrsert, aboe Inboort, met
pfcken oft handtbnssim Andên, mtng,, 1, 86.
ACOUTEëBEN, bw. Ond^rhoarm, hetpiedêm,
fr. ê'mfmmm', ê^mqwénr, ^pisr. Kil. (App.) A chan-
teren ete. Aeonter, ea^p2ore<or. || OheghoTen N.
9. eii H., die Tntghesondmi weeren omme te aoooa-
omtrent DMidermonde en Aalst, en te Ter-
eft die gamieoene Tan Aelst en IXandermonde
op Teert te oommene te NienoTe weert,
aüa de* wy daeraf geadTorteeit waren, eiken Tj s.,
bekwpt tsamen ztixj s. Bet. N. Tan tj rejsen dnt
tf p. hj] noch bj naehte Tntghesonden heeft geweest
omme te aooonterene naer tTolo Tan wapenen, Tan
eiker wysen tj s., bel. izzTJ s. St.'-fik. Nmoüe,
148&
ACOUTEBUE, en.T. A— houden. Ih mwJU-
w&éki kmdm^ fr. fain U piet, \\ TJnjtgeren Tan
waeehen en Tan aoeonterge te hondcoL OegoTen
Jeroen ]>ieerti en Diriok Oomans, die soeceeaiTe
aeeoater||e hebben gebonden, en op Oakeboroh
gewaeekt hebben, tsamen betaelt binnen desen
|MM c. 1«8. IS St St.-rék. DUH, 1588.
AGOUTBEMENT, an. o. La Oübvb. Aoonstr»-
ment. Oêwnifmm eMifi, dtfft^ee Msere m hMê
^ JMmrsj eW it «liM nrc^pr». Kbamiius legt nog:
iwaiesr) sfaaMsÜMl. Ma, bier ter plaatae, ook
vel frwM- «f ffmktimimm. {| Om te lemedieien
tot der grooter onghengheltheyt €h orerdaed ran
deederen en ander aeoontrementen , die de Taa-
saaien, ondenaeten efi ander inwonende Tan omen
landen doen maken en dragen tot haerlieder onTcr-
dxaghelicke oosten. Flae. o. F2., 30 jan. 1645. 1, 784.
AC0UTBËMENT-MEE8TEB, sn. m. (Toooeel-
term). KoHmnwr^ diê gdoit wom mat d$ hemaarm»
van de koêUuÊtm em de romrende Am» der Bederijikerê ,
fr. pripoêé è la gmde dee eoekmnee et dm rneïkUier
dee BJkêtorieieHe, j| Den aecontrement-meeeter aal
gebonden syn eorghe te dragen Toer alle de dee-
deren ende andere ghenooteohappen [L ghereet-
sobappen] totte spelen noodioh. Cfeidt. d, Aadm, red^
r^k. 7 (Beffl. 1480, a. 31).
ACCBESCEEBEN, ow. Amwmeeem, tem 9oordeele
komem, fr. acerotire. || Wel Terstaende dat d'een
Tan de brleTTngbe Teraterf yende , aooresoeert den
jongsten heudere oft handeiigghe totter hilf[t] Tan
dan gheheelen inoommene. O. e. Amd. XXII, 3Ql
ACCU80EN, sn. o. CMegenhmd, ometoÊtdighmd ,
fr. oeeasiom, oküometamee, || Het gberslt, omme
mesdaet, omme paeys, of aen [omme.*] ander aeen-
soen, dat hem een man Terbindt toot de mannen
np syn hooft eene somme Tan ghelde te betalene.
Leenr. e. 1588, 6a
ACR8E (Axe). Zie axckbb.
ACTEN en ACTITATEK. Bamddk^fem em aver^
kamdèlimgem, OSxuwÉ,); fr. aetee et agieeemmte.
llAiew d'AbitiB: AetUaim: aeHomêê eem agemdi for»
«rato, tota hÜÊ eerieêi alle de dktem em etmkkem vmm
eem qedimg, || In absentien Tan den amptman, maoh
eenioh Tan den eoepenen, in der baneken, in der
rollen (en elders daer 't Tan noode is), s^n oiBoie
bewaren en bedienen, alaoi d'amptman selTO pre-
sent weere; weleke aoten ende aotitaten alsoe, bQ
den dieneeren en geswaren odUFdrageren (in stede
Tan den sohonteth), oft by eenioh Tan den soepenen
(in stede Tan den amptman) gedaan, syn eS luyTnn
in snloken weerde en Talenre alsof die ter maniasen
Tan den schontet oft amptman respeotiTe alsoe in
persoene gedaen. weeren. O. e. Antm., 1545, I, 6.
Alle weleke prooedneren, aoten en aotitaten, men
gewooniyok ie, nae den onden hercomen. ., in de
brieTen Tan OTictien te eztenderen ende in 't lange
te deolarerene. O. e. JToo^tA*., TVwie, Stoops, 4M.
Yoor deweloke [ml, de Syndioalen] pertyen . . g^
daecht worden. En worden henne aoten eil aoti-
taten gehouden by eenen seoretaris oft grefller deser
stadt. O, e. Aaimf. 1588, X, 8. || Sullen, Tanghe-
Ijeken, aUe de aeten en aotitaten Tan prooednren
flesohreren worden in de ferie by de handt Tan
den greffier.. C. e. Brrngge, II, Stijl, a. 54.
ACTUABIUS, sn. m. fioAf^Mf, fr. ^r^sr. ||
Het ambacht . . . betaelt Toor gagie : aen des ambaehts
dekens, 8 guldens; aen dee ambaehts aotuarins, 7
Sldens, en aen des ambaohta knaap, innebegrepen
t draegben Tan dee ambaehts torse in etadts pro-
cessie Tan ScherpenheuTel etc. g. 13. 10 jaerlyokz.
^-eroA. IHêst, Brcmoeremmh, 18* E. mak 19.
ACTUH, bn. Afyehomdigd, fr. fmUU. \\ Actum
ter dooke, xt« in bqymaendt xto ziiy. Prsaent
Philips Tan Eede en Jan Tan Hoto, soepenen. Omme
oordens efi remedie te stellene in de groote ongbe-
regheltede eto. So ee by den gbemeenen ooUege
Tan scepenen Tan Brugghe gbestatneirt ende open-
baerlieken ter Hallen gbecondicht metter doeken . .
dat ens. O. e. Brmgge^ ü, 817 (1514).
ALh bn. 1) Oeilefl, gmmeekt fr. tornt, «nfier. |) Als
Tan den rechte, da* Jfaan Stom hadde Tan der
helt Tan d der meyerie tu den Boaenn ftn Oest-
bnxgfa . . Yan der ere hdt ran d der meyorien
68
AL.
ALT.
Toneit. 25 jan. 1278. Terdendeel Tan al der woes-
tinen» Tan 'al. der wildermasen en Tan al den in-
fllaghen. 19 juni 1295. Yan al desen Torwarden. 24
dec. 1298. Dat ai Toer ons en met ona al deae Toer-
seide dinghe yerTollen en Toldoen. 26 oct 1298.
Alfloe ala men tsout sgoenadaegha Terooept,salment
Tercopen alle die weke. Eb, e. Diest, B. 96. Alle
man even naer. Zegswijze in gebruik in de
Teilingen: den maettbiedende , fr. om plms offirtmt, \\
Waer 't dat eenighe opgaende abeelen op er betocht
goet Btaende, natter weeren affgebonden dan laten
■taende, boo sollen die Teroocht worden openbaer-
Ijck,.. aUe man eTen naer, die meest daerroor
biedt C. e. Xmt, XIY, 6.
2) JBSnn^, ho^gmtaaimd^ ir, qitdgiÊe, tmoiÊm, \\ Yort,
80 bebben de Toregbeseide abdersse en tcoTent de
tiende Torengbenoemt ont&en Tan ons in wette-
leken erre, sonder eneghen sterfeleken man in te
settene en sonder allen dienst , omme een pont was
siaers. 19 aug. 1288.
AL f byw. Sed, ffeked, ffehetüijik, ten voHe, fr.
emtibremeiU, pUtmemênt^ toui è faiL || En die Tey-
licbeyt en tgbelejde bieraf aal ingaen op sunte
BertbolomeosaTont en sal staen en doren tot op
sunte GielisaTont daemaest Tolgende , en dien aTOnt
al.. Ckartb, e. *«J9o<eA, P. 22, t«. 26 sept. 1408.
Die ander jaermerct sal begbinnen en ingaen alle
jair des anderen dagbes na sunte Bertbolomeosdach,
en sal staen en doren dien daob al en twee dagbe
daema naeetTolgende. Ib. f*. 28. Zo zy [«2. de
koningin Ëlisabetb Tan Frankrijk] gbino alleene ter
keerken, zonder cnape, zonder cameriere, al bloet
[ganscb alleen]. Jav y. Ddcmitdi, 95. Alsoe dat
wij, soepenen Toers., Tan onsen Toers. scootit ge-
maent, wjsden den Toers. Henr. den Oem Tan der
belicht des bonres e& TÜj roeden lants Toers. Tan
den Toers. sinen noTe al Tol-en gbenoecb ghedaen
^jnde. Sof té NonnemUlêm (1421). Naer coostome
worden zolcke blaspbemateors [geset] in pillory
en huerlieder tooge doorsteken met eenen ysere
al gelovende. Prad, onm.f o. ^. j| En de toot-
seide bullio en zyn wjff waren Tonden Tersmoort
deronder [nL onder een ingestort hm»jL liggbende
in baerlieder bedde, al moedemaeot. Cl. y. Dix-
miDi, 96. II SoDunigbe dienaers Tan den booch-
baliu gbezonden, ziende tTolck al bereet- en zoo
greetiob om te breken. J9sr. t^fdmf I, 107.
AL, Toorz. Lamffê, fr. par, Ie Umg de, \\ Oft
fTOors. water sobuldigb was te loopen al de straeten
ofte niet, en oft men al die Toors. stiaete plaobt
te Taeren in Toorgaende tyden. Mabtivxk, 280
(1608).
AL, sn. o. Al^ aUes, geked, fr. ioesl, \\ Yoort,
al dat in den waghen ea, ea souldich 1 d. Lat.
Pretereay ioiwm ^fliod im emru üomümeimr. Tol ie
JBmffSfo, 1252. Dese somme Tan al es acbtender-
tioh bondert pont en Tiobtiob pont Tlaemsobe. 1
aug. 1290. Hoewel den crediteur optie beeft dlioirs
m eoUdmm Toor al anne te spreken. C. e. Aud.
XYI, 9. Met eenen bricTc ^beeeghelt metter stadt
zeghde , dewelke oosten aal m al üy s. par. Di Yl.
Vooreébodem^ 42.
IflSet allen (Met alle). TVsmmaiZ, fr. totale'
ment || Mids denwelken [goede lieden Tan der
stede Tan Bruggbe, Tan den lande Tan den Yryen
en andre Tan sinen «2. dea graTen] gbemeene
lande, doe bi hem wesende] de stede Tan Tpre en
de goede lieden gbemeenlike beaoeremt waren en
Torboed U. beaoermt en Terboet] bi hem Tan met
alle ghedeatmeert to wesene; dies hem God loTcn
moete. Tpriama, YU, 471 (1880). Yan der aiegen
Tan der oamere, die met allen ghflfuseert éfi
sleten zjn, die m^nheeren Tan der wet gbeordon-
neert bebben nieuwe te doen maekene. Ypriama, II,
181. St.'Tde, 1418. Daerof groot vemoer quam en
tTolo met allen an roere . . En badden zeer gbeme
daerwaert gbetrooken . . omme met allen de toot*
seide gbetauwen an stiox te slane. Oi», y. Dixxüdb ,
119. OTermeerct de Treese en onsekerheyt daar ie
in sta Tan orlogben OTer alle syden, dat ie met
allen buut en t'aobter ben Tan scatte, dat io ffbeai
macht en hebbe wederstant te doene. OoUaeie, 5.
lïoob so en saU hj gbeenrehande Terseh TloTsoh
ter banck bringben ... hy en sall feirst dat alt
Tlejsob . . mit ^en eweob gedain bebben off allte-
mael affrerkocht hebben. O. LiéfgOf 27 juli 1469,
a. 17. Tonfftren.
Met aUen niet. VóUtrèkt niet, fr. abgciUiatemt
pas, YiBDAK, I, 819 b. || Alsof tTolck up haar
badde willen loopen , oft inbreken , dwelek nochtans
gheen apparencie met allen en gbafl Ber. iifde»^
III, 147. Zie ook achtxbbtxpich.
Van al tal. Tam aUeë, tonder wUxondering, Ybb-
DAM 821. 9). II Mits dren soe gaf hy den anderen
een quitanoie sprekende Tan al tal tot dyen daige
toe, en soe generael als hy moohte. Y. P. Tay.,
258. T^. Dat alle Terbinde en bezeghelten die
ghemaect zyn in contrarien de prcTeleffen en ttj-
beiden, eist Tan steiden, oastelrien ctf neringhe,
zyt bi willen, constrainte of andersins, Tan al tal
zjxy quite en te nieuten, en Tan gbene werde.
Ypriana, YII, 460 (1379) Zo had hy.., en
000 meide so bad hy de ooninginne tsinen 'aoooide
Tan al tal by daghe en by naehte. Ol. y. Deucudb,
29. Nu so waren alle die princhen, die hem [ftL
den prins Tan Burgondid] contrarie waren, Ter-
gadert commen binnen Farys, en worden meester
Tan al tal, en regierden den coninc en myn heere
Tan (Syane also zy wilden. Ib. 78. In gbelyken, lo
zeide men dat se myn heere niet up wilde nemen,
het ne ware dat zy Tan al tal in synen ghenaden
blyTen wilden. Ib. 180.
AL EI8T (Al, al es dat, al is *t). Mkoewd, of-
tehoonj fr. hien qnêj quoiqtie. || Zo wie up yemene
knif trect, al en quetstene hi niet daermede, lal
ffboTen den heere Teertech schelen. Lat. tekst: Ueet
ipêwm non laedat. K, e. SaffHaro, 1264, a. 10. So
wat dat een mensche ondernem hcTct in zyn bewelt
en in sine Toudic [l. Toochdie], dat stom ea bi
nature, al eist dat bet misdoet of yemene qnets,
daerof en sal die mensche niet staen te rechte. K.
V, ter JPiete, 1265, a. 51. De Lat tekst zegt: si
aUqmem vél dUqwid loterii, 8o wie die eerst twyst
beroert en die eenen andren metter Tustslaet, of bi
den hare trecket, al es dat hi hem weert . ., die eerste
mesdoere sal deit allene moeten betren. Ib. 65.
AL TE, Tersterkeod by woord Tan een TeelTuldig
gebruik hij WestTlaamsohe sehrIJTers. Zeer, h.irèi,
fort, II De husselen [horzelen], TÜegen en bien
deden hem al te groote pine. Jak y. DixictTDB,
59. Al te scone, 10, 184. Al te seere, 2, 8, 40.
Al te wel, 1. Twelke al te noot wonder was. Ol.
Y. DixicüPB, 62, 75. Diederyc Tan ISsaten was
in alle steden Tan Ylaenderen al te [h]eerelyc ont-
&nghen, 67. Al te rykelike, 70. Al te scone, 57.
Al te TTiscb Tolc, 61. Al te Trome een toIo, 85.
Al te Troom een ridder, 76. Men treft het woord
CTenwel ook in Braband en in Limburg aan:- 1|
Want het is alten eedden dinc prescriptie. Y. D.
Tay., 40 T^. Yoele eü menigheiieyde al te grote
sobaeden, quaet en Terdriet. O. I44si$, 10 juni
1417 , Simi-Drmden. Akoo in j^AOer J^reteimèoee":
ALT.
ALA.
09
Al te wonflflilike, 5. Al te rejne, eorioh, oet-
moedieh lefen, 16. Al te oiano, 19. Al te sere
toraïeh, SO. Al te ongbemeeten, 80. Al te gniwe-
like, 2S. Al te vele, §6» ens.
AL TE VEEL MEER, b^w. Zmr vêd mêtr,
oimmdig «mt, fr. imflmmêmi pUu, \\ Die eenen
mderen met optette ongenedicblyo quetit... dftt
bj nemmermeer . . ledegsne {ganseb tui leden] man
«n ije, die misdoet al te veel meer dan die eenen
mcBiebe wondt en qnetat met heeten bloede. T. d.
Tat. 148.
AL OF EEN DEEL. €hJkêd of s^dêdtdijk, fr.
m imd om om porüê. || Sn ware oeo dat sake, dat
wi, at ooaer eniob, weder gbeoregben onae goet,
dal wi bebben in Zeelant, al of een deel..l 1
sug. 1290.
AL OF SOM. Qêkodl/ijk of iom éMê, fr. Umt
Ml jNiffif. II Als eenen grondenaie sinen gmnt en
lesB Terirint in acbnlden of anderen latte , of ynnet
eenen lekeren termyn, en ontiaen [2. ontfaet] de
renten en lerennwen , al of som , al [2. alao] gbe-
reedt ala de grondenare sterft, . . bi blere gebonden
in de Terbondene sonlt. Ltmr. e. 1628, 80. Dat
Tan na Toortan nyemandt, wie bj zy, bnoxen,
Bèhneren, stallen ofte wnensten.. en sal mogen
olbreken noeb af doen breken, al of som. Item, dat
dagbnene die bnerlieder bnnsen bebben laten Ter-
▼allen ofte gbedaen afbreken , binnen den termyn
vao Tyf jaren benrewaert, al of som , sy die wede]^
ODme npmaken, repareren ende in znloke state
stellen als die waeren. O. e. l^ni^^s, I, 214. K. e.
1562, ft. 5, 6... Als de prinoe oft jnge gemandt
in graHe ontfiMi, men Terstaet dat by hem beboort
gratie te doenne in al oft in som. Praei. ertm., o.
62. Dat wy nommenneer , . . om gbeerebande oki-
socBi dat gberallen maob , . . ne znUen begberen
noeb beesoben de Tors. renten en acbterstellen
qnite te bebbene of verlaten, Tan al noob Tan som.
Agmi, tTtÊfekM. XIY, 149. OkUMe, 1852.
ALAEM (Allaem, alem, aellemme, alm, aelm,
anlaem, aDam). 1) AUêrkamde ffêfêêdgdkap, fr. ta-
jli—uaff, mêtênëUêê, omUU ea gêmêfralj enpimê, ||
Een ingewten poorter, wegens instrumenten, alem
oft gereetsoap Tan synen ambachte en neeringen
(daar bff eostomeliok mede is geweest te werckene
en syn broot te winnene) ter Tridaeobsmeret by
deo ofleier Terooebt synde, maob deselTe lossen.
C 9, Aniw. 1646, lY, 84. Alamen, instramenten
en oonstige werelwn alle ambaebten dienende, als
prenten, mndtenaers, eto. B^këorek. Proost mer-
staisrs § omodêm (1646).
• 2) In brandgerallen. || So wie die bedre-
gben worde datti anders allaem dan tsine, dat ten
naade eomen ware, an bem droDgbe,bi yerbnerde
zz eebeL, en bi moeste dat allaem wederkeeren.
Amiom, meaff., I, 820 (1888).
8) Kenkengereedschap. || Den soiplieden
sfi wagheneren, die Toerden de springale en de
grote bogben, en tenten en pawelUone ter Slnns,
^d^raren senre, efi TitaUe en ooken allam , dat naer
■oepen Toer en bi bem blaf SL^ék» oimi^ 1887,
1,228.
4) Lakenbandel. [De reebters Tan de Laken-
balle] bebben ooek kennisse Tan . . . , en Tan de
instrumenten oft alem tot bet maecken, Terwen efi
beteQden Tan de laeokenen dienende, als getouwen,
oaerden, drooebsebeerderssobeiren, den discb oft
bttotwerek fih instmmenten Tan de laeckenenraemen,
de bmare Tan deselTO instramenten, en dQergeiyeke.
O. e. Aaim. OMsp., I, t. 8.
6) Landbonwgereedeebap. || En bi enne
Tant dar engbien ooren; efi daelleme dat biere
Tant, dateer noob, sonder enen brónketel, dien
oocbte ber Yngbrecbt, . . en iiy <S Tan sinen aelleme
en Tan qnicke. — Ende bi Tant er oeo in x coy,
en tnie ledegbe render, t coy yerbnrt en t in bus;
efi al daelleme datter in was, dats er noob in. 10
aug. 1298.
6) Molenaars- of brouwersgereedsobap.
II Alle wintmölens, watennolens, rosmolens en smoui-
molens, soo Terre die draden; bronweryen, als
ketels, cuTpen en andere aleme derselTor syn en
worden gebonden en geaobt, onder der Tierscbaren
reobt Tan Bantboren, baeffdeylioh. O. o. SamÜL
Hs. XI, 86.
7) Smidsgereedscbap. || Yan den fjsere en
staele. Ende es te wetene, dist te deser assisen
toehoeren dallam Tan al dat der smessen toeboert,
baenbelt, blaesbalgbe, bamers eö anders. Db Yl.,
Am. 27 (1486).
8) Timmertuig. Item, den soiplieden die de
TitaUe, en wapine, en der temmerlieide allam Toer-
den en weder broebten te Ghent, 8 ^ 6 s. 8 d.
8t,-Tèk. Qeni, 1887, I, 240.
9) YerTersgereedsobap. || Yoort gbelorede
Amond Tan Buile Toregbenomt, dat alle sine an-
laeme, wie dat mense nomen magb, die bi in dat
Toregbenomde balTe gbedeelte [nl. Tan een buis]
brenghen sal, dat die onderpand syn soelen Tan
dien Toreghenomden sise wale te gheldene. Seiep. e.
Diêtij 1806. Opdracht Tan een buys en erTO , metten
almen Tan derTorweryenenjuweelen [«2. oatbeelen]
dairinne wesende. A.'orck, Ber^fom^op'Zoom, rog.
n\ 926 (1441).
10) YisBoherstnig. || Men Terbiet, op de
meedaet Tan IH lib., dat niement ne Tissohe in
de Schelde, die ter Tribeden beboort, Tan int begin
Tan maerte tote buutghane Tan meye, met gbeenen
allame, omme blieke mede te Tane, tussohen der
kerken ens. Audm. msa^., I, 816 (1888).
11) Yoldersgereedsohap. || Met allen den
alame dat ter Tolderien toeboert. Bnuê, godêh, rog,
B 681 fo. 18 (1898). Yan reparacie gedaen aen de
aelmen Tan den nijeuwen Tolders geoomen Tan
Mecbelen, Tan ngeuwe oommen en anderen ge-
reedsoapen daertoe dienende, betaelt t Ib. xs. lUk,
V. Borqem-op'Zoom, 1489—1490.
12) Doelen Tan eenen molen. || De beio-
moelne es Tan allen leden al niewe Termaeot, nte-
ghedaen twaterwiel, dat meer ghegaen beeft,
en daerof siin de almen alle goet ; en de lopers es.
xiQ dumen dioke, eü den ligghere ix dumen, en
den steenreep es niewer toe goed. Bxkbbt, II,
40 (1861).
18) Beste alaem. Sotto metAéUiuk, fr. moOlomr
motAlo OU oaid. || Den beere Talt te rechte, Tan der
doot oft Tan den Terooopene , dat beste peert oft
ooye, dat by gbekiesen oan, sonder in den mont te
besiene, oft beste alam, dat bynnen den bnyse es,
of zUy st. goets gelts. Boxhobiv, 10.
ALAE8 (Aylssen), tw. JBUaat, Maatl fr. hélat\
Zie YxBDAM. II Aylasen, is dat waer, soo gbeTèt
my wondere. Dat beur Trienden dit bouweiyok
bebben gbedaen. Hoüwabbt, MaUkiat, 166.
ALARM- OFT LOOPPLAETS. Alarmpoti, fr.
potio éPalarme, \\ Daertoe oock considerabel is, dat
de stadt is gestelt in TyfF deelen, daerTan eleke
gulde, in tyd Tan noot, weet syn alarm- oft kx^
plaetsen , die Teerticb persoenen soo wel niet en
tonnen bewaren, noob suloke uytsendingen doen,
als wel een compagnie Tan sestiob persoonen.
Ermtbooff^ 98 (1616).
70
ALB.
ALD,
ALBBDALLE ENOEEN. VÓUMH ^«m, fr:
afttoliwMirf aMNM. II En droech op alle d*t goet
dat hi hadde ligghende te Scelle eto., in de lumde
N. N., en en behielt er hem selven noch sine
naoomelinghen albedalle in di erfleecheyt engheen
recht. 80^. «. Nièl, 1816. Abdij- Bozendaal, J)oo9 U
ALBEEL, En. m. Abed, fr. peuplier Uane, ||
In de prochie Tan Bmynogem , opten Braysaegem-
heroh . . . , lancx henen de hage Tao dOsaelvelt ,
en de goeden ressorterende onder *t hoff yan Broij^
segem, geheeten ,4iot hoff ten albeele", horen, ter
heratraetewaerts. Brmsê, godêh,, B 220» f> 808 t<».
{Bruti^hmm^ omtr. 1A60). Die goeden sorterende
in *t hof te Bmysseghem, dat te heeten plaoh
't hof ten aheel. Ih H. 290 f^ 158 t<». (omtr. 1648).
De heide yormen ,»alheel" en „aheel'^ achgnen dus
te Munen hestaan te hehhen.
ALBEQUEL. Zie albbbguxl.
ALBEREITS, hijw. Alreeds, fr. dfjik, \\ Dat, daer
geen kinderen en sijn, geen deyolutie en yalt, jae
selfr al waren des laïaghstlevende goederen alhe-
reydts op de kinderen gedeyolveert geweest. C «.
Breda, Sttce. a. 2, tMani,
ALBERQUEL, zn. m. Soori vam opgemUd ptmt-
emrhemd, ir, hamberi, êorte de pourpoini rembimrré,
II Porpoincx, daer alhergnel in ghestect [gestikt]
es. Audem, menif, I, 189 (1838).
ALBEBTIJN, sn. m. Oomdtn mmnt, fr. moinmjs
d^ar, II Den dohhelen Alhertin yan herwaarts OTer,
weghende 8 engelsohen 11 aes en >/4, tot 5 guld.
8 st. Den enckelen Alhertin, weghende 1 eng. 29
aes, tot 64 st. Blae. e. Brab. 18 mrt., 1688. IL
688.
ALBOOM, sn. m. Kil. Alh-hoom, alher^
hoorn, ^srsi. eaw, j. aheelhoom. PopuUu o&k
Orimm, WA., Alhe, alher. Dewijl dit woord,
als loeuê dieiue, aanleiding gegeyen heeft tot eene
yerkeerde yerklaring , nl. tot cUe yan „al" of „alles
hoorn", fr. tomi a^e, hehhen wy gemeend, door
een aantal aanhalingen te moeten heWysen, dat er
slechts een enkel hoorn door hedoeld werd; men
is er nog meer yan oyertuigd , als men weet dat de
hoornen oadtyds tot scheidingsteekens der eigen*
dommen dienden. Zie Gbimic, Demieeke AliêT"
ikümer, 644, Ghransh&ume; hy meldt echter niet
dan hoomen yan hard hout. Man wihlte eiehen,
hmekem, ümnen, || Te Schareheke hy den alhoom'e.
BruêM.sfodek. H 1296 , f«. 146 (1289). Apud Ohhnixel-
lam, citra yiyarinm snhter alhoom. Ih. H 270.
St-Gielis, Sekep. e. Bruêeel, 1298. Snper Boesoh-
dal, in yioo yersus Jetterheka, sex jomalia terre
jaoentia prope alhome; juxta yionm yersus Scaren-
heka , . snper Himherechtsgat. Oorh. e. St. Omdula-
kerk te Brussel (1299). Dat Amoat yan Holde-
berghe hadde yiere soellinghe tsens op enen hof
erfleke, die ghelsghen es hi den alhome te Bode
Ahd^ e. ter Camerem, Sehep. e. Mkode en Alsem-
lerff, 20 noy. 1800. Een dachwant efi xix roeden
lands gheleghen tussohen Sayenterloe en den alboem
te Melthroec. Ckarterh. d, Beg^nk. U Brussel, t^, 166
y^. (1809). Ad quoddam dimidium honarium terre,
pamm plus Tel minus , situm extra portam heate
Chidile Bruzell., inferins arhorem dictam alhoem,
ab ista parte ^usdem. Schfep. e. Brused, 1825,
Bruss, podsh,, Ö 118. Supra locum dictum fiteen-
poele, inter Soarenheke et arhorem dictum alhoem.
Juxta arhorem diotum alhoem de Scarenheke Ih.
B 208, f«. 99 y^. (1827). Dimidium honarium et
dimidium jomale terre arahilis, pamm plus yel
minus, sit. ad locum dictum ,^e den groeten
alhoem'*, desuper Btertheke, prope terram Johannis
dicti Oapperts, al> utraque parte. Ibw H. ISOl, f*b
64 y«. (1880). In het IColenstnetken aohfesr den
alhoom. Ih. H 1296, f^ 128 (1888) St^JeM^em
Noode, Omme yo yoete alhomen berderen toten sol-
dere. Bek, d, Dommmem te Zoms, 1404/5. Yan
xiy Ih. yiy seheL paym. achter den alhoom, in da
Molenstrate, hujten de oude poorte yan 8t«r Qoe.
delen. Bruss. godsh., H 1296, f^ 110 (1407). Daer
den wech oomende van den O verdorp, gaande ten al-
hoeme waert duer gaet. Ih. B 219 f^ UI (Wambeeh
1469). By den alhoome, tusschen die Gheerstwte
ende . . Sterieek, Ih. B 220 f*. 184 (1542). Op 't velt
aan den alboem, boven tdosp, metter irafla aen
die gruenbranwe. Ih. H. 290, f». 281 (Itimieek, 16»
£.). Tusschen den alboem en SteinhoolEeaele. Ih. H.
811, fo. 19y«.(ireM0^A«ni, 16« E.). Bi den okin«i
alhome aen de heerstrale. Ib. H. 811 , 21 v^. (Nas-
seghem), Frope alboem iuzta Bselwech. Ib. B 210,
f «. 48 (Sehaarbesky Op 't kerckbofvelt hy den al-
boeme, tussohen de Gneerstrate . . Ib. B 219 f^41
(Sterhedty. Ten alhome. Ib. B 1461 f<>. 17 v«. (FO-
voordem). In de prochie van Wesenheke, efi hier-
inne staet enen waterpoel, efi heet ten alboeme , opt
Ophemervelt ocht op 'tPeiovelt. Ib. B 219 f^ 42.
ALBOOlfEBVELT. Aheehdd, fr. dktmp dt$
pewplisr hkme, \\ Gielijs Goeie, renlaneester des
hertogen van Brabant efi van Lymboroh.., doen
oond , . , dat wy . . vutgeven tot enen erfcheinse den
godshuyse van der Ziekerlieden in Bruessele, dai
Sselen moegen ewelic en erffelio houwen, setten en
, uiten alomme op de strate dweers gaende dove
hare goede op 't Alboomervelt , in de prochie van
Wemmele gelegen, op beide syden van der starap
ten, tusscen £n alboem voirs. op deên inde, ei
Jans goet van der Eist, op dender inde. Bruee,
Sfodsh, Ib. 12, f». 146 y«. Wemmd, 1427. Op Hol-
lant, aen den ooutere geh. d'Alboememlt. Op
't Alboemervelt, aen 't vfuveken. Aen Morenheke,
op 'tAlboemervelt, onder de heyde. Ib. B. 219 ^.
126. Wemmei, 1469.
ALDENTALVEN (Yan aldentalven, alden-t-
halven). Vam oaderdomsweoe , fr. d titre d^dge,\\
Wêeat eenen. dootslach gesciet binnen der stadt
v^heyt, efi der dode liet eenen wettigen soen
achter, die onder ayn dagen weere, soe sal een
naasten maech van den dode, van d«r sweriayden,
ende van aldentalven, den dootslach suenen en lae-
ten suenen. Item. Men sal den doden suenen aen
die naeste maech van der swertsiden en van alden»
talven. £. e. 8i. TVmdse, 1686.
ALDEB, sn. m. Limburgsohe vorm voor Ouder,
vader of moeder, fr. pareni, pbre, atèret mv. alder,
alders, alderen. || Ind oft kynder weren, die in d»>
sen punten broeckden, sullen die alderen derselyer
Imidere in die broecke gehalden syn, also langhe
als BV nyet en syn gemanoipeirt ind uyten broede
van bonnen alders. O. lA^, 27 juli 1469, a. 5.
Tangere». Doen't die kenders in honder alder
broet synde, soe sullent die alders betalen. C. gr.
Loom, 14 mrt. 1548, I, 7. Des anderen bvoedeie,
die van den alderen geestelick geordineeri ia. C.
e. VaXkemb,, leenhof, 1570, a. 16. Yan suceeasie
der floederen, dieweUicke over houwelick gegeven
woerden . . dat men diesel ve , naer doot dat ald^
ren, in gemeyne deylinge sal inbrengen: op wy.
[wie] die goederen devdveren by die alders aoh-
teigdaeten naer doodt van hun kindt? (7. gr» Loom,
I, 166.
ALDEBDOM, m. m. Ondardom^ fr. dgo^ hd.
alterthum. || C. o. VMmih,, Uenkqf, 1612, a. 15.
ALDEB, in samfinstellingnn ■ Zie ^TTTr*"^!
ALD.
ALO.
74
ALDB YADSS iAiéu T»dar , aUlen Toder, ali-
iÊÓm\ is. m. Graolwrffr, fr. ^amd-pèn. || Item»
MB pttiDOD babbsDde wettige gebuerten, en die
■■tiigi gebonto es waere tot baeien dage niet
«Nnaat maar én dooda meer hebbende alt yader
«ft noadar aft oook broeder, quaestie ei: aen wian
men eoénan eoada ? Die antworde is: aen den alder
tate oft moeder «n niel aen den broeder, ja al-
da Tadar en eoneenteerde dat aadars. C, gr. Loom^
L 71. Ó. LUg9^ M juni 1682. a. 34. BouêU.
ALDIEWIlJs, bym. Mmrmtdt al dm f^, fir.
tenÊi U Umjfê. II Eii al die wile dat n op
boig)ia waien \nL lekere beelden] lobenen ei
wondeikike eoona en oneprekeiyok bliokende
dat aa deia mioaeha oonite oome anagheeian. AUtr
MknA. 19.
ALDIKCK. Zie axldhtck.
▲LDO&lfi (AJdnera), bQw. Vmrvoipmu, im êimde
«Dt; fir. dê ittUê, jmêftCam bomt, \\ Be taelman eal
aiigghen tol den aanten man: hi bidt n egn boigbe
ie ane. IMe eal negghen; ie en quammer hier nyet
QBiaa; en tot den anderen aleo, en also aldoere,
aft daana tot den bietaaden. Ltemr, e. 1628, 41.
AJLDUS AL6, tw. ZooaU, fr. aia<f gae. || Aldus
ahat luar gascieTen staet. 25 febr. 1262.
▲LDU8DAMICH (AldoetaDech , aldostenioh , en
dMdeniah), bn. Dmtdmiq^ fr. parml || Bfi aldns-
iBDSgba wyf [mL gfaameene w^ en kemstre] , die
anaa ombi qoalie toespfake aft oploep dade met
qoadan worden, Terbeorde vi Ib. Kb, e. Amiw, 19.
ALDUHOETENaCH, bn. Dmadamfi, fr. parml,
II liaer waal wi, late voemhen., gfaeinen properen
■^mI an hébben, des wi in sddusghetenegber
latai gefanikan. Maf Is WMeemm, 1885. Weerom
ait l»L da buigen] rer^allende in de misdaet t«d
gpünfnetstiwr beerUker moghentheit, si Tan aUen en
yai^iolikaB horen eeaen, laehten, Trihaiden, Terfaa-
veüeeB, prinlegien, groeien, ordiaanoien, statne-
ton efi ghewoeaTf eheiden f in en om aldostenighe
hugimian misdaat, onwerdigha, met reehte |^e-
proaft [1. ghepriTeert] werden. Denwelken wi,met
ghmeilagbiOf vaderliker begherten, mededochende,
aeafehwerf van dnsdenighen misdaden goedeitieli-
ksr[en] wederroepen hebben. O. Xi^pe» 17 mei 1898.
AU>U6 VELE, byw. Zeoessl, tt.amiatU. || Pat
blft [«^ Peter, Torweerder] denselTen Andrisse
[aniiliiMgjiir] oplegga «ü Tefgelde die seade efi inte-
oa ij dairoBune geleden beeft, die hj exti-
aldns Teale gedrogende. T. D. Tat. 101.
ALE (Haale), sn. JXt w. hebban wQ dechts
i YlaaadarMhe oork. aangetroffen. MeHgitr^ fr.
Zie Pb Ybub, en ook Vxbdam, MiddOm.
Wdè» I aia n^g P> Bo , Wêtt9l. wdb,. en Sxxlijlbbt
Tmgmi 9. Karêriik, \\ Men aal oook toot de naar-
vatta iraa dnyremea, preraet efi van goor oAe
omooaaaida gameagalt met tetto en haele, die men
gabreyokt ïa alegto landen . . » brleggen een Tierde
Taa da weerde. O. e. Amdtm, 2s. d., 12 aog. 1767i a.
18. Wordt Tennist by Taeriiaokx, M^. m se»
AIjB (AaHa), sn. t. Pit w. kwam ons slechts
by T. ]>. TaY., en moet aldaar de beteekenis
babbea Taa carirsl, Miy, fr. ow«ls, road; loo
asemt hy tpoh , in synen «Boom Tan der maeseap**,
p4 180 T^.' de o*tfae waarin de to^ppen der maag-
sebap gaschrsTen staan. || Ten iy«n male, soe su-
dg mOTokea opte aelle staenda In de middeweert
Tan den Toino. boome, want d'ande^ aeUe hoeren
oitapnno daimiyt aamen, «fi dairomtie wort daei^
laaa aeoel dal aansioht t
Tan eenén melisobey én.
8Qan noigdg haeten Aadtfiea^ oft anders, aoo gy
dat imaginaeren wilt, efi die aelleh die Tandaar
in der rechter linien opwaarts gaen, dat heetsn
die ascendenten, en die Tandair in der rechter
linien nederwairts gaen, syn geheeten die descen-
denten; efi die in den aellen staen gaande ter
syde Tuyt, zyn geheeten die collaterale. — Die stip-
kena, die in den aellen boren de namen staen,
beteekenen dat geesteiyok recht, . . efi die stipkens,
die in den aelloi onder de namen staen, beteeke-
nen dat weeriyc recht.
AUSGIN, bn. Leee ol tigem^ nL «i^ea, «rfdific^
fr. aUodM^ prcpn. \\ Pat cam Tor ons, in gha-
baaner Tierscara Tan den Siesseelschen, m'. Niclais
Tan BierTliet, efi claghede wettelike omme ene
craobt, die hem ghedaen was an sgn aleghine
goet , bi namen an wlghe [wnlghe] tronken , staande . .
81 jan. 1287. Van dat hie, Sjmon Torseit, eracht
adde ghedaen an meeetar Niolais Torseit aleghine
goet. Ib.
ALEINDEB (Al eender), bn. Ttenemaal ge-
l^c9ormiff, cvêreinkomëtiff ^ fr. en Umi êêmUMê^
eomfémnê, \\ In welker alleynder getaygenitsen
wy, elect efi abt ToerscroTe , . . wy oec, scouteten,
scepenen, . . . wy oec, deken . ., . efi wy , oonTont
TorsereTo, onsen siegel, in getoygenisse der Traer-
heit..., desen letteren hebben aangehangen. O.
lASgê,!^ noT. 1404. at^Trmdm.
ALEM. Zie alaxx.
ALENPE, sn. t. JSUmds, fr. aiwdrs, eaUtmUé.
II Also Tele qnaets deden de Inghelsehe in Potan. . . ,
de steden destrqerende, trolc rorende, Tanghende
de lyke, dootslaende de ghemate, de dorpen Ter-
bemende, nonnen efi Trouwen Tororachtende , en
solke alende en was binnen . mans ghedinokene
gheeien of ghehoert. Jav y. PixmTDi, 104.
ALENTLLKE. Zie alhtcxlickbv.
ALF, sn. m. Koor- ofmiskemd, fr. ambe, || Item,
aanen alf matter amioten. Jao. t. 1488.
ALGADEB, byw. AU^gadêr, aUegaar, fr. éotu
€»êêmblê. II Wanneer yemant eenighen pandt belaat
oft beswaert Toer scepenen met Terscheyden arfii^
lycken- of lyftochtranten . . . aen diTersohe peisoo-
nen, soo Terre de brieren teenenmale br eenan
secretaris (opton steenden Toet Toer deselTe sca-
panen) gelesen, gepasseert efi bekent worden, die
en darTen deen den anderen nyet uytstokan, maer
syn algader Tan eender ouderdom ande dato. O» ••
Auiw. 1545, Yl, 14. Ib. 80.
ALGALLIA, sn. Ointtj ssas wUaekü^, tiêrh
ea «osirMybads mUUf ooa ds eïseIJkai, fr. wotMê^
nétitmee ,9mcim8m»9^ d*aas forU odsar ds waas,
êéarétéê par lm ekMite. Kraaners, Littré; Spaansoh
algalim, || Pia hem wilt doen Torsekeren op Tygen . . . .,
amber, mnscns, algallia, corael C. e. A^ïwé eomp.
lY, ig, 41.
ALGEHEEL , byw. Yenterking van ptkêd, gmmtek,
fr. imU mÊÜêr. || Op dat dair maer een leen en aa,
eoe aalt dontse bruedar algeheel haffen, so Terre
het Tan den stoeke comt. O. o. 8anik,f Uuihof^ a. 22.
ALGELUCK, byw. Ins^yA», ecensoo, fr. dê
mime. II Bfi algheiyc suldi seggen Tsn leene, dat
de Tassael gheeft synen broedere dt anderen synan
oudsten hoyre. Xemr. e. Vl. 109. Bnda soo Torre,
naer dato Tan den eerston inTontaris, den weesen
eenige anderen roeden anqnaemen , oft oock by den
momboir beTonden worden eenige goeden, daeiaf
hy Tan te Toron niet en wisto, sal algelyoke wor-
den geroegd tot den tootb. eersten inrantluris. 0« ••
Lovem. Weeék. a. 58.
ALÖELIJCKELUCK, b)}w. AUmÈvnaêromder-
êokmdf gemMykjh» iomg soms aasyüoa, ^ff'^mimi.
i
72
ALL.
ALL
II Dat alle momboin, cniateun en administratenxB
▼aa weeaen, aoo by tostamente, oodioUle, derweth,
den OTermomboixen , als andeninta gemaeokt, sol-
len alle gelyckeljok, tentont naer 't aenTeeiden
Tan den Toon. harón lasten , en yoor en eer eenige
merokelyoke administratie te doene, moeten doen
den behoorlycken eedt Toor den orermomboiren
C. e. Lovem, Weetk, a. 56.
AL en QËLIJCKE (Al en gheUck»), b\jw. Al
m gekêéUxjk, ft. mUÜèrememi, \\ I)at Jan*.. Tan der
Borgh Tan Asplar , . . . wel en wettelike ■ Terkint
heft Tor ons , dat dit Torseide goet Tan der BeTeme
al en ghelioke ee wettech erTe des Torseits abts
en oonTents Tan NiniTe. 6 jnli 1299.
ALLE £NDE lEQELDCKE, bn. AUe hoege-
naamdéy ft. iomM . . qnêlcanquei. \\ Soo wanneer jemant
TOOTTlaohtich oft idflyTich gheworden is, als Toore,
800 is die sooathet, terstont naer d'ierste beset
oft Toorghedaghen hj yemanden ghedaen, sculdichp
des Tenocht sjnde, te aenTeerden alle en yege-
lyoke de goeden Tan den huysen, haTen, erren,
eifrenten, waren en oomensohappen, hoedanioh die
tyn, binnen der Tors. stadt At beuren byrangbe
gelegen ende beTonden wordende. C. o. X^sr , XII , 4.
aLqONT» bn. Versterking Tan goni. Uewes-
telyk. Chkêel, g<m»eh, ft. Éout, emiisr, || Daer so
liep gont Tolo seere ter mueren Tan Parys, daer
sy xaghen algont bere oommen. Ol. y. Dixmuds , 58.
ALüEEL, b|jw. Mgekêêl, gêkêeUijk, ft. emüère'
mêiU. II O wonderlino dinek, Du [Maria] biste
alheel in den wonden Christi. SantL merk,, 84 t^.
ALIET8, sn. m. (.Duister). j| Gost op stadthuys
met onsen heere hertoghe Philips en synen raede:
y Ub. oruyts, g gelten Grenata, üj gelten Male-
Tesye, t gelten Rmsoh, iif) gelten Beanen, \j gelten
lantwijn; om broot, Tisoh, om aliets. L. GiJesloot,
Si.-rek. V. Brusêel, bis. 18 (1427).
ALINCK (Alinge), bn. Qekeel, s^atuek, fr. ioui,
êKÜer. II 8oe wye, getrect Tan Gode, in den-
seWen huyse . . hem geTen [begeTen] ssl, dat die
te hans niet tot ghehoersaemheit su werden ont-
fsen , tensy dat hy ten yersten een alinghe jair ,
als een noTioi, onder die bmederen en susteren
werde gheproeft. Juli 1277, a. 1. Dat die alinge
heerlicheyt Tan Harpen, mit allen hoeren toe-
behoerten, is eyghendom ons liefs heeren Tan
Brabant. Charib. e. 'êBoêek, f>. 188 t». Conde o.
1865, a. 1. Waer dat sake, dat yemant Tan buten
[een] alinge laken ontwee snede en daerTan stuoke
maiokde. O. Xi^, 1 juni 1488, a. 81. MaaêeU.
Item, soe eest eeordineert, dat men, Tan nu Toert,
dry daghe in die weke, als die weke alinoh es..
Ib. ft. 87. Den hof Tan Wailem, mgt sinen gans-
sen alingen tuebehueren» mit huysingen, hoMtat,
weyden, beybden [beemden], bruecken en mit allen
synen aekerlande. iS^. Oêrkuk^ 181 (1455). Bly-
Tende oock altyt daerin eü in allen TOonoreTen
poenten en artioulen myns Gfenadiohs] H[eeren]
heere (L hoere) hoQgheyt, heerlyckheyt en juris-
dictie, geestelyek en weerlyck, in haere Toloomen
alkkger machten. O. L^ffe, 18 mrt 1502, a. 47.
TVn^stmi.
ALINCK, bn. In alingen StoeL JBêdde ffekta,
fr. €m ptem nfgêdemaina^^üomgtMU Umaina^ ,.\\
Bytart Tan Prenthagen, in der tsyt sittende in
synen alingen staelle mit Baetsen Tan den Bosch,
synre wittiger hny sTronwe , . . . den gantien alingen
hoff lu Prnithagen in den lande Tan Yalkenboroh.
». Gêrlaek, 144 (1474).
ALINCK 8U8TEB. Sigêm muiêr, mtUt wm
eeBffi hêdd»f fr. Humt gtrwmme. \\ TitiaisgeBtorren,
Uetende een half snater, en laetende ettelyeke kin-
deren Tan haere alinge susteren haer foestaende «r
uUoqme latere. Die half snster pretendeert te wesen
naeste erfgenaam . . Die kinder Tan die alinck sna-
ter pretenderen dat sy, als repieéentetende hunne
moder, gewtsest die alinge suster, behooren geprefè-
reert te worden.. C. gr. Loom, I, 255 (16;i8>.
ALINCK (Allinok, aling, allinoküke, alingleke,
allinteleken), byw. OeheM^t gêhêd sa td, gm^
tchd^f teenemaal , fr. entièrêiHeni y UdaUmmU. j|
Dies tuistes en dire saken selen wy gheloeTen
allingleke end altemale heren Jhanne, here Tan
Kuyc, dat wQ dat houden solen witteleke en
wale. 25 oot 1298. Noch, daer uutgaende, Tan
denselTen goede ta mael nyet met hem en sal
draghen, mer die goede alinghe den Toers. huyse
en den armen aldaar sullen bÜTcn. Juli 1277 , a. 1.
Dat [wir], . . altemail eindrechtich worden ind alent-
liohen Tersuynt. Cairt. SL-Tromdy 18 apr. 1869.
Nochtans willen wy... dat dese litteren bÜTen
sullen in Toloomene macht, alsof sy weren alinglic
Tolsegelt. Ib. 24 mrt. 1874. Dat wir, ind manlich
Tan ons , des Torscreren ons lisTen heren ind Tadars
lesten testaments ind syns aataersten willen ind
begheerten Tors. alentlich gcTolgioh syn. Ib. 7 aug.
1376. Want die ToerscreTe here die abt ham...
%lenclike hebben Terbonden en geloeft in goeden
trouwen, in eetsoat [l, eetstat], Tast en stedioh te
hauden ... Ib. 25 mei 1897. [Die bossohen] blcTen
ongehantplicht en aling ligghen als gemeynte, son-
der baete of Trooht te dragen. Fbavq., ÉapU.,
187 (1420). Ie doe Tertiohnisse Tan mi selTen; Ie
wil alinge an Di bliTcn. Hond. mark. 47 t^. Yan
welken ^rueringen, disoort, wangost [wangonst] en
hatien beide de partien Tors. allintelekan in oob
blcTen syn. Oomikermit 97 (1862). Want dat Toers.
onse lant Tan Montenaken met synen toebehoerten
Tan den Toers. onsen graefroappen [nU f. Loon]
alinck en altemael gesoeyden sal wesen en blyven,
by den reden als Toers. is . . . Daeiomme dat aelTe
onse lant Tan Montenaken met synen toebehoorten
biiUken Tan den Toersc. onsen grae&cappen allinck
en altemael besoeyden sal wesen eouwelick. Jiamiê-
nakemj Doe. 1415.
ALiNCKttCHiP, sn. o. Bij aelyneoepe. In
koeéUmigkêid of b^ Hiel wm mrfgtnaam, fr. è ülrv
tPkêriHer. || Zonder dat daaraan yemand commen
mach by aelynsoepe [eor. alingschepe] ofte Tcr-
naeiderynghe. C. e. Andm. Vertooek a. 6. I, 432.
ALCALDE, zn. m. Eigeniyk een stadareohter
in Spanje, sp. alealde, fr. alendê. Ben uit Spaige
OTcrgebracht ambtenaar aan het hof der Bpaansohe
landTOQgden, die, in burgeriyke en lyfrtrafiUyke
saken het bcTel Toerde orer de lagere bedienden
Tan het hof. Hy sat te recht met twee bysitters
en twee algnasils of seijanten. Zie Hsvn et
Wavtbbb, Mitt. d$ JBrux. II. 498. || Beroerende
de Txemde soldaten, sal men die ordmantie, ge-
maakt by synder Toors. K. IL, den naestleeten Tan
martio 1548, TÓÖr Paesscheo, toaschen den alealde
Tan sijnen hoTe en die wethoudeca Tan Brassele,
onderhouden en obserTeren . . . Bn sullen die infor>
matien t'samentiyken gehouden en t^procea gein-
strueert worden by dai TOors. alealde, prorooat,
auditeur of anderen persoon daartoe gecommitteeit.
O. erim. 1570. a. 69.
ALCKEBMALCK. Zie bkoksbicalcx.
ALLAM. Zie alamk.
ALLEENDELUCK (AlleendeUeken), byw. AU
Uml^, fr. nniemênL || Mita alleendelick betaelettde
*t recht als bocgher. Bbicbbt, I, 468 (1682). Op
ALL.
ALL.
73
payae da* denlTe oUigitien niet en cnllen lig-
in «sBeatiB^ nenoMr nüleii «UeeDdeliekeii
i^min^am. eene oiuple eft BMokte ken&tiBse,
«■Dm* te Tenffjghene aetie penonele. JPiae, «. VI.
10 febr. 1&86. 1, 287.
ALLIUKNK (Allene, elleyn), by v. ^2{mii , aOmii-
ij^, fr. jnil, amUmeai, || Dat daeraf fcepenen
i, dat es aixmteteii aUene, tote üj aohel. 26
1262. IMe eexeto meedoere lal deit [2. dit]
aUene moeten betfea. 80 mrt. 1266 1 a. 66. Dat
Men engeeniehande aoade aai doen . . . dor dat lant
van iBLayk, orer die Maie, in dee greren lant yan
€Mflan, eónder allene nne [i, tinae] etat ton Oiaye
utgeeat, Yah Hxblu, 81 oot. 1886. Om aaken wille
Maderiingen alleyn hojnen ambaeht aengaende, en
niet OBi ejnigen anderen aaken wille. O. LUjff^y 10
imi 1417, a. 2. Sê.-Trwidêm. Ind hieiaiff sall all^
dat gerycht Tan Tongeren oognicie hebben ind
ordelra. Ib. 27 jnli 1469, a. 4. Dat dese actie
te rmm oft raiiwarfiflalioaig niet alleene gegeyen en
wort tagen deageenen die dat dinok nataeriyo en
ÓTilijc teamen poMeeeeert en gebmyct. y. D. Tat. 48.
Al.JJ££N£L»iJCK8 ( A -lyez), bijw. AUeeiUiJk, fr.
asaleawal. || Zonder oqjt fhebben moeten doen
■ekeooJnge aan eenige orerbeyd, nemaer alleenelycx
onderb^^e tnaMben d'offioianten en sappoeten der-
aelTe neeringe. Bdcbbt, I, 469 (1796).
AÏJiiCKNB, byw. 1) {Al mm), imoetêdtUUg, om
laf ew», Httifde, «ommmm, is* la wèêmê eko$e, tmu
difltfMMtfteai, iomi eommê, || In raloken lieden [nl.
moordenaars] wort den wille en dat werek alleens
geaebt, t. b. Tat; 69. Andere seggen dat dia slager
sealdieh ia van der doot te wordden geponieert » want
bot alleana is weder een doodslaat, oft dat die sake
[eoraaak] geeft van der doot. Indien hj boven
daan^yet mesdede, lal ghepogniert syn alleens of
by yaide ^eghevai badde. O. v. Brmgge, 16 sept.
1686^ U, 291.
2) QisfyÜrasnwv, eoa dbasej^Usa inkomij ft,, 00a-
4ê la
. II Bnde sljn bieraf gemaect
oadolen. daar ele yan dan leden eene af beeft,
Indenda alleena, yan worde te worde, ghecoUaciert
deen metten andren. Belg. Mm. 1, 98 (UOü).
8) Of fd^vormi^ ^o^i fr* mmformémêni. \\ De
^nTe liodawye voer te Biemen met vyf en tacben-
tieli fiddera, alle alleens gheoleet. Jav t. Dix-
MUDB, 211.
ALUSOAEBDEB, bgw. i^üiyadsr, fr. toas sa-
II ICair wairt dat s^ all^gairder badden
éa opset gemaict bad&n den yoirso.
sb te doene, . . . sQ souden ontwgfeiye all»>
aairdar scnldicb ^fa geponieert te wordden, t. d.
Tat. 62 v*. Kair eeat soe, dat zn allegairder doen
eenderiiande ooaMnaeape en teflbns, soe is ele
daarin gebonden van zijnen aendeele. Ib. 211. Het
is de gabmikeiyke vorm van onsen auteurs by
sehfOft oaki yergaerderen.
AJLLKUS (Alleye, aleye), sn. y. 1) Overdekte,
gÊtiotrde gmtg, iegem dë „coafrefoai^'*, turn den
kmUmhMni eoa de frmókiê» eemr tereterkimg, waett-
\Kiʧe me» remdom dem arsüiyèoa» ^laan Iroa. Zie
La Cuemm, Allee, eerridor, en termee de fhrtifi-
ftaHons . . jj Jan Temmaiman was door de wet ver-
oeHeeld geweest, om een deel yan de alleyen van
der poert rincmner te doen pa(veenie; men liet bem
vffykoapan mits 12 Ib. gr. SiadDemderm., II. AStorit-
», VII, 42.Arir. 1409. Oosten gbedaen an eenen
. . , dewelke mi ghewelft es met eene scoene
.., an eene gOMto alleye gbewelft. Ib. 44.
Bek* 1806w Gesten gbedaen an ^yeren yan der
aUayen van nir poort ryncnraeren tosscben Bt.
Jorystonra en der wintmolen up dAokeryèlt. Ib.
46, Bek. 1408. JNoob uatgbeven en te eoste ^e^
daen an deSteenpoorte, die in delaetsledenjaer, . .
gbefondeert was en van den gronde met den watore
begbonst up te metsene, met tween soboonen tor-
ren, en wart dat jaer upgbemetst toeter nedente
alleye; dewelke poorte ... nu binnen desen jaere
van der nedente alleye voort upgbemetst es. Ib.
64, Bek. 1894.
8) Het w. waid ook toegepast op de kum eoa
«M0 booff' cf bmeekieienplaaêef fr. aUée d*uH tir è
Vare tm è VtÊrqmebme, || Doen men screef 1444,
was een groot soietspel te Brussel yan yeigulden
juwelen. En daer was gbemaect een aleye, waarop
men scoet, daeiop men wassen sach menegherande
vroobten) en laveren met visschen, en fontegns
met wine springen uuyt eender jancvrouwe borsten.
Piot, GSIroa. 68. Ook door Sohatxs uitgegeyen,
Aoad, d'a/rekM, 1860, 127. En was gbeeooten up
seavoten met twee aleyen yerdect met groenen
lakene.. Ol. t. Dmnn>i, 170. Men consenteert
eii legbt toe denzeWen gbesellen eü der gulden,
de aUeye yan der Bynpoorten, metten huseken
daerondere, en eenen mierssele daennne steende,
omme huerlieder poer ofte buscrunt daerinne te
stampene. A^idê», meng., I, 118 (1618).
8) In het volg. eitaat sobijnt het w. „idleie** toe-
g^iast geweest . te zyn aan de gaandery langsheen
den vooigeyel yan bet stadhuis. || Den ertsbiseehop
van Borwmien (.'), minderbroeder, die off de merct
te twee stonden piadickte. en op die alleye misse
dede. L. Galsbloot, 8i.-TA. Brmed e. 1457, blz. 17.
ALLELEËN8, byw. 1) Metedfde, al heUdfde,
eem em keMfde, enneeraoMJUg , op detelfde mjtey fr.
de la mime matiière, fout comme, indiffireni. \\
Bnde is, naer reohte, difibrenoie tuasohen appel-
laoie en provooatie, . . maer in de practfjcke eest
alleleens. Prooi. eie. 9« tyt , o. 16 , a. 2. Yan name
te name valt bedroch, gelQo als verboden is in een
stadt geen borgemeestere te zyne, efl dat bèm
iament doet kiesen, niet tot borgemeestere maer
tot yoirsoepen, want dat is allrieens, en ia alleene
een veranderinghe van den name. y. d. Tat. 22 v®.
Bnde alleleens es treobt, weder zy zelye iemende
dooden, oft zy sake [oonaak] geven der doot. Ib.
69 t*. Na den geesteiyeken rechten . . , aoe eest
alleleena, weeder dat gesaereert dino genomen zy
op geaacreerdan i^aetzen^ oft en ia. 77. Bnnige
seggen, dat aeiio in faokm éh aetio [de'] praeeeripHe
fterèie alleleens zyn, en dair deen gegeven wort,
dat dair d'ander gef^eyen wort.) 276 v^. Weder de
yeroooper dat gebreo en letsel geweeten heeft oft
niet g[eweeten, dat coemt alleleena om dese actie
te intenteren. 281. Bnnige doctoren aeggen dat het
alleleena ia, weder men den gront wyae metten
oege, oft dat men dien metter apraken wyae. 818.
AU die lieden, ammende gbedaen hebbende, weder
uut der vanghenease gherochten efr suf^lieenlèii om
baer ghoede efi niet suspecte bouoken wederomme
te hebben, zoo en oondan zy die somtyts niet ghe-
cryghenj oft als zy yói$r justicie storven en de
yhenden daarom suppleerden, zoe Toeren zy alle^
leens. Ber. iijdem, I, 117. Hebt u of ghy droeff
waart, en doet aen vouweleederen , alleleens oft ghy
waert een vrouwe die lange beschreyden hadde
eenen doodan. Latyn : nê eie qmaei muUer pimnmo
temport Imgemé Omgamg, 68 (1694). Ben vrouwe
van Thencab
2) AU^gaéeTf alimmnen i aUen, fr.. fom emeüMe,
iemot II Daer getuygen aUëleena die woorden Van
I buerder keDuiaaen en getuiJgtiAÉiaeil ttkytsprekön ,
10
74
ALL.
ALL.
reoht oft z)) die tMUBi«n godicht ende ovwdn^jBitk
luuid«& die alaoe te leggen, dair is presunipcie
T«n suboniAoien tegen die getóygen. t. d. Tay. tt89.
ALLËM£T8. Zie altbmbtb.
▲LLËNDICH, biL XlUndufh. De allendige
moeder Godi, O, lu V. vam VII wêeSm, te.
N, D. d0ê iêpi douUurs, la Vierffê êouë la eroia,
II Hebben Terdinct die kerckmeeeten van Sint Snl-
pitins thogen Aert Dreyer, een beelde van d' Allen-
dige moeder Qode, om xüy gripen x et. 8t.'8uL-
«uw, I, 61, aant. 8. Bêk, 1444.
ALL£MDICH£IT (Ellendiobeit), m. ▼. MUmiê,
fr. mw^e. II Alioo de landen Tan berweerte overe , die
lectleden neghen oft tbien jaeren , door d* inUnt-
■obe oorlogbe, hooveerdigbe en rigoareuee rege-
rinffbe, moetwüliobeyt, rooringbe en andere onghe-
regbeltheden yan den Spaengnaerden en bannen
acDierenten, gbevallen s^n in groote miaerie en
allendicbejt. Flao. e. JBrab. 8 nor. 1676. I. 686.
ALLëNEEN vAllene), byw. (al in een). Kudde-
gewiiêt gtêchaa^df fr. gnmpé m Utimpêam, \\ Die
weydeverkene leet staen op enegbe etrate binnen
Dieete, b\) en dryf se allene Toert, saels ghelden
T s. kh, o. Di$ê%t B. a. 140. Die weydeverkene
laet staen op een strate binnen Dyst, bi en dryf se
alleneen Toert, saels gbelden. t. s. Ib. rubr. 46 a. 1.
ALLËNfiiKENS, voor alUi^êkeiu; byw. Vóór en
na, op9olgendli§k^ fr. emeeeêeinememi, \\ Den prys
en weerde Tan de goeden en moet niet gestelt oft
genomen worden naer dat die op dach, oft allens-
kens stuoxgewyse ingebroobt syn. O. o. Antw, oomp,
IV, Ij, 6.
ALL£BAËNBI£ND£ (Alreonsiende), bn. Aller-
aamtienl^t, fr. ^rèff-«/fa«^,tUiM<rt«sfeM(speotatis'
simus ?) II Aendenkende die baecbteende oontumatie
des alredoirlnobstiffen ptmeeu ende alreonsienden
heren des roemschen conincbs. Cari, 8i,'Tromd^
6 oct. 1484. II. 846.
ALL£&££H8T (Talréïrst), by w. 1) Ter alder^
iersten. Serei em vóór al^ vooreerHj fr, avatU Umie
ekoêef premièremeiU, \\ Zoe wy [wie] tot enigen
ambacbt. dienst oft officie tot enigen toecomenden
tyden lai geooren werden, die sal ter alder iersten,
ier by dat ambacbt aenneempt, ten beyiigben
aweeren. Kb. e. <S<.-7Vim/m, 1866. a. 84. tAlre
irat rekende ber Yngbreebt. 10 aug. 1298.
8) Metten aldereersten. Tem epoedigête^ h.
mu flme tói, || BeTelende TOorts tegen den Toor^
seyden criminelen persoon metten aLdereersten te
procederen, naTolgende d'orden die biema gesteld
aal worden, by korte dagen en ondevscbeyd Tan
tyde. O. oriai. 1670. a. 80.
ALLB£Q£PÜ£B8T, bn. AüenmverH, fr. tree-
jwr. il O, alreghepaerate siele, beilighe jonofronwe
en maertalene, Cbriatoa bruyt, gloriose, suyer
magbet Barbaia. Qebedi. 16« B. 186.
ALL£&aAND£ (Abebande, alreande,alfande),
eoortgetaL AUerlei^ fr. <o«<f eorte om eepèee de. ||
Yan tolnen en ?an metene, aünt alrebande mat«n,
?an eiker mate, 1 d. Lat. tekat: ei «JieerM eimt
memtme. Cleedeien of oraud, jof alreande goed.
Tol U Srt^^ 1868. Met alrande wapinen. K, eoa
iet Pieie 1866, a. 76. AJzeande oome. Lat omuem
e^em, Ib. a. 88. Abrebande gbeeoutte. £. e. Amiw,
1898. Alderbande naeut. Ê. «. Brmeed, 1898.
Terdendeel Tan alrebande miadade en Tan aire-
bande boete en Tan alrebande rechte en foifeite.
19 jnni 1896. Ombe abrebande toiate en ombe
abrebande donkemeaae te TerolaanM en te beeoee-
dene. 84 juni 1897. Van den loUe Tan onyoon,
THiloekieelk Tan alrande ooete. Yan dorrarde Tan al-
rande goede. Tol ie Dieti, 1 807. Alrebande g^ieaeatte.
K, mem. e. Xoesa, 1812 a. 10. Yan ahaode wilden
Tleeacbe. Kh, e. Dteel^ A mbr. 86. Alrande oomen-
soap. Ib. r. 88. Yan alrebande amaeb» oopingben.
Ib. r. -89. Alrebande oomescap. Ib. B 94.
AUiEBHANTS, byw. Te alrehanB sijden.
De zin aon Toreisohen: wumt alle amdere t^tUm, fr.
de tome lee amiree eóiéê, (?) || Dertbeen roeden
lants, boTende in den boff Tan Coelhem, liggende
te straten, int Telt gebcTten dat Gmysoonter, rege-
noet die arme Tan den hejlegen grsTe Bintraj&n
en Jannes gerTon Tan Heyeselt, en Daengel Tan
Nyssem te lürehans sgden. Item. acht roeden lants,
borende in myns beeren boff Tan Lnjdick, oick
gbelegen te straten, int Telt geheyten dat Poet-
oouter, regenoet Art Cuypere en dat gaathnja Tan
Tan Sintrujden, en Gbeert Ghyaen Tan Aelst, te
airehans syden. Sekep. d, abie e. 8i. Tr. ie ZKaii,
29 apr. 1468.
ALL£iiH£IUQ£NDACH (Abreheleghen dacb,
alrebei}igben dacb), zn. m. jUUerheUigem^ fr. Tomé-
eaiMi. || Sondagbes Toer alre belegben dacb. 27
oct. 1280. Tttsdien sente Baefr dacb en Alrebei-
leghen dacb damaest Febr. 1296.
ALL£JU1£IL£Q£B M£88£, en. MlerhMge»-
dag^ fr. la Tomeeaiiei, \\ Dese tarwe es bi sculdecb
alnbelegermesse. 1 mei 1249.
ALL£BCKUI88£NA VONT, an. Dag vóór Krmu-
verheffing^ 18 8ept., fr. la veOUdeVEteaUatum de la
Sie. Oroix, || up aller cmsenaTont in Pietmaent.
Jan t. DiXMUDi, 881.
ALL£KL£ID£, soortgetal, bedonren Tan aUer-
Isi, fr. ioute -eorie de, || AUerleyde garen. Tlipit-
tiere te Dieet, 11 mei 1640; en Add. 2 ang. 1647.
ALB£LICHTBA£BST , byw. Zeer liekivU , UdU-
geoendf fr. irèe^nmineux. Kil. Licbtbaer, tom-
leniua. || Dat es daeromme si hebben ont&én Tan
Gh>de, die alderliobtberste genade, en Terkeren dat
licht in enen Talseben onrechte wiie. Aüer keretb. 62.
ALL£BMAQ£LIJCK (Aldermaghelic, alreman-
leec, — mallic, — mallec), onbep. Tnw. legel^,
iedereen^ alleman [— ^s^t^?], fr. ekaenm, ||Beboade-
leec den Toergh. hejlegbeeat en aldermagbeliken
sinen rechte. Sekep, o. Dieoi, 1829. Alremallec
binnen Dyst mach sine ghoode Tan gbewechte, die
bi Tnttapt, met sinen gbewichte wegben. Alnónal-
lec Eal sine goede, dtö boen oomen te soepe, te
sinen besten Tntdoen. Tol ie Dieet, 1807; — Alnman-
leec sal mogben staen te snede op de Toergb. twee
daghen, also lange en also oort als bi wilt. Batm.
D^Mrie, 19 (1846). Alremallic sal seuldieb aijn
hem dairmede te contenteren. C. e. Meuteir, IVtv.
1418. a. 17. .
ALLBBMALLIJCK. Zie AL£BBMAon.ucK«
ALLBBMANLIJCK. Zie allibiiaobluck.
ALL£BNA£8T, byw. Naaei vam allen (in Ter-
wantschap), fr. Ie plua proeke (en parentë). || Maar
moeten totte TOorschroTe momboirdye gbeooeen
worden de allemaeate Tan bloedsweghen de weesen
beataende. C e. Demme, loÊpir. a. 496.
ALL£BNA£8T (Alnnaest, aldeneeat), byw. 1)
Tem maaeien 6v, fr. mpproamaiiwemkeni, \\ Yan allen
meedaden die gedaen woerden met nachte, ton-
tijde, buyten weeche oft Terbovgentlijck , Tan den-
weloken dat men die waeriieyt nyt olaeriijok ge-
Tinden en can, daarmede aal men Toertraren ter
goeder wya, aldemeeat den rechten en der gemeen-
der bmen. K, e. fifai^-TVwMisa, 1866. a. 29. Oft
anigbe aonderlingbe aaecke geriele, die in deeae
statuten nyt geacreren en ea, mom sullen die rich-
ten ende TonniageTen Tan deaan statutan die bete-
ALL.
ALL.
75
nof^ moghon aetten ende ordiiieeren zoe sy
MgroMtÊ^ lunmen, naa belanck deenre [dierre]
meribot, ende nae dese Btataten ende steet der
penoenen. Ib. a. 88.
8> ^Hgmaart, fr. lo«l procAotMMiéii^. || Aoht
da^ui na leoJke Maitixu daghe in den winter, die
nu ahwiMel toeoomende ee. 12 nor. 1286.
ALLER0RBERLUGK8T (Alieoborieezst), bijw.
Jiftrmmfiigti , aüervoordMUgtt^ fr. Ie pUu ttoania-
pmu. II 8o hebbe wi hoen ghewilleooert en ghe-
eonsenteeft, met goeder delibexscien , en met onser
fxiende nede, diient goet, ledeleec en orberleec
doehte, dat si, soepenen en raet, ordonneren,
ntten, maken en nemen moghen en eelen ghelt
te boetm beeten, binnen onse stad, daert hoen
orberleac en profiteleeo dnnoken tal , eit aene eene
aanae ochte mee te hoghene, ocht in wat andre
maaieren dat hoen albecórberleezst dunoken aal. —
Ona atad te Testene met poerten, met graven ooht in
aadien manieren dat hoen alreorberleezat dunoken
aaL Oori. % febr. 1860. JBêff, eop. eart. R 18 V>.
ALLER8CHADBLUCK8T (Alderscadeleeohst),
fan. Zooals thana, ft. lê pUu mntiblê, || Dat worden
die aldencadeleechate minaohen die in der ker-
itenhflst aijn. Aümr Zerttb. 61.
ALLER8INTENDACH , sn. m. AUêrheOifftn,
fr. Tomtw^mi. Oh, T. Dixii. 61. Allersinten-
avond. De dag vóór AUerheXUgem^ h, la eeUle de
ia TVwfffftff Ib.
ALLERTIEBEN (Alderthieren). Soortgetal. AU
Urhamde, aUerM^ fr. de iomie sorte ou eepSce. (j Dat
onaen poorteren Tan Mechelen allertieren goet bin-
nen al onaen landen, eeat te watre oft te lande,
eopen oft Teroopen mogen . . Oork. 20 aug. 1866.
Meekelem, S*. Oost. hls. 20. Tan alderthieren grae-
aen, sade oft mele. Bekemh. e. Br<A. reg, 188 f'.
169, 8 T«.
ALLERWERCK EERST, bijw. VMr dOêt, fr.
aaaaf Umie dkote. || Gemerot dat hy geapolieert
hadde ip>weeat Tan den Toin. litigieuae goeden , . .
loe belMirden hem die gereatitaeert te worden, ja,
alderweick eerst en hangende den prooesse. ÉRst.
gea. JSvdr. em meded. YI. 1888 , bk. 444 (1609).
ALLES, sn. In alles. /• 'f geheel ^ al ie tarnen,
fr. em teai, || De proourenrs en mogen in alles
aifn sessendertich in getalle. C. e. Aniw.
., y , üj , 18. — Van alles tot aUes, ieene-
, fr. eompüiememt, jj Soo wanneer den coop-
tot abandonnement oft Terlatinghe oompt, aoo
en Tevmach hij deselTe niet te aoheijden, om de
pnif^i** en geiTe te behouden en de bedorren te
Teriacten . . . ; maer willende de Terlaetinge doen,
moei die Tan alles tot alles doen. Ib. lY, zj, 226.
AliLESHEELS. Nieta— . Andere nieie^ ho^e-
nammd amdere met, fr. rien d^aeire, ahtóluineni rien.
II Ala Tso nienwe maren te aohryfren, sult ons
daaof handen OTer ghetfzcoseert , ghemeerct dat men
hier niet alleaeels en hoort nog en siet, anders
dan dat eergfaisteran . . . den prinohe Tan Oraignen
hier iameqnam. Anden. meng. Il, 186.
AIiLESYORENS bijw. Ahorene, fr. anparavani.
II tf Hof, 't gene ToonKshrsTen is aengemerokt, en
daarop allesTorens gehadt het adTjs Tan 't officie
iiseael Tan Brabant. O. P.-J. amir., 16 mei 1716.
ALLET, m. Ai, atteë, aUe dingen, fr. Umt^
iemteê dhosst. || Dat ghi die partien . . TOer u ont-
biedt.., en haer evoenen en olagen, reden en
bethoen, en allet, dat ej daer bybrengen willen,
whoevt. Garf. St^TVünd, 28 juni 1878. Allet son-
te Hgelist. O. LU^, 10 juni 1417. a. 16. Dat
oie ajamaat anders jemende ennige schoore opt tfelt
en gere dan dengeenen die , nae den lantsohartere »
die sonldich sgn te hebben, allet opte pene Tan
iy. ponden zwertte. T. D. Tat. 147. wyen dat
jnrisdiotie gegOTen is, dijen Torstaet men allet dea
daeraen oleeft Terleent te zijn. Ib. 161 t^. Noch
suldij weten, alsoe geringe aU iement een leen ge-
oocht heeft, die bailliw, oft stadthoudere , terstont
nair der goedingen boTelen sal, dat hij binnen zl
daigen sijn rapport dairaff doe. 209. AÜet gehoirt ,
het wairt geeejt by den keyser [«2. bg den rech-
ter] dat de goede man wel ontfanokelijc was om
te heysschen rekeninge Tan anderen saken. 268 t^.
Dat Bj maecken goeden getrouwen staet en iuTen-
taris Tan allet dMrinne die Toors. weesen souden
moghen gericht sijn. O. e. Loven, Weeék, a. 62.
ALLETTEL (Alluttel), bgw. JBen weinig , fr. mn
pen. Item, alluttel nederwaerts Tan desen lande,
ter stadt geheeten in *t WolTendal . . Bmts, godk. ,
H 290, f». 168 (BruêHghem, 1640). Op 't scItc
Telt, alluttel nederwaerts.. Ib. B 220, R 808, V.
(omtr. 1660).
ALLETIJT, bijw. AlHjd, fr. Umjonrê. || Al hier
[l, haer? «2. der Toormalige pausen] doen was op-
gerecht te Gkxie, met gansen ghemuede, en TOnden
alletijt in den wille {i%e\ eer si teghen GKxie enen
oghenblio wouden hebben ghedaen. Aüer Kerefb. 14.
ALLET008. Zie altoos.
ALLEWEGE (AUenwege), bijw. 1) AUijd, 69
aüe gelegenheden, ten aUen tijde, fr. Umjowrê, en
toui tempt. || Wi , die alleweghe begherezide sjn . .
onsen goeden lieden Toirghenoemt te raden ende
te helpene Tan dien dat bon noetelic moohte stu.
Oork. 20 febr. 1828. Beg. eop, eert, f. 10, t«. En
oonstu dese dinghe dier hier Tore gesor. sijn niet
alleweghe CTcn wale ghedoen alst wel billeo es . . ,
du en saels daeromme niet aflaten. AUer Keretb,
106. Dat ie dit ToirscrcTe quytecelden eweiyo Tast
en stede sal handen, sonder eynich wederseggen,
eü mj allenwege bedanken en beloTcn Tan den
ToirscreTen abt en oonTcnt. Oart, St^-Trond., 80
mrt. 1880. Heer, gheeft mi alleweghen meer en
meer in di te gheloTon. Qebedb, 16« E. 60. Toe
me tm semper magie eredere,
2) Aanhoudend, dringend, fr. imstamment, \\ En
eert hiertoe quam , so was ons liefs heren raet, en
oic dier goeden raet Tan der stad Brossele, sieder
Half Tasten hieraf te Tele dachTarden te LoTen,
hen allewege biddende en Tersueokende, dat sr met
eendrechticheiden en met bescheide hen wonde la-
ten helpen bj rade. Aead. d'archioL, 1866, 174,
14e E.
ALLIET (Allyet). sn. Bondgenoot, fr. alUé, \\
II En daer so wart een raet gheordineert Tan Berrj ,
Orlyens en Ermenjac en Tan hare allyetten, dat
ZJ mjn heere Tan Bourgoingen gheTanghen souden
hebben. Ol. t. Dixmusi.
ALLINGLERE. Zie alivckluck.
ALLINCK. Zie aldick.
ALLINTELEKEN. Zie albvtluok.
ALLOENEN (Allommen, allonnen), zn. m. Zekere
etcf, waarvan men teüen maakt, fr. étofe a voilee,
II En om dezeWe neerynghe en Tisscherie te doene
ter zee , es Tan noode thebbene aUoenen , om huér-
lieder zejlen daeraf te maken, en gaemen om huer
netten te brejden, welke alloenen en gaeme de
Bretoenen Tan allen anden tyden herwaertaoTcre
ghebroght hebben, Tsn goeder stoffe en lijnghe, te
wetene de alloenen Tan zlix en ten minsten zlTiy
ellen langh. Plae. v. VI., 9 aug. 1681. I, 846. Een
pack alloenen , die gemejnlick ix of z ellen houden ,
eloke rolle Tan 1 eUe, Tj gr. Watertol v. 1697.
76
ALL.
ALP.
Aloaiiiie& ujt BiefcAigMA, m& tak van o«fcraift
SOO IK, y MhelL Zedtmdêcke iel 9, lUaX
ALOT (AII07), sxL o. ir«<l«{{^ Mi2fo, fr.
aloif 9aUwr ttUriiuèqtiê* || Ende dat, jegea» en in
▼exnchtingha Tan dMelve [edicten], eommige hen
■00 yerre ▼eiglieton, dat aj daegelyckx preeentaren
efi Terkoopen weroken, 000 van goodt als yan ail-
Ter, yan minder alloy oft inwendighe deucht alet
behoort... Plae, e. Brab,, 20 oot leOS,!, 601, Pr.
ALLOIR (Allojrr). sn. m. OMkU gomg cf gtitrii y
doorgang of gamg Umqêkêen cf tmuohem kamêrt, fr.
corAdoff nier eigenlek ds htmtn doêr dior gomgemy
fr. U pUmokor. I^ Oome, AUoir: ptumi^ë, goto-
riê, corridor. \\ Steegen, allojre, lolden te leggen.
Bakê»afeh.y proou Sohr^ttw, % Timmwl, , 1636.
Zie ook ALLIIB.
ALLOY. Zie AXOT.
ALLONNEN. Zie alXiOIKBV.
ALLUTTEL. Zie allittsl.
ALM, ALME. Zie alasm.
ALM, zn. T. Heeft hier dezelfde beteekeniBale:
Jlpêy oJp, M» iokoprad aan een watêrmokn, fr.
Olie, Zie alfi. || item, de beiomoelne ee Tan
allen leden al niewe Termaect, uteghedaen 't water-
wiel, dat meer ghegaen heift, en daerof etin de
ahnen alle goet. &XM bbt , II , 40.
ALMAORO VAN MAS8ER0N? ||De 100 Ib. yj
et. in, Tj at. Tajt. Tel v. 1697.
ALMECHTICH, byw. Mmaehüg, fr. Umi pme-
scmi, II O du, heüighe yader, almeehtich ewioh
Qod. Oebedb. 16< E. 1.
ALMECHTIQE (Almeeohtige), sn. m. VoUtiach-
Hgde^ siAeidereehier , fr. arbUre. \\ Alsoe dat te
lesten dese Toirs. partien Toir ons gestaan, in ons,
als in leggeren ocht in almeeohtigen, samen ge»
loefden en toneer ordinancien Tan hqgen en Tan
nederen sy (eio) geheellio ondergaTen. Oork. 80 mrt
1280. Dondê rootb. 2 w^. ; de Lat tekst zegt : t»
noê tamptam im arhiirmm eeu i» arbUraiorem eom-
nromiierwU,
ALMEE8T, byw. Voor hei meeeie gedeeUe , fr.
la pU^ari, \\ *tWas almeest jonokTolck, de mans*
persoenen Teel jonghe ghezellen. Ber. i^de», I, 6.
ALNOCH, bQw. 7W mi ioe, ikane nog, fr. en-
eore aajoard'km^ ftuqu'a ee jonr, || C^tuymen en
Uiantien in der stadt Yalckenboroh boTonden on-
derbonden te syn by oase Toorsaeten en alnooh.
C. e. VaUcenb,, leenk^ 1612.
ALOYËEREN, byw. Mengen, fr. oOisr. || Dat
alle de goudsmeden . . . Tan nu Tortan tgoudt wer-
oken suÜen op negbentien oaratten een quint, en
•en quint ter remedie : en dat alc^eren met lelTere
en met copere tbuerlieder discretie en goedd^-
oken. Blao. e. VI, 1 mei 1616. I, 696.
ALOM (Alomme), byw. 1) Bondom, van oUe e^-
den, ringêwijte fr. Umi amioar, || Alsoe als wylui
PMlippus Tan Bourgoi^je eto., hadde doen geloTon
Toere eü in den name Tan wylen hertoge Kaerle
synen sone, den gveTe Tan Cbarokxis, dwi heyligen
Saoramente Tan miraolen in der keroken Tan sinter
Goedelen te Bruessel, eene wassen keerase we-
gende Tyf ponden, en alom deselye keersse, in der
manieren Tan der wapenen Tan Portugal, aenge-
becht Tyf gulden ryders. Bekenk. v, Brab., rug,
186 f«. 125 T«. (1488).
2) Ooerol, fr. parUmi, en Urne lienx, || Be juas
maob ondenoeok doen Tan den gestolen goede
alomme in de nlecken die hem suspeot s\jn. ProcC
eriei. o. 118. Soo ist dat wy, desen aeageaien, u
ontbieden en boTelen aeer emstelyck dat ghy
alomme binnan den bewinde Tan uwer offioien, en
f allen plaiitse« an
nwan bewinde. • . Taa onsen t* mgtm gbeUadè aio.
MAunnz, 191 (160»). Bal wy alomme biwian
onse . keyserlioke [I. keyiarrieka] en orer al oneen
anderen rycken en heerlichaden sanden wSÊma tw-
leenen de steieke en weerüoka baad. FleM, •. VL
8 mei 1621. L 91. Op pena dat daselTe ohKgatie..,
alomme en altyta Bal griioaden woadeo toot toI-
daan, doot en teniet gedaan. C e. Améw», ooatp,
III, iy, 29. Alom ende om, alomme
ende omme. Bene Tewtaikiny van bat eokala
alom. I) Bat men, op de banmüe Tan onse stat
Tan Lorene, alomme en omme binnen onsen gha-
riobte enghaen bier brouwen en [aal] mogban.
Brob. F. 17 sept. 1806. Als nu Tast Teel gebreeoks
ia aan den stegnwedi, bmggan en straten, alom
ande on binnen der stadt. O. lASge, 18 mri.
1608. a. 46. Tongoren.
ALOMMEOAEN8, bgw. AwiioHi.fr.loa^ aaibar.
II Bos was dese stede [Audenarde] aknnm^gaene
beleit zo nauwe datter niemant uut moohte, efi
hare proTantee begonste aeere te dinnen. Ol. t.
BiZMirDS. 8.
ALLOMMEN. Zie ALLOsms.
ALOMMETOMMK, bQw. Lange naez^don,h.de
Ume oóiée. || Alsoe dat denelyer eaplen [eapeUen]
Tan allen desen totb. ouden tsyse erffalee bliTsn
sal aan de gheheel woningbe deeselfr Wouters, mat
allen hoeren toebehoerten , aohter en tooib an
alommatomme, geiyo sQ belegen es. ^ JPieiere
kapU. ie Loven, B^Areh, Dooe 1 (1492).
AL08E, sn. JQ^, fr. aUne. Oudste mddiag. ||
Elbot en aloee, de tonne Tiy gr. Tel ie Améw.
1628
AL OVER AL, bHw. Os0ral, aan aUe kmaien,
fr. parioni, de Ume ooiU. \\ So dedy de poorte up
en reet met drie bataelgen te hulpen den keeretinen,
die doe hadden wel see duusent Saiasiaen Toisle-
ghen, en twee ooningben gheTsoghen, en doe Tadit
men al oTor al, wodalt wel twee hondeat duusent
Sarrasinen quamen ten stryde. Jav t. Bixmmi,
2. Men seide al orer al, dat bider Tremioheit Tan
Bonden d Yserin de Sarssinen TerdioTen waaen. Ib. 4.
ALPE (Alp), sn. T. Scbopibord aan kei wiet van
een waiermolen, fr. anbe, planeke fiaée ^ 2a oïröon*
fêrenee de la rome d^nn monlin è eaa. || Zaaobware
totten Toirs. molen. N. K., Tan zaghene alpen,
soutberdere en sterte dairtuwe [daartoe] , tottói 9.
raderen Tan der moutmdene. Bek. d, dom. ie Loven.
1408. Van houte te oortene tot Mutberdeien en
sterten Tan alpen, broeken, storten te makena,
en Tan den Toirs. alpen op te settena opte y botstt-
raderen Tan der moutmoelan, en Tan oen oreisten
butenrade Tan der Toiia. moeleae te makane, dat
Shebroken was, arme en soiltboeii. Ib. Meeatar
anne Tan Roteelaar, den Wmmarman, Tan alpen,
sterten en bteekan te maakene en op beyda dia
raedare te ■ettene Tan der moutmoelenen. Ib.
ALPENRAT (Halpeniadt), sn. o. Bad van eenon
loaiermolen , fr. rome de WMmUn d «as. \\ Een bal-
penradt, het water Tan onder ontfanganda en
aiaeyande. llABTma, 266. WaUrmolone.
ALPHERI8, sn. m. Vaandeig, fr.
porie^apeam, of alfter/ Sp. alléras. Een baarbij-
\eiyk uit Spanje hier ingabraohte naam. Yolgens
La Oume was agn graad, in het Fransohe kfsr
(1611), tussohen luitenant en eerjant. In een aotnm
Tan 1664, te Audenaaide, worden, als oAoieas
Tan aan regimenit, aohtervolgans genoemd: da ko>
lonel, de seqant-BMHOor [niat te Terwana» mal
den hnidjgen ondagoffloiir diana naama], da kapa-
ALP.
ALS.
77
kim «ft dtt ii1|iImhï— mi, de sejjvitexu Jitad, éCmt-
dUol. t856. bis. 4fi4. De baimming werd ook over-
piÊtmÊm door oww gUdmi. || Don eoniiielL,overliooft-
■Mk hf¥iftmaD , oad&keiM , diflooDde dekoiiB, alpherii
OB MigtuBtfrn Tan den ouden edelen ornysboghe.
JKM^iUt, 106. (1786).
▲LFI8TBE, SB. KMÊorimÊod^ fr. jfrmm d$
mmmri, mèpitê; || Alpietre oft eeoane-MMt , de 100 Ib.
13 p. Zttiamdatkt iel e. 1697.
AIjBE» in nmeosleUin^n. Zie allbk.
▲L8, alfle, alflO, lUlBOe, elleenstaande, of
gofolgd van: alB, as, alse, alsoe. ZoodU^gel^
«ie, flBsr, fr« eoneie, otMi jut» etmfoirwUmmU d.
H y«n penUker leke [van geldzaken], alat hier
voieeift ee. 80 mri. 12Ö, a. 4. Die jemene doot-
ilefcal aMt eeaen knive, die heeie ee iculdioh
wiake daanf te doene da Tan oenen mordadegen
movtelach tegen man. Ib. 86. Die den anderen
dootelaei, ala Toraeit ee. 78. O goede Ihn [Jeeu],
ala dai bot begheii die fontejnen der wateren,
aboe beg^ieert myn ziel totier fontejnen der ewi-
Aat lalieheit €Ubeib. 16« E. — Inde de Boboatet,
Sen beeaen TOfmiaie gemaent bobbende, vraeoht
die buigeuueeeter (toot tronnisse) der partie: oft
■y beuren pandt f^ouden hebben [Z. heeft] als recht
*(te welene ter yieiechaien driemale gepreeenteert)
ende geboden hebben [heeft] ale reoht» te wetene
dar partie preeante, oit, in etede van den abienten
oft doeden, aen den heere. (7. e. Aaiw. 1645. lY,
8. 80e akjée der [de heer] Henrio lin bant ane
lant en hut alee sin erre. 1 mei 1849. Alae tot-
eeü ee^ 96 fefar. 1969. Alae men dinghe bautvoert,
Tcrooebt ui onTorooeht. — Ale men wnlle hunt-
TMori. Td U Brmsge, 1962. — Bn geralre [Tallen
er] boeten, in die heft de abt alee Tan lulken
liiwgiMm die behoren ten water^anghen en ten watery
leien.. % febr. 1976. — Diee met en duet [doet] en
daenf wort bedaeght en Terwonnen metter wae^
heity alee reeht ee, aaele riielden t b. SJb* e. DUêi,
A. r. 36, en pauim. — AIm> boren ee bediet. JT. v.
DmdÊtm. 1988. a. 9. <F«^.) — So wie die land
ooepl liggende bin der Pieten, hi tal ons geren
ako ab oat lant one sonldich es te geldene in jaer*
liken cheiee. 80 aart. 1966* a. 66. — Dat dese
ghüle aJao als Torsetl ee ewelike , sonder enioh weder-
roepen. Taet bÜTe. 91 mrt 1286. — Si hebben
elkertijcs recbt ondeneeden also alse hier es gescre-
Ton. 96 Mr. 1909. — Newaer de sooatete en maoh
deede niel stoTen also alse hi wiUe, newaer also
alee eeepenen reoht dinot. -^ Also alse den mannen
reefat doehte. Ib. — Dat wi onderranden der wareden
Tan belkB rechte . . aleo alse ons de warede heeft
8 fel». 1276.^ — Wille oeo man ogte
eün kint doen nte siren plegth, hi magt wel
meiten regte, aleo alse man ogte soepeae
selen. JT. e. AiUw. 1299, [a. 81; de K. t.
heeft; alsoe alse. — Alsoe alse de abdisse
iTonl Toreeit seiden. 28 ang. 1292; de fr.
tekst heeft: si oobmm. — Die Tan dootslage Terwon*
aan werdt, aleo aUet reoht i», sal gepunieert worden
Qf Tow l^f, let Toir let. K, e. DieMt, 1228 a. 6.
{Vmi^ — £n es oee dat zake, dat wi, of enioh
fan one, hadde gbepriset hogher sgn goot dant
waerd ware, dat sonde men mindren bi minen her
Wnlbrde, also ast hem goet zoude dinken. 1 aug.
1990l — Ten lesten, aleo ast ehenneohde denghenen
dia nietnant Toriiesen en wifie [»/• den bisschop],
4ie portaeen hebben bekent hair exoeese. (X Zt4^,
» mei 1898. A. TVmfea. || Alsoe als men tsout
igoeDBcleeghs Torooept, sal BMut Toreopen alle die
vska. Kb. foa. Diê$l^ B. 96.
ALS IS *T (Als eyfit). 2) ^ if /,atte«iMl,^feAdoe,
fr. Uen oae, qumqmê, \\ Yan oiTÜe sententien, als
weeren die naer. reehte nol en Tan onweerden,
moet beiareok ghedaen zyn en moeten by den jnge
<m2 ^Msm nul en abnsjf Torolaerst, ofte emmers
ghereformeert werden. C, e. And, VII, 1. — £l&en
Tormoghen gheene afwysynghe te doene op haerlieder
medeTorobl^^erde, noch hemliedon te behelpen met
t* beneficie Tan rechte Tan ezcnssie, ofte diTisie,
als eyst dat zy danof niet gherenunciert en hebben.
Ib. 17. Die eenich serrituyt heeft op eenich boys
ofte orTO, die ghedeereteert werden, en es niet
ghehanden, TÖör de Torooopinghe zyn serTituyt te
calengieren en ie kennen te ghoTon; maer blyft
t* zeWe hebbende , als eyst dat de renten en aader
lasten den ooop excederen. Ib. 48.
ALSE. 8) Om, Un timUy mH hei imaMy fr.
pomTy afin dsy avêe VtmUnüom. \\ Neghene haohtinge
mach de sooutete doen sonder soepenen ende sab-
bets bode, jof bire wesen wille. Het ne ware Tan
Tromden ende Tan Tlnchtegen , jof die tuist hadden
gemaect; daer maoh de scoutete bant ane slaen
sonder scepenen ende sabbets bode, ende die moet
bi bringhen TorToets Tor scepenen ende sabbete bode,
alse wet mede te doene. 26 febr. 1262. Die patiers,
ribande ochte ghemeene w^fs ontfaet, alse bordeel
te bondene. Kb» e. Aniw» a. 28. Die iemanne die
Torerluchtecb ee Tan quaeden feiten, och die Tordeilt
es, och die anderen leghen legghen, alse te Tor-
slaene , herberghen , wetende haers (en daeraf wer-
den Terwonnen metten rechte), saels ghelden xxx lib.
Kb e. DieH, A. r. 70. Die yemanne jaecht daer hi
tiegen in Treden leeght, ooht anexteneert, alse te
slane ocht te quetseno, zaels ghelden x <|g. Ib. B. 16.
ALS YAN (Alse Tan). 8) Wat aangaat, aam-
gaande^ fr. pumi d, am ntfei de, || Alse Tan den
diaeorde dat es tussehen den abt Tan sente BaTOs ea
ziin conTent, an de ene zide, ende . . , alse Tan den
heerscepe, dat zi lün houdende te ETorghem. 8
febr. 1276. Alse Tan zulken dinghen die behoren
ten waterganghen en ten waterlaten. Ib. Yaü den
contente dat was tussehen N. ende N., als Tan
den rechte dat Jhan Storm hadde Tan der helt
Tan al der meyerie Tan den scueren Tan Oestbnrph
ende Tan BuissebeTliete. 26 jan. 1277. B& dat hns
OTcr steen beede Florens manne, alse Tan den
lene, en sine late, alse Tan den erTO. 18 juni 1997.
En bedageden hem zwaerlioke dat zy Toronreoht
hebben- geweest alse Tan tdle t Antwerpen, alse
Tan geleyde opte Scelt en Tan bokengelde in
Eendracht, welck geleyde, tol en bokengelt legbet
tussehen Yolsackers Hille en Bortbure, op onsen
stroem. Brab T. 17 mrt. 1297. Wi doen u cont,
dat alse Tan den tueste, dat was tussehen N. en
N. Tol, V. 1807 ie Diest, Als Tan der taille enda
zettinghe, die de Toerseyde Tan der easselrie heye-
sohende waren , poorters en poorteghen Tan Bruoghe.
Mame Bmgge ea Koririjk, 11 mei 1896. Als Tan
N., poorter tot LoTen, en N., poort» Tan Ant-
werpen, diewelcke OTergeheyscht zQn. C. Vk Anite,
1689, AaaeMt, 1 mrt. 1444 a. 4. Als Tan lyfren-
ten, en sal men Toortaen die niet min moghen
koopen dan feenen lijfre, den penninck aebte; en
ten ten twee lyfTen, den penninck thien. Cv, GM,
XY, 11. Als Tan pandinge en prooeduren op het
goet Tan banckeroeten en Tluchtige, men reguleert
hem naerTolgende het mandement der Keyseriicke
Majesteit op 't ftaot Tan deselTo banekeroeten. IK
XVI 18*
ALS ABNOAENDE. |[ En als aengaende de
oondempnatien oft Toanissan prooederende uyt anp
78
ALS.
ALS.
dere aikan dan Tan pyne en arbeydt. C o. Loven ^
CaróUttê 1647, a. 8. In als aengaende die kneren
en brnecken. Ib. a. 18. En ali aengaende de oosten
Tan den maeltijden. 16. Als aengaende den huys-
huzen en paohten, en hebben deselye egheene
preferentie. O. o. XtV, XII, 21.
ALS VAN DIEN. Wat dU aangooi, ft, quatU
è 00. II Oio soe selen 2\j [«2. de procureurs] Toir
't Toirscr. hof intenteren alle saken, die z|} bij
redenen yan huer offioien sellen willen yeirolgen,
en selen , als Tan dijen , aldair resorteren jurisdic-
tie. Y. D. Tay. 80 T<^. Ende de schepenen bij den
officier gemaent zijnde , soo Terclaeren de schepenen :
dat sij hen refereren totten boecke. Bn terstondt
daemae seeght de taelspreker tot den officier,
Maent of hij Tolcomen is [nl. of hij alle de rechts-
Yormen onderhonden heeft].' Ende de schepenen,
gemaent zijnde, secrghen: Jae, als Tan dien. C. o.
Antto. 1682, XXIX, 8. Ende den eedt olt eeden
alsoo gedaen zijnde, soo Yersnect de taelspreker
aen den officier: dat hij mane oft den persoon yoI-
oomen is.' En alsdan maent d'officier den borghe-
meester oft schepen, aen wien eerst ghemaent is,
die alsdan antwoordt en seegt: Jae, als yan dien.
Ib. a. 8.
ALS, zn. o. Alles, fr. iout, || Yutghesteken en
ghereserYeert in als de rysers. slaghauten en dier-
ghelycke, die enz. Plae. v. VI., 10 jan. 1648. I,
689. In dleste Terghaederen deselye mannen yan
leene en scepenen als by een. O. v, AaUt, Tkirbe
e. 1669.
In als. In Hghed, aH ie zamen genomen, im aüe
dingeny over Htdgemeen^ fr. en iouty Umt réuni, en
Umlet ékoeee^ en génêral, || En es beseyen datter
up de prochie zyn diyersche die in deser Youghen
de nieuwe relligie yolghen , wel totten nombre yan
xxY, en in als wel hondert, danof d*andere payse-
lyck conyerseeren. TVoubles mar., TH, 97. Hem
Toorts interdicerende meer herbei^he oft taTceroe
te hanteren, en hem nu TOorts zoo tamelyck en eer-
lyok in als te draghene. als dat oyer hem gheen
clachte en yalle. Ib. 147. Es beyonden dat de onteren
wederomrae gherepareert zyn , de beelden weder-
omme upf^hestelt, en in als de keroke zo yerohiert
en ghestoffeert yan al zulcx als dient tot toelebreren
yan den dienste GKxls. 840.
Yan als tals. Van aües in 'i algemeen, fr. dm
toni -en gén^al, || Item, zoo es gheordonneert, dat
men alle jaere, up den feestelioken dach yan der
Visitatie, maken zal eenen nieuwen dekin en drie
officieren, die tgheheel regiment yan der camere
hebben zullen een jaer lanck, yan als tals. Beig.
Mme,, Vn, 260 (1666). PameU.
ALS, bijw. Jhen, alêy oiewanneer, fr. loreqne. ||
Als men wuUe huityoert. Tel te Bmgge^ 1262. Lat.:
gnando. Als diegone die ghedacht es [{. sijn — 0»-
iatie zegt ook het Latijn] comen Tor den oghen tharen
daghe. 80 mrt. 1266, a. 2. Dat sy buten den lande
waren als sy ghedaghet yraren , en paesim, Ib. a. 76.
Als men screef Ons Heeren jaer. Ib. Als men soreef
de jaer . . 26 oct. 1298. Alse men dinghe huut-
Toert, yeroooht of onyercocht, so-ghelt men dat
recht dat daertoe staet. Lat. tekst: eed qnando ree
ee^Umimr,, Tol te Brngge, 1262. Alse men gebiet
gedeel , daer es sculdech te weeene de scoutete . . .
26 febr. 1262. Alse die thiende in de scure bracht
es, soe sal the gasthus daer senden enen loyeleken
derohere. . Ende alse dat coren ghewannet es , soe
saelt her Wouter leyeren den gasthuse yan Sente
Jans metter Bmselcher maten. 11 juni 1277. Voerts
es tselye te yerstuie, alzo yement ghequetst wert
I
yaa mnelene. Lat. . . . erna eonOi^gai aUqmm laeii
a moUndino. K, e. Soffétare, 1264. Wi békinnen
onsen mannen, dat se yan ragte scnldeg nin te heb-
bene haren cost, alse [als zij] in onsen dienste
oomen. JT. e. Antw,, a. 1292, a. 47. K, v. Bnued:
alsi. — Eenlic si allen lieden, dat alse die oon-
troyerse tusschen Justaze, den meyere, int dorp te
Sente Pieters te Ghent , en tusschen der kerken yan
Sente Pieters , wart gekeert up dat recht , dat de TOer*
seide meyere seide. Oends ekarterh. , 88 (1280, Tert.)
ALS, met een t^genw. deelw. Deto^, omdat,
aangeaen, fr. pmeque, vm que. \\ Ende daer sonen
en dochteren zyn, gaen alle de sonen toot alle
dochteren, elck naer synen ouderdom, al waven
de sonen al jonger dan de dochteren; efi naer de
sonen Tolgen de dochteren, elck naer hunnen ouder-
dom, als gaende in elcke altydt d*oud8te toot. C,
e. Loeen, XIV, 23.
ALSDOEN, bijw. 1) Toen, alewanneer , fr. qmamd,
loreqne. || Alsdoen al den edeldom ghepassoort was,
800 is SJjn Doorluchticheyt geTolght. Houwaibt,
Matthiae, 14. Alsdoen S. D. met sQnen trium-
phanten staet nakende was het innecomen Tan de
corte Bidderstrate, soo Terthoonde haer daer een
antijoke poorte. Ib. 16.
2) Alsdan, dan, fr. alors, ... || Sonder dat in*
de macht Tan de goTueghde oft Tan eenige parti-
culiere erflaeten geweeet was, oft alsdoen noeh
was , . . . iet te laeten geschieden in prejuditie Tan
het recht . . Mabtikiz , 27 (1644).
ALSO DOOB, bgw. Zoo voorts, fr. omm de
suite , II De taelman sal segghen tot den eersten
man etc.: Hi bidt u sijn borghe te sine. Die sal
seggen : Ie en quamer hier nyet orame. En tot den
anderen also, en alzo duere, en danne tot den
bistanders. Leemr, v, 1628, 41.
ALS (Alse), Toegw. 1) Als, m hoedamghmd «mm,
fr. comme, en qualUé de. \\ En dabt es sculdech
daer te wesene alse here. — De scoutete moet mede-
yaren alse scoutete. 26 febr. 1262. Dat hire sinen
seghel ane dowe hanghen alse oyerhere. 7 juni 1277.
2) Te weten, namélifk, fr. savoir, notOÊnment, ||
Talre irst rekende her Yngbrecht alse yan negfaen
jaren seyen weken coyen. 10 aug. 298.
8) Als, fr. que. || De meelachterde sal hebben
selke beteringhe yan den mesdadre alse hem sce-
penen selen wijsen. K. v. Denderm. 1288 a. 18 (Vert)
ALSE SOE WABE DAT SAKE. Indien, fr. si.
II Alse soe ware dat sake, dat deghene die dit guet
hilde na joncfrouwen Mifo lijf, die yQ s. jaerlics
nine goude 9 iebr. 1296.
AL8ELCR. Zie albitlok.
ALSEN (Alssen), zn. m. Alsem, fr. absintke. ||
Vrouwe [Maria], ie sye dyn hert, en altehant
gheen herte, mar ie sye alssen, gal en mirre.
Mond. merh. 88 y^.
ALSEN, yerkorting yan als e^ hem, fr. lorsqu^üs
Ie. II Alsen [nl. den „oomehuedere"] die yan den
dorpe hebben gheooren. 19 iuni 1296.
ALSGELIJCRS (Alsghelijcx, als ghelike), bQw.
Eveneens, insgelijks, fr. de méme, pareHlemênt. ||
Zo es de ciVile boete dobbele , . . en alsgheiycx
yan andere ciyile boeten. K. v. Brugge, 1804. Die
oec anderen doet bannen, moet alsghelike de ooste
ghelden. Belg. Mus. I, 62.
ALSHEELS-, bQw. 1) In 'tqeheel, hoegenaamd,
volstrekt, fr. fAsoUemmU. \\ Ander waren yan dier
meenynghe : men zoude alsheels niet dgnghen nooh
pleyten, maer alle zaken als broeders en snaters
onderlijnghe modereren. Ber. t^den, I. 210.
2) In 't geheel, alle te tonton, fr. en tornt, mi
ALS.
ALS.
79
MmL II Zoo datter alaheels np Sente Pieten ghe-
teekenl w«xen gheeioffeerde bedden tot hondert en
XZX ; dwelek tonde bednghen in weerden ve pont
grootan. Ib. III, 61. Baer waren ooc Sptengiaerts
b$y die ie helpen vanghen hadden, en dees wet-
handen waren aleheels tien mannen. 282. Baer
waren alaheele XL sticken gheschats. 289. Daer
waran anghecommen in Zeelandt noch vier schepen
mei Bpaeneohen erycbflTolcke, aleheels ziije. lY,
214. Ihmr waren hiertoe alaheeLi xyij aohepen, die
dneir &hendt paHweordoD, 216.
ALS IN QJËLIJCK£ MAT£N ZOE. JBvmuenê,
fr. de mêmê. \\ £n ale ingeliiekematen zoe aalt zgn
meitan Trede, die geroepen sal werden toBBchen
poarten. K. v. St.'Tmidmk^ 1866. a. 1.
AL8 0£MO£CH. MH u gmio^y ft. ü tmffii. \\
Maar, naar den st^l -ande oostume, en es van óót
Tiarwoadt enda tweewoudt [te betalen] niet geü-
■auti, namaar ale ganouch de partie wederhebbe
agn geatolen dinck. Praei, erim. c. 29.
AI^DKKLS, byw. Sctgmuumdy wMréH^ fr, ah-
mjlmmmi. || In de prochie Tan Wjldre ... en es
aladeala niet ghepradict gheweiat yan der nieuwen
laligta , nemaer abo gheprediot waa te Wormhondt ,
10 qoam er eenen hoop etc. TrtmbUê mar, III,
98. Dat ay [nl, de OTerleTonden] aladan aittande
in bate an oommeren Tan den aterfhuuae, die [af.
da laaien] doQghen moeten totten derde Tan den
goada Tan dan orarledenen; maer aladeela niet daer
den aommera de bate Tan denaelTen goede exce-
deert. C, e. AmdL, XXII, 42. Mair de teetamentaire
achnldan en andere naer de doot, en ea hy [mL
da cr%anaam] maer ghehaaden te betalen totten
darde Tan den goede datter heuTort . . , eü aladeela
niai daar de achnlt de bate excedeert. Ib. XXIII,
7. Yan da Tonajda inneghebroohte andere ghiften
sDÜan allaanliek prouiBoteren d*andere kinderen oft
neTan ghaana ghiften aladeela oft gheene aoo groot
gbahadt habbanda. XXIY, 10.
AL8I, AX*8ix, Toor aU z^, fr. lorêq¥'ilê (<m Oleg).
11 Yj. d. alai hawen en xi). d. alai aterTon. 15 febr.
1S6S. Alaie haren paia hebben j^ghen den hertoghe,
ao hebban aiene jeghen die haren Tan Grimberghen.
24 jaa. 1297.
AL8MOBOEN, b^jw. 'tAndtrdaoffêJr. I0 lende-
Biaia. II Dengenen dia hem Terobligeert , compt
mat ajn parteye, ofte zyna macht hebbende, Toor
diy achepenen en Terleent denzeWen zeeckennffhe
Tan alanfckan aomma ala hy aohnldich ia, dez^TO
aamma alanungen ta gelden met eenige goedingen
an onder Terbant Tan mien peraoone en alle ayne
goedan. C, e. Mddelb, YIU, 21.
AL8NU... AL8NU, bgw. Nu,,, dam, fr. iam-
Ui.. . ittmiéi. II Alaoe dat de rentier, Toor tgebreck
fan aijnan achteratelle , altijt mach loTeringhe ne-
men, oll amptmana-brieTen seijnden op alle de
pukdien galijekelick , oft eenighe Tan dien, nae
lyndar balieften, eh aknn op den eenen en alann
op dan anderen , aoet hem goet dnnakt. C, v. Antw,
1646, YI9 61.
AUSO (aiaoa), tw. Ook, fr. ameu || Bn alaoe met
Torwmrdan, dat hi dat guet aoade honden in de
baat ter gberra behoef £en de gheohte ghegheTen
•a. 9 febr. 1296.
AUSOy byw. 1) Zoo, aidmsiopdiew^êjfr.aineif
ie eeUe witmière. || Sn alao aal hi dat lant Trielike
Iwittan. E. v. ier Piete, 1266. a. 66.
2) Zoo, cosnsoo, fr. si, ausei. || Efi die waghen,
dian the gaathna daer aenden aal , sal alaoe loralec
nn dat ehar [aheeren] Woutera thiende niet Ter-
kdt en bÜTO. 11 jnni 1277.
AL IS T BIJ AL800. Indien, fr. wi. \\ Al
eest by alao dat wy a|jn Dooriuchticheyt, in dea
Toorseyt ia, onna niet ghenoeoh ghedaen en hebben.
HoüWABBT, MattAiat, 8.
OF AL80. Op voorwaarde f fr. è la eondiiion, ||
Dat men wel geit deponeren en atollen [mach]
onder eenen ooopman, op alaoe, dat den hoetatoel
oft de principale penningen aityt geheel sollen
bliJTen. V. D. Tav. 127 t».
ALSOfiALDE ( Alsobaldt) ALS (Limb.), hd. also-
hald. Zoodraf fr. dè« qne, aeutti&t qne. || Zoe wanneer
en alzoe balde ala Tan dootaUghe, Tan leemden
oft Tan enigen anderen atride ei^ onminne die
daechta gedaen ea. K. v, Si.'Tmiden, 1866, a. 82.
Maer alaoo baldt ala aulcke gevangen in de TOor-
acrcTene scherpe examinatie iet sal hebben bekent
oft beleden , en sullen de borgemeeatera . . hun dea
niet Toordera onderwinden. O, LUgo^ 27 juni 1677,
a. 6. Moiêeli.
ALbO DICKE (Alaodick, — dicken, — dickent,
—deck, alsdeoke). Zoo dikw^, xoo menigmaal,
telkene als, fr. aam sotnent que f ehaque fo%e que.
II Also dinken [ducken?] wys Teraocht worden. 30
mrt. 1266, a. 18. Lat. quoiienêoumque, Alaa dicken
ala hem hoeft. 24 mrt. 1296. Zoe wij [wie] een
kearaa uutblaeat oft leat metter nacht in een geael-
achap daar twist begonda, om qnaet te doen, hij
zal ^den thien marck , alzoe decke ala hijt doet. —
Weere dat enich foreyn, die Teraocht weere Try*
heit te ontüangen, en die wederzede en nijt ont-
faen en woude, en na deaen wedeiaeggen aulcken
foreijn enich p<Hrtera helpe, der porter zoude gel-
den X marck, alzoe decke ala hy dat dede< K, e.
8i.'Trmden, 1866, a. 69, 70. Alaoe dicke en alao
Tole alat hun genoecht. Oart, St.-jyond, 6 juni
1874. Alao dicke ala dea te doene sal weaen. O.
Liége, 17 mei 1893. 8t,-Truiden, a. 4 (In art. 8
leeat men; alao dickwila). Hi sal eerden idaoe dicke
als hi wilt Tor der noene. Lakemg. ie JHegi, reg. 786
2® f^. 85. a. 2. Also deck en mennichwarff ala ay
Teraoecht aoelen werden. Cart. St.-T\rond, 10 juni
1417, a. 1. Die andere duet [doet] aaela gheldene
alae dicke alae hijt duet, xx. a. Kb. v. Uieet A,
rubr. 84. D|jt diere [dierre: duurder] Tercochte,
alaoe dicke ala h^t dade, alaoe menaghe t. a. zaelre
[zael hi] Terboren. Kb, v. Dieet, B y6.
ALSO DICWILE ALS. Zoo dikwyU aU, zoo
menigmaal aU, telkens «ds, fr. toutes les fois que,
dkaque Jois pu. |j Alao diowile ala eenege ge-
meene nutacepe iof eeneghe bedeire die der meen-
tocht toehort, gcTalt. 80 mrt. 1266. a. 17. Lat:
quotieseumque,
ALSOQEDAEN , also oidakich, bnw. Zoodanig,
dusdanig f fr. teL || Dat wi... gegoTon hebben
onsen lieden Tan onaen lande alaoegedaen recht ala
hierna Tolget en beacreTon ia. K, v. 8, JPieters-
Leen», 1284. Fr. Alsegedaen alfle. ZuïMdamg
ais, ft, t^ que. || Dat wi,... ghegheTen hebben
onaen lieden Tan denaelTen acouüieitacape alaeghe-
daen regth alae hüma Tdgt. K, v, Aniw. 1292.
JPr. Dat men alrehanda aoheina, . . . Tteghenomen
onaen acheinae, ghalden aal met alaoeghedanen
paiemente alae ghemeinleec in borae gheet. K. e. TAta-
nen, 1808, a. 8. Ij. a. erfeleken en ewelaken alao
gedanicha paymenta alae Toere beacraTon ea . . xy
d. alaegedenecha paymenta. Chartb. JBeg, Brussd,
f>. 260 (1809).
ALSO QELUCK (Alao gelike, alao ghelike),
byw. Bvensoo, dssgdigiks, ft, de même, pareUiement.
II Alao ghelicke Tan den eeden te atarene. Alao
ghelike Tan zekerheden font&na. Alao gelike Tan
80
ALS.
ALS.
•llea goecb óaA men Tindt 25 üibr. 1262. Also
fhelike, lo wie ghelt lerade up taken, die boide
[belMorden] ten embaehte. Omdiitdeeeorduiantien,
•leo ghelike alei in den brief beecreren iteen , znlleD
biiren ▼«■! ende gheetede ghefaooden. 18 mei 1301.
▲L80 QKRING£, byw. Zoodra, ir, mmttUói
fm, II Bnde giifpt deee actie [nl. i» mtordietodêaqma
fkmali atrcMda^ etadt aleoe geringe ale snlcken
ninderiyc werc gemaict ia, en men die toecomende
icade Tan den regenwateie beducht y. B. Tay.,
f*. 107 ▼*. Alsoe geringe ala men in den rechten
berynden aal, dat het gerechte hoijr is Tan den
teetateor, aoe aai dat kijnt geatelt wordden in poe-
ieiaien van den ontmaicten goede. Ib. 118. AJeoe
geringe ala iement een leen gecocht heeft, dat hem
die bailliw of ftadhoudera tentont nair der goe-
dingea bevelen aal, dat hy binnen xl daigen zyn
rapport dairaf doe. 209. Ben aententie, die gege-
yen wort oyennits yalichen Ketuggen (rft TalMhen
inatmmenten, die ie nae reent nid, en geen sen-
tencie geheeten alioe geringe ala Tan der Talscheit
Tan den getuygen oft Tan den letteren oft inatru-
menten clmiriyo den gerichte gebleken ii. 344.
AL80 HOUDE ALS, — DAT, byw. 1) Zoodra,
fr. amiêüót qynê, || Myn heere Tan Tlaendre quam
deae mare: hy liet weten die Tan Brugge, die hem
blidelike gnelieten, en seiden hem dat zy met hem
nut wilden alio houde »ls theilighe Bloet inoom-
men ware. Jak y. Dixmttdi, 11. Alao houde dat
sj alle te bedde waren, so Tiel dat huus in,
tmeeate deel Tan den huui. 96. Als sy alle gheaeit
hadden, ao hadden sj orloft seer rudelike, en
alao houde als ay uuten hoTe quamen ontrent den
oaateele, ao quammer haestelike achter myn heere
Tan Boubays en de bailliu. 107.
2) AcÊiutondtt 9poedigt ft. Umi do ouiiê, promp*
iêmmUi aynon, Tan „aaen", en niet, aooals de uit-
MTer het hier Terklaart: vriomdel^k, wd^omoed. \\
I>oet waa aoe Terre oomen, Dat die tyt was geno-
men Dat men den camp Techten sonde, Q,}2Bm
die hertoffe alao houde Met ainen kemp te Ludiek-
waert; Bnde die bissoop mede ter Taart Quam
met sinen kempe saen. B^, Mmo. I, 29. Die graTe
aeide aleoe hoiade: Yronw, en maect gheen rebel.
838, Die abdiaae gisg sere misbaren, Ende si
sende alsoe houde Beide om jonghe en oude. 333.
Sfi die jonofroa gino alaoe houde Voer dbelde Tan
Onae Yfonwe. 334.
AL80 LAMQB AL8, alh lavos albb, bnw.
ZooUh^ dU, fr. amêd Umptompê gme, || An de Vet-
teme (.') ea soouteten recht iig sol., alse lange alae
men neemt. 26 febr. 1252. Hi en sal niet moghen
yersoenen alao lange als de heera leeft, K» v, ter
Fwto, 30 mrt. 1265. a. 37. Ende me loudene ban-
aan alae langhe alae schepenen goed doohte. C. e.
Mn^fgo, 28 aept. 1280. i, 236. Also langhe ala.
Ib. 237. Alae langhe alse die luatre, of die na
hem oomen, wonen te Ghent. 21 mrt. 1285. 8o
beloTe wi loialike en bi oneer trouwen te helpene
den graTe Tan Ylaendren . . , in deaen tujst , also
langhe alae hi ghednren lal, ieghens den totb.
graTe Tan Hollanl. 1 aug. 1290. Ginge at weder
tet dien man , soe hadde ai haar goet Terbnert alao
lange ala ai leTede. K. v. Bruësel, 1292. Alae
langhe alea leTede. JT. e. AiUw. 1292.
AL 80 LIKF ALS 81 ONSE VRIENDSCHAP
HEBBEN. Imdiom ^ omx» wiendêokap ep frjgÊ
êêèti, fr. ei eoiit Umat è aoAnt e— 'lil, formule hier
ea daar ToorkoBMnd in de Topslaiyke ootkonden.
1^ Ontbiedsn en berelen allen oneen amboehtaladen
ei raehtan . . dat ai . . . Bnde diee niet en laten»
alao lief ala si onse Triensohap hebben. Omrim
St.'Tnmd, 6 juni 1374, IL 66.
ALSO MENIGE (Aboe nenep^). Zoo «sis, eoe
mom^Oy fr. amtmmt do. j| Alaoe dicke ala hyt dade,
aleoe meneghe t. s. saelie [nel hi] Terboren. JU.
e. IHoitt B 95.
ALS OCHT. Zie also ocht.
ALSO OCHT (Aleo ogte, alse oohte, alsooht),
Toegw. AUqf, fr. cohnm ei. || Wat dat hi ghalosf
Tor Bcepene Tan onaen lande, dat wille wi dat hi
gheleiste alse ogte hiit gheloeft hadde tot eoepene
Tan Trier port. JT. e. AiUto»> 1292. Alao als of. ld.
e. BrmoMoL En alsi poertre eyn, so sal men ae
dairin keynen [erkennen] also ocht egt ghewueat
hadden OTor hondert jair. JT. e. Waalkom, 1365,
a. 7. De minsche sach dattie bereh al te gmwe-
like ho^e waa, ala ocht hi ane den hemel ghi|ighe.
Aüor Korsiö. 23. Laet n alaoe arm eü alsoe on-
wetende als ocht ghy nye yet tob. Gode Twcreghen
hadt. Ib. 70.
ALSO SAEN, byw. Zookaasi, aoodra, h.muoUdt
Me. II De geeworen oc^dragers agn schuldioh^ op
beuren eedt, den schoateth en borgemeeateren te
cundighen en aen te brengen allen meensen, ex-
cessen en delicten . . . alsoo saen ala die tot beur-
der kennissen geoomen aijn. (7. e. AmUp., 1545,
I, 54. Een yegelyck die reoht Tan calangiarene
heeft mach syn calengieringhe reohteliek doen, in-
dient hem goetdunckt, alaoe saen ala dan eoop
gesloten en den palmslach gegeTon is. Ib. Til, 34.
ALSO SCHIERE ALS, byw. Zoodra, Èoohaaoi
aU fr. OÊuntói qno, dèê quê. || Sn der beelden
waa sere Tele; en alsoe aoiere alai hier neder qni^
men, soe worden ai alsoe ewert als een oole. Aüor
Koroib. 12.
ALSOSULCK, AL80 — albb bilck. byw. || In
kermeedage ea scouteten recht tetene up tgasthnae
met y. cnapen, ende niet meer; ende alse anlk,
spise alse men andren cnapen gOTet. 25 febr. 1252.
Newaer alse eulke sekerhede alae den abt genoeget,
moet den seoutete genoegen. Ib. Sonder Tan der
keure Tan den lande, dee bÜTe ai ap mire wrowen,
dat so hem alao sulke keure ghcTC alat hare nni-
telec es en den lande. JT. e. SaoftingoM, 1259. Dat
wy dese Trihede en aleo sulke ome ale hieniaer
Tolget hebben gheghoTen. JT. e. ier Pioto, 1966»
Ende dien JjU. dorscher] sal her Wouter gheTen alaoe
selken loen alse hi ghoTen sal süns selTce derohere
dien hi met dien setten saL 11 juni 1277. Met
alsoe selker Torewarden, dat dat gasthua ... aal
ghcTcn mün heren Woutnm . . . drie hondert pont
Bruselachter penninghe. Ib. Up aleo snlke meadaet
alst ima gheecroTen staet. 27 ooi 1280. Om alae
sulken tseens aleer hutegaet. Mei 1290. (Deae leltte
oork. biedt ons ook den Torm y^alsele'* aan.) Ob
den tseens, die Toere ghenoemt ea, iaeiiyca ver-
gouden te sine in Palmesondaghe , akeloa paiineata
alse ghinghe en gaTe sal syn. — Alae aelc grit alea
in Brabant ginge es. 26 nor. 1296. A. — .Aisoe eelo
geit alse get in Brabant. Ib. B. Met gemeindar
BMmten, aiee sulke alae in bone geet. 8oktp, e.
JBrpo, 26 juli 1299. Of te gbeldene met aiaoe asl-
ken ghelde alse telken tide Tan ghelden in bone
Ssn sal. Sekop, e. .SV]w, 15 mei 1241 (kopyi). Wmeahk
t in deeen dingen al es geeciet, beide Toer en
na, dat in alaoe seloken dinghen eenldieh es te
ghesciene. Ckmrtorb. B^, U Brmood, f*, 184 t*.
(1826, Merchten^.
ALSO YAKINCK (Aleürarine, — Tacyne, Alae
Taringe alae), Ixlpr. Zoodra, fr. maotUói qmo. \\ Alea
ie alae aoepene Tointaen hebben dat «■•
ALS.
ALS.
81
noQwe ontnvrd as iof ontleed, m> sollen si diere
Txtmwe gheren iw« Toghede. C. «. Brtigfft, I, 2S9
(81 dM. 1S78). AIm yaringhe alie. 81 deo. 1285.
WAxmc en OmiLD., lY 247. Aldoe Tertrockendie
Tin Bnigghe, ende alfo Tsrine als men daer de
mni« boorde, ao wart er groote roer onder trolc.
Ol. t. PmvDB. 169. Int jaer 1884, 's nachts
r66r Dertienayona , zo . was so groot wind dat de
kerke van den Jaoopynen (t*xpre) ommewoey
totlen choore, en Tiel de Torseide kerke alzo yaryno
als de mailene gedaen was. Ib. 180.
AL80 — AL8fi Y£L£ ALSE. bijw. Zooveel alt ^
•e SO0 jfrvot geiai die, fr. amtami que, en ameei gramd
eeiftre qmê. || Lant heft de sooutete te leene Tan
dan gotahnae alae Tele alse hi bi wette mach be-
togen. 26 febr. 1252. En ware dat sake dat dese
TOfseide liede niet ne qnamen. ter dikinghen Tan
dan lande te done alse Tele alse weet [de wet]
wiaede Tan den lande. 24 sept. 1259. Endê dedere
aleoe Tele towe, in allen stacken, alse hi sonldech
was te doone. 7 juni 1277. Yan alaoe Tele oorens
alee hi loTert den gasthuse, soe sal the gasthus
bebben stroe en kaf. 11 juni 1277.
AUBO YERNE ALBE — albe txbbs alb, by w.
Zoomei eie, ta xoo ver ale, fr. amtani ^, en
imti qm. (( Dan es hi de oosten senldich , diet Ter^
üeel, alio Terne als de oosten wettelio sijn. Leemr»
SU 1688, 44. Wat mesdaede dat daeraf Talt, alse
Terve alee Tonnesse deilt , heffen die heren Tan Grim-
beighen. . — Also Terne alse siet gheloeft hebben.
84 inni 1297. Dat si ons Terclaren en besceeden
aondsn also Tem alst hem [hun] cont ware. 19
jvni 1896.
AI.80 YOLLUGK (Also toUQü , — Tolliok), bQw.
Zpodra, fr. aneeU&i qme, \\ Herte lief, io moet u
ssgghen, alsoe Tt^fjo als io Tan den oerspronc sach ,
doen bervand ie in myne zielen alsoe onsprekelgo
minne. AUor Kerefb, 59. De cypier moet den gOTan-
genen alaoe ToUick als hy ontolegen es Tan crisme,
laten gaen en ontslaen. Frael. erim, o. 17.
ALm> WEL AL.8E, bQw. Zoowel ale, fr. oueH
Imb qme, |) En willen, dat alaoe wel wj, alse die
na ooe eomen selen. È. v. Meerbek, 1247 (kopij).
ALSUIiCK, AIiSELCK (Alsulc, alselo), aanw.
TBw. Zmikf dmedamg, adluiamff, fr. pareu, Uméme. j|
flo wie anderen let aflaet [{. afolaet], alsulc sal hj
Tatüesen. K. v, Saffdare 1264. a. 12. Lat. iale
\membrmm] mmittei, Alselcs jpaiments alse ghinghe
en gfaaTO aal sQn. Mei 1290. Deze zelfde oork. heeft
ook i^alee eolk*'. || Dat wi den soepenen en die \l. den]
porteraa Tan Herentals gemenelio hebben gegoTcn
alaalcka Txiheit alse onse anderen staden Tan Bra-
bant hebben. Brdb, Y, 15 apr. 1291. Met aLsel-
ker munten alse ghinghe es in dUmt. 18 jan. 1298.
Omma Tiftien sds siaers, Tan alselkere rnxmten
alse gbiBge en gaTe sal sün. Mei 1294. En bescie-
dent ona in alzielker manieren alse het hieronder
staat beeeieTen . . — Li alselker manieren alse elo
man es ecnldeeh tontfime en te hondene syn lien.
19 huii 1896. — y s. jaerlios loTonscer penninghe
ihmkar mnnten alse ghinghe en ghoTO si in Bra-
bant. 21 oet 1896. Dat Tan nu Tort alsnlge Ter-
dnge, die aleo gemaeot snelen werden,., saelen
gsbnAan werden. O. J^Jige, 18 noT. 1404. a. 5.
AL6ULCK. Iemand alstdok (—en) heb-
ben, heme^hem dai iemamd {iet doe), h/fawe en
terie qme qndqu'wn {faeee eortaiae dkoee). Men
Mgde ook iem. in dien hebben, i) Yoert ghe-
losfdsn die Torgfa. AToele en Jan hare zone, Pe-
tnen en LiMbMten, derselTar AToelen kinderen ,
dia noeb niet Teriaert en sljn, in desen dinghen
te Terrane eii alsulc te hebbene alsi oomen te ha-
ren wetteghen tijden, dat sy deze dinghen solen
Taste en ghestadech honden, en solen daerop Ter-
tgen met allen rechte. JSekep. v. Dieet , 18 dec. 1884.
Ende Jan, onsen enegen wettegen zoene, die noch
onder s^jne dage es, alsnlken te hebbene, als hy
tot syne dage sal syn Qomen, oec die poente alle
Toirs. en enyegelyc dairaf metten anderen poenten . .
bezegelen sal en oonfirmeren. Doomde rootboeek,
t9. 27. 24 dec. 1410.
AL8ULCK. BQ pleonasme: Iemand alsulo
en in dien hebben. Il Yoirt meer, soe ghe-
loefden Goesw^n en Henric, gebraeders, wettich
kindere Henriz Tan den Houte was [n/.^w^len], den
Toirs. momberen [Tan den drie berderen des hey-
lich Gheest in Onser Yrouwen capelle] hore snster
en brueder te Terrane en alsulc en in dien te heb-
bene dat sij bon genoegh doen solen Tan hoerre
moedere TersterTenisse Toirsz. Sehep. e. J)ieet, 15
juli 1404; doorsteek t. 20 apr. 1853.
AL8ULCKGEDAEN , aanw. tuw. ZMdamig,
fr. tel. II Dat wi,... omme minne die wi tonsen
lieden dragen, gegCTon hebben onsen lieden Tan
denselTen ammanscape alsulcgedaen recht alse hierna
Tolget en bescreTen es. K. v. Brueeél, 1292. De
Antwerpsche Keure heeft: alse ghedaen regth.
ALSÜLLICH, aanw. tuw. AleuUe, etdk, fr. tel,
pareU, eemblabU, || Want also is, dat Toele en
grote deijl Tan den eirbairsten en wasten porteren
Tan onser goeder stat Tan Sent-Truden ons ge-
thoynt hebben,... dat, om alsullich OTerdrach
[onTordrach?], oirloighs eö crüghs wille, die ge-
weest hebben.. O. lAége, 10 juni 1417. St^-Trui-
den, proam, Ende die sall men Toir alsuUigen
man [eZ. meineedigen] kondigen en roepen aen den
Piereen. Ib. a. 3. (Nog in het prooemium , alsmede in
de art. 11 en 16, staat : alsulck). Om alsullich outoiw
drach, oorlochs eü chrijchs wille, die geweest heb-
ben tusschen ons ende . . Ib. 17 ang. 1417. Barok.
Soe sal men alsulligen mensche metten halse hal-
den. Ib. 1 juni 1488, a. 35. Dat sy, om alsuüige
officie te halden off te krygen, neit gegeTen noch
geloüft en hebben. Ib. 11 dec. 1500, a. 1. SaeeeU,
(Doch , a. 22 : alsulcken misdedigen). Heeft een man
Teelderlye kinderen, en hy Tan sinne is eenioh
kint Tuyt syn testament te sluyten, alsullich man
moet alsullich kint yet oleyns Tuyt syn erre lae-
ten, oft hy moet in syn testament redenen alle-
geren, waerom hy alsiulioh kint niet [niets] lae-
tende is. C gr. Loon, I, 64.
ALSU8, bijw. Alxoo, aldme, dormjee, fr. ainei,
de oette maniire, || Omdat si hen alsus utegheTcn.
Mier Kereib. 17. En duncken hemselTen alsoe
wQs dat si nyemans raet noch hulpe en bedorTen.
Alsus maect in hem [maken si in hem] een be-
droehen IcTen, en daer dorrense in sterren. Ib. 85.
Welo summe ghelts, metter cost Torgh., alsus Tan
hen gheeet, gheordineort en ghemaect te hoeren
beste.. JB07. oop, eart., f^. 18. 8 april 1367. Die
alsus gebrekelio waren . . suelen redehc gestraft wer-
den. O. Liége, 18 nOT. 1404, a. 10. 8t.- Truiden, IHe
hem alsus Terantwerde, die sal quytsyn. Ib. a. 16.
AL8U8DANICH, albüsdsvich, ALBVBTXincii,
ftanw. Tnw. 2Soodaniff, dmedamg, dergtUjk, fr. tel,
pareil, semhlable, \\ Van dengenen, cUe hen alsus-
denige forche en ghewout aendoin. Snquéte Brab,,
1 apr. 1889. fr. tekst: tde forche. En want wi,
late TOrs. , hieraf bricTe te ghoTene Tcrsocht s\jn,
en in alsustenegher zaken eghenen zieghel en ghe-
bruyken, soe bidden wQ.. Hof te Zdéke, 1407.
Omme hieraff ewighe memorie te Tynden wes Tan
11
82
ALS.
ALT.
almiBdaneghe zaken tculdioh ia t« ghesobieneD met
rechte. Cart. 8i.-JVomi, 16 mei 1454.
ALSYORËN, bijw. Alvorens, voontUer, tt.ixoami
dê, II Knde de renten, 'tij beaedt ofte onbeeedt,
erfveUck ofte lyfVelick, zullen yeroocht worden by
twee zondaesche kercgbeboden. te doene yan Tee]>
thien daghen te Teerthien daghen , als Tooren , danof
de yerooopynghe gbesohiedSn zal. C. o. Aud. YII, 54.
ALT, bn.| verbogen aldb, Limburgeche Torm.
Oud, fr. vieuw. \\ Dat wg xiiy scepenen derselyer
•tadt BoUen doen Tergeren » . .. goede, alde en ghe-
praefde. C. e. Si^-TVttideHf ^ 6. Oft eenich porter
oft ingesete derselyer onser stadt hnysde oft here-
berohde met opsat eenen uytgebannen , man oft
wyf, jonck oft aldt. O. JAéjfe, 17 ang. 1417, a. 11.
Btrek, 8ee alde souden. C. v. M^hem, a. 16 (1432).
Na der alder uaagien. O. Liége, 1 juni 1433, Mctt-
9eU, proofm. Ses alde thuynen, C yr. Loon, JSeoes
1466, a. 8. I, 115. Also onse stat Hasselt yan
alden tyden yoerleden geweist is eyn yredelick en
lere nareehtige [handeldryyende] stat. O. Li^e,
11 deo. 1500. procsm. Sollen sy enen boumeister
kiesen by eynen alden. a. 4. Alde Ludoyicus
Yleemsch. C. ^. Loon, I. 130 (1529). Soe yerre
die contractanten alt syn achteen jaeren. C. e.
VaUchg,, leenk,, 1570, a. 18. Voorts is te weten,
dat dochterkens tot bonnen daghen oomen syn als
sy alt syn derthien jaren en xl daghen ; en knecht-
kens, aïB sy alt syn xy jaeren en xl daghen. O.
^. Loon, I. Yi, 18. Yanalts, bgw. Vanoudê, fr.
d'aneienne date. Yan alts onderhouden. Co. Valkbg.,
leenk, 1570, a. 17. So yerre als dat yan idts ge-
woinlich is geweest. O. LUjge, 27 juli 1469, a. 9.
JbiÊfferen.
ALTARE, AüLTAXX, oütabx, otttabe, zn.
OtOefj fr. oêM. || Altare. Tap^twevers ie Dieet,
1540, a. 6. Outare. Ib. 4, 11, 16. Outaer, Ib. 9.
Aultaer. Ib. add. 166a
ALTEHANT, altbhaks, b^w. Terstond, aan-
stonds, fr. tornt de euite. || Ende oyermits dese
Torwairden, so selen si ons nu geyen altehant sesse
hondert pont, ende te Sinte Bayenmisse, dat naest
oomende ee, yier hondert ygftich pont, ende daema
alle jaren te sinte Bayenmisse sesse hondert pont.
Jirab. T, 15 apr. 1291. Sp wien so yan yemens doot
ghedeel gheyalt, altehant na sine doot so mach hy
gaen ter herfsteden. C v. Oent, Or, charter v.
1297. a. 100. En alse dit kint comt op ertrike,
soe yallet altehant in de erfsonde. AUer Kerstb. 12.
Desen minsche quam dicke toe dat hi i^tehans
waende steryen. Ib. 6. Die minsche sprac: Dyn
wille ghewerde altehans. 23. Die antworde sprac:
Poet op u oghen; en siet, altehans was die min-
sche opten yyften yelde. 43. Welke off hi nQet en
dade, en een spade yan eenen halyen jare absens
were yandaer, dan altehans sal hi gepriyiert syn
Tan synen scepenstoele. O. Li^, 18 noy. 1404.
a. 9. 8t.' Truiden.
ALTEMALE, altbmjlXL, byw. Chmsek, ^ekeeU
1^, teenemaalf fr. entièrement, pieiaemeni. || Dat
wy die yoers. goede lieden . . quytschelden daeraff
deerlic en altemael. Oork. 13 noy. 1308, yoorDiest.
De helft yan den erre . . . mach die lerende yrylio
yeroopen en beoommeren en altemale sinen ^vnlle
mede doen. Srab. F. 11 jan. 1330. 's JBosch, En
sach [die minsche] dat een gruwelyc grau nette
was oyer al de werelt altemale ghetoghen. AUer
Kerstb. 23. Wanneer dat Qt)de tyt dunct, soenemt
hi se u altemale. Ib. 70. Dan smoxghens soe mo-
ghen si wel comen ten outare e& soeken dit lam*
meken Xpm Ihm altemale tetene. 105. Daertoe sal
hij die wederpartye yan den anderen geriohte ont-
heffen, en altemael scadaloos houden. JT. e. 8f.'
Truiden, 1366. a. 31. 2) Ygowelo over alte-
male. JBen voor aüen en aUen voor éSnen, elk voor
al, fr. solidairement , ehaeun pour toue. || N. N.
hebben geloyet te' gelde iarlix . . , die yorgenomede
aohte en dertech pont..., ember the kersayonde.
Ende ygewelc oyer altemale. 25 noy. 1296. B.
3) ïn a. oohte in den deele. Gtkedlyk of
^edeelteiak, in het g^hed of ten deele. || In den
deele ocht in altemaele. 20 febr. 1828. R^. oop.
eart. f^. 12. In altemaele ocht in deele. 2 jani
1335. Ib. 9. Yertien daerop ende renoncieren..
aüen yorwerden, rechten, brieyen, gracien, usagen
en allen anderen preyilegien die wij daerjeghen heb-
ben . . • dat ons . . jeghen die yoergh. yercleemeese
ooKte poente in altemale ochte in den deele helpen
ocht yoerderen mochten. 4 febr. 1341. Ib. 7.
4) Met eene ontkenning. Niemand a. — Soe-
genaamd niemand, fr. personne, nul. |) Yoirt hebben
wy den yoirs. porteren yerleent, dat niemant alte-
male, noch yreinde, noch gebuer, noch ridder,
noch anders, wie hi is, engneen poorter yan den
Bosch om enigher reden te camp sal mogen be-
roepen. Brab. F. 11 jan. 1330.
ALTEMET, altbhbts, axjiEUTA, byw. 8om^
tijde, soms, nu en dan, fr. quelquefoie, de iempe è
amtre. || En zo laac zoo meer wies de macht yan
den dalphin, en quam altemet neiderwaerts. Ol. t.
DixxuDB, 123. Bin dezen tyd lach myn heere en
mer ynuwe altooe in Bouigoingen, en gaf altemets
zyn yolc orlof , en alle de sloten daer hy TOoren
quam. Ib., 143. Maer leiden [nl. de Oostersohe
sohepen] gróote Treese yan den stonne en ooo jeghen
hare Tyanden, Holanders, Zeelanden en andre,
zodat Tele scaden hadden; en Tan doe yoorwaerts
so quamen sy altemet an ter Sluus. 163. Soe en
doet men oook [nl. mag men niet yerkiachtan]
yrouwekens, die hemlieden sonderlinge dragen \nL
gedragen] in ooncubinage met eenen goeden gesdk,
al waer 't ooc dat sy in seorete allemets yrinsoap
een ander dede[n], want zy elcken niet geabandon-
neert en zyn. J*raet. erim. c. 95. Dat hemlieden
[nL soepenen] oirlxnrliker doohte.. dat hij [nL
de cessionaris] alle zine goedinghen u^pdioaghe en
habandonneerde in handen yan justitien, te syne
scultheesschers behouf, en dat hy altemet eenen
pennino wonne, dan dat hyt al yertheerde en zit-
tende bleef in yanghenesse. C. v. Aalst, bis. 260
(1483). Dat diyersohe officiers ons gheduehts heeren
(also wel baillius, schouteetens, meren, ammans
en andere officien Tan jnstioien), dagheUcxs terden
in processe... aengaende de hoogheyt enjurisdietie,
ezploicten, heerlyke Terrallen, zonder alToorsn
daeraf t'adTerteren, makende heesch, andwoovde,
replycke , dupiycke en altemets dienende Taa sohrif-
toren. JPlae. v. VL 2 deo. 1511. I, 290. Bn ea
niet besoTen datter eenige Tan der próchie ghewel-
delyck de predicatien en nieuwe religie n^hen,
ten waere alleenlyck eenen, die men altamets heeft
nut zien gaen met eene spiete, niet wetende waer
hy ghynck. TrosMes mar., IH. 98.
2) Naar gdang, naar mate, fr, è ftnr et è mesure
^[ue. II Ende deghene die Tan den zzxiz wesen
sullen, moeten zweren en elc Tan hemlieden son-
derlinghe, altemet dat sy aneeommen en oommen
sullen in die officie. O. v. €tent, I. 0r. eharter. e.
1297. a. 152. Dit quam ten hoeme [ten ooren]
Tan der (sie) wethouden, en altemet dat de we^
houden oft de officien quamen in den burcht, men
slouch se doet. Jur t. Dizvüsi, 52. Bfi dan
ALT.
ALV.
89
{kgea de commi— iMaen te oatfikngeiii die gedaigde
gilaÖp altemei datee oamen, en doen se wweBrea^
tl wasit in eheencien ▼» pevtijen. T^ D. Tav. 366 ▼*.
3) Foor o» fM, ds OM AM dt» endor, ooMoroo^
^Mt, fr. — ooMjfwwMni. II De conmo Tan Yranke-
lyke, Ttthorande de grote aeede en soende die de
FnDsoejMik hedden, det sy heer bertogheooepen,
«eCnepea altemet Terknen. Ja» t. Dizxinn , 183.
Endelye de Walen [mL FranBoheii] waren bedwon-
gben te TUone en te heenebm, meer ay en mochten
niet om de grote meniohte Tan poerden die alte-
mei toe qnamen. Ib. S33. fèj qnamen met groeten
eedden , de een hoep Toeten» de anderen hoep na,
en altemei fj waven van den Ingheleohan Tenie-
gben alftemet dat ay qnamen. Ib. 274.
4) Omdêrhuêekemf h. mireimtpê, mr mt emir»'
fimim. II En there van Gbent qnam altemet in,
en taochen Taste ter maieet weert Ol. t. Dix-
]nn>B, S.
ALTENE6ADEB, bijw. Odkeel mal.ir.imd
mütr. II Diederüo qnam na ainen Tader, ende
beeat HoUaat altenegader. Boaton, Gelre, Okr. e.
jaUiami, e. 81».
ALTENEN, byw. Siêedê,aUijd,ir.i€tÊfowrs, co»-
ifi— liief I) Alle jere te gfaeTone en te gheldene,
teUun kerêeaTonde, beide gheli en den capayn,
ende alte&n alme [alralo] ghelt als telken Kerea-
awonde in boaaen lal gaen in Brabant. Charib. Btg.
Brtuêd, f». 188 (1347). MBrckiem. L o. penninge
erffeleker renten taaert en jaerlios te gherene en
mieomelec te betalene telken kerssaTonde naest-
eomende, altenen der daet [date] Tan deoer litte-
MB .... Ende altenen alio solo gheli alae telken
kanaasTonde in bofsen lal gaen. Ib. 189.
ALTEBNEERENr bw. (s^ oondnaie). (Zt^aoe
«MO») 4^kmÊMlm (lyfirtraffeiyk of buz«erli}k), fr. al-
Urmmr att eoaefadoes (au eriminel ou au oiTÜ). ||
Beat dat mep ordinetraiyc procedeert, en dair
paitye ia andere dan de proonreur general, men
■aiet hem hejach int consistorie, concluderende
tot eiTÜder lepacacien en betemiaaan, somw^le
eerlücke alleene en somw^le eoriycke en ptoiyte-
lyeke; en die proewenr general concludeert crimi-
aalgek, en bg ^den alterneert hy zgn conclusie,
en leegt die in tween, te wetene, bij alsoe dat
soleke eonelusie eriminele niet sehuldich en waire
gewQü te zgne, dat dan die iMsteur oft misdadige
gadiisBipi en gecondemneert wordde, ten profijte
vaa onsen genadigen heeie, de aomme ens.; ende
al woude dM pioeurenr senéral sQn eonelusie niet
■HmiMaiiit, nochtans soode hem 't Hof appointeren
dat te doene, opdat die sake dairtoe gedSsponeert
waivow T. D. Tat. 8.
ALTOE, bQw. Lu^dijlk$ ^daarmèb^teny fr. em mUrê,
ffaimmmi. \\ En slerrei deghene tsb der quetsinp
^isn die nient [men hem] ghedaen heeft, so ml
men denghenen bannen L jaer ute Ylaenderen,
die tfidi dede doen of hiat doen en derbi stoet
[stond] alteew O. e. €h»i, Or. Okmriêr, 1297. a. 65. 1.
449. Oat dat broei es Terbnert jeghen den heere
SB jcg;hen der wet, en es altoe in de boete Tan t
s», dwk Tlucht ofte ontwee aniji. C e. Amdem^ 2e
d. X. e. 1338. Vmm dm hmkêrê,
ALTOOS (AHoes, alletoea, altoat), bQw. AU^,
im mSêm tijde, im mUê morhmmde gmaUm, fr.
loBfoars, se iami /sies» dmu icmê hu cm» qtd »»
9»mt prhmtés. H Zo hebwi . . ighewelos recht be»*
•odii en deen beseeken aienatlake ene de man en
•ne de- soepenen Tan Puderse, die altoos tuist en
tetrelnimn tusohen ons en onae Tordere hebben
19 juni 1296. HeA ^kft N. ghoreoht
wanmt te sine en altoos te Toldone. 24 dec. 1298.
Omme de onstacheid en ghetfouwe dienste, die
onse liede Tan onsen lande alletoes hebben ghedaeik
onsen Torderen en ons, en die wi hopen dat la
altoea Toertene doen solen. JSmqmêi», 14 oot. 1334.
bis. 6. Beboudeleec aUetoos. Ib. 7. GeloTon wi . .
alletoes sootoIo dertoe te doene. 11. Die stad Tan
Dyst aal hebben alletoes twe derke. Bag. 8Mb»
1393 — 1402, op den titel. — Alst was in den be-
ghinne en nu ofi altoee en eweUke, sondor ejnde.
Lat. s# mmnü »t »»mp»r. 0»i^, 14. Dat die pen*
ningen op dusdaenigs maniere u jtgeatelt . . « altdit
kunnen gerapeteert worden door den CMditenr. O,
Sr. Lom, I, 683 (1700).
ALT08T. Zie altoob.
ALUIN (Aluyn, alluyn), sn.m., fr. dimm, \\ Ysn
alune. Tol i» Brmgg», 1262. Lat. tekst: d» akh
mrim», AUuTu. Tai i» Lovm, 1377. — j. bale oft
querque alluyns Tan üije Ib. , Q. gio . tls. Toi op dê
Z»mim»y 1436^1631. AUuyn, los oft gepaekt tft
Taten oft tonnen Tan elck 100 Ib. ghewiohts, soa
groeten. ZonNMcüo tol, 1623.
ALUIT (Aluute, allute, alwt), bfjw. Tm wtt»
mU, ^keMjk uU, fr. »maèr»mt»mi, || Bo wie up
jemene sweert aluute trect. Lat. ffladkm tatmm.
K. e. 8aff»lair»f 1264, a. 11. Wie oenen knape
te werke neemt on met [niets] en onderspreet, sal
hom die weke alwt woro loToren , on si mot skn»*
pen wille. iKof^, IToilswsrib, reg. 786'. f*. 35 t*.
Ooers e. 1333, 11* it. De daeh Tan dosen peehte
te geldene Telt alle iaro op Sonte Bomeisdacb , «A
tuaschen Bonte Boeioisdaoh eii korsdaoh onbegrepen
te sine, alle jare dese ghotoDst allute. 8oh»p, e.
JBSrp», 4 oot. 1304.
ALVE, an. t. JToor- of eiisAaaui, fr. mh», \\ De
Tier inghelen boren de cappen, boten ghebrunoert
gaudt, de aTorechton a%nehaelt. Yoort, onder' de
alTon, wit met guldin blommen daorin ghosaért,
de haren Toif^t met mat gaudt, de Tlengbolen
ghostoffoert naer don heesch Tan den worcke. Aé-
dom, mamg, I. 301. Tam de hoqfïafolo ie d» i»rok»
U Kokor», 1527.
AL VEN (80TTEN) ENDE GECKEN, oww.
MtlaM, spo^toe, fr. róUUrj »o mo^fmer do. || Eeneü
ghoeden tQt deer te Toren plooht mer al ander
spel mede te spdon; want boren do Tooruoemde
oere die men dese flguer [«I. Tan Sïnt-Authonis] aU'
dede, soo plaoh mer mode te sotton en te ahren.
B»r. Hfdm , I, 64. Ontrent doos tyt wart seor smel-
tende, ala de snee toot theet sonnoschyn, den
name Van de ghues, zoodat men mot haer wel
alTon en ghockon moohte. Ib. Il, 261.
ALVOLOENS, btjw. Qoooiffdijk, b^ftootg, fr.
ooM^^waiBMe^, m oomoéquonee. || Yorbiedonde al^
Tolgena wel ezpressolyck aen die procnreon tbü
partyen Hme imd» te centesteren in eenige peremp-
toire procedure. O. v, Lovm, 8iyi, a. 14. Tersoec*
kende alTolgens don TOorsohreTo Tortoondor, dat
den Tooni. saedo . . gedient ware te Terklaeron hot
Torstant Tan hetsolTe te wesen ens. O. P-B. ohA*.
2 apr. 1735.
ALVONDEBTIJT. Zie halvovdsbtijt.
ALVOOBVOETS, bijw. Torttmd, ft,èVin»kMi.
Kil. ee#i fland. hdli, ttoHmj » vottigio. jj Wie' Uih
kene Torooopt op die Hallo, hi moet se al TorToete
wt sinon pilen dben efi henen souden. JT. ItAemg,
lfoo4., 1333. a. 60. Wie lekene Torcoopt op die
Balie, moet se al Torroots doen henen dragheu tatt
der Hallen, en hem Tolghon, ochte sinen bode. Ib.
a. 58.
ALVOBE, byw. Voor, fr; démud, pardooami. \\
84
ALV.
AMB.
Pat min her Woutre ran Bodeghem, de riddra,
qaam el Tore obeitoehen man, die heme daertowe
gheleent waren, ende Tore aine man ende Bine
foepenen. 7 juni 1277.
ALYOREN, byw. Voaralmft fr. aifotU. \\ Soo
wanneer den sohoateth begeert, alToren te oomen
tot naarder bericht Tan de waerhefjt en Tan de
gele^ntheijt Tant miadaet.., boo nempt hij con-^
olnsie preparatoir. O, o. Aniio, eomp. Yll » iy , 14.'
AL WANT (Alwint, alwont), bQw. Toidai, tot
dêf t^j fr. Juiqu'è 08 qnê, || Yremde luiden, die
■triden, dat men die rangen en halden lal, alwant
■y der partien, den here en der stat gebeteren.
C. 9. MaoMtriM, 1880. XCIL^Dat men oocheynen
Tremden man halden en rangen mI, dee eynen
portere meedeit, alwant hi orer al ghebetert. Ib.
XOIU. [Bn de andere galden , aan waa en gelacht
▼oor *t H. Sacrament op 't ohoor] ; willich gelucht
of kertaen ontfeyncht [aangeetoken] auUen werden,
ala men Sanetus in dier -meaaen singt, en hemen
■uilen alwont dat heylioh ■acrament genutst ia.
St,'€hrlaokt 64 (1878, oor^pr). 8o moghen die
▼urBcr. enne Inde, of hoen gherecht monbaer, va-
ren an dat runor. onderpant, als rur ernen dob-
belen ^ant, alwinttertijt dat die dobbel pacht
betaelt ia, en dan maech de rorBcr. Amoit <n syn
er&amen weder raren aen hoen lant rurscr. , wen-
nnn en werven, ghelyo aa si ploghen, ontfhekalen-
giert. Ib. 62 (1872). Derselve meededighe sal...
ooch doen, der stat van Trioht teinre Irateringen,
eynen weegh tOnser Vrouwe te Bochimadon, op
<£e prne van . . abain te syn alwant derre tyt dat
he roldaen heet. O. e. Maoêiriehi. 1880, X. En sal
dartoe bliven in des heren jaeght , alwant derre tijt
dat he gebetert heet. Ib. XXX. In art. XXXII
wordt „want derre ty t'' gebruikt aonder yoora%egaan
te sQn van „al''.
ALWEOEN, byw. AUêrwegê, aUoot fr. itmfomrt,
II Behelslioh [beheltlioh] all wegen en wtgesoheiden...
onse en onser kircken juriadiotien. O. LiSgê^ 14
dec. 1600. a. 10. Boêteli.
ALWETTELIKE, b^w. Ganseh wHUlijh, fr. «ii
Umi poini UjgtUêmeuL || Bn wy manne en soepene,
ten versouoke en begherten van pavtien , ontfinghen
de manninghe (tie) . . en kenden alle dese saken,
vorwaerden en acoorden ghedaen en verkent wet-
teHc en alwettelike. Qends Chairlh. 69 (1868).
ALWIE, byw. Bbe^ op wtXko wijte^ fr. ooeimml,
do qwMê mamilkro, || Dat en alwie men dese vors.
ooeren waarderen, panden, richten en houden sal.
Kh. D. Diegi^ A. r. 74.
ALWIJLE (Alwyle , nu alwyle) , byw. ^« Ut
Üjd^ tham^ ir, aeU^lêmomt, d prétottt, \\ Yort-
meer, so wie onsen scoutit, meisteren, gesworen,
guberneerder oft enigen van bon, die geweist syn,
oft nu alwyle synde, oft hemamaels werden sul-
len . . lasterlick oft scandeliok worde toeapriot. O.
lA^go, 11 deo. 1500 a. 29. SeunHi. Soe wie onse
sohoutet, borgemeesters , gesworens of gouverneurs,
oft eenighe van hun, die gheweest zyn oft alwyle
synde, om synes ampts wille., quetste, sal ver-
beuren. . Ib. 27 juni 1677, a. 7. MatteU, Op haere
oemen en moeyen van va^er en moeder aai., die
alwyl bevonden worden in den leven te syn. C.
gr. Loom, I, 882 (1661).
AMALGIEREN. Zie aiol&zibbv.
AMANDEL, zn. v., fr. awumde. \\ Van alune,...
amandelen. Lat.: de oIkmmm, ... amufdaliê, etu.
Tol U Bruggo^ 1262. Amanden. Een bale, d'een
deur d'andere gerekent op y. Ib. groote vis. S^ktU-
Hng V, 1551. I>» langhe sullen betalen van de 100
Ib. twee ponden Artiuna; de oorte, de 100 Ib.
se. Artoia. Tol v. 1697. Amandelen in vaten, pH*
pen, balen, saoken oft tonnen, van elok 100 Ib.
gewiehts. viij. gr. ZêotuMoke Ui e. 1628.
AMANDIE. Zie AXXAini.
AMARI8, sn. Kast, kas, fr. armoiro. Kil: Am-
mare, ammaria, almaris, schapraede: Ar-
marinm, oMNoriiMi, etc. || Amarisaen, aohapneyen.
a e. J?rMMl, 8iai, 1667 a. 88.
AMAUS, zn. m., verkeerdelyk wel eenaAXAjrex,
SrtmdteküdëriÊiff , gohtaUUordê pUuU, fr. pl&qm$
émaiUée, Zie Ds Ybibb Mnl Wdb. v*. amavbs ,
AKJLüBE, en ook Ybbdax. || Baudry Butaaert,
goudsmet, van ghemaect en ghelevert te hebbene
eene selverinne soale, weghende ses onsen, met
eenen amanse metter wapene van Sinte Jorisae en
van der atede. Tpriama^ St.-rék, 1468, Y, 120 (1).
Datmen, van nu voortaan, gheen gondt en sal
mogen verweroken, ofte aireede gevrocht z^nde,
mogen verooopen, oft te eoope st^en, noch oook
(dan om in stucken te slaen) moghen verhandelen,
overladen zynde met sauduren oft amanaen,... .
en in holle weroken, draeokwercken of deyn wer-
cken op amausen geladen, ter remedieil van een
half caraet. P/oe. e. VL 18 apr. 1561. a. 8. I.
808. In den somere, np feestelike dagen^ die vrou-
wen droughen frox, dat men heet quenen, voren
met amsEuse ofte met peerlyne cnoppen gheonopt
toter eerden toe, en beneden ghevowt met ooat^
liker voederinghe. Jas y. Dixmüss, 264.
AMBACHT (Ambocht,ampt), znw.ons. l).^aiél,
bedumnff^ diêuêt, fr. offiee^ /oaeüea, «eroios. Zie
Db Ybisb Middehi. Wdb., enookYsBDAV. || Yoort
geven wy hen, dat de schepenen efi momboirBn
van der voorgenoempder sta<u die ambachten mo-
ghen setten en ontsetten, die ay tot haer [hier]
gewooneiycke weeren te setten, van geeathuyaen,
van gasthuysen, van deokhuysen, t^ andete am-
bachten en momboiren, die sy hiervoormaelen heb-
ben geset. Brab. T, 7 mei 1807. Wi, Baae, here
van Liedekereke, van Breda en van Boeinlare,
toroonden met deaen brieve: dat haer [heer] Boa-
diin van Yersike, ridder, en Eervino van Beinia-
wale, knape, jeghens ons gheoocht en veroreghen
hebben alsulc ambocht en goet alze ane ona ver-
storven ea van haren Janne van Sehondee, waer
dat gheleghen es in ^onaen lande. 28 aug. 1810.
Yoirt so geven wy onsen scepenen van den Bosch :
80 wanneer dat gevelt dat men se wederwandrien
of wederaetten sal, dat die aude soepenen, data
die dautate dan sin , kieeen suelen die jnowe soe-
Senen, en hem doen in den ambaohte dea soepen-
oms. Ib. 11 jan. 1830. En ware dat sake dat hy
des niet en dade, soe willen wy dat hy daimae
nemmermeer soepene en sy te Brueasele , noch am-
bacht en hebbe bynnen onser voirs. stadt van oneen
wegen. 27 nov. 1885. In den iersten, omme die
redene, dat elc man voortane, die ambacht houden
sal in onse vors. stat, si van gesworeuMappen, van
dekenien ocht van knaepscape, en dat daartoe be-
heert, te poente sal moeten doen, soe consenteren
wi hen en geven, dat soe wie, ocht soe wat per-
sone vortane in enegen tiden enech goet gave,
ocht geloeften dade van goet, oohte van gelde, in
wat manieren dat ware, omme enech ambacht,
dat der atat toebehoert , waert van gesworenaeape,
van dekenien, van knaepscape, oohte van enigen
anderen heerscape, waer dat ware, dat dieghene
die dat goet gave ochte geldt gheloeft hadde, gave
ocht name, nemmermeer daarna in enghenen am-
baohte noch officien van der stat syn en aoude. Ib.
AMB.
AMB.
85
19 mi. 1841. Oft geboirde dat den Toin. poixüexB
oft dienres mjam genedigen heeren eenich gewelt oft
Mei gedaen worde omme hner exploitten wille in
de Toim. heeriiehejt tbii Herpen, Uden en Beven-
ikcyn, bj die «mptinden eldsir, dat die acouthet
myna genedigen beeren in aijnre stat yan den BoBoh . .
die irnrin. amptlude en seepenen in den roin.
lande Tsn Herpen, Uden en Bayenstejn . . soude ont-
•etten. Ckmrib. e. 'sJBoêch^ R 106. 21 febr. 1464.
2Soe wy [wie] tot enigen ambacht, dienst oft officie
■al goeoTBn worden, die aal ter alderiersten, ier hij
dat ambacht aenneempt, ten heijlighen zweeren.
K, 9. Af.-7Vflitdn», 1866. a. 84. Zoe en zullen die
loepenen nijt ordelen noch wijaen orer die bnrge-
meestera, gezworen, goavemeun oft raetelude, ran
woirdeo dtt wereken gesciet om der stadt TrQ-
heijt wïUe, oft om haer ambacht te regerene. Ib.
^ 41. Dat die borger onser atat yan Sentruden . . .
soelen mogben kjeeen onder hen, om dat regiment
dar atat.. en der ampten deraelyer,.. twee meys-
tere; en jegheljo ampt . . twee ghesworen en twee
govemoere. O. lAigt^ 17 mei 1893, a. 1. ^.-TVwi-
ètm. Dat aQ [al. onaen en onaer atat boden] die
gnefaten, mnren en yxoenten der atat ematelic
en wale hoeden, alet hoeren ambacht toebehoirt.
Ib. 18 nor. 1404, a. 7. St.-Trmiden, In wellio aille
beema dat . . . Jan der Kindere , als mombore der
Laaarfen, waart gegoedten ghe^rft, die te hondene
afi te besittene ewelctee ommermeere , hQ , Jan , en
die na hem in denaelyen ambachte oomen aelen.
Stkêp. Lamd e. Dieti, 1417/1896. Yoortgeloyenwi,
dat engeen man, die yan engheenen getrouweden
bedde eomen en ia, nemmermeer raed, noch droe-
■Bte, noch richtere in Brabant ayn en aal, noch
ambacht hebben yan oneen wegen. Sl^de inh. 18
dec. 1406. Bêkenic. v, Stah, têg, 182, R 116. Jan
SpgamaoB bekende metter hant, geloefde en be-
lAjade den momboren yan der Lacaryen capellen
birten Dyeate, yiye onde grote tomojae tajaera erf-
taijs, en hen, den mombmn yoire. en die na hen
in denaelyen ambachte comen aelen , die te betalene
an yeigheldene, ter Lazaryen yoira. behoef, alle
jaere eweleec en ommermeere. Sehsp. Zand o.
DUêi, 20 ang. 1414. Ende dea torconden, hebbe
ieh, broeder Bcyner, ala gaerdiaen yoiraa. [nl. dee
doeetera yan den Hinderbmederen te Dyeet] den
■■egel mijne ambacha aen deeen brief gehangen.
KÊrhmrdL U Dini (1469).
Ambacht dragen. JBm mM £mImmm, — fte-
UeedSfn, fr. exêreer wm offitB. || Zoe wij [wie] zijn
hant doet in onyreden aen diegheene die dragen
ambaohtein, oft aen bueren olerok, oft aen hneren
geawoeren knechten , oft aen die gezwoeren en gou-
yeraeon yan der yoerecreyen atadt, in oxhnijn yan
hoeren ambachte oft yan dienate dea ambachtz , die
aal gaen te Bnteemedoa. X, v. St.-TVmden v. 1866.
a. M. 8o wie dat wederaeeght waerdeeracap of
ambacht te dragene in orbeme der atad. K%. v.
DieH, A. r. 57. Zie ook hulde dbaosk.
2) MeeèiggMêd^ ft, fmridiction, rêttori, diêiriet.
\\ Bne tiende, die die abt en tconyent yoraeit
hadda ligghende bin den ambochte yan Oeatbuigh.
25 jan. 1277. Wi willen , yonde men meer knapen
ridende op deae ambagte dane hiir ee gheaeyt [nl,
op de meierij yan Thienen, de baljnwachappen yan
Oeldanaken en yan KQyel, de ammanie yan Bniaael
en da aehooteterijen yan Antwerpen en yan *a Her-
togenboach], wie datter eneghe yonde, dat hi heme
■ün peert neemen mogt. JT. o. Amiw, o. 1292. En
hebben dairtoe in eiken ambacht geaet en geooren
peraonen. Ajulto 1889. De fr. tekst zegt:
e» eJkaseun office ^ waardoor moet yerataan worden
in elk rechtagebied, naar het Offieinm: dUttieitu,
JuriêdiefiOf bij Maioitb d'Abkib. |i Ontbiedende eii
beyelende, dat gij oyeral binnen nwen ambachte
ende bedrieye, t'allen ghewoonelijcken en behooiv
lijcken tijde en plaetaen . . doet yan onaen weghen
uijtroepen en ghebieden . . . JPlae, v, Brah, 8 jan.
1447. I, 1. (Beyel dee hertoga gericht aan dén
achout yan Antwerpen). — Soo willen wij , dat ghij
in elcke atadt , yrijbeit en dorpe in uwen yoora. am-
bachte en bedrijye die aelye ordonnantie en ghe-
bodt doet aonder yertreck kondigben en uijtroepen.
Ib. 8. Omme diyeraehe merckelijcke redenen . • .
ontbieden wij u en beyelen, dat ghij alomme bin-
nen nwen ambachte en bedrieye openbaerlijck yaa
onaent weghen knndioht en nijtroept . . Ib. IV. 894.
Bewl y. d. 14 ang. 1459, inagelijka aan den achout
yan Antwerpen gericht. — Ten deaen tijde lieten die
yan Sint-Winnocx-Berghe en Berghe-arobaobt uut-
gaen, by haerlieder ordonnantie, midta hebbende
octroy yan den hoye: ala dat men enz. Piot, Chrtm.
707. Dat ghy , [droeaart ,] yan atonden aen . . .
doet cundighen, yu3rtroepen en gebieden yan onaen
wegen, oyeral binnen uwen ampte en bedrijye, in
de ateden en plecken daer men gewoenlick ea ynyt-
roepinge en publicatie te doene. Plao, 16 juni 1686
(Dieet).
8) Ambaehi , "kandwerhf werktwgêlifk hedrijf^ nmings
dienttiarê hetrèkkinffj fr. mêtiêr, nSgoee; nrvieê, |)
Yortane, wie dat hout botte in aelaoepe, yan meije
tot aente Bameaae, yerboert zz a. Ènde yerlieat
een jaer en enen dach aijn ambacht, en die botte.
Kh, V. Antw. a. 88. Die quaden yeech ocht quaet
yleeach ter marct bringt te coepene . . aaela ghelden
y Ib. En aal een jaer aijna ambachte derren. ICh.
9, Diêtt, A. r. 85. En een jaer aijna ambachte
deryen. Ib. r. 87. En een jaer zijn ambacht ye]>
lieaen. Ib. B. 55. Een ingeaeten poortere, wyena
inatmmenten, alem oft gereetaeap yan aynen am-
bachte eii neeringen (daer hj coatumelyck mede ia
geweeat te werekene en ayn broot te winnene) ter
yridaecha merot by den officier yercocht ayn, mach
deaelye loeaen en de naeate ayn yoer den prya dat
die yercocht ayn. O. e. Antw,. 1545. lY. 84. De
achiplieden aijn gehouden den aohipper, hennen
meeater, oyenl gedienatich te aijn int gene hun
ampt en dienat aengaet. C, v. Antw, eomp. TV, yiij ,
162. Een die eeaaie gedaen heeft yerlieat tfyn poor-
tene; maer ia hy in een ambacht, dat mach hy
noch bliyen doende, om ayn broot te winnene. Ib.
1545, XY, a. S. Ende ten derden eijat [heiacht] tam-
bacht en de maniere dat die ghamiaoenen moeten
die wachten handen, andera en waert niet weert
dat zij crijchalieden waren. Sêr. tijden, III, 13.
4) Stamhuiê, gulaeht^ fr. JamtUê, lignU. Ia»
AMBACHTSTB XCKEK.
5) Werkxaamhêden , bedieningen , diênttverrieMn*
genj fr. attrtbuHonê , eernieesy trtmaux, || Item, die
broederen yan den auateren, en die auateren yan
den broederen, anllen gheaceyden hebben hoeren
reyerencien [l, reftera], en een yeghelyo anderen
ambachten. Juli 1277. a. 8 (kopg).
6) Amhaehtegilde , fr. eorpt de méUer, \\ Dat ampt
yan den lakemekeren. O. IXége, 17 mei 1898, a.
18. St,'Tmiden, Dat yan nu yoirtaen ayn en aQu
anllen in onaer atat yan Sentruden dertijen am-
bachten, en niet meer. Ib. 18 noy. 1404, a. 1.
81,-Trwden^ Dat buntwercker ampt. — Uyter kre-
merampte. Ib. 27 juli 1469. a. 28. Ttmgeiren.
AMBACHT£R(Ambochter), zn. m. 1) AKdfUnaat^
fr. officier en gMral, fonotionnairê. |) So ontbieden
86
AMB.
AMB.
wy ODsen drosBate van Brabant, allen onaen schoo-
teiten» meijeren en rljohteren, daer deie brief aen-
eomen sollen (aie\ die na onse rechteren en
ambachteren sijn, of hijmamaelB B\)n selen. Cari.
St.- TroHd., 1 apr. 1S75. tl. 78. Ambachteren, ür. tekst
Qjffkitirt, Émquétê, 1889. Dat alle dieghene, die Tan
onsen wegen ambachteren in der Toirs. stad Tsn
Diest gesett hebben geweest , tvcun. geschille dne-
xende, het sij oapitain, sooutheit* seepenen, ge-
sworen , raet , rentmeesters , clerc , officiers en dieners,
en alle andere, qayt, Txy en los selen sijn van allen
stuoken, sonder des heren Tan Diest of yeman
anders ondanck te hebben. Domdê Boatb. ^. ^ ▼*.
20 deo. 1414. Ontbieden en bevelen alle onse am-
bachteren, richters, dieneren, mannen van leen,
mansmannen, borgemeesteren, schepenen, raidta-
luyden , laten en andere wetbouderen van den sma-
len heeren in onsen lande gheseten, en alle anderen
die macht hebben om te manen (rft te wijsen, oft
eenigfae andere yoirderinghe oft executie van recht
te doene. P^. e. Brah, 17 juli 1528. I 265.
2) AikbaeikUman t fr. homme de mUier. \\ Yoort,
80 welke tyt dat een soepen steerft, dat soepenen
ghemeenlike macht hebben enen andren te kiezene,
bin darden daghe nadat hie begrayen sal syn; es
hie ambochtre onder dambochters, es hi poortre
onder die poorters. K, o. Brugge v, 1804 B.
AMBACHTHOUDEK, zn. m. Ambaekisman, lid
van ee» ambaehttgilde ^ h. komme ou ntppói de
wUtier^ memhre d'un corps de métier. || En dit selen
allen ambachthouders van der stat wel Terwaren
en houden an eneg^geliken [eenyegeliken] van haren
ambachte. Aead, d'arekéol 1856, blz. 501. Be<fL ie
Loven ^ 1860 — 1388. Soo verre iedt sulokx geschiede
ambachtsgewijse, en deselve, op d'eerste vermae-
ninge van de commissarissen instantelyck niet op
en hielen, sal ieder ambachthonder vervallen in
SJjjcke pene. Beql. ie Loven, 17 dec. 1696 a. 17.
at de weduwen [der barbiers], die sullen winkel
houden , sullen verplicht sjjn , op den eed , te onder-
bonden alle de artikelen van de ambachtsrolle, soo
en geiyk die bi) de ambacbtshouders worden onder-
houden. O. P.-B. anir. 29 nov. 1728. a. 15. Dat alle
ambachthouders, in geene gulde wesende, sullen
schuldig en gehouden wesen in alle processiedaegen
te compareren met de andere ambochthouders. Ib.
a. 22. En sal niemanden geadmiteert worden om
te kiesen, tens}) die dry meenden v<$<5r St. Jans-
misse van alle jaeren respective binnen Loven buyck-
vast sal hebben gewoont, en dry oontinuële roaen-
den geweest sQ ambachtshouder van den ambachte
onder hetwelck ht| sal willen t-e kense komen.
Begfl, ie Loven f Add. op dat v. d. 17 juli 1666,
a. 17.
AMBACHT8BEWAERDEB, zn. m. fr. Intpee-
iewr des poldert. |) Ambagtsbewaardere , zijn regeer-
ders van eenige polders; men geeft haar die naam
als «U van schout en scheepenen van de dorpen
iljn gesepareext, gelijk in Schieland: dezelven
hebben het opzigt over de polders, en committee-
ren uit haar drie molenmeesters , die het opzigt
over de molens in de polders hebben; zij moeten
ook sorgen, dat de omslag gexnaakt word, wat een
yder tot onderhoud in de polder geeven moet. Daar
%\jn ook fjcroosheemraaden", die het opzigt over
de slooten hebben, en ,^likheemraden*\ die het
opzicht over de wegen hebben. Te Bodegraven sijn
ook ,yitraatheemraaden*\ die opzigt over de straten
bobben. Boby. Zie over deze ambtenaren de belang-
rUlw «nteekeningen van Ds Yxixb, Mnl, Wdh. v«.
Ambacbtobewaerm, en ook Ybbdam.
AHBACHTSBROEDBB, m. m.
ambaekieffilde, fr. emppói Swn eorpe de mAier. \\ Dat
geen ambaohtsbroederen bonne kinderen dat vol-
ambacht sullen kunnen overgeven. O. lAége^ 1 deo.
1707 , a. 4. Tongeren. Dat geen ambachtsbroeder sidi
sal keten helpen met den ketel werken, roeren staa-
ken [Z. stanken] oft stooken van iemand anden dia
in den eydt des ambachts niet en is. Ib. a. 6.
AMBACHTSOAST, zn. m. Zie AiCBACHTaxAV
en AiCBACHTHOüDSB. (1 Om dan tot dien eynde kun
behoorlijck te acquitteren, t*selve corpus aal sig)i
vergaderen op het stadthu\js, . . . s* morgens goedta-
tijdts, tot commoditeyt van onse gedeputeerde,
met ieder een lysto van die ambachts^»ton ia
'twelck sy presideren. O.Uége, 20 febr.1686, a^S.
HaeeeU,
AMBACHTSGEVOLCH, zn. o. Zie Db YsiBa
Mvl. Wdh., en ook Ybbdax. || Ordineren, dat alle
vassalen en leenmannen van de gheoonfisqueerde
landen, heerlicheden en leenen, edele oft onedele,
gbeestl^jcke oft weeriycke , houdende eenighe leenen
van de voirs. landen, heeriicheden oft leengoedeik,
als hooghe, middels oft leeghe justicie, amboehten,
ambochtsghevolgh , vissoherijeur waranden, thiendea,
landen, huysen oft renten, en elck van hen rea-
pectiveiyck hen vinden, erscbQnen en oompaieran
binnen ses weken. Plae, v. Brah. 28 lebr. 1569.
I, 271. Op pene, wg deselve leengoeden, oft d^
ffhene die versweghen sullen sfjn, in <HMe banden
doen stollen sullen, 't sij heermcheden, ambachten,
ambachtsghevolgh , visscheryen, waranden. Ib. 272.
AMBACHT8GEWIJ8Ë, b'uw. Door de gttamem
Ujke leden van een ambaeiif fr. ecUeoHvement pmr
ioue lee membres d^un eorpe de mUier. \\ Dat, soo
haest deselve commissarissen sullen binnen s^n
gekomen, ieder sal hebben to houden silentie, eii
sich sedighiyck te dragen, soo ondereen als tegsa
de voors. commissarissen, sonder in eeniger manie»
ren to mogen getier maecken oft roepen, het waeie
met woorden oft met wercken , t' elckers op de pene
van 40 gis; en soo verre iedt sulckx gssohieda
ambachtegewyee , en deselve op d' eerste vermae-
ninge van -de commissarissen instenteiyck niet op
en hielen, sal ieder ambachthonder vervallen in
gelijcke pene. Be<fl, te Loven , 17 dec. 1696, a. 17.
AMBACHTSMAN, zn. m. — libdbv, —lvt-
DBK. 1) Ambtenaar f dienaar^ ir. officier ^ fonetiot^
naire. \\ Wi Jan, . . . doen cont allen Heiden, dat
wi hebben ghegeven en geven voloomene maoht
N. N., en alle den anderen, die gheweest hebben
over dbesuec, dat gedaen heeft geweest op onae
rechteren ende op onse ambachteliede. Brc^ T. 4
mei 1884. En ule dese ambaohsliede bovenghe-
noemt, date to verstane rintmeestere, ghnldekena,
onapen en zegheleren solen a%aen alle jare in Sinto
Dyonijsdaghe. Oork. 2 juni 1885, Bey. Ooj^ CarU
f^. viij. Item, so soelen die voirs. scepenen en raet
hebbcni die iiij bussen, dat es te wetene: vleee-
houwer , wever , volre en droegscheren , met alselcker
voegen dat mijnheer van Diest sal doen iaoomen
met sijnen rijchter en met sijn ambaohtliden tgelt
van den bussen, alsoe geiyc als si die voecgfaen.
ambachten onder hen geset hebben. Batv., Drch-
perie, 15 (1386). Item, so soelen si hebben üy
rentmeesters, hoeren rijnten tontiane en inttagene
[in te jagene] en uut te ghevene in hoerer stat
orber; en die rijntmeesteren die soelen kieeen dia
scepenen en den met van der stat van Diest, en
soelen se doen eeden myns heeren rijchter, en die
soelen der stat orberiyc dunet [L dienen]; en aUe
dese ambachtUeden soelen aeng^en alle jaeren te
AMB.
AME.
87
mnte DenymnMM. Ib. Hebbe gelooft en geloere ,
m^eiL liweii hem Tunorove, tynen oooTent [l, oon*
tsdQ end hoeren neekomelingen, nommermeretgegen
ben, nog hoere eofacmteden, eoepenen of enyghe
•ndne heeie embechtslnyde . . . mioh to setten of
t» doen. Oart. S. Trond, 30 juli 1379. Van morde,
djeften , loeff , moitbnuide . • . » dAeiyn sollen onse
tnipUode Toirtrmren Tan onser heeriycheit wegen.
O. LUgê^ 7 dec. 1411 e. 1. at.'JVmuUm.
%) namdtPêtrkwm<m , fr. homwtê de métier y etrtiêan.
II Voeh engheen loeppere, noch aeeerre, en mach
aegfaeen laken nooh eleedere gheaeepen hogher te
panden nooh te weta aetten dan die haere ghe-
OBaagfat die ai daeiaf hebben souden. £nde <&er-
orer [daarroor] mach men se ledeghen, waer dat
si atopden. Kn desghelike yan aÜTere, en van
aUan goede dat men ambachtslieden te werkene
geeft. Xó. e. AmUw, a. 163. Yoorts Terbieden wg
aUen aftiaanen, ambachtslieden en dorplieden palt*
loeken noeht waembtdaen van zyde, nocht ook
kooaaac gheboiit oft ^eboaffeert met syde. Plae.
e. Fl. S7 mei 1516. f 69tf. Dat edelhede heeft in
eampe groot Tooideel; want een rrj edelman ran
baen [beiden] aiden aal niet ghewyst worden eenen
elfen edelsn of amboehts of coopman, of keerle of
baateert te Tsiaatwoordene. Zemr. o. 1628, 22.
AMBACHTëBOLLË , sn. t. Mtmdffê$ie ofimriek'
liys oarkotuiê wam aae tÊmbaekt, fr. ekarte dHiuiiith
üoe ee règimMni d'mm méüêr. || Yertoonen met eer-
biedinge die overdekens, dekens» oaderlingen en
geoiejne sapposten Tan het ohirurgynsambaeht
bamen de stad Loren, det sg hier Toormaels en
soeh kcntalinge ayn genoodzaakt geweest, tot main-
ticn Taa hunne ambachtsrolle , uyt te staen sware
pneeaaan; om waeieen te remeditten, hebben de
Tevthoonden de geaeyde rolle Tersooht Temieuwt
ta worden. *tHof genegen wesende ter ootmoedige
bede der supplianten, heeft de Toirs. rolle eö reg-
lemenl gelaudeert O. P.-B. oe/r. 29 noT. 1723,
▲MBACHTttTEECKfiN , m. o. OtêlaehUoapeH ,
fr. eraietrtet. )) Bn want %j [nL *tgealacht Tan de
Bodingfaete] oee huer sepulture in deselTo capelle
bagfepen hebben, gelyo dat blykt by den sarken
daerinney en bi den geiaesrensteren daerinne staande
sfi met huer wapenen Terwapent. Ende de Toora.
■Mdsefa en steenhouwers selen moegen maken op
dksn onlaer in der TOon. capelle een redelike autaer-
tsMe, en die mogen Terwapenen oft met beuren
ambaebtsteykene chieren. Mjibtbks en Tobt8.
flbesAw o. Amim., lU, 628 (1476).
AMBACHTWINNER, sn. m. AmbaekUmam, fr.
Aaaiaw dB wêêiUr. \\ Dat gheen man, die in dam-
beehl niet en ia, aal op de halle gaan, ende gheen
goal mei den ambaohtwinre niet Tersien , ocht niet
reieopen. K. lakmg. JSruately f>. 22, a. 8.
AMBOCHT en samenstellingen of afleidingen.
AMBOÜOEN. Zie HAXBOBexir.
AMBTliAN. Zie ammax.
AMBTMANNIE. Zie axxaihx.
AME, zn. T. 1) AoMy fr. alai«. Vóekimaai^ inz.
wi/mimami, fr. eMsera de eapaciié, paxtic. du Tin.
KiL Ame, AmhBerp, j. 60 ghelten. || 1 ame w(jn
(wordt genomen] op 48 gelten of 96 potten. 1 ame
biaia houdt 60 ato<^mi of 100 quaerten. C, v. BnU'
ssSy jHesae.
2) JBm eel iai imfakkinffj fr. toiiea êervani Sm^
I. II Een arme tena nyeuwa, TÜj gr. Een dito
^ T) gr. IFetertol, 1660.
AMRL, BL. WaMBchgniyk decetfde soort Tan
iturwê of wwt als bij Ds Ysixs , Mid. Wdb, en ook
by Vbsdaü onder aksb bedoeld, fr. gorte de ftth-
ment. \\ Corenassyns. Desen assyns sal men Ter-
synsen : weyt, boecweyt , rogge , garste, haTer , spelte,
arweyten, boonen, wieken, ameien, eoTon en onge-
malen mout. O. det magieiraatê van ^tBoeek^ 22
sept. 1441.
AMELDONCK (Amendonok), zn. m. Zooals thans.
ZetmeAy fr. amtdons het w. komt echter wel wat
duister toot in het Tolgende citaat; || Den xiy
aug. 1586, was te Ghendt op de Oooremerot gheenen
rogghe; en op de taerweaacken saten de Tercoopers,
en moest men haeren eysoh gcTen aleer sy haer
sacken wilden ontbinden. Ten seWen daeghe wiert
by trompette uytgetrompt ^^ameldonck'* te maeoken
en cransiinghen [toch geen fijn gebak?] te backen.
Belff. Muê. VIII, 419. a. 1685. Ameldonck oft styf-
sel. Flae. v. Brab. 27 febr. 1603, a. 7. I, 301.
Styffsel oft amendonck, ele 100 Ib. YI groot. TólU
Antw. 1623.
ABIELGIEREN, bedr. w. BrandêchOderen , kleu-
ren op metaal tckUderen, fr. émtnller, || Gheerard
Deskiens, goudsmet, Tan up 't zweert Tan der stede,
daermede men justicie pleeoht te doene, t'emel-
gieren de wapenen Tan minen gheduchten heere en
Tan der stede Tan Tpre, biy s. Tprianaf II, 146.
SUuUrek, 1471.
AMEL008, zn. 1) Soort tan hwtdel koui, fr.
sorte de Mie de boiSf de fagot, \\ Le droit dit
Homi'oen^i consistant dans 14 patara de ohaque
cent bottes de bois ^ brüler, dites „huit et huit";
item, dans le 16« denier de la Tente ou Taleur de
tous les corps d'arbree, bois, sciés et non sciés, et
lagots dits Amelooêen et VtoleH; it. dans 7 patara
de chaque cent de fsgots dits Mmttaerden, Ptae, e.
FZ., 22 apr. 1773, a. 26. X, 679.
2) Een duister woord; gekoppeld zooals hier, is
men geneigd te denken aan een bedorTen „haam"*
(gareel). || Peerdenwerk en ameloosen. CkmeeUprivé,
Uatee 31. (1570, 20« Tan wedemaend).
AMEN, bedr. w. Beilem^ roeien, fr. jonger . || Yan
den wynne thamene, aal elo Tat wijnts ghelden
acht penninghe. Tol te IHeut^ 1307. Dat nietnan
meten en sal noch aamen dan die ghesworen syn.
8o wie met [mede, nl. honigwater], honech, zeem,
weet, coren ocht wijn aamt, sonder deghene dierre
toe ghesworen s^jn, wiet duet [doet] ocht duet doen,
sals ghelden xl. s. JTè. e. Dieet ^ A. 41.
AMEN DE, zn. t. Groene a— . Boet voor over-
tredittg van vddkeuren^ fr. amemde pomr délUs eham^
pêtree. Zie kxübsk. || De meyer Tan NyTole sal
hebben Toor elcke atpandinge t«ui beesten, die
men heet groene amende, x^ st. Fr. tekst verde
mmende, C. v. N^l, Stijl, a. 128.
AMENDONCK. Zie ahxldovck.
AMEB, zn. m. Kaai, loeplaaie aam een water ^
fr. Ueu de ehargement et de déehargement le kmg
<r«e etmre d'eau. Kil. 'Amer, amerstadt, Ajcta
(oerer). || Dat oock de magistraat deser stadt hadde
opgerecht, buiten de Yissemtraetpoorte, eenen aemer,
waertoe hen Tan noode was te hebben een deel
Tan den bempde des ^oors. cloosters. St.-areh, Dieet,
vak. 6. Overeemkomet met Mariendal , 1713. Het w.
ia te Diest nog in gebruik.
AMEBLINCK, zn. m. Soort van appelen , fr.
eepèee de pommes. || Een erre metten hoTo, metten
boomen daerinne staande, en bezunder met eenen
appelboeme geheeten amerlinck, op die enre Toiia.
steende; Tan welcken ameriinckboeme de Truohten
en appelen dacr jaerlycx op waasende toebehoetea
Ghoer StOTens. Medegedeeld door h. P. Cuypet»
88
AME.
AMM.
Tan Yelthoren, doch z<md«r bion; gewis uit Noord-
Siftbuid.
AMETONN£, zxl y. VtU inh. 1 aam^ fr. barü
éPunê aune, || Sen ametoxme oaasie, honicb. Tol ie
Antw. 1623.
AM1£, zn. y. 1) Qeliefdê^ hemindê (in goeden
sin), £r. emiB (en bonne part). || A<^. 1424, de her-
toghe Monfroet van Glocestre quam met zinder
amye, ttou Jaoobe, te Galeys. Jak y. Dixmvdb.
2) BijtUj ir. oondihiM. || Wie dat t^n wijf Yer-
balemond, ocht ander amie openbaerleke helde,
sodat hi met hare huywaed houdt. — Ghehawet
man, die openbaerleke amie houd boyensinen wiye.
Kb. o. Antw,^ a. 181, 182. Dat gheen meester gheen
amie houden en zal binnen sinen huae. K. Ükeng,
U Brusêdj 1864. Wie [hoe] he beteren lal dee
ejn amie bi ajn gecoght [wettig] wyf zet. O, e.
Maattr. Stat. v. 1380, CYi.
AMMAN (Amptman), zn. m. Zie by Dx Y bibb ,
Mml. Wdb.y de keurige YerUaring Tan dit woord.
1) DB AiiMAK Hf BSABAKD. a) In Ad kwartier eo»
JBrusseL De hoogste ambtenaar dee hertogen, wien
de uitYoering der rechterlyke maoht en de bewa-
ring Yan 'sYorsten gerechtigheden toeYortrouwd
waren. Hxnbx et Waütxbb, Mitt. de JBrux., I.
6, 27, bj); Ily 601. Deze ambtenaar droeg den
naam Yan ,yBchoutet of schout" in de kwartieren Yan
Antwerpen en Yan 'sHertogenboech, Yan „meier" te
LoYen en teThienen, en Yan „baljuw" in Waalsch-
Braband. Uy had tot zgnen dienst een zeker getal
knapen, aexjanten of dienaars. || Is en wordt bin-
nen de Yoorsz. stadt Yan Brussel, en OYer de Yiy-
heyt derselYO gestelt bj den prince Yan den lande ,
ais hertogh Yan Brabant, eenen amptman, schilt-
bortigh wesende, en daertoe eenen lieutenant,
beyde geboren Brabanders en Yan wettigen bedde,
dienende by commissie Yan den YOorsz. prince,
ende hunnen eedt doende in handen Yan den can-
oelier Yan Brabant, en oock Yan den borgemeester
en wethouderen der Yoorghen. stad, en daerby
Bweirende de Blyde inkomste, rechten en priYile-
gien Yan den lande Yan Brabant en derseWe stadt
t'onderhouden. C. v. JBruagel, 1607, I, 1. dOfficie
Yan den YOorsz. amptman en synen lieutenant is:
de hoogheyt en de heeriycheyt Yan den prince te
bewaren, alle delicten eü forfaicten tot bunder
kennisse comende met den rechte en Yonnisse der
wethouderen der Yoors. stadt te doen corrigeren
en straffen, de keuren en breucken binnen deeelYe
stadt en haere Yryheyt Yallende tot behoef Yan den
prince te Yoorderen en te innen, en eenen iege-
^jcken recht en justitie te doen geschieden, des
Yersocht ^ynde. Ib. a. 6. Den Yoors. ambtman heeft
oock de macht en authoriteyt Yan te beschiyYen
d*officien oft hooft-meyeryen Yan Merchten , Assche,
Gappelle-op-den-Boech, Campenhout en Bode, en
andere officieren daeronder reeorterende , in saken
Yan extraordinarisse subsidien en andere diensten
tot behoef Yan den prince en Yan den ghemeynen
lande Yan Brabant. Ib. a. 6.
b) In het kwartier van Antwerpen. Hier was de
^myw^Ti een onderhoorige Yan den schout, en was
dus niet meer de opperste ambtenaar des hertogs.
II Den amptman der stadt Yan Antwerpen moet
wesen Yan wettigen bedde, in Brabant geboren, en
poorter derselYer stadt, en wort gestelt b\j ofte Yan
wegen des hertochs Yan Braband, daerYan hy moet
brengen des hertochs opene brioYen Yan commis-
sie . . aen de weth alhier , en den eedt doen Yoor
deeelYC weth. C. e. Antw, oom/»., I. iy, 1. Des ampt-
mans officie is: te wesen mamider en Yolbrenger
oft executeur Yan Yonniasen tsijnder mamssen ge»
gCYcn; mitsgaeders oock om., reohtelgck bewaarder
en sequester te sijn Yan *tgene onder recht moet
commen; sonder nochtans eenige kennisse ott jndi*
cature Yan saecken te mogen hebben. Ib. a^ 2.
Zie hieroYer den titel: Van reehivoorderimge. De
amman had onder zyn gebied den officier der
„Lange roede", eenen klerk, eenen gezworen
oudkleerkooper, en een zeker getal „cna\JYeni*'.
2) DB AMMAK IV TLAAiTDBBBV. De ambtsYerrich-
tingen des ammans waren hier nagenoeg deaelfde
als die des ammans te Antwerpen. Zmals deze
onderhoorig was aan den schout, was gene het aan
den ba^uw. De Keure Yan ter Fiete, Yan 12My
a. 1, noemt hem „preco" en beschrijft aldus de
eerste zyner bemoeienissen: j| So wie Yan eenegher
dinc beclach roeren wille, hi es sculdich dat be-
clach en sine dinc te toghene den baeliu . . , efi
dan és die baeliu sculdich selYe, oft met sinen
bode, of met den scouteite, dai ee den amman f
te dagene denghenen . . , dien de sake anegaen,
up den eersten sondach, in de Yiersoarre . . . De
Lat. tekst zegt: per mmtimm emim, vd per preeo»
nem ewmnt id est amman. || Is Yoorts d*offloie Yan
den ampman te bannen Yiersohaere Yan de stede,
naerdien den poortbailiu gOYraech ghedaen aal hein
ben aen burchmeesters en schepenen: oft tydt en
ure is, dat hy Yiersohaere mach doen bannen...
C. o. Venmet I. 82. DenzelYen -ampman Yan de
stede moet oock ontfiuighen alle namptissementen,
die men doet bin der stede, ter kennisse Yan twee
schepenen.. Ib. 88. Gheen officier, meyer, amman,
ofte die deelachtig es eenighe baten, en zal mo-
ghen schepene wesen. C. o. Deeeeidank, 1612, a. 5«
Boo wie syn landt Yercoopt, is sohulchoh aen den
heere twee schellyngen parisis Yan den bnndere,
en aen den amman, YOor 't doen Yan elok kerok-
gebodt, dry groeten. Ib. a. 46.
3) DB AKKAir TB BBüoeB. || Het ampt Yan den
„aman" u : opdat hy (ter Hallen , op de behooielyeke
plaetse) YOor twee schepenen, den greffier crimineel
en den stadthouder des sohouwts (te weten na
d'onderYrsginge : oft den klookslager, onder Yolko»
men eedt, alle de behoorelycke klockslagen gedaan
heeft), opdat denselYMi aman (zeggh'ick) pnbiyok»-
lyok ter Hallen uytroepe alle de bcYeUen der
prinohe en Yan 't magistraat: daerenboYen ooek
alle de YOorschryYingen der ballingschappen, zoo in
de hallen als op *t misdaedttooneei : hy roept oook
uyt alle de Yooghdyeschappen, dewelcke Yeropen-
baert moeten worden. De kennissen Yan welker
uytroepingen den Yoors. greffier (in de tegenwoor-
digheyt Yan twee schepenen en getuygen) optee<y
kent en dezeWe na het magistraat OYerdraegt. —
Den aman besorght oock (met den deken der mesoh*
rapers) dat . de straten niet YerYult [belemmerd]
noch YerYuylt en worden met eenige beletsels Yaa
boomen, oft met andere oude materien Ysn Yer-
Yallen muragien : dewelcke hy ter thraeorye OYer-
draeght, en beneerstight de boeten, die daerorer
gestelt zullen worden. Db Daxrottdvr, Chrootdadig'
kegt, 621.
4) BXPACHTICH AKVAV. Gelj}k de meeste open-
bare ambten in de middeleeuwen, werd ook dat
Yan amman te leen gegoYen, en kon dus erfoohfeig
worden. || Leen, middelbaar ofte eenichsins edele,
twelcke si heeten feudum medioeriier ten aUjnanimm
nobHe , is 'tgene dat men ontfaet Yan de Yoorsohre-
Yen deene Yassalen ; of 't is 't gene dat men ont&et
Yan den graVe, met noch miiubre offioien, gelyek
als te zyne er&ehtichmeyre, erfachtig amman, éb%-
AMM.
AND.
89
jOMTy tonviMr, dmi^pwaapdaw , mssngior en diiOfgo*
^fcke. Jj&ÊMt, «. F'i., 18.
6) ^sAmmftns. S^ptiach foor: ü^^ tew^.af M
iw Hywiwij «ics ommojm, fir. to MawoN o» to pri-
Ma iê Tmmm». II Zoo wie Tan nu foorfcui berooiden
1^ werden in orenpel, lal gaen in 'tsanums, en
deer vangeniMe hoeden te water en te bioode züij
daghflo laao ghednzende, in eene pleeke alleen.
Cbrpor., 89. O. t. 1611. De X. om ^ TiaU t.
1866. a. 88 f heeit^ in plaataTan 't gebniikelijke aam-
masfl, ,;feBOOiitetenhnus", ad énmmm prmxmiê.
8) *sAinmAnsbrieTen, soo hiet men te Ant-
werpen dê dagvaatdiaigem éiu oneiafw, fr. mssi^mo'
fwmê de Fammtm. \\ Mits dat bigckende is yan de
lente aü paehte roet BchepenenbrieiTen der itadt
van Antwerpen, dat d^amptman, des yenocht wor-
dende, den proprieteris, ghebraycker oft hant-
pUchter Tan den pende adinldicn is met ampt-
mansbrieTen inne te schriJTen tienen eompetenten
doD^dege, en periye bedwinghen tot beCelinghe.
C. e. AiUm», 1582. XXX, a. 1. Als een bn^tea-
■aa, wooeiide int qnartier. t. Antwerpen, alhier
gliaiiiiieUiiiit synde, boren arrest yeztreot, sonder
inntiiasniifkfin daeraf ontslaeghen te syn, aft con-
sent Tan m\inen heere den amptman oft Tan par-
tje daetioe te hebben, maoh bg ammaasbiieren
■i^eorhmTm worden, om alhier te rechte te staen,
SB bi| gebreke van comparitie geooutumacieert wor-
den. IK a. 81.
AmiAMTTR (Ammandie, amptnumnie), sn. tt. 1)
Mii neki^pêbitd mm den tumman im kei kwartier
eae Mrmeeel^ fir. Ie reeeori de la fmridietio» de ram-
aaae os foariier de BratMee, Zij was onderrerdeeld
m acht hoofdmeiergen. Zie Hsmni et Wavtbss,
in«i. de Bms.y II, 601. Zn Vlaanderen aien wij
ook <y,amptmaanien" als onderrerdeelingen Tan een
seehtsgefaied; alioo begreep de sted en Kastelleny
van Yeome 48 dorpen, Terdeeld of gerangschikt in
88 ampteannien. C. e. Fmms, I, 1.
8) Met ambt dee avmaime te Vlaamderea^ fr.
Veifftm é^atemam em Flamdrê. )| Item, es binnen der-
selre stede een ander officie, ghenaempt de am>
manie en chipiersoip ders^Ter etede; dewelcke
officier en amman gheeostumeert es de scepenen ah
«ethoodeis te maeneoe Tan den rechte, oeo mede,
bf ghebode, tor hennessen Tan scepenen, alierande
eoholdeueeie, hj partien en de schultheesscfaeffs
Ttersochi wesenoe, te Tanghenen ende appiehen-
desme, in Tanghenesae te leedene en hondene, en
deselTe te rechte wetwaerto te bringhene, omme
deemner op deselre recht ghedeen te werdene nsor
d'ezigencie eü berindt Tan de adke. O. v. Audem^f
CbrreeOam, a.8, Us. 344.
AMMAHfiKN AP£N , zn. mT., fr. fuiete ee ssr-
^sils de rammoÊL \\ Ammansknapen, seigeniea oft
disnevsn. JUbemk. e. j5re6., 88 oot. 1689, leg.
188 f*. 1.
AMKAKSSCHAP , sn. o., fr. ammame. \\ Oasen
lieden Tan denselTenemnuuisoifM. — AUeonseseoh-
teren Tan den Toergenoemden arnmansoap. K. e.
üresssl, 1298. Zie amkavib.
AMH£LAKEK, sn. o. T^ellakeH, fr. map^.
KsL Ammelaeoken, j. tefeUeeeken. Zie Jbs
Ybixs, MhL IF^i&.enyBBDAKzA meiaken. \\Op
die camere Toese^ boren dat hnjrs. 1%, y quiede
awmelakemi Zse. 1489.
AMM KïiAKKNPEBSSE , sn. t., fr« preeee èmap-
fsf, edlemdre. || AmoMlsken oft earnettenpSBne.
a e. Amteo. 1688, zij 100.
AMMKR (Amer, Ammier, amber), sn. m. ^m&sr,
4arMlefe, fr.oaiisw. H ^e Antw.iol t. 1305, in het
latyn , heeft per tomna ambre. Mbbtrtb en Tobvb ,
G^neh. V. Antw. II, 648. Oudste melding. || Yan
eloker tonnen ammen, die men heet „bemateen"
Saneatolf 1409, f^. 186. Ameren of berresteenen.
Een smael tonne Tan der grotto yan eene herincx
tonne, drje gra. Watertol, 1660. Ammieren oft
berresteen, elck casse 1 scell. ly gr. Sehatting v.
1661. Ambre, gran oft swerto, d*once, Trr. Tol e.
1697. Den be^en Paternoster, sonder denselTen
Tan sÜTer to weaen, meter wel Tan corael, ambe-
len, getten, oft andera. C, e. Asitw.t 1682. xlj. 108.
AMMIEB. Zie amvbb.
AMOMrriKBKOOT (Ammonitiebroodt) , sn. o.
Legerbroed, amemniiiebrood , kommie^ood, fr. pam
de munUioa, j| Wg Terbieden hen [hoofden, eoro-
n^en, ete.] inagheHjeken to preeenteren in de
monateringen en nytdeylinghe Tan het amonitiebroot
eenighe uidere persoenen als hnnne oprechte en
effiMtiTe soldaten. JPlae, v. JBrab. 81 oot 1688. a. 2.
II, 884. (Oudste melding). An den heere hooch-
baillin, aohepenen en greffier, taaemen acht bon-
dert ponden parisia , in recompenae Tan hemlieden
meenichTuldighe debroiren geoaen int ooopen yan
ooome om tbacken Tan ammonitiebroodt toot de
Franache gamiaoenen ten jaere 1648. Bbhbbt II,
879.
AMPEL, byw. J^rsMfoosr^, w^dloopig, h,ample'
memt, eoMeid^rttbUment (en exteneum), '\\ Zoo breet
en ampel quam dees siecto oft quale [el. der nieuwe
religie] onder 'tghemeente (gheiyok eenen cancker
sltijt Toorder orupende en inetonde), dat te Ghent,
CDS. Ber. t^den, I, 86. Yerolaeren hun daeraen
te confonneeren , omme de redenen dserby seer
ampel gedednceert. Amaei. 100 (1784).
AMPT. Zie axbaoht.
AMPTMAN. Zie axxav.
AMU6 (Amutse), sn. m. Koorpele, petemoMtd der
domkeeren, fr.oemesss.Kü. Amutse, j. almutae.
II Dat alle degone, willende in deselye neeringe
kommen, gehouden syn, yoor admisae yan dien,
to doen de behoorelijcke preuye met het maecken
yan eenen canomnckamns. O. P.-B. amir, 29 oct.
1726, a. 8. Baateoerkere te Oeni, Alle deghene die
yoortan entfsnghen werden en yan den Icwde [aan-
wesigheidspenning] ghebruucken, sullen hemlieden
stoffeeren binnen &n. eetsten drie meenden yan
een amutse, en die draghen m den choor en daer^
bnuten der keioke, en alomme, waer tcolege in*
oorden is gaende en met orersloppen ghecleet es,
up pebks /ran ghepriyeeit to weeene yan den loode
en yan eUen diensten yan der kercke. Bijkearek.
Xoorrpgi. Wmocxberfemy 16« eeuw.
AMUTflE. Zie axüB.
AN. yoorz. Zie abb.
ANCHIOVEN, sn. m. Anefoven^ fr. améoie. \\
Het tonneken yj at. Tel e. 1697. Oudato melding.
ANDACU (Uandaoh), sn. m. De adUete dag na
een kerkdiik feeet , de laateie dag der octaaf , octaaf-
dag, fr. ia demier on kaitième four de Voetave. Zie
Db Ysne MmL Wdb, en Vbbdah. || Op éefn an-
daoh yan aento Marspa daghe in den winter.
Miei. eed. 162 (1807). Die yoeren awoenadsgea naer
«ndagjh Paacen iAaaenede. Oorpoi^. 19 (1329). Pre-
aenttwynen. Ghepreaenteeert den xij«n in wede-
meent, weaende handach yan den Saoramente, den
ghildehroeden van den heleghen Saeramento, naer
•ceateme^ drie cannen wyna yan xtij at. den stoop,
fhehaelt in de Oroone. Bekeek, v. Brab. , reg. 84 , 098,
>. ^ eo. BA. o. Jhamade, 1488-^9. Ghepre-
esnteert den ryya» in wedÜBmaent, wesende den
jttdadi Tan den flaorsmente , den ghildebroedera
12
90
AND.
AND.
Tttn den heleghe MUSTAmente^ drie cannen wyia,
d*een canne van xij at. en d*ander twee cannen
Tan Y^j Bt. den atoop. Ib. reg. 34100. Bek.
1490 — 91. Dexe twee laatste aanhalingen bewezen
ten klaarste en sonder yerder tegenspraak dat de
Andaoh de achtste dag na een ieest was. Immers:
1^. In 1488 yiel Paschen op den 6«n april, de son-
dagsletter was FB, de H. Sacramentsdag viel op
den 6en juni, waarmede correspondeert de don-
derdag 12e juni of 12« in wedemaent. 2^. In 1490,
yiel Paschen op den ll^n ^pnl, de zondagsletter
was C, de H. Saorainentsdag yiel op den don-
derdag, lOon juni, dus was de andacb de don-
derdag 17o juni.
ANDER, ranggetal. Tweede , ft. deuxième.,. \\
Die ter irster waerheit niet en quame, hi hadde
▼erbort xx so.; en quame hi niet ter ander waer-
heit, die men dade Tan denselyen stucken, hi
waers eght om xx se.; en quame hi niet ter derder
waerheit ... K. v. Antw. 1292. It. Heinrioi de
Wickere, die lach, hem andren [hij de tweede],
in ser Braems casteel. St.-rék. QeiUj 226 (1337).
Op den anderen dach Tan december. Óodsh. jBntM.,
reg. H. no. 266. Cijne vfi. 534, a. 1360. Up den
anderen dach Tan september. C^ende Ckartb. 113
(1397). Het ne ware dat [tgraen] boTen den ande-
ren maendach , niet Teroocht sijnde , int coorenhuus
blcTe staen,- dan soudt anderwaif den lepel Toor-
seit moeten ghcTen. Ds Yl., Aec. 19 (1417). üp
dat d'officier de Toirs. eerste leteren niet en obe-
dieert, zo zend men hem eene andere en eene
derde... O. v. Aalêt^ blz. 416, a. 10, onUr. 1457.
Men Tindt yierderhande serTituten : ierstwerff ....
Ten anderen male Tynt men serrituten oft e\jgen-
heijd , die de erTe den persoon sculdich is . . . Ten
i^en male... T. D. Tav., 50 t^. Yan dien daghe in
xiiy nachten sal hi noch also doen en segghen:
dits dander gebodt, en daemaer, OTer xiiy nacht,
80 sal hi noch also doen, en segghen: dits tderde
gebodt; wilder yement naerhede ane heesschen, hi
comme te sgnre naerhede. Leent. t. 1528, 56. Oft
gebeurde, dat deselTe Trouwe herhoude en sy by
haren anderen man oock geen kindt en hadde,
en haren anderen man oock aisoo yóóx haer storre,
Boe sullen nochtans haers iersten mans patzimoniele
goederen TOorschreTon comen totter Trouwen naeste
er£Pgenaemen naer haer doot. C. v. Dieet ^ YIII, 4.
Soo wanneer de stadt haere bu^tenpoorters be-
schrijft op haer poortersrecht, en dat dié metten
eersten brieff niet en oommen, . . . soo worden die
metten anderen oft tweeden brieff wederom beschre-
Ten. O. o, AnUo. eomp. Y, t, 2. Sulo wgf brinct
kinder Toert In dander maent, als men hoert.
Vr. ham. t. 741.
AND£K, b^T. Tnw. JSSm amdefy iemand andere,
fr. fu» amirej qmelqu'fiM d^amire, amirmi. Ybbdax,
409. 2). II Wie andren logenstreent. K. e. AnUo.,
1292, a. 1. Die andren quetste, lo. a. 6. Die den
anderen Termincte. Ib. Die op andren tiocke rer^
segde wapene. 12. Wie den anderen stake. 14; Ten
anderen [«2. tweede art.J, ten tweede, fr. eeeou'
dement. Te weten.dat een bastaert.. Ten ande-
ren, dat 800 wanneer eenioh kenneiyok ongeTal
gebeurde. C v. Dieet, priv. 15 mei 1509.
2) Bij den anderen, t^^ader, U tomen, ver-
gaderd, fx. eneemhU, aeeemUé. \\ In Tyfthien jaeren
daer te Toren noyt schoonder hoop toIcx by den
anderen en was gesien. Piot, Chran* 107.
ANDEUDACH, zn. m. Tweede dag, fx. densième
fonr. II Karele was acht iaer graTe en doet ghesle-
ghen up den ander dacn in maerte anno Domini
duust een hondert en zeren en twintich. Jajt.t.
DiXMTiDS, 54 — 55.
ANDERHALF , telwoord. JBen en kalf, fx. m
et demi. || Dewelke Tgftien scaelghe [schellingen]
soe [zij] heeft besettet en bewijst up ^i»«^<w»ii^if ghe-
met lants . . 17 aug. 1290.
ANDERLINCK, zn. m. Aahtemeef, neef in
den 2«n graad , kind Tan een Tollen neef (^ eene ToUen
nicht, tt. eomtin etme-germaim. \\ Dander [pomt],
dat hi ware maech der partie, rechtsweere, of
anderlino, sal niet gelooft zyn, of het en ware Tan
maeohsibbe; die es men sculdich te piouTene metier
zibbe. Leenr. t. 1528. Gt. ij r». a. 2.
ANDËBS, byw. 1) Andere geeegd, met ander
woorden, fx. €Êmirememt dit, en d^antree mote on
termee. || Hoe een tochter oft tochterèse [*t] tocht-
goet regeren sal Tan 'tholt, oft anders: welok holt
men in trecht hilt toot haórt oft weeok holt. C. gr.
Loon, I. 55, a. 86.
2) Met „dan**, goTolgd door eenen afhankeiyken
byzin: behidve, tentij, fx. eauf, ei ee n'eet qne.
II Alle gehuwede persoonen, man enwyff, moeghen
alle contracten vaUde passeren, en syn myt alle
momborien , anders dan dat de man blyft momboir
Tan synder huysTrouwen. C v. Antw. 1545, X. 9.
Anders worden dan te passé, mOeer wor*
den, eterven, fx. empirer, momrir. || Hy, deposant
[chirurgyn], kennende d'oude ziekte Tan denzelTen
Gheleyn, zeyde dat hy wel zoude dienen teraedere
ghelaeten te zyne, zonder nochtans daeranne te
urfren commene, OTermits hy ghoTanghen was,
om dies gheen Terantworden te hebbene, indien
'tanden met hem ghewierde dan te passé. TVow-
hiee relig., I, 150.
ANDERS 8UNDEB8 WAERE, byw. De be-
teekenis is wel eiéere, fx. aiUearei „sonders" sohynt
ter Torsterking Tan „anders" te dienen. || Soo Tem
eenich porter waer die eenen anderen porter Tan
lyf en goet aensprake, anders sunders waare dan
in der Toors. baincke Tan Megem, die waer den
heere op ses pondt. C. v. Megkem, Oork, t. 1357,
a. 15. Anders waer. Ib. a. 18. Zie An>BBSW^SB.
ANDEBSDAECHS, DES—, met sterke Terbui-
ging Tan het byT. nw. || Als men Tersschen ae^
Tesch sandersdaeghs ter marot brenght, soe zal
men daerbi zetten een banire op enen stee, twee
ellen lanc. Kh. v. Dieet, A. r. 35. Als men Tor-
Bchen zeeTesch des anderadaeghs ter merot brengt.
Ib. £n OTer deghene die dies niet en ghelden msioh
men des andersdaeghs daghen. Ib. 38. Die syn
ghelaegh niet en ^taelt sandersdaeghs Toer der
nonen. Ib. 52.
ANDERSTONT, byw. Nadat, eoodra, fr. «ywit
qne, atteeii^ aprèt qae. || Naer *sdeposants beste
onthout, en midts di^ den deposant Tertroo ander-
stont dat de presentatie [eener inschryTingslgst]
Tan eenen yeghelyck by den predicant gheteeokent
was , zo wierdt den deposant oorts daemaer . . ghe-
TTamfat wat hy daertoe contribueren wilde. TVow-
hUe réUg., I. 113.
Eer a — . JSer, aleer, ahorene, fx. avani fm.
II Dat zy InL de soldaten] . . binnen waeren en b»-
gonsten te schieten eer anderstont zoe [zy] ye-
mant ghewaere was. TrouNee reüg., HL 22b.
ANDEBSWAE. Zie AinnBSWAiB.
ANDERSW AER (Anderswair, anderswae, anden-
woe), hijw.JSldere, fx. aüUemrei \\ Yoort mogen wi,
here ran Euyo, mit unsen knapen 'en mit unsen
Trinden wel Taren helpen en dinen dien hertoge
Tan Brabant . . . anderswaer dar his te done hoTOt.
Brab. T., 21 oct. 1286. N^kt^ CM. I 1. Die
AND.
ANÖ.
91
tedoif «hit wSjn die leemran, die alle dat jaer
èon dl» \iode leron , hier en andenwaer met harer
Imen én fsoedon lerene. JUêr Kerslmih. 89. Dat
luemuxk egeen -wnlleweirck maecken en aal, noch
doea naaéken, die in onse lande Tan Megem woon-
aoblagh sQi^ % enderewaer dan binnen oneer atadt Tan
Megem. C. v. Jtfi^ileai, Oorib. o. 1375 a. 18. Zoe
«y hei ai}| men Offt Txoawef die eenen gebannen
pnaoen nat der stadt van Sintmden in dereelyer
ftadt oft Trijhmt binnen xQnen hoijw oft anden*
woe onttult. K, v. 8t.-Truid0m, 1866, a. 86. Dat
die meestere oneer stat van Sentraden tot allen
tiden enelen moghen te wapen roepen, die ban-
oloeke loden en hore banieren brengen op die
meRi en anderewaer. O. 2a^, 17 mei 1898 a.
18. St^'Trmdém. (De nitgerer liet dmkken ,^ndeni,
waer*\ *twelk naAnnriyk eene deohte TertaJing ten
gevolge had). Dat nyemant in den name off van
aeneÏTer oneer stat wegen, eonder oom scouteten
en der orenter raidteluden oirloff en consent en
aal mengen slaen noch lajden die doek , noch banire
dragen op die merot, noch oio anderswair in der^
selTer etat, om dat Tolek te bemerene. O. I^Sge^
17 ang. 1417 a. 5. Herek, Hadde de man anderswair
goeie genoeh, aoe waire hy scnldieh te snpplieren die
alimentctt en onderhondinge van Tnetaele [zijner
▼nmw]. T. D. Tat. 248 ▼*. Yangen en setten ter^
■tont, eonder hem anderewaer'te laeten benaohten,
in oneen gefenokniese. O, Li^, 11 dec. 1600 a. 22;
ook e. 82. Ordineren , off jemant sich onderwonde . .,
noeh oeck eniger anderen materie Tan golt en sil-
Tv, die andenwae te dnm^hen dan op onee mnynte,
OD aldaer te Terwercken. Ib. 18 juli lb%2, a 8.
ANDEBSWAERVEN. Zie ahdibwxbt.
ANDEB8WARFB. Zie AirosBwnv.
ANDEBSWEEB, sn. m. Sloêdoerwani ie dên
Sei grmadt mdtUntétf, kind van êêm voUêm nmf of
eflM eofle ecdU, fr. oomtm iêëu dê ffermain, eouêim
mmw-^ermam, JHax echter het w. ^eef * de beide
betoekenieeen heeft Tan neem en ooime, komt het
one TOOT dat .„andereweer** richtiger, [ja, niet eoo
loiTer] door ,vi»hterkoiijn*' dan door „achtemeef "
soa orergebracht worden. Ds Bo : Twee persoenen ,
wier respeeüere grootTaders of grootmoeders broeders
of raetera sijn , noemt men Andersweirs. De ander-
iweirB sgn de kinderen Tan rechtsweirs. || Deerste
syn broeders ende snaters; die ij zijn de kinders
Tsn dien , die men int Ylaemsoe heet „rechteweers**;
die iif sijn de kinders die Tan rechtsweers coemt
(jte), ghenaemt ,4mdersweers"; die iiy zijn de kin-
dere, die Tan andersween oomen, ghenaemt ,^er-
deeween**. Dx Bo (Th. Tan Herentals).^ Van soenen.
Toert, enderswers znllen hebben. de twee deel Tan
dattre blijft naer de maniere Tan den rechtzwers.
Awieiu eiee^., I 342 (1824). Willem Tan Loo, men
hih hem al Ylaenderen doere als graTO, want hy
wae anderxweer Tan den graTe Kaerle, en in iJ
Trankerike en was niemant naerder Tan sibben.
Jaji. t. Dmnmi, 54. Alle andere, de coUaterale
oftTanbesiden,zyn broeders, snsters, ooms, moeden
oede oome , oode moetjen , rechsweers , anderzweers
ende also Toort Leenr, e. VI, c. 18. Een gronde-
nare beift een leen, dat hem comt Tan zioen Tader;
hi heift eenen broeder Tan der moeder zide, en
lyn naeetw maeoh es een anderzweer, of derdzweere
Tan eradersside, en hi steerft sonder hoir, zyn
leMl sal tooeommen zinen anderzweere of derd-
zweere, diere naeet zy, wyf of man, en ontghaen
den broeder. Want het en mach niet nten ghe-
iiMfate gMn. Jui fmid. Fl. vetns, c. 82. Leettr, v.
IW8 !•. b. j. T*.
ANDEB8W0E. Zie aitpsbswaxb.
ANDEBWAEBF. Zie aitdbbwsbv.
ANDEBWAERFYEN. Zie akdbbwxbf.
ANDERWARF. Zie avdbbwbbv.
ANDERWEERF. Zie andebwbbf.
ANDERWERF (Anderweerf, anderwaerf , ander-
werf, anderswar£i, anderswaerTcn, anderwaerf Ten,
anderwerren), byw. 7V» itDêeden ntdU^ fr. wne m-
oondê foiê, powr I0 dêuxième foiê. || 80 wie dat
ghestolen dmo coept. . . Die anderwerf gheetolen
goed coopt. Lat. Qm teoundo remJhrHvam emerii.
Es oec dat zake, dat hy derdewaerf ghestolen goet
gheoocht heeft. K, e. Saffdare, 1264 a. 80. Zo wie
Toor den baillio en scepenen Terde wederseide,
sal ghcTcn den heere xl schell.; wederseide hine
anderswarfs, zl schell.; derderwarf itj pt. D>. 60.
Eneweerf, anderweerf, derde weerf. K, e. Aniw,
1292 a. 67. (De Bruss. keure heeft, eenwerf, ander-
werf eö derdewerf.) Wie stale beneden T^jf scel-
linge weert, men soudene tekenen; Tonde men gete-
kent, en anderwerf stael, hi hadde tlgf Terlwert.
K. V. JBruës. 1292 a. 17; (de Antw. k. heeft: ander-
weerf.) Ten Torzoocke Tan LicTin Lippens, wierdt
anno 1399, by soepenen Tan beede de bancken
ffhewyst de moedere anderwaerf te Tcrdeelene , om-
dat claerUc bleeck by oorcondsoepe, dat zou [zij] frao-
deleoselick Terdeel ghedaen hadde. O. e. Oent,
wmnitf 12 ang. 1899, I 578. Besteedt dat die rich-
tere aen die soepenen, hi saels ghelden iy Ib. En
alsoe anderwerTon iij Ib. En derdewerren iij. Ib. Kh,
e. Diêst, B 18. Zo eyst, dat wy, de zaeken tootb.
OTerghemerckt , n ontbieden en bcTelen zeer ezpres-
selicken bij desen, dat ghy anderwaerfren en Tan
nieows doet publiceren, allomme daert behooren
zal, tplaccaet etc. Plae, v, VI. 24 jan. 1546. I 702.
Ben man ofte wyf anderwaerf en te meer stonden
ghehowet gheweeet hebbende. C e. Aud. eah, prim,
YI 88.
2) Voortui, vroeger f fr. amparavani. || Dat den
oostere eenen ondercostere, weerdich ter zeWer
oiBcie, schuldicb werd te hebbene en kiesene, toI-
ghende de oostomen anderwaerf daerop gbehau-
den. Oends Chartb. 182. 1 dec. 1420.
ANDRIESOULDEN of BOERGOENSCHE
GULDEN, fr.Jlorin 8i. André, Gouden munt het
eerst geslagen door Philips den Goede, in 1466,
TOor Braband en Limburg. Zij droeg de afbeelding
Tan den apostel Andreas met zQn kruis.' Yakdbb
Ghijs, Heriogd, 1, 147. Zie Plae, v. Brab. Il, 524,
588, 558, 574.
ANE en zamengestelde. Zie aek.
ANEBELT. Zie axkbilt.
ANGEL, zn. m. Term in de bouwkunde. ||
Item, enen bant orome den groten slotsteen, met
enen oog en enen angel met daken (.'), xrj bod-
dragers.-Batic., 8, Sulpiee l, 8, (1454).
ANGEL, zn. m. Zooals thans. Figuurlijk, fr.
aigmlUm. \\ Alritu Terwonneste den angel des dodes
so opdedeeto den gheloTighen die rike der heme-
len. Oetijdb. XYe B. 21 t«. Te Deum, Tu devieto
mortis aeuleo.
ANGELOT, zn. m. fr. anqeloi, Eene fransche
gouden munt door Lodewijk HC het eerst geslagen
en aldus genaamd naar het beeld Tan den aarte-
engel Michafil , die den draak Tcrslaat. Ook Tan de
stiSl Thom bij Maastricht. Yait deb C^jb. Leenen
198. Zie ook Yebdav. Er werden ook angelotten
in Engeland geslagen. || Die oude anghelotten Tan
Enghelant, gheslaghen T'^r den jare 1542, Tan 48
in 't marck. Plae. v, Brab. 17 juli 1548, II 474.
Zie ook aldaar de Oork. Tan 1611, blz. 524, en nog
92
AND.
ANT.
684. II Hebbende ooo Tefstaen dU meft do nieuwe
goaden angeloten, geteeokent mei eender O^ in
grooter quAntiteyt herwaeit&OTeie bringbt. Plaa. v.
VI, 16 Sept. 1649. I. 621. D^angbelotten TUn En-
ghelant met de O op *t icbip. Plao. o. BrA, 18
mrt. 1683 n 684. It. 624, 669, 674.
AKGEBEEL, sn. (Hangerael?) || Eenfe 8 stylen
Toor anghereelen, lanok 18 Toeten, groot 10 en 11
duymen. Audsn. meng*, IV, ^41 (Gkmdttien . . .
waerby betteet sal worden . . . bet temmerwerek en
metsewerck met bet reobten Ttn eene naelde oft
peere op den torre Tan St-Wouborgben kercke 1619).
ANGEBEELSTIJL (HMdgereelstyi?) |i Item, 8
angbereelstijlen, lanok 24^/, voeten, groot 10 en 11
daymen. Ib. 142.
ANGEBINGE (Angberingbe), zn. ▼. Zdiwr Im»-
wuuudiensif. waarran wq eigentlijk niet weten
waarinbij bestond, fr.eoro^. Kil. Bngber, ingher.
Angarioj servUuê eoaeta: eomfmUio imqma, êxaoiio.
Zie MAian D*AxKi8. || De tallia uto ezactione
et angaria, yalgariter dicta ênffkêrin^kê. Cari. 8.
Tnmd., 8 jan. 1290 n*. 186. Super eo quod ipse
dominuB de Dieet dicebat se qnasdam angariae seu
aerriciam qaoddam, quod yulgariter dicitur engkê*
ringhêf poese petere. Ib. n^ 186. (De nitgerer
neemt den yader roor bet kind, waar hij op ^'■^i*'
ria'' aanteekent: Da flamand tn^eriitgê, corvees). De
angariamim preiêstaHo was ook in bet Bomeinscb
reobt bekend; zie LxxicoK Schxllxbi, b\j wien
bet ^missobien de yroondienst was, dien onderdanen
aan de vorsten bewijzen, bij Toorb. voeren of vrach-
ten ryden, om een boodschap loopen enz."
ANIJL (Annil), zn. Anijif amii,indiffopUMUt fr*
tmUf (Mir, indigo, || Annil oft indigo, oomende van
Yenetien, Portugal en Levanten, de 100 Ib., in vj
Ib., vwi X Ib. Annil van Barbaryen, de 100 Ib,
f» iy ïb., tmyi iij Ib. ZtemoMckê tol^ 1628.
ANIJS (Annys), zn. m. Anijs ^ ft, anis. || Een
bale van omtrint iy» Ib. gt., op een Ib. groote. 8ok(U-
Hnff V, 1661, fo. 183 v«. Yan 100 Ib. zx. so. Tol
9, 1697. Annys in vaten, pijpen, saoken oft tonnen,
van elck 100 Ib. gewiohts, viij gr. Zeewmsekê tol,
1628.
ANJUN (Eynbuen (««), eijayn, enguyn, einjuyn,
enjuun), zn. m. 4tfuin, ft, des oiffmms, || Dftt egbeen
vercooperen, hetzy van beesten.., van keese.., en
van gruender pottagien, als cabujscolen, rapen,
peteroelie , worfÉelen , eynbuen oft van anderen vic-
tualiën enz. K, V, Brussel, v. 1486. Dat loeo,
engvvn, noten en al sulke andere penneweerde'.
Ds VL. Ace, 30 (1494). Loock, anjun, appelen,
Seren, enz. Flae, e. VI, 29 jan. 1649. a. 1. I, 363.
ipen, naveaux, radijsen, siüaden, eynjuyn, appe-
len, peren, noten. Plao, e. Brak 6 nov. 1620. 1,93.
ANJUNSABT (Ei^jnynsaet), zn. o. Tol op de
Zenne, 1436—1631.
ANCKEBGAT, zn. o. fr'. trou d'anore. || Stelle-
gaten. Men sal meten voor den werokman, voor
ieder stellegat, twee voeten, en elck anckergat,
eenen voet, en ook, voor elck spreenwgat ofte mus-
gat, oock eenen voet. Plao, v, Brah, 16 jan. 1706
a. 67.
ANCKEBGETAUW. Anker en uxU ertoe be-
hoort f xisehgereedsehap ^ h, anere, aoee ce qui s*y
rcUtache, engins de pSdke. || Dat niemandt hem en
vervoordere in de voors. rivieren te viBsoben metten
voors. anckerschepen . . . ; op de boete van . . . , en
verbuerte van de schepen en anokergetauwen. Plao,
V. VL, 31 juli 1627, a. 1. II, 381.
ANCKEBHOOT, zn. onz. AnkerHoofd, fr. têie
d'ancre, \\ Ben eyghelyck mach tymmeren eü met- 1
sen opt duytersto Tan synder erven, efi soe nae
eens anders erve alst hem belieft, maer moet als-
dan op syn uyterste blyven, syn aaekerhoodt bin-
nen synen muere houden en intreeken. O. e. AnêWkj
1646, YIII, 14. Alsdan beeft en behoudt de ooo-
pere van dien halven muer oock derve van den
eusidrup, anokerhoofden, noten. Ib. a. 48.
ANCKEBSCHIPy zn. o. Bootje ooorsien «o» eem
anker, ft, barqme pomrvwo d^mne amote. Zie AiroKim*'
ftBTAUW.
ANLAME. Zie alaix.
ANNICHILEEBEN (Anitcbeleien), bedr. ww.
Teniet doen, fr. amnuler, \\ Tot deenre [I. dienre]
tyt dat by der partyen genoeeh gedaen beeft en
die inhibieie gheannicbileert. K, e. 8l.'Trmdon^
1366. a. 71. Haer wel es te wetene, dat wy, soe-
penen voors., machtich blyven en almaobticb, al
dese voois, ordonnantie en elo point zonderlingfae . .
voort te meersene, te minderen ofte al tuutehe-
leeme en te nieuten te doene. Aoad» dPetrékéol.
1866, bis. 288. 11 juni 1600.
ANNIL. Zie avul.
ANNULEEBEN (de oyrs), bedr. w. Beroenon,
fr. spoUor, II Oock mede soo is recht van oon-
flscatien een recht aeer odieux, ghecorrigeert jwre
noeissimo Anotentieorum in alle stueken, uytffsdaea
in erimine lesae mofestaiis, Bnde die redene die is,
want, confisquerende het goedt van den gheoon-
demneerden, men annulleert de oyrs, en men
neemt haere successie, hoewel dat sy niet misdaen
en hebben. Leent, v. VL, e. 66.
ANSIEL, bn. Bijtonderst, fr. prinelpaL || Dal
men vortaen allen gespleten ende belasde heerge-
werleei\en (sie), die by helder [houder] derselver
lenen werden vercocht, sal der belder oft proprie-
taris van den ansiel oft principael leenen binnen
jaers mogen lossen. O, gr. Loon, I, bis. 8. M^. do
1648, a. 7.
ANTENEUS. Zie Aimiroofl.
ANTENOOS (Antenois, anthenou, aotenens,
antemeus), zn. Vuehjes eoM een jaar omd, fr.
poiseons dun an. La CubvS: Antenois, que eet
(fust om. s'Abst: Anten, van over een jaer, tja-
rent. Antenois, van tjarent. Okoee mntenoiee. Een
dinck over een jaer oudt. Dttfik et LABOVLATBt
Anian , Fautre amUe , Van dermor, — Antennnses somt
hestes d^antan, e, 4) «2., de fUie d*un om d^aage.
AnieneoM», jeunes earpes d^un au. Gout. de Haimamt^
t.1. CHoesaire, || Item, ghecóeht IVt^ anthenoys,
omme mede te spysene de veste van der stede toa-
schen de Nederwijepoorte en de doosterpoorte, coete
iij ib. Ninove, 8t.*rek, 1478. (Sen onzer taalkun-
dige waaghalzen vertaalde het w.: poissone gromde
ooMme la moui, xiesdkem een hand grooij. Als dat
deselve verweerders de voirs. viveren gehouden soude
wesen te latene ten eynde van der voirs. jairsobai-
ren van tweelff jairen gelgck by, verweerdere, die
aenveerde, te wetene wel en loffelyoken gewraoht
en gespyst met anthenoisen, gruwen {Mers grau-
wen] eü met bueren vorsselen. BijketÊfek. Leonh.
V. Brah,, Patiueren $ Moens, 1634. Bnde is [een
tocbtenaer] gehouden deselve [vyvers] « . . behoor^
lyck te spysen met antenois en grauw. O, o. Brmss.
1607 , a. 268 ; juwUmhus pisdbms faoere, zegt Ohbib-
Tuv. Belangende de vyvers en wallen, waerop
men karpel queeckt, den afgaenden pachter sal den
vollen kaerpel vermogen te visschen vödr Eecwvond
dat synen pacht expireert, éh daerop moeten laelen
het spyssel van gruy, bollaert eü antemeus, 't gone
volgens de breide nootsaeokelybk is. O. o. Aud,
2e D. 498. 26 sept. 1767 a. 27.
ANT,
ANC.
M
ANTOR (Enter), Toegw. hcL mOmi^. Of^, tf,
fr. om hiem — , cm. \\ lo en bid Di niet omzonne of om
nwna o€ om Bteórrsn; mar ie bid Di om die won-
den. Wat maeht bedoden? Da biste van den won-
den te gheren altoee yrao. Anter beneme mi myn
aakaeiüe kfren, of want mi mijn berte. Htmd. mmrk.
86. Oft hy wort g0turbeert in de pooeoeoie, die
bem Tan jement anden dan Tan den richter aen-
eomen ia, en dan: (enter bQ wort getorbeert b\j
Tiolenoien ezpokiTen, dftta bQ fbrtaen Tn^ter poe-
■oarien gheitelt, — en dan ooempt men hem te baten
erimiDelije en eiTÜi}o, .. oft bij der me^nfmrH, oft
bij der oondioien fortiTe — oft hif wordt simpelüc
ffUirbeert bi) eto. t. d. Tat. 97 t*. Bnde om in
eender sommen te weten dat ODdenobeyt Tan der
pmiieian Tm den delicten en misdaden, aoe suldij
weten» dat die misdadige ; enter hij is onder sijn
jairen «d [L ofte] boTen sijn jabren; es hy onderzijn
jairan en hy goet en quaet weet te Terstaen en
ondeneeijden, dwelo in Latijn heet doU captut, soe
wort hij gsponieert; mair die richter mach, mits
den stels, cue pnnxoie Terlichten, es hij mesdadige.
Ib. 169 T*. Bs die misdadige pièêë eii bejairt, en
ia Taa gesonden zijnnen : enter die orerdaet is oomen
mijt gedriibereerder en Toirdaohtiger hertten eB
meijningen, en in desen gcTalle: oft hy heeft al-
leene gepegnst dat te doen, mair.. oft hij heeft
dat gepeijnet te doene en . . , oft hy is totten wereke
eomen en . . Ib.
ANTERNEUS. Zie ahtevoob.
ANTIECKSNIJDER, sn. m. BêèUên^dêr, fr.
mtipiwmv, || Aen Willem Tan der Borcht, antyoq-
Bjder, heeft Philips Lemmeken bestoet te makene
alle da ehimgie, die eomen aal aen het sacraments-
hajm ... en alle Tereleeringe Tan onder tot boren.
T^Bi^isrloo, %\ (15S6). *t Oheen dat Mag^iel tso
Breda, aotyoqsnyder Tan Breda , gemaect heeft aen
da windelgraet in die kercke te Thongerlo. In den
esnte, xriy kinderhoykens (hoofdekens) met Tlogel-
kens; noch Ty^* [riJTe?] ligghende kinderkens; twee
stamide kinderkens boren die denre; een ptera-
MJcga Btaende boren die denxe. Ib. 88 (1548).
ANTIKKRST (Antekeerst), sn.m. De tijtvan
▲ntekeerat, M laaUU oordeel, kei eindêdorwê-
rsU, fr. la «esvs ds VamUokrioit la fin dm momdê,
\\ Bat Tan hem [graaf Bobieeht] zonden oommen
alle die Tlaemsche princen toter tyt Tan Anti^eerst.
Jav t. Dmnms, 81.
ANTCLEEDERBN. Zie hahtclesdsbiv.
ANTONNEN (Anthonnen), sn. (?) || Eentonneken
anthwmep, op ij s. Bekaitmg v. 1561. f». 190.
ANTWERDEN. Zie aktwoobdiv.
ANTWOORDEN (Antwerden), o. w. 1) Imêtaan,
ftsfy M^^sis» esor, fr. répoHdro de. || Worde meidaet
[boet] oewiset an dien man , dat dabt den scontete
aBtworais dies mans, jof sins deels ran der mes-
daet. 86 fefar. 1362, a. 2. Dat hi sinen pant
losaa . . , ofte neen , men sal hem nammeer autwor^
den Tan dien pande. Lat. rotpotutore, K, v. ter
fieU^ 1266, a. 9.
2) .^iUiDocM'dss op (eeue klaeki, — tJt re6hie)j ir.
répémdre è («as plamte, ^- en jfuHoe), \\ Ben poir^
tfli» Tan Dyest, Tan den welken jeman hem be-
elaeeht, die en is njet schnidich tantwerden bjn-
Bsn drie genaehten. K. v. Dieet ^ 1228, a. 13.
(yerL) La^|n: nmUo modo tenebUmr reepomdere soa-
omreaiL — Eenmi proonrenr, die in eenige saeoke
heeft geaatweort en geooniesteert, is gehouden in
deselTe saecke totten egnde toe te biyTon dienen.
O. e. Amim, eomp», Y, iij, 23. Seripto dient men
tsff loUa op desa maniere: A dient aenspiaeek^ en
oonolusie eer^to^ doende efi concluderende als ia
deselTo, Teisoeckende antwoorde. Den ghedaeghd«
daeraen Toldoende, laet stellen ter roUe h^ naer*
Tolghendes Den gedaeghde dient Tan antwoorde
eeripto, doende en o6nclnderende als in deselTe,
Tersoeokende repdique. O. v. Dieet, TZ. rx, 20.
Den heesch gedient zynde, sal den Tcrweerdev
schuldig syn daertegen te dienen Tan antwoorde.
a e. Aud., 81^ {hmer\ 19 febr. 1619, a. 16.
ANTWOORT (Andworde, antwoorde), zn. tt.
Aeiwoord op eene aamklaéki of eeaen sissA^, fr. r^
wmee d asm pUnmie ou urne demaade, || tip den
nesohe diere meester Nidais Torseit toe dede, eik
upte andworde diere Sjmon TOrseit up andwcfde,
31 jan. 1287. Efi TOorts aengaende sjnder ant-
woorde en defensien gedaen te worden des behoo»
ren sal. O, v. Dieet, Oork, v. 12 oct. 1499. a. 3.
ANCXT (Anxt), sn. m. 1) KwelUiÊff, p^iO^
of anffetige toeetand , fr . tomrmêmt , eituaiion pênièlê
OU fieine d^anxiiU, \\ Dairom te sien [Toorsien]
was, dat dairom noch meir disoordie en grote quaet
opstaan efi gesohien muchten , . . . ; om te Terhn»-
dene alsulcke ancxte en sovge. O. lAêge, 10 juni
1417, a. 2. 8t.'Trmdmi.
2) Qenaar, fr. danser. j| Soo Torre jemant die
breucke breke die Toor die breucken ghenoegh ghe-
goet ware, oft Terbnigen ooste in den lande Tan
Megem, die en sal men daerroor in die geranok»-
nisse»niet lejden . . ; het en waer dat het Ijf aen»
ginck; soo sal men hem houden alsoo lange tot
ander tjt toe dan [dat] die schepenen en gheswo-
ren donct, aae hueren besten, dat aen den an-
deren lyf egbeen nojt [nood, goTsar] en is, die
daer gewont en gequetst is; en welcken tjdt die
schepenen en die ghesworen des dochte, op liaer
beste, dat daer egheenen anzt en waere, soo sal
die heer desen man wederom uyt die ghcTUicke*
niase laten gaen. O, v. Megkem, a. 13.
3) Oeeaar vam eekade, veramtwoord^kkeidj rieieo,
fr. rieque. \\ Wellec assiBc si solen rerhueren bmv
ghen en opheffen te hoeren besten ; ghelden se meer
dan ghels es ooh scout, die si aculdich sün, han-
dent; ghelden se min, dzaghen daeraf den anxt
en staen op haere aTentore. Oork, 2 juni 1336.
J2fl^. eop. eart. P. TÜj t«. Ook 20 febr. 1328. Ib.
£•. crj T«.
4) FrMi, fr. eraimte. |) Die heilighe anxt dea
Heren bli.Tet ew^ike. GeHjdb, 16« B. Ps. 18. T^
mor Dommi. Bijb. e. Dortr, ds rreese des Hearen.
Dat daerom noob meer discoort efi groot quaet op^
staen en geschieden mochte . . . ; en om te Terho*
den alsulcken anxt en soige, sj.. O. LiSge, 17
ang. 1417, prooema, Merd. Anxt en Treese en
is anders niet dan een ontsich efi bcTinge des hert-
ten, comende Tujt saken Tan tegenwoirdigen oft
Tan toecomende perikel, t. s* Tav. 93. Tegen den*
geenen die in eens anders gront getjmmert oft ge-
metst heeft heymelje, ran anxte dat men h«B
Terbieden soude. Ib.
5) Verlietj eekade, fr. perU, préfudiee. || Welke
pointe efi assisen Toers. die rentmeesters selen Ter-
hueren mogen en opheffen ter stat behoef te horen
beste; -ghelden se meer dan sghels es ocht scout ^
die si schnidich sün, houden; ghelden se min»
draghen den ancxt daeraf en staen op hare aTei^
tnre, gheiyc den anderen assisen, die si T«n onsein
Toerderen efi Tan ons hebben beseghelt. Oork»
26 oct. 1336, Dieet, Ine. n^ 31. Soe waer dat man
oec wiste openbaer, dat dese Toers. dekene efi
ghesworene haren eet niet wael en hielden, dia
sj ghesworen hebben »«om anext efi cm sorghe der
94
ANC.
APO.
gemeinre galden goet te Terhueden. Sermenit , Bei^,
V. omtr. 1412, § 5.
ANCXSTELIKE, bijw. Op eene mvestélijkê vfijte ,
fr. d'umê mamière eff\rayante. |) Ontrent de ses hne-
ren sayonB, soo wart men up de stede stormende
«noxstelike xeere; en dinghelsohen weerden hem
seere. Ol. t. DixinrDX , 19.
ANCXTENEEBËN, bedr. ww. Beai^Hiffen; ft.
êffhtjfêr, mêiire dans Vonxiété, \\ Die yemanne
jaecht daer hi tiegen in yreden leeght , ocnt enxte-
neerty alse te slanie ooht te quetsene, nels ghelden
X Ib. Kb. e. Diesif B 16. Die den anderen enxte-
neert met scietene, saels ghelden xr st. K. lakeng.
JHêsi, 188S, a. 131.
ANCXTENEEBINGE, en. tt. BoarnggHgiMg, fr.
aetion éCipomoanUr. j| Oft dat hy openbair doot
yyaat is yan dengeenen daer hij tegen geproduceert
wordt, mits openbairen dreijgementen oft anxtenerin-
gen by hem yoortgestelt. t. d. Tat., 370 ▼*.
ANCXTVOUDICHEIT, m. tt. Anggt, ft. on-
goiêês. II lo aenbede die bangicheit en anxtroadioheit
^ns alresnetsten herten , doen dyn lyden aenstaende
was. Bond. ntêrk. 44 y^.
ANCXTLICHEIT, m. yr. Ai^H, henamodheid^
tweUing^ fr. amwiéUy amgoitêê. || Ghif ons de Here
yan hoerre \nl. der H. maagd] ^ehoechnisse yer-
bliden, dat wi, oyermits hoerre goedertierenre be-
den yan alie aenstaender anxtUcheit» yan den ewi-
gen dode en yan allen qnalen moten werden ye1^
best. GMijdb. 16« E. 42 y«.
APAI8IERERS, zn. my. Ook Paisanters, paisier^
resy paysiers, paismakers. Zie Paisixsb. Bewredi-
S^rt, vndemaktrty hemiddelaart ^ fr. apaUêurtfpa-
eifieaUurt, mSd/utieuirt. Andsn. mmig. II, 67.
APEEBT (Appeert), bn. Onbnchaamd^ fr. tm-
pndenij eff¥onté. La Crmirs: Apert. || Omdat sy
soo beroerlio en oneerlic gheleen hadden . . . , en
onder andere den snppier int sGhrayen Gasteel . . ,
een appeert man, die gheeme bg syn snoere was.
BêT. i^dên, III, 252.
APLAIN, sn. ons. Int aplaiüf opmAaarl^h^
fr. pMiquement. \\ *s Ghrayen nedkamer yan Ylaen-
deren. Naer dien yersoackene, daden soepenen
romen de camere. En weder inoommen synde, soe-
penen wysden int aplain, met openen cameren,
die yan Audenaerde tharen yermete, eerst te doen
Indene in de oamere ons gednchts hoeren rade,
dat sy ghenseert en in possessien waren , dat men
te Hoerenbeke en eldre binnen den lande yan
Aalst huerlieder brieyen yan yerbode gheobedieert
hadde. Setg. Uns. II, 801 (1407).
APOBTE (Apoert, aport, appoort), sn. Vr^wUUg
geschenk y ójfirande aan geesiel^ gestichten, fr.
don voUmtairCj qff¥ande è des Jbndations pieuses.
II Obyentiones, que ynlgo dionntor apoert f et qne
ibidem eyenirent in pecnnia, cera, lino, oyis et
qnibnsonmqcie rebus aliis, per mambnmos dicte
oapelle de Berbrao, cedent in utilitatem edificio-
mm, luminariorum et aliarum neoessitatnm diote
oapelle. Cart. 8t. Trond^ 22 noy. 1808.11. bis. 431.
II Ontfimo yan den apoorte yan den graoien en
pardoenen, die gheottroyerd sin bj den cardinalen
tan Bome eto., en bi den bisscop yan Doomioke
gheoonflrmeert, en dertoe ghegheyen xl daghen
pardoens, ten outare yan Onser Yrauwen, sieh-
tent kersmesse anno xlyiij, tot kerssayont xlix,
xxij Ib. yiij se. par. Bsiiubt, I, 664. 8i.-rek.
1468 — 69. Öntlaen yan apporten yan boter, ylas,
woUe, gonden ringen, was, enz., Ixxiig Ib. j. se.
iiy den. par. Ib. 666. £sü;. 1667 — 68. Ontfiuic yan
i^yporten en giften to4 reparatie yan de keroke,
yan ylas, graen, ene., yüjo xxxii\j Ib. TÜj so. yij
den. par. Bek. 1689—90.
APOSTAET, m. m. AfwUige, renegaat ^ fr.
apostat. II Yan den appost«ten soldy weten dat
apostasie* is te semn een onbillioke, geoke oye^
daet, en eenen ustant yan goeden yoiraemene.
T. D. Tav. 76.
AP0ATA8IE. Zie apobtast.
APOSTEL, sn. m. fr. apótre. Het was een ood
gebroik in de kerken, e» het bestaat nog hier en
daar, dat men, op Witten donderdag, de yoeten
yan twaalf arme ouderlingen wasohte , ten aanden-
ken yan de yoetwassehing der apostels door Christus,
en dat men hun brood en fijn gebak uitdeelde.
II Betaalt Jan Oolpaerde, witten donderdMhe, yan
orakelinghen omme die apostelen, en &ermede
men sopte, iiij se. yj. d. par. Bbxbbt, IY, 644
(1464). Betaalt witdondeidaghe, yan crakelmghe
en yan bioode, daermede dat men sopte, en om
de apostels te gheyene, ii^ so. par. Ib. 646 (1467).
Betaelt an Jan Blomme, baoker, op den 19«b april
1668, yan derthien witte broon, om te deelen aen
de apostels op den witten donderdach. Ib. 646. (De
nitgeyer toekent aan, dat de persoon, die Judas
yerbeeldde, twee brooden bekwam, yanwaar hier
het getal dertien.)
APOSTELEN (Apostoli), sn. my. Mmroepsbrie-
MM , fr. lettres d^appd. DüFnr et Laboulats Apos-
tres, lettres qne U jnge dmquel ü est appeU baiUe
è Vappdantf adressant an jnge par-deiani Ugnd
eortira VappeL MAiavB d^Abhib: ApcsioUf Ds
liAiTBièBB , Apostres. \\ Om dan yoirt te weten wat
apostelen sgn, soe suldy weten dat apostelen syn
eenderleye [eene soort yan] letteren yan oorter fat'
men en weerden, weloke seriftuere noohtans niet
en is yan der subetancien des geriohts, daeraen
dat [waarby] men appelleert, instruerende yan den
yoimemen des richters, en int corte begrypende
die ciroumstanoien yan der geheelder s^en yaa
appellaoien ; en syn geheeten apostden nae de Grieoxe
rke, dair dat woordt yuyt gesproten is, en is
9 yeele te seggen als ,,een oyeiseyndige totten
oyersten"; en die «poetelen behoiien te begrijpen:
wlje, yan wat richter, tegen wijen, wairaf en yaa
wat saken men app^eert. Solen oio begrypen oft
diegeene dair men af appelleert der appellaoien
defereert oft nget, dats te yerstaen: oft hy die ap-
pellacie toelaet en teyieden is dat die gedaen wort
oft niet, en waiiomme dat die yoirser. geappelleerde
dyer defereert oft niet. t. d. Tat. 891 y*. Ben
appellatie wort deeert met ij manieren; swygende,
by lapse en yersuympten en yerstrykinge yan den
tyde yan yerheffene oft apostelen te yersuecken, en
expresseiyo oft cmenbair, by renunoiaoien yan der
appellacien. Ib. 849 y^. Yan alle yonnissen yan
subalterne bancken appelleert men aen borghemees*
teren en schepenen . . Sonder dat yan noode sy
apostoloB oft brieyen yan oorioye yan den reohtar
a qno daartoe te yerweryene. C. e. AsiÊw., 1682,
Lxx. 1 , 3. Om d'appellatie te genieten en saeoken
alhier tot kennisse te brengen , en is niet yan noode
daertoe apoetolos oft brijen yan oorioye yan den
rechter, daeryan geappelleert wort, te yerwerren.
O. V. Antw. comp., Y, xy, 6.
APOTHECABIS (Apróthecaris), sn. m. Apotke-
kar, fr. apothicasre. \\ Die eenen anderen slaet,
moet den cimrgyn betaelen, en oiok den medeoyn
en appotheoaris. C. e. Antm. 1646, II, 82.
APOTHEKE (Apteycke), sn. y. Fig. ft.pikarmaeie.
II O ghebenedide, elorioee jonofronwe «fi maxtelap
resse sancta Eatherma,... o, du, blo^jende roae
APO.
APP.
%
ÓM paxadis en lerende apteyoke. BéMb, 16« E.,
130.
APPEELEK, APPXELKBVB. 1) Klokfeê vem dem
Itkr af Hokkemap^Ly waarttm Met spd hit staan tUr
wr tm kartr omdérdede» mtiê een demUfe vooraf
gnaiy apd door Msicbxt den voorelog genaamd.
Zie Ds Bo ▼« WeUer; fr. eloeheliee du earUlon
ieni Ie jeu oMMMOf , par un peiU air, la eomnerie
ie Vheure et de eee eMUvieione. || Ben olocghietere
yen Mechelen, op rekeninghe Tan den ghietene en
lereran fan den seefeien appeelen up 't beelfioot,
boren *t gnendt dat hy weeh heeft , ye. xlQ Ib.
DenielTen Mahieu, Taa dat hj betaeld heeft den
èbegfaiaten np rekeninghe Tan den ghietene Tan
dan appeelkina , i^c ü^zz uy Ib. Mahieu de Gboote ,
Tan dat hQ betaeld heeft Franooys Soncke Tan den
eoope TSn ij ponden fijn jnghels tin om de appeel-
ken Tan der stede, liig Ib. xQ b. Tpriana, I,
67. Qiaderek. o. 1643/4.
8) OfToepimf Un wedtirijdet appÜ^ waareckijnlijk
door kk opeüèen vam een hoedje, fr. dSfi, provoea-'
HoUf apparemm»Êni en arboratU mn ehapeau. Zie La
CvBJn AppeL il Den 26 aagnsti, was met trompette
gheboden, dat men op de straeten niet en moohte
daaaen, gheen hoeden noch appeelen ophanghen.
Beiff. Mue., Ylll, 426 (1687).
3) Jippel^ appeUaüê, beroep op eene hoogere reehi»
honk, fr. reoomre è mn juge eupérieur. |) Dwason
appèl, xooala thans, ongegrond beroep f ir. f oletppeL
Werd ook «gecke appel", ^toI appel'', ,,qnade"
en ,yonwyBe a — " senaamd. )| Dat die wethouders
Taa Breda wel hebben gewast, en den Toirscr B.
qoaTjc geappelleert; hem dairomme oondempne-
rende in dp oosten Tan der saken Tan appellaoien,
die 'taxacie dairaf den Hoto gereserToert, en Toirt
jn de amende Tan den dwasen appéL T. i>. Tat.,
882 T*. Btaende hnerlieder [« j. Tan twee subal-
tcme banken] gewysde en aententien ten betrecke
en reformatie Toor soepenen Tan Audenaerde , mette
boete Tan iüj Ib. pansis orer tfriTol appel. C v.
Jmd. eak. prim, 1 37. Yan .weieken Tonnisse geap-
pelleert wart, en wart bjj den hoofde geseijt wel
gewast en qnaiyc geappelleert, en die Xombaerd
geecndempneert in die oosten en in die boete oft
bmeeke Tan geeker appellaoien. t. s. Tat., 44.
Dat eoo wamlee^ den geïnthimeerde suloken ghe-
m^neeliftp Tan remedie Tan appellatie oft refonna-
tie genietende ware, sonde insgêmckB mogen gecon-
daimieert worden in d'amende Tan de quade ende
onwjse appellatie oft reformatie, als de materie
deerloe gedi^poneert ware. C. leenhof e. Brab. a.
7. Letw temerae appeUationie,
APPEL, EU. m. 1) J^oomereoiU, fr. pomme, ||
Yan eiken soepe appelen it penn. LnoTens. 7bl op
de Zmme 1436/1681. Appelen en peren, geiyck
de krieeken. 7U o. 1697. Appelen, Tan 100 tonnen
12 gold. oft ponden, x^ Ib. Lieenien 1622. Appelen
Tan deee landen betalen den 120«n penninok, d. i.
Tan ^k pandt groeten twee groeten. Zeemeêihe Ud
1628. Appelen van oraignen, oraufeappele,
fr. pemmۤ d'orange, \ | Yan de hondert , twee appelen.
Wmêeriol, 1660. Hiermede meenden zij apelen Tan
Oni^pien, die sj Spaengiaerts noomden, omdat sfj
mit Spaengien qnamen en daer ghegroeyt wuren.
Mer. tydeuf II, 319. Appelen van grenaden,
Oreeee/ayijisyt, fr. grenadee. || Het hondert x sta.
m 9. 1697.
2) JBol, priem f fr. boute. || Alle appels, achtkan-
tig ofte rondt, in dieigelyoke thorans, die met
sdaalien gedeckt sjn. Btae, e. Brab. 16 jan. 1706
a. 10 fkèaUedakem, Yooar de groote ronde haeo-
ken, Tyf Toeten, TOor de de appels te setten, Tyf
Toeten. Ib. a. 16. Yoor eloken appel ofte priem
op daokTensters te setten, Tier Toeten. Ib. a. 6.
Tieheldaken.
3) Coper- ofte looden appelen, een ge-
wapen, ir. arme eeerÜe. || Is ongheoorloft te
draghen bedecktelick eenigehaemerkens, ooper-ofte
looden appelen, ofte andere oleyne wapenen. O. e,
FinthM, LXYi, 36.
APP£LLATI£. 3) Zie afp^.
APP£LL££ED£R, zn. m. Opperwerkma» , fr.
ehef des oueriere^ maÜre dee travaux. || Hubracht
Fiedricx, metser Tan der stadt, aangenomen om
te wesen opperwerckman oft appelleenier Tan der
keroke. Jreh. Bergen-op-Zoomy Bek. v. 1627, Ai(r.
Van loonen en wedden,
APP£LMANa£R (Appelmenger), m. m. Eoo^
man in appelen, fr. marehamd de pommee. Kil.
Mengher, j. mangher. || Waltherus Appelmen-
ghere. Oodeh. te Bruee., B. n^. 210, 13« E. Zie
HOÜTUir&HXSB.
APP£LPOT£, sn. t. Jonge appeUboom, fr. ptm^
fo» de pommier. \\ Heeft die Toirs. appellant in feyte
gestelt, dat, meer dan drje jairen geleden, de per-
pote in questien hem toegegeren was op sekere
andere ^pelpoten by hem gecocht. Bijkeardi., Leen»
hof V. Brab. Be Dugve %De Qhenet, 1646. Oriefifeu
a. Tfj. Zie PBSSPOTX en pots.
APP£LB008T££, sn. m. || j* appehioestere,
fr. «11^ gril a rotür dee pomee. Inv, o., 1467. a. 70.
APP£L8T££L, sn. m., fr. queue de pomme,
Spreekw. Huerlieder gedreechsel en achten wg
niet meer dan eenen appelsteel. Beieg v. QmU, 13.
APP£LWIJNy zn. m. Zooals' thans, fr. ddre.
il Yan elcker amen appel- ende perenwyn. xQ st.
Plae. e. Brab., II, 42. Impoeten e. 1670, a. 40.
Oudste melding.
APP£NDIGI£, sn. t. Aanhauging, fr. appew
Stoa. jl JBekennen, onder de appendioien Tan onsen
seglen... 8 febr. 1276.
APP£TIJT, sn. m. BtgeerU, tin, wdgeoaOen,
ir. dMr, gré, bon plaieir. \\ Hoe de kiesers Ter-
dreeght [bedreegd] waren, by dat hy *tTolok hadde
ghedaen Tergaren; hoe hy de oommissarissen badt
te Brugghe te treckene, beloTende en sweerende
dat al staet haude ; maer binnen twee hueren daer-
naer was de kuere [de keus] t* syne appetyte ghe-
daen. CoUaüey 67. Sommighe Tan hemlieden [ki^ga-
lieden], oock Tenouckende die kermessen, bmy-
loften, eerste messen en dienhelyoke feesten, wü-
lende sldaer de tafelen TOor hemlieder ghedeokt te
worden, ofte aldaer t* eten en drincken en ghe-
dient te syne nae heuren appetyte. Blae. e. VL
16 juni 1666. I 29. Dat het tot onser kennisse
ghecomen is, dat Tele Tan onsen Tasallen en onder-
saten willen interpreteren de Ttrars. ordonnantie nae
hueren appetyte en Torstande. JPlae. e. Brak. 17
juli 1623, I. 266. Ende aisoo denselTen [turf] sQn
houdende op eenen hooghen en grooten prQs, nae
haerlieder eyghen wille en apetyte. Bldo» e. Vk
11 jan. 1648. I 689.
APPLICA£T, zn. o. 1) Beehierl^ verelag, ir.
appoimiemenL || AppUoaet TOor die borgemeeeter,
sohepenen en raedt der stadt Tan Diest, suppli-
anten, Tan de stnoken dienende tot bewys Tan
hennen intendit, OTergegeTen aen den heers medt
commissaris, gedeputewt om t* informeren OTer die
feyten daermede geposeert. 8i,'Atek, Dieet, Oor-
kgetaken, 1644—66.
2) Sehrytei^pee toeetemutiug , fr. eoneentement par
U om apoiOUe. Zooreel als Appointemmit. \\ Ende
96
M^.
ARB.
foUen dB oYwmom-boiraii geen applioaet op^nquee-
ten Toortaen mogen geyen tot verkoopinge van
weezengoeden of andenine, don in de Teigade-
ringe Tan de oyermomboireu. C. o. Brusêdf Stai,
9, 1667, Mamborie, a. 47.
APPOINT, ook APPOiNTiiairT. JBeêUësinffj fr.
déntUm. {{ Derfeofaeyden oft peelden t*Antwezpen
en moegen egfaeen Tonniseen oft appoineten ghoTen
gronden oft erren aengaende . . , ten waeie by *oon»
lente yan partien en als arbitrateaia. O. e. AmUd.
1546. Tm, 24.
APPOINTËEREN, ons. ww. 1) JBetokeideny he-
dUtok, hê8lmf€Hf fr. déddêr, \\ Saecken die op
de rolle ofte toot oommiesariuen echrifteiyok s^n
bedinght, en daemaer geweaen bg visitatie van de
Qommissarissen, en worden, in cas Tan piorocatien ,
nyet mondelinghe bedinght, dan^ wordt geappoin-
teert dat de stucken sollen worden henien, om
recht gedaen te worden naar behooren. C. v. Aniw,
Omnp. y, xiT, 10. De jugen doen altijts groote
neerstichede te appoincteren en afiteleggene de pn>-
eessen die Toer hemlieden hangen in materie Tan
injiuie, epeoialijck als xg niet dan Terbalen sijn.
Frad. orim, c. 188.
2) Verklarmif aang^ éoem^ fr. dédarer. \\ Alsoe
WT u Toirtyts gesoreTen hebben, als dat de ghees^
teliohejt Tan hueren Teroregen goeden onder ons
weeende, differeren eonde t' appointeran totter tyt
toe xy Tan ons anders Tememen souden, en want
wy , alhier wesende b j den coninck , Terstsien hebben
en onderricht «yn dat alle die gheeetelibheyt in
allen landen, onder wyen dieselTe geseten syn,
van hoeren goeden geappointeert hebben, eü wy
nyet anders doen en wülen dan soe die andere
faesallen Tan Brabant doen en gedaen hebben, soe
■nldj die gheestelicheyt, onder ons geseton, zeg-
ghen, dat zy Tan gelycken behoiren te doene, en
dat wy hemlieden aen die commissarissen gereoom-
mandefBrt hebben. Brief e. yr. Mndrik van JTm-
iau aan den maatraat te Dieet ^ 7 juni 1616.
(Wg meenen dat deze brief betrekking heeft tot
het plakkaat t. d. 18 mei 1616, eischende ,/2e
iome gene dégliee, qmelx qtfUe eoyeni, une ampie
déèUmsHan de lenre hiene temporele^) Plao, e. Vl^
I, 64.
APPOINTËMENT (Apointement), zn. o. ackUk^
hing of reigeUngff mm'eenkameiy dauUng, fr. arrange"
menij meoordf eompromie. j| Hoe den graTe Tan
fig^nont een anpointement met de Gxies te Ohendt
maecte. Up den Toomoemden daoh es een apoin-
tement oft verbant ghemaeot by den graTe van
Bgmont te Gbent, als dat de auditeurs van de
mdieanten zonden paysiveUo up en nedergaen.
JBer.i^den, I, 284.
APP0INTÉ8, an. mv. Verminkie eoldaitn, itf
die , derüek jaren gediend èeèbendef geirdtkeUjk ge-
worden gijn , ir, eUdate Heeeée e« deoenne impotente
aprèe irente annSee de eertiee, Littré. Appointë.
8^. terme müM^re eignifiami «a eoldai qni a la
kante page, on gni eoneonaU ia mWi qwoiqnê die^
peneé dn service. Zie La Cübiix. || V erscbeyde oude
ende verminkte soldateU tot appoiotés uengenomen.
19 dee. 1469. Oenecaal register of Index der Be-
eolutien van de Staten van Holland en Vriesland,
eedert l«d9— 1686. b aprU 1676.
APPOOBEN (Appoersn), sn. mv. (?) || Men vex^
biet, <n> de mesdaet van L. lib., dat niemen die
woent binnen vesten van Avdenarde en Tan Pa-
mele, ne decke nieuwe temmeringhe anders dan
met tichelen, of met loede, of met scaillien; huut-
^hadaen poeitkiae sondar solie,. steenputten, dey-
nen {eio), berderssohen, iwynoota, appoeren, grade,
ffhevele en uutegespanne Tenstre; en alle deae
nuutghenomene dinghen zyn gbeorlooft te deckene
met houte. Anden, met^.f I. 821. Eb. t. 1888. Yan
den deckene.
APPBOXIMABLE, bn. Vatbaar voor naaeièt^,
h.ponoani itre eaiengi on retraU. || Daer eg^een ker^
gheboden en zijn ghedaen gheweest TÖ6r de goe-
denisse . . . soo bliJTen die Terkochte goeden ap*
Sroximable ende te Temaerderen totter t^t toe
e kerckgheboden alsoo ghedaen s^n oft ghedaen
worden. C. v, Oaeterlee, 4.
APPBOXIMANT, APPBOXiVATiini, sn. nu JSaae-
tiiigeie^er, fr. retraganL )| Ben approx&mant oft
calengierder. O, v, Caeierlee, 2, 8. Den calen-
gierder oft approzimant. Ib« 6, etc (De meest ge-
bruikelijke torm is „Kaerderlinck, naderlinok, calen-
gierder" in Braband, „nalinck" in YlaandeinB). Ga*
lengieringhe Tan deelsweghen ghebeurt als deapprozi-
matour oft calengierder in, tot oft aen tVercoeht
floet heeft paert, portie oft ghereohtigheyt in erf-
domme. C V, Herentdie, YI, 6. De approzimateur
oft calengierdexe. Ib. a. 11. De approximateor ia
sohuldich, ton venoeoke van den oooper oft den
denghenen dien tgoet ghecalengiert wordt.., to
afiftnmeren dat hy de vemaerderinghe ghedaen heeft
ende doet voor syns selfr ghebruyok. C. e. OaeterUet
YIII, 6.
APPBOXIMATIE, zn. vr. Naattmg, ir. rotrakL
II Van Nadereehappon. Alle approximatien, ealen»
gieringhen ende vemaerderschappen behooren alleen
to rechte voor den rentmeestere ende schepenen.
C. e. MerentaU, YI. 1. Alle approiximatien , *ve»-
naderinghe ende calengieringhen is dryderhaade:
eerst als van bloetsweghen, ten tweeden van deels-
weghen , ten derden van besohaedtheyt van gront^
ende servitoytsweghen. Ib. a. 2. Yan aprooximatie
en naerderscba]^. C. v. CttUerlee^ Tit. VIII. Ajh
proximatie en vemaerderinghe. Ib. 12. 19.
APSAEBDEN. Zie hapbazbdsit.
APSONT, sn. Een plaatonaam.) )| 2 bunden to
Bergheym naast ^tland van Scarwier, ,4^ ghsyn
apsont. 8: Qerlaék, 69. (1870). Oonpr. in 'tLat^
ABAENGIEN, b^jv. nm. Oramjéktmirig , ir. emh
lenr orange, || Yan II aiaengien lakenen geeoobt
ton scuttoren behoef, to hore paiueren, xzzüij in
septemb. It. van II roeden aerauffien lekene, daenEf
dat de voors. soutters d'eene hadden en onse heeren
d'ander. Ermeboog, 8 (1880).
ABBEIDELIJGK, bn. Zwaar, oermoeiend,. &.
fatignant, |j Dat niemant op een%he der s<mda-
ghen, hoogtyden... moghen doen eenighe slaeffie-
lycke werdoen, door hem oft syne huj^gheoMen,
iandtbouwinghe, oft arbeydelyoke eoopvraehten bo-
steen te vueren. J?lae. v. Brab., I, 68* a. 1, £. d^
«n 20 dea 1683. a. 1. HL 164.
ABBEIDELUCK, bQw. Op eene moeilijke wya,
fr. difflcilemeni. \\ Sohurpto hem met eenea meaae
den bunok open dattet aerbeytoUo en met enedan
scheen durgaende. Ber. t^denj III, 168.
ABBEIDEN (Arbeiten), bedr. ww. Werkon,
fr. iraoaêUor, |{ Babbauwen, vabban wensen, vaga-
bnnde en andere lediohgangen, soewèl mana ala
vxouwen, nyet hebbende om op to levene en noek-
tane wel gestolt van lichame, maer nyet willende
arbeyten noch den goeden lieden om huere broot
to winnen. Eorie daarna: maer nyet willende wes^
cken noch arbeyton. Bekenk. o. Brab. reg. 188 f*. 7,
29 sept 1629.
2) Zich afmaiien, fr. peiner. \\ lo hebbe gha-
arbeidt in mQnre suohtiii^hen. Xa6era«i in gmtitm
ARB.
ARB.
97
Ik hiÊB, moede yam mQn raehteo.
FtfA, Mmg. II, 4S». Ps. 7--6^.
Mob é0 TOÓNKsr. rerweerdere: dat <U6 stiteB*
en aetiiijgeeieBim der ro^ncr. getnijgen lijn
», doBoker, twQfelaohüch en onseker, efl
reieeegden ,■ Iweedfeohtich , efi in Ime-
depoeieien TsoiUeieade , crbeydende, en pie-
eeft een negeufe te estraeeren eft te
peel>efen , niet verolaiiend» oft «eggende die redene
oll Mke [ooneak] Tan hnerder geta\jgeniMen eü
T. »• TATr S71 t*. Ten waeio del de
waeie genoeh m Min /^««, efi syne goe-
& peieoon evbe]fdd» te ktitatene eft ^evfcer-
C. e. .^eto., 1546, iX, e. 19.
4) P^i^mf foUêrm. ft. lórUifwr, mtMf9 è ta
%mmHtn rijyii eeiu. H Orennids dat hj, [■ehouteCQ
•il Byeat, bj ennige aine dieneieii hoilde doen
m en Tuicen eenen 0heertken Bertjna, efi
doen hendm eeTangen eenen aekaven langen
liem iMit en TonniMe te willen doen
, dbeygende dénBriran Gheevtken Ie arbey*
eft te jffOBBu Pomdê fooOoêck, R 69, S mn,
1448L
JllWKfDRRS DEB YENDITIËfr, h.portmir^
eaaHerv db« a0B<f«^ Attbeehtigade te Geet , het ¥00V-
leehi beaittende de in de Teiüngen terkoehie tooi^-
aNnyaa ter baateauning te biengen, JB^eareA. Dé'
wÊmmfim de tTM.
▲BBEIT, in. m. t) Wwrh, ft, irwoml, aiaé»>
d^tMvre. II Fttvan arbeyl, daer egheen eoopman-
aeheppe «ede en ia gemengt. O. e. Aaiitw, 1646,
IV, 16; Le? - - - ^
^.
die de aloffe eft maiteiialen
fiB eealgen bonw hebben gedaen, weder daer
iièeyi oi&er gemengeU ia ofi niet, mitagadeie de
wetaküadan, iJa malaeie, tinunerlieden efi diergei-
lljeke, worden gebonden te hebben apeoiale efi
idere hrpolheke en pantiehappe een dtaA pent,
de atoib, wenfk eft arbeQt een ki gedaan. /6.
K IV, xg r 18.
S> VMmrêtêi, ft. Ueer. || BQ den reehte nm
dar aotiea Tai> retendjeadien , waeri dal die pfaM».
«aM oft beaajeie he^Mohende waira atin aaet en
■BiaiM airtM||t eft ploeehveeht t. s. Tat. 46.
9y oÊttuttf J^t^y "'* P^^'^f tot^TtÈücÊé \\ Orennsta
fine efi afbert, ^e ty [el. de dekenab efi gfaeawofc
dar golde] hebben, om alie beaton efi- aeeo»
^ «e halene. &rm«ifo, 6 Mê^, e. 1419. f 98.
fen eenigh düRnitiel Tonnia aal hooMn
geefipelleert te worden, Hwekk ia riaende* op' jMae
ei aibe/dt> C r. XeeM, JMkaeif, e. 14.
4/ .^MMnaeeoe, oeMaMMa,- ^^ AMMne'a tf aij^Ma^
If Ale een' ttHi huweC efi hem binnen; dieü
leragoed Teratoift;^ eial dal een wyf
dNijhet eatf Un», efi^dat kiat, taQna Tadaai
doel ea ^fn oodble hoir, ao aal die wedewa hebben
Mofing^ aaM dat leeiigoed. Bfl die bUeTinge
heeftae bi hofireohte orer haren aarbeit. Xeear. e.
6> Moêêêtf fr. jfaJMr t|< lioegen daHPMn ttoelb>
meeken afr teer ona 'iHomf aenbraighen o|>
hnn arbaTt efi eoale» taa paüyeu; €L e. ImnIL
ABBITBB, ASBiTmAVBV», an. m, BeUb wóor-
met anlk ondaüpheid' ala nit de toI*
Mde eanhalmgen biyken ml. |) 6^ aalt weten
eet deee Toimer. enbmiaaien {uk eompMNDoia] bDr
wyien gadnen wordden in* aaggam ,• al» in aabitera,
^ aen^pflBn air itf aiWÉmtaua, efi eamw|len aki
in niandeiyeke middirieefar gaheelon earffle6i7M
eompotüoreê, efi bywyien ala in arbiters arhUr^
ioTêgf en Triendel^eke nuddeleers tmmen; wast
deur JB groot onderscheyt inne gelegen. Een arbiter
ia, die yam partyen geaeil hebbende, genomen en
geoQzen wort om te kennen en te ^ffinieren Tan
bueren geaehüle by kenniaae rasn. aaken, dairinne
aannemende te onderhouden de oerdene Tan pro-
oederen , alaoft h^ emi jnge en richter dairaf waira,
en deae arbüer wort in rechten geheelen een arhi'
têt eomÊpromittarimê f efi Tan lyi^er aentenden en
woii, nn den ouden rechten, niet genppelleert;
Trant, nee raoht, zyn eentencie niet en houdt noch
en byndt, müa dat hy geen propere, noch oio
geen gedelegeerde jnriadietie en heeft, maer par^
l^fen gealaen aynder Tuytapmken en en dorren niet
dairtegen doen, Tuyt Treesen Tan der peynen dair
ay hem op Terbonden hebben (loo aegt Philip.
Yioat: Arbiter wro alimt eti eomprownêsaritu , m
fmm tcüiioêt kügaiorn, potna adftata, eow^prof
mÜimU. Chtfugmodi arbiUt «r oompromiêêo Mimiuê
jmiêm éefimimr , 1. 89. D. de judiê., H ex oomprfh
eMtao addieêma: \, X, O, de reoepé. arbiir,), Mair
wair die arbiter gecoren, en hy dat aanname om
Tan den geecille Tan partijen syn Tuytaprake te
doen nn recht, aoe soude hy geheeten ayn arbiier
jwritf en aoode men wel Tan aynder aentenoien
mogen appellefen; Trairt oeo aoe dat bedroch, oft
Talaeheyt, ofl aigeliat quame in de eentencie Tan
den arhiUet eomproÊ»uêmr^$ , aoe aoode men mogen
proponeren exeepHonem ioli tegen dengeenen die
BMlter aenteneien< ageren woude. Ifyettemin, na
den nyeuwen rechten, loe mach men wel dairaf
appelleren r want arbitngien syn geredigeert ter
geiyokemiaMn Tan den geriohteiycken Tonniaaen. —
Een Arbitraleur is een peiaoon, die Tan partyen
gecoren wort en deirin dat sy hen compromilteren ,
om te kennen Tan hoeren geachiUen en dairaf syn
Tnytapaake te doen, Troegh en apade, op syne
oonaoieneie en goetdoneken , aonder te dorren houden
ennige oerdine judiciarys, en oic op een pene. En
eeet dat ean arbitratear eene quade eentencie geeft,
aoe woat die aake en aentenoie Teraonden totter
audienoien nm den OTersten, oft Tan den riehter
onünarga, die geheeten wort in den rechten fto-
•«f vit, £n een Yriendeiyek middelaie ia,- die
aonder Terbondt Tan enniger peynen tempteeri en
eadeüeet oft hy de partyen Tan hueren geaciUe
eoode, m synen raide en hueren eonaente oonnen
Teriycken* Bn geeme plegen elcke partye leToiran
te weten wat hy» hen al- oft aenaaggen aal eer hy
ayn Tuytaprake doet; en Tuyt deeen moigdy in
*l eortta Temlaen, dat arbiters eompcomiaaryse syn
diegeene die geeooren wordden ala richten om te
procederen in den saken subatanoiaal Tan den g»>
aohillen by onderhondingen Tan der oerdenen Tan
rechte, aoadar noehtana die Tuytapmke te dorren
doen nie alrangheyt Ten rechte, want andeia aoode
hy ayn ean orMêt' ;«rW/ mair Arbitrateurs syn
diageene,. die geeeaen weaddett by den partyen,
om de geaeUlea Tan den partyen te heibn en te
leggen, Ie eomponeren efi diTideren, en te beslech-
ten nae btter goeldunoken, efi niet ala richters,
en aoadar te doiren onderhouden ennige ordene
judidarya. r. d. Tay. 966. In kortere woorden
kenmerkt WniiAXT de arbiten en de erbitrateurat
tl Arbilera Tan rechte ayn degene die de partyen
kieaen, om heer gheaohil ghetermineert te hebben
met kennisse Tan zaken, nn rechte oft naoostuyme;
en deae hebben een achyn fan juge», want ay
owKnaerlie proeedeien en tf^iooee fonneren ghelyo
18
1
96
ARB.
ARE.
of iQ Jxigen waren. Arbitnteiin sQn Triendelieke
middelaen, die partijen kiesen om vriendeliok rer-
effent te syne, en haer gheachil ghetermineert te
hebben na goetdnnoken en oonBcientie , zonder rigeur
Tan rechte oft fotme yan processe: en deee en
hebben gheen forme noch sohyn ran jogen. Praeti
0io. c. Tiy , 8./4. D'eifrcheyders oft paelders t* Ant-
werpen en moegen egheen Tonniaaen oft appoinoten
gheren gronden oft erren aengaende, noch andere,
ten waere by consente van partien ende als arbi-
trateura. C, v, Antw., 1546, VUL 24. In de Ooai,
V, Uer, Siifl, XTV, 20, aijn de benamingen arbi-
ters en arbitratenrs Bjnoniem: |) Aengaende Tonnis-
sen bij arbiters oft arbitratenrs ghegheTcn, en daeraf
niet en is gedednceert, moet men ooncinsie nemen
ten eynde dieselTe Tcrolaert worden executabel.
Verg. T*. AiiincBTi&X: in mo«, tanquam in or&t-
irtm «0» Ml (tr^raiorem, eompromisenmi, || Ten
tractiete en OTcrghane Tan zekeren eerbaren nota-
belen persoonen , te welene . . . . , aerbyters en orer-
ghangers ghesonden by Jaoop Pieters . . en Adriaen
Tan den Bossche, als perpetrante en mesdadeghe
fiustenrs Tan den Toirs. faiete en doodslaghe. Amden,
menff,, I 260 (1612).
ABBITRAEL, byw. Bij mtipraak van goede
mamun, fr. par senience d'arhitrei, || SooTerre
deselTe ghoTanghen gheweest zrn om capitale de-
licten wille; en sctorerre de deuoten zyn arbitraal
oft ciTiL C. V, Bergen'Op'Zoom, VIlI 6.
ARB0I8. Arhoutehë wijn, ft. dm mm d'Arhoi»,
Ftae. «. Brab, 11 dec. 1676, II. 66.
AKCH, zn. o. Kwaad j Ued, UUel^ fr. mal, dom-
mago. \\ Die richter, die dengeenen géii^nrieert oft
geslagen heeft die Tan sQnder sentencien heeft
geappelleert, oft die bcTolen heeft den appellant
arch te doen. y. d. Tay. 72 V. Dat wy, om mene-
gerande aroh, om menegerande mesTal, en om
alrehande twist en ongeTid te Terhneden Tan den-
8 henen die tot haer [tot hiertoe] om haren Trede
es aTonts spade plagen te oomene. Brob. T. 1
apr. 1801.
2) ArgUttj fr. arüfloe, || In goeder manieren en
om dbeate profy^ en orber der stat, sonder arch.
O. lAégo, 17 mei 1898, a. 14. St,'Trmdom.
ARCH, bnw. 1) Boo$, kwaadaardig, fr. mMkani.
II Wert tsake, dat ymant den anderen in sinen
nroperen huyse met argen ocsnne snchte. JT. o.
iiêtif T. 1228, a. 9. {Fert), Lat. mala ooeanon».
[tSelTe is] in dengeenen die met argen en qnaden
Ürte die wapene <^ sweert geleend heeft, oft die
leederen oft hameren, om ebt quaet te doen. y.
D. Tay. 61 t«.
2) SUehi, gemeen, van weinig waarde, fr. mav-
cot#, eommtm, de peu de valemr. Oomp. arger:
eleeiief, gemeener, van minder waarde, jj So wie
ooeren Teroochte, ofte CTenne, ofte ander graen
binnen schependomme, in sacke, dat aigher ware
onder dan boTen, meer dan eenen pennino thalster,
ware in meedade Tan zx s. Kb, v. Amden,, 1838,
Van den grane. Ende dan sal men elo Tan den bes-
ten manden loTon , Tan boren nederweerts afgaande,
gelyo anderen Tisch; en die ierstwerf m y n seeght, die
tal den harinck oft bocxhoren hebben en behouden,
efi alsoe sal men Toert doen Tan den anderen manden
en die arger zyn Bekenk. v. Brab., reg. 186 f>. 189.
a. 1486, a. 40. Wel Terstaende dat inloke qnantiteyt
Tan bussen, cruut en ghewserre wel grooteren beter,
maer niet min nooht ergher wesen en sal moghen.
JPtoe. 9. ri. 29 jan. 1549, a. 4. I, 864. Waart dat
daer eenighe enre waere die niet wel deylbaer en
waere, oft die by deylinghe soude arger worden.
CX e. lAer , XV, 60. SaperL in de aegswyae Arohste
nooh beste, nl. van gemiddelde waarde, fr.dewt^
genne valenr; gebrmikd/^ke formule in het beding der
grondpachten in nainra, en der leenTerheiBngen.
II Deese leene, die tot der cameren Tan Brabant
hoeren, soe waert een toI leen [es], poe sheeft
men een toI hergheweyde en den oamerlin^ s^n
recht; en soe waert gheen Tol leen en ea, soe
heeft die heere Tan dien leene een jaerschare, Tan
drien die aerohste noch die beste. Boxhokbv,
blz. 6, a. 2.
ABCaEIT, zn. tt. Kwade tronw, ar^Ui, ba-
dreg, ft.mamvaiee fhi, ariiflee, maliee,doL ||Omme
Tolcomene reden te doene en die te Tolghene met
doechden, alle aroheit achtergelaten, en sonder-
linge omme de onsticheit en getroawe. dienste.
Brab. T., 14 oot 1384. Die een dinok andere
thoent Tan buiten dan het Tan binnen is, en dan
dat Terooopt oft Termangelt toot alsoe goet Tan
binnen alst boijten schy&t, bedriegende alsoe sijnen
oooper, die committeert dese misdaet Tan steOiO'
naime, en generaiyo 'tgheen dat in saken, die poer
crimineel en capitael sgn, geheeten is dohu, dat's
„archeyt oft beoroch", dat heet in ciTÜen saken etei^
Uonaiusf geiyc oft men u Teroochte spiauter toot
sÜTer, en latoen Toir goodt t. d. Tay., 90. tSelTe
is in dengeenen die met aroheyd en roet listei
wetens en willens, bolpe doet om dat maUfioie te
Toirderen. Ib. 61 y^, Wairt dat iement eenen dooi-
alach hadde gedaan, niet Tu^t archeyden, c^ per
doimm, mair by Torsaymten en negligenoien, dat
is per enlpam vel negUgeneiam. Ib. 166 t*. Dia
eenen man begheert te campe, moet eerst oaoseren
Toor den prinoe Tan den lande de sake , en behoort
te wesen Tan . . , of Tan so bedeoten dinchen Tan
aroheden, dat men se niet ter kennesseobringhen
mochte. Zeenr. t. 1628, 20.
A&CHIEB (Hersier), zn. m. 1) Jtmiter van de
^bandes of compagnies d'ordonnanoe'', 1471 door
den Burgondischen hertog Karel den GK)ede info-
richt, en die hun en de latere landTOQgden tot
lyfwacht dienden. (GüiLLAinai, BteL de VorgatL
miUi. eom» Ie» dmes de Bonrgogne, 180). || Heb-
bende niettemin alsnlcka gnarde, als ghewooniycke
syn gheweest te hebben de ToorgaandegonTemean,
princen oft prinoessen Tan onsen bloede, te weten
d'archiers , ingheboren Tan den lande. Flae. v, Brab^
18 sept. 1679, a. 16. L 607. De heer Tan Boora,
oapitein Tan de Hersiers Tan syn Doorlachtioheyt.
HoüWAXST, MaUkiae.
2) Sehmtter eener gilde, fr. areher d'mne gUde om
eermeni. || Dat dieghene, tsy Tan steden oft Try-
heden, daert landtjuweel wesen sal, lullen mqgen
bescryTon, zoeTerre hnn 'tbelieft, ons genadiohs
heeren shertogen Tan Brabant schatten oftarchiera,
selyok Tan anderen nilden Tan steden oft Tryhey-
den; die welcke anSiiers enz. Bermenif 26 nor.
1561, a. 4, bic. 25.
ARENMAENT, zn. Tr. Angmehu, fr. aoéi. Br»>
daaohe Almanac. KiL Arnmaendt. eam. — Leiat,
Urkmndenlekre, 217, aran-manot (namen dar
maanden ingoToerd door Karel den Grooie).
ARËN8TLAKE. Zie xbfstilugk.
ARENT, an. xn. Koor-taÊfgleeeenaar in den vorm
eene arende, fr. hiirin en forme d'aigle. \\ Betaelt
eenen man Tan Ypre, omme dat hy sohoerde en
scoone maecte den letoenen arend, den chttidelare
in den hoqghen choor, en 'twydwater Tat, zx so.
parisis. Biicbbt, IY. 661, (1464). Zie abb 8).
ABENTIJN, en. ons. Kleine orend {arendfe),
k der lakoÊU ie 2ieenen, tt.peiii aigle, wkorgm
ARE.
ARM.
99
I) Ben niea pnnfte, omme de
loode M^ie&Beny metten srent. Benen nieuwen
m^kde au H pieni|e Tan *taventijn. Ib. I, 810
ABEHWEBCK. Zie xuirvnzBOK.
ABGBLI8T, zn. vr. ArgUtt, kwade tnm»^ fr.
arüfleê^ mamvaiMB foL Dit wooid komt roor in de
meeite y^brmnles" , waarby men in de onde oor^
iDonden betuigt, dkt men oprechteiyk handelt en
alle inzicht Tan bedrog nitiimt. || Sonder eneger-
faande aigeliai. Nuthovt, €Mb»,I, 6(1286). Allen
anen liet aatgheecejden. Sermenê , 4 (1881). Omme
cgheen afg^irt. E. o. St,-Trmdênj 1866. a. 86.
^e bednegeniaBen, snbtilen Tonden en aighelüi-
ien... njt^eeeeeht. O. lA^ffe, 17 mei 1898, a.
17, Si.'T\nttdem. Alle aigeUet, portenen en Tri-
heiden, qnade en listige Tonde en Terwen nytge-
aloten en Tojtgeaeheiden. Sèkenk, v. Srab,, reg. 131,
f*. 97 T*., 1411 , a. 6. Soo wanneer yemandt weer-
aefaap oft guandt Tersneekt, aal hg, doende sijn
Tenaeek, moeten noemen dengenen die hg oproe-
pen wilt, sonder argelist oft oalnmnie te gebruy-
ekene. O. e. Smtikaven, 8t^l, a. 824. Bonder
fraude en axgelist. C e. Qmt, zx. 28. Sonder
argelist en fidlaeie. Bru»9. podsh, H. 946, f>. 2
(1607).
ABGENTIEBSCHAP , sn. o. Volgens La Oübhx
moei men door het wooid Argmnti&r (Tanwaar or-
g&mimné) OTer het algemeen Terstaan een man die
hei bestunr, de ontrimgst en nitgaaf, de behande-
ling ^'Hi gelden heeft, stadsontTanger, wellicht ook
een geldleaner, een lombard. || Hier snldy weten,
dat in Teele goTallen die oondicie Tan den Trouwen
wiJTuUff oft snoeder en aiger is dan Tan den man,
ient, in arhUrio oft arbitragie , ens. . . Item , Tan
der oflieien Tan aigentiencap. t. d. Tat., 818, t^
ABOEBEN, ons. en bedr. ww. Beeehadigd,
dêMmr wordêm, fr. Ure midommagêj détériorê. \\
Niemand en mag he^eljkheden setten of maken
100 naer syns gebaeren goeden, dat deezelfr syns
geboofon goeden, muren, wanden, kelders <tfborren
daaraf ergerden of hinder kregen. (7. o. Srutêd,
8iat, T. 1657, a. 71. Item C. e. Lown, SerT. 61,
Men Terbiet, op de mésdaet Tan x schel., dat
ncigheaofande beesten moghen eomen binnen der
Testoi T«n der poert, no op den barem Tan der
Testen, dat de Teste daeraf aigheren mach. Kb, e.
.^adL «. 1838. VeHm,
2) BêÊèkadigém, fr. mdomniager. \\ Dat niemant..
en giaTO noch en argere de upsteUe \nl, de ge-
meente-goederen] Tan der Toors. heerlicheyt. O, v.
AmUi^ K. V.
1472, a. 4. In den goiykty-
digen franacben tekst: Qas nmU . . nejkeeke ne em-
fin it watetekmê dTteèUê eiOs.
ABOOEN. Zie Gabaoxf.
AB0UUS (Afghnns), sn. SpiigvondigAeid ^ fr. ar-
^irfiev. II Waertoe Zegher de Breede [procureur Tan
die Tan Aalst] Terandwordde en seide, met meer
wQsdan eo Teel arghuns: dat tstic in de camere
eommen ware, en dat daer souldich ware Tcrant-
woid te sine. J?s^. Jfa«., II, 298. 16« E.
ABKA, sn. Soort eo» meiaal, koper, brons of
memgul, fr. eepèee de m^al, emore, hronte ou mi'
lamge. || Bat hj [K. gheelgietere] maken, loTeren
•n npeëtten sal twee der Toirs. beelden oft figueren
[al. metalen beelden oft figuren Tan de hertogen en
küpii^ïimam jui Brabant], wel en loeffel jc gemaect , . .
aae den hejseh Tan den weroken, Tan goeder
itoftn geheeten arkaj en njet argere, ghelyo die
itoffe Tan der aepoltoren myns heeren Tan BaTen-
rti^n, ten Pkediosiearen in deee stadt. Aoad. d^ar^
ükM. 1864, bis. 826. BA, mm de JMImT eo» M
hertogd^ hf U Bmseel, 1600—1516. Bestoet aen
Claessen Ooopmans, geelgieter tóit Sichem, eena
Tonte Tan goede drooge stoffe genaemt oroa, het
pont ij st. üi oort.. TongerloOf 81. Kerhreken, v,
168a
ABCKE, sn. Tr. Kleine eUne, ook wel de wO-
of êéhmifdewr der aUne, fr. petUe Mmse, auMêi vaiime.
II Want als die Toirs. arken, sluysen of spojen g^
maict selen wesen, die op- en nedergesedt en ge-
togen selen moeten werden ten geriere Tan den
Boepluden. Bekeek, v. Brab,, rtg, 182, f. 76 t*.
16« B. Dat men op die Toirs. riTiere oft watere
sal moigen maken sporen, arcken oft sluysen. Ib.
reg. 186 f*. 41 t^. Te Tisiteren demoelens, spujen,
arcken en loopgaten daerop [ai. op de Demer] steende.
Ib., reg. 140, P. 287 (1689). Dat sy [al. de mole-
naars] op de Tier hooftyden [hoogtyden] hunne
molens doen stille staen, en d'aroken oft wustgaten
optrecken; t'selTC synde geordonneert , eensdeels
propter retpeotwm divitmm, d*ander eensdeels {eio)
omdat, door dien middel, de riTiere beuren nata-
relycken cours was nemende en consequentelyck
haer selTen beter suyTerende {eio) en ontlaste Tan
TuyUcheden. MABTimz, 261. Ende aengaende de-
gene die ghy bcTinden sult de stroomen en riTie-
ren, beken, wateren, met arcken oft andersints
gesteygt oft opgehouden te hebben boTen die ordi-
narisse pegelen oft waterplaten, te Terbeuren. ..Ib.
189 (1669).
ABCKEBOUSEEBEN, ons. ww. Sehiêiêm mei
mmrroereH of Imkeen, fr. arqnebmter, \\ In seker
holle straten leghen noch Terooighen omtrent Tier
Tondelen soldaten die , naerdien dat Syne Doorluch-
ticheyt met synen princeiycken staet ende Toor-
seyde heeren daer ontrent waren, hun terstont
ontdeokten, harquebouserende en schermoesserende
teghen den anderen. Hoüwaxht, Maükiaey 12.
ABCfi^ET, sn. ons. Qewelfboog, fr. oro, areeo»,
wmtemre de vodie. || Item, hebben Terd^t die
kerckmeesters aen Willem , die ghelaesmaker , in den
Molenstene, ene pant Tan de grote Tonsteren Tan
onder tot boren, metter metsenen en met STne
arketten, en met eenen heelde Tan Sinte Barbelen.
8i,-Stdpice, I. 66, 66 (1440). Item, noch een Tein-
stere boTon de Tonte, . . . oock een haraas om de-
selTC Toinstere met xt aroketten, hooghe ix TOeten
en broedt tüj Toeten en half. Bekbbt, IV, 680
(1677). Verloot in Onse Yrauwe choor een aioket
boTonden in St-Jans oapelle. Ib. 681.
ABCKETIKE, sn. Tr. Jiehi, fr. artkriie , gonüe,
II Yan der [dier] tyt Toorwaert was de graTC Bob-
brecht seere gepint Tan der arkelike [arketike], en
altemet cranckere en siecker. Jak y. Dxzicitdb , 187.
ABM , sn. m. 1) Lichaamsdeel , fr. hreu, || Scilt met
den prime, dien men op den arm draëgt. K, e.
Aniw., 1292.
2) Zeearm, fr. brat de mer, || Hem [nk Bobrecht
de Yriese] wart gheghoTen Sente Joorys aerme,
denwelcke hy gaf ia AguUaHenei eetdesia [Tolgens
de nota, aan de abdy t. Anchin, in Henegouw
{Aquieeinetmn). Jav y. Dizicttde, 82.
• ABM (Aerm), bnw. Behoeftig , nooddntfUg, fr.
nSeeaeiteux, pennre. || Aerme en rike. K, v. Anho,,
1292. Men mach obicieren en impugneren den ge-
tuyge dat hy arm is , want armoede onder de lee^
lieden induceert presumpcie Tan corrupcien (I). En
ghy sult weten dat in den rechten diegheene ann
geheeten wort wyens goet gheen 1 [60] ^den weert
en is. Y. D. Tay., 887 t«.
ABMABIS, sn. Koet akhu gékeetm^ fr. m^
«00
ABM.
AlOt
m&itê. KiL Armftrii, j. «mmaris, ArmtuJÊm.
^ WeMedBu hem [al. het oorioghsfolek] oook . . te
breken eenighe deamL, yensten* . . . koffen, arm»-
liMen, huffstten, tafeli, ens. Plae. v. Br^. 1683,
olt oot a. 9. n. 886.
ARMEYE, m. Oudfr. armee. Vddioeki, ft. tm-
pidMom dê gmKrte, \\ Ter liefde Tan de» goeden
dionet, die wj ons gedaan hebben in menif^benuide
ODse afmmii. EnAAoog^ 16 (1416).
ABMELAP (AeviMlap), nu. m. ArmpUud, mrwt-
«oAms, £r. hrmgêord, emoUière. || Tan eena brigon-
dine, laUade, gorgeryn, mauwen Tan maelgeiTe,
Tan oenen boghe, tcoese, aennek^.. JUkmk. e.
JBrab. ny. 88848, 1476—76. &MMa# zri^.
ABMGELT, zn. ons. De rechte betoekenie Tto
hot woord ie niet goed te bepalen. || L*éolaiiar au
Minne-wttter, présent et futor, tant on cetto qna-
litë qn!en oelle de reoereiir du Mêep' et ArmgêU,
anim, outre la demonre, ons.... Plac» 9. VU 18
mrt 1766. a. 68. X, 489.
ARMOEDE, sn. ons. 1) Zooels thans, fr. pam-
mM, \\ Biet, dan spiset efi waidet faaer die sïele,
waaneer si aensiet dat willioh annoede en dat later
Uden OBS gfaetrons Heren Iha Xpi. AUer Kwrtik. 91.
2) Vmrmrmimg , ettendê , fr. appmtnrUtmmmf, muèrw.
II Bnde hy [ml. de prinoe] punieert tUohaame Tan
Buloker stede, om huere reoelheöty met armoede,
te wetene met grooten boeten efi pynen, tsyader
discretie. Ffmêé. ertai., a. 68.
ARMOESSE (Armnsse), sn. Aalmoêë, ft.amm^.
II Want Heinne Bmne in sinen ieetsmante ghe-
maect en gheghoTon hadde in axmnssenen en poer-
laeo omme Gk)eds [Gods] wille. . Sehep, e. Diei^,
29 mei 1396.
AEM8CHELE, m. Jjrmplaai, armêehêm^ fir.
IrmMB&rd. \\ Artoysienen . . . , dia ghe wapent weren
met hehnetten en burstgheweeren, aermsohelen en
beenplaten. J?«r. üsdm^ f, 291. Verdam ABXBCBin.
ARM ASSERS (Hamassers)? sn. m. Lotêfirê, scheep-
ioMëers, fr. dibmrdemra. Ambachtsgilde te Gknt, die
het priTilagie had de koopwaren te laden, te kissen
en te Torroeren; ten ware de eigenaars het self
doen wilden. M^emrek. DeeL v. 1784.
ARNOLDUS. 81nt Amoldus, fr. emmi ArmomL
Pairoom der' hromoerë , fr. pairom de» hraeeeure.
ARNOLDUSGULDEN. Geldereeke gomdem mtmmi
M» 92 fa 'imarh (16 soh^), fr;. «nmnmns d'cr de
la Omeldre de 9i aa mare. Flao. e. ^r«6. 17 juli
1648, n. 476.
ARNT. Zie abt.
AROBBE, sn. JBm gewiekt vam 26 Brab. pomd, of
ongeveer 11>/| kil., fr. poids d'emv. llVt ^- Snaansch
Andbo. II Éen tonneken oonserre Tan 6&ï arob-
be, op Tj st. Tiy den. Een arobbe Tan marmelade,
Tj st. Tiy den. Sckatiimg v. 1661, f«. 190.
ARRAS, sn. m. 1) SamdgMfgodepemmiug^ onder-
pand, fr. arrkee , gage. \\ Generalyok, dat contract
Tan anas, oft dair godspennino gegeTen wort, date
dierste contract, y. p. Tat., f^ 17 t^
2) Salarie eam avooatem\ proemremrë ene., fr. ea-
laire dee <99oeaie, proamremre etc. || SahuisMn Tan
de procureurs. In den iersten, toot consult en arras
▼an alle laeoken bedraegende boTen de lOO gulden,
t'elcken 12 st. C. e. Lier, 8HJI, zTiy, a. 1. Sala-
rissen Tan de taelsprekers oft procureurs. In saeoken
onder de 60 gulden, Toor arras 6 st. BoTon de
60 g.,azTas 10 st. C. o. Demme, Impr. a. 648, 649.
AU psrtyen eeniffo adTOcaten willen employeren,
sullen Toor anas hebben dobbel. Ib. 663.
ARRE, bn. Oramj toornig, fr. prriié, eomrromoé.
In aneu w feUtn moode. fiooe^ardiglifk, fr.
mMmmmt, || Boe Teiro jemaat waar, dia hiq»*
eteeliiny dede in anten w feilen noeda, dia ve«o
op tw^ pont. O. e. Megkem, O, v. 1867, a. 7.
ARREBf ENTEN, sn. mT. Laatete reektakmdo
limgem eemer taak, fr. errememte, dertmere adeê de
procidmre. || Indien oook een Tan de litignten
Éberft, srnen proeureur sal hetsalTe by mmpatmt
sehnldigh syn te doen teeokenen ter rtdle oft r^
gistre; ^ binnen het jaar naar het teeokenen Tan
den epsyarat^, sal den langfastleTandan moetSA
doem degliTaerden dlxnrs Tan den OTOtiedeneft, op
het aannemen Tan d*arremanten Tan de saeeke, op
pene dat d'instentie doodt ende geperimeeii au
syn, ten waere dat sy uytlands wasren^ in weloken
gOTal men hem reguleren sal naar de plaocaeteei
geetatueeii op de pteseriptia. O. P.-B. atOr. 6 juli
1708. a 200.
« AREENT, sn. In Arrende hebben, t» paeki
kekhem^ fr. awir è ferme, è haü. (| Dat orok hy
aft vjrlen syn Tader fanderen tydsn hadden da
prouüyten Tan der keroka in arrende gdiadt an
gehooden. Bekeni. «. Brab., reg. 188, P. 213 (1686).
ARREST, sn. m. Aamkomdimg mm perwmmi
keehglegginf op goederem^ fr. arrafMiea de per-
eommee/ eauie de hieme. In Brabent en aamaiyk in
de stad Brussel , bestond echter de aanhouding Tan
een persoon hierin : dat aen schuldeisdiert «ynen
sohuldeaaar aldaar aantrafoid, ham liat anestesfen,
d. i. hem goreohteiyk Torbod liet aana^ggen de stad
te Torlaten aleer hy syne schuld betaald had, ai
Toldoende boig gesteld om in reoht te Tevsohy»
nen en te Toldoen aan het gewyede. || Da TootsiL
stadt Tan Brussel is eene stadt Tan arrest [sieites
amët%], ende TOimagh eenan crediteur, Tindmide
binnen deselTo stadt en hare Tryheydt synan deÜ-
teur, Tan wat qualiteyt, condioie oft steat hy sy,
Seen poiiter Tan Brussel synde, noeh aldaev flxe
omioüie houdende, br den amptman, synan liao-
tenant, oft gesworon menaren der toocss. stadt, ta
doen arresteren {eietere), om hem toot de wat deiw
eelTor stadt te reoht te betaecken toot da ToMoe-
ninge Tan syne schulden oft pretensien. O. v. BirMssl,
1607 a; 70. D*arresten die gedaan worden op per-
soonen en moeten niet geschieden in presentia thi
poirtars oft andere ghetuYghen, maer, want dick-
wils ghebauit dat de gheanresteevde Tioleran *t
Tooras. anast, in pr^udime Tan hunne Cfoditeuraa,
soo is den officier, doende 'tselre arrest, ghehon-
den dan gheaireeteerden te doen gbaloTan onder
eedt, dat hy hem niet en aal abseirteren noeh uyt
dese stadt Tertrecken aondar consent das arreatants,
oft totdat hy Toor syne pretensian sal hebben gh^
stelt solTente oautia, deser stadta rechte bedwangb>
baer, oft andersints met den rechte daaiaf aal syn
ontslaghen. Ib. 78. Yermagh oock eenan orediteur
te doen arreateren da meubele goederen, inneoomen,
TTuohten, beatialen, gronden Tan erfran, renten,
achulden, actiën, credietan, brieTon, titelen efi
munimenten Tan aynan debiteur, om daarop ayne
achult en pretensien te moghen Terhalan. Ib. 71.
2) In da Protocole [of formule] tot bannen da
Tiersohaere, C. e. Brt^ge, II, 746 (n«. OLXXYIL
Ordonnantie op het £ut Tan de praoticque en sfyl
Tan procederen), komt het woord Arreat toot met
da betaekenis Tan ,,stoks Tan het prooes", naar da
Tortaling Tan den uitgoTor. Nadat da buigemeester
den schout maahtig TerUaard heeft om de Tiaraehaar
ta bannen: || Dan maant dan haara aohont de
hoeren schepenen; en deselTe gamaent synda, foa-
Bouckt den heer schout aen dni heer burgemeester
ndat sal gelesan worden de arnsten.*' WMcop ditp
ARR
ART.
101
■wightt jfiSi gelesen de ancartoa.^ WaMnaer
teaUVf door dm greffier gdesen synde, yenonokt
éÊO, hMv Behoot «en den praaidewndon heere, dat
de KSHton souden geleyt woideiL in syne handen.
Waerop dito heere eeght: ,^ij deee ameten geleijt
in m «deLa bnnden i& in 's heerene httuden, om
die griort te wcndan YtAgna de &talen, ala naar
ÈiéuB ook Teftaald door den nitgerer Tan den /»«.
dw oreiiBei dg Bn^tê, in eena vakening derHalla,
fBB 1680. lY, 168. Qaxlliaxd.
4) JBnwl, ^^od^ fr. ordrv, eoatffMMidsaMiii. || Dat
dengenen ofte degene eenig arreet oftfr Terbod, be-
baorahfok gadoon door Bchootet, mejer-Torster oft
aAeier , . • komt oft komen te breken ofte TiolMen, .
aal Qifta soDen in deeelTO pene oft amende Terrallen
sjB. O. P.-B. «rfr. SI oot. 1716. e. 25, a. 27.
ABSEOTANT, ARRESTEERDERE, an. m. Be^
üm^wf§fÊr^ fr. ioiHfiaaf. Zie axbibt, èxbxbtwkbx»,
O. IL Bnuêd, 1607 a. 78. O, e. Jmim. 1645, lY a.
6on poaaim.
ABRE8TEEREM, bedr. ww. 1) Amtkotidm m
gmmiÊgÊm «mmm (perêamêm); t» hêdagf mmmm (ffoedê-
nm), fr. mréUr si faitê ffriêommier (deê ptrêom-
•aa)/ aoMtr (dw 5mm). || So wie die poertre, ofte
•jn goed aneataert buten aoependomme Tan Ghent ,
one np hem wiet [wyat: Tonnist], hj ea in de
moadaat Tan lx pondisn. C. «. €hni^ I. €h. tiarUr
au 1867 m. 88. Boe wye dat eenighen pereoon oft goet
vfll doen atreatei'en , die moet dat doen by den
aehonlet, amptman, roediagere oft geaworan oolf-
dwgfciwa éir afeadt Tan Antwerpen, en nyemant
anden. C. «. Amhf. 1645, lY, 1. Zoe wanneer
Tenant eenen anderen peraoon TOere dTile aaken
doet arreateren, die moet den gearreateeiden ter-
alout, op den ataenden Toet, doen dach beaebeyden
(e romene Toer amptaun, bargenneeateien en soe-
penan, om to aenhootene de redenen T«n den
aiiuaiii efi hom daortegen te deffenderene. Ib. 2.
De enUMitet, ampftman, roeydraghete , ooüsuageve»
Boeh andere offieier oft dieneer en moegen eenen
poortene eft ingeeetenen in peraoone, oft eyne goeden,
nyet aneataren oft beoommeren nodi beaetten Toer
eenighe aetien oft aeholden. Ib. e. 18. Die eenioh
goet doet etreeteren, aladan moet de oAeier (het
doende) den aneetant Tan denaelTen goede*
oenen pandt. Ib. a. 5.
2) FMed dat» gaaaiyjaa ee» d$ stad U wrlaiên,
fr. /eire wigmiJUr défimse da qwitUr la tfOU. || Ala
een bn^tenman, woonende int qnartier Tan Ant-
waapen, alhier geaneateert ia, en boren aneste
TOEteeokt eonder Tonniaaeiyok daemff ontalaegen te
djn, oft oorloff Tan den amman oft Tan partije
daaatoe te hebben, maeh bij ammanabrioTen inge-
aahreran woeden, om alhier te reohte te ataen. 2b.
fliayy y. tQ, 9. Zie ook iJKBXST.
AISRBSTEMENT. Zie abxbst.
ASRE8TBRAKE, an. tt. Ui^raak, httierwr-
JraK^y, «B oafarwwadïjy eoo te hesk^ ffênomêu
faad, fr. rmpian d'arrüf hris d'arrH, || Soa wie
aiieatbiake committeert, cft gheanraateert goet trana-
porteaH, alianeert, ofte abeenteert nyt de plaetae
Tan den arieete . . ia aohnldigh. C7. e. Chni, tV. 10.
8oo wie aneatbiaeke oommittert, ofte de geanrea-
taide en beeiaeghde goedynohen tnmeportert zonder
eonaant Tan den heere, Teroeurt de boete Tan taea-
tieh pont pwiaie. C. e. Aadm,, Til, 9.
ARROOIEREN, bedr.ww. AamlkoMdem/ aammtté-
km, fr. atrUmr, apprêkmdwg aeHimmr, || Mem
neer Tin gbelyoluii te doene • . np
gkebannen te syne irater ateide en eaaaebrie
Berghen ten termyn Tan zee jaren, np snloke cibine
ala den joge reedelyek dyncken aal daer hy f^eaiu
rogiert wert. TrcaèieM mar., III, 150. XJppeineTan
herbannen te syne anten lande en graefrcheipe Tan
Ylaenderen snlcken tyt en up anl^e peine ab*den
jnge redelyck dynoken zal, daer hy ghearrogieii
wert. Ib. 152, 153, 169, 160, 162, 168. Up snloke
peine criminele ab den jnge, daer hy aengheepro-
ken wert, goetdynoken saL 154. Up peine Tan ghe-
BchoTotteert en ghebennen te syne anten lande efi
graefiBcheipe Tan Ylaenderen den termyn Tan thien
jaren, np de galghe ofte natan lande, ter diaeretie
Tan der wet daer hy ghoTanghen wort. 165. Tan
de wet daer hy, gheranghen, aagheeproken weert. 170.
ARSATER (Eraseteze , arzater, aermter), an. m.
Ariê, ffêHeêgkeer, hêdmeetUr, fr. médeeim , ehirut
pieu, II Dat twije oft Tier geaworene, metten er»-
aetere, sollen gaen totten geqnetsden, om die qnet-
soze te beaiene. R. v. 8t.'Trmdem, 1866, a. 8. Ala
hietaff queetie ende twifel wilt [k Talt], aoe aal
men eiaaatere daarop hoeren ten heyligoi. Ib. 79.
En het en oaa niet ghenesen het en moet enen
ghetroawen arzater hebben. Qebedb. 14« E. 2. Want
die geaonde en ia den aermter niet noottzoftidi.
Moad. merk. 60 t«.
AR8ELMAENT. Zie bibbilxavt.
AR8ENICE, zn. fr. artemie. \\ Van 100 Ib. ar^
aenio, ij gro. Zêemmokê ioiv. 1628. Oadste melding.
ABT, zn. TT. 1) KumH, fr. art Paooltelt In
der arten: FaadUU i» de trijê hontien, h. fa-
adié det arts. || Dat wy tot Tole en diTeraohe stoi^
den hebben Torolaert gehadt, dat onae meyninghe
niet en heeft [aheweeat], nooh en ia, dat die aap-
posten Tan de facnlteyt in der arten Tan onae doch-
tere der UniToraiteyt Tan LoTon aonden behooren
oft mogen gebrnyokt hebben Tan aekere bolle Leo-
nine. Plae. 9. Brab., 16 mrt. 1529. III, 55.
2) Kmui (in kwaden zin). fWiuf^fwp, fr. artiflóê.
Art nooh engien. kumiffreep eodt lui, fr. ar-
Hfloe m ruw, Gebraikelijke formule in de oorkon-
den, om zQne goede troaw en oprechtheid te be-
Testigen. || Ende en aelen soeken, nooh anderen
Tan onaenthalTC doen soeken, noch laeten soeken,
art nooh engien, waerbi dat wi hen deae poente..
mochten breken ofte storen. K. v. Looên^ 1806,
Oorroboratio. Brab. T. , I. 784. En en aelen aneken
nooh doen aueken art noch engien, waerbi dat wi
hen deee atacken breken mochten oohte daeije-
ghen comen. Ib. 748 (1811). Art noch engheen
engien. 775 (1827). Art nooh engien. 889 (1848).
De K. V. Zoui'Lêêmo t. 7 Mei 1807. Ib. 741,
heeft: Oonst noch list.
ARTIFICIE, zn. Kmtst, fr. ari. A ^ drij-
ven. JSnie hunti mio^ênen^ fr. aeerosr «e oH.
La Ouioni: Artifioe, arif profenum d'nn ari,
MlUTBii: Konsthandel, konst. || Een dochter mach
oio comanscap haotieren, oft artifioie, hantwero en
neeringe driJTen. r. D. Tay. 284 t^.
ARTIFICIEEL, bn. Fuiutiff, mat Tnmtt ga-
oiaakt^ fr. arfitlêmênt, faU avêo art. La Chmni:
Artificiel, qui mi fait anee art. || Dat hy ghe-
reysen waa te Ourtrike, omme aldaer te Tomemene
naer zekere exquise eö artificiële amelaken en bane^
quetacTTietten. Reubby, I, 867 (1567).
ARTIJCKE, zn. Tr. JïeU, wateamt, fr. gaaUey
l. Arthrite. Ybbdak : Artike. Zie ook a&cxxtiokb.
II Hy bedde een peert achter hem, dat men metter
hanat leedde, omdat hy qnalic te Toete waa orerw
mits dartycke. Bar. tijden^ I, 318.
ARTILLERIE (Artelgerye). 1) Sekiatwapam, fr.
1
102
ART.
ASS.
airm» de traÜ), || Ter artelgeryen [Z. Die artelgerje]
ten* Tooneiden dienste behoerende, baI altoos steen
ter ordonbancien Ten den soepenen en lentmees-
teren Tan der stadt , ten tyde synde , en daer selen
[si] toe doen sien en yerwaeren, alst [zoo als het]
hen gelieyen aal. Sermemt, Megl. AfhaUUritrM ^ 1412,
$ 21. blz. 12.
2) In de algemeene beteekenis Tan vuwrwapemêt
fr. armêi h ftm. \\ Artillerie, soowel gioote stnc-
ken, als: hombaeiden, busolooten, als oock haeok-
bossen en hantbnssen. Waiertol^ a. 1560. Artil-
lerie, alrehande groote stncken, als bombaerden,
hooftstncken , Berpentinen, basilisken, bnsclooten
en dieighelyoke , nytgenomen haecken en hantbns-
sen, Taiende uyt desen lande met onsen oonsente
oft passeporte, maer anders niet. Zêêuuuehe tol t.
1628. Ken inyentaris Tan het bel^geringsgeschut
der sterke stad Diest in 1621, meldt het Tolgende
oorlogstuig: || Haiokbussen [ook: haickenbuasen] ;
yseren — oortte, lange. ld. inhoatgestelt,getekent
met Borgoenaehen craee. ld. met eenen honten steel.
Clootbuflsen : yseren. LootbussMi : yseren — lange. ld.
dreyende, aohietende naer 'tyelt, daer men henen
wilt. Slangen: yseren, metalen, half metalen sonder
camer, die men Tan roir leet; half slanzkens. E^n
half gekarde metalen slange. Steenbossen: groote,
corte, lange. Een groote steenbusse om hagelscott
mede te schieten. Bnssen omme te schieten hagel-
geschnt en een oort yseren bnsken dito. (Op zeer
weinige uitzonderingen na, hadden alle deze stuk-
ken dbrie kamers. De inyentaris bevat daarenboven
nog: II Soutvaten met cmyt en poeder, olooten, ton-
nen Bolü^ters, een tonne solffers en een tonne
haickenbussencruyt , eindelijk 5 lote clote dienende
totter groote busiche). Met deze groote ,,bussohe"
bedoelt men waarschijnlijk de „Holle Griet", „DuUe
Griet" of „Dikke Griet*', welke op eene der stads-
pleinen bewaard wordt, en lm 60 lengde op lm 92
omtrek heeft.
ABVE. Zie bbtb.
ABWETE. Zie bbwbte.
AS , voegw. Komt hier en daar voor als bedorven
van ais. CM^Jp, tooals, fr comme^ ainsi quê. || Also
ast hem goet zoude dinoken. 1 aug. 1290. Gelyok
as Tursoreven is. Cari. Si-TVond, 13 apr. 1869;
benevens als. Voirt was opten zelven tyt over-
dragen, dat men goide lude setten soude, gelyc
as men dede. Aead, tTarekéol. 1866, blz. 168. 14» E.
(Dat) to denselven marokt eyn yegelgck, van wat
staet die sQn, kommen moegen hoere kommenschap
doen gelden, ooepen en vercoepen, na gelegentheit
der merckten, as dat gewoenlick is. Cart. 8t'Tr<md,
26 nov. 1480.
AS, zn. vr. (van een rad) , fr. Mttm. Ter assen.
JPor os, mtt foagtn cf koTj fr. twr eitieu, par wn-
ittre. II Boo ist dat wy . . . in sureéa»ee doen hou-
den . . . het voors. verbodt van de lantvracht , per-
mitteren en laeten toe d»t een ieghelyck, van nu
voorts aen, vryelyck alle ghepermitteerde waeren
en ooopmansohappen te lande op de assohe (iié),
in en uyt dese onse voors. landen, steden en plaet-
sen van ofte nae de voornoemde gheünieerde pro-
vintien en neutrale quartieren sal moghen vueren
en brenghen, soowel als te water. Plae. v. Brab,,
24 deo. 1682. I. 825.
A8ACK. Zie AXflflAOK.
A8BEYE (Asoye?), zn. Soort van zoeten wijn,
fr. êorte de vin d&nx, || Item, malevesee, bastaert,
xomenie, muaoadélle, asbeyen oft diergelycke zuete
wynen , betalen , van den boot of pypen , 10 Vt gro.
Waierrol^ 1550. Zie Qatlltabj); Azoyen, agpyen.
ASCHWAGE, zn. vr. A$ehmaag^ eene hoevedkmi
vam 165 pond, zooals de asoh gewoonlijk gewogen
werd , fr. balanee on peeêe de eendree, de 165 Itsfisi.
II Van der aaghwaghen ghelt men poatghelt. Tót
U meet, V. 1807.
A8DAN, bijw., bedorven van ededam, ir. edore.
II En asdan die burgermeeeteren den vreemden
inden poirtsoappe selen doen roepen van hoeren
gezworen knapen op onser stathuys. O. e. Meme-
trieht, Priv. 1418, a. 19. En oft hi asdan dien;
onsen en onser stat viant, een of meer, niet aan-
nemen en wonde. Ib. a. 85. Dat asdan die vurso.
buxgermeisteren oflft raet . . . sioh van derselver
vrempden Inden nyt voirder onderwinden . . . Dat
hy asdan denen [statuten en privilegiën] nyt gao-
deren en sal. O. Li^, 11 deo. 1500, a. 22, 40.
Saeeelt,
AS DAT, bedorven van ale dat en pleon. voor
dat alleen, fr. qme. || Wart hi [sL de hertooh],
syn goede raet en de raet van einder goeden ste-
den op de voirs. pointen met synre stad van Loven
gemeynlio eendrachtioh : as dat men die rekeninge
sieder Peter Goutereels tyt verhoiren sonde. Aead,
<rareiMbl.l856. bl. 167. 14« E.
ASDUCKS, bijw. Zoo dXkw^ alt, «sfifams alt,
fr. toafee lee fine que, \\ Wert saohe, d^ ymant
onder ons ind in onsen lande gesessen, die ons ao-
gehoirich were, of met die stad, die burgere ind
onderseten van Aken sehedigde, so is onse wille
ind consenteren derselver stMi, den burgeren ind
onderseten van Aken, dat sy deroe lyve ind gude
bynnen onsen lande of daiidoroh vort int wyeder
oomende soüen mogen angi^en ind sohedigen as-
ducks des noit gebuert. JB^ink, v. Sraè,^ feg. 182,
f». 28 (1481). Priv, voor Akon,
ASEURS. Zie dobbblasiüba.
ASOTEN, bn. Soort vam toeten w^, fr. eorte
de vin douap, \\ Van maleveseye.. bastaert ofte
asoyen, romenie ... en alle andere soete wynen . . .
Tol te Antw.f 1628. Zie Ybbdam, ook Gaillx-
▲BD. Zie ook AGOTBF en asbbtbit.
ASPECT, zn. ons. Vtttiekt, fr. vue. \\ Ten fine
sy sekere veynster , aspect nemende op haere exfve,
sauden stoppen en verhoogen tot seven voeten bo-
ven de aerde. Annotaüone, 104.
ASSAELGEE^BN (Assaelgieren). bw. AoÊtvedlon,
heeprinffen, fr. aeeaiüfr, aUaqwer. || Die mans qnie
sloege ochte assaelgeerde ... É.v. 8t.»Pietere»Leemo,
1284. Soe wie . . heeft yemene gheassdgiert in sgn
huus.. JT. o. Denderm,, 1238. a. 2. {Vert.) Lat.
aeealierit.
ASS AT, zn. vr. Kemr vam gond of stfiwr, proe^
gewiekt, fr. étatom. || Dat zy, soepenen en raet,...
zetten zoelen , kiesen . en ordineren , van jaere te
jaerre, waerdeerre [waerdeerders] (van den beoke-
ren ooht van den bacambaohte) te waerderene met-
ten waghen en metten ^ewiohte, op d*assay dat
men hoen gheven zal. Oork. v. 1 dec. 1887. Dieet.
A8SASSIJN, zn. m. Moordenaar, fr. tueaeein,
II Assassijnen zQn ruyters zonder meesters, die de
luijden doot slaen om ghelt; zoe [zg] stjn*t oook
al hebben zij meesters. Praet. erim. c. 82. Wielant-
schijnt hier te denken aan de moorddadige Ass»-
niten, fr. Aeeaeeine, waarover zie La Omura.
ASSAUT, zn. onz. Aanval, heepruiffin^ , fr. at-
taqwe. \\ Soe wie, te waren, heeft yemene gheaaael-
giert in sijn huus , . . en selen scepene mogen sien
sien [syn] assaut oppenbaer [te] vresen. K. v. Hf»*
derm. 1288. a. 2. Lat. tuemttmn eeee apparentent.
ASSCHE (Asohe), aedk, fr. eendre. \\ Ben vat
wiins, seems, aaohen... Lat. vete vmi^ ek
ASS.
ATT.
103
. . • Ble Tit wiinB, asaoheii , seems . . . Lat.
«MM, emerwm, mMU. Tol U Br^yê^
ItXA. ijwehen Tan OosÜant, alle aoarten, de toxme
TÜj cL TU, T. 1697. BonrgoenBohe assohe. Zie bbs-
BXVCLAÜWX.
A;i8Cli£lj£NW0£NSDACH (AaselswoenBdach),
BD. m. .^jdUooffwtfcy, fr. «MrerMtt iIm emdrM. |)
Oie en mI men grenen xmidt houden opto heilige
•ondaigen Tan den geheelen jaire, noien oio opte
iMÜige' daigen • . . , den yaatelaTont en den aesels-
woenadaeh Toir dor noenen. y. d. Tay. 410 t*.
A8SCHENF00T, m. poioseh,? fir. potoêtef \\
AaMbeupoot, een toxme*. Mansa-'tolt v. 1667.
A88£N£M£NT. Zie AflBievAXSJrT.
▲SSKNHOUTv zn. ons. B<mi om atêen tam U
j, fir. baiê è eêtwmm, || Alle ploeohateerten- ,
I-, aehemelen- ende andere oirDorhoat. Kh> o.
a. 48 (1460).
AS8£KttI0£N, zn. Smtelvaari, fir. AMoemnom,
In die Tigilie Tan AaaenBjone. K, e. Meerbek,
▼. 1284 {Vêrt.).
A88ENT, sn. ons. Toestammimff , fir. tuêtnümêmL
II Sy dal sake, dat acepenen, by aswnte des ghe-
Feehti dee heran, Tan ^)an] aetten in bxoode dF in
wipe. X «. Dmderm. t. 1233, a. 24. Lat. pmr a«-
A88£NT££B£N, bedr. ww. Toutaaa, ft. eoa-
wfir II lijnen heere was gheaaeenteert tryfiite
Ihebbeae aUe jare Tan allen rorenuwen Tan der
■tede. Ol. y. Dixkxtdb 38. Aldus so Termeester-
dot mjn heere alomme, en men deide al lynen
wille, en hy Tenoohte te makene eene nieuwe
munte en het was hem sheassentiert. Daema so Ter-
Boehte hj eene subTentie OTer al ^tghemeene land,
die greot was, en was hem gheassenteert. Ib. 88.
Siaer oTenen ghediaghen was, dat men by den
aonine txecken soude..; 'twelke myn heere assen-
teerde. 84. Myn heere, dit Tentaende, assenteerde
hem danin om dit te makene alsoo hemlieden
oriKMrlio sonde dinken. 90.
A8SIGNAII£NT (Assenement), zn. ons. Bev^
cïiy, omdêTpamdf fir. «uêiffmaiiom, kvpoikèqae. Zie
IdL Oüsn AiÊèóêatêmi. || Boe wilde hi en begherde
dal godshuus sonde ebben en heffen , elkes jaers ,
eeawelike durende, die Toers. sesse soelege parisis
erfelike, in prepren men assenemente.
132 (1340). jE>at elo die Tortan eenighe
hneren sal , ten hende Tan den jare . . tot
soepenen OTerfaringhen sal syn rolle Tan synen as-
signamente Tan dier aasiM cQe hg sal ghehadt heb-
bsn. Bk Yii. Aeoitm, 38, 15«£.£nt'BelTeghedaen,
^|n de raotien ghehouden te gaene binnen Teer-
tiefa daghim daemaer, metten ampman , gheassisteert
nel twee enerbraeders, en doen beterden den grondt
en aaaigDement. C e. Vêmniê, XLYII, 1.
> A88U8BA£B (Aasisbaer), ba, Omdtrkêfri^ aam
Haet^mmrmki^ fir. êmfH amx droüë d'aeÓMes. || Dat
ékkerlye die eenieh goet, asaisbaer weeende, in
d'oadeware eoopt, TeroDOpt of Terbarteert. Dl Yii.
.issMss. 34, 15« B.
A88U8£ (Assise, ezoys), sn. tt. StêdeUfbê ver'
hrmka-hdmtümg f aee^, fir. aeeiêê. jj Dit es de bono
dv ocdinanehen Tan den assysen der poort Tan
DenraaMode. (1417).D> YL.^ie0Meff, 1. Boe wieeneghe
wine ocht Treemde bier Terooopt in grossen, . .- en
nelt niet ew^h laten Tueren.. hy en hebbe der
iwisBHi m noichtjsere moet, ocht hy zal dassise
€& den panehys selTer gheldsón Tan graasen. Kb, e.
JÜÊti, B 71. Ezoya. Sêkêiae. o. Brab., rtg, 138 f».
M. 10 dee. 1686. De poorters en poortereesen . .
lyiL Qoek Tiy . . Tan poinetingen en setHngen , als
contribuerende in de lasten en assysen derselTe
stede. C, v. Gentt I* 10. Questien en processen
rysende ter causen Tan de assysen. Ib. 17. Vav
DKS Haits schrijft neTons dit woord: Chbdla^ en
dan: De gabdUe^ veetigalibuê, teUmiie eê alêit im^
posiHonilms Traetakam kabeni Finniamme ete., en
Terscheidene onzer oude oorkonden schynen deze
Tertolking te wettigen: || Dat [wy] in derselTer
stadt, noch üs eenyger plaatsen der Triheit, assyse
oft gabellen genoemt (ne), op dy copen oft Terc<^
pen, by ons oft yemantonser, in eenygher manyeren
Toertaen [sullenj ontfiuigen noch doen heyschen,
sonder Toloomen macht, autoriteit, orloff en con-
sent onser twee heren Toemoemt. C v. A^.-TVeidmi,
$ 5. Vtm der aeeyeem. ^fft <y^et meenige jaeren,
hemlieden Terleent . . . hebben, om te moeten op
bringen, heffen en ontlangen zekere gabellen oft
assysen en impositien. Rtiünk, e. Brab., reg, 139,
f». 44, 22 noT. 1544. Aarêokot. Hoe dat wy haer
Toersaten Terleendt en geoctroyeert hebben to mo*
ghen opbringhen, heffen en ontlanghen zekere ga-
bellen oft assysen en impositien, té weetene Tan
elck duyst haUThoudts en speecken etc Ib. t 224,
15 febr. 1553.
A88UB£B, sn. m. OtUvamger der aeeijmwen, fir.
peroepiemr dee aedeee. KiL Assysmeester, as-
sysener. || Soe wie wine ocht Treemde bier brenght
Tan buten, .. die en zaels niet afdoen., ensg met
orlore der assisere. Kb, v. Dieet, B 70. Zie ook
ABBun. II Egeen borgemeester, schepen..., wyn-
oft bierassyser deeer stadt en mach pachten eenige
Tan d'assysen deser stadt. C. e. Antw. 1582, lY 9.
A8SIJȣYB1J, bn. Aoeijmevr^, ft. etempt d'ac-
eieee,.\\ Dat onse gheduchte heere, myn ttouw Tan
Dendcormonde en hare hoir assiscTry syn Tan haren
drincwyn. Ds Yl., Aeoieee^ 41.
A8ÖIJ88LACH (Assay-slaoh), zn. Proefimerk, fir.
miarque de Vépremne. \\ Dat niemen Uken no stucken
maken en sal, om hornetten (?) no om te Tarwen,
en moet tierst an die rame geweest hebben en den
assysslach hebben, om te waerdeeme oft goet eü
gaTC es ... , dats te Terstane stucken die den egghe
hebben. K, lakeng. Brmee. 1376, 'a. 1.
A88UËK8. Zie ibbuébs.
AST, zn. m. Droegoeem^ fr. iaaraiUe, Kil. Ast,
est, metrima. |) Wie klaghen wille, dat zyns
ghebneren schouwen, hoTone, asten oft andere
plaetsen, daer men Tier stockt, sorghelyck zyn. (7.
e. jBereuiaUj XI, 3. OTenen, fomeysen, asten efi
diergelycke plaetsen, daer men Tier stookt en besi-
gen moet. C e. 8t.'Wimnoegb. XY. 23. Dat de per-
Boonen hun geneirende met hoppe te planten, me-
nichmael eenige bladeren weeren afbreckende efi
in poeder redigerende , om met het gemeld poeder
de hoppebellen, op den ast geopend zynou», te
bestro<^en. O. P.-B. autr. 1 sept. 1717.
A8TRICrri£, zn. tt. Verpliehte dag wm rechte^
fir. jomr om ferme de droit obligatoire, \\ Te ordon-
neren en statueren Tan dat niemande Tan de pro-
cureurs alhier postulerende en soude in toeoomende
meer ter rolle mogen gebruyken als dry ordinaire
termynen, te weten dach, anderen dach en astric-
tie, sonder meer. Mabtivxz, 357 (1689).
ATTACH£N, zn. m. Yolgens de LAüBiÈBX,syn
Atiaehesj AfPxety Afflehêê synoniemen; hy Terstaat
mdom alle dagraaiding of exploit door eenen ge-
rschtsdienaar gehecht aan eene huisdeur, eene
kerk, eene gereohtszaal of andere openbare plaats.
De beteekeniB Tan het woord in ons citaat heeft
eenen onbepaalden , algemeenen zin, dien Tan piak*
brief j fir. i^fleke. || Het TOom. recht T«n twee stuy-
10*
ATT.
AXST.
▼•M mI iMteeH worden toot hH eeritobladt ▼■»,,«,
liÊttÊf Tftn alW proelAiDAtien, jrabliefttien eii pu^
blioqne ftflaf ingen oft« ftffixicn tmh wctt^cka ▼«-
•oopingMi, emmert genenüyck tui alle «miien ofte
ftllAohen, 100 eo(ei^!efr« ela ntoeëêoirê, gcdmekt
efte ifi geeohrifto, die binnen deeeWe stede enllen
MdMtt worden. O. P.-B. auir. 18 ooi. 1702, a. »— 22.
Men Tentaat eigenlgk door Brieren Tan aiiachê
anlke die aan anderen gehecht syn, om deze door
eenen anderen rechter ten uitToer te doen brengen.
2Üe hierorer Bost en db Fikbi^bb.
ArrEDiËfiREM, bedr. ww. VwnmUn^ h. êmm^êfj
ecMter dê Vênnui» La Oame, Attedier: «fwitiyer.
IJ OelTok de lupplianten 'teelTe alhier naerder lou-
oen bewyien e& met meer andere peremptoire
ledenen boTeetigen , 't en waere ty Treeeden de pro»
Uiiteyt te teer tonde attedieren. C e. AaUéf
8 apr. 1669, bis. 718.
ATTENT , tn. In attent van ■iinre eren:
mrlootf flr pirdu d'konmêwrf if^émê» || Dat nyemant
en tall mogen tlaen noch lalden die olook, om dat
Tolo te bwuerene, op die pene in attent te tün
Taa tünre eren. O. Li^^ 10 juni 1417, a. 6.
8t'Trmid9n. In de Oo$t v. Maoêtrioki , SUOmii e.
II80| art. LVI leett ment || ,,Bnde do en tal men
egheyne metdaet in mogen procTen warbi dat
jremant darmit in aotmi lynre eren moghe comen";
wy maenen dat hier ook aiêtni cal moeten geleaen
worden»
ATTENT A£T, in. ona. h^rüpit^ in tta redUt-
fèbiêdf fr. lUtmmpiai. attêtUait mpiéUmêni mr «««
iwiéieiion, S&ie de LAüBrkai. Men merke ook de
bondige definitie Tan Qubloolv: Van attentaete.
JD*al«tal«l» eW è dért detfiiiU aüênt^itéi au re«*
jNtI dé mê Jn^ n^^éntWTt om d» la proMbUioa
d!*iaaa99f Mfèt V^^ imiarj^k iVee. mrh, dt la
eoNMU. iltt ieit. V, 257. || Geaien in den raede Tan
St M. geordonneert in Brabandt, die requeete den
hoTt gepratenteert, tenderende ten eTnde dat a«n
de Tooit. tttppliaBten toude worden geaooordeert
biieTeB van attentaat, uyt craohte Tan dewelèke
aan de tooit* leeoribeaten toude worden geordon-
donneert de prtlente beleyden «n piooeduie Toor
hun begontt te oaateran, doodt efi teniet ta doen,
met intevdiotie eaii Mabtütbs, 167 (1688).
AUBAIN (AbainK bnw. MaUitif^ UmaiU»^, £r.
aaèamy hanmL )) Soe wal man maaght of Trouwe
taroMeht binnen der Tryheyt, en it dat elaecht
Itwtant oll mellar nattter aonnantchyn, eü het
woiide Ttriuyeht, tuloke man en tal nimmemear
noghen oomen in der tiadt oft Tryheyt Taif Sin*
tvttden^ mar die bimi tal eweiyok abain eyn, date
I» woelen dar ttadi en Tryheyt beioeft ten «wighea
èi^en» Mttgetien den tiaet der peIeoelle^, data
I» weeltn, «ft een een wyff getciede Taa quaeder
bemen, daaiQp eoiide menoTeieiannaagoeldttnoken
dat mi) talaren eA det raelt. JT. e. SL^Thadtm t.
IIM» a» 5. Wy [fKe] emmermeer walaoh [falech]
gemygeoap draeohl, oft die dal Toertbrinet in men
aakeny «A dal weder [wevde] gepraeft, dtrghtae
die d«t gfluyeanap Toeranackl, en oeek die Taleebe
gemyghe, mikn abain i^n en der tiadi TTfihegt
beioeft ten ewigKan ilighen> wotri [woidl bet]
faelaeebl e& gepraH» behouoen den aaderan i«eh-
le[n] der tiadl. Ib. a. tt. Slyi^ Foi^^r^ die den
aadeMtt Ier doel bringl. woiidl he gehalden en
fbeTaa(M> de ml die abel dMmme Uden; en en
it be mei gebaldan» eo ie ba taiwblt abain mitatr
mIt» dael, éalt Ie metaon, éH ba btMnü ia
eft «tte 4er Tfibeil ^aa d
enjèilie {baai^] aarolfea mil
en deaan nenma to wo harlvwel... C. a.
Maaêtriea, Stat. e. 8 tepl. 1880, m. 2. Diagfaataa
die beteringa tcholdieh tQn orermilt detatlalutea»
en die daram abain gemact werden, die en tolea
niet weder in der atal noch Triheit mingen oomen
na den dat tg abain woixden ayn, alwast dene
tyt dat ty gnoeoh gedaan tolen hebben, a. 66. Wie
he terttoni abain ie, dee otot die maeren Tan dar
ttat cl jmpl . . 6o wat portere de otot dia maarea
Tan der atal elomme . . , dee tal abain a^ taratond
ab dat gepmeft en geroepen it. 77.
AUBAINITEIT (Aubaaiteit, obinifteil), sa. tt.
Vrêemddin^tr§eki , fr. droii d^aahaioê, W M, hebba
andere hooren i^ggfaen , dal die op Pamele alarft
obiniteyt niet ichnldich en ia int laai Taa Adat;
noohtant op Andenaerde ttarTan [-de], tonde te^Te
moghen en moeteii betaelen. J9#. Cttrtn. e. Jm»
dan, (1868). Dat den bailliu en andere -offieiert Taa
den heere Tan Pamele inllen Termoghea oalaingne
te legghene op Pamele, Toor de beate hoofden,
aubaniteyten, oonfiicatien, goedinghen Tan baataei^
den en die ghoTondan sjn. C. e. Andmt L a^ 2.
AUDEBE^ m. tt. Ondmrdom^ fr. ^ il Datatje-
maat Tan nu Tort aeepen Tan der ttat ^eeorta ea
mach werden, hi en nefaèe TiTO en twmtich jaae
TerTult in der andere. O. lAégtt 18 noT. 1404,
a. 9. iS^TVaidta.
AUDIVITS, sn. Inéloedy h. i^fimêoet. \\ Maa
meende Toor hem en wat gheen groete aaii^, ai
en waa hy maar een boerman; mitt dat hy thota
maeohtohappe hadde, die Teel andiTtta haddan, ala
dootuar Heimee en dieigheiyeke» Bmr. t^dm», TL, MA.
AU DUET, n. Auduut geren, ^lAotr ^
OM, ^tAeeriowMa, fr. donnêr letale, tMtr/ lakaadM
hu. II Dal . . in den midden Tan der eamara haa*
gben tal eene belle, daweloka niemandt
en tal dan dekin en offioiert, ... Sn die
Ireoken alater gheeehü ee, ofte onbehooiiycka
niere Tan ruute. Bn loo wie é
woorden heeft,... ofte toe irie naar tdyaaii
gheen aadnul en geeft, TarbeoiC Tj> dan. paa* M§,
Muë., Vil, 268, Pamele, 16&8— 1808L
AUEWET8 (Haaerwe7a),(?) aa. t| In da pMcUa
Taa Siate Goedalen iBlaele . . , eii plael» luw
maalt la aina booeh en aoewe^t Tan
hoate. Qerfi*. ^att., B. a*. 219, f>. 61.
daeiaan, onder de Orekelhaga, i^ daahwaaÉ laa4v
daar Taïa haaerwtTa op tiael. Ia. H a*« 128, P,
48, iktorp (1406).
AUeWEET. Zie Awbbv.
AU8EB018 (Anxenoie), sa. m. Wyn
Aoteroyae, Wijn van Ammmrf^ fr. eia é.
De lokalen hebbea allen „Tan ÉnaiaijtiL |i Op
atuok I^maediea wya, Ie
wynt Tan Aaenoyte, DetdeaaA ea
guideae Biabaalt. JPIae. e. BtakSaor.liee, 11,76.-
AUTAE& aa. m
tere geen, «tr AeifMt ttfu
mar. \\ De bnlla der Jabüea,
dal mea atoeete
bidile e&
AUTRAieSN,
TorHaard ab Mtfai^er^fAtdfa, fr.
Oniraf e. W EméÊt^ 2*. jfefe,
ahelgck die
I, eü da
aa Ie
AUW.
A^VE.
105
Jsn OD^iena, gfaebroeden, en capitoynen ysn de
Glniet , Dadden gfaeeme sommighe aatreigen belet ,
ala bi)80iider in den w^nkelder; maer tghemeente
iru baar al orer en bilden Tan baer gbebodéh
mat Ib. 133.
AUWAERT en DAUWAERT. Zie HAUWiXBt.
AUT£RM£E8T£B8, sn. my. Jjede» eener rede-
r^hamiêr qf gUde^ ffdati met de wrtorg^g oaa
hti «Uaar hmmnêr hapêl^ ft. membreê d^uue chambre
dt rMotiqmê on ffildêf thafrgéê du ëoin de Vamid
de ïemr dkipelie. Zie moBiairT. || Znllen de roin.
Antaenneeetere sculdich iQn *tghene den autaer
eompeteert loffelyoken, ten ooete Tan der Caemere
m den offere, t'onderhouden Tan reparatien en
diergelycke. Betkor. ie Loven ^ 1554, a. 9. (Z|j
moaeten ook d^ leden oproepen ter bijwoning der
li|kdienaten der afgeitonrenen).
AÜWE, bn. mT. Oude, fr. amden». \\ Die
iva anwe aef^aende borgenneisters. O. LUge^ 11
dec 1500, a. 1. HoitéU.
• AU WE (Hoawe), zn. Tr. Aar^ fr. ipi, \\ Nemen
op den aerbeyt Tan den goeden pachten en land-
lieden . eeneghe onder t'dexele ran te gaen ongetene
en de haren [aren] opt relt ghebleyen te rapene
en Tefgaderen; en andere stelen gheheele schooTen,
•n bij nacbtm en ontgden afimidende de bauwen.
Plae. e. VI, 30 juni 1546. I, 651. Het w. anwe
ia hier thane nog in gebmik Toor de peul Tan het
i|og niet afgeeneden koolzaad.
AUWEELT. Zie awxxt.
AUWEIT. Zie awsxt.
AÜWEBS, TOOT het onbep. Toomw. iett geTolgd
Tan een Toonetael. lewer», ergens , fr. quelque ehose.
II Blijft in ulieden huuaen, zonder auwere mede te
moyen. Piot, Ckron., 401.
AUWET. Zie AwnT.
AVE, met de zamenatellingen. Zie AP.
AYENANT, zn. Dsvenant, in 'tsvenant, in
ewmredigkeid, naar verkomding, naar advenant, fr.
è faoemami, propoffioneUemeni, || Boe ee te wetene,
dat wj mochten Terreken al dien eost en al die
■oade op TorMide pande, op eiken pant daTonant
dat hire op heeft in renten. Ztoijvekef 104 (1324).
Int eerrte, eo behoerd den Tors. kinde toe i\j lib.
z a. gfo. tor. in ghereeden ghelde, date te wetene:
in sgraTen ecilden OTer xxiiy gr., en in ecilden
orer zzij gr., en in andren munten int aTenand.
Seèep. e. Oeni^ 3 mrt 1362. yederl. mue, 1879,
hls. 147. So wien dat de beste caTel ghebuert, dat
hÜ den andren begroeten zal in 't aTenant Tan
dar werdden Tan den gfaelde datter omme ghe-
gfaeren waa. O. o. Qeni, I, 26 oot. 1396.
AYENCKEL (ATinckel, aTincel), zn. m. || In
denaalTen jare (1444) heU>en Terdinot die Toers.
kerekmeeeters aen Jan Ojckena en Goewjn Marien
dan avinckel, op dat bert [nl, den patroon] dat si
damioe geaneden hebben , . . al Tolhonwen Tan goeden
eoeriiken steen. Si. Snipieêj I, 42. Henrio Marien,
CBlerert, aen dat crajswerc boren den H. Oheest:
In den eersten Izzx Toeten boeghe . . , noch c Toete ,
item noch zl roeten arincel.., item noch kleyne
boeghen xlüi Toeten, en den aTincel, den roet om
▼ st. Item noch ij slotsteenen. Ib. 34, Bek. e. 1448.
Hem noch aen tselre capelleken es er zxTy Toet
•finoeL Noch g 1^83 i^) ▼^^ ^^"^ aTinoele. Ib.
101, Bak. e. 1502. An denaelren Mr. Lauieins,
Tige Ib. pariaia, Toor lereringhe Tan Ylaemschen
ordiijn aTynkele, en andere cyraet dienende om
het vpmaken van twee driecuiten. Tpriana, I,
364 (IFsriMa cum de Malle^ 1621). PenzelTen de
de kreriiiffhe ran Brabandache arin-
ckels, staende up het driecante ter marct Tan
*t TOOTB. huns Tan de oude conohiergerie. Ib. 370
(1624). Canteele geTels ofte arenckels. O. P.-B.
anUr. 16 jan. 1705, Meiedrge, a. 26.
AVENNESSTEEN (Arennichsteen), sn. m. Deze
steen komt dikwijls TOor in de rekeningen onzer
steden en kerken. || Betaelt Pieter Waybac, ooc
steenhauwere , Tan rrachte ran ATenniohsteenen
te Boepene ghedaen'te Yallenohiene , iiy lib. üy
sch. par. Betaelt Pieter Waybao, OTor Willem de
Bonde, omme te betaelne b^j Toeten ATennesteen,
midts der Treoht en anderseins, zzix Ib. TiQ soh.
par. Anden. meng. III, blz. 328 en 345, Bek, e.
1526 en 1528. Die drye priesterlicke stoelen Tan
otdunn en Arennessteen. Ber. tijden j I, 148. Zijn
epitapfaie . ., en was al nieuwe ghemaect Tan Arennee-
steen, en rijokelic ghestoffeert en rerghult. Ib. 149.
AVENTUEBLIJCK , bijw. Bygeval, toevallig,
fr. d'aventnref aceidentdlemeni, par htttard, || Eest
dat eenen dootelaoh aTentuerljo en casuaiyo geralt
en ouTersien. Y. d. Tay. f^^. 60. Tan welcken Tonde
en schatte diegeene, die dat gCTonden heeft, soe
Terre hij dat arontueriyc, sonder daerop Tuijt te
zijn, gevonden heeft, souldich is te geren den
heere Tan den gronde. Ib. 127.
AYENTURE (ATonture), zn. rr. 1) De beeehik-
king van goed of kwaad geval, het lot, het gelnk,
de fortnin, fr. la fortune, Ie sort. \\ Want men
dageiycx siet, dat fortune en aTontnere ongestantioh
is , eü dairomme , soe die officie en den staet meer-
der is , soe die aronture en infintunie meer te ont-
sien is; want soe een [a^. iemand] hooger ralt, soe
hg hem gemeijnleo meer quetst; eü dairbij, soe
meer staeto en hooghegden, zoe meer soigen Toire
lijf, ziele en eere; en als dairinne Torwaentheit is,
soe is gemeynlijc die quade aTonture gereeder en
naarder den rerwaenden en Termetenden man s^n
karre te lichten, oft Tugt sgnen geregde, eere en
staet te stoeten dan oft hy niet rerwaent en waire.
V. D. Tav 374 t«.
2) Gk>ederen van aventure, toevallige {eoH-
laterale) goederen, fr. biene d'ctventnre , Hene cillct-
tiranXf advemttfê, adventicee, Dupin et Laboulaye:
Biene adventife, advenüeee, hiene win» par tonte
eÊotre voie qne la eneeeeaum directe. Ook goederen Tan
,^Ter hals'' genaamd. || Staende teremarqueren, dat
aen collaterale goederen, dwelck wg noemen goe-
deren Tan aTcnture, de kinderen en moegen de
Slaete Tan hunne ouders njet representeren, maer
eselre Tallen op den naasten bewandt die op het
grsff bcTonden wordt, oft op dengheenen dye kan
doen blieken dat hy de naaste is Tuyte rechte
linie. C v. iMnburg, Leenh. a. 55.
AYENTUBEN, zn.mT. Toevallige itUcometenyfr.
droUe om revenu» oaeuelë, \\ Oec behoeren toe den
Torseiden leene tderdendeel ran allen den TerTallen
ende aTonturen, forCsyten en Tan allen anderen
rechten die gherallen moghen. Aead. d!arMoL,
1860, blz. 107. DeetObergen (1371).
Bij aventoref op — y-ter avontore. B^
geval, door een h^wnder toeval, toevallig, eoms, wA-
Ueht, fr. par kaeard, par «a oae fortuU j parfoi».
II Als jemens wyf , kind of noTe bi eenigher aran-
ture wort ghewont ofte doet ghesl^ben. Lat.: ea$u
fortuito. K, V. Saffdare, 1265, a. 5. Ende wg Toes-
sien, dat, hg aronturen, namaels gerallen mochten
\l. mochte], dat die Toers. meesters wederspennioh
sgn mochten. K. e. 8i.-Tmiden e. 1366, a. 81.
Ais de Tassal niet en weet de groote Tan sinen
leene, ter arentueren dat de boeoken en papieren
daeraf Terbrant sgn. Leenr. v. VI. 75. Eest dat
14
106
AVE.
AVE.
de pfttient, liggende op de banok, altyte loochent
en niet kennen en wilt, hj weder geleijt wordt
[in de geTangeniase en daer gehouden] in de x,
XX oft XXX dagen, oft meer oft min, ter discre-
tie Tan den juge, op aTcntore oft binnen dfjen
tyde eenige nieuwe inditien quamen. Pract, crim,
o. 89. Als de ooroonden niet comen willen ter
ayentneren op de persuasie yan den delinquant,
oft uu^t vresen Tan {jemant, soe mach de juge
dien oproepen als gecorrumpeert. Ib c. 47. Maer
de ooustume en praoktijke is ter contrarie, ter
ayenturen omdat dat recht te rigoruelx is. Ib. c.
65. Nemaer z\j [nl, de medecijnen , apoticarisen . .]
moeten wel xien wjjen dat zjt [yeigif] geyen oft
▼erooopen, en dat wel onthouden oft Bcryyen, />p
arenture oft er questie af quame. Ib. c 73. Doe
die lude opstonden teghen ons, sie hadden ons bi
arentueren al leyendich verslonden. Doe hore do-
Tinghe [toorn] hem op ons toomden : doe hadde ons
bi ayentueren dat water ingheslonden. Oetijdb. 15e E.
t9. 85. Pb. 128/124. lAt.foriè,forêiiaii. Niet terug^
gegOTcn in den Stctien'JB. noch bij de Sacjf, Van
nu Toortaen, als men getuygen leyden wüt, soo sal
men de wederpartye daertoe daegen, om te comen
sien de getuygen sweiren, op ayenture of sij de
getuygen oft eenige van dien yerbonden (?) calen-
gieren, wraken oft reprocheren wüde. C. e. Dieat,
Stifiy a. 9. Zo eyst yan noode gheweest eenighe
boucken te condemneren, daer die zommighe hem-
lieden of moghen verwonderen by aventure. Maer,
sal bevonden worden , dat zy gheen zaecke van ver-
wonderen en zullen hebben. Plae, v, VI,, 9 mei
1546. I, 148.
2) Oivaar, perijkd, fr. damger^ risquê, pêril,
II Quam al toe by den Hollanders eü Zeelanders,
die BO staerc up de zee laghen dat d*Oosterlinghen
noch de Spaengiaerden niet durfden bezonken tland
yan Ylaendre, en laghen altoos so staerc voor tland
dat niement dorste bezonken tZwin, het ne was
met groote aventure. Ol. y. Dixmüds, 170. £n
■o wie tschip eer verliete zonder den oorlof van
den meester, wesende sulck 'schip in aventuere oft
dangiere te verderfven ofte ghenomen te werden
van den zeeroovers. Nae, v. VL, 19 juli 1551.
L 386. Als de vassal bi fortuynen van oorlogen
verliest zQne baguen, peerden en hamasch, hy en
heeft ghene actie teghens zynen leenheere . . omme
die weder te recouvrerene ; want alle fortnyn staet
te zynen laste en aventuere. Leemr. o. VI., c. 12.
Waer eenich vermot oft twist gheviele buten der
•tat, en yement vuter stat daeromme trocke, dat
hi dat doen sonde op s^jns soUb aventuere. Kb. e,
Aniw., a. 195. Op (sgn, hare) aventure. Op
(tijm, haar) gevaar* voor (tijnêj hare) tékmnmg en
hotiem, fr.è sêa risquea êt pérü». )| Bn deghene die
verleent [beleent met] es van den stocghelde van
Ohend, essene [nl. den dief] sculdech te doen
wachtene op sine aventure, alse lange alse hy in
den stoc sal sitten. O. o. &ent, Ghr, Charter v.
1297. a. 68. Wellec assise si solen verhueren mo-
ffhen..: gheldense meer..; gheldense min, draghen
daeraf den anxt en staen op haere aventure. Oork. ,
2 juni 1885, voor Diêëi, Beg. cop. eari, (9, viij v^.
Al waert so dat eenighe tavemiers wijn binnen
Denremonde cochten jeghen vremde coopliede, lig-
ghende up waghene of in kelders, in schepe of
eldere, en hemlieden dien gheliefde uut te voeme
np hare aventure, omme eldere te tappene of in
groots te vercoopene. Ace. Term, 8. a. 10. Waert
dats gheviele , iai yemene ffhevanghen wirde . . ,
dien ghevanghenen es sonldich de meyere te hon-
den up sine pl^ ende avontnre die eerste drie
daghe. Acad. d'arMoL 1860, blz. 107, Destêiberoen
(i37n.
AVËBECHT, zn. Avereehisehe cifds, fr. emtere.
il In denselven jare [1440) waren geleet voer sint
Claes choer die' goutiire van de oude kerk; als men
se te doene heet, daer sal men se vinden met den
averecht opwert. 8i.'8ulpice, L 14. ICaer sal een
iegelyck pachtenere syn pachtinge honden op syn
aventure, winninge ende verlies. Mabtivbz, 294
(1543).
AV£B£CHT£N, bedr. w. (Laken.) Tolgens
y IBS AH, laken eieren, nadai op hei droge lakm
voort^ het haar tegen den draad of avereehie opge-
horsteld is. Verg. Xtttpeb, Teehmol. 2, 444 vlg.
fr. tondre Ie drap aprèe que Ie poil a éU broeeé è
rebomre eur Ie drap eee, || Dat den 'raemscheerere
voordan niet gheorloven en zal (eie) eeneghe Bruch-
sche lekenen te haverechtene nat comende van den
vnldre, maer wel drooghe, eer zy comen zullen Ie
Crunynghe. K. lakeng. te Brugge ^ Vuilere ^ blz. 54.
Voort, dat men de fine lekenen, die men daghe-
licx draecht van svnlders te scheerers huuse, en
de welke de scheerere by costomen nat pleicht te
scheerene en te averechtene. voort an niet meer
in taverechte scheeren en zal, hoewel de scheerre
van den lakenen, die tzynent gebrocht zullen we-
sen, loon hebben zal gheiyc of [hy] die, als
vooren, gheaverecht hadde. VuUerM, Ib. 59. Dat
negheen scerier no drapier vercope no zende enech
laken of alflaken eneghen vreimden man no ande-
ren, voor dat ghescoren, gheavrecht en ghea»ghelt
es, up XX s. elc laken en elc alflaken. Hittttbvb,
Corp, 190. Dat gheen mees^ scerre enech laken
ttte zinen huns zenden moet te redenen [bereiden],
het en zy te sceme en te averechtene, up ene
boete van xx s. En de meester, die dat laken ont-
fynge, yerbuerde diesghelike xx s. paritis. Ib. 191.
Dat niemene, meester no cnape, eneghe lekene toe-
legghen moet, hiene moet ze sceren en averech*
ten, np ene boete van xx s. Ib. Dat men ghene
lakene draghen moet ten recke ten zy dat ze ghe-
auuerecht syn en ghepinst, of het en ware bi or-
love van den omgares, up ene boete van xx s.
parisis. Ib. Dat men ghene ghevarende [ghevaruwde]
lakene moet draghen ter perohe of zyne zyn ghe-
averecht van oUen pointe, up ene boete van xx s.
parisis. Ib. 192. Dat 'gheen scerre moet eneghe
lakenen verauverechten daer scerres lood niet an
es, hyne moet te kennen gheven enen ommegare
eer hy dat laken toeleghet. Ib.
AYËBUISCHEN (Haeveruysschen), zn.mv.^aami
van de kooHtaadplani totdat n; mtgeèloeid ie , anders
ook Sloore geheeten (De Bo), fr. plante de navette
OU eotea avant gu'eÜe ent eeeeS de JUurir, || D'af-
gaende pachters en zullen het naeleste en leste
jaer van hunnen pacht niet meer mogen planten
met haevemysschen ofte koolzaedplanten, in de
landen daertoe bequaem wesende, dan tot concur-
rentie van een thiende deel van alle de saeyende
landen gaende met hunne hofsteden. C, v, Auden. ,
12 aug. 1767. a. 22.
AVETRONCK, zn. m. I» overrpel geteeld haet^
aard, fr. bdiard aduUerin, Kil. Aftronck, ave*
tronck, vetut- fland, j. bastard, nothne epth
rime. De costumiere wetgeving, zegt Dbtacqz,
verdeelde de bastaarden in twee by zondere klassen:
zy rangschikte aan den eenen kant de slechts een-
voudige of natuuriyke, de epeMcinderen g van den
anderen kant de bastaarden geboren uit eene ver»
werpeiyke en door de buxger^jke wetten strafbare
AVO.
BAC.
107
▼— wmiging, welke men heti overwonnen haetaerden,
aooels de in OTenpel geteelde kindereii, de aipond-'
èromilum («ie), eerigds senaemd aoMret oi avomiree^
de Uoedaebendige kindeien en de heiligsohendende
iMatettden {Ane. droU hOg,, I. 406). j| Al eyst zo
dal, neer leehte, een ayentronck niet en mach
bebben teatament, noohtans es capable om thebben
gbiften toaaehen den loTonde. £n alxo, naer dien
de Toomoemde Terweeren weeaen niet en conaten
gfaehooden weaen nocbte gherekent toot aTentrono-
ken of gbeboren ex daamaio eoiiu. C. v, Brugge,
n, 410.
AYOCATIE, sn. tt. Beroeping op eem kooger
geriekt, fr. éeoeaiUm, || In caa van appell oft aTO-
oatie ad jndieem emperiotem, C. gr. Loon, 1, 608
(nos).
AVOCEEREN (SToeéren), ona. ww. Voor eene
hoogere reekihank trekken ^ fr. êvoqner, || In orimi-
neale aaken oordeelen de schepenen [van Hasselt]
aooder- leehargie. Dan, of, des niet te min, de
gémenlpeside niet en souden kunnen aTOceren en
appelleren, daerorer is tegenwoordig questie. De
CoBawAJonc, Mén, kiei. ewr... la prot, de lAm-
komrgj 218. Oft C ende D . . gerechticht oft gefun-
deeii sjn om deae saecke . . te ayocezen ad jndieem
eaperiorem, C. gr. Loon, I, 608 (1702).
ATONT, sn. m. Hs (% vöér een kerkdijk f eeti ,
fr. la neiUe deerne JUe rdigienee, || Ord. omme den
baülin Tan der keercke. Eerst es ghehanden alle
feeatolicke daghen en avonden Tan dien, en ooc in
alle de proceasien, metter roede te gane en ten
Magnificat, naer coetnme. Anden. meng, 1, 28. De
Tj groete haTOnde , de dagen vóór de tee hoog-
degen tf groole feeeidagen, fr. U» veiUee dee ei»
gramdee /Hee. |) Teidendeel Tan den baoke, die Talt
np de Tj groete haTonde. Van Lokibev, Ahb,
8t,'Piêrre, n*. 622 (18e E.). Jaenavonty
nieuwe ayent, uiemof aareavond, fr. la veUle dm
de Van. || Hets ghekeort int jaer Ons Heren
i^* op Niewe aTonde 81 deo. 1278. Slee
jaia in jaanaTonde. Sekep, v. Dieet, 1806.
AVONTLICHT, zn. onc. Poortklok, avondklok,
fr. èUfdke de retraüe. || Opdat niemand, ten aen-
sien Tan de hierrorene bestemde uer, eenige oor-
zaak Tan ignorantie zonde konnen pretexteren,
osdonneien wj, dat, door de kosten Tan elke
paioehie, ter respeetiTe bestemde nren zal worden
gelnjd eene klok gednerende den tjd Tan een half
qnartier ners, .... die men, ten tytel Tan aTond-
Hcht, alomme ten platten lande gewoon is te doen.
liae, e. VI,, 21 jnU 1779. a. 6. X, 618.
AVOKTSPEL, zn. onz. Danepartii, fr. portie de
dmmee, (| Niemant en sal gheen aTontspelen houden.
C. o. M6U, Kewren t. 1696, a. 10.
AVONTUBE. Zie ayxnttbx.
AVOT. Zie hatot.
AWEET. Zie awxit.
. AWEIT (Auweelt, aweyt, halweyt, hauweyt,
augweet), zn. onz. || Waeht, naekiwaokt, fr. guei.
Zie Yebdam Toor de meerdere schrijfwijzen en de
etym. Tan het woord. Voegen wg er slechts by
het Aguasearimn Tan Ducange , by Maione d^Abkiii
towreUe devie d^o^ on fait Ie gnet [1353], om aan
te stippen dat de melding Tan een Aweit te onzent
opklimt tot het jaar 1336 (de Troegere rekeningen
der stad Oent, indien er bestonden, zonden ona
wellicht nog hooger opToeren). De oudste melding
in de Qentsobe rek. tydens de ArteTelde*s is deze:
II Item, ghaTen sy [nl. de ontrangers] TanxTÜj tor-
tytaen, (uer men de presente <?) mede dede en bi
aTonde orborde, en Tan andren kersen, die men
nachts orborde up JBoepenen huns ten aweiten bin-
nen desen jare , als de stede te doen adde ; blz. 93 (2).
In de oudste rek. der stad Antwerpen (1324) komt
geen „Aweit" TOor, alleenlgk een „Wachtere" jj
Is den Toors. Bayhaerde \nl. Bogaarden] gheoonaen-
teert te hondene en uaerene nu Toortaen de poineten
en ordonnantien Tan haeren ambaohte [het was in
den beginne eene Tereeniging Tan ziekeiyke we-
Ters], Tan settynghen, Tan auweelte en Tan allen
anderen, gheljcke dat hemlieden Toortyds Tan de
wet gheconsenteert weeren. Aüod, d^archM. 1856,
blz. 250 (1355). Andenaarde. A«. 1382. Gillis den
Mol, Tan der clocken tsaTonds en tsmarghens te
ludene ten aweyte , die int belfroit hanot. Willbmb
Chieh. opt., I, 154. — NaektpoUde, Dat niemen
achter straten ne gha zonder licht nadat de docke
X sal ghesleghen hebben , of en ware dat hy den
halweyte toehoorde, de Ylakikck, Vgb. 38. Den
xjen in maarte [xiT^] IxxxTij, bilt men te Brugghe
teerste hauweyt, naer de maniere Tan G-hendt. tNachs
daemaer dede men tweetste hauweyt zeer properlic
Ende tanachts daemaer dede; men tderde hauweyt.
Piot, Chron,, 261. sDiBendaechs den zxTÜj*» in
octobre , tseWe jaer [xiTc] IxxzTÜj , bilt men weder
teerste hauweyt in Brugghe, tswoensdachs daer-
naer [*t] tweede, en sdonderdaechs daemaer tderde.
Ib. (1488). Door ^teerste hauweyt^* moet Torstaan
worden het eerste Tan *t jaar. Zie Gaillabd t*.
eA.wet en zgne Tabie anail, t^. Ghiet.
AWEIT8CHELLE, zn. Tr. Poortklok, fr. élodie
de retraite, cloeke du guet. \\ Franchen de Pipere,
die upt beelfroet waecte en peep [blaasde den
horen?], en de aweytscelle lude. Check, qpz,l, 154.
AWET. Zie aweit.
AWINT, zn. m. WindetxUe, omoind, fr. eahne,
manqne de vent. \\ Niemandt en Termach.. op
zondaghen ofte andere heylighe daghen gheen am-
bacht doen . . . ghereserreert de smeden , omme
alleenlick peerden te beslsene , barbiers omme ade-
ren te laeten, en meulenaers, alst langhe awyndt
gheweest is. O. v. Veume, LXTE, 21 , 22. Zie db BO.
B.
BABBAERT, zn. Soort van hier te Dendermonde,
fr. iorte de küre è TWmonde. jj Terkoop der Ter-
sdullige bieren: Inbrouwen, keite, babbaert, gryp
tf wit bier. Db VLAXiycx, Vgb., 65 (1555).
B ACHTEN (Bacht), tz. Adkter, fr. derrik'e.
II N. gaf een alf ghemet mersche, dat heet Bol,
en het leghet bachter [bachten der] molen. Db P. en
Br., n. Wondelgemf 49 (1280). Viere ghemeite lands,
108
BAC.
BAE.
drie en vichticb roeden min, ligghende baohten
Hughee van der Warsooet 6 febr. 1301. Een stio
lanOB liggende . . bnchten Jans Kaeds hofstede.
Ds Pb. en Bb., IX. St-Martenê-LaiUkem, 41 (1894).
Uutegheleit drie bandere ligghende baehten walle.
Oendë eharib.^ 1 19 (1402). De behunsde stede, waeraf
de Yom. Jan te hemwaert behondt de poerte, sinen
perdstal, den loohtinc baohten schuere. De Pb. enBB.,
IX. Zeévergemy 4 (1422). Dat elc manhoot, knapen en
knechten achter de processie gha bachten den heere
en der wet. Ds VLAMnrcK, Vjgh, 40 (16e E.).
Met eenen grooten balsane bocht hem, ran ser
wapene. Ol. y. DixMims, 16.
BACHTEB, byw. AekUr, fir. derrière, || Solp met.,
met een stierroeder bachteri 4 den. Lat. namt
eum . . , etun remige retro pendenie. Mei 1262.
BADELAEB. Zie basblabb.
BADUIN. Zie bakpobv.
BAEFMI88E. Zie bamibbs.
BAEI, sn. Tr. Ter bseije varen. (?) || So-
meghe Ylaminghen wilden yaren westwaert ter
baeye, om lout, en de someghe wilden wesen te
Kutsele [la Boehellé] om wyn . . Jak y. Dixhuds ,
94. De coeplieden Tan Ylaenderen waren met wyne
gheladen ter baye, by BeeWoer, en sy bleyendaer.,
om sout te ooepene. Ib. 260.
BAEICAMEB (Baeyoamer), sn. tt. Badkamer,
fir. chamhre au bain, bain. || Van alrehande huy-
singen van slaepcameren . . , garderobben, retrayten,
storen, baeycameren, contore, windelsteyne ens.
Acad, d^arekkl.y 1864, bis. 317. Het w. bevreemdt
ons evenwel naast „stoven".
BAEICUPE, sn. vr. Badkuip^ fir. haignoWe, \\
Unam cupam diotam baeycupe. Schep, v, Bruss.f
5 nov. 1447.
BAECKSETTEB, zn.m. SakenoppatMer , ir. tur-
veiUani des baUeeei?), || Den spuymeester . . Den
baeoksetter oft tonneman je guldens. O. Alb, v.
AMiw,, Uyts., I, a. 167.
BAELGIE (Baelge, baelgie, baUle, baeldye),
sn. vr. 1) Slagboom t hek t padUoerk; ook eene met
paai' of ijterwerk afgeperkte openbare plaatëj ft,
barrière et paUesade,' ausei mne place jniblique e»-
close par des palissades. \\ Gord van den Boscl^
rmerman, met sinen geselle, die genomen had-
te maken, van harïen stoffen, de staketten
metten baelgien, y voeten hooghe den oversten
kuit en ijz voeten lanok . . Item , ij Ixtzen in de
vorscreve baelgi van clzxxv voeten lano en vj voeten
hoghe. Brab, Mus., 126. Steekspel te Lnceu in
1460. Dat deselve dekens \nl. der goudsmeden] de
voors. visitatie en onderzoec zullen doen in de
steden van haerder residenoien . . , te minsten twee
malen des jaers, in alle husen en wynckelen daer
men maeckt, vercoopt oft te coope heeft eenige
dingen hierboven verelaerti tsy dat die staen op
baelgen, oft andere vrie oft onvrie plaetsen. Plae.
V, VI. t IS april 1661. 1 , 806. Aen Marx Seys, tem-
merman, omme dat hy vermaeot heeft de baillen
staende voor de bancquen van de halle. Bshbbt,
I, 846. Stadsrék. 1660—61. Alle die ghelandt sijn
ontrent de voorn, dammen, sullen daerop staecken
stellen ofte baillien maecken, ten fijne men daer-
langhs niet rijden oft draven en kan. Ds P. en BB.,
XIY. Boekkouty 27 (1640). De bailde sal gesloten
worden naer de completen, soo winter als somer. De
bailde sal gehopent worden in den somer, gelyck
oock de voorpoorte , voor dat de werckclocke luydt . . ,
gelyckerwye de bailde ten ses uren in den winter.
Meesager, 1886, blz. 234. St.-Feeters abdü te
Qtid, 18e E.
2) (Van. de vierschaar). Balie ^ fir. barre, bait*
reau. \\ Tan te makene de doren, veynsteren, de
baeldye van der viersoaeren, den voeteoldere daer
soepenen up zitten. SL-rek, Nimooe, 1498 — 99. Tan
den yserwercke van der baeldyen an soepenen
huys. Ib.
BAELGIE, sn. vr. Voogdij^ beetiering, bewo'
ring, fir. tuteUe, admiuistratiom^ garde ^ ofir. betU^
baÜliê, II De naeste ouer [l. oir] wter selver syde
daer dleen of oomt, es schuldich te hebbene tvaille
[l. baille] van den leene, als [de] grondenare es
onder z'une jaren; maer hi moet borchtuoht doen
den erfachtagen te bringhene te s^jnen jaren sonder
bant van huwelike. Xsmr., v. 1628, 27. Van dan
rechte van ballie en houdenisse vaa de kinderen.
Yader ofte moeder lancklevende [l. lanckstlevende]
hebben de houdenisse van de kynderen. Cv. Vemrue,
Yin, 1. Daemaer, in sterf huusen van vader ofte
moeder, hebbende de baillie dn houdenisse van
heurlieder kinderen. Ib. XXY, 26. So wat jon*
firouwe ofte wive, die es in baillien ofte in voeg-
dien, diese ontsoaecte. . Kb. v. Audeu., 1838. Tan
den ontscakene. — De hoornen die de weesen sullen
aenghedeelt werden , . . . sullen grpyen ten proffijte
van deselve weesen, eü niet van vader ofte moeder
hebbende de baillie en administratie van haerlieder
goedinghen. C. v. Poperiugem, ix, 34.
BAELMONDEN. Zie baxkokdsv.
BAENDEEIJ (Bandery), sn. vr. Baromê^ h.
barounié. \\ Den heere en regeerders, mitsgaeders
de groote gegoeyde der prochie en banderye van
0.-L.-T.-Waver. O. P.'B. autr. 6 april 1729.
BAENBAETS. Zie basbbotbb.
BAENBOTSE (Baenraetae, baenraets, baenioidse,
baenrothe, baenroidse, baenmtae, banraet), zn. m.
Baauderkéer, fir. seigneur bamuereL || Want onee
goede liede van onsen lande van Brabant: plaetse,
baenrutse, ridderen, steden en vriheden, [ons] op
desen tydt gedaen hebben enen dienst. ligster v.
Bral. 187—138. 6 nov. 1362. In teghenwordicheit
ons eersamen capitels, baMiroidsen, ridderen, der
edelen, en andere der stat van Ludic. O. JU^go,
17 mei 1893, prooem. St.-Trwdeu. A. || Die [nl.
de pointe en gebreken] die al te grotelyo syn jegen
den goeden pays, die onse lieve, genedige here en
vrouwe van Èrabant, bi rade van sinen baenrothen,
ridderen eü goeden steden, synre stat van Lorene
verleent en besegelt hebben. Aead. d^arehM., 1866,
166. 14« E. Menich edel prinoen, baenraetsen,
rudders en sciltknapen. Jak vab Dizmitds, 78.
Gwy, zin broedere,., wart te Maysore baenraets
ghemaect in der Moeren lant Ib. 142. Doe guam
Jan, de hertoghe van Borgoengen in Sent-Omaers,
met eenen groten [hjeeroraohte van edele lieden,
baenraetsen, rudders en sciltknapen. 290. Dit zyn
de heeren dïie myn heere van Borgoingen te hulpe
quamen: Alvooren, de coninc van Kavere, myn
heere yan Brabant . . , en menich groote heere ,
baenraetsen met ruddren en cnapen. Ol. y. Dix-
MUDS, 67. Daer irac de coninc met menighen
grooten banraet. 72. Te gedencken, dat men ommer
die baenrodsen en edele in der vierscharen doe
sitten. C. v. Santhoven, Leenhof j Voirraet s. 1427, a. 1.
B AENR0TS8TAM (Baenzoetsstam), zn. m. Stam
van baanderheeren , ft.famiUe^ race de seigneur bau'
neret. \\ D'ander zyn edele leenen, als zyn.. die
men houdt van den hertogen, graven, marcgraven,
lantgraven en dijergelijcke , hebbende hooge, mid-
dele en leege justioie, oft ten minsten de middele
en leege justicie, als zyn die baenroetatammen in
den lande, die men van den piinoe houdende is,
BAE.
BAE.
109
«n dift lM«ton gvooto Twaalen. t. d. Tat.., 194 t*.
BAERBEGAEN8EL. Zie bavbaoavm.
BAERBECANINOE. Zie basbacakx.
BA£RB£GAN8£L. Zie iiabbacaivx.
BAERBL.UCKEND (Barblikent), bn. SaarH^
Mijk, b. apparemi. lienigmaal Toorkomend in de
«itdnikking : hei bfterblijclEendste hoir. || En dat
dia Tvone Lisebette Toineit en Beina», hare man,
en diere Tvoae Lieebetten berblikenste oier, qnite
soaden eedden die kerke. 20 jan. 1285. Dat men
GiUiiM, fi. GKllia Tan Hertebeiighe , syn oudste en
beerUykenite oyr, wettelike sonde verrogheden.
18 oet. 1818. De Troedom cecht; OhriBtiaen van
HnfMe , midte de priTÜegie yerdaent, dat hy mondt-
aoendere zyn nd [ala?] dondate maerle baerblj-
ekenete hcyr Tan 'a Tadere halven. C. v, Oeni, I.
Or. XXXin, a. 6 (1848). Daerin terreneJehan
Bonen, haren sone en ondste en baerbUkenate
hoir. RxMBBT, II, 44 (1866).
BAEH8CHB. Zie basx.
BAEB8CHEEBEEN (Baeracerbene, Barschei^
been), bQw. Mêi Hoote heenêm, fr. fambet muei,
tl 8o wat werere, die baeracerbene gaet, op t in-
geleche. K. lakeng. U VilmordM (1898). 6oe wat
Tofare, die banoherbeen ginge, sonde Terboren enen
nuwen gr. E. lakmuf. U Diett, 1419, a. 14. Dat
niemend Tan den Toors. ambaohte, meester of
enape, ter plaetee en comme baersscherbeene. Db
Pb. en Bb., Aalti, III, 487. E. d, WóUewtverê, 1480,
BAEBSCHULDICH (Baenonldieh), bn. Baa/r-
Uijkdijky ketmti^, tckmldig of plieÜi^, fr. maui-
fêgftmemi, moiowêmeni r^etabU ou eompahU \\ Dat
men van fuiken [«2. Tilainen] faiten Toortmeer
die partien, daerup dat mesdaen es en die de
•eade hebben, niet ne sal moghen conetringeren
no bedwingen loendino te makene jegen den baer-
aeoldigfaen van den fiute. C e. Owi, I, 510,
7 aept. 1820. Wi) [wie] een tsestsee vrouwe [Z.
teeftae Tiouwe, d. i. bQzit] bij sgn wQf settet in
aijn eelfii hnijs . . . , die sonde der stadt ygelfjck van
hon eenen weeh te Bnteemedou doen . . En der
haraooldige [2. baerschuldige] en sal gheenderhande
hulde Tan der stadt mogen dragen hg en hebbe
hem ierst ghepurgeert. E. e. St.'Tmtden^ 1866,
a. 47. 8oo wanneer veele t*samen doende syn ge-
weeet in nuode en yelde, eü mits den donker c^e
aaden niet seker en is , wie de wonde heeft gege-
▼en, eoo moeten die met haar allen eenen baar-
aehnldigen man uytmaken, of mogen andere een
Toor al aangeéproken worden. HuGO Gbotiub, /«-
IfidMy, ni. B. 84. D. § 6.
BAEB8EN, bw. Barmt, imr werM brengen ^ fr.
emfamier. || 8o nam hy'Isabeelen, des grayen dooh-
tere en fan Lntsenboreh , dewelke hem baersde
drie noen. Jak y. Dixicitdx, 145.
BAERTBECKEN, zn. o. Zê§pbekken,sekêerhée'
ies, fr. haêiim è hawb^, \\ Dne platte peiTes, tres
alie pelTee dicte hoêrUetkénê. Scèep. e. Brmëdj 9
mei 1889.
BAERTBERINOE. Zie BABTXXBnrex.
BAERTECHGE. Zie BABTXCHeB.
BAEBTEVENE'(BardeTen),- sn. t. Boort ecm
Aeser, fr. Morte d'emrime, |) Yoert, soe heeft N. ge-
loeft K. int roers, erre te honden Tan allen Toer-
oommere, tot op den dach toe yan heeden, loa en
T^, op eenen halster baerteTenen tsjaers, heeren-
tags onder den Toers. hoff. Sekêp, Land e. Biêêi, 9
febr. 1503. Anderen ontfanck Tan direrssche par-
tTsn in erene, die men noempt y,bardeYen.*' JStek.
d. dommmem U BUgi, 1616, f*. 60 t«.
BAEBTM AKEBK , xn. m Baardêekm'dêr ^ te-
Tois adêrlaier en hedmeuttr, fr. hafbier ^ en mime
tempt ekirvrffien. || Godefridus Baertmakere. Bruse,
godsh. reg. B 210, 18» E. Njeman enmaeh scoenen
in der heeren lant, sonder den meyer. Bn die cos-
tere sün recht. Die baertmakere sün recht. Die
smet siin recht. En den pretere, diet tcoren
huedt, siin recht E. d. meierij v. Loven ^ 1812 a,
42. Behalve een maker Tan boerden , zag er Willems
nog een paardenkleedmaker of zadelmaker in. Meng.
447; Rabpsaxt, Analgse 344, aant. 8, ziet er
eenen zwaardTeger, /oeritMMir in. || Gheen baertma-
kere, oft latersse, noch besiecte lieden en selen
mogen Tercken houden bynnen haeren huyse, noch
zoeghe. E, v. Bruêêel, 1486, a. 4. Zie Vxbdam.
BAERTPLATE, zn. t. Metaalpiaat , fr. plaque
de mitaL '|| D*eerste ' Tan opwegen, alst werok
gerrocht [geTraecht.'] is, moet sijn die alderierste
syn baertplaten heeft Tuytgewaeyt [TuytgeTaecht?]
ende soo TOorts daemaer ; en oft oock iemande weder-
om keert Tuyt den comptoire bij eenich gebreck aen
sgn werok, dat hij moet beteren, die en mach niet
opwegen Toor dat die andere al sullen hebben
opgewegen, op de pene Tan ses stuyTers. O. e. de
munter» in Brabant, 1566, a. 86.
BAERT8E (Baergie, barghe, berge), zn. t.
Soort vtm vaartuig, ten dienete der etad Antwerpen ^
en wdlieht ook van andere iteden, fr. torte de
barque è Vueage de la viHe d'jÉMvert , et apparemmeaU
d'autres villes, || Item, nu omtrent Binte-BaTen-
dach, doen onse gheduchte heere Tan Bourgondië
hier quam, dat men der stat baergien dede Ter-
sien daer si tecsel hebben mochte; daerane wroch-
ten sceepmaekers, dat sij daeraf hadden, Tore haren
arbeyt, iiij sch. iiy d. gr. Item, Tan zintelen, Tan
sintelroeden en mossen daertoe ghebesicht, coste
Q sch. Tj d. gr. Qeêch, v. Antw. II. 609, Bek. 1401.
Dair ingeslaigen woirden tsheeren barghe Tan Buo-
stel, en sjn stroe en m waer. Chartb. e. ^eBosek,
f*. 140 T^. Conde v. 1865, a.-6. Dat Tjel tot eenre
ander tijt, dat tot Ghonnc die Maae Tujghaen woude,
dat Wynrio Tan Oyen, als schout tot Os, dat Ter-
Tiel mit tshertoighen Inden, en dede Sohoenweders
barghe ontwee houwen en deedse daer inslaen, efi
ander ru waer, alsoe dat hytbehyelt. (Ben tweede
kopy heeft telkens ^berge"). || Den sciplieden Tan
den ij baergien, xij s. gr. Dx Pb. en Bb., YI, Ne^
vele, 124 (1880).
BAEET8E, zn. t. (Baerdse, baerge). Bijl, fr.
kaeke. Sol. Bardse, j. barde,byie. oe^.,
dolabraj ateia: bipennie, germ. barte. Qrimm.,
bar te, bipennie, tueia. Ten onrechte zegt hy dos
dat het woord in de andere Germaansche talen
niet bestaat: den Übrigen deutteken spraehen man-
gdnd. \\ Binder maent juay, te wetenen den ix«B
dach, tielTe jaer 1572, wiert gherecht metter baerge
den hertooh Tan JNoordforck [Korfolk]. Piot, Ckrom,
398. Een jonckman daoof den hertcighe Tan Noord-
forq daer te Toren metter baerge tot Londen ghe-
recht was. Ib. 498. Zie Ybbdah : Babdb.
BAERT8E, zn. De beteekenis Tan het woord is
ons hier duister geblcTen. || Item, negene gvoote
balcken, lanck elck xzzTiy Toeten, en groot Tan
steke ZTJ en xTiy duymen, mit hueren baertasen.
JBeSmOr. v. Brab., reg. 189, P. 1B t«., 7 mei 1547.
Ontwerp der stadswaag te Antwerpen.
BAEBTSEHUIS, sn. o. THmÊnerwg^ waaronder
de stadebaergie gehorgen werd, fr. eonetruetion êome
laqueUe on gardaU la barque de Ut viUe. || [Opdraehte
eenre enre gelegen an de noortsyde Tan der hsTen]
by ons liefs neer Tan Bergen baerdaehuys. Arek. Ber-
gen op Zoom, reg, v. Opdragten^ n^ 160 1 8 jan. 1476.
440
BAE.
BAC.
BAËBYOET, bijw. Btnrevoetê, fr. pieds nu9.
II Ter keerken gaende en drie waerf de weke bter-
voet gaende. Jiv y. Dixmvdx, 95.
BAëBWEDëB, sn. o. Siorm^ ft. iempéU. \\ Bees
up zolck een storm en baerweder uutten Westen,
zoodat zij [nZ. de schepen] al overseylden naer de
wielinghen toe . . ; ende was onmoghelio dat men
hemlieden hadde connen waerschuwen . . . OTermidts
troomomde tempeest. Piot, Chron, 400. Figuur-
lijk : De Fransojsen . . . schoten met haerlieder roers
naer de borghers, in der manieren datter wel doot
bleyen xri ofte xtü ; twelcke groote beroerte broohte
onder trolck . . . Emmers dit baerweder aldus pas-
serende, de dooden wierden begraven. Ib. 629.
BAESSCHE. Zie babi.
BAET. Zie bats.
BAETSOECKINGE, zn. y. BaatmcM^ fr. avi-
düé du gaim. \\ Hetwelck principalyck procedeerde
uYtcKen dat de heeren Tan de dorpen hunne juris-
dictie geeme extendeerdon ; den interest en baet-
soeckinge Tan de schepenen en greffiers Tan de
subalterne bancken was daer oock al oorsake Tan,
en somwylen de ignorantie Tan de eene en Tan de
andere. Mabtdqcz, 85 (1688).
BAFFEN, OW. Blaffen, ir. aboyer. || Bnde sj
[«Z. de edele jachthonden] en haffen noch en huylen
niet Teel, maer sy iaghen en Tanghen Teel al stil-
swygende. Maer die oneedel mystrode, die haffen
Teel en Tanghen weynich. Oebedb. 14o E.
BAFFUI8, zn. t. JEene soort van bijl, onder de
verbode» wapen f gemeld, ir. eorie de haehe, men-
üonmêe parmi let armee proUbéee. Vebdam haalt
de K. ü. Bruaael t. 1292 aan, alwaar men leest
bcfffde, èoat hem gewijzigd tot haffwte\ dezelfde
K. voor Antwerpen heeft epafute, en Willems wil
erTOor spatule gelezen hebben, gelyk in een Char-
ter V. Arrae t. 1221: Tel ourtam spkatulamf de
K. d. meier^ v. Loven t. 1312 » schrijft tpafkte;
Tan eenen anderen ^ant leest men in de K, v.
1292 V. Bruv^lt bij Yav dxb Tay..- baffhugaen, en
twee Ord. v, k. LmJcerland , reep. t. 1394 en 1422,
hebben ook epc^ê. Grimm bafese, tcutiim, Tan
het ital. pavete, fr. pavoie (getoöhnlieh pafOSO ge^
ëckrieben, Toegt er hij hij), en Schmblleb-Fboh-
XAKV hebben: Die Pafeeen, eine Art groeien
Sehildet {1, 383). Yreemd is het, dat de Antwerp-
sohe keure, de eenige oorspronkelijke, het zonder-
linge epts/Site toont; en daar het hier aauTallende
wapenen, en niet Terwerende geldt, kan ons het
woord schild geen beter Toldoening gcTen dan bijl.
BAOEN (Bagghen), zn., steeds in het mT. gebruikt.
1) Bagaadje, krijgs- of ïegertuig, fr. bagage de
guerre, ofr. baguet. La Cübne, Bague: Hardee,
habite, bagage, \\ Als «de Tassal bi fortuynen Tan
oorlogen Terlieet zyne baguen , peerden en hamasoh,
hy en heeft ghene actie teghens zijnen l^enheere.
Leenr, v. VI., 123. Ende [de hertoghe Philips t.
Bouigoingen] reysde tsanderdaechs binnen der stede
Tan Audenaerde, daer alle d'artillerie Tan den
Ghentenaeren en huerlieden baghen inneghebrocht
worden. Piot, Chron,, 207.
2) Kleimoodiên , jwveeUn, over H aUgemeen, fr.
baguee et joyaux, bijoux, objete préeieux en génértd.
Kü. Bagghen efi iuweelen, cuiitfUa. La Cttbkx ,
Bague: Jogamx. De knaap Tan het tapijtwcTers-
ambacht te Gent bekent onder z^jne bewaring te
hebben: || ^kere juweelen en bagghen, als kylo,
ampullen, pae8berde,'ez8ele [hecksels], bouc, orna-
menten, candeleers en andre derzeWer neeringhe
en capelle Tan diere anoloTende. Oentseh archief,
Jaerregieter, Kemre v, 1518 — 1515. Alle manieren
Tan baguen eü juweelen, hetzy Ttn goude ofte Ttn
zeWere, ofte andere. Plae. v, VI,, 8 mei 1515, a^
5. I. 596. Dat, indien daerin niet gheringhe Toor-
sien en worde, alle l^roduren, gauden en zÜTeran
lakénen, tapijtserien, ketenen, ringhen en andere
gheliicke baghen . . zullen TerTalscht en bedorTen..
worden. Plac. v. VI., 15 apr. 1551 , prooem. I, 802.
Plae. V. Brab., 1, 496. Alsdat alle prelaten en OTer-
hoofdeh, gheestelio en weerlick, moesten upbrin-
ghen in anden Tan de magistraeten ofte oommia-
sarissen daertoe ghecommitteert, alle haerlieder tós-
seley, baeghen, ketenen, ringhen en andre juwelen.
Piot, Chron. 547. Yerclaerden ooc, hoe dat up
dees tyt, zeker couffers met ghelde en baghen
betraept waren tbu de Spaengiaerts. Ber. t^dem,
III, 91. Wort onder de haTe geoom|»ehendeert
alderhande huysraet, koopmanschap, kleederen,
goudt, sÜTer, gemunt en ongemunt, baggen, jn-
weelen, obligatifo. C. v. Bruesel, 1607, a. S49.
Christijn: moiKiZia. Yuijtgenomen allent gene men
OTer cit aen sijn lijff is hebbende, oft doorgaens
gewoon is te dragen, dVelck in geene aTarie oft
Terdeijlinghe en compt, ten ware het ongewrocht
gout en SÜTer, baggen, juweelen oft gesteenten
waren. C» v, Antw. , eomp. , TV , Tiy , 148. Oft men
costelijcken huijsraet, coopmanaohappen , gout, sil-
Ter, baggen en juweelen wilde Terooopen. Ib. T,
XTij, 62.
3) Bing, fir. anneau. || Item, heeft die testar
touresse noch ghemaeot en ghelegateett by deeen
jouffirouwen Eatherinen Tan G-histellee, haerder
wittighe sustere, haer bagghe metten dyamanten.
Testament o. 1534. Aead, d'arMol,, 1856, blz.369.
Vliegende erTC: Alle oorael, peerlen ofte gesteente,
alle ringen ofte baggen Tan goudt, en aue sÜTer-
werck. C. v. Loven, xn, 11.
BAOGARDEN, ow. Tmf baggeren, mtbaggerem,
fr. péchêr, de la tombe, jj Dat eenen iegh^joken
binnen der Tooghdije Tan Moll alle iaer sal mogen
bsggarden ses daghen lanck, oft onderhalTen daoh
russchen slaen opten ghemeijnen aert, . . oft onder-
halTen daoh torf steken en met \l, niet] baggarden.
0. o. MóU, Keuren, a. 84.
BAGOE. Zie baob.
BACK (Bak), zn. m. Vroeger: dé voorste afdoe-
ling in diligenees, fr. coupé, Ire plaee doms les
düigences. \\ Prijs der Trachtkoetaen op de koeteen
Tan LoTen op Brussel : Toor ieder twee beste plaatsen
Toorwaerts in den bak, 28 st.; TOor ieder twee
andere plaetsen, den rogge naer de poerden, 26 st.;
Tan ieder plaetse in de „portelle" ^ si.; Tan ieder
plaetse Toren in de „magazijn*', 16 st. O. magistr.
V. Loven, 3 febr. 1735, a. 6.
BACK (Bac), zn. o. Watermolenwerk. Kml ouder
het rad eens watermolens, fr. bouldure, || De bso on-
der dwaterwiel. Bimbbt. II, 40. 17 april 1S61.
BACK, zn. Te baoke loopen, sprekende
Tan Tarkens, uiei meer tuigen, fr. ne pms titer,
II Item, jaerlicx VI steenen tIss, en moet [de
pachter] alle jaren houden z^nen meestere twee
Torkenen te baoke loopende, alse sQn meester hem
sendt. De Pb. en Bb., V. Moortxele, 4 (1482).
BACKERIGE (Backerheghe), zn. t. Bakkeri»,
fr. boulaugère. || Omme tbroot te weghene en to
oorrigieren, de hackers en de baokerheriien Tan
den broode dat sy berinden Tatich... jdLbicbbt,
1. 860, 9 juni 1685. Voor de Tvonwelijke nit^gaogen
ege, ige in West- VI., zie de bo.
BACKHOUT, zn. o. Muisaard, fr, fagot. || Bao-
hout oft mutsaert. Tol op de Zenne, 1436—1581.
BACKIJSEB (Baoyser), in. o. IJueren bah- of
BAC.
BAL.
111
I, fr. po&ë SjHn. II Centenum ferri dioü
ha^Mer^ daodecim denarios. Tol te Domme, 1252.
BACKKE i EL , zn. m. BraadkeUl , fr. ehaudron
è r&tkr. || Den besten ketel, zonder bmketel en
bedeketel [l. becketel]. Kb. o. Antto,, b. 186. Een
den besten ketel, sonder brouketel üft backetele.
C o. Amiw, 1582. xLi, 100. User- en coperwerck:
Een den besten ketel, sonder brauw- oft back-
ketel. Ib» eouêp, , n, 1, 1 1. Een den besten ketel , son-
der brouwketel oft backketeL C, e. Deumê^ a. 735.
BACKKORF (Backcorf ), zn. m. Broodkorf, brood-
■Mscf» fir. pamier è pain, || Eenen backcorf. C, e.
A»^.^ 1582, XLi, 104.
BACKROEDE, sohryffout. Zie dacksoede.
BAK£, zn. m. 1) Levend varken (zonder onder-
scheid Tan geslacht), ir. porc vivani (sans distinc-
tion de sexe). De K. van Nienpoort t. 1163, ver^
meldt reeds de Latynsche benaming: i| De bacone,
oMmm. — Yan den bake Tan Y so (sic) Bterlioges,
obol. Tol te Bmssfe e. 1252; de Lat. tekst heeft:
êe haeome 5 [/. t.] eolidorwm^ z, [Vg] d.; infra
mUkü; eetpra \ d, — Baeo tite vleck(?), óbulum.
Tol U Dammê v. 1252. De Brugsche tol bedoelt:
Tan een Tarken waard zijnde 5 stuiTers, een halTen
denier; onder die waarde — niets, en daarboTen —
eenen heelen denier of obool ; de tolprüs te Damme
bewgst, dat er een Tarken Tan dezelfde waarde
gemeend wordt. En dat 5 stoiTers destyds de
loopende pr\JB van een dooigaans ventbaar varken
was, biykt, onder anderen, oit een charter des
jaars 1231 {BM. Comm. d'kui,, XYI, 37, n^. 18),
waarby de abdis en het gansche convent der kerk
te Thom zich verbinden aan den hertog van Lim-
burg, voor zgn advocaiia te betalen: [men zegt
niet hoeveel?] porcoê, vaJeniet quinqne êUidoë^ [e/]
tree poreeUoe de quUdecim denariis, — Ëindelgk
moesten de pachters aan de abdisse [van If onnen-
bosscbe] elk jaar' een bake leveren. De Pb. en Bb.
XYL As*anêde,ll, 15« E. (Eenbakverken(?), zegt
de uitgever). Zie baksswijit.
8) Mam , Zuidn. kesp, fr. Jambon. ^?) || vii sol, cum vi
den, f wêoneie prelibate, pro- pema, que thenUmice
diaimr bake ensenda, ad opus pampemm domesti-
eofwm dieU emrtis Vinee beghinarum, earitaiive dis-
éribmendis. Godsh. ie Brussel, doos H 270', pakje
VUmtorden (1307).
BAKELARE (Bakelere, bckelair), zn. Bakelaar,
Imsrierbes, fr. baie de Umrier, Kil. Bakelere. ||Een
bale, geflstimeert op x. s. Sekattlng e. 1551. Yan
elckan hondert pepers, gjnbeers, comjn, bekelair,
weckelair, sedouaer, galigaen en diei^eiyoken , . .
twee oude Loevens. Bekenk, e. Brab., reg. YI,
f». 1S4. Wage ten Bossche, 1298—1498.
BAKENEN, ow. Seinen, fr. Jaire des signaux.
II Dat hj f de virachere], omme d'ander visschers
te waerschuwene en te behoeden voor schaede,
gbehauden sal wesen te bakene eü uut te stekene
drje schaedevieren ofte schenevieren. Plac. v. VI,
96 juli 1535. I, 349. Zy quamen oio daghelicx
over tot Nieuwerhavene, stellende aldaer an de
watersjde eenen mast om te bakenen, zo wanneer
%j me«r volcx beheerden thaerlieder assistentie.
nor, Chrm. 402.
BAKESWUN (Bakezuin), zn o. Varken^ zwijn,
fr. poire, Schynt een pleon. te wezen. || llem^ de
éieta terra, de tritico xxx^ sol. et D ova^ et Tin
sol,dei bakezuin. Cart, St,'Pierre, blz. 397 (1281).
Be bakezuinen, Ib. 399. IL Tin sol, pro uno
Uesuin. Cart, St^Bavon, blz. 413.
BALCH , zn. m. .Buur , grootste breedte tan een
U^mdje, fr. vemtre, la plus grande largeur d'une
towreUe. \\ Behoudens, dat de balcken van buuten
het opgaeu vau de rechte cappe moeten OTerttchieten
op elcke zyde drie voeten, omme het maecken van
den balch van de peere, naer het uutwj'sen van
den patroon. Bsmbbt, II, 329 (omstr. 1610. Bouwen
van een open klokketorentje). De kepers van den
balch van de peere upperwaert erom getrooken.
Th, 330 (nl. de peervormige sluiting. B.).
BALCHFABT. Zie balvasbt.
BALDE , by w. Also balde , so balde , xoodra,
fr. aussitot que f dès que, Hd. vorm. i| Zoe wanneer
én alzoe balde als van dootslaghe , van leemden . • ,
die claechte gedaen es. K, v, 8t, Truiden ^ 1366,
a. 32. Soe balde als die misse niet gedaen en sal
worden oft syn, dat die momboirs oft regeerders
derselve capeUe reparatien en bauwinge, die aen-
slaen sullen gelyck oft der capelle renten en erfve
waer. Montenaken, I, 270 (1515).
BALAIS (Baleys), zn. m. Ballos, bleekroode of
roseroode robijn, fr. balais, rubis balais. (Kramers).
II Dat niemand en sal moghen helpen met eenighe
verwe, noch int «gaud stellen eenighe robinen,
saphiren, baleysen, amerauden, amatisten, tour-
coisen oft andere weecke steenen dan op haer
rechte foele, en den diamant op zyn tinte, zoot
behoort. Flac, v, VI., 13 apr. 1551 , a. 7. I, 804.
Flac. V. Brab.y I, 496.
BALE, zn. v. Baal, fr. bolle. || Seiendum est
quod bala merecUurarum , que ad pondus venduniur,
ccc librasj et aliorum , que non ad pondus venduntur,
ococ libras^ et quintallum, c libras dehent tantum^
modo ponderare. Qesch, v. Antw. , Engelsch charter
V. 1305, II, 546. Fapiers, een bale oft x riemen,
iy gr, vl. JVatertol, 1550.
BALFAEKT (Balchfaert), zn. m. Zie over dit op-
merkeiyk woord Ybedam, en de aldsar aangehaalde
geleerden, welke zich op deszelfs verklaripg toe-
gelegd hebben, doch vooral de éénige afdoende
van Ds Ybixb, zoo wat aangsat de beteekenis als
wel de etymologie, in de Bulletins de VAoad,
rogale de Belgique, 2m« série, t. xiv, n^. 7. De
h. Ybbdam staalt de afschaffing van desen heeren-
dienst door eenen vertaalden nederL tekst uit de
K. V. Yeume, v. 1240, waamevens wy den oor-
spronkeiyken meenen te mogen plaatsen: Preterea
ffo«, Th,, et J. , comiüssa, predtcti, balfardum
nostrum in terra ï^mensi perpetuo quiiavimus et
^i^iMM damamus in futurum; hoe solummodo nobis
retento : quod si forteridas novas foeere vdlemus t»
terra Fumensi, vel veter es reparare, iüi nobisfodere
teneniur qui prim balfardum solvere consueverunL
Het woord balfaert biedt zich voor de eerste maal
aan in eene Ylaamsche oorkonde d.d. „smanendages
naer Beminiscere'' 1252, in het Oends CharÜ.,
blz. 10, a. 19^. II Yan eiker balfaert es sohauteren
{sic) recht y schel. — Edoch, volgens de oor-
spronkelijke^ door ons in het Byksarchief te Gent
geraadpleegde oorkonde, moet er gelezen worden:
„Yan eiker balchfart es scouteten recht y sol". Wy
hebben hier dus de door Db Ybieb vermoede
oudere vorm balguordy balgvard, als natuuriyke
oveigang van ber^vrit (r=:l); Diercx, G^nds char-
terboekje, blz. 10, drukte balfaert niet balchfart,
wellicht naar eene verlorene chirographie van de
door ons geraadpleegde, bezegelde oorkonde. Yeb-
DAM herstelde het woord in synen oorspronkeiyken
vorm. Met deze lezing stemt overeen het Chartb.
n». 13 van Sinte Baafs, n^ 2 v. d. Inv., f>. 64
en 107. Doch in het CartuL n^. 1 v. d. Inv. d.
14« E., ciroa medium, staat duideiyk balfaert. ||
Wy quyten alle onsen lieden, wonende binnen
112
BAL.
BAL.
Vier ambftohten, den balfaêrij die tj (nw jserliez
plachten te gheeren; danof wy hemlieden toot ons
en onBe naeroommen teeaweghen dage quytsoelden.
K. V, Atsenede v. t242. De Pb. en Bb., XYI, 66. (Vol-
gene de kopij in het Gentsch WUte ftoeXr). || Voert
sfoghets ha^aert en al datter toe behoort van
[h] achtingen' en pandinghen eü boeten diere af
ghewijst snllen werden. Ib., II. JËtergem, .41
(1319). BoTen desen, zo behoort den burchgraef-
scepe Tan Ghendt eene heerlicke rente van lii p'
par. tsjaers, streckende in de prochie yan Bverghem ,
Sleinghen eü Wondelghem, geheeten Balfaeri. Ib. 56,
BAIilU (Bailliu), zn. m. 1) De vertegmnooordiger
van den graaf in Vlaanderen^ fr. 6atl2i. Zie Ybbdak;
zie ook Akhak.
2) De Oleine baiUia. De tehoui eener neder't
ondeT'^ smalle of eUine hankj tegenovergetteld aan
den baiUiu der opper- of beroepsbank ; fr. b€nlli d'un
bane euhaUemet oppoié è celui de la oow eupé-
rieure ou dn ehef de eens. \\ Als si dach hebben ten
hoefde, hi moet oomen voer noene, en bidden den
hoeftbailliu datti hem stede lee&e, hof te makene;
en de hoeftbailliu moet voren hof gemaect hebben,
en danne , als de cleene bailliu hol gemaect heeft ,
80 sal hi de manne manen , dat si recht raoord doen
haren hoefde van dies si hem beleet hebben of
beroepen. Leenrecht v. 1528, H iiij, r^. 2.
8) bailliu van den Watere. Sen ambtenaar
aangesteld tot het bewtiken van de heerlijke rechten
op de waters, en dié er ook het rechisgébied over
voerde y fr. un officier préposé è la garde des droUs
seignenri^nx sur les eamx^ et qui en exergait aussi
la furididion. Bit ambt schgnt overeen te stem-
men met dat van den Watergraaf. || Denselven
burchgraeve vermach in hetselve waetere en canten,
efi b(2iem» alle sulcke jnsticien, boeten en emolu-
menten als hg vermach op sQne heeriychede van
Hensdene, en heeft daertoe een bailliu, gheheeten
bailliu van den waetere . . ; en denselven bailliu
van den waetere heeft macht in deselve waetere
te vanghen , te arresterene eü te exploiterene . .
Be Pb. en Bb., IY. Klugten, 11. (Z. d.)
4) Boedrager of kerkwachter {mH eene hellebaard
gewapend) j fr. porte^vergcj bedeau, suisse, || Be
roedraghere ofte bailliu van der kercke wert ghe-
bouden tallen ghetyden en andere diensten d'ewste
en voor tbeghinnen in den ohoor te wesen, zonder
vandaer te scheeden totten dienst ghedaen wert,
en neerstelyck te bemerken oft jemant jeghens
dese ordonnantie doet . . . ; eü waerder yemandt
die overtreede eenich art jcle oft articlen daer gheen
-peine gheëxpresseert es, dat de roedraghere dat te
kennen gheve den prochiepapen , keromeeste|«n eü
lOotmeester. Ohoor te Winocaé., a. 20, 16« E. £s
toegheleit Joosse Gabbeken, als bailliu van der
kereken, van der stede weghen, vut graoien, xl s.
Bt.-rek, Mnovej 1489—90.
BALIU8CHAP, zn. v. Bechtsgebied van den
baUf uw f fr. baiüit^e, furidietion du batüi. |) ICaer
geen poorter oft ingeseten, gevangen wesende, en
mach beswaert worden bj jmande van civile
saecken, dan vuyt erachte van de voorgaende bail-
liuBchap. C, V. Middelb.f V, 4.
BALCK, zn. Hangslot (van een reinak), fr. eadenas
(d*une valise). Kil.' Balckband, subseus; flbula,
||*Balcken oft sloten, van yser oft latoen, om
asacken. Bijksareh, Proees Merseniers i Smeden,
1546.
B ALGKNOOT , zn. Baiknêuiy steen onder een balk,
fr. eofheau^ nmx^ jambe sous pouirê. |) Item, sal
men meten voor alle balcknoten, die men steken
aal onder den balok, vier voeten. O. JP.-17. amtr,,
16 jan. 1705. I, 65.
BALCKBTEBN, zn. hl Zie balcxfoot. Kil.
Baloksteen, not, notsteen, muHUms, Lbo
DB BiTBBüBB, Toestand, 8, meldt dat de ver-
maarde bouwmeester Pieter Appelmans sioh in den
jare 1481 naar Brussel begaf om „balosteenen^' aan
te koopen, en dat deze over het algemeen ge-
trokken werden uit de steengroeven van Afflighem
bij Aalst.
BALLEN (de wolle). ZamêubMsn, — drukkan,
inpakken, fr. eomprimer, embaUer. || Soe wie peel-
woUe wilt maken te cope, die en salse vlieten nooh
ballen, maer hi salse ghebroken ter raeiot brin-
ghen, doergaens alleens [al eens] gheleet [gbeleit,
gelegd?], en wael ghediroecht van eiken eleede.
K, lakeng, ie Diest, 1338. Kiemen die wolle ver-
coept en salse ballen noch wempelen . . . Bat ghene
nopperse noch leserse wol wempelen noch ballen
en sal, noch oec venx>pen en mach. JT. lakeng, ie
Brussel, Stat* v. 1864, a. 1, 2. Vort, en mach
niemen wolle ballen. Wie dat dade verborde Y Ib. van
den stene. K, lakeng. Meehden, 1881—1888 , a. 18.
BALLINCK. 1) Ballinok slants. Op zaken
toegepast. Verboden^ fr. prohibé, || Bat men alle
maniere van lakenen , gheene ballinghe slants zjnde,
wel mach anslaen en ofdoen, en opreeden ten prof-
lyte van den personen die se toebehoren, zonder
eenighe boete te verbueme. K, lakeng. té Brugge ^
VuUers, blz. 66, a. 6. Item, zo wat vr^imde
lakenen, gheen ballijng wezende, die in vreimder
oooplieden handen zijn, dat se elo scheerer an
mach slaen en ofdoen zonder an jement yet te ver-
zonckene , behouden dies . . Ib. a. 5. Bat gheenen
scheerer en [is] gheoorlooft te scheerene eenighe
lakenen baliync zynde . . Ib., Seherers, a. 2. Alle
manieren van breede fine lakenen gheen ballijnghen
zynde. Ib., Vaerwers^ a. 1. Bat gheenen vaerwer
^^ [^] gheoorlooft te vaerwene eenighe lakenen
baliynff zvnde. Ib. a. 8.
2) Baliinok 'SWaters. Uit het water gebannen,
verboden (spr. v. vischnetten), fr. bamni des mni#,
prohihê (filets de pêche). || Bat alle andere netten
eü ghewanden, hoedanich die wesen sullen,...
mitsgÏMlerB de sohutcnrven, verclaert sjn baUinok
'swaters, en dat men daermede niet sal raoghén
visschen. Blae. v. VI,, 24 apr. 1542. II, 791. Bat
alle andere netten . . verclaert syn ballynx waters.
Ib. 81 juli 1627. n, 881.
BALLINCKBOECK, zn. m. BdlUsègboek, fr.
registre auS bannis. \\ Bat, al staet een persoon in
den ballincbonck , by alzo dat hy zyn landt heeft
van den heere , en scepenen huerlieder consent doen,
hy nochtans ghevryt es. C. o. €hnt^ maart 1857 ,
I, 541. Verdam: bakbobc.
BALLINCK8CAP (Ballinsohap), zn. o. Gerede
ielijke brieven van volmacht ter executie vau een
vonnis, fr. exéeuioires. (f). || In civile saecken en
mach geen poorter oft ingeseten geapprehendeert
worden dan vuyt erachte van voorgaende. ballin-
schap, twelck is ezecutoriael op gewysde saecken
gedecreteert, ten waere in oas van fuge oft snspicie
van dien. C. v. Middelh.j iv, 2. G^en sententie
oondempnatoir, by borgemeesters en schepenen ge-
wesen, zvn ezecutabel, tensy al voren daerop gede-
oemeert bij ballinkschap ofte executoir; hetwelcke
ballinkschap geöxpedieert wordt ter greffie, onder
het signet van de stadt, zonder tselve eenichssints
te wesen by den secretaris. Ib. xx, Pan vrwmiage
éX executie, a. d. Het voors. ballinschap houdt
■ommierlyck den naem van de gecondempneerde ^
BAL.
BAN.
113
BÜdtepidatB iUb ■omme «fi ewife tui oondempnitie
«& tot wiens pioffyto het bttllinflchap gedeceneert
•i. A.. 1. I) Alvoor een ballinMhap partje gelerert
wt, noei tMlre geregiitreert lyii in een van de
twee liggende registen bernttende ten oomptoire,
ImI een geneempt het ^Begister nm Loetochten**,
ImI ander het ^yBegister Tan Seekeringe"; en in
WÊü dwn, wort in hetielye balUngBohap
de naem Tan hetaelre register efi
folio. a. S. In het regiater Tan lostochten wor-
geregiatveert alle executoriaelen oft ballinok-
•eha^ipen geatreekt op alderley Tonniaien ofte len-
tanben, t^ Tan obbgaüen, oontiaeten oft andere
aetien, promi§caêj TnTtgesondert Tan Tonniaaen ge-
strekt op sekeringe , cUe alleene geregistreert worden
in het register Tan Zekeringen, a. 4. Benen bees-
aebeie, geobtineert hebbende op syn parlye oon-
denipnatie en ballinschap Tnjt eraohte ran obligatie
ofl aeepenebrieren, indien de condeBopnatie streckt
tok Toue betaelinge Tan de obligatie off acbepene-
brieir, in der maniere dat , naer de Tolle betaelinge
Tan de obligatie off sehepenebrief sonde geoaiseert
weeën (me), soo wort de toqtb. obligatie oft acbe-
penefarieff , terstont naer de sententie eondempnatoir,
gelioaden ten eonptoire Tan de greAe ofte aeoretaris,
m bewaemisM Tan seeretarisien , ^ Tnldinget en
geeaaMerty en wert den heeatehere in de plaetMe
TBn de Tooie. obligatie ofte brief gelerert net bal-
lineksehap ofte ezeeatoriael , in der manieren tootb.
geragiatreert synde. a. 6. Zie ook YBOHnros.
11) BêÊ^ifk TÊckiêffttiêd op kêi gemaal, ft. droU
Êtijfmmmmi tmt Ie momiwrê. || Hierinne Tersien , dat sy
egheen eoren oft , ander graen daarop en aoelen
moegen doen noch laten malen dat tot eeniger
plaetaan in enigen ban gehoaden ware. Sêkmik, «.
Brèk, leg. 1S6, f*. 194, i5« B.
BALLISTEN , sn. ut. BeiUÊminff dêr gUdê eea
htê Jtmatêafd sa d^ êékrnmkmnêi is Mêmmm (17«. B).
fr. flMw dë la güUë dm fsm ds pwmmê et d'êterimê è
Mmim, Bbmbbt, I, 568.
BALLOUTBB, sn. Soort wam pakkimg, baaly
Ir. o&rU d^omAmUago, bMoi, |j GaneeM, in bidlon-
tersy baelen ofte faxdeelen, Tan elck hondeit ellen
Tj grooten. TW io Amim. 1 Jnli ISM. Ben bdloa-
tertLen oanefiw, üij grooten. WaUrUA, 1650. Ben
baUevterken eane^M Tan ig« Ixxx ellen, geèstimeert
op ü)} Ub. grooten. 8éhmiiimg o. 1551.
BALLUTCKE. Zie BAnuiCKB.
BALLUCKB. Zie Bakluicxx.
BALMONDfiM, bw. Bot^kmdigem, fr. dMériorer.
ft Paerent^eynden moet men, binnen den naestrol-
genden genechte, de lereringe Tan den goeden
nsnien, ter preeentien Tan den sohonthet eil Tan
Tiir eehepenen, en wordt den beyiaoher ^tgoet ge-
leteit om *tsyne af te nemen, londer baelmonden.
O. o. Ker, gn, 8. Zie ook YKHVALifoirDBir.
BALBBT, an. SooH mam miêokmei^ gakmmi, toort
mmm OÊgmm, ook neg IroeMMi geheeten, fr. aiêêmmge,
2am Bjeamjebs. H ^^ moment en Tieaohe met aleijp-
uotten, in epenbaïran en prinoeiyeken riTiemn, Tan
Baaeisae tot LiriitBiflae, opte Torbearte Tan Üj
pond, eA Tan den hamaaaehe oft geionwe, en alioe
Tvirt m anderen tQden Tan den Jaire, mei anderen
enfflnetten oft bplnetton, nae gelegentbe|ft Tan den
tgoe eA Tan den riTieran. ▼. d, Tat. 147. Hoe
dat Tele lieden hen footdeoen te Tieaehen met
aldarhande netten, te wetene slypnetten, oft met-
ten rioefce, balnetten, wayen, Tlnwen, epetweiiB,
f liet ent kon, eorTon efi andeoe hamaaaen. Hoe, e.
BM. 8 fdbr. 1514. III, 681. Dat memant hem
TOfTOordeio te Tiaeohono . . andeva dm mat «iaeken,
cnwe]en(?), Tlnwen, balnetten of omyBnetten.JP/a0.
V. VL 24 apr. 1542. II, 791.
BALSANE, sn. m. TFieipel, fr. hamderoU, Zie
Ybsdax; en Gailliabd. || Aleer men Taoht, daer
eaoh men Philips riden up een wit port, met eenen
grooten balaane baoht hem Tan eer wapene. Ol. t.
DlXlCÜDB, 15.
BAMI8MERCKT, sn. t. SamUtfaanmarkt , fr.
f&irê dé la SL-Bavom (1 oei.). || De Ti^heijt Tan
de twee jaermeroten Tan Antwerpen, te weten de
Sinxenmerckt en Bamismerokt, is elok Tan Tier
weken. C e. Amtw, 1582, xlix, 1.
BAMI8SCH0UT, sn. m. Hmrlijko e^mt betaal-
haar den l«n oo#., fr. eemê seiffnemrial poj/ahle am Ier
oei. II Bameeoohaat: Ben boender Bameaachout int
lant Tan Goycke, geeftjaereeesthien deniers LoTens.
Sehai der dbeyatMi, 42. Zie Noobdbwibb t<*. Ba-
ICIBBOHOT, 97 T^.
BAMI88E, SiHTB Bamibbb (Baefinisse, Bameaee).
1) Simi Baafë {Bavo's) dag, fr. laflte de 8.Bavom,
1 oet. Een der btjsondere Teiraldagen Tan renten
en paohten. j| xzt s. jaerlios, te gheldene tsente
Bamiasen. 21 oet. 1296. Saterdages na sinte Bi^
meaee. 4 oet. 1298. Om x sols tqaem, te gheldene
te Bente Bameeae. 20 noT. 1298.
2) Mmfet, mafaar, fr. oa^oora^. |{ D'a%aende
paehters , om te zaeyen Tan maerte *t leste jaer Tan
nonnen pacht, en snUen in hunne gepachte landen
niet meer Totté mogen doen als ten adTonaote Tan
Toertieh Toeren mee op een bunder , Gasaelrye maete,
en om te meyen de harte Trachten Tan Baefmisae.
O. o. Amdem, 2« d. Amtpl. 12 aug. 1767 , a. 17.
BAMT (Bampt, baemt, mT. bampde, bamde),
sn. m. (Limb.). Beem^di fr. pré, prairie, || Twee
bnenre bamde. Sekep, m, Lmmumem^ 80 iuni 1879.
OnderhalTO eille baems, . . gelegen op ghoMi Oer-
eaet . . Byne eille baeme gelegen in die Stocbaemt.
S' Oeestmt, ie XaatsM», 12 juni 1882. So wanne
geroepen off boTolen wort yemande hon bampde
oft boere [hof] te Tredene, ind dat bynnen Tyff-
thien daghen, êal diegherie dee nyet doende broeoken
eynen I^rnaohen gulden. K, e. Tomgerem, 27 juli
1469, a. 26$ a. 5 en 80: bampde. (In een aehepen-
brief der Tryheid Tan Lummen, d. d. 29 maart
1481, komen beide Tormen: ^bampt" en „beempf*
Toor). Daer ie, met proclamatie en brandende kere,
Teroooht neweest eeker huye , hoef, landt en
beinpt, onder Op-Itter. O. gr. Xooa, I, 261 (1628).
Yijff royen hoen oft bampte tegen . . . OonTont Tan
Yranwendael met eenen bampt.. Momtemakemf II.
178 (1689). Banen bampt groet 5V« royen. Ib.
174. Twelf royen bampe. Ib. 175. Op eenen bamp»
geheijten den Weyerbamp. Ib. I, 811 (1741).
BAN, en. m. 1) Afkmdigimg, hekemdmtaking eemer
gereekteU^e kamdelimg, ft, pMicaOon ^ proetmmÊotiom
d'mm aete jmidiqme, \\ Dat men die ohineguddaren,
dat atockgoet ia, eal eyn gebueedom temael moghen
ontfangen, bonre eyn Tuel oft wenioh, met dobbe-
len clune, dobbel ban ende dobbel recht; dan, die
sytTsllige goederen, comende Tan broeder, aueter,
oem, muye, nero, niohte, ofte dyeigelyken, eal eyn
yder eyn deel ontfangen beeundar , en betalen dobbel
opooraelingen , en eynen ban en eyn recht eimpel.
O. gr. Zoomt L 14 mrt 1548, a. 2 en 8. Wordt
yeraoeelit, bij den eeholtns Tan Peer, booTeel dat
ie eenen ban . . . ? Schepenen dee oppei]geriohte dee
graeibehap Jjood. in Yliermael , reeolTeren by adTye:
op d*eerete , dat oenen ban ie onderfaalTcn etuyTer.
Ib. L 844, 22jan.l664.DatindesucoeaBieinrechte
linie dia «dlgenaamen te eaemen Toletaen mite be-
dobhal reeht Tan Eoliof, en oenen
15
114
BAN.
BAN.
dobbelen ban; niaer in linie oollAtenel, dat ieder
der erffgenaemen schuldioh is syn paert te rele-
Teren, ende daeryoir te betaelen een recht van
relief, Boo voorseydt is, en eenen ban. Ib. 345.
2) Ban, ban ende vrede. üUroêpin^ van de
^êreeMd^kê heMdêUng^ die voor meier if êokoui e»
tehepenenj of voor leemnamnen heeft jlaaU gegrepet^
't zij van inbeziisteUing van eemg onroerend goed,
H x^ vam leemverhejpng , 't tij van vrijmaJnmg vam
loeten, die een goed huwaren ^ wm grenepaaUetting,
van nader eehap , eohomoing vam wegen , — om den
nieuioen eigenaar het vreedzame en wettige bezit te
verzekeren; fr. prodamation de qudque oBuvre de
loi pastee devant magenr on éamtète et éehemne^ on
dewmt hommet de flef^ eoU d^adhéritamce, de relief,
de pmrge ou radiation de ehairget^ de bomage^ de
retraitf de vieite de ehemintj «— pour tuturer au
nonvean prdpriétaire la paiiiile et legale pottettion,
a) InbeziitteUing f fir. mite en pottettion, \\ Alsoe
dat si in die belicht Toers. met menisse, Tonnisse,
banne en allen rechte gegoidt wert.. Soedat hi in
die tocht en erfVe met menisse, ronnisse, banne
en allen der Toers. bank recht ghegoidt wert. Mof te
Nonnemiden{\A^\). Dat die soholtus eal dieparthye
in dat goet gichten met ban en yrede, als dat be-
heert te geschyeden. C gr. Loon, I, 168 , n°. 100,
16« E. £nde op alle condicien Toers., soe waert
Beynere Toers. . . in dese plecke lants Toers. daer-
inne ghegicht en ghegoit.. Tonnidlyken en teme-
lyken, behoudeljke enen yeghelyken synen goeden
rechte, hem ghedaen banne en yrede, en allen
Tolcomen hoffrechten, nae costuyme shoe& roers.
Sehep» V, üfwcurn, 17 oct. 1520. Diewelcke . . in
dije Toirss. dr^e galden qoijtrenten, als in sgn pro-
priel erffe en goet, Tan onsen meyer wetteiyck ge-
gioht en geguet waerdt, ban en yrede hem gedaen,
behalye een ygelgc recht Monienaken, I, 455
(1587). In oirboer en tot behoeffye yan Yalentyn
yan den Hoye, diewelcke daerinne werde gegicht
en gegoeyt, met manisse des richters, yonnisse der
schepenen, en alle anddre yolcomen hofirechten
daertoe scholdich te geschiedene , egeen poinckt yan
rechte in desen achtergelaeten, eenen yegelgcken
sijnen goeden rechte; hem gedaen dgenyolgende
banne en yrede, naer usaige der bancken rechte;
waranderende los en • liber , sonder eenige lasten
daerop yuyt te gaene; maer oft beyonden worde
hiemaermaels cheyns daerop ynyt te gaene boren
een stuyyer oft wel eenen bnspenninck, geloyen . ..
Schep. V, Seckenvoirtj 10 dec. 1636. Ende achter-
yolgens opdragen en yertQen Henrick Wellens,...
* is Bobrecht yan den Beishe ter gichten komen
met ban en yrede, behouden eenyder zyn goedt
recht. Sekep, dorp en heerL Meldert^ 1 apr. 1664.
Weleghe . . in dat yoeigenoemde lant . . wel en wet-
telyck . . yan onzen schoutet gegicht eü gegoyt waert,
ban, yrede en allen ons yoirs. hoichgeriohts yul-
linghe gedaen en hem yerleent synde. Mowtenaken,
I, 17. Welcken yolgende en naer den gedaenden
relieye, is den yoors. s' Heusdens in het geseijt
goet gegicht en gegoegt met ban en yrede , en allen
solemniteijten s*hoffs yoors. Ib. 147 (1741).
b) Vrijmaking va/n latten^ fr.pifr^s.|| Soe wie wilt
leggen in purge, ban eii sayreringe eenige huysen
oft erf^e, ter yersekerthede yan syn proprieteyt,
moet oyergeyen in yierschare libel yan pargen. C e.
Qent^ TUI, a. 1. (Yan den Hane gebraikt yoor
de drie woorden het eenige Purg<stio ten Pmrga).
c) Qrentpaalzetting \ fr. bomtige. || De yoorss.
palen eii meersteenen behoorlfjck in d'aerde geatelt
wesende, sallen de yoom. meerers deselye moeren,
ter presentie Tan partyen, rechtoiyok bannen; in
den Terstande dat, al waren daer meer als eenen
meersteen gestelt op een Teldt, plaetse oft erfre,
genoegh sal wesen eenen ban te doen yoor alle
t'samen. C. v, Bruttel^ Stat. e. 1657 , a. 99. Chris-
tyn yertaalt: nnmn proelama. Dese ban loidde
aldas: || Wg, gesworen meerers deser stadt Bmssel,
yan onser officie wegen, yerbieden eenen iege-
lycken dese meersteenen, bg ons behoorleek en
wettelgck gestelt, ten yersoeoke en met consent
yan partyen, in eenigerhande manieren te yer-
donckeren, te yersetten oft wegh te nemen, bij
hem selyen oft iemant anders, op de pene yan
daeroyer arbitralgok gestraft en geoomgeert te
worden naer gelegentheijt yan de sake. Ib.
d) Nadertdkap^ fr. retraii. || Sodat ee oommen
yoer ons, balia en manne yors., mer Pieter Daman,
raddre, en calengierde tyors. sooutheetdom wette-
leke, ban, naerheden en boet daertoe te doene,
alse nalinc, dat hij sonldich was te doene naer
costame yan den hoye yan 8t.-Bae&. Db Pb. en
Bb. II. üvergem^ 62 (1363).
e) Sehomwing van wegen, enz,, fr. viiiie de ehe-
mi$u , ete, || En by also dat de scauwinghe of den ban
ter derder reyse niet yerteert [l, gebetort] en ware ,
Bo yermach de haillia datte te doen beteme en
makene ten ooste yan der partie. Ib. III. Hentden, 17.
3) Ban ende wederban (Krggsdienst). Foor-
en iushterban^ fr. ban et arri^e-ban, || Alsoe, om
de sekerheyt en beechermenisse yan onsen landen
en ondersaten, en opdat wy te bat gedüent en ge-
assisteert mogen werden in onse reysen yan wapenen
en oorlogen . . , yan noode s|| wederom op te
stellen en te doen condigen oyer al onse luidefl
eii heerlifheden den ban en wederban, mitagaeders
den dienst die de edele mannen yan leene en mans-
mannen yan denselyen landen ons sonldich syn ter
saecken yan haeren leenen, aohterleenen eü am-
bachten [nl. ambtsbedieningen], by middele yan
welcken bui eü wederban en dienst onse yoirsaten
yele groote [h]eerlijcke saken en yoimemen bestaen
en yolbracht hebben gehadt. Bekenk, v. Brab. rag.
136, fo. 171 (1503).
4) Des man-des ban. Wient onderdaan^
dient reehttgeèied. JSen gezegde eigen aam de ttad
Maattrioht, waar de hertog vam Brabant en de Kt-
tchqp van Lnik met éOcamder het grond- en reehtt'
gebied deelden, fr. teille nationaUié — telle fmridietion.
LoenHon propre è la ville de Maaetrieht, od Ie
duc de Brabant et Ie prineeSvégne de lASge te pair»
tagtzient Ie territoire et la jwridietion. || In^yal
het [delict] beyonden wert criminel te syn, sallen
deselyen enqnesten ghestelt worden in handen yan
den „hooghsohoat** dee man des ban. C. v. Maattr.,
Becez o. 1665, iii, 15. Behoadelyok dat 'den delin-
quant, na de apprehensie, sal gelaten worden in
de macht en bcdwanck yan synen oompetenten
richter; welcke competentie gheëzprimeert wort
met dese worden: dee mam det ban. tii, 3.
5) Beeht vam uitbammimg, fr. droit debamnittemeni.
II Behoort tot desen leene . . den ban baten [der]selyer
heerscepe, en yoort uten lande yan Vlaenderen,
yan hondert jaeren en yan danen nederwaert. Di
Pb. en Bb. III. Aalter, 22.
6) Verbanning nit het lamdj fr. bttnnittemenL \\
Waert dat yement de contrarie dade, dat ware ap
den ban yan x jaren, db Ylakikok, Vj^. 45.
Behoort ten yorxL leene den ban yan Tgftich jaren
en daenmder bayten heersohepe Tan Eecke, en
Toort bayten [den] lande Tan Vlaenderen. Db Pb.
en Bb. tSL JSmIw, 11 (1686).
BAN.
BAN.
«5
Te bsxuie aijn. Oebamtm, verhamneiê s^n, fr.
êtM hmmm. \\ WQ [wie] van sijn aelffa sohoat te
biimie weere , oft die in onwet sitten, die en snllen
[I. nU] egheén hulde [ambt] moghen dragen, hïj
«n bebbe hem fierste gepoigeert van desen saeo-
bsn. K. e. Si.-Trmdêm, 1366, a. 72. Dat gheyn
man tbu onaer atat Tan Benttradan stemme nooh
gsTolge geren en aai, yn den ambaehte dair hij in
weie, Tan egheynen si^en, die van quader firanen
wsie, off der aelmessen leefde, oiF die te banne
wera, off oesaie gedaen hedde... Ende soe wie
Tan dengenen die Tan qnader fiunen off te benne
wope.. Ib. 10 jnni 1417, a. 8.
Ban Tttll relegfUSden. T^dd^ verhamninff,
fr. lammUëewÊmU têmporairê, d Urme^ nam perpêtiuel,
II Boe wije dat ennige maten oft gewichten Talsoht ,
die wort insgeiycz gepunieert geiyo toüb. is; oio
mogen »{ geponieert wordden metten ban Tan rele-
gaeien, dats met benne die nijet euwioh en is.
▼. D. Tat. 67.
7) Kerkel^ke han, ft<Me2osit, fr. AeommMeaHom.
tl Soe wie apoetiteerde '[/. apostateerde] en qname
niet binnen Teertioh daghen weder, aal te ban
werden ghedaen, en dat sal men cont doen den
byeoop c? den aiehydiaken Tan der stat. Ckuik, e.
'«JBoseA, joh 1277, a. 26.
8) BeiuHmgij eee^et, fr. impói ^ aeeite, || lCae«tes««
9«09iw, qmoê aumi im mmiêtêrio AdvoeaH Sameti
JBahlMty tflsf nddieti qnoê imiabUaiUmr, ab omm
eomêueitÊdimê Ubertu egse voh: dabmittqué tinffuloê
dêmmrioê xu imfuto Sameü MiekaëUt; ti d€ brot-
ban dmertof xn ti ds bjrban denarioê zn. Wabv-
K6na, FL 8i. e. I^. K. v. 8t.'Omamr t. 1127,
e. 19. (Zoodat de Dietsohe taal aldaar ten minste
BQg algemeen Terstaan werd in het begin der
19* eenw). .8ij dat sake, dat soepenen, by assente
dea i^Mreohts des heren, Tsn {L ban] setten in
bioode of in w||ne, omme \l. ofte] in anderen
eoemenarhupen. , omme beteringbe der powt . . K»
e. Dêmdm'mondê e. 1288, a. 24. I4tt. tekst: n. . hammm
pomamt im pamê esl «e vtae . . ierüa part farrfaeH^
fUÊ dt heKtmo iUo profMmst, dêbei dart ad opus müê.
9) ÜSosIs, fr. amemde^ || Van den bannen Toneit
sollen qnite s^n alle diia ghedaghet worden, np
dal sy kenliehede mogen hebbra Tan scepenen,
dttt ïïj baten den lande waren als sj ghedaghet
waien. K. 9. ier JPiêie, 1265, a. 6. Die banne,
beteringhen en die mesdaden Tan der monte. JT. e.
JftneS^e e. 1281 , a. 19. Want die ghedaghede niet
Toert en qnam , soe sal hi gelden den richter eenen
ban Tan drie wiUinghen. Ckarth, e. ^sBowehf 12
jan. 1829, a. 4, f*. 1. Waie dat sake, dat een
«yuUiffernier naTonts wffn upblcTO [eZ. hoven on-
Tvkocht OTorbleef], sodat hi gheere cnapente doen
en adde, dat hi met hem selTen, met sijnen
kindren en met siere meinsnieden siJn profijt en
s|fn beste doen mach, gheiyc dat men Toortyts
^ledaen heeft, sonder ban. Dx Pauw, ^6. 18
(1888).
10) Ban van ■ohepenen. Sdktpêmbamh, fr.
laas d'Mêviêu. || loft enigghe partie wille apeleren
TBB Talsehen Tonnesse, iof Tan Talschen recorde
Tsa seepenen, si moeghent appeleren Tor den graTe,
en die gnre salt doen jngieren bi banne Tan sce-
penen, een iof ander, die hie sal kiesen int graef-
soep Tin Tlaenderen. JT. e. Bmggo v. 1281 , a. 28.
De Fr. tekst segt: Si It tmêmê Ut f era jngier par
home dPeAUmmage ^ mm om plutieurt [tel on tel?] ke
ü vDnra etUre em Ie eonié de Flandre,
BANBOBCK. Zie billhtckboxcz.
BAKOAM y m. m. Haai, die onderworpen it aan
de geret^ié^ike u^omnoing, fr. digne toumite è
rimtpeeiUM l^/aU. \\ Wort mits dese geordonneert
een yeder zyne bandammen behoorel jck te maecken
en onderbonden, metgaders de watergangen te
mymen. Dx Pb. en Bb. XIII. Kaprijk, 75 (1641).
YbBDAK: BAVDIJO.
BANDEBOEDE (Bantroede, bintroede), sn.m.
Buigbare roede, dienende inxonderheid om de
ttroodaken te verbmden, om den walm op de daken
te vettigen , fr. verge flexiUe, tervant partieuUbrement
è fixer Ie ckamme tur un toit, || Banderoeden. Tol
te Brugge , 1269. BoTen dese moet de pachter elox
sjaers loTemen ijo halsters stroes, np de hnnsen
te Terdeokene, en sal den decker doen dienen, den
deoker lererende syn montoosten, theen en bande-
roeden. Dx Pb. en Bb. X. Astene, 8 (1424). Dat
niemant bantroeden noch deckteenen en snyde an
ander lieder gront oft thnynen. Dx Pb. en Bb.
XXin. Beveren, 74 (1626). Dat nyemant wissen,
theen noch banderoeden ofte peertsen en lese [snyde],
die gbewassen syn elders dan ap tsyne. C, e. Brugge,
I, 221. K, V, 1562, a. 24. Dat oock sommighe hen
TerTOorderen op onse Toors. bosschen . . te hoawen
en te halen dysselen, langhwagenen, peertsen,
Titsel- en baokroeden [l, daokx^eden], bessemstooken,
taynstaeoken, wissen, bantroeden, plantsoen, enz.
Flae» e. Brab. 6 mei 1560. II, 138. Ib. „bant-
royen". In gheralle datter stroye en banderoeden
ghebraecken, om de hnyaen te onderhouden en
decken. C. o. Aaltt^ XIT, 22. Niemandt en Ter-
maoh in de bosschen eenigbe plantsoenen te poe-
len, te bauwen ofte snyden eenighe deokroeden,
byndroeden, wissen, bessemstooken ofte bessemen.
O, V, Veume, LXn, 6. Die men sal be'Tinden ofte
aehterhaelen met bylen, haumessen.. te cappen oft
gecapt thebben, in eenighe bosschen, canthaut oft
troncken , tsy om banderoen wissen, boonpeertsen ofte
andersins. Db Pb. en Bb. XIII. Kaprijk^ 69 (1641).
BANDEBSIJDE (Banderside , banderzide), byw.
1) Aan den anderen kant, fr. deVautrecótê. || Van
N., paohtre Tan der Tisscerien, die der stede toe-
behoord, en die beghint ter Soaepbrioghen te Gent,
en streot tot in de Licht, banderside tSaffelaer,
en alsoe weder banderside tote myns here Brise-
tests goede te Wachtbeke, daer de Gentsche palen
steken. 8t,'Bsken, Qent^ 1386, bis. 8.
2) An de ene side, ~ banderside. Tns-
schen twee Terdragsluitende partyen. A. aam den
eenen kant^ — B, aam den anderen kamty fr. A.
d^une part^ — B, d'amtre part, \\ Alse Tan den
discorde, dat es tusschen den abt Tan sente BaTes
en syn couTent [Z. conTent], an de ene side, en
den here Tan GbTere en siin wiif , . . bander zide.
8 febr. 1275. Van den discorde dat es tuschen onse
kerke, aen deen zide, en Joee Tan Egherlo, ban-
der zide. 1 juni 1808.
BANDICH (Bendich), bn. (Wonde) Die verbonden
it, of het moet worden, fr. (blessure) bamdée^ ou qm
doU rétre, || Soo wie met Tuysten slaet, oft den
anderen loohent (tié), oft anders met eenigh ^weer
slaet, alsoo Terre als hy egeen bendige wonden en
slaet , die is den heer op yyf schellinck. Landch,
V. Meghem, e. 1357, a. 2. (De kantrubrieken zeg-
gen: Brencke in cas Tan gheTecht, daer wonden
gcTallen syn; Breucke Tan te Techten sonder
wonden). Ontfangen Tan den langen Janne, molder
tot Hintham, omdat hy gequest heeft Janne Ma-
theeus een bendige wonde, Tiy Ib. Van denselTcn,
omdat hy gequest heeft Doppen Mertens soon ene
wonde niet bendich, iy Ib. Bekenk. ». Brab.
n». 13005. Bek. W. mndkaertt, ondertohout van
d
146
BAN.
BAN.
dem Boêck, 1467. Hoeveel dei aea den heer eohol-
toe competeert toot boete oft «nende vka de ge*
^yene eoafflett, aIb oock yoor die gepretendeerde
géïnfligeerde wonde oft wonden dee hoofs tan H.,
weloke maer een wieckende oft bendighe wonde oen
geweest syn. O. gr. Lwm^ I, 606 (170S).
BANDOEN (Bandayn, bedayn, pBnda}m, p«nd-
wen), sn. m. 1) Omderi^k ffettffy n. oMionUpoi^fMê,
Na de roorwMurden te hebben bepaald i mits welke
eenieder het bnrgerreoht Terkrygen kan, wordt
geiegdi II Behondelic dies, dat hy sjns selfs man
sj, buten bandoene Tan Tader of ran moeder.
C, e. Qmdy Or. 11 aug. 1481, bk. 606.
8) Verdrofff overMükomtt, beding ^ ft. eoMss^ioii,
tHpuUUkm. Kil. {App.) Bandnyn, tüpiUaHo. ||
Van badoynen. Item. Weere een badnyn gemaeokt
Toer Boouts [/. sconthet] en scepenen eiï dat daer
soepenbrieyen alF weren, en dat die een pariie den
badnQn overgeeft voer sooats efi soepenen, en dat
scepenen die brieren ToersoreTen sagen yan den
badnyn , soe soaden sy wijsen dat men der weder-
partyen sonde daeh aetten yan xy dagen, hulèe te
bewysen. K. v, ainé-Trmdêm, 16» B. — Piot, Cart.
II , 606. Item. Weere een badnyn gemaeckt voer
scepenen oft yoer getaegen, en dat geen brieye
dawyan en weren,, en dat die een partge dijen
baduijn oyergeye, soe moeste der badnyn geprueft
syn er [eer] men der wederpartien daeh wysen
sonde hulde te bewysen. Item. Qwe een eenen
baduyn orer 't onrecht [{. tonrecht], die moeste den
heer alsoe yeel geyen als hy yan synder wederpar-
tijen flehadt sonde hebben oft hy ten [L den =
dien , hem] te recht oyeigegeyen hadde. Item. Weere
eenen daeh gesat gulde \L holde] te bewysen yan
eenen baduyn, en en conde hys nyt gebringen dat
hy synder wederpartyen genoch gedaen bedde,
noch te yerantwexden met rechte, soe soude men
hem wysen in die schout en in die baduyn aen
den heere en aen syn wederpartye. Ib. 007. (Te
deser laatste plaatse heeft het w. de beteekenis
yan ^^boete'*). De calengierder komt in de plaetsd
yan den cooper, en moet yoldoen dat de cooper
schuldigh was te yoldoen, sonder eenighsins meer
moghen belast te worden dan de cooper, bj eenighe
yoorwaerde, conditie oft banduynen. C. v. Meehtüm,
XI, 22. Christyn: paeüë ami ttipmlaiionihii. (Zoo
moet ook verstaan worden het by Yetdam aange-
haalde citaat uit de ,,Oude stadsrechten van Brus-
sel", Bèlff. Mus, X, 101).
8) Soei€y fr. amimtdê, Maigne d'Amis: Ban-
dinum, ut bannum, mmleta peemtiana (1476).
II Inêi^^ indmigemnu êiêdem [nl. aan de ambachten]
qwod cotÊWHire poteruni ^[uaÜêt opmt kahuernUy
oftffiM reprehêtuifmê H «mis bandunp vnmeem ah
iptii iiaifiê»do, Brab. Ytêstêm, 29 juni 1287. Xo-
vên. Ware och dat sake , dat jofnouwe Yde . . . eroenen
oft olaghen moeste overmits hare ffulden wille [nl.
een cyns van 1 gulden], dat joivrouwe Yde . . .
maech overgheven enen pandwen van twe gulden
op Wouter Ghesellen, oft op dighene di ghe-eeyrf-
man syn van di voerseyde pande, half den gront-
here en half onser ghenadagher vrouwen van Br^
bant. Mqf U Beetëm (1889). Op alsulcke peyne en
boeten als van rechte daartoe behooren moehen,
soo wie dairtsegen iedt dade;... beboudeliok ons
dairin en onsen naercomelinghen , hertoghen in
Brabant, dat alle alsulcken vandueynen [L ban-
duynen] en broecken, die dairin vallen selen
moeghen, ons toebehoiren selen, en aen onsen
anmian van BrusMl, ter tydt wesende, voirtbvscht
worden en overgegeven tot onsen behoef A. Wau-
TlS8,jatvifWM,I, 81. C^*.e.29jan.ia9e<Diitiok
van Amersoyen heeft geloéft te betalen Peter Ghn^
tan, op eenen peen oft banduyn va» vj Byn^guldan.
Bskenk. v, BrJb.^ n\ 18004. BOt. e. W. BiÊÊdeaêrU^
omdertekomi e. d. Boêek, 1449. Yoftmeer, soe heeft
der vors. meester Dyonys gelooft , op enen panduyn
van hondert Bynsgnlden, die deyiinge vofs. ewe>
lick vaat en stentich te handen. Btl^, d. Mé v»
SL'Trmdm U Dieet, 29 apr. 1468. Banduyiien,
boeten, broicken, for&yten. Btkêmk, v. Brab, n§,
126 yo. en 188, f>.96v^, 16« B. — • N.N... hebben
gelooft, ongesundert, Lodewycken Pynnook, alae
meyer te Loeven, dat sy, binnen dry dagen na
synre manissen, Ininghen efi bestellen enllen V<an-
oken Oarbeel, ... in der vroenten , . . • efi dit op
eenen banduyn van hondert nobele tot onsen gene*
digen heeren behoef te betalen. PovXiLIT, J^ynaoefc,
88. S^tpmreg. te Xows, 24 mrt. 1462. Het vras een
gedinge tusschen lieden, die van haeran mdinga
gingen, beyde van hogen en van naderen, m beo»
ders [l: vonders, vinders], en wat dat sire wt
seyden, dat syt souden houden, op die nke ver-
loren , en op eenen banduyn sheeren behosf ;
hierinbinnen qoam die rechter, en schoot den
banduyn quyt dairt die partien toehoirde [toe
hoirden]; deen Wet, dander sweegeh. Noehtans
wyset xvcht: dat die benders moeten voirtgaen in
hair besneke en geven iegéwelken na hair besoeke.
r<mms V. Ueele, a. 8, bis. 129. Het waren sy
twee, en dingden om eene somme van penningen,
en soo lange, dat sys bleven sn seg^ers, efi op
eenen banduyn van iy Ib.; doen geviel, dal die
een quam toten meyer en bat hem dies, dat hy
hem dade hebben eenen eyndeliken daeh; efi te
genechte deedt die meyer, . en liet weten den
anderen; doet quam ten genechte, doe en qoam
hoerre egheen voort; doe meende de meyer den
scepene van Steenheffle en sc^de: want sy niet
voortcomen en vraeren, dat die banduyn waere
gevallen, want sy beide waeren gedaeoht opten
banduyn. Bn men gaf hen tUocle i £it die baodnyn
gevallen waer, vrant sy beyde waeren gedaeoht
op den bandnyn. Ib. a. 25, bis. 186, Zie BtLOKBH
BnrxTBinv dach.
BANDUIN. Zie baKdoxk.
BANE, sn. v. Steékbatmy toemêoiplaaÉe^ fr.
Uee. II Berst stapte vooren Jan de Brievere, item
Artuer van Lichtervelde, dewelke in banen facoeht
was gheleet van eenre jonovrauwe, ser luetete.
Ol. y. Dizvupx , 102. Myn gheduchte heere [hadde]
ghedaen ordineren een scone oryt np de maerot,
eii quamen in bane na der noene, en ay reiden
vyf glavien. . . Doe soeiden sy uuten bane by
accorde. Ib., 167.
BANBIS. (BATXiB?) sn. ZOcere etqf te» ffèhrmkw
der êohipperM, fr. oeritnne étoffe è Vmeoffe des uuiHme»
II Baneis. Ben rolle van vyftich ellmi, daiimff de
schippers huere voirsohoeten (?) maken, y gro.
Watertci 1650. Haneatol 1567. Baneys. 1\d v.
ZeeUmd te Antw., 1628. Zie eAiüiiAiiDt batayb.
BANGELUICKE. Zie bakluickb.
BANGENOOT, sn. (Bankyeitoai), medelid ceasr
gekepenbamlr , fr. ooBijfme d'éekewmaife. || N.^ N., N.,
N., eii alle hare banghenoete, soepenen van Hon^
beke, maken cont: dat Jan de Pretere,., hefton^
faen , ter Kisten hoeft van den Wingarde , een half
buenre lands ens. Sehep. e. Bruêed^ 7 jan. 1299.
BANGIGHEIT, sn. v. Benmuwdheid^ fr. amméti.
II O goede Ihu, in allen stride en beooringhen, In
alre banycheit \l. bangycheit] efi benanwinghe, in
allen arbeit en Uden, doet my die Qgfaen &ê her-
BAN.
BAN.
117
tan rtM^fiffl-gn Terteii totton binyerBn dyns heili-
^gam eroecfn. Btbeib, 16« B. 46.
BANQRUrr, tn. ▼. en a 1) Zeker heerVjik reeki
op 4fc ftro— Uil K«r, fir. drtM^ wi^MurMl Mr dlo^M
IrMcw cfe èidr«: || Bc«nt, h«t «nbaoht houdt tmi
dn ^tinee ▼au Onmge «n Naanu, heere deMr
■(•dfe, Mtkier leeht op ieder broaweel bier, betwelek
binnen deee eindt efi denelfe kujpen gebroowen
woidt, gannemt het i«eht der bnogm yte , beteelende
dnerfoor, ten behooTe noi den ▼oovb. prince, jaerlyokz
6ft gnMene. Si.^arek, IHeei , Bromwereambaeki , 18« B.
t^ Vêriqfbriefje <tm té ftroMOM, fr. eéiMê on
nernifa ée hreueer. |) Ben ighelijc die bront ooht
nronwon nd binnen Dyeet, inl een beagrajt helen,
epte pene -ren z ■., elaoe dieke nb hye niet en
dede. A. e. Diêei, B. n. 79.
BANIEBB, sn. ▼. 1) Vaamife , wimpei , ft»flaame,
hmiÊderole. || Ale men Temcfaen leeyeeoh eander-
dneghe ter meiet brengt, we iel men deerbi 2et>
ten eene benire op enen stee, twee ellen lenc. Kè,
•• JHêei, A. r. 86. So wie Teneoben leeTeich,
oplen da^ dnl hi oompt , ▼erooept , die en enl onder
diemeelTen veeeh noch op dieeelve bene, dner hi
dien veeeh yereoohte, enghenen eeereeeh yan der
bnninn Unr, in den etert ghecort] vereoepen, noch
oee op dien degh enghenen andmn yeeeh den op
dien deg^ eooen ee, op een pene yen zx b. Ib. r. 84.
t) Uiièeu^gbord, fr. mueigue. || Ute dien det
diy«n^ie peieoonen "binnen deser stede hemlieden
deghd jex yeryooideren efi orer lenghen tydt yer-
toordeft hebben de teeokenen efi bannieren yan
hnerUeder hnneen te yeranderen, daerby dat de
attaacien efi leghen yan den hvneyngen efi ooo de
renten daemte gaende leer yerdonekcrt syn en noch
meer worden snllen indiender niet inne yoonien
en wére. C. e. Br^ge, II, 861. Dat al deghene
die fliaare wine hebben, dat ai tap insteken efi
tayvrne honden met onapen, en banieren ntesteken.
ra Pavw, Vgb. 68 (1860).
BAHIEBPABRT (Banierpeerdt), zn. o. Hei paard
w&Êtnp ée haeierérager peeetem wae^ fr. Ie eheval
fmi partaèi la hamtiire, || Diegene, die [de] baniere
Toett yan der stadt, eal hebben twee' florjnen
'sda^hs, efi men sal hem een banierpeerdt lenen
der ^adt baniere op te yueme. Lmfeter e. Brah,,
mat. e. 1889. a. 19. I. 107.
BAMCK, an. y. Boowkonde. || Niemant en mach
banéken maken in eenige stagien, kamers of sol-
den, om sehietende Ueht door te scheppen orer
eane aaders erye, maer moet den oppersten dorpel
yan de yenster , daer hy licht wilt dom scheppen, leg^
fan caee den onderkant yan de stegie, en niet
hopger. C. e. .Blrvffsl, BHai, v. 1667. a. 24. Ghris-
ttttt: NmUtu poteet érigere iooeiaa im tabulatie . ,
Olaaenbanok. || Den yoora. Bemaeidt, üjo z
Ib. syiQ soh. yi d. parisis, yoor leyéringhe ysn
47tffk enekers, met yiere gUeeen banoken, .« we-
gende laaemen.. Tpriam», I, 866. Le Iftemoerekt
Bienwe yanseore, schepenen oapelle, cameren efi
ewuptoiren an de oostsyde yan der halle , 1621. (Het
ii int het yerhaal yan den sohryyer niet op te m^
ken wat men door dese banken te yerstaan hebbe).
BANCK, sn. ▼. 1) Beekiegebied^ fr. baM, fwi-
éieÜaa, Kil. Bnnoke yan recht, tribmualf sfo.
4 /eHsiüsOie, forwm. || Twee afgheeetenen onder eene
baneke efi jnnediotie reeortersnde , en moghen mal-
kandsMn binnen dese stadt efi hare yryheydt niet
maeteten, brtaommeren, nooh yoor de yoors. weU
bouderen te reehte betrecken. C. e. Brtued^ 1607,
1» 86. Ohristgn: Jhio eatrameif eidem etièêellia et
S> BeeMbamk^ eekepeaUmh, dêmgUmk, mereékaair^
fr. home om oomr de jmêHoe, home d'Seheeimty tribtmal.
It Ooetnmen der stadt yan Antwerpen sorteren ef-
fect oyer alle de bancken yan den qnartiese y«n
Antwerpen. C. e. Aniw, 1646. ix, 47. In criminele
saecken , woirdden de geto^gen openbaeriyck in de
baneke yerhoort. O. v. THenen, ni, 8. Indien
eenige goeden, 'tsQ ejgenjoheynsgoedenoft renten,
lestmael gegoedt yoor schepenen deser stadt, daer-
naer yeroocht, ghegoedt efi gheèrft worden yoor
de geriohten oft buicken daer Dadersohap is yal-
lende. C. e. Brmeed^ 1607, a. 229. (Shristyn:
eoroei jmdieibae. Vonnissen yaa de bancken deser
stadt, noch oock yan de gerechten yan boyten,
hier te hoofde behoorende, en mach men yoor de
wethouderen derselyer bancken oft gerechten in
egeene nieuwe kennisse brengen by wege yan nnl»
titeijt; maer die hem daeraff wilt beolMgen, moet
daeraff appeleren aen borgemeester efi sehepenen.
O. V. AmIw, eomp, Y, «e, 1.
Banok sterok genoeoh, het, vatgeae da
ometamdigkedemy vereie^ie gMl eekepenen kebbende,
fr. ajfant le nombre reguie d'éeheeiu, euivant lee
eireonetaneee. || Dat sQ hetselye snllen komen be-
kennen binnen den derden dagh , gerichteiyck banck
sterok genoeg» te weten, ten minsten yier [sche-
penen]. Montenaken,Af 191 (1664).
8) Hooge banok (te Gent), ffamt haae de lm
Kemre. || De hooge banck, die men noempt yan
der Knere. D. e. Qeml^ i, 7Ve2. Schepenen yan
de hooge banck hebben en behouden alleen 't be-
recht efi kennisse yan saken criminele, efi yan
klachten in materie y«n injnrien daer open wonde
is, oft anderen weg yan £sict gebeurt is dan ii^nrie
yerbale, danof de kennisse en judicatnre compe»
teert schepenen yan Gedeele. Ib., a. 9.
4) Nederbanok (te Gent). Bame imfkiemr dee
Bareh4me. \\ De nederbancke, die men noempt yan
Gedeele. C, v. Oent, i, TUel. Dat de yoors. sche-
penen yan gedeele kennine hebben snllen yan
sterf hujsen , yan suocessien yan weesen , yen gifken,
yan yoorhdyen, yan administratie efi rekeninge
yan yoognden, yan actiën yan i^jurien by woorden
en soo wanneer dafer geen wonde wesen en sal,
en yan ghelycke materien. Ib. , Oone, Oarei. , e. 16.
6) Kleme banok. Lt^ere bank^ imdergeeekikt
gereehtekoff fr. hane imfSriemr^ embaUeme. || Want
men geen aenhanok maecken en mach naedat
eenige deyn banck die saecke bracht hebben yoor
hon hooft. C. gr. Loon, I , bis. 77 , n^. 76. NodOT- <
banoke , ook neergerioht. Met deselfde betee-
kenis, sooals de yolgende benaming yan ondor-
banoke. || Onder de nederbanoken deser stadt en
worden nQet begrepen die yant (s^eesteiyck hoff,
die yan de Munte efi Tholcamer, noch oock het
Leenhoff dee borohgrayen yan Antwerpen. C. e.
Amiw, eomp. y, so, 1. Neffens bofgemeester en
schepenen sgn tot Antwerpen de rechters yan de
onderbancken : ais dye yan de Lakenhalle, yan den
Peyse; yan de Weescamer, yan de Watermeulen-
brngge, en die yan den Eiele, die in d'eerste in-
stantie kennisse hebben yan saecken tot hemliedeS
yonnisse rsepeotiye behoorende; maer daeryan appel-
leert men aen borgemeesteren efi echepenen, als
hooilden. C. v. Antw. eomp. i, ie, 10. Yan yon-
nissen yan de onderbancken deser stadt, oft yan
de neergerichten hier yan buijten tè hoofde behoo^
rende , en mach men niet reformeren , maer alleen-
Igok aen boigemeester en schepenen proyoceren oft
«ippelleren. Ib. y, aof, 8.
6) Smalle banok* De recktbankenf weXke
148
BAN.
BAN.
detem naam toerdem^ ieh^en sleohii laa^ttnlren
geweeH U tijn, fr. let eouTM de jutlice eonnuet sous
ee mom paraisseHi n*avoir été que des hemee de
tenaneiêTM, \\ De rechten Tan goedenissen» erffe-
nisBen en reidisatien onder de amalle ofte laetbanok
rinsgelyckx 4 guldens 12 titojren^ te rerdejlen
Tolgt: aen den soboutet 16 st. ; schepenen Tan
Heyst, feamen 12 st.; den nieyer der laetbancke,
16 st.; .. den greffier der Toors. Isetbancke, 12 st.
O. P.-J?. tmir, 31 oct. 1715, xiii, 16.
7) Volle banok van wette. Volledige tche-
penbank, fr, bane de hoi o« de fiuHce complet.
Het getal Tan schepenen Tereischt, om eene Tolle
bank uit te maken, was in '*t algemeen zeTen,
namelijk Toor lyfstraffelyke zaken ; Toor geTrone bur-
geriyke zaken Tras eene bank doorgaans sterk ge-
noeg met Tier. || Men is gecostumeert en gebon-
den de Tiersohare te onderhouden met een Tolle
banok Tan wette, dat is, ten minsten, met seTen
schepenen in opene camóren , bij maninge en ter
presentie Tan den heere [baljuw] en den amman.
O, V. Oent, I, 6. QiuUuor viri ^idem tribmud cou-
êtUumiif eed non plenum; eamsoB pranioret, qnalee
snni eapiiadeSf non niti eepiem-üirali judieio eape-
dimUmir^ quod yplenum frïbinaV^ appeüari eoneuetfit.
Vak dbn Haioe. Omme te prouTene de Torseide
boeten en oallaingnen [nl. Tan wonden toe te bren-
gen], doet men altoos waerhede, alst den bailliu
gbeliefb, met üi soepenen of meer; men boort op
elok stnck alcoTeel oorconden, die de meyer doet
zwoeren, als de bailliu ghehoort wilt hebben; bij
[nl. de bailliu] prouft zyne zake met n ooroonden,
en dan zo Tutent Tier scepenen ten minsten, bj
maninghen Tan den meyer; maer cleeft er lyf of
ander [of ban an?], dat strect Tuten lande Tan
AeUt, daer moet zyn de Tulle banck. C. v. Atdti,
Ord, 27 apr. 1416, a. 7. Scepenen worden ghe-
maent, en namens eene Terste, up hare Tolle bane.
Ib. 600 (1436). Item, behooren te zynen leene
een bailliu, xm mannen Tan leene, eene Tulle
bane Tan Yii soepenen, hof en ghedinghe met
mannen en scepenen. Db Pb. en Bb. v. Chn-
irode, 18 (1454). (In de stad Mechelen treffen wjj
echter eene ToUe banok aan Tan twaalf schepenen :)
II Dat cle stat Tan Machelne sal hebben Tolle bane
Tan scepenen, tote twalef scepenen, en die selen
sijn tote haren Hto. K. e. Mechelen^ 13 dec. 1301.
De twelfre scepenen der stadt Tan Mechelen,
daeraff-de sesse z^n Tan der porterie, en sesse Tan
den ambachten, zijn ordiniiris reohteren. C, v,
Meekden^ i, 1.
Banok sluiten , de hehandeling der reehtttaken
SpMehorten^ fr. fermer Ie hane^ euspendre Vexpê-
Uion dee eameee judidairet, || Als den schouteth
ofc synen stadthouder eenighe actie oondemnatoir,
oft Tan taxatie Tan kosten is gheloTert om executie
te doene, en hj tselTe niet en doet noch en doet
doen, soo mach degene die d^ezecutie Tersoeckt
komen aen twee gbeswoome, begheerende, naer-
Tolghende den rechten en priTÜegien Tan der stadt,
de bancke gheslotene te hebbene. C. v. fferentals,
91, 89. Indien iemandt de bancke t'onrechte doet
sluyten, die Talt in de pene Tan Tijf realen. Jft , 40.
Waert dat twee partien dinghen Tore den heere
Tan den leene, en dat tHoff gesloten wordde in
enigher manieren, en daemae quamen andere par-
tien en Tersochten aen den heere, dat hy hen dat
Hoff opende, om recht en Tonnisse te geschiene,
ende die heere des niet en dade, soe mochten
eenighe Tan den partien nemen Tiere mannen Tan
leene, en die en moobtens hem niet wejgeren, oft
sj waren onwettioh, en Tersoeken den haete, in
kinlicheyt Tan den Tiere mannen, als op zyn ierste
genechte, dat hy hem tHoff opendade, om hem
recht en Tonnisse te geschiene, nae der mannwn
rechte; en soe waert die heere niet en dade, soe
soude hy nemen een notarys, in kinlicheyt der
Tier mannen, en begheeren daeraff een instrument,
dat byt Torsooht hadde de banck open te hebbene;
sonder yet te mesbueren tegen den heere. Bpx-
HOBBK, K^9. Stat., a. 17.
8) F^nbank^ foÜerhaak, fr. iortmref qaeetiom ,
gihenne, gêne. Kil. Bancke, j. pynbancke,
eqwdene, \\ De schouteth noch eenich anderen
officier en mach nyemande pynen oft ter banck^n
brenghen..., sonder wille, wete oft consent Tan
den burgermeester en scepenen Tan der stadt Tan
Antwerpen;... soe willeooren en aooorderen de
wethouaeren den schontet oft officier alsdan, dat
hy dien delinquante mach pinighen en brenghen
ter scerper ezaminatien en ter banck leggen. C. e.
Aniw, 1545, i, 12. Al eest dat eenich persoon
gewesen ia ter banck oft torturen, ift., a. 18. Sul-
lige man sal der heer mogen op een banck leggen,
en doen prooTen met kalt en warm. C. gr. Loon^
I, blz. 77.
BANCKEICKE, (.'), zn. t. JPijnbank, fr. tor-
Imre, Zie bakck. 8) {| Dat de dxossaert niemandt
en Termach te pijnen oft ter bancke te brenghene
sonder Tonnisse Tan schepenen, ten waere..; in
welcken gOTalle den drossaert Termach densèlTen
gcTangene te pünigen en ter banckeyoke brenghene.
0. vam den Kielen i, 9.
BANCKET (Banquet), zn. o 1) Bamk^ toom-
bcmk waar de hoopman tijn laken op miteialde, fr,
bano anr leqnel Ie marehand étalafU seedrape, || Dat
niemene engheen scaerlaken in sinen piel aetten en
sal, dat es te Terstaene, dat hyt setten sal TOét
hem op syn bankette, en elcs Tan eere [ééner]
Tarwen, en nemmeer. JT. Idkeng. Bruttd, 1865,
a. 31 bis.
2) Maaltijd y fr. repae, diner, \\ An diTersohe
persoenen de somme Tan IxxTiy Ib. x)x so. pw.,
OTer de loTeringhe by hemlieden respeotieTeliok
ghedaen Tan Tisch, broodt, kyeokens, Tleesoh,
wyn, en andersins, omme het banquet ghedaen
naer dat Jan de BeTere gbeteeouteert was, be-
grepen de terringhen ghedaen by pater Tioaria Tan
Cortrick met syn medegheselle , den TOom. Jan 'de
BeTere ghebieoht en Tertroost hebbende. Bskbbt,
1, 260. Si.-Eek, 1618. (Sohepenmaaltyd ter gele-
genheid Tan eenen „ghetfxeouteerde"*).
3) Nagerecki mm smkergebakt fr. destert de em-
creriee, || Gorts hiernaar ia alle die apyse, soowel
Tisch als Tleesoh, Tan de tafelen opghenomen ghe-
weest, en TOor Syn Doorluohticheyt [aartshertog
Matthias] 'en generael Staten is gedient gheweeet
een ryckeHjck triumphant bancket Tan alderley ocm-
fituren, treseyen, marmeMladen, succaden en jenti-
lessen Tan suycker ghewrocht . . In *tselTe banoket
waren onder andere noch diTorache groote masee
panen, ooc Teroiert met gout en sÜTer eni. HoiJ-
WAXBT, Maihias, 172, 173.
B ANGKGESELLE , zn. m. Drinhgexa, getd bij
een drinkgelag^ fr. eompagnom, eamarade de both
teille. II Dat dat Terbot [nl. aan de burgen Tan
te gaan zitten drinken te Bnrsoheid] Tan outs inne-
gesedt en gehouden ware geweest, en jaerUox ten
aencomen Tan elcken borgemeesteie, mit andemi
geboden Temyeuwt wordt Toere die banokgeaellen,
die dagelycx te wyn ghingen, dm Tele incon-
Tenienten te Terhueden. Bekenk, e. Brab. reg. 188,
BAN.
BAN.
149
f*. M8. Vèrhatd o. d. 16 mrt. 1530. Banogheael-
kn , die een spel Tsn ghenoachte maeckten , te wetene
metten pelynok te treokene. Ds. Ps. en Bb. XIII,
Ktmr^, 169 (1641).
BAKCKCLS£T, sn. o. Kleed ioi hed^Hi^ der
iitlmktm^ Utp^f fir. tapiê è commir les eiégeêf tapis.
II Item , een bencdeet tux denselTen [nk tui syde],
mei Trienen. Inv. 1436. .
BANCIiOCKE, sn. t. Klok, waarmede de Imr-
g9n werden bijeen iferoepen op de gewone vergader-
piamit^ om ds afkondigingen der overheid te verne-
men, e» ook om aldaar in de wapene U verschijnen;
in éU laaUte geval noemt men te ook yy9tormklok'\
Beide beteekeniaten komen bg La CüBirs toot
onder het TeiÊrenscbte Bandoehe: La eloche que
f on eonmod pimr aeeemUer les habitane d'une eom-
flp«M, en in de aanhaling uit Fioissart: „i^ flrent
tomemander qn'on eonnaet la banelochey et qne eha-
eav e^aUoit armer". Dan» ee dernier oas , on VapptUe
ameei Ie toeein, la doche d'alarme, — Onder de heer-
■chappij der Luikache biuchoppen waa de banklok
in dat grondgebied ook het zinnebeeld der wereld-
hg/km opperroaeht. Daarom werd ieder nieuwe abt
dier abdij Tan Sint-Truiden, en ieder nieuwe bie-
■ehop Tan Luik, aia heer der atad, na z\jnen
pleehtigen eed Tan inhuldiging of getrouwheid
aan het outer Tan den h. Trudo a%elegd te heb-
ben, door de achepenen gebracht tot de klok: A
«eoftima dêdmeiimr ad eampanam banalem, quam
S9 pmUai im eignnm tempordUe dominii. Na die
k driemaal geluid te hebben, begaTen zg zich
naar het atadhuia, alwaar zy de hulde en den eed
der bnrgera ontTingen. £xMPBimB8, Momlendken,
II 66 en 264. Bit gebruik waa ook in Toege Toor
bei Limbnigaeh graa&chap Niel , Tolgena de ,,Cleer-
niaee** t. 27 juni 1669, Temieuwd den 28«n juni
1661: II Dat deaelTe heer Tan Ngel dieaeWe heer-
Igckheyd olt poeaeaaie daerran ont£uigende, totter.
elocke gelegd moet agn, aÜTer en golt aagen tegen
der eonnen, en den eedt doen ala hennen eijgen
grandheer en graTe Tan Nijel enz. Ib. I, 426. (De
nitgeTer brengt laatatgemelde milddadigheid in Ter-
baad met hetgeen Gregoriua Tnron. n, 33 , Terhaalt
Tsa Gkma toen hg, Tan keizer Anaataaiua, het
eonaolaatachap ontTing: ammm, argeniumqne, pree-
eenüime popnke propria manu epargens, voluntate
henignienma erpgavii, — Ook de graTen Tan Ylaau-
deren Terkondigden hunne inbezittreding Tan het
CFBa&chap door het luiden eener klok in Sint-
^nakerk te Gent, na aldaar hunnen eed a^legd
te hebben: JBt Ie serment fait, Ie eompte tire la
timnehe deux on iroie coupé , ei par ce prend poe-
eaeeiom de Flandret, Wabkxökig, I. Urk. blz. 6,
nit de Anüqwitée de Flandree Tan den preaident
Wielant. De banklok diende eindelijk nog ala
„tiendeklok", om het rondhalen der Xe te kon-
digen, en daarom moest zij zoo zwaar zgn, dat zg
in den ganachen omtrek der X* kon gehoord wor-
den. KsMPBVnBB, 1, 36. Deze aohriJTer handelt
in een bgsonder hoofdatuk OTer eenige der sewoon-
Igkete keoren en klokalagen der oude Trijheid Mon-
tenaken, II. Uz. 266 a 291. jj Welcke acoutiten,
orennjta dat ghelujt der banclocken ofte atorme , . .
aollen doen publiceren en ghebieden, dat alaulcke ata-
toten oft koeren., sullen werden ghehalden onghe-
quetet. K, e. ^iii^ Truiden^ 1366. a. 39. Weert in on-
TersieDden poenten , alaulke dat niet agn en moet ! en
ileo haeatelike noetaake OTerquame, dat ona, oft
«ne lant, of die atat aenauede' [2. aenanede: aan-
ging] in eniger manieren, te weten of die stat Tan
▼iiBden b^gaen worde, ott een portere Tan Tianden
gOTangen gelijt worde , oft in andere poenten gelijke
noetaake apronge, en onze acouteten, daeraf Tan
den burgemeisteren en raet Toraocht die banue
clooke te luden off te doen luden, om dat toIc
te Tergaderen en in die wapenen te roepen omme
te helpene, ao willen wg, dat die meeetere Tan
Sentruden horen raet, die atat en die ghemejnte
Tan Bentruden te aamen auelen moghen doen roe-
pen, aonder die banolocke daeromme te alane oft
te ludene. O, lAêge^ 17 mei 1393, a. 4. Dat die
meeatere onaer atat Tan Sentruden tot allen tiden
ala dea te doene aal weaen, om noetaaken wille,.,
auelen moshen te wapen roepen, die bandooke
Inden en hore baniere brengen op die merct. Ib.
a. 12. Dat die burgemeiateren en raet die meeste
clocke, banneclocke, Trylio.. luyden doen, en toIc
mitten wapenen tegader roepen. Piot, Cart, ISnoT,
1404, a. 4. Alao ona Tan onaer heerlicheit wegen Tan
alta toebehoert heeft onae banckloc i8io\ so en aal
onae atat en gemeynten aich derre nommer onder-
wynden noch onderkeren die te alaen buten onaen
eü ona amptmana orlof en wille. C, v. Maaetriehij
13noT. 1409, blz. 480.
BANCKGOST£N, zn. mT. Oereehtekoeten,. fr.
frats de justioe, jj Oft de banckooaten ter aeyde
der beclaechde gereaen, niet en behooren oft moeten
in finem liüs geauapendeert woorden, principaelyck
in caa Tan appell oft aTocatie ad jmUcem superio-
rem, C. gr. Loon, I, blz. 608 (1702).
BANGKYAST, bn. Raepaaet, Analyse , n». 394,
leert ona, dat de adTOcaten Terantwoordelijk waren
voor hunne gezegden, indien hunne cliënten die
afkeurden ; deze nakeuring moeat echter geuit worden
eer de tegenpartg geaAtwoQrd had; na dit antwoord
mocht zg niet meer gedaan worden. Vandaar, zegt
hg, het gebruik, dat men de gezegden Tan den
adTOcaat der tegenpartg te zgnen profijte aan-
Taardt, dewijl die gezegden na deze aauTaarding
onwederroepelijk zgn : dit hiet men in het Ylaamach
bankvast,
BANLOKË..Zie bavlüickb.
BANLUICKE (Banloke,bangeluycke,banluycke,
banluke. Ook üutloke). Straatsehouwii^ ^ omhei-
ningsban of bevel of gebod , fir. inspection, visite des
chemins, ban desdóiures. Benecke: Banzün, sepes
baunOa^ bannum daudens. Haltaua: Bannsaun,
sepes bannita^ quae territorium s. dioeoesiUf viooSj
agros claudii ae munit. Niet bg Eiliaen noch bg
Grimm. || Alae men de banloke ghaet, dan ea de
mejere aculdeoh deroTer te zittene en mede te
ghane met acepenen. Van Lokebbk, 8t, P. n^. 622 ,
Irtsvendericj a. 26, 13^ E. Alae de meyere omme-
ghat de banloke , dan heeft hy zine proTende. a. 38.
Alae de meijere oeo ommegaet den banlucke, ao
heeft hi aine maeltgt, aonder wgn. Oork, v. 1230.
Dit zyn de pointen daer niementafgheTrytenmach
zyn, no dooater, no cleercke, no poortre, noch
niement bi negheenen poaaeaaien: eerat Tan aheeren
cheinae ; Tan watergange, Tan banloke, Tan pont-
weghe, Tan heerweghe, Tan keercweghe, Tan man-
paden, Tan ateerfcoepe, Tan coopcoope. C. v, Oent,
I, blz. 674 (Einde 14» E.). Sal de pachter dit goedt
bewaren alle jaren Tan banloken en waterganghen
en Tan heckene, zonder zgna meeatera coat. Dx Pb.
en Bb. VII. Scheldewindeke ^ 7 (1433). Behoort te
zynen leene en heeracepe de wettelicheden te doene
Tan banloken, waterganghen, atraten te rumene,
heckene te hanghene en te alutene. Ib. Y. Oon-
trode, 19 (1464). Yermach Toort de leenhoudeie
met aynen bailliu te ghane de balloke en waeter-
ganghe alomme binnen zynder Toirs. heerlichede*
120
BAN.
BAN.
Ib. lY. ChHMker, 15 (16« E.). I>e tuTiuchoawe
▼an alle bangeluycken , beyminghe als andenins , aal
inaghelijox ghesohieden op den eenten daoh m^,
nae onde ghewoonte. O, v, Meyhem, Lamdiék. 1621 ,
a. 2. De qnohieren van schauwinge yan herbaenen,
riyieren, beken, waerran de boeten sijn van 6
Bohellingen grooten; maer de qnohieren ran Bchaa-
winghe Tan andere straeten, balluyken, waterloo-
pen, sijpen en diergelijcke , danof de boeten minder
syn, soUen gestaen met eenen legel van 10 stuijyere.
O. P'B. autr., 8 ang. 1703, a.36; It 27 juU 1724,
a. 88; 15 dec. 1727, a. 34.
BANMIJLE , zn. y. Ortmêbeni rondom mnB siadf
waarover ziek haar reohtsgetned uUgPrekt, h, han-
Ueuêf territoirê amtomr d'une viUe êur lequA uitend
sa juridieium. Kil. Banmyle. || Dat de coetumen
EuUen geredigeert worden, te wetene btj den offi-
cieren en wethouderen yan allen den Bteden yan
onsen yoorsejden landen, groote en oleene, en elc
yan dien yoor de yoors. steden, baeren scependomme
eil banmjlen. Plae, e. Vl. 1 oct. 1531. 1 752.
BANMOLEN (Bandt-, bantmolen), sn. m. Dwang*
molmi, molen ^ waar de onderkoorigen mnêr heerlifl^
keid verpUchi waren hmn graan ie laien meden , fx.
mcmlin hanal^ mouUm o^ lee 9ubordonmét d'une eeig»
neurie Üaient oUigée de faire momdre leur grain.
KiL Ban molen. || Alaoe, onder andere partgen
yan onse demeynen ons lante en hertochdoms yan
Brabant, ons competerende en toebehoirende is
eenen moeien gelegen binnen onser itadt yan
Loeren, geheeten die Moutmoelen, wesende efi
yan onta geweest hebbende eenen banmoelen, in
denwelcken alle onse ondersaten yan onser yoin.
atadt en yryheyt yan Loeyen schnldieh en gebon-
den zyn hneren mont te doen malen. Bélink. v.
Brab. rag. 188, f <^. 150, 10 mei 1589. (üit het yol-
gende blijkt, dat men reeds in de 16« eenw in het
woord han een imperfectum zsg yan hinden 1)}^,^
meester molder yan synen stue, woonende in
den molen gcnoemt den Bandtmolen. Mabtivbz
251. Van de hantmdlent, moulmioUn». — Alhoewel
de bantmidens yan Syne Majeeteyt, in dese stadt
eil hare ytyheyt gelegen , syn beleent . . 267 . . Om
te pande te steUen efi beleenen onse bant-moat-
muMons . . , den Siypmenlen , . . de Nienwermeulen . . ,
de dry wintmeulens . . en de Bosmeulen . . 269.
Hoedat denselyen godshuyse [nl. yan Zeyenborre in
Zoniënbosch by Bmseel] toebehoorde en oyer bon-
deit jaren toebehoort hadde gehadt sekeren bandt-
molen gelegen ten Broecke by Alsenberge, origin^yck
ceprooedeert hebbende yan onse yoorsaeten, ab
hertogen yan Brabandt . . . Welcken molen met
synen toebehoorten en gerechtigheden yan allen
onden tgden gestaen hadde en ware Uyven staen
onder de jurisdictie yan onser tholoamere binnen
deser onser stadt yan Brussele , en dat die suppli-
anten efi hunne yoorsaeten altyts in rechtyooi^e-
ringe, tegen diegene die onder den handt yan den-
selyen molen geseten zyn, hen geyoordert hadden
buyten te gaen mac^en, hadden, by dienaers yan
«nse tholcamere oft andere . . , mant efi meel , buyten
gemaelen zynde, doen a^panden by alle memorie
yan mensehen . . Dat nochtans onlanex gebeurt en
ier kennisse yan de supplianten gecomen ware, dat
Tloris Bonrdam . . , onder den yoorsz. hmndi geseten,
hem yoorderde buyten te gaen malen, onder de
TOOchie yan Dobpe [I. Dworpe], ter plaeCee geh.
Wauweringen . . . , en dat die supplianten . . K.,
diener yan den yoorsz. godtshnyse . . , hadden belast
den yoorsz. Floris gaede te slaene. en hem af te
panden efi nemen aknloken maut als dieaal?e
Floris sonde doen malen , en innebreogen onder den
yoorsz. handig met oock het peerdt, boren noeh
eenen keur daertoe staende. 288.
BANMOUTMOLEN. Zie BAincoLBV.
BANNALITEIT, sn. y. VerpUMmid gebrmii
9an heerlijke molene ^ oeene^ hronweryeny fr. meage
óbUgé dé mouUme^ fammüe, hraeeeriee. || Dat die
yoorsz. yan onse staidt yan Brusselle en hare paeh-
ters sullen gebruyeken het recht yan bannalitayten
ten respecte yan aUe soorten yan persoonan m
ingesetenen derselyer stadt, en op hunne maoten.
Mabtihsz 269 Van ds hamimoUne.
BANNEN, bw. 1) Bekend maken, tfkondigem^
fr. ftuhlierf proelamer, ofr. hammr,
2) Bannen de vierachara JPUehtigl^ «ar-
klaren, dal hel geding open ie ; 't geding f de reehibaak^
de viertehaar veeHgen , naar de gebriUMjke vormen
wetUiigik maken, fr. proólamar eUenmeUemoni lm vier^
eehare, la fixer, la rendre legale eeUm. lee formee
et avee lee eoUnmUSe memtüee, Dupin et Laboukje:
Bannir. Déelarerlaeéanoedefmeiiêeoiteerte aoeelee
eoiennitée dutage, KiL Bannen oft banden (nc)
de yiersohare, irihmnal denmnHare, Qiimm.; Ban»
nen, spannen, hegen>das Gericht, gebannete Baak.
II Major, ex mandaio dieU prepoeUi, vd efue hal'
hviy eeabinoe loei ponei im haneo.,,j major dèhei
firmare plaeHa, qmod vmlgariter diêUmr „AomMS**.
VAir LoKBBBir, 8t,P, nO.698 (1259). Als die gone
die ghedaoht es (ste) syn comen Tor den oghen
tharen daghe, so es men eerst scnldich de yiarseaNii
te banne. K. e. ter Ptcto, 1266 a. 2. I^it. tekst:
dehet viereearia inhaniri. Die scepenan WTsan yoar
recht: een yegeiyc gedinge dat gheleeht is op
huden, also ids recht is, dat ghy dat wael moffhet
bannen, en dinghen yan ons heren en ynmven weghen
yan Brabant, en doen enen yesheliken recht alM als
recht is , en daerenteynden redt. OharA. e. *« Boepk,
f9, 60 yf^. Ibe B. Ten daghe als de wattegha che-
nachte dient, zyn soepenen metten meyeie scSiul-
dioh te treckene ter heersteden, tylio en voor dar
noenen, en aldaar te bannene wettolyeke yiair>
schaere yan ghenachte yan gbodeele, op de ma-
niere hiermaer bescreyen. C, v. AaUt, dIs, 880,
a. 4 (15« E.). De schontet metten scepenen, moe-
ten alle weken des yridaeehs eompanven in dx
Borcht, in der hooghw yiersoharen ons genadiofas
heeren, en bannen aldaar openbaerliok yiefaebann
om eenen yegelycken, des begeerande, recht «n
justitie gedsAu te wordene. C «. Amim. 1646, 1,1.
Van de hooghe vierschare. — De toerschreyen vier-
schare wort gehouden en telcken dage Tan rechte
Sibannen als hooghe yierschaer dss heftoghs yaa
rabant. Ib. 1582, xy , 1. Is men hier ghewoaniyck
metten ondersohoutetii efi schepenan, fentnoester
en meyer, de yiersohare dryteael ^sjaers te baa-
nen . . , efi de yoors. drye daghen yan bansMi der
yiersoharen worden ghenosmt yoqgfadaghen. O* v.
MM, a. 9.
3) Sene gichte bannen. || En wmt by dsn
mey«r de opdraghende giofate oyerghegfaeyea den
eooperi efi daemaer de yoors. gichte door den meyer
ghebaofden [I. gebannen], efi by den rentmoeater
beyrijt. O. o. MóU., a. 151.
4) De keeraae bannen. De kaare enfetdum,
branden in openbare verkot^ringen. (De opbieder, op
wiens bod de kaars uitging, bleef kooper, als hoost
en laatst biedende), fr. tdlumer, bréler la ohandSle
dang lee veniee ptMfmee. (L'enohérisaenr sur Voifre
de qui la chanidelle s'ëteigvait restaK aeqaéraor,
comme Ie plus haut et demier eneh^issaor).
\\ Sen i«gel(|ck mach aijns sells goadt^ soa hatfre
BAN.
BAN.
121
als eiT© , Terkoopen , uytter handt ofte hy proclama-
Üea en kerckgeboden , en oock keenae one keensen
daeimf branden . . . , aonder daeraf de heeren oft
hmuie ofRcieren . . , eenigen wyn , aalaria ofte loon
te moeien geren: ten ware dat . . . ay hem geaaaia-
teert hadden, aia ran de keenae te bannen ofte
bnnden. C. v. Love» , ix , 15. De reapectieve meren
en laeten der abdyen ran Ayerbode en Floren, in
poaacBoie synde, van over hondert jaeren, niet
aUeenlyck Tan acheydingen en deylingen 'tontfan-
gen urer goederen aorterende onder hunne laethoyen
tot Pelt en daer alom, gichten en guedeniaaen te
Terleenen en£., maer oyok de keeraae te outate-
ken efk te bannen, in naeme bunder principalen.
C. yr. Loom, I, blz. 548 (1699).
6) Palen bannen. Dexe door eenê pUehtige ver-
hlatimy bekraehtiffen , fr. eonfirmer Ie placement deg
homes par urne prockuneUion eolennelU. || En opten
gheaetten dach, aoe waert deae erfeiycheit ghe-
peelt, met wille en conaente beyde deaer partyen,
Tan boTen tot neder, en die palen worden gheban-
nen met maneaae, met Tonneaae en met ona hofa
rechte. Schep, des Lands v. Diestf 8 aept. 1416.
Aenleggereoae haer juate mate gelerert conforme
beur documenten; en het lant woert beveaticht met
•teenen, welcke woerden gebannen naer onaerbanc-
ken recht en uaantie. In hoeden gekerdt. Esmfs-
vms, Montmidken , 11,862(1623). En dan worden
er ateenen geplant, en die worden gebannen op 40
dagen en 40 nachten , op calengie eü battatie. Ib. 100
(1626).
6) Verbannen^ verdrijven vit het landy fr. hannir,
proscrire. Kil. Bannen, vetus. \\ Worde hiea [hi
dea] darde warren bednghen, hie ware in miada-
den Tan xx Ib. . . en me zoude ne bannen alae
langhe alae achepenen goed dochte, tuaachen yj
jaren en enen jare. (7. v. Brugge, I, 236. 28 aept.
1280. Biegoene die hie [nl. de gewonde] noemen
aal, aal ayn gedaghet bi roepe ghedaen ter marect
bin den darden daghe . . £n ne coemt hie niet ,
men aalne bannen daernaer bin den darden daghe.
K, V. Brugge, 25 mei 1281. a. 1. De atadt van
Antwerpen (te wetene achoutet, burgemeeateren
en acepenen ran der atadt) moegen bannen alle
delinquenten y Tuyter atadt, marckgreefacape en
qnartieren Tan Antwerpen. C. o. Aniw., 1545, i,
a. 34« Die hem te meer atonden abaenteert en
taynen Trede nyet en compt , . . die wordt gebannen
op eene pelgrimagie taiut Peten te Boomen. Ib.
III y 10. Dat men de gedeaazeide partijen, te we-
ten, den man op aijn trouwe, eere en lantrecht,
beveelen aal hant en Toetlichtinge te doen Tan
Toeraa. gedemineerde panden, en die Trouwe te
bcTelen op haer rechte hant en hondert jaeren
uljten lande gebannen te aijne. Montenaken, I. 286
(1574). (Het Terleden deelw. gebannen werd ge-
bruikt Toor den ter ballingachap Terwezene door
het wereldlijk gezag, en verwaten yoor hem, die
door den kerkhui getroffen waa): || De yaaaal en
ia niet gfaehouden te dienene, in wat dienate dat
ai, ainen leenheer die gebannen ia yan den prinee
oft yerwaten yan den paua, ma^ori excommunieatione,
geduerende den tgt Tan banne en excommunicatie.
Leettr. e. VI. 119.
7) Dagen, dagvaarden voor 't gerecht, fr. eiier:
afomrwer, asiigner en justice, Dupin et Laboulaye,
jBoaittr. tl Sn compt diegene, die gedaegt ea te
nnen daghe niet, [men] ia hem aculdich te banne
met yonneaaen yan acepenen; maer ten naeaten
daghe mach hi ainen ben loaaen met n atuiyen,
•ó ataen yort in rechte. JC. e. ter Piete, 1265, a.
3. Lat. tekat: debet inbanniri, en bannwn suum re-
dimere. — Bic die ghedaghet wort, up dat hy niet
en oomt te ainen daghe, ia men aculdich te banne
bi acepenen. Ib. a. 7.
8) Vloeken en eweren, fr. jmrer, bleuphémer.
Eil: Yloecken en ach end en. Schiller u. Lüb-
ken: Bannen. 8) Fluehen. Do wart Petrua aer
yoryeret, unde beatunde aer atoltelik to bannen
nnd to aweren, dat he Jheaum nicht bekent. ||
Dat oock nyemandt binnen der yoon. munten, opt
werck oft oock anderaainta, en mach aweeren,
yloecken, bannen, yuyl en oneerlyck apreecken,
roepen oft chrijaachen, op de pene yan yier ata.
C, der Munttrs te Brussel, a. 67. Soo wie op de
wacht... yloeckt, aweert, bant of eenighe oneer-
bare achandaleuae woorden apreeckt, die yerbeurt
80 ata. O. op de wacht te Antw. 19 april 1623, a. 58.
BANNERHËBR, zn. m. Baanderheer, fr. seigneur
banneret. Bekenk. v. Brab. , reg. 137 f^ 275 (1527).
Zie Baxkbotsb.
BANNIGH (Bennich), bn. In den kerkban ge-
daan, verwaten, fr. eaeommunié. \\ Of I^. eenich
getughe hoort dat hem teghengeet, hetay een
baatart, oft benneghe lude, of dea doeta mana
maghe. . Chartb. v, *s Bosch, P. 53. Vonnis 15» £.
Soude een man zijn onacout doen aeyende meer , . .
die moeate hebben tot hem yj manaperaoenen , aen
elcke hant iij, niet bannich, noch baatart, van
goeder famen. K. v. St.'TVuiden, 1536. Piot, Oart.
II, blz. 571.
BANOVEN (BanhooTen), zn. Dwangoven, fr.
f OUT banal. || Dat, aoe onae yoerraden yan oude
tijde gehauden hebben, [dat] binnen der yr\jheijt
yan Montenaken egheen banhooTen, noch banpaen-
huijaen, noch banmoelen en hoert [te ayn] noch
ayn en aouden. Moiitenaken , 1, 53.
BANRIJS (Bantrija, bantreea?) zn. m. Bindrijs,
fr. verges d'osier. || Dat hem niemant en yer-
yoordere te haleri op ander lien gront . . beaaem-
atocken, luyckerya; banreeaen en andere aorten
▼an haudtl ofte yermaeckaola. Ds Pb. en Bb. XVI.
Assenede, 64 (1635).
BANSLOOT,zn. Sloot, die gerechtelijk geschouwd
wordt, h.fossé, soumis è Vinspeetion legale. || Zoo
wanneer men zal willen beateden eenighen dyok
te makene, ofte aluuten eenighe alooten, tay dyck-
aloot, hooghen oft nederen twiaaele(?) met de ban-
alooten, tzelye zal geachieden op aondaghen. Ib.
XXIII. Baxd, 10 (1587).
BANSPLICHTICH , bn. Die het verbod des bans
overtreden heeft, fr. celui qui a enfreint la défense
du rjban*. \\ Dan aullen wQ, achepenen, te maniaae
onaen meijeia, wyaen: Dat wij *t bauwen yoor
jaergedinge, en dat men hem ban eü yrede doen
aal, en dat er niemaüt mach gaen aonder oorloft;
en o(t anden ijroand dede, dat hy banaplich-
tigh en miadadich aal agn. Montenaken, I, 429
(1569—1661).
BAN8TEDE, bn. (.') || Den dyck yan 8t. Mer-
tenapolder banatede en yaat opgeleverd met yon-
niaae en met recht. Arch. Bergen-op'2ioom, Certi'
flc.-br. van 1479—1485, 10 mrt. 1485, n». 208.
BANSURE, zn. y. Verbanning, fr. bannissement.
La (>dbke ,Baniaure: bannissement, 1 1 Die eenighe
kercken ofte kerckhoven zal ontwyden , zoodat men
dezeWe moet reconcilieren , zal , boven de yooneyde
boete yan t' zeatich ponden pariaia, ghebannen
werden don tijdt van eenen jaere wter atede en
caaaelrije, ... en toe-dien [totdien] t'zynen coate te
doen gheachieden de reconciliatie . . . ; en en dede
hyt niet, aal ghedaen worden t*znnen coate..., en
16
422
BAN.
BAP.
zyne bansaere verlanghet. C, v. Veume, lxti, 28.
800 wanneer eenighe delinquanten by sententie
ghebannen zyn, men is in costome deaeWe bansore
te becondighen ter bretesque, terstondt naer 'tpro-
nuncieren Tan der sententie, ofte executie yan
diere. C, v. Foper, , xxTi , 6. Ter welcker oorzaeke
ghy by mynen heere van de proostye gbesenten-
sieert zydt gheweest met fostigatie en bansure
buuten de stede van Bergen*8te . Winnoox en cas-
selrie van diere. TraMe§ mar. lY, 217. Datgby..,
niet jeghenstaende uwe Yoorgaende bansure , n Ter-
Toordert hebt binnen den lande en graefscbepe van
Ylaenderen te commen. 224.
BANT, zn. m. 1) Bandj dienende om ieU U
binden, fr. lien, ioui ee qui eert è lier» \\ Van bande ,
repen. Tol te Brugge, \2%^,
in den bant. Ingepakt, fr. emballé. \\ Alle
dieghene, die te Antwerpen met lakene in der
merct trecken willen, selen haer lakene des goens-
daghes metter sonnen in den bant bebben, en
daema gheen derwaert senden, op ene pene Tan xx s.
Tan enen ghebelen lakene , en op x s. Tan den halTon
lakene. K, lakeng. Dieet, a. 10. Desgheiyos te
Berghen, des dgsdaghes metter sonnen in den
bant te sine, op die Toers. pene. (Het ambacht
hsd eene hal te Antwerpen en eene t-e Bergen in
Henegouw).
Langs den bant, bijw. Gemeenlijk y- door-
gaan$y in de wandeling^ fr. eommunément, vulgaire'
ment. || Sententie van Gros Pierre. Omme dieiswille
dat gy, Pieter Bogaert, sone Tan Lauweryns, by-
Shenaemt P'. Lauwerynsens Pieter Simons, langs
en bant Oros Pierre, ofte soo gy anderssints ayt
ghenomt. Mijk9areh.f reg.: Crim. eenienlien, f*. 1,
16 Jan. 1687.
iMaer den bant (Van het graan). Nadat het
graan opgebonden, in sloven gebonden ie, ft. aprèe
que Ie grain a éfé mie en gerbes || Dat niemandt
sigh sal presumeren te oosten [korenaren nalezen]
naer den bandt, tussohen die mandels, achter den
wagel , Toor sonne opganck, Tan elf uren tot twee naer
den sonne onderganck. Monienaken, II, 266 (1742).
2) Verband, verbinienie, fr. obligaÜony engage*
ment, affedatvm. || Het ghoTalt, om mesdaet of
pays, of andere oceoysoen, dat hem een man Ter-
oint Tor de manne: in een somme Tan gelde te
betaelne, of een pays te hondene, of een pere-
grimage te doene, of een anderen niet te mesdoene,
op sgn hoeft j so moet tHof wettelike gemaect sgn.
Sn danne de bailliu sal hem Traghen of hl hem
so Tcrbinden wille, en of hi wille dat de maonen
op hem kennen? Hi sal segghen: ^a io*'. De
bailliu aal segghen: „Ie consenteert, ab here*'.
Hi sal Traghen der wederpartien of si den bant
ontfangen wille.' Si sal seggen: ^a io". heen-
recht V. 1528, H ij t^ De zaeckwande Tan Diest
en heeft geen gemeynschap met het waerschap Tan
LoTen ; want de zaeckwaude affecteert de goederen
soo lange de rente staet, en en oonnen sulcke goe-
deren niet Tercocht worden dan met zuloken iMtnt.
C. V. Diest y Diecordantien , a. 6. Dairom eest, dat
wy de Toiigeruerde en nabesoreTOn artiolen, poin-
ten, ordinancien, pene, bande en bedwange gecon-
senteert, gewillecoert, gegOTen en Terleent hebben.
Bekenk. o. Brab., reg. 136, f». 62, 25 mei 1414.
(Hoogerop staat:) penen, bande en ordinancien. —
Dat sy, eeiste comparante, die panden, die de
ooopers sullen ingeoocht hebban, ontlast en exi-
meert Tan den bandt Tan hypotheke haerder rente.
Kerkarch. te Dieet, Octrooi 12 oct. 1704 {Weexên
Cremerê).
BANTDOECK (Bandouck), in. Zwaektd^ ver-
band, fr. bandage y compreue. \\ Alst alao ghcTalt,
dat eeneghe partien of panonen in hueren twiat
blende dUighen, bletsueren en fxotsneren ontfaen
Tan hueren partien adTerse, zonder oepene oft
apparante wonden, daeraf die blende slaghen, blet-
sueren en frotsueren ghenesen zyn bi buidoucken,
watere oft andersins. . C. e. Aalet^ blz. 482 (1479).
BANTSIZE, zn. Waarschijnlijk bedorTon Tan
JPaMckije, paen^^e. Aedjereekt op het bier, fr.
impót ewr la bibrcé || Dat ghy den Toirs. Marehelia
Tan nu Toortan paisiTelic en Tredelic laet en ghe-
dooght te brouwene [hooger staat: in suiker wys
als andre die daerTan Try zyn], mids betalende
grondtghelt efi bandsize. Brief des heeren v. Dieet
aan de etad, 10 juni 1510.
BANTSTEEN, zn. Hoeketeen,bindetren, ft. pierre
de refend, angulaire. || Als men bcTindt, dat
eenigen muer, wandt oft ghcTel tusschen twee
partyen erfTon staende, beyde de Toorss. partyen
half en half toebehoort, soo sal elcke partye dien
muer, wandt oft ghcTcl mogen gebruycken, en
daerin legghen bandtsteenen, felieren oft platen
tot op de helft. C. v Brussel, Stat. 1667, a. 84.
Christijn Tcrtaalt: lapides vUteulares.
BANYORST, zn. Beerlijk, aan H gemeen gebruik
ontzegd woud, ft. forêt seigneuriale , interdUe è
Vusage oommun. Haltaus Bannforst, saltue bamno
pacie mmnitue et commumi usui interdietus (domini
kabent eüvas interdieto munitas). Grimro: Bann-
forst m. Bannwald, eilva incaedua. Maiohs
d'Aknis : Bannum nemorie , quo eilvm usus prokêbe-
tur. II Dat so wie den pacht Tan bauTorst houdt,
hi essene sculdech te IcTeme Beineren, dien men
heet Eggloi, den portre Tan Brusele, ochte sinen
oire , binnen der Torgenoemder parochgien Tan (]hrem-
beighen . . . , altoos elc sister in tueen penninghen
na den besten roghge. 24 juni 1290.
BAPTISEEREN, bw. 1) Aanduiden, beedkr^
ven, te kennen geve:i, ft. designer, déerire. || C^
'tgeene dat die Tan Nispen seegt, dat hij Tan der
i'urisdictien in der heerlicheyt Tan Ipelaer, alsoe
>reet als hy die baptizeert, in poesessien is geweest
ten aensiene en wete Tan den heere Tan Breda.
V. D. Tav. 293.
2) Noemen, heeten, ft. appeler, quaUJUr (La
Cüfivx). II Dat alle questien en geschillen spruy-
tende ter zaken Tan deeer contribntien , hetzy Tan
te hooghe gestelt te zyne, Tan Try te zyne, oft
anderssins, hoe men dat soude moghen baptizeren,
zonder eenige distinctie zullen worden gesleten,
getermineert en beslioht bij der naester hoofdstadt
Tan den seTcn hoofdsteden Tan Brabant. Bekenk.
V. Brab., reg. 137, f°. 9 v^., 12 apr. 1515. Onder
*t decksel Tan denwelcken een aenlegghere gheeft
oTor een gheschrifte, dat baptiserende: Memorie
oft replycque, oft andersints, soo hem dat belieft.
C. V. > Bosch, Caroline, StijH, 1529, a. 14. Ten-
sy dat de gbetughen . . , lieden Tan eeren, weerdich
Tan ghelooTe, bekendt zyn den Toors. notarissen,
en dat zy affirmeren dat de persoenen zulck zyn
als sy hemlieden baptiseren en noemen. JPlae. v,
VI. 4 oct. 1540. I, 773. Dat de Torster, doende
daghement , sal in justitie Tan schepenen baptiseren
de schuit, waerroor hy partyen daeght. C. v. Over-
ijseehe, Adm. v. juet. a. 2. En OTorsulcx niet en
ounnen imagineren met wat fundament desselfr de
Bitters nacomelingen hen willen baptiseren maech-
schap te wesen Tan hen comparanten. Brab, Mus.
I, 120 (1640).
3) Betiidm, ocni een opeakrifl voorden, fr. tul»-
BAP.
BAR.
123
ÈdtTy éügueier. \\ De eleroqaen van de Tienohiere,
i66t hot indienen ran eenighe Bobrifturen , tollen
Khnldigh wSja deeeWe behoorlyck te ootteren en
bepkiaeEen, en TOorU alle requesten, heeechen en
tnaeie psooeduien te onderteeckenen. C. e. Brug$9y
n, 22 dec. 1761 , A. 20.
BAPTI8TEH1E, m. o. Eiiuaal van het doojnd,
fir. rtleel dm bapiémê. Maioks d^Asvib BapHsUriumf
UkêT i» qmo riitu bmÜtmi ei araiUmet detcribuMiw^
h, fonmmlairf dêê nUs du hapiêmê. || Noch betaolt
▼aa een nieow baptisterie ofte bouoxkin om thelich
doepeel en andxe sacramenten te administreren, y
•k Ds Pb. en Bk., XI. Zaffdarê, 89 (1584).
BARAET, zn. 1) Bedrog^ fr. fraude ^ trompêrie,
Kfl. (App.) Baraterije, /reet. La Cubvx Bara-
terie: iramperiÊ. || Dat icker niet toe Terleet ne
ben bi crachte, no bi Tvesen, jof bi boeeeden, jof
bi eenighen barate. Toi ie Brugge, 1269.
2) Éamoert geraae^ fr. hruU, iaipage^ oooariM.
Boffel: Barate: hrwi. La Cüiurs, Barat: Ie moi
Barai a eigtdfié: momeemeniy agUaiion, \\ Die metten
medingbe gaen och riden, of metten beekenen
ilaen, of ander baraet daer [B. 184, daormede]
maken, elo op eene pene Tan y e. Kh, e. Dieêiy
A. r. 61.
8) Meüimg^ unêeeUngy h, éehange. || Dat eenige
eooploden en andere hen vorderen Tuyt te geren
m te beetaden hejmelio, bij baraten en wisselingen
van hueten waeren en comensoapen, yele pennin-
gen Tan gaade en Tan silyere by de voirs. ordon-
nantie Terboden. BAenk, v, Brab, reg. 136, f®.
176 (1604). Dat de maekelanrs niet en sollen con-
tracteren moghen [noch] sloTten eenich contract
■onder te hebben eenighen iMsonderen last Tan
eenighe oooplieden [om] te Terooopen, [te] coopen,
te gheTen oifte te nemen op wissele, olt te maecken
Büêlm oootiacten oft baratten, oft die te maecken
in heoren naeme, en, slojtende deeelTe contrac-
ten, sollen ghehooden 8\)n te noemen denghenen
daeraff sy last hebben, en daemaer te doen aggree-
ren tselTO contract oft baretten, [ter] eerst toI-
gbende borssen. ^lae. v. Brab» 16 nor. 1541.
L 611.
BARAT. Zie babast.
BABBAC ANE (Baerbecansel , barbecaensele , bei^
becaensele, baerbecaninghe). sn. Bartiwering ^ bui"
iemeerk, voorwerk, h. bórbaeame. Zie Ykbdak.
KiL (App.) Barbacane, aniemurale, etc. Zie ook
La Cvuib. tl Item, so es op de Teste, tosschen
den cloostermner -en de cloosterpoorte ghemaect een
barbecaensele Tan eerden. Item, so es an de cloos-
terpoorte ghemaect eenen opganc met booten trap-
pen; dairtoe gheoocht een Tyftich scothoots. Niuove,
Sk-irek, 1477. Betaelt ran drie langhen booten
gheleift in deerde omme te Tastene tberbecaensele
an de Nederwyc poorte, oosten xfj s. Ib. 1476.
Dese drie eapitainen qoamen te Gassele met Tele
weerclieden, metsenaers, temmerlieden, spitters,
ddTon; sj wrochten an de Testen en fij maecten
tbacrtecansel ieghen tghescot, eii sy hinghen langhe
balken en boemen met coetden an Sfi berbeca-
nin^ie, en binnen corten tyde was de stede Tan
Anenls wel Torsien en stare ghenooch. Jak yav
DixmrDX, 229. De Transoeysen, seere Torstoert
en met groten gramscip ontsteken, dommen den
boscfa Tan Oassel op, om Gassel te bestormene,
en sj evopen met handen eii Toeten om in de Teste
te sine, die draghe was, om te beclemmene de
bssrbeoaainghe; en als de Fransoeysen an de
bserbeeaninghe gheciopen en gheclommen waren,
die Tin btnoen sneden de ooorden ontsticken, de
bomen en de balken, die aen de baerbecaninghe
metten coerden Tasthinghen, zy rolden in de Teste,
en elcke balcke dede Tallen bet dan sestich of ze-
Tentich Fransoeysen achterwaert omme; de som-
meffhe Tielen de hersene in de kele, de sommeghe
braken haer beenen ende haer aermen. Ib. 281.
BARBECAEN8EL. Zie babbacavb.
BABBECANINGE. Zie babbacake.
BARBEBIE, sn. t. Het baardeekeren, ft. pro-
feisioH de raeer la barbe, \\ Barbiers. FtiTÜegie:
in 't exerceren de ohirorgie en barberie. B^kêareh.
DMar. de 1784, OoHi.
BABCH. Zie bebch.
BABDAEOX (Bardaze), sn. t. Waarschijnlijk
met deselfde beteekenis sJs het Tolgende babdb.
Kil. en Ghrimm: aseia, bipeiêniê, en deze laatste,
op het Boheemsche brada, beteekenend „den hart
an der axt," Traagt zich af: was meint aber der
hart an der ast.' || lement wordde geaccoseert,
dat hy eenen anderen hadde geslagen met eenen
grooten stocke, oft met eenen groeten breemesse
oft bardazen. y. d. Tat. 168 y®. Dat niemen oter
poort en trecke no en ga, by dsghe no by nachte,
met glayien, piken, paffosen, bilen, baerdaexen,
boghen no met ghescotte. Dx Pauw, Vgb, 152
(1878).
BARDE (Baerde), zn. y. Breede bijl, Hmmerbijl,
etrydbijl, iweeen^demde bijl (?), fr. hache a large
iranekeMtj — de ekarpentier, — de guerre, — è
deux tranehante, beeaigue? Kü. Barde, Ghrimm,
Bart e, yertalen het woord beiden door asciay
bipennie^ iimmermambijl , iweetnijdende bijl, hetzij
die in het bosch of in den oorlog gebroikt wordt,
zoo zegt het Schellen Lexicon yan het laatste woord;
Orimm stipt het aan als „den übrigen deotsohen.
sprachen mangelnd". || En aldos staerf hy en wart
onthooft met eere barde. Ol. y. Dizküde, 88. Moni-
tie yan orloghe . . . zadels yan wapenen, chanffrainen,
beerden yan staele oft yan ledere [ysere ?] , taergien
ende rondeelen. ^lae. o. VI,, 9 oct. 1551. I, 720.
BARDEEREN (Baerderen), bw. Yan paarden.
Ze voorxien van ee» hamaty fr. barder, \\ Een ghe-
lockige maèght . . hoodende metter hand een cora-
gieos ghebserdeert peert, costeiyck met goot eft
silyer yerciert. Hovwabbt, Matthias, 49.
BARDESCH (Bordessche, borderssche, bor-
dysch, bordisch), zn. m. en o. Kil. Bordessche,
borddecks, borddeckse, fland. j. looye, pro'
jeetum ligneum: umbraoulum; hy yoegt erby: &
Bmxell. yeorberd, appendix tJbernaHa, d'Abst,
1668, y^. Bordeckx, yerzendt ook naar Looye.
Plantyn stelt echter het woord niet geiyk met
Looye: Bordes, un esial è eeialer nu^rehandiie ,
etc., iabula, menea apifieum, vel mercium, Wy yon-
den echter, niet meer dan Verdam, een yoorbeeld
yan eene andere beteekenis dezes woords dan die
yan luif, luifel, afdak, fr. auvent, en yan duiker,
fr. noe; tenware men in het citaat oit de O. v.
Oent „eene toonbank*' een „yeorberd** (Cv AnUo,
1545, Yiii 62) zien wilde.
1) Luifd (Kil. Looye). || Eü jeghen den regen
Die de loden dféwils comt yerdooft qoellen, &a-
dic elc mensche een bordessche op dooft stellen.
Belg. Mus., II, 128, omtr. 1500. An Mare Seys,
temmerman , omme dat hy yermaect heeft . . en
daertoe gheordonneert de stellinghe onder 't bar-
desch yan de halle, omme thelich Sacrament daerop
te rostene. Rbvbby, I, 618. Si.Sek. 1560. Yedast
Beet, oyer scaillen, bert en naghelen, omme de
bardeschen yan den nieowen yleeschunse te dec-
kene. Rbxbby, Ib., 847. St.'Bek. 1561. An Jan
124
BAR.
BAR.
▼an Harome, timmennMi, en N., omdat tj respec-
tivelio gewrocht hebben an 'tbardesch Tan stede-
huuse int opelaen Tan de houten omme de suelen
[mZ. de brandemmen] yan stede daeran te hanghene.
Ib., 284, Btik. 1662. || 26 juni 1597. Is verboden
aen N., Tan ajne coffers, ledicanten, comptoiren
oft andenints meer op de straete njt te Bettene,
tot Terdruckinge Tan syae nabuereUi Toorders als
^nen bordersaobe, op pene enz. Mabtivez, 177.
Op claohten gedaen Dy N., en naer Tisitatie, is
geordonneert aen N. syne lakenen niet Toorder
uyt te Betten als synen borderssohe, op pene, ens.,
181. il 28 febr. 1692. Is oalengie gedaen OTer den
bondersche [/. bordessche] Tan den huyae de Heyts,
in de HeuTelstraete , die de princelycke maete Tan
twee Toeten een half is excedorende, en heeft den
proprietaris Terdaert denselyen te sullen redres-
seren. Ib. Niemant en hoeft ter straeten ofte water-
waert eenig recht Tan proprieteyt in den grondt
Tan buyten synen muer, en by dien en Terroach
niemant buyten denselyen muer iet te maecken,
niet meer in prejuditie Tan syn gebuers, dan by
haerlieder consent, gelyck bordesschen, steegers,
OTersprongen , eenige huysekens ofte winckelkens,
kleen ofte groot, oft oock eenige lieren, bancken
ofte passetten, noch andersins. C. v. Auden, xiT,
16. Niemandt en heeft tot strate eü Toordammen
eenigh recht Tan proprieteyt in den grondt Tan
buyten synen muer lot te maken tot iemandts
prejuditie, niet meer borderschen, steegers, huy-
sekens oft winckelkens, kleen ofte groote, nochte
andersints. C. v. Nieupoorty xy, 8. Niemant en
Termach buyten zynen ghoTele ter straeten ofte in
do riTiere te wercken, *tzy bordischen, steeghers,
OTerspronghen ofte andere, belettende de lucht eü
*t ghesichte Tan de ghebueren en de Taert Tan de
schepen, eü dieuTolghende is men Tan oudts ghe-
costumeert alle bordisschen maer te maecken Tyf
Toeten breet, metten eusieloop, te meten Tan den
styl Tan de payen ter straeten waert, soo neder
als men wilt, sonder ander lieden looht te benomen.
C. V» Aaltt,iTj 19. Een bordysch Toor een huus,
T Toeten breet, metten hozyloope, te metene Tan
den stylen Tan der poyen ter straten waert, oü
alzo hooghe als men wille , zonder andre lieder lucht
te benemene. Ib. Ori^. xxxiii. Niemant en heeft
ter straten ofte watere — waerts eenich recht Tan
proprieteyt in den gront Tan buuten zynen muere,.
en bydien en Termach nyemant buuten denselTen
muere yet te makena t' Temandts prejudicie, niet
meer bordesschen, steeghers, oyerspronghen , als
eenighe huusekens ofte wynckelkens, cleen ofte
groot , ofte ooc eenighe lieren , bancken of passetten
noch anderssins. C. o. Oent^ xyiii, 29.
2) Duiker, fr. noo, \\ Van staokytsen in de yeste
te grayene en te zettene yor de bardessoho, als
yan den torre naest der Steenpoorte tot den torre,
die men heet Yakenborch. db Ylamikck, Stad, II,
44. Si,-rek, 1380.
BARDÉVËN. Zie BAEBTËYENE.
BAREN, OW. 1) Zich verioonen, te voorschijn
komen, vertoh^nenf fr. apparailre, te dédarer, pa-
raitre, commeneer d poindre. || Int seWe jaer [1140],
doen baerde oyck een groote rootheyt in den hemel.
Piot, Chron., 4. In selke [nl. bij sommige meisjes]
en siet ment niet baren yoer dat sy comon te xix
jaren. Vromo, Heim. 98. Up een anderen dach des
morghens, als den daoh baerde. Jan y. Dixuüdb.
2) bw. Toonen, UUen hoorent fr. montrer , faire
entend/re, \\ Die trompetten staken dat een lust was
om hooren; en daemaer hebben die spelieden d'in-
strumenten doen clinoken, en die muaiefaienen
hebben oock haer oonste wederom ghebaert. Hov-
WAEBT, Matthiaty 123. Naerdien dat deze fure
\l, farce] Tras ghespeelt, soo hebben die musiciens
en die spelieden baar conste weder ghebaert. Ib.
172.
BABEN, zn. o. Geelachi, h. géntratian. \\ Dit
is dat baren derghoenre die den Heren sueken , die
daer zueken dat aensichte Gods, den Jacob ane-
bede. Qetijdh. 14e E., 18 y^'. Ps. 23—24. Lai.
Hac est gemeratio. Slatenb, Dat is het geslachte.
BARGE. Zie baxbtsb.
BARINOE. Zie bebvivgx.
BARH (Baerm, barem), zn. m. Ophooging mm
aarde langt een water, rond eene ttad, iueeehen
twee velden of weiden, fr. étévation de ierre Ie long
d'une eau, auiour d^une ville, enire deux ehatnpt
OU prSt. II Voert es schuldech de borchgraye te heb-
bene de yisscherie, yan sborchgrayenbrigghe toeter
Langerbrigghen , eü theerschep binnen den baermen
yan der graecht, toete iy lib. 13 sept. 1293. Men
yerbiet, op de mesdaet yan x schel., dat negheen-
rande beesten moghen comen binnen der yeeten
yan der poort, no op den barem yan der yesten,
dat de yeste daeraf argheren mach. Kb, v. Auden»
V. 1328. Van den vetten. De barmen yan der stede,
binnen den ringmueren, behooren w^t te sine, bin
denzelyen mueren , xx yoeten. C v, Aaltt , blz. 898.
Statuut yan den binnenbarmen der stede . . : Dat
yan doe yoortan niemen grayen noch delyen en
zoude . . an de barmen yan der stede , also wel die
doe nienwelinghe binnen mueren yan der stede
Shemaect waeren, als an de oude tarmen, .. noch
en yoeten yan den barmen te naer en comme
in grayene of anders. Ib. , 394 (1455). Kueren,
statuten en ordonnantien . . , daerby een yeghelick
yerboden . . es op te delyen..., te brekene en
duerstekene en bederyene de baeremen eü dijeken
yan den grachten eü yan der zee. Flac, o. VL,
29 noy. 1548. I, 65. Yermach ie ooc.. uatplaa-
tinghe an de straete buuten den uutersten yan den
grachten yan denzelyen leene, yan acht yoeten
breede, metgaders yan gelycke broedde de beplan-
tinghe yan eenen baormo dweers oyere yan den-
zelyen leene , jeghens der hofstede yan den wech . . ,
omme die te ghebruuckene, wech eü passagie daer-
oyer te moghen hebbeno eü nemene, eü beplanten.
De Pb en Bb., III. Vinderhouie, 29 (1650). Een
yerheffen tnsschen twee lieden erfre moet wyt
zyn twee yoeten eü een half, en den barm twee
yoeten eü een half, oompt taaemen yyf Toeten. C. v,
Aalst, X, 10. De dammen. . dienende soo tot den
yoetwegh als om het waeter binnen barme te
handen. Dx Pb. en Bb., XIY. Boekhout, 21 {IMO),
Dat alle de wateren in de yoofa. yaert moeten
blyyen binnen haerlieder baermen, andersins dat
de landen . . zouden oyeryloyen eü yenmooren. Ib.
XIII. Lembeke, 11 (1650).
BARNEN. Zie bbbnbk.
BABTECHGE, zn. y. Fui van een stadhmUy
waar de afkondigingen plaatt hebben, fr. bretiqme,
II Daer bleef menich hant ofghesleghen an de bar-
techghe hanghende. Ol. y. Dixküpb, 9. Daer zo
was ghewyst: dat die yan Waestene, metgaders
haren baiUiu, in ghebanner yierscare te Waestene
oü ter barteclige wederroupen zouden den ban die
zy up Roelande ghedaen hadden. — In ghelycken, zo
moesten zyt wederroupen yan woorde te woorde ter
bartechge uut, daert menich mensohe hoorde.
Ib. 90.
B ARTEEREN (Sorteren, barenteien), bw. Wie-
BAR.
BAS.
125
•pim, rstleii, Ir. êéhamger, || Dat negheen hackere
mach Iwiteren jeghen aadren Tan stalle , dan galde-
Inoeder jeghen guldebroeder, of die Tan buten
jegben die Tan baten. Kh, v, Auden, v. 1S28. Van
dn hadnrê. Wat weerde of Bamecoepere binnen
Mecbelen wisselde ochte barenteerde, ocbte ane-
loefate te berenteren Tan der lieden sreyne om
lakene. E, Idkeng. Mêeh,^ 1888, a. 48. Omdat men
in Ylaenderen niet Tele ghelti en badde, daerom
hy [al. graaf Boudewijn, de jonge] ordineerde de
eomanacepe in permntaeien en in borteren ofte in
wiaaelen dat een dine om een ander dine: fruut
om kiekene, twee binnen om een gans, twee gan-
■en om een Teerken, eene wedere om drie lam-
meren , drie of Tier calTeren om een coe , ofte drie
ofte Tier swinen om eene koe. Jan y. Dixxübs, 9.
BARTEERINGE (Baerteringhe), zn. t. Mm-
ümq , fr. iekange, \\ Die cooproanscepe Tan den tor-
oeden ghoTen om andere coopmanseepen in baer-
teringhen, daertoe rust meerre tolne; die meeste
toine es te nemene en die minste te latene Tan
der barteringhen. Tól U Bniggêf mei 1252. Als
TUL der meeden» Tan den alujno eü Tan den
aaachen, die de Terwers bij den draperiers OTer-
gbecheTen ward Tan soulde in baertheringbe of up
werken, daeraf moet men assiae gboTen gbelije on
gheooeht ware met gereeden ghelde. dx Vlahikck,
AiBc.^ 18 (1494). Zie bibast, en tebbabtebbbit.
BABE (Baessche, bassche, bairscbe), sn. 1) Voet'
flair, fr. hatëy gmiattemeHtf Zie Yebdak. || De
tabemacle Tan Onser Yranwen , staende boTen den
hanltaertafle , dbeelde Tan Onser Yrauwen, de iiii
isghelen die aen den anltaer staen up iiii pilaren,
de iiii baincben , boTen daer de inghelen up staen.
ra Pb. en Bb. X. jitper, 26 (1460). Item, duer
het lysen Tan de stagie , moet aldaer oommen eenen
adldere, soodat de basschen weroken sullen iu de
baleken , duer dat de stagie maer alleenlyck xj Toeten
«n es, en dat bindt onder en boTen, en soo onnoo-
daljc daertoe scheesboulten ofte anckers t'employe-
rene; oock duer dat ondere de basscben in de
baleken gbeherelt [gbeheerent , inghebeorent] zullen
sjn. Bxmbby, II, 886 (1619). (Er is spraak Tan
het leggen Tan een plankenTloer tusschen bet eerste
en tweede Terdiep Tan het achtkantig gedeelte Tan
hei belfroot. De uitgeTer, wien het woord bassche
of baeaeehe ook duister is, tracht het eenigszins
op te klaren door het Tolgend citaat uit het:) || Be-
spreek en Toorwaerde Tan de IcTeryngbe Tan den
hoote, met den hantghedaet, al dienende tot het
maecken Tan de cappe: de metselrie upghebroeht
wesende, sal ghestelt weaen in de acht crempen
{amffiêtf) Tan de metselrie, te weten in elcke crempe
een, tot acht baeeschen, breet neghen duumen, en
dieke lesae, Umek elok Teertien Toeten, duer dat
de atagie hooghe wesen sal twaelf Toeten.
BASE (Bame), sn. t. KouMy fr. bas {de ekaussé),
KiL Base, nederkousse, fibiale, ealiga infe-
rior, gal. hot, \\ Ontrent de tachtentich waghens,
al gbeibden met Tolck en meroerye, ghebreyde baesen
en andre co^maanschap. Piot, Ókrim, 611.
BA8ELA£R (Bazehre, baseleer, baseier, base-
rsel, Terklw. baselerkin), zn. m. Zie Ybbdam. De
rechte benaming schijnt te wezen: hadelaer. Zie
LaOnmeenBoquefort: badelaire, baudelaire.
Het reg. n*. 182 der Bekenk. t. Brab. heeft, f».
97: eepSe^ hamdaüamite ^ eomtel om dage. Langmee^
dcUmee, fr. eouieam lotig^ eomteau poig- nard. De
fnasohe taalkundigen zien er een broeden, om*
■ebogen sabel in, by Boquefort ^^kort*', h\\ La
Oome ^n eena lang, dan eens kort". || Voert
Terbiet men alle miserioorden en bazelere te dra-
ghene. Kb. v. Audem. t. 1328 , blz. 42. Es ghetermi-
neert , . . Tan messen met crommen jserinnen hilten
en met lommeren Tan boselerkine [l. baselerkene],
gheljo dat men nu nieuwelyc ghemaect heeft, dat
dat maer de boete zal ziin Tan i Ib. parisis. Ib.
46. Kantteek. t. 1857. Yan Gillis Tan Lembeke,
Tan 1 wonde, die up hem leide Michiel Tan Sca-
loen, met 1 baseleere, ontfaen xxxiiij s. Bek, bal-
juwt V. Qenty n^. 1720 (1864V Waeren Torboden te
draghene alle manieren Tan langhen messen, baseleers,
langhe pasmesse of Praechsche messe. db Ylakivck
Voorgi^. 48 (1422). Soo wie een lanck mes, base-
reelen, pasmes oft diergel\jcke trect, Terbeurt iy
oude schilden. K. en br. e. Sanikoveny 1658, a. 14.
Boe wye een zweert cft bazelare , oft eenighe andere
messen uyttrect in gramscepen up eenighen per-
soon. SB Pb. en Bb. XX YI. Bnpdmonde^ blz. 67,
a. 21 (1445). Yerloofde wapene.. Kinne dagghen(.'),
baseleers, haeghemesse. Ib. II. Bvergem, 47. Boe
wye baselers oft zwerden diaeght anders dan zjnen
wech gaende. Ib. 89 (1510).
BASEMENT, zn. o. Doorloopend voeUtmk , grond-
m«ffr, fr. toubaseement. |) Alle gaelder]ren,dewolcke
ffemaeckt zyn met syne bogen , 't zy Tierkantigh ,
t zy lanckworpigh , oft andersints , met pedestalen ,
baesementen , arohitraTen , friesen en oomissen , die
sal men loyen Tan aen de comisse tot op het fon-
dament. Phe, V. Brab. 16 jan. 1705. Y, 567.
BASEBEEL. Zie Basblaeb.
BASIEBE, zn. t. JVagenkleed, fr. béeke. Het
w. „bachiere"' is thans nog in gebruik te ACeeneu
(B). II Item, sullen de Toerlieden Toor sulcke en
dierghelycke drooghe waeren, Toorsien wesen Tan
eene goede basiere. Rbmbby, I, 489 (1680).
BA8ILI8K, zn. Soori van vuurmondj fr. eorte
de piéce d^artiüerie. La Cume Basilic, canon ds
la pluë grande longuewr. Zie abtillbbib 2).
BASSCHE. Zie babb.
BA8SE, zn. Soort tan grofgeeehmi, fr. eepboe de
canon. Kil Bas se, tormenti anei aul ferri mtao-
rii genuê. || Dat elc schip Tan Teertigh Taten zal
op moeten hebben ten minsten zes dobbele ofte
ynckele bassen, zes haecken, zes of acht spiessen.
£n een schip Tan Tyftigh tot tachtentigh Taeten
twee dobbel bassen, zes ynckel bassen, enz. Plao.
9. VI j 29 febr. 1549. I, 364, 365. It. 378. Daer
stonden diTerssche stic metalen, sticken artillerye,
dewelcke zeere gheschoten wierden; oock diTerssche
alsoe slanghen, bessen, groote eü deene, in de
gaten tsu de mueren. Piot, Ckron. 317.
BAS8ECAMERE, zn. t. Beste kamer, fr. liewB
d'aieance. La Cübbb t^ Ghambre, 16^ chambre
batte. Il Dat men die leedere stellen zoude onder
de basMcamere Tan der Tanghenesse. Jak y. Dix-
HÜDB, 197.
BASSPRIET, sn. m. Boegtpriet, fr. beauprl,
II Zondt deselTo [mans] aen den Toomomden Dragon ,
dewelcke Tan stonden an die dede [h]anghen an de
baspriet Tan de Tordroncke sohepe. Piot, Ckron,
535.
BASSEN, OW. {biet) Blaffen, fr. aboger. || Het u
hierbi Twilt, dat mi Te Tsen behaget, Dair ie om
liep, Bies en riep. En hebbe geiaget. BoüTOir,
Wapenboeekf 3. Die oneedel mYstroyde [mistroden,
hof honden] bassen Teel en Tangnen weynich. Chibedb.
14* E.
BAST, sn. 1) Boomtekort, fr. éeorce d'arbre. Kil.
Bast, cortex; uitg. t. 1642 Bast des booms.
II Yan baste. Tol te Brugge ^ 1269. Yan elcken
hondert bast oft kemp, xz^ s. Tol op dé Zemne,
126
BAS.
BAS.
1436 — 1631. Bast, 1 hondert zijn obrge busselen oft
bonden, 1 gr. yIs. Waiertol^ 1550.
2) Koor£n va» Mckorty vom btut, fr. eordês d^é/ooT-
eet; reeds vermeld in het lat\jn: y^eordcu de hoM^
in den Tol ie Domme ▼. 1252.
8) Salestropf worgkoord, fr. kart. i| En om te
yerclsiren yan der punioien corporeele, die men
den dief aendoen mach, soe suldy weten, dat men,
na deu gewoenten van desen landen, den famoeen
en openbairen dief met eenen baste hangen sal.
V. D. Tav. 80 t».
BASTAEBDIE, sn. t. BaetaardiJ, mtweltige ge-
meeutehap met eene vrouw ^ fr. bdiarditef eammeree
ilUgUime anee une femme. \\ Al sterft een wyf bas-
tarde , en si heeft kint in bastardien of fornicatien ,
haar leen oomt haren kinde. Leenr. v. 1528, F. ij r^.
BA8TAEBDIE-MAN, sn. m. Bcutaard, fr. hd-
tard. II Het es te wetene, dat bastaard die man
es [l, dat die bastaerdie-man] ne es sculdioh ghelooft
te zijne, noch Tan live, noch van erve. Ib. rgl.
GiLLiODTB, Oour fiod. du hourg de Bruges, czx
in de C du hourg de JSrugeSf itl, 271.
BA8TAEBT (Bastart), zn, m. 1) Saetaard, na-
tuurlijk — , oueM — , onwettig kind^ fr. hdtard^
enfant naturel, — iUégitime. || Be „kostumiere** wet-
geving verdeelde de bastaarden in twee hoofdklas-
sen, namelijk: de enkele of slechts natuurlijke,
de spselkinderen f en degenen, die gewonnen waren
in eene verwerpelijke en door de burgerlijke wet-
ten strafbare paring, welke men heet overwonnen
hattaerden, zooals de in overspel geteelde kinde-
ren (aduUérine), yfavond-dronken'^^ l. avetroneken"],
eertijds geheeten avoUree of avoutree; de in bloed-
Bohande geteelde kinderen (ince9tueux\ en de met
heiligschennis verwekte bastaarden (eacrilègeê). Db-
FACX^. Ane. droii. hdg. T, 406. Zie Yebdak : Avx-
TBOKCX en BA8TAXRT. || Michael, illegitimus filius,
wlgaliter dictus haêtart quondam Michaelis dicti
Leu. Godeh. te Srttsel, H. 1201 , n». 9 (1310). Dat
natnrele succederen in leen van huerlieder moedere.
Bastaerden, gheboren buyten bande ran huwelijke,
die men heet naturaleSf ofte die ghewonnen zyn
bj eenen lichten w^jve, openbaerlijck in tleven sit-
tende, daeraf de vader onseker is, die men heet
vulgo coneeptoe^ succederen in tleen van huerlieder
moedere, en on z|jn gheen bastaerden van dier
zijde. Bastaert, die by naervolghende houwelijck
gelegittimeert is, succedeert in leene, also vry als
oft hv ghetroudt gheboren gheweest i^adde. Leenr.
V. Vl. 58. Man in voeghdien en bastaert, ne sal
gheloeft wesen, no van live no van erven. Leenr.
V. 1528i 48. Bdg. Mum. I, 47. Daer een bastaerd es
ghelegitimeert, beede bi den gheestelicken rechte
en weerlioken heere, daer es hi ghelooft als getrau-
wet kint; maer hoe [l. hoewel] een bastaera njet
anders ghelooft en es in de saken voors. hi mach
wel leen houden. Ib. De heere aenveerdt alle de
goeden aohtereelaten bj eenen simpelen bastaert
stervende sonder wettige geboorte en testament te
maken. C. v. Meehelen^ xviii, 2. Christijn ver-
taalt: ex eoneubina et eoelile nati. — Simpele bas-
taerden en hun wettige descendenten succederen in
haerder moeder goeden. C. v. Antw. 1570, xxxyii,
blz. 694. Bn succederen oock niet de bastaerden,
natuerlQcke en ongetrouwde kinderen, *tzij in rechte
oft ooUaterale linie. (7. v. Brueeel, 1606. Christijn:
JUii iUegitimi et naiuralet. — Het is te weten , waert
een bastaert oft natuerlyck doot geslagen , . . . soo
sonde der heer die soene trecken. C gr. Loon, I,
blz. 69, a. 62.
Overwomi^n l;>B8taert. In overspel f bloed'
ed^nde of heUigedkennis geteeld land, fr. ettfoÊtt
aduUeriUf ineeatueux ou eaerUège. || Overwonnen
zy'n, die gewonnen z^n in overspel, of uit twee
die malkander in bloed of zwagerschap te nA be-
stonden, dan dat sQ aan malkanderen zouden heb-
ben mogen trouwen. Hügo ds Gboot, i, xg , 6. NaU
ex prohibiio eoneMtu. — De heere aenveerdt alle
goet toebehoorende eenen overwonnen bastaert ster-
vende sonder wettigh oor van synen lyve gepro-
creert, betaelende syn wettighe schulden, sonder
dat siücken bastaert eenigh testament oft uytertten
wille maken magh. C. v. Mechelen , XYiii, 1. Chris-
tyn zegt: wi adulterio, out ex aUo l^gibue daen^
nato edUuproereati. — Overwonnen bastaerden in hu-
welycken state vercregen, religieuse oft geordende
persoenen kinderen, en succederen in der moeder
goeden uyet. C. v. Antw» 1545, ziii, 74. Baataer-
den in houwelijcken staet vercregen , en andere die
men heet ,^verwonnen bastaerden", als sgn kinde-
ren van priesters, religiensen en geordende perso(^
nen , daaronder begijnen - kinderen niet en sijn be-
grepen, en erfiven in des moeders goet, noch op-
waarts in de moederDjcke syde niet. C v. Anim,
comp. II, iv, 23.
2) Sene soort van toeten «09», fr. eorte de viu
doux. La Gume, Bastard, 4^ Vin baetard. || Van
alle Spaenssche gebrande en suete wijnen, ala ma-
levesie, romenie en bastart, van d'ame. xxxvj at.
Sekenk, v. Brab. reg. 189, f». 16 (1542). Item,
maleveseo, bastaert, romenie, muscadelle, asbeyen
oft diergelycke zuete wynen, betalen van den boot
of pjpen, xVs S'* Watertol^ 1550.
BASTAERT, bn. Oneeki, onwettig, fr. iUégUime.
II Bastaarde kinderen, die bij naervolgende houwe-
lijck gelegitimeert sijn, succederen in de leenen
al soo vrge aloft sij getrouwt geboren geweest had-
den; maer deghene die men heet naiurales oft
vulgo ooneepiosy succederen daerinne nyet voordere
dan voor soo vele die geoomen z^jn van hunne
moedere, van welcke syde die egheen bastaarden
en syn. C. leenhof van ifeehelen, ui, 22.
BASTANT (Bestant), bn. Voldoende aam de ver-
eisehien^ toereikend, in staat, gaaf, fr. suffleatU^
eatisfaisanf , en étai, «at». Kil. (App.) 8uffieiens,
Yan het ital. baetare. || Van dyen zoo zeer vermaar-
den ontooveraer, de cuyster [koster] van Weeter-
loo, die alle de Kempen duer en in de omliggende
steden soo befaempt is, dat dieselve hme alleen
bastandt is om d'apprehensie te doen. Galbbloot,
Baxiuê, 6 (1597). In ghevalle de allodiale en meuble
goeden niet bastant en waren, zoo zaode aen het
leen de eourtresse moghen verhaalt worden. C. 9,
Aalst, XXII, 20. Daer de toerlyoke goeden niet
en zyn bastant tot voldoeninge van de achi:Jt. Ib. xxiii,
6. Sullen oock die roeesters 't selve proeffstuck
komen visiteren en besien oft het goet en bestant
is. Sekrijnwerkers te Diest, 1656, a. 18. Welcke
middelen in verre niet bastant en souden weaen
om alle deselve [personen] te kunnen onderhou-
den. O. F.'B. autr., 18 juni 1727. Wür^k. Die
niet bastandt en is dezelve boete te betaelen, wordt
ghepunieert ter discretie van de wet. O. e. Vemme,
xxxiiii, 2. Bakende don veraohen viaoh, sullen
die [warandeerders] die warranderen in nombre
voorseyt, en sal metten ghonen niet bestandt, ofte
gheheel ghecorrumpeert, ghedaen worden zoo hier-
voren gheseyt is. Kbmbby, I, 851 (1643).
BASTEEBEN, bw. Overwinnen, fr. (M^s)«0m-
ere. \\ Anno 1589, den 22 julii, was het schietspal
van de Cleuveniers t*Antwerpen . . . Bü hebben het>
selve spel, te wetene die van Ber^hen, weder opge-
BAS.
BAT.
427
hiBchen, anno 1560,.. alwaer die Tan Loven den
boQ^bsten "pTjE schoten. Maer werdden die van
Bnienele gebaateeri; alwaer groote twist omme
vaa. Piot, Ckrom, 110.
Bik8T£Lf, sn. Wêêde, h, pastd. |) Weet oft
baateL Een Iwle van ontrent 200 Ib. tI gr. Tol ie
Amim. 1688. Zie Wsxpk.
BASTEN» BASTXFXK, bn. Va» hoêi of schors ver'
wmardi^t fr. Jaii o» moyem de ekanvre ou d'éeorce.
II Obegberen den leelmakere van Nederinghen, van
•enen baatenen seele te vermakene dat ghebroken
wae, dat men orborde als de poert te doen hadde,
Tj gr. at.-rek, Nvsove^ 1389, P. 34. Bobbrechte
dan Haxde, van eenen baaten zeelle totter Brabant-
poorteii. Ib. 1491. Dat ooc njemant hem en sal
▼oToocderen te vercoopene eenigbe basten lynen,
tensj dal die hebben huerlieder behoorelicke Ijnghde
van 14 Tarnen en niet min, op de verbeurte van
zx grooten van elcken bundynck. O. P,-B, autr.
6 mei 1664—3 joni 1722. GetU,
BAT. Zie bxt.
BAT, an. o. Eene kist ioi inpakken, fr. ««0
aeitie d'omMlage, || 1 bat oft ij lusten bogen, ii^
gro. Tla. Waiertol, 1550.
BATAELGIEBEN (Batelgieren), bw. ia slag-
arêe ndkaren^ fr. ranger e» ordre de baiaille. || Hier-
hnnt lees eene groote wapeninghe, en men luude
eloeka en aoelle, en qoam de baüliu eÜ d'onder-
baillin ter maeret, by den trooete Tan eenighe
goede lieden, en daer ghebatelgiert zynde, worden
■lOghMiat de weTerie en de Tullers. Ol. t. Dix-
MUDX, 4. Al ghont bere stont ghebatelgiert , 73.
Trae 's ander&ecba Toor Parys, daer hy deide
balelgieren syn toIc. 78.
BATE (Baet), zn. t. 1) Baat, voordeel, winst ^
ofèrengsif fr. profii, produit. || Het es geordineert
in baten, pronte, rosten en eendrachtecheden Tan
dar gbemeenre stede. C. v. G^eni , O. 5 juli 1358.
Omme tgfaemeene poorfijt en baete Tan der poort.
n Pb. en Br. Aalst, III, 459 (1391). Van de
baten Tan den dauf hnnse sal Jan de heelt hebben,
en de pachters dander heelt; dies sal de pachtere
de duToal Toeden en coemen. ds Pb. en Bb. IX.
JJtag&retk^ 8 (1410). Es besprec, dat Pieter Jans-
aooe hebben sal aüi de bate Tan den duufhuse;
diea moet Pieter betalen al de coste Tan den duuf-
Iraae te hondene. Ib. IX. Sint^Martens-Laathem,
4 (1422). Snllen min Toors. joncTr. en Tooght tduuf-
baoa te ghereke doen maken, en de pachter zaelt
Tooct bonden steende te ghereke Tan dake en
weghen • . ; dies so sal hy hebben de bate Tan den
doren. Ib. IX. Dearle, 9 (1450). Alsoo ter causen
van deeelTe pve0minentien aireede syn gheïntenteert
eenigbe processen, soo ist dat den TOom, heer mar-
^nia deaelTe tatjnen proffijcte in schaede en baete
ie boodende. Ib. X. Astene, 14 (1665). Noten de
balen en profyten Tan eenen grond. C. o. Tperen,
e. 173.
Baten eH oommeren. Bisten en lasten, voor-
dêti em nadeel, fr. proJUs ei ekarges, ad^ ei passif,
èoai ei maU. || Item, ten pointe diier min Trouwe
begheit te stane onTerlet in onTersienen baten en oom-
mere. C. e. Geni 22 juni 1353, a. 19. Zoo Termo-
g^ien de Toomomde hoirs den haodere oft hauderig-
gbe te bedwingen ataet en inTentaris in de bate éa
eoannere Tan de goedinghen Tan den sterf huuse
erer te gboTen. O. o. Andên. xxi, 9. Nochtans en
as gheen boir in syn Toordeel omme bate en deel
ten sterf honse te neroene toot aldertyt hy souffi-
■Btten leker ten sterfhnnse ghedaen he^ toot
bito en oommere. zziii, 9.
2) Om bate. Op interest, fr. è, intérét, |j Wie
gheleendt heeft ghelt om baete. C. e. Aalst, Oogst-
keur T. 1415, blz. 226. Dat nymant die in off l^
openbaere OTorspele sidt, off geit om bato leent,
off ander woekerscap bedrijft, eynioh ampt Tan
onsser noch Tan onsser stat wegen dragen noch
besitten en sal. C, v, Maastr, JPriv, 11 mei 1428,
a. 10.
3) In bate van. Ter staving van, fr. è Vappwi
de. II Zeiden dat . . . ; en presenteerden, in baten
Tan dien, ons alnoch souffissantelic te doen infoor-
meeme, dat Tan ouden tiden costume gheweest en
gheüzeert es, O, v. Aalst, 20 mei 1443, blx. 578.
BATELIJCK, bn. Batig, voordeelig, fr. aoaa-
iagenx, Batelijoke BOhulden, aeltf', uitstaande
schulden, fr. dettes actives, créanees, || Zal oock
den Toorseyden wettelick man innen alle batelicke
schulden en actiën, die Torvolghen by alle weghe
Tan justitie, en bringhen ter baete Van de ghe-
meene crediteuren. C. v. Vewrne, XXY, 6. Bate-
lijok slot. Batig slot , fr. solde de compte en boni,
II Dat denseWen ontfangher zal schuldigh zyn te
innen en ontfanghen het baeteiyck slot TOor de
prochie Tan den afgaenden ontfangher. JPlae. e.
n. 30 juli 1627, a. 29. III, 358. Dat dhoirs Tan
den OTerledenen conjoinct, doende incomen Tan
gedeele, maer en beloTen den commer te gelden
naer aendeel Tan hun gepresenteerde baetelyck recht
Tan successie. Annotalions, 82.
BATËLUCKHEIT (Batelichede), sn. t. Voor-
doelen, fr. avantages. \\ Omme dien dienst Tan nu
Toortan t'exercerene . . t'alzulken prouffite, batelic-
heden en Tenralle alser Tan costumen en bi rechte
toebehooren. dx VIiAMInck, Stad, IV, 207.
BATELKIE. Zie battxbix.
BATEMENT, sn. t. 1) Toonedvertoonimg , fr.
représentation de thééUre. || Gheschoncken bij den
heere eü der wet de jonghers Tan der schele, die
ten Toorscr. dage zeker Tertooch deden en een ghe-
nouchelick batement, iy lib. p. db Pb. en Bb.
XIII. Kaprijk, 38 (1576). Met toepassing op eenen
strooptocht, stuk, dramatisch stuk, fr. avec appli-
eation è une excursion enpays ennemi, è, une ma-
raude, pièce, dramei || Onder den xi«n derselTe
maent Tan ougst, in den haTcntstont, syn getroo-
ken uyt Oostende ontrent de Tyf hondert toIcxs
Tan oorloghe,.. doende eenen tocht in Vueren-am-
bacht, iJwaer zy eenen roof haalden Tan ontrent
Tier hondert beesten, onder peerden, ossen, coyen
en jonghe tooIs, metgaders diverssche lanslieden
gheTanghen. En zoo getrocken metten roof naer
tstranghe, doir de hsTene Tan Nieupoort, metten
Tallende watre ghepasseert, en zonder stoot ofte
slach toostende ghearriTeert. Ons peerde-ruyteren ,
die tot Nieupoort laghen, quamen uut naer den
Tiant, maer was al te late, thatement was ghe-
speelt, eer zy daer gheroohten. Piot, Chron, 766.
2) Oevecht, fr. combat. La Cume. Battement:
Coup, blessure» || Alzo dit batement langhe waa
gheduerende, en Terliesende noch meer Tan haar-
lieden Tolck, en dorsten hemlieden niet meer tot-
tooghen. Piot, Chron, 841.
BATIS8EMENT, zn. o. Men leze lieTor BaU-
ment of Éshatement. Vermaak, verlustiging, fr. re-
eréation, amusemeni. \\ Hoe dat nu, OTor groote
en lange spatie Tan tyde, sy tot huerlieden Ter-
maeckinge en exeroicie ofte hanteringe Tan den
Toors. cruysbooge, hebben eene sekere pLaets en
hof, daerin sylieden gewoon syn en gaen diokwils
hun Termeyen en exerceren , . . en het wy so dat ,
em heurlieden bedryf , exercitie en batissement te
128
BAT.
BED.
aenschonwen , soowel poirton van de stede van
Meolielen als andere gewoon zjn te comen. tak
Mblckbbeke, Kruiêboog, 14.
BATTATIË. Zie baknbn.
BATTËEREN, bw. Afwijzen, toraken, hetwisfem,
fr. réeuêer, contesier. || Des sal alsdan elck keyser
offc ooninck, met zynen gedeputeerden aldaer in de
loothayse wesende, verclaren hy huere manswaer-
heyden en eeden, dat zy niet en weten dezelve
sesse, Til, oft viii gedeputeerde manspersoonen en
zyn nut en bequaemp , sonder eenige difTamie , om ,
achtervolgende desen chaorten int voorseide landt-
juweel te moegen schietene ; en oft alsdan ter sel-
ver lotinghen eenige van dyen persoonen nyet ge-
batteert en wordden, met merckelycke redenen,
dat alsdan men daernae deselve persoonen en sal
moegen wederleggen oft batteren in eoniger manieren
van eenige voirgaende zaken. A. Wauters, Ser-
tnens, 26 apr. 1551 , a. 3, blz. 25. Den facteur des
heeren landtcommandeur consenteert , behalven sijne
mate van 67} roijen, gelegen in sijne steenen [nl,
palen], en expenns petentis. Aenleggere battert
[d. i. „betwist mondelings", zegt de uitgever]. Die
boden attesteren, enz. Montenaken^ II, 362 (1623).
BATT££RING£, zn. v. Bettoitting, fr. eontes-
iaium. il So wat vremde man dee porter woirdt
gemact , . . is dat sake dat yemant veede , twest of
anders eynghe sake mit home ghoens [gaans] hedde,
eir he porter woirdt, dee porter sal des vremden
mans portscap debatteren , . . eü weirt dat der por-
ter eynghen twest makede of beghonne bynnen den
zl daghen mitten vremden manne , . . so en sal die
batteringe don vremden man an die portscap niet
letten. C. v. Mcuuir. Stat, v, 1380, a. xcv.
BATTËMËNT. Zie abattemekt.
BATTERIË (Batelrye, battelrie), zn.v. Keuken-
gereedeehapj koperen en ijzeren potten en pannen, fr.
\aiterie de cuieine, Ofr. Battelerie. || Torseel bate-
rie , ii d. ; Ketel, ii d. Latijn : Torcellue batterie , ii d.
qui affert, Kaeabue, ii d. Tol te Brugge^ Mei 1252.
Alrande battelrie en tennewerc , dat men hierbinnen
rerooept. de Vlamikck, Aec,y blz. 33, a. 189, 15« £.
— len grauwen riep batterie van ketele . i\j gr. — 1
riep van witte ketele iVt gT* '^<4^^ f- 1550. Een
bale oft twee reepen, wegende zc Ub., gedstimeert
op XX Ib., en den reep nae advendnt. Schatting v.
1551. Beekenen oft batterie ghepact in vaten,
manden oft balen, en oock onghebonden, loe oft
ongepact, van elck pondt groote y groot. ZeeumeéKe
tol o. 1623. Dat de oude cleercoopers en bedde-
ooopers wel sullen moghen vercoopen en ter coope
stellen voor huerlieder deure, en nerghens elders,
ketelen, «potten, pannen, en alle andere maniere
van batelrye ofte oudt jserwerck , . . sonder jet an
de voorseyde batelerye ofte ketels en jserwerck te
vermaeckene. Rembbt, I, 466 (1679).
2) Benaming van het amhaehi der kopertlagere ,
fr, nom du métier des chaudronniere, || Ontfanghen
van een octroy voor de dekens, geswoeme, ouder-
mans, coopluyden eü gemeyne gesellen van de
Batterye, geheeten Eetelaers, binnen der stadt van
Antwerpen, in date 12 mey 1602. Bekenk, o. Brab,
Ta9, 20797. Gompie du acel.
3) IJzeramelterij ^ h, utine, || Dat onse onder-
saten van Balen, van der CapeÜen eü vrihegt van
Limbonrg huere bemhout sullen mogen halen oft
doen halen op onse voirs. bosch en walt, in allen
tyde van den jaere , van dooden en liggende houten,
voire huere nootdorst, gebmycke en siyten binnen
hueren huijse alleenlick; ugtgesoheijden die bm-
weren, verweren, en dieghene die batterijen oft
hameren houden, en andere negooiatie oft neriage
doende , dairmede zy vele houts slijten eü verbesigen.
Bekenk, v, Brab, reg. 188, t9. 249 v«., 16 deo.
1533, a. 4. ^8 HJertogenwald.
BAUWIJN, zn. m. Zou hier niet BAirwijir
moeten gelezen worden? j| Het half pondt ouden
groten, dat de stadt jaerlgcx goudt den schutters
van der heijden, voir bonnen bauwijn en tot hulpe
van honne cledinge. Areh, o. Breda, St.-rée, 1563—64,
pak lij vo. (Guypers).
BEARBEIDEN, bw. Eenê zekere werkzaamheid
of moeite vereizehen, fr. exiger du iravailf despeiues.
II [VanJ alle leengoede , die staen te servituden , als
ontfangerschepe , crgtwaerderschepe , backerschepe ,
duerwaerderscepe, secreet message of bode, of ander
ghelike die men bearbeiden of bepinen moet, dier
niet sekers over en schiedt of groote rychede, ne
mach niet eeneghe wedewe bi hofrechte bilevinge
houden, omme dat daermede de here ware gequetst
van sinen dienste. Leenrecht v. 1528. d iiy r^. a. 1.
BEBANEN, bw. Zijnen weg nemen over, fr.
avoir droit de pazzage eur. \\ Huysluyden, bebae-
nende oft latende bebaenen eenige landen gelegen
onder de poorterye, sullen tusschen dit en veerthien
daeghen hebben op te doen en ruymen hunne
wateringhen. Areh, Bergen'op'2Soom,*Bezol, n<*. SB,
10 juli 1616.
BEBRtEVEN, bw. Weiteipk in zehrifl ztelien,
eene akte opztdlen van , fr. oonzigner par éerii, aeier,
drezzer un acte de. \\ Ter causen van den opdracht
van eenen mudde oorens erffelyo, gepaaseert en
bebrieft voer scepenen van Heze. Chartb, v, 'z Bozehj
f». 101 vo., 23 febr. 1430. Soe maecte hg pactie
met zijnder zuster, dat hg huer geven soude G pont,
met voirwairden dat sgen [zij hem] met vreeden
laten soude; dit wert overdragen, geslooten, geati-
puleert eü bebrieft. v. d. Tav. 252 v<*. Dat de
eyghene goeden, soo in successie, naarderschappe
als andersints, souden aenveerden eü nemen de
nature van der plaetsen daer die lest ghegoeyt en
bebrieft s\jn. C, v, Orimbergen, a. 12.
BEDAGHTIGHEIT, zn. v. Bedaehttaamheid ,
overleg, fr. eireonzpeetion, mére réftesion. \\ Dat
wy,... met onsen volcommenen wille eü bedach-
ticheyt, omroe nutscap eü prouffyt van onsen lan-
den, hebben geconsenteert eü gewillecoert... Aead,
d'archêol, 1874, blz. 121 (1367).
BEDAQEN, bw. Dagvaarden, dagen, fr. ajomr»
ner, citer, azzigner en juztioe. || N. N. . verclaeren
tegen alsnu te hebben doen bedaegen, U/laro/^orttf,
bg timber, deur Jan Wagelmans, dienaer, Lam-
brecht Thoen, opdat den voorss. gedaechde met
ÜE. vonnisse sal worden geoompelleert om, eni.
MontenakeUf II, 160 (1588). Seedt, op woensdag
den 10 nov. 1627, Nioólaes Heeren, doen beda»-
ghen te hebben N. N. , borghemeesters , soe N.,
ona geriohtboede tuicht, per cedzilam aen honne
eü aen den Peroen gedaen te hebben, omme sien
dieselve roet rechtsmiddelen te dwinghen tot enz.
Ib. 165. N. N. segghen te hebben laeten bedaghen
N., denwelcken is occuperende die strate der ge-
meijnte loopende . . , comende beneffens oft aen die
winninghe van bedaeohde, dieselve willende betim-
meren eü daertoe in opere es. Ib., I, 140 (1648).
Den momboir der armen heeft den voors. Gajnm *
voor recht laeten bedaeghen. C. gr. Loon, I, bis.
867 (1674). Ende zullen desniettemin deselve de-
faillanten behoorÜjck bedaegt worden tot de te doene
overdragt binnen andere viertien dagen. Welcken
termyn van andere viertien dasen oventreken zynde
zal ... , eü sullen deselve andermael bedaegt wor-
BED.
BED.
129
dm. Pfae. 9. BrA 80 jimi 1729, a. 2, 8. TI, 892.
B£DANCK£LIJGKH£IT, sn. t. DmOt, erkm-
fdykhÊJi, fr. rteomnmuatmcB, || Zonder dit decelTe
■uppliaalt tsr cmim tui voonetde diensten, icaden
•ó TwUeMy Tttn om ghehidt heeft noeh gheene
wadden, inllaariieeii om bedenokeliehede. db Pm.
AA Bb. XY. Wddêlhmrp, 60.
BBDAMCKEN. Hem (en eieh) bedftnken.1)
XÊtm MpoeiSy léetnenniy fMirgttnuign lye omt, «p. m
Immt ^, Kr» «oüf^ail dê (met een gen.). Ghrimm:
Bieb bedanken, gru^taë agmrw. \\ Dat wr hen
daiaf alio mo^wlio en redelic lietoir en ooriehtmge
mümÊL doin geeehien, dat tye hen billie bedanoken
■elen. ¥r. tekat: 9»*ü «*ra 4ê9nmi par roMoa loêf.
Piot, A9«K#» 1889. Als in die eonstitatie-brieTen
niet iTftgednickt is die somme waennede die geldt-
rante gdcocht is, dan, den lendtgelder oft sohnl-
deaacr bekend daerroor ontfangen te hebben sekere
BQBime, daerover der gelder betaelinge hj sieh
bedflnekt, mndt ge?raeht enx. C. gr, Lotm, I, hls.
169 (1629) [door den nitgerer Tertaald: qu9 U
arfarisr se f^fku* d rwoinoiirl,
8 UÜ mm gmdwehap trêüm^ fr. as tv^irsr iTmis
toeiiU, Il Bat soo iemandt der gebioedera sieh wilde
bsdanckwi , niet eerder sal geeehiaden tensj onder
den eoninozn^gel, gerende yier galden Brabants,
diepelyek de eompagnie bedanokende. O. Xs^^,
19 dee. 1787, a. 81. Smdhoog tê Toi^êrm.
BBDDB, sn. o. 1) JM, in de tegenw. bet Ten
!, fr. M, ttlsfM. It Bedden. TM e. 1869 iê
jwrfsiaari, Ueiuttrmo me dmAmi par^
jitm mmam tmtgiam , ss» eatsMiM
I, salferi/tr ümmda : met coiynen ende pape-
gafm. Sèkêf» e. JBrwtstl, 1416.
8) Bedde van perokemente. Soori 9amtap^
ir. «srfs^ <^pis.(?)it Bn saggen eenige dat , als men
dsaa eaauona [al. de wettaohtighe Osmese] jdaoh te
honden in psesentie Tan den givfe, so was in de
— 4Ai^u YÊjii den parokette gemaeet een bedde Tsn
psnkamcntei en OMropeennaeetsweertyinteeoken
van BOüTenniteTt. Limit. o. VI, 12.
8) Xajer, wimierUfpêr, fHamiê «Mor dé ewssAsa
mtm^ fr. yWwèrs, laiUm. \\ Zekere ordon-
teghena denghenen, die hemlieden Terroor-
te Tissohen langs de oosten en staoome van
I, met cheynetten en aeewandt, daennede
eleen Tiaeh, gm efi saet Tan dien, sla»
deaslTa netten in leeghen watere huagha de
Tloetmaerek, te sohepe oft te Toete, voorende efi
daermeoe die bedden efi le^^ieis Tan
eloenen Tissehen. PZoe. e. VU 19 mrt.
, (...pjfln. I, 861.
4) AU kmmérh dm wooapUaiêf fr. soaMM imdiee
ém é&méiê, \\ Baer hy is te bedde gaenda efi op>
alaanda. C. a. Gssail, a. 876.
K\ "BmmJtiStoAtÊd .. kmÊÊBÊÜSÊuaÊMUÊÊÊêeMaiB t kêt hWÊOê
1^ cfjTr fr« ^* mmriagt. Gtotrout bedde, saM
larf, mttüg hwmét^, \\ In 'tontiben Tan montaoen
wanlen die descendanten in laohte unie, ondtata
naaafea niaaspsneonen Tan da awaartsyda Tan ga-
^fwp*f* badaabeaCasnde, gspielerecvt, O. a. G^sal, in,
lei Oelieei bedde, — hïöf bedde, jrnwii^
sa dbas^fSIs crams, fr. aiésMUi^,
— Ut ^^ï0^i^^ n lastaysala Tanbraader
ajaJiiAsart de baoeder oft aoster Tsn
riMhealen bedda altffdt dan broeder oft snstar Tsn
halTan bedde. C. e. Jfse4., XTi, 10. ChriatQn:
•— nr mUmrm pmrmtm* Haewel
ayn baoedaia, sostars, oft andere deseanden-
Tan gahaaian oft halven badèe
bestaande; en elck van dien deylf naef adTenant
dat hy Tan bloetsweeen bestaende is, hetzj Tan
heelen oft balTen bedde. C e. Aniw, 1645, xiii,
88. Tenzy dat zulcke kinderen, Toor doTerlyden
Tan huerlieder Taeder ofte moeder, tbedde gheheel
synde, ghe^manoipeert en baer tzelfs ghemaect
waeren. (7. e. Audên, oah, prim, ix, 20. Als een
penoon, hebbende onbejaerde kinderen,., tbedde
Sheel wesende hem ontpoortert. O. o. Óenty y, 3.
edde gesoheurt. Bed gAroken^ gescheiden,
ontbonden, fr. marie^ diteoue. La Oime*. liet
brité, lid deffaii. j| Man eii wyf, ghesepareert en
metten rechte ghediTortieert zynde, paerton efi
deelen alsdan akoft bedde gesohenrt was. C. v,
JBergen-op-Zoom, xiT, 20. Beddegeljjok, b'tfw.
SirnikegetD^y fr. penr aonehe. Christen: par estoeSf
in sOrpee, || Bnde eest datter alleen zgn oems en
broeders oft zusters kinderen, als naiste erfgena-
men Tan den doeden, soo sollen die oems en de
rechte zweers geiyc geadmitteert wordden om te
deelen ia iturpee, dats te seggen beddegelijo, en
niet ia eapüa, dats hoofdegelyc. y. d. Tat. 832.
Boo wat goedt dat Taxi der zyden comt, dat aal
man bedc&geiyok deylen. O. e. Bmeeüy Stat, t.
1440, a. 12. Boo waer ghebroederen oft gesnsteren
syn Tan twee wettige ^ddenen oft Tan meer, dat
degene die broeder oft snster is oft zyn Tan heelen
bedde, sal oft sullen des broeders goedt, dat hy
Teroregen heeft die Tan geheelen bedde is, deene
hellicht Toomyt hebben, en dander hellicht zullen
sy deylen beddegelyok. Ib. a. 18. Bedde bed8-
geliiok, byw. Schynt in beteekenis niet te Ter*
sehiOen Tan het Toorgaande bsddioelijck. || tUc-
ele bedde bedagelike Tan der moeder erre te deilen,
alle kinder die zQn getmwt. iBMikt van Ucele,
a. 66.
Een dageUjOkS bedde (Boete?). JSene ge*
«poas, dé minete boete, fr. aas amende ordinaire,
la plue Ugbre. \\ Yoorteieer, een dageigekse bedda
sal sijn en wesen zz penningen payements. C e.
Meghem, Lamdtek, a. 9. De kantrubriek heeft ook:
ara daegbeliijew bedde,
B£DD£G£KOOT (Bedgenoet), zn. Bektgenooi,
gemaHin, fr. iponse, \\ Henrio, here, en Elsbeen
Tan Hoeme, sHn beddeghenoet, Trouwe Tan Dyest,
enz. Dieet, ooik. 8 ang. 1869 , Domde Bootb, P, 44
T*. en de Oopia cart. f. 21, hebben „bedgenoet".
In eene oork. t. 1 juli 1866, noemt Hendnk zQué
TTonw „siin wiif\ en in eene t. 17 juni 1290, heet
Amont haar ook ,^yn wijf*.
BEDDBCLEBT, zn. Dsjfcsa, beddeeprei, eprei,
fr. soarls-jNmifs. || Unam albèm Testem dictam
beddêoleet. Schep, v, Bmeeel, 6 noT. 1447.
B£Dt>£CO<)PEB, zn. Om<20 kleerkooper, fr.
Jripier, || Dat de oudeeleerooopers en beddeoooperB
wel soUen moghen Terooopen efi te coope stellen,
TOor heurlieder denre en nerghens elders, ketelen,
potten, pannen.., behoudens dat sy 'teelTe ghe-
cocht hebben in Tendu6n ofte in lieden huysen
onder andere huyseatheyl. Rsmbby, 1, 466.
B£DDE8I£CK£, zn. Voortdurend bedlegerige,
fr. greAeMre, |) Want <Ke toots. xm personen ge-
eoatnmaert hebben . . ghemeynelyck omme te gaen
ap de Tier hooghtyden, binnen der Tryheyt Tan
Imssele, in aUen proehian en Tisiteren haere bedde-
aiaefcan mat dobbelen sondaeghe-proTende. Smedere^
mnbmcht U Brneeel, b febr. 1362. Op 6. Merten-
affont te gherena eleken armen, die in de Bmeder-
sohap es, san walpot wyns, een broet en een
sloek Tlaaaoh, ten minsten, en den beddesieoken
dobbel Ib.
17
130
BED.
BED.
BEDDËSTAT, zn. y. JB&dstede, ledikant ^ fr.
ioM de Ut. \\ It. noch een bedde metter bedstat,
van iy ellen, met eender blauwen sargien. ino. «.
1489.
BËDDETIJCK (Bedtüok), zn. Beddetijle^ fr.
eoistü hUt. \\ Bedtiken. Tol té Br^^y t. 1269.
BEDDETOL. zn. m. Tol op hst bedd^oed, fr.
UmUeu êw Uê lUeriês, Een der 17 tolartikels ver-
meld in eene oork. der maand juli 1541, toot
BruBsel. SeJcenk. v. Srab,, reg. 188, P. 389 y^. en
840. Zie TOLLXK TB BBÜSBXL.
BEDE, zn. ▼. Verzoek aan mensehen^ it.demande^
prihre fenie aux hommee, 1) Oi/teninzameUng ^ fr.
eoüeete. j| Bovendien deed men, den 3° meert
(1464) eene bede of collecte in de 8t«d, by de be-
middeldste inwoonerB, en deze bragt meer dan 20 Ib.
Brabandsch op. di bübbuss. Toestand ^ 11.
2) Ondersiandsgdd, tchattinfff belasting, door een
vorst gevraagd of gesteld (meestal in het meerroud
gebruikt), fr. substdey ootisaiionf imposUiony impót^
demandés ou imposés par tf» prinoe (génëralement
•mployé au pluriel): aides et snbsides. Aanvankelijk
waren de heden (preoaria) elechte een verzoek en
eene vrg willige belasting, doch mettertgd gingen
zy in vaste, jaariyksche lasten over. Kiliabit maakt
<»p het woord beide eene treffende en stoute aan-
merking, die wy hier meenen te mogen aanvoeren:
Sxaeiiones principum , zegt hy , rogationes sive pe-
Hiiones primo dicta: nam fiebant rcgato et oonsen-
tiente populo in prdborwm principum subsidium:
uumo, etiam acerbissima exetctiones vetus nomen
reivMmis urgené enim principum preces: eogit rj-
gando qui rogat potentior, 'Èst orare Ducum spe-
cies violendi jubendi [violenter jubendi?]. St quasi
Mtdato supplieat esse poiens {sic), || Dat wy bon, in
hoeren personen oft goeden, met beden, assisen of
met dreighinghen . • voerdane niet bedwinghen en zoe-
len. Ueg. cop. cart. (9.11 v^., 17 juni 1290. Lat. tekst:
per taUias. Dat, wanneer dat men beede sal scul-
deoh syn te zettene, zo zuelen oomen teghadere
onser beider onapen, metten mannen en metten
Bcepenen die ziere toe zuelen neemen, en zuelen
die beede zetten weseleke en wittelij^e . . Mare
deghene die van mi, den abt. hare goet houden
te liene, en mach men op enghene beede zetten
van dien goede dat si houden te liene van mi. 19
juni 1295. Dat wi, noch onse oer, noch onse naco-
melinghe nemmermeer binnen onsen lande settingbe
noch beede nemen en sellen, ensy omme ocsune
van ridderscape , van huwelicke , oohte van ghevano-
kenesse; en die beede sal men alsoo weseleo nemen
dat niemant van onsen lieden daeimede ghequetst
noch verladen en si. Landtckarter o. cSrtenberg,
1812.
Bede Stiohten. Instellen , fr. erier. || Desge-
Ivcx, soe ennige doctoren seggen, wordden zy van
deser misdaet [nl. de crimine legis JuUe de ambi-
tu"] besculdicht, die bede stichten om ennige officie
te hebbene. v. D. Tav. 72 v".
BEDEBRIEF, zn. JPoortertMef, fr. letires
constaiani la quaUU de bourgeois. \\ So en solen
meistere en gesworen eynen portere, den sy niet
wale alsollich en kennen dat he synen ambaohte
gehoirsam sij , egheyne bedebrieve mitter stat aiegel
besiegelt gheven, noch home anders egheyn ver-
antwerden doen, dee porter en brenge mit home,
voer die meistere en gesworen, die govemere van
synen ambaohte, die home tughen dat he den go-
vemeren en synen ambaohte gehoirsam sy. Cv,
Maastr. 8tai. v. 1880 a. 116. (De rubriek zegt:
portere brieve).
BEDEDINQEN, bw. Bepalen, vastsiéUm, fr.
fixer, II Dat nu cortelingo comen zyn te Becken-
voert, N. N., ballinge van Lovene,.. en hadden
dair gewacht en gelaeght de vleeschouweren ^ poi^
teren van Lovene, die sy opliepen ghewapender
hant , en namen hen haer ghelt en poerde en voerden
ze vandair tween wech ghevangen, als N. en N.,
die sy swaerlec pynden en rantsoenden op o en
iiy peters . . , die nadden dieghene diese socnten en
hen {sic) hoer rantsoen helpen bedeedinghen Aead.
d^arohM, 1856, blz. 160, Analectes, Loven.
BEDEELEN, bw. 1) Deelen, verdeed, ft. par-
tager, || Alle meuble en catheylycke goedingen
worden ooc bedeelt tu^schen den blyfvere ofte bly-
▼eghe en haerlieder ghemeene kinderen, eh haer»
lieder descendenten, half en half. C, v. Poper.,
IX, 7.
2) Verdeden, fr. r^mrtlr. || Alle de vooieeyde
boeten te bedoelen, te weten . . O. v, Veume , xxxi ,
18. Te bedoelen alle de voorseide boeten : een derde
voor den officier, en tresterende derde voor den
aermen. DB Pb. en Bb. XXII l. Beveren, 84 (1603).
(Het derde derde de^ der boeten was doorgaans
voor den aanbrenger.)
BEDECKEN, bw. 1) Kelen, verbergen, verxw^
gen, fr. eadker, oeler. || Dat [hy] alle tguend dat hy
hadde, winnen oft oonquesteren zonde, . . . bekeeien
en employeren zoude ten oirbore en proffite van
zinen voerseide souldenaeren [versta: schuldhees-
schers], zonder dat te verswyghene oft te bedeo-
kene. C. v, Aalst, blz. 260. Van eessione (15e S.).
En oft een vrouwe ooc cessie dade, zal moeten
draghen een mauwe van coluere, ghelio de voer*
seide bonetten aen hueren rechter arme, sonder die
te verstoppen ofk bedeckene. D>., 262 (1540). Yalso-
heit is veranderinge en. immutacie van der waer-
heit, en dairomme studeren de valsobers tgeene
dat goet, gerechtich en wairachtioh is, te veran-
deren , en onder schijn van deuchden, gereohticheyd
en wairheyd ondueghdeiyc en valsoh te maken, en
die ondueght en valscheyt te bedeeken oft te odee-
den. V. D. Tav. 65 v«.
2) (Een bod), eens anders bod verkoogen, een
kooger bod doen, fr. couvrir Venekbre de quelqu*um,
faire une offre supérieure. Bedeokte veroier-
peimingeïl, ket beloop van kei koogste bod, fr. Ie
wumiant de la pUu kauie enckère. || De calengier-
der . . , moet oook goet doen alle verdierpenninghen,
bedect oft ghevastioht sijnde, ter goeder trouwen
gbestelt. C. v. Qkeel, xiv, 26.
BEDECLOCKE, zn. v. Bidklok, ket geUn van
*« morgens en van 's avonds , uHMorbij de È. K. ket
angelusgebed bidden , fr. ciocke de la pribre, sommer
rie du maiin et du soir, èLqueUe occasion les caiko-
liques ridtent V angelus, \\ Vore die beedeelocke van
der vroegmissen, oft nae de beedeelocke van den
avonde. A. Wavtbbs, JSnmrons, II, 460. Vil-
voorden.
BEDECKTHEIT, zn. v. Qeveinsdheid, fr. die-
sieÊulaaon. \\ Persoonen, die binnen der voora.
stadt oft haerder vryheydt ghewoont hebben jaer
en dagh comUnme, en dat bethoonen konnen met
beuren ghebueren, sonder bedecktheydt, worden
ghehouden voor inghesetenen. C. v. BereuUds^ iz, 12.
BEDELAEBS-DAELDEBS , zn. mv., fr., letter-
lek : ikeiers de mendiamts. Eene munt vermeld onder
dUe van Thom. || Luiksche zoogenaamde Bedelaars-
daalders, y. D. Chijb, Leenen, 205.
BEDELF, zn. o. Óraven, uUgraieen, bsfgraekiii^f
grackt, fr. ereueemenif fossé. \\ Streckende alzoo
noort-ooatwaert uppe totten paele en bedelv* vaa
BED.
BED.
131
mynen bo«re Tan Bt. Pieten, noort ghekndt de
kitye ymn daays de Smet, en alzo lancx denielren
Melfre en gracht oommende tot up den weoh en
■tnete. dx Pb. en Bb. X. Afwtm^ 16 (1660). £n
jegheoa ander schaoBtraeten sal men d^een helft
[der aaide] daeroppe werpen.., en die aliohton en
effenen binnen twee maenden naer t* bedelf; en
die gbedolfven werdt Tan Baefiniiae tot Licht"
meaie, sal men effenen en slichten Toor TQjtganck
meje daemaer. C e. Vewrne^ XLii, 14.
BEDBLIEDEN, nu mT. BedêsckM^mi, bdat*
Ht^ptidUiffen , fr. eonUihuahUt , emuB qui dovsewi oim-
frUmÊT am paitmeni de* mde» et mbsides. || Yutghe-
nomen allen lieden die ons bede gulden (nc), en
memiden lieden, die ons bedeliken djenet doen,
iele qnite siin om xx e [in plaats van 30 pond],
al en snchten si eghenen yrede. f. d. meierij ".
LoYm, 1318. a. 78. Dat nyemant engheen soen-
ghelt en ghelde noch en eyssche alse Tan onse
bedelieden, die ons bedeUke dienst doen. Ib. a. 76.
BEDELVEN, bw. Voortiem van graehUu, fr.
pomnoir de foeaêe, \\ Hij moet de bosaohen honden
Dedc^Ten en berreet Tan wator en grachten jeghen
de beesten en andersins. db Pb. en Bb. X. JPelS'
9tm, 11.
BEDEK (Beeden), ow. 1) Sidden, een gAed
doe» UU Ood, ft. prier, e'adresser è Dien, \\ Want
men sal alletyt dat oeghe tot desen inwendeghen
werken keeren, en daerwt werken al dat men
werkt, hetoi lesen, beden, denoken, en, oft ghe-
boert, oec wtwendich werc. Aller Keraib. 110.
2) Mei heden heiaeien , bHaefitÊffen af eehaUingen
eplégpenf fir. impoeer dee enbeidee. || Toert, dat wi,
ooeh engheen heere, daer onse poertren Tan Ma-
ehelne onder ghegoet sijn, binnen onsen lande
beeden en moghen noch hem noch haer goet, omme
engheenrande stueken; en daerof gheloTe wi se
qnito te hondene, dat es te Terstane deghene die
toCe hare [tot hiertoe] engheene beede ^egouden
hebben, noch sonldich sjn te gheldene met den
lechto. Brah, Teeeien^ 18 dec. 1801. Meekelen,
8o heb wj hen geloeft.., hen, scepenen, raet en
andere onse goede liede gemeynleec . . , nummermeer
te eeattene noch te beedene Tan hoeren erffelycken
coeden, dies sy ocht enich Tan hen onder ons
nebben in onse lande bnten . . . Doude RoaAoeek
f*. 40 T^., 12 sept. 1868. Dat wy, noch onse erren,
de stedt Tan Meghem nimmermeer gheechatton noch
beeden en snUen. (Terder staet: beden noch schatten).
C. e. JKyAsm, Lmdiekarfer o. 1898.
BEDENCKEN. Hem bedencken. Ziek in'
beelden j meenen, tr, t^ienagimêr^ erm/re. \\ Dat sy
hen dan bedachten, dat de Toors. goeden 'sjaers
niet soo Teel nyt en brengen als hnnnen TOors.
ef^paeht, renten of cheynsen gedragen. O, e. Brue-
ed. Stat. T. 1667, a. 89. Ohristyn: e&iqneperenadent.
BEDERF (BederTo), sn. a 1) Behoefte^ nood-
tèkeUfkkeid, fr. teoiet, mSeeeeiUt. || Item, [gaTen
doDtfangers] mieie joncfr., [doe] Jacopa wyf Tan
Axtevelde, Toer in IngeLuit an onsen heere den
eonbie Tan Trankerike eü Tan Tngelant, omme te
Sskene omme daohterstelle dat hi der stede scnl-
h es, en omme andre groote bedenre, thare
theie, eer soe weder qnam .... Hütttkvb, OoT'
pier. 88 (1848). De meester [Tan het schip] mach
wel nemen winen jeghen den coopman, en Terooopen,
onmie eeconrB te hebbene te siere bederTe. Seereekt
, 23. Al so dicwile als eeneghe gemeene
aataoepe iof eeneghe bedenre, die der meentooht
ioebort, goTalt, dst sal men doen bi gemeenen
tide Tan den heere, Tan deu scepenen en Tan den
lieden Tan den dorpe. JT. v. ter Piete^ 1266 , a. 17.
De Lat. tekst heeft eenTondig: negotium.
2) Zaken, heroepebezigheden, belanffen^ fr. ojffaireSf
intérüe. || So wie dat binnenportre wordt, moet
wonen binnen Antwerpen . . Maer te drien tiden
binnen den jare mach hi buten sijn, dat es te
wetene a in den lenten, in den oeghst en in den
herfst, en tolken xl daghe. In andren tiden mach
hi oec syn baten Antwerpen omme sine bederre,
en anders niet. Kb, e. Antw, a. 169.
8) Dienet, fr. eemiee. || Waerd dat eenich Tan de
ghezellen [nl, bootsgesellen] hem quetsto in zinen
bederTe, bi fante Tan hulpen, sy zullen gehouden
syn omme hem te ghenezen en te betome bi den
meestore en de ghezellen Tan der tafele. SeereM
9, Domme, 21. Het OTereenkomstig art. 206 Tan
tit. TUI in de (7. eomp, v. Aniw, zegt: „int doen
Tan arbeijt oft dienst Tan den schepe .
4) (Bedarf). Nui, voordeel^ fr. profU, mtüiU.
II Omme der meentucht bedarre. K, v. Bmgge e.
1281 , a. 81 bis: Fr. tekst : poer Ie eommnn profit.
BEDERFELlJCK (BederTeliok), bn. Aan bederf
onderhevig f fr. corm^tible, eujei è $e gdter, è pi-
rir, è ee dêtfriorer, \\ Indien 't [«2. het in beslag
genomen goed] perissabel ofte bederTeliok waer,
soo ordineert men *tselTe ten hoochsten Teroooht
to worden. O, e. Qeni, iy, 1. Yan den Hane: ree
tempore periiura. Maer soo wanneer alsulcke aen-
gecommen beechadiohde goeden smiltbaere oft be-
derffelijcke goeden sQn. O, v. AnUo. eomp, iv,
xj, 190. Allerley bederffel'ifcke fruyten, alskriecken,
kerssen, eertbesen, krakebesien, pruymen, moer-
besien, comellen en persen. Blao. v, Brah. , I,
69. Z. d.
BEDERFENIS (BESSBYBinESBx , bsdsbfxkibsb),
Fig. Bederf, fr. corrwption, \\ Kettorien . . . , om to
doen oprljsen een nytnemende boose en stijnokende
quaetheyt in bederTonessen Tan den kerstenen ghe-
looTC. Plae. V, VI, 8 mei 1621, I, 98.
2) VerUee, prijemakingy fr. perte, eaptwre. \\ Al
isser tijdinge gecommen . . . dat het schip bij der
hooger bant oft Tijanden gehouden, gerooft on ge-
nomen is . . . En oft Tersesert schip oft goet ginck
oft quaeme Tan oft naer eenige plaatsen buijton de
TOorschreTc paelen gelegen, en dat de bederfenisse ,
berooTinge oft arrest buijton deselTC paelen waere
geschiet. . . Cv. Antio. camp. iy, xj , 282.
BEDERVEN, onz. en bedr. ww. 1) ovz. —
Behoeven, noodig hébben, fr. avoir besoin de. KU.
BederTon, vetue^ j. derTon, carerey egere, \\ Nu
hoort . . Ende tzeedert hebben die ooninghen [Tan
Frankrijk] gedaelt ende onwinnachtig geweest Tan
kinderen, en oijck onlyrich op eertrycke. Ende
men en weet wat God Toort wercken ssl; wat be-
derTcn lantoheeren meer exempels en castoyements
dan hier gescrcTen es. Piot, Ohron, 27.
2) Vergaan f omkomen, tterven, fr. périr, mourir,
II Also dat si niet Tan honghere bedenren en moeste,
wantee haer kindere niet houden, noch Toeden en
wouden. Sehep, der dbdie te Vorst, Mei 1868. Doe
seide de graTe Karelet het is groet jammer, here
proest, dat ghy zo Tcle goeto en so Tele corens
hebt, en wel nalicx om niet, en ghylieden. laet
Vlaenderen bederTon Tan honghere. Jak y. Dix-
WDB, 46. Sloughen Tammaerto oem doet, ende
Tammaerto dochtere, dewelke bermcht was, want
zy was zoo duerghewont, dat de Trucht bedarf en
starf corto na der moeder. 48.
8) BXDB. — In den grond storten, arm maken, fr.
mieier, \\ Dei oock, onder *tdecksel Tan dien, en
ooc Tan leprose oft Terbrande en Teijaeghde per-
132
BED.
BED.
soonen yan de frontieren, oft bj der inundatie be-
dorren. Plae. «. VI. 16 juni 1666. I, 29.
4) Verderven^ verêfortHf mtmmIm, fr. dStrwitrê.
Il Die de honten oft oyeren yan de fwanen, &i-
santen, partiyseen oft diergeljcke aal rexetroyén..*
Die in der voeghen voors. tal achieten eenen rer-
gher oft synen horst bederren, tal Terbeuren. lo.
31 aug. 1613, a. 76, 77. II, 408.
BEDESETTEB, sn. m. SmmbU^ diê de heloê^
tingen omslaai en te ontvangt^ ft. répariUemr ei
reeeoeur dee aidee et enbsidesy ateéemr. || Alle bede-
setters geseten int qoartier Tan Antwerpen moeten
rekeninghe doen, abt Tersocht wordt, in pretentie
▼an den officier van der plaatsen en voer scepenen
Tan Antwerpen. C. o. Awtw. 1646, ix, 49.
BEDESGEWUSE (BeedtBchewyae), bijw. ia den
vortn van het vertoeken en owuiaam der heden, ft. en
laforme et dans Ie mode de r^partUion dee aidee.
jl ïn sommige plaetsen gdTen die ondenaten gosa-
menderhant hueren heere een somme Tan penninaen ,
en die setten en stellen sy ouderlingen op hem
selven beedtsohewgse . . . — nae reoht, eoe en
mach die heere dat niet heysschen bij bédwange,
noch by arreste Tan rechte, mair mach dat wel
begeeren beedtsgewijse en biddende, y. d. TAy.
202 T°. En die ^)ede mannen , geawoerenen Tan der
natiën, als representerende trierde leth der Toirs.
stadt, hebben Terolaert Toer hun opinie: dal ïïj
lüSsloegen die Toers. impoeitie, njet willende daer-
inne consenteren; consenterende nyetmin die somme
Tan 160,000 gulden beetssobewyse op dlant van
Brabant opge^Tcn te wordene, naeTolghende der
ouder costumen. Bekenk. v, Brah. |reg. 189 f". 11
T«. (1642).
BEDI (Bedie, bidi), TOegw. 1) Wmty ft. car.
II Dat al tegader es tseghan de Trihede Tan der
port Tan Audenarde en tseghen onsen here den
graTe , . . . bedie de porters Van Audenarde ne
staen niet ter Tanghenissen Tan den bailliu Tan
Gherontsberghe , en hi ne maohae niet Taen. O. v.
Auden. 2o d. bis. 29, ometr. 1300.
2) GcTolgd Tan dat. Owtdatt dewigH, aamgenen,
fir. pa/reeque^ putequet vn que. \\ Wi en hebbeói selT
negenen segel , scepenen Tan Telseke , Tan onsen
[h]oTede, bidi dat wit Tor hem bekenden, hebben
si ons haren segel gelenet. Mei 1249. Beghert die
meente, dat mester Niclais bus Tan Birrliet, en
Tan al den lande dat hie sochte jeghen . • , dat hua
en land en al dat er toebehort, si der meentucht,
bedi dat oomen es Tan der meintuoht. C. e. Bmgge,
I, 234 (1280). Dat Tele pine an die rente te Ter-
dinghene lach elkes jars, bidi dat meuegberande
scult sculdech was, en te Tele terminen te gbel*
dene. 21 jan.' 1284. Bedi dat ie wel en waerleke
onderyant, dat io negheene recht en hadde... in
dese Torseide tienden. Mrt. 1297. Vaderk mme. III,
436. Want bedie dat die Trouwe noch kindere hadde
Tan hoeren Toirmanne . . , die soepene beTingens
hoer hoet tüccle. Vonnie van Uede^ a. 26, bla. 136.
BEDIEDEN. Zie bbduden.
BEDIEN. Zie bbdijoxv.
BEDIENEN, bw. 1) (Een mandement, brieTen)
Doen aanzeggen, overhandigen, overgeven^ ft. eigwi^
fier^ remettre^ déHvrer; remiee, dMivramoe, jj Mits
dat de caatellain Tan deser stede bracht hadde te
Bruessel een mandement Tan den oonino, omme te
doen bedienene up die Tan NiencTe, inhoadende
dat IJ den Toors. ghcTanghenen weder souden ^e-
crighen, np de Terbuerte Tan Utc, Tangoede*. Van
der oopien Tan eenen mandamente, twelke de caa-
tellain Tan deser stede up scepenen Tan NienoTe
dede bedienen mat* eenen hniaaier te Bmaaiele, dal
■▼ aoodan met hoeren ootfangere eonmen Tekenin*
^ doen te Meohélen. Benen duerwaaidere nm den
booghen rade, die yan Meohélen qnam scepenen
anderwerf daohyaerden te Brooeeel ei& hemnedw
adyerteran dat tj ghewyst waren in deerste def-
fimlt. St.'Bek. Nimove, 1488. Zoo wanneer de yoot^
nomde officiers en wetboaden in fanlte Uiyen yan
de Toomomde letteren yan faolslotinghe te obedi^
ren . . . ; en daemaer schepenen heimieden [ai. de
schepenen yan buiten] contamaeeiende efi yente-
kende yan alle ezoeptien en weeren, en uyimóe
proufiot yan dien, naer V blyoken eerst daer ghe-
nomen yan t* bedienen yan de yoomomde letteren.
C, 9, Anden. I, i, 18. En sullen die yan da stede
yan Audenaerde gheen letteren yan hofidntinghe
mo^hen bedienen. Ib. a. 16. Sallaris yan den mee-
sagier, toot t' bedienen yan eenen ontslaohbriaf,
z^ s. par. Ib. 2« d. bis. 421 (1619).
2) (Zyn leen). De fliehien vam t^ leen vermdlen,
ft. aeèomplir lee devotre de eon flef. || Soo doei oQck
[«2. yerbeurt ayn leen] die, geroepen oft gesom*
meert weeende, weygert en yemnaedt yoor den
heere oft synen stadhoudere te compareren, ofte te
rechte gaen ter saecken den leenen raeckende, eft
merekeljek om sjn leen te bedienen. O. ïeemhef e.
jSKeOHnMM, T.. Z«
8) (Zyn beroep). Hetopetèêpmtemreilaimnhnm^m^
ft. faire ineerire (son appel) am rÓte dee Meeiat»
II Van sommen excederende twaalf oaiolna guldens
eens, sal diegene die hem yindt beswaeri mogen
appelleren yoor scepenen, efi in dien geyalle sal
dezeontie geschorst worden; wel yerstaenda nooh*
tana , dat hQ binnen y^fthien dagen z^n eippA daer
sal doen bedienen. C. d. eiad Meeheten, AidiHe
29 nor. 1641, a. 2. (Een oude prdktiayn yerUaarde
het w. ,,bedienen" aldus: Niet alleen hebbende
bescryfTbrieren ehelicht, efi die dekene efi geswo^
rena [at der li&engulde] doen leyeren, maer dal
hy die saeoke yan aimellatien yoor soepenen, binnen
de zy daegen, sal hebben ter roUe doen stellen»
soo dat behoirt; en aldus wordt dit woort bedienen
yerstaen, en ia alaoe diokmael by acepenen ye^
daert geweeal en ynytgesproken tuseohen partiea
yoor recht.)
4) (Bene ordonnantie). ITileosmi, ten mUvoet
brengen , fr. «ai^e»^, meitre d eméemiion. i| Omdat
er te min awarighe^ sonde yallen in 't bedienen
deeer ordonnantie, is geordonneert efi orerdngen,
dat elcken weesmeester uit der yoors* stadts g^
meyne goeden sal, m prorisie, uytgereyekt m
betaalt worden des jaers twelf rinsgtudens eens,
en den klerok ena. O. v. Laven, Wenk, a. 78.
BBDIENLUCK MAN. B— Yan ▼ooohdie»
b— e YOOOhtt ook Besetman. Een mem^ ge-
eteld am hedde en mameekap te doen voor eroateMii
memmerfafigen of onbekwamen , moi* geettm^pbê ge^
eUekten, en ook, b^ voknachi^ voor andere teenkmh
dere { te ondereeheiden van den „tterflnmn** ^ n*'*^
püijk aiaa", fir. AeaiflM eervani, mn komme nemmé
fomr flnre foi et hommuige, am «oai de J^mmm^ de
mimawre on d^inoapablee, et dee étMieeemenie reüf
§%em», oiasi gmoj patr proenraHonj pomr d^amêtee
hommee de flef f è dietimgmer ^ Vhamme mamwef^
Zie BSSSTMAV. Dit naerrolgende es de grootte efi
denombrement yan eenm leene, dait iok, Willem
yan der Zype, als bediendelic man yan Tooobdien
yan joncyranwe Margriete Heymandts, ^meester
Liyinua, mynder hnysyrauwe, houdende ben in
leene en manaoepe yan edelen en mogenden heere
mer Maiimiliaen de Melun . . , faelya leenmy
BED.
BED
133
ÉtorfSQ \j éuï offriTdme tan Jtn Hennany ftmeeeter
Lrrimui, m jnen swa^eve. ds Pb. en Bs. II. Bêuêdê»^
80 (16è9). Zo Teire dfttter leenen aohtergelaeten
m bj den orerledenen, te steUene by een oapiüe
ib eMlm Tan den rdiefVen, feftultejrtaeip e& be-
dienelkike rooghden, ten Uwte Tan den andaten «me
iUeen. O. «. Amiem, S« d., bis. Ü96 (léOO). Dit ea
ds giootte -van twee leenen, die iok, Oharles ran
InstSy poorter der etede Tan Ghendt, maohtiob hj
praeiifaAio orer efi nytten naeme TanjonoheerPieter
de l'BapiBoj , die proooratie heeft Tan mer Samael
de rBapiooy, zynen broedere, heere Tan Chafliiad,
ene ala bedyenriiek man in den naeme Tan den*
silTeii mer Samnél de l'Espinoy . . , hondende ben
fai leene en maneebepe Tan ... ds Pb. en Bb. YIII.
AéÊ^tm^ 9 (1619).
BBDIEKSnOHBIT, m. t. GMetuH^kM,
Mmwi^f halpvaardiffkM , fr. miprê$»emeni d teroir,
è êêeomir. \\ De heerBn Tan den hoepitale Tertroo
km [Terbaalden] Tan barer belegber bedingbe, ael-
BMMoanen en Tan barer bedienstieheit , die zo den
aorman dede. Jav ▼. DmcvDS 88.
BBDUDEN (Bedieden). (Bediêie, hedêêek, hê-
d^^ea), OW. 1) W&tdm^ ft. dnemr. KiL BedQden,
atfaj, Jlftri, |) Dat . . «o, wie hy zj, die Tan baten
iBOOmmen wüle é& *t portenoip Tan deaer itede met
wuenaten Terorigben, nnte doe ronpen en pablieren
tar plaetaen da» hy wnent, bi sinen proobipape,
in da hooehmeesetyt, up eenen sondaob ter pojrea,
dal by Tandaar Tertrecken wille, en binnen deeer
■teda eommen wonen, omme poortere met waeneten
«e bediedena. O. e. Geai, I, 606 (1481). Alle wedn-
wen Tan TasMlan . . . hebben ... de helft in [de]
pMofljte Taa den leene . . daerin de Tassael , hoer
I , . . atÜMhticb waa , efi oook nohtent [hnn buwe^
Mck] erfrebtieb bedeghen ia. Zeear. e. Vt, 76.
Wiliem Tan Nonnendie, dewelke Inghelant metten
swaerda wan, efi hj bedide oonino Tan IngheUmt.
Jam t. DixiroDS, 11. Dat deghene begheerende
int toomomde ambaoht Tan den tapifleeors te eommen
efi TTj te badidene, tonden moeten, alTooren, taelTe
ambacht dry» jaren gheleert hebben. Jf . e. Fl.
•Q aapt. 1668. 1, ^96. Ken bedydt kenrbroeder ofte
kenxaoaler Tan den Toon. ambachte met oeborte
aldaar. C. e. ItoaaAMito, ni, 1, 8. Soe wie binnen
da afeadt oomt met woonste en aldaer ontfangben
'aA by den magietraet geadmitteert wort, ofte aldaer
gabuiou ia, wort en bedijt Try poorter derselTe
aladt. O. e» JWm^^mi, n, 2. Deghene op wie de
dctde an laatste keateae nytgaet , Miydt waeraohtig
kooper Tan den goede. <?. o. Denderm. y, 9. Ynyt^
0Ooki&^w, Torboixaatin^ie, ToroaTelinghe efi Ter-
deel Tan goede gebeurt toMchen hoader ofte boa-
darigglia «A d'hoire.., efi bedjdt elck erfiushtloh
Taa syn bantdeel (jte) oft toeleeh. (7. o. Aahtj zx,
86. ISigityff oft inaolTent bedeghen. O, v Antw. n,
6. Bedeghen baaokeRMite. Sê.-rèk, Berffen-op-ZooMj
1568. Badeach blent. Jajt t. DmirDS, 69. Inaol-
Tont bedeghen. OL e. Aai», ^omp» IT, xt, 26. Tot
inaalTantie be^hen. (X e. Deirmêt impr, a. 868.
Badaaeh deek. Piot, GItm. 782.
Bedtjdeil adijllS selft. MÊerdmj&rig wordemj
fr. é&vmir maf mr, mtrtir e» jcmüêtameB dé mt
4tBé II Ten waere dat ly [nl, de kinderen] by
ipaHe, huweliek, prieetemchap oft andere
n . , haar aelik bedeuien waeren. O. e. Aalti ,
Znx, 19. Totdat sy t^aeilieder blada gheetelt
Mn] ofta andetMina haerlieder lalf bedyden. Ib. 91.
flaor laUk bad^^MO. C. e. AaUt, ZYii, 19. Haer
iMder aalf badyden. Ib. a. 21. Sijna eelfs bedeghen.
O. P^B. mit. 1 ang. 1714, a. 10.
2) K&men, doordfinffen, fr. enir«r, pMirtr, || De
Tcnrs. giften efi donaoien, geheeten „by radene
oft na de doot*', lyn huydenadaigs geöooh in der
gewoentan en praotyoken bedden, r. d. Tat. 240 t*.
BEDUGBN. Zie bbdijdsv.
BEDINGE, sn. t. 1) OAed M GM, h. fHit^
d Dieu. II Int eerste, dat si aal oomen te drian
tiden tsdaeoha ter ebemeinre bedinghen, die men
int huoa doet Toer leTende efi Toer dode, efi Toor
alle aalighe sielen. Mbbtsitb en Tobsb, II, 688.
S^hotierregL e. 1846. Om deilaohtioh te weeën in
den weldaden, deroton bedinsen Tan de Toira. reli-
gieneen, die nu sQn efi namaals weaen sullen inden
Tora. godahuyae, en dat ai én hore naoomelinghe ta
meer gehouden efi Terbonden sQn onaen Here Gkd
in haren bedingen Toir ons te biddene met beroert»
heiden Tan herten. Ib. OorJc, e. 1418. Hy [ml.
Robrecht de Yrieae] Termaende haer [Bikilde], datae
haer wilde Tonghen te Gode waert, met weldaden
Tan bedinghen, Tan ruib&n efi Tan aehnoeaanen te
ghoTen. Jav t. Dizhitds , 80. Tan gheliken reet
hy [al. graaf Diederik] te aente Bettina, beaon*
kende met bedinghen efi met aelmoeaenen de aepol-
tuere Tan Boadin Apkin , synen reohtiweeia. Ib. 79.
Doe Ghi mit nwen jongeren ghinot tot den bereh
Tan OliTeten, daer Gi in uwer bedinge sweteda
water en bluet. Sondêri merk. 92 t^. Veraohtende
efi reproberende ooek [al. Luther] die goede obsei^
Tantien Tan den Tastenen efi Tan oneen Heere te
biddene , tweloke die Heirlighe Keroke tot nooh toe
onderhanden heeft, Tan oen TagboTiere en Tan dar
messen, en bedljnghen die wQ doen toot da sielen
der afliTighen. Blae. e. Fl. 8 mei 1621. I, 199.
DiTiaeiende ofte oonfererende een^he saeken die
eefiiffhaina het aimple efi ghemeene Tolok eoude
moghen . . . diatraberen . . Tan der bedynghen efi
auffingen OTer de doode. Ib. 17 juni 1626. I, 106.
2) Ooimoediff terxoék^ lede, fr. kmmtié fri^^
dmiamdê. || Hieromme,.. gonatioh a^nde aynan
reohtToerdighen bedinehen efi Teraneke, den Toora.
peia metten brieren daarop gemaeet ^jnde, . . dat
foTen wy en approberen. O. o. iSI.- TVaidaa, a. 29
(1866). Philipa,.. graTO Tan Ylaenderen.. Doen
te wetene dat, tor oetmoedeghe bedinghe Tan onaen
wel gheminden in Gode de religienaen abdeaae en
eouTont [I. eouTont] Tan den oloeatorTanderHiBghe
by Axele. . ds Pb. en Bb. T. JTerelMe, 66 (1408%
BEDINGEN, ons. en bw. 1) Yan peraonen.
Oerêekièlijk aaikloffem, heêeèÊiidiyên , fir. oaMomMf,
aocuêêr. || Dat mi, N. [abt Tan St. Bemarda],...
efi niemen el, toebehoort danespreken» tbedinghen
efi tmanen Tan alrehande atucken. 19 juni 1296.
Dat atille gheachiedt oft met naohto, dat aal men
atille prooTon met hen tween oft meer. Nemen ai
op haren eet, dat diegheene aonldieh ea die ay
bedinghen , alae Tan atuoken daer men die waerhait
ane &ei, aoe eeat toI bedraoh. it. d. wmerij e.
XoM», 1819, a. 68. [In den eeraton] heeft den
meyer Tan Leeuw het Tangen oft [i. ende] span-
nen, efi den goTangen, die to reoht Teiaoobt wort,
to bedingen Tan dry tot dry dagen, in preaentie
Tan den meyer Tan Thienen, oft aynen atadtbouder,
efi en maoh den meyer Tan Thienen die niet b^
dinghen oft apreken [aenapiaken]. C e. Xmimm,
lY, 1. Sohepenen zyn aohuldioh reohto to doena,
efi den gheTangene to eondemnaran tot Terbavito
Tan aynen lyTO, indien ay berinden ghenoeob
daartoe ghethoont to sljne, oft anderaama.. to
pnnieren , 'toy by ciTÜe boeto..., gheiyck ay by
oen prooeaae berinden aollen to bMioom, alaoo
den achouteth niemant quaiyok en oan badinghan.
134
BED.
BED.
O0 Stöd Mteêdm, i, •• Cfarótyn: tifmdem frafte-
Uu mrüê imfmtiè tn Mêmimtm aeiumem tmam imsiUmerê
poiêtif qni rtUhmê offUü Mweêrilaimr ad aeeuêomdmm,
Jn de QitATe tui 1AS6 staal tograorer bet woord
^bedingen geflchnren: ^^boiitet en om niet
oiuUek bedngm (! ?)• |j Aenpende de tortme» wor-
den elle knerelaen^ nxNMribnnden, kefckdieren,
ens. (d*inlbniuiiie piecedente blrprende leeieei),..
ter leberper ezMninelie ^eetell, aytgbenomen de
noorten en kndteelen^ die men daertoe openbeer>
lyek bedingben moei. O. e. Srede, Mwme, reekiem^ 87.
5) Ten faken en goederen. A<mHag§m em mt-
tcigm tn rêekUf tr. d^irer H pomramvré en puiioB,
tl Zo welke tHt dal een Iwitl bedingbel ee» die
Sriie» die beuaghen es Tan den twiste, moet bid*
n omme daeb bin den naeslen acbt daghen dal
die twist bedingbel es. K, e. Brmgge e. 1304 , a. 87.
3) XJltêmxêUent toofdragtnt aanialemf eerAolea,
fr. aHiotiUrf cHUgutr^ wpoëêr^ narrer. || Fejten
bedingbl l^ Willemen Verheien, ab officier tot
Oasterlee, aenleggere, tegen Lijsbeth Tan 2Seel£rs,
gOTangene efi Terwerdesse [beschuldigd Tan tooTery],
Mifkêaréh, ProcMSS», 10* B. Dal sy \nL d'adTO-
eaten] in henre schriftnren by fejrten niet meer
stellen en sollen dan sy mondelingbe bedinght en
sollen hebben. Stijl dês Jtaadê wn BrabanU, a. 929.
800 wanneer dat men boTindt, dat in den prooesse
feyten sQn Terhaelt oft bedinght daerop partye haer
naarder sonde behooren te Terclaeren... C v.Antw,
eomp. y, w, 78. Als partye ten bestemden daege
nQet en oompt, oft weQgert haer Terclaeren bij
kmmen oft ontkennen., te doen, soo worden de
fouten tot haeren laste bedinght gehouden Toor
bekent. Ib. r, ts, 79.
4) JEKfoAsfi, tr, reguérW. \\ Soo TOrre ab niemant
daertegbens en compareert, om die scheydinge
TOorsB. ta doen, oft aaerteffhens te sustineren, soo
bedinght den hejssoher owt den sohouteth, Tan
lUnder officie wegen,, staen moet in der onwilliger
plaatse. C. e. BrAa^ a. 79. BoTinden de schepenen ,
aal die materie den IQto niet aen en gaet, soo
wort dia ffheTaoghene, indien dat Tan synent we-
ghen bedmght wordt, gherelaxeert onder cautie
Tan Ie vacht te staen en tghewysde te Toldoen. Ib.
MmAö» fMhUn^ 86.
6) PUUmt hepUiUn, im rêokt behandelen, fr.
piaider, déboHrt^ iraUer en fu9iio0.'\\ Dat men aUe
ghenachten die Ier Tierscharen inffheset worden
efi ghenomen, Ier Tieiscaren bedinghen eü einden
sal. Efi alle ghenachten die ter straten oft ter
Bcepenhuis ingheset oft ghenomen worden, bedinghen
efi ein^l^n sal ter soepenhuis oft Ier straten ; w^;he-
nomen erve efi eyghen, en dal naersoap heeft, dal
sal Ier Tierscare comen. Kb, e. Anho, a. 191. Zo
welke lilt dat een twist bedingbel es, die parüe,
dia bedraghen ei Tan den twiste, moet oidden
omme daoh bin den naasten acht daghen dat die
twist bedingbel es. C e. J^rt^, I, 4 noT. 1804,
a. 87. Efi dese y, Ie welen, ierst dal possessorie
[al. int cas Tan nljeuwiche^den] en daima dal
pelilorie [int cas Tan propnetayten], mogen wel
bedingt efi beleydl wordden beyde Toir eenen
riohlere, efi by danselTen beslicht. y. d. Tay. 88.
Want in den geriohlen dicwyie oomen ennige adTO-
oalen, die hen onderwjnden der goeder luyden
woorden Ie Tueren, efi huer saken te bedingen,
nochtans dal hem dal Terboden wort in den rech-
ten . . . n>. 881. Omme dieswille dal eeneghe par-
lien, efi by speciale de Terweerers, als ly teenen
poorlenohen dynghedaghe betrocken lyn, iJle huer»
uadan ordinaire dilayen namen up de aniwoorde,
en als dsMlTa driajen al gliyssoiit ijn, ao doen
sy hneriieden andwoorde be^nghen in de eonli-
malie Tan der Ticfscbany aldaar dal tj lomtjU
de schuil kennen, en Tenoocken Ihebbene lan^ie
daigben Tan paiamenlen; en dal aoepenen ena. O.
e. Bmggê^ VL, bla. 818, a. 6 (1527). [^ampiman]
is alleen niaeht hebbende omme partijen biimen de
stadt en Trybegl Ie daghen in saecken die ter
manissen dee ampfcmans bedingt en ghewesen worden.
C. e. Amim. 1682, lu, 7. Yorbintenissen Tan
eenigbe onmeriycke goeden, renten of actiën retel
TOor de voors. wethoudeien Tan der lakenhalle gbe-
passeert, Tan te recht te staen en 'tghewysde to
Toldoen..., ooncemezende saecken die TOor hen
bedingt oft ghetzacteert worden , en syn Tan gheender
weer&. C e. Amtw. 1682, y, 11. De quesüen, dif-
ferenlen en gheschillen bedia^hende toller sonmien
Tan twee kaïolns guldenen,... sullen Toordaene
Terbaiyck, oock op de tootb. roUe beleydl en b^
dingt worden. C e. Santhove», isipr. Siijl, 46.
Want men bevonden heeft hier Ie TOien grooto
gebreken in de adTOcaten, taellieden en procoreun
m *t bedinghen Tan der goeden luyden saecken,
Tan d'een den anderen te injurierene, te kyvene
eii malkanderen te irriterene.. D). a. 848.. Alle
welcke Toorss. saken . . . eenen iegelijcken gheper-
mitteerl is te bedingben en beleyden, by assistentie
Tan procureur. C e. Bru9$elf 1606, a. 66. Chris-
tynx Uogl dirigere modo proeuraiore^ Dat de civile
saken . . . souden worden ontoommerl en bedinght
TOor borgemeesteren, schepenen en raedt. Ib. a. 66.
Christyn: traetentur ao deeidamtmr. In de heeren
raedtkamer sollen worden bedinght alle saken..
Ib. SHjIl dor MaaearoUf , a. 62. "StX de procureurs
de begonste saken sullen moghen bedingen op aUe
werckende dagen . . a. 68. Binnen welcken lydl de
procureurs niet en sullen moghen presentersn oft
bedingen eenige oude oft nieuwe saken, nytge-
nomen dal sy geduerende de Taoantien sullen mogen
presenteren, ^dingen en ontcommeren de nieuwe
saken Toovrallende in materien Tan., a. 64. Als
ymani heeft Temadert eenige gronden Tan enren
gelegen int quartier Tan Antwerpen, die by eenen
poorter gecooht sgn, alsulcke Ternadexaer mach
den poorter doen beschryven, op alsoo lief als hy
syne Temadeiinge heeft, om TOor amman, boige-
meester en schepenen syne redene Tan Temaderinge
teenen sekere gelegenen daege te oommen bedingen.
O. ü. Aniw, oomp, t, t, 7. D'aenspiaeoke moet
innehouden.. ., met byTueginge Tsn clausule salu-
taire Tan reoht en justitie te doen, oft soo Tole
min oft meer aen te wysen als men Tnytten b^
dinghde Tan de saecke [een ander Hs. segt: Tuyt
„tbeleide'* Tan de saecke], naer gelegenheyt Tan
dyen soude Tinden te behooren. Ib. y, «, 2. AUe
ixistantien Tan processen . . gaan teniet en oommen
te smilten soo wonneer men de saecke heeft laaien
Toqaeren,... ten waere dat in de saecke.. soo
Torre waere geprocedeert oft bedixight, dalter geen
termyn meer en Tiele to houden. lo. y, xy, 1.
6) Onroerende panden nihnnnon^ gmreeèMgik toe-
wijeon^ fr. éwnoer^ adjeiger jmdieiairement dee gagee
.taNRo6tli«rs. i| Indien de opghewonnen goeden sgn
er%oeden, worden daeraf dry sondaeohscha pioda-
malien ghedaen achtereen, Ier puyen af, ofte op
de dorpen ter kercken uyt, en daerenteynde, op
eenen sondach daemaeel Tolghende , soo worat daeraf
eenen coopdaoh affgheleecht teghens eenen sekeren
gheleghen dach; en dien coopt&Ksh wort ghehooden
ton selven daeghe, en de heere wordt waiand als
Tan bedinghde goeden. C. o. Breda^ a. 46.
BED.
BED.
135
Hem bedingen tot (eenen puid), dien ge^
fweUel^l: af)p€sndem en rijn makend &• étineer jndir
«imremeni (une hypothèque) et la faire tiemne, \\ Go-
mea es Ghristine Kempenen, . . en heeft ghegoyt
den Heyligben Oeest Tan Onser Vrouwen Tan
Dieet [in] enen Bynegulden erffelick » . . en daer-
Tiwre te pande geeat haren beempt... En oft ay
bon tot den panae bediiighen moeeten, aoe aonder
dear Heyligbe Qheeet tuwe [toe] comen als Toere
hon erre. iSd^p. e. Xmmmm, 28 aas. 1400. Met
eoeligher Toerwoirden, oft Gheerde, oft den synen,
hoens oeje ghebreke, dat ey te denen panden hon
bedingfaen moghen als tot haren properen erre.
ld. 16 mei 1&3. Oeck eest Toirwoercie, oft hon
hona oeyna gebreke, eoe soaden sy hon daertoe
bedinghói als Toer haer proper eire. Sof AemU
«o» den Dyeke^ 22 jan« 1466.
7) Bebwien, fir. oomnmamder. \\ Die heere en
prinoe ee moghende in sgne camere heerlQke Tvede
te bedinghene Tan allen twisten, diere xl Toeten
de twisters of Tencheeden zijn. Zo wie dat Ter-
bveiety dats moordaet. Sn dat bedingt men met
mamiMi in hofrechte. Ltent, v. 1528, C. T^.
BED&AGH, m. o. BED&ACHTE, sn. t. KlaeU,
leeeknidi^ffj fr. plainie, aeeuëation. || En Tandesen
bedzaoen hebben heer Willem Tan Wilre en Gk>eesen
van den Quadebroggen hoere onsoout gedaen Toer
die Tiy persone Tan den payse, alsoe dat daeraf
V^7^ ge^st syn met den pays Tan den Toerscr.
▼iy personen. Aead d^arehéol. 1856, blz. 157 (1881).
Bttt also dat de Torseiden baillin enighsoi Tan
den Toonioomden personen te hemwaert hoadt,
dien sal hi doen wet en Tonnesse met scepenen . .
Tan der mesdaet die hi te hemlieden waert zal
legghen ate caose Tan der Torseide bedrachte;
binnen den eenten Tiertien nachten naer dat zy
sollen [zijn] utegheghoTen bedraghen. C. ü. Aalsif
Us. 567 (1408, a. 4). Wart de bedrachte ghedaen
in jaerkeore, zoo ne behoorter ^iieene olaghende
partie. Ib. 452, a. 18, xt« E. lïoohtan was de
bedrachte ghedaen Tan tween persoenen, die ooo
in TangheiMsse zaten Tan sculden. Ib. a. 19. Int
|aer xüg« lzxiu... tiocken scepenen te hoofde
aan mine heren Tan den Bade, met dlTersohe be-
diaebten Toor hemlieden ghedaen in den jaerkeur,
np mamen en Tioawenparsonen , Tan diTerssche
eoKoeasem. Ib. Uz. 454 a. 21. Aengaende der bedrachte
Tan Jan den Taddere, bedieghen in den jaerkeur.
IK 456 n, 22. Daer ontsoaec of Trouwencracht
es, daar moet men prouTen thelpgheronp , en danne,
dat bedrsgli also uutghegheTon , zo wysen scepe»
aan . . Ib. 494 (1486 , a. 9). Het ghoTalt wel som-
wglen, dat soepenen sulo bednoh Tooren comt in
dól Toorseiden jaerkeur, dat zy niet Troet noch
wys «n syn. Ib. 828, a. 11, xt« E. Mids der
bedrachte TOor scepenen commen, dat men Tan nu
Toort niet meer Tan huusghelde ghoTcn en zal Tan
den lakenen die men te merctmi Toert-, dan Tan
alken balTen lakene ii groete. db VLAMnrcK, Vjfh.
45 (1417). Als daer yemend in bedreghen es, zo
sal menne w^sen te daghene up eenen sondach in
de ktfreke, oomie te hoome of yemend jeghen dat
faedraeh yet segghen wille. Leenr, e. 1528 , blz. I. De
elefoqaan Tan de examinatie sQn aouldioh elcx
getuggen Teielaeren int besonder efi int lange te
sehryTen, in snlcker Tuegen als de onderrraechde
poBoooen hun bedraoh s^n doende, sonder te ses^-
gen: depomU artieuhm fU jaeet, oft affirmeert oe
gesubfegnleerde clausule; ch oook: depomii als de
'raomende. C, v. AxUo, eosip. t, ij , 82.
vol bedraoh. VoUedig hewije^ fr.fMne;
Zie VsvDAV, 650. || Dat openbair gesciet sal men
proeTen openbair, alse Tan hoeme en Tan siene,
Tan twee ofte Tan meer, en dats toI bedrach. Dat
stille gesciet bi nachte, dat sal men stille proeTen
Tan hen tween ochte meer; nemen sy dat op hair
eet, dat diegene is sculdich die sy bedragen, so
eest Tol bedrach. K. o. Si.-JPieiers-LeeutD e. 1284. -^
Dat openbaer gheschiet, dat sal men proeTen
openbaar, alse Tan zieoe en Tan hoeme, Tan hen
tween oft meer, en dat es toI bedrach. JT. d, mei'
erij V. Loven f 1312, a. 52. Die manne [aj. leen-
mannen] gaTen ute: Dat Jan Herman,., was be-
dreghen met Tullen bedraghe, bi horen segghene,
bi ghenachte, up dbeste, dat hi mede was ten
fiute, en hulp Termeneghen [oTermannen] Gillis
Businghe. C. v. Anden. Se d. blz. 801 (1858). Int
eente so ghcTielt, dat dontpluuc Tan der wette-
liker waarheden uutgaf in deaer manieren : het ghe^
ute wettelike waerhede en tuI bedrach met twee
lieden wel eens ludende, en met lieden ghenouch
meer, bi hoome, bi ziene en bi hooren Tcrlyene
dat een Jan Gillis Boudin . . en een Bace de Buede
hebben gheaeuTerdt eene Lysbette If.., jeghens
hann diuic en haren wüle met helpgheioupe. x»
Pb. en Bb. II. Seergem, 49, 14« E. Also Teel
alser bedreven z^n met tween personen, goede
tuuchbare heden en weerdich Tan tnuwen, of met
meer, geeft men uut met Tonnesse, ter maninffhe
Tan den meyere, by namen 'en toenamen, becue-
ghen te ToUen bedraghen Tan den £site daeraf zy
ToUe bedraoh hebben. (7. e. AoMy blz. 494, a.
6, 1486.
BEDRACHTE. Zie bbdbach.
BEDBAEGHTE, zn t. Bedrag, hdoop. fr. imo»-
iant, II Zoo Terre nochtans t^seWe ghelaoh niet te
zeere excessyf en zy in comparatie Tan de nature
en bedraechte Tan den contracte. O. e. A.ud, xx, 8.
BEDRAGEN,. bw. 1) Beechtddigen, hHiehien, fr.
accueer ^ inadper. || Ward hies [hi des] bedraghen
metter goede warede, me soudene bannen o jaer,
Tan sinen hoTede. O. e. Brngge, I, 81 dec. 1278.
En upten naesten dinghedach was die wareide Torseit
wettelike Tortiheschet, en sToer wettelike waer te
bedraghene én te segghene tusschen N. en N. En
alse [als si] die wareme Torseit ghesuonn [h]adde,
de [doe] ginghen sle Tit, en berieden hem, en camen
weder in, en worden segghende en bedroeghen: dat
Hanne Witte hieude rQs Tan den wlghe [wulghen]
tronken die staen upten wech. . Vort, so bedroech dia
wareide Torseit: dat Symon Tan den Hore nam meester
Nidais rijs Torseit, en droech se wech binne sinen
hoTe, en bilt se in hoTitnessen[houdenessen] jeghen
meester Niclais wille en sQns ondanz. En na den
bedraghe Tan der wareide Torseit, worden sche-
penen Toneit wettelike ghenaemt [l, ghemaent] Tan
Pi]aren wetteliken maenre, omme die bMten te besche-
dene na den bedraghe dat die Torseide wareide
bedra^hen [hjadde. 8ehep, v, Svaêeele, 81 jan. 1287.
8o wie 80 recht soendinc ofte wettelic soendine
breict, en daeraf wettelike wert bedraghen tot
scepenen . • Die cnif trect omme ctcI mede te doene,
wert hys bedreghen Tor scepenen met orecnsoepen,
hT es in de mesdaet Tan lx ponden . . — Daarmede
eist recht soendinc tuasoen den daghere en den
andren, die Tan hem bedreghen was. O. v. C7m#, I.
Qr, eharier v. 1297, a. 18, 88, 47. Zoe wQ [wie]
een kens uutblaest oft lest [lescht] metter nacht
in een geselscap, daer twist begonde, om quaet te
doen , hn sal ghelden thien marck . . En gesoiede
daer cracht , dootslach of ander mesdaet , daer ny mant
en woerde af bedrsghen en Terwonnen nietten rechte»
136
BEa
BED.
•M mI mm dm^MDaoi dte de IwriM letde , lioiifl«ii
T«nroBiMii« C« 9. A.-7Wfl<2m v, 1966, s. 6. Dat,
•!• mrÜMi to Iwdsmi gharen» tM twgtdom tui
émt DOtt#, dai npd«4 fo iH , dai sH in aenegha Iwiif-
boetmi MfVfhMi sQn, OMi sQ Mgheenn t« glie-
t/iêoê n«tt«r eondoDpiMlM ran s^ker botto «Is
t«r pl«#tM loopt daor don twicfc gboraUen es, dat
foeponMi dan wQaon do bodrogbono panooon te
ghoetane joghen don hoere mot salekor boofto ale
tor plaotao loopt daor don twiat of tetie gbebomt
oa. a o. jiaiê*. bli. 664 (€), 16« B. In welckon
fconr do Toin* Pietor bodiogbon waa, dat bQ een
Bioa ghotroekon baddo in folbeden np V. Ib. Item ,
oA CM ghoaoouaoordo oft bedregbene in doielTe
waorbedo worden t*haerliedor onachnlt gboroapon,
bj intimaoio tor kerebe, efl ahoboert in jnatioie. O.
9, Amdm, I. Lmihqfy a. 8. olz. 440. Bon poraoon
tan bnjton, die oenen poertere alaot oft qnotot,
indien bQ doe bodreohen wordt ofl orer bom claobte
oompt, Torboart dubbelen bmook. O, o. Andw,
1646, IX I 16* Xjnieb miadedifler, die ter juttieien
biaobt ia» oft anderen bedraeont in sjn toatamente,
oA daarop aterft, aal men denaelTon bedraegen aynde
noffon aentaaten londer inqoeato, om denielron te
fOODt te etollen. O, ft. Loon, 14 mrt. 1648. a. 46.
Den aohoatotb» ondonclumtotb oft benne dienaera
oft geaworon ooliTdraogera, noob andere offleieren
en mogen geen poorter, die op de daet oft foQt
niet borondon on wort, geenainta rangen noob aonr
tiaton, al ware by bQ |)mando bedraagen, tonaQ
oni. C. o. AnUo. comp, yii, Q» 4. Ib. 6.
8) Ovêriuiffom oo» em miêdr^, pUehüff vêrhiarêm ,
fr. ooaeaiacra d^na dÜ/U , diohrer eowpMê. || 8o wie
dst hom bolpe dat dat goot weoh qaamoy . . ofi bya
bodvoghon worde tot loepenei opdat hjtwiate,..
non aoudonno bannen. JTh, o. Amdm, o. 1828.
Fo» FNmmm. 8o wie die aoen jaegbt ol njnt te
binno [innen] bi bedwanggbe, en cuea beoregben
worde M waerheden ror aoepenen, hi ware in do
meadaden ran t Ib. Ib. Vam Zoom, 8o wie eonigbo
awaora booftaonden, aan oft in*t lyf gaende, lun-
loorde... efi daeval bedraegben wierat mot wei-
Üghe oüroondoi aal gaan in Tonniaae dea lyfa; wordt
maraf iomandt aenaaaproken oft niet bedraegben,
maeb hom , mot •(jn nandt aweirende , daeraf bo-
[ont?] tobuldigbon. O. o. *«.BSaM4, JVie. 7Vta« a.
10 (1866). wie. van buten, enen portere alaet
netter Tujat,. mdien dat h^a bedragben wordt
alet vooht ea, rorboort iU lib. Zh, e. Amim, a. 18.
De raaaalbeeren ofi hoogbo joatieieran rannogban
gholyoko doumondo waorbedo t'bauden, alck onder
baitladar Junadiotlo, aft de bodragbon te doen
Knieren naar HberiMl ran don laiote, rolsbende
•rliedor audo vemogben, uaantieii eft dnom»
biementett. (X o. ^«dio* in, 7. Up de boete van
IX aooUiagbott takken ala ar daarmede beronden
olla bodragbon wierden bj oer goeder waerbodei
a t. MfoSfê^ II. f. e. diiliaaaiii, 16 aapl. 1686,
n. 88. Up do booto nn Tiobtioh ponden par., alao
diekenl ala men do ooatnrio berondo, oAojremoBde
bodragbon wort by dor goeder waorbedo. Ib. 84.
BJfiDiUQfiNI88K, an. o. (Bar waerbeit). Mmé^
ptfÊOiffÊ wor oa^winaaawp , ir. ^aMMaa •• t oofnmM
n Tan dootilMfa, ran rwwweuoraobt en ran Trede
Hoekon, •& tmi aUan aaaokau dio dan boegen
foabta toebohoeren, naar bet badraeganiaaa der
wntrbeyt, eoo aal don aoboatal die aebepenaA manen,
o8 daoiofOi anlla« ay baar TWiniam w|faan. C^ «.
JfaaiÉriiM 9 M. 1878 a. 8. Na bodraramiaaa dar
wairMl. IK Oor*, o. 1408» bte. 478. Dainan m1
Qoen flBot
heit. Ib. 88 oet 1418, a. 26.
BEDREOEN. Zie mAAonr.
BEDBICHTEN, bw. Btbomoom, ImHtiim (hot
land), fr. oaUivor (la torre). Zie Di Bo. |t Item,
68 Jan Banina, de paefater, die tgoed nu boeit, np
tfoed aenldicb te laikeno . . aebte bonre boeaei met
roggbe en tbsen bonre met oreno, wel on loreUe
bedricbt en gbewinne [I. gbowonnen], gfaolto den
gbeboere, en voort eeaae bonie biako gbeeeiflUt.
ra Pm. on Br. IX. 29maroik, 11.
BEDBIECH, an. o. Bodroff, èodHt^or^^ fr. *«oi.
porie, framdo. \\ Warar een naarder, de foreoopeio
ware onterft, meer tbojr nyet, en daar en ware
niemond gbemt, ofi ware oen recht bedrieeb. Xerar. «.
1528, bis. H. Alle de quadeooatnmen,dioinir]aen>
deren regnoerden, en te soera ghewortelt waran,
ala mordado, ▼ermdorien, dieften, Tlooken, aweeren,
bodrioob, dode hy [nl Bbilipe Ton Xlaaten] al ta
niete. Jav y. Dizmnn, 78.
BEDRIEOENI88E (Bodriedieniiae), an. r. Bo^
drog, hodruffor^f fr. ^roeijMrie, fromdo. |) Zonder
eenech Tutnomen , aonder eenegbe oaTÜkeie en aondev
one^e bedrieghoniflee. 19 juni 1886. 8o ronnaeiaren
wQ en gaen u . . alre eioeptien Tan . . , ran bedrie»
ghoneoMn Tan beooepe tot heelft of derbomL ra
Pb. en Bb. II. Etorghom, 48 (1819). Bat die
maeatere Tan Bentmidon horen raat, dia atat efi
die ghomojnte Tan Sentruden te aamonaaolon magbon
doen roepen, aonder die banoloeko daeromme ta
alane oft te ludene, . . om aaken aenmereaide die
atat, . . aonder bedriegheniaao oft aigheliat. O. Xi^^
17 mei 1898, a. 4. ainU-Vrmdom. Alle bedriago-
niaaen, aubtilen Tonden efi argboliaten • , nyt^dio-
aeeobt. a. 17. Bit ia, lioTo Yader, dat onaonldige
Uuet daernTebodriochniaingeTondonenia. liomdwi
mÏÊrk, 57. Willende., oio Torhueden die aboyaon,
bedrieeheniaaon ofi onbelunriyeke ontorfimiraon. Ploa.
«. Broh. 18 noT. 1446. I, 860. Allegerende die
bedrieeboniaaen en ondooobden dor Toore. goodingen.
Ib. 861.
BEBEBIEB, sn. o. Aeeeler^, onder
dbor Brébcmiooho mmèiomaatM gepUtgd^
oaa oorgtuüiÊgom op èier «n «eipn, en oair tor jdpgoo
hmd oom kti oiorom oom htrwi^tom, fr.
Nitee eoM oe «eai pmt doo /bofft'eaaoin
om aMi|^ de r^gmio do iièro oi do ain, oi omóoi è
Voooookom do lm oüêbrmOom doo neoee. jt Baaanlyna
ayn wy oio geïnformeert , boe dat eenigo on don
meeaten deel Tan oneen endo der Toenec enaelre
boeren offleieren ende andere.. •• diaaeïro onae
ondereaten te bidden in groeten getale, ala boraB,
te drinken buere wynen ende bjer, dwele wj
„bedebTur^', ben doende betalon Tierworf
17 gedroncken ende aldaar Tortooit hebben. Bokomk.
e. Ara6. rog. n«. 188, f». 188, 80 jan. 1608. Ba
titel deaer oorkonde luidt aUkaa: }| „Yetbot Tan
|Mtbruloohten eii bedebierenin Brabant ta hon>
dono^ en da Inhondatalel:
bedawTnen oft ghdthndaehten te bondenen*
BBBEWUN. Zie
BSBBIJF, an. OL 1) (In 'ti
H Item, heeft don beer» aldaar.. ♦> en dry
wajen jaerlToVe Tan elden ingheeelena, ta
Tan de paehtera« met weghen en paarden,
da handtwerckara oft coeenelen, lot akn&Bkar bodryf
ala den heer» gfaebaft. Oaiiiih, 1810» bla. 4. Be4
ey [ei. de inwonm mn Kaar0k]
in ekèe wnko,.. Iba
.»«
BED.
BED.
187
mseivtdmghe alle degene , alooo wel ran onsen Toors.
lande Tan Ylaenderen, sonderlinghe van de Yoon.
iteden en plaetaen ontrent der yoors. plaetse yan
Oaprijcke, als allerande andere sullen rooghen,
▼an nu voortaen, Trijelijck en paysiTelijck gaen en
•enden, frequenteren en conyerseren in onse yoors.
stede yan Copr^cke , met haerlieder waeren en coop-
mansehepen, en daer Torcoopen en eoopen en doen
fittt yan eoopmanschepe; en andersints huere andere
bedriyen en aifairen, in der manieren dat men gh»>
eostumeert heefk te doene in de yoors. twee mercten.
D* Pb. en Bb. xiii. Kaprijk, 34 (1409).
2) LandbomOf verriéhiingen van den landbouw, ft.
Offriemllnre, travaux de ód(ur$. || St que leediett
monasUréê, elaieire* et coflèges {quant aux biene
et terree quilz tiennent comme amoriie) ne Ue puye^
êemt eulxmémee culHtêr ne labourer, ne mettre
emr ieellee terree ou prairiee hetfes pour en faire
profteii 9ff auirement en faire bedrif, $ane coniri'
buer, è eeste cauee^ è nos aydee comme Ie» aultres
Uhomreure et gene layx. PI. v. VI. 20 febr. 1528.
I. 748. 8oo wje eenen pachter, hebbende in
huerinffhe eesighe winnende landen , op 't selye
landt Taet commen labeuren en bedrijf doen naer
't expireren van sijne hueringhe, sonder den pacht
npgheeejt t*hebbene, den pachter zal t'zelye landt
noch moghen en moeten ghebmjcken de dry naer-
▼olghende jaeren. C v. Atdst, xiv, 4. Hoedat
sjlieden [nl. df mindcr*wetten yan den lande yan
Dendermonde] . . . yertoont hebben, datter diver^
sche processen tusschen hemlieden gherosen zijn,
ter causen dat de affsetenen yan de eene prochie,
bedrijf doende op de andere, souden moeten ghe>
nieten een yierde part min in de onkosten yan de
beden en ayden yan Sijne Majesteit. Plae. o. VI.
S febr. 1661. III, 406.
8) Ambtegebied, bewind, ir. reesort, dieiriei ad*
mimetratif. || Dat ghj deae onse ordinantie.. ter-
■tondt doet condighen en uytroepen oyeral onder
uwen bedrijye. Plac. v. Brat. 22 sept. 1500. I , S9.
(Oericht tot den amman yan Brussel). Authori-
Mvende denzelyen officiers [nl. baillius] dezelye
[qnaetdoenen] te moghen yeryolghen eü apprehen»
derene, oock in eens anders bedr\jf , jurisdictie oit
beerlicnede. Plae. v. VL 15 jnni 1556, a. 14. I,
84. Is oock de schouteth des lants yan Byen sohul-
dich de delinquenten by hem buyten der stadt eïi
▼ryheyt yan Antwerpen eü onder zijn bedrijff ghe-
▼anghen . . . binnen dese stadt te leyeren. C v.
Aniw. 1582, ii, 7. Als d'officiera, buijten int
quaitier yan Antwerpen geseten sijnde, eenige bal»
lincen yan de stadt onder henne jurisdictie oft
bedrijff onderhouden, en die terstont, ten sohryyen
yan de stadt, niet leyeren... Ce. Aniw, ccenp*
TI, ij, 7. Binnen den bedriye en bewinde yan den
▼iere rentmeesters yan Brabant . . Bekenk. o. Brab.
TCg. 185, R 123, 16e E.
4) Reehtegebied , heerlijk rechfegebied , reehtemaéhi,
reekieplegimg f reehisuUoefening ,' fir. juridiotion eeig'
memriale^ pemnoir judieiavre, adminietrtUian , exer*
eief de la fusHee. \\ Voert es sohnldeeh te wesene,
de borcbmye, of dien hi zet, te allen ghedioghen
flfi te allen sttcken dal de wetteleecheden toebe-
hoert, eü te allen sticken eü te allen bedriye
dat yalt tussehen den abt en den borehgraye
in . de yq^edie , sonder hiet buten te stekene ,
up dat hire wesen wille. En al ware oec dat
Me, datter de borehgraye niet en ware^ no
sün aeria&t, daeromme ne sonde men niet latetf,
die ware in zabbete stede, wet te doene, be-
booden atwrchsgraycn rechte. 13 aept. 1298. Hen^ '
riek Colye..., item, xx^ st. y d. Br., xxyiQ cap-
puy[nen] j. derdeel, j. mol[enyat] eyen, xxxy s.
paym. en j. ingherdach [nl. leendienstdag] metten
bedriye yan herscape aen menegherftnde pande
omtrent Dunberge gelegen. Leenhof o. Brah. reg.
YI, f°. 83 y^., denombrement y. 1440. Item, in de
heerlicheyt yan Ziohenen hebbic xxQ manna yan
leene, die yoUe leen yan my houden, en heergewede
sculdich -sijn , dairaf de ix bedryf hebben yaa heer-
licheyden, en moegen hebben omtrent yyftich man-
nen, die yoirt leen yan hen houden, efi yele laten,
dairaf ie tgetail niet en weet. Ib. f>. 209 y«. 214.
Besunder dieghene die pretenderen en seggen be-
drijff, jurisdictie en andere heerlicheyden te hebben,
hetzy yan meyere, scouthet, soepenen, laten, en
andere achterleenen ter saken yan hueren heer-
licheyden en leen gehouden. B^enk, v. Brab, reg.
188, J9. 43, 30 juni 1530. Plae. e. Brah. I, 269,
270. Alle leenen bedrijf hebbende, oft jaerUjcks
weerdigh wesende yyf ponden Brabandts, oft daer
boyen, worden gehouden yoor een yoUe leen; en
alle leenen geen bedryf hebbende, min weerdig
wesende dan yyf ponden Brabandts, worden ghe-
houden yoor gespleten leenen. O. v. Meckelen , Z , 9.
Christynen : Feuda eub ee hdbentia cUiafeuda 'et vae^
eallo». Eantteekening op de woorden ,,bedryf heb-
bende" : daer andere leenen aff gehouden «yn. — Dat
hy yan ons, als heere yan Gaesbecque, tot eenen
yollen leene houdende is die heerlicheyt yan Sinte-
Laureys Berchem , ter zaken yan denwelcken [nh
leene] hy aldaer heeft meyere efi seyen acepenen,
diewelcke hebben dbedryffyanerffren enonterffyen,
en andere leeghe juriadiotie op en aangaande den
gronden yan erffyen onder die yotrs. heerlicheyt yan
fierohem in erfsohynse resorterende; en wanneer
die yoirs. gronden yan erffyen yerthiert oft met
renten belast wordden , soe competeren hem daeraff
die pontpenninglum, en oiok die rechten yandooder
hant, en des daeraene depenteert. A. Wauterêj
Snvirons, I, 117 (1586). In auooeaaie eollatMael
oft yan besyden, de broedera yan den aflyyighen
Buccederen in de leenen eyengheiyok, behondeiyck
dat d oudste heeft d'exercitie en tbedryf yan de
heeriyckheydt, en tot dien het hays met de yal-
bmggen en gracht daer om liggende. O. leenkn^ o«
Brab,, a. 28. Chriatyn zegt in het Latyn: quiod
primogenMus habeat jwrie&etionem ad domtimifii
pertineniem, en in het Fr.: Vexereice de la jufie'
diction. Twee oft meer ghebroeders- oft ghesuatera
kinderen succederen hunnen oom en moye ghe-
lyckeiyck ia de leengoeden, met alle yruohten,
baten en proffljten; behoudelijck dat, die gekomen
ia yan den oudtaten broeder oft oudste snater, heeft
de hanteringe en 'tbedryf yan de heeriyckheydt,
en daartoe het huys met de yalbrugghen en gracht
daer om ligghende. Ib. a. 29. Chriatyn: juriedwOonii
exereiiium. Met de yoorsz. baenderye yan Gkesbeke
aal men alnocli t'aamen yerkoopen de heerehjck-
heydt yan Sint-Mertena-Lennicke, consiaterende in
hooghe, middele eü leeghe jurisdictie, keuren,
breucken, forfeyten, opkomminghen, yeryaUen en
al datter aenkleyen magh, en allen bedryf yan
rechten daertoe dienende. Oaesbeke, 1670, blz. 1S«
De heereiyckheydt yan Oudenaken, oonaiaterende
in . . , mitagaders allen bedryf yan rechten daertoe
dienende. Ib. 41. De eerw. heeren yan den capitele
yan 8tb- Lambrechtskercke binnen I'CUck hebben
onder Halen eenen heeriycken chyahoff, hebbende
bedryff yan jii jaerghedinghen jaerliox te hoi;ulene|
eü de elocke tegb«n dan te moghen trecken, en
yan meyer en schepenen te BteHene, die den aeghel
18
138
BED.
BED.
▼Sfi dt horen ImMwii éft éêmnedê Mg)i«l«n die
T«riltiMd« (tie) rniten éh gpeóeo , €ot, Maam , Mabw,
II, 14 (iM9).
6) Vaderlijk gmoff^ ir, fmaamee paUmdU* || Jm
Brom etiuinciperde Jscop sinen soim, dedene vte
tln#n bfOod« 6(i sinen badrire; coDMnterende dat
da TOTMida Jscop Toortoii tju uüh man weten zal
aft sfn selia xaken doan , ponder [dat] daeran de
Toraeide Jan fhom cenien recht hebben zaL O* v,
SfMgaé, II, bU, 496 (1466).
BEDBUVKN, bw. (land). 1) Bebouwen, gOrmken,
ft, euUivêfj ewploiUr (ane terre). || Toort moet de
pachter laten t^oet tainen aÜMheedene wel en lorelic
bedreren efi beaaet, alio hyt Tant tainen aencom-
mene. ds Pb. en Bb. IX. NtuarMf 12 (1460).
Serritate te hebben orer iemenden, hem tot zekeren
tUde int Jair dienat Tan waghen efi peerden te doen,
oh «yn landt te bedryreif, oft te laijen, pft te
maQen. r. d. Tat. 864 t*. Ala een tochteneere
aeWe het betocht goet bedryft en gebraljckt. C v.
Antw, 1646, xin, 68. Allen denghenen die ghe-
woonlyek zHn thiende te betalen ter causen Tan
hunne gronden Tan erTen efï landen en andeninta,
oft hj hen in pachte bedreToA eft beseten. PUie.
e. Bf'ab. 6 Juni 1664. I, 98. Die erfhellicht-
wlnningen, achoof koren ofte iet in plaetae Tan dien
•chuldich zyn , Tan landen , bempden offc anderainta,
moeten deaelTc landen, bempden oft andere goeden
wel en loffelUck labeuren, winnen, meaten en be-
dr\|Ten. O. e. Loven ^ vi, 6. Soe Terre deaeWe
toeden tor halfwinninghe uytghegeTen waren, oft
DT den tochtenaer leiTe bedreTen, ghebouwt en
gnewonnen worden. O, e. MeeheUn, xv, 6. Chria-
t\)nent üui ipiê êuii operii êoi Jkndos eoluerit. Al
waoren de landen Tan beede zyden bedreTen by
•enen proprietaria ofte pachter. C. e. Veume, zlii,
11. Indien de Tooras. oeleydde goeden waren lan-
den, bempden, oft andere gronden Tan erTon, die
men nooael(|ok moeatte oeffenan, labeuren en be-
dreTen. O. V. Bruëtolt 1606, a. 101. Ohristijn:
hoia q%iaê ouUum amt itrairum repnrunt, Fr. eul'
Htm H labowre»,
9) JSTaaM, koojmami^ap draven, fr. faire irafie,
oommeroe^ opSraiion de eommeree. 1 1 Alrehande oomeacap
dimen Tan idyadaefflia noene totten naeaten goens-
daghe daaTonta te Dyeat bedrijft, aal men betalen
taeife goenidaeghs metter tonnen. Kb, e. Dieet, B. 04.
8) Kerriehteui vervolgen (in gereohtasaken), fr.
prwHqmeri vouremivre (en matim de justice). ||
Ifiaat dat laie, dat een man late heeft, en en zUn
t\| niet beaworen, aoe en diedet n\jet dat mer mede
bedrQft. iXechi van UeeU, a. 118. Efi ghoTallet alao
Terre, dat men denghenen bedriTen wille bi der
wet toto in de drie [mael?] TjfUoh ponden, en
daema TOort ute aire wet, ao moeten die Toeraeide
lli goede liede, ofte de twee Tan hemlieden, haer
Ncort doen Tor aeepenen Tan dien dat tot hemlie-
den ghehandelt ea , efi dan aal mena Toert wet doen
met acepenen, na de wet Tan dar poert. O, v. Cfeni,
L Qr. aUHer e. 1997, a. 186.
4) Verneigen im reMe (een erf), er kei weüeêyk
beeii mm eieektn^ fr. jM«r««ter« (nn hfetage en iu-
atice) em réeimmfr la aetieniew l^vilf. || waer dat
lake, dal een man «\)n erre hadde bedreTen den
eenen dach, den anderen efi den derden, en dan
quame op den Tierden dach, alee oplen daoh Tan
rechte, efi dan taheeren gebreke, [daerbyj en eoude
die dach nUet bl\)Ten Terlet, htne aoade bliTea
alaende in den rechte, daer hy te Toere in aloet,
ala Tta recht te gcTene, efi toot waait gaan in der
■aken. UMU mm Vttie^ k 117«
6) Doorbrengen, fr. diemper..\\ Jhn Tan Ohent
riepen alle gheméeuelike dal %j en wejnalen den
prinee niet een myte te gfaeren, om aprinoea jono-
neyt mede te bednTene, in coatelike inatmmeiEten ,
in pipene, in daosene, in reyna met wyfr, met
danaera, pipera, die by grote ghiften gaf en ryke
maecte. Ja9 Yur Dumvds, 267.
BEDRIJVER, zn. m. l) Beeiemrdmr, fr. admnme-
iratemr. \\ Hebben denaelTcn Peteren [Tan der
Eycken] geaedt, gemaiet en geordineert . . , oeTcrate
richter en bedriTor Tan allen aaken den gerichte
Tan oneen rentmeeetencape generaal Tan Brabant
toebehoerende, ala Tan onsen Toiie. wonde Tan Zo-
nyen, Tan Tvoenten, gemeynten, atraten, ateghen,
riTieren, wateren, wateriaten, en den beieyden
dairaf, Tan meringen en palingen, Tan Talachen
munten en munteneren, wi Ixmibarden, jueden
en woekeneren, en Tan allen anderen nken den
Toira. gerichte Tan onaen rentmeeateracape genarael
toebehoerende, beide buten onaen wonden en boa-
achen, en daerbynnen, hem geTcndeTolcomen macht
en annderlinghe berele alle aaken denaelTen gerichte
aengaende Tan onaen wegen te hanteren, gedingen
dairaf te houden, enen yegelyken OTormyts en met
denghenen dient behoert recht , TOnniaae en beeoi^t
daeraf te doen, onae broeken en fourfiuten dairaf
te Toirderen, en by denghenen die in der tijt dbe-
weyndt van onsen Toirs. ontfiange generael sal hebben,
te doen ontfangen , om by hem ons dairaf reke-
ninge en bewys te werden gedaen. Eekenk, o. Breh.
reg. 182, f^. 122, 6 apr. 1448.
2) VeldopnekUr , fr. inepeetenr, enqnêtemr cAoai-
pêire, II Inquisitores aggemm, qui dicuntur bedri-
tere, et computatores, qui dicuntur rekeneren, et
custodem aggrorum, qui dicitur eeniter, pro excea-
aibuB autem deliquenoium int Noirtlant , prout fnerint
condempnati a predictis inqnisitoribns et computa-
toribus sÏTe scabinis aggerum (dijkffr<nen). sJtenk.
V. Brab. reg. 188, P. 81 y^. (1271).
8) LemdlSmwer, fr. vtUHoatemr. \\ Wanneer eenige^
landtbouwera oft hocTenaera henne dÜTen oft slooten
begheeren te graTcn ligghende tnaschen twee ghe-
bueren bempden, weijden oft landen, aullen de
naeste gheleghen bedr\jTerB schuldigh s'ijn mede te
graTen. C. e. Dewme, impr. a. 484. Zo hebben zy
geadTiseert te belaatene de beeaten en bedriJTeri
Tan den Ooatbrouck, weaende eene ghemeane weeda,
oompeterende de supplianten en de TOorn* ghameene
insetene, en niemandt el, die daarop haerlieder
beesten drlJTen en paatureren zonder oost. Dx Pb.
en Bb. YI. Nemie, 4. Dat de Toomoemde onkoeten
souden moghen ghepoinot eii gheetelt worden naer
weerde en deught Tan lande op den generalen bodem
Tan jeder proehie, aonder aenadumw te nemen
weder de badrÖTera zijn afretenan Tan de prochian
ofte niet. Ploe. e. VL 8 febr. 1661. Hl, 406. Al
tghene dat gheoughst, ghatast, gfaemijtt en int
aohuere ea ten daieghe Tan den OTeriydena (ofte
professane in religioene) Tan dan donaeiar ofte don*
aigiare, aa daelzaem . . En es dan pa<mt ghamaickt
by dan tochtenaere alleene mal ^jndar dool ofte
profea axtynet, tan waare dal de proprietaria daer-
mne gheeonaenteeit hadde. Maar ala hy nial gfaa-
cooaenteert en hadde, aal niet min dói bednfsr
ffherecht syn om Teighalt te hebbena Tan Tette,
drichte en saade, naa landiaeht. C. a. Kortrjjfe,
xn, 87.
BEDROCH, m. o. (mT. bêdrogem}, Zooala thaas,
fr. tfrwaparis , /Vwwis. || By aekenn bedrogen, oo^
mptian, exadian, abuyaan, maadiepaa aït aai^igan-
tian. MekmJt. e. Mrék rag« 196, P. 60 (1495).
BED.
BED.
139
Willende Temen opte finMiden en bedrogen die
in oontnrien Tan dien [»2. „Tan den rechten onBer
wagen"] Toirtghestelt xjn geweest, oft in toecomende
tjden Bouden Toirtgestelt moegen worden. Ib. reg.
137, P. 53 (1617). Omme aUe bedrogen, fanlten
en gebreken te Terhuedene, diewelcke de goede
lieden coaden mogen hebben en l^den by quaden
wereke en handelinge.' Lepverkers'omb, ie Dieai.
11 mei 1540, a. 26. Bat diTenche ingheseten..
hen geToordeit hebben . . . daerinne te conmiitteren
menigheriei abnjBen en bedroghen. Plae» v, Brab.
6 juni 1664. 1 , 98. Bat bij eenighe Tan de brouwers,
in 't afkerren en uytTueren Tan 't gherrijt bier,
z^n gecommitteert gbeweeBt merekelrjcke groote b^
drogen en faoten. Flae, o. Broh, 8 noT. 1596. Il, 79.
B£DBOCH£LUCK, byw. Op hedriêgO^lcew^,
ft. flraudmleÊuemêni. || Ware iement die eeggen oft
allegeren woade, dat dieeelTe guedinge bedrochge-
lije waire geschiet en tot sijnen aohterdeele. t. d.
Tat. 206.
B£DBOCH£NISS£, sn. t. Bedrog^ fr, trompê-
rie, f tarnde. H Off jmant were, die met beleyte-
nisee off bedrochemsse Tan ooppeleren of ooppe-
lerssen, off b|j ander subtjlre manieren, ymants
dochter off kent , onder syn dage Tan twelff jaeren
wesende, ewech leydde. O. o. MoMir, JPriv. 11
mei 1428, a. 6. Maer, by den toedoene en bedroe-
geneese Tan den Fransoysen , . . den Toirs. Eaerle
en zyne medepleghers en hilden daemae niet den
Toirs. tiactaet Mêêêager, 1874, 14 (1498).
B£DBO£V£N, bw. Hem bedrooTon. Zit^
isdrons», ft s'aiUifier. || Bat de abdine ent
eonTent hen bedroefden en beclegheden, dat. . Fr.
laksi: Kê li Megte et li eonvem» ee doUneeU ei
eompUigmoiemi Jre. Ahdij vam Vorei, 28 aug. 1292.
BEBBUCKBN, bw. 1) muderen, fr. taeommo-
ier. II By aldien dengenen die s^n gerief gemaeokt
heeft Tan kelder, borrepat, kelderkencken oft ander-
sints t^gen oft ontrent den priTaetkeld«r Tan synen
geboer, aldaer eerst gestaen hebbende , sy seWen
bedrackt oft beschadight Tondt door denselTen pri-
vaetkelder. C. e. Bruesd, 1606, Servii, a. 73. Chris-
tgn: OppreMtum et danmo affeeium, It. Loven ^ a. 68.
2) Verdrukken, ft. opprimer. || Besgeiyox sQn sg
[al. de borgemeestersj overmomboirs Tan alle be-
dmckte weduwen, sotten, simplo, innocente, stom-
men. C. o. JHesi, YZ, Tii, 2.
BEDBUCKBNISSE, sn. t. BenamwdMd, he-
druktJkód, ft. anxUU, afflieUon. jj Want Tan ah«
bedrackenisse hoTestu mi Terloest. Qet^. XT« E.
108. Ps. 58—54.
BEDUNCKEN, ow. Demkeny ft. semUer. \\ En
ons en onse naoomelinge macht en mogen [l. Ter-
mogen] alle eü yegelycke saecken hierin geschreven
te moegen Terkeeren, en aff en toe te doen, ten
allen tijden als het ons en onse naoomelinge be-
dnnckt dat des noit gebeur [nood doet]. O. lAfye,
1 &far. 1447, a. 25. i^rst.
BEDWANCK: xn. o. 1) BêókiegOned, ft. jwri-
dietum. \\ B'oTermomboirB en Tormogen geene mom*
boiis ofte toesienders t'ordonneren, dan.weerlijcke
oft leecke persoenen, steende ten bedwaufle der
Tocn. stadt. C. o. Xosmi, Weeek. a. 81. Kaegschap. . .
woonende onder bedwanck der stedt. Ib., a. 38.
Om te laeten Toltrecken d'oTictie door het gericht
Tan Biest, soo moet oock den schoutet, ten OTer-
staen Tan scepenen, de sluijtinge doen over het
beclaeght hoijs off gronde Tan erre gelegen onder
ToDgerlo, omdat den met}er nogh den grondtheer
des hoib Tan Tongerlo geen bedwanck en hebben
ouder Biest. C. e. Dieet /WZ, xi, 6. Alle Tonnissen
gegoTen bij de laethen Tan Tongerloo worden ge-
exeouteert door den scauthet Tan Biest, alsoo den
meijer Tan deselve banoke geen. bedwanck en heeft
Tan executie noch Tan arrest. Ib., XT, 2. Een
borghe Tan te rechte te staen en tgewyade te toI-
doen, mach, sonder Toorgaende pandingen Tan den
Terborgen [Terborgden] schuldenaer, Tuyt craohte
Tant Tonnisse tegens denselTen schuldenaer ge-
wesen, Terrolcht en gepant worden, al waert oock
soo dat alsulcke borghe den crediteur roerende oft
onroerende goederen wiste, den gedoempden schul-
denaer toebehoorende, de jurisdictie [oft bedwanck —
Toegt er een ander hs. bij] Tan den rechter, die
tTonnisse geweeen heeft, onderworpen. O. o. Anfw.,
eomp. lY, xi|j, 38. Alle Torsters oft dienaers der
Toors. jurisdiotien s^n sohuldich op het spoe-
dichste, . . den sohouteth of synen stadhoudere
t'adTerteren Tan de feyten, delicten en mesusen
by den Ondersaten oft andere onder de jurisdictie
en bedwanghe Tan den sohouteth-ampt Tan Sant-
hoTen gheperpetreert oft gedaen, en besonder elok
▼orster onder slJn bedryff. C. o. Santkovenjimpr. i, 17.
2) BeekiedwiBHiff van aanhouding of -van mbeUaff'
neminff, ft. ooniramie judieiaiire d^arreetaüon ou de
eaieie. jj BenselTen tyt Tan betaelinghe overleden
synde, soo mach die TOors. partge, die de gelofte
gedaen is, komen Toor den meyer ein twee sohe*
penen, . . en Tersuecken 'tTonnisse Tan bedwange,
achtervolgende de gelofte, die hem gedaen is; en
die schepenen, almlan Tan den meyer gemaent
synde , gOTOn TOor een Tonnis : dat men d«a TOors.
persoon sal bedwingen met syn HjTe oft goeden.
O, 9. Siekem^ a. 4.
3) Ouderlijk geeag , mannelijk vermogen , etaat vam
onderwerping y fr. pmeeanoe de pdre et mire, oictf-
eanoe. AMortfoZs, auiorUé, euféiion. jj Be kinaeren
syn en blyven in de macht en bedwanck van haer^
lieder vader en moeder totdat sy ghecommen syn
totter oude van xxv jaeren, ofte bj emancipatie,
priesterschap, huwelick oft anderen state, daerbr
men, naer rechte, zyn selfs bedyt, haerlieder sein
gheworden. O. o. Auden. XTii, 1. Ondeijaerighe
weesen en kinders, wesende onder het bedwanck
Tan haerlieder anders. O. v. Aaltt^ xiz, 3. Toorts,
dat de ouders, hebbende kinderen, deselve kin- ,
deren houden in sulc bedwanc en subjectie dat sy
niet en zweeren, noch andere onreyne saeken up
de straeten noch elders voort en stellen, dateenich-
sins wesen sonde moghen in blasphemie van Gode
van hemelrycke en cleenicheden Tan eenighe luden
van eeren. Corporaiione , 93, 28 juni 1544. Een
vrouwe, die huerselfe leen verooopt, bi w.etene efi
consente van hueren man, en daertoe by hem ghe-
auctoriseert, en mach naermaels, als hner man
doot is, niet te retracteren den coop, noch haer
behelpen lenefkio VeUeiani, noch allegieren be-
dwanc, reverencie, noch vreese van hueren man.
Leenr. v. VI. 99.
4) Dwangmiddelen, fr. mogene coëreUife. \\ Yoir-
seide deken en drie geswoirne . . selen moighen . .
setten, ordineren eü maken alrehande ordinancien,
statuten eü bedwanghe. K. lakeng^ te MertJiien.
14 juni 1411.
5) Bexit, of maèhi om over iete ie heeehikken,
fr. poeeeeeion, ou pouvoir de diepoeer d^une eèoee.
II Alsoo wy geïnformeert zyn, dat'er veele effecten,
goederen, meubelen, peerden eü equipagien zyn
binnen de stadt van Qhendt toebehoorende aen de
officieren wesende in dienst en waepenen van den
vyandt, wy ordonneren . . aen alle insetenen . . te
declareren by geschrifte., alle de effecten, men-
i
140
BED.
BEE.
beien, goederen, peerden en eqnipegien dewelcke
•T heboen onder hun bedwanck en waerven sy
kenniMe hebben. PI. e. VI 6 juU 1708. YII, 1722.
BEDWANCKBAER, bn. Onderworpen aem dm
têehiêdwang van zeker reektegéned {hedwinffbaar)j
fr. MeumU è la eonirainte de eertaine Juridieiion,
eoniraignMe, \\ SoWente cautie , deser stadts rechte
bedwanghbeer. O, v, Brueêd^ 1606, a. 73. Ghria-
tyn s eamüonem ooram magiUrtUm eonveniiUem, Inter-
dicerende aen eeniegelyck , deeer etadts juridictie
bedwanghbaer, eenige Tervmnekeniaae ott eteick-
makinge Tan en toot weesen te doen. Ib. Stat, v.
1657) A. 2. Ohrifltiin: unienique enhfecto furiedie^
iioni he^ng tÊirbie. Twee ingheaetenen teghens den
anderen in 'tprocee zynde, en dat een Tan hen
beyden geduerende den proooMe buyten de juris-
dictie Tertreckt, ie ghehouden, des yersocht synde,
te stellen cautie Toor de kosten Tan den prooesse;
en een Terweerdere, Tan alhier te rechte te staen
en 't ghewysde te Toldoen deser jurisdictie be-
dwanckbaer. O, e. Deume^ impr, a. 120.
BEDWANGKELUCK, bn. Synoniem Tan Be-
dwanMaer, \\ Dat men alhier niet en aal ont-
fanghen eenen afghesetenen als aenlegghere teghens
eenen inghesetene, tensy hy alToren, deser hooft-
bancke ^dwanckelyok , sufficiënte cautie ghestelt
hebbe TOor de costen Tan den processe. C. v. Deume,
impr.f a. 117. Gautie suffisante, onder den beschryTe
deser stadt bedwanokeiyck. C e. Lofeen^ yii, 1.
BEDWINGELUGK, bn. Synoniem Tan bx-
DWAVOXBASB CU BEDWAKCXiLiJCK. || Niemantonis
bedwingheiyo leen te Terheffene , hy en wille. Leenr,
o. VL 73. En en es niemant bedwinghelio eenich
httus te laten splytene of deelene. O. o. Qent,
XTi, 4. Als een heymelicheyt staet soo by eens
anders erfTe, kelder ofte hnys, en toI is, zoodat
den ghebuer daerdeure hinder ofte stanok is lydende,
soo IS den proprietaris Tan de hegmelycheyt be-
dwinghelic deselTe te doen ruymen. C. e. Aalet,
UC, 17.
BEDWINGEN, bw. Dwingen , fr. eoiUraindre.
II Als partie also ghebannen es, Tan wedersegghe
of Tan ghebreke zyn bliTon [nl. haren Trede] OTor
te bringhene, zo moghen noohtanne soepenen de
naeste Triende en ma^hen Tan dien ballinc be-
dwinghen efi constraingieren paix te makene jeghen
de ghequetste partie. C, e. Aalst ^ bis. 462. Als
een partye ter proeTC begeert gesadt te syn, soe
wyst men hon daoh ter ierster genachten om syn
oonde [«I. hare getuigen] te bringen oft te b^
dwingen. Item, lieeft hy ter genachten syn getuy-
gen gereyt» men sal se hoeren; en syn sy bedwon-
gen met geestelyok ofl weerlyoken rechter, men
wyst hon tweede proefdaoh. £n dan ter genachten
oomende, men en wyst hon gheen proefdach meer.
Soo langh hy, Tan genachten ter genachten, stercker
geboden brengt, men wyst altyt Toort dach om syn
getuygen te brengen, oft noch steroker moet hy
•teroker geboden brengen , oft te bedwingen. C ^r.
XooM, I. bis. 43, a. 10.
2) Verminderen, beperken, vertaehten (den in-
houd eener keur of wet), ér. reetreindre, adoneir
(la teneur d*une keure ou loi). || Hie mach se [nU
dese keur] bekeren en bedwinghen en berechten
omme der meentucht bedarTC. K. v. Brugge e.
1281, a. 31 bis. Fr. tekst: ü pnieeent mueir et
rettraindre et aUmeter pour Ie commiM proflt.
BEBINDEN, bw. JEindigen, ir. terminer,
II Omme... de goede ghemcTnte te helpen, dat
sy Toordaen, ten koristen doenlyok wesex.de, moech-
ten henne processen, gesohHlen eü differentien
be-eynden, eö weten waemaer hen te reguleren.
C. V. Benrne, ia^., prooem., blz. 148.
BEEGKDAGH, zn. m. Leenmamedienet, bestaande
in eenen dag arbeids, om de beken of graekUn té
tniveren^ fr. service de tassal ou corvee, eoneietaei
en un jour de travaü pour eurer les ndeseatu om
fossés, II Beeckdagh, eenen daoh te greohten.
Sekat der ckejfnsen, 35.
BEELDEHUISEKEN, zn. o. Nis, fr. nieke. \\
Zal aen den middele [nl. Tan het belfiroot] een
partie Tan dezelTO zyde de herde steenen [nl. arduin-
steen] untghenomen worden om het maken Tan
een beeldehuuseken , ontrent x Toeten hooghe, en
breet naer den heesoh, wimt het beeldehuuseken
moet wyt syn iy Toeten en hooghe ses Toeten
sonder de ad de lompe en tomikeel. BiXHB&t, II,
327, 328.
BEELDEHAKEB (eigennaam). BeeldkomeeTy
fr. setUpteur. Egidio dicto Beeldemakere. Bruss.
godsk. afi. 1268. Egidio dicto Tmagumtori. Ib. a*.
1271.
BEELDEVEBWEB, zn. m. 1) Kleurder van
prenten, fr. enlumineur. Lovenscke 8t,'Lucas gilde ^
lAggeren, blz. 2. (1460), en blz. 3.
2) MeUbdverwer, fr. peintre de meublee. || Hen-
rieke Joossone, beeldoTerwer, van der oontorie oft
scryffcamer opten stadhuys ie Terwene, buyten en
bynnen, betaelt ix. s. Bergen^- Zoom ^ St.-rek.
1497-98.
BEELGK. Zie bülck.
BEEMT (Bemd, beerapt, bempt), sn. m. Deze
benaming is eigen aan Braband en Limburg (zie
BAHT), Toor kooiland, fr. terre dfoin, pré defash
ekage. Kil. beemd, hemd, praium, praHim ex quo
fcsnum percipitur. Te Diest heet hedendaags J^esaMi,
hooiland, fr. pré è faucker ; Weide, ons hdd. weide,
weiland, fr. pré è pdturer, en Broek, gemeente- wei-
land, fr. pré de vaine pdture, fr. commuuaux. \\ Jur-
nale prati quod dicitur Clene bemdeken, Ahdig SL
Oeertr. te Loven, Doos 1. Oorkonde v. 1251. È^ike-
archief. In loco qui dieitur de Breden beemt. Oodsh.
V. Brussel, H 1653 f». 11 (1264). Item, sal hi
behouden alle dié beemde te Diest , groote en oleyne,
die grote Ganalake, die cleyne GaiiBlake, Hasaerti
beemde, eü den beemt gheleghen in die Vetter-
broec beemde. Item, heeft hy en sal behouden
alle die beemde en eusele, die te Zelem ligghen..
Deeling v. Diest, 31 dec. 1337. In loeo dioto den
Freeterbeempt. Oodsk. v. Brussel, H 1553, f>. 11
(1417). Anderleckt. Oft sy nyet en wisten dat,
zundert den tyt Tan een, twee oft drye jaeren, by
hen, dagers, gearticuleert, de rysbalcken [rust-
balken] Tan alle de Toirs. di^e moelens hierboren
gespecifficeort, waeren gehoicht, en hooTele? en
dat daerduere, en andere beletten by hen gealle-
geert, zy zundert denselTen tyt alsoe syn OTorlast
geweest Tan den watere in huere beempden, dat
zy Tan den jaere x?c en xxxTy tprouffyt Tan huere
geheele beempden eü broecken Terloren hadden,
zonder die te mogen oft kunnen gemaeyen en ge-
hoyen, als anderssins. Bekenk. v Brab. reg. 140
R 242 tO. 17 mei. 1539. Dmer. In de gemeyn
beempde Tan Laken. Oodsk. v. Brussel, H 290 f*.
171 (1541). In SaTenterbempde. — In pratte de
Zaventinis. IK B. 1461, 4 t«. 26 t«. (16* E.).
In Grimberger bempde. Ib. 26. xixVs roeden
beempts gelegen in de gemeyn beempden, lanex
aen de voirs. ix dach want en XTJ roeden beempts,
en dwelck men heet drie zwaeyen, data te seg-
gene soeTele als een man maeyende metter zeyi^
sene te drye reyseu in den gemeynen beempi
BEE.
BEÊ.
141
■Idair Tenejcken mach; en si breet omtrint een
loeye en lanek zixV) roeden. Ib. B. 220. f^.
73 (1M7). ChrivAergen. In de Erpesche beempden.
Ib. H 290 f». 234 (1546). Indien de beleydde
goeden vaien landen, bempden, oft andere gronden
^n erren. C. «. Brutgd, 1606, a. 101. 116. 121.
Bogaerdén , bempdbn , weyden. 258. Chri«tijn : praia.
Bemden, weyden. Ib. Stat, v. 1657. a. 91. Ten
ware weyden oft bempden, die met ackerlanden met
een paehÜDge tegelijck worden Terhuert. C. e.
XooM, WêtsJe. a. 60. Die eenige bempden, lant,
wei)den oA booechen heeft liggende van de etraete.
0. e. Amtw, eomp, ui, y, 104. Wy boTelen aen
de molden, de toots. pegels gesteld xynde, alle
hmme ahiysen, aolioffen, spayen en wasberders te
txeeken en deeelye te openen en open te houden
totdat alle de opperwateren van boven sullen afge-
Mckt en gerallen wesen, en dat alle die bempden
en bioecken sullen droog liggen. O. F-JB, autr.
8 apr. 1715. Demer, (In het procem. staat alleenlijk
j^weyden*', als algemeene benaming).
SEENHUIS, in. o. VleeMchhal, h, htmekerie,
II Ordonnerende Toorts aen deselve beenhau weren ,
▼mn Bamisse af tot half maerte, teeWe beenhuys
topesen en hon Tleesch daerin te Tercoopene. —
Op de iondaeghen en heylighe daghen en sullen
tbeenhnya niet openen. Bxvbbt, I, 357.
BEEN, alg. telw. Snden, fr. tous deux. || Elo
■eyde Tan hem been, hoe zy recht hadden aent
graelsoip Tin Ylaenderen. Jav v. Dixmüdb, 189.
BEEN, En. o. Zooals thans, fr. jambe. Op Sijne
beene spreken. J« persoon versdk^nen, fr.
eompoKToir en perêonne. || Item, eer m|jn Trouwe
(«I. de weduwe Tan hertog Antonius t. Brabant]
in den rechte spreeet, so sal sy borgen moeten
■etien, die den heere genuegeu, of sy sal op hoere
bene spreken. O. v. Santhoven , blz. 250, Voirraet,
a. 5 (1427).
BEENHABNA8CH , sn. m. Krijgeman ie^ voet
voorde» van êckeenplaten , fr. homme de guerre
poarvm de fambiifeê, || Voor de steide Tan Bourges,
daer men rechtefoert sach uuter stede oommen te
peerde wel tote Tier hondert glaTien . . , en noch
een ander [ayantgude] uut eene posteme te Toet,
daar wel waren drie hondert beenamasschen in , . ;
in dewelke [batailge] wel doot bleiven Tier hondert
beenamasschen. Cl. t. Bixmttdi, 73.
BEEN8IJDE eü BANDEB8IJDE (beeen, be>
ander). Wederx^, fr. de part et d'auire, de Vun
ei de Famire eóté, \\ Te welken tide, dat twist
gheTalt tuBSchen leeken lieden , en sy yerde hebben
gfaegbeTen deen leec den anderen, dat alle de
cleieke, die ter maechschap behoren Tan denghe-
nen die den Terde gheghoTen hebben, been syde
en bander syde, syn in dien Terde. C. v. Qeni,
1, Gr, Charter v, 1297, a. 1.
BEER, m. 1) Stormtmig^ ^ekere beschermma-
efaiene of sohutdak bij belegeringen, waaimede
belemaars gedekt waren, om niet Tan het Tijan-
dslijk aohietgeweer getroffen te worden, b. t. by
bei ondermanen." fichelleri Les. t<*. Vineut, Ofr.
vigne, wtaehine de gnerre^ ioU de défense, maatelet,
pem ne poe Ure atteint par le$ prqfeetilee deg
meeUgétf p, ex, en minamt ou aapamt. Kil. Beer,
eiaea.' ineirumentmm heüiemn. Zie er de beachrij-
Ting Tan bij Piüacus, Les. Antiq, y^. Finea. ||
OraTe Ghye leegdem Toor Zierickzee met al te zwa-
ren besete, sodat hy met magnelen, met beeren,
met calten, met bliden daghelijcz anstormde son-
der aflaten. Belg, Mue. lY, 204 (15« £).
2) Meteelr^ in den vorm van eenen etdemg^ fr.
ma^nnerie en dos d'dne, || Men zal aen Z. Exo.
aondienen het groot interest dwelok de brouwers
opte haTen sullen oommen te lyden by het leggen
van den nyeuwen beer oft doedan tusschen de
Oranje-punt en belyedere [nl, twee gord^nen of
tusscnen-wallen]. Archief v, Bergen-op-Zoomy Beedl,
1612«'20. n°. 33. Alsoo den dosdan aent molewater
seer was gecrenct eü met steecpalen moet worden
Tersien en anderaints Terhuet, om alle perceelen
[1. periclen] Tan deurbreecken. Ib. 7 febr. 1617.
B££B (Beir, her), zn. m. (mT. b — «), fr. i#r,
hers. Titel Tan Tier groote baanderheeren Tan
Ylaanderen, nameiyk de heeren Tan Famele by
Audenaarde, £yne of Hegne en Heume, Boulers
af Boulare bij Geerardsbeigen, en Oiaoing in
Waalsch Vlaanderen. De heeren Tan TbsoIm in
Brabant en Tan Auxy in het Arteziseh droegen
ook den titel Tan „Beer'\ De geschiedschryTors syn
het niet eens OTer deze waiudigheid. WainkÖnig
I. 264/5, II, 278/9, erkent in hen de oudste en
eerste barons Tan Vlaanderen , met Baepsaet, CEuvree»
De costumen Tan Audenarde, 2d« deel. blz. 359
(1583), zeggen Tan den heer Tan Famele: || In
dewelke zyne stede, heerlichede en baronie Tan
Famele en in alle de plecken daer huer die
bestrecte, hy hadde alle justicie, hooghe, middele
en nedere,* eü was, te dier cause, een Tan den
Tiere beeren Tan Vlaendren; „dewelke Tier beeren
waren eü zyn Tan meerdre di^iteit in heerlicheden
on preëminencien dan de andre hooghe justioiers
Tan onsen Toorseiden lande en graefsoepe Tan
Vlaendren''. — A. Wauters , JEnvirons , III , 488, Lee
Bere d'Yuche^ bestrydt deze beweering, ziet in de
Beers slechts knlegenooten Tan de „ministeriales"
of liooge officiers Tan het hof, resp. onzer hertogen
en graTon, en, te oordeelen naar de geringe uitge-
strektheid hunner domeinen, kent hun slechts den
tweeden rang toe in de leenroerige maatsohappy.
Wielant, Treusiaei van den leenrechten, gewaast
Tan geen ,^eer8" en noemt Boulare alleeniyk ua
eene Baniere resorterende aan het prinoeiyok hof
Tan Aalst (blz. 11). Zoodat aan onze Beers niet
toepasseiyk wezen zou de definitie Tan Maigne
d*Amis, na Duoange, t^ Baro: AUi harones, gpal-
lice Jtauts har ons , hauts hers, magnafes, qni et n€h
talium prarogativa^ praediia ac possessianihms et
va^eallorum ntanero aUos praeedlAant, Volgens den
heer Fiot, in zyn schrift Les heers de Flandre,
waren de Beers Tan Vlaanderen de paree of paire
Tan dat land, geUjk de pairs Tan Vrankryk in het
hunne; zy treden eerst op in het midden der
XIII« eeuw, en sohynen eenige byzondere Toor-
rechten in feodale zaken te hebben bezeten. Sedert
de XVe eeuw werd de titel een louter eeretitel.
Alle de Beers Tan Vlaanderen hielden hun leen
Tan den graaf en niet Tan den koning Tan Frank-
ryk. Buiten de door den heer Fiot Termelde open-
bare akten, waarin zy Toorkomen, treft men ze nog
gezamentlyk aan in eene oork. Tan den Sm. nug,
1419, by De Vlaminck, Inv, d. arch. de Termomde.
II De derde wet eü banck es genaemt de gezworne
wethauders Tan de baronnie eü heerlichede Tan
Famele, ^^ïnclaTcert binnen Audenaerde, die jaer*
liz Temieut werdt by den beer eü heere Tan
Famele. C o. Auden, oah, prim, a. 34. Item a. 36.
BEËRFELIJCK, bn. Boerend, fr. moUUer. \\
Dat oock den meyssionierde-man, ofte Trouwe,
bHJTende de langhstlcnrende , bebouwt [behoudt] de
haTe, eü allen 'tghene TOor haeffeiyok oft be-erTe-
lyck goet gherekent wordt. C, o. Qrimbergen, a. 4.
BEÊBFENI88E, zn. t. übenisteUmg , fr. mise
142
BËE.
BEE.
Ml postesnon^ entainnemmi, \\ En ynijt cnohte
ran suloke beërffenisBe en saisine treden en bleven
d*erffgenaemen ... int besith oft possesaie van do
goeden. Q. o. Aniw, comp, iii , xiy , 82. Item. a.
84. Zie BBÊBYBN.
BEEBIE (Beeirye), zn. y. Waardigheid van
JSeer, fr. dignUi de Èer. \\ Hare Hooch. Seren.,
aU graren van Aelst, competeert... een hof van
mannen , ,. , Toorsien ran yele direrasche Bcboone
leenen, als daer sijn: de landen, beirrijen en baron-
nfjen ran Bhode, G^yere, Sotteghem, Boelaere en
Bohooriase. C. v, JLalst^ blz. 428.
BEEBCLAUWE, en JSeerenklauw , £r. acanihe.
II Yoord, dat gheenen blaeuyaerwere voordan in
gheenre manieren gheorloyen en zoude [wezen] te
yaerwene nooh te werkene met calke, maer wel
met beerclaeuwe , of emmer ten minsten met Bour-
ghoenachen of Sommaeyachen haaschen. K, laken^
ffüde ie Srvgj^e^ Vaerwert, blz. 102. a. 2.
BEËBVEN, bw. 1) J^tem, door erfenis ter-
krijgen^ fr. Mriierf ohtenir par Muccestion. \\ Vuyt-
genomen baataerden gewonnen in oyerspel, ofb die
gewonnen ayn yan maeaschap, die men noemt in-
eeetuatif oft yan gheeatelycke peraoonen, Godt auy-
yerheyt gelooft hebbende, geheeten nefarii, die
deaelye leenen njet en moghen beêrfyen, noch yan
yadera noch yan moedera ayde, en en moghen daer-
mne ook nyet deylen , al waert oock , dat de yrienden
daerinne conaenteerden. C. leenhof v. Mech, a. 65.
Dat de qualiteyt yan hoir, dewelcke de yooraeyde
N. aengenomen heeft, omme te beërfyen de goede-
ren in Brabandt, achejnt te influeren in de auc-
ceaaié yan Ylaemache goederen. Yur de Telde»
Annot, 27 (1678).
2) Inbezit tteïLen^ fr. eneadsiner, \\ Soo geringhe
ala Ijmant afflijyich geworden ia, aoo worden ayne
wettige erfgenaemen, beqoaem om te eryen, bg
deaer atada rechten geaaiaeert oft beërft int beaith
yan allen dea afflijyigen erffelijoke en haeffdeijlige
goeden. C. ü. JMtw. comp. iii, xiy, 31.
BEEST, zn. In *t algemeen ViervoeHg dier f fr.
quadrwpMe, Yebdau, I. 681. || Yan allen beeaten. .
. . Yan eloken oaaen oft yerre , yj ata. ; yan elcker
ooe en yeerae, iiy ata.; yan elcken caWe, j at.; yan
eloken yerckene, y ata.; yan elcken hamele, j at.;
yan elcker ojen, Vs st.; yan elcken lamme en oex-
kene, Vs rt*» — ^^^ elcken lamme oft huecxken,
Vi Bt. Eekenh, ü. Brah, res. 139 f>. 10, 12 y^. en
13 y®. 6 noy. 1642. BeetO beeste, fr. lameiUeure
héie OU vaehe. \\ Soo wie aaten heeft binnen Laken,
eü alater een aterft yan dien die zaten houden , zoe
aal dieghene die de aaten heeft hebben de beate
beeate die daer blyft, aonder eene, yuytgeacheyden
peerden, daer en ea men niet aff aculdich met
rechte. Ende en zyn daer egheen beesten, aoe
mach hy nemen het dbeate aohoenheyt dat daer
blyft, aonder een; en wairen zy zoe arm, dat zy
beeaten noch achoenheden en hadden, aoe aouden
zy geyen y at. borseahelta. Bi^earch. CoeL JBrfheeren
ie Laken, a. 9. Gtehemelde beesten. Beesten,
die gemnilband ct^, fr. héies qui soni muselées.
II Niemant en aal yoortaen door achteryelden , boy-
bemden en andere weyyelden eenigh yee moghen
•touwen andera dan met gehemelde beeaten oft
g^muylbant. K, en hr. v. Santhoveny 1 670. Geseelde
eesten. Beesten voorzien van een halstert fr>
lêtes pourvues d-wn lieon. \\ Die aynen wech heeft
door eena andera erye, moet dien gebrugcken met
setydich aaiaoen , ter minater achaede , met geaeelde
beesten en met goeder hoeden. C. o. Diest, YZ.
XIX, 29. Met goeden tooaichte te hebbene oyer
aijne beeaten, om deaélye alleeneiyoken geaeelt
daerdeur te leydene. C. v, den Zt€l, x,'l5. C, v,
Denrne , impr. a. 273. Santhoven, a. 149. Horende
beesten. Horenbeesten, fr. hétes ^ eomes. \\ En
onder dandere yorderen.[»2. die capittulien proohi-
alen en andere geeatelijcke peraonen] hen op te
heiTen en te exigeren thiende yAn den houte, noy,
oruyden, weyden, en yan allen yetten horende
beeaten, acapen, lammerenwoUe , enz. O. 6 oei.
1620. IJseren beesten. Bunderen, weüce weun-
lijk deelmaken van eene pachthoeve ^ met deze, op
schatting, verpacht worden en na het einde van ds
pacht, even zoo goed moeten vertoond, zoo niet ver-
rekend worden, fr. hesiiaux qui font portie inté-
gr ante d'une ferme, qui sont Umés avee oeOs^ smr
estimaOon, et qui, aprbs Vexpiration du baü, doi-
vent eire reproduits è leur veieur, sinon eompensés.
Zie Schmeller u. Frommann, I. c. 1214, die Immer-
kue, ewige kue: eiseme Kuh, Maigne d*Amia:
hesiiae ferri, hesies de f er, quae domino non per-
eunt. La Cume y^ Beate, 10*^: Beatea de f er
OU beatiaux de f er. Yie ook de Laurière y^.
Chaptel. II Meerten yan den Wyere.. aeefdit:..
Seryaea de Goatere aeedt : dat . . ; ule weloke laten,
int aenyeerden yan den yoira. pachtgoeden, hebben
de beeaten op diezelye hoeye geyonden, ala peerden,
coeyen, oaaen, acapen ende yerckenen, by zekere
eatimatie aenyeerdt, om int afiacheyden deaelye
beeaten zoe goet te latene ala die by hen aenyeerdt
waeren, zoe zy die oic in huere affscheiden hebben
•moeten laten, ende mita dien zyn dezelye geheiten
geweest yseren heesten» Maer boe men dat geplogen
heeft te doene yoere zynen tyt opte yoira. goeden,
dat en weet hy nyet te yercleren. Seeght oio, dea
geyraecht zynde: dat hy niet en weet te yercleren
dat een gewoonte aldaer tot Myerle (meyery y.
*a Hbosch) weaen aoude dat alaulcke beesten ge-
acht aouden zyn yoere omberuerlycke goeden
amaekende de nature yan den gronde. Hy heeft
oic nyet geweeten dai andere hoeyen aldair ge-
legen, oft oic eenige andere dair hy kenniaae af
heeft, dyeigelycke yaeren beesten hebben, dan,
heeft geaien binnen xx jaeren berwaerta, dat yiere
hoeyen, te weten.., binnen der proohien yan
Myerle yoira. gelegen, inagelycx oio de beesten
dairop weaende den wynnen yan. denaelyen hoeyen
gelaten en yutgegeyen hebben op achattinge. JB^fcf-
arch., Leenh. v, Brab,, proces Van der JBgeken §
Thjfs (1613), Informatie, a. 12. En tot dyen, dat
de yoira. impetrant aeght: dat totten yoira. hoeyen
aouden behoeren aekere beeaten, die op pryaerQe
en eatimatie yoirtyden den laten yan denaelyen
hoeyen zyn geleyert, diewelcke zy altyta eyen goet
moeten leyeren, alaoe dat yseren heesten gheheeten
wordden , geaffecteert en geapproprieert totten yoirs.
leengoeden, in snlcker wya, dat men die Toere
acatachulden oft peraonele actie nyet en aoude
moghen yercoopen. Ib. 13. Segghen die yoira. ghe-
daighde: dat, al mochte blyoken, dat die yoixs.
beeaten op eatimacie geleyert zyn en yseren heesten
ghenoempt wordden, zoe en yolght dairyuyt nyet
dat die aouden annexeert oft approprieert zyn metten
leensoeden oft andere onberuerlycke goeden, maer
wordden yseren heesten alleenlyck ghenoempt om
diea wille dat die den yerpachtere oft meeatere
yan der hoeyen nyet af en ateryen, maer ataen ten
laate en pericule yan den late, die die op p^ae-
rye en eatimacie ontfanghen heeft, en ten eynde
yan aynder yerpaohtingen zoeyele en goet moet
wederom leyeren. Ib. 14. Aengaende die ghereede
goeden, ala geit, achulden, beesten (daeroxüder oock
BEK
BEG.
143
begrepen syn deghene die men noemt yteren heetten^
te weten die [door?] eenighe laeten ofte pachten
op hoeren oft winninghen onderghedaen worden en
op ghelt s^ gheprieeert. C. o. *s Bosch, yiii, 11.
uoode ofte swarte beesten, fr. hêies rou^M
om iMMTM. II Dat niemandt, wie by sy, hem rer-
▼oofdere te schieten, jaeghen, noch gaeren te spannen,
oft andenins naer herten, hjnden, wilde zwynen,
leyen [«{. wijQes ran wilde zwgnen] , coddaerden ,
reeden [reeen], oft andere roode oft swarte beesten,
Tan wat specie die moghen syn. J?l. o. VL 81 aug.
1613, a. 1. II , 894. (De eigenlek swarte beesten
lifn de wilde zwgnen). Witte beesten, fr. hétet
Uamekêt, || Item, Tan den witten beesten, als lam-
meren en soapen. y. s. Tay. 186 t^'.
Spreuk: Be beest spelen. Zich op ewe litak-
ior» w^ gedragen , fr. <# eomporUr d*mne maniere
hlémaèU. \\ Dsarentossohen befponnen de Yleesohou-
wers Tan Brussel de beest te spelen teghen de
baytanbeenhouwers. Lmytier van Brab. III, 84
(1610).
BEESTELUCKHEIT, zn. t. DierUjkkM, fr.
mmimaiUié, naimrê animale, jj Want, Here, myn
snnden en beestelicheit s^n boTon gheghaen oie
redelieheit. (hèedb. 15« E. Ps. 37. Iniquitatee mea,
BEESTENDBIJVËR, zn. m. Veehoeder^ fx.gar-
demr de hétail, || Als eenighe YerckdriJYer, schaep-
dr^Ter, gansendriJTer oft eenigen anderen beesten-
dryrer oomen ter merekt. C. o. den Kiel, ut, 12.
BEÊSTOGK (Bedestock), zn. Qeknchty lande-
afdiMmg , wjk of Jcwariier voor het innen der bede-
geiden ^ fr. hameaUf enbdivieion ierriioriale, qmariier
om eeiiian pomr Ie reeouvremeni des axdes ei stdmde».
II Dat alle de honden en Terckens, ghesloten oft
ghebonden ghehonden sullen worden onder den
gihehnehte oft beestock daeronder de sieckte is.
O. e. Moü, Kemre e. 1596— 1681,' a. 124.
BEETEN , OW. 1) Z^ne woning vestigen , fr. se fijcer,
fi^er som domieile. Kil. Boeten, fland, hoü, des-
eendere^ sidere, eonsidere, sedere, \\ Alle deghuene
die oommen, Tut Brabant oft Tut Henegauwe,
woonen in [t] kndt Tan Aelst, die zijn haefdeelich ;
men beet se incommelinghen ; gheiyk die commen
Tan orer de Soelde, indien zy boeten daer myn
gfaednchte heere yenrolgh heeft Tanzyn morte-
naine.. C. «. Aalst ^ blz. 645, 15« E.
2) Fan een paard afstijgen , fr. deseendre de eheval.
II So quam de hertoghe Tan Orlyens uut Sinte Denijs
wel mét drie duust glarien . . , zy beeteden Tan
haren perden te Toet eü battelgierden hem omme
stryden, en ontwenden hare banieren, en als myn
heere Tan Bonigoignen dat zach, hy was deerste
die beetede Tan den perde . .; en de hertoghe Tan
Orlyens en al zyn hoop saten weider up en trocken
Binte Dengs waert. Ol. t. Dixmitde, 71.
BEET8EL (Beetseel), zn. Sch^nt eene schrijffout
te wesen. || Hen Terbiet, op de mesdaet Tan xx s.,
dat niemen negheenrande Tulhede, wasschel no
beetseel, nooh me men sculdech ware te werpenne
in heimelycheden ofte in stille cameren, ne werpe
op de strate binnen poerten Tan Audenaerde en
Tan Pamele. Kb. o. Amden, o. 1338.
BEFAMEN, bw. Slechts in het deelw. bxpabht.
Poor het algemeen germehi als sehmldig aangetoexen^
fr. désigné comme eonpaèie par la mmenr pnblique,
II Dat geruchte of fame liepen op enigen borger
of boigerase als dootslach gesoiet were, dat £m
die bufgermeesteron en burgeren den be£semden
tKstant Tangen en halden selen mogen. C. o. Maaetr,,
IVte. 28 oei. 1413, a. 10. Ib. Oorh. v. 1409, bis.
471, 472. Vraechden Toort of zy niet en wisten
wie daerin [nl. in die moord] berucht en befaemt
waeren. C. o. Aalst, I, blz. 500 (1436). Alle per-
Boonen berucht, befrempt ofte bedreghen Taneenige
quaede faiten ofte delicten. Ib. tii, 10. Men en
mach tegena niemant procederen bQ inquisitie oft
ondersoeck, dan in cas Tan swaere misdaden, die
men sekerlijck weet dat geschiet z^jn, en dat
degene, daerop men ondersoeck wilt doen, daerran
belaempt en berucht zyn, sonder dat d*inquisitie
wort toegelaeten tegens persoenen Tan goeden naeme
en faeme en daertegens egeen gerucht oft Toor-
gaende diffamatie en Talt. C. o. AsUw., comp., tii,
j, 7. Ib. y, 6, en t, j, 7.
BEGADëN, bw. 1) Misvormen, fr. défigtarer,
diffbrmer. Kil. (Leelgck) begaeden, deiurpare;
ook mishandelen y fr. maliraUer. || Hy [«Z. Willem
Tsn Loo] boTal, dat men in de middel Tan der
burcht eenen Tleesbanc bringhen sonde, en dat
men daer Lambrecht Tan der Straten zoude af-
bouwen zyn twee Toeten en zine twee handen;
en driewaerf den lichame dedy slepen ontrent
den Borcht; en dat ghedaen, doe was hy Tan den
Borch ghesleept ter galghe en ghehsnehen. Bet dan
zy drie hondert, die boTon Sente JOonaeskeerke
waron, boTon den Steen en boTen den Iooto, sy
saghen hoe Lambrecht begaet was. Jan y. Dix-
HüDi , 56. Diegeene die eenen anderen met opsette
ongenadichiyc quetst, en OTcrhoudt [oTorhouwt]
zijn aensicht, bande en Toete, en begeert dijen te
teekenen en te begaden, dat hy nummermeer ge-
ëerdt oft ledegans man en zije , die misdoet al te
Teel meer, dan die eenen mensche wondt en quetst
met heeten bloede, met slagen Tan aTontueren.
T. D. Tay. 148. Die xxjite maniere Tan criesme
capitael is . . als iement een Trouwe , die kynt
draigt, slaet oft alsoe begaet dat die Trucht huers
lichaems d^inif Terderft. Ib. 79 t^.
BEGAEN, bw. 1) In oogenschouw nemen, schou-
wen, bezichtigen, fr. inspecterj visiier, \\ Beheert
ten selTon heerscepe Tryhe TOghelerye en Tisscherye
in de loopende beken en waterghangen, Yormeu-
ghende te doen begaen alle de beken, waterghangen,
schaulocken en balluecken al 'tTOorseide heerscip
en schanteedom deure, en de straetbereydinghe.
DS Pb. en Bb. IX. Naxareth, 31. Voort, dat de
heere Tan den Abeele Termach te begane met zyne
wet banloken eü waterganghen. Ib. V. Ghntrode,
21. Vermach oock dezeWe bailliu jaerlicx, binnen
tyde dat de Truchten te Telde staen, de heerweghen
te doen beghane, eü deghuene die te naer ghela-
beurt ofte bezaeyt zyn te cnoopene en af te weeme . •
C. leenh, o. Anden., a. 13, (a. 10: de heerweghen
en pontweghen te berydene en Tisenteeme). De
Tutloken, metgaders de stopselen Tan de Telden,
meerschen , weeden en boeschen , worden begaen by
de praeters. C. o. Aalst, x, 17. De Tutloken en
waterieden doet de bailliu begaen alle jaere. Ib. 27
april 141 5 , a. 1 6. Voort zyn binnen den scependomme
waterlaten, als die in tyden Tan jaeren ongherumdt
zyn eü begaen metten Tutlokers, es de boete Y s. p.
Ib. a. 19. Van desen uutloken en waterleeden te
bogane . . — De bailliu mach wel metten meyere en
iiii scepenen al dit selTO begaen. — De Dondereen
dOortelbeke mach men ooc begaen, en als die niet
gheruymt en zyn.. C. o. Aalst, Ortg, zxxi, 15« E.
Dat Tan nu jaersdage Toortan de pachteren Tan
den assisen, ofte die de assisen Tan der poort
weghen beghaen sullen, gheloeft sullen weeën bg
luuren ghescrc^n ... — Die die assise begaet. db
Vlamibcx, Vgb., 42 (1417). Oic sal die richter
den doeden besuecken, dair hy doot leegt, eü zQn
BEG.
BEG.
wonden besien, . . en aal bij hem hebben besochte
eii experte medecijns, dijen [die hem] begaen
hebben, y. d. Tat. 177.
2) Begaen en bestaen. Bezoeken , vrijen toe-
gang hebben tot, fr. fctire vintej avoir libre aecèt
èj en bij uitbreiding: verzorgen, oppcusen, par
eztension.* soigner. Kil. Begaen, adiref obirey ciT'
ettmire. || Behoudeiyc dijen dat hem [nl, de achal-
denaar, die rolstrekt onrermogend is om te betalen]
alsdan die crediteur oft aenlegger sal mogen aen-
yeerden binnen sijnen huyse, opdat hij wille, eü
Betten hem aldair drooge boYon der eerden en
drooge onder dack , en geven hem water en broots en
strooe genoech , en doen hem voirt alaoe veele ijsers
aen tusschen knije en knoesel als hem dat gelieven
sal, zonder zeer oft wee doen; nochtans alsoe, dat
hem zjjn vrienden en magen altoos tusschen sonne-
schgne begaen en bestaen sullen mogen. y. d. Tav.
401. Zie ook atxbbkn 2). Dat die goede mannen van
den voirgenoemden ambachte .van nu voirtaene hen
scheerdesschen sullen moeten setten en stellen binnen
den voorhuijse ter straten waert, tot suleken be-
hoirlycken plaeteen als dat die ambachtscnape die
wel begaen en bestaen mach, en daer men se
hooren en . zien mach , omme te calengeren die-
ghene die bij nachte scheren boven den tijt daertoe
geordineert. Droogscheerders ie Dieet y regl. 1545,
a. 19. Dat niemand binnen onzen landen van her-
waerdsover eenighe dinghen den gaudsmeden ofte
zelversmeden ambachte ofte nasringe aengaende en
sal moghen wercken, ofte te dien bende eenen
anderen plaetse ofte logijst verleenen , dan . . tot
zulcker juaetsen en also, dat men den weerclieden
op haer werck ghevoughelic begaen en bestaen
mach, en dat %j tot dien zullen ghehauden zijn
ter straten uut te steken een gajole ofte traillie,
om die te beter eiï ghevoughelicker te moghen
bekennen. Plae. o. FZ., 13 apr. 1551, a. 8. I, 804.
An Jacques Naubroot, omme dat hy de persoenen
van den voors. sterfhuusen [nl. pesthuizen] van
buuten beghaen en bestaen heeft int halen van
ware en substantie , die hemlieden noodtsakelic was ,
ten fine dat zy onder tvolck niet ghaen eii conver-
seren en zouden. Beubbt, II, 181 (1562). N. N..,
ffevraecht: Oft hj hem catholyckelic ghedregen
heeft tot zynen overlyden toe, mits dat zy [nl,
eenige geestelijke persoenen] deghcene zyn ghe-
weest [die] denzelven Gheleyn in de voors. vanghe-
nesse eü tot zynen overlydene meest geayert,
begaen en bestaen hebbende. TVoublet mar,, I,
187 (1592).
WEDSBK. Hem begaen ende bestaen. Zich
hehdpen , fr. te iirer d^ affaire. \\ Als een moeder, zus-
ter oft nichte dingen wille voir die liberteijt oft
vrijhe^t van hueren zone, broeder oft maegh, die
hem zelvcn noch begaen noch bestaen en can. y. d.
Tav. 819 v«.
8) Bedrijven (eene mbdaad), fr. eommettre (un
méhit). II Sal die cleger Aculdich sijn ten heyligen
te zweren op die inqueste, dat hy nyemant en
weet die de zaken begangen of gedaen hedde. O.
V. Maasir.t Priv. 28 oct. 1418, a. 6. Weert, dat
die daet binnen denen neesten darden daige met
p. niet] cont gedaen, ontboeden en weerde noch
§econdicht an onsen amptroan en scepenen, wie
ien gedaen en beganghen hedde. Ib. Oork. v.
1409, blz, 468.
4) Besturen, bezorgen^ fr. administrerj gêrer, ||
8óo wie tot eenige momboirye geeosen en gestelt
aal worden, die sal deselye moeten aenveerden en
pnghen , . . het en ware dat hy sy-selven daerteghen
verontschuldighde met eenighe wettige redenen:.,
dat hy boven de seventigh jaren oudt ia,., dat
hy sieck is, soodat hij sijns selfs goeden niet en
kan begaen noch besorgen. G. v. BrusM, Weeth,^
a. 20. Christijn admim^traire» •
5) Een feest, een lijkdienst, eene maaltijd. Fm-
ren, hemden, fr. oéUbrer (une fête, des funérailles),
tenir (un banquet). Kil. celébrare. \\ Want toaaehen
onse huusarme van sente Goedelen prochie en
, onse capittele vorseit ghemaect siin eiï gheveeat (jné)
euweleke vorwaerden , alse van der vorseider huus-
arme groten gheesthuse ons te leenne alle jare,
omme de feeste van den heilighen Saoramente en
de maeltiit daer te begane. Oodsh. v. Brussel, H,
1201, no. 124 (1362). De vorseide feeste [nl, van
het h. Sacrament] daerin [in het groot Geesthuis]
te begaene en te bestaene, vore en na, ghelijo als
men ghewoenlec heeft gheweest tot hare [tot hier-
toe]. Ib. lade B, 177 (1362). Bidde voer dat
ghemene volc; setti voer die clercscap; sprec
voer dat ynnighe wijflike kunne; alle mote sin
vernemen dine hulpe die hoghe begaen dine ghe-
huechnisse. Qetijdh. ZY* E., 21. quieumque cele-
brant tuam sanetam commemoraiionem, Laet ons mit
eendrachtighen dienste hoechlike begaen deae ho-
ghe hoechtijt. [nl. Kersmis] Monderi merkinge,
129 v^'. Mit vroelicheit laet ons begaen die gne-
hoechnisse der alresalichster maghet Maria. Qetydb.
15e B. fD, 50. De lancxstlevende mach oock in den
sterf huyse blyven woonen... totdat de uytvaert,
zevenste en dertichste zyn begaen en gecelebreert.
C. V. Lier^ xv, 51.
' 6) OnveruHiehts otMuvallen j overvallen, fr,aUaquêr,
assaiUir è Vimproviste, \\ Weert in onversienden
poenten , . . en also haestelike noetsake overquame
dat ons oft ons lant, of die stat aensnede in eeni-
ger manieren, te weten, of die stat van vianden
Degaen wurde, oft een portere van vianden gevan-
gen geiyt worde.. O, ÏAége, 18 nov. 1404, a. 4.
SifU-Truiden,
BEGANCKENISE (Begenckenisse), sn. v. Fte-
ring^ hei vieren van een lijkdienst, en de Ujkdienst
zelve, fr. céUbraiion de JunéraiUes ^ et lesJknSraU'
les mime. Kil. exequiae. || Staet hoe men eenen
princen begenckenisse doet. Bekenk, o. Brab,, reg.
131, f^. 158 (15« £.). Derfgenamen van den dooden
moeten altyt tot heuren laste en ooste alleene be-
talen . . de costen van der beganckeniase, van der
uytvaert eii mede van der maeltyt derselver, en
voort oock de costen van de yiie eü dertichste en
jaeigetyden. C, v. lAer^ xy, 52.
BEGAVEN, bw. Begiftigen ^ toerusten met gees"
télijke gaven, fr. doter de dons spiritueie. || Lael
si begavet werden met dinen heilighen in die
ewighe glorie. Oetijdb, 15« E. Aetema fae cum
saneiis tuis in gloria numerari (7V Deum),
BEGEEREN, bw. 1) (In rechte). Msehen, vor*
deren, fr. requSrir (en justice). || Yoert zegghe wi:
alse vremden man up vremden man, ofte man van
binnen up vremden man, beghert [h]achtinghe int
heorseheep van Eveighem, dat es de here van
Gavere schuldech te berechtene. 8 febr. 1276. Soe
verre die gevangene zijne voorgaende confessie
revoceert, en begeert assistentie van procureur, soè
wordt hy ordinarie te rechte gestelt. C. v, Brussdy
1570, a. 13. Ten derden dage of genechte moet de
evincent sgnen pandt wederomme brengen en pre-
senteeren in der hoogher gebannender vierscharen ,
voer schoutet, burgermeesteren en acepenen, ed
begheeren voirt recht. C, v, Antw. 1545. ly, 8. J>it
leste vonnisse geweeen synde, moet de evinoent
y
BEG.
BEG.
145
oomen woir den sohoutet, ter preseDtien vaxï sce-
penen, eii Tenuecken gemaent te hebbene om
xeoht,.. en begheeren zynen pandt te losaene. Ib.
ft. 9. Puiije, die Trede heyst en begeert is achul-
dich oock mde te geven en te houden. Ib. comp.
Tii, ij, 7.
2) Begeeren te oampe. UUdugen in twee-
gtuM, fr. provoquer en dmeh || Die eenen man
begbeeit te campe, moet eerst causeren Toor den
prinoe Tan den lande de aake. Leenr, e. 1528 » c y t^.
3) Aehnoeaeen. Bédelen , om aalmoezen vragen ^
fr. mêndiêTy demamdm' Vammóne. || Dat niemandt,
betej mans oft Trauwen, hemlieden en rervoorde-
ren Tan nu Toortan te bidden oft aélmoeasen te
te begheren. Flae. o. VI., 7 oct. 1581. I, 757. De
re menichte Tanaerme, eerlickearobaehtslieddn,
de aelmoeaenen Tan den disch secretelic be-
gheerden. Kembbt, II, 246.
4) Een geselaohap. Verlangen er in te treden ,
er deel van f e maken ^ fr. disirer entrer dant
mme eoeUU^ d'en faire portie, || Soo wie tghesel-
■chap der tootb. schutterije begheert, die sal hem
•eiiJTen oft doen BcriJTen op de schouwe [den schoor
steen] der Toors. cameren, en daer gescreven big-
Ten drije sondagen achtereen Terrolgende. Ende soo
Terre hij binnen d^ drye sondagen TOors. niet
wtgewischt en wort, soo sal men [l, men hem] op
den derden sondach ont&en . . Hierinne Tersien ,
oft eenich geselle tTOors. geselschap begeerde en
Tenochte te nemene op eenich Tan den Try cost-
dagen, op de papegae^eeste , oft op ander dagen
alst geselschap Tergaerdert sal zgn, dat men den-
aelTen geselle . . alsdan sal mogen aennemen en in
den eedt stellen, sonder op de schouwe te scry-
Tsne. Sandboog te Dieet, Stat. v. 1531. a, 1.
BEGEERINGE, sn. t. Zondige begeerte, harte-
loeki, fr. déeir eoupatHe, paetion. || De minsche
sprae: Och, wat bediedt dat, dat dese lieTe min*
sehen niet Tort en gaen? De antworde sprac: Dat
es dat hare die nature heimelijc soect en hare
soalke begeringhe niet te gronde en heeft leeren
bekinnen. AUer kerttb. 48. Zie Ysbdam, I. 698, 2).
BEGEEBLUCK, bn. Waardig om begeerd te
worden, begeerlijk, fr. [Kramers] détirable, qui mérite
fêtre déeiré. Elü. Begheerlick. deeiderabilie ,
deeiratmt. \\ Sie [nl. die gherichte des Heren] sijn
begheerlie boTon gout en boren seer duerbare stene.
Bdtydb. 15' E. 17 T». Ps. 18/19. deeiderabiUa. Di
Doet mijn hert minnen, Du biste m^n scat, dier
gheen scat gelijc is, dien ie mit del en mit Utc
begeer te ontfangen. Mond, merkinge, 61. O alre-
dMTste, ewige Wijsheit, io bidde di, dat dine
begheeriike teghenwoerdicheit moet TerdriTen alle
Tieemde dinghe wt minen herten. 78. O Du, alre-
soetste, glorioeste, begeerlicste Maria. 110. t^. O
begeerljke Ihesu, laet mi geroert worden in Di,
als in een einde alre dingen. 120. En si brochten
den broederen Cristi, die drocTich waren om sljnre
doot, die seer begheeriike blisoap. 139 t^.
BEOEEBT, Terl. deelw. t. BiOABSBnr. Verga-
derd, fr. raeeemblé. || En doe alle die heeren
comen waren te Parrs, so warer [waren er] be-
ffaeert beth dan hondert dnusent mannen. Jan t.
^rxMinxB, 2.
BEGEERTE, sn. t. 1) Gerechtelijk verwek, fr.
reqwUe. || N. N., gheswoome erfsoheeders , . . heb-
ben , met N. 19. , daeroTer gheroupen , ten Tersoecke
en begheerte Tan N. en a., ghoTisiteert tgheeehil
als tnasehen hemlieden beeden was. O. v. Auden,
S« d., 6 febr. 1537.
2) Liêfkebbêr^, diryt, bijtomdere neiging, fr. pen-
chantf pattion, \\ Alle denghenen, die onse letteren
sullen zien oft hooren lesen, .en sunderlinge allen
edelen sohutterlycken hertten, die met enige [innige-
begerten beminnen die groote menichfuldige ge]
nuchte en bljscap Tan den spelen Tan den hant-
boge. Serment, 29 apr. 1551, prooem., blz. 25.
BEGEVEN, Terl. deelw. Klooeterüng, fr. rsU-
gieux. \\ Dat wi, suster Beatrijs, gheheeten abdesse
Tan ZuieTeke, en toonvent Tan derzelTcr stede,
consenteren en willen dat Henric Tan Adenghem . . .
ontfa en heffe, te zuster Mergrieten bonf Tan
Cleempitten, s\jns w^fsf Ter Kerstinen, nichte, die
met ons begheTen es, drie pont jaers. nv Vla-
MiKCK, Zwijveke, juli 1309. Zie YxBrAU, I. 701
702, NiJHOFT, Oedenkw. I. 340, en de aldaar
aangehaalde sohr\JTers.
BEGEVEN, bw. üUgeven, in betaling geven,
fr. donner en payement. Kil. Mrogare. \\ Van N.,
die ghecalengiert was en gheTaen, Tan dat hij Ij
Brabantsche mott [oenen] begaf, eiken omme een
gro. jeghen tToerbot . . — Van N. . , die ghecalengiert
was en gheTaen, omme dat hy eenen Domicschen
scilt begheTen wilde jeghen tToerbot. Rek. baJjuwt.
V. Gent, nr 1721 (1367).
BEGIETEN, bw. Nat maken, bevochtigen, fr.
mouUler. || Die Teroochte coeren in scepe, dat
begoten ware sident dat gheladen was, Terbuerde
X ib. Kb. V. Auden. v. 1328. Van den grane.
BEGIFTEN, bw. Begiftigen, beeehenken, begun-
stigen, fr. gratifier , doter. || Hoedat zy,sttpplianteny
[«2. de munters], beghift en Tersien zyn Tan Tele
schoone prÏTilegien, exemptien en Tryhejden. Plae.
o. Brab. Juni 1559. I, 245. Kindt ofte kinderen
beghift z'gnde by vaeder eii moedere, oft eenigh
Tan hemlieden, mag met derzelTe ghifte blyTen
uut den sterf huuse Tan den ghoTers. C. v. Kortrijk,
XTii, 1. Die specialick beghift es met huus ofte
erfve , es ghehauden te betalen de last daerop ghe-
affecteert, al waert dat den donateur Toor dezelTe
lasten oock personelick Terbonden ware. C. v. Au-
dén. Yiii , 4. Eü sorteren deselTc ^hiften [nl, met-
ter waermer bant], behaudens dat den gheTcr hem
ontmaekt en leTeringhe doet bij proprietyt Tan den
gegeTenen goede, en de begifte, oft syns maoh-
tigh, deselTe aeuTeerde. — Onterffenisse en erf-
fenisse gedaen Tan hugse en erTe, dat Teralieneert
wort, is gerekent en ghehauden toot sufflsante
traditie, al oft de begifte in reéle possessie ghestelt
waere . . — Huwelijcke ghifte erft ipso facto den
beghiften.. O. v, Édingen, ix, 2, 8, 4.
BEGINA8E, zn. t. Begijnhof, fr. bégmnage.
II Ter infirmerien beJioef in de Beghinase , die men
seit in den Wijngarde, te Bruessel. Chartb, Beg,
Brussel, f». 214 r». (1335). Schep. v. JVambeke.
BEGINE, zn. t. Bt^^n, fr. b^ne. || Vortane,
ffheene wedewe, noch beghine, noch dleghene die
in ordenen gheet, en sal niet sitten omme gheld.
Kb. V. Antw. a. 172.
BEGINLIJCK, bn. Aanvankelük, fr. originel.
II Ay [Maria!] riTier en suTer, milde waterganc
der ewiger grondeloser fonteine, die hoer begin-
liken oorspronck ontfangen hcTet in den gronde-
losen herten des Tadera der ontfermhertioheit Sond.
merk. 103 y^.
BEGINNEN, ow. (Met het tz. aen). Aanraken,
raken aan het lijf, fr. toucher au corps, \\ Egheen
porter en sal eenen Treemden man moeten Tree
ghoTen, noch daertoe gedwongen syn; mer ghijft
hy dgen met zijnen TTgen wille, zoe sal der Tree
alsoe mechtich sgn off hy dyen eenen portere ge-
gCTen bedde. Mer begint der portere sonder noet^
19
446
BEG.
BEG.
zaeck aen den rreemden maai, soe sal hij den yrede
moeten geven, gelijck alsoft hy porter weere. K,
ü. St.'Tmiden ▼. 1366, s. 3. Waarop Yolgt: |i Soe
wat portere den anderen ierstwerre binnen mreede
,^raeckt" stekende, slaende oft anders in enighe
wijs strijlicken. Beginnende mensohen. In de
ascetische taal : x^, diê eiek nieuwelinffs aan een god-
xaUg leven toewijden , fr. eeuw qvi Me eoneacrenf. non-
ffèUemeni è une vie devote. |) Wet, dat beghin-
nende minschen seer nntte wure, dat si enen Gods
Trient [«Z. eenen heilige] ute sochten, en dien
Tolohden, en hen telieten in Gk>ds stat. Aller
kerêib. 76.
BëGINN£B, zn. m. Yan een gemeht. JZij, die
de eerste een gélméhi verspreidt f fr. celui qui, Ie
premier, rêpand un hruU. || Dat fame bij wijlen
hueren oirspronc neemt van den fajte, geiye als
in den misdaden , bijwijlen van den persoene , eii
dat in y manieren: somwijlen van oenen beghin-
dere oft vugtgherere der famen) dijen men niet
en weet wije hij is; en bijwglen bij eenen acteur
en Toirtsettere, die men wel weet. t. d. Tav. 165.
BEGORDEN (met kinde), bw. Bevruchten , fr.
rendre enceinie. Kil. gravidam reddere faeminam.
Begorde vrouwe j. bevruchte. || Int jaér xvc
en drie , quam hertoghe Philips weder . . uut Spaen-
gnen . . . En liet zyne gheselnede aldaer begort met
kinde, als hy van haer schiet. Piot, Chron, 284.
BEGBACHTËN, bw. Voorzien van eenen gracht,
fr. pourvoir d^un fotêé. \\ De pachter moet tvoirs.
goed laten begracht eii betunt, also hyt in sgnen
pacht beseten sal hebben. De Pb. en Bb. IX. iVo-
eareth, 14 (1470). Welcke bosschen hij, suppliant,
heeft doen begrachten eii beheijmen, om die van
schaden, die de luijden en beesten daerinne doende
waren, te bevrijen en behueden. Rekent, v. JBrab.
reg. 138, f». 107 v». 27 apr. 1B30. Ib. f». 42. De
huusynghen en boomen staende up de mote van
eenen leene besloten met een walgracht , . . blyft
eö volcht den leene de beste rorst. C v. Auden,
%Jain. prxfn. vi , 9.
BEGBAFENISSE (Begraeffenisse), zn. v. Uit-
vaart^ fr. fknSrttSles. \\ Item, sal sijne huijsviouwe
eene eereiycke begraefienisse ofte uijtvaert doen doen
naer srjnen staet, en die vrinden tracteren, dier
toe sullen worden geroepen, ter discretie van sijne
huijsvrouwe. Testament, 18 mrt. 1624.
BEGRAVEN, bw. 1) Voorzien van eenen gracht,
fr. pourvoir d^un fossé. \\ £ü al wairen dair ij
wallen, elc behuyst eü begraven binnen éénen
o(fngel, soe en souden die ij wallen mair voir éénen
wal gehouden z^, alsoe verre als die niet éénen
vuytganc en inneganc en hadden. ▼. d. Tav. 229.
Zie BBGBACHTBN.
2) JSeeUüumwen , fr. seulpter. \\ Ken bedstat be-
graren. Ee8 voeténsorynen begraven. Een begraven
coetse metten bedde. Een hoeghen begraven seytel.
Een begraven scrynken. Een begraven tritsoer, roet
y sloten, in welich vonden es. . Inv. v. 1489.
BEGRIJP, zn. o., mv. begrepen. 1) Omheining ,
omvang, omtrek, beluik, bijvang, omsehr^ng, fr.
enelos, eneeinte, pourpris, ciroonscription, || Dat
begrippe van hare stat [nl. van het gesticht] eü
van hare huyse en sullen aj [nl. de kloosterlinsen]
in gheenre manieren vutgaen noch overtreden. Juli
1277, a. 7. Yan der woeninghe in ScafFen. Item,
heetl hi \nl, heere Thomaes], en sal behouden
die woeninghe van Scafiene, metten begrepen eü
datter toe beheert. Scheid, v. Diest, f>. 50 (1337).
Aldus gelukkiglvck beneden gerocht zjnde, en nie-
mant my ziende, ben ik, vol benauwtheyd, lang»
den hof door de haege ongehindert uyt het kloot-
terlyok begryp ontvlugt. Belg, Mus. YIII, 150.
Tempelheeren , 14« E. Soe wye eenen poorter in
syn eygen woonhuys of den begrype van dyen..
overlast coempt doen, verbeurt syn lyif en syn
goet. C. V. Antw. 1545, i, 61. Alle dagene, die
binnen het begrip en paaien van de vryheyt ge-
boren worden. Ib. comp. I, i, 3. Soe verre ymant
een poorter oft ingesetene binnen synen woonhuyee
oft begryp van dyen . . gewelt oft overlast dede.
Ib. YI, iy, 20. Dat iemandt eenen ingheaetenen
binnen synen huyse oft begrijpe van dien. . .fortse,
ghewelt oft overlast dede. O. v. Demruê, Unpr. a.
33. Dat niémandt hem vervoordere te schieten,
jaghen , noch gaeren te spannen . . , binnen onse
vrye wouden, bosschen, waranden, oft een halve
myle daerontrent, dwelk is het begryp van hunne
duwieren , daer de wilde beesteu hun aes haelen.
Fl. V. VI, 31 aug. 1613, a. 1. II, 395. SuppAica-
tie . . . inhoudende, dat deaelw stadt, synde van
seer cleijn begrijp en van egeene traffique. St.'orek.
te Dieet, Octrooi 13 mei 1679. De woeninghe was
in het beghinsel soo vemepen, dat wy seive [al.
de Jesuieten] elders, om onse diensten te keroken
moesten gaen, en een huys Toor de scholen boijten
ons begryp hueren. Acad. farehéol, 1856, bis.
246 (17« S).
2) Inhoud (van een schrift). Begr^, fr. teneur,
eontenu (d'un écrit), || Darin sal onse amptman
den partien gerieven eü execuoien doen na begrijpe
en inhout van diesen tieghenwerdishen privilegiën.
C. V. Maastricht, Oork. v. 1372, bis. 485. Willen
wy [lil. amptmaa, enz.] dat het [stetii3rt] naar
*t begryp van syne woorden vaat en stade gehouden
worde. C. v. Brussel, Stat. 1417—1482, a. 8. Pre-
scriptie.
3) Oeest van ondsmaming, fr. esprit d'emtrepriaê.
II Hy [nl. Jan Hyoens, kapitein der Witte kaproe-
nen] was een man van stouten begripe. Jav t.
DiZMÜDE, 260.
4) Berisping, verwijt, bestra fflmg, fr. reproehe,
repréhension. \\ Dat elc syn huys binnen daMn tor-
mine sal moghen doen deoken met tiebelen, tasèen
male, of haff te male, oft een vierendeel te m^e,
eü niet min, sonder begrijp. Kb. v. Antw. a. 197
(1391). Sullen de brouwers moghen beghinnen
brouwen en ondersteken 't sondags avonta en tohei*
lichsdages avonts, sonder verbueren ofte begrijp
van den heere, ofte van haren gheawoomen. vb
Ylamivck, Ace, 10 (1399). Die comnglunne van
den brode mach met huer biinghen twee van
hueren gespelen, sonder begryp. A. Wavtebi,
Sermens, Stat. v, 1426, a. 9, bis. 24. Yntgheate-
ken weduwaere ofte weduwe, die da aeldinghen
van den overleden sal moghen vnteoopen sonder
begryp, en niémandt anders. C. v. Veume, xi, 4.
Dat die dekenen eü gesworenen sonder begiyp en
sonder misdoen den misdedigen vervolgen mogen.
A. Wavtebs, Sermens, 4 mei 1381, bis. 4» Sonder
verbueren ofte begrijp van den heenv xai Yt.A-
KIKCK, Aec. 10 (1412).
5) Oeideiligike of Uehamd^ke hestrafflug, fr. jnmt-
tion pêeumaire ou oorporelle, || Desg^ijoz en is
niet ontfanckeiyc om te mogen ageren een paraoen
die, mits valscheyt, hadde voir dan riehter syn
trouwe verswooren, en dat hy daiiaf te begrijp
gestelt waire geweest en geooodempneert openbair^
lyc infamie en refachaemt. t. s. Tay. 84.
BEGRIJPELIJCKHEIT , an. ▼. VenaUMug
der waarheid, fr. aUêraiion de la véritf. || In alle
contracten van varaekeringe oft asMnxantie moet
BEG.
BEG.
447
■mh gien en haodetoii tar goedar tzouwen, Bondar
b^gröpemckheii, aigalist aft bedrooh. C, o. Andw.
«MBp. lY, xj, 66.
BEGBIJPÈN, bw. In yenchilleDde oprattingen.
1) Eenen moer. Qrijp9m •», invaren^ tijnêm ^mw
ff g^nê iimmen^ slmUenj vastmakem aam emêit
wtMT, £r. pMirtr damt »» mur avee sa eom^inuh
Hom, Vff raUaehêr. 'Me yabkk iir. || Soo wie eenen
gemejoen muer met sgn timmerioge begrepen heefb,
en daerin wóót desen tydt redeiyck licht gemaeckt
ten goeden waerte van d'ander pertye, die m1 dat
aleoo behouden. C, e. Brussel^ 8tai. 19 apr. 1659,
a. 19. Chrietyn: qm smo aedifieio comprêhemdU nm-
2) Betrappen y op de daad vaitemj fr. aitraper,
prwdre «nr U Jkdi. \\ Waert dat enich handtda-
dighe begrepen worde mitter Terscher daet, dien
nl men gheranghen houden alao langhe hent dat
[totdat] men weet dat die ghewojnde man alao
atero ag, dat hi ran dien woynden nyet atenren
en moghe . C. «. Maattr, Oork, v 1372, blz. 441.
3) OmiwerpeBi h. projeier. || Dat oiok eenen
grooten deel, meerder ran maten dan die yerste
■tucken begrepen waren te makene. Bekmüe. e. Brah.
Aoqmiig dm domaime (1541). Want, in tiden voir-
ledien, alrehande discort, twist en debat opghe-
•taen waere in onaer stad Tan Brueaaele, tuMchen
die golde ran der acutterien ron den Toetboge,
genoemt de grote Ghilde . . , en eenre gbeaelacap
van den Toetfiige, die opgaeet en begonnen waa..
in die eere ran Sinte Lanreina int Waarmoeabroeok,
die aldaer in zynre oapellen hair geeeleoap en gulde
begonnen en begrepen [hadde]. A. Wavtbbs, Ser-
■laM, 4 mei 1381, bla. 4. Want eenighe van onze
ondenaten ona ootmoedeliek Tersocht hebben te
moghen onder hemlien eenen tgd langh examineren
a^er beworp Tan zoumiighe andere poincten en
artieolen, die wg hebben laten begripen angaende
andere piurtien Tan der navigatie. Pioe. o. VL 29
jan. 1549, a. 33. I, 378. Op de oonditien, ordon-
nantian en stato\jten, die aQ supplianten daerafF
hebben begrepen. A. Waütbbb, Oamai, 18 mrt.
1662.
4) Sene miadaad. OHderêtmam^ ondêmtmêm^ èe-
gimam, fr. êmifwprmtdrê. || Waarom ai [ui. de Sint-
traidenaera], Tervallende in der miadaet der ghe-
queteter haerliker moghentheit, Tan allen en yegha-
liken hoien eeren, rechten, Triheiden,... en om
aldnatenighe begrepen miadaet, onwerdeghe, met
raehte glwprueft (de sin Tereiaeht: gepriTeert] wer-
den. O. lüéf^ 17 mei 1393, praamt, SL-TVuidem.
Boe wie . . den anderen . • opliepe , aluege , ateke ,
worpe oil atiete, open wonden maeote, ok ander
meadaet off onaedioheyt dede en begrepe. O. e.
Mmmêir. Oork. 11 mei 1428, a. 1.
6) Yaetheid. BêHmOghM^ dwmnaamkeid ver^
SröfM, fr. acqwMr dê la HaJbiUU. \\ En opdat
alle deee Toataeide [«2. ofaaia praMeia] maeht der
eowigher veatieheit begripen mogen, aoe hebben
wy ooae groete riegelen deaen teghenwoerdigen let-
teren domi aen hanghen. C, e. 8L-Trmid»mf § 21.
6) Ten hnwelgk. Tem kmwdyk memem, ftaiotf»,
trommm, fr. épomeer, || Dat deseWe SerTaea, heb-
bende thuwelicae begrepen een jonghe eerbaer doohtre
Tan goeden vrienden en maghen,., zonder hem
gheensina willen tot eenighe eerlioke negooiatie
Toughen. C. e. Bn^^, II, 502 (1546).
7) LiekmmMjik etti^em^ ir. mmmw eofporMememt,
11 Sn hadde hQ tenderen tgaen geatmen gehadt,
oft dal hy dairaf hadde helpen geweeat oft ge-
ooffigeett, by banne oft by teekeningen Tan der
ooren qft anderaaina, aoe aoede men hem hangen.
V. D. Tav. 82.
8) Ook figuuriyk met Qod ala onderwerp. Stritf-
/e», tmekti^emy fr. reprendre^ eJkdHer. || Heere, en
begrijpt mj niet in dijnre verbolghenheit, noch en
beachelt my niet in dinen toem. €hbedk, 15« E.
3. Fa. 6. ife argmae mte,
9) Beriepemj wrakem^ fr. hldn%erf reproeher, || £n
waert zo, dat iemen ghinghe of dade iegen ouae
aauTcgarde vora., dat tij [mL de baljuwa enz.]
daerin onze recht en heerlicheit verwaren up de
miadoenrea, alao behoren zal, zoTele derin doende,
dat wij hemlieden Tan ghebreke niet hebben te
begripene, up al dat zij houden Tan ons. de Pb.
en Bb. II. JEvergemi, 140 (1856).
10) Met giohte begrijpen. Wettelijk im
bezit geeteld ioordem (Tan een onroerend goed), fr.
étre Ugaiememi nde em posteêeiom (d'un blen im-
mobilier). |) Alaoe dat oer Toera. Henr. meynde,
dat hi aün belicht Toertyta, nae doet ayna vader
en moedera, ontfÏMn bedde en met ghichten be-
grepen. Hof te Nomme Midem , 1421.
11) Begrijpen in recnte /» reMe ver-
eehijnemj fr. etter em jmgememt^ em jmstiee^ è droit,
eomparctUrey lat. etaire im jmdieio, || Noch en aullen
in rechte nooh juatitie, ala aenleggera oft voer-
werdera (eie) ataet, aulokejonger8[fi{. minderjarigen]
niet m<^n begrypen, tay dan by authoriaatie Tan
haren mombora. O, lAége, 8 jan. 1580,. a. 19.
JFeeêkamer te 8t,- Truiden. Begrijpen gijn
hooft, — een hooftvaert, ten hoofde
gaen. (Tan eene achepenbank). Im dmeiere of twij-
felaektige rechtexakem het vomnie {leeri^g) halem kij
t^ne wettige hoefdbamk^ fr. (d'un bano d*éoheTina).
dame det eausee obecmret om domtemtee^ ehereher la
semtemee (emeeigmeatemi) auprh de som ehtf de eeme
Ujgal. II Ala Tan den geachüle hangende Toor ulieden
in recht tuaachen N. . en N. . , daeraf ghy aen ona
n boet begrepen hebt, na aenaprake, Terantwoovden,
enz., aoo leeren wy u te wyaen toot een Tonniaae:
elck Tan den tootb. partyen te ,vBtaen op haer Teraohe
Toeten**, qualyck aengeaproken en qualyck verant-
woort. Mabtotiz, 47 (1461). Van miagrQpe eü
abuaen van rechte, die ennige wethoudera in hueren
bew'gnde oft vonniaae begaen mochten, het waire
tegen huer geaette rechten, keuren ende coatumen,
oft dat zg huer boot begrypen, oft, tot hueren
hoede beroepen zQnde, die zaken andera hueren
hoode overbracht hadden dan die voir hen bedingt
wairen, en oft zij ennige vonniaaen andera vuyt^
wyaden dan hen by hueren hoode waire geleert,
dairaf behoort die kenniaae den prince. y. d. Tay. ,
378. Ala op eenen gedinge een hootvairt begrepen
wort, aoe nebben begde de partijen geplogen den
hootooat gelyo in te leggen. Ib. 207 v*^.
12) Te voren begrijpen. Letterlijke verta-
ling van praeoeempare , in den Statenbyb^ vertaald
door „te gemoete gaen'', en by de Sacy, door te
prétemter, || Syn aenaicht laet ona te voren be-
gripen met belyen. Getijde, 15< E., 14 v«. Pa. 94/95.
Brtieoecmpemtmt faeiemt efme im eoMfetsiome,
BËGRIJPER, zn. m. Degeme, die beritpi ef
wraakt y fr. oeh^ qy^ reprocke om Udmte. || Waert
by alao, dat de voora. kercmeeatera . . in ghebreke
waren omme de voora. lampte te houden banende , . .
en dat daerof begrijpera en calengierdera zijn, zul-
len beede de prochiepapen van Maldeghem en
[de] helichgheeatmeeatera van Maldeghem . . zelven
de vora. rente aenveerden. db Pb. en Bb. YIII.
Maldegkem, 113 (1444).
BEGRIJPICH, bn. Begrijpemd^ hêeatiemd (met
148
BEG.
BEH.
het rentand), verliekt, fr. tauiuant (iDtellectn-
ellement), éelauré, \\ Doen dit dine siele aneaach,
doen wut ai alaoe sere onsprekelike blide en be-
gripiob, en sprano ran vroude ute haer selyen.
AUêT kertlb, 68.
BEQBOETEN, bw. UUnoodiffen, noodigen, noo-
den, vertoehenj fr. inviier, primr. \\ Soo wanneer
een van de rooraeyde ghiüdebroeden ofte ghulde-
snstera compt yan lyve ter doodt, boo worden alle
ghuldebroeders ghehouden metten l\}cke te gaen,
en de ghuldesustera te commen offeren , daartoe
begroet z^nde. K, d, hoekhandelaarg ie Brugge j
1628» a. 33. Indiender eenigben harjnek, salme,
molae ofte anderen Tisoh niet ghoedt beyonden en
waere, zullen [nh de warandeerdera] begroeten
haerlieder ander confreren, omme de warrandatie
gheaaemdeliok te doene. Bembbt, I, 351 (1643).
Betaalt aen N. en N. . , acht ponden 2 sohellingen
8 grooten , orer hemlieden vaocatien op den 2«n janu-
ari ghereyat thebben naer N. N. . , okn te spreken
an Hare Hoogheden den hertogh yan Malbouroagh
en prince Eugene , . . en deaeTye te begroeten tot
het noenmael op het atadthuya deaer stadt. Mea-
eager, 1875, blz. 475 (1708—09). Geljck oock
den deken, preufïneeaterB , en warandeerdera ge-
houden zullen wesen metten IQcke te gaen t'elckent
ala aij ter begraeyinge yan eenige oyerledene gulde-
broedera ofte heurlieder huijayrouwen zullen begroet
wesen. O. P.-J3. oMir., 1 aug. 1714, a.22.
BEGBOOTEN (Begroeten, begroiten), bw. 1)
Vergoeden^ aan deelMêbbers hei haüg verschil eener
afrekening uitkeren toi gd^jkmaking der deelen, fr.
Umifier, pager è des eopairiaqeanit la eonlie <m Ie
tolde d'une Uquidaiion pour egaler let parit. || So
wien dat de beate oayel ghebuert, dat hy den
andren begroeten aal in *t ayenant yan der werdden
yan den ghelde datter omme ghegheyen was . . En
alse yan den yoracr iii paroheelen yan leenen, so
dinot scepenen redelic, dat ele ont£M deene deene
heelt, ofte dat zy oompoaeren en elc anderen be-
groiten. C. ü. Qenif I, 26 oot. 1396.
2) Vergrooten, vermeerderen, verhoogen^ fir. aug-
mênUr, \\ De priaeringe yan de goeden die de yer-
geldinge [nl, der haverij-gros] moeten doen en wort
niet ^gxoot oft yermeerdert mette yraoht yan den
schipper, noch oock mette thoUen oft ongelden.
C, «. Antw, oomp.f lY, yiy, 144. Dan, yoor soo
yele raeokt de geworpen goeden, die yerloren syn,
en daeryan oyersulcx den eygenaer niet en can
genieten, maer yergeldinge moet geschieden, ge-
fyck yan alle andere scluide die in groote ayarie
compt, daeryan ia men gewoon en moet men de
yracnt oock in rekeninge brengen, om de aohade
daermede te begrooten tot yerUchtinge yan den
schipper, die, niettegenstaende den worp, totte
aelye yracht is gerecht, en daeromme bij de gene-
raele yerdeylinge daeryan yergeleken moet wor-
den. 145.
3) Straffen, fr. pmnir, \\ In desen tyde, zo stond
tland in grooter onruston, zo lano zo harder, en
worden de caatellerien jeghen de steiden schillende,
en tland, dats te wetene de drie steiden, hadden
ghesloten yoortanne omme gheen berecht te oom-
mene te myns heeren rade, als yan pointen die
haren yryheiden tonchierden, en worden hemzelyen
begonnende begrooten en ooregieren by bannen die
tieghen hare yryheiden ghinc. Ol. y. Dizhude , 30.
Doe so droughen zy oyereens [fU, de Vlamingen],
dat sy ^heene lieden yan wapenen yry gheyen
zouden die gheene Ylaminghen waren , maer souden
hem begrooten daer zy mochten, also zy daden.
want zy wierpen yele lieden of yan den Artoisienen
en begrooteden hem wel, by denwelken zy zeere
ghehaet worden met alle den Waela die by royn
heere waien. Ib. 65.
BEHACHTEN , bw. Behaoht goet. In betlag
genomen goed, h, du bien taiti. || Die behaoht goet
aneyeert, dat metten rechte es behaoht, hi ea om
iij Ib. ieghen den heere. K, de meierij v. Loven, 1312,
a. 22. Soo wie eenich beset oft behacht goet aeop
yeert en in fraude yan den crediteuren yerateeckt,
en men tyoors. goet onder hem beyonde.. C. o. den
Kiel, yi, 10. De C. v. Deume y. 1571, yii, 10,
hebben in een schier woordelijk geiykluidend art.
„beseth oft behaelt", en de Impr., a. 393, „beaeth
oit bejaeght'*.
BEHAËLT, yerl. deelw. yan bbhaliv. Verbrod^
fr. gdié (figuurlijk). i| Labsters, calstem, h^ren en
jonokwyfs te houden boyen haren man, zoedttt ick
met siücken yolck an tafel sittende met yoorraet
[omzichtigheid] moeste spreecken off het waa be-
haelt en thuys stont oyer eynde. Areh, Raad o.
Brab. Brocet Gerritszone ^yan Berckenrode(1570).
BEHAQEL, bn. Aangenaam, behagelijk, fr. €urri-
aile. Zie ysBDAM. || Si syn eenwiUich en onghe-
broocsam, onminsam en pnyerdrachlec en loghen-
achtich; haer abyt behaghel, en si syn proper yan
al liaren dinghen. Aller kertib,, 84. Als familie-
naam: JBènrieut dietut Bagele Schep, v, Bruttel,
1299. (Op den rug staat, in schrift der 14« B.:
Dit es yan den huus Heins Behagels, in de Neu-
atrate — 9P^ Obbruxellam).
BEHALBEN, Limburgsche yorm yoor behouden,
fr. conterver. || Dat dieseWe onse stat dat geit
behalden sall en yn hoyren gemeynen orber keren.
O. lAége, 10 juni 1417. a. 20. Si.-Truiden.
BEHALDINQE, zn. y. (Limb.). Aamhouding,
fr. arretiation. || Dat sy.., allen en beaonder
aldusdanyghe sculdenaers der gueden door pandyn-
ghe der panden, der ghereeder gueden, oft door
commer en behaldinghe der lichamen,., tot een
yolcomen ghenoohdoen sullen geheelijck dwinghen
en oompelleren. C. v. 8t.'TVui£m, 943.
BEHALEN, bw. Aansteken, fr. te eommuniquer.
Behalende sieckte. BetmeHd^ tiekte, fr.
maladie coniagieute, || Dat de teatamenten yan
ghehoude lieden, gheene kinderen tsaemen heb-
bende, gemaeckt ten yoordeele yan d'eena yan hun
beyden geduerende den tyt yan de behaelende
sieckte . . gepasseert yoor den peatpastoir en twee
ghetuyghen, sullen syn eü wesen goet en yan
weerde. Bijksarch., Baad v, Brab, Oost. v. Anito,
Ord. 16 oct. 1625. Kil. ook Haelende sieckte.
BEHALYEN, bijw. Mits, mitt dat, op voor-
waarde dat, fr. pouirvu que, è la eondition que. ||
Eene yrouwe . . . mach wel yan huere erffelycke
goeden . . disponeren . . sonder consent yan haren
man, behalye dat sy geene kinderen yan dien hon-
welycke en hebbe. O. v. Loven, xii, 4. Eenen
yader mach syn kindoren stellen momboirs.., be-
halyen dat sy ondt syn yyfentwintig jaeren. Ib.
Weetk. a. 27.
BEHANGEN, bw. Hangen op, vatimaken aam,
fir. aliaeher, tutpendre è. || Zoe wordden sulcken
lieden, die yalsch geit ooopen en yuytgeyen, ge-
hangen aen een halye galge, en behangen metten
gelde. V. D. Tav. 66 y®.
BEHANCK, zn. o. 1) Behangsel, fr. ieniwre,
tapisserie. \\ Yan xxj ellen en een yierendeel rozeita
laken yeroorboort, alzo wel int maken yan den aie-
gen en behanghen, ala int yerdecken ya& den buf-
fette yan scepenen camere, xxix Ib. xj s. Ypriama,
BEH.
BEH.
140
n,154, SOt. ▼. 1490. Van üij ellen laken, onder
rooA, swaert, blaea, groene, ghelnwe en wit, reiv
oorboort int fiichoen en maken Tan den schilden,
staênde an deseWe liegen en behang, vy Ib. xix b.
Ib. Orer tenyden en maken Tan de roorv. eiegen
en behanghe, xItüj s. Ib.
2) TeiUj ^dak, loods ^ fr. iêfsfe, ttppenHs, |) An
Denie yan Bulande, temmerman, omme dat hy de
stede ghelerert heeft diversohe partyen van houte-
weroken, omme steeghers te makene op de halle.
omme de persoenen, die ter Trie jaremaert deser
stede gheoommen zyn met huerlieder lakenen te
acoommoderene en plaetse te leyeren, omme daer-
mede ter rente te stellene, eü ten dien fine een
windaas omme de packen np te windene. Bimbbt,
I, 816. Bêk. T. 1564.
BEHEERT. Zie bbhxbt.
BEHEET, zn. o. Bevel, Itui, gAod, fr. ordre^
oommamêemmU, Kil. Beheet, veins^ j. ghebied,
nwMMi, maiuUUum. || Bo wie die bi yersoeke iof
bi behete ran ij scepenen, iof yan eenen met ij
goeden lieden niet sal gheyen yarde. . K. v. Bntgge
y. 1281, a. 11. Yan allen desen yoreghenoemde
poenten, aoe selen die raemmeester ghilden dese
booten, indien dat siit hebben ghedaen sonder be-
heten yan denghenen diee de lakene siin; en doet
die raemmeester met beheete, soe [sou] elc dra*
ghen sinen last. K. lakeng, ie MeeheUn y. 1881 —
1888 a. 148. En dan selen zij hebben yolcomen
macht en seker behoed yan sheeren en yan der
stadt w^hen , allerhande saken die yan yeohtingen
meren . . te peijsenere. Hbbtbbs en Tobpb , II ,
680 (1857). bat niemene in hare scepe gaen en
sal , omme dat goet op te slane , ofte sijn hant ane
tgoet doen, omme dat te werkene, sonder oorlof
en beheet yan den cooplieden. Kb. o. AtUw. 10 apr.
1888. üoch yijnt men een andere maniere yan ac-
tiën, en is geheeten aeüo quod juitu, en wort
gcgeyen euweiyo teeen den heere oft yader vaijt
wiens beheete oft oeyeele iement gecomenscapt,
heeft metten serfP oft zQnen kijnde , hetzij dat ^t
behoet gedaen zij geweest den kijnde oft serff.
T, D. Tat. 285 y«.
BEHEETEN, bw. Bevden, gebieden, fr. oom*
1— rfsr, ordomner. \\ Haer [nl. der gilde] schaden
sal iok weiren, haer yrome sal ick naecken, tot
allen heeten en beyelen die my den oommonemee-
ster.. oft.. doen selen. Va» MMcMke, Kruie-
hoog, 21 (1442).
BEHEIMEN, bw. Omhnnen, door een heining
omgemn^ fr. enèlore, enUmrer d^mne elóiwre (| Item,
heeft de yoirs. N. noch gelooft . . de yoirs. goede
altoos te beteren en niet te argeren, en denselyen
hof [nl. schattershof] idso te beheymen, dat de
gebneren, alomme den yoirs. hof liggende, onbe-
soroht en onbcneest in hoeren goeden aldair gaen
en yerkeeren moigen. A. Waütebb, Serment^ Stat.
18 nor. 1422, bh. 22. Gebneren (hebbende henre
erre by malcaoderen liggende) moeten maloande-
ren helpen henre enren beyryen met thaynen,
gelinten oft moeren, soe sy dat tsamen oyerdrae-
ghen, halfT efi halflT, soe yerre hen erven streoken.
C. V. Jjêtw, 1545, Tii, 74. Een ieghelijck die
eenighe priyaten, oft putten daertoe dienende,
wilt doen maecken op sijn erfve, moet *t seWe
doen doen en die soo yerre beheljmen eü beslnij-
ten, om eerlijek en tamelyck daerop te gane, en
sijnen ghobneren yan stanck te behoeden. C. o.
ÉereniaU, xi, 29. Als tnsschen twee partyen
goeden geen geweir oft heym en staet, soo magh
dflBghoiMn, die beheymt en gescheyden wUt zyn,
sulckx doen op syne erve en t*synen koste. C. o.
Lotfen, Sereii. 77. Dat een ijegeiyok voortaen ten
wtgaende meerte sal beheijmt en beschermpt heb-
ben alle sijn goet eiï erye , tgene hij aen straeten
oft gemeijne yiuenten oft plaetsen liggen heeft, en
daerdeur een ander soude mogen beschadicht wor-
den. K. en br. v. Santhoven, 1570, a.6. Als iemant
yan de inghesetene begheert beheijmt en beyrijt te
sijn van heuren ghebuere, dat sij dan aen heur
sijde hen sollen doeo heijmen en beyi^en, sulckx
dat de naaste ghebnere daerbij gheen schade en
lijde. C. o. Deumei impr., a. 483. Als tusschen
twee partyen goeden . . . geen gheweir oft heym en
staet, soo magh dengenen die beheymt en geschey-
den wilt zyn, op sijns selfs oost sy selyen op
gemeyne errre beneymen en boTryden. C. v. Bruê'
tel, Stat. y. 1657. a. 84. Cliristijn: munire.
BEHEIMINOE, zn. y. Beheining, omheining,
fr. dótmre. || Ten waere dat d*een yan den geboren
daer huysinge aen staende hadde, want alsdan de
beheyminge, die metten huysen wordt gedaen, is
den besitter te baten' comende aen de andere hey-
minge. C o. ZAer, xiii, 6. Dat niemant hem en
yeryoordere . . eenige poorten , doeren , haeghen ofte
andere beheyminghen te broeken, schenden ofte
weeren. Mettager, 1885, blz. 840. St.'Pietere hij
Gent.
BEHEIMSEL , zn. ffeining , heheining , omheining ,
fr. clóture. II Die eenighe grachten, haghen, thny-
nen oft ander beheymsels yan hemden , weyden oft
landen is brekende, yerbeurt 8 guldens. È. en hr.
o. Santhoveny 1570, a. 108.
BEHELPEN (Behulpen), bw. 1) Hdpen, h^
tiaan^ behulpzaam t^n, fr. aider, aeneter. KU.
Behulpen, behelpen. || Te committeren eenen
oft meer persoenen, en dieseWe in sijne plaetse
te stellen, om hem te behiüpene in d*exercitie yan
sijnder offlcien. Bekenk, v. Brab. reg. 186, f®. 168
(1602).
2) Eene wettelijke- handding verriehien, fr. pateer
un acte Ugal, \\ "Wmer eenich man zQn leen be-
oommerde oft beswaerde in eenigher manieren [nl.
yoor eenen anderen heer] dan yoir zijnen heere
daer hij dat af houdende ware, die soude yerben-
ren zijn leen syn leefdaghe lanck, en die leenheere
mach dat leen tsynere tafelen leggen , en hy es on-
wettich, eü en mach nemmermeer getuijgenisse
draghen daert eenighen anderen man onstade doen
sal; en oeck en saelt nemmermeer der gebuerten
onstade doen die hem behulpen wilt metten rech-
ten heere yan den leene daert men af houdende es.
BoxHOBBN, Stat. a. 14.
8) Gehruik maken van, zich bedienen van, fr.
faire utage de, te tervir de. \\ Een man, die hem
behulpen woude met eenen leene, dat hem opge-
draghen ware in eenigher yoegen [nl. yoor eenen
anderen heer] dan yore den heere daert men af
houdt te leene, hielt die man eenich ander leen
yan den heere daeraf dat men dit leen houdt, en
sprake hem partie ane yoor den rechten leenheere ,
en hij^ niet antwoorden en woude nae den leenrechte
en yore den leenheere, soe zoude hy mesbueren
die leens, die hy teyoren hielt yan den heere, zyn
leefdaghe lanck , eü soude zyn onwettich. Ib. a. 15.
4) Met prescriptie, een testament, een yon-
nis, eene gift, eene actie, eenen ,Pieerlijcken
dach'*, poorterij , „derckschap*'. Zich bedietten van ,
z verdelgen met, z. beroepen op, inroepen, fr. te
tervir de, te prévdMr de, imvoqiÊer. \\ Dengenen
die hem metter prescriptie behelpen wilt, sal alle-
geren en bybrenghen dat hy die goeden beseten
150
BEH.
BEH.
heeft ter goeder troawen. C. «. Srustel, Siai, o.
1482. a. 6. Christijn: «0 adjuvare. Als man eü
wyff geeemenüyck hebben gemaeot hen testament ,
en dien ran hen bedden alleene 'tselve Damaels
wederroepen oft gecasseert heeft van sjnen weghen,
die rerocant en can oft en mach hem metten
selren ghemeynen testamente daemae nyet behelpen ,
nooh genyeten yan tgene dat hem ujt crachte yan
denselren gemeynen testamente soude hebben ge-
oompeteert. O. o. An^, 1545, zi, 30. In beroepe
yan yuyterlijcke yonnissen, daeraf tprooes monde-
linge is beleijdt, sal de geïnthimeeirale oock twee-
maelgedaecht worden; en ter tweester reysen ach-
terbiyyende , sal men yerclaren , dat hg hem metten
yonnisse niet en sal mogen behelpen. (De kant-
teekening segt: yeryallen yan synyonnis). C o. Stutt'
koven, Si^, a. 165. Dat men, yan nu yoortanne,
de officien . . yallende in handen yan seepenen by
der aflyyioheyt yan denghenen die dezelve bediende ,
sullen ghegheyen werden by der Wet,., ydoene,
beqnaeme en ghequaliflceerde persoenen, liberae-
lyok, omme de gheyaohierde staeten te bedienen,
anders niet dan dat sy ghehouden werden te ghe-
yene alsulcke eene reoognoissance als zy seepenen
presenteren zullen , zonder dat zy hemlieden metter
lelyer reoognoissance ofte ghifte in eenigher manie-
ren behelpen zullen, noch dat zy ter caasen yoor-
screyen zouden moghen pyckelen ofte yoetsele
nemen dezelye te yerooopen ofte te alieneren. C. e.
Audêu. 2e d., 18 Ang. 15f)6, blz. 241. Yan welcke
twee actiën den rentier optie en keus heeft om
hem daermede t'allen tyden te behelpen. C. ». Bruêtelj
1G06. a. 167. Christijn: ut eas [acHonet] inêUiuat
Ofluii tempore. In elcke saecke, die ordinarie be-
dinght wordt , mach elcke partije hem eens behelpen
met eenen heerlijcken dach, continuatie yan officie
weghen. O. o. Coêierlee, 11, 6. Ten ware dat sy
[al. de kinderen yan iem. die zich „ontpoortert"
heeft] , tot hoerlieder jaeren van discretie komende,
yerklaerden hunlieden te willen houden aen haer-
lieder poorterye ofte hunlieden daermede behelpen.
C e. Öe»i, v, 8. Dat eenen poirter van Loyen
oft Brussel hem met derselyer poirteryen niet en
sal mogen behelpen, ten waere in geyalle yan ge-
breke ott weygeringe yan recht yan de wethouderen
yan Diest, diaer hy onder geseten is. C. v Diesi,
K, ooff esoUsa, a. 17. blz. 888. Dat hem geen
borgere oft ingesetene yan Diest en sal mogen be-
helpen metter derckschap. Ib. a. 18.
5) Met de assizen. JVoor geliefU gebruik maken
vem de vergunde aoeijnten , fr. jpouir , diepoter libre'
meni dee aeeisee oetroyéee, || Willecoren . . . dat si
hen enen termgn yan yeertich jaren . . metten as-
siaen ooser vors. stat selen m<^n behelpen tot
derselyer onser stat oirboir en profijt, die setten,
leggen, en te nederen, te benen, te boiren en
tontfaen. Eekenk, o. Broh, rag. 131. R 91 y^ (UW).
BEHELT, zn. o. Bedt, fr. poeseeeion. \\ Sche-
penen des oppergerichts . . , gesupponeert die gene-
rale elaehte , soo op gronden als renten noch in be-
heldt yan Mieyius, den debiteur, synde, .. het
sasyn gefixecuteert op die gronden , . . niet en suran-
neert. C. gr. Loon, I. blz. 478 (1696). Al der stat
Sit en geit selen comen in den iiij rentmeesteren
nde yoirs. en in hoir behelt. Acad. d'urchéol,y
1866, blz. 487. Loven,
BEHELTELUCK, bijw. Behoudens, behalve, fr.
exeepié, eauf que. \\ Die yrouwennamen sullen sïjn
in doose statuten in alsulcker manyren als die
mannen zyn, behelteiyck des, als die yrouwen-
name huere beteringhe yoer huere doen mach, es
zij yan goeder namen. K. v. St.'Trmdê», 1866, a.
24. Item , van den brieyen yan den payse yan Nywi-
hoyen en yan allen anderen brieyen , die wie hebben,
phenuecht ons, dat si yan gheenre macht en syn,
indien dat si teghen dese regimenten syn, behel-
telic dat si anders in allen poenten in hoera macht
bliyec. O. Uége, 17 mei 1393. a. 16. 8l.'JSruidon.
Beheltelio nochtans den porteren en ingheeetenen . .
allen en yeghelicken poenten in den yors. ordinaa-
cien begrepen. Ib. 17. Beheltelick oft eenich onder*
saet buyten onse stadt oft yryheyt erye hadda daer
iemandt anders erfrente oft aentale toe hadde. O.
I^^t 27 juni 1577, a. 59. HauéU. ICen soude
wysen: dat der winne en hantpliohter betaelea
soude alle ontoosten, die in den yervolghe gedaan
syn; efi beheltelyck des, soe sonde den gwAnaa
[eigenaar] op syn yerantworden oomen. C gr* Loon,
I, yi, a. 14.
BEHELTENIS (B- se), zn. y. Inhoud^ fr. eoa-
tenu. II Omme dat dese dinghen yaste en gestadeofa
gehouden selen werden en ongebrekelike , soe sterken
wy de beheltenisse des sorifts met yeetingen onser
segelle. Ifrt. 1233. Loven. Lat tekst: ooniinênUamu
BEHELTENIS (Be— se), bgw. Behoudene, fr.
exeepié. Zie bxhbltblijck. || Die yfonwenname
syn eiï solen sgn in dese statuten in als<dger ma-
nieren als die man sijn, beheltenis das, als den
yrouwenname hoire beteringe gesat is, dat boire
man . . die beteringe yoer hoire doen mach. O. e.
Maasir. Stat, v. 1380, a. 36. Beheltenisse hierin
altois onsser yoirs.. stat yryheiden en priyilogien.
Ib. Oork. 11 mei 1428, a. 16.
BEHEMELEN, bw. Verbergen, ir. 4)aehêr. Kil
hemelen, heymelen, abeeondere. || In de pro-
chie yan Westcapple;. . en es eerst nooh laetst
niet ghepredict gheweist yan der nieuwe raUigiee,
zo oook in de keroke gheen braeoke nooh pillerie
ghebeurt en es, maer hebben de proobianiMi salyie
de beelden en chiraigien gheweert en behemelt,
uut yreesen yan der braecke en pillaige die de
yreemden hadden moghen doen. Trouhiêe mar.,
UI, 94.
BEHENDELIJCK, b'uw. W^eel^k, fr. eagemoni.
EU. Behendighlijo, eagaeUer. \\ Midts dai hy
in sins yaders tyde zo behendelic riet, dat men
den nieuwen dyc al yan Arken drie müen yezn
delyen zoude. Jak y. Dizmitob, 15.
BEHENTELIJCK, bgw. Zal wel moeten geleien
worden bihbltxlijck. Zie dat woord. || BÖiente-
lyck, eest zake dat die erectie achterUyft efi die
getyden niet gesonghen en wordden, soe enden
die exeoutoers met deser ranten ordineren een
cantuarie. Aoad. d'etrehM. 1856, bh. 193. Akio 9.
19 aug. 1580. Ohed.
BEHEBT (Beheert, beheidt), yerl. deelw. yaa
een ww. bbhsbdbn. Gehoed (het yee), fr. gatrdé
(Ie bétail). Kil. Herde, berden, herder. ||
Ware dat de beesten beyonden werden, behert ofte
ghewacht, onbehert ofte onghewacht, eenighe aohaede
ghedaen thebbene ofte gheene. Flae, v. F2. 11 jan.
1548. I. 686(. Dat nyemandt zyn peerden, eoeyen,
calyeren, scapen, gheeten noch swynen en [mach?]
laeten eaen, beheert oft onbeheert, up driessdien,
garslandt, stoppele oft in taliehoudt. C. e. Brugge,
K. V. iMaendaeehsehe, a. 9 (1552). Dat de ingeee-
tene meughen hunne beeeten (beherdt synde) la^
ten weyden. (7. o. den Kid, iii, 13.
BEHINDEREN, bw. 1) Verhindoren, MeMsa,
belemmeren, fr. empéeher, oniraver. \\ Dat sy [al.
de yoorsprekers] met gein omwege bet reoht stel-
^ len {tia) oft behinderen en sollen. C. gr. Loon, Ord,
BEH.
BEH.
l&l
14 flart 1648, a. 16. Oft imuidt eenigbe denre
toasluote t^hen cniae Mholt«t, oft bofgemeeiteren
OBser stidty oft teghen esnighe ran hixone dienaen,
om dia axeoatie van eanighe aententien oft vonnis-
aan, dia hj bon gedaan aal worden, te babinderen
in eriminale saken. O. JMgê^*t1 \am 1677, a. 66.
Mm9êêU, Die een anders goei aenreert om te be-
waann oft aldera te yneren oft te leveren , . . moet
daerfoor inneataen eii teeWe bataelen, indient yer-
loren ofte bem afbendieh gemaeckt worda, aonder
aijn achnlt, hy fortee oft andere maniere, die by
niel eau hadde moghan bebindaren by syndier naer-
■liobajt ofte dUlgantie. O. o. *« Botek^ ziv, 12.
f) Bd&mmêren (den T^n doorgang), verhinderen ,
aaraparrwi, fr. tmèurroiaêr (Ie paaaage, la libre cir-
eoli^ion). || In gfaemeyne gaogben, oft daer iemant
i{|n Mrritayt aen beeft om uyt en in te gaen,
dier en macb niemant iet inne leggben, setten
noeb atollen, dat den paaaantan beoren wegb oft
den belHxwteUcken demganck londe mogben eenigba-
nofl beliïnderen oft beletten. C. v. Hereniah , xi , 11 .
BEHOEDELUCK, bn. Behoedelijoke ataet.
ftiae/ «8» hekoedeTf betekêrmêr, fr. &ai de protec'
imuTf défmuemr, || Denwelken wi \nl. de inwoners
van 8i.-Traiden], met gbenedegber, raderiiker be-
riiarten meded<^gende, menicbwerf, als onsen be-
boedeliken staet toebeboerde, van dusdenigben
■riadaden goedertieriiken wederroepen bebben. O.
lASgty 17 mei 1893, prootm,
BEHOEDEN, bw. 1) Bewaren ^ in teioaaraw
AomKw, ft, eoneerver^ avoir en garde, || Item, wert
dat sake dal jemant yreemdere bynnen Dyest
atorre, en engene erfgename en bedde, alle die
poaseaaie mnre goede by hoeme daer Tonden, sal
m gewerder bandt jair en dacb behouden werden,
nae seggen der scepenen te beboedene. JT. v. Dieet
SU ins, a. 3. Latijnache tekst: in eeoura manu eer'
wMftir, eeenmdnm dietwm eeabimorum euetodienda
[^osaasfia].
9) Verhoeden, afmeren^ fr. empêeher, dêtcmmer,
II Oft geboerde (dat Oodt bebueden wil!;, datter
jemanta . . BAenk. v, Brab,, reg. I40> f^. 2 (1656).
Qnod Deme aneriat! (€bwone fórmole).
8) Beemren^ heeeaJügen, ft. ff order , préeerver,
H Nienant en maob aen eens mans erre rerekene
leggen oft heymeliobeyt honden , • . naer moet . ,
om sijne gebore van stencke te behoeden , . . C. i».
JAer, zin, 80. Die Here bebnet di ran allen
mmden; die Here moet behoeden dine siele t CMifdb.
XVe B. 82. Pa. 120/121. Siatenh, bewaren; Latyn:
eeÊetomre.
4) Bdeüeny fr. empêeher. \\ Die synen waterloop
beeft orer oft door eens anders erfre, is sehnldich
iii 't gat Tan den waterloop te doen stelleii eenen
witten steen, met een yseren traiUie, om te beboe-
dene dat daerdoere geen Tnylnisae en gaet C. e.
lier f xin, 48.
6) Verbergen, fr. eaeher, \\ Sn syn aensichte was
ala een behndet aensichte; waarom wi bem toot
met en aehten. Oei^. 16e £. 67 t«. Seaioê 63, 3.
15 quaei abeeondiiue mUime efue. De Statenbijbel
ngt: Bn [een Tegelik] was als ferbergende- het
aencesichte toot hem. Ben Bijbel t. 1717 (utrecht)
hesn: Sgn gelaet waa als Tenluystert, en de Saey:
aaa eiea^ Maii eomwêe oaehé,
BEHOEF (Boef, boof), an. o. Nmi, eoorded,
fr. vrpjUt wDomtage, || Bic ghemet Tjjf mare in-
^Mttohe Ie Jbaaa boef. 26 jan. 1277. Bü soooden
^«te roer ons, te wetten, al die madit en all
raeht dal sie badden of bebben moiAten in die
iMide T«n LiaBewegbe, Ier kerken boef Tan Binte 1
Bertins. 19 joli 1280. Gaf op, tea eloesters boef
Tan der Gameren, drie bonre beemde. Febr. 12M.
Sempet Gomt de partie in gbedeele, en de ben-
dere Tan den ghedeele Terloghent eenaeb goet dat
den gbedeele toebehoert, dat goet dat Terloghent
es, es Terbuert ter ghedeele bouf, eü de hoodera
bÜTets deelloes. C. o. Chnt, I, Or. charter o. 1297,
a. 101. De graTO Gwy en de sine Tanghenesse
hoodende, de oonino Tan Vrankerike occupeerde
en bilt al Vlaenderen te sinen bouf. Jav y. Dix-
MüDB, 167. Voercopere Tan coeme, Tan ressche
en Tan alrehanden smalen dinffhen, dier men
dagheiyx leeft, en aoelen Tore der tiender oren
niet copen, en nieman tot boeren behoef. Eb, v.
Dieet , B. a. 105. Alle aanhoorders zyn gehouden, te
Tersoecken Tan parteye, hem by eêde te porgeren,
dat ay dMnboordinge doen tot heurUeCHnr eygen
proffyle en bebonwe en niemandt anders, en dal
sylieden tzelTe goet behouden zullen jaer en dach.
C^ V. Middeib^ xi, 4. Dal hg da calengierinae is
doende en ghedaen heeft t'zijns selfs behoef en
profijte. C V. Deurnej impr, a. 147. Tot behoef en
prouiiijt Tan de kinderen. C. v. Dieet, YZ. ly, 4*
Alle ■ erffeiycke goeden , obeynsen en renten tot
iemandts prafyte ofte behpeTe geoocht. C. e. Xoes»,
iz , 11. t*Sijnen eygen profyte en bebocTe. Ib. z, 18.
BEHOEFLIJOK (Behoeffeiyck), bn. Noodig^
noodzakelijk, nultig, dieneiig; betamelijk, fr. néeee»
eaire, uiHe; oonvenable. || Als iemandt gheTangen
wordt Tan saecken lyTe aengaende, mach d*offlcier
denselTen afnemen aile geit en juweelan orer hem
boTonden, den gOTangene niet behoeffeiyck oft Tan
noode. O. o. Loven, i, 81. Alst beboeffeh'o is. O,
o. ^«#10. 1646, TUI, 46. Vermach oock elck in
en op syn eyghen grondt te timmeren en metsen,.,
behoudens oock diat sulck werck en edeficie gbe-
maecl zy werckeliek en sonder schimp ofte emo*
latie, te weten behouTelicke wercken, die men
oorboiren mach, als huTsen, galeryen, logien, ays«^
sementen en andere dierghdioke ediftoian. O. e.
Brmgge, xzii, 8.
BEHOEFTEN, zn. mT. 1) Noodige heretMmgen,
fr. rSparaüome neeeeeairee. || Van bomen staande op
eender partyen erfre, daer ander partyen toe comen
en bet gebroyck af hebben, 'sullen deselTe horren
Tan bare behoeften cTcngeiyck helpen houden [on;
derbooden]. C. o. Bmeeel, SereU. a. 63. OhriB^jn:
eae pattee eimeH repartdmmt,
2) Toebehoor, b^hoorende dingen, fr. apparte"
meneee, || Soo wanneer eenige goten mei hunne
behoeften, tusschen twee partyen erfren liggende,
daer geene Tan de Tooraz. partyen hare goeden
[ff/, zijne metselwerken] op en Toert, soo qoaal
zyn dat zy behoefden bermaeckt te syn. O, o.
Brueed, ServU. a. 16.
BEHOET, zn. o. Behoeding, beeeherming, veilig-
heid, fr. garde, edreté. || Yermids dat de stad hier
langs opt water lecffbt en Tele galen open hadde
steende zonder eemob weren te waterwert, soe
beeft men die gaten eensdeels doen pijlen met
groeten eijkenen bouten, metten debbelea dray-
boomen en doren zom doen maken, omme dbehoét
Tan der stede. Hxbtbvs en Toiiy8,II, 617(1401).
BEHOEVELIJGK. Zie bshokflijck.
BEHOLDBN, bn. Limbnrgscbe Torm Toor bb*
HOüBBir. Beholden maken, behomden, redden,
fr. eamver» || Dine rechter bant makel mi beholden.
GMt>ift. 16« E. Vig. im Dngteehe, 161 t«. Ps. 187/a
SaUam faeere.
BEBOOREN , ow. roet hel ts. tot. 1) Plamie grih
pen, vereieehi worden^ fr. Meïr, «aoir liMi| Ure
452
BEH.
BEH.
ftt^fliM. II Pande, die men driven of draghen maoh,
daiertoe ne behoeii negheen hejghindom [becitne-
ming]. C. 9. Qenty I, Or. charter ü. 1297, a. 121.
2) BehOOren ten vrede, begrepen zijn in
den vrede ^ fr. étre comprie dant la irève. \\ Daer
▼rede ghenomen es taeschen partien , eest dat yeman,
die niet maech en es, noch ten vrede en behoert,
op wrake, ocht op ocsujn van der eenre partyen,
yemanne van der ander partien sleet ocht qaetst . .
hi zaels ghelden. xxx Ib. Kb. v. Dieet j B a. 17.
8) Met het yz. van. Behooren onder (eene recht-
bank), fr. reesoriir è (une cour de justice). jj In
den iersten, es te weten: dat van mjnre vrouwen
cameren behoert, daeraf lieeft de oudste tone die
twee deel, nae dlant recht, en die jonxste sone
heeft daeraf tderdendeel, al waren daer vj oft vg
gebruederen, sy en souden oeck niet meer hebben,
en dat derdendeel souden zj onder hen deylen
hoefdegelyck. Boxhobeit, a. 1.
BËHOOBLUCK, bn. Ten behoorljjoken
tij de 9 sooals thans, fr. en tempt utile^ au ter me
lêgal. II Alle andere, die binnen behoiriycken tijde
huer behout en bethoen doen. C. stad Mech^lenf
Ziii, 2. Christenen: intra legitimam diem, Daeren-
boven, soo moet de coqde van ieder clachte ten
behoirlijcken tijde gedaen worden aen partije. C. p.
Dieet t VZ. Bijo. xi, 1. Soo wanneer men rettorno
van den prijs wilt heysschen , . . soo moet men
daeraff binnen behoiriycken tijt de wete doen. C.
o. Antw. comp. IV, xj,257.
BEHOOBLUCKHEIT, zn. v. Toereikendheid , fr.
etiffisanee. \\ Committerende tot dien alsulcke per-
BOonen als het Hof van gelycken soude goedt vin-
den, om op de beiiooreiijckheyt ofte onbehooreiyck
heyt van de toesicht der voorsz. officieren te mogen
gaen inspectie nemen op alle de solders, camers
en andere plaetsen van de buytenlieden hun met
hoppe geneirende, en aldaer te visiteren ofte sy. .
Plae. V Brab. 1 sept. 1717. VII, 82.
B£HOOBT£ (Behoirte), zn. v. Beurt, f. Umr.
Kil. Behoorte, vicej vieem. Met behoorten
iet doen, per vieee aliguid agere^ per vices et
condeeenter, aUematim. || Wie hem tellens onder-
wonde en niet gezworen telre [n^. van haring en
visch] en ware , verbeurde dieselve peinne. Eü dese
telders zelen ommegaen met behoerten. Kb. v. Antw.
a. 100. Dat zy [nT. de ammansknapen] oick scul-
dich en gohoudeu sullen wesen te commene met
behoirten, telcker reysen twee van hen, alle daege
ten huyse van den voirs. amman,.. te wetenen:
die twee van hen eenen dach, en des anderen
daichs twee andere, en alsoe voerts van den ande-
ren, om denselven amman oft lieutenant altyt
alsoe te dienen eïi anderssins te verknapen. Sekenk.
V. Brab. reg. 136, f". 265. v». 18 mrt. 1510, a. 2,
Den eedt van den liggerschap van den moutmoelen
te Bruessele . . Item, dat ick die kerre nyet
vnytvolghen en zal alst mijn behoerte es van ma-
lene, maer dat ick alleenelyck tgemaelen moudt
leveren zal vuyte moeien op ter kerre. Mabtütez 276.
BEHOUDELIJCK , bn. 1) WetteUjk, fr. l^al ||
Als men achter noene dingen wille, so mueghen twee
erfachtege mannen of meer thof verkennen, en dits
de maniere: Seght oft u kenlic es, dat ie heden
wel in tijden en in w\jlen hof makede in behou-
veliker [L behoudeliker] stede, en voor de noene
van des heeren weghen. Leewreeht v. 1528. f°. B-
iiij V*. Bailli , roaendys mi , so seggic , by de trouwe
dat ie sculdigh ben dezen heere, dat mi wel ken-
nelic es, dat ie heden was met meer mannen,
met minen huysgenooten, daer gi hof makede van
shewen weghen in behoudelyker stede en voor den
noene. Rabpsabt, Analyse , n^ 871.
2) Behouden f fr. scmvéy sain et santf. \\ Alst
schip overweldicht en tgoet metten schipper aan-
gehouden wort, indyen den schipper, naei^ijen de
seijlen hem affgenomen syn, andere seijlen beoompt
en alsoo met schip en goet ontgaet, alsulcke sey-
len, metten oncost die den schipper heelt gedaen
om behoudehjck te ontoommen, wordt oock ge-
bracht in avarie grosse. O. o. AnUo, eomp., lY,
vüj, 95.
BEHOUDELUCK, byw. MUs, behoudens dat,
onder voorwaarde dat^ fr. pourvu gue, è la oon-
dition gue. \\ AUe huerlingen vau huysen en erven
moghen deselve vryeiyck voortsverhueren,. . behou-
dehjck dat tselve geschiede aen persoonen van
dieigeiycke conditien en neringe. C. o. Aniw, oomp.,
IV, vy, 12. Behoudeiyck dattet huijs daermede
niet verargert noch beechadicht en wort. Ib. 13.
2) Voorz. Behalve, uitgezonderd, uitgenomen, fr.
excepté, hormis, sauf. \\ Behoudelyck en uytgenomen
alle criminale saecken. O, lAégey 17 aug. 1417, a.].
Rerk. Ook met het relativum «^m». Behoudelick
dien dat, soe wanneer eenighe leengoeden vercoclit,
verandert oft belast worden, alsdan en moeghen de
secretarissen egheene brieven daerafE vuytgheven,..
tensy.. C. ü. Antw. 1546, vi, 12. Behoudelick
dien, dat de jaren, die syn wederman buyten
'slandts is geweest, gedobbeleert sullen woiden.
C. o. Brussel f Stat. v. 1432, a. 4. Christijn: ita
tomen.
BEHOUDEN, vz. 1) Behalve , uitgezonderd, be-
houdens, fr. sauf, excepté. || Niemene mach hueren
stalle tfr marect no in straten; en doet hiet, hie
verbuert iy lib. jeghen den grave, behouden elx
mans recht. K. v. Brugge v. 1281 , a. 21.
2) Voegw. Mits, op voorwaarde dat , fr. mogennant
gue, sous condition gue. || Ick geve u myn wijnt-
molen te pachte; behouden dies [nl, boven de
pacht] suldy my maken een nyeuwe cruysge-
mjndt, oft een nyeuwe molenrat. v. d. Tay. 275 v^
BEHOUDEN, bw. 1) Uitstellen, fr. differer,
(rSserver). \\ Dat si niet vordane en selen weten
oft si in der hellen syn oft in den veghevier. £fi
dit syn dmeeste deel de wereleke minsohen, die
hoer beteringhe behouden tot haer eynde. Aüer
kerstb. 20.
2) Wederhouden, terughouden, fr. retenir, arréter,
II De viant nemt hens grote ware, want hi vreest
si willen hem ontrouwen; dies heeft hi ene hing-
henne in hen geworpen, daermet dat hi se be-
hout, dat si bliven stille staende en niet naarder
op en gaen te haren oerspronghe. Ib. 34.
3) Behouden ten heiligen. Staende houden
bij eede, zweren op het evangeüe of op reliquièn,
fr. affirmer sous serment, jurer sur Vévangüe on
sur des religues. \\ Die van die cope noch verande-
ringe des erifs niet en wist noch kundich en worde
binnen den naesten jaere daima, en dat also ten
heyligen behielde. C. v. Maastricht, JPriv. 28 oct.
1413, a. 12, bU 146.
BEHOUT, zn. o. Bevestiging, staving bij eede,
fr. affirmaiion par serment. BehOUt doen, verkla-
ren, bevestigen met eed, beêedigen, fr. dSdarer , affir-
mer sous serment. Grimm: I, 1323, 12. Behtüien
mit dem eide, mit den heiligen, hiess was begreifen,
behaben mit dem eide, wyi men de reliquiën met
den vinger aanraakte , hieU , zegt hy , en aUengskens
gld de uitdrukking voor: pleehtig verzekeren. Zie
altaus, Oloss, germ. 120. lioxer: BehaUen vor
geriohi, durch zetten oder eid erharten. jj Wie in
BEtt
BEH.
453
gebreke es tui eire oft van pacht, moet op derre
daghen, en makens [makets] hem yemant partie,
foe moet behout gheseieden. Om j behout te doene :
lo twete, dat ie hebbe Uy ziater pachtooro [/.
pachtoorens] erfelel iarlex, vallende te kerssaTonde,
op i hnnfl metter toebehorten, gelijc tgelegen es
tiuachen iiij reygenoten, te wetene, enz. Diewelke
üy siatren oon mQn Yordren gehadt hebben en
SfaaYe^i OTer xzx iaer en daghe , en ie noch hebbe.
it ea waer. Soe moet mi Qod hulpen en des e
heilegen, en alle Gods hejleghen. Ib. Seeedingen
MM Lovenêf 31 y\ Dat A., wednwe B., en huer
wettieh sone C. , daden huer aensprake tot D., van
eenen erfgalden, aen zekere panden, dairinne soe
rerre geprooedeirt wairt, dat, nae den yerant werden
des YoiiB. D., nae den thoenissen der voirs. A. en
C, en nae dovergeren des voirs. D., als op dat de
Toirs. A. en C. hon behoudt daden opten voirs.
erfguldene dat hj hon dien alsdan soude laeten
▼olghen. Sn de voirs. laete, des wjs noch vroet
wesende , begerende , van ons , schepenen voirs. ,
als van haeren hoode, geleirt te werdene in wat
vnegen oft manieren de voirs. A. en C hon behoudt
■onldioh waeren te doene . . ; soedat denaeWen laeten
van onas, als van hueren hoode, dueohdelio ge-
feild wairt : Als dat zy hon vonnisse , als van den
beboude voin., in manieren en van woirde te
woirde gelyo hiemae volgt, vutgeven souden: Dat,
nae aensprake, nae tverantwerden , nae thoenisse
en nae al des voir hen bracht was, en na dover-
geven dat hem D. overgegeven hadde, als van den
beboude, dat zij voir een vonmsse wijsen souden:
,fio waer A. en C. haer behoudt dadéki als recht,
dat hon soude volgen den erfguldenen, gelyo zy
aangesproken hadden.^* Welo vonnisse van den voirs.
laeten in der manieren voirs. vutgewyst en geter-
mineirt wairt, soedat, naevolgende den voirs. von-
nisse, de voira. A. eü C. daden hon behoudt met-
ten rechte opten voirs. erfguldenen, en sonder
kalengieren des voirs. D. Jjaten des hof« van ébr
JPamike», Land v. Dietiy 80 aug. 1452. (In het vol-
Snde citaat schijnt de uitdrukking „een behoud te
m doen** gelijk te staan met „ssii leen verheffen^
fr. rdeter %n flef.) || Men houdt onder Zanthoven
poaeesaie in deser voeghen: wie ghetoenen can dat
bgt en sijn voirsaten gehouden hebben in stilte en
in vreden voer haer proper goed xxx jaer en dage,
en dat goet huers verders was en noch es, in der
voegen, dat men een behoudt te leen doet, die
leengoede selen hen bliven. C. 9. Samthoven, Leen-
rechten^ blz. 846.
BehOllt en betoon, zn. Verklaring en hew^e,
fr. dMtraütm et premte. \\ Hits welck beset . . .
alle de goeden van den schuldenaere . . ghearres-
teert en gheaifecteert zijn en blijven tot voordeele.'.
van sijnen crediteuren, die tselve beset vervolght
hebben en alle andere die binnen behoorlijcken
tijde hun behoudt en betoon doen. C. stad Mecke-
len, Tflll, 2. Ghristijnen: qui infra Ugitimam dietn
prefesêi fnerini doeumentaqne debiii protulerint.
B) SezU, fr. poaseseian. \\ tVoorsz. waersehap...
afeéteeii en verbindt d*eygene en chijnsgoeden van
* den gelover van dien en van synen erfgenamen,
weaende alnoeh in hun behoudt eft dominie. C. e.
Brmseél^ 1<K)6, a. 198. Christijn: qtuimdiu in eorvm
dominio permanent. Op bohotlt (Van een schrift).
Inhomdendef ir, eantenamt, portant. || Werdt t Ant-
werpen een gebot gedaen, d' welck wel een halff
ore dnerde , aengaende de bny tenbieren , op behout
de bientekers moeeten de stadt eedt doen. Bü
daer werdt eenen schryver opt bierhoot gestelt,
omt bier tonthoudene, met meer andere articulen.
Piot, Ckron. 102.
BEHOUT, verl. deelw. van een ww. Sekoutoen
(Kil. behouden), thanB behuwen. Behoudt sone.
Sehnwdzoon , schoonzoon , aangetrouwd zoon , fr. beaU'
JUs, gendre. Kil. Behoudt sone, gener^ etc. ||
Hem, tweeden comparant, ten dyen fine sterck
maeckende , soo voor synen behout sone als desselffs
minderjaerighe kinderen. Schep. o. Brussel ^ 9 oct.
1706.
BËHOUWB. Zie bxhoet.
BEHUISëN, bw. 1) Met een huis bebouwen, fr.
hdiir une maison dessus t ofr. amaisonner. || Ware
so zake dat yemene laghe onthilde oft onthouden
hadde binnen sire herberghen, daer yemene af
ghewont worde of ghewont es gheweist. binnen
verde, van denghenen die ute sinen huns quame
of commen es gheweist, dat huus sal men afbre-
ken, nemraermeer te behusene, indien dat dherve
syn es. (7. o. Gent, Or, charter o. 1297, a. 8. Eist
dat zy gheene behuusde stede hebben die hem-
lieden toebehoort. Ib. 11 aug. 1481, a. 8. Naer de
costume . . . mach elek persoon syn erfve . . behuy-
sen ten hemel waert op. O. v. Aalst y ix, 4. Soo
wye ghemeyne is in een behuysde stede en erfre.
Ib. 7.
2) In huis nemen , verhelen t fr. prendre dans la
nusison, recéler. \\ Dat zommige schippers, vis-
schers , . . daghelios anveerden . . verdroncken eii
verloren goeden by der zee uutgheworpen . . . ,
doende- met denzelven goeden haeren wille, en,
dezelve behusende, weghstekende..P/ac. e. VI, 10
dec. 1647, proam. I, 857. Item, C. e. Brugge y II,
5 mrt. 1558.
BEHULPBRIEVEN, zn. mv. In zake van sehuUy
vorstelijke brieven vergunnende uitstel ter voldoening.
fr. en mati^re de dettesy lettres du prinee aeeordani
wn ditai pour s'aequitter. Zie Boey, v^. Attermi-
natie; de Ferrièire, v<*. Atermoyement, Let-
tres de répi; LaCume, v®. Bepit, Bénêfleey oatroy
et privil^e d'annion et quinquennion , en de Lauri-
ère, V®. Annion (Benefice d'). || De brieven
fan alsiilcke beneficie oft behulp [nl, van respijt of
atterminatie] en moghen niemant verleent worden,
tensy het blijcke . . van schaden en verliesen bij
hun geleden. O. v. Antw. comp. lY, xvy, 2. Nie-
mant en mach geen behulp van cessie genieten
tensij dat hij , . . in gevanckenisse is gestelt, oft daer-
mede is bedreijcht. Ib. 16. Soo wanneer men geen
behulpbrieven [var. : brieven van behulp] van rechte
noch van requisitorien en heeft, soo moet men,
vuyt crachte van den vonnisse elders gewesen , con-
clusie neuten ten eijnde van betaelinge. Ib. V,
xvU, 11.
BEHULP, zn. Mulp, bijstand ^ fr. aide, eusis-
tanee. \\ Alle onse ondersaten oneer stadt en vryHeyt
sullen behnlpe doen sulcken uytgheroepen te helpen
vanghen, sooverre sy daertoe versocht worden. O.
LOge, 27 juni 1577, a. 54. Hasselt.
BEHULPEN. Zie behvlfkk.
BEHULPICH, bn. Behulpzaam ^ hulp aanbren-
gend y fr. agani aidé ou assisÜ. || Met wat wapenen
Qemant eenen anderen quetste oft sloege, düat hy
daeraff sterre, diegene dien gequetst oft gesteken
hadde (en alle dandere die daertoe behulpioh waren
geweest) verbeuren lyf en goet. C. v. Antw. 1545,
II, 7. Die eenige palen versette oft Tuytdede,..
wordt gecorrigeQrt als een dieff, en alle dieghene
met hem die daer behulpioh toe geweest zjm. Ib.,
Tin, 12.
BEHULPSELEN, zn. mv. Sulpmiddden, fr.
20
i
154
BEH.
BEJ.
têtêowreei. \\ Alsoo diergelijcke begijntkens gemeQ-
nelgck sijn feer mnne pencxmen, dewelcln met
hanne handen den ooit moeten winnen, en eonder
diergel^cke behnlpselen nijet en soaden oonnen
snbsisteren [«/. sonder zendingen van een brood,
Tan eiflren, van rlaaien etc. hun Tan tijd tot tijd
door hunne ouden of hun maagschap geschonken
en Tan buiten de stad toe gezonden]. St-arek. Diett,
procêt JS^Jmhof % Sakkert, 1679.
BEIDEN, bw. (beei). lemandB doot beiden,
t^kpiMMen , met eene ontkenning : vóór t«m. sterven ,
hem niêi overleven, fr. numrir avant qq., ne pas
ïmi smrvivre. \\ Waa ghewyst: dat, ghemerct dat
de Toirseide Bobbrecht niet ghebeid en hadde de
doot Tan zgnre zustere, dat bi dien de TOirs. Jan
niet ontfanclic en was- eeneghe scult, die deselTO
Bobbrecht ghemaect hadde, te recouTreeme up
tgoed Tan der Toirs. zustere. C. v. Aalst, Vonnis
van 1457, a. 4. blz. 860. Dezelre Hannen en ghe-
beet de doot Tan zgnre moeder niet , en ter doot
Tan der moedere quamen de scultheeschers , mee-
nende huere soult te recouTreeme up tgoed Tan
der moedere. Ib.
B£IJA£BD£N, ow; Smeren, het klokkenspel
doen hobren , mneiekstukfes miivoeren op een stel van
klokken, ir, earillonner, exéeuUr des airs de musi-
mie smr un assemblage de eloehes. De gesohiedschi^Ter
Meijerus zegde Tan de Gentenaren en de heeriyk-
heid hunner klokkenmuziek : Modulanimr ilUs ttn-
tinnoMis non seeus atque eytharis variarum eanO'
lenarwm genera, \\ An tiacques du Buus, de somme
Tan zxii\j Ib. par. omme dies wille dat hy, by
laste Tan myn heeren Tan de wet, ghespeelt en
ghebeyaert heeft up den beelfroit deser stede den
tjt Tan acht meenden. Bembbt, II, 348 (1619).
Oedrayt xxiiy beyaerdstocken tot den beyaert, om
to beyaerden. Srab. Mus. II, 145 (17« B.). Den
beyaerder Toor het beyaerden Tan de misse Tan de
H. Besnydenisêe , Dry ooningen, en wekeiycke
woensdaeghsohe miase, x guldens. Ord, Mbertine^
Aniw,, 1618, XTitff, I, a. 171.
BEUAERDËBE, zn. m Seieraar, klokkespder,
fr. eariXlonmeur, \\ An Jan Doublé, de somme Tan
zx ponden par. OTer ffelicke somme by hem betaelt
an Augustin de St. Aubert-, bey eerdere, ghespeelt
hebbende upt accoort Tan de doeken der stede.
BxvBBT, II, 848. Rek. v. 1616.
BEUAERT. zn. m. 1) Seier, klokkenspel, fr.
eariUon, JSen stel wut Jdokken, waarop men mntiek^
stnkfes wtorfent hij middel van een toetsenbord, doek,
in de versie tijden der uitvinding, met stokken, en
die tevens , hij middel van het umnoerky op goregMe
tijden y op hei mur en tijne onderdeden, tAere aria's
hooren laten, || Betaelt N., TOor de hoede en staen
[L. slaen] Tan de seTen doeken Tan den auden
beQaert , . . 14 Bg. Tiy st. SrtA, Mus, II, 141. Bek.
V, 1689. Tkienen. Betaelt N., dockgieter, op reke-
ninghe Tan 419 Bg. 12Vs st.. die hem comen Tan
der stadt, Tan het gieten Tan den beyaert, die es
wegende 8 961 pont, elok pont IVs «t. Ib. 148.
Bek. V, 1640.
2) Hen trekt, dooh zonder reden, in twyfel of
de plaats , waar de tieken verzorgd werden- (in een
gasthuia), fr. la ehamhre des malades (dans un b5-
pital), den naam draagt Tan „beyaert". Die naam
was eertyds OTeral in dien zin gebezigd. De oude
ziekenzadf Tan t* gaathuis te LoTen wordt heden
nog zoo genoemd. Uit de stadsrekeningen Tan
Thienen biykt, dat de ziekenzaal Tan St. Jana
fiathuia in die stad insgeiyks dien naam droeg.
BT8 , Srab. Uus. Il , 145. By ICbbtxvb bh Tobfb
ia het de eiUfemeenê eeikammr (nm een gasthuia),
fr. rHeetaire eommmk (d'nn hópital): || Een zark-
schrift boTen de schouw Tan den be|^ert [Tan St.
Juliaana gasthuis] geplaatst, TerTat de Tolgende
regels: enz. II, 592 (1762).
BEUAEBT. Zie bos bbijabbt.
BËLJAEBTSTOGKEN, zn. mT. fr. hagueUes de
carillon. \\ Betaelt Bertolen Mercx, toot dsA hy
heeft gedrayt xxüy beyaerdstocken tot den beyaert,
om to beyaerden, es ij Bg. TÜj st. SraL Mae, II,
145. Zie BBIJABBT 1).
BEITE, zn. t. Sdiaap, fr. hréns. DeBo: wyeje
van den ram. \\ d'Impositie Tan eenen halTen
stuyTcr op elck scheep en beyto tor maendt, pastu-
rerende binnen de proTincie Tan Ylaenderen. O.P.-J?.
amir. 18 febr. 17(>2, a. 5. Van elcke weer, schaap,
geyte, beyte ofte lam, eenen stnyrer. a. 11. (De
geiyktijdige Fransche Tertaling heeft: memtom et
brebis.) — Bailliu , burchmeestere en scepenen inter-
diceren an de beenhauwers en alle Tleeschooopers
to Terooopen binnen heurlieder huusen, Tleeschnys,
afto alomme elders dan alleenlick Too&het Tleesoh-
huys op de maerkt, eenich b^ten-, rammeuf* en
stierenTleesch ofte oalfTleesch Tan calTera onder
de acht Tolcommen daeghen. Bbmbbt, I, 852.
BEITELÜOUT, zn. o. Moui, waarvan men sfeleA
voor heiiels maakt, fr. bois pomr faire des mandkes
de eiseamse. \\ Soe wat werokman Tuyt zyns meesters
houto eenigerhande hout droege anders dan daer
hy thout mede wrachto, to weetone helfhout ofte
beytelhout, die sonde Terbeuren eto. Kb. v, iSMöt-
boseh, V, 1460, a. 52.
BEJACH, zn. o. Boof, plundering ^ buit, fr. ro-
pine, spoliation, buiin. || Dat Ta.e e& diTersche
Tan onsen ondersaten, also wel «sapitoinen, hop-
lieden en andere, den crygh Tolghende als ledign-
ghanghers eü Tagabonde lieden, niet willende weroken
ofto dienen, maer lerende op haerlieder bejagh en
roof, en op den aermen huusman.. PJoe. o. VL,
18 febr. 1547. I. 781.
BEJAEBT en BEDAECHT, bn. Yan zaken.
Overfaard, meer dan een jaar en een dag geleden^
fr. surcumê, passé jour et an. \\ Dat alsdan sulcken
feyt ofte quetoure behoort bejaert en bedaeght to
zyn, ton eynde dat men t*eynde s'jaers sonde mo-
ghen weten oft maer simpele quetsure sonde zyn.
C. V, 's Bosch y UI, 14.
BEJAGEN, bw. 1) Boffen, verkrijgen, verwer-
ven, fr. aeheter, aequérir. Kil. Be-iaghen, aueu-
pari, naneiici venando {verkregen Ay' ^ Jneht).
II En ombe dat Amout de Smet hadde en wif,
doe hi dat goet biaghede ane den hera Tan Qm-
Tera, Tan derwelker hi heTct een kint, dat, na de
wet, es sculdech to delene ane dat goet, bi dien
dat si portoren waxen, doe si dat goet biagheden.
21 juni 1257. Dat Jhan Corpout heeft ghecocht
en beiaght wd en wettolike, leffhen Boi£ne den
Brito, een huis en een erTe. B'ebr. 1296. Dat jof-
frouwe Magrieto, de begine, . . heet geoooht en
beiaget wettdec, jeghen N . . , ene rento Tan Tiei^
tich scellingen tomoysen tsiaers. 24 auff. 1802. Pat
Gillis Tan Dunze heeft ghecocht en bejaeeht wd
en wettolike, jeghen Alarde Louwers, twinleoh
scdlinghe erfeliker renten sjaers. 1 Oot. 1809. Dat
Seghere de meier Tan Gh[er]oustberghe, heeft ghe-
cocht en beiaecht wel en wettolike jeghen N. een
huns en een erTe. 8 apr. 1809. Itom, om bedin-
ghen [L beddinghen] to bejaghene aa de nonnen
to Sente Glaren, daert best ane besteedt ee, een
pond grooto toumoys. Db Pb. en Bb. L Gfeal-
brugge, 28, Testament e. 1866. Al ee dat sake.
BEX.
BEK.
155
dat diegaene die die Tioawe ontrord iof ontleed,
iof diegaene te wies boef êo ontleed ware, m1
hebben der Trouwen vrieneoepe beiaghet, efi ao
[sQ] carnet Tor die wet en seghet dat al hars
danx- en hars willen was so wat dat piie] ane hares
dede, darbi ne aal me niet laten mene [ménne]
sal beieohten die sticken bi der goeder warede.
a o. Brtiggê I, bis. S80, 81 deo. 1278. Wat man
laken wcwto , dat qnalick bejaeght waere , rerbuert
synen cam, sgnen loon, sïjn ambacht een jaer,
en iij lib.; of hy en bracht xelre voort. Di Pb. en
Bx., AaUi, III, 417, 4 nov. 1404, WólUmwevert.
Zo wat manne, dat [I. die] laken were dat qnalio
bejaecht ware, die sonde Terbeuren sinen kam,
ens. Ib. 487 (1480).
8) Haat en nyd. Op nek kaUm of irtkJrem, fr.
t^aUirer (la haine et TenTie). || Haer es ons noch*
lans seer moleat en swaer gheweest [nl, de inqui-
sitie der Protestantsohe boeken in de bibliotheken
en librazien] , en tuI om veel haets en nijdts Tan
den sommighen te beiagene. PL e. Tl,, 9 mei
1646. L 142.
BEJABICH , bn. Meerdmpmng, fr. mqjtmr. \\ Alle
Iranasittende en eenolipte lieden [nl. ongehuwden]
op camera ofte alleene woonende, ghestaet zfjnde
omme hemlieden te ontdraeghene op henrlieder in-
eommen, ooek kjnderen woonende met Tader ofte
moeder, gheen bealach doende en om loon werc-
kende, daer meer dan een beiaerich kjndt is,
sullen in alle poinetinghen en settinghen ghestelt
en gfaepoinot werden. O, e. Vmtmêj xxxiiii, 9.
BBJBOËNTHEIT, sn. t.
1) Ttpentpoedf fr. adversiié. \\ Sente Ghregorius
die aeght: nrnUa noetlM advernüuy ti miUa domi^
mtiwr imiqmüu t negheene bejegenthejt sal ded
mensebe toeeommen, eyst so dal negheene sonden
noch arcbeyt in den mensche regneren. Jak t.
BlXMÜDB, -866.
f) Nadeei, fr. fréfmdiet. || Dat int selTe godshuua
bj den meesters, broeders en susten, noch ooc
hj den ontfanghere, niet ghedaen en worde ten
scade en achteideele Tan dek sodshuuse, noch ooc
in bejeghenhede of prejudioien Tan der stede.
a e. Bn^ige, n, bis. 484 (1487).
BEKE, sn. t. Bsek, fr. ruMMoii. Breedte der
beken: || Eene generaele groote meulenbeke moet
wyt syn Tcerthien Toeten , te meten int midden
Tsa den watere, en te meten toot eloken cant
seren Toeten Tan den boorde; ander ghemeene
beken moeten wyt syn seTen Toeten..., efi de
cleene beken, die men noemt waterleeden, drye
Toeten en half. C e. Aaisi, x, 84.
BEKEEBEN, bw. 1) Wy^en, veromdere», fr.
Modi/lsr, ehamffer, || Hie mach se [«{. dese keur]
bekeren en bedwinghen en berechten omme der
meentoeht bedarTe. K. e. Brnggê e. 1281 , a. 31 bis.
Fr. tekst: tl pvwMiii miMtr et rwirdindre H aiomster
pomr Is eommmn proJU.
9) AamwauUM, hUiêden^ ffêtrmikeM, fr. appUgmer^
êmpieyêr. || Dat sQ [al. de rentmeesters] trouwe-
lyek en wael inyagen sullen alle oneer Toirge-
aersTender stat renten, die waOe eïi reehtTerdich-
liken bewaren, bekeeren en uytgeTen yn orber
cnser ToirsereTe stat. O. X«^f, 7 dec. 1411, a. 9.
SL'Drwidem, Dat men dan Terooopen en legghen
sonde in kerc^heboden huere erTe , . . en daeraf
banen eene keersso, omme de penninehe daeraf
eonmende te bekeerene en appliquieme m de Toiiv
seyde ghewysde seult. C. v,A€tUi, Vonnis e. 1451,
Us. SM. iJle keuren en bruecken, daer egheene
aff en is hoe en in wat ma-
nieren die bekeert moeten worden, Tolghen deen
derdendeel den heere, dandere der stadt, en
tderde denghenen die dexecutie daeraff doet en den
aenbrengere gelyckelyok C. v. AsUw, 1545, II, 41.
Hoewel dat die penningen [al. Tan Terkochte of
gekweten renten] wederom bekeert worden aen
andere gelycke goeden oft renten, nochtans syn
die renten oft goeden, met dien penningen ge-
creghen, deylbaer. Ib. zi, 50. Bmployerende en
bekeerende die penninghen daeiran comende tot
onderhoudt Tan hunne wederspannigheydt. Plae, v,
Brab, 2 apr. 1582. I, 72. Weloke renten den toch-
tenaer oft tochtersse sQn oft haer leTon lanck moet
dra^hen, en alle de hooftpenninghen daeraf ge-
comen wel en getrouwelijck bekeeren en employeren
in de weroken Toers. O, v. Loten ^ zni, 4. It. C,
V. Santhoven, Weeek. a. 16.
8) Bekeeren ejwaer. lEene andere heetem-
mimg geven ^ fr. appliquer è ome antre deettnaiion.
II Daer iiy kerssen ocht meer sgn tenen like bin-
nen Diest, daer sal hebben die kerke ene daer
die liohame prochyde, tgasthus ene, en die min-
derbroederen ene, en die strate ene daer hi in
woende.. Die dese kerse elwaer bekeert, saels
ghelden tbu eiken broke t s. Kb.' e. Dieet, A r.
45, B a. 144. Zie pbochtsv.
4) Teroffgeveny wedergeven, fr. renêre, reetitmer.
II Alle welcke solemniteyten gepleecht, de koop-
Senninghen ghedistribueert en het OTerschot aen
en gewesen eygenaer bekeert synde , soo wort den
kooper in de gekochte erTe gegicht en gegoeyt.
C. e. Maaetr,, Oork, o. 1665, xzm, a. 16. Tam
aetie kupotkeeaw.
5) Bern bekeeren (in iem« nitspraak),
ftcA beroepen op, fr. e'en rtÊpporter, 9*en remettre è
{Varbriiage de qq). || Van welcken ghescille de
Torscr. partien hem bekeerden en blcTen in iiii
persene, Triendelike Tinderen, mannen en effe»
neerren OTor partien an beeden siden, ghelyc dat
compromis, dat Tan den upnemene es, wel inhoudt
en Terclaert. C, «. Oent, 12 aug. 1899, prooMn.
Ook: er vrede meê hebben, neh ermee vergenoegd
honden, fr. t*en eontenier. \\ Dat diewijle.. de goede
paysiTle liede daghelicx grootelijc Terlast sQn, die
ghesleghen, ghequetst of meshandelt werdden, mids
at de mesdoenres hem tracken of draghen an eeneghe
die de paise en soendingghe ondergaen en daer-
tusschen spreken , den scamelen lieden sulken otcz^
last doende dat sy, sonder Tan dien ondergangen
ondanc te hebben oft ghcTeedt te wesen, niet en
connen ontstaan of sy en motens hem daerin be-
keeren; eü bi sulken weghen wart hem haere
smertte ontdreeght eü blyft onghebetert, en en
hebben niet de helft ofte tTierendeel dat sij metten
rechte sculdich waren te hebben, db YLAMnrcx,
Vgb. 46.
6) Hem b. te iem. weert, tieh wenden tot
MM., fr. t^adretter è, reeonrir è qq, \\ Dat Tan.
allen faiten , twist eü gheTeohten . . . men niet «Tcr-
soenen, betoen noch te niemen weert bekeeren en
sal dan ten bailliu en scepenen weert Tan Denre-
monde. Ib. 47.
BEKENNEN, bw. 1) Weten, fr. savwr. \\ Het
soelen bekennen die tsegewordich sijn en toecomen
soelen, dat dit is die Tryheit der stat Tan Dyeet.
K. V, Dieet o. 1228. Lat. tekst: Noverini, Bekent
doen, — maken, ook Gont doen, — maken ,
thans hond doen, kenbaar maken, fr. notifier ^ foAre
tavoir, Lat. noimmfaeere, \\ De scepenen Tan Bo-
ehouta quêdden [groeten.'] alle degene die dese
lettren siyn selen in Onsen Here. Si maken bekent,
156
BEK.
BEK.
die nu sien en clie wesen selen, dat.. Mei 1249.
Ie, N. K., ecepenen Tsn [Sente Pieten dorpe Tim
Ghent], wij doen bekent allen denghenen, die dese
lettren zullen zien ofte horen lesen, dat wi eto.
18 mei 1301.
2) Kennen f ft. connaiire, || Si en becanden niet
mine weghe. Oet^. zye E. 16 y<>. JPs. 94/95. JVbii
oognQieeruni viae meae. Statenbybel: Sy en kennen
mijne wegen niet.
3) Eene rent, eenen oyna. JBrlcennen, vastetdlen^
ir, reoonnaUrej etmsMuer, eréer. j| Cheina die anderen
wetten bekent ea dan voor de mannen of wet yan
dyen leene . . , Leenrecht^ v. 1528, B iiij. Alle erf-
renten worden voor achepenen van Bruaael gepaa-
aeert en bekent C, v, Smetel, 1606, a. 161. Chria-
tyn: conttUuuniw et agnoecunUiir, Men mach aoo
binnen der atadt en vryheyt ala alotaame onder het
reaaort yan Loven, bekennen en conatitueren ren-
ten, cheynaen en pachten, aoo erffelyck ala ten
ly ve ... C, V, Loven , ix , 3. Ib. x , 32. Worden
voor immeuble goederen geacht: alle bepande ren-
ten, aoo op gronden van erven, ala oock degene
weiteiyck bekent aijn op de atadt van Dieat. C. v.
JHeêi, VZ, ly, 10.
4) JSrkennenf ondertcheide» , fir. reconn^iire, dU'
tinguer. \\ Negheen vremde man ne mach bringhen
lakene ter venten binnen den acependomnie van
Ohend, het ne ay binnen den aoependomme van
Ghend ghevolt ; en dat laken moet hebben een aon-
derlync teekin, dermede dat ment aonderlinghe
bekennen mach. C. «. Oent, I, Qr* charter v. 1297,
a. 49. Pat een groet deel van den beaten en zuver-
licaten peraoenen van der stad met hen {nl. naar
Mechelen met de gulde van den voetboog] daer
voeren, die gheene cleederen van der acutterien en
hadden; dat men, mida dien, dede maken wel
i^c en xxvj roede caproenkene, die elc op aijn
hooft droech, ghetekent aen deen ziide' metter
Borch, en aen dander ziide met eenen boghe van
zilvere, mida dat men tgeaelacap van Antwerpen
bekennen aoude. Mxbtsks en Tobfs, Oesch. o.
Antw.f II, 612. Meh. o. 1404. Die palen en e\jn-
den van denaelven |j erven zijn geturbeert en ver-
donckert, aoedat men die niet w^l gekennen en
can; veranect dairomme dat men die palen van
den voiracr. ij erven ateeke en. aette, dat menae
voirtaen onderaceyden en bekennen mach. y. d.
Tav. 235. .
5) JSrJcemien^ aanveiarden alsj in hoedanigheid
van, fr. reconnaUre, accepter comme , en qualiU de.
II Soo wye naerhede legghen wilt, ia achuldich hem
tia preaenteren voor wetten in behoorlicke tyde , . .
en indien dat hy bekendt wort by den cooper, ia
achuldich te betaelen... C. o. Aalet, xii, 19.
Binnen aonneachyne naedat den coop duechdelyck
by coopere en yercoopere vercleert ia, eiï dat de
calengieringe hem wjattelick bekent heeft geweeat.
C. V. Anivj, 1545, xvi, 1. Dat den naesten mach
verq/ideren, behalven dat hij preaenteert de nadar-
achappe eer de geboden gedaen ayn, en die nader-
schap mach hij intenteeren doende en atellende
gout en ailver onder de weth, met een borghe om
te doen en voldoen tot dat de naderachap bekent
wordt. C. V. Leeuwe^ iii, 3. (Een ha. heeft voor
„bekent" de var. „beleijdt"' [l. belijdt, en liever
„beleden'']).
6) Wettelijk kennie nemen van , fr. connaitre legale^
ment de. Ook KBWJtlf, cognoseere. || Twee acepenen
moghen scult bekennen tote x pont, en niet meer,
en III acepenen tote xv pont, en niet meer en
ly aoepenen xx pont, en niet meer, eü v »ce-
penen ofte meer moghen kenneaae dngfaen van
allen dinghen van eerven en van oateü«i, die be«
hoeren ten acependome. WaxstkOisiq, Fl. St.-M.
JSg. II. K. ü. Slleid. en Jkegeld. v. 1268, a. 12.
Urk. xxxiv. Die acepenen van der atat alleen e&
by hem aelven auelen tractieren, bekennen en von-
niaaen van aaken die den gerichte toehoeren, en
yan anderen, die den aoepenatoel toehoeren, uyt-
Seacheiden van aaken die aen ere ofil aen lyf any-
en. O. laéjge, 18 nov. 1404, a. 3. Sé.-Trmiden,
Die acepenen der atadt aullen by hon alleene trao*
teren, bekennen en vonnyaaen van den gherichte-
Igcken aaken en anderen dynghen dy tot officien
dea acepenatoela toehoeren. C, v. St-TrMen^ a. 34.
7) Wettelijk verklaren^ bekennen voor waarhmd^
ft. déelarer ponr vrai. || Wi en hebben aelve nege-
nen aegel. Scepenen van Yelaeke, van onaen
[h]ovede, bidi dat wit vor hem bekenden, hebben
ai ona hüen aegel gelenet. Mei 1249.
8) Eene viouw. Sulapen ^ vUeêchdifiee gemeen'
êchap hebben met eene vrouw t fr. avoir eommeree
eharnd avet' une femme. Kil. Coire, eoneumbere^
eognoeeere- (Ecele») || Soo verre nochtana.. dat de
vrouwe can doen blgcken , dat hy met haer te doen
Shehadt heeft; dwelck oiP die vrouwe niet en can
oen biycken, mach de man hem daeraf expur-
geren by eede, dat hy de moeder niet bekent en
heeft. C. V. MoU, impr, a. 134. It. C. e. Demme, impr.
a. 129. Ook ala bybelatyi by Kramera en by Van Dale.
9) Overtuigend bewijzen ^ fr. eonetater. \\ Die coo-
per den eedt dea voeraz. naederUncx niet bege-
rende , maer aelve willende proberen dat den naeder-
linck met andere van de vemaederde goeden pactie
ofb conventie gemaeokt heeft, mach dat doen, ofte
den naederlinck daeraf dloy deylen, ofte hem taelve
atellen in deylinghe van eede ; en aulcx bekent oft
gethoont zynde, wosdt den naederlinck van zijn
naederschap geaecludeert. C. v. Loven , z , 14* Bo-
kende jaren» Mondigheid ^ meerderjarigheid^ ft.
majoriié. \\ Zoo wanneer aen weesen eenich catbey-
lich oft meuble goedt veraterft, t'zelve wordt ver-
cocht by eenen heerlicken coopdach, en de pen-
ninghen daerof commende ghebrocht en gheatelt
ten weeee-papiere, ten fijne dat de weeaen, com-
mende tot heurlieder bekende jaeren, met gheldt
betaelt moghen worden. C. e. Vemrnet ix, 16.
Man en wyf, t'aamen kynderen hebbende, en
tiaetate kyndt overlydende, veratorven van vader
oft van moeder , tot zyne bekende jaeren noch niet
gheoommen oft gheetelt zynde. Ib. xiii, 6.
BËKëNNëNISSE. Zie BEKSVins.
BEKENNEB (Bekenre), zn. m. Kener verbin-
tenia, eener rent. Hij^ die verklaart eene verbimieme
aangegaan te hebben, verlijder, wuteteUer, fr. ce^m
qui déclare avoir oontracté un engagement f conetiimé
une rente f constituant. \\ Dió xy awarte aal der
bekenre talen [tellen] , of de aich verbindt. C. e.
Maasir.y Slat. v. 1808, a. IIH. Zie BBKSVUis. Ge-
lovende den debiteur ofte bekender deaelve renten
oft pachten jaeriycx te betaelen, en die, ter ma^
niaae van den crediteur te beveatigen en aaeigneren
op aekere goede en auffiaante panden C v. Loven ^
iz, 3. Zie BBKBKKEK. Ala een rente voor achoutet
en achepenen . • wetteiyck bekent ia op eenen pandt
alleen, aonder een personele obligatie van den be-
kender daerby te hebben, eü dat naermaela dyen
pandt te cranck valt, aoo moet den rentheffer pa-
tientie nemen. C. v. Dieet y YZ. xiii, 19.
BEKENNIS (Bekenneniaae, bekenteniaae), zn. v.
1) JSrkenning, wetfel^ke verklaring of bdijdenie
eener verbintenis, fr. reconnaiesance ^ déclaratum
BEK.
BEK.
157
igaU éCum 9ngag§mmU. || So lal die stat gemeinlic
kieeen alle jore,.. eynen bojgenneiBter der stat
van jgelilLer ziden, en van jgeliker siden TÏere
gesworen der stat, die getoisscap, bekeoniSf xer-
bondt efl aDe andere saken horen en doen solen
bonnen ampte toehorende. O, v, Maoëtr.^ Stat e.
1880, a. 108. Yan eynen kennennisse en rerbonde
Toer meistere en gesworen te doen, en in honne
bneck en papir te seriren, . . en ran eynen beken-
nenia Toer meistere en gesworen gbèdoen weder
ajt te doen , sal men gheven : . . en die XY swarte
sal der bekenre talen o? de sioh Terbindt. Ib. a. 118.
Ten waere nochtans dat de gbedaeghde de belQ-
dingbe, de bekentenisse, rerbintenisse oft gheloften
selTe niet en badde ghedaen. Cv. ikmihaoen, Siijl,
a. 138. Bj obligatien mogen bekentenissen Tan
nnten ghedaen worden te qnyten. C. v, JSrmëèl,
1606. a. 177. Cbristyn: per Mtgaiiaiteê potêwmi
JUri agniiumeê redUmmm redimihiüum,
2) iel^dems^ ir, eomfêsnon. || In bekennis mynre
aonden en in rouwe, myns herten trede io boden
in die dore djnre ewigher ont&rmherticheit. Soh-
dmri mmric, £0 t<^. In bekennisse (Bekinnesse).
Jm of tw ^êtuiffetnê, bekenieinê , fr. en témoignage.
Ook en meestal ih ooscoicdi. || Soe hebbe wi,
soepenen Tan Erpse, dese lettren ghesegelt met
onsen ghemeinen segele in bekinnessen Tan der
warbeit. Sekep. v. Érp$^ 2 april 1298. En ombe
dat dit waer es eü gestedecheit sal hebben, en bi
beden der partien, soe hebbe wi scepenen deee
lettren gheeegelt met onsen ghemeinen segele in
bekinnessen der waerbeit. Schep, e. JBrpê, over
poed te JSvershertfke (1810). Abd^ e. ter Kamerem.
BEKENTENIS. Zie BEKBinris.
BEKENTENIS, sn. y. (Zeewegen). Vraektbrief,
lodHÊpibrieff ft. eommauêement. \\ I>e cognossementen
oft bekentenissen, die men is nemende Tan den
schipper orer den ontianck Tan de goeden, die
men seynt op aulcken ongenoemde schepen , moeten
Toor de weth Tan de plaetse, of ten minsten Toor
notaris en geturjmi Terleden worden. C v. Aniw»
oDMp. rr, zj. 83. Bekentenis of ontkenteniB,
ook kennis of ontkentenis. JBrlcenning of
loodemiMp, fr. reeo9naiê$anee om dénégaiion. || Yan
ghene processen Toer gedaende bekentenisse ottt
ontkentenisse 'aen te moegen brengen. Anno 1548 ,
den 20 noTember, is seker proces Toer scholtes
en schapenen Tan Bzel bedingt tusschen N. en N.,
en Toer het hoefftgericht Tan Yliermael aenbracht,
betwellick geremitteert is , gemerckt daer kentenisse
noch ontknitenisee in der saecken boTonden woer-
den heÊchjeit te syen; en die schepenen betaelden
die leeringe. C. pr. Loon, l, yiii, 60. Zie xtXKOK
oi OVTKJUIJIUI.
BEKEUREN, bw. JBeboetem, in de boet elaan,
fir. eMdoOTMT, mefire è Vamende. || Indien men je-
mandt berindt sjn beesten Tnerende oft dryTende
in der nabiieren weerden, sal men bekeuren oft
baelen (?) op dobbel brencken; eü soo wie men
berindt dat jemants weerden, gras, lot oft loof
met sacken oft andersints uytghehaelt wordt, sal
men oock moghen bekenron op TÏjf Tlaems (eie), C. e.
Jfe^Asw, Lamdiek. v. 1637, a. 2.3. Wat Terckenen
dat men bcTint achter straeten loopende, oft in
iemants koren doende schade, sal men bekeuren op
a^t storrers, en daerenboVen noch betalen de
aebade. Ib. 1621. a. 23. Soo wie s^jn goet doet
bekmmn hoQgher als den ordinsris kear, sal oock
op denselTen kear gheschat worden als men sijn
beesten yint op ander lieden goet. Jf. m hr. f*. Mollf
1696—1681. Bekenjrde wegen. (YgL by Yerdam
beknorde wateren^, wepen, welke dwa de jaar
fjjkeeke edkomoiup onderworpen ti^^ ft. ekeemme
eomnie è Vintpeetum annnette. \\ In saecken Tsn
beleijden Tan riTieren , waterloopen en leggrachten ,
Tan *t Tisiteren der schouwen en OTons , . . en Tan
bekeurde weghen oft goederen , . . is men Tan oude
tyden ghewoonlijck enz. C. v. MoU, St^h *• 49.
BECKEN, sn., Tklw. bixkbv. JBekken, ale Anit-
raad , fr. baeein , ueieneiie de minage. Kiliaen pdvie^
Tulgo hacinvrn. \\ It. noch Tij ooperen beekenen,
soe diepe soe Tlacke. It. y coperen pennekens en
iij coperen bexkens. Inv, v. 1489.
2) Bekken om giften rond ie kalen of te ontvan-
gen f ir. haeein pour faire la qnéte on reeevoir dee
dons, II Dat niemende, wie hy^ 27, [hem] en ghe-
orloTe, Tan nu Toordan, beekenen te stellene ter
eerster messe Tsn eenighen priestre, Treimde eü
gheen poortre synde Tan deser stede..; utegh^
daen de Tiere oordenen mendianten Tan deser ste-
de, die ooc gheen beekenen stellen sullen moffhenf
dan TOor ghuenen die Tan deser stede gheboren
2T11, of in huerlieder cloostre bin der selTer stede
gheoleedt of gheprofest zyn, en daertoe zullen zj
moeten consent hebben, naer doude costume, Ce.
Brugge, II, 772. Acinm 1503. |j Onser Vranwen-
daghe in maerte, Tan ommeganghe metten beok-
nine;.. Paesschedaghe, Tan ommeganke met den
becknine TOor 8^ Hanen Magdalene;.. iumbbt,
IV, 666 (1654).
3) Metalen hekken ^ waarmede men het vcXk wêê^
gaderde^ om iete te t^ner kennie te brengen, ef om
het ter hulp of te wapen te roepen. Zie Verdam
BxcXEFGXtLACH , fr. bfutiin en mitai^ an mogen
duquel on raseemblait Ie peapHe^ eoit pomr porier
quelque ehoee è ea eennaueancey on wmr Vamoeler
au eecoute on aux armee. Beckon slaon* oloo-
ken ende becken slaen. || HlemaerTolgende
pointen , die Philips Tan AerteTelde dede ghebieden
en ciyncken met becketien achter strate. db paitw,
Vgb,^ 158 (1381). Welcke antworde denghenen
niet en genoechden, die dair comen waren, en de
ambachten; sodat up denseWen STont, in den nacht,
alle die smbachte eü die ghemeinte Ttn-der stadt
hair becken sloegen, en ghingen in de wapene, en
quamen mit banieren ter plaetsen en kerokhoTC.
Aead, d*archéol,, 1866, bis. 178, 14e B. Analeetee^
Loven (Sohsjes Tertolkte „becken'* door ^trommels**).
Eü oft ghy, oft eenich Tan u, niet mechtich ge-
nouch en waert dien aen te tastene, te Tangene
oft te houdene, soe consenteren wQ u, en bcTolen,
dat gy doeken, beckens en alrehande teeckene
slaet en doet [slsen?], omme den gebueren en omsaten
in deser saken u te hulpen te comene, xxbtbiis en
TOSJ8, III, 679, Ord. e. d. magistraat, y. 1454.
Dat een iegheiyck de Toorss. misdadige sal mo»
ghen Tanghen en TerTolgen met doeken- en becken*
slage . . ; eü ofte hy die [nh brandtschatteren efi
transeneerderen] niet maohtich en ware [te Tangen] ,
noch hem dier met bedeoktelTcken consten maohticïi
gemaken, die TerTolgende omme by andere ghe-
Tolcht te werden, die doeken en beoken slaen;
welcken slagho wij willen dat eenieghelQck man,
wie hy zy, niemanden uytgescheyden, die synze
leden machtig is, naegae en Tolghe, en dat aUe
andere Tsn den Tryheden oft dorpen daerontrant,
dien dockslaeh ofte becken hoorende, oook beur
beckene en doeken slaen, eü dat alsoo alle de
inghesetenen derseWer Tryheden en doipen, en
elck Tan dien, terstont comen en Teigaaeren ter
plaetse Tan der brandtetiehtinge , ofte daer men
de Toorsz. brandtschatteren en transeneerderen. ge-
458
BEK.
BEC.
waer sal syn geworden. Behenk. v, Brab, reg. 138»
P. 99 T®., 14 aug. 1469, a. 10. Ftae. v. Br<A. lY,
394. II Men dede te Qhent den win cryhieren met
eenen beckene, den stoep om twee groten, want
dien brochten die hadden goeden ooep. Jah v. dix-
KüDB 266. (In de stad Meenen werd nog een regle-
ment van den 7 febr. 1761 ter puie afgelezen „naer
het klyncken ran het becken, als ordinaire'*. BbmbbTt
ly 501. Ook buiten de borengenoemde pablieke
omstandigheden werd „metten leekenen geslagen^',
waarschijnlijk door potsenmakers, blijkens de vol-
gende bepaling uit het Kh, v. Dieet ^ A r. 51, B
a. 134). II Die metten ruedinghe gaen och riden, of
metten beekenen slaen , of ander baraet daer m^ken.
BECKENEEL (Backeneel), zn. Stormhoed.helm,
ft, eatgue, heaume. \\ Boven die voerseyde wierre
[oorlogstuig] sal [elo schip] moghen voorsien zyn
met andere wapenen . . ; oock stelen stormhoeden
ofte baokeneelen. Ploe. v. VL 29 jan. 1549. I,
364, en 19 juni 1551, a. 4. I, 379.
BECKENGESL ACH , zn. o Het slaan op een
meialeh hekiren, fr. Vaetion defiapper tur nn bantin
de métal. Zie Yebbak. || Dat hiermede alle wape-
ninge die een jegen den anderen [»{. de geslachten
en de ambachten], alle banieredragen, hoetmanne,
ooninxtavele, becker [l. becken] — geslach en aweyte
te nyute syn en altemale afgeleght. Aead. d'archeoLf
1856, 488. ScHATBS, Analectes, Loven. Zooals hij
„beoken" door „trommel" vertolkte, toekent hg
hier ook aan „trommelslag".
BECKER, zn. m. Dialektvorm. BakJrer, h. bon-
langer, II Dat elo beckere eü elc brouwere hebben
tal een thine. Kb. v. Antw, a 63. Soe wat beckere
yemanne coren cochte. Kb, v. Dieet ^ B. 99. Solen
die beckers moghen vercoupen rogghenbroet van
vyff ponden. K. v. Tongeren^ a. 15 (1469).
BECCHEBEEL, zn! Vleeêehhonwer , fr. boneher,
M AIO KB d*Abkis heeft Beccarius, maedlarine.
Volgens den uitgever, van het Picard. béqnerian.
Het w. komt slechts éénmaal voor. || Dat negheen
becchereel gheerande hude ne vercoepe dan tus-
Bohen sGhnvenbmgghe en der Veebrugghe. db Pauw,
Vgb, 30 (1338).
BECLACH, zn. o., bbclachtb, zn. v. BeehieT'
l^e tumklaeht f . fr, plainie en jnetice. La Cume
Olaim. Il 8o wie van enegher dinc of te enegher
dino beclach roeren wille, hi es sculdich dat be-
dach en sine dinc te toghene den baeliu. K. ü.
ter Piete, 1865, a. 1. De Lat. tekst zegt: qnere-
lam movere. Zal den uutwindere, die voortgano
Eouct, gaen by scepenen van Audenaerde, en al-
daer met den amman, die scepenen in gebannen
vierschare maenen zal van tbeclach van de appa-
rente hoirs. C, v, Anden. 2« d. 275. Beolaoh
▼an naerhode. M$eh van naasting, b. aetion
en retrait. Ook Calainovb tav nabbhbdb. || In-
dien den cooper woonde buyten der stede en juris-
dictie , werden die van der wet, aen dewelcke 't be-
olagh van naerhede ghedaen wert, ghehouden *tselve
over te bringen ter greffie. O. v. Poperingen, viii,
2. Soo verre alser diversche keurbroeders ofte keur-
Busters waeren, die de naerheyt begheerden, sal
onder hemlieden geprefereert worden degone die
eerst sijn beclagh van de naerhede ghedaen sal
hebben. Ib. 14.
BECL ACHBOETE , zn. v. Becht of boet gSeiseht
bif de inleiding eener reekistaak, recht van gedings-
opening y fr. droU on amende dn chef d''nne plainie
pomr inirodnetion d'instanee, || In den iersten
sullen d'aenleggeren, willende iemanden in rechte
betreoken, sohuldich en gehouden wesen ten daege
van de presentatie van de saeoke, te betaelen aen
myn heere den scouteth, voor syne beolachbóete,
3 st. C, v. Lier f Stifit Salaris j a. 1.
BECLAECHLIJCK (Boclaghelic), bn. IK« ia
recht mag aangesproken tporden^ fr. qni^peui êfre
(Utraii en fnsiiee. \\ Scepenen van der Kuere uzeren
te kennen, by preventie jeghens 'tgeestelic hof,
van overspele en defloratie, zonder clachte van
partie, ten vervolghe van den heere. Bn zulcke
persoenen en zyn nyet meer beclagfaelic oft toespre-
kelic om dezelve zake in *t voomorode gheestolio
hof. C, V, Oeni, I, 22.
BECLAGEN, bw. 1) Aanklagen in reeki, bê-
sehnkUgen , fr. tUfraire en jnsiioe , aetionner , aeeuser.
II Dat cam voor ons, in ghebanner vierscare van
den Siesselschen , Meester Kiclais van Biervliet,
en claghede wettelike omme ene cracht, die hem
ghedaen was an sijn aleghine goet, bi namen an
wlghe [nl. wilgen] — tronken , . . en beolaghets bi
namen enen Symoene van den Hove en den amman,
eü anders diegoene die hie,- meester Kiclab vo^•
seit, ghewinnen mochte bi der wetteliker wareide
eü bi der daghe diere [die er] meeeter Kidaia
vorseit daer dertoe dede. 81 jan. 1287. Aengaende
het bedinghen van personele saken, van schatschul-
den, hueringen, coopmanscham>en, aseeurantien ,
keuren, breucken eiï alle andere, dieghene die
daeraf eenen anderen wilt beklaghen, komt op
eenen anderen ghenechtdach voor recht in gheban-
nen vierschare, doende aldaer ter rollen van de
saecken stellen, oft in gheschrift overgheven sQn
aenspraeoke eü heijsoh, met sijnder oondusien teghen
eenen alsulcken, eü dan wordt goedtstijdts binnen
den anderen toekomenden ghenechtdaghe , by den
dieneer, den beklaeghden daeraf de wete ghedaen,
en daeraf doet den toekomenden daghe van recht
den dienaer relatie van sijn devoir. C, v, Oaeierlee^
II, 1. Dat soo wie [otn?] z\jne houweiycke goeden
wettelijck, in der presentie van den meyere éh
twee schepenen, daerop ghemaent zQnde, bedaaght
en bevonnist wordt , eü deselve bedaeghde persoon
daeraf by den vorster des lands van Asscne [is]
hebbende die behoorelijcke wete, dieselve is ghe-
houden en schuldich der partyen binnen den de^en
daghe tevreden te stellen. C. v. Assehê, a. 8.
2) Aanhonden, fr. arrêfer, \\ Alle partien mo-
ghen bi den meyer en metten salarise van xii d.
par. mallicanderen beclaghen, vanwaer zy syn, en
moeten bliven ten berechte van scepenen. Maer de
ghearresteerde mach ghestaen mids zekere te doene,
oft hem te verborghene te rechte én te wette te
commene, en partien te verantwoordene thueren
heessche. C. v. Aalst ^ Or. xxiii, a. 22. Wie eenen
anderen wettelic beclaghen wille, moet eerst en al-
voren wettelike beloven den meyere , . . doet hy de
dacht tonrechte , dat hy se te rechte beteren zal a%
23. Een inseten poortre van Aelst mach eenen poor>
ter van buten vryheden , . . beclaghen binnen Aelst
zonder verbueren. Maer een poortre en mach gheenen
andren poortre beclaghen buten. . a. 24. Als de
inseten poorter eenen persoon van buten beclaghen
wille, en hy den meyere niet en beeft, zo mach
hy roupen de ghebueren en begheeren an hem-
lieden, dat zy dien manne honden, tot hy den
meyere ghehaelt heeft; en dit moghen zy doen
zonder v^beuren jeghen den heere, en den man
houden staende zonder verleeden. a. 25.
3) In beslag nemen, fr. saisir, metire arrêt mr.
Synoniem van bbookubbbv. || Oft aen eeniger
zyde erve'ofF erffelicke goeden bedaecht oft be-
commert worden ter plaetsen daer die gelagen syn. .
BEC.
BEK.
im
Bn denghenen wiesi goede en erye aldus becom-
xneit en beclaeoht aal worden , aal men bynnen den
yenten genechte een beacreyen bekende weete doen
mit eenen geewoeien boede, en die coate van die
weete aal dieghene verleggen die die goede becla-
gende ia. CkarUrh. v. 'm JBoëch, f9. 101. 16* £. Van
der Enimgem, Ia geordineirt, dat ran allen inju-
lien ind apytliken off acheltworden , die eyn aes
anderen doinde off gevende wirt , ind die vore dat
xeicht in der voira. atat beclaifft ind Teraoicht wer-
den , die miadoinde partje den nere ind der lydender
partyen gelyke beteringe ind rychtinge doin aall.
O. LUge, 27 juli 1469, a. 42. Tongeren, De offi-
ciers en vennoghen tot yemanda laate gheen claghte
te doene op tgoed, tensy dat de claïghere bewga
Tan goede doet ofte doet doen : . . ten ware dat
tgoed, dat men beclaegbt wilt hebben ad oomlum
niet tooghelick en ware ghelyck penninghen, trecht
▼an. eenegher auoceaaie en hoirye, of ander recht
inoorporel, daert ghenough ea te beclaghene trecht
en actie snlck ala den beclaeghden toebehoordt. C.
V. Kortrijk, In, 1. Al waenlt, dat een achnlde-
nare, in fraude van den crediteura, die versteerfte
hem gherallen niet en wilde aenveerden, soo ver^
mnegheai zy zelve te commene in tghesagh van
denselven debitenr, en by jiuticien s\jn recht te
beclaeghene en af te winnene. Ib. XT, 11. Daer
tlaeteweten sedaen en de relatie behoyrlick ter
vierschaere gheachiet is, indien niemant en com-
pareert tot beachndde van de beclaechde hypotecque
naar de tweede inainuatie . . . , soo wordt dezelve
hypotecque den heeaachere gheweaen in handen.
C. e. AaUit 8iyl a. 9. Bij faulte van vuldoeninghe
wert den heeaachere zyn beclaechde hypotecque in
handen gheweeen. Ib. 10. Op bedaegt goet en
mach men gheen vonniaae wiaen en ai vuijter
hechten met weth. iJEMU v, Uode, 14e E. a. 16.
Ala een aoholtet beclaecht erfgueden, hetsy van
ehynaen oft ontfenckeniaaen , aoe wyat men die
gneden boetachtich. C gr. Loon^ I. vi, 88. Soo
wanneer eenighe compareren voor meger en ache-
penen , diewelcke eenighe chgnaen , renten oft coren-
pacht, oft diergeiyeke actie reél hebben,., en
daervan niet betaelt worden, aoo moghen dieaelve
komen voor meger en achepenen,.. en gaen op
deaaelTen grondt metten meger en achepenen, met
den dienaar y en beclaegen denaelven gront ugt
gebreke van betaelinghe. C o. Siehem, a. 10. Ia
over laagh geordonneert en in constume gecomen,
dat men, voor ghebreeoken van renten en ohynaen
op hoysen bepandt, dieselve huvaen alleenlycken
beclaegbt voer die vier leatgevaUen jaeren. O, e.
Piêgi^ Tit. IT.. Bat aekere rentieren, hebbende
eenige ohyaen oft renten op deselve huyaen, die
beolagen en hun procedure niet behooreiyck en
oontinafiren. Ib. O. 28 Juni 1662, procam. Dat den
vijfthienden dach naer het eerate daghement den
dlaegher met achepenen en dienaar op den be-
ftlaeghdcm pandt taavona ontrent der aonnen onder-
gsDck moet compareren, en aldae^ blgven wachten
tot naer der aonnen onderganck,. om te wachten
oft daer yemande quaeme om hem te voldoen. C
V. Loven ^ BijUigen'y i, 7 dec. 1648. Ten waere
dat ten laste van zulcke poortere apparente auapi-
eie waie van vluohte, in welcken gevalle vermaoh
den eenen poorter den anderen te doen arresteren,
oft» syn goet te beclaeghen binnen Aüdenaerde
omme hem daeraf te veraekeren. C e. Anden ir,
28. Cah, frim^ i, 9. Alrande oomenscap, die men
van doe ojjedaeghs none tote naasten soedensdaghe
lavona te Dyeet drgft, sal men betakn dies selfs
goedensdaegha metter zonnen, daer en ai ander
dagh ghegeven. D\ja niet en doet en daeraf be-
claegbt wordt en verwonnen metter waerheit, alat
recht ea, zaela ghelden. v a. Kb. v. Dieet, A, r.
38. Wie ter voorachr. vierachare ten landtghenechte
\jemanden wilt aenapreken oft beklaeghen, doet
a)jnen heyach den aecretaria ter rollen stellen. (7.
e. HerentaU, ii, 10.
WsDXBK. — Hem beclagen van een vonnis,
eene executie. In beroep gaan^ zich op een hoogere
rechtbank beroepen , fr. appeler (d*une aentence, d'une
exécution). || Dat van nu voortan alle deghone
die hemlieden by reformatie beclaghen zullen willen
van aententien oft appoinctementen ghegheven by
den wetten van den vooraeide ateden ... Cv.
AaUt, Octrooi 16 aug. 1615, blz. 239. Dat van
nu voortan alle deghene die hemlieden by refor-
matie zullen doleren en beclaghen van der aen-
tentie ofte appoinctementen die ghegheven aullen
worden by den vooraeiden mannen van leene. . Ib.
blz. 241. Soo wanneer hem ijemandt alhier aal wil-
len beclagen tegena d*executie, moet daeraff appelle-
ren. C, V. Santhoven, Stijl , a. 234. Soo wie hem
tegena d executie beclaecht heeft en daeraff.. ver-
vadt, en aal andermale niet toegelaten worden om
deselve executie te belettene. a. 237. Van den voora.
geëxecuteerden goeden aal men eerat trecken den
loon, . . en ten lesten den keur oft boeten hiervoor
geroert, die de wederapannige oft hen t'onrechte
t^en dexecutie beolaecnt hebbende betalen aullen.
a. 246.
4) BeschnLdigen^ aanklagen (van lyfatraffelfjke
zaken), fir. accmer (en matièris criminelle). Heest
gebruikeiyk ia: „betichten, belasten, ticht doen,
ticht geven, ticht en aenapraeck doen, betichten
en capitalyck belaaten'*. |i Borgemeeeter en schepen.,
moeten eerat en vooral onderaoeck doen van den
ataet en gelegentheyt vant miadaet, oft de be-
claechde van quaden geruchte is en voor een mis-
doener geacht wort. C. e. Aniw. comp, VI, y, 6.
BECLACK£N, bw. Bekladden, bemodderen, be-
tlijken , ft, erotter^ êoniller de boue. \\ Het gheviel up
dm. Dertiendach, en het was ghevrosen, en daer-
uppe gheaneeut, de grave Karel was te Brugghe
gheseten ter maeltyt, en de abt v. Sente Bertins
qusm zeer moede inghegaen in sprincen sale, zeer
beclact voer den prince, en seyde den JBenedieHe.
Den prince, zeer verwondert, vraagde den abt wat
dat £y te Brugghe hadde te doene int herte van
den wintere, en sulke moeyenesse hem dede, seg-
ghende: Abt, haddy in uw^n choer ghesyn, ghy
en had niet zo beclact ghesin. Jav v. Dixküpx, 48.
B£CLAB£N (Becleeren), bw. Verklaren^ mit-
drukken, ir. ^nonoer. || Yan dorvarde van alrande
goede, die binnen Dy est oomen en enwech varen,
die boven niet beclart en syn, sal men ghelden,
van eiker karren en van eiken waghene, twee pen-
ninghe. Tol te Dieet e. 1307, a. 30. War dat sake,
dat enech tol namaals quame ofht viele, die in
desen brief niet becleert en waren. a. 35. Also
verre als die heren die nyet ghesat en hebben mit
hoere openen brieven, gheiyc voer beclaert staet.
C. e. Maastr. Oork. e. 1372, bhs. 429.
BËKJ^EEDEN, bw. 1) Begiftigen, fr. gratifler.
II Man en wyf . . . en vermogen elokanderen niet
te verschoonen [bevoordeeligen]; dan, gheen kin-
deren hebbende, alleenlick by ravestisssemente
eikanderen bloeden, beede wesende ftae^ [gezond]
en ghenouch van gheiycke oudde, thien jaeren
onbegrepen, met heurlieder respective en zyde
houdende goederen, voor zoovele lus die van weder
160
BEC.
BEC.
zjde OTen |oet,en eqaitralent zijn. C. t. Veurne, rv, 11.
2) Beoleet sljn met een oiviliteit. Poor-
ter gijn êener gtad of vryheid, fr. Sire bourgeois
d'nme mUe ou franehite. || Dat er ftlBnn binnen de
TOon. stadt van Brugghe menigvuldige penoonen
syn aenreirdt in direrache vrye neiringen en am-
bagten» eonder dat ly zyn effective poorten der-
aelre stede, als wesende bekleedt met andere eivi-
liteyten, daeraen sy êirieto jure souden moeten
venuneieren. C. v. Bmgge^ II, 631 (1691).
BECLKEDINGË, zn. t. Inkleeding ^ schijn ^ h.
apparence. \\ Eyndelinge en saude, by middel ran
diergelycke ghifte ran eene somme van 800 Ib.
grooten, onder de specieuse becleeding van „blauwe
fruycke" van een gereserreert nsufruit, ^twelcke nu
bethoont is te wesen geven en hauden , niet alleene
rmghteloos en dftrisoir gemaeckt wordende meer-
maels geciteerde coetume. Annoiaiionêt 22 (1672;.
BECLIJVEN, OW. {heeloven), Woêten^ groeien f
fr. eroUre. \\ Hondert abeelen poten, die hy jaer-
licx moet planten en leveren, becloven np tzelve
goet. DS Pr. en Bb. VII. Dikkelvenne^ 11 (1535).
BECLIMMEN, bw. Aanëpreken in rechten ^ h,
aeÜonner. \\ Want een aenlegger, die int recht wil
spreken, oft iemanden beclimmen voer schatschult
Tan actiën persooneel, moet denselven sijnen debi-
teur met recht besetten. C. e. Turnhout, Stijl,
a. 17. Oft gebuerde, dat een aenlegger zijne aen-
spraeke gedaen hadde , . . eü gevuelde dat hij met
zQne begonnen aensprmeke aen den verweerder
zoude succumbeeren , . . soude van sijnder aen-
spmecken resilieren en den verweerder anderssins
meijnen te beclimmen, omdat [^t] proces n\{et en
■oude wordden illusoer . . a. 24.
BECLIPPEN (Becleppen) , bw. Achierhalen , be-
trappen, ft, atfraperf mrprendre. || Dat, boven de
voors. boeten , deghene die derhalven souden achter-
haelt oft beolipt syn, scherpelycken gbestraft wor-
den. Flae, V. Brab., 22 aug. 1586. I, 364. Ib. 10
sept. 1587, blz. 369. Yan deselve schepen mede
hauwaerts te bringhen en was niet doenlick, doir
tbelet dur schepen van oorloghe des viants by
groote nombre np der zee, doende extreme debvoir
om ons volck te beclippen, als oock de voomomde
haerlieder schepen ligghende ontrent dese havene.
Piot, Chron, 768.
BEKOMEIiIJCK, bn. Yan personen. Die aan-
gehouden of gevangen worden kan, fr. qui peut étre
arrêtê oufaH prisonnier. || Als dengonen beticht van
orim ni^t en is bekomelick, soo zal tegen hem
worden geprocedeert ^ by daginge personele eA sai-
sissement van syne goedingen. C. 9. Auden, Stijl
erim, v. 1619, a. 25, blz. 268.
BEKOMEN, bw. Van personen. 1) Krijgen,
aanhouden ^ vangen ,.fr. aUraper ^apprêhender, arrêter,
II Weder dat zy den misdadighen bekomen konnen
ofte niet, zallen [de baillins] hunlieden sommier-
Igok informeren op de waerachtige geschiedenisse
Tan den faite. Ib. a 2, blz. 262.
2) Vinden f ontdekken; aantreffen , fr. trouver,
dêeouvrirt reneontrer, \\ Oft men den persoon niet
en eonde becomen, die de voorsz. havo op den
grondt gebracht oft gestelt hadde, soo vermagh
den rentheffer . . de voorsz. have te doen afpanden
efi vercoopen voor syne t'achterheydt. C. v. Bruêêd^
1606, a. 98. Ohristyn: Si vero non eii reperibüii.
Alle poorters en inwoonders mogen doen arresteren
oft apprehenderen , -binnen der stadt oft jurisdictie
van dier, alle heurlieder buyten woonende schul-
denaërs , die sljlieden daer commen [2. connen] ofte
mogen bekommen. O, e. Midddb», t. 2.
BEGOMMEREN, bw. 1) De straat, eenen vra
terloop. Belemmeren, versperren , fr. encombrer, em-
barrasser. Kil. impedire, || Nieman en zal die
strate becommeren noch beslaen met houte, met
Bteenen, met eerden ocht desghelijx. Kb. o. Biest,
B. a. 118. Daer eenige levende vroden staen neren
grachten ofte waterloopen, moeten deselve geplant
worden op de erve daemeffens liggende, soo verre
van dese waterloopen als de breede van de hellicht
van dusdaenige waterloopen, opdat alsoo dese grach-
ten ofte waterloopen met deselve vrede ofte ^Mghe
niet bekommert ofte belet en worden in hunnen loop.
C. V. Loven, Servii. a. 38. Becommeren den
predikstoel. Innemen, beklimmen, fr. oeeuper la
chaire de vérité, monter en ehaire. || Dat tabernakel
des heerden, dat es die predicstoel oft die stad
daer men op predict. Die herden, dat sijn die
leeraren . . En want ie dan heden den stoel des
tabernakels beoommert hebbe, soe beheert mi die
vraghe te bestedene en daertoe te antwordene:
waer weides du } waer rustes doe in den middaghe ?
AUer Kerstenb. 89 {Tauler),
2) Mei schulden of lasten betwaren, beiasten,
verpanden, fr. charger, gr ever, hgpöth^quer. || Van
husen te beoommeme die staen up andermans
herve. En so wie huns hevet staende np andet
mans herve, dat huus ne mach hi niet besoul-
deghen no becommeren, hen sy voor denghenen
dies dherve es. C, v. Qeni, 1, Or. charter t,
1297. a. 122. Dat uyt dien goeden, die hy uyt
den grondt verkoopen wilt, oft te lyve, oft teerfre,
oft te jaerscharen geven, oft die hy bekommeren
wilt oft veronderpanden , niet meer voorkoromers
en gaet, dan alsuicken kommer als *t bewerp efi
de brieven inhebben, die men van dien goeden
oft geloften maken sal, en dat hy de goeden met
geenen voorbrief verpant noch bekommert en heeft.
C. 9. Brussel, Stat. v. 1 jan. 1399, a. 1. Man eü
wyf, eerve of eervelike rente coopende binnen
huwelike met ghemeenen goede, diere en es niet
te scheedene voor dat dien van hem beeden steeift.
Bn dan moet soe [z\j] gaen daer so sculdich es te
gane; maer elc mach se becommeren en bezwaren
in zyn testament, ofte in andren gheliken ghiften.
C. V. Oent, l, Orig. Li, circa 1385. Dat in desen
goeden lande van Brabant veele lieden besmet
zijn van deser misdaet [nl, eriminis stelUönaius'] ,
mits dat zij bijwijlen met diversen scepenbrieven
van den plaetsen, dair huer goeden gelegen zijn,
huer goede verbQnden en becommeren met renten,
erfflijc oft te lijve, welcke goede zy naderhant
wederomme verbijnden met scepenen brieven van
den goeden steden daironder zQ geseten zijn , sonder
den voircommer . . vuy t te steken, v. d. Tav. 90 v*.
Waer eenich man zijn leen becommerde oft be-
swaerde in eenigher maniem [nl. voor eenen ande-
ren heerj dan voir zijnen heere daer hg dat af
houdende ware, die soude verbeuren zijn leen sijn
leefdaghe lanck. Boxhobek, Stat, a. 14. Jongers
boven sesthien jaeren en beneden vierentwintich
jaeren oudt synde . . . , en moghen heure hnysen ,
erve, erfrenten, leengoeden en eygen goeden, oft
egheenderhande onruerende goeden vercoopen, vei>
setten , becommeren , beswaren , belasten. C. v, lAer,
xTiii, 21. Ib. a. 24. Becommert sterfhuis.
Met schulden bdaden steffhuis, fr. mortuaireobSrée,
II Die eenich goet, hetsy van buytenlicden, van
fügitiven, aflivighen, insolvente persoenen oft be-
commerde sterf huysen doet arresteren, alsdan moet
de officier, het arrest doende, den arrestant ffheven
eenen pandt. C. e. Aniw. 1545, ir, 5. Om te
BEC.
BEC.
161
vooroomen aen de miabrnyoken en ongeregelthedeD
die geschieden in bet ujtreeden yan beoommerde
sterf haysen, initsgaeders Tan geabandonneerde boe*
dels Tan gebanqaeroette en yluchtige. FL v. VI.
5 Juli 17(S, e. ir a. 62. Y. 411. In 't regart van de
bekonunerd^ sterf huysen in dewelke den klerk yan
de bekommerde de rekeninge moet doen, wort hy
gebonden daerane te Tolkomen binnen den tyd yan
atB maenden. O. P.-B. auir. 22 dec. 1728, a. 10.
Want de mombore yan den Heyleghen gheest drie
elaghen hebben ghedaen oyer Maes sbeckers huis,
metten gronde en datter toe beheert, dat steet te
Nedermolen aen de brugghe, yore Janne yan den
Velde, richtere yan den gronde yan sHeylechs
gheests weghen, en dezeWe Jan tgherichte opdroech
Alaerde yan den Drgsche, scouthet yan Dyst, so
wart dat yoeighenoemde huis, namaenniase Alaerds
yoeig. en met onsen yonnisse beoommert en ghe-
•lotea te iare en te daghe, den yoerghenoemden
mombore, yore den tsijs die sij daerane eiBsehende
qrn van sHeylechs gheests weghen. Schep. v. Dieet ^
17 mei 1336.
3) Yan personen en yan goederen. Aanhouden;
M heelag nemen, h, apprêhenders eaieir. |{ Dat
ODse amptman en yoerster, en ygelic yan hon,
yremde lude yanghen en halden soelen, en dieseWe
onse yoerater die yremde lude bekommeren, en
hore guede in kommer doin sal, na yersuecke onse
amptmans . . ; en die geyanghen of geoommerde
lude sal men yoir beide die gezichten yan onser
stat brenghen. C o. Maaëtr, , Oork, o. 1409 , blz. 464.
Off een partje die andere bynnen onser yoirs.
itat bekommeren dede 't onrechte, dat die partye,
die yn den onrecht yonden wierde, der andere
partijen hoyre schade en ooete oprichten sal. O. lAége,
7 dec. 1411, a. 6. 8t. 'Truiden, Yortmeer, en sall
gfaeene porter noch ondersete onser stat den anderen
anspreken mit anderen gericht , te weiten in 't
werelick, noch arresteren doin dan yoer onse
schepenen onser stat yan Hasselt , . . en dit op die
pene yan yyff Binsgulden, . . en dien angesproken
oft bekommerden derre ansproeken en commer
weder loss en yry te maken; id en were dan,
dat dieghene die angesproicken oft gearrestiert
weren, nyt en wouden comen oft te recht staen
yoer onse schepenen, dan mach men sy anspreken
en arrestieren. Ib. 11 dec. 1600, a. 37. KoêêeU.
Baeryoore [»/. yoor eene yrome stichting] den-
selyvn heer Peeter . . . des yoors. Mathys goeden
hadde doen becommeren eü beslaen. Plac, v; Bretb.
1 febr. 1478. I, 37. Dat niemant, wie h\j s\|, en
mach eenen poorter yan Leeuwe, oft inghesetene,
oft heure haeffelijcke goeden, in ciyile oft mixte
actie, bugten de seyen yrij hooftsteden arresteren
oft becommeren; en soo yerre d'inghesetene oft
poirters bekommert worden, dat die st^t yan
Leeuwe die uijtschryft met heure brieyen. C, «.
XeeiNM, 1,1. Twee afghesetenen, onder eenebancke
en jnrisidiotie resorterende , en moghen malkanderen
binnen deee stadt en hare yryheydt niet arresteren,
bekommeren, noch yoor de yoorss. wethouderen te
recht betreoken yoor rauwe actiën oft schulden.
C. SU Bruëêti, 1606, a. 86. Christyn: eistere, ag-
graeaire atU ooram magistratu in jue voeare. Twee
persoonen yan bnyten der stadt en jurisdictie yan
dien, en mogen elcanderen niet doen arresteren
noch oock elck anders goeden beoommeren, ten
waere in cas yan fuge ofte yertreck yn^t den lande
met syne goeden , oft suspicie yan dien. C «. Middelh, ,
T, 6. Gheen persoon yan bn\jten, wesende in
«•DS poorters oft inghesetene hugs, en mach aldaer
in persoone niet ghearresteert noch bekommert
worden, maer wel daerbuijten. O. v. Uerenttüey
viii, 5. Dat niemant yan schatschulden en mach
bekommert , ghedeteneert noch ghearresteert worden,
in persoone noch in goeden , ten ware . . a. 8. Als
in ijemans huQs eens anders goeden ghearresteert
oft "bekommert worden . . C. van Caeierlee , iii , 3.
Als men tegens een poorter oft ingesetenen recht-
yoorderinge wilt doen, moet men denseWen doen
daegen, en daerop sijn recht yeryolgen, sonder dat
men denselyen oft s^jne goeden mach arresteren,
becommeren oft besetten. C. o. Antw. eomp., Y,
iy, 2. £en ggelgck die aen persoonen yan buijten
\jet ten achteren is, en alhier goedexf yint densel-
yen toebehoorende , mach alsulcke goeden doen
arresteren, becommeren oft besetten. Ib. ix, 1. —
Ib. 1646, IY, 18, Yi, 5, 63. C v. HerentaU ^ilyi^
18. C. ü. Santhoven^ Weesk., a. 32, 33, 35. C. o.
Turnhout, Weeek.y fk. 26.
3) WsDBBK. Zich lezig houden mety fr. g'oocuper
de. ii Soo wanneer sy [nl. de momboirs] in der wee-
sen saeoken sullen yacatie hebben, sullen den ge-
heelen dag moeten employeren metten weesen sae-
ken, sonder met ander saeken hen te mogen be-
commeren. C V, Loven, Weeek. a. 52.
B£COMM£RINa£, zn. y. 1) Belemmering, den
doorgang hinderende voorwerpen^ ft. chosee en eom-
hrantea, barrant Ie chemin. || Dat nyeraandt 'zynen
hout oft stheen oft andere diergelycke becomme-
ringhe en zal mogen leggen opt keerckhoff zonder
oirloff der kuermeesteren. ICb. v. Turnhout, f^. 77.
2) Yan personen en goederen. Inbeslagneming j
arrest, aanhouding, fr. saisie, appréhension. || Yan
arrestementen en bekommeringhe. Wie eenigh arrest
oft bekommeringhe aen synen sohuldenaer, den-
selyen tot Herentals oft onder de yrijheijdt derseWer
yindende , wilt doen doen , moet t'selye gheschieden
bij den schonteth oft sijne dienaers . . , eiï den cre-
diteur moet den ghearresteerden aensprake doen
op sijnen derden dagh. C. v. Herentals, Yiii, 1.
Ken yrempt persoon alhier ghearresteert moet ter
Yroenten in hachten gaen tot 'aen den tijt hij suf-
ficiënte binnenborghe ghestelt sal hebben yan alhier
te rechte te staene en tghewijsde te yoldoen. a. 4.
Yan arrestamenten , bekommeringhen . . Ala ijemant
yan binnen Casterlee onder den rechte yan dien
resorte [yemant] komen [1. komende] yan buijten,
oft twee persoonen yan buyten, deen den anderen
doen arresteren, soo is den arrestant ghehouden,
ten derden naestyolghenden daghe, goet tyds yoor
den noen, den ghearresteerden in extraordinarissche
yierschare aenspraecke te doen.. C. v. Casterlee, iii , 1.
De arrestant is ghehouden borghe te stellen yoor
d'arrest dat hij doet doene, ghelyck oock is ghe-
houden te doene de ghearresteerde, oft mach ter
Yroenten ghestelt worden . . a. 2.
3) In 't meeryoud. Bezigheden, tr. oceupations.
II Soo yerre d'oyermomboir uyt de geslachten ge-
dnerende synen dienste worde gekoeen bozger-
meester, dat, om die bnytenreysingen en «ndere
dagelycksche occurerende bekommeringen , sal . .
eenen anderen oyermomboir . . worden gekoeen.
C e. Loven, Weesk. a. 6.
B£COMM£&THËIT (Becommerthede), zn. y.
Leut van schulden, h. charge de dettes. \\ Zo zj
\nl. de crediteurs] yan ghelycken \nl. by schellijn-
ghen en ponden] concurreren in sterf husen daer,
mids der becommerthede , gheen hoyr bekend en is.
C. V. Kortrijk, iii, 10. Greffier yan becom-
m er t bede. Qreffier van met schulden overladenesteff-
huixén, 'fr. greper des mortuaires obérées, \\ Welck
81
im
BEC.
BEC.
goedt hem {nl. aan den boedelredder] alaoo órer-
ghebfocht [Terklaéffd] zijnde, zal hy, bj goede
•peciflcatie ronshen hj den inrentans, en orer-
Imnghen in de handen ran den greffier Tan becom-
merthede. C. v. Vewntêf xxy, 8.
BECONDËN, bw. DagtHtarden^ fr. ajonrner.
II Dat, inrolgeuB den notoiren Loonschen landt-
recht en stiel, soo waaneer, faut betaelinge Tan
•chattinge, een actie hjpotheeair bj ordinariue
redl^ procedum woordt aengeetelt, en, by dén
beconde oppositie gedaen syude , die aaecke behoor-
Ijck gediepateert, woordt gewesen die re6le pro-
êedare op haren Toortganck, dat.. C. gr, Loon^
I, blz. d83 (1705). Dat het genoeh is dat partje
tot den geleydt [bezitneming] tydelyck beconde
woordt, sonder dat daertoe een conde Tan vyfftien
daegen nootsaeckelyck i». Ib. blz. 684.
BECONDIGËN (Bekundigen), bw. Openlijk he-
kend maken, afkondigen^ fr. f Mier, \\ És by den
amman, scepenen, capiteyn, burgemeesteren en
imidsUeden der stad ran Bruessel overdraigen en
Toirt openbaerlio uutgeroepen en bekundicht dat . .
A. Wautbkb, Sermenê, 20 mei 1422, biz. 13. Want
onse gheminde, die Bector en supposte ofte scho-
lieren onser dochter der Universiteyt van Loeven,
ons hebben doen thoonen hoe, onder schijne Tan
lekertn gheboden, die wy onlancx leden hebben
doen uytroepen en bekundighen binnen onsen yoors.
lande, als dat.. Plae. e. Srah., 19 febr. 1447.
I, 106. Soo eest, dat wy, die onse yoors. gheboden
niet en hebben doen bekundighen om die Toors.
üniyersiteyt in hueren TOors. priyilegien niet (sic)
te vercorten, u ontbieden. . Ib. — Den roorseyden
wettelioken,man [nl. curateur] sal t'sondaechs naer
dat hy wettelick man shecreëort is , . . by gene-
ntien kerckghebode doen oecondighen en ghebieden,
Tan scheeren en wets weghe, dat... C. o. Veurne,
XXT, 6.
2) Waaraehutoen^ verwittigen^ roepen f fr. averiir,
appder, || Ten daeghe Tan der tweede wachte . .
moeten alle partjjen, soo binnen d'eerste als tweede
Tyfthien daeghen, beoondicht, Toortagheroepen wor-
den. C e. Loven f IT, 11. Binnen Diest ist geen
gebruyck, dat .den claeger [nl. de beslaglegger]
Qemant anders laet becondighen dan den proprie-
taris, toechter oft toechtersse van den gronde. O. o.
Dietlf YZ. XI, 12. Die den toechter ^een becon-
dicht wint de toecht alleen uijt. Ib. a. 16.
BËCOOP (Beooep), zn. Te dure — , tleehie — ,
eehadelijke kixtp, fir. mauvaite aoquieition, ofr.
mésaohat, \\ Omme dat w^j willen, dat alle dese
Torseyde dinghen bliTen rast en ghestode, so
renuncieren w\{ en gaen af . . alre ezceptien Tan
Taren, Tan ghedinghe, Tan desen ooepe niet ghe-
daen, Tan ghelde niet ghetelt.., Tan bedrieghe-
nessen , Tan becoepe tot heelft of derboTen. du Pb.
•n Bb. II. Svergem, 42.
BEGOOPËN, bw. Boeten^ eene hoete verbeuren
voor iete , eene hoete of ^traf heloopen , fir. eneourir
«me amende ou peine, jj Weert dat een kint mes-
dade , dat in sün Taders plecht ware ofte in siinre
moeder, dat en soude Tader noch moeder becoepen
noch ontghelden. JT. d, meierij v. Loven, 1812. a. 89.
BECOREN, bw. In verzoeking brengen, fr,tenter,
êollieiier au n^aL \\ In der woestinen, daer mi uwe
Taderen becoerden en proTeden. Lat. in deserto,
ubi teniaverunt me patree vestri, proèaverunt me,
Ps. 94. Oetijdb. xy« B. 15.
BECORTEN, bw. 1) Eenen weg. Verkorten,
fr. abréger (nne route). || Indien eenigh 'schip,
Tarens ofte keerens, Terderft, en zQn reyse niet en
magh ynloommen, so zal de schipper Tan zynen
besproken Traehtloon alzulcken deele en late ont-
fimghen nae adTenmnt dat de reyee beoort ofte ghe-
aTanceert es geweest. Ploe. v, VL 19 juli 1551 ,
Zeerechten y a. 40. I, 39.3.
2) Zaken en geschriften. Afdoen* verriékien^
behandelen, af handden, uitvaardigen, fr. traUer,
expêdier (des ai&ires et des ëcritnres). || IHitde
momboirs en curateurs . . geen Tacatien aft loon
hebben en sullen Tan saeken de weesen aenkloTende,
die sy binnen derselTer stadt en yryheyt mogen
bekorten, soo in directie oft administratie Tan goe-
den, beleydinge Tan processen, en andersints. C.
e. Loven, Weeêkamery a. 52. C, v, MM, Weesk.
a. 32. BrieTen en zegelen . . . bekort en gepasseert.
Bekenk. v, Brab. reg. 188, f*. 57 (1531).
8) Verkorten, lenadeelen; ook de waarde ver-
minderen van, fr. endommager; et diminuer la va-
leur de, In de eerste bet. ook bij Kramers. || De
procureurs daghelyckx in hun ampt bekort wor-
dende , doordien Terscheyde , geene procureurs
zynde, hun bemoyen met het Toorschreyen ampt.
C. e. Loven, Procureure, 81 dec. 1785, a. 41. En
yermagh oock zulck een pachtere in tlaetste jaer
yan zynen paohte (uutgaende te meye) de mers-
schen en ettijnghen naer half maerte zgn beesten
daerinne niet te laeten gaene, nochte die te be-
cortene in wat manieren dat zj, O. v. Kortrijk,
Tii, 23.
BECORTINGE, zn. Ter beoortinge. Ter
verkorting, ter bespoediging, fr. pour ébrfger, aeoé"
lerer. || Oyer eenig jaren is ghemaect sekere ordon-
nantie en forme yan yerbale prooeduie tot bekor-
tinge yan de justitie en ontoommeringe yan het
coUegie der wethouderen. C, v. Bruseèl , 1606, a. 49.
Ohristijn: ad aecelerandam juttitiam.
BEKOSTINQE, zn. y. BékoeÜging, fr. f^aie,
dêpenee. \\ Welcken muer aen dengenen die hem
alleen gemaeckt en bekostight heeft, eygen aal zyn
en blyyen, noch en sal by partye niet mogen ge-
bruyckt worden yö<5r dat hy hem de heUicht yan
de bekostinge goedt gedaen sal hebben. C. v. Loven,
Servtt, a. 76.
BECRAQINGE, zn. y. Een woord uit de water-
bouwkunde. II 10 mey 1627. Alaoo den polder is
doorgestoken, is geresoWeert den yoors. dyck date-
lyck wederom toe te cragen. — 18may. Andermael
doorgesteken de becraginge, door die yan Berghen
laten doen, yan den dooigestoken dyck yan Boye-
moer tiseker polder int marquisaet yan B.-o.-Z., bij
Gkwtel]. Aroh. Bergen-op-Zoom, Beed, 1626 — 1684.
no. 35.
BECBIJGEN, bw. 1) i» handen krygen, betrap-
pen, pakken, adnhouden, fr. aitraper, eaieir, arrêfer.
11 ld en were dan dat dieghene, die angesproicken
oft gearrestiert wezen, nyt en wouden oomen oft
te recht staen yoer onse schepenen yurso., dan
mach men sy [2. hon] aenspreken en arrestieren , . .
yoer alle riohteren daer sy hen konnen becrygen.
O. Li^, 11 dec. 1500, a. 87. Baeteli.
2) Verwerven, verkrijgen, aankoopen, fr. aequèrur,
aeheter, P€ueim in Diest en omstreek. || Wi,
N. N.,.. tughen, dat N. en N. becreghen wette-
leken en met allen reghte in erfdome ene sille
bempts. Schep, Land v. Dieet, 17 mei 1808 (1806).
Woutere yan den Driesohe en Woutere Alarts
becregen wetteleken en met allen reghte in erfdome
ene sille bempts. Ib. 2 febr. 1805. Ane s^jne huis,
metten gronde, en ane den hof, die dartotf be-
hoort, gheiyo dat hyt becreech jeghen Oodererde
den Witten. Schep, v. Dieet, ^6 mei 1305. Ainoud
BEC.
BEK.
163
TftB Banle, rerwere, becreegh in erfdomme . . . half
dftt ghedeelte eto. Ib. 6 jan. 1306. Amoud Beiate-
ren bekende, gheloefda en bewiesde aen sijn haU
dat hl tióghen Gherarde Auen becreegh . . Ib. 10
febr. 1306. De momboren . . . becregben in erfdom-
me... hoer huia metten gronde. 3 deo. 1308. Welke
voers. twee guldene deee vocrs Goderaert beore-
ghen heelt jeghen N. Schep, v. Lummen, 30 juni
1379. .
BJ3CR0NEN '(Becroenen, becreunen), bw. In
ODse aanhalingei) altooe wederkeerig gebruikt, en
■ohier altooe gepaard met beclaoen. Klagen, fr.
flaimdre. 'K.tX. Bekronen, bekreunen, conqueri,
il Der weert aal eich becroneii en beclaigen van
aUe dengheenen die dat sijne genomen en ont-
draghen hebben. O. v, Maoëtrichtf Slai. v, 1380,
a. &. 8o en nl aich eghcin man uyter eynen am-
bachten in eyn ander doen, . . of hen hebbe sake
eioh dee ambacht te becronen. Ib. a. 119. Want
■ommige . . hen becronen dat sy ghebrec hebben
en onbetaelt eyn rusï horen renten Toirs.» so »eg-
Etn wy, ordineren en yerclaren: dat die here van
yeet dat gebrec betalen en yerrichten aal. Doude
RoM., f. 21, 20 dec. UU, a. 14. Oio dairom,
dat onee portere Tan onser itat van Sentruijden
•ych becroent hebben, dat ag niet en gebruyokden
hoyrxe Try heiden en regimenten. O. Lxége, 10 juni
1417, proam. Sé.-Trmden. (Piot, Cari. II.} Dat
onae porteren van onae atadt van Herok aich be-
ersant hebben , dat ay niet en broickden haere vry-
heden en reglementen. Ib. 17 aug. 1417 , proann,
Rtrh, Beat oech dat zake, dat die yemant aprict
te wercke en hom gheen werck en gheve, en oft
ay [aj. de kametera of apinatera] hon dea becroen-
den en den dekenen claechden.. Ib. 1 juni 1433,
a. 12. HcuêèU, Want onae getruwe atad van den
Boaache over lauc ona gecroent en geclaecht heeft,
en noch dagelica hoer becroenende en beclagende
ia, dat.. Rèkenk. v, Brab. reg. 135 f*. 96 (1418).
Dat hemlieden de Toera. heeeaohera met quader
oauae becroout en beclaecht hebben van den voora.
verweerdera. i>^ Pb. en Bb. AaUt, Y, 393 (1475).
Slatende en concluderende, mita deaen en andren
redenen, de Tooraeyde heeaachera, dat bi ona acul-
dich ware gheeeit te aines dat ay hemlieden met
goeder caoae beoroont eü beclaecht hadden van den
tooraeyden ▼erweerere. C. v, Bfugge, II, bla. 12.
Fcaaw e. 12 juni 1450. De Toomoomde heeaachera ,
coneladereude, tendeerden ten fine, dat by von-
oeaae en orer recht ghewyat en verclaerat aoude
zyn, dat ay hemlieden met goeder cauaen beoroont
en beclaecht hadden ran de verweerera. Ib. bla.
408. Voimiê v, 10 juli 1572. Ten eynde dat hom
nÖemant en becroone oft en beklaeghe van quader
ezpedietien oft ontcommeringhe van recht en par-
kje hon te rechtwert keerewie.. C. o. Twrnhoulf
^iflf a. 66. In geral, dat de yoerao. mombaere en
toeaiender van honder voeracr. adminiatratie egheen
rekeninghe oft bew^a en doen, eü de weeakgnderen
namala, oft iemandt van den kijnderen wegen, oft
▼ah ennighen miaerabilen peraoonen in mombarijen
geataen hebbende, hon dea beclaeohden en be-
eroonden tegena hueren mombaere en toeaiender Tan
ennighen gebreeck.. Ib. Weeêktuner, a. 12.
BëCBONINOE , zn. KlaclU Taan het gerecht), fr.
jittimU (en joatice). Zie bxcboov. || Saeken ran
Bcheydinghe en deylinghe , van openinge Tan weghen,
van erfpenninghen te begheeren, van bekrooninghe
▼an ghebruyck van weghen. C. e. Breda e. 1570, a. 26.
BKCROON, zn. Klacht (aan het gerecht), fr.
fiaiaie (en joatice). || In der atadt ia den breaok
▼an quader heyminghen, ala daer becroon aen den
heere, oft aen de atadt, oft oeurmeea^ra aff compt,
eenen gulden Peeter. C. o. lAery ii, 34.
B£CRUIP£N, bw. Onteeren^ fr. déshohorer.
II Een wgf, die huer van eenen aerf oft alave
laet becruypen {Crietmen capUael), y. d. Tat. 56 v^
BECBUI8EN, bw. Zwart maJce», fr. noircir.
Waarachijnlgk ia de ooraprong van aoortgelijke nog
beataande gebruiken, zooala, b\j het bezoek van een
in aanbouw zynde huia, het achoenvagen, in het
volgende gebruik te zoeken. Kil. Becruyaen,
bekruiaelen, óblinere Jkdigine , dênigrare. \\ Alle
ingeleyde peraoonen, ten tyde ala die ingeleyt en
ontfangen worden, doen in handen van den pre-
▼oat, ten byayne van ten minaten twee weroklieden
oft munteren, ten waer data noot waer, deae ge-
loofiten, te weten: dat hy den hertoge van Brabuit
aal goet en getrouw ayn, aynen rechten landtheer,
en daemaeat den grave van HoUant, eü dat hy
aal te wercke comen ala men hem aal ontbieden,
en doen allen tgene dat een goet cnaep behoort en
achuldich ia te doene. Eü ala hy aulcx gelooft
heeft en compt loeren, weereken, aoo mach een
van de andere cnapen denaelven alleenlyok met
ooelgru\J8 awert maecken , opdat hy , loerende weer-
eken , nyet en aoude vermyden [hem] te becruyaen.
C. der Muntere ie Brusêel^ a. 9 (1565).
BECUIPEN (Becupen), bw. Bedriegen, mieUi-
den f in d^n val lokken, fr. tromper, attraper dam
un piège. \\ Dit horende Nobiliter, beval ainen
volke, dat zy haeatelike ryden zouden ten berghe
van Libano, omme de keratine te becupene. Jav
y. siXMüDx, 84.
BEKWAEM (Bequaem), bn. Ben woord van
velerlei beteekeniaaen. A. In den zin van behagen.
1) Aangenaam voor het oog, fir. agrédble è la vae.
II Hy \nl, gnai Floria] berechte Hollant xlii jaer,
harde eerlike, en waa een glorieua prince, achoen
van live , ataro van orachte , bequame van anzichte ,
wel ter apraken, enz. Belg, Mue,f TV, 201. Nederh
gebeurt.^ ba. XT« E.
2) Behaaglijk t» Chdë oogen, it, agréable ama
geux dê Dieu. \\ Wtdoet in mi den brant eü den
dorat lyfliker dingen, en maect mi doratich nae
geeateliken dinghen. Ghevet mi een leven dat u
bequaem ai, een doot die wel bereit ai. Sónd,
merk, 9.
3) Aangenaam aan den tmaak, fr, agréable am
go4t, II Mar ie wil wederkeren totter crebbe, in
den atal daer hi geboren wort. Aldaer ael io mit
hem leggen ala een kindekyn, opdat io verdienen
mach mit hoeren aoene te zughene van haren
boraten. lek wil te aamen menghen der moeder
meloke en dea kinta bluet, en maken mi eenen
bequamen dranck. ffond, merk, 19.
B, In den zin van pateen, 1) In rechte en in
beatnurzaken: Naar behooren, genoegend, voldoende,
geschikt, vereitoht, deugdelijk, wettig, wettelijk, fr.
(en droit et en ctffdiree adminiêiraüve» :) en honne
forme, anffisant, satisfaisant , oonvenable, reguie,
valide, légal, légitime. |J Sullen de procureura moeten
aorge draegen dat hunne copyen {nl, van origineele
atuka] aullen weaen correct, immera bequaem oni
d'advocaeten daeruyt te connen beaoigneren. C. v. *
Loven, Regl, 13 juli 1735, a. 17. Zoo wanneer
deaelve kinderen huerlieder aelfa worden (tay by
huwelicke oft anderen bequamen middele) . . Ce.
Kortrijk, zti, 18. Ingevalle die deylderen totten
vooraz. ofte anderen bequaemen middele, by hun
te vinden , niet en willen verataen . . Cv. XoMa «
xiT, 30. Waeromme w\j . . hebben gheadviaeert en
164
BEK.
BËK.
ghesloten . . van nieuwi alzulcke oxmatte en onbe-
quaem Tolok uat denzelyen lande te doen lichtene,
en die daervan te zuyyeren, besandere degbene
die beqnamen auderdom hebben en machtig zgn
om de galleyen te dienen. I*L v. VI. 28 febr. 1558.
I, 808. Ingevalle sulcke yercoopingen , belastingen
oft dbpositien gedaen sijn b\j een kint hebbende
den bequaemen auderdom daertoe gerequireert . .
C, V. Diesif YZ. T, 12. Aengaende den erfdom oft
proprietijt , dewelke op een kint gesuccedeert is , . . .
van deze proprietyt mc^en sy t'allen tyden, als sjj
bequaemen ouderdom hebben, disponeren bij testa-
ment. Ib. 14. Ten waere dat hetzeWe geaehiet was
met permissie oft octroye van hoogher handt, naer
▼oorgaende informatie yerleent om bequaeme ree-
denen. Ib. lY, 18. Daerenboren wordt hun [nl.
partyen] oock, om bequaeme redenen, verleent in
omni parie litiSf eene a twee prolongatien, . .
om te konnen voldoen aen het lestgediende van
partije adverse. Ib. iz, 35. Die oirvrede he\JBcht
moot oock oirvrede geven,' in gevalle partye dijen
compt te heiJBchen om bequaeme redenen. Ib. xvi,
9 Ten ware , dat dese eerste opgeroepen weerbieder
[borg] sijn garandt voorts aen andere versneoken
moeste, in weicken gevalle men hem daertoe oock
bequamen tijdt geven soude. O, «. SanthoveHj Stijl ^
a. 93. De momboirs, die gestelt sijn bij vaeder oft
grootvader, hetzij bij testament, codicille, oft andere
bequaeme acte sijn schuldich eedt te doen gelijok
andere momboirs. Ib. vii, 22. Naerdgen den
aenleggere sijnen hegsch heeft geverificeert gehadt,
by synen eede off by anderen wetteiycken oft
bequaemen thoon. Ib. ix, 18. Welcke exemptie'off
privilegie aen de stadt van Haelen in voorige tyden
oock maer en is gegeven geweest onder expresse
conditie : ,.,by zoo verre zy daervan waeren in pey-
seHjcko eü vredeUjcke possessie"'; maer hiervan en
hebben zy noynt bequaemen noch wetteiycken thoon
gedaen noch connen doen. Ib. x, Bijv. 5. En by
soo verre , dat partye . . niet en oomparere binnen
denselven tydo, soo verificeert den arrestant synen
heysch by eede en by andere bequaeme documen-
ten, Ib. X, 2, aant. 2. Alle civiele arresten zyn
lichtbaer onder bequaeme en suflisante borchtouchte.
Ib. X, 6. Dat alle inventarissen en staten van
goeden , den overmomboiren te leveren , sullen wor-
den gebonden in ordre,.. . in eenen boeck apart, . .
oft worden geaffileert aen twee goede bequaeme
liachen. C. v. Loven ^ Weesk. a. 19. In den eersten,
sal den perpetrant ten bequamen daghe, de partie
gelievende, eenen ootmoedelicken voetval doen, in
syn lynwaet, barvoets en blootshoofts, biddende
etc. C. V. Auden. 2<ie d. blz. 401 , Verzoening (1593).
Als het drye oft meer feestdagen achtereen zyn,
dat alsdan die hackers sullen moghen backen den
derden feestdagh , oft den bequaemsten van deselve
dagen, met consent van den vicaris oft lantdeken,
en kennisse van den officier en polioymeesters. PL
V, Brab. z. d. 17® E., 1 , 60. Soodat in verooopinghe
uyt de hant nyet van noode is een sitdach te
hauden en een keersse te branden, om de naeder-
schap uijt te sluyten, maer soo sgn, naer degichte,
^ de dry kerckgeboden alleen bequaem tot d'uytsluyten
'van 't naderschap. C. v. Diêit , YZ. xii, 3.
C. In eenige andere buitengewone béteekenisêen ,
reep. toegepaei op de volgende voorwerpen: Boom^
draaihoom , haven , krijgêman , land , mcurmer , model ,
regen f echipf wind^ fr. en certainee autret signifi-
oaüonêy reep. appliqué auw objete evivante: arbre,
ionmiqttetr port, homme de gnerre, terre ou champ,
marbre^ modèle^ phue, nam/re, vent. \\ Ofte hy
[tochtesaer] eensgelycken niet en sonde mengen
eenen bequaemen eycken opgaenden boom afcap-
pen, . . . eenichlyck om te conserveren eene schuere
deweloke drychde te vallen. O. gr. Loon^ 1, blz.
600 (1701). Lossende tgoet in binnelandse scepene,
dewelcke voerden tselve goet van bin den lande
naer Brugghe, Gent, Ypre, Antwerpe en andre
plaatsen , indergelyoke van Cales , alwaer oock veele
diverse soepen arriveerden, noch meer dan hier
\fd. Dunckeroke], uut causen dat haerlieder havene
bequaemer was en meer diepte was leverende dan
d'onse. Piot, Ckron. 479. AUe stiohelen en dray-«
boomen, daer passagie deure licht, moeten ghe-
maeckt zyn van bequaemder hoochde. C. v. Aalst f
X, 23. Ordonnerende deselve aengaende pachters
't leste jaer van hunnen pacht te zaeyen en laetan
staen het twaelfste paert van hun zaeyende landt,
met jonge klavers in het bequaemste landt. C v,
Auden. 2e d. 12 aug. 1767, a. 9, blz. 488. Ako
die van Brugghe anghenomen hadden, over zeke-
ren tyt, van haerlieder bequaemste borgherB hondert
vyftich peerde-ruy teren. Piot, Ckron, 751. Dat de
voorn. Mr. Gomelis sal ghehouden wesen den voorn,
aultaer te maecken van goeden bequamen marmel.
DB Pb. en Bb. Aalst y Y^ 345 (1649). Heester Jan
Sporeman, ingeniaris woonende tot Ghendt, ter
cause dat liy . . , ghecommen es tot binnen deser
stede, omme inspectie te nemene van der plaetse
daer myne heeren begheeien eenen nieuwen stee-
ghere en galerie te stellene , ten fyne van daemaer
oen goed bequaem patroon te makene , xy Ib. xvj s.
Ypriana^ I, 236, aant. 3 (1575). Angaende de
schepen van onzen conynghrycken en landen van
Spaengnen , . . dewelcke ghemeenlycken zyn schepen
van bequamer grootten. PI. v. VI. 29 jan. 1549,
a. 5. I, 365. Ib. 19 juni 1551, a. 5. I, 379. Uut
welcke gearresteerde soepen ghecoren wierden xviy
van de bequaemste. Piot, Ckron. 481. In den
ougstmaent quammer een bequame reghene, de-
welcke de garsinghen en stoppelen [hi^men] zeer
heeft doen groyen. Ib. 780. De zuude wyndt ea de
alderbequaemste wyndt up dit landt, deweloke
[men] zoude moeghen begneren in de theylt [ha-
ringvangst], dewelcke den harynck es lookende te
oommen tot aen tlant. Ib. 475.
Bekwaem maken. Ben beschadigd schip.
Herstellen f in staat stellen f bekwamen j fr. remettre
en bon étatf réparer. || Soo wanneer daer tijdinge
soude syn,* dat de schepen en goeden sekerUjok
souden syn bedorven oft verloren , sonder hope van
die te connen bevryen oft bequaem maecken. C. e.
Ajitw. comp. lY, xj, 241.
BEKWAEMHEIT. zn. v. Yan de zee. Ounstige
liggifig aan de zee., fr. situation favorahle prés de
la mer. |) In der vueghen, dat de voorsz. dorpen
[al. Boosendaal, Btten en Groot-Znndert] gne-
heeUjoken syn verwoest en gheruïneert, als wesende
geleghen op de zee on in eene plaetse daer men
torven roaeckt, waerinne consisteert alle hun traf-
floq en navigatie, midts de bequaemheydt van de
zee, sonder dat nochtans de supplianten deeelve
hebben connen gebruycken oft hun proffijt doen,
uytdien onse vyanden en rebellen de see en navi*
gatie aldaer houden ghesloten. PI. v. Brab. 28 april
1573. II, 180.
BËKWAEMTE, zn. v. Betamelijkkeid, aekt-
bcutrheidf deftigkeid, ir. dignité, honorabilité, ||
Dair dat spel van teerlingen tameiyc en geoorloft
sal zyn, dair behoeven te zyn vj oondicien: d'ierste
is die congruiteyt en bequaemte des persoens,
want den oleroken en betaemt gheensaiua metten
BEK.
BEL.
165
teerlingen te speelen, noch dat dobbelspel te
benene. T. d. Tay. 126 t«.
BEKWAMELIJCK, bn. Aangenaam y hehaaglyh^
fr. agrMle, \\ Zoo eist, dat wy, deze dynghen
oreighemerct , en ter jonste Tan den goeden , be-
quamelicken en notablen dienste, die de eappliant
hier te Tooren en totter tijd Tan nu ons ghedaen
heeft, en in Tele en diverache manieren daghelicx
doet. Db Pb. en Bb. XV. Midddbwrg, 60 (1464).
In deser wijs begonste eerst edelhede, en aldus es
soe voort ghehouden, en in elck land en in elek
hooghe gheslaehte bleven een hooft, dwelckjS land
en gheslaehte uphout, regiert, staet leet en den
anderen lieden recht doet. En bi deser redenen
eist bequameljjck Gode en nutteltjok der weerelt.
Xemr. e. 1528» ▲ ij.
BEKWAMELIJCK, bijw. BêkoorUik, fr. otm-
99tuJblementy dement* || Dan, alst gevut, dat sy
[nh de burgemeesters] se [de gemeente] willen
vergaderen om redelick Eaken, dat en sal hon nyt
geoirloift werden het en sy metter meester par-
Uiyen der regeerderen off gubemeerderen der twelff
ambaohten vurscr., daerto bequemelick veisocht.
G. Li4ge, 11 dec. 1500, a. 8. BoëuU. Zoo wat
lakenen die ten ordele oft ter peertsen bracht
wordden, int wit oft grauwe opgeruwt zijnde, en
ten jngemente van dekenen geordelt worden wel
en bequamelijok geruwt te zijne, sullen dekenen
meroken en teeckenen opten rolle, segelen metten
teeckenen van der carclen, en geven denselven
lakenen voirts hen rechtverdich en behoirlijck
ordel van tangen, teeckenen en mereken, alzoo zij
dat van oudts zQn gewoonlijek te doene. Droog-
itkeerderM te Dieet, Begl, 1545, a. 41. Ben tochter
ofte tochtersse is schuldig voor alle verdroogde
hoornen, mede oock voor alle andere, die hy oft
sy afbouwen mach en af hout, terstont naer 't selve
houwen bequamelijok te doen planten voor elcken
boom twee goede jonge boomen. C. e. Loven , xiii , 8.
BELABBEBEN, bw. Beiemmereny fr. embarrae'
ter, Belabbeirde sprake, Memmerde uitspraak,
fr. proncneiaÜOH embarraetée, || Dat denselven van
Zuzpel bevreest was, dat syn kindt geöxamineert
wordende [voor het Vormsel] beneffens d'andere kin-
doren, midts hetselve is hebbende eene belabberde
oft haokelachtige spraecke, sonde gealtereert wesen
en nyet oonnen antwoorden. Bijktaroh, Proeee van
Zmrpel, Informatie, (1683). Belabbert Sterf-
httlB, met tekmlden hdaden êterfhuigf it. moriuaire
Mrée, II Kaerdien den voors. onderschouteth alsul-
eken inventaris heeft ghenomen, sal ghehouden
zijn drij sondagfaen continuël\)oken in der kercke,
te doen ghebieden, dat alle crediteuren pretende-
rende actie op de voors. belabberde sterfhuijsen,
afiyvighen, fugitiven oft bancquerotieren , sullen
hun actie intenteren by besetselen en voordaghen.
C. 9. M6U, a. 58. Zie BBCOKKSBEir.
BELABBERINO, zn. v. Belemmering, fr. oft-
iimetion, eneombrement, \\ Die te groote menichte
van groen en andere eetwaren, dewelcke te coop
gebrocht en gedebiteert worden op de Capelle-
merekt, comende daegelyoxs te veroorsaken ver-
scheyde moyelyckheden , soo door de belebberinge
van de strsete als anderssints, wy hebben enz.
O. F.'B. amtr. 30 aug. 1704. Bruêiel. .
BELANOENDE, vz. Aangaande, heirefende, fr.
eoneemamt. )| Nu ist, dat wij, willenide wijder
verordenen en disponeren belangende den lioluuiien
en gemeynte van de voirs. stadt. O. e. Maaetr,
Ord. V. 1580, proarm.
BELANCK, bn. 1) jDoor overeenkomet verpUeki
jegens iem. , fr. óhligi envert quelqu'mn par eonirai,
II Dat gheen meester jeghen cnape, noobi cnape
jeghen meester, eenich weerok verdinghen sal, also
langhe als zy eenighen meester belanck zvn; den
meester up de boete van xx se. par. en de cnape
up de boete van x so. par. Maer waert zo dat ae
voors. meester ondervraechde of hy gemende be-
lanck van weercke of van ghelde waere, en hy
dat loochende, so sal de cnape ghehauden syn in
beede de boeten voors. Legwerhérê eH TapijiweT'
kers te Auden. 11 juni 1500. Acctd. d'arehSoL 1856,
blz. 281.
2) Naest belancxt. Nabestaande, veuoani,
Ueedvenoant, fr. parent, || Wanneer datter een
sterft, die ter geselschap behoirt [al. van de mun-
ters oft werklieden], soe sal men nemen eenen
die hem naest belancxt is, en dies weerdich is,
en makene in syn stadt die daer doodt is; waer
oyck dat'saecke, dat hy bleve sonder maech en
Bonder ghebuerte, soe moeten sy nemen eenen van
der mxmten, dies best weerdich is. PL e. BrtA,
juni 1291. I, 246.
BELANCK, bijw. Na belanok, na be-
lange van. Naar evenredigheid, naar yerkouding
van, fr. en proportion de, è raison de, || Van den
woerden sal dat kint dobbel beteringhe doen, nae
belanck deenre [nl, der] misdaet. JT. e. 8t.'T\rmdeu
1366, a. 16. Eest dat der man, noch tw^ff, noch
maecht, die beteringhe nijt doen en willen, zoe
sal da t wijff abain zijn , . . nae belanck deenre
misdaet. Ib. a. 24. De mésdedighe sal die bete-
ringe doen na belano der mesdaet. G, e. Maastr.,
Oork. V, 1380, a. 28. Na belange van der misdaet.
Ib. Oork. V, 1409, blz. 475. Na belange der mis-
daet. 477. Oft vellicht solx van meerder oft minder
estimatie weer dan in den voorsc. poenten en ar-
ticulen vercleert is, so sal men alsdan daerover
die bruecken stellen en ordonnantien maeoken nae
belanck van denselven poenten en articulen, bre-
kende altijt dat minsten met het swaarsten, tot
goeden proporsie van den misdaet. O. JMge, 18
mtt. 1502, a. 7. Tongeren. Betaelende den interesse
\nl, eener rent] naer belanck des tyt. C, gr. Loon ,
Beees v, 1698, bhs. 505.
BELASTEN, bw. 1) Goederen, door er geld
op te lichten. Betwaren, fr. eharger, gnver. Zie
BBCOKKKBsy. jj Wanneer yemant eenighen pandt
belast oft bezwaert voer scepenen met verscheyden
erffelyoken oft lyfftochtrenten ; . . die [brieven]
syn algader van eender ouderdom en date. C, v,
Antw. 1545, vi, 14. Man en wyff, die staande
deo huwelycke des eens oft des anders onruerende
goeden oft erve belasten met renten oft oommeren.
Ib. XI, 57. Die [langstlevende] en mach alsdan
van synder helft daeraff nyet anders disponeren,
noch tselve huys, erve oft rente in al nooh in
deele vercoopen, alieneren, belasten noch beoom-
meren. Ib. XII . 18. Behoudelyok oft de man daer •
toe alleenlijok [nl. alleen] waere geoommen sonder
syne huysvrouwe in de brieven bekent te zyne,
soe mach hy, staande den houwelyok van den
vercryghe, deselve vercreghene goeden vercoopen
oft belasten in absentie van ronder huysvrouwe.
Cv. Brussel, 1570, a. 34. Want sommighe per-
soenen , belast zynde met menighvuldighe schulden,
en oock met gbeloften van waarschappen, hunne
goeden frauduleuselyok belasten en oekommerén
met sommen van penninghen oft renten tot behoef
van vremde persoenen. G. e.. Brussel, 1606, a.
146. Ohristijn : hona sua fraudulenter onereni peeu^
nüe out riddUibus, By den arreate gedaen op eenieh
m
BEL.
BEL.
goet, wort bet^eWe geaffecteert en geïmpignoreert
ten prófyte van den arresteerder voor de echult
by hem geqaereleert. In sulcken wys dat men
Bulok goet niet en Termach te veranderen, aliene-
ren, transporteren nooh belasten in prejudicie Tan
denselTen arreste. O. v. Oent, iy, 9. Vanden
Hane: reê arregtaia alienari aut oppigiwrmi non
poUêi,
2) Eenen ran een misdrijf verdachte. JBmcAkZ-
digén^ aanklagen^ betichten f fr. aceuter (un sus
peet de méfait). || Sc^o wanneer den schouteth
begeert, alvoren te commen tot naerder bericht
Tan dQ waerhe\jt en ran de gelegentheijt Tant mis-
daet, daermede hij den geTaugenen wilt betich-
ten en belasten, . . soo nempt hy conclusie prepa^
ratoir ten eijnde dat d\jen cnape sal worden gewesen
ter bancke. O. v. Antw. comp. VII, iT, 14.
3) Eenen geTangene. Tot langer of eene nieuwe
hêchienU aanbevelen, fr. recommander , reckarger un
prUonnier^ retenir un priëonnier par un nout>el
éorou, II CkMtnmiers zegghen en sustineren, dat zo.
wanneer eenich persoon in Tanghenesse ghedaen
oft ghedxecuteert wart Tan soalde ten TerTolghe
▼an eeneghen sculdenare \nl. scholdeischer] of cre-
anchier, en dat daemaer comt een andere scult-
heesschere en wille den Toirseide gheTanghonen
bezwaren of belasten in Tanghenesse, dat hj, naer
rechte, ter belastinghe te doene niet ontfanghelic
en es, h^ en moet alToren betalen of ghenouoh
doen den parsoon die de eerste prinse en executie
dede doen. C. e. Aaht, blz 296, 15« E. Eenen,
die geTangen es om een maleBtie , mach wel belast
zgn Tan een ander officier, om een andere malefi-
tie . . ; nemaer 'tproces Tan der eerster belastinge ■
moet altijts Toertsgaen eü niet Terachtert zijn met-
ter tw eetster belastingen ; zoe en zal oeo d*executie
Tan den Tonnesse, dat men op d 'eerste belastinge
wysen sal. Praet, crim. c. xxL Mr. Passchier [in
den naam Tan den deken der kristenheid te Brugge],
Tersochte [aan het Gollegie Tan schepenen] den Toor-
noemden Bombout [de Doppere, geTangen in het
geTangenhuis der stad], die clerc ghetonsureert
was en es, en mids dien in criminele saecken
nieuwers el te rechte behoort noch justiciable es
dan Toor mynen heere den officiael Tan den hove
Tan Doomicke, te moghen belastene en apart in
een gat te doen li^gghene om crisme , danof hy Tut
zynder officie hem anspreken wilde TOor mynen
heere den officiael , in tyden en wylen ; begheerende
en biddende hem té dien fyne de Toors Tanghe-
nesse te willen Terleenene en oonsenterene. Ach-
terTolgende welcken Torsoucke en begheerte tTOorn.
college Tan scepenen consenteerde en consenteert
by desen den voorn. Mr Passchier, . . den TOors.
Itombout te moghen boTelene efi reoommanderene
in de TOors. Tanghenesse, up zynen plucht en
aTentuere. .C v. Brugge ^ II, 260 (1631).
4) Getuigen. Wraken, verwerpen , fr. bldmerf
reproeher, reeuser. || Al eest soo, dat de teghen-
partije aldaer commende, doet eenighe beschuldin-
ghe, reproche oft lachteringhe teghen de Toorso.
ghetuyghen, soo sullen deseWe.. ghehoort worden,
hoewel de heeren in dien gheTalle t'ghedrach der
belaster {tic) ghetuyghen sullen moghen Terscheyden
stellen Tan de ghetuyghenisse der andere. C, v.
Santhoven f Stijl, a. 161. Maer indien yemandt de
persoonen Tan den ghetuyghen sal willen beschul-
dighen, lachteren oft belasten, soo sal hy,., mo-
ghen OTereheTen de naeckte feyten Tan belastinghen.
Ib. 164. De feyten Tan belastingheu OTerghegheTen
zynde, sal da teghe&partije ten eersten reohtsdaghe
daemae in geschrifte moghen oTerbrengen de re*
denen en middelen dienende ter ontsohoU oft aal-
tien Tan den TOors. belasten ghetuyghen. Ib. 165i
6) Belaston met^eede. èen eed oplagen ^
den eed eiëohen, fr. déf^er Xe eerment. jj Als ymant
Tan partyen by Tonnisse met eede is belast, oft
dat oock de wederparty e de raecke in deylinge
Tan eede heeft gestelt, soo en mach alsulcken eedt
niet worden gedaen,.. dan Toor schepenen en
greffier. C. e. Antw. comp. V, xj , 64.
6} Belast zijn met eenen rechtsvomL
Van eene akte of handeling. Onderhevig , onder-'
worpen zijn aan eene formaliteit , tonder welke eens
Me niet geldig is, geene wettdijke kracht heeft , fr.
(d'un acte) eubordonnê d une formalité eame 2tf-
qudle un acte n'est pa» valide» \\ Desem aenghe*
merckt, en dat die Tan de TOors. eapittelen in
onsen raede Tan Brabant oock nyet en hebben
TerworTon placet , daermede nochtans de voora. pre-
tense alienatie is belast. St.'Oreh. ie Dieet, proeee
Kapel ten Hoogen Wijngaattd S Kapittel, 1612.
BELASTEBEN, bw. Getuigen. Wrak^, ver-
werpen, fr. tAAmer, reproeher, rsenMT. Zie belabtik
4). II Al is 't soo dat die teghenpartye, aldaer,
komende, doet eenighe besohuldinghe , reproche
oft lasteringhe teghens eenighe ghetnyghen, soo
worden nochtans aeselTe, dien nietteghenstaénde ,
OTOrhoort, . . hoewel de schepenen in suloken ghe-
Talle het Terklaren Tan de belasterde ghetuyghen
sullen moghen Terscheyden stellen Tan de ghetay«
gheniase der andere. C, e. Caeierleet ii, 14.
BELASTIGEN, bw. Goederen. Beswaren, tt.
grever. Zie bslastrk 1). || Wye alsuUicke guederen
belasticht met erfrenten, soo en moghen toohter of
ger£fman den pandt Tan hon oft anders niet erge-
ren hy en blyTe den derden penninok altyt beter
dan die buyten rente [buytenrente] beloopt. Cé gr.
Loon, TI, 37.
BELASTINGE, zn. t. 1). Bemoarimg van goe-
deren met renten of loeten y verband, hypotheek, fr.
affectation de bienê par de f reniee ou ehorgee, hg-
polhèque, \\ Zoo wye eenighe onruerende panden
oft renten heeft gestelt te boighe als cautie pigno*
ratioie, als de sake is gesuranneert, . . die impig-
noratie oft belastinghe en derf men niet vuytsteken.
C o. Antw. 1646, ii, 60. In de belastingen Tan
onruerende goeden oft panden hebben de oudste
scepenenbrieTon Tan date altyt preferentie Toer de
jongere. Ib. vi, 10. Dat deghene die eenighe oon*
tracten Toor schepenen passeren smakende alienatie
oft belastinghe Tan erfgoederen oft renten, moeten
achtontwintich jaeren oudt zyn. C, e. Brusëèl,
1670, a. 48. Voor schepenen der stadt Brussel
heeft men altydt ghepasseert . . alderhande deugh-
delycke oontiacton, als Tan erfny tgeTingen , op-
drachten, manghelingen, giften, belastingen, alie*
natiën, transporton, Terbintenissen Tan eygene en
cheynsgoeden. O, v. Bruaed, 1606, a. 128. Ib.
131. Christyn.' omeraÜonum onera, In executie en
decrete Tan hypotheke, den landteheyns en aohter-
stellen Tan dien gaet TOor ander belastinge daeiop
wesende. C. v. Gent, yi, 13. Vanden Hane: oo-
pitaliê ceneue prafertwr aliie onoribue. Al ist dat
huysen binnen der stede en sohependom in 't gedeel
gerekent zyn als catheyl en meubel, nochtans ge-
beurt danof erfTenisse en onterf? enisse , en oock
belastinghen en hypotheken. Ib. 19. Vanden Hane:
licet hgpotheca tuffulciantmr. Man en wgff des eens
oft des anders onruerende goeden oft erren ghe-
lyckeiyck wetteiyok belast hebbende, moet de^Te
belastinghe commen tot gheiycken laste* C. v. Sant'
BEL.
BEL.
167
kom» HMpr. iz, 71. Egheen Tnomboiren en Tenno-
gen der weeeen erffeiyoke goeden oft gronden van
erfren verooopen, Tenetten, belasten oft denatuy
feren, . . iensij dat drij de naeete den weeeen be>
itaende, en twee yan s' moeden weghen, affirmeren
bi) eedia dat hem ^dien Tereoop , belaatinghe , . .
beter docht ghedaen dan ghelaeten. C. v. Merentalë,
XIII, ^
2) Imbêêlaffnemimg , heêlag^ fr. sauiey arrêtj main^
«NM.- Il Daemaer sullen Tolghen alle schultfaees-
•ohere bg obligatie,., metgaeders sententien oft
ghewgsden gheweeen te deser yierschaere , . . elck
naer den tijt Tan haerlieden pandinge en belastin-
ghe ghedaen. C. v. Edingem^ xri, 5. Waerder naer
de Tocnv. schulden noch goet, soo sullen de schult-
heesschers, bij cedulle blljokende bij hantteecken
tan den debiteur, daerop betaelt worden by pre-
ÜBoyntie Tolghende haerlieden pandinghe en belas-
tinghe ghedaen; en daemaer de schultheesscfaers
by rauwe actie, al volghende de belastinghe daer-
voren ghedaen. Ib. a. 6.
8) B99ekmUHgvitg ^ beHeküng, feiten van de aan-
klaéktf fr. aeeueation , faiie è ehar^ \\ Behalrens
dat men de daeden oft feijten van belastinge wel
mach orergeren in geschrifte. O. v» Antw, eomp.
y, 1, 17. Als den gevangenen het misdaet dwelck
hem opgeleght is oft wort, ontkent en loochent,
soo is men gewoon en behoort men hem te Trae-
gen of hij can bewtjsen daerran ontschuldich te
syn, . . opdat soowel bekent mach worden sgne
onnooselhegt en onschult als stjne belastinge. Ib.
VII, iö, 6-
4) II Van belasting of beswaring Tan gevangenen.
Dee ekarges et rêcharges dee empritannez. Dakhoü-
mp, Kap. 21. Zie bbiastek 3).
Belasting efi' ontlasting. Getuigen tot — .
(hhu^en ter hexwaring en onÜastingj vódr en
Ugen, fr. Umoins è charge et d décharge, \\ Ordi-
neren wj, dat die o6kier8 ep degene die op *tstuk
van *t crime gedeputeert zyn , . . verstaen totter
instructie ran de voorseyde processen, en die reg'
tets en jugen totter examinatie Tan de getnygen
bdeyd Tan oiBcie wegen tot belastinge eiï ontlas-
ting. O. orM». V. 1670, a. 31.
BELEBBEBING. Zio BKLABBiBxirG.
BELEfiDEN. Zie bblbidbk.
BELEENEN, bw. Te leen geven , ook bekomen ,
(era beeriyk goed) fr. donner , aussi reeevoir en fief,
en engagère (nn bien seigneurial). || Oversulcx zjn
d'officieren ran de Toors. hooftmeyeryen en Tan
den resorte derselTer (behalve van deghene die,
met consent van de Stoten Tan den lande beleent
syn) schuldigh hunne gheTanghenen Tan crim . . .
te leveren aen den Toors. amptman. C7. v. JSruse^
1606^ a. 7. Qhristyn: infendatae. AIsoo wy . . . ghe-
nootsaeekt syn gheweest te beleenen diTcrsche onse
heeriyckheyden , rechten en domeynen , . . op last
en ocmditie, onder andere, Tan deseWe Tan ons in
vollen leen te handen en te TerheiFen, dVelck
vele Tan deghene onze Toors. heeriyckheyden,
rechten en domeynen beleent hebbende naerghe-
laeten hebben te doen; mitsgaeders oock OTer te
brenghen in onse rekencamere Tan Brabant de
goederen, laethoTen, rechten en chynsen die sy in
alsuloke onse beleende heerlyckheden int besundere
pretenderen te hebben. Plae, v. Brab. 30 juli 1631,
I, 278.
BELEBNING, zn. t. Het ie leen geven, fr. enga^
g^. Wordt ook Tan niet-heeriyke goederen gezegd,
fr. te dii onsei de Hen$ non-seignêurianx. Zie bb-
LSmv. II Daerdoor wy niet alloen en worden ghe-
fïrnstreert Tan onse O0rdinarise rechten Tan Verheffen,
maer worden onse leenmannen daerdoor onbekent,
eü onse beleende heerlyckheden, rechten en do-
meynen ghestelt in sulcken onjsekerheyt en confu-
sie, mette chynsen, laethoven en particuliere inne-
comen van onse vasallen, mannen en mansmannen
die voorsz. beleeninghe ghedaen hebbende . . . Dat sy
sullen hebben te lichten onze opene beseghelde
briefven van beleeninghe. PUte, e. Brab, 30 juli
1631, I, 278. N. heft een broeck gobtinert , by ma-
niere van versettinge en belemnge, tegen die ge-
menten. Monienaken II, 167 (1629). Heft N. geloef
vercregen aen die gementen van Montenacken, met
beleninge en versettinge, seekebe 4 royen hoeffs,
royes gelanok 40 guld. 7 st. . , onder conditie dat
de redemptie mach geschieden, naer die ses jaren ,
sonder crescentte, voer half mert. — N. heft vercre-
gen, by forme van beleninge oft versettinge, vyff
royen hoefs oft bamps , gelegen op tgementen, voer,
royes gelanck 40 guld. 30 st. . De redemptie mach
geschieden naer de sess jaeren, sonder crescentie
oft opgaende vsn gelden, voer half mert. Ib. 173
(1639). N. heeft tegen die gementen aengenomen,
by fbrme van beleninge en versettinge , twelff royen
broecks . . , voer die somme van . . Ib. 167 (1666). •
BELEERINGE. Zie hooftyaxbt.
BELEGEN, bn. Gelden, fr. eiita, eit. Grimm.
Belegen, sÜUMf van Beliegen jacere. Zie by
Vbbbak: BBLIGOXN. jj Hus en hof, alsoe alst be-
leghen ee. Cijne ie WesenU>eke, 18 jan. 1293. (Drie
regels verder staat „gheleghen'*). Ten pointe daer
min vrouwe upbrinct tgoed commende van harer
siden, in so wat manieren van goede dat beleghen
es en ghestaen. C. v. Gent, Orig. 22 juni 1358,
a. 1. Op huys en hof, ghelyc dat beleghen es in
die Langhestrate. Charib. Beg. Bmeeél^ f^. 164 v*.
(1361). Schep, van der Vueren (Tervuren). Alle dat
recht dat si hadde aen iin s. goeds ghelts tsjaers erffe-
lic alle kerssavonde te gnevene, ghelgc dat sy bele-
ghen [belegd .'] syn op huys en liof wilen was
Jan Sconaerds, gheiyc dat beleghen es in de Wijn-
gaertstrate. Ib. fl 155 (1869). Alle dat recht dat
hi hadde aen vgz dachmael lands . . gheHjc dat si
beleghen syn ane dinde van Stockele haghe Ib.
Laten der kerk ie Wesenbeke, f. 165 (1366). — iy
dachmael . . . lands , . . gheiyck dat si beleghen syn
tusschen Jan Laureis hof ende die Galchberch. Ib.
achep, V, Ophem P. 15^ v^. (1866). Vyf daghmael
bempts, of dairoratrent, belegen te Beetsze, te
Ouderaen. Schep. v. Thienen 16 jan. 1405. Onder-
half dachmael eeusels, gheiyc alsoe die belegen syn
in de parochie van Haeght, gelegen neven Tden
der [dheer] Aelmans goet. Schep. v. Haeekt 23 sept.
1468. Abdij Oortenberg.
BELEGEREN, bw. Optchrijven, te boek etelleny
(de ligging van huizen en gronden), fr. inecrire,
enregittrer (la situation de maisons et biens-fonds).
II Omme te remedierene de fiiulten en ghebreken
die myne heeren Tan der wet boTOnden hebben,
dat daghelicx ghebueren by tqualic belegheren Tan
den huusen, plaetsen Tan lande en andre parchee-
len binnen deser stede gheleghên, al> die by coope
en ghifte Teranderen; twelcke oommen es by dat
de gheaworen clercken Tan deser stede , als zy eene-
ghe ghiften oft bezettynghen passeren, nemen huer-
lieder leghere uten oudden brieven, zonder Tene
ofte inspectie Tan der plaetse te nemene. O. v,
Brmgge II. 302. 28 aug. 1526. üte dien dat daghe-
licx tele faulten ghebueren in de pondynghen die
men doet, alzowel Tan renten, Tan huushueren
ghewedde schulden of andere bekent in tbereOi
168
BEL.
BEL.
[nZ. . kantoor] bydat de ptrcheelen, die men pandt,
daerinne qualio ghespeoifiert 'en beleghert staen.
Ib. 367, 81 aug. 1538.
B£LE6h£RTHEIT (Belegerthede), zn. t. Ligging,
ft, tiiuation, \\ Dat alle de ghezworen clercken yan
deser stede, in alle ghiften, besettingen, verbanden
of andere contracten, . . ghehouden worden te stellene
de namen en toenamen van de contractanten , . .
en de namen Tan den huusen, met behoorlicke
belegerthede van abouten, canten en zyden, alzo
men van oudden tjden ghecoatnmeirt en scholdigh
gheweist yan doene. O. v. Brugge I, 363, 31 aug.
1538. Zie bslegsrbk. Sesaentwintich bunders,.,
onbegrepen der juster mate, mids datter gheene
metynghe af ghedaen is gheweest, maer alleenlyck
oontorme de belegerthede yan dien hier by coope
oyeigheleyt. De Pb. en Bb., Xil. Zulte^ 11 (1551)-
BELEGGEN, bw. 1) BdemmerenjVertperrenfVèr-
êtoppeHy fr. embarrasBer , encomhrer, \\ Dat niement,
wie hy zy, den verstal noch in den yUet [tic] en
belegghe met houte oft met andre goede. Db Pb.
en Bb. XXYI. Eupelmondey 92 (1510). Dat hem
niemandt en yenrooirlere te stoppen, bevisschen ofte
belegghen eenighe heulen, wi^terganghen ofte sluysen.
Ib. XIY. BoekhofU, 29, Stat. 12 oct. 1684, a. 30.
2) Eene ruimte. BezsUeH^ fr. oecuper (un espace).
II Den erfaohtighen [fiZ.de eigenaar], beyindendesijnen
grondt belejt met garsbeesten, yermach daerop te
yerhaelen sgnen landtspacht. C. v. Poperingen yi, 18.
3) ffetig aanvallen^ bestoken, hdegeren, omsin-
geien, fr. aseiégeff cerner, preeeer. || Den Keyser
yan Gonstantinoble , die beleyt lach yan den Sou-
dan yan Damasc. Jak y. Dixmttdb, 1. Den Sou-
dan was ghescoffeert en yloet in Andemoble; de
keerstinen volgden de Sarrasynen eü beleeden de
stede. Ib. 4. De vassael moet dienen onvermaent. .
Ten derden, als de vassal weet dat zijn heer beleyt
oft in groeten dangiere is van sinen persoone; want
dan soude hi terstont moeten trecken om hem te
seourrerene, sonder sommacien ofte vermaent te
syne. Leenr. v, VI. 114. Die met vergairderingen
yan volcke oft met heercraoht een moyterie en
■edicie opgeset en gemaict heeft, oft brandt ge-
sticht, oft iement beleet heeft met crachte, oft
verboden heeft iement te begraven, y. d. Tay. 72.
Van vioUneien efn foorteen. Dat de victuaille binnen
der stadt van Antwerpen zeere diere was, midts
dat zy beleyt was te watere en te lande {nl. bP.
1585]. Piot, Chron. 649.
4) Benten. Bezetten, aanleggen, bepanden, fr.
hgpaihêqnier , conetituer (des rentes). || Item, behoort
noch ten zelven leene xg rasieren ruwe evene eü
xy deniers par. in pennincrenten, dat men heet „hon-
debroot", voortyts beleyt by zekeren ghezworen
waerheidslieden ter vierschare van Maldeghem, up
diversche parceelen van lande. Db Pb. en Bb. VIII.
Adegem, 12 (1501). Item, sullen de momboirs de
penninghen van den verkochten goeden binnen sesse
weken moetex^ belegghen oft bekeeren ten meesten
oorboore van den weesen. C. v. Santhoven ^ Weeek.
19. Truiken wilt beleggen op lyfrente iijc oarol.
ffuld. theuren lyve alleene, mits daervooren tree-
kende tsjaers xg car. voor thondert, en alnoch iigc
car. gul. te restitueren ad ptaeUnm op croix tegens
den penning xvje; dwelcke redelgck is. Arch. Ber-
genrop-Zoom, Beeol 1612—1520, n^ 33. Soo is
die schuldich die chysen, renten eii pachten die
ghelost worden en ghecomen zgn van den eersten
aflyvigen, wederomme te beleggen tot zynre toohto
en tot van den erfghenaemen des eersten ghe-
ttoryen erfrechte. C. v, *e Boeeh XY, 4. Een toch-
tenaer ofte tochtersse, hebbende kinderen, is ver-
bonden allen die chynsen, renten ofte pachten,
die zy te saemen beseten hebben en ghelost worden,
wederom te beleggen ter nature als sy tevoren
stonden ; en soo verre daer gheen kinderen en syn,
Lemmen pretendeert , dat Peeter sal moeten relx>u^
seeren die penninghen waermede die renten syn
belaoht [belegd] . . Schepenen . . resolveren : dat
Peeter N. wel is gefundeert om te coemen tot
besohudde van voirs. renten , . . mits rebourserende
die penninghen en onkosten deur Lemmen N. .
daervoir onborst. O. gr. Loon I, 337 (1656). De
uitgever vertaald „belacht" door remboureéee.
5) Aanwenden, besteden, gebruiken, fr. appUquer,
emploger, faire servir d. || Dat sy trouwelyok die
accysen, renthen en die halfheyt der ceuren op-
houden sullen , en . . rechtveerdelyck weder uytge-
ven eü beleggen aen en in oirboir der stadt.^O.
Li^ge 10 sept. 1414 , a. 2 — 5. Herk. En elc kieeere
sal met sinen tii sch. grote maken eenen oaproen,
ofte men sal se belegghen int profijt van der vors.
neeringhen. K. e. Smedarsamb. te Qent, Messager
187^, blz. 423.
6) Van schade. Vergoeden, fr. dédommager, ||
So wat porter de buten der stat van Tricht she-
vangen, of den sijne guede genomen, gehalden,
gekommert of ghearrestert werden op onser heren
eynich van Ludic of van Brabant,., die here sal
en. muet denen porter beleggen, verrichten en
schadelois halden van alsolgen schade den der pos-
ter leden heet eü Uden muest. O. v. MctasirvdU,
Oork. o. 1380 a. 97. Wie der here sal moten beleg-
gen eü ontheven eynen porter, de buten der stat
§ bevangen, of den syn guet genomen woirdt om
es heren wille of in synen dienst, mit sgnen
renten.
7) Besehmldigen, aanklagen, fr. aeeuser. || De
ghequetste partie behoort over te gfaeven in ghe-
scrifte alle zine wonden eü quetsen up hem ghe-
sciet wesende , . . . noemende de parsonen die hij
in elcke wonde eü quetse belegghen wille. C. e.
Aalst, Orig. xlyi, a. 20 (15e E.). Sommighe
Spaensche soldaten te Ghendt ghaven ontreiit desen
tgt uute veel quade maren. *t Scheen, dat dese
inlandtsche heeren meestal verraders van haren
prince en ongheloovighe waren, waerinne zy ooo
belegden den ghoeden edelen heere mer Adolf van
Bourgoingnen. Ber. tijden, III, 88. Soepeneu
wysden: by also dat hy [nl. de bailliu] claghen
wilde, dat hy daghende [l. claghen soude] ghelgc
en in al der manieren dat partiedn ghedaecht
hadden, zonder verdiepen of yemende broeder
daerin te belegghene dan partien daerin beleyt
hadden. O. t>. Aalst, blz. 498 (1436). Maer, naer
trecht van der stede, waert zo dat yemend in zul-
oken feyten beleyt ware dies [die dés] onsculdioh
ware... Ib. 500. Naer trecht van der stede, zo
moeten de claghers noemen int openbaer deghene
die zj int fait belegghen willen. — De bailliu van
Aelst, als heere, eü N., als claghere, beladen int
voirseide fait N . . 502. Al waert zo dat eeneghe
parsonen in futen criminelle beleyt waren. M)4.
Up de maniere hiervoren ghescreven was up tjaer
iix [1459] gbedaen eü ghehouden de purge van
Jacob den Steur, die eeneghe by famen belegghen
wilden in de doot van Gillise van den Houcke.
C. V. Aalst, Orig. XLI 14.
8) Getuigen. Bijbrengen, fr. prodmre (des té-
moins). jj Eü dat ghedaen, de voors. Ghiselbrecht
leyde voor ons over zekere renteboucken, oude en
nieuwe, en beloedo groote menichte van ooroonden|
BEL.
BEL.
I6d
die wy hoorden en examineerden lorerre dat hem
de TOorB. Ohieelbrecht hilt Temoacht Tan ooreond-
aeepe. De Pb. en BS. Y. Chmtrode, 20 (1454).
9) Ï9 hBêlag nemen y h, gainr. \\ Dewelcke [»/.
Tier Leden Tan Vlaanderen] snllen hebben macht
en aathoriteyt om al deghene, die bj bevinden
lullen deee ante tegfaenwoordighe verboden eü in-
terdietie tranagresBerande [fil. orer den nitroer ran
nanen ens.] te oalengieren e& doen oorrigieren . .
OOck tgraen, meel ofte broot, metaaders Bohepen,
waghenrt of peerden, die sy berinden snllen oaer-
meae g^heladen zynde , . . te beBettene , arresteren
eü te doen belegghene. JPl, o. FZ. 23 mrt 1528.
1, 686.
10) Het eene boete. In de hoeU slaan, fr. eom-
dommer t meUtê è Vamemde, \\ Lieven efi beminden.
Wy condigen U-Iiednn dat, voleenB d*aete van visi-
tatie sedaen by schepenen van IHest den 81 angnsti,
tX-Heaen is beieydt geworden met eene Ley-boete,
ott niet te hebben geruijmt den Terversgraoht
tijgen hei gel^h van d*erfgenamen N. Waartdum»"
hrUrv. d, Sehtmi o. Diest (1798).
BBLEIDEBBIEVEN (Beleitbrieven), zn. mv.
Êrleten ter noUirétking etner afpandinff, fir. Ut»
fre$ en exéentiom é^wne iouie^agene» (Lettres d'ad-
' dueticmX |j Item , als van dengeenen die, opten ty t
van nu, vredeiyc besitten ennige leengoeden oft
venten daiiop, by machten van ennigen belegden
oft vonnissen alleen gedaen ep genomen op oft
met Boepenenbrieven van ennigen van onsen goeden
steden , dair geen goedmge na gevolgt en is , hetzy
dat tsrive belegt oft vonnisse is geschiet voir efi
nae den voirBcr. Kemnine, dairaf sal gesoieden
iüi van dengeenen dairaf die gnedingen sgn gedaen
Bindt den voincr: jaire dnysent en hyc, casserende
•ft te nyetten doende* alle andere scepenenbrieven
vin bekende sdinlden — , beleyden — eü vonnissebrie-
vw gemaict , gedaen efi gefizpreeseert, hetsy voiie oft
nae den vtxmer. Kemnisse, op ennige leengoeden,
dairaf men opten tyt van nn niet en heeft vrede-
lycke poaseeaie; vet welcken soontbrieven, beleyt-
brieven efi vonnisbrieven men sich niet en sal
moghen behnlpen m enniger toecomende ^jt. t.
B. Tat. 206 v^. Die afljpandinghe eedaen zynde
Vy beleyde, dweick by amptman, mt zynen lien-
tmant, in preeentie van twee schepenen binnen
Bttiewsfe efi hare vxyhejpt gedaen wordt, efi buy-
ttni vryheyt met eenen dfeneer efi twee poorten
vttn Broeaale, by wetene van den bayten-offlcier,
efi nyt oachte van bel^debrieven deaselfB ampt-
man. O. e. Bmud^ 1670, a. 47. Tont eenlx ^
pöêtèdinit det rentes hêrUaUêS on' è vie, en vêrtn
üH eoebê fSUre de lettres adênetums om beleyds,
^dMtÜaneee em inteetmree faitee efpassées pardieanf
noe ésêeebu. tekenk. e. SroB, reg. 138 P. 128^,
BELEIDEN (Belbeden), bw. üoen^ tertieJUen,
fh faSre, tffette»t, || Dies moghen d*er^henamen
dè nytvaert efi anderssins des voorschreven staet,
dibeit eelebrsten', honden, brieyden efi dben tot
fieiüiedtar dStaretiett; C. t, XArr, rr, 52.
2) .BÉvftviHi, wtkÊtHenuftj ttm atUnttnstiPer f dirt^'
g$r^ régvr. \\ Om dit weerck van oharititen te r»-
pJEvm efi beièyden, so snllen ... gheooren' efi gne-
ttméu woraen sekeie personagen, van den be«
KiraemsCen ra best ffeqnalSÜoenden. JPl; «. Tl. 7
oet. ffiSr. f, 759. Me^paders deg|henev die hem-
lieden onderwinden efi beleeden sullen de saeken
tan den* vooiaonreven bankerouten efi' fdginven in
llnntt aftaeaeii, by riieeelschap oft andersins. Ib;
«Oct KMO. 1,769.
8) Eenen krygstocht. Ondernemen , voeren , fr. en-
freprendre (one expédition militaire). 'KM, Beley-
den de orloge, deieere — , gerere bellwm. \\ Li dien
ghevalle hi [nl. de vassal] soude moeten dienen
sheeren ooste; so sonde hy oock, wilde de heere
sine oorlooghe .beleeden binnen sinen palen van
synen landen, ter deifensie. Zeenr, e. VÏ. 119.
4) Straten, wegen, waters, ens. iSS^Aoaiosa, m
oogensékowm nemen^ fr. imspeeier, visüer. || Item',
sullen de meyerB, elck in henr (tic), ommegaen efi
visiteren den winterlinck, sint Luyckx di^h, efi
den somerlhick tiitgaende mey, efi de oorenvelden
uytgaende meert; daer ghebreck inne bevonden sal
worden die beleeden en doen maecken ten dobbe-
len coste. (7. e. Orimhergen, Lamdek. v. 1556, a.
107. Dat hy, rentmeestere, en alle syne vooniaeten
in ^t vooras, officie, van allen ouden tyden, daraaf
^geene memorie van mensohen en was ter oontra-
rien, waeren in gebruyok en possessie, vel qnasi^
van alle waterloopen, steaten, bordesschen en andere
becommeringen oft beletselen, die op de straten
deser stadt mochten geschieden oft toeoomen, te
beleyden met die van de tholcamere deser voorss.
stadt BruBsele, daerop en over kennisse te nemen
efi t'ordonneren. Mabthtsz, 132 (1609). Behoude-
lyck nochtans, dat die schade is lydende schnldich
is die schade binnen de vierentwintigh uren dat
hy die beesten op zgn landt heeft gevonden efi
doen schutten, te doen beleyden en visiteeren,
*t zy met twee schepenen oft met goede mannen.
C. V, Detme impr, a. 68. Oft iemandt, door negli'
gentie van denghene die synen weeh heeft over
ander lieden erve, merokeiyoke schade lede ran de
beesten die daerover ghestouwt worden , . . die schade
sonde den meester van de beesten moeten betalen,
deselve belegt wesende binnen vierentwintiffh uren.
Ib. 275; 8oo wie contrarie dede [aZ. te dicht by
syns gebnren erve plantte], sal partye oft ghebuere,
daerby gheïnteresseert synde, alsulcken plantsoen
moghen doen beleyden bg drossaert efi schepenen, . .
om die uytgfaeworpen te worden. C, e. Gheel, vii, 16.
5) Een goed ol slecht leven. Leiden^ fr. menef
(nne bonne ou mauvaise conduite). || Dat,indiender
nyet oortelinghe inne voonien en waere by opor-
tunen remedie, dede té bednohtene efi was app»-
rent, dat de voors. Servaes (so hy syn leven es
beledende) sonde alle syn goedt en van zynder
huusviauwe dissiperen. O. e. Briegge TL , 508 (1546).
Hem beleiden, tieh gedragen^ fr. se eondmre,
\\ Boe [sy] beleede haer al by den rade van myn
heere van Borgoingen, de hertoghe Philips. Ol.
T. DmcüDX 29.
6) Trouwen. Verleiden, fr. sêdmre (éee femmes).
II' Want menghe menschen somwyien quaden wiUe
hebben efi opeat maken vrouwen persoene en portera
dochter efi kender te rouvene, tontschokmie efi
met ooppelrien tegen honre vrunden wille efi con-
sent te Deleyden. Ce. Maasiriehif 11 mei 1428, a. 6.
7) Zeiden (de rechters) op eenen met veraekierde
séhédd M€tden grond, in beslag nemen, fr. eondmre
(les juges) «ar une terre ehargie dnne dette en se/ef'
Jfiranee^ la saisir. Li Vlaanderen: bxtssdbk. || Hoe-
vret eeinighe gronden van erven, daeroppe chynsen
oft' renten bepandt en gehipoteoheert sgn, gedeelt
oft gespleten worden, soo is nochtans de chgns-
heerto' (nt rentier niet schnldich syn i^ente oft chyns
te' spiyten, maer moet geheeiyck betaalt worden,
oft andetMins mach alle de panden doen beleyden
efi uyt^rinnen. O» v. Lier xt, 10. ld. C. e. Meehelen
zn, 11. Nannios: adeb iti possihtniversa pigHora
pèrseqwi et eorum addietionem posttdare. Soo wie
I
170
BEL.
BEL
eenighe erve wilt doen beleyden, om deselve te
moghen ujtwinnen, die is schuldigh te Tersoecken
aen den schouteth en twee schepenen te gaen op
de erre en gront , die fay beleyden wilt , . . en
aldaer te yeraoecken leveringhe van deeelre erve.
Ib. XIII, 19. I^anniuB! Qtti i» possetnonem fundi
mUH eupU , . . postulMt ., nt in rem praesentem ,
quam ê&i adjudicari velit, eant, Yoor 'tghebreck
▼ftn de Toldoeninge Tan ghewesen Tonnissen, con-
demnatien, contracten, geloften Tan waerschap,
obligatien en Tan alle andere personele schalden
en actiën ghoTOnnist zynde, naer d^excossie Tan
de meubelen , . . worden de immenbele goeden ,
pachten, chejnsen en renten Tan den debiteur be-
Mjdt, te weten, binnen Brussel en hare Tryheyt
by den amptman oft synen lieutenant in de pre-
sentie Tan twee schepenen deraelTer stadt, en bnjten
de Toors. Tryheyt, de geheele amptmannye door,
by eenen dienaer in presentie Tan twee poirters;
en de leengoeden in presentie Tan leenmannen.
C V. Brutêd 1606, a 105. Christijn: inductioni
gv^ieiuntwr. Hebbende [nl. de dekens en achten
Tan de gulden Tan de drapperyen] . . . oock recht
Tan beleyden, uyt cracht Tan hunne Tonnissen,
op goeden binnen Brussel en hare Tryheyt gelegen,
die sy Termogen te Tercoopen. Ib. 51. Christijn:
juM immittendi in fundum. Dese niettegenstaende ,
eoo hadden de wethouderen deser stadt [Brussel]
hun TerTOordert eenige derselTer goederen Toor hun
te trecken, en te passerei^ de goedenissen, erffe-
nissen, belastingen en Terbintenissen, gelyck noch
oortelinge geschiet is ten respecte Tan N. en N.
syne huysTrouwe, dewelcke, uyt craohte en naer
Termogen Tan sekeren waerschapbrief . . , daerTan
ten selTen daghe Tonnisse was genomen . . , mede
naer Termogen Tan de beleydebricTen des hoeren
ammans, daerop gemaeckt. . , en den beleyde daer-
uyt geTolght, hem, naer derselTer stadsrechten,
hebben doen beleyden tot eene hofstadt met den
huyse daerop staende en syne andere toebehoorten ,
gelegen in den wonde Tan Sonien , . . groot dry dagh-
wanden.., en dat om, by Terrycken en Tertieren,
daeraen te Terhaelen de Terloopen eender erffelycke
rente Tan 12 guldens 10 st., met de wettelycke'
ooeten daeromme gedaen. Mabtdïez 70 (1688).
8) Een rechtsgeding. Voorbereiden , ie. inetruire
(un proces). || Ghesien by den college, ter camere,
tproces aldAer scriftelic beleet tusschen N. eü N.,
heesschers, ter eender syde, enz. C. e. Brugge II,
890 (1570). Dat men Toordaene gheen wederticht
dt reoonTentie en sal moghen beleyden op de pre-
sentatie des eersten aenlegghers. O. v. Amthowny
8Hjlj a. 83. De saecken Tan ticht en wederticht
sullen elc)[ op henselTcn beleyt worden. 86. In
beroepen Tan uyteriycken Tonnissen , daeraf de pro-
cessen syn beleydt in geschrifte. 163. In beroepen
Tan uyteriycken Tonnissen daeraf 'tproces monde-
ling is beleydt. 165. Oft de saecke Tan sulcken
Swichte en gesteltenisse waere, dat die by Ter-
el bedrnghde niet gcTuegeiyck belegt noch bedinght
en hadde connen worden, soo moeten de commis-
sarissen de saecke Terseynden op de roUe. C. e.
Aniw. eomp. V, i, 74. Syn desniettemin de com-
missarissen schuldich te houden pertinent Terbael,
soo Tan de comparitien Tan partyen , . . als Tant
gene dat TOor hun is gedaen tot beleyt Tan de
sake. 75. Indien gmandt hem boTindt beschaedicht
oft Tercort , . . die mach teelTe den officier aen-
gOTon, en, tot zyn Terhael, hem mede Toegen int
^TerToloh by den officier daerop te doen, om de
0iecke des te beter en neerstiger te belegden en
gaede te slaen. Ib. YII, iT, 3. Dat de cleroquen
Tan de Tierscbare, beleedende eenighe processen,
sullen schuldich zgn preciceiyck te kommen ter
plaetse daer men de continuatie houdt. C, e. Brugge
II. SHjl V. 22 dec. 1751, a. 1.
9) Getuigen. ^i/6rs»^0ii, fr.f)ro^»ir0(dest^moins).
II Ghehoort hebbende Tele diTersche oorconden die
hemlieden in groten ghetale ghelieft heeft an beede
ziden daerup te produceeme en beleedene. O, e.
Aaltt, Orig. n». 64, blz. 579 (1443). Te hoerene
en te examineeme bi eede aJsulcke orconden . . .
als dezeWe heesschere TOor hemlieden zal willen
beleeden. Ib. Vonnis e. 1473, blz. 458. Indien de
heesschere eenighe ghetuygen noemde, die hem
noodtzakelic waren, dewelcke hy niet beleeden en
conste, zo moet de bailliu die bedwingen ten oor-
condscepe te commene, omme de waerheyt te ghe-
tuygene. Ds Pb. en Bb. XVI. Atsenede 47 (1242,
kopg 17de E.). Mach den bailliu.. ter \L te] con-
strangierene en te doen commene alle degone, die
Tan den faicte moghen weten te sprekene, en
degone, die den bailliu daertoe zal willen beleeden.
Ib. III. Vinderhoute 21 (17de E.). Alle persoenen
die Tan li fait weten te spreken zullen worden
gehoort als getuygen , . . . weder dat deselTe oor-
conden by den bailliu ofte partye worden genaemt
en beleet , ofte niet , . . Cv, Auden, Stijl erim,
1619. a. 14.
10) Eene rechtspleging, een onderzoek, een Ter-
hoor. Leiden, besturen, fr. oonduire, diriger (une
procédure, une enquête). || Campen es gheen recht,
al staet in hofrechte; en daerbi es shesien dickent,
dat camp, niet te rechte beleedt noch te bescheeden
te rechte was; nochtan eist ghesien dat een doot
man eenen leTenden Terwan, maer dat was mira-
cule. Leenr, e. 1528, c iig r''. Naer dewelcke [fli2.
poincten] eenyegbelick hem Toordan zal hebben te
reguleren, up peine Tan te zyne Tan onweerden
alle proceduren die contrarie dese ordonnantie ghe-
daen en beleet zullen worden. C, v. Brugge II.
Aotum 8 mrt. 1580, prooom, ZooTorre men daer-
omme procederen moet, werden de procedueren
beleedt en TerTolcht zoo Toorseyt es. C. e. Auden,
III, 17. Int jaer xiiiic xxrri, int scependom . . . ,
was beleedt de wettelichede Tan der moort Tan
Willeme Scinckele. C. v, Aalet, blz. 496. Yó&t
het beleeden Tan de enqueste, zal de delinquant
met eene peremptoire dagTaerd geïnsinueert worden
om dooTConden Tan den hoogbiulliu te sien stellen
in eede, en om syne contrarie preuTe te doen. C,
V, Auden. Veektboeten 1619, a. 5, blz. 270.
11) Een rechtsgeding. BepleUeny bekandeien^ fr.
dSbaitre^ plaider. || Die complainte int cas Tan
nyeuwicheyden es geheeten „dat cas possessorie",
en die complainte en actiën int cas Tan proprie-
teyten is geheeten „dat cas Tan petitorie''; en dese
y, te weten, ierst dat posaessorie, en daima dat
petitorie, mogen wel bedingt en beleydt wordden
beyde Toir eenen richtere en by denselTon beslioht.
T. D. Tay. 38. Zo wanneer datter questie ofte ghe-
schil ryst tusschen partyen ter causen Tan eeneghe
leenen, partyen werden ghehoordt, en beleeden Imre
saken in ghescrift» ofte anderseyns totter decisie
Tan diere. C. leenhof v, Auden. 1545, a. 26. I, 448.
Dat by den keysere [nl. in rechte] . . geoctroyeert
en geoonsenteert es.. Tan te moghen useerene Tan
tproces by gescrifte Toor scepenen , en oock Toor de
Toochden Tan weesen derselTer stede beleedt, zoo
wanneer de Toors. scepenen oft Toochden betrocken
werden by appeele ott reformatien in den Baedt
Tan Ylaenderen Tan processen by hemlieden oft
BEL.
BEL.
171
eeneghe hnerer gewyst, en dat roidta tzelye pioces,
suIcIl alat beleedt es geweest, exhiberende. Omme
te remedieme en te Tooniene ten grooten gebreke
daeghelicx gebaerende int beleeden en fomisseren
Tan dezelve processen. — Ten fijne dat de practisiene
oft taelmans . . hen leghelen en advyseren moghen
int beleeden en fiimieren van de processen die zj
beleeden sullen. C. v, Auden. 2<ie d. ] 81— 183, 27
sept. 1532. Tan de Tonnissen bj hunlieden ge-
SBTen in geTalle Tan grief , wort gheappelleert aen
e Toors. wethouderen, en d*appeTlatie daeraf ghe-
ïntenteert en beleydt op de roUe. C. v. Bruttel
1006, a. 54. Christijn: êt appeUaiio intenUda in rota
iraetaiur. Zullen oock partyen breeder mogen lichten,
in saken die niet criminelick worden beleed, ter
Ssffie, oopre Tan elckanders enqueste, naerdien
t sy.beede afgegaen zyn Tan breeder beleed. C,
o. Audm, Siijl d, kamer 1619 I. rubr. i, 38. Dat
de momboirs egheen processen noch ghedingen
Toor de weesen, *tzij aJs aenlegghere oft Terwer^
derp, en sullen moghen intenteren noch beleijden,
sonder consent Tan de oppermomboirs. C, o. McU,
Weeskamer, 21.
12) Een onderzoek. Overgaan tol, fr. procêder è.
II De sake te faite geconcludeert zynde,.. den
Utigant meeste haeste hebbende, zal zyn enqueste
mogen beleeden als 't hem belieft , doende d*oor-
oonden d^ertoe dagTaerden, en partye om die te
sien in eede stellen. C»v, Auden. Siijl d, katielenijj
1619, I. rubr. i, 33. De Terstekinge omkomende,
an d'enqueste niet Toldaen zynde, zal hem noch
worden geconsenteert andere dry weken , geduerende
dewelcke hy syne enqueste sal moeten doen belee-
den en Tolaoen. Ib. 36.
13) Hem beleeden. Beroepen, nek beroepen op
tijme Jkoofdleering , fr, en appeler è son chef de eens
om d'enteignemeni. \\ De mannen mueghen hem
beleeden, als zijs ghemaendt zijn, en dits de ma-
i|iere: y^Bailliu, maend\)s my, soe 9n ben icx niet
so TToet, noch zo Tast, ie en neems mine Terste
en mQn beleedt te minen wettelicken hoofde.'* —
„Seght, wat ick er Toort sculdich ben toe te doene". —
„Dat ghi, baiUiu, als heere, met twee mannen Tan
den hoTe, of meer, sult trecken aen den bailliu
Taa onsen wettelicken hoofde, en Tersoeckende
dach en stede omme t'honsen hoofde te commene
metten beroepe of metten beleede, en dat ghi daer
beleeden sult T^f mannen oft meer, tonsen hoofdp,
Tan denghenen die hier nu zyn, omme daertoe te
doene dat ^er sculdich es toe te doene." Leenr. o.
1528, H iij.
14) Eene rent. Sepanden, fr. eonetituer, || Nie-
mant en kan oft en mach gheenderhande hupsen,
eronden Tan erTen, renten oft ohijnsen, binnen
oeee jurisdictien gheleghen, Teraliëneren, transpor-
teren, OTOigheTen, Termanghelen, constitueren noch
beleyden, noch oock omme eenighe somme Tan
penninghen, *t'zij als pant metter minnen noch
anderssintB Terbinden, . . tenzy . . TOor drossaert en
schepenen deser jurisdictien. C v. Ikume, impr,
a. 181.
BELBIDENI8 (Beleyenisse), zn. m. SehoutDinff^
fr. inepedion lépale. || Het noch het recht Tan be-
leyenisse te doeghe [doene] Tan grachten, holen
en quade weghen en Treden aen oft teghen die
goeden onder de heeren \nl. Tan het kapittel te
Luik] sorterende oft resorterende. maas, Solen,
n, 14. (1569).
BELEIDER (Beleeder, beleder), zn. 1) Van
de krijgsmacht. Bevdvoerder, hoofdman ^ kapitein ,
fr. comman€Uint, chef, oapitaine (do la milice). ||
Dat niemen wapine en draghe, . . utegesteken don-
ghenen die sijn metten here. [nl. den baljuw], met-
ter wet en met den beledecs Tan der stede. Dl
Pauw, F>6. 41 (1349). Ib. 52 (1350). Een „Toor-
gebof' Tan 1338, blz. 30, heeft, in plaats Tan
„beleeders" „hooftmannen." Een ander Tan 1350,
blz. 53: „uteghesteken denghenen die den here, der
wet en „den beleede^' toebehoren."
2) Van een ambacht. Waardeerder, keurder, fr.
vieiteur, expert. \\ En hieraf zullen weoen belee-
ders eü besoukers en inres [nL Tan den wgnhaa-
del] N. N. DE Pauw, Vgb. 19 (1338).
3) Beetuurder (Tan een Tennootschap) , fr. diree-
teur (d*une société de commeroe). || Als eene
compaignie oft geselschap Tan handel aengegaen is
TOor de contractanten en henne erffgenaemen, soo
biyft alsulcken handel tot gemegne prof&jte en
schaede duerende totten e^nde toe Tan den be-
sproken tyt, niettegenstaende dat d*een oft d'ander
is oommen te sterTcn; ten waere den affllJTigen
waere geweest den principaelen crediteur ofte be-
leyder Tan den handel, en sonder denweloken men
denselTen handel nget bequameiyck en soude con-
nen TolTueren. 0.v.Aniw. eomp, lY, ix, 11. Wy,
N., N. , gheswome en beleeders Tan den Tulam-
bochte bin der stede Tan Ypre.. Tpriana, ^^9
473 (1381).
4) Toenener (Tan de melaatsohen), fr. iurveiUamt
(des lépreux). || Dat de beleeders en ommeloopers
Tan den TOors. siecken \ul, der melaatsohen] heb-
ben zullen twee grooten Tan eloken persoon die
zij, omme ghcTisiteirt en bezien te woraene, daeh-
Taerden zuUen ten TOors. hoTe. C. «. Brugge , II,
blz. 110 (1480).
BBLEIDINGE, zn. 1) Yan processen. BeUid,
fr. direetion. \\ Dat de momboirs en curateurs, ..
geen Tacatien oft loon hebben en sullen Tan saec-
ken de weesen aenklcTende, die sy binnen dersel-
Ter stadt en Tryheyt mogen bskorten, soo in
directie oft administratie Tan goeden, beleydinge
Tan processen, en andersints. C. v. Loven, Weeë'
kamer, 52.
2) Yan gronden. Inheelaguemimg , fr. eaitie. Zie
BBLXIDSK, BBTXSDSK, YOETOSTEBDB CU T0ET8TXL-
Livo. II Yermogen den TOors. amptman, sQnen
lieutenant en ghesworen dienaren . . te doen alder-
hande executien Tan Tonnissen en gheTonniste
Bohepene-brieTen, .. mitsgaeders alle beleydinghen
en beterdinghen Tan gronden Tan erTen. C. o.
Bruteel^ 16(%, a. 9. Cluistyn: poeeunt et dedueere
in Jkndum eos, ouibue fitndue eet oHigatuê, Item,
hebben deselTe borghemeesteren, schepenen en raet
noch kennisse én judicature Tan saken rakende . . ,
en Tan afpandingen die by de dienaren deser stadt
ghedaen worden, materien Tan beleydingen, alder-
hande arresten. Ib. a. 43. Ohristyn : de maüria ia-
duetioniê in fkindum»
BELEILOOP, zn. Waierloop ondenoorpen aan
de Mchouwing, fr. cours d^eam soumis è Vinspeetion
Ujgaie, || Soo wanneer gheboden wordt de Nethe
en alle kleyn beleiiloopen te Teghen, sal den heere
dat laten ghcTen dry sondaegsche gheboden. K, en
br. V. MM, 1596, 1631, a. 93.
BELEISTINGEN, zn. mT. Leveringen, verstrek"
hingen, fr. fournitures, prettaüons. \\ Soe hebben
zy te scaden gehadt en Tan huerder selfi goede
moeten betalen . . de beleystinge Tan xl pden
[peerden?], die meer dan t of tjc gulden gedroeoh ,
en daertoe , in gereeden penningen . . Kn boTen
allen dien penningen en Terleystingen, hebben de.
Toirs. joncker Jsn en jouff. Johasme moeten quyt-
472
mi.
mu
SOAlden «ni. Sf.-areL U Diesi, rak 2 (16e B).
BELEIT (Beleedt, beleed, beleet), du o. })
Beleid, hêshntTj ir. ttdminitiratum^ dirêetion^ gU'
fum. II Pe ofBoiera en justicien -Tan Ourtrycke
reguleren hemlieden in tbeleed Tan justitien , juria-
diotie, politie, eheeren waerheden, bette hoofden,
yasuwe en andere ghel\jcke zaken na9 tautwyMQ
Tan der oonoeeeien, enz. O. o. Kortrijk y i, 1, Alaoe
wy... zeker ordinaneien eü refonnaoien gemaeot
hebben gehadt, zoewel aengaende den beleede efi
exercicie yan der justicie ala . . . Eekenk, v. Brab,^
reff. 136, f>. 183 V>. 15e £. Den hoochbaillia ,
poortbaillia en schepenen, mitagaders den ampman
der stede yan Audenaerde reguleren hemlieden int
beleedt van justitie en polioie naer uutwysen yan
de ordonnanoie Caroline etc. O» o. Aitdê», I. mbr.
I, 1, — ld. O. V. Gent f i, 1. Dat de waesheeren
onser stadt en caatelrye yan Cortryck ons hebben
gebeden om te bekommen een reglement, naer
hetwelcke sy en hunne greffiers, in het beleet yan
hunne respeetiye fonctien,.. hen souden moeten
reguleren. Fl. o. VI. 27 noT. 1726. lY, 502. Yoorts
yerbieden wy aen schepenen yoors. eepige proces-
sen aen t^ yangen , *t zy als aenleggeren ofte yer-
weerders, ten waere alyocen.., éü, tselye gedaen,
de si^e aldaer te consulteren met dry yan de £s-
meuse adyocaeten yan onsen grooten Baede, en
yan hun daerorer te nemen schrifbalyck ady^es,
ten beleede yan eenen yan hun, damrtoe te de-
eiteren. O. P.-S. amir. 31 oct. 1715, xzi, 6.
at niemen hem gheneeren en mach in de stede
yan Ghent met makelaerdien, hi en sQ int beleet
yan haren arobachte. ds Favw, Vgh, blz. 28, 29
(1338), en 50 (1850).
2) In den kx^gsdienst. Aamvoerimfy h^fHB^, fr.
e(mduitef oommandSnaU (en seryice mihtaire). jj Het
is georlooft doot te slaene in oorlogen, in dinst
yan den prince en onder tbeleit yan den capitey-
nen. Fraet. orim.y e. lzxz. Zie BBLsnnK 3) en
BBLXIDXB 1).
3) OeredUeliJkê êékomwing (yan straten, wegen,
waters enz.), fr. imspectum Ugaie (des mes, chemins,
eanx, etc.). || Vort, welctgt oat men ghebiedt
beleet uter kerken, en men dat doet bi nyannen
en bi soepenen, wat mesdade [boete] dat daeraf
yalt, alse yerre alse yonnesse deiit, heffen die
heren yan Grimbexghen. 24 juni 1297. Alsdat die
limiten yan Zelck strecken tot Lutaelok op die
beecke, en toe rechtop naer die Dellen, op die
gote, daer die yan Zelck alt|jt beiyt hebben,.,
tot aen den Celsusterenbosch, alwaer die yan
Zelck die geheele Thiensche straete belijden..
Oyer den Molenwech aen de Mitselaer, en soe
yoort aen, soedat die yan Webbecuxn daer geen
beleg en hebbexi. Maas, Malen II, 40 (1630).
Den rentmeester ons ghenaedighs heeren in den
quartiere yan Antwerpen heeft kennisse yan alle
bestaerde goeden,., straetschou wingen, beleyde
yan straeten, beken en waterloopen. C. e. 8ant-
ioom, 1664, I, 3. Item, heeft den heere [nl.
yan O. L. Y. Lombeke] aldaer beleyde en yisita-
tien, beken, grachten en waterloopen* Verkoop v.
Chaebeeky 1670, blz. 25. Aengaende de beleyden
der wegen, straeten, riyieren, b»ken, waterloopen,
enz. Den scfaoutet zal stellen den dag om de yisi-
tatien en beleyden te beginnen. O. F.-Br. auir»
31 oct. 1715, ziz, 11.
4) Leiding oaa het gerecht op een met verachterde
sehM heewaard goei, ter uitwimning, fr. conduite
de la jutOee mr n» bien éhargé iune dette en
êoufframoe, è flm de réviuoer, adduetionf indnetion
êMT Ie fondê. ^ bblubsx. || Alsoe als ICathyi
yan Bode, als rentmeester en meyer te deser tyt
OQs heersoape yan Diest, efi in den name en y«a
wegen deesel& heerscape, onlsnx leden, met daighe
en met daighsrechte, yeryolght, yerreyot en lut-
gswonnen heeft, met eenen openen beleyde, aehte
o&tede lants gelegen in de Êbghe, beneden Alle
heylegen oapelle buten Dieet. iSdkip. Lamd. o, JDieei,
12 aug. 1470. Ai uti pair eg devatUfpaëeS troie mei
anSf imirodmiet ei óbeervê en ladiete viUe [nL te
Loyen] de rialiser le*diete$ reaiee personmdee en
fa^sani faire, en vertu deëdietet reoognoueameeB ,
adindioaHom on addmetum, que Von appile en thioie
beley, pardeeani leidicts magemr ei eeeheeine de
Louoain. Brie. 19 deo. 1537. JToa. hiU. n«. 3247.
Wort denselyen haerlingh oft besitter yan weghen
den rentheffers by den dienaar ghesommeert tot
ruyminghe yan de hypotheque binnen dry weken
daemae yolgende, om alsun daarop te mog^ien
procederen by beleyde tot eyictie. O. e. iKrwaef,
1606 a. 95. Christyn: nt imne proeedaimry mediaaie
indtietione, ad eeietionem» Omme te yerhoedep alle
frauden, die binnen den tydt yan de yoort. diy
weken souden moghen gepiaotiseert worden, eoo is
den huerlingh oft besitter, begherende binnen de-
selye dry weken te yertreoken en de geboefda
goeden te yerlaten, sohuldigh den dMrh yan sjjix
yertreck t'inainueren aen £sa renthener, om op
sgne hypotheeque, terstont naerdien deselye ydei
gemaeckt ia, te moghen procederen by beleydd.Ib.
97. Christyn: ut ad indmHionem in h/poiheeam eaem
pottit prooedere. Item , de yoorsz. haeffelyoke goeden
alsoo afgepandt, en de hypoteque oft yeroUigeer-
den gront ghe-ydelt zynde, wort alsdan by oft yan
wegen de renthefiers oft cheynsenaers gepiooedeert
yoor syne tachterheydt by Weyde op sfjnen yer-
obligeorden pant . . . Ib. a. 99. Ohmtyn : froeeditnr
ad indneOonem in hgpothecam. a^ 100. Soo laogh
deeelye goeden niet en zyn gesaiseert oft beleydt
a. 201. Seleyden, mainmisen, — By beleyde dft
mainmise. C, v» Xoom, ir,. 13, 14* Aengacnide de
S referentie yan de creditenrien , . . gaea yoor alle
egene , f , ofte degene hebbende , uyt wettigan coo-
tracte,.* beleyt gemaeckt totten seWen goeden;
want de raeciale opdraeht an het beleydt Teig^
leken worden. Ib. y, 18. Binnen de yoora. stadt
en yryheyt mach men yoor sohuldt en personela
actiën., procederen by beleyde, tot farkoopiiige
yin de gronden yan erye. Ib. yii, 2. Soo wie wUt
palen teghens sQuen naerghebuere, oft erfwagh
pretendeert oyer iemants enye, moet oomen yoor
drossaert en soepenen, en yersoecken eem» paliaghe
oft beleyde; en indien hem tWye gheaooordeert
wort, dsói sal hy laten gebieden met een sondaegha-
ghebodt, ouders ^aZ. ouderlingen] en omaittei» ta
oomen op de palmghe oft beley, ter yoorooemder
plaetsen, enz. C. v. Oheel, Yij, 1. Bakende da bfr>
leyden ten gronde oyer achterstal yan chynsan,
pontpenningen ofte renten. O. B.'B, aair. 31 Qot»
1715, kap. XTii.
5) Voortgaand onderteek van een reMegeÜÊ^f
fir. examen, inëimetion préalable iwn proeèê. \\ Son-
der dat men yan nu yoortaene teghen den thoon
derselyer ghetuyglien iet met allen sal jnoghan
schryyen: maer sullen de rechteran.. yueghen
t'ffhene des . . uyt den gheschreyene rechten, en
diwleyt yan der saecken tor staden oft ter onstaden
commen mach. C. o. Santhown, Stijly a. 153. Aen-
gaende het yoorder beleedt en berecht van ccsmi-
nele saecken, sal men hem... reguleren oaer de
criminele instructie en het eeuwich edict yan den
BEL.
BEL.
173
jaem 1611. C. v.Aahi^'ai^, a. 48. Indijen hotp^
meefker en jchepenen, . . Tonden gexaede eemge
Mee^ . . Ml coUtigio to doen bedingen, . . oft oock
tot beleijdd Tan dQen eenige oommiBfluriseen banton
de loUe te ozdonneren. C. r. Auiw* oomp, Y . i , 4.
6) OMdênodt ^ verhoor vam getmgen^ ir. enquiie
var iémoitu, J| Bat die looathet Tan sHertqeen-
ooeiobe.. een wittige beleyt en wairheit gedun
beeft Tin oob liefs beren van Brabant beerliobeit,
efi der etat Tan den Buiaobe, en reobten die ej
beerbxaobt bebben, boTen mam gedenoken, in den
kade Tan Heipen. Chara, v,*$Botek f>. 138. Van
mmdtr Ooaden é9 Wiaorkeit, enz., des woiiiadaghea
nae sonte Maigrietendacb 1866. proatm, Aen den
peiBar... toot copie anthenticq Tan enqaeste oft
Meedt Tan oireondenachap, drij stnjTerB par folio.
(7. 9. AaM, lUigl e. 1762, a. 29.
7) JieMiing ^eener recbtmak), fr. tUbaiSf pkn'
Mritfi (d'nn procde). || Waerinne sobepenen teimine-
ren en reobt doen , naer *t beleet Tan den proceiie ,
bj gbeecbrifte ofte anderunsy als naer reidene. C.
9, Amde», I. mb. xzi, 4.
8) Beleet doen op. JPUUen oeer, fr. pUnder
em, déhat0re. \\ Biee rallen de procoreun alsdan ,
TOOT *t doen Tan enqneete, geboaden zyn bonne
icbriftoxen, daarop ay beleed doen willen, ... te
lereren in banden Tan den greffler, om die geleien
te worden toot *t doen Tan enqueste. C v. Jjuden.
8i9ld.KMtden^y 1619, i, 80. ld. d. Kamer, i, 82.
9) Opepraak doen^ fr. hldmer^ faire reproeke,
II Ais die waerdeerderen , aebterrolgende buns eedte,
sollen waarderen, en sal eebeen persoon denselTen
mo^hen beleet doen, seggbende: „Bn is dat leer
n^et genoeob gemaeot, dat eg daer wederseobt .^'
Op de pene Tan sess ende derticb stnTers. Xmt-
tomoere ie JDUei, 27 febr. 1646,
10) Gommen te Bijnen hoofde eü beleede,
lüin beleit nemen tot. 2m beroep gaan^ eioh
leroepen op de hoogere reehibaiÊk, hare heMlietinff
tragen, fr. aiüor en apoel, venir è $on Atf^eone pom
sastyasiea/. || Harae edel en seere gbedachte
prinoa en beere, Tor n en nwen edelen, Txoeden
Baet, eo oommen uwe manne Tan leene te baren
booCde en te baren beleede in nwe camera. C e.
Aadm. 8<l« d., bis. 800 (1868). Bnde de manne ne
waxens niet zo Troet sij ne namens eene Torste
[«il. een uitstel], en eene andere, en een hofsterkingbe,
eo een anders, en metter TuArsten baer beleed te
baran boofde in mios beren camera. Ib. blz. 806.
Van weioker questie die Tan Hbutbem, noob ooc
seepenen Tan Aalst, daer sy bieromme te boofde
oommen weeren, niet so wjs en waren zr en
namens Toort bneriieder beleet ten OTerboofae an
minen heran Tan den Bade in Ylaenderen. C. e.
Aalti^ bis, 298 (1460). Als deelmannen beroopen
snllon s|j)n, ofte dat sTsalTe bneriieder beleet nemen
TOOT seepenen Tan Bmggbe, so worden sy gbe-
boodsB tprooes oTer te oryngben al gbefomiert,
net buerlieder adTjs^, binnen den negbensten
dagh« naer tberoupen oft beleeden. Q. e. Bmgqe,
IL JT. o. dodmannen^ 16 sept. 1626, a. 20. Pat
Tan de pvoeessen by beleede OTer te bringbene de
psrtyen ongbeboaden worden yet daerof te betalene.
21. I>e mannen mu^ben bem beleeden, als sijs
mmaendt syn, en dits de maniere: „Bailliu, maen-
ogs loy, soe en ben los niet so Troet noob zo
Tsat, ick en neems mine Teiste en m\jn beleedt
te minen wettelioken boolde," Leenreeht e. 1628.
Big T«.
BELEITEKIS, zn. Sohonwing, fr. intpeeüon
légaie, || Van beleytenissen, gericbtelycke metingen, I
reynen te stellen, er^^oeden te daylen, eni. C.
leenhof v. Valken^, Stijl 1631, a. 87.
BËLEITËNI8, zn. Verleiding, fr. tédaetion. \\
Is geordineert, off ymsnt were die met beleytenisse
off bedrocbenisse Tan coppeleren off coppelerssen,
off by ander subtylre manieren yi^ants docbter
off kent, onder sijn dage Tan twelff jaren wesende
ewecb leydde.. O, e. Maattriohif 11 mei 1428,
a. 6.
BELEMMEREN, bw., Terl. deelw. BXLnaoatT
(Tan eene ziekte). Aangedaan ^ aangetaet^ ladend
gijn, fr. être affecU, eoiefprvr (d'une maladie). 1| De
sieke waren gbeleet te zinen grsTe, sprekende baer
bédingbe met doTOcien, en sy gbenasen, Tan wat
siecten dat sy belemmert waren. Jav t. Dixxvdb.
260.
BELEMMEBINQ, zn. t. WeiUV^he eioormie,
hinder y fr. oppoeiüon, óbetaeie^ empêehemeni légamg.
II (Zyn onderworpen aan bet segelreobt Tan Tier
stuiTers:) Alle memorial-ofte sommatie-billetten en
Tan executie, pandinge, saisissement, etc., die g^
geTon ofte gelaeten worden aen de gesommeerde,
geëxecuteerde ofte andere, onder wie saisissement,
olacbte, arrest oft andere wettelyoke belemmeringe
door officiers en andere exploiteurs gedaan worden.
O. F,'B. amtr. 8 aug. 1708, a. 20. Zie ook Bb-
XiBMXBBTHSIT.
BELEMMEBTHEIT, zn. t. 1) Verhimdenmg,
vertperring^ fr. emharrae^ enoombrement, || Item,
sullen die Tan binnen bare wolle int coorenbuus te
ooepe setten de drie toegbdagbe Tan der jaermerot, . .
en dien ty t sullen de woUe-assisers tcooren te baeren
ooste Terwaren, en al die wyie sal de waghe int
wollehuus syn sonder andere belenm^rtbeit. sB
YLAimrcK, Aee, 22, 16de S.
2) Wettelijke sioomie, hinder^ fr. oppoeOion^ eè-
etadoy empMianent Ugamx. \\ By aldien op (ne) de
te koope gepresenteerde goederen belast beronden
wierden met eenige saisisementen , klacbten ofte
ander belemmertbeden ouder als 80 jaeren, oft
wel met eenige renten, 'tzy losseiyck, *tzy onloa-
seiyok , waerTan in 80 en meer laren wegens de
Terloopen Tan diere geen betaeunge en soude
wesen gebeurt, deweloke met dien laps gecenseert
wordéta geprescribeert , de Terkoopers en sullen
danof geene cassatie moeten bezorgen. O. e. Mmgge
II. 8 juli 1760, a. 7. Zie ook BBLBMXBBnio.
BELENDEN, Limb. bblutdbk, ow. (heiende^
helond). Vervaren, verdwenen ^ heengaan, geworden^
bleven ^ fr. s'en aller, deienir^ reiter. Kil. JlMd. j.
Tereynden, evadere, pervadere. || Dese Tissobê
bebben dat Tan natoeren, alsi gbewassen syn in
baerre natuerliker tyt, soe maken si ben tegadere,
en striden deen metten anderen. De minsobe sprao :
„Alderlie&te, waer belinden si dan?" Die antw^de:
„Sicb!" [ziel] Die minsobe saob int dal datfci
TiBscbe Tloten in den dale en dore dat TÜetende
water , eü soe si Terder Tloten , soe si minder waren.
Aüer kerstb, 8. Zie Ds Bc. En daer Terloes men
den graTe Boudin. weder bg doet was gbeslegben
ofte ontTloet, men wist noynt waer dat hy belende.
Jav t. DizMüDB 27. Men tIuc die Tan den Vrien
al beymelyc, men ontboefdese of slouobse dOet,
men wiste cume, waer dat %y belenden, 206.
BELET, zn. o. 1) Storing in hoi betii van een
goed, fr. ironble apporié dane la Jomeeanoe d^nm
bien. II Alsoe Terre als die dagere dat doet binnen
den jaire nadat bem die turlMicie en belet gedaan
is geweest; want na djair en soude by niet on^
fangen wordden om te comen by oomplainten Tan
nyenwicheyden [fr. nonoeUei^; , , . alsoe Terre als
(
174
BEL.
BEL.
alB hj nae c^aer quame olaehtieh Tan turbacien en
belette Tan erfflijcheyden. y. d. Tay. 37 y^.
2) Tegen gerechtelijk beslag. Storing ^ hinder, fr.
opponiion, empéchemeni, || Beletten en oppositien
tegens executie gedaen by officiers ofte dienaers
▼an G-hendt, binnen der stede en schependom , yan
▼onnisaen ofte condemnatien Tan de Wetten der-
selTe stede, oft andere saken execatoire, worden
eekent en berecht by de jagen derselyer stede,
die de Tonnissen gewesen hebben of d'executie
Terleent. C. v. Chnt, Yii, 11. Ib. 12. YAirD^v Have:
exceptionet impedienUê executionem,
8) Van *t gemoed. Stoornis^ beroering, fr. troMe^
agiiaiion (de TAme). || Ten xy«n male, zoebehoiren
alle richters gedoechsaem en patiënt te weesen Tan
herten; want in allen saken dair loon en Terdiente
inne gelegen is, dairinne Tallen diowijle Teele be-
lettingen en tegenheid; en soe men meer te doen
heeft in deser weerelt, soe men meer belets en
tegenspoets gemoet . . . ; ende die belettingen en
cwairioheid sal elo richter patientelyo Terdragen.
Y. D. Tay. 874 t^. Zie ook belsmmbbivq en be-
LZmCEBTHBIT.
BELETTEN, bw. Aankouden en gevangen nemen^
fr. arrêier, taieir (qiullqu'un) ^ U faire prisonnier.
II Wie so Terde breict ofte mort doet up eeneghen
Tan den xzzix, met wonden, daer hy af ghebannen
wert, en daema belet wert, sodat menne ghecry-
ghet omme rechtinghe mede te doene, diene belet,
sal hebben, Tan der stede goede, twee hondert
pont tomoyse, en sinen cost, dien hy ghedaen sal
nebben omme de belettinghe. £n al dies ghelike
sal hy hebben Tan der l)elettinghen Tan denghenen
die ghebannen es omme de If^he, die hy ghedo-
ghet sal hebben binnen sire heroeighen, daer tfait
ghcTiel met wonden up eeneghen Tan den xxxix
binnen Terde. C. v. Oeni, Or. Charter v. 1297 a.
13. Ib. a. 14. Dat io nairder l>en mij te Teront-
souldigen, mijn derder, aen den heyligen, Tan den
fayte, dat ghij [schout] mij opeeggen wilt, dan
ghy sijt mij te beletten oft geTangen te houden.
Y. D. Tay. 146 t«.
BELETTINGE. Zie Belet 8).
BELETTINGE, sn. t. Aanhouding, h.arrettaium.
Zie BiLBTTXH.
BELFROET (Beelfioet, beelfroot, beelfgioet),
sn. m. Sen toren in het cdgemeen, Iclókketoren , h.
tour en ginêrdl, élocher. Zie Ybbdam. || Also bi
TTonde mannen boTonden es, datte binnen den
torre Tan der kerken Tan Vursselare durp , bi NeTele ,
seere groTe temmerwerken noedich sin, so an den
beelfroete, totten weerhanghenne Tan der clocken,
alse binnen den tube Tan derseWer turre, so heb
ie Seghere Tan der Coutren , riddere , . . beleeft enz.
De Pb. en Bb. VI. Voseelare, 43 (1230. Naar allen
sohgn, oorspr.). Betaelt Joos de Èeysere, Tan dat
hy upr^zende was het beelfroot up den turre, mijdts
dat hem Toos de Hont en den costere hilpen r^jsen
teelTe weerck, en de clocken gheholpen omme dat
se luuden souden. De Pb. en Bb. X. Bachte, 60,
16a E.
2) /)« Malletoren te Brugge^ fr. la tour dee Hal'
lee d Brugee. jj De graTe Gwy, als hy graTe was
int eerste jaer, doe Terl)errende dat heelgroet Tan
der halle te Brugghe. Jan Y. Dxxmuds 177. Rembry
II, 186, T^. Belford, heeft de wetenschappelijke
Terklaring Tan dit woord, zooals die door De Vries
gegeTon, bij Verdam, en hier zelf t®. Baltaebt
medegedeeld "wordt , niet gekend , en zich door eene
phantastische uitlegging laten Terleiden.
BELGENSCHAP, zn. t. Belging, toorn, gram'
ëéhap» II Die schout, met alle die Tan der stadt,..
sal daerhenen Taeren, en dat onrecht l)erechten,
Bonder onse belgensohap. C, e. *« ÜmoA, Priv, e.
1855, a. 8.
BELIEFENIS (Belieffenisse) , zn. t. Vergun-
ning ^ ioeetemming f namelijk hulpgelden door het
fxdk aan den vorst toegestaan, fr. suhsides acoordSs
au prince par Ie peuple. jJ Dat zij [nl. de heeren
Tan den Baad] geen Toorder oft breerder kennissen
en judicatuere sen te [^ aen en] nemen dan zij, na-
Tolgende den Toirscr. preTilegien en l)ehoiren te
doen, want Tugt sulcken Toirtstel ooempt dicwyle
murmuracie, et ex eonsequentif groeten hinder en
achterdeel den princen in de beden, hulpen en
andere belieffenissen die hy aen zijn landt begeert.
T, D. Tay. 877.
BELIEFTE, zn.T. Believen, welgevallen, uMe-
hagen y goedvinden, fr. eonvenaneej bon plaisir, \\
II Hen en mach eenen Tercoopere Tan renten nem-
mermeer bedwingen, noch oiok in den scepenisn-
brieTen stellen oft l>eTorwaerden dat de Tercoopere
die Tercochte rente in al oft in deele sonde moeten
quiten ; maer moet de lossinghe staen altyt ter be-
lieften des rercoopers Tan der renten oft proprie-
tarisen Tan den pande. O. v. Antw. 1545, yi, 55.
Han en wyff moeghen maken eü passeren hen tes-
tamenten sonder malcanders bysyn oft consente,
en dat elck alloene nae synder belieften. Ib. xi, 29.
Sonder eenichsins syne kinderen daeraeff yet te
moeten gheTen, 't zy als zy hen stellen tot geap-
probeerden state oft andersins, dan zyn twliefte.
C. V, Brussel 1570, a. 88.
BELIEVEN, bw. 1) Goedkeuren (oudt. wiUekew
ren), fr. approuver, agréer, \\ Batifierende , appro-
l)erende en belieTende Toerts alle alsulke Torwaeraen
en l>eloften als zy Tan Antwerpen gedaen hebben,
en noch doen sullen moegen metten particulieren
persoenen eii erfgenamen paert en gedeel houdende
in de geleiden Toeigenoemt. Hbbtbns en T0B78,
III 692 (1479).
2) Toestaan, toekennen, fr. dSoemer^ eonsenür,
II Dewelcke [leenman] gemaent synde, sal wysen
Toor een Tonnis: dat men den ooopere den pandt
ofte renten belicTen sal, en dat hy sal oomen te
hulpe en te monde. Leenhof horehgr, v, Antw, f^. 19
(1667).
8) lem. belieyen met. Ounnen^ het gehrmk
toestaan , laien , fr. aeeorder, eoncéder Vusage , 2at#«0r.
II Een huerlinck en heeft geen recht om, ten eynde
Tan sijne huere, het gehuert hnys oft enre te biy-
Ten behouden Toor eenen prys die een ander daer-
Tore soude willen geTen, maer mach den Ter-
huerder daermede belieTen eü gerieTen die hem
goetdunckt. C o. Antw, eomp. IV, Ty, 18.
BELKjKj^EN , bw. Belegeren, omsingelen ^ omriu'
gen, fr. assiéger, environner, entourer, \\ Feculium
eastrense is, dat een ridder oft myterman crijgt
in den orloge en in heerTairden , beliggen oft andere
diensten Tan wapenen, y. d. tay. 285. Du biste
mgn tocTcrlaet in der bedroefenissen, welke be-
droefenisse mi alom beleghen heTet, mine hoghe
Troude; wtnim mi Tan dien die mi beligghen.
Getydb. 15e. E. 121 t*». Ps. 81.
BELIJDENIS, zn. t. Van eenen strafschuldige.
Bekentenis^ erkentenis, fr. oonfessions^ aveux (d'un
ooupable). || Welcke scherpe examinatie alsdan
moet geschieden in de teghenwoordigheydt Tan
twee schepenen en griffier deser hooftbancke, die
gehouden is desselfs ghoTanghene beiydenisse eü
bekentenissen pertinent<«iyck op te schryTen. C.
hoqfdb, Deurne, i, 14. De beiydenisse en bekente-
BEL.
BEL.
475
nissjBn Tan den ghevanghene alsoo opgheteeckent
wesende , wort dien ghevangheno dan gheleijt uijtter
Lachten, onghebonden en bu\jten alle banden van
yaere, onder den blauwen hemel, alwaer hem sijne
belijdenisse eü bekentenisse wort Toorghelesen. 15.
BELUDING, zn. v. In burgerlgke zaken. Sr-
kêfunngf fr. reconnais$anee. || Ten waere nochtans
dat de ghedaeghde de belijdinghe, de bekentenisse,
Terbintenisse oft gheloften selye niet en hadde
ghedaen, noch aU sijn schuit onderteeckent. C. o.
Santhoven^ Stijl, a. 128.
BELINDEN. Zie Belbitdxv.
BELITERUE, zn. ▼. Bedelarij^ ëchooierij, fr.
gwuëene. La Cnme Belistrerie. || Dat alle die-
ghene, die men heet rabauwen , boeven, nyet ver-
toren hebbende huere leden , en die dagelicx leTende
ijn op henre truwanterie eü beliterye . . Reketik,
V. Brab. reg. 136 P. 140, 3 noT. 1501.
BELCKT. Zie Bilckt.
BELLAERT, zn. m. Benaming der derde hoe-
doÊtiffkeid van fijn laken ie Brugge, welke ipt ken-
merk de figuur eener hel droeg , fr. nom de la iroiêihne
fualiié de drap fin ^ Bruget, qui portalt la figure
d^une tonneite comme mar que dietinctive, j| voord,
dat men noch boven dien [nl. boven de ,^jne
Bruchflche lakenen^* en de „Ceurlakenen'*] maken
lal fine, witte, blaeuwe lichte en zadde, omme te
grejnene of zwart te makene, of anders wit of
blaen te latene; die men scheeren zal in swevers
eam in twee en tzeventich ganghen ghecamt op
zestiene vierendeelen breed, en drie en veertien
hellen lang; dewelke men zal vullen op tiene vieren-
deelen bi^sd en dartich hellen lang, blivende ^he-
crompen, en in dewelke men weven zal, biden
grooten looden, twee grouve linne draden met
twee loodekine daeraen hanghende, omme int
deen loodekin gheslaghen te zine eene .f. en
in tdander eene belle , in teekene van finen Bruch-
ichen Bellaerde, werdioh der greyne. Jf. laken-
gUde te Brugge ^ Wever e, 22. Ook te Diest droeg
zekere hoedanigheid van laken den naam van Bd'
loert, wegens hetzelfde kenmerk: || Soe wiebjnnen
Dyest brede laken maken willen, die metter bellen
Betekent soelen sijn, die salse lx hoge scheren opte
drie ellen en niet mijn , en alsoe verre dat 8\j . x .
vierdel breet bliven ter peertsen. K, lakengilde ie
Dieet, Wolwerk, 1419. reg. 786= f». 39 v». Van
enen laken, dat een Bellart heit, xliiij, nu grote.
Ib. f. 41. VólamhaclU^ loon van het maken: Dits
die ordinancie gheordineert bg scepenen en raet,
en dekene der stat van Diest: als van wat wollen,
daer men Bdlaerie en sroael brede af maken sal,
en dits die soerte van wollen die hierna ghenoemt
•teet. Ib. f>. 16 T^'. a. 1, Wolwerk^ 1425. Soo wie
maer een veerdel wollen en heeft als van deser
Toen. woUe [nl. cust. ., lindezee, kerstevel, noe-
tecum] , die en sal gheen Bellaerts maken , maer
bj mach maken smael brede na de ghelande van
den sacke. Ib. a. 6. Zie ook Stbbbe.
BELLAERT, zn. m. Stadêomroeper ie Antwer'
' peuy fr. erieur public è Anvere. \\ De bellaerts oft
njtroepers, elck i^c guldens. Ord, Alèertine v.
1618. Onifanek in 34. Sechten deweleke betadt
worden voor de reeeptien van officien,
BELLE, zn.v. Thans hd^ fr. eonnette. Benaming
der openbare veilingen ie Antwerpen, fr. nom de»
ventee publiquee è Anvere. || Jan Varemburehj natif
d* Anvere , demande la charge de maiire dee venduet ,
•li^ nommé, audii Anvere, de Belle. Bijkearch.,
Pap. d'JStat et de VAudience, lias nP. 245, juli—
»ng. 1586. B\j Db Bo heet het van ^moerende
goederen": In de belle sjjn, in de belle
liggen, openbaar ie koop zijn, fr. eire mie d Ven-
chère. — In de belle stellen • Onder voogdije^Mp
eidlen , fr. meiire en iuitlU ou curaieüe. \ \ Als jemandt,
zijn selfs zijnde, zijn goedt onnuttelick verqnist,
werd, op 't rapport van vrienden eö maeghen, en
naer behoorlicke informatie, ghestelt in curatele oft
voochdye , . . . hetwelcke men noemt ,,in de belle.*'
C. V. Veurney ec, 43. De voochdye van alzulcke
oveijaerighe weesen moet openbaerlick gecondicht
worden met tclincken van een belle, daerby elcken
adverterende dat niemandt alsulcke gfaebelde per-
Boonen en gheloove hoogher dan vyn schellingen
parisis. Ib. Oveijaerighe mans ofte vrauwepersoo-
nen, hemlieden quaelick regierende , . . worden.,
ghestelt in curatele, dwelck men noempt „in de
belle". C. V. Aalei^ xix, 1. In curatele en regi-
men van voochdien, tVelck men noempt „in de
belle". C. V. Auden. xix, 1. C. v. Sdingen, zix,
1. Uijt welcke belle oft curatelle niemant en can
gheraeken dan by kennisse van schepenen. 5.
BELLEMAN , zn. m. Siadeomroeoer te Brueed ,
fr. erieur public è Bruxeüee. \\ Als daer eigens
eenen uy troep is. Hoort men den helleman, voor
gewis, *s Morgens ten negen, naer noen half een,
Siet men alsdan den roeper te been. Boepen v,
Brusedf 18de E.
BELLEN , bw. Eenen doorbrenger. Met dehdale
zulk laten omroepen, fr. (un dissipateur) Ie pro-
damer publiquement comme id par la eonnette, \\
Aen welcke ghebelde weesén [nl. stadskinderen,
fr. inierdiit'] worden by schepenen ghegheven twee
curateurs. O, o. Sdingen, xix, 2. Hier syn alle
contracten en commerschappen met solcke ghebelde
personen ghemaeckt , nul en van onweerden. 3. Zie
Ejramers stadskikd.
BELOF, zn. o. Belofte, fr. promeeee. \\ Vort
wise wi, up dezelve pene, dat de vorseide Joos,
van den belove dat hem ons liede zouden ebben
ghedaen — omdat wi niet en zien dat in [t] belof
eennech bant was van cope — van den belove van
der tienden, wies belof sculdeoh es Joes te vol-
doene. 1 juni 1308. Dat die van Oudenaerde nem-
mermeer vervolch en moghen noch zullen hebben
binnen den lande van Aelst, • • noch inninghe
van eeneghe gheloove te doen dat voor de wet van
Audenaerde ghemaect werdt, of ten waere, die
eenich belof ghedaen hadde, qname in der vryheit
van Andenaerde. C. v. Auden, 2* d., 16 mei 1855.
BELOKE. Zie belüick.
BELOKE. Zie block.
Beloken Sincksen daoh. Zondag na Pink-
eiereUf fr. dimanche aprèe la Beniecóie. Maigne
d'Amis Penteeoetee daueum. Voor andere bena-
mingen zie ook Leist Urkundenlekre ^ 207. || Het
dingden sy twee voer denscepenevan Bogghenhout,
en die bleven in hen tween, en die twee namen
den derden; daer hy bleve, daer soat gaen, op
eenen banduyn van xx Ib. , eü dat te evndene van
dien daghe. Hierna so geviel, dat die seggeren
quamen tegader recht in Beloken tSinxtenendage.
Vonnieeen v. Ucdcy a. 35. Belokenen Sinxen. Bekenk.
V. Brab. reg. 133 f>. 170 r^. 18 juni 1424. Be-
loken PinZBten. || Dat een ygelick sal dy straten
maecken binnen Bloeoke Pinxsten.. Montenoken^
Il 259 (1572).
BELOOP, zn. o. Loop, gang (van een rechts-
geding), fr. coure (d'nn proces). || Eenige souden
dat zekerste duncken zyn: dat men die abeolucie
BOude doen van der observanoien des gerichts, mits
den inepten en onbequamen thoen en qnaden b^
176
BEL.
BEN.
loope Tta z\jnen prooeise. t. d. Tav. 164 V'. Ka
béioope of gelande yan tijde. Naar even-
rediffhM van den tifd^ fr. d raison du iemps. || Bat
de Teiooeper of mne hoiie . . de lyfronten . . snelen
mogen quiten en loseen . . na belope of gelande
Tsn den geledene en Tergangene tiae, betsj van
maenden, Tan jaren, van dagen, of van weken.
O. o. JBrustel, Stai, v. 20 jan. 1417. By Yerdam
na den beloep.
BELOOPEN, bw. || Dat ieder hnysgeein sjne
plaetee maer en sal mogen beloopen met één sohnppe.
O. P.-Ü. aiUr, 84 juli 1717 a. 6. Namelgk: de haar
otmgêdeMe plek gromde van het gemeene torf broek
hetredem en delven , fr. meitre Ie pwd eur la pareeUe
hn aetignêe de la UmrbUre commune et la béeher,
BELUICK (Beloke), zn. o. 1) SeeUOene plaatë
of ruimte van eene hoeve (f boerderij, omheining,
fr. eudoê éPune ferme ou métairie, dóture. EjL
Belnjck, loens ooneUuue eive teptut. \\ Niemandt
en Termaoh sQn zwynen buaten sjnen beloke laeton
loopen, ofte gaen in ander lieden gare ofte stop-
pelen. C V Veume, lxyi, 14. Geene hujsen,
schueren, stallen en andere edificien, fruytboomen
en doome baeeen ofte dieigelycke, dienende tot
beloijck ofte beheTminge yan hofsteden en landen,
en mogen separaet yan den grondt bj executie
Terkocht, geweirt noch gekapt worden van wegen
de prochie ofte hare ontfangers , tot verhael Tan de
ommeetellingen, tot laste yan de proprietarissen,
gebmyckers Tan hunne ergen gronden. O. P.-J?.
amir. 5 juli 1703, a. 27. Stijl d, KaUdengv. Kort-
rijk.
2) Qrond en grondgebied rondom eene tiad, YJbtM-
tn^*\ fr. terriioire et reesort antour d'une ville,
hanUeue. || In het regard yan de besloten oft andere
steden, die geen yoorder beluyck en hebben als yan
hun schependom , rietgraoht oft dieigel joke. O. P.-B.
autr, 6 oct. 1706 a. 184. Vlaanderen,
8) JSen min of meer van andere akkers afgesloten
of afgepaald sUtk land, fr. pièoe de terre plus ou
nuAus siparée ou délimiUe d^autres éhamps. Zie
Block. II Het 22o leen, gheleghen in de prochie
yan Astene, groot ses banderen en hidf, ligghende
in yele staeken, al in een beluyck. db Pb. en Bb.
X. AMiene, 20.
BEMANEN, bw. Ben vonnis eieehen («I. de yer-
tagenwoordiger eener heeriykheid eisM een vonaif
yan de reehters), fr. requirir une sentenee ou un
jugemeni {Ie représentant d^mne seigneurie requStrt
un jugement dis juges)^ semondre, semoncer. Zie
het gebraikeiyke Maitbk. || Als die schepenen yan
eenigfae yonnissen, 'tsij diiSinityf oft interiooatoir,
beniaent sQn.. C. v. Caeterlee, ii, 21.
BEMANNEN , bw. Overmannen , fr. vainere, aeea-^
Uer par Ie nouAre, \\ Waert so, dat hiement de
delyers beecheimen wilde, -en dat men de Witte
Oapfoenen bemande, dal men die delyers doet
sloeghe. Jav t. Dixmübb, 2A8.
BEMASdCHEREN , bw. ZwaH maken, fr. «otr-
dr» Il Hier hadden sQ [al. de Gkfasen] langhe tyt
daerteyoren taensieht yan Onsen Heere met een
toortse oft ooien bemasschert. Ber. tijden, I, 167.
BEMOEDEN, bw. Vermoeden, fr. prêemner. Kil.
Bemoeden. j. V ermoeden, suspieari, |) Bat de
heeren en de wet yan eiker plaetse syocveeiden
lands ghehoaden sullen werden bi nachto te yisen-
teeren, alle weken ton minsten twee waeiren,
de gasthuisen en quade herberghen, of daer to
bemoedene es, dat eeneghe quaetdoeners pleghen
te conyeiseeran. YASDSirpixBBBOOM, Cours de ju»'
#Miy Oorki. 9> 1461, Aam. L. bk. xoy. Bobveoht
bemoede wel, als de TIaminghen souden Int cas-
teel zin, dat dan Bykilt dat casteel zoude beleg-
ghen yan buten. Jav y. Bixmuds 21. Des z;^, n
te bemoeden, njet gedaen oft geattempteert en
souden hebben, indien tegen den oyertrsders . .
zekere peyne oft boete geapponneert en mtelt
hadde geweest. Bekenk, v, Brab, reg. 187, F. 177
y^., 16« E. Dat als deselye fonsiere lasten eenighe
merckeiycke sommen bedraeghen , daeruyt men me-
moeden mach dat den prijs gestelt is naer adye-
nant yan de yruchten en inneoommen yan de goe-
deren , . . de rechteren . . sullen moriien een^he
tameiyeke moderatie doen. PI. e. Br^, 16 jan.
1688. Il, 21.
BEMOEDENIS, zn. y. Vérmoeden, fr. euspk&oUf
soi^^on, II üp de boete..; ét insheralle men
eeniffhe quade bemoedenesse oft suspieie jegens hen
hadde, ter pgnbanck oft soheerpe exame ^elelJt te
werden. Ber. tijden^ II, 81.
BEMPT. Zie bsbxt.
BEMT. Zie bbbmt.
BENACHTEN, ow. VemaMen, ovemaMen, fr.
passer lamni.KJl. Ben achten^, yernachten,
j. o yernachten, Mmocfor». || Wanneer die yoers.
meisters oft hon boden eynige persoene yredebreker
geyangen suUen hebben, dien sullen sy terstont,
sonder by hon te laeten benachten, oeyerlyyeren
aen onsen scholtit. O. lAége, 11 deo. 1500, a. 10.
Hasselt. Sonder hem \nl, den geyangene] andera-
waer te laeten benaohton, in onsen gefbnckenisse
[setten]. Ib. a. 22. Sonder anderswaer te benachten.
82. Oft imandt snloken persoonen uyt dieselye onse
stadt en yryheyt geroepen [nL gebannen] synde^
sage in onse stadt comen oft benachten. Ib. 27 juni
1677, a. 68.
BENACHTIOEK, Limb. bbvbchiigsv, ow.
Zooals BBiTACHTSir. II Heeren en stadt z^n eens efi
yerdiagen, dat egheen rybaut noch rybauinne achter
desen daoh hier [binnen?] Sintmden beyeohtigen
[{. benechtigen] en zsd. Piot, ébr^. Bt.'Trond,
II, 647 (28 mei 1462). || Niemant en sal mogen
die buytenliedens, daer den H. Oeest oft gemeyn-
ten schade oft hinder, nu oft namaels, souden
mogen aiF Igden, eenige hupsen yerbueren, ifr
laeten woonen oft benaohtigen. K, v. Qua^meehê-
len V. 1676, a. 10.
BENADEN, bw. Begenadigen, genade sehenktn,
fr. faire grdee, aeeorder sa grdee. \\ Diere sielev
Ood benade. Bekenk. o. Braè. reg. 186 fi. 184,
16* E. Alzoe wjlea onsen heere efi yader Pbilip-
pnft, doen eertshertqge yan Oistryck, .. dyens ziele'
God benaden wille! heeft gemaeckt sekers ordoil*
nantie . . Ib. reg. 188, f*. 63 y«. 17 mei I68f. Ook
by MabTibbz 61.
BENATEN, bw. Zooals Kaaien, een HeedSngw*
stuk door naaien in elkander tetten, fr. eoudre. 2&B
YsBDAic. I) Dat men xxj caproene benaeyen dede,
die de scepenen en andere goede liede yaa der
stet hadden.. Item, de oapioene, die onse heei^
en sine sonen hadden, oosten te lakene en te be-
naeynene, altesamen yiy sch. gr. Ylems. MxBtbvb'
en ToBTB, II, 686. St.-rek. v. 1401, StadsMned^^
a. 6.
BENAUTHEIT, zn. y. Oroote nood, groot ge^
brek, fr. ditresse, \\ De groote dierte efi bensnt-
hede yan den coome en anderen gimene die tjaW
Toorleden binnen den lande gheweest, efi ghescepeu
es dit toecommende jaer no^ yeel meer te wesene.
Flac. V. VI. 19 aug. 1622. I, 688. Daer hadde
gheweest zulcke benautheyt yan broode, als dat
Alen coehte twee zacken tsrwe da somme ymr
BEN.
BEN.
177
xW 1. grooten YlsdinB. Piot, Ckrom, 485. Ib. 500.
B£NAUW£N, bw. Klkftuder benauwen.
Verdringen f fr. te preseer. || Alsoo men dtegelyckx
beTindt, dat de ucteura en andere neffocianten
in Tuch, in den pablioken afslag malkanderen
aoodaenig benoawen, dat weynig denelven koop-
lieden den Tisch , die Terhooet moet worden , komen
[konnen?] beaigtigen , .'. sullen gehouden wesen . .
wyt en breedt te staen rondtom denselren visofa.
Flae, V. VL 10 deo. 1767, a. 61. XI, ISSO!
2) Desimgen^ noodtaken, fr. /oreer, dontraindre,
II Oh ghobuerde, dat eenigh schipper, voor oft
aleer hy *tsyndor ghereehter ontladynghe ghecom-
men ware, by fortune benaut worde tot oenighen
plaetsen an te legghene , en aldaer , . . eenigho
goeden wilde lossen. JPtae. v, VI, 19 juli 1651,
ZeeredUem, a. 16. I, 888.
8) J« den nood brengen, verdrukken y fr. oppres'
êer, meitre en dUreeee. \\ Kaederant wa« \nl. de
prijs Tan het soat] andermael dalende, midts dat
danof Manrus, haerlieder gouTemeur, niet permit-
teren en wilde eenich graen uutten lande te Toeren,
door Treese Tan dierste fdierte], ofte om andro
landen, waer dierste was, noch meer te benauwen.
Piot, Ckron, 789.
B£ND£, zn. t. Zooals thans, een Iroep, iwr-
eemigimg, getdeekap (in eenen goeden zin), fr. troupe,
r^mito», eodéié, 1) Bende of benden Tan Ordinan-
tien. De eerste vaste, aanblijvende krijgtmaehi in
de Nederlanden, fr. bandee d^ordonnance , premières
inmpes permanentes dans les Pays'Bcu. Zie ab-
CHIBB 1). II Duerende welck arrest en Terbot \nL
Tsnwege den hertog Tan Brabant, Tan op de Aut-
weipsche iaariyksche paardemarkt paarden te koopen
of te Terkoopen TÖdr dat het gelicht zij] en mach
niemandt pe<»den ooopen dan ons Ghenadigo Heere ,
oft die Tan sijnen iiOTe, illnstre persoenen, eö
andere weaende Tan de Bende Tan Ordinantien,
ra dieigelijcke. C. v. Antto. 1682, L, 7.
2) Te Meenen werd de benaming Tan bende ook
toegepast op de ouTr^e en niet herkende kamers
of geselschappen Tan Bederijkers, fr. d Menin la
dénomituUion de hende fut aussi appUqnSeanxcham-
bres om soeiSiés de Shétorieiens non J^anches on non
• rseoaMMt. || An de ghnlde Tan de Khetoricqne, de
benden Tan de Lichteladon, Tan de Vroèn, en Tan
de Jfoere», omme dat zy, up de Toorseide sent
Jansdach zt^lzi, ter Terohieringhe Tan de pro-
cesaie, ghespeelt hebben een spel. Bxkbbt, I,
578. 8t,'rek, v. 1660/61.
8) Bouwkunde. Bonde bende. Rond loofwerh,
{ronde) band, fr. astragale, moulure ronde \\ Alle
canteele-gerels sullen, Tan haeren eersten spronck
ofte canteele met den lesten canteele Tierkantigh
Tol gemeten worden, met sjne lootinge Tan sjne
eggers, te weten het opperste soo breedt als het
onderste, op sulcke dickte als densolTcn muer sal
beronden worden, en de facen Tan de gCTels, ge-
maeckt aoo met dooigaende ronde benden als andere
Ijsten, sal men toot ieder TOet lyst of ronde bende
meten eenen enckelen Toet streckx, ten waere die
lysten dicker waeren als Tan een laeghe. Begl. 16
jan. 1705, MeUéUoerh, a. 26. Flae, v. Brab, Y, 566.
4) Paasementwerk. Boordsel, fr. galon, bordure
de galon, bande, \\ Behoudelick dat sy [nl, de ge-
noemde persoonen] daerop [op hunne tabbaards]
rollen moghen doen stellen eenen boort oft bende
Tsn eender sorte Tan zTde, oft, in de stede Tan
dien, dry deene bendekins oft boordekins Tan de
bffeedde Tan een palme tsamen , zonder daerinno te
moghen bringhen eenigh weerck noch nieuwe inTen-
tio, dan alleenliok een pointe ofte sticksel Tan
zyde aen elcken cant, om den Toorseyden boort
ofte de Toorseyde drie boordekins te doen hauden.
Flac. V. VI. 27 mei 1550. I, 695.
BEMD£ëKËN, OW. Zamenspannen, fr. se liguer.
II Zt meenden wel, dat die Tan Middelburch met
hemlieden zoudon ghebendeert hebben. Piot , Okron,
387. Want zy partial met elckandre waeren, ben-
derende jeghens elckandren, hemlieden noemende
les fnal cotUens. Ib. 528. In cas Tan refkse, zouden
tsamen benderen. 796.
BENDICH. Zie bakdich.
BENEER8TEN, ow. Zorg dragen, fr. avoir
soin de. || De procureur Tan de partye behoort te
boneersten den stadthouder goetstydts te doen ge-
dencken, dat hy tegen den 14*t«B dach de leen-
mannen wederomme doe Torgaderen by den leen-
Tinder. — De procureur beneerst dan Toorts dat
tegen den naasten [dach] de leenmannen en gref-
fier Tergadert worden. C. leenhof d, burggr. e. A*tw,
Stijl, a. 7, 9 (1667).
BENEEB8TIGEN. 1) Behandelen in recht, be-
pleiten, fr. dSbattre, plaider. || *t AdTys is, dat de
Toomoomde dachte alle jaeren moet worden Ter-
nieuwt, is 't dat die niet anders benerstight en is
als met het TerTolgh Tan de schuit principael, tot
Tersekerthede Tan dewelcke sy ghebeurt is. tak de
Ybldb, Annot. 2 (1674).
2) Zorg dragen, ir. avoir soin de. || D*oi&tieenla8t
Tan denghenen geordineert tot toesienders [nl. der
weeskinderen] is.., en beneerstigen dat jaerlijcx
Toer den OTormomboiren worde gedaen goede wet-
tighe rekeninghe Tan heure administratie. O. v.
honen, Weesk. a. 62. Zie bbbebbstbk.
BENEMEN, bw. 1) Beletten, door hindernissen
tegenhouden, fr. empéeher, meUre óbstaote è. |j Hi
en onsculdeghe hem met zinen eede, dut sonder
zinen wetene ghesciet es, ocht zonder zinen wille,
eü dat bijt niet* beneroen en consie. Kb.v. Diest,
B a. 5. Tan alrehande dranke binnen Dyest zoelen
dassisere ocht de panchijsere . . warderen moghen . .
en soe wyt bename, ocht niet waarderen en liete . .
souds ghelden x Ib. Ib. 77. De rechten onder-
sceyden Tierderleyde manieren Tan oonsente: D*een
is consenteringo mits negligencien de misdaet te
beletten, die hg wel hadde mogen benemen, y. d.
Tat. 63. Andries seegt: dat, hoewel hy beseeten
heeft en besit alsulcken stuc lants, soe coempt
Peter en heeften dairinne geperturbeert en gestoort,
bij hemaelTon oft by anderen, hem belettende en
benemende dat te bearbeyden eü de Truchten dairaf
inne te doen. Ib. 100 t®. Die xj« preTÜegie is , al
wordde eender Trouwe aenget«gen, dat zy hueren
man iet ontsteeken oft ontTreemt hadde Tan zynen
goeden, nochtans on soude dat niet benemen noch
beletten die restitucien Tan der medegaTo geheeten
dos. Ib. 242 T<^. Zonder dat die Tan onsen Raede
oft andere hemlieden dat zullen moghen beletten
ofte benemen. Plae. v, VI. 25 jan. 1624. 1 , 790.
2) Eenon waterloop. Verstoppen, tt. óbstruer
(nn cours d*eau). || Dat sy op degene die dese
nabeschreTen puncten bedreTen: die de grachten
benemen, die boomen broken, . . sullen moghen
setten . . keuren en breucken. O. Liége, 27 juni
1577, a. 85. Hatselt.
BËNIEMAEKT (Benieumaert), Terl. deelw. Door
het algemeen gerucht beschuldigd, beticht, fr. aceusi
par la rumeur publique jj Die Tan dieften benieu-
maert wort. K. V. ter JPiete v. 1265, a. 28. Lat«
tekst infamatus. Zie betamzv, en bbbvcht.
BENNEKENSVISCH , zo. Viseh. d^ bij de ben
23
178
BEN.
BEO.
verkoehi wordt, ir, poitêon q^ m wnd ^ la manne,
II Bennekenfirisoh : achelTiach, wittinok, spierinck,
bollinck, en alle andere Tisch niet specifiqaelyck
by dese lyste geëxprimeert, van ieder stuck 3 gr.
9 den. Noiai 20 bennekens is een stuck. Qentêehe
tol op de Soêteke vaart, 2 jan. 1741. Flae. v. Fï,
IX, 670.
BENNEN, vz. Andere Torm voor Hnnên^ tr,
dantj entre, jj Die tarwe te Ghint bennen de iiii
porten te leyeme. 1 mei 1249. Ombe Tii halsters
roges erfleke, bennen ii deniers den besten,., te
ffbeldene bennen den vire Paschdagfae. 11 juli 1267.
Voer den schoatet en schepenen onser stat ran
bennen Hasselt. O, lAêge, 1 jani 1433, Inl, Al-
len, wie si syn, die heerscap hebben en houden
bennen onsen lande. Piot, Enquêtes en Brab. 14
oct. 1334. (Dese Brabantsche oork. heeft ook «ra-
den Toor vinden).
BENNICH. Zie BAmricH.
BENOEGEN (Benougen), zn o. Tevredenheid^
genoegen, vMoeming, fr. eonientemeni , satisfactum.
II Pat zj [nl. de Óoavemant] • . zyn voirs. loon
en salaris Teroleren en constitueren sal, . . zulcx
dat hj des een goet benougen hebben saL Oork,
6 febr. 1548, a. 11. L. Galbsloot. Agrand. d' AM-
vers, Buil. Comm. d'hisf. IX.
BENOORT (Benoert), tz. Benoorden ^ fr. au nord
de, II Diewilke zestiene buienre moers licghen be
noert, half an den watergano, die coemt Tan westen
Tan der sluus, oestwaert upgaende. Mei 1287.
BENOOTy Terl. deelw. In nood zijnde, berooid,
fr. itani dans Ie besoin, néoessiieux, || Staen ter exe-
cutien : saecken die raecken d'alimentatie oft ondei^-
hout Tan benoode persoonen. C. v. Antw, eomp.
V, XY, 13.
BENOTEN (Benooten), bw. Bebouwen (eenan
grond), fr. cuUiver (une terre). || Alle pachters,
800 binnen de stede als casselrQe, zijn ghehoaden
zeker en borghe te stellen TOor*het bmiooten en
bezitten Tan heurlieder pacht, metgaders heurlieder
landen te ghebruycken naer dé ghemeene note.
C V. Vewme, o. 33, a. 6. Als yemandt benoot eeni-
She landen zonder pacht , fraulduleuselick en jeghens
en danck Tan den proprietaris, is ghehouden te
betalen dobbel landspacht. Ib. a. 12. Zo Terre an-
gaet tlynwaet, danof twas {nl, de plant, de aan-
kweeking] procedeert uut dese landen, is oock
meestal ghefalliert, midts dat tlandt niet benoot
en wordt, ofle emmers weinnich, midts dese oon*
tinuelle oorloghe. Piot, Chron 622. Zie kotbv.
BENTE, zn. t. Wimdstilie, onwind, fr. ealtne,
mamque de vent. || Ordonnantie aengaende den
hackers in tyde Tan bente en stilheden Tan winde.
Om deswille dat den tyt Tan bente en stilheden
yan winde sulcx is, dat men qualyc gemalen can
crygen om broot te hebben. Arck, Bergenx^tp'Zoom,
Ord. 1461—1620, n«. 8, 3 febr. 1480. Ook awibt.
BEOOSTEB (Booster), tz. Beoosten, ft. è VEsi
de, II Dewelcke [nl, 265 gemeten lands] hem be-
streckende zyn ... te weten beooeteree en bewes-
teree binnen den ambochte Tsn Ardenburgh en Tan
Moerkerake. Db Pb. en Bb. XY. MiddMurg, 60
(1464). ZeTone line lands , . . tusschen tkind Oli-
Tiers booster Eelande. Ib. 4 (1433). De schrgTOrs
spreken blz. 9 Tan eenen „bewester-Eedepolder".
BE008TER8CHELT (Beoisterchelt). Vreemd
genoeg, dit w. komt bij La Cume toot, en wel
als Ifom d'un officier principal dejustiee, Baülg de
Toumag , . Bentmaistre de Qewest et BeoieterMU ,
en Zéelande. Nouv. Coat gén.. ï, 463.
BË00ST9ALF (Beoesthaif , beoestalf), by w. Aa»
of naar de Oostzijde, ft. du eAté de VSet. Zoo bij
Gbimk. it^ 193, Sunt halb südwarte. \\ tWelke
goedinghe leghet beoestalf der port Tan Ardenburoh.
19 dec. 1291. Vort leghets anderhalf ymet lands,
lichtelic min jof meer,, beoesthalf an die TiTe ymete
Torseid. 15 noT. 1292.
BEPANDEN, bw. 1) Voortien van onderpand
of hypotheek, ft, hypoikfquer, |j JEieTeraers, die de
stoffe oft materialen tot eenigen bouw hebben gedaan,
mitsgaeders de wercklieden , . . worden gehouden
[geacht] te hebben speciale oft besondere hypoteke
en pantschappe aen den pant daer de stoffe, werck
oft arbeyt aen is gedaen, en OTersulcx mogen oock
leTeringe nemen aen denselTen pant, en worden
affgedaecht als andere bepande crediteuren. C. v.
Antw. eomp. TV, xii, 18. Mogen oock alle schol-
denaers, buyten int quartier Tan Antwerpen woo-
nende.. en merokeiyck oock die Tan pachte, Tan
gelde, graenen en dieigeiycke, met ammansbrieTen
gedaecht worden Tuyt crachte Tan schepene-beken-
tenisse alhier Terleden, al en waerent oock maer
naeckte schatschulden, niet bepant oft gehypoticeert
wesende. Ib. V, yii, 6.
2) Fanden, bedag leggen op, fr. «otfir. || Oft het
fiklissement Tan den schuldenaer niet en waere open-
baer en int gemeyn bekent, soo Terre syne goeden
niet en syn beseth, noch bepant oft geéxecuteert
en worden, en dat ymant hem ondertusschen on-
der pantschap behulp en onderstant doet, Tan hem
coopt oft Torcrycht , . . alsulcke handelingen mogen
by de crediteuren niet herroepen worden. Ib. lY,
XVI, 26.
BEPANT8CHAP, zn. Verpanding, fr. engagère.
II Pit syn alsulcke costuymen , . . als men onder-
houdende is binnen der jurisdictie en Trijheyt Tan
Peume en Borgerhout, der stadt Tan Antwerpen,
nu ter ty t , by bepantschap aen onsen genadigen
heere den ()oninck gedaen, toebehoorende, en dMr-
neffens gelegen. C. v. Deume, 1577, Opschrift.
BEPLANTEN, bw. Verpanden, fr. hgpoihêquer.
II Alle renten geconstitueert, geypothiceert en be-
plant op leengoedea worden gehouden Toor leen.
C. V. Santhoven v. 1570, XY, 20.
BEPROEFELUCK, bn. In den rechtsvorm, im
den echten, bekoorlijken vorm, fr. en forme probMUe,
II P'appellant , . . ten naestoomenden genechte alnooh
niet comparerende, by hemselTenof iemanden anders
beproeTciyck gemachtioht , . . Cv. Lier, Styil, xi, 14.
BEPROEVEN, bw. 1) Zooals thans, de proef
nemen, fr. éprouver, essager, Boproeyen tfOt
hure. JSen gereehtdigik wkgewomnen goed voor den
termijn van een f aar openbaarl^ te hmwr bieden,
om te tien of het beloop dezer verhuring voldoende
ware, om de schold met de kosten te dekken, ft.
offHr puUiquement en location un bien jndidaire''
ment évincé, pour voir si Ie montant de eeite loea"
Oon suffiroit è couvrir la dette avee les Jirais.
II De dry sondaechsche kerckgeboden ghedaen
synde, zoo doet den afwinder plackbrieTen stellen,
dat men de afgewonnen hypotecque by den officier
ten ghestelden daeghe, ter presentie Tan de wet-
hauders, beprooTen zal ter nuere Toor den tydt
Tan eenen jaere. C. v, Aalet, 8t^, a. 13.
2) Overtuigend aanioonen of bewijzen , fr. demon'
trer d'une maniere convaineante. \\ Wie beproeft
worde, dat hi Tremder liede lakene warTede [l.
Tarwede] of msecte, dat ware Terbort; endiehiexaf
beproeft worde, ewelike daemaer [geen?] wolle-
werk te makene. K. lakeng, v. Meehden, 1331 —
1333, a. 13. It. a. 38. Als twee poorters oft in-
gheeetenen malkandereui oft den eenen den ande-
BEP.
BER.
179
ren heeft ghequetot, en dat daeraf en is gheen
bethoon, soo moghen sy dat den anderen houden
OTer Qodt aen den heyUghen; [en] indien de Ter-
weerdere geen onBohoadt en doet, eoe doeghet
d*aenlegghere [soo doet het des aanleggen] eedt,
en wordt in solcken gheTalle de aaecke ghehouden
TOOT beproeft. O. e. HermUaU, ii, 9.
8) De goederen eens tehmldenaars ^ na voorafyaande
onderzoek j gereekid^k mUwinnen of verkoopen^ fr.
esBéenier mn dAUenr, reeker^er ei disenter les btens
d^mn dAiteur. || Wye hem toot eenen anderen
borghe stelt en prineipael, die is aensprekeliok
gheljo eenen principalen, sonder dat yan noot es
den principalen te beproeren. C. e. Aalst y XT, 2.
Dat diegene, by gebreecke van betaelinge, die
▼oors. gelofte als saeekwande begeren te verrolgen ,
ietvt moeten beproeren en by enctie aentasten die
eHTelyeke goederen en persoenen Tan de geloveren
eS Tan mie [l. henne] erffgenaemen. C e. Diest,
oap in. De haeffelijoke goeden Tan den gheeondem-
neerden moeten eerst ghefixeoateert worden, eer
de persoon magh in hechten oft ter Troenten ge-
haelt worden; want *tffoet Trijt den man; en oook
moeten eerst worden beproeft de meubelen daer
men gheen broodt mede eU wint. C, e. HerentaU^
II, 80. Eantteek. exeenteren. Zie ook fbobtbk. Wye
dat anders waTe [weefde], het en ware metten
dachloene, die soude Terboren eenen gulden hel-
lino, alsoe dieke alse hijt dade, en ment op hem
beptoeTon en betoennen oonste. K. d, WoUeweeers
te BerenUUs, Belg. Mns, lY. 71. Daer ment beto-
nen en beprooTen oonste. D). 75.
BEPROEVINOE, sn.T. Zooals thans , fr. ^«iiiw,
eesoL Zie bipxostxk 1) || En daer de hiiere
het inhaodt Tan de acte met de oosten niet en
cooste Tolstringhen , soo Termaoh den afwinder te
Tenoneken ordonnantie Tan de wet, om ten naersten
daeghe te procederen tot deorete by Terooopinghe
Tan de Toors. al^hewonnen hypoteoque , . . en dien-
Tolghende soo Termaoh hy, binnen acht oft Teer-
ihien daeghen reepectiTelyok naer de TOors. beproe-
Tingbe, te procederen tot Tercoopinge. C. e. Aalst f
Sm, a. 15.
Beimtteil en bepalen. AJ^en, afbakenen^
ir. hamer ^ déUmiier. \\ zxx bunder wildert en
hegde , . . beput en bepaelt. Ckartb. e. 8t,'Mi^iels
Adii, P. 117 (1845), B^ksarch. De gewone uit-
drukking was PÜTTBK BK PAXJIV.
BERADEN, bw. 1) Kinderen a) met eenen
bruidschat. Bene hmtoeli^sgift medegeeen, mteetten
(voortien\ fr. doter, pomrvoir d*mne dot fdes en-
fiuts). Grimm berathen, ausstatten, Terse-
hen. II Als Tader en moedere, sonen en doohte-
xen hebbende, affliJTich worden sonder eenighe
edlelijoke goeden achter te laten als leenen, soo
moeten de dochteren Tersien eii beraden worden,
bij adTise Tan de Trienden, Tuijtte leengoeden. O.
litnk, land v, Medkeleny iii, 8. Al waert dat daer
dochteren waren, en daer erflyoheyt ware, daer
souden sy aen gericht syn. En en ware daer gheen
erfelychc^t, soe souden die dochteren Tersien syn
efi beraden metten naasten Trienden. En twee sus-
teren gelyek eenen brueder, sonder den oudsten.
BoxHOBBV, a. 1. b) Tot eenen staat. Brengen tot
eenen levensstaat^ plaatsen, fr. eondnwe èk un état
de me, étahlir. || Eest dat die kinderen niet Toir
wtghesiet noch beraden en sijn in oerdenen noch
in wettighen huwelic. HsBTKVsen ToBvs, IT, 507.
Oork. e. 1854.
wxDBBK. — Met eieh xelven te rade gaan, h^
nek teieen overleggen of overvegen, £r. se eonsnlter,
déUMrer avee soi-mSme. || Alse [als sQ] die wa-
reide Torseit ghesuoren [h]adde, de [2. do, doe]
ghinghen sie [nl. de schepenen] Tit, en berieden
hem, en camen weder in. 81 jan. 1287. En de
meyer en de scepenen berieden hen. Mei 1468. Een
weauwe mach int sterf huys Tan heuren man blyTen
sittende, ombegrepen, den tyt Tan sesse weken
lanck, om binnen dien tyde beur te beradene oft
sy tsterfhuys Tan heuren man mede wille aenTcer-
den. C. V. Amtw. 1545, xni, 22. Als den wissel-
brieff op synen tijt is gepresenteert , en dat die
niet ec wort geaccepteert oft aengenomen, maerdat
degene aen denweloken de presentatie wordt g^
daen hem daerop begeirt te beraden. Ib. eemp, Iv,
in, 8. Als den schouteth gemaent heeft om Ton-
Tisse, en dat de schepenen hun nader op de sake
begeiien te beraeden, alsdan mach den borgemeee-
ter oft si|nen stadthouder, dijen dat Tonnisse ge-
maent is , tselTC Tuytstellen [eor. Torsten] en houden
in adTijs en beraet. Ib. YII, it, 86.
BERADEN, TerL deelw. Tan hem heraden, met
het wkw. syn. 1) Ltgéliekij fr. Maitré. || En es dat
sake, dat eeneghe Tonnessen (?) Tan artioulen die
in dese chore niet en syn bescheeden , . . sii sullen
nemen Torste tote dien tiden dat sii wel siin be-
reiden [/. beraden]; en es sake, dat sii bonnen
[/. bouTen, behooTen] raets Tan goeden Troeden
lieden, so [sij?] sullen commen tote ons te G-hent,
dat es [te] wetene tharen hoefde, omme raet. K,
V. ter Piete e. 1265, a. 64. En indyen de schepe-
nen alsdan op de saecke nog niet ^snoech beraeden
en sijn, soo mach den borgemeester en schepenen
dat Tonnis anderwerff Torsten en in beraet houden.
C. e. Antw. eomp. YII, lY. 87. Wel beraden.
Wd hedaehty met rijpen rade, fr. hUn aeisé, après
mére réflexion, \\ Dat camen Tor ons, bedochten
sinnes en wel beraden, N. N. O febr. 1296. Op
den 20n daoh martii 158^1 , is gecompareert, . . in
scepene-kamer, heer Aort Oremers, priester en
canoniek Tan Sinte-Pli&sis kercke alhier, efi heeft
aldaer, wel beraeden en bedacht, syns goedtsmoets
wille,.. Teroleert en gedeclareert, dat ens. C, e.
Biest, VZ. VIII, 15.
2) Besloten kihhen, fr. avoir résolu. || Soe waeren
de supplianten beraeden, aleer te procederen tot
den keuae Tan het TOors. Taoerende oiBoie, hunnen
toeTlucht te nemen tot desen souTereynen HoTe.
O. P.'B. autr. 28 apr. 1786, bis. 105.
BEBADICH,* bn. Beknlpzaamy dienstvaardigy
(als herhaling Tan hekmljnek), fr. serviahle, cihUgeant,
II Boe eest, dat wy u ontbieden en berelen, dat
ghy denseWen onsen rentmeester, int ghene dee
Toers. staet en tghene des daeraen cleeft, behnl-
pich, beradich, Toerdelyck [I. Toorderlyok] efi
bereet syt, sonder wederseggen [nl. in het meten
en Terkoopen Tan 188 bunder bosch]. Bekenk. «•
Brab. reg. 189 f>. 207, 8 sept. 1552. "
BBRAËT8LACH, sn. Beraadslaging, fr. délihé-
ration. \\ Oock mede en sullen die meesters, oft
eenigh meester Tan eenioh ambacht, geen ambacht
mogen Tergaderen, ten ware [het ware?] onder
decksel Tan feestelljcke Tersamelinge , oft anidersints
beraetslach op eenighe saken te doen oft houden,.,
sonder Toorwete efi consente. O. lAége, 27 juni
1577, a. 78. WuseU.
BERBECAENSELE. Zie babbaoahx.
BERBECANINGE. Zie BABBACAirnraB.
BERRIER VAN VLAENDEREN. TiiUd van een
der groote erfelijke leenmannen, fr. titre d*un des
graiüU femdataires kMditaires, Barhier de Flamdre.
II Edele en niet princeiyok leen, twelok si haeten
480
BER.
BER
fmidwm nobilê^ is in twee manieren: want het ia
tgene dat sonder middele gfaehonden ia ran den
keyeere of van den coninck, sonder groote digm-
teyt; ofte het ia tghene dat comt yan den grare
met eenige groote officie of banieren, gheiyck ala
te sine burchsraye, erfachtich camerlinc, erfachtioh
maerschalcy berbier ran Ylaendereu ofte dierge-
lycke: en dese zijn geheeten in leenrechte oapi-
tainen, baroenen oft groote vaasalen. Leenr, «. VI, 17.
BEBCH, zn. 1) Verhevenheid van denmand, fr.
Hêvaiion du sol. In de uitdrukking Berch 611
dal doon. Oereehielijk in bezit etdlen van een
onroerend goed^ fr. metire 'jndidairement en poêeet'
sion d'un bien-fonde, ensaieiner. || Bn naer den
▼onniaae, en berch en dal gedaen zgnde, zoe
woirdt den poesesaenr oft hantplichtere boToelen
metten officier hantlichtinga en afstant yan den
goeden te doene. C. o. Thienen, Y, 9. Zie BXBaiir
BITDB DALBN.
2) Set gehergtey Alpen en JP^frenaën, fr. lee
monitj Alpee et Pyrêniet, \\ Int èelyo jaer [1827]
doen yiel de derde hertoge Jan, hertoge yan Bra-
bant, yoer Y alokenborch , metten sohoonsten ende
den meeeten here dat oijt gesien wert in deea zijde
des berchs. Piot, Ckron, 25.
BERCH (Barch), zn. Mooi' of ïtorenlerg ^ eehunr,
fr. meute defoin ou de s/rain, grange. \\ Johannes^
dietuM Voghetf effestueando reeignaoit predieto Seift^
rieo dimidium juger terre, ailum ad loeum dicinm
Ten Rode f reiro grangerium euum dietum barch.
Piot, Carl. St.-Trond, I, 428, 15 juni 1308.
Berch met ooren, meuie de grain. || Dat men
de personen nabescreyen, na recht, pleecht te pu-
nieren metten ylammen en yiere . . Item , die schueren
oft bergen met oooren yerbemen. y. d. Tay. 108.
BERCH, zn., meery. bbroev, de schutsels aan
heide tijden van de doelen van een schietspeit fr.
pianches de geurde aux cótés d'un tir au hut. || Oft
eenige questien oft geschillen gebuerden oft geschie-
den op de camer, oft in den hof, oft tusschen de
bergen, die dekenen niet wijs oft yroet en waren.
Caerie v. d. handboog te Diestt v. 1531, a. 17.
BERCH , zn. In de Bouwkunde. Spits toeloopende
gevel aan de dakvensters , fr. pignon des fenêires
sur les toifs el dépassant la toiiure, \\ Alle jdele
gaten yan yensters eiï haere bergen ofte dierge-
lycke, excederende de 25 yoeten, dat sal men af-
treoken. Begl, jEdifleie-meters ^ 16 jan. 1705. Datk-
vensterSf a. 9.
BEBCHLOON, zn. m. Zooals thans, fr. salvage^
droit de sauvetage. || Pies yermach degene, wiens
goeden gebercht syn , alsdan in groote ayarie en go-
megne yerdeijlinge oock te brencen d*oncosten die
men heeft moeten doen om deselye goeden te
bersen, te droogen, in wesen te stellen, die t^her-
laeden en yoorts te yueren, t'sij in de oude her-
maeckte oft nieuwe gehuerde schepen, mette yolle
huere yan den schipper eü tamefycken berchloon
yan de schiplieden, en allen tgene daeraene cleefb.
C. V. Antw, comp, lY, yiij, 76.
BERCHMEESTER, scHiCHTMBB8TBB,zn. Meester
of opperste der loodmijnen (in Limburg), fr. maitre
OU chef des mines de plomh ou calamine (en Lim-
bourg). II Eelck meester des wercks oft schycht-
meester zal, tot onderhoudt yan den gesworen
berchscepenen en oiok andere gemeine berchwerc-
kers nuyt [nut] en nootsaken, yan elcken wercke
alle weken gheyen enen haWen stuyer Brab.; en dat
geit zal der berchscoutet ontfangen en ynytgeyen,
en den berohmeester daeryan goede rekeninge doen.
Sêkenk. V, JBrab. reg. 140 f». 2. Brief v. d, 13 apr. 1556.
BERCHSCHEPEN, zn. Beohier der m^nwerJeen,
fr. éehevin^ juge des unnes. Zie bbbchschout.
BERCH8CH0UT, bbbchtoooht, zn. m. fr.
écouièie des mines, \\ Ten anderen zal men opten
yoirs. berch en berchwerckeren yan Zijner Ma. we-
gen ordineren en stellen eenen berohyaeght oft
scoultet, deswelcke officie en beyele sal wesen,
yan wegen Z^n Co. ICa., goedt regardt te hebben
dat dese ordinantie en tberohrecht onderhouden,
alle bedroch , boesheit en onrecht affgestelt worde . . •
Bekenk, v. Brdb. reg. 140 f^. 1. Brief o. 10 apr.
1556. En indien luloks gebeurde, geatvaefit, efi
den gemejnen berchwerckers en allen lyeden, die
den berchwerck gebruiken , nuTt en proffijt geaocht
worde. Die oio macht zal hebben die geswoerena
en berchscepenen om recht te manen, en yort alle
desghene doen dat een goit berchyaecht of sohoutet
schuldich ia yan doen. Ib.
BERCHYAECHT, Limb. yoor bbbckyoooht.
Zie BEBCH8CH0UT.
BERCH YOQEL, zn. m. Valk, fr. fameon (?)
II Yan elcken phesant, berchyogel, oalooetsohen
baen oft hinne, pauw oft panwinne, swaen en dier-
ghelijcke, yercocht weeende, g stuyyers. Bhe. v,
Brab, II, 45, Ord. op de beden, 14 dec. 1570,
a. 82.
BERCHWERCKER, zn. m. Bergwerker^ mif»-
werker, fr. mineur. Zie bbbchmbbstbb en bbbch-
schout.
BERDEREN, stofl. hihVmnbertj houi qfpUmkem,
fr. de bois, de pianches. Berderen aansloht,
onbeschaamd gezieht, fr. visage déhanté. Zie Ybbdax.
II Dwelck wel woorden waren yan zulok eenen
man, die yul sedicie en uproers waa, als een
ander Thomaes Mundaer. Hg es ooc gheghaen (ala
een berderen aenzicht hebbende) met noch eenen
yeltpredioant , . . by m^n heeren schepenen yan
der Kuere, yerzelsohapt met eenen aayocaet, by
den raet. Ber, tijden, I, 282.
BERDEREN, bw. Lakenweyerg. Bene ons onbe-
kende yerrichting, fr. opiraHon de la dre^perie qm
nous est ineonnue, \\ Wie lakene berdert, smout of
kempen doet inlegghen, of anders, soe yerbort
elcke laken y Ib., al soe dicke alse men yint. K,
d, lakeng. te Meehelen, 1331—1838, a. 187. Zie bebt.
BERDESCH. Zie babdbsch.
BERECHT, zn. o. BeehismaM, h, jwridinêwm,
droit de Juger, ofr. judieature. Dit woord wordt
wel alleen gebruikt in dese beteekenis, doch het
gaat yeeltgda gepaard met het w. „kennine*' en
,judicature*'. || Die yoorscr. seyen schepenen, ter
manissen des amptmans oft zyns lientenants, alleena
hebben kennisse, bericht en judicature yan saekea
ter yierschaeren recht gebracht zynde. C, v, BrussA,
1570, II, 1. De yoorsz. boighemeesteren, schepe-
nen en raedt zyn ordinarisse richters, en hebben
kennisse, bericht en judicature oyer alle hunne
poirters binnen de yoorsz. stadt en hwe yryheydt.
Ib. 1606, a. 42. Christgn ze^ yoor de drie woorden;
cognoscentes , en yoor het hierop yolgend w. „ken-
nisse" alleen : judicium. It. hebben deselye . . . noch
kennisse en judicature yan saken rakende d'ordon-
nantien , edicten , enz. Latgn : cqgnoseunt etjudieaniL
Borghemeester en schepenen yan Antwerpen hebben
in d'eerste instantie kennisse, judicature en berecht
oyer alle poorteren en inwoonderen der yoora. stadt
eü yryheydt. C. v. Aniw. 1582, lY, 3. De twelfye
schepenen der stadt yan Meehelen, .. zQn ordinaria
rechteren en hebben kennisse , judicature en berecht,
ter maeninghe yan den schouteth, oyer alle de
portere,., in allen aaeoken reéle, personele en
BER.
fiER.
181
mixte, ciTÜe en criminele. C. v. MècMen^ i, 1.
Kttmini : Haqvejtu êst eognoicendi , judieandi , decer'
meadi^ue d§ ommiluê cmuig eivimm. Schepenen yan
de hoo^ banok hebben en behouden alleen 'tbe-
reoht crimineele, en yon olaohten in materie Tan
iiyorien, daer open wonde ie, oft anderen weg yan
Caict gebeurt is dan iiy'urie verbale, danof de ken-
niase en judicature competeert achepenen yan Ge-
deele. (7. e. Otni I, 9. Berecht yan de qneatien
en prooeaaen ryaende ter oauaen yan de aBsyaen.
Ib. ft. 17. Daer* wort noch jaerlicka bj den bailliu
en ■chepenen seoommitteert eenen yooght yan de
Aokeraiecken oile Laiaroflaen, dewelcke, met ajne
naelkn, kennisae, berecht en judicature heeft in
a*eerite instantie yan ülen queatien en differenten
rjaende tuaachen eenige yan de Lasarussen. Ib. ii,
9. Alle landtheeren . . staen ten berechte en judi-
cature yan achepenen der stede yan Ghent. Ib.
TI, S3. Het magistraet der yoomoemde stede yan
Brugghe competeert de eerste kenniaae, berecht en
judicature ymn alle de sterfhuyien yan de poorters
efi poorterasen yan diere. O, v, Brmggê. X. i, 9.
It. a. 10. Aengaende de leenen gehouden yan
eenige yaaaaelen yan den yoorz. Hoye, die men
noempt ^v^shterleenen**, gheleghen binnen den lande
yan Dendermonde, die staen ter judicature en
berechte yan de mannen yan leene yan denselyen
hoye, • . ten waere dieselye yassallen hof en yier-
•cham hadden. C. leenkqfv, Demierm, i, 6. Anne-
gaende de sterfhuusen yiülende in de yoors. casael-
rye niet poorteljck wesende der yoors. stede, zullen
de yasaalhooren hebben danof de kennisse en be-
xeohi. C, e. Anden. L ii, 5. Want dezelye ghe-
swoomen yan Pamele gheene andere judicatuere
en hebben dan tberecht yan sekeren poortelicken
steerfhnuse yan poorters der yoors. stede yan Aude-
naerde. Ib. I, 860. Sygendom sorteert jurisdictie
yoor de juge ordinaris, en leen staet te[n] berechte
yan den hujsgenooten. Lêemr* e. VI. 15.
%) Bêckihank, fr. iribmial, siSge dêjuêiiee. || Dit
naerrolghende syn de wetten, statuuten, oostumen
en usansien yan der stede, achependomme en poor-
trie yan Tpre, metsgaders de ordere yan proce-
deerne ter yieracare,' ter camere yan scepene up
Halle, ter siege, en ter anderen berechte derselye
stede. C. e. Tperêm, EomL^ 168A, Titel.
Cl0ill boreoht. Beekibamk van rtSgh qf perto-
nmU tttkem van ilein gewicht , fr. iribwnai de camsei
rétiUê om perwonneUêÊ de peu d^importanee. \\ De
stede en prochien van Yeume-ambacht worden
berecht by twee distincte yierschaeren ... En wor-
den alle partyen aldaer berecht by drye manieren
e& yeracheeden wysdommen, te wetene: in camere,
ter yiersehaere, en by deyn berechte. C. o. Veumê,
XXim, 3. Ter camere werden oock ghehoort en
in oppositie ontfiinghen alle deghone die jeghens
eenighe aoten, sententien, ghewesen ten cleynen
berechte (daer partye in gheen oppositie ghecommen
en is) hemlieden noch willen opposeren. Ib. xlti,
8. Men procedeert yoor wetten yan den berechte,
wesende int ghetal yan drie, genomen uyt collegie
yan der wet (dewelcke yeranderen yan drie meenden
te drie meenden) tweemael de weke, te weten
s'woensdaega en saterdaeghs, naer *tyerdagen yan
partien ter camere, daer men partien recht en wet
doet yan alderhande saecken en actiën peraoonele,
wesende yan sulcke nature als zijn degone die men
berecht ten keurghedinghe, inghestelt zynde by
daeghinghe , . . bedraghende twaelf ponden parisis
en daer nederwaert, tot yier ponden parisis exclus.
C 9. Poperioffn, ziz, 1.
3) ChrechniUing , rol, ft, audieneêf rdk. || Baeo-
kende tberecht yan schepenen sittende in yiersehaere
naer noene. O. v. Bnigge, II, Si^ v, 22 deo.
1761 a. 48. Men ordonneert aen de yier jonghste
dercquen yan de yiersehaere, dat sy schnldioh
sullen wesen, als yan oudt8,.telcken hun te yinden
ten yoors. bereghte. Ib. 67. ïnterdicerende de pro
cureurs dienende ten yoors. bereghte . . 68. De
pocureurs en alle andere sullen gedeurende het
bereght hun aldaer reyerentelyck draeghen. 61.
It. 64, 65.
4) VerrieèHngen van heihturtdkmi ^ fr. êxpédiHom
d^affhirêê admmiHraüves. \\ Men gheift te ken-
nene hoe., deaelye oyerzienrea en scepenen yan
weesen ghesloten hebben alle maendaghe en don-
derdaghe yoor de noenne ten berechte yan alle
sticken den weesen anneghaende te tittene. C e.
Bmggê^ II, Ord. 16 mrt. 1494, a. 1. It. 28 juni
1607, a. 17.
6) Beehi, aamêpraak, fr. droU rprétmium. \\ Gildet .
\nl, het om achuld uitgewonnen goed] min, den
uytwinder en heeft geen yoorder bericht, ten wam
hem by- oft toepaoden ghestelt waren, die mach
hy daeryoor oock yenrolghen in der manieren als
yoor. G, v, OaëierUê, i, 28.
6) Bêcktf toepauing der we^, fr. droU, JMeücê^
appiieaüon de la loi. \\ Daema was de wonde efi
de doot ghetooght yan Joesse yan Oattenbeke; en
de yrienden quamen yoor scepenen, en hiesschen
berecht ua die wet yan der poort, als yan fiute die
bi nachte gheyallen [was] . . Daema quamen Jooa
yrienden inne met Ferrand Wandaerde , haren tael-
man, dewelke hiesch berecht yan der doot yooraeit
na de wet yan der poort. O, v. Oeni, Vannie v.
1886, bis. 666/656.
7) Beeki, heretdUng van eene-venmgeKpnmg, fr.
jutticej redreeeemeni d^tm grief, || üp welke de
Wetten aleens worden omme dit te wederstane,
en trocken dickent tOudenaerde an myns heren
Baet, omme dachte te doene yan dat men den stel-
den wilde ontcorpelgieren hare wetten, hare yry-
heden, en olaechden ooc dickent oyer deghone die
up den zeecant wonden, dat zy altooa roofden ter
zee up den tytle yan den Inghelschen, by den-
welken zy dickent beletteden de traictieten,.. maer
wat zy claechden, deene berecht quammer of; up
twelke die yan Ghent sloten, dat men nemmeer
comen zouden ter camere tOudenaerde, om eenioh
berecht. Ol. y. Dizxüdb, 27.
BERECHTDACH, zn. m. Oereektedag, fr. Jomt
d^audieneef de fuetiee. \\ Dies werden dezdye wedu-
wen . . ghehonden . . . heurlieder yerdaers yan aban-
donnemente en renunciatie anderwerf te commen
doene en yerversschen in persoone, ofte by procu-
reur speciael, yoor de Wet, ten eersten berechte-
daghe yan de stadt ofte prochie yan huere mans
woonstede. C. e. Veume, y, 1. Bn zal, naer cos-
tume, den yoorschepen ghehauden syn teloken
bereohtdaeghe ter yiersehaere te compareeren, op
de boete yan 18 grooten, efi elck yan d'ander sche-
penen op de boeten yan 12 grooten. 8^ep. v, 9,
Pieiere ie Qmi, 9 mrt 1618. JfMte^sr, 1886,
blz. 841.
BERECHTEN, bzbichtsv, bw. 1) BedU doen
over; met den reekte elieeen, vereffenen, vonmeeen,
fr. faire droit, faire jnetiee des jnger, vider. Ook
WBT DOBV, WBT efi sxcHT DOBK, fr. /oirs droU et Un,
II Alse yremden man up yremden man, ofte man
yan binnen up yremden man , bcghert [h]achtinghe
int heersceep yan Eyeighem, &Jt es de here yan
Gayere schuldech te berechtene. 8 febr. 1271. Efi
182
fiER.
BER
ao [«Z. de ontaohaakte Trouw] carnet [l. cornet] Tor
die Wet, en aeghet dat al hars danx en ha» willen
waa ao wat dat [hie] ane har dede, darbi ne aal
me niet laten, mene aal berechten die aticken bi
der goeder warede. 81 dec. 1278. Alle die mesdaden,
die aullen geyallen bi nachte , alae yan manalachten,
alae yan yeraoeke yan huae, yan roye, yan wiye
tontfoeme, aullen ayn berecht bi loialen beeoeke
yan den graye, aonder aoependoem; oudfr. teromt
adreeiS par loitU enquetie, O. e. Brugge^ K, v. 1281|
a. 8. So waer ao poertre yan Ghend ghewond wert ,
ofte dat men hem cracht ofte oyerdaet doet» aal
men berechten binnen Ghend, met acepenen, na
de wet yan der poert. C. o. Oeni, Or. charter v,
1297, a. 53. Wcvden die weeaen yeraohtert en
beacaedt yan haren rechte te hebbene, en dat ware
by maliden die de yoghede dertoe ghedaen hadden,
dat moet de Wet ao berechten en doen betren, data
andere lieden hem caatien. Ib. 108. IT» heren, u
. auditeura, gheaet yan agrayen halyen yan Ylandren ,
omme onrecht dat ghedaeu ea te berechtene, aoe
toeghet Jan Moena yan Aeticoye , hem beclaghende,
en bidt n dor GK>de, dat ghine doet berechtene.
O. e. Amdmt. 2« deel, Yonnia y. oraatr. 1300, blz. 27.
En met desen laten mach Claja berechten en be-
dinghen alle zaken , die up aijn heeracep ghevallen ,
yan üi p(ont) en al datter onder ea. de Pb. en
Bb. y. MerMekê, 28 (1376). Zuloke faiten [ui.
yan moord en dgl.] berecht men bij yonneaae yan
aoepenen, altooa ter maninghen yan den mejere.
O. e. Aaltt, Orig, XLyii, a. 1. It. a. 2 (1436). De
atede en prochien yan Yeume-ambacht worden be-
recht by twee diatincte yierachaeren , ghenaempt
Noordt en Zuudt, te weten» d*eene in d'een weke,
en d*ander in d*ander weke, t'elcken ghenachte
ommecommende. O. e. Vewme^ xliiii, 1. Si [nl,
die yan de Wetachtige kamer yan Vlaanderen]
berechten ooo de heeriycke yreeden, en yan alle
materien aengaende den atate en eere yan den
moten yaaaalen yan Ylaenderen. Leenr. e. F/., 12.
Die rechten yan leenen, mannenkenneasen en hof-
rechten ataen seere diyerach in Vlaenderen, want
in aulcke atéden berecht men yele dinghen metten
mannen, dat men in ander ateden berecht met
acepenen. Lemtr, o. 1528, c y^. Daer oorloghe of
ander oqmate ea, aal men niet oeaaeren noch laten
wet te doene metten mannen, want de heere en
mach niet ceaaeren, hi moet al berechten metten
mannen bi der redenen; dade hyt aonder yonneaae,
ao aoude men aegghen hi daedt bi wille, aonder
recht. Ib. c ij. Van alle peraonnele achulden weaende
tot dry ponden pariaia en daeronder, werden par-
tyen berecht by twee achepenen, C. e. AaUt, Stijl y
23. Van judicature yan aaken yan kleyne impor^
tantie, en andere die aommierlyck berecht behooren
te worden. O, v. Auden,, Stijl d. kamer ^ 19 febr.
1619, rmbr, ii. Geaehillen, daer maer eenendaelder
aen en kleeft, ofte daeronder, sullen *tsaterdaga
berecht worden by eenen achepen en gref&er, ten
twee uren naer noene. C. o. Awien.^ Stt^ d. kamera
19 febr. 1619, a. 6. De aaecken raeckende poorters,
daer lyf, leth noch andere criminele punitie aen
en deeft, aullen berecht worden, ter maeninghe
yan den hooohbailliu oft a^jnen lieutenant, by
buif^hmeeater en achepenen, in haerlieder ooUegie ;
maer daer lijf, leth , gheesselinghe oft ander cri-
minele punitie aoude moghen aen deyen, sullen
de aaecken bedinght en berecht worden in het
leenhof, yoor* den buighmeestere, achepenen en
mannen yan leene. Eh yan gheen-poortera, sullen
alle criminele aaecken bedinght en berecht worden
yoor mannen en achepenen op het leenhof. (7. UêMhof
t>. /)tfft(20rm., II, 1. Wederkeer ig. Hem berech-
ten, fir. $e faire JMêtice è wi-mêmê. || Want niemen
hem aelyen berechten mach yan ainen JZ. aiina]
aelyea sake. C. v. Auden. 2e d. bis. 86 (1354). Die
hem aelyen berechten, huerlieder aelfa dinck nemende
openbaerlijck , en committeren gheen rapine, om
gepunieert te aijne ala rapineur, maer ay yerlieaen
't recht dat zy daeraen hadden. Wislakt, Praei.
orim. Cl. Daer de juatitie gebreckt,en ceaaeert, elck
berecht hem aelyen. ld., Praet. eiv, xiiii, 12. Vam
hem êdven te hereehiem.
2) Ben onrecht. SersteUem, ir. riparer (une
injuatioe). || Soo wie yan de inwoonderen [I. om-
aetenen] eenighen poorter onrecht oft ghewelt dede
aen ayne goeden, dat die poorter met recht en
aonder claeghen beaeten hadde , die achouteth , met'
alle die yan der atadt, arme en rycke, aal daer
henen yaeren en dat onrecht berechten, aonder
onae belghenachap. C. o. '« Boêch^ {ÉrabamdU
reehi), Prte. 3 jan. 1355, a. 3. Het eenaluidend
art. in de oork. yan 11 jan. 1829/30. {Brab. Y.),
heeft „yerrichten'* in plaata yan „berechten".
3) Eene boete. Oereehielijk wijten e» ioepaêëem,
fr. proHoneer et appUquer judieiairemetd (une amende).
II Deae keure aal men berechten metter wettelikmr
waerheden. Kb, v. Auden. y. 1328, blz 71. Omme
dewelke boeten te berechtene en te yercrighene,
damman yan Pamele, ten yersouoke yan den baillia
aldaer, yermochte te betreckene de baeraculdeghe
yoor de yoomoemde gheawoome , die yan denselyen
boeten yan ouden tyden ghenomen hadden en namen
de kenneaae en berecht, en daerof ghewijat hadden
en wyaden, alaoot behoorde. C e. Auden. 2^ d.
364, 7 noy. 1683.
4) Een sterfhuis. Vereffenen fr. {t^ulsr (une mor-
tuaire) || Zal sulcken persoon, . . oyerlydende, ge-
houden eiï gerekent worden geetoryen te zyn yry-
laet , poorter en keurbroeder cUter hy deaelye renun-
ciatie zal gedaen hebben, en oyeraulcka ayn aterf huya
daer berecht worden. Plae, v. VL 18 juli 1598.
IX, 638.
5) In geyal yan bankbreuk. Aanvaarden alt ge-
rechtigde tchuldeittéher , ft, admettre comme erian^er
agamt droit, || Alle deghene [nL de achuldeiaaohers]
die binnen 24 uren beeetten en beslaen, worden
aen de beaette goeden, elck naer adyenant, bg
ooncurrentien bericht, en daemaer alle andere cre-
diteuren by preferentien , nae adyenant agoeta. C.
e. Herenieüty ni, 7.
6) In de onbepaalde wya ala znw., met de be-
teekenia yan hereehi^ fr. fuHdieHon (ofr. judieaiure).
Zie BXBECHT. II Dat ai oec een of twee lakenhuiae
aetten moghen in Antwerpen, eiat dat ai willen,
aonder calengieren oft berechten yan ona. Mbbtbvb
en TOBFB, II, 556, Oork. v. 1317.
7) Betturenf regeeren, fr. diriger. \\ Du, berichte
aie en yerhoghe aie tot in ewicheit. Ghtijdh. 15« B.
22 {Tê Deum: Et rege eoa.)
8) VerkltÊreUf heren ^ fr. expUquer, eneeigner.
II En yalt hier iet in, dat ghi niet en yerstaet,
dat yraecht mi, ie aalt u tehana berichten. AUer
Keretb. 6.
9) Kwaiyck berechten (eene atof, eene ruwe
of grondatoO- Op onbehoorlijke wijte behandeien,
bewerken; bederven t fr. iravaiUer iml4ment; géter
(une étoffe, une matière première). || Ware dat
zake, dat eenighe claghe quame yan cameghen,
caerdeghen jof apinneghen, dat zy der lieden goed
qualiken berecht hadden... K. d. lakeng. te Briiggey
Wevers f 11.
BER.
BER.
183
10) ZoosIb thans. BêfêMên^ ledieMn (eenen
sieke), ir. adÊmmisirer (un malade). |i Nu wet
wiet dan met hen steet alst comt aen haar eynde :
men bericht se harde wale en gheeft hen Gh>d8
lichame, en men waent dat seer wel met hen es;
BOe oomt die duvel enz. Aller Kerttb. 17.
BS&ECHTEB, sn. m. BêHmirder, bewindheb-
her, fr. direeieur, adminielrateur. i| Wi, die be-
reohten ain van aente Jans huie Tan Ghent. Wi
doen te yerstane. . April 1268 (Eene oork. t. d.
4 jnni 1273 segt: „die eoghede aijn yan den hos-
pitaie yan sente Jans hnes/*).
B£RëCHTINO£, zn. yr. JBeehiamaekt ^ h, juri-
üeHim. I) Sonder dat die communemeeeters, sche-
penen en raedt yan de yoort. etadt van Mechelen ,
oA andere, daenran [nl. van beloopene boeten]
eenige kennisse ofte berechtinge hebben sullen.
Kruieboeff, 16. Oorlc, e. 11 mei 1416.
B£BECHTCAMËK, zn. y. Raadkamer, h, ckam-
hre dm eouwU^ yolgens Vaadenpeereboom ; wij yra-
rons echter af, of men er niet de reektMÈoal,
la eaUe dejnêiiee ou d'amdience door te yerstaan
hebbe. |) De plaetse yan der haile tusschen de
berechteamere en tende yan den secrete comptoire.
Ypriama, I, 240, 241. Kamer yan berecht. C. v,
BrcMwrg^ I, 8.
B£R£0£NOTEN, bw. 't Zelfde als het gebrul-
keiyke BEOXVomr, aangrenten, aanpalen, fr. ahou-
iw è, \\ Wetjden.. gelegen binnen Laken, regeno-
tende de cleyne Senne lancxdeyaert, commende..,
en heeft de yoorseyde weyden groot, gelegen en
beregenoot, als yooneyt is, .. Akt v. 1702.
BEB£ID£N (Befeyen), bw. Zooals thans in de
algemeene beteekenis van gereedmaken , fr.apprêterj
dMh in yroegere tijden b^sonder toegepast op eene
der bijzonderste bewerkingen tan het laken, nl,
[zoo *t schijnt] het eeheren of droogecheren , fr.
Umdre, Knumers laken bereiden, appréter,
ftplmgmer Ie drap*\ de wol van laken opuraasen,
kaarden, ophalen*'. || Snyeghelike bereydere, die
laken metten hare bereyen sal, die sal se legghen
tosaehen die ordonnantie yan lioyenschen lakene
en yan Sintruden , op een pene yan y s. yan yeghe-
liken laken. Lakeng. ie Dieet, reg. 786 2°. Ord, e.
tf. laken müten hare, y. 1414, a. 29. wbdxxk. Hem
bereyen. Z, bereiden tot de dood, de dood — «i^
einde naderen^ fr. approcher de la mort. || Als daar
yemant aiec es, dien selen die brueders yerwaren. . ,
en waeit dat sake, dat hy hem begonste te be-
reyene, eü aen hem gheenen troost [hulp, hoop]
en ware yan syne, soe sal men een wyf hueren,
en die aal dan bg den siecken syn. Oodeh. Brue^
ed, H. 946, f>. 14, 16e £.
BE&ËIDEB, LAKSFBxiisiDXS, zn. Schijnt syno-
niem te wezen yan Droogaeheerder , fr. tondeur,
apprêienr (de dnpe) ; parait étre egnonyme de ^^ton-
demr". || Be droochsoheerders oft bereyders. Ó. e.
Amtw. 1682 , B^fsoegeel iz , noy. 1681, ii, 2, bis. 730.
Dat yanweghen d' Ambachten, tot d'oyerhooringhe
yan der stadts rekeninghe, niet meer en sullen
komen als drij gecommitteerde, . . en eenen uyt
't fiooftambacht yan de Bereyders, oft ambachten
daeronder resorterende. Ord. Alh, e. Antw. 1618,
TTUgaeen zziY, 3. Plac. e. Brab. lY, 300.
B£R£INEN, bw. Beregenen , fr. mouiller par la
flhie. I) Zy [nl. de Hervormde predikers] werden
somtijts bereint, want tyrindaechs te yoren, com-
mende yan Ohendt tEecloo , . . begonden te predi-
ken, en twart reghenende, en doe ghynghen zy
in de keercke en preecten daer. Ber, tijden ^ £,66.
BEBEIXSCHAP (Bereedtschap), zn. y. l) B^
etandi ioèberMeéle^ fr. aeeieianeet prfyairaiitfe.
II Daertoe hebben derselyer man en wyf gheloeft
den Officiren derselyer Bruederschap te doene allet
behulp en bereedtschap die sy selen connen en
moghen, hetsy om beur commen te setten en te
sluyten, heur gherief yan rekeninghen eü maelty-
den te honden, yerckene te slaene en andere m-
reedtschap te maecken totter deylinghe yoorsz. \nU
uitdeelingen aan de behoeftige medeleden] en des
daeraen deeft. Smedereamb, ie Bruetd, 23 juni
1447.
2) Oertefdijkheid , gemak, fr. eommodUé. \\ De
meyer yan Aelst erft en onterft wel ftiet soepenen
yan Aelst, al eest dat de erye yan den pnnche
niet ghehouden en es; en dat doet hy aU oyer-
heere, bi dien dat dickent ghescil ia yan wien
men de erye houdende es, en ooo omme de be-
reedscepe yan partien. O, o. Aalei, Orig. XTi, 6,
15e £. Bereltsohap van rechte.' Vaardige
reMdoening, fr. expédiiion de fusHee, \\ Dat, van
al den wijne die men binnen Denremonde tapt
ofte gheteert wart , . . men den assyseren sal doen
goede bereetschepe van rechte en van wette, . . .
omme inoinghe yan haeren assysen te gheorighene.
Dx Ylamikck, Ace. 2 (1420).
BE&HOÜT. Zie bibvhoüt.
BERICHT. Zie bxbxcht.
BERICHTEN. Zie bxbxchtxv.
BERECK, zn.o.Ten bereoke. Waarsohynlyk
moet hier gelezen worden ten bereehiey nl. om reM
ie doen, fr. ponr faire droit. Zie bxbxcht. || Dat
de yonnissen, appointementen en beyelen, die see»
penen gheven zittende daghelycx ten bereoke yan
partien buten der camere int ghiselhuus, of upten
Steen , executeerlic zyn . . upte persoenen . . en
niet upt goet. O, e. Brngge^ iC, Orig, 4aept. 1464,
blz. 23.
BERECK (Berec, bereot), zn. o. Beehietaal, fr.
ealle d^audience, de jntiiee. Zie Gailliard Ber eet
en Berecht, Ie lieu oi^ ee faieaii Vadminietraiian
de la ineiice [è] Thótel de ville. || ITte dien dat
daghelicx vele faulten ghebueren in de pandynshen
die men doet, al zowel van renten, van hunuiue-
ren, ghewedde schulden of andere bekent in tbe-
rec, by dat de parcheelen, die men pandt, daer-
inne qualic ghespecifieert en beleghert staen . . C
e. Brugge, II. Orig, 31 aug. 1538, blz. 367.
BERECKEN, bw. Een lakenraam. JEr een etuk
laken op nUepannen , fr. étendre une pibee de drap
enr la rame, || Soe wie een raem bespreken [I. be-
sprect] en niet en berect, sal ghelden trecghelt,
op ene pene van iij s. K, d. lakeng. te Dieet 1333 ,
a. 66, reg. 786 2°.
BERECKERS, zn. mv. Onder deze benaming
komen in de> rekeningsrol van 1304 der stadt Ypre
twee ambtenaars yoor: ^denx bereckers don mar-
eheit dee poietone'\ door Vandenpeereboom yei^
klaard als eirificaienre , pereeptewre dee droitt om
marché auai poieeoneg Tpriana , lY, 383. Wy vinden
deze bedienden niet terug in de volgende uittrek-
sels der rekeningen door hem gegeven. Wy zien
in deze bereekere wel keetrdere {ürifleaienre), dooh
geen ontvangers, vooral niet op den steun van het
door hem aangehaalde berekenen, pemwmerare,
enmmerare yan Kiliaen, en des te minder, dewyl
de stadsinkomsten dooigaans verpacht en dus door
de pachters zelve geïnd werden.
BERENWIJN (Beerenwyn), zn. Soort van wyn,
te dezer plaatse zelf ook ganzenvoet genaamd , waar-
van het hd. gdneefUteer van Orimm en van Mozin
ons brengt op het Fr. jpMmni, bff Kramers bekend
i
184
BER.
BER.
als eene aooit Tan kleine, fraaie zwarte druif , waar-
Tan de beste Bourgonjewijn gemaakt wordt. || Mr.
Jannen Gielia, pensionarja Tan Antwerpen, te
schencken een Tat ganxenToet oft beerenwyns, ter
Bomme toe Tan zx gauden croonen. SL^rek, o.
Breda, v. 1662/63.
BEBëNTëN. Oitdertetieity verpandem, met rente
helaeieMf fr, kifpoihéquer , grever de rente* || Yremde
ghediede penoonen aengenomen hebbende het poor-
ter- en ciierbroederschap dezer stede en lande,
en zullen niet Termoghen te Terooopen, herenten
noohte belasten eeniglie heurlieder goedinghen . . ,
zonder TssuT^ te betaelen. C. e. Veume^ xzxi, 15.
Dewelcke [nl, 266 gemeten lands] w^* , . . ten Ter-
aouoke Tan den suppliant, bekeert en Terandert
hebben in nature Tan leen, en tzelTe tsamen ghe-
Tought en Tereeut, eü daerof ghemaect een leen
alleene,., dewelcke [dwelcke] was herent landt.
Db Pb. en Bb. XY. Middelburg^ 60.
B£BF, bn. Braaf ^ recKteehapen, fr. brave, ta-
tigre. \\ „Een edel en berf man*', zoo luidt de Ter-
taling der woorden noHlie vir in eene oork. T.
7 apr. 1S07, toegepast op den heer Tan Diest.
Bergen en dalen, l) Eenen grond , een erf-
ffoed. Bebouwen, aUe de verrichtingen des land-
bouwe erop uitoefenen , er den vollen eigendom en
het volle gebruik van hebben y fr. (un bien-fonds,
une terre) eultiver, exploiter, y eff}setuer toue lee
travaux de VagrieuUurey en avoir la pleine jouu'
eanee. j| Knde ware oec dat sake, dat den godhuse
Tan Sente Jhans jet gebrake Tan desen chens ten
Toreghenoemden tide, soe mochten se hare bant
■laen ane dese ij bunre lants, en houden en be-
staden, en berghen en dalen; tote die male dat
■i hadden al hare achterstellinghen, en hare ghe-
bxec. Oodeh. Brueed, H 1668 f>. 19 t<>. St.-Peetere
Leeuw j 1400. Waerbi dat Gielis Toeigh. waer in
gebreke Tan sinen tsQs Toers., soe mach lii, Gielis,
oohte brinffher Tan desen letteren, slaen sijn hant
aen alle S»t Toera. goet, als aen sinen besetten
pant, houden dat Toers. goet, berghen en dalen,
TTOmen en ontTiomen , ende ghebruken dies paislec
en Tredelio en onorerzeghet [ouTerzeghet?] Tan
jemenne. Charierb. B^, Brusedf P. 186, Merch-
teny 1381. Dat die meyere Tore, Tan heeriychei-
den, op dese goede berghen en dalen, houwen en
kenren sonde. Schep. Land v. Dieei^ 26 mei 1821/16
mei 1426. Als dit ghedaen was , . . soe qu am die Tor-
gsnoemde her N., priestere, wider [wederom foere
of en heere , en Terleende wider metten heere efi
metter mwerschappe Janne N. Torgen. en sinen
nacomelinghen alle dit Torgen. lant, erfeleec en
emmermeer te Tromene en tontTromene, te bren*
gbene [/. te bexvhene] en te dale [/. dalene], alse
ore propre goed. Vad, Mug, III, 69 (1377). Soe
wQsden wg, na manesse des meyers Tors. en met
onsen tonnesse, dat die meyere, Tan heeriycheiden
Tore, op dese seWe goede bexghen en dalen, en
houwen en kerren soude, en here Hubrecht totb.
na, en dat men hem die goede loToren soude met
ressche en met ryse , en dat men hem daerintenden
daerin ehichten en goeden soude, sine daghe die goede
te houaenne , te Tromenne en tontTromenne, als Toer
sine lijfbooht. Séhcp, Land v. Dieet, 22 febr. 1480.
Dat die meyere, Tan heerlljcheiden Tore, en die
momboren Toers. daema, op desen onderpant ber-
ghen en dalen, houwen en kerven souden, en dat
men den momboren dien also roet ressche en mot
x^se leveren soude. ld. 18 mei 1489. Anderen com-
peteert het beste, andere een middelbaar peerdt,
Taa degeQf binnen 'sjaers, yóót d'aflyrigheyt Tan
den ehichtdrager , op eenige goeden onder den
Toorschreven peerdtskeur of^ ghichte gelegen, ge-
bergt en gedaslt hebbende, dat is gelabeurt, ge-
ackert, geweydt oft andersints gehouden geweest
hebbende ... C. v. Loven , yi , 8. Dat alsdan de
proviseuren van denzelTen hu^sarmen, ofte iemand!
Tan hunnen tweghen, zullen moghen comen met
dezen bricTe ... en slaen handen met den rechte
aen den Terobligeerden pand, denzelTen houwen,
handtplichten, berghen en daelen, Tromen en on^*
Tromen, tot ter tyd en wijlen enz. Sdkep, e. Jfo^
deren, 1788. Zie ook aftabbt.
2) Iemand in het vrije, volle betit en gebruik etdlen
van een goed, fr. mettre qudqu'un dane la Ubre et
pleine poeeetsion et exploitation d'un bien, || Dat
nem de goeden, by hem beclaeffht, als Terhaelt efi
Terregct selen aengewesen wordden, en [hij] dien
naTolgende in doselTe gebercht on gedaelt wOTdden.
C. V» Thienenj v, 6. Yoirts zal de meUer mot zgnen
schepenen oft laeten gaen op deselTe goeden, efi
denselTen olsgere in deseWe goeden beroen en
dalen. Ib. 8. Dat hem de becUegde gronde, ali
[die] Terhaelt en Terreyot hebbende, sal [/. sullen]
aengewesen woirdden, en [hy] daerinne wordden
gebercht en gedaelt. (Het Brahandte recht heeft:
2^hebrocht en ghedeyit'" wat geen zin heeft.) a. 10.
voorts zal de meyer met zynen schepenen oft laten
op de beclaechde goeden gaea, en den clajgere
daerinne bergen en dalen. a. 12. Zie ook bbbch
BKDB DAL POBK.
BERIJDEN, bw. 1) De wegen. Sehtmwen^ ho-
tichiigen, fr. inmecter , vititer (è ehevdl). Deze
schouwing werd dooigaans te paard gedaan. || Yie
equitari et perspici semel in anno debent . . JT. e.
Veume o. 1240. De Toors. mannen Tan leene met
den poortbailliu Termoehen jaerlicx, meye leden
zynde, te beryden en Tisiteren alle de heyrweghen
en pontweghen alommo binnen den Toors. lande. O.
e. Aalet, ii, 0. Noch Tormach den Toomomden
hoochbailliu jaerlicx, meye leden zynde, mette
TOom. mannen Tan leene en den greffier, alle de
herweghen en pontweghen te berydone en te Tisi-
teren alomme binnen de TOors. casselire Tan
Audenaerde. C. v. Auden. ii, 9. It. Leenhnf, a. 10.
2) De ballingen. Opeporen, it. aller è lareeherehe
(des bannis). Deze opsporingen werden te paard
gedaan. || Die ghebaimen es omme cleene zaeken,
eer dat hy berKlen werdt, mach Tan zynder mes-
daet Tuldoen naer uutwysen Tan de knere. db Pb.
en Bb XYI. Aeeenede^ 46. K. v. d. Vier Amhaehien v.
1242. So wie eenen gebannen, OTer een grot mee-
daet of cleene , na dat hi bereden es , in sine her-
berge ontfanc[t] en onthoudt, . . hi sal betren den
heere t pond. K. e. ter Piete^ 1266, a. 42. Lat.
tekst ; poet equ'tationem euper eum faetttm. Zie YSB-
DAM. Ghebajinen es men sohuldich te beridene üi
waerTen binnen den jare Tan cleenen saecken; en
Tan don vi hoghe saken, also dicken als de baiUin
wille mach men se benden, db Pb. en Bb. IY.
Deefeldonk, 14. K. v. d. Ouderborch v. 1268.
BERIJDERS, sn. mT. Gereehiedienaare te paard,
fr. eergente om offleiere de juetiee è eheval, || Hun
dienst bestond in het naryden en aanhouden Tan
ballingen en opheeter daad betrapte misdadigen, de
Tonnissen ten uitToer te brengen, de inT<ndering
der belastingen en pachtgelden te bedwingen, en
den amman in de uitToering der halsrechtinxen en
andere lyfstraffen by te staan. Zie Yebdah, Wam-
k6nig, II, 173, Gailliabd. tApointement ghe-
maect int jaer miiyc en Ty up tstic Tan der ara-
pene , tusschen der stede Tan Brucghe efi dien yai)
BEft.
BÊfi.
i85
êga frymit ti hoadene en (e( Retpen houdene, 6fi
nseMiiiÉtoUke te ondenEoakene, en bi den beiyderli
te doen onderzoukene bi haren eede. O v, Bruffpe,
1, 43a Ometr. 1386. Sêd van den tfailRff. Sbo wy
uugelyets bevelen en belMten aen alle baillïuB,
beiydenr efi ofltcieren . . d'oTertreden te veirolgen
eïf eteonteenn, soo by daege al8 by naohte. O,
#.-ir. amtr. 1 Éng. IT29.
BESLn!>iNQ, sn. Opsporinsf van ballingen en
lÊtitdaéUffen , ft. redkercke dee bannU et dee nudfid-'
iéttre. ft ^ ^i^ oiknme rine m^sdaet, daèr hi thoeft
om setrltficb ware te TerlieMne,.. wort gbebannen,
efi op hem beridinghe wort gedoen, np dat hi ge-
iBnsen woirt, hi «en al syn goet ail syn onder de
maimt rtai den heere. JT. v. ter Pieie e. 1265. Lat.
tekst: eqwitatio. Zie beiHjdsk en BBBiJDrES.
BËKUT, sn. 't Zelfde ale «Bbijdivq. |1 Een
hof t . . chartoe behorende . . , beryt van straten, Tan
watergangfae , . . dé Pb. en Bb. Xn. Wottterpem^'
% (14^). Vermoghen oock de crediteurs van eeneghe
renten, efi dies actie hebbende, voor croosen efi
aehterst^en te procederen by beryde, naer ondde
ebetome. O. e. Aeden., Cfih. prim. nij 16. Ten
êÊDflhe tÈA denzeWen beryde en hebben' dezelve
leennmnnea efi greffler vÉn den hove gheenen anderen
sallaris dan den montcost. C Ltenkof o Aaden.
tk It. Zie ook BBïETJDBir.
BCatlNNEH, oW. (berimneil). Met bloet be-
fOnnen. Met bloed betoopen, ft. arroté de tanq,
If ïc aenbede dyn eerbair gebenedide genoeöhlike
libeft,.. dkt ovei^ al mit bloede beronnen was en
beamet mit dbn riede of op die doornen crone. Scmd,
w6ef^. 4i t'.
BEBCKIEB (Berkier), en. m. Sehaapherder^
fr*. bérgwr, || Zy namen oock medlB deü bericierntn
dbttadten trop schapen. — tToomomde cnddb met-
péste dbn Derkiër dMtevr naer dto zee toe. Piüt,
€keon. 773.
BBRLANT, ztt. 8pA met dtie kaarten, fir: 9relan.
If Terbieden' Hen alle onse onderdanen . . het caert-
eatit genoeiAt dis' baseotte, Pharson, lansknecht,
berted efi diergrïyeke. jPÜbt v. Brob. (T mrt^ 1699;
▼ 9S|
BEffiffECAlfER, zn. f. SmeUkameTf tMtttr meti
Met gemê m Met Meer en ook de peenehfen êckijnt
^ekeMÊtet fe AsMsii, fir. iMctienre otv Tofn eauiminent ow
ébrimvaSè VeSéi de Vargeite ei de For, et let jeutéeee
ittpMt. II Itenr, Glaise den notghiefore, tan ^ xl
pont eDprins- gewichti te verghietene, dtfer ttfeil ter
KdlM ikiede wegfit, van eiken ponde y milira met-
Cto* Uddo^en , en van o. vöj pont ooprins gèwichtb'
TBü sJQua sehröe stoflb ter bemeeanieren, van eiken
Sde $ ingeiaee . . JB«ib. e. Gent tl 1386 , blz. 83.
y^BDAV, en CFAniLXAUD! Oi. en Ine. amat,
BBRlfBN' (SidFuen, banren)| onz'. eii bw. (bemde,
bom): Ia *t algemeen. lO Branden, ft. bruter («n'
gfeéril); n Bén ^indrsMierr efi die' water seiepeü
doent hem [ne] in dexi' Stieen, v Ib. y se. Bén tiib-
dinglhsre' efl die water sciispen doent bem, te Miehiel
KeieiMr efi tb Wynsns, xiiy Ib; tri se Mmr^mr,
Rik, V. Anifp. 1824, blz. 04. Bigennaémr Jbno«
tMmww Marie tan' den BslRMidenlta^; jft- ?ija-
Hnttat, Zer. IV», 11$ Mor. f94T. JontitttMiwe Mariëflr
tMT d«r Bardenltfre-. B>. 27 Mr. 1348.
2^ B'e malden. Braieétenj ft» tnar^iwi* diom fen^
¥9ege' (les meMtree en bois). \\ Bat nyemandt enni-
pM- gttien , hetky coMif' en monwt^, hav^rt^, boéek*
weyt oft atndensn pennewerder te coop oft tot lete^
1^4^ mttaetton en salf dim iSMt der gi^rnder en
Mteedcender miAéii. Kb. èi TStteAoai^. 1560, f'. 619'.
Bat nyemandt bier tappen en zal diui mei der
gebomder maten deser ^r^fieyt, oft potten die gi^eoi
genoecDr zyn en geïect. ib. R 70. Bat soe waer
men een gebomde mate te cleyn vindt, die zal van
eleke mate verbaeren een libra. Ib.
3) Eene eemtaiffdarende lamp^ ale trome stiehtinffj
fr. bHUer è perpétuM vne lompe eomme fhndaiUm
rise. II So quamen voor ons, als voer seepeneii,
N., ala kercmeestertf, kenden en lijden dat dese
rente was ghecooht en betaalt met ffhetde-, dat een
goed devote persoon . . ghegheven hadde disr kercken
van Maldeghem. in seknerde efi in hnlpen omme^
ten eeweiiken daghen en nachten etm lampte te
houden bemende in de kerke.., wedden en ghe-
loofden daerover . . de voors. lampte te houden
bamende . . Waert dat de voors. kercmeesters . . in
ghebreke Waren omme de voore. lampte te honden
barrendé.. vs Pb. en Bb. YIII. Maldeghem j 119
(1444). Koeb laten sy een rat nepsaet erffelijck
omme in die lamp voer het heKch sacrament ten
eeuwigen dagen te hemen. Item, laten sQ een vat
raepsaets erffelijck tot hulpe der lampe te hemen
toer O. L. Y. van Beets. Ifoii^nuilrsii, 1,401(1660).
. 4) JEene kttairê in openbare veiOOjfem van erfgee-
deren, ft. bHUer une ehandtUe dane lee ventee pmblih
qaee itimmenblea. || Wordende tnaschen tselve ghe*
necht den besetter *t beset goet met rus ei rfjs voor
sijn eljgen proper goet ghelevert, en dserttf ghtodaen
zfji^de een kerckgebot, wort *tselve ten uijtganghe'
va» de bemender koerseen metten heer en Wef
verhuert voor jaSer en dagh. C. e. Demrne v. 1612^,
a. 84. Ib. 89. Naer welcke drye meenden en niét
eer, vermaeh den crediteur., dezelve goeden te
decreteren efi dóen verooopen by snbhastatie, met
*t bemen vaiki drye keerssen. O. v. Denderm. r, 3.
B*eer8t« keersbemynghe ghedaen zynde*, zoo sak
men binnen ziiti' daghen daemaer hemen de tweed»
keersse. a. 7. Bat men dan veTeoopén eft legghen
soudA in keregheboden hnere erve bin den soepen-
domme , efi daerttf hamen eene keersA; O, e, AaUt ,
Vomiie v. 12 mei 1451, blz. 280. Bern'én en
branden gezsmenlQk gebruikt: || Yoor *t branden'
van de eente en van de laetste keeiwo'...; efi
wanneer men de eerste keersse branden sal, met-
gaders wanneer- men het tw«ede halleghebodt doen
eA en de tweede keersse hemen; Ende. ., metgadere
wanneer men de laetste keenèe hemen en den
overslaeh dóen' Md. C, e. Peper, Tisii, 19.
5) Toorteên in openBaré vréngMeteommgen ^ ft,
brüier dé» torckee dane de9 rifouieeêineee' pibliqwe.
If Dat hy de- stede gheletert heeft tier gvoöte tonen,
die ontsteken waren en bonken hanghende den tjpt^
dkt metl' den' pays ter bretesque uutriep ghemaeot^
tossehen' Bom jnan dAustriee.. efi de- generale'
StÉten VBtt dese Nederlanden. Rshbbt, II, 1:96'
(1576).
6) Vwêr én' Uehi ter verMrijgim; tam het bnrgef'
redU^ fr. beMér feu ei kmiidre yowr obtenir Ie droü
de eUf. II UDeu' cryght de peorterye by woninghe*
efi venitCe, midts.., dat men jaer en daeh oon-
tinuêliek' . .• binnen der stede ofte haera viyhede,
vier efi kersse' ghéherrent heeft. O. v. Auden. jr, 2.
7) Afbtamien', brandeOekten, ft. intenêier, jj Bnieh
borgher van Trijoht, die wt der stad van 'TrQoht . .
wti^dt, giet oft* taeit, en yemtade roeft <rf ber^
n«t, of oeribeghet. . , diei sal enz. ö. v. Meaetriehi,-
OMetrier t. 11^2, blz. 44.3. Oft een geheel geselscap
tan eender stadt, oft tan eenigen sloote, gewi^nder
hant vngtlÉbeken , efi bemd«i, blaeeten, roofden
énv. t: IV. Tat. 168 t«.
Sy 1^an persenen. BrmêêW t&^ den Mg)'; w»^
dmHÊeify fir. flimr^ lümpur (sor 1» do«)( bf4UiF.
24
186
BER.
BER.
II Dat die uytlantache.. Tertracken nyt onsen lande
en graefischepe van Ylaendren.., op peyne van voor
d'eente reyse wel en Bcherpelicken gfaegeeBselt en
met eenen bernenden ysere op heuren rugge ghe-
teeckent te syne. PL v. VI 15 juni 1556, a. 9.
I, 82. Zoe aal men dijen valschen muntere bemen,
oft zieden, v. d. Tav. B6. £n dese misdadige \nl.
de Sodomieters] is men sculdioh te bemen aen
eenen staeck. Ib. 80.
9) In figuurlgken zin. jj Opdat, als wi gbe-
■maket hebben hore honichylietende sueticheit, dat
wi dan Tenmaden mogben alle eertsche dinffhe en
mit bomender begheerten di an te hanghen, Du die
biste alle euet. QHijdb. XY» £. 99. Berne mit
Tuere des neilighen Gheests onse herten en onse
nieren. Ib. 111. Zwoer hij den quaden eedt niet
als getuige, maer als principael, en dat dade voir
recht, Tu^^t bemender heijten Tan gramscappen,
soe heeft h\j alleen God tot eenen wreeker. v. d.
Tat. 67. Bernende coorts. Brandende^ heeie
koortij ir. fiètre brülanief chaude^ ardente. jj Oft
gsbuerde, dat iement eenen anderen quetste, mair
em geen dootwonde en gave, ... en het daimae
flebueKle dat, vuijt oicsu^jne van dyer quetsueren
der Toirscr. wonden, toesloege een bernende,
oorts, dairomme dat hy storve. y. j>. Tay. 156.
BËRNHOUT, zn. o. Brandhout ^ fir. hoiêcihrüler.
II Dat onse ondersaten vau Balen., huere bemhout
sollen mogen halen op onse Toirs. bosch en walt.
Bekenk. ü. Brab, reg. 138 f». tVJ tO. 15 dec. 1533.
Dat onse goe de ioghesetenen van die Banck Tan
Baelen en ondere omligghende dorpen daeruyt \nL
uit *B Hertogenwald] niet ghevoecheiyck en konnen
gheaccommc^eert worden van bem- en bouwhout.
£lae. V. Brab, 18 febr. 1662, III, 205. (Deze ord.
heeft tevens het w. brandhout). || En omdat die
goede inghesetenen . . gheyoechelijok van brant- en
Douwhout mogen versien worden. Ib. 2u6.
BËHNINQK (Berringe), zn.y. BramUtof, brandy
fr. eOmbmHiblef chamffage. \\ Lyftochter meijsnie-
man maect z voeder torve tsiaers. Yoegtman v voe-
der te berringen. tBeekt o. Ucdê, 14« £. a. 21 en
82 In welke capelle men doet tien messen de weke ,
en oeffent dagheiycx de werke van ontfermhertioheyd,
te wetene sonderlinghe de aerme menschen te her-
berghene, te spijsene van etene, van drinckene en
van baringhen. db Ylaionck, 8tr, lY, 204, ZegeWr,
80 nov. 1442. Dat over v^ftich jaeren tyds en meer
leker ordonnantie en goede poUicie ghemaeckt en
onderhanden hebben gheweest op de beminghe
van den haute ei turfven . . £n als ment alzoo
naeerde en onderhilt, de ineetene van den lande
wisten haere ooopmansohepe zonder bedrogh in de
leveringhe van der beminghe. Nemaer den lands-
man, nn versubtylende met den cooplieden, groe-
■iers van der vuomomder beminghe , heblMsn . .
vonden en gheüseert van nieuwe praotiquon . . Dat
meer is, by den voorooope die men van den slag*
houte en beminghe daeghelics doet en useert, so
Terdiert de voorn, beminghe . . Bn insgheiycz de
turfven.., En alzo zyn de schamele Ueden, die
oleene pennewaerde van beminghe slyten, zeere
bedroghen. Plae. v. TL 17 dec. 1515. I, 667. De
hackers en moeghen hen beminghe n^jet leggen
naerder den ovenen dan op yj voeten. C. v. Antw.
1545, VIII, 70. Ib. ziii, 68. Dat nyemandt zyn
beminghe, als torff, hout oft mutsaert, hoye oft
stroo ontamelyok legghen en zal, soe datter perykel
aff oomen moeohte, en daeiom, dat iegelyok die
voersofeven syne berringhey vlasoh, hoye o!ft stzoo
lal moeten legghen ten miarten vfjff voeten allvut
verre van allen schouwen, hetzy boven op zolders
oft beneden, van esten oft ovens. Kb, o. Twrithout
V. 1550 , f». 77.
BERNINCKHOUT (Berrinchout , berning-, beiv.
nynchout), zn. o. Brandhout ^ It, hoi» cL hr4Ur, Zie
BEBKHOüT. il Te desen twee hoven behooren oor-
weyden en diiensten, dats te wetene , . . en tbeminck-
hout te voeren in beede de hoven uut myns hoeren
bosschen, ten oirbure van beede den hoven, db Ps.
en Bb. YI. NeveU, 30 (1387). Item, dat van den
berrinchoute, dat de insetene van Denremonde
coepen jeghen liede van buten , ofte van binnen . . ,
die sullen assise gheven ghelijc men van den houte
es ghecoetumeert te ont&ne. db Ylamikck, Aec,f
blz. 27 (1406). Katheline, twyf van N.^ gbezworene
vroedvrauwe , . . Ixxy Ib. , eü voor beminghoute vj
Ib. Fprioiia, St,-Bek. v. 1523, lY, 403. Eatelyne
enz.., en voor hun bemynchoute, vj Ib. Ib. 1538.
. BEROEMEN (Bexommen). Wederk. Hem be-
roemen. 1) Zich vermeten, z, verttoutemf fr. se
permettre^ oeer. jj Pat niemant eenighe schandeiycke
oft leelycke oft quade oft oneersame woorden te-
ghens onse schepenen van Lier, in heure presentie
oft absentie, en segghe, en [of? of hem.'] beroeme
te seggben in eenigher manieren. Priv, e. lAer,
20 oct. 1326, a. 12.
2) Zich beroemen^ ft. ge oanter, te glorifier. \\
BoTendien hemlieden berommende, als dat zy on-
lancz te vooren hadden ghenomen zekere visscbers,
dewelcke zy bonden op plancken en lieten die
levende driven up de baeren der zee; met zulcke
andre dierghelycke ezploicten, dewelcke zy met
goeder moete vertellende waeren en daerinne glo-
rieerden. Piot, Chro». 508.
BEROEMICH (Beroeminch), bn. B.— van woor-
den. Cfrooteprekemd, fir. vantard (de paroles). jj Yan den
beroeminghe woerden der procureuren ter Wetwert.
Item, insgeiycz opte voerscreven pene, do voers.
voerspraeke, procureurs oft taellieden bon zullen
wachten, meer dan zij gedaen hebben, van enni-
ghen beroeminghen woerden ter Wetwaert, in ver-
achtinghe oft vercleijningen van der Wet, geleek:
^Ick zal u een anderen leeren!*' oft: ^Ick zals u
van boven doen bevelen!** maer zullen nochtans
de procureurs oft taellieden hoer partijen dienen
zoe z'u meijnen wel te doene, sonder nochtans be-
roeminghe. C V. Turnhout f Stijl ^ 61. (Er wort
geen verschil gemaakt tusschen het adj. en het subst.)
BEROEP, zn. o. In rechten zooals thans, £r.
(en droit) appel d un tribunal eupérieur. Met eenen
onduitsohen naam ook provocatie. || Welcke provo-
catien oft beroepen geschieden: oft mondelinge, ••
O. V. Antw. eomp, Y, ziv, 2. Saeckon van provo-
catien van interlocutoire vonnissen. Ib. 7. De pene
van onwijze provocatie. 14. Dat appeUacie is een
provocacie oft beroep gedaen van aer audiencien
des iersten nedersten en onder-richters totten meer-
deren richter, mits ennigen bezwaringen, belas-
tingen en veroorttingen cUe iement gedaen wort,
oft mits oomminacien hem beducht aengedaen te
wordden, v. D. Tav. 846 v«.
BEROEPEN (Beroupen), onz. en bw. Een per-
soon. 1) Boepen, ontbieden, fr, appder, mamdmr
(une personne). || Die een ander wilt doen leg-
gen in eenen oirvrede, moet denselven, met per-
missie van boigermeesters , doen roepen voor de
magistraet van Diest.. Inghevalle dan de beroepen
partye bekent,., dat zy het beroepen [aange-
klaagde] ezcee hadde begaen , . . soo is sy oock
schiüdich.. den oirvrede te geven. O, e.
YZ. XVI, 16, 17.
BER.
BER.
187
2) Bêêokuidi^ên, aanklag^m, ft, aecuser. || Es hj
beroepen onder den amman» Tan hoerele personen
dat net uy, met onrechte, en wert hy qoite ghe-
Boolden Tan den ghebode [dagraarding], deghene
diene teerst beroupen heift , moetene doen ute coste
en ute scaden; en also ghelyo moet elc doen daema
diene beroupen heift tonrechte ; en dit es te ver-
stane up dat deghene diere gheboden es dit calen-
giert te tide Tor scepenen. Ib. a. 81.
S) Yan een yonnis. Zich op eene hoogere rechi-
hamk beroepen, t» beroep komen van een vonniêf ft.
aller en appel, appder d'un jngement. \\ Nae den
stijl en Blijde incoempet van den lande van Bra-
bant, zoe moet men appelleren oft reformeren aen
dat hoot immediaet van den richter dyet tvonnisse ,
datter beroepen oft gereformeert wort, gewesen
heeft, oft anders die appellacie is desert en en doogh
niet. Y. D. Tav. S47 v>. Foincten van appellatien.
Indien hem yemandt liet dunoken beswaeit te sijne
by eenigen vonnisse der mannen van leene, sche-
Senen, laeten en andere nedergerechten deser juris-
ictien van binnen oft van buijten, en alsoe oaeraf
sal willen beroepen oft appelleren , moet tselve doen
binnen thien dagen,., oft anderssins sal hij ver-
claert worden van synen beroepe vervallen. C. v,
Sanihoven, Stijl, 158. Yan vonnissen gewesen by
commissarissen op de rolle , . . wort aent oollegie
van borgemeester en schepenen der stadt beroe-
pen oft geprovoceert. O. v, Antw. eomp., Y, xiv, j.
WXDBBK. II Dies moet partye, haer beroepende, van
stonden aen in handen van den greffier oft commis-
sarissen geven tweelff stuyvers voor den vonnisse
interlocutoir oft van provisie, eü van vonnisse dif-
finitieffvierentwintich stuyvers. C. v. Antw. comp., Y,
XIV, 8. Ook met een onduitsch woord provoceren.
II Beroepen oft geprovoceert. Ib. xrv, 1. Dat men is
ontlangen om daeraff te provoceren, a. 12. Om by
requeste te mogen provoceren. 13.
4) Beroepen te oampe. Uitdagen tot een
tweegevecht, ft. provoquer en duel, ^ tra combat si»-
gnlier |] Niemene ne mach poertere van Ghend
beroupen te campe in Ylaendren. C. v. Oent, Chr.
charter o. 1297, a. 69.
5) Beroken verste. ÜUetd, verschuiving van
het vonnis kondigen, ft. annoncer remise du juge-
ment. ]| Up dat scepenen der questien niet vroet
en zyn , zo nemen zv versten ; eü die verste be-
roupen zy up huere bano, eü die houdt men van
ziiiitcn te xiiiiten («{. veertiennaohten). C. v. Aalst,
Orig. XXTI, a. 16.
6) Schepenen beroepen. Van het vonnis
van de schepenen der lagere bank zich beroepen op
de hoogere bank, ft. appder de la senience des juges
dm hane inférieur au bane supérieur. \\ Yan beroep
en hoe men beroepen aal. Item, hoe een man die
beroept schepenen t^onrecht, die is aen den heer
op vy scillingen; maer beroept hy scepenen te
recht, soo en heeft den heer niet. C. gr. Loon,
1, VI, 69.
BEBOEPER (Beroupre), zn. m. Beschuldiger,
aanklager, ft. aecusaieur, plaignant. \\ So wie dief-
telie goet coept, bi lichte van den daghe, bi orcon-
Bcepe van n sinen gebners, en die beroupre van
den ffoede met sinen eede ii van sinen gebuers
verseierthede wille doen dat dat goet syn es , men
saelt hem eeven. K. v. ter Piete, 1265, a. 46. De
Lat. tekst heeft inclamator; aan het einde des art.
wordt het w. vervangen door „beclager", nogmaals
aldaar uitgedrukt door inclamator. \\ De beroeper,
geappelleert hebbende, sal binnen den tyt van
weken zyn appel behooriyck vervolgen, oft
anderssins sal dio tcgcnportye . . t* vonnisse genieten,
en de beroeper, sonder ander vonnisse, van der
appellatien biyven vervallen, en nyettemin sal de
gneïnthimeerde den beroeper mogen te rechte por-
ren, om van coeten, schaden en interessen., be-
groot te worden. O. v. Santhoven, Stijl, 159- Ib. 166.
Ook, met een vreemd woord, provocant. \\ Yan acten
oft taxatien van costen worden de provocanten oft
beroepers vrydaechs oft woensdaechs bedinght. O,
V. Antw. , oomp. , Y, xiv, 8. Wort de provocant toe-
gelaeten syne diminutie te mogen doen. a. 12.
BEB0EP8PEL, zn. o. Kamp- qfstrijdspd, wed-
strijd, ft. concours, Uttte. \\ Notoir zynde, dat in
de districten en limiten daer eenich oollegie van
guldebroeders by souverainen prince gesticht en
opgerecht was, gheene andere gheiyoke oollegien
van anderen instructie \ï] en vermochten te oommen
guldewys en sohuttersgewyse zonder het consent
van den heuverste van de gulde deser plaetse, die
zomtyder zulox wel ghedoochden by mutuelle be-
schryvinghe en correspondence, uyt exercitie in
beroepspelen eü dierghelicke , ten bende van den
eenen den anderen totte oonste te verwecken, ds
Pb. en Bb. XI. Wachtebeek, 29.
BEBOEBEK, bw. 1) 7W opstand, tot oproer
aanxetten, opruien, ft. êmeuter, soulever. \\ Dat
nyemant van den poerteren, met gekkeliker koen-
hyt, binnen der stat off bynnen der vryheit, ban-
nieren te halen off te dragen, off te wapenen te
roepen , off die banneclocke , om tvolc te berueren
off om stryt te maken, te luyden aen en grirpe.
Piot, Cart. 18 nov. 1404,' a. 10, blz. 171. Dat
nyemant.., en sall mogen slaen noch luyden die
clock, noch banire dragen op die merckt,.. om
dat volck te beruerene, noch oic te wapenen roepen.
Ib. 10 juni 1417, a. 6, blz. 206.
2) Fig. Bewegen, aansporen^ ft. mouvoir, portere,
II IKe richter is wel sculdich de ooge te hebben
op dat wesen en leven van der vrouwen, eü op
huer discretie, eü wat huer beruert heeft die ao-
cusaoie te doene \nl. tegen haren man, hare kin-
deren, enz.] y. d. Tav. 149. Oft daer vele per-
soenen om eenich misdaet ter bancke gebracht en
gepynicht moesten worden, soo moet men altyt
beginnen van degene die tmeeste vreesen, . . als de
jonxste van jaeren, oft vrouwen, oft daerdoor d'an-
dere meer beroert oft beweecht souden worden om
eer de waerheyt te beiyden. C. v, Antw. oomp.,
YH, III, 23.
BEBOEBEN (Berueren), zn. o. Fig. Beweging,
aandrift, ft. mouvement. \\ Ghy snit weten, dat dat
te verstaen is opten aenbrenger eü denunciateur ,
die vuyt zgns selfs berueren dat aenbrengt, die
geheeten is in rechte denunciator volmntarius. Y. D.
Tat. 162 v«.
BEBOEBENDE, vz. Betreffende, aangaande,
ft. coneemant, touchant, quant è. \\ Beroerende
de voors. remissien, hoewel dat behooren eü be-
tamen soude dat wy . . , desniettemin . . Ord. crim.
V. 1670, a. 20. Eü beroerende de extraordinarissohe
delicten.., wy willen.. Ib. 58.
BEBOEBiNGE (Berueringe) , zn. v. Oproer, qjh
stand, muiterij, ft. insurrection , soul^vement, sédi'
tUm. II Want enegerhande berueringhe, discort,
wangost [wangonst] eü hatie opghestaen waren
tusscen den wailgebomen Inden onser stadt van
ix)vene , op dene side , en onsen goeden lieden van
der gemeinten onser stat, op dandere side, .. van
welken berueringen, discort, wangost eü hatien
beide de partien in ons bliven syn. Couthered , TIII,
8 febr. 1362.
I
m
w».
m^
BEBOEBLIJCK (Berneriyo), bn. Yan goederen
i» 't {ilgeme^n.' Voeren^, fr. móbÜier' \\ Vy scoutene,
scepeneo , burgermeisteren , net , . . ^Ue eö ^^elike
ordiuancien,. . in goeden trouwen gelpven tj^ ypjl-
Tollen., . . en hirop onse , onse geëryen en paconie-
linge, en onae eii hoere goede, bejnoerUp en onbe-
^rlie,.. verpanden en Tast Torbenden. PipT» (^W*
^8 nov. IfOit f !?• blz. 172. Alsoe ni.en dingen
▼yndt ^ie porporael zyn in drijerleyden difTerencien :
ennige vyn onbemerlijc^e dingen, aU grondt en
erve; ennige ^ijn beruerlycke dingen» ^9 cle^rder,
boecke, geit èn d\jergel\icke li^^iyel(|f9 go^n,
die ;nen yerrueiren en dragen mach; en ennige zyn
dingei^ die henifielTen moeen berueiien , ala peerde ,
ecape, .coeyen eii d'uergmücke; ^n deee vordd^
oic onder die beruerlijcke en h^effeiypke goeden in
den reebten nedebegrepen. v. p. Tay. %1. Van ge-
lycken eal een \jegelijck geetf^en mits stellende
pnder de Weth i^lsoovele pnbedemeiyclEe beroerlijc)»
goeden oft gelts als tgene dan^ don twist om lp
beloopen nuach . . C. 9 Santh,, Sit^, 177.. K^er de
jqot yan yadèr en moeder soo suecederen alle de
kinderen .eyengelijck in alle de bae;^e]ycke jen de
Doruerlljcke goeden. O. v. Zier, ^y, 1,
B£BO£BT£, zn. 1) Stoormê, ofmpmf. >if m*^
Jlf^ndding^ fs. iroMe^ exeiia^Hm <m fncmvait traiU'
t^ent l\ j^est dat u peerdt, muyl dft and^f dyer
8m\jt, bijt oft sl^tf '^uyt [*2. vat, treft] en breeql
iemende eenen ^um oft een beejn, gj)\j sult weten,
ee9t dat die beeste dat doet ynyt be^ertjen eja
stoonngen bem y|tn iemende gedaen, die dat smyt
eü beruert beeft tot wreetheiden, lAie si^ daijdnne
gebonden zyj(i. y d. Tay. 88 t^.
2) Hfif^e twifi gepcMrd met ^Ifi^fen^ fr- rw9r
11 Wie een mes, opsteker, colye pft fnd9r ghe-
weere, daer yser olie loot an is, in evelen moede
op eenen anderen treckt, slaet ofte gb^^taepkty oook
ipiede die eenen anderen in questi^ b^^^ 9^9
worpt n^et potten ofte glaes^, . . mitmders die
opetelder is van de beroerte of^ gbeTecEt^ • • QfV,
JJaUi, yi\\ 4.
l^e, pfirt%riaiioH dan§ la vie tofiuijf. IJ Aïsoo men,
hj exemple , Tan ónsen nagbebueren wel bemercken
can, die seditien yai^ tghemeene yol^k, beroert^ en
perturl)atie Tan 4en ghemeenen staet, rus)^ en ^el-
Taren.r^^- P- "^hf ^^ ^V^- ^^^ h 1^7.
4) ievppging^ aandrift (der ziel)» fr.. mpvMpM»/»
imjMlêum (de TAme). || Soo ist dat wy,.. niiedi^
wy daei^ bejtioiriyck zyn gbeïnfoi9i9er^« bf^iif
niet groote en rijpe deliberatien Tan raede/ bg
onser welwetentbeyt, auctoriteyt en eygbende^ be-
roertep, gbeordineprt en gbestati^qrt . • ^2. e. !^r^,
6 npT. 1720. I, 93. Ook bebok^^eit.
BEBOëBTHEIT (Bemertbeit), zn. 4andqei^,
Jmoeging (des gemeens), fr. eonif^f^^ |j tft^ si
[9Z. de kloosterlingen] en hare nacomeliDghe t^
meer gehouden en yerbonden zijn pnsen Heere God
in haren bedingen Toir ons te biddene m^^ beruert-
heiden Tan herten. MssTiors en Tobïb, IX, 588,
Ö<^k, V. 1418.
BBBOQFT (Berooft), TerL dvf. t^i bs^PPYBV.
Arpif herwAd^ £r. pauvre, d^^mi^^^ de tornt. \\ O
conino der coninghen, make ipi ryck, ^0 beroefi
bin. Jlond, merk, 64.
'BËBBEN en EERT^ELDBBS. Senamingen van
ont onbekende vaartuigen; men Tgl. bij Verdam ei^
by Gailliiurd bebscif, bbbbcxfx, Zy komen Toor
in den yolgenden Frapschen tekst: i| Jl^oiennnnf
qme V, A, fpit eervie de comnander en. Anvere que
Pon nouM flimieee de batteamx nommée herren et
ber^elders, pt q^ ee $qü en iauie dititien», pomr
tp eaieir dnforl de Moennart, JSt^keareh. Aw^iene»,
Bundel n". .837. Brief Tan ^jpo Debiche, juli ie»96.
B^ijElBI^ (Berrye), zn. t. Z^opaU thans, ft.M^p.
AU kaJkmaat {pomme mtnure de I0 ckaitx). l\ jPe
calcmate, daeraf de drie mat^n honden de ojgf-
rye, houdt zxüi stoepen en tdorde yan jDenmi
stoope wouzaets, wynmate. Item» een Jiondert qüt
houdt Tyftich benyen onder den boeT.er ingheleyita
Item , een hondert calz Mecheb hpn^t j^YÜi ber-
ryen. De Ti^re oalcmate Tan Antwarpen maken drie
nuiten of eene berrye Tan Aelst. tGendsche mudde
calx maect zxxii yaten ooorenmate Tan AeUt, zjjol
üy berryen. C. e. Aalst ^ Qrvj^ blz. 408 (1578).
BBBEIEl4E(}6£BS (Beirielc^gers, b^rryelff-
ge^), zn. my. Opkocpere van granen, ff. aoeaparmrM
de graime. |j Piat gheen beerilecghere en sta mcifc
gbeenande grane up den Coemaert, hy en sta buten
den Treinden lieden,, sb Pauw, F^. 138 (1874]^
l)en y noTember [1585] alle den ngghe die binn«B
Qhendt was wiert aeo de berryeleggpra Teroocht
xxxj SC. deq sac^; peyst wat denaelyen an de bor-
gbers met het men)[en moest Tereooht vordeiL
:Be1g Mud, YIII^ 421. Op den x) jnny 1586 ww
by trompette gheboden, dat alle de oooplieden t«»
porren, benrieleggerV} beauwers, baekers, binnen
den derdipn daegbe souden OTerbringhen hoeyeel
kprren dat 07 by liedden. Ib. 423. Ben zzijj auguatj
waren de granen an het liohUm; eoo en ludden dP
kprreTercoopers ofte berriele^ers gheen korreo
Toorghestelt tpt pntrent ten xj of xQ uren, apodn^
het dierde xg st. Ib,. 425^ Soo sy [«). de oomergfi'
cellen pf arbeiders] opck niet en aiülen Termpgei^
t^ werckene de geeaokte graenen en aaden die mgl^
de marotschepex^ ofte jandersins arriTeren nillen, en
gedestinfvart zyn aen eenig9 oopplieden oft beirif>
leês^rs , ofte dat *t9elT9 goet aal hebben eenige eon-
ditie Tan coopmansob/ip, ofte daartoe aal zy^ f»-
dertineert. O. P.-J?^ i^ff^ 9. dec 1704« K 7. En
sop wanneer die gesackte gra^nen en saeden ter
slete Tan de partiouUere m^aglera Termetelyok
eecommen en gedraegen sullen z^jn geweept t'bnnnen
huyse by de Toorsz aerbeyders, e$ dJiernaer niet
min Tercooht sullen worden 9^ br^f^wm* bttpk^rs,
beirielegghers, monters ofU andere persoenen,, «
Ib. a. 11.
BlSBBIELEGGSJEtSMAT^ (Beirl^ggersm^te) ,
TOor de granen* || Bednc^ie yan de t«rwemaet9
gezeyd heirUgger^^ in decaUtres, en den decaUtre i^
beirUggerematen : 1=2,572 decal. It. Yoor de haTor^
1=3,648 dec. Oit. AP9:|?»T- ?J^ b^ TOOrgw^ndliWQprdL
BEBBIEWECH, zn, fr. ehemin è ctvOr^. || Kenen
leewech, daer men een coe ipet eenen zeeli» leedtj
eeni^n b^rryewecb, eeoen keic1|;wech en ^enen hort»-
wech njoet wyt zyn yyff Toeten* C. ». Aaletf Xt
i (1618). Eenen berrywech t Toete. Ib. Qvig- %vmjh
BEEBINOï). Zie b^bitht^b
BEEEINCKHOÜt. Zie BEi^^rjaour.
BEESCHIEBE, zn. Soort vam wol, fr, eort4 d^
laine. || Dat men yan nn ypprtan gliee^ i«i<M^«
oods , lypse noch keetenene drappieren en zal omm9
Meenenssehe fynp witt0 ofte zadblaenwe lekenen
daeraf te ipakene , maer zullen ^an n^ Toort. deselyQ
lekenen moeten gbc^maeckt a;yn van goedp fyn^
cods, bersf^hiere, middel maraehe, en enivopif yan
gheen slichter aorte yan wulle dan Tan fyn«> jo|^--
gjie, up d^ Terbuerte en oonfiaoati^ yan dezelye
wulle, enz. B^hbbt, I, 296, K. d, I4kei»g^ Af
Meenen, t, 1545, a. 1. Eene aaiih||)ing. Tan den
schrÜTer nit eene Fransche oork. van dei^ keizer
[aprü 1545,^] bericht ons nad^ OTQr. desp wplsoprt:
BSB,
BER.
ÜSB
II Vtmfmr^w rapptiU, Mgt hy, qu'êm vtriu dsg
fMuM# "knmêê d êiahisi iomt ceulx et oeüeê gvi «0
mt^nMf 40 laéiU druperU^ tont tênuê da faWê Unu
0$ Uamki dra^ê^ dê honne id ft»B laynê dJBngUierrê:
avavoir, Uê eomnmns dr^pg de fine layme nommSe
en ikifoie Jonghe Code, Benchiere et MojfenMê
■Mreft* (Hifldelxaanche), ei de ntUle mdre eorU de
laif^e de moimdre prUf II, 117.
PEBT (Beert), nL o. (dit. herders j berdere»,
heerdmmy» 1) Lai of herd, waarop de Indékkere de
ide^ leff^eu, eehalvAerd, h, volSfe, oo2ie«. || Den
aMDOiemer wert gehouden dit voorn, deck te doeken
npi scliftillen yan groepe Martinfoa, van de beete,
MP sjJX derde, en tbeert moet weaen Tan eecken
ADUte, dick een hijTon duym; maer tbert ommo
)iet dopken Tap de peere, naer den heeech Tan
lU» v^rck. BxMBST, II, 329.
9) Sd^aal, hakfe f er ophaUng eam aaHmoegen^ fr.
etbÜs d faire la qaiU. |j Yan lonchoot, de i»pe,
Jai)f soeao vas Tan Lincboat, zotte in de b«vt en
fS op in erfdomme, met allen rechte, Lamhrechte
Bnagghftn, ten dncói beerderen behoef in Onaer
Yroowen capello t^ Djoat, de helecht Tan den erf-
«1)10, ens. Schep, te Dieet ^ 8 mei 1346. Die mom-
haren Tafi den drie berderen des heylich Gheeet
ixi Qnser Vrouwen «apelle te Dieet. Sehepbr, o.
IH$9t, 15 iuU 1404.
8) (Bouwkunde). Sekate, oaiwerp (^patroon, fr.
épeure^ eegmeee^ modèie^ || Item, om berdere, die
moBiter Henrio Taam aneet, om te doen houwene
dunnaa de atono dier men orberde int wero, 24 st.
Yax £Tsy, Idmeaim «km. 64 (2) A9. 1365. Item,
Jf. H^ hebben Terdinot dloifwero Tan beide Toyen
opte ffiUdinfft Tan den eappen, geacoreert die lysten
W ppeten Tolmaect, nao dbegryp Tan den beraeren
ben ÜfM9f geloTert Ib. 183 (10) St.^^. 1440/41.
|I«er den hexde hen biden [beiden] daaraf gho-
geren. Mmeofier^ 1875, bU. 28 (1444/45).
4) Serd beeaiiemde de namen van de leden eener
wtaatmhappij, fr. pUwehe portani lee nome dee mem-
bree d^am eodiU. j| Ala de geseUen sullen ontboden
worden, soo wie te dier oven niet en ia op de
CNweio, aft ten minsten eer hij int; bert gelesen
eft gasoepeiDi wort Slat, Handboog te Dieet, a. 25
(1581).. Wtgedaen worden wt den berde. a. 89.
5) J^ord, waarop tekere geer gebruikelijke gereehts'
ifoareeikriflen, formuleny enz. geplakt werden, tootUe
eeden^ en, onder anderen ook^ een etyl van prooe*
demrm,, te Andenaarde^ Tan 27 sepl. 15i82> in 74^art.
fic JPlanck^ mr laqrMe en eoUait dee règlemenie,
dêefomnmUe irèe utieHes, tèllee que dee sennente et,
entre aetiree ameei^ mn t^le de procédure a Auden-
arde, dn 27 lept. 1582, en 76 art. || Aldus uutg»*
scTOTflii en gecopifirt uut een groot berd ligghende
XA de camere daer men de zoUe leest, den . . . marty
XT« tneghentich. O, v. Auden. 2^ deel, bis. 215.
6) ^ord ef tttfA, waarop een koopman tijne waar
mjietali en verkoopt, tr. pianche ou iahU eur laqueüe
m marekand HaU et vend ta marohandiee, oomp'
tdir, \\ Een Trouwe sittende in den winckel oft
i|9nt bert Tan beuren manne « daghelycx Tercoopendo
en oytmeiende, die en wordt daerdoere nyet geacht
oft gehouden Toer een coopwyff. C. v. Antw, 1545,
XI 9 82. (Het woord aal wqI geene andere bediede-
nis hebben in de Tolgende aanhaling:) Dat niemen
up syn bert, np sQn penningvat(?), no Toer sinen
Xelie ne bande itaenoe, no ne doen staen, ydele
np TuUe i^ipoen, no flasachen, no potte, no omme
^ dzagheii, no ydèle no Tulle, omme malicie,
S} de boete Tan x s. db Paitw, Vgb, 18 (1388)*
eti w, Mitk99iffbord, door den uitgoTer Tooxgesteld,
Bchynt ons hier geensEina toepeseeiyk te weeën.
7) In den lakmihandel. Waareck^nl^k keipimnkfê
waarop het Udcen geeoonden wae^ &. <y/iei'iiiwsa^
la fianchette êur laqueüe étaii toumt Ie dram,
II Men aal geen bert brinken op de helle nadet de
clooke gheluudt es, noch afcbraghen tot det de
clocke gheluiidt es, data te Torstane met lekenen,
en waere met soaerlakenen, opt hert Ferbort. X. d,
lakeng. te Brustd, v, 1365, a. 60. f". 2 f*. — Zoo
heeft het werkwoord BXBDBBBjr wellieht ook geene
andere beteekenis dan: het laken cp een pUtnkfe
winden, fr. ainei Ie verbe BXSDSBXV n^a prèbable
ment poe d'autre eigni/ieation que: rwder Ie drao
eur une planehette. || Wie lakene ochte stuoke beed-
dert, item cochte, hi hadt laken Torboort ocfat
stueke, en die hoechste boete der gulde; wmt
ment Tande in eneghe persse, ochte daert Terleet
ware , ooht wie dair andere toe dade dan aine , wave
op dieseWe boete. JT. «2. lakeng. te Brueeel^ v. 1866,
a. 5. Gheen scerre noch bereider en sal gheen
lakene Tan buten Dyest ghemaoht pensen noch
berderen, op een pene Tan xx il id. to Dieeé^
1383, a. 4.
BEBTELOOT, zn. m. Soort van teevieekj h.
eorte de poieeon de mer. || Alle degonne eenigen
Tiich koopen , sullen deseWe moeten laeten Tvrtaoana-
porteren thunnen huyse . . binnen deser stede door
.de Tischdraegers , die daeroTer sullen genieten : wem
een berteloot iVs [oord].. Tan eeoen kleeoen
berteloot, geseyt sooman 1 [oord]. Begl. VUsdkerff
te Blankenberg, 10 deo. 1767, a. 86, 106, llS.
Fl. o. VL XI, 1322.
BERUCHT, 'Terl deelw. Tan beroepen of Taa
beruehien (sie Ybbdam), Teeltyds gepaard met bo'
faemty in dezelfde betec^enia. Berucht sgn Ten
of dat. . Doorgaan veor^ verdacht tifn en im den
roep of het geruoht etaan van . . , fr. paeeer peur , éér»
eoup^onné de et dSeignê par lm rummr pwiUfwe
pour . . il Men geeft soepenen , als men gaat he»
giuaen hooren, drie TraechbrieTen die gh^TO
spreken, en houden in soo hiemaer Tolght: Yraeghit
wie berucht es Tan dieften/ Wie berucht ee Tan
putierscepe? Wie berucht es Tan der lieden cooien.
houdt, Tisch of ander goet te haelne by daghe of
by nachle? C. e. Aalet^ Orig y z, Ooeêkemre^ a. 9,
10 (1415). Zo wie berucht es, dat hy eenen and»*
ren brocht heeft Tan Uto ter doot. Ib. XLii, 8. -*-
Ook gepaard met bedragen en bdasten [beeohnldi-
gen]: II Zo wie berucht en bedreghen es Te& idfere-
hande quaetheden. . Zo wie beroeht efi bedxeghen
es Tan taaaemente . . 2k> wie berucht en bedreghen
es Tan der lieder kindere of wyfii tonspoedene, oft
wie dat boTonden en berucht es dat hy ens. Ib.. Bb
4, 5, 6. Dat zij noch wy en wisten, noeyt noeh
en Terhoirden dat hy Tan ennigen qoaden feytea
berueókt off belaet was. Areh, o. Dieet, Formulair.
15e E. CerHf de viatore boni nominie etfame. Ofte
hy niemant en weet die berucht isTanóQefte? Ofte
hy niemant en weet die berucht ia Tan Tiouwe-
cracht ghedaen ofte gheattenteert te hebhen? Ofte
hT niemant en weet die berucht is Tan toorerye
ofte waersegghen? C. e. Auden. 24o ded, Dévd.
cix, a. 10, 16, 20 (1626). Sonderlingen soude men
aenaien syn gerucht en £ame daer hy in Toorleden
tyden in berucht en befaemt waw geweest. C. gr.
Loon, vi, 77. Soo wanneer den officier niet andeia
en heeft, om tot ondersoeck te commen, dan den
gemeynen roep en faem , is hy gehouden, eerst en
Tooral te Tememen waervan alsulcken 90ep< eoanpt ;
en soo Torre hy onderrindt dat die compt Taa
lichte persoenen, dionckaerta, Tnmwe, oft Tan dan-
190
BER.
BES.
«me die eenigen quaden wille hebben tegens den
berucbten, daerop en mach hij tegens den persoon
yan eeren geen Toorder ondenoeok oft veryolch doen.
C. 9. Antw, oomp. Vil, i, 8. Maer oft Tan de
faeme en geruchte bleke, bij wettige getuijgenisse ,
alsdan sonde men daerop voorder ondersoeck mogen
doen; en indijen daernaer dien beruchten werde
beswaert by t Terclaeren ran getnijgen , . . Ib. a. 9.
BEBÜCHTICHT, bn. met dezelfde beteekenis
als het voorgaande bbsüCht. 1| Daeryn sullen onse
amptlude voirtvaren, als sy de beruechtichde ghe-
Tanghen hebben, van onser heerlijcheijt wegen. En
welke t\jt die fame van enigen van desen poenten
over yemant yertiiyght en geproeffV were voir onse
schepenen, dan sullen onse amptlude die befaemde
besneken eii pijnen , . . om die rechte wairheyt
t*onder?inden. Piot, Cart. 7 dec. 1411, a. 1. Dat
eenen iegelicken . . ordell en vonniss gedaen werde
en geschiede, dat egheon yan bon daer buten
gekeert sal worden, wtgescheiden yan morde, diefile ,
xouff, mortbrant, yredebreker, yrouwencracht eiï
gewalt, daerinne sullen onse amptlude yortyaren,
als sy die beruchtigde gevangen sullen hebben,
van onser heerlicheyt wegen. O. lAêgé^ 11 dec.
1600, a. 38. JHoêtelt,
BERUIT, bn. Ruidig, sehurftig, fr. gaUux.
II Dat niemant en houde beruyde peerden , scbapen
ofte andere beruide beesten op de straten van
Capryoke nochte op gemeene weyden. DB Pb en
Be. XIïI. Kapr^k, Ord. IB mrt. 1641, a. 22,
blz. 70.
BERUSTEN. Schates in zijne Analeciet (Acad.
d'arehéol, 1854, blz. .S28), xzx. Stichting der
8int-Jorii of Noësauer kapel te Brussel f deelt het
volgende uittreksel eener rekening mede: jj „Den-
selven [nl. den beeldhouwer Borreman] betailt voer
sjme gesellen te drincgelde, soe men vangelycken
alsulcken werklieden doet, opdat zy souden hulpen
berusten en beesten dat die patroooen gemaect wor-
den , . . de somme van x s." Schatbs is niet getrofien
geweest door de strijdige koppeling van berusten en
haegfen. Het is klaar, dat er moet gelezen worden:
fkeneergtem ende hoesten. Zie bevsbbstbk.
BES, BIB, vz., hd. woord voorkomend in den
Limb. tongval. Tot, fr. jusque,. jj Dat men dan in
derre kercken cesseren sal . . , al bes derre tijt toe
dat die kercke weder geweijdt sal sijn. C, v. Afoat*
tricht^ Oork. v, 9 febr. 1879, blz. 499.
BES ADEN, bw. Bezaaien, fr. ensemeneer. jj Dat
do vom. Claeys en mach up (sie) tvoom. lant niet
meer besaden ten ofsceden van siuen pachte dan
hy tvint [/. tvant] tsinen ancommene. DB Pb. en
Bb. IX. St.'Martens-Lathem , 4 (1422). De vom.
pachter moet dit goet laten ten bende van synen
pachte besaedt en ghewonnen Inl. bebouwd] also
hyt vant tsinen ancommene, te wetene iiij bundre
besaedt met wintercoerne in braken, eü gemest
met ses en dertich voeder mes up dbundre, en v
bundre besaedt met e venen , . . eü nemeer besaet-
heden en mach de pachter up tgoed laten. Ib.
Naxareth, 4 (1421).
BESAEDDE, zn. v. Slaat van bezaaiing, fr.
hoi d^ensemeneement ^ semailles. |j Ende [sal de
pachter] laten den vom. goede in hare rechte note ,
vette en besaedde , ghelijc hi se sal vinden . . . son-
der die te moghen veranzaden up s\jn iij achterste
jaren, db Pb. en Bb. IX. Nazareth, 20 0^ "^P^
1480). Zie BB8ABTHBIT.
BESAEN, zn. Bezaanieder, bereid sehapenleêr,
fr. basame. Kil. (App.) Besaen, basaen. || Van
eiken drien cordewaenschen vellen, die men binnen
vercoept of verbesicht, ofte besaen, viQ miten. dx
Vlaminck , Jee. 29 (1394). Dat nieman touwen en
mach dan cordewaen, besaen en vesschen [veerzen?].
Kb. V. Biest, B 168. Een fardeel bezaens — vyf
eenen halven groote. Watertol 1550. Besaen, elck
dosyne y groote. Zeemosche tol 1623.
BESAEPT, verl. deelw. van een wkw. Besapen,
Besaepte lakenen.(.') IjBrugsche besaepte lake-
nen zal de scbeerer an moghen slaen, maer niet
ofdoen eer dat zy bezien zyn van den deken van
der ramen en van zine vinders. K. Idkeng. Brugge y
Scherers, blz. 66, a. 7. En hierby zo es de deken
van den ramen met zinen eede sculdich aldus-
daneghe besaepte lekenen te commen besiene, zo
welken tyden dat zys verzocht zyn; en waert
alzo dat dusghedane besaepte lakenen vonden wor-
den niet payavel [verkoopbaar.'] en niet werdich
der cueren, dat men van die lakenen ofsniden
zoude 't teeken van der stede van Brugghe. Ib. 67.
BESAETHEIT (Besaethede, bezaeythede), zn. v.
Het gezaaide zaad, niet alleen van het koren (fr.
enUflavwe) maar va» allerhande veldvruehten y fr.
les semailles. De Bo: Besaaidte, bezaaite.
(Cost. Bezaaidheid), Bezaaisel, het bezaaide
land, hei zaad of graan dat in den akker gezaaid
is, hetzij het nog in de aa^de verborgen Ugt^ €f
reeds boven den grond uitstaat en groeit, \\ En also
vele plecken van besaethede als de pachtere up dit
goed vant tsijnen ancommene, so moet hire up
laten tsinen afscheedene. db Pb. en Bb. IX. Naxch
reth, 8. Als een pachtere', afscheedende van den
pachte, daerop laet meer bezaethede dan hy ghe-
houden en es, zal de meestere ofte ancommere
mueghen ontstaen midts hem betaelende dricht en
zaed, zonder meer. C v. Kortrijk ^ yii, 82. De be-
zaedthede van coome es gherekent naer half maerte
voor cattheyl. Ib. xviii, 5. In materie van executie
zyn voor meuble en cattheylen ghehauden besae^
bede, huusen, . . C. v. Auden, I, vii, 9, en ix,
82. En zal in deselve bloote landen oock begrepen
zyn de bezaeythede van stoppelloof eü van jonge
klaver. Ib. 2de deel, Begl 12 aug. 1767, a. 22.
BE8AETSELEN, zn. mv. Met dezelfde betee-
kenis als BESABTHBiT. {j . . , die den gronde van den
leenen niet sculdich en syn te volghene, metgaders
de leeninghen, latinghen, bezaetselen ofte achter»
stellen van pachten. C. v. Oent^ Orig, LYll, 21
nov. 1407. blz. 579.
BESAKEN, bw. 1) Ontvreemden, onderslaan,
smokkelen, fr. détourner, divertir, f^auder, Eene
zinverwante beteekenis biedt ons het Mndd. Be-
saken, leugnen, in Abrede stellen, jj Soe wie den
here zinen tol en der stad hoere assize besaect,
zaels ghelden z Ib. Kb. v. Diest, B 8. Kantteeke-
ning in de 160 E.: Van dengheenen die den heere
oft der stad zynen tol ontvremt,
2) Iets weigeren, onder voonoendsd dai men het
niet heeft, toat ook op „loochenen'' neerkomt, fr.
refuser ime chose sous prétexte qu'on ne Va pets, ee
qui revient a „nt^»***. || Soo wie s\jn bier besaeckt
voor de passanten en wechveerdigen volcke, en
meer dan eéne halve ame biers heeft en niet meten
en wille om gereet geit, die sal verbeuren zg st.
C. V. Santhoven, K. en hr. v. 1558, a. 10. Van den
backeren,
BESANT, zn. m. Suis of vergaderplaats en ge-
rechtshof der BBSANTBBS (zie d w.), fr. maison om
local de rêunion et cour de justiee des bbiaktbbs.
(Y. ce mot). Zie over dit gebouw de Ypriana van
Vandonpoereboom , I, 214, het hoofdstuk Le Be»
sant. II Yan eenen blaeuwen lakene, dat ghehangen
BES.
BES.
191
thnnndaghe [Terroaarde prooessie te Ypre] voor
den Beaant» x s. — vaa ix scilden die voor de
piysen ten Besante ghehecbt waren, xxiig s. Tprv-
ana, l, 106, St.-rek. o. 1419. It. UI, 140, VII,
469. Ol. y. Dixmijdb, I, 4.
BË8ANTER8, zn. mr. Te Yperen. Verdorren
▼an Paisanfers {?), ook JPaisiers genoemd; in Brus-
■el, liOTen, Antwerpen, Peitmaken, in Gent en
Brugge Paisiers^ PaisiererSf Vredestichien, Vrede-
maker». Eene inatellinff die in de meeete onzer
steden bestond, maar me te Tperen eene Teel ge-
wichtigere en meer uitgestrekte bevoegdheid schgnt
gehad te hebben dan elders. Vandènpeereboom ,
JpruMa, If TI, 214, beschrijft ze als volgt: „£r
bestond te Yperen eene „corporatie'* gelast met de
orde in de stad en den vrede tusscben de burgers
te onderhouden; zij oefende eene zekere rechts-
macht uit, en de sleutels der stadspoorten waren
hun ter bewaamis toevertrouwd. Haar levenslang
benoemde hoofdman was ook de hoofdman van den
laad of het ooUegie der xvii; hy bekleedde dus
eenen zeer gewichtigen bestuurlijken stand, en
oefende te zelfder tyd eene rechterlyke bedieoiog
nit. Deze corporatie was zoo oud als — wellicht
onder dan — de gemeente. De Besanters waren in
het begin, meenen wy, de hoofden van de opperste
gilde, welke de geordende gemeente {communUas
ordinaia) bestuurde, de mo^er der Ypersche ge-
meente.' Men zie hierover nog bd. IV, 325, 340,
848. Het wondert ons echter de instelling der
BeêmUert niet vermeld te zien in de Cost. der
stad, of in die der Easteleny, noch als een by-
sonder lichaam, noch ook onder het gebied en de
bevoegdheid en de ^oofdleering" van den magis-
traat. Aileeniyk vinden wy in een Verslag van
den heer Gheldolf eene verzameling van keuren of
plaatselyke verordeningen van 1385 a 1431, waar,
onder anderen , Toorkomen de rubrieken : Attwrance
éi gyxdêchapi en Payte^ fiemaekt door de Pair
ÊomUri {Ccmm. d. loi*. Proe, verh. V, 187.) De
art. 81 en 82 Tan de Cost. d. Eastelenjj handelen
over twist, Techten en Vrede ^ maar de BetatUerê
worden er niet in genoemd.
BëSCHADEN (Beec-, beschayen), bw. Be-
eAadigen^ fr. endommager. || So wie so voghede syn
van onTerjaerden weesen, werden die weesen be-
scaedt van te hebbene haer rechte ghedeel by faute
Tan hemlieden, so moghen die weesen verhalen
httv scada twiTOut up hue Toghede en up haer goed ;
en worden die weesen Terachtert en bescaedt Tan
hazen rechte te hebbene,.. C. e. Oett^t, Or. char*
Ur «. 1297, a. 108. Omme dieswille dat, in tseWe
doende, in de zee veel ongerecheltheden ghebueren
bj den visschers, beschayende d*een den anderen
in huere netten, vleten en repen, deselve kervende,
afinidende, inhalende en onthaudende,.. PI. o. Vl,
26 juli 1585, Inl. I, 848. Dat elk beschaet en
eheïnterreaseert, . . zal de voors. beesten, int syne
beronden schade doende ofte ghedaen hebbende,
•ofte niet, . . zelve moghen schutten en apprehen-
daren. Ib. 11. jan. 1548. I, 687.
B£SCHADICH£IT, zn. t. 1) Schade, fr. do»-
maffe. \\ Hem by executie en Terooopinge van syne
goMlen bedwingen tot bet«linge van de t*achterheydt
en van d*onoosten, beschadigheyt en interest by
denselven huerlingh oft besitter daerom geleden.
C. V» BrtuMêl 1606 , a. 96. Christyn : damni. Indien
hy [nl. de huurder] 'tselve dede, en den propriet
tvis daerby beschadight wierde, soo is hy schul-
digh deeelve beschadigheydt goedt te doen. C. o.
JIwmI, 1606, a. 126. Ohristyn: damnum. Dat oock
niemandt en vermach eenen gemeynen muer alsoo
gebruijcken dat denselven daerdeure eenigen mercke-
lycken hinder oft beschadicheijt is lijdende. (7. o.
den Rielf x, 6. Dat door syne negligentie syne
beesten quamen te gheraecken op de weyde oft
besaeyt landt van synen ghebuere, is deselve ghe-
houden de beschadigheyt goet te doen. C. v, Beurme,
1612, a. 67. It. 69. Als de beschadicheyt is toege-
comen door gebreck en schuit van den schipper
oft van syne schiplieden. C. v. AnUo, eomp., fv,
TUI, 15.
2) Nadeel, verlies^ ft. pr4)fidiee, perte. || Moet
hem de calengieringhe volghen, ghelyck oock doet
van imaginarie beschadigheyt,.. tensy dat de ver-
pande oft veronderpande goeden des calengierdera
daeraf en van de servitute en beschadigheyt be-
hoorelyck.. ontlast waren. C. v, HerenUU»^ Ti, 7.
Diewelcke [»Z. calengieringhe] is drijderhande:oft..,
oft van beschaedicheyt van grondts- oft servituts-
weghen. C. o. Qheel, xiT, 2.
BE»CH A£TH£IT (Beschaethede), zn. t. Naded,
wrlies, fir. préfudice, perte. \\ In der stadt oft Tri-
heyt van Antwerpen en mach nyemant eenige
huysen oft hoven , lant oft sant calengieren [naasten]
dan alleene van beschaetheyt, die men ter saken
van gemeynen grontchynsen sonde moegen lyden.
C. o. Antw. 1545, Tii, 2. Beschaedtheyt van quyt-
baren chynsen oft renten en gheeft egheen recht
van calengieringen. Ib. a 17. It. 35. Calengieringhe
van beschaetheyt van gronts- oft servilj^ijtsweghen.
C. V. Mereniale, Ti, 7. Eii is den landthébre toe-
sprekelick om de beschaethede Tan de rentiers ofte
crediteurs, toecoramende by sulcke verswymthede.
C. o. Genlf Ti, 18. Omme de gbemeene opeetene
eü onderzaeten ten platten lande woonende, te be-
hoedene en bewaeren van alle secrete berooTinghen ,
dieTeryen en beschaetheden. C. o. Benderm^ i, 25.
Zie BESCHADICHBIT.
BE8CHABIEN. Zie bxbchahfbv.
BESCHAMPëN (Bescempen, bescympen, be-
schamen?), bw. Verroêêenf onverhoeds overvallen ,
den tijd niet laten om, ., fr. prendre d Vimprovieie ,
au dépounm, ne pae laisser Ie iemps de.. \\ Absen-
theren hem partien, en zy Toor scepenen niet en
commen tharen ontbiedene, zo trect de meyere met
scepenen ten huse daer partien woenen; of soe-
penen moghent doen zonder den meyere, en daer
tTcrsoeo ghedaen, Tint men partien niet, zo beTeelt
men thueren huse haerlieder bÜTen [ui. Trede] OTer
te brenghen, oft dat zy commen in smeyers, up
zulcke pugnitie en amende als er toe staet. En dit
doet men up dese mate, omme dat de poortere
niet bescempt en sonde wesen haestelic, hy en
zoude tameliken daoh hebben zyn bliTen orer te
bringhene. C. o. Aedst, Oriff. xlii, 2. Die man-
soip gedaen heeft es sculdich de grootte Tan sinen
leene up te bringhene, in des heeren boeo Tan
synen mannen, binnen den xl daghe, up x Ib. gr.
Ënde die Terste heeft hi, omme daarbinnen wel
te Toersiene de grootte Tan sinen leene, dat hi niet
beschamt [var, heseempi by Gilliodts, a. 5; heseifmpi
by Boxhoren] en si [nL deU h^ , bij i^jdsgebrek en
overhaasting giek niet vergisse] minder OTer te brin-
ghene dan het es , want daeran sonde hi oock Ter-
bueren x Ib. gr. Leenr. v, 1528, A y t°.
B£SCHATT£N (Bescatten), bw. SdiaUen, he^
groeten, fr. évaluer. || Diergelycke Terbintenissen en
connen niet bescat worden, omdat het onseker is
en niet geweten en can worden wat aenspraeoken
den Toomoemden Van den Beighe misschien binnen
10 ofte meer jaeren gedaen suBen worden, en wat
193
BES.
BES.
dkoraes «mde ecnuMn dependereii. Yav bb Yvldx,
Amuii. 168.
B£SCB££PDACH , bbschipdach. zs. m. Ingck&'
pmqêdag^ h. jotir d^mnhairquemmti. \\ Yoort aal een
ieder, hem begevende ora toot atierman te vaereni
dMwf tydelycky dat is ten minaten yeerthien daegen
¥Oor den beéchipdag^, inkennen moeten doen aen
den deken en Bed. PL e. TL Begl. 10 dec. 1767,
tk 21. XI, 1822, Den stierman nX op den volgen-
den; beaeeepdag aennemen eenen jongen geaeyt hMver.
Ib. a. 69, en 74. Zie beschepbv.
BESCH£ID£N (Beacheeden, beaceeden, besce-
dan), bwr 1> VenxUten, uitdrnkke*^ fir. contenir,
empirimtr. || £n ia dat sak», dat [de scepenen van]
eenighe vomieMen van articnien, die in deae ehore
met en liga beaoheeden [Lat tekat: mon eomHn€H-
ter}, [ketiiaioerm^ aü aollen nemen vente tote
dien tiden dait aü wel ai») berei^n [L beraden].
K* o. iêr Pieéff 9^ 1265-, a. 64. Alle artieulen die
beaceeden ayn in deaen aal men honden na dat
tj yeieceeden ayn. Ib. ». 68. Lat. teket: eseprewti.
^ Tan allen anderen artieulen, die in deaen brief
ét ia deae> oheve niet beaeeden en a^n. Ib. a. 69.
La^ qm im hoc aorta turn eoHÜMemtur,
ï^ JSêtUmem, bêtUekiien f tekêidtreMerl^kê- uit'
êfreuk lioM-, bewakeid gmtn over een geiehil, fr.
dèndmr^ mder mm diff^end pair arbiira^e. || Sn dit
waa beaegelt eii beacedes int jaer van den cama^
tieoe nu eo; eü tnende Tichtich. 2f> febr. 12^2.
DaenMDme fo hebwi igheweloa recht van ona be-
Boefat efi doen beaoeken arenstlake ane de man en
■D* da aeapenen Tan den voregheaeiden dorpe van
Paderae- [nL Pnera] , die altoea tniat en tnivel-
siaae- taeefaen ona en onae rordere hebben be-
• Boeeden en altoea aooldich Mjn te beaceedene. En
[wi] daden* die voieghenoemde man en acepenen
itaii den Toragheaéiden dorpe vaa Pnderae vore ona
coemen, en manden ae [2. maenden ae], de* man
op huere hnlde, eate acepenen- op haven' eet, dat
81 ona iwrolarsn en beaoeeden aouden . . . welo ighe-
welo» raoht en harebranghen ware , . . wa«t alao
alae agt ona daer beaeeden aouden, ao aoude vryt
en onae naoomeiingfae ewelike houden . . . Dat, want
alile die peenie, die hierboven ^n beacreven, be*
eenden waren met witte ed met vonniaaen der
mannen enter ^nde der] aeepenen van den vore*
glieBoemde dorpe van Pnderae , . . . dewelke man
en aeepenen hebben altoea tuiat efi' tmvehieaae
baaoeedéa die- hebben ffheweeat tueohen- den hiere
eaten [ende- den] voeent van Pnderae, en< altoea
■Inhaade ttaiat aija aeuldeoh te beaoheedene. 1^
jnni ]p296. Ombe idrehande- tuiate en ombe alre-
nade doakemaaaen te verolaeme- en te beaoedene
alae- ^«a onaen ghemeinen heeraci^n> van Ghrim*
beigfaen. 24 juni 1297.
8) Bapaiem mat eoiwMr, muiêtelien, fr. stahier
par tamiènaei |) Bft ma den- bedraghe van der
wareide voieeit, worden achepenen voreeit wette-
Ifte gfaemaent, van aren [hunnen] wetteliken
maenie, ooini» die boeten ta beaehedene na den
bedraghe dat die vmaeide wareide bedraghen hadde.
8fr i»a. 1287.
4) Vowmeam^ èe reèktataham hetUeaen, fr. j^iffer,
mdar lea proeèa* \\ Dat^ de xti acepenen van der
atad in de B»miaiaBrmarct opter aohepenen huya
aafcen viQ daghe* lane, elea daegha Hij aeepenen
taamen, omm» de geede oooplieden, die gevehil
laiddax, to beaceedene en reeht te doen geeohiene.
lÉÜEBTSM- eik ToBVS, II, 541. Si.'rëk, v, 1404%
5) JBapetee, mnHtiiien, hedii^en, fr, fUfor, Haimer,
gêlpulèr. I) Da^ eenexr hnRÜnok t*|^ene dat hy
ghefauert heeft eeiAn aüderen vaa ghelffiske öonéS-
tie mach verhueren en overgheven , aonder ocAaent
van denghenen die het hem verhuert heeft, 80O
verre die proprietaria die huere niet en wil over-
nemen; ten waere andera in de huere beacheiden.
O. V. 'e Bosckf xiT, 2.
6) In den diplomatiachen atQI eene gebmikeljfke
overtollige bewoording. Verymtnetf, verieenetr, ft,
aoDorderf eoneéder. \\ Om . . te wilkoren en t» ter*
leenen,.. yegelio van ona, aynen goedta Itiden,
ingeaeten en onaer gemeynxe atat vmn Trieofat , . .
hon verdairt, beacheiden, geordineert, gewHoort
en verleent hebben, en mit dieaen onaen verdep'
niaaen ordinieren, veidaren, beacheiden, wükorea,
en verleenen . . , alaulke en yegeüke vr^heid^ . . ,
ala hierna beacreven. C, v, Maattriekty Oork. tf.
1409, M.
7) Verfiiaren, uitleggen ^ fr. exj^quer. |j Be
minaehe eprae : Och , herto lief! mi wondert bovMi
alle wondere, dat mi myn faerte niet en aplit vaa
overvloedegher vrouden. Och, herte lief, doratio a
vragen en woutatu mi beaeeden wat dat dit ware
dat io aach, want ie en cander af ghecfinéken maah
gheacriven. AUer KerM, 68.
B£8CH£ID£K, bn. 1) Afgeeéuiden, fr; êipm^,
II Wde goet ghelegen ea, ghieput en ghepeelt, efi
van anderen goede beaceeden , in dxe psrcxshie vanè
Wilaele. 24 dec. 1298. üp twee hoMeden.. Bn
deae aelve twee beaceedene hofateden ewefike ttdlM
daghen. Jent 1896.
2) Verêtandig, «t^, voortiekHg, fr. imteüigent^,
sage, prudent. || Met rader vun beaoeedenen liedeo.
Namender over [nL over *t geaefail] wiae Itide,
edele en beaoeedenne, onaer beider vrinde, dat eer
haren Baaen vaa Gavere, den hieievaa Lidekerke
en vaa Bieda, haren Óhersrde van A. eni.' l^-
juni 1295. En beaeeden man, her Heinrie van
Lovene, peraoen [iU. paaOor] vaa Dyet. 5M^. e:
Dieet f 8 jan. 1333. Bn deageiyza, die- ledige liede'
[nL geen ambacht of neringdoende, welgeateldtB^
burgera] aUe jsre, opten vora. daoh, . . te aamea
vei^gÏMiert, acht beacheiden mannen- onder hem,.,
aculdich auelen aijn te noemen en te' kijaea. PidT,
Cart, Si-Trond, 18 nov. 1404, a'. f. (Dtoe „per-
aoen'' wordt nog „en beaeeden** man genoemd' ia
eene oork. r. 16 nov. 1851, en „en beeceydett'*'
man in eene v. 6 aept. 1406, en meer andere).
BËSGHEIDBNLUCKCBeBoeedeUke, beaoheidiB^
lic, beacheydelyc , beacheedeliick)', bijw. Vf Afkarn^
derlijk, fr. efyarêment, è part Tim dè Verains,
II Seght de betreckere, dat hy oircontacepe éatÊÊ
heefir, die zal hy moeten bringhen ten tide dat'
hem van- acepenen ghezet zal zyn. Bfi moetett* die
oeiroondton beaeeedelike efi openbaerlike van aoepé-
nen werden ghehoert. K» o. Saffdetre e. 1264, ai
86. De Lat. tekat zegt: ei tera- tèetee ee keien'
diserit, produeat eoe tempore êtaiMo a woMeiv, et
ttme puiUoe et dimekn audtentür ab eiedem'
2) Medelijk, MO^ib, fr. rttieonnabiement ^ i^Mtf-
Hement. \\ Dat wy . . eiken menaehe', die tOttreettt^
geachedicht aal vonden werden*, . . vaaayare achadinr
moghelio en beacheidelio doen te richten [vetfiefa-
ten, vergoeden]. PioT, Snqu^ V39S. De' Fr. telMT
heeft alechta rtneonmablement voor de twee byw.
8) Nauwkeurig, fr. eataetement, || Dat, ae wat
ay . . eelen hoeren efi vertaaten , aelen ghetïnwtolU;
en beacheidelio doen aetten in gheacnfte; Ihid:
De Fr. tekat heeft loyamUnent et parfttiietnent,
4) Gkuö^taam , fr. eufjieamfnenir, || Wttnt de br
geaellen voiraeide, by den aoepenea efi leuthieai'
I' terea tldaer beaceydtolyc wn idlen aaken, . . voei^
BES.
BES.
193
men sien [cyn], ww es de mejxunghe dat de stad
Ten ellen anderen lasten van den Toirs. ghesellen , . .
quyt sjn sal en onghehouden. Waütebs, Sermens,
Segl V. 1412, a. 26, blz. 12.
5) Blijkbaar t fr. manifeêiemmii. \\ Als d*aenleg-
sere ten bestemden daege van s^jne aenspraecke oft
neijsch gereet ia, en &i de Terweerdere 'beschee-
del^ck gedaecht is op schalt daertoe ha^tTullinge
oft namptisatie staet, . . Cv. Antw, camp, V, x, 10.
BESCHEIDËNISSE (Bescedenisse)» sn. y. Be-
sUttinff, miispraak, fir. dAfinon, a/rlntrase, \\ Wmsr
dat si^e, dat namals tuschen ons en onse naoome*
linghe een^gherhande tuist ofte tuivelnisse van
igheweics rechte gheyiele, dies biiye wi en suelens
idtoes bliven op kennisse, Terdaemisse en besce-
denisse van den mannen en van den scepenen van
Puderse, en gheiyo dat syt ons suelen besceeden
op haren eet en op hare wareit. 19 juni 1295.
^ BB8CHXIDBN.
BESCHEIDICH. bn. 1) Versiamdig, wijs, voorti^
Ugy fr. inieüiffentj tage, prudent. \\ Dat Tan desen
daghe Toirtmeer die scepenen Tan Bruessel, ten
tyde sijnde, nem mermeer namaels staen en selen,
als soepenen, OTor eneghe geloften en Torwaerden,
die eneghe ionghe liede , onder achtentwintich jaer
oud, die aldus te goede en te rycheden oomen
sgn, doen souden willen, daermet zi haren goede
gêloeen [Terliesen], beoommeren oft minderen moch-
ten, het en ware dat dairbi en ane met hen qua-
men twee Tan haers Taders siden, twee Tan harer
moeder ziden, haer naeste maghe, Tan den be-
seheidichsten en gestentichsten die zi hebben. Bdg.
Mua. X, 109, SUU, Brussel o. 1883.
2) Natuokemriff, fr. exaet. Tot welcken hende zal
de TOom. ghecommitteerde maecken en houden
olaere en bescheedighe registers Tan alle dehuusen,
muelens, landen en andere onruerende goeden.
C. V. Brugge, II, 429 (21 noT. 1679).
3) Oordeelt fir. jugement, || Om, dat allet gesien,
deselTe partyen te appointeren nae recht, opdat
dat doenljc is, oft anderssints, alsoe dat in goeder
redenen en bescheyde behoiren sal. t. d. Tat. 6.
363 T«.
4) Bede f redelijkheid, fr. raiêon, ce qui §tt rai-
ëouuable. || Dat onse onderseten en lude,.. cran-
ckelic 'Tan onsen richteren , rentmeesteren oft ande-
ren onsen ambaohteren, groten, deinen, geregeert
en ghehandelt syn buten recht, Tonnisse en be-
scheit. Piot, Enquête o. 1389. De Fr. tekst heeft:
hore de droU, de log ei de raiêon» Hem te be-
SCheide keeren. Zich schikken naar, gehoor
geven aan de reddigikheid, fir. se eonformer cL ee qui
est rauonmablsy se rendre è la raison (?). || Ge-
Tielt, dat die stat Tan LoTen hen niet te besceede
keeren en wouden («te), maer bliTon op haer ordi-
nancie . . , dat die goede stede Toirs. "des bÜTen
wouden by onsen UeTen here en Trouwe Toirs.
ScHATBS, Analeetes (14« E.),Acad.d'arehéol.lSfSy
blz. 172.
6) Beeht^ Terbonden met het geiykbeteekenende
recht. Beoht ell besoheit, fir. droU etfustiae.
II So wat Tiemde maane dee compt in die stat,
en dee Tremde manne hebbe Tiandscap mit eynen
. porter, en dee porter oome aa die meistere en ge
Bworen, en Tenueke an hon dat sq den Tromden
manne die stat Terbieden , so . . ; mar ist dat der
Tzemde man buidt [biedt] en antwerdt den meis-
teren en gesworen of goTomeren, en wilt derre
taken te bescheide oomen Toer die meistere, ge-
sworen en raet, en Torsiekert do recht en bescheit
te ghoTon en te nemen. C. v. Maastricht , Slat, v.
1880, a. 83. Of enige onse of onser stat Tan Tricht
Tiande, ons, derselTer onser stat, hoeren borgeren
of ingeseten scade of crot deden, en onse stat den-
selTon Tienden oirbodioh weer der aenspraken,
dairom si onse en hoer Tiande worden weren,
rechts en besceits te bliTen aen ons en onsen raet.
Ib., Oork. V. 28 oct. 1413, a. 34. Ook Terbonden
met rede. jj En alle saken wel gesien en gewee-
gen , selen deselTO onse oancellier en raidtsluTden ,
Bonder die saken in ennigen langen Tertrecke te
houden, doen setten in een gescnfte tgeen dat Tan
redenen en bescheitswegen daerinne sal behoiren
gedaen te worden, t. d. Tat. 206. Zie Verdun
Bbbcbit 11).
6) Schikking, bijHegging, tr,- arrangement , oonei'
liation. jj Maer ter derder poosen laet ment gaen
Inl. tcampepel] alsoet mach , net en ware de prinche
soIto mach eerlicke, alst hem gheUeft, doen hon-
den point en besien of hyt met beteren bescheedê
accorderen mochte. Leenr, v, 1628, c iy t^.
7) Int bescheit gaen. Optreden als bemidde-
laar, fr. se rendre mSdieUeur. \\ Diegeene, die inden
gOTechte tussohen boTde en int bescheit gaen, om
den twist en tgeTechte te beletten, y. d. Tat.
148 T«.
8) Verklaring, fr. expUeation. jj Van desen inter-
dicte uü possideOs oft possessorU retinendi, dwelo
oic geheeten wort „een complainte in cas Tan nyen-
wicheyd'\ suldij een forme Tinden int ZTJe oapitule
hier Toire en oio Teele andere bescheyts dairaf int
xT\j« cap. T. D. Tat. 100 t^
9) Eenigszins duister is het woord in de toI-
gende aanhaling: || Dat oio onsen., onderseten en
goiden luden, die gheme mit rasten en mit Treden
leTen souden en hen niet [l, met] bescheide ge-
neren . . Piot, JSnquéte ü. 1389. De Fr. tekst heeft:
^t volentiers viveroient en pat» et tranquillité en
faisani leurs sevanehes, Yerder leest men: ^^ ras-
ten, in Treden en in neringhen", waarTOor in het
Fr. gezegd wordt : en paix , tranquillité et sevanee
[hdd. ehevance, goederen]. Zoodat ,^et bescheide"
in nauwe betrekking zou staan met ,4^ neringhen",
„met handel, met hunne belangen".
BË8CHEMPËN. Zie bbschampbv.
' BESCHEPEN, bw. 1) Inschepen^ sdkepen, laden,
fr. embarquer, eharger, \\ Sulckdaenige nieuwe reedem
sullen Termogen , . . met prima sefSbember te besce-
pen eenen lacTor, omme hunne noodige reedinge
en gereetschap bequaem te maecken , sonder eenige
andere persoenen te mogen beschepen. J?l, v. VI,
Begl 10 dee. 1767 op deyisscherij,a.26.XI, 1326.
Item, koersen, kriecken, appelen, peeren en dier-
geiycke fruyte betalen , Tan den ponde gro. Yls.,
n gro. Yls., en Tan geleede Tj gro. Vis., wat beneden
de drye Ib. gro. Yls. bescept is; mair wat dair meer
dan lij pont gro. Yls. bescnept is, betailt Tan elcken
Ib. gro. Yls. T ingelschen Yls., en tgeleyde nae
dwater dat opoompt. Watertol 1660.
2) In dienst nemen voor de visschery, fr. enróler,
engager pour la pêche. || Sonder dat het hem sal
geoorloft wesen te beschepen ofte Torbinden T<5dr
den eersten mey Tan elcken jaere degonne Taeren
op andere TiBschersschuyten. Begl. voor d^ visseherij,
31 mrt. 1770, a. 1. Fl, v. VI, XI, 1298. De Fr.
tekst heeft d' engager et enróler. Den stuerman, Tis-
schersmaets en jongere maeckende de equipagie
Tan ieder Tisschersscbuyte , . . Toor den termijn Tan
een jaer bescheept synde , . . Ib. a. 2. Fr. ainsi
engagés. — Hem beschepen. Dienst nemen, fr.
s' enróler, s^ engager. jj Ten waere den stuurman ofte
reeder der sohuyte, op dewelcke sy hun souden
25
194
BÈS.
BES.
truien beBchepen, Bigh Terbonde deselye Bchult te
betaelen. Ib. a. 6.
BESCH£PING, zn. V. Dienstneming voor de vU-
s^erijt fr. enrÓlemeHt. || De bescbepinge en Terbin-
dinge der equipagien Tan de yiBschersschayten sal
moeten geecbieden met den eenten der maend mey,
Toor den termyn Tan een jaer. Ib. a. 1. De Fr.
tekst beeft Venrólement et Vengagement, De stuur-
mans en die Tan bunne equipagien , niettegenstaende
Bj den termjn bunder bescbepinge sullen gedyn-
.digt bebben, en sullen de scbuyte niet mogen Ter-
laeien. Ib. a. 6. Gheduerende den termen der be-
■ohepinge. a. 9.
BESCH£BM£NIS (Bescermenesse, — iase, be-
■cbermenisse), en. t. 1) Beechermingy hoede ^ fir.
frcteetion^ garde, || Kindere ooc sullen syn onder
sraders ofte smoeders bescermenesse en boudenesse
als si sgn ouTerjaert. K, v. der Ouderhorch v. 1868.
DS Pb. en Bb. IY. Desteldonk, blz. 12. Omme
dat wi ons gbetrouwelike bebben gbebouden en
bonden an den graTe Tan Ylaenderen, en bescer-
menesse bebben gbesoobt an bem alse an onsen
orerbere. 1 aug. 1290.
2) Verdediging f fr. dêfenie. |j Het is georloft den
zoone, ter bescbermenissen Tan zynen Tader ofte
oude Tader, eenen anderen te do(xien. y. d. Tat.
57. Wittige bescermenisse en bescuddinge yan z^nen
Uye oft 'z\jnder kynderen , oft ouders , oft zQns goets.
Ib. 63 y^. Tot bescbermeniBse yan haerlieder poor-
ters en yan baerlieder meuble goedingben. C. v.
Auden, i, 9.
BESCHEBMTE, en. y. Sescherming, fr. protee-
tioH, 11 Oppe tbuns yan Crabbendike en oppe haer
goet binnen den lioye, die wi bebben in onse be-
Bcbermte en in onse boede. Oork, v. 1S09.
BESCHIEDEN (Besch^eden), ow. Geêckieden,
gAeuren^ plaats kMen, n. awrir lieUf se faire, (|
Hetwellick fprocee] geremitteert is, gemerokt daer
kentenisse nocb ontkentenisse in der saecken be-
yonden woerden bescbyet te syen. C gr, Loouy I,
Tin, 60(1648).
BESCHIETEN, ow. Opleveren, opbrengen, fr.
produirey rendre, rapporter. |j Aleo tsaysoen yan
den ouest yan dit selye jaer [1694] eeer sobre was,
oyermidts den oontinueleu regben int upwassen yan
dien, eodat twyntemaen niet an bescboot int dus-
■oben [dorscben]. fiaer men placbt tbebbene drie
razieren en balf oft yier razieren uut bondert scboyen,
en badden niet boyen eene raeiere ofte zes spindt.
Piot, Chron, 782.
BE8CHIJNSEL, en. Vooorwendsel, sek^^tr.pr^
iexte, \\ Denselyen sooutiten, scepenen en al 'tyolck
yan dyen [die], (by bescgnsel der yoerseide gbe-
meynten, yesticbeit en statuten by ben gemaeot)
mesdaen efi oyertreden tegben ons , by ben oft
andere, in 't gbemeyn, quyteren wy en quytscelden
bermberteiyck by desen teghenwoerdigen scriften.
O. o. Sini^Trwden § 8. De tekst wordt yerstaan-
baar door de inlassobing yan die^ genoegeaam aan-
{Bweeen door de Lat. oork. y. 29 dec. 1329, ra-
ende den ^^Peys yan Kuwenboren'*: ah Atts que . .
forefeeemnt et exeessemnt. Piot, Oart, 8t, TYond,
BESCHIMPEN. Zie bbschahpek.
BESCHIPDACH. Zie beschbbpdach.
BESCHOEIPALEN, en. my. Sehutpalen (7)^ fr.
tkcuse-ihdteaux) (?). || Hare Majesteyt yerbied aen
eeniegelyk eenige tauwen oft ^irlynen yaste te
maeken aen de deuren ofte leuningen yan bet sas,
noobte aen eenige bescboeypaelen des bassins , yeel
min aen de koeyen, fontenellen ofte aquedaoquen
Tan bet sas; maer men sal gebonden wesen de
tauwen yast te maeken aen de meirpalen ten dien
eynde rondom den bassin gestelt. PI, v, VI, 28
jan. 1779, a. 13. XI, 959.
BESCHOONEN (Bescboenen), bw. BenoordeeUn
(in eene erfenis), fr. awtniager (dans une suooes-
sion). II Welo inbrynghen alleenlick gbebuert ten
pronffjrcte yan den hoyrs onderlyngbe, en niet ten
Sroufiycte yan den baudere ofte bauderiggbe, omme
aerby bescboent te mogben zyne. O. e. Anden. I.
Cah. prim. yii, 6. Zie bet gebruikeiyke tsbschookbv.
BESCHOT (Bisobot), en. Opbrengst (yan .de
granen), fr. rendement (des giains). Kil. Bes c bot
j. gescbot. II Het was alsdoen een eeer sober
jaerscbare yan grane, midts de menichyuldighe
regben. Zodat er yeel stroo was, maer luttel be-
schot yan grane. Piot, Chron, 663. Nopende twyn-
tergraen, is tot eeer goede perfectie ghecommen en
wonderlicke goet yan biscbotte en gbewicbte. Zie
BESCHiXTEir. Ook b\j Db Bo en bij Schübbmavb.
BESCHOUWEN (Besobauwen, besoauwen), bw.
Zien f fr. voir, || Allen dengbenen, die dese lette-
ren sullen bescbauwen, saluut en reyne inenten
Heere cantate. JT. v. Saffhlare e. 1264. Lat. tekst:
universis inspectnrie. Allen denghonen, die dese
letteren sullen bescauwen. Mei 1280.
BESCHRANSEN (Beeoransen), bw. Ook tbb-
SCHBilTBBK. Versterken, fr.fortifler, || Welok paeht-
goet zy rondomme de woonJinusen en neerbof yer-
scranst badden met eerde en stroo daeringheyroobt;
yan ghelyoken de Scbaepsbrugghe bedolyen eö be-
soranst. Piot, Chron, 683. Dewelcke [nl. de rebel-
len], jaer uit jaer in, wel bilden yarende tns-
Bcben de yeerticb ofte yyftiob scbepen yan oor-
loghe, eo om alle gbaeten te beeoransen, als om
baerlieder yisscberie en ooopyaerderie te conyoyeren.
Ib. 787.
BESCHREIDEN, bw. Sesehreien, beweenen, fr.
plenrer, déplorer. || Mnlier Sunamnüs, Dese yrouwe
sal eerbaenyck yerscbiert eyn, en sal bebben een
doot kint op baeren scboot liggende, dwelck slj
bescryden sal. tan Etbv, L* Omgang ^ 64 (1694).
Zie ook Allblbbkb 1).
BESCHRIJF, en. o. 1) Schriftel^ie onOieêimg
(in bestuuriyke es ken), fr. ordre éorU de vemr (en
affaires administratiyes). || Dat alle de officieren
yan het Plat landt ofte subalterne, dewelcke om
saken yan onsen dienst sullen beaobreyen worden
by deghene die bet bescbryf toestaat, sullen bebben
te compareren ter gesetter plaetse en dagbe. PL e.
Srab, 16 mrt. 1668. V, 167.
2) In reebten. Dagvaarding^ fr. etfomrnemeni,
II Sal aen den aenleggere worden geaooordeert' het
Tooider bescbryf. — En in cas, by Haute als yoors.
is , het yoorder bescbryf en andere deyoiren gedaen
eynde, partye gedaegde alsdan sonde alnocb willen
komen in oppositie , . . dat deeelye aen den deffiul-
liant niet en sal worden toegestaen. O. e. Xoemi/
Ord, 3 juni 1684, a. 9, 10.
BESCHIOJFBAEB, bn. Die ontboden mag wor-
den, met de verpUMing van te versehifnen, fr. ^
pent être mande j avee VobügaUon de eomparaUre.
tl Alle officieren, wetbouderen en andere int qoar-
tier yan Antwerpen geseten, syn ten dienste, yer-
suecke en ordonnantie yan de Wetb , beaobrijffbaer.
en gehouden de bescbryyinge te aohteryolgen. C.
V, Antio, comp, V, t, 6.
BESCHRUFBBIEF , en. m. 1) BeoOMekrift om
voor de bevoegde overheid te twraeAifM», fr. ordre
de eomparattre devatU Vanioriié compitmUe, jj AUe
poorters, 't sy bugten- oft binnenpoorters , mogen
by borgemeester en schepenen bescbreyen en ont-
BES.
BES.
iOS
boden werden. O. «. AiUw, oomp, Y, y, 1. Titel
riem vèkcwtijffofisfiêii»
3) DagvaarêJimg. voer het getteiki^ fr. tuêignatiom
0»jm9tiêê, II By aooTerre dat partye de« niettegen-
■tMnde niet en oomparere binnen denaelTen t\jde,
■00 Terifioeeii den anoBtant synen heysch bQ eede
en by andere beqnaeme documenten; en naer dat
aen achepenen biyckt vtn het relaes Tan de be-
■ohryffbnoTen, soo wysen zg den arrestant synen
beyaoh yerreyokt en verhaeit op de geaneeieerde
effeoten. C. «. Diêgt, YZ. x, 8 (2).
3) AoÊiZiffgiiifH^riête» in geval van beroep, fr.
letireê tTtnHmaüon, \\ Soo wanneer d*appellant syn
appel alhier., oompt verheffen, aal scholdioh syn,
aleer men hem behooriycke beacryffbrieTen Tor-
leenen aal, . . te ateUen anffioiente cautie en boroh-
toobte. C. V. Sanikoven, Stifl, a. 160. Partye ge-
anooombeert hebbende , • . ia gehouden binnen dertich
daegen daemaer, by en met behooriycke beachryff-
brieTen aen myne heeren oommoingmeeatera, ache-
penen en raedt der atede Tan Meehelen, oft in
den leenhore Tan Brabant, ala hen indifferent
wettioh hooft» deaelTe te Terheffen. O, o. Deame
V. 1577, iv, 19. Bn deaelve appellatie gedaen heb-
bende , ia [wL, de Terlieser in een geding] gehouden
binnen andere dertich daegen daemae» by en met
behooreiycke beachryffbrieTen aen myne £erw.
heeren bofgemeeateren , achepenen en raede der
aUdt Tan Antwerpen, ala wettich hooft deraelver
juriadictie, deeelTo te Terheffene. C, e. den Kiel,
n, 18.
4) Beveütief toi eene onderkoorige bnUenbank ge-
riekt door de Wet eener etady hetz^ om «mm
harer poortere j buiienj onder eene heeektddiging van
mJedaad^ aangehoaden ^ wü te leveren^ heteif om.
Ml reSeie zaken^ aUen reehiehandd over hem of
pjn goed te etaken en teniet te doen en haar ver'
veüg voor de Wet der stad in te etdlen^ fir. ordre
eeieogé par la Loi d'une vUle d un trihunal ra-
iordomné du plai page^ eoU poer Veaetradiüon
d^un de eee bonrgeoie arrêté dm chef cTam mtfait,
ioU poer , en matière réeUe , eeeeer et mettre d niant
toute poaremte eer ea pereonne ou son Mm, et
imienter eet pomremtee devant la f'mstice de la vUle.
II Aengaende de queatien en differenten rakende
der dimpperyen en dea dien aenoleeft, ala Tan wul-
len- en Wnen lakenen, het weroken van dien, enz.,
hebben de Tooraa. dekena en Achten Tan de gulden
Tan de drapperyen , • ter ierater inatantie, daeraf
de kenneaae en jndicature,- aoo ten reapeote Tan
d*ingeaetenen der Tooraz. atadt ala OTer d'afgeaetene
*tgheheel plat landt Tan Brabant door, aldaer te
veeht betrooken zjnde by beaohryfbrieTen. O. v,
Brueeel, 1606, a. 51. Chriatyn: per Utterae eita-
toriaeJa materie Tan appellatie Tan Tonniaaen, die
mgOTon anllen zyn by aubalteme rechtera bnyten
de atadt reaiderende, aullen de dagementen ge-
daen worden met behooriycke beachryf brioTon ,
Kiyok men dat Tan oudta geploghen heeft, in-
mdende enz. Jft. 8t^, t, 8. IHigementen, die
gebeoren anllen in materie Tan auppletie, rejectie
oA eorrectie tagen binnen- oft buytenreohteren,
anllen inagelycx gedaen worden by beeohiyfbrie-
, Ten, » . welcae brioTen aullen moeten inhouden
*tgebreok daeraf partyen hen beclagen. Ib. a. 11.
Zie ook FLACCAXBTBSiBTBV. Soo wanneer eenioh
poortere ayne onruerende goeden, tay leengoeden
oft andere, bnyten geleghen, doet TuytaoryTen, en
partye adToraae auatineren wilt de actie te ayne
mere reÜ [var. geheel redl], oft den leen- oft lant-
rechte, en nyet der atadt rechte oonoemerende,
dien nyettageoataende moet de officier, atadthoa*
dere, acepenen oft mannen Tan leene, daer de
proceduere buyten Toere gedaen wordt, teratont,
den beacryf brief ont£uighen hebbende, oeaaeren
Tobrdere oft meerdélr teghen den Toira. poortere
oft op ayne go<)den te manene, te wyaene oft te
laten procederen ; . . maer nae de Tuytaoyf bricTe
daeraff geaonden, en moeghen egheen officiezen
Toordere opten poortere, ayne goeden noch borghen
procederen,.. C. v, Antw. 1545, iz, 13. Ih.oov^,
V, tiiel TI, heet mexf ze TüiJTSCHBiJmBBiBYiv.
Ala den ofiloier [nl. Tan buiten de atad] ten tweeden
beacryffbrioTe niet en obedieert, 'ti^ int criminel
ofte in het cItü, nochte in oppositie en compt
Toor de Weth, zoo wort, up *tTefzouck Tan partie,
gheconaenteert den derden brief. C o. Aalet , iy, 19.
Zie ook ovTSLACHBBiByxir en (sBisTSir yjjx) hov«
SLviTnre.
BESCHBUYEN, bw. 1) Sehryven, im geeohn/t
eieUenj uiidrnkken, ir. Serire, mettre par ioriii
énoneer. \\ Deae Torewarden waren beacreTen diea
weneadaghea na aainte Mathiadach, koglix, 26
febr. 1259. {Beeoreven afwiaaelend met gheeoreoen.)
In alzelker manieren alat hierboTen ea beacreTen . .
Alle die poente die hierboTen ayn beacreren.. Alao
alat hierboTcn ea gheecroTen. 19 juni 1295. Deae
pointe te hondene en deae ordinanoe Taate en ghe-
atadech emmermeer, die hierna beacreTen ayn.
24 juni 1297. Dit Toergheaeide Terbont end alle die
Toerwoerden die hier beaoreTcn ataen . . Die ghe-
loéften en die Toerwoerden die hierToer gheaoroTen
ataan. 25 oct. 1298. Omme dat alle deae Toerwaer-
den, die hürboTen ataen beacreTen, Taate aden
bliTon en gheataede. K. e. Thienen e. 1808. Dit
comen aün Tore ona acepenen Tan Bruael, die
hima beacreTen aün. 19 mrt 1805. Want die ache-
penen Tan.Sentruden Tan outa ghewoenlyc ayn ghe-
#eeat . . . ghetuyghen te horene op aake me Tore
hen ghinghen, aonder die ghetugheniaae te doen be-
acriTen,.. ]^ot, Chrt, 17 mei 1898, a. 11. Ware
oeo dat aake, dat en^ghe ander aaken ghoTielen,
dair lyf ochte let ane laghe, die hier boTon niet
beacreTen en ayn . . JT. o. Waalhem v: 1365 , a. 55.
Eneeh point dat hier niet beacreTen en ea. Ib. a. 70.
2) C^fteekenen, tr, annoter, || Dat niemene haring
ne doe draghen Tan waghenen, no Teraette, no
ute acepe doè draghen, hi en ai beacreTen Tan den
pachters of Tan haren dero; aoedat de pachtera
weten moghen wiea hi ea en hooTele data es. ds
Pauw, Vgh. 5.
8) ÉeêehUderen, fr. peindre. \\ Franoe Tan dar
Wichteme, Tan de camere Tan de treaorie te be*
aoriTene en atoffe dertoe dienende te loTeren, be-
ateit in taake by treaoriera, Tan atoffe en Tan der
hand, OTer al, Yin Ib. Tpriama, I, 187, St.-rek*
V. 1410.
4) Ontbieden, dagvaarden, fr. moMder, aeeigner.
II Den Tooras. amptman heeft oook de macht en
authoriteyt Tan te beachryTen d'officien oft hooftmey-
eryen Tan Merohten,.. en andere officieren daeron-
der reaorterende , in aaken Tan extraordinariaae subsi-
dien en andere diensten tot behoef Tan den prinoe
en Tan den ghemeynen lande Tan Brabant. O. e.
Brmeeel 1606 , a. 6. Chriatyn : amikoriiaiem otftMMÜ,
Oft degene, die tot guarand oft indempniteyt ge-
roepen moet worden, waere wonaohtioh buyten de
atadt, aoo worden daertoe Terleent atadtabricTen,
daerby hy wort besohreTen en gesommeert tot
'taeWe guarand. C. v. Antw. comp. Y, x, 29. Soe
wanneer die tot guarand ia gedaeoht oft beachreTon
TOor de litiaoonteetatie te recht oompt, aoo mach
496
BES.
BES.
hij Tenueoken oopQe yaa den billefcte yva. dage-
xnenta, . . Ib. s. 80. Ben gedaeohde oft beiohre-
Tone. s. 81.
5) Hen huUenpersoon voor hei gersM in de ttad
ontbieden f fr. assigner une personne dn dehort de-
vont la futHee de la ville. Zie bebchbijtbbibp 2).
II De TOorflE. wethoaderen, en oook den YOonE.
amptman,.. yermogen de yoorss. a^geeetene debi-
teuren oft Terobligeerde, . . te bescbrTren met pi»-
oaet-brieyen; die oock gebonden zyn yoor de wet-
bonderen in te oomen en yoor ben te recbt te
steen. Ib. s. 46. Ghristijn: fter lUteraê edietales
eiiare. De rentier macb oick . . doen bescriyen
dengbenen die de jpanden bewoont, gebantplicbt of
gedefructueert beeft. . . In gbeyalle de rentier beeft
meer panden dan eenen , daer diyeree persoonen
bantphcbters oft gebrayokere af syn, soe maoh by
doen boBcriyen elcken yan dien gebrayckere een
yoer al. C. «. Aniw, 1646, yi» 40. De proprieta-
risfien, gebmyckeren oft hantplicbteren , alsoe be-
Boreyen synde, moet oompareeren, . . Ib. a. 41. In
geyalle de bescreyeno nyet en oompareert met den
eersten besoryfbrieye, soe wordt by gecontoma-
oeert .. a. 42. ld, oomp.y titel T, paaeim,
6) Benei aam de offlewre eener onderhoorige ^i-
Unbank gezonden door de Wet eener etad, om aUe
vervolg tegen een karer poortere te «Idbm, of het
voor het gerecht der eiad *n te etèUen, fr. ordre
envogé par la Loi d'une viUe amx offidere d'un tri'
hmuU tnhordonné du plat page^ pour eeeeer toutee
ponrsuitee eontre un die tes bourgeoie^ on lee intenter
devant lajnetxce de la vUle. Zie bxschbijbbbixï 4),
ONTBLACHBBiEF , HOPBLViTiKO (Brieyen yan). ||
Zoo wanneer de yoomomde offioiers en wetbou-
ders {nl. yan buiten] in faulte bliyen yan de
yoom. letteren yan bofslutingbe te obedieren, wer-
daertoe noob twéemael beschreyen. C v. Auden.
\f I, 18. Een poorter yan Audenaerde, .. gbeyan-
gben wesende, . . om crimineele saecken, by eenigbe
offioiers yan de casselrye, soo syn sobepenen gbe-
recht te beoohryyeny by letteren yan bofslutingbe,
de yoom. officiers, ten fyne sy denselyen poorter
leyeren in bAiden yan den hoochbailliu ofte synen
lieutenant yan Audenaerde, met baerlieder tichte . .
Ib. a. 14.
7) Opeéhrijveny imventarie moArmi, fr. inventoriêr,
.|| De lanckstleyende yan man en wfjf, willende
blijyen besitten en gebruijoken de haeffelijcke goeden
bij den eersten aflijyighen achtergbelaten , . . is schul-
digb allen de bae&lijcke goeden in *t sterfhuys
beyonden te doen bescbrijyen oft inyentarieren. O.
V, lAer, Yiii, 46. Heeft de yoors. amptman eenen
clerok, wiens officie is, yan wegen syns meesters:
de goeden yan dengbenen die, ter manisse des
amptmanSy gbecondempneert sijn, in preaentien yan
twee schepenen en yan den amptman , oft yan
synen stadtboudere » te beschryyen. O. v. A.ntw,
1682 1 III, 11. Nopende d*ezecutien, besobryyingen
en afpandingen yan de goeden der gecondemneerde.
O. e. Bmeeel 1606, a. 98. Christyn yertaalt bier
yerkeerdelijk in exeeutionibne , eitationibne et vendi-
tionibue bonomm eondemnati, ofschoon hy in art.
94 had moeten getroffen wezen door de woorden
„naer yoorgaende inyentarisatie." || Tenware dat het
sterfhuy» beyonden worde insolyent ; mogben in sulc-
kene gbeyalle alle arresten, besetselen, sommatien,
besohrijyinghen' en ezecutien binnen den yoors. tgde
[nL yan zes weken] en naer de doodt yan den
aflyyigben ghedaen worden. C, v. Gheel, iii, 6.
Indien den yerobligeerden pant oft hypoteecque
wort geoocupeert oft bewoont by buerUngen, soo
yermagb den rentheifer, by gebreke yan yoldoe-
ninge , desselfs buerlinghs goeden , . . naer robrgaende
sommatie doen executeren, aljpanden en beschryyen
tót de concurrentie yan 't ghene by ten achteren
is. O. e. Bmeêel, 1606, a. 98^ Ohristyn zegt adaeri-
here» De Fr. yertaling beeft, ganseb yerkeerdeHjk:
vendre et annoneer. Het art. 94 aldaar laat ook de
a^panding en de yerkooping der tübare goeden toe
,,naer yoorgaende inyentarisatie", poet preoedene ia-
ventairimm.
BESCHEUVING, m. y. 1) BeetwurVfice nUnoo-
diging, fr. inmiaüon adminietraHve, || In plaetse
yan bet depecheren yan acte yan yoogdye en som-
matie tot het oyerbrengen yan staet yan goede,
zullen de persoenen daiartoe gehouden yermaent
worden by beschryyinge, geliek oook degene moetende
de yoogdye aenyeerden. C. v, Aatet^ DéveL xovni.
B^l. 81 juli 1762, a. 66. Yoor de annotatie ten
register yan denselyen „yermaenbrief*, eenen stuyyer.
2) Oereehtelijk bevei, fr. réqnieition, \\ Soo wan-
neer een poorter ofte poortersse gheyangen is, ofte
zynen persoon, oft zjm goedinghen gearresteert,
*t zy om ciyile ofte criminele zaecken, onder wat
Weth dat sy , . . zoo yermogben deseWe schepenen , . •
te senden baerlieder ontslacbbrieyen aen de officie-
ren d*arresten ghedaen hebbende, . . en zoo cy
ter eerster beschrijyinge sulcz niet en doen, su
enz. C. e. Aalet, ly, 17. Zie bbbchbijtbv 6).
BESCHUDBAEB. bn. Yan goederen. Vatbaar
voor, onderworpen aan naaeting, fr. eneceptible de,
eujet a retrait (des biens). || (Goederen daer pen-
ningen yoor ontbuydelt woerden syn besohndbaer.
O. gr. Loon f I, viii, 71 (1649).
BESCHUDDACH, zn. Dag, waarop eene ge-
rechtelijke handeling niet geldig ie , fr. fonr ou^êA
wn acte judioiaire n*est pae valide (?), \\ Ten [b]ach-
tingen en pandinghen [heeft de schout] yan elcken
üi st.; bet en ware dat eenighe pi]acbtingben en
pandingen wederquamen ter yierscaren , bi ontkenne
yan sculde, of bi wetteliken bescuddagen, en daer
partien omme dinghen, db Pb. en Bb. II. Sver»
gem, 60.
BESCHUDDE, bbbgüt, zn. o. 1) Tegenwerping,
tegenepraak, fr. obf eetion, exeeption, || Bn daerin
yerbinden wy ons, onse boir en naeroommers, of-
ghaende yan allen bescudde dat wy derjeghen
zouken zouden mogben. Tpriana, YII, 471 (1880).
En yertyen, yan sekeren wetenen, alle en yege-
like ezceptien, beschudden, yryheiden, franchisen
en listen , die ons birtegen schaden [l. stade] mnchten
doen. Piot , Chron. Ifi nor, 1404 , Slot.
2) Lijfel^ke verdediging, fr. dêfenee eorporeUe,
protection. || En [ware er] enich poorter die nyet
te beschudde en quame dengbenen die ghealaghen
worde.. C. v, Maaetrieht , Oork. v. 1872, blz. 489.
8) Naaeting, benadering van een verkoM goed,
it. retrait, action de retirer, rachetcr un bien qui
avait été vendu, \\ Aengaende yan eenen beschudde ,
is gewesen: also yerre Isabeel yoerss. ten beyligen
sweerdt als yan den beschudde yan drye boender
lants aen Jan Stas, den jongen, dat sy datselye
beschudde yoer haeren persoen gedaen beeft en
yoer nyemant anders,., so is Isabeel yoers. wel
gefiindeert in baer possessie te blyyen; en oft dee
nyet en geschiet, so sal Loye BoUen mogen ooe-
men aen dat beschudde der dnje boender yoers.
C, gr. Loon, I , yiii, 60. Dat den dach yan het
beschut niet eerder en sal beginnen te loopen als
naedat de yoorsz. registratie op d*eene en d andere
greffie . . sal wesen gedaen. C, v. Maaetrieht , Becee
V, 1666, IX, 14. Het jaer yan beschudde of yer-
BES.
BES.
197
mdermge loopt in dese stadt naer dat het tmiB-
port is gepMMert en geregistreert , . . een jaer naer
troon, transport en registratie. Ib. xli, 1. In*t
jaer gestataeert tot prescriptie tegens het be-
Bchadde en wort niet begrepen den dach dat de
registratie Tan het transport is geschiet, soodat den
besehudden-tydt «alhier is een jaer en eenen dach.
a. 8. en poêêim aldaar. Het besohuddejaer.
Mét jaar der naaxdmg , na welk de naaeHng geschied
•f,, fr. Vamnie du retraU, c^hi laqueüe Ie retraii
a eu Uêu. || Van pachten in het beschnddejaer
TOTfallen synde, te soecken. O, gr. Loon, 1, Tin,
41 (1688).
BESCHTTDDEN (Besoudden), bw. 1) Beêéhmtten,
heaéhermen, fr. défèndre, protégér, \\ [Dat wg] hon
[«{. de boigers Tan Dieet] in allen den Toers.
dinghen, waer dat sake dat sys noet hadden, ghe-
tnweleeo besoudden foelen. Ckarier e. Dieti^ 17
juni 1290. Lat. tekst: defendere, Nae den geest«-
Ijoken rechten xoe appelleert men wel eaetrctfudi'
AdUer^ dats buyten den gerichte , . . om Tan den
Orersten Tan dreygingen , Tan iniurien- en anderen
belastingen oft Teroorttinge eztrajudiciael beschndt
en besehermt te worden. ▼. d. Tay. 846 t'. ■
%) Vérweeren ^ verdedigen , geweld met geweld af-
daan, ir. défendre, repouseer laforee par la foree,
II En wert sake, dat die gesucht in sinen properen
hnyse teegen den znekenden hem beschudde. Lat.
tekst: te defenderU. K. v. Dieet t. 1228, a. 9.
Voerders, so eist gheorloeft denghenen die binnen
den huuse 'syn dMr men huussoekinghe doet, of
daer de hunssoekinghe ghedaen sa] worden, tsi bi
daghe ofte bi naohte, dat hi hem besonden (eie)
mach met alerande (eie) wapin, zonder mesdaet.
K, V. Se^elare, febr. 1264, a. 18. Lat. tekst: ee
defbndere. Ist dat, die Tan des heren wegen sijn,
eynghen Tremden menschen Tangen, en decTremde
mensche roepe: ^Vrie stat, bescudde mich!** alle
die portere en porterssen syn scnldich den Trem-
den te beecndden. C. o. MaaeiriM , Staitmt o.
1880, a. 123 Dat alle andere burgeren en iuge-
seten Tan onser stat Tan Trioht die borgeren, die
men also oplopen, ooTclen en meedoen wonde,
selen mooen besoudden en beschermen, en die
Tieemde Inden halden en Tanghen. Oork. v, 28
oet. 1418, a. 16. Het is claer, dat de leen-
heer, doende oorloghe den OTerheer, committeert,
als óndenate, ori$nen leee mafeetatie. Ten ware,
dat hyt dede te sinen bescuddene. Leenr, v.
Fï. 118.
8) In rechte. Verdedigen y ft. d^fendre (en jus-
tice). II Een man is Toogt en momboir Tan s^ne
hnysTioawe, en mach alle goeden , actiën en schulden
haer eenigsints oompeterende, reöl en personeel,
als TOOgt en momboir Tersoecken en beechndden. O.
V. Loeen, zii, 1. Den man, die negligerende oft
niet willende beechndden oft Terantwoorden a 5. Dat
een man momboir is Tan s\jne huiJsTrouwe, Ter-
mogende OTersulcz alle heure goeden, actiën en
schulden [te] Terrolgen, heijsschen en besohudden,
sonder pioonratie €^t consent Tan deseWe. C. v.
Sanikoven, 1570, ix, 1. Soo wie, naer der stadts-
rechte Tan Brussel, eenigerhande onberoeriycke
goeden, ter selrer stadtsrechte behoorende, behou-
den, beechndden, oft Terantwoorden wilt met pres-
criptie, die sal moeten allegeren enz. C v. Brtueel,
8tai. V. 1482, a. 5. Ohristyn: detineat, coneervet
[niet al te juist] ami velit protegere via preterip*
tionie. — Een ander exempel Tan Terantwoorden in
aetien reale. Die delayen eeleden en geéyndt zijnde
bij rechte, soe moigdy u besoudden en Terantwoir-
bij uwen gebmycke Tan langen oft Tan zekeren
langen tijde. ▼. d. Tat. 854 t*. Naerdien den
gOTangene bij synen adTOoaet mondelinghe den
thoon offce Terlijt heeft wederleght, en dat den
schouteth die oock mondelinge heeft beschut en tot^
antwoort, soo maent tien schouteth wederom den
borgemeester om recht. C. v. Aniw. eomp. VII y
IT, 25. Beprochen eö salTatien, oft wederlegginge
en Terantwoorden Tan den thoon. Als partyen den
thoon willen wederleggen en beschudden, soo en
Termogen d*adTOcaeten in de schriftueren Tan sal-
Tatien oft reprochen niet te stellen eenige feyten,
redenen oft middelen raeokende de principaele
saecken. Ib. V, zi, 55. Item, en mogen d*adT0-
caeten , . . int wederleggen oft beschudden Tan
den thoon niet extenderen oft Terbreijden generalia
jwrie contra amt pro. a. 56.
4) Zyn goed. Verdedigen in rechte, om te voor-
komen dat het om de eelkM verkoehi worde, fr. di-
fendre (son bien) mi jnetice, pomr prévenir qn'U eoU
vendu p<mr la dette. || Ten waere dat den proprietaria
Tan dien noch quame , Toor*t Tuy tgaen Tan de ber-
nende keerse, deselTe goeden beschudden en ont-
setten. C. v. den Kiele, n, 6. Oft iemandt dien
besetten pandt alnoch wilde oommen beschudden
oft Terantwoorden. O. v. Deume v. 1612, a. 88.
C. V. Moll, a. 146. Alle commeren, chynsen en
lasten, waermede de betochte goederen Toor date
Tan der tochten belast waren, moet de tochtenaer
en tochtersse betalen; en oft deselTe goederen, deur
fautte Tan betalinge daerTore werden geéTinoeert,
soo mach die proprietaris deseWe beschudden en
aeuTeerden, om syn proHjt daerane te doen. C. e.
Santhoven, 157D, z, 5. ld. O. v. Antw. 1545, zin,
65. TI, 17. Sal Toortaen den rentheffer, willende
Srooederen op syn hjrpothecqne tot betaelinge Tan
'achterstellen Tan deseWe renten, ofte, by faute
Tan dien, tot wysdom in handen, synen debi-
teur competentelyck doen daegen ten beschudde
Tan synen grondt. O. P.'Br. autr. 5 juli 1708,
a. 211. Denghenen komende ten beschudde oft
belet Tan proceduren hypothecaire, is, eer ander^
stondt hy in oppoeitie ontfaen wort, schuldich te
namptieren. C. v. Qent^ Ti, 20. Vanden Hane:
de xnterceteionUme y quae in ametioiÊihue dieimue
oppositUmee. Nyemant comende ten beschudde [«I.
der in beslag genomen goederen], soo wort alsdan
aldaer, achterTolgende tTonnisse Tan mannen Tan
leene, by behooriycke munnisse, gedaen de Ictc-
ringe Tan sulcke goeden oft renten. C, Leenh. v.
Mechelen, a. 9.
5) Naaeten, benaderen ^ aan gieh trekken j inlaeeen
een verkocht goed, fr. r^aire', raeheter un hien
qui a été vendu. Zie TBByADXBBir. Grimm Be-
schutten 6) im deutschen rechte heiett beschut-
ten retraherCf die ver&ueterte taehe tmUcktiehen ,
den kémfer davon ahtreihen. \\ Hadden Tuytlendighe
persoenen oock pacht geldende opt goet dat Tuyt-
gedemineert [nl. uitgewonnen] waer . . . soe moghen
sy beschudden binnen s*jaerB als sy te lande oomen.
O. gr. hoon^ I, ti, 16. Aen wat goet dat eenige
erTen beschudden hebben, en aen wat goet geen
beschudden en is dan tusschen halm en heer. Ib.
a. 39. Hoe eenich erffioaan Terooohde erffgoederen
met naerderschap beschudden sal. a. 40. Yemant die
dat goet beschudden wilden, moesten hun nader-
schap bieden tusschen halm en heer. a. 79. Oft
die Trinden Tan die Terooepers konnen oft mogen
alsuloke Tcrcochde goederen,.. Temaerderen oft
beschudden. Ib. Tin, blz. 26t (1628). ErTcdatmen
beschudden sal en om geit is Teroooht, moet men
J
198
BES.
BES.
besehudden goetrtyts, binnen a^jaeny toot sint
AndriesmiflBe; soe wint den beBchudder den pacht.
Ib. TI, 40. Hoe düt men goederen doer eenen bae-
tftrt verooept (tie\ beschudden macb : Goederen, die
eenen bastaert rerooept, daerin en yalt gheen be-
■chndden, dan tassohen halm en heeren (sic). Ib.
TUI, 9. Soe wanneer eenighe parth^en yoer desen
leenhoff' en mancamere. van Limboroh penningen
namptiseren omme daermede te beschadden oft ver-
naderen eenighe goederen. C. leenh. v. lAmb.^
Inierpr. a. 24. O. e. VtUkênhwr^ 1612, a. 8: Yei^
naderen en beecbadden.
6) UUwinneHf h. éüimeer. || Bi accideret, quod
dicta domus eyinceretor, quod vulgo dicitur be-
êooddem. Fbanqüivst, 8t. O, Schep. v. Maastnehi,
1279, blz. 26. Op dese vorwerde ondemproken:
wert dat Heinric van Baetehoven niet en betaelde
alle jare den heilgen gheest van Dieste een en twin-
tich oude grote, die hi souldioh es van eeore eillen
en vierentwinticb roeden beemts gheleghen boven
dese zille \nl, welke hij hier verkocht], bi beemt
Wouters van den Broeke, daervore dat dese sille
mede onderpant es, soe soude Weyn Weyns die-
selve zille en vierentwinticb roeden beemts be-
soudden en behouden met synre silleh voergh., alse
sgn proper erve, commerloes, op die eenentwintioh
oude grote en op sheren s|js. Schep. Land v. Dient ^
15 jan. 1386.
7) Beveiligen (voor den brand), fr. pr^unir (contre
rincendie). || Slo sal hem pinen sijn huys nem-
stelec te bescnddene van den vliegbenden viere.
Kb. 9. Ant. a. 198 *), 4 aug. 1391.
8) Bevrijden , vrijwaren ^ wettelijk onttrekken aan
teker reektegélML^ aan zekere lasten, fr. affranehiry
exèmpter, eomsfraire Ugalement è certaine jnridiction ,
è eertainee charges. || Dat die van Ou^enaerde
nemmermeer vervolch en moghen noch en zullen
hebben binnen den lande van Aelst, noch negheen
vryheyt, als van eeneghen poortenen, noch poorten
binnen den lande van Aelst beecudden, noch van
soouden, noch van gheendennder sake, noch inninge
van eenoghe gheloove [l. ghelove] te doene dat
voor de Wet van Audeuaei^e ghemaect werdt. O.
o. Anden. 2® d. 16 mei 1356, blz. 87. Eenen man, poor-
ter wesende, beschut zyn wyff van alle zaecken
zoo langhe als zy leeft; maer als zy ghestorven is,
zoo en kan een poorter van Aelst met zyn poor-
tene haer goet niet beschudden van hooftstoele,
noohte van dienstmanschepen; daeromme wort zy
ghemeenelycken medepoortersse alzoo wel als een
man. O. o. Aalst , iy, 11. Nemaer een poorter van
Gheeraertsbeighe bevrydt zyn huysvrauwe gheen
poortersse sijude , . .' van mortesmainen, besten hoof-
den en andere servituyten. — Eenen man, binnen-
oft buytenpoorter van een van de voors. twee steden,
in huwelicke zynde en kindereu hebbende, beschut
deselve met syne poorterye , in wat zaecken dat het
zy ,.'.* nemaer het bedde ghescheeden synde, zoo
en konnen de kinderen niet bevrydt wesen by
haerlieder vader ofte moeder noch levende. Ib. a.
12, 18.
9) Onthanden^ terughouden, fr. refenir, garder,
détenir (/). || Wy [wie] bescudt oft verbiet den
anderen dat zyn es, zonder gerichte, heymelick
oft openbaer, en claechte daeraf ghedaen werde,
dij [diej sal gaen te Butsemedou voer die partije.
En zal wedergeven allen scaden die komen zyn
ter oerzaken van desen. K. v. S. Truiden, a. 58.
. BESCHUDDËNIS (Bescuddenisse), zn. v. Tegen-
werping f tegenspraak, verzet, fr. objection, opposi'
tion, exoeptian. || Allen arghelisten, bescuddenissen en
andere subtüe, lasteghe [listige?] vonden en bedril
ghenisse, manscap , poertscap,- derokscap, inhibitien«
previlegien, exemptien en andere hulpen en ghe-
weer hierin verteghen en gansseUjck vutghesloten.
Kerkareh, te Diest,- Kwytbrief v. 80 peeters d.
jufrr. Anna Otten, 1482. Sn verthien en renun-
chieren daerop alle en yeghelyoke ezoeptien en
bescuddeuessen^ generael en speciael. Domde Soatb.
f>. 62 v«. 6 mrt 1637.
BESCHUDDEB, sn. m. Die het reehi van uaoê-
ting heeft, be — , vemaderaar, fr. retra^amt, || Tan
beschudden en wat een besohudder sohuldich is te
doen. C. gr. Loon, I, vin, 60 (1618). Wat expur-
gatie* dat ooeper en verooeper sohuldieh syn te
doen ten versueck van den beschudder: Goeper en
verooeper sal men hoeren, en dieghenige die daerby
geweest syn, om te weten hoveel penningen onib-
boerst ^n; die wellioke, ter requisitie van den
beschudder, sohuldich sullen wesen hetselve by
eydt te verolaeren. a. 61.
BESCHUDDICHEIT (Beeonddiohede), zn. Ver-
dediging, fr. défense. || Dat de vassael, de beer
bespronghen zynde, hem besohuddichede doen moet»
waert ooc dat zyn leen niet en stonde ten dienste
van synen heer te besohuddene. Wiblaitt, Leenr,
V. VI. 118.
BESCHUDDING, zn. v. Verdedigia^, fr. dA-
fense. || Wairt zoe, dat iement ierst opgeloopen en
geslagen hadde, en daimae vloode, en dat ghQ
hem in de vlucht naeliept en quetste, ghy selt~
weten dat ghy dairaf soudt sculdioh zyn geponieert
te wordden, mits dat sohynen soude, diS; ffhij dat
gedaen hadt meer op wrake dan ter bescaddingen
en beschermingen van u selven. Y. D. Tay. 60 v^.
Weert oec dat in der bescuddinge voira. enioh
onraet geviele, sonder voirraet. C. e. Maaeiriehi^
Oork. V, 23 oct. 1413, a. 16.
BESCHULDENËB, zn. PUehÜge, fr. eoupaUe.
II Wie sich beklaeght van eenighen misdaet hem
misdaen te syne, en namaels bevonden worde, met
goeden getuygenisse, dat hy selfs den aenvenger
en beschuldeuer is, sal verbeuren deselve pene soo
hy den anderen beklaeght hadde. O. lAége, 27 jnni
1677, a. 80.
BESOHULDIQEN, bw. 1) MH seheddên be-
zwaren of belasten, fr. charger, grever de detUe.
II Want ons onse goede vriende, scepenen, raed
en andere onse goede liede ghemeinleeo van on-
ser stad van Dyest eene summe ghelts gbeloeft
hebben, tot viiic mottoenen toe, omdat wy sere be-
souldicht waren en syn. Esg. eop. eart. f9 18 Oork.
V. 8 jan. 1372. Dat onse voirg. stadt van Dyeet te
dess tyt zere taohterst is en beeonldioht, en hier
naemuls syn muohte [l. moechte] , en bon niet
wayle behelpen en consten sonder onsen wille,
gracie en hulpe , . . soe eest dat wy , die altoes
meinen en begeren onss voirs. stadt te geradene
en te helpen ókt se in goeden poente zy en biyven
moge sonder achterdeel en seade. Doude Bootb, f*.
57 vo. Oork. v. 22 jan. 1396.
2) Ook wel eens gebruikt voor het wraken der
getuigen, fr. réeuser, reproeher (les témoins).J| De
getuygen gehoort , . . sal men openinge en vuyt-
scrift van den thoone versuecken, en daoh om de
persoenen der getuygen te mogen beschuldigen oft
reprooheren. O. v. Sanihoven, Stijl, a. 462. Indien
yemant de persoenen van den getuygen sal willen
beschuldigen, laohteren oft belasten, soo sal hy,..
Ib. a. 164.
BESEFFEN, (deelw. beseven), bw. en wederk.
OevoeUn, gewaarworden, merken, fr. eeniir, aper^
BES.
BES.
109
oMrir, rMiarjiMr. || Omme de reden, dat se be-
fetten [2. beseften] en beroelden, dat der stede
T»n Denremonde in toecomenden tijde prejadicieren
moohte in den paoht Tan haren assisen. de ViiA-
imrcK, V^gb. 85 (1428). Beseft hem de yassael by
der sentencien yan den mannen gegrireert , hi mach
sppeUeren. Xerar. v. Fl. 142. Die van deser on-
dueohdeliker wettelichede gheappelleert hadde, als
loe tzynre kennesse commen was, als by diere
beni beseffende gheqaetst en ghegreveert. C. «.
Audêm. 2« d. 18 apr. 1448, blz. 381. Mids dat de
hoessohers . . hemlieden by den Tonnesse beseyen
hadden grooteiyekx bescaet en gheïnteresseert, zo
hadden s^j ' daeiof gheappelleert Ib. 9 * mei 1495 ,
bla. 152. Van welken Tonnesse hem de Torseide
heessohere beseffende ghegreTeert, ghetroeken es
olaohtioh an mynen gedachten heere Ib. 25 febr.
1503, bis. 339. Omme dieswiUe dat die Tsin der
Wet Tan deser stede beseTen hebben, dat by den
TOipaohtene Tan der yssuwe . . de poorterie groote-
liz Teroranot en gheïndeeseert [/. gheïnteresseert]
word. C. 0. Brugge^ II, blz. 766. Acl^m v, 1603.
Indien een wedewe beseft tsterfhuys Tan hueren
man belast mit sculden, sal moghen afgaen Tan
deéle en tsterfhuys Tlieden. C. o. Yperen , Katt, a.
836 (1535). It. B^, Mm. I, 90.
BESEQELEN (Limb. besiobIiSk), bw. 1) Zoo-
als thans. Van een tegel voorzien, een tegel aan-
hemgen, fr. ecellêr, apprendre mn eeeau è. || In
oroontscepe Taa al desen, so heb iet, N. en ie
N., bi V olooors , meiers , ' bede , Tan Sente BaTes ,
<Rnbe dat hi negenen segel heft, dese brieTen be-
segelt met onsen segelen. 25 febr. 1252. Want die
late Toergfa. ghenen ghemeynen zighel en hebben,
soe baden sy ons dat wy dit Toer hen besighelen
wonden. Sekep. Land v. Dieet , 1867.
2) I^frenün op eeite tiad^ het gewone redmiddel
im de bwHengewone geldvorderende ometandigkedèn ,
fr. rsN^ viagiree emr une ffiUe, la reeeomree ordi-
amre dam» lee eireonetancee fni rédamaient dee
mogene eartraordinmret. \\ Dat men Tortane nemmer-
meer lyftocht ;neer Terooopen en sal op de stat
Tm Lorene, nooh de stat meer lasten met ghenen
venten op de stat meer te ladene ocht te bese-
gelne, en dat alle deghene die, Tan jaere te jaere,
TOfftane oomen selen in der stat nde, sweeren
sélen ten heilagen, in haren eet, dat sy nemmer-
meer binnen haren jare daeroTer noch daerbi oomen
en selen, nooh hariMi oonsent daertoe gheTen, dat
men eneghe lyftocht ocht jaerrenten Tercopen ocht
besegelen sal op de stat Tan LoTene, het en
ware met wille en oonsente der goede liede Tan
der stad, Tan binnen raeds eii Tan buten raeds,
en Tan aen goeden lieden Tan den ambachten ghe-
meinlee. Aead, d'arekM, 1856. Analectee^ U^ B.
Us. 491.
BESëGELINGE, sn. VertegeUng, fr. appotition
êm eeeam, \\ Een leenman en heeft Toir zyn bese-
gelingen mair tj gr. Br. y. d. Tat. 208.
BE8EGELTE (Bezeghelte), m. t. Betegeling van
«me oorkondey en, hif mtbreidinff, de betegelde oor-
konde tehef overeenkomet y verband, fr. appoeiiion
ém eeean tmr we document et, par exieneton^ Ie
doenment même; eonventiony engagement, || Dat alle
Terbinde en bezeghelten , die ghemaect zyn in con-
tiarien de preTolegen efi Tryheiden, eist Tan steiden ,
castelrien of neringhe, zyt by willen, oonstrainte
of andersins, Tan al tal zyn quite en te nieuten
en Tan ghene werde , en de bezeghelte OTerghegeTon
dan«n sy quamen en te nieuten ghedaen, en spe-
eialike trerbind en bezeghelte dat de goede lieden
Tan der weTerien Tan Ohend up hem zelTen ghe-
maect hebben in contrarye hare ouder kueren en
Tryheiden te nieuten gheaaen zynde, en behouden
hare oude preTelegen en Tryheiden. Tpriana^ YII,
460. Oork. v. 1 dec. 1479.
BËSËGELTHEIT (Bezegheldhede), zn. t. Het-
zelfde als BEBEGSLTE. || Teu zelTon ^den zo was
den paix ghemaect tusschen den ooninc Tan Yrano-
kerycke en den hertoghe Tan Bretaigne.-Denwelcken
ghemaect zynde, zandt de hertoghe Tan Bretaignen
zynen ambassadeur by den hertoghe Kaerle, en
zandt hem wedere zyne bezegheldhede Tan der
alliancie diezy onderlinghe hadden. Piot, Chron, 287.
BE8BGGEN (deelw. besacht, Limb.) bw. Be-
eehuldigenf fr. aeeueer. || Indien daer eenigh borger
oft ingezeten Tan onse stadt Hasselt oft Tan hare
Tryheyt besacht oft befaemt ware Tan moort, doot-
slach, brantsticht, enz. O. Liége, 27 juni 1557,
a. 4. Beseggen of aenticht doen. Bekent, v. Brah.
reg. 132 f>. 28 t». 16<le E. Zie ook Nyhoff Gvdmdcw.
I, 245.
BESET (Bezet, beseth), zn. o. 1) Belegering, fr.
eiége^ bloeue. || De zxxQ gezellen, Tsn ghedraghen
thebbene tbeset Tan der stede op den daoh Tan de
processie Tan den Tune, te ^ s. Tj d. eiken
persoon, comt üij Ib. Tpriana, Y, 150. St.'^ek.
V. 1494.
2) Beslag f beeletglegging , fr. «aMts, moinmiee. Zie
ook BESET8EL OU BiBETTiira. || Yan besette en
beleyde. C. stad MecheHien^ liannius: Ds bonie
amthoriiate judieie poseidendis. Dat alle retfle saeo-
ken , . . sullen worden TcrTolght eü ' gheintenteest
by besette. C. v. Deume 1612, a. 75. Welcke wete
en insinuatie gedsen, . . soo beterdeik de stadthou-
dere met twee mannen Tan leene, ter presenti($n
Tan greffier, den gront of pant, en doen aldaer,
Tuijt crachte Tan Toorgaende Tonnisse, by maniase
des stadthoudérs , het ierste beseth. C. leenk, v.
Meehelen, i, 5. In sulcker Tueghen wordt ghepro-
oedeert totten derden en Tierden beseth Tan gra-
cien Wel Terstaende, dat de Toors. betordinghe
en besetten gedaen worden teleken met Tersohe
leenmannen. Ib. a. 6. Soo wie iemandts Toorrluch-
tigKen oft aflyTighen goeden, daerop beseth oft
beslagh ghedaen is, Terateeokt , . . is schuldigh te
betaelne de schulden daerTOor 'tselye beseüi en
beslagh ghedaen is. C. v. Merentale^ ni, 8. Tot
anderstont dat dengonen die cause Tan den besette
hebben sal, betaelt sullen [sal] hebben alle achter-
stellen daervooren den grond a^wonnen weidt.
C. V. Tperen, Kast. a. 168 (1535).
3) Verpanding, onderpand, aanw^ting van een
pand. Inbond, fr. kwwthèque, aseignaiion, ajfeo'
taüon d'nn fonds, ofr. impignoraiion, \\ Ala den
rentier ofte schultheesscher met rentebrioTen, ofte
kennisse met besette, te wette Tolghen sal ter
Tierachaere, om betaélinghe te hebben Tan aQn
rente ofte schuit,.. C. stad Tperen, IT, 31. Die
om renten, kennisse met beset ofte pandynghe
ghedaen wordt ten besette, wort by dien geatelt
m de actuele possessie Tan den afghewonnen huTse
ofte erre Ib. 33. Alle beaet en hypotheke, tr sy
Tan renten ofte anderasins, op hnyaen ofte
gronden Tan erf Ten . . moet geschieden Toor sche-
penen om den seker te doen affecteran. C. v. Aalet,
ziii, 6. Wye ghebreck Tan betaélinghe heeft Tan
rent«n op hypothecque steende, als up huysen en
andere onroerelycke goeden ghelaghen binnen de
twee steden en lande Tan Aelst, moet op deaelTe
hypotecque en bdset te Wette procederen. Ib. 8t^,
Alle besetten eü hypoteoquen O. e. Dendêrmonde,
\
200
BES.
BES.
Tiia, 3. AUe dieghene jonghere renten , recht ofte
actie op de Yoors. panden hebbende, dan sijn de
rente oite ander recht des claghers, tzy dat het-
selve jongher recht procedeert uyt origineel beseth
ofte hypotheke, ofte wel uyt beleydt oft mainmise,
moghen.. C. o. Loven ^ ly, 6. len tweeden dijn-
ghedaghci den erfiachtighen noch niet comparerende,
aal den schultheescher . . ten asaignemente en be-
sette gheweaen z^n metter roede van jofltitie. C
9tad Tperen, IT, 28.
BE8ETEN, bn. Van eene kwaal. Aangedaan ^
fr. affeoU (d'un mal). || Want men wel weet, dat
alle doode visschen beseten zjn' metter gallen»
luttel oft yeele, soe aal men daemae refuseren alle
seeyisch die yerdroncken es, want die zee mitter
gallen beseten is. K, v. Bruêsd v. 1*486, a. .26.
BESETMAN, zn. m. Zie yoor de yerklaring yan
dit w. BBDisvLiJCK HAK; zie ook Vebdah. Zie
nog BBSST LABT en BTEBVELIJCK LAET Dienende
mem f fr. hommè servant. || Ombejaerde kinderen,
yxouwen en kercken oft cloosteren, ontfanghen wor-
dende totte leengoeden hun toegeoomen, moeten
■tellen eenen besetman, die doen den eedt en tghene
daeryan is dependerendo. C. leenhof e. Meehden,
St^l, a. 41. Maer de kercken, cloosteren en dyer-
^joke , ontÜAende hj octroye yan den prince weer-
lycke leenen, moeten, boyen den besetman, stellen
denselyen oft anderen, yoor ,^terffman." Ib. a. 42.
Een beeetman mach alsoe wel yonnissen wysen
als een erfman, want in hueren eeden geen ouder-
Bcheyt en ia. y. d. T^y. 208. En dat gedaen [nl.
de aCstand des yerkoopers], soe yerleende en goedde
onsse stadthoudere yan. onssen weegen dairinne
Hubreoht Yan der Straten, ala beeedt man en
momboir yan den huyaarmen, en dieaelye Hubrecht
dede ons hnlde en eedt yan trouwen, en allet te
doene dat een goet man yan leene sinen gerechten
heere sculdioh is yan doene. Leenhof e. Dieet , 10
juli 1514. — (Onderscheid tusschen den Beeetman
en den Sterfman of Sterfelijeken laet:) || Tusschen
Beeetman en Sterflntm is eene merckelycke dis-
tinctie , alsoo by der aflyyicheydt yan den besetman
fleen recht yan hergheweyde en yerschynt, en de
besetmans gemeynelyck maer en worden gestelt om
den eedt te doen yoor yrouwen , minderjarige oft
andere onbequaem wesende om den heere te dienen.
C. leenhof e. Brahaniy a. 43. Inter eUentem fidmei-
oruim qMt Besetman, et hominem morientem, qui
BtBrtman. . dieiimr , yertaelt Ghristyn. — Maer by
de aflyvigheyt yan de sterfmans, die ghemeynelyck
sestelt worden, en oock moeten worden gestelt, by
kloosters, ooUegien, steden oft doode handen,
yerschynen de yoorsz. rechten yan hergeweyde en
reliefren. Ib. a. 44. (Eensluidend zgn de artt. 4 en
5 yan het kap. ti yan het leenhof yan Mechelen).
BESET8EL, zn. o. Bepleietering , het bestrijken
wtet kalk^ fr. erépisewre, || Op dese maniere sal
men oock meten alle secreetpgpen ; en die men
beyinden sal niet afgewasschen te zijn, sal het be-
seteel afgetiooken worden. Plae, e. Brab. Begl.
16 jan. 1706, i, 17. Y, 666. Item, sullen alle
plaesteringhen ofte besetselen, yan binnen- en
Duytenmueren, yan de drye roeden een gemeten
worden.. Insgelijcz sullen oock gemeten worden
yoor leyeringhe alle plaesteringhen en besetselen
yan binnen- en buytenmueren. Ib. a. 50, 51.
BE8ETSEL, zn. o. Bealag^ beslaglegging, ft,
êaisie, mainmise. Zie ook beset en besettikq.
Il Dat men, in denselyen leenhoye, om eenich leengoet
aldaer yuyt te winnen, tselye leefigoet is besettende,
en daerop, naer yoergaende dry wettelycke weten,
is yolgende drj daegen yan rechte en yyer beset-
selen int yoirjair. O. leenh, o. Valkenburg , Brief e.
4 febr. 1612. Van yoordaghen, besetselen en be-
slaeghen. Ten yoorschreyen yierscharen, ten landt-
ghenechte, behooren alle yoordaghen, beaetselen
en beslaeghen. C. v. Herentals, iii, 10. Alle be-
setselen en beslaeghen yan personele actiën op
penninghen iemanden toebehoorende , sijn mobile,
Ib. a. 5. ld. C. V. Antw, 1545, rv, 5, 6. 1670,
IX, 2, z, 1, 2, 5. 1582, xxyiii, 3, 4, xxiz.
2, 3. C. e. Deurne^ 1612, a. 51, 77, 355, 356.
BESETTEN, bw. Bepleisteren^ fr. erépir, plé-
trer, \\ Eene amende yan yier guld., waerinne hy
yenralien soude sijn, met op den 27«n der yoors.
maent october, beseth oft gepleokt te hebben met
leem den want yan den stal competerende N. St.-
areh. Diest^ proces Potbackers § Bruynincx^ 1739.
BESETTEN, bw. 1) Eene rent. Zetten^ vesHgem
(op een erfgoed), fr. constOuer. asseoir (une rente
sur un bien fonds). || Die welke yjitien acaelghe
[schellingen] soe heejft besettet en bewgst up an-
derhalf ghemet lants. 17 aug. 1290. Dese chens es
dien yoreghenuemden Coezurade besett en bewiset
up dat guet, hus en hof, alsoe alst beleghen es..
18 jan. 1293. Sn besetten Jacoppe Witten, zone,
ewelike tallen da^en , up twee hofsteden , . . .
hondert scheleghe Ylaems payements . . Juni 1305.
Als een grondenare sinén gront en leen yerbint in
schulden of anderen laste , of yerset eenen zekeren
termgn, en ontfaen [i. ontfaet] de renten en reye-
nuwen, al of zom, al ghereedt, als de grondenare
sterft, al waert dat zyn oudtste hoyr geen ander
goed yan hem en deelde, hi bleye gehouden in de
yer bondene scult; of, waert yerset, alse yoors. ee,
hi moeste den besetten laten ghebruken yan sinen
besette den termgn gheduerende. Leenr, e. 1528»
D iy. Eene ertrente yan.. besedt en yeronderpandt
opten tol yan tsHertogenrode. 8t.»areh, Dieet, Ace^e^
fiehien 9 dec. 1567. Lyfrenten mogen worden
beset op haye en op borge. C e. Brusedj 1606 ,
a. 162. Ghristyn: possunt constitui. Binnen Brussel
en worden geen renten gehouden yoor reële renten,
dan die yoor schepenen derselyer stadt, oft and«ir-
sints yoor heer en hof, behoorlyck gheconstitueert
en beset zyn op erfgoeden, gronden, yan eraren oft
erffelycke panden, a. 172. Ghristyn: debite eoneH^
tuH et hgpotheeaH, Indient gheyiele, dat iemande
eenighe schuit, rente, schepenkennisse ofte ander
yer handt obligatoire, t*zy ffhehypothequiert, verze-
kert en bezet up huus ofte. landt, en niet bezet,
yeroochte,.. C, v. Broekburg ^ yiii, 10. Benten
bezedt ofte onbezedt. Ib. xi, 14. Beset ofte niet
beset. a. 16. Die eenen anderen eenige renten yer-
coopt, de penningen daeraf ontfangende, en be-
looft de rente te besetten en te yersekeren op
snne goeden , . . Cv. lAer , yi , 10. In actiën réele
oft hypotecquaire, tot beeet en oonstitutien yan
renten, douarie, het stellen yan naerderen pandt,
en diergeiycke saken, niet deylbaer wesende, yer-
magh den crediteur elcken yan hen [mZ. der erf-
genamen] daeryoren t» sclidmm aen te spreken en
t*executeren . . C v. Brussel ^ 1606, a 111. Ghris-
tyn; ad obligaiionem pignorum et ooneHtutionem
redituum. By obligatien mogen bekentenissen yan
renten ghedaen worden, te qnyten als yoren, met
gelofte yan behoorlyck beset. Ib. 177. eum pro-
missione oongrues hgpoiheea. — Fonderende de yoor-
nomde heesschers dezelye preferentie op: dat haer-
lieder renten op de ghedecreteerde goederen zou-
den wesen bezet en gheaffecteert yoor d^ghene
yan den Fcrweerdere. C. e. Aalst, Interpr. 6 mei
BES.
BES.
201
1662, blz. 705, en passim aldaar. De renten, fry
besedt ofte onbezedt. O. v. Audmt. Tii, 54. Benten,
besette en onbezette. Ib. xti, 11. C. slad Tpe-
ren, ziii, 1, xiy, 1.
2) Sene «om. In gerechtelijke heuxtrin^ geven, in
bewaarder hand geven ^ fr. eonsigner (une tomme).
II Hoe?eel men, naer der appellation, ran besedt
geit Bcholdich ia? Anno 1518, den 20«n dacb joly,
80O hebben die schepenen ran Ylyermael geleert
den schepenen van Oraytroede, dat sy sullen hebben
▼sn besedt geit, naer die appellatie, van yeder
parthye aohtjen st. Bb. O. gr. Loon, I, tui.
Records, i, a. 10.
3) Beslaan y in beslag nemen ^ fr. saisir^ mettre
arrit smr. \\ Mare ie, Philips, nocht mijn cnape
Tan minenthalven , en moghen noch man noch
scepenen manen, noch imenne hachten, ofte sijn
goet besetten. 19 juni 1295. So wie die sould halen
wille Tan doeder hand, hy moet *tgoet besetten
metten amman en met eenen scepene, als Tan doe-
der hand, dit es te Terstane, eer dat goet wette-
like ghedeelt es. C. v. Oenty Ghr. charter v. 1297,
a. 98. En als Tan den gueden die syn zyn, seyde
die amptman: dat die besett en beslagen waren
Tan sheeren wegen eü oio Tan partyen wegen.. —
Bat die guede gerasteert en beslagen bliven souden .
Charterb. v, 's Bosch, f9. 111. 15e E. Biddende en
nemstelijc Tersuekende Tan rechtswegen aen ons,
dat wy . . Also dat wy , tot synen nemstigen Ter-
sneke, alle de Toirscr. leengoeden hebben doen met
rechte, also dat behoirt, besetten en in rastemente
beslaan, en dach Tan rechte doen kundigen N. N.
en alle andere die hem daertoe recht Termeten
mochten. Meer o. Rotselaar, 7 dec. 1447. Alle
deghene die binnen Tier en twintigh uren besett-en
en beslaen, worden aen de besette goeden, elck
naer adrenant, bg ooncurrentien bericht. C v. Meren-
ials, III, 1. Soo wanneer eenich goet binnen iemants
hugse oft bewaemisse alhier gearresteert oft beset
is, en den persoon onder wien *tToors. arrest oft
besetaele gedaen wordt den last Tan 'tselve te be-
waeren aeuToert, eü daerenboyen wech laet Tueren
olt Tersteken , dat die schuldich is te Terantwoorden
en inne te staen Toor de schuit daervore 'tseWe
goet gearresteert eü beseth is geweest. C v. Dewme,
1570, y, 4. Soo wie eenich beset oft behacht goet
aenTeert en in fraude Tan den crediteuren Ter-
steeckt, .. Co. d. Kide, Ti, 10. Een ijgelijck, die
aen persoonen Tan buyten ijet ten achteren is, en
alhier goeden Tint denseWen toebehoorende , mach
alsulcke goeden doen arresteren, beoommeren oft
beeetten, en daerop ter vierscharen sgn TerTolch
doen. O. v. Antw. comp., Y, ix , 1.
4) Besturen, fr. administrer, || Dat Tan nu Tort
onse stat Toers. nae den Toers. priTÜegien gehouden,
geregiert en beaat sal worden. Piot, Cart. 18 noT.
1404, blz. 173.
5) Statuten, keuren. Verordenen^ vastsfeUen, fr.
statuêr^ ordonner (des règlements). jj Sullen ver-
gaderen,., en ordineren en statuten., te maken,
ghelijck dat den meeaten ghoTolch der borgemees-
teren , soepenen eiï raetsluyden, daer teghenwoordich
wesende, goet duncken sal, en dieselTe te Ter-
anderen eü te besetten, en die inghesat te mode-
leren. C. o. St.- Truiden ^ $ 89.
Wederk.|Hem (sich) besetten ten huwe-
lij ck. Tromoen, fr. se marier. \\ Jan Moes heeft
sich totten tweden hauwelyck beset, en aldaer twe
kinderen Terweekt. O, gr. Zoon, I, tiii. Records
U, bil. 295 (1686).
BE8fiTT£S| sn. m. BeslagUggêr ^ fr. saisissoMt.
II Ten waere dat.., oft dat hy soe spade quarae
dat de evincenten de goeden hadden doen Tcr-
coopen , eü dat alle de penningen daeraff by den
amptman den deligenten besettera en Tuytwmders
waren gedistribueert. C. v, Antw. 1545, ir, 18.
Soo verre op des schuldenaers goeden aireede arrest
oft besetsel is gedaen, en soude alsulcke hande-
linge nijet mogen bestaen , . . ten woere tselve ge-
daen waere om den besetter oft executant daarmede
te betaelen. Ib, comp. IV, XTi, 26. tVoors. eerste
beseth en de wete alsoo behoorlijck gedaen, eü het
relaes ter eerster roUe gheteeckent zijnde, dat den
besetter dan ghehouden is op 'tTOors. beseth goet
te volghen op sljnen eersten dagh van rechte eü
tweede besetaele. C v. Deume^ 1612, a. 81. Wor-
dende tuBschen 'tselve ghenecht den besetter 'tvoors.
beset goet met rus eü rijs voor sijn eggen proper
goet gelevert. Ib. a. 84. Item C ü. Sant hoven,
1664, T, 53. C. V. Breda, iii, 87.
BE8ETTING, zn. t. 1) Beslag^ beslaglegging,
fr. saisie, mainmise. Zie bbsbt en besetsbl. jj De-
ffhene die teersten begert de besettinghen up 't goet
dat Tor oghen is, hy es se sculdech Toren te heb-
bene. C V. Oent, Ghr. charter v. 1297, a. 86. Van
vluchtech te makene. Ter welker besettinghen Torseit
si hem beden ghebonden hebben eü gheobligeert.
Juni 1305. Dat her Adolf hen gescreven hadde dat
die arresteringe off besettinge der gueden soude
blyven staen totter compsten toe heeren Adolfs
Toirs. Chart. v. ^s Bosch, f°. 111. 15e E. Van ouder
tijden is onderhouden, dat soo wie op eenighe goe-
den voorkomt in besettinghe, eü die besettinghe
voort vervolght, soo recht is, tot volcomen uyt-
winninghe toe, dat die gheprefereert wordt andere
crediteuren die naer besetten. C. v. Breda y iii, 33.
Tenware binnen denselven tijde het sterfhuijs
ware bevonden insolvent, eü dat d'erfgenamen *tselve
verlieten ; in welcken ghevalle den crediteuren ghe-
oorloft is bij arreste eü besettinghe daerop te pro-
cederen. C. V. Deume, 1612, a. 217.
2) Verpanding, verband ^ fr. affeetation, ofr. im-
pignoration. Zie beset ') en besetten. jj Zo wanneer
eeneghe bezettynghe ofte ypotheque daerup {nl. op
eenig erfgoed] ghedaen wordt, de ghezworen clerc
van der vierschare, die zulcke ghifte of bezettynghe
passeren zal, ghehouden wort, voor 'tpasseren van
denzelven ghiften eü bezettynghen, hem met den
ooopere eü vercoopere, eü ter presentie Tan den
naestghelande , te Tyndene ter plaetse Tan zulcken.
gronde en parcheele als daerof men ghifte ghcTen,
oft daerup men de bezettynghe passeren wille. C.
V. Brugge, lï, Orig. 28 aug. 1526, blz. 303.
BESIBBËT, bn. Vermaagschapt , fr. apparenté,
parent par aUiance. || Denghenen die hemlieden
besibbet waren of dienden, die zoude men sparen
eü negheen quaet doen. Jak t. Dixhttde, 151.
BESICH. imperatiefvorm Tan het wkw. bbbien
(Lirob.). Bezie, zie, fr. vois, regarde. \\ Die tait^erde
sprac: Nu, doet op dijn inwindeghe oghen eü be-
sich waer du best. AlUr Kerstb. 11.
BESIEGELEN (Bóziegelen), Limb. Torm Tan
BESEOSLEV, bw. Zegelen, het zegel drukken op^ fr.
sceller, appliquér Ie sceau è. || Zoe en zullen die
meesteren oft gezworen eenen portere, dien zij nijt
wel TOer alsulcken kennen dat hij zijnen ambacht
gehorsam zij , enighe brieven metter stad ziegel be-
ziegelt geven. Piot, Cart. K. v. 1366, a. 50. Eü
hieraff begheerde der rentmeester brieve eü zie-
ghele van onss bescreven eü bezieghelt te hebbene.
Ib. 16 mei 1454, blz. 312.
BESIECKT, bn. Van een dier. Aangedaan van
26
\
É02
BES.
BES.
êenê niei ziehibare JnDoal, fr. (d'on animal) affècU
éCun mal nok apparenf. Kil. affhetiu nu»%o. |j Dese
actie [nl. etciio redhiiitoria] wort gegeven den coo-
per alB hem een besiect oft ongans dier, bIatb oft
andere dinc yercocht is, en hem een gebreck ver-
zwegen is. r. D. Tay. 281.
2) Van personen. Afe2aa^«cA, ir. léprêux, ladre.
Besieckte lieden. || Dat engeeue besiecte He-
de Toire taverne drincken en selen, noch zitten ,
nooh voire niemens dojre; diet dade waers om syn
overste deet. Belg. Mus. vn , '297. SL-ard. v. Brut-
Éd V. 1360. Doen men screef mcccxxj, doen bemde
men die besiecte lieden in Yrancrike. Piot, Chron.
tO. Zie ook babbthaksb.
BESIECKTHEIT, zn. v Melaaticheid , fr. lèpre.
Lin Charles de Cambre, gheseit Gostere, inghe-
ene deser stede, bevanghen met de zieckte van
melaetscheyt ofte besiectheyt, .. üg Ib. par. Rem--
BBY, II, 246.
BE8IEN, bw. 1) Onderzoeken f nawokeuriff he-
schoutDen, fr. examiner, injfpeeter. || Overmids raed
VToder liede, die redeleke besaghen die voreghe-
nomde tollen en rechte. Tol te Diest v. 1307, Inl.
Ghegeven meester 19., 19. en N., 29 in aprille 1423,
van dat bj reden tegader te Bergen in Henegouwe ,
omme die ,,Sale van Naes [Naast]" daer te besiene
'efi daeraf die ordinantie te nemen, om ene Saele
te Loven int Hof van Vliederbeke, opte vysch-
ikiaert, achter op die Dy Ie, daemae te maken, tot
myns heren van Brabant behoef. Vas Evbn, Xoh-
vain mon, 129 (2).
2) Keuren, ondertoéken of een gewrocht^ een dier,
eene tmiar, een voorwerp ^ deugdelijk en naar den
eisch t«, Ér. vSrifter, examiner ei un traoaily une
héte, une marchandise , un objet sont bons et
eonformes è ee qui est exigé. \\ Boe wie leeder
loefde, ocht vercochte, ocht cochtê, die waerdeerre
en heddent besien,.. Kb. v, Diest, B 162. Boe
wie dat vtierde ocht droeghe ute der stad, die
waerdeerre en heddent besien. Ib. 163. Soe wat
scoen dat te Dyest comen van buten, die en zal
men loven noch copen noch vercopen, die waer-
deerre en hebben se besien. 166. It. 176. Alle
vleesch , worste , pensen en vesch , dat eens savonts
overblijft en ter marct oft onder tHuys te cope ge-
weest es, en sal men sanderdaechs niet vercopen
mogen, ensij besien van den waerdeerren. 190.
Item, zullen de officiers ghehauden zyn, . . de
schepen té visiteeren eü besiene, of die goet zijn,
dichte, efi van anderley [l. alderley] schipsgewande
tot der reysen dienende, toegherust; m die van
competenter grootten zyn, behoorlicken gheladen,
verzien van mannen, gheschutte en ^visie. PI. o.
Pi, 19 juni 1651, a. 10. I, 381. Sullen oock be-
sien [«2. de officiers] oft die vangenissen goet sljn
en die ghevanghenen wel bewaert, en oft sg hun
behoefte hebben van spfjse, dranck en stroo,.. oft
die niet ghéïnfecteert oft stinckende en sijn , . .
O. orim. v. 1670, a. 89. BI. v. Brab. II, 370.
3) Kijken , fr. regarder aftentivement. Spreuk. Een
paard in den mond besien, »/. om t^en
ouderdom te kennen, fr. reqarder un eheval dans la
bouche pour connaiire son dge. \\ Soe wie leen houdt,
eest man oft wyff, hoe groot oft hoe cleyne, als
hy sterft, oft zyn leen vercoopt, indien dat hy een
peert heeft, soe heeft die heere zyn beste peert,
dat hy oft zyn dieneren gekiesen can, sonder in
den mont te besiene. Boxhobeit, LamtreelU o.
Bierbeek, blz. 7, 16* B.
4) Senen doode. Sdumwen^ bvnt^igeik, ondier'
toeken f fr. vieiter, inspeeter, examinitr (un mort).
II Oio sal die richter den dooden besuecken, dair
hij doot leegt, en zijn wonden besien, en doen be-
schrijven wair hij gewondt is en hoe dat hij dair
doot leegt. v. d. Tav. 177.
5) Bezoeken, een bezoek geven, fr. visiter , fesire
visite. II Dese Karele quam om den grave Boudin
Apkin, zinen neve, te besiene, en te visitekiene
zinder vrauwe moederlant. Jak y. UixhüdB, 40.
6) Zien, aftoachien, it. voir, attendre. || tYoirs.
leste vonnisse gegeven wesende, moet de arrestant
en evincent noch verbeyden totten naesten vridach
toe, eer hy de voirs. goeden mach doen verooopen
by den amptman en synen oudencleercoopere , om
te besiene oft , binnen middelen tyde, yemant comen
sal die de voirs. goeden lossen en de schuit betalen
wille. C. V. Antw. 1546, iv, 10.
BESIENEB (Besienre, besiere, besiendere), zn.
m. Keurder, it. examinaieur, expert. Zie BS8iBir')é
II Dat niemen verkine en besie sonder de ghe-
swoeme besieres van der stede, db Pauw, Vgb,
28 (1338). Dat negheen ghesworen bezienre van
verkenen te beziene en gae verkene bezien buyten
vriheeden van der stede, de YLAHnrcs, Ace. 28
(1426). Soe wat besiendere een vereken voer ghave
wist [l. wijst], en men dat ongave vindt, dat vereken
sal men den besiendere overleveren. JT. o. Brussel
V. 1486. a. 88.
2) Ambtencuir of officier, ook visiüUeur genaamd,
door het edict van keizer Karel op de toerusting
der schepen in elke haven der Nederlanden aange-
steld, om de nakoming der voorgesehrevene zeker-
heidsmaatregelen der zeevaart ie bewaken, fr. fone-
tionneiire ou officier, appelé aussi visitaieur, itabH
par VSdii de Charles'Quint sur V équipement des nam-
res dans chaque port des Pags-Bas , afin de surveiÜer
Vobservation des mesures de séreté preserites pour
la navigadon maritime. \\ Inghevalle de menighte
van schepen teender plaetsen zo groot ware dat de
voors. officiers en besiendere de visitatie niet gfae-
voughelick doen en conden , . . PI, o. VL 29 jan.
1649, a. 14. I, 360. Sullen oock de voors. besien-
ders gehauden zQn den schippers corte expeditie
van visitatie te doene. Ib. a. 16. Midts doende
blijcken den voors. ghecommitteerden en besienders
van der weerre. a. 26. It. 19 juli 1661, a. 13.
blz. 876.
BE8IËN-0VEB-ZEE, zn. mv. Aalbessen, aal-
bezien, bessen, fr. groseilles. Kil. Beseken over
zee. j. aelbesie. Acinus nbis q. d, €Kinus ultra-
marinus. \\ Onoessel-ffi^ doombes]-hagen, besidn-over-
zee, vlier en esschen, d welck men vindt tuaschen
twee partyen, worden gehouden voor doode vreden.
O. V. Loven, Servit, a. 80.
BESIENRE. Zie bbsibkbb.
BESIERE. Zie bssibkbb.
BESIGEN (Bezigen), bw. Misbruiken. Bedreven,
begaan , plegen, aanwenden, fr. commettre,praiiquer,
mettre en usage, en pratique (des mésus). || Dat
tvors. renvoy hemlieden sculdich ware anghewyst
tsine bi den redenen vorseit, en ooe overmids dat
hemlieden alleene en overal toebehoorde de ken-
nesse en berecht van allen abusen van wette en
mesuse ghecommitteert en ghebesicht bi bailliu en
soepenen van denzelven religieusen. — Nu hadden
hemlieden in dit s'tie beclaecht dezelve Gillis en
procureure generael van abuse van wette bi hem-
lieden ghebezicht, . . Cv. Auden. 2(*« d. 8 apr.
1421, blz. 324.
BESUDEN (Bezijden), vs. met ffenitiefreg. Ter
züde, aan de zijde van, buiten, fr. a cÓté^ hors ie,
BeBijdena wechs^ s'weegs. |i Om te tmne-
BES.
BES.
208
op de ooghereghelde golneheyt en dion-
keoflohappen die dAghelica ghebaeren in onse laar
den Tan herwaerta over, in diyenohe Gabaretten,
tareemen en logisten, die besyden aweeghs ghebou-
den worden, buten steden en dorpen eii den rech-
ten openbaeren h^banen en andere plecken. Fl. e.
VI. 7 oct. J631. I, 761. Dat alaoo deaelre atede
[en yryhede van Gapryoke] geataen en gelegen ia
ia onae landen en graefachepe van Ylaenderen,
toaachen de ateden yan Qend en Bnigghe, beay-
dena wecba op ontrent twee mylen yan den see-
canL DS Pb. en Bb. XIII. S^aprijk, 7 (1618). Met
contractie. BOBljder keroke. |i Zo riep men te
wapeiie; want sy waren ooimnen up eenen aconen
oouter bezyder kerke Ol. t. Dizmüdb, 15.
BESUDEN (Bexiden), bijw. Het w. ia ona duia-
ter; de yerklaring ran Willema, nl. keeremf fx.
rtiimmtT^ yoldoet ona niet. || Dat niement moet
gaan fr^nghen of beziden eeneghe lakenen » in poor^
tera of in hoatelliera huuse, Mne ware beyryet int
yoraeyde amboehtw K. laJeeng, Brugge j Seheren,
bis. 68.
BESINGEN, bw. Ben kapellaanachap. Bêdteum,
fr. dêtservir (une ohapellenie). () Dat io, Segber
ITten Dale,.. over mi en mgn wijf, atichte en
make» aetle en ordinere, ene oapelrie yan y^ftiene
ponden pariaiaen helkea jaera, bewelike ataesde na
onaer thnier lyf « en te beainghene in müna heren
aente Jaroba hnaa up tliiewe lant, .. Soe willen ie
aó myn wyf , dat men deae yoraeide eapelrie be-
flinghe, efi dat die oapelaen hebbe die rente..
6 aept. 12^1. St-orek. OmU^ 174/99. 8t,'Jacobs
goM.
BESIT, sn. o. 1) JSei^, hOegêrimg^ fr. tiSge,
bloem. Il Dua beleiden dinghelachen, metgadera die
yan Ghent, de ateide yan Tpre an allen syden
[1383]. aAyonda, ala de yianden logieren aouden
in de yoorboighen yan der ateide, doe trooken ghe-
aellen nat alle poorten en ataken alomme.brant,..
int welke tghemeente, die haer huaen zaghen ber-
nen yriendelicke yerdroughen, en qntteden hem
jeghen de. heeren yan der ateide wel eii loyalike
al tbeait daeie. Oi.. ▼ DixMusx, 18.
3) BmiDomimgy fr. oeetqtaium. || Van huuahaerea
moet men tAelat bewya yan betalinghen betooghea
yan den leaten jare yan den besitte. C. a. Aaltty
Orif. bla. 328 (1466).
BE8ITTEN. 1) Het recht. Tèr mersokaar gU-
Um, gtTêehi houden, fr. êiéger em jugüeey reudre la
^Wfüiee. Grimm daa gericht beaitzen,' tu ge-
richt ntxem. j| Dat ia den yoiracr. gerichte en
dorpe yan Ipelair de voiracr. heere yan Breda
heeft agnea acoatet efi acepenen, die aldair dat
recht beaitten en die genechten houden, en den
partijen, des yeraueckende, dat landtrecht admi-
niatreaen yan allen aaken, crimineel, poraoneel en
eiyijl, die ten lantrechte behoiren. y. d. Tay.
291 y*. Tot Herentala wordt 'trecht beaeten ten
ordiaariaen genechtdaeghe, yan yeerthien daeghe
te yecqpthien daeghen, by aohouteth en achepenen.,
C. V, Herenialë^ i, 1. De achouteth en mach de
yienchare ten laaidtghenecbte niet beaitten yoor
dea thien uren, en ten minaten met yier achepe-
aen. n, 5. Van 'trechv te beaitten ter raedtca^
mere en wordt 'ajaera gneen yacantie ghehouden.
ni, 1& En en beait men 'tgenecht niet langhor
dan tot twelf uren dea middagha. C. o. Caeterlee^
I, 8. Alaoo tot Gheel het orcUnaria lantghenechte
ghehouden en beaeten wort hg den diwaaert en
«eyea achepenen, oft den meeatendeel deraelyer.
C. «* Ckheèky I» l.
8) CM gereehielipfe ondsnoeèen, verhcorem , laaar-
heden, jaoT' aa oogêtkemre»^ retttem^ worden bezeieng
Ie mei beaitten t^empUne omsei pour let enquétee ou
informaiiontf les vSrit^ annueües ei dmmoie d^aoüi,
la reeeiie des eens. |) Sn deae enqueate ghedaen,
en oorrexie ghedaen, en bezeten te aine bi dengho-
nen diere de driee ateden oyer gheliefd te hebbene
en daeroyer weiaen zuUen. Tpriana, ^H, 461
(1379). Dea aal deaelye onae atadt tot haren laate
moeten draghen alle koeten en ongelden , aoowel . , ,
ala oock der koaten die daer gedaen aullen weaea
in 't beaitten yan alle inqueaten en yonniaaen yan
aentaatinghen. O. lAêge, 27 juni 1577, a. 4*. Ha^
seU, Alle jare, ala den ougat oyerleden ee, zo doet
de bailliu met acepenen eenen jaerkeur, dat mea
heet den ougatkeur; en dien ghebied men ter tyt
gheooatumeert, dat ea altyt yoor aente Baufadaghe,
up eenen zondaoh ter hooftmeaae ter keroken uut,
dien te beaittene up den maendaoh naeatcommende.
C. e. JmUi, Orig. blz. 378, 15d« S. Van den
foerkeure. Waert dat die nyet gesaecken en cooate
tot eeniger breuoken der yoirs. officie toebehoo-
rende, aoo aoode die warantmeeater een waerheyt
doen gebiedea, en die aoode hy beaitten mit onae
leenmannen^ te wat plaetae dat behoeffde, omtrent
onaen waranden, in yry heden oft in dorpen, daer
dat behooren aoode. Éekenk. e. Brab.y teg, 137,
P. 303 y^. Ord. weruntmeesiersehap , art 14 (1515.)
In den eeraten, ao yermagh den yoom. heerliok-
bede isie), in der yierschare , eenen meyer en aeyea
acepenen en eenan greffier, omme recht te doen
een jeghelyck, yan aJle de groaden yan erfyen, . .
yan afwinninghe, aecreten[?], beaitten yan renten,
erfren en onlerfren ,,. db Pb. en Bb. Y. Merel'
heke, 23.
3) Bewonen^ fr. oeenper, \\ Een meeater toUere-
rende dat een huerünck zQn huia blQft beaittande
aaer d*ezpireren yan der haeren, wordt gehou-
den ala huere een halff jaere geeontinueert heb-
bende. C o. Thienom, yii, 24.
BESITTEB, bbsxttigb (— ege); Weatyl.; ook
BLiJysB, bluyiob, zn. In een aterfhuia^ Oeerle-
vendst langstleeende , kngeHevende der echi^dedeny
fr. survivantf — e, des époux (dana une mortuairaX
In de Coat. y. Lier bkbittxb, BBflirrSBtiB. Etdera
in Brab. de hedendaagache benamingen. In Ooatyl.
HOüDBB, HOiTDBBiox. || Dat de beaittere of beait-
teghe dat aal moeten uplegghea, .. Dair de beait^
tere of beaitteghe meer keten inbrochte. C v.
Tpereuy Kaei, a. 167 (1535). Indien ten aterfhuoae
gheen beaitter ofte beaittighe ea ia , d*hoira . . C. «,
BroeHnrgj xi, 21. Soo aijn deaelye momboeren
gehouden teratoat deemaer tegena den beaitter oft
oft beaittevaae yan dan aterf hnya». . , te acheydea
en te deylen. C. v. Lier, zyiii, 11.
BESITTING, sn. y. BesUOngr bezU, fr. jNwaea-
sum. Besittini^d geene possessie. De Leen-
rechten e. 1528, b üij y*., maken tuaachen beide
woorden een onderai^id, waarvan de juiatheid ona
ontanapt. || Die een leen beait aonder manacip te
doene en relief te betaelne, en een ander comt
daeraf doen manacip, diet beaeten heeft en ia
gheen yerweesere, noch hi en ea in geenre pe^
aeaaien, of hi en hadde manacip gedaen, want
beeittinghe aonder manacip te- doene ea ee gheene
poaaeaaie.
BE8LACH , zn. o. (my. beslagen), Ala Be^tatenn..
1) BeslagUgging.t beslag^ fr. saisie, arrüj Mata-
mise. II Ala het ghebeurt, datter dea dijnadaeg^
op den gheneohtdagh ia hegli^daeh, aoa hoort
men alleen in reohte de yoordaeghen, beaetaelen
I
204
BES.
BES.
eii beslaegben. C v.. HereniaU , ii, 2. Tan tooi^
daeghen, besetflelen en beslaeghen. Ter voora. yier-
scharen ten landtghenechte , behooren alle Toordae-
ghen, besetselen en beslaeghen. Ib. iii, 1 en 5, 7.
2) Synoniem Tan mastaf staat of beschrijving van al
hei verlorene of verdorvene^ en van al het behoudene
na eetie schipbreuk ^ boedelbeschrijving , fr. synonyme
de maste, Hat ou description de tout ce qui est
perdu OU avariê, et de tout ce qui a été oonservé
après un naiufrage^ inventaire, || Omme te weten
hoevele bedraecbt daer vuijt de vergeldinge [nl.
eener hayerij-gros] gedaen moet woiden, bod is
men gewoon alle de goeden, soo geworpen, en die
▼oor geworpen gehouden worden, als die gebercht
efi gehouden sijn, elck te priseren naer de merckt-
taele van de plaetse daer de ontlaedinge moest ge-
schieden; en daerbij moet men vuegen d*oprechte
weerde yan den sohepe, oft [en?] den geheelen
besproken vraohtloon yan den .schipper, . . en daer-
▼aeryan maecken' eene gemeyne masse of beslaoh.
C o. Antw, comp. lY, yjii, 143.
8) Bestek^ ontwerp , fr. devis, || Jan Yramondt,
bode op Ghendt, ghebrocht thebbene een beslach
met patroon, [nl. yan eenen steenentrap, stee/fherct
yoor de Hal] yan Mr. Jan, ingeniaris woonende tot
Ghhendt, zxzij s. Tpriana, I, 237, 8i.-rek. v. 1575.
4) Ambacht of nering^ fr. métier ou oommer ce.
Kil. oceupatiOy negotimm. || Kynderen woonende
met yader ofte moeder, gheen beslach doende en
om loon werckende C. v. Veume^ xzxiy, 9.
5) Lakenhandel. Duister wooid {mot óbseur).
II Dat gheenen scepscheerer ne [en is] gheoorlooft
eenige lakenen te youdene no te yeryoudene, het
en ware trenchen, sticx of beslach, douken of
lakenen, die ghescoren waren . . K. lakeng. Brugge ^
Scherers, blz. 74, a. 5.
BESLACHTON, zn. Ton om allerlei voorwerpen
in ie sluiten, fr. ionne pour enfermer toute sorie
d*óbjet8. Kil. heeft Besla en, eircumeludere. || It.
gheoocht twe beslachtonnen, omme den saudeniers
haer lijnwaet daerinne te packene en haer ghesou-
ten yleesch; oosten beede, mids eenen maelslote
an deen tonne, tegadere xzx. a. 8t.-rek. Ninove,
1476, bl2. 23.
BESLAEN, bw.
1) Beslag leggen op, in beslag nemen f fr. saieir,
mettre arrêt swr. \\ Sn heeft de yoirs. meyer ge-
maent eenen yan den erflaten, hoedat hij sal ge-
raken metten rechte totten yerletten erfchynse oft
totten yoirs. goede } Eü hebben de yoorseide erflaten
gewesen yoir een yonnisse : dat de yoirs. meyer sal
nemen twe laten en beslaen tyoirs. goet, en be-
scheyen alle paertijen daoh , yan dien dage in yyf-
thien dagen, tylyck yore die sonne en na der
noenen, en den erfgenamen de wete gedaen met
rechte, alxoe dat behoert; en alzoe 'es de meyer
oomen metten laten opten yijfsten morgenstonde,
dat men heet den dach yan gracien. Srflaien des
doesiers v. Oortenberge, 1 apr. 1497. Beslagen oft
behacht goet. Bekenk. v. Brab. reg. 136 f*. 136 y^
(1495). Besetten oft beslaeghen. C. ü. Serentals,
III, 6. Besetten en beslaen. Ib. 7. Beslaen en
arresteren. PI. v. VI. 4 sept. 1548. I. 630. lid. Ib.
29 jan. 1549, a. 29.
2) Van hooger hand. Verbemrdmaken , fr. confls"
quer. \\ Alsoo, . . die prince yan Oraengien en sgne
aenhangheren , . . om te beletten . . , yoorghenomen
en begonst hebben te beslaen, confisqueren en te
yercoopen die goederen yan denghenen dewelcke , . .
sich met ons yereenicht en ghereconcilieert hebben.
PI. V. Brab. 7 oct. 1579. I, 69.
3) In eene boete. Veroordeden toty fr. eondamner
è (une amende). || Dat, wanneer eeneghe dolean-
cien quamen aen onsen baillu . . , en oeo tallen
tyden alst den baillu gheliefde, schande en yisi-
teerde deseWe heerstrate, calengierende en beslaende
denzelyen pachtere naer tbeyindt yan dien, las-
tende, beyelende en bedwinghende nietmin de-
zelye quade gaten, plaetsen ofte passagien te
beteren en goet te maken, op anderwerf ^eoorri-
geert te wo^en. Bbkbby, II, 114, 19 jan. 1542.
Die sal den deken, boyen tyoorgaende, moghen
*t exercitie yan schoolhouden yerbieden, totd^ sy
den heesscher ofte heesscheghe gheoon [ten] teert
hebben , ofte beslaen in eene notable boete , tsynder
discretie. Libr. Bruges, 1628, a. 25.
4) Van eene straf of boete. Qedeeltélijk ontslaan ,
ontheffen , de siraf of boete verlichten ^ vertaehieny
fr. exempteT' dêcharger en portie, dUêger, eommmer
(une peine ou amende). || Van dat Heine de Ooude
gheyaen was yan wapinen te draghene jeghen tyoer^
bot, en yan andren gheruchten, en dëo yan sheeren
ghezworen cnapen qualic toe te sprekene omme
haers diensts wille, sodat hy teenen zekeren daghe
gheloofde in yanghenessen in te commene, up de
peyne yan lx Ib. par., up dat hyt liete en niet in
en quame. En omme dat hijs niet en dede [yersta:
omdat hij niet liet binnen te komen], so beslou-
chene de bailliu yan der peynen en ontfinck erof
xlyiij Ib Bek. baljuws. v. G^»/, rol n». 1724 (1372/3).
5) Als bn. Van ziekte. Geslagen, getroffen, fr.
frappe f atteint (de maladie). || Heer Willem yaa
Liere, rydende t'Antwerpen te peerde met den
coninck yan de Coloyeniers, om den yoghel te gaen
schieten , . . wierdt beslaen yan sieckten , . . daer
hy terstont yerschiet, sonder tale oft sprake. Piot,
Chron. 108.
6) De straat. Belemmeren , fr. eneombrer (la me).
II Nieman en zal die strate beoommeren noch be-
slaen met houte, met steenen, met eerden ocht
desgheiyx. Kb. v. Diest, b 118.
7) Eoopgoederen. Inslaan, opdoen, fr. emmagth
siner (des marchandises). || En alle maniere yan
lakene, die men aldus uten lande yoeren wille, die
zal men alle moeten beslaen in j huus, ende daer
zullen zy moeten wesen besien yan den wardenen
[wardeerers] eü yan den perchenars,- dewelke derbi
zullen moeten bliyen tote dien dat zy alle zullen
zyn besleghen; en zal men met eiken x. ghelen
lakenen yoeren een lakenen yoeren een laken in
stic (ongheyouden), en niet ter boyen; en als die
laken zullen oomen syn ter steden daer men se
ontslaen zal, omme te yenten te stelne, lo zullen
sy moeten wesen besien. K. lakeng. Tperen, bli.
206. a. 10, X, Veroopen. Allen dieghene, die binnen
Dyeste wonaohtich sijn en hen met Diester laken
wülen gheneren, die en selen engheen yreemde
lakene oopen nocht yercopen , die buten Diest ghe-
maect sijn, hen noch nyemant, buten Dyest noch
binnen Dieste, noch beslaen, noch helpen oopen,
op ene pene yan eiken laken en stucke op x Ib.
K. lakeng. Diest, Wolwerk, 1333, a. 1.
8) Van waters geyormd door eene dijkdoorbraak.
Stoppen, vullen, volwerpen, dempen, fr. bouehmr,
remplir, eombUr (des eaux form^ par la rupture
d*une digue). || Dat tussohen*sinte Ghheerdenmis-
se en sinte Martensmisse , soe wanneer waters-
noot is, en die dQcke noot bedden en enwech
wouden gaen , of enwech ghingen en wedioh worden ,
dair des hertoigen lant scade aff mochte lyden off
hebben, dat dair die scouthet, yan tshertoigen
wegen, in mocht yallen yan heerlicheit, en doen
BES.
BES.
205
die dljcke maken oft die waden beslaen, die in
wanweerok legen . . CkarUrb. *8 Boaoh , f^. 137 Waer^
keii i» d, lande e. Rtftptn^ 1 mei 1860. Item, een
deel der gaeder knapen ran Barchen hebben ghe-
tnyght op horren eedt . . dat Toirtyts een wade
inghino tot Ghorinc, in den lande Tan Buostele,
en dat die wade Wonter Coyaert, scouteth ten
Boesche, en Jan Wanaem, als sohont tot Ob, be-
aloeghen, en dairin gealaigen woirden tsheeren
baighe ran Buoatel en syn stroe en ruwaer [{. m
waer], omdat tahertoighen heerlicheit yan Brabant
ia. Ib. fB. 140 T^ Oimde v. 1366, a. 6. Tuyghen
dieaelye, dat die sohont yan den Bossche, her
Pideric die Borer, en Wynrick ran Oyen, schout
tof Os , een wade besloegen tot Meghem , yan sher-
toighen weghen. Ib. a. 9 R 140 ^. Itom, tuygen
dieselye, dat int lant yan Harpen een wade was,
en daer Wynric yan Oyen, sohont tot Os, reet yan
shertoigen wegen, en sonde se beslaighen hebben,
dat didr qnamen die yan Harpen en yersekerden,
liem dat zy dieselye souden doen beslaen, alsoe
dat den Umde dair gheen scaide aff comen en
sonde. a. 11 f>. 141.
9) Sene stof. Btm^Jmdtn^ bewerken, fr. ^raeat/Zer,
fa^oMmer^ OMvrer (une matière). Beslagen werok-
hout. Bewerkt houê, fr. boit ouvré. || Dat alle de
waegens en karren gelaeden met gesaeght oft be-
slaegen werckhout, als berdt, kepers, bruggen,
klaphont, reepen, boon- en hop^taeoken , . . O.
wta^iHraai e. Loven, 28 sept. 1784, blz. 71.
10) Sen stuk laken. Op het getouw geiten, he-
ffinnen, fr. metire eur Ie métier, eommeneer (une
piéoe de drap). || En die segeleirs soelen ton heij-
ugen Bweren dat sy yan eiken laken, dat sij bese-
geden soelen, niet meir nemen en soelen dan yiere
m|jton payements, en yan eynen laken to beslaen
oio niet meir dan yiere mfjten, en dat sij omgaen
soelen talre tiit alst tor tijt yermach eü iJs sij des
yersoeeht soelen werden. Piot, Cart, II, 210, 10
juni .1417, a. 11. St.- Truiden. Zo wat manne, die
iakenweero of stiowero besleghen heift, dat hi gheen
ander beslaen en mach yoor dat zyn wero ghehuyt
[yoltiokken] es. K. lakeng. Brugge, Vutters, bis.
87. a. 1. Waert so dat eenech knape lieto ligghen
xyn werk, dat hg besleghen of beghinnen [/. be-
ghonnen] hadde, aleert yulmaect ware, die soude
yerbeuren xz s. K. Volders te AeUst, 1420—1464
ClII, 451). Wie dat laken beslaet, moet dat laken
huten [yoltrekken], iof het ne ware, dat hem de
meester name bi fauten yan werke, met sinen gar-
soen of sinen leerlino.. K, Idkeng. Tperen, yii,
Ffrfrct, blf. 198. a. 5.
11) Een schip beslagen oyer *t hooft.
Graden tot hoven het dek, varende met eenen last O)
(un bateau) ekargê pardeesus Ie pont. || Een scip
met buokesyellen en met alrehande ruwer ware
besleghen oyer thoeft, es scnldich ly d.; en dat
niet besleghen es, yan eiker deker ii d. Mei 12^2.
(Jammer, dat dit art. in den Latijnschen tekst
yermist wordt; wat anders mede yoor de eerstheid
yan den Ylaamsche zou pleiten.)
12) Eenen krankzinnige. Kluisteren, boeien, fr.
mettre amx fers, \\ Jan Helline en Colparde, yan
yj dnlle personen in yingherline to beslaen bin
desen jare, to yelen tiden, xxu s. C. v. Brugge,
n, 608. Sl.-ték. V, 1361/62.
BESLANINGE , zn. y. Verbeurte, fr. conflscation,
IJ Dat alle de yoors. proceduren zyn puere wegen yan
feyto, geweltdadighe en onrechtige beslaeninghen,
blijyende een yeghelijck in zgn recht en possessie.
Pi. e. Brah. 7 oct. 1679. I, 70. Zie bsblaik 10).
BESLAPEN, bw. 1) B^ elkaar slapm aU
man en vrouw, fr. eoueher ensemble eomme mari
et femme. \\ Dat men derzelyer jouffir. Johannen
huere rechte duwarie besorgen eü zeker maken
soude by raide der yrienden aen beyden zyden, so
wanneer (en aleer men hen met malcanderen soude
doen beslapen) dezelye joncheer Jan en jouffir. Jo-
hanne, die in diere tyt jonge kinderen waeren,
tot hueren mondegen dagen oomen souden syn.
St.'arch Diest , vak 2, 16« E. (Deze Joanna was
het eenig kind yan Jan yan Heinsberg, heer yan
Diest, en huwde, eer zij haar tiende jaar bereikt
had, Jan graaf yan Nassau-Sarbruck (1466). Zie
m\jne bist. schets oyer Diest, in de Éevue trim.,
XLIII, 122.) Een poortere die een huysyronwe
troat en beslaept buyton der stadt en ynheyt yan
Antwerpen, yerbenrt syn poortene. C v. Antw,
1646, iz, 26.
2) Eenen koop. Den naeht laien voori^atm over
eenen koop zonder hem in te trekken, fr. laisser
s^éeouler une nuit sur une aequisOion sems la rê-
traeter. || Want die cooper des niet beslapen en
heeft, soo mach hy denselyen koop den man ter-
stond weder oyergeyen , die hem heeft doen rechten
en peynden [panden]. O. v. Orave, eap. xyin.
Soe men sal doen rechten éH peynden. Bosli^
pende trouw. Voltrokken en van het beslapen
gevolgd houwelijk, fr. marit^e eonsommS et svivi de
la eohabitation. || Oft die giften, tochten en du-
waryen, die zy by derselyer hylicxer yoirwairden
elcanderen maken , allegairder yan onweerden , idel
en machteloos zyn, aleoe yerre alst huwelyo ach-
torblyft, en met oirloye der heyliger kercken, met
beslapender trouwen niet en yolcoemt. T. d. TAy. 242.
BE8LEGEN. YerKeelw. yan beblabk.
BE8LEMTHEIT, zn. y. Lakenweye^ Dnistor
woord. II Wat meestor yulre die enech laken mes-
maecte, in deurcaerdene , deurruwene, beslem-
mende , quader ayerechto of andersins , . . dat de
yulre beitorde; yan de nu ghemaect deurcaerd of
deurruwet, zal meu jugieren yoor wardeinen. En yan
der beslemtheide en quader ayerechto, zal men
jugieren ter perche. K. lakeng. Tperen, m. Vul-
res, blz. 202, a. 1. Waert dat enech laken weider
eheghoyen ware tor comme to doene yan beslemt-
heide of anders, so moet men dat weiderbrenghen
tor natter elne en meite. Ib. 203, a. 7.
BESLIGHTBAER, bn Eene rechtszaak. Km-
nenJe beslecht^ beslist of vereffend worden, fr. (un
proces) pouvant être déeidé, vide. \\ Ten waere
nochtons dat deseWe tweeste saecke [nl. in zaken
yan ticht en wederticht] waere ^tcortst beslicht-
baer. O. v. Santhoven, Stifi, a. 196.
BESLICHTEN, bw. 1) Eene rechtszaak. Be-
slissen, beslechten, vereffenen, fr. déeider, vider,
aecommoder (un .proces). Kil. Beslissen, j. be-
slichten, eomponere lites eto. || Om, dat ghe-
daen, en die processen gheïnstrueert , by onsen
stodthouder en maunen yan leene die to worden
beslicht en ghetormineert. PI. v. Brab. 17 juli
1623, a. 3. I, 267. Bekere processen,., swaer en
difficUe om to wyderen en beslichton. Ib. a. 6.
2) In bestuurlijke zaken. Afdoen, fr. expSdier.
II Dat de oyermomboirs zullen houden t*allen we-
ken ordinaris sitdach, yan 'negen uren tot elf
uren, om alle saken de weesen oft momboiren
aenkleyende sommierlijcken to beslichton. C. v. Lo'
ven, Weesk. a. 8. Soo yerre de oyermomboirs ge-
durende den yoirs. tyde . . niet en koeton beslichton
alle saeoken, daer dan yallende, henre yergaderinge
te continueren ton twee uren naer noene, totdat
906
BES.
BES.
alle saecken daer yallende suilende bevlioht weaen.
Ib. n. 9.
BESLICHTING, zn. r. Bêslitnng, fir déeitum,
II Dat het prouffijt oft saijyer , d'welok deur de
beslichtinge Tan der tweester saecken commen
BOude , snlcx waere , dat enz C. v. Satithopen ,
St'^ly a. 196. Zie bsblichtht.
BESLUIT, zn. o. Bijxomdsrey afqeiloienë kamer
of zaal f fir. ehambre om salie ferméê ét tpSciale,
II Soo pal Toortaen een . . Tan den secretarissen . . ,
daeraf [nl. Tan de protocolfen der OTerledene nota*
rissen] een comptoor oft besluyt int bysondere opt
stadhuys alhier houden. C o. Antw. 1582, i, 15.
BESLUITEN, bw. 1) Een Terdrag. Sluiten,
ff. ooMolmre (un contrat). || Eenen Tercooper Ter-
mach te scheeden Tan den contracte Tan Terooo-
pinghe en sijn goet te behouden, mits betaelende
aen den coopere de oosten daeromme ghedoocht, en
dat binnen een jaer naer *t besluyten Tan den
contracte. C v. Vewrnê, iii, 3.
2) Een schryTen, eenen brief. Sluiten, ir, fermer
(un écrit, une lettre) || Diewelcke [nl. schepenen
der hoofdbank] de schepenen , de leeringhe Tersoecht
hebbende, schriütelyck besloten sullen OTerseynden,
hoe en wes sy daerinne sullen hebben te wysen.
C. e. Lier, Stijl, xiï, 1. Beslotene brieven.
Sel têgenoioêrgeitelde van Opene brieven ,. heiden
uitgaande van voreten of heeren , fr. ^^lettree clotee'*,
Ie contraire de ^^Uttree pa(entei*\ émanant les unes
et les emtres deprinces ou seigneurs. \\ De stadtTan
Antwerpen wesende ons wettich hooft, nochtans
Bladele, met noch meer andore bancken onder de
meyerye Tan 's Hertoghenbossohe gheleghen z^n
[2. z^nde], worden de wethouderen Tsn Bladele
beschroTen Tan de stadt Tan 's Hertoghenboesche,
ten Tersueoke Tan partyen» op weijgheringhe Tan
rechte, daeraf [zij] h«slotene brieTene Terleenen en
Toor hen, wethouderen van den, Bossche dach be-
schryTen by gheTallen Tan oppositien. C. v. Bladel,
a. 38 (1546).
3) Benen persoon. Opsluiten ^ achter 't slot zet-
ten, fr. enfermer (une personne). || Wel TCrstaende
dat, soo Terre den man Tan alsulcke Trouwe [nl
OTerspelige] deselTe soude begeiren te stellen in
een clooster oft andere besloten plaetso, . . hy tselTe
yermach te doen. C. v, Antw. eomp., VI, ij, 18.
4) Een Toorwerp Tan waarde. Wegsluiten, ber-
gen, fr. serrer, enfermer. \\ Dat elc zeghel Tan
elz heren partye der stat Tors. besloeten sal siin
mit dryen sloeten. C. v. Maastricht, Oork, v. 1372,
blz. 432.
5) Een leenroeris heerenhuis. Omsluiten , fr. en-
dore (un manoir nk)dal). || Daer een grondenare
sterft, en sinen hoire comt dat leeit, esser eenen
wal en eene Talbrugge, trect hi die Talbrugge
up, en alle de onmueble, catheilen, huysen, boo-
man en andere dat hi dairbinnen besluyt, dat
Tolght sinen gronde. Leenr. v. l.'S'JS, d üij. De
httusynghen en bcomen staande up de mote Tan
eenen leene besloten met een walgracht , metgaders
dan poortaele ofte walbrugghe, dat blyft en Tolcht
den leene. C. v. Auden^y Cak. prim. vi, 8. I, 382.
Huys en hout, dat men metter Talbruggen besluyt,
eii de poerte, en dat duyfhuys, behoren ten gronde
Tan leene. C v. Aalst, Orig. blz. 422. Leenr, § 1.
6) Eene woning, landgoederen. Omheinen, fr.
•aofers, eloturer (une habitation, des bions rurauz).
II Dat de prochianen , . hebben macht te besluytene
en heckene ta hanghene omtrent de toofs woeetyne,
omme to weerene de Toors. [nL Tremde] beesten. Dat
io scbttldioU beu te besluy ten mynen TÏTere > of doen
wachten de beesten Tan Chemmenacken , up dat
ie pays Tan hemlieden hebben wille. (De Fr. tekst
zegt: enehure) DE Pb. en Bb. YII. Semnterzakej
6 (1271). Dat niement en gae fourageeren oft gars
snyden in eens anders boogaert oft beemt na den
tyt Tan dat de hoTe en beemden beslooten zyn.
T. D. Tat. 147 T**. Om deswille dat deseWe her
Joos, om hem selTcn te besluytene en te behey^
mene, opt eynde Tan denzelTen zynen hoTe begoat
heeft te doen metsene en maken eenen mner Tan
careelen. Notar. akte o. 22 jan. 1512. Brussd.
7) Straat of weg, eene riTier. Versperren ^ ver-
stoppen, belemmeren, fr. obstruer, barrer (la Toie
publique, uae riTière). || Zoe wye kerokweghen,
borrenweghen oft eenighe gherechte weghen be-
sloeten heeft oft Terblent, dat hy dia opendoe
binnen xt daghen naer dat hem sal boTolen
zyn. i>E Pb. en Bb. XXYI. Bupdmondef 94.
K. o. 23 juni 1610. Dat de waegens en kanen
gelaeden met hoye oft stroo auUen hebben te Tae«
ren en stapelen op die hoyemerokt en lanokx bet
kerckhof Tan sinte Peeterskeroke, sonder daenneda
te besluyten ofte bekommeren eenige rechte straeten
oft passagien O. magistr. Loven, 28 sept. 1734,
blz. 71. D welck oock plaetse grypt, al waert dat
de goeden tachepe ter bestemder plaetse niet en
consten aencomraeu, Tuytdyen dat den nMmt Tan
de riTiere, door oorloge oft ander beletsel, besloten
waere. O, v, Antw. oomp. IV, zi, 231.
BESMETHEIT, besmethbds, zn. t. Besmet-
ting, fr. contagion. |j Degone die, naer dat de be-
smetheyt in hunnen stal sig zal hebben Teropen«
baert , zullen hebben Terkogt . . eenige hoombeeote.
PI. v. VI 11 jan. 1770, a. 2. XI, 1380. Onder-
Traegen de eygenaers der besmette heeste nopende
de oorsaecke die de besmethede in hoanen staUen
kan gebracht hebben, a. 13.
■BESMETTEN, bw. Eene Trouw. Sehofeeremf
onfeeren, fr. vioJer. Kil. poUuere. || So wie by
crachte wyf heeft besmet, en daeraf by der waer*
heit Tore scepenen wert Tcrwonnen, men sal hem
dat hoeft afsniden met eenre plancken. K. o. Den^
derm. v, 1233, a. 20. Lat. tekst: Quiieuʻque per
vimfeminam molaverit.
BESNIJDEN, bw. 1) Eenen eisch»eene Tordering
in rechte. Bekorten, kortbondig voordragen, fr.oftrA
ger, présenter d'une maniere concise (une demaode,
des conclusions en droit). || Zoe wye syn aensprake
Boe beenedefi maicte dat hy die T<Mrsor. woor-
den niet en besprake, en dan allen zynen heysch
niet soe Toloomeiyc en thoende als hy hem Ter-
meten hadde, die rechter en soude hem niet toe»
gewysen eonnen dat hy niet geheysoht en hadde,
noch breeder dan hy hadde oonnen gethoenen. t.
D. Tav. 32 t».
2) Verminderen, fr. diminuer. \\ Daironune macb
die test^iktaur wel Terminderen oft besnyden zya
legaet. T. d. Tat. 238. Om eenighsints wat te
besnyden de menichte Tan rcTisien die gheïnten-
teert woiden, met groote poetpoeitie Tan aadera
saecken , . . Plae. v. Brab. 16 juni 1668, a. 3.
IV, 174.
3) Misbruiken. Afsehafen, fr. retremdker. || Tot
Terlichtinghe en onderstandt der apothekers, en om
Tcle misbruycken te besnyden , die onder 't deoksel
Tan koopmanschap ingheslopen syn, Terbieden wy
dat geene speciers,.. eenighe gKemen^^alde medi-
camenten, als theriaea^ enz. meer en Torkoopan.
Aead. dWchéol. 1861. Oork. v. 1641, a. 13.
4) Besneden tijt. üauw bepaalde reohtsierm^
fr. terme de droif tres Umiié, tree rwlraiM. || Oft
BES.
BES.
207
jemftodt de rechtsdsghen hiervoren verhuelt, ayt
eenighen oonaecken te kort vielen, en deselve ten
besneden tijde niet en conste yoldoen, ftoo sal hij
hem in elcker saecken eens moghen behulpen met
sgnen heeriyoken dach oft absentien. C. v. Sant-
hoven, Stijl 1668, a. 119. Wel verstaende noch-
tans , dat den Toora. besneden tijdt van drije daghen , . .
egheen plaetse en grijpt in ghevanghene oft ghe-
arresteerae persoonen, oft.. Ib. a. 267. BesnO-
den reoht (van b. r— e). Van streng recht, ft.
de droU striet, rigoureux, etricii jurit. \\ Alle ver-
naderingen srjn van soo besneden rechte oft ttricti
fwriij dat den tijt daertoe staende loopt tegens
mindere en meerdere van jaeren , tegenwoordige en
niet tegenwoordige, al waert oock dat sij van den
oontraete niet en wisten. C. o. Antw. cmnp. III,
iT, 63. Besneden vensterbert. Smalle, nauwe,
weiniff wiispringende vensterbank van eenen winkel,
fr. devantwre étroite, peu saillante d'une loulique.
|| Dat eeniegelijck is georloeft te maeckene voor
feijn hnys een vensterbert met eenen daecke daer
boven, dienende tot sijne neringe; dies moet hy
tselve soo besneden en gevuegelyck doen maecken
dat hij sijne gebaren egheen hindere oft letsel
daerby en doet C. v. Lier, ziii. 87. ld. C. v,
Meehelenf XIT, 39. Nannius: ita contraotum,
BESNIJDENIS, zn. Beperking, fr. restricfion.
II Ten hende , . . gaf myn gheduchte heere der
stede van Ghendt eokere lettren van restruuction
en besnydenissen in eyne stede van Brugghe , . .
deweleke,.. lettel oft njet proufiVteerden. Colla-
He, 467.
BE80CHT , dw. van besoecken. Srvaren , bekwaam,
fr. expérimenté, eapdble. \\ Die sentencie gegeven
vnjten seggen van eenen geleerden eü besochten
in cynder arten en eonsten, en gaet nemmermeer
in gewjsder dinc. v. d. Tav. 346 v®. En wort mits
desen allen princen gereiden dat ly tot hueren
imde kieeen selen goede, oude, vroede, besochte en
Tolstantige mannen. Ib. 373 v^.
BESOECK» (Besoec, besouc, besouck, besnec,
beeneck, besueck). zn. o. Gerechtelijk onderzoek,
ft, imformaiion, enquête. || Wi,... zegghen onso
segghen en onse bezouc in derre manieren. 8 febr.
1276. Dede [«1. de meier] een waerheyt en een
bettech [l. besoeck] t Ossele, om me enen weoh
teenen eeusele. Sch^. v. Brusseghem, 6 febr. 1380.
Bn van allen desen vors. ordmaneien so sullen
deken efi vinders besouc doen tallen tiden dat zij
willen efi waar dat zij willen, ds Pauw, Vgb.
104 (1368). [Dat wQ, nl. de hertogin] opgeset eü
geordineert hebben een goet clair besoec te doen
overal binnen onsen lande van Brabant, up alle
laken voirs., en dairtoe in eiken ambacht \nl. rechts-
gebied] geset en geeosen sekere persene, goide,
getrawe Inde, dit voirs. besuuo van onsen wegen
te doin. Piot, Bnquite v. 1389. Fr. tekst: mne
honne enquesie. Eest dat,., der vrempt minsche
roepe: ^Vrij stadt, beschudt mij!*' allen die porters
en portersaen zijn sculdich zulken vreemden minsche
te beecudden en dien te nemen , . . om bezueck
daeraff te doen. K, v. 8. Truiden v. 1366, a. 62.
It. 17 mei 1393, a. 9. Dat men op alle burgeren,
borgerssen en andere luyde van lichter famen we-
■ende, . . alle joer, te twee tyden, ejn gemeyne
inqniaicie en besueck doen eii verboeren aal in
ellec van den keerspelen onser stat. C. o. Maas-
trieht, Oork, 11 mei 1428, a. 3. Daer men heer-
Ijck besueck besit metten mannen, van fcyte die
geschiet zyn, daer sal men heymeljck die waerheyt
af horen efi daeraf oppenbaer vonnisse vuyigeven.
BoJd^OBSlr, Keys, Stal. a. 100. Men beteeckent
den heysschere dach, om zyn intendit over te
gevene by gescrifte, op dwelck [men] doet besueck
eii enqueste; om welcke enqueste te doene men
moet den verweerdere noch daigen om te zien
zweeren die getuygen. v. d. Tav. 10. Bi goeder
informacien efi besuecke. Rekenk, o. Brab, reg 131
f'. 31 v*'. 16« E Dat de bailliu van der vischmarct,
ofte zyne stedeboudere, alomme in de schepen,
sevooren, putten eii andersins besouck en onder-
souck sal moghen doen. PI. v. VL 24 apr. 1642.
II, 791. Als men eenige andere dan nootelijcke
repsratien wilt doen, alsdan moet tselve geschieden
bij bewülinge . . van de Weth , naer behooreiycke
visitatie oft besoeck van de plaetse. C. o. Antw.
comp. IV, IX, 32. Een besoeck ontpluioken.
Den uitslag van het onderzoek kenbaar maken, open^
baren, fr faire eonnaitre ou publier Ie résuUai de
V enquête. \\ Up dewelke vermete eommissarisse , ghe-
stelt van oneen Biule, daerof de waerheit onder-
socht, in gheschriften ghestelt en overbrocht, en
dat besouc ontploken en versien. ds Pb. en Bb.
AaUt, I, 86 U367).
2) In lijfstraffeiyke zaken. FoUering, pijniging,
ft, torture, question. \\ OIF yemant anders were . .
bedragen off oversacht van eynigen van den drie
puncten voirs., onse scoutet en drie scepenen . .
en sellen [soelen?] egheyn besueck op die porters . .
doin mogen sonder den tween oversten eii viete
van don anderen raidtsluden . . Mer weert dat sake,
dat die raidtslude niet en konden noch en wouden
oomen . . om dat besueck te doen , . . alsdan en
daima soe mogen onse scoutet en Acepenen dairop
besuecke doin en loUe wysen. Piot, Cart. 10 juni
1417, a. 6. It. O. Liége. Eest dat sake, dat die
befaemde van der famen overtuight is , . . En dan
terstont sal men den gevangenen pijnen en besue-
ken; by welk besueke eii pijnen die twe ovente
en twe raidtslude komen soelen bg onsen soou-
tetb . . En off sy dair , bij dat besueken eü pynen
niet komen on wouden off en kunden gekomen , soe
sall onse scoutet den befaemden besueken efi pjj-
nen. Ib. a. 18. Zie besoecken.
BESOECKEN, (Besueken, besouken, besoeo-
ken), bw. (deelw. besocht), 1) Een geschil. Onderxoe'
ken als scheidsrechter ^ ft. examiner (un litige) en
qualiié d'arbUre. jj En ie, Symoen, bailliu van
Brugghen, voerseid, al waest mi sWaer te doene,
loed mi metten sticken voerseit, en nam se üp
mi, en besocht se efi ondervant se so ie best efi
nerensteleecst conste en mochte. 13 juli 1286 ')^ Zo
heb wi , . . met rade van bescecdenen lieden efi
metten ghemeenen consente en wilcoere onser hei-
dere, ighewelcs recht van ons besocht efi doen be-
soekeh arenstlake ane de man efi ane de scepenen
van den voregheseiden dorpè van Puderse [Puers].
19 juni 1296.
2) lenusnds goederen gerechtelijk panden en ver-
koopen, fr. saisir et exécuter les biens de qu^qu*mn.
II Hier mocht iement vragen: oft deen van d-jn
sculdeners, geheeten rei deibendiy aangesproken
wordde, en dat hy thoende dat zijn medegesellen
tgelt v^n der scult ontfangen hadden efi hg niet,
oft hy soude mogen excipieren tegen den heyseh
metter beneficien van excussien, dats te seggen, oft
hy hem [nl. de aangesprokene] soude mogen keeren
van antwoirde int principael totter tijt dat dandere
in hueren persoenen efi goeden wairen geëxecu-
teert, dats te seggen, met recht besocht efi vn^t-
gevoloht totten vuyteraten scellingen bn pehmngeh,
opdat zy soe veele hadden, y. d. TaY. 266.
SOK
BES.
BES.
iwJitMii, Di«m«ad ontf*ng(M»lic «o m omme hem t«
•t«*ll«n Unr jiurgo f*ii zaken of delicten enorme,
die n lei proufeUe en «iju, gh»lije «Ie herezie, Ter-
mderye, moort, etnetrrxyf, buggherje, Trouwen-
ertcht of AnilDro hejmclike onproeTelike delicten,
die tMNEOoht behoori^n te sUne bi proceefe eitn-
ordlnftire. O, t, Aalst , Oriff. XLI, e. 18. 1&« S.
4) Op ds pijnbank Uggtn, f Uier en, pijnigen^ It,
toriurêff mêttrê è la austtion, || Dan «uilen onM
•fnplude die befaemde oezueken efi pijnen, nae dat
hen noat eA guet dunrken mI , om die rechte wair-
heyt fan dien etucken tonderfinden. Piot, Oart.
f tt. 7 ddc. UU f a. If^- It. O. Li^ge,
A) Ondtrtoêkên, hêiichtigen^ fr. vUiler , inspeeter.
|| Beleu dete Ton. lx ghetellen orertjt nueren
boghe wel ghereet , en huer liarnaach binnen hueren
hujraen moeten hebben , . • ofi dit lal een doeken
en de gheiworene Tan der Gulden moeten beiue-
ken ten miniten Tier werven tijaert. A. Wavtbbb,
èermmt, Rtgl, 1412. § 6. Dat men gheen burgeren
noch burgeraaen Tan onser itat Tan Tricht pinen
nooh beiueken en lal om ghoenre saken wille, die
borger of borgertae en were dan Tan opeubaire
guader famen) en dat beiueken en pinen aal toe-
bohooren tt doen onsen amptman. O. v. Maaslrieht ^
Vork, 118 oot. 1418, ft. 27. £n heeft hy egheen
borgite, 100 maoli die heer den ghehalden porter
opleyden en in die gheTanokenis eetten, hier in
eghecnre wyi te betoeckon nooh. te p\)nighen, ten
•y b\) raedt Tan tchepenen. C. o. Mtgktmf Landoh,
1482, ft. 17. Zie ook bkbüoiitiout.
6) Ken dood lichaam. Schouwen^ bêxiohiigent fr.
eifi/flf (un oorpi mort). || Oio sal die richter den
duoden beaueoken, dair h\j doot leegt, en z\}n
wonden beiion en doen bescryven wair hy ge-
wondt II, on hoe dat hy dair doot leegt; en aal
bU hem heblnm boiochto oü ezperte medecynB dyen
idie )\wi] begaan hebben, oft andere doen den
ooden Vwiien. T, d. Tay, 177.
7) OTerirodingen der keuren. OmderwoAen, op'
•0#AiHi, ook hêvoêiem^ fr. êxammer^ TÉokêreher, ausei
JbmUUr (dei iutVaciionB aux ordonnances de polioe).
II Boe wie,., yamando acade dedo aen sjn Troehten ,
lOTe , thurne , . . die lall Terboeren. . , ind de aohade
iid wett«>hch beaocht werden bj den gerechte,..
C e» T\tngeMm, 27 juli 1469, a. ft. En dit aal de
QuMtt beaueken alae dicke alae wilt JT. lakeng,
Jhnêêtlt I86A, a. 1, Ei\ al doee Toreeide boeten
auUeu de [hlalheerau Kaaeden beeouken, alao dicke
•ft aleo menich warren alai willen, db Pauw, Vg^,
181 (I8T4). Omme wel te Tulcoinmene dit Toreeit
Torbol f behouden te aine, ao aiin daerloe gheatelt
een Termaenrv eft drie waerderee, die de macht
•uilen h«M>«n te beaouken alae dicke alsy willen.
Ib, 148 0^77U Dit iftl de heere en de sUt moghen
d\>Mi bMOuken op degh«ne daer mens op beweent
dal ayt doen [el. dmnk te Italtm buiten de «tad].
X4. •» Amiws a. Idft 04* K.>. Oa hT er^^n liecht
•tt bedde ouenbair dragende [mL "aaTwids, na de
pocHrikU>k]« den iall n^en aeulaaten ind leerden in
fev«iickui«ee, eo Ter Ivj Tw^mde is, ind beeuekon
^nett elael» oii\b danM^ gt>oomg«^iit t« wiNpden.
is fk T^terms ti juli 1469» a. 3. Omme te
wHen \^ ^rf^ntf'nl de cvuktrane ran den tw«. tot-
W)^ fibedaen «•! hebben , ei^ \laer , in dit te beeoekea ,
aa t^Mt^M eiA |(heew\XMt)e gh^bi^N" wan»« lullon l)i*^i>f
eft Wel \Ut «WKkNniCHiolm alM htuii ^ehoa^t^^ i>k
VuAMiKVX« 'V^ M yl^ ^^^ ^^* hoen^e nwtiw
«wiil T«a dett neliliN^^ oeM raa dea Towtewa,
«<^l wati^^serwm aWt aa W«t beeoekea, ochl bem
ommekeert daer hem die richtere, oeht Torrtere,
ocbt waerdeerre beyschen omme te beenekene, laeis
ghelden. xl e. Kb. v. Diesi^ B 7.
8) Aantasten f bespringen , ft. attaqmer, tusaiUir.
II Soe wie eenen poertre beaochte binnen ainen
aloten , en bi met crachte en Tan noede [nit nood]
hem en egn lyf en eine leede beacndden moeste,
sloeghe hi denghenen dien [die hem] beeochte
doet.. JT. e. WatUhem, 1365, a. 52.
BËSOECKEB (BeMmcker, beenecker), zn. m.
1) Onderzoeker, die eaa ambtswege gelast is mei
een onderzoek, fr. enquêteur, ckargé offidsüement
d^une enquête. \\ Ontbiedende dairom en beyelende..
allen onsen onderseten, . . dat sy , ten Tersueke
onser Toirs. besueckers, of hoirre sekere boden, bi
hen comen ten steden en ten dorpen dair hen dat
Tan onsen besuekers weghen . cont ghedain sal
werden. Piot, JSnquête e. 1889.
2) Opzichter over de nakoming der stedelijke eer-
ordeningen, fr. inspecteur de Vobservanee des ordon^
nances municipales. \\ Bn hieraf zal elc besoucker
en wachter moghen siin. db Paitw, Vgb. 71 (1358).
It. 19. Zie BBBOBCK en bbsobckbit *).
BËSOËNGE, zn. t. Zaak, behoef; bestemming,
fr. obfet, profil; desfination. Kil. Besonie, opus,
opera, negolium. \\ Wat roeester kint, die meester
wert en smesse seth, of slgpsteene handt, sal
Ï[heTen y s. ter seWer besoenge [nL „ten panwel-
ioene en tandren coaten, en ter aelmoesenen"]. —
Ben leercnape die gheens meester kint en es Tan
binnen, sal ghoTcn x s. par. ter selTer besoengen.
DE Pauw, Vgb, 21.
BËSOENONEEREN (Besogn— , besoigneren),
bedr. en onz. werkw. 1 ) Bene rechtszaak. Behandelen ,
fr. iraiier, procéder en matière de» || Omme welcke
redenen diergelycke obligatien als degonne in questie,
Tan welckers deughdeljckhejdt en constitutie het
genoeghsaem is blyckende,.. moeten worden ghe-
besogniert in het order Tan immeubel goedt. Yav
DB VBLDB, Annot., 8 (1787). Sulcx ónt ghiften,
tussohen coi^joincten Toor syde handende wordende
gebeeogneert , oock tusschen de hoirs onderlinge
Tan de beghifte Toor sulcx moeten gedeelt en ge-
besogneert worden. Ib. 171.
2) In heetuurssaken. De bezigheden vmn s^ ismbi
nerriehien, fr. vaqner amx oeeupations de ees fone"
Hons (en affaires administratiTes), 6esc»^aer, faire
de la besogne, \\ Dat die OTermomboiien snllen
t'allen ordinarisae Tergaderdagen alle drg gelijcke-
lyok compareren en UgTen beeoignerende. C. e.
Loeen, Weesk. a. 10. Snllen d'OTermomboin en
hunnen klerck , te weten degene die zyn compa-
rerende en beeoignerende, hebben, Tan de rrae-
ninge t'aenhooren, apostiUeren, liquideren en ainy-
ten, elck Tan hen, Tan elcke ore beeoignerena,
twee stujrers,.. a. 22. Dat d^orermomboiren, in
groote Iftstige rekeningen, sullen sj diye metten
klerck besoigneren. a. 23. Wj hebben alann gebe-
eoigneeK alle de staten ons toegeeoodetn, en daerop
Teneent ordonnantie tot Talidatie. Sf. mté. JHesl^
Omsemdhrief der Staten e. Bmb, td juli 1785.
3) Werksamm cijm , iemand* snak «oer hel jsreehf
fttnarmemen » werdtdigen , fr. erf epsr , soigner, dêftnére
lm tmnts dCamtmi deremi lm fmsHce. || Toor het
infonneren ran dtti admcaet in de saeeke bcao^g
nei«»nde« en de aaecke geinstmecrt e made tot
dui^u\)u<». 1:2 st Cr. L*>wm, Si^ily 1135, a. 54.
BE^>NDEK (He$und^n^. beeürnder, limb),
byw. 1) Ajfhamdrrli^ ^ fr tépejrfmemf. \\ £n
dat sj haie eet» rokwneB
die gatuj^ea eeadiachtel^
BES.
BES.
209
betaynder, dat hon wel oondich ware-, daer by en
aen gbeweest hadden, dat.. Schep, v. Tetsenderloo ^
22 jan. 1485.
2) Bijt&nderl^k , in het bijzonder , fr. parlundière-
ment<f en particulier. || Soe Terre de contrahenten
(beïrandere de yerooopere) derre yerificeron bj eede
dat.. Cv. Aniw,, 1646, yii, 37.
BE80NDKKËN, bw. Voorbehouden, uitzonderen,
fr. réeerter, excepter. || Ghereeexreert van zaecken
by der ordonnancie Caroline van den jaere ztc yeer-
tich beaondert en by den grave t'hemwaerts ghe-
nomen. C. v. Auden., iii, 1. Drie leenen,.. met
allen haren rechten, [hjeerlicheden , seignourien,
renten, lande, meereche, boeme en cateile daertoe
behoerefide, . . nients uutghesteken noch beaolidert.
X>x Pb. en Bb. X. Aftnee 21 (1415). De ses rent-
meeeters Tan de stadt honden hunne camer apart,
en hebben d^administratie en bewint Tan alle het
inkomen derseWer stadt,.. niet besondcrt. C o.
Bmseèl, 1606, a. 26. Chriatijn: nulliê exceptie.
B£SOND£RLING£ (Besun— ), bijw. Afzonder-
Mjk, fr. eéparément. || Zo ghelo[Ten] wi se, met
ghegheTender trouwen en met gbezuornen eede,
aUe te ghadere, en elc bezunderlinge, Tan dien
poanten , . . wel en witteleke te hondene eweleke.
19 juni 1295.
BE80BCH, xn. o. 1) Behartiging der belangen,
fr. aetiom de prendre a ccntr les interets. || Wort
geraden allen goeden steden en bancken Tan
rechte,., dat sy, ten besorge Tan den gemeynen
beeten, om die wairheit Tan den testamente te
weten, en om te Terhueden fraude en bedroch,
dat alsoe ordineren, t. b. Tay. 111 t<^.
2) Bezorging, onderhoud, instandhouding, fr. soin,
entretien, maintien. )| Soo eest dat wy, ten besorge
Tan onse hoocheit en heerlicheit, en oio Tan onsen
rechten,., u ontbieden en beTelen.. Bekenk. ü.
Brab. reg. \^6, f^. 142, 1&« £. Soo eeet dat wy,
ten onderhouden Tan opse erffelicheit eü de-
maynen,.. Ib. f. 138 t°. Om dbesorch Tan onse
heerlicheit en demaynon. D). 143.
3) Bezorgdheid, ir. soüicitude. \\ Dat ghy met
alle besofghe en goeder neersticheyt . . doet Ter-
branden en te nieten doen openbaerlicken alle de
boocken Tan den Toorseyden Harten Luther. Fl.
V. n., 8 mei 1621. I, 100.
4) Beèiwmr, toezicht, bewaking, fr. direction, sur'
veillanee, garde, \\ Tnteur is een monboer die ge-
ordineert is ten regimente en besorge Tan onbe-
jaerde weezen, en curatettr is diegeene die gestelt
is ten besorge Tan dengeenen bie boTen z^n jaren
ia, en die sot oft Tuytsinnich zgn, enz. t. d. Tat.
26 T*. Staet tot last eü besorgh Tan de rentmees-
teren alle de wercken en reparatien Tan de stadt
aen te leggen, te Toirderen en te beneerstighen.
C. V. Brussel, 1606, a. 28. Cbristyn: ut curam
gerani. Twee, drye, ofte Tiere [persoonen] die hen
duncken aldemutst en bequaemst wesende totter
momboryen, tntelen, curen oft besorghe Tan den
weeskinderen. C. v. XAer, xtiii, 4. Ten besorghe
en weWaert der weeskinderen. C. v. Santhoven,
Weesk. Inl. Oft ymant jonge dochters oft me^s-
kena hegmeiyck ontiyde, tegen hun ouders oft
Trienden danck , tot wiens besorch die staen , . .
C. V. Antw. eomp. VI, iii, 19.
B£SORCHSA£MH£IT (Besoorchsaemhede), zn.
T. 1) Zorg, l<sst, fr. soin, charge. || l^aer zyn
oreriyden hadden de gheswoome Tan Pamele
tberecht en gheheele kennesse ghehadt Tan den
Terdeelinghen Tan zinen goede, de proTuie en
besoorchaaemhede tki den onbejaerden kinderen
in Toochdien te stellene. O. v. Auden., 7 nov.
1683.
2) Omzichtigheid, fr. circonspeetion. \\ Dat de
adTocaten en procureurs neersteiyck toiesien dat
sy weduwen , weesen , enz. in proces niet en bren-
ghen, noch oock ontfanghen, sonder behoorlijcke
bësorchsaemheyt, opdat hen qualijck toesien ten
leste tot beuren eyghenen laste niet en keere. C. o.
Santhoven, Stijl, a. 334.
B£SORCHSAMICH£IT, zn. t. Zorg, bestuur,
h.soin, direction. || Endat [dien, nl. den staat Tan
goederen] alzo OTerbringhen by goeden Terclaerse
den OTerzienre en scepenen Tan weezen, wien de
kennesse en besorchsamicheijt Tan dien toebehoort.
C. V. Brugge, II, Oork. 23 juni 1607, a. 1. Zie
BS80BCH en B^BOBCHSAEHHSIT.
B£80BG£N , ow. 1) Zorg dragen , fr. avoir soin de,
EU. curare. || Dat de groote zeghelaers zullen be-
sorghen met hemlieden te draghene, in huerlieder
ommegaen, de prente Tan den grooten zeghele.
Behbby, JT. d. lakeng. v. Meenen o. 1645, a. 36.
I, 801.
2) Zich toonden, zich in acht nemen, voorzorg
gebruiken, fr. se pourvoir, se pricautionner. \\ Een
Tremt oxte geesteiyck persoon, willende alhier
eenen anderen Tremden ofte syn goedt doen arres-
teren, . . is schuldigh,.. soowel tot Tersekertheyt
Tan partye als Tan den dienaer, Toor schepenen
te stellen behooriycke cautie en borchtochte, . . en
behooren de dienaren, alsuloken arrest doende,
hen daeraf te besorgen. C. o. Loven, iii, 7.
3) Voorzien, verzorgen, fr. pourvoir, munir. |]
l^aer dat de Toirs. Fieter en zyn wyf, en Toirs.
Kateline, hierom commen waren in heessche en
in antwoorden deen jeghen dandere, zo absentheerde
huer de Toirs. Kateline , zonder dat hem de fheyere
bezorchde Tan zekere. C. o. Aalst, Vonnis v. 1488,
blz. 288.
4) Bewaren, behoeden, fr. garder, préserver,
II Wil ie my Terwairt en besorgt hebben Tan sca-
den die my daeraf naemaels comen mochte [nl.
Tan eenen naburigen OTen]^ ghy sult my dairaf
zekere en cautie moeten stellen, y. d. Tat. 87«
Dat OTersI in den platten lande Tan Brabant , . .
om die goede luyde met hueren beesten, Truchten
en goede te besorgen Toir scade en ongerief, men
Tan outs geplogen heeft jaerlycx . . te doen publi-
ceren, kundigben en Tuytghebieden de oecxtkeu-
ren,.. Ib. 146 t®. Om Toirt onse goede lude en
onderseten en hunne huse en goede tegen die Toirs.
brantschatters en transeneerders eii huere brant-
stichtingen te besorgen, . . Bekenk. v. Brab., reg.
133 fo. 99 tO. 14 aug. 1469, a. 4.
5) Beduchten, vreezen, fr. eraindre, redouter.
II DesgeHjcx sullen de meerers gehouden zyn in de
tresorye deser stadt by te brengen de gebreken die
sy Ternemen en weten sullen, binnen de Toorsz.
stadt, daeraf te besorgen waer dat brandt oft an-
dere roisTallen souden mogen geschieden. C. v.
Brussel, Stat. v. 1667, a. 100. Christyn: ratione
quorum \nl. defectuum'] posset oriri incendium.
6) Leiden, besturen, fr. diriger, administrer.
II Is d'officie Tan deselTe OTermomboiren de weesen
en hunne goeden . . te besorghen en gade te slaen,
C. V. Brussel 1606 , a. 20. (Niet juist bg Christyn).
7) Bedienen, fr. servir. || Sullen oock de TOorsz.
loters alle partyen . . daerin [nl. in het scheiden
en deelen Tan goederen] cTengheiyck besorgen en
bewaren. O. v! Brussel, Stat. 19 apr. 1667. Chris-
tijn: (Bqualiter servient et conservabunt,
B£SOBG£B, zn. m. 1) Voogd, hoofd van dei
27
2iö
BËS.
BES.
siaat, souvereinj h. Utteti^y ehrf d^uü Stdtf torn-
veram, || Noch suldy weten, dat Tuyter maleficien
en misdaet die iement doet, spray ten ij actiën:
die een den heere, als besoi^re Tan den gemej-
nen besten en weWaert, en d^ander der vercortter
partyen, v. d. Tav. 63.
2) In sake Tan bankbreuk. Vertoekêf, toexiener,
tr, euraieur (en matière de faülite). || Al wairt
dat men den persoen van den scoldenere niet en
mochte executeren, mits dat hij absent waire en
mits dat hij cessie gedaen hadde, nochtans, hadde
iby ennige goeden .die vacant wairen, soe sal die
richter dairtoe stellen eenen curateur eü besorgere,
en die sal aennemen de actiën personele en reale.
V. D. Tav. 267 v».
3) Van wegen. Opnénef^ ft. inspecteur (de che-
mins). II Bakende de schauwingbe van de voetwe-
gen, men is in costume daertoe jaerlijcx te com-
mitteren, hy heere eiï weten [l. Wetten], in elcke
van de prochlen deser stede en heerlicheden, drie
lantslieden, die men noerat „Besorgers van de
goede weghen". C. v. Poper., zxvin, 1().
4) Bestuurder van een sfildt fr. administrateur
i'une gilde au eorporation. \\ Dat. sy hebben ver-
cocht wel en wettelic Jan den Papen en Jan Clay-
sen, als bezorghers van Onser- Vrouwe gulde te
fiassnede, ten gulde bouf, twintich scelle paris,
isjaers. db Pk. en Br. XVI. Atsenede^ 87 (1433).
(De bestuurders van het gild van O.-L.-Y. ten
Tuin te Yperen worden in eene oork. v. 1426 be-
êorgerSf en in eene andere van 1464: deikens,
toorghers genoemd. YpTxana^ Y, 60 en 290). Wy
hebben ont&ngen d'ootmoedige supplicatie én re-
queste van N. N. , respective konink eü deken van
het gulde van sint Sebastiaen, mitsgaeders de gul-
denmeesters, besorgers en de voordere guldebroe-
ders van*het voorn, gulde. O. JP.-B. aiutr, 12 juni
1724. Inh (Verder worden de verzoekers genoemd:
konink, overdeken, deken en proüiseurs van de
groote Gulde . .)
BESPIÊN, bw. (deelw. hespegen). Sespuweuy
tespuigen, fr. eonspuet: \\ Here Ihu Xpe,... ver-
raden, gheslaghen bi dine kinnebacken en bespe-
ghen. Oetijdh. 16^ E. 63. Passie ghei,
B£SPOÜW£N , bw. Bespuwen , bespuigen, fr. era-
eker sur. || Wy [wie] den anderen bespant in zgn
aensicht, in zijn borste oft elswoe, te weten cUit
sy ten emste oft doer smaet, die sal gaen tot Sint-
^oes. K. 9, at.-Truiden «. 1366, a. 69.
BESPREECK (Bespreek), zn. o. 1) Beding, be-
paalde afspraak, fr. siipulatian, \\ De pointen in
't compromis begrepen , . • blyven . . van weerden ,
al waer*t dat de peyne verbeurt en gegolden waer, ..
en dies geen speciael bespreek gedaen. C ü. Chnij
III, 16. Al oat aerdtvast, nafthelvast en wor-
telvast is, in een hnys ofte errve, volght densel-
ven huyse ofte erre , . . ten ware bespreek en con-
tract ter contrarie. Ib. yi, 14. Soo verre borge-
ineester en schepenen bevinden dat de sohrÜtueren
grooter gemaeckt syn dan en behoort, en dat alsoo
ps^ye to vele afTgenomen is, 'tselve moeten d'ad-
vocaten thunder ordonnantien wederkeeren, oock
niettegenstaende* eenich bespreeck oft voorwaerde
ter COntrarien. C. ü. Aniw. camp. Y, üj, 6. Ver-
coopende iemant eenige gronden van erfden oft hny-
sen sonder reserre of bespreeck , soo wort verstaen
dat den kooper. . moet volgen allen 'tghene dat
naehelvast, muerrast en aerdtvast is* C e. Brussdj
1606, a. 149. CJhristyn: nihil sibi resertando.
2) Beraadslaging, raadpleging, fr. cansuUatian.
II Die delaoie van berade, die bywyien gehtfdten '
wordt van beroreke oft van berinnen, t. d. Tat. 800.
BE8PREECKSEL (Besproksel), zn. o. Beding j
fr. stipulatian. || In prejuditie van de eonditieii
en besprekselen breeder nytgedrukt in den brieve
gepaaseert voor heeren schepenen deser stadt Brna*
sele. Akt e. notaris Bèrdies te Brusêel, 24mrt 1791.
BESPREKEN (Bespreecken), bw. 1) Aamspté'
ken in rechten, besehmldigen^ fr. tujUamiér, stoesk'
ser. II Waer een beclaecht van dooferiaege oft
van scaecke, soo souden heere en etadt efi partyo,
oft eenich van hen den becUeohden mogen doen
vangen en met recht bespreecken efi vervolgen,
als van alsulcke dachten op hem gedaen. K» «.
8t.' Truiden e. 1647, Cart blz. 686. Bespraek«n
heere eS stadt eenen van dootslaoh, die der strae-
ten niet gelaeten en hadde, en [l. en] en oonden
zyn niet betuycht [l. betüygen], soo soa men hem
quyt wysen sonder ontaohout te doen. Ib. bla. 680.
It. 686.
2) Aanspreken , dagvaarden , fr. assignêr , ofcmmer,
tl In vlaenderen useert men nn: dal de gedMohde
inoet besproken zgn tzynen persone oft t^syiken do-
micilie. Praet. erim, 43.
3) Uitdrukken (zekere bewoordingen der rechtê-
vordering), fr. exprimer (certains tormes de procé-
dure). II En is van grooten noode, dat men in der
aenspraken van ii^nrien segge die voirMtr. Woor-
den: „oft in sulcken beternissen, ponicien eii ooi^
rectien, als Uwe etc."; om dieswiUe, want soo
wye zyn aensprake soe besneden maiete ds^ hy
die voirscr. woorden niet en besprak», en dan allen
zynen heysch niet soe voloomeiyo en thoende ak
hy hem vermeten hadde, die rechter en sonde
hem niet toegewysen connen dat hy niet geheysoht
en hadde, noch breeder dan hy hadde oonsen ge-
thoenen. v. D. Tav. 82 v«.
4) Eene nalatenschap. Vorderen , eisekëUy aan-
spraak maken op, fr. demander, rMamer^ prÜéHdre
è (nne succession). || Quaeme hnnder twee «ft
meer, en besproecken [l. bespraeeken] eenich gdot
nae dooder hant, derghene dan die hem naesto
leet [l, let] proeven Oonde en van aldentttlven en
van die zyden daer [die] goederen aff quaemen.
dien sonde men totten go^en wysen. K, o. 8,
Truiden «. 1647 , Oari. bk. 604. Bespraeeken hun-
ner twee, diy oft meer, een goet nae doeder hani,
en sy proeffden hun van aldentalven al even nae,
die souden die goeden gelyok deylen. Ib. 606.
6) Smren, im dienst nemén^ fr. engager è ton
service. \\ Waerdt dat eenioh meester eenen knape
besprake hem in daehhneren te werekene, en als
de knape te wercke qname, de meester dien onape
ontzeide, dat danne de voorseide meester ghehoa-
den zal zyn den cnape sine dachhnere te betaion.
K, d. lakeng. Brugge , Voêfwers, blz. 92, a. 2.
6) Wbdbbk. — Hem (sioh bespreken. Be-
raadslagen met elkander, fr. eousuUor entre eoL
II Ende si [nl, de zegsmannen] ghingheh nte efi be>
spraken hem wel, en quamen weder inne, efi
iMsoiedent ons in alzelkw manieren alse het hier-
onder staet besereven. 18 jnni 1296. Dat d« vin-
ders horden heeach en antwofde van beden piflf^
tien, en bespraken hem met vroeden lieden. 10
sept. 1298. En wy, mans vomomt, Memp ghemaont
zynde van den rechte, bespraken ons, en wijs-
den dat dese vors. dinghen so wel efi so wett^
Hoke ghedaen waren, dat zy souldich s^n atedé
te hondene en te blivene van weerden, ds Px.
én Bb. n. iTanddghem, 17 (1372). Eir onse
aoepenen dat vonne- nisse vytwysen, aoélen af|
rich beapreeken mitten bnzgermeiateren efi fteti-
BES.
BES.
211
laden. O. «. Maatir. Ooth. «. 1409, bk. 468.
BESPBENOIKO, zn. t. ZooaIs thuis. Fr. am>-
mKÊÊmL II Here heit gheren die benedizie. Die be-
■pmnghinghe des bloeds Xpi si onse salioheit en
OOM besohermcoisse. QHijdb^ 69. Poêtieghêê. 16« E.
' BESI^INQEN, bw. Zooels «hens, aamoalUm,
fr. aê9aiUiry aiiaqmer, || Bespingen is yement
opkwpen .in gremmen moede. Sktt u yement be-
springt sonder wapenen , oft sonder een n te oommen
oft te gerekene, die doet u innere [hinder]. Det
soe wye besprinekt met wepene, ui boeten zl
ponden pensijse.- Dat soe w^e bespronge eens
anders hoijs , sonde betalen dobbel boete. Skw [wUe]
yemant bcMprinekt in i^n huQs. Praei. erim. 101.
Als een [ml. iemand] besprinekt een jonge maecht,
die geoleedt is in dissoluten habyte, oft in suspecte
ideeke is, meenende dattet een licht wglF geweest
nadde. Ib. 188. Dat een stier, osse oft ander dier,
B^ peert, oese oft stier besprinekt. 186. Een man
besprongben binnen sQnen hnnse oft hoTe, cal hem
moghen Terweeren sonder boete met alle manieren
tan waepenen. C, e. Caêsèlt a. 181.
BEST. Superlatief van ffoêd. Als substantief in
de Tolgende uitdrukkingen: Te sQnen beste. Tai
s^e mêute voordeel, fr. è wam plms gmmd profUy
tm mémup dê ae$ imtMia. || En wi willen dat si dese
▼oetgenoemde penninge nemen mogen te horen beste.
.Breft. «yessfa», 16 apr. 1290. I, 676. HertKtaU.
Om des bestes wille, Om bestene wille,
Bestens wille, Op dbeste. Voor hti hetit
ft. pomr Ie mieux. || Want onse goede yriende,
seepenen nwt en andere goede liede Tsn onser stad
van Djest ghemeynleeo, gheloeft hebben en ghelo-
▼en moesten, om des bestes wille, onsen lieren ghe-
minden heereden hertoghe Tan Brabant ^ eensumme
ghèlts, als tot tweelf dnsent e& twee hondert ghul-
dene mottoenen toe, binnen sekeren daghen efi
terminen corfcetijts toeoomende te betalene . . ChoT'
tor hoor 9. Diêti, 8 apr. 1866. Zoe eest geordineert
om bestens wiUe , dat nijmant OTer soonts [l. seon-
tet] en soepenen spreken en sal sonder orloff. Piot,
Oart.y II, 196. omtr. 1411. Als der Tree geboden
ee [«2. mei de stormklok] en in hoeden geleet,
dyten [die hem] dan breeoke, dien soude men
Terrolgui, al en weere der Tree nïjt gecondicht.
Her &A men die oonde doet, dat es bestens wille.
Ib. 664. X. e. A Trwidom e. 1686. Dat moorda-
deghe &iten, bij nachtegerallen, . . men door oond-
sehap boort, . . bi geruchte, naer fame, renommee
efi up dbeste. C. e. Aaki, Oriff. zLTn, 7 (1486).
BQn beet doen met. BotehUcke» over ieie naar
geHefte^ fr. ditpoeer ^tme ehoee è som gr4. \\ Dat
alle deghene die nu hoppenbier hebben, dat siere
haere beste mede doen oinnen acht daghen; daer
men se daeraaer Tonde, men sou se onder hem-
lieden nemen en nteslaen. ds Pafw, Vgh. 117.
BE6TADEN, Bxnmv, bw. 1) UWmwet^en
(een kind), fr. amtmt, itMw (un enfant). |i Oft
die heer Tan Heghem ghcTanghen ware Tan Tjants
handen, oft dat hy ridder worde, oft dat hy een
eehte ynmwe trouwden oft naem , oft dat hy een
kindt bestayden. Landeh. v. Meqkém e. 1482, a.
84. Soo wanneer Tsder en moeder fsamen , oft elok
besondeie, eenighe Tan hender beyden kinderen
tot wetti^ien honweiyek bestaden, en sekere haef-
felQeke efi eiffeiycke goederen dÏMr medeghoTen.
O. e. mharoHbeéky a. 11 (1670). Snllicx achter-
Toigeode, is 'ïenderiok Heers, int jaer 1680 be-
slaet. O. gr. Loom, I, bk. 887 (1614). ^aer der
lioenecber natuere, waer een man in synen alingen
■loei, efi bsetaedt een kint, soen oift* dochter, efi
het gcTiel dat alsnllioken bestaeden soen Tan syne
huyiSrouwe kinder badde. C. pr'. Zoon, I, yni,
102. Den Tader Tan die dochter heeft haér ee»>
lyck nytgeset en Tan alles Toorsien, alsoo hy heeft
ock gedaen aen een ander dochter, heer snster,
die hy besteed en uytgeset hadde. 273 (1630).
Een man besteedde een maerte , die hy langen tyt
opgehouden hadde , en gaf huer hondert gulden, t.
D. Tay. 261 T^. WEDEBK. Hem (sioh) beste-
den, fr. ee muarier. || Peter bestaat sicb tot hau-
welyok in den leTen syns Teders, Terweokt heb-
bende, steende synen hauwelyck, een kint. (7.
gr. Loon, I, 174 (1607). Buben Bubens heeft hem
wederom besteet met sjn tweede hnysTrouw. Daer-
naer comt hem Jacob Bubens ock te bestayen. Ib.
bk. 262. (16^).
2) Benoemen, aanetdlen, fr. dSeigner, eonetUner^
eommeitre, || Dat deseWe rhetorisyns sullen Terbrni-
den en gehalden stu, eer en te boTOorens zyeenigh
spel , battement oft diergelyke handeU Toor handen
sullen nemen, dieseWe Tooral TOor onse soholteten,
borgermeesteren, schepenen efi raedt te exhiberen,
om by deeelTO en eenige geestelycke personen, die
sy daertoe sullen besteden, geTisiteert te worden.
Piot, Ceuri, Bêgl, 28 apr. 1669, a.18. Si.'Trmden.
8) Aanbesteden, in pookt geven, fr. qffhrmer^
donner è ferme. || Dat die wethauders Tan den
Tryheydén en dorpen, . . terstont, ofte ten lancxten
binnen acht daeghen naedien sy de billetten on^
fanghen sullen hebben, ghehauden sullen zyn heure
smaeldeylinghe en perticuliere settinghen te doen,
efi den eersten sondagh daemaer Tolghende in der
kercke te cundighen de Toorsz. settinghe, en te
bestadene d'inhaelen en collectatie derselYer. Plao.
V. Brab, 30 nOT. 1646. Hl 387.
4) In iktnir geven, fr. donner en looaiion. || Eenen
tochtenaer.. en magh de huysen, bogaarden, .••
niet langhor Terhueren dan sgnen leefdaghe gh»^
durende..; meer paehthoren met de bogaerden,
weyden en winnende knden daeraen cleTende,
tcToren met eender hueringe besteedt, moghen sy
ter winningé U3rtgeTen TOor eenen termyn Tan dry
jaeren. C. o. Bmssd, 1606, a. 121. Ohristijn: anU
mna loeatione ooenpata, posswnt eiooare ete,
6) Wederk. — Zioh verhmren, in iemamde
dienst treden, fr se Umer, s^engager am sermee do
qmelqu'un, || Dat gheen meester gheenen onape en
huere elders da^ ter plaetsen [nl, ter daartoe
bepealde plaats] . . Zo wie Traro heeft en ter plaatse
comt omme [hein te] besteden , die Terbeurt telcker
reyse t sc. per. K. wollewevers f e AaUt, 1480.
DS Pb. en Bb. AaUt, III, 438.
6) Besteüen, uitgeven om te maken, te hewer^
leen, it. dommer am dekore è oomfedummer , è ire^
vaiUer. || Engheen lakenmakere en sal moghen binr
nen sinen huse doen oaerden, noppen, Wooken,
ooht engheenrehande dinc; maer begbeert hys,
soe sal hi, met orloTe der dekenen, en anders
nyet, buten bestaden dat ment hem doen [doe]
om syn ghelt. X. lakeng. Dieet, v, 1338, a. 108,
WoUeerh.
7) Qeld mitgeven, in beialimg geven, in omioop
brengen, fr. dommer em paiememi, meüre en eiresh
laüom (de Targent). || Noch desgelycken te bestayen
oft Tuyt te ffCTene eenige Joachimdaelders, noch
andere Terboden penningen. Sekenk, e. JffroA. leg.
189 Ifi. 1. 1 noT. 1642.
B) Aanbrengen, aamgeven, aamklagem (eene oweas
treding) fr. déférer, dénoneer (nne oontraTention).
II Daer de richtere comt met tween soepenen, ghe-
sworen, ooht met anderen portenen seepenen ghe-
^12
BES.
BES.
maeet . en heyioht Tan jemaime Trede tot yemuu
behoef, dien hi noemt, ocht wyst staende, en can
hine niet ghenoemen, die dien Trede wedeneeght
te gheTene, ooht zwijcht en den Trede niet en
ffheeft, besteedt dat die richtere aen die scepenen,
hi saelfl ghelden iij Ib. Eft alaoe ander werren iy
Ib. , en derde werren \\j Ib., op datten die richtere
heyicht en steedt, alst Toerseeght ee. Kb. v.
Di09if B 18.
9) Bene Traag. Doen, uiten , f r. faire, imettre,
II Want ie dan heden den stoel des tabernakels
becommert hebbe, soe behoert mi die Trsghe te
bestedene, en daertoe te antwordene: Waer weides
du ? Waer rustes doe in den middaghe ? AÏUr
Kerttenb. 89.
10) Aanspraak maken op^ vorderen, fr. prétendre
è, réolamer comme nn droU. \\ Van den contente
dat was tusschen N. en N. . , alse Tan neghen sce-
leghen, drie peneghen min, elx jaers, die Trone
Ifisebette Tors. en Reinare, hare man, calengie-
rende waren in de meyerie , . . Tan allen andren
sticken, die si besteden of heschen mochten in die
Tors. soueren, eü Tan allen andren calaingen die
si onderlinghe hadden. 20 jan. 1286.
11) Oo^keuren, laten gelden in rekening ^ fr.
confUrmer, approuver^ peuter en compie. \\ Dat die
luden Tan der oameren Tan onser rekeningen te
Brueseel hem stoet en letsel dairin gemaict heb-
ben, niet willende besteden in de rekeninge Tan
N. N. . \nl. eene rent Tan xy Ib. op den tol Tan
Maastricnt, in leen gegeTen aan de heeren Tan
Witham], maer hebben die alle jare geroyert.
Charter d, hertogt v. Brah.^ 4/6 mrt^ 1448. Rijkt'
aroh, Trésorerie de Brab.<, Ane. fonds.
BE8TADING (Besteding), sn. Aanbesteding, fir.
adfudieation. || Jan flardinois, OTer tmaeken Tan
aeker timmerwerck int TOom. nieuwe huus by be-
stedinghe Tan Temeersen [nl. by afbod], denxTiii«n
lauwe 1625, jc XT Ib. par. Tpriana, I, 871. || Kae-
dien ay . . diTerse communicatien gehouden hadden
mit eenigen gheelffhieteren opte bestedinge Tan den
Toirs. metalen beelden of figuren Tan den hertogen
en hertoginnen Tan Brabant. Aoad. d^arehêól. 1864,
bis. 826. Beken. e. 1509/16.
B£8TA£N, oni. en bw. (impf. bestoet^. 1) Be-
ginnen, eene» aanvang nemen mei^ fr. eommenoer^
dibmter, \\ Dat Toortaen onsen scboutent en sche-
penen gehalden syn in[?] elcken banokghedingh te
onderhalden Tan xIt dagen tot xIt dagen, sonder
dat langhor uyt te stellen, en dat sy bestaan to
dingen ten langhsten te thien uyren Toor middach.
Landeh. e. Bavenstein e. 1688, a. 17. Aennemen
en bestaen eene bedoTaert. Zie Axvumax. Die
aonder ooraaeck synen meestor sal Torlaeten hebben,
en naderhandt sal aich willen Toegen by eenen
anderen meeator, sal moeten op een nieuws be-
taaien den sohilt en oook op een nieuws bestaen to
leeren. O. lAége, 20 sept. 1766, a. 26. Wetfers-
nmhackt te Thngerem. Zonder Toorwerp. || Alle
leerkinderen, ons ambacht niet hebbende, aleer
sy sullen mogen bestaen , sullen schuldich «yn to
betaelen 26 at., hoedanige sorten dat sy sullen
begeeran leeren to weroken. Ib. a. 20.
2) Aangaan, raken^ «tanbelangen, fr. regarder^
eeaosrasr. || Wy, scoutote, burgenneistoren , ena.
geloTen to TolTollen [nl. de Tocurgaande bepalingen],
en hirop onse, onse geerren en nacomelinge, en
ODse en hoere goeden , • . ün [aen ?] die Toera. onse
beren [nl. den bisschop Tan Luik en den abt Tan
Sint-Truiden], en alle en eyngegelike dient bealeet
oftar [ofta?] beataen maoh,.. mat deaen litteren
Terpanden en Tast Terbenden. PxoT, Oart» 18 nor.
1404, Slot
8) Waarnemen f uitoefenen (een ambt), fr. êxereer
(une fonction). i| AWoren sal iok beginnen saen
[met] Die alhier in der kereken den £enst Gbidto
beetoen [nl. prochiaen, capellaen]. Chron, o. Merék'
ten, 1666, Stt. 172.
4) Bijstaan, verzorgen, oppassen (eenen zieke),
fr. assister, soigner (un malade). || An Pieter
Maerten, tor cansen Tan Tyf roode stocken, by
hem gheleTert an de roodemeestors , die de geïn*
fecteerde begaen en bestaen hebben. Bbicbbt, H
248, St.-rék. 1679/80. Zie bbgasv.
6) Overvallen, overrompden^ onverhoeds aamvaUen
en overweldigen y fr. surprendre, prendre è Vimprth
viste et aeoabler. \\ Daar die ooninck [Tan Tmnk-
ryk] en de graTe Willem Tan Hollandt met hem,
en Teel andere heeren gelogeert lagen by Gaasele,
qnamen de West-Vlaminghe . . , wel met Teerthien
duysent mannen te Toet, en streken tot dea ooninox
here, om hem en de synen to Terslaene; des sy
Tromelyo begonnen hadden; mair zy worden be-
staen Tan achtor en Tan besyden, soedat sy daer
meest allen Terslagen bieren. Aead. d^arekM. 1860,
blz. 169. Kron. v. Boodklooster , 16« E.
6) Tegenstand bieden, fr. résister ^ || So qoam
Saladin roer de stede, en hy riep: Gomt huuto,
en Terweert u nu jeghens ons. Dit hoerde Boudin ,
die segghende was: dat hy syn Tolk scaren soude,
hy sonde den Sarasin beataen alleene. Jijr T.
DlXVITDE, 8.
7) Vermaagsehapt , verwantschapt , verwant e^^
fr. être parent, apparenté. || Ditto ghedaen, qnamen
eneghe lieden, die bestoeden denghenen die doet
was ghesleghen, én daden hare claghe tot den
balliu eü scepenen. C. v. Anden. 2de d. xtiii, omstr.
1800. Dat die rader mach rergeren die injurie dia
synen kinde gedaen is, daer die injurie geaohiet
is by enniger oonjuncter oft bestaender personen.
Y. D. Tat. 84. De naerlinck en sal niet sohnldigh
syn noch rermoghen meer to remaederen als hg
en bestaet. C v. Sdingen^ xrr, 11. Op dyen eedt
is men roorts gehouden de getnijgen neersteiyok to
onderrraegen , eü namentiyck op . . , en oft sy eenige
partyen bestaen, en hoe naer? C v. Aniw, eomp^
y, XI, 28. Bestaen te (ten) goede en te
(ten) bloede. || Soo wie naerheyt beclagen ofte
beroupen wille ran eenighe huusen , . . zal rortaa
den rercooper oft rercoopeghe moeten bestaen to
bloede en goede. C. v. BroMwrg^ nu, 1. It. 15,
18. Binnen deser stede eü jurisdictie, dok persoon
bestaende ton goede en Uoede rermagh , . . preeen-
toren ten naerhede ... Cv. Bdingen, xir, 1.
8) Als rerleden deelwoord. Betet, besaaid^ h^
plant, fr. ooenpS, semé, pHamU. \\ Int weleke [al.
rleeachhuis — rleeechhal] raa seer oude tyden ge-
weest syn twee en ryftich stallen oft bancken,..
die bestaen syn geweest met twee en ryftich ny
rleesohouderen. £kenk. v. Brab., reg. 187, f*. 174,
16* E. Soo wie eenige boeschen in pachto heeft,
ofte de taille ran dien gecocht, als hij deaelre
doet rellen en ontblooten, moet deseire boaschea
bestaen laeton met behoórlijck wintonaet. C «.
Poperisi^eM, rii, 1. Het easchen hondt, daenceda
deêelTe boeschen bestaen sïjn, moet gfaerelt s^n
roor 't expireren ran de maant ran meye. a. 3w
Aerbeydt ran landtbouw, ran delren en maacken
ran grachten en waterloopen, ran koolsaet en alle
andere rmchton daarmede de landen beataen en
beeaeyt'zyn. O. JP.-B. asiir. 6 juli 1703, a. 35.
Kasteleu^ 9. Xorkyk. Ham, dan aomtare ran
BES.
BES.
213
roeden lants , weeende eenen bolk , ten deele drere
en boombosch , . . bestaen met 224 eeckenboomen.
DX Pb. en Bb. I. Drongen, 8. (1750).
BESTAENSEL (BeBtansel, bestandsel), ra. o.
Maagtehap , gmad wtn maagtehap^ tt. parenU^ degrê
dê pareniS. || Wje hem hoyr fonderen wilt in een
sterf bnys en eyn beetansel niet bekendt en is, ie
■ehnldieh alrooren te proberen, den rechte om ghe-
Boeghen, hoe naer en Tan wat zyde hj den orer-
ledenen is bettaende. C. e. Aalst ^ xx, 36. Kaer-
hede Tan bloede ollt bestansel. O. v. Wimnoex^Bergemf
IX, 1. Bestansel belettende t'samen te dienen.
S^antieek, op hei Begl. v, d. 80 i«U 1672, a. 7.
(Gent de Goesin), en PL «. Vl. ÏII, 853. a. 88:
Wie niet en moghen de boecken [nl, der Pointingen]
pachten.
BESTAKEN, bw. BêuUen met ^ fsoortUn wm
ijteren of houUn tpijUn (eene Tenster), fr. mimtr,
pomrvoir de harreaux de f er ou de boie (nne fenètre).
I) Dat de Teynateren, siende ter errenwaerts der
Toira. rekencameren , selen moeten bestaect en Teige-
laest xljn, Tast steende, sonder oepen te doene,
ten eynde dat dore deselTo Tejnsteren nyet gegoten
en worde. Sekenk, e. Srab,f reg. 186, f^. 290. Oork,
o. 19 nor. J512.
BE8TANDELUCK (Bestendelijck , b->en), bijw.
Op geideiij^ey teetMijke vijee, fr. validemeni, lêga-
ImnmU. \\ Van op replTok ofit dupljck ghene ge-
taygen bestandelick te kunnen hooren. Op repljck
ofit duplyck en mach men ghene getuygen hoeren ,
die in bet proces staet oift plaets grypen sullen.
C gr. Loon f I, Tiii, JSteeee 101. £x> en kan en
sal den Toore. Trouwen oock niet Terboden sijn,
sonder adhibitie Tan eenigh momboir, bestendelijck
orer hare goederen by testament, codicille ofte
anderen lesten wille te disponeren. C. e. Saveneieifny
Oork. 14 febr. 1651, a. 17. Allerley andere acten..,
Termoghen , naer ouden ghebruycke , by eenider en
sonder onderseheyt Tan de plaetsen, bestendelijcken
gheeohreTen worden. Ib. a. 19.
BESTANDICH, bn. Standhoudend, rechtsgeldig,
ecM kfodUy wettel^k, fr. valide , Ugal. \\ Ghifte
imter thos Tan nog niet Terschenen croesen Tan
Tliegende schulden, of die bestandigh is? tait ds
YXLDX, Annot,, 18 (1672). Dat d'eerste ghifte.. is
deughdelyck en moet subisteren. Ib. 14.
BE8TANDICHËIT, zn. t. Sechtsgeldigheid, wet"
^heid, fr. validitéf Ugaliié. \\ Dat alle donatien
en erfgiften . . gemaeckt ten behooTe Tan de doode
handen,., onderworpen^ worden eü blyren aen de
ordinarisse soleroniteyten , die Tersogt worden tot
de bestandigheyt der acten inter vivoe. PI. e. VI,
15 sept. 1758, a. 17. VIII, 16.
BESTA KT, sn. o. Schorsing van vijandeiijkheden,
fr. suspension d'hostüités , trève. \\ Msch den bail
lin, .. alsoo menichwerf als er geschil is tusschen
partgen onder deselTe heerelijchede , nemen bestant
Tan Tijfthien dagen; eü waert dat eenige Tan de
partyen ontseyde te gOTene tbestant, die waere g»>
houden in de boete Tan . . , nochtans tbestant blij-
Tende Taste efi gestadich; en waert dat geenen
paeys en wierde binnen de Toors. Tijfthien dagen,
soo sonde men nemen ander bestant Tan partyen
Tan drij Teerthiendaegni , en daesnaer Tan scTen-
thien weken, en akoo T<tort zoude men se stellen
in bestant. bb Pb. en Bb. III. Vinderhoute, 25
(1660/1785). Bestant, Trede noch soen. Eékenle. e.
Brah, reg. 182 f^. 27 t<>. 15e £. Breken Tan pais
oft bestant , fr. rupture de pais ou trhpe. Daxhoxtdbb,
e. 108. — • Het w. hesiant werd dikwijls Terward
mei bmitaniy ^Toldoende*', fr. saHsfaisani , en Tan-
hier: ,,in staat om te betalen*', fr. soteoSIs; || Soo
Torre die buijtenliedens diTorsche persoons sijn Ter»
huerende, sullen die gesworens die geheele sohet»
tinge.. mogen TOrhalen op eenen huerman, die
hen aal gelioTen, ten waere dat den proprietaria
eenen Tan dien , bestant zijnde , hem assigneerden.
K. V, Quaetmeehden v. 1675, a. 19. Zie bastakt.
BESTANT8EL. Zie bbbtaxvsbl.
BESTEDER, zn. m.(?) || Wijlen Johan Stempels»
in zynen leTene bestedere der stadt Aken , Tan den
goederen den boergereh toebehoirende binnen onser
stadt Tan Antwerpen residerende. B^enk, v. Braè»
reg. 139 f» 210 (1558).
BESTEECK, zn. o. 1) Bet snijden, misteèen
van eenen vorm, fr. gravure d*une forme. || Yoar
de Tolle betaling Tan xxiij dosyn en half beeldekens
[nl. Tan O. L. Y.] te maken, die men in royan
[roeden] dragen sal in den generalen omeanck der
stad , motten besteike Tan den Torme aairin * die
geprint sijn, t'samen. Baymasksbb, St.-8ulpieê^
n, 86 (1). Bek, v. 1526.
2) Bestek , ontu>erp , heworp, fr. plan, deèsin, devie,
II Van aenbeetedinge en aenneminge Tan werken . .
Dese instrumenten {nl. akten] worden ingestelt op
het bewerp, beeteek ofte model Tan lieden hun
des Torstaende. Notar. Belg. 151.
BESTEKEN, bw. 1) Een Teld. Palm Heken
op .,, om te kennen te geven, dat het heasaid ie,
fr. plaeer des piguets (sur un champ) pour indi^
quer quHl est ensemeneé || Als yemandt sayen wilt
in een Telt ofte cauter dat meest ter braeoke licht,
en hy dat besteeckt op elcken houok en in 't midden,
zoo incurreren deghone, wiens beesten in de toots.
Truchten gcTonden zyn, ghelycke boete als TOoren«
O. o. Aalst , Tin , 4. Item , Tan der brake bezaeyt
met eenegher Truoht en die besteken [is] ten Tiere
houcken en in de middewaert, dat men daerup
Bcutten mach ghelyc up tydeghe Trachten, efi ghe-
like boete heffen. Ib. (hig, xxtiii, bis. 884, Omgst^
keur.
2) Bezetten, versieren y fr. gamir, omer. J| Aen
paokgaeren, om 'thuys den Draeek Tan onder tot
boTen met meyen te besteken en bemeyen. Kruis*
gilde, 83. St.-rek. Meehden, 1594.
8) BiTieren en beken. De hreedieqflneten en diepte
pijlen, fr. mesurer la largeur et eonder la prcfon^
deur (des riTières). || N. N., als gesworen molen-
slaghers . . , en K., als molenpandere derselTen
molenslaghers, hoedat sy, ten Tersuecke Tan den
rentmeester Tan Diest, geTisiteert efi besteken
hebben de Demere, met den armen en toebehoirten ,
in der Toegen . . Hebben . . die Demere besteken
beginnende . . tot . . , en die besteken Toertich Toeten
wijt , . . Item , noch besteken het beexken . . , TQf-
thien Toeten wyt.. Item noch besteken die beke..,
buyten, zxiii Toet wyt.. en bynnen der stadt ziz
Toeten wyt . . Item , noch besteken den arm Tan
den Demere , . . xxt Toet wijt . . Item noch beste-
ken* die lake.., op zIt Toet wyt. Baticaekxbb,
Kerkd. Diest, 418 (1589).
4) Ontwerpen, een bestek maken, fr. faire tm
plan, un dmris. Kil. délineare opue oonfleiendum,
II Jaquet [nl. de schepenen knaap] heeft ghesonden
gheweest tAelst omme eenen meester wercman,
dat hg hier zoude oommen besteken dwere Tan
der B^ede, omme die te fortüBerene, hem daermf
betaelt x s. Beken. St.-Mnove, 1486/7.
5) lAstiglijk en bedektelijk beramen, fr. mad^iner.
II Dyes is alsulcke persoon, daeronder d*arrest ia
gedaen, gehouden, lüs hT daertoe Tertocht wort,
onder eedt te Terolaeren oat het aireet, daevomme
21é
BES.
BES.
hy we^iafi wtaA geanerteeit goet to toheyden,
geane Bimulatia oft gemaeckt werok en is, oft dat
hy taelTa nyei en iMeft baetekeut noch roet nooh
oonaeeke daartoe gegeyen, om een ander tegne te
onderhouden. C. «. Amim, comp, Y , iz, 22.
B£ST£LBRI£F, sn. m. Zeewezen. Vraehibritf,
UuUnfftbrUf, fr. (Mar.) cannaiêëtmêiêi. \\ Sollen [«r de
Yreemde kooplieden] ghehouden zijn te doen biyoken,
hy aoffioiente certificatie, dat tj zolcke achepenf
goeden en waeren» van gheen Bchotton oft see-
foofera, . . noch oock yan mdeie yremde (hebbende
beatelbrlef uat Schotlandt, sonder ordinaria onder-
hond oft traictement, . .) niet ghecoeht ofte ve^-
enghen en hebben. PI. e. VL 29 Jan. 1649, a.
97. I, 871.
BE8TELLEH, bw. 1) Een land. BesHêre», ir.
gomvtmêr <nn pays). || Al dit yorseide lant gaf de
gmye Philips deo conino Philipa yan Yrankerike,
mil^ vinder niohte, en aen den conino haren man
in haweltk; maer dat beepreo waa, dat de grave
Philipa [het] zoude bestellen also langhe als hy
leefde. Jajt y. Dixxtjdv, 112.
2) Tê hoop hiodêm, h. offrW on loemU, || En die
goet hebben en gheen gheldt, dat men, bi den
heere en der wet, die goede sal doen bestellen
drie maendaghe thenden een, ter meret, np dat
bemerlike haye ea; en huus en erye drie sondaghe
deen dander naest aohteryolghende ter kercke int
openbaer doen uutghebieden, en wier meest omme
gheeft... m Ylamihok, Vg^» 51.
8) Boêlag Uggon op, fr. smioir. || Wair 't sake
dat tyoirser. hojr dat [leen] niet en ontfinge
[binnen ü, daigen], soe mach die leenheere tseWe
leen bestellen en beclagen met rechte van zynen
leenhore, en alsoe dat leen gewyxmen, in zijnen
handen so lange te blijyen als de leenman dat ge-
laten heeft sonder te ontfangen nae de yoirscr. xl
daigen. y. d. Tay. 200 y®. is te weten, dat haer
dese bestellinghe tot Steenbergen niet yerder en
extendeert als yoor een jaer yersohenen en een
jaer loopende paohts. Waeryoren oock somtydts,
tot meerder yersekeringhe yan den eygenaer, inven-
tarisatie van de bestelde goederen wordt ghedaen.
C. e. Stoonborgen^ Ti, 8, 4... Yersoeckende dat
de bestelde goederen daeryoren sullen worden yer-
klaert te zyn ezecntabeL 6.
4) VonorgoH oom hot noodiffê, fr. pomrooir dm
n^oêêoaire, (?) || Dat negheen man gaste ontfadie
▼iaaohers syn , hine hebbe macht sine gaste te
beetehM ten profite yan der stede en yan sinen
gasten, ds Pauw, F>6. 11 (1887).
6) Koopwaren. Lttdon^ inoohepon^ fr. ekafgoTf
ombmrquor (dea maiohandisea). || Als de coopman-
sehap is geladen en bestelt [oar, bestoet] elck int
besottder, stnczgewQse, dwelck men heet ^M Ifrof]
poÊMmgior* om JUi è ia omnüoUê, O, e. Aniw, oomp.
IV, tm, 81. •
6) Wederk. — Hem bestellen ten huwe»
IQck. TVsMPS», fr. M mafior. \\ Dat men useeit
te Gendt.. doohteren doot te mogen maken bi
vader en moeder metten meeate én ganate yan
vrienden en magen , . . so wanneer alsulc dochteren
henlieden tbnwelio bestelt hebben buten den oon-
sente van vader en moedere,.. Wixlaitt, X. v.
Fi. 184.
BESTELLING, sn. v. 1) Boda§, hoêhffnomimg ^
fr. soins, arrêi. || BesteUinghe is een grondtrecht,
dat alleen de ejghenaren van hujsen en landen
toekomt-, tot laste van hare henrden eii baenders,
en dat op de goederen, *tsy huysraet, vee ofte
wnohln, dia ay op den grondt vinden. O. e. Sioem
ierffOHf n, 1. Bestellingen, besettingen olh
ten lY, 1. Zie bsstbllsk8).
2) Zeewezen. Lading, beoraekHng, fr. aff^éêomoméf
eargaiêon (/). || Yan der beatellijnghe. Wy oidon*
neren en statueren voorta. dat alle capiteynen»
schippers en andere, wy [wie] die zijn, die ba*
vonden zullen wesen ghewapender handt ter ae^
waert vaarende . sonder beatellijnghe, oft met viüaoher
besteliynghe, ofte met twee diversohe besteimngheii
van twee diversohe landen , deene ona vyant weaenda
efi dander vrient,.. zullen gh^ouden en gheaofat
weaen voor zeeroovers. JPl. v. VL 29 jan. 1549, a»
28 I, 871.
BESTEMMEN, bw. Daoh bestemmen. Jk^
hopdien , dagvamrdon^ ft.flserjomr^ afonmor, \\ Sullen
de dienaers oft officiers , soo ten genechte ala roUa|
gehouden sQn degene die sy tegens dien dage hébben
daoh bestemt, soo haest de faecke dienen aal»
voort te roepen. O, «. Lior, Si^, i, 12.
BESTEK YEN, ow. Siervon, p. momrW. EjL
fliori, omori. \\ Die beste cleederen en votdelöcka
[vooideellijoke?] daer eenigh persoon op sünen sterf*
dagh in beatezft, die auUen die erven nytf^okent
en dat ghebeurt na der atadt rechten; en dioaelva
voordelijcke goeden en sal men niet beaweereg
\l, beswaren] nooh verbysteran daer iemant in
besterft. O. e. Qraoo^ zi, 2. Vam orjfMooo éH voor^
BESTIAELGELT, sn. o. BoUuikv «p M «w,
fr. impoi ëur U büail. |) Het recht efi impositi^
geit gestelt op de pastorerende bestiaelen, genaemft
het Bestiaelgelt , bostaende daarin: dat vo^r alle
werck- en huerpeerden maendelyck moet betadt
worden aoht stuyvers; van elcke melokkoe,yanwal
oude dat sy ia, sas st. ter maendt; voor alle
andere koyen, ossen,' stiers en veerssen van dry
jaeren oudt en daerboven, weydende ofte stallende,
omme geYet te worden, . . gelyoke ses at. ter maendt.
JPl e. VI, 18 febr. 1702, a. a
BESTIALIEN, zn. mv. Voe, fr. bHml || En
hebben wederomme [de Spanjaerts], deur hunne
hongerige fnrieusheyt, etteiyke huysen in brandt
gestoken, alwaer deeelve {id. der gewapende buv
gersj hunne menblen, koeyen en bestialien syn
verbrandt geweest. Srab. Jftit. I, 14. JarMokoi 1894.
BESTOFFEEREN, bw. Bogdetdon, vorgouUan^
fr. aeeompagner. Ook Stovpzzssf. || £&.alduatrao
myn heere te Ghent waert; en daer ao vant hy
tsinen rade, dat hy die van Bmgghe daer ontboot
en die van den Yryen; efi' daer ao waa myn heen
grootelycz bestoffeert met zinen rade efi van eid^
hm efi olergie; en hadde daer die van Ghent efi
die van Ypre ooc by hem ghedaen oommen. Ol.
Y. DiZMVDZ, 86. (Dua niet ,^pgeprQnkt, rykelyk
gekleed", volgens den uitgever.)
BESTOOREN , bw. Waaraohyniyk te lezen èe-
ffloo^Mi, bij Yerdsón bzstotev8). Flagon, faasBsa,
fr. voxor, traeaoêor. || Soo wie gheweaen wort met
recht tot sQuen eedt voor die buioke van Maghem,
dat die aijnen eedt doen mach, en onaan aohoa-
teth, die nu ter tydt is ende namaels wesen sal,
en sal hem niet beatraifen ofte bestorso, noch hen
vermeten te betuyghen van meeneeden. Landek, w,
Megkem e. 1412, a. 1.
BESTOP, zn. o. Omtmimit^, omJkeimmg, fr. M»
fwro. II Niemandt en vermaoh te haelen, aifbrekan,
ofte doen breken ander lieden thuynen ofte beatop.
O. V, Vemmo, LXYi, 8.
BESTOPPEN, bw. ]) Bêhoimon, omimmon, fr.
tH&tmof. II Yoort sal de pachter yinden tvoom.
goed, [so wat] der stoppel (?) behoort, tameik
BËS.
BËS.
215
befltopt, de hnabtglMii t0 ghereke tvmelie, eii de
gnehten inagheiycx. ds Pb. en Bb. IX. De Piniê,
f 1 (1480/89). Bn ▼ermtgh ooek de pachten in de
VMohen sQn peelden, eoejen, sohaepen, gheeten
Boohte andere beeeten niet te diTrene nooh te
laten gaene, nemaer ea ghehonden die wel en gbe-
inawelieken te bestoppene, dat de lohaeten wel
bewaecd tijn. C7. e. fof^ür, rii, 20. ld. O. e.
Jttdem, I, IX, 28. 8o wie, 'tzy propfietaria <ifte
^aéhter, eenige ghenerie gebnijckt efi poaseaseert
paaiende aen hmmnelhc^ [hopakker] oAe aaylant, ia
gliahoaden alleen deeeWe ghenerie behoorlyek ell
ÉoafBannteliJck te bestoppen f s^nen eoste , al waert
ooek aoo dat de haeghen hem niet toe en behoor-
den. (7. e. Pcp&riitgtn^ Yi , 17. Dat niemand aijne
beeaten late gaen binnen al den jare aonder heer-
den olie waehten up ander lieden landen, jeghena
hoeren danck, np de boete ran twiAtich loell.
par., ten ware bi bestople [2. beetopte] beiloken.
O, e. Tperwt, KaH. a. 22 (1685).
2) Foornmi ecin, fr. ^omir de, || WioTannieaws
Ml willen locht nemen op ander lieden erfre, sal
dde Toinateren moeten maecken seTon Toeten hooghe
Tin de aerde, ofte hoóghere en bnjten manne-
alaege, beatcnpt met glaewn efi verBekert met yee-
fen baeren. O. v. Tperemt Siad.Tn^ 8.
8) Fig^ Ben mond. Steppen , fr. fermer. \\ Want
beatopt is die mont deigheenre die quaet spreken.
Pa. 62. Qei^, Tf B. 24 y«.
BE8T0UWEN (Bestanwen). bw. Van het ree.
D^ifvem op , beweide» , fr. mener paUre mr (dn bétail).
II Ordomuórtie e& reglement raeekende t'beweyden
•fi bestanwen Tan het bosch Tan Sonien . . . Alsoó
dagelyoks meer en meer abnsen TooTTailen in den
wonde Tan Sonien in 'tstnek Tan het bewerden
efi drjTen T«n beesten op hetselTe wondt. Flae,
#. Brab. 80 april 1680. lY , 61.
Bfl8TBI&GK, sn. o. Tan een rechtsgebied. UH"
fUtuMMty omvangy ft. êiendme. || BeTclende aen
tfle magistvaeten, wethonderen en officieren Tan
Joatieie te waeoken en doen waeeken, besonder-
ijek in het bestreek Tan hnn ressort, op d'exe-
enlie Tia deae dispoeitie. Flae. e. VL 15 jnli
1786. Xa, 1868.
BE6TRECKEN, bedr. en oia. wkw. 1) Ziek
wIMrêkiemf fr. §'éie»dre. || Zoo Terre elex distrikt
ii basiMfkkende. O. «. Aedei, n, 88. Dat de soe*
penen Taa Andenaerde competeert . . t'berecht en
jndieafeare . . , soowel binnen . . als ooe bnnten der
Mede, alxo terra alst soependom en Tryhede der-
ialrer stede bestreokende es , Tan . . Cv. Auden,,
24s d. bis* 862. De poorters efi poorteressen , woon-
Mbtig binnen de limiten Tan der stede efi sohepen-
doM , syn Try en ezempt Tan best« hoofden efi andere
aetritoten: efi bestreckt tot aldaer alle de Trjh^yt
fBD neeringen der stede. O. e. Oettiy i, 10. Be-
Mvsekande t*selTe resort Tan SanthoTen , ten opsiefat
fan de leenhoten efi leengoeden, sich OTer het
Aeheel marokgraefschap Tan Antwerpen orer de
Heflie. O. e. Stmtkoven, bla. 206.
2) Belastingen. Verdeehitj omelaam^ fr. ripartw.
H Ordinancio, instructie oft onderwas , daerop men
Ml Torpachten, betaelen, ontlangen efi bestrecken
d*impoe(en efi andere ongelt binnen desen ïande
TBü Braband opgeeteH. PUte. e. Brab. 14 deo.
1570, II, 89. (£ene Fr. gelljktydige Tertaling segt
▼eckeerdeiyk : «sroii#.. reema ei yjemphyet'^).
8) OebTMikeH , otMweAden , fr . etnplotfer , oppli^uer»
II Welcke jonghe lieden deseWe penningen niet en
mogen liohten dan met OTerttaen tan hunne naeste
▼rioiden «n maghen, die de Wet sullen moeten
terBekereti dut [die] tot hunxken mesMéii <Hfbelf
gheèmplojeert oft bestreckt sullen worden. C. e.
Brmeeel 1606, a. 190.- Ofaristijn: iaUe Manaidr..
eeee appUeandoê.
4) Bedraden t fr. eomporier. || Zoo Tonre als den
prijs Tan den Teroochten goede heeft moghen be^
strecken. C. e. Femme ^ t, 6.
5) Wbdxbk. — 2Sieh mUetrekkeié, fr. a'Heikiré*
II Bfi sulcke burtucht [borchtocht], Toor Wette
ghekendt, sal hem also wel bestrecken up de boe-
ten efi wettelicken oosten , . . als TAn den prinei-
palen. C. v. IW«», Koet. a. 158 (1585). in de
welke zyne stede, heerlichede efi baronie tan Pa-
mele, efi in alle de pleeken daer huer die b»-
strecte, hj hadde alle justicie... O. e. Amdêé,
2d« d. bb.869, Foaaw e. 7 nor. 1583. In iMterie
Tan confiscatie, ist dat %y huer bestveot op leeneB;
emphyteosen, oheins oft erfrelicken pacht, behoo>
ren toe den heere danof wj aonder middóle ghe-
honden zyn. C e. Oaeedf a. 15.
BE8TBIEWELEN, bw. Beeêrooien^ fr. /oflcAsr,
pareemerde. DeBo Bestrienwelen. IfDityedetf
TOor Bjn huys besonderliek sal hebben te knys*
schen de straete, en jeghens d^aencompste TSn de
processie die frayelick te bestryewelen met aeag»^
naem groensel. Tprianay V, 871 (1688).
BB8TVEERDICH8T, bn. Versterking Tan het
Syitheton door heet, fr. Ie pime eapaèie. jj Bnde
st gOTalt dat eenich Tan desen sesthien persoeneB
afliTich wordt, hetcy werkman oft'knape, soe sul-
len die gesellen Tan den sermente Tan Hdlandt
efi Zeelandt met den preTOesten efi gemejnen ge^
sellen Tan den sermente Tan Brabant èenen an«
deren in die stadt [m2. plaats] leydeu, die diet
afliTich weere den naasten loTonde efi den best^
Teerdichsten. Bekenk. v. Brab. reg. 186 ^. 887;
Oork. V. 20 juni 1540, Mumiere e. Brab.
BESUECK, BxsTTSCEBir, BBStrxckn. Zie m*
eOBCX, BSSOXCKBir, BX80XCKXB.
BË8UIT ( Bestede, besuydt), bQw. Bemiden, fr.
au amd. \\ Enen waterganc Tallende efi hoefdendft
in die Ghentsce Leje, beende der brug|Aié. 22
febr. 1287. 1279 l>™ider lands, Hgghende besofdt
Tan den Toors. mynen leengoede. Db PU. en
TUI. Adeghem^ Ygl. bboosthalb. || Twe imele
besutalf ant #€nrf , . . en een ghemet bewestiüf èot
Torseide w«rf. 20 jan. 1285. Besutalf, onder Ter
Hargriete Jhan Tlamincs woninghe. 9 dee. 1295.
TwaleTe ghemeten woesHnen . . , liggliende beiMMlf
Stüls weghe. 19 deo. 1296.
BESWAEBDER, zd. m. Sy die eeim ff99m^
pene ter vaortdnrit^ g^ner optHmUinp aanbeveeU, fr.
oèlm qm reeommande un pritonnier poar la ecmiHf^
nuation de eon emprieonnement, || Zoe wye eenen gear-
resteerden efi geTangenen wilt bezwaren, die mach
dêt doen mids ghoTonde den buytensluytere damaff
eenen stuTer; maer die bezwaerdere is sohul**
dich den geTangenen binnen den derden dagbe
nadat hy hem b^waert heeft, tichte en aensprakè
te doene. C. v. Antw. 1645, tt, 4. tb. 1570, ZT j 6i
It. 1582, xxni, 28. Oomp. Y, tni, 64. Zie bv^
BWABXir*), en BXflWASBiafi *).
BESWAERLIJCK (Beswarelijck), bn. SektÊdê^
I^lr, fr. dommoffeaHe. \\ Behoudeiyck dat tWTo
[al. de onderTcrhuring] geschiede aen persoonen
Tan geiycke oonditien efi neringe, die't faotfa niet
beswareiycker noch erger en bewoonen. O. e. Anhih
tomp. IV, Tii, 12.
BESWAEBNIS (B->sse, Limb. bee^erms. 1)
sn. T. Oterlatty fr. möleetatkn. || So^ wM olefiDke deë
inhibicie of andere briete tan besiTenüa wirA éi
i
246
BES.
BES.
oiijght tiegem die stat, of tiegen die Tiibeit wan
der Btat, de aal ewelic en ommermeir roer rremde
man ghoen. C v. Maastriehi, Oork. v. 1380, a. 132.
2) Aanhetding ter voortduring eener gettangen-
gohap , fr. reoommanéUUion powr Ie prolongement d'un
empriêonnement. Zie beswabek. i| Soo wanneer
dat d'originale apprehensie rercleert wordt qualick
ghedaen te z\ine, zgn alle de beswaemissen oft
lecommandatien oock ceaserende» doot en te niete,
en moet de gevangen also wel in respecte Tan de
recommandatien ontslaghen wesen als yan der ap-
mehensien. C. «. Antw. 1582, XZTII, 29. Ib. comp,
Y , TUI t 55. Als iemant in gbeyangenise gbebrocht
wort om ciTÏle saken , soo is den cipier schuldigh
op te teeckenen den naem en den toenaem Tan den
geTangenen, .. met oock de beswaemissen daer-
naer op sijnen persoon ghedaen. C, v, Brusad^
1606, a. 67. Christijn: gravatnina.
8) Zooals thans, benocutmie^ in de praktijk, en
▼eel in het mT. gebruikt, fr. grief , grief e. || Als
die samentiycke ondersaten ran Uden, Herpen,
met haeren toebehoorten, in haer supplicatien haer
beklaeght [l. beklaeghen] met den ghewinnen der
thijns§^ederen beswaert te sijn, namentiyck . . , met
meer&r ghelgcke beswaemis»en, . . Co. Maven-
stein, 3 mei 1548, a. 1. So Terre, in eenich Tan
desen, gebreck Talt, t'sij dat de beroeper sijn
poinoten Tan beswaemisse , oft die ghéintimeerde die
vedenen Tan syn Terantwoorden nget en dienen, . .
■00 sal de saecke gebonden worden Toor gesloten.
C. o. Santhof>emy Stijl, 1557, a. 169. In den eer-
sten, sal dergenioh, die rerisie Tan eenige sen-
teacie definitiTO sal willen genieten oft Tersueoken,
gehalden syn dieselrige . . , ti» scriptie , mits decla-
ratie en allegatie der grieffven en beswaemissen,..
te Torsnecken. C. gr. Loon, I, ui (1607)). Welcke
proTOcatien oft beroepen geschieden: oft monde-
unge, oft oock bj requeste aen de Weth, t'sij dat
de Tonnissen sijn diffinitief oft interlocutoir, oft
dat het sQ eenige andere beswaemiBse. C. ü. Aniw.
comp. V, ZIT, 2.
B£SWAEB8£L, zn. o. Sdastingen, fr. imposi-
üont. II Weloken last jaerljcx en alle jaer, OTer
het geheel goet , bedraeght : eerst , . . item , Tolgens
sohatcedulen, Tan het opgehaelt geit oft beswaersel
der gemeynte, ontrent tachentich guldens. C gr.
Loon, Beoes v. 1705, I, 668.
BESWAREN (Limb. besweiren), bw. 1) Tan
metselwerk. Te veel bezwaren, overladen^ fr. sur-
eharger, \\ IngheTalle d*eene partje hooger wilde
Tieren als d*ander, dat sy sulcx sal moeten doen
op haeren koet, en dat daerdoor het gemeyn werck
niet en worde beswaert ofte beschaedight. C. o.
Loven, ServU. a. 33.
2) Van waterloopen. Veretoppen, den vrpen loop
MÓnmer^fn, fr. obstrner, engorger (des cours d'eau),
en eniraver Ie libre eomrê. || Toghede, dat die abbet
Diedric Tan den Soetendale en sine meenters had-
den ligghende enen waterganc. Tallende en hoef-
dende in die Ghentsoe Leye« besude der brugghe
te Soetendale, en dat die Ghentsche Loye {/tic)
besuaert ware of mochte worden Tan den watre
dat quame nte dien waterlope. 22 febr. 1287.
8) Een onroerend goed. JBezwaren met schulden ;
U pande zetten, voor pand verhinden, ir. grever
de dettee; hgpoMquer (un bien fonds). Zie becoh-
MBBXV, BBLA8TEK. || Dat ST \nl. die Tan St.-Trui-
den] . . mit last Tan schoult ind anders besweirt
■yn. Piot, Catrt. 7 apr. 1457. II, 829. Sonder dat
den man het deel Tan de Trouwe, oft de Trouwe
)iet deel Tan denman, met tèstamente oft uytersten
wrille mach beswaren of belasten. C o. Loven^ xix, 7.
4) Bencideelen, beschadigen, verongelijken, fr. grC'
ver, User, préjudioier, || Dat onse goede luyden
en ondersaten in onsen lande Tan Brabant,., seer
grooteiycx . . . beswaert en belast hebben gheweest
en daegheUjcx soo langer soo meer besv^^rt en
belast worden met alderhande monitien, inhibitien
en andere gheboden die in alderhande gheestelijcke
hoTen gheworTen en in onsen Toors. lande ghe-
bracht en ghe^xequeert worden, Toorder en buyten
den drije saecken. Fl. v, JBrab, 3 jan. 1447. I, 1.
Als een sentencie interlocutorie, gegeTen bij den
richter Toir die diffinitiTe sentencie, sulo is dat
hem iement dairmede Tyndt gegraToert en he-
zwaert, en dat Toorscr. grief en bezwaringe moge
by den richter in den diffinitiTon Tonnisse, . . weid-
den gerepareert en gereTOoeert, zoe en mach men
niet Tan dyer sententien interlocutorien appelleren,
y. D. Tay. 346 t^. Tenwaere ' dat den beroeper
daertoe in gheschrifte wilde Tueghen de poinoten
by denwelcken hij bewijsen wilde dat hy metten
Toorgaendon Tonnisse Terongheiyckt en beswaert
waere. C. ü. Santhoven, Stijl v, 1557, a. 167.
Indien denseWen gheïnthimeerde by hetselTO Ton-
nis a quo pretendeerde gegraTeert oft beswaert te
zyn. Leenhof v, Brab. 1570, a. 6. Ghristyn: se
gravatum pratenderet. Sop wanneer sulcke geprlTi-
legierde hen by de Toors. executie oft sommatie
beswaert hebben geTonden, hebben d*oppositie
daeraf TOOr de wethouderen deserjitadt gheïnten-
teert en hen aldaer te recht ghestelt. C, o. Brussel,
1606, a. 91. Christijn: ubi se per executionem oMt
iummaiionem premi sentierunt. Die hem dunckt by
eenigh Tonnisse , . . beswaert ofte Teronghelijokt te
syn, magh daeraf.. appelleren. C. o. Deume, 1612,
a. 64. Als hem iemandt boTindt beswaert by eeniphr
appoinctement oft Tonnissen g^cTen by schepenen
Tan de stadt Tan Lyer, sal daeiaf moghen appel-
leren aen de borgemeesteren en schepenen der
stadt Tsn Antwerpen. C. v. Lier, Stijl, zi, 1. Soo
wie hem beTindt gegraTeert met eenigen Tonnissen
gewescn by de oudermans Tan de lakenhalle , . .
Ib. a. 5. Want eenige persoenen dlTersche reysen
personeHjck compareren sonder noodt, waerby de
wederpartycp succomberende , soude, by de taxatie
en beiaelinge Tan alsulcken comparitie, boTen rede>
nen moghen worden beswaert en gheïntresseert. O.
9. Lier, Stijl, ziii, 7.
5) Aanklagen, betichten, in rechten beirekken,
fr. aecuser, attraire en justice. \\ Ken en mach
hier Tan geen slecht stryboeten [slechte, enkele
stryd- of Techtboeten] doen Tangen die buyten der
Tryheyt geschiet zyn mochten, en gcTangen hou-
den, om hem uaemaels te beswaren noch beclagen.
Piot, Cart, JT. v. iS^.- TVificIeii o. 1547, a. 26 ; II, 589.
Als een ghoTanghen onder der DiTisen rechte by
eenigho andere heeren oft officieren beswaert wordt
Tan andere delicten eü misdaet dan daerTore hy
geTangen is eü geleTert wordt ter plaetse daer hy
't leste misdaet onder DiTisen rechte geperpetreert
heeft, soo moet den officier Tan der plaetsen daer
hy geleTert is eenen bequamen dach stellen, en
assigueren allen den officiers die gheTangen, aen-
getast oft beswaert hebben, te oomen gestoffiaert en
l^umeert om tegen den gheTangen te prooederen.
C stad Mechelen, vi, 13. (Nannius Tertaalt het
woord door impetere). Indien daemaer dien beruch-
ten werde beswaert by't Terclaeren Tan getuygen, ..
soude men daerop oock mogen commen tot aen-
tastinge en gcTanokenisse Tan den persoon. C. o,
Antw, comp. YII, i, ^.
6ëS.
ÈËd.
Ö4l-
AêUhê§, Ufê nader müèptamk dé$ rtthterw^ mtmIv-
WÊmd puqmè lm froehame déeiêio» dm JMjfB; ook
rtoammamdor. Men xnooht eenea reeds gerangen
iHtearie lehaldaiMer ook, ja niet timpli^iUr r^êcm'
ele Tannieuwa apprehendoeron ,
hy Taoaieaw» elden bnilen de gevangeuiB
geweeel wm; in dit ger^ wae de
eeholdenear, b^ vrlleproking van Efjae eerste iu
veafat betrekking, niet ontuagen Tan de tweede
epeliiiting. Om ptmaU amëti , mom pas y^nmplemênt
MKHMMMubr" Mi déUtêmr déjè tmyriêomnif mait
pimm rmppréhemdtr è aeaeeea, cdotum s*ü avaii éié
dê mamvÊmm mrréU mklUmtt kort de la primmf en ee
êmêf Ie déèitëmr n'éiaU pas reiamé dê ean dêmxïèmte
pmr Vaeqniiiemeni de »m première
Zm C. V. Aniw. Ibèi, zxii, ao. [} Soo
geyenghen wilt reoommanderen oft hm-
, maoh dat doen, hetzy dat deeelve penoon
ia om civile oft eriminele eeecken, midte
■■▼eiide den eteenwaerder daeraf eenen itoyver,
dim daeraf boeok ia houdende: Maer de beswaer-
der ia eeholdich den gherangen binnen den derden
dage naedat hy bem beewaert heeit, ticbt en aen-
apiMpke te doen , op de Terbeurte Tan der inetantien.
Tenwaor dat dia reeommendatie geaehiet ware wt
eaeble Tan geweien TonniMen olt oondemnatie
volnstaira alhier gheweaen oit gepaoeeert. Wel ver-
■iMBda, dat dagbene die wt eraohte Tan ezeonto-
xialen Tan den hoTe alhier gheTanghen ia, andera
Biet en maoh beewaert worden dan hy oorloiF Tan
dm hoTe« O. e. Amtw. Ïbè2, XXYII, 28. Ib, eomp.
¥, Tin, ftS— 64. £en poorter oH ingeaeten Tor-
■acb een bnytenmao, geTsngen weaende binnen
den Steen, te doen beawaeren met dry schepenen,
ifi. wonk aoodanighe beawaringe geteeckent int
baech Taa dan eipier, denweloken aladan aoudani
gaa pereoo» niet Tnytlaeten en maoh aonder oon-
den beewaerder, oft met Tonnisse Tan
die Tan de beswaemiaae kenniaae heb*
OL V. MiddeUmrg^ T^ 18^ Senen peraoon, *tcj
TOor eenigh miadaet, oft Toor scholden geTangen
afnda, maeh toot ander miadaet oft anderb
aalnilden in de ghoTangenisae beewaert würden.
m e. Mrmted, 1606/ a. 68. Qiriatyn: poiest off-
grmearu It. O. eiad MeekeUn, 11, 40. C. v. Lier,
Êti/L, in, 18. Pie geatieaUwrt lyn omme intert
vette te maken, ofte gheapprehendeert bj
Tan exeoQtie, %*zj oriminelick ofte ciTÜiek,
met kenneaae Taa twee aohepenen, be^
awaert werden bj Torme Tan arreate , omme
jaghaaa hemlieden toot schepenen ander interdt
wette te maken , bj denidTon ofte ander ane^
^; efl al waere d'eerate azveat quaetTendaent,
aaude t'anreat by beawaemeaae gh»*
niet qaael weaea, maer men aoude daeimede
BHgaen, tenware dat l^amat Tan be-
dependeerde tan d*eeiate, hoewel de
triifcinela aaeelen niet gheauihpendeèrt èn werden
de eirile beawaemeeae. 6. e. Amden. I, r^ 16
en liHfghiw worden gantnterponeerd
(^ureade de kenniaaen ofte
•a^hedaa Taa aint Serraea, aint Bemaolna en aint Be-
angiaa ; Uanen welckea tydt ooek deghene die Toor-
hem a^ gearrnalaard aeweeat, aiet mogen beewaert
wmÊèmmi %&DKf orer aohnldea binnen dewlTeTryhe-
dtd gBoanttacteartf ofit enfn aifieeekeninge in dien
tydt gehoaden; behoudelyck dat de TiolateoM Tan
aaH een tweede an^eat aollen aubjeet bly-
0. e. MmmtkiMf Meeét de 166i6i atxz, 8.
BE8WABIN0, sn. t. 1) V^wmrpinff, fr. repf0^
ekes, li Soo de geïntimeerde in synder jvatifloé«
tien eenige nieawicheyt allegeerde, daerop d*ap-
pellaut geoorsaeckt acnide mogen a^n te acryTen,
oft aoo Terra de aaeoken in der Toorgaender reeht*
atont oft inatantien »\jn mondelinge belegt, aal mea
acrijTen by beswaringen, Terantwoorden , rapty-
oken, düpiycken. C. e. Sanikoeen, Stijl , 1667, a 170#
S> Beluskiing, fr. aeenêatéon. Zie bmwabsv 6).
II Indien d'officiera, die hem [ml, den geTangene]
gheTanghen, aenghetaat oft beewaert hebben . . niet
en compareren ten Toora. dagh, aoo wort akulcke'
beawaeriaghe ghehoaden TOor nnl e6 Tan onweer^
den. O. stad Meoheien, Ti, 14. Hannina segt toot
de drie wkw. : orimima ques obfeeerumi,
S) Uetaelfde ala bbswaxbnib 9). H Soo wanneer
iemandt alhier ghearresteert, geTangen, oft, in
geranckenisae weaende, beewaert woKit, en ayne
partye hem binnen den derden daeghe geene tiüriit
oft aenapraecke en doet, . . aoo sal de . . beawaerde
Tan den anreatamente, geTanokeniaae, oft beewa-
ringhe ooetelooa en aohiKlelooe ontalaghen wwdea.
C. V. Lier, 8it}l, iii, 18.
B£8WEEiiËN, bw. Zooala thaaa, hetweren.
1) Oitder eed bevestigen, fr. agirmer par sarmênt,
II De coaten Tan deaer Tisitatie te doene [nl, aohon-^
wing Tan wonden], die Terleyt deghene die ée
qnetae betalen moet, maer het doet hem paymeat
ofi afalach Tan ameeatera eueve, mida dat aya
meeeter daennede onghelast ea Tan ayne onere
seWe te bezweeme. Oé e. AaUt, Orig, XLTI, 14^
Vimnie e. 1466.
2) Be priTÜegien Taa een land. Sr dê nmkth
minq va» tnoerem^ fr. (les priyilégea d*nne TiUe,
d'an pays) en jurer VèbservoMe, || Be eonine Taa
de Bomeynen beewoer de stede Tan Sint-Omaera,
den xxTiivn in lanwe lxzxti. Piot, Ckron, 966^
aBisaendacha in de Paeaachedaeghen, zxix« Tsa
maerte xüüe xotü, beswoer hertoghe PhiUpa ayn
atede Tan Brugghe; inaghelycx tlant Tan den Viyeft.
Ib. W'i* Int jaer XTe efi seTene qoam de keyaeM
Maximilian binnen Ghendt, e& bezwoer. . de atede
Tan Gendt en tlandt Tan Vlaenderen. 284. Tat
jaer xre xnii, den iiii«B dach Tan maarte, beswoer
hertoghe Kaerle zyn landt et graefaühap Taa Ylaea-
deren. 285. Yolgena de stadta-priTilegien, die jaer<*
lyx besworen worden int Ternieuwen Tan de m^
giatraet. C. e. DieH, YZ. x, t.
8) In het leenroerig atelael: leenmanaea, TMla-
len , laten. Hnn den eed van ktddê e^ mantekt^ ê$b
trom» ajnêmen , fr. (dana Ie ayatéme féodal) riiiiialf
U sermeni d^ hommage ei dê fldélité (dea hommea
ttodanx, Taaaaux, tenaneiera). || Beat dat aake,
dat een man late heeft, en en ayn zy niet beaw»»
ren, aoe en diedet nyet dat mer media bedryft; êM
en ean hy ae nyet bedwingen te aweeme, aoé
moet ae zyn oTeriieera Tan reehtshalTen damtiK
dwingen^ dat ay hem balde en trouwe moetéA
aweren PU ia treehi van Uede, 118. (14« B.)
BESWEklBING, zn. Zooala thana, èazvaaHa^,
fr. «MreiMRe. || Bat alle wiehelingen, die geeeie^
den by ineantaden en bezweringen dee Tiaata, eft
by nigramanoien, oft by adoracien, idolatrian dl
aacriioien, zyn Tcrboden. t. d. Tat* 71 t*.
BEt^W IN DELEN (Beawendelen), ow. (Limb.);
Vtttêren, verkwijnen , fr. dèpirir, UengiAr, ee dê^
faiire. KiL awinden j. awynea, tabesverê, etetê^
nméri, Grimm beaohwinden, iabeeemre, jcèiafa»
dan, I) Die hemelaehe oonino, onae Hen flüBm
Ohriatua, dia hiac aen den amoa tUlêaê mati*^
mat baairendeldan haefiden| met ToaiaedaBeB han*
\
2i8
BES.
BET.
ton,.. Vod. Mui, II, 429 (Hulthemsch hs.
ipfi 198).
BET (Beth, bad, bat), byw. l) Meer^ fir. j>^.
II Een stucke boschs houdende een sUle ocht
lattel bad, ghelegben te Ketelbai^, op die tteen-
noTe. Schep, Hof van Donók 1401 (Limb.). Beth
dan hondert dausent mannen Jak y. Dixmüdb- 2.
Bet dan Tiertich duasent Franaoysen. 6. Item zyn
onder Botzelaer ledich liggende bat dan hondert
banderen lanti. 8t€iHêt, f e Botselaar, 1698. Brah,
Mm. I, 102. DeaelTOy Toor het stipuleren [sohry-
Ten] Tan eenige achnfturen, yan elcke zyde inhou-
dende ten minsten achtbien regulen, elcken regel
Tan Tyf woorden ofte bet, mits de doublé, it
sobel. VI den. par. O. v, Auden, 2* d. 435, 11
mrt. 1619. üyt dien de borghe beth dan eene
maend gestelt was. tax de Vxldx, Annoi, 169
(1729). Omdat den cheyns bet dan dry jaeren on-
betaelt was. Ib. 251 (1626). Met bescbriTinghe
▼an ix<s mannen ofte beth. Bbmbbt, II, 889 (17« E.).
2) Beter, fr. mieus, || Die minsohe sprac: Herte
lief, wat meynt dit? Want si bebaghen mi Tele
bat dan dandere. Aller Reretb, 84.
8) lAckUU^hert gemakkelijker , h, plMê faeüement.
II Sonder waeracbticheit en mach justicie niet
staande biyven; en oio en mach men den men-
Bche niet bat bedriegen dan met loegenen. r. d.
Tay. 878 y°. lok stelle my in al ter goeder cor-
rectien en yerbeteringen der geleerder ed yan allen
anderen hen bet yerwetende. Ib. 413 y^. Omme
de partyen noch bet te bewaren. C. v. Tperen^
Kast. a. 142 (1585). Om noch bet tegbens alle
ledigheyt en de inoonyenienten daeruyt oommende
te remedieren. FL «. VL 15 juni 1566, a. 16. I,
85. Te bet (te bat). Te heter , des te beter ^ fr.
d^outawt mieux, \\ Om alaolke saken te bat te yer-
lioeden. O. v. Maaetrieht , 13 noy. 1409, bb. 468.
Om die banieren te bat gepareirt en sekert te sün.
Piot, Cart. 10 juni 1417, a. 7. St^-Truiden. Op-
dat zy [ui. de buigen yan Bilsen] hunne yryheyt,
politie en statuten te bat souden moegen onder-
houden. O. 2a^«, 27 jan. 1548, a. 7 (In a. 6
leest men te heter), Or. Zoon, Omdat te bet den
yal en peryokel yan den simpelen en ongheleerden
Toloke loude worden roorhoet. JPl. v. VI, 29 apr.
1650. I, 171. Om twater te bet te doen trecken
naer de sluuaen. De Pb. en Bb. XXKI, Batelt
11 (1587). Omdat elck te bet yan syne penninghen
moghe bewaart ayn. O. v. DendeAn. T, 10. Ten
eynde eenen yeghelycken hem te bet wachte yan
qoaede faicten te perpetreren. C. v. CaeUl^ a. 157.
Ten fyne dat dengonnen die t*decreet yeroreghen
hebbende, te bet yan syne penninghen bewaert
ty. O, e. Broekbnrg, iz, 14. Om die saeoke te
Mt tot honre memorien te brengen. O, gr, Loon^
I, II, 26. Ten hende dat deselye dnipperie te bat
in haren staet bliyen sal. Db Pb. en Bb. Aaiet,
ni, 452. JT. VelderêatHh. 1420—1464. Omme dat
de yon. lakene Toortan te bat te yaster gheweyen
moghen weeën. Ib. 444. K, WoUewevere, 1481.
Elo met eenen diyerschen seghele, ten hende dat
men den eenen yoor den anderen te bet kennen
moghe. Ib. 445, 1527—1528. Ten dien hende dat sy
[ui. de weezen] te bet yan den hueren besorcht
mneghen werden. C, e. Bmgge, II, 23 juni 1507,
a. 2. Bet meer dan mm, eerder meer dam
fliMi, fr. plmtót daeaniage of un grand nomhre qne
flioMM. II Oertificeren oiok, dat wy hebben in chya
omtrint hondert seyen en dertien oapuynen, elye
nnaen, bat meer dan myn, op diverse goeden on-
der Byersbefge. Denombr, te Seerherg^ P, 8 y*. 1580.
Bet (beth) neder. Bigeniyk meer naar (mdar,
afwisselend met Nederwaertst fr. plm hae, sp.
ma« abajo, lat if^erieu^ aan den yoet yan de Tor-
ste! ijke oorkonden tóót het handteeken yan dm
tegenteekenaar of eicii(geyer.
BËTAEMTE, sn. y. Verplichting yolgens maat-
schappeiyken stand. || Bn werden de yoora. yadere
oft moedere gehouden deselye huerlieder kinderen
ter schole te doen, neeringhen oft andere amboch-
ten te doene leeme, naer huerlieder betaemte [nl,
tooale het betaamt voor hmnmen stand], O, e. Tpe»
ren^ Kast, a. 78 (1585). Maer moeten die [nL de
uityaart en jaargetyden] doen doen de hoirs en
aeldinghers yan den oyerledene naer synen staet
en betaemte. ld. a. 211. Bn bleye weesen rente
ofte cateilen meer dan hare redelike snstinanohe
draghen mochte na hare betaemte, taonrplus, dat
boyen der sustinaaehen oomt, es souldecn te we-
sene in baten yan den weesen. C, e. Oenif €hr,
charter v, 1297, a. 11.
BfclTALEN, bw. Graanrenten, renten in natnor,
fr. servir^ livrer (des rentes en grain, en nature).
II Ben mudde rogs sjaers erfspachts , . . alle jare
ewelec en um mermeer ainte Andriesmisse, des
apostels, binnen Diest op sineneeren [dorschyloer],
sonder sinen cost ocht comroer, te leyerene en te
betalene. Schep. Land v. Dieet ^ 26 mei 1872. It.
18 mrt. 1439 De rogrenten, yan oudts betaalt,
yan denwelcken geen constitutie en Uyckt, [mach
men lossen] elcke yeertele met sesthien GéioIus
guldens eens. C. v. Liert Zi, 6.
BETAMEN, OW. 1) Noodig s^, fr. étre néeee-
waire. \\ Bü alle erde en alle saden, dia ter di-
kinghen betamen, die mach men nemen buten der
dikinghen, also alst scepenen rede dinct, die ter
dikinghen behooren. 26 tebr. 1259.
2) Van belang e^n, fr. importer. \\ Alsoo het
betaemt, soowel tot onsen dienste als tot het ge*
meyn welweeën en yoordeel yan onse goede onde^
daenen deel hebbende in de actuele oyerstroomde
en ylottende landen, genaamd ., dat deselye ten
eerste worden heringedyckt.. BI. v. VI, 16 febr.
1726. VII, 2032.
B£T£ECKEN£N, bw. 1) Aamdmiden, aa»w#-
sm, fr. déeigner. Dat deghene [nl, de aohoolmeee*
ters], die alsoo gheadmitteert en gheapprobeert
sullen ayn schole te handen, gheene andere bon-
eken sullen mogen yoorlesen noch leeren . . dan
deghene die beteeckent en ghedesigneert a^n by
adyiese en declaratie van cUen yan onser yoora.
üniyersiteyt yan Lueyene. BL v. VL 29 apr. 1550.
I, 168.
2) Onderteekenen, it. signer. \\ In kennisse en
oiroonde yan alle weloke, soo hebben wy die yoop*
ghenoemde ordonnantien, priyilegien, beteeckent
met oneer handt en name. C, v. Éavemeteint Oorh,
9 apr. 1522, a. 52. Die twee schepenen die dae!r>
oyer geetaen en beteeckent hadden \jd. een teat»*
ment], ieder ses st. Ib. Oork, 14 febr. 1651, a. 85.
BETEECKENINOEN, an. my. KenteOane, kmf
merheny hemdeen , fr. indieet, marqnei, premveêm
II Alle ghemeene heymelioheden, goten ofte schaaw
wen , worden gheouyat en ghemympt, ten ghemeenen
ooste, ter eender reyse deur het hnys ofte ezfya
yan den eenen, en ter ander reyse deur *thuya
ofte erfye yan den anderen, ten ware contrarie
bethoooh yan seryituyte by documenten ofte andere
beteeckeninghen inlez Tuytwysende. O. e. AaUiy
IX, 16.
BETER, bn. 1) Ander, fr. amire, \\ Waert ao da*
yemend, [diej in suloken faitan beléyt ware, dii
BET.
BET.
2iÖ
ODMnldioh ware , die soade moghen t*ijnre onsealt
oommen up de daghen Tsn den beaitte, eü zoude
moeten commen in sheeren handen, piouTen sinen
«UM en doen inwaen dat hy ten tiden als *t feit
gheriel» wae te beteren plaateen en iteden. O. v.
Aalêt, 600 (16« B.). Zo wie tAelst in eeneghen
dootalach ghele jt wart , . . en hj soafBBeante onacult
doen ean, of sinon aUbi ghetooghen, dat hy te
betere plaetee was , de claghere . . Ib. 602. (Men
leeat op het einde der rekening van het gasthuia
te Afflche, 10 ane. 1298: ,,Dit es de scout, die
deee miester makede bi sinen tide efi thns sculdech
blief, doe hys a^hinc: Gorise den seepere xxiiij s.,
en ere Bdelkenne, Tan huren» zlriii s., en enen
Gillikine ix s. Eü alle dit ghesoiede met den Ae^ere»
pajmente.** WQ meenen, dat beter hier ook in den
sin Tan ander moet verstaen worden )
2) Zooals thans.. Fr. mieux. Om den beters
wille. (I Bat men die oonde doet \nL yan den
Trede], dat wert gedaen om den beters wille.
Piot, Cart, II, 697. K. e. 1647. Beter ge-
daen dan gelaten. Een gexagd» meeeial voor-
tomend im oorkonden rakende hei he$hmr van weet'
goederen, fr. locuüon qui se prétenie Ie plue touveni
dan» les doenments rélaiifs cL VadministraHon des
hiene d'orpkelins \\ En en mogen [nl. de TOOgden]
geen erfgoeden Terooopen, wisselen, Tertieren noch
Teranderen toebehoorende den weesen, dan b\j
hoeren byheete [l. beheete], wille en oonsente [nl.
der opperroogden], dairtoe geroepen huer magen
efi Trienden, en dat zQ aldair affirmeren dat beter
gedaen sgnde dan gelaten, t. d. Tay. 26 t*. Soe
eist, dat wy [al. proost en schepenen Tan Kortrijk],
leere ghehelt synde om te boTellene den Tors.
ledichganc [fr. grhe']^ hebben, by goeden adTyse
en ripen rade, en om beter ghedaen dan ghelaten,
ons gheToaeht eü gheeonsenteert int Tenouc Tan
den Tors. drapiers en Tollers. Bekenk. van Brab.,
doos 26. Sekepenbr. 16 juni 1422. Zonderlinghe
omme t*eTiterene t*imminent pericle in ghoTalIe
Tan broederen dilaye , eü omme beter ghedaen dan
ghelaten. O. v. Bmgtfe^ II, 606 (1646). Contracten
Tan den weesen weghen gedaen, worden gedaen by
antharisatie der OTermomboiren eü der Weth, res-
pectÏTe by twee dlTersche consenten eü acten , met
Toeigaende attestatie Tan Tier Trienden eü maghen
Tan beter gedaen te syn dan gelaeten. C. o. Brus'
ed, 1670, a. 44.
BETEBDEN, BXTSSCTir, bw. (Terl. deelw. betor-
den). Den voet stéUen op eenen grond , dien men, voor
veraMerde sekmld, wU mUwinnenf eigenlek : dien in
beslag nemen , fr. metire Ie pied sur une terre gu*on
veut éüineer pomr mne detie arriêrêe, proprement:
ld saisir. Zie bilxidvh 7). || Welcke wete eü in-
sinuatie gedaen eü daerTan behoorleek gebleken
sffnde, soe beterden de stadthoudere met twee
mannen Tan leene, ter presentidn Tan greffier, den
gront of pant, en doen aldaer, nuijt crachte Tan
Tooigaende Tonntsse, by manisse des stadthouders,
het ierste beseth. C leenk. v. Meehden, i, 6. Dat
den pant betorden es eü het eerste beseth gedaen.
Ib. a. 6. (De Oost. der stad Mechelen zegt: ,,Soo
wie eenighe erTe wilt doen beleyden, om deseWe
te moghen uytwinnen, die is schuldigh te Ter-
Teraoecken aen den schouteth eü twee schepenen,
te gaen op de erve éM gront ^ die hy beleyden wilt.
Zin, 19. liannius: ut in rem praesentem eant.*^) || Zoo
wie eenighe acten Tan condempnatie ofte andere
neoken ezeentoire sal willen legghen ter executie
op nonden Tan erfren ofte huusen, den executeur
ia ^lahoaden te gaane en hem te transporteren ter
plaetsen daer t'goedt gheleghen is, met hem nemende
twee schepenen en cuerheers, en t^zeWe goedt te
beterden en saisieren, ten fyne Tan tVelTe by den
juge ghewesen te worden in s'heesschers handen,
eü daemaer ghedeoreteert. O. v. Veumot LXI, 1.
C. 0. Boessetaar, Tii, iij, 14. Hoe dat hy beclaeght
eü doen betreden heeft huys eü hoff etc. door fisnte
Tan betaelinghe Tan.. St.-areh, o. Diest, Weesen
Van Baden ^ 1717* Als eenighe gouTomeurs Tan
kercken, godtshuysen, heyiighegheest, oappellerye,
oft andere persoenen heure panden niet en weten
te designeren oft te beterden, soo zQn sy rheaoti-
onneert op denghenen die hen ghewoone^jck is
gheweest betaelinghe te doene. C. v. Herentalsy in, 4.
BETËRDIKO (Betordinge, betredinge), zn. t.
1) Inbeslagneming, fr. saisie. Zie BBTBBDXir, BB-
LEiDBV, BBLXiDive. || Welck beleydt in oas Tan
OTiotie moet gedaen worden by beteidinge Tan alle
de panden eü elcken besonder, den rentheffer oft
cheynsenaer Terbonden, immers die hy begheert
tcTinoeren. O. v. Brussd, 1606, a. 99. Ohristyn:
qua induetio faeienda est per ingressum hgpoiheem.
Sonder dat Tan noode is te beterden alle de par-
oheelen Tan goeden . . die men sal willen bel^^en ,
eü elcken Tan dien besonder; maer is genoegh dat
de beterdinge gedaen worde op een parohMl oft
stnck Tan de goeden dea debiteurs. Ib. a. 106. Wél
Terstaende, dat de Toors. betordinghe eü besetten
gedaen worden telcken met Tersche leenmannen;
maer int doen Tan de leTeringhe Tan suloke goeden
moghen mannen Tan leene, die OTer de Toors. be-
setten eü betord:nghe geweest zijn, daer weder wel
OTerstaen. O. leenk. v Mechelen, i, 6. Den aen-
leggere [sal] . . daerop Tersoecken Tonnisse oft per-
missie Tan beterdinge; dewelcke hem Terleent
weaende, sal den pandt, naer syne qualiteyt, by
leenmannen oft schepenen worden betreden. C e.
FaUrenhwrOf fttij^, 1681, a. 42. Beterdinghe . . en
Sandthooninghe Ib a. 46. Bü t^zeWe ghedaen, E^n
e rentiers ghehouden te gaene binnen Teertioh
daghen daemaer, metten ampman, gheassisteert
met twee cuerbroeders [nl burgers], eü doen beterden
den grondt en assignement; eü binnen den ghe-
nachte Tan dezelTe beterdinge ofte Toetstellmge
partye by denzelTcn ampman insinuatie te doene.
C. V. Veurne, XLvn, 1.
2) Meting, fr. mesurage. || Ben leen, wesende
de stadt en Tryheyt Tan Capryoke, groot weeende
2800 ghemeten ofte daerontrent, palende eü about-
terende, Tolghende de beterdynghe danof ghedaen
op den 12«n eü 18*» october 1633,.. soo hiemaer
Tolght. DB Pb. en Bb. xiii. Kaprijk, 66 (1644).
BETEREN, bw. 1) Bene miswerkte of mislukte
stof of waar. Verbeteren, beter maken, hermdken
tooals 't b^oort, fr. améliorer, rendre meillenre, refldre
eomme il faut (une étoffe ou marchandise mal tra-
Taillée). II Laken metten hare mach men met swerter
Terwen beteren; wtghenomen groene eü rode, efi
sandreye lakene , mach men beteren na goetduncken
der dekene. Kb. lakeng. Diest, Ord. v. 1414, a. 26.
Soe wat leeder dat men wederseeght [afkeurt], dat
zal men weder inlegghen eÜ beteren met watre efi
met scorssen. Kb, v. Diest, b 164. Beteren ende
niet argeren. Gebruikelijk beding in de TOr-
huring Tan huizen en landgoederen. Verbeteren en
niet verergeren, fr. améliorer et non dÜiriorer (sti-
pulation usuelle dans la looation de maisons et è»
biens ruraux). || Gheloefde . . . eü altoes de totb.
hofstat matter woninghen te beteme en niet te
argheme. Laaikof e. Lonijs v. Waieneouri, 1846.
Bü Jan Tors. heeft belooft dit Tors. goed . .- altoeë
^90
BET.
BET.
$0 htUrtm ieft niofc to aattheveo. si Pb. «9. B9.
IX. NatarM, 10 (UU). Heeft de Touri. Jan Ypn
.der Heyden nooh geloeft, . . de Toin. goede «Ifcoee
(e beteren en niet te eigeien. A. WAunsa, Ser'
INMif, OorJp. 16 nor. U22, bis. 22.
2) Benen 0naacieelen toestand. VêrMêfen, fr.
ji^^iarer (nne ntoation finaayeièiw). || Ware dat
jmM, dat de heie de poort eeneghe wja wilde
Meren en eene andere wet oetten» by rade der
feepenen yap dereelver poort , omme beteringhe der
pecwt, eene andere wet maeh hy aeiten. K. v.
Dmd^rm. e. 1233, a. 29. De Lat teket beeft imp.:
emmdmrê en mMndoüo,
8) Sene M^ade. Vergoeiemt fr. homifitr. \\ 80e
wanneer dat men in den aoeehuedere (rie bcvbk-
fiOBBUB) eenich gebreok Tonde, ter wettiger waer-
beit, eoe willen wij dat hy ona dat betere en ver-
ricbte. MêkmUc. v. Srab., reg. Xff^.hSw^.ll mei 1383.
4) Een miadr\jf, kwetaing, doodslag. Ghedmakêf^,
Aealae, vtr^otden, genoegdoeumg gmê», fr. réparêr,
fnm0»4êr, danner ioiiifa^um^ indemnUtir. \\ Alle
die mesdaden die sullen eyn ghedaen jeghen cUe
belegbe kerke, iof j^hen den peraoen van der
beiegher kerke» die grave hout te bemwart te doen
beterae bi aiere heerlichede. JT. e. Brugge v. 1281 ,
a. 10. I, 244. Ofr. tekat amêndnr. Dat de broke
ei de meadaet gbebetert werde en aün aeggen [»/.
dea hertqgs] gbestadech bliye immenneer. 19 nut.
1305. Wij den anderen een let briokt, sonder laem
..daeiraen te biyven, die sal der partijen beteren met
aenen wech Sint-Jacops in Galjiasien. JT. e. Si.- Drm-
dm V. 1366, a. 7 . en passim Is die sake al sollich
. dat men meynt dat he namoils suenen mac^b , so
aal men roepen abain alwant ter tyt dat he gebetert
• beeft. C. 9. Maasiriekt, Siat, p. 1380, a. 88. In
welcken geralle aoude die persoon, denaelven dieff
■ofte dieyen alsoe yayt furiën en baesticbeden doet
.OBslagen hebbende, t'aeWe aen den heere moeten
heterMi ciTÜiok alleene. C o. AnUo. 154r>, I, 21.
Zo wie Tan eenen anderen qoetauere opitfaet daer
men koese of anrgie af doet, dat men den ghe-
qnetateii sine quetae en smerte betert bi den sur-
gien die den ghequetaten in cueren gbebad beeft;
en daer de meester surgien beeft yan cijnre cuene
f an booftwonden een pond pariais, daer heeft de
gbequetste oyer aine smerte iii lib par, dat es
jbiewarf alao vele als de meester. C e. AaUi^ Orig,
6) SiraffêH^ fr. eorrigêr, pwiwr, \\ Den miabmyo-
\fu \}, miabieucker] die aen den beere aijnen
bueook niet en can voldoen , wordt geatelt te wator
e^ te broode, oft bjj achayotteringe oft aoderaints
gebetert oft geatraft. C, 9. Aniw. oomp. TI, i, 4.
6) Zynen eiach of concluaie in eene rechtazaak.
Vtromderm, wüzige», verhêitren, fr modifler ei
rêdrê00êr U$ eomid%9ioni de Ja oause (Cn^y). |) Hoe
en waer men die aaecke beteren aal ? . . Der yoers.
Liebiecht [hadde] syn wederpartye doen yoor ona
daeb doen, en gan een yeroeteringe noch oyejr;
betwellioh affgeweaen waert, aengesien dat die
aaeoke in onsen [9I. yan het oppergerechtsbol]
planden was; want men geen aenbanck maecken en
ipaoh naedat eenige oleyn banck die aaecke bracht
l»ebben yoor hun hooft; maer totten opaetten mach
men yerbeteren en aenhangben yoor die baook daer
die aaeoke bedinf^ ia, en niet yoorder. (7. gr. Loon,
ï» W, 76.
7) Een getuigenia. Wederk* — 8ich beteren.
f^J9e gefnigmuf veranderen, w^tigeu, fr. ekanger,
mfidjfier §9 dépoei^wn, \\ Een getuügen , ayn verclaeren
pmiBBi lie)>be94/9f «laob bemaa^yen coi^ngeren e^
beteren, hehoodaiyok dat hU iaelva 4oal «laar kt
nitto e^aminatie-camejr of tiui» de pawfniaaawwaw
aobeyt. C. v. Awho. pomp, Y, zi, 30.
BETISRINO, sn. ▼. 1) Bo^ moor iêdrêtmê m9-
daad tif onerêredimg^ en beaiaamde 'Uig im lijf* qf
gddeirtffen, m „ufegen*' ef bedev&ariem , qf im eme
^nieerende", qf lieoer „eerlijke'', of ^jmrherMümM^
itrufs genoegdoening. De Ujfeiraffèn em bedevamriem
konden oeer kei algemeen mei geid itfgeko^kt wgrdemi
kot woê eene niei onaomeienli^e, if eekoom, m e. ggme
onreine hron mm inkomefen voor ds Y^koege** keer^
l-ifkkeden» fr. Amende pomr méfaiie om eomiravmfiomt,
eoneiêiant eoU en pmmtione oorporeüfie om péemné
aireê, om em pUerimagee, om en mms pmmitêom dUe
ftomende komoraiW\ gaüêf^ietion. Les pmnUione jaar-
porellet et pèlerimagee pomvaient génértUemênê Ure
raekeiéei; eUaii mme eomree de revenme mtem eoeat-
dêrehle, Hen gme, è mon e«H> ympmre^ pomr lee
y,kamiee*' teignemriee. Zie Oannaert, BijiWAes. Efi
dan moet die acoutb nemen, yan den goeden dea
yerwonnena, eratweif die beteringe taheeren (Lat.
tekat emendam domini). K. v. Dieet v. 1228. a. 1|.
Zo wie so yemene wont met kniye ofte met eolv»
ghepint, bi yerlieat sine bant; en ware of soa, bf
gracien yan den heere, wirde yerloat; waert oao
taake dat de beteringhe yan den voraeyden dingfaen
by giaoie waere, 10 soude by eerat den ghewonden
ghenouch moeten doen ten'yonneaae yan aoepeoen.
K. V. Safftlmre, fsbr. 1264, a. 8. Die gbeboden
wert te ghiaele, wille by en aine partie bliyen i|i
de paiaierrea, die yan den zxziz syn, en aeker
doen wille bi bemliaden beteringhe te doai^e oft
beteringhe tont&ne, wy, ofte onae baillin en ditf
Tora. paiaierres, aine achuldioh te ipiakene yry eü
quite yan allen ghiselsoepe. O. v, Oent, Qr ekmrter
«. 1297, a< &1. Die meedoet oft meadaen FOft in
desen yorseiden manieren, selen beteren efi bet^
ringhe nemen na raet en ordinanoie der dekenen;
dies niet doen en woude, soude ghelden zl al.
en die gulde yerliesen. E. v, d. Valwerk Ie Dieet ^
0. 1333 a. 132. Eynich yremde man de eynsfi
portere meadeit mit wercken of mtt woirden bynneii
der yriheyt yan der stat, de sal dobbel beterinoe
doen. C. e. Maaetriekt, Stat, e. 1380, a. 34. ija
den yrouwenname hoire beteringe gesat ia, dat
hoire mao, of be wilt, die beteringe yoer boiiia
doen mach, ia sie yan goeden ^alae. Ib a. 36.
80 wanne en also balde als yan doetsli^, yan
leemden of yan eyngben anderen atryde , tmimk en
onmynnen, olaight ghedoen ea, en die beteriiifla
darren geboden, geropen of beyolen ia te doen. ib.
a 59. Aen beteringen die geaat* werden den meia-
teren, geaworen, goyemeren, of ymanne toehorepde
den rade yan der atat, of ymapne der in def
stadte dienst is . om meadaet wille, die home roef^
daan of meaproken ia om ayna ampta wille, do «»
aal der here noch der yoegbt deyl an hebben; mar
die ,,weghe'* aolen deagheena aijn alleyne den alao
om ayna ampta wille meadoen of mesaprokea if ,
en die beteringen die ^ gelde*' daitoe yerbottt
werden, . . die aolen der atadt alleyne ayn Ib. a.
89. 80e zal die richtere tghelaecb betalen, en beffen
yan den aculdwre, en y a. daartoe, te betaringheiiy
ea die aculdeghe aulo man datten die ri^tert
mach bedwinghen. KK o. Dieet, b 132. De juge e$
aeuldich te ansiene de yreeae die an de quetaura
claf , en daemaer betemeaae te wyaeoe. C f. A^let,
Orig. xLTi , 1. De mincken pleeght me^ fee atelleaa
omtrent tderde alao yele ala de betemeaae im^ iftf
quetauere yan diere wonde ghedraeoht deer 4fl
ininoke af «pruyt, Ib. a. 4. {a te WfiteB itoi HP
MST.
BET.
991
v«rdt^ 4» «Mue beeft ie kieeen ten fel^e oft ten
vi«e. O. ^, Ze(Mi»I,vi,6e. Eerl^oke ^^ pvo-
flltelüka boete. JBmrkerêteUmtdê ^ gMêt^
hottêf ir. ««tadli hmorabU — • fïtf0iMri«»r« o« jMV^-
toftfa. Zie BSTiBirit. )| Alle injarieii eft lasieniigeD
iUer tlsuate aeme, naevi ea AMne mede wort Ter-
«ont, eUea tot eerlijeke en pn^jteiyeke beteringe
aaer ylegentfacjft vea de eaeoke; behoadeiyck diit
vep, ton eeneiene vmh liohte peieoonen, aft tao
qiiedea Meme es ftfiae , geena eerlijeke beteriaghe
oift boete aen en wijst, meer elleenlQok eenige
•omiDe wtm penongen. O. e, Aniw, tamp. TI, i,
46. Thtn i^Mene Üutelike meedeet en ee, eadwi
du «aa woordeat dat ee mèa sobuldieb te boteme
bi pelgriaiaigen; oft aest sp, dat yemend andren
Uameert met logbenen in laken aei^^nde iQnre
eer», dat pleecbt mea ooc to beteme by faaerlaker
betenagben, in deeer wye:.. (Zie aldaar). C. e.
4aisi. Orig. zlti, 6 (IM £.).
8) Yan dea ilnaneieeleii toeetend eener alad. Fiir-
UUnm§^ fx, mmSlimrmiiom. Zie aarESSV %), || B^
dai Ji&e dat eeepenen, by eeeente des gberacbts
des baren Tia [L ben] settra in broode of ipi
wjüne, omme f/, ofte] in enderen ooemensobepea ,
pinaia beterin|pia der poort.. K, «. JJieitderm, e.
18113, a. 24.
8) O^trwaardê^ fr. phu^mlwê. \\ Weert by eleeo
dft Vee^ye gordel, beter en meerder weerdt sjjjade,
lOf 4e gbesworea scbettets oft onde eleerooopers
Mtfstimeert worde, dat die beteringe wordt gha-
deylt hf der weduwen en den eifgheneem yan den
Gooden, half eS half. C. e. Zt#r, xt, 88. De ghe-
qaeésto in een conflict daer diyerMbe yeehtere oft
Iwirteri sija. beeft keure eenea yen bemliadai toe
t^ qsakene roor al de complieen, . . om beterQa-
gba Uiabbena aae de gbelagbenthade yen den etocke.
C. e. XbrlriMr, ii, 1.
B£T£BNI8 (B-isse, — esee), en. ▼. Hetcelfde
els BXTsanre 1). |) Al en woude hem dia geïnti-
nasvde pertye, in oos yen gebrokendar saoyeger-
d^, gjoen perfye maken noch jungerea netten
pnooarenr flscael, deeromma en soude niet U^yen
da emande en betemieee, en oio die integrecie van
der senyegardiea t. d. Tav. 12 y^ Boyeadiea
[nL boven de bedreigde stref der wet] . . , steat de
fÊftjB alt^ op baur geheel om emeade, repereti^
efi betefwsse te ejieobeae. O. v. Aniw, lft45, n,
48. It. amp. YI, i, 7. Soo eya de vaorss ver-
eoopecB, ooDstitiiaaten én verbinders vervaHen ia
aen aoMnde oft betemisse ven eenan wegb tot
Boomen, oft tot 8. Jecops in Oelliesie, oft deer-
voren geboadaa te betelen viarticb ehevasgoldeae,
half tot behoel ven den heere, en belf tot behoef
van de etadt. C. o. Bruêêêl, 1606, a. 145. Chrie-
tyat tmuiwr m mmleiam ami mam. Wanneer iemeat
ia gbaeelsefaap wort gheqaetst, den gheqnateten
laeob voor e^ae betemisse een ven den gheseL-
icbi^>pe , . . nytkieeen e& eijne eotie op denselvan
iatanlerea. C e. Jkwmê. 1612, a. 208. Yen de
kinderen gheqaetst oft ghesleghen in haers vaders
of aKwderi broode, behMvt de betemisse van dien
toltea veder ofte maeder; en van gheboadan vroa-
wen, gheqaetst sQnde, deeraf competeert de beter-
aieae aea hare mane. O. e. Coëftrleê, xiii, 6. Soo
wie iemaats beesten, . . met wete eil wille qneteto,
sal daarover arbitraiyck.. ghestiaft worden,.,
bovea é» betemisse aen pert^e ta doen. C. o. Ssé^
Aetaa, K, m ir. e. 1665, a. 84. Berlijcke bet«xw
U99Me. (Zif 9BTBBniea). || Twee maaiarea i^n vaa
bttsTpepupt de^ ae ptBofiMUke, dat «a gbelt to
gfa^eae, daadetaasbeerlie, jdateei
oft met woorden weder ia to faalena éh
ghelEHieese to biddeae. C. v. Agiti, Origmhwif #.
B£Tl€HT£K, bw. Zooels theaa. MntkMi^m,
e» orieie, <iae4 ook, aea hmrgêtlgikê sdbsa, im ymhfm
hoir tikken, amufrokên, gêroehieljjik mmtklmpm 9omr
tohuid, ir. MiM», ea mtMre eivUê^ aüntkrê aa /at-
/we, tÊóHaimor pomr dtiU. \\ Alle andere
aen, ^heen poertere synde, moÉb mea ooek
tiohten binnen dea dmea degbe. O. a.
1546, I, 8. Soo waaneer den «bontetb begepci,
alvoren te oommen to4 aeerder bicioht vaa 4a
waerheyt en van da gelegentha^i vaat miedasi,
daermede h^ dea gevaagene wik betiabtea oft
belasten... Ih, eomp, YII, pr, 14. Oversnlca Sfn
d'officiersQ van de hooftme/erfea . . eohuldigh knaaa
gbevangenen van «rime rakende \jt oft lidt, ^
leveren een deaamptman, giet d'infotmatiaa dseiptoe
dienende ; deaweI<Aea dieavolgende de gbevaageasii
ie betiohtande efi eenspeake doende voor de wet*
hoaderen der stadt. C. «. JHissel, 16<^, a. 7.
OhristQn: «Moasore. Ssn ansetant daeaiie tenen
bujtenman arreetsrca aft vangea voor oivile sake»,
ie gebonden den gearreeteerden oft ghavangen Ie
betichten, en hem te fondervi van dea arraata ofte
apprehensie btnnea den derden dagba. (h e. Aft».
1682, xxTii, 28.
B£TICHTINO, sn. v. amOMit^, mmMmhi,
VÊTwoUfirngt aoMtprüok, eteeè, fr awsarisa, yfaieto,
pomrêifdi, mctiom, dtmtm^ê. \\ Moet da voors. b^ *
tichtiage binnen den derdaa degbe voor lacbt gba-
sdiirden, ter presentien van den gevangen; tem
weaia, dat hy niet ea begeerde ia perMwaa voer
recht gebracht te worden, oft dat hy tegene da
schalt niet ea wiste to segghen. Ib. a. 24. Ber
slaeghen peaainghea worden diy ghaneebtdaeghea
achter den anderen beeedt, en t'elcker reyee paa-
ien deeraf weta ghedeen synda, efi optea demeii
gbenechtdegh valt betiohtiaghe [oft?] aaaepneekib
C. V. Bêuêêip a. 88. Zie saTiCBvnr.
B£nD£, byw. J^ift^, *fmetFsm9 ere^, fr. U
maün débomnêkmrê. |) Endeeemeeee wüwi dat mea
sa segghe betide, om der ermer liede wille, die
betide moeten geen te haren werke. 6 eept. 126t.
BETIEOBN, bw. (Mttoogfk,hticffm),i) Batiegen
te reahte. Ja rtoktt boirêkkên, ér. aUraitro ea
fustim, II Ben joagOt tot aQnea jairen rummm
synde, betOQgh cynea momboer te rechte, om Ie
hebben rekeninge efi bewys van den syaeo [al.
van lyn goed]. ▼. d. Tav. 268.
2) i» bêtOÊp irokkom, fr. aürmirê én 9ffA. \\ 0«r
dat de vonnissen qnderwyiea by hiiwe tydan aji
memorien gaeo, daervaa de pertjren diakwüe groot
ongerief mochten habbea, en omdat dickwils da
vonnissen, betogea wordea daervan men procae moei
overseynden in geschrifte , soo is geordonpeert, da|
men nu voortaen alle vonaissen, hetay vamvoken
oft aadereints. in geechnfte stellen saL C a. JNerI,
Stijl,, 80 oct. 1607, a. 7, bla. 880.
BBTIEMEN, bw, JTyreiis», esriasdia, fr.
Sóorter, prévomr (f). (Betemmem, UiemffoUm, Grinua
besahmen, domani(T). \\ Om scade an aiojeaieee
te beiiemena e& beleittene. Ziigotbr. d. aMy 9,
Vont, Jt^kêorekêrf, nr 11.(1852).
BETUDEN, (amjxv), bw. (lelessA, Meiaa)^
Betiehttm, hetekMi^ên, fr. acsaesr. Yecvlaai M^^
ti6n. il Soe weer yement betoghan wor| rea deeini
saken. K. lakmtg, e. IH^t, 1883, Wólwork^ f>.87t
a. 15. Om te verbeiden recht ei vonaiw» legpp
eenen iMrriikiktn vaa aUaa akfir diev nfli keni
22S
BET.
BET.
•f wünAê wflkn belMfan oft bettjden, bet wmm
erfaouMigek oft aadaninto. T. d. Tat. 179 ▼•, Id-
cbiviUA dbit pMPtliym dit nyvt goprooT6D 6d oon-
oeii den gMriente den fj dii b^den, nillen al»-
dMi.. TsmUlan fyn in eenen weeob St-Jaoop*.
Cr gr. Loom, 1, win, 40 (1527). Hfldda hem een
doen Teneeekeren, efi woeide geqnetet oft geslagen
binnen tQde dat by in ▼eweeckernie itoncuB, cber
■oode bj) aff mognen betHen met iQnen'eet den-
geenen daer [aff] h}j bem bedde doen Teneeckersn
Piot, Oart, II, 666, Jt. e. 1686, Foa Frm f^ hreo-
ekêm. Hadden bvnner tvee oft meer een wyff on-
•ebaeekt, die georeten badde,.. en waer daer
iemant me betogen en be&emt. Ib. 694, JT. e.
1647. VoÊt Söktutkê, Item mccczz, op dit jaer
vinok men efi Terbrande die lasenecbe lieden,
omdat men ben*beteeeb dat sy cbrictenbeyde rer-
geren wonden ^ efi dat sy patten en watersn yer-
nynt tonden bebben. Piot , Ohron, 21 ri6' B.). Dat
die Tooraenger.. eweeren [tal], too wei boaden
[l. hem oen] oleger betydt, dee ia hy onteoholdioh.
O. e. OroM, Tii, 2.
BETMKDE, byw. JBvênuo, imiffol^, fr. ds
mêmê, pa/rMêmont, || Voort behoort ten zeWen
leene . . Betmede, so behoort noch den tootb. leene
toe alle kerckgheboden te doene .;; oeo mede..;
▼oortmeer alle boeten, ens. ds Pb. en Bb. II.
Moêrgom^ 76.
BBTOCHTEK (Betoeehten), bw. Lijftoekim, êenen
Ujfioohi ffêPmt, fr. donmor m» domairê. || Oereeer-
Teert den lestleyenden allejm het gebraycke yan
dyen [erffgoederen], alt lympelyck doerinne be-
tocht. O. Uonh. e. Valkonb, 1670, a. 6. Indien
•enigh betocht hny» efi edifitie gheheel yerbrant
oft ghernineert werde,.. C. v, Sanihoven^ 1664,
a. 79. De penninghen daeraf oommende tallen . .
worden ghetfmployeert aen eHFeiyoke renten, die
de toohtenaer oook aal moghen betoohten. Ib. a. 83.
Behoudeiyok dat de lancxtleyende biyft betoohten
de helft yan de yoors. patrimonie oft itockgoederen
yan den oyerledenen. a. 98 Binnen Dieft efi oay-
pen yan dyen en yalt egeen toeoht op toecht, hoe
uit m^goot en maoh geen tweemaal oetoecht wor-
den tot prejndicie yan den erfman. C. v. Diegif
VZ. y, 1.
BETOCHTIGBN, bw. Met deselfde beteekenis
(méme eiffnifieaiion), || Dai den yader dye goederen
nyet en aal moegen yerooepen, dan aileynliok
daerinne betoohtioht aal ayn, ayn ieyen lanok. C.
ar. Loon, I, tui. JZaret 99(16« B.). Alaoe dat, op
betaelyen leaten kint, gedeyólyeert ie geweeet ayne
portie filiaal in die yoera. goederen by die groot-
moeder betoohtioht. Ib. bli 422 (1680). Goederen
die yerkooht worden door de kinderen-proprietaria-
ien, daer de ondera aen betoehtight ayn, ayn aab-
Jeot aen cadnoiteyt. O. o. MaaHrieht^ JEteeeM de
1666, zzxix, 7.
BBTOOCH, an. o. 1) Aamegtinp^ fr. indieaüon.
II Oan de yerrolgere betoooh doen yan der plaetae
daer de jnweelen , lettragen oft andere aaken in de
eondemnatie begrepen , ruatende sjm , . . Ce. Oent,
Tli, 10.
2) Verioonimg , overieo^ng (yan een bewyaatak),
fr. onkihiHomf prodweüom (d'un document oa titre).
II Bfi daer hy die kendt [al. de achnldenaar aynen
aobnldbrief], ofte dat hy awyeht, aonder eenighe
peremptoire redenen te proponeren, aoo wordt hy,
opt beloooh fan de obligatie efi affirmatie yan den
beeaaohere, ghecondempneert in de betaelinghe.
C. e. J^êt, fiTffl, a. 24.
BBTOOGBN (Belogen), bw. 1) VerüM^en, voor
oogem êieüoB, te mmmm geoen, fr. ■■^w. ,
irer^ reprétêiÊier. \\ Here, die meentoebt Tan
Brugghe betoghen on, dat die eeepenen efi raet
maecten ene cnre ao awaer np die meentnebt,
warbi dat dit diaoort aldoa ea in die poert. C. e.
Brrngge. I, Orig. Tn, 1280, a. 1.
2) Tooae», latem oen, te vooreèkifm kreagem, fr.
montrer^ faire voir, eaASkar. || Orer deae yorwor>-
den waien aoootetm en memen on aoepenen yan
den Lande; efi d't gotabna beyela goede lettren en
mach ae wel betogen, waer ao ea te doene. Aprü
1268.
8) Wederk. — Hem betogen. Ziek toonea^
M. aaneteliem tde, fr. ee momirer, fan/re attae de,
II Indien eenighe hemlieden betooghen hierin we-
derapannigh , wy willen dat , . . ^l, e. VI, 22 mei
1646. I, 649.
BETOON (Bethoen, hotboon), an. o. Bew^,
wettd^ hew^i , fr. premee lêgaie. || Doen antwoirde
hy efi aeyde hy hadder \id, aan een gehaard land]
noch een eyenzaet aen. Doe yielen ay in gedinge,
en doen wert dengenen gewyat te synen bethoene.
Vommêeem e. UeéU, 24, f*. 186. Het waa een man
gewyat te aynen bethoene end teenen geataeeten
dage; doe qnam diegene die gewyat waa te thoe-
nen int gericht, efi dander, hy en quam noch hy
en dede nootaaken acinen; doe aeyde diegene die
gewyat waa te thoenen: dat hy der hadde ayn
nalpe, efi bode te bethoenen. Ib. 88, f*. 140. Wie
mach thoenen ayn beerbrinffen met wettige betoe-
nen dat hy daerinne quam mette wet, efi gebon-
den beeft een jaer, ij jaer, iij jaer, ix googdinge,
atille en ongecalengiert , yolcomt hya, hem bliyet
derre. DU ie treehi e. Ueele. 96. Bfi oft dat teata-
ment gebreck oft blaemte inhadde, aoe aal hy dat
thoenen met getuygen of andere wetteiycke be-
thoene. T. p. Tat. 44 t*. Als twee poortera . .
malcanderen, oft den eenen den anderen heeft
gequetat , en dat daeraf en ia gheen bethoon , . .
O, V. ReretUhafe, ii, 9 (1669).
BETOONEN (Betonen, bethoenen, betoenen),
bw. 1) Bewijzen^ wetieUjk of overtuigend hev^ren^ fr.
proneer^ Ugahmeni pronver, eomfaier (ook TOOVBir,
en getoonen). \\ Yortane en mach niemen maianide
tonen, hen ai yan der moeder halyen. Dat ea te
yeratane yan denghenen die tote here alae mai»-
niedeliede niet gneeeten en hebben; efi Tan den-
§ henen dieae betonen willen, daartoe moet men
ach aetten der heeren knapen, daer aieae nte
tonen willen. 24 juni 1297. Wyngardere, ocfat wi
ai ayn, daer men wyngartataken bi yindt, bont
of tune, of te haren hnia, aine conen betoenen
wannen dat hen compt, aoelena ghelden x a. Kh,
e. Dieei, a 68. Om te thoenen, dat een inatrn-
ment geaimuleert oft geyeiat ia, aoe ia genoch dat
men hebbe ij getuygen; want die de geyeiatheit
bethoenen wille, me impngneert niet dire'steiye
dat inatrument, maer pynt te bewyaen andera te
ayn geaohiet dan geacroTen by wille yan partyen.
Mair die een ioatrument wil proeyen oft bethoenen
yalach te ayn , die moet ten minaten dat bethoenen
met iij oft met iiij getuygen. t. d. Tat. 68 t*.
Betoonen ter (metier) waerhelt. Senf^xm
mei getuigen, fr. prouver par iémoine, |j Soe wat
weerde ainen gaat niet en waemt metter nacht
dat hi aQn mea ocht ayn ghealepen wapenen afleg-
ghe, aaela ghelden zx a., hi en betoene ter waer»
heit, ocht hi en boude op ainen eet dat hine ghe-
waemt heeft Kh. v. Dieet, B 6. Soe wie der atad
Testen erghert, ocht inwerpt, ocht eerde daeraf
ewegh Tuert ocht draeght, aaela ghelden xl e..
BET.
BET.
223
en iD«t enen man te betoenene. «. 4. Zy en conen
redeleec onsoont betonen, a. 24.
2) Toomê»f vêricomm^t ^ voorseh^ hrmigtn^ ft.
wumirtr, prodmrê, exkiber, \\ Soo wie eenige rente
Tniit cracnte ven «chepenebrieyen ran Antwerpen
henSsnde ia op eenige goeden ofb panden buiten
deeer ttadt en Tr\j)^yt.. gelegen, mach, by ge-
breke T«n betaelinge, de rentbrieyen bethoonen
[var. Tertoonen] Toor amman en schepenen, en die
laeten befonnissen. C. v. Aniw. eomp. T, vij, 1.
Die eenich goet, hetsy Tan bnytenlieden, van fa-
gitiyen,.. doet arresteren, alsdan moet de offi-
cier, het arrest doende, den arrestant gheyeneenen
puidt, . • en de arrestant moet metten selyen pande
eompareren yoere den amptman en schepenen, en
besetten aldaer den pandt en gearresteert goet, . .
Item, op den yersten genecht&oh moet de arres-
tant . . in der gebannender yierachaeren . .^ bethoo-
nen syn beeetsel en yemyeuwen,.. Item, ten
aaesten geneehtdage soo moet de arrestant wederom
eomen in gebannender yierschaeren en presenteren
synen pandt. Ib. 1545, iy, 6/8.
BETHEOëN, BëTR£DING£. Zie bvüibdxn,
'MËTBXDIS&.
BËTBËCK, tn. o. 1) Omvang^ omirde (yan huis
en hof) ft. êmtximtêy enelot (d*une maison et ses dé-
Snduicee). Zie BX£incx. || £n binnen yichthien
ghen daemaer yan der Wet yercryghen briefyen
yan dagbinghen, met clause yan aacthoriubtie ten
TCspeete yan deghone die niet en souden resideren
onder cQn inrisdictie en ressort; nyt crachte yan
welcke da^unghe (gheroepen ter [ten] betreoke
Tan de ordinaire woonste yan den oyerleden), en
oock met affixie yan billetten op de pabl\jcke plaat-
sen, sollen gheroepen worden slle dieghone die
sollen willen pretenderen eenighe schuldt ofte
actie. C. v. FenriM, XTi, 8.
2) PloM, cmhomrp, êeheiêf planieekemn^ (Jtok
eenen boow), fr. pian^ dêtsim (d'one constroction).
II Item, meester Gielys Stuerboot, yan den be-
tieeke te beworpene van den drie torren die gh^
maeot soUen wwden opt fondeersel dat gemaect
es, . . dwelok aemaect en beworpen es op een bert
buigende in de keroke Sinte-Peeters. Yav xTXir,
Lomvmm mom. 185(4). Si-rêk. 1481. Ifamelick aen
het ooetende yan de Halle, oyer een nieuwe gel-
dene, al waerof wy diyersohe patronen en betrec-
ken gheaien hebben, hetwelck een schoon stook
werek loode wesen indient alsoo yolcommen ware.
Ten g«, so hebben wy noch een ander betreck en
patroon gheaien, om de drie ghevels yan der Halle
af fee breken en wederom yan nieox op te ma-
km, op solcker youghen als het patroon oitwyst,
hetwelck oock een groot oiraet wesen soode,
iadient alsoo ghemaect waro. Tpnama^ I, 852
(1611).
8) Ala lechtstenn. Mei hêir^kêm voor êenê mikt*
loalr, dagtaairéimg , fr. Vaetum d'attrmrê m juêiieê ,
lyoT— isafc II Wel yerstaende dat den pachter
[al, om gebrek yan betaling yeroordeeld synde tot
mimiag] sal m<Mhen ghenieten en hebben de note
▼aa het jaar, Welcke hy begoet heeft te ghe-
broiioken yoor het betreck om pachtbrake. C v. h.
Vriiê 01 Brmgsê^ a. 180. Al ia 't dat men tot
biertoe heeft gheüseert, ten aensiene yan de be-
troekan in camero, soo in materie yan hoysroT-
mingbe als tot., en aadero sommiero saecken, de
batroeken yarweerders, alawanneer ay, compa»
iwanda mat d'eetsla daginge, prosenteerden te
foloommen aen de concloaian, daeryan qoestie
was te eicaseeran yan de oosten dependant aan
het betreck, .. C. giad Brm§g§, II, 8i^ 22 dec.>
1751, a. 80.
4) Betreok van naerhede. NaaHimgarteld^
ft. droii d€ retrait. || Tan laeghe en wissel yan
erfye jeghens erfye, ghepasseert te wette sonder
gheldt oft eenich yoordeel, en yalt gheen betreok
van naerhede. C, o. Fmmey xxz, 9.
5) Streep op de hoogere recMhamk^ fr. tipptl em
irübundl tupkieur, Xil. Betreck van vonnissa.
F land. appeüaüo, provooaüo, || Dat binnen onsen
lande en graefiwhepe van Ylaendron alle Wetten,
exercerende jorisdictie, alle vonnessen by hem-
lieden ghewesen ghewoonüek sgn deealye vonnes-
sen, ten vervolghe van partyen, terstont ter exe-
cutie te doen stellene, sonder, ond«r tdecsele van
den betrecke, reformatie ofte appellatie, by partye
gheïnteijecteert, danof te differeren, emmers aia
deselve vonnessen npaiable B\jn ter diffinitiva.
FL V. n. 9 nov. 1522, Jnk I, 80. Een veffhaliok
sal hem van den ghebesoignierde vsn deMlieden
moghen becloghen voor de Wet, by betrecke en
reformatie. C e. Veurmef xzi, 19.
6) Staen ten betreoke Voor. In beroep
moetende komen oooTj fr. deeani aüer en appel pree.
II Binnen der stede van Curtrycke es ooo een
Onderwet van aeven persoonen, gheheeten Paay-
sierers,.. en staen ten betrecke voor schepenen
der voorseyder stede van Ciurtrycke. C. e. JTorlri^,
I, 2. Soo daer oock es eene Wet en neeringhe
van de vrye schippers , . . en hebben kennisse efi
berecht in d'eerste instantie van alle saecken . . der
neeringhe raeckende , staande ten betrecke ala boven
[nl. voor burgemeeeter en schepenen]. O. e. Aalei^
III, 2. De sententien ghewesen by de ghecommit-
teerde van de weeserye, tresorie, deelmannen en
andero ghesnbdelegueerde Wetten onder het ooi-
legie van schepenen resorterende, staen ter refinw
matie van hetselve oollegie by betoeck ofte beroop.
O. o. BrMggOy i, 6. Dekens en officiers van beeda
de neeringhen van sente Barbele, weeende de
neeringhe van de tapitseors,.. staande haerlieder
ghewysde ten betrecke en reformatie voor schepe-
nen C. e. Awden. i, 20.
7) Betreok doen. Beroep doen, im beroep
gaany hooger beroep ineieUen, t. in kooger beroep
eoorcMM, fr. appder, aller en appely ee pomroow en
appel ^ inUrjeler appel. || Men vermag, betreck
doende in yierschaeren van sententien efi appoin-
tementen in de CSamer van beede de Wetten ge-
geven, aldaer nieowe faicten te proponann efi
verifieron. C. e. Oeni, i, 5. By welcke vonnis dan
reformant snstineerde te syn ghegreveert, en hadde
daarvan betreok ghedaen in viersohaero van de
ghedsegde. Tav di txlss, Amtoi, 802.
BKTKËCKBAE&, hsk. Die voor den reekUr ge*
roepen kan worden; Meyer segt v*. convenibeh
dagkvaardelgk ^ voor reeki belreMUfky amepraakelgk^
ft. qm peui Mr e aiiraii en jueüoe; van het ofr.
ooaMMtr, dagvaarden, aeeigner, || ZlJn d*ingesetane
aldaer in d'eerste instantie betröckbaer alleeniyck
voor de Weth van den Eliale, sonder dat se binnen
de Btadt moghen ordinaarlyck gearreeteert worden,
als ingeseten van Antwerpen wesande. O. v. Amt».
1582, IX, 4. H. eomp. I, ix, 4.
BËTR£CKELIJCK, bn. HetMlfda ala beireek*
boer. Kil. Batreckelic in recht, qm m fue
voeari poieet. || Dat, . . ona believen aooda fee var»
leenene en deoemerene behoorlicka an betamalioka
provisie tegens aenigha gheeatelicka persoonen, da»
welcke, in versmadenesse an vüipandande van
danselven statuten en ordonnanoian, en onder
9!Mk
fiET.
6Êt.
tAeüiilii dal %y by jutiioie aast betreokeKek nooh
oonTModeerliok en waeren Toor eenige andere jagen
düft ^oov hoèrliedaraa iMiteralen afi ordiiiaiMn
Aacataiifken juga, bamlieden yarroordeii hadden ,
Siifelelickan an by anbebooriicken weghe te doen
aè oammaa l^na de TOon. statuten en ordonnan-
eien. Fl. e. Vl. 27 nor. 1A48. I, 65. Die arrade
aaar ■abuldalyoka laaoken , lyn bedryf . . aangaande ,
taeepfahalyck en betreekelyck ayn toot de Wet
tm vpm aeaidaartie. Ib. 18 Juli 1545. IX , 684. ~
Ifat hél oaig op aane boogare reehtbank : |t Zonder
dat ly [nl, labepenen van der kaere] ter oanie Tan
diaB ^L vas hnona jndicatafe] eeniebsina betree-
kalyob syn^ ammara in saken onder de fyftich
aaroloa ^MmL O. o. Chmt, i, 17 ; Ma« gu€ dê
i» ai^ tff «aiaal aaoaaiaiwif ypppeUaiM* legt de
BJ6TSEC&EN, ons. en bw. (Mrooir, heUoOtem).
1) JffMdêm, aftêtkênê», tifseiêtêêmj uittêekenêH^
§Êi dêiwimr, eêquiêêer. || Dal by, opten oleynen
aoet, naa dieren^ aal betraeken en eontrefeytenf
in drie deelen oft atncken, t^heel bosoh van
flaasan, mittaa eloealaian, dorpen, gekuebten,
bttyaaBy boomen en plaetaen yan namen, huwen
Dioawao] en kyen, ydela plaeken, wegen elii an-
èaaa bateabaB, baempden» landen en waterea
éaaraaa gBlegm en pamde. JBi|Ar«are&, Rekmik. e.
jBra6./ AequUs êêê tmfUê dm domainê, 1589.
Maaater Jan Spareman, ingeniaria efi afcbiteota
^an Obandt, arar da patroon by hem betiocken,
aaawel Tan den nieuwen ateeghere yan der Halle
ab yas ém galaria» die men in intentie heeft te
BBakaBte aan da oeatayde yan dar HaUa. Tpriana,
l, 88»t Mak. e. 157d.
2> Yaatii^gwerkan. Xtft^aa, hetiuren, ft. diriptr
ièm tüÉyaox de l»rtiiScatiott). i| Item, der ttad
yan Bracaele, die de yeiten- holpen be-
te Senle-Quiatyna, 17 is jnlio (1858). tav
^MmjLÊumim awa. 46 (5).
8) Waterloop an ataizan. Beip. .^raoM #a ffialr<a
tf mtmaktm, it. ereusêr (dea eanaox) €t éUMir <m
répmrmf (daa éeknaa). H ^^dien dat lo ghebuerde,
dat yamandt, ala tcbepenen duer ayn landt ba-
taaekanen [«ie, betieekan eaaen.*] watarganak efite
tkssj&mïf dan ■obepenaB dat waygerde,.. die Ter-
Vaert • . — De yo%ende artt. yerklaien , hoe een
aigaaaar aiah aan daigeiyke, door de ligging des
landa noadaakaiyk gemaakte waterwerken, niet kon
aaltralBkaM: |) Ala duer yemanta erfye gèdoWen
#art aaMah watarganak, so weert hy wel geoor*
kft, ao wel by dage ala by nachte, daarinne te
ilaMfaena,.* Onune te detfyaa watergangen en te
■Éiuiahana akiyaaB en dyken, warden aehuldieh te
oontribneren ^la de landaa liggende binnen Tiar
Ambaahtan, die yan suloker lafëatié praiiyte en
aèaanra yaictyghan yan der yloeta efi inundatie, . .
rt HL en BB. XYI. jinaeaada, 56. PriWiV. d. Vitt*
éHémkUm r. 1242 (yertaling an later afwkrift).
4> Awiiwtffït, oaadri^afa/ aef^eArAea, aarMrfta,
■u tÊ/ÊÜÊÊFj pnn^^titirf wötuêêtf tétktitÊf lat« ulMotiv.
D IM maai niaft en daa tegen tvccht yan apaele
[/tk kat apal yan teerUngen], en dat men dea
apielder niet an psoyoaafa naeh en betreeke tot
gramaohappen. y. D. Tay. 126 y*. Zie TBSmLivoir
0» Wie joÉghari betfocka tdt apala, 6ft aan-
kielde ka taramen aft eldeia^ tat ilanipamnan,
kaaaaaan^. . -^ Saa aria eenigbe jongbeta te lioa»
mkm^ka batrwkai aft daartoe aaada^ . • a o amsik,
^ a. 48, 44< Wie jaapra betroehe tot
a* aaahiain in ataran oft bardaelen. G. a.
MÊÊÊ9 m
XTxn. Itt.
o) Tê AüMaea gtvêM / earaiaf^Mi , fr . ^Bpowtt, ▼ p«
Kil. Yertrecken, tenelletL || Dat yooftaett,
aoo wanneer onae aebepenen yan Herpen ftodi w^a
noeh yroei genoeoh weaen en sullen om yan hem-
aeWen te yonniaaen in eenige aseekett die yoof
hem comen anllen, dat éi^, . . anllen geboudeii e}in
te treeken , eenigh yan hunlieden met haeran wiSluot*
tent, bij onsen droasart yan Rayeateyn,.. bent'
hetreekende , hoe ag yan anleke aaeeken yoor hun-
lieden wesende, niet wys noch yroet gattoeeh ea
agn om die te yonniaaen. C e. ibatMM», eM.
9 apr. 1522. a. 1.
6) 1% reAie béirêkkem of earealy^a, U têM ddém
aisaa, fr. atirmirê em Juiiieê, aeficmmêtt lat. im JÉ9
toeare, nttere, \\ Kinderen en mogen hennen tM-
der oft moeder, grootyader oft grootmeedeif, in
rechten niet betreeken, . (7. e. AMw, 1582, zstTi,
10. Omme deweleke boeten te bereohteilia en fis
yercrighene, damman tan Pamela, ten yeiaoueka
yan den baiUiu aldaer, termoehte te batraekena
de baeraouldighe toor de yoom. gheawoome, die tin
dentelyen boeten yan ouden tQden ghenomen hadU
den en 'namen de kenneaae eft bereeSt. €.^ Amdtm,
2de d., Foaaw e. 7 noy. 1588, bis. 864. Da atèdf
yan Bruaeel ia eene atadt yan arreat, efi tennagh
oenen crediteur, . • aynen debiteur, geen poirtèv
yan BruSael sijnde, doen arfeaieren, Mn hem yoat
de Weth dereelyer atadt te reeht te betraeken. 0.
a. BrMê9d, 1606, a. 70. Cfariatijns êkltté. Aan-
gaande yan houweiycxse yoor waarden, teatamentaff
an diergelgcke aaeeken, die en wofden toor onif
niet beteocken te reohte, maer werden deae>ta..
te reeht betroeken yoof den ofliciaal yan delt fgMè*
teiycken boye yan Luydick, nu ter t^t laaidewnda
tot Loyan. O. e. Siokim, a. 18. Ghaeatelicfca pe^
aoonen, yemandt toesprekenda ofte betreokoide
yoor weerlicken juge, sgn ghehonden te éteüéntf
weérlicke poortelioken sekere yan te betaelèn tghe-
wgade met den coaten daeranne cleyende. (7. e. Kori^
rijk, %j 4. Deahone die pretendeert lechl èeft
eenich leen, sal t'selye moeten yeriiefren Mnnöi
teertioh daegen, betaelèn t'reeht efi ÜBautbeyl
aehap doen. Eyat dat hy den daeh laet lyden, das
bailliu sal t'selye leen mogen betreckan oiatha
t*hebben man efi relief. O. e. 0éi$9è^ a. 2. Den
yoomoemden soon G yint aigh alana betioekén,
soa tot loaaingfae ofte beseth yan düfefeifte éap^
taelen by A alleene yeikent, alaooek tot da tm^
doeninghe yanyeracheydehuyahaodelyckaaehuldan;
jegena welcke betrecken dan yoom. O ezeipieaft da4
ate. Tav vè YsLin, Annot., 85. Die een ilida*
alkier te rechte wilt trecken [aar. betteokan] léoef
daaaelyen daartoe doen roepen, ta)) bQ naeekt da»
gênant, oft ens. C e. Anti», eomp. ▼, it, ti
7) Betreoken Tan alnuw. Vêtvdtffén ^m
atüéraU; van bevoegdheid onder ^jwereidlijk*^ oogpmnéf
due niét voor inhrink der gêeeüHfim reMeméehi op
de wereèdl^ke, genaamd rflppei eomnée «Tafta***/ v.
pomrenivre poitr aène dè eompéi&neê &m poiM êê
vne yjUM'^i il ne e*ësfii done poe iei d^nne enêrepriêê
dê la jieriéieHon eedêêiaehqme m$r té eêeJiènf,
mmmée fioppel eomme d^ednuT, |t Ba ooü te noteefM
dat, naer gaaehiayena feohien, memand «ntfitfh
ghelie en ca omme hem to ateUena tai^ pnrae taA
aaken of deliaten enorme, dia niet pMmynia eü
st^, gheljjo ala harMie, yerradafye, moart, attfaa^
foof , bnggheiye, tvouwaneracht af aadeia hefiiM^
liaka anpraayelika deliaten, di» baaaeht bahaUlail
ta tSjbm bi prooeaaa attiMordaudie; #ant tip diü
aanagbe jastieierB yenianda in pofgen antin^bafi
fan sakken anotmaa atieken, «a pug* na aoede
BET.
BET.
229
gheen effect sorteren, en de jage sonde te be-
teeokene wesen v*n abuae. C. «• Aalst , Oriff. xli ,
18 (16de E.).
8) VerMchymên voor de reektbamh, fr. eomparaiire,
9ê fréêemtêr en jutiice. |) Bo wie die hem aette
i^hen de vrihede van der poert, de vrihede ne
•onde hem niet «bescudden» hi ne betree binnen
derden doghe naer date hem scepenen yermaenden.
C. V. Auden, 2de d. Kh. v, 1328, bk. 70, K. e. d.
Vrikedêm»
9) In heroep gaem tot de hoogere rechtbank , fr.
en appeUr au irihnnal mpérieur, \\ Een ordonnantie
ghemaect int jaer ztc xi , inhoudende , dat alsowel
deghnene die qualic betreckeni by reformatie, de
TonnesMn yan der Wet van Brngghe, boeten sul-
len LX 1. par., alfl deghuene die betrecken by ap-
peUacie. O. v. Brugge t II, 215. Dat van nu Toortaen
alle deghone die hemlieden by reformatie becla*
ghen sullen willen van sententien ofte appoincte-
menten ghegheven bij den Wetten van den Toors.
steden , .. daer, by diJffinitive bevonden sal worden
dat sylieden de voors. sententien en appoinctemen-
ten betrocken sullen hebben met onrechte en
quaede cause, sullen ghecondempneert worden in
de boete van lx 1. par. C. «. Aalei, Oeirooi o. 16
aug. 1616, bis. 239. l3at de handt van justiciengh^
fnmiert synde, de beclaghende partye, begherende
taelve vonnesse te betreckene, pleeght en behoort
datte te doene binnen jaere en daeghe naer tpro*
nuncieren van denselven vonnesse. In dier ghelij-
cken moeten alle andere vonnessen, niet reparable
ter diflinitive, binnen den voorn, tijde betrocken
sQn. n, e. FI., 9 nov. 1622, Inl. I, 80. Zie ook
BITBICK 7).
\0) De verjaring of pretcriptie. Als verl. deelw.
VoUrokken^ verkr^feUf fr. accompli, aeguis, )) Dat,
imier pereonas habiles^ met goeden trouwe eene
prescriptie voloomentlyck betroucken woordt met
dry stille, en ieder stille ad seven jaeren, mae
ckende t^saemen 21 jaeren, deur welcke die pre-
scriptie voor perfect en oompleet . . gehaiden wocwdt.
O. gr. Loon, I, Yiii, Eeeee v. 4 febr. 1678, bis 396.
11) Wederk. — Hem betrecken. Vertrek^
ken f fr. te retWer, \\ De Fransoysen moesten hem-
lieden betrecken in sommeghe plaetsen daartoe
gheordonneert , tot *s anderdaechs dat sy vooral
souden trecken naer Yranckeryoke. Piór, Chtron, 639.
12) Hem betrecken (ten staete) van
hnwelicke. Ziek in het huwei^ begeven, trom-
mm, ft.enirer em mariagef se marter. || De biyfrers
ofte blyveghen in sterf huusen daer weesen syn...,
en sullen hemlieden niet moghen betrecken ten
staete van huwelicke, ten sy.. C, e. «Feiinis, v,14.
8oo wie elders, buuten de hanse, poorter bedeshe,
laetsohip ofte ander vrydom aennenaeme, oft hem
ten huwelicke betroeke aen eenighe vremde . .
Ib. xxxi, 11. Tan dengonen, die hemlieden be-
trecken ten huwelicke. C. e. Tperen^ Katt. a. 67.
Anna is huer betrocken thuweiyok met Oysbreoht
de Baedt, en hebben tsamen een dochter ghe-
naempt Loyse. Wixlant, L, v. VL^ 160. Hem
betreoken ten religioene. Ziek tot den klooe-
terl^ken eiaai begeven, monnik of non worden, fr.
embraeeer Vétat reli^ieux, enirer en religion. \\ Een
leenhouder ofte leenhouderigghe, henlieden be-
treckende ten religioene, en vermoghen niet, naer
heurlieder profes, eenighe leenen te behouden. O,
e. Veurne, Leenrecht, iiii, 12.
B£ TKËCKEiiË , sn m. JETy , die een ander in
reehie betrekt, de heeeseher, fr. eelm qui imtente
wne aefion, Ie dememdeuré \\ K, v. Saffèiare, febir.
1264, a. 86 (Verdam). Indien oommoignemeesters
en schepenen bevinden by den ghesworen wel ghe-
wesen te syne, soo moet de betreckere dobbele
boete betaelen, en per^grinagie doen. C, etad
Mechden, i, 18. Nannius: provoeaior.
BETKËNT, VS. Dit w. komt slechts éénmaal
voor. Is het eene schryffout voor omtrent f fr. prés
de, II Omme te obvieme de frauden, die men
soude moghen doen van te delven betrent den
palen. O. v, Yperen, Aet, a. 96 (1686). «
BETEOONKN , bw. Troonon, verlokken, verleiden^
fr. eéduire, eubomer, || Oft eenioh koppelaar oft
koppelersse eenich kindt, onder veerthien jaeren
alt synde, betronde [betroonde] en ewech leyde,
sal verbeuren eenen weoh tot Candien. O. Liége,
27 juni 1677 a. 18. Maeee/t.
b£T6T (Limb.), superlatiefvorm voor beet, fr. Ie
mmUemr, U mieux. \\ Dat onse voergh. stad alsoe
vele dan heffe en heffen sal ane onse bedste en
Êhereedste rinten, in onser voeigh. stad, die wi
ebben ocht namaels hebben moghen en selen,
daer wi dieselve rinten toe verobügeren en ver-
binden, in allen dier vormen en manyren dat wyd
bedst doen moghen. Bag, eop, eart. f. 6, Oork.
21 oct. 1387. Dat sy dataelve ampt trouwelic en
wale handen en vueren soelen tot eren en betsten
orber onser gemeynre stat Piot, Cart, 10 juni
1411, a. 14. Dat sy terstont.. dat soelen laten
weten also sii betste soelen konnen. Ib. a. 21 (In
a. 11 staat: beete orber, wellicht by misslag).
BETUIGEN, 1) Aaneprekenf bewyten met gettA-
gen f beeehmldigen i fr. aetionneri prouverpair témoinef
aecuser. De citaten uit *s Hertogenbosch komen ons
echter niet allen even klaar voor. || Wort iemant
betuyoht van scouwe [schuld], soe sal men wisen,
dat men hem sal doen ghescyen gelyo als hy be-
tuycht heeft (fie); en en wordt hy niet betuyoht,
soe sal men wisen tot synre onscout. Chartb. e.
's Bosch, f. 60 v«., 16de E. Die van erftalen be-
tuyoht wordt, dan sal tvonnis wysen: Nae al dat
voer ons comen is, en wys ghehoert hebben, soe
en hebben wy noch niet ghehoert; men sal Jan
dóen ghescyen gheiyc als hy betuyoht heeft. Item ,
en is hy niet bedngen, soe sal men wysen als
voirs. steet: wy en hebben noch niet gehoert, wy
en wysen quyt. — Item , daer gericht gevoert worde
met scepenenbrieven en syn siücen betuyoht heeft,
soe wyst men: wy en hebben noch niet gehoert.
Jan en sal in sinen gericht bliven. — Woerteen niet
betuyoht, soe sal men wysen: wy en hebben noch
niet ghehoert. Jan en sal quyt en ongebonden syn
van den gericht, dat Jan op hem heeft gedaen.
Ibid. Wat vleeschouwere die beesten ofte quio oochte
buiten oft bynnen Antwerpen, dat hi bmghde, en
deghene die se vercochte tAntwerpen quame , en
hem de vleeschouwere syns ghelds loeghende,
mochten [mocht hem] dan dieselve man betaighen
met goeden lieden , . . soe moeste hi dat ghelt ter-
stont ghelden, en verboerde syn ambacht een jaer.
Kb, o. Antw. a. 86. En soe waer die coninc van
den weere [nL van het gild van den voetboog] in
fauten oft in ghebreke es, daer eneghe boeten in
vallen , en daeraf ghecalengiert wort van den meea-
ten of van den minsten, die in deser gulden* es,
werdes die coninc betuucht, hi saels bliven ghe-
beel en al in den deken en in die gheswoeme,
en houden wat sire uut segghen. B^, Muê. lY.
66. T\imhout (1886). Onsen schouteth,.. en sal
hem niet bestraffen ofte hestoren, noch hem ver-
meten te betuyghen van meeneeden. Landeh, v.
Meghom v. 1418, a. 1. Naer dat sy [hen, nl, de
^
BÉT.
nEV.
iMmkroetien en Toortrlnchtige sdraldenaan] ghe-
•piirehendeeit zallen bobben, dat sy teghens bem-
lieden procederen Bommierelicken efi sonder figure
▼ftn processe; en dat die rechters, toot dewelcke
zylieüen gbeaccoseert ofte betuugbt sollen wesen,
indien hemlieden biycke van der vlucbt en bedrie-
ghelick transport oite ▼ertwijghijnghe van haer-
Heder goeden, die condempneren ter dood met
der coorde. JPl. v. VI. 4 cm^. 1640. I, 769.
BËTUI6£NIS (B-se), ra. Betuigwff, 'geimige-
wi$j verklaring van getuigen; bewije; fir. témoig-
uagef dépoiiiion de têmoine; preuve. \\ Een ieghe-
lljck mach sijn ghestolen goet Terrolghen efi sijn
maecken Toor schouteth en schepenen, met betuij-
ghenisse oft eedt, ten goetdoncken Tan den schon-
toth en schepenen. C. «. HerentaU^ ix, 25. Daer-
Tan betnjgenisse gaf, dat OTer de pointen aen-
saende de Toorsz. costumen in den vooras, onsen
iLaede . . niet en was eenich Termaen gedaen van
dusdanige nyt^lnohten oft limitatie. Mabtivsz,
28 (1618).
BETVOORT , BETVOOKTH, bQw. Daarenboven!
vervolgene ^ fr. en onire; ensuiie, {) Dat men de
watergang rnme nederwaert . . elck jeghen s\jn land ,
np dr^e ponden par., eii noch betvoort, neder-
waert te rumene. C v. Iperen, Koet. a. 9 (1^85).
Be ghetuughen, wettelick gheedt, eist dat sy di-
layeren oftie refuseren, sullen Terbeuren t'elcker
reise . . ; betToorts , men zal hemlieden moghen be*
dwynghen . . ter depositie , by ranghenisse , ofte . .
C «. Catêd. a. 127. Zoe wie meer doet betaelen,
ttl rerbeoren de gaigen Tan dien deele, efi boven-
dien ses ponden parisis,.. en betroorts een jaer
ghesnspendeert worden van te deelen. C v. Veume^
XXI, 85. Interdicerende en verbiedende betToorte
denzelTen officiers . . te gheven znlcke crimineuse
persoonen saulfconduyt. Pt. v. Vl. 20 deo. 1627.
1 , 44. Yermoghen betvoorts de voochden te eenden
tcói seWen sterf huyse . . zekere prisers. O. e. Anden,
9« eak. prim. n, a. 8.
BEUN, BËUN8PEL, zn. Een in ds tti« en
xni* eew» geer getoet spel in Vlaanderen , fr. Jeu
irèê en vogue en Flandre aus 18* et 17^ eièdea.
II Het spelen met teerlynghen om coecken (dat men
gemeenlyck noempt beun ofte beunepel. DX fb. en
BB. I. Mariaherke, 15.
BEUNENVLEEBCH , ra. De nitgever gist dat
het w. synoniem is Tan bengeTleesch, by De
Bo! Bundvleeichf Jeoevleewh^ oiMevUegek, fr. viande
de bcBuf OU de vache. üaar allen schQn; immers:
het werd opgediseht in eenen feesteiyken maaltyd,
ter gelegenheid van de nitvaart van den infant
don Garlos, zoon van Philips ii, waarin slechts
drie vleezen voorkomen, nameiyk: gheeprinel [nl.
gezouten] vUeeehy hamelenvleeeek en beunenvleeeek.
li Aen Jan Bernens, Tan beunenvleesche , xx se.
par. BxvBBT, II, 178, 8i.*rek. 1567—68. Ib.244.
BEUR8AR18, ra. m. Kaekouder, fr. eaieeier,
II Op pene, dat diegene die naer de voorsz. uyre
sal verschynen , . . sal verbeuren, d'eerste [reyse]
eenen halven, en de andere eenen heel en rijcx-
daelder, . . die . . sullen betaelt efi in eene casse ,
ten behoeve van *t gemeen, door de snymighe ge*
eonsigneert worden, of by de beurssarissen van de
eollegien der respective justitien, daervan de defail-
lanten dependeren, tii inttanti betaelt en aen hare
rechten gede&lqueert worden. C, e. Maaetrichtf
Jieeex de 1665. ni, 6.
BEVAEN. Zie bxtavgbv.
BËVAERT (Bevart), zn. Bedêvaari, fr. pèleri-
^uige, II Zoe wy [wie] neempt órlolf «yn beteringe
te doen, . . hy zal doen zyn beteringe van dagho
te daghe, zonder boesheit, eik en sal nyt moghen
geneeken der stadt op een myie na, hy en hebbe
gedaen zijn bevut. K, v. St.' Truiden r. 1866, a. 65.
BEVALLEN , ow. In tijne actie in kei ongelifh
geetM worden, e^e taak verlieten^ fr. eueeomber,
perdre sa eaute. || Als de gegraveerde appelleert
van den vonnisse van eenige van de smale wetten,
efi hy zyn appeel verheft in de camere, hy etelt
hem in dangier van te betalen de boete van j,x pont
parisys, opdat hy bevalt van zynen appelle. Wix-
LAKT, Praei. eiv. IX, xiT, 7. In materie van
purgen, compt de impetrant niet, hy bevalt van
zynder purge , efi maeet hemselven suspect en bar-
schuldich van den stncke. ld. Praet, erim, xxn.
2) Ten deele vallen , fr. ^cAotr en parlage SiL
obvenire eorle \\ Int scheyden en deylen van haef«
felycke en erffelijcke goeden en erirenten, doet
men 'tselve by lotmffhe oft cavele,.. en de lotin-
ghe oft cavele alsoo gnevloghen oft ghevallen, moet
een ieghelijck , met *t gene hem is bevallen , zyn
efi blijven tevreden. C. v. Herentdie, xii, 20.
BEVANGEN, BEVAEN, bw. {bevinej bevam-
gen, bevaen). 1) Eenen muur, Qr^pen im, invarvn^
fr. pêmétrer dam» (un mur); eynon. van BXGBiJPXir
1). Zie d. w. II Als d'een partve eenen gemeynen
mner begrypt, . . en als d'ander partye daernaer
denselven gemeynen muer oock wilt begrypen . . ;
en daer moet degene die alsoo lestwerf op den ge-
meynen muer timmert, boven denselven muer eene
loffeiyoke loote gote . . doen leggen , sonder cost
der partyen die den gemeynen muer eerst bevan-
gen nadde met hare timmeringe. C. e. BrueeA^
8tai o. 1667, Oeeworen latere^ a. 86. Christyn
heeft coinprehendU voor begrijpen en bevangen.
2) Begrijpen y bevatten ^ mederekenen, fr. eomprendre.
Il In deeen pays waren bevanghen die van Hene-
gauwe. Jak y. Djxvitdb, 107. 8oe wie dat dade,
dat hy verbueren soude . . enen ouden seilt . . ; be-
houden dat hierinne niet bevaen en suelen wesen
de goede mannen van Bruessel die heeriioheit van
dorpe houdende zyn ; zy en zelen wail enen caprnyn
van hue>ren dorpe of scietepele aldaer moegen curagen
sonder in der voirs. boete bevangen te aine.
A. ^AüTXBS, Sermene, blz. 18, O. 20 mei 1422.
8) Eene zekere uitgestrektheid gronds. Beelaauy
tieh «Uetrekken over, fr. oeeuper^ e*étendre emr
(une certaane ëtendue de terrain). || Hebben . . ghe-
gheven . . en gheven den vors. Pieter Blandelin, ..
de hooghe justicie ter vors. plecke van Middelbui^
en op tlandt van den voorso. brieven, ligghende..,
die hem verstrecken binnen der prochien van Ai^
denburoh , vah Moerkercke efi van Heile , . . en
bevanghen een deel van den voors. prochien..
DB Pb en Bb. XV. Middelburg, 61 (8 Juni 1464).
4) Eenen persoon. AantOêten, aamramden, èé-
tpringen^ treffen; fr. attaguer, aeeaiilirf aüeimdre.
II Eelcken die besprongen is, is geoorlooft hem Ce
verweerene , . . Hy moet oook articuleren efi proe-
ven, dat hy zoo bevangen was, dat hy, zonder
dangier van zynen persoone , niet vlieden en moehte ,
noch anderasins sonder slaene . . Itfi Iveeht preeo-
meert dat hy bevangen was en in dangier van
zgnen persoone , als hij besprongen was met wapene.
WiBLABT, Praet. orim. lxxt. Andere [surgiena]
segghen dat, in zo wat qnetsuren dat den cop
van den hoofde ghequetot, bevaen oft ghewend
wart, dat hooftwonde es, efi niet anders. Cv.AaUi,
Orig. XITI, 1. 15de E.
5) Met eene kwaal of ziekte. Als vert. deelw.
Aai^^edaam («mi), iekebt (mei)) ^' tfMmt, affeeU
BEV.
BEV.
^
db (iDftl OU mahdie). (f 80 en aill Byemuit yaa na
voirt , broei noeh prorede [L prorende] te malaeten
[(. Melaeten] van oneer etoi yen SenMruden heb-
ben, nooh dftwin mogen komen els onthondim te
^■m, hij en wj gebomn portere olt portereeae in
dereelver ptet.. en by en were metter sieekden
bemet efi bevaen. Piot, Oari. 10 juni 1417, a. lÓ.
6) Bevaea met der hant. Verkrijgen, kooien,
fr. meqmMr, mekeier. |{ Erve int hof Tan Grim-
bergen, dat vrouwe heeft metter hant bevaen, dat
dealen alle getronde kinder gelyck. Du iê ireekt
MM Ueelê^ a. 76 (14<l« E.).
7) BeTsen met Bekerheit. Sorff^ zekerheid ,
pand doem eteUem, fr. faire meéêre omiUum^ foiire
émuÊwr garmUie. \\ Bnde die twee oeht een, die
daer Bcepenen ghemaect werden, moghen tughen
▼an dien dat zy gheeien en ghehoeit hebben, en
wieen eiken met sekerheit te bevtne nae den rechte
van der atad, gbelijc den ecepenen die ons heren
veeht en der etad gheeworen hebb(Bn. Kb, e. DïmI, b M.
8) BeTaen Bijn hooft, i» beroep gaam, of
Ueeer: leerimgt oiuierriekiing héiiem bij t^e hoofd-
bamk of heihaoger gereekteht^y y^koqftleerimg'* Aoonk,
fr. o/Ier «a egfpel, on pimfit ehordter emeeignêmemt
wrèë do eom ehef-éeme om la eomr ds fmHee empériemre.
jBen paar citaten uit de zeldzame overblijfsela onzer
oodete rechtavonnen mogen hier niet miaplaatat
weaea. |} Het waa een man, en beclaegde hem
van eenen meerateene, dat hy hem gebrake; doen
ginek die meyer metten acepene opt velt eli maende
hen wat hire mede aonldioh waere te doene ? Doe . .
wyeden zj: dat diegene die elaegde aonde ateken
aynen atecke Boe antwoirde hy en aeyde: hy en
ten waer ateken, noeh hy en itaeca niet. Doe
"en die meyer efi seyde: dat hy die aoe-
panen hadde wederaeyt. Doe maende b\J8 den ace
penen, en ay bevingena hoere hoet tUccle. En
men gaf hem dair: dat hy zó hadde wederaeyt.
Doe wonde wetpn die ri^ter hoe groet dair tahee-
ren reeht aen lage en dei acepenen? en manea
[maende dea]. Doe aeyden ag: dat hya waere om
alao menige ui Ib. alae den [der] aoepenen waa die
hy wedeneyde, efi den heere alao vele alleene
alae allen 'den acepenmi. Vemmieeen o. üeele, 16.
Het calengierde een man den anderen van eenen
baleyde, en eeide dat hy hadde vervolgfat, by
dire vedene dat dia man hadde gedaen aonder
syn wyf, die oir waere van dien erve, want van
boeren wegen oomen waer. Dander man zeyda:
diea en aonde niet bvb. Dit keerde die meyer ten
acepene waert van Holair. Ln men gafbemtücda:
dat hyt hadde vervolght, want er ayn wyf niet
Bede en waa, die waa ge^^e van den goede Hierna
over eenen tyt qnam diaeelve man en ayn wyf,
•6 woirden weder gewvat teenen beleyde en te
dien aelven goede. En aJai dat beleyt aouden doen,
ao qnam die man, en ealengierde dat beleyt, en
aeyde dat hem dat beleyt geen onatade en aoude
doim , want voirmaela metten rechte verweert hadde
gewaeat, en bat den rechter, dat hya hem een
venniaae dada. Die meyer manea den aeepene van
Holkur. 8i bevingfaena noch hair boot tUccle en
men gaf hem dair: dat hy verweert waer bleven,
want die eenwerf ea gewyat verweert, blyft altoea
verweert. Ib. 88. — Imu gedinge , dat ten hoede ea
bevaen, aterft deen partie, h^ geet voert op den
naeeten. DU ie ireehi vaa Uede, 72, U^ E. Zie
HOOVTVASBT.
9) Bevaen B^ne borst. Zou mom door deu
aUdrmkkimg mogom oeretaan, dat de reohiere, im
hei verkUirem kummer ombêkwaemheid om aaa aoa*
mie mii ie eprekmi y^dat eg der eaeeke miei wife
moeh oroeê «porea**, do hamd op Ammm borei legdemf
JPomrraU om oomprendre par eette expreeeiom qm
loe fogee, em te dMarami ineapablee de promoneer
mm fmgememif mteüaieni la munm emr la poiirime? )|
Het ooehte een man een erve en ontflno [t]vore
den heere en by rechte. Alae hire in hadde g»-
geweeat wel yuj dage, doe quam een man en
calengierde dat van naeracape; doe qnam die
man, diet hadde gecooht, en ranmde deaen man
aynen coop; doe qnam die gemmpi waa die coop,
en woat ontfren van den heere, en aeide dat hy
dat aonde omtfaen in alanlken pointe dat dieghene
ontfinek die hem den coop raamde, data te vet^
ataen metter aalver ghichten dat hyt ontfinek; doe
antwoirde die heer, en zeyde: dea en waer niet,
efi manea (maende dea] den laten. Die late bevin-
gena haere bonte , en berieden hen metten acepene
van Uoele; en die aeepene aeiden: dat alao ducke
ala die heer erfde en onterfde, ao viel ayn coop
en ayn recht. Vonmiteem voa Uede, 11.
BEVAKCK (Bivane, bevano), zn. (mv. bevangen),
1) Beeloéemo rmmUt fr. endoe, emeeimie. Zie BO^
LViCK, zie ook bijvavck. i| Men aal opter oam^
ren, in den achattesrahove olt aynen bevmnge, niet
mogen oneerbaer woorden spreken. 8tai, handboog
ie Dieet ^ v. 1581, a. 8S. Wel verstaende, dat men
de huyien gheataen binnen bevanghen van den
dooetenn, gaathnyaen, godtahuyaen en geeethny-
zen, binnen oft bayten ateden gelegen, en tot dien
de hayaen van pUuaantien buyten ateden ghel»>
ghen, niet en zal aehatten. PL e« Drab. 18 jan.
1554, a. 5. II, 16, X4e en XSJi^ penm, Den pach-
ter aal . . vermogen . . vondt te maeeken ten huyae
en bevanck van de baokera. IB febr. 1702, a. 256.
2) Sonder bevanok. Zomder aehterhomdend^
heidy onbedwongen, ori^s eomder argliet, fr. aoaa
r^^ioMoa, Hbremonif eame artiflee, |) Qaod ai teatea
non habaerit [nl, dm Xenlenaar dia eene achnldvor-
dering had op eenen Gentenaar], iUe qui impeti-
tor, aimplici juramento aola maiiu,- eime iniereep-
iionOf qmod bieamo ett, et abaqne dilatione, paaia-
atito, sa porgabit et liber erit. WABNKdiriG, JV. iÜ.
m, Bg l. Urk. zth. Verérag eom J. 1197. Oorepr.
8i aiiqaem . . , pro ana amiMione in canaam traher^
voluerit, . . ipae ad ezpuigandnm ae aala mann,
eimo eapOome eerèormm, qmod vmtf^o boeame dimimr^
exhibebit.. Ib. ürk, xvz, taaachen 1197 en 1215.
— Eeet datter niemend wet en heeacht, so aal hi
[al.de ballio] segghen: y^Ic alake tbof, inkenneaaen
van den maonen, np den dach van heden''. Dan
mach elo apreken aonder bevanc, en aegghen dat
hi wille, also hi dede eer men thof makede. Xm»-
reeht e. 1528, z iüj r^. Zie Babpsabt, Anaigee
n». 871. V, 187.
BEVANCKTOUW (Bevanghtoaw>, zn. Takel-
tfoaw, fr. eorde de paiam. |) OH den achipper ver*
auymeiyck waere de goeden en coopmanaehappen,
int laden oft ontladen vast geaoech te maeeken,
en dat die doordoor vaatten taeckel- oft bevangh-
toaw schoten en int water oft ter aerden vielen,
efi alsoo bedorven worden of te niette gingen,
alsnleke schade oft verlies moet den achipper oook
alleen dragen en den coopman goet doen. C «.
Jnho, eomp. IV, viil, 9.
BEVECHTEN, bw. Aanranden, aamtaaiom, ba-
epringem, fr. aüaqmer, || Van snaphanen efi diefv
gheiycke , die de lieden bevechten cft door dan
bnydel ryden. Pbrvbdsb, ui, 75.
BEVEDEN (Beveeden), bw. Met dearifda bate»-
kenia ala beoeohiem, VgL Kil. have eden, hoeüU
232
BEV.
BEV.
aMJMO flO0ff0. OTimm befehdan, heflwm iitfertê^
hekriêgsH, || Aengaende de ooncuiaeun, yoor die-
weicke men in aorghen Btaen moet, en die metter
dAedt noch niet Tolbracht en oock niemant beyeet
en hebben. Item, als suloke suspecte persoonen de
lieden beyeeden, beiooYen, beschadighen, Tanghen,
aft door den bnydel lyden, soo Tallen sj dê faeio
in de acht, en in andere penen. Pbiivsdbb, ui, 76.
BE VEELDER (Beyeilder), sn. 1) JSmeler, lati-
gefotr^ fr. commeUami, \\ Dat men maer en es sohul-
dich te betalene pontgelt ten Steene en yanghenesse
yan Bragghe, dan naer rate yan de somme waer-
yoor men ghecondemniert es, behoudens den steen-
waerdere yoor tsurplus, syn aotie up de beyeilden
[nl. de Bchuldeischers]. O. Btad Bntjfgey II, 166
(1461).
2) LoHhMtr, taakvoêrder, fr. mtmdataire, || Bij
deser actiën sal die mandatoer, dat*8 de beyeel-
der, formeren syn libel aldus: . . T. d. Tat. 210.
BEVEELNI8 (B— isse, beyefaiesse), zn. KraeM^
macht, termoffemf loêt, hevd, fr. weriu, fort ê; mam-
dai, ordre. || Oyermits craft en beyeelnisse oneer
opene bes^gelder brieye (in het slot staat: loyen,
yesten en oonfirmeren mit oralt- efi macht des
briefs). Piot, Cari. 4 aug. 1876. Dat wi [nl. de
laten des abts] daerorer en bi waren daer her
Oelis Bachterkiste, provisor en deken yan Zuut-
Beyeland, yerleende, alse bi berelnesse met eenen
openen brieye, die hi hadde yan den abt yan
Sente-Pauwels klooster [nL te Utrecht] . . , alle die
tiende . . 6 oct. 1800. Die meester en mach t|[he-
tanwe [yan een yerongelukt schip] niet yerooopen,
hi en hebbe beyeilnesse of procuratie yan den
heeren. Seerteki e. Dammê, 8.
BEVEL. sn. o. Van yoogdy. Oeuiff, maeki, b&-
dwamg, fr. jpmêianee , tnUarUS, \\ Eenen sone ofte
dochtere, ghehuwet wesende, sQn met dien yuyt
curatele, tutele en macht ofte beyel yan yadere,
moedere, yoochden en curatenrs. O. v. Oa§$êl, a. 889.
BEVELOEVER, zn. Handelsterm. Xm^amt,
fr. eomwtêitani. || Die eenigen bst oft beyel heeft
aenyeert, is gehouden dgen poinctufllQck te yol-
brengen, oft, by gebreke yan d|jen, is gehouden
yoor alle de schaden en intresten die den beyel-
geyer daerdoore soude oommen te l^den. C, v,
Amito. eomp, IV, x, 1.
BEVELHEBBER, sn. Himdelsterm. LasthMer^
fr. oommisnommaiire^ factêm'. )| In welcken geyalle
gestaet den beyelhebber mits doende tgene dat
den beyelgeyer seWer waerschijnlijck . . gedaen soude
hebben,., en dat h\j hem in des beyelhebbers
plaetse hadde geyonden. Ib. a. 2. Beyelhebber oft
mandataris. Ib. zi, 21. Facteurs en alle andere
beyelhebbers, die eenighe goeden in henne handen
hebben toebehoorende henne meesters,., xii, 26.
BEVELTJCK, bn. G^dmM, fr. redmOahU, lat.
irmneMêmê, \\ Dattu m^me nel in den beyeliken
dage ontfanges in dyn geloye eS in dynre ontferm-
hertioheit, efi breng se totten eewiger leyen. Hond,
merk, 41 y«. (16s E.).
BE VELLEN, bfr. Een geschil, eenen twist.
^V^S^f^t nederlagen, wHllem, fr. apaUer, vidêr
(un diffërend , une contestation on quereUe). || Ombe
tuist, die was tusschen den gotshnse yan sente
Baues en Oilise den scontete yan sente Baues te
beuelne, en ombe dat elc wilde weten sin recht.
26 iebr. 1262. Dat wi [nl, de hertog], omme ehe-
meinen orbore en omme allen twist te beyelne,
hebben ghegheyen en gheyen onsen liyen yrienden ,
onsen porteran yan onser stat yan Thinen, alle
dese poente,.. K. d, $tad Tkienên, 27 juni 1808.
Bidat zy al [nl. de poorters] om de roors. pointe
hebben ghewapent ghereden elo up anderen,., so
eist dat wy, die begheren onsen poorters yan Aelst
en yan Oheronsherghe in paise en ruste te stellene
elke jeghen anderen, en alle materien [oor. mani^
ren] yan ghescille te beyelne teeweleken daghen, . .
O. e. Aalêt, Orig, ly, 26 juli 1868, Inl Omme
te yoorder die [nl. de stad Antwerpen en het land
y. Breda] tot ruste, yrede en eendrachticheyd te
helpene, en die yoors. stoot en ghesehiUe beyelt
en nedergeleyt te biyyene,.. PI. v. BrtA, 29 apr.
1487 , a. 6. 1 , 662. Om bi allen redeliken weghen
en manieren te beyellene den ledicgano, die tote
nu yan den yoUeren te Ourtrike ghesyn heeft , . .
Belrenk. v. Brab. dooM 26, BêwtU, Auiriekel StAep.
V. Kortr^k, 16 juni 1422.
BËVEK8CHEN, bw. De zin zou yereischen
droogleggen, fr. aeêéeker. || Dat alle de eyghenaers
yan de yoorsz. landen suilen yry eii exempt syn
yan alle yerloopen renten, cheynsen, . . en yan
personele obligatien waermede [zy], beneffens haere
landen , eenichsins yerbonden zijn tsedert den jaere
1684,.. dat deselye landen doorghesteken efi be-
yloeyt zgn gheweest, totter tijdt toe dat deselye
wederom sullen beyerscht zijn, . . PI. v. Brab, 8 ang.
1618, a. 1. II, 242. Ib. 4 juli 1618, a. 2, bis.
248. Alsoo tusachen de supplianten, om eenighe
ordre te stellen tot het herdijcken oft beyersschen
yan hunne landen, yerscheyde yergaderingen heb-
ben ghehouden, . . Ib. a. 16. 17. Ook ysBYXBSCHSV.
BEVER8CHIN0 (Beyerssinge), zn. y. Droo^-
Ugging, fr. oêMSehemeiU. Zie bbyxbschxv. || Dat
de chynsen, die men., betaelt aen.., sullen, uyt
revard als boyen , en de ezcessiye oosten totte
herdyckinge te doene, stille staen, en de suppli-
anten in hunne yoorsz. landen en yruchten daeraff
yry zyn, niet alleene yoor den tyt dat de landen
hebben gedreyen , maer noch thien jaren naer de
beyerssinghe derseWer landen, . . PI. v. Braib. 4 juli
1618, a 8. n, 248. En sal yoorts een yeghelyck,
naer de beyerssinge, wederom aenyeerden het lant
binnen de dijcksgie yallende . . Ib. a 6. Ib. a. 7 ,
18, 28. Alsoo de dycksgie, en beeundere in deerste
beyerssinge, met alder spoet moet gheyoordert
worden, consenteren wy, dat alle de eyghenaers
yan den landen, die in deselye beyerssinge suUen
begrepen zyn en binnen ooroen, sullen ghehouden
zyn op te brengen en namptiseren, . . alle de ghe-
schoten, die by den dyckgraye . . , daertoe sullen
worden gheleyt en ghescfaoten, . . PI. e. Breb. 8 aug.
1618, a. 6. II, 248.
BEVE8TEN, bw. Eene sUd. Hetzelfde als le^
veeUgen, vereierken, fr. forti fier (une yille). || Dat
si groete cost en commer ghedaen en leeden heb-
ben om onse stad te beyestene, beyde met poerten
en met grayen. — Dat si oec sculdich syn sekero
personen omtrint zry Ib. grote tsjaers lyftochs, die
si yeroocht hebben op haere eyenture, om onse
stad te beyestene. Beg. cop. eart. f^. 18 y<>. 2 febr; 1860.
BEVINDEN, (yerl. deelw. bevonden), bw. 8ek^
dig bevinden , fr. frovrer eoupable. \\ Zo wat maone
yan den yoorseyden ambochte die rebel of oyerhoo-
rich es jeghen den deken en yinders yan den yoor-
seyden ambochte, en daeraf souffisantelyke beyon-
den wert , dien zullen de deken en yinders machtioh
zyn te yerbiedene zyn ambocht, tot hyt ghebeiteit
heift. K. lakeng. Bmoge, Seherert, blz. 77, a. 1.
BEVLECKEN, bw. Met misdaden. Zooals
thans bewtekken, beemetten, bezoedelen , fr. eomUler
(de crimes>. \\ A\ bekent een gehonwet man een
ongehouwet wQf, hy committeert adulterie, want
BEV.
BEV.
233
hij berlect lyn wittieh wijf; en deigelijcx weder-
omroe, bekent een gehoawet wijf eenen onghe-
hoaden man, sij committeert adalt«rie, want zy
beflect hneren getionden man. T. d. Tat. ^8. Toert
statoeren wy en ordineren: dat onse aooutit, meia-
ters, geaworen en gubemeerden onaer stat yortan
geyn man off wjf in hoer portaohap offt yryheit
ont&en en aullen die diffameirt is yan «eniger
miadaet oft yleck dair eens goeta knapen ere aen
beyleekt maeh ayn. O. lASgê^ 11 dee. 1500, a. 6.
BEVLOËDING, zn. y. Owrntrwmxng, fr. imimr
daiiam, || Dat oock de yerdroncken landen, belast
lijnde met eenighe renten, douarien ofte andere
jaerlijckache lasten , . . sullen daervan yry en ezempt
weaen efi niet gebonden zijn iet te betalen yoor
den tydt yan de beyloedinghe, en een jaer naer
de yeryerssinghe yan de yoorss polders ofte leeghe
landen. PI v. Brab. 2 mrt. 16S8, a 18. II, 276.
BE VLOEIEN (beyloyen), bw. Overêtroomen , fr.
inamdêr, tmbmerfftr, || Dat hun onredelic dochte,
dat dieghnene die dat beyloyde eA yerdroncken
land nuyter zee gewonnen en mit swaeren airbeyt
en gröoten oost bedijct hadden, geen hoosscheyt en
yerliohtenesae in hneren thienden te geyen hebben
en genyeten en souden. Piot, Oari. 15 febr. 1452,
II, 908. lek en sonde die stad daeromme soe
aeere nyet trayeilleren , waer hier geit te gecrigen
yan den beyloeyden persoenen, maer want die al
hoer beesten en goedt yerlooren hebben, soe moet
men se weder wat laten rpconyreren. St.'€Êrek. Diêst ,
vak 2, Sênêmêêêfer v, Breda aan dien v Diegi,
26 oct. 1552. Dat,., niet alleen het meestendeel
yan denaelyen polder, maer oock andere 25 of
80,000 ghemeten landt , . . onder de prochien yan
Beyeren , . . beyloeyt [geweest zijn] efi metter zee
ghemeyn gheleghen hebben. JPl. e. Brab. 8 aug.
1618, lul II, 242.
BETOELEN, bw. Oevoelen, gwoaair worden^
hemêrhem^ fr. semHrj aiptreêmr^ remarqaer, || Doen
beyand ie in mQnre zielen alsoe onsprekelijc minne,
een nnwe wonderlike minne, dat io beyoelde dat
ie gheme alle die pine hadde leden die alle die
zielen in den yagheyiere Uden. AlUr Eertth. 69.
Omme de reden dat se beseften en beyoelden,
dat der stede yan Denremonde in toecomenden
tijde prejudiciëren moehte in den pacht yan haren
aasisen. dv YLAvnrcx, F>5. 85 (1428).
BEVOEREN, bw. Deyuilnis. Wegvoeren, ft. enlevêr
(les ordnree). || Michiel Moinin, marctyaghere . .
xyj Ib. — Pieter yan Nieuwenhuua, yan die te
doen beyoerene, zijlb. Tpriana, IV, 899, Salaireg
da 1495.
BE VONNISSEN, bw. Benen êchvXdhrirf toor-
nen van een vomni» , om da mif winning van den pand
ion mivoer ie leggen^ fr. mumr une obligadon de
êonienea ponr Vexéemfion de Vhypofhèqve. || Een
rentier, die scepenbrieyep yan' Antwerpen heeft
yan «ynder renten , . . die en mach egheen leye-
ringhe daerane [nl. aan zQnen onderpand] doen
nemen, maer, hebbende gebreck yan betalinghen,
moet de brieyen yan der constitutien synder renten
presenteren yoer amptman en scepenen, en lat«n
oie beyonnissen. C v. Aniw, 1545, yi, 88. Dat,
Tan allen tghene des yoer scepenen gepasseert
ia, als men in eonighen gebreke is, deselye brieyen
behoirlyck doet beyonnissen by amptman oft zynen
lieotenant, in presentie yan yier schepenen. C. e.
BrtuêA^ 1570, a. 45. Als eenen debiteur in han-
den yftn synen crediteur st<ett eeni^ haeffelycke
oft andere goeden, als pandt metter minnen, tot
yersekerheyt yan syne schuit, snlcken oreditenr,
naer den oyeratryck yan den dagh yan betaelinghe,
yermach deseWe goeden oft panden te doen be-
yonnissen om te rercoopen, tot yerhael en yol-
doetiinghe yan deselye syne schuit. ld y 1606,
a, 160. Ghristijn: eententiae nvhjieare. Behalyen in
criminele saken en tbeyonnissen yan schepene
brieyen. Christijn: liiteraiqne eeahindUê eentenü-
andat exeipe. 8oo yerre die ghebruycker oock niet
en comt yoor schoutet en yoor schepenen aen de
ghebannen yierschaere, en doet hantlichtinghe yan
de opghewonnen onderpanden , aoo sullen die heeren
yoor die brencken moghen leyden schepenen conden
en [die.'] breuckachtige beyonnissen. Cv. Oorêchoi,
». 15. Zie ook ASHBiCHTiiroii.
BEVOOCHDEN, bw. Het thans yerouderde be-
voogden ^ voogden aaneUüen over, fr. eonetifner dee
tufevre è, ponrvoir de tmienre. || Zoo wanneer dal
eenighe kynderen yerweesen binnen der stede yan
Veume ofte Veume- ambacht, men is ghehouden
dezelye weesen te beyoochden bij den orickhou-
dere C. v, Veume , ix, 1.
BEVOORWAKRDEN (Beyorwaerden), bw. 1)
Bedingen f heepreken j bepalen, bij verdrag overeen'
Iromen, fr. eondifionner , eüpnler. Kil. Beyenr-
waerden, j. Bespreken. || Men en mach
eenen yereoopere yan renten nemmermeer bedwin-
gen, noch oick in den scepenen-brieyen stellen oft
beyorwaerden, dat de yereoopere die yercochte
rente in al oft in deele sonde moeten quiten. O.
V. Antw. 1545, Ti, 55. Beyorwaert en onderspro-
ken. Ib. yii , 20 Beyorwaert oft gedisnoneert zi , 6.
2) Regelen, tehikken, fr. regier. )| Alle yoorschreye
puncten, die hierboyen niet yerklaert en syn hoe
men se beyoorwaerden sal, die sal die heer be-
yoorwaerden moghen naer inhalt der ander [ander?]
charten. C. v. Menbem , Landeh. y 1482 , a. 8. Jtaa/-
ieekening : Puncten niet yerclaert, hoe te ,,reguleren."
BEVOREN (Bevorens), byw. Voorheen, eertijde,
ie voren, fr. amfrrfoië, auparavant Schier altyd
met de bijw. hier of daer yerbonden. || Welken
sijs bewiesde en gaf hier beyorenOdilia yan Oeyerle,
beghina. Schep. v. Dieti, 1811. Als sy hoyre reke-
ninge doen soelen , dat sall men kondigen efi roepen
openbairlic drie dage dair beyoren Piot, Oairi,
10 juni 1417, a. 14. II, 211. Waemaer den
man der testatrice ia coemen te steryen. geleden
ettelycke meenden, nochtans beyoren oyerleden synde
die voorgenoemde Andries en Anthoen Wilms.
C. gr. Loon, I, 848 (1647) Heeft oock beyorens,
jonckman S3mde, yercreghen yan syne rooye, . .
het yierdendeel enz. Ib. 421 (1680). Dat allenum
syne saken, die hy yoir den burgermeisteren , ge-
sworen , of yoyr den gemeynen raet yan onser stat
yan Triecht hy [hier] bevorens. . angesat. . heeft, . .
C. V. Maoêiricht, blz 484 (1662).
BEVRACHTBRIEF, zn. m Tieemetmi, Seheepe-
vrachf brief, vrachtconiraet, fr eharie portie || Ala
den bevrachtbrieff met henselve en op hennen
naem soude aengcgaen syn efi gemaeckt, alsdan
en mogen de reeders niet gestaen mits het schip
en de vracht abandonnerende en verlatende ten
behoeve van de laders. C v Aniw. eomp. IV, TiiJ 22.
BEVRACHTING (B-e), zn. Zeewezen. Aandeel
in de vracht of vraehiloon , fr . pari dame Ie ehar-
gement ou/^ei. \\ Soo wanneer de bootsgesellen sQn
aengenomen voor eenen sekeren tyt oft gelegentheyt
alnoch durende, oft dat die niet op huer maer op
vrachte syn medegevaeren , dat is om, in plaetae
van loon in gelde , seeckere vracht oft bevrachtinge
opt schip te genieten, ay alsdan gebonden ayn,
\
334
BEV.
BEV.
in geml yaa Toordere reyie, den tchippM te ^•
gra, om deaelve mcH ie becomineii. tb ». 17ft
BEVREDKN, bedr. ww. Sen erf of giond.
JLfslmUeiif €f perken^ omhÊim^n, ft efarê^ êndort,
dóiurer (un héritage ou temin). || Elek moet den
«nderen halffVen yrede doen ; . . Oft gebiierde dat
twee te aunen [een] oft meer erfiVen bedden, en
elck tsyne wiste, en die eene wilde vreden en die
ander nyet, die Trede hebben wilt aal hem alleene
berreden. Kb. v, Tkiêpen, a. 37.
BËVRëëSKN, bedr., ons. en wederk. ww. 1)
Vrm* aaniagem^ bevrêtêd maken, fr. tffroffer. \\ Aleer
den yerweerdere hem yerweereu mach, hg moet
yerbegden dat hem eenige oifentie gedaen e\) yan
beepringene , yan beyreesene met wapenen oft an-
derasins dyergelycke. Wislaft, JPraeê. trim. 100.
2) Bm-reëtd^ hedmehi z^ voor, ft. oraindrê pomr^
Ure em erainU de. \\ Dat hy den yeriKiecker mis-
daen oft ghedreyght hadde, oft, by affirmatie des
yeraoeckers, by den eede. dat hy syns lyfs be-
yveest ware. O. Lié^e, 27 jnni 1577, a. 10. Hoe-
êeli, So wie hem beyreest yan eenegen insetene
yan Ypeiambaoht, tsij bj faite, dreeghelijcke
woorden oft andersins , die aal moghen commen an
den heere en Wet onder wien degone woonaohtich
es daer hi hem af beyreest, lArmerende bi eede
oanse dairtoe hebbende. O e. Iperem, ktui. SO.
Die qnestie en gheschil h^ft teghens yemanden,
en hem beyreest yan denaelyen ghéeuyelt of aenden
Igye yerongeiyckt te worden, msch denselyen doen
legghen in yrede. C. e. Sattikoven (1664), a. 186.
S) Sri of grond, openingen. Afelmien, afperkemy
emheinêH. afitiHem, ft. tlore , enélóre , dótwrer y barrer
(on héritage ou terrain, barrer des ouyertures).
Zie ook BXLincK 1), BXHviMsir, bbbtoffbk 1>,
BBTBBDBK. De Et. tsal kende ook het w. ajfk'anckir
(beyrijden) met dese beteekenis; La Gume, die
ons geaegde met yerscheidene yoorbeelden uit den
J9. Comt. gêm. staaft, heeft ie niet goed yentaan,
en ziet er een misbruik in : O» a (Aneé de la eut-
mfieaüon de ee mot, tegit hg. Immers men leest
in eene yerordening yan den 26 jan. '1545, in het
reg. 189 f^. 60 der Bekenk. e. Sraki 8i est-ügue,
aprèê imformacion tenme emr Ie droii de nofredxie
foreet ei hoie de Sointme, et oyaal trouvé qtie «ot
jj^rédéeeeêewTê , dmee èt dueeêsee de Srabamt, ne
uoue, as devome el n*e*tione aeeomtmmux d*ai&an-
ohir ne de cloire avecq fueeez ne eleveez [hoogerop:
foetaigeÈ et leeéen] cmemng Mriiaiffet ioin£»ni è
notredii boie. \\ Gebueren, hebbende heure erve
by malcanderen liggende, moeten malcanderen hel-
pen heure enren ^yryen met thuynen, gelinten
oft moeren. C. e. Antw. 1545, mi, 1. Oebueren
moeten maloandeien beyryen yan aohter tot yoere
Ib. a 2. Die hem seWen met gegrayene grachten
wilt beheymen oft beyryen, die moet. . a. 74. Soo
wie sgn goet wilt beyrgden, die aal ghehouden
sgn met sgn beesten op bet sljn te blijyen ; anders
sal oock het sgn ghemegn wesen. C. v, MoU, K.
en br. a. 16. Zo wanneer dat twee partyen yan
Zeden wonen ofte ghelant syn by elcanderen,
ler thunen, lueken, haghen of andere stoppinghe
behooren sal , die sullen sy maecken half en half.
eïï die hierof in ghebreke werdt, zal boeten..',
Sn yoort ghehouden zyn te beteren , om elcanderen
te beyrydene en yrede \nl. a&luiting, niet het
fir. poi»] te doene. C. v. Srmojffe, I, JT. o. 't Maen"
daeekseie, 13 jan. 1552, a. 28. Die yeinateren ofte
locht heeft op ander lieden erfVe , . . sal ghehouden
«tjn deselve yeinstoren te beyrgden met yaeren
baaren en glaesen. C. stad Jperen, zyi, 17. Mits
deaelye landen hun meest ^yryden mei kanten aft
gehulten. PI. «. Brab, 16 jan. 1705, iz,5. y,579L
4) lem. in een ambacht, ieai. aü hd mm hti
ambaeht o/memon, en alle de ffr^kêdem emwoorreókiem
00» dat ambacht laten ffemieten, ft. admteftre qmeê'
qnmt dane»nn métier, et Ie faire fomir de toue'lm
primUgee et framddêee de oe miüer . Zie Teidaa
BBYBiËK 5); zie ook tbijbn. It Een poorter yan
Gheeraertaberghe beyrydt syn huysyrauwe, gheen
poortersae synde, kindered hebbende yan haat-
lieder lichaemen gheprocrefirt, yan morteamainen,
beaten hoofden efi ander aeryituyten, maer glieene
kinderen hebbende, niet. C. v. Aalst, it, 12. Het
bedde gheacheeden aynde, soo en konnen de kia-
deren niet beyrydt weaen by haeriieder yader oAe
moeder noch leyende. Ib. a. 18.
5) Oyerdracht yan een erfgoed. Sr kei wredtüfk
betii van waarborgen , mettel^ vertekeren^ ft. g&rantir
Ufialement la pauihle /oaisjaiiee^d'nn héritage yenda).
II Dat de partyen» te weten cooper eS yercooper,..
hen goet opdraghen, ter maniaaen des rentmeestefs^
in handen des meyers yan Boohólt; ten weloken
manisse de partgen yerthyen; en wort bg den
meijer de opdraghende giohte oyerghegheren dea
cooper; en daemaer de yoott. gichte dncr dan
meger frhebannen, en by dan rentmeeator beyr^i.
C V. MoU, Onde obeorv , a. 151, Ooedenieeen.
6) De yiersehaar. JBr de orde soa ssrsdbsrm cCsor
het pleehtig verbod van te eprekem of hei hof ia
êioren , fr. aeawrer Voirdre de ramdienee par la d^
fenee eollenndle de parler om da tronUer lm eemr,
II In 't bannen yan de yoors. yiersehaere nseeni
men dese solemniteyten: eerst, . . naer welcke yer-
maninghe den ondersohouteth maent den prsaidan^
schepenen, om de yieracbave te moghen bannen,
ra wordt, naer het yonniase by den hoeren sdM-
penen daartoe ghegheyen, de yiersehaw ghebannen,
en het ghenecht beyrijdt door den meyer. Ce. JKbll,
Onde ohterv. a 10.
7) Bevrllden sijnen keer. In bat zakdragew
ambacht. Z^ne geregMe beari vam draffon onder^
honden, fr. Server eom tomr réglementaire de portelt
II Daer en sal niemandt oonnen synen keer hevtf-
den zonder syn eyghen sack te hebben. Bbmbbt,
I, 495. Migl. van de arbeidere (^689). Zoo wie syn
heffenschip ofte keer ontloopt, ofte niet en beyrydt
daer hy behoort , zal yerbenren . . Ib. 496. -«^ 'Da
yolgende bepaling aldaar blgft ons duister:) U Daar
en sal niemandt steke beyryden ia de wak», ofte
tenzy saterdaechs in de maret.
8) Als yerl. deelw. Beviljt Tan si}ne eer.
Beroofd van eer, eerlooe» ft. privé d^hommemr^ im^
fdme. II Waer dAt sake, dat enich man oeht pe»*
soon, wie hi waer, yan den yoira. gealechte ocht
yan den gemeinten,.. jegen desen pais, soene en
accord ocht ordinnantie yet dade, . . dat die beyfott
sonde sgn yan agnre eren, sinen liye eü yan sinan
goide, yoir alle heren, als een ondedioh man*
BBMOK, Conthered, 1 sept 1860.
BEVRIJDING, sn. y. 8chmtting, haiaing, fr.
eléinre. || Een yeghelyck es ghehouden synen gha-
buer te beyryden en de beyrydinghe t'onderhou^ei^
ghelyck dat men dat yan ouden tyden aldaar gh^
daen heeft; dies yermach men de stopselen ei
beyrydinghe te yeranderen alzoo diokroael als man
wilt, ghelyck: daer eenen muer gheetaen heeft ta
setten een haghe, et e eontrè C v. Aaden. I, Xir, 8.
Een yeghelyck paasagie hebbende door ander lieden
weede, omme tot de zyne te gherakene, ea gha-
honden t'gat weder te atekene en te atoppene mei
ander beyrydinghe, als hurden, ylaken, haokiwa
BEV.
BEW.
m
•n mdocrini. Ib. •• 18. Item, moetmi ghebiMMii
malluuideren befrljen Tan achter tot von, boo
Tetn henne eryen aen malkanderen atrecken; en
wiena hnya oft edifioie langhor ■treekt en Toorder
beTTydinghe oft heijminghe Tan doen heeft, dat
noet hg ^leene dnighen. C. e. Dmmê, 1618, a.
tiS- Zie BXLüiCK, BSHsnmre.
BlJ^VKOIiiDËN (Beyroyen), bedr. werkwoord.
1) Oordêêiem, bêvUuUu, oeA/M, fr. ftiper^ trouvêtt
êÊiimêr. || Oft den daeh soo Terre gegaen ia, dat
hy fienohaere bannen mach ? . . De heeren bevrojen
dat den daeh ww Terre gegaen is , dat gy , heer
aehoateth, Tiencbaere bannen meucht. C, e. Antfo.
09»tp, y, I, 16. — Niet klaar ia de betaekenia in
de Tolgenda aanhaling: || Dat niement, wje hij sQ,
Toete en draghe an heeren of aen joncheeren , noch
aa niemende die hg niet beTroeden en mach. ds
Pb. en Bb. XXVI Eupdmomde, 92, VoorgAodêm
T. 1610. Hem doen beTroeden, wiek ImUm
Imrem, iMókUm^ radene fr. m faire «mtngnw,
MmreTy eousmlUr, || Myn heere deide hem be-
Txoeden bj den Tier leiden [Tan Vlaendre] eii
andra, oft dneghdelio was dat hy Tenoehte? en
doohta hemlieden aUe reidenlyc. Ol. t. Dixmvse,
184.
8) Ziek heradem, oeerwegem^ overdenken, fr. ee
eomenUtr, réJUckir, ettaminer, déUMrer. Kil. Be-
▼roeden, amimadvertere, etmeiderare, perpendere,
90pienier eeomm pmtare. || Met deeer aotien [«/. ae^
üe Ml /batem eomira fndicem gm male vel injuete
mmami nel eomdempnavU per imper^tuim] wort ge-
ageert totter reetitncien Tan der scaden die bg der
lentenoien iemende aangedaan ie geweest. Tuyten
weloken alle richteren hen wel spiegelen mogen
niet te licht te ayn om heor Tonnissen onberaden
aft onbedacht te prononcieren ; en dairomioe heb-
ban die coatmnen Tan den ouden lantrechten Tan
Bnbant eii Tan Vlaenderen inne: dat de wethou-
deren Taa den bancken oft platte lant die gemaande
fonaiaaan vorsten mogen met hneren Tonnisse tot iy .
ganeehten toe, om, daerenbinnen , hen wel te be-
nden; hoewel nochtans dicwyie, niettegenstaande
dan Torsten, sg hen seere soberlgc dairinne bera-
den oft benoeden, om by hen seWen des Troet te
mn, maar Torstan dat Toirt aen heor hoot, om
aldaar geleert te wordden, ten grooten oosten Tan
partyen, eii „om die leckemge Tan den penningen
die sg partyen inne doen leggen te huode, om
Tioatdom te treeken, dair sy el leoken, supen efi
waasdom treeken*'; dwelck aij diowgl wel Terhueden
Moden, wairt dat sy hen neeratelgc binnen den . iij .
gsneehten onderlinge wel berieden, oft metten
Tioeden wonden spreken sonder eost Tan partyen;
efi ia clairiye te Termoeden, wairt dat die wet-
hoodeiB, ala «y te hoode treeken om Troetdom te
halen, niet meer en hadden dan el<k wethouder
• if. oft .iij. oude gr. 'sdaigs Toir sgn costen, efi
dat Toir.ij. wethouders efi niet meer, efi dat
d'andere, te weten de meyere en scepenen, thuys
blcTen sonder eost Tan partyen , seiokende [stekende]
alleen huer segele op 't proces, dat die.n. Tan
ben orerdragen souden; dat, in dyen geTalle, die
wethooderen hem dicwyie naarder by hem selTen
tliuys beTfoeden souden dan t\} nu doen. Ood
beier*t dair gebreck ia! t. d. Tat. 108 t«. Die
»>Mi«i« en mnaghen Tan eender maninghe niet
aiear nemen dan drie Torsten; efi ten Tierden
dingkedaghe moeten si troonesèe wysen efi ghcTen ;
ifi deerste npperste staat ten coste Tan partien,
d*«nder twee ataen op de mannen; daar sullen pai^
titt niet of ghalden bi hofrechte, waat si lyn
hem aeuldieh te beTroedene bin den eersten Teer-
tien nachten. Leenreoht e. 1688, e ij i'. It. O, Bwrek
e. Brw^ge, CLYiii.
B£ WACHTEN, bw. 1) Van schade. Hoeden,
behoeden j vrifwaren, fr. garder, prieerver. \\ Hoewel
de ghedaeghde behoorden ghewyst thebbene den-
zelTcn Nicasis los, ledich efi quite Tan den hees-
sche efi conclusien Tan den gheïnthimeerde , en
emmer te ghestane hem bewachtende Tanscaden,..
0. e. Andem. 8« deel , Vonnis e. 9 mei 1496 , blz. 168.
8) OcTangenen Bewaken, torg dragen dat vj
niet ontfUnehten , fr. garder (desprisonniers),preiiiira
garde quile ne e'êwutent, || De Toorseiden Pietere
ad ghehouden syn te doen doene de criminele
executien tsynen costen, en te bewachtene de ghe-
Tanghenen tagneu coaten, Treecen efi aTenturen.
De Pb. en Bb. XV. Mutdelbnrg, 68 (1404). Ala
de TASsal ignoreert dat leen was , meenende dat
eygendom was oft eifre, sonder frvude; want in
dat caa de equiteyt Tan der costuyme soudene be-
w achten Tan boeten, ofte Tan Terliese Tan leene.
WiELABT, L. e. VI. 70. Welc loodt de raem-
scheere ghehouden wordt bescheedelike ute te
haagnene, ten bende dat by dien deselTc lekenen
be wacht moghen wesen Tan onbehoorlike ghecort
te zyne. K, lakeng. Brugge, Vnliere, bis. 58. Myn
heere Tan Ylaendie biet sinen goeden lieden tYpre
binnen trecken efi bewachten de steide Tan roTe.
Ol t. Dixmüds, 14.
BEWAhKDE£REN (Beweerdeien), bw. Waar-^
dSren,ft ^oalaer. Kil. waarderen, weerderen,
metimofre. || Dat egheen Tercooperen, .. en selen
moegen coepen, ofte by yemande anders Tan huerea
wegen doen coopen, dingen, handelen, -beweer-
deren , scutten oit ontsmeeken , noch met gheender
subtylheyt TerwerTon noch Tercrygen, in gheender
manieren, dan Tan xj uren Toere der noenen tot
twee uren toe nae der noenen, efi anders nyet
[nL de hoogerop Tennelde eetwaren]. Bekenk. e. Brah,
reg. 186 f*. 189, JT. e. Brnseel e. 1486.
BEWAEHDLR, sn. 1) Ka»tdein,bwrgbewaardor,
hüMhewaarder , fr. ooneiêrge, ehdielain. || Bewaarder
efi conchierge Tan onsen slote Tan Tpmhout. Bekenk,
e. Brab reg. 188 f'. 298, 6 dec. 1689.
2) Van goederen. Fr. gardien; ook dSpoeitaire,
II Die cautie gestelt synde [»!. Toor de mobilaire
goederen Tan eenen geTangene), moet de heere oft
officier, midsgaders heure dieneers, enuTers efi
andere bewaarders uyt desselfs gcTangenen huyse
gsen. C e. Antw, 1646, i, 19. Eenen depositsrys
efi bewairdere Tan eenen goede, die dat goet houdt
efi onderheeft Tan den deponent. y d. Tat. 91 t*.
bEWA£RDER8CHAP,sn Hniebewaardereehap,
fr. eoaeieri^srta. || Bewaerderschap efi eonchiergerie
Tan den huyse efi slote Tan Turnhout. Rekei3c, e.
Brah. reg. 188, f». 892, 6 dec. 1689.
BEWAERLIJCK (Bewaereiyck), bn. Onbeder^
fdi^, «te/ onderhevig aan bederf, fr. ineormptible,
non enjet è eormption, \\ Soo wanneer de bescha-
dichde goeden . . Taste efi bewaerelgcke goeden
syn . . — Maar soo wanneer sulcke aengecoramen
beschadiohde goeden smiltbaere oft bederffoiycke
goeden syn. C. e. Antw. eomp., IV, xj, 189, 190.
BEWAERNI8 (Bewaemesse), an. 1) Zekerheid^
waarborg, fr. edreté, garantie. \\ Danof [al. Taa
Bulke borgstelling] ay sullen bringhen an den juge
de letteren van Terbande, t*elcx bewaemesse efi
contentemente Tan de andere coheritiers. O, e. Anden.
1, zxi, 12.
8) Van oof^ondan, handTestan. BevoeÜgimg, fr.
eonflrmaiion (de ehartea, diplómea). || Ia orcoadQ
236
BEW.
BEW.
Tm welker dino, wy gheweerden dese jeghenworde
lettren [mei?] bewaemesae ons seghels vast te
maken . . K, 0. Dendermonde v, 1283; Latijnsche
tekst: iigüli nottri munimine. In ghetughenesse en
bewaemease allen der poenten Toers. CkarUr o.
Diesi, 17 juni 1290; Lat. tekst: in tetttimomio et
munimine.
8) Bewaring f fr. garden conservaiion, || Als de
npdxacht of transport aldus ghedaen en gheteeckent
lullen wesen» dia tal deghone, wien zy gheaaen
es, deseWe hayelike goede, evenverre dat se ruer-
lic 'e& draghelic syn, nemen in zyn huus, garde
en bewaemesse. C. o. AaUt^ Origé xTiii. Daer de
▼orsters bij executie in *t goet gesonden oft geleght
worden, is men hen daechs, voor henne custodie
ofte bewaemisse , schuldich v^f stuyvers. C, o. Sant-
hotten^ 1570, I, 29.
4) Behoud^ het inbezüblijven , ir, conservaiion^ état
de regier en possetsion, || Men en mach geene ver-
sekeringe doen van schepen, goeden ofte actiën,
die hem niet toe en behooren, oft daer men geenen
last oft commissie [van] en heeft gehadt, noch bij
tVerlies oft bewaemisse van dijen geen proffijt oft
achterdeel en can hebben. C o. Antw. eomp. IV,
zi, 24.
BEWAKEN, bw. Waken over, een wakend oog
homden op^ fr. veiUer è, || An Adriaen Nauwinck,
K. en N., ter causen dat zy respectiTelic in alle
de straten van de wycken deser stede, *snachs
▼au huere te huere gheroupen hebben: Bewaect u
vier, u kertUoht wel! ter gerustheid Tan de inwo-
nende, en omme de stede Tan brande te preser-
Terene, den terroin Tan 210 nachten, beghinnende
den laetsten septfember 1577, en finerende den
27 april 1578,.. Rbmbbt, 1,286, S^.-r«A:. 1577/78.
BE WALLEN, bw. Met eene sloot of gracht
omgeven, fr. entourer d'un fossé. \\ Een huys Tan
plaisance staende op eene schoone bewalde mote.
DE Pb. en Bb. XII. Zmlte, 11 (1551). Eene schoone,
wel gelegene, behuysde, beschuerde en bewalde
hofstede. ld. XVL Assenede, 118 (1771). tHuus
Tan Sr Nicolaes de Brune, twelcke bewalt was.
Piot, Chron. 582.
BEWANDEN. Zoo leest men art. 8 der Blijde
inkomst Tan Philips den Goede, P(. v. Brab. I,
158 , doch lees en zie bswikdbit.
BE WANEN, bw. Vermoeden, fr. prüumer. Kil.
Bewaenen, vet. suspioari, putare. || Zo wasover-
een ghedraghen Tan al den commune : dat alTooren
de Tooghd en scepenen en raeden, de hooftmannen
en de zeTenentwintich , en uut allen neringhen een
deel Tan den notabelsten , a) die men bewaende dat
in Wetten zouden oommen, dit al beseighelen . .
Ol. T. DlZlCUDE, 84.
BEWANr (Bewandt), bn. Verwant, hloedver-
waniy nabeëtaande, fr. par ent. |) Dat, naercostuym
des landts Tan Loon, die bewanten, in materie Tan
Temaerderinge , behooren geprefereert te woorden..
Dat die bioedgewanten . . behooren die Temaerde-
ringe te doen binnen 'sjaers. C. gr. Loon, I, Tiii,
271 (1629). De xiaeste bewanten en magen. C.Ltenh,
V, Vaïkeiiurg^ 1612, a. 19. Aen coilaterale goe-
deren , . • de kinderen en moegen de plaets Tan
hunne ouders nyet representeren , maer deseWe Tal-
len op den naesten bewandt die op het graff be-
Tonden wordt. C. v, lAmburg, Leenhof, a. 55.
BEWANT (Bewandt), zn. o. Seohtegebied , fr.
Jmridiction, || Aengaende dor Tryheyt der Toors.
stadt hierboven., geruert, Terstaen wy en halden
sulcks Boowael buyten deseWe onse stadt, tot soo-
Tetre haer palen en bewandt sich strecken, als
binnen der stadt oft mueren derselTer. O. Li^ge,
27 juni 1677, a. 90. MasseU,
BEWAKEN, bw. 1) Eenen zieke. Oppaeeen,
verzorgen, tt, soigner (un malade). || Ten zij noch-
tans dat de facteur doet Terstaen, dat de doode
gestorTen is b\j zijnder negligentie oft quaden regi-
mente Tan bijslapene, te Teele t'eetene, Terboden
spysen oft dranck te nemene, oft bg quaden be-
waren Tan den meesters. WiELAiri:, Praat, erim,
LXZTi, blz. 102. Zie aijebbbit 2).
2) Het yerschuldigde. Aohterhonden , fr. retenir,
garder par devers soi (ce qui est dü). || Datniemen,
die in de poert wonachtech es, Tremds mans ghelt
beware an coeren, op de mesdaet Tan c. s. C. v.
Anden. 2<i<) d. Kb. v, 1828 Van den grane.
8) Eene oorkonde. Bekrachtigen, bevestigen, fr.
corroborer, eonfirmer (un document). || En opdat
al tghene dat Toerseit is cracht en macht gripen
mach Tan euwigher Testicheit, soe hebben [wy]
dit teghenwoerdighe scrift doen bewaren en zie-
ghelen metten siegel onser majesteit. C. v. St.'Trm-
den, § 30.
4) Verordeningen. Onderhanden, nakomen, fr. o6-
server, se conformer è (des prescriptions). || Dat
alle borghemeesteren , . . schepenen , raidt en OTer-
momboiren . . , en elck int t*heure , emstelyck be-
waeren en exerceren alle t'ghene dat denseWen by
desen . . is geoommitteert. C. v. Loven, Weesk. a. 78.
5) lem' belangen bezorgen, waarnemen, fr. soigner
les interets de qq. || Dat elo samecopere sweren
sal, dat hi sinen copere en Tercopere bewaren sal
op s\jn eet en op syn beste. JT. lakeng, Brussel,
1865. P, 9. Set der samenoopers.
6) Eene zaak, rechtszaak. Beleiden, besturen, fr.
eonduire, diriger (une afiaire, une cause); ook ver-
dedigen, fr. défendre. || Den opgheroupenen te
garrante en is niet ghehouden te garrante te com-
mene , um te sustineren ofte annemen Tan den pro-
cesse, hy en wille: maer staet in peride, indien
de zake qualic bewaerdt oft beleedt waere, hem
met denzeWen quaden beleede niet te moghen be-
helpene. C. v. Kortrijk, ly, 1. En zullen [de
procureurs] oock niet spreken dan als haerUeder
tour komt, om haerlieder sake te bewaren. C. v.
Auden. I, Stijl d. kamer, Yi, 12. Soo wanneer de
procureurs, door sieckte oft noodelycke oorsaeoke,
oft affwesen Tuyter stadt, henne saecken niet en
connen gadeslaen, en mogen, om die te bewaeren,
niemant in henne plaetse stellen dan eenen anderen
gesworen procureur, Tolcomelyck Tan de saeoke be-
richt wesende. C. v. Antw. eomp. Y, iy, 15.
7) lem* recht. Vrijwaren, beosiligen, fr. garanür,
sauvegarder (les droits de qq.). |1 Waeraf scepenm
tTerclaers themwaerte behouden, om eiken altyds
te bewaeme zyns rechts. G. v. Gent, 612 (1481).
8) Van goederen In bezit stellen, fr. ensaisiner,
investir. || Alles op pene, dat de schepenen deser
Tryheyt deselTe [nl. weesgoederen] niet en sullen
ewech goeden oft den cooper daerinne bewaren;
maer sid alsulcken Terooopinghe wesen nuL C. v:
Moll, Weesk. a. 17.
9) Het bezit Tan een goed, van penningen. Ver'
waarborgen, verzekeren, fr. garantir, assurer (la
possossion d'un bien, de deniers); ook behouden,
houden, fr. maintenir, eonserver. || IngheTalle be-
Tonden worde dat yemant, in eenighe goeden ofte
renten gegoet zynde, gheene behoiriycke goedinghe,
erffenisse ofte Tasticheyt daeraf en hadde, .. moeten
deghene, gelofte Tan genoecndoen ofte waerschap
daeraf gedMn hebbende,.. sooTvle doen, dat den
anderen goede en behoiriycke Tasticheyt, goedinghe
öëW.
bEW.
23^
en erfTeniase geschiede, sulcke dtt hy daeraiede
bewaert sy, en dat de goedeu ofte renten hem en
ujne erfghenaemen peyselijck en vredelijck yolghen
moghen. C o. Loven ^ ix, 10. In dien gevalle mach
de coopere hem aen en van den calengierdere doen
bewaren en yersekeren. C. o. Antw, 1545, Tii, 22.
Omdat elck te bet van syne pennynghen zoude
moghen bewaeri zyn, soo es degone np wien zulck
goet ter lester keersae blyft, ghehaiiden zeker souf-
nsant te doene , . . Toor de pennynghen die hy fur-
nieren moet. C. r. Denderm. V^ 10. In actiën roël,
in dewelcke d*aenleggere iet aenghewesen sal syn,
ioo aal ^taeWe aenghewesen goedt bij den schouteth
ghestelt worden in de macht, facnlteijt en possessie
▼an den aenlegger, dien h|j [Z. het] aenghewesen
18, en dewelcke daerinne ghemaintineert , gehouden
en bewaert sal worden. C o. Lier, Stijl , xiY, 6.
B£WABËN, zn. o. Bewaring, bewaking^ bewaar-
dertehap, fr garde, conciergerie. \\ Om tgoede aen-
bringen ons gedaen van den persoen van Hendrik
Tan Dam , wij hebben denselven gegeven oft geson-
nen de conciergerie en bewaeren van 'tBrootnuis
[fr. kalle om pain, ook Mauton du SoO]. Sekenk,
V. Srab, reg. 139, f». 194 (1562).
B£WARIGLN, bw. In rechte, zynen eisch, een
seggen. Sewaarkeiden, er de gegrondheid doen van
blijken , fr. eertifier , vérifler (sa demande , un dire),
enprouver Ie bien Jonde» Kil. ratum facere , próbare.
II En wirde by den suppliant . . oock niet bewaright
dat, by vonnis van den voorn. Raede, die wet bou-
deren van Antwerpen souden verclaert zyn gheweest
niet ontfanckbaer, om die van de tholcamer ver-
kosen te hebben tot het ampt van almossenierschap.
Mabtiiïez, 8.3 (1644). Ghedurende welck campe-
ment [nl. van de Franache troepen] de huysinghen,
schueren, stallen, enz... verbrandt sijn gheworden,
ghelijck breeder bewaericht wort mette sertificate
by den pastor , wethauders eü notable onderteeckent.
DB Pb en Bb. II. JSeergetn, 150 (17«i« E.). Soo
verre de gedaechde voor d*eerste reyse aldaer [«/.
voor *t gerecht der lakenhalle] in persoone. oft by
procureur, niet en compt, om syne saecken te ver-
antwoorden terwyien de heeren te rechte sitten,
wort voor d'eerste reyse als wederspannich en on-
gehoorsaem [als eontumax, C. v. 158*2] verreyct en
verhaelt, t'sy dat d*aenleggere by handtschrift des
schuldenaers oft ander bescheet synen heysch be-
waericht ofte nyet. C, v, Antw, eomp. I, v, 7. —
De coet. v. 1582, r, 6, zegt te dezer plaats: syne
intentie veriflceert.
BËWEËKEN (Beweren), bw. Afweren, af keeren;
voorkomen, fr. dMourner; prévenir, \\ Om alle stoete
en discordie die vallen muchten tuschen ons en
onsen luden , en hem en sinen laden te schanwen
en te beweren. Piot, Cart, II, 14 oct. 1S86, blz.
98. Omme dies wille, dat tandren tyden gheseit
Sheweest heeft in diverssche jaermercten , tusschen
ie van Ecctoo en Capericko voorseyd , omme tstaen
met hueren lakene, daer, in voorledene tyden, wel
ffheschepen was groot grief te gheschiedene , hadt
Ood en de goede lieden niet beweert, de Pr. en
Bb. XIII. Kaprijk, 68 (1457)
BEW£0£N, bw. (deelw. beweeeki). Kil. in viam
dirigerê, 1) Ter hand stellen, fr. remeitre en maim.
II JDat scepenen gheene pandynghen . . en sullen
moghen teeckenen . . van deehone die gedaen wer-
den np de casselreye , dan danof den £raegher van
den pandtbriei in haerlieder handen verclaers ge-
daen mJ hebben van de brief?en behoorlick beweecht
tó hebbene. C. e. Audém, 2^* d. Ord. 16 Jan.
18(90, a. 7.
2) Oorkonden, penningen. Nederleggen , ter bewo'
ring dragen en leggen, fr. dépoeer, porter et déposer
(des documents, des deniers, pour étre conservés).
II Gelick oock, ter overiyden van de notarissen,
de protocollen en originelle aoten van hun comptoir
zullen beweegt worden ter grefBen van de twee
steden van den lande van Aelst , . . omme aldaer
bewaert te worden C, v. Aalst, Regl, 81 juli 1752,
a. 91. Alle de originele acten en protocollen der
overledene notarissen, alwaer de Tabbellionage niet
en is geëtablisseert, zullen moeten beweegt worden
ter griffie van het magistraet. Fl. v, VI. 80 sept.
1780, a. 1. X, 844. Ib. 349. £n is den officier
(d*executie ghedaen hebbende, ofte den pandtver-
cooper, indien daerom eenich pandt veroocht is)
ghehouden de penninghen te beweghen ter greffie.
C. V. Poperingen, ZZT, 2.
8) Vervoeren (in 't algemeen), fr. transporter (en
général). || Dat alle acooplieden , . . dewelcke zullen
willen leeden en trasport eren eeneghe peerden oft
meerien, omme die te vercoopene op de openbare
maercten , zullen ghehauden wesen die te .beweghen
en leedene by daghe, tuasohen twee zonneschynen
en over de heerstrate. PI. v, VI, 27 oct. 1538, I,
706. Dat al deghene die assisteren, £avoriseren,
ofte andersins verstandt hebben zullen , . . omme
te beweghene peerden uut onsen landen, zullen
vallen in de voors. peinen. Ib. 707. Alwaer \nl, te
Ardenburg, enz.] de lantslieden daerontrent wo-
nende, . . worden hanteerende, frequenteren, mids-
giders te coope voerende haerlieder landtvruchten,
aut en andere waeren, in plaets dat sy voortyden
goplogen hebben tselve te doene binnen de stede
van Oaprycke, vanwaer de voors. vruchten voorts
gevoert en beweeght worden naor de steden van
Ghendt, Brugghe efi andere opwaerts gelegen, ds
Pb en Bb. XÏII. Kaprijk, 8 (1618).
4) Verzenden, verwijten, ïr. renvoger, adresser,
II Dat de heylighgeestmeesters hen oock niet en
sullen onderwinden iemanden anders van buyten,..
de provenen te gunnen, gheven oft distribueren;
maer sooverre hen iemant overkomt van buiten,
sullen die beweghen en dresseren, indien zy van
der heylighgheesttafel willen leven, totton dorpen
vandaer zy ghekomen oft gheboren syn. Ord. 2 mrt
1557, a. 7. Santhoven,
5) Inbrengen, fr. introduire. || Niemand en zal
vermogen eenige goederen in de gezeyde magazynen
te bewegen, zonder daeraf inkennen te doen aen
den magazinier gestelt tot het ontfangèn het rM[t
der magazinagie. PI. v. VI, 8 juli 1780 a. 6. Xl,
749. De fr. tekst aldaar zegt verkeordeiyk plaeeir
ui déplaeer.
6) In rechtszaken. Sen goede richting geven , fr«
donner Mne bonne direetion (en matière de procé-
dure). II Soo wanneer in der dnpiycken eenighe
nieuwe feyten oft bescheedt wordt byeebrocht, soo
sullen de rechteren, int maken van den vonnisse,
deselve nieuwicheden afslaen. Ten waere dat hen,
nvt eenighen redenen (om partyen te beweghene
oft van malcanderen te helpene), den aenlegghere
daerteghen ghelieffde te hoorene by tripiycken. C
V, Sanihoven, Stijl v. 1557, a. 198, 194.
7) Leiden, richten, fr. condmire, diriger, || Hoedat
Z. Mt, om sooveel te meer te bewijsene zyne landen
van herwertsover die oprechte en herteiycke affectie
die hy totten selven landen draegende waere , hadde
wel beghéert en vrillen doen overcommen mynen
heere onsen prince, zynen eenigen zoen, in desen
zynen Erffnederlanden , om denselven te bewesen
en stichten in dentelven wille totten voers. onaei>
80
238
BEW.
BEW.
laeten. Br. v, d, kamselier v. Brah, aan de Staten
V. Brab. 23 mei 1649.
8) Tot de deugd. Opleiden , fr. former Q^ la
▼ertu). II Sullen de momboin oft curateun den
persoon onder heure momboirye staende besorghen,
en sljne eer en salicheTt voirderen , . . en denselven
instrueren en beweghen in deuchden en alle goede
zeden. C o. Lojoen^ Weetk, a. 69.
B£W£LDIG£N, bw. QewM aandoen, overwel-
digen, met geweld overmeeeteren^ fr. faire violence
d, prendre par force, \\ Dat voortaen niemandt ,..
hem en verroordere die handt van justitie te be-
weldighen . . , noch eenighe ghevanghene onsen heere
droesart oft sgnen dienaren te weeren noch te ont-
Treemden uyt synen hande. C. ü. Bavensiein^ Ord,
9 aprU 1622, a. 11.
BEWELT (Beweidt), zn.o. Maeht, gebied, bezit j
fr. pouvoir, puiësancej postestion. \\ So wat dat een
mensche onder hem heret in zyn bewelt eü in
sine voudio [/. yoochdie], dat stom es bi nature,
al eist dat het mesdoet, of yemene quets, daerof
en sal die mensche niet staen te rechte, no de
stomme dinc Terliesen. K. o. ter JPiete, 1266, a.
61. Lat. tekst: Quiequid homo sibi tubditum habet
qui imutuêeat {êio), — Als eenich meuble goet, obli-
gatien, losselicke ofte onlosselicke renten, geaffec-
toert ofte niet, an diverssche crediteuren in zeker
§ bestelt worden , iaeitè aut expreuè , de naeste es
ie den pandt in syne macht en bewelt beeft —
De catheylen van eenen hueraere, intghehuert huys
synde, worden Terstaen te wesen int bewelt van
den verhueraere. C v, Auden. xii, 30, 31. It. 33,
en XIII, 1. lïaer dat zy [nl. de Spanjaards] deselve
stadt [Haarlem] in haerlieder bewelt hadden. Piot ,
Chron. 466. Insgeljjcx wordt aen een\jder verbo-
den in sljne huysen ofte beweidt te hebben eenige
gaerens, netten, sacken.., ofte ook eenige instru-
menten om het wildt te vangen ofte schenden, sb
Pb. en Bb. X. BacJUe, 16. ö. Kon. H. him ver-
biedende van den wyn te laeten transporteren \>uy ten
hun bewelt [hier zooveel als huizen of pakhuizen]
door andre persoenen als door de vatjensvoerders
en wijndraegers. Fl, o. Vl. 19 apr. 1760, a. 2. IX,
693. Hoeveel grof en wit saut dat sy hebben in
heurlieder keeten, packhuysen ofte bewelt. Midde-
len o. VL 18 febr. 1702 a. 174. Indien eenighe
kooplieden, facteurs, schippers,., in haerlieder
bewelt hadden, *t zy in haerlieder schepen , . . eeni-
ghe partyen van harinck, saut ofte visch. Ib. 176.
BEWENT. Zie BeWiitt.
BEWëRDEN, OW. Laten bewerden. Laten
geworden y laten hegaan , fr. laieeer faire. Zie Verdam.
II Dat niemant, . . [hem] en vervoordere te comen,
oft hemselven te vinden op de zeestranghe, by
daghe oft by nachte, in tyden alsser eenige zee-
vonden aencomen . . , om de zeevonden te aenvaer-
den, ofte den rentmeester te beletten, maer daer-
mede te laten bewerden denselven onsen rentmees-
ter oft synen gheoommitteerde en heure dienaers.
PI. V, Brab. 16 mei 1074. III, 241.
BEWERF (Bewerff), zn. Bewerf doen. Ten
heeie spreken, genade vertoeken, pogen te verwerven,
fr. intercéder, è'efforcer d'obtenir grdce, goüieiter.
Zie ook BiDDEK. II So wie procureerden oft- bewerff
deden tegens de executie van eenigen poente oft
articulen hiervoor oft naer bescreven, oft van ge-
vangen uijt te laeten, oft anders solliciteerden,
dat die executie daerom belet worde, ende dezer
gheiycken, die sal bruecken twee wegen Sint- Ja-
cobs. Z. V. Tongeren, v. 18 mrt. 1602, a. 38.
BKWERP (Beworp), zn. o. 1) Bouwkunde. Ont-
werp, tehett, heeteh, it.pUm, profet, eêquiêêe, Kil.
Be werp, beworp. || Coppen Mechant geseint te
Mechelen ane 1 steenhouwere aldaer, omme dbe-
worp te halen van der stat huse, dat meeeter
Plissis ghemaect hadde, en de jonghe Plissis daer
gheleent hadde , ^ dagen , xx pleoken. Tak Eten ,
Louvain mon. 135 (1) St.-rek. 1447/8, Bouw van
't stadhuis. Mr. Matheeusen ghegheven voor wjn
beworp, dat hi gemaect heeft, na denwelken der
stat huys gemetst sal worden, Ib. 1448/9. Mi. N.,
mr. werckman ons gen. heren te Bmxele, die ter
bede van der stat comen es te Loven, omme te
visiteren dbeworp dat mr. Matheus gemaect hadde
van der stat huse. Ib.
2) Van schilderyen, tapyt- en beeldwerken. Schets,
piUroon, fr. esquisse, patrom (de tableaux, tapisse-
ries et sculptures). XU. Beworp der schilde-
i^en. II Ten verzuecke vanPhilippus Vuesels, rent-
meester van Brabant , . . hebbic , Jan de Xempenere
[Jean de Champagne], schildere, oversten en gevi-
siteert alle die patronen en beworpen van den
bossche van Zonien, naer tleven en in platte for-
men gemaect, met oic het stuck in schilderien
op lywaet, met olyeverwe gemaect by Prancen
Borremans, oic schildere; en geoonsidereert den
tyt^die hy int betrecken van denselven partyen in
den voirs. patroonen begrepen, bezundere die cIoob-
teren, cappellen, dorpen, sloten, huysen en an-
dere bekende en sefameerde plaiUtsen omtrent en
in denselven bossche gelegen, en dat die gemaict
syn nair huere mate, opten cleynen voet, dunct
my, op myne consciencie, naer rate en advenant
dat men nu jegewoirdelyck betaelt van elcke elle
van den patroonen van tappesserien dewelcke men
maict vuytten gheeste en nair een vid/imus, zon-
der, om tselve te doene, buyten deser stadt te
moeten reysen oft dair buyten te blyvene, enz.
Bekenk, v. Br ah. Acquits d, c</mptes du dom. 6 mrt.
1641. Zie ook hierover L. Galealoot, Zes De Kem-
peneer , BuU, Aoad. royale. — Verdingt . . teghen
mr Godevaert De Boose , . . 't voers. sacramentnuys
te makene , op alsulcken beworp als deselve mr Go-
devaer alhier leverde,.. Gegeven mr GK>devaer,
voor de volle betalinghe van syn werck, . . over-
mits dat hy de hoogde van twerc niet gelevert en
hadde, en dat oock nae den patroon niet vol-
maect en was. Batkaeees, Saint- Sulpiee , I, 119
(1636). Zie ook betbbckek.
3) Van oorkonden. Ret aan goedkeuring onder-
worpen ontwerp van eene akte, fr. projet ttun acte
soumis è approbation. || Want eenighe van onze on-
dersaten ons ootmoedelick verzocht hebben te mo-
ghen onder hemlien eenen tyd langh examineren
zeker beworp van zommighe andere poinctcn en
articulen, die wy hebben laten bsgripen angaende
andere partien van der navigatie, . . om by dezelve
te vougnene wes een yghelick bevinden sal tot
I voorderynghe van dien te dienen, . . BL e. VL 29
jan. 1649, a. 33. I, 373. Begberende iemandt eenige
erfuytehevinghen, transporten, manghelinghen, be-
lastingen,., voor schepenen deser stadt te pas-
seren, is gehouden den secretarissen, grefBers oft
hunne klercken (die versocht worden het beworp
te maken) eerst en vooral te doen blycken van
■ynen tytel. C. v, Brussel 1606, a. 138 C^i«t ver-
taald door Christyn). Die van het magiatraet . •
hebbende daertoe opgestelt een bewerp van resl^
ment. O. 22 deo. 1780, Steenweg van Dieet op Xo-
ven, Inl*
BEWERPEN (Beworpen), bw. (deelw. hewor»
pen). 1) Werpen op, fr. f eter sur. \\ Ixgurie is ge-
BEW.
BEW.
239
hMten:...- Item, eest dat iement eeoen anderen
beworpt met dxécke, oft ■ndenins, tot BQnder
sehaempten. t. d. Tat. 84.
2) Bene ruimte met palen. Afkettem^ ft, mar^
qmer (un eepace) tnee det piquetê <m des hornet.
tl Opdat de palen van onse Yire wonden, boe-
sehen, wanmden en Tan hunne duwieren [»{. soo-
men, bnifcenranden] moghen bekent worden, wy
ordonneren onse gheeommitteerde int stuck ran
de jacht, dat sy deselye stellen oft beworpen met
paelsteenen, oft andere zienlioke teeokenen. P2. e.
Vl. 81 aug. 161S, a. 8. II, 895. Verdam 2) o.
8) Ben knnstwerk. Ontwerpen ^ schetsen, fr. es-
quisser (une oeuTre d*art). || Item, Beyneren de
scrjnmakere , van twee berderen, en Tan dien te
samen te Ijmene, daer de torren op beworpen
staen, die in de kereke Sinte Peetere hangen , 12 pi.
Vav BtbV, Xoamit» mon. 186 (5). St.rek, 14A1.
4) In rechten. Uitdmkiren, fr.formuUr. || Dat
in alle Terbale saecken nijet met allen te boeck
gestelt zal worden dan die naecte eijnden en eon-
clusien bij den sdTOcaten en procnreurs tcToren
(nae d*inlormatie henrder meesteren) beworpen. C.
9. Samtkoven^ 8iy^ 1567, a. 68.
BEWERVEN, bw. (onT. theweffde, Terl.deelw.
hew&rven). Teweegbrengen, veroorzaken, fr. causer,
donner lieu è , ftnre en sorie ; ofr. proeurer (La Cume).
II Dat wy hon . . . Toerdane niet bedwinghen en
soelen, noch doen bedwinghen, ocht dat bewerTen
loelen, bi ons zelTen ocht bi anderen. Oorh, v.
Diêst, 17 jnni 1290; lat. tekst: seu proeurahimus. —
Diewelke bnrgermeistere en raet, gesworen , . . sne-
len . . , en oec die rechte . . , en bewemen [I. be-
werTen] dat den armen gelgc den rijken geschiede
Tollinge Tan rechte. Piot, Öart. 18 noT. 1404, a. 2.
St.'T)nnden. Om qnsetheit en boise werken der-
geenrCp die hen oneendrechticheit, twiste en wer-
schape [meer] dan pays en mat te bewemen [l.
bewerTen] efi Tort te setten, mitten rechte te we-
derstreTen, en om hoerre quaede koenheit te we-
dergaen , so willen wy . . Ib. a. 10.
2) Zekere brioTen. Vertoerven, verkrijgen, fr. db-
tenir, impêtrer, \\ Alle bricTen die wi impetreren
ochte bewenren mochten. 20 mrt. 1860/1857. 8t.'
Qeertr. abd^ Loven, doos 2, Rijksarehief. Oft hen
pynden die beleide bynnen der mercgreefscape ter
execucien te stellen, bricTe daeraf Tan der stadt
Tan LoTen sen de dieneren oft Tan de personen
bewerfde , oft met andere wegen denselTen dieneren
daermede belaste, oft dede bewerTen oft belasten.
Mrt. enToBFB, Qeseh. v Antw. III, 678 (1454). Het
zijn Teele pnnten die den letteren Tan den paaws
en prelaten maken suspect , te weeten , als zy . . ;
als dieselTe bricTe beworTcn zijn bij eenen anderen
daersf geen speeiael mandaet oft beTeel hebbende.
T. D. Tat. 67 T».
BE WEST, Tz. Met datiefregimen. Bewesten, ten
Westen van, fr. è Vomest de. Zie ook bsoostbb.
II Tsamelicke dieghene die hierTormaels wateringhe
Elden mettien Tan bewester B., dat utewatert te
imminsTliete. 22 febr. 1287. Van der manscep,
die de graTe Tsn Hollant sculdich wts te doene
eiï dede den grsTe Tan Ylaendren Torseit, Tan den
lande TSn Z^lant bewest der Scelt. 1 aog. 1290.
Dat wy, ter Toors. plecke Tan Middelburgh en
opt landt Tan de TOors. briefren, dewelcke hem
bestreekende zyn in drie ammanscepen, als Tan
den Undtzaecken ghehonden Tan hem te leene, te
weten Beooeter Be en Bewester Be, binnen den am-
bochte Tan Ardenbnrg en Moerkercke , hebben ghe-
gheTen enz. db Pb. en Bb. XY. Muldetbmrg , 60
(1464V Bentmeester Tin Bewest- en Beoistersohéli
in Zeelant. PI. v. Tl. 19 juli 1551, Zeereehien^
Slot. 1 , 895. It. blz. 786.
BEWBSTHALF (Bewestalf), bijw. en tz. Bo-
westen, ten westen van fr. è Vonest de. || Ben ghe-
met bewestalf ant Torseide werf, en al *tander in
den boengard, bewestalf den weghe. 20 jan. 1285.
Zie BB008THALF, BXSXTIT (BBSUITHALP).
BE WETTEN, bw. In rechte behandelen, hereék-
ten, vonnissen, fr. traUer enjnstice, juger, \\ Waart
dat men de Toers. Terde brake, dat sand men be-
rechten en bewetten naer de wet Tan der stede
daer hi toe behoort, dat deghene wesen zaude[?]
die dien Terde breken sande. db Pauw, Vgb. 8
(1.937). Dat de goede lieden Tan Pamele zullen
bewet zijn in allen manieren met onsen scepenen
Tan Oudenaerde, ghelijc onsen andere poirten Tan
Oudenaerde. O. v. Auden. 2<l< d. 4 apr. 1884.
BEWETTIGEN, bw. 1) Hetzelfde als bbwbttbv,
ook bevonnissen. || Als enich twist ghcTalt, groot
iof deene , tusschen poorters Tan Aelst en Tan Ghe-
ronsberghe, dat die twist bewetticht zal wesen ter
stede Tan beeden daer d^hene porter es, wien
meest mesdaen es. de Pb. efa Bb. Aalst, I, 42
(1 858). By den arreste ofte wettelicke clachte, binnen
behoyrlycken tyde bewetticht zynde, ghedaen op
eenich goet, wert tzeWe gheaffecteert en ghéïmpig-
noreert ten profyte Tan den arrestant, Toor de schmt
by hem gequereleert. C r Aalst , y, 17.
2) Bekrachtigen, fr. eonfirmer. \\ Bn ghedeurt
alzulcke clachte jaer en dach, sonder meer, ten zy
dat die Temieut ofte bewetticht wordt. C. v. Aalst,
T, 12. Duerende nochtans de Toorseyde affectatie
niet langhor dan jaer en dach, tensy dat de dach-
ten Temieut , ofte dat se bewetticht zyn met eenighe
procedneren daerop ghedaen by daginghe ofte inthi-
matie Tan den proprietaris Tan den grondt. O. v.
Auden. I, T, 88.
8) Machtigen, fr. auioriser, || De Lange roede
Terraach, Tolgende d'out hercomenen, te stellen én
bewettigen eenen clercq, die, onder den eedt in
handen Tan hem gedaen, moet boeck en register
houden Tan alle soenen die men ter saecken Tan
eenich dootslaegen is doende. C v. Antw. comp.,
Vn, vni, 9.
4) Zich beroepen op eene gepriviUgieerde hoedanig^
heid, fr. invoqner une quiltié privilSgiée. \\ Dat,
zoo wat Toochden, handelinghe en administracie
hebbende Tan den ghoede Tan haerlieder wee-
zen, executeerlic zullen zyn, in Uto en ghoede,
Tan den ghebreken en fauten die men bevinden
zal by den TOorseyde TOOchden gheoorboort zynde
in de administracie en handelinghe Tan dien, zon-
der hemlieden daeroTcr te mogen bewetteghen als
poorters, en dat, in dat cas, de Tryhede Tan huer-
ueder poorterscip hemlieden niet en zal moghen te
bate commen. C. v. Brugge ^ II, 179. Voogdij 28
juni 1507 a. 2.
BB WETTING, zn. BeweHiging, wettiging, fr.
validaiion. \\ Van der gelycke, wordt een ieghelyck
ghehouden de bewettingen Tan dachten op huysen
ofte erfren, hier Toortyden ghedaen, ofte naermaels
te doene. ten Toorseyden landbouck te doen anno-
teren, op peyne dat dengonen in ghebreke blyrende
sal Terliezen *t effect Tan dezelTC dachten. C. r.
Auden. 2<i« d. 7 mei 1636, hbs. 456.
BBWIJCKEN (Bewgken\ ow. StrOcken, xidk
uitstrekken, fr. s^étendre. jj ügtgenomen . . , en acht
mergen daimaest oestwart, tcnrnden Dirk Boudens
Boens, bewijken [{. bewijkende] al totter Masen
wairt. Piot, Cart. 74 (1874).
m
BEW-
BEW.
BEWULEN, büw. Wyiêm, fr. fem. || Tier buen-
ren landB,.. die mgn yrouwe, myn oudermoeder
bewilen was, Trouwen vsn Maaaewinei gaf te bul-
pen teere capelrien. ds YLAiiiircK, Zw. 106 (1333).
BEWIJS, sn. Zie bswijsing.
BEWIJ8EN, bw. (yerl. deelw. hewiftf). 1) Aau-
wijxen^ verbimde» een voet goed of andere waardijen
ter géktrkM eener eekmld^ fr. oêêüfner ou affecter un
biemfondeou d'auires valewrs poÊor eérelé d*%n» detie.
||Soe moohte Hughe en Seghere, van din halbunre
lanta, dat dien van Kiniye es bewist, haren wille doen,
alsi daden ier siit bewisden dien van Niniye. Schep,
e. VèUéke, 21 juni 1257. Dat Tore ons.., Matbiis
Hellenspighel , . . bekende, sheloTede en bewisde
ane sgn huis, metten gronde,., yir pond erfs^js
paiments alse in borse binnen Dyst lopen sal. Schm,
«. Dieti, 26 mei 1305. En dese voirs. twee mudae
corens heeft Jan doude yoirs. bewijst, beset en be-
pant der Toirs. Eennerien [fr. infirmerie'] op 8|jn
gholaghe ran drien dachwandisn groet. Charth, Beg.
SrntteL t^. 254 ▼«. (1339, Seh^. v. Meerheke), In
de erfielijcke en onberuerlycke goeden en erfrenten ,
die in den by vanghe yan Liere , . . ligghen en ghe-
hayen worden, deylt een sone teghens twee doch-
teren, en mach de sone sijne sosters bewysen. oft
hem belieft, gront en bodem, en, oft hij wille,
soo mach hij synder suster laten heffen aenwedde
oft rente in rogge, oft in gelde op alle de goeden.
C. e. lAetj xy, 2. Soo wanneer eenige erfcheynsen
oft renten afgelost en gequeten worden, daer iemandt
tocht aen heeft, soo moghen d'er%henamen oft pro-
prietarissen yan sulcke afgequeten erfcheynsen oft
renten de capitale penningen aenyeerden, en den
tochtenaer oft tochtenersse deselye tocht bewysen,
bekennen en besetten op andere sufficiënte panden.
C o. Brussel f 1606, a. 188. Christijn yertaalt met
één woord : in aliie yignorüus eonstiiuant.
%) Toewijxen, toekennen, fr. assigner, adjnger,
II Wert dat sake dat bynnen den yoirs. termyne
gheen erfgename [nl, yan een te Diest gestoryen
yremdelioi] en quame, die yoirs. possessie sal be-
wyst wer£n den heere. K, o. Diest e. 1228, a. 3.
Lat. tekst: domino assignabitur.
BEWIJSENIS. Zie bewijbivg.
BEWIJSINO, zn. ▼. 1) ChrondgtAiedtOmsekrijting^
reehtsgèbiedf fr. territoir e ^ eireonscription, juri'
diction. \\ Dese iiy ghesellen, oyermids datsy omme
ghegaen hebben met putierscape, met onzedelike
[onredelike] wandelinghen, eü oec huyssoeckinge
ghehanteert hebben, soe sullen zy trecken, en elc
yan hen, eene pelgrimagie doen te Sinte-Jacops in
Oalissien, en uut de stad en bewisinghe yan Ant-
werpen trecken bi sonneschiene, en niet weder-
keeren noch comen binnen de stat oft bewisinghe
yan Antwerpen, zy en hebbeu elc die pelgrimage
ghedaen. Willemb, Sist, onderz, 193. Dat onse
stadt yan Antwerpen, met der bewysenisse dairtoe
behoorende, eü onse landt en sloten yan Oyer-
mase , . . wederomme yergadert sullen zijn en blyyen
tot onsen goeden stede en lande yan Brabant. Blijde
inkomst o. hertog Antoon, 18 deo. 1406, a. 28.
2) Aanwijzing , verbinding van een vast goed of
andere u)aar dijen ter zekerheid eener schuld , fr. assig
nation ou afecfation d^un Men fonds ou d'auires
valettrs pour sérefé d'une dette. || En halph bunre
lands, dat leght in Lettelen drisch, quite eü yri
yan alre bewisenessen eö yan alre calangen . . Schep,
V. Velséke, 21 juni 1267 Omme te coroene tedeser
prescriptie \nl. yan 30 jaar] moet men nootsakelyck
prouyen yier punoten: Eerst, dat hij gepoesesseert
heeft als sine, en niet als gagiere oft in assignatie
ofte bewyse yan schulden, noch by eenighe ondeoch-
delijcken titele. Wielavt , Leenr, v, VL 47. Waert
dat de yassael tleen eenichsins ontstruycte, het
waer by ghifte, bi manghelinghe , bi testamente oft
andersins, of dat bijt gaye geéstimeert en in assig-
nacien oft bewijse yan den penningen, de heere
soude moeten ghedient zijn \nl. den 10^^ penning
ontvangen]. Ib. 109. Een debiteur, geflzeouteeri
zijnde, sal mogen aouffissant dragelyck ofte dryye-
lyck bewijs yan meuble goedinghen doen, om synen
persoon yan executie t*exeropteren, midts debelve
meublen terstont leyerende in handen yan d^n
officier executeur. C. o. Foperingen, xxiii, 7. üie-
mant en is ghehouden in betalinghe yan sijne tach-
terheyt /te aenyeerden obligatien by maniere yan
bewysinghe. — De bewijsinghe aenyeerdende , blyft
des niet te min de eerste debiteur yerbonden soo-
langhe totdat hij is metter daet betaelt oft effeo-
tuëlyck yemuecht yan syne schuit , mits dat bewij-
singhe gheen betalinghe en is; tenwaere nochtans
den crediteur sulcken bewys hadde in absolute
betalinghe ghenomen en hem daermede, oyer dat
dia is, ghecontenteert. C, o. Deurne^ 1612, a. 134, 136.
BLWIJSLIJCK (Bewysselijck), bn. Bewijsbaar,
it, prouvable. \\ Van giayen oft yan thuynen des
en konipt men in gheenen besete, soo dieghene
die dat teghengaet, roetten naebueren ofte met be-
wijsselycke konden, contrarie bewysen kan. O. v.
OravCj XII, 3. Soo wie aenffherichte brieyen op
jemants goet wint yoor wettelycke schuit, dat die
wederpartye [die] alsoo syn goedt met rechten
yerloren heeft, wederom sal moghen lossen, yryen
en quyten binnen sjaers, met derselyer bewijsse-
lijcken schuit daer het yoor opghewonnen is. C. v,
Kuik, 1550, a. 6.
BEWIJSLIJCK , BEWIJSLIJCKEN (Bewysse-
lijcken), byw. Op bewijslare wijze , fr. d'une wuunbre
prouvable. || Als dat ghericht gheschieden sal, sal
men yraeghen ofte yememen bij schepenen, oft dat
bewysselijcken ghebleecken zijn [nl, de kennisge-
yingen] daerom dat het beseth ghedaen is. C. v,
Mavenstein, 1464, a. 5. Die eenich goet yemaerdert,
die moet den cooper wederomkeeren alle nootelycke
reparatien die den cooper bewyselijck heeft moeten
doen aen het yeroocht goet nae de goedinghe. C,
V. Beuself a. 82. It. 's Bosch , xi, 82, bewysselij-
cken.
BEWILLINO (B— e), zn. Bewilliging, fr. eoa-
sentement, || Consent eü bewillinge. C. v. Antw,
oomp, lY, yiij, 103. Bewillinge en consent. Ib.
XI, 119.
BEWIMPELEN. Een yoorwerp. Inwikkelen, om-
winden, in een omslag doen, fr. entdopper (un ob-
jet). Kil. involvere. \\ Ke moet men gheen garen
brenghen ter maerct bewimpelt, hen zy os [so?]
wel ghesponnen binnen os buten, up y. se. elc
bondel, K. lakeng, Jperen , xii , Oarens , bis. 210. a. i.
BEWINDEN, wkw. 1) Zich onderwinden, s.
verstouten, het ondernemen, z. vervoorderen, z, ver-
oorloven, fr» entreprendre ^ acoir la hardiesse , tenter,
se permet ir e, || Waert, dat die raetslude, of enich
yan den ambachten, of die koermeysters der am-
bachten , of oec die ghemeynte der stat yan Trijcht . . ,
hem tot eenigher tyt meer bewonden of yorder
deden dan dese yors. punten inhouden, en sij des
nyet af en lieten sonder merren ... C. v, Maas'
tricht, Charter v. 1372, blz. 446. Dat hem nieman
bewinde enighen spey [spui] binnen de stede te
treckenene («te), noch enighe planken te lichtene
anders dsn deghene die rechte speyers sijn, up de
boete yan üj Ib. db Pauw, Vgb. 109. (1371). Wes
mw.
BID,
241
Kei, renten oft yerralle, daer die heren deel een
bben, dee en zullen hem deze twe peeyemeya-
tere nyet bewinden in te nemen of wt te gheyen.
O. e. Maattrieht, Ourk, v 1372, blz. 486.
2) Ondernemen t bij de kand neme», fr. enire-
prendre, prendre e» mains. || Dee sullen de suppU-
ftnten [nl. de pachten van dHmpoBten op de 4 spe-
ciën] daeryoor stellen solvente en resseante cautie,
tot tatisÜRctie yan de receptie van Loven , aleer
hun te bewinden Tan den Toors. impost. St.-aroh.
Jiieti, openb, loëien, apost 27 juli 1R78.
S) JMnemen , fr. partioiper, prendre part. \\ Item,
geloven wy hen, dat wy se onghelast houden selen
Tan onsen orloghen Tan Vranckryck en van Ludiek,
oft dat sy hen [dier] niet bewanden [/. bewinden]
en selen, ofte hen dier niet en genuecht. PI. v.
Mfob. I, 153. Slijde inkomst p. Fhilips den Ooede,
5 oct. 1430, a. 8.
B£ WINDER, zn. Betoindhebèer , taakvoerder,
fr. adminiëtratemr , (gérant. || Indien de proprietaris
oft bewindere Tan de gearresteerde goeden dieseWe
Tersteeckt oft wechdraecht , . . hy Terbueren sal
tesse carolus guldens. C stad Meckelen, Add. 1541 ,
a, 11.
B£WINNEN(?), bw. (deelw. hewonnen). \\ Hier
Toertyts, als eeo heeschere zyn faict niet prenven
en conste met oorconden, oft andere prsuTe ordi-
naire , zoe presenteerde h(i 't te doen bleekene met
zQnen liJTe, en wirp d'een handtsohoen. £n de
partie was bewonnen die te moeten oprapene, te
campene oft zyn ongelyc te kenDene. Wielant,
Praei, erim. 65. De zin zou Tereischen j^eronnic^,
veroordeeld, fr. sententie ^ condamné,
BëWINT rLimb. ook bbwbkt)« zn. o. 1) SeeAis-
gebied, fr. juridiction, || Bennen den bewinde des
bisdoms van Ludiek. C. v, St.-Truiden, § 2. Soe
wie, in gelate Tsn strgde, binnen der stadt, der
stadts Trijheyt en bewende, eenen boge spannet,
sal bruecken twee wegen Sint- Jacobs , . . oft betalen
Toor elcken wegh sestien grypen. O. Zi/^«, '18
mrt. 1502. a. 15. Ton^geren.
2) Macht, recht, fr. pouvoir, droit. || Den bor-
ghemeester uyt de gheslachten en seTen schepenen
Tan de stadt, moeten liber en Tty zyn Tan dienst
te dragen aen den prince Tan den lande, oft aen
eenighe smaele heeren macht oft bewint hebbende
iemanden Tan den lyve, Tan lede oft Tan bruecke
recht te doen. C. v. Brussel v, 1606, a. 24. Chris-
tljn: hahentihns potestatem,
8) Oereehielijke vervolginff, recht van vervolging,
h. poursuiie judidaire, droit de poursuite. || De
drossaert Tan Brabant, noch yemant snders Tan
ons genadichs heeren of Tan der hooger heerlick-
heyt weghen, en moeten eenich bewindt, accu-
satie oft maninghe hebben binnen der stadt oft
Triheyt Tan Antwerpen in saken rriroinelle noch
diereelycke criem smakende, met des daeraene
oleen, dan de schoutet Tan Antwerpen, . . alleene.
C V. Antw. 1545, i, 50. In alle criminele oft
strafTbaere saecken, criem oft misdaet smakende,
staet den schouteth oft den onderschouteth ende
de gesworen colffdraegers alleen toe tbewint en
oetichtinge te doen, sonder dat den drossaet Tan
Brabant, oft ymant anders Tan ons genadichs
heeren oft Tan der hooger heerlyckheyt wegen
snlcx Termach te doen ofte hem des onderwinden.
C. e. Antw, eomp, VII, IT, 1.
4) Tan zaken en penningen. Bestuur, behande
Ung, fr. admitUetrtUion , gestion, maniemtmt (d*sf-
faires, de deniers>. || De ses rentmeesters Tan de
stadt . . hebben d'administratie en bewint yan alle |
het innekomeii derselTer stadt. C. v. JBrueed e.
1606, a 26. Christijn: administrant reditus. Alle
compaignons oft medegesellen , die het bewint Tan
den handel hebben sehadt, syn gehouden, des
Tersocht sijnde, aen henne medegesellen en deel-
hebbers in de oompaignie openinge te doen Tan
alle de boecken en geschriften Tan den handel
Tan de compaignie oft geselschap. C. v, Antw. eomp,
IV, IX, 17. It 18 (De art. 19 en 20 hebben oa»
derwint). It. O. v. Santhoven, Weesk, a. 30. C ü.
Lier, xyiii, 17. regiment en bewint, 28. bewint
en administratie.
2) Omvang van eene landbexitti$ig of landbehou^
wing, fr. éiendue d^une possession ou exphitatio»
de terree. \\ £n magh niemsnt eenighs Tremts maas
bijen hier in der stadt Tryheyt oft byTange op
'tzyne oft binnen sijn bewinde setten oft laten
setten, op eenen keure Tan twee gulden peeten
Tan eleken Tate. C. e. Lier, ii, 42.
BEWINTHËRBER, zn. Van een ambacht Zoo-
als thans bewindhebber, bestuurder, fr. administra-
teur. II De bewinthebbers Tan dit ambacht \nL
der brouwers] syn de dekens Tan hetselTen. 8t,'
arch. Dieet, vak 19, Verslag 18d« K.
BEWINTHOUWEB, zn. Met dezelfde betee-
kenis. || Dat, nae deerste besetsele, den eygenaer
oft proprietaris zynebewynthouwers, procureurs oft
ten minsten den gebruijckers Tan den goeden sal
by den Torster wete gedaen worden Tan den beset-
sele O. V. Santhoven, Stijl, v. 1557, a. 4. Me. In
het Brab -recht leest men bewinthebbers,
BEWORP. Zie bbwxbf.
BEWORPEN. Zie bewbbfbit.
BEWOUT, zn. o. Bestuur, bewind, fr. admi-
nistration, gestion. || Welcke dekens doen reke-
ninge over hun bewoudt en bestier aen allen de
auderlinghen Tsn het ambacht. St,-arek, Dieet ^
eaA: 19, Verslag ]8<l« E.
BI en samenstellingen. Zie bu.
BIBALIE, BIRALIEGELT, zn. Eigenlyk
drinkgeld, eene toelage boten hei intreegdd in eene
maaf schappij , fr. proprement dit pourboire, gratir
Jication au-dessus du droit d*enirée dans une so-
ciété (épices) Schmeller en Frommann hebben das
Bi bal (bibale, trinkgeld), ehmats eine Art Spor^
ieln fUr die Amts- Sehreiber, Kaltschmidt Oesammt-
Wrtb, Bibale, bibalien. l| De inborelinghen de-
ser stadt, niet wesende Try coopmans sonen, sul-
len moeten betaelen thien ponden grooten, boTcn
een pond groote TOor bibalie. de Pb. en Bb. Aalst ,
III, 821, Nering der groote kooplieden, a. 5. It.
a. 6 (1718). De sonen Tan Try cooplieden sullen
ten incommeu moeten betaelen, TOor Try-ofte in-
commelinckgelt, Tyf ponden grooten, boTcn thien
schellinghen grooten Toor bibaliegelt aen deken en
meesters. Ib. a. 3.
BIDDEN, bw. In Terschillige beteekenissen.
1) Bidden om een ambt. Aandringen tot het
verkr^en van een ambt, fr. soUicHer unefonctUm,
II Oec is te yerstaen, dat niemen oomen mach in
hunner Toirs. stad regemente noch officie Toirs.,
hy en sy geboren Brabander, en dat xiiemen bid-
den en sal, noch doen bidden om énich Tan den
Toirs. officien, noch oio te Toiren enwech gcTon
noch gelocTen in eeniger manieren. Sbbmok, Cour
thered, 1 sept. 1360. Zoe wy [wie] tot enigen am-
bscht, dienst oft officie tot enigen toecomenden
tijden sal gecoren worden, die sal ter alderiersten,
ier hij dat ambacht aenneempt , ten heylighen zwee-
ren qat hij, noch nijmant Tan zynen wegen, „be-
Telen4e'' daeromme heeft gebeden, noch doen bid-
242
BID.
BIE.
den, geit oft enighe andere ghiften oft miede
gegeven, gheloeft, doen geven oft doen geloven en
heeft. JT. v. St.-Truidem, 1366, a. 84.
8) Biddden om vrerek. || So wie omme weere
bade, dat ware up de boete van xx b. se Pb. en
Bb. Aalët, III, K. o. h. VoldêrsamhncM , a. 12
(1420/64). — Het schynt dat de werklieden zich
op bepaalden dag en nur, op sekere openbare
pWts aan te bieden hadden. Zoo leert om, onder
anderen, art. 28 Tan de Keure der Wollewevers
te Aalst, in 1460: 1| Dat gheen meester gheenen
enape en huere eldsr dan ter Plaetsen. se Pb. en
Bb. Aalst, ITI, 488.
3) Tot eene plechtigheid. UUmoodufe», venoehm,
liddenj fr. intfiter, pner a une cérémonie. Kil. Bid-
den, j. nooden, invitare. || WaertdAteenich man
van den ambachte storve , of z|jn wijf, dat danne de
cnape . . , alle de ghesellen . . bidden zal toffeme
metten lijeken. se Pb. en Bb. Aaltt, III, JT. v.
de Linnenwevers , a. 10 (1499). Waert dat de-
ken, oft ghesworenen, oft cnapen de gesellen ver-
gate doen te biddene, dat hy verbueren soude xl
sch. payement. En dat de cnape hebben sal van
den gesellen te biddene iiii placken, hetzy te
bruydegomme, te lyke ofte kinderen. A Wautebs,
SermenM, Ord. v. 1612, $ 11. Die daer [/. daema,
nl, na het eerste jaargetijde] eenich jaerghetide
doen wonde, die maght doen bidden sinen bode
van den huyse, en nieman el. Kb. r>. Antw, a. 177.
Noch meer seet hi hare [nl. een bruidegom die
de liefde zijner bruid wil beproeven]: als dat hi
verre van huys in vreemden lande moet varen on-
der sijn vriende en maghe, vandaer hi gheboren
es, omme sijn vriende te biddene op sinen dach
[nl. op de bruiloft]. Aller Kerelh. 97. Dat men.,,
niet en sal moghen bidden nochte toelaten in de
bruloften, voorbrnloften ofte zekerijnghen , naerbni-
loften , untvaerden , banquetten ofte maelf ijden meer
dan twintigh personen. PI. v. VI. 22 mei 1546.
I, 649.
4) Bidden voor eene kenr. Ten beste spre-
ken voor den overtreder eener keur, fir. inf-ereSder
pour Ie transgressewr d^un statut Grimm Bitten
6) JUr einen bitten , intereedere. || Dat — en alwie —
men deze [coeren] waerderen, panden, richten en
houden sal, en nieman van den gherichte bidden
daervoere. — Eest dat onech scepen och raetsman
▼ore deee coeren bidt, hi saels ghelden x s. Kb.
V, Diest, A 74.
5) Bidden en gebieden. Verzoeken en ge-
bieden, fr. prier et ordonner Yerdsm bidsek. 1)
II Ende waert saeke, dat onse lieve luyden voor-
schreven tot eenighen ghemeynen dienst worden
ghebeden oft gheboden van onse heerlyckheyt we-
ghen, dftt mochten sy vryelijck laten en weygheren
sonder breucke. Landeh. v. Megkem, juni 1408 , a 10.
6) Tevens vragen en vertoeken, fr. en mime temps
yfiemander* et yjpirier". \\ Nu toent dieghene die
dien anderen verstaen [zie dit w.] wil, eiï bidt
den soouthet: of hy spreken moet met oorlof.^ en
bidt eens voersprekers. Chartb. v. *s Bosch ^ f^. 52.
BIEBUTCK, zn. Bij^korf, fr. ruche. Kil. Bie-
bock, biebnyck, apiarium, edveiMrium. || Wordt
oock gherekent voor meuble en catheyl : . . Insghe-
lijcx de visch ghesloten in wallen <me servoiren,
duven in duvecoten, biebnucken, conynen.. C. v.
Vemné, XYi, 15, 16.
BIECHTER (B— e), zn. Biechtvader, fr. confes-
seur. Kil. Biecbter j. biechtvader. I| Nusou-
den Tader en moeder dit kint hebben ghetoghen
te sinen oerspronghe; dit en hebben si niet ghe-
daen en sijn ghegaen te haren bieohtere, en heb-
ben hem dit gheoeghet. Aüer Kerstb. 28. It. 29.
BIECHTPENNINGEN, zn. mv. Bieehigdd, fr.
deniers de eon fession. || Blyvende oock in de jonste
en liberaliteyt'der penitenten de biechtpenningon
te Paesschen; die geprofiteert sullen worden by
degone de biecht gehoort hebbende, sonder daer-
over iet te mogen exigeren. O. P.-B. autr, 18 juli
1727, a. 4. Chroote Baad v. Meehden.
BIEDEN, bw. Senen voor s^uld uitgetponnem
pand openbaar, in of aam de kerk, te kunjten
of te koop bieden, fr. offrir è aequiiter ou en vente^
dans OU devant VSgliêe , un bien évineé pomr dette.
II Saecwoude panden sal men bieden te quijten;
werden sy geqnijt, wael int goede; en werden sy
niet gequijt, men salse rercopen ten sooensten. —
Erven, daeraen gericht is, also als recht is, en
haer vol geboeden hebben, alsoe als recht is, die
sal men bieden dengenen dies sr sijn, v\jnt men;
vynt mens niet, men sal se bieden sinen wittiffen
naesten, of men hem vijnt; en vijnt mens met,
men sal se bieden aen den rino van der prochi-
kerken; werden sy gequijt, men sal se TeroopeB
ten scoensten; loept er over, men aal wederkeren;
ontbrect er, men sal voert manen en al met goeden
orkonden. Dese erven die aldus Terooft s^n, des
sal die heer van den lande een weer sijn, als die
scepen wiser s\jn. Chartb. v. ^s Bosch ^ P. 50. Dair
Jan Tan Bererle elf daghmael, onder beempde efi
lant, . . met maenisse des meyers en met wysdomme
der Bcepenen van Bunsbeke vors., denselven meyere
in de hande, als gheboden en volboden goet, op-
droech, verteech met enen halme enz. Schep. e.
Thienen, 8 april 1392.
BIEHAL (B— Ie), zn. ▼. Overdekte faais of
timmering, vaar de bijenkorven in staan , nr. ruéher.
Nog in gebruik; zie Schuermans Biebank en
biehal. II Nu, soo ist geschiet: dat A., comende
ontrent die middelt van desen grachte, br synen
voete gevoelt heeft seeckeren biekorif, en sigh boo-
ghende om te sien oft tasten wat het aaude mo-
ghen wesen, soo is hy overvallen geweest van
twee a drye persoonen, diewelcke desen korve
waeckten, om te moghen weten den autheur Tan
dese dijverlje, alsoo, eenighe daeghen te rorens
den Yoors. korve ufjt seeckere biehalle, daeromtrent
staende, was ontdraeghen en gestolen geweest
TAV SuBPXLX, Oost. V. Diest, verif. Casus, blz. 213.
BIEKAEB, zn. v. Biekoif, fr. ruche. KU Bie-
karre, vetus, j biekorf. j] Datten gedaeohde ia
genttrappecrt eü bevonden met eene byehalle bnyten
de Eoypoorte alhier, van 44 kaeren met b^en , s€Uvo
jutto. Dat daervan wesende diversche proprietaris-
sen, hebben respective daervan gereclameert 43
caeren. Dat den gedaechde aen eenighe yan dese
reclamanten heeft aangeseght, dat het syne bne-
kaeren niet en waeren , maer dat hy deselve gaede-
sloech voor loon, aen 9 strs. daeghs. Dat hy aen
d*andere heeft aengeseght dat Inj deselve hadde
gekocht tot eenen ducaton ieder kaer. 8t.-arch.
Diest, proces Drossaart § Cuppens, \1^ E. Wie
dieghene geweest sgn, die hun hebben vervoerdert
*s maendachs 's nachts dry synder carenbijen te
worpen in den gracht. Eempekxsbs, Montataken,
I. 289 (1620).
BIEN-ALLÉE (Bien alleye), zn, Zooals men
thans nog zegt la bienvenuef gelukkige aankomst!
zegde men ook eertyds Hen <MSe! goed heengaan!
gelukkige reis!* Zie La Cübnb Allee, aetSm do
e* en aller, départ, lorequon disoit vager la bien
allee. II Ohescinct den axchier als hf) veitreoken
ËIË.
ME.
243
wade, te sinen Hen-alUue, om goude chieie te
makene metten gbenen diair hjj mede bedde con-
▼eneoie ghehedt, een kanne Bynschi wyns, te tQ
1. den stoop, beloopt xiig i. St.-reke». Ninove , 1475.
BIKB» zn. o. 1) Brouioëêl, h.brMnn. \\ Ven den
Tp^"««^ [eZ. paen- of brouwasays] elc bier ghelt een
halster biers. Tol ie Diest, 1307, a. 22. Een gbe-
heel bier, eest dicke, eest dunne, op yiere oude
grote oonincs tomose. Accijnsbrief ran 2 juni 1335.
itid. Dat nieman min tonnen en sal dan een half
bier ooht een gheheel bier; alsoe te yerstane: soe
wie min tonde dan een half byer, soude ghelden
half asaise en halyen panehijs, en soe wie meer
tonde dan een half bier, soude ghelden gheheel
assise en ghehelen panohiis. Kb. v, Diest, b 26.
Item, soe sal men binnen Dyest brouwen omme
n s. en nu s. den pot, op enen peghei di men
daertoe ordineren zal; en daer zal men pegheleers
toe zetten. En tot eiken byere, eest van yi s. ocht
Tan TaII s. soe sal men inlegghen xz halster mouts,
en niet min. En yan den byere van vin s. zal
men maken xxtii halster naets; en van den byere
Tan TI B. XXXTII halster naets; en niet meer,
metten panchijse, opte pene van Ti lib Ibidem.
Sollende alle tappers Terobligeert wesen ten minsten
ëén bier op t'jaer te brauwen op t'stadt paenhuys,
op pene Tan 50 guldens. SL-arch. Dieet, yak 5,
B^L 24 febr. 1715 a. 6. — Het zoogenaamde
yBionwers-tappersbier te Diest'\ werd, in den
jare 1721, Terraardigd bQ middel Tan: 4^ halsters
Srst [9 h« = 1 mud], 28 halsters tarwe, 16
klsters haTcr, en 90 pond hoppe; men brouwde
hiermede 20 tonnen bier en 20 tonnen ,,leck".
Veraohillende soorten van bieren: Bab-
baert, Blanckb., Bottelb., Bremersch b., Delftsch b.,
Dick b., Engelsch b., Goudsch b., Grauwb., Gryp,
Grofbant, Groot b., Glein b., Gruis b., Gruiten ü.,
Grutten b., Hamborohs b., Hollantsch b., Hoppe,
Hoppen b., lerlantsoh b., Inbrouwen b., Juipen,
Jnipen b., Knol, Knollaert, Kuite, Luneborchs b.,
Lnbecksch b. (Lups), Lupensch b. (Leipzigsi?)),
Momme, Ommelantsch b., Oostersch b. , 0?er-
slaoh, Pynbier, Poorters b., Boot b., Smalbant,
Swart b., Tappers b. . Tappers half stuiTers b.,
Ylaemsch b., Waechbaert, Wit bier. Zie bab-
BAXBT, BLAirCKBIXB, Onz.
2) Èem potje bier^ fr. un pot, une eanefie de
hire, \\ Yersochte hem dair te blyTen en een bier
met ham en metten pachtere Van Assche te drin-
eken • . . ; en eer zy een bier oft twee gedroncken
badden, soe quam... Bekenk. v. Srab, r^. 186,
P. 169 (1608).
S) Te wijne ofte te biere. In de korborg^
fr. Ml eaharet. || Alle contracten Tan leene, hoe-
danich die sgn, ghemaeckt in herberghen, te wyne
oifte te biere, binnen de stede, Tryheit en laadt
Tan Dendermonde, Termach men te wederroupen
en daeraf te scheeden. C. leenh. Denderm., iil, 4.
BIEBBAN. Zie bav 8).
BIEBBUIS (Bierbuyse), zn. JSene grooie bierkan
mei twee kandwUeele , fr. poi è büre ^ deux cMtee.
Kil. Buy 8 e, ampkHeUm^ Termeld by Erasmus. |)
Een bierbuyse. C. e. AjUw, 1582, XLi, 104, Stadt-
ooordêd^ Moutwerek.
BIEB-KDICK, bieBbsck, zn. Kramers: Store'
Mkf Herêek^ bwrazijo, fr. vinaigre de bière. || De
•me Tan biereeck oh bieraz\jn xxzil at. en halTen.
Boden 8 noT. 1596. PI. e. Brah. n, 78. Van eloke
•me bieiedick, 8 jan. 1601, Ib. 94.
BIEBUBUIT (Bienpmte), zn. Mouti reehi om
kei motti U bereiden f tr, drèeke; droii de préparer
Ut drboke. || Van den ghezwoomen Tan den brawen»
van den biergruten. se YLAMiifCJC, Siad IT, 236.
Bek. d, dom, 1374. Zie as vit.
BIEHMAN , zn., mT. Bierluiden. Koopman in
bier, fr. nuurehand de bière. || Dat de bierman, die
tbier aen tlant bringht, gheen Terkimde oft inge-
sette tonnen Tercoopen noch bringhen en sal . . •
Indien de bierman . . dat weygheide. db Pb. en
Bb. XXUI. Beoeren, 78 (1526). In geliker moten
so solen die bierluiden, die bier Terooupen, sich
richten en regeren als die wijnluiden. C o. Maae'
irickt. Stat. v. 1380, xltiii.
BIEBPBOEVKB (BierprouTer) , zn., fr. di-
guetatemr de la biire, || Dat men in alle prochien
daer brauwers sgn stellen en ordonneren sal twee
bierprouTers en warderers. O. e. Iperen, Kast. a.
102. En sullen de bierprouTers en warderers ge-
looft wesen by hueren eede tbier te stellene eloken
stoop naer sljn weerde. Ib.
BIEE6CÜKAGE, zn. Bieretd, —Ung, fr. ckan-
tier de oaoe. || Een biersohrage C. e. Antw. 1582,
XLI, 104. Stadtooordeel, Houtwerek.
BIEB8NELLEKEN, zn. Bierpotje, fr. oangtte
è bière. || Noch Tier biersnellekens. Vak 1£xlckb-
beke, de Peoene, 71, Inv. v. 1610. Zie SKXL,
8VBLLBKEN.
BIEKWlSCa (Bierwessche), tn. Ben bundel stroo
(etrootoiêek), welke op een biervat gestoken wordt ^
ten teeken dat dat bier verkocht wordt (tebdJLic),
fr. bouckon de paille qu'on pla^aU sur une tonne de
bière f en sigue queUs était a vendre. || Soe wie
snachs yemans banke ocht putcupen omworpe,
ocht bomeputten ontreinde, ooht bierwessche aüsloe-
ghe. Kb. V. Diest f b 116.
BIEtSE, zn. £i«i,fr.^'o}ie.Kil. Biese/Biendse.
\\ Thierry Tan der Pipen, omme strooy te striewene
in de rsedcamere, xy s. Tpriana, L, 197, Bek,
1326. Van biesen efi Tan gherze te St« Bartelmeus-
daghe in raedtcamere, u s. Ib. 1327. Van biesen
gestroit in de raetcamere, ZTJ s. Ib. 1328.
BIE6T (Bist, byst). Dat de in 't wild wassende
bies haren naam aan den moedergrond ingeprent,
en de loei didi ter Biest en ter Biesen heeft
doen ontstaan, komt 'ons allematuurl\jkst Toor, en
de Kiliaensche Torklaring door area, platea sptUi-'
osa, forum, vicus rusücus, mouiuSf waaraan Van
Even, Louvain mon. 216, den Toorkeur geeft, bcTes-
tigt slechts de toepassing der oorspronkelgke betee-
kenis. || Prata nostra , jacentia juxta olaustrum , que
dicunlur Biest. Ckart. der abd^ v. Vorst ^ f9. 87,
Oork. V. hertog Hendrik, 1220. Up Tire ghemete
lants, die ligghen ten Biesen. 19 juni 1289. Een
dachwant mersch , . . bi Dipenbroo , „ter Biest.'* 6
juli 1299. ^OTem jomalia prati.., juxta Langhe
wilghe, dicta de Biest. Bruss. godsh,. Schep. e.
Brussel, 1336. Pratum situm in de Biest. Ander'
lecht. Opt BiesTelt. St.-Martens-Lennik. In looo
qui dicitur „de Biest". In den beemt geheeten
„in den Nederbiest". *t Hof „ter Biest*\ te Ander'
lecht en te Grimbergen, 't Hof „de Biest*' (de Bist),
te Sempst, Ibidem.
BIE8T0CK, zn. Biekorf, fr. ruehe. {\ Dat het
genoech een ordinair is, dat by diergelycke lief-
hebbers, hunne bien binnen ofte ontrent dierj^e-
lycke plaetsen [nl. kcolzaadToldenJ willende brin-
ghen, Tan ieder stock ofte korf betaelt worde Tier
ofte drye stuyTers ieder jaer. de Pb. en Bb. KXV.
Kieldrecht, 26, 17d« E.
BU (bi). A. Als ToorzetseL 1) Door, fr. par,
II So heb ik, If,,.. belooft., de oosten derTan
[nl. Tan het herbouwen Tan den toren] . . te sullen
244
MÉ.
tsü.
l
V^ potten ▼•■
en hi mï tm \witXimnm , . . mmÓer fKj»
ótt Uffcen. (1230) Ovrjpr. Blere eoeeh
idiieB BMttm aeootele, bi wiadome vm
2» febr. 1252. Dat [de beer] H., eii der
▼•■ dea Dsmnie, orcr bem en orer
eiï de gbeneeDte van den Dunme,..
vel meebt badden, en bi den
aeepenen en bi den wetten, dacr •j toe beboren,
bicrtoe wettelike gbenoiben waren . . hondeit lib^ te
deelne onder bemlieden , bi den bere Tan Coeiiem
én bi aeeiiette vaa den Damme. 13 juli l286. Omdat
onae butóate wilJe nn ea en bÜTen aal tot in oneer
tbnicr [tweeffr] doet, bi der natiën raa Onaen
Heic. tt Itbr. 1287. Wt Jan, bi der gratiën Ons
fierra, bertoghe ran Lotbrik, Tan Brabant en tbu
lijmbofg. K, 9, 1292 voor Amiw. De Tyf seboa-
tetten die ooder den aehoutet Tan Antwerpen dienen,
• « en bdiooren int eriem Cjgheenen exploiet oft
exeeniia te doene dan bj den aebootet ran Ant-
werpen, C. 9, Amiw, 1^45, I, 51. Onder tdeeaele
éÊi tj bj jnstieie niet betreekelick noch eonvenieer-
lieken en wa«ren, PL v. VI. 27 nor. 1548. 1, 65.
2) lm, fr. dang. \\ Bij erfgheringen mach men
eonatitaeien aoe Tele onqoytbare renten en giont-
ebjnaen als den erfgerem en eifnemere belieft.
a V. Amiw. 1545. Ti, 60. It. 51.
3) In , gêdmremde, fr. dtmê^ pemdami. \\ Heeft een
man zijn wettieh wijf kinderen , en hem gelieft dat
«y een huwen bij baeren beider live. tReekt e.
UeeU, 112. Pit es de sooot die dese miester ma-
kede bi sinen tide. 10 ang 1298. Ombe en mndde
lo^is siaen bi der maeten Tan Glient, en ombe
en half mndde ereneii sjaers, bi der maten oec
Tan Obent. 1 joU 1292. Dat hi bi sinen live nim-
mermer tiere seWer tienden nveken en sonde. Mft.
1299. Die waren scepenen bi haren tide. 18 mei
1801.
4) Miei, fr. aaee. tl P<^ l'Uit Tenxwhte hii, te
Tidre wet , bi meier en bi scepenen . . Mei 1249.
Die tarwe . . te lereme . . bi der mate yan Ghint.
Mei 1249. Desen rogghe . . te gheldene . . te Vel-
seke, bi der maten van Telseke. 11 juli 12tf7. Van
mijns heren Oliijs, graTe ran Ylaendren halTen,
bi sinen udhaagheden lettren 25 jan. 1277. 1 cort
fheroet lants M der mate ghelerert. April 1280.
Iet ne ware dat die Tan Ohent Toerseit hem
daertoe ghebondeo hadden, bi chaartrea iof bi
andren wetteliken banden. 13 juli 1286. Hiertoe
so hebben si alle die dekenen, beede hoade en
niewe, haren consent ghedaen, als openbar es en
kenlic , bi hare selfs seglen en bi haren ghemeenen
segle van mQns heren lente Jacobs hnns. 22 febr.
1287.
5) Op f fr. emr. || 8o qnam meester Wontre Tor-
seit in ibanne Tienchsïre, en begherde an den
here, dat hie Torthescede den amman ran Arden-
bnrch Tort te heschene den abbet Diedricke en
sine roeenters, als die daer wettelicke ghedaghet
steeden bi sira daghe. 22 febr. 1287. Dese yorseide
aelmosne es ghegheren bi snlker rorwarden, dat
de Toraeide ter [Troaw] Glorie sal hebben haer
IQfnera int forseide cloêster en darbionen wonen.
17 ang. 1290. Bi onaen hede. 10 mrt. 1296. Vort,
soe gMOTede her Jacob,.. bi sire trowen, dat hi..
Mrt 1299.
B. Met andere woorden tot een voegwoord Ter-
bonden. 1) By alsoo, Toegw. Indien, ft, ti, \\ Bi
also dat deseWe sculdenare niet ghenough en doet
Tan principale efi eosten, dat.. C. o. Aalst , Orig.
blz. 294 (1474).
t) Bydat, Omlat, tr.paree que. || Alsdan soude
wedawe hel stcsCbnys niei tUs-
C. e. Amisi^ zm, 10. Dist,
faeteelTe Tcfrlacrs, tnasrhfn de Terooopen ei
men bant noeh eontnct t
, bjdal, in sukkcB gmlle, mor faïm
actie saode hebben
'tTcseogte goet te doeo
Ammoi. 304.
3; Bijdien, bidi, Toegw.
fr. vm fwe,
qme. Veniam bkdi.
onsen pijorede, bidi dal wit Tor hem bekendeay
hebben si ons baren aegel gel^iet. Jfe» 1249. Van
derwelcker [Tronw] hi hevet en kint, dal, na de
wet, ea scoldeeh te ddene aae dal goed, bidien
dat si parteren waren doe si dat goet baaghedeo.
21 joni 12.^7. Dat Tele pÈne an dw rente te Ter-
diagheae lach elkes jan, bidi dat mencj^terande
scnlt scnldeeh was. 21 jan. 1284. Die borgemeea-
sterea, schepeaea en raeidt hebben ojck kenniase,
bericht en jodicatuere Tan alle rede sakea, soe
Terre die grondea resotieren en gneden toot sche-
penen Tan Broessele, bjdjen dat binnen derselTer
stadt Kjn andere Tcraehcjdca gerichten kenniase
hebbende ran crUren. C. e. JBrmd, 1570, a. 26.
C. Als bijwoord. Oeeci^igk, h^ sümi^, derkeHwe,
fr. par eotuéqmemif eotuéqmemunemi. \\ Niemant en
heeft ter strseten ofte waterwaert eenich recht
Tan proprietejte in den grondt Tan bajrten sjnen
mnere; en bydien en Termach niemant bujten
denzelren mner yet te maeckene. C e. Amdem. I,
XIT, 16.
D. Bij, in Terschillign Ted roorkomeade uit-
dmkkingen: Bg bede. Op verxoek, hèlapriirei
è U» requile. || Ën wi, N. N. , hebben , bi beden mins
her Wouteren, onse s^ghele ane dese letteren ghe-
hanghen. En wi, man en soepene mins her Won*
ters, hebben oec, bi sire bedeu, onsen gbe-
mainen seghel.. 7 jnni 1277. Wg scepenen Tan
Vrihen ende... liebben, bi der bede sforaeids
bailinos, dese lettren beseghelt. 13 juli 1286. Bg
gedooge — Bij genude. Mei toiatimg — door
de Sfunet^ fr. avee permienom — fmr fauewTn \\ Dat
hi . . an dat goet . . enghene hcmdeuesse meer en
heft no engheen recht, hen wart bi ghedoghe en
bi ghenaden des Torseits abts en oouTents. 5 jnli
1299. — By gel y eken. Naar hei vroeger gevon-
nitte in soortgeiijke gevaUen , fr. d'après Ie Jvg^ dtme
deê eas prée^dente analogmea. \\ Ghj moet oock
weten, dat, in materie ran leene, men wgst bj
exemplen en bj ghelijcken, twelcke men in an-
dere rechten niet en doet. WntLAjrr, Leemr. e.
VL 15. — By heerhede. UU krackte van de heer-
lijke moM, fr. en vertu dm pouvoir eeignemrial. || De
scoutete nes sculdech te hondene negenen man
dien dabt Taet bi heoreden jof bi manne Ton-
nesse. 25 febr. 1252. — By hem, by hem selTeu.
1) Persoonlek, in persoon, fr. personneüemeni , en
personne. \\ Ie ghelore, roet goeder trouwen, jeghen
dese ghifte nemroerme te doene, no bi mi seWen,
no bi aodre persone. 21 mrt. 1285. Dat sire niet
ieghen ghaen no doen ne souden, met woerden no
met daden , no bi hem no bi andren personen, 13 juli
1286. Oec gheloTen wie,., alle dese dinghe Tsst
eü ghestade te hondene, en niet dertseglien te
coraene jof te doene , . . bi ons seWen jof bi el
gemene. Mei 1 287. Dat deghene , die last hebben
de Toorsz. daghementen te doen, sullen ghehouden
wesen deselTe te doen by hen seWen , socder eènen
anderen daertoe te werck te stellen. C v. Brustelf
BIJ.
BIL
^45
ar^Z 9. Weih. s. 2 (1667). 2) Op neh tdf^ op tifm
titfen hwuij fr. è pairt sai. \\ Ambacht, dat bi hem
•eWeD eenige kore maect oohte ordenanohe, oft
taxsacie op die gheseUen, londer weten en orlof
dea acboatheten en der scepenen, Terboert xi b.
Kb, V. AMiw, a. ?0. 8) — BQ hem. M9t tifne toe-
l&img, fr. av9e «o» amtorisation. || Voorts, so heeft
myn roon. heere de maelene en muelenwal te
Booebeke, een mudde coorens tsjaers errelic van
den winde; en andera en mocht mer gheen muelen
•tellen ten ware hj hem. se Pb. en Bb. YI. Nnelêf
38 (1887). 4) — By hem, by haer. Van saken.
J^gomdêrUfk, im *i hygondêr, qfyeêeheieUn van on-
éirey fr, è part, sSpirSw^ênt, en parHetdiêr. || Dat
nen eiken [lU. wyn Tan Poitoa] sonderlinghe bi
hen [bi hem] legghen aai, eiï dien met anderen
winen niet menghen. Kb. v. Aniw, 44. Dat alle
deae dinghe , . . en elke bi hare , sijn gemaect en
gheaoordert bi onsen wille 27 mrt. 1298. Dewelck'e
neken alle , efi elo point by hem , in der manieren
dal ty Tooneyt sjn , wy beloren en sweersn , . .
te hondene en te doen hondene. O. v. Auden. 8d« d.
Ona. x%T, 81 (1848). -^ By Unckheit Tan
tyde. Op de» dmir, h. è la longue. || Dat, by
lanckheyt Tan tyde , dooir . . , en . . , diversohe Tan
ense cheynsen en andere prestatien , . . seer zyn
TeMlayst[ert] , Terdonckert en gediminueert. PL e.
BrmL 12 dot. 1728. Til, 612. — By maninge
(manisse) en by wysdomme. Op de geroek-
Uiigko minoodigimg — mêi (naar) eoauff», ft. è la
êêmomeo — avêo {eonformémonf è la) tentenee. \\ Die-
ssIto thiende dionch op min her Woutre. Èn dit
dede min her Woatre bi sins seWes maninghen,
en bi Tonnisse ehertoghen man en der sire. 7 juni
1977. Vort heft si met monbore . . opghedreghen
den meier in de haat , t Tirdendeel lans , . . bi sire
maninghe en bi wysdome der scepenen. 10 febr.
1296. Dat Jan de Pretere . . heeft ontiaen . . een
half bnenn lands, . . bi manesse hars rechters en
bi wyadoeme hair late. 7 jan. 1299. — By name.
1). JB^ dem naam, fr. nominaHvement. || Dat de-
ghene die woenen binnen der voghedien Tan BTer-
f^iem,.. niet en siin schnldech te commenis te
nbbets ganghedinghe oTer recht, hen ware dat
sire ghedaeght waren bi namen eü toenamen. 8
isbr. 127&. Vóré sine man en sine soepene, die
hienia bi namen bescrcTen staen. 7 jnni 1277. Up
•prioren Tan Coekeiare zegghen,.. bi namen die
here GKllis Tan CochoTe. 80 sept. 1278. 2) Na-
wtêUjkf ié weien, fr. nommiment, eavoir, || Die
Toneide prisers ét Tinders scieden hare Tinder-
sohap in derre manieren, dat siwisedenenpriseden
die Toneide tiende np.. Sn dat TOrseide land,
bi namen seTen imete en ene line en Tiertienne roe-
den, elo ghemet Tyf mare inghelsohe. 26 jan. 1277.
By der ooroontschap. is {ter) oorkonde, fr.'
m témaignage. || Bi der cvoonscepen Tan desen
letlien biddio müns heren sgvaTen man Tan Vlaen*
dren,.. dat sy hare seghelen hanghen an dese
lettren, in oteonsoepen Taa dien, dat sy... 18
jnli 1886.
By pryse. Op echatiin^, tmr etiimaium. \\ Alle
ontient [uitlant?], dat leghet bin dire Toraeider
dikin^ien, dat aal men maken lanach [lants] wert bi
priaen Tan miaen her N. Ware tuist aa hemlie-
d«B , , . dat sonde men doen bi gesoomen eede.
Tan aadten saken, die moet men Terolaren bi den
bailla Tia Oent. 24 sept. 1269. Dat die Torseide
Jban hebben sonde , Tan den Torseiden abt efi oon*
fente , eae tiende , . . liggende . . , bi prise Tan Jhane
Hoaèmf dia priser» efi Tind«re was Tan Jhan
Storms haWen, en Tan Jhanne Kiemaren, die pri-
sere efi Tindere was Tan sabbets efi des oouTents
half en, . . 26 jan. 1277.
By raden. Mei {op) den raad, na peraadplê^
ie hebben, fr. sur Vamt i aprèi dwnr coneuOé. \\ Efi
zeide syn ragghen Toer ons in deser maniere, bi
raden Tan goeden en Tan Txoeden lieden, efi in
sine siele. 30 sept. 1278. Dat wi ghedaen hebben
bi rade onser manne efi onser liede Ttn onsen
lande. K. v. 1292 fioor Antw, lid,
By der redene. Om reden, fr. pour la raieou.
II Daer weret [weerde het] die abbet Diedrie efi
sine meenters, en seiden dat sies hem niet and-
Torden ne souden, bi der redene dat die Toerseido
waterloep ware gheleit bi wette efi bi Tonnesae.
22 febr. 1287.
By efi aen syn. In hoedanigkeid mm seAe-
pen, leenman of laai bif de verriekéu^ emer weé*
telijke handeling pUehishtUne iegenwoordig gifu, fr.
Ure préeeni, tueieier par dewtrir è une mware de
Ui en quaUté d'échemn, de feudaiaire ou de tenam'
eier. || £fi wy, N. N., want wy metten anderen
tween mannen Toirsor. dair mede by efi aen g»*
weest hebben als manne Tan leene., dair alle sahen
Toirs. te rechte geschiet en gepasseirt lyn alaoe
Toere geruert staet, so hebben wy, ten Terenecke
ons liefs heeren en ter begeirten beyder partyen
onse properen segele by den sinen hieraen gehan-
gen. Int jair Ons Hn (1462). Leenhof v. Jou Vom^
der Móeten. BeveeÜging eener overdraehi mm 6
eiHen leengoed by BeckoToirt. Zie%>k AiVfliJV.
By en OTer syn. Met decelfde beteekenia.
II Omdat men alle waerheit sculdich is getnyga*
nisse te gOTen, so hebben wy. Jan, heere Taa
Botselair, toirconden der wairheit, onssen properen
segel desen letteren aengehangen. Bidden efi „be*
Telen^* onssen getrouwen mannen Tan leen, die
dair by en OTcr geweest hebben, dat sy dit met
ons besegelen willen. Leenhof van den heer vam
Kotsdaar. Terugvordering van leengoederen. 7 dee.
1447. Dexe mtdrukkingen worden ookgebruiki voor al
andere getuigen, fr. eee expreeeione s*emplcieni mueei
pour ioue auiree iémoine. \\ In presentie Tan do
momboiren [zooniet Tan Terwanten of Tan andeie
„eeriycke" personen], daer by en OTor gheweeet
hebbende \nL by het opmaken Tan den inTentaris
Tan weesgoederen]. O. v. Loven, a. 82. Indien den
ghoTanghene antwoordde by ontkennen, aoo wordt
den heere \nl. de drossalit] ghewesen Tan syne
feyten ten thoone. — £n maenende hoe hy syaen
thoon sal leyden, wordt ghewesen: dat den heer
aal sculdich zyn synen thoon af te leyden by ^wet-
tighe** personen, die sullen sweiren: dat sy seg*
Shen snllen de ghereohte waerheyt Tsn 't ghene
es sy ghehoort en gesien hebben, deermede sy
by en aen syn gheweest, efi d*t hen keaneiyck
is. O. V. Deume v. 1612, a. 20, 21.
By wette. Volgene de wei, fr. eoi^brmSmeni è
la loi. II Bfi daer wiseden wie, bi wetten en bi
Tonnessen, dat deee stioken wel efi te wetten we*
sen mochten. 24 oct. 1281. Alle dese pointe.*,
•yn alle ghedaen bi wette en bi Tonnesse Tan soe>
penen Tan Sente Pieters dorpe, bi den Tersonke
efi den consente Tan beden partien. 29 oct. 1294.
8o es Ter Mergriete oomen, efi derin gheêrft, wel
en te wette, en heeft er al af gheuen dftt soe
souldech was te doene bi wette. Mei 1294. It. 29
apr. 1297.
By wille. Mei den wil, fr. de la uoUmU. || Dal
wel was efi noch es bi minen irille efi eonseBt».
1 jtini 1298.
81
f
246
BUG.
RIJT.
B\) Tryen wille. Mei dên vrijen wU, ir. dê
Ut Uöre voUmté. \\ Dese zelve Zeghere heeft ghe-
daen te desen yercoope , met hande en met monde ,
al dat hi sculdech was te doene, en bi zinen trien
wille, en voer de Wet. 18 juli 1281. Bi minen
Trien wille hebbe ghegheyen. 21 mrt. 1285.
BIJ, gevolgd Tan het tegenwoordig deelwoord,
fr. „Ml" smei d^un pariidpe prégent. || Dat dit
▼oorsor. recht Tan wechgelde te nemen, mach Ter-
loren wordden by niet gebruyckende binnen den
tijde Tan z jairen. Y. s. Tat. 63 t<^. Den man en
magh niet Terooopen ofte belasten de erfve ofte on-
losselieke renten gecommen Tan de z|jde Tan zyne
hnysTrauwe, . . zonder heur expres last ofte pro-
curatie, en mits, by haer ofte yemant uyt haeren
name, uyt erfren gaende. C, e. Belle , y, 7.
BIJBLIJVEN (BibUTen), ow. Sen eiseh. Niet
tejffevierend efyeeireden worde» ^ fr. u'êire pas vicUh
rieusetneiU combaitme (nne demande en justioe).
II So wien zyn Termet [nl. zijn eisch] bibiyft es
sohuldich z^ne sake te winnene; en so wien zgn
Termet o^gaet, moet sine sake Terliesen. Leenreek-
ieH, 1528, F iiij t^ Zie afoash 7).
BIJBRENGEN (ook Bygebrengen), bw. 1) Be-
w^zen, zwarigheden, enz., zooals thans. Bijbren'
gen^ ttamvoeren^ ioonen, fr. iMSgiier^ prodmire (des
peuTes, des difficultés, etc.). || Soo wie., eeniger-
nande onberoerlycke goeden . . Terantwoorden wilt
met prescriptie, die moeten allegeren, thoonen en
by brengen, dat hy . . deseWe goeden beseten heeft
alsoo Tele jaren*.. C e. Bruêsely StcU, e. 1432,
a. 5. Christyn: allegairey demonsU-are et adferre.
Al en conde hy oock geenen Ijtel Tan sijne pos-
sessie bybrengen noch thoonen. Ib. a. 1. Ghristyn:
proferre alleen. It. a. 2, 4, 6. De incouTenienten
die sy ter eenre en andere zyden hebben byge-
brocht ed geallegeert. C. o. Loven, Bijv, IT, 17
dec. 1547. in/. Het en ware, dat de gedaechde
oonde, TÖÖr den eedt, bygebrengen wettige ont-
schout. C. V. Dieet y Stijl 1507, a. 5.
2) In de Tolgende aanhalingen slaat het woord
uitdmkkeiyk OTer in bewijzen ^ h. prouver, jj Soo
wie eenen anderen op- en OTerseedt openbaerUjck
Tan dieften, . . en dat niet bygebrengen oft ge-
thoonen en can dattet alsoo is. C. v, Lier^ ii, 46.
Als jemant olaohte doet Tan dootslaghe aen den
sohouteth,.. en zyne clachte niet by en bx)^ght,
die gilt den heere xx st. payements. C. o. *» Boeck^
II, 19. Kantteek: Beurte Tan die OTer dootslsgen
olagen . . , en niet en „proberen."
8) Eene misdaad. Aangeven, aanhrengen^ fr. di-
noneer (un crime). j| OTormits dat die goede lie-
den, dairaf kennisse hebbende, hem ontfangen
[Z. o&tsien] alsnlcke OTordaden by te brengen, Tan
anxte.. y. d. Tat. 80.
BIJEENDOEN , bw. Van personen. Vergaderen,
fr. aesembler. || Wie men die stat bi eyn doen sal,
te Tersueke der goTemere Tan drie ambachten of
Tan Tieren. — Te Tereueke den [l. der] gOTemere Tan
drien ambachten of Tan Tieren, so solen meistere
en gesworen sculdieh sQn die stat bi eyn te doen.
O. e. Maaetricht, Stat. e. 1880, ozziT. Dat wy
altoes alle jare, ten Tors. daeghe, in onser stat Tan
Triecht wesen soelen, . . om onse stat bi eyn te
doen doin, en niewe scepenen te setten. Ib. Charter
V. 1409, blz. 454.
BIJGEVAL, zn. m. Bijval, buitengewone ver'
hrijging, fr. aequieOion oaeudle, \\ Soe wanneer
eenighe parthyen, in houwelycken staet sittende,
komen te Terooopen goederen die op hen gesucoe-
deert . . , soe en zyn de Toirs. kinderen niet Terobli*
geert de Toirs. Tercoopinge ofte transport t*apro-
beren, aengesien den Toirs. bygeyal nyet ganselyek
en is gedeToWeert durende het leTen Tan hennen
Tader en modere. C, leenk, o. Limb. Interpret, a. 27.
BIJGKAF, zn. Dialektisch. Bijgraeht, fr./oeeé
aceessoire, || Dat men alsdan [nZ. idle seTen jaren]
alle waterloopen, bygraTen en tochtgraTen open-
graTen sal, om dat water af te trecken. C. v, Kmiky
a, 49.
BIJCOMEN, OW. (Terl. tyd b^quam). 1) Ter
kennie, ter oore komen, fr. parvenUr è la eonnaie^
eanoe, aux oreilles. || Of die &me spronge, off
enigen Tan den achten Turs. byquame, . . dat
ymant , . . om tot eynigen der Toirs. ampten en
officien Toertgesat en gekoren te werden, geworTen
off gebeden , . . hedde , . . soe soelen die achte ge-
oorenen daraff sculdieh syn wettige informacie en
oonde te nemen. C v. Maaetriekt, Friv. 11 mei
1428, a. 15.
2) Gebeuren , geeekieden , bijkomen (nog by Kramers
en Van Dale), fr. ee faire, arriver, || Om u nairder
Terstant te gcTen, hoe het bycoempt, dat den
erfgenaemen, die inTcntaris maken, dat Toirse.
beneficie in den rechten Terleent is. t. d. Tat.
46 T^ Den XTiu^n dach Tan derseWe maent jully
[1572] zo was binnen der stede Tan Brugghe, in
den nacht, open ghoTonden de Speypoorte, zonder
dat men oonste gheweten hoe tselTe byquam. Piot,
Chron. 409.
BIJL met pinne, fr. hdehe è pointe. Kb, v. Au-
den. 1328. Verbodene wapene. Onder deze meldt
dit Eeurboek , en de Cost. Tan Antwerpen ook , de
„worpbyien", de „byien, die ghemaect syn mede
te Techtene'\ en de „haniaexen", — In een proces
tusschen de smeden en de „meerseniers*\ toot het
hof Tan Brabant, in 1546, komen Toor; laibyien,
en vleeeckouwers bijlen met pijpen. Zie wapsns.
BIJLAGE, zn. t. Inbewaetrderhandgeving , fr.con-
eignation, \\ Soe den Terwerdere die genaohtinge
begeert t*ontsetten, sal hetseWe int beginsel, ten
lanxten T^r het eynde derselTer, Toor stadhou-
dere eü twee mannen Tan leen moghen doen. Dat
gedaen synde, zjrn partyen haer bylaege, naer
gelegentheyt en swaricheyt Tan die saeoke, gehou-
den te doen, te weten elck thien, Tyifthien en
twintich oft meer goltguldens, en tot dyen bnrge
te stellen TOor die oosten die welcke meer daerop
gaen mochten. C leenk. v. 'e Sertqgenradey IntoT'
pret. a. 10. Zie ohtbbttbk.
BIJLANT (Byelant), zn. Aangeslibd land, gore,
fr. ttUuvion, (stterrieeement. jj Die heersoepe Tan
Voeme, geheel en al, met allen heuren toebehoi-
ren,.. moerwildermssen [moer, w — ?], moerdi-
ken , gers [gors] eü byelande , bedycte en onbedyete ,
te lande en te watre, . . Ann. aoad. d^arekéol. 1854,
blz. 77 (18 apr. 1346). — Bene daarop Tolgende be-
Testiging dezer oork., t. 5 jan. 1348, schryft „gors
en uytluide". Laat ons, te dezer gelegenheid, aan-
stippen, dat, in de oork. t. 1259, Vod. Mue, III,
62, in plaats Tan het zonderlinge onilent, zeker ook
wel wtlant, umtlamt, of zoo iets, sal moeten ge-
lezen worden.
BULECH (Byleg, bylegh), zn. m. Vergoeding,
fr. eompeneation, \\ Alsoo men by daghelycksche
experientie beTindt, dat Teele paehters deselTe
landen op het leste Tan hunnen pacht seer wey-
nigh zyn Tettende, en onredeiyck labeurende, en
nochtans t'hunnen a&cheede, . . te kennen gheTen
dat dezelTC landen behooreiyck gemest eiï ghel»-
benrt zyn, en alsoo komen te profiteren bylegih
ofte recompense Taa eene ToUe Telte en Tolkomeii
i
i
BIJL.
BIJL.
247
labeur. Ph v. VI 17 oct. 1671 , a. 2. m, 416.
Sondair dat^ar, in oas Tan meerder dickte als elf
dnymen dooreen [wl. Tan stroodaken], Toorderen
byleg sal worden gedaan. C. e. Auden» I, 12
ang. 1767, a. 28.
BIJLEOOEN, bw. (verl. dw. hygdegi, hygdê^i),
1) Koeten. Vergotdêmf fr. eomvetuer (des frais).
II Aengaende de naer?ette, dieder beronden wort
naer het scheeren Yan eene harte Tracht, daerorer
sal aUeenelijck bygheleyt worden een derde van de
vette daarin desenre Tracht ghewassen is. PL e.
VI. 17 oct. 1671, a. 6. III, 417. Voor de naer-
Tette Tan eenen Tlasschaert . . sal men moffhen byleg-
ghen d*helft Tan deselTe Totte. Ib. 6. Sonder dat
men eenighen prjs van naerTette zal bylegghen,
soo wanneer datter twee Trachten uyt deselTe Tette
gheschoren syn. a. 7. Item O. e. Auden. I, 12 aug.
1767, a. 13—17, 22. Zie bijlsch.
2) Eenen dienstloon. Pmoilligen^ toekennen, toê'
siaam, ir. allouêr fan sdaire). || Vertoont reveren-
telyck N.. by ÜEd. nachtwaker gecommitteert Tan
den wyok . . • op den loon en sallaris by ÜEd. by-
geleyt ofte bygeleyt te worden. O. P.'B, emir.
26 juU 1786.
8) Een feit, een bew^s. AemhaU»t bijbrengen ^
aanvoeren , beweren , fr. dUSgum'^ avaneer (un fait,
on argument). || Welke partyen, alsoe gehoirt in
onsen Toirs. raide, hadden geappoinoteert gewnest,
dat aete sonde gemaict worden Tan den fayten ge-
proponeert en bygeleeght by deselTe partyen en
Tan den eynden en oondasien ter eenre syden en
ter andere genomen. — Welke [commissarissen] . .
hadden Tan den £syten by hea.. bygeleght, on-
dersuek gedaen. Ckarib. v. 'ePoeeh, f^. 103 y^. 22
febr. 1480. Oio sal den Terweerder hem hoeden,
dat hij dat niet bQ en legge en procTc; want wort
dat bygeleet, het waire by den aenleggere oft by
den Terweerdere, soe en soude niet meer den aen-
leggere competeren oft dienen dese actie petieianU
bereditaiie. v. D. Tat. 44 t*. Dat by geenen men-
seheiyeken efi redelycken Terstande gedacht noch
Terstaen en mach wordden mogeiyk zynde, dat
myn meester [nl. oliént] dair hebbe geweest ten
dajge, plaatse en tyde by den aenlegger bygeleogt
Ib. 180 T».
4) Nadersohap. Bieden , vragen ^ fr. vrêwnler^
demamdeff inienter (Ie retrait). || Dat, die tnaer^
dersohap willen byleggen , moeten *t geheel contract
Temaerderen , sonder *taelTe te splyten. O. leenh,
V, Brab., a. 68. Christyn Tertaalt alleeniyk reira-
bene. Dat een maghelinck, willende Tomaederen
eenigen Terkoop by iemanden Tan syn maeghschap
Teroocht, mach dat intenteren en bylegghen bin-
nen s'jaers Tan den Terkoope. O. e. Leenuse^ 1670,
TI, 1. Als daer persoonen syn die den Tercooper
eTOtt naer bestaan, wordt dyen geprefereert die
syn naerderschap ierst heeft bygeleyt. C. v Diett,
TZ. XII, 19. Art. 23 segt „gepresenteert'', doch
de Tar. »bygeleydt". Dan sullen deselTc [schrif-
turen] blyTen berusten onder den heere secretaris
Taa de saeeke, totter tydt en wyien den tydt Tan
appel oft reformatie sal wesen geflcouleert, oft het
bygeleyt appel oft reformatie sal weeën Terolaert
deeart. C. v. Laven, St^ v. 1785, a. 42.
5) Beroep. InefdUn, fr. inienter (appel), jj Soo
wanneer de kerokgheboden niet en syn gedaen, en
de naerderiinck quame binnen den tydt Tan thien
Jaren, sonde in syn byglieleght naerderschap ont-
fin^han worden. C. v. Grimbergen, 1606, a. 18.
BTJLEOOEN, sn. o. Voorgescbrevene of gebmi'
~ >s bewoordimgen , fg, fbrmtde. || Want het Tan
noode is, dat die acouaeerder syn saken efi iayten
thoone nae de forme eü byleggen Tan synder ao-
ousatien. y. d. Tav. 154 t^
BIJLEVEN, sn. o. 1) Leveneonderboud ^ nood-
vfondigbeden, jfir. subeietancet besoins. || Dat nie-
mandt . . hem en TerToordere eeneghe taruwe, rogghe,
gheerste, oTcne noch ander graenen,.. Toortan..
te coopen.., dan alleenlicken in de Trye open-
baere . . maroten . . , ten ware om sijns selfs byle-
Ten, en niet om weder te Terooopen. PI. e. VL
6 oct 1545, a. 2. I, 643.
2) Insonderheid leeftocM, levendang vruekige-
brmky fr. neufruU. In Brabant doorgaans ioehi,
lijfioebi. Il Dairtoe huer byioTen eü douarie op de
leenen danof hueren man erfachtich en ehesaisiert
was tsinen huwelicke en tsinen OTeriyden. C e.
Iperen, Koet. a. 286 (1535). Dat soo wanneer man
oft wyff eenighe tocht oft byioTon maloanderen
raaecken Tan heure onruerende haTO oft erffgoeden ,
dat alsdan de lancxleTende , die daerafT de tocht
hebbende is, Tcroochte eenige Tan de Toorscr. goe-
den, deseWe Terbeurt syne tochte en byicTon aen
de erfTgenaemen Tan den eerst afflyTigen. C. v. d.
Eiel, 1570, xi, 2. Zie ook BiJLXYiKd en tocht.
BIJLEVEJEt, BIJLEVIGE, ook BIJLEVEKIGE,
sn. Vrmebibruileer , 'brwiksterf fr. utvflrmüerf ffw-
f^nitibre. In Brabant doorgaans Utehtenaer^ ioehter.
II Ben byieTinghe [/. byicTighe] oft douaffiere sal
moghen doen piesen de huysen die schmdig syn
te Tolgene den boodem Tan den leene, hocTeele
si weert syn in hueringhe; en. den erfachtighen
Tan den leene sal hebben de prerogatiTe dairinne
te woonene, en jaerlicx te ghoTon de byicTeghe
de helft Tan den pryse Tan der Toors. huerin-
ghe, updat hy wille, ofte laten deselTe byioTCghe
de Toomomde huysen, danof ontfaende de helft
Tan den pryse. C. e. Iperen, Kast. a. 236. Een
donagiere ofte byioTeghe wert ghehouden te be-
talen de helft Tan den TorheTO en hoTelicke rech-
ten teender warf , dairup soe byicTen pretenderen
wille. Ib. Alst ghcTalt, dat deen Tan den bylcTers
ofte leeftochters OTorlijdt, soo sal tseWe recht ao-
cresceren den proprietaris en toghtenaere ofte togh-
tenaers, eloken eTen ghehjck. Wel Terstaende, dat
den byloTere ofte toghtenaere niet broeder Ter-
schynen noch accresoeeren en sal dan tot der heelft
Tan den incommene indusiTe. C. v. Kortrijk, xti,
24. Als de proprietaris sonder fraude eenighe stee-
nen (oft anaer materiael) doet delfren op het leen,
om te weerckene oft edifierene op tseWe leen,
daeraf en sal de bylcTere ofte byloTerigghe niet
profileren. Ib. a. 83. It. O. v. Auden ^ I, xxn, 7,
35; Cah. prim. 38, 84. Zie Tochtxvaxb.
BIJLEVINOE (BiloTinge, byioTynge), sn. t.
Hetselfde als bijlbtbv. 1) Betwaren, üvenemidde^
len, fr. denrées. \\ Dat sy.. sullen moegen setten
en stellen die Toirs. kneren en brueken op broot,
bier en andere manieren Tan byieTinghe. Bskenk,
V. Brab. reg. 185, P. 122 t^ 13 dec. 1482. Een
weinig hoogerop staat: „op broot, bier en alre-
hande ander mtatie'*.
2) Hetselfde als BrnxTBr 2). || Omme equali-
teyt te hondene tusschen man en wyf , so sal den
man byieTinghe houden np alle de leenen waerinne
ayn huysTrouwe erfachtich oTeriydt; ten ware dat
sulok persoon ces Tan goede dade; in welok ghcTal
hy gheen byieTinghe noaden sal, maer sal taelTe
byieren commen ten profTyte Tan den crediteur.
C. V. Iperen, Kast., a. 286. Als een grondenare
st«rft en achter hem laet eene weduwe die bile-
Tinge in syn leen souldich es te houdene, so sal se
246
BUS.
BUS.
ée Wlevïnghe honden In de helftwhede yan den
feheelen leene te liaren lere en in alle de refenn-
wen, fbarfaiten, baten, heerlicheden eö proffiten.
Xemr. v. 1628 , D, ij r^. Alle weduwen van leen-
houdera . . zijn gherecht naer de dood van huer-
liader mans, bylerljnghe ofte douairie oostnmier
thebbene, hnerlieder leven langb gheduerende, op
d« leenen Tan hnerlieder OTorledene mans. O, e.
Kortr^h^ XTI , 19. Nae de ooetume slants van Ylaen-
deren, een weduwe ofte houderighe behoort en is
souldich te hebben henr recht Tan byleringe op
de goedingen en leenen bleven achter de doot Tan
hneren man. Wislaut, X. v. VI. 156. It. 157.
Byleringbe en douarie. Ib. 76. Douaire oft byle-
Tinghe ooetumier oft convencionel. C. v. Oinf ,
XTl-y 14. Ten waere dat deselre proprietaris mede
Ifhestaen hadde ofte geoonsenteert in ^tverpachten
▼an de byleringhe ofte tocht C. leenk. e. Bêuderm,
TI» 7. O. e. AudêH, l, xxii, 7, 85; Cak, prim.
n, 88, 84.
BUPANT, 2n. m. Nadere ptmdêtdUng^ ft. kt
pMèguê $tAêidiaire, || Wy N. K., geswoeren late
in den hof Tan Yrouwenperke, tngen en doen cont,
dat Toer ons on N., riontere . . , gestaen in prope-
ron peraone H. . , en beeft tot enen bypande ge-
sedt derdalTe sille lants, . . Toer en bij alsulke
mndde rogs erfpachs . . , aen bQu huys en hof met
lynder toebehoerten gelegen te Loxbergen. 17 febr.
1458. Soo wie heeft bypant Tan eenige rente tot
oft by den prineipaelen onderpandt gheset, dien
bypant wordt ghehouden als boi^he, alsoo dat men
den bypandt niet en mach oft en behoort te im-
peteren, te besetten oft ezouasefen, men moet
eerst den prineipaelen onderpandt geproeft hebben.
O. V. Sredat a. 65 (1547) Q-ildet min [nl. geldt
het uitgewonnen goed bQ openbare Telling minder
dan de schuld], den u|jtwinder en heeft gheen
Toorder bericht [recht], ten ware hem b\j on toe-
panden ghestelt waren. O. v, CasiêrUê , 1 , 28. Aen-
Delangende dese penningen, snstineren de Toor-
kinderen deseWe te syn por mobiliair en perso-
neel; .. oock niet doende, dat dit huys wiert Toor
bypant gestelt, welck niet anders en can geprïBsu-
neert woorden geschiet te syn als st fortê moH-
Urn . . mochten oomen te veigaen. C. gr. Loon, I,
668 (1705>.
BIJKEICKEN (Byreroken, byrycken), ow. Too-
rsilfPM, fr. fffiro. II WelTerstaende , ingevalle de
kooppenningen niet by en reyoken tot blussinge
Tan alle de schulden, aen den oudtsten en t^-
gende rentorediteuren , boTen hare capitalen, niet
meer als drie {aren Terloops en worden toegoToeoht.
C. V. MaatifiMy Bocêt de 1665, zxit, 15. Soo
•enige goederen , opgedraegen synde aen den officier
ten behooTe des ci^iteurs, en die meubelen niet
by en lycken om die schulden te betaelen, .,C.gr,
Loom, 588 (1699).
BU8AKEN (Bisaeken), bw. Ondertoeken (hesoe-
ókon)f fr. exmmimer(}). || Hiertoe nochtan alsoe ge-
sproken, dat wi [nl. de heer Tan Diest] selen
hebben de helecht Tan deaer dekenen [itl. Tan
de boeten], alse de gnldene op horen eet ge-
wQst hebben; en oeo en selen si niemane moghen
quite laten die scnldech ea, si en breken haren
eet; en die mesdede Tan denghenen die die coren
breken, selen gewyst sQn Tan dien goldekenen;
maer si en selen gheene misdaet quitescelden noch
hefibn, onse liede en sQnder bi; en wi selent mo-
Ï[hen biaaoken en ordenen wiTele [nl, hoeToel]
ieden dat wi willen die boeten te heffene. Oork. e.
8 Juni 1885, a. 8.
BIJSETTEN, hw. 1) Op hei Mta teHen ^ meh
gen hoven het verliee, hyoo^penf ft. metire om jem
on riegner onire les portee , afomier. |j 8o wat manuo
die sine pande Terspeelt of biset, oft ghelt on^
leent, op tien ingelsche. JT. lakong, VUeoordom^
1898.
2) Aanvoeren j 4Manhalen, fr. «dJSgmer, \\ Als dia
persoen dairt^gen die injurie geallegeert wort, niet
en doet cesseren die presumpoien der i^jurien, dan
en eest Tan geenen noode int libel dairaf iet by
te tetten, mair is genoob dat men allegeert tgeene
dair die conclusie Tuyt Tolgen mach. t. d. TaT.
85 T^. £ü wille Andries zgu maeghscap bethoenen ,
Boe sal hy seggen en bijsetten dat hij gehouden ai
geweest Toir maegh en neve Tan suloken personen.
Ib. 164 T^. Zie bijlbookn.
Bij- en over Sijn. In hoedanigheid oom eehepen,
leenman of laat bij eene wettel^ke handeling pHiohi-'
matig en deelnemend tegenwoordig e^t fr. aeeieter par
dêvoir et comme pariieipani è une aswore de Ui, en qma^
lüé d'échevin, d^homme defiefon de tenaneier. || Sn
omdat men alle wairheit souldich es getuygenisse te
geTen, so hebben wt, Jan, heer Tan Koteelair,
toirconden der wairneit, onssen properen segel
desen letteren aengehangen, en bidden en boTelen
onssen getrouwen mannen Tan leen, die dair by
en oTer geweest hebben, dat sy dit met ons bese-
gelen willen. 7 dec. 1447. — Ook vr^mUUg, ale
geroepen geimgen, fr. aussi oeUantawement, eomwÊO
lémcin appelé. || Soo wanneer . . , soo is de lestla-
Tende scholdich . . , in presentie Tan de momboi-
ren, . . en by gebreke Tan sulokenen in presentie
Tan twee andere goede eerltjcke mannen , . . go-
maeckt te hebben goeden en getrouwen inTent»-
ris . . , en denselTon . . in presentie Tan den Toeras.
persoenen , daer by en oTor gheweeet hebbende , . .
OTer te IcTeren den Toors. OTermoroboiren. C. e.
Zonen, Weesh, 82. Zie ook abk •bS bij BUSr
(Tan welcke laatste uitdrukking het citaat, Tan aan
„D Velck" tot aan „recht", getrokken is uit de C.
V. Antw. eomp. Y, ix, 89), en dabbotxb xlT BU
BIJV, sub. T<*. BBVBBLVIS.
BIJSLACH, sn. Muntwesen. Munt vervaairdigd^
mei kleine qfw^king in den eiempel, naar hei vooT'
beeld van die der grootere omÜqgende landen,
fr. monnaie frappe, aveo nn Uger écari dm eoin,
d^aprhe eelle d^ entree page. Grimm Beischlag, ««-
mne adnUerimue. \\ Yoirt so Torbieden wy byscmder
alle byslage Tan Megen, Tan Batenburch en an-
dere, hoedanich sy syn. Ord. v. graaf WUlem VI
van SoUand. e. 1415. Yav dbb ()hij8, Leenen, A^
BUSONDEBLINO vBisonderling), bn. B^eom-
der, fr. particulier, epMal, || Hierommo, uuter
con3mclijcker liberarioheit , begheerende den abt
Torseit en sijn nacomelinghen en die kerke met
bisonderlinger gonst te TorTolgen Tan onser gewoen-
lycker goederüerenheit, . . C e. 8t Truiden, % 29.
BIJ- ENDE AENSTAEN. Zie ook bij- eVOTbb
BUN II En wy N. K , man Tan lene ons gheducha
tscheren Tan Rotselaer, want wy hier by en aen
stonden en gheroepen waren als man Tan leen,
daer allen punten gheseieden gelije Toera. is, soe
heb wy, om rersuecx wille der partyen en in ge-
tugenissen der wareyt, dit beseghelt met onsen
segel. JBrief v. heer Johan van Motsdaar, 29 mei
1898
BIJ8TANDICH (Bystendich, — gh), bn.
êtand verleenende, behulpzaam, hnlpvaardig, fr.
oiahle, êeeourable, \\ Dat ick sal weaan getranw*,
behulpich , onderdanigh en in alle noode tyatendigh
beyde onse heeren, hunne soholteten,- de boig^
BIJT.
BIJV.
348
meetteraB en nedt der ttadt St.«TraydexL Piot,
Cmri, 680 (1569). Dat iok den psrticiüiereB romn-
boiren, in «aecken der momboiryen «engaende, ..
ten betten . . reden , behalpieh en büflt«ndioh s^n
flel, neer myn Termogen. (7, e. Loveny Wêetk,
e. 21. Byitendich, behulpieh en bereet. JZdfcenJb.
«. JBrèb., reg. 181 f». 81 v». (15e E.).
BUSTANDICHEIT (Bietendichede), m. SiJ-
Hamdf hmtp^ ir. oëtiêittiieê, geeowrt, KU. arnxUUim.
I) Yeraoehten oec mede, met groeten neerenete,
te hebbene bistandichede, troest en canfort van
poepenen Tan Ohent, op dinhouden ran der ally-
anohe en besegelde brieven Tortyta . . ghemneót.
JBe^, Muë, II, 294 (1407). Mite der hulpen,
trooet en bjstandioheit Yan onsen rebellen onder-
■aten. <Aaa het einde: hulp, troest oft onderstant).
JUkmtk. e. SnA. reg. 136 P. 176 (1504) Waert
soe, dat eenich remor of ghemohte, by dage of
bö nachte ghemaeot ware binnen der Triheyt.. ,
dal dan élo man den heere en der Wet bystan*
diehejrt sonde oommen doen met s^nder wapenen.
DB Pb. en Bb. XXYL Mmpdmonde. 91. V^.n^O.
BUSTIEB (BQster, byster, bister), bn. Kil.
Bestier, byster, ad mtrtmmm redaeim», e»-
haatim» UmU^ esrimamim»^ imapê. 1) Arm^ ioi at'
wumdê gAraèhi^ fr. pamvre, rédttii è la mitire. || Al
is *tdat die weeskinderen somwjlen theuren ses-
thien jaren geacht eik gehouden moghen worden
als Toljarioh, niettemin, Tan den tyde Tan sesthien
jaren tot Tiev-en-iwintich toe, die jeucht . . is tot
sjnooi soffohlyeksten , en men diowils siet dat bin-
nen dien tyde de jonghers, berooft Tan Tsder en
moeder, wawran hen groot goet achtergelaten is,
diowils arm efi byster geworden syn. O. £1^0, 8
ian. 1580, a. 18. St.'TVuidêm. Schier eensluidend
IS art. 80 der C. e. SaaiktnM^ Weuik. Dat sQ,
sonder soighe tbd byster oft arm te worddene,
heor goet selen wQs genoech syn te r^gerene. O,
9. TVmAoe/, Wêêtk, a. 27. ld. C. 0. Sanikavem,
m, 81. tWelek Toorwaer dese landen tot groote,
innumerable schade was redonderende; waer di-
Teraohe ooopUeden bystier en goedelooe ghemaeot
wierdan. Piot, Ckro». 869. Wiert anderwerf den
tellenden penninok ghecoUeeteert [ni. in den jare
1577].., daer men groote moyte mede hadde,
want tr^ck meest oreral aerm efi bister was. Ib.
558. It. K. laikeng, Bmgg9^ Valreep 51. Byster
maken. fr. Vêrarmm, arm makem^ Ud armoêdê
hrwgê», fr. ttppaavnr, rédmre è la miUre. || Want
als een weeee desen eedt doet, soe wordt hy dair-
mede Tersteeken en Tuytgesloten Tan der graeien
en beneficien Tan restitucien of relicTemente; . .
want mits dyen eede, wort de weese en onbejaerde
geacht als oft hy sijn mundige en wittige jaren
hadde, en dairmede wordden, sonder getal, der
onbcjairder jongers efi kynder Teel byster gemaict.
▼. D. Tat. 261 T^*. Men heeft onlancx gettseert te
balene nu^tler keroke, by maadate Tan den prinoe»
banckeronpten, die met haerlieder Tlucht de ooo|h-
lugden en ingesetene byster maken, oft groote
schade doen. Wiblavt, ^raei. ertm. 144.
2) UUtimtn^j fr. /o«, intense, \\ [Op dit jaer]
MOCOLTiii, doen wert graTe Willem Tan Hene-
gouwe eft Tan Hollant synder sinnen byster. Piot,
drom. 88.
BIJT£ECKEN (Byteeken), m. o. Tegeimerk,
iwmde cf bipiimrk, fr. wnifw-^marqu». || Indien sy
[nL dekens en gesworene Tan het brouwersam-
bacht] de sake waerachtieh Tinden [nl. dat een
brouwer in besit is gekomen Tan andermans ton-
nen of sakken], auUen Termne^en da teeokena
uut te doen doene, en daerup te doen steUena
huerlieder teekene, midts by den dekene en gh^
zworene daerup te doen alBgerene ofte prenten eea
byteekene ofte brantteekene. Bbkbby, I, 889,
K. e. dê hnmmerg v. 1608.
BIJTEN, bw. Fig. BooMoardig hMlm, fr. ori-
itquer mSehammênt, mordre. || ScheoTen [sdumpen]
oft gabeeukens [jokkemyen], die men plaisanteiyck
gheeft, en maken properiyck gheen ii^urie; maar
soe doen zy wel als zy byten oft smetten, soedaft
de persoon daerby besohampt is, oft synder eeva
ter naer gaet' Wiblaitt, Tratd, eriei. 179.
BIJVANCK, sn. m. 1) De gehede^ doofffamu^
of gefloten», ómnang va» iêmande hmiê tf erf^ fr.
eneioêf eneeimte^ poarprië. Zie ook bblvzcx Het
Lexieon t. Maigne d'Amis meldt reeds in 't jaar
1058 BiTane [{. biTano]. Sepiumi enóht, en
BiTangium. Spaüamj iniervaUam, têpimmf ««-
elos, êiêndue, in 988. |) Dat niemen en neme dan
lieden dat sy binnen haren biTanghe hebben no<4i
up hare heyminghe. db VLAicnicS, Vgk. 40 » 15de B.
I>at, hoewel de heeren [nl. Tan de tolkamer] had-
den gelieft , . . te diTersehe plaatsen Tisitatie te
doene op seker hout en hoornen gelegen Toor oft
omtrekt den byTanghen en andere nlaMsen Tan da
timmerluyden deser stadt,.. ^- Oelyck oock de
timmerluyden en houtbrekers Tan andere steden.,
efi namentlyck die Tan Antwerpen, hun houten
Termochten te leggen Toor heurlieder deuren efi
byTangen, op de spatie Tan ontrent Tier of yyt
Toeten. Mabtibez, 126, Bêgl. e. 1608. Dat nie-
mandt binnen den dorpe en sal moghen huy-
sen, herberghen, logeren oft binnen synen by-
Tanghe laten woonen, oft herberge Tcrleenen
iemandt uyt eenighe sterf hnysen oomende, weder
hy sieck oft ghesont is. (7. v. Demme v. 1612,
a. 467. Van haestigke eiedcie, Elck moet ghedoo-
ghen, dat zynen ghebuer orer syne erfre ofte by-
Tanck zyne reparatie doet. C. e. Auden, v. 1615,
ZIT, 12. C, e. Boegielaar, XTiii, 8. Dat eenighelyc
ghehauden es syn Terekenen te rynghen en sohiel»
den loopende buyten synen hoTc ofte byTanck.
DB Pb. en Bb. XYI. Aseenedey 62, f. e. 1685.,
a. 11. Art. 12: in synen hora en bealuyt. --- Bo
sullen mogen koopen oft Teylen eenigh green binnen
dese stadt op de merokten oft andere plaatsen,
gelTck oock niet in hnysen oft byTangen derselve
Tdór 10 ure... Ord. magUtr, e. XoMa, 1785,
blz. 2. ld. 18.
2) Qromd en grcmdgebied fomdom etme êiad, r/bam*
My/e", fr. terriiaire ei reseort aaioar d^nme eiUs,
hanlieue. Eene fr. oork. t. 15 noT. 1486, Mekmüc,
e. Proft.. reg. 185 f». 187, Toor de stad Lier, ga-
bruikt het woord poarprie. Kil. ByTangh der
stad^ ürrUariMm etc. |) Tam burgenaes opidi Ly*
rensis, quam homines bivangU ejusdem. Sekenk,
V. Bfob , reg. 184, f9, 118 (1826). Die sconthet
oft syn dienaers en moghen gheen goet Tan eenen
poorter oft ingeseten Tan der stadt oft Tan den
byTange Tan Liere, niet TOorTluohtich synde,..
doen arresteren Toor eenige schulden oft actiën.
O. e. Zier, iii, 1. Benen crediteur, Tindende
synen schuldenaer Tan buyten binnen der stadt
Tan Liere oft beuren byTan^, mach deneelTon by
eenen dieneer , te weten , bmnen der stadt by den
Torster, den sweerdtdrager en den derden dienaar,
en in den byvange by de meyers, elck onder syn
gerecht doen arresteren. Ib. a. 2. Zie ook aldaar
titel I doorheen.
8) JBene mi» of meer hepaaide eéreék mm mmgroat^
gebiedy fr. mm Uendae de ierriioire pUu om moint
!
STiO
BIC,
BIN.
UmUé», |l f)tti wff i#n MnMÜghM TMTiOMlftf .,
f Ml iTMrrMM) dlr#fK)hii N/;h|m}»ri , . , b#nli«dMi hóiu
4*ri/l# Tn d#fi tr^rftiufk m% pU«t4Mm iiiti«gh«DOfn«ii
hf 4« llUt«ii TM JI/>lUna(, ZmUd( en honiM
^FiMAMfirf i««rdii f Urn i»/iid#) wf hcnlUdim loadtfii
wtlUn tMflAUrn (l«t wy TriJwlUfikmi Mudra moghan
)i*n(1iil#ri #n Hwf «rim , , . 4« ri? Uir«n «n bnden ömt
muil oni «rkiml d4N>r ti«tolingh« ▼•!! oontribuib,
•ft in d« lartdun ?•» dn lubuorigtM princen, . . —
))»( ftlUn d«Khiifui di«.., msllra moghvn TryeliJ-
iik«ri « . . ImiidttUn , f Aritn » «n h«nnMi CMt winnen ,
«n ludiifi op dn rlvbmn in dan byvanck dMr men
ona dn mmiribuilii baUalt, on van do nabuerighe
prinwn iH, v. Brab, W Juni 160H. I, 811.
4) fi /y(/Mwiiflia" MA ffêiuiffêMt van f,vohhê$dên",
(f, ^^itamftion** d§ iémoint, d$ ^^wramti'\ con-
htfftiofê», 0ompiirjifafor$§. || Quad ti têttêi non ha*
hutriêt UUi qui imp0êiêuf, êUnplici inramênio, ióh
mnnut »inê ini$rc§pHim9 ^ quod bivano «#1, 9i ahiqnê
éiUUUin9 fraêiiiio , m purgnbit # / lih$r 0rit. H5iil-
»AUM, Uft mrt. 1107 {Oortpr. in Oêni),
lirjVANOKHMAN. lu. Xhn inwon0r van dwn
Jk^fMnph'^ h U0r% ft, un hahUanê dê la banlmiê
a0 iAêftê, II Kou poorteer «n min byvanoiman Tsn
Ly«r» n\w\\ ■vni»n ao)niUUni»0r van buyten aeWer
anuiaatnn «(\ noiuloni (oi arn der tyt toe dat hj
den heor |«<)ryii«n Mn , om bem dyen te leforen.
C\ I», tW, I, )I\K HUvauoaUttden van Lyere JRê-
Hnk, n. Brak,, rog. 1H1, f*. UK en t«. lft<l« B.
IIIJWAKKTH (Hlweerti, blwt>eH.\ vi. Omhtfni,
nnar ikn kant k$n0n omn #a «aè(^, fV. pr^« if#, <^ii
fót4 *ê0 0ê prè» d0 lè, II Tn do teite, biwaerta der
MaoboU^hor pooHe. di VtAMivcK, Sfad^ II, 46
(inM(M Hiweorta der H^xteanelpoorte. Ib. A7 (1398).
IW waierbaiUe biweerla der Hiloquen. Ib. 64(1414).
(XM^k «uH gby terat«eni met corten talen, Dat de
Vryho^lt wwfï acboTt, naer *t aelte Termonden,
H\|waerU de Ytionie(|de molen, naer d'oorconden,
Meveu den voelwet^b dte orer de boke legbt. Ckv^n.
e, M^rphhm, XHh, Sêr, WK Welrk yoorM»yde
•Irtetkeu leyl legbeu dlaut Van Slaebn^olenTelt,
en gaet eoe Ytitvrte, te bant, Aobter Peotere
t«n llaeerode, ))erAi>ot, Hywaerte Oretenborch , .
Kn eoe voerie vecht vuTte naer dLombaerden t«II.
Ib UT.
HICKKTKKHISN (Bicqueterwi, biketueMa>,bw«
Muutweaeu. JfW iM^ii w^t» , •« ,,4e êêmkmt ml»
¥mf0n , iliie Ie Hcki <yi Ie «weer 9^ , iliie dl» wHiw»
9miith e«el UM»n*\ X\}ks arcK Fmpi0t9 4» lm
tknm^t$ Jht^Êk^ ie/bn»«»#te MwUmmhr J/e>werl,
I^IH, f^ 44y«eler, fe«er fo emeeeie^ e# fe/eAM^ tae
M^MÉ^&A ^H^Alk ^^▲Aü^kA j^M ^Mm^^ ^^^A^ft^k^MA ^^MA^^ ^fe^eft ^ ^he&4
|NM 1^ |KM«I« l<v«il^ Ntre |i<i»er din» yijw dl» eie*^
mum fMT Ie Irêlecl»! Kil i^prQr<^ Biket^ buket,
tfeb^ket. IftWvNi eiemwI^iBe, -> weeelwridi. |( He
M^p^lieve vA biketiie*», die« biketttefettde^ de
ewikf^ ymm^ixiyebe» uu\vileleii« «u^t|th«»v«nde de
h\^bte, \v«Muutle«eih ^eWb^nvt eA ivote-n "lyeeaeeae
y)i»dl(>t^( i«<Mi^t mWl mH><ei\,Kk eet ie den wuuteMMr
«IW iNMMk^^pM eve*» >u\>e«i» ie eiek^a^; eA vW aumie
WbvVM vW«^ VN^vki^ i«t 1 ^ett^MkW ea luel den te^
WtlHMe v^ «ttsWceik iMi *^ («ev^h^ulier. WirvAsr»
|NNh>t> ve<M». t<ML IvKJUett ieneeiksh v^uawn» «>v^w^i^Mi-*
«M4h Ie wvi>ileik« ^ Ky een^^eW Keu Ute >nMc«k <hie^
»i»U>eee»ile «^^tKH^Nk e^HtvW 4»W^>)u«^«««m« ot^ ^moi
W^iftelefvMk b«^SN». o*u «Aè »wein te N^Kh^I^» K>a
>NW* ^ ^ibiie»#>tttW. «y «'^.<Mk s&M Sy . Wv^m Jk «^Mce^
^N«WM.rw ea «kn^kWu ^ t^ .^m «ewwrvtii uyt «^iMe jukwol
% «Sik UU >X$. h. i^ K rL > euf. t«^. ft. :t
m, 6(n; in bot Vr. Ib. M iibr. 1669, o, 49.
III, 607.
BICKETIBB8 (Bieqnolim, bikotaen), sn. mr.
Soort 00» ffêldmisêdaarê , ft, oorU de ei—jwrf,
HemiMmurBO). Zie BicKvramnr.
BILDICH, bijw. In goeden Haai, fr. em homéiai.
II Ordonneren oick en gebieden nllen en jederatt
oneen offlcieren, Taeallen en onderdAneny dat ly
•lle uren bildich halden en bereyt mftkon die Ton-
delen, hoopen efi geeeleohapen in goeder ordeno
oft wel gewapent. O. Li4gê, 27 nor. 1677. a. 4.
BI LOK (Bilyo, beelck, belet, balek, buolo), m.
m. WeUand, weide, fr. pré, pdimrage. Kil. Bilok,
fland, pateuum, Sen woord eigen aan Oost- en
Weetfl. BU De Bo en bQ Sohuermani, Bilk,
bulk, 0ênê omsloten weide, waarbij het Brab. hUtk
en bêinik one ? oor oogen zweelt. Dese „afsluiting**
wordt ja niet altyd beveatigd door de plaatsen
waarin het woord voorkomt, maar zij kon ook be-
staan in enkele grachten of kanten. Slechts één-
maal troffen wQ de uitdrukking „besloten bilck**
aan, nl. db fb. en bb. XVI. Assenede, 62, K. e.
168A, a. 16: || Dat niemant en stauwe syn beesten
by nachte in anderlien vruchten, besloten biloken,
hoygers ofte ander gers. — Wy zullen nog doen
opmerken dat Vlaenderen zoowel syne meerschen
en weiden had als Brabant en Limburg. H Gwy efi
Jan Horluut, met vyf hondert lieden, deden ma-
ken vele pitten tusechen Groeninghe eloeetere efi
Ourteryke , efi men dekte de pitten met meven , in
eenen grooten bilyo aen de drie syden benelst.
Jak t. Dixmitdb, 166. Dat niemant,.. eeni^ie
lekenen gbevonnest hebbende te reoke , die amen
aal van de recken voor alderstont dat de aeehelaorB
uut den bilck gheeoeeden zyn. Bbwbbt, I, S08.
K, d. lakenff* 1645. Dat hem ooo niemandt en ver-
voordere de voorn, bossohen, plantaghen, meere-
schen, oautoren, bilcken, brouokagen, gbemeene
te maeckene. PI. e. Vl. 11 jan. 1648. I, 686. —
Men vindt ook: „buleken lants**: || Twee linen
lants, liggbeude in eenen beele. db Pm. en Bb.
VUL Maldeohem, 149 (1343). Over den dbneeeh,
tol op eenen bulok lants. Ib. L Jfariahria, 41
(1661). Den nombre van 80^ roeden lants» weeenAs
eenen bulek, ten deele dreve en boomboedi. IK>
Droeeee, 8 (1760). Zie jMssiei aldaar nog m db
gemeenten Marjmkmrkêy 1, 30 • flSal-AMer, 71»
18; Jgeijseerdi, 4, IL Wmitfjèwm 22; IX. 8L
Mmarêeme-Lmaêkem, 40; X. Vimki, 4;
12, ena. — Aan Brabant en Limbuig is bel
kikk vreeoad. aoodat wg
reg. der 14«* S. der Buibs. god^
ti De palude el hetei mt. mpA
B 210, P. 37, geeaeente Dworp (TbeiiippiX
BILUOEN (Bulgoen), sn. Bühem, fr
(i Ileea. van den bulgoen. die
se i^eofdtneefl dal ment leaair Mi
sal« op dawie rec^l
SMM van ondi ia voefledenen lid» op de M
van Bïrabaat
1M. R 62. Órd. op dr smmAm» 20
BIX, Tl.. vetkeH van !■■■•■% fr.
«evoicd van de li^iwoarden den e£ der
nem ia de IS*^ K.. en ik-b bi#r ei
vweAHMOKie lot in de l«>i». Zee T
p2aats «a ruimte. < I^ mm
▼aa tttfitftneraiulii dtnc^. di»
I
t^:t ^m der oei»
lïT^i.
«B^ochaa. :» ^^an. l:2n. UW^. a
BIN.
BIN.
251
&
jaóu 1287, 89 febr. 1287, 14 nor. 1292. Bin den
«mboobte Onnerlinz en bin der procbien van Lef-
fingbe. 23 mrt. 1297. Bin den scependomme. sb
Pb. en Bb. AaUi, III, 460 (1891). Bin der caa-
■elrie. C. «. Iperen^ Etui., a. 9, 139 (1535).
2) Van tijd. Bin aobte dagbe. 11 nor. 1279,
11—24 oot. 1281. Bin den jare. Md 1287. Bin
den eersten jare. 8 apr. 1298. Bin der octaTon.
11 juni 1308. — Bin gevolgd van een persoons-
naam, met de beteekenis van gedwrwndê ket leven,
fr. dm vivami. \\ Van allen den leenen daer soe
nL de weduwe van beer Bogier Brysteet] maer
e bladinghe of en beeft gbecoobt en gbecregben
tbaren l>ye, vj bin min bere Boegere vorseit, of
Toer den tyd dat soe an bem quam , daerof nemen
soepenen bare verste. C. o. Oenty 22 juni 1353 , a. 3.
BINDEN, bedr. en wdkw. Verlnnde», fr. ohli-
^er. II Sn wy binden alsoe wel ons alse die na
ons oomen selen, dit te bondene. 16 febr. 1247
(kopij). Dit bonden bem te doene en te vulcoemene
en te warandeme jegben eiken man, N. N. 25
ian. 1278. Voert binden wi ons en obligieren, ie
en mgn wQf , en ons boer , . . gbereobte waerscap
te doene. 18 juli 1281. Het ne ware dat die van
Gbend bem daertoe gbebonden badden, bi cbaer-
tren iof bi andren wettelieken banden. 18 juli
1286. So obligere wi ons eü binden, bi onser
trouwen, en onse ore. I ang. 1290. Zo obligere
wi en binden ons en onse nacomelingbe dit te
hondene gbedurecb sonder breken. 19 jnni 1295.
En gbebraec ons oec iet an dit vorseide buunre
lands, so bind dese voneide Bloc al syn goed en
al syn land ons gbenoecb te doene. 20 nov. 1298.
Ter welcker besettingben si bem beden gbebonden
hebben en gbeobligiert. 19 juni 1305. Binden
hem te wette. Z»ek wetldgk of voor de Wet esr-
MadiS, fr. §*obliger UgaUment ou devani la LoL
II Daer cam Jban Woubrecbts soene, Elemoeden
aoens, Toerseit, voer ons, en bie bant bem te
wetten. 11 oct. 1281.
BINNEN. Als voorsetsel, in versobillige uit-
drukkingen.
1) Van plaats en ruimte. Deen binnen den
anderen. Dooreen, door etkander, fr. pêleHnéle,
1) Wie bi sacb enen groten bogben beren met ix
Telden, en op welken wandelden kerstenminsoben
deen binnen den anderen. Aüer Keretb, 1. Bin-
nen boorts. Binnen den rand of hoord^ fr. au
hord imUrienr, \\ De mate daer men soorsse mede
meet, . . es souldiob diepe te tine tusscben iz eü
X dumen, en tusseben xtiii en xx dumen wyt
boven, binnen boorts. C. v. AaUt, 408* Binnen
lants oft buiten lants, fr. dame Ie pajfe ou è
VÜramger. || Indien nyemant en oompt, „binnen
iaers*' nae de clocke, die dser restoir en calaengie
op doet \nl, op openbaarl|jk verkoohte buizen], soe
ayn alle degbene, wye die syn, gheesteliek en
weorlick, oudt en jonck, binnen lants oft buyten
lants, over see eü sant wesende, ten eewigben
daghen venteken van allen beuren renten, actiën
en rechte dat sy opten voirseyden pandt oft
huys souden moegben pretenderen te bebbene. C.
e. AMim. 1545. Yi, 25.
2) Van tyd. Binnen dien wQle, fr. dane
Tenire^lempe, Binnen sjaers, fr. dane Vannée,
dame Veepaee d^mn an, \\ De vonnissen gewesen in
oomiradieiorio judieioj oh genomen op de schepene-
brieven, en andere condemnatien moeten ter exeou-
tie geetelt worden binnen *s jaers. C, v, Bruteü ,
1606, a^ 109. Christyn: imtra anmum. Binnen
•onnensobyn. Tuuehêu kei opffoau eu het afgaem
der touy fr. entre Ie lever et Ie eoueher du êoUiL
II Naer de eeden, alsoo gbedaen synde, soo moet
den calengierder , binnen sonnenschyne van dien
dagbe oft binnen xxiy uren, aen schepenen consi-
gneren de penninghen van de oomenscbappe. C. e.
0heel, XZY, 15. It. 16. Zie soKVBBCHiJir. Binnen
dien wyie. Middelenoijl, ondertuseeken^ fr. dame
Ventre-tempi. \\ Ware ooo die aeuleggbere in gram*
schepen verhit, dat bi binnen dien wQle verooele.
Leenrecht v, 1528, iij V. Binnen middelen
tijde. Met de voorgaande beteekenis. || CJhynsen
eü renten, die men in xxx jaeren nyet betaalt en
beeft, en derf men nyet gneven noch betaelen,
ten waere dat, binnen middelen tyde, questie oft
prooee daerom geweest hadde , oft . . (7. o. AMtw.
1545, TI, 60. It. XIII, 38.
Te binnen ^ te buiten gaen. Eenebeat-
ting. Sr wettelijk in j^gegoed, geërfd'\ bevestigd worden
— er afetand van daeuy puit erve gaen^\ fr. Ure lêgar
lement mie en poteeesion ifun Hen , g Ure y^adkiritf*^
en Ure inveUi, — en faire oeeeian, s*en dévêtir. Zie
BVITXK. II Dat quam vor ons [schepenen] Aemoud...
eü ghaf wettelike gbifte Willeme..., beene tiende,.,
eü wedese [l. wedde (beloofde) se] hem te wette
te wame teghen heiken mensche; en Amoud Yor-
seit ghinc deser tiende wettelic te buten, en dar
[de heer] Willem vorseit ghinker wettelioke te
binnen, di Pb. en Bb. YIIl. Adegem, 15 (1300).
Dewelke hofstede eü husingbe leghen en staen..,
Pieter eü Margriete vors. die gbingbens wettelike
te buten, eü Marie eü Macbtild vors. die gbin-
gbens wettelike te binnen ter Bagbinen boef. Ib.
Maldeghem, 149 (1343). Te binnen sijn. Weten
met sekerheid, st^er eijn, fr. savoir avee eertiiude,
Ure eeriinn. || Her drossaert, oft her richter,..;
ick weet eü ben wel te binnen, dat gby een goet
richter zyt, eü zoudt willen zyn, sonder gunst oft
hatye. y. d. Tay. 179 yfi. Als gby thoenen eü
tuyghen sult een verargeringbe eü deterioratie, soe
moet die getuyge te binnen syn, dat dat dino ver-
ergert is. Ib. 837 y^.
BINNENBEDBIJVEB, sn. Die landbouw drijft
Hnnen t^ne eigene gemeente, fr. celui qui eultive
la terre dane sa propre eommtme. Zie aïdbijt en
AFDBIJYXB.
BINNENBOROE. Zie bob&b.
BINNENBUB0EMEE8TER. Zie boboxbmsxb-
BINNENCOSTEN. Dorpslasten, fr. dkarges de
la paroisse, \\ "Dat men voortaan sal versoheyden
eü by apaerte boecken ommestellen: eerst de ayden
en subsidien; daemaer.., eü schipvrachten, wa-
genvraebten, pioniers, remontpeerden , uytkoo-
pen van wintexgamisoenen , renten eü dieigelycke,
voorts de contributie aen den vyand, eü eynde-
linge de binnen- ofte procbiekosten, by vier sep^
rate boecken. O. P.-B, autr, 31 oct. 1715. xxi, 1.
Binnenkosten, geieid personnele of domiciliaire
lasten , als de x« , die de ingezetenen in pacht syn
houdende van de abdy van ToDgerloo eü den
pastoor van Webbecum. Stadsareh. Dieet, Cagge^
vinne Kempenseh, 18<l« E.
BINNEN- oft BUITENSLUITER8 , sn. mY.
Dienaars van den stokbewaarder, fr. eervUeurs dm
geölier, \\ Ten waere dat deselve porter oft inge-
setene eenighen oploop, rumoer, ibrtse oft rebellie,
opten Steen eü binnen den gevangenisse , aen den
steenweerdere , buyten- oft binnensluyters, oft..
dede. C. e. Aniw. 1545, I, 18. It. 1582, xin, 10.
Oomp. YII, I, 16.
BINNINCK, sn. y. Benaming van het gedeelte
252
BIS.
BLA.
ègr p§mmnf9 Benmgem {IMbmrg) géUffm Umnên dê
Wfykeidf em lU wei wm Lmik volgend, tepenoverge^
eield aa» de BuUimek, welke de wet van Loanvolgde.
ra CoB8WAXBMKS, blz. 229; ft. dhufminatian de
la partie de la eommune de Beringen, en JAmhowy,
è VinUrieur de la J^anehige , ei md euivait la lei de
JMge, opfoeée d la Bnüindt, a Veatirieur^ ei ^i
eheervaü la Un de Loot, Zie BmTivcK.
BINTBOEDE. Zie baittbobdx.
. BIS» VOOR. (Limb.) Toi, fr. jneqnè^ jueqwe, Hd.
hl». II Van züij cbechB tot züij dagen, bie seee
weken dry dagen. C Uenk. o. 's Mertogenrade^ a. 1.
Zie ABVSLABK 2). Yooits meer» enllen onae boige-
meetfeen , . . inTOOideren onaer etadts genieyne
oeynien , renten , accTien , . . en soolanghe Terrol*
gen bia der gheheelder Toloomelycker betaelinghe
toe. O. ZAêge, 27 juni 1617. a. 67. MaseeU, — Voegw.
Bis ter tij t. Tafdai, fr. fusqu'è ce que. || Wert hy
niet gevangen, aal hy en syn adheranten syn in
de jaoht van ons en naoovneri, ter tyt toe hy
partye en one Tan der miedaet gebetert heeft; en
dawtoe aai hy en ëyn adherenten [fan] onae atadt
en hare Trijheyt berooft ayn bia ter tyt ay en
ighelijck Tan hen eenen wech Tan Candien . . , ? ol-
daen anllen hebben. Ib. a. 17. Bia tot. Sigenl\jk
een pleonaame. Toidai, fr. fmquè, Jfuqu'è ce ^.
I) Siuke ponten ind articalen , . . die wy willen ind
bëTelen dt denaelfen gehalden te werden bia tot
onaen weaeraeggen. O. Liége, 27 juli 1469, Ifd,,
K, e. Tongeren. Bia tot onaen wederaeggen. Ib.
aiai.
BISAET8E, m. t. Reiexak, fr. sae de vogage,
nalise, Maigne d*Amia Beaaeia, maniiea duae
habene perasj fr. heeace. \\ Waerd dat een coopman
Toerde een male jof biaaetae uter port, daerof ne
•on die gheenen tolne gheven, wilde hi verelaren,
bi eiere aekerhede, dat daer gheen good \L goet]
in ware dat hi voort verooopen wilde. Mei 1252.
BI8HERWERT8, brjw. Tot hiertoe, fr. jusqu'd
préeemif ftuqu^iei. || Onae eoatnymen biaherwerta
uaeert en onderbonden. C. leenhof v. Valkeidmrg,
1670, Inl.
BISSCHOP (Biaacpp), sn. 1) Overate bia-
■ehop. Opperste bisschop, fr. Mqne smprime,
Naam aan Christus gegeven in dt ascetisme taal,
fr. nom donnê a« Chrisi dans Ie langage ascSüque.
\\ €k)dt graet Di [ai. hert van Maria] heilich tem-
pel, daer alle heilicheit in bealoten ia; dat die
•verate biaaoop Criatoa Iheena, mit ainen won-
derliken, ontaprekelikai inganc efi wtgane gewyet
•n gefaeilicht hevet. Mond. merk. 78 v^.
2) Benaming onÜeend aan de geestelijke waardigheid
Mi aekere voUcsvermaken^ ter gelegenheid van hei feest
vam den h. Nieolaus, af van Allerkiaderendag , door
de schoolkinderen en door hef aarden^ gevierd en toege^
past op de opperste personnage vam het feest, fr.
dénomination empmmÜe è la digniti eedésiastiqne
daÊts certainee rSJomiesances pOfnUaires oSUhrées è
Voeeaeion des fites de saimi Nioolas ou des Imno»
cents, por les éeoUers et par dee adultes, ei appli'
quSc OM persennage priaeipal de la fUe. \\ Item,
den aoolekinderen en horen biacop xx ac. Mbb-
TBXB» Oudste reken. v. Antw. 1324, bia. 60. Item,
gheefi men, van onder coatumen, den., te Ken-
miaae en te Paesachen . . . Item , den jongen bia-
seop te Sinte-Ckwdelen, te Eeramiaae, i heape en
vj bfoode. Bmss, godsh.^ lade b 177, Ord. v. d.
geewthugee e. Simier'Qoedele^ 8 aept. 1461. Ghe-
gheven ten eoetewaert van den blaachop eü van
synen gheaelacepe, ter feeatwaett die sy deden
iJkrkindevendaghe biar te Capryokt efi tEecloo,
TI lib. par. — Item, ala den biaaohop van den
aooelkindren hier zyn feeete hüt, efi dat hy met
synen gheaelacepe hadde gheweeat tBeoloo, ghe-
nonchte doende, waa gheaconcken thuerlieder ooate
waert, iiij lib. iiij a. p. — Item, doe den Sael»
Sana van Eeclo hier waa gheoommen efi ghenouehte
oende, waa eene maeltyt ghedaen bereeden, omme
hem en agn gheaelaoip te featieme, angheaien dat
die van Eeclo alvooren van gheUjken ghedaen had-
den den biaaoop van hier, ala hy tEeolo waa, de-
welcke .maeltyt met den wyne bedicoaeh , al taamen ,
zxii lib. xviü a. p. DB Pb. en Bb. XIII. Kaprijk,
97, Bek. 1484, 1486. Gheaconcken npeenteNieolaee-
daoh den biaaoop van der kercken en alle de
prieetera, iiy kannen wyna, te ix a. den atoop,
ee taamen ij lib xüi. a. 8t. -reken, JVinow, 1616/16.
f^. 28. Biaaehop van Sint Bom.(?). || Item,
▼I atoop wyna ghepreaenteert den ghemaeeten abd
van Brueaaeie (?;, die hier tote biaacop van Sint
Bom geoome [geooeen.'] waa, 16 januarii. GhiaflB-
LAEB-Thts, AddiOons, III, i, 48. Bek. stad
Mechelen, 1446. Zie JEEist. de Bruaf. II, 661, waar
nog van andere apotbiMchoppen gemeld wordt;
en, ter cake van aoortgeiyke aèSmf La Game
v«. Abbé.
BITTELKEN. Een b— , sn. dimin. (Limb.).
Een beetje, een weimgje, fr. un ianiinei. || Dat
arme wytke van Sarepta heeft vercreghen hope
hoerre aalicheit. Sonder den bonte dea gheloven en
doech nyet dat vaetken mitten olye, noeh dit
meela. Jfond. merk. 141 y^.
BITIER, sn. Boet, fr. sme. || Inagelykz ge-
biedt men alle huyahandende lieden goede en neer^
atighe toeaieht te nemen int atoken efi maecken
van haerl. dagelvox vier, dat de aohauwen oft
eaven by tyde ghereynicht en ghevaeeht worden
van den bittere, db Pb. en Bb. XIII. Kapr^ky
70. Vgh. 16 mrt. 1641 , a. 20.
BITTEKLIJCK (Bitterlijo), byw. Strengel^,
fr. sévèrmnent. \\ Dat een valaoh getayge aonld^h
ia bitteriyc gepnnieert te wordden, t. d. Tay . f*.
69 v«.
BLADEN (Blaeyên), bw. Landbouw. Be emeA-
ten van een land ineamden, fr. (Agricnltnre) rê^
eoUer les fruits d'une terre. La Game heeft d^
frnotner, naar het middeleeuwaoh latyn deflmc
tuare, en haalt a. 60 aan van het edict van 18
nov. 1446 op de leenrechten v. Brabant, alwaar
de woorden: „om te gebruycken en beaitten", ver-
taald syn in het fr. door pour dêfiruduer ei poe'
séder , en door Gbriatyn : ad possidendmn ei deflnuh
tmandmn. \\ Deaeelica aal die atad voere, en dam-
man, van heenieyden (opdata behoeft), daima,
met hueren brieven veraaecken en ten vnteraten
vutpanden, oft doen innecomen. . dieghene die de
goeden bynnen der ammanien gelegen, den isge-
aetenen der atad oft vridioheyt toebehoirende in
laetachapen, wynningen oft hueringen gehondenl
hebben oft houden, en dairaf achuldich ayn, efi
oio dieghene die die ontvreemdt , gebloedt [gebloot]
oft geblaedt hebben.. (Lager ataat nog:) die de
voira. goeden gebloet, geblaedt oft ontvroemt aoelen
hebben. Bekenk. v. Brab. reg. 136 , f>. 44 v«. 16<ie B.
Om diea wille dat men poeaeaaie wel behouden
mach alleeniyo by der herten, soe S0ggen die
rechten: al wairt soe, dat yement, by fbertaen oft
by oorlogen, oft vuyt vreeaen van synen vianden,
syn goeden liet ongewonnen, ongeaayet, onge-
blayet, zoe en soude nochtans hy daarmede niet
venieaen treoht van synder reohtveerdiger poeaee
sien «ü aayainen, mits dyen dat hy dyer niet ver-
BLA.
BLA.
253
tegen heeft mefcfcer hertton. y. d. Tav. 827 y^.
Den persoon die den ondeipandt als proprietaria
ghebniyckt en gheblaeyt heelt. C. v, Breda , 1660,
a. 68. Als eenich leengoet Tersterft , . . en t'seWe
by den erfl^enaemen binnen sesse weken niet en
wort TerheTen , Termach de leenheere , . . deaelve
goeden in syne handen houden en te deiraotneren
en te bladen,.. C le&uhqf «. Santkooen^ 1670,
ZT, 14.
BLADEBGOUT, en. Bladgimd^ fr. or mfmnU
Us, il Be pilairen van het h. Sacramentehuys sul-
len ïïpx ran groenen marmel, waertoe sullen gen»*
men worden basen en oapiteelen ran oooper Teigult
met bladergoudt. ds Pk. en Ba., AaUi, V, 846
(1649).
BLADINGE , sn. T. VfwAiffOmik, iochi, Imf-
ioekt, toowêl ra» retUem aU wm erfgrondêUt fr.
mnfrmUt tami dê rêiU&ê que dê Hens fonde. Kil.
uêueffuctuê honortm. Zae bladsit. Zie ook bijlx-
TnrO, OPKBTB, TOCHT, TBOKB en BLAT. || Dat
daemaer ande [l, de] Toors. bailliu Tan dezen leene
en hore Tan Middelboroh oftrecken en spliten
loade de gheheele „bladinghe, buten [/. baten],
noten en profiten**, en dermeide Terghiften de Toors.
ioooTxouw Margriette, wettelike gheselnede Tan
Pieter Bladelin Toorseit, omme Aait bi haer te
gebrukene haer leTen lanc gheduerende, en den
TOors. Pietre erren in den grond, pi P&. en Bb.
XY. Midddborekf 4S, 13 febr. 1460. Dat hie erT-
achtioh maken wilde Celyen, siere dochter, metter
heltschede Tan twenhondert ponden parisis renten
naem, die hi hoTet lichgende in die tolne te
Brugghe, leengoets, dats te wetene met hondert
ponden parisis renten sjaers, die hie spijten wille
Tan desen twen hondert ponden , en daermede
erTen Oelyen Tors. ; en hie begeerde daerof te wet-
ten te buten te gane, alse Tan den gronde, . . en
behouden die bladinghe daeraf te sinen Uto. Leen-
matmem d, graafe, e. VL, 18 oct. 1318. Als kin-
deren, . . eenighe goeden hebben oft Terorighen om
op te leTen , . . moeten de kinderen alsdan Toor-
dane op henrs selÜB goeden leTen, Toer soeTole als
de nbUdinghe en proffyten" derselTer goeden jaer-
lycx Tuytbrenghen en ghedraghen. C, v, Antio.
1645, xni, 80. Alst ghebuerdt dat den kinderen
toeoomdt eenigh goedt Tan besyden, Tan weghen
Tan den OTerledenen Tadere ofte moedere, soo en
lal de Tooneyde langhstleTende Tan hemlieden
daeraf de «bladijnghe en opheTe" niet hebben
tiynen pioffyte. C, o. Korir^k, xW, 17. Sic
peraoon, syn aelfr zynde,.. Termach.., te dispo*
neren Tan syne goedynghe, . . onwederxoupelick en
met sulke.. reeerratien, soo Tan „bladynghe en
Qsufrnote" als anderssins . . Ce. Aude», 2« eak,
frim. XI, 1. Bn Termach een yegheliok tot synen
testamente te stellen en Tonghen snlcke oonditien,
bespraken en reeerratien Tan „bladinghe, usn*
froiete, toohte".., alst hem goetdinokt. C. v.
Vemnte^ zx, IS. It. C. e. Saitikooen, 1670, Tiii, 2.
C. e. Iperem, KoH. a. 70. C, v. Caeeel, a. 10. C.
«. QmU^ VommiSf 22 juni 1868, a.S. O, e. Brugge^
n, 288. C. e. Xmt, xtiii, 28, ens.
BLAEUEN. Zie bladxn.
BLAEUER (Blayer), en. etebrmJcmr vam ee»
Umdgoed^ fr. oeempamt dtmn hiem rwral. || Insghe-
lycx soude men daerroor [nL Toor achterstallige
renten] moghen impeteren, by beeette oft aresta-
meute, alle goeden , haeTon en erfren Tan denselfen
ghebruycker en blayer die pxoprietaris is. C. e.
Breda, 1647, a. 69.
BLAEMTE, sn. Smaad^ ham, hdeedigimg, h.
imfure^ iaeuUe, ouirage, \\ Dus syn xy poorters als
zy willen; dst groote blaemte es om de poorterie
Tan deeer stede. C. e. Oemt, Orig. 11 aug. 1481,
blz. 606. Item, wye sooffierioheyt of blaemte
spreect tot scepenen, om profijt en oerboer Tan der
stede Tan Bupelmonde, dien lal men bannen
f ijftioh jaer uuten lande Tan Ylaenderan. db Pb.
en Bb. XXYI. Mupeimonde, 69—80 (1446). It
CoOaüe, 46. .
BLAFFAEBT. sn. Bene tdtere munt, fr. eer-
iaine monnaie. Kil. nummus argenteuiy idem f ere
gm „blancke". || Dat Tan nu Toort egeen blanoken,
uutgenomen blancken Tan Yranckryok, noch nu
[nL nieuwe] bla&rde ganok hebben en sullen, op
Terliessenisse der blanoken en blai&rde, en op
drge riaele. Piot, Oart. II, 662 (1418). Boe wat
lakenen, die men brechte als die dekenen daer
boren waeren, dies dat laken wera sulde Terbueren
eenen blafEurt O. Liége, K. lakeng. MdêêèU, 1 juni
1433, a. 87.
BLAFTURE (Blaffetuere), sn. Thans nog in
Brab. en Yl. gebruikt toot veniteriUnd, fr. volei ^
eontrevent» Eil. Blaffetuere, ipeeulare dkarta*
eeum, feneeira papifraeea vel membrauaeea. De la-
ventaire de V hotel de Nevere v, 1467, in de twee
talen, uitg. d. L. Galesloot, Termeldt a. 28: BI af-
ture, fr. une feneetrelle de foils, zoodat de hUnd^
die thans Tan hout is, nog in de 16d« en 16<^ B.
Tan papier, parkement of lynwaad zou geweest zgn,
en het Tonster zelf, niet de buitenblmd zou uit-
gemaakt hebben. || Unam feneeiram <lie<aif» blafture.
Schep. V. Brueeelf 6 nor. 1447. Betaalt Tan ij
blaftueren aen de Tensteren in den raftere te ma-
kene, ix. s. gr. Brute, godeh, H. 61, f9, 11. Beken.
1462/68.
BLAKEN, bedr. en onz. wkw. 1) A hrand ete-
ken, ia de aeeh leggen, fr. imeandier^ rSdmire en
eendree. \\ Oft een geheel geselsoap Tan eender
stadt, oft Tan eenigen sloote, gewapender hant
Tuyttrocken, en hemden, blaecten, roofden en de-
den saken daer men eenen prifaten persoen om
soude oondempneren ter doot. t. d. Tay. 168 t^'.
2) Waaien, fr. vmiier, emgUr. || Zodat er luttel
oaeqharynx gheTanghen wiert, zo by de HoUan-
ders als anue aldSter Tissohende, en dat ter cau-
sen Tan den snudenwyndt altyts wayende, de-
welcke aldaer zeer es blaekende up tlant en
tempesterende, alzo den noorden wynt doet up dit
landt. Piot, Okrem. 476.
BLAME SPREKEN. Beêekimpen, hoanen, fr.
ineuUer, cmtrager. \\ Die de mannen Tan hoTe
wederseide in hennessen of in Tonnessen, of open-
bare leeliohede sprake ten hero of ten mannen
waert in Tullen hoTe, in haro presentie, Terbuert
Lz Ib. jeghen den here, en x Ib. jegens elcken
man dien hi wederseight of blame spreect. Leenr,
V. 1628, D. T*. 8o wie eenighe Tan den Toom.
persoenen blame spraken sal ter oause tootb. in
sQn presentie [nl. eenen officier in het uitoefenen
syner bediening], zal boeten dertich ponden par.
C. V. Iperen, Koet, a. 43.
BLAHEEREN (Blammeren), bw. Wraken, af-
keuren, verwerpen, fr. reneter, réeuêer, reprocher.
II Ten daige dat dienen sal den Toirs. daeh, soe
asi die gefixeouteerde mogen blameren en weder-
leggen aUeeniyo die Toirs. Tuytroepingen en Tuyt-
geboden, opdat hem belieft, t. s. Tay. 398 t^.
Welck rapport [nl. denombrement] den heera Ter-
mach te blammeren, heeft hy daertoe legitime re-
denen, TOOT de mannen Tan den tootbs. heera,
die daeraf de kennisse nemen sullen. C. Leenh. r«
82
254
BLA.
BLA.
Dendêrm. X, 7. It C, «. JSrusielt Stijl v, weth. 49.
C o. Ctutelj 11 y ens.
BLAHëLIJGK, bn. Smaddijh, hdeediffend, fr.
offensanty injurieux. || So wie bevonden worde dat
hj yemende tyede olte upseyde dat hi hem be-
dreghen hadde in eeneghe dueigainde wairhede,..
en hj die dreeghelicke woorden daeromroe gave,
dat ware np . . , en partye hnere blamelioke woor-
den te beteme. C. v. Iperen^ Kast., a. 123. Want
ooek dickent ghebeurt dat eeneghe partien clach-
tieh commen voor de wet over andere parsonen
in *toa8 Tan injarien, hetsy omme gherepareert
te wesene van upzegghe, van blameliken en scof-
fterliken woorden. O. o. AeUti^ Orig, xlti, 21.
BLAND£N, bw. Eigenlek mengen^ mengden^
êêH meng tel maken y ir. mélanger. Deensch blande,
Zweedsch blanda. Mede blanden, honingwiJH
mengen f — in gereedheid brengen , fr. mélanger ^
préparer de Vhgdromel. Zie Verdam. || Item , aal
men gheven van assisen, van eiker hame meets»
die men bntén bringht en binnen niet gheblandt
ne es, eü hier ghetapt en gheteert wèrt, ii sch.
gr. (1413). Item , van eiker hamen zeems der yor-
aeide hamen van lx stoepen, die yerblant wert,
sal men gheven van assisen xxxu gr. Item,
68 gheordineert : dat men vremden mede , die men
buten gheblant heeft, sal moghen yercoepen in
allen taremen, daeraf men van der hame ij grote
▼an assisen gheeft (1414) £nde es te wetene, dat
dassise van den mede of leeukenen, die te jaers-
daghe tsmarghens de nieuwe assisers vinden sullen
gheheel gheblandt, en niet begonst en es te ver-
coepene, de voorseide nieuwe assisers toebehooren
sal, als van den seeme datter toe verbesicht es,
ionder den ouden assisers eenech recht daeraf te
hebbene; en daeraf aal gheloeft sljn de tavemier
van den vorseiden mede cf leeukene bij sljnre eedt.
BI TxAKiKCK, Ace. 11 en 12. Dordinaneke van
den mede»
BLAKDER, Medeblander, hereider van mede
óf h<mngv>^^ fr. préparateur d>*hgdromél, || Men
verbiet , op de mesdaet van c s., dat niemen blande
no doe bianden mede van "hoeden en (?) op de
voerscap van den port een jaer te verlieaene. C. v.
Auden. Kè. v. 1828. Keure van ds blandere,
BLANDEREEL. Zie bbakbbbeel.
BLANCKE, zn. Eene jsilveren fransche munt,
bij La Cnme, v®. Blanc, reeds vermeld uit eene
oork. V. 1268: quarante souz de blanc de rente ., ^
et sexanfe soue,, By Maigne d'Amis: Blanea,
blancus, monetae genus, eadero ate Al bus. Kil.
diponditUf dupoHdius vulgo blanea (nl, twee pond
of asses). Deze munt, bij van der Chjjs, Sertogd.
289 vermeld als de waarde van V9 st. hebbende,
komt ons hier te lande in de oork. eerst voor in
de 16d« B. In een tarief van de muntwaarde in
Brabant, v. 20 dee. 1409: || Yrancrycxsche dobbel
blancke = 8^/2 groten Brab. payements. (Zie ook
BX.APTAKT). Zij wordt ook vermeld in eene
^Valuaiie van der munten gepubliceert Xllij* no-
vembr. tfi. xiiijc LXXiiu": ijTsilveren geit. .. Die
half stuivers, oerde, haTff oerde, brasdeniers en
stooters geheeten philippus, dobbel blanckën eiï
blancken „metten lelyen" sullen blyven op hueren
ouden cours. — Val. v, 1 april 1481 : || Domicksche
en ^Vranckerycxsche blancken, Wilhelmus thuy-
nen r= 1 st. Eindelijk eene Ord. o. 14 dec. 1489,
t. Haximiliaan én Philips, gebieden dat er sal
geslagen worden «n denier d^argentf nommé gracj
en flifi denier blanc nommé demy groiy ung denier
hlanc nommé quart de groSy en un denier blanc
nommé denier ^ dont les donse d'ieeülz véuléroni urn
pattart [l stuiver]. PI. v. VL I, 44B. Zie Verdam.
BLAN8EN, ow. Syn. van Storten^ doch roeke'
loot of moedwiüig^ fr. répandre {vereer) éumrdi"
meiU OU méehamment. Kil. Blaneen j. storten,
fland. II Men ghijnck in den wijnkelder int bier
en in den wyn tot over de schoen, in sommigho
plaetsen , . . Maer tvoer hier alzoo en noch veel qua<
licker dant te Predicheeren gevaren hadde; wani
zij sturten en blansten noch veel meer, ntta datter
vele al droncken werden, en lieten tbier en den
wijn uutloopen zoo zy wilden. Ber. tijden , I, 192.
Yan hier het bedr. bbblavsbk, overgieten, fr. ar*
roaerj couvrir d*un liquide. || Den pant [nl. de
kloostergaanderij , fr. Ie dottre'] lach al nat beblanst
van den biere en dranck, die ghesturt m» daer
tghedrum, hurten en steken van den voleke. Ib. 116.
BLA8ËN (Blazen), onz. en bijw. In een èiaae'
ineirumeni, fr. eouffUr dane un i$utrumeni è veni.
II Betaelt Jan van Geldere over het leveren van
eene trompe omme te trompene eiï blasene op de
kercke deser stede, iüj Ib. iiij st. p. — Betaelt
Philips Bus, bussemaker, over het leveren van een
trompet,., omme te trompene eü blazené op de
kerke, ds Pb. en Bb. TV. Middeiburg, 82 (1676).
Bias en van achter. Een wind laten, fr. peter,
II Dat niemandt van de natie van de arbeyders en
sullen vermeughen op henrlieder werck, ofte passe-
rende deur eenighe huysen ofte brauweryen, otte
voor de deuren van den deken ofte vrauwe, te
blaesene van achter, op pene van t'incurreren Ti ee.
par. Rembbt, I, 498 (1689). Blasen den
dach. Met begin van den dag met de tromp aan^
kondigen , fr. annoncer Ie commeneement du Jour om
9on de la trompe. \\ Engheen volre en til smor>>
Shens te werc gaen, die wochtere en hebbe den
ach gheblasen. Kb. lakeng. te JHett, 13S3, a. 1.
Van den WohoerJce. Hot Vleesoh blasen. Op^
blazen, ten einde het een beter voorkomen te geven,
fr. bouffer la mande pour en rendre la chair plme
belle. II Dat niemen en blasé vleesch int vleesehuns
en waere schapenrleesch. db Vlamivck, Vgb. 36.
Het Kb. V. Dieet, a 2, zegt: t| Die calfvleeach op-
blaest ooht voedert.
BLASPHEMATEURS. Zie blasphbhbbbsv.
BLASPHEMEEREN , ow. eod toeteren, fr. biag'
phémer. || Yan der blasphemien. Soe wye Onsen
Lieven Heere Qtod, oft onsen Salvatoer Jhesnm
Christum , zynen eenigen zone , den heiligen GeeM , . .
blasphemeert, oft die dair zweert by den hoofde,
bij den baerde, bij den hare Gk)ds, oft dQergeiyeké
eeden , die is nae recht seoldieh tot ter doot gopa-
nieert te wordden; en die redene is deee: want
daeraf comen plagen ende dijer tijden, van tem-
peesten en van eertbevingen. y. B. Tay. 76 v®. Om
te remedieren tegens den blasphemateurs , hebben
wy eenen ygelicken verboden eü verbieden te bias-
pfaemeren GKxl almachtich , die maghet Maria ,
haeren heleghen oft haeren name, op de peine:
deghene die Godt, ztjnder moeder, haeren name
oft haeren heleghen looghenen, afgaen en versma-
den, zouden geapprehendeert en in stricte ghevati-
ghenesse ghehauden wesen te watere efi te broode
den tydt van eender maent. En deghene die Qtod.
oft zijnder Moeder, oft de heleghen loogheneü,
afgaen oft versmaden zonden, met eenen quaden
en feilen moede en herten, boven het voors. ghe-
vanghenesse , sullen op een schavot die tonghe open-
baerlicken doorsteken hebben , tonder gratie , respyt
ofte verdraffh. JPh v. VI. 7 oct. 1631, a. 18. I,
765. Zie ook bet.
BLA.
BLA,
255
BXiASPHBMIB (Blaq^heime), sn. LatUrvig «cm
God qf dê heiligen ^ fr. hUupkème eantré Diiu ou
Je» MÏsit. I) Soe wie Onse Lieve Vrouwe ^oftftndere
fluiten oft «antinnen blaaphemeert . . ; na den geee-
teiyoken reohte aoe wonldan sulcke blaaphemien
Sponieert Tan den geestelijcken richter, te weten,
it men Teele flondaigen staen moet aonder clee-
deren Toir die kerckdoere» met een rieme aen den
hale hangende, te hooghmisae tgde. v. d. Tav. 76
V*. 80 wat man blaapheime ind ontemelike eyde
daet , . . den aal men op die caohe [aan de l^aak]
aetten. O. Liége, 27 juli 1469 , a. 37. K. o. Tongeren.
BLAT (Blaet, bladt, blad), zn. o. Vruek^-
hrmk^ fr. fUMfrmt, \\ Het derde plocken es: aïe
een man een wijf heeft en een leengoed ooopt» so
herft men hem in den grond, en, bi consente van
den heere, men veroleedt sijn wijf metten blade
ffheheel. Kn 000, al ne ware geene wedewe, dael-
dingen louden den coopscat huen an de bladinghe
van den leene, bi hoirechte.. Wel ea te wetene,
•al eene wedewe dus hare bladinghe behouden,
den giondenara aai haer helftsohede van den coop-
aoat behouden. Leenr, v, 1628, d iy r<^. In de
voomomde partaige vermoghen de partaigierders
l'ordonneren dat de langstlevende van haerlieder
■al tjn ^blat van b\jlevinghe" hebben op de ghe-
partaigierde guedinghen; londer welck beepreok
gheene bijlevinghe en valt. C, o. Amdem, xzv, 6.
Men magh niet gheven en behauden; wel versteende
dat men wel mag reserveren den „usufruot e&
blaef' C e. SdingeUf iz, 6. [Man en w'iji] gheen
kinderen hebbende , . . vermoghen te bespreken in
de erffenisse, den lanokstlevende van hemlieden
beede» t'gheheele „bladt efi ghebmyck" syn leven
gheduerende. O, v, Vêmrme, iv, 11. Wel versteende.
dat als sj kinderen hebben noch onder huere jaren
sgnde, so heeft de vadere oft moedere noch levende
die hoiidenesse van hueren kinderen, en mits dien
tgheheele „bladt en ghebruyck" van al huerlieder
goede. C. «. Jfjiersa, Keui.y a. 170* Kortrijk , ziT,
2. Bat de prc^eteyt eewelijck biyft den heere,
„efi tblat en proufyt*' den leenhouder. Wiblavt,
Leettr, v. VI. 13. lek verooope u dit leen ten
piofyte van Florentyne uwer dochtere, omme ter-
stondt daerinne ghe^rft te zijne; en haer hayn
en snllen ['t] niet ghebmyokeu, nooh handt
slaen aen tbladt, nooh „ojiiieve'* hebben, dan
naer toveriyden van my, vercoopere, en niet eer.
Ib. 106. Zie ook BiiAj)nrGB. Ten blade doen,
-— Btellen. JEenem minderjarige weUtH^k hei
hoêimmr em ket gobniXk toehennem van tijne eigene
goederen t fr. rseomial^rs Ugalemeni è un minemr la
ffeeüom ei lajomeeanee de eet jpropee hioM, Zie ook,
wat eehter niet hetselfde is: uit sumir bboodkdokv.
11 Jonghers ofte jonghe doohters in vooohdien we-
sende, werden fsomtyts, vut oonsideratien, t'heur-
lieder begheerte en up t'apport \l. t'rapport] van
vrinden en maghen, by bnrgmeester en ■chepenen,
als appervooehden, v<$ör de ghetydde oude, ghestelt
vut vooohdien en heurlieder selfs ghemaeckt , omme
herolieden lelven en heurlieder goet te regierene;
en somtyts alleenelyck ghestelt ter „upheve" van
heorlieder jaerlycz inoommen, dat men noempt „ten
blade doen.'* O. o. Aseenede, zt, 82. De vader en
moeder, fbedde gheheel zynde, vermoghen ooek
haerheder kinderen, ter oude van veerthien jaeren,
tfaaerlieder blade te stellene, omme metten zelven
„blade eïi inoommen" van huere goedinghen haer-
lieder wille en eygfaen prouffiot te doene. C. o.
Amien. xni, 4. Tensy dat zulckè kindersn, voor
doveilyden van huerlieder vaeder ofte moeder,
*t bedde gheheel zynde, ghe^manoipeeit en haer
tzelfs ghemaect waeren, ofte emmers ten „blade en
npheve" van huerlieder goede ghesteld zyn, ter
winnynghe en verliese. Ib. Cah. prim. z, 20. ZTII,
21. It. C. V, Brugge f I, zviil, 5.
BLAT, zn. Vd papier aan beide kanten beeokré-
ven f fr. feuUU de papier éoriie des deux cóUe,
fsuillei. Il Den loon van copyen, dats altyt geweest
goet Te weten eenen stuyver van elcken blade;
Maer achtien regels, twelf sillaben wesen moet Op
elck syde, al eest des olercx scade. Den loon van
„acten" volcht al den ouden pade, Van elck syde
vier stuyvers gescreven compres. Chron, o. JHerck'
ten, Str. 36 (1665). Aen den secretaris voor copien
van den thoon uit te geven, vier stuivers ten blade
behoorelyok gegrosseert en geauthentiqueert; en van
enkele copie twee stuivers ten blade. O. P.-i?. anA*.
31 oct. 1716, TI, 3.
BLATS (Blaet), zn. Kwaridvaik, eteenvalk,
Uamunoeiy fr. lanerei, lanier, Kil. Blaet, veine
fland, aeeipiirie genme [Faloo cyanopus]. De minste
onder de „edele vogels", Ie moindreparmi lee ^/neeaum
nohlee.'* Zie galbbloot, Maieon de ekaeee^ 240
(165). II Indien iemandt hem vervoordere te rooven
ofte vanghen eenighe edele voghelen, te weten:
tersselen, sperrewaerts, valeken, havioken, blaten
of dgl., sal verbeuren de boete yen sestich realen.
Flae, e. j9ra&. VU. fébr. 1545, a. 29. II, 171.
BLATIEBS, zn. mv. Koopmame in granen ^ fr.
marchande de hU. Maigne d'Amis BladariuSj
Uadi vendiior, ofr. litüier. La Chime Blayier
(bladier) haalt de volgende plaats aan uit den Coui.
Gén. II, 974: JUfendone que nule marehande de
graine blaviers ei recolpeure eogeni ei oeee ne si
hardie de priachter lUe, . . en verzendt naar Bla^
da rins. || Willende oook dat de blatiers, oft
ander, die de granen van buy ten sullen aenbrenghen
in oleyne quantiteyt, ooek ont£sngheu worden om
die te vercoopen op de mercten, oft op andere
pUetsen, ter eztraordinartse uren, en dat hun alle
oommoditeyt ghegheven worde om die aen te tree-
ken, hun accorderende te dien eynde deselve vry-
heyt en exemptie. Plao, 9. Brab» 10 sept. 1587.
I, 371.
BLAUW (Blau), bn. De toepassing van het epi-
theton bUut in de Fransohe taal, op iets /oM-
aehHgsy onwaarschijnlijke ^ ongelooflijke en dgl. gaf
den welbespraakten schryver der Beroefl^oke tijden
ook de volgende uitdrukkingen in de pen: blauwe
argumenten, twakke Imo^tredenen, fr. defaiUee
argumente, III, 262; blauwe excusatie, onge-
gronde oeronisehmldiging , fr. exeute JHvole , II, 52;
blauwe hasaok, ntei valsehheid opgevulde reie-
Kttkf fr. valiee hourrée de fauttetêy 311; blauwe
leugen, ongelooflijke leugen^ fti mensonge inorog-
alle, 43; blauwe miraculen, onwaareehijnlijü,
omoare wonderwerken, fr. des minulee invraisem-
hUMee, faux, 286; blau sermoen, leugenachtige
preek, fr. sermon mensonger, I, 126; en, in het
stoffeiyke, om iets minder dan goed te kennen te
geven , blauwe , d. i. nuchtere oalvers , fr. des veaux
qui n'oni pae eneore tetté, IV, 59. {| Waeromme
die vleeschhauwers sloogben aude quenen van
coegen, blauwe cal vers en aerme lammere en weeren,
mite dat zy haer beste vleesch daeromme nietgheyen
en mochten.
BLAUWEN (Blaeuwen), ow. Blamo verwen , fr.
teindre en Heu, || Dat negheen blaeuwere blaeuwen
en sal dan met goeder weede, weedaaaohe, eA
daertoe gheen ealo beseghen. dz VLAMiiraz, Vgh.
51 (15e £.).
256
BLI.
BLIJ.
BLAUWER (Blaeuwere), zn. Slamwwrwêrj fr.
UimHirier en hliu, || TheodericuB Blauwere. €Msh,
Bmsê. B 210 n«. 38 (18« S.). Blftawer, ook blau-
▼erwere. K. Idkeng. Meekelem v, 1838, a. 40, 42.
Blaenwere (Zie blauwen).
BLAUWERIE, zn. 1) Blamwverver^ ^ fr. tém-
iwrerie mi hUu. \\ 8o wie lo Taerwerie ofte bleu-
werie hout ofte doet honden, hy ne mach no wnl-
le no lakene coepen no doen ooepen omme te werkene.
C. e. QeiU^ Qr. ehartêr e. 1297, a. 146. It. K.
lakeHffilde te Bruseel, 1876, a. 12.
2) JBlamoververêhmiê , fr. medeon de$ temiuriers em
Hem. il Dat de meeetem van den yoira. ambachte,
[«2. der tapijtwerkers] Tan nu Toertaen, alle de
linen werpten, daer tj aaergien, onebladere, sitte-
cledere of ander werck den Toira. legambaohte toe-
horende, af maken selen, om Toert te yeroopene,
▼erwen selen moeten in de blauwerie en nergens
eb. Ambaekien te Bnueel, K. e. 1461, a. 8.
BLAUWKAPKEN8, fr. éhaperonê hleme, \\ Eene
Tloot van 136 schepen, bemand met 2400 Span-
jaarden, die men de BUmwkapkmiê noemde, bracht
in September 1496 de jeugdige bruid [Joanna van
CastiliÖ] in Zeeland aan. A. Bergmann, lAer^ 168.
BLEECKE (Bleeokke), Kn.(?). || Wie dat bleecke
te enegherande Tarwen dade, dat ware Terbort efi
zy d. Tan den ponde. K. U^eemg, MeeMem, 1331 —
1888, a. 19. vort, waer dat bleeckke toe es
met andren varwen, dats yerbort, en xz Ib. Ib.
a. 82.
BLEECKELING , zn. Soort van tmf^ fr. eepèee
de tonrhe. || Drie yiertelen custbaers rogs en twee
Toeder torre tsjaers, . . dats te wetene d'een Toeder
custbaere moertorf van den Gk>erkene, en d'ander
een custbaer Toeder bleekelinge. Charten e. St.
Geertrui te Loven , c n^. 1, &hep, v, Antw. 1379
{JBeekeren),
BLENDEN. Zie blivdxh.
BLEUDING. Zie BLOornre.
BLEVELINCK, zn. BloTelinok Tan graen.
Met na de markt over^eUevenej onverhoekte praam y
fr. Ie prain resté non vendu après Ie marehé (?).
Kil. rsft^tNif, en blerelinehen, oyerbl^fsel,
rèliquiae, || Men verbiedt allen meters, dat si ne-
ffheenrande blevelinghe van grane ne ooepen, op
haer meten te TerUeeenne 1 jaer. C. o. Auden,
2tle d. £b V. 1328, Metere,
BLIANT (Bliandt), zn. BQ Verdam Bliant:
een leoêtbarej meestal rood g^den $tof^ vaak mei
goud doorweven^ fr. une Hojfe préeiense^ Ie plus
souTent de eoie rou/fe, et souvent aussi tieens aor.
By Schmeller en Frommann, 328: der bliand,
bliant, sm seidener etoff, hfteue iaeineiue\ by
Lezer: bitalt, bli4t, gólddurehwfirkter teiden-
etoff, hee. von purpurbrauuer farhe; La Gume
Bliau, eorte d^habüUementi Maigne d*Amis Bli-
and ns, vestte speeiee, kortweg. Zie hierover
Francisque Michel, Be^erches eur Ie oommeree,,.
dêt Uoffee de soie, etc, \\ Zynde het bruidsbed \nL
van keizer Earels zuster IsabeUa met Ghristiem
van Denemarken] by overmate zeer kosteiyk toege-
richt met gouden stukken en ander bliandt. Belg,
Mue. II, 209. (Meerman, uit het Platdmteck).
Dat w. kwam ons in Zuidnederland niet voor.
BLIETER (Biyter, bUter, belieter), zn. Bede^
laar f eehooier^ landlooper^ fr. héliire, guemx men»
diamtj vagabond. KiL Beregr, Bliter, men^eue.
II Van zekeren boom en eecke, daeraf ghemaect
wert zekere drie staecken, omme daeran te moghen
ter punitie stellen en in ezemple van anderen,
diversaohe biyters en vaghebonden achter lande
loopende de fb. en bb. XIY. Boeelkkout^ 78,
Beken. y. 1667.
BLIETERIJ (BUterye), zn.v. Bedeiar^, eékooi-
ery, fr. mendieitéj ofr. béUtrerie. || Dat alle deghene
die men heet rabauwen, bouven, beuren leden
maohtich zynde, en die daghelios levende zyn op
heure trawanterye en bliterye , binnen acht daghen
na de publicatie van desen, ruymen efi treoken
uyt onsen lande van Ylaenderen, op wyne van
ghestelt te zyne op 't pellemi den tydt van vier
uren, en daemaer te zyne gheslaghen met gheee-
selen eü eeuwelick ghebannen uyt onsen lande van
Ylaendren. BI, e. VI. 24 april 1682, a, 6. I, 12.
Qui vivent de hliiterie et truandiee, zegt het Pke.
V. 22 Sept. 1606. Ib. blz. 1.
BLIJ, zn. lood. fr. du plomb. Hd. blei, || Mijne
van loode oft biy. — Opt different van den voin.
loode en biye gesequestreert. Bekenk, v. BreA. reg.
137. f». 108 v«. 16de B.
BLUBERCH, zn. Loodberg, loodmijn, fr. mine
de plomb, jj Alzois over lange geleden, wy in onsen
handen hadden doen nemen en aenveerden alle
de lootbergen oft blgbergen van onsen Toirs. her-
tochdomme en lande van Limboroh, aldaer ledich
en ombevracht [onbewerkt] gelegen hebbende, om
metten selven bergen, als aen ons vervallen en
gedevolveert , nae berohreoht ons meesten oirboire
en proffyt te doene. Bekenk. v. Brab. reg. 188,
f». 286. v«. Ord. 6. mrt. 1687. Biyberoh geheeten
Braesberch. Ib.
BLUDE, zn. Thans nog blijde f een oort/ogetmg
om eteenen te slingeren, fr. baUete. Verdam BUde.
II Grave Ghye leeghdem voor Zierickzee met al te
zwaren besete, sodat hy met magnelen, met beeren,
met catten, met bliden, daghelycz anstormde sonder
aflaten. Bdg. Mus. IV, 204, Nederl. gebeurt. In
Sente-Omaers waren vele calyetten, blyden en don-
derbussen, en groote provanche van victaelgen,
om te Galeys te voerene, Jak y. Dixicudb 290. —
De oudste rek. v. Antw. v. 1824, blz. 60 , vermeldt
eenen blidemeester: Meeeter Zanderse den bli-
demeester, overmids dat hi der stad vormaU
ghedient hadde, . . zzvy so.
BLIJFSEL, zn. Gereektelijke toewijting, fr. adr
fudieation. \\ Den cooper sal schuldigh syn van
alle renten en achterstellen van dien, tot ooneur^
rentie van [den] prijs syns biyfsels, t'ontslaene en
acquitteren. C. v. Édingen, zii, 6.
BLI JGR AVER, zn. Mijngraver, fr. «naevr.
Il Weroluden en biy graveren. Bekenk. e. BreA,
reg. 137, f*. 108. v^ 16^0 B. Zie blij en blijbbbck*
BLUCKELIJCK, bn. Blij^Aaar, fr. owtUeMaM.
II Dat zy \nl. aUe de baljuws Tan Vlaanderen] . •
doen onse teghenwoordeghe saulvegaerde condeghen
en publieren , . . ter plaetsen , . . aldaer zy toe van
derzelver religieuzen, abdease en convent, ver*
socht sullen zyn, en de teeckens van derselver
saulvegarde stellen ofte doen stellen, updat blicke-
lycke vreese zg, binnen efi up de huvsen, scneren
en tgoedt van de voors. religiensen. De fb. en bb.
V. Mert^ke, 66, Cork. 28 mrt. 1408, voor het
klooster van ter Hagen.
BLIJCKEN, (.') bw. Doen blaken, h, faire oonster
de. II Welke brieven [van bedwanck] geflxploiteert
zynde, de geappelleerde geregten {nl. rechters],
ten gestelden dage in gebreeke biyvende, moet den
appellant, . . by relaas van den bode \nl. deurwaar-
der] , [doen ?] biycken van den ezploiote derselver
brieven. C. gr. Loon, II, Beckheim, xxxii, 14.
Blijokende [bliokende?] penningen. BUm-
kende klinkende penningen, fr. &us smènante. || Wie
BUJ.
BLIJ.
257
goedt te rechte wilt Temeerderen, moet den yei^
oooper naerder Tan bloede wesen dftn die oooperi
en moet t'telTe doen met egn biyckende penninck.
C. 9. Setuti, 69.
BLIJVEN (Bliven), ow. 1) In de tegenw. bet.,
ft, reëter, eoniimiêr d*éire, || Elc man ne mach
nemer [niet meer] deWen in sin lant darino en
ael, sin lant ne moet wert bliven den here einen
eens te geldene. (24 sept.) 1259.
8) VerH^ven, gêka/tJonmetrd gijn (?), fr. téfomr-
flMT, êtrê eanionnii?). || En cornet aléo dat daer
eeneoh ghelt Terralt, ofte Tan baren Tame, ofte
▼an haren eomenne, ofte ran haren bliTenne, en
niet yan eenegherhande andre misdade ofte Ter-
bnerte, dat hoi io, Philips, alleene Bcoldeeh te
heffene sonder den hiere. 19 jnni 1296. Overeen-
lumut imëeehem dsu M o. 8i,'Bemardê e» de» keer
vam BimHipeé [BmmêW] , amder andere» , aamgaande
de heermmrten van heider leenmannen,
8) Eene soheidsreohterlijke uitspraak. Onder-
Uifven , tonder kraeki Uijven , fr. ne poe eorOr eon
effei (mne déeieion arhiirale). \\ En noohthans en
sonde niet „bliven," al waert de Toorseyde peyne
Terbuert en betaelt, dat segghescip soude bliren
▼ast en Tan weerden. O, v, Bmgge^ I, 202. 1.
mei 1276.
4) Blijven sijn (haer) selfs. MeeeUr Hij-
ven van t^ {van haar) reekiy fr. dêmemrer maUre
de eet droiie. || Een weduwe, al ist dat sy is
onderjaerich, biyft haer selfs, en Termaoh alle oon-
traoten aen te gaene en te maecken. C, v. AaUt,
xvUp 8.
6) Blijven hangen in de luoht. Eene
n&miB. Lang mUiiUjeen, fr. se f air e atiendre. || Ge-
supponeert, dat die erfenisse voor de naohte [naeokte]
proprieteyt hadde bliJTon hangen in de locht tot de
doot Tan de Toirs. Oatluuina Cremers. C. gr. Loon,
I, 680 (1708).
6) BUjven in het Bterfhuis. JEene nalaten-
eAap aaiÊvaarden mei seknlden én haien , fr. tteeepier
ftne eneeeeeiom ttvee Ie paeeif et Vaeüf. || Daer en
is de Tronwe oft heur goet nyet inne gehouden te
betaelene [«i. in de schulden door den man ge-
maakt ydör het huwelijk] , . . tenwaere dat de
Trouwe (nae beurs mans doot) int sterf huys bloTen
waere, ofte heur selTen oft heure goeden (wetteliek)
Toer die sehulden hadde yerbonden en deselTe
mede gelooft te betaelene. C. v, Aniw, 1646, zi, 16.
Als een Trouwe steift jóér beuren man, alsdan
hebben heur kinderen oft er%enamen (wUlende
metter moeder oft Trouwen gMden TuytblyTen),
taelTe recht eii actie dat de Trouwe gehadt* sonde
hebben indien sy de lanztleTende gebloTen waere,
tenwaere dat de kinderen in den sterfhuyse
gebleren weeren en tegen beuren Tader oft stief-
Tader de goeden gedeylt hadden. Ib. xiii, 24. It. 29.
7) Blijven uit het sterfhuis. Afstand
doen van de effenisy fr. renoneer è la suceession. || De
kinderen blyfrende Tuyt den sterfFhuyse Tan Tader
olte moeder, indien hemlieden naermaels eenighe
andere Tersterfte toequaeme, . . , al waert oock Tan
de syde Tan de ghonnen daeraff sylieden het
sterfhnys gherenuncieert hadden, Termoghen deselTC
Tersterfte te aeuTeerden . . C, v, Aalst, xz, 30.
Niemant en mach i» linea directa hebben ghifte
en deel in een sterffhuys; nemaer willende deelen ,
is sohnldich syn ghifte inne te bringen ofte daer-
mede Tuyt te blynren. Ib. 38. Kinderen (huweliok
goed gehadt hebbende Tan beuren ouders, oft
OTerouders) moeghen met beuren huwelioken goede
bÜTon Tuyten sterfhuyse Tan beuren ouders oft
OTerouders, indient hen belieft; eü dat doende,
en dorren nyet confereren. C. e. Axtw, 1646, xi,
8. Ib. 9. XII, 18.
8) Blijven bij iem. Zkh op iem, tijde honden^
z^ne partij honden, fr. se tenir an parti de, temr
Ie porti de qn, (| Soo willen si Tortane, efi ghe-
loTen en sweeren, bi haren lioTen here en Trouwen
Tan Brabant getruwelic te bliTcne, en hem te
dienen jegen alle dieghene die partie jegen hen
maken wUlen, oohte daer si partie jegen maken
willen, in allen saken. SsBHOir, Contkereeli ^eisv.
1361, bis. 88. Wy [nl, de bisschop Tan Luik]
kennen gelooft te hebben en gelocTen . . diesel? e
onse stadt, goede luede en ingeeeten Tan Sintmden
te Terentwenrden en by hen te bl^Ton in goeder
trouwen tegen elcker mallick, geestelick oft werliok,
die hem tegen oft hinderlick weeën wouden in
bueren regimente oft in enige poente Tin dien*
O. Xi^, 13 juU 1417, bis. 646. Piot, CaW.ii,816.
Blijven in — op iem. Zieh aan iem, wUspradk
of beslissing onderwerpen, it, se sonmettre è VarH-
trage, è la déeieion de qn. Zie Verdam. BLimr 11).
II Die gheboden wert te ghisele, wille hy en sine
partie bliTcn in de paisierres, die Tan den xxxiz
syn, en seker doen wille bi hemlieden beterinche
te doene, ofte beteringhe t^ontfisne, wy.. sme
souldioh te makene Try en quite Tan allen ghisel-
soepe. C, V, Oent, Or, charter e. 1297, a. 61. Daer
de kerke en Joes Torseit of bloTen sQn in ons. 1
juni 1308. Dat zy an beeden siden Tan allen de-
baten en ghescille bloTen siJn in ons en onsen raet.
de Pb. en Bb. Aalst, i, 42 (1368). Dat die Wil-
soete Spiring en Hanne Spiring • . bloTen te wetten
Toer scepenen Tan den Yrihen, Tan allen calaengen
die si hadden an die tiende Tan Lisseweghe, up
des abts Tan Sinte-Baertins secghen, of up spn-
oren Tsn Ooekelare segghen. (30 sept.) 1278. Van
dat rechte dat sie caleuffierden in der kerkentiende
Tan Sinte-Bertins te Lisseweghe, en daer sie of
ble? en waren up tsabbets segghen Tan Sinte-Bertins.
11 noT. 1279. Gaen en blijven op. il N. en N.
ghinehen en blcTen up mi, alse up Tindre jof
Trendeliken effenere jof ordineere Tan allen con-
tente en Tan allen discorde die waren . . tusscen
den Toerseiden partien. 13 juli 1286. Blijven ten
seggene — op het seggen. 1| Yort, soe ge-
loTede de Toregenomede her Jaoob, prochiaen
Tan Oasterle, bi sire trowen, in de bande oer Jans
Tan Duseboroh, moneohs Tan Sinte-Bemars , dat
bi Tan alle dien daer hare mQu Trowe de abdisse
af beclagende was, geheelleke en al te hars soItob
seffffene soude bliyen en te haren wille. Maart 1299.
Blijven, op zich selTcn staande, nl. sonder uit-
drukking yan eenen bemiddelaar. || Essere wonde,
eü ment betoghen mach sufBsantelike den soepenen
dat mens bleyen ware [versta: op de peisma-
kers, of: dat er yrede gemaakt was], die de misdaet
ghedaen sal hebben sal wesen in alsulke boete alse
behoort te soendincbraken. C, e. Oent, Or, charter
y. 1297, a. 26.
BLIJVEN, sn. o. 1) SeheidsreehierUjke wUspraak ,
fr. dédsion arhiirale, compromis, || Gheiyo dat
bliyen, daddere up ghemaeot es, spreect. 1 juni 1808.
Zie BLijyxv in.
2) Vrede, bestand, staking of onthouding van
vyandelifkheden wettdijk beloven, fr. promettre Ijga^
lement trève, eessaüon om tAsteniion d'hostHUét,
II Eenen poortere yan Ghendt es onghehauden een
blgyen te geyen jeghens eenenghedyden man. C.
e. Oent, Orig. XLiy (1876). Wie yersocht es in
een bliyen bi scepenen, hy moet i^n bliyen in da
(
eoB
BLI.
BLL
ftegbMiwooffdielieit Ttn 8cepen«n icohtToori 0¥«i^
gheren, of gam in smejen [nl. in geTftngenii],
•n daerin bliren tot hijt OTerghegheven aal hebben;
en ghinghe hij niet in smejen, oft waert zo dat
hjre in ware en daerunt trooke zonder zijn bÜTen
orerghegheren te hebbene, zonde ghebannen wor-
den, O. e« AdUt, Orig. ZLiii, Va» den Hivene.
Boven blijvene. Ondanks, in tp^t van kei
hettand, fr. en dêpii de la irève. \\ Item, dede Jan
▼an Zele een fait up GKUisee Tan der Stichelen,
daer hi sat bi sinen Tiere noenen sdaeche, boTen
zoendinghe en boven blifene yan Boepenen, daer
Gillis Toorseit af etaerf. En soepenen van ghedeele
claechden lelTe raa den blivene en zoendinghe
datter tebroken was. C. v, €feni, Orig, zlyi, febr.
1S86.
Dachyaerden op een blijven. Dagvaarden
em voor eekepenen te komen ^ wetüiijk hdoven eiek
van alle v^anddijkkeid jegens eene klagende part^
ie snUen omüumden , fr. &ter ponr compaf a/Ure devant
éehevine ei g faüre la promesse Ugale de s^absteniir
de tomif kostUiié envers la partie plaignanie. Niet,
dunkt ona, zooals de uitdrukking vertaald werd:
assigner pomr avoir è demeurer en Ueu s4r on en
Uai d^óiage, \\ Scepenen yan ghedeele, als paisie-
rere, zoo wanneer poortere ofte inzetene yreese heeft
dat hem yemandt zoude willen mesdoen ofte mes-
seggen, bj hem ofte yemaodt anders, zullen yerroo-
ghen, ten yenoucke yan partyen, dezelve partie te
doen verzekeren, *t welcke men noempt: te doen
dachyaerden up een blyven. C. v. Gent, in, 2.
BLUVEB, BLIJVIGE (Blöfver, b-ige), zn.
Lamgeilevende y overlevende van de eekigenooien t fr.
eurvivanif survivante des êpoux. In Vlaanderen; doch
meestal bovdbb, hoüdsbige. In Brabant en Lim-
burg gebruikt men doorgaans het w. lancksilerende,
H Ve biyfvers ofte bljveghen in sterfhuusen daer
weesen zijn . . , en zullen hemlieden niet moghen
betrecken ten staete van huwelike, tensy.. O. v.
Vewme, y , 14. Den blijfver oft blyveghe, is schul-
dioh staet te maecken van de goèdinghen. Ib. 15.
Ne sullen biyfvers ofte blyveghe . . vermoghen eeni-
ghe goedinghen van den sterfhuuse te verooopen,
belasten ofte andensins alieneren. 17. Item C. e.
Bette, Broéklmrg, Brmgge^ Casiel, enz.
BLIJVERSCHAP, zn. Beslisnng door sekeids-
lieden, verdrag, fr. arbitrage , eompromis. || Noch
vyni men een ander actie oivyi geheeten AeOo qua
agUwr cfd penam ea oompromisso, dats te seggen:
een aotie, daarmede dat men heyscht die peyne
van eenen oompromisse oft bliverscap, oft submis-
sien, hoe ment heeten sal; ende ghy sult weten
dat een compromis, oft oen submisaie, is geheeten
die machte die by partyen eenen anderen gegeven
wort, om zyn vuytspeake te doen op hun gescil,
gelyc hen [l. hem] dat bij zijnder arbritagien goet-
duneken sal, verbonden en vastgemaict op een keker
peyne en by zekeren termynen van tyde gelimiteert.
T. D. Tav. 266 y«.
BLICK (Bleek), zn. Zooals thans, fr. ifain.
II Bleox. Een vat van yo [bladen?], geschat iy Ib.
SokatÜt^ V. 1651.
BLICKEN, OW. Ziekibaar zijn, fr. étre visihle.
Met bliokende aensohijn (aensioht), onge-
elmerd, fr. è visage déeouveri. || Syn alsdan de
getttyaen gehouden te compareren in gebannende
yieyschafe, met blickende aensicht. C. v. d. Rieil,
I, 11. Dien navolgende, moeten alle de ghetuighen
. . compareren in persoone met blickende aensohyn
in de ghebannen vierschare. O. o. Antw, 1682,
Xtv, 2»,
BLINDE, zn. y. BHnd, veneierUmd, h. wtiti,
eonireveni, jj By aldien dat partyen grapdt hoof^ier
gelegen ware aÜs den aynen, en dat alaoo de yenstsr
oft vensters teghen de hooghste erfre maer een,
twee, dry oft vier voeten hoogh en waran, sal
partye geïnteresseerde haar moghen bevryden met
een behoorlycke blinde ; maer en sai alsuleke Uinde
niet mogen maken, by sooverre de venster van
uyt den hooghsten grondt hooger waM als vier
voeten. Eü m1 nochtans alsuleke venater moeten
zyn verstaeekt en vast verglaest, soodat men. d^
selve niet open doen en kim, dan alleen hataelva
licht en dagh door het glas scheppen. C. e. ürasstl,
Servit, 19. Christyu} opereulmm ; de fr. vert. heeft:
eouvreveue» O. o. Loven, 8erv» 49. Zie Da&oqs.
Amo. droii, II, 182 (eontro-vue).
BLINDEN, bw. Een merkteeken. Wegnemenj,
doen verdween, fr. enlever , faire dispatraUre {wee
marque). jj Dat de perchenars, die eaioh Inkem.
gheven weider te comme te doene, dat sy tlood
van der natter elne blenden moeten. K, lakeng.
Iperen, vii, Vnlree, 203, a. 6.
BLINT (Blent), bn. In versehillige uitdruk*
kingen. 1) Blint goed. — Blint onrecht.
JEen onwetens en onwillens onreektvaardig hetetmi
goed, fr. un hien que, sans Ie savoir ou Ie vesh
Unr, on possède injustement. De heer Crahay ver-
taalt: hiens d' origine suspecte» Naar een, aoo het
schynt , in het bisdom van Luik zeer verspreid ,
zoo niet algemeen gebruik, bevatteden de meeste
testamenten een maaksel van eenige stuiven ten
behoeve van Sint-Lambertus te Luik. Zoo kwam
het ons voor, en dit bevestigt ook de heer Eem-
peneers {Montenaken I, 157), ter gelegenheid van
zeker testament, waarin deze beschikking, te syner
verwondering, vermist wordt: Men vindt, aagt hy,
in alle testamenten, bijna zonder uitson&ring:
Item, laet hy aen die fsbrycke van St.-Lambreobt
tot Luik (onsen patroene, of patroene van *tland
van Luyck), vyff stuyvers eens, of een halven
stuyver, twee blancken, een oort, wn patar, sear
zelden eenen gulden — eens te betalen, ypm. sijn
blint en onrechtveerdigh goet, indien hy eenigh
kwam te besitten.*' — |i Item, sy hebben gfaelatenefi
gemaect der fabriken van Sint-Lambrechs te Ludiid^
voer hon blint onrecht, thien stuvers eens. Testatm,
V. 6 fèbr. 1483, te Dieet. In den iersten maeet
sy der fabrijcken van Sint-Lambrecht tot Lnydick
eenen stuver eens voer haer blint onrecht, oft sy
eenech hadde. Testam, v, 28 sept. 1661 te Dieet.
Noepende myne tydelycke goederen, laete aen da
fabriek van Sint-Lambert tot Luyck, twee stuyvers
Bb. eens voor myn blindt goedt, by aldien iek
eenich waere besittende oft hadde beseten, grijrek
ick niet en veriiope oft vermyne. C gr. Loon, I^
673 (1694). ~ Dit gebruik bestond niet alleaniyk ia
het bisdom van Luik, maar ook onder dat van
Kameryk , en zoo uiten de schry vers der Oesek* «.
Aniw. III, 529, sub a^. 1820, de opmerking: In
vele testamenten van dit tydstip leest men: || Itemt
geve eü late een de kerk van Onser Vrouwen,
voor het onrechtveerdich goet, dat ik onwetende
soude besitten,... (Willems, Exeerpta, 161. 40).
2) Blinden oost. Bijkomende, cmooornene koeien,
fr. foMx-frais, f¥ais imprévus, Item, selen de voir-
seyde scutteren int ghemeyne hebben dat selve
dst zy tot heer [hier] toe ghehadt hebben vaa
der stad van Bruessel, tot behoef [Iranner feeste-
lyke.'] maeltyt, ommegange en alrehande blinden
oost, alle jare 1 pont ouder grote. A. Wavtbbs,
Sermens, 8tai. o. 1426, a. 4, bis. 22.
BLO.
BLO.
999
8) Blinde Slaoh. Sm met dw» kêt vUêtek
gmamêé éla^j knetuiHff, ir, unê plaie 9«i ne pénètre
pa» la ckair^ eoaiasum, metÊttrisMire, || Een hof, . .
groot k . , daertoe behorende een biilliu , ze? en
wcÊipeaeia, pnt eü galghe, berecht van mansdode
ghedaen in eendre hitte y«n bloede, daer wonde
ghemaect wert yan blenden Blaghen, tol» ront,..
DX Pb. en Bb. XII. Woutêr^m, 6 (1460). Alit
•Iflo ghevalt, dat eeneghe partien of paraonen in
bneren twist blende elaghen, bieteneren en frot-
meren ont£Mn Tan huerer partie adyerse, sonder
oepene olt apparante wonden, daeraf die blende
■U^hen, bletêueren en froteueren ghenesen zyn bi
bandoadLen , . . C, v. AaUtj Oruf» xlyi, 15. Van
hêiemiMteMn
BLO£D£LUCK, bijw. Jliti hloêdstoriii^ , fr.
«MP effmtio» dê fong. || Oft ijmant bantdadich waere
gBweett flonder bloedeiyok te queteen, eoo eoude
y Torbearen.. een yierendeel van eyne hnere
[echippeniloon]. C. v. Aaiw, eomp. lY, Tiiiy 201.
BLOEM (Bloeme, blomme), zn. v. 1) Muui-
Uek9u 9am Maagtrieht, fr. déférent dê Maattriekt»
T. D. Chijs, Meriogd, 40.
8) Kear^ bloem, pmk^ hei hetie ffan UU, fr.
fisar^ Sliie» || Daer bieren bet dan zestien dnust
Framoejsen doet, en oec alle de blomme van den
edelen. Juf y. Dixmvds, 232.
Bloeme sonder vruoht. Oau^d van ar»
hindêrlöot otèrUdem persoon, fr. pereonne déeédée
êone enfant, \\ Dat, terwglen Jan Bosch, den jongen,
▼ötfr syne moeder is comen te sterren, denselren
gehanden woordt als eene bloeme sonder vrucht,
en, rerrolgens, dat, ia k^/poiheei^ aen hem niet
•B woordt gesuccedeert. C, gr. Loon, 1, 631
(1703). Dat Barbara Wellens, als sjnde gestoiren
TÖör haeren vader, soowel als haer kindt met
Willem Gk>os verweckt,., moet gereputeert woorden
als eene bloeme sonder vracht. ld. 765 (1718).
BLOëT, sn. o. Haageehap, hloedverwanieehap ,
fr. pmremié, eoneamgmmii. jj Als eentch goet ver-
naerdert is by ijemant Tan t'bloet des verooopers,
en dat dosen bloetverwant heeft laeten doen de
kerckgeboden, en dat., een ander, noch naerder
bestaende aen den veroooper, sulck goet, hemoompt
ontafeerderan , . . O. v, Viest, YZ. xii, 27. Inge-
TaUe hij, wednwer oft weduwe blijvende, compt
la eterven sonder testament to maecken , èoo succe-
deren alle deselve goederen <^ sgn naeste bloet^
ter «zolnaie van de vrienden (nl, de verwanten]
van den iMst gestorven. Ib. iii, 6. Die een ver-
eoeht hnys oft fiündt van erve wilt vemaerderen,
moet . . , leggende . . ter secretarije oock over een
biUet van genealogie [var, van bloet en maegschap].
Ib. XII , 4. Niemant en mach een ander, ii waert
dat hy van synen bloede en maegbschip waere,
niei meer adopteren inter vivoe , . . dan . . , omme
de recfatveexdighe en legitime hoirs te secluderen
van haerlieder snccessie. O. v, Auden, xx, 3. Van
haysen, landen en erfgoederen, buyten onder de
poorierije gheleghen, mach bet bloedt naerderen.
O, 9. JSersien-op-Zoom , XY, 3. Dat in qnytbaer
renten d'bloet oft maescfaap róór den rentgbelder
fh^[»efereert wordt totte calengioringhe. C. v. Sant-
kooen, a. 181. Dbloet in calengieringhe van deels-
weghen niet ghekent en wort. C. v. Herentale,
TI. 6.
. BLOET. Uit heeten bloede — met koelen
bloede, in cphopendkeidy fr. dans Vemportement
(mlat. in edUda e(iera\ — m hoden bloede, fr. de
"emng^frenAy de propos délibéré. j| Criesmen capitael : . .
Dootalage van menschen vnyt heeten bloede, oft
Tuyt opsette met coelen bloede gedaen. y. d. Tat.
65 v«.
Van bloetflwege. Ale Uoedoenoant, fr. en
gualiié de pro^ parent, è titre de parenl dm sang,
\\ Naderschap van bloets- ofte maegachapsweghein.
C, ü. Zéoven, x, 19. Zie vasbbschap.
BLOETAMBACHT, zn. i| Ambacht, mamin men
niet werd opgenomen zoo men niet tem hél Hoed
toos, sooa2s «eAt«r oeertd was éet leènkonwersam'
backt, (fr. litt. métier dm sang, de parenfé, dans
leqmei on n'éiait pas admis si Von n*était pas dm
sang , de la parenté, tel qne VéiaU presque partoui
Ic métier des bouehers). Siads'areh, Dieet, proces
Qillon § Beenhomwers, 1724. De binnenpoirtevs
moghen exerceren alle ambachten , . . ujtgenomeÉ
van 't vleeschonwers-ambacht, t welck privilegie
heeft niemant te derven admitteren dan die van
den bloede zyn. C. o. Brmsselj 1606, a. 207. Chrn*
tgn : etf i laniomm sangmine prognaims,
BLOëTBEWANT, zn. Bloedverwant, fr.parenti
«ui par Ie sang. || Soo iemant van den maeghen
oft van den bloedtbewanten daeraen gaeyinghe
hadde, oft daemaer staen wolde, om dat goet te
vemaerderen. Landek, v. Meghem, 1527, a. 18.
BLOëTOEWANT, zn. Met dezelfde beteekenia.
II Dat die bloedgewanten , oft debiteurs der renten
behooren die vernaerderinge te doen binnen s'jaers.
C. gr. Loon, I, 271 (162i^). (Weinig hooger staat
beioanien),
BLOETLATEN (Bloeylaeten) , bw. Het Tee;
SliÊtkten , fr. abaftre, tmer (Ie bétail). 1| Dat eenieder^
wie hy zy, voor on aleer de beesten te mogra
bloeylaeten, gehouden sal wesen deselve over té
brengen en te verklaeren ten oOttpCöiié van den
pachter, soo van den accyns als impost. O. P.*J9k
anir. 16 aug. 1730, Tmmhomt.
BLOETLATEN, onz. wkw. Bloed storten, fr.
répandre dm eang, || Die eenen anderen.. tateecict of
slaet,.. dat hy bloet laet, verbeurt 24 gold. ««
Steeckt hy daermede [nl. met een mes] . . sondes
bloedt laeten, verbeurt 12 guld. En soo daer bloet
ghelaten wordt, 24 g. — Soo wie iemant slaet mtft
eenen yieren hamer, 'tsy datter bloot gelaten wort
oft niet, rerbeurt 24 gnld. En met eenen efcoek
oft cluppel, bloedt latende, 12 g. C. e. Santkoven,
K. en br. e. 1664, a. 19, 20, 21.
BLOETLOOP, zn. Bloetstorting, fr. effksion dè
sang. \\ Die met eenige van de voomomde wapenen
ofte ander instrumenten iemandt griefde ofte qnet-
stede, sonder mincke ofte Uoedtloop, tal boeten
twintigh ponden patisis; . . maer ghevende opeoto
wonde totten loopenden bloede, mincke ofte deft-
guratie,.. veertigh ponden par. C. e. BéUe, xXxni, 8.
BL0ETRA8TËN, onbep. wijs als nw. en ook
als bw. BloedttorHng , en bloedstorten, fr. dfksian
de sangy et répand^re ie sang. Hetzelfde als bloetv
reisen, bloetreising, ofirohoon Kil. er smg^'
lare (knensen, blond en blamw slaan, fr. mtemrtrir'y
van maakt). || Die eenen anderen sloeghe èft smeto
sonder bloetrasten, oft sonder ter aarden te storten,
die verbeurt vier schellingen Brabants . . Die eenen
anderen bloedraste spnder wapenen en sonder ver-
mincken , die verbeurt acht s. Br. O. stad Msekden,
II, 5. Nannius vertaalt door knemtem Qui qnem*
piam percusserit sinto Uoore aut prostratione.. Qni
sine armis ermorem exeUaverÜ . . , hetwelk overeen»
stemt met iet oprijsen der kmid na eene verwonding-^
eene bmü (Verdam). Die eenen anderen rioeghe cift
staecke met wapenen , sonder bloetnieten . . . Die
eenen anderen bloetraste oft ter aevden atake mM
wapenen . . . Ib. a. 7. Nannius nogmaals: «tas iioorv , . . ;
9B0
BLO.
BLO.
9^
l; en norlitMM ieoktnt hij m
Bloairasie demoiai 4Mimmdamtem
êeeamdmm fradUa.. Zooöai
VmuóoB het woord niet beot Tentood, en dst
blooirAsten hior HoedgtorHMg en niet kuemnmg
totectonty lijdt geen den mineliwi twijfel: Zie
BLOJBTREE8EN. Zie bloxtbsisbv.
BL0ETREI8EN (BJooheewu, bioeUgyecu, bloet-
fffeen, UoediMten). Bloed storUm, fr. ripamdre dm
mmg.KïL Bloetreyien, bloedrijsen, effkadere
wam^mmtm, \\ (^oi aJiqnem Hoetteut eine euüpulo,
Mit MSgninem tnaerit, emendebit oomiti tree
lÜMRM, et leeo xx aolidoe. K. v. FWme, e. 1240.
IKo den endeien Uoetraeet, hi eel boeten xt
ftnlTen, en den heeie xr ftairen, K. e. Ut Pieie
V. 1256, %. 23. I^yn: Q^ «^ «ngninem feeerit,
id eet Mie^M». Waie oec dat eake, dat enen
■nderen yeman alo^^ met handen, oehte met
Toete ftiete, . . tonder bloetreyeen, hi ee om t ee.
jcjdien den here. K. v» Si.'PeeUrê-Leemw e. 1284.
\^ d*t ttlw. drt enieh twirt... pmel, ta*.
•ehen den geeeUen Tan oneer golden , . . eonder
ntreieeTn] . . A Wavtebs, Senmems, 4 mei 1881,
bis. 4. Waert oie alaoe, dat by ennigen etatayt
watre geordineert: wre dat iemende elaet met
synder oant , tonder bÜoetreyten, die tal yerbeoren
iQ ponden, wye dat doet, en eenen aoderen dair^
neoe bloetreytt, die tal Terbeuren x pont,..
T. D. Tay. 164. 8oe wie in feilen oft grammen
moede bemanden alaecht tooder wapenen of bloet-
nyten,.. O. e. JBefferem, v. 1568. i, 12. It. 18.
It Umkqf, 1616, a. 4, 6, 6, 7: Bloetrijtch.
BLOETBEISINQE, zn. ▼. BloedtiorHng , it.
0ffkêUm de etmg, || Indien eenige bloetryiinge oft
'Terminckinge getchiede met mette, opttekert oft
met pottla^. C. leeeh, e. Bdferm, 1611, a^ 11.
BLOCK (Belooek, belooc, bloc, block), zn. 1) JV»
«dw 0mder$ akkert afgetlolen of afgepaald Huk
land , fr. jnèeê de ierrê $épa/rée ou délimiUe d'amtres
èkamps» KiL Bloek landt. Verdam Bloo 4).
Kpg m gebruik, zie Sohnermant, enont Belnick 3).
jl 1 capo de uno beloke jacenti prope Widendritch , . .
ïhiot ei^Kmea et yj d. ran den Meytchenblocke . .
TilJ d. et Uy gaUinat dictat tcauthunre, Tan den
blozkene jaxta riam . . Juxta tritcom penet Hone*
beeht bloo . . Heredet Yrominxt iiij d. et daoe
caponet de patenis tnis jacent. prope Honeecht-
beloeo . . Van einen beloke jacent. prope Widen-
dritch . . Van einen beloxkene . . , ailya que dioitur
Horittit beloeo. OifHerol der DwiUehe orde te Beeke-
tori, 1821. Bat niemen die blooke [wijngaarden?]
hooda binnen Gbend ghéene drure ooepen moghen
▼or de noene, db Pauw, V^, 114 (1872). ünnm
dimidium bonarium terre arabilit, dictum tento-
ttice BrabatUtbiooe y litum juzta plateam dictam de
Brahanisiiraie j in Ticinio de Gore. Duo bonaria
terre arabilit teutonice diota Zoetterblooek. Kvtl,
Qkeel, 1411.
2) JPlaaU, waar de lakênwevert kunne lokene f
nodra die van ket weefgetouw kwamen en eer ze
pevold werden^ gtihouden warjm aan te hiêden om
y^oeraeeiiti*^ en hetegM te worden ^ ft, endroU o^ let
iigêerande de drop étaient tenuM de préeenier leure
Heffee qnand on lee ditaekait du métier et avant
d'Ure fouUee^ pour en paifer ou élahlir Vaeeiee et
Hre eeelUee ou plombéee. || Dat men aUe manieren
▼an lakenen, itrHpte, pleyne en tticke, Terattiten
aal ten blooke . . Dat alle drapenen, ofte die lakene
ofte ttioke maken tullen, too wanneer alt haerlieden
lakena of ttioken yan den ghetouwe gherallen tyn,
eeoeen vor-
aiï die eaDea
dere eeidt on nedt,
toeeoomiende jacr de Uoe gheiettlt eal
ofte der
■oUn
gheren. m YLAicDrCK, Aee. 16 (1413).
3) Ben werktmi§^ waarm uten de
vanpenen elcoi, èloir, fr.
eerraU lee jamiee dee prieommiete^ hioe,
KiL Block, ttoek der ghevanghenen, nu-
meUa, dppue. || Dolle njn gefticuaettt Tan deaen
ename [Sd. Tan parrifcide], maer men moet ce
ttellen m gerangeneaeen, in blocken en in iieenDu
WiXLAVT, JPraet. erim, 119. Den TOnter it ghe-
honden hem te Toonien van ytere bloeken, atoosen
en andere dieigheliieke waepen, bojen en aioten,
omme de Tioente te hondene en alle geranghenen
tot tijnen perijckde en laat wel te bewaeren. C e.
Sanikaven v. 1664, I, 19. Oft die beatede joogert
wechliepen, oft datter de goede Ueden orer claegden
daer te mede woenen, en gfaeen hnia en coaten
daermede ghehooden, too tal men abulcke jongert
weder int buit doen commen, en metten Uoeke
aifn ambacht doen doen.. 8oo tal men aoleken
jongert weder doen apprehenderen , en int hnia
metten block aent been doen weieken. Kebtbhs
en ToBPfl, lY, 601, Kneekifeehmie , Beg^. 164t E,
a. 7 en 8.
4) Offerblokj armbue, ft. trone. \\ Men zal nn
Toortan in elcke proehiekercke Tan den tteden en
dorpen Tan onten landen blocken ttellen, om daer-
inne te legghen de tecrete aelmoeteen die de goede
lieden daer zullen willen doen, de Toors. bloeken
met dry tinetelen gheeloten zgnde . . . BL v, VL 7
oct. 1631, I, 768.
BLOCKEN, bw. Vaet, etevig mdken^ heveeHgen^
ft. affermw, eoneolider. \\ Item, Tertien den wint-
moelne daer tghebreict: tghebint al niewe, ra
tonde tal al gaen int ghebint te bleekene. Bbmbbt,
II, 89 (17 apr. 1361).
BLOCKLAGE, zn. JB»^' van eteenen op hunnen
emaleten kant, ft. eueiee de briquee poséee de dkoeip.
II Mueren, die bedeokt tyn met blockla^gen. Be^
16 jan. 1706, i, 44. Flae. v. Brab. T, 671.
BL0CKMEE8TEB8, zn. mT. Soort van w^k-
meeeters in eene etad, ft. eorte de mudtree de qnair*
tier dane une viUe. || Omme die [«2. haaidtelling]
gedaan te woidene in der maniere hiemae Tolgende:
m den iertten, zoe Terre altt aengaet alle die
tteden, groot en oleyne, dat die borgemeeeteien,
tcbepenen en raidt, elok in zyn ttedt, tonden
committeren tocTcle pertoonen alt nae heytch Tan
der grotte Tan een i^gelijcker ttadt Tan noode
weeën zoude , tzy by wyokmeeetert, blockmeettert ,
hondertte mannen, thientte mannen oft andemaina.
Item, in de tteden aldaer egeen oottume en it
geobterTeert te prooederene by wyckmeeatert, hon-
dertte oft X« mannen oft blockmeettert, oft gelyck
men die sonde mogen baptizeren, tonden de
borgemeetteren , tcbepenen en raidt denelTor
ttadt tchuldich zyn te ordineren notable personen,
wel gegoedt zynde, om de Toirt herttellinge retpec-
tieTelyck wel efi getrouwelyck te doene. Bekenk,
V. Brab. reg. 139» f^. 166 t«. Ord. 10 febr. 1660.
BLOCKMUEB, zn. m. Bouwkunde. DiM en
vol gemetet muurwerk ^ ft. ma^nnerie maeeive, || Bn
hebben getamenderhandt en eendracbtelijck Ter^
claert [nl, de detkundigen] , denteWen thoren wel
en oTeralf too die fondamenten alt andertintty
BLO.
BLO.
261
geTÜnteert hebbende, geensints te weaen houbaer,
miti dat den grondt onder niet Tast ofte ityf ge-
noech en is, noch bestant om alsulcken swaren
werck te draghen , als alleenelyck op sant staande ,
daer hj soude behoiren te staen op schelpen; en
daerenboTen dat het fondeorsel (dwelJk eenen bloeck-
muer behoirt te wesen, sonder kelders) dat sy
berinden t'selve fondeersel niet dicker te wesen
dan die metselrye boven, tav EtxVi Lotnain
mom, 180 (6).
BLOCKSCHRAOE (Blocscnghe) , zn. || It. duo
tripedes sive ieragas dictas conununiter blöeieragen.
8 gr. Fl. Inv. dni Joannis, 1377.
BLOCRTRAP, zn. Semtfoudi^ê trap tonder f at-
toen of kunstwerk ft, eêcalier simple, iane art on
fa^on. II Alle Spaensche, Italiaensche ofte wentel-
trappen met schachten, spillen en eycken oonter-
beitlers,.., en alle blocktrappen, die gemaeckt
spi Tan een stock , sonder center- of stootberders , . .
Begl. 16 jan. 1705, iii, 14. Plae, o. Brab, Y, bib.
BLOMMË, zn. Zie Blosm.
BLONCK, bn..LakenweTery. Stomp, niet scherp,
fr. ^mousse. \\ Voord, dat den ▼nlder voordan niet
gheorloven en zal te comene an de rechte zyde
Tan den lakene, die hem ghezonden zullen zyn
omme TuUen» met eeneghen scaerpen caerden,
Toor dat hy die gheTallet zal hebben op de voors.
langde en breedde, maer wel tamelike en behoor-
like met bloncken caerden. K* lakeng, Bmgge^
VnUerSf 63.
BLONCK (Blono), b^w. De zin Tereischt oaew-
riekter zake, zonder het dod bereikt ie hebben, fr.
sans avoir atteimt Ie but, \\ Bin desen tyden zo
troeken by den oonino de hertoghe Tan Brabant
en myn Trauwe Tan Uolant, omme te traicteerene
omme eenen goeden pays, maer zyne oonster niet
toe ghedoen, zyne sceiden blono; want mynheere
Tan Borgoingen en hadde nemmermeer ghedaen dat
men daer begherde, want myns heeren herte was
al omme Techten. Ol. y. Dixmüpb, 85. Zou het
woord niet eene Terkrimping wezen Tan het Treemde
BXLLOVC? Zie Yerdam.
BLOODËN. Zie blootxk.
BLOOT (Bleet) bn. 1) Alleen^ onvergetM^ fr.
senl, non aeeompagné. || Zo [al. koningin Elisa-
beth Tan Frankrijk, echtgenoot Tan Philips den
Machtige] ghinc alleene ter keerken, zonder cnape,
zonder cameriere, al bloet. Jak y. Pixmudje, 95.
2) £en weg. Vr^ van boomen en strmikgewas, fr.
(chemin) dépotnUé d*arbres et d^arbrisstamx. \\ Welcke
Taert siJ ghedolven worden . . , en alle de canten
op myns heeren syde ooetwaerts bloot gheleyt en
mio blyvende, en westwaert sullen die TanS^vYeerlen
oook weeren alle oTerhangende troncken, scheuten,
tacken en boomen, ten fyne het watre en Taert
Tiy en suyTer blyTe, om de schepen onbelemmert
te mogen Tarene; zo ooc bloot en naeckt sal bl^Ton
den tragele [trekpad] oostwaert loopende. ds Pb.
BV Bb XI, Safelaar, b (1570).
8) Ongewapend, ir. non armé, || Onser eyn sal
deme anderen dairin in goeden truwen ghestentich
sgn, byeyn bÜTen en helpen weder alremanlichen
wie hier wederdoen wolde, .. mit alle onser maicht»
bloes ind ghewapent. Piot, Cart. II, 7 aug. 1376.
Heer y. BchoonYorst (Aken). — De Tyanden namen
[ai. deden] groote scade an allen canten, en b\j
speciale de üeden Tan wapene, want daer bleef
menich groot eidelman doot, en bin al der steide
waren maer twee bloote lieden doot ghescoten. Ol.
T. DiXJflTDB, 18.
4) Bloot van weroke. Versteken van werk,
fr. privé d'ottvrage, || Te weioker caasen die werok-
man sommighe andere wercken gerefnziert mach
hebben en te synder scaden laten gaen, die hy
wel aeuTcerdt soude hebben, des hy hem alsnu
bloot Tan weroke is Tindende. Mekeide, v. JBrab,,
Aeqwts dn domaine, 1541.
5) Bloot van vennete. fr. dépowrvu de
mogens. || En hieromme eist sorghelio Tan Tele Ter-
meten; nochtanne, die so bloot ware Tan Termete,
dat men hem sine sake sonder Termet ontdin-
ghede , of Tan antwoorden ontghinge , die Terwaerde
hem qualeke. Leenr. v, 1528, F iiij t<^.'
6) Van schaapsTschten, TOor gebloot, ontUoot,
geschoren f fr. (des peaux de mouten) |)2am^ , dépi-
lées. II Als Tan den gheploetten ol bleetten scapenen
Tellen, daeraf men lüer fronsyn ofte wit leder
maect, sal men ghcTen pondtgheldt, naer dat sy
rou wert syn, te coopmans prise . . . ; en Tan den
ledere of Ironsyne ghemaect Tan den Toorseiden
bleetten, ne sullen sy niet meer assise ghcTen.
Item , sal men Tan den TOorseiden bleetten Tellen ,
die men rou buten Terooept, ghoTon naer dat se
buten ghelden. db Vlamivck, Ace. 31 (15d« E.).
Hondert blooten TuylTcUen, 3 gro. VI. Watertol
V, 1550.
BLOOTEN, zn. mT. Scht^nvaehten , waar de
wol afgssehoren is, maar dis niet gesuiverd zijn, fr.
peaux de nwuton olamées, mais non déerassées,
II Vuyl Tellen oft blooten. Aniw. tol v, 1628.
BLOOTEN, bw. 1) Bene riTier. Van water be-
rooven, fr. pnver d'eau (une riTière). || Dat nie-
mant , . . eeneghen waterloop make , dijoke ofte
damme uutsteke, ofte de sluus te Mourbeke ton-
tyde en trecke, daermede men de Mourleede bloote
en haer wstere neme, sonder oorlof Tan drie mour-
meesters. sb Pb. bv Bb. XI. Meerbeek, 9 (1478).
2) Van wapens. Ontblooten, berooven, fr. déjpiouUler,
priver (d'armes). || Ware de Tassael in de bataelle
Boe geqnest ofte a%hestelt Tan peerden, en ghe-
bloot Tan wapenen, als dat hi zgnen heer niet
helpen noch secoureren en mochte , . . hi soude met
eeren moghen ersselen ofte Tlien. Wiblakt, L, v,
VI, 127.
3) De vruchten van een landgoed inzamelen, fr,
récoUer les fiuits d'un Hen rural. Zie bladbh.
II En ghemerct dat de zommighe, onder tdecsele
dat zy in de meersschen eenighe partien hebben,
naer dat sy zulcke cleene paroheelen ghebloodt en
ontTTOomt hebben, driTen en jaeghen haerlieder
beesten in dezelTe meersschen, en zyn also OTor-
loopende in ander lieden goedt, Trnchten, toematen
en gherzynghen aleer denselTen gheheelen meersch
gebloodt en ontTroomt es,.. PI, v. VI, 11 jan.
1548. I, 686. Sonder oook derfre te blooten Tan
boomen. C, v. Loven, y, 14. En mogen niet..,
en oock niet blooten \nl, de gekochte goederen]
Tan eenighe boomen daeropstaende. O. v, Brussd,
1606, a. 170. Ghristyn: neo csedere ullas arbores.
It. C. V, lAer, Jiu, 40.
BLOOTEB (Bloeter), zn. Bewerker of gebruiker
van een land, fr. expioitant, oceupant d*une terre,
II Verbot gedaen den pachters oft bloeters Tan den
goeden, dat zy den suj^liant geen betalinge en
souden doen. Bijksaréh. Baad v, Brab. ifi, 563,
14 juli 1514. Om te eomen tot de kennisse Tan
de besitters ofte blooters der selTer [cheynspan
den]. O, B,-B, autr. 9 nOT. 1708, a. 4. BoTelen
aen alle besitters, blooters en proprietarissen Tan.
alle onroerende goederen, huysen, landen, erTen,
boeschen, bempden^ TyTers oft andere,.. Ib.
a. 5. De propnetanssen, besitters oft defimctua-
88
%2
BLU.
BOD.
toura yan de panden, a. 7. li. C, v* BroMwrgj
XIII, 3.
BLOOTINOË (Bluetinghe, bleudinge), zn. Van
Taste goederen. 1) Paeki^ïr» fermage. \\ Élcxjaen..
thien Bisteren rogs, goet loffeljcx paohtcorens, wel
bereydt met wanne en Tlogele.., te betalene, en
dit Toer den paoht en bluetinghe Tan seyen dagh-
wanden winnents lants, gelegen, in yier stucken
in de prochie yan Meltbroeck. Brute, godsk. b 275,
SuuroeM «. 1658.
2) Set inkomen f fr. Ie revenu. || In welcken ge-
yalle [nl, yan goed gedrag en bekwaamheid tot
den handel] sy [mZ. de weezen] bewint eii admi-
nistratie sullen moghen hebben yan hun erfielycke
goederen, en yan de jaerlijksche renten en bleu-
dinge yan hunne onruerende goeden. O. lAége^
8 jan. 1580, a. 19. 8t. -Truiden, Hebben de bor-
gbemeeoteren , schepenen en raedt oook judicatore
yan gheloften bj uytlandige oft aighesetene FOor
poirters gedaen, yan blootinge en winninge der
Soirteren en ingesetene goeden, yan questien rakende
e betalingen yan hunne renten, schulden en waer-
schappen by de yooraz. afgesetene en hunne yoir-
ders yoor schepenen deser stadt gelooft. C, v.
Brutiel t 1606, a. 46. Christijn: de inhctredando
el exuendo eivet ei imooLat banit; de oude Fransche
yertaling, welke de uitgever der Brosselsche kos-
turnen heeft willen behouden, zegt ook: de ttMuine
det biene det bourpecis et inkabitcmtt. Doch Chris-
tijn, en de hedendaagsehe rechtegeleerde , die de
oude Fransche vertaling bybehield, schijnen ons
den zin der kostume, laat staan de taal, niet be-
grepen te hebben: „De een wordt yan z\jn goed
onibioot^ de ander wordt er in gewonnen,** zoo sprak
deze laatste. In andere „contexten" kan dit schijn
yan waarheid hebben. Yif ij zien echter in de woorden
„blootinge en winninge'* niets anders dan pacht'
voorwaarden^ verhuring, het inkomen yan goederen
uit hoofde welker de „uytlandighe oft a%hesetene"
yoor het Brusselsche gerecht beschreven „evocati"
mochten worden. Immers de ,Judicature*' van de
Brusselsche schepenen, wat aangaat de „goedingen,
erfenissen, etc. van alle gronden van erven binnen
de stadt en haer vryheit gelegen en aen de juris-
dictie der stadt subject," weid in het voorgaande
art. 45 vastgesteld.
BLUETINGE. Zie blootikos.
BLUS8CH£N(Blussen)^bw. 1) Schulden. Afdoen^
betalen^ ir. éteindre, paifer. \\ Hy laet aen syne
huysvrauwe die macht om te meughen ophaelen
die somme van 400 guldens op hun huys en hoff,
om henne gemeyne schulden te blusscben. C gr.
Loon, I, 409 (1678).
2) Spreekw. 't Meest bluBoht het minste,
h, Ie flut Vemporie eur Ie moint, Ygl. minder Uebelf
minder SeMóge, Bèchtttprw. bk. 314. |i Soo wie
nae ymant eenen hoge uytsoietet, die verbrueckt
drij wegen in Cypres : . . , en daertoe der parth^en
die geqnest worde, hare beteringhe. AltQt te veiv
staen, dat tmeeste dat minste bluasen sal, als van
den boge te spannen oft te lagen. O. ZA^ge, K, «.
Tongeren. 18 mrt. 1502, a. 17.
BLUSéCHtKG (Blussing), zn. Van schulden.
Afdoening, betaling^ fr. extinetionj pagemeni (de
dettes). II Welverstaende, ingevalle de kooppennin-
gen niet by en reycken tot blussinge van alle de
schulden, dat in sulcken gevalle aen den oudtsten
efi volgende rentcrediteuren, boyen hare capitalen
niet meer als drie jaren verloops en worden toege-
yoecht. O. e. Afaattrickt , B&oez de 1665, xxiii,
a. 15. Vier himdert guldens (^ hun huys en hoff,
om henne gemeyne schulden te Uusschen. O. gr*
Loon, I, 409 (1678). It. MegL add. Loven, 27 aug.
1675, a. 32.
BOCHT, zn. m. Sdkuihok, fr. endoi publie oü
Von met en fourriire let beetiaux gui te toni égarét
OU gui ptUttent tur la propriété d'autrui, Kil.
Bocht, bucht, tepimentum clautum. || Het is wel
geoirlooft in rechte [dat men] de beesten die in
iements scade comen zijn mach aenveerden en
houden totdat men se den heere gelevert heeft, oft
dat se in de bocht oft vrunte gestondt zijn,
maer het en is niement geoirlooft die heeste
selve te behouden. T. D. Tav. 86 v®. Van Fietren
van den Vivere, dies verkine ghescut waren an
den dijc en in den bucht ghedreyen waren; doe
quamen sine meissinede en haislden de verkine uten
buchl^ sonder orlof yan den heere, en de heere
halese [haelde se] weder, eü deed se driven ten
hove. Yermaect de calengieringe, omme dat se
Pieters boden uten buchte haelden en hy niet,
omme viij Ib. Beken, Baljuwt v. Oent, e. 1367.
De beesten onder de voors. landen geschut, moeten
binnen de stad van Antwerpen in de bocht ghe-
brocht worden, en nergens el. C o. Aniw, 1582,
yin, 3. It. Piot, Chron, 727. Na d» coetumen
van desen lande, is men sculdioh die heeste [nl,
die in iemands schade gevonden worden] te leve-
ren den preeter oft yorstar in sijnen bocht, y*
D. Tav. 87 V*.
BODDBAGER. Zie botdbaosb.
BODE (Boye), zn. Een Noordduitech woord.
Schiller en Lübken: Bode, kieinèt, wm Band-
werkem u, tog, kleinen Leuten bewohniei Hout, \\ Do-
munculae, quae vulgo dicuntur buden (1250). Kil.
Bode, tax. eioamb,^ hoede, boeye, domuncmleL
Klein, gering ieiit, pakhuit, fr. peHie mmsea tame
apparenee, magatin. \\ Item, gheloven wy den
voers. coopluyden; soe wat huysen, oft keldenee-
ren, oft boden, die de voers. coopluyden van den
Hanzen in hueiingen oft in pachtingen hebben
binnen der stadt, dat men hen die huere en pach-
tinge niet verdieren en sal gheduerende beur huere,
ten ware dat sy meer gheriefo begeeiden van
huysen, keldeneers oft boden te hebben dan sy
ghehadt badden. Msbtbks en Tobfs, IV, 555,
Verdrag met de Mama, 1579. Want men moet
considereeren dat dese Nederlanden maer en zyn
een boye ofte packhuus, om de goedinghen uut
andre landen te logieren en acooustreren : wolle,
olyen, wynen, pastellen, sant, canevetse"', zyden,
Buckeren, cyropen en veel ander zaeken, die wQ
niet en hebben. Piot, Ckron, 622. It. 380. 6oe
sy oock aldaer [nk buiten de bemuurde steden]
niet en sullen mogen houden eenige paekhaysen,
boeyen oft magasynen met wyn. Middelen e. VL
18 febr. 1702 a. 122. Verbiedende . . , alle arbey-
ders ofte andere, eeniffe speoien uyt de sautkeeten,
packhuysen, boyen <me uyt de schepen te lossen.
171. Den pachter sal noch mogen vondt nemen in
de koopliraen ofte facteurs boeyen, packhuysen
ofte elders. 177. Dat niemant [ten platten lande]
en sal mogen houden eenige packhuysen, boyen
ofte magasynen met brandewyn, ter reserve van
de stokers binnen hemlieden huys en stokerye.
O. B.-B. auir. 13 mei 1726, a. 7.
BODE, zn. 1) Op zich zelf. GevolmadUigdêj
plaaitvervangerf laglkether, fr. repréteniani , Jondi
de pounoirt, mandaiaire» \\ Dat de scoutete es
sculdeeh scepenen te maenne in allen steden daer
men se sculdeeh es te manne (sto); en dabt es
sculdeeh daer te hebbene sinen bode, en daer te
BOD.
BOE.
263
wwene ab hen... Wue in eregher ttode dabt
jof sin bode en Boepeneii daer de sooatete niet ne
ware, lo mochte dabt jof ein bode maken enen
maenre np die wüe met seepenen . . . Waert yan
onTeninliken dingen, bo sonde men soeken den
Mxratete jof sinen bode . . 26 febr. 1252. Dat voer
ons en Toer Daniel van den Stade, raeyer,...
ghestaen [eoHttUuius'] Jan Parijs, als bode sHeileehs,
gbeee Tan Dieste, Tenochte, tot desselfr Heilicbs
gbees behoef, ghnedinghe en ghegoet te sine in
derdalf bnender vints Ten [fil. Tons], lattel min ooht
Inttel meer, gheleghen te ghenen Tinne, bi ensel
Helyaes Tan den Yinne, en tosoen beide de straten
te Tinne, alse nae doot CUaes in den Heileghen
gheest, die ute der ghiften Tan dien goeden, alse
bode des Heilechs ghees Toers., ghestonren was. In
welken derdalTen bnender Tints Toors. dat hi. Jan
Parijs, als bode sHeiliofas ghees Toers. en tot des-
selfs Heileohs ghees behoef waert ghegoet en gheerft
alse ghiohtdreeghere , met manisse, met Tonnisse
en met hoe&rechte. Sekêp. Lamd o. Dinit 8 mei 1S90.
— In de Tolgende oitdrokkingen met deselfde be-
teekenis: a). Gtewaerde IXKle. II Waert dat
die raedslude , . . . hem tot eenigher tyt meer be
wonden of TOrder deden dan dese punten inbonden,
en sij des nyet af en lieten sonder. merren, tot
Termaninge yeghelix Tan den heren of sijns ghe-
waerden bode, soe moghen die heren.., alle dese
punten., wedërroupen. C. o. JHaoëirieht, Ckarter v.
1372, blz. 446.
h) Maohtbode. || Liera geminde, hoewail
wy , . . . begerende den paejs Tan den oirloge up-
met tegen ons by dien Tan onser stede Tan
Ghendt, onse Tjande wedersporinge en ongehoir-
same, gewülicht hebben dat de Toirs. Tan Ghendt
sejnden mochten . . ennige Tan hoire machtboden
en gedeputeerden in dese onse stede Tan Byssel, by
onser lierer en geminder gesellynnen der hertogin-
nen, onsen lioTen en [beminden] Tan Charoleis.
Brief o. PkUipt den Ooede aen den magUtr. v.
MeAelent 11 juni 1653, Inv, tiadtetrch, nr. cxii.
e) Seker bode. || So wie Tinders hneTerhorich
[oTerhorich] ware, of haren sekeren bode, dat hi
waie in de mesdaet Tan x ponden. C o. Oeni,
Orig, XY, 11 (1284). So wie soo pande neemt OTer
soult die men hem sculdeoh es, hy of syn seker
bode, dewelke pande hem ghenonghen , . . die ne
mach nemmermeer denghenen die hem de soult
sculdeoh es arresteren, ld. Or, ekarür e. 1297,
a. 126. So wie dat goet inbrinot in paoke, dat
ten pachten Tan den poerten toebehoort, dat hi
dat pao niet en ontsla daer en sQ eenech Tan
den pachters ofte haer seker bode. dx Pauw , F^.
28 (1338). Te geldene Goesine sMerl Torseit, of
atnen sekeren bode, bringhere Tan desen letteren,
m YLAviircx, Z». 153 (1851). «^.Waeraohtige
bode. II Florens , graTO Tan Hollant , . . doen oont . .
dal wi sculdich sijn Beynier Ecley [Eggloy] , porter
Tan Brosele, Teir hondert pont LoTensch,.. te
betailne hem jof sinen waraohtigen bode, acht
daghe na Sente Martins daghe. 12 noT. 1285.
2) Alleen staande, en ook Ghesworen bode.
Sekepenenbode , gereehiêbode f giadshode, êtadêdienaar
af knaap, fïr. meBtager <m valet des êehetnnê, m«f-
eager de jwiiiee, kuieêier, serpent ou wdet de mUe.
II Alrehande dnmc zalmen Tolmeten. En Tan alre-
hande dranke lal de bode totten tappe gaen; die
anders sinen dranc Tereoept saels ghelden tü e.
alaoe dicke als hij daeraf wordt Terwonnen; en
dat tughen die seWe boden. l[b. v. Dieet ^ B 69.
Ontbieden heromb ind befelen schoult eii sche-
penen, Tonters, boiden, ind allen anderen onsen
ODderseten . . - O. lAêge, K, o. Tongeren^ 26 juli
1469. De dagementen sullen aen buytenpersonen
Ssdaen worden by placcaertbrieTen, . . en sullen
e boden deser stadt, die deselTO placoaerten
sullen dragen , gehouden z^n goetetgds , . . Ce.
Brtutd , 8t^ e. weth, a. 6. £ii, 1 en 4 : Stads-
knapen oft dienaren. — Noch is geordineert dat men
die konde in de baock oft laethoeff nyet meer en
sal wysen, dan, sullen, nae TersueckTanparthyen,
by den geswoeren boede gedaen werden. C, gr.
X«o«,I, II, 13(1548). Vdeiteden hadden voêthoden
en radende boden , fr. grand nombre de viUeê
avaient des messagers è pied et h ebevai. \\ Dits
dat men Torreden heeft. lerstwerren, . . Item Peter
Valken , dat hi gheeent was te [naar] Brugghe , . .
SL-reïc. e. Antto. e. 1824, 40. Die radende boden,
elck acht en twintich guldens. Die Toetboden, elk
24 g. 4 st. Segl stad Looen, 1 april 1662, a. 71.
De resoriptie oft relaoie Tan den gezworen bode,
sergent, duerweerdere oft andere dficier in desen
partyen sal luyden aldus : . . . lek , Jan Tan der
Schueren, ridende bode Tan wapenen des Toiiser.
myns genadigen heeren . . T. s. Tat. 363 t^.
Zie ook BxBiJDXB, Oahxbbode, wxttbbose.
8) Camerbode. Ook de zoogenaamde kamer-
bode (huissier de saÜef) schijnt een gerechtsbode
geweest te zijn, fr. Ie eamerbode ou bmssier de
salie parait amssi avoir été un offitüer de fustiee,
II Alle rapporten Tan stadsboden oft oamerboden,
midtsgaders Tan gesworen *s heeren dienaers, in
cas van heurlieder ofBtie , wordt Toloommen geloore
gegoTen. C. v. Midddburg, in, 17.
BODELINGEN (Bolingen, bueiynghen) , zn.
mw. Darmen, ingewanden^ fïr. imtestins, bogamx,
II Dnerstaken hem Tan achtere dat Toren uut quam,
dat de buelijnghen Tan Toren en Tan achter uut-
hijnghen. Ber. tijden, III, 106. Soe wije dat
zweert met Treemden onbehoorlyoken eede, en
hem des gewent, als: by den oaerde, by den
buyke, by den darmen oft bolingen Gbds, en
dyergelijcke, die sal en behoirt gepunieert te wor-
den Tan den Utc. y. d. Tat. 67.
BODEM, zn. 1) Zeker gededte van de huid van
een horenbeest , fr. eertaine portie du euUr d'une béte
è oomes. Zie Verdam. || Van eenen halse en Tan
I bodemme sal men ghoTon gheiyc Tan eenen
ommeloepe. db Vlamiitck, Aoö. Van den ledere,
29 (15de E.) BoedemoftoordewaenTellen, geaccous-
treert, Tan Spaengien, een hondert, ge^stimeert
op xij Ib. Boodem, een hondert rouw, nyet gereet,
gt. Tj Ib. Sóhatting van 1551.
2) Zooals thans. Fr. pain de eire. || Ben bodem
was Tan y Ib. tj gr. VI. Watertol v. 1550.
BODENLOON. (Bodeloon), zn. Xoom van dienst-
boden, fr. gages des domestiques. || Aengaende de
preferentie en concurrentie Tan andere persoenen
geen banckeroutiers wesende , wort geprefereert : . . .
daemaer bodeloon , mondtcoeten, ... Ce. Brussel ,
1606, a. 118. Ghristijn: merces famulomm. De
rolle Tan borgemeesters , op dewelcke aengestelt
worden alle actiën concemerende stadtsacoysen,
huyshueren, bodeloon en a. dgl. C. v. Diest, VZ. iz, 7.
BOEF , BoiTï , passim. Zie bbhobp.
BOECHEIT (Boecheyt), zn. Boekweii, fr. du sar-
rasin. || Van ider saek coome, meel oft boucheyt,. .
zj SC. par. Bbmbby, I, 492. Vervoerkosten ^ 1680.
Zie BOBcrwxiT.
BOEISEL (Boysen,sn. Loodgieterswerk. Bindsel,
fr. des liens, des atUiehes (OuTiage de plombier).
II Die eenen slaper [nl. eene d&goot, fr. noue"]
264
BOE.
BOE.
heeft, en syn hnjn wilt oproeren, oft anden meteen
en timmeren, soodat de slaper te niet gaen eoade,
ÏB Bchuldigh tgat daer de slaper was, tot srnen
coste te doen maken en decken, en boTendien,
BOOTerre van noode is, aldaer een gote te legghen,
te lereren loot, sonldnere, boden [bodem], boysel,
bruggben, sprujten en alle *tghene dat tot de
gote beboevelijck is. C. ttad Mwhdenj ziv, 21.
Nannius: laierales êmbttrietiamet, It. Ó, o. Lier,
xin, 19, doch gebrekkig.
BOECK, zn. Oedntkt of getehrmem hoek^ fr.
livre imprimé om ierit. \\ Boecken, 1 kiste van een
half pipe, iiy gro. Vis. 1 kiste van eenre pypen,
yiy ao. yis. Watertdl v. 1550. Zie fijfs.
BÖECKOELT, an. Inêchrijvingtrêeki vtm eenêm
ieerknaap, ten laste de» meestert ^ ft.droit d'inscrip'
tifm <f fc* appreiUif è ehartje dm maUre, A. Waütebs,
JJboiroiiff, II, 459. Vüvoorden.
BOECKHOUDER (Bouchouwer) , zn. Tooneel-
knnde. SoUezer, ir.simfflemr (Art dram.). || Zo wie
prys winnen wille, zal hem wachten ran schuym
en Tijlonie, zweeren, yloncken, rampen in zyn
twee principael spelen, en dat men den bouchou-
were niet bloot en ziet staen. Be^. Mue. IV,
416. Bederrijkk. d. mOst (1483).
BOECKRECHT, zn. Boeking van eene leenver-
heffing ^ fr. enregistrement d'un relief fhdal. \\ Voor
een volle hergeweyde betaalt men xiii ryders, . .
in welcke zyn begrepen stadthoudersrecht, camer^
linghrecht, boeckrecht, maerniet het mannenrecht.
Leenrecht o. Brab. ▼. 1570, a. 46. Christijn: y«(ra
lihelli»
BOECKSACK, zn. Niet meereene tasch, waarin
eene godvmchtige vrouw haar gebedenboek droeg ^
maar de hedendaagsehe reiszak, fr. non .plus la
poche dans laguelle une femme devote portait son
livre de prières^ mais la vtdise, Ie sac de vogage
aeiud» II Verbiedende . . dat die Toerlayden niet
meer en sullen hebben te yragen ran de reysende
persoonen roor hunnen rrachtloon als hiervoorens
staet geprescribeert . . , niettegenstaende dat sy een
pacxken, pprtmanteau oft boecksack by hun hadden,
niet ezcederende het gewicht Tan 18 a 15 ponden.
Ord. magistr, v. Loven ^ 3 febr. 1735, a. 195.
B0ECK8CHRIJVER (BoucscriTere), zn. Schoon-
schrijver ^ een afschrijver en dikwijls een verlichter
van boeken f van vóór de uitvinding der drukkunst,
fr. eaüigraphe, serihe ou copisfe et souvent^ en
même temps, enlmmineur de livres, avant Vinvention
de Vimprimerie, || Marten Tan den Driessohe,
boucsoriTere , OTer zinen loon en aerbeit Tan Ter-
bonden, Terlicht en gherepareert thebbene den
messaelbouck Tan der stede. Tpriana, I, 166.
St.-rek. V. 1478.
BOECKSEL (Boecxel), zn. Verhooging, fr. hams-
sement. \\ Que ohaque chaudiére des brasseurs
pourra aToir un haussement, en thiois boecxel, de
quatre pouces de diamètre. BI. v. VI. 14 mei 1750.
IX , 566. Brouwketels . . . mogen hebben een boecxel
ofte Terhooging Tan Tier duymen. Qener, index, 83.
BOECK WEIT (Boecweyt, boeckeweye, boecke-
weyt, boecqueyt), zn. Het bekende graangewas,
fr. sarrasin, hU sarrasin. Kil. Fagopyrwm, fagc
triticum, faginum, frumenium q. d. bueckweyt.
De oudste melding dezer Trucht in de Nederlanden
kwam ons Toor te 's Bosch, in den jare 1440; in
Vrankryk eerst in 1460 (Littré). OÜMïhoon deze
Trucht in het Fr. den naam sarrasin draagt , is er
de Terschyning Tan eer in het Noorden dan in het
Oosten Tan te zoeken. || Coren assyns. Item desen
assyns zal men Tersynsen: weyt, boecweyt, rogge,
garste, harer , tpelte , arweyten, boonen, wieken, ame-
len , ecTen en ongemualen mout . . . Ord. 22 sept. 1441.
Item noch bouoqneyt, ij halsters. Inv, v. d. Suist 9.
1489 , te Dieet. Op den eoreneulder. — Dat nyemandt
rogge oft boeckeweye Terooopen en zal des sater-
daeghs oft merctdaghen eer die dook thien geal^
ghen heeft. Kb. v. Turnhout v, 1550, f>. 68. Dat
eeniegelyck Tercoper hier ter meret oomende met
greynwerck, als coren, gherst, haTer, boeckweyt,
oft andere diergelycken . . f'. 71. Dat nyemandt
boeckeweyt in bier bronwen én sal dat hij wilde
Tercoopen. Ib. Van elcken mudde ghersten , boeok-
weye, sporry oft Titsen, sal men Tan den x«a
penninck gcTen ig st. ix mQten. PI, v. Brab. 18
jan. 1554, a. 19. BI. v. Brab. II, 18.
BOECKWEITENBROOT (Boeckweydenbroot,
bouoquytbroot), zn. Fr. pctin de sarrasin. || Den
xxTiJ«n augusti 1586 wiert eenen sack koren te
Ohendt Teroocht ses ponden groot, en den xiiQ^i
september 1586 Tier pondt Tier schellinghen, en
Teel warender die haer oontenteeiden met geerste-
en bouoquytbroot. Belg. Mus. VIII , 424. — Beéker-
assgns. In dezen assyns zal men nemen Tan L
mudden roggen die de becker backen, 1 iib. psym.;
desgelycx Tan xl mudden weyts, 1 Iib. paym. en
Tan brode, dat die Tan buyten Tercoopen, en Tan
boeckweyden-, gersten- en speltenbrode, off Tan
wat koren dat zy gebacken, Tan den Tercooper
xl^u penn. Ord. magistr. v. 's Bosch iv. 1440.
BOECKWIJS, B0ECK80EWIJ8, byw. Inden
vorm van een boek , met een bepaald getal regels op
elke bladzijde, tegenovergesteld aan de oorspronkei
lijke rol, fr. en la forme d\n livre, avee un nombre
déterminé de lignes par page, opposê au réle pri-
mitif. II De dercken Tan den commissarissen
hebben Toer elck bladeken pampiers gescreTon
boecwys in minuten aen beyae syden, eii aen
elcke zijde xiü regels , en in elcke regel Tiij woor-
den, Toer minute en grosse, iij schellingen. Wix-
LAVT, Praet eiv. Dl, xl , 4. It. 6. It. C. v.
Bavenstein, 101.
BOENEN, bw. De woUe. Verven, fr. teindre (la
laine). Kil. Fland. inquinare eolore, aui maeuUs.
II De uytstekende schoonheid Tan haere woUe
lakens: de konst Tan de wolle in Terscheyde tot
daertoe onbekende TarTen te boenen, 't leper ujrt-
gcTonden. Tpriana, V, 358. Aant. 11 op het
Tugndagliedje o. 1683.
BOERDE. Zie bobss.
BOEREL, zn. Soort oo» mand, it. bourri^.
II Dat negheen Tercoepere no Tercopericghe Tan
haringhe meer harinx en coepe, omme te Terooe-
pene en te peenighenne, dan eene mande ofte een
boerel up eiken dach. de Pauw, Vgb. 142 (1876).
BOEREWET, zn. Dorps- ofbuitenwet, buUen-'
bank, fr- tribunéU de village, Loi du plai pags.
II Dat diTcrache minderjarige poorters Tan Brugghe,..
niet alleen en assumeren het schependom Tan
Damme, Oudenbuigh oft Blankenberge,., nemaer
oock eenigh ander schependom Tan particuliere
heeren ofte andere boerewetten , . . C. stad Brugge,
II, 493 (1627).
B0ERCK0I8H0F (BourkoishoOt >&• Moestuin,
fr. jardin maraicher. || Insgeiycx sullen oock ge-
schat en getaxeert woiden alle boomgaeiden, bonr-
koishoTcn, landtblocken, bosschen, hemden, weyden,..
C. V. Brussel, ServU, a 91 (1657). Chrittyn: horH
olerum. It. C. v. Loven, ServU. 96.
BOERMAN, zn. Boer, landbouwer, fr. pagsan^
euUivafeur. Zie aüdiyitb.
BOERT, samentr. Tan behoort^ passim.
BOE.
BOE.
265
BOEBTELIJCKHEIT, zn. GMkhêruij, ft. fM-
Irerie. || HoeTeel heb io geaondicht . . . xnitten
monde, in ydelheit te Bprekene, boertelioheit en
Bcadelicheit. Mondtrt merk. 65. Verdam boxbdblijc.
BOES£M, zn. Metselwerk. Nis in dê ouder-
wttêékê sehouwênj fr. niehê dans let ekeminées du
frimuB temps, || Koockschoawen ofte groote schouwen
daer geen sohinckelen aen en comen, en sollen
niet Toorder gemeten worden als van aen de man-
telplanck opwaerts , . . en de boesems ofte vensters
Tan blaaw steentjens, sooveel TOet als daerinne
beronden sullen worden. Begl. 16 jan. 1706, i,
16. PI. V. JSrab. Y, 668.
BOESEM, zn. m. Matigtchapf Uoedverwaniséhap ^
ft. jtareniéy eontamguiiwtê. (Benecke Bnosem).
Zie ook Haltaus Bnsem, bosem. || Myn voors.
lant van Namen, dat commen es hunten boesem
Tan Ylaenderen. OoUaüe^ 8. In welck cas zou [«{.
vjt de moeder] de naeste wesen zaude in de
heelft van de menble goedinghen van denzelven
orerledene , metgaders in al 't Immeuble uut haeren
boeseme gheoommen. O. v. Auden. xziii, 41. De
eerfre (metgaeders tander immeuble goed) 8ucce>
deert op de hojrs oollaterael, ten waere datt ghe-
oommen waere uut den boeseme Tan vadere ofte
moedere: in welok gheval tselTe goed gaen zal
tot der zjde danof dat ghecommen es. O. o. Korf-
rijk^ ZY, 29. Ten waere dat de moedere [nl. van
een bastaard] noch leefde, ofte datt goed Tan den
OTerledene Tan haer commen waere. In welck cas
zoQ [zij] de naerste wesen zoude in de heelft Tan
den meuble goed^jnglien Tan denseWen OTerledene,
metgaeders in al 't immeuble uut hueren boeseme
ghecommen. Ib. 87. Doeh dêzg enge heteeJeenie gcuU
dikw^ over in die van echoot van eigendom, stam,
etrmk, legitiing, ouderlijk etfdeel, vaderlijk erf-
goed, mei kei doorgaand keer gekend denkbeeld van
een gesiruiki goed , fr. maie ceiie tigniflcaÜon étroite
paeee eouveni en eelle de (giron de) propriét4, soucke,
poeeeesion, patrUnoine, avec Vidée généralement do-
minanie d'un bien qui a fait souche. \\ Sulcx dat
de Toorz. panden daerTOor mogen aengesproken
en getfiecuteert worden, al waer 'tsoo dat die in
Tremde handen ghetransporteert en niet meer in
den boesem Tan den geloTer oft sijne erfgenamen
en waren. C v. JBrutsel v. 1606, a, 202. Christijn
in dominio. It. 167, 184. Dat het effect Tan de
ghiften tosschen leTende is, dat den donnteur hem
de fado Tan de gegeTen goederen ontmaecke, en
alsoo reipsa Terclaere: dat hj lioTor heeft dat de
gegeTen goederen sjn in den boesem eü proprietejt
Tan den begiffcen, als aen hem eyghen scItc. Yak
DB Yblsb, Annoi.^ 11. Al waert dat haer hujs,
eer het in éénen boesem gecommen is, jure eer-
vUuiie hadde moeten lejden den standt Tan de
qnestieuse Tejnsters . . Beyde huysen dan in den
boesem Tan éënen persoon gecommen synde , . soo
is *s heeseheriggens hoys libre en vry geweest Tan
't Toors. serTitut. ld. 104. Soodat . . het dominie Tan
het leen altydt geblcTen is in den boesem Tan den
hoir Tan den testal^ur. 172. It. 139. De TOom.
langhstleTende en begifte sustineert ter contrarie
en seght: wat aengaet de TOors. hoysinghe, boomen
en catheylen staende op de goederen commende
nyt haeren boesem en patrimonie, dat deseWe
haer moeten Tolghen in *tgeheele. Ib. 230. Alsoo
Heyn Billien, met alderhande persuasien: dat die
goederen Tan Helena moesten de boesem ingaen
daer sy nytgecomen waeren... C. gr. Loon, I,
671 (1705). Daertoe dat deselTe ontfangers . . in
sulck geTal zullen wesen executabel in hunne per-
soons en goederen, als oook de proohien Terobli-
geert, Toor sooTole als danof eenige penningen
zouden worden boTonden te wesen Terantwoordt
ofte geconTerteert „in haeren boesem." O..P. J?.
auir. 28 apr. 1712, SuppUmeni.
BOETACHTICH, bn. Yan goederen. Boettekul'
dig, fr. eujei è une amende (un bien-fonds). || Als
een scholtet beolaecht erfgueden , hetsy Tan ohynsen
oft ontfenckenissen [nl. bij gebrek Tan leenTerhef-
fing] , 800 wyst men die gueden boetachtich. C. gr.
Lwmjj Yi, 83.
BOETE (Boeta,buta, bute), zn. 1) In H algemeen^
êtraf voor de overtreding eener keur^ fr. en gén4raif
peine , punition pour la iranegreeeion d*un tiatut. Kil.
Boete, breuck, muleia, poena. \\ Negheen man.,
no [2. ne] ga ghewapent . . dor die port , . . up ene
boete te Terliesene die wapene,' en iij lib. jeghen
den graTe; fr. gelijkt, tekst: Nue kom,, ne voiei
armeie . . parmi Ie vUe , . • eour painne de perdre
lee armee f et de sietante ede au eonte. O. v. Brugge ^
K. V. 1281, a. 18.
2) CMdetraf, fr. peine pecuniaire, amende, Latijn
emenda. || Boeta. Dtbtbbi Ckron. II, 164 (1222).
Buta. Piot, Cart. Dee. 1261. ld. Woltbbs, ComU
de Looz, 148 (1261). Niemen en mach copen [ser-
tta afcopen] mesdade of boeten Tan desen dorpe;
maer wi, of yemene in onse stede, sal se gadren
of doen gaderen. K. v. ter Piete t. 1265, a. 58.
Lat. tekst : Nemo poteet emere forefacta vel emendae,
id est, boeten efusdem ville. — Die hem [nl. aan
schepenen] seit lelychede buten banke, hie es in
buten Tan x lib. jeghen den graTC. K. v. Brugge v.
1281, a. 18. Fr. tekst: il est è diie livree d'amende
au conté. Alrehande boete, forfeite en misdade boTen
TiTe scellinghe , . . die behoeren ter manne Ton-
nissen. 19 juni 1295. Boeten leggen, fr. ttatuer,
idicter des amendes. \\ Yan allen boeten Tan Toor-
boden die gheleit werden bi scepenen, so syn wy
sculdech te hebbene de twee deel. O. v. Gent, Or.
ch. V. 1297 , a. 48 Dat die Yoirs. Adam Tan Nispen
goede sake en actie heeft hem te Terweeren, dat
hy noch boete, noch bruecke oft betemisse Terbuert
en heeft. Y. d. Tay. 365. — En passim in alle
keuren, oostumen, enz., ook dikwijls gepaard met
het syn. bbbück , of met mibdabt. Ervaohtige
boete (P). II Yan drieën erTachteghen boeten xx s.
Bek. haljuwsokap v. Gent, 1864/65. Yan Baghe-
laerde , Tan eere errachtegher boeten , daer de boete
af es X s. . Yan Janne Tan den Wincle , Tan eere
orTachteeher boeten, die es x s. Id. t. 1867/8.
drachtige boete. Boet om eenige gewelddadig-
keid . fr. amende du chef de quelque acte de violenee.
il Yan N. ., die ghecalengiert was Tan eere crach-
tegher toeten , daer de Ix^te af es x lib., pays ghe-
maect omme iij lib. xii s. Ib. 1367/8. Daer zyn
noch andre boeten Tan lx lib., dat crachteghe boe-
ten zyn, te wetene: Tan thienden tontstekene, Tan
palen te Terzettene , en andre . . ; maer partien
moeten daghen Tan zulcken en gheliken crachteghe
boeten. C. v. Aalst, Ori^. XL,a. 8 (15de E.). Over-
oraohtige boete (P). || Yan Meschiele Colaerde,
Tan OTcrcrachtogher boete, die xx s. es; paesomme
X s. Beken. half. v. Qeni, 1851/2. — Over kan hier
geene Tcrsterkende beteekenis hebben, dewQl de
boete tienmaal kleiner is dan de craoktige. Slechte
boete. Enkele boete, fr. amende simjie. \\ Soo wie
d'een den anderen heet liegen oft bootschap {eic)
seet Tan synder moeder, in erren en grammen
moede, die sal Terbueren een boete Tan eenen
stuyTor , soo dicke als dat gebueren sal. Maer eest
in geenen erren moede, soo is 'teen slechte boete.
266
BOE.
BOE.
ie w«ton een oori stayren. SUiêmU «m dem hami-
loog iê Diett, a. 34 (1531). Swijgende boeto.
Vaêt€f h^ dó Statuien bepaalde boet^ fr. amoHde
fixe, tiaiuSe par u» reglement, || Dat Alle TMte ge-
eellen* en broeden soUen gehoaden ejh eerljcken
te oomparoiene op die caemeren, omtrent thien
oren de clocke geeleeghen, ten feeetdaege van
Sinte Dorothefin , op een ew jghende boete , om den
kefckghanck te doene, naa der ouder ooetnymen;
en dat men alsdan d*abeenten leaen sal. Kaart der
Bederijker» te Loven, a. 39 (1554). Op den keoadag
en op St. Sebaotiaenadag sullen aLwian weeën ewy-
gende boeten, te weten, dat op de genoemde dagen
een jegelyk gnldebroeder ongeaaegt ter behoorlijker
plaetee eal moeten gaen en compareren; de swi}-
gende boeten sullen worden gerekent op 20 stuij-
Ten. Kaart der feilde va» den handboog te Sverhergy
a. 21 (18de E.).
3) Mxêdaad, fr. duit, nUfaU. De woorden boete
en misdoet worden niet zelden het eene voor het
andere gebruikt. || Daer zyn noch andre boeten van
lx lib., dat orachteghe boeten zjn . . ; maer partien
moeten daghen van zulcken en gheliken cracnteghe
boeten. O. e. Aalst, .Orig. tl a. 8. Als men dus-
danighe boeten en twisten te wette lejt, so moet
de heere en ooo partje . . , alle zaken, die %y Toort-
stellen, prouren met ooroonden. a. 13. Zal men
eeneghen keur [nl. eene beschuldiging] doen up
eenen poortere Tan eenich van den Toorseiden &i-
ten, twisten of boeten, zoo eest recht . . . a. 14.
4) Boete, ook Cleine boete, m sommige
iosiumen het recht of de salaris eener gerechtelijke
kennisgeving , dagvaarding of sommaiis , fr. dans eer-
taimes eontumes Ie droit o% solaire éTune notifiea-
tion^ assignation ou sommation judieiaire, \\ Wie
eenigh arrest oft bekommeringhe aen sijnen sohul-
denaer . . . wilt doen , moet t'selTë geschieden bij
den sohouteth oft sQne dienaers, ... efi den credi-
teur moet den ghearresteerden aensprake doen op
siJnen derden dagh , . . betalende voor de eerste
▼iersohare den heere [nl. den schout] zijne boete.
C. V. JSerentals, Yin, 1. Ingeralle de verweerder,
gedaecht zijnde en hebbende daoh om t'antwoordene,
Tersueckt tyt Tan sommatien van garande oft Ter-
haele tegens andere die hj pretendeert hom Tan
den zaeken te moeten Torantwoerden , dat hom
daertoe zal geaooordeert worden dach om die paer-
tye, die hj sommeeren wilt, te doen daegen met
intimatien van den officier dien behoeren zal,
gevende hom z^n boete en recht. C. v, Thtmhout^
Stijl V. 1535, a. 32. Alle Tonnissen gegCTen by
borgemeesters en scepenen Tan Diest, in materie
oiTiele, moeten ter executie gestelt worden door
den soauthet derseWe stadt. — Desgeiyx alle Ton-
nissen gegeTen by de laethen Tan Tongerloo. —
Maer aleer d'een oft d'ander Tonnis ter executie
gestelt mach worden, soo moet daerTan, naer de
pronuutiatie Tan dijen, ierst aen partye gecondem-
neerde gedaen worden de dyne boete, te weten,
▼an Tonnissen Tan borgermeesters en scepenen door
eenen scepene knaepe en eenen dienaer Tan den
heere , en . . . — Naer het doen Tan de ciyne boete
heeft partye gecondemneerde noch twelf volle daghen
om aen den inhout Tant Tonnis te connen Toldoen,
sonder daerTOor middelertyt geêxecuteert te moghen
worden. — De Toormelde twelf daghen overstreken
synde, soo worden gedaen de dry „presentatien in
executie", en naer dese , . • soo woi^t het Tonnis . .
gedxecuteert. — Yan eene andere of „groote boete"
wordt echter niet gesproken. C, v. Dwtf YZ. XT,
1 a 5, item 10.
BOETEMBNT, sn. Dit w. heeft Uaariiqk«lTik
meer betrekking met aboaiemeni (pand, gage), dan
met boete, en werd ook soo Terstaaa door den heer
Gilliodts. I) Negheen Tremd man, die sti^fMl hoat
binnen Ohend Tan wnllen, ne mach Terooepen
wulle te daghe [nl. op tijd Tan betaling, op termgn
te betalen], hy ne sy poertre binnen Ghend; Timnt
man, diet dade, hy ware in de meedaet Tan L
ponden en de wulle Terbnert; enne ware Tan boe-
temente daer de dach af leden waeze. C. e. Oemlj
Qr. dl. o. 1297, o. 188. Qt. Tertaalt: si ee n'étaii
Usime donnée en nantissemeni de deUe demi Ie terwm
serail passé.
BOETEN, ons. en bedr. wkw. 1) Straffem ••
het algemeen, fr. pmmr en gènéral. \\ In cas Tan
eentge resistentie ofte non obedientie lal denseWen
a%aenden pachter . . personelyck worden gedxeeu-
teert en in Tangenisse gecolloqueert, omme geboet
en gestraft te worden naer d'exigentie Tan de saecke.
O. V. Anden. 2e d. Begl. 12 aug. 1767, a. 32.
2) Als boete verbenren, fr. eneoartr me amemde,
II Elek appellant mach renunchieren Tan zijnen
appel binnen den x dagen , . . midts boetende üj
pont parisijs. Wulakt, Praet. dv. TX, xxtij, 1.
Int cas Tan refiise oft delaye sal sulek officier boe-
ten tsestich ponden par. Ib. 139. So wie sijn bees-
ten laet loopen in andere lieden coome , hoedt drye
ponden par. C. v. Iperen , Kast. a. 22. Indien par-
tyen also gedaecht synde niet en compareerden,
boeten drye ponden jeghens den heere. Ib. a. 30.
Eenen poortwech , . . ongherepareert geronden , boet
twintion schellingen pansis. — Eenen dorpweoh,..
boet als Tooren. Eenen ghebuerwech . . moet wyt
zyn thien Toeten, boetende Tyff sohellinghen parisis.
O. V. Aalst, z, 3, 4, 5.
3) Chneting aamhrengen , fr. gmérir. Eü. remedifÊm
adhtbere, mederi. \\ Alant en inohaTen en laissoe,
getemperet mttten wine, boten di des hustes. Lat.
Suge favum meUis , quo morbum peetore peüis. Bre^
daeschê alman. v. 1664, Febr.
4) Laken woTerg. Cfladslaenj persen ^ mangelen y
fr. (Draperie) bonter (?), ealandrer. || Ware een
laken qualike gheboedt, die boetre of die boetighe
moest Tcrboeten [herboeten, op nieuw glad maken]
omme denzelven loon, ter eerster waenren; en ter
ander waerTen, worden zy weder qualike gheboet,
zo zoude die boetre of die boetige Terbueren sinen
loon, die hire an ghewonnen zoude hebben. K
lakeng. Brugge, Scherers, 67.
BOETEN (Buten), bw. Duister woord. || Die
een vercken buet opte tonge, hy eest om lx Ib. en
tTeroken Terloeren, en ooc den dinne [dume?].
Bekenk. v. Brab., rog. 136 (•. 193 t«. (1487).
BOETERINGEN, BOBTmnroEir.» zn. mT. ZOeere
dakwerken, fr. eertaims travonx aux digues. || Yan
dycken, Tan graTcn, Tan boeteringen envansluyaen
totter toelingen [akkerbouw] en totten gemeynen
oerboer of noot . . Weteringen , dycken , boeteringen,
graTcn en slusen totter toelingen en Tmchtbaerheyt.
Bekenk. o. Brab. reg. 133 f*. 126 (I5dê B ).
B0ETMEE8TEK, zn Kashouder b^ eene recht-
bank, van door de procureurs verbeurde boeten , fr.
eaissier, prés d^un tribunal, des amendes enoomruee
par les procureurs. || Soo wanneer iemandt Tan de
procureurs quaeme in faute te blyren van . . , sal
desen gebreckelycken procureur door die presidenten
Tan den roUe datelyck . . geoondemneert worden in
de amende Tan 24 st., promptelyck te fumeren in
handen Tan den boetmeester. C. v. Loven, Bsffi.
31 dec. 1735, a. 5. It. 6 en 7.
BOETPENNINCK, zn. Straf vam dengene die
BOC.
BOL.
267
MM. it» omreekie heirokkên heefi^ it, dmiisr d'ammtdêf
jmnUUm de celui qui a aitraii q», infustemeni ên
futtice, II Oft gebeurde dat oen mui ofte vrouw
den anderen d^e gedagen Toor penningengelt, en
binnen middelen tyde yerleken die partyen, dat
daer niemant aen breucken en eal , oft voor rechten
derven oomen dan alleen den geselen richter een
boetpenninok dengenen die in onrecht gevonden sal
worden. C. v. Kmik^ a. 32.
BO£TS£ (Boetche, butee), sn. Puisi, pettJmü;
vandaar dê puiziekte zelf, de zwarte peet , welke zich
door dese venchynaela verkondigde, fr. pustule,
htito», de lè la pettê méme^ la peete noire, qv} se
WÊomtfestaii par eez imdieet. Kil. Boet se, butse,
te6«r. II Van dat Wojtin uten Wulghen ghecalen-
giert wasy utedien dat hy de boetche hadde eü
hem selven gheme gheholpon bedde; so gheviel
dat hy een mes nam en stac ute de boetche, die
hem ghewassen was , en hy staerffer af, waeraf dat
da bfulliu calengieringe dede en seide dat hy hem
selven tlyf ghenomen hadde. Beken, haljuwa. v. Oeni^
1367/8. Int jaer xiiio en Ixviii , doe waest in Ylaen-
daren groet jammer van der boetee. Jak y. Dixm.
249. Int selve jaer [al. 1400], doe wast al Vran-
keiyc, al Ylaenderen,. al Brabant dnere, en in vele
landen, grote steerfte, om de regnacie van der
plameta Saimmus^ die doe in haer huus was, dat
tvolc alomme starf van der epedemie en van den
boetse. ld. 286.
B0£T8Ë, an. Bouwkunde. Duister, gelyk de
meeste kunstwoorden uit de middeleeuwen, fr.
(Architecture) moi obscur, || Item ghegheven meester
Flissis,.. van zviy boeteen lovere, van eloker boetse
xii pl[eoken]. tav ËTXir, Louvain mon» 177(7).
Bamw 9an Hêiadkme, rek. v. 1433/1440.
BO£V£B (Boaver), sn Oaeendrijver j fr. bouvier,
II De dryvers van beesten worden andersins ghe-
seyt Bouvera. ]>i Damhoudxb, Qrootdad. 5. Daer-
dMHT [nl. om rede dat de dienstboden zich dikwijls
aan verscheidene meesters verhuren] de meesters
hun vinden sonder maerten, knaepen, boevers,
achaepers en andere dienstboden. O. P.-S. auir, 5
juli 1703, a. 39. Zoririjk*
BOFF£T. Zie bufvst.
BOG£MAK£R (der stad). Sladsbocgmaker , fr.
faieeur d'arUdètet (de la ville). j| Item, meester
Petre den boghemakere, van iv solarien, zi lib. Oudete
rek. V. Antio, 1324. Jan van Aken, boghemakere,
zlviU Ub. Ypriaua, IV, 399, Salarieeen o. 1495.
BOK£L, jBorsiwapen^ eekild, fr. armure de poi-
trine , houdier. jj Bic poertre mach draghen 1 zweert
en 1 bokel onder syn overste cleet, sonder boete
(en 1 albeqoel en 1 plate). Kb. v, Auden. 1388,
VoM wapeuem,
BOCK£TT£N, zn. mv. £en ons onbekend woord
nit de bouwkunde, fr. (Architecture) mai obeeur.
II France de Wichtere, wien, by vooghd en sce-
penen, besteed was de upperste voye van den heel-
mwite.., de lodinne loveyen, de gyften en boe-
ketten te belegghene met goude,.. Tpriama, I,
26, St.'rek. e. 1421. Maiire France Üoffa d'or et
(PeBBur Umie la portie eupêrieure du eampanilef zegt
Yandenpeereboora.
BOCBA£N (Bdteraen, bokerael, bookeraen, boo-
karael, bolcraen), zn. Zekere stof, roar welker be-
Bchryving wg verwyzen naar Yerdam en vooral
naar de uitvoerige opzoekingen van Oailliard {Olot-
eakre). In onze aanhalingen zien wij deze stof ge-
bruikt voor baarkleed, ter bevrijding van het dra^^
pen eener waskaars , voor zekere spotioliges in eenen
omgang, voor eenen te besehilderen ttaadaart en
voor „trompeizelen**, het is echter altQd, behélve
misschien voor het baarkleed, eene zeer gemeene
stof. Jj Primo quidem, super eo quod nnlli funeri
extra occlesiam Antverpiensem preclictam sepeliendo
apud fratres Predicatores, vel alibi, superponeretur
vestis purpurea, sed solum sindalum [cendalum, eene
z\jden stof] vel boeranum^ cum cmce vel sine
cruce. Mbbtbks bv Tobbb, I, 602, Vonnis e. 1836.
Yiere wassen tortsen, die men vore tHeylichdom
draecht . . Item , een bocraen, dat de iiy cnapen
hadden te hoyken , die de tortsen droeghen , jeghen
druypen van den waase. ld. III, 546 (omtr. 1400).
Omganp der Besnijdenis, — Gegeven om seven bo-
cranen daer men der Joden rocxkens af gomaect
heeft, die Onsen Hoer gheeselden en croonden.
Meester Jan, de beeldeverwer, van den voirs. seven
bocranen te prenten met olieverwen. Enen standart
van blauwe bocrane, vj ellen lanck, met derselver
devisen [uL van Hertog Jan lY]. Bekenk. o. Brab.
n^ 2405 (1424). Bokeraen. Een tonne van vj amen
is geëstimeert op xxv lib. De halve en tvierendeel
nae advenant. Schatling v. 1551. Gecocht.. vii
ellen groenen bokeraens tot een groote wimpel; vii
ellen roodt bokeraens tot ii trompetzele, om dage-
lyks te besigen, Yan de derde wimpel \nL de voor-
handige] te stofferen in beyde syden roet de waepenen
\nl, der stad] . . . Kruisgitde, 24 (1436). — Eindeiyk
hebbon wij nog den Bookeraen van Duyts-
lant, geheeten swillich of tril, he# staek ijj s.
Brab tol v. 1597. Boloraen van Duytslandt,
Brugghe, oft zwillich, elck stuck ij groeten.
Zeeuwsehe tol te Antw, 1623. Boleraen Yan
Vanokiyck, het stuck van 20 ellen, maete van
Antwerpen, ij gr. Ib. dbillb en tbillb. Zie Kil.
BWILLIGH.
B0CK8H0R£N (Boxhoren, buxhoren), zn. Boh'
king, fr. du haring samr, Eil. Bockshorinck,
bocksharinck, buckingh, boeking, jj Wie
binnen Antwerpen boxhoren droeghedeochtemaecte
van corfharinghe , verboerde x lib. Kb. v. Anito.
104. Yan eiker meesen boxhoerens, die hierbinnen
ghetouwt es,., db Ylamikck, Ace. 24. Tonharinc
ofte boxhoeren. Ib. 25 (1407). Nieman en zal harinc
van den Heile^en lande [van Helgoland] veroopen
dan beneden Emonts oversten homoc, noch ster-
myn, noch buxhoren daeraf gemaect, noch ouden
h«rino. Kb. e. Diest, B 57.
' B0CK8YEL (Backeevel), zn. Boksvel bokkenhuid,
fr. peau de bouo. || Een scip met buclcesvellen en
met alrehande ruwer ware, besleghen over thoeft,
es sculdich 4 d. Brugtehe tol v. 1252.
BOLDAYID, zn. Zeildoek, ir. Unie è voiles.
II 1 rolle boldavidt, dair men die zeilen aff maect,
I gro. WaUrtcl 1550. Boldavidts: een rolle bereet,
geëstimeert op een lib. Ylaems. Een rolle smal, gt xii
sts. Schatting v. 1551. Boldavid, daer men de seylen
af maect , een rolle , te weten : de breede, virj grooten,
de smalle, het stuck, iv grooten. Zeeuwsehe tc^ te
Antw, 1623.
BOLG£NSCHAP (Bolgescap), zn. Beleediging,
misnoegdheid^ gramséhap, fr. offènsSy méeontente*
ment, colère; Kil. vetus: ojfensa, eulpa. || Sonder
bolgeécap ocht ocsnyn van ons, onsen nacorattlingen,
ooht yemenne ander» van onsen wegen. Doude Bootb,
f*. 45, Charter v. 3 aug. 1869. — Willems, Brab.
T. I, 782, drukt: sonder ons en onse „volgerscap."
Zie ATDOBV 15), en BBLQBVflCHAP.
BOLCK (Bolc), zn. Soort scheltnsch, sorte d'égUfin,
II Harinc. rijnveseh en bolc zal men vercopen in
oorven en niet op karren. Kb. v. Biest, a 85, B 64.
Boloke. Tol ie Bmmpsi 1508,
268
BON.
BOO.
BOLCOM, sn. JEene om onhékeiêde waar^ fr. kim
denrée nous itieonnue. || 1 tonne compost ii\j gro.
Ende bolcom Vt gro, Waieriol, 1550.
BOLCBAËN. Zie bocraxv.
BOLLAJf^T, sn. Jonge vucA, ier hevolkMtg *'<>*■
dê v^verê, fr. alevin. || Belangende de vjyen en
wallen, waerop men kaerpel queeckt, den afgaenden
pachter zal den vollen kaerpel yermogen te Tisschen
róÓT kersavond dat synen pacht expireert, en daerop
moeten laeten het spyssel van gruj, bollaert en
antemeus , *t gone volgens de breedde nootsaecke-
lyck is. C, V. Auden. 2(le d. Begl. 12 aug. 1767, a. 27.
BOLLEN, sn. mv. Ded van een moordwapen ^
fr. portie d*une arme homidde. Zie wapfeb.
BOLLESCHOUT, zn. Zekere cijns, dien men
betaalde onder de gemeente Gk)yck, Kanton St.
Qnintens-Lennick , en bestaande in 3 st. 6 den.,
I kapuin en 3 veertelen „broeckevene"', het bun-
der (.'), fr. eens è Ghyek, Zie a. waütsrb, JBinvi-
rons de JBruxdles, I, 262, volgens den Schat der
éheynsen^ 41.
BOLWERCKËN, bw. Overdr. Sterken^ verse-
Tceron, waarborgen^ fr. ^g,fortifier^ assurer^ garantir,
II Datter onderscheyt is tusschen arbitrium en eom-
promissum; want arhitrimm wort gedaen sonder
peyne, mair wort gevalleert en gebolwerckt oft ge-
sterokt met panden en met eede; en dat compromis
wort gedaen met eender peynen. t. d. Tay. 315 v^.
BOMBAËBDE (Bombare, bombarde), zn. v.
Werktuig om steenen te slingfren, fr. bombarde. Kil.
Bombarde. j| De grote bombare en vele steenen.
HüTTTBiTB, Corpor. 139, Ueken. v. 1411. Een schip
van der grootte van 100 tot 150 vaeten, sal moeten
inne hebben 32 persoenen , daeronder wesen zullen
tot 25 weerachtigh mannen, daeronder begrepen
diy bossemeesters , 4 groete sticken ghenaemt pas-
semurst 2 bombaerden, makende 6 ligghende stick.
PI, v. VL 29 febr. 1549 , a. 5. 1 , 365. Zie abtillbbib.
BOMBAKE. Zie bombabbde.
BONDEKIJN. Zie boiït.
BONDERGELT. Zie bttkdeboei.t.
BONET (Bonnette, bonette), zn. Muts, pet^ fr.
bonnet. Kil. Bonet, püeus , vulgo bonetum. jj Bo-
netten. Italiaensche , Ikist, daeiaf eenen muyl de
twee draegt, op xxt lib. Schatting v, 1551. Bon-
netten oft mutsen van fyne wol, die dousgne, 11
groeten. Zeeuwsche tol te Antw, 1623. Zo wie dat
dede int hof ter contrarien en eenighe vilaine sprake,
ofte eenen anderen injnrieerde met woorden, die
zullen hanghen haerlieder bonnette eenen overganck
op den staecke van den witte, ofte daeryooren
gheven en betalen, ten pro£^cte van St. Sebastiaen,
eenen zelveren penninck, weerdich synde ses pen-
ninghen parisis. de Pb. en Bb. XI. Saffeiaar, 106
(1611). Mandboog. It. Amu. acad. d^arehM. 1856,
881 (1534).
BONETOEL'T. Zie oagibh.
BONOAEBT (Bongart), zn. Boomgaard^ fr. verger,
II Li watre, in bongarde eü in aUe ghelaghe dat
thof van der Beveme gheleghen es. 5 juli 1299.
8. ServaHuSf vers 42: Doen s\j in den bongart quamen.
BONGE^zn. Trommd, fr. tambour. \\ Sie moten
loven sinen name in eendrachtighen versamenden
sanghe; iu der bonghen en in der sanctorien sin-
ghen sie Hem. €Mij£nb. 15e E. f>. 27 v». Ps. 149/150.
BONGEB, zn. Trommdslager , fr. tambour; ook
tamboeren genaamd. || Dat men gaf den minis-
trelen, trompers, bonghers, pypers, snaerspeelders, . .
MeBTEKS EK TOBFS, III, 546 (1401).
BONIFANTEN {Som infantes)^ m. ^nv. Bet
ifudstê eoUegie voor arme kinderen^ tevens yfcocr-
knti^pen'\ te Brussd gestiehi tn 1368, fr. Ie pUrns
ancien college pour enfauUs pauvres, en mime temps
enfants de chaur, fondé è BruwdleSj en 1358. Zie
Bistoire de Bruxelles, I, 179.
BONRË, BUNRE. Zie bükdbb.
BONT, zn. Bond^, bundel^ bussel, fr. botte,
faisceau. Kil. Bond, vetus, fasois. || Bast, 1 hon-
dert zyn drije busselen oft bonden, Igr. Vis. DrQe
bonden wannen. Waiertol, 1550. Yerklw. Bonde*
kijn (bloemen). Bundeltje y ruiker, teti, fr. bouguet
(de fleurs). || £n alle dat lof dat ye heilige van
dijnre waerdicheit gedencken of spreken oonde, en
dat hondert dusent werf gedubbelt mit enen bon-
dekyn van roden rozen en witte leiyen en fyolen
te samen geknoft, zende ie U te love. Bondord
tiÊ^fk 101
BONT, GEBONT, zn. Duister w, der lakênwe-
verij, fr. terme obseur de la draperie, || En elc
ganc moet inhebben xxiiij waerp draden, twelke
comt int laken xvc draden ghelijcwaerps, xij dra-
den min, die maken vij ghebond en 1 half. En elc
ganc moet inhebben xxiiij waerp draden, twelke
komt int laken xiiijc draden jelyxwArps, viy dra-
den min , die maken vg bond. Zie oanck.
BOOM, zn. Beste bOOm. In het leenroerig
stelsel een der vooruitgenietingen van den oudsten zoon
M het vaderlijk siafnhuisy fr. Ie meiUeur arbre , dans
Ie sgttème fêodal , un des prédputs duJUs ainié dans
Ie manoir patemd. |l Is op tleen geen sterchuys,
noch gheenen wal, so houdt de grondenaer tweetste
huys, en den besten boom, te zijnder kuere («srtto ;
den besten onder de boomen). Wxelaitt, L. v, VI,
65. Eenen leenhouder ofte leenhouderigghe, op
wien succederen eenighe leenen, daer huysen en
boomen op staen, en volght niet meer dan den
besten vuerst en den besten boom, metgaders al
dat bin der aarden licht besloten. C, v. Veume,
Leenhof f iiii, 14. Alsser gheen fortreese, mote,
noch huus van plaisance (sluutende met valbrugghe
en es), zoo behoudt de successeur-leenhoudere en
volght den leene de beste vurst ofte huus, den besten
boom staende opt leen, metgaders het duufhnus
en de poorten, van der zylatten nederwaerta. C. v.
Kortrijk, XT, 21. Den leene sal volghen de beate
veurst op 't leen staende. En daer gheen haysin-
ghen op en staen, den besten boom; en werden
alle d'ander catheylen daerop staende deelsaem.
C. V. Foperingen, exx, 5. Zie ook schasuwboom.
Boom der maeohBOhap. Stamboom, geslaeht-
boom, fr. arbre génAdogique. Van den boome der
maeghscap geheeten arbor eonsanguimtatis. y. d.
Tav. 230.
BOOMHOUDER, zn. Tolboomhouder , fr. garde-
barrière, II Opdat de pachters oft» paohter te min
in hunne ghepachte rechten verkort souden wesen,
soo wordt wel en expreeaelyck verboden aen alle
sluysmeeaters, speyhouders, boomhouders . . , eenige
schepen . . te laten passeren . . . tenzy . . . Middelen
V. Vlaanderen, 18 febr. 1702, a. 60.
BOONEN, zn. mv. Zooals thans, fr. des fbves,
II Yan boenen. KI, tel te Brugge v, 1269. Deaghe-
lycz van erten en van bonen. Kb, v. Biest, a, 61.
BOONHOF (Boenhof), zn. m. Boonakker, fr.
ehamp de fhves. \\ Een siUe beemta , . gheleghen te
Moelstede opt Wedevinne , tusscen den boenhof en
bemt der Lazarien en . . . Schep, Land v, Diest,
10 mei 1396.
BOONSAET, zn. Land bezaaid met boonen, fr.
terre semSe de fèves. || iiii bundre besaedt met
evenen; daeraf sal deen bundre weaen boonaaedt.
de Pb. en Bb. IX. Naxareth 4 (1420).
BOO,
BOR.
269
BOONNETTE, ro. Planfhout of —ijzer, pooi-
ifxeTf fr. plantoir. \\ Een boon- oft jeertsette. O. v,
Aniw. 1582, zxi, 106, Het voordeel nae de landU
reehie».
BOORT, sn. Boord, rand, fr. hord, exlrémité.
De olook slaen aen één boort. De brand'
eiorm' of alarmklok kleppen , fr. tonner Ie tosin, || De
ambochten ghinghen weder te marct en sloughen de
olocke an een boort, den ijenin meijeziiijc IxxXTiy.
— üp den üijeD yan meye,8nacbs omtrent den mid-
dernacht, en snuchtens, omtrent den drien hueren,
•louch men te Brugghe de clocke an een boort,
want de viande waeren Toor de poorte. Piot,
Ckron. 261.
BOORTOCHT, BOORTUOHT. Zie bobch-
TOCHT.
BOÓSHEIT, zn. Arglist, fr. artifice, ruse.
II Zoo wy noemt orloff zijn beteringe te doen nae
dg forme Tan deeser statuten, hy zal doen zijn
beteringe Tan daghe te daghe, zonder boesheit,
en en aal nijt moghen geneeken der stadt, daer
ment weet, np een mtjle nae, hg en hebbe ge-
daen zijn Yoencreye beTart. JT. o. St.-Truiden o.
1366, a. 65.
BOOT (Boete), zn. Droge en natte inhouds-
maat. Vat, ion, fr. (Mesure de capacité pour ma-
tieres sèches et liquides) tonne , baril. Zie yEBDi.M.
II Dat de apothecaryse , die in onser stadt Tan
Brneaael sullen doen comen eene geheele pype
zuets drancks, maleTezeyn oft andere, ofk twee
oft drie boeten.. Eekenk. o. Brab. reg. 135, P,
115 T^. Ord, 6 noT. 1479. Fruymen Tan Damast,
I pype , Yiii gr. Een boote Tan omtrent Tyf amen ,
z gr. Wateriol o. 1550. ld. 1 pype, geëTalt iiij
lib. Een boote en een quarteei nae adTenant.
aehaUing o. 1551.
BOOTSCHAP (Boodschap, bodscep), zn. Ken-
msgeving aan de etadeoverheid van het overlijden
van eenen stadëlijfloehienaar ^ en gevolgelijk van de
ophomding zijner rent; waarbij men in aanmerking
JM0M, dai de regietere van den burgerlijken stand
gehouden werden door de geestelijkheid ^ niet door
de stadsoverheid; fr. Notxfleation a *y autorité mu-
nicipale du décès d'un pensionntiire de la ville^ et
eonsiquemwtent de Vextinetion de sa rente i notons èL
ee sujet, que les registres de Vetat-eivil étaient tenus
par ie dergé el non par Vaulorité eivile, \\ Dat
elc, die Toortan eeneghe assise hueren sal, ten
hende Tan den jare . . OTerbringhen sal sgn roUe
Tan Bijnen assignamente Tan dier assise, die hg
sal gbehadt hebben, en Terclaeren.. welken Tan
den pensionargsen daerin staende dat hij binnen
dien jaere betaelt heeft, en welken hij niet be-
taelt heeft, te dien hende dat de poort heffen
ml dan de somme Tan den ghelde dat den
pensionarisen niet betaelt en es; en dat zullen
die assisers dan der poort moeten oTerlegghen;
ate ghedaen, dat hemlieden, bij Terstarften, Ter-
sohenen es binnen den jare Tan sijnre huerin-
ghen , dat hem dat bliTe . . , „mits eenen scilde . .
Tan der bodscep gherende'*, up datter hemlieden
bate of oommen es; ^^nders ghelt de poort den
schilt Tan der boodschap altoes Tan der doet."
BS VLAMnrcK, Ace. 38. 'Bootschap van sijne
moeder. JSene lage schimp, welker beduiding ons
ouienaptf fr. littër. des uouvelles de sa mère, urne
hasse imeuUe dont la signifleation nous échappe.
II Soo wie den anderen heet liegen, oft bootschap
seet Tan synder moeder, in erren eü grammen
moede, die sal Terbueren een boete Tan eenen
ttnyTer,.. maer eest in geenen erren moede, soo
ist een slechte boete, te wetene, een oort stuyrers.
Stat. V. d. handhoog te Diest v. 1581 , a. 84.
BORAIGE, zn. Bemagiej fr. bourraehe. Kil.
Boragie, bruynagie. || Een pot boraige, ge-
ëTalt op XT lib. Schatting v. 1551.
BORCH, zn. m. Burg^ burcht, sloty kasteel , fr.
chdteau, ohdteaurfort. KU. Borg, borght. || Item,
Mccc LxxT, begonst men den borch oft sloth te
VilTorden. Acad, d'archêol. 1850, blz. 165.
BORCÜBREUCK, zn. Eigenlijk Borchvrede-
brakCf fr. infraction a la paix du Bourg ou chdteau,
II Het schenden of Terbreken Tan den BurgTrede
werd, of met de halsstraf, of met het afbouwen
Tan de hand gestraft. Mebtsks en Tobfs, I, 179.
BORCHQRACUT, BORCÜGRAFT (Borcht-
gracht). De gracht rond eene burcht , fr. Ie fossé qui
entoure un chdteau. \\ De ij zwanen, te weten,
manneken en wijf ken, Tan eender ho%raft oft
borchgraft, die niet gewoenlijc zyn te TerTliegen
oft [Tan] plaetze te Teranderen Tan dyer con-
treyen, Tolgen der erTen. y. d. Tay. 229. Dat de
lancxlcTendc Tan den schilde oft Tan ridderstamme
geboren, naer het scheijden Tan den bedde, Toorwt
heeft het opperhoff, de huijsingen binnen de Tal-
brugge en borchtgracht sgnde. O. v. Santhoven v,
1570, XI, 5.
BORCHGRAEFSCHAPPIJ, zn. Burggraafhchap,
tt. burgravictt. \\ Van der borchgraefscapie. Die borgh-
graefscapie Tan Antwerpen, metter manscap en
met allen dien datter toebehoort. Deeling v. Diest,
21 dec. 1837.
BORCUGRAVE (BorghgraTO, bourohgraTe,
bonrghgraTe; borchgreTe, borohgreoTe; borchgra-
Tinne, borohgreyinne , borehgreeTinne), zn. Burg^
graaf, burggravin, fr. burgrave^ chdtelain, ehéte^
laine. Lat. casteüanus. De heeren van Diest waren
burggraven van Antwerpen y en men treft dezen
hunnen titel in de bovenstaande sehrijfwijsen aan in
den loop der xivde eeuwy fr. les seigneurs de Diest
étaient chdtelains d'Anvers, et on trouve oe titre
orthographié comme ei-dessus, dans Ie cours du
rive stede. || Woutre, here Tan NeTele, borch-
graye Tan Corterike. Jan, 1283. Amout, here Tan
Dyest en borchgreTe Tan Antwerpen. 17 juni 1290;
Lat. castdlanus. Gheraert, riddre, here Tan Zot-
tenghem en borchgraTe Tan Ghent. 1 juni 1293.
BorchgreTe Tan der Borch eii huse Tan VilTorden.
Bekenk. v. Brab. reg. 131 f>. 12 T«. (1404).
BORCHRECHT, zn. SetAt van de Burcht van
Antwerpen over zekere steden en dorpen y fr. droU
du chdteau d'Anvers sur certaines villes et communes.
II Een groot getal steden en dorpen waren gehouden
in de bewaring, het onderhoud en de Terdediging
der Antwerpeche Burcht; Toor welken dienst zg
Trij en ontslagen waren Tan de belasting genaamd
Biddertol, die reeds Tan in de Tiiie eeuw te Ant-
werpen werd gehoTen, en tot het einde der xf»iiie
binnen de burcht is bliJTen betaald worden. Mbb-
TBüS en Tobfs, 1, 166. Zie ook A. Watttebs,
JSnvirons, II, 438, en Biddebtol.
BORCÜRINCK, zn. m. IJzeren ring aan de
poort eener burcht, fr. anneau de f er è la porte
d'un chdteau. j| Soo wie teenen leengoede spreken
wilt, moet aldaer ierst den heer genoech doen
Tan des hy hem sculdich es te doene Tan rechts-
wegen, binnen Teertich dagen. En of hy \nl. de
heer] waere buyten den lande, soe sal hy den
heere soeken tot zynder woenstadt aen den rinok
Tan der doren, met oircoutschap Tan den mannen
Tan denselTen hoTC, en daermet es hy Terwaert
jeghen den heere, want hy hem thuys gesocht
84
070
BOR.
BOR.
heeft. L. Galsbloot, Inv, arch, cour fSod, Br ah,
zlii (Bozhom). Zie oolc aekslaev 2).
BORCHSTËDE, zn. Omvang eener burcht ^ fr.
pomrpriêj enelo» d^un chdfeau. || Soe leghet in die
Toneide borgh en die borghstede, in watre, in
bongftrde, en in alle ghelaghe dat thof van der
Beveme gheleghen es, omtrent twee bonre. Schep.
V. Siwt'AMUUna, 5 jali 1299.
B0RCH8T0RM (Borgstorm, bnerghstoorm) , zn.
T\oitt in dë hmrchi van Brugge , ft, querdle, oir.
metléê dans U Bcmirg de Bmget. \\ Hoe en in
wat manieren, en wie aculdich es te berechtene
den twist die gherallet in de Bnergh, die men
heet Buerghstoorm. C. o. Brugge. 1 , 257 , 22 juli 1289.
BORCUTOCHT (Borchtucht, boortocht, boor-
tncht, bnrtucht), zn. y. Borgtocht f horgtteiling ^ fr.
eanlionnemenl. Kil. Borghtoght. || Zo wie ghe-
Tloen es hunt den dorpe omme bekende schalt
of omme borehtoohte , heeft, die fügitiy es, erfachte-
ohede in de prochie, die erfachtechede zal men
loupen drie vierthien nachte in de kerke van
Sanelaere, en yercoopen ze, omme met den ghelde
ghenoeffh te doen Toer de schalt ofte Toer de
borgtochte. K, o. Saffhlaar v, 1265, a. 59; Lat.
pro debito vel pro pUgiaiione, Soo waer een leen-
goed wert Tercocht ter boortucht, ne mach hem
een grondenaere niet ontherven bi noode, het moet
syn ghedaen bi hoire. Jus feud, fland. c. 41.
Hieromme doet men kereghebode, en maect dach
ooopere, vercoopere en naercoopere, en danne moet
de naercoopere in hove commen, eer zjn maech
ontheryet es. En al ware tleen yercocht ter boor-
tucht, hi moeste daer tgelt al ghereet hebben en
dxooghe betalen, naer hofrechte. Ih. Danof zo ue mach
niemen boorghe syn die zelve zekere doen moet;
efi mach ooc niemen boorghe syn in ij steden \nl.
plaatsen] of meer... — En es te wetene, dat
men dese boortuchten yemieuwen sal van jare te
jare. JT. lakeng. Iperen, xiii. Hotieliers. blz. 211.
Wanof den olerc hem sal doen bewaren van sekere
efi bortucht van elcken coopere, up sinen placht
en adventueren. C, o. Iperen, Kast., a. 145 (1535).
En sulcke burtucht, voor Wette ghekendt, sal
hem alsowel bestrecken up de boete en wette-
licken costen,.. als van den principalen. Ib. a.
158. Dinghet eene partie, en hare borgen sterven,
si moeten nieuwe borchtucht doen. Leenrecht v,
1528, E v«.
BORCHTOCHTEN (Boertochten) , bw. Doen
borg stellen, fr. faire donner caution. || Waert sake
dat dy flirsters imand flnden der geboscht hette
in den vors. bosch, mit nacht ofte mit dach, ofte
op geboden vierdag, den mogen sy boertochten
ofte vangen tot des heren will, sonder hem lijf
ofte leet af te nemen. Belg. Mus, Y, 482. —
aert auch sake dat emand van den flirsteren
gebortocht wierde, eii seggen woide he en ware
niet te recht gebortocht, so sal de here van Bom
tot syn genogen een holtgeding doen maken. Ib. 43.3.
BORCHVREDE , zn. fr. paix du Bourg. Zie
Mbbtbks en Tob7S, I, 179. Yolgens Lexer:
Buro-vride, burgvrede^ stadvredej het rond de
bmreht en de stad liggende grondgebied , binnen welke
de vrede onderhouden moest worden, fr. Ie Bourg
et Ie territoire autour de la vüle ou la paix devait
être observée, Grimm Bürgfriede. Ygl. bobch-
TBBDE.
BORCHWERCK, zn. Leenheerendienst , slaaf-
sehe werken, karweien, fr. services de serf ou te-
uaneier, travaux servileSf corvees. || De omni f ure
quod in eadem terra haiui, in talliis, herbergariis
et borgwerch et aUis servitiis . . . Qmdquid hahm
in predtcta terra ^ in talliis^ herbergartis , quibusdam
servilibus operibus, que vulgariter appellantur boroh-
werch. Chron. Ninivense, in het Corpus ehron, FL
V. DE Smet, II, 869. Brief v. d. heer v. Boulaer .
1231.
BORCnWERCKER (Meester b— .). zn. Vesting-
bouwer, fr. maitre de travaux de fortifieation^ i«-
génieur militaire? \\ Item, zo was hier doen oom-
men Gillis Stoile, meester borchwerkere , die men
zeide dat te meneghen plaetaen, an steden en an
casteele , scoone for&ficatien ghemaect hadde, omme
advys te hebbene met hem hoe men de stede
fortifyeren zoude ; hem ghescinct voor zyn costen
dat hy hier quam ten ontbieden van den heere en
van der wet, als twerc ghemaect was, . . xvi^ s.
Reken. Ninove^ 1476.
BORCfiWERCKER, zn. Werkman ^ arheider aan
veatingwerken , fr. ouvrier aux travaux de fortifi*
caiion. || Coaten van dachueren van metsene, iem-
merene , hantwerckers en andere. Eerst betaelt viere
borchwerckers van den steenen uter Beverbeken
te doene, die int water ghevallen waeren van
den hoever, doent doeyde. It. bet. vier anderen
ghesellen. It. noch eenen anderen wercman. Ib.
Eek. V. 1480.
BORDE (Boerde, boerden, bordene), zn. 1) Last,
vracht, fr. charge , /ardeau. Kil. Bordene, horde,
onus. II So wie ter ghilde behoort en ziec wert
van ghemene siechede , of onder buerdene ghequetst
wart, sal hebben Ti den. par. sdaghes van der
giuldo. K. d. Rijke pijnders te Brugge. 1291. Waert
dat eenich menssche droughe of dede draghen
boerde, of de [dede] voeren buuter der stede te
vercoopene lakens, die zeghels weerdich waeren on-
ghewaerdeert , waere de boete van xxx s. Nieuwe
Ar. wolwevers ie Aalst, 15de E. (III, 428).
2) Fig. Last f verpliehtingen , belastingen , druk'
king, fr. charge, obligations, impositions , f ardeau.
II Wie bidden onsen lieve vrienden, den seggeren
voerghenoemt, dat si de bordene van desen paise
en van desen seggene in hem nemen en begiipen.
Brab. geesten, I, 710 (1303). Soe hebbe wi, see-
glieren vorghenomt , . . de bordene van desen see-
ghene tonswert ghenomen. datid, Mechelen, 14
sept. 1303, blz. 469. Die te Dyest woenen en
gemeyn boerden dragen metter stad van Dyest,
en in voers. ambacht comen willen en meesterye
houden , die sullen geven twee Holl. guldenen ;
dats te verstane vloess [fluks] den eenen gulden
en binnen jairs daema den anderen. 8iat. timmer*-
lieden te Diest, v. 1402, a. 2. Mine boesheden
sijn miJD hovet boven ghegaen en op mi beewaert
als ene sware bordene. Oetijdb. Ib^ E. Soven
psalmen, 37/88. Sicut onus grave; var. alsof ie
onder een swaer boerden laghe.
BORDE, contr. voor Behoorde. \\ Also ghelike,
soo wie ghelt leende up tiken die horde ten am-
bachte ofte ter meiseniede. Tijkwevers v, Simtc'
Fieters, Mei 1280.
BORDEEL, zn. Zooals thans. || Waer men den
coninck bevonde metter broken in stoven, bor-
deelen, met anderen wiven dan met sinen ghe-
trouden wiven. A. Wautebs, Sermensy blz. 28,
Ord. V. d.hantboghe $ 4 (15<i« E.). Bordeel hon-
den. II Die zyn doohteren prostitueert en daer-
mede willens en wetens bordeel en oneerlick leven
houdt, verbuert alle syn goet, en ten eeuwighen
daghe gebannen te syne. C. v. Antw, 1545, ii, 38.
BORDENAER (Burdenaer), zn. Vrachtdrager,
fir. porte-faix, \\ De burdenaers werden ooc dio-
BOR.
BOR.
271
wils Terdruct; koo werden ooc de Tleeschauwen.
ZIJ [fi2. de Spaansche soldaten] namen en ghaven
dat zj wilden. Sêr, tijden t III) 97.
BORDËSSCHE (Bordesken), m. Lui/d y fr.
amvent. \\ Niemant en vermagh buijten sijnen gevel
ter Btraeten te wereken, 'teij bordeslcens, steeghem
overspvonghers oft andere, belettende de lucht en
't geachte van de ghebueren, en orersulcx ia men
gheooustumeert van outs alle bordesken maer te
maekei^ vijf voeten breedt metten eusieloop, te
weten, van d^ stijl van de paijen [nJ. paie] ter
■traete waert, soo neder als men wilt. O. v.
Sdingen, nii, 15. Zie babdesch.
BORDOëN , ZD. Orgelwerk. Brompijpt fr. bourdon
d*orgiÊê. \\ Een bordoen met eender holpypen boven
lujdende. Bathasksbs, St.-Sulpiee^ I, 115 (1523).
BOBDURE, zn. v. Versiersel van den koning
van hei güd, fr. ornement du roi de la gilde. || Dat
oick den coninck, die ten selven daghe den gay
afschiet-en sal, voer sijn schoete, ter hulpe sijnder
borduere, van der galde ontfaen sal zes schelle
grooten, en mits dien sal deselve coninck gehouden
zijn deselve zijne bordure te doen makene en
draghen binnen zes weken naer *t schieten van der
gaye. ds Pb. en Bb. XIV. Zehatef 20, Handhoog
(1526).
BOREN» bw. Beren, heffen, ontvangen , fr. lever ^
reeevoir. Kil. Boren, beuren, levare, \\ Daer
die heer eenen penninek uytleeght, om diat von-
nisee te halen en aen 't hooft te brenghen, daer
mach hy twee penninghen weder voor boren. C. o.
d, Chave, ir, 7. Zie Behelfbn 5).
BOROE (Boorghe), zn. Thans horg, horgblijver,
fr. répundant, caution. \\ Van desen vorwarden en
van desen gelde soe sin borge en saecwildege
N. N. 25 nov. 1296, Schep, v. Assche. So wie &t
bi nachte gaet, na Hie diefclocke, sonder lanteme
ocht sonder licht, verboert xx s. £ü men sal hem
in den Steen legghen toten daghe, opdat hi ghee-
nen borghe ghesetten en can. Kb. v. Antw, 24.
Sq wie hem boorghe kendt voor andere, [fjay voor
Wetten oft anders, werdt gherekendt boorghe en
principael, tenware dat hy hem gheconstitueert
hadde boorghe, tgoedt van den principalen vooren-
gaende. C, o. Iperen, Kast. a. 158. En passim in
alle de Coetumen. Binnenborge. Borg onder het
rechtsgebied behoorende, fr. caution justieiabie. || Eghee-
ne partije en wordt ten ordinariaen landghenechte in
rechte ontfanghen, sonder eerst en alvooren een
suiBciente binnenborghe gheseth te hebben ofk te
stellen. O, v. Casterlee, i, 3. Zie ook bekeb (poob-
TEBLIJCK. Borge- vooohdy, zn. BorgUijvende
voogdiff fir. iuteile oautionnaire. || Voor teeckenen
v»n der borghe*TOochdije , van elcke acte ij s. p.
C 9. Auden., 2do d. 19 febr. 1619. Oreffiers van
Uppervooghden,
BORGEN, bw. 1) Laten borg stellen, onder
borgsteUing vrijlaten, fr. rdaxer sous caution. \\ De
scootete en mach niemene borgen no laten gaen,
die hem wert gewiset te houdene bi Wette van
ongewisden dingen sonder sabbets orlof, het ne
ware van haven. 25 febr. 1252.
2) Op goed vertrouwen leenen , fr. préter è crédit.
II Dat men borcht sonder borge, dat en mach men
yerreijcken op niemene dan op den man en op
zijn joede. IHt is trecht van Ucde, a. 79.
BOftGER, BURGER, zn. Thans burger, fr.
bourgeois, Vr. Borgersse, bourtjeoise. C. v. Maas-
tricht, Oork. 28 oct. 1413, a. 10, 20, 21. Bor-
gherssche. Ib. Oork. v. 1372, blz. 436. Bor-
ger e sse. Piot, Cart. 23 apr. 1569, blz. 622.
BORGERMEESTER (Borgemeester), zn. Bur-
gemeester, fr. bourgmestre. Men onderscheidde in
Antwerpen, sedert het jaar 1409, eenen Buiten*
burgemeester en eenen binnenburgemeee-.
ter. De eerstgenoemde was ook de eerste in rang,
en werd gekozen buiten het college, onder de goede
en notabele borgere, terwijl de binnenburgemeester
in het coUege gekoten werd; fr. On distinguait è
Anvers, depuis 1409, un buiten- et un binnen-
burgemeester. Le premier était etussi Ie premier en
rang et était élu hors du ooüége, parmi les bons et
notables bourgeois, tandis^ue le seeond était élu
dans le college. C. v. Antw. 1582, B^lage ix, Tit.
I a. 28.
BORGIE, zn. Wellicht eene schrijffout; er
schynt eene verfstof? mèe bedoeld te wezen; toch
niet boragie? une droguê pomr la teinture? || Yan
elcken sack wollen, van eloke bale greinen, bor-
gien, meede en diergelycke; van elcken stuoke y
d. Qroote tol e. Brab. reg. 131, IbAe E.
BORCKELS (.') II Borkels laken voyt Oistin.
Watertol, v. 1550. Zie Verdam bobxblscb.
BORNE (Borre, bume), zn. 1) Bron, bronwel^
fr. souree d'eau vive. Kil. Borne, burn, bom.
II In eadem eultura,.. f'uxta loeum qui dicitur
Marstborre [l. Mertsborre, Meertsborre, gelyk
overal]. Inter Martii fontem et Pedam. Bruss,
godsh. H. n^ 1558, anno 121?, Anderlecht. Ben broeo
onder den borre liegende. Charter der abdij ter
Kameren, 23 juni 1297. Yan rivieren, beken,
van levende borren te leyden en beleyden. Mab-
TiNEZ, 4 en 77, oork. v. 22 dec. 1447. — Er ia
schier geen dorp in de omstreken van Brussel, of
men vindt er een locus dietus samengesteld met
bome of borre. Zie mijne CMeegsnamen in Brabant.
2) Bronwater of regenwater, fr. eau de source ou de
pluie.\\ Int heerste, soe es hi souldich te leveme
tvierendeel van den bume , daer de heeren hare ande
in duaen, ten lavoere voer den reftere. Van Lo-
keren, St.-Fieters, n^ 622, a. 16 (13de E.). Vort
en mach nieman dat soouden dat root ghevarwet
es, in loeghen noch niewerincs inne dan in sconen
bome. K. lakeng. Meehelen, 1881—1838, a. 20.
Vort, soe sal een iegheliio varwere sine varwe
maken van verschen bome. Ib. a. 28.
Te borne (borre) en te broode. ¥t. au
pain et h Veau. JBene niet ongewone straf in de
middeleeuwen voor schuldenaars, misdadigers, land-
loopers, fr. un chdtiment cusez ordinaire au mogeU'
ége pour des debiteurs, d^inguants, vagabonds.
II Deghene dien men [den schuldenaer levert],
hy moetene houden boven der erden, stroe onder
hem en plumen onder syn hooft, en ysers alsoe-
vele alse hy wille tusschen cnie en cnoessele, en
wech ter stille cameren, en bome en broets ge-
nouch. (?. V. Oent, Gr. charter v. 1297, a. 92.
Weert dat die mesdedige bijnnen der stadt vrij-
heyt queme ijer hij deese bevaert gedaen hedde,
die sal ghehauden en gevangen gesat werden ten
bome en te brobde, totter tijt dat h\j die stadt
voer dien wech betaelt heeft vijftioh róale. Piot,
Cart. K. V. 1366 , a. 82. Die vochte zonder wonde
of mijncke, die zoude ghevangen zijn xl daghen
te bome en te broode. £n [die] vergaderijnghe en
ramijnghe achter straten maecten, zouden s^elijoz
XL daghen ghevangen zijn te watere en te broode.
i>E Pauw, Vgb. 158 (1381). Als eenich schuldre
gelevert wil worden voer zijn schuit . . , datten men
leveren sal denghenen dien hij schuldich is voir
zijn schuit, en houdene bijnnen der stad en boven
der eerden, in gevuechliker steden, en dat hQ
272
BOR.
BOR
hem aendoen maoh alsoeTele tjsen als hy tuflBchen
knoéselen en knijen draghen mach zonder quetsen,
en dat hy hem geTen Bal eenen penninck Lodens
weert broot sdaeghs en alaoevele borrens ala hy
behoeft, Bonder sinen cost; eü wilt hem eenioh
vriend meer goets doen, dat sal hy hem te goede
laten worden. Meehehch formuUerboek/e , 16de E.
£n oft zy, mits huere armoeden, deselre royalen
nyet en conaten betalen, dat zy, in dien geralle,
gecorrigeert zullen worden mit anderen penen cor-
poreol, hetzy te horre en te broode eenen tyt ge>
atelt te wordene, berrende keeraaen te dragen
Toere die proceesien yan der kereken, oft niit an-
deren emenden en beternissen. Bekenk. v. Brah.
reg. 137, f^. 106, O. 10 nov. 1619. It. C. o. Aalst,
bk. 278. Jam y. Dixmttde, 68.
BORNEPUT, BOBBBPUT, zn. Bornput , fv. pmis
d*eau tive. Kil. Bornput. i| Qemeyne particuliere
bomeputten moeten by de proprietarissen, oft de-
ghene die deel oft acces daertoe hebben, om water
te halene en te putteno, gelyckelyck huys voer
huys onderhouden., worden. C. o. Antw. 1546,
TUI, 63. Int maken oft repareren van eenen hor-
reputte, die gemeyn is voir de gebueren, zyn
allen de gebueren, die donselven moeghen ge-
bruycken, schuldich te geldene. C. tiad Mechelen,
XIV, 46.
BORNETTEN, bw» Zekere bewerking van het
laken. Het enkele net f en is ons bekend. || Dat
niemen laken no stucken maken en sal om hor-
netten no om te varwen, en moet tierst an die
rame geweest hebben. JT. lakeng. v. Brussel ^ v.
1376, Inl. 8o wat man een lanc blauwe,... en
tgeUjo valt meer dan die helecht ochte gerechte
helijcht, sonder archliist, dat sal men in ij stucken
snijden, op der gulde kamer en niewerinx elder,
eü dan sal men hem orlof gheven: eist een breet
blau , dat |hi die ghelike belicht greynen sal , opdats
wert es te greynene of meeden, en dander belicht
aal hij bometten mogen; en dese sal hi vercopen
mogen op tie halle sonder enich drom inde daer-
ane te stoppene. So waer bi anders dade, so waer
hys op diaken verboert en 1 Ib. gr. Jakensghels : .
Ib. a. 2. Zie asbijsslach.
BORNEWECH (Borrewech), zn. Weg die naar
de bron of naar den bornput leidt, fr. chemiu qui
conduit è la source ou au pmta d^eau de source.
II Una pecia vinee sita in loco dicio Borrewech
1478. TAV EvfiN, Zouvain mon. 41 (4). Item, noch
van eenen wyngaerde gheleghen in den Bornewcch,
1608. Ib. (5). (Breedte der wegen:) Eenen borre-
wech, zesse voeten. Ord. Baad o. Brab, 24 apr.
1610. Eenen borrewech moet wyt zyn vyff voeten.
C V. Aalit. X, 7. Es die man cossate, soe sal,
die lanxst leeft, thuys behouden daer die roeo ute
gaet, metten osydruppen, metten borreweghe, en
met enen kerckwege, ute en inne te gane. Onder-
scheet o. Vckele ends Bruestle (14de E).
BORSARIS. Zie bbubsabis.
BORSE (Borsa), zn. v. Geldèeurs, fr. bourse
ei argent. \\ Syne beste borsse oft tessche, sonder
silver daeraen te wesen. C. v. Antw, 1582,
XLi, 101. Het stadt voordeel. De beste borsse oft
herteken , sonder goudt oft silver daeraen te wesen.
Ib. 102. In borse gaen, — loopen. (Munt).
Gangbaar, in omloop 21;», dagelijks in betaling
gegeven en ontvangen worden, fr. (monnaie) agant
oowrs^ monnaie courante. \\ Tucentuintegh scellinghe
penninghe erfsys payements, alse elcs tyts lopen
sal in borsa binnen Dyst, alse men desen sys
ghelden sal. Schep, Land v. Biest. 17 mei 1303, 2
febr. 1306. Yir pond erfsys paiments, alse in bone
binnon Dyst lopen sal idlen tiden als men desen
sijs ghelden sal. Schep. v. Dieet, 26 mei 1305.
Aghtien scellinghe penninghe erfsys, alsoelos pay-
ments alse lopen aal in borsa elcs tyts alse men
desen sys ghelden sal in Dyst. ld. 12 mei 1306.
BORSEDRAGER (Borsedreger), zn. Stadsontva»-
ger, fr. receveur de la ville. \\ Voert sullen wyaetten
elcs jairs twe borzedregheren \var. borsedrageren] in
onser stat voers., by rade onser scepenen, en die sullen
hebben enen slotel van onser stat segelo, met onsen
scepenen, efi rekenen van jaer te jaer voer ons scepe-
nen, geswoeiiie dekene van den ambachten, en een
deel van den goeden knapen van onser voira. stat.
Eü dese borsedrageren sullen ontfaen al der atat
renten , en men sal hem lonen by den rade onset
scepenen, ghesworene, dekenen, en een deel der
goeder knapen van onser voers. stat. Cart v. *« Bosekj
f». 6 vo. Oork. 16 sept. 1336, a. 9. Brab. F. I,
808, 809: Borsedragers , borsedrageren.
BORSEOELT, zn. o. Loopend, gangbaar geld,
fr. argent courant. || Alsooaanech geit alse in
borse gheet en daer men mede coopt eü vercoopt.
Schep. V. Bode ende Alsenberghe, Oodsh. Brussel,
B 203 f°. 22 vo. (1297). Yoere dese selve scepene
[nl. V. Buggenhout] quam een vrouwe en eijschde
eenen man XL s. erflio, die sij jegen hem hadde
gecocht, eü die woude hebben met alsulcken pen*
ninghen als men erfchijns betaelt op en neder.
Doen antwoirde die man en seijde: dies en soude
niet sijn, die scepen en wijsdent haer; hij waer
haer sculdich xl s., en die soude h\j haer gelden
met borsegelde. Hierop maende die heer die scepen,
en sij en waerens niet vroet. En men gaf hem
tUccle: dat hij soudo gelden met erfpenningen.
Vonnissen v. Uccle, 36. Dat de voirs. Vrouwe,
noch huere godshuyse , der stat jarlix . . niet meer
schuldich en syu dan v stuvers payements, soe is
over desen [Z. overdragen] by den rade van der
stat,., hoewale dat den voirs. schepenen brief
begrypt van v stuyvers payements, en midts dat
denselven brief nyet inne en houdt borsgelds, dat
de voirs. Vrouwe eü huere convent, voer deselve
T stuyvers payements jaerlix betalen sal t stuyvers
out sys. VAK Eten, Ixfuvain mon. 36 (1). 27 febr.
1531. Zie BOBSB.
BORSIER, zn Ontvanger, fr. irésorier. || Voor
het aenteeckenen op den cautieboek der date en
somrae der tellingen die ieder borgemeester aen
den borsier komt te doen 'tsjaers. O. B.-B. auir.
31 oct. 1715, III, 8.
B0R8INEN, zn. mv. Een duister woord. || So
es hi, ofte siin bode, [de scure] sculdech te zu-
verne die torve van borsinen en van mulle, en
so doet hi ofte siiu bode allo die borsine diere
vallen, en dat mul, daer hi wille. Vak Lokbben,
St.'JPiefers, I, 295 (13do E).
BORSTBOOM, zn.m. Balk, waarin de schuif deu-
ren van een watermolen gevat tcijn, fr. sommier dane
lequel sonl enchassées les vannes d'un moulin è
eau. II Moet men de wateren gaen spannen, dat is
de schofien ofte de deuren van de grondtarcken
inncsctten, alsoowel als de wusberdcren, die van
voren aen deu borsboom op de waterplaet vallen
en iunegcset worden. Mabtinsz, 241. Den borst-
boom van voren, daer de wusberderen inne staen,
denwelcken ordinairlyck gemetat is in den muer
van het molenhuys. 266. Zie woestoat.
BORSTGEWKER, zn, o. Borstwering, borst-
muur, fr. parapet. Kil. Borstgeweer. |{ Die
stadt sal Iiebbcn tot luieren behoeve het oudt
BOS.
BOS.
273
boratgeweer en harnas vaa der Toors. puje. MABTimiE
123 (1575). Fontein vóór kei Broodhuis, Dat den
tweeden comparant, in vergeldinge van de per-
miaaie tot het maecken van de TOors. steene brugge
en het leveren van allen den steen en decksels op
de bontgeweren derselve brugge , . . aal moeten
onderhouden.. A. Wautebs, Canalj 129(1767).
BORSTCLEET (Burstcleet), zn. Borsibeklee-
ding^ zonder melding waarin zij bestond, fr. vete-
ment de poitrine. || ij Broucke. \j Burstcleedere.
2m9. V. 1349. Ned, Mus. 1879 , blz. 143.
BORSTWEER, zn. v. Borstwering, fr. parapet,
appui, KUL. Borstweer, borstweeringe. i| De
langhde van den Toers. ocsael sal syn: ran der
eender cruyspylemen toter ander, na uutwysen
des Toirs. patroens; en dit Toers. ocsael sal wcsen
wydt: boven, 7 voeten bynnen muers, en hoeghe,
tot opte voute, 14 voeten, en vandaar opwaart,
voer de borstweer, 4Vs voeten, dat syn 18 Vs voeten
te samen, en dit sal hem selven nutwerken van
eenen treke geborstwerckt eü geleyt, om daermede
boven van den weyndelsteen op ducsael te comen.
Messager, 1875, blz. 34. Mechelen, Ifi febr. 1748,
Okzaal, Zie ook bobstgeweeb.
BORT, zamentr. van behoort. || Van der vor-
aeider meierien eü van den rechte datter toebort.
10 aept. 1298.
BORTEEREN, ow. Wissden, ruilen, fr échanger.
Zie BABTEEBBN en YEBBABTBEBEK.
BORTOCHT. Zie bobcfitocht.
BOSCH. zn. 1) Verzameling van boomen. Bosch,
woud, fr. réunion d^arbres, bois, forit, en général.
In de Brabantache oorkonden gewoonlijk gepaard
gaande met forest en uxtlt of wout, || Van onsen
boeaohen en vau onsen wouden. Charters d. ahdij
V, Vorst y n^. 11 (1352). In den voirs. bossche oft
woude van Zonien. Bekeuk. o. Brab. reg. 135, R
224 (1491). In onsen bossohe en foreste van
Zuenyen, noch andere foresten daeromtrent. Ib.
reg. 136, f^. 243 v<>. (1508). Den bossche en walt
van Meerdale . . . Dat nyemant in denselven bosch
eü walt jagen en mach sonder orlof van den heere ,
dan wy, als hertoch van Brabant. Ib. reg. 137,
R 91 v^ (1518). Bosschen eü walden. Ib. Zekere
onse boach en walt, gelegen in onsen lande van
Lymbourgh, geheeten des Hertogenwalt. Ib. reg.
138. f^. 247 (1533). — Van onsen vorsteren ons
voirs. bosoh geheeten ts Hertogenwalt. — Van den-
selven onsen bossche en walde geh. s Hertogenwalt.
— Op onsen voirs. Walt. — Van denselven onsen
walde. Ib. R 248 v^. Zie ook battebie 3). —
Boach heeft ook wel eens voor synoniem het
oude hage; zie hage. Verklw. Boschelken,
bosschelkiin, bosehje, fr. petit bois, || Een
boschelken.. neven de droghe brake. Charters d.
abdij V. Terkameren, pakje 62 (1309), ürps. Be-
atrix Smeta . . . heet onsen voirs. richter in hant
gedragen een busselken opten Loxberch. Schep, d,
abls V. 8t.' Truiden, 'Mof v. Donck, 14 mei 1426.
Een bosschelkiin gelegen bi dBoechout, bi erve
der Sartroysen. Ifof v. Zelke, Juli 1446. tDerde
ghesceet oft pael achter een bosselken. db Pb. en
Bb. XXV. Kemseke, 3 (1552).
2) Kakbosoh, hakhout, fr. bois taiUis. || In coeme
en in bosche, die gheplant es in winnenden lande.
19 aug. 1288.
BOSCHGELT, zn. Muntwaarde van 's Bosch
(/) , fr. argent , valeur monetaire de Bois-lcduc {?).
I) Den eersten coop van den voirs boscli , . . dien
cochte Woutere die zaghere, dboender om xiij
lib. boaohgelts. Bekenk. der Domeinen te Loven ^
1403. Of was er een bosch* of hoiuigdd, gelyk een
Idkengeld? Zie ook boschfokt.
BOSCHRIST, zn. Eene maatgevende kist vam*
's Bosoh (?), fr ff» coffre , mesure de Bois'U-
duci?). il Een pat*r(?) ammelaken van omtrent
XLVj stucken eü alsoevele servietten, op XL lib.
— j. Boschkiste van zlvj stucken eü serviet-
ten, op XL lib. — j cofire van ammelaken nae
advenant van der helft van den packe. SehaUing
V. 1551.
BOSCHCOLEN, zn. m. Boutskolen, fr. ehar*
bons de lois, braises. (Nog in 't dagelijkaoh gebruik
in Zuid-Nederland). i| Item, van eiken scepebosch-
colen viij penn Lovens. Tol op de Zenne, 1436/1531.
BOSCRUIT,bosfoedbb, bossb, ZieBUSCBüiT,ena.
BOSCHPAIJEN, zn. Schulden va» houtvdUng,
fr. dettes de ventes de bois. \\ Dat verscheide per-
soenen hem \nl. den rentmeester] sohuldigh eü ten
achteren waeren merckelycke sommen, ter saecke
van boschpaijen, bemptchetjnsen eü erffpachten ala
andere innecomen. 8t. -Archief te Diest, 5 aug. 1729.
(Bevel V. d. Baad v. Brab. om aan het armbestuur
alle z\jne uitstaande schulden te betalen.)
BOSCQPONT, zn. Muntwaarde van *s-Boseh^
fr. livre {valeur monetaire) dê Bois^le-duo. || Twee
boschponden, elck pont tot seven stuyvera. O. e.
Beusel, a. 107 (Omtr. 1610).
BOSCHRECHT, zn. GeretAt dat oordeelt ovêr
taken de bosschen der domeinen betreffende^ fr. tri-
bunal foresiier du domaine. Blijde inkomst v. hertog
Antonis, 18 dec. 1406, a. 26, en v. Philippua,
1427, a. 36. PI o. Brab, I, 143, 149. Zie Verdam.
BOSCH VROENTE, zn. Oevangenhuis van Zont-
ënbo*eh, waaarin men de overtreders in zake van
boschrecht opsloot , fr. prison dans laquetle on enfer-
mait les délinquants en mattere de droit f orestier»
Bekenk, v, Brab. reg. 134, f>. 194 v«., 16«le B.
BOSSCHEN , OW. Hout kappen of hakken , snoeien ,
fr. taitter, élaguer Ie bois. || Niet meer rechten en
sal ein heer van Bom in den vors. meer hebben,
te bosschen noch te howen. Belg. Mus. V 428,
Kü vort so mach een iegelick minsch, der wont
in eenich [van der] vora. xiiij kirspelen, boschen
wanneer dat he wilt, op alsulcke keur als hiemaer
bescreven steit. Ib. 429. — Were dat emand,
binnen den tijde dat he [nl, het bosoh] te vreden
leeg, boschde, het war grnn hout ofte takken. —
En waert sake, dat deaen vors. bosch alsina te
vrede lege, en dat een here van Bome imand
geeft hout in den vors. bosch , des weer luttel ofte
veel, soo machten alle die vors. gemeinten we-
derom boschen als si eerst deden eer he te vre-
den gelacht was. Ib. 432. Een tochtenaer en maoh
gheen eycken boomen , noch andere opgaande houten
uytdoen, afhouden oft vercoopen, noch oock boa-
schen, strunckboomen noch ayergeltjcke boomen
houwen dan op heuren gerechten tyt en sy en syn
ten minsten oudt, te weten herdt houdt sesse jae-
ren, en weeck houdt vyf jaeren C. v. Lier, xiy,
5. IL C. v. Antw, 1545, Xïii, 67. C v. d. Kxd,
XI , 3. C, V. Santhoven, impr. a. 82, 84. Inghevalle
den pachter de bosschen langher Hete groyen dan
neghen jaeren, mits dat, by toedoene van dien, de
bosschen souden moghen verdrooghen , sonde in dat
cas den pachter ghehauden zyn den propietaria
schaden en interesten te betalen. C. v. Auden. I,
IX, 22. BoBsohen ende canten, fr. boistaUUe
et lisières de bois de raspe. () Dat de landtloopera,
roovers en stroopers van publicque wegen hun dick*
wils commen te verbergen in de bosschen eü kanten
gestaen omtrent de publicque wegen, . , . 't Hof* *
274
BOT.
BOT.
ordonneert., aen alle ejgenaers, tochtenaers,
pachters oft gebrayckers, hebbende bossehen oft
'dobbelkanten van scheir- ofte slaghhout liggende
binnen de twee bunderen aen ofte ter sjden den
groeten heirwegh ofte casseyde Tan hier [nl, van
Gent] op Brussel, alle deselve bossehen en dob-
belkanten tot aen de aerde af te kappen . . PL v.
VI. 4 nov. 1712. VII, 1409,
BOSSCHER, zn. Bosch-, houthakker, fr. hücheron,
Kil. Bosch er, snoeyer, /ro»<iator. || En alzoe
muechdi seggen yan bosschers oft worcklieden, die
hoornen vellen of hoornen troncken op openbare
straten [nl. dat sij niet plichtig syn aan onvrij-
willige ongelukken]. Wielant, Praet, crim. 116.
Bet. twee bochssers (sie) van iiij zeellen houts
af te hondene , dat ghecocht was up sgraven bosch ,
omme te legghene in de quade straten, xzxTj s.
SU-rék. Ninove, 1479.
BOSSEN (Bossehen), zn. mv. Bouwkunde. Uit'
tprongen, fr. (Constraction) dei taüliea. \\ Soo-
verre de balcken , felieren , platen . . te cort wa^
ren, oft voor den wandt afgerot, sal de partye,
die deselve balcken.. toecomen, op synen cost
alleen andere moeten legghen, oft met lassen, lin-
gen ofb bossehen, onder den balck in den muer
geleght, deselve moeten houden liggen. C v. Srut-
tely Seroii, a. S2. Christijn: nexibus^ lonffwriis aui
fkleris. De bossen worden gemeten als boven [nl,
in de lengde en breedte]. È^l. Sdiflciemeiers , 16
jan. 1706, vi, 1. Plackerye.
BOTDRAGER (Boddrager, boddreger, bud-
dreger,) zn. De Brabantsche plaok (.') of
botdrager. Zilveren munt getlagen onder hertog
Antonig , fr. monnaie d*argent frappée êout Ie due
Antoine (1405/1415). Vak dbb Chijs, Hertogdom ^
123. (Volgens hem is het woord afgoleid van de
kap, die de leeuw over het hoofd draagt, en die
eenige gelijkenis heeft met een vai^ dat hot of
boot heette; men zegt nog een boot wijn). Doch
andere Nederlandsche vorsten hadden reeds voor
Antonis hotdrayers geslagen; hertogin Joanna, bij
oork V. d. 15 Juli 1393, stelt de waarde van de
„Vleemsohe botdragers*' op y,Bes en dertich
scillinge,*' de halve en de kwarten naar evenre-
digheid. J. F. WiLLBMS, Mengelingen t 343. —
Dewijl de waarde van het geld in de middeleeuwen
gedurig veranderde, kan men die voor den bot'
drager^ gelijk voor alle andere hoegenaamde munten,
niet mededeelen dan bij bepaalde tijdstippen. || Gere-
kent den boddraghere voer ij den. groote. de Vla-
MIVCE, Aee. 6 (1406). Volgens de muntwaarde
in Brabant, op 20 dec. 1409, gold de Vlaamsche
hoddragher alsdan 12 groten Brab. payem. — De
Maastrichtsche oork. v. 23 oct. 1413, zegt a. 12: ||
Men sal sculdich sijn te setten enen ouden boddre-
ger, [ook buddreger], die helt in allo}' ses penning
silvers, drie grain of vier min, houdende in de
snede tsestich op de maro int gewicht — op zeven
vleguit en eenen halven. — Evaluatie v. d. 6 nov.
1419: Den boddragere van Lovenen zii cleyn
groten. — Dat een brouwer voei^ een broussel gesteet
met eenen boddregher oft twee plecken gereet.
Ohron. v. Merchten^ Str. 73 (1565). Volgens de
Evaluatie in de Cost. v. Brussel gold de boddrager
7 vlieéhoteHt en de vlieckote 47) mijten.
BOTER (Booter, botere), zn. Zooals thans. Fr.
heurre, \\ Boeteren. Een last van xii vaten, ge-
schat XT lib. groote Vis. Een tonne nae advenant.
Schatting v, 1551. Verslagen boter. Qarstige
boter, fr. du beurre rance (?) || Soo wie dat ver-
slagen botere veroooht sonder baniere, hy waers
om iij lib., efi tgoet verloren. BekenJc. v. Brah. reg.
136 fo. 189 (4 nov. 1487 , a. 67).
BOTëRBACKSKEN, zn. Boterbakfe, fr. baqwi
è beurre, \\ Een houten boterbacxken. C. v, Antw.
1582, tit. 41. a. 104, ^tadsvoordeel.
BOTERLEPEL, zn. Houten b— ., fr. etuUer è
beurre en bois. 8t,'arehxef Diett , proces houtbrehere
$ stoeldreuners , 1705.
BOTËRMAN, eigennaam. |i Ngeholaut dAetue
Boterman. Brust. godsh. B. 210, xiii<i« E..
BOTERSMOUf (Buetersmoute), zn. QetmoUene
botert fr. du beurre fondu \\ Zone [zo en is] gheoor-
looft niemene wuUe te smoutene met andren smoute
dan met buetersmoute . . K. lakeng, te Brugge ^
Wevers, 10.
BOTERSTANDE, zn. Boterham, lamton, fr.
baratte. Kil. Boterstande, kerne. || Een
boterstande met haer ghereetsohap. O. v. Antw,
1582, tit. 41 a. 106, Stadsvoordeel ^ Landreehien.
BOTERWEGGE, zn. Langwerpige klont boter,
hotêrwigge, zoo wat in den vorm van eene hout-
kloovers wig of keg , fr. coin de beurre. Kil. W e g-
ghe, boterwegghe, wegghe boters. || iii/ini«/a
buturi dicta boterwegghen. — ii firusta buturi dicta
boterwegghen. — ii boterweggen. L. Galbsloot,
Feudataires, 72, 73, xiy« E.
BOTJE (Butje), ook botkiv. zn. Zilveren munt
vcm het graafschap Megen, onderafdeelimg van den
botdrager ^ fr. monnaie d*argent du comté de Megen,
subdivision du botdrager. 14<i« E. Van dbb Chijb,
Leenen^ 39. Belg. Mus. l, 320.
BOTPACHT, zn. Zekere koreneijns of paéht,
fr. certaine redevance en blé. \\ Fiiit a 200 vel 150
annis a quibusdam ineolis pagi de Halen solutus
quidam reditus sive census siligineus quinque
maldrornm, vooatus botpacht.; preterito sieculo.. in
specie siliginea, ab anno 14to . . ggec xn, solveront
loco siliginis, pro quolibet maldro, tres florenos
monet» Ruremondensis. An modo debeam conten-
tari ista pecunia , an non possim speciem . . exigere ,
vel reoipere preetium prout siligo singulis annis
valet.' O. gr. Loon, I, 340 (1662). Staat het woord
in verband met bottinge? Zie Verdam, en Noor-
dewier.
BOTTE, zn. Waarschijnlijk een draagkorf^ h.
hotte, zooals b\j Verdam. Kil. Corbis dossuaria, || (ïhe-
sonden N. te Gheeroudsberghe , omme te ziene
oft men daer negheene botte en zonde connen ghe-
crighen omme te leenene. — Denzelven ghesonden
te Gh., omme dat mer daer maken zoude te deser
stede behouf. — Gecocht jeghen N. wedauwen
[nl. teen, wilg] omme botte af te makene. — Betaalt
N. van xij botten te makene — Bet. van xiiu
botten die van Gh. quamen al ghemaect. — Daertoe
ghecocht van N. xu ellen linen lakens omme de
botten mede te stofferene. — Bet. N. van XXYI
botten te stofferene, mette zeelen jeghen hem ghe-
cocht. Sladsrek. Ninove, 1477. Dat men totter
fortiflcatie-wercke soude furneren twee honderd
manden oft botten. St.- Archief Bergen'Op'2!oom,
Resolutie v. 21 aug. 1587. n<>. 27.
BOTTE (But), zn. Zeevisch. Bot, fr. plie.
(poisson de mer). Kil. Bot, botvisch. |) De
sporta eum pectinibus, vel buttis vel merlengis.
Tol te Damme, Mei 1252. Botten. Tol te Bumpst
1503.
BOTTELGIËR (Bottelier), zn. Ambtenaar, die
het oppertoezicht had van den wijn in de vorste-
lijke hoven, fr. bouteiüer. || Min edel leen,
twelk de clercken heeten feudum minus nohÜe, is
ooc in twee manieren, want het is tgene dat men
BOU.
BOU.
275
ontfiMt sonder middele yan den gnve, met min-
deren officien, ghelyc nis te zijne achiltknape,
Bchinoker, bottelgier, ontfangere van Bpgkere-, cas-
telaüiB van casteelen en diergheiycke. Wielant,
Leenrecht o. VL 17. It, 114. Erfaohtioh bot-
telier van Vlaenderen. || Te weten: ben ick»
erfaohtich bottelier, gherecht te hebben rier marck
Toor mynen keerle . . Item , . . telcker werf als ick
t*hoYe ben , evene voor myne twee peerden . . .
en eenen cnaepe etende t*hoTe . . Item, . . l'savonds,
telckens als ick t'hove comme, wyn, bier en
kermen [nl. kaarsen]. Als myne peerden sterf ven
in den dienst van den grave , . . restoir over ieder
peert . . Alle de ydel tonnen en droesemen , die
Tallen sullen in de herberghe en daer ick present
weeën sal . . Ter cause van woloken hebbe ick ,
N . • een heerlyohede ... ds Pb. en B^. XXIY.
8i.'GilUe, 23 (1685).
BOTTELUCK, byw. Schielijk, ploieeling, it.
eoudmnemetU, || Meschief ongeval es 't gunt dat
bottelijck toeoompt en niet voorsieneiyck en was,
te weetene: dat 't kindt onder 't perdt oft onder
den wagen loopen soude. Wielant, Preui. crim.
117. Want die twee manieren van spelen \nl. ver-
keerd- en tafelspel] verboden zyn, niet omdat het
spel in hem selven quaet is, maer om het quaet
datter uijt compt, mits dat de fortune, bottelyck
oommende, sommighe mensohen seer onregelt [on-
geregelt] zgn. Ib. 168.
BOTTEN, OW. Met valeche dobbeUteenen of
haarie» epeUn, fr. piper amx dés ou aux eartes.
II Wie dobbelt, bot oft hutselt in schottelen (eie)
by nacht, die verbeurt 1 lib. C. o. d, OravCj I, 7.
BOTTER, zn. m. Valeoh êpeler, fr. pipeur. jj Een
bottere verbeurt synen eenen duyme. C. v. Antw.
1645, II, SS. Eenen bottere oft die met valsche
caerten oft teerlingen speelt, staet tot bannisse-
mente en verbeurt s^nen eenen duijm. Ib. eomp. VI,
y, 33. Men zal bannen vuter stede en casselrie:
rabauwen, loddeghen, trawanten, cockynen en
botters, np een oirre. C. e. Caseel, a. 156. Zie
ook OSDAXT.
BOTTëBIJ, zn. Valtch epel, fr. piperie. \\ Dat
hem Toirtaen niemand en behulpe mit quaden ter^
lingen oft mit botteryen, mit wst spele het sy,
cfp te verbueren synen duyme. Rekenk. e. Brab.
leg. 136 f». 250. vO. 19 juni 1609, a. 8.
BOTTICKEL, boüticlb, zn. Winkel , fr. both
tique. II Om dairaf zijn scult te mogen heysschen,
eü volgen op dengeenen, die den voirscr. fitcteur
oft meestercnape geset heeft, en zijnen winckele
oft zijn bottikel, zyn craem, zynen kelder etc.
bevolen heeft. y. d. Tav. 286 v^ Dat de huus-
Tranwen van den ooopmans die banquerouten mae-
ken zullen, . . en bonticlen ofte wgnckel ghehaudon
Piebben], zullen [gehouden] wesen te verantwoor-
den de schulden.. PI. o. T/. 7 oct. 15S1. I, 756.
BOUDELIJGK (Bouwel'yck), byw. Stomielijk,
fr. hardimeHt, || Daeromme die dootslagers, vrede-
broeckers, kraftdoenders eü andere te bouwelycker
misdoen, op hope, al waert dat sy ghevangen
worden, dat sy, by uytbreecken van ghevange-
nisse , by yerborgen oft anders , uytkomen mochten.
Oork. V. 14 mrt. 1476, Aead. d:archéoL 1854, bk. 89.
B0UDIC8KIN, zn. Zon dit het verklw. zyn van
Baude, een vranwenkleedinffeink y fr. une pièee
d^haHUement de femme), bij Ysbdah.» || Van dat
Jan Pyl ghecalcngiert was , omme dat hy aenveerdde
zeedriftich goed, dat was een boudicskin coutoens
gaerens, en 1 graeuwen froc. Bek. bttlfuws. v. Qent,
9. 1372/3.
BOUF, BOEF. Zie Bbuobf.
BOUGEITE, zn. vr. Verouderd fransch. Le-
deren reittakfe. \\ Ick hebbe in myn bougette ver-
geten te sluyten d'acquyt van den lxxt lib. Art.
Brief v. d. greffier de$ heeren v. Breda aan diens
tentmeeiter te Diett, 17 juni 1552.
BOUGKANS, zn. Zie bocbabit. |j Het stuok,
ij grooten. Zeeuwtehe tol te Antw. 1623.
BOUKATTEN (Bouraten, bourratten, boraten),
zn. mv. Zekere stof, fr. eertaine éfoffe {bofÊras,
hourras). Zie La Gurne; zie ook Gailliard Bouraten.
II An Jr. Adriaen Bioelofz, hoochbailliu, over up
den xix«n july xvic twaelfe, ghevachiert thebbene
tot Bruessele, en aldaer vervolcht in den privéen
Bade, authorisatie omme te moghen keuren, sta-
tueren en poUicieren up het faict van stil van
„fyne" bourratten, en deselve te moghen zenden
in alle steden onder het loot en zeghele deser
stede. Rbmbbt, I, 371, 376. Alderhande enckele
sayen, trypen, grofgreynen, mocaden, bouratten,
canjanten, plumetten, eü diergelyoke, betalen van
elcken stucke van 20 ellen ij grooten. Tol te
Antw. 1623. — De bouratten zyn begrepen onder
de koopwaren waarvan do 'invoer verboden was by
plakkaat v. 27 febr. 1603, a. 7, tenware zij „in
de gehoorsame provinciën van de Nederlanden ge-
vrocht waeren.**
BOURGETIERIE. Zie lioatubbwbbce.
BOURGOENSCH, bn. De Bourgoensohe
tael, de Fransehe taal, fr. la langue fVaneaise,
II De costume deser stadt, dicterende dat de doode
synen naesten erfl^enaem, bequaem om te suocederen,
stelt in de possessie van sgne nagelaten goeden, . .
dewelcke men in Bourgoensche taal noemt Le mort
saisit le vif, en is gheen stadt grgpende in respecte
van.. Q. o. Antw. 1582, XLi, 8.
BOURCKOliiEN (Pourooysen) , zn. mv. War-
moesiers, groenboeren, fr. maraiehers. \\ Verbiedende
aen de hoveniers en pourcoysen te gebruycken
andere potten ofte pinten als gemaeokt van hout.
C. V. Aalst, Dével. CYi, 1 sept. 1770, a. 8.
B0URCK0I8H0F, zn. Moesiuin, fr. jardin
poiager, maraieker. \\ Insgelgcx sullen oock geschat
en taxeert worden alle boomgaerden, bourkoishoven,
landtblocken , . . C. v, Brussel, Servit, 1657, a. 91.
Christgn horti olermn.
BOUT, zn. Bijl, fr. ftèehe. Kil. Bout, bout-
pyi. Tuerlinokx: „pijl met stompen punt, om naar
de wip te schieten*'. Hier dient het w. voor wip
en doel. || Brieven van octroy om, op den naem
van sint Sebastiaen, te mogen schieten tnsschen
de doelen, en eens 'sjaers den koninckvogel op de
pertse, en dat met bouten gegamiert met horen,
als 't allen tyden in diergelycke confrerien wordt
geüseert. O. B.-B, amtr» 18 dec. 1726. Advies vam
het officie fiseaal : avec JUehe garnie de eome.
BOUT, bn. Bout van den lijve. Van slanke,
rijzige, recht opgaande gestalte, fr. de taille svdte,
Üancêe, droite. || De grave Philips badt den grare
van Hollant, np alle vrienscepe, dat hy hem wilde
leenen drie hondert sciplieden, bout van den lyve,
en zeer condich en constich om te scepe te veoh-
tene. Jab y. Dixhüdb, 90. — Boutreoht, recht
als een bout, een pijl, eene kaars, is in Zuid-
Brabant in het dagelyluoh gebruik. Zie ook Schvbb-
MAB8.
BOUTE ILLE (Bottickel, bouticle.'), zn. Wim^
keUje, kraam, fr. boutiqme, échoppe. \\ Expresselyck
gestipuleert synde, voor en langx den Toorseyden
huysü, en andere daemev^ns staende, geene cramen,
banoken ofte bouteillten te moghen stellen. MeS"
276
BOU.
BOV.
sager, 1876, blz. 208 (1691). Zie bottickïl.
BOÜTEHËEL, zn. (?) || Van eenen boutoreelle
ghestelt in de upperate veste, vy s. Aen een heyse
totten Toon. boutereelle, eenen yseren haec an de
tlewe (?), en van eenen Tulysere van eender culle-
yerinen, over al tsamen xij s. Stadsrék, Ninove
1479. Van eenen boutereelle totter Gaerloot vesten,
T 8. JBeAr. v. 1480.
BOUTQEDING, zn. Synoniem jVkU jaergeding ,
fr. plaid annud. Haltaus: Baading, buding,
baugeding. JPlacita /«erunt olim, 9ed non uniui
generië^ quorum memoria hodie obgcura nee stUis
distineia, Itaquê hie non cUiud agimuif quam ui
loea, proui jticent, afferamus^ discernendi judicium
peritioribus relinquentes, In do aangehaalde plaatsen
neet het Badineck (1051), Budingun, baw-
ding, mallo, quod a wtlgo buwedung vocatur
buwgedinge, bawgeding, in welk laatstge-
noemde geding men zou gehandeld hebben over oa-
behoorl(jke bouwwerken, de indebiiis aedificiU. Ons
K.ielsche boutgeding zal wel in ruimere beteekenis
moeten opgevat worden en gelijk staan met liot
gewone Jaargeding, te meer , dewijl ditzelfde geding,
Termeld volgens de Oesah. o. Antw. III, 651, in het
oharterboek van het Karthuizer klooster , ook bout-
geding geheeten wordt. i| Wy hebben tot Kyel
ig boutghedinghe met haeren ghenechten: dat yrste
des sondags na Derttiendage. Item, dat andere es
des anderen sondagh nae sinte Jansdach in midso-
mer. Item, dat derde es des anderen sondagh nae
sente Bavendagh. Item, onsen chijsdag van Kijl es
des dinsdags voir ons yrste boutgedinghe. Mxrteks
en ToBFB, III, 652 {Cart. Carthu».). — In de
koetumen van den Kiel wordt van geene gedingen
gewaagd.
BOÜWAGE, zn. Bouwwerk , fr. coMtrucUon.
II De proviseurs en rentmeesters en sullen geene
bouwage noch timmerage vermogen te doen of te
ondernemen, sonder voorgaende raedtsverdrach. C
o. Maatlriehi , Reeee o. 1665, xxzTi, 16.
BOUWELIJCK. Zie boitdslijck.
BOUWEN, bw. 1). Het \%.n&. Bearbeiden , hewer-
hm, ft, culiiver (la terre). || Dat hem niement
van hen en onderwynde de possessie van denselven
goede te nemen, noch te aen veerden, noch die te
wynnen oft bouwen sonder consent expres van den
richter, v. d. Tav. 272 v^.
2) Fig. Oronden, fr, f onder, j| Den regel van
Diest, dat „ooop gaet voor huere**, is gebouwt op
de gemeijn gescreven rechten. C. o. Diest, YZ.
ZIII, 11.
BOUWEN f zn. m. JSen lang , wijd en slepend
vrouwenkleed , fir. robe de femme ^ longue ^ ample et
tra/tnaniey ehamarre, simarre. Kil. cgclas, vestis
longa^ tpatiosa, Planiijn fr. ehamctrre, Zie la cttbnb.
II Haren swertten dagelycxsohen bouwen. Test.
dara Tekens ie Diest, 10 aug. 1551. Den besten
tabbaert, bouwen oft simaris. C. o. Antw, 1582,
ZLi, 102, Stadsvoordeel ^ Vrouw.
BOUWEUIJ, zn. vr. Bouwkunde. Bouw, aan-
UmWy fr. construetion (Archit.). jj De kerckmeest«rs
hebben ont£angen, ter tyd zy achter straten omme-
gingen, van diverse persoonen die dat ter hulpe
Tin de bouwerije [der kerk] gegeven hebben,
LZXXTiiJ gripen Batmasxebs, Üt.-Sulpice^ II,
29 (1), Beken. v. 1503.
BOUWING, zn. vr. Landbouw, akkerbouw, fr.
OffrieuUmrej labourage. || En moghen oock niet
gheèxecuteert worden de peerden en alle andere
ghereedschappcn dienende totte agriculturo en bou-
winghe van landen. C. o. Deurne, 1612, a. 359.
BOUWMAENT, zn. Augustus, fr. aóut. Bre-
daesohe alman, v, 1664. Kil. scue, fris, sieamb,
BOUWMAN (bauman), zn. Boutoman, landbouwer,
fr. lahourewr, eultivateur , fermier. \\ Sonder alleen
uytghenomen elcken bauman, die waglien en peer-
den pleegh te houden, sal alle jaeren ter heyden
haelen twee voeder turfs. Landcharter o. Meghem ,
Juni 1408, a. 1. Soo wanneer den bauman van de
hilftwinninghe het recht van den graene den heer
toebehoorende niet en pacht.. C v, Auden, 2de d.,
DéveL cxix , Gostume 6 oct. 1676 , a. 1. In art. 5 wordt
hij „pachter bauman", en de eigenaar „meester"
genoemd. — By Tuerlinckx is de bouwman: Ie-
mand, die eene boerderij voor rekening des eige-
naars bestiert. {Sagdand)
B0UWMEE8TEH (Boumeister), zn. Sfadsoni-
vanger te BasseU, fr. receveur de la ville d BJuseli,
II Item, statueren wy en ordineren, dat ten eersten
mael als na den kuerdach vurso. , die twelff am-
bachten op hon gewoenlicke plaetse versament syn
sullen, sullen sy, hy den meisten verdraige, enen
boumeister kiéëen by eynen alden , die . . d'officie
halden sullen, gesamentlich die ceynse, renten,
assysen, boeten en alle opkomelinge en proffyten
van onser stat voersc. t'ontfangen en op te bueren,
en dat te bekieren totten pensien ind andere lasten
en gesche£ften so onse voersc. stat te doin syn sall . ..
O, lAége, 11 dec. 1500, a. 4. Hasselt. It. a. 29.
BOVELINCK. Opgaande, hoogstammige boom,
fr. arbre montant, arbre de tige, de haute futaie,
II Van allen opgaenden houte en bovelinghen, ghe-
poot en gheplant langer dan van thien voeten, op
hondert roeden naer eenighe meulens, t'zydert dat
die nieuwe ghemaeckt zyn, denghonen die de-
zelve meulen toebehoort vermach t'zelve hout te
lossen [nl. koopen,] ten zeggen van de weth, ofte
denghonen , die de voorseyde bouten en bovelinghen
toebehooren, zal ghehouden zijn die te weeren en
afdoen, dies verzocht zijnde. C, v. Veurne, xxxvii, 1.
BOVEN f vz. 1) In weerwil van, ten spijt van,
tegen, fr. oontre, au mépris de, en dépiide. \\ Hijr-
omme, so heeft ons die grave van Hollant vorseit
ghedreven van onsen goede en ghenomen onse
renten, boven der wet en der koere, die bi haren
consente waren gheruaket . . . , eü die hi ghesuoeren
heeft en beseghelt. 1 aug. 1290. Dat van nu voortan
nyemene, wie hy zy, die ghebannen es en gheen
gracie heeft van der poort , of ghebannen sal werden
van faitte ghevallen by nachte, buutens weeghen
en in ejmeliker stede, boven paeise en zoendinghe
ofte verden, met wonden oft zonder wonden, naer
tgheruchte, nemmermeer gracie hebben en zullen
van harer poort, maar zullen moeten ballinc bliven
slands van Vlaendren. C. v, Qent, Orig. lxi. blz.
588 (1441). Waert zo, datter fait of dootslach ghe-
daen ware boven denblivene, dats emmer gherekent
moordadich fait. C. v. Aalst , Orig. zliii , blz. 462
(15<^e £.). Soo wie den anderen boven vrede qua-
licken toespraecke , . . . Die boven vrede yemanden
dreychde te slaen , . . . Die boven vrede den ande-
ren sloeghe,... C. v, Antw. 1582, xxi, 20, 21,
22. Zie ook blijyek, blz. 258.
2 ƒ Boven recht. Meer dan het reeht vereisehi,
fr. outre droit, surabondamment , de grdce, || En
alsoe opte selve heerlyohéyt recht dairop gevolcht,
d'een genechte voere, d'ander dairnaist, [t] derde ,
als recht, eü tvierde van gracien en boven recht.
Bekenk. v. Brah. reg. 136. f». 173 v". (1503).
8) In de volgende uitdrukkingen: (Te) boveil
blijven, — oomen ün rechtszaken), tijne taak,
zijn proces winnen, fr. gagnei* sa cause, son proces^
BRA.
BÏIA.
27?
nÜênir. \\ En wert dat aake, dat hj dan nyet en
quame, aoe aal die aenleggere verwyunen en boven
comen in der dagen. JT. v. Diest, v. 1228, a. 11.
Lat. tekat: aetor preoal^t in querela. Wye anderen
•oeaprect in rechte» van wat aaken dat hi hem
anaprect, en aiere daghen niet Tolcomen en kan
met waerheiden, dat hi ea in denaelven poente dat
diegheene aonde hebben gheweeet offle hi siere
daghen ware boren bleueu. K. d, meierij v.- Loven ^
1812. a. 75. Om in deae zijne oonduaie te obti-
seren en te boven te bl\jven, . . Seegt en doet mij
aeggen mgn meeater.. Y. D. Tat. 180 v^ Maer
eyat dat aake dat den drappier ofte wederroupere
[nL de appellant] met zyn wederroap obtineert en
te boren compt, so zal hy quyte e& indemne zyn
Tan de boete. Bexbbt, I, 301. K. d. lakengildej
1546. Te boven gaen (in een gevecht), de
hovenkamd hebbem, fr. opoir Ie desnu (dana nn
combat). || Anno Dom. xiii® en zly, doe vochten
de wevera te Ohent jeghen de voldera up de grote
maert, en de weverv ghinghen te boven. Jan y.
DixKüDX, 220.
BOVENHALEN, bw. Een leengoed. Verheffen y
fr. réiever (on fief)i hd. muihen. || J)at d'outate
broedere , weder hfj van den achilde geboren ia oft
niet, de voorgeruerde leenen bovenhaelt en ont-
fimckt f en agne jongere broedera comen hem in den
ontfanck te baten, en moeten allen dienat eü oncoat
van heeriyeheit nelpen dragen. C. ü. Samihotfen^
1570, XI, 16. Zie ysbhxsbgswadxk, en yxbhxpfxv.
BOVËNCLEET (Bovecleed), zn. o. Overtrek
(om wandtapyten te beachntten tegen zon en atof),
fr. hotuee (pour préaerver dea tapiaaeriea du aoleil
et de la pooaaière). |) De twee tapiciers, die te
Wervicke wonen, van ghemaect te hebbene een
bovecleed van derselve vorme in scepene camere . .
Tpriama, II, 183, Siaderek. v, 1421. (Deze kunat-
gewrochten waren alechta op feeateiyke dagen,
sichtbaar).
BRABANT, eigennaam. De souvereine Baad van
Brabamtj fr. Ie ConeeU eauverain de Brabant. || Over-
mida die geneme dienaten, die ona lieve en ge-
truwe aecretarya ordinarya in Brabant, meeater
Philipa van Meerbeecke , . . ona over lanck gedaen
beeft. Bêkenk, o. Brab. reg. 135 f». 208 v«. (1489).
t*Antwerpen *en moeghen egheen mandamenten oft
pablicatien met placcaetbrieven ter poyen afgedaun
worden dan in Doytache tale geaereven en metten
aegd van Brabant geaegelt, en by eenen aecretaria
in Brabant geteeckent. C. o. Antw. 1545, ix, 51.
Diat men de voorachreven genechten, bu'yten de
Yacantien van Brabant, aal honden des aaterdacha,
Ysn veerthien tot veerthien daghen, aonder eenige
intarrapüe , • . C. Leenhof 9. MeeheU» , Ord, 8 dec.
1644, a. 1.
BBABBELAEB, zn. Stierf tvnetzoeher? fr.
imhéeilhy radoteMr, hromUan? Zie kiXiUEV. j| Omme
>cleene injorie en verbuert de vaaaael z^n leen niet.
Bn dacromme, al aeyde de vaaaael ainen heer: shi
liacht er omme, behoudene uwe weerdighedé, of ^y
lyt een brabbelaer, al waert ooc in evelen moede,
hi eo aonde niet verbneren dan punicie arbitrale.
WiXLAHT, Leênr. v. F7., 129.
BBADERLJ, zn. Oaarheuken (braderij), fr. re-
$immnmiy róHeeerie, \\ Dat nyemant, die braderye
oft cabaret houdt, egheen calfvleeach coopen en
aelen, die waerdeerdera en aelent hebben geaien.
K. e. Bruiêèl, e. 1486, a. 118. Item, negheeu
■aa die braderye oft cabaret houdt, en aal gheenen
fooat mogen verwennen; aoe wie dat di^e, hy
waefv om eenen ouden adiüt en tgoet verloren. En
deagelljcfl en aal gheen man oft wyf , die braderye
houdt oft caberet, egheen gesoden spyse meer dan
eens , nadat zy gesoden ia , ierstweerf mogen ver-
wennen, op deselve boete. a. 114. Item, dat nye-
mant die braderye oft caberet houdt, levende goet
vercoopen en mach op Sinter-Claea merct, . . op
i\j lib. en tgoet verloren, a. 115. Zie cababxt.
BRAEF, byw. Kottelijk, rykaijk, fr. richement. (?)
11 Het schoonste innecomen van dé vryheden
hebben gehadt.die van Turnhout, hoewel dat die
van Herentala verre fraeyer en braver geacoouatreert
waeren. Piot, Chran. 189, Landjuweel v, 1560 tê
Her.
BRAEYE (Brade), zn. Kuit, fr. nutUet. KU.
Braede, braeye, kuOe dee beens. Thans nog in
zwang braai, braam. Zie Schuennana; De Bo
Bra. II Soe wye men bevyndt dat [al. wichelarö]
alsoe doende, oft raidt dairtoe gevende, dyen ia
men aculdich te punteren van sortilegien, ^ zyn
zyden, armen, brayen en lichaeme seatreeken te
wordden met geloyende iaeren. y. d. Tay. 78. Ver-
dam BBADE.
BRAEIMANNEN (Brymannen), zn. mv. Soort
van zilveren munt te Maastricht geslagen door
Wencelas en Joanna. y. d. Chijs. Leenen, 168.
BRAËCK (Brake), zn. Braakland, ir. jaehère.
Kil. Braeck, braeckland, braeckliggende
land, vervaetum. \ | Dictus Senrieue teminabU tertiam
partem culture ad dietam eurtem êpectantem, eum «i-
liffine, et aliam cum avena, relipuEm vero tertiampartem
faeietjaeere in sero {in jaeheriaT)^ vulgariler dieiimr
brake, durante firma predieta. tas Loebbbv, St,"
Pierre, n^ 747 (1268). De pachter moet dit goet
laten ten henden van sgnen pachte, besaedt en
ghewonnen also h\jt vant tainen ancommene, te
wetene iig bundre besaedt met wintercoeme in
braken,., db Pb. en Bb. IX. Nazareth, 4 (1420).
In braken ghescifelt met eenre vore, xi bundere.
Ib. De Pinte, 10 (1480). De pachtre zal laten,
tzijnen afacheedene , 1 bunder oorens van ghemeaten '
brake , wel en lovelick ghewonnen met z^nen vullen
voren, ghelljc den gheburen. Ib. X. Petegem, 11
(1442). Van der brake bezaeyt met eenegher vrucht ,. .
dat men daerup soutten mach. C, v. Aalst, blz.
884 (15de B.). Dat sy [nl. de a^aande pachters] ..
jeghens den uytganck van hunnen pacht meeat alle
hunne landen besaeyen met harte graenen, in plaetae
van te laeten een deel braecke ofte stoppeUandt,
omme somervruchten in te saeven. PI. v. VL 17
oct. 1671, InL III, 415. Dat d'afgaende pachters
t'hunnen afscheeden zullen moeten laeten bloot-landt
ofte braecke het derde deel van hunne ghepachte
aaeylanden. Ib. 416. It. C. v. Auden. 2<ie ji. Begl.
12 aug. 1767 . a. 5. VollO braeoke. I| De pachten
en lasten van de braecken, die deel maecken van
den opperprys, zullen begroot worden naer adve-
nant dat de vorenlabeur tydelyck en behoorelyck
sedaen zyn, als wanneer d'eerste vore gegeven is
m maerte oft april, en de dry volgende voren, in
de lente efi somer, sullen passeren voor eene volle
braecke. Ib. a. 21.
BRAECKE. Van voorwaarden. Vernietiging, breuk.
fr. réeiliement (de eontrat). I| Een vercoper vermach,
voor onterfvenisse , . . te peniterene van de vercoo-
pinghe en zyn vercochte goet te behaudene, midta
betaelende den heere [nl. den ba^uw), over de
brake van voorwaerde, de boete van thien ponden
narifis en de costen daeromme gedaen, efi partye
naer intrest,., oosten en verlet. O. e. Aalst, xn, 82.
BRAECKEN, bw. Vijvers. Met u>aier aftappen,
fr. êoigner (dee étanga) , faire éeouler Veau. \\ Een
85
278
BRA;
fitlA.
toohter oft toohtenae en mach die ryven niet af-
treclEen en yisschen dan ten gewoonlyoken tyde , en
moet dan daerin handelen gelyck 't behoort, lae-
tende daer alle behoorlyck epjssel, en doende de
Tyren braken en reynigen naer behooren. C. v.
Loven j xiii, 11. Eenen tochtenaer,. . en mach die
[mZ. Tljyers] niet afbrecken noch yiaschen dan op
Shewóonlgcken tydt en saiaoen, en is ghehoaden
eselye te laten braken, te doisn slobberen, reynigen
en behoorlyck te spysen met anthenois en grauw.
C. e. JBr%sê9l, 1606, a. 258. Christen: curare, ex-
pursforif dus niet vertaald.
BRAECKLOOF, sn. o. Baaplooff dat in eens
hooUaadbraak getalmd f«, fr. navetUs d^éiés tegen-
overgesteld aan „stoppeHoof, dat in eene stoppel-
brake gezaaid is, oppoté è naveU d^automne. De
Bo. I) Pat de prelaet van Drongen bezitter was
van de tiende van de aerdappels , . . en braeckloof.
DB Pb. en Bb. I. Drongen, 47 (17<i« E.). Voor de
naervette van ' eenen vlasschaert , die behoorelyck
ghemest is geweest met eene volle vette, zal men
moghen bylegghen d'helft van deselve vette, en
insghelijcx oock in 't regard van de naervette van
braeckloof. PI. v, VI, 17 oct. 1671 a. 6. III, 417.
BBAECKLOOFLANT, zn. Zie Bbaeckloop,
fr. terre è nanettes d'été, || Men zal geene landen,
alwaer somervruchten gestaen hebben , als te weten :
erreweten, aertappelen, planteland en braeckloof-
land, die men bezaeyt met wintervruchten, meer
mogen geven dan een vore labeur. C. v, Auden,
2<ie d., DéveL Begh 12 aug. 1767, a. 13.
BRAECKMAENT (Braechmaent, brakemaent,
bjramaent). De maand Juni, fr. Ie tnoie de juin. Kil.
Braeckmaend. || Brach-manot. Kabel de Gboote
(Leibt). Item, zullen d'oude dekenen en gesworene
huer rekeninghe doen van den jaer tusschen den
tyt dat sy afgaen en sinte Fetersdach uutgaende
braechmaent naestvolgende. A. Waütebs, Sermens^
Regl, V. 1412, a. 4. blz. 6. Den xx«ten dach in
•brakemaent (1407). St^. Mus. II, 298. Braeok-
en Braemaent. Bredaeêche aUnam.
BBAETPANNE, zn. Braadpan y fr. poële èJHre.
TTïl. Braedpanne. || In die ookene... It. aen
den sohoerstoen in dieselve cokene, tiij braet-
paimen, soe cleyne soe groot. Inv. v. d. MuUt,
1489. Een braetpanne metten ^ser daervore. C, v.
JsUw. 1582, XLi, 100.
BBAETSCHOTEL (Breescotel), zn. BraadeehoUl,
omaebraad op te dienen y fr. ptat pour eervir Ie róii.
II £i de camere boven die stove ... It. noch iy
tenen breescotelen. Inv. e. d. StUet, 1489.
BBACKEMAERT (Brackemare), zn. Kort en
ireed twaard, fr. braquemart. Kil. braeckemaer,
ernis falcatue. La Curne braequemard. || Zyn brac-
kemaert treokende, quetste hem daermede. Mijkê-
areh. Baad e. Brab. n<*. 548 (1436). Dat degone,
die syn broodtmes uyt gramschap trecken sal, om
iemant te griefven ofte te qnetsen, sal verbueren
de boete van thien carolus guldens, en... eenigh
sweert, rapier, steecksweert, brackemare, dagge ofte
anderen stock uyttreckt, . . sal verbeuren . . der-
tigh gouden Oarolus guldens , . . Conoeseie Caroline
V. Gent ySO apr. 1540, a. 32.
BRACKOEN (Bracooen), zn. Ben teker stuk
houtwerk, fr. eeriaine jfièee de charpente. || Janne
den Wulf, van xii braccoenen en van werke, xx
s. gr. Stadsrek. v. Brugge, v. 1384/5. Macqttet,
Domme, 230. Zie GailiiIabd.
BRACTEAET, zn. Zekere munt van het graaf-
schap Beokheim. y. j>. Chijs, Leenen, 282.
3RAM| zn. m. Sl^k, inz. modder wm een stil-
staand weUer, fr. vase, partic. vase dune eau stag*
na»te.{}) || Maesken*, den sot, liggende in den slyck,
hief syn hooft oppe, sprekende totten ghenen die
op de borstweringhe laghen [hij was nl. met zgn
meester en meesteres in de vesten gevallen] , en
vraegde: ,,Ben ick oyck doot?*' En hy'quam aldaer
levende uyt. maer stoncken beyde seer naer den
bram [nl, hij en zijne meesteres]. In de vesten,
daer sy over de borstweringhe in gevallen waeren,
en was gheen water, dan moeyer..PiOT , Chron. 182.
BRAME (Breme), zn. vr. Braamstruik y braam-
tak y fr. ronee, mürier de renard, branche de m^-
rier Kil. Braeme, breme. || So wisen scepenen
Josse te doene zijn pe[re]grinage, del [heel?] naect,
baervoets, met eener brame ghegurt, te Sley hin-
ghen. Beig. Mus. Vil, 228 (1443). Dat sommighe
andere hen vervoorderen t'gras, vaer, deumen
[van domen], witte en swarte bramen [mr.bremen]
en ander cruyt in de bosschen van onsen voors.
prelaten, cloosteren en ondersaten wassende, met
sickelen aff te sneden. PI. e. Brab. 6 mei 1560,
II, 133, en 21 nov. 1623, Ib. 142.
BRAME8 (Breemes.^) zn. || Dat niemant en draghe
bramessen, tzy cort oft lanck. de Pb. en Bb.
XXIII. Beveren, 78. K. v. Ib2^. Vgl. Bbesmss.
BRAMHAKEN, zn. mv. || Zoo wye huynen
(sic) oft glavien, handtbylen, hamers, cortoyse
colven, ghenagelde kudsen, p^ken, barmhaJLen,
ghekante staven, oft wat wapene die gheslepen
zyn , oft boghen met scarpen ghescutten, [is?] nende
draghende , dat es up . . v lib. parisis. de Pb. en
Bb. XXVI. Bupelmonde, K, v. 1510.
BRANDER, zn. Brandstichter y fr. iuoendiaire.
II Aengaende doodtslaghen gheschiedende in noot-
were, is men vr\j aen den heere en partije, midta-
gaders van dootslaghen geschiet aen moorders,
branders, brantschatters oft afsetters, rebel int
vanghen. C. v. Veume, e. 1612, a. 31.
BRANDER, zn. Brandijter, haardijzcry fr. éhê-
net. Kil^ Brander, brandeler, brandijser,
fuUsrum focairvum. \\ Proces merseniers § smeden ie
Antw. 1546.
BRANDEREEL (Branderiel, blanduieel, blano-
dureel), zn. verklw. brandereilken. Looden,
ijzeren of meialen bol, ook steen, verbonden aan een
riemy welke men zwaaidey om iemand te kwetsen cf
doodeuy fr. boule de plomby de fer, 'de métal, ou
pierre, aitachêe è une courroiCy que Von brandissait
pour blesser ou tuer quelqui'un. Kil. Brandereel,
glans revocabilis etc. || Dat niemen en draghe no
onlovelike pinchoenen, no blancdureele , no der>
mede en werpe, up eenen ban van üj jaren, lis
Pauw, Vgb. 88 (1365). Dat niemenn>yikine, tsom-
pen, wappers no blandereele en draghe onder
bare beuken no anderssijns. Ib. 110. It. 115. Byi-
kine, wappers, no blandureele, no steene. 119. It.
129. Of eyn porter den anderen worpe mit blan-
dereilken . . Eyn porter, de den anderen wirpt mit
blandereilken ofte schut [schiet]. C, v. Maastr.
Slat. V. 1380, a. 14. Item, hebben hierenboven
noch geordineert, dat van nu voirtaen niemand en
drage te voet, te wagen nog te peerde, brandereeie
van loote, van ysere oft van steenen, oft oic ooleu-
vrynen, also eenige onlanx voirgenomen hebben te
diaeen. Bekenk. v. Brab. reg. 183 f». 99, v«. 15de E.
Andries seegt, dat Goossen heeft,., om suloken
man ter doot te brengen, beymeiyc g^gaen met
eenen zweerde, oft brandereeie onder s^nen tab*
baert,.. T. D. Tay. 63 v^. (1495). Worpe ymant
met eenen brandereok [sic"} , met loeten, yseren oft
metoelen [sic,'] cloeten, die men heet branden-
BRA.
BRA.
279
zeelen [tie] , en wowde beolaeoht nae der hoecheijt
YBn dijen daer hij nae geworpen hedde oft gemeckt,
en Tertuecht weere , djjen soude men wijsen sheeren,
der stadt en partyen wille.. Want deese wapenen
Bijn een morden werck. Piot, Cari. Tl, 606. JT.
V. Si.-Drmiden, begin der 16de E. Nyemant en
mach blandereelen dragen , op die verbuerte yan
tvoirste let van zijnen dujrme , oft thien rjders . . ,
nitghenomen eheeren en der stadt dienaers, als bj
wtgaen om quaetdoenders te soeckene en te van-
ghene. O. stad MeeheUn, II, 19. Nannine miêMÜia
gUborym (1636). Wappers, looden, yseren, me-
talen en diérgelycke hameren , brandereelen , . .
C o. Antw, 1646, II, 4. Brandereelen. K, Lamd.
e. Qrimbergent 1666, a. 26. C e. Xmt, II, 43.
C. Vrye e. Bmtgge^ I, blz. 238. Be C. o. ifyw/,
in Waalsch Brab. y. 1438, heeft het w. brander-
oMXt dat wij te vergeefs in de ondfr. wdb. zoeken:
II Quioonques portera bastons ou aucuns habille-
mens [nl. wapen] sur lui, comme branderauz, tonr-
tes, plommées et autres semblables armnres.
BRANDING, m. yr. Brandhout, fr. hois de
ehauffage. || Als de tochtenaer het betocht goet
selve' gebrujjct en bedrijft, soo comen ' sijn erfl^
naemen toe alle de ymchten en brandinge affge-
houden, gemaeijt en gepict ypor sijne doot; roaer
de bosschen en het gars noch op aeide staende, co-
men denproprietaris toe. C o Sanihown , 1.^70, x, 9.
BBANCKE, Tak, fmjg, fr. branche. Kil. Brancke,
Jland, rancke, ffall. branche. Fig. Af deeling, deel,
lid van een geheel qf gezamenlijke , fr. eectum, partie,
membre d^un tont, d^un ensemble. \\ De gouyerneurs
tan de yyf brancken van rhetoricque deser stede,
als: Vreuchdenaers., lAchtqeladen , Mooren, So-
sieren en Ohetramoe van herten, yan dies hem-
lieden toegheleit es in bekenthede yan den cost en
moejte by de supposten yan elcken brancke ghe-
supporteert, yan flgaerlyck yertoocht en untgheleit
ihebbene, in yyf distincte tooghen, de materie
hemlieden oyerghegheyen ter eere en Blyde in-
oomste yan den bisschop [nl. Byihoyius] binnen
deser stede, lx lib. Tpriamaf Stadsrek. e. 1660,
YI, 336. De acht prochien, spleten en brancken
yan diere. O. e. Vewme, i, 11.
BRANT, xn. m. In verschillige beteekenissen.
1) JEen brandend stuk houiofstroowisoh,fr. brandon.
II Doen sy in de yorscr. woninghe quamen en die
branden souden, doen nam d'een yan hen enen
brant in de hant en gaffene enen anderen die met
hen was, en seyd: Nu, wrect den smaet en de spyt
die u de stat yan Loyene heden gedaen heeft.
ScHATES, Analeetes, 14<ie B. Ann, d*archM, 1866j
161. Brant yiers. ||.., die is te punierene ee-
lijck oft hij *t gedaen hadde. Soe is hy oock die
preparatie oft maniere gemaect heeft, *t yier te
stekene met poppen , wsdmaken [nl. stroobossen] ,
brandenyiers [sic] oft dijergelijcke , al en heeft hy
'tfaict niet yolbraoht Wiblakt, Pr act. crim. 140.
2) Brandstapel of rooster, fr. büeher ou grü.
11 Du yersmaetste die brande des keysers en du
bespottes die dreyginghe des rechters. Die ptjnre
sine haken en die braeder sine roester yenliten
al te yergheyes. Sond.merk 167. Van sint Laurens,
martdaer.
3) Sirafireehi met het vuur, fr. droU de mort paf
Ie feu. II De heerlyckhede yan üutbergen en Oyer-
meire,.. waermede is competerende hooghe, middel
en leege justicie, brandput [lees brand, put] en
galghe. Bbobckaebt, Hist. schets, Bijlage I. bis.
39 (1646).
4) Doodstraf door het vuur of brandstapel, fr.
peine de mort par Ie feu ou bMer. \\ Auuo eodem
[nl. 1634], den 26«n febmarii, werdden alhier
t* Antwerpen alle Herdoopers uyter stad gebannen,
en binnen sonnenschyn te moeten yertrecken , . .
de mans op den brant, eü die yrouwen op den
sack en yerdroncken te worden als ratten. JPiot,
Chron. 104. Dat de leenmannen in hen. yonnisee
gowoonelijck sijn te yerclaeren met wat doot de
geyangene sal worden geëxecuteert, tsQ metter
coorde, sweerde, brandt oft anderssints. O, v. Sant"
hoven, 1670, ii, 10. It. 12.
6) BedU om het huis eens misdadigers af te
branden, fr. droU d'ineendier la maison <fflm eri'
minel, droit éParsims. Zie DB laubièbb, düpik et
LABOüLATB, Drölt dos .^dlrsiiM. Men bedenke wel,
dat de straf yan een huis af te brandeis en af te
breken, a%ekooht kon worden, gelijk de meeste
straffen in de middeleeuwen. Zoo leest men, o. a.
in het charter der gemeente Boye in Pioardiê:
Si Major redemptioium aceipiet de domibus diru-
endis, hujus redemptionis medietas erit nostra et
aUa burgensium. — Is onse volgende aanhaling yrQ
lang, wy echteden het noodig, om het w. èrant,
hier als eene yerbeurdTerklaring , en het recht om
woonsten af te branden, niet als brandstoffon, te
doen opyatten. || Wanneer oeo dat des hertoghen
maisniedeliede , oohte sine porteren, die int lant
yan Qrimberghen wonechteoh sijn, yerboren sie
lijf ochte goet . . [sici , hare lijf en hare haye sQn
wi, heren yan Grimberghen, den hertoghe sculdeoh
te leyeme, waer men ghecrighen mach. Brant en
jaerlikes . . [l. jaerlikse] yrome yan den erye, yan
eigene en yan leene, blijft den heren yan Grim-
berghen, tote dat sie pais maken. Bn alsie haren
pais hebben jeghen den hertoghe, so hebben siene
jeghen die heren yan Grimbergen, en moeten
wederhebben haer erye, haer eighen eü haer leen.
24 juni 1297. Oft den heer yan Hoppertingen, al-
daer brandt hebbende, niet en is gefondeert al-
daer den brandt te steken in des perpetrants huys
[nl. des moordenaars]? C gr. Loon, I, 283 (1616).
Brant yoeren. || Oft den drossaert is gefcmdeert
den brandt te voeren tegen den vader, niet heb-
bende den [nl. moorddad^en] soen gefimancipeert?
Ib. 266 (1628).
6) Bramdmork dor steddijke kemriug vam touneu
en maten, ijkteeken, it. marque mmmmpale de jamge
brMSe dans les tomieaua et sur les mesures. || Gid-
myn. Een tonne [ge-]merot met *sooninox brant,
vlij groeten. Antw.tol v. 1623. Op 8 meert 1711 is
geresolveert, dat van wegens deee stadt lal gemain-
tineert worden het marck en brandt, waermede
onse gesworen pegelaers teeckenen, de tonnen op
120 potten, en de hal£f tonnen op 60 potten, Diee-
tersohe maete. Stadsareh. v. Diest, Prooes bromoers
§ stad Antw. 1710. Deselve brouwers en sullen
oock gheen amen, half amen, vierendeelen oft
andere vaten moghen met bier vullen oft tonnen,
en de goede lieden, tappers oft herbergiers, t*huyB
seynden en leveren, tensy dat die vaten ghebrant
en zyn en gheict metten brant van Liere. O. v.
Samihoven, K. en br. v. 1666, a. 64.
7) Al ander ingebrand teeken, fr. touie autre marque
br4Ue. || Insgeiyex zullen die bierverooopers, hen
bier met die tonne vercoopende, gehouden sQn te
leveren op behooreiycke maete, immers niet minder
als van 80 potten; oft tghene sij te cle'yn sQn, op
dieselve tonnen met een brant doen maroqueren
oft teeckenen, en suloz die coopers rebattexen en
oorten, op pene en te verde^len als voor. K» «•
Quaetmeehelen, a. 24 (1676).
280
BRA.
BRA.
8) Wa^nohyxüyk de SrandAeritu/ Tan Grimm:
Am»^ atu tonnen f weïehin ein zeichen eingébrenni
iti, das hoU. maatjês-harin^, jnngfernherin^ , hering
vom ertUn fang , fr. liareng tierge on de la premi^e
pêche, II D'ixnpositie gestelt op . . ; op elcke toime
gesauten yisch en hi^rinck, t zjr YOOrraDck ofte
brandt, alfimede zeepackinge en yeMchen haerinck
by de vremde vlBschera seyangen, ten aencommen
▼an de eerste bayene on adyenue in Ylaenderen,
ten adyenante yan de toune, yyfthien stuyyers.
Verpachting der Middelen v. Vlaanderen f 18 febr,
1702, a. 6. Van deze oorkonde heeft de uitgeyer
eene oude Franacbe yertaling in de Ord. d, P.-B.
awtir.^ naast menig andere, opgenomen in plaats yan
den Ylaamschen oorspronkeiyken ofBciëelen tekst, en
die yertalingen laten dikwijls yeel te wenschen.
Alzoo luidt hier onze: „elcke tonne gesauten yisch
eö haerinck, 'tzy yooryanck ofte brandt", de pot»-
aon salé o» harengs^ soit du premier on eecond
arrangement f nommé en thioit brandt.
9) Yan het garen. KoHng, fr. eoetion. || Dat men
oock alhier gheen Hollants gaeren en sal moghen
yerweercken 't en heeft zijnen behoorelicken brandt.
Ord, 6 mei 1564, Gent. Zie O. J?.-S, anir. 3 juni
1722, ni, 299.
10) Nienvf ontgonnen akker, waar een hoteh uit-
geroeid en afgebrand is geworden, fr. champ nou-
vellement défriché, terre novale, oü Von a etearté et
hHUé un hois, Qrimm'. novdle, uèi süva eradieaia
et ligna inutüia eombusta sunt, neubrucl^, sohwendef
die steUe wo im wald gereuiet und gebrannt worden
iet. \\ Op den Brant, ane den heerwech ... te Mech^len
weert. Sruee. godeh, h. 10, ie Campenhout. Hof
ten Brande, te Meisse. Tb. De Brantstrate, te
Suggenhout, Ib. 14<1« B. Die hellicht yan een
boender bosch liggende ongedeylt aen den Brant,
regenotende die straete, aen de Lille-hoeye, enz.
Mof d. Duiiêche Orde te „Sickenvort'\ 26 jan.
1548. Dry en een haiff daghwandt landts , wesende
een oodt bunder, gelegen in de prochie yan Schaer-
beek, op het Streekyeldt, tusschen twee groote
branden, atryokende metter eenre zyde aen . . .
JBfuss, godth., Pap, Den Abt, Cohier v, 1736,
Jkekurcttie v, 4 aug. 1787.
11) Vuer eïï brant. Vuur en hitte of gloed,
£r. feua et ehaleure (de Vêt4)t ardeure {du soleil) ,
ignie et attue. || Benedièt den Heren, yuer en brant.
Getijdenb, 25, xyde S. Damiël, iii.
BBANTADER, zn. Dijtlagader, dijader, fr.
veine erurale, Grimm, Brand ad er, die schenkt
ader. || Om te komen tot de proeye, sal den aen-
komenden meester gehouden zQn te betaelen' . . ,
en te doen yier aderlaetingen : eerst op den groeten
teen, genoemt de braniader, O, P,'B, autr, 29.
noy. 1728, a. 4.
BBANTCLOCK, zn. fr. toetin, Kü. Brandt-
klocke. Zie Banclocks. Baepsaet, Analgëe 448,
Oeuvreëy Y 394, wil, dat deze laatste den naam yan
brandklok bekomen heeft sedert dat de gemeenten
niet meer afzonderlijk yergaderden, dat zy niet
meer afzonderlijk ten oorlog trokken, en di^ men
gBwoon geworden was de stormklok niet meer te
ooren dan yoor brandgeyallen. Yandenpeereboom
meldt het stormen yan de hrandklok des belfroote
in den nacht yan den 5 april 1498, toen een brand
de schatkamer yan het stadhuis yex»lond. Tpriana,
II 169. De Geschiedenis yan Antwerpen door L.
ToBïB, II 113/114 gewaagt yan eene hrandJflok in
den jare 1316.
BRANTMEëSTEB, zn. Zooals thans. JSrand-
meeeter. Kil. prctfectme inoendiit extinguendie, Pe
houte^i of leemen huizen met stroodaken hebben by
onze middeleeuwsche yoQfouden natuurlijk al heel
yroeg in al onze steden deze hocgstni^ttige ambte-
naars in *t aanz\jn geroepen, en yeel aanhalingen
waren hier oyerbodig.'Sene enkele yan lateren ^jd
genoege. jj Dat sy [nl. de wethonderen] en hunne
yoorsaeten, in oonformiteyt yan het priyil^e yan
hertog Antonis yan 11 Oct. 1413, hebben geatelt
policiemeesters, brandtmeesters en keurmeesters,
eyeneens gelnck sulcx wordt geplogen in andere
welgepoliceerde stedeA; synde de eerste gehouden
de maeten, gewichten en alles te yisiteren; de
tweede, de instrumenten dienende tot het blus-
schen yan den yooryallenden brandt, en de derden
het yleesch en den yisch, enz. Stadsareh, v. Dieet,
Proeee tegen 8t,-Bemardedal, 1756.
BBANTMUEB, zn. Zijmuur^ fr. wvr laUral.
II Alle opbouw en yemieuwinghe yan yoor- en
aohtergeyels, geleek mede yaji sQd- of brantgeyels,
sal yoortaen geschieden in steene muyren, sonder
eenige houten oft« leeme weiden. C, v, Maattriehi,
Beeez de 1665, Y, 2. Soo wanneer eenen brantgeyel
geleyt wort tusschen e^i huys yan d'eene zijde,
en eene ledige plaetse yan d'andere syde,-B00 en
sal den eggenaer ofte besitter yan de ledige plaetse
niet yerder daertoe contribueren aU t-er hooohte
yan eenen luyckmuyr, of yan negen yoeten boyen
de aerde. Ib. 12. De syd- of brant^eyels moeten
geleyt worden half en half, op gemeijn erye en
tot gemeyne kosten yan de reyngenooten of nabuy-
ren. Ib. 8.
BRANTOYEN (Brantoye), zn. yr. Een term
van de bouwkunde, h, un terme étarehiteoture(T) || Den-
zelyen Mr. Laureins de Haeze, ic iüin x Ib. yiy
sch. parisis yoor de leyeringhe en tmaeken yan
een Hjste yoor de brantoye yan dese comptoiren,
met een creuse oyerspringhende S'/t duymen, dyoke
5Vs duymen, diepe onderhalyen yoet, om daerup
de steenplate te legghen lancz de yoorseide lyste
119 yoeten. Tpriana, I, 354 (1621). De door^iaana
zoo omstandige uitgeyer onderricht ons, dat die de
Haeze een G^ntsche meester-steenhouwer was, dat
hy de benoodigde Brabantsche steenen leyeide
yoor de yoorgeyels yan' het Nieuwerek, de behoa-
wene steenen yoor de kruisramen, yoor de yer-
siering yan de ronding en yoor de sohoone êtaent"
frimetert, ter zyde yan het kerkhof geplaatst, boyea
de krooniyst of kornis (blz. 276); doch niets laat
ons yermoeden wat er door branUiioe moet yerstaan
worden. Of zou het een schryf- of drukfout zyn?
BRANTPALEN, zn. my. Yan een grondgebied.
XJiterste palen , fr. iMnitee extrémee (d'un territoire).
II Priyilegie der metsers, steenkappers, kalseydera,
schalliedeckers : Dat niemand, tenzy geyryd zynde,
en yermag te exerceren binnen de stad Aebt en
rondom dezelye, binnen haere brandpaelen. B^ke-
arch. Ambachten te Aalit, Declar. v. 1784.
BRANTROEDE, zn. Yerklw. Brantroeken.
Brandijzer, haardijzer (waarop men 't hout legt),
fr. chenet. ^. Brandroede, .FVm., Sioamb*^
Mand., Lovan. y Brandy ser,/iiZorMm. || y brant*
roeden, y grote brantroeden. Inv. Boreh te Loven,
1436. y grpote yseren brandroeden, fr. deux granê
gueminatUx de f er; iiy middele brandroeden, y
cleyne brandroeden. Inv. v. Nevers, 1467, a. 12/14.
Tusschen die ookene en die stoye. Item dn deyn
brantroeden en een yiersceppe. Inv, v. d. Sulei^
1489. Op die camere yoere boyen dat buys. It.
noch y yseren brantroeden. Ib. In des testatoers
cokene. It. noch eenen cruyshael, y deyn brant»
zoekens, twee tanghen en een yiersceppe.
BRA.
BRA.
881
BSANTaACK, ffL NaUe m^Êomak, om omr de»
rmg te Uggen in eemm brand, or. tao ègrwM momüét
ponr meiirê 9wr U do» dm» mn ineendie. \\ Xenen
bnmdtMMïk. C. «. Aniw. 1682, o. 41 a. 100. Siade-
voorded. De eompikUae telleii onder het Toordeel
dei mane: WiiUe& en l^nenwerk: Eenen hedieaekg
terwyi een «nder ha. erby yoegt: qft Irandieeui
(beneTens den medeaek en den torf$adc tux 1682).
De hedieade is hier oobetwistbear orerbodig en
eana ■chryffout; immeie de seren eerste art. yan
deae IQst beyatten alles wat yoor eene goede slaap-
■tede kan yerlangd worden, tot den girojfeaek onder
't bedde (ü, j, 228). Wekia, dese bnmdsak is
niet andere dan het natte slaaplaken yan het Antw.
keorboek. j| Waert dat eenioh brant qoame binnen
den binnensten yesten,.. dat dan een jeghelyc
diere stroenen hayse binnen hadde, eenen weer>
aehtighen man op sQn hnys eoude moeten hebben
met eenen sUepkkene , . . (art. 197), en: Yiele
eenioh brant binnen den botensten yerten, dat dan
een ieghelie die stroen haysé hadde, eenen man
op dat hays hebben sonde met eenen naten ilaep-
lakene.
BRANTSCHAP, m. Sen gebouw om de brand'
eiqf, hotU en tarf ie bergen, fr. eonetrueüon ponr
porder Ie boie ei la Umrbe, Ie tkaeffage. \\ Oft
[el. het yoozdeel des eerstgeborenen] oyck niet
bestaat in allen den bouw yan schuere, stallingen,
braadtsohap, gebroyckelyek by het hays ? C gr.
Loon, I 482 (1696).
BBANTSCHAT, sn. GM gegeeen ioi afkoop
vam brandeHékOng en pkmdêring, fr. argeni donné
ponr ee raeheier des ineendieg ei dn pülage. KiL
Brandschattingen 2. redempOo imeautiaria,
I) Verbieden . . . met onee yQanden te handelen . . ,
nooh metten selyen eenichsins te componeren, t'sy
by forme yan aifooop, redemptie, brandschat ore
anderssine. JPl. v. Brab, 23 aog. 1578, I, 284.
BBANTSCHATTEN, bw. Bramdeehatien, van
eene eiad of dorp 'eene aom gelde vorderen ioi
efkoop van brandeOekHng , fr. imposer è wis ville
om mn viUage eeriaime eonirihniion pomr m raeheier
dm fen ei in jnüage, Kil. SxaoOoneeg ineendiariam
emtorqmere, eogere ad eonflagraüoniê redempHonem.
I) Hesit de schouteth yan Antwerpen, als maick-
giaye 's landte van B^en, de kennisse yan alle
criminele saecken, als yan dootslagen, dieften,
bzandtsohatten (emaeiione avee menace d'ineendie),
Bohaken en dieigeiyoke. C. o. Sanihoven, 1670, 1. 1.
BBANTSCHATTEB, sn. M^, die gOd afdmngi
onder bedreiging van brand, ranieoeneerder ^ fr. ooltii
qmi eadorqme de V argeni avee menaee ^incendie,
ran^onnenr, KiL segt: Ineendiarime , wat eigenlijk
een brandeiiekier i& || Dat nyemand.. eenigen
biaadsohatteren oft transeneerderen , oft yemande
yan dien, nogheenrehande sommen yan penningen
oft eenigherleyde andere goetdoen» hoedanich het
wave, en gbeye , . . Dat oic niemand . . hen huse
en hoye, en herberghe noch en sostinere, hen
eenigerleide bileyinge oft sustentacie yan eten oft
drincken geyende. Eekenk. v. Brab. reg. 138. f*.
99. y«. Ord. 14 ang. 1459. It. rag. 136. f». 261 ,
Qrd. y. 19 juni IW9, Om yoirt onse goede lude
en ondeiaeten, en hunne huse en goede tegen die
yoiiB. brantschatters en tKansenee]^ers en huere
brandstichtingen te beeorgen , . . Jnsdmo, CoóL
Belg.^ Plae, f^, 13. pBlkeen is ook yrijgesproken]
yan doetslaegen ffeschiet aen moortbianders, biant-
sohatten oft afisettera, wederspannich sqpde int
yaagen. C. e. AmUd. oomp, VI, ig, 26.
BBANTSCHATTJÜTOySn. Qéldaf^nagen onder
bedreiging van brand, fr. exaetiome meee
d^ ineendie. KU. JBaaeiio ineendiaeia. || Dat den eyge-
naer der winninghe, in den Q/nmTÜmr yermelt, al
ist seWe dat hy forain is, gjiauden is die opg^
satten publieoke schattingen (in deien swaeren tj%
yan orloch en brantsohettinghen), syn contingent te
betalen. C. gr. Zoon, ï, 413.
BBANTSTEKEN, sn. BrandeOekHng , fr. ermmê
d^ ineendie. || So wie behoorlic upgeroupen ea ter
oause yan eenighe manslacht, diene» bnatstehen,
oft om uploop , . . yan yxonwencracht of yredebrake.,
DS Pb. en Bs. XVL Aeeenede, 46. K. e. d. Vier
tmifladfc/flii 1242.
BRANTSTICHT, sn. BrandeüMitig , fr. oriMe
d^inoendie. || Want de negatiye inclndefen mach
affirmatiye, te weetene: dat 'thugs noch staet en
niet yerbrant en is; oft dattet yerbrant is bQ ia
yiere [I. inyiere] oft yan den dondere, oft andere
meseiye; *twelck geproeft, Uykt de nwatiye: dat
hij gheen brandstioht gedaan en heeft. Wixlavt ,
XesMT. e. VL 70.
BBANTTEECKEN, sn. 1) Brandm^erk op den
eehomder eene veroordedden, fr. w^airqne ^ fi6irieemre
enr Vipaede d'nn oondamné. EU. Brandteecken,
eügma,.. noia pnbUea, noia inmeta. \[ Kogben
drossaert en schepenen yonnisseiycken bannen alle
delinquenten u^t dese jurisdictie, . . *t ay yoor
eenigen tydt, op de gheesselinghe, branttoecken,
oft op de giüge. C v. Demrwe e. 1612, a. 72. IL
C. V. Anino. oomp. VI, jj, 1.
2) ISen kenieeken in eene iom gebromd, fr. WM
marqme dieHncUve bréUe emr mtMt ionme. H indien
dat eenighe branwere . . tonnen gecooht hadden , . .
die eenighe brauwers yan Meenen toebehoorden,
werden ghehouden . . te comene an dekene en ghe»
Ewoiene . . , te kennen gheyende hoedat sy an de
yom. tonnen gherocht [^raakt] syn , . . ; en indien
sy de sake waerachtich yinden, sullen yermenghea
de teeckene nut te doen doene en daemp te stel*
lene huerlieder teekene, midts.. daerup te doen
afilgerene' ofte prentene een byteekene oft bran^
teekene. Bsxbbt, I, 839.
BRA8EEBEN, hw. Aam bei meiaal, b^ mnddel
van bei vmmr, een klemr van gomd genen, fi. damter
an méial Vapparenee de Vor, om mungen dm fen. I*
Cume heeft braeer, faire chanfier, en brmeer de
V argeni, Ie lepasser sur la braise. || Dat niemand
en sal moghen maken ofte doen maken , . • eenigp
weicken.. ghetrocken, ghesponnen,ghefwevenv8&o-
smeedt, ghegoten ofte ghestampt, yan copere oft
anderen metalle, beoleedt en oyertrooken met
gaude oft selyere, ghebraseert ofte in eenigher
ander manieren ghecoleurt ótiie opgherust, als den
selyer ofte gaude gheiyc synde; uutghesteken alleeae
alderande ridders ghesmyde, en ornamenten oft
ciiaten yan der kercken, niet gheweyen, ghespon»
nen oft ghetrocken synde. FU e. VL 13 apr. 1661,
I, 808.
BBASPENKING, sn. 2Uvei«n munt geslagen
onder Karel den Stoute (1467—1477). Ben dubbele
stuiyer, later bratpenmng genaamd. Zg had in het
begin der 17«ie eeuw de waarde yan 1 stuiyer 8
deniers, t. d. Ohijb, Beriegdom, 168. Volgena de
Ord. y. 21 apr. 1607, gold.de braepenninek het
40*t« deel yan den Phjüppus daalder, en deae, 2
gulden 12 st. Brab. BU v. Brab. H, 531.
BRASPOTTEBU, sn. Braeeerv, eUmper^^ fr.
ripaiUe, godaiüe. \\ Hy [el. de kenkenmeester] aal
oock toesien naer het poortiershnyseken, looclitjmob,
en andere nlaetBen, of aldaar geen onbehooreigoké
yergaderingne en braspottecyen en geschieden* Jftyi,
S82
ËRE.
BRE.
«oor de dieiuiboden i» 8t-PieUr9 Mdij te Oent.
18<le B.). MMêoger 1886, blz. 288.
BRASSEN, \m. Mengen y vervaUéhen^ fr. miUM'
ger, sophieHquer, Kil. mitoeref enz. || Vleeochou-
den, TiBchooopen of tayemien, die willens of
wetenB Terooopen gecomimpeerde vleeach oft visch ,
oft gebnsten wQn oft andere geoorrampeerde vio-
tnalie, daanff yemant gestorren iB, zijn te panie-
rene ab homioiden. Wiblakt, Praet. crim. 98
BRASSEN, zn. mv. Waarschijnlijk hetzelfde als
BBASSALEir, omuckenen, armplaten ^ fr, braesards,
11 Een pantsier met twee ouwen gaerde (?), brassen
eü een paer yseren handsooen. Bayuabkbbb, ^.-
Sulpiee, I, 21. Een cloecke maeght.. die Sijn
Doorluohticheyt brassalen en hantscoenen presen-
teerde. HcüWABBT, Mafthias, 85. Die coirassiers,
zijnde gewapend met brassalen. PI, v, Srab, 16
febr. 1627, IL, 184.
BRAÜTOBVE (bbabtttobvb) , BRÜTOBVE,
zn. mv. Twrf voor de brouwerijen t men onder-
scheidde er twee soorten, namelijk zoogenaamde
witte en zwarte; fir. tourhe ponr les braeseriea;
on en distingnait deux sortes, une dite blaneke
et une noire, \\ Terdelinghe; olejme braeutorve,
die men heet ,^mackaert", en Kieldrechtsche
witte bmtorre, sal men gheren ran eiker last,
dat men hier binnen yercoept, xxxu miten.
Item, braeu bruetorve (six) zwert, daeraf sal men
gheren, van eiker last, ran assisen, ij groten, de
VLAMiircK, Aoe.f 26. (10<i« E. Zie BBOüwsy,
Verdam bbatttübf.
BRAÜWE. Groenbrauwe, zn.vr. Ophooging
van aarde tustehen twee velden^ fr. élévation de
terre entre deux ekamps, berge, || Op *t velt aen
den Alboem , boren op 't dorp , metter zjden aen
die gruenbrauwe. BruMS. godsh, H. 290 f. 281,
Rterbeehy 16<^<* E. Te Linthout weerts . . . daer een
gruenbrauwe plach tusschen te liggene. ld. Lanx
een hooghe grecht eü gruenbrauwe. Ib. f^. 71. t**.
Anderleoht, 16<i« E. Eigenlijk rand^ katftf boord ^
fr. bord. Te Loyen en in de omstreek heet nog
braa de boord ran een huis , het yoetpad langshenen
een huis, fr. trottoir. Zie babm.
BBEEDACH, zn. In den leenmansdienst, een
dag om het meet over het vdd uit te breiden ^ fr.
daJos Ie régime ffodal, un jour de corvee , eontis'
tont a êpandre Ie Jktmier sur Ie ehamp. db Pb. en
Br. III. Saneele, 13.
BREEDE (Breedde), zn. vr. Van een yeld.
Inhoud, omvang y uitgestrektheid y fr. oontenanee,
étendue (d^un ohamp). jj Ten regarde yan de jonge
klayers , die op de gepachte landen zullen beyonden
worden te staen, den afgaenden pachter zal daer-
yooren profiteren (boyen 'tzaed en naeryette) een
derde yan het yoorgaende jaer pacht en andere
lasten daermede hy belast is geweest, naer pro-
portie yan de breedde. O. v. Auden, 2<>« d. Regl.
12 ang. 1767, a. 8.
BREEDE DER WEGEN. Zie wbch.
BREEDEN, 1) Landbouw. Het mest oyer het
land uUbreiden, fr. (Agrieulture) Êpandre Ie fumier
OU 1'engrais sur la terre. || Elo bunre om . . , onse
dienst butenghelaten dien si ons souldech sin elkes
jaer, alse yan der yetten hute onsen hoye te yoeme
en up onse oouteren te bredene, te eiken saisoene.
21 jan. 1284. Vad. Jlius. II, 366. De laten moeten
tmee breeden op tyelt, tot xii laten, en eenighe
tmes al tjaer deure uuten stalle doen. db Pb. en
Bb. St.'DenijS'Westrem, 15 (1382—1887). Oock
60 den meester ofte aenoommende pachter gehauden
te bataelen het derde yan de messe gheyoert in de
braecke-stoppelen yan den le^^n jaere, met het
derde yan het yoeren en breeden. C. v. Aalsty xiT,
14. Ook yan zayeL: || €k>irdaen yan Lieshout,
greyere, yan dat hi den sayel gesteken heeft opte
Loe en dien opte Merct ghebreyt, doen dien de
cloesteren en kerren geyuert hadden jeghen den
steeckspele. Bek. stad Loven ^ 1450.
2) Nieuwstijdingen. Verbreiden y verspreiden y uit'
strooien, fr. rêpandre, divulguer (des nouyelles).
II De pelegrims aldus daghelicx yan Jerasalem
commende, breedden oyeral de mare yan der groter
abstinentien en stranghen leyene yan zuster Sebe-
lye. Jan v. Dixuudb, 71.
3) Een beknopt gezegde. Uitbreiden of uUeen"
tetten, fr. a^i^iüer un énoncS coneis. \\ Den eedt
yan feaulteytechip. Ie sweere u ghetrouwe te zjjne
teghens elcken , wtghedaen teghens mijnen here . . .
En . dit is ghenoech om feaulteytschip te doene.
Nochtans, omme den juge en simple lieden, diet
niet en yerstonden wat si swoeren, so hebben [t]
de leenrechten ghebreet in dezer manieren . . (Zie
aldaar deze merkenswaardige uitbreiding yan de
plichten eens yassaals. Wiblavt, Leenr. v. VI. 34.
4) 'Wbdbbe. — Zich uiibreideny z. verspreiden,
fr. s'êiendre, se rêpandre. || Uitdien dat die ghisle
Gods en yreeselijcke ziecte van der sterfte [nl. de
pestziekte] ghecommen es binnen dese prochie yan
Sente-Panwels, en dat heere en Wet aenzien en
mereken, dat die hair breet en spreet uit oirsake
dat die lieden noch scaempte noch yreese onder-
linghe en hebben, zodat ten hende die gheheele
prochie dairaf zoude mogfaen gheïnfecteert, ont-
steken en bedoryen worden ... DB Pb. en Bb.
XXVI. 8t,'PauwelSy 10 (1557).
5) Onz. — Zich vergroeien y uitgebreider worden,
fr. s^agrandir , gagner en extension. || Als die riyiere
wast metten opwatere oft in hueren loop, zoe wast
zy ten proffyte yan den prince; en als zy mindert,
soe breedt die heerlicheit yan den smalen heere
doer wyens lant dat zy loopt. v. d. Tav. 106.
BREEHOURT, zn. Waarschijnlijk bedoryen yan
het fr. behourdia, waaroyer zie La Cume, die de
toepassing yan het woord op het dagteekenen niet
kende; hieroyer bericht ons L'art de vêrifler les
dates in den Olosstnre des dates: Behordieumy
Bouhourdis ou Behourdi et Behonrdich, espèee de
joute qui se faisoit aveo des bétons , les 1 et H
dimanche de carême. || Gedaen int jaer Ons Heeren
duust iij<^ LXIJ, in Breehourt. C. v. Auden. 2<i«d.,
blz. 93. Lbist kent deze benaming niet, en zy
schijnt, behalye onze aanhaling, aan de oorkonden
der Nederlandsche taal yreemd gebleyen te zijn.
BREECKSEMEN (Breexemen), zn. my. B u i t e n-
breeoksemen. Buüenste dijkdoorbraken, fr. r«p-
tures extérienres de digues. \\ Indien aen den d\|ck
niet te yermaken 8\}n dan buijten-breecksemen ,
oyeryallen, sluijsen en hooffden oft sluysylieten te
grayen , metten bruggen , . . dat moet den tochte-
naer selyer betaelen. O. v. Antw. oomp. UI, yjj,
14. It. 1545, XIII, 64, var. buyten-breexemen«
Zie Verdam bbbxbm.
BREECKVORE, zn. yr. Diepe vorcy fr. sUUm
profond. || Dat yoor onderprys te considereren
doet : de yette in den put , . . . de breeck-, oft
schyffelyoren , het delyen , . . C. v. Auden. 24e d.
Regl. 12 aug. 1767, a. 20. It. a. 10 en 22. Zie
SCHIJTTBLYOBB.
BREEH, zn. Ontdambaar struikgewas y fr. brous-
sttiUes igfiammaUes. \\ Eest dat ghy tyier geeteeken
hebt in u peden \nl. peen, hondstand] opt yelt,
oft in u stroo, oft andere breemen, en my aoade
BRE.
BRE;
28»
dunf coempt, ie uX mogen ageren tot oprichtinge
mynder ecaden. y. 'd. Tav. 8ö v^.
RRKRM V.H (Bremes), zn. JBreed mes, ir, eomieau
lairge (7). || Dat niemand ... en draghe achter
straten oft- wegen te yoete . . ghisemen \l. ghiser-
men], bremeeaen, hooz weerden, lange messen en
lanffhe daggen. Békenk. o. Brab, reg. 133 f^. 99,
Ord. 14 aug. 1459, a. 16. lement wordde geaccu-
seert, dat hij eenen anderen hadde geslagen met
eenen grooten stocke, oft met eenen grooten bree-
meese, qft bardaxen. y. d. Tat. 163 r^ In de
Coêi, «. hH Vrije j I, 7dO, aant. 11, worden
gemeld, na de peden ov stokken, hraemêgêenj en
yertaald door hdUms d'fyineg (7). — Wy kunnen
«r erenwel ook geen breeemês Tan maken.
BRË£N, zn. De zin vereisoht sfif^f gewkenkj
fir. do» f graüfioatum. \\ Dat van nu voirtaen egheen
preeter, wie hj zy, boyen den ordinar. loen vore
elck schutten oft calangieren competerende in gelde,
niet en sal mogen hebben eenighe breen. noch
andere goetdoen van yemande, dan jairlics eenen
roggeechoef alleenlick, yan eiken onder dbedryf
yan syne preteryen ploeohwinninge houdende. Bêk,
o. Brab.y reg. 136 f». 314, Ord. 11 juU 1614.
BREëSCHOTEL. Zie bbaetbchotbl.
BREET, zn. Zie bsit.
BREET, bn. De yergel. trap komt Voor in den
zin yan verder^ tneer, fr tUUrieur, plut de. || Voert
es besprec, waert dat de yors. Fransoys [nl. de
baljuw] eenighe gheyanghene brocht tsammans huys,
het ware yan criminele zaken oft oiyile, dat m^n
heere niet breeder ghehouden en bl\jft dan te be-
talene de costen yan drien daghen, de Pb. en Bb.
VL Nevele, 43 (1472). Wanneer twee ofte meer
persoenen hemlieden yoor eenen anderen borghe
stellen, simpelyck en niet een yoor al, zoo en
syn zulcke borghen niet breeder aensjprekelic , in
cas yan insouffisanthede yan den principalen, dan
naer portie yan haerlieder borchtocnte. C. o. Aalstf
XY, 4. Bn zijn alle contracten met zulcke [nl,
gebelden] ghemaeokt nul en yan onweerden , . .
noch en zyn niet breeder ghelooft dan tot yyff
grooten. Ib. xix, 3. It. 8i^l a. 8. It. Oruf, xxYiii,
a. 8. Zonder breeder uuytstel ofte yertreck. O. o.
Auden» II, 13. Als de beclaeghde persoon tsynen
wettelicken daghe dienende op 'tyeryolg yan der
olachte niet en compareert, nochte procureur in
sgnen name, zo houd men drye wettelioke daghen
teloker naeryolghender yierscharen, zonder breeder
dagh^nghe. C. o. Kortrijk , iii, 2.
BREIDELEN, bw. Eene macht. Inkorten, be-
perken, £r. rettreindre (un pouyoir). || Enishudens^
Ofligs die macht yan yeiwideringen en alienacien
der leenen soe gerestringeert en gebreidelt oft be-
dwongen, dat men dleen niet en can als pant
YerobUgeeren, noch in dooten en huwelycker mede-
gayen bezwaren , sonder consent yan den leen-
heere. y. ix Tay. 198.
BREKE, zn. CMrek, nood, nooddruft, ft. mam-
que, privaüon, nécessité. Kil. Breke, vetuê, j.
ghebreck, egeetae. \\ Vort, so sekerde en swoer
oase Mergriete, des yorseids Heinrix Moraets wet-
telike wyf, dat soe nemmerme, dor 'neghenen
oommer ofte breke, die soe hebben mochte, in
wat manieren dat ware, enighe bileyinghe ofte
eneoh recht an de yorseide erye heesschen ofte
calengieren soude, dat meester Salemoene, oft hie-
mene, die na hem an de yorseide renten quame,
mochte deeren. 29 oct. 1294, Vod. Mum. II, 369.
(De gehuisschen Moraet hadden namel\jk geld gelicht
op zeker erfgoed, en de yrcmw doet iSstand yan
haren lyftocht op dat goed, welke nooddruft haar
mocht oyerkomen). En heft gheloeft, bi harre ghe-
sekerdere trouwen en bi ghesworen eede, dat sie
die lijftocht nemmermeer calengiren en sal, noch
doen calengiren, noch lust peynsen en sal omme
die yors. lyftocht weder te ehecrighene, in ne-
gheere maniren, wat node ochte wat breken dat
sie namaels hebben mochte. Schep. e. Leneke [Len-
nick], 1361.
BREKE, zn. yr. Braak, braakland, tt. jaekère.
II Vort, soe es the wetene, dat Jaoop in dutterste
drie jar nengene breke saien nen mach met yran*
sade. Schep. v. Assche, 26 noy. 1296. Eene oork.
yan dezelfde schepenen en dagteekening zegt: || Dat.
si binnen den utersten drien jaren nengeen ytan
saet saien en mogen op dat yorgenomede lant.
Zie BBABCK.
BREKELLTCK, bn. In rechten. J)ai kan ver-
broken, vormend worden, ir. (En droit) qui peut
étre caëêé, annulé. \\ Metter eerster doot yan de
partaigierders , t'yoomomde partaige gheconfirmeert
zynde , en es daemaer niet brekelick by den langst-
leYende ofte eenich yan de ghepartaigierde. C, p.
Auden. xxy, 7. Anderssins, wies hy [«I. de toe-
ziende yoogd] daerinne ghebesoingniert zoude hebben
ten achterdeele yan de weesen, zoude brekelio en
infracteerlic zyn. Ib. Ckth. prim. ix, 11.
BREKEN, bedr. en onc. wkw. In yerschiUende
beteekenissen. 1) Wegen. Bederven, ft. abimer
(des chemins). || Hg [nl. de pachter] moet stoppen
de weghen die sgne beesten breken sullen, dx n*
en Bb. Nazareth, 28, Suuroedel v. 1410.
2) Weiland. Ömplo^en tot houwlaud, fir. labourer
(des prairies), Uê ehoMger en cuUure. || Sonder
consent yan den proprietaris en sal niemandt yer-
moghen te maeyen oinnen sijnen pachte eenige
gherserien, die t'sljnen aenoommen ten suloken
gebruycke niet en waeren, noch gherserie ofte
merschen te breken. C. v. Beüe, xyui, 8. In
camere wordt kennisse ghenomen yan . . . Insghe-
lycx Yan niet te bezaeyen ofte breken eenighe
yette weeden, contrarie de oostume yan Venme-
ambacht. C. v. Veume, xlyi, 1.
3) Braak leggen, ft, mettre en jaehère. || Niemant
en yermach gheduerende zynen pacht in de hof-
stede meer te brekene dan t^derde. C. e. Veume,
xxxiii, 13.
4) Haring. Ontweien, ft. Svenirer (du hareng).
Adr. Jnnius:-Den yisch schoon maken, opdoen,
breeoken, onttoegen, piteem exenterare, ft. even-
trer Is poiêson. \\ Zodat zg yeel yant goet yan dsr
nacht waeren ghebrukende tot caecqharynck , de-
welcke zy an lant waeren caecqkende, zoutende
en bereekende [I. breekende, dus niet eigeniyk
préparer, mettre en ordre] met grof zant. Piot,
Ciiron, 476. Zie Verdam. Dien ten ffCYolge zou,
in het Kb. v. Antw. 102, het woord breken ook
moeten yertaald geworden zgn door éveutrer.
6) Eene keur. Overtreden, fr. euflreindre, trauê-
greseer. Kil. Breken de wet. ii^Hngere legem.
II Van twesten Yoer tgherichte, of coeren te brekene.
Die yore richtere en yore scepenen iemanne sleet,
ocht eneghen coere brect, tot ons heren rechte sai
hi ghelden dobbel mesdaet. Kb, v. Dieet , a 65. Die
dese ooeren en statuten breken, also meneoh werf
alsijt doen , also meneghe mesdaet suelen si ghelden.
Ib. a. 73. It. b 106.
6) Eene „sinne" of wettelijke yersohooning. ITsclar-
leggen^ fr. réfuier (une exoine ou excuso legale).,
II Waerop [nL op het bewgs yan wettige niet-,
yerschyning] Jan Lodyix en de bailliu , • . pindeiv.
284
BRE.
BRE.
de linne te brekene bi vele pointon efi ndenen,
diere tj toe eeiden. O. v. Amdén, 2de d. bl. 112 (1417).
7) méken het minste met het swaarste.
Jh Uokittê ttrqf ntnoMgen door oene êirengere (in
eTenredigheid met de mlBdaad), fir. r&mplae9r une
pmoê U^èré pmr «m jUu sMre (en pioportion dn
dëlit). II En oft rellicht sulz {nl. de soo eren
bepaalde Terordeningen] Tan meerder oft minder
eitunatie weer dan in de voors. poenten en arti-
düen reroleert is, ao eal men alidan die braeeken
stellen en ordonnantien maeken nae belanok raa
denselfen poenten efi aitioulen, brekende altyt dat
minsten met het swaersten, tot goeden proponie
Tan den misdaet. O. LiSffe, K. e. Tot^eremt 18
mrt. 1602, a. 47. Zie blubschev.
8) Fexmüiok breken. BeloJU vam hmtoa^k
h^ pemnnghreken , fr. promeatê (de mariage) en
rompami «as JP*^ de monnaie, \\ Ben ziz aogosti
[1669] 800 was hier binnen Ghendt, in alle de
ptochlekeroken, bj beTele tqh den paos en Tan
den hore, uytghelesen: dat men int doopen Tan de
kindere maer eenen peter en meter tot ghetujghen
sonde nemen; Toorts, wat belofte datter ghedaen
wordt [nL Tan hnweiyk], tsy by woorden of breken
Tan penninghen, eto. daer den pastor efi Trienden
niet en syn, dat die Tan gheender weerde en is.
Betg, Mur. vin, 416.
9) Onz.^ — éiokipbrmik l^dem, fr. faire maeftttge,
II Ben flcip breiot in eenich land, te wit steden
dat het es, die seiplneden zyn soaldioh te behoudene
10 ly meest moghen. Seerecht e. Damimey 8.
10) Sieekepd houden ^ lansen breken, fr. joéier,
rompre des lanees. \\ Vmnwe MusrieteTan Jorcke,
'sconyncz Bdnwaert sustereTan xnghelant, landde
ter Sinas, in Ylaenderen, den xxt«° daeh Tan
junio Lxvni [1468]. Myn ghednohte heere traude
deselTe Mavgriete te wiTe ten Damme, in de
stede, tsondaechs , . . efi hilt tsaTonts en al de
weke daemaer, tot smaendaeohs,. . syne feeste
binnen der stede Tan Brogghe, stekende, brekende
efi andersins. Ten selTon daghe hilt hy te Brugghe
eenen tonmoy np de maeret Tan xxri hellemen
jeghen andere zzTi , . . sBysendaeghs wasser noch
g^besteken, eit daermede schiet de feeste. Schatss,
OdUaHe, 469.
11) SankbreMff worden, ft, fmre faUlUe, || Als
een schnldenaer openbaerlijck is ge&illeert oft ge-
broken. O, e. Antw. eomp, lY, XTi, 20. Indijen
den sohnldenaer oompt te breken sonder ten yoUen
te betaelen. Ib. z, 6. Als het schip, daerop de
Tereekeringe is gedJaen, by den prince wort opge-
hoaden , . . oft dat het aldaer breekt [var. leek
wort], oft anderssints onbeqnaem wort om de reyse
te dóen , . . C e. Antw, eomp, lY, zj , 136.
12) Sonder breken. Onverbreekbaar ^ fr. inmo-
UMement || Want also alse sgt ons daer besceden
souden, sö sonde wyt en onse nacomelinghe eweleke
honden. Taste efi ghetmeleke , sonder eenech breken.
19 jnni 1296. Yast, gestede efi sonder breken, tot
ewigen dagen, sonder eenigerhande argelist. Donde
MêoA, f>. 21 T«. 20 deo. 1414.
BREKER, sn. Haringbreker. Saringsehoon-
flMilfcsr, fr. HrijMmr, videur de harengs, \\ Men sal
asTen Tan ooifhannghe . . Tan eiker duyst , . . Efi
haringhe den brekere. Kb, v, Aniw. a. 102.
Zie BBSKSir.
BREKER DES YREETZ. Zie tbxdxbsskxb.
BREKING, sn. JBankèreuk, ft.ftsmUe, \\ Dwelck
aoek plaetse heeft al waer*t dat djB schnlt waere ge-
sproten Tnyt borehtoehte, die by den fikctenr, make*
lier oft beTélhebber metter daet waere gedaan Toor
sQnen meester, aleer die waere gebroken, efi oook
niettegenstaende dat, ten tyde Tan de brekinge
. oft £BulliBsement Tan hennen meester, den daoh van
betaelinge noch niet en waere gcTallen. O, v. Aniw,
eomp, lY, X, 21.
BREME, sn. tt., ook yseren breme. TVaUe-
deur f fr. grille, grillage, Ygl. Kil. Bremme,
repagulmm. Thans nog in gebruik in Brabant. Zie
ScHüXBMAirs. II In 1814 werden begonst de Kip-
dorppoorte met eenen toren op den Hayendycke;
want die Tan te Toreps maer gesloten en hiMlde
met eene yseren breme. Willxms , JSist, ond, 191.
BRENGEN, bw. 1) Seriéhien^ mededeelen, fr.
rapporierj faire rapport de, eommaniquer, || Wan-
neer sy [nl, de OTormombooTB] boTinden in eenighe
momboiren merckeiycke oft groote gebreken Tan
negligentie oft anderssints , dat sy dat snllen brenghen
in de camere by den raide, om daerinne geiycke-
Mjck efi met gemeinen adTise behooriyck Tersien
te worden. C. e. Loven , Weesk, a. 18. Soo wat
persoenen aldnsdanighe lieden OTerqnamen daer
hen aen twyffelde, oft daer sy eenigh ghoTeeide
Tan Tichtinghen oft Tan wapenen aen saghen, die
souden dat terstont moeten brengen a^ den heere
en aen de stsdt. O, v. Lier, ii, 46.
2) Brengen iem. op iemand anders.
Als iemand, om sieA op een amder te «stbümii,
eenen derden persoon bewetgt om t^nen vijand boos*
aardiglijk te bejegenen, fr. lorsque quetqU^un^ pomr
se venger d'amimi, engage un tiers è aittagmsr
méehamment son ennemi, jj Zoe wat porteren een
Treempden man binnen der Trijheyt Tan der stadt
bringt of doet oomen op eenen portere, om hem
te Treecken oft eenen portere te meedoen, sulck
Treempt man sal dobbel beteringhe doen Tan dien
dat hy meedoet ... Efi der portere, die den Treemden
man alsoe gebracht heeft oft heeft doen oomen op
eenen portere , die sal dobbel beteringe doen . . .
Efi can der portere wael en claeriyck betueghen
dat der ander portere deenen Treempden man op
hem gebracht heeft, wywael der Treempt man nyt
mcsdaen en hebbe den portere, soe sal der pofter
Tcrboeren.. K, v. 81.- Truiden v, 1866, a. 21.
8) Brengen ten hooohste. Aam don moest*
biedende verkoopen, fr. vendre aux enekkree , am pim»
qjf¥ani, || Derve moeste men doen gebieden te
ooopene in de kercke drie sondage, efi dat erre
ten hoochsten bringen. Dit is treehi vam UeeUj
a. 116. Dat men den toots. grondt by een dienaer
sal doen Tisiteren ; oft daer iet op te panden waere ,
dat men dat sal alpanden, efi Toeren ter saeeter
merekt, efi brengen het tén hoochsten. Cv, Siehemj
a, 10.
BRENGER (BRINGER) 'sBRfEFS. Bomdor^
vertooner vam een wissel , fr. portenr d*mte Ultre de
change, \\ Een Terlydere Tan der obligatien inhou-
dende „brengher sbriefs*' moet de obligatie kennen
oft ontkennen. C, v, Antw, 1646, ▼, 20. Die Tuyt
eenige obligatie inhoudende clausule Tan „brencer
sbriefb" compt heysschen, wordt Tcretaen t'selTe
in synen eygen naem te doen. Ib. Ccmp, lY, y,
8, en passim aldaar. — Omme te heeechen betae-
linghe tmi eenighe schnlt OTer eenen anderen, is
Tsn noede dat denghonen, die sulcx doen wilt,
daertóe hebbe behoorlick recht, transport oft pto-
ouratie, al waert soo dat het instrument Tan de
schuit inhielt clausule Tan ^bringher sbriels"» C
e. Aalst, xn, 10.
BRE8IL, sn. Braeiliekout , fr. brésU, bois de
SrésiL II Bresils. Een bale Tan iie Ib., op oz e.
Sekaiting v. 1661.
BRE.
BtlÊ.
^
BRET (Bréet), xn. mr. breijders, breij de-
ren, berde r 8. JSerd, plank ^ hier plankje en
panneel, ft, pHanehe^ ici planchetUt panneau, \\ Ben
papiren boeck ghebonden tUMohen breyderen, be-
Shint: Sic ineipit stxtuê Deoreialium, Noch een
nnne boek op franayn gescreyen en ghebonden
tosachen herders. Noch een papieren boeck ghe-
bonden tnsBohen die brejders. Noch op dioBelve
camere een craoifljcs op een breet ghesilt [geschil-
derd?]. It. een elejn Marien beeldeken op een
breet Inv. v. d, MuUi, 1489.
BRETESQUE, zn. vr. Verhevene plaaia op of
voor een HadkuU, vanwaar de afkondigingen werden
gedaan, pui, fx, lieu êlevê swr on devant un hotel
de vüie, oü se faieaieni lee puUieaHons. Het
woord, ofschoon aan de Fransche taal ontleend,
ia in deze beteekenis aan La Cume niet bekend.
II Alle indaghingen ran criminele persoenen, die
fngitif siin on latiteren, en die moeten gheschieden
biilnen der Toorsz. stede ter bretesque, oft wel ter
plaats Tan hunne leste residentie, sullen moeten
ghedaen worden by den bailliu efi twee mannen
yan leene. C. leenh, v, Denderm. ii, 6.
BREUCKACHTICH (Broeckhefligh , broekeftich,
brokeftich), bn. Die eene verordening overtreden
heeft en daardoor boettehuldig of etrc^bcuir is , fir.
qmi a eontrevenu è un etatut et ehi amendabU ou
ouuiseahle de ce chef, \\ Omme die mesdadighe efi
broekefdghe lieden te bat te bedwinghene. Charter*
d. ahdii V, Vorst, n\ 11 (1362). It. Sekenk. v.
Srab., reg. 141. f. 15 (1352). Off het geyyel,..
dat dïe geswooren . . tegen desen onsen brieff oft
eenige puynten dede , . . en sooyerre sij dan broeck-
heitigh geyoonden worden , sullen . . yerboeren , . .
O. U^e, K, V. Bree, 1 febr. 1447. Slot. Breuck-
achtioh Tallen. Zieh plichtig maken aan eene
misdaad, fr. se rendre eoupahle ctun méfaU. || Soo
wanneer yemant ijet hadde bedreven daerdore hy
tegens den heere breuckachtich waere geyallen, en
de partije oock hadde misdaen en beschadicht,
BOOTerre h^ nijet machtich genoeoh en is den
heere Tan de breuoke en partije Tan de schade,
mincke oft smerte genoech te doen , soo wort partije
altijts Toldaen tóot den heere. C, v. Antw, eomp.
VI, j. 8.
BREUCKE (Bioke), zn. Tr. Sen geèorduurd en
mei zilveren sieraad, kruiswijze over schouders en
borst hangend eereteeken, het kleinood der vrot^ere
en der hedendaagsche gilden, ft. déooration hrod£e
et garnie ffomements en argent, suspendueensatUoir
rar les êpaeiUs ei la poitrine, Ie hijou des gildes
ameiemnes et modemes, KiL Broke, broocke,
breu cke. JBuUa, torques, moniU, omamentum
coüi , guale gestant equites Ordinis [Tersta Veüeris
amrti\. Zie bij ScHTnsBMAFS het nog eebruikeiyke
BSAAK. jl Bat de gulde lüle jaeren sden schieten
om haer conincscap op den saterdach Toermejdach;..
efi die dan ooninck wert, dat hy de broke yer-
borgen sal, opdat de gulde begheert; efi dan die
Iwoke te dragene eersaemlyo, zyn jaer lanck Tute,
•onder die broke laten te liggene, oft yemant
andera OTer te gheTene binnen zinen jaer. A.
Wavtsss, Sermens, Ord. 15<l« E. § 3, Van den
oog^ jfoen te sekieten, blz. 23. Dat die coninck,
Toer den cost, die hy heeft als hy coninck wert,
ten inde Tan den jaer hebben sal enen Bynschen
culden lx plecken, efi Tan allen ooste quite als
ny die broke draeght; maer hy sal zyn huedeken
houden, efi dobbel boete betalen als hy ze Ter-
buert; dats te wetene, waer men den ooninek
1)eT0nde metter l)roken in stoTen, bordeelen, met
anderen wiTen dan met sinen ghetrouden wIto; op
die boete Tan eenen haWen scilde. Ib. a. 4. Soe
hij [nl. de koning] die broke zal dragen, — Soo wie
drij jaeren, deen naer dander Tolghende, den pape-
gaey afschieten sal, die sal hebben de broke ofte
exselle [hechtsel]. oft emmer daerroor xx so.
Sx>ten. Soe wie coninck wesen sal, die sal ge-
uden wesen de broke te beteren, daeraen han-
fhende een hexel, xii grooten weert zijnde, ds
•b. eh Be. XXIV. 8t.' Gillis, 50 (1627). Wouter
Janssone, eoudtsmidt, Tan dat hy gerepareert heeft
der stadt breucken Tan den speellnyden, die zy
draghen, betaelt xTin s. Stadsrek, v, Bergen^op^
Zoom, 1628—9.
BREUCKE, BBEüCX (Bruecke, broeck, brocke,
broick, broke), zn. m. en Tr. KiL Breuck,
breucke, brokej boete, mulcta, kc. peeeaium,
eulpa. 1) Overtreding, misdaad, vergrijp, ft. eon^
iravention, infraetion, méfait, déUt, crime. || Waer
dat sake, dat enech man Tan den- gheslechten,
ochte enech gheslechte, ons liefs heren tsertogen
seggen en ordinance Taste efi ghestadech niet en
bilden, dat elc man Tan der stat en alle de stat
Tan Brusele onsen here den hertoge en sinen
rechten helpen en sterken soelen en moten , . . dat
de broeke [var. de broke] en de mesdaet^ghebetert
werde. 19 mrt 1305. GeTen efi Terleenen, dat die
momboeren Tan ... efi hore nacomelingen selen
mogen setten, maken efi ordineren sekere koeren,
al 80 groot efi oleyn als hen ssl genuegen , op alle
saicken efi bruecken , Tutgenomen dair lyff of let
aen gebrueckt mochte wesen. Bekenk. v, Brab.
reg. 132 P. 47 t«. 15<i« E. Die dese kerssen [«Z.
lykkaanen] elwaer bekeert , saels gfaelden Tan eiken
broke t s. Kb, v. Diest , a 44. It. b 144. Van desen
crisme [al. Tan OTorspel] kendt de gheestdijcke
juge, omdat het aengaet der bruecke oft Tioleren
Tan den sacremente Tan den huweltjcke, dwelck
gheestelgc is. Wiblant, Braet, erim. 122. Soo
wanneer de poorters bnijten, onder eenige smale
heeren misdoen [var. breucken oft misdoen], efi
dat sg , TuijtgeschreTen sijnde , daeraff hier in de
stadt metten rechte Terwonnen wordeix, compt de
smalheer, daeronder dat dien breuck ofte misdaet ge-
schiet is, d'eene helft Tan deseWe breucke, efi den
schouthet Tan Antwerpen, tot ons genadichs heeren
behoef, d'andere helft. C, v. Antw. eomp. V, Tj , 22.
2) Boete, gtidhoete, ft, amende pecuniaire, jj En
dairtoe sal hii [nl. de niet gerechtigde kiezer]
dairmede Terboeren . . eynen Kiinschen gulden . .
Efi die raidtslude efi deekenen der ambachten
soelen sctddich siin . . die broick te kondigen onsen
scoutet efi den raide. Piot, Oart, II, 205, 10 juni
1417 , a. 3. Wan (sic) eenen boiger, die om broeoken
gepandt woorden {sic), efi die sijn pandt schutten
[voeg er bij: wil], die sal die eerste reijse broeeken
twee Binschgulden. O. LiSge, K. v, Bree, 1 febr.
1447, a. 4, en passim aldaar. Oft eynich poerter
onser stat Tan oriminsle saken . . . onss oeTeige-
gOTOn wurde, efi wy dien componierden , dat alsdan
onse stat Toer hoer brueok Tan dien poerter hebben
sall thien Bhinsgulden; ons altijt gesalTeirt onse
hoicheit efi juriadictie , forfeyten efi brueken , - efi
parthyen boers rechts. O. lAige, K. v. Hasselt,
11 dec. 1500, a. 83. De woorden boeten en bremt^en
gaan niet zelden gepaard in den pleonastischen
schrijfstijl onzer Toorouden. Bd^enk, v. Brak, reg.
133 f. 158 <154e E.). Spreekwoord. Die meeste
broecke draeoht de minste wech (fifi alaoo
ist Tan allen atrijtboeten). Piot, Cart, II, '5T9,
JT. o. St.'Truiden v. 1547.
86
286
BRE
mi
«)
oft bnae]
1'.
■;ke €11 «il raliea ter
0OfM«elu» TMi OBMrrftlUni, aU rcfdnoekiii^y dooi-
vaIImi, «02. — I>9i dkaelre pouter, onder wien
voork* on^vfai ([(ikkMireii «CNide, tij en onbelaM
foode birren tmi «lieo ▼erbeuitea tmi [Aeet oft]
€wiHtr»tiW Orir, iMT «, IHêgi, 16 mei 150».
4) Bamkbrmdc^ U. /aiUiU. || Waert dat eenieh
poertere brokem dede^ fA lehAteeaU leuldigb wane^
dftt bs daeraf te Tonnie eó te rechte eteen nl Tore
tffaereebte tmi Antwerpen. . Weert del men eensgen
jKirtere of portcriee binnen den meregmeÜKbeppe
meteerde of lette Ten broken of Ten eeetecalde,
efi men die niet en teÜTereerde elaoe eehiere...
O* t, Anim, Omdê rsekUm, a, 6 en 6, — De Terteiing
flldaer moei doe gewijzigd worden. Soildar broko.
Otktêrbfukbaar , ft. imvêolabUmsni, \\ En in el
deeen « , , fo eecorderden die here rea Djrrt , . ,
metten icepenen . de gheeworen en den porteren
ven Pyet gemeinleke en geloredenee tbeadene vaete
•ft geetedech, eonder broke, TU U JHêtt, 1307.
Te bondene ommermeer Taet eü tonder broke, Oork,
hê»r 9. Diêëi. 2 juni 133». It. 27 mei 1346.
BBEUCiUSLUCK (Broeckelijck, broeclic), bn.
ZooeU Breuckachticb. 1| Sii werent bj [el. de
ae^iepenen] of ejnich ran bon darin gebrechUc,...
fO moghen efi aolen meietere en geeworen enraet,..
die fcoutet eü icepenen, of eynghen Tan bon, die
bfoeclio weren darin , , . dartoe balden, Terrichten
efi dwenghen onrertoghen recht , . , te doen. C. v.
M£aa§irieM, OharUr v. 1380, a. 120. Dat wij oft
ome ichotttet aldaer alle diegene die ons broeeke-
lyok weren op jaermercden oft weckenmerckden
Sttllen («ie) mogen halden oft Tangen. O, LUjge, K.
e. j9r#«, 1 febr. 1447, a. 21.
BBEuCKEN (Broeoken, broicken, brurcken,
bfueken), bw. 1) Miadoem, fr. méfairê, \\ Want ie
teghen der hoegh. heerlicheit myns genedigen heeren
•bertoghen ran Brabant, efi aynre stat recht yan
den Bosch gbebroect hadde, en daerom gherasteert
was efi glierangben; sonderlinghe oyermids den
misgripe dat io misgrepe of broecte doen., aan
mUn (fie) pandinghe . , soude syn ghesciet. Ckarierh.
e. 'êJBoMh, f. 88. 30 noT. 1410.
2) Vêrbêkrêm (eene boete), fr. s»coHrir«Mai»eais,
forfaire. \\ Wert dat.., alsdan soe soelen die twe
overste raidteluden . . totter clocken mogen gaen,
eft die luydon en slaan, te wapenen roepen, banieren
dragen , . . sonder yet te bxoicken tesen ons. Piot ,
Oart. II, 207, 10 juni 1417, a. 6. Oft gebeurden,
dat eeniob man ofte wyf breuokten yan penninck-
breuok, tot drye marok toe ofte daeronder, soo
sal dieghene, die alsoo sebreuokt heeft, te recht
staan binnen onsen lande yoor sUn dinghbancke
daer dat behooren sal, indien hU syn bruecken ver-
borgen kan. O» e. Savmttinn v, 1464, a. 4. So
wat persoen vordane in onser vursc. stat en yryheit
dandver vrede briot die ffeitedicbt sal syn, .. die
sall verbueren efi brueken, Duten ind totten broecken,
die na den lantreoht darop stain, dia somme van
vyfilioh Tranokriosohe golde oroenen. O. lASge,
È* tl. Moêêêli, 11 deo. 1600, a. 10. Persoenen,
die strytbaer svn en niet en geraken [nl, sonder
kwetsing]» die breucken aen den heere yix schil-
lingen, efi aen die partye en bruyoken sy niet.
C. ar. Loont I» 67. LatUtêohteHj vx, 64. soo wie
•enigan borger oft ingesetene, 8\|n metborger oft
metingesetene buytan eenèn bpgereohten daoh voor
de biMicke tot Ghrave dede gedegen, die breuckt
dan haar daaraan dry ponden payementa. (7. e.
Oravê, ix, 6.
BREUCKEB (Bioeeker), wm,
tredetf misdadiger ^ fr. edmi fm mfoÊfmÜ,
freuemr^ délimqammi. [] Of hij, i
iemandt wonde, aloeh of steekte, die sal vcrbeana
sijn sÜDcke handt; en soo wij en onae stadt willen,
foo mach die bioecker die handt qaytca mH
twxntich Bineehe goldene. — Item, geven wg
den geewoofeo voloomen macht, dat sy bj onsen
Stfbdtns die btoeekeca snllea mogen vangen oft
bannen. O. Liépe, K, r. Brm, 1 'üsbr. 1447, a.
13, 23.
BREUCKMEESTER, zn. TTiMfsüeifii , ky diê
gdtui iê wtei de torg em hel imoorderei
fr. edmi qmi est dtargé dm scim si dm
des amteudes. || Int kiesen van de dekens . . aal men
oock kieeen twee breoekmeeeters, die acht sollen
nemen op alle de breocken, die deeelve ptomple-
lijck sollen doen betaelen, en daeraf doen jaerijiex
goede en pertinente rekeninghe. Ord. e. k, güd dst
VioUerem te Amtm. 7 joni 1619, a. 9, Bstg.
VIII, 64.
BREUCK8ALICH, bn. Boeisehmldig , die im
boete vervaUem is, fr. eelmi qmi o emcomrm mme amiemde^
qmi est redeeaUe d^mms amtemde, |j Oft eeni^ on-
derdaen gheen misdaet oft breock en gheetonde
[el. bekende], daarover sollen eoepenen gheen
ander kennisse hebben als: oft den aen recht be-
trocken breuksaligh sy oft niet C. e. Baoemsteim,
V. 1661, a. 27.
BREUWEN, bedr. en ons. wkw. JBrommx» fr.
broêter. \\ Alsoelcs bier als men brenwen sal alle
weken int voerg. peenhuis. En soe vranneer men
int paenhuis niet en browt, soe soelen. . 8ekm. v.
Dieat, 29 sept. 1337.
BRIEDEB (Briedere, bridere), zn. Bnmusr fr.
hroMteur, KU. Brieden, vetms, j. brouwen,
II De meestre van den... briederen. 19 mrt. 1306,
Ambachten, — Bridere. Sehep. te Dieet 29 sept 1337 ,
en passim aldaar in de oork. der 14d« E. — Soe
wat briedere den assiseren ocht panohyseren min
seide dan hi ghebrouwen ocht gewasschen bedde.
Kb. e. Diett, B 78. Mandement, daermet den brie-
deren en tappers van Yssche wert verboden dat
zy geenen rabauden niet meer biers en souden
meten dan eenen walpot. Bekenk. v. JBrab. Compfes
du scel, jx\ 20782 (17 apr. 1467. Backers, briedera,
verwers. C. v. Srussel, 8erv, a. 63. Christen : (romn
tores. It O.P,-B, autr. 24 nov. 1749.
BRIEDERSAMBACHT, zn. BrouwersamtbaM ,
fr. métier des brasseurs. \\ Requeste . . van wegens
de dekens, ouders en supposten van het bried^rs-
ambacht binnen deser staat Brussel. J?lae. v. Brab.
1 sept 1717, Vir, 81. It O.J?.'B. amtr. 24 nov.
1749.
BRIEF, zn. m. Yerklw. bkibybkek. Wèttd^
of fier echtelijke oorkonde, sehepenbrief of notarieèle
akt. Il Alle andre saken, die in desen brief niet
ne sien bescreven, die moet men verclaren bi den
bailliu van G^nt Dijken te SaafHngen, 1269. Make
kenlic en doe te verstane alle deghene die dit
brieveken selen sien, dat Jan, AcUuns sone van
Bavenghem, hevet verliet eü verkent vor mi alle
der voeriorden [{. die voerwordenj die staen in
den chartere dar dese brief es ane ghehanghen.
St, Jansgasthmis te Oent, 1292. Man en wyfi, die
steende den huwelycke dee eens oft dee anders
onroerende goeden oft erve belasten met renten oft
oommeren, en de brieven daeraff gelyckelyck voer
scepenen oft Weth passeren , die belastinghe moet
gemeyn gedragen worden. C e. AjUw, 164%, xi, 67.
2) Ooriboiide bevattende de vetten oom een
BRI.
BRI.
287
hoM, h. doetmeni amtmumt U r^Ument, Ui wta-
tuts, la Un éTun méüêr. \\ Kenlio zij eto., dat
quamen vor scepenen Tan der Euere in Ghend,
GKllise Bhynvifltche en sinen ghezellen, de deken
en gheEwome Tan den scerres [nl. dioo||0oheerdenj
orer tghemeene unbooht Tan der soerrien, efi
broohten np eenen brief, dien si) langhe gheüsert
. hadden, en begherden dat men dien examineren
sonde» en dies scepenen eens waren, dat men dat
sette in den bouo Tan den kennessen te enweliker
ghedinokenessen; welken brief eiï pointe gheëza>
minert en met goeder deliberatien Toorsien, sce-
penen eonsenteeren en approberen . . . (Hierop Tolgen
tfi egUmso de wetten yan het ambacht), db Pauw,
Vgb. 64. 10 aag. 1850.
8) In het meerroud alleen. BrioTen of cijnsrollen
Tan den Spyker Tan Vlaanderen, z^nde de lijst Tan
zekere inkomsten Tan de domeinen , welke somtijds ,
by gedeelten, door de graven aan groote heeren
ter beleening eegoTen werden. De benaming „brie-
Ten" werd ook aan het leen zelf ingedrakt. Fr.
Lettre» t hriêfs, href»^ ou rÓUê een»amx, eontenani
lê dénombrement dé eertaims revenug du domainê de
Flandre , 'que Um eomtet donnaient quelquefoia p<Mr par-
Hes en fiif h de grand» »eignenr». La dênominaüon
de ^briefs" Jut au»»% donnie au Jief mime. Zie OTer
dan oorsprong dezer inkomsten Baepsaet, Analv»e
n^ 248 a 262; en, Toor het OTerige, de tafel der
plakkaten t^ Spyeker»^ Spyekerrenten ^ den Inven-
taire de» arehive» de la BeCfiquef Wamkönig, Hi»-
toire de la Flandre, en Gaillard, Ltventttir» anahf-
tique T«. Brief», || Wi, N.N. lato Tan ser Willems
Gonnen brieTe, doen te wetene... 19 deo. 1291.
"Wy N.N., aerTaohtige laten ons ghednohts heeren
Taü Ylaenderen, Tan zinen brieTen Tan Aertrike,
doen te wetene... De aerrachtighe laten ten brieTe
Tan Aertrike in Ylaenderen . . . Onse goed . . , dat
wy [«1. de abt t. Middelburg] hebben licghende
in y laenderland , in de proohie Tan Hejle, np de
heeïrscapie Tan den Toors. brieTen Tan Aertrike . .
DS Pb. en Bb. XV. Middelburg y 2 (1433). Dat de
Toorseide Jan Tan Leyakere houdende ware een
leengoet, te leene en in manscepen Tan onsen ghe-
duohtón [nL heere, graTe t. Ylaenderen], als Tan
sire bueroh Tan Brugghe; en es een erfaohtioh
ontfiuigherscip, gheheeten de Brieven wm Aertrieke,
DE Pb. en Bb. XY. mddtihurg, 42 (1450). Dat
wy ont&en hebben de ootmoedighe supplicatie Tan
onsen beminden en getrauwen raedt, fieter Bla-
delin, hofmeester, tresorier TaQ onser Oordine,
ghecommitteert ten fisyten Tan onsen financen en
bewachter Tan onsen schatte , here Tan Middelburgh
in Ylaenderen, inhoudende: hoe dat hy, OTer
langhen tgt, Terereghen en ghecocht hadde een
leengoed ghehouden Tan ons ter oausen Tan onse
burcht Tan Brugghe, tweloke leengoed men noomt
derÜMshtige onl£uighere Tan onsen brieTen Tan
Aertrjcke , ligghende . . , binnen welcken brieTen
en lande Tan dien begrepen vfa twee hondert tItc
en tzeetioh ghemeten limdte, deweloke was herent
landt en Tan de nature eü oondicie Tan den anderen
lande Tan denzelTen brieTen,.. db Pb. en Bb.
XY. Middelburg, 60 (1464). Item, es dezeWe [i^.
de stede te Beesinghe] belast in de brieTen Tan
Assenede eweliken tsjaers [met] oii p. xiiii schelen
parisis. DB Pb. en Bb. YIII, Maldeghem, 67. Leen-
boek V. 1501. Zie ook aldaar deel XYI, Aesenede, 89.
4) Afeehrifi vam een betoijaetuk, h. eopie, ewpi'
d&tiim d^wn document, || Eü daer es scnldech de
houdere te brin^hene al tffoet dat ten ghedeele
toebehoert, in dne brieTen, dat es te Terstane: den
Torseiden wisem eenen brief, der wederpartien
eenen brief, en hem selTen houdende eenen briet
O. 9. Oenty Gr, Charter e. 1297, a. 101. (Wy
zouden thans zeggen: In driedubbel afschrift, em
tripte eaepedition,)
6) Opeehrift, h, Seriteau, étiquette, \\ Bnde hem
[«Z. Jacop Tan den Hende, scildere] TOor tmaken
van de brieTen Tan de steden en dorpen daeruuto
de lakenen gebrocht waren. Tpriema, I, 118,
Staderèken» v. 1479 (De lakens die buiten de stad
gemaakt waren, lagen afgezonderd Tan de andere
in de Hal en kregen er een opschrift). Brongen
te brieve. in het rotter laten eehr^ven, h, faire
enregietrer, \\ Dat alle die meenters Tan den tot»
seiden lande moeten bringhen hare lant te brieTe
bi haren ede en met maten. 22 febr. 1287. Boom-
BOhe brieven. Pauadifke brieeen, fr. lettre»
papaU», II Ordineren ojck dat, soe wie met Boemsohe
brieTen iemandt daeghen [I. daeghden] oft treckden
buyten slants, en die binnen slants bereydt waer
te recht te staen, twaer geestolyck oft weerljck,
[wy] willen dat dieghene die sulcke cTocatie gedaen
hadde, ten euwigen dagen der Tryheyt en poertor-
scap priTeert su btu, tenwaer hj onse oft onser
staat remissie konde erwerTen. O. Libge, 27 jan.
1548, a. 8. Bileen, Slapende brieven. Ver-
jaarde titel», fr. tiire» »urttnné», || Want menigh-
Tuldelyck en in langh soo meer, ongewarigheden
teghen recht en alle beecheedt boTonden wor&n , . . ,
met erffelycke goeden Toor eyghen te Terkoopen.
oft te Teronderpanden met oude slapende brieTen . .
C. o. Bru»»el, Stat, 1 jan. 1399, Xnl, Brief van
versekeringe. Vertekering^ewij» of oorkonde^
fr. poliee d''a»»uranee, \\ Die restorno wUt heyschen
Tuytdien hy niet met allen geladen sonde hebben,
moet brengen certificatie Tan den schipper: Taa
. dat in dese reyse, daerop is Tersekert, geene
goeden en syn geweest die totto policie oft brieff
Tan de Térsekeringe applicabel syn. C, v, Antw.,
comp. lY, xj, 74. Dies moet alsdan by de poliee
oft brieff Tan de Térsekeringe het rantsoen metto
oncosten Tan de gOTanckenisse worden begroot. Ib.
318. Eenen brief dragen. Senen bedroeg doen^
fir. fcnre un pèlerinage, \\ Of^ gebeurde, datter je-
ment hadde gecommitteert eenich delict, oft Ter-
beurt eenige pene, en dat denseWe Tan den am-
bachte uTet en wilde geoorrigeert worden, soo sal
men alsuloken rebellen oft onwillighen goTon eenen
brieTe te draeghen, Tan stonden aen, daer die
dekens en gemeyne gesellen dat gelioTen sal. Kaart
der VleeteKhouwer» te Die»t,^ dec. 1656, a. 28.
BRIEFGELT, zn. SehrijfgMy kotten van eenen
wettel^ken aikty fr. eo4i^ honoraire» d^un aete Ugal,
II Die eenige erTen met renten, cheynsen ofte pachten
belasten wil, is schuldigh te betaelen d'onkosten
daerop loopende, Tan goedinghe-rechten , brief-
gelt en gelycke , en sooTele te doen dat den kooper
de brieTen daeraf Tolgen los en Try. O. v. Loven,
IX, 2.
BRIEFLESING, sn. Vonui» tot inbedagnemit^
verleend na inzage der eehepenbrieven, fr. »entenee
en exéeution prononeée apré» leeture de» lettre» ich^
vinale», \\ Iemandt besittende oft gebruyckende
eenighe huysen ofte erffenissen, soo binnen deae
stedt [en] haere Trijheydt als in de meyerye der-
selTer gheleghen , daerop eenighe renten, chynsen oft
pachten syn ghehypoticeert, oft die Toor eenighe som-
me Tan pennmghen in schepenbrieTen der stadt spe-
ciaiycken zyn Terbonden , eü die renthier en gelder
der brieTen op de huysen en erffenissen binnen de
sted en Trijheydt gheleghen, by signet oft brieff-
v»
BRL
BBO.
(i*>*;lt,^^ Il>, xxiit, \. A\» Mfjonim wêk
wêH m d« p*B« TflB diy Bja^pild0D» «b thkn
ffKlVA^ Zi* mtK^
méfUrê wJU #» MTM^ dw##i tsmpië, Tagatd Hé
^^mémHtêU gt juêqfti h frétmA, de mêmê qm Ut
hrUiaueytfn H gemt dSr tennU eoitdéihm^ mt ems qm'éO
êm 49hni étê amsn mnmptë ^mmnmmtil «é jmsqm^ è
firémtt, Ord. P^Bs mttr. f$ m^ 1729, m, 8, lY,
nn, DffAi dé ¥^ [jmr Ut dêarétt, tU,"] damt Ut
dméké dé léuiémbemrg ei eemU dt CiHtm,
HRTKYKR, m. f/UrtUker mm kti aam tAan
hoüfft amhlenaaet 4m Brahami jaarUfke mt Zomim'
houk fittehanhené hramdhémf tm wam de homitkUem^
Ir. dUtfU^emr dm Mt è hrdUr et dee eiarèomt de
boit de la larèt de M/gne amMmelUmemi fmuni /ro-
Udiememt i eertaime kaait foneOcnnaiirtt em Srth
haai II Ateignammt, oma emm L memtmraiie Ivpn dieü
puipariief mïiaaa hoaU« neewm xxt miodiit earha-
aam pro doomt tmt eombmetiUbmt , edam peroipp'
endit ei habendit tmpra ti ad nemmt aottrwm de
Zoaia^ dam Ugna nottra eomhaeHbiHia imJbi teoaaiar
ae tarhoat» eombmmmiar , dtHbermadu tibi per dit'
potUortm dielam Bri«f er dieli notiri ntmorit, Mtkemk,
t. Brah, vtfs \$l , f , 89 ▼«. (1866).
HKiaANDINE (Bryga&tjna, bringArdine), zo.
wr, Bortiharnat, pantttr , ia den vorm vam een
OkttiMnkolder t fr. eairattt (Ls Curne), armmre ao'
lAemit en formt de eoiU de maUlet, \\ Itma ▼ijn
Mnparó'mtsn om dêrchien, Bdg, Mat» III, 881
(1464). VftD oatin brigandine, MUade, gofverjD,
mtawra Tftn mmAfneryo , , , Éekenk. o. Brab. tog.
84848, 1476^6. Alle wftpraen, muilen yen
jwfe ofte iteele, peneyien, bufTeU efl brrgMi-
tynen.., PL v. VI 9 oei. 1661, I, 790. Chreeften,
fninnhier ofte brijjendjaeii. Bek, v, Brah, reg. 186,
K «10 (164« K.).
HKIOOK* Zie bküoos.
RKItlKR, in. Zeker teeteMpt fr. eeriaim navire
dt mer, || Ten selren tyden trooken tftn Antwe^
pen, do reviere nederwaert, cekere soepen yan
oorloge, ftls bryerif groote ttnacken en andre, wel
yjoriien yan loldaten efi ammunitie yan oorloghe.
Piot, OAroe. 468. — Zou er niet moeten gelesen
worden Boyen (Boeien, fr. bojfort) sooalB bli.
668 1 Int eemte ran lioymaent , . . lo arriyeerde in
Hollandt eene vlote yan 860 schepen, onder boyers
eft andre, oommende nut Oostlandt, al meest ge-
laden roet graen.?
BRIJKR. Zie imovwiB.
BRTJEKREN (Bryeren, brihieren). Zekert be-
werking «)ae A«^ Imktn bi) kei voIUn, waaryan men
mot JuiNtbeid niet weot waarin x() bestond i de
yulgende aanhalingen sullen ie wellicht beter leeren
kennen. I| Yan oenen lakene yeertiene yierendeel
breed s«l elo meester hebben rxi scellUnghen en
tien penny nghen groot en ; daerof sullen de onapen
hebben vi scoUUnghen xxx pennUnghen grooten;
daerbl sultjt stryken ende brihieren, efi roakent
alt Jaev oyer binnen y daglien. K, lahmsf. Brugge ^
Vniltrt^ bis, 8tt. Dat negheen man yan den am>
bochte wercken ne moet achter dien dat men
keerseen ontstelct yan den ayonde, ute^heste-
ken brihieren . • II. 36. Dat niement bnhieren
ial op One Hoeren yyf ayonde, efi op Oneer
so raiieB S9 es
sii jaer orer bianeB ni dag^wn. Ib. 37. Diea
xvUcb ijt strikea en bnhicnn. Ib. 89, 40. Yooed,
dei Tootidao den yvldro niel gheogloeeai «a aal de
lekenen, die hen gheeooden nUeB ijn
yuHoy te bfjeme, noeh ooe ta ynOeDe
^MD aodrso matefjea ofte
necliifaeide^ier ynleeraen. Xb. 68.
BEIJMAK, ~
Weaettiae em Joamnm, fr.
par Wemeedae ei Jeaaae. Be betnkkeigiDB ^atk.
yan 1881 luidt aldne: jl YoiH hebben wy oneen
yoiiec. nmntmeeeteren geoeioeft en yosooDen nwchl
gegeyen te eleen» en te doen slaen in onesr yoiiec
if unte te Triebi sflyeten penninge, die betten snUen
bripmaamem. En sullen geteiekent [sjn]: in d'een
eide mit enen dobbelen cmae en oneer beider name
in die ciroonlerentie yan dier siden; eii d'ander
eiden eal etaen gemunt (eie) en een beelde gew»-
pent, hebbende in die rechte bant een sweeirt, en
in die slinke hant enen sehili yerwapent mitten
yier leeuwen yan oneer wapenen, en in die ciioon-
ferentie sal steen mit letteren Meaeia nooa Tra^
jertentit , , . . En sullen die yoirsc. penninge, ge-
heiten briatamf wten [2. weert] sjn en gelden elk
yier grote ooser munten yan Yilyorden, die leet
geslagen waren. (Br waren halye brymannen en
yierendeel dairaf). y. p. Chijs, Heriogdom^ 96.
In het Belg. Mut, ï, 820, leest men: Brymamneoi
om brg te doen opdienen (!) Er wordt ja daarnaast
yan VRASpenningen gewaagd.
BBIJN (Brejne), m. yr. JPdtel, fr. taamare.
Kil. Brijn, Jland. j. pekel, maria^ ang. brgne,
II Men en sal egheen gesonten yleeech yerooopen
het en heeft drie dagen Umo in de breyne gelegen,
op XX s. en tyleesch yerloeren. JT. e. Bruttd «.
1486, a. 78. Item, men en sal gheen geryen
(tie) yleesch yerooopen tusschen Sinzenen en Bae-
misse, ten lanoisten dan yan anderen dage, en
tusschen Bamisse en Sinzen yan den derden dagOi
op zz s., en tyleeech yerloeren; en soo wat hmn
oyerbliyen sal, solen sy souten en dat laten liggen
drie degen in de breyne. Ib. a. 79. Yoord, dal
yoordan den weyere niet gbeorloyen en sal de
lekenen, die hy weyen sal, noch tgaeme, nooh
ook tffhewandt yan dien te strykene noch te smeeme
met brynen, or^nen, soepen ofte toelgen, op de
boete van vj Ib. par. JT. loSceng. Bmgge, VmUtrt^ 64.
BBICKSTEEN (Biycsteen), xn. Baktteen^ fr.
brique, jj Andere betalinghe ghedaen... annopende
de oost ghedaen in de eidifficatie yan tnieu yleeso-
huusi.. Jan de Lohem, oyer bryceteenen, te üy
Ib. xyi so. par. elc duust... Bsmbbt, Siadtrèk,
e. 1661/8.
BRODURE, BRODUBKWXBCK, xn. Bordaarwerk y
fr. broderie, || Verbieden . . . tdraeghen en gebruuck
yan alderhande soorten yan gauden oft s^yere la-
kenen,,., yan gauden ofte selyer brocaet, so in
tabbaerden, mantelen, cappen, wambaeysen, palt-
rooken, oaussen ofte caerskins, in mauwen ofte
yoormaukins. in broddnren ofte borduren, groote
ofte oleene. BL v. VL 30 jan. 1646, I, 784. Dat
BRO.
BRO.
289
de TOon. onghenffheltheyt Tenaeèrdert langhs £0
meer, zoo oyermids d« diTenitheyt van cleederen
en tukuteoen yan dien, met recamneren, gaat- efi
geWerdiaet, franyen, bióduerweerck en meer andere
Boorten van zyde anoeren, stickaela en andere nieuwe
inyentiea. Ib. 27 mei 1515, I, 694.
BfiOEDEB (Broder, bruder), sn. 1) In de ge-
wone beteekenia, fr. fr^ê (dans la aignifloation
ordinaire). j| Meester Adaem en syn broder. tak
Byxv, Lomvain mum. 63 (7). Sêk, v, 1884. Joncker
H. ScbroetSi breder yan yoors. Jouffirouw Barbaza.
C pr. Loomj I, 188, en jMMtM. Geheel broeder,
broeder yan geheelen bedde. Vóüe Iroeder,
fr. Mrê iftrmain, \\ Daer een man sljn leen yer-
ooQnt he^ en hem heraut, hi maoh de naeste
sQn omme sinen gxont te hondene, al hiessche
■yn geheel broeder of kint der naerhede. Lêmtr,
0. 1528, f^. B iy. Broeders en susters yan 't ge-
heel bedde ezoluderen broeders en snaters yan
*t halyen bedde (in successie yan- geheel broeders
en snsters) , 'als een half let yeerder bestaende aen
geheele broeders gestoryen sijnde. C. o. Diêst, VZ.
m, 20. Broeder yan halyen bedde. Malte
hroêdtr, fr. demi-fr^e, || In yersteryenisse yan
broeder oft snster, soo ezdoderen de broeder oft
suster yan geheelen bedde altyt broeders oft susters
yaa halyen bedde. C. e. 8anthof>e»f 1570, zi, 47.
It. 1664, a. 113, 114. Zie ook BiitTDBB.
2) AmhacktOroeder , fr eonflrère de métier. || Bat
alle de broeders die behorden ter gulden [<i^ tot
het lakengild] in 'Antwerpen, die wolline laken
gereden... Mbbtbns en Tobfb, II, 559, Ord. y.
1308.
3) Kloottêfhroedêr , fr. reUffiêMx, || Bioder Wil-
leme Karinen. D^ke» e. Saaftimgen, 1259. lo
bmder Wontre, bruder yan denselyen hus. 11 juni
1277. Bi der broeders rade yan der ordine yaa
den Freremineurs. 21 mrt. 1285. Brudér Amoude
yan Laxe , tes goet[s] hues buef yan der Gameren.
Febr. 1289. Wi, bróder Jacob, prior yan den Wil-
geminen. 17 aug. 1290. Bruder Oodescalke yan
der Gameren. Noy. 1291. Bruder Arhout yan der
Eameren. Januari 1298. Bruder Amout yan Lare,
d'ondermeester, tgoetshues boef yan der Gameren.
26 mrt 1298.
BBOEDERDEEL, zn. o. Bm dêêl der gemeen-
êekeippelijke betiiHng, fr. ««# part dane une poeiee»
jto» ODfMfMtmtf. II Jan Reynaerts Veryoert, pemdia
fêiT, 1505, . . . hout eene erfrente yan xzt ponden
groten Brab* tsjaers . . , beset en yeronderpant op
alsulcken iije Sinsgulden .... op de belicht yan
eenen derden 'deele in den minsten tol in de waghe
en in de gmyte yan Antwerpen, met eender hof-
stadt in de Keyserstrate gestaen, ende de helioht
yan eenen broederdeele in de Schelt tot Betkens-
yere. Leenhof v. Brah, res. 6. Mooftleetthoeek Antw.^
P 6 en 7. Ten Broederlljokeii ende sus*
teri^eken rechte. Onverdeeld en gemeeneehap-
peUjk^ fr. pmr indivie et en eommw%. Zie L. Gale-
sloot, Ine, eonr fSodaley ziiTi. || Al hadde yader
oft moeder yeele leenen, soe soude die outste alle
die leenen ontiaen [vereia yerheffen] te brueder-
lycken rechte, en die ander souden hem helpen
gelden die hergeweyen; maer sy souden huer deel
ont&en met eenen paer hantsooenen. y. D. T^y.
204, O. leenhof van Santhoven, a 13. It. C. e.
Santhoven ^ a. 14, blz. 246. Met suleken yerstande
dat, by yersterye [nL yan eigen of allodiaal goed] ,
een yaa den wettigen kinderen in rechte linie
tselye maoh ontfangen in broederlijoken en suster-
lycken rechte. Ib. 1670, iii, 8. Dat [L daer] gheen
leengoet en mach oommen in de handen yan alk
de broeders oft zusters, oft tot behoef yan den
sterffhu^se des afflijyige, dan by iestamente en
octroij, en naeryolgende d*ordonnaatie bg den her-
toge yan Brabant yugtgegeyen, den zx«t«i^ daoh yaa
meerte xnijc xix, zoe zoude elcken broeder oft
zuster gehouden wesen hun paert en deel te moeten
commen yerheffen als gespleten leenen; maer omdat
[versta indien] de broeders en zusters sgn yerole*
rende dat zg dat leengoet int sterffhu^s , by sohey-
dinghe en deyiinge, een yan de broeders oft zus-
ters int geheel in zynen handen rtullen bringen,
omdat niet te laeten oommen tot splijtinge, soo wordt
dat leen yerheyen in broederiyoken en Busterlgcken
rechte, [tot] sohegdinghe en deglinghe. ^ Zoo
een leengoet by successie oft by transport compt
in handen yan twee oft drye oft meer persoenen
daeryan egeen broederiycke en snsteriycke rechten,
soheydinghe en deyiinghe en yalt, soe moet elok
persoen [zyn paert oft deel] in recht yerheffen.
Leenr. v, Énmpet, a. 8 en 9.
BR0EDER8GHAP (Bruederscap) , en. y. ledere
foerddiijke vereeniging, genooteehapt fr. tonie eorpo-
raüon on ctmfratemiÜ UOque. || Bie gnlde yan der
scutterien yan den yoetboge, genoemt de (sbote
gulde, gemaect en geordineeit ter eeren Omen en
zynre moeder der maeght Marien, haer geselscap,
bruederscap en gulde houdende in Onaer Yronwen
kerke ei^ eapeUe op den Sayel. A. Wautbbs,
Sermene, Oork. 4 mei 1881, blz. 4. Alle andere
persoenen, yrouwen en mans, ambachten, golden,
schutterien en diergelycke bruederscapen, als be-
ghinen oft andere yergaderingen. C. v. Aniw. 1545,
VI, 30.
BBOEDERTIJT. Tb Bbobbbbtijdb. Ale de
naehtktok bij de Minderhroedere ted geUsid eijn^ fr.
lortqne la eUehe de nnit amra sonné anao Frèree
minenrs(r) (J. F. Willems). || Wien men te Bme-.
dertyde in stoye yint slapende of anders, die es op
thien pond payments. — Dat negheen hndeyettere
engheene yuylecheit uutghieten en mach , noch syn
poele rumen, dan tusschen Bmedertyt en dach-
doctyt, waers op zeyen scellinghe grote. Beilg, mme.
VII, 804. Stade-ord. v, Bnueely v. 1360.
BBOEGK (Broeo, bruo, bmch, bmeo, brouo),
zn. Oorspronkeiyke moeraet vandaar, een, door
eijne gewone ligging a4en eene rimer, op genoegeaam
geregdde t^dttippen vem het jaar bewaterd land, dai
kan heumd worden, weiland^ heemd; fr. originaireinent
maraie; de lè, une terre qui^ par ea eUnaüon ar-
dinaire pree d^une rivihre, eet aeeee régmlihremeni
inondêe ii eonetitne un péUmrage, wn pri, ZieGrimm,
Schiller en Lübbe, en Eluge. Het w. werd al
yroeg (met zekerheid in 1233) gebruikt yoor het
Lat. pratnm, paseua, „beemd, weide*', en yeelal
als gemeenteweiland (Zie bbbmt). Boyen een charter
yan hertog Jan, 4 juni 1278, yoor Diest, waar-
door hy de stad beyestigt in hare paeeme tommm
nihne, schreef een secretaris: || „Acte yan hertoeh
Jan de 1278, nopende de </emeijne wedden", en hQ
yoegde er later by : „^ hroeóken.'' || JBonarium
terre -et dimidinm in palmde, qmod (sic) fotgediier
dieitar' ton Brucha, jmxta Areeot. Ahdij Ft^éNMn-
perk, Bifksarchief, Doos 1 n^ 1 (A^. 1228, mense
marcio). De pratie vel paimdiSbme que dieuniur bme.
Dbsmbt, Ohron, Nimv. II, 846 (1238). Dat een
twist was tushen die yan Hockensele en die yan
Erpse, omme een brouc, dat te Hockensele ghe-
leghen es , , . Dede aldaer eene warheide yan dien
brouke.. Her Vranke yan Lier, diea dal; brooo
was.. Oork. 25 juU 1275, y^ir BxsLv, 571. Trim
290
BRO.
BRO.
J&maUa praH »m ^eü Heenbmeh, jaeamHê m
ierrUorio de Wolmêrsieem. Vrouwenperk, Doos 1
n*. 20 (1291). 8ilo0 de Wetemalej, qme wdgariier
mmamUwr Bioeo $%tê ten Broeke. Ih. d^ 80 (1302).
Art Creiiten tocht [tuigt] op snen eedt ten heligen
Semaent, dal hj getien heet, over dertich jare,
At dwster Tan den bempden sheren van Sintmden
doer joffiroaw Barbeli bmec ghinge en ter alaijsen
daeiop Btaende nuytginge. Piot, Cari, 2 «ept.
1426, Sekepenem van Merk bmUem. So wie op ejnige
broeeken [oor. brueck], die gemeyn waeren, ryach
■tiekt off leem greeft, bynnen der etat ind bewynde,
tonder orloff.Tftn den here, die hJ verboeren Tjff
etaver. K, o. Tongeren, blz. 215, a. 8. (In het
TOOfgaande art. staat ook bampde, en blz. 216,
Ifta art. gemeyn bme^e, hempde off velde). Nie-
mandt en vormach te drijfven eenighe beesten in
deselve broncken en moere, hj en heeft daer landt
in proprietejte ofte in pachte. C. e. Veume^ xxxin,
28. Men sal voortaen de ghemeTne broeoken alomme
ghelcighen vryen van den derden dagh mey in-
gaende.. Dat men eenieghelijcx beesten, die men
van alsdan in de voors. broeeken vinden sal, sal
moghen schutten en calengieren. K. en br. v. Sant-
koven V. 1666, a. 88, blz. 214. In seeckeren gracht,
oen. de twee Bouten, int Touraensch brouck onder
Beets, regenotende de oude Gete eü de nieuwe
Gete. Natar, aki v. 11 dec. 1696. Kerkareh. Dieet.
BBOECKAGE (Brouccaige), zn. Weiden, beem-
den, meereek, fr. prêe^ pdturagee. || Dat hem ooc
niemandt en vervoordere de voorn, bosschen, plan-
taghen, meersschen, cauteren, bilcken, bronckagen,
ghemeene te maeckene; nemaer, dat zy elcanderen
verde en vrede doen nae tinhouden van twee
kueren tsjaers [kanteek. Gheen bosschen ofte mer-
schen ghemeene te maecken]. PI. v. VI. 11 jan.
1648, I, 686. Van zijnen leenhove en hunse van
Meisene, beede te gaderen groot, onder bosch,
winnende lant, vivers en brouccaige, neghen bun-
deren. DB Pb. en Bb. V. Meteen, 7 (1564).
BROECKEYËNE, zn. Heerlijke cijns in kaver
ter oorzake van afgestane weiden ^ fr. eens eeignen-'
ruU en avoine , du ekef depdtwragee eêdée. Het onder-
scheid tusschen de hieronder medegaande kont-
evene^ bestaat in het voorwerp van den c\)ns, niet
in de natuur van de haver; zulks is reeds op te
maken uit het verschil van waarde in deu Akai
der ekeyneen bepaald tusschen de beide haver-
soorten. Grimm, v^. kaJber en kolxhaher wgst ook
op dezen grondheeriyken oorsprong, doch schijnt
dit uit het oog te verliezen daar hij hruekk<Aer
vertaalt door avena faiua. || Binnen de voors.
heerelyckheydt en ghehuchten treckt den heere voor
heerelycke cheynsen:.. Item, 140 mudden 4 sist.
IV9 pen[ningen] haver ghenaemt broeckevene . . .
It. 9 mud . . houtevene ofte haver. Oaesbeke^ 1670 ,
blz. 88. It. thien mudden , . . broeckevene ofte haver.
It. vier mudden . . houtevene ofte haver. Ib. 88.
Onder Leuwe [wZ. St.-Pieters-Leeuw] vyff viertelen
houtevene, maken vier viertalen broeckevene; ander-
wylen heeft men gerekent een sister hautevene voor
drye plecken. Sekat der ekeyneen, 48.
BROECKHAFTICH. Zie bbeüïachtich.
BBOECKILIE, zn. KorU broek, fr. euUiie. Kil.
Snbligorj enbUffoeulum, In een geding bepleit
voor het leenhof van Brabant, tusschen Willem
Van Besten en den heraut van Brabant (8 juni
1661), over het gebruik eener vergulde koets, wordt
onder anderen gezegd: dat de vergulde koetsen,
de brandende kapeUen, de fluweelen kussens in
de kerk, de sleden, de fluweelen banden der
,,broeekiUen'* alsook aan de sehüden, en koeteen
bekleed met zwart laken, zooveel eereteekens zijn
den niet-adeUijken verboden.
BROECKLANT, zn. Zooals bbobck en bbobc-
KAOB. II De heerl^hede in tii prochien, te we-
tene : . . , en daertoe op Yin ghemeten bróoclanls.
DE Pb. en Bb. XII. Wouiergkem^ 6.
BROECKM ESGELEN, bw. Mergden, fr. marler.
II ^ qmod de dieta terra non eet, eiemt TemUmiee
dieUwr, ghebroecmerghelt , ienetmr idem Jokatmee
broeemerglen et eandem terram eeemndmn neeeaeita'
tem enam mHUier, ml Ha dieare [dicam?],yiiiiare ae
marelare [«I. mergelen]. B^kearek. Ahdij ter
Kameren, n^ 41, Aeetke (1246).
BROICKEN. Zie bbbuckxv.
BROM, zn. JBrsm, fr. genei. Kil. Brom, Jland,
j. brem, genieia. || An Mahieu van Elslande, ter
causen dat hy gheleverd heeft hondert vichtioh
bonderen brom, omme daermede vier te maeckene
binnen deser stede , en bi dien middele te benemene
de quade luchten en infectie, en te voorsiene
weghens de contagie van de peste, Ivj so. par.
Bbubbt, n, 241, Siaderek. 1579—80.
BROODICH (Verdam bbodich), bn. Dis h^
iemand inwooni en in den koet m, die ded maakt
van de familie, fr. edni qui a tabU et logement
ekex jjn. qui fait portie de la famtUe. || Doen Otte
van Doemick, broedige huysgesinne Swouts voirs.
den voirs. brieff bracht eü thoende . . — Dat zy
Ewout den commer affdoen souden en den voirs.
Otten, die die broedige huysgezyn was Ewonts.
Ckarierb. v. 'sBoeek, f». 110env<^. (15<ieE). Welcke
genomineerde persoenen men alleenelick sal be-
vryen van accyse van wyn en bier, dwelck in heur
huys by hun en hun broodige familien gedroncken
sal worden. Mbbtbvb en Tobfs, IV, 585 {Bantêj
1568), en 549 (1579). Zie ook bbootatb.
BROOS (Broesch, brosch), bn. 1) VergankOyk,
fr. fragile, périesable, jj Dese [nl. die soen Ghx)ds]
heeft anghenomen een broesch lichaem, sonder
vlecke der erfsonden. Hondert merk. 129.
2) Zwak van karakter ^ fr. faible de earaei^.
II Want wi sijn licht te verleiden, cranc tot goei
te doen, brosch int wederstaen. Ib. 71 v*.
BROOSHEIT, zn. vr. Van eene borgtocht. Kane,
wankdbaarkeidj fr. ckaneee, ineeriiiude (d^une cau-
tion). Il Degene daeronder arrest gedaen is en is
niet gehouden vant geaxresteert goet te scheijden
ofte tselve ijmandt te laten voleen onder cautie
van indempniteijt, noch hem de broesheit van
eenige cautie t'onderwerpen , hy en wille. C e.
Antw. eomp. V. iz, 21.
BROOT, zn. Heerenbroot (Her en brot, en-
kel- en meervoud). Wit , fijn , of van *t fijnste brood,
fr. de pain blano , pain de seigneur , de la fleur de
farine. Kil. Panis primariusj sUigineus. oandidme.
Grimm Herrenbrot, feinee , weisees brot.
Maigne d*Amis : Panis ewrialie seu de ewria. qui ad
usum domini oonflcitur, pain euriai, edui qu^on
seri am seigneur. \\ Van den groten chense es scon-
teten recht: iv sol. parisise eü i gans metten
gerove, eïï i virdale wins, en ij herenbrot; en
daerombe moet hi sitten bi den ontfangere met
scepenen, en kiesen tgelt. 25 febr. 1252.
2) Cramiokbroot. Tarwebroot, fr. paindefYo-
ment. In Brabant heeft dit w., zooals het enkele üta-
mik, de beteekenis van heififnete tarwebrood; slechts
in de Kempen nog die van tarwebrood. Zie Schuer-
roans. By Kil. is kraem-mloke (?) tarwebrood
van eene mindere soort. 2!ou het w. oramiek eenige
betrekking hebben met de xn panes vulgo dieioe
BRO.
BRO.
291
oredemig bQ Laoomblet, Urkmndenb.XV n^.^tl}
II Itemi [men oochte] een stuck wyns ten Damme
om aobt BynsgoldenB, en tdorea op dit jaer [nl.
1336] WM al ongans, soedat men gemeenlyck cra-
mikbroot at; nocbtans was tooien diere, soedat
men om een sister rocx oochte vyfthien gelten
wyns te Bruessele. Aead, d'arekéol, 1860 blz. 161,
Ckrom. V, Boodklooaiêr,
3) Broot bidden. Bedélen, fr. fnendier, || Als
Tan den armen teghenwordelic wesende . in onsen
Toors. landen en in denselyen een jaer langh gbe-
xeeideert bebbende, zy sullen aldaer moghen bÜTen
in zulcken state als sij zgn, en part en deel hebben
in de aelmoesen die aldaer gheordonneert sullen
weeën, zonder te moghen gaen mendioeren nochte
broot bidden, openbaerlicken noch secretelicken.
Fl. V. VI. 7 oct. 1631, I, 768.
4) Leve»eo»derhoud, de koet, fr. embtisianoei
mourriimre ei entretiem, \\ Soe wie dat cart [kaardt]
metter bant, sonder orlof der dekene, en weren
dieghene die orlof bedden, die en suelen engheen
broet aen wolwerc winnen binnen enen jaere, en
daertoe ghelden y Ib. JT. lakeng. Dieet, 1833, f>.
37, WcUoerh, £en scheere, opdatter geen broot
mede ghewonnen is. C, v. Antw. 1682, XLI, a.
100. Stade voordeel. Van dat bierrooren niet ghe-
noemt en staet, van elcken huyshalem een, dat
beste, op datter is, en dat niet nieuwe en is, en
daer gbeen broodt mede ghewonnen en is, want
daer broodt mede ehewouDen is, daeraen en heeft
men sheen ▼oordeel. C, v, HerenUde, xii, 16.
5) in sijn ouders broot sijn. Nog mt»-
derjairig tyn m, gevolgelijkf i» den koet en onder
de vooffdy van ófne oudere sijn, ir. eire eneore mi'
metÊT et, par ooneéquent, manger Ie pain, „Sire au
jMM** de eee parents et Sire eoue leur iuielle.
Maigne d^Amis: JBese ad panem alieuju», ex pene
aücnjus Tictitare. || Yangdijcken en s^jn d'ouders
Toor oft ter oauseen van de delicten, misdaden,
éauten, ongelnck oft misyal van beur kinderen,
in heur plicht en broot wesende, niet ghehouden.
C. V. Antw. 1682, XZXTI, 17. Van de kinderen
ghequetst oft gbeslagben in baers vaders oft moeders
hioode , behoort de betemisse van dien totten yader
ofte moeder. C. v. Caeterlee, xiii, 6. Zie ook Aet
en dranck 2).
6) Uit Bijnen broode doen, uit sijne
plioht doen. Wettdijk voor mondig of meerder-
forig verklaren, fr. émanciper, Eene oork. y. 27
mrt. 1291, zegt dat Meurieue de Füfordia, milee,
WUldmmn JUUm euum a pane euo et eua cueto-
dia eapoeuU (Charih. v. St.-Miekide abdij, i\ 68).
Maigne d^Arnis: Extra pamem mittere seu pomere,
aliqnem libertatem donare; imanmperi olim meiire
kor e de pain. \\ Kinderen mogen geëmancipeert en
Qjt den broode gedaen imi, yaa wat oudde sy syn , . .
C V. Oeni, xxi, 2. Van den Hane: liberi eman-
eipari poèetmt. Een poortere yan Antwerpen mach
aynen sone emanciperen eü yuyt synder plicht
doen altyt alst hem belieft, maer, tseWe wiÜende
doen, moet hy compareren in der hoogher yier-
scaren .. yoer schoutet, burgermeeeteren en scepenen,
en yersnecken aldaer synen sone te emanciperene
en yuyt synen broode te doene. C. v. Antw. 1646,
IX, 82. Ib. 1682, XLIY, 1. (Wij bekennen het
yolgend art. der koatumen yan Meohelen niet te
be^pen, zoo min als de yertaling yan Nannius:)
II Vader en moeder en z^n niet gehouden te be-
taelen de schulden yan hunne kinderen,., alsoo (?)
de kinderen niet en zijn in 't broodt yan de ouders,
«n is y«n gheenen noode die uyt den broode te
doen. C, «. Mechden, ix, 14. Nannius: nepu cpue
eet uüa emancipaiione , eum in eorum poteetaie et
maneipio non sint, — Uit broot en macht. C. v. Broek"
lurg, X, 6.
7) De benaming broot werd io^epaet op zekere
waren, wier vorm aan een brood vergdeken werd,
fr. mom donné è certaines marokandieee doni la
forme étaii eomparée cL eelle d'um pain. \\ Yan elck
broet berst, \/, gro. Watertol, 1660, y*. Baret.
Yermelioen, een corfken houdende een broot yan
160 Ib. oft daeromtrent, iij sch. Tol te Antw, 1623.
8) Silvere brooden. Smeltkroezen ter loute-
ring van goud en zilver, fr. oreueete pour purifler Vor
et Vargent (?) jj Silyere brooden oft cendreen en
zullen yan incommen niet betalen. Schatting v,
1661. Zie oyer het w. cendréee Ia Gume en de
moderne Fransche woordenboeken, die ons echter
niet beyredigen oyer broot en kroee.
BROOT ATE, zn. Die bij iemand in den koet ie
of in zijnen dienst, die ded maakt van kst Aau-
gean, fr. celui qui est „au pttin", ou am service,
auas gages de qn. qui fait portie de la faimXüs.
II In Vranckerycke en in yele andere plecken
nseren zij in yele stucken te hangene den sim-
pelen dieff om d'ierste reijse, te weetene den
Inape oft broothate, die zijnen meester steelt.
WiBLANT, BracL crim. 160. Alle deghone yoor-
sien yan de yoors. queerens, roe* ofte handtmeulena,
sullen yoerts pertinentelyck yerklaeren . . den com-
pleten nomber yan hunne domestiquen en broot-
aten, met naeme en toenaeme. Middelen v. VI.
18 febr. 1702, a. 269. Zie ook Aetsehare. Soo en
Selyck oock den koopyisch gemynt door de yrouwe,
naepo , domestique ofte brcradtate yan den yerkooper
ofte synen koopman , . . sal blyyen ten fiayeure yan
den medemynenden koopman. JPL v. VI. 10 deo.
1767, a. 41, XI, 1329.
BROOTBAN. Zie bak.
BROOTBANCKEN (Brootbeocken) , zn. my.
Broodsiaüen. fr. étaux dm pain. || So wie, eest
man, wyff off kyndt, op die gewyde plaetzen pys-
den [pisten], off eynige oncuysche werken bedbeye
mit eynigen yrouwen, desgelix int yleyschuyss oft
op die broetbencke syn mest maeckde , die sal yer-
boeren eynen balyen Bynschen gulden. O. lASge,
27 juli 1469, a. 38. Zie ook aslhuib.
BROOTBIDDER (Bioetbidder), zn. m. Beddaar,
behoeftige, fr. mendiant, indigent. \\ Hi opwecket
yan der eerden den broetbidder, en yan den slike
opriohtet hi die armen. Qetijdb, 16^ E. P. 48,
psalm 112/113, Lat. inopem, Statenb. den geringen g
een Bijbel y. 1666 den eUendigen.
BROOTDRONCKENSCfiAP, zn. Brooddron-
kenheid, fr. péhUance. || Omme te schouwene de
inconyenienten , die meest deur petulantie en
brooddronckenschap ghesohieden by eerlooae, sedi-
tieuse en twistighe gheesten,.. JPl. v. Brah. 12
juni 1679, I, 67 a.
BR00THUI8, zn. Broodhal, fr. haüe au pain.
II syn {nl. *sheeren] staUaghen int Fleeachuis, int
Lakenhiüs , int Broothuis. Td te Dieet v. 24 juni
1307, a. 36.
BftOOTCAMEREN , zn. my. Kramen in de hal,
waarin men hel brood verkocht, fr. échoppee dame lè
haUe eur lesquelles on déUtait Ie pain. \\ Van den broot-
kameren sal men ghelden tsgodenadaaghs tuelf pen-
ninghe, tsondaagl» acht penninghe, en els [l. eles]
anders daaghs sal men ghelden yan eiker karren
broots, die compt in die kameren, een broot ene
werf, en daeromme sal die tolnere hore broot dr%*
ghen in die kameren. Ibid* a. 6,
S92
BRO.
BttO.
WMOmCOtCK (Bneêmtky,
iê fiymêU êmri, h,
maiiff. \\ BcCiest m 3^ ter
tx pottca vym ttjmen. hzLoae ghehaeit,
•6 tv«e
aptcbe-
de lefc— jH|^
9. 1403/4.
BBOOTCOllEK (Bfoodtkooren), a. r«rw, fr.
ib frmmemi, KiL BroodkorcB, /i—i^r—. l| Dat
flfltf «wpÜMfo., eoonn «allen mogbem eoepen, «o
a1« gbeeifOpt «ü «pa , tonder ^wueue veder*
., «I eojMJur jci te Tertnerae; befaoodcBS
êkom dicB, iloiideiv aenei^ie penoene bg,
woenselitifeD , dien noodtkooren
• dfli dl* gooden, npdet nj wilden,
MoeCen deelen on do eoenHuucliop, en
belliehoede Ton den eoepo, ds Tlam. Aee. 21 (1399).
BBOOT&OBVEK, ra. mr. In hei op dit w.
eilaot nl wel onn xoo iete db een kamettie,
tiatieljê, eeam bonk, mooCen gedoehi worden,
fr« ^to4» It Von don brootkorren ooi men ghelden
fydoBedoog^g oefat nenningbo, tooodoogbo eeopen-
nngho, on oleo ondno doogho rür penningfae; en
dHo in di brooCkorro oloon ooelen tojghodciHidoogho
gfaoven. Ton eiker korren brooto, die hoen eoompt
m die korro, oen broot TU U Diat, 24 jnm 1307.
Zio VBOOTBAYCKy BVOOTCAimzv; xioookASLEiriB.
BKOOTMEEëTEB, ra. üê perêoom, «t
üêMêi mem iê, wiems brood mem eet^ fr. la pen
mm êerviee de qmi Vom est, domt om WÊomge Ie
II Die knope [ol. do kneeht] en moch zijnen brooi-
BoeoCor niei oecooeren , noeh die tloYo en oorf sijnon
boer. T. D. Tat. 149 t*. Zie Verdom bboothxbs.
BB00TME8 (Bfoodtmeo), ra. o. üroodne», fr.
eowieam è eomper dm peAm, ofir. ecMrfaan imüe-pmm,
XjL Broodmeo, emiier eeemnme, || In don rech-
ten, ondor don noem Ton don zweerde wordden
boyopen . . ; moir clejn etoexkone en elejn itoen-
kono oo worddon dooronder niet begrepen, noeh
oon eloyn brootmoo; bot on woro ■cborp en gooort
ofi itookendo gemoiet, om doirroede iomondo te
nogen hindemi. r. d. Tat. 153 ▼*. Dat dogono
die eyn broodtmoe nvt gnunochap trecken nl om
lomant te grieffon cme te qootaon, «1 Terbooren
de boeto ran thien Carolne goldom. Goroüoe o.
Genif 80 m^, 1640, a. 82. It. C, e. Lier, n, 7, 9.
It. LtÊmdiek, o. CMmhergem, 1666, a. 22 (waar Tor-
koofdolQk Uootmee etoat, oren ala in een Tan do
Iweo kootnmen Tan Lier). It. C e. Amim, 1646,
n. 4. Dal doghono, dio ojn brootmoe nrjt giam-
•enap nijttrockendo io, om gemandt te qneteon,
Torbonrt y pont. O, o. lAer, ii, 7. 8oo wie iomandt
•tooekt net oon trootmoa Torboort iij pont. Ib. 9.
BR00T81CK, en. Beddtak, knajnak, fr. he$aoe.
II Kxcnoaio ia oon noeretichejrt ofi nauwe ondoroaeck
ofi ontdeokingo der gooden, yan den prinoipalon
ionldenoro, gedaon hj den richter, tottor malen
ofi brootoaeke toe. T. d. Tat. 267 y^.
BBOOT8E, ra. Breektmg , hroeleyur, fr. lener.
Kü. Jiamd. BipaUmm, pmeümum. || Drie duoet orom-
mor brooteon. Schatm, OoUaüe, 447. Do brootsen
ofi hauweolon waren om die wondorlicko eteoreke
ftion mnoron Tan der atadt te breken, alzoo Terre
ftlf men eo totton caotoelo oorboren wilde. Ber»
tijden, III, 128. Zie Teidam BSOïs (8e art.).
BBOOTSNIJDKBf ra. m. Broodmee, fr. oomiemm
è poim, II 8o wie dat draecht langhe oft oorte
■weerdon, broetfn))dert langhore gelemmert met
nonen punto don TQf dnmon , . . up de boete Tan
thlon ponden par. C o. Iperemt Kèêt. a. 84.
rel in do
oonno broot te wfgtiBiM
te
an fltodehnno nnt te
bj do
en danof booc en notitie te
1666/66. Zie ook aldaar Ux.
1636. (De priis tu bot brood bloef
idfde; het gewicht alleen lerauderdo on
paald naar den marktprijt Tan het giaan)b
BB0BEKEM8, ra., yetkhr. Tan Broeon (So
▼erdam). Laarefee dier Ooden, fr. hrodeqmimw (oo-
thornee). KiL Broseken, broakon. || iL aan
oen poer witte broaekgriw, 2 gnML 8 et. Zea paar
rojr en witte leren brotkona met anooreo. t av
MsLCKXvnx, JTvii^ld^ Ie Ueeèdem^ 104,
foo dem pereoom verbeeÊdemde 8imi Jt
Omgamg (1660). ld. De Feoeme CBoder^kkaoMr],
72. Imeeiu o. 1617.
BROSSEN, OW. SehoBDon eiule bftmen.
Ploonaatiach Toor BrocM», ^oedt omt aioHa, alom-
pampem, fr. hamqmeter , feiee howAamen , ripoiffe. KiL
Sehosaen, echros8on,,/laod. ). Braa8en,«3M-
lort, ieOmari, eie, \\ Die opraken: Trinmpbeêrt,
■ijt TTolijk, Bchoet en broet, Terteret 'tgolt, eer dat
Tordoet, Tennoet! J. B. HoirwAXBT,a&4ieftl«r<na.
8. En wederom, i^ 1162,.. Torbianddo wel half
de atadt Tan St.-Omaera, met die koreko t«b St.-
DeniJB, orennidta don brandt dio qnam nTt hot
ekwoter Tan St.-Bertin: want op dien tfiit aoo
waren aldaer gheoomon twolf abten, ter faorto Tan
■int Bortin, alwaar men Boer gioofce orevdaot dodo
Tan schooMn on bruoBon en drineken, dattor op
dien tijdt niemandt te Motten en qnam -, wnnt don
fleer gobonedijdt woo or grootelijoka op ghaatoori .
Ommtg. Krom. o. VI, c. 67.
BBOTKENS. Zie bsosskxfb.
BROUWEN (Branen, Imiwen), bw. iXw^lronwoa,
fr. braeter de lm hièrt, \\ Dat niemen dieno hier on
Imiwe, wit noeh bmnn , dan Tan i engelaehon don
■toep, op do boeto Ton l Ib., on dat mon bliTO brn-
wende bier Tan üi) miton on Tan Tj miton. ns Pajitw,
Vgh, 94 (1866). Van alMMyrelon ala bQ daarboven
Voenor brawten moor brnwon, daeral BoUon ag
meer ghoren int ayenant; on al oiot ao dat do
bruwers xVt hamen bien bmwen, eyno anlloBB
maer x hamen ToraBBiBen... Item, Bullen de brouwers
moghen beginnen brouwen on ondontokon alat ham
gelieft tBonidaga aTonta en taheilicliBdagaB aTonts.
DE Vlamivck, Ace, 9/10 (1412). Van niet te
asporteren die brauwerye en hotgisene daaraan Ib
Mhoerendo, noch oock die echelff holtor ala aadeae,
hotwolek tot den brouwen Toor'alt^ godoatinoert
BttÓ
BtlU.
Ö93
ÏB. C. gr. Loon, I, 419 (1679). Dat allen burgeren
Ballen moghen timijs brouwen. Piot, Cart. II,
663. 8t,'Trmden .nm.
BBOUW£fi (Bruwer, brauer), ra. Bitrhromwery
fr. hreuseur. (| Dat elo pljnre weten sal waer hi
teens backers oobte teens brouwers huyse die tgAe,
halen snl . . . Dat elo beckere en elo brouwere
hebben sal een thine. Kb, o. Antw. 62, 68. Dat
de hackers en bruwers alle gadere sullen moeten
houden de core die haren ambachte anerueren. Ib.
Ord. o. 1391, a. 198'. Dat elo hackere sijn Tier
Tuten orene blusschen sal, en elo hruwere sijn vier
Tater esten. a. 19b'. Zie broxtwbn.
BBOUWGËREGK, zn. Brouwgereêdichap, fr.
usientüês de hratserie, || Ende noch die brouwke-
telen, cuypen en ander brouwgereck totter brou-
weryea behoorende. L. Galibloot, JBauchouij 57
(1587). Meubelen, dewelcke niet en moghen afge-
pandt worden : . . It. in brouwcammen , en in andere
hujsen ofte wiuhOTon, daer men brouwt, alle
Taten, cuypen, ketelen, schotelen en alle andere
instrumenten totten brouwghereck behoirende. C.
V. Loven, IT, 22.
BROUWGETOUW, zn. Geiyk het Toorgaande.
II Daer syn geweest in den menscheljoken loTen,
K. en TSf., elujden, welcke, staende hun hauwelijck,
hebben gebouwt een treffelijck huys, met brouw-
getouwe, schoone stallingen, schaere, etc. C. or.
Loon, I, 727 (1711).
BRGÜWGEWANT (Bioughewant), zn. Gelijk
het TOorgaande. || Een huys, metten paenhuyse
{nl. de brouwerg], roetteü etse [L este, aste, droog-
OTen], metten cupen , metten broughewande. Charter
V. Ihesi, 18 jan. 1395.
BROUWGRAEN, zn. Mout, fr. malt. Niemant,
wie het sy , en sal Termogen eenig mout ofte brouw-
graen, gedestineert soo tot het brouwen Tan bier
als azjjn te meulen te doen , tensy gehaelt hebbende
billiet Tan den pachter. Fl v. VI. 21 juni 1758,
a. 90, XI, 832, Aaht.
BROUWIGE (Brauweghe), zn. Bierhrouwtter ,
fr. hratteuee. Zie bkouwte.
BROUWCAMME, zn. Bromoerijy fr. hrasierie.
Zie BBOüWonxcK.
BROUWKETEL (Brouketel, bruketel, brauw-
ketel), zn. m Zooals thans, fr. ehaudi^e è hrcuaer.
II En hi enne Tant dar enghien coren; eii daelleme
dat hiere Tant, data er noch, sonder enen brou-
ketel; dien cochte her Yngbrecht. 10 aug. 1298.
(Het Kh. V. Antw, a. 186, zegt: „Den besten ketel,
sonder bruketel en bradeketel," terwijl de Coêt. v.
1582, o. 41 a. 100, schrift: „Een den besten ketel,
ionder brouketel oft backetele, en de eomfnlataf
U, § 11, onder: User eii coperwerck, „Een den
besten ketel, sonder brauw- oft baekketel;" wij
Tragen ons af of hadeJeetel geene schrijffout is Toor
hrtuUkeid , waarroor later backkeiel gezegd werd })
II Betaelt N., scipper, Tan der hoadde [/. oude] huer-
elocke, de bruketele en andere stoffe te Toerene
oaer Mechelen, omme te loToren den meester Tan
de clocgieters, eii Tan derzelTor [eene] nieuwe
elocke te bringhene int stede \nl. in de plaats Tan],
H lib. y s. 1 d. gr. ds YirAMnrcK , Stad Dendermondet
I, 157 (1549). Het hanghen Tan brouwketels. Megl.
. SóMeiémetera, 16 jan. 1705,. I, 46.
BROUWKEUR (Brouchuer), zn. Accijns of Hads-
reM op het brouwen , fr. droii d'aeeite tnr Ia brae-
eerie. \\ Ghueren en bmecken, die der poorten
aencloTen, Oock broukueren , die de brouwers gcTen,
Moeten al tsumen commen, ongefaelt, In handen
poortmeesteren, sonder sneTen. Chron, o. M^ekteny
8tr. 72. Dat een brouwer Toor een broussel gesteet
Met eenen boddregher oft twee. plecken gereet,
Daeraf deen helft den heere Tan Merchten heeft.
Str. 73.
BROUWÏE (Broute, bruwte, brauwte), zn. Tr.
Brouwsel f fr. brassin. \\ Daerbeneden {nl. beneden
zekere hoeTeelheid] en moghen de bruwers niet
Terassisen teener brouten. — Tan al sooToelen als sij
daerboTen teener bruwten meer bruwen, daeraf
sullen sy meer ghoTen int aTenant. de Vlauikck,
Ace. 9. Dat oock Tan nu Toorts niemandt en sal
Termeughen meer zaoken te malen in zynen keer
dan dat hy [die] brauwere ofte braueghe sal cunnen
Torbrauwen in* eene brauwte. Rshbbt, I, 335.
K. e. de brouwers, 80 juli 1603.
BRUDEN. Zie bbuidev.
BRUDER, zn. Broeder, fr. frh'e. Een der
woorden waarin de u het langst den Toormaligen
otfklank behouden heeft. || Bruder Woutre, bruder
Tan den seWen bus. 11 juni 1277. Bruder Amout,
Jan. 1298. It. 26 mrt 1293. It. 28 juni 1298.
It. 28 juni 1298. Amolt en Gosin, sine brudere.
25 noT. 1296. Ook broder. IJ Bioder Willeme.
26 febr. 1259. Broder Jacoppe. 19 juni 1295. Ook
wel eens broeder. Na der broedre dinkene, of
Bohieden Tan den rade Tan den broeders. 21 mrt.
1285. Zie bbobdxb. %
BRUEL (Bruul, brwl, bruil, braele, brule,
briel), zn. m. Weide, beemd, fr. prS, prairie. Het
is zonderling, dat het Lat. broilwm zoowel nemus
{pare OU boiSf ofr. breuU) beteekent als pratum,
II In/ra Tenremunde, quoddam pratum quod didtur
Bruil. i)S VAMnfCK, Zwfvdce, 2 (1221). Ja loco
qui dieitur Brule. B^ksareh. Abd^ ter Gameren,
bundel 62, Srpe (1251). Domus sOa ia Brule (1256).
Yav Etx9, Louvain mon., 103. In den Bruel,
juxta Sennam (1279). Chdshmeen UBrutsd, Charterb,
ü. ter Kisten, b n». 1460, f>. 27. In Bruel, in
anffulo met dieH Dimidia strata (1302). Yav Etxn,
/. d. 103. Supra quoddam pratum . . sUum in par'
roehia de BeUe, in loco qui dieitur Bruul. dx
YLAifnrcK, l. d. 87 (1303). Dat Vranke Tan Sndono»..
heeft ghemaect en gheghoTen dire doghtere kinde
N . . , op 1 bonre lans in Appeldonc , en onderhalf
Tirdendeel lans , den Bruel , in wedinghen [l. wed- '
dinghen], c pont tomoise te horre nutscap. 19 mei
1805. B^ksarch, Abdi} Bozendaal, doos 1. In den
Bruel en op de Leye(1370). In Brulio, interbona.,,
(1872), Van Etbk, l. e, In den brwl,' daer de
wech dore gheet . . . Ten Cruyswege int Bruelgat.
Oodsh. te Brussel, onder Mcuikelen. In de prochie
Tan Boertmeerbeke, Tj dachwant maybeempts,
tusschen de maelbeke aldaer en de gemeine vioente
aldaer tusschen ... en de gemeinte aldaer geh. de
Bruele. Ibid. onder Boortmeerbeék. De hofstede
binnen der gracht eü de sengle [singel] es hare
alleene. De bogaert en de briel, half; dander heeft
jonoTroowe Avezoete te haren Uto in biloTinghen.
DS Pb. en Bb. II. Bttergkem, 30. Dit es der vrouwen
van Everghem. z. j. Zie onder anderen noch Bbm-
BBT, n, 42, 43. Verkleinw. Bruelken. || Een
eeusel , metten lande eii metten bruelkene ghelegen
tusschen Heinrics goede Tan Beringhen in deen
side, en die waterlede. Schep. v. Saecht, 28 jan.
1443, Abdij V. Oortenherg.
BRITÊT, BBüBTOAT, zn. Bouwterm. Looden treek'
ter, waarin twee dakgoten eich vereenigen, fr. enton»
noir de pUmb oi^ deuxgouttièressefoignent. Wellicht
ook wel nog een ander Toorwerp. || Hoe dat men
meten aal sehaliedaken . . .- Voor de handt: Voor
elck bruet Tan loot, Tier Toeten. Begl. Edifleiemeters^
87
^
BftU.
BftÜ.
16 jan. 1705, IT, 17. Ticheldaken . . . Voor leve-
ringe en handt. Item , yoor alle bruetgaten aal men
den ticheldecker toeleggen rier roeten. Ib. y, 6.
Vgl. Verdam bbouwette.
BBUGGE, zn. 1) Sru^ om eene dakgoot te
dragen, ir. ponty ckéüalet d'une gotUtière. || Oft dat
de bruggen, bodemen, zydeberderen , opschoten oft
kleethouten aen de oude gote zynde , so goet waren
dat die niet en behoefden hermaeckt te zyn. C. v.
BruMid, ServU. a. 14. Chnstijn ponticuli, Sooverre
Tan noode is aldaer een gote te legghen, te leveren:
loot, aoulduere, boden [I bodem], bojsel, bruggen,
spruyten en alle ^tghene dat tot de gote behoeve-
Igck is. C. ëtad MecheUmy xiT, 21. Jfannius /«^a.
It. O. V. ZieTy XIII, 19. Cv, Aniw, 1646, Tin,41.
2) Van eene zoutmaat. Vune meture du tel.
II [De keurmeesters] sullen insgelijcks oock kueren
efi ondersoecken de soutmaethen^enallecalengieren
die den lesten brandt niet en sullen hebben en in
't midden een brugghe; en wie daermede vercoopt
sal verheulen 20 stujyers. C v. JlioUf a. 36.
8) Muntteeken van Bruttel, ir. pont, déférent de
JBruxellet. r. D. Chijs, Hertogdom, 28.
BEUGGE8LUITEB, zn. Brugdraaier of-ophaler^
fr. gardien d'un pont, eelui qui ett chargé de U
toumer ou lever, jj Den brughsluyter yan de Bo-
wa^nsche vliet , Ixxij guldens. Van de Gorenyliet,
Izxij guldens. Van de Boterruije, yiij guldens. Ord.
Alb. Aniw 1618, Uitgaven, a. 145—148.
BBUGGE8T0CK (Brugstock), zn. Smal bruggetje
voor voetgangert, ir. pasterelle. Kil. Brugstock,
fiand. j. V o n d e 1 e , poniiculut , planoa pontit.
II Vermach den bailliu yan den ytfirs. heerscepe
alle jaere te ghebiedene . . ter keereken : dat alle
deghuene die ghegoedt zijn yan denselven heerscepe
maken ofte doen maken straten, heerweghen, keerck-
weghen, m nelenweghen, ghebuerweghen, straten
en waterloopen rumen, hen gheyende huer rechte
wgdde en diepten, yondele en brugstocken leghen
en dat daertoe behoort, de Pb. en Br. III. Aalterj 22.
BBUI, zn. m. Den brui geven, —hebben
van. Spotten met, uitlachen, ir. te moquer, te
flcher de. jj Doende groete tumulte en oproericheijt,
seggende den bruij yan die justitie en borghemees-
teren te geven , hebbende daeroever drinckgelt ont-
&ngen van sommige, omme snlx te doen. 3foii/«-
naken, I, 191 (1664). Wie hem die permissie was
gevende onder Betz die molaijen te haelen.' seghde:
iok gaen'waer mijn meesters mg seijnden. Daeren-
tegens den voors. Princen seghde: ick hebbe den
bruij van ül. meesters, alsoock van den heere van
Budingen, die onder Betz nijet te seggen en heeft.
JProcet de Longin § Princen , 1674 , Baad v. Brab.
BBUIDEGOME (Brudegome), zn. Bruidegom ,
h, fiancé, II Wat bmdegom» eten ghinghe des
avonds met der bruyd, alse hi se des naest dAghs
trouwen sal, verboerd ij oude groten, en elc die
met hem quame. Kb. v. Aniw. 170*.
BBUIDEN (Bruyen, bruijen, bruden, bruwen),
bw. Verkrachien, tehoffeereny 69«2ap0ii (eene vrouw),
ir. violer (une femme). Jj^t, futuere. || Van Hughen
den Langhen, ghecalengiert van dat hj ghebruudt
BOude hebben Aechten Boels, haers ontdanckens;
en soe ghinc haerre claghe of van scepenen, omme
dat soe negheene prouve dertoe en hadde; vermaect
by scepenen omme ... iiij lib. In Hasseneder
ambooht. Van Pieter, Willems sone, ghecalengiert,
dat hy ghebruud wilde hebben Eaterinen, Willems
wyf van Ghend, haers ontdanckens; eü soe en
elaeghde niet, en 'de bailliu en hsdder gheene
poeve toe, en liet verdinghen omme iig lib. Beken.
bayuwt. Geni, Mol n*. 1719 (1364). Ontochtige
gezegden uit de lagere volksklas: || Zoo wie den
anderen heet syn vader (?) ofte moeder bruyen
[var. bruwen], sal boeten rj. se. parisis. Bbmbbt,
I, 496, JT. d. arbeidere (1639). Soe wije van de
gesellen , voor de dekens vergadert s^nde , een ander
heet liegen, oft sijn moeder gaen bruyen, sal tot
elcke reyse.. verbeuren 24 stuijvers. Kaart d,
beenhouwert te Diettj 17e E. a. 21.
BBUIGEN (Bruyghen, bruyten (?)), zn.mv. Een
tlach van haring, fr. une tor te de harengt. || Des
zullen sy moghen ventegoet en etelick goet, niet
moghende wesen bewaert, als versche visch, ver-
sohen har^ngh, wracken, bruyghen, ydelen harijngh,
maut, bier, loock, anjün, appelen, peeren, kerzen
en dierghelijcke fruyt . . . uut ofte inne voeren. JPL
V. VL 29 jan. 1549, a. 1, I, 363. Herinck ge-
heeten bruyten, betaelt men van elcker tonne int
wederom schepen, 1 gro. Water lol ^ 1660.
BBUICKEN. Zie bbbuckbn.
BBUICKEB. Zie bsiückbb.
BBUINSTEEN (Bruunsteen), zn. Zooals thans,
doch wellicht verkeerdelijk gescnreven voor Barn-
steen, ir. ambre, tuodn. || JPro quaUbet tonna
ambre, wlgaliier dicte bruunsteen. Mbbtbks en
ToBVB, II, 646, JEngeltche charter v. 1306.
BEUISTICH, bn. Bronttig, fr. en chaleur. Kü.
Bruystigh, j. brunstiffh, ordent ^ lateivut.
II Als hebbende s^ns gedaechdes hu\js vrouwe ge*
seght: dat zijns aenleggers huysvrauwe was een
bruystige zoech. Arch. v. Dieti, proces van Graes-
beke § Hermans en vrouw (1664).
BBUIT (Bruyte), zn., meervoud bru^. De drek-
etoffen van de vertrekken^ ir. let vidanget det Ueux
d'aitanoe. Kil. Bruy d, holl. ttereora liquida. Benoe-
ming van eenen kuermeetier te Antwerpen, ||,tot alsulc-
ken baten, proffyten, vervallen, en bezundere totter
helft van den rechte van den bruyen als dairtoe
van oudts gestaen eü behoirt heeft, en dairaf
d*ander helft altijt toebehoirt heeft den keurmeester
onser voirs. stadt van Antwerpen; welck recht van
der helft van den bruyen wy willen dat die voirs.
Jan de Biddere oiok van nu voirtane hebbe en
gebruycke, gelyc en in der manieren zyne voirsaten
in der voirs. officien dat gehadt eü gebruyct hebben.
Bêkenk. v. Brab. reg. 136 f>. 243 (1491). Datniemant
die vuyligheyt van eenighe beestenmesse , verkens-
kotten, bruyte, seemtombers (i*), oft andersints ter
straeten uyt ofte in den stroom leyden mach. C,
V. ^tBotoh, IX ,'42. — De Bruid was de naam van
eene straat te Brussel, langs de Zenne, alwaar men
de drekstoffen der stad in het water stortte; eene
eigentaal-vergetene regeering verving dezen naam
door het meer dichterlijke Bruidtiraai, rue de la
Fianeéeil) Zie BxTsnsrE et Wautbbs, Siti. de Brux,
III, 654.
BBUIT (Bruut), zn. Bruiloft , ir. nooet. Te
brulde of te lijoke. Tot eene bruiloft of tot
eene begrcfenie, ir. è det noeet ou a det fknSrailUt.
II Wat manne die ontboden wert van 's ambachts
weghen, eist te brude oft like,.. en diei« dan
niet en quame, dat ware up de boete van y
sch. parisis. K. v. Smedertamb. te Oeni, 16« E.
Mettager, 1876, blz. 420. Zie Verdam.
BEUITEN. Zie bbüi&e».
BBUiTWECH (Bruydtwegh, bruytwech), zn.
m. Mettweg, ir. chemin aufumier; de düngweg van
Grimm. || De wyde yan de wegen onder Loven
en Thienen: Item, eenen kerc-, merct-, home-,
bn]^wech, yi voet. K. en br. v. Thienen ^ a. 21
(16<le E.). Item in de Cott. v. Bruttel. De C. 9.
BRU.
BUF.
295
XoMfi , Servit. a. 93 brengen erenwel jioenen bruydt-
wegh" op 8 voet.
BRUG. Zie bbobck.
BRUKET£L. Zie bboüwïstsl.
BRULOCHT (Bruloft), zn. vr. Bruiloff, fx.noeeê.
II Yan speelmannen ter brulocht te loenne. —
Ter brulocht suelen sijn twee speelmanne , die men
sal loenen of senden. Kb, o. Diest, a, 61. Bat
deghene die binnen onsen roors. landen en heer-
licheden Tan herwaerts-overe braloft sullen houden,
en zullen tot denzelven niet moghen bidden dan
haer naeste vrienden eii maghen orer beyden zyden ,
en dat in den ghetaele ran twintich persoenen ten
alderhooghsten; en dat die feste ran der bruloft
en zal maer mueghen dueren dan den principaelen
dach en des anderen daeghs tot naer de noene.
PI. V. VI. 7 oot. 1631, a. 11, I, 762. Ten bru-
loohten dair sullen moghen commen en rergaderen :
de radere, moedere, broeders, susters, rechtzweers
oft nadere. C. ü. Iperen^ Kast. a. 36 (1635).
BRULOCHTHOUT, zn. o. Zeker hout door de
hertogen van Srdbani aan de inwoners van Balen
en Capellen , naar oud gebruik^ geschonken ter gele-
genheid eener hruUoft, fr. bois que, d^après un
ancien usage, les ducs de Brabant donnaient aux
hdbUanfs ds Balen et de Capellen ^ a Voecasión
d'une noce. || Want wy geadrerteert zyn, dat onder
tdecssele van den brulöchthoute , dat men onsen
Toirs. ingesetenen yan Balen en van der Capellen,
mit consente van onsen officieren, op onse voirs.
boflch pleecht te laten halen, om huere vrinden,
ten daghe van hueren brulochten, op te sitten, oft
tafelen dacraf te maken, vele groote excessen en
abuysen gebuert en voirtgekeert zyn geweest , . .
soe hebben wg . die ghifte en consent yan den
▼oirs. brulöchthoute geaboleert en te nieuwte ge-
daen. Bekenk, v. Brab. reg. 138 P. 247, Ord. 16
dec. 1'633, a: 18. Besturing van ^s Hertogenwoud.
BRUNSLACHTE (Bruynslachte), bn. Brussdsch,
fr. de Bruxdles. Waarscbynlgk bedorven Tan bbub-
BBLACHTXB. || (Yéryolg op het citaat van Naest
belancxt, blz. 166:) ||en daert oock de menighe
[tU. de meerderheid] yan der geselschap oyereen-
draecht, en sellene [zullen hem] maken gheselle;
en 000 moet deghene, die yan weerden syn sal,
gheyen den ambachte seven pont Brunslachte; [en
verder npgmaals: seven pont Brunslachte]. PI, p.
Brab, Juni 1291, I, 246. Sonder nochtans dat hy
sal moeten gehouden syn anderwerfT te betaelen
die voors. pondt Bruynslachten, maer sal gestaen
met noch eens te geven hanschoeuen, als voore.
O. d. Munters in Brab. 1566, a. 24.
BRUSELANEN, zn. || Steenen om te plaveyen
geheeten Bruselanen oft Doomioz, een hondert
voeten, 1 grooten. Hansatol, 1567.
BRUSSELACHTÉR (Bruslachter, bruslachte),
bn. Brusseheh, fr. de Bruxelles, bruxellois. || Yore-
wert meer sal heme the gasthus gheven twee werven
hondert pont Bruslachter penninghe. 11 juni 1277.
Umbe seven pont Bruslachter, goder en geeve,
alse selc geit alse in Brabant ginge es. 26 nov.
1296 B. Zie bbübslachtb.
BRU88ELAER. Dobbelen Brusselaer, of
Dobbelen Engel van Brussel. ZÜveren munt
geslagen onder Maximiliaan en Philips, y. d. Chijb,
Hertogdom, 198.
BRU8TICH. Zie bbovbtich.
BRUTORYE. Zie bbaütobyb.
BRÜWEN, BRUWER, BRUWTE. Zie bbou-
WSB, enz.
BRUWET, zn. JSen landbouwersvoer tuig ^ storikar
met twee groote wielen en een klein naar voren «•
het midden, fr. ehariot de euUivateur, tombeream
ayant deux grandes roues et une petUe au milieu
'sur' lê devcmt» Onze landlieden heeten het een
berrewet, op zijn Waalsch (fr. brouette, kruiwagen).
De Bo heeft Berwette of Brewette, Driewielkar,
baneele. || Yoirt hebben gebruwet Laurens re dagen,
en oec om de bruwetten in der stadthofftevueren..
It. heeft gebruwet met sijnen peerde , i dag . . Aen
Janne Rombouts, wagemaker, van ix bruwetten..
Aen oly, om daermede te smouten de [raders]
van de bruwetten . . Gecocht vu bruwetten geheeten
pipegalen. Beken, Berg-op-Zoom, 1500 — 1601, n*.
657. (In weerwil van de bekende en in Ylaanderen
nog voortlevende beteekenis van jnpegalcj de door
Eiliaen aangeteekende op Pijpeng€Êely en den li^itsten
regel onzer aanhaling zelf, zien wij in het w.
Bruwet: een wagen met drie wielen , zooals dit voer-
tuig door den landman nog genoemd wordt (nl.
berrewet, op zgn Waalsch, brouette). Immers voor
een kruiwagen hoeft men geen paarden, en zoo
verklaren het ook De Bo en Schuermans.
BRUWETTEN, bw. Vervoeren, fr. voUurer. Zie
BBÜWBT.
BUCHTEN, bw. Zwaaien , fr. hrandir (?) (büchtb
zn. .'). II Een mes trecken oft buchten, dat es slaen,
steken oft werpen, sonder geraecken, oft dat men
hem hauden (.') liet, oft sijn mess treek [t] in erren
moede, is xy auden groten. Piot, Cart. II, 670,
K, V, St,- Truiden, 1536. Een vrouwen buchte is
X alde groeten. Ib. 578, K. v, 1547.
BUEEREN, bw. Beeldhouwen, beitelen, fr. sculpter,
ciseler, \\ De vormen, die in de coer komen zelen,
onder docsael, sal men maken van steen van
Avenes, met haren posten, wel ende reyn gebueert
van buyten en van bynnen. Messager, 1875, blz.
34. Mechelen, 16 febr. 1473. Oksadl. Zie Yerdam
BTTËBBN.
BUERDE. Te buerde bieden. Bij opbod
verkoopen, fr. vendre è Venehère. || Item, soo het
vercocht pant in den vierden dagh niet en wort
ghelost, sal onsen Schoutus, ter presentie van twee
schepenen, het vercocht pant weder voor alle man
te buerde bieden, oft iemant ware dier meer
begeerde voor te betalen, én een keersse daerop
laten uytbranden. {Kantteekening : Yeroochte panden,
binnen 4 dagen niet gelost, ten hoogsten te ver-
coopen). Landch, Megen, a. 20.
BUFFEL, zn. Wambuis, kolder van buffelhuid,
fr. powrpoint, eoiUetin, corselet de cuir de buffU.
La Cnme Bufle. || Munitien van oorloghe : . .
alle wapenen, maillen van ysere oft staele, pan-
sysers, buffels en brygantijnen. PI. v. VL 31
dec. 1559. Bekenk, v. Brab, reg. 140. Buffel-
sche kolder. || Welcke persoOnen.. van de
Giilde . . gehouden sullen wesen . . in den omme-
guick te compareren gewapent , • . degene voerende
spiessen ten minsten versien van rinckraegh eii
buffelschen kolder, oft eenigh ander cierlyck habydt,
bij faute van corselet, daertoe nochtans een yege-
lyck wordt vermaent. Yak Mblgxbbbkb, Kruisgilde,
102 (1642).
BUFFEL, zn. Beul, seherprechter, fr. bourreau.
II De bufiJsl hadde tz weert upgheheven omme den
vors. Loy te onthoefdene; het was doe een eerd-
bevinghe; de buffel liet tzweert vallen, en Loy
Jordaens handen ontbonden. Jak tak Dixhüdb, 318.
BUFFET (Buffette, buifiette, boffet), zn. onz.
1) Aanrechlbank , aanrechttqfel , doch ook wel kast,
fr. dressoir, mais aussi armoire , buffet. Kil. Buffet.*
II Item, tusschen die cokene en die stove. It. een
296
BUI.
BUI.
bofTet oft een reyken zljelken. Inv, o. d. SuUt, 1489.
2) ZUplaat* der vierêehaor^ schepen ttod t Ir. siéffe
du irihunal^ tiége tcMnal. La Cume Buffet, «ii
hwreau sur lequel travailloient les greffiers du parle-
ment. II Sj useren in de Caroeren yan YUenderen
te doen lesen de senten tien by den greffier ten
baiffette, in presentie van den hore sittende in
consitttorien. Wielaut, Praet. dv. IX, iiij, S.
Mgn heeren den voocht en xiu schepenen , ses
raden van den buffette en den treBorier, elck Tij
Ib. XYJ s., in redemptie Tan elck TJ silver pennyn-
ghen, tot xzTJ s. tstick, ter continuatie ran de
Wet in mey 1648. Yavde vfbbbbboom , Numisma-
tiquet 64. Zie ook blz. 37 en 63. Ten buffette (yan
de Wet). (7. v. Broekburg, iii, 19, vi, 5. Ten
buffette. C. stad Brugge, tl, 326.
BUGOER, zn. 1) Sodomiet, Ir. pédêrasie,
hougre, \\ Item, yan scepenencoste doe men de
buggers pynde. Stadsrêk. v. Gent, 1336, I, 87.
Zie Oailliard, en Verdam 2). Als scheldnaam, ft,
comme nom injurieux. \\ Dat niemandt en sal yer-
moghen synen compaignon ofte andere te heeten
bnggere, op de boete yan yj se. par. Bsmbbt
I, 496, Zakdragers, 1639.
2) Ketter, fr. hfritique. || Pen onderbaliu , meester
Fitincbois Boele, en meer ander eerlicke mannen
yan der stadt, moesten yan hem \nl. den Spaanschen
meester del campo] hooren, dat de lieden yan
Ghendt alle bugghers waren, yerraders yan haren
coninc en Lutheranen. Ber. tijden, III, 97.
BUGGERIJ, Sodomie. Eil. Appendix. In de C.
V. Antw. 1646 f I, 14 , erimen pessUnum genaamd;
b\j Wielant, JPract. crim. xcit, vuijle faicten. Zie
Verdam Buggerie2), Gailliard Boeckerne.
ji De zzyj e maniere yan criesme capitael is Sodo-
mia, en is die simde die men doet tegen natuere,
Seheeten die sunde yan buggeryen, als te doen
werc tegen de natueren en anders dan den manne
met zynen wyye natuerlyo behoirt en betaemt te
doen; en dese misdadighe is men sculdich te
bemen aen eenen staeck. t. d. Tat. 80. Dat, naer
geschreyene rechten, niemend ontfanghelic en es
omme hem te stellene ter purge yan zaken of
delicten enorme, die niet proeyelick en zijn [nl.
niet tot bewijs ontyankelijk], ghelijc als herezie,
yerraderye, moort, straetroof, buggherye, yrouwen-
cracht of andere onproeyelike delicten, die bezocht
behooren te zijne bi processe extraordinaire. C. v.
Aalst t Orig. XLi, a. 13. Dit crismen, dwelck
geheeten is sodomie, oft zonde jeghen natuere, is
abominable in rechten, en te punierene metter
doot. WrsLAKT, /. c. Zie Damhoudere Practique
judidaire ès eauses eriminelles, xcyi, eene yer-
korte yertaling yan zijne Praxis rerum criminalium :
Ie vilain et énorme crime ei pSché contre nature.
BUDEL, zn.m. Beul, fr. bourreau.Kil. B o del 2)
earnifex. \\ En is sy gepynicht doer eenen boeye
en rabaut, hem des nyet yerstaende, en nyet door
eenen hangedief oft budel. Rijksareh. Baad v.
Brab. Papiers non classis (1621).
BUIDEL, zn. m. Zooals thans, heurs, inz. gdd"
heurs, zakje, fr. bourse^ partic. è argeut, petit sac.
Kil. Buydel, bulga, tacculus. jj Item noch in
een lederen borze , als een olocke is , yonden : . .
Noch xcv stuuyers, yan y placken stuc, yonden in
denselyen buydel. It. in een roey plooke yan eenen
swarten buydel, z\j cleyn penninghe yan yreemder
munten. It. Noch yonden in eenen buydel yan lynen
lakene yeele brieyen yan diyerse materien. Inv.
Daneels , 1483. En passim. Met open buidel,
met gereed geld, ft. bourse dêliêe^ argetU eomptant.
Il Om te komen tot beeohndden [nl. naaitinj^,
moeten de geheele kooppenningen worden gepro-
senteert aen den kooper, . . met open buydel en in
baren gelde. C. v. Maastricht, Becessen v, 1665,
xLi, 9. Door den buidel rijden. 7V teel
laten betalen, snijden; op brandsehtüting stellen^ fr.
gruger; ran^ner, \\ Dat sij [nl. de onderzaten]
grootel^'okx worden belast, gegrayeert en yeronge-
lyct, niet alleene yan breucken daerin siJ rallen,
maer oock in de keuren, wtdien sij ignorant sfjn
geweest yan den waerachtigen yaleure yan dien,
en alsoo yan den yorsters, preten en andere offl*
eieren dieper in den buydel getast worden dan de
weerde yan denselyen kueren en breucken is , . .
C. e. Santhoven, 1670, ii (K. eH br. v. 1668), Inl.
Als sulcke suspecte persoonen de lieden beyeeden,
berooyen, beschadighen, yanghen,. oft door den
buydel ryden, soo yallen sy de facto in de acht
[hacht] en in andere penen. PsBysDSB, in, 75.
2) Net, jachtnet, honijnenet, fr. bourse, Jiletè
lapins. II Dat nyemant.. hem en yordere.. op
onse waranden eenige partrysen , oonynen , faisanten
oft ander geyogelte met budels , met garen , met
bogen, bussen oft andere instrumenten oft gescitt
te yangene oft te schieten, dan alleenUo metten
yogel. Bekenk. o. Brab, reg. 137, f>, 202, y«. 17
aug. 1624.
BUIDELDRAGERS (Bnyldragers), zn. my. Last-
dragers^ Zuidned. takdragers^ fr. portefaix. Kil.
Buydeldraegher, saeoarius, etc. || De corde-
waegenaers , buyldraegers, tragelaers. Van Mslcxb-
BBKB, Kruisboog, 64 (1648/49). De cordewaghen-
cruyders.. De buyldraghers , elck Ixxx guldens.
De torfdraghers . . Ord. Albert Antw. 1618, in,
69. Priyilegie: Dat niemand eenige graenen ofte
zaed, te wage ofte te schepe, brengende in deee
stadt, ofte daeruyt yoerende, en yermag te ont-
laeden ofte te laeden, tenzij de Vrye buydddraegers.
Bijksarch. Deelar. d. Ambachten te Aalst, 1784.
BUIDELEN (Budelen), bw. Builen, fr. Uuter.
Kil. Buydelen, crt^o incernere. \\ Beddiius..
in Avelghem . . Item, 11 offien, et quilibet offle eet
I panis de 1 francard siliginis ghebudelt. Vav
LoEBBBN, St.'Pierre^ n^ 896 (1281). Dat egheen
meesters oft knapen., en sullen moeghen ennighen
otter (?) oft gebudeld meel leggen, doen oft laten
leggen alleen op den steeck(.'), daer die waerdeerderen
het leer besien en yisiteren. Kaart d. ZeertoU'
wersamb. te Viest, 27 febr. 1646, a. 16.
BUIDELGANCK, zn. m. Geldinzameling b^ om-
gaan, ft. quéte, collecte. \\ Diewelcke yan den
dordden [derden] Lede yoers., yoer huere lasten,
oyck aenmerckende als yoer [nl. den dienst door
den Keizer bewezen door de bedwinging yan Gel-
derland en Zutphen], hadden yerclaert de yoers.
somme yan iiiic m Karolus guldenen onsen ^Ider-
genadichsten heere den keysere geeme eü willich-
lyck te consenterenen en consenteerden, om die
opgebracht te worddene by buydeleganck , als te
wetene, eenyegelyck nae zyne macht, rycdomme
eü goeden; hopende en nijet twyffelende dat onse
allergnadichste heere de keysere daermede, als
yan wegen yan den dordden Lede yoers., zoude
teyreden zyn. Bekenk. v. Brab. reg. 139 f*. 18,
II noy. 1542.
BUIDELKIST (Budelkist), zn. Meelbuil, fr.
bluteau. || Int bachus: 1 budelkist, 1 moelge, 1
lange tafele, 1 ysere. Inv. opte Boréh v. Loven,
1436, blz. 66.
BUICK (Buyck, bunc), zn. m. Lichaamsdeel.
Buik, it. ventre. || Een andere maniere yan desen
BUI.
BUI.
297
aotien en interdicten ia geheeten in Lfttyne inter-
didum ne om ftat ei quiin potsessionem mUnu est,
efi wordt gegeren tegen dengeenen die iemende,
die by den richter geset is in poaaeMien yan ennigen
goede, hetzij b\j contamacien van den adTersarysy
oft TUTt aaien ran enniger scaden die hem aenge-
daen u geweest, en bij redenen Tan den buycke,
data te eeggen yan kynt te gedragene, stoot oft
belet doet in s\jnder possesaien, hem daerynjt
expellerende en yerbiedende d^jer te gebmyken , . .
By deser actiën suldy formeren u libel aldus:
Andries seegt : dat nadgeu dat hy by u, her richter,
fBstelt is geweest in de possessie yan sulcken dinge,
ét zye mits contamacien zyns adyersarys,' oft
mits scaden hem aengedaen, oft in den name yan
den buTcke , soe heeft- hem Peter benomen en belet
dat te besitten, oft dyer poesessien te sebruycken;
Tenuect.. v. d. Tav. 109. Groenen Diiiok^P).
11 Yan dat Willem, Fieters sone, ghecalengiert
was dat hy Willem Cleenen, die een siec man
60 , dreeghde op sinen groenen bnuc te springhene.
Stken. haljutM. Qent, n». 1725 (1373).
2) Suwdijk, fr. marui^«. Buiok gebroken.
Swwelijk gArdken, ontbonden, fr. mariage ditsout.
I) Yan ghelycken wort., gheobseryeertf daer broe-
ders ofte sosters syn yan meer bedden dan twee
ofte drye, al waert dat eenighe broeders ofte sna-
ters waeren hebbende yader en moedere in yullen
bedde noch leyende, dewelcke dies niet jeghen-
staende sullen deelen ghelick deghene daer den
buyck ffhebroken is. C. si<td Brugge , y, 6. Buiok
geheel gebroken. Daar vader en moeder over-
leden tijn, fr. oè père et m^e tont dScidée. \\ Alle
Toochden syn ghehouden heurlieder weese-goedt,
t*zy wettelick yerstonren yan yadet en moeder,
daer den buyck gheheel ghebroken is, ofte oook
Traemgoedt \nl. toeyalh'g aangekomen] wesende,
in ghereede pexininghen . . te employeren in coope
yan lande oft rente. C e. Vewme^ ix, 7. It. Q. v,
Broekbwrg, z, fi. Blliok halfgebroken. Daar
vader of moedeer nog Ueft^ fr. o^ père ou mère
vivent eneore. |) Alle weesen, goedt hebbende ofte
niet, daer den buyck gheheel ghebroken is, moeten
beroocht syn met twee yoochden; en daer den
buyck maer half gebroken is, met eenen yoocht.
C V, Veurne, ix, 15. Zie ook db bo.
8) Maagtchap, hloedverwantsehap; echoot van
jeigendom, enz. fr. parenté^ consanguinité; (giron
de) proyrUÜéj eto. | j Schillen si yan wien eü wte
wiens ouke dat tleen commen es, so sullen partien
dat prouyen yoor de mannen, metten oudennghen
en ommesaten yan den leenen eü die se kenden.
Leenreehi e. 1528, f*. 8 y^ Zie BOESicif. Commen
yan yryen buyoke. In sake yan ambachten.
Afkomen van'eenen gevrijden, van eenen vrijen meester
M ket ambaehi, fr. en matière de corps de métier
deeeendre d'un affranehi^ d'un franc-mattre. \\ Zo
wat persoon gheboren en wuenachtich binnen der
stede yan Meenene yry meester werden wille yan
den ambachte yan den brauwene yoomoemd, niet
oommende yan yryen buucke, zal ghehouden zyn
aleer een jaer *t ambacht te leerene en doene bin-
nen der stede yan Meenene. Bbmbby, I, 338. K,
der Bromoers v. 6 mrt. 1524. Indient gheyiele dat
een jonckman yan buuten traude een wedewe oft
dochter yan yryen buucke, zal moghen yry wezen
mits te betaelene hondert ponden par. Ib. 342.
4) lAehaam eener stad; de gezamenlijke leden
eener vereeniging^ fr. eorpt ifune ville; touêlee mem-
bres d^une eommtmamté, || Den iy«n yan april anno
[zire] Lzxvi, was *t Wittendonderdach , en waeren
up desen daoh onthobft up een schayaut in midden
yan der Yriendachmaert, myn heere de cancelier
was ten oyerlydenen yan graye Karele, myn heere
yan Humbercourt en M«r Jan yan Melle, yerwyst
en ghejusticieert by der Wet yan Ghendt,.. en
de justicie ghedaen zynde, zo track den gheheelen
buuck yan der stede, metghaeders heere en Wet,
elc met zynen bannieren, tot den Scepenhuus, efi
daer schieden zy met goeden minnen en yrien-
scepen. Collatie, 487. Prescriptie- en grypt geen
plaetze op . . , noch tegen gemeyn goet yan outs
ingeset om gehayen te wordden tot nutscap en
pro%te yan der gemeynten oft yan den buycke
yan der stadt. y. d. Tay. 327 V*. Geiyo qic zyn
die preyilegien yerleent den oerdenen mendicanten, . .
en eenige andere dairaf zyn commuyn en generael,
den liehaeme oft oollegien alleenUjc yerleent om yoir
huer lichaem en collegie en yoir hueren buycke
dyer te gebruycken, en niet den singulieren personen
yan denselyen liehaeme oft collegien Ib. 368 y^.
5) Bijenkorf f Zuidn. biekorf, fr. ruehe. Kil. Bie-
bock, biebuyck, vetus. Apiariumy alvearituli,
II Niemant, wie hy sy, yan bayten der stadt efi
den byyange yan Lyere, en mach byen setten om
te swermen binnen der stadt yryheyt oft byyanghe
yan Lyere, op eenen ceure yan eenen gulden Leeuw
yan elcken yate oft buycke. C. v. Lier, ii, 41.
Bniokyast sitten, — woonen. Z^e vaste
woonst AeMe», fr. avoir son domicile fixe. Kil.
Buyckyast woonen, fixam sedem tenere^ domi-
eilium hdbere fixum et stabile. Schiller u. Lubben
Bükyestich, an einem Ortefestfcohnkaft.\\ïtem,
So en sal men yan nu yoert egheynen yremden
man , buten der stadt yriheit geseten , porter maken,
noch te porter nemen, hen come bynnen der yri-
heit steetlich wonetich . . en buickyaste sitten.
C. e. Maastricht^ Oork, v. 1380, a. 111. Dat nye-
mant porter siin en sall in derselyer onser stat
yan Senttruden, noch porter aldair gemaict en sall
mogen werden, noch der portscap noch yryheit
ghenieten, dan diegene die stedelick en buyckyast
m derselyer onser stat en yryheit woenen sall. O.
lAêge, 10 juni 1417, a. 7. Pat elc yan de yoirge-
noemde tzestich scutteren yan nu yoirtane binnen
de nuwen mueren yan der stad yan Bruessel sal
moeten buycyast woenen. A. Waütxbs, Sermens,
18 apr. 1453, blz. 14. Yan alle goeden . ., yan eeni-
gen ingheseten, poorter oft poortersse , oft buyckyast
woonende binnen de stadt oft yryheydt , . . is men
schuldich te betalen., den zz«n penninck. C, v,
Antw. 1.^82, XL, 1. It. a. 7. [Zyn genietende de-
selye priyilegien] de buytenpoirters binnen Brabant
en buyten de yrye steden woonende , . . mits jaer-
lycz dry weryen ses weken met den meestendeel
yan hunne familie buyckyast woonende en hunne
residentie houdende binnen de stadt en hare yry-
heydt. C. V. Brussel, 1606, a. 211. Christyn ^xim
domicilium. Dat men die poorteren yan Helmondt,
die tot Helmondt buyckyast sitten oft woonaohtioh
zijn, oft heure soeden, nergens in de meyerije yan
Feelant en mach besetten, arresteren noch beoom-
meren met eenich recht. C e. Selmont^Xj 1. *t Yoer-
schreyen consent yan de borghemeesters en is niet
gerequireert in d*apprehensie van eenige persoonein
in herberghen ofte tayemen , nytghenomen deghene
die daerinne buyckyast woonen, te weten de weerden
ofte herbergiers, met hunne kinderen, dienstboden
en andere domestiken. C. e. Zoven^ I, 25. Bat
alle de ofBciers yan justitie souden schuldig wesen
hunne woninge buyckyast te honden en personelyck
te resideren ter plaetse yan. hunne ofltcien. O.P.-B.
298
BUI.
BUI.
auir, 80 jan. 1717, ITI, 47. Dat hy behoorlyck
gedaen heeft syne twéé leerjaeren by eenen vryen
meester en in eene yryendo stad in Brabant , alwaar
men gewoon is buyokyast by denselyen meester
te woonen, . . mitsgaeders ^ slaepen onder desselfs
daok. Ib. 29 nor. 18 oct. 1728, a. 1, iy, 196.
Dat niemanden tot schepenschap en sonde wor-
den gecosen die buyckvast niet en sonde zyn
woonende binnen deser onser stadt oft d'am-
mannye derselvere. Mabtikez 18, Vonnis 12 apr.
1618. Buiokyast en aerderast. De variante
hert Tast, met de orertollige en aan den Ylaan
derschen tongral seer gemeene aanademing, Toor
eertrast, erdvast, eerdevast, ertvast, heeft
aanleiding gegeyen tot de schilderachtige, doch,
o. i. rerkeerde yertaling ftmJb- en hartvast^ „yast
met buik en hart'*, attaché par Ie ventre et Ie
eamr^ en, 200 Bichthofen, in de FriesUcke
Sêchiequeüen , het woord buikyestich [gelijk
men siet, een te onzent niet ongemeen woord]
aanhaalt, hertyestich heeft hij zeker niet ge-
Tonden. De uitdrukking „buickvast en aerdeyast**
beantwoordt aan het, door de Eost. y. Antw. y.
1682, zxxyii, 9, wettelijk yereischte: || „Soo wie
binnenpoorter yan Antwerpen wordt oft blyyen
wilt, moet sijne woonstede met sijne familie hebben,
en fize domicilie houden, t'sy in sijn eyghen oft
ghehuert huys, camer oft kelder, binnen der stadt
oft yrijheydt yan Antwerpen'*, zooals Defacqz, An-
cien droit helgiquet I* 303, DamicUe civil, het ons
ook leert: ce domicile qui s'acquierf par Ie fait (Vune
habifation réelle dans un lieu, avec Vintention d'if
avoir sa demeure fixe et son prindpal établissement ,
dus, met lijf en goed, corps et hien. Een oork.
yan den koning yan Frankrijk, d.d. 27 jan. 1432,
n^. LXXYII yan Fr. de Potters Second cartylaire de
Gandy yoor de ambachten der stad, zegt, in oy er-
eenstemming met het yoorgaande: „behoudelic dat
z\j heur principaele woonste en yertrek houden in
onse yoorseyde stede, metten meesten deele van
haer hebbinghen". De Koet. y. Gent yértalen „ord?
yast en buucyast" minder poëtisch, doch juister:
attaché par Ie foyer [nl. heerd, haard] et par la
panse, || Alle deghene die portere siin en hem
ghelpen willen metten yriheaen yan de stede en
met haren porterscepe, dat sij innecommen binnen
der stede yan Ghend binnen deeen naesten xiiu
nachten, en derbinnen te woenne buucyast en
hertyast [/. ertyast], met wiyen en met kinderen,
die se hebben, de Pauw, Vgb. 62 (1350). Eist
dat hi te deser stede yoertcomt en daemaer wuent
jaer en dach erdyast en buucyast, met zinen wiye
en kinderen, eü emmer met yuloommer hebbinghe,
naer zinen staet, zo zal hy in dat caes [nl. geyal]
porterscip moghen yercrighen met zulker wuensten.
C. p. Qent^ 11 aug. 1431, a. 1. blz. 608. Zie hier-
boyen aebdbvast, sprekende yan goederen: Haert-
yast, ertyast, aerdtyast, aerdeyast, eerdeyast.
BUILDRAGERS. Zie buideldbagebb.
BUILEN. Zie büidelkk.
BUILBUGGëDE (Buuhrigghede), bn. Bultenaar,
ft. hossu. II Int jaer m en lxz, so quam bisscop
Willem yan Utrecht en die buulrigghede hertooch
Oodeyaert, met banieren, met bosunen en veel
ghejM^als . . — En deez buulrigghede hertooch Gode-
yaert besat Holland moghendelike iiij'jaer. Belg.
Muê. IY, 195.
BUISSCHEN, bn. Een plaatselijke naam ? j| Beta-
lende dairyoere jaerlicz , . . in de stadt yan den
ouden rechten yan bu\JBschen scellingen en pen-
ningen, ons competerende , nae den yaluere, soe
die oyer hondert jaer beyonden zyn weert geweest
te zyne. JRekenk. v. Brab. reg. 188 f^. 247, Ord.
15 deo. 1533, a. 13. 's Hertogenwald.
Buit om buit (Buut om buut). In zake yac
naasting verwerving om verwerving j fr. en matière
de retrait acquét pour acquit. j| In mangelinge oft
permutacie yan g^>ede, absolutelijck ghedaen buyt
om buyt, oft gorre om ghuyl, en is gheen naer-
hede, want daer de borse niet ontknoopt en is.
WiELAiTT, Pracf. civ. X, ziij, 1. 't En [nL het
recht yan retenus of puissance de flef] heeft oook
gheen stede in leenen oft er yen die behooren der
kercke, en by coope weder aen kercken gegaea.
Noch in permutacie oft wisselinge yan leen op leen
oft op erye gedaen buut om buut en sonder fraude.
Ib. X, xiy, 3.
BUITELING, zn. Vreemét aan eene stad, m».
van buiten, fir. étranger ^ une viUe, qn. du dehor^.
II Alsoo sich yele steden . . in groote turbatien,
benautheden eü peryckelen geyonden hebben, oyer-
midts de groote menichte yan yreemdelingen en
buytelingen aldaer metter wooninge getollereert en
toegelaeten , zonder dat sy totten eedt yan der bor-
gerschap zijn ontfangen en toegelaeten geweest,
ordonneren enz. Piot, Cart. 23 apr. 1569, II,
623, St.'Truiden.
BUITEN (Buten, bute, buyten). I. Als yoor-
zetsel met den 2en naamyal yr. yan het lidw.
samengesmolten tot buter, ook wel eens met den
2«D naamyal mann. buitens. || Alle erde en alle
saden die ter dikinghen betamen, die mach men
nemen buten der dikinghen . . Dat gers buten dike
ghemene wede, tote dir stont dat men binnen
diket. 24 sept. 1259. So wie die knapelin kint,
dat portere iof portighen kint yan Braghe, dat
beneden xx jaeren oud ware, yertroeste [hulpe
bieden, niet sSduire"] iof yerleedde houwelic te
doene bute der yoghede rade, waert in yoghedien;
iof had yader eü moder, en het buten haren rade
ware; iof dat yerstoryen ware en neghóne yoghede
ne hadde , buter naester yriende rade , . . C stad
Brugge, I, 231, Ord. 31 dec. 1278. Dat niement
en gheorloyet eenighe lakenen te toghene jof te
yercoopen no te coopen buter halle. JT. d. lakeng.
te Brugge, Scherert, .blz. 70. Die teghen ooren
ghinghen buten der yriheit, of binnen der yriheit,
om coren te dinghene ocht te copene buten den
corenhuise, saels ghelden x s. Kb. v. Diest, a',
Ixj, 2. Decernerende eü wysende [nZ. de paus],
dat dieselye boucken [nl. yan Luther], in wat
talen die waren geschreyon, zanden worden yer-
brandt en eeuwelick buter memorien der menschen
gedaen. PI. o. VI. 8 mei 1521, I, 90. Als eenen
crediteur sijnen schuldenaer, woonende buytens
dorps, heeft doen arresteren O. v. Deurne, 1612.
a. 41. Buyten jaers. C. v. Breda, 1547, a. 70, 73.
Buyten weechs. K. v. St. -Truiden o. 1366, a. 29.
Buten weghe. K. lakeng. Brugge, Scherers, blz. 81.
II. Als bijw. Buiten de stad, fr. hors de la mlïe.
II Dat hi [nl. de baljuw] de yorseiden twee poorters
oyer de ghewysde boeten met redenen yanghen en
executeren mochte , ghemerct dat haghepoorters syn,
buten woenende, tfait buten gheyallen, eü dat de
Wet buten gheen ghebod doen mach. C, v. Auden.
2de d. OrUr. xxxy, 8 dec. 1391. Van buiten.
|1 So wat cnape die yan buten comt eü noynt ooet
en dede der [l. den] ambachte , hi sal iii sol. gheyen,
Vak LoKEBEir, 8t.- Pierre, K. d. Tijkenwevers, 1,
388, Mei 1280. Buiten, ten platten lande,
fr. au plat pays. \\ Die belijden [Z. beleiden] worden
binnen dese stadt eü hare yryheydt ghedaen by den-
BUf.
BUI.
m
selyen amptman oft Bfjiien lieutexumt, in presentie van
twee schepenen; en bujten, ten platten lande, bij
de Tooraz. dienaeren, in presentie yan twee poirters
der Toorghenoemde stadt. C. v. Brussel , 1606, a.
90. Christijn ruri i» terra Srabantia, Inde uitdr.
te buiten, met de ww. doen en gaen: tO
buiten gaen, hem te buiten doen. Afstand
do«n iNM, fr. renoncer d. || En scouden quite, ter
Torseider kerken boef, alt recht dat si daeran \nl,
aan zekere meierij] hadden, en worpen en halmets
hem te Wetten en dadens hem te baten. 25 jan.
1277. Eü hie begheerde daerof \fd. van een leen-
goed] te Wetten te buten te* gane alse van den
eronde. 18 oct. 1318. M[annen]: Bailliu, de mannen
dunkt recht dat men den voornoemden td \nl,
zulk een], yercoopere, ghevrach doen zal, hoe eü
in wat manieren dat hj hem van den TOorn. leene
onterren en te buuten gaen wille; zoo by consente
▼an zynen oudsten hoire, zoo bj noode? B[ailliu]:
Yolghende tvonnesse van den mannen, zoo doe u,
têl, gheyraoh: Hoe en by wat middele dat ghy u
van den Yoorn. leene onterfven en te buuten gaen
wilt, zoo by consente yan uwen oudsten hoire oft
by noode? (7. leenhof der J^urcht te Stugge ^ III,
162. lïiement ne mach sinen gront Ivar. leen]
yercopen noch daerof te buten gaen by meer dan
tween weghen: deen es bi-node,.. t Ander es by
•inen oudsten hore. Ib. 219. Als een yan den erf-
nnamen . . begheert te hebben scheijdinge en dey-
iinge yan de goeden in den sterf hu^se bevonden,
die is schuldigh alle andere . , te doen dasen voor
de Weth, om hen te yerstaen tot scheijdinge en
deyiinge, oft *t sterfhuis te renunoieren en te
bujjten te gaen. C. v. Lier, xy, 57. Zie ook uit-
BAxv. Hem te buiten doen van een goed.
Afstand doen van een goed, fr. renoncer è, un hien,
II £n ie doe mi buten en yertie alre exeptie, alre
prevüegie, nu ghegheven of hierna, nu ghecreghen
och hierna, en alles rechts. 21 mrt. 1285. En si
daden hem buten van allen weren, redenen en
baren (?), die hem in enegher manieren te staden
mochten staen, omme te ghane iof te doene..,
iofte eneghe dinc diere in ghescreven es. 31 juli
1286 a en 5. En doen ons buten, over ons selyen
en over ons oier, alre hulpe yan der cruce [nl.
yan kruisvaart], en yan privilegen, en yan allen
manieren yan gracien en yan indulgentien. Mei
1287. — En met bl\jyen. Te buiten blijven
het Sijne. Beroofd zijn van zijn goed, van Hgeen
ons toekomt^ fr. Ure privé de son hien^ de ce qui
mms revient. || Soo wie hem yervoordert te sal-
yeren en verborgen eenighe goeden van fugitive oft
insolvente persoenen, tot de fraudatie oft achter-
deel van de crediteuren , . . sulcz dat daerdoor de
crediteuren het hunne te bugten bleven, is., ghe-
honden ■ selver de schulden . . te betalen. O. v.
DemmBy 1612, a. 315.
BUITENBLUYEN, ow. Uit eene nalatenschap.
Sr geen deel aan nemen , er van uitgesloten blijven ,
fr. ne poe prenére (ik une succession), en rester
exdu, II 17e verwandelde de houdere van den goede
de brieve niet.., so moeten de partien inoommen —
ofte buten bliven van den ghedeele. C. v. Oent,
Or. charter v, 1297, a. 101.
BUITENBONDER, zn. BmtenmaUy landman,
loer^ fr. campagnard, patfsan{?). Zou dit bonder
niet hetzelfde zyn als het, te zijner plaatse niet
aangehaalde boender uit de Kost. v. Steenbergen?
Zie BUSTKLLïva. || Dat eenieder der gemeinte sal
onder eedt aeubrengen, per cedulam oft anderssints,
lülen sijn erven, pachtlanden, weiwas, bosschen.
bemp^en, renten eü allen anderen guederen, die
alhier sorterende en tot Montenaken ter schueren
comende syn, en daerbij oock allen ambachtslieden
honne ambacht, dus de buitenbonders niet begre-
pen, omme.. Kbhpenbbbs, Montenaken ^ II, 165
(1626).
BUITENB0RGERMEE8TEB. Zie bobgbb-
MBBBTEB.
BUITENDACH , zn. m. Buitengewone rechtstit'
ting , fr. siance de tribunaly — jour d'audienee extra-
ordinaire. II Yan elcken buijtendach oft extraordi-
naire vierschare competeert schouteth en schepenen
tsamen 24 stuijvers. En den secretaris 4 stuivers.
C. V. Casierleef xv, 18.
BUITEND AGEB, zn. m. OereckUbode, deur-
waarder voor hel voltrekken der dagvaardingen bui-
ten de stad f fr. huissier exploitant hors de la ville.
II Binnen der stede van Oheeraertsberghe is oock
eenen poortbailliu , eenen erfaohtigen meyere en
twee officiers, danoff den eenen wort ghenaempt
zweertdraghere , en den anderen buytencmgere , en
bovendien eenen 'camerbode. C. o. Aalst, II, 12.
Den l)jiytendaegher derselver stede [nl, Ghseraards-
bergen] doet alle daghjnghen om simple schulden
en rauwe actiën buyten ten platten lande. Ib. 28.
BUITENOAEN, ow. Met een gen.-reg. Bui-
tengaen leens. Afstand doen van een leen, fr.
renoncer et un fief. Zie tb büitbit qabk. || En
dese vorseide Gbiselbrecht dede vor ons [nl. tsgraven
manne van Ylaendren] al dat men sculdich es te
doene' daer men leens buten zal gaen. 15 mrt. 1293.
BUITENGELATEN, voorz. Met uitxondering
van, uitgezonderd, fr. 3 Vexoeption de, exeepti. \\ En
omdat . . , ebben si een venlinc ghemaect jeghen
ons van . . , onse dienst butenghelaten dien si ons
sculdech sin elkes jaers. 21 jan. 1285.
BUITENGENACHT, buiteiïoenbcht, zn. ^«t-
tengewone rechtszitting , fr. séanee de tribunal^ — four
d*audience extraordinaire. || Ten waere zj hadden
redenen hun ter contrarien moverende, die zy ghe-
houden zyn ten gheprefigeerden daghe met buyten-
ghenecht , by hun on jemanden daertoe volmachtigt,
te komen allegeren; tot wekken ehepreflgeerden
daghe den impretant voor de saecKe in *t voors.
bu3i;enghenecht ter rolle doet presenteren en con-
cludeert gheiyck in de requeste. C. v. *« Bosch, n,
10. Alle daghementen om thoon te leydenen, oft
in cas van injurien, mede als de wethouderen
ghedaeght worden om buijtenghenecht te houden,
en des criem oft civiel aengaet,.. worden b\) de
vorsters van Deume ghedaèn. C. v. Deume, 1612,
a. 211. Niemant en mach procederen bij buijten-
genachten, tenzij hij daertoe permissie hebbe van
Dorgermeesters ; en dese permissie en wordt nQet
gegeven tensg om bequaeme en suffisante redenen.
C. ü. Diest, YZ. ix, 37.
BUITENGERECHT, zn. Met dezelfde bêtee-
kenis, méme eigniflcation, || Soo wanneer yemandt
buijtengerecht oft extraordinaris vierschare versueckt
te hebbene, sal de schouteth hebben een oude
oroone van sesse schellingen Brabants. C v. Sant-
hoven, 1557, Stijl, a. 227.
BUITENU, zn. Buitenstad, voorstad ofgekuehi,
fr.faubourg ouhameau. Kil. Buytenge, buy ten-
stad t, suburbia, territorium. \\ Het district en
jurisdictie der stede van Mechelen streckt over do
stadt en den buytenyen derselver, als Neckerspoel,
Nieuwlandt eü andere, met allen hunnen toebe-
hoorten. C. stad Mechdeuy Bijlage i. 16de E.
BUITENKEEREN, bw. Aftrekken, afwenden,
afkeeren (van de stedel\jke vierschaar), fr. iearter.
doö
6Ü1.
BÜl.
ditowmer, divmrtvr (du tribtmAl de la yille). || Bat
enyegeliken ingeseten van onser Toin. stat van
Sent-Truden, tan allen Baken oerdel en Tonniase
ghedaen werde en geschi, en dat nymant daer
butenghekeert en Boelle werden, nytgenomen yan
morde, dyeften, roeff, mortbrande, yredebreken,
TTOuwenoracht en ghewout; daeryn sullen onae [nl.
'flbisscbopB yan Luik en des abts yan St.-Truiden]
amptlade yoirtyaren, als sy de beruechtichde gbe-
yanghen hebben, yan cnser heerlijckheijt wegen.
Piot, Oari, II, 7 deo. 1411, a. 1. 8t.'Truiden,
BUITENCLEBCREN, zn. my. StudeHien, fr.
UmdiemtB. \\ Dat, sonder groote proyisien en reme-
diën hierop te doene, die Uniyersiteyt, die daer
68, sal te nyeiiwte gaen, en die buytenclercken
yertrecken in andere landen en uniyersitey ten , soo
die aireede byna yertrecken zyn. yAir Eteit, Xok-
wiin wwn. fil(Ö). Oork, o. 1542.
BÜITENL ANDER, zn. DU vreemd is aan een
rechts ff ébied , ^fyexetene", fr. eelui qui est éfranger
d une jnridtctum, forain, || Men- sal alhier geenen
boy tenlandQr als aenleggere tegen eenen ingesetenen
ontfimgen sonder . . borohtochte te steUen.* C. v.
Santhoven, 1657, Stijl a. 197. Den eedt . . by de
trempde gedaen, sal men denselyen yrempden per-
sone, en syne petitien en begheerte om totter l)or-
Sersobap ontfangen te worden, aen den Ferroen
oen publiceren, opdat een iegelyck des kennis
drage, met prefixie yan yeerthien daegen, om oor-
saken yan oppositien .te allegeren, indien- daer
iemandt waer die hem tegen alsulcken ontfanck
des yoors. buytenl>mders opponeren wilde. Piot,
Cart II, 624 (23 apr. 1569). Zie buiteklakt.
BUITENLANDICH, — IGE (Tegenover gesteld
aan Iitlaitpich), bn. en zn. Gelijk Büitenlanijss.
I) Aengaende die schattinge yan de buitengheörfden,
wort bedacht : naerdien die ondersaten onder Bayen-
steyn. Herpen en Uden, met den toebehoorten,
yaa haere goederen dat [L daer] buyten gheleghen , . .
niet vry gehalden worden, soo moghen sy die
buytenlandighen op haere goederen in den lande
yan Bayensteyn, Herpen en Uden, met don toe-
behoorten, gheleghen, ook wedersetten [nl, weder-
keerig schatten], doch dat ghelgckheydt in der
•ettinghe ghehouden worde, te weten, dat die buy-
tenlandighe niet hoogher dan die ixdandighe aen-
geslaghen noch belast en worde. (7. o. Bavenstein,
8 mei 1548, a. 2.
BUITENLANT, zn. Ten opzichte van een buk-
ITKlTLAVD, heerlijkheid of stad, die er zekere rechts-
macht over heèien, fr.' ,^ay« externe*\ è Végard
d'nn nP^' interne*', d'nne seiffneurie ou d'une ville
qui ont certaine juridiction swr lui. || Die schepenen
yan den buijtenlande yan Diest. — Alle alsulcke
yonnissen moeten gedxecoteert worden buyten de
stadt en cuypen yan. Diest, onder ^sheeren buyten-
laaden derselye stadt, hetzij op den Langenberch
.off andere plaetsen onder Caêgeyin-Kempens. Kant-
teek. Depost heb ik beyonoen dat den drossaert
yan Diest oock drossaert is yan de twee Cagge-
yinnen, als bu\)tenlanden yan Diest. C v. Diest,
VZ. XIV, 30, 88, 39.
BUITENMAN, zn. *t Zelfde als Buitsvlakdeb
en BuiTBKLAin>iox. Ij Eest een poortere, y grooten
Brabants, en eest eenen buytenman, üy grooten
Brabants. C. v, Afitv. 1545, in, 6.
BUITENOFFICIER, zn. Gerechtsambtenaar of
dienaar van een buiten de stad gelegen en aan deze
onderhooriff gerechtshof, fr. officier ou sergent d'un
banc de justioe situé hors de la ville et subordonné
d oêUe^i. || Soo wanneer eenich poorter yan Ant-
werpen buyten der stadt int Quartier yan Ant-
werpen gevangen is , yan criminelle oft andere saken,
dien poortere moet de bnytenofficier (den yoors.
poortere gevangen hebbende), ten scriyene yan der
stadt leveren den schoutet eü offioiereo van der
stadt, en dat binnen der stadt oft vriheyt. C. v.
Antw. 1545, ix, 11. Die affpandinghe ffhedaen
zynde by beleyde, dwelck by amptman oft zynen
lieutenant, in presentie van twee schepenen binnen
Bniesele en haer vryheyt ghedaen wordt, eü buyten
yryheyt met eenen dieneer en twee poorters van
Bruesele, by wetene van den buytenofficier , en
yuyt orachte van beleydebrieven desselfs amptmans,
behalven den wyn van den buytenofficier. C. v.
Brussd, 1570, a. 47.
BUITENPACHT, zn. Landpaeht, erfpacht, fr.
emphytiose. \\ Item, in buytenpachte ofte erfpachte,
in Lovensche maten — iij mudden rocx, öick op
diversche panden onder Eversberge gelegen. Rijks-
areh. Opgave van leengoederen, 81 oct. 1580, n^.
4028, f». 3 y«.
BUITENPABTU, zn. Tegenoveigesteld aan
BiKirsKFABTiJ. Pleitende partij van buiten de stad,
fr. portie litigante domieUiêe hors de la viüCfJ^aine,
jl Dat alle saecken komende ten rolle en aldaar
blyvende ventileren, sullen worden bedinght en
voortsgheïnstrueert , te 'weten, tusschen binnenpar-
tyen van acht tot acht daeghen, en tusscnen
buytenpartyen van yierthien tot yieithien daeghen.
C. V. Loven, Procureurs, 31 dec. 1735.
BUITENPOORTER,buitenpoorter\).Zie foobtxb.
BUITENRAET. Zie babt.
BUITENREI8INGEN. Zie bxibiitgxk.
BUITENSCHORREN. Zie schobbxv.
BUITENSLUITEN, bw. ZTttslmien, fr. exdure.
II In de successie van de leenen onderhoudt men
den reghel van rechten: dat die naeeten in den
graedt is excludeert oft sluyt buyten dengenen
verder bestaende. C. Leenhqf v. Srab. 1570, a. 82.
Christyn excludere.
BUITENSLUITERfZn. bivkbn-jBüitbkblüitbb.
Poortier, deurwachter, dienstbode van den Stxbv-
WABBDXB, fir. portier, valet du geólier. || Tenwaere
dat deselve porter oft ingesetene eenighen oploop,
rumoer, fortse oft rebellie (opten Steen en binnen
den gevangenissen) aen den steenweerdere , buyten-
oft binnensluyters dede. C. v. Antw. 1545, i, 18.
Zoe wye eenen gearresteerden en gevangenen wilt
bezwaren, die mach dat doen, mits ghevende den
buytensluytere daeraff eenen stuver. Ib. ly, 4.
BUITENSTEKEN, bw. Uitzonderen , fr. exeepter,
II Zonder hiet buten te stekene. 18 sept. 1298. Zie
BBDBIJE4) blz. 137 a, in/ra.
BUITENVAERT. Zie vaebt.
BUITENWETE. Zie wbte.
BUITENWOORDEN, zn. my. Gedurende de
rechtszitting , woorden die ter zake niet hooren, wan-
talef fr. pendant Vaudienes, des paroles qui ne se
rapportent pas è la oause. \\ Die onder Thienen
apreeckt buytenwoorden in de gebanne yiersohaar
yan rechte, oft zonder orloff te hebbene, oft oiok -
recht boven recht versueckt en daarvan geealen-
geert wordt, verbeurt rui st. tiij^ den. K. en br,
V. Thienen (1463). Zie wavtalb.
BUITERINGEN. zn. my. BwUmakingen, dieve-
rijen , fr. piUeries. \\ Alzoo van jaere te jaere yele
efi diversche brandtstichters , straetroovers, bespie-
ders, leeghganghers, vagabonden en andere, onder
t'decsele yan oorloghe ofte andemins , hem met •
hoopen versaederen en trecken van d'een landt in
d^andere, aldaer zylieden veel roovynghen, fortsen,
ftÜL.
BUN.
30i
ghewelt, buytermgen en andere excessen doen,
ten grooten laste van den aermen buysman. P^ o.
VI. 18 noT. 1542, I, 28.
BUITIMQE, sn. Tr. Buiienstadt voorstad, fr.
ianAomrg, Zie ook buitbkij. || Dat egeen rijbauwere
langer blyren en sullen in die stadt, noch op die
butinge, dan eenen nacht,., en desgelicz van
ledigen yroawen. FiOT, Cairt, II, 221, K, v. 5/-
7V«u2eM, 1419. Ses stujyers, soe men oock be-
taelt in de stadt eiï buytinghen van Borchloen en
omliggende dorpen. C gr. Loon, 1, 387 (1677). '
BUITINCK. Zie BiiofiircE.
BURE , zn. In buke (/e«« in abuke) liggen.
Op deH loer liggen, h. être en embueeade. \\ Ontrent
int laetste der maent van novembre XTc lxxtii,
by laste yan den prince Tan Oraengnen, een capiteyn,
by toenaeme ghenaempt KuchaTere \nl Buikhaver],..
quam up eenen nacht met ontrent Tier bondert
twldaten, legghende dezelve in buuke ontrent de
stadt Tan Amsterdam, zo naer alst doenelick was.
Piot, Chron. 5.^8. Zie abuke.
BUKEL8CHIER (Buekelscier), zn. || 1470. Be-
taelt Jan de Teglaere, Comeliszone, van twee ellen
en een halfven buekelsciers en stoppe [stoffe?],
omme te beelane, te packen en te voeren tTorseide
celveren icip, en te presenteren onsen voors. ghe-
duchten heere, aldoe te Hesdin ziinde, zzij s., en
Jacobs Ghiselin, van dat hi betaelt hadde van
eenen cokere en custode, daer tzelve scip in be-
sloten was, mids andere clene costen. x lib. xiij s.
Meês<tgery 1879, blz. 406. Stadirek. v, Nieupoort
(Ter gelegenheid zijner Blijde inkomst, bood de
stad een zilveren schipje aan Earel den Stoute).
BUCKESVËL. Zie bockstel.
BULGOEN, zn. Büjoen, fr. hUlon, |] Dat nie-
mene eeneghe munte en coepe, no bulgoen, goud
no zelver, omme in andre Munte te voerene dan
te Ghend, in miins heren Munte, ofte ter naesten
Munten binnen den lande van Vlaenderen ds Pauw,
Vgb. 77 (1360). Zie billioek
BULINGEN. Zie bodelivgsk.
BULLE (Bul?), zn. Van een boom. Stam ^ tronk,
fr. irome (d'un arbre). Kil. Bol des booms,
fiand. caudex, truncnt, Schuermans Bool, De Bo
Bul of Bol. II Dat de verweerere hem vervoordert
badde te vellen drie boomen staende up sheeren
stiaete , . . de bullen van dien te weerene en de
waeijen voorts te verooopene. C. et-ad Brugge^ II,
891 (1570). Bullen en troncken van harden boute,
metten waey van dien. C. v. Veume, ZTi, 7. Yan
belemmertheydt op straten, jockweghen, marct,
kerck- en meulenweghen, *tzy van bullen, blocken
ofte anderssins, daerdeure 'tlibre en ordinaire pas-
saige belet soude zijn , is de boete . . drie ponden
parisis. C. o. Belle, xxx, 20.
BULSTER, zn. Stroo- of kafmatrae, fr. maielae
dspaOUe on de halte {?), Kil. Bolster, eulcita.
II £lc scip dat ghedorschen graen ghelaeden heeft,
es sculdich eenen hallinc. Item, dat onghedorschen
graen ghelaeden heeft, eenen scoef; en bulsterlinc,
eenen buistere; en ghebonden stroo, eenen bundinc.
DE Pb. en Bb. Iv. Kluizen y 5, z. j. Onder Bul-
sterhout heeft De Bo: stroozak of bulster.
Yerdam bolsteb.
BULSTEELINCK , zn. Kaf, fr. de la halU.
Zie BULSTEB.
BUL8TR1NGE, zn. Korenschoof, fr. gerhe {?),
II XXX bulstringbe. Vak Loksbek, St-JPierre. n^
896, bh. 395 (1281).
BULTINGE, zn. Dit w. schynt dezelfde betee-
kenis fe bebben als het voorgaande, en komt voor
in dezelfde oork., blz. 393. || De magna deeinm
ibidetn etc. et de culiurie, Dne Johannes Oruuiere
xxxvijVs Hb, JSt HHK bultinghe quoqne ktdfere
volumus,
BUNDEL, sn. Stroo. Zooals thans, ook Schoof,
fr. hotte (de paille). || Strooymate: 10 bundelen
maken 1 tierling [nl, hoop van 10 schoven]. C v.
Brussel, Maten.
BUNDELAGIE, zn. Beestenvoeder, fr. fourrage.
II Yerbledende den uitvoer en het verkoop buiten
's lands van bet boy, voyeragien oft bundelagien.
Ord. van 5 amg. 1672 {Diest).
BUNDELHOUT , zn. Sout in hundds of hnsséU
mutsaard^ fr. hois en faisceaux , fagots. \\ Nyemant
en sal moegen backen noch bruwen met crude-
wagenhoute noch met bundelhoute, dat vuyt Zonien
compt oft vuyt eenigen bosschen die ten wouwt-
rechte staen, op die peene enz. It. nyeman en
sal moegen eenige cruwsgenhout, noch bundelhout
op wagenen, kerren, ezelen oft peerden vueren.
Soe wie dat dode.. Kh. o. Zoniënhosch, 1460, a.
44, 45.
BUNDER (Bunre, buunre, buienre, bu^nre,
bonre, buenre, buender, boenre, bonder, boender),
zn. Landmaat. Bunder, fr. honier (mesure de terre).
II Dat der [nl. de heer] Boidin Molniser van Dall9
vercochte den hare Henrioke van den Putte, portere
van .Ghint, ii'/s bunre lans, de rode met xx
voeten. Mei 1249. Yan den Maendachlande en van
den wedelande, dat es soouteten recht 1 d. In
wittendonresdage, van den bunre, eü 1 d. van iij
bunren in meidage, en 1 d. in sente Martinsdage
van den bunre. 25 febr. 1252. — '/j Bunre. 11
juli 1267. Twe buunre lands. 18 juli 1281. Zestiene
buienre meers. Mei 1287. ix buunre lants. 3 dec.
1287. Dat Jan, dabt van Ninive en syn convent
bobben ghecocht tien dachwant scoeflants over twe
buijnre vrijs erve. Mei 1290. Tue bonre lans. 26
mrt 1293. Eeu half bonre lans. Mrt 1294. Een
half buenre lands. 7 jan. 1299. Een half buender.
24 aug. 1302. Onderhalf boenre lants. 4 oct. 1304.
ütegesceeden tween bonder eusele. Schep. v. Loven,
I juni 1360. Yier bonder leengueds. 29 mei 1398.
Eerst, dient geweten dat een bunder landts, bosch,
V3'ver oft meers, houdt 4 daghwanden. Een dagh-
wandt maeckt 100 roeden. Ben roede is 16, 17,
18, 19 a 20 voeten. Eenen stap behelst 2 voeten.
Een enckel schrede houdt 2Vt voeten. Een landt-'
meters schrede 5 voeten. Eenen voet is 11 duymen.
Een palme wort genomen op 4 duymen. Eenen sole
houdt het derdedeel van eenen voet. Lamdmatem
onder d'amptmannge van BrussA, Cost, v, 1606.
Bunder van 3 morgen, oude G^ndsche benaming
= 1 heet. 34 aren 37 cent Yak Aslbboeck,
Verkdadige landbouw.
BUNDER. Out bunder, fr. ancien honier.
II Dry en een halff daghwandt landts, tresende
een oudt bunder, gelegen in de procbie vanSchaer-
beek. Bruss. godsh. DeelarcUie v. 4 aug. 1787. Zie
BEANT. II Was de resolutie van vyflandtmeters: dat
de mate haer [diende] te reguleren up nieuwe
bunderen, te weteue iiyc roeden in een bundere,
daer een oudt bundere maer en heeft iyc roeden.
O. V. Auden, I, blz. 558 (1583). Als eenich goet
by den bunder vercocht ofte verhuert wordt, sonder
distinctie ofte specificatie van nieuwe ofte oude
bunderen, zoo moet t'voomomde goet ghelevert
worden op de maete van de nieuwe bunderen ter
plaetsen daer t'goet gheleghen es; uutghesteken
leengoet, t'welcke gbelevert wordt op de mate vaa
de aude bunderen Ib. x, 18 (1615).
88
ao2
Btm.
Bua
Bunder bunder geljjok. Bunder voor hunder,
fr, horner powr bo»ier, || Dat, by machten van
zekeren brieven , . . deseWe stad van Diest voir hoir
selfs lichaxne ons eghene bede oft scattinge met
onsen anderen steden onser landen Toirs. sculdioh
en es te gevene , . . Mer soe wanneer men ons of
onse nacomelingen bede of scattinge betaelt . . van
onsen anderen goeden steden en onsen gemeynen
lande van Bnbant , soe syn alsdan alle der poirteren
en ingesetenen yan de stad Tan Diest erfgoede, die
sy binnen onsen lande van Brabant en bute der
Tiybeyt derselyer stad overal liggende hebben, ons
mede souldich beede en scattinghe te betalen, dboen-
der boender gelijc met hoeren reenghenoten dair sy
onder en mede gelegen s\jn. Oork. des hertogt o.
Brab. 21 dec. 1410. It. 27 sept. 1335 en 23 mrt.
1678.
Bunder t'saye of t'sayens. Bezaaid land,
fir. ierre ensemeneée. Zie de aanhaling uit de JPl,
9. TL 24 febr. 1612, onder Aebt 11), en vgl.
10), wegens de grondbewerking in vroegeren tijd;
edoch, om het met De Lavaleye eens te blijven,
lou men hier moeten verondersteUen dat drie bunder
bezaaid werden met graan, drie met klaveren en
dat drie bleven „braken".
BUND£RBO£CK, zn. m. Brfregitter^ kadatter,
fir. terriër, cadattre. • || Alsoo men bevint uyt de
gedaene rekeningen , dat nooyt jaer gelyken nomber
van lande en wordt gepoint, *tgone voortskomt uyt
dies de prochie is onvoorsien van eenen terriër
ofte bunderboeok. O. P.-B, autr. 22 dec. 1728. a.
7, IV, 213. Merckem.
BUND£RO£LT, zn. Orondhelagting omgeslagen
hij bunder, fir. impót f onder réparii par honier, || An
heer Jan du Temple, capellaen deser stede, de
somme van tsestich ponden parisise by myne heeren
van de Wet toegelegt en ghevonden up de bunder-
ghelden,.. in consideratie van de goede diensten
by den voorn. Jan ghedaen, zoo an de inwoonders
deser stede als prochie («te) int administreren van
de H. Sacramenten, Bbmbbt, IY, 591. It. II,
129, 274. Die ondersaeten van Op-Itter en Ton-
gerloe, overvallen van contributien en synde ge-
comen tot hunne uyterste ruine, om voorder geit
te fumeren, hebben opgestelt bondergelt. C. gr.
Loon, 1, 395 (1678). It. Begl. add. voor de stad
Loven, 27 aug. 1675, a. 24.
BUNDINCR (Bundynck), zn. m. Bundd, bos,
fr. botte, II Elo scip . . . dat . . ghebonden stroo
[^elaeden heeft] , eenen bundinck. de Pb. en Bb.
Iv. Kluizen , 5 , z. j. Zie ook bastbn , en by Verdam
BOFDIVC.
BUBCH, BUBCHGBAVE. Zie bobch, bobch-
obatb.
BUBD£, BUBDBNAEB. Zie bobdb, bobsb-
VAXB
BUI(G£BM££8TEB. Zie bobobbmebstbb.
BURN£. Zie bobne.
BURE£, zn. vr. Ongave tooH, fir. laine gdtieif),
tl Onghano [2. ongave] wollen, dat men heet bwrre
ocht oamwcUe, ochte med gharene, ochte med lakene
ochte eenech desgelycke, dat verbuert en verwyst
goet geheeten es. Mebtenb en Tobps, II, 559
(1308). Het was waarschijnlyk op het behouden
dezer goede faam der Antwerpsche lakens, dat de
opstellers der., statuten het oog hadden, als zij,
voor eerst en vooral, bepaalden, dat men de on-
ffhano [ongave] wolle of zoogenaamde burre, de
kamwol, ghemgnghet med wollen ochte med ghome,
en dergelyke , dat men „verbeurt en verwijst goet"
heette, bij den schoutet moest bekend maken, die
hetzelfde alsdan zoude doen in beslag nemen en
verbranden. Ib. II, 106.
BUBRIEGELD£K, zn. mv. Kantoorkosten, fir.
frais de buream. \\ Gelijok oock eenighe stadsreke-
ninghen by den griffier, voordesen en tot noch
toe gheapostilleert zyn, te weten van Bwrriegelden ,
Servieien en andere. C, v. Breda v. 1547, Brab.
recht, II, 838.
BUS, BUSSB (BuBsche, busch, bos, bosse),
zn. vr. 1) Als middel om iets in te bewaren. Bus,
kfls, fir. botte, eaUse, servant è conserver qe. EiL
Busse, pgxis, busken. || Toert ghebiêde wij
te makene i bosse, daer men dit voerseide ghelt,
beede van den leerlinghen eü van den boeten in-
doen sal. £n de meesters zullen honden de bosse,
en de onapen den slotel van der bossen. 18 mei
1301. Dat de scepenen en de raetsliede . . moghen
en solen haere assisen hoghen en nederen en ghelt
ute der bussen nemen binnen der voerseider stad
van Dy est, omme dese jaerlycse pensie en lyftooht
mede te vergheldene. Oork, v, hertog Jan voor
Diest, 31 jan. 1832. Dat gemaeckt zal wordden
een ijseren bussche , . . in welcke bussche zullen
gesteeken wordden de., penen [nl, de boeten].
C. V. Turnhout, Stijl, a. 67. Oft d'advocaet oft
procureur versuymelijck waere geweest alsuloke
clausule [nL de „clausule salutaire" van recht eü
justitie te doen, enz.] in de conclusie ofte aen-
spraecke te stellen, soude t*elcke reyse verbeuren
sesse guldenen tot behoeve van de busse. O. o.
Antw., eomp, V, z, 3. Yerkleinw. Bosken, fir.
petUe botte, \\ In een bosken sijn vonden dese
stucke gouts ... In dat ierste boeken voers.
sijn noch vonden gouwen ringhe.. Inv. v. d.
Mulst, 1489.
2) Alsverklw. Bus ken (Buskine). Buisje, pijpje,
dienende om, by middel van een erop getrokken
teeken , zgne stem te geven in de verkiezingen der
ambachtsgilden, fr. petit tube, tugau, usité dans
les éleciions des corps de métier, pour donner sa
vois au mogen d'une marque y U'ooée, \\ Dat men
maken sal xvii kiesers by buskine ofte by lote,
alsoe eiken leden {sic) ghelieven sal, in elc let
twee kiesers; en elke twee kiesers selen kieeen
eenen ghezwome. En waert dat die tui ghezwor-
nen ghescil adden omme haren deken te kiesene,
so sal den deken draghen ztii buskine onder dander
XTii kiesers, en sullen een buskin teekenen also
hemlieden ghelieven sal, en loten; die dat ghe-
teekende buskin hebben sal, die sal trecken by
den Yiii ghezwomen eü verheffenen se, en dat bi
sinen heede. K. v. Smedersamb. te Qent, Messager
1875. blz. 422.
3) Vuurroer , van kanonnen en van kleinere vuur-
wapenen, fir. cirme è feu, canon, airqutbuse, \\ On-
oosten die de stad gedaen heeft, . . doen men txoe
te OtlejE,, Aen timmeren van iiy nieuwe rabbauden
eü vier nieuwe bussen \nl, kanonnen], yik Mslc-
kebbkb, Kruisgitde, 24, Stadsrek, Meeheien 1336,
Belegering van Calais, Soo wie eenighe verboden
wapenen draecht , . . oft die op yemanden draecht
geladen bussen oft gespannen bogen.. C v. Beffèren,
1, 15 (16de B.). ferst so zijn int scepenhuus vier-
thiene bussen, elke met zinen tween cameren,
daerof de eene busse licht eü gemaect is op n
wielkine met yseren banden gebonden, de Pb. en
Bb. AttXet, I, 98, Stadsrek. v, 1458. By aldien
yemant hem vervoordert te schieten oft vanghen
eenighe wilde swanen , faisanten , patryssen . . met
boghen, bussen, garen, . . sal verbeuren t*dobbel..
FL V, n. 31 aug. 1613, a. 74, II, 894. It a. 9.
BUS.
BUS.
303
Eeoen sobent met eender bussen, in ^en man oft
in de cleerderen, lx royalen. C v. Santkoven, K, en
br, V. 1568, a. 9. Die buyten de ghemeyne weghen
oft herbanen gaefc, en mI gheen roer oft bussen
mqghen draegnen, noch daermede schieten. Ib.
JT. en hr, v, 1665, a. 82. Don derbus. || Eerst,
den zizni yan hoymaent , so waren ghecooht jeghen
GK)e88ine den smet nii donderbosseu meerere dan
de stede eenigh te voren hadde; ooete elke bosse
zzyn, lib. zii s. db Pb. en Bb. AaUt, !> 97,
Staderek. 1415. Item, Clause Pollet, scildere, y&n
eene groote donderbusse en een cleene handbusse
te printeeme [pingeeme, yerwen] en der stede wapene
daerup te settene, xxiiii, s. Ib. 1451. Haeok-
buBse. Zie abtillbbii 2). Hantbusse. Zie-
DOITDBBBUS, OD ABTILLSBIB 2). Clootbusse. Zie
Artillerie 2). Lootbusse. Eerst, so zijn int sce-
penhuus . . Item , neghene loodbussan met yzerin
steelen. Item, sesse andere loodbussen met houten
stoelen. Item, drie andere bussen, de twee elo
met Tiii cameren en deene negene cameren; en
zijn oleene loodbuskine. db Pb. en Bb. Aalst ^ I,
98 (1451). Zie abtillebib 2). Steenbusse.
II Item, meester Boudine Tan Lake, Tan iiJ nieuwen
cameren te makene ten lu steenbussen, weghende
c pont', elc pont iiij gr.; Tan eenen bande an een
steenbusse, xzY groten. Hutttbks, Corporatione ^
189, Stadertk, v. Oent, 1435. Zie abtillebib 2).
Yuerbusse. || Yan twee dosynen Tierbussen.
TAV Mblckbbbke , Kruuffüde, 24 (1436). Zie OTeri-
gens bij Gailliabd, Dabïe anal^iqne op Inventaire
dee arikivet de la viBe de Bnufee Tan OiUiodts-
Van Severen eene zeer belangrijke uiteenzetting
Tan alle de in het Brugsoh archief Toorkomende
Tuurmonden.
4) Oüd der hnkt- of tmeteHetersy fr. gilde det
arqn^ueier». \\ Octroj en priTÜegie Tan de gulde
ofte confrerie de Bosse of Barbaristen binnen Meenen
Tan den jaere 1545 . . . een gheselscap [var, ghilde]
of broedersoap Tan den cuIeTriniers ofte hacqnebu-
tiers. Bbmbbt, I, 543, 544. An Balthazar Tael-
man , weerdt, ter causen Tan diTersche presentatien
Tan wjn ghedaen,*. . als up den x«n september
XTie zx, an myn heere den raedsheere Tan den
Brouoke, an de gulde Tan de Busse derselTor
stede, hebbende gheweest schieten en ghewonnen
tot Armentieres. Ib. I, 547, Stadsrek. 1620/21.
Zie BUSSBiriBBB.
5) Beroepeieeken van de stadthoden te Loven ^ fr.
marqne de Jonetion det eergente on mestagers de la
viüe è Lonvain. || Dat iJle de stadsboden, pu-
blieckelijck en ongestopt hunne bussen , soo buyten
als binnen dese stadt, t'allen tyde suUen hebben
te draegen. Ord. 29 apr. 1683. Titel: dat de stads-
boden ten aensien Tan eenieder hunne enseignee
[insigneêy Lat. intignia'] moeten draegen,
BU8CH. Zie bobch.
BUSGAT, zn. Schietgat^ fr. menrtri^ey embraêure.
II Item, noch boTon op de Steenpoorte ghemaeot
üi busgaten. de VLAHiirCK , Stad Dendermonde II,
47 (1484). lek hebbe uwen brief ontfangen bv
desen brengher, en oick het patroon Tan den bol-
lewercke Tan der BeTorpoorte, dwelck mij ghenoch
behaecht, na de fondamenten die aireede daeraf
gelest zijn; anders, dan dat my dunckt dat men
sulcke twee busgaten, als daer geteykent staen aen
de zyde Tan der poorten Tan den bollewercke,oick
zoude maken aen de ander zyde, daer maer een
busgat geteekent staet. Brief van graaf P. deNaaean
aan de stad Dieet, 16 dec. 1507.
BU8GELT, zn. Offergdd^ geld van offèrbut oj
offerUók, fr. argent det tronet, || Messano, dwael-
gfaelt, pardoengelt, hantepasghelt, mutseghelt en
busghelt. DB Pb. en Bb. YI. Vottelaar, 31 (1379).
BUSGESCHÜT, zh. Vnurmonden, grof getehmt^
fr. des canons t honckes è feu. \\ Munitien Tan oor-
loghe: . . busghescut, so Tan ysere als ghesmolten,
hfHf haecken, roers, oouleuTrinen , en alle andere
stooken die Tier schieten. PI. v, VI, 9 oct. 1551,
I, 720.
BUSCLOOT, zn. Kanonskogel, fr. houlet do
eanon. Kil Buskloot, globns tormentarius. Ziè
ABTILLEBIB 2).
BUSCRUIT (Buscruut), bvbfobdbb, zn. Bus-
kruit^ fr. poudre è eanon. Kil. Buskruyd, bus-
poeder; Plantqn Busohkruyt, bnsohpoeyer.
II Item, betaelt eenen busmeester Tan Ghend, Tan
den buspoedere te makene, Tan den salpetere en
sulfr« dat te Brugghe cocht was, ter stede be-
houf, mits eenen stoope loTonde watere, die hy
dairtoe dede , eerden teelen , eerden potten, linthout
en een cupe daer tsalpeter inne ghepurgiert was,
coste al tzamen zi Ib. xüj s. Stadsrek, Ninove, 1476.
Item betaelt, ten bcTeelne Tan scepenen, dengulde-
broeders Tan der gulde Tan den Culorerien, „onlancx
leden" opghestelt binnen deser stede, te wetene: den
dysenier , Tan dat hy alle sondaghe , als hem, metten
zynen, ghebueren zal mettor ouloTere te sohietone
en Tan dat hy eiken Tan zynen ghesellen ghelcTert
heeft drie schoten buspours, hem daerToeren toe-
gheleght xii gr. Httyttbvs, CorporaHons , 186,
Stadsrek, v, Oent 1488/90. Dat elck schip ... zal
wesen . . . Toorzien met goede en Terstandighe py-
loten, schiplieden, bootghesellen , gheschut, pulTor
ofte buscruut, Bbicbbt, I, 629, Stadsrek, 1625/26.
Donderbuscruit. || Yan i tonne salpeitor, om
II tonnen donderbuscruydt to makene. yak Mblczb-
BBZB, Kruisgilde, 24.
BUSMEE8TEB, zn. Waarschgnlijk degene, die
in de kerk rondgaat met de bus of sehaaly om giften
op té halen, fr. probdUemeni eelwi qui faU la quêie
dans Véglise, \\ Itom, gheeft men, Tan ouder cos-
tumen, den . . . Itom , den busmeester .... Itom
den rentmeestor oft derok der keroken . . Brusn.
godsh.j Lade B 177 , Ord, v, d. geesikmt» van SintO'
Oudula, 3 sept. 1461.
2) Optiehter over het geschut^ arttüeriemeestêr ,
fr. maiUre d'artHlerie, Plantijn Busohmeester,
fr. maistre d^artiUerie, eanonnier, \\ Busmeestors
Tan Brussel komen in 1451 het geschut Tan Aalst
naarzien. db Pb. en Bb. Aalst, I, 97. Stadsrek,
V, 1451. Zekeren tyd naerdat meestor Arende, den
busmeestore, orlof gheghoTen was, zo was, by lasto
en adTise Tan minen heere den capitsin en Tan der
Wet eü rade Tan der stode, angnenomen en ghe-
huurt een ander busmeester . . te zii s. p. sdaechs.
Ib. 218, XTd« en ZYid« E. (De uitgOTers dezer
geschiedenis zien in den busmeester en den artil-
leriemeester twee onderscheidene stadsbedienden,
wij kunnen er slechte éénen in merken, mito de
hem toegekende beroepsplicht). || Janne Tan Lon-
dersele en Willeme Hendrix , „ghezwoome artille-
riemeesters" Tan der stede, over huerl. wedden
en arbeyt, van dat zij dit jaer bewaert en be-
zorcht hebben de engienen, artilleryen en dbus-
poeder. Ibid. aant, 2. Mr. Geeraerd, busmeester
Tan Lier, die de stedt gedient heeft op de
reyse Toor Galeys, Tan xItüj daegen die hy uit
was, te weten xiz junio tot . . yab Mblczz-
BEEE, KruiagUde, 25, Stadsrek, MeMlen, 1436.
Jan Owman, donderbusmeesters cnape, Tan dat
hy mede geweest waa. Ib.
304
CEL.
OER.
BUSPOEDER. Zie buscbvit.
BUS8CHIETEB, sn. Kanonnier, fr. ariüleur,
canounier. Kil. Busschatter, buaachieter. || I>at
alle schipsofficien , stiermaiu, hooghebootsmans ,
Bchiemans, temmennans , buaschieten, coken en
alle andere bootaghesellen . . PL v. VI, 19 juli
]551, a. 1. I, 386. It. C. v. Antw, oomp. lY, viij,
168. Den bósfichieter ran £attenberg, Tyftigh
guldens. Den buaschieter yan S. Jorispoorte , twself
gnldena thien stuTren. Ord. AlbertiM Aniw, 1618 ,
Viig. zxii, 11 . 12.
BUSSEN, Laatkoppen zetten , ft. appUquer des
venkmêet (?). || Wordt wel scherpelyck yerboden . .
aen een iegelyck , . . . hemlieden te onderwinden
met meesteren ofle cureren , te laeten , te bussen
ofte te barbieren. O. P. B. auir. 8 apr. 1746, YI, 131.
BUSSENIEBS, zn. my. Qild der hukt- of but-
sehietert, fr. giUU det ctTqueèunerB. || De gilde
yan Sto Barbara geseyt Bossenien, Bxhbkt, I,
561 (1774). Zie bussb.
BUSSTEENEN. || Item, yan menichten yan
buaaesteenen ghedaen maken te Heesseghem. Hüyt-
TXK8, Corporations , 139, Stadsrek, Oent^ 1479.
DonderbuBsteenen. )| Yan i^e donderbusetee-
nen gecooht. Gecocht cxTi donderbuasteeQeii. tav
MblckbbeKB, KrwMgildef 24. Bd^ferin^ o. Calcnê.
1436. Hendrik Cammaert, yan xyc zxt donderbua-
steenen gecocht ten stads behoef. Jan yan den Bode,
yan yc donderbussteenon.
BUTEN. Zie boxtbk.
BUXEMBIEBëN zn. my. BlaaUeligke beMO-
ming voor drinkgelagen, inzond, ter ffeUginkeid ecM
hiêwelijktfeesten , fr. démomination locale pomr fféeots^^^
partio. a V occasion de nocet, || Niemand en aal
hem yeryorderen . . . de bruidegoms en bruits, in
het inschrljyeu of trouwen, in het gaen na den
geregte of kerke, of in het wederkeeren na huis,
na te roepen, te schutten of te schatten, hetsy
in het gesellen derselye yan of na huis, met roers,
en die af te schieten, of met bet schenken yan
sterke wateren, bier of wyn, hetsy in het afyor-
deren, na gedaane inschrijyinge of trouw, yan
rybieren of buzembieren, of quanselbieren, of wat
naam soodanige quade gewoonten en insolentien
rooogen hebben. C. v. Limburg, Maoêtrieht, JEg^
IregUment v, 18 mrt. 1666, a. 10. Zie QUAirsxL-
BIXBBir.
O. OH.
De woorden, waarin c als Xr worden uitgesproken, yindt men by K.
CEDEBEN, zn. my. Muskue-cUroen, cedraai,
fr. cédrai , J)rmt du eédraüer ou ciUronnier. || Appe-
len yan Oraignie, grenaten, cederen en citroenen,
na die weerde die yercocht worden, yan den ponde
groote, y groot. Zeeuwsche tol 1623.
CEDULE (Cedulle), zn. yr. Oedd, ceü, schrift
iclijke belofte of verklarii^, fr. cédule, écrii, promesse
sous seing prioé. || Alsoe w\j . . . by eenre cedullen
geteykent mit onser bant , yan der daten . . ge-
gonnen eü gegeyen hebben gehadt . . die officie yan
onser ammanyen yan Antwerpen . . Bekenk, v. Brab.
reg. 136 P 89 (1479). In eene Franscbe oork. aldaar
f^ 92, wordt het w. cedulle yeryangen door: simple
promesse,
CELEBBEEBEN, bw. Eene akte verlijden yoor
notaris of schepenen; yerl. tijd gecelebreert:
verleden of geleden , fr . passer un acte deyant notaire
on écheyins. || Dat die ezcussie alleenlyc gedaen
sal wordden in der pUetzen dair men ageert, en
nergens el ; want het te zeer hart en yreemde soude
zyn dat een heysschere soude moeten omloopeu een
andere oft yreemde proyincie, en laten diegeene
dair dat contract gecelebreert waire. y. d. T^y.
267 y^. Seeker act yan donatie inter vivos^ als, in
het jaer 1677, op den 18«° septerabris, Margareta
Pellers , yoor notaris en getuyghen gecelebreert heeft.
C. gr. Loon, I, 897 (1678).
CENDBEEN, zn. my. Zie bboot 8).
CENS, CENSENEB. Zie cijks, cijvsxkaxb.
CENTONGABEN, cavthgbvgabxk. Zie Ka-
TOEVGABEK.
CEB, yoor sheeren, fr. du sieur, \\ Her Jaoob,
prochiaen [nZ. pastoor] yan Cast^rle , en mester
Jacob , dies selyer (sic.) eer Jacobs yader. RijksareJL
Abdij Bozendaal, Doos 1 , Maart 1299.
CEBCHEBS, zn. my. Tolkommiexen, iólbeambten^
fr. douaniers, visiteurs de douane, Waarschynlijk
het Fr. ehereheurss ygl. met den ektrchier, „op-
zichter, toeziener*' in de kloosters, by La Cume.
II Alle schepen, aecken en ponten tzy gheladen
oft ongheladen, sullen in *topkommen moeten aen-
legghen eü blyren ligghen beneden het fort yan
Aerssen, aen de bant die tot een teecken aldaer
op de syde yan t'seWe fort sal worden ghestelt.
En sullen die schippers derselyer schepen, aecken
oft ponten hen moeten yeryougen in ^tyoors. fort
by de twee cerchers ofte besienders aldaer, yan
onsen t' wegen te committeren, en denselyen op heur-
lieder mannewaerheyt yerclaren die juste qualiteyt
en quantiteyt yan alle die goeden in de yoors.
schepen, aecken oft ponten gheladen zgnde. En
Hselve alsoo gheschiet zynde, sullen de yoors. twee
cerchers ter yoors. plaetse gaen doen die yisitatie..
Dan, de yoors. cerchers oft besienders, beyindende
CES
CHA.
805
henrlieder Tisittttie <^ berichtmghe ghenoech orer*
een te kommen met t* Yoon. aenbrenghen en ghe-
daene yerclaringhe der sohippen, sullen sy yan
aHe de ingheladene goeden moecken eene pertinente
specifloatie ofte billet, en by henlieden gheteec-
kent en wel toeghjBcaohetteert leyeren den sohippersy
om t'aelye, in dier yoeghen, by hen, in ^aen-
kommen tot Yenlo, ten comptoire der licenten
aldaer oyergheleyert te worden. PL o. Srab. 2
mei 1622, I, 430. Lieenien op de Motu, Zie ook
BXBEDtxii, vUUateur 2).
CEBKEMANA6IE (Circominage . oircnmenagie ,
taerkemanage) , zn. Orenshepalin^ f fr. eerguemanag$y
eerqitemaMmeni , Lat. lifniium flxio. Het w. had te
pnsent eene ruimere beteekenis, en was een: Oereeh»
id^k onderzoek over een eisfeniiom, met hijroeping
vam de helangMbenden ^ de ouderlingen ^ de gébwren
of yfimmeuUen'^ en van alle y^deghene diere of
mochien toeten ie tpreken*\ gadering, vergadering,
fr. enquête au ei^ei d'une proprieten avee eonvoea^
tion dee imtéreesêe, det vieUlardtf de» voieins et de
iout ceux qui Siaient è mime de dotmer qudgue ren-
seignemeni twr Vóbjet de Venquéte, Zie hieroyer,
o. a. Ghrimm , Deutsche BeekieaÜerth, , 545, Heineo-
oius, Slem. jurie Oerm. lib. ii, tit. 8 § 72, en
eene oork. y. 1288 bij Matthsous, De f ure gladü,
JPrtef. blz. 8. || Schillen sy, yan wien en ute wies
buke tleen commen es, eo sullen partien dat prou-
yen yoor de mannen, metten ouderinghen en omme-
saten yan den leene en die se kenden. En in dese
twee articlen ne sal niement wesen yerweert no
yordeel hebben; maer men sal se hooren an beede
ziden, en sullen in beden ziden wesen heesschers
np den grond zittende; want dat heet circominage,
dat siere toecomraen yan diere omtrent eheseten zyn.
Jue feud.Jlandr. vetue cap zi. — Voor baljuw en leen-
mannen yan den abt yan St.-Pieters te Gent, yer-
scheen jonkyrouw Elizabet , dochter yan heer Pie-
denk Noothacz, met haren yoogd, yertoonende dat
z'ü een leen bezat geheeten de meierij yan Bestel*
bergen, met alle de aankleyende rechten, (| twelcke
leen en meyrie, met tgheunt datter toebehort, hare
80 yerdonkert ware , dat soe niet en wiste waer
dats af of aneghinghe en watter schuldich ware
toe te behoeme; mids welker yerdonkerthede [zij]
hiesch en begherde te hebbene eene wettelike
ffaderinghe en eene wettelike tserkemanage yan
haren leene en datter toe behoert. [De baljuw en
mannen gayen tot yonnis:] dat men die ghebieden
saude taondaegs huter kerken . . , eü dat men daer
besceedelicke noemen saude den dach en de stede
daer men de wettelike gaderinghe en tserkemanage
doen en besitten zoude naer den roaendach naest
yolghende . . , en dat men daer dach soude doen
allen denghenen diere jeghen ofte mede seggen
wilden: ouderlingen, ommezaten en oec hem allen
dier of mochten weten te sprekene ... En daerup
ghehoert ouderlinghe en ommezaten, en deghene
iere of mochten weten te sprekene, eiï elc son-
derlinghe by zynen heede, [herkenden de bezitting
der jonkyrouw, de inhoudsgrootte yan het leen en
alle de heerlgke rechten die eraan yerbonden
waren]. Diebcz, Qente eharth. 83. Oork. 9. 12
mrt. 1871, en eene dergelijke yan 1361, blz. 19.
Acad. ArehM. 1860, blz. 104 sqq. Gaderinghe en
serkemenagie. de Pk. en Bb. II. JSvergem, 57
(1861). Cherquemanagie en yergaederinghe. Ib. I.
Deeielbergen, 15, z. J.
CES, CES8E, CESSIE, zn.my.enyr. 1) Kerk^
bant tekoreinq der kerkelijke dienafen^ fr. inierdit,
eetsaiion dee cérémoniee religieutee. Lat. eetzus.
oeesatio a dimme, \\ 8o wie oause ofte oonpronek
werdt, ofte fait doet in eeneghe keroken oftekerck-
hoyen, en wtdien ces ofte baói gheleyt si, dat wara
den principalen up den banne . . En al waert io
datter gheen ban oft cessie ghelet [/. gheleit]
ware, so sal nochthans.. C e. Iperen, Kast. a.
6 (1535). Zoe wye doer syn misdaet de kercke oft
kerckhoff in cesse brochte, is schuldich de eeasa
aff te doen doene, en de coaten daarom gedaan
te betaelene, indien hy dies machtich is, oftander-
sins eeuwelick daeryore gebannen te blyyene. O,
V. Aniw. 1545, i, 44. ld. C. d, stad Meekden, ii,
38, Nannius eujue cuipa eonneterium ten^umve
prqfanatetm est. Die cause ofte oorspronck wert
yan poUutien yan kercken ofte kerckhoyen eii
bydien daer ces ofte ban geleyt zy, zal, met zgne
medepleghers , . . ghedachyaert zijn , den princi-
paelen up de peine yan den banne, en de med^
pleghers elck up de boete yan t*zestich ponden.
O. V. Cassel, a. 177.
2) Ces yan wette Sekoreing van reoktepH^ging^
fr. suspension de Vadmimistration de lajustiee, of
ces de log. \\ En waert typre oes, en men deider
gheene wet. Cl. t. Dixküds» 107. Zie hieroyer
meer by Gaillard, Qlossam^supplémeuiiOEWKt en
bg Yerdam.
8) Ces yan goede. Jfetomd vam goed door eenem
schuldenaar f onvermogend om te betalen, aan t^ne
schuldeisschers s fr. eession de biens par un debiteur
insolvable è ses eréaneiers.^ || Ömme equaliteyt ta
houden tusschen man en wijf, so sal den man bQ*
leyinghe houden up alle de leenen waerinne sgn
huysyrouwe erfaohtioh oyerlgdt, tenware dat sulok
persoon ces yan goede dade. C. e. Jperen, Kast»
a. 236 (1585). lïae der stadt recht en plege nye-
mant cessie te moegen doene, hy en moeste yent
ses weken lanck op den Steen yoer syn aohnlt
geyangen geseten hebben,>en daemae moeste hy
alle de ciediteuren doen dagen, om hem oeasie te
oomen sien doene en syne goeden te aenyeerdene.
C. V. AMw. 1545. XV, 1. — Men leze de zonderlinM
yoorgeschreyen kleedy eens oessionaria, o. a. in de
C. V. Aalst, 262.
CESSEEBEN VAN WETTE. De reMeplegiug
staken, fr. cesser de rendre la fustioe. \\ Dat de
yorseide yan der stede maintineerden \nl, de sohe>
penen yan Audenaarde]: dat heere bailliu yorseit
jeghen de yryhede , rechten en constumen der stede
Sheyanghen hilt Pietren Sluuphuut en Gielissen
en Prooft, hare poorteren,., en daeromme, alse
yan onrechte hemlieden ghedaen , ghecesseert hadden
yan wette. G. v. Auden. 2<l« d. 101. Orig. ixxy,
8 dee. 1391.
CHARIE, zn. || Yan i oharien loots, daer de
XII wagen af maken i corie. Loveneehe tol 1877.
CHARTER (Chartre, tsaertre, sarter, carter),
zn. Qyer *t algemeen, eene oorkonde bevattende ver»
gunningen, vrijheden, straf' en besiuurwetten of ver^
ordeningen, ook keure en keurboek genaamd, tevens
ieder akte of contraet tusschen bijwondere personen^
fr. en génértA, un document eontenant des ooncessUms,
des franehises, des lois et dieposiiUms pénales ou
administraüves, appelé aussi keure et keurboek / auesl
tout acte OU oontrat entre particuliers. )| Van desen
lande ne sulsi enghenen eens gheyen tes an dir
stont wrows [«ie] dat sis in en chartre hebben eS
mins heren tsgrayen. 24 sept. 1259, Saqftingen.
Dat sij onse liede selen handelen na alle die
poente, die in dese charteren staen bescreyen. Bfi
in sekerheiden en in eweliker gestadicheden hebben
wy onsen zegele aen desen sartere [gehangen].
306
CHE.
CHI.
JT. V, Si.'-PiêtêrS'LêêMm, Oot. 1284. Bii omdat wy
willen, dat . . , soe hebben wij onsen zeghel doen
haoghen aen dese oarteren, in kennesse yan waer-
heiden. — Alle dese roergheaeide pointe die in
dese carteren beecreyen staen. K. d. meierij v.
Loven ^ Mei 1812. Wordt de hypotecque den hees-
schere ghewesen in handen, naerdat hj betooch
ghedaen heeft by wettelyoke ohartre Tan zyne schuit.
C. 9. AaUi, SHjil a. 9, bis. 144. Lantoharter.
SmUktettf die eieh over een gaiu^ grondgebied of
heerl^kheid mittrékty fr. eharte qin e" etend ewr
toni mn terriioire om wne êeigneurie. || Willem,
b. d. gr. G.y prinoe yan Oraignen, graye yan Nas-
sauw , . . heere baron yan . . Grimbergen^ eto. en
Ferry yan Glimes, insghelyox heere en baron yan
Grimbergen, eto. doen condt allen deghenen
die dese onse charteren sollen sien oft hooren lesen,
dat wy;.. hebben yemieuwt den landoharter oft
cenrboeck des landts, by onse yoorsaten in den
jare 1275 ghemaeckt; welcken landtcharter . . O,
o. Grimbergen, Qnariier de Brux. II, 232 (1556).
Na inhondt yan den landzartere yan Brabant, y.
D. Tay. 8 y^. Hier yolght nae den lantchartere
yan Brabant , soe dien der ammanyen yan Bmessel
▼erleent is geweest (1292). Ib. 130.
CHEGEN, yoon. Tegen, j^gone, fr. oontre, envers.
II Dat lant heft hy geloft te qniteoe . . yan alle
qnoielen, sonder de Godestinde, chegen alle die-
ghene die te dage en te rechte willen comen. Sehep,
V, Soekomta^ 1 mei 1249. Bat Jaoop, yer Lenten
soene, eoohte chegen den [heer] Folken, sinen
oem.. 11 jnli 1267. Bat Jaoob, die borchgreye,
heyet genomen the chense chegen her Beyneren
Bffiloye . . 25 noy. 1296.
GHEINET. Zie bohbinst.
CHEIN8. Zie oijitb.
CHEIN8EN, CHEINX8EN, %ii,mw. Pinksteren
Znidn. SinJtten, h. Penteeóie. Kil. Sincksen
oinoksen. |j Sondaohs yore Cheinxsendach. Bon
derdaohs yore Cheinsenen. Op den Cheinsenayonde
In de Cheinzsendaghe. Bonderdaohs na Cheinsen
daoh, 'sMaendaohs oa Beloken Cheinxsenen
Hbbtivb, OudeU rek. v, Aniw. 1324, blz. 42.
CHEIB, sn. m. Den oheir geyen yan. Den
brmi geven txM, fir. te fleher de, jj Heeft yoor ant-
woordt gegeyen, in verbisj dat hy, met reyerentie
gesproken, den oheir was geyende yan de dekens
efl het yoors. ambacht, efi dat hy soade doen dat
hy begeerde. Siadsttreh, Dieet, Proeee Smeden §
Bollen (1684).
CHEN8. Zie gijkb.
CHESF, sn. m. 1) Dienstbaar laoa, onderworpen
aan keerendiensten , fr. homme oorMbU, serf. || Bie
prinoe es, en sijn goed piincipalike houdt, al doet
hy mansoip sinen heere, naer den houden rechte,
hi ne es geen relief sculdich anders dan sinen
dienst en tooawe, omme dat hi es prinoe en ghe-
noet sijns heeren; al es syn here bo^enhem, mids
dat altoes een heere boyen es, en een hooft wesen
moet, hi es selye een here en niet cherf. Leenr.
ü. 1528, f> o r*.
2) Als slaaf y fr. comme esélave, \\ Nochtans
hebben sQ [«I. de mnnikken] zeer lastighe keerc-
kelioke diensten al djaer duere, nacht en dach,
efi waren cherf ghehauden yan desen jeghenwoor-
dighen abt. Ber. tijden, I, 188.
CHEBGEN, OW. Ben duister woord, waaroyer
men de gissingen nasla in de Aanteekeningen yan
Mertens op de Antw. rek. yan 1324: chicbohxn,
BCHSBOBBV. || Item, den scutters, dat si met den
soepenen ghewaect hadden, doe men cherchte bi
behete yan den söepenen, z Ib. Mkbtxkb, Ondeiê
rek. V. Antw. 1324, bis. 53. It. yan rutenen
kerssen, die men beseght op der scepenhuis, doe
men soherchte, zl-sc. Ib. 55.
CHERPENTIJN. Zie sxBPBiïTiJir.
CHERTOOEN, yoor 's hertogen, fr. dn dne, \\ Efi
so sele wi hebben dat leiden yan chertoghen mais-
niedelieden , . . Wie dat thus bleye yan chertoghen
lieden . . (Verder 4 maal „des hertoghen , tes her-
toghen'' en ^dies hertoghen"). 24 juni 1297.
GHEYAÜCHIE (Cheyachie, ohyyachie), sn.
yr. Bidderlijke keertocht, — heervaart, fr. «xp^cli-
tion de ehevalerie, — de guerre privée, ehevtmekSe,
II Weltyt [l. welc tijt] dat ons, heren yan Ghrim-
berghen, ochte onsen knapen, die hertoghe ont-
biedt ombe ghemein orloghe , ochte ombe cheyachie,
so sele wi, heren yan Grimberghen, onsen here
den hertoghe helpen , te gheminen orloghe op onsen
cost, en to chyrachien op sinen cost, na onse
macht, gheljjc dat hi ons ontbiedt. 24 juni 1297.
CHIEGEN, zn. my. Zitplaatsen, fr. s^ê.
II Yan hordiene, yan egghestiene, yan trapstiene,
yan wilstine, yan rabatten en yan chiegen, ten
wero ane der porton te WUtsele, cxzxtj soilde
Br. Yan yser aen tselye werc. TAir Etbk. Lowaim
mon. 70 (8). Bek. v. 1358.
CHIERAGIEN, sn. my. Sieraden, versiersels^
fr. omements. || Als nu tbreken en afweernen der
beelden en cijragen der keereken begonde gnemeen
to wordei). Ber. tijden, 1 85. Bat sy to Ghendt
al de beelden eü autaertafelen en ander ohieraigen
der keereken en doosters afbreken en in sticken
smyten souden. Ib. 99. Z|jn consoorten raseerden
en braken die Ijmaigen en cgeragen. Ib. lY, 195.
Zie ook BBHBMXLBir.
CHIERDACH, sn. Dag van opbod, veUdag, fr.
foor d'enchère, de surenehbre, \\ Ben sohoutet, yoor
syn recht yan dry chierdagen, als die tor ordina-
nssohe yergaderingen gehouden worden yan yiertien
tot yiertien dagen; secretaris, yoor het opleeen
yan de yoorwaeKlen waerop die goederen yerkocht
worden, met het aenteeokenen yan deselye chier-
daghen. O. P.-J7. anir. 31 oct. 1715, xi, 1. B).
zii, 8.
CHIERE, zn. Chiore doen. Wd onivangen,
goed onthalen, fr. faire une bonne rSceplion, un bom
aoeueil. || s Anderdaechs, so quam myn gheduchto
yrauwe uut Bygoen to Besenfonwaerts , omme den
keyser chiere to doene, en de keiser Voer tjegen
mer yrauwen totdat hy haer quam to gemoeto , daer
sy elcandren ondergroeton seere yriendelike met
blyden ghelato, „want sy melcandren niet ne yer-
stoeden.'* Cl. t. Bizmüdb, 176.
CHIEREN, bw. 1) Schatten, waardeeren, fr.
taxer, prlser , esiimer, || Zyn pacht gemendert .. .
maer moet borghe stollen..; dit gedaen, sal men
denselyen op syne houye laton en doen ohieren
syn sohuyre, in mendemisse yan de achterstallige
pachten yan den jaere 1558 Bijksareh. *sSage,
Dom. raad van het huis v. Bergen, Betol. 1559-1567.
22 juni 1569. f* 12 y«. Hy sal betaelen syne pach-
ten, en aeneaende zyne huysinghe, die sal men
chieren en afcorten opte twee laetste jaeren. B). ^
13. Te seyndene den tymmerman ofte molenmaecker,
om te helpen chieren en yisiteren sekere houye
aldaer ongechiert. Ib. f9 52.
2) Verkoopen b^ opbod, aam den meestbiedende^
fr. vendre aux enchbres. Naer welcke leyeringhe,
wordt (oick achteryolgende den yonnisse) by den
yorster ter kercken, ten geboeijtgde [nl. op het
gewone uur der bekendmakingen], des sonoaechs
CHI.
CüN.
9Ö7
openbaerlQok gepubliceert en vay tgeroepen : dat
men alsulcke goeden, by sulckenen agent [nL rer-
Yolger, octoMT, Lat. cuitor] Tuytgewonnen, totsulcker
plaetsen en tot sulckenen daghe sal ten hooohsten
en aohoonsten, . . eloken eren nae, ohieren en yer-
ooopen. C, v, ÈboffsirtUêMf T\irhe v. 1671, SUeUtêHS,
blz. 470. Zie chibsing.
8) Voorne» {vertieren), ft. pourvoir (nmer), || By
middele yan denwelcken tyoim. yleeschujB en die
Tan den Toin. ambachte ran ouds gechiert en ge-
deooreert waeren geweeat yan diyenohe priyilegien
en yryheyden. £kenk. o. Brab, reg. 137 f^ 174
(l&OO).
CHI£BH£IT, sn. Sieraad, versiertel, fr. ome-
memt, || Beet dat sy daixaf [«1. yan de girafsteden]
rooyen ennige beelden oft ander chierheyt, zy syn
Bcnldioh gepnnieert te wordden ... in de somme
Tan c gnlden. t. d. Tat. 78. t^.
CHIERING, zn. yr. Verkoop bij ophod aan
den mêeeibiedende f fr. venie anx enchires. || Hr ge-
tuycbt, dat bem kenneiyck es, dat men op Stant-
derbuyten noyt eenige uutwinninghe ofte chierin-
gbe Tan lande oft gronde yan erye, nocb oock yan
haye gedaen en beeft, tenzy dat partyen daeryan
te yoren reohtelyck de wete gebad hebben. Sijke-
oireK, Qroote Baad v. MeeAeieny Pap. v. Stantder-
hmjfien, 17 febr. 1662. Dat int yercoopen yan de
goeden, die by sabhastocien metten heer, Weth
en bemende keersse yercocht worden, dat dairinne
calenffieringhe oock plaetse heeft, sooyerre die bin-
nen den derden daegbe nae date yan de chieringhe
en yerkoopinghe by den calengierder geïntenteert
wordt. C. V. d. Kiel f 1670, Tiii, 14. Dat soo
wanneer yemandt onder tselye graefschap yoer
sQnen realen heysch oft tacbterheyt syne panden
beeet beeft, eü datter geene stoomisse oft ontset-.
tinge en geschiet, en snlcken agent syne panden
pretendeert yugt te winnen int yoer- en naejaer,
en deselye brengen wilt tot chieringhe, dats ten
boochsten en sohoonsten yercoopen, etc., deselye
agent gebonden is . . . Cv. Hoogeiraien, Twrhe v.
1671 , Steelkent, blz. 472. Waemaer, ten yolghenden
ghenechtdagbe, oft oock tnsschen middelen tyde,
wordt den eyincent den besetten pant gheleyert
int naejaer, met rus en rys, met hooghe met
leeghe, met natte met drooge, met clepele met
elincke, met gronde, bodeme en alle synen toe-
behoorten, Toor syn proper goet, behoudeiyck dat
hy 'tselye brenghe ter ohieringne en yercoopinghe , . ..
C. V. Dewme o. 1612 , a. 89. Ben rentier . . yer-
maoh • . , oft oock deselye meublen yerlaeten en
syne leyeringe op den pant yeryolgen totte chieringe
en yerooopinge toe. C. v. Antw. eomp. Y, xyij, 43.
CHUNBT. Zie bchxihbt.
CHUN8. Zie cijks.
CHIKGEL. Zie cikoxl.
CHIBOGRAF£ (Cirografe, cyrografe), zn. Tr.
ISgeniyk eene mei iemands eigen hand onderteekende
oorkonde; doch in de oorkondenleor eene handvest
tweemaal op hetzelfde Had geschreven , met iusschen
heiden eenermmte, wMe beschreven werd, hetzij met hst
w. chirografe, cfmet al andere woord of woorden,
of met kruUijnen overtrokken ; yan dit dubbelschrift
bekwam elke belanghebbende party de helft; het
i'nist opeenpassen yan de middelwoorden of krul-
ynen strekte, des noods, tot bewys yan de echt-
heid der oorkonden, fr. proprement, tm document
sous seing privé, mais dans la diplomatique une
eharte, un contrai, écrit deux fois sur la même
femÜe, avee un espace entre les deux textes, oi^Pon
éerivaU soit Ie mot cbirographe, ou toiu amtre
mot, OU biên tra^aii des spiraUs; de eet éarii en
doublé chacune des porties intéressées recevait la
moitié; Vadaptation exacte des mots ou tracés du
milieu servaii, au besoin, è constater Vamthentioiié
des texies. \\ Het si oont allen denghenen die dese
cirografe selen sien oohte hoeren lesen, dat.. 11
juni 1299é Wi: scepenen yan Sint-Antelins, maken
oont allen denghenen die dese cyrografe zelen sien
ocht hoeren lesen , dat . . 6 juli 1299.
CIJNö (Cens, cheins, chens, tseins. soeins, tsena),
zn. m. 1) Cijns, gronddjns, heerlijke djns, f aarl^ksche
rente, in geld of in natuur, namd^k in vooribren-
sels van den grond, gevogelte, eetwaar, of in eenig
bewerkt voorwerp, over het algemeen, etls aUijddmrend
paéhtgM van eenen afgestauên grond, of als aast'
houdende erkenning eener vorstd^ke gunst of wezen-
lijke weldaad; fr. eens, cens foneier, eens setgnmurial,
rente annuelle, en argent ou en nature, mnmnémemt
en produUs de la terre, valaiUe, denrées, ou en
qudque óbjet ouvré, en général, comme ferwtage
perpétuel d^un bieu'/onds cédé, ou comme rwoMMM-
sance continue d'une ftsveur ou (Tun biênfaU réd
d^un seigneur. ]| Dat si [ai. degenen die dyken
willen in Saaftingen] sullen gheyen yan eiken
Shemete iii s. jarlich te sainte Martinsmeaee, na
en ersten oust die men daerup saiet; sonder [be-
halTc] Tan weghen en Tan waterganghe ne si [2.
ne sin] si schuldech enghenen cens. 24 sept. 1269.
s Heren rente, of cheins, of scult, wies so sy, es
men sculdich te panden, updat dieghene b^hert
dies ST syn, na den dach diere toe gheset es Tan
Tergeldene. K, v. ter Fiete v. 1266. Lat. Beddilus
domini, . . sive census, vd debiium. Bn wi hebbent
hem ghegheyen [nl. eenen roeersch] desen yoer-
seiden Janne en al denghenen die na hem comen
zullen alse proyisours deeer Toergheeeider taflen
sBlechs Gheest, emmermeer Belc sjaers [elcsjaers]
omme een paer scapiere antscoen Tan zesse pene-
§hen Vlaemsche te tseinse, zonder meer dertoe te
oene en zonder allen andrón dienst. 26 aug. 1274.
Dese rente boude men Tan mi ombe ii soL en
Yii d. te chense. 27 juni 1283. Dat TOighenomede
lant hout nu N., omme Tif pont eü acht soellinghe
soeins borseghels te termte en te jaerscaren; en
Tire pennin^e tsens gaen ute desen goeden den
here Tan den gronde , te ghoTene alle jaere te kers-
aTonde. 28 juni 1291.
2) De benaming cyns wordt ook wel eens Toor
landpachi gebezigd, fr. la dénomination de oens
s'emploie aussi quelquefois pour Jermage. || Wi
scepenen Tan der port Tan Assche, salut. Wi doen
cimt dat quam Tor ons N. 17., en namen the chenae
chegen her Beyneren Bgloye . . , tenen termpte Tsn
een on thuintech jaren, deen jar na dander oo-
mende, seasenthuintech en een half bunre lant,..
elc bonre umbe negene en thuintech scellinge..
26 noT. 1296 B. Dat alle pachters, naer het
expireren Tan hunnen pacht oft cheyns, . . promp-
telyck . . de gepachte hofsteden, landen, bonohen,
meersschen ida andersins, zullen moetmi ruym en
ydel maecken. C. v. Auden., 2de d. BegL 12 ang.
1767, a. 81. Boetoijns. Seerl^ke e^, fr. cens
seigneurial. Waarschyniyk zoo genaamd omdat hy
stipt op den TerTal<£ig moest betaald worden, op
stnif Tan eene boete. || Alle pachten en boetchinsen
sullen precise op haren TerTudaoh moeten ontfiudgen
worden, sonder dat [zy, nl. de rentmeesters] da boeten
daertoe steende sullen negligeren ofte remitteren.
C. V. Maastricht, Beeessen 1666, XXXTI, 16. De ge-
lyktydige Fransche Tertalingzegt: Tous les mugde
Isie'] et eens seigneuriaux. VOUe OJJDB. In s^
^m
ci.tR
CITN.
peked f toovêei aU dis voor helgantéhe f aar bedraagt ,
fr. iotalement, autant qtte te cent comporte pour
Umte Vannêe. || Alle chijnsen . . . zjn quytbaer;
en magh men die afquy ten en lossen , . . Te weten ,
alle ohynBen, renten oft erfpachten, daeraf de
brieven gheen speciale quijtinghe af in en houden,
bekent en geconsenteert Toor den jare Ons Heeren
1424 f mits betalende yoor elcken penninck twee
en twintigh penningen met vollen chynse, dat is
metten termyne die naest verscbynen soude, en
met sulcken ghelde als doen ganck hadde. C. tiad
Meekden, xii, 1 en 2. Nannius eum pleno eeniUj
€um integra pensione.
CIJN8ËLIJCK (Cysleck chijseiyck) , bn. Cijns-
haar f aam e^nt onderworpen, fr. redevable d*un een»,
II Een sille bempts . . . heeft de yoirs. verooeper
N. opghedraghen . . en wettelijc gegoet en vererfb
in aUe recht . . , alsoe verre als tfoirs. goet van
den voirs. hoeve cysleck es, en oec als in een on-
gheboden goet. Schep, v, Miékem (Miscum), 12
april 1383. Behondelyck eenen ygelycke zynen
goeden rechte, soeverre tvoers. goet chyselyck
gehouden wordt van den voors. hove. Schep. v.
Malen, 27 oct. 1543.
CIJNtiEN, OW. Eenen cijnt heialen, fr. payer
un cent. \\ Chynsgoet chynsende onder onsen ghen.
heere den ooninck. C. v. Berg, a. 6 (1570).
CUN8ENAER (Chijsenaer, cheynsenaor) , zn.
JReniheff'er, rentier , fr. erédirentier, propriétaire
d*un een» ou d'une rente. \\ Dat sekere proprieta-
rissen van den voors. erven hun seer beroemelijck
jactiteren, soo wanneer die chijsenaers begeren be-
taelinghe te hebben van hunne verloopen en ver-
sohenen chijsen oft renten, dat sij die met processen
noch hun sullen jaer en dach voordragen [«te] ,
nochtans wel wetende die schuldich te sijn C. o.
Dieft ^ Ord. 28 juni 1562, a. 4. De voorsz. haeffe-
lycke goeden» alsoo afgepandt en de hypoteque oft
verobligeerden gront ghe-ijdelt zynde, wort alsdan
by oft van wegen de rentheiTers oft cheynsenaers
geprocedeert voor sijne tachterheydt by beleyde op
synen verobligeerden pant. Cv. Bru»»el 1606, a.
99. Ghristijn ereditori» reditnali» »eu censudU». Ook
,^ntheffer*' alleen , a. 100 : cheynsenaer oft ren-
tier, a. 101: rentheffer oft cheynsenaer, 172.
CUN8QËMËIN, bn. Van onroerende goederen.
Qemeeneohappelijk rerhonden voor eenen cijn», eene
rente of paehi , fr. Biens-fonds dUigê» en vommun
ponir un een», une rente ou un arrentement, |) Als
diversche onberoerlijcke goeden zyn chijnsghemeyne,
oft verbonden staen voor een chijns, ervelgcke
rente oft pacht, gheenen grondtch^ns oft heerenchijns
■Qnde, en den chijns, rente oft erfpacht veroocht
wordt, so magh deghene die eenighe van deselve
ffoeden voor den ohijns, rente oft pacht verbonden
besit en toebehooren , de vercochte chijnsen , renten
' oft erfpacht ealengieren en vernaerderen van gronts-
weghen. C, »tad Mechelen, 1535, xi, 7. Nannius
TTèit d%ver»a praedia contmuni ohligatione eotdem een-
»u» t . . prattani. Als een coopere selve oick heeft
recht van calenghieringhen, dien coop en can oft
en mach nyemant vernaerderen, want als des coopers
erve mede chynsgemeyn is» en hy selve oick schade
lyden mochte, alsdan cesseert de calengieringhe.
O. V. Antw. 1545, tii, 11.
C1JN8G0ET, zn. Cynttehuldig goed, fr. terre
êoumite «m eens, hien eental. Lat. terra centMali»,
eentmi ohnoaeia (welk men ook» volgens eene akte
van september 1252 » hereditatem , erfelijk goed
noemt). Het wae sewooniyk maar belast met eenen
eyns, dien men, by de dood des bezitters, dubbel
betaelde ; soms was het ook onderworpen aan
heerendienst^n , aan graafdagen» hooidagen, meet-
dagen , en dan hiet het „keurgoed", mantua »ervUis.
A. Waütebb, Snviron»: I, xltj. jj Item dat oock
alle leengoederen, soowel als alle chyns- en laet-
goederen, syn tusschen broeders en susteren gelyok
deylbaer. O. leenhof o. Valkenburg, 1570, a. 2.
Dat, ten respecte van oheynsgoeden oft renten
daerop beset, het overstaen van den grontheere, in
het passeren, noodeiyck gerequireert wordt. C o.
Bruttel 1606, a. 138. Christyn retpeetu honorum
eentuaUum.
CIJNSeULDEN, zn. ft, florin de een». || Twee
gulden, die men heet ^^^ellinghe, ghemeynlec ge-
heeten „cheynsgulden/' Schep. v. Brutteghem, Oodth.
Bruttel, reg. b. 203, f» 196 v« (1384).
CIJN8HEEK (Cheynsheere)» zn. Zie cijbsbkisb.
II Hoewel de gronden van erven, daer cheynsen
ofte renten op gehypotekeert oft bepandt zyn, ge-
deylt en gespleten worden, soo en is nochtans de
cheynsheere ofte rentier niet gehouden syne rente
ofte cheyns te splyton, ofte by deelen t'ontvangen.
C. V. Loven, y, 2. Een rentier oft- chynsheer is
is nyet gehauden den chyns oft rente te laeten
spleyten, alhoewel de gronden van erve, waerop
deselve bepant syn, gedeyit en gespleten worden,
C. V. Diett, YZ. xin, 2. (De vertaling iddaar
moet dus gewyzigd worden). It. C. v. Santhoven
1570, IV, 3, 5; v. 1664, a. 51, 63.
CUN8HEFFER (Chijnsheffer) , zn. Zie cijksx-
VAXB. II Dat die proprietarissen dageiycx, tot ex-
cessive scaeden en interesten van de rentieren en
andere chynshefTers» afbreken en deterioreren hunne
huysen en andere gronden van erve geduerende
het jaer dat deselve in slugtinghe staen. C. v. Diett,
TZ. XI, 2. Sooverre eenighe medegelderen in
eene rente oft-e cheyns, uyt diversche gronden
gaende, hun begheeren van schaede te verhoeden,
midts betaelende hun aenghedeelte, moeten v<5<5r en eer
de schaede ghebeure , onder Weth . . stellen soovele
uls hun aenghedeelte daeraf ghedraecht , en de wete
daeraf doen den rentier ofte chynsheffer. C. v.
Loven, Y, 3. It. 4.
CIJN8HOF (Cheenshoff), zn. m. Doorgaans laai-
hank of laathof genaamd, fr. cour centalCf hanc de tenan-
eiert. \\ Dat de goederen resorterende van eenen
Luyxen cheenshoii, gelegen nochtans in den graeff-
Bchap van Loon , . . volgen die lantscostuymen des
graeffschap Loon. C, gr. Loon, I, 492 (1697).
CIJN8LAET (Chinslaet>,zn. Cijntman, laat, fr.
tenaneier. \\ Den meyer en laeten [var, die seven
chinslaeten] van de bancke van Tongerlo binnen
Diest hebben kennisse en judicature over de huysen
en gronden van erve chijnsroerich synde onder den-
selven laethof. C. v. Diett, YZ. ii, 7.
CIJNSLANT (Cheynslant), zn. Geiyck ciJirB-
GOBT, fr. terre eentale. \\ Insgehjcx leen- eücheyna-
lant hebben verschil in vele stucken: Eerst, want
leen is inbrocht jure contuetudinario y en contract
van cheynslande is geïntroduceert bi civilen rechte.
Item, leen staet ter trauwen eü waerheden en te
personelen dienste, en cheynslant staet alleeniyc
ten pensioene van eeniger rente tsjaers. Item , leen
sorteert jurisdictie voor bailliu en mannen, en
cheynslant voor meyre en schepenen. Item, leen
is afwinneiyc om deerste faulte , die de vassal den
leenheer doet contrarie sinen eede, en cheynslant
voor ghebreke van betalinge van der rente. Item,
daer zyn noch meer difierencien, maer 't is ge-
noech om dese reyse. Wiblavt, Leenr, v. VI. 16.
Heeft de man gheen Tulhof, hy zal t*mogen vntgheven
i
DA.CH.
.DACH.
309
in cheinslande, omme de rente [nl. de confiscfttien
en exploicten van gronden hem yerschenen by bas-
taerden ofte anderssins]. C o. Casself a. 36.
' CIJNSRENTË, zn. vr. ürfpaehi, fr. emphyteuse,
arrenUmentf rente perpétuelle. || Cheynsrente yolcht
der syde ran den uutgheghevenen gronde. — Twee
oonjointen in huwelie wezende , uutgheyende leenen,
eerfliole cheynsen oft renten , eeneghe gronden yan
eryen yan d'een ofte d^ander z^de commen zynde,
dezeWe nutgheyynghe en cheynsrente behaudt de
natuere en yolcht de zyde danof den grondt commen
es , zonder de proprieteyt yan diere cheynsrente yer-
andert te werdene als conquest. C. v. Auden., Cah,
prim. TI, 30.
CIJNSROERICH, bn. Te eifne gehouden, fr.
tewu è een». Zie cijkslabt.
CYROQRAEF. Zie chiboorafb.
CINOëL, zn. m. Omvan<fy omtrek, fïr. eir'euiij
eneeinte. ]| Binnen den cinghel of cirkel yan onser
ammanien yan Bruessel. Sekenk. v, Brab. reg. 136,
P 52 y® 15d« E. In dezen nagescreyen cyrkel en
cyngel gelegen. Ib. reg. 132 f^ 37.
CINGëLëN. zn. onz. Yan eene meetlijn. Om^
trek, omtHinq, fr. povrtour d*an cordeau). || Als er
eenige groote wercken met ciraeten worden ge-
maeckt in kercken, thorens, huysen ofte dierge-
lycke, met groote steenen en uytspringonde wercken,
daervan sal men den werckman naer proportie yan
*twerek toeleggen het cingelen yan den draet dry-
mael yoor dicken steen. . . Seyl. JSdif.- en landmeiert,
16 jan. 1705, il, 24, Steenhouwerij.
CINCKSEN, ciNXSKEV, GiKZKia)ACH. Zie snrK-
8BK.
CINOPRE, -zn. Vermüjoen, bergrood, cinnaber,
fr. dnabre, sulfure rouge de mercure. Kil. (Peregr.)
C in ober. Tol van 1623 te Antw.
CIPIER (Chepier), zn.. Zooals thans, it.geólxer,
eepier. || Cipiers of bewaerders yan yangenissen;
fr. geéliers ou chepiere ei gardes des prisons. Ord.
erim. 1570, a. 80. Erfaohtioh ohepier, fr.
eepier hereditaire. WnsLAKT, Leenr. v. VI. 18.
II Den cipier, yoor cipiragie, yan elcken dagh, ly
schel. par. C. o. Auden. 2^^ d. Salarissen, 11 mrt
1619, blz. 438.
CIPIËRAGIE (Cipiragie), zn. Cipiersreeht , fr.
droii de cipage. Zie cifiek.
CIPIERSCHAP (Cipierscip), zn. Cipiersambt ,
yerbonden aan dat yan amman (in Vlaanderen),
fr. office de eepier, joint \ celui d^amman (en
Flandre). |1 Es binnen derselye stede een ander
officie, ghenaempt de ammanie en chipierscip der-
selyer stede , . . dewelcke ofBoier en amman ghe-
costumeert es de scepenen en wethouders te maenene
yan den rechte; ooo mede, by ghebode, ter ken-
nessen yan scepenen , allerande schuldenaers , . .
te yanghene en apprehendeeme , in yanghenesse
te leedene en hondene.. O. v, Auden. CwrreeHen^
a. 8., blz. 344.
CIROGRAFE. Zie CHiBoaBATS.
CITRINEN, zn. mY. KosieUJk gesteente, ft. piêrres
prédeuses {?), \\ Dat niemant en sal moghen doen
snijden en in 't goudt stellen , in eenigher manieren,
cristael, witte saphiren, witte amatisten en witte
topasen, citrinen, dobbletten, Glabbeeckscbe steenefi,
oft ander steenen, dewelcke, in 't gout ghestelt
wesende, souden moghen schijnen te wesen dia-
manten.. PI. V. Brab. 13 apr. 1551, a. 5, I,
497. It. PI. V. VI I, 808. It. PI V. Brab. 20
oct. 1608, a. 5, I, 508.
CIVIËLIJCK, bijw. 1) Krachtens het burgerij
recht f om eene burgerl^ke xaak, fr. en vertu du
droit eivil; pour cause citnle. \\ Deee aotie €td exhi-
bendum wordt yerleent tegen den poesident oft
besitter, hetzy dat hij dat dino betitte natuerlijc
oft ciyilijc, tsamen oft bezundert, ja, al waire hy
alleen een yerweerdere oft een naict onthoudere
oft detenteur yan den dingen, y. d. Tav. 41.. Een
officier, alleenlick last hebbende om eenen bnyten-.
man ciyilick t'arresteren, en yermach denselyen
niet t* apprehenderen. C. v. Antw. 1582, zxyii, 8.
2) Beleefdelijk, fr. poliment. \\ Dat sy \nl. de pro-
cureurs], in 't yerbaliseren oft dicteren, henreyeren-
telijck en ciyilijck sullen draghen, sonder d'een
d'ander, den partijen oft iemanden a&ders te inju-
rieren, schobberen oft reprehenderen. C. e. Xmt,
Siifl, xyii, 15.
CIVILITËIT, zn. yr. Burgerschem, poorterschap,
fr. bourgeoisie, droit dé eité. \\ Blebben de y er-
toonders beyonden, dat er alsnu binnen de stadt
yan Brugghe menigyuldige persoenen zyn aenyeirdt
in diyersche yrye neiringen efi ambacnten, sonder
dat sy zyn effectiye poorters derselye stede, als
wesende bekleedt met andere ciyiliteyten. O. stad
Brugge, II, Orig. 26 sept. 1691, blz. 531.
CIVILITËIT, zn. Uit dviliteit. UU uMe-
vendheid, hoffdijkheid, fr . par urbanité, courtoisie. \ \ Soo
wanneer de ghecondemneerde oft yerobligeerde,
zijn persoenen yan groote qualiteyt, als princen,
grayen en dgl., wo^t d*executie, nyt ciyiliteyt,
ghedaen bij den amptman oft s^nen lieutenant
[nl. in plaats yan gedaan te worden door de ge-
zworen dienaars]. O. o. Brussel 1606, Yi, ft. 90.
Christijn humanitatis ^atia, óeVt.fert. par dmUié,
D.
D. D., enz. yerkorting yoor Jkcelck doende, door
de procureurs aan den yoet hunner rekwesten ge-
steld, fr. Quoi faisant etc.
DACH, zn. m. In yerschillige beteekenissen. 1) Na-
tnuriyke dag, fr. jour naturel. Soe langhe dat
<lie naoht den daoh verwonnen heeft, —
dat die daoh den naoht verwonnen heeft*
Tot het avond geworden is, — tot het dag geworden
is, fr. fusqu'è ce que la nuit ait vaincu Ie jour —
jusqu'è ce que Ie jour ait vaincu la nuii: jusqtCau
soir, jusqu'au matin. || Item, des donderdaechs
yerwint men en [hem] noch, als op zynen derden
39
310
DACH.
DACH.
diich, met alsolker waerheyt als met manisBen en
▼onnissen als voors. steet, totdat meu compt ten
loeten beydene ; dan Boe wyst men tyt en wyle ,
en dan beyden die manne soe langhe dat die nacht
den dach yerwonnen heeft, en dan seggen die
manne : dat sy niet en connen gesien te wysene
Yoere dat die dach den noclit weder verwonnen
heeft , en aldus hlyft dat hoff open tot des ander
daechs smorghens. Boxhoren, a. 103. Zooverre
dat de dach de(n) nacht vervaet. Tol de
naeht den dag fteroangt, fr. jusqu'd oe que la nmt
remplaee Ie jour, \\ Ten derden uutersten daghe
bandt men vierscharen als te voren , en dan ver-
beidt men tot by den avonde, zoverre dat den
dach den nacht {sin) vervaet. C. v. Auden. ï, 336.
Van' gkenachten van ghedeeUf a. 14, XY« £. Bij
— met schoonen dage. In vollen dag, hij
klaren dage, bij dage, fr. de plein jour^ de jour.
Maigne d'Axnis De pulchra die, de die, en plein
jour. II Dat van nu voirtaene gheen drooch-
ooherder binnen der stadt van Diest, wije hg zij,
en zall mogen scheren, tsavonts nog smorgens,
naedat den dach onder is oft eer den dach smor-
£ns op is, met kerssen noch met geenen lichte,
n met schoonen daghe , en anders nijet. JT. droog-
eekeerders te Dieet, 1545, a. 20. lerst is geordon-
neert, dat die gezwoeren waerdeerders allen leer
waarderen sullen by schoonen daghe en anders
n^et, bu\jten den huijsen van den huy vettere oft
sooenmakers. K. ïeertouwers ie Dieet y 27 febr.
1546, a. 1. Den dach blasen. Zie Blabek.
2) Tijd en ouderdom , fr. temps el dge. Op z ij n e n
hoochsten dach. Als hij meerderjarig , mondig
M, lij tijne meerderjarigheid , fr. lorsqu^il est majeur,
è sa majorilé. || Met prKteritie van de voorge-
roerde kinderen, legaterende alleenlyck ieder der-
selve 600 gis. HolLants geit, eens, aen hen te
betalen op hennen hoochsten dach. C. gr. Loon,
I, 414 (1678). Oft de kinderen niet de facto be-
hoorden te volgen haere legitime portie, boven het
legaet, ten hoogsten daege. Ib. 415. Tot sijnen
dach syn. Meerderjarig y mondig zijn, h. itre
majeur. || Soe wanneer man oft vrouwe, wesende
in syn weduwestaet, hebbende kiut oft kinderen,
compt te vercoopen eenioh erffgoet, soe moeten
die wyesen, wesende tot hunnen dach, als boeven,
compareren voer de justitie., aldaar sulcke transporten
geschieden, en lauderen den voirs. coep. C. leenhof
V. JAmhurg, a. 51. Ten eeuwigen dage. Zooals
thans, fr. è perpéiuUé. || Die zyn dochteren pros-
titueert en daermede willens en wetens bordeel en
oneerlick leven houdt, verbeurt alle syn goet en
ten eeuwighen daghe ghebannen te syne en te
blivene uter stat eü quartiere van Antwerpen,
sonder verdrach, op syn lyff. C. v. Antw, 1545,
II , 38. It. Yi , 25. — Spreuk : Soolang als het
Bchaep gras zal eten, fr. tant que la hnèis
hroutera de Vherhe. \\ En doens besette hy [nl,
hertog Jan] den Ouden Boghe, op dat pas, Yier
en twintich Peetere erfPelick, tot memorien, Opt
marckgraefschap van Antwerpen, om synder victo-
rien, Alsoe langhe alst schaepken gras soude eten,
Daer wy brieven af hebben in onse secreten. Meb-
TBKS en ToBFB, II, 614, Koningsfeest van hertog
Jan lY (1422), Acad. d'archéol. xxii, 155. Ten
geenen dage. Nooit, nimmermeer, fr. ne jamais,
en aucun temps. || Welke contracten en verlidinghen , ..
die en can oft en mach de vrouwe ten gheenen
daghen wederroepen oft te nyete ghedoen. C v.
Antw. 1545, Yi, 5. It. Yii, 14. Werokende
dach. Werhdag, fr. jour ouvrier. Zil. wcrck-
dagh, werckendagh. || De cnuvers en moeghen
nergeus langher bliven liggeue noch tgoet bewaren
dan totten naesten werckenden vridach toe, dat
men vridaechs merot houden en de goeden gevue-
chelick vuytroepen en vercoopen mach [ook: ten
naesten werckvridaghe], C. c. Antw. 1545, Y,
5. It. a. 6. Welk arrest oft arresten rooghen gedaen
worden, soowel op sondaghen en heylighdaghen
als op andere werckende daghen. C. v. Brussel 1606,
a. 72.
3) Dag van rechtspleging, fr. jour d^administra-
iion de la juslioe, Dach van recht: Sechtsdag,
dag wcMrop men te recht zit, dag waarop eene zaak
moet gepleit worden, fr. jour de palais , jonr de droit ,
audience, jour auquel une eause doit Ure plaidée,
il Dat tusschen den dagh van de dagementen en den
dagfa van recht, die op de rolle, oft in de vierschare
sal dienen, interval sal moeten zyn van eenendagh.
C. V. Srussel, Stijl v. wethouderen, a. 3. Soe wan-
neer de materie van purgien van calaengien in
judicio ordinario is gedecideert, oft sooverredeghene
die oalaengie gedaen heeft desisteert, oft alle m^n
daghen van rechte nyet en obserTeert, oft dat
bevonden wordt met rechte dat de calaengie t*on-
rechte gedaen heeft geweest, alsdan mach de evin-
cent syne uytwinninghe continueren. C. v. Antw.
1545, lY, 27. Bij dage en b\j daechs rechte.
Met de wettelijke en gebruikelijke dagen van recht,
fr. avec les termes de droit légaux et usuels. || Wi,
Bcepenen van Boerdmeerbeke, doen cunt yeghe-
welken, dat oomen es vore den here van den
ghuede en voer ons, Gheeraert van Houtheem,
meyere der abdyssen en tsconvints van Bosendale ,
en heeft gevolcht met daghe en met daechs rechte
alsulken ghuede alse daer dien van Bosendale ane
ghebrac X£ s. tsjaers, ouder Lovensche, dats te
wetene: Y dachmael lants, . . waerbi dal Gheeraert
voers. dit voèrbenoemde ghuet vervolohde eü ver-
reicte met daechs rechte, soedat hi te dien ghuede
gewiist was metten rechte tsgoedshuys behoef.
Rijksarch. Abdij ter Cameren, Oo¥k, n^. 50. Soort-
meerbeek (1361). Dat heer Jan Scuerman, proefst
van der Cameren, es comen vore Gielise van der
Balct, rintmeester van der Yueren, . . en heeft,
overmids gebreke van erftseynse daer tgodshuys
van der Gameren" in ghebreke af was, doen
beleyden met daghe en met daeghs rechte, en
voert doen eyschen alle dieghene die hen rechts
vermaten ofte rechts vermetende mochten sgn , alse
tot eenen huyse en hove, dat wilen was Jans
Kempeneren, gelegen te Potye, . . d'een ghenechte
vore, d*ander ghenechte daema, terde ghenechte
daema volgende en tvierde ghenechte over recht.
En want nyeman en quam binnen desen voirs.
ffhenechten, die den voirs. heeren Janne gheldinghe
dede of gheldinghe boet te doene, soe is die voors.
heer Jan gedaen en ghew^jst toten voirgh. huyse
en hove, alse tot des godshuys van der Gameren
behoef voirs., dat eewelec te hondene en erfleo te
besittene. Ib. n^. 91 , Peuthy (1894). Deze decreten
[nl. mandementen executoriaal van een vonnis]
grypen stadt, alsoowel in actiën reael als personeel
en zyn de vonnissen die in den vierscharen en
bancken van den lande gemeynlyc worden geüseert
en gewyst opte besettingen, en op voirgecbgingen
en vuy twinningen , die men doet op ennige goede,
van haven oft van erven, by daige en bij daichs
rechte, voir djair en nae djair, daurmede den ver-
volgere gegeven wordt possessie en recht tot oft in
deselve goede. y. d. Tay. 899 en y^. Dach van
dach maken. Dagvaarding, fr. ajoumement, tfvkt^
DACH.
ÜACH.
314
noHon. \\ Sal dieseïye daerweeidere, bode oft offi-
cier, execatenr van den mandemente , besoreen, dat
tuBBchen den dach yan dach makenne oft dagingen
en den sondach van te BruBBel te zijne die gedaigde
partyen te minsten hebben yiy daigen franc en vrij.
T. D. Tay. 5. Dach van wette. Da^ van recht,
ft. jowr de jueiiee ou éTandienee. || Naer de inda-
ginge 800 wort de purge en den eersten dagh yan
wette daerop dienende , . . gecondicht in de yier
principale prochiekercken. C. v. Oenty yiii, 2.
[Dat] den poertere yan diere [stede] gheorlooft
wae, omroe innynghe en betalynghe thebbene yan
heurlieden huusskins, die zy binder weeke yer-
haeren, om y, iij ofte iiij groten Ylaems de weke,
te gaene ten selyen huissekins, en daeryuyte» by
eenen scadebelettere ofte colfdraghere souffisant
pant te nemene yoor de yerachterynghe yan een,
twee, drie ofte yier yerschenen weken, en den*
zelyen pandt wt te winnene by daghe en daechs
rechte, naer de rechten, wetten en costumen yan
der yierschaere insghelycken [ins gelycken] onder-
houden en gheobeeryeert. C. stad Br^^ge^ I, 433,
(1542). Dienende dach. Dag van dagvaarding ^
dag^ wactrop eene rechttzaak hepctald is en ingesteld
wordt j fr. jour de l'asêignation , jour auqitel «ne
caute ett fixie et iniroduite, || Dat de appeUatien
[Z. appellanten] Toor den dagh dienende in materie
yan appellation, . . sullen moeten namptiseren onder
de dekenen de somme yan thien Carolus guldens,
in plaetse yan der penen yan fol appel. C. v. Loven,
Sijv. lY, Car. 17 dec. 1547 a 5. QuLdekenen. Die
syne partije heeft doen daegen is gehouden ten
daege dienende sijne conclusie in aetie te stellen,
oft wel oyer te geyen sijnen heysch of aenspraecke,
onderteeckent by eenen adyocaet, mette stucken en
bescheeden tot bewys yan dien dienende, en daerby
het billet Yan den dagemente. C. v. Antto. comp.
Y, z, 1. Dingdach (Dinghedach) , zn. Benhtdag,
dag van recht,' dag van rechtszitting, fr. jour de
plaid, plaid, jour d'audience, audience, \\ Daemaer
[nl, na relaas yan de yolbrachte dagyaiurding] soo
magh de crediteur syn beset yeryolghen, aen-
Ssende de haye yan dinghedaghe tot dinghedaghe,
at is yan acht daghen tot acht daghen. C. stad
Mechden , xiii , 8. Nannius : a die juridieo ad diem
juridieum, hoc est per intervaüa octiduana. (Deze
kostume maakt echter een onderscheid tusschen
dingdach en genechte, zy'nde de eerste acht-
daagsch, de tweede yeertiendaagsch ; immers dit
art. 8 gaat yoort als yolgt: 1| „En aengaende de
erye, yan ghenechte tot ghenechte, dat is, yanyeer-
thien nachten tot yeerthien nachten, en moet [de
crediteur] tot dry dinghedaghen oft ghenechten . .
doen yoortroepen synen schuldenaer...^* Waaryoor
Nannius: per intervalla semimenstrua, hoc ett, a
decima quarta nocie usque ad decimam quartam
noetem; opusque erit ut cunmanus trinis vel hebdo-
madariis vel semimenstruis vicióus dèbitorem . . eoocet.
Onze kostume bezigt te meer, yoor de eerstge-
melde rechtszitting, het woord dagen en yoor de
laatste nachten, wesaangaande Nannius zich op
het bekende eoëunt cum inchoatur luna aui imple-
tur . . Nee dierum numerum . . sed noctium computant
yan Tacitus beroept. Het is klaar, dat te Mechelen
de dingdagen , in zake yan onroerende goederen, om
de yeertien dagen gehouden werden en den naam
yan genechien droegen, maar de gewone zitdagen
werden ook zoo geheeten, zy waren ook yeertien-
daagsch in sommige andere plaat«en, en het zyn
en bHjyen niettemin allen dingdagen, rechtdagen;
zoo zegt zelye de C. o. h. leenhof v. Mechelen,
Stijl, a. 6: II „Soeyerre de beschreyene ten naest-
yolgenden genechte oft reehtdaghe nyet en compt oft
compareert . ." £n de Instructie voor de tolkamer
te Antw. 8 noY. 1582, a. 1 : || Welcken genechtdag
oft dingdach men sculdich zal zyn te hondene
op eenen woensdaoh, yan yeerthien daghen. JBe-
Icenk. V. Brah. reg. 138, f». 121 yo. — De stad
Lier en haar byyang maakte ook onderscheid
tusschen de genachten en den gewoonliiken rol,
doch hier trof de benaming de personen, het „bur-
gerschap", en eigeniyk niet het wezen der zaken.
II Dat in der stadt en byyanghe yan Lier,.. worden
ghehouden twee distincte judicaturen, d^een ten
ghenachte, d'welck wort ghehouden alle yeerthien
dagen, des smaendaeghs, by myne heeren den
schouteth en ten minsten yier schepenen yan den
byyanghe en yier schepenen yan de stadt, met een
yan de secretarissen ; en d*ander geheeten „den ordi-
narisschen roUe", die welcke wort gehouden des
yrydaeghs, by myn heeren den schouteth en twee
schepenen yan de stadt en met .eenen yan de secre-
tarissen. C V, ÏAer, Stijl, yiii,* 1. Int houden
yan welcke twee bancken en rechtdaghen men
ghewoneiyck is te obseryeren den reghel yan recht :
quod actor sequitur fofum rei, dat is, soo wan-
neer een ingeseten poorter der stadt yan Liere be-
geirt te conyenieren oft aen te spreken een byyanok-
man, schuldigh is hetselye te doen „ten genachte";
en ter contrarien, soo wanneer een byyanckman
begeirt te conyenieren een ingeseten poorter der
stadt yan Liere, schuldigh is hetselye te doen
„ten yoors. ordinarisschen rolle*\ a. 8. Drie ordi-
narische dingdaegen oft daegen yan recht. C.
V. Turnhout, Stijl, a. 5. Dat ook beide bena-
mingen onyerschillig gebruikt werden met vier-
schare bewyst het yolgende citaat: || Men houdt
ghenachte en yierschaere het donderdaeghs, yan
xiiy ten xiiy; en soo die yiel op eenen heyiighen
dagh, sal den dinghdagh continueren op 'tsander-
daeghs. C v. JEdingen, Stijl ^ a. 8. Welcke ne-
ghen mannen [nl. leenmannen] ghehouden sullen
wesen te compareren telcken ordinairen dinghe-
daghe, die yan nu yoortsaen wesen sal alle yeer-
thien daghen, t*elckent t'saterdaeghs. C. leenhof
V. Denderm. i, 12. It. C. v, Brugge, II, 318,
440, 441. Sindeiycke dach. Zie baitdobn 8)
in fine. Gerechte dach. Oerechtel^he dag, fr.
jour juridique, Gestaeckte dach. Bepaalde
rechtsdag, fr. jour prefix de droit. \\ Het was een
man gewgst te synen bethoene en teenen gestaecten
daghe. Vonnissen v, Uccle, 33. Halm da oh. Zie
HALir. *8 Heeren dach. Bijzonderlijk bepaalde
gerechtsdag, uitsluitelijJc voor de zaken van den heer
voorbehouden of van heerlijkheidswege ingesteld, fr.
jour de justice particulièrement et exdusivement ré-
serve pour les causes du seigneur ou introduites
au nom du seigneur. \\ Den bailliu is gehouden
tweemael ter weken yierschaer te houden in cri-
minele saecken , te weten : des maendaechs en don-
derdaegs, zynde daerdoore genoempt „des heeren
daeghen". C. v. Middelburg, iii, 8. Van afwyn-
nynghe yan huusen, die gedaen worden yan xiiu
daghen te xiiu daghen, up sheeren daghen, met
yier scepenen, hebben scepenen, yoor den l*t«n
dach iiy s. p. C. v. Auden. 2do d. Orig. LXXIX,
20 mei 1581, bl. 257. Ordinaire dach. Gewone
gerechtsdag , ft. jour de justice ordinaire. Bol dach.
Zie DiiroDACH. II Koldaghen zyn des dijnsdaghs
en donderdaghs. C. v. Turnhout, Stijl, a. 5. Tot
welcken dach, wesende ordinaris dingdaeghen
[l. dingdach] en roldach,.. a. 21. Yiersphaer-
312
DACH.
DACH.
daoh. Zie dingdach. || Voor bnrgmeesten en
schepenen . . ia men gheoostumeert yienchaere
en roUe t^haudene toot 'de reële en pertoneele
saeoken raeckende d^insetenen . . , die ommecompt
▼an ach te daeghen t*acbt- daeghen, en voor die
▼an bnyten . . van yeerthien daeghen te veerthien
daeghen; en soo denselven fienchaerdach riele op
eenen hejlichdach, sal hem den dinghedach conti-
nneren up t'sanderdaeohs. C v, Auden, I, Stijl, a.
7. Yrededach (Yrédach). Gerechte vrédach.
QereohiéUfle bepaalde dag, waarop de in ^ivrede" of
heêiand liggende per tonen voor den rechter verschijnen
moeeten f om hunnen „vrede^^ te vemiemoen, tot
vereffening toe, fr. jonr furidiquement fixé auqnel
porties en trève dewtieni se présenter devant Ie juge
pour renowvder leur trève jusques et aooommode-
ment, \\ Partien, die in yrede liggen,., moeten,
Boewel d'eene als d'andere, comen, alle eense
weken, des saterdaechs, tassohen den ij en y
nren, op henren gerechten yredach , en vernieuwen
aldaer henren \nde, in presentien van den roey-
draghere en scepenen , . . en dat soelanghe als sj in
Trede liggende syn, en totdat sy wettelyck den-
selven yrede afgedaen oft quyte geschonden hebben.
C. 9. Antw. 1545, iii, 6. Wettel\jke dach.
Dag van recht, h. jour de justice^ d*audience. C.
0. Aalsij Orig. XLI, Purge, a. 11. C. v, Auden.,
1, Stijl, y, 9, C. V, Denderm, y, 14. C e. Cassel,
a. 249. O. F.'S. amtr. 27 mrt. 1730, en passim.
Zie DnreDACH.
4) Seehtstermijn , tijdshepaling en dagen van
uitstel f fr. termes et délais, || Als iemandt hem
borghe geconstitueert heeft yoor eenighe scliuldt te
betaelen op sekeren dagh oft gelimiteerden termyn,
en dat den crediteur den yoorsz. dagh oft termyn
yan betaelinge prolongeert , oft een nieuwe conventie
met den pnncipalen debiteur aengaet, soo wordt
daerby den borghe van syne borchtochte en ghe-
loften ontslaghen. C, v. Brussel, 1606, a. 155.
Christgn diem out tenmnum. Op welcke conclusie
den ghevanghene wordt dag ghegnnt om t'antwoor-
den, tot alsulcken dagh eü termgn als de wethou-
deren dat ordineren. C. v, Deume 1612, a. 18.
En heeft een\jeghelijck , in saecken die soowel ordi-
naris als extraordinaris bedinght worden, drij daghen
en termijnen, elcken van thoon, sonder meer. C. v,
Casterlee, ii. 8. Be greffiers moeten. . medebrengen
't register van de voorgaende rollen, en 't selve stellen
voor oogen van de commissarissen . . die te rechte
Bitten, opdat sij, siende d*acte van den voorgaenden
dach oft termijn, mogen weten wat sij voorder
hebben t'appointeren. C. v. Antw, oomp, y,j, l.Bij
korte dagen. Sij korte termijnen, fr. è brefs
délais, 11 By korte dagen en onderscheid van tyd
procederen , fr. proeéder par briefs Jours et inter'
valles, Ord. Orim, 1570 a. 80. Lang er en dach.
Uitstel, fr. délai, sursis. || 't En ware dat..., oft
dat den gearresteerden persoon, aen dengenen die
hem hadde doen arresteren, langeren dagh yer-
socht en denselven daerin consenteerde. C, o. Srus^
sel, Stijl, a. 4. Competente dach. Wettige
reehtstermijn, volgens de natuur der taken, fr. terme
de droit légal^ suivant la nature de la cause, \\ Na
de stijle van Ylaenderen, in gemeyn zaken compe-
tenten dach is yij dagen, maer ordinairen dach
is xiiiJ daghen. — In materien van complaincten,
IIJ dagen zyn competent om te compareren ter
plaetse contentiense , maer op d*oppositie moeten
zijn yij daghen of znij dsghen. — In materie
reële, die ghenachten, om te compareren voor
een Wet of voor mannen, zijn ziiij daghen, en
in actiën personele v^jf daghen, oft meer oft min,
na elcx oostuymen. WiELAif t , Praet,' eiv. Il , Yii j,
2, 8, 4. Open dach. Oansehe, volie term^,
fir. terme fiane, || Beus eitaius , . ezcipeert . . dat
die conde [nl, dagvaarding] hadde behoeren, naer
stiel van procederen, interval te hebben van zv
daegen,.. sonder denselven termyn yan vyfthien
daeghen te meughen anticiperen oft prevenieren,
en dat op pene van nuUityt der conae . . Mesohh
tio , . . Bat die conde, hier voorhaelt, hadde behoeren
te geschieden en te dienen met open daoh van
xiiii daegen. C. gr. Loon, I, 222, Quaeritur vtsu
1618. Bach van berade (Beraet) of van rade,
fr. jour d'avis , de délibéraüon ; ook genaamd : „dach
van absentie van rade , dach van absentie of afwe-
sen, dilay van absentie, dach van aviese of van
rade , dach van overdenking, fr. jour d'appensement et
d^avis;** consultandi tempus, zegt de Laurière. || Die
persoen aldair present zynde en aensprake horende,
mach seggen dat hy niet beraden en is noch wel
géinstrueert om te antwoirden en mach begeren
dach van berade. y. d. Tay. 6 v^. Bach van avyse
oft van rade, is een delay, dat een verweerdere
mach en sculdich is van hebben als hy zyn aen-
sprake heeft gehoort. Ib. 15. Een verweerdere sal
hebben dach van berade na den dach van avyse.
Item, noch houdt den styi, eest dat die verweer-
dere, naedat hy sal hebben gehoirt die conclusie
van den aenleggere, en gesien die exploicten, indien
hij die sien wille, begeert dach om hem te bera-
den, men sal hem geven viy dagen, of zv ten
lancxten. Ib. 15 v^ Bach van absencien van ndde
is genoch van andere conditien, niet zoe preschys
noch soe enge als den dach is van berade; want
den dach van absencien van raide is sulc, dat elc
van den aenleggere oft verweerdere die eens hebben
mach in den proces, in welcken ' state dat dat
Sroces is voir den vonnisse. Ib. 15 v° Soe wie in
es heeren hoff aengesproken is met rechte, en de
man dach van berade begheert, hy moet hebben
dach van rade, van wat saken dat zy, ziig nacht.
BozHOBEN, a. 49. Bat de partyen, soowel d'aen-
legghers als verweerders, naer d aenspraecke sullen
eens moghen hebben dilay van absentie, in wat
state die saecke sy, vóór' conclusie in saecken.
St^l Baad v. Brah. 18 apr. 1604, a. 510. In alle
saecken, op de rolle oft elders behoorende, mach
een ygeUjck van partyen nemen eenen dach van
absentie oft afiwesen, vuytgenomen in saecken
dienende in eolUgio , oft op de woensdaechsche rolle
oft elders behoorende, Awaer geenen dach van
absentie en valt. C, v, Antw. comp. Y, z. 26. Soo
wanneer degene die tot guarand is gedaecht oft
beschreven vóór litiscontestatie te rechte compt,
800 mach hy versueckén copye van den billette
van dagemente, van den heysch oft aenspraecke
des aenleggers, en dach van berade... En dien
dach van 'beraet gecomen synde , soo moet . . Cv,
Antw, comp, Y, z, 80, 81. Bach van overdeno-
kingen is geheeten in Walsche jour d'appensement,
en dyent alleene dengeenen die gedaecht is om
aen te nemen oft te achterlaten die sake en
arreroenten van eenen proces, dair die heysachere
oft verweerdere af gestorven waire, en die levende
partye woude dat proces voirtjagen, want hy en
conste dat niet gevoirderen en voirtgejagen zonder
te doen daigen de oyren en erfgenamen van den
dooden int hof, dair die sake hangende is, om,
ten daige dienende, te versueckén dieselve eifge-
namen van den dooden dat proces aen te nemen
in den staet alnt gebleven was ter voirscr. doot en
DACH.
DACH.
313
dairmne Toirt te Tairen abt behoiren soade. y. d.
Tav. 1B V». Zie ook Wielakt, Pract. eiv. IV, c. 16
a. 7: Delay oft dach yan appexuemente. I)ach
Tan nieuwicheit. üUttel om nieuwélings gekende
getuigen h^ te brengen y £r. d^i paur prodmre dee
térncMu nouvdlement eonnut. || Daerenboyen BTÜlen
partyen moghen ghenieten eenen dach yan üiea*
wioheyt, om te thoonen, midts doende eedt yan
ignorantie yóór de publicatie yan den thoon. C. e.
MoU, a. 88. Bach yan nootsinne. Uitstel van
wettige verhinderimf , £r. dSlai d*empéehement ISgiüme.
II ]£er en houdt men gheenen dach yan noodt-
zinnen. C. e. Aalst, Van ghenaehten e. ghedeele,
a. 18. ZieHOOTsnr. Bach yan sommatie. Vitstel
om njMtffi borg te dagvaarden , ft. délai pour assigner
Mon garant. \\ Als de saecke is gestelt om op ijmant
andere te hebben sijn guarand ofb waerschap, oft
oock om geïndemneert oft schadeloos gehouden te
worden , soo soude oock genomen en yerleent mogen
worden eenen dach yan sommatie oft aensoeckinge
van acht oft ygffthien dagen. O. v. Antw. comp,
Y , z, 28. Bach yan yue de lieu. Uitstel om
de in het proces betrokkene plaats te bezichtigen ,
fr. dilai pour inspecter les lieux impliqués dans
Ie proces. II Yan den delay veuen de lieu. Item,
als iement sal gedaigt wordden in materie reale,
dair questie is yan gronde yan eryen, eest dat
,die yerweerdere begheert te hebben delay yan
yeuen, en dat hem die erye ghetoeut wordde by
gesichte sijnder oogen, hy sal dairaf delay hebben
yan zy diugen. Y. j>. Tav. 16. Oft de saecke soo
selegen waere, dat men, om sekerlijck te proce-
deren, de plaetse soude behooren te besichtigen,
soo sonde daertoe yersocht en gegeven mogen
worden eenen anderen dach van acht oft yyff-
thien dasen. C. v. Antw. comp. Y, x, 27.
Heeriycke dach. Uitstel tonder bepaalde reden,
fr, diUU sane motif déterminé. \\ Bie leenheere
heeft, in elc gedinge, eenen heerlijcken dach van
yuytsetten, sonder meer, en dyen dach mach hy
nemen, nadat die sake begonnen is, tot allen tyde
ab *t hem belieft, y. d. Tay. 208. Zal eene purge
hebben hare volle leden, zo behoort er toe, dat
hem de heere oft de meyere gheven eenen heer-
licken dach. C v. Aalst , Orig. XLi, Furge, a. 10,
xy<l« B. Bewelcke mannen kennen eii berechten,
ter maninghe van den bailliu van Huesdene , . . van
allen saecken de leenen aenclevende . . , eü voort
zo moghen zy in alle handelinghe van ghedinghe
te nemene eenen heerlicken dach van xiiy t . .
g. dagen]. Bb Pb. en Bb. II, Heusden, 16, z. d.
e heere [m{. de baljuw] mach nemen eenen heer-
lycken dach int starfhuys, eens, als't hem ghe-
lieft. C. V. Auden. I, 386. Van ghenaehten van
ghedeeUf a. 18, zvd« E. Oft yemandt de recht-
dagen hiervoren verheelt vuyt eenige oirsaecke te
kort vielen, en deselve ten besneden tyde niet en
conste voldoen, soe sal hy hem in eiker saecken
eens mogen behelpen met zynen heeriycken dach
oft absentie. C. v. Santhoven, Stijl, a. 119. Yan
Siycken sal de yerweerdere geenen heeriycken
ch mogen nemen in saecken spoet oft hantvul-
linge heysschende, soo lange de provisie nyet en
is besliont. a. 121. Ben voorscreven heeriycken
dach zal zyn van sulcken nytstel oft vertreck geiyck
syn d'andere rechtdagen van dyer saecken. a. 122.
Be schouteth mach, van weghen syn officie, in
alle saecken ten landtghenechte nemen eens, voor
elcke party e, eenen heere] ycken dagh, naerdien de
saecke van beider syde is geborcht. C. v. Merentals,
II , 16. Sonder dat de gedaegde , . . in eenighe van
de voors. saecken, vermach te genieten eenen heer-
iycken dach, welck is te seggen alhier „absentie
van raede*\ C. v. Deuime, 1670, ir, 8. In alle
saecken wordt portge in den uytersten noodt, naer
litiscontestatie, eens ghegunt eenen heeriycken
dagh em offido. C. v. Deume, 1612, a. 804. Sonder
voorder dilay oft heeriycken dagh te moghen ghe-
nieten. a. 826. Eenen heeriycken dagh oft diUey.
C. V. lAer» Stijl, yiii, 8. Bach van veertien-
nachten. Uitstel van veertien dagen, fr. d^i de
quinzaine. || Indien binnen den voorseyden tydt [mI.
van veertich daeghen] de man in ghebreke is, men
sal hem dachvaerden wettelick, van veerthyen nach-
ten te veerthyen nachten, up zynen cost; en laet hy
hem contumaceren ten denien daeghe van veer-
thyen nachten, zyn leen zal ghewyst worden in de
luuiden van den heere. C. v. Cassd, a. 18. Be-
kwame dagen. Werkdagen, h. Jours ouvrables,
in quibus suis negotiisvaeare lieet, zegt Maigned'Amia
yi* Dies uHles. || Welcken tyt van acht daegen wort
altyt verstaan van acht daegen d'een den anderen
vervolgende; . . ten waere by vonnisse den yerweer-
dere vuytdruckeiycken ware gegunt acht bequame
daegen, die men int latyn heet £es utüee. v. d. Tat.
6 v^'. Op dagen, te dage, ten dage. Op t^ van
betaling, fr. è terme, \\ Negheen vreemd man, die
stapel hout binnen Ghend van wullen, ne mach
vercoepen wulle te dage, hy ne sy poertre binnen
Qhend. O. v. Gent, €hr. ehart. v, 1297, a. 188.
Als men buuten der stede en vryhede van dien
vercoopinghe doet ten steerf huuse ten daeghe , dan
zullen de cleercken van der Caele ghehauden sjrn
partien de copie van der perautsche over te gh»»
vene binnen derden daeghe. C. v. Auden. 2^* d.
Orig. XLTiii, a. 6. (1641). Sonder dagen. Met
gereed gdd, fr. argent eomptant. \\ Na welcke
eeden alsoo gedaen, soo sal de caleugierder [al.
de naastingeiflcher] moeten, binnen sonneschyn
van dyen dage, onder de Weth consigneren efi
namptiseren de gereede penninghen van der coop-
manschappe, die sonder dach te betalen syn: en
voor de penningen die „op dagen" te betalen zyn. i.
zal hy moeten stellen goede cautie. C e. Sant~
hoven, Stijl v. 1667. a. 79. Zie OF dagbn. || En
tot dien oock den verkooper gereedt geven alle
penningen die stonden op daegen te betalen C. e.
Loven, x, 9. Bat de cooper gehouden en souldich
is., ten selven daeghe, binnen sonneschijn, onder
de Weth te consigneren en namptiseren de pen-
ninghen die gereet gegeven moeten worden, en
voor de penninghen die op daeghen te betaelen
syn . . borge te stellen. C. v. d. Kiel , viii , 10.
6) Vervaldag; verjaringsdag , fr. four d'Seh^
anoe; jour de surannciion. \\ Het ghevalt, dat een
grondenare steerft, en tsinen leene behoort rente,
en de dach es oomen 'van der rente bi zinen
levene, maar de rente nes niet ont£aen. Eist dat
toudste hoir deelen sal int ander goed, so es de
rente scult en deelsaem . . . Maer ware de dach
niet commen bin zin levene, so ne ware die scult
niet deelsaem. Jus feud. JL vetus, o. 49. Bach
van verjaren. Na verloop van eenjaar, na ver-
jaring, fr. après rexpiratum d^une annSe. || Bat
denselven Grommert gekocht is met dese conditie:
dat denselven sal meughen aengeslagen woorden
by die gichte, alswanneer die helft der cooppen-
mnghen, die den bampt sal comen te gelden, oock
sullen moeten betaelt woorden, en d'ander helft op
den dach van verjaeren. O. gr. Loon, 1, 890(1677).
Bach bescheiden. Jk^fvaarden, fr. qfoumer,
flxer jour, \\ Ofter oppoeitie, weigeringe of ver-
314
DACH.
DACH.
tieoh inne gebuevde, oft dftt zy [nl. de executeuz»]
paciyaa niet en vonden tot huerlieder woenstadt,
dftt Ej dan dach beeceyden sullen te compareren
▼oir dan Toirscr. raidt op oenen sondach. y. d.
Tay. 6 y^. Doende de yoonus. dienaran 'tToorsx,
aizeat op buyten-personen , sal dengenen die 't ar-
rest doei doen, denselven gearresteerden schul-
digh syn dagh te doen bescheyden tegen d'eerste
▼eigaderinge Tan de hoeren daernaer volgende, om
hem alsdan aensprake te komen hooren doen. O,
V, SruêSêl, Stijl, a. 4. It. C. ü. Antw, 1646, I, 4.
De stadt yan Antwerpen, wesende ons wettich
hooit, nochtans Bladele, met noch meer andere
bancken onder de meijerije van 's Hertoghenbossche
ghelegen zgn \l, zijnde], worden de wethouderen
▼an Bladelié beschreyen yan de stadt yan 's Her-
togenbossche , ten yersuecke yan partijei)., op wey-
gheringhe yan rechte, daeraf beslotene bneyen
yerleenen en. yoor hen, wethouderen yan den
Bossche, dach beschrijyen by gheyallen yan oppo*
ntien, dewelcke brieyen die stadt yan Antwerpen
casseert, allegerende der stadt yan den Bossche
die kennisse yan dien niet toe te behooren. C. «.
Sladdê, a. 38. Zie BXBCHBiJTXir 6). Dach b^
teeokenen. Dojfitaardm^, dagen, fr. affmmer, a«-
ngnêf «a jutHoe, || Soe sullen die executeurs yan
den mandamente, nae styi yan der raidtcameren
yan Brabant, die partyen dach beteekanen om te
syne en te comparerene in der herbergen tot Brues-
sele, op eenea sonnedacb, sonder denselyen dach
te lesgone op eenen anderen dach yan der weeken»
om oea maeadaiga dairinne yoert te gaene en te
besoigneren. y. d. Tay. 6. Den dach dien hy den
gedaigden beteeckeut heeft. Ib. 6 v^. It O. v.
Jtmtw^ eomp, Y, x, 11. Dach doen. a> Zooala
*t voorgaande. || Soe wie yan den scoutheit en
soepenen ontboden wordt ooht dagh gbedaen ware
en niet en quame, souds gh^den z. s. Kb o. Dieëtf
B. 108. h) ZJilda^ên tot een tweegevecht, fir. prov<h
qmr en dmA, dl un oomhai eingulier. || Oyermits
wille dat in yoertyde vele en diverse dechlicheden
in die stadt Sintruden gesciet zyn, dwelck tegen
der heeren heerlicheit en der stadt vryheit is,
dat , oft geviele , dat ymant van buyten hier in der
stadt queme, en oeck in die vryheit, die enighe
portere oft inwoenere dach dede, van wat zaken
dat oeck weere, die [dat?] alsdan dergene, dien
daoh gedaen ia, roepen zall: portere! portere! en
dat alsdan een ygelyck gereet z^n zal om denselven
te vangen en dien in den [der?] heeren eü stadt
bande leveren. Piot, Cart. II, 648 (1462). Hoe-
den den dach. Zie hobdbk. Houden sijnen
daoh, Setalen op den vervaldag , fr. payer è Véeh^
oMce, II Ala een ofte meer persoonen hun voor
eenen anderen verbinden . . als borgen , ofte hun
constitueren debiteuren voor den principalen, ofte
geloven , indien den principalen synen dach niet en
houdt oft en betaalt, selve de schuldt te betaelen,
maoh oft mogen sulcke daarvoor aengeaproken en
gedzeouteert worden. C. v. Loven, ix, 12. It. C.
0. Lier, yi, 12. It. C. v. Santhoven 1670, xiii, fi.
Dach leggen. Zie dach bbtbbckbkbn. Dach
loop en. T^ verhopen of verstrijken ten nadeele
van de wederpartij vam iem. die in gijne rechte-
vordmiag niet gereed w, fr. eonrir ou e^éoouler du
tempe au pr^fudice de la partie adveree de qn.
qw n^eet poe pret dane ea proeSduire, || Als partje
sQnan heysch oft aenspraecke heeft gedaen oft
overgegeven sonder daerbij te vuegen de stucken
daartoe dienende, oft dat d 'aenspraecke bij eenen
advocaet niet en waera onderteeckent, soo soude
het dagement blijven in wesen, maer de tegenpav^
tije en soude geenen dach loopen, noch gcSioudesi
ayn voorts te procederen totdat d'een en d'ander
soude sgn volbrocBt. C. e. Antw. oomp. Y, z, 6.
Dach maken (Dach maecken, zn.). Zie dach bb-
TBBCXBiixif. 11 Item sal dieselveduerweerdere,bode
oft officier, ezecuteur van denselven mandemente,
besorgen, dat tusschen den dach van dachma-
kenne oft dagingen en den sondach van te Bruessel
te zyne, die gedaigde partye te minsten hebben
viy daigen fra^c en vry. y. D. TAy. 6. (Zie hbb-
bbbch). Alle daghémenten teghens den voors. laedt-
dagh, soowel van ghetuijghen als andersins, moeten
|[heschieden by eenen van de atadaboden, behalven
in saecken den heere aengaende, daerinne den
vorsters ^trecht van dach maeckene. competeert. C,
V. Eereniale 1669. ly, 8. It. C, v. Turnhout,
Stijl, a. 2. Dach mak ing. Dagvaarding, fr. afour-
nemeni, aesignation en fuetice. || Dat die citatia
en dachmakinge behoirt, na recht, gedaen ta word-
den ter instancien van partyen, y. d. Tav. 6 v^
Dach nemen. Dag van mistd nemen, ft. prendrê
délai. II Wanneer dat yemant es heessohende be-
taelinghe van eenighe renten, payementen van
huysen, pachten of andere schulden, en de ghe-
daechde neempt dach om bewys van betaelinghe
daeraf te doene.. C. v. Aaltt, Stijl, a. 34. Dach
staken. Zie obstabcktb dach. Dach at eken.
Dagvaarden, fr. ajoumer. || Naer dyen dat daeraiflT
den wissel van . sulcker sohryfture gedaen sal we*
sen, partyen hinc inde getruseert [gecauseert ?] sul-
len hebben, sal van den stadthoudere hen dach
gesteken worden, haere getuygen alleyn voor d^n
stadthoudere, twe onpartyessche mannen en den
leenschryvere ai^eiyt te morden. C. Uenhqf «.
'e Mertogenrade, a. 14.
6) Heerendienstdag. Arheidsdag t» den leenanan^
dienst, (r, jour de service seigneurial , féodal , jour
de corvee* Als zulcken worden vermeld: Beekda-
gen (Zie bbbckdace), handd., hooid., houtd., jaard.,
kneohtd., maaid., maand. (^?), mestd., mesten met
wagen, richtd., rukd., rijd., sikkeld., siykd., snyd.,
spaaid., stuipd., werkdagen. Schat der ckeijneen,
II Yan eerftsinse binnen Lovene. Yan xixVs ^^7*
daeghen , . . eü van i slgckdaeghe , . . JEteken, d.
Domeinen te Loven (1403). Cossaetdaoh, fr.
corvee de jowmalver. \\ Noch behoort ten voor^
leene en heerlichde jaerlicxs heerUjoke en eerve-
lyoke cossaetdaghen, dmes buten stallen te doene
up de messene int hof, dat de laten doen moeten
by reohte. db Pb. en Bb. III. Lovendegee^, 21,z.j.
2&e C088ABT.
7) Heeriykste (Eeriykste) dach. Trouwdag,
hruüoflsdag , fr. jour des noces. || Wat meestere
oft onape hem atollen tot huweiycken state, en by
den meestors en cnapen van den droochacheerden-
ambachto op zynen eeriyckston dach versocht wordt
om zynen rueinck [nl. gelag] to gevene, sall den*
selven ambachtsmeestoren en cnapen schinoken eene
betameiycke schotole spysen , en twelff stuvers ; oft.
en begheert hy van den ambachte nyet versocht
to woradene oft geerdt to zyne, oft oick, heymeiyk
huwende en hem tor eeren stollende, nyet versocht
en wordt, sall met den tintmeestoren van den am-
bachte zynen afcoop mogen maken, zoo groot en
cleyne als denselven tintmeestoren redeiycken dunc-
ken zall. K, droogscheerdersamb. te Diest, a. 29 (1546).
DACHBBANT, zn. Brand bij dage aangestoken,
fr. ineendie allumé de jour. || Metinet etiam sibi [nl.
comes] eombustionem de die factam, id est, dach-
brant. JT. o. Veurne r. 1240.
ÖACH.
DACfl.
315
DACbDÏKiGfOE. Zie aEDivo.
DACHQëVING, zu. Verende uUsUl, fr. délai,
nrsis aecardé, C, «. Deutne, 1612, a. 65.
DACHHOEDING. Zie hoeden dach.
DACHHUEB (Daghaur), zn. Vacatiegeld^ loon-
geldj is, vaeaium^ eStaire, \\ Dat hj [nl, de ont-
Tanger der omstelliDgen] gehouden wort alle syne
'betaelingen te doen in handen van den ontvanger
Tan den lande oft casselrye, t'synen koste, sonder
daerrooren eenige daghueren te pretenderen. R^l,
80 juU 1672, a. 35.
DACHCLOCKE, zn. yr. Morgenklok, fr. oloehe
dm fMÊiin^ tegenorergesteld aan de ac h tere 1 ooke ,
avondklok f ir. eloehê du soir. Zie achteeclockb.
DACHC08TEN, zn. mv. Reit- en ieerkotUn
van éénen dag^ fr.frait de route et dépene de houehe
foumalierM. \\ Een leexunan, bescreren en g«woen-
lyc te peerde te ryden, sal hebben eenen peter Tolr
zijn dachcoBten; eest een man van ridders aerde,
hij sal hebben ij peters: en eest een baendrootst
(mc), lij rijders sdaigs, zonder meer, al Terteerden
zij Yeele meer; poorters en onedele hebben elcx
daigs xij st. v. D. Tat. 207 v«.
DACHLUCKHEIT (Dachelycheyt, dachlicheyt,
daechelichejdt), zn. rt. Dagvaaarding ^ fr. ajoume-
ment. ]| Persoenen die eirfveupacht oft erf renten
hebben geldende, die doen metten bode een daghe-
ment doen aen den prinoipaelen man, die den
pandt toecompt;.. toeetaet dan den bode die da-
chelycheyt (die in roors. manieren geschiet is), soo
lieyscht hy hem alsoe in; dan syn die eerste ge-
nachten gehalden. C. gr. Loon, I, yi, 12. Snlcke
dachlicheyt als suicke persoon gehadt hadde, en
sonde hon geen binder doen. Ib. 84. Dat men de
parthyen sal eenen dach doen Yyffthyen daeghen,
om het beschudde en die naerderschap te doen.
Voert, op dach yan die daechelicheydt dienende
so sal den beschudder compareren . . . Ib. Yiii, 100.
DACHMAEL, zn. onz. Landmaat. Vierde van
êen hundêTf fr, mesure de terre, quart du bonier.
Kil. Daghmaely daghwant,.. quarta pare
fugeri. Hetzelfde als het meer gebriiikeiyke en
bQzonder aan Brabant eigen gebleven dachwaüT;
zie d. w. ]] Non plus mnius fumalis vulgariter dieti
daechmaels — fmuffi fumale sive dachmael — do-
mestagiuM unius jomalie seu daechmael. Yak Lo-
KEBSV, St.'Pierre, n^ 943 (1289). 1 bonre lants
eü 1 half dachmael . . . En drie dachmael laats . . .
1 half dachmael bemts. 2 apr. 1297. Schep. v.
JSrpse, It. 1362. Een dachmael. Schep. v. Evers-
herghe (1347). Tot onderhalven dachmael lants . .
' tEykem [nabij den weg naar XTdekem]. Tot enen
dachmale lants. AhdiJ v. St.-Oertrudis te Loven
(1389). Dachmael. Schep. v. Thienen, 15 jan. 1405.
jBets {Bèetsxe). Een blok groot zynde Omtreynt dry
' dachinaelen [in de prochie van Nossegom]. Laten
des Cloóeters v. Cortèkbergey 1 apr. 1497. Een
'dachjoaaél lants maict iQc \l, c] roeden, te xx
" toeten elcke roede, en iig dachmale maken een
bti/ndér. T. d. Tav. 121 v^ Zie BtnmxB.
DACHSCHOT. Zie schot.
DACHSOUDIE. Zie boudie.
DACHY AERDELIJCK , bn. Aa/n den rechts-
'dwang onderworpen, fr. justieiahle. || Al eyst dat,..
' eenen poorter den anderen, noch zyn meuble goet,
omme rauwe schuit niet arresteren en mach, als
zy beede dachvaerdelick en justiciable zyn voor
schepenen van Andenaerde . . Cv. Auden. ï, iv, 29.
DACHVAERDEN, bw. 1) Voor het gerecht
roepen. Zooals thans. Dagvaarden , dagen, fr. afour*
ner, assigner en justtce. JPassim.
2) Beschrijven^ oponfhieden, fr. eontoquer, || VooHs
zullen de guldebroeders gehouden zyn te compa-
reren t'elckent als dén deken hemlieden behoorlyok
door den knaepe zal doen dagvaarden. O. P.-B.
auir. 1 aug. 1714. a. 21, II, 538.
DACHVAERT, zn. vr. 1) Vddslag .fr.hétaiUe.
II Daer \nl. te Steenbergen, 1583] bleven van beyde
zyden ontrent twee dusent mannen, zo men zeyde;
maer de Statenvolck verloren de daehvaert. Pi0T|
Chron. 635.
2) Dagvaarding, fr. ajoumement^ asstgnaOon en
fustice. II Doe was binnen dachvaerden [nl. tos-
schen de dagvaarding en den rechtsdag] paeyes
gemaect jeghen partien en tjeghen den heere, van
der doot voorseit. C. v. Qent, Orig, zlyi (1885).
Gelovende voirt, de voirs. partyen, voir deselve
seggere te compareren tot sJlen dachvaerden die
die zy hen dairtoe beteekenen zullen, y. d. TaY.
316 v^. Item is gheordineert bi den heere en soe-
penen vorseit, dat soe wanneer partien vore sce-
penen in de vierschare dinghen, dat se den hvero
en scepenen vorseid, ter selver daehvaert [nl. ten
zelfden beschreven dage] dat se dach in Tierschsren
hebben , hem sullen moten presenteren en te kennen
gheven bi alsoe dat zijt eens wordden en willen
vut vierscaren sceeden. de ViiAMnrcE, Vgb. 50.
Wye ghedaecht es op eedulle, obligatie, voor-
waerde ofte ander contract ooder handteeeken,
moet, naer dat hy ghedaecht en hejrdaecht es,
ofte ter eerster daehvaert in hove gheoommenes,
op den voet kennen oft loochenen de signatnre én
handteeeken. C. v. Aalst, Stijl, 24. It. 28, 83.
De daginge moet geschieden twee dagen vöór den
dag dienende, als den gedaeghden woonachtig is
binnen de prochie van de vierschare; efi diaer-
buyten , . . vier dagen te vooren ; en bnyten de
limiten van de casselr>'e seven dagen; . . wel ver>
staende dat den dag van de dagvaerd daerin niét
begrepen en wort. C. v. Auden. St^ d. keusdr^t
11 mei 1619, I, i, 2. It. d. kamer, I, 3.
3) Plechtige vergadering van de Staten des ImndSf
landdag, rijksdag, fr. assemblee solenuelle des Eiais
du pays, diète. Kil. Daghvaerd, eomitia; dagh-
vaerd houden, conventum agere. || Alsoe als
nae diverse dachvaerden, die wy hebben doen
houden mitten drie titaten ons vmrs. landts yan
Brabant Eekenk. v. Drab. reg. 137 f°. 8 v^. (1615).
En naer dien daerop ghehoort zyn gheweest de
voors. ghedeputeerde van de steden van Brabant
in der leste daehvaert binnen dese stadt van Brussel
vergadert gheweest hebbende. PI. v. Brat. 22 apr.
1516, I, 79. En om met meerdere deliberati«n in
deser materien voort te gaene, hebben wy, tot meer
stonden, gheroapen in onser presentien die edr-
weerdighe eii duerluèhtighe princen, knerronten
van onsen helighen rycke , . . . efi genendioken 4klle
die Staten vÉn den voors. keyserrycke, vergadert
in erooten ghetale in der keyserlieke daghvaert . . .
in dese onse keyserlieke stadt van Wonns. PI. v.
VI. 8 'mei 1821, I, 94.
4) JKfis- e» têerkosten, onts^adiging , fr.J^^Mede
route et dipens de bouühe, indemmté. || Bü waore
negheen dagere, zo moest de heere doen te z\jnen
ooste, en de mannen en zouden gheene daehvaert
hebben, want si moeten haer leen verdienen. Mfter
sond se de heere leeden uten hove, hi moeste hem
hare dachvaerde geven. Leenr. v. 1528, F v^.
DACHWANT, zn. Zie dachhasl. || Ad kee
sex dachwant tfi prato . . . siquid de hiie n daoh-
want.. Charter d. abdy v. Vorst, v. 1207| Oml'
tnarden. zvi bunre lands iy dachwant en x roeden,
316
DAD.
DAE.
Sêer V. Vianen, 4 juni 1293. X daohwint lands..
onderhal [f] daohwa&t eusels . . Derd&lf dachwsnt
luidB . . J£n dit huus hevet xzv boenre lands wen-
nende en menchy onderhal [f] dachwant landa men.
Beken, gaetkuis o. Asêehe^ 10 aug. 1298.
DAD£N (Dajen, daeyen), zn. mv. Dadels^ fr.
daüe». Kil. Dade, dadel, dactylus. \\ Yan froite,
daVs te wetene yan vijghen, van rosijnen, daden,
rijs en al bhIc goedt. dx Ylaicikck, Ace. 29,
xvd« E. Daejen, j bale, iy gro. Yls. En yan een
ozhoot, yj gro. Een pijpe, xy gro. WaUrtol 1560.
Dayen. Een oxhoot oft een pijpe geit yi Ib. grooten.
Schatting v. 1551, fol. 184 y^ Daeyen, comende in
yaeten, tonnen ofte baelen, naer adyenant, yan
elck 100 Ib. 1 SC. y. gr. Antw. tol v. 1628. Die
hem wilt doen yersekeren op yijgen, ios\jnen,
dsegen, oranieappelen en andere fruiten,., moet
deselye uUtdraeken en specificeren. C. o. Antw.
eomp. rV, zj, 41.
DADINGË (Dedinge), sn. yr. 1) Qesehil, twUi;
reektsgedinff ^ reehishandelt fr. di0rend, quereUe;
Utige, proeèt. Kil. Bedinghe, 2i«, litigium ^
foédmty pactio. || Yan dedmghen yan alrehande
stnoken, daraf te done alse regt es. K. markgr.
Antw. 1292, 38e al (De K. d. amntaniê v. JBnusd
legt : Yan den dingen . . Klaarblykeiyk eene schrjjf-
fout). De K. d. meierij o. Loven ^ 48e al. (Mei
1412): Yan dadinghen, [yan?] alrehande stucken , te
doene daeraye als recht wijst. De Lugater o. Srab.
Yan dedingen . . a. 41 , eindeiyk , de K. don Bon-
mameh page de Brabant, 38e al. (Mei 1312): JSndroit
dee afomrnemenê plaie ei de iouiet autres ooses, f era
<m enei que droist eet. 3e al. Ib. Kb. o. Antw. a.
193. Want een dedinghe langhe gehanghen heeft
tussohen onsen geminden in Gode, den abt yan
Sintraden eü den goden laden yan den dorpe yan
N. . , alse yan wetringhen en scoawen yan heem-
raden en yan anderen saken daertoe behorende. Piot,
Cart. II, 85 (23 jani 1378). G^geyen eenen trompetter,
die met de goede lieden yan de stad dickwils by
daege en by naghte aytgetogen heeft in de dae-
dinghe tasschen Brussel en Antwerpen. YAif Melc-
XXBXKX, Xruieboog, 21 (1482—1433). Die Jierto-
ghinne yan Lacemburg, yan Brabant en yan Limbarg,
oyerbieden [l. ontbieden] en beyelen, also emsteUo
als wy connen, a, onsen amman yan Bruessel,
dat ghi onsen lieyen neye en getrouwen , den heere
yan Gk^sbeke, set yan onsen weghen in sinen
lande yan Gaesbeko en in allen anderen sinen
goiden binnen uwen ambacht ^eleghon, in alle
der yueghen dat hi was eer die onraste en de-
dinghe opetont tusschen hem en onser stad yan
Brussel, om wilen heeren Eyerarts tSerclais wille.
A. Waütebs, JKnvironêf I, 144, Ckarterboek v.
éaaebeek, 19 aug. 1888. Dat yele herscepen ge-
legen sjm tot Meerbeke bi Meohelen, die goede
aldair, als sohynt, menich jaer yoer eygen ge-
houden hebben, daer wat dedinghen opetont tus-
schen enige partien, en enige goeden aldaer ge-
Wen, wilen toebehoirende enen Janne Yan der
^iden, welke partien aen Petro quamen, om
raet te hebbene op hoir daedinge. Ib. II, 785. Beken.
d, leenen v. Brtiant, 1406. Ophem bi der Yue-
zen . r . Bi den bossche ter Yueren , bi de stad die
men heet Hoeyorst: Dit es dbosch dat Art Beyniers
hout, die ter Yueren woent, dat in dedinghen
steet. Bruee. Godeh. H, 10. Dit es alsolken da-
dinge alse Olaus yan den Werye, Claus Wine-
gheem efi Claus Colenz gededingt hebben yan der
stad wegon yan Antwerpen, tusschen den jonchere
yan [NjAssouwen ende den here yan Hoghstraten,
alse op de gheseilde [2. op de ghescillen] die tus-
schen beiden den yors. heren hangende waren, a^.
1410. Catalogus de Bidder, n^ 54, 5^ (1410).
It. C. V. d. Cfrave, yi , 3.
2) Overeenkomst f vergelijkt vredesverdrag ^ p^t
fr. oonvention, acoordj pacte^ traite de paix. || Dat
N. N. . , ghehaelt en gneyanghen en wechgheyuert
hebben enen portere yan Loyene , met den nacht . . .
en hebben dien swaerlec meshandelt eü ghepynt,
en hem afgheset en gerantsoneert iiijc mottoenen..,
in oontrarien yan den yors. payse [nl. y. 1361],
binnen die deedingen en traitice . . . Dit syn die
pointen, ramingen, dedingen en ordinancien, die
almeest geordineert, gededingt eü geraempt heb-
ben geweest yan onsen lieyen here wegen des
hertogen . . en hare goede steden yan Brabant, . .
En toech [nl. de hertog] opt raethuus, daer aUe
die ghemeyne stad yan binnen raets en yan bu-
ten raets yergedert was, en oic die goede kna-
pen en geswome yan den ambachten, dair alre-
hande worde [Z. woorde] en dedinge waren, hoe
men totten commer yan der stad gaen mochte,
sodat, onder d'ander dedingen, aldaer die knapen
Tan den ambachten onsen lieyen here yoirscr.
baden en yersochten dat hi.. Acad.d'archéóL 1856,
blz. 161, 165, 166, SCHATSS, Analectes^ 14<le E.
Want die pruefde der liefden toeninghe es des
werkes, welke liefde wi u neesten yaderliken be-
wijsden in der dedinghen der zoenen die tusschen
ons ghemaect is, indien [in dien?] dat wi den
poerteren en inwoneren onser yorscreyender stat
yerhayen [yergayen?] seer groye misdade en sware
excesse . . . Dat, yermids der dedinghen der yor-
ghenoemder zoenen, die gheestelike personen onser
yorscreye stat weerdeliken en ghetemeliken weder-
ghosat en . gherestitueert werden in horen kerken ,
beneficien,.. Piot, Cari. 17 mei 1393 n^. 478,
blz. 117. Zie de Ybibs, Leken.-sp. iii, c. 3. y. 85.
DADINGEN (Dedingen), ow. 1) In rechte op-
treden f pleiten , fr. piaider , contester en f'ustioe. Kil.
Daedinghen, dedinghen, ger. sax. hoü. pris.
1^ liiigare, diseeptare. || Item, yan scouwe sal men
wysen die waerheit te yerhoeren; die op waerheyt
dedingt, die op yoerganc dedingt, of yan erftalen,
die sal men wysen: heeft hy se by hem, hy sal
se te hans leyden; en heeft hy se niet, hy sal se
brengen int genecht. Charti». v. *< Bosch, P. 50.
Die scepenen wysen yoer recht: alsoe yerre als
daerop wettelike waerheyt eededinct is, dat men
die wettelike waerheyt yenioeren sal, also als
recht is, en daerenteynden recht. Ib. fol. 53. Zie
Yerdam 1).
2) In rechte vervolgen als eiseher^ fr. poursuivre
en fustice en qualité de demandeur. \\ Om die yor-
screye saken [nl. de armengoederen], in alle en
in yegelijc hof, en yoer wat richtere, gheesteliken
of weerliken, bi hem selyen oft bi procureeren oft
boden te dedinghen en te beschudden, in alle
formen daer dat beste in gheschien moghe. Piot,
Cart. II, 131 (17 mei 1393).
3) Onderhandden j overeenkomen y een vcrgelffc
treffen f h. traiter, lUgoder^ composer. Kil. 2^ oom"
ponerCf padsci^ transigere. || Dat, want een twjjst
opgestaen was tusschen ons en onssen richteren
yan Brabant , op een zyde , en der stad yan Dyest , in
dandere zyde , . . soe zijn die goede lude Tan Dyest
comen bi ons en bi onsen rade , en hebben ons des
een hoefscheit gedacn, en alzoe yriendelic niet ons
gedcdinght, dat wy.. die scepenen.. hieraf quTt-
I)AE.
DAË.
347
SBohouden hebben . . Oirloren en consenteran hen ,
t sy den coat eii den onnedt, dien zy hierom
gehadt hebben , nemen moig^n en maken aen hen
zelyen binnen der stad Tan Dyest, eest aan hen
asstjzen off anderuins , tot haeren meesten oirbaere.
Jhudê Boodb. P. 49 y^. Hertog Wenceslas 29 mrt.
1366. Wy^aensiende trorseide gheecil, beede pur-
tien hara synde up tsoustineren yan haren opini-
oenen, om hemlieden derof te middelne en tap-
pointyerine , . . hebben . . met beeden partien soe-
yerre ghededingt, dat wi se als hierop ghebrooht
hebben, U haerlieder oonsente, ten appointemente
en acccirde hiemaer yerclaerat. O. v. Amden. 2d« d.
Orig, 8 dee. 1391 , bis. 102.
DADINQ8MAN, zn.; my. DedimgiUêde (—Judê).
SehêidtreMer f hemiddêlaarj fr. ariifre, méditUetir.
Kil. Dedingsman, scheydman, arHier, de-
dingslieden, arhUri, diseepiatoret. || Wij, N.
9., seggher, minleec dedingalnde gheooren, yan
aJsutken twist, ghesehele, debat en discorde als
hanghende is gheweest oft wesen mochte, en son-
derlinghe yan alsolker schout als . . . Piot, Cart,
U, 136 (25 mei 1397).
DA£CHBO£CK, sn. BegUier der dagwÈor-
dümgen in sake wm wrijmakiMg van goederen, fr.
regietre aux cusignationt en pnrge. || Soe wye op
yemants daghinghe metier doeken restoir (^ ca-
laengie doen en syne yersweshen chijnsen, renten
oft hypotheke goet honden wille, die is schuldich,
binnen jaera nae de eloeke , calaingie . . te doene
wettelick Toer seepenen, en doen syne ealaengie
rechtelick teeekenen by eenén secretaris opte yoirs.
daechcedulle oft int daechboeok. C. v, Aniw. 1545.
TI, 32. Zie FüBOX.
DA£CHCEDULL£, zn. yr. Plechtige inda.
gingshrief in take van tmvering van goederen, ft,
afonmement eciennel en maüère de jnurge. Zie dakch*
bosck en pimoB.
DAECHELYCKHEIT. Zie dachlijckhsit.
DAECH8EL (Daegsel), zn. Daging, dagvaar-
ding, ft. aeeignaiion, ajonmement. \\ Dies worden
de yoorsz. boden gehouden hunne daegselen per-
feetelyck te doene, en te spreken de gedaegde in
persoone, C. v. Loven, Weeakamer a. 15. Mkbtkvs
en ToBïfl, y, 578. Zie pxtbok.
DAECK, zn. onz. Dak, fr. ttnt. || Wat aengaet
de stroodaecken in prytje, den afgaenden pachter
lal mogen leggen, tot een yolle daeek, te weten . .
eü znllen de geswooren prysere in *t prysen yan
't daeek niet alleen considereren de diokte,.. C
e. Anden. 2(l« d. Begl. 12 aug. 1767 , a. 28.
DAECKLEDER, zn. Dakladder, fr. éehelle de
eomvrenr. || Dat den autsten soen aUeenelyek com-
peteert, in die Loensche ceynsgoederen , die huys-
singe met den hoeff, soo Terre die daecklederen
streken, Tan een huyssing alleen, tot synen cuer.
C gr. Zoon, I, 255 (1623). Zie backltob.
DAELDER (Daler), zn. m. Daalder, fr. thaler.
ZUveren mmni geslagen onder koning Philips ii , ft,
nttmmne d'argeni frappée èoum Ie roi Phüippe ii.
tl Hebben oock gheadyyseert eii gheresolyeert eenen
gouden Gulden en eenen silyeren Daler herwaerts-
orere to doen slaen, gelyck in gewichto en alloy
met dien yan Duytschlandt , daeryan de figuren
gedmckt sullen worden. £n sal denselyen onsen
gouden Gulden weghen . . . Eii onsen silyeren Daler,
weghende 19 enghelsche een aes, derwelcker men
Qyt het merck yan Troye slaen sal aeht daalders,
een 4de deel, een 16de deel, een 64*t« deel, 256«te
deel yan eenen daeider, houdende 10 penningen
16 greynen fijn silyers, sonder eenich remedie,
sal weerdich zijn .. 27 Vs stuyyers onser Ylaemsoher
munto. Fl, v. Brab. 4 juni 1567, II, 495 b. En
onsen nieuwen silyeren daeider, die men noemen
sal den Daeider van Bourgoingnen, dra-
ghende op d'een syde sinto Audries cih een Bour-
goens oruyce, eü op d*ander sQde de wapenen ab
vooren, sal nytghegheyen worden yoor 32 stuyyers,
en de helft en t'yierendeel yan dien nae adyenant.
Ib. 498 b. Bij r. d. Chijb, Eertogd, 284: fiuT-
gondisohe of kmiadaalder.
DAEB, 1) bijw. Daarheen, derwaarie, fr. vere
ee lie», en eei endroU, g (ayeo mony.). || Soe
7e yan den omsetoren eenighen poirtore onrecht
geWaut dede aên sQn guede, dat die poirter
met reoht en sonder claghe beseten hadde, die
sooutheit, met allen dien van der stat, arme en
rycke, sal daer yaeren en dat onrecht berichten
eü dat ayedoen, en dat sonder ons en der onser
bolffhenseappe IBrab.-reehi : belghenscap]. Charter
V, ^ Boseh, Friv. Trim, 12 jan. 1329, a. 3.
2) Yoegw. Indien, fr. H, || Daer hy [nl. de
aangehoudene] gheenen. zeker, borghe otte namp-
tissement en yermach, moet in yanghenesse blyf-
yen totdat yan den anesto ghedeoideert wordt C
V, Aalet, y, 4. Daer den ghearresteerde den ofi-
eier ontghinghe, zoude moeten yerantwoOrden yoor
het arrest. Ib. Daer den gearresteerden gheen yer-
zoucken doet, en dat den arrestant swioht en niet
en procedeert tot besliohton yan den arresto,..
zoo smelt hetzelye arrest. Ib. 8.
DAEBAGHTEB, bw. Daarna y fr. aprèe, |] Yoor
de noene lidens moet thof gemaect wezen; diet
daerachter makede, het ware abuis yan wetten.
Leenr, v, 1528, 37. De stede yan Sint-Oniaers was
wederomme inghenomen... swoensdaechs snuohtons
den xjsn in sporcle . . Nemaer tcasteel hilt noch
yj daegen daerachter. Piot, Chnm, 266.
DAERAF (Daeraye, deraye), bgw. Daarvan^
daarafi toaarvan, fr. de eela, en; de qui, donL
II Om den tseens [cyns] die yoere ghenoemt es,
jaerlijcs yergouden to sine in Palmesondaghe, ofte
dsabs entsconyente ghemuede deraye. Mei 1290.
Ommedat hi denghenen, die sinen vader den voet
afsloech en sine vingheren, doet ghesleghen sonde
hebben, daraf dat claghe was ghedaen vor den
balliu en seepenen van Audenarde. O, v, Anden,
2de d. blz. 29, omtr. 1300. De gesworen colfdragers
sjm schuldich, op heuren eedt, den schoutoth en
borgemeesteren to cundighen en aen te brenghen
allen mesusen, excessen en delicten., opdat de
heeren daeraff eü oppe terstont moghen doen nemen
wettighe informatie,.. O. e. Aniw, 1545, i, 54.
Of een goet verstorve van eniger ziden onder Ni-
vele, daerave sonde tkint staan int ff^ers en moe-
ders stet. C, V. Nijvel, St.-Oeertr, 352.
DAERBINNEN, DABBEKBHursK, byw. Mid-
deienoyl, tnineedken, binnen dien tijd, fr. entre-
temptj dane VintervaUe, \\ Dat die seepenen..
soeden moeten » . . die vonnissen weder uton . .
binnen den geneohte daema, opdats partyen daer-
enbinnen niet eens en worden. Kb. v, Antu>. Oude
rechten, a. 11. Oft partyen overgeven wouden
reprochen ende salvacien, en dat den tyt van der
machten en commissien van den commissarissen to
cort waire en faillieerde, soe sal thof, ton ver-
snecke van partyen, huer macht [vermogen] to
prorogeren een maent tyte, om dairenbinnen in
hueren handen to dienen en to fnmeren van den
voirscr. reprochen eü salvacien. y. d. Tat. 3^8 t*.
Die manscip ghedaen heeft es sculdich de ffrootto
Tan sinen leene up to bringhene in des heeren
40
Si8
T)AE.
DAK.
Iioeo Tsn Bijne» maaneii binnen den x} daghe, op
X Ib* gr. En die rersto be^t hi omme daerbinnen
wel te Toenriene de groote rm sinen leene, dat hi
met becMshamt en si minder oyer te bringhene dan
het es. Leenr. o. 16^8, 1^. 2 V^. Dat die hnerlin-
ghen moeten worden gesommeert drie weken te
Toeren , om hen daerenbinnen te Tersien van andere
hvyeen. C. o. Bruêêel 1570, a. 46.
DAEBBOVËN, daebbnboten, bijw. 1) lm*
husehen , ondertuMÓkên, middderwi^ fr. êMtr^têmps^
dann ViniêrwdU. || Zoe wat vreemde man, die
eenen poorter onteet [nl. beroepen] heeft, en daer-
boven in der atadt kompt, aen saleken vreempden
man, noch aen zijn naeyolgeren,' en aal menegheen
Btatuijt Terboeren. K. v. St.-Truidên, 1S66, a. 40.
fek> wie wonechtich buten Dyest yemanne wonech-
tich binnen Dreet ontseeghde, met ëénea man te
betughene, en* daerboven quame binnen Dyest,
soadB ghelden x Ib. Kb. v, JHeit b 99. Ware dat
Bake dat enich twest ocht diicoert tusschen eneghe
partien opghenomen [nl. in wettelijken vrede ge-
steld] wordde, en enich paitie daerboven van der
ander partien, ooht van horen maghen, gheelaghen
ocht ghequetst wordde, elc soude ghelden x Ib.
Ib. 113.
2) Ondank», im wterwil «o», nieitegensietande , fr.
maigré, nonobaiani. \\ Als eenich goet binnen yemaatB
hnjse es gearresteert- , efi hy den last van dat goet
te bewarene aenyeerdt, en daerenboven dat goet
laet wechbrenghen ocht versteken, die is sohnldioh
te verantwoirdene en inne te stane voer de achnk en
actie daervoere tselve goet gearresteêrt wa». C. e.
Aniw, 1546, IT, a. 23. £^0 wie, rechtelgok gearree-
teert s^nde, tsij in persoen oft goeden, daeren-
boven vertrocke, oft tgoed verpoide in versmade*
nesse van den arreste, verbeurt sestioh goude realen
oft rijders. Ib. ccmp. YI, i, 54.
DAëBDëN, zn. mv. Brandpijlen, ir flèekêt è
feu. II £n boven die voors. weerre sal [elck schip]
rooghen voorzien syn met ander wapenen, cort ofte
lanck, oock met haghelgheschut , vierwerck, yseren
teerlinghen, daerdeu, steenen, corseletten, &o. PI.
9, Vh 19 juli 1551 , a. 4 . 1 , 379.
DAERENTENDEN (Daerenteynden, daer en
V eynden, dair te eynden, daerentenden), b^w.
1) Ifa verloop vam dtmi tijd f fr. aprèi ce Itp» de
iempe, è bout de ce terme, || Als de possessie wort
begonnen teghen denghenen die thien mylen buy ten
de palen van Brabiuidt woont stedevast, soo en
wordt de prescriptie niet volbracht voor dat vier-
tigh jaer volcomentiyk overleden zyn, eft daer- ei^
t' eynden is dengenen verwaert die se ter goeder
trouwen alsoo beeeten heeft. C. v. Brueeel, Pree*
eriptie a. 4 (1482). Ohristyn in fine quorum [sctf.
annorum]. Die deken selen die cloicke doen luden
des maendaghes te drien uren na der noenen, tot
dattie olocke vier sleet; en alsoe langhe als die
olocke luden sal, soe salmen die laken opdraghen
[fi^. boven, op de Hal]; daertenden soe en aal
deeken noch dekenknapen laeken opnemen noch
ontfanghen te peertsen. K, lakenff. IHett, Ord, o.
1414, Van der peertee, reg. 786», f». 9 v«.
2) Na voUreScHng van tekere wettelijke of reek-
ierlijke verriehtinffen, daarna, vervoigene, fr. aprU
Vaecompliseement de eertaimt actee légamw om judi-
eiairesy aprèe cela , ensuUe, \\ Die scepenen wysen
voer recht dat etc. . . ende daerenteynden recht.
Charib. o. 's Bosch ^ f". 50 a 58, passim (Gewone
slotformule van een schepenvonnis). En dat [proces]
alsoe geinstrueert en gcstelt in state van wysen,
overbrengen oft overseynden te hove, wel en trou-
welyc geslooten efi toegeeegelt, alzoet behoirt, binnen
den ierston dach ens. naiatooaoende, om d«r ta
eynden, dat in al gesiem, de party eil te appom*
teren nae recht, opdat men oan. y. i>. Tat. 353 v^.
Oft daer iement is, die deselve goeden coopen
wille, dat hy bg hem oome en hy sal OBtfiuDgen
wordden om die in te setten op eenen prys, om
dairenteynden , die vaytroepingen dairaf gedaen efi
volgaen synde, en dat decreet toegewijst, deselve
goeden geievert te wordden den hoighsten verdier-
dere en dyer meeet om geboden heeft. ld. 898.
Daemaer moet de airrestant syn besetsel aldaar
rechtelick met vonnisse doen vemyeuwen, en daw-
enteynden moet de arrestant tvoirscr. gearresteerk
goet behoorlick vuytwinnen ter hooghev vierscharen
eü syne procedure beginnen. C. v. Aniut, 1646',
IT, 5. It. 15, en TI, 44. Wordde dat vioawe^
name [nl. die vrouw] daertenden [na wetteiyk ge-
nomen vrede] gheelaghen oeht ghesteken, soe souds
die mesdadeghe gelden xzx Ib. Kb. v. Dieet , b 22.
DAER£NTUBt5CB£N, b^w. Iniusschen, onder-
tmssehen, fr. entretempe. K.U. Daertussohen,
daer-en-tusschen. || Oft ghebenrde dat daer-
en-tuaschen iemant anders op dleia varobligeewlen
pant eenige have brocht , . . . soe vevmagh £. O. «.
Brussel 1606, a. 98. Christyn interim,
DAEBIMNË, bi)W. Waann, in welke zaken,
fr. dans quoi, en queUes molières &u easues, |] Ib
wekke civile saecken den thoon es openbaef; en
in criminele saeken, daerinne dat seprooedeert
wordt van drie daghen te drie daghen, wordt den
thoon geproduoheert in presentie van partie. O, e.
Bruesü 1570, a. 10. lem. daerinne hebben
dat. Van iem. eisehen {of verkrijgen) dati ft.exiger
{om obtenir) de qn, ^«e. i] Item, moeten de j^ffiers
henne dercken daerinne hebben, dat sij de pre-
sentatien te boeeke stellen by ordte en gevolch,
gelijck hun de memoriaelen eü billetten dMraff bQ
de procureurs sijn geievert, eii die hao eeiel geie-
vert B\jn, altyt voore. C. e. Aniw, eomp, Y, x, 67.
Zie ook HBBBEN IBIC. IS Disir.
DAËBMEDE, biJw. Waarmede, krackiene wdi,
fr. ptNrmii quoi, en vertm de quoi, j| D'executie vaa
hypotheoque ghebuert' by pandinghe metten am-
man eü twee scepenen ten minsten, mits by den
verEOuekere van der puidinghe preeenterende en
toogende de wettelioheae van derselver hypoUMoqite
damoede de amman die noopt en pandt, m^
maninghe, wysdom en ghebiedene van losdaghen.
C V Qetkt VT i#
DAERNEEN, 'b^w. Zoonitt, fr. sinon, \\ Int
vercoepen van eenige huysen, erfve eflle lande,
zooverre als men verswyght zyne» ooopev de bMya»
huere zulcx als die ia, ofte eenighe renten ofte
servituyten, ofte eenighe andere lasten,., zoo ia
den coop nul, indient den cooper belieft, v<kSr
erffvenisse; daemeen, als hebbrade optie, moet
den vereoopere den eooper uprechten al t*gfaene.
dat hy verzweghen heeft,.. C. o. Aalst, xn, 7.
In ghevalle dat twee oCte meer, den vereoopere en
goede aleven naer bestaende, hem preeenteer^n
als naeliBgheny zullen taaemen geadmitteerl worden
indien den gront can ghedeelt worden; daemeea,
aooden daeromme moeten loten. Ib. a. 28. Yermo^
ghen voorts terstondt [nl, de oppervoogden] , loo
verra zy by den haudere, hauderigghe ofte eeoj^s
van de hoirs versooht syn, daemeen, uuyterlyck
naer de zes weken, iaventoneren». . alle de meuble
goedinghen , . . C. v. Auden, n, 17.
DAEROMME (Darombe), b^w. Damrom, om diê
reden, fr. powr ee moHf. || Sü ombe dat dit waar
DAE.
DAK.
319
I, «n ket Tast en glw>tode faivren aal, darombe
hebbe wi^ aoapenen tui Leuwe ▼ongheooemt , deae
iBttenn ghaMghttli met omBen segbi£. 10 fobr. 189€u
DAEBOMTB&HT (Daer omma teneat), byw.
2XflaroMiéiiM< , oailrm/, omj^aaor, ten ummsten h^,
fr. «aaira», è pêm prië^ tm /Ma fiïat — an/waaMiiw.
II Van deian lande lioudan die yan Sent-SalFaton
te Braoghe twe ghemete of daer omme terrent
[terdent?]. 80 jan. 1285. Vod, Mms. ii, 368. Daer
ofte daeromtrent. i| Omme waerinne te toot-
aien, soo hadden de sappÜanten, . . goed en oir-
boirlyok gerenden, tot dies op te atellen en aen
ona te preaenteren een project van reglement, ge-
trookeo op de forma en maniere ala in andere
gelycke plaateen daer ofte daeromtrent geobaer^
Teert en gepractiqueert worden. O, F,'B. amir,
84 oct. 1749, InU YI, 503.
DAEBOP, bjifw. MiddéUno^, amkrituêckem , fr.
«Mr ces eiUrifaiteSf dans eefie enitrfaite, \\ Goop-
isanaboeoken hebben gieloore onder cooplieiden in
■aacken bannen handel aangaande , . . aoe wanneer
alaaloke coc^man ia een man Tan eere en yan
trouwe, die gewoon is de waerheyt te aohryyen,
eii dat de boecken wel eü behooriyck s^n gehouden,
en medebrengen d'oorsaecke en redene Tan de
sefault, en den ooopman gereet is deselve met
eede te gewaerigen, oft daarop is geatorren, en
datter geene stercke presumptie ter qontrarien en
ia. C e. Anim. eomp. Y, xj, 42.
DA£BOV£R (DaeiooTer), byw. 1) Inhuichen , fr.
mUre'têmpt. || Geeft een povtere eenen yreempden
man Trade, met sljnen vrijen wille, en der vreempde
man waderaeggha Treede, en deiselTe come daer>
oeTor binnen der atadt , der portere en syn mae-
ghen, die portere sijn, en sullen aen den Treemp-
den man uQt mogben mesdoen teghen dese sta-
tuten, doetiJacb nutgaaloten [Tarsta: indien de
Treemdeling sioh aan doodslag plichtig gemaakt
haddej. K, v. SL-Vrmden 1866, a. 23.
2) DmairkofMn, boimt een uitgedrukt gfetal, fir.
uurdM f au'deeeue d'um nomkr^ eaBprmU. \\ Éen mans-
persoun oudt synde züy jaaien, en een meysken
oudt zy jaeran en daeroTer, moeghen ealide dis-
poneran by teatamente Tan allen beuren eyghenen
goeden,.. C. «. Antw. 1545, zii, 4.
8) IHeUe^nMtvemde dai, fr. aia^ eeh. || Oft
eanich man syn testament gemaeckt hadde, en ten
hayligen gesworen dat hy syn testament niet weder-
roepen en sonde, en hy daarover syn testament
broieoka en wedernepe, .. C. ^r. Loon, I, ti, 46.
DAEB60NDER (Dairzonder) , by w. Zonder hem
(haar, hen), zonder dat, ft. soms lui {elle, eu9),
eame eela, || Da partyen te roepen en te daigen
tol allen püetsan daert hem [arbiter] gelieft, dair
bj aal mogen pronuncieren, ^etzy by gescrifte
oft dairsonder." t. d. Tat. 316. Oft het gebeurde,
dat d^n yader aflyvigh wirde yóór de moeder, en
dat hy eenen oft meer goede mannen hadde ge-
* ordonneert om moroboir oft momboirs te wesen
Tan syne kinderen , met de moeder oft daersonder , . .
C e. Srmeeely Weeshamer, a. 7. Christyn cvai
wuiire fls2 sime. Worden toot immeuble goeden ge-
acht: alle bapande renten, aoo op gronden Tan
ervan als ooek degene wettelijck bekent syn op de
atadt Tan Dieet, oft by doosters , godtshnysen,
ooUegian, ambaehten en dgeigeiycke: alle weloke
wondiaii garekent toot gronden Tan erTC, ingevalle
daaa^Te iwkent syn met het octroy en authorisatie
toi dgan cas dienende, en daersonder, soo worden
aQ gerapiiteeit Toar meublen off peasoneele actiën.
C. V. Dieet, ¥2. it, 10.
DAERTSQBN (Daertegana), bijw. 1) Jn uer^
goeding van, ft, en compensalion de. Kil. Daer-
teghen, 1) contra id, || Een broeder oft yuster
sal met giehten ontfangen liaer oft syn deyUnge
Tan de stockguederen, op alsoo dat syn andere
broederen eii susteren Toor den Hoff bekennen dat
die guederen toebehoeren denghenen die dese ont-
iangea [aZ. Terheffen] wilt, eü dat sy ander erff-
guedaren daertegen hebben. C. gr. Loon, I, yi, 29.
2) T^en wien, tegen welken, fr. conire guL
II Dwelck te verstaan is, soo wanneer degene die
gedaecfat is om 't guarand t'aeuTeerden en daer-
tegens OTersulcx Conclusie genomen is, staet onder
*t gebiet en jurisdictie Tan der stadt. C o. Antw.
eomp. y, X, 46*
DAEBTEVOBEK (DaerteToeren, daertoTOoren,
daertebe voren), byw. Te voren, onmiddellijk voor^
afgaand, tt. auparaoamt, precedent. || Dat men on^
roerende goeden oft renten nyet en mach Tez^
ooopen sy mooten ten minsten drie werokende
Tridaghen openbaerlick Tuytgeroepen syn, en oick
des sondaechs daertoToeren gecondicht in de pro-
ohiekerckeu, en oick te Toren op alle hoeoken Tan
den cruysstraten Tuytgebelt. C. e. Antw. 1545, t, 6.
Tot Herentals wordt eens des jaars gehouden
Toochtghedinghe , d'welck is des dysdaeohs nae
Yerlooren maandagh, wesende den eersten maen-
dagh, nae der noene, en wordt 't voechtghedinghe
gheboden ter karcken des sondaaghs daertevooran
[var. daertebevoren] te mistyde. C. v. Merenttde, i, 2.
DAEBTOE (Daertowe), byw. 1) Baarbij {hy
dat), mede, fr. avee, conjointement. || Dat har
Wouttre Tan Buedeghem, riddere heeft Tercocht
den gaathuse Tan Brusele, sine thiende Tan Bua-
deghem , . . metter thiendeói die de cloester van
Bigaerden houdt, die daertowe behoort» 11 juai
1277.
2) Daarbij, daarenboven, bovendien, fr. ea ouire,
II Als die olaiechte gedaan ee voer enioh van deesan
twye [twee] gerichten, zoe en maoh hy uyt olagan
voer dat ander gericht. Wy [wie] daertegen doet,
die sal verboeren der stadt eenen wech te Bute»>
medou. En daartoe sal hy die wederpartye van
den anderen gerichte ontheffen en altemael sca-
deloes houden. K. v. St.-Truiden 1366, a. 3t. Diee
niet en duet, saais gbelden xx s. en- den vesoh
Terliesen daartoe. Kb. v. Dieet, jl xxxv, % Daer-
Tore sonde men houden [aZ. men ham aimhouden]
en zijns zeker zijn, en daertoe den ontseeghden
[uitgedaagden] beteren. Ib. b. 93. En heeft lü
aldaar wapenen, die sal hi daertoe Terliesen. Ib.
139. Indien hy eenighe andere panden oft galt
bnyten oft t'huys dede halen, en die oick mede
daertoe Terspeelde, die panden, . . moeten hem . .
wedergeloTcrt wordian. C. v. Antw. \b4h, ii, 51.
Al eest dat de lancxtlcTende TOerTuyte heeft syn
Tordeel, nochtans moet hem daertoe noch Tolgen
d'een helft Tan allen den resterenden huysrade,..
Ib. XIII, 41.
DAEBVOOR (DaarToero), byw. In de plasts
van, fr. è la place, en la place de, au lieu de oela.
II Die boTen Trede yeman4e dreychde te slane, te
amytene oft te stekene,.. Terbeort xx ponden
swertte eii eenen wech te Boome, oft gelycke xx
ponden daervoere. C. v. Antw. 1545, iil, 16.
DAEBWAEBT, byw. Derwaarts, fr. vers eet
endreU, de os odté-ld. || Dat de voors. coop en
regecten hemlieden bestrecken moeten tot eend«r
gracht streckende te Wondelghemwaert,toter gracht
die de oaatelain van Ofaeodt.. daer hadde,..
welcke gracht ja al waert {sic] d'aanta gsaobt
320
DAG.
DAG.
dfterwtert an saërende {nl. uitwaterende] in de
Liere, ligghende es., db Fottsb» Oeui. I, 77,
16« E. Zie DAÜWABBT.
DAET. Zie dat^,
DA£T, zii.Tr. 1) Daad, hHgedane^ hêt verriehiê ,
fêii, meestal eeme misdaad, fr, fait, chose faUe^
aeiej aeüon faUe, Ie phu sauvemt tm mêfaU. \\ Wie
anderen qaetBte mit verieohden wapenen, sonder
bloetreiaen, hi waera om xzx soellinge. Bloede hi
oeo Tan dier daet, hl waem om iii pont JT. v.
Axêw, en v. Brussel, 1298, a. 6. Noch suldy weten,
dat men den dootslager hulpe doet in drye ma-
nieren: dierste ia Toir de daet, ala z^n diegeene
die wapene oft zweerde daertoe leenen ; ten anderen,
in de daet, als diegeene die present is en hulpt
den dootslaoh Toirderen; ten derden, na de daet
en maleflcie, als iement den misdadige den heere
oft zynen dienaren neempt en met machten weoh-
leydt en dyergel\jcke. y. d. Tat. 64. Dat al mon-
delinge; behalvens dat men de daeden oft feiten
Tan belastinge wel mach OTorgeTon in geschrifte,
om de getuigen daerop te onderTraegen. C. v. Antw.
eomf. y, I, 17. In saecken daertoe ban, goesse-
linge oft andere beteringe staet, die in feijt oft
daet is gelegen, en mach den schonteth metten
misdoender niet OTorcommen. Ib. VI, y, 36. Den
schonteth , onderschouteth oft henne dienaera . . ,
en mogen geen poorter die op daet oft feyt niet
beronden en wwdt, geensints Tangen noch aen-
tasten. Ib. YII, ij, 4. Worden by den adTOcaet
alsdan Toortsgeroepen alle degene . . die N., ter
saecken Tan idsolcken feyt oft» daet, souden willen
belasten oft betichten. Ib. y, 3. Zwade daet.
JBmeddaad, misdaad, £r. mifait, crime. Yoirt, so
moeten si suTor sijn Tan dbrien quaden daden : . .
Tin moerde, Tan TeerooTene en Tan Trouwen-
craohte. JT. o. Waalhem, 1835, a. 7. M etter
Tersoher daet. Op vers^ — op keeter daad,
ir. M fiagrami délU, sur Ie faii. || Dat alle por-
aoonen, Tan wat state ofte oualiteytdie'zyn, sullen,
mitter Tersoher daet op 't feyt beTonden wesende,
mitten lyfre aengetast en goTangen mpgen worden
by alle jnstitien. O. erim, 5 juli 157(), a. 64.
8) Sulp, fir. seeourSf assistamee. In rade nOCh
in dade. Mei raad noch daad, fr. de couseU ni
de seeours.' || Sy sullen sweren, dat sy den mes-
doere noch in rade noch in dade en sullen bistaen.
Z. 9, ter Pieie, 1266, a. 40. Lat. tekst: in aliguo
eanstUo vd atmUo.
8) Cfetoieküffheid, fr. imporianoe. \\ Jof diegoene
die claghende es mits [2. mist] Tan siere claghe
te prooTene, iof dat hiere nienen Tolghet toten
ende, eist Tan erraohticheden, hie sal boeten iy
lib., en eist Tan cateilen, hie sal ghelden al-
snlke boete alse soepenen sullen jugieren na der
daet Tan eiere claghe. ^de JT. e. Brugge, 25 mei
1281, a. 22 his. De Fr. tekst zegt seUme Ie qucm-
üié de »on daim.
DAGELUCK, bn. Die wettelijk kan of mag
gedagtaard worden (daaghaar), fr. eelui qui peut
Hre Ugalement assigné (assignaNe), || D'een poor-
tere en Termaoh jeghens eenen anderen poortere,
wonachtich, Tindelic en daghelic binnen der stede
en soependomme, niet te prooederene by arreste.
.0. o. Óeni, ir, 12.
DAGEMENT, zn. Dagvaarding, fr. assig-
uaüon. I) Zyn gehouden [nl. de amman, cyn ste-
dehouder en syde dienaars], ten Tersoecke Tan
party e, binnen dese stadt en hare Tryheyt , te doen
alle arresten, soo op persoonon als goeden, . . en
de gheswoven dienaren., te doen alderhande daghe-
menten, insinuatien, inthimatien,.. C e. Brused,
1606, a. 10. Christyn eitaÜones, imsinmaitUmes ei
tnthimaiiiomes. (Zie by dezen Oommeniaior het on*
derscheid tusschen deze drie dagTaazdingen.) Dat
in alle saken binnen dese stadt en Tryheydt der-
seWer sullen genoegh wesen twee dagementen,
behoudelyck dat het tweede gesohiede met inthi-
matie. Ib. Stijl v, Wethouderen a. 1. De dagementen
sullen aen buytenpersoonen gedaen worden by plac-
caert-brieTon, a. 6. De dagementen, die gedaen
sullen worden in materie Tan appellatie aen sub-
alterne rechters binnen deze stadt, sullen gebeuren
met opene bricTen Tan daghement. a. 7. En in
materie Tan appellatie Tan Tonnissen, die gegeTen
sullen zyn by subalterne rechters buyten de stadt
residerende, sullen de dagementen gedaen worden
met behooriycke beschnjf brioTen. a. 8. Dat zy iet
Yueren obserreeren: dat zy procederen ten gronde
sonder des eenighe weete te doen dan op het leste
daeghement Tan gratiën. C. v. Tenmren, a. 1. Dat
op de maniere en ordinancle Tan daghementen,
proceduren en aoten judiciele is nu Tersien by der
ordinancien Tan der roUe. C e. Aniw. 1546, Y, 1.
Aengaende de dagementen die d'amptman int quar-
tier Tan Antwerpen Termach te doen, wt crachto
Tan schepenebrieTen Tan Antwerpen , . . wordt
gezeght onder den titel Van Amptmanshrieoen, Ib.
1682, iii, 14.
DAOEN, bw. Dagvaarden, voor het gereeki
roepen, fr. ajoumer, assigner, eÜer en jusHee. Kil.
Daghen Teur recht, eitare, in jus vooare. \\ De
lieden die woenen up ons lant,.. en sullen no
Tan ons no Tan ymene, die in ons stede es
geset , . . worden ghetrecht of gedaghet, om eeneghe
emende.. ofte mesdaet, ofte Tan Toerwaerden , .
dan allene in onse dorp ter Pieten. K. v. ter Piete,
1266 , Inl. en a. 1 , 3. Dat deghene die woenen
binnen der TOghedien Tan BTei^ghem . . , niet en
zgn schuldeoh te commene te zabbets gaughedinghe
OTer recht, hen ware dat ziere ghedaeght waren
bi namen en bi toenamen. 8 febr. 1276. Diegoene
die hie [nL de gekwetste] noemen sal, sal syn
ghedaghet bi roepe ghedaen ter marect, bin den
darden daghe, up abulke daet als hie sal hebben
ghedaen den ghewonden ... In alsuUcer boete sal
hie syn coemt hie niet ton daghe dat hie wort
ghedaghet. 2de K, v. Brugge, 25 mei 1281, a. 1,
4. De Fr. tekst zegt: sera e^fourners , en om jour
kil sera semons. Soo wat poertere die gedaeght
ware Tor Tinders, omme oiroontscepe te segghene,
ne quame hi niet, dat hi ware in de mesdaet Tan
III pont. C. V, Gent , Ord. 20 aug. 1284 , a. 6. So
wat manne die den anderen daghen doet Tor Tin-
ders,.. a. 7. Eest dat d^ezecuteur den baülyu,
wethouderen, mannen oft andere jogen niet tot-
gadert en Tindt, . . soe mach hy se dagen particu-
lieriyck op strate, oft elders daer hij se. Tint..
Gapittele werdt gedaecht ton persoone Tan den
oapittulanton Tei^pidert wesende in heure oapit-'
tole . . ; soe werden oock religieusen , abt en con-
Tent, opdat se d*ezecutour Tergadert Tint, en daer-
neen, soe doet hy se Tergaderen metten luyden
Tan der schellen oft belle, oft metton slaen op
den tjnnbre . . En en willen zy alsoe niet Tervaderen ,
soe doet hy de daginge ton persoen Tan den abt,
proest, prioer, deken, abdesse, priorinne, alsoe hy
se Tint, in de kercke oft in heure oameren oft
cellen, eii al graceiyck en met goeder manieren. .
Gemeynten worden gedaecht ton persoone Tan gou-
Temeurs eii regierders. WnsLANT, Prael. civ., iefi
y, c. Ty, a. 16—20. C. o. Aalsi, bhs. 264 (1465).
DAG.
DAC
321
C. 9, Aniw. 1646, ir, 19, tl, 19. It. eomp, lY,
rnij, 46; Y, ix, 24; z, 80, 81, 89, 41, 42.
O. «. /ftmMoM», JSH^ 1667, a. 86 en 182. C. om
Bmsiêl, 8Hjl v. Wetktmdêrtn, a. 17. Bojnmmo».
2) 1)0 rmthUfê fetdm op mim» m«< evrocJUtffdtf
êóhmld h^tadem grond^ im hêêlctg mmmii, ft. eomdmrê
lëê fugM twr mi fomds eikargé d'mme dette e» gomf-
frameêy U «aittr. {| 8oo wanneer die rentmeeeteie
des landts van Aieohe wilt prooedeien by gebiecke
Tan betaetincbe yan heereiyoke grondtohQnaen op
eenighe goe&n, daeiop m^n Vrouwe Tan Aasohe
ohyns hebbende is, is deselve rentmeeitere sohul-
dich op de goeden te daeghen tot Tiennael toe, en
dat Tan rieiihien daeghen tot yierthien daeghen,
en t'oloker reysen met diyenohe schepenen, en van
eloken daeghemente te doen kerokghebodt , en aen
den proprietaiis oft den hoodere yan de goeden,
by den dienaere yan den rentmeestere te doen
doen die wete en conde, en yan den yierden
daghemente die wetteiycke wete met die naemen
'yan den rentmeester en twee schepenen, en dat
aen de proprietarissen yan de goeden; en sooyerre
dat deeelye rentmeestere , naer 't yierde daeghement
en de wetteiycke wete, bebooreiyoken ghedaen
«ynde, niet en wordt betaelt, dat alsdan dieseWe
rentmeester mach oontenderen tot eyiotie yan de-
selye goeden. C. d. Vrijheid e. Aëtehe^ a. 4 (1670).
Zie BSLSIDSH 7).
Dagen of jagen. Kweüam, plagen mei woorden
en werken^ it, traeaeeer et pomrtmvre. Het w. dagen
heeft thans nog in Brabant de beteekenis yan
minaren. Heren (op iem. of iets), fir. peeier, pro-
fSrer dee parolee aigree (eonire qn, om qe.). Ter
gelegenheid yan geestelQke personen, welke zioh
ten ooreohte aan het wereldlijk rechtsgebied
in redele saken poogden te onttrekken, en waar-
over de rentmeester des hertogs yan Brabant
aan den Baad yan Brabant klaagde , wordt gesegd :
II Want de scepenen beduchten, nadyen sy de
geesteiycke persoinen, nLeoo forum gedeoUneert
hebbende, en dat sy recht yoert oyer hen wysden,
dat sy daerom ghedaegt oft ghejaeght souden
worden yan den geesteiyoken staet, seggen daer-
om, wanneer sy van den rentmeester om yonnis-
gemaent sQu: Die heere presenteert hem voor een
geesteiyck persoin; nae onse ooetumen en staet ons
niet yoorder over hem te wysen. C. e. Tmmkoni,
Ord, 16.aug. 1629, blx. 610. Zie ook Schnermans.
DAOENSVBIJ, bn. Beeeiligd voor dagvaardingen,
ft. è Fabri d^ajonrmemente, \\ Dat die somige uuUen-
dich voeren woenen, dat zy, alsolichs, dagensvrg
waren [aZ. buiten het bereik der „ongenedige,
ongotliche en onkristlige yoimemen der procureer-
ders, fiscalen, foreyns en andere"]. Piot, Cart,
II, 888 (12 am. 1461).
DAGER (Daegher), m. SxploU'doende deur-
waarder, ft, Muiêeter—exploUani, Kil. Dager,
eiiator. || Yoor 't daeghen van persoonen ten oor-
condsohappe , en van partie ofte zynen procureur,
omme die te sien eeden, sal den daegher hebben. .,
ab yan andere daghinghen. C v. Aalei, Sijfl,
Salariêeen, hht. 160.
DAQOE, in. Dag, doOe, fir. dague. Kil. Dagghe,
eiea, pugio, || Kinne [l. knive], dagghen, basceleers.
TAV LOXSBXV, Cart. 8i.'Bavon, Voerghebode iJBvor-
gkem, a. 10, blz. 284 (18<l« E. ds Pr. en Bb. II,
47. Miserien, dagghen, Ingelsche dolle, eft alle
messen, . . Kb. v. Aniw. a. 6 (Begin der xvr^ B.).
Dat nymant diagen noch over hem hebben en sal
pansyer,.. noch ander geweer, dan alleyne ejm
deyne dagghe off eyn ander cleyn metse . . Cv.
Maaetrieht, Priv. 11 mei 1428, a. 4. Bremessen»
houzweerden, lange messen en lange daggen (dia*
seWe langhe messen en lange daggen synde in de
snede langer dan van twee voeten ten hoechsten.
Md^enk. v. Brab. reg. 188, f^. 99, Ord. 14 aog.
1469, a. 16. Den arohier, omme mede te ooopene
een dagghe.. Bek. Ninove, 1476. Oorte dagghen,
lesschen(?), lemmeren, priemmessen, langhe messen,
zweerden. C. v. Aalei, Orig. n\ 46. a. 19 (16de E.).
Sweert, rapier, steecksweert, brackemare, dagghe
oft anderen stock. Ooneeeeie CaroUne v. Qeni, 80
apr. 1640, a. 82. Dagghen, dollen ^ingiaerto. O.
V. Aniw. 1646, II, 4. Dagge of poignaert, K. en
br. v. Sanihoven, 1668, a. 8. Zweerden, daggen,
poingnaerden. PI o. FI. 9 oct. 1651, I, 720.
Zweerden oft lange daggen. Bekenk. v. Brab., reg.
186 f*. 210, 80 apr. 1670. Oorte dagghen. C. v. A.
Vr^ V. Brugge, I, 288. Ord. polit. 6 mei 1628,
a. 86. Daggen, dollen poignaerts, priemen en
andere scherpe messen. C. v, Aniw. oomp. YI,
i, 10. Ylaemsohe dagge, ft. dague JUunande.
II Dat hy heeft geslagen en gequetst en gewondt
Peteren met eender Yleemscher daggen, y. D.
Tav. 164.
DAGGEWUS (Dagwys) , byw. In den vorm van
eene dagge, ft. en laforme d'une dague, d'un poig-
nard. \\ Alle overleef de wapene, zwemdt, knyve,
misericoerden , dagghen, dollen, messen met platten
hechten, daeraf de lemmeren dagwys of dolwye
syn ghemaeot. DX Ylamivck. V^. 88 (16d« £.).
DAGING (Daiginge), zn. Zooals thans, en dag-
va4Krding , fr. ajoeimement , oêeignaOon, eUaüon, Kil.
Daghinghe, daeghsel, eUaOo. \\ Dat die am-
man niemene mach ronpen te rechte te stane in
de vierscarre voer den baeliu . . , hen sy dat sake
dat twee scepenen ten minsten kennen die dap
ghinghe. O. v. i. Pieie, 1266, a. 2. Lat. tekrt
eognoeeant eUaüonem. Worde hi \td. de leenman]
vermaent sinen heere te dienste te oommene en
te hove, dat soude hi moeten doen, of men soude
hem met daghinghen sinen grond ofwinnen met
drien xiiii nachten. Leenr. o. 1628, fol. 7. Geen
wethouders noch officiers van buyten en vermogen,
binnen de stede eü schependom, om saken penonele,
eenige dagingen, ezploioten ofte aoten van justitie
te cfóen sonder consent en assistentie van den heere.
O. V. Gent, i, 18. Daging — Intimatie.
Il En is differentie tusechen daginge en inUiimatie,
want daginghe werdt gedaen simpelic, inthimaoie
werdt gedaen opdat hem goetdunot en interest
meynt te hebben in de sake. Wixlakt, Praei. ei».
<if< 2, c. 7 , a. 16. (In zake van appellatie of refor-
macie).
Geveinsde daging, fr. aetignoHon, eimuUe.
II Is hy eoniumax vuvt waerachtige presumptien
[van nootsake] , oft andersins vuyt geveynsder dai-
gingen, soe sal hy ontfiuigen wordden om nootsin
te bewysen. T. D. Tav. 7 v«. Zie coimnfAcn.
DATELIJ8TEN, zn. mv. Bomen van ouiaar-
kemele, fr. daie dPauieU. \\ Pavillioenen ofte daeye-
lysten, om op autaeren. O. P.'B. amir. 80 jan.
1787, c. II, a. 6, Y. 166. Sehr^moerkere en Imm-
merlieden ie Brugge.
DAIJEN. Zie dadih.
DAOK, zn. ons. Dak, ft. ioii. Hart daok,
eeneieenen — pannen — Hehden -^ edkaUen o^ leidak ,
tegenover: weeok daoh, een etroo- ef rieiendak,
ft. ioii dar, ioii en imlee on en ardoieee, oppoü
a» ioii ^tendre*\ ioii en ehaume on en roeeaux. Zie
Yerdam Stroodack. Op het einde der 14<^ eeuw
werden de stroo- en rieten daken door de gemeente-
832
DAK
DAC.
tbastorm afgeschaft en yerboden. || Dat men van
na Toort negbeane huuaen met stroe noch met
riede deoken , Tonten noch stoppen en sal . . . Als
Tan allen den anderen ouden huusen met stroe
^edeot in de poort staende, ghebiedt men tstroelen
dae Itio] af te doene en te (Atdeokene, tusschen
Oneer Vrouwendach half ouxst naestcommende en
binnen nu jaren daemaeat Tolghende, np de huuse
Terbuert en zz lib. par. db Ylaicinck, Stad Den-
éêrmomdê, III, ziii (1) Ord. 27 juni 1397. Dat
niemen vortan binnen der stede yan Ghend , . . en
decke no en doe deoken gheenrande nieuwe huuse
met stroe. . db Pauw, V^b. 122 a <4 jan. 1873).
Kb, 9. Améw. a. 154, 165, 197. Te Brugge waren
de meeste huizen, in den jare 1410, nog bedekt
met stroo, en eerst in 1417 nam de stodsoverheid
een besluit ter Termindering der brandgoTaren ,
daar zij , om het dekken met panneu aan te moedigen f
een derde der bekostiging erran ten laste der
stad nam. Gaillabd, Inv. lY, 173, 407. Volle
(stroo-)dack, ünfure pMrne. \\ Wat aengaet de
stooodaecken in prysje, den a^gpMnden pachter
zal mogen leggen, tot een volle dack: omtrent acht
duymen yan boven, in 't midden thien doyxnen,
en twaelf dujmen yan onder. C e. Anden. II, 498.
Begl. 12 aug. 1767, a. 28. Afhangende dack ->
opgaande dack. MartineB verhaalt, in een vonnis
van den lG«a sept. 1664, dat er alstoen in de
stad Brussel „1629 afhangende daeoken en 2037
opgaende daeoken" gevonden werden; nit het al-
diuir yooia%aande sehijnt te blijken, dat de eerste
over de stnat hingen en de andere niet: )| Item
alnoeh [uL boven allerhande uitstaande werken,
als banken, trappen, keldermonden, enz.] eene
groote menichte [soo] van afhangende als opgaende
daken , oversprongen , overgangen en overspringende
glorietten, alles insgelycx overhangende over de
fltiaeten drve voeten en meer, enmiers verre het
notabelste deel van dien. Fel. 145.
DACKBANT, sn. Zie bavdbbobdb. |j Soo wie
andermans vreedstri weghdraeght, oft eenigh houdt
van ander liedens gmohten oft erven afhoudt,
behalven dackbanden voor s\jn sells gebruijok,
sal yerbeuren seven schellingen. K, e. Kwaadme-
éhêUm^ 1675, a. 9. Oelgck oock die buijtenliedens
geen daokbanden en sullen mogen halen , op pene . .
a. 87. Werven — en bereken dackbanden worden
toeghelaten [al. mogen id^neden worden] om
^n huljsinghe mede te decken, sooverre sij op de
▼roente oft ghemeijnte worden gheneden. K. m
br. e. MoUj a. 11. Zie dackbobdb.
DAKEB (Deker, deken,) zn. vr. JSe» HeuUd
(huiden), het 20>te deel van een last, fr. unedixaimê
de emirë, la 20me portie d'mn lawt. \\ De daeard
eortertMi, tmtdeme: dmoe demarioe. Tol te yieupoori,
1163. Amot» cah'wM, uimm denarUtm^ ei quieqmd
eet fime «el mdmiu dmeord^ queiibet euOe diet obo-
/flHM; et koo intèm^endum eet de etUibeu fttwinw,
««0OMM, eaprittie^ m#iilMi#, ofmMilc, et de helne-
hvden, et de salevel(?). Tol te Domme, 1252. itoa,
pro quaUbei decade eMÜnm^ wtgalUw dieta deker
hude. Mbbtbxb en Tobfb. II, 544. JSn$eUeh charter
e. 1305. Yan eenre deker huyde, dits te verstane
van X huden. Tol te Loven, 1377. Iteaa, nempt
hi van eiker deken [e%o\ ghevet leder vj mUan, ..
m. {men.'] mejnt dat x broeken en z ruggen
twee dekeos zyn, en en es maer voer eene deken
acoldioh gekent te eine. Meekelsohe tol „ia/ WieV\
Mde E. Stadêorch, Inv. n^ 100. Item, elc dekene
hude, die eeser i^ d. Lovensche, en coept men
hode hierbinnen, «na bniit te male» tote ondsr
ene dekene, so es men sculdioh van ellier bnqjt
enen o. [onden] Lovenseh. — Item, elc dekeM
huden, y d. Lovensche. Ibidem, Yan «loker deker
huyden iv penn. zwarte torn. Jtêkenk. e. Breih. tog.
142 f>. 184 y^. Tarief e. 1409. (Ditzelfde register
bevat f'. 129 v^., in een tarief v. 1815, eene met
het Engelsch charter v. 1805 gelijkluidende melding).
DAK£BO£LT, va.Tolopde huiden , h. ionlim mr
U$ cuire. || Beloven verschillende pourteca Tin
*s Hertogenbosoh , die in deee jeghenwoiidi^ jaeiw
merot huden geoocht hebben» dat sy van allen
dien huden dakerghelt gheven sullen in de toa^
eomende Goudemeret, oft dat zy betboen branghen
sullen, dat hen sculdioh ia stade te doen dat ly
van den voirs. dakerghelde niet souldioh em sya
te betalen. Areh. Berget^op-Zoom^ J^emlbr.enreeogm-
1439-1441. n». 193. 14 apr. 1440. Peter Loefs
debet ons geducht heere van Berghen zzir Ib. %
s. gr. Br. toeoomende van den dakerghelde die t^
dit jaer gepacht hebben. Ib. 20 jiui 1440. ^fiie
DAZBK.
DACKLEER (Daeokledder, daokledder, zn. Dalih
dekkerdeer (dakladder), fr. éoheUe de oomoremt ,
hd. dachleiter. || Daer gheyn graven oft vivers om
die stamhuysen en syn, daer heeft den ondtüfcen
soen... het huys voervuyt, en soe wyt plaeteon
doerane dat men ein daecUedder boven en onder
beyde ort oft kanten van den daeck merende ronto-
omme oprichten mach. C, leenkrf e. Vaüoeaèmrg^
1570, a. 4. Dat (3oris succedeert in Luyx leeïi-
goet,.. en sal hebben die electie van een huye
oft wenninge metten moeshoff en appendentieii,
soeverre die dackledderen strecken. C. gr. Loon, l,
290 (1688). Dat den altaten sone, voor lyn yoo»>
deel, competeert het huys, sohuer en ataUingen,
sooverre een dackleer strookt, met eenen tvner
lycken moeshoff. Ib. I, 484 (1691).
DACKLIJST, zn. m. L^ omder bot dék, if.
oordon ou bande sone Ie toU. \\ Soo wanneer eenige
schalien — oft tichelendaeoken oversteken, ondier
met een witten daklijst oft tendeersel [var, Um-
deersel] van twee lagen boven en van rooden steens
deselve geven en l^wQaen dat den eygenaer van
dijen huyse oft erffve heeft oenen halyen voet erwe
buyten synen nuier... Maer soo wannaer d»
daeoken geen witten dackiyst ofte teDdeeraal vao
rooden steen en hebben , soo ... Ce. Anim. oovyw
III, y, 67, 68. Alle paveyselen suUod gemeten
worden in lenghde en breede, . . rabatlen aieit de
voetlysten van witten steen dryniael, en van blauwen
steen viermaal.. Item, voetlysten, ronde lysteo.
daoklysten, voet voor voet. Begl. ediflmÊmettre •.
Brah. 16 jan, 1705, u, 21, Steenhomoer^.
DACKBOEDE, sn. Zie bakdbbozpb. |i Dal
oock niemant hem en vervoordere eenich groen
hout te halen op de voors. bossohen eft goeden,
ghelyck [h] eesteren, dysselen, langhewaghttaan,
peertssen, latreften {eio), vitsel- oft daokro^en,
bessemstocken , thuynstaeoken , wissen, bantrf^en
oft andere. PI. e. Brah. 6 mei 1560, II» 138. ld.
21 nov. 1623, blz. 141. (De osd. v. 1660 ImbA, op
dezelfde blz. mteel" en daekroeden)*
DACTIJLBOOM, zn. Dadelboom, tf. dMÜior.
Il In d'ander duere [nL van het tafereel Adam «n
Soa der gebr. Yan Eyck] ziet men de heremiüten
efi maechdekins commen uut die wonderlioke eeme-
Uoke [eenzavie] rooteen en heiemytaigen» dafr
ondoruut sommige bemoste steenen, oorael aohynt
groeyende: daer ziet men die pynboomen, daok-
tyiboonen en dieighelijcke. Ber. tijden, I, 145.
DACKVAST^bn. DakdiM, mS goed ggehtm dok,
DAM
DAN.
383
«r gmm rofM door Jcam^ fr. lm fmÊwre hion gêr»
réo gtio la pktie no fmitte pénitrtr dam* la maiêoa.
Kil. Daokdicht, sariam Udum, || Sea tochte-
Aaer oft* toehtsnae is sehuldieh di» goedon , . . te
onderhcniden in goeden gherecke en reparatie Taa
wenden en dackTast. C. v. 'tBotehy vin, 1.
DAJb, sn., ook dslls. Zooals thans. Dal, vallei,
fip. val^ vaiUêj vaUom, W Umum honarimn iorrê, qwod
jmH f» loco qmi dieiimr Sasterken» dal , ajmd El$dê.
Ckarterg d, abd^ Terkamm'ên, Jan. 1245, doos 9.
DALEN, ons. ww. 1) Yan een paard. Afstügê»
fip. dnemtdre (if«a ekêoal), || De prtnce coramende
Toer des Toneits Tanewars huns, beval den jooo-
heere ran Oorscamp dat hy van zinen paerde
^en wilde. Jav y. DixmüDB, 88. D>. 166.
%) T^genorergesteld aan klimmen, im take vam
eg^opeolgimg ^ fir. deeeeadre (sm mtatière de «hcm»-
fjeit). tl Het sijn drj speciën van stieoeesien, te
weten: Tan elinunende, rtn dalende en van be-
siden. De demmende in roehte linie zijn: vader,
meeder, grootheer, grootvroawe, . . De dalende in
de rechte finie zijn: de sone, de dochter, de neve,
de niehtey taneren en tsnichten kinderen, die men
heet fromepotee, de kinderen van hemlieden, die
men heet abmepoteë ... De ooUatende oft van besiden
s^tt t broedsffs , sosters , . . en dese sncoederen bi
gebreke yan den dalende hoyrs in redite linien. Wn-
JmAMT, Leemrêeki, 60. Snde ware eenen kinde een
leen gheooeht, al levede vader en moeder en
dbedde gheheel ware, storve tkint sonder hoir,
B^n leen ne sonde vader noch moeder niet toe-
oenen, want het ne mach niet demmen noch
wederkeerca, het moet emmer dalen up de naer-
oommers, Xésar. v. 1628, f", b 1... Dat sonde
ïïjn ter soKgen en perioulen van den momboer, oft
van zynen hoyie, want deee actie daelt opteo
koyre. V. ]>. Tay. 26 v^.
i) Met het voorz. os». Chboren, geepratem tym,
af Hammen, fr. deêoemdre, Ure né, iaem, )| Yry
personen zQn diegeene die gedailt zyn van eenen
vfijen vader en van eender vrijer moeder, ofit ten
minsten van eender vrijer moeder, t. p. Tat. 18.
4) Moi^ het voorz. uii, SfrvUem , tipte» oorepreag
nemen, fr. uaUre, prendre ga gomree. \\ Een obli-
gaoie neemt hemren oirspronc b\jnae nujt malefi-
eiaii oft overdeden, als die dailt auyt eenen wercke,
dat prineipalijc geen misdaet en is, maer is b^nae
miadaet, ^ ele. ▼. d. Tat. 21t
5) Zie BSBOVH XH DALSV, en afvaxbt. 1).
DALPHIN, DALVIK, — - K8SK. DUfijn, fr. dam-
fhm, -^ e. Ox.. y. DiXMiTDXr ^8, 29, 42, 61, 64
en^offsist.
DAM, zn. Zooals thans. Jhm^ dijlc, waierkee»
fiagf, fr. digue, letée* pomr conienir deg éattf. Kil.
keeft dijok en dam agger, doch afiMndetiyk, en
éit laatste met de etymologie van Beoaniis, nl, van
feamten, \\ Preterta obetraeHonem Ulam
Mkeni, gae tgdgo dieiiur dam, prope villam ewe mi
eiüay foe appellatwr Wyo, qm ad remomndam
iam ftaeem aqm&nun permiiem amUqwUng feeta egi,
aoe . . . raiam kakeegme. höhlbaüK, 26 nov.' 1166
(Oorspr.). Inter praefalam eedegiam . . et gfratam
iHam qaae wdgo dicUwr dam. db Fb. en Bm. II.
WandeUfkem, 4H (1199). Voert aegghe Irii dat de^
ehese die behoren ter graTeeoeep, ne wisen no
iani no kwke; newaie maken zi qnadeke haien
daas ofte hare loeke, de abt heeft de mesdaet
[nL de boete]. 8 febr. 1276. Dam en dgok als
synoniemen! || Niemant en sal van na Teottaen
eenighe d^ckNi oft dammen vermoghen te maec-
ken oft legi^ien in loopende stroomen, beken oft
waterlaten, op pene t*elcken van 6 gqldens. C. n.
8améheoen, K. en hr* e. 1666, m, 84.
DAMAST, sn. Zooals thans. Bene met Uoemmt
of tekeningen doorwerkte tijden giof, fr. da damae,
7ao Yordain. || Dat niemandt van onse vatfnlen en
ondersaeten, zoo vrauwen als manspexsoonen, va»
wat state, qualiteyt oft conditie sy zyn, en sullen
mogben draghen tabbaerden, mantels, paltrockenoft
knersen van satyn, damast oft fluwel ciaraosyn,
dan de hertoghen, princen.. PU e. F{. 27 mei
1616, I, 696.
DAMMEN, bw. Doornen, d^en, hed^hen. fr.
diguer. || lo N., baiUin van Brucghe,.. doe te
wetene: dat io hebbe gheset in mine stede mester
Wouter Bnisehe van Qent in die watergBnc, die
gaet van Ghent te Dammewaerd, en dat daertoe
beheert, en te damme, eü te verslane, en te
stoppen en tontstoppen eii al dat dartoe hoert.
atadeareh, Oeni, 16 nov. 1282, xfi. 76.
DAMPN£ËRËN,bw. Veroordeelen, verwezen, fr.
eondaomer. \\ Es oeo yemen anderen sculdieh enich
seult, die men schnldich es sal manen sinen sciU-
dere vore twe Bcepenen; wedereeit [hi] oeo te
gheldene en vore tuieren baeliu claghe comt, die
^ verwonnen es sal syn gedampneert in ii seellinghea.
* JT. e. Meerheek, 81 mei 1234.
DAMEN, DANENT, byw. Vamdaar, fr. d'o^
2aib ook WAVXir. )) Hoe dat herve es souldioh te
gane danen soe comt. En ne ware no vader no
moeder, no broeder no suster levende, en her-
vachtiohede bleven ware, die ee schnldeoh te gane
ter syden daer soe af commen es. C. e. €ient>, Or,
ekarior e. 1297, a. 110. Alle dat erfgoet dat vaa
der ziden comt en Tersterft, dat heeft die ooAste
naest levende, en van derzelver siden danen die
goede comen sijn. Sceeden e. Looene, a. 28. Se.
kon. hikl. 14<>« E. Alle dat erve dat van der siden
comt sal gaen daaent comt. Oedergekeet e. Uekele'
éH o. Brneegle. Ib. 14^ B. Die leene, die van der
ziden comen, gaen weder ter sidenwart daoen si
comen. Ib. Dat sij gaen int Bammana, . . en danen
niet en soeeden , enware bi vii scepenen. sb Pauw»
Vgh. 16 (1868). Dat hi dit schoutheitdom sculdieh
ware te hebbene bi naerheden, mids dat hi ware
van derselver maechsibbe danen dit goed quame. •
DB Pb. en Bb. II. Everghem, 68 (1868). Dat de
loop van de versohe wateren van de lagheknde te
zee gene[?] haerlieder watezgano sal wesen eü
loopen . . , en vandaer en voort deure de tweede
veste Tan Ardenbnrgh,.. en daaen regftevoort door
de Toors. sluys in de zee. Ib. YIII« BiaUlieghom,
10 (1406)^
DANCK, zn. 1) 7ra,Mieom, fr. wdonté, gwé.
Kil. graüa. Met uwen danck, te voiente^ tna
wHnuioie. Niet zelden vergezeld van een epitheton»
of van een gelijkbeduidend naamwoord. |4 Dat min
her Woutre van Bodeghem, de riddere , . , en dronch
op en ghichte eü gaf, sins dancs en sins willen,
suster Lysebetten, . . sine ihiende van Bodeghem . .
7 juni 1277. Die vronvre ochte jonevrouwe mit
orachte name , . . hi hadde lyf en goet vetboert « •
In waert, dat die vrouwe oohte jonofrouwe mit
hem blere, en seide dat haers danes waer e»
haers willen, so hadde si haar goet Terbotrt, tote
dier wilen dat si wederquame eü seide dat waer
haers „ondanckens", dan soude si haev goet ger
braken. R. d. ammamie e. Srueeel, 1292. It. K. e. h,
mmrkgr, Anho, 1292. 8o wie mouwe oohte jonfroiiYe
ontsoaeete,. . so ware bijs op s^ Igf» eawartt dmt.
die vrouwe ochte jonfronwe wederquame binnon^
der vrgheit en seiae dat dat^ hats dankea eü ham
324
DAN.
DAN.
willen wftre. K. «. WaeXhm, 1S65, a. S2. N. K.
rerkenden en rerliden, by hiuren yryen denke en
pfoperen wille , dat hem deee drie leenen ghe-
gheyen en gheconaenteert waren te huwelike. Qt/md^
ckarib. 194 (1415). Dat N. bailliu van Andenaerde,
bedt, bi tjnen goeden dancke, gheoonsenteert, ter
kennene yan Boepenen,.. dat N. en N. draghen
moghen elc een yaerin huve up haer hooft , ter
bewaemease en bieachudde van hueren lire, mida
dat Bj in yeten en in onpaeise zyn partielic. C.
e. Auden, 2de d. 126 (1441). Dat er menigyuldige
pachters , naer het expireren van hunnen pacht en
het yerbod aen hun gedaen yan geen yoorder ge-
bruyck en woonste [te] bl\jyen continueren jegens
den danck, wille eü begeerte yan de proprietarisaen
en aenkommende pachtera, ... Co. Auden, 2^'* d.
jBi^L 12 ang. 1767, a. 29. Om danck. Om mei,
koiteloos, uU genade kwijtgeet^Men , fi. gratwie-
memi^ femu quitte par gréee, \\ Niemen en mach
oopen meadade of boeten yan desen dorpe; maer
wi, of yeroene in onae stede, sal aegadren of doen
gaderen, hen es, dat men se om danc of in ander
manieren yan ons, of yan yemene, die in onse
stede es, wort yerlaten. K, e. ter JPiete, 1266, a.
68. Lat. tekst: ^o^.
2) Prt;< van het riddereieekepel, fr. prix du
tommoi, de la foüie. || In dit jaer [1420] was tYpre
ghehonden oen joustement ontrent Vastenayent, yan
leyene ghezellen, te wetene.. Den danc was ghe*
gheven, yan binnen, Oliyier y. Dixmude [den
sehryyer nl. der Merkwaerdigê gébewrtenitÊen\. Ol.
y. DucifVDK, 94. In dit jaer 1428, so yoeren te
steiken te Byssele, drie ghezellen,.. ter welker
feeste myn heere yan Bourgoingen was en yele
heeren, en wan den danc, yan buten, Jan Bos-
saert. Ib. 101. In dit selye jaer, den 239* dach
yan april, . . Zoo was tYpre een hof beroupen yan
steikene in hpgbe sadelen, en waren acht gesellen
yan "binnen, en was haerlieder tytel Quaet beleet,
en waren alle awart yerhoudchiert (.').. . met zel-
yeren brieyekin derin ghesayt, en derin geschreyen
Quaet heieet.., en D. N. hadden den danc, yan
buuten, een rykelie guldin excele. Ib. 101. —
Het w. danek werd ook gebruikt yoor de prgzen
in de wedstrijden der bo^;schutters. Ib. 170. Zie
hieroyer breedyoerig. oailliasd, Qloeeaire.
DAMCKBABICH» bn. Donkbaarj h. reoomuaisëtmt.
II O, Here Oodt, Die si dancbeirigen lof. Bond.
merk. 92.
DANCKELIJCK, bn. en bijw. 1) Jkutkeme-
wtHÊTdig, fr. qmi mJhite de la reeonnaieêamóe. \\ Want
onse wael geminde en getrouwe scepenen en . . . yan
Dyesie ons, uyt hoyergoeder gonsten, geoonsenteert
en bewyst hebben . . . eenen gunstelicken dienst yan
gelde , . . dairaen dat sy ons zeer danekelyck eü
grote liefde hebben gedaen . . Oork. keer e. JHest,
9 oct. 1442.
2) Houden yoor danokelijck, Bonden voor
aangenaam, fr. tenir pour agréable; hahere gratum.
II Indien leen ofte gront yan erfyen, belast met
byleyinghe, yercooht wordt sonder t'last yan de-
aelye byleyinghe, ofte gherealizeerde rente ghelost
wordt, heeft dandf den leeftochtere den yierden
penninck yoor zyn recht yan byleyinghe, zooyerre
ny de yerooopinghe yan den leene ofte erfye haudt
oyer danekelyck. O. o. Aalet, xx, 46.
8) Aangenaam, bekaagl^k, fr. agréaUe. \\ Oic
aelen hen alle richters wachten, dat zy hem niet
en laten oorrompefen met ghiften ofte andersins , . .
maer sal elc richtere dat ontseggen met alsulcken
maten en eondicien yan woirden, dat die yersuec-
ker wd yerstae^ moge, dat hem dat yersaeck
niet danokelijo en is. y. b. T^y. 875. De graye
yan Ylaenderen en wilde de kueren [nL den keus],
die ghedaen was yan denzeWen scepenen . . nyet
handen oyer danckelic, maer begheerde dezelye
alle yerlaten t'hebbene. Collatie , 11. De yier leiden
yan Ylaenderen yeigaderden en spraken tsamen,
zoodat haerlieden raet ghedrouch: dat sy trocken
haestelike* an myn ghedachte yvauwe, omme an
haer te beseffene oft mynen heere dankelic ware,
zodat zy zouden moghen trecken te Calais,.. omme
te sprekene ran eenre goeder yreide tusschen
Ylaenderen en den Inghelschen. Ol. y. Dix-
HTTDB, 168.
DANOF (Daenof), bijw. Daarvan, waarvan, fr.
dant. Hoort tot den Ylaamschen tongyal. || Zo wie
die hiexjeghen dade, en daenof yerwonnen worde
bi der wareide , hie yerbuerde x lib. O. etad Brugge^
I, 28 sept. 1280, § n. Yan enen yinderacepe,
danof dat wie zaghen enen sarfcre. 24 oct. 1281.
Een billet., inhoudende oause yan de queetie,
danof proyisie yersocht wordt. C. o. Oent, i, 8.
In materie yan injurien, daer open wonde ia, oft
anderen weg yan faict gebeurt is, . . danof de ken-
nisse en judicature competeert schepenen yan ge-
deele. Ib. a. 9. En peueim in de Ylaamsohe oorkonden.
DANëEN, OW. Dansen door den hant-
boooh.. JBen danetpél, wctarover ome geene h^nu'
der heden hekend zijn, fr. doneer d ir avere ou parmi
lee arce, une danee dont none ignorome les porti'
enlariiée, jj Als hem een yan den yoon. geaellen
stellen en geyen sal tot houwelyoken state, soo sal
de bruydegom de gesellen geyen in gelde tweelf
stuyyers efi een eerlycke (rie) schotel spyse eii
eerten; die [l. dies] , soo moeten de gesellen den
bruydegom eere bewysen, te wetene, door den edelen
hantboghe te dansene op synen feeetdaoh, alsoo
yerre alst de bruydegom te kennen geeft coninok
oft dekenen acht dagen te yoren. Kaart v. d. Band-
hoog te Dieet, 1531, a. 18.
DANSING, sn. Danepartij, fr. hal, portie de.
danee. \\ Dat noch bailliu yan boyen, noch bailliu
yan der doncker camere, yan nu yoordan niet
meer consenteren en zullen, noch moghen ghe-
dooghen, omme bede noch om myede, dat ghe-
yanghene, boyen noch beneden, dansinghe houden
sulllen moghen, nichte \l. niet] meer met pypen,
scalmeyn, muselen,* tamboeren dan anders, by daghe
oft by naohte. C. v. Brugne, II, 160, B^L I6d« B.
a. 18. Zoo wie twist in bruyloften, dansingben oft
in groote yergaderinghen yan yolcke, zullen yerbueren
X lib. par. db Pb. en Bb. XXIII. Beveren^ 78.
Vgh. 9 apr. 1526.
DANSHOCK, Dantkleedfêi fr. vêtemeni de danee.
Het blijkt, dat de rederijkers hunne yertooningen
ook afwisselden met den dans. || Yoere fautsoen
yan denseWen tabbaerde [aZ. yan sint Bombout
in het spel yan dien naam] , en danarooke. It. yan
X dosyne bellen ghehuert om mede te dansen, en
yan yy paer schoenen yoer de dansers. yAK Mblo-
KBBEKS, Eederijkkamer de Peoene, 27 (1518, Land-'
fuwed ie Loven).
DANSSCHOOL, zn. Danepart^, fr. portie de
danee. Kil. Dansschole, ludue ealtatorime.
II Wordt oick scherpelyok yerbodeta op de yooigen.
[zon- en feest]dagen te houden . . . Item , dana-
soholen oft kaatsspellen te openen . . . JPl. v. Brab»
I, 60. (Omtrent 1600).
DANTE, zn. yr. Liehttinnig meiefe, fr. jeune
éventée, flBe légere. Kil. Dant e, dantin&e, dan-
tel or ie. II Den aefschen quant Diendt een quaey
DAR.
DAT.
325
flUmt , Den boef een hoere. Jr. Jav yav dxb Noot.
JPoii. werken, 63.
DAR, Bamentrakking yan het lidw. met het naamw.
har, hoer, heer. De heer, fr. U eieur. \\ Dat dar
Jacob de Éenmakere , prochipape Tan Caprio, hevet
wettelike ghecocht . . En die voTBeide Jan en Ave-
xoete, sijn wijf, sijnre wettelike af ontharvet en
die dar [l. har Jacob bi der wet an ghehanret ;
vort hevet hi, dar Jaoop, ons ghedaen te verstane ,
dat . . (doch ook eenmaal „den here Jacob*'). 29
ang. 1289. Dat . . Aemond . . ghaf wettelike ghifte
den heere Willeme van den Damme, canonio van
Harelbeke , . . heene tiende . . ; en Amoud yorseit
ghinc deser Toorseider tiende wettelic te buten,
en dar Willem yorseit die ghinker wettelike te
binnen., db Pb. en Bb. VIII. Adegem^ 16
(1800). Zie HAXB.
DAB» bijw. DaoTt aidaar^ fr. lè^en VendroUf y.
il Die tarwe te Ghint bennen de iiii porten te
leyeme» dar der [de heer] Henric wille. Mei 1249.
So ware men seholdeoh ni sondaghe te ghebiedene
in de proohie dar dat lant leghet. 26 ifebr. 1269.
En men was scoldech den gasthuse XLii mudde
rogs» en dsr gout elo sister y s., ii penninghe men.
Bek. goêth. Asteke^ 10 aug. 1298. En hi liet dar
iiï lib... Eii hi liet dar xxiiii ellen linwaeds.
Ibidem. Item, geyen wij den geswooren yolcomen
macht, dat sg . . ., en alle heerlyckheyt dar in den
gemeynen profyt en regiment der stadt aentreffen.
O. Zi^ , 1 febr. 1447 , a. 23. En passim. Zie de
samenstellingen met dar onder daxb.
DAB» indic. mraes. yan een wkw. darren,
dwrveH, fr. oter. Ail. Derren, audere, ang. dare.
II Wie dat yser yerloren heeft, dat mach hi nemen
daer hgt yindt, omme alse yele alse deghene dar
behouden met sijnen eede, dat hijt cochte. db
Paitw, r^. 20 (1338). It. 81 (1360).
DARDALF, dabdbkdxkl, dabtich enz. Zie dbb-
DXHALV, DBBDX9DEBL , DBBTICH, ens.
DARDEN (Daerden), zn. my. WerpejMUen,
werppijUn, fr. iavehtt. Kil. Daerd, jeteidmmf
ieium. jj Ben schip yan hondert tot hondert yyftigh
yaeten sal moeten innehebben . . . Thien arque-
busen, ses stalen boghen, zes dousinen spiessen,
les dousinen darden, rondellen eü pavoisen, so
hem elckelick sal willen yerweeren. Pi. v. VL 29
jan. 1649, a. 6, I, 366. PI o. Brah. 19 juli 1661,
a. 6. III, 21, 9.
DABDEPUT, DABDXFiT, BOBDBFiT, zu. Soori
tan imf, fr. $orte de Umrhe. Zij komt yoor in de
eomptet de la mowmaih-ise de Flandre yan de
14de tot de 164e E. Bekemk. v. Brah. reg. 8233 en ylg.
DAERGIE, zn. yr. yerklw. daergikin. Korte
degen ^ fr. épée eoartet demi-glaive; zie La Gume
Darde, aant. 4. — || Sommighe ghewapende bij
den gherechte staende, waaraf Wijchuuse, den ca*
piteijn, was hebbende eenen ronden schilt, zeer
schoone yeighult, in de een handt, en in dander
een jayelijnkin of daergie. Ber. i^en^ II, 202.
Aldus dan int eerste en yoorste ghelet quamen
mannen en jonghers met ronde blijnckende schil-
den, . . hebbende pijcxkins oft daergikins in de
handt. Ib. III, 2. Quam de guarde anne; eerst
•en jonghelgnck te peerde met een deen daergijkin
en met eenen ronden blijnckënden schilt up den
aerme. 68.
DARINCK (Darinc, deeriok), zn. Kramers en
Tan Dale Derrie, r. d. ook Darink), eene minder
goede yeensoort, waaruit de oude Zeeuwen zout
stookten, fr. eorte inférieure de t&urhe d^oü lee
mneiene Zélamdaie exirayaieni da eel, derti. Kil.
Darinck, dary, darie, daritorf, eeepee hitm»
minoeuSf gleba bituminoeaf yfiaUaginofa*', eeepee foe*
eUiue: nigra quttdam et vieooëa glAa, put igniê
fovetur apud Flandroe septentrumdUi et Zelandoe,
yulgo daria^ darinea. || So wie zijn leen ytedelleft
an tegheleerden, aen potterd^p, an tuerye, an da-
ringhe of an marie, te yoeren up yremder lude
land . . Jut feud. fland. vetus, c. 63. Blo man ne
mach nemer delyen in sin laot darinc en sel, sin
lant ne moet wert bliyen den here sinen eens te
Ï;heldene. 26 febr. 1269, Saaftingen. Als tprinoipael
een niet en is delyinge; waert principael leen moer
ofte deerick, de proprietaris soude moeten delyen,
alsoot behoort, en de weduwe soude moeten hebben
de helft yan den profijte. Wielanty Leemr. 84. So
wie zijn leen yutedelft an tichelen , quarelen , eerde ,
poteerde, thuerye, daringen of an maighele, te
yoeme up yremder lieden landt, . . Leenr. e. 1528, f^.
D iij i^. It. BOXHOBBN, JTsys. Stat. a. 78.
DAT (Datte), aanwijs, yoomaamw. en yoesw.
I) Yoornaamw. — a) Yoor het bepalend Ud-
woord het. || Dit was ghedaen the Brusele, in dat
yoreghenomde godshus, in den jare.. 7 juni 1277.
Dat men engeenrehande scade sal doen . . . dor dat
lant yan Kujo. 31 oct. 1286. Dat dese yorgenomede
jarscaren ingingen in dat jar yan der giacien Ons
Heren dat men scriyet.. 26 noy. 1296, b. Dat-
selye, yoor hetx^de. ||Soo wie yreemdere bjnnen
Dyest quame woenen en te yonnine der soepenen
staen woude, sal dair sekerlec bliyen, en yandair
yrylec soeeden mogen, opdat hij sQu schout be-
taUt. En datselye yan den poirteren yan Dyest.
K. V. Dieet, 1228, a. 16. Lat. tekst et hoe idem.
b) Yoor sulktf fr. eela. || Bn gaf [»2. de koning
yan Frankrijk] der stede yoort in yryheden, dat
yan scepenen yonnesse men niet zoude moghen
appelleren, noch datte te nienten doen noch yer-
anderen. C. stad Brugge^ I, 271 (1297). Die yan
Ghendt die seiden ooc dat zy raet neimen zouden
an haer commun eü zouden -hemlieden danne laten
weiten wat zy doen souden. Myn heere yan Bour-
Siingen die yerhiesch datte eü quam an die yan
ent, zeere biddende hemlieden daer noch achte
daghen te bliyene Ol. y. DixmrDX, 63. In den
beghinsele, zo kenden si datte, en wgsdent, dat
ie, Philips yan Yianen, de yochdie yan Puderse,..
boude yan mijn hieie den abt yan Zente Bemarts
te leene . . . Yoertmeer, zo kenden si datte, en
wijsdent, dat ighewelc yan ons mach hebben sine
cnapen, schouteten ofte reohteren. 19 juni 1296.
Dat de pandynghen , . . zullen moeten yerzooht
worden . . ter lettryne yan scepenen op de ordinaire
dinghedaeghen , . . en datte terwylent dat soepenen
oollegialick yergadert zyn. C, v. Auden. 2d« d.,
16 jan. 1690, a. 2.
e) Yoor dat het. || Dat kint [nl. datgene wat
het kind], dat es in süns yaders pleet, ogte in
sire moeder, mesdoet, dan [dat en] sal nog yader
nog moder ontghelden, enware dat sake, dat na
die daet wede»eerde in haren huse. K. markgr,
Antw. 1292, a. 30. Dese yoreghesegde penninghe
heft hi hem bewist op sien hues eü op sien hoef,
in al de gheleghen dat gheleghen es tote Bssele. Mei
1298. Ane de bieren, darmen dat goet, dat hier
ghenoemt es, af houdt, ombe dat in dit gasthua
comen sonde,.. Bek. gasth. Assehe, 10 aug. 1298b.
IL Yoegw. — a) Zoodat, fr. de sorte que.
I) Wie eenen anderen quetste dat hi storye, l\)f
jeghen lyf, en dat goed yerboert. K. v. WaaUtem^
1366 , a. 18. Met wat wapenen yemant eenen anderen
quetate oft sloege dat hy daeraff sterye, dieghene
41
326
DEB.
DEC.
dien [die hem] gequetst oft gesteken hndde, en
alle d^andere die daertoe behulpich waren geweest,
Terbenren Ijff en goet. C. v, Amtw. 1546, ii, 7.
Die éenen anderen slaet oft quetst, dat hy ver^
tteoBki is, verbeurt z pont. Ib. a. 9. Die eenen
anderen slaet dat hj Talt» oft daeraff bloedde , yer-
beurt zz soellingen. a. 18.
h) Opdat ^ fr. afin que, || Yoertmeer, dat der
■lat weiken niet vergeten en werden, so willen
wy . . dab alle maendage die burgemeisteren en raet
niitten scepenen te ^^er . . suelen comen , . . en
daer ordinancien,.. also der meister partyen..
oerbelec sal duneken, suelen mogen maken. Piot,
Oari. 18 nov. 1404, a. 5. Zoe wanneer eenighe
fortse, gewelt, dootslach oft andere delict geper-
petreert wordt, en men nyet en weet wy dat
deghene syn die tseWe gedaen hebben,., alsdan
roept men Toirts alle deghene die tselve gedaen,
doen doen, ofte helpen doen hebben, dat sy hen
daeraff comen verantworden. C e. Aniw. 1645, 1, 34.
DATE (Daet), m. m. Doffieekemn^ , fr. date,
H Naer die statuten . . , die wy hun nu lestwerff
Terleent hebben, . . daer di daet af is duysent yier-
hondert en veertbien op den thienden daoh in
september. O. LUffe^ 17 aug. 1417, a. 1. fferk.
Dwelck oeck bij den knape van den yoers. am-
bachte sal gescreven en geteeckent werden b|)
den daet Tan de aenneminge ran den yoers. leer-
kinderen. Kaart v. h. Ugumkmraamb, ie JHeti^ 11
mei 1540. a. 9.
DATELIJCK, bn. en bgw.; als byw. ook date-
lyeken. Werkelijk, fr. effeetif, réelt — réelle-
MM/, efeeHvêmemt, || En daemaer moet den nae-
derlinek hem reguleren, en de penningen by den
kooper aen den yerkooper gereedt gegeyen, en die
hy . . . gereedt moeste geven , al waer *t dat die by
den kcwper datelyck noch niet gegeven en waren,
denselven kooper binnen sonnenschyn oft 24 uren . .
lereren. (7. e. Xoosit, z, 9. Boude daerenboven ver-
beuren drye ponden Brabants eens, en dat al te
▼erhaelen met dateUjcke en parate ezeontie. C. v.
Aaiw, eomp, V, zvy, 92. Daervore mogen sy oock
dateiyoken gepant efi geözecuteert worden. Ib. a. 23.
DAT NEEN. Of niet, fr. oalffo». || £n al hadde
de nmniaghe en Mdverdinghe [nl. de schaking] up
haer g^iedaen ghesoiet gheweest by haren danck
en wille — dat neen, nochtans, met dat loe ghe-
trooken was thawelio en bleef conveiseerende
metten selven Perohevaal, behoorde zoe, naer fin-
houden van beede den privilegiën, te verliesene
haer goed. db Pottbb, Seeond eart, de Oamd, 140
(1488).
DAÜWAEBT (Dauwaerts), byw. Derwaarts,
fr. 'de ee cóiAlè. Westvl. || Overmidts dat die
[stad] deerste reyse niet al [teenemasl] verbrande,
lyB naederandt weder danwaert vertrocken, en
hebben de reste datter was blyven staende, ver-
bfant. Piot, Ckron. 321. De hertoghe, liggbende
tot Bruessel, sondt ooek dauwaerts de artillerye.
416. Zie DB bo. Hauwaert (Auwaert) eü
danwaert. Herwaarie en dêrtoaarte, hier en
ginder, fr, ^ et lè, de eótS et d!autre, || De
eoninck, met alzulck volck als by hem bleef, nam
de vlucht naer Amyens, en tsander daechs de
Franssoisen, dewricke'uutter bataille gevlucht waren,
d'een auwaert en d'ander dauwaeft. Piot, Ohren,
810. Dat verhoorende namen sy de vlucht auwaert
efi danwaert. 329.
DEBAT (Debaet), eu. m. Oeeekü, oneeniffkeid,
fr. Utiffe, diff erend, \\ Dat was een debaet tussohen
den abbet Jhanne en den couvente van Sente-Pieters
van Ghent, in de ene side, en Bondene, Boudens
soene , . . in de ander side , van diversohen rechten ,
die de yorseide Bondene heesschende waa in de
tienden en in ander goet dat die kerke van Sente-
Pieters hadde en heeft in dambocht van Isendike,
als meiere. Yan welken debate ... 10 sept. 1298.
DEBATTANT, sn. m. Yan eenen staat van goe-
deren of inventaris. Mij, die desen hetwist, fr. oelmi
qni eonieste au debat un inventaire, \\ Schepenen
van ghedeele . . , ghesien het proces . . tusschen N.,
weduwe gebleven in tweeden huwelyck van N.«
overgheverrigghe van staet, in baeten en oommerenf
t*synen sterf huyse. ., en N., in qualiteyt van deel-
vooght van de weesen by denselven N. aghterghe-
laeten, debattant van den voornoemden staet,..
YAV SB YbIiDB, Annot,^ 192.
D£BATTEER£N,bw. 1) Getuigen. Die wraken,
fr. rSeuterj reproeher (de$ témcins), || Zal oeck den
maghe drye daghe te voeren, met name en toe-
name, bescreven gheven allen die getoggen, opdat
hy, dy daerbnyten ee, met synen magen ontbieden
mach wyen hy van den getuygen debatteren wilt.
R, V, 8t. Truiden, 1366, a. 68.
2) Feiten, aanvoeringen. Die betwisten theetrijden,
het voor en tegen bespreken, wederleggen, weder"
epreken, fr. débattre, eontredire, eontester {desfaHs^
des all^ations). || Soe wanneer die partyen sullen
geappointeert syn in fayten oontrarien en gedingt
sullen hebben van hueren scriftueren, soe leert
den styi, dat men hem daoh sal beteeckenen om
huer scriftueren te wisselen, die te aooorderane
oft te debatterene, dats te wederspreken, es dair^
enteynden die wederomme te hove over te leggen,
alle geaocordeert oft gedebatteert en wedersproken*
v. J>. Tav. 11 v».
3) Bene schuld, eenen staat van goederen. Die
betwisten, fr. oomtester une dette, un état des biene^
II Borghe, de schuit betaalt hebbende, sonder te
roepen den principaelen, die de schuit weet te
debatteren, heeft regres contra denselven princi-
paelen, nietjegenstaende dat hy hem niet te garrante
geroepen heeft, en dat hy jeghens de deughdelyck-
heyt van de schuit weet te segghen. Yak db Ybldb,
Annot, 164. Den apparenten erfgenaem vermagh
den staet eii inventaris, door den lanzlevenden
conjoinct-overghegheven, debatteren^ vooraleer sigh
hoir te gedraeghen. Ib. 198. It. 200.
4) Eenen eisch. Dien verwerpen, afslaan, afwijk
ten, fr. refeter, repousser (une demande, une mctian).
II De heer aenleggere (komende tot loutere haer-
klievery) versueckt dat die opponenten sullen ez*
piimeren iederen naem en toenaam van die, weloke
hen geconstitueert hebben, et guo die, g«a hora
et eoram quibus dit is geschied. Maer de boig»-
meesteren debatteren suick versoeck van imper>
tinentie. KsiiPBNBBBB, Montenaken, II, 187 (1669).
DECEPTIE, sn. Bedrog, bedrieger^, versekai^
kimg^ fr. {déoepfion), fraude, tromperie, dol, sur-
prise. II Daartoe soe renunoieren wii eü gaen af
alle ulpe, allen rechte, alle gratiën,.. En van
allen rechte, dat wii hadden of hebben mochten
in de voerseide her£sftechede , alle deceptien, cavil-
latien, boesheden, . . DB Pottbb, Fetit eart,, 89
(1823). Zie Excbptibk.
DEGEBNEEBEN^, bw. GereekUVpc beslmien,
bevelen, fr. dkréter, ordonner, étaüir. || De voor-
nomde vooohdie en curatele, om quaet regiment
en dissipatie van goede, die schepenen meghen
deoemeren, . . De curatele by schepenen van Auden-
aerde ghedecemeert. C. o. Auden, xix, 7, 8.
DECIJTE, zn. Soort van laken , fr. softe de drop*
DEE.
DEE.
327
II T«ii eiken playnen oorten lakens, die men heet
deoyte, dat men meent ten mme te hebbene, aal
men ran aaauen gheren iij grot. yiij miten. ds
TlAICIVOK, Aoo, 14.
DECIMABLE, bn. Amn tiende ondêrhetiff , fiêndê-
SfêVBmd, fr. dMmaHe, ntjel è la dtme, \\ Datdliees-
aohers, bj sententie Tan den 18<1» juny 1767, ge-
admitteert sjn geworden tot prentre: dat van otrer
merekelyoke jaeren lóór het instel deser aaeoke,
de pataters binnen de jnrisdiotie Tan Bonase yelds-
gewyse en in eene deoimable qnantitejt sonden
geplant zyn geweest e& daenran geene thiende en
sonde syn gelicht geworden. PI. ü. Tl. 6 apr. 1762 ,
X, 168.
DEDüCEEBfiN, ow. Waanchgnigk een mis-
sohrijven voor iwoeoeeerm , ia beroep ffaan, fr. op-
pèler. II Aengaende Tonnissen by arbiters oft arbi-
tratenis ghegiMTen, en daeraf niet en is ghedednoeert,
moet men conclnsie nemen ten eQnde dieselTe Ter-
klaert worden exeeutabel, oft dat pertye sonde
worden gheoondemneert heur dienTolgnende te moe-
ten regnleren. C. e. Lier, 8i^, zit, 20.
. DBBL, sn. o. en m. 1) Cfeldelijk hdang fr.
imiéréi pecuniaire. \\ Bn mach oook niemandt
oiBcie Tan der stadtwegen hebben, bedienen, noch
in de Weth, Baedt oft regiment Tan der stadt
sitten, die munter is, oft die pachter Tan der
mine oft Tan den thol is, oft paert oft deel daerin
heeft, sohade oft baete daeraf Tcrwaoht, in eeniger
manieren. C. e. Antw. 1682, lY, 8. 8oo wanneer
Temant eenioh helft, paert of deel heeft in een
hnys, hoff, erTe oft andere onmerende goederen,
die men niet geTaeoheljcke tot proiijte en can
gesoheyden oft gedeylen,.. O. e. Mvtw, 1646,
XIII, 69.
2) Aamdeelf dai iemamd im eeme ffemeeneehappelyke
taak toeèomiy fr. party quoie-part qui rement êt qn.
dtuu WW ekoee oommmite ^ portion eoniingenie. \\ Wonie
mesdaet [«1. eene boete] gewiset an dien man,
dat dabt den seoutete antworde [al. Terantwoorde]
dies mans jofs sins deels Tan der mesdaet. 25 febif.
1262. [De crediteuren] souden daemaer den lanex-
lerende, noch niemant Tan de erffgenaemen, mogen
aenspreken dan elck Toor syn deel oft contingent.
O, o. Antw, eomp, III. XIY, 49.
8) DeéUmg (onder erfgenamen), fr. partage
(enire MriÜere). || Dat men partyen ghehauden
sal syn haer lotbryeTen te ghoTene liynnen ziij
nachten naer dat den deel overleden en ghepas-
seert sal syn by den Toochden. C. v.Andem. 24«d.
Oriff. LTiiJ, a. 9 (1601). Binnen Teertich daghen
daimaer den deel bi .den TOochden OTer te bzin-
ghene Tan den geheelen goede Toor de Wet. C, v.
Iperen, Kast, a. 68 (1686).
4) Wettich deel. Wettig erfgededte, kinds-
gedeeUe, fr. portion legale d" enfant, Ugitime. \\ 8oo
wanneer daer Tier kinderen sljn, oft daeronder,
soo is het wettich deel oft legitime het gerecht
derdendeel Tan allen tgene de kinderen, eii elck
Tan hen , gehadt souden hebben indiien hen ouders
metten IcTenden lijffFc henne goeden niet wech
en hadden gegcTcn, oft daeraff bij testamente anders
ffedisponeert, affgetrocken alle schulden, kercke-
fycke rechten en oncoeten Tan begraeffenissen; efi
sooTerre daer meer kinderen sijn, is de legitime
de helft. C e. Aniw. eomp, III, xiij, 26.
6) Stads deel. Voordeel of vooruitgenieting
9an den langttleeenden eehtgenoot indenakUeneehap,
te Antwerpen, ft, awmtage om prMptU dn emrvivant
dee éponx dane la eneeeteumy d Anvere, Zie C. e.
Aniw, 1662, XLI, 100—106, en Comp, 11,1$ 11.
II Als den lanoxleTende . . erffgenaem is Mmae<M
by den affigTigen, mits Tuytreyckende de kii^ereB
sekere somme toot hen wettich deel ofte legitime
portie,., alsdan en Termaoh den lanczloTende,
tot Terminderinge Tan dyen, nget Tuyt te treoken
het stadts deeL O. e. Aniw. eomp. III, ziij, 29.
6) UttdêeUng, miireiking (aan den arme), fr.
diêtribniion (aeuB pamvree). \\ Anno eodem [1448],
fondeerde Peeter Pot den deyl, alle woensdaghen
eloken armen mensohe te gcTene een broodt , eeuwieh
duerende. Piot, OSbroa. 77.
DEELAGHTICH, bn. (aan eene misdaad).
Medepliehiig y fr. eompliee (d'un mSfaU), \\ Niemene,
deelachtigh, meyere ofte amman, Tan eenighen
forfaite, mach men kiesen scepenen. (Te lesen,
naar onze hedendaagsche woordschikking: Niemene
meyere ofte amman, deelachtigh ens.) db Pb. en
Bb. IV, DeetMonky 7, JViott. e. d. Onderhoeelk,
Sept. 1268.
DEELBAEB (Deylbaer) , bn. In sake Tan erfenis.
Verdedbaar tmeeeken dé erfgenamen van vaderl^ke
en moederlijke nfde, elke voor de kdfty in tegen-
overeièüing aan ^^jtvaUieh" of eijdehoódend y fr. (en
matiière de eueoeenon) partageahle enire lee héritierê
dee eóté» paiemel et maiernely ehaewn pomr mthüêy
oppoeé è sijtTallich, tenant cóii ei Ugne. ZieDiVAOQZ
et HOvnrcKS, Anc. droU belg., II, 60. || AUe on-
roerende goeden, soewel ingebrochte als Terstor-
Tene, en oick Teroregene, als huysinghen, hoTcn,
lant, beemden en gronden Tan erTcn, gelegen bin-
nen der stadt oft Triheyt Tan Antweipen , oft waer
dat de Teroregene goeden gelegen srn, syn dcjl-
baer halff efi haUF, alsoft iX gereede en meuble
ren waeren. (7. e. Aniw. 1646, xin, 1. It. a.2.
Comp. II, i, 191, 192. Alle Terkreghen efi
ghedenatureerde goeden, t'sy huysen, erfVen, ren-
ten, chynsen oft pachten ... en totdien alle schat-
schulden en actiën personele, . . . syn deyibaer half
en half. O. v, HereniaUy xii, 1. Alle goeden efi
gronden Tan erTen gelegen onder Ontsterweele
[Oosterweel], soowel leengoeden als andere, syn,
in de successien, al deylbaer efi haeffdeylich , efi
men mach die Tcrooopen als coeyen en peerden,
Tuyter handt. O. v. Aniw. 1646, XTi, 3. Zie dsbl-
8ABK, OXDSBLICH, HAXFDXXLICH, 8IJTYALLICH.
DEELBOECK (Deelbouc), zn. m..Soek of re-
gister , waariny in de tterfhuiteny de deeliagen onder
erfgenamen geeehreven werden, fr. registre aax par-
tagee entre héritierê dane lee mortnairee, \\ Dat
men den deelbouc en den bouc Tan composieie
altoos in der TOOchden cofTere sinten sal als sy Tan
de Oaele gaen. C. v, Anden. 2d« d. Orig. lyiij, a.
17 (1601). D'apparente hoirs, en alle deghone ten
huuse Tan den OTcrledenegheconTerseert hebbende,
ofte die dauof weten moghen te spreken, werden
ghehauden by eede te Tcrolaeren, dies Teneocht
synde , . . of sy eenige broedere bate ofte commere
weten, den sterfhuuse angaende, dan by den Toor-
noemden staet efi inTcntaris ten Toorschyne ghe-
brocht en ten deelboucke Terolaerst is. Ib. I, zzi,
10. Zie Gailliard, Gloeeairey 63, 612.
DEELBRIEF, sn. BoedelUjet, staat en inven-
taris van een sterf hnisy fr. invent€Êire d'une mor-
tuaire, \\ Van den debate en ghescille dat was
tusschen den Tochden Tan mine heren Boeger
Brysteets kindren,., efi Tiouwen N., syn wette^
like wyf was,., alse Tan den goede efi der Ter^
sterften daer min here Boeger ute Terstorren
ware, dwelke Trouwe Kateline totb. upbroohte in
deelbnoTe, alse houderigghe Tan den goede, omme
hare en deu hoyre denn te hebbene efi te ghel*
328
OEE.
DEE.
dene d«tter elo in aonldioh es te hebbene en te
gheldene metten rechte naer de wet yan der
poert. C V. Qentf Orig, xxxvii, 22 juni 1358,
Ifd, Ib. a. 16, 19. Zie GaiUiard, Qhstaire, 58, 612.
DEELDACH, m. Doff, loaarop de dedinff in
êen tUrfhmê fHaaU heeft, de deeling telve, fr. faur
amgnd a Ueu Ie pa/riage dane une mortuavre^ ee
pariage au eeUe Uqmdaiion même. \\ liem, behoort
ten Bohotitheetdomme gheheel al tghuent dat
men doen maoh baten der yierscartm, te wetene:
alle deeldaghe, alle prijadaghe, alle palinghen, alle
wettelike beeouc. db !Pb. en Bb. II. Sverghemf
59 (1861).
DEELEN (Delen, deilen, deylen), bedr. en
onc. wkw. In yersohillende beteekeniaeen. Verdam
DBLBK. 1) VerdeeleH, in eiukke» deelen, in deden
tckeiden, fr. meiire en piieest eépa/rer» \\ Die vreede
brect men salne in yioren delen, en die here salne
Betten op yier homeke [hoeken] van sinen lande.
K. d, ammemie v. Brused, 1292, 19de al. Die
Treede breect, dien eal men in yiren deüen. K.
markgr, Aniw, 1292, \AA^ al. Die yreede breeckt,
dien aal men in yieren deilen. Luyeier v. JBrab.,
selfde keure a. 46. Die yreede breect men Ballen
in yieren deelen. y. d. Tay. ld. 180 a. 15. Die
yreden breot, dien Bal men in yieren deylen. K»
d, meierij e. Laven, 1812, 17^ al. Dezelfde keure
don Bamanek paye de Brabani, 11^ al., ook yan
1812, segt: Qm triwufee hrieee, on Ie doit parHer
en quaire,.
2) Gedeelde Oleederen. Kleederen van twee
klewren, taoale die veelal in de middeleeuwen ge-
dragen werden; kier eügenUjik hurgerkleeding , tegen-
overgeeield aan de kUedij der priesters , fr. kaUts de
deux eouleure, miFpartis, eonune on les portait
heameoup a« mogen dge; ioi proprement oastmme
bourgeois, oppose è celui des prêtres, || Dat N . . ,
ghekendt hadde, buten bande yan yeere, dat hy
hadde helpen yermoorden en roeyen een coepman
yan wijne.., en noch, dat hj gheyaen was met
§ bedeelden cleederen en erune ongheBcooren , en
iefte ghedaen hadde , . . en menioh ander feyt
gbedaen hadde mite dewelcke hy onyrijdt wae yan
xyn cleergie. db Pb. en Bb. X. Afsnee, 25 (16<i« E.).
8) JBene erfenis deden, fr. partager un hérUage.
II Erye, dat yan der syden oompt \var. yersterft]
hoert [men?] hoodegeljoke te deilene. C. v. Uede^ a. 1.
4) Sen vennootsehü^, eenen handd in gemeenschap
aamgaan mei een ander, een niet selden gebruik
in de middeleeuwen onder ambachtslieden, fr.
entreprendre un commerce en commun avec autrui
{usage assez firéquent au mogendge), jj YiBBcherB,
die yiBch nemen te payene int wederoomen yan
Mechlen, ne eelen ee [met] nyemene deelen, zi
en willent doen. Kb. v» Antw. a. 98. Zie gbbbllxn.
5) Balen, grenzen, fr. abouHr, conflner. || Op
en ane en half buender beemts . . , 'gheleghen int
Goerbroec; en ee dejdende en ridende met beemde
Godeyaerte Hegghen, ons medescepens . . ; en noch
op en ane en nalf buender beerats.., gheleghen
aen de Laembeemde, en es ridende en deylende
met beemde Aerts Van den Inde. Schep. e. Zed-
hem , 1876. Een halye zille beemps , . . die deilt
teghen Willeme Yan der Eect, gheleghen aen
b^mt des gasthuus yan Dyest. Xa2m des hofs ie
Zdcky 18 mei 1888. Die hellicht yan eenre halyer
sillen beems . . ghelegen te Molstede int broec ,
achter den groten thoren by Sichgen, tussohen die
Demere en den leytgracht, deylende oft ridende
teghen erye Jans Yan den Bodekenne. Schep. Land
V. Diest, 8 sept. 1422.
6) Vonnissen, mtspraak doen als reekter^ bêdiesem^
uUwijten ais wet af reehi^ fr. fuger, pranoneer en
qualiié de fuge, dAAder eomme lai au droit. \\ Die>
selye thiende drouch op min her Woutre en gaf
den yoreghenomde gasthuBe, in ghereohte erye te
hebbene en te hondene, yan heme en yan sire
ghebuerteu, paisseleke en emmermeer. En dit dede
min her Woutre bi sins selyes maninghen en bi
yonnisse ohertoghen man en der sire, die heme
yore recht deilden, dat hiit wale doen mouehte,
soedat den godshuse yast en ghestade bleye . . •
Hieroyer waren chertoghen man: N. N. Hiexoyer
waren oec andre sine man, die oec sine scepene
BÜn, dire oec yan rechtehalyen op deUden.. 7 juni
1277. II Ën selen doen zwoeren alle den rechteren
yan onsen lande , . . dat se . . , en selen allen lieden
yonnisse doen en wet, die yonnisse eyschen en
wet begeeren, mannen ochte soepenen, dier oyer
sculdich sijn te deelne. K. St.-Bieiers- Leeuw, 1284.
So heft die yoreghenumde Amout die jonfrowe
Aleit ghedaen ghelijck dat recht yan den lande
deilt dat hi se sculdech was te doene. Bruss.gadsk.
B no. 1458 (1289). Weltyt [nl welc tyt] dat men
ghebiedt beleet uter kerken, en men dat doet bi
mannen en bi soepenen, wat mesdade [«Z. boete]
dat daeraf yalt, alïe yerre alse yonneBse deilt, hef-
fen die heren yan 6hrimberghen. 24 juni 1297.
7) Beeht spreken over, rechtsmacht uitoefenen
over, fr. rendre la jusHce au sujet de, exereer une
furidiotion sur. || Men yerbiet, op de mesdaet
[nl. de boete] yan x Ib., dat niemen oome wonen
binnen yriheden yan Audenaerde, die dienstman
es of ten besten hoefde staet; en offer hiemen
binnen woent, dat hi de poert rume; en es dat
s&ke dat se de baUliu derbinnen ghedoegde, hi ne
BOude se niet moghen deelen. Rb. e. Auden. 1888
Keure van diensüieden, blz. 68. En yerteech en
dede daertoe al dat heme yonnesBe en recht deilde
dat hi sculdech was te doene. Doen wart de yore-
ghenomede Godeyert Ginderboyen ge^rft in dit
yoreghenomede lant, met yonnesse, bi maninghen
£es heren en bi wüsdoem sire late, en alsoe alte
recht deilde, en dat daer niet en ghebrac dat daer
met enen rechte ghescien sonde. Schep, ie Brpse,
over goed te Bversberghe. Charters v. Terkameren,
bundel 64 (1809).
8) Eenen eisch. Dien splitsen , fr. sdnder (une oon-
clusion). II De schoutet yan Antwerpen mach teghen
den geyangenen syne conclusie deylen, en conclu-
deren capitalick, oft tot eenighe mulckten, pnni-
cien oft correctien, nae gelegentheyt der saken. C.
V, Antw. 1545, i, 7. Mach oock den schouteth syne
aenspraecke en conclusie dealen, en dat doende
tegens den geyangene concluderen: t'sij tot yer-
beurte yan den lijye oft tot ciyiele boete, oft
anderssins tot alsulcke straffe en beteringe als men
beyinden sal . . . te behooren. Ib. Camp. yii , iy, 16.
Zie ook ALTBBlTBEBBir.
DEELEB (Deelder, deylder), zn. Deelhdher t»
eene erfenis, fr. capartageant, portionnaire. ||£rfyen
oft huysen, die yerhuert worden by den proprie-
taris oft deelder, sonder consent oft last yan den-
ghenen die daer paert en deel in heeft, mach die-
ghene , daer alsoo deel in hebbende , de naeste zyn
yan de hueringen. C. e. fferentals, XYii, 8. Soo-
yerre die [nl. gronden yan erfven ofte renten] niet
wel deylbaer en waeren, . . behoiren de deylderen , . .
te loten,.. C v. Laven, ziY, 80.
DEELGELT, zn. Deelreehi, loon voor de be-
moeiingen eener erfenisdeding , fr. droit au salaiire
dee opéraHons d'un partage de suceession, || Dat
DEE.
DEE.
329
men gheven bëI den Tooohden en oleeroken, van
deelghelde, XTiii d. p. Tan eloken pondt groote . .
O, 9, Atidên. 2d« d., Orig, LTiiJ, 1601 a. 11. Men Mil
SlieYen van lyfoope [«2. liefcoope] ghelyo van den
ieelghelde. Tb. 12.
D££LH£BBEB, sn. Zooala dsblxx.
DEELING (Deylinge), sn. Deel, gededte, aan-
dedf fr. parij poriion. \\ [Dat] in derlinge tiuMoben
nuten en bloeders, twee gebroeden alaoo reel
■obuldiob ayn te hobbeb ala dry geBuatem, dat ia
te yerataen, een broeder anderbalff deylinge tegen
Bjn aoater. C. gr. Ixttm^ I, ti, a. 28.
DEELINQ VAN EET. Zie xxt.
DEËLL008 (Deellcea), bn. Het tegenorwge-
atélde Tan deelaohtich. Vam de deeling miige'
elote», fr. exeiu dm partage, \\ Cksnt de partie in
gbedeele, en de houdere Tan den ghedeele verlo-
ghent eeneeb goet dat den ghedeele toebehoort ,
dat goet dat rerloghent ea , ea yerbuert ter ghedeele
boof, en de houdere bliyeta deelloea, updat de
ghedeele dat toeghen moghen. C. v, Qeni, Qr.
ekterier e. 1297, a. 11. liita dat aoe [zyj in hare
deelbrieyen gheen gbewaoh deraf [al. y&n seker
goed] ghedaen en heeft, aeggbende dat aoe deelloea
deraf acnldich ea te bliyeoe, naer de wet yan der
poert. Ib. 28 mrt. 1899, a. 8, bli. 666. It. C, o.
Aeeenede, ZTii, 9; Co. Auden» I, n, 16 (Deel-
looa).
DEELLOT, sn. Daigeae, wat eenem erfgenaam
Mf loling ef kavding toegevallen ie, fr. ee qmi eet
Mm è mn kériüer par loüeeement. \\ Gbeyielt» dat
d*opp06ant den heeaacher syne poaaeaaie loochende,
sal aen heeaachere. gheadmitteert werden terpreaye
yan diere; deweloke hy aal yermoghen te doene
met aynen handtboack, ofte eztraiot authentroq
yan dien, onder 't handtteeoken yan den gremer
alhier, deelloten, rekenynghen oft andere bewyaen,
omme den juge te ghenoughen. C. «. Broek-
hwrgy ZE, 7.
DEELMANNEN, BnLsiff AimN , dxxlslibdek,
m. my. 1) In de Kaatelleny yan Iperen. Burgere ,
door hdtjnim en eekepenen aangeeield ter bereddering
en eerejfeniing der eterfhmzen , doek geene blijvende
redUbattk uitmakende , fr. dane la ehdteUenie dlpree ,
dee bourgeois prépoeée par lee baUU et Mevine d
la Upudaüon dee flaorfaotfff, maie ne eowttituant
poe un bane de Juetiee permanent. \\ Dat elo wede-
were ofte wedewe binnen deser caatelrie gehouden
werden hnerlieder ataerf huua oyer te brinehen den
ballia en aohepenen, onder wien tselye gnebuerdt
[nl. behoort]. Én dat binnen yeertien daghen naer
dat man of w\jf oyerleden werden; efi aladtn yoigh*
den oreéren en deelalieden kiesen, ter prexencie
yan der Wet, om in tselye atterfhuua te yerdeelen
ter bewareneaae yan eiken ... En binnen yeertich
daghen daemaer den deil bi den yoighden oyer
te bringhen yan den gheheelen goede yo:r de yoir-
seyde Wet. En wettelick quytacheldinghe danof
te doene.. Item, dat gheen halliu noch Wetten,
noch andere, eenighe deelalieden atellen, noch in
eede committeren zullen in eenige stierf huaen, zy
en z^n wonachtigh binnpn der caatelrie, ofte in
e|ede yan der caatelrie, en oock „dat een yan hem-
lieden moet connen lezen en achriyen", en dat op
de boete yan dry ponden pariaz. by elck deelaman
te yerbneren, en den deel yan onwerden. C. Kast.
9. Iperen^ 1586, a. 68. — Te Oent en eldera oyer
't algemeen, behoorde de kennia der aterf huizen,
en inzonderheid yan die der weezen, tot eene
rechtbank in beroep gaande yoor achepenen. Zie
BAVCK 4), Schepenen yan ghedeele. — Te
Audenaarde noemde men ie Deelalieden; X&.
V Auden, 1828. Keure van dedimgen.
2) Te Brugge. Lagere bank van rechtere of
sekeidemaunen, kennis hebbende van erfseMdimgen^
gebouufen en gébuurlijke dienstbaarhedeny fr. batêo
inférieur d Bruges, de juges agamt eomunssasieë
des bomageSf de oonstruetions et dee eervitudes.
II Daer men, in yoorleden tyden, ten ancommene
yan der nieuwer Wet gheploghen heift te makene,
in elc zeatendeel, eenen dekene en yyf deelman-
nen, omme diea wille dat men de poortera en inz»>
tene in' andere eeden [«!.• ambten], ala: in „de
groote Bame, Broodtweghen'* en eldera grootelicx
yan doene heeft, ao en zal men yan nu yoordaa
in de geheele atede oyer al niet meer maken dan
eenen dekene en twaelf deelmannen. Dat de yoora.
dekene en deelmannen zullen hebben de kenneaae,
judicature en berecht yan allen queatien en ghe-
achiUen tuaachen eeneghe partyen ter cauaen yan
landgheaoheeden, yryhcMlenyao luchten, auweringhe
[nl. het wegyloeien] yan wateren en andere aer-
yituten, ala zy yan ouden tyden ghehadt en ghe«
üaeert hebben. Ib. 17. Dat men yan allen quea-
tien yoor deelmannen ryaende, beroup zal moghen
doen yd6r yonneaae yoor acepenen yan Bmgghe,
naer doude coatume. Ib. 19. Den deken der deel-
mannen oft der aohepenen yan GMeelen (deze zyn
twaelf in 't getal), twee gekozen uyt elcke zeade
deelen... Dmou deken wordt genaemt yan Deel-
mannen, omdat hy onderdeylt de yerachillen yan
alle gebouwen: wie yan de purtyen recht of onrecht
heeft, ala yan mueren, goten, buyaen en andera
opkomende zwarigheden en twisten tuaachen de
Sibueren en andere eygenazon yan gronden.
AVHOüDBB, QrootdadigJi^t , 626. Lat. tekat
Deelmanni vel senatores rndUes. Te Meenen waren
de Deelmannen rechtera oyer de er&cheidingen
in de atad. Rxmbbt, I, 281.
DEELNEMER (Dehiemer), zn. JBrfgenaam, fr.
héritier. || En gheyielt dat hie [al. een ontachaker]
oir iot yrucht an die yronwe ghekrege, die kinder
ne diea mana oir ne moghen nemmermeer geflryet
ne delnemera ain yan diere yrouwen goeden. O. e.
Brugge, I, Orig. Yi, 81 dee. 1278, blz. 229. Waar
oec dat aake, dat deae yoraeide Mergriete atorye
bin den eeraten jare, ao aoude de ene heelft yan
deaen goede keeren up hare deelnemera. 8 apr. 1298.
Dat, ao welken tyt dat eenech menache gheyaren
ea yan liye ter doet, dat de deelnemera, dien dat
goet comen ea yan denghenen die gheyaren ea yan
liye ter doet, dat ay dat goet nemen en deelen
auUen bi den deelalieden yan der poert, aonder
eenich wettelike ghedinghe te hondenne. Kb. e.
Auden. 1328, Keure van deelingeUf blz. 87.
DEELROLLE, zn. yr. Staat van goederen t»
een sterfhuis , fr. êi€ft des biene d'une mortuairey
inventaire. || Dat alle de enraohtichede , beede y«n
huuae en lande, eryelioke renten en lyfrente, in
de deelroUe begrepen, bliyen zonden ghemeene.
C. V. Brugge, II, 49, Orig. 21 juni 1462.
DEELS AEM, bn. 1) In de Koat. y. Ylaande-
deren yoor het Brabantache dbblbabx; zie d. w.
Kil. Deelaaem, deylaaem, dividuus. || Alle
de buyaen die deelaaem zQu, mach de grondenaer
behouden, yoor den prQa . . geiyck aloft ai ter eer-
den lachen. Wiblabt, Leenr.v. VI. 65. Anghaende
den wmtmuelenen up dleen ataende, danof ea deel-
aaem al datter drayt . . . Item , anghaende den wa-
termuelenen, zó ea deelaaem thuna, yan der eerde
upwaerta, en yoorta al dat roert binnen deraelyer
muelene. C. v. Auden. I, Oah, prim, n, 12 en
390
DEE.
DBG.
19» bil. 884. De penoneto tohviëen tmi ooiiimar,
die *t fterfhuTi eoholdicK ie, ejn deeleeam toeicheii
*eoTerleden hoir en den leagstlerende , half en
half. (7. «. Oemt^ zxt, 89. It. O. e. BroMmitgy
XII, 4. C. e. Kortrijk , xt, 16; C. v. Dendtrm\
Tti, 16; Van de Velde, Amiot, 11, 85.
t) Twdeelbaar, éUti f» tew cf meer deelen ka»
getfUiem worden ^ fr. dioieikiU en deux onphuieure
pahiêê, II Een hnys, etede efi eriVe en ie niet
deeleaem, het en waere wjt, binnen mueren, ter
straten, Tierentwintich voeten; en deghone soo wyt
fjnde, lyn deel«Mm half en half. O. e. Aalel , iz, 10.
DBEL8AEMHEIT, sn. JStaai van onderworpen
ie wijn aan nerdeeUng inaeoken erfgenamen, het te*
genoTergeitelde ran Sijdbhoüdbnthbit , fr. éiai
d*êire sonmiM an partage entre MrUiere* \\ Dat den
hoir» in de penonele eohulden van het sterf hays,
niet Toorder en moet draeahen en contribueren
als toter helft, *tgonne oook bestaet in rede en
reghtmaetigheyt;. . efi oook in 'tgesegh yan de
crediteuren, doordien dat sy wel hebben willen
crediteren de eooieteyt oonjagaele, mitsgaders dat
sy wel hebben geweten, oonnen en moeten weten,
de deelsaemhe]^ yan diergelycke schulden. Vak
S9 Vblbx, Annot. 77. Dat alle 'tgonne aldaer efi
te Tooren gestatueert is aenghaende de sydehau-
dentheyt ofte deelsaemheyt ten aensien de [l. der]
twee conjoineten, oook moet aohterrolght worden
tnssohen de hoirs onderlinghe. Ib. 171.
DEELVOOCHDIJ, sn. Tijdd^ke ftoogdü ter
bereddering en vereffening van een sterf kmie, fr.
ioMe iemporaire pomr la liqnidaiion d'une eior-
êaaire. Zin dxxlyoooht.
DEELVOOCHT, sn. Tijdd^ voogd, aangewtM
iet bereddering en vêreffMng van een eterfkmie, fr.
iniemr iemporaire pomr la ligmdaHon d'nne mortnaire,
I De lancztleTende yan vader ofte moeder, onbe-
, aerde kinderen van ghemeenen bedde achterghe-
deven lynde, es schnldioh hemlieden by burg-
meester efi schepenen, als uppervoochden , te doen
voorsiene van eenen deelvoooht, die men maeokt
den naesten bestaande van 's overleden syde , indien
hy daartoe bequaem is, daer neen, andere be-
staande. O. e. Aeeenede, zv, 1. Naar tVerolaers
dat jae {nL van den langstlevende en de ver-
wanten, dat sQ voor goed houden het deel den
weesen aaugeetorven] , soo doet de deelvoooht
den houder oft houderigghe quytsoheldinghe , efi
wert by schepenen verlaten van lynder deelvoogh-
dye, efi der weeeen vader ofte moeder steende
voocht ghemaeokt, indien hy ofte sy der weesen
goed venekeren kan; daer neen, den deelvoooht
selve staande voocht ghemaeokt. Ib. 4. It Van de
Velde, Anmoi, 167, 974.
DEELWIJN (Deylwyn), En.(?) JBen teorl eoa
Rifnm^ , fr. eorie de vin dm Bkin. Men loekt hem
te veigeels onder het groot getal wQnen in Daniel
Sanders Srgémemi^'Wrlè» aaa^eJkaald, \\ Mr. Jans-
sen Qielia, pensionnaiys van Antwerpen, teeoheno-
ken een vat Qansenvoetwyn oft BeerenwQna, ter
somme toe van xz gauden eroonen. Bfi want nyet
te aygen was, hem geeohonoken een vaetken deel-
wQns, d*anie voor zz ig. x st. Stadere, Breda,
1569/63, fol. zoviJ. De Ryneehe deylwyn t' Ant-
werpen, Bmseel, Meohelen en andere steden,
goll Tt seheUinghen gvooten dan stoopw Piot,
Okrmm. 77i.
DEBMSTRRHBrr (Deemslsrhede), an. Dms-
isnnt, domkerkeid, fr. Ifaürss. Kil. Deemeter,
denster, dimeter, deymeter« hol. fria. iland.
j* Dnyater, obeeoms. Lunbwfsoh. jt Du liaveale
ons gegeyen soe edelen solaes, soe beq
scap, soe machtige hnlpe, soe goedeiüerea ondei^
stant. Dit is die maeoht Maria, die hlenokende
sterre. O heilige naoht! o salige deemsterfaede! en
o glorioee schemeringe ! ghi hebt dat verdient dafe
ghi beschenen eelt weiden van alsodanigan itene.
Sonderi merk. 97.
DEEBDELCANNE. Zie ZAm.
DEEBIGK. Zie dabivck.
DEERNE. Zie dibbvb.
DEERNIS (Demesse), an. vr. Nadeel, eékads, fr.
préf'mdiee. Kil. Deeren, deren, noeere. \\ Dat»
omme die sake dat wy hem , bi onsen versoake en
heetene, hebben doen ontfiMn in ham anateiaeeep
Katelinen, ser Willems Boeren dochter, boven den
gherechten getale van den sustersoepe, dat aohnl-
dech es te wesene, dat dat naghene demesse no
prejudioe ne gheve den voeis. Sente- Jansknse , no
den susterscepe, no haren state, noch haren viia-
den [nl, vriheden] ofte privilegiën, ofte rsjg^en.
Db Pottbb, Seeond emrt. 45, Qonteeke eeüpam
brief y, nov. 1818.
DEFLOBATIE, sn. Ontmaagding, fr. dSJtorm^
iion, II Schepenen van der keure useren te kennen
by nreventie tegen 'tgeestelick hof, van ovenpel
en defloratie, sonder olaohte van partye, ten ver-
volge van den heeve. C. e. Oent, I, 29. Deflo-
ratie van maegdomme. C, v. Amden, zvn, 8.
DEFLOREEREN, bw. Ontmaagden, b.dijhrer.
II Een manspersoon, die een meysken ghedeflo-
reert heeft, moet haer voor haeren miaeehdom
geven xvi gulden. O. v, Anêw. 1582, ZL¥, 11. R.
C. V. Demrne 1619, a. 188. Zie ook C. e. Amdm.
zvii, 8.
DEFROT, sn. Tering, mondkoetmè, fr. défir&i,
dfyeneee de bomého: het w. heeft dikwijls de be-
teekenis van ons hedend, rett- en verÜ^koetem,
flraie de romie et de e^fomr. || Sonder dat dengonen
hem presenterende omme geadmitteert te worden,
iete meer ssl moeten betaelen voor eemgh defroy
ofte teeiynge. Rbicbbt, I, 418, K. khemêakerv'
amb 18 mei 1715.
DEFROTEMENT, sn. Zooals Dbpbot. |t Dat
metten salaris boven verolaert, suUen onse raedto*
luyden efi secretarissen moeten tevreden sQn,
der iet meer te moghen heysschen oft
voor beur defroyement oft anderssitts. Stifl Samd
V. Bréb. 18 apr. 1604, a. 68.
DEQE , sn. Van degen, bijw. mtdr. JTo^iMal^,
fr. de bon ton, || Aldus en wilde nauwelio niemaaft
van doghen (alioo*t reden was) up dien tQt in
eenighe keercken of dooetere commen; want
sach daer niet dan eenen verwarrenden hoop
nppailgen efi gfaabekmien van vrouwen. Beir, tif-
den, I, 111.
DEQEN, sn. m. Zooals thans, fr. épSe, KiL
Deghen, daeghen, «mmAstmi, ghnie branie ei
largmi. \\ Item, sal geen borger sweerde, wapen
ofte langer ofte smaeler geweer op hem draegen,
binnen vryheijt, dan een gemeynen demi van dar
lengde efi breyde die aldaer int Gawanthnys
geteekent stsai. O. Xt^, 1 iebr. 1447, a. 5, Brve,
Dei gratia. B^ Bode genade, ft. par la gréee
de Dien. Dit omschrift vmdiönt voor de esnta
maal op de munten van Bialiant onder lieriQg
Jan I. Vav dbb Ghub, Mnrtegd. 51. Deae sehnH
ver verwyst naar Mader, KSrü. Beur. mar Mènek,
V. MUtoiaU. JU, 188->196, «oor wat sswgisl de
invoering van dit inndsehrift bff de versehill^
volken van Europa.
DEIN (Deyn;,
1)
fr.
DEK.
DEC.
331
I. II Bttt BMmftnt en b«1 moghen jtgheo ofte
doen jaghen eenighe wilde groote beesten, root
oft 8w«vt» tsj bertem, hjnden, deynen oft ohe-
vrmdm, wilde swynen of Terckens. PL v. VI. 3 apr.
1570, a. 1, II; '388.
2) OUrigaard^ vrsk^ fr. avar^. Kil. Deyn,
Sttdia, homo ooarMê, êordtduê. \\ Deie fet'ste aeven
weken knok dnerde, Al om prye; elck ayn geit
nutioh avontuerde; Maer op vxeckaerta en deynen
men eleyn acht slaet; Dan, geesten, die maecten
dat niet en yennerde... Sulcke geesten, die weten
te geven net Om Tvenoht te vermeerderen . . , Die
ayn altijt te pryaene, maer deynen niet. Ckron»
o. Merdkten, Ibib, Éaagspelf 8tr. 18.
D£KEN, SQ. 1) Van schepenen. Servië gche'
pmy fr. prtmior iehêoin. Te Gent. || Voorboden
«teghegheven int soependom Jacob WUlebaerts,
dawelke staerf den zTij>t«D dach van ouste, en
was in sine stede ghestelt, als deken, Jan Borlunt
U. Jaas. Db Pauw, V^fb. 107 (1371).
S) D$km van ambaehi of gild^ it. dogfêm do m^-
üsr om de gilde. \\ Dat gheene dekene van am-
baohten, omme gheens vermeets [«Z. uitdagingen
onder de ambachtslieden] ofte gaderingben wiÜe,
die baten valt [ui, voorkomt], mét gheselscape van
baien ambachten vuter stat trecken en solen oft
kam dies onderwinden. Kb, e. Aniw. a. 196. Soe
soélen jm onser stat van Senttruden siin seven
ambachten , en yn ellio ambacht twe raidtslude . . .
Dat elke van den ambachten voirwr. noch hebben
aal twa deekens, van den betsten en eirbairsten
van denselvan ambacht, die ophouden en ontlan-
gen sollen alle profiiten, baten en vervallen
dnselven ambacht vervallende en toebehourende ,
on die weder aen te leggen en weder uyt te
geven ter meyster baten en profiit desselven am-
baehts. Sn die soelen moi^en hayr ambacht te
gader doin [al. vergaderen] alaoe menichwarven
als hun dat orber en goet duncken sall, om saken
wille sonderlingen alleyn hoyren ambacht aengaende
an niet om aynigen anderen saken wille. O. LUset
10 j.ani 141 7 y a. 1, 2. Wanneer de dekens van
den ambaohten en gpildan jaerlycz gecoren en
gegedt syn, alsdan moegen deselve kiesen heure
oadermans en gesworonen. C. e. Antw, 1546, ii,
48.. — Syn. van meeeUr : \\ Van vonnissen by pierts-
neesters geweaen appelleert men naer t'collegie
iva borgermeestere en scepanen. C o. Diesl, vZ.
n, 6; 4Mr. by de deekene van de piertae. S weer-
de ken (te Brugge), fr. ^aud dojfen (a Bruget),
11 Zommige van dese dekens worden Zwaerdekens
geaaemt, en d*aadere alleenelyck Dekens. Zy wor-
OMi swaerdekens geeeyt: oft van weerdigheydt, oft
wel van meerdere en valckryckere gemeynte. dam-
BODPBB, Qfootdadighejft^ 632. Zie Ctailliardj
TMe maal, 876. C. êiad e. Brmgge, II, 6 (1464).
3) Tam de bmrgorlijike waeht^ fr. doge» de la
garde hourgeoiee. [\ Die dienende dekens, die hun
anllea absenleren van de wachte aonder permissie,
an geenen anderen deken ofte onderdeken in hunne
plaatse sullen gestelt hebben, sullen verbeuren de
aamme van aes guldens. O. P.-B. amir. 16 juli
1707, a. 9. Meekelem, Wordende wel ezpresselyok
verboden, soo aen de dekens als oorporaelen van
da wachten, iemanden van hun rot ta laten com-
poeeren^ uytkoopen ofte afspelen« a. 33. leroant
sieek zynde, sal daerfaa de wete moeten doen in-
tydts aen den hooftman, onderhooftman ofte de-
kens, a 46.
DEKEN., SBKB». Zie »axbb; aie ook sobip*
UWMÊË en TAOIT.
DECKE. Zie dickb.
DECKEN, bw. 1) Ferbergem^ verstOeem, fr.
eaeher. |j Den mesdadighen, hem absenterende ofte
ghedeckt houdende, wort inneghedaeoht publio-
quelyck ter kercke van Assenede, by dry distincte
zondaohsche daeghynghen. C. v. Aseenede^ T, 9.
[Dat een „oessionnaris" of cedent gehouden zal
wezen] te draghene, van den daghe van synder
cessie voortan : . . de manspersoen een bonette van
laken, ghecoluert d'een heelft gheluwe en d'ander
heelft wit, sonder die te decken oft verstoppen
met plnmen, cransen oft andere middelen, oia-
ghende die altyt bloot , . . En . . een vrouwe , . . een
mauwe van colore ghelic de voorseide bonetten aen
hoeren rechter arme, sonder die te verstoppene
oft bedeokene. C. v, Aaltt, Orig, ix, bU. 264
(3 Sept. 1540).
2) In rechten. Verdedigen^ terweeren, fr. défendre
{en justiee), \\ Naer den rade van daghe, mach hi
dinghen omme tontgane van antwoorden; en hi
wert gewyst tantwoordene, zo moet hi segghen
dat hi ontsehuldich es , en staen up sün verweeren
en omme hem te deekene . . — Verweereie te syne
es vele tsienste, want can hi hem den dach ghe*
decken, zoe verliest de aenlegghere sinen heeach
en den camp , en moet justicie ghenieten. LeenreolU e.
1628, fol. c üj r» en v«.
DECKENIHSE, zn. vr. Bedekking ^ beeekennimg,
fr. oMuwrfore, j^oteeüon; by uitbreiding eekadmwei
{par eaieneion) ombre. \\ Onder die deckenisse dynre
vloeghele wil ie hoechlike vervrouwen. Oeiijdb,
16<l« E. 24, Ps. 62/63 in velamenio alarmm tmarmm,
DECKEB, sn., mv. van DscKofDAXCK, Limb.
Daken, fr. toUe. \\ Sie moten werden als boy der
decker, dat eer ment mayet verdorret in. CM^dh.
16dd E. 40 v«. Ps. 128/129 eieui foennm ieetonun.
DECLINATOHIEN , zn. mv. Bei recJU om de
bevoegdheid der reokibank niet te erkennen^ n^Ück"
reohi'\ fr. déeUmatoires, || Sal . . voor deerste achter-
biyven versteken worden van wgckrechte oft decli-
natorien. C. o. Santhoven, SHJl a. 130. ^ie AiCVTBB-
blijvbk, zn. blz. 6.
DEGLINEEREN, bw. Eenen tolboom. Mi^den^
vermijden, ontwijken, fr. éoiter, élmder. || Is oook
wel expresselyck aen eenieder verboden innetegaen
eenige sydewegen, oft andersints te declineren de-
voors. barrière [var. diaeyboomen], op de amende
van vyftig gulden. O.F.-B. amir. 26 Sept. 1712, a.
9. It. 23 aug. 1716, a. 12.
DEGLINEEREN (een gerecht). Zie tiibdbv.
DECREET, an. o. Overheidebevel ter mitvoerimg
eaa een vonnie tot mittinmnina van een goed, fr.
ordre de Vamtorité pomr Vexéemtion d'mn jmgem^eni
en évietion d'mn bien. || Hier mocht iement vragen:
wat een decreet te seggen is.^ Dairop suldy weten
dat, tot onsen proposte alhier, een decreet is een
senteneie oft gebot des richters^ dairmede dat hy
declareert een contract oft rechtvoirderinge voir
den toecomenden t^t goet en van weerden te bly-
ven, interponereade en ffevende zQn auctoriteyt,
met insettingen en inateUingen in der possessien,
by declaratie en decrete van synen vonniase. Deser
decreten zyn twee, te weten: d*een dat geheeten.
wort dat ierste decreet, en d'ander dat geheeten
wort dat yd« decreet; en dese depyeten grypen
stadt alsoewel in actiën reaal als personeel , en zQs
die vonniisen, die in den viarscharen en bancken
van den lande gemeyniyo wordden geüseert en ge-
wyst opte besettingen en voiigedaigingen en vuyt-
wlpiningen, die men doet op ennige soede, van
haven oft van erven, by dajge an by wgarechte|
332
DEC.
DEL.
Toir djur en nae djair, dairmede den Terrolger
gegeTon wort posseBsie en recht tot oft in deaelye
goede. y. d. Tay. 899. Ten deorete brengen
eenig goed), er dê uUwinniiiff van vervolgen j fr.
meUre en déeret {un bi€n)t en poureuivre VévieHan,
II Soo wie eenich hnys ofte eifve in decrete brin-
gen wilt, . . ia gehouden *t aelve met den amman
en twee achepenen te doen panden, en de pan-
dinge orerleden zynde , . . weiden by den amman
en twee schepenen ge-eygendomt. C, o. Oentj iz,
1. It. a. 4. In deorete leggen (een goed).
Met ^ereehielijk ie koop tteUen , fr. meUre (un bien)
fudieiairement en vente. \\ Den rentheffere hebbende
Tuytghewonnen zyn hypotheque tot ghenoaoh doene ,
ea ghehouden dezelye wetteUoke te doen Terhueren
Toor eenen termyn van dry jaren ; en sooverre men
beyindt, dat den crediteur binnen dezelve jaren
Tan zyn achterstellen met den loopenden jaere
dercelyer rente en wettelicke coeten daeromme ghe-
schiet niet en zoude connen Toldaen worden, zoo
yermach hy dezelve te doen legghen in decrete, in
der manieren naervolghende. O. Land v. Waaê, xii, 1.
DëGBëTANT, zn. mj die de mtwinnmg tan
een goed vervolgt ^ fr. U poursmaint en déeret. \\ Ten
weloken eersten daghe yan kersbernnghe den de-
oretant, ofte andere yuyt zynen naeme, moet com-
pareren omme t'goet inne te stellen. C. Land «.
Waae, xii, 8.
DëCRëTEEBEN, bw. VUwwnent fr. êeineer,
II Alle *t weloke oock gheobserreert sal wesen in
het decreteren van eenige huysen, landt en erfre,
tot yerhael van condempnatien gheeheven in actiën
Sirsonele oft anderssins, ligghenae in executie,
e men zal mogben decreteren yeerthien daghen
naer de oondempnatie. O. Land o. Waae^ xii, 8.
Dat m'her N., heere van Oultre, hebbende doen
decreteren diyersche gronden van erfVen gelegen
binnen deselve prochie , . . tot yerhael , onder andere,
yan seker rente van 76 gulden t*sjaers op deselve
goederen beset. C. v. Aalst ^ 21^2. xcii, 704(1662).
DECK8ËL (Decsel, deczel, decxsel), zn.o. 1 ) Over-
ste deoseL Deken, heddedeken, fr. couverture de
Ui,; hier niet het bovenste noch het beste kleed,
maar wel de deken. Zie xlbbt. || Yan ontdeckene
[nZ. betrappen in overspel] man en wgf, die in
hawelike sitten, daeraf sal die in huwelike sit
verhoren s^n overste decsel, ofte xx s. Kb, v. Antw. 80.
2) Voorwendsd, dekmantel, fr. prétexte, manieau.
Kil. Decksel oft sch^nsel, spee%eSyUmbra,pr<B'
textus. Onder 't decksel. || Dat niemandt,
wie hy zy, onder wat decxele en couleur dat hy
p. het] zy, hem en vervoordere te voerene oft
transporterene uut onsen lande van Ylaendren
eenigh graen, meel, broodt, hoedanich dattet zy.
P/. 0. VL 23 mrt. 1528, I, 636. Dat een schip
tseyle gfaegaen zijnde, niemand vremds en sal ghe-
hauden zijn te laten comroen an boort, onder wat
decxsel het zij. Ib. 19 juli 155t, a. 24, I, 884.
pBastaarden verwekt van geestelijke personen mo-
gen geen leenen beerven] ten waere die ghepro-
ore<tert waeren van geestelijcke persoenen onder
tdecxel van honweiyck ter goeder trouwe van d'eene
syde geoontracteert. C, lenth. v, Meeheien, iii, 24
(1611).
DECKSPAEN (Decspaen), zn. o. Voorwendsei,
fr. prHexie. || [De overheden der stad Emden,
willende de uit de Nederlanden gevluchte Gerefor-
meerden aldaar met der woon gevestigd zien] heb-
ben, als eensdeels vergramt zijnde, ofte haer dec-
spaen daerup nemende, alle degheue, die tOver^
hembden vremde inghecommen waren, ghestelt eïn
gheordineert een wet: alsdat zulcke daer zouden
moeten zes jaren blijven wonende, en, dien tijt
ghehent zijnde, indien zij dan wilden vertreoken,
zanden ghehauden z\jn d'een derde van haerlier
goede daer te laten. Ber. tijden, II, 225. Zie bij
De Bo verscheidene, de beteekenis des woords be-
vestigende, aanhalingen uit Th. van Herentals,
en, onder anderen, deze korte: || Nu ooemter een
decspaen en een excusacie op.
DECKTEENEN, zn.' mv. Zooals bahdbbobbs.
II Dat niemant bantroeden noch deckteenen en
snyde an ander lieder gront oft thuynen, oft hout
hale, op de boete van xx s. p. sb Pb. en Bb.
XXIII. Beteren, 74. Vgb, v. 1526.
DEL AI, zn. Een fransch woord., reMsierm^;
zie DACH4). II Delayen ter vierschare enteroamere.
Dat van nu voirdan , in de zaken hanghende alhier
ter vierschare eü ter camere, en in allen viencharen
hier resortérende, partien niet meer delayen hebben
noch nemen en zullen, ghedurende tbeleedt van
den processe, dan hiemaer volghen. Te wetene,
eerst, ter camere, viij daghen ofte xiiy daghen,
omme copie te verbeydene; daemaer absencie van
rade; daemaer anderen dagh op versteken, en ten
derden daghe tversteken te purgieren voir alle de-
layen. En ter yierscharen: ghelike delayen van
dinghedaghe te dinghedage. Wel ventaende, dat
degone, die de voimomde delayen eens ghenomen
zullen hebben, tzy heesschere oft verwerere, de-
zelve delayen niet meer hebben noch nemen en
zullen, maer zullen dezelve delayen moghen ver-
bieden te nemene, tzy om t'antwoirdene , repli-
quérene, dupliquérene , reprochen of salvaoien te
ghevene daert hemlieden best en meest van nooden
werdt. — Delayen om informaoie te doene.
Als van den delayen om informaoie te doene, dairtoe
zullen de voirzeyde partien hebben: eerst een delay
van acht daghen, om huerlieder calendrier oft
intendit te doen maken hier in oameren, en in
allen anderen vierscharen van dinghedaghe te
dinghedage. Yoirdt, achte daghen, om huerlieder
oirconden te daghen , te ontbimlene oft te doen be-
schrivene, en die te doen hoerene en lettren over
te legghene. En bovendien noch twee delayen,
elck van acht daghen, danof tlaetste werdt over
alle delayen, tenzy dat de voimomde partien be-
tooghen connen dat hemlieden meer tijdts behouft
om huerUeder inforraacie te beleedene, in welck
cas men hemlieden meer of langher delayen con-
senteren zal, ter discrecie van der Wet. C. Kast.
V, Iperen, a. 188 en 184.
DELE (Deele), zn. Ded, plank, fr. planeke,
ais. Kil. Deele, dele, cuser. || G deelen voer
y« wagenschotz, viij gro. Watertól 1550. O deelen
voere ijo wagesohotz, geöval. y Ib. SehatÜng 1551.
Deelen: Oistersche, Pruysche, Russohe, yan elck
hondert, acht penn. — Meydenborohsohe [nl. Mag-
denburgsche] deelen , elck hondert 6 penn. Mansaiol
1567. Alle delen, in lenghde van 18 voeten en
van vyf vierden oft onderluilven duym dick, sullen
dobbel meten voor leveringe en voor de handt.
Begl, Bdifleiemeters 16 jan. 1705, iii, 20. Plae. v,
Brab, Y, 576. (In deze oork. komen voor bert,
berders en delen , maar geen planken,
DELFT8CH BIEB, fr. Bière de DeUft. || Delfr
byer zal men tappen omme iijVt groten den pot.
Kb, V. Diest, b, 88. It. Fl, v, Brab, 8noy. 1596.
II, 77.
DELIQEN (Deylighen), Limb. bw. {Ddgen,
mtddgen), uUwissehen, fr. effacer. Kil. Delghen,
dilghen, deUre, || En na manichyoldioheit dgnze
bËw.
.bÈR
^
ontfermeniBsen deylighe mine boesheit. OeÜJdh,
16d« S. 8otêm p«., 124, pa. 60: éêle imqmiaiem
Mflom. DelighB adle mine boesheit. Ib.
DELICT, En. o. Miêdaad, wanUdrijf, over H
algemeen e» tonder ondereeheid van gewiehtiffheid,
fir. diiitf mifaU (en général ei eant dieüneÜon de
graoité). || Ben delict is generaiyo ftlle miedaet,
hoe die gedaen wort, hetsy in woorden oit in
weroken. t. b. Tat. 55.
DELLE, sn.T. Dal, eaüei, fr. tw/i^. Kil. Delle,
dal, MÜM. II In èooo qui dicUmr Capaadellè apud
Leoedala ... In loco qni dieiinr ten GruflekeDS
aieèter via vereue Levedala. 'e Hertogen tdkep, in
Leef doel, in ƒ. b. Trin, 1S84. In qnodam loco dieto
MadewighendeUA, Abd^ Vrouwenperk, Mijkeareh.
dooB 1 nr. 18 (1290). De Oattendelle tEyersberghe.
jihdij Terkameren, bundel 64 (1309). In de Bincx-
dflUe , aen den waterloop geh. de Binozdelle. Brnêe.
godeh. H 290 f^. 281 (1542), UUrheek^ en poêtim.
DELLINCK, zn. m. Qraehi? Barm? fr. foeeé?
berge? Kil. Dellinghe, Tailie? jj Soo wie, naer
tkerokghebodt, sjnen dellinck oft heym, teghen
olt aen syn erre, niet en remaeokt, verbuert..
acht groeten Brabants. C. v, Befferenj Me., i, 6.
Kantteek. t. h. Brab,-reeht: Thuyn oift hajm te
▼ermaeoken; id. ▼. h. Hs.: dellinck oft heym.
DELUW (Dein), bn. Bieek, loodkleurig ^ ir.
pdle^ Uvide, Uéme. Kil. Deltiwe, eluwe, deeo^
loTj lividne, etc. Kramers § Del uw, zaluw, da-
Imip, loodkleurig f vaal^ bleek , it, blême^ pAU, \\ On-
txent een alf huere daemaer es den yoom. pacient
anten casteele gbebrooht, tussohen die handen Tan
den Spaengiaerden , naect tot den ghurtrieme; een
delu mager man , lelie ysn ghexiohte , . . Hg was
▼an goeder lynchden , . . hij hadde lettel lü^rts.
Ber, tijden, IV, 71.
DELVINQE, sn. Veengrond, fr. ionrbi^e. || In
tgene dat de grondenaer doet delyen wt sinen gronde
ommè yercoopen, hetsg margle, tiecheleerde, pot-
eerde , stenen of diergelgcke , heeft de douagier
tyierde, sonder meer, . . maer sj en mach den prin-
cipalen niet bedwinghen te deWene hy en wille.
Sn dat suldy yerstaen als tprinoipael leen niet en
is delyinge; waert tprineipael leen moer ofte dee-
riek, de proprietaris soude moeten delyen alsoot
behoort, en de weduwe soude moeten hebben de
helft yan den profijte. WiBLAifT, Leenr. e. VI. 84.
DEMANUEEBEN , bw. G^edemanueerde
brieven. Verlegde, ie xoek, in *t ongereede geraakte,
niet meer ie vindene brieven, fr. leitree adiréee.
II Oft eenighe constitutiebrieyen yan renten yer-
loren oft gedemanneert zyn, yermoghen de cheyn-
senaers oft rentheffers hnnne lotbrieyen, transport-
brieyen oft andere authenticque besoheeden, yoor
schepenen deser stadt gepasseert oft geapprobeert,
doen authoriaeren. C. e. Bmeeel^ 1606, a. 175.
Christyn deperditie aut non repertie litterie, Alsoo
de yoomoemde requeste, met de yoordere stucken
daartoe relatief, . . ergens gedemanueert oft in het
oogereede bedegen syn geworden , . . O. B.'B. anir.
18 noy. 1727, lY, 121.
DEMINEEREN (Dimineren), ook ditdbmi-
jnaxKX, bw. uitwinnen, fr. éoinoer, Limb. La
Cnme Deminer. Yan dimineringen en hoe men
dimineren sal. C. gr. Loon, I, 44, a. 12. Hoe een
gerffman eenen pandt, die yuytgedimineert is,
quyten sal. Het is te weten, dat die gerye oft
geryen yan eenen man die yuyt synen erye ge-
wonnen is, een jaer lanek quytens hebben, met
op te leggen den pacht daert Toer gedimineert is,
en die eosten die daarop gegaen syn. Ib. 47, a. 15.
Eü schepenen gemaent sijnde, naedemael alle solom*
niteyten yan reoht gedaen en gepasseert sgn, halden
dat men de gedesaselrde partyen, te weten: den
man op sQn trouwe, eere en lantrecht, boyeelen
sal-hant- en yoetlichtinge te doen yan Toers. gedo-
mineerde panden, en die yrouwe te beyelen op
haer rechte hant en hondert jaeren uljten lande
gebannen te sijn. Kbmpbkbxbs. Montenaken, I,
286. (Veryolg op het citaat onder DSMnmxive,
sie d. w.)
DEMINEERING, zn. y. ir%tmi$ming, ook de
yoorafgaande „klaehten*\ fr. évicHonj auêei lee
„plainièt*^ préalablee. La Game Deminement,
ettieie faiie am nom du eeigneur ou du propnÜenre.
II Op (woensdag) den 4 noyembris 1578 olaecht
heer N., als „yerdienaer" yan tweQ legaetmissen
bij N. gelaten, deur faute yan betalinge yan 6
mudden corens, Sintruyer mate,., den 18 nor.
dierste „aanbracht^' en gecondicht (aen de huerderi);
den 2 decembris, die tweede ,^nbrBcbt"; dan 24
jan. 1574 de derde demineiinge; den 8 febr. het
„sasijn** yerleent; den 10 febr. brengt den bode
aen die drei afgebotten [zie d. w.] gedaen te heb-
ben , . . . nae desen (den 14 febr. „'t laadgeboi" ge-
condicht synde aen partyen) yersueckt den heer N.
noch yoorts recht... KxunnTEXRB, Monienaken,
I, 285. Zie dimivbxbsk.
DENATUREEBEN, 'bw. Oedenatureerde
goeden. Onroerende goederen^ welke hms toi roe-
rende gemaakt heeft en die daardoor deelbaar y/gC'
worden zijn**, ir immeublee gtt'oa a rendut mentlee,
et eonséguemmeni ^.^pa/rtageaAeM*\ \\ Alle yerkveghen
en ghedenatureerde goeden, t'zy hupsen, erf?en,
renten, chgnsen oft jMchten,.. syn deylbaer half
en half, tenwaere dat anderssins waere beyoorwaert.
C. V. Hereniale, zii, 1. It. 28. Wanneer man oft
wijf aflyyigh woórt, deelt de lanckstleyende teghen
syne kinderen, oft erfghenaemen des oyerleden:..
eerst yooruyt syn yoordeel , te weten . . . Bfi naer
dese de haye dier oyerblgft, met alle actiën, ere-
diten, met oook alle yerkreghen en ghedenatureerde
goeden, renten, chynsen en pachten, half en half,
eü [moet] daerteghens oock half en half de schuit
betiden; maer de stockgoeden yolgfaen der syden
yan den troneke daeraf die geoomen syn. a. 17.
Egheen momboiren en yermoghen der weepen erffe*
lycken goeden oft gronden yan erfyen rerooopen,
yersetien oft denatureren. Ib. xiii , 6.
DENIEB, zn. m. Sene ziJyeren munt, ook
pennlnok genaamd, welker benaming, yan Bc-
meinachen oorsprong, geiyk het pond {libra),
de eerste yoorkomt in onze oudste oorkonden, ér.
monnaie d'argent, doni Ie nom, dP origine rommine,
de mime que la livre {hbra), appara/U Ie premier
dame not plue aneiene doeumenie, || Keizer Barba*
roisa beyal, tot meerder gemak yan den koophandel ,
in den jare 1178, deniers te slaan te Duisburg
(apud Dnebureh), en halye deniers of obolen te
Aken , - waaryan het mark ëën denier meer zoa
wegen dan de Keulsche mant, en de graaf yan
YUuuideren sou den omloop yan beide mouten in
zyn land yerordenen. WABKXttina , Flandr. êt, u.
Ég. I. Vrk, xir, 89. In Brabant treft men deze
mant aan sedert den aanyang der dertiende eeuw.
Kbbtbxs en Tobfs, III. De leyering der mud
cynsgraan wordt altyd besproken te moeten
wezen het beste op twee deniers of penningen na.
II Ombe I mudde tarwen . . , die tarwe bennen y d'
[den.] de beete. Mei 1249. Gmbe yy halsters roges
erfleke, bennen y deniers den beaten. 11 juli 1267.
Ombe «n mudde roghs ^jaevs . . , en ombe en half
48
3B4
OÊR.
ÖEÜ.
mudde oTenen sjaen . .. beide rogghe en eyene . . .
binnen tuen penighe Oftt beste. 1 juli 1292. yii
halBters rogge elkes jan . . , binnen tuen peninghen
de beste. 28 apr. 1302.
DENGKEN, ow. Denoken in, soo vertaalt
het Limb. Qêtijdh. d. I6<ie E. het intendêrê van
den Psalmist. 69/70: Deus in adjuiorwm meum
mtende, \\ God, wilt denken in mine halpe. Sta-
iênbyM: Haest u, o Godt, om my.te verlossen;
De Saoy: Venez è mon aide; Engelsch.- Makekatie.
DENOMfiREMENT, zn. VerHtÊting door den
leenman aan den leenkéer, van de erven en rechien
van een leengoed, fr. déclaraiion du wuaal au êeig-
nenr féodal des Mriiages ei droits d'un fief. \\ Van
denombrementen over te ghevene. Soe wie leen
ontfaet, die moét binnen xl daghen» naer dat hj
vermaeqt is» van sheren weghe» overgeven zijnen
heer de groote van z\jnen leene, twelc si heeten
denombrement ; op de boete van x pont parisys;
soe moet hy oock teicken alser nieu leenheer compt
en hy van hem versooht is. Wiblant, Leenr, v.
VU 74, o. 24. Een rapport ofte denombrement
overghegheven min dan sooffisant, is alsoo veele
als niet overgegeven. Ib. En dat denombrement
moet de vassal overgeven onder zijnen zeghele ver-
wapent met zynder wapenen. Ib. 75.
DENUNCHIEREN, bw. Afkondigen, fr. /mft/urr.
II Ontghesteken in steden en prochien daer de
curatele ghedenunohiert es met plaokbriefven , kerok-
gheboden ofte roupinghe achter straete. C. v, Auden.
XIX, 8.
DEPÊCHE, zn. v. Afschrift, kopij ^ fir. eopie,
expédiiion, \\ Yan onterfTenissen en erffenissen en
andere realisatien , . . welckers minuten ter greffie
moeten bl\jven berusten, zullen de greffiers genie-
ten 9 st. par bladt voor de enregistrature, de de-
pêche daerinne begrepen. C. e. Aalsi^ Btgl. 31 juli
1762, a. 46. Depêche of oopie. a. 62.
DEPOBTEEKEN, bw. 1) Verbannen en vervoe-
ren naer een afgelegen oord^ fr. déporter. \\ Een
momboer, die syn weese ontstelt [wZ. onteert] en
dairmede oontraheert [huwelijk aangaat], en wort
niet onthooft, maer in de stede van dgen wort hy
gedeporteert en verliest zijn goet; deporteren is te
seggen: in een plaetze oft eylande euwel\}o geban-
nen te s^n en syn goet verbuert. v. d. Tay. 68 v^.
2) Hem deporteeren. Ziek onthouden, x,
onÜ(uien van (eene aangevangene taak), fr. s'tibste'-
niTf se débarrtuser (d'une idehe enireprise). La
Ourne se Des por ter. || Indien eenighe procureurs
bevonden wieraen sonder vooigaende procuratie of
volkomen instructie in eenighe saken gheoccupeert
te hebben, en hen naermaels wilden excuseren,
deporteren oft exonereren, onder wat pretext t'selve
■oude moghen wesen, dat, dieanietteghenstaende,
teghen hen en henne meesters [wZ. cUflnten] sal
de&ult ghegheven worden en gheaooordeert tot al-
Buloken e^nde en profijten als men uijtter meriten
van de saken sal bevinden te behooren ; en sullen . .
ghehouden syn in sulcker saken totten e^nde toe . . ,
te oocupeien en te dienen. C e. Lier, 8t^, XYii , 21.
DEB, Limb. vorm van het bep. lidw. m. enk.
de^ ëooêIb in het Hoqgd.; fr. Ie, Doorgaans in de
aohepenbr. der xiT^« E. te Dieet, benevens de en
diêx Heinric Beohe de jonghe, 1338,HeinricBeohe
der jonghe, 1841, 1342; Jan van den Velde der
jonghe, 1818; Der vyant des menschelycken ghe-
aledits. C. e. SL-Truiden %l,dêr peys § 26 (1366);
K. V. 8i,'Tr. 1866, overal: der vredebreeoker, a.
1,2, der portere, 8, der mesdedighe, 8, der man, 14,
der vader, 15, der vreempde, 20, 21, 28, deighene.
25, 26, 28, der portere, 37, enz. — xy^ E. en
later : Jan Metten der jonghe (2 maal). Laten des
abis. o. Vliederbeke, 26 aug. 1408; Ard der Zekere,
Buelen der Becker. Soksp, te Lumpmen binnen
Vryheit, 23 mei 1439, en passim in het cartuL v.
St.-Truiden en in de Ord. du pags de lAége,
DEB, samentr. van de heer, inzonderheid in
Vlaanderen : 1 1 Dat der Boidin IColniser van Dalle[m]. ..
soet der Henric Kisen wille . . . Daer der Henric
wille . . . Gebrake hem hiraf , soe sloge der Henric
sin hant ane lant . . . Dese rente die ute desen
lande gaet die moet quiten der B. en sin afoomende . . .
80 dast [dats] der Henric negene scade en hebbe.
Sehsp. V. Boehouta 1 mei 1249: Der Folke. Sdtep,
V, Velsehsy 11 juli 1267. In Boute lant neven der
Boene Femmen. Pacht v. 1279, SL-Jansgasth, te
Qent. Der Pieter de Vos, der Philips Uten Dale
eü der Gherein üten [-r] Volresstrate , portere van
Ghent. Bayuw v. JBn^^tf, 13 juli 1286. Ditistreoht
van den sooutheete van Sente-Lievens-Houthem.
Der Zeghere, de proefst; der Heinric de Visschere;
der Jacop van Dendermonde, moenke van Sente
fiaefs , en vele anderen goede Uede. Van loxsbbn,
ai.-£avon, blz. 214 (1288).
DEBCHEBE. Zie dbsbchxr.
DEBDALF (Dardalf), telw. Derdehalf, twee en
een half. fr. deus et demi. || (Hven wettelike ghifte . . .
van dardalf ymete lants en tien roeden. 9 dec. 1295.
En hi cochte . . . jeghen her Heinemanne ser Pieters
derdalf daohwant lands xy lib. Bek, gasth, te Assehe
10 aug. 1298. Indien hij by den ghemeynen muer
iet wüt doen maecken [nl, waarby hij soude mogen
beschadigd worden], moet eenen muer tusschen
beyden maecken derdalven steen dicke. C. o. Meren-
tals, XI, 24. Dat voir ons qnam Amout Bode, en
bekende dat hi ontfaen heeft van N.N.., van der
goeder Uede weghen van der draperien van der
stat van Diest, twee hondert guloene penninghe,
die men heet oude scüde, in afslane en minder-
nissen van vyftalf hondert ouder scilden . . , en
bekende, dat hem de goede Uede van der drape-
rien vors. niet meer sculdich en bUven dan derdalf-
hondert oude scUde. Schep, v, Antw. 2 juli 1389
{Areh. o. Diest, 0(düe),
DEBDEEL, dsrdel, dsbkdbl, zn. o. Derde
deel, ft, tier s, || Derdel., terdel,.. [het derde deel].
Schep, Land v. Dieet, 6 mei 1396. || Toebelioerende
allen desen boeten en bmeken.., tot onss en oneer
naoomelingen, bissoopen van Ludiek en greven te
Loen, voer een deerdel, een deerdel onaer stat,
eii een deerdel der dekenen. K. lakeng, Raesdt,
1 juni 1433, a. 44. O. lAége, Een derdel ons,
een derdel onser stat, en dat derde derdeel der
partyen. O. lAige, U dec. 1600, a. 29. Eyn der-
deel tot ons profyt, dander derdeel den heer ot
stadt, . . en eyn derdeel denghenen die dat exoees
aenbrengen sall en openbaren. O. lAége, 18 juU
1622, a. 1. Die de verkene vindt in sine ac»de
sal hebben tderdel van den boeten, en sine scade
vergonden. Anders sal onse here tderdel, de stadt
tdwdel, en de waerdeerre tderdeel hebben. Kb* v.
Dieet, ▲. 46.
DEBDELINCK, zn. Neef in den 9^ graad,
aehter-aehiemeef, aehier aehieruieht, fr. cowmi au
3« degrA, arrière-^ousim issu, arriire cnniiiiis ieeue
de germains. Ook dbsdbswxib. EU. Derdelinck,
derde- s weer, tLvidr.coneangmiaeus in tertio gradsu
In de bepaling van het soengeld in de koetuum
V. Auden. 2d« d., volgt de maagsohM» aldus: 1
broeders 2 reohtiwers 3 andenwen 4 aerdelinffhe.
10 juU 1324, blz. SS. In die v. Gent: 1 broeder,
DER.
DER.
335
2 ooiDB of moeyen kmt, S'anderlino 4 derdelino.
Oriff. xxziii, bis. 517 (1343). Zie Vbssam. Zie
ook AJrDBBSWXXB.
DEBDELINCK, zn. o. JEene soori van lakê» , ir.
sorfe de drop, || Van allen smalen derdelynghen
lakenen lal men gheyen iy grote. Yan den lone
▼an den Boerambocnte : Bent, eo zal men np een
olene wit derdelino van den hogfaen priie erden
enen dach, en Toord daornp üij daghe werken.
Een clene blaeu derdelino yan den hooghen priae,
zal men erden achter tdachwero, en achtert erden,
80 zal men werken üij daghe. Een clene samleit (?)
derdelync yan den hooghen prize, zal men erden
achter tdachwerc, en daeraohter derop werken iiij
daghe. Ben blaeu laken derdelync, die men zeelt
[noemt] hallelakenen, zal men erden achter tdach-
werc, en achtert erden zal men derup werken iiij
di^he. Vulret : Ez te wetene , dat tuszoen den x en
ziüj elnen diokedinne mach men werken bin enen
daghe y en tuzzcen de xy en zyj elnen derdelino,
bin enen daghe. Item, tuzzcen tv en xix elnen
ongheamout, bin enen daghe. K. Idkeng. Iperen^
1363, ly en V, Hutttbhs, Corpor, blz. 192—198.
DEBDELINGK, zn. Senê kat va» dên inhoud
vam eên derdedeel, fr. eaitte de la eontenanee d^un
Uerê, It Citroenen en oragnien yan China, Italien,
Portugael, S. Bemo en diergelyke, In halye kazsen.
Dito, kazzen derdelingen. PI, o. Fï. Tarief 6 mrt.
1780, XI, 802.
DEBDENDEEL, zn. Yoohtmaat. Het derde
yan eenen ztoop of ,^lte", fr. {meewre de liquidee)
Ie tiers d'mn f,loi" au de 2 poU. || Oiuatuor potH
eioffnei eoiUinentee meueuram dimidie g^te. JVet
patti etagnei dieti derdendele. Inv. Amie t Oreven
1391.
DEBDEWEBF (Derdeweerf), bijw. Voor de
derde maal, fr. pour la trouihne fois. \\ Eü ware
dat zi^e, dat wi, ogte onze rigtere, yonnezze en
weth niet en daden denghenen die yonnezze
eiMshen, eneweerf, anderweerf en derde weerf, met
guden orkunden, zo beyele wi.. K. markgr, Antw.
1292, 67« al. K. amm. Brueed'. derdewerf.
^ DEBENQABDE, zn. y. Bmkriem van een paard,
eingelf fr. eangle, ventrüre. Zie GhüUiard Deren-
gaerde. Verdam Daeringaerde. j| Yan den
niewen ztandart [te] gereide [n] en yan den ouden
te yermakene, en breidel, en niewe derengarden...
Nota 2: It. yan enen ouden orlogea- en ztandart-
zadele te yermakene en j breidele , eü derengarden.
Sek. V. Qent, 1887, blz. 237.
DEBOGEEBEN, bw. Eene wet, yerordening,
een gebruik. Aftéhaffen, fr. abroger {une loi, ordon-
naaeef eoutume). \\ Niettegenataende de coztuymen,
ztatuyten en preyilegien yau de plecken t^ oon-
tranen, diewelcke, i^ boyen, gederogeert zyn. C,
V, Bruesel 1570, a. 62.
DEBBEN (Dorren, dnrren), ow. (imperf. dertte,
dorste). 1) Durven, fr. oeer. Kil. Oerren, andere.
Zie ook hoogerop dab. || Gheyielt, dat de bailliu..
oft de gezwoome zerjante , . . riepen en hulpe hie-
zchen an de poerterz, die omtrent hem waren, oft
ander lieden binnen der poert, omme te hondene
eeneghen banlino , . . deghene , diet horen en zien ,
moeten hem helpen en te ztaden ataen, omme dien
banlinc te hondene en te yane, alze yerre alz zy
moghen eü durren doen; behouden dien dat zy
niet gequetzt ne werden en behouden haren liye;
up de meadaet yan z ponden, diet Hete. C. v.
Gent, Or, charter v. 1297, a. 72. Anzien eü ge-
merct dlaat. dat de yorzeide zcepenen eü raed,
metgaderz de gedeputeerden, ontfanghen hebben,
elo int zine , daerbuten dat zy niet en zouden moghen
ofte durren eaen in eenigher manieren , u wille ghe-
lieyen, beede up de yereouke en up andre, die
zy te doene moghen zullen hebben, eizt te uwer,
edelre prinche, ter prezencien yan minen heere
den canzellier, ofte yan den heeren yan uwen edelen
rade, yan den yier leden weghen yan uwen yor-
zeiden lande, int ghemeene oft by eiken bizondere,
te yerandwoordene [«Z. te antwoorden] eü te doenr
yerand woordene in „Ylaemzcher tale, die uwen
lande ghemeene ez", want anderz in negheenie
manieren zy en zouden ze durren ontfizen. Btig,
Mus. I, 93, Verzoekeeihrift van Vlaanderen aan Jan
zonder Vreet, 1404. Iz by den hoye yan Brabant
geordineert, dat men yoirdaine den partyen geen
publicacie yan den getuygen eü depozicien der ge-
tuygen geyen en zal , noch anderz nyet dan alleenlyo
naemen eü toenaemen der getuygen, eü copie yan
den brieyen, omdat parken te yryer zouden dorren
tuygen, eü yan onoancke geprezeryeert wordden,
y. D. Tat. 358 y^ Zoe wye zyn geit oft goet, dat
hem geztolen eü afhendich gemaect iz, beyindt
binnen der ztadt eü yriheyt yan Antwerpen, mach
dat terztont by den officier doen commeren eü
arrezteren, . . indien hy bewyzen can dat tzelye
goet hemzelyen en nyemant anderz toebehoirt;
oft, iz hy een man oft yrouwe yan eeren, ztaende
te goeden name eü fieune, dat hy derre zwoeren
lyflic aen den heyligen dat . . , eü dat het zyn eyghen
geit eü goet iz , . . moet dat goet hem yolghen eü
gereztitueert worden. C, v. Aniw, 1545, i, 22. Zoe
wez hy derre affirmeren by eede tachter te zyne.
Ib. yj , 15. Soeyerre de yercoopere derre yerifl-
ceren by eede. Ib. vii, 37. Soeyerre de debiteur
derzte leggen handt op heylighen eü sweeren,.. xy, 2.
2) Moeten, fr. devoW. \\ ^xrveae die offioierz
aladan ztoff genoch hebben den criem aengaende,
zoo doen zij denzeWen delinquant yoortz ter juztitie
leijden, eü doen hem justiceren naer zijn delicten,
zonder daerop eenighe procedure yan rechte oft
yonnizze te derren nemen of houden, zooyerre die
geyangen yan Zyohem gheboren iz. C. v. Sichemy
a. 14 (1546).
DEB6CHEN (Dezzchen), bw. Ihrtchen, fr. haüre
Ie hU, Eil. Derzchen, dorzohen, haUtere,
Dorzchen het koren. || Diez heeft de meyere
zyne zetelthiende , datz den xi^n zcoof; en alz men
derzcht moet de meyere den dozzchere potage geyen.
SB Pb. en Bb. I. St-Den^t-Wettrem, 16 (1382).
Soo wanneer den lantheer begheert te dezzchen,
zoo zeynt hy eenen dezzcher, denwelcken den
meezter moet gheyen den cozt eü daohuere. C o.
Auden, 2<ie d. 6 oot. 1676, a. 5. Zie Ybbdam.
DEBSCHEB (Derchere, doezohere),zn.m. Dortehery
Jcorendorscher , fr. baiteur en grange, Eil. Dor-
ze her, areator, \\ Alze die thiende in de zcure
bracht ez, zoe zal the gazthuz daer zenden enen
loyeleken derchere. Eü dien zal her Wouter gheyen
alaoezelken loen, alze hi gheyen zal ziina zelyea
derchere. 11 juni 1277, xd« v. Bodeghem.
DEBTICH8TE, zn. o. Beekt van dertig mitten
op dertig aehtereenvoloende dagen voor de tieltrutt
eent dooden geleten, fr. trentam, tric^naire, office
de irenle mettet qu^on fait tuecettivement dire pour
un défunt. || De lanckztleyende mach oock in den
zterfhuyze blijyen woonen,.. totdat de uijtyaert,
zeyenzte eü dertighzte zgn begaen eü ghecelebreert.
O. V. lAerf xy, 31. Derfgenamen yan den dooden,..
moeten altyt betaelen de kerckrechten, offerhanden,
mizzen, exequien, legaten, zepulture en wazlioht
yan den dooden ; inzgelycz de oosten yan der ynyt-
336
DER.
DER
^nmi, rQe, zxs« ét jaergetyden. C. o. Jniw. 1&45,
xm, 80.
DERTELHEIT, iil ▼. (DmrtelkêU)^ vêrmetêLkMy
driêtikêid, fr. tmdaeê^ efJ^imUriê^ Uuolmtce, "KSl. 1)
prditértu». || Soo wjnneer een poorter oft m^reaetene,
om groff misdaet geyangen waere, oft oploop, beroerte,
gewelt oft wederspannicheyt op den Steen, oft
binnen de geTanokenisBO aen den steenweerder ,
bnijten- oft binnenslny ten , oft aen ijmanden anders
fan't hn^tgeein oft familie van den Steen, oft aen
andere gevangene dede, oft andere merokeiyoke en
onbehooriycke dertelheijt yoortskeerde, in dijen se-
valle sonde d'officier den gerangene wel bene&n
mogen sètten. O. o. Aniw , eomp. YI, u, 16. De
Kost. ▼. 1M6, I, 18 1 heeft: insolentien bedreve,
die ▼. 1670, ui, 18: insolentie bedreye.
DEBTIENAVONT, zn. m. De dag vóór Driékoniu^
gen, tt. la veiUe du jour des Boie, de VJEpiphame.
II üp dien dach dat men soreeft dat incamacioen
ons Heren H. cc. tachteoh efi yiye, in Dertien-
ayonde. 5 jan. 1286. Zoo was, up den laetsten
deoembris, te Ghendt, h\j trompet^aghe verboden
niet te spelen yoor der lieder daeren, eü gheen
nieujaren te planten in den toecommenden nacht,
en niet op den niendagh noch ander ghewonelioke
daghen, ids Dertienayont , Dertiendach, Yerzworen
maendaghen, verkeert te ghane oft te ghaen mom-
men; ooc np den Dertienayont en sinte Phara-
hildendach gheen presenten voort te stellen oft
verooopen, die schunpich waren np gheestelio oft
weerlio. JBer. tijd»», II, 78.
DEBTTENDACH (Dartiendaoh), zn.m. Driekonin-
gendag, fr. Ie jour des JKow, VÈpiphanie. jj Int
jaer als men scriift sin incamacioen u*. cc'. Lxxz°
en TI, sdonnerdaghes naer Dartiendach. 10 jan.
1286. Drie stncken lans, . . dat men houdende es . .
op zliQ s. eens y jaerlicz te gheldene in Dertindage ;
waer oec dat sake dat Gher. niet en ghave den
eens in Dertindaghe, so sonde [t] covent van der
Gameren har hant slaen ane har goet. Chartere v.
Terkameren, bundel 60, 8 juni 1291, JSlewiji. Des
donredaighs na den andach van Derthiendage. Brab.
T. I, 679 (16 jan. 1292). Op tuintech scellinghe
eens eiker jarlike te ghevene in Dertindaghe . . ;
waer oec dat sake dat hi se niet en goude in Der-
tindaghe, . . Mrt. 1294. Te gheldene dierste rente
van Kerstdagbe nastcomende over een jaer, en
emmer binnen Dertiendaghe damastvolghende . . ;
telken Kersavonde ofte binnen den Dertiendaghe
damastcomende . . ; en Dertiendach overleden , so
mochte . . 18 oct. 1806. Tusschen Kerssavonde en
Dertiendach te geldene. Oharib. Beg. Brussel, P.
164 v^*. MelOroek (1309). Gegeven te Braessel,
opten anderen dach nae Derthiendaoh. JBeiErMi;. o.
Brab. reg. 48 f». 4 (1868). It. Meriens, Oudste
reJe. 1324 i9. 8; Kb. 9. Iperen (1863), 190; C, e.
St.'Trmden (1866), § 16; Msbtsks en Tobps, II,
698, rek. v. 1898; C. v. Uecle, 14(i« £ ; C. o.
Berentals, 16d« en 17^* B., i, 2; Ber. tijden,
16de E., II, 7d. Zie ook dibtibvavovt. Luttel
(klein) Dertiendaoh(?). || Naer Luttel Derthien-
daegh, wordt in de keroke gheleedt een jaerghe-
dinghe, dwelok staet dry genechten, na men leste
vonnis wfjst oft maent. C. o. Oerle, a. 8. Of moet
er geleien worden: luttel na D. }
DERTIENMI8SE. Hetselfde als Dertien-
dach. II Van den hoechgetiden des heilichs cruoe
dat verheven wart [nl. Kruisverheffing] totten Ad-
vent, efi van de octaven van Dertienmisse tot Pa-
penvastelavont toe, soe sullen sy des woensdaghea
yasten met suvel. Bêgl, gasih, 's Bosch. Juli 1217.
SQn gheeet in de stedt van *a Hertogenboasche dry
jaerghedinghe, d'eerst des maendaeghs naer Der-
thienmisse. O, v, 'e Boseh^ JPriv, 7W«. 1866, a. 6.
Is men hier ghewoonlyek . • , de viersehare drg-
mael 'sjaers te bannen: den eersten gheneohtdagh
naer Derthienmiase, . . Co. MoU a. 9.
DERVEN (Darven, deerven), ons. en bedr.
wkw. In verachillige beteekenissen.
1) Derven, missen, ontberen, a) Bene stad, ermi
gebannen tijn, fr. eire btMni (éFune vUle), en. Ure
privé, II Soe wij [wie] enich van deeser dat voersoreven
is dede, sonde dat goed, dat hg alsoe gecoeht
hedde^ verliesen, . . en daartoe der stadt drije jaer
lanck.. derven. K. v. 8t.-TVuiden , 1487, Piot,
CaH. II, 648. Die rr|bauynne sal gesat werden te
water en te broet . . , en voertaen oock daemae
een jaer der stadt derven. ld. 1468, ib. 648.
b) De kerk, er niet mogen in versökifnen binnen
eenen bepaalden tijd , fr. ne pouvoir paraUre dans
V4gli»^ duramt un iemps fixé. || Nooh esghehonden
denselven perpetrant te deervene, ter eeren van
den montsoendere, vrienden en maghen, de keroke
van Ingoyghem een jaer lano naer den dach van den
voetval. Ó. V. Auden, 2<ie d. 847 (verzoening van eenen
doodslag begaan door den heer van der Yichte, 1682).
o) Zyn ambacht, het tijdelijk niet mogen uitvoeren,
fr. ne pouvoir temporairement exereer son métier.
II Soe wat meester ocht knape van den volambachte
wtganc maecte en sgn ambacht liete omme deeer
ooeren wille, ocht omme der coren van der peert-
sen, soude 1 jaer sijns ambachts derven en ghelden
iy Ib. K, laJceng. te Diest, 1883, Vollersambaehi,
a. 15. Die quaeden vesch ocht quaet vleesoh ter
marct bringt te ooepe, dies dat es, diet uutsnyt,
diet te coepe biet, ocht bi wieme dat ment vint,
saels ghelden y lib. en sal een jaer sijna ambachs
derven. Kb. v. Diest ▲, r. 86, a. 6; It. 37; Codex
B, a. 66, segt: sijn ambacht verliesen. d) Een
kleedingstuk, het uitdoen, fir. óier une p^ de
vêtement. \\ Die manschepe doen sal, die sal hem
ontgorden en sinen oapproen wechdoen en derven
sine mouwen. Leenrechten v. 1628, fol. b, v'.
e) Eenen zegel, er geenen hebben ^ fr. ne pas avoir
un sceau. \\ Want wir eygen segels derven, dat
wir, schepen van Mersen, kennen onsen schepen-
segel aen desen brief haven ghehangen, 12 mrt
1386./) De gerechtaroede , dete afstaan aan eenen
anderen rechter, fr. ceder la verge de la justiee è
un autre juge. \\ Depost heb ik bevonden, dat den
drossaert van Diest oock drossaert is van de twee
Caggevinnen, als buijtenlanden van Diest, ten welc*
ken regarde hg de roede van justitie niet en be-
hoirt te derven, maer wel den sohautet, die onder
Caggevinne geen jurisdictie en heeft, die moet die
derven aen den meijer. C. e. Diest, VZ. xiY, 89.
— Tot beter verstand dezer aanhaling diene het
volgende, dat men, om het zonderlinge der rechts-
pleging, hopelgk noch overbodig noch te lang vin-
den zal: Wanneer een bewoner van het Diestersch
buitenland Oaggevinne voor eene misdaad te Dieet
aangehouden was, werd aldaar, van rechtswege,
door burgemeesters en schepenen zt|n proces opge-
maakt, in staat van wijzen gebracht en met geslo-
tene brieven aan meier en schepenen van het na-
burige Caggevinne gezonden; deze lazen het proces
en spraken er hun vonnis over uit, hier ter zake
het doodvonnis. Nu bracht de meier den gevan-
gene voor drossaart en schepenen te Diest in de
vierschaar, terwijl zijne schepenen buiten, „onder
den blauwen hemel" stonden, en vraagde: of sy
bereid waren hun vonnis te aanhooren? op het
DER.
DES.
337
beftm«nd antwoord en flat ftuHiiaf begmf zich de
droeeaurt met den gevangene onder de lacht , stelde
hem te midden iQner schepenen en maande dezen
om een Tonnis: hierop stelde zich de ,,president-
iohepen" van Caggerinne dicht aan de open denr
der Tierschaor, ^staande den gevangene met sijn
gesicht recht tegens hem over'*, en sprak het Tonnis
uit met luider stem, om Tan droesaart, burge-
meesters en schepenen Tan Diest, en Tan alle de
omstanders gehoord te worden; nu werd de dag
der holsreohting bepaald; de officier Tan Diest
met den meier Tan GaggeTinne haalde den Teroor-
deelde uit de geTangenis, om hem buiten de stad
naar siJn galgploate te leiden; de officier Tan Diest
droeg de gerechtsroede geheel de stad door, den
meier Tan GaggeTinne aan zijne zyde hebbende,
en aan de grens Tan het Diestersch grondgebied,
Tan de „Euip*\ gekomen zijnde , f»i hij de gerechts-
roüsdeoTer aan den meier Tan GaggeTinne, welke*
deze Toorts bleef dragen OTer het grondgebied Tan
Goggerinne, totdat de holsrechting Toltrokken was.
2) Ben eigendom, hei vervreemden ^ verkoopeM,
overdroffent n. alUnerf vendre, transporfer (une
propriéti), \\ Omdats min here Tan Yiane en min
Trouwe wetteleke darTen en worpen souden, en
dabt en couTcnt Torseit toe comen * wetteleke , so
WOB al ghedaen dat men daertoe scnldich was
te doene bi wette eö bi Tonnesse. Aug. 1294.
Hadden houde poertere of houde portessen Tan
Audenaerde of Tan Pamele , . . herTachtichde Ter^
cocht of ghedarft,.. C. v. Auden. 2de d. 77 (1329).
Doen jo£fr. Lijsbet Hozen, die baghine Tan Dieste,
met haeren gheleTerden mombore , in de rechte wet-
telic opghedraghen en ghederft hadde hair tocht die
sij hadde aen eeusel . . . 8ehep. e. Myehem^ 8 mrt 1480.
Dat men egeene opeettene \l. opsetene] goeden
en soude rooegen transporteren eü derifTen dan
Toor de lathen Tan den goidtshuyse. Stadeareh.
SrMtêd, reg. 1110 f». 44, 16do E. Van opsette en
phUeoie goeden van Hajfelghem, In erfvelycke man-
ghelinghe Tan gront op gront en Talt gheen noer-
hede, tenwoere datter, Tan d*eene oft d'ander
zjde, meer waere gheghcTen, in gelde ofte in
piyse Tan ander mueble goet dan dat bedraecht de
weerde Tan den gront die ghederft wort. C. v.
Aaltt, XII, 26. Soe wanneer hoiren eiï erfgenamen
eens goets hunne erffelijekheydt Tercoopen eü derTen
willen , sullen dat moghen doen sonder den tochte-
naer des t'aensiene. C. o. Sinfe'Oeerir.-Nijvel, ii,
3. Fr. tekst: vendmti et veulent t'en dettaieir.
S^ Mogen, geoorloofd tifn, fr.pomvoir^ être permis.
II In hujsen daer woonen suppoesten Tan de TJni-
Tersiteyt en moeten oft en derTen hunne meublen
niet afghepandt worden, maer, deselre daerlaetende,
mach men Tolghen op de TOorschreTen huysen, by
daghementen en wachten. C v. Loven ^ it, 33.
25oe wye eenighe onruerende panden oft renten
heeft gestelt te borghe als cautie pignoraticie , als
de sake is gesuranneert, sonder binnen jaers eeni-
ghen termyn daerinne meer gehouden te zyne,
alsoe dat d'instancie is geperimeert , die impignoratie
oft belastinge en derf men, nae tsuranneeren Tan
der saken, nyet mytsteken. C, v. Antw, 1545,
II, 50.
4) Kunnen f in staat xijn om, fr. ponvoir, Sire
d même de. || De momboirs en syn nyet gehouden
inne te stane Toer de renten oft goeden die sy
Toer de weeskinderen geoocht hebben, socTerre sy
derTen Terifleeren, dat sy die goeden oft renten
hebben gecocht nae hen beste, sonder fraude oft
simulatie I efi dat sy daerinne hen beste en deli-
gentie hebben gedaen gehadt oft [nl. als of *tj Toer
hen eygen profyt geweest hadde. C. v. Antw.
1545, X, 12.
5) Moeten f fr. devoir. Al waer een \fd, iemand]
Tluchtich geweest Tan sohaeckcj die en derift geen
onschout doen', al sooTerre als hy niet becloecht
en is. Piot, Cart. ii, 593 (16<i« E.). It. 695.
D*arresten die men doet- op persoonen en derTen
niet gedaen worden in presenbe Tan poirters noch
andere setuygen. C. v. Brussel 1570 , a. 66. Niemant
en derf langer met zijne erfgenamen oft consorten
bliJTen sitten in ghemeyn ouTerdeylde goeden, dan
hem en ghelieft. O. stad Bergen^op-Zoom, XTiii,
30. Die eenen anderen geit leent om te dobbelen,
oft om andere spelen metten terlinck te spelene,
dat en derf men nyet wedergheTen. C. v. Antw.
1545, II, 52. It. I, 2, 22, 23; x, 17; xiii, 13,
43, 66; xxiz, 2; Comp. Y, ix, 24, en passim;
C. V, Loven, i, 37; C. v. Lier, xti, 2; Cv,
Deume, 1612, a. 352, 367. Is genoegh dat de
beterdinge gedaen worde op een parcheel oft stuok
Tan de goeden des debiteurs oft gheloTers, onder
elcke jurisdictie, on sonder oock de beleyde goeden
te derTen doen ydelen, geiyok in d'cTictien gere-
quireert wordt. Ib. 1606, a. 105. Ghristyn: me
Ment evaeuari hona.
6) Durven, fr. oser. || Indien hy [wien namelijk
eenig geld of goed ontnomen geweest is] bewysen
can , dat tseWe goet hemseWen eü nyemant anders
toebehoirt; oft, is hy een man oft Trouwe Tan
eeren, steende te goeden name en fame, dat hy
derre zwoeren lyflick aen den heylighen , dat tselye
gestolen goet hem tegen synen dianck afhendioh
is gemaect, eü dat het syn eyghen geit en goet
is . . in dien goTalle moet dat goet hem Tolghen . .
sonder yet daerToeren te denren betaelene . . O. e.
Antw. 1545, i, 22. Niettemin, om alle Toordere
contestatie te hebben Terhuedt, en te bewysen dat
de supplianten hun seer Terdoolden in 't gene sy
den TOorn. Hoede [nl. t. Brabant] Tastelyck derfden
Tersekeren , soo exhibeerden de rescribenten , . .
eopye authenticq . . Mabtiihiz 34 (17<)« E.). Dat
die supplianten, aldaer rescribenten, boTroedende
hun ongelyck, die sake niet en hadden denren
prosequeren, des te meer . . . Ib. 89.
DES, 1) Eig. 2^e nT. onz. t. h. aanw. tuw. dat.
Van dit. of dat ,^ dcutrvan , fr. de cela. \\ En dese
zlij mudde rogs, des Terterden se t mudde, en
ene mudde was men souldech; en doe bliefs nzTJ
mudde. 10 aug. 1298, Bek. gasth. Asseke. Soe wat
coeme, tenderen daghen en tiden dan Toergh. zijn,
binnen Dyest te cope oomt, en dat mer zulret
[nl. men er zoldert] eü hnyst, des zal een ighelijc
Toercopere Tan buten ter corenmarot brenghen
smarctdaeghs Tier zaoke, eest dat hys zoOTole
heeft. KI. v. Diest, b 98.
2) Bijw. Sehter, evenwd, fr. toutefois, si. jj Ben
wyff, die heur misdraecht en met ander mans oouTer-
Beert en in OTerspele leeft , die Terbeurt heur innege-
brocht eü aengestorTen goet, soe langhe sy leeft,
tot heurs mans behoeff, en de man mach se repu>
dieren, heur latende alleene heure da^helycze
cl eederen ; des moet hy (si doit'it) syn wyfF alsdan
selTe Toirts tamelick onderhouden eü doen aliroen-
teren tot eeniger eerlycker plaetsen, daert hem of
der Weth goetdunckt. C. v. Antw. 1545, xi, 21.
It. V. 1582, II, 1; It. O, e. Loven, Y, 28, en
passim.
DES JA. Beknopte en boTestigende , door het
Terband lichtelijk te Terstane, uitdrukking. || Jae,
waren die Toorstellen Ton de supplianten soo heftigh
338
DES.
DEU.
en van quade consequentie dat, genomen dat dete
onae stadt *t Toorgemert priyilegie niet en hadde
(des jae) [»l. zooals zij het heeft] , *t selve , onder
oytmoedige correotie, niet en sonde connen oft
behooren bj ons geweygert te worden. MABTimiz
22 (1618).
DES NEEN. 1) Beknopte ontkennende uitdr. in
den aard der TOOra^|;aande. || Concluderende, oonten-
deerden die rescribsnten ten eynde dat, afdoende
het provisionneel appoinctement , die supplianten in
't dispositif bunder requeste souden worden Ter-
olaert niet ontfanckbaer, en gecondemneert de
Toorsz. tortionnaire sommatie en executie oosteloos
en schadeloos te repareren, eiï in cas Tan com-
municatie (des ipen Terhoopte neen) [nl. 't welk
men yerhoopt niet te zullen plaats grgpen] dat
't TOorsz. proyisioneel appoinctement sonde worden
afgedaen. Mabtikxz 44 (1659).
2) 2^ niei, fr. tinon. || Aengaende die oncoe-
ten, sal eloke partie de sijne draghen; eü indien
de gheTanghene, OTermits sijn armoede, gheene
middelen hadde om sulcx te Terrallen, sal 't
selye ghedaen worden tot ooste yan de gheïnte-
resseerae partije, indien daer eenige is die macht
heeft om de yoors. oncosten te draeghen; des
neen, sal wesen t'onsen laste. Ord, erim. 9 juli
1670, a. 26. Stijl. IngheTalle dat de gheTanghenen
de macht niet hebben om betalen , sal *t selye
ghenomen worden op de partie formele, indien
daer eenighe is; des neen, t'onsen ooste oft yan
onsen steden. Ib. Oipiers. Om welcker saken wille
die yoorscr. heer Ghristofel, nae de geestelijcke
en weeriycke oonstitutien en rechten, als een teme-
racie en oyerdadighe occupeerder, spolieerder en
aenyeerder yan ander lieden goet, es en sculdich
es te zyn yan allen den rechte dat hem sonde
mogen competeren in de yoirscr. beemde, opdat
hy dairin eenich recht hadde, des neen, metten
yoirscr. fayte en oic bij rechte, gepriyeert. . v. d.
Tav. 96.
DESGH. Zie disch.
DESENAENG AENDE , bijw. DesaangoMnde ,
dienaangaande, wat die taak betreft, fr. quant d
eela, è eet égard , coneernant cda. \\ Sonder dat
de wethouderen ofte geappelleerde, nopende de
yier laest voorgaende articulen, yermogen eenich
declinatoir oft wijcrecht te proponeren , .maer sijn
schuldich desenaengaende yoor de yoors. hooft-
bancke rechts te plegen. C. v. Santhoven , 1570,
III, 12.
DESEBGELIJGK, aanw.yoom. Dergelijk, tooda-
nig, fr. pareily semblahle. \\ Met dese en deserghe-
lycke sprynckreijsen en yerschoonden zij haer zake
niet. Ber. tijden, II, 135.
DESERT, bn. Een arrest of beslag. Vervallen^
ie nietj even alt niet gedaan, fr. périmé, è néant,
eomme non avenu. \\ Alle arresten moeten regulier-
lijok yeryolght worden binnen den tijdt yan drij
maenden ; en bij sooyerre den arrestant binnen dijen
tijdt geen behoorlgck yeryolch en doet, soo loopt
bet arrest desert yan sijn eygen selffs, eyen en
al off het niet gedaen en was. C. v. Dieet , Y Z. x ,
Bgy. a. 1.
DESGELIJGK (Deseghelike) , bijw. Detgelijhe,
fr. pareülement. || Eü deseghelike hebben der heren
liede yan (^mberghen jeghen deu hertoghe, die
in sinen lande gheseten zijn. 24 juni 1297.
DE80LAET, bn. 1) Van eenen akker. Onbe-
bouwd, fr. inotUte (d^un champ). Synon. yan het
thans nog in Brab. en VI. gebruikelijke subst.
Vogelweide (Pe Bo, Schuermans). || Bijson-
derlijck oook in *t yoerjaar hebben de weten efi
publicatien in der kercke gedaen in cas yan eyie-
tien , stadt gegrepen , loe wanneer den pandt daao-
laet, leech is blijyen liggen, ongeboudt, en dat
onseker was w^en dien toebeho<»de, o£^ dat de
proprietaris was fugitiff. C. v. Hoogstraten , T^mrhen ,
Depos, Van Bergen. Welcke oostuijme te meer
stadt en plaetse heeft gegrepen soo wanneer den
grondt, die yuijf^ewonnen wordde, leeoht desolaat
en yogelweije heeft gelegen. Ib. Dep. .Weüens. Zie
ook DBSBAIinSBBBK.
2) Verwoest, fr. dévastê. || Want die eapeUe
yan Onser-lieye- Vrouwe ten Hooghen-Wyngaerden
buyten deser stadt yan Diest, door die mlandache
oorloegen.. is gedemolieert, geruineert en te
nyete gedaen: soe dieselye alsnoch tegenwoirdieh-
lyck geruyneert en yan allen materiiden beioeft,
desolaat is liggende. Oork, magistr. v, Diest. 4
juli 1584, Batmakbsb, Kerk, Diest 256. Suloz
dat tselye dorp [nl. Linden bg Loyen] ia gehee-
lyck eü ganschelyck gedepopuleert yan allen inge-
setenen en onbewoont, . . mede eene desolaete
affgebrande kercke oft capelle. Brab. Mms. I, 80
(1597).
DE8PUT, zn.; het oudfr. deepit. Smaad, mm-
aeMing, by La Gume mSpris, outrage, Mejer
D esp eet, Lat. despeeius. Hier spr. yan zaken,
zou men hedend. zeggen: waardevermindering, fr.
dépréeiaiion. \\ Eü esser een mesdadech gheyaen,
die omme sine mesdaet sal yerliesen tleyen oohte
let, ter doet te doene ocht let af te doene, soe
ne sal noch en mach ft] mijn here Woutre, noch s^jn
hoir doen binnen den hoye noch regiment yoraeit,
noch in weghen yoer de huse, bi denwelken si
doen despijt ochte lettenesse ane thuus ochte ane
de kerke. Verdrag tussehen de abdis van Vorst en
keer Wouter van Braine, 28 ang. 1292. Fr. tekst:
ne es kemins devant la maison , par quov il faeent
despit ne grevance è Ie maison ne è tegUse de-
vanidiies.
DESRAINEEBEN, bw. Eenen onbeboawden,
ledig of braakliggenden grond, dien bewerken en vruekt-
baar maken, fr. cultiver et rendre fertile (une terre
ineulte ou en jaehère). La Gume heeft Desraig-
nier, obtenir, gagner{?). Zie dbsolabt. || Van
weioker yoors. pleoken oft stuc boach ouse yoirs.
heere de keysere, noot dairteyoeren, oft emmers
binnen mensohen gedenckenissen , prouffjrt gehadt
en hadde , maer hadde altjrt yogelweyde oft desolaat
gelegen, eü dat zij deseWe pachtingen aangegaan
hadden in meyningen deselye desolate plaetae oft
stuck bosch te doen royen, desraineren en redu-
ceren tot winnende lande. Sekenk, v. Brab. reg.
188 foL 231 , JSrfpacht v. Loaèoseh bij Loven, 20
juli 1588.
DESSGHEN. Zie debbchbn.
DE88ELF8GELIJGK , — 8, byw. Desgel^ks,
fr. pareiUement. || Eü oeck desselfsgelijoka, wQ
[nl. wie] dit dede in die ambachten, yan mess te
trecken, Tugstslaghe eü uutdagenen, op die pene
yoerscreye. JT. v. St.- Truiden, 1866, a. 80. En
desselfsghelijck , soe eest gheordineert en yervoir-
wert... Schep. v. St.-Trwden 19 juni 1443. Des-
selfsghelijck , soe .hebben die yoers. N . . eü N . . .
oick gelooft, op ten panduyn yors. yan hondert
B'gnsgulden , . . Schep. d. ahts v. St.-Truiden, 29
apr. 1458.
DE8TURBEEREN. Zie dibtübbbbbbv.
DEUGHDELIJGK, bn. 1) Van schuld , contract,
koop. Beehisgddig, it, valide {d*une detie, d^un
oontrat, d'un marehé). Kil. Deughedelike
DÈÜ.
DEÜ.
3m
iohald, juïïhm debUum» \\ Dat de Tooneide
Zeghere Tooren gaen en betalinghe hebben zoude
Tan synre deachdeliker soult, upt graen en vrachten
wesende in de schuere oft ten haas van N . . O.
«. AaUif Orig, 822 (1469). Indien die miadadighe
egheene andere goeden genooh en heeft, om alle
Bjne duechdelycke schalden mede te Yoldoene C.
«. Antw, 1646, I, 16. Sljn salcke brieven aldaer
altyt gehouden voor goet, duechdeiyok en suijyer,
waerachtioh en van weerden. C. v. HoogttratêHf
Twrhen^ Dêp, Van Berden, bic. 462. Dat men voor
■ohepenenvan Bruessele paaseert alrehande deugh-
delycke contracten. C. o. Brussd, 1670, a. 42.
Soo wanneer iemant eenighe schidt bekent voor
■ohepenen van Bruaael, met verbintenisse van erfr
SndÏBn, alsdan zyn beyde de partyen, te weten
n debiteur en crediteur, sehuldigh onder eedt
t*afflrmeren deselve sohuldt te wesen deughdelyok,
reohtvaerdelyck , en niet ghefingeeit om iemant te
defirauderen. ld. 1606, a. 161. Ghristyn: leffUimmn,
fttêimm. Int maeoken van testamenten ofte anderen
uutersten wille, en syn gheene solempniteyten
van gheeatelicke ofte weerlioke rechten van noode,
maer es ghenouch dat daeraf blycke, H sy by 'sover-
ledene handteeoken, ofte wetteliok en deughdeliok
instrument. C o. Auden. I, zx, 1.
2) Opreehtf toosr, ongefoevntd^ ir, nnehrê, véri'
iablê. II Soo wanneer yemant eenighe leengoeden,
oft andere erfgoeden van bloetsweghen calengiert,
die calengierdere behoort te geetane betalende en
namptiserende , binnen sonneschyne naedat den
ooop duechdelyck by coopere *en vercoopere ver-
oleert is, en dat de calengieringe hem wettelick
bekent heeft geweest, de principale hoodtpen-
ningen, goidspenningen en lyfcoop. C. «. Antw,
1646, zvi, 1. It. C. V. Santhooemj v. 1664, a. 168;
O. V, Dtumêy o. 1612, a. 146, 148; C. v, d. Kid^
Tiii , 2,8. Mits by den heessoher doende den
eedt de edlmmnia , da^rby affirmerende synen heesch
olte schuld deugdelick en onvergolden te syn. C
«. Amdên, 8t^l d. Kamer ^ i, 16.
8) Van eene rekening. Nawokewng^ i^^i &•
exaeiy en ordre (d'un eompte). || Welcke rekeninghe
[nl. van de momboors] , opdat die deuchdelijck is ,
hun sal ghepasseert worden. C. v. Santhovettf Weeë"
kamer f a. 26.
DEUCHDELIJCK, byw. 1) Eeehitgddig, ft.
eaiidemenl.' \\ Deselve scult alvoren wettelic, of
anders deuohdelic eheprouft zynde. C «. Aalet,
Orig, 268 (1466). Dat alvoren elc sine scult doe
bliken, wettelic of anders. Ib. 12 apr. blz. 270.
Als iemant syns selfs eygen goeden opvoert, en
dengenen, wiens goeden daerby gelegen zyn, dat
wilde beletten, seggende dat hem syn licht daer-
mede benomen oft gemindert soude worden , eü by
met brieven oft anders deughdelgck thoont, dat
men hem gheen licht benemen en magh , . . Co.
Brtusel, Seriait, a.20; Christyn zegtenkeiykpro^^.
2) Bülijkf fr. ^quiiablement, \\ Soo wanneer, naer
de vemaederinghe van eenige goeden by yemandt
van ^t maeghsohap gedaen, een of meer andere,
naeder zynde, ofte preferentie hebbende, deselve
goeden den eenten naederlinck oomen ontnaederen ,
moeten deselve den eersten naederlinck restitueren
allen *t ghene des hy , ter cause van dien , aen den
eersten cooper denohdeiyck heeft moeten voldoen.
O, 9. Loven, x, 41, it. a. 8.
3) Waaraehtig^ wezenlijk, tr, vérHablement , red-
Uméni, \\ Dat den gedaechde de geheyste somme
off pretentie aen hem aenleggere waeriyck en deuch-
deiyck rest en ten achteren is. C. o. IHetty VZ. ix, 18.
4) Behoorlijk, fr. pertinemmeni, || Dat de wees-
meesteren niet en sullen moghen oonsenteeren int
verooopen, belasten, verthieren, beswaren oft ali-
nieren van eenighe erffeiycke goeden der weeeen,
tensy dat sy alvoren deughdeiycke gheïnformeert
syn dat tselve nooteiyck en profijteiyck is voor de
weesen. C, v, Sanikoven^ Weeskamer, a. 21.
DEUCHDELUCKHEIT, zn. v. 1) Van eene
waar, eene stof. Zoo als thans, en de goede hoe-
danigheid, fr. la bonne qualitéy bonté {d'une moT'
ehamdiee, êioffe), || Oock, gelyck het convenieert de
deugdelyckheyt en reputatie van deselve fabricque
\nl, garentwynen] met alle mogelycke middelen te
conserveren, soo is 't dat men andermael expres»
selyck verbiedt... O. F,'B, autr, 10 apr. 1727,
IV , 102.
2) Van eene schuld. Geldigheid, fr. vaUdité
(d*une detie), || Op pene, dat by schepenen daerin
sommierliok geoidonneert zal worden, naer het
blycken van de deugdelickheyt van de schuld en
van der insinuatie. C, v, Auden, I, 822, Stijl d.
Koet. Il, 1.
DEUCHT» zn* ▼• 1) Zooals dbüchdxlijchbit. 1)
II Noch zynd'er twee vinderyen van de vlees-
chuysen,.. userende te nemen kennisse van schulden
van vleesch , mitsgaders van de waerderinge, deught
en oudeught van dien. C. v. Oent, ii , 4. Noch is er
•en vinderye van de vischmarckt, userende ken-
nisse te nemen van schulden van visschen, en at
't gene dat men op de vischmarckt verkoopende
is victuaille angaende, mitsgaders van de waerde-
ringe, deueht en ondeught van diere. Ib. a. 6.
Sullen deghene, die de voorsz. permissie hebben
verworven [nl, van „poeyermeulens" op te richten],
niet moghen maken eenighe poeyers dan op den-
selven voet eü van 'gelgcke deucht als die van
Curtius voorsz. Fl, v, Brab. 20 sept. 1699, I, 888 b,
2) Goede werken ^ vrome werken, werken van lief»
dadigheid, fr, bonnes anvres, muvres pies, csuvres de
dktriié. II Omdat men beseft dat, mids den voor-
gheboden t'andere tyden uutgheleyt aengaende
der erven, huusen en renten, die de cloost^rs en
helegheesten , neeringhen en gulden dagheliox oon-
questeerden [I. conquesteeren] en Vercryghen
jeghens weerlicke persoenen , vele jenten hemlieden
afghelost zyn en zoolanc zo meer werden, in zulker
wys dat de diensten, aelmoesen en andere dengh-
den te niete gaen en vermindert wesen zouden
updat er niet inne versien en wordcr.. Hütttxkb,
Corpor, 90, Voorgebod te Gent, 19 -febr. 1611.
Zooverre als de schultheesschere niet en can vol-
daen werden, mach, betaelende de vangheniscosten
tot dien daghe, synen schuldenaere te doen blyf-
ven in vanghenisse, te water en te broode, hem
doende setten Toren ter straete, eii laeten vuy^
hanghen een mandeken , omdat een yeghelyck hem
zoude moghen duecht doen. C. v. Aalst, zxiii, 8.
8) lem. deuchden doen, hem goedgunstig^
met goedheid behandelen, fr. traOer qn. avee bien-
veiUanee, avee bonté, || Enyegeiyc meester mach
den knapen alsoe vele deuchden doen van slapene,
van eten te gereidene, of van anderen gevoege,
als hem gelieven sal, sonder calengieren; maer
waert dat hy hem meer leende dan z pl[ecken],
soe sonde hy verhoren y ryale , alsoe dicke als hyt
dede. Kb, lakeng. Diest, Volambaoht^ 1419, a. 7.
Dat niement met hemlieden [nl, de ,^aoopynen,"
eene kloosterorde] converseren zoude, m heurlieder
kercke gaen, noch deucht doen, enz. Schatxs,
CdUaeie, 491 (anno 1481). Oft iemant eemen anderen
eenighe erfgronden veroooht voor zekeren prys van
^
ÖEÜ.
t)ËÜ,
ghelde, en hem die onder de weerde Hete uijt
Nepecto Tftn eenighen dienst oft andere deughden
en yrientschai^n bij den vercooper van den cooper
ghenoten,.. C. v, De»rne 1612, ». 165.
4) Welmllendheidf genegenheid^ fr. bienveiUance^
mfftxiion, \\ Dat, van den gheachille en differentie
geweest tusschen N. ' en N . . , ▼riendelio appoinc-
tement en accort ghemaect ea, in zulker wys, dat
de Toomoemde mijn heere de prelaet deser selver
stede toelegghen sal, uut deuohden, jonaten en
gracien, de somme van 150 Ib. groeten Ylaemsch,
midten \l. V laemscher munten] , thulpen de nieuwer
oameren, die by de insetenen onlancx gheconsen-
teert es. Hittttbvb, Corpor. 76. Appoinel. d,
sekepenem v. O hemd , 4 juli 1482. Dus mach men
conaidereren wat foy ofte betrauwen datter in de
Franssoisen te stellen is , dewelcke ons noyt deucht
en jonden. Piot, Chron. 787. Hoe de butenpoorters
niet om deucht poorters en werden, maer om haere
ghebueren te Terlastene, van quaden fayten te
ghane ofte om quaet te doene. Schatbs, ColUteiej 59.
6) Landbouw. Kracht t vaag^ vettigheid , fr. {en
cuUure de la terre) foree^ engraii. || [De afgaende
pachter] zal . . de oude klayers moeten laten liggen
sonder omryden , . . waervoren hem zal betaelt
worden, yoor de deugd oft yervoethede, die de-
selye klayer in 't landt laet, tot twee guldens yan
elck yierendeel landt, boyen eene breeckyore,
gelyck of ileselye gedaen waere. C. v. Auden.
2de d. SègL 12 aug. 1767, a. 10.
6) Zooals DSUCDDSLIJCKHBIT 2). || De kennisse
yan scepenen^ oft stadtbrieyen yan Antwerpen,
nopende de duecht en onduecht yan denselyen sce-
penenbrieyen , . . en competeert . . niemande dan
den scepenen yan Antwerpen. C. v. Aniio. 1546,
VI, 44.
7) Detigdzaamheid , braafheid y ordelijkheid ^ fr.
honne conduite ^ probüé, eeprit d'ordre. || Soo wan-
neer eenighe jonghe ghesellen, onder heur yijfen-
twintig jaeren zijnde, al sijn sy onghetrouwt, sijn
proper, neerstich, behendich en yan goeden regi-
mente, alsoo dat sij hen yueghen ter neringhen,
't sy tot coopmanscbappen , ambacbte, lantwin-
ninghe en anderssins tot deuchden, en sij mits
dien b^eeren ontslaeghen te zijn yan der yooch-
dyen,.. G. e. Santhotfen, Weeskamer, a. 46. Soo
wanneer eenige jonghe ghesellen , . . hun yuegen
tot neiringhe, coopmanscbappen eü deughden. C.
o. Lier, XTiii, 34. Jongers, die hen tot deughde.
en eenighe goede ezercitien stelden. Ib. a. 28.
DEUGNIKTËRIJ, zn. Ondeugd, ongebondenheid,
(r. tice, dér^lement, || Dat diyersche persoenen
hemlieden yeryoorderen te contracteren [nl, met
minderjarigen] . . , zom uut ignorantie , . . ander
uut pure malicie en groote schiericheit [nl. hebzucht],
treokende onredeliken wasdom by maniere yan
financiën, daerdoor deselye jonghersyerleet worden,
hemlieden begheyende, door middel yan credit en
yan ghelde zo gecreghen, tot deuchnieterye , tuns-
aohen , speelen en drincken ... Cv, Auden. 2de d.
464 (1629).
DEUR en samenstellingen, zie doob.
DEUR, zn. m. Stier j bulj fr. taiureau,\At.taurue.
II Dat deken en kapittel] .., aengaende het houden
Tan den deur, yoor twee derde paerten deselye
yoor hnn ofte haer thiendenaers sullen gehouden
syn te ondeihonden. Fbahqüihbt , Kap, 861 (1667).
DEURIJi^ERS (Dnryser, doorijsers), zn. my.
Spijkert y nagelê, fr. deê doue. \\' Centenum ferri
^kcH duryser, iiij denarios. Tol te Damme 1262.
Item, denselyen, yan i^o doorysers, yerbeeicbt
aen de dore yan der hallen, yy a. yj d. JM, tiad
Ninovcy 1479.
DEUKCLEET (Duercleet). zn. o. Seku^gord^,
fr. rideau a eoulitêe, || Dat de gberanghene, die
gheen bedde en heift in de yoorseide Steen bo^en,
en een bedde hueren wille met eenen camerkine,
zal gheyen alle weke yyf grooten; en en zullen
de yoors. camerkins, yan nu yoortaene, niet ghe-
sloten' moghen zijn met eeneghe houten deuren of
anderssins, dan, yoor elcke deure hanghende een
deurcleet of souyende gordine , ten eynde ... C.
stad Brugge, ii, 164. RegL v. h. Steen, einde
16de E. a. 7.
DEURWAERDER (Doerwaerder), zn. 1) Denr-
wachter, fr. kuieeier de salie, \\ Doerwaerder Tan
der cameren ons heeren yan Bourgoignen , . . sinen
doerwaerdere yan der zalen. Mbbtbkb en Tobfb,
II, 609, Sdc. V, 1401.
2) Gerechtsbode y fr. huissier, officier de fustiee.
II Gheene huyssiers ofte deurweerders , willende
procederen tot eenige openinge yan huysen, camera,
coffers ofte diergeUcke faictelicke ezploicten, en
sullen sulcx niet mogen doen sonder aaaiatentie
yan een yan de principaelen officieren deser stede,
ofte yemant yan heurlieder sergeanten, daertoe by
hemlieden ghecommitteert. C. stad Brugge , I, i, 11
(1619). Deurwaerdêrs en zijn geen jugen extraor-
dinaire noch referendarien, al is 't dat sy rela*
teren, want 't gene dat zy doen, doen zy ila exe-
cuteurs en niet als jugen. Tenware in executie
yan complaincte. Wiblajtt. JPract. civ. o. yiy.
DEURWAERDERSCHAP (Deurwaerdersceps),
zn. HuisbeuMtardersdutp y cipierschap f fr. ochmmt-
gerie, \\ Alle leengoeden staen te serrituten, als:
ontfangerscepe , crytwaerderscepe, backersoepe, deur-
waerderscepe. Leenr, v. 1528, fol. 31.
DEUSKEN (Deuxkeo, deuxkin), zn. Een oud
gewicht. Twee aas of aaskens, (Ben aas was de
eenheid yan het oude gewicht, het kleinste ge-
wichtje in het oude stelsel, het 32*^ yan een
engels, gelykstaande met 0.047 decigrammen ; een
ons had 20 engels , en een engels 32 azen. Db Ybibs,
Wdb. d. Nederl. taal,); fr. (ancien paids), deux as f
Vas était la d2e portie de VesterlÏM, et il y aoait
20 esierlins dans uneonce). || Welcke yoirghenoumde
gouden penninghen , . . sullen moigen weeaen twee
aeskens lichter dan hoir rechte gewiohte op elck
Btuck. Valuaeie 9 noy. 1493, Belg, Mus, IK, 89.
Dat alle gaudsmeden wisselaers, taeffeltiera eü
andere, die hemlieden geneeren en onderwinden
gaud en zelyer te coopen en yerooopene , ghehauden
worden haer ghewichte te halen en te nemene,
ofte doen ycken en justifieren , • • op die yerbuerte ,
te wetene , yan 't ghene die men beyinden zal te
licht ofte te zwaar wesende een deuxkin op 't maerck,
ofte daerboyen tot twee deuxkin induus, yan zesse
gauden Philippus guldenen ; eü yan 't ghene des
men beyinden sal zwaerder ofte lichter zgnde twee
deuxkins ofte daerboyen, ter ordonnantie yan . . .
JPL V. VL 16 febr. 1509, I, 470. Also by de
ordonnantie yan het jaar 99, koers en loop gegeyen
is geweest aan alle gouden penningen op remedie
yan een deusken , bedragende op het stuk yan fijn
goud eenen stuiyer, 't welk is groot interest, wierd
geordonneerd, dat men niet meer zoude mogen
opslaan, op elk yan de gouden penningen boyen
uitgedrukt, oude en nieuwen, dan alleeniyk een
aasken tot remedie. Ord. v. 4 febr. 1520, Yan
MiBBis, Qroot chartb, I, col. 2606 {NederL ^lae.
en rechtsk. Wdb, IV, ,S55). It. PI v. PI, Il juU
1&48, I, 612.
niÉ.
DtE.
BiA
DEVISE (Lttnt tm). Zie Dznsni.
DE VI8E , sn. wr. Kemieekfn , kemmwk , fr. «MM'fVV
ilM^Mc/iMi tfift^JiM. II Ende dit totten loon en
MlUrié t'onaen bete, «U hienuer Tolght, te wete-
nen: onae Ywn. rentmeester en elok ran de Toirs.
kten of t rechters , tot behoef Tan eenen tabbaerde
Tan oneer deTieen en cleedingen, Tan sease ellen
iljne lekene, tot zl etuTere d'elle, oft daeromtrent.
SêkêMk. V. Brab, reg. 188, fol. AS (10 febr 1530\
DEV 18EEKEN , OW. Zeggen, mUdrMickem.h.dire,
humoer. \\ En segghen nog, dat die Tan Bochoute
behooren te wetene de grootte Tan den landen Tan
Gaprycke en Tan Iiembeke, dat met hemlieden
betalen zal coaten aen de waterganghen en aen de
alnoaen) alxoo Tooneid is. En die Tan Gapryoke
en Tan Lembeke behooren ooc te wetene de grootte
yan den landen Tan Bochoute, met wien sg betalen
sullen coaten Tan waterganghen en Tan den sluosen,
ghelyck boTen gedoTiaeerd ia. di Pb. en Bb. XUI.
Kaprijk, 6 (1281).
DEVOLVEEBEN, ow. AanUeterten, ien dede
vaUen , volgen , fr. éekoir par eneceseion , iomber em
pwriage^ euivre, || SooTerre die tochtenaer oft toch-
tersse, alsdan erffman oft erffvrouwe wesende, laet
naer hem achter alsulcke erfigoeden sonder daerTan
te disponeren by coope , oft anderssints te alieneren,
aoo doToWeren dieeelTe erfigoeden alleen op die
naeste erfigenaemen des lancxtloTende. C. e. Dieet',
U, 4; het Brab.'reehi heeft „Tolgen**.
PEWIJLE, büw. Terwijl, fr. ffendani que.
II De coninghinne Elisabeth, die ghestOTTen was
dewyle dat de ooninc Philips was in Surien. Jav
T. DiXMUDX, 118. Indien de arreetant alsdan njet
^ compareert en doet den gearresteerden tycht
en aensprake Toir de wethon&ren, dewyl sy als-
dan te rechte sittende syn, soo wendt de gearres-
teerde alsdan costeloos en schadeloos ontslaghen
Ïewesen Tan den arreste. C. e. Antw. 1545, iy, 2.
t 1A82, T, 6; de Comp. I, y, 7, hebben „ter-
wylen" in het OTereenkomstige artikel.
DICHTEN, bw. 1) OpeteUem, ir, rédiger. Kü.
etmdere, eompanere. || Andriea se^, dat Peter een
libel famoes tegen hem geformeert en gedicht heeft,
geopenbaert en in straetmeeren en famen onder
tTolc gebracht, t. d. T^t. 79. Daer getuigen alle-
leens [uL te gader] die woorden Tan huei^er ken-
niaaeii en getn^jgenisaen uuytapreken, recht oft eg
die taamen gedicht ep OTerdragen hadden die alaoe
te aeggen , dair ia preauropcie Tan aubomaoien tegen
die getuygen. Ib. 889.
2) XTUdenkem, mtvinden, fr. imaginer, invenier.
Eil. fingere, || Zynde onwaerachtich en Toor ^e
handt ghedicht, dat het refus Tan den Toores. Yan
den Houte eenige retardatie soude causerpn aen de
poneenten Tan de l^atien Iml. de ambachten]. Mab-
TIHBZ 48 (1659).
DIËDEN, OW. Geldig, van kracht tijn, fr. Ure
valide. || Eest dat sake', dat een man late heeft, *
en ep sgn sg niet besworen, soe en diedet ngt dat
iper mede bedrijft. *i Mecki e. Uixie, 113. Eii
epnderlinghe Tertgen wi den rechte dat seghet:
diat ghemeine Tertgenesse niet en diet. Mttniebrief
fiad Tiel, 18 oei. 1829.
Dlf^F, so. m. In de hedei^d. bet., fr. ee/efif.
II Die eenen dief achterfolghet met dieften, en
xonpepde heipet ^\o die niet en cQmpt te iire
tiulpe, hi sal ghsTon den heere x stuiTers. JT. e.
Ur jpieU 1265 , a. 30. I|ie rechte haten alsoe zeere
ften dief, dat eg niet en willen dat men Toir ^gn
«iele bidden ^. t. d. Tat. 82.
PIEFDE&IJ, v^ BimefT^, diastol, diqfte, fr.
vol, larein, \\ Een man, die in eeae inqoeate Ter-
tuycht wordt, te weten, dat in paenhuyaen Inl,
brouwerijen], in backhuyaen die üane ia dat der
ipan enich feyt achuldich weer den TyiF poinctepi
aengaende, diefderye, moort, eto., aullige man sfJ
der heer mogen op een banok leggen en doen
proeyen met kalt en warm. (7. gr. Loom, I, yj, 77.
DIEFCLOCKE, zn. Tr. Avond-, ntfeU-, poori-
klok, fr. doeke de retraite. || 8o wie dat bi nachte
gaet, na die diefclocke, aonder lanteme ooht aon-
der licht, Terboert xx a. Kb. v. Amiw. a. 24. De
boeten in de Toiigaende aeaae artiden begrepen
agn dobble wanneer tfayt gebuert in de Icercke oft
op kerckhof, oft by nachte nae de diefclocke. O.
stad MeeMeUn, ii, 10. Anno 1466 doen begonat
t* Antwerpen, t*aaTona ten thien uren, te luyden
de docke die men heet die Dcabbeolocke, en
naemaela die Dieficlocke. Piot, Ckrom. 79.
DIEFPUT, sn. Onderaardeok gevat^eniede , kerr
ker, fr. prietm êouterraine. || De heere oft offi-
cier en mach eenen portere en ingeaeteue (gher
Tanghen weaende) in de die^utten on opten Steen,
beneden nyet aetten, doen noch laten aetten, maer
moet deaelTe geyaueene laten aetten opté poiarters-
camere metten anderen geyangenen, sooTerre sy
machtich genoeh ayn den coat aldaer te doene en
te betalene naTolgende trecht Tan den Steene. C.
V. AnivJ. 1545, i, 18. De heere oft officier en
mach een poorter oift poorteraae, ghcTangen weaende,
in de diefputten niet aetten, doen oft laten aetten,
maer moet denaelTen ghcTanghen laten aitten pp
de poorteracamere. C v. ^eBoeek, T, 9. Zie )(XB-
TJOfs en ToBVB, I. 808 — 810.
DIEFTE, sn. Diefeial, dievery, fr. vU, larein.
II Die eenen dief achterTolghet met dieften . . (Lat.
tekat : gui Jkrem ineeguUmr pro flirio). K, e. ter
JPieie 1265, a. 80. Item, eeqe Trie yrvnndid Ten
de oonninen, en alle die ae nemen oftp Tangen
sonder consent, committeren by daghe roof en by
nachte diefte. Ds Pb. en B|t. IV. ^velde, 18;
Beerliekede te BeertuUe (1509). AUe degonne die
die conynen haeleu aonder consendt, by daeghe
doen roo^ en by nachte diefte. Ib. YL Saaet&e,
15; Meerlijkkeid v. Nevels.
DIEFTELIJCK,l)BgT.^w. Oe^ioUm, fr. eoli^
II So wie dieftelic goet oqept bi liphte y^a. dé^ daghe . .
K V. ter I^ieie 1265, a. 46. ï>e Lf^t. tekst neeft
Toqr ^ieftelic gpet" yWrinin.
2) B g w. — Diefachtig , £r. ^ «0%*; U P^W
dieawille dat AreJ^en ^e |f of^makere , . . yplgh<Binde
synder kenneaae [nl. bipkentenia] , hem TerToordert
heeft te anthierene ffheaelscepen Tan quaden leTcne ,
eü met aulc)(en aieftelio t^ helpen atelene in
diTerache lanthuuaen,.. C v. Auden. 2<l« d. Fonaie
V. 8 jan. 1542/8.
DIEHELU^. Een zeer Treemd woord, Toor-
seke^ eene ^i^opn- of 4rnk£put. || Item, naer de^en
aoo produceert cffO ae^ïegghere agn Bchutwaerhey4t
[fll. de getuigen tot zgne Terweering dienende],
d'welck in eiTeqte aoude behooren te agn s\ine
^prochen; en uochtans aldus wordt gheü^eert, %e
wetene: itX die procureur Tan den aenlegghere,
omme agne wederpartye te ^buaeren, hebbende in
aijn waérheyt ^r aoberlgck zgn materie beleyt en
agn feyt^ ghetoncheert , komt in deae scbutwaef-
)ipy4t en produc^rt wederomme Yooar achepenen
^rehande ghetuyghen, het diehflua pft nieu^^,,.
C. V. *ê j^oêch, Or4' Caroline v, 20 oct. 1529, ft.
6. Men leze in de plaata : „hetsg dieaeWe oft nieu^pj'*
pi)!lNAi!^^ zn. Gesworen diei^iaef. Q^w^^
0erechiêdienaar of — hoide^ eer jont ^ fr. eervUear «^
48
342
niE.
DlË.
Mêr^êui aiiêrmtnié de Juttieê; Christyn JwraH mi-
mstri. Deze offioien, in Brussel ook ,^minan8-
knapen," in Antwerpen „corte-roeden** en y^ooif-
dragers" genaamd, waren tevens politie- en ge-
rechtsdienaars of deurwaarders; elders en in de dorpen
werden zy ook „vorsters*' genaamd. Ces officieren
mppeUe austi ^^valeis de ratnman" è JBruxeUeSf
ypimrU^eeifg^'* on „maeeiert'* è Anver» êtaient^ em
même tempt, officier 9 de police et de fUëtioe ou
kmUeiere; cnüeurs ei dans les DÜlaget on Ie» appe-
laii f,meseiert,*' \\ Den yoorss. amptman heeft
oook seker getal Tan sergeanten oft ghesworen die-
naren tot synen keus, dewelcke moeten weseh
lieden met eeren, yan goeden naem en faem; en
dienen insgelgcz by commiasie yan den prince,
onder cautie by hen te stellen; doende hunnen
eedt in handen des yoom. cancellier [yan Bra-
bant], en in handen yan de wethouderen deser
■tadt. C V. Bnuielf 1606, a. 3. Vangelgcken
yermogen den yoorss. amptman, sgnen lieutenant
en ghesworen dienaren,., te doen alderhande eze
oatien yan yonnissen en gheyonniste schepene-
brieyen derseWer stadt, ten platten lande geheel
Brabant door, buyten de yrye steden, op de per-
soonen, haeffeiyoke en erffeiycke goeden yan de
ghecondemneerde oft yerobligeerde, mitsgaedera
ftlle beleydinghen eii beterdinghen yan gronden
yan eryen, midts betalende den wyn aen den offi-
cier yan de plaetse. Ib. a. 9. Item, zyn gehouden,
ten yersoecke yan partye, binnen dese stadt en
hare yryheyt, te doen alle arresten, soo op per-
floonen als goeden , sonder 'tselye te mogen wey-
Seren, soo wanneer hen cautie ghestelt wort, yoor
e kosten, schaden en interesten; eii der yoorsz.
Shesworen dienaren, ten yersoecke als yoren, te
oen alderhande daghementen, insinuatien, inthi-
matien, soowel aen de borghers ingesetene als
nytlandige en afgesetene der stadt; en worden
in alle 't ghene yoorschreyen is gelooft op hun yer-
claren en relatie. Ib. a. 10; zie ook a. 70 en 81,
en 1670, a. 65. Dat alle onse yassalen, hebbende
hooghe jnsticien, hun baillieuws en officiers compe-
tentelgcken sullen doen bystaen en assisteren yan
sergeanten en andere dienaers, ten eynde dat, by
ghebreecke yan dien, de justitie niet en bHjye
sonder executie. Ord. erim, v. 1570, a. 46; de
Fr. tekst zegt: serqeante et autres minutret de
Juëüoe. Zie amhah a); zie ook coLïDBAaBK,
COBTS BOBDS en yOBBTBB.
DIENEN, onz. wkw. In yerschillige beteeke-
niasen. 1) Voorthrengen — veriooHen — eekrif (en van
rechiepUiging t die aan H gerecht overleggen ^ fr. ex-
hiber, prodtüre, foumir dee éerituree de procédure
au trtbunal, 'produire, JoumiTj anc. tervir; La
Cume : s e r y i r .• foumir tes mogene enju$tice, Servir
de reproehee et talvatione, \\ Dat generaiyc yy ma-
nieren zyn dairmet een persoen mach yallen in
oontumacien en comen in deffiiulte in zynder
saken : . . Ten yierden male, niet dienende oft
exhiberende. — Ten üyra male, in niet oyerleggeude
noch exhibérende oft dienende yan gescrifte; want,
die dach heeft om te dienen yan gesoriften, eö
dat niet en doet, die wort contumax, en yerliest
die beneficie efi ynioht yan dyen daige, en
wort yerstèeken yan synen scriftueren. y. d. Tat.
11 y*. 't Proces in staet synde, sullen de procu-
reurs respectiye fumieren en dienen yan inyentaris
teripto. C. v. Lier^ Stijl, ix, 16. Syne enqueste
yoldaen hebbende, zal [nl. de eischer] oock ge-
houden zyn te doen dagyaerden den yerweerder
by billiet, om te komen dienen yan reprocheu.
C, V. Auden, I. St^ d. kamer , i, 11. Om te dienen
yan antwoorde zal den yerweerder hebben dry
dilayen, elck yan acht dagen. Ib. 28. Partye
dienende yan antwoorde ofte yan eenige schrif-
turen ... 24. Naer 't dienen yan duplique ofte
quadruplique , zal de sake yallen in 'tadyya. 28.
Zie ook DIEKLIJCK.
2) Yan eene rechtszaak. Voor ^t gerecht komen ^
hehandeld of gepleit worden (men zegt thana nog
„dienen"), fr. {d'un proeèe), être plaidé, débaitu^
anc. servir, j| Naer oyerleg yan inyentaris en ap-
plicat , zullen partyen . . . moeten dienen hine inde
yan reprochen eö contradictien. Ib. 41. Zullen oock
hebben twee dilayen, om te dienen yan aalyaiien
eii solutien. 42. Dat tusschen den dagh yan de
dagementen en den dagh yan recht, die op de
rolle oft in de yierschare sal dienen, interyal sal
moeten zyn yan eenen dagh. C. v. Brussel, Stijl
voor wethouderen, a. 8. Dienende dach. Dt^
waarop eene rechtsxaak bepaald is en bepleit of
behandeld moet worden, fr. jour servant: jour
auquel une eause est assignée ei doit aooir expé'
dition. (Do Laurière), ou être plaidée, thana four
utile. II De yeryolghere yan der purge ee ghe-
houden jeghens den dach dienende alle deghone
die eenich recht . . . an zuicke zaken pretenderen
zouden moghen, . . te doen inthimeren. C. v. Oent,
yiii, 4. Zie ook dach 8) blz. 811 a. Daer beede
partyen compareren, den heesscher zal schuldig
zyn ten dage dienende heesch te maken en den-
selyen 't exhiberen in geschrifte, indien *t partye
yersoeckt. C. v. Auden. I. Stijl d, kamer ^ i, 17.
3) Pleiten, een rechtsgeding voeren, fr. plaider,
eontester quelque chose en justice. \\ Dat gheen
partye in de yoorseyde, oft aaeoken yan eyietien,
noch oock in de saecken hiemae gheroert, yan nu
yoordaene en aal moghen dienen sonder procureur,
synde yan den eede alhier. C. v. Santhoven, Styl
1557, a. 27.
4) In rechte optreden, om iem» zaak te verde-
digen, fr. occuper en justice, || Alsoo de behoor-
lycke geroachtichschappe der procureurs het prin-
cipael fundament is yan alle reohteiycke proce-
duren, soo wort wel expresseiyck yerboden, dat
geenen procureur hem yeryoorderen en sal, aeUve
oft passieve, in eenighe partyen saken te oeca-
peren oft te dienen, sonder te hebben en te ver-
thoonen behoorHjcke procuratie, wetteiyck gepaa-
seert. C. v. lAer, Stijl, a. 20.
5) Dienen in rechte. Rechtsgeldig t^,ft.iire
valide, valahle en droit. || Suloke gedaechde soude
ayn yerreyckt, alsoo die aenleggere synen heysch
verifioeert by sgnen eedt aen de hegligen; het en
ware dat de gedaechde oonde, y&r den eedt,
bygebrengen wettige ontachout hem dienende in
den rechte. C. v, Diest, St^ 30 oot. 1507, a. 5,
blz. 380.
6) Als gerechtsbode. De vonnissen des rechters
in burgerlijke zaken uitvoeren, de dagvaardingen,
beslagleggingen, pandingen en verkoopingen doen, ir.
mettre è ewécuHon les jugements en molière oivUe,
faire les eusigneiHons , saisies-gageries , ventes,
II Item, eyst dat saecke, dat eenich clooster, oft
goidshnys, oft eenich religieux persoon dairinne
woonende, eenich scout yuyt hebben steende, waer
dat [het] sg binnen onsen raide yan Brabant, en
nyet betaelt en connen gewordden, soo sullen
sg dat yeryolgen yoor den yoers. warantmeester,
dieweicke, mitsgaders drye yan onse leenman-
nen, die hem toegeyuecht sullen wordden, in elok
yan de yier quartieren yan Brabant, die ken-
DIE.
DIE.
343
niflse daenff hebben en nemen sullen; en die die-
naen Tan den wanmtmeesten sullen daeraff dienen ,
en nyettiftndt anders; en daer sullen die dienaera
panden haelen, en die panden sal men thoonen
Toor die yoors. drye leenmannen; en die waranfc-
meester sal se manen , . . en men sal den pandt
terstont yerooopen, eii dan sal men hem laeten
weten dat huere panden ▼errocht sijn; en daer
zullen sy se mogen quijten binnen derden daeghe.
Item, eest dat eenich meester oft meestersse, oft
eenich man, woont binnen eenighen goidshuyse,
die sullen gevrydt worden Tan alle richteren oft
dienaeren, Tuytgescheyden , dat die wsrantmeester
Tan Brab. daersfi* een richter syn zal ; en eest dat
sy yemande sculdich syn, soo en zal daer nyemandt
aff dienen dan die warantmeester oft z\|n dienaers
binnen den goidshuyse; het en waere dat zy ylnch-
tioh waeren, soe soude elck diener dien mogen
aentasten oft syn handt daeraen slaen, totter tgdt
toe dat zy [l, ze] den warantmeester oft eenighen
Tan zyne dienaren hadden [nl. goTangen hadden].
Mekenk. v. Brah., reg. 137 f». 301. Insir, Warant-
meetier 28 aug. 1815 a. 6 en 12; P2. e. Br,
III , 496.
7) Alt amhUnaar werktaam ct;s, ft. fonciionner,
II De Tyf sohoutetten, die onder den schoutet yan
Antwerpen dienende syn, als Herentals, Lyer,
SanthoTen, Gonticke eü Tan den Waterlande, en
behooren in 'tcriem egheenen exploict oft executie
te doene dan by den schoutet Tan Antwerpen en
tot synen bysyne. C ü. Aniw, 1546, i, 51. In de
Toors. stadt is eenen amptman en eenen lieutenant,
diewelcke dienen by commissie Tan Zyne Majesteit.
O. V, Bruttel v. 1570, a. 1. In de Toors. stad zyn
dienende een borgemeestere eA seyen schepenen
Tnyt den geslechten, die jaerlycz by der Majesteit
oft zynen gouTcmeur over Nederlant worden ge-
oosen oft yemieut op Sint-jansayont middensomer.
Ib. a. 8. Dienende [nl. amptman en lieutenant] by
commissie yan den prince. It. 1606 , a. 1 ; Christgn
dêêervientêt. Den yoors amptman heeft oock seker
getal yan sergeanten oft gnesworen dienaers, de-
welcke ... en dienen insgelgcx by commissie yan
den prince. Ib. a. 8; Christgn deterviunt,
8) T9.ha(U knmem^ ioevailen, ien deele wülen^
fir. profiier è, ^cAoir, tamber sm pariage, \\ Van
allen broecken die daer yallen, groot eü cleyn,
sal ons die halffscheit dienen, en dat Tirdendeel
die borgemeesteren en geswooren , en dat leste Tier-
dedeel gunnen wie en willen dat dienen sal den
bnwe [fil. bouw] Tan porten, muren, Testen, straetea...
O. Uégê, 1 febr. 1447, a 19; PrM. Diewelke
broeken wy willen, dat ons offte onse naoomelingon
allen dienen sullen. Ib. SAoi. Bnde die beteringe
daerTan [nZ. Tan zekere misdaad] sal dienen: haiff
mynen gnedigen heren Toirs., dat Tierendeel den
regierders Tan der pollicien , ind dat ander Tieren-
deel tot der noitsaken Tan der stat. Ib. 27 juli
1469, a. t; TVw^srea.
9) Strijden — spreken — pleUen voor, fr. mt-
Uier — pfaider pour , venir en preuve. || By sterc-
kerder redenen zoe heeft, in denzeWen geTalle,
't Toirs. oyr dat rechte Tan den possesseur gehee-
lyo en al Tercregen by den Toirs. rechte, dairmede
die doode den leTenden die possessie geeft en
aenerft*, en tot dyen dient en laboreert ten prof-
fijte Tan den hoyre, de natuere Tan der successien.
T. D. Tat. 355. Zie ook labobsbebh. Dienen of
ontdienen. Voor- oj fegenpleUen, strijden, spre-
hen^ milifer, plaider, prouverponr ou oontre. || Dat wy,
gehoort hebb«ide die olachte des yoors. meester
yan Ohantrain [der Ordenen yan St.-Jan te Jeru-
zalem] , en willende ons in desen quyten in den
yoors. Ordenen, en hen doen alsoo wy sehuldich
syn te doene , daerommme gesonden hebben gehadt
in der yoors. camere Tan onser rekeningen te Brus-
sel N. N., diewelcke, mitegaeders den luyden yan
onser rekeningen, emstelyck hebben oyersien en
geyisiteert allen die arresten en allegatien ten
achterdeele yan den yoors. meester yan Chantrain,
en der priyilegien eü gratiën yoors. op de yoors.
rekeninge gesedt en geschreyen by arreste, en
alle 't gene dat in dyen soude mogen dienen ofte
ontdienen, ter eenre zyden ofte ter anderen, en
alles dat daeraen deyen mach,., hebben,., ge-
ordineert enz. O. P.-J?. autr, 8 juli 1455/29 oct.
1721; III 266.
10) Met eene bepaling in den 8«n naamyal. —
In het leenroerig stelsel. Zijnen keer in bepaalde
omstandigheden met tdceren verpliehien dienst in
gM ter hnlp komen, fr. dans Ie sjfstime féodtd:
venUr en wde è son seigneur , en eertakêet eiroMi-
stances d^terminées, par un service obligaioire en
argent. )| Vort, der porteren goet, die ute den
lande yan Grimberghen siin porteren , ochte werden,
dat nu te dienste steet, moet den heren yan Grim-
berghen dienen te huweleke, te riddersoape en te
gheyancnesse, also yerre alse sieen gheloeft hebben.
24 juni 1297; Verdrag tnssehen Brabant e» Orins^
bergen ^ a. 8 In het charter yan Oortenberg beloofde
ook de hertog: || Dat winemmermeer set tinge noch
bede nemen en selen, en si om occasioen yan ridder-
scappe, yan huweleke ochte yan geyancknesse.
11) Yan eene markt. Oehoaden worden , plaats
grijpen, fr. (d^mn mareJU) étre tenu, avoir Uem.
II Item, is onse wille en beyell, dat die wecken-
merckt, die aldaer op den heyligen sondagh te
liggen placht, yerlacht sy, en yan desen daghe
yorts dienen sall alle donderdaghe yan jegeiycke
wecke. O. Liége, 1 febr. 1447, a. 19; Bree,
12) Strekken, bedragen, fr. s^étendre^ s'éleoer è,
se monter è. \\ £n oyermits dat [nl, yan een aan-
deel in de boeten], sullen die borgemeesters en
gezwooren gehalden syn alle jaere ons stadt yan
porten, meuren, yesten eü straeten te besorgen eü
beteren, sooyerre die proflten dyenen eü reycken
mogen. O, Liége, 1 febr. 1447, a. 19; Bree.
13) Yan molenwater. In genoegtame hoeveeUkeid
zijn om te malen, fr. parlant de lean au mouUn:
se présenter en guantité suffisante pour moudre.
II Aengaende de molders, midts dien het der
ghemeynte nootelyck is, altgdts yersien te zyn yan
meel, en dicmale het water niet en dient, soo
sal denseWen gheoorloft zgn te malen op die mor,-
ghen- eü ayontstonden al der sondaghen en der
yoornoemde feestdagen. PI. e. Brah. z. j. I, 60 6.
Ord. Zon" en keUigd. Ygl. Yerdam BiBifKN intr. 3).
14) Met eene bepaling met tot. Bijbehooren, fr.
apparfenir. || Schepenen yan ghedeele hebben ooo
kennosse yan de reparatien eü paysen, die men
maeckt yan dootslaghen . . . £ü kennen yan ge-
lycken yan den zeker [nl. borgstelling], Toetyallen,
eisden eü andere solempniteyten daertoe dienende.
C. V. Gent, iii, 9. Wes gedaen zynde [nl, de
mindeijarigen yoorzien zynde yan yopgden], soo
moet daer gemaekt worden inyentaris yan allen
haeff en erye , en yan allen schriften en bescheyden
daertoe dienende. O. v, Diest , YZ. iii , Bijv. a. 14.
DIENËR8CHE. zn. yr., Limb. Dienares, ir,
servante. Lat. aneilla. Kil. Dienersse, ministra,
II Eü oyermits dinen alreheilichsten dooi, soe bid
ie Di ootmoedeliken da.ttu mi, dine dienersohei
i
344
DIE.
DIE.
beboedet in dinen wille... Hond. merJt. 41. Ter-
dum sntKBtBCHS.
DIENLIJCK (Dienlio), bn. Dtentiig, nmiüg,
ft. nUU II Inegheiycx mach die aenleggere hebben
dieseWe tenDynen en daghen van rechte, om te
dienen Tan repliqne, interrogatorien , conclusie, oft
andere tnunimenten hem in de aake dienlijck we-
sende. C. r. Siékeim, a. 8. Bat van nn Toortaen
derzelrer onaer stadt, tot haere behoedt, weWaert,
nut, eendracht efi Toonpoef, efi tot haren besten
gDuvemement en administratie, tot dezen eyndt
ienlicker efi nutter cyn zal, hare oude priyile-
gien . . . haer gerestitneert eü herrestigt [worden].
Piot, Cari, «32 (1577).
DIENLINCK (Dienelinc), zn. 1) Dienaar, dienst-
hodêf hniehediende , fr. aermienr, donMêtigne, valet.
II Ghegheren den dienlinghen van der herberghe
[«2. heerenhuis, hóièl] Tftn ons gheduchten heere
en prinche, in horescheden tharen medewintere
[nl, midwinter, Kersmis], *t welke ontflng mer
Morlet de Betencourt, meester lén ons gheduchts
heeren herberghe [til, hofmeester, maitre d^héfel],
tj Ib. It . . den dienlinghen van der herberghe Tan
onser geduchtei^ rrauwen ran Ghaerloys, in *tghe-
meene, in horescheden, yj Ib. gro. It. . . den dien-
linghen yan der herberghe yan minen here tan
Courtiyion, ons gheduchts heeren canchellier, in
hoTCschede,. . Gilliodts, Int. iy, 260, Bek. v.
1413. — Met deze zelfde beteekenis sch\jnt te
moeten gelezen worden het yolgende citaat uit
Jan yan Diimude, 34. || Be cnapen en de diene-
linghen yan den heeren en yan den edelen; sy
waren yertassereers efi straetrooyem en rooerdena-
ren. Jak y. Bixxttds, 34 en paeeim.
2) Werhnan, fr. óuvriêTj yolgens eene aanhaling
yan Oailliard, Oloit. AR b. uit Weale, Beff¥oi, I,
214: II Elo Tan hemlieden werkende met twee of
drie dienlynghen. Bindeiyk
3) ziet Verdam in het woord dienlingen, dê
giadêpensionmiésên, fr. lei peneionnairet de la mlU,
en zoo komt het ons ook yoor , biykens het eerstvol-
gende citaat : tl Tan twee smalen meerzwine [nl. de
inwoneft yan Blankenbeig waren verplicht jaar-
IQks eenen bruinylsch aan het Bmgseh magistraat
te schenken], dewelcke ghepresenteirt waren der
Wet efi den pensionarissen, metten meerzwine dat
gebrocht was yan Blankenberghe. Gjlliodtb,
Inv. It, 484,. Bek. e. 1372. Ghegheyen Goppin
GbJline, die de yoeraeide merzwine hieu efi deel-
de... Item , den kindren die 't yors merzwyn
droughen den wethouders en dienlinghen Tan der
stede, elk tsine, te haerlieder huuae...'' Ib. Bek.
V. 1889.
DIENST, zn. m. fr. êertioe. In Terschillige be-
teekenissen. 1) Dienttbaarheid; eekai- of eynepheh-
ügheid^ it. etmage; éiat d^éUre tutufetH om payo-
ment <fiM eene amnnêl. \\ Item, hier suldy weten
efi noteten: dat aerTitnte niet anders en is dan
dienst en eygenhert, die de een persoen oft erre
der ander smildien is te doen. En generalijc te
spreken Tan den serntuten efi eygenheyt oft dien-
sten , men T^ndt Tierderhande serrituten: ierstwerff,
serritute die d*een erTe der ander sculdich is,
en deee is puer feael;.. Welcke serrituten word-
den geheeten reael, want s|j der erTen aenclcTen
efi Tolgen der erren, die den dienst sculdich is
te hebben. Efi d^ser seryituyten reael zijn ij mi^
nieren, d'een is geheeten nrbaen, efi d'andere is
geheeten serritute rustical. Ten anderen male Tynt
men serritaten oft eygenheyd, die de erve den
pefaom seuldinh is, en dese serTitnte is geheeten
personeel, als sQn: gebmijo geheeten «sm, efi
tuufmetUe, geheeten tochte, als is habitacte élk
woGoynge. Ten iij» male Tjndt men noch servi-
tuten personaele , die d*een persoen der ander scul-
dich is , gelyo als dienst Tan slaTen oft ejgenlu jden,
zij z^n gecocht oft ongecocht. Ten Tieorden male
Tjndt men servituten die de personen der erven
sculdich zijn, gelyc der heeren ondersaten te Tcele
plaateen : die de sloote moeten helpen te repareren ,
sustineren, karweyeu doen, etc. v. d Tat. 50 t^.
2) Leen' of leenman tdienit^ fr. eervice féodal, eer-
vice de flef, \\ Soo wanneer een leen Tan den
Toors. hoTe Terralt efi Tcrandert wert by middele
Tan successie, soo es deghone, op wien 't selTe
leen TerstorfVen es, ghehouden binnen Teertieh
daghen te compareren en hem te presenteren tóW
den bailliu efi mannen, omme *tleen te TerhefTen
en ten dienste te staenè [eor. om zulck leen te
Terheffene efi ten dienste te stellene. C, v. Andem.
ni, 15, Leenhof tk. 18. Te dienste steen. Yan
personen en Tan een goed, in de leenroerigheid.
Diênhtplichiiff t^; ook verklaren , dat men bereid
ie de pliehten te vervullen, wMe Oén zijn leen mt-
bonden zijn; ook ten dienête êieüen; fr. dee pet'
sonnee et d^un bien, dane la fSodalité. Sire eujet
è un service t oorvéahle; €tussi: dédarer qu*on est
pret è aecomflW les services rattaehés è son flef,
II Der porteren goet, . . . dat nu te dienste steét,..
Zie DiBinnr 10).
3) Bedelij cXe dienst. Belastin<t in Brabant,
bede genfuimd, fr. impoeition en Brabant ceppeUê
bede, aides et snbsides. \\ Uteghenomen allen lieden
die ons bede ghelden, en maisnidelieden, die ons
bedeleken diinst doen. K. v. 1292, Markgr. al« 56.
It. 59. K. d. Ammanie, 73, 75: bedeliken dienst.
De Waalsche keure zegt a 52: Sore mis toutee
gene qvA noms paient taUlê , et nos getfs de no mais-
niet qni nous font f^frans service." Zie bbdb.
4) Ghestaeokte dienst. Bepaalde dienst, fr.
service déierminé. \\ Leenen ghecondicionneert ayn
dieghene daertoe de heer ghcToecht heeft eenighen
ghestaecten dienst, teghtms of boTen nature Tan
leene. WrsLAirr, Leenrecht , 21.
5) Ambt^ bediening f fr. fonetion, service. || Dit
is de dienst Tan den aelmoesenen, dat hi aut
[houdt] in onaepscepe. Lavenderie v, St, Peeters"
ahdii 13de E. Yak LonrBBV , nr. 622. En waa
men sculdech Tan dienst en Tan coroensoape x Ib.
ochte mier Bek. gastk. Asséhe, 10 aug. 1298. Item,
so wat halliere, die nu es, ofte naemaels sün sal,
die en mach hem nemmermeer met lekenen [genee*
ren], noch geselscap hebben met niemene die leeft,
noch samencopere sün, noch hem der comenscapé
Tan lakenen onderwinden , op de hoechste boete Tan
der ghulden efi sinen dienst ewelike Terloven IT
laheng. Brussel v. 1865, a. 23 Die eire somtv
gaTe, .. hi hadde Terbeurt tl scellinge, en die se
eischte [nl. de ondermeier of Torster], xz soel*
linge; nochtan moetene die here afdoen Tan sinen
dienst. JT. d. Ammanie v. Brussel, 1292, a. 44.
Dienst Toeren. Dienst doen, de werksaamhedên
van een ambt verriehien , fr. fonetionnier , exercer le§
aitrUmtions d*une fonetian. }| Dat negheen Tan den
sesse scouteten , die onder AÏatwerpen sijn , . . dienst
TOeren en moghen dan bi oommissien des scou*
teten Tan Antwerpen, met sinen openen brieTen»
Éb. V. Antto., Oude rechten, a. 14. C. e. Antw.
1582, II, 6: dienst Tueren.
6) Verzortiing , fr. soins. \\ Salarissen Tan diensten
ofte cneren ghedaen by medirynen ofte chyrur-
gienen an eenighe ghequeste ctfte andere sieoka
DIE.
DIE.
346
petldenen, werden vefvoleht en berecht voer ace-
pénen Tan ghedeele. C. v. Oeni, iii, 4.
DIENöTACHTlCHEIT, zn.; mT. — iden.
Diêntij eerèetooinng , eerhewijziti^ , fr. dSmonstraiion
dê respect f de vénéraüon. || Dit huns [nl. dese
kerk] wert bewust deelachtich te wesen dee hemel-
schen widen saels. In den love des conincs der
hemelen en in aUen dienstachticheden. Mond.
merh. 171.
DIENSTBODE, sn. JHenêihaar man, fr. homme
9€rff de servile eomdiiion. || Que en toue les lienw,
paroehes et seignourie oè sont demeurans aneuns de
nos engtes sterf s , de jveJgne sertfe eondieion que
CB soU^ tarnt eeulx que Von appelle en fiament
dienatbode, mesmedeliede , Tooghtliede, vueomme-
Uns [fil. inkomelingen y Treemdelingen] yssu du
royaume de Franee^ comme taus aulres , . , que
ietlles personnes par nom et sournom vous metiez
OU falies mettre en eseripi. C. v. Aalst, Orig, XXXTI ,
Lettres du due de JBourgopne, 1M« E.
DIEN8TDACH, zn. Dag bepaald om zekeren
Jkeerendienst te verrichten , h. jour flxé pour effec^
iuer eertasme corvee. || 82 propriétés , . . étaient assu-
fetties tous les ans è deux jours de corvee (diens [t^-
dage). A. Waittebs, JEnvUrons, II, 12.S, Bug^enhout,
DIENSTMAERT, zn. t. Dienstmaagd, — meid,
fr. servanfe. Kil. Dienstmaerte, ancilla \\ Dienst»
loon in de abdij in 1767:.. Aan de l«te dienst-
maart, 6. p. 7 sch. 4 gr. Aan de 2d« dienstmaart,
8 p. 2. sch. 2 gr. ■ . Aan de „dienstmeid" in de
Beingie. .. Di Pb. en Bb. I. Dnjmgen, 104.
DIEN8TMAN, zn.; mT. diunbtlisdbn. Dienst-
haar man, fr. homme serf, de condifion servile j
corvêatHe, Kil. servus. || Die liede Tan der prochien
moghen quite en Trilye huwelyc doen, tenware
mine dienetliede oft ander heren [I. serven]. JT.
V, Meerbeek bij Ninove , 81 mei 1284. Alle degene
die Btaen ten besten hoef[t]Btoele [niet hoeitscoele
fooals het Oendsch Charterb. schrift] , dat es scont-
teten recht: alsi sterTen ij sol. en den besten
hoefstoel, sonder Tan dengenen die stonden ten
besten hoefstoele eer dabt alle sine dienstliede
setten ten besten hoefstoele. 25 febr. 1262. Dat
niemen oome wonen binnen Triheden Tan Aude-
naerde, die dienstman es of ten besten hoefde
■taet. O. V. Auden. 24« d. Eb. v. 1838» Dienst-
Uedên. Alle deghone, die metter woenste trecken
Tan myns heeren propre dorpen binnen den lande
Tan Aelst, onder wat heeren het sy, daer myn
heere Terrolgh heeft Tan syne dienstlieden, . . syn
dienstlieden en serfren myns heeren ; sulcken Tolght
men [nl. OTeral waar zij wonen gaan], en heeft
myn heere de haTe en catheijle, eü syn onTry.
C, 9, Aalst, Orig. lxxt, blz. 641.
DlEN8TMAN8CHAP,zn o. Dienstbaarheid, fr.
servage; bibvstv afbchbpbv , dienstbare of serve
plaatsen, fr.. lieux serfs || So wie dat Tan buten
in de poert Tan Ghend comt te wonene, en doet
dat portre acoldich es te doene, en jaer en dach
in de poert woent, sterret hy in de poert, syn
porterscep essene smldirh te Tryene ^van allen
dienatmanacepe eiï Tan den besten hoofde, en Tan
allen hoeftga^ele jeghen eiken heere. C. v Oent^
Or. Charter v. 1297, a. 138. It C. stad Brugge,
Orig, XTiii, 20 ang. 1296. Den Toet op denwelken
men geooatnmeert heeft t'ezploiteren *t recht Tan
haefdeelioheijt , alias mortemmn , in *t landt Tan
Aelat, met declaratie Tan de prochien ghenaempt
en gherekent voor 's graTen propre, en degone
gherekent Toer dienstmanschappen ofte serve plaet-
sen. O. «É Aalst j Orig, lxxit. De propre dorpen I
Tan den graTe Tan Ylaenderen, en de serren
plaeteen of die men naempt dienstmanscheepen.
Ib LXXT. Eenen man, poorter wesende, beschut
zyn wyf* Tan alle zaecken zoolanghe als zy leeft;
maer als zy ghestorven is, zoo en kan een poorter
vau Aelst met zyn poortene haer goet niet be-
schudden Tan hooftstoele, noch Tan dienatman-
schepen. C. v. Aalst, it, 11.
DIENTHALVEN, bijw. Dienaangaande, tmi#
die zaak betreft, fr. d eet égard. \\ Aengaende die
ghetonsureerde cUrcken. En om te weten wye dat
den com petenten rechter sal behooren te zijn:
eerstlijcken, sooTerre die clercken Tan der eerster
cruyne oft tonsuere aengaet, wy Tercleeren dat
dienthalve onderhouden sal worden *t ghene dat
by 't concilium generael Tan Trente daerTan ghe-
disponeert is. Ord, crim. 6 jnli 1570, a. 65, FL
V Brab. II, 888.
DIEP, bn. en bijw. Zooals thans, fr. prof oud,
—ément ByT. nw. — || Es oc dat sake , dat de wonde
ware zo diep datter Treese ware in den lichame
oft in *t hooft, so zal hi den heere gcTen tJ pont,
eü den ghewonden mensche tj pont. K. v. Raffelaar,
Febr. 1264, a. 14. Lat. tekst: si vulnus fuerii
penefratum in corpore vel in oapife. B ij w. — Diep
Terbond en, fr. étroitement lié, \\ De leenheore en
doet zijnen leenman ghenen wedereedt; nochtans
metten eede die hi Tan hem ontfaet, hi staet
tegens hem Terbonden alsoo diepe sonder eedt als
doet de leenman teghens hem bi eede, want de
trouwe moet ghelijck staen.. Witlavt, Leenrecht,
40. E Ten diep deelen. Oelijkelijk, evenveel dee'
len, fr. partager également^ d part egale. || Sonen
en dochteren deelen in de naghelatene goederen hen-
der ouders even diep. C. v. Wten, 18. E Ten diep
gepaert sijn in een goed. Èen gdijk deel erin
h^ben, fr. avoir une part egale dans un hien, || Soo-
Terre sy [nl. de naastingeischers] CTcn diepe ghepaert
siJn in 't Terkocht goet , soo wordt gheprefereert de-
ghene die sijne calengieringhe eerst rechtelijck heeft
gheïntenteert en ghedaen. C. e. Santhoven v. 1664, a.
174. — Met den vergelijkenden trap: Dieper en
broeder dagen. Zijne aanklacht of heschutdi"
ging meer uitbreiden, sterker — meer omvattend uO-
brengen, verder doen strekken, fr. se plaindre plus
amplement, pousser son aeeusation, sou aetion plus
loin, la renf oreer, embrasser plus. || Scepenen
worden ghemaendt, en hadden up de zake rijpen
raed en goed advijs, en namen een verste {nh
eenen uitstel] , mids dat de heere dieper en broeder
daechde dan partie: en ten daghe Tan der Tersten,
wysden, naer dien dat de bailliu zine claechte
ontfaen hadde en ghedaen adjoinctelic met partien:
by also dat hy claghen wilde, dat hy claghende
[/. claghen] soude ghelijc en in al der manieren
dat partien gheclaecht hadden, zonder Terdiepen
of yemende breeder daerin te belegghene dan par-
tien beleyt hadden, en dan zouden scepenen de
olachte ontfaen in rechte en Toort wet doen, naer
de cqstume Tan der stede; ghemerct dat de heere
in adjoinctien Tan partien niet sculdich en es,
naer de costume Tan der stede, dieper of breeder
te claghene dan partyen. C. v. Aalst, Ort^. zltiii,
blz. 498. Zie ook bbkbt (breeder).
DIEREN, onz. wkw. Verdieren, dumrder wor-
den, in prijs stijgen, fr. enchSrir, hausser, monter
en prix. \\ Ziet hoe 'twederomme upsprQnct! [nl.
het graAn] . . Wij hebben *t eenen aertdach ghoeden
coop doen zijn , . . tghaet weder alzoo *t te Toren
dede, eü zal moghelic np ander aertdaghen noch
meer dieren.. Ber. tijden, 1, 192. Als een dyn-
346
DIE.
DIE.
ghen Btibbytelgc zeer diert, men esser veel meer
in beroert en onstelt dan als *tmaer lettel endiert.
Ib. 198. Ter caase van denwelcken [ni. den uit-
Toer] teeWe graen binnen onsen lande qifalick cri-
gbelick en zeere ghediert es. PI. v, VI. 23 mrt.
1643, I, 636.
DIESMALE (Dijsmale). Tote diesmale, by-
woordelijke uitdrukicingf totdat , (r. juxquè ee que.
II Dan mooliten si hor hant slaen ane dat vorghe-
noemde goet, tote dijsmale dat si hadden yergou-
den har tQ s., en al hare yerlettenesse en ui hare
■oade. 10 febr. 1296. Waert sake, dat geyiele dat
in*t riemroakers, ofte spellemakersambacht want
beyde één ambacht es, niemant en ware dies van
noede ware in't Toerseyde godshujs te syne, soe sal
d'outste overste kernkmeester die proven gheven
anderen armen ouden lieden, . . tote diesmale dnt
in't voers. ambacht yemant ware dies te doene
hadde. Godsh. Brtusel, H, reg. 946, fol. 2, 15aflB.
DIË8TER, DlESTEïtöC^ , hn. Merkomiiig van
de ttad Diett^ fr. provetfini de la vUU de Dieet
II Diester laken, du drap de Dieet Kb. v. Dieet,
WóUoerk, fol. 8 v<», 14de E. Twee Dyester galden. Mof
ie Malen, 24 Febr. 1469. Diestersch bier, een
bromoeel van het bier dezer etad, fr. «« braeein de
la bière de Dieet. Volgens eene oorkonde berustende
in het stadsarchief, vak 19, Omslag getiteld Brau-
foere ■ tapper ebier f werd dit vermaard bier gebrouwen
uit 48 halsters (ix halster voer dmndde) gerst, 28
halsters tarwe, 16 halsters haver en 90 pond hoppe.
Men brouwde ervan 20 ton bier en 10 ton lek.
[Klein bier.']. I8<le eeuw.
DIËTE, zn. 1) Seie- en verteerkoeten ^ (r. fi-aie
de route et dépeneea. Weber, FremdiPörter , Di&-
ten, Tagegelder, Verzehrungegelder {der reieenden
Beamhteten^ etc.). || Men sal der winnender partie
dry diëten toetaxeren en nyet hoger; en en sal
nyemant, van wat state hy zy, hoger voer syn
comparitie getaxeert werden dan vier pert [paar-
den], eö daeronder nae qualiteyt der persoenen.
C. gr. Loon, I, ii, 40 (1648).
2) Ook hofVeeht genaamd ; loon of honorarium van
rechters, advocaten of procureurs, van klerken, fr.
droit de cour, ealaire ou honorairee de jugee, d'avo-
eate ou de proeureure , de greffiers. \\ Salariesen
van de proeureure. Eerst, voor elcke plaidoye ofte
didte, V s. parisis. C. v. Auden. 2<>e d. Orig. cvi,
8t\^l 19 febr. 1619, blz. 423. De procureurs sullen
profiteren van elcken plaidoye ofte didte, vi schel,
par. Ib. 11 mrt 1619, blz 434. Dat, van nu voor^
taen , alle de daghinghen sullen ghebueren met ffhe-
druckt billiet, behoorelyck ghecauseert, en door
den ghesworen clercq , het last ghegheven hebbende ,
onderteeckent ; daervooren deselve clercquen sullen
profiteren tot twee grooten boven d'ordinaire didte.
C. etad Brugge, II, Orig. CLXXVi, 3 juli 1760,
a. 29. En sullen geene rendanten van staeten ofte
rekeninghen ter liquidatie , . . gheadmitteert worden
ter weeserye deser stadt, noghte voor oommis8a>
rissen van den coUegie , tensy gheassisteert, synde
met eenen ghesworen clercq van de vierschaere,
die over syne diëte sal hebben tot twee schellin-
Shen grooten par huere. Ib. a. 32. Interdiceerende
e procureurs, dienende ten voors. bereghte, te
ghebmycken van eenighe voordere daghvaerden als
hiervooren gheseydt, op peine deselve, noghte
hunne diëten, niet en sullen oommen in tauxe.
a. 68. In welcken gevalle \nL v. buitengewone
vierschaar] den versoecker dat sal moeten betalen
en aen syn selven houden, sonder. in cas van
proees, meer in kosten te mogen brengen als een
enckel hofreoht ofte diëte. C. o. Aiiilet,D4ntl.jBMgL
31 juli 1762, a. 2. Welcke Wetten voortaen niet
meer en zullen profiteren voor het instel van eene
saecke, *tzy by requeste ofte ter ferie, dan een
enckel hofrecht ofte diëte. Ib. a. 4.
DIET»CH (Dyetsch), zelfsi. en ook byvoeg.
naamw. De Nederlandtche taal, de volketaai ia tfs
Nederlanden f in epradk en eehrift, in de middêt-
eeuwen^ fr. la langue néerlandcUee , la lamgue pekrUê
et éerite dee habitante dee Paijfe- Boe au mojfen-ége, lê
thioie; Lat. lingua theatieea. Het overwicht van
Vlaanderen deed deze benaming, in latere tijden ,
onderdoen voor die van VJaamsch , evenals die van
lingua toeeana zich in Italië opbeurde benevens de
italiana, de oaetillana in Spanje benevens de ec-
panola. Meer in gebruik was echter het woord
Duitsch. De benaming dietsch, dntsch is in
Brabant , in sommige streken althans , nog niet uii-
uitgestorven. || Claes van Berkelair,.. heeft ver-
cocht . . , tot behoef van den gemeynen geselseape
oft bruederscape van der Dyetscher Bbetorycken,
geheeten 't Geselscap van der Pyoenen , in de stad
van M echelon, een huys... Van Mblckbbixb,
De Peoene, 13 (3), 8f adereken, 1471. By brieven
van den U**» Febr. 1476/14<7, verordende Maria
van Burgondië de oprichting van eenen Giooten
Baad, mei een enkel hoofd en kanselier, kunnende
,,Latyn, Walsch en Dietsch*'. samengesteld: „uut
onsen Walschen landen, van viere heeren en goede
mannen uut onsen lande van Bourgoignien, twee
uut onsen lande Artois eü van Picardiën, twee uut
onsen lande van Henegouwe en eenen uut onsen
lande van Nsmen. En uut onsen Duytschen lan-
den: viere uut onsen lande van Brabant, viere uut
onsen lande van Vlaenderen , viere uut onsen lande
van HoUant en Zeelant, twee uut onsen lande van
Luxemburg, twee uut onsen lande van Lymborch
eü Overmaze, en uut eiken van denselven landen
van den notabelsten, en niet meer". Bekenk. e.
Brab. reg. 135, fol. 67. — Art. 2 bepaalde, dat
de secretariseen „ten minste beyde de talen, Walsch
eü Duytsoh**, machtig zouden wezen. DietBOhe
tonge. II By den Eertshertoghe . . ; dat Wg,..
begheerende beschreven te zyn eene ghemeene ver-
gaderinghe van allen den ghemeenen oameren eii
broedersoepen van der Bbetorycken van allen on-
sen landen eü steden van Dietscher tonghen ten
eersten daghe van Meye eerstcommende in deee
onse stede van Mechelen. Eü om hiertoe te com-
mene, zoo scriven wy jeghewoordelic aen u, en
bevelen, by desen onsen brieve, te besorivene
alle onse en andre steden van Dietscher tongben
gheleghen in onse voorseyde landen, der Gameren
en Broederscepen in vigende zyn [L in vigeure
zynde]. Van Mblcksbbkb, De Peoene^ 17, Brief
V. d. 20 mrt 1492, aan Petrue Aelieure, prieeter^
ale Prine Souverein van de Bederijkeohe MoofdkO'
mer ,^esus metter Balsembloeme". Zie Verdam.
Zie ook DüiTBCH. Vijanden en Dyetze. Vreemd
den en landeaaf, fr. étrangere et règnieciee || Jo>
han , grave tot Nassou , tot vyanden en tot Dyetze.
Godeh Brunsél , 6, reg. 204 'fol. 466 (1460).
DIJEN (Dyden), ow. Van nut x^, geldig tijn^
fr. étre utile, profifer, étre valable. Lat. prodeeee.
Verdam Dtëv. || Best dat zake dat een man late
heeft en sy en syn niet besworen, soe en diedet
niet dat mer mede bedrijft; en en can hy se niet be-
dwingen dat sy hem hulde en trouwe moeten swe-
ren. Vonnieeen v. Ueele, 4. Zie ook diedbv.
DIJCE, zn. m. Dijk, opgehoogde grond ter wa»
ierkeering^ fr. digue, levêe en terre pour eomiêmr
me.
nijc.
347
dei êcuui. Wamkönig onderscheidt den dijk: een
geedm»t fr. di^fue dé meTj van den dam: binnen-
dam f fr. di^ftie intérieure. || Das Wort Die, Dtfc^
Ihfie beceichnet einen solchen Vertheidigungsdamm
sie 8CH0BBBN), w&hrend das wort Dam einen
Damm beieichnet» welcher zur Yerbindang der
▼on Sümpfen umgebenen Orte bestimmt ist, so
daas man darauf gehen u. fahren kann ; oder bloas
ram Auf halten eines sonst sich weiter ausdeh-
nenden Wasaerarms. Fl. Staalt- «. Reehtsg, 1 , 235.
Dat niemant, wie hij zij, van nu voortan eeneghen
waterloop make, dijcke ofte damme uutsteke, ofte
de sluua te Mourbeke t'ontijde en trecke, daer-
üiede men de Moerleede bloote en haer water neme,
MMdder oorlof van drie mourmeestera. Db Pb. en
Bb. XI. Moerheek, 9 (1478).
DIJCEAGE (Dyckaedse, dgckaedze, dgckagie,
dicaegie), sn. t. Èedijking ^ Ket maken en onder'
Jumdên win eenen dijk, fr. endiguement, || Zodat
eena deele [l. een deel] van den lande , . . een
wyien tyta bij den vloeden van der zee onder water
gelegen heeft eü nu weder, . . bedyct is. £n hoe-
wael die abt eiï convent niet sculdich en zgn te
gelden efl te contribueren tot enigen laste van
dijckaedze , nochtan . . , en dat [zij] gaeme . . tot
▼oordemiase van hueren laste van dijciiaedse . .
Piot, Chron, II, 307 (1452); G. v. Antw. \bS2,
▼ni, 1; DB Pb. en Bb. XVI. Assenede ^ 9 (1610);
PL x). Brab, II, 273 (1638); O. P.-^. airfr. 22 nov.
1741 y y, 462. Zie dijcköbaye.
DUCKAOëRECUT. Zie dijckbecht.
DIJCKBOëCK, tn. m. Reguier bevattende de
namen der dijkplichHgen , fr. reyistre contenant les
nome de eeux qui étaient ienus de cantribver è Ven-
treilen des dignes. \\ Dat ieder yan de respective
Sroprietarisaen zal moeten onderhouden syne maeten
yks, ala van oude tyden en volgens ooetume van
den generalen djckboeck. O. F.-B. autr. 25 oct.
1726, IV, 74.
DIJCKüILF (DicdUf), zn. m. Dijksloot, deeloot
aan de binnenxijde van den dijky fr. foifsé dn cóté
intêriemr de la digue, || Dit voraeide lant ne sal
men niet vorder meten tende dike wart danne
Zlli vote in den dicdilf. 24 sept. 1259, Saaftingen.
Verdam Dijcdbltb.
DIJCKER, zn. m. 1) Dijker, dxjkwerker, tt.
onvrier travaillani aux digues, \\ Dat de dyckers
en wercklieden daertoe [iU. aan de bedijking der
in 1530 door een tempeest overstroomde landen in
Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland] nyet
wercken en willen tensy dat men hem gheeft
thienne, elve, twaelf grooten Vlaems 'sdaecha,
nyettegenataende dat winter ea, en zy nyet boven
de zeven of acht vuyren [nl. uren] 's daechs en
wercken, en zomwylen min, als 't reghent enquaet
weder ea, . . Dat egheen dyckere off aerbeydere,
werckende met aerde, hem en vervoirdere meer te
nemen, van nu vortan tot Paesschen, dan acht
grooten Vlaems *s daechs, en van Paeschen, den
zoemer geduerende , negen grooten 's daecha. Ord.
25 jan. 1530, Staatéareh. te C^ent: Corresp. Conseil
de Flandref Deo. orig. vol. 10. — Zie onder het
w. Kabce, de atraf waarmede de overtredera be-
dreigd waren.
2) De medebdanghMende eigenaar t die deel neemt
•a de bekostiging eener d^klegqingy fr. Ie propriétaire
eo-intéressé qui participe aux ft ais de constmction
d^une digue || Dat de voora. supplianten, ghewil-
lighe dgckers, voor elcke marge [»/. morgen landa]
onider de voora. dijckagie van der Zype begrepen , .
alleenl\jck betalen sullen, t'onsen pronjte, 2'/|
stuyvera t'ajaera. PI. v, Brah.^ 12 juni 1571, II,
234a, 235a en volgende. — Ook fiedyokera:
II £n sullen alle deaelve landen by de voora. goot-
willighe bedyckers tot beuren profijte aenvecrt,
uytghed-ylt o(t vercocht moghen worden. Ib. 2360.
3; In het meervoud figuurlgk gezegd van krijgs-
volk ter beteugeling van buitensporigheden, fr. oneriers
des digues f figurémentf des soldats pour la rSpres-
sion d' exces, || Nietjeghenstaende datter dijckera
waren (in maniere van spreken, dat waren deea
gamisoenen), zoo vloeijde nochtana de vloet van de
Ghueaen zoo hooghe, dattet scheen dat men ae
niet afghedijoken en conde. Ber. tijden^ II, 46.
DIJCKGKNOOTEN, zn. mv. DijkpUehtigen , fr.
eontribuahles des digues, \\ Overmita oook de re-
monstratie van verscheyden dyckgenooten en an-
dere, te kennen gevende dat sy, om geringe ver-
suymtheden op den dijeken en wateringen, . .
merckelyck worden beswaert,.. aoo ordonneren en
lasten wy hierby onsen dyckgraef en heymraden
respective dat dieselve haer in 'ttoecomende daer-
van sullen hebben te onthouden. C. o. Bavenstein,
14 febr. 1651, a. 56.
DIJCKGE8CH0T. Zie dijckschot.
DIJCKGRAEF8CHAP, zn. 1) Bet ambt van
dijkgraaf, fr. Vofffee d' administrateur des digues,
II 'ien selven fyne zullen de breede en hooftghe-
lande van . . , ghesaemdelijcken moghen kiesen dry
persoenen totte officie van dyckgraefschap nut en
bequaem zynde . . . Uyt welcke dry persoenen wy
voor desen en voor d 'eerste reyse tot de voorss.
officie van dyckgraefschap ë^nen committeren zullen.
PI, 0. VI. 2 mrt. 1576, III, 466.
2) Bet district of het gebied^ untarover de maehi
van den dijkgraaf tieh uitstrekt , fr. Ie distriet ou
Ie territoir e sur üquel s' etend l autorité du dgkgrave.
II Mijn heere van Luxenborch en min vrouwe van
Brabant gaven by haren letteren Jan Kiken 't dyo-
graefscep eü dbedryf van ónsen Waterlande , . . .
Voort, te berechtene en te bedrivene alle straten,
weghe, watergenghe, slusen en brugghen int vors.
dycgraefscap geleghen . . Ghegeven den vg maert
LV (1^56). Brab. Teesten y II, 522.
DIJCKGKAVE (Dgckgreve. Dijckgraaf), zn. m.
Dijkgraaf y ook dijkschepen, bestuurder en rechter
van de dijken, fr. administrateur et juge des digues.
Kil. Chomarchus: aggerum eomes, pre^fectut agge-
rum: qui praeet confieiendis aggeribus. Baepsaet,
Etats géméraux, art. 42, Oeuvres compUtes II, 36:
juge et directeur des digues. \\ Inquisitores aggermm^
qui dieuntur bedrivere, et computatores , qui dieun^
tur rekeneren, . . pro excesstbus deiinquenoimm, • .
prout fuerint condempnati a predictie inquisiiorihne
et computatoribus sive ^^soabinis aggerum*\ Bekenk,
V. Brab. reg. 133 fol. 31. vO. (1271). Ook b'g BB-
SBIJVBB 2), alwaar moet gelezen worden Dijkop-
tiehter, fr. inspecteur des digues. — Dgckgreve en
scepenen van Lillo. Mebtbnb en Tobvs, II, 525,
Oork. V. 1425. Syn ook [f Antwerpen] eenen dyek-
grave en acht rekeneers, houdende henne banck
binnen deser stadt, kennisse nemende van de
saecken de drye landen, geheeten Loobroeck,
Schynbroeck en Steenborgerweert aengaende, en
de diccaigien dairontrent gelegen, diewelcke hebben
heure ordonnontien achtervolgende deweloke zy htm
gewoonelyck syn te reguleren. C. v. Antw. 1570,
I, 7. l3e Kost. V. 1582', Tlii, 1 voegt erbg:
manende en wgsende van der stadt wegen. — Autho-
riseren den voorn. Jaecques van Lom en consorten,
te legghen haeren dyck over 't nieu oanael, dat
comt naer Asaenede, daer men 'tmeeat pzofy tabel
348
ÜIJC.
biJc.
Tinden aal om te maecken en yemieawen, dies
lioot synde, dyckgraven, dyckscepen, keymraeden
en andere officieren, expert en bequaem tot d'ex-
positie {9ic)y regieringhe en voldoen van deselve
ayckagie, eö aldaer administreren en mainteneren
het recht en justitie volgende d'aude costume en
nsancie tot het maecken van de nieawe dycken.
Item, te maecken de wetten, ordonnantien , peynen
en statuten,., de Pb. en Bb. XVI. Aésenedef 10,
Ord. 9 noT. 1610. Dat tot beganckeniase en toe-
sicht van alle de voorsz. dyckagien , . . ghestelt en
ghecommitteert zal worden eenen dyckgrave, vyf
ghezworens , eenen clerck en penninckmeester , . .
treffelyck gbegoedt en gheërft. JPl. v, VI 2 mrt.
1576, III, 466. Die hooftgecommitteerde , dyck-
graef, gesworens en principaelste gegoeyde in de
dyckagien van Lillo. O. F.B. autr. 22 nov. 1741,
v, 462. Dijokgrave generael van Brabant en
Ylaenderen, in de Franse be oorkonden: Superiiè'
iemdani ét dickgrave giaêrtU de Brahani et Fiandret»
II Instructie voor u, Oregoire del Plano, van 'tgbene
ghy Bult te doene hebben in 't bedienen van den
staet van superintendent en dyckgrave generael
Tan de dyckagien aen de zgde van Brabant, lancx
de riviere van de Schelde , mitsgaders van Borger
weert, aen de zyde van Vlaenderen, en vandaer
opwaerts, sooverre deselve riviere haer is strec-
kende . . . Ghy sult oroen stellen op alle 't ghene
dat de roorsz. dyckagien raken zal, soo van gront-
gaten, brexemen, zeewercken, herrerschen van de
polders eü landen , restaureren van d^'cken, sluysen,
sluysvUeten , huelen en al wat daervan dependeert ,
soowel eer die landen gheverscht zyn, als daemaer.
[Hy had verders het gebied over alle de „Offlcien
der dyckagien'* en alle werken van belang; de
macht om verordeningen te maken; de plicht van
jaariyks tweemaal alle de zeedgken en buitenwerken
te bezichtigen en bg de landsrekeningen der dyk-
graven en officiers aanwezig te zgn]. Pi. v. VL
16 april 1686, III, 438.
DIJCKINQ iDikinge), zn. Eet maken y onder-
houden of aanlagen van eenen dijk , fr. la construc-
tion OU Veniretien d*une digue. \\ Alle erde eïl alle
■aden die ter dikinghen betamen, die mach men
nemen buten der dikinghen, also alst scepenen
xedene dinct die ter dikinghen behoren . . . Ware
dat sake dat . . . dese vorseide liede . . . niet ne
qnamen ter dikinghen van den lande,.. 24 sept.
1259, Saaflingen,
DIoCKNOTëN (Diecnoten), zn. mv. Dijkge-
nootenf || /<e«, in jLxle in Gheroudeehêc ZXTIU
menewre; et éët terra quam dominu» Hugo^ quondam
prior, dicavit [heeft gedgkt.'] ad diecnoten. vav
LoxXBEif, Sl.'JPierre, n^. 896 (1281).
DIJCKBËCHT (Dycxrecht), zn. De gezamentlijke
verordeningen hetreffende het maken ^ onderhouden
êu het bestuur der dijken, fr. V ensemble des statuts
eoncemant h construction, Veniretien et Vadmini-
êtration des digues. || Die synen eedt doen zaU
in handen van u. President van onsen raede in
yiaenderen, om de voorsz. dyckagie... neerstelyck
en getrauwelyck te regieren en bedienen naer in-
houdt van desen octroye en de dyckagierecht. PI.
V. VI. 2 mrt. 1576, III, 466 (Vervolg op dijck-
&BAXVSCHAP). Oft het gheviele, dat de supplianten
meer aerde van doene hadden om het opmaecken
van onse dyckagie, büyten het ressort derselver,
dat sy daerover ghehoudnn sullen wesen de gheïn-
teresseerde te contenteeren volgens dycxrecht, by
priserynghe van persoenen hnn dies verstfipnde.
j>B Pb. en Bb. XV. Sint-Jan-in-JSremo 4 (1651).
DIJCKSCHEPEN, zn. S^tAier im d^ktaimt
fr. fuge dans les causes concemant les digues. Zie
PIJCEGBATE. Mebtekb OU ToBVS, H, 626. Oork.
e. 1425.
DIJCKSCHOT, siJCKGBSCHOT, zn. DijJ^eld,
polderlasten , belasting voor het maken of onderhouden
van dijken geheven , fr. taxe des digues , charges des
poldres, impositions ou coniributions Itvées pour la
construction et Ventretien des poldres. j| Om de hei^
dijckinghe en ververschinghe van den landen van
der Zijpe te moghen volbringhen , . . soo hebben wy
den rentmeester . . . gheordineert eiï ordonneren by
desen, terstont eü sonder merckeiyck vertreck,
van onsen weghen, op te brenghen en betalen de
dyckschoten, ghemeyne contributien eü molen-
ghelden over de landen ons in derselve Zijpe . . .
aenghecomen en vervallen, in der vueghon en ten
dagbe als deselve gbemeyne contributien, dyck-
schoten eü molenghelden by den dgckgraef en
heemraden ommegheslaghen, opgheset oft geschoten
sullen worden. PI. v. Brat. 12 juni 1571, 11,2346.
Dat wy regelen souden willen stellen op de landen
by confiscatie aen ons ghecomen eü ghedivolveert
ter saken van de voorledene troublen, soowel van
de voorgaende ombetaelde als van den toeoomenden
contributien van gheschotten. Ib. 233 a. Dyckge-
schoten en sluysgelden. O. P.-B. autr. 24 oot. 1749,
Inl. en a. 1.
DIJCKVELLING (Dyckvelding), zn. vr. Belas-
tingen of schattingen voor het onderhoud der Rijken, fr.
contribuiions ou tcuces pour Ventretien des digue^. Zie
DIJCKSCHOT, en by Verdam sijrcYEiLnraE on dijc-
YELLiVGE. II Authoriseren den voorn. Jaecques van
Lom,., item, te maecken de wetten, ordonnantien,
peynen en statuten , . . met consent van te moghen
ontfangen , van de polders daeraen gelegen en deur
dese dyckagie gebeneficieert, het regt en hulpe
ghenoempt dyckvellinghe voor den tyt van 24 jaren
eerstoommende. pb Pb. en Bb. XVII. Assenede,
10 (1610). Omtrent iim roeden dycx, ^i^ oosten
souden . . . ontrent lxxxb^ guldens , waertoe de an-
liggende polderen wel souden contribueren, tot
dyckvellinghe, v of vim Carolusguldens.Ib. XXIII.
Beveren, 67. z. j. Item, sullen ghehouden [zyn]
behoorelycke dyckvellinghe en waeteigel^ t^ gOTqn
alle landen en persoenen , . . die met ^et^ ^jolf^gie
sullen bevrydt worden, naer advenanté van bet*
beneficie die sy daertoe [l. daerdoor] sullen ghe-
nieten. Ib XY. Si.- Jan-in Sremo, 4 (1651). Vr|j,
Buy ver eü onbelast van alle commeren en lasten ,
soo van dyckage ofte geschooten, dyckvellingen ,
sluysen,.. Fr. bb Pb. Seoond cart. 249 (1612—
1616). By forme van dyckveldinge. PI. p. Brab.
4 juli 1613, II, 250 a.
DIJCRVKIJ , bn. Vrij van bij U dragen in de
dijkkosten, fr. exempt de contrUmer dans les frais
des digues. \\ Hoewael, van Qoids en rechtswege,
die abt en convent niet sculdich en sijn te gelden
eü te contribueren tot enigen laste van dyckaedze
mitten guenen die hoir goeden en landen aldair
liggende hebben , . . alsoe sy hopen en mainteneren
dat men van thienden niet sculdich en is te dyken,
en dat de thienden dyckvry syn en sculdich syn
te wesen. Piot, Cart. II, 601 (1462).
DIJNSENDACB, DIJNSTDACH, DIJ8DACH,
DIJSSëNDACH. Zie diksdach.
DIJ88KLUT££N, zn.(.') || Dysselsteen en alle
soorten van karreel- eü vloertichelen, de 1000
stuks— O pont. 1 scbell. 5 gr. PI. v. VI. 2 jan.
1741, v^ Steek, IX, 679, Tol- en lastgM op de
Sasvaert.
mcK.
DIN.
349
DICKBOT, zn. m. Soort van hoomj fir. espicê
éTarbrë. || Dat dese boomen alle sullen moeten wesen
Tan de beste qnalityt, dat is, den soogenaemden
diekbot en abbeel wel gewortelt, van lengde 11 roe-
ten, eik Tan dickte ten -minsten 3 dujmen 2 Toeten
boTen den grond. De boomen die met het aenstaende
Musoen geschoten sullen sjn eii bevonden sullen
worden niet te hebben de hierboven geseyde qua-
lityt van dickbot oft abbeel, sullen worden uyt-
gedaen. Stadsarüh. Dietij vak 16, Dedar, 4 nov.
1781.
DICKE (Dick, decke, deck, dicken, dickent),
bQw. DUcwifU, h, woMvent. Kil. Dick; dickent,
Jlamd. — Dioke || Van desen vorwarden... s^n
[warant?] heren Gilise [die] hier dicke ghenumt
ee, en sinen nacomelinghen. 24 dec. 1298, WUtde
h^ Loven, Het es nu sere vreemde in deser tyt,
maer hier vormaels ghesciede dicke en vele, dattie
lieden . . . Aller Kereienb, 87. Alsoo dicke en menich-
werve. O, o. d. JTmI, 2<i« Keure y bis. 78. Alsoe
dicke oft menijchwerven. C. e. 8t. Truiden ^ $ 29.
Boe dicke en soe menijchwerven. Priv. Dietiy 12 oct.
1499, a. 15. Also dicke. O. lA^e^ 27 juli 1469,
a. 7, Tangeren» Zeer dicke. TroMe» marit, 1 , 849.
Dick: ||Al8o4ick en menichwerven. O. lAége^M
•ag. 1417, a. 1, Herk. Deck e: |) Soe decke. C. v,
Si.'Truiden, % 18, 83. Also decke. O. Liége, 27
juli 1469, a 6. Deck: ||Boe deck. C. gr. Loont I,
n , 46. D i c k e n : || Dese vorseide ofstede sal bliven
a^n erve ewelike; hierbinnen sal hi gheven den
vorseiden godshuse wech, te vaeme eü the lidene,
alse dicken als hem hoeft. 24 mrt. 1296, Doortede,
Dickent: |) Dat in den paenhuijsen en taver-
nen,., alrehande gaderinghe plecht te sine van
abrehande quadijen, mannen en wiven, also dat dair
omtrent dickent vele quaets is ghesciet. Oork, 27
«Dg. 1357, Dieti. Item Leenrecht v. 1528 paeeim;
O. Kast. Ipereuy 125; de Pb. en Bs. Aalst, lil,
448, K. d. Linnenwevers f a. 14. — Overtreffende
trap Dick s te: || Dese actie van nieuwicheit is
die alregemeynste, efi die diexste voirtgestelt wort.
T. D. Tat. 87.
DICKEDINNE, DICKEDUNNE, zn. vr. Soort
van laken t fr. torie de drap. Volgens de rekenin-
gen der stad Gent, nit de 14<i* E., aangehaald
door Verdam, kou zij onder de beste lakensoorten
moeten gesteld worden , dewijl z\j , onder anderen ,
geschonken werd aan de gravin van Vlaanderen,
en ook aan den bisschop van Doornik: || Van ij
breeden dickendinnen , die men sendde den bisscop
van Domicke {Rek. van 1337, bis. 151) •— Sta-
nislas Bormans meldt, voor de eerste tijden der
lakenweverlj te Luik, drie soorten van lakens:
effen of plein, gestreept en roet ruiten, dighedunes
(Le bon métier des drapiers de Vaneienne eité de
Liége^ blz. 19), en verder, sa, volgens eene oor-
konde van 1825 , eenige lakensoorten , waaronder de
dikedunne, dighedonnef aangehaald te hebben, zegt
hy dat deze allen moesten vervaardigd wezen uit
taine majesté (bbs. 28); zij mat 38 a 40 el ; zie ook
sgn CUossaire. De keure der lakengilde te Mechelen,
1381—1333, vermeldt haar als volgt: || Wat dicke
dunne, dat men maken sal, blaeu of wit, moet
gheeceert siin Ivj twiste [nl. twijnen] hoghe; waert
minghesceert ware, men verborde, van den twiste,
X I., eü van den halven twiste naer die ghelande
(art. 89). En mach ghene dicke dunne cara dinre
siin daii van 1 twisten, iij ellen breet,... (a. 94).
Vort, so ne mach men gheen dunne dicke laken
setten in die breide dan xi vierendeel,... (a. 127). —
De Keure van Iperen vas 1368, meldt: || Ben
breet wit dickedinne laken — Brede Ua^v an
ghemynghede dickedinne — Een smal wit d^ —
male blaewe en ghemynghede d HirrTTEira, Gbrpor.
blz. 193, 197. — Eindelijk heeft de Kern» van
Aalst, 15de E.: || Alle dickedinne lakenen sal men
scheeren xxi ellen lanck eü niet min , . . en Lvn
scheeren hooghe efi niet min ; . . en men asl'^ aen
de rame setten xxxviij ellen lanck eü half vieren-
deel breed, en niet min. Ds Pb. en Bb. Aalsi,
III, 422. Dese voorn, dickedinne lakenen sollen
hebben up elcle zijde vj Ijjstedraden, . . en alle
d'andere lakenen viij lasten, eü niet min (428).
Waert dat eeneghe dickedinne lakenen gesneden
worden van grofheden ter perssen, of van oleen-
hede aen de ramen, dat waere up de boete van
iij s. (425). Zie lakek.
DICKëN, zn. o. Verdikking, fr. épaistieeemtui.
jl In ghevalle hy denselven muer dicker maken
wilde dan hy te voeren was, dat moet hy doen
op sijns selfs erve, tenwaere dat syn gebuere
consenteerde dat men het dicken van deo muere
stellen soude moegen op gemeyn erve. O, v. Anho.
1545, VIII, 30.
DICTAMEN, zn. Voorgex^de, fr, dietée. \\ Dt^
de procureurs voor hun verlet en sehryven onder
dietaroen van den advocaat, sullen profiteren 12
stuyvers par ure. C. v. Aalst ^ Hegl, 31 juli 1762, a. 13.
DICTIJM, zn. o., mv. diota. Dietum^ verordenend
gedeelte der rechterlijke uitspraak, fr. dieium, dj^
poaitif d'un jugement ou d'un arrU. ^Zoo genaamt-,
zegt Boey, omdat men oudstyds gewoon wae de
uitspraaken in 'tLatyn te doen; men zeido" Dieêmm
fuit per arresium cwria. Boey maakt onderscheid
tusschen dicium en sententie: wy noemen dietmm^
zegt hij, een uitspraak van commissarissen, en
sententie een gewysde van den Baad**. || De griffier
sal van nu voordaene een regiatre apaert maeekea,
daerinne hy stellen sal de dieta van den vonniasett
en de heeren daarover gheweest sQnde. C. e» Sa«^
httven. Stijl 1557, a. 291.
DILACIE, zn. Uitstelt reehUterm^, fr. déèeA;
terme. \\ Dilacie in Latyne en is niet anders té
seggen clan een verlenghen des tyds van der saken
en gedinge, oft eeneu tijt gegnndt den partijen vaa
den richter oft van den rechte, om te compareren
en voirt te varen. t. d. Tat. 298 v^. Zie dagm^
en DXLAi.
DILAI. Zie dblai.
DILF (DhUt, dilve.>), sn. m. Verdam Dilf,
delf. Waterleiding, gracht ^ sloot, fe. fossS^ rigole.
Kil. Delve, dilve, seland. hoU. j. graeht, sloot,
fwea. II Wanneer eenige landtbonwera oft hoeva»
naers henne delven oft slooten begheeren te gi»ven
ligghende tv.ssohen twee gebueren bempden, wefi«
den oft landen, sullen de naeete gheleghen be-
drijvers schuldigh sijn mede te graven. K. em hr,
V. Deume, 1612, Cost. xjcii, a. 434. Zgn d« be**
ten : . . Van eenen ongedolven dhilt ofte graeki aen
de straete, 6 schele parisis van de roede, en vnn
eenen quaeden waegeelach, 10 s. p., te verbeuren
bij dengonen die aen de sijde daer den dhilt ofte
slach ligt , gelandt is. O. P.*B. autr. 5 juli 170Q, a. 9^
DIMINEii^REN. Zie demihbebev.
DINGACHTICH, bn. Pleitend, procesvoerend^
fr. ptaidani^ Utigani. \\ Dat alle partyen, die hier
dinghaohtich syn, van alle henne en hender w^
derparthyen processen en munimenten , snUan m^
ghen hebben copye tot hennen eoele. O. v. €hr»
schot, a. 14. Partyen, die dinchachtich wjn pen»
ninckschult aengaende, dat dia hen principaal
waerheydt, schnltwaerbeydt en lalvaftie, van^km
44
350
DIN.
DIN.
maar eens daehwaerheydt en sallen moghen ley-
den. Ib. a. 19.
DINOfiANCK(Dinckbanoke), sn. y. t) Beohtbank,
^ereoktêhqf, vietêehaar, fr. cour de juslice^ tribu-
moL Kil. Dinghbanoke. || In den yersten, een
din^janck, met enen meyere en de laten dairtoe
hoerende, gelegen in die prochie yan Tieldonck,
geheeten Lauwardrieach. Isenhof o. JBrab., reg. ti ,
fol. ciij y^. Denombr. v. Jlfarjforeta Van Tudekem,
1440. bat in mynder heerlichej't en gerichte, yan
Bulcker plaetzen, ie houwe en houdende ben yol-
oomen jueticie en heerlichejt yan hooger- , middel-
en nederhof , yiersoharen eü dingbancken. t. d. Tat.
35 y®. £en weerlyo richter ordinarijs is schuldich
sQn yonniase te wgsen in der plaetzen en dinc-
bancken oft yiersoharen yan zijnen oudtyorders, int
openbaer. — Dat die senteneie yan weerden zonde
s^n aleoe yerre als die gegeyen waire bij eeuen
richter delegaet, die geen zeker dingbancke en hadde.
Ib. 843 y^. — Sene grondteekening, deelmakend yan
een rechtsgeding tusschen Tau Gendt en Oudaert,
1547 (dorp Ricxstel), berustend in het Rijksarchief,
Leenhof yan Brabant , yerbeeldt twee yierscharen of
dingbanken, tegenoyer elkander gestaan, in open lucht
en yeld (onder den blauwen hemel, sub divo): elke
dezer banken bestaat uit een yierzijdig met stijlen
halfmanshoogte, behalye aan den ingang, afgebakend
perk, omgeyen yan hoornen; beiden hebben langs
a]^e kanten yrjjen toegang bg middel Tan heerba-
nen. De plegende" duidt ons de eene aan als : ,,C!on-
tentieulx der dingbank yan Aerle", de andere als:
Contentieulx,*de plaitse genaempt de „dingbanck'*.
Zie ook yiXBSCHASB.
2) Oèbied van eên ^areehithof, fr. juridieiiaH,
rêëtort d'une cour de jusfiee. |) De drossaert moet
de gheyanghene, sonder des gheyanghenen coet,
eenen procureor doen, dien hy begheert, sooyerre
denselyen procarear de dinghbancke deser yrij-
heyt frequenteert. C. v. Oheel, xx, 6. Dat Merch-
ten moet hebben twee distinote namen: D'een de
Binnenyryheyt , yan outs ghebleyen, D'ander de
Bnytenyryhéyt , dwelck moet aencleyen De ghe>
hnchten; maor één prochie tsamen: Ben heere,
■eyen schepenen, tot hunder yramen. Nochtans
twee dingbancken altyt ghehadt, D*een binnen,
d^ander buyten , . . Chrou, v. MereMen , Str. 4.
DINGDACH (Dinghedach), zn. m. Dag van te-
roehtgUümff^ reehi- of gereehtedag , pleiidag. fr. jour
de pdlaiSf four d'audienee. Kil. Dinghdach, dies
fwndieuM, d. uMis, d. foetus ^ d. sessionis, \\ Sn
dan es de baeliu,.. sculdich, selye of met sinen
bode, of met den sconteite, dat es den amman,
te daghene denghenen, of dieghene, dien de sake
•negaen, np den eersten ,yBondach'\ in de yier-
Marre, die ffhemaecht es int yors. dorp, bi yon-
neesen yan den schepenen, teenen weseliken [nl,
wettigen] dinghedaghe. K. v. ier Piete 1265, a. 1
(yeryolg op het citaat yan DnrcK); Lat. tekst ad
éiem oompeteniem plaeiii. — Als die heesschere
niet en commet te sinen dinghedaghe , . . a. 4 ;
Lat. tekst tempore eiiaiionie eue. — üp enen yrien-
dach, dat wettelic dinghedach was. Juli 1280,
Vod. Mus. I, 292. Siene moeghen nemen war [l.
maer] iij dii^edaghe yorste [nl. uitstel], en ne
deliyerer se hem niet bin den üij dingdaghe, iof
ten laeteten bin der maent, die claghe sal bliyen
in *8 grayen handen. 2A* Brugseihe Keure, 1281 ,
a. 24. De Fransohe tekst zegt jour de plait. —
Ter canaen yan den mesusen en offencien hem [nl.
•enen gereohtidienaar] by mQnen heeren scouthee-
ten en burctameestre van den oonrpse [nl. der ge-
meente] by (h)e e r 1 i c k e n dinghedach annegheleyt.
C. V. Brugge, II, 175 (1491). Als een man ghe-
daeght oft ghearresteert is, soo moet hy, en is
schuldigh, te recht te comen, die binnen de dingh>
banck yan Eyndhoyen woonachtigh is , oft hy wordt
met eenen lesten yonn^ yerreyckt; en indien [hg]
een man yan buyten is, die moet in de vrunte
gaen, oft hy magh dagh nemen en borghe stellen
en gheloyen te recht te comen, en gheyen den
heere sijnen ban. C. v. Bindhoven, a. 4. Dat...
de schoutent, rentmeester, oft beuren stadhouders,
soepenen, secretaris, yorster en procureurs zullen
moeten compareren en op *tHuys wesen, t'elcken
yan desen dagen yan recht, . . voer de clocke negen
ueren, en blijven aldaer tot de clocke elve, oft
langer, nae gelegenthegt van der zaecken, opte
verbuerte, soe wie... te spaede compareert, soe-
verre hy .in deser dinckbancken van deser vry-
hegt is, te weten,.. Cv. Turnhout, Stijl, a. 12.
So was jeghen hem ghewijst te daghene N. . . ,
wettelike, van soendaghes [Westvl. voor swoens-
daghes] upten naesten dinghedach. 31 jan. 1287.
Toert, willen wi dat ons rechtren dinghen hare
dinghedaghe, also alsi sculdech sijn te doene, efi
si de goede lieden berechten, van binnen eïi van
buten. K. v. Mechéltm, 13 dec. 1301, David,
Mtchelen, 458. Dingdach van twiste. C. stad Brugge,
I, 324 (1304). Daemaer soo magh de crediteur
sijn beset vervolghen: aengaende de have, van
dinghedaghe tot dinghedaghe, dat' is van acht
daghen tot acht daghen; en aengaende de erve, van
gheneohte tot ghenechte, dat is van veerthien nachten
tot veerthien nachten. C. stad Mechelen, xiii,
8. Nannius: a die juridico ad diem juridieum.
Dat sy 't selve vonnisse, hen alsdan gemaent,
vorsten eü houden in advise totten naesten, oft
teenen anderen dingdaghe. C. v. Antw. 1545, I, 9.
Sooverre eene saecke , die voor den crediteur [L au-
diteur] ofk commissarissen heeft gedient, twee oft
meer dinghdaegon oft rollen ongepresenteert is
gebleven, . . mach partye, . die binnen sjaers pre-
senteren en bedingen, volgende de retroaota. Ib.
Comp. y , 1 , 64. Hoewel in deser vrijheijt in der
weeken zijn , . . onderhouden geweest drie ordina-
rische dinghdaegen oft daegen van recht,.. C.
V. Turnhout, Stijl, I, 5. Men houdt ghenachte
en vierschaere het donderdaeghs , van xiiij tot
ziiij ; en soo die viel op eenen heglighen dagh , sal
den dinghdagh continueren op tsanderdaeghs. C. v.
JEdingen, Stijl, a. 8. Tier ghenaclitdaeghen
oft dingdaeghen. Ib. a. 18. Als die schouteth mett«
schepenen op den dinghdach te rechte gaen sitten,
soo bant die schouteth dat gedinghe van weghen
des heeren van Graendonok. C. o. Bindhoven, a. 8.
De Oost. V. Brugge vermeldt eenen poorter-
schen dyngedach [voor zakelijke rechtsvorde-
ring] en eenon dyngbedach van twiste. II,
441, Orig. clit, 8 mrt. 1580. Zie ook Genecht-
dach.
DINGËLiIJCK (Dyngelyck), ook oedikgslijck,
bn. Dingelijoke saecken. Twistsaken, fr. af-
faires ütigieuses. || Ghebieden hemlieden sloecx
[/. floecx , flugs] te rumene , ghevende hemlieden vry
wech en gheleede van alle ghedynghelycke zaecken ,
zonder van dezen. — Ie . . . doe hemlieden hof
open, gheve hemlieden vry wech en ghelede van
alle ghedynghelycke zaecken, zonder van deeen.
C. Burch V. Brugge, III, 168. || Als de schouteth
de schepenen ghemaent heeft: ofte alsdan niet en
is den gherechten dagh van rechte, en de schepe-
nen daerop verklaeren jae, soo bant den schouteth
DIN.
DIN.
351
rienohare Tan 's ooninoksweghen , als hertoghe oyer
Brabant, dat die niemant en stoore, nooh en spreke
dan met rechte, met rade en met orlore, roinne-
lijoke en dingheigcke tale, op de keuren,.. C7. e.
ÉèrêntaU, ii, 6.
DINGELIJCKE TAEL. Zie dihötaïl.
DINGEN OW. 1) Van het gerecht of ran den
rechter. Beehtszitiing ^ — rechtdag kouden ^ ter vief'
êehaar zitten, rechtspreken ^ zoowel in lagere <»U
hoogere reoktbanken , fr. eiSger en justice , rendre la
futtiee, tenir Ie plaid, toni dant lee hanet ntbal-
ternes que dans les eourt tupérieure», £il. Din-
ghen, jmdicare, cognoscere oautas. \\ Dat de scou-
tete es. sculdech scepenen te maenne in allen steden
[nl. plaatsen] daer men se sculdech es te manne
[l. manen] . . , eii dingen jof hi wille. 25 febr.
1262. Die heere mach dinghen in dit dorp en waer
hi wille. JT. v, ter Piete, 1266, a. 76; Lat. tekst
pladtare. Schepenen sijn niet sculdich te dinghene
II weken vóór onst, en ii weken in *t begin Tan
ouste; en si Tan forfaite dat gheTalt binnen dien
tide. DB Pb. en Bb. IY. Detteldonk, 9 (1268).
Dat soo wie, beede meester en cnape, die ten
ghedinghe en torcontscepe niet ne quame alse de
here en Tinders dinghen souden, dat hi Terbuerde
zii den. K. d, tijkwevers te SUUe-Pieters^ Mei
1280. So wie so te orconden niet ne comt alse
de here en Tinders dinghen willen. K, d, parmen-
tiers te Sinte-Pieters , 27 oct. 128U. Die soopenen
sjn sculdich te dinghene ij warf ter weke ten
minsten; fr. U eschievin deveront plaidier deus fois
U sesmainne au mains, C. v. Brugge, K. v, 1281 ,
a. 25. Toert willen wjj dat ons rechtere dinge syn
dingdage, gel\jc dat men sculdich is te doene. Ord,
rakende de Waag, o. 1290, a. 11, Staatsareh.
Cart. V. Brah. nr. 3. Wat manne die gheboden
wert eire dan te sinen huus, eii hy tghebod niet
ne hoert no ne weet, so es d*amman sculdech dien
man dat ghebod te doen wetene suffisantelike , eer
men dinghet Tan haTen. C. v. Gent, Or. Charter
V. 1297, a. 84. Dan sal men dingen Tan 'sheeren
of partien rechte; eü alst gedingt es, so sal de
bailliu noch Traegen: Esser iemant die wet begeirt.'
Babfbaet, AmSgse, V, 187, naar een oud for-
mulair. — Voert willen wi, dat onse rechtren dinghen
hare dinghedaghe, also alsi sculdech sijn te doene,
en si de goede lieden berechten, Tan binnen en
Tan buten JT. v. Mechelen, 13 dec. 1301. Datid 468.
Dat onse scouteten en schepenen alleene suelen
dingen, en dagelix alle mun Tan schoude [nl. schuld-
zaken] recht doen tot eenen nobile, sonder boeten
te Terberen \l. Terbueren]. Piot, Cart, 18 noT.
1404, a. 14, TI, 172. Item, behooren te lynen
leene een bailliu, xiii mannen Tan leene, eene
Tulle banc Tan yii scepenen, hof en ghedinghe
met mannen en scepenen Tan. dies elcken toebe-
hoort;., de bailliu mach dinghen met eender
roede, hof maken en wet doen op *tTOors. heerscip.
DB Pb. en Bb. V. Qonirode, 18 (1464). Den raedt
myns gheduchts heeren gheordonneert in Ylaen-
dren, schiet van Tpre en quam te Ghendt, daer
zj eerst dynghden tsd^sendaechs , den x«n dach
Tan Lanmaent anno Ixiii (146S). Schatbs, Ooüaeie,
446. Yan wetten resortërende ter zale T^ypre, en
om hemlieden te doen dinghene ter claghte Tan
partie: Afidts dat men beTind datter Tefe heerli-
cheden zijn, resortórende Toir balliu eii schepenen
Tan der Zale en castelrie Tan Ipre, daer men
maer twee ofte dry waerven tsiaers en dinghet . . .
Zullen de Toimomde Tan der Zale schriTen, lasten
en beTélen de Toimomden balliu eii schepenen.
wie in ghebreke werden partien ezpedicie te doene,
dat zy dinghen zullen Tan Teerthien daghen te
Teerthien daghen. C. v, Iperen^ Kast, a. 168.
Dwelck plaetse grypt [nl. dat een poorter Tan Ant-
werpen, elders in *t kwartier Tan Antwerpen in
rechte betrokken zgnde, hem door de stad mag
doen uitschriJTen] , . . hoe Terre dat men oock tegena
den poorter, oft s\jne goeden, oft borge, maoh
hebben gedinght, soolange daer geene executie ia
gedaen. C. o. Antw. oomp. Y, tj, S. — Ook Tan jaar-
gedingen: I) Naedien tot Bladel gadinght ia bet
jaerg^Unge, soo wort tot Beusel liet jaergedinge
oock gedinght. O. v. Beusd, a. 8. Dingen van
den lijve. Lijfstraffelijk oordeelen, ft. juger am
crimind, || Daer de heere dinghet op eenighen per-
soon, Tan sinen Htc, of partie, al hadde, diere
beclaghet es eenen broedere of maeoh in hore,
men zoudene niet moghen weeren te stane OTer
tghedinghe en Tonnesse. Leenreehlei^ v. 1628, fol.
c. T*. Slachtende die Pharisden, die in Pilatns
huus niet commen en wilden, omdat men daer
Tan den liJTe dijnchde, Treesende besmet te zgne.
Ber, tijden, I, 118.
2) Éene saaJc in rechte vervolgen, bepleiten, ptei-
ten, een reehtsstrifd voeren, in rechte handelen, fr.
procéder, plaider, eontester en fustiee. Kil. discep^
tare, oontendere, eausas agere, Utes agere. \\ Is
onse meyninge, dat Tan nu Tort, alle man dinge
eü hem Terantwerde sonder Teroel [l. Terpel, zoo-
als twee regels Terder, arglist] Piot, Cart, 18
noT. 1404, a. 16, II, 172. Zo wie jeghen tTon-
nesse Tan scepenen dingt, of soepenen Tonnesae
wederzeyt , . . Terbeurt lx 1. par. jeghen den
heere, en jeghon elcken soepene x 1. par. in de
banc zittende. O. v, Aalst, Orig, xxiii, a. 19.
Daer eenighe partie dinghet, al draghet eenich
man partien cleedre, men salne niet weeren mo-
ghen buten rade.. Daer men niet dinghet Tan
den Utc, daer mach men Tader, broeder, stief-
Tader, susterman en reohtsweere nomen. Leenr, e.
1628, fol. c y r^. In den geTalle zy [nl. de Toor-
sprekers] bcTinden eynighe parthie quade zaeke
te hebben, dat sy dy niet aennemen en sullen,
oft ten minsten die parthyen adTerteren dat sy
nyet en doech; eü in geTalle die parthie daer-
boTen dingen wille, dat sy dan met gein omwege
het recht stellen (nc) oft behinderen en sullen.
C. gr. Loon, I, ii, Bèform. 14 mrt. 1648, a. 16.
Wanneer sich eenighe parthyen ter proeTe din-
gen, en die wederparthye sulcx consenteert, be-
halde [behoudens] copie, om interrogatorien te
exhiberen,.. O, gr. Loon, I, Tiy, 62, biz. 136
(1661). Syn partyen hine inde gewooneiyck te din-
ghene en pleyderene by gesorifte. C. v. T%ienen,
T, 11 (1670). SooTorre den heeren oft partyetegens
den poorter alsdan,., wilt dingen, mogen dat doen
Toor schepenen Tan Antwerpen. Ib. 21. De kost.
T. 1682, XXXI, 2, zegt in ditzelfde ext. procederen
in plaats Tan dingen. — Alle partyen mogen toot
meyer en schepenen dingen en procederen met
recht Tan personeele schultTerTallinck , sooTerre
die schuit is onder den taux Tan negen guldens;
eü sooTerre de schuit meer bedraeght, . . soo moet
den aenleggere syn aenspraeke oTergOTcn by ghe-
schrifte, soOTerre den Terweerdere dat ghelieft oft
Tersueckt, oft oock dat d'aenleggere ghelieft te
dingen in geschrifte ... O, v, Siehem , a. 7. Als de
de saecke Toor commissarissen is Tersonden , . .
moeten commissarissen partyen mondelinge orer-
hooren, sondor toe te laeten dat men TOor hun
dinght in geachrifte, tenwaere by Terbael be
3»
Dm.
DIN.
dwgh^* C 0. jimU», €omp. Y, j, 73. Leeren
dtngeil^ Wy «entoao er 4oor a2« voorspreker
voor êtfÊe partij opifêdsn , fr. servir de ^^pourparliêr^\
d'^vootU a «M pariie, \\ Yao in t^edwghe te
twutm, te Blfteoe, oft iemaxme te leerne. Die
•«dere» leeit dinghaii londer orlof teriohten, aaeli
gMden. f. •. f6. «. Dm«^, ▲, r. 53.
PINOERi a* m* PZn^M*, fr. pltüdeur. \\ Een
■enteiiMe gegeven tegen trecht van den litigant en
diiPl^ve, mach hj appellacien wel geretracteert
wordden, y. s. Tav. 346. De UUependencie en
^ndt niet by der doot van den ooÜitiganten oft
dinghera. Ib. 353.
DINOHUIS, an. o. BêehiMe, raadhitis, ge-
me0nUkmêt fr. flaoMoa communale, eervant autti ds
triimnal» ^ Want de Bohepenen onder Eerseel en
Beige jok woonen in divenohe dorpen , de sommige,
meer dan een uer gaens van de bancken, compa-
oeeren hj den olercq in hun dinghuya. C. v. Ber-
geik êB Èereself 19»
DINGINO. sn. TereekUitüng , fr. audience.
II Sonder dinghiagbe van scepenan. C. e. Brugge,
I, 252. K. V. 1281, a. 31; Fr. tekst «aiM pZat/
diêMmêiêago,
DINOMANNEN (Dincmanni), an. my. Getuigen,
fr. iémoiue. \\ Destee qui vadgariter Aquis [nl. te
Aken] dinemanni appeUantmr, Juni 1270, A. Wau-
fVBM, Mappori arck. è Paris, 50.
DINGPLAETS, an. j. QermUskof, rechtbank.
fr. amr de iustiee, trifmnal. \\ Dat in jeder dorp
en heerUehéyt beteeckent en gadesigneert worde
die kercke, die dingplaetse, oft eenige andere
bequame plaetse daer men alderbest en boquame-
lyck die wapenen en geweer dragen mach. O.
Uége, 27 nov. 1577, 2« Série, I, 420.
DINaSTXCH (Dingeatich), bn. Twistend, fr.
Utigant, Y«n Dale heeft nog § Dingstig, oneenig.
II Weert aake dat, bynnen eenigher van der Toira.
tw«e nuwen jairmercten, eenighe ghenechten qua-
men tussohen partyen die dinghestich weren word-
den Toir onsen achoutet en scepenen ?an den
Boach , ao consenteren wy . . dat onse scouthe^t ,. .
die . . sal mpghen pchonsen en opaetten totdat dio
jairmerct . . leden sall wesen. Charter ». hertogin
Jokanna, 25 aept. 1403. Cwrt Buseod. P, 179.
DINGSTOEL (Dingeetoel), zn. m. Meehter stoel ,
fr. tribumal. || Here Jheau Criate,.. ghif ons, om
die glwie dyna naema, opdat, ala wi staen voor
dinen yceaeliken dingeatoel, hooren moeten dijn
gebenedide atemme. Bond. merk. 126.
DINGTAEL (Dingtale), zn. y.; ook dinge-
lilJCKS TAIL. 1) Behoorli^e en ter zake dienende
taal, teganoyejqgeateld aan 'waittaxl, fr. langage
convenalle et pertinent, f ui se rapporie è la question.
11 Wordt daemaer de vierachare gespannen, pronun-
4Üiierende [de droaaaard] dese woorden: dat hy
deaelm yierschare spant van wegen onsen gen.
heere maicquis van Bergen en s\|ne stadt van
Bergen» behoudeiyck dat daer niemandt en spreke
dan met nunnelgcke en dinghelycke tale, opte
pene daertoe staande. O. v. Ber gen-op- Zoom, Ti, 2.
Ala 4e achouteth de achepenen gheroaent heeft,
ofte aladan niet en ia den gherechten dagh van
rechte, en achepenen daarop yerklaeren jae, soo
bant den schouteth vierschare van 's conincks-
weghen j als hertoghe over Brabandt, dat die nie-
mandt en stoore, noch en spreke dan met rechte,
met rade en met orlove, minnelycke en dinghe-
l^eke tale. O. e. Herentals, Ji, 5.
2) Qesckil, twititaak; geding, rrchtngeffing, proces,
fr. litige, contestation ; proces. Kil. Dinghtaele,
Us, litigium, diseeptatio. \\ [Die schout 9ft tjmt
schepenen] doen oock hen [nl. partijen] recht,,,
op hen bedingde recht, indien ay de aaeoke daeipp
toe gediaponeert vinden; oft ordineren hen heurip
verbflJe dinghtale te achrgven bij advertiaaemente,
C o. Lier, xiii, 2. Is geordonneert (oUt,^. eer
acepenen zullen procedeeren tot wgaen een^n
vonnissen diffinitijnen, oft oook vonnissen inter-
locutoer van frivolen processen, aooverre oft waa-
neer de zake oft dinghtale dea verheUsschende zg , . .
partijen zullen hon bedinghde stucken, acten en
productien' der dinghtale moeten fumeeren, mejt
behooriycken inventaris daertoe dienende. C. .«.
Jïsrnhout, Stat. frivole appell. v. 1552, a. 7.
DINGT ALICH, bn. Pleitend, procesvoerend, fr.
litigant. || Als een van den partyen die dingtalich
zijn renuncieert van den getuygen, oft van den
testamente. v. d. Tat. 330. Die aentencie ia bg-
wglen nul vuyt gebrecke van den persoen die daer
dingtalich is, te weten, als hij is een valsch pro-
curateur, een valsch tuteur, een valsoh curateor,
een valsch prelaet, etc. Ib. 343. Gelyckerwys het
onredelyck, jae onmoghelyck soude wesen, dpt
yemant momboir soude wesen over eene weeae
teghens deweloke hy soude dinghtalich zyn , . .
Mabtikez 22 (1618). Partijen jeghens malcanderen
dingtalich vallende, tsg in aenlegghers oft vas-
weMders stadt, sijn sculdich hun respect! ve te ver-
loven naer shoofs recht, en hunne persoonen te
verbinden, om vonnisse te verwachten en tgewijade
te voldoene. O. Uenhqf van Mechelen^ i, 11. —
Hugo de Groot, Inl. xiT d § 10, past het w. toe
op zaken en haalt de kost. v. Antwerpen aan v.
1582, c. LI, a. 10; Dingtalige zaken, zegt h\),
{res litigiosa) mogen by ons verkocht worden;
maer deze kost. gebruikt het w. HHgieuse, niet
dingt4Mlige,
DINCK (Dino, enkv. en mv., ook mv. dinge,
dingen en, Limb. dingeren). 1) Rechtszaak,
fr. affaire de justice, eause, proces. \\ Up goet rap
der costrijen, jof van der keirijen, jof der ferme-
rien , ne mach de scoutete niet panden , hetne wace
ombe gewisde mesdaet \nl. boidte], jof ombe dino
die men everde \l cuerde] bi gemenen rade van sce-
penen. — Waert van onversinliken dingen, so soude
men soeken den scoutete jof sinen bode. — Alse
Bulke sekerhede alse den abt genoeget, moet den scou-
tete genoegen van onghewisden dingen. — De scou-
tete en mach niemene borgen no laten gaen diie
hem wert gewiset te hondene bi wette van onge-
wieden dingen sonder aabbets orlof, hetne ware
van haven. 25 febr. 1252. So wie van eenegher
dinc of te eenegher dinc beclach roeren wille, hi
es sculdich dat beclach en sine dinc te toghene
den baeliu , of die in sine stede es. K. v. ter Piets
1265 , a. 1 ; Lat. tekst res.
2) Zaak, aangelegenheid; voorwerp, fr. chose,
affaire; oh jet. \\ Dat de abt maken macli water-
ganghe eü waterlate met zinen schepenen, en
seauen se; en gevalre boeten, in die heft de abt,
alse van zulken dinghen die behoren ten water-
ganghen en ten waterlaten : van andrep dinghen en
zegghe wi niet. 8 febr. 1275. Ombe dat ie wille
dat dese vorseide dinghe sin gehouden vaste en
ghcstade ervelike. Jan. 1*283. Omdat wi willen dat
dese dinc ewelike vaste blive en ghestade. 17 apr.
1290, Kiel. In kennissen van deaer dino... 26
apr. 1291. Tien tiden dat deae dinc vor ona ghe-
daen was. Ib. Dat si voer ons en met ons al deae
voerseide dinghe vcrvolJen en voldoen. 25 oct.
1298. In orcontscapen van desen dinghen. Ib. Het
DiS.
DIS.
3»
g)i0TBUiB dftt een man wert gedreicht , of hem werde
ta^jn gestolen, hij ga ten aminan en heclage hem
diere dinc. Oude C. v, üode, 116. Ghi solt noch
ander minaohen sien daer dese dino al in ghe-
siorren «Ijn. AUer Kanienb. 60. Doen ghi dat saeoht,
doen ontfielen u alle ghescapenne dinc. Ib. 68. In
welcs dincs orconden, w\j acepenen... Schep. Neder-
linter, 29 aept. 1381. Die eenen anderen slaet met
platen, met wapenhantaohoenen, met eenen potte,
oft eenigherhande beslagen dinghe, sonder mencke,
rerbeurt iy ponden C. o. Aniw. 1545, ii, 14. —
Beide yan den dingheren, die noch geschien sellen
of die al geschiet sijn, en sach nye poer mensche
claerliker. Homd, merk. 143.
3) Arbeidt werk, h travail. |) Voirt willen wj
dat onae munters en onse werckluyden huere
dimck alaoo ordonneren, dat sy even vele winnen.
Fl. V. JBrab. Juni 1291, I, 247 h.
DIN8DACH, sn. m. Dlmgidag^ fr. ma/rdi. Geen
weekdag onderging meer verschillige Tormen dan
de»: Deinsdach, 1291; deisendach, IdlO;
densendach, 1298; dioendaoh, 1280, 1366;
dinsendach, 1349; diinsendach, dijns-
daoh, 1324; dynstdach, 1559; diaendach,
1290, 1297, 1309, 1528, 1568; dijadach, 1290,
15<to E. 1569; dyasendach, 1272, 1499; disen-
daoh, 1315.
DI8CB (Desch), zn m. 1) Tafel, rooral eet-
tafelt tt. table, portie, table a manger. Kil. mensa,
menea rotundaf nulg. discus. || In die neercamere.
Item noch eenen riercanten deach. — It. noch eenen
yiercanten desch. Inv. v. d. Suist 1489.
2) Werktafdt it. êiabli, \\ Dat nieman daerbi
ooxnen en sal daer die waerdeerre waerderen soe-
len, op enen desch nae in beiden ziden. Kb. r.
Dieet, b 173, LeerUmwersamhacht. Scheerdisch,
droogsekeerdersdisch , fr. êtabli de tondeur de drap.
M It. en sal gheen meester Tan den droechaceerdera
binnen ainen huyae meer dan twee deaache aetten.
Kb. lakengifde te Diest, Begl. Droogseheerdere v.
1416, a. 8. Dat elek hugs en hoff van den drooch-
scherders en lakenberegders van nu voirtaene nijet
meer en zal mogen houden dan twee scherdesschen,
met twee gesellen, oft met drijen, ten hoochsten,
daerop te mogen wercken. Ib. Éegl. v. 1545, a.
18. Zie BSaAEV EK BSSTABV 2).
3) Armentpexen, armenlafel, — disch, Meiliggeest-
tafel, armbestier, fr. table des pauvres, tMe dm
daint'Ksprit , admittistration des pauwes, bureau
de bienfaisanee. || De rechte heltschedo Tan eene
portkine (?) staende . . . up sdyach lant vsn Onser
Viouwenkerke in Bragghe,.. ten rechten land-
cheinse die men jaerlix ghelt den vors. dyssche
telken Sint-Jansdache mytsomers. C. stad Brugge,
II, 188 (1487). Kenten versekert op het lichaem
en middelen deser stadt en op de ghomeenten van
flodtshuysen, disschon, ghilden, neeringen, am-
bachten. Ib. 512. Dat alle lieden 'tzy dat sy ge-
boortig sijn yan West Ylaenderen^ 't zj van het
Zeekantig Ylaenderen, .. zullen vermogen vrye-
lyck te gaen woonen in alsulcke stadt, dorp ofte
prochie van de voors. twee departementen , . . son-
der gehouden te zyn van acte van garant over te
brensen ter ontlastinge vsn dep Disch der plaetse
van hunne nieuwe woonste , . . PI. v. VI. Megl. 6
juni 1750, a. 1. YIII, 38. U 2, 4, 6. Dat lieden van
kleene conditie ofte sobre gestaethede, genietende
van den diach oft armen, *t zy tot begraevingen
ofte ainckingen, mogen gebruycken uyt de kercke
oude flambceuwcD, die van te voorco zyn geëm-
ployeert geweest, tot acht flambeeuwen, en tot
berechtinge en andere admijüatratie van de heylige
aacramenten, vier flambeeuwen. Q. P.-B. amtr,
29 apr. 1713, a. 11, II, 691. Kjefil. mtêerseuiers en
waskaarsmeikers te Qeut. Zie ook PI. v. VI. den
Oeneraeieu iudex.
DISCHMEE8TER . zn.mv. Armmeester ^ armb^
stuurder, H-Qeestmeesier ; fr. mattre dee pasneree,
distributeur des aumónes. \\ Yan karckmeeatera en
dischmeesters te stellen. Dat men van nu voirdan
kiezen zal in elcke prochid, naer d'oude coetume^
kerckmeesters en dischmeesters ... En zullen alle
ksercken- disschen- en aermemeeestera hebben [h]eer-
licke [nl. gerechtelyke] inninghe van den inoom-
menden goede, by preuve van bonken, oartularen
en andere, wettelicE gheverifieert zynde, ghel\}c
van princelicke penningen. C kast. Ipereu^ 7 (1535).
In materie van verdeel, voogdyen, o^cien van
kerckmeester , dischmeester , en andere admini-
stratien publicque,^ danof zullen de voors. laeten te
rechte staen voor de Wet daeronder de... offioien
sorteren en justiciabel zyn Oork. v. 18 juli 1546,
PI. V. VI. IX, 636.
DISENIEB (Dysenier), zn. m. Hoofdmm wer
tiem in het gemeentdijke krijgsweze» , fr. dixainierf
dizenier, di&srion ^ans la miliee communale. Zie
BVBCBUIT.
DISCANT f sn. Harmonische samenstemming van
verscheidene en verschillige stemmen, tegenovergesteld
aam het Qregoriaansch gezang ^ ir. aeoord harmont-
eux de diverses voix difflfrenfes, opposé au piain
chant cm ehant Qrégoricn. Kil. ^eregr. eantus di-
versie vocibus" constitutus. || De misse wart gh/^
zonghen met schoon discant up den doosael, en
met eenen riethoome en orgheien (de voeum di^-
cordia concors , sgmphonia discors (van Kiliaen ?)
Per. tijden, lY, 234.
DISCANTEN, ow. Zie btafbbbl.
DISPENSEEREN, bw. Verkoopen, afzetten,
aan den man brengen, fr. vendre, dAiier. || Yap
den graene . . . dat in derselver stadt niet en hadd9
geweest vercocht oft gedispenseert . . . Yan den grane
dat in deselve stat niet vercocht noch gedispen-
seert en worde . . . Yan allen den grane dat aldai^
te lande ofte wster sa] gebracht, vercocht, gedia-
tribueert en gediapenseert worden . . . (Elders nog
staat, in plaats van ,^edispenseert ,'* ,,gepinnen-
weert;'* Zie pbvkbwaebdbv). Sekenk. v. firab. seg.
134, fol. 174 en v«o (I5de Eeuw).
DISREPUTATIE, zn SUchU naam of roep,
hleinachting , fr. mauvmse réputation, discrédU.
II Nyet alleenelyck tot groote schade en prejudieie
van de borgerye alhier, maer oock dicwils tot
groote schande en disreputatie van de meestess
en supposten van den voora. ambachte. Kaaft v. h.
legwerkersamb, te Viest, 11 mei 1640, Additien,
Besol. 27 apr. 1665.
DI8SIMULEEREN, ow. De oogen sluiten voor
eene onregelmatigheid, die onbemerkt laten doorgaan,
fr. fermer les yeux sur une irr^larité, la laisser
passer inaperque. \\ Soo waer BÜ \nl. de keurmees-
ters] vinden ghebrekeu dat het broodt te licht
is,., behoudeiyck dat de keurmeesters sullen op-
sicht nemen of het broodt te seer uitgebacke^ vs,
oft over de acht daghen out, in welcken ghevalle
Bullen diaim nieren en dat de backera laten ver-
coopen naer advenant van den ghewichte. K. en
br. V. MM 1596—1631, a. 29.
DISTOURBEEREN , dibtubbbe^bv; '.(Deatur-
beren), bw. De vierachaar. Storen, fr. troubler (Ie
tribunaU Vnudieneé), ofr. denfourber. || Soo wie aondw
orlof apiake; waert taelman, w^iert een luider, of
354
DOB.
DOB.
die de yiencarre destorbeerde, eic Tan hemlieden
sonde geren den baeliu xii den K. v. ter Piste ,
1265, a 2. Lat tekttt: qui ipgam viertcariam per-
twrharei. Die thof yerhunct, of verroept, of distour-
beeii, of sprake eonder orlof, of taelman ware eonder
orlof, yerbuert z s. Leenr. v. 1628, D t«o.
DISTRICT, zn t. Grtmdgébeid, ft. ierritairê,
limiiêê. || Indien de apparente hoyn ran eenen
poortelicken steerf hunse gheenen poortelicken zeker
en oonnen ghedoen , . . zyn in zulck gheral ghe-
houden ... te compareren Toor mjne heeren tau
den Baede in Ylaendren, en aldaer zeker te stel-
lene met lerende persoenen en metten rerbande
ran huerlieder persoen en goede dat zy hebben
ligghende binnen den districte ran Ylaendren. C.
V» Auden, Oah. prim. iii, 6.
DIVISIE, zn. r. Ondertcheidinff , onderseheidene
dêêlen van een yéheelf indeeling ^ fr. divition^ dit-
HneHonf deunflcaiion. || Dirisie ran leene. Alle
leenen zijn gheestelijo oft weerlijc . . . Ander di-
risie . . . Noch ander dirisie . . . Wielakt , Leenr,
o. VI, 16—19. Zie lbbk.
DIVISIE (Derise, Deryse). Lant van Divisie.
"Benaming etner landstreek bestaande uit: ^.^der stad
van Meohden met keuren appendentien , voor een
leth; den kooe én lande van Qrimberghen met keuren
annexeuy voor tweede leth f ende den hove van Bef-
feren ende lande van Meehelen met heure appen-
dentien^ voor 7 derde leih.^* Deze landstreek had
tekere rechten gemeen aan hare drie leden y fr. dêno-
mination d'une contrée consisfant en ia ville de
Malines avee ses appendances pour premier memhre;
la cour et terre de Grimbergen avee ses annexes,
pour deuxième memhre; et la cour de Beffèren et Ie
Pavs de Malines ^ avee ses appendances, pour
troisième memhre f cette contrée avait certains droits
communs entre ses divers membres. Zie orer het Land
ran Dirisie: Cost v. Beffèren, Tiii, 1; Cv. Antw.
1546, IX, 24; 1570, xviii, blz 543 (1); 1682,
xzxTii, 14; eene Oork. v. 1 mrt. 1444/45, Bijlage
I achter de Coat v. 1670, blz. 706.
DOBBEERDEBS, zn. mr. Bereiders van het
Spaansch leder, fr. préparateurs du euir ^JSspagne.
II De dobbeerders zyn, die roet lauw water werc-
ken; op welcke maniere het Spaensch leder ge-
maeckt wordt. Damhoudsb, Orootdad. 630.
DOBBEL, zn. m. Benaming van verscheidene
gouden en tilveren munten in de Nederlanden, h*.
deuble, dénominaiion de diverses monnaies d*or ou
d*argent aux Pags'Bas. Zie r. d. Ghijs, Brab.,
blz. 186. 197, 198, 251, 296, enz. 1| Den Bra-
bandschen dobbel metten Lamme, 4 schel. 6 den.
JESvaluatie der gouden en zilveren munten in Bra-
bant, Bekenk. v. Brab., Charterb. nr. 131 (20 deo.
1409). V. d. Chgs zegt erran: Deze muntsoort [nl.
metten grooten Lamme] is alleen aan Nederland
eigen, en komt, buiten Brabant, mede nog roor
in Gelderland, Henegouw en Holland. — Wij
meenen te moeten aanstippen, dat onze dobbel
onmiddeliyk roorafgegaan is ran: ,<,Den nuwen
Rynschen gulden, alsulke als tot heden dage
toe gegaen hebben , 2 sch. 7 den. ob. (dus de helft).
DOBBEL A8EUR, zn. Soort van kleed, fr. sorte
de vétement. (?) || Unum par vestium dictarum dob-
belaseurs, cum suis forrafuris. Inv. Scilders, Schep.
o. Brussel, 9 mei 1389.
DOBBELEEREN, bw. 1) Den tijd. Verduh-
helen, fr. doubler. \\ Dat in den serrituten rusticael,
dairinne dat behoeft interralle ran tgde, soe soude
behoiren dat hij dier serrituten niet gebruyct en
hadde binnen den gedobbeleerden tyde, als es de
serritute ran eens in de weeke opte erre van
uwen gebuere te mogen bleyken , oft water halen ,
oft dijeigelijcke. v. d. Tav. 63 y^.
2) Een schrift. Af- of overschrijven, in H net
schrijven, de grosse of 'tafschrift van eene ndnute
maken, fr. grossoger, faire la grosse d'un acte.
II Item, haren clercken die se [nl. de constarelien]
schreren en dobbeleerden , xir lib. iij s. ir d.
Beken, stad Oent, 1837, blz. 213.
DOBBELEN, ow. 1). De teerlingen of dohbd^
steenen werpen om geld, fr. jeter les dés pour de
Vargent. Kil. ludere aleis. \\ Alle temincspel rer-
boden daer men ghelt mede rerliesen mach , . .
huutghedaen dat men mac^ . . , en dobbelen omme
noten, en sonder boete. Kb. o. ^«cfeii. «. ]328,2d«d.
blz. 47. Soo wie met dobbelne of speelne meer
wonne op enen andren dan hi daer orer hem hadde,
uf meer leende omme te rerspeelne, dat deghene
die meer wonne oft leende, rerboren soude den
rorseiden core. En nochtan en soude men hem niet
ghelden dat hi meer wonne oft leende. — So wie
dat dobbelde omtrent oft op de trappen ran den
putte op die marct,.. rerboert r s. swerte. Kb. v.
Antw. a. 133, 134. Dat niemen en dobble, noch
om broot noch omme crekelinghe , binnen rrijheden,
up X B. par. DB Vlamikck, Vgb. 36. Dat niemen
omme en ga dobbelen no met rerkierden aensioh-
ten omme en ga, no dansen no reyen; diet dade
dat ware up de boete ran x lib. db Paxtw. Vgb. 8
a (1337). — Het komt ons roor dat het w. dohbeUn
hier eene andere beteekenis heeft dan die ran een
kansspel te doen, te meer, daar de bij Verdam
aangenaaide O. JT. v. Dordr. 39, 125, treffend zegt :
„dobbelen . . , dat men heet mommen met rerdecten
aensichte.*' — || Met dobbelen oft andere spelen en
mach een poortere oft ingesetene nyet meer rer-
liesen dan *t geit eii de pande die hy by hem
heeft, en oick de cleederen die hy aen syn lyfF
heeft. C. V. Antw. 1645, ii, 61. Soo wie met ter-
lingen of metten cartspelen dobbelt,., sullen brue-
ken,., eenen guldt. O. Liége 18 mrt. 1602, a. 23,
Tongeren. Alle deghene die beronden werden die
ghedobbelt ofte ghequeect hebben, dats up dezelre
boete ghelijck denghenen diet dobbelspel houden.
DE Pe. en Be. VI. Nevele, 7.
2) De teerlingen werpen om over een verschil te
beslissen, kavelen , loten, h. jeter les dés pour dédder
d^un différend, jeter Ie sort, % ahuter. Schiller u.
Lubben, I, 628 — 14 Kareln, loten. || Soe wan-
neer eenighen coeplieden eenich goet comt ane den
werf ofte eldere te watere , dat sy opghedaen willen
hebben, dat sy dat selen mennen doen wercken
wien sy willen; en dat niemene in hare scepegaen
en sal, omme dat goet op te slane, ofte sgn hant
ane tgoet doen , omme dat te werkene , sonder oorlot
en beheet ran den coeplieden , ofte ran haren weer-
den; eü hieromme en sal niemant dobbelen ofte
loten. Kb, v. Antw. a. 196, Ord. v. 1383.
DOBBELIER. Zie doblibe.
DOBBELINGE, zn. Dobbdhuis, speelhuis, fr.
brelan, || Dat niemant dobbelinghe, . . en houde.
DB Pb. en Bb. XXIII. Beveren, 76 (1526). Zie
dobbelschool.
DOBBëLISE. Zie doblitbb.
DOBBELCRAEK. Zie orBBDBACH.
DOBBELROOSTER. Zie eoosteb.
DOBBELSCHOOL (Dobbleschole , dobbelscole),
zn. r. Dobbelhuis, speelhuis, fr. maison ou académie
de jeu f école de jeu, ofr. escolle des dez, brelan.
Het houden ran dobbelscholen, ,,queecberden,"
kegelspelen, kaartspelen en sommige andere spelen
DOfi.
bOÉ.
3fé
was asD de byzonderen verboden , omdat sij deel
maakten ran de inkomaten der domeinen onzer
▼orsten. — DaTid, Oeseh. v. Mechelen, 215, had
het dua mia daar hij schreef: „Naèr alle waer-
Bchynlykheid de school waer men leerde tapyten
maken; want dobbeUoerker is by Kiliaen een tapig'
tier.'" II Mijn here heeft ghegheyen Gherarde Tan
Boutsteel de dobbelscole van Brucele te live [nl.
levenslang]. Brab. Ywëten II, 522 (1856). Soe wat
werere die dobbelde ocht dobbelscole en cloetspel
[fd, klos* of klootbaan] hielde, uutghesceiden in
dobbelacolen , ocht in den Nuwen bossche(?;,
alsoe dicke als ment vonde, waers, elke wevere
diet dade, om zij s., en des nachts noch alsoevele.
K, d. lakengüde ie JBruesel, Slat, v. 1364, a. 24,
ü. d. Wevers, f». 14 v^., ». de Voldere. a. 7, £<>.
17 Y^. Dat men alle kegelbanen en dobbelscolen
afdoe; dewelcke wij b\) desen alsnu af- en te
nieuten doen, zonder eenighe ghedooght te zijne
binnen onser stede en soependomme ran Brugghe.
O, êtad Brrngge, II, Orig, c, 13 mrt. 1477, a.
15. Item, yerbiet men eiken te hondene, openbare
of beymelike, dobbleschole binnen Ghend, noch
qaeecberders , up telker reyse ghewyst te zyne in
*8 hammans \nl. tot de gevangenis] , en daer te
liggfaene een maent te watere en brode. C. v. Oent,
Orig, Lxxziii, 19 febr. 1491, a. 7. Jonghers
onder heur jaren wesende, sullen onghehooden zijn
eenighe penninghen te moeten betaelen, die sy op
dobbelscholen, rolbanen oft elders met quaetspelen
[I. qnaertspelen] eü dierghelijcke spelen ontleent
oft verloren hebben. C. v. Sanihovett, Weesko'
mer, a. 41.
DOBBELSPEL, zn. Teerlingtpel, hazardspel, fr.
feu de die; feu die hasard. || Item, alrande dob-
belspel, sonder warptafelspel , verbiedt men, by
daghe up z. s. par. en by nachte up xx s. par. den-
ghenen die dobbelspel speelde. En desgelijcke soude
de weert verboeren zz s. diet ghedoeghde, of hy
en gaeft den heere te kennene. de Ylakincx,
Fj7&. 38 (15d« eeuw). Zie dobbelbv.
DOBBELSTEEBTEN , bw. Lakenweverij. Eene
ene cmhekende bewerking ^ fr. «110 opéreUion de la
draperie qui nous est incomnue, \\ Vort, wat lakene
dat ghednet es, ghedobbelsteert, ghetraelget, ghe-
worptafelt, ghewisselwarpt, ghemoreit, oohte meni-
gherande maniren dat men maken mach , daer
ghene ghesodene woUe toe en es, hoert, moet Ivj
twiste hoghe ghesceert siin, ochte het ware ver-
boert. K, lakeng, Meehelen, 1331—1333, a. 90.
DOBBERIEB. Zie doblixb.
DOBLIEB (Dobbelier, dobberier), zn. Schotel ^
Éufelbord, fr. plat, aesietie; ofr. doMier. || Una
duodena eum di$mdia minutarum scutellarum stag'
nearum di^arum dobbelire. Schep, v, Brussel, 3
mei 1389. It. noch . . . platteelen ... It. noch . . .
sootelen ... It. noch zg dobberieren . . It. noch . . .
taelioeren. It. noch y breede platteelen . . . vj tenen
dobbelieren. ino. e. d. Hulst 1489.
D0BLIT8E (Doblise, dobbelice, dobbeliche,
dobbliohe, doblytsen), zn. Waskaars, toorts^ fr.
eierge, Jlambeau, torehe, ofr. doblise: sorte de
chandeUe (La Cume); Maigne d'Amis: Duple-
rins: JFknals, Jlambeau, torehe, || Van zziv'/s
stenen was, daer men af maecte iv standarde [nl,
groote kaarsen, des eierges"], die men drouch voer
Onser Vrouwen flertre, en doblisen, daer men bi
at, en dene kersen, die men orborde ter selver
feeaten iy avonde... Bek, stad Oent, v. 1337, I,
149. It. 1338, blz. 271, dobbelicen; It. 1339, blz.
381: dobbelichen; It. 1336, blz. -34: dobblichen. —
Ter gelegenheid van het bezoek van Philips den
Goede, in dt»cember 1440, des avonds, zegt Oli-
vier V. Dizmude, blz. 173: || in vele hnusen zo,
staken vele doblytsen uute. Zie GaiUiard: dobbe-
liche. Zie ook Te WiokeU Met Kasteel, 117.
DOCHTEBKEN, zn. Meisje, fr. jeune flUe. KU.
flUola. II Is te weten, dat doohterkena tot bonnen
daghen comen syn als sy alt syn derthien jaeren
eü zl daghen, en kuechtkens, als sy alt syn zv
jaeren en zl daghen. C, gr. Loon, vi, 18.
DOE, b^jw. 700», te dien tijde als, op den dag
als, fr. lorsque, quand. Kil. Doen, doe. || Zon-
daechs doe men sanc Esto mihi. K, v. Biest 1228.
Int jaer ons Heeren , doe men screef dunst . . .
C. e. Cfent, Orig, XT, 20 aug. 1284. Doe hiere
inquam . . . doe vant hi int gosthus ii\j coye en
en kelveken . . . Eii enneghien coren was doe hiere
inquam . . . Doe Ingbrecht de slotele opgaf, doe
liet hi int gasthus Izz scaep. Bek. gasth. Assche,
10 aug. 1298. In den jaren una Heren doe men
scref dusentech . . . Sch^, v. Bode eH van Alsen-
berghe, 20 nov. 1300.
DOECHT. Zie deucht.
DOECKGEWANT (Doeckegewant), zn. o. HaU-
doek der vrouwen, drijhoekig doek over de borst ge-
kruist, fir. fichu. II Na den geestelycken rechten
sal men den [overspeligen] wyve afsnijden heur
vlechten en heur hair, en heur vorste doeckege-
want eü cleederen. T. d. Tat. 115 v^
DOECKCOFFERE, zn. Kojfer voor lijnwaad,
Hjnwcutdkist , fr. eoffre au linge. \\ Een viercant
doeckcofiere. C. v. Antw, 1582, xli, 104, Hei
stadt'voordeel.
DOECKBAMEN (Douckramen), zn. mv. Men
leze D0I7CKCBAMEK. Stoffenkraam , fr. boutique
de foire tlébitant des Stoffes, || Angaende den vremden
coopman: dat die douckramen, meerseniers van
fluweelen, halfosetten en diergelicke, staende in
de dobbelrote, zullen betaelen voor heurlieder
crame, lanck zes voeten, veerthien grooten. de Pb.
en Bb. XXIII. St.'Qülis, 14 (1554).
DOELMEET, zn. (?) || En in Steenlant, tus-
schen myns haer [nl, heeren] «Fans huse eü den
zedijc, tfierendeel van viij ghemeten in doelmeet.
JLandpaehten v. Si.- Jansgasthuis te Oent, 26 juli
1278, Stadsareh, nr. 115/68. Zie meet.
DOEMEN (Domen, duemen, dumen, duymen),
bw. 1) Oordeelen, een oordeel uitepreken over, ét,
juger , prononcer, en qualité de juge, sur une affaire
OU sur une personne. Kil. judieare, || lo ghelove
dat Hi daema weder comen sal ten lesten daghe,
om te doemene levende en doede {judieare vwos et
mortuos), Vad, Mus, II, 420. Zie Verdam 1).
2) Veroordeelen , fr, oondamner; senteneier. Kil.
eondemnare, \\ In eenighe boeten, peregrinagien,by
den gesworen van den ambachte gedoempt oft«
gecondemneert. O. stad Mechelen, l, 13; Nannius:
damnatus. Die ketterien en errueren van vele di-
versche ketteren voortyden ghedomt en verwaten.
PI, V. VI. 8 mei 1521; I, 93. Nyemant en oan
oft mach eenighe bruecken verbeuren, hy en wordt
daerinne by scepenen-vonnisse geduempt. O. v,
4n1w. 1545, II, 10. Die geduempt is... synder
purtie eenen oirvrede te doene. iii, 24. Wanneer
de succumbent nyet ezpresselick metten principalen
vonnisse en is geduempt in de interessen, soe moet
de triumphant . . . die eyschen by nieuw instantie.
y, 17. Om, by faulte van kwade betalinge,.. hnn,
sonder andere voirgaende flfirure van processe, daer-
vore te ezecuterene , . . al oft sy by vonnisse oft
rechte daertoe gedumpt waren, en laten dumen by
356
DOE.
DOE.
deten alsnu roir dan. Verpaehiing der X«n ie Qhed,
1573, Aead. d'arehéol. 1857, blz. 78. Als eenen
gbeTftDghene van lijve oft lede [nl. ter dood of ter
Tenninking] tonrechte is beticht, moet d'officier
daerin ghedaemt cijnde, hem sijne costen en schaden
gelden en betalen. C'. v. Deurne tBlt?, a. 29. O. o.
Brusièl, Stijl v. Wettumders a. 25: gedoemt in
de koeten; C. v. lAer^ Stijl , xii, 14: ghedumpt
in de costen; C. v. Qhed, xx, 18: gheduymt;
C. V. Antw. comp. Y , z, 11: doemen in de oosten;
C. o. Santkotfen, Stijl ^ a. 89: gheduempde [nL ge-
vonniste, gewezene] costen; a. 130, 134 duemeu
in de costen; 136 gheduempt; Martiitez 200:
gedumt en gecondemneert ; 319 duemende hem tot
eene amende ; 345 duemen eü condemneren. C. v,
Antw, comp. VI, i, 15: hem doemende in de
oosten . . . hem doemende in de straffe.
3) lem doemen in eenen pand. ^ Kern den
eigendom win toekennen j toewijzen, eigenen^ toeëi»
genen ^ fr. (tdjuger un gcige. \\ Dat men gheene
pande sculdich en es te doene buten dorpe, hine
sj voren gereght indoemt bi wette. K, e. Ier
Piete, 1265, a. 10. Lat tekst: nisi prius per legem
fkerit appropriatum UU qmi pandaverxt,
DOËMEB (Doemere), zn. Veroordeelaar , fr.
edm ^[m condamne. () Talscheit en mejneedt en
parjurie, die niet en draight tot iements prejudicie .
hinder, scaden oft achteHeele, die heeft alleenlijc
God den Heere tot enen richtere, wreekere efi
doemere T. d. Tav, 70 v*.
DOEN, hulp-, bedr.- en wederk. wkw. SSooals
thans, fr. f (lire, In vele verschillige beteekenissen.
I. ALS HULPWBBKWOOBD. Zijn, fr. être, II Zo ooc
van ghelycke te verstaene doet anneghaende het in-
brynghen van den coopschat van leenen. C. v. Auden,
I. Cah. prim, Ti, 21. Dat het zevenste article...
maer te verstaen en zoude doen van erfven geleghen
bayten *t schependom. C. v, Aaltt^Dével. 70ö (1662).
Dat er met het huweljck sulck een gemeensaem-
hejt compt tusschen man en wyf , dat niet alleene
hunne meubelen, maer oock d'immeubele goederen
staen en verbonden syn voor de crediteuren van
elck van hemlieden: nochte en doet hetselve niet
te verwonderen, aengesien dat sy ghemeensaemheyt
contracteren etc. tav db Ybldb, Annot. 70 {omtr.
1682). Dat . . den afstandt van 't voorn, leen niet
te hauden en doet voor schuldt van het sterf huys ,
dkn wel voor goedt aldaer bevonden. Ib. 95.
Gemerckt sy daeraen als vremd te consideren doen ,
204. Dat aJle ghiften als odieuse acten [n/. quod
donare git perdere] te restringeron doen. 210.
Sonder dat te letten doet al waert soo in eenighe
sterfhuysen anders hadde ghepractiseert gheweest.
264. Alsoo tusschen de prysers in twyffelachtig-
heyt getrocken wort: wat voor opperprys te repu-
teren doet, wort geordonneert dat ... — En dat
voor onderprijs te considereren doet: de vette in
den put, enz. C. v. Auden. 2d« d. Begl. 12 aug.
1767, a. 19, 20.
n. AL8 bbdbijtbkd webkwoobd. a. Met eek
ZBLT8T. NAAMWOOBD. 1) Eenen twist. Dien afdoen ,
vereffenen ^ fr. vider, aplanir (un diff'érend), || En
ware tuist an hemlieden , . . . dat saude men doen
bi ghesuomen ede. Fókf. Mm. III, 62, Saaf-
Hngen, 1259.
2) f^nen manslacht. Eene moord, eenen mane'
tXag plegen, fr. perpêfrer nm homieidef un meurtre.
II Zo wie die manslacht doet , en daeraf verwonnen
wert, zal zyn in sheeren moghenthede van lichame
efi van al zinen goede. K. v. Saffelaary v, 1265, a.
1. Lat. tekst: ei quis homiddium perpetracerit.
h, MxT BXN WBBKwooBD. 1) Doen gaen aasiaeii.
Aeeijnten, hdaeltngen eteUen^ vorderen, fr. êt^èür,
exiger dee aeeiees, dee impoeiiione. || Omdat, bi
ghemeenen rechte, niemene assyse nooh settinghe
mach doen ghaen bin onsen lande van Vlaendren,
tensy bi onsen consente, als er onsen .rechte en
herlicheyt toebehoort, so wysen wy dat die van
Tpre voordane gheene assise sullen moghen doen
ghaen, zonder consent van ons. Ypriana Vil,
472, Oork. v. Lodewifk van Male, 29 dee. 1386.
2) Doen liegen. Heeten liegen, logenetraffèn , tot
logenaar maken, it, trailer de menteur. || Wie e«n
ander op de caemer doet liegen , sal , soo dickwyls
sulcx gebeurt, verbeuren ses stnyvers Brabants.
O. Liêge, 20 sept. 1766, a. 40, Tongeren.
3) Doen staan. Beêlaan, beslag (eggen op, fr.
taitir, mettre arrêt aur, \\ Poertre mach vremds
mans goed doen staen ofte arresteren binnen Ghend
met eenen hervachteghen man, onthier en hy
[onthier — totdat — hy.^J de Wet heift. — 8o
wien so van yemens doot ghedeel ghevalt, so mach
hy.., en alle de scnld [nl. de uitstaande schulden]
so waer dat soe sy, mach hy besetten en doen
staen, tote diere wilen dat de houdeie van den
goede suffisante borchtocht hevet ghedaen,... dat
hy al tgoet te gherechten deele sal bringhen. C v.
Qeni, Qr. charter v. 1297, a. 79.
4) De onbep. wijs doen, vervangen door het
verl. deelw. ge da en, gevolgd van een anderen
infinitief, naar het Fransch; een vorm bijzonder
eigen aan Vlaanderen. || Dat die van Ghent syn
scttldech te hondene, te bewame en to nakene
hare slues , . . en die brugghen ... te dien steden
daer sy se hebben ghedaen maken. 13 juli 1286 6.
Tan onsen loone en den andren ghebreken , die
wij hem hebben ghedaen toeghen. db Pottbb,
Pelit cart. 5t (1373) Dat de abt en convent voir-
maels den heren Diricz en stjnen ondersaten hadden
gedaen bieden en presenteren hunlieden half die
thiende. Piot, Cart. II, 308 (1452); O. v. Ohent,
XVI, 10: ghedaen doen; C. v. Aalet, blz. 174:
gedaen prenten; dk Tlamivck, Ace. 18: ghedaen
bringhen (15(ie E.); Jait v. Dixmübb, 87: ghedaen
staen; PI, v. VL I, 81: ghedaen daghvaerdmi;
103 ghedaen verbieden; 704 ghedaen publitfren;
789 ghedaen vertooghen , en paesim.
c, Mbt bev voobzbtsel. 1) Aen. Doen aen
iem. Aandringen hij iem., sterk hij tan. aanhomden,
fr. faire des insttmces auprèa de qn., soUieiier de
qn. II Wildy [wilde hy, nl. Luther] wederroupen
het quaet vooren gheroert, wy zonden doen solli-
citeren an onsen helighen vadere den paus, dMs hy
in gratiën zoude ontfanghen worden. En zonden
zovele an hem doen, dat hy, by goeden, recht-
veerdighen eA neerstighen ondersoucke en ezami-
natien, ware in zyne boucken eenighe goede doctrine
ofte leerijnghe, men die zoude scheiden van den
qnaeden doctrinen, en die goede doen confirmeren
by den Stoel van Boome P/. e. VI. 8 mei 1521 ,
I, 95. De voornoemde van Audenaerdu, . . haêden
zovele ghedaen an onsen procureur generaal, dat
hy, op haer te kennen gheven, vercreghen hadde
van ons opene lettren, bi virtuote van denwel-
ken ... Co. Auden. 2(ie d. 7 nov. 1583, blz. 372.
2) In Wettelijk in bezit stellen (van een goed,
een eigendom) , fr. eneaisiner , mettre en posees»
sion (dun bien , d*une propriété). || Te comene voor
elke Wet in dewelke dat mijn goed leghet, bi
sufficianten persono, die vuile macht heeft van mi,
alle dinc te doene dat ter wet behoort, . . en
daerute te ghane van desen ghocde, en de abdesae
i
DOE.
DOË.
367
en de kiutre derin te doene, na elle dino dat wet
w\JBt en redenlike oostumen houden. 21 mrt. 1286.
Dat io meester Wonter BruBche yan Ghent doe
in al die erre die die van Ghent oochten jof ghe-
creghen binnen den Brucschen ambochte. 6 mrt.
1291, Staaitarch, €hni, nr. 179/100. It. 1 dec.
1294, ib. nr. 204/112. En by es scoldech te eendene
omme de Wet, en dan es de Wet souldech te
doene denghenen in syn ghedeel. C. o. 0«»i, Or.
ekarter v. 1297* a. 100.
3) Met. Doen metter doeken. AfkoudiffêHy
opêiÊiifk bekend makêu mët klókgdmd, fr. publier,
tumómetr è ê<m dé doehe, || £n of ghy niet en
Tynt datten yemant scnldich es te houden [»2. den
Zegedyk] , soe doeten ghemeynen lande ghelden
die winre en Terlieser daeraen s\jn moghen, en dit
doet metter olockeu. Cart. Biueod, 19 aept. 1866,
f*. 36 T^. Ocrk, V. Wieneeêiauê sa Johantta,
4) Op. In hêt betU tt6Uen,fr. metire enpotsestioH,
II Soo belo¥e wi [nl, WaUarts t. Berselen en mede-
standers], loiaUke en bi onser tronwen, te helpene
den graTe van Ylaendren . . , in desen twist . . ,
jegben den gn?e yan Hollant , . . tote diere tijd
dat wi paiselike Tan den graye yan Ylaendren
zullen s\jn ghedaen up onse goed dat wi hebben
in Zeelant [nl, de gr. y. Yl. had dat aangeslagen],
Oork. V, 1 aug. 1290.
5) Tot (tote, towe, toe, ten, ter, te), a) Bij'
votiffêHf h^doeuj menffen nui^ fr, €tj<mler d, mÜmr è,
II Wat men yarwen sal met greynen, daer en
mach men ghene roede yarwe toe doen. — Wie
dat bleecke te enegherande yarwen dade, dat ware
yerbort. R. lakeng, Mechêiem, v. 1331, a. 17, 19.
Soe wie semelen duet tot roggheuen coepbrode xaels
ghelden x s. Kb, v, Dietl^ b. 102. — In het yol-
gende citsat sou toedoen, indien men sich letterlek
aan den Fr. tekst te houden had, in plaats yan bijvoe-
gtmi de bet. hebben yan bedrog doen (?). || Dat se
\nl. dexe keure] die yan Brugghen sullen houden
en yisieren loialeke, sonder wisselinghe, sonder
muOren, sonder mindren, sonder meersen, en sonder
toe te doene. K, v. Brugge^ e. 1281, a. 31 6w. De
Fr. tekst heeft:., eana eangiett eanê mneiff êems
amemtuier, et gans aerüUire ei sans fraude
faire, b) Tot een goed, een eigendom. Met
op een ander wetteli^ overdragen, fr. iraneférer un
Uca, nas propriété è auimi. \\ £n dese heeryach-
tegbede , met al dien datter toebehoort , . . drooghen
si uppe den yors. Symoene, in rechten coepe en in
allen e.yghindomme; en dader toe, met monde eft
met worpinghen, al dat sire toe souldech waren
te doene na wet, costume en usage yan der poert
yan Ghent, om alte de kind^ yorseit . . . wetteiieke
tontheeryene. Fr. ds Pottxb, Peut cart. 34 (1
mei 1828). Dat wy dat dorp en theerschap yan
Peroke, met allen den goede dat daertoe behoi*
rende is, daer wy toe ghedaen syn yan myns
beeren Jans-weghen yan Leefdale, borchgraye yan
Brossele, oyermidts manisse ons liefs heeren myns
heeren tshertoghen yan Brabant, en bywysdomme
synder mannen, dat wy dat ont£Mu hebben tot
onser lieyer nichten behoeye ... A. Wautebs ,
Amaieetee^ 62 (29 jan. 1351). Cont si... dat her
Petrus Van Os... dede Janne, die men heet
Winne, proyisoerre der hnusarmere yan Sente-
Goedelen parochie tote enen beemde. Chdsh, Brneeel
B nr. oly, TUeli van ei^axm, 14de eeuw. Hoe de
weduwe tiiuerer byleyinghe ghedaen werdt: De
weduwe en heeft beur byleyinghe niet yöör dat
se die in gemaecten boye eyscht; maer als zij se
•ysoht, de mannen sullen se terstont daertoe doen
en in de possessie stellen. Wiblaht, Leenr, e. VL
81, o. 26. Dat den bailliu den heesschere doen
zal ten yoorseyden leene metter roede. C, Bwrg v,
Brngge, III, 138, Anc. eout, a. 89. Dat ghy,
[bailliu], den yoomoemden heesschere doen zult
ten TOom. leene metter roede ofte anderssins. Ib.
biz. 174. — e) Niet meer doen tot eene akte
dan er sgnen zegel aan hangen, ét, ne faire
quappendre eon eceam d un acte, || Wi en hebben
selye negenen segel; scepenen yan Velseke, yan
onsen oyede [nl, „hoofdleering," chef de tens"] ,
bidi dat wit yor hem bekenden [nl, dat wij getui-
genis gayen yan den inhoud dezes briefs], hebben
si ons haren segel gelenet; war [maar] sine donre
nemmeer toe. — Wy yerstaan: dat zij er wel
hunnen zegel aan hingen, maar dat zy yoor de
echtheid niet borgden. Mei 1249; Schepenen v,
„Bochouta." <^) Zijne .heerlijkheid doen tot
eenen ter dood yeroordeelde. Bbm, uit tigne
heerlijke macht, genade schenken , of de etraf w^
tigeny b. faire gréoe è un condamné è mort, ou
eommuer la peine, en verin de eon droit êeigneurioL
II Eenen geyangenen dief sal men leden ter yier-
scaren, en daer sal hi ontbeiden tvonnesse yan
scepenen; en wort hi yerwonnen yan dieften bi
jugemente yan scepenen, men sal hem hanghen,
en de heere salre toe doen sine heerlichede. K. v,
ter Piete 1266, a. 30; Lat. tekst: domimue apponet
dominium euum, — e) De rechttvormen nakomen ^ ver-
vullen , fr. obterver , remplur let formalitée de droii.
II En Mattheeus yoerseit kende hem wel betaelt en al
yergolden yan den yoers. coepe en ghinc hute yan
den yoers. huns en ghelaghen, en warpe met
hilme, en deder toe met bande en met monde al
dat hij sculdich was te doene na wet, costume en
usage yan der stede yan Ghent, omme hem deraf
tonthutene en tontgoedene. Fb. ds Pottbb, Seoond
cart. 97 (24 mrt. 1376). — Ook doen yan (af). || In
dit huis en in dit erye so es yer Mergriete comea
en derin gheérft, wel en te wette, en heeft er al
af ghedaen dat soe sculdech was te doene. Oork,
Mei, 1294. In dit huis en erye so es N. comen
en ghe^frft wel en te wette, en heeft er al af ghe-
daen dat hi sculdech was te doen bi wette. Oork,
29 apr. 1297. Dat min her Woutre yoreghenomt
eryede witteleke en wale dat yoreghenomde godshus
in dieselye thiende. En dedere al soeyele towe
[fi{. toe] , in allen stucken, alse hi sculdech was
te doune na rechte en na sede yan den lande. Oork,
7 juni 1277, xda o. Bodeghem, Dit yindersoep
was gbemaect en ghesproken wel en te wetten, en
daertoe ghedaen al dat te wettelicken yinderscepe
beheert te doene. Vad. Mus, I, 289 (1278). Al
ghedaen dat ter wetteliker dachyaert toebehoorde
nar costume en usage yan den hoye. C, v, Auden,
2de d. 302 (1868). Seght wat lek er yoort sculdich
ben tae te doene? Dat ghi, bailliu, als heere,
met twee mannen yan den hoye, of meer, sult
trecken sen den bailliu yan onsen wettelicken
hoofde , en yersoeckende dach en stede omme thomsen
hoofde te commene , metten beroepe of metten be>
leede. Leenreehfen v, 1628, H i\j y*. — /) Doen te
tal e. Tot taalvoerder geven, aa/neteüen tot pleUbe-
torger, fr. donner^ eontiituer comme procureur ou
aoooai, II So quam yor scepenen, in wettelic gheban-
nenen yierscaren yan ghedeele , . . Heinric yan Mer-
lebeke, adyocaet eiï taelman, oyer en in den name
yan Helline Van de Pitte , . . te wiens tale by ghe-
daen was. C, V, Gent, Orig, ZLiii, 14 juni 1374,
blz. 648. — g) Doen ter erye. Zie bbtb.
6) üit a) Verw^deren, wegnemen ^ ft, éloigner^
46
366
DOE.
OOG.
jfétvnr, II üle veleke saken worden gepludoyeert
eii onteommert \nl. in germlle Tan reyisien yan de
▼onnisBen der borghemeesteren en oommiasarisflen
nyt de Wet, en appellatien van de Tonnissen bj
den eapiteyn over de boigerlycke wachten gegeven]
in de wethoaderen raedtkuner, 't en waer dat,
tiyt eenige oonsideratien, de sake op de rolle geren-
▼oyeert wirt: hetwelck magh ghesohieden inghe-
Wle yan langhdoiigh proces, de gevangenen oft
Ï^hearresteerde ontslaghen rijnde onder cautie, ghe-
ofte oft andersints, en ooek d'officieren oft dienaren
nyt de goeden gedaen aynde. C o. Brutael 1606,
a. 43; Christyn: mU eatu quo offioiarii mk êer-
menies è honis discêêurini, — b) Doen uit syne
plecht. Voor mondig of meerderfarvf verklaren ^
van voogdijichap y van vaderlijke macht vrijepreken,
fr. émmeiper, dêgager de la tnielle ou jmietanee
paiemelley mettre hors de iuUlle. \\ Wilt oeo man
ooht wyf sgn kint doen unt s^nre plecht, soe
mach hijt wel doen mitten rechte, alsoe alse man
ef soepene wisen . . . £«n es hi noch weder [«Z.
noch man , noch meisnideman , noch schepen] , soe
moet hi sweren: dat hi sgn kint van hem niet en
doet om yemene t'eveine ochte te scadene. K. d.
ammame v. Brustel v. 1292, 40« al»; K. markgr.
Antw, 81« al*: doen nte siren plegth... Van heme
doen.
7) Van. Doen van hem. a) Een goed, een
eigendom. Wettelijk wt het bezit stellen ^ £r. de*'
eaieir, dépoêeéder Isolement d'un bien, d'une pro-
priêlê. II Daer men van erven leen maken sal,
daer moet de erfi&chtighe den heere gheven almen
\l, halmen] en ghifte, daert behoirt, en soepenen
moeten, by oonsonte van partien en van den heere,
in ghebannen vierscare de erve van hem doen.
Leenr, v, 1628, fol. B ij v^. £n dan ghevet hem de
heere in leene yan hem te hondene, en dan moet
hi mansoip doen. b) Een kind. Ret ontvoogden^
fr. émandper {nn 'enfant). Zie Doen uit syne
plicht. Zie ook dobk tot 6).
III. Als wxsEBKSBBie wbbkwoobd. a) Hem te
bniten gaen (van uitvluchten in overeenkomsten
en verbintenissen). Afzien, «afstand doen^ fr. renonoer
{A dee exeeptiont dane dee oomirate), \\ Dat sire
niet jeghen ghaen no doen ne souden, met woer-
den no met daden, no bi hem no bi andren per-
sonen \nl, tegen eene scheidsrechteriyke uitspraak];
•ii sij daden hem buten van allen weren, ledeneu
efi baren [? Dit w. komt in twee oork. voor], die
hem in eenegher manieren te staden mochten
•taen omme te ghane jof te doene , jof te segghene
eneghe ding jofte eneghe sake jeghen dese lettren ,
j<rfte jeghen eneghe dinc diere in gescreven es.
Oork. V, 18 juli 1286, Stadeardk. te Qent, nr. 142/88.
(Twee schier gelgkluidende oork.). — b) Hem doen
ten heere waert. i| So quam Jan Herman...
in hove, en hiesch raet en taelman, en dedé zeker
met hem selven \nl. stelde sich persoonlijk borg],
en dede hem ten heere waert [nl. liet de zaak ter
beslissing des baljuws over]. C. v. Anden, 2^0 d.
802 (1368).
lY. Hbt aEBViTDiUM te doene. a)Te doene
sijn of hebben. Foodig zyn of hebiben^ fr. être
nieeiêoiire y avwr beeoin de. || Eist te doene, en de
meyere dat an den proofst versouct, so moet de
proofst den meyere leveren vangneese en ysere. Oork.
v. 1280, a. 12: Daerover [»/. over „die waerheit"]
selen sitten si tuee ogte meer scepene, ogte man,
ogte beide, ees [eest, b 't] te doene, metten righ-
tSre. K. ma/rkgr, Aniw, 1292, al» 40, Ammtmie e.
Brmeeelf al» 60. Dat wi. de stat van Machelne ver-
binden niet en mogen over enghene soont, nooh
over enghene dinc die wie te doene hebben, nodi
borghe te wordene, hen si met haren wille, nooh
beede setten en moghen. K, etad Medêlen, 18
deo. 1301 , DATID 466. Soe wie dat scepenen ochte
rechter te doene heeft buten vrijheiden eü dur
leiden doet, hi sal hem haren cost doen. K. e.
Waalhemj 1866, a. 68. Dat yeghelyc govemeere
die penone van sinen ampte tegader sal moghen
doen also dickwils als te doene ml syn.- O. Li^fe.
17 mei 1393, a. 3; St,'Truiden. So wat mensohe...
die eens surgijns te doene heeft. Kb. v, AnUo, a.
167. — Te doene commen. Nooéig c^, vóór-
komen ^ fr. Ure néoeeeaiire y ee próeenter. }| Dat
opperste recht es camprecht, en dat begint men
met mannen en wijst de justitie ; daerof ware zeer
langhe te seggene. En het oomt in yiaendexen
lettel te doene. Leenrechten v. 1628 foL c \j v^. eni'*.
DOEN, zn. m. Staat, fr. étai, oondiüon. j| Dat
onse keroke in redelicken staet en in refectien es
naer onsen doene. TronUee marit. II, 16^ (1669).
Termach de versekerde ooopman een oft meer
schepen te nemen en het geberoht oft geealveert
goet, dat in goeden doene en wel gestelt is, daer-
inne te lieden. O. v. Antw. eomp. lY, xj, 181.
DOEN DER, zn. m. Schatmeeeter , ontvanger ^ fr.
trésorier, reeeveur. || Andere betaelynghen ofte
remisen, die den doender sohuldioh is alhier te
passeren, ter causen van de landen en meeiaohen
die gecomprehendeert syn gheweest in de fortifica-
tien deser stede. Bbxbbt, Staderék, 1660/62, II,
872. De doender doet hier remarqueeren, datter
hem in handen ghestelt gheweest hebben 2400
silvere pennynghen, van welcke hy heeft moeten
distribueren- 912 penninghen, te weten... yav-
DBVPBBBBiTBOOM, Nwmitmaüqne^ 128 (1720). SB
Pb. en Bb. YL Land^hem^ 16 (1^3); Meeeager,
1873, blz. 288, 297.
D0ET8, zn. m. van het Er. doaeïhê, dooh met
andere bet. Qrooie, diepe, ingemeieelde koperen of
ijzeren hnieketel, fr. grande et profonde dkamdière de
ménage murée, en enivre on en f er, || En sullen
oock in de gemeyne mueren geene ovens, brouw-
ketels, asten, doetsen, fomeysen oft dieigeUjcke
mogen gebroken worden, dan, sal in alle zyden
ten minsten eenen halven voet daartegen moeten
gemetst worden. C. v. Bruetd, ServUmten 1667 a.
66. Ghristijn yertaalt: . . Sioeaioria, fomaeeey maar
slaat doetsen over.
DOGEN (doogen), ow. Dmigen, dengdetijk, wettig^
van waarde, van kracht, rechtsgeldig zijn, fr. Ure
valide, ISgal. || Willende, dat dese teghewordighe
haer ordmancie en makinge Vnaoht eü kracht
hebbe , alsoe se alderbest doghen en moghen maoh.
Test. Jo» Pauwels te Diest, 26 nov. 1876. Wil-
lende oec, dat de gemeyne vertijen also doegen alsof
alle en eynyegelic speciael, van loy, van rechte
off van gewoonten biehoerlio geschreven weren en
gesat. Piot, Oart. II, 178, Oork. v. 18 nov. 1404,
Slot; St.'Trmiden. Oft in der voiner. punten, dair
een sentencie nul is , deselve sentenoie sonde mogen
by consente geconfirmeert wordden? Antwoiide:
zy en mach nae recht niet geconfirmeert worddm
om te dooghen als een eentencie, mair zy maoh
wel geapprobeert wordden om te doQgfaen ala een
pact oft voirwairde. ▼. d. Tat. 844.
DOGëTGELT. Zie soochgblt.
D006EYAERT, zn. J)qgger' of kabOianweemget,
fr. pMe è la motm, em èJAUlmd. || üut oanaen
dat dese haerme viasohers niet mochten vaemin te
vissohe[-n ?] ter dogghevawt , twelahe es om «abel*
DOG.
DOM.
ODlF
UmTMch in de Hoordsee, . . uut OMue van de
mnnetoa., so heeft de Heere metjegheztftMDde
deaen eoodeji wyntre,.. gfaeeonden up dese ooeto
sew groote OTerrloediobeyt tui cabeUauYiaoh. Piot,
Ckrom, 457 (Mi amno 157S).
DOCKë, silt. Kêviê, kooi, en, bij uiibreid\iag,
getamgêmis, fir. eof/e (et ^pctr êaUnnon^pruon. [^Men
seijde oock, datter wel vier dienen nutghelaten en
amende gbedaen wart, xoodat up dien dach de
doeke yan thien penoonen gheraumt wart. Ser,
tydsn^ UI, 182.
DOL. Zie soLLB.
DOLEN (Dooien), ow. 1) Fmlm^ miMtf», êtnen
miêsk^ begaan of veroontakeMf ft. faUlir, commettrê
om oamser uue erreur. || Dat die generaels van
oneer munten nemen sullen uuyt oneer Bekenoa-
meren te Bmeesel een juist en reohtTerdioh Troys
Swichte, dat daer stüle leeght eii nemmermeer
olen en mach, om alle die gewichten van goude
en zilyere . . . diaertegen te Ijcken [nZ. een proef-
gewicht, legger of standaart, fr. éiaUm], Eekemk.
o. Brab. reg. 136 f>. 259, Oork. e. 16 febr. 1509.
It. reg. 140 P. 74 ▼^ 19 aug. 1523. De jonge,
houdende de contrarie, sejde ÓB,t h\j gedoolt hadde
in syn rekenen, t. o. Tay. 253. En dat ghedoen
[nl. nadat het getuigenverhoor geschreven is] , sal
men tselre den ghetuyghen, met goeden yerstaende
overiesen, om te wetene oft sy hem ergens inne
cmtgaen hadden , oft oook in 't schriJTen ijet waere
gfaedooit gheweest. C e. SamthovoH, Stijl 1557, a. 807.
2) Van leenen. Uit de» stam gaam , fr. en ma-
tibre de fieft: sortir de la iondie, || Die oude
stockleenen en z\jn niet peraoosel, bbbt hoeren
toe den geslachte; en is dit recht geïntroduoeert
[«/. het recht van terugkoop], omdat de eerweer-
dicheyt en edelhegt uu^ten geslachte en familien
niet dolen en soude. t. d. Tay. 200.
DOLINOE, sn. t. Mistlag^ miegreep^ vergie-
emg^ fr. errenr. || Men is wel sculdich gereleveert
te wordden van erruere en dolinge van rekenen.
Y. D. Tay. 253 t^ Hebben in den onsaligen tyt
des orlogs dieeelve regieiders . . . yan Haeeelt die
principale en originaelbrieyen onser ynryaderen
yan hen priyilegien, statuten en ordinantien yer-
loren, . . daeby sy dickwyle in dolingen en tot
qnaeden regiment gekommen en gey^en weren.
O LUge. 11 dec. 1500, hU. bU. 786. It. 787. Om
dolinghe en onredel^ckheyt die dagheiyex ghebeurt
onder *t schijn yan yerwinsbrieyen. C. «. Bavensteint
1522, a. 44. Bekentenisse yan partyen, oft yan
hennen adyocaet oft procureur t'hennen bijwesen
in rechte, maeckt Toloommen geloofl, tenwaere dat
by erreur oii dolinge ware gedaen. C. v. Antw,
oomn» y , ig,' 48.
DOLLE, DOL, sn. y. Dolk^ fr. jnignard. Kil.
Dol, doloh, dolck. || Men yerbiet messe te
draghene die men heet dolle (met pointe soeirpe).
Kb. 9. Anden, 1328 , bk. 43. Dit syn mortwapen:..
dagghen, Ingelsohe dolle. Kb. «. Aniw. a. 6. Dag-
ghen, dollen, poingiaerte. C. v. Antw. 1545, n, 4.
It. oomp. YI, 1, 10. Zoe wQ den anderen met
eenen apeete stiokt, met eender dollen,.. K. v,
8t,'Trmden, v. 1366, ». 9. It 68. Alle oyerloefde
wapenen,., dagghen, dollen, messen met platten
hechten, daeraf de lommeren dagwgs of dolw^s
sgn ghemaect. de Ylamikck, Vgb. bis. 88.
DOLPHIJN, sn. m. Kaproen of kap, fr. chor
peron oh oapnekon, Kil. Pertgr» Dolfin j. timp.,
focale. II Zoo wanneer het gebeurt der Nacien yan
der poorteryen 't oruys omme te draghene in de
gemelde processie, zoe sullen de goede mannen
yan deselye Nacien gehouden syn nyewsra o^traynen
oft dolphynen te maken. ArÏBh., Bergen'Op'SSoom^
Ord. 1404--1545, nr. 6. (27 jan. 1479). In did
eamere boyen die stoye: It. noch y paer swerter
manscousen en eenen dolphgn yan swerten lakena^
quaet. ine. o. d, Snltt 1489.
DOLWUS, byw. Dolgewijêy in den vorm vam
eenen doUc^ fr. en forme de poignard. Zie dollb.
DOM (Doem), m. m. yerklw. doehkik. Naaf^
nave, fr. moyeu. Thans nog in gebruik in de om-
streek V. lioyen. || Betaelt yan yier kertten an de
doemkins yan den waghenkine, en yan eenen
yulyser an een yan der stede culleuyren, al tzamen
yj%8. Bek, stad Ninove^ 1477.
DOMEIN, zn. o., ook in 'tmy. doigeiiibii. De
gezamenlijke eigendommen y rechten en inkometen vam
den Staai^ h. Vensemhle de$ propriétét, droitti et
revenu^ de VEtat. Elil. Peregr. Domeyne, de-
meyne, pniliea vectigalia. Opsomming yan de
bestanddeelen yan het domein of staat^goed in
Brabant in de 15(ie eeuw, met de destydige Fran-
sche benamingen: JBnum^ation dee partiet ooHtti'
tutivee du domaine de V Btai en Brabant an
15« siècle f avee les nonu flrangais de V époque:
II Waranden, garennes; warandmeester, office de
grueriej meyer Yan den Lombaerden, mageur dee
Lombar Èt wisselers, changeurs; ghiften yan ofiicien,
dons d'officeei ghiften, pensien en octroyen, dons^
pensions et oeiroiat; clergien, clergiesf yorsteryen,
foresteries; sergeanteryen, sergantises è macJÜB et
ttuiresj geyenckennissen, yroenten, les prisone
appelez yroentes ; - preteryen , praiieries , petitee
mageries et auires menns offices; scutambfliohten in
de meijeryen yan den Bosch, Voffice appelS scut-
ambacht (ffic); meester werclude, les offices de contreró-
lenr de nos ouvraiges et des maistres de noe oeuvres
en Brabant,' ghiften yan houte en ecden, done de
bois et de oharbon; jagehuys en renten en goede
yan Boutslort, en meestexjsgersoap yan Brabant,
nostre maison de Boutsfort et les rentes et r^iwuMt,
pret et terres, viviers^ etc. appartenans è la vénerie
de Brabant ont été en mains de grands veneurs;
yoshonden, Voffice de la vénerie des petiis cHene
appelés ohiens aux renards; anunanscap yan AnU
werpen, Vammanie d^Anvers ; geyenckenisse tot
Antwerpen, les prisons en Anvers; geyenckemssen
en yroenten, prisons et vruntess yan den geyan-
Senen en yroenteneren , prieonniersi taxatie yan de
osten der geyangenen en den rechten daertoe
steende , nos chtutellains de nos places dudit pagfs
de Brabant y et semUablement lee temriers et gardes
de nos autres prisons ; tol yan Antwerpen , tonlieu
d^Anvers; houwen yan Zonyen en andere boeschen,
les coupes et tailles de nostre forel de Soijne, eu'
semble de nos autres bois et foreit; mijn en inne-
gelt, Voffice du mijn de poiemm è BruaeeBee; Nne-
wermoelen, nostre maison avec Ie jardin g appar^
tenant gisant au dehors de nostre vUle de BruxeUes
emprès nostre moulin appelé Ie neufmolen; ghiften
en gracien, dons et grdoess queecberderen efi kegel-
spelen, Ums dons faits par nos prédéoesseurs de
iMrdens et jeux de quittes, bouloires et sembldblesi
onderrentmeesters in der meijeryen yan den Bosch,
soubzreoevewrs et soubxrentmaistre de MoUe (sie;
zie de Oost v. MoUe); wijngart te Loeyen en te
Bruessel, vigne; dycgraefscap int Waterlant, Vof-
fice de dicgra^hap de Waterlant; LiUo, dio-
graf schap de Lillo; yisscheryen en yogelrijen, jm-
scheries et voUaUleries ès rivibres om ruiêsauki et
autres saux communes; oopen yw mynen heren
boeschen, toutes ventes de nos bois et batUf w^jnt-
360
DOM.
DON.
Tellingen, Voffiee ds la rêotpU dm hoiê ehêu et ahaéu
dfiL vent m nostre forel de Soine gme Van dist wint-
tmllioge; huys Tan Cbtesbek, les irois maxMona
tenant ememhle, avee les hSriiaiqe» tf appairtenami
Hant h JBruxêUeêf appeléa Voêtel de Oaesbeeque;
emolmnenten des rentmeoBten yan Antwerpen,
Lfjer en HerentaUi, receveur d'Anverê, de Lierre et
dfMereniaUs erven en onterven ter Hulpen , onder
\ rentmeesterschap van Yssohe, teU droiiê que
nostre reeeveur de Tssehe, de Solair et de Sidpe
a aeeoustnmé de prendre è eause des eongiet et
Ueenees guHl haille de par nous è eeux qui vendeni
leurs hintages audii Sulpen f onze hoogheid en
heeriykheid , nostre haulieur et seigneurie. Mekenk.
V, Brab,j reg. 134, fol. 46, Ord. sur Vadministra-
Hon des domavnes^ 18 sept. 1467. Dese lijst is
evenwel rer van volledig te sijn.
DOMINIE, zn. v. Tiigendom^ eigendomsreMj heet'
séhappij fr. propriêU, droit de proprUtê. || Al mach een
crediteur eenen tijt die possessie gecregen hehben
van denselven dinge \nh den pand] , seolange als
dat by den debiteur niet geloeft [2. geloest, ge-
lost] en is, nochtans blijft de dominie en heer*
scappie van den pande by den sculdenere oft debi-
teur die d|]en verbonden heeft. ▼. d. Tav. 21 G v^.
In lignie eollaterale, daer nichten ofte neven
eeneghe ghiften hebben van ooms, moyen ofte
andere, bij waerachtegher ghifte, die men heet
wter vivos , danof zy stappans 't ghebruuck, dominie
en traditie hebben zonder fraulde, zo en zullen
dezelve neven noch nichten . . . gheen inbrynghen
doen. C. v. Auden. Cah. prim. Tii 7. Alle onterfre-
nessen eü erfvenessen . . . metgaders alle belastyn-
ghen . . . competeren alleene scepenen van Auden-
aerde. En elders gedaen, en importeren gheen
realiteyt nochte dominie. Ib. 2de kohier, i, 26.
D0NDERBU8 (-büsbs , -bobbb) zn v. Stuk grof
geschut, vuurmond, kanon, fr. pi^ d^artUlerie, houche è
feu f canon. Kil. Don derbus se. || It. Willem van
Seveme en meester Jan Quatcoop, die metten don-
rebussen laghen, \j vrai^en, maken vj s. iii d.
gr. Stadsrek. v. Qent, 1380. Gheoocht... iiij don-
derboesen, meerere dan de stede eenigh te voren
hadde, ooste elke bosse zxvy lib. xij s. db Pb.
en Bb. Atdst^ I, 97. Stadsrek. 1416. It. . . van
eenre groote donderbusse en eene cleene handbusse
te printeeme en der stede wapene da^rup te
settene, xzxüy s. Ib. '1483. Zie ook hoogerop
ABTILLBBIB 2), en Gkulliard, GlossairSy DOmiB-
BVBSBV.
D0NDERBU8CL00T, zn. m. Looden otsteenen
kanonskogel, fr. houlet de canon de plomb om de
pierre. De inv. v. Nevers v. 1467, a. iy heeft:
,,Eenen donderbuscloot", met de verkeerde vertaling
mng grand canon de pierre.
DONDERBUSCBUIT, dokdkbbusfobdbb, zn.
II Item, meester Boudyn van Lake.., van salpetre,
sulfer, lindecolen en andere substancie te tam pene,
daer donderbuspoeder af gemaeot was. Hthtttekb,
Corpor, 141, Beken, stad Qent, v. 1416. Ghegeren
Arde den Meyer en Jaoop van Achter, van dat
sy gemetst hebben ane de Camer opte Biestporte,
daer men donderbuscruit setten sal voirtane, dat
te staen plach opte Halle, van ziiy daghe, x pi.
daegs, cxlix pi. viy st. VAir Eybk, Louvain monum.
30(7). Stadsrek. v. 1432. Van i tonne salpeter, om
y tonnen donderbuscruidt te makene. vak Mblcke-
BBXB, Kruisgilde, 24, Stadsrek. v. 1436; Bele-
gering van CUow.
DONDEHBU6MEE6TER, zn. Oorlogsman die
*t gesekui beéUent, fr. komme de guerre qui sert un
canon, artiUeriste. || Gegeven Reynier Van Dieet,
donderbnsmeester, voor synen dienst te Galeys. —
Glegeven Beyniers cneght, die gequetst bleef liggen
te Grevelisgen. — GPegeven Claesken Van Hym-
beke, Beyniers cneght, voor synen aerbeydt. —
Jan Coopman, donderbnsmeesterscnape, van dat
hy mede geweest , etc. tak Mblckbbbkb, /. e. 26, 26.
D0NDERBU8STEEN , zn. KanmikogéL, ir. houlei
de canon. \\ Van iye donderbussteenen gecoght. —
Geoocht cxvj donderbussteenen. — Van xve xxv
donderbussteenen gecoght ten stads behoef. — Van
ve donderbussteenen. tav Mblckbbbkb, 1. 0.-24.
DONDERDACH, zn. m. Donderdag, h. jeudi.
Verschillige oude schryfwyzen: donderdaoh,
1293, 1628; donnerdach, 1286; donredaoh,
1299; donresdaoh, 1288, 1293, 1296, 1298,
1306; dundersdach, 1291; dunnersdaoh,
1283, 1332. — Vetten donderdaoh. Vette
donderdag, de laatste donderdag v<5dr den Vasten,
it.jeudi gras. || En alsnu is aenstaende den Vetten
donderdagh, edswanneer tot Postel eene generaal
spyndinghe [nl. uitreiking] placht tegheschieden,..
Dat gheen persoonen,.. wie hy zy, sich en ver-
voirdere op den aenstaenden Vetten donderdagh
vö<5r Vastelavont, . . noch op den Wittendonder-
dach v<$dr Paesschen , . . te gaen eysschen eenige
aelmoessen tot Postel. FL v. Brab. 7 febr. 1660,
III, 22, 23. — V^itten donderdach. Witte
donderdag, fr. jeudi saint. \\ In Witten donder-
daghe, alsse men der armere mandaet doet [l. als
men der armere man duaet die voete]. vak Lobbbbit,
St 'Pierre, nr. 622, blz. 293 (13de B.).
DONDERCLOOT, zn. Geiyk doitdebbitscloot.
II Van manden en oorven, daer men de donder-
cloete en *t ghescutte in te scepen droech en weder
uuten. Mbbtbks en Tobfb, Oes^. e. Antw. III,
618 (1404).
DONEN, OW. Baten, fr. Ore enragé. Kil. D oe-
nen, vetms. II Sie comen op den vy«n daghe In
hoymaent, vol van venyn, Gheiyc den donenden
hondekyuDat woeden van den sinne. Zodiak^xiv^^'E.
DONINGE, zn. v. Woede, razernij , fr. fwreur.
II Doe die lilde opstonden t^ghen ons: si hadden
ons bi aventueren al levendioh verslonden Doe
hore doninghe hem op ons toemden: doe hadde
ons bi aventueren dat water ingheslonden. Getijdh.
36 , Ps. 123/124. Lat. eum irasceretur fkror eorum
in nos; Statenb.z als haren toom tegen ons ont-
steek. Zie DOKEN, Zie ook dotbk.
DONCK, zn. Weide, fr. pdturage. De oorapron-
keiyke bet. van dit w. blgft nog in het duister. Zie
hieroyer Verdam dokc. Verscheidene dorpen en
loei dieti hebben het als uitgang; de oudste zyn
Mendonck, Medmedung, situm super JUivium Dorma,
in 't jaar 694, bg db Vlamikce, La Ménapie,
113(2), en Piot, Les pagi, 66; Bamsdonck, Srsh
musdmng, Bamesdung, in pago Qandinse seu 7\>r-
naeinae, 811 — 870; Boodouck, Buodmngo, Bodmng,
in pago Chtndense, en sdmsa de Donc, im pago
BabuUnsi, 1176; La Ménapie, 162, 164, 186.
A. Wautbbb , Bnvirons , II , 278 , ziet erin im lieu
endigué ou polder. || De Oattendelle en de Slee-
donc. Charters v. Terkameren,. pak 64, Everherg,
1310. Tres tiüas praH, dieti TeuÉoniee de Wolfs-
donck. EuTL, Oheel, tfi. 1411.
DONCKEL, bn. Limb. vorm v. donker. Byden
donck el. In het donker (in den donker), fr. dans
Vobscuritê. Thans nog gebruikeiyk te Diest en in
de omstreek. || Dat niemandt sal [nl. oogstschoo-
ven] . . . by die nacht oft by den donokel ten dorp
inbrengen. Kbmpbkzbbs, Montenaken, II, 266.
DOO.
DOO.
961
DONCKEH, bn. Orerdr. 1) Ondmddijik, fir. oftwwr.
II Mar wsre . . . also donrker die bioeke, date die
loepenen niet w^js en waren. K. o. WaaHhemt
1366, a. 18.
S) Verhorgen^ géhtim^ fr. eaehé, neret, \\ Die
eenen man begeert te eampe moet eent oanseren
TOOT den prinee van den lande de sake; en be-
hoort te weeën van ontrauwen en looshede in faite
yan wapenen, of Tan Terradenesse, of van donc-
keren saken gedaen tegen sinen heere en prinee
ter oontrarien. Leênr. v. 1628 , c ij t®.
3) Donoker verstant. DuUUre cm, dmUer-
hêidf onduidelijkheid j fir. sems obtCÊir, indiitinei,
óbêeinnié. \\ Waert dat in toeoommende tyden eenich
donoker yerstant ofte. twyfelachtichede qname in
deee knere... C, iiad Brugge , II, 292, K. v,
dedmoHuek a. 44 (1626). Zoedat dieabalren dae^
inne egbeen donoker rerétant en is geweest, daerop
men eenige rerolaringe oft declaratie daeraf b^
hoirde te doene. Rekenk, o. Brah, 'reg. 188, fol.
898, Verhaei 16 mrt. 1630; op fol. 297 staet
duister yerstant.
DONCKEREN. Zie TXBDOKCxmv.
D0NCKERN18, sn. t. DuUterkeid, duieiere
ei», (mdmdelijkkeidt fr. obteuritS, poini ou eene
obMCttf, imdiêümei. Kil. Donoker nisse. || Ombe
alrehande tuiste, en ombe al^vhande donckemessen
te rerclaeme en te bescedene alse yan onsen ghe-
meinen beersoapen yan Ghrimberghen. Oork, 24
juni 1277.
D0N8LA0H, zn. Sen elag^ uiaardoor een huil
omUtaatf doeh geen Uoed geeiori wordt; een mnet-
élag (Yerdam), fir. un eoup qui d4mne une hotte,
tame effkeion de tang; un eoup de poing. |) Oonvieiue
de donslaob ét harop [nl. het uittrekken yan haar]
emendahit eomUi tree librat, et ei qui male traetut
ettf xa tolid. K, e. FW«i«, juli 1240, a. 8. De
JT. V, Brugge^ v, 1190, a 9 segt: || Qui pugno
wd paXma tdiquem pereutierit teu per eapülot aeee-
perU; die y. 1280, a. 3: t| So wie die slaet andren
metter yust iof metter palmen, iof trect bi den
hare. De K. v. Oent, v. 1176 of 1178, a 10. is
eenslnidend met de Oudste y. Brugge. Zie Verdam.
DOOCHTGELT (Doechtgelt, dogetgelt), zn. o.
Fooi, kraekten» keuren , gegeven voor goed, deugd'
taam werkf h.graHfteaiiondonn^, en vertu cftf« keuren,
pour urn ouvrage Hen fait, denarii honitatit^ F. o.
Leewm., 1248. ^Niet inpakkingtljoon , fir. droit d'em'
jNi9iMto7«). Zie Verdam Dogetgelt, dueohtgelt,
deuehtgelt. {| Van desen Uikenen en sal men
gheyen nemmeer. dan Q s. t*erdene en iij s. doooht-
gelts. Men sal gheyen den meesters deertgelt
en doochtgelt , en niemen el , en sy selent yoirt-
geyen dengonen diet yerdienen. K. lakeng. Brut-
eel, juni 1282. Vort, sone mach geen blaeu-
yarwere nemen drincghelt noch dogetghelt; wiet
name of gaye, ele yan hem tween yerborde yan
eiken penninghe x\) d. K. lakeng. Meehden, 1831 ,
a. 62. It. K. te Iperen, Volder t^ blz. 216. Van
alrehande gheyerwede lakene sal mer yan enen ghe-
heelen laken, te doechtghelde , gheyen, iij oude
swerte. Item, yan enen steen wollen, een mite.
Item, yan enen steen gaems, twee miten. Item,
yan eenre ellen lakens, een mite. Die meer gheeft,
oft nemt, ocht hejsoht, saels ghelden y s. JT.
lakeng. Dieet, 1838, Wolwerk, a. 37.
DOODE (Dode), sn. m. Overledene; gedoode, ver^
moorde, fr. défknt; oecie. || Negheen jaerghetide en
sal men na den doode doen na den eersten jaer-
ghetide. Kh. V. Jntu>. a. 177. Den dode. K. v ter
I, a. 40. Lat. oeoieue. Aisser egheen sonen yan
den dooden en syn, alsdan is de outste bmedeor
yan den affliyighen alleene de moetsoendere; en ala
de dooden egheenen bmeder en heeft, alsdan is de
yader yan den dooden de moetsoendere; en wan-
neer de doode egheenen sone, brueder nooh yader
leyende en heeft, dan is de moetsoendere de mans-
persoon die hem aldemaest beetaet yan bloeta-
weghen , yan zjuder yaderljoker syden. O. o. Aniw.
1646, I, 29.
DOODELUGK, bn. 1) Vreeil^, moorddadig 0),
fr. redoutaUe, tanguinaire. jj Die georuQste lieden
gingen en maeckten groote sameringhe [I. same-
ninghe] , jae , hoe doodelijoke yolok dat was [al.
de Sanacenen?], en wouden te Jerusalem weert.
Piot, Chron. 18 [tuh anno 1808].
2) L^etraffd^h , fr. eriminel || Soo wie teghens
de justitie oft officier opetaet, soo wanneer hy is
om ijmant te yangen om doodelgoke misdaden
daeryan hy achuldioh is,., yerbeurt lljff en goei.
C, V. Aniw. eomp. VI, iQ. 3. Sooyerre de geyan-
genen aldaer [nl. in de geyangenis] waeren om
bekende doodelijoke misdaden. Ib. a. 6.
DOODEN (Doden), bw. 1) Benten. Die qfloiten,
afheUden, fr. aenortir, êteiudrey rédimer (detrentee).
II En behooren alle quytinghen yan renten yerleden
efi gepasseert [te] wraden yoor stadthoudere en leen-
mannen, en de renten te leenboeck gedoot, sonder
dat genoeoh is dat partyen met mialoanderen te-
yreden syn, oft de quytinghe anderssints oft elders
passeren. C. leenhof v, Meehelen, 8t^, a. 35»
2) Zyn burgerschap (keurbroedersohap). Afstand
doen van, fr. fenoneer è ton droU de eUé. || Benen
keurbroeder, willende yertrecken uute stede ofte
ambachte , es ghehouden zyn keurbroedersehip ten
yoors. registre te doen dooden, en oorlof te nemen
ter kercken, naer costume, en stellen zekere yoor
f ghone dat hy in de stede en ambachte zoude
moghen ghehouden wesen ter causen yan de lasten
yan de stede oft ambachte. C. v. Aetenede, ii, 3.
3) Ooederen, bezittingen. Die vrijetellen van
alle latten jegent den Staat, fr. exempter (dei hiene^
dee potteetiont) de toutee eharget envere VEtai, Ue
amortir. }| Soe hebben wij die goede en erye hier-
onder ghenumineert,.. idsoe yerre als die onsen
leene aenruerende sijn moeghen, oft eygen oft erve
syn, gemortificeert en gedoot, en mit desen jog«n-
woirdigen brieye dieselye goeden mortiflceren en
doden,., yan allen oorweyden, schattingen, weir-
liken lasten en diensten die ons, onsen oir en
nacomelingen werden oft behoeren mochten yan
dienselyen goeden, eryen en leenen, of die dairop
yan heerlicheyden comen mochten, quytsohellende
daertoe alle manschap, leenrecht en chynsen die
ons, onsen oir of erfgenamen yan rechte dairaf
toebehoiren of souden moeghen toebehoiren, efi
maken yan denselyen goeden, aldus giMmortificeert
en ghedoodt, geestelijcke goedel tot ewigen
dagen. L. Galebloot , Tróne de K.'Dame^ Oork. o.
hertog Anihonit, 2 jan. 1415.
DOODEND AN8, zn. m., fr.daneemaeabre. "B/eek»
yan geschilderde beelden [of leyende personen] die
den Dood yoorstellen, met hem, al dansend, weg-
slepend personen yan alle standen: koningen,
priesters, ridders, munniken, lieden uit het yolk.
Zie Littré. Deze dans werd, o. a. jaariyks yer-
beeld te Meenen, ter gelegenheid der gemeente-
kermis of yan sint Jan-Baptista-feeet. |t Aen Jan
Tant, Oliyier Boone, en andere personen, ter
causen dat hemlieden toegheleit es yan stedeweghe,
omme huerlieder goede debyoiien die sy ghedaan
hadden, St.-Janfldaoh yoomoemt, int beroidan ?an
affS
DOO.
DOO.
BwiamaiteL BraoBT, I, 681, Siaébnè. v, 1696/a.
D0<M>ENI88E (DodMMo), m. r. Md doodêm
(ptm fU MiOy ^ MultfriMfTMi» st^Mr lo^vr» naftwrr
(TwvUm), iw#<w'i&ijy, fr. fliortt/lea^tos ibf la chair,
tl Efi orerarit* dijnie eerliker [glorieuBe] paMJen,
gif mi, dinen ahisgoddieiiftigen doot en dyn alre-
heiliebsten wonden mit wairdiger memorien te
oeiFenen, en Di te geren danc ^tu gereste dode-
niite myne liehMins. Monderi merk, £). t*.
DOODINO (Doding), sn. t. Ysn goederen,
besittingen* Vr^gêéUimg mm aU« 2Mf«» je^m* «ié»
Staat ^ fr. ftiwwj><iu» ((if esrtoifif Maif 0^ potweê"
tUnu) dê tamtêt ckargês mumtê VEtat^ amorÜMêtmmU,
^Tout admoriiê§emm$ f segt de LAorière, doU éirê
fmU de VamtorM dm JSmntrain, et par te» letlree
de Chartre , et da gré dm Seigneur eajet et mom
dmqml VhêrUage eet temrn: afin qu'd radeemir Vhé-
rUage me doiee rdief^ gerviee, dreUare^ eene ue
redeeamee auetme^ ei qtifil ne eoU eufet d aeean
ewploU dm eeifimemr^ emende^ $aieie, etnmeiee om
eomftêeatiom, «§ ameune dernU om prefUe eeignea-
rÜNMr". aieesaire dm droit fram^^ h\%, 10. |I Pat
•y [ml, alle *e]ands ambtenaren] onae Toira. oon-
■ent en willeooir van der mortifioatien en dodingen,
boren rerolairt, geatentich, vaat en onyerbrekelyc
honden, en den eanoniken. .. ewelie derre Yiedelyo
efi matelyo laten en doen gebmycken. L. Gals-
■LOOT, T^&me de N.-Dame; Oork. e. hertog Antko-
«if , 2 jan. 1415. Zie sooDSir.
DOOF, bn. Yan Tiaoh en rleewh? (| Dat men
Mbeenderande wilbraet oft- ennigerbande doof Tiich
oft yleeecb rerooopen en Kal voer dat de keur-
meeitera dat hebben gekeurt oft gewaerdeert. Kh.
0. Tmmhoatt 1560, fol. 74. Item, dat nyemandt
egeenderhande doof Tiach , harinok oft boeoshorinck
•n aal Terooopen zonder die kenrmeeeteren daer
lent toe gehaelt. Ib. fol. 74 1^,
DOOOEN (Dogen), bw. In TerMhillige betee-
keniseen. 1) Lijden^ verduren, fr. eomffHr^ endurer.
Kil. Dooghen, j. G-edooghen, pati. || Dit es,
leyder! metten meneghen heride swaer en pljnlec te
doene eer ti selre toten gheroelene oomen dat
aldna ghedaen moet sijn, en daerbi moet hem rele
oosten, en si moeten meneghe pine en bloedeghen
aerbeyt doeghen en Uden. Aller hertth. 94.
2) ïosten, ongelegenheden, lasten. Die dragen^
betalen , fr. pager , supporter {des frats , des charges^
des inoonv^ients). || In saeokenTan injurien en quet-
snren yermach hem den heere mede te roughen,
en oonoluderen tot boete, . . en al waert dat den
heossohere ofte claegher Terriele en gheeondemp-
neert wierde in de oosten, soo en sonde nochtans
do heere daerinne niet te doodben noch te gelden
hebben. O, e. Aalst , vn, 2. Geiykluidend is de Cost.
0. JBdimgen^ Tii, 4. — Tenwaere denghenen, refuse-
rende dierghelicke reparatien, deseWe meentucht [nL
gemeenschap] wilde abbandonneren ten proffite yan
synen medepartionnier, behoudens int regard yan
heymelicheden , goten, waterpitten, eft dierghelicke,
dooghende syn quote efi aandeel in de ruyminghe
en sayyerhighe ran diere totte daete yan den ab-
bandonnemente. O. stad Brugge, xzii , 4. Dooghende
alle opoommende reparatien en onooaten. 5. Omme
Ie remedierene de faulten en ghebreken die de inse-
tene yan dese stede en andere oyer langhen t\)t
ghedoocht efi gheloden hebben int langhe yeryol-
[hen yan de processen hanghande yooi^ deelmannen,
h. II, Orig. ozxiii, 275, K. v. 16 sept. 1525.
▲Ue andere onooaten die men doooht oft gedoooht
haeü O. V. Autw, oomp. lY» H}, Jk It. 10. Doo-
i
ghende all* nootsaeciknlijeha fepantatD efi kafeen.
O. 0. Assenede, x, 5. Oosten en lasten. C 0. Mori^
r^f III, 12. Boven de groola kosten, dia wylnabboA
moeten dooghen en supporteeren. Ord. eriws, 6
jnU 1570, a. 80. PL 0. Brèb. U, 87». C. etad
Iperem, yn, 5. O. 0. Ajeden, zii, 2& Ook ala
onzijdig: Doogen in. DDaerdiyerasehepenooaMi
in onlosselicke renten doodben» d*een en maoh gbeaa
naerhede pfotenderen yan syn deel alleena. C. «.
.^«cls». xn, 8. Dx>ogen issuwa. Oailsrwefyaa
zijn aan de ieemoe, iet reekt van iseuwe moeten jetalem^
fr. étre aseufetH, sommis om droU iTtsn», devoir
Ie pager. \\ Aengaènde de poorten ghotegistraeit
in beede de yoonoamde boudten, te wetene yaa
Audenaerde en yan Paemele, die syn 000 akoa yiy
als die yoors. ander poorters deser stede, doo-
ghende 00c, wanneer zy hemlieden ontken yan
haerlieder poorterie , yssuwe. O. 0. Audem, L Cak.
prim» I, 7. bla. 857.
3) Eiene straf. Die ondergaan^ fr. subir (mme peime
OU puuUion,) II Mans, ghedoogheode huerlieden
wyfs in oyerspele levende, zullen, de pogpitie do-
^ene ghelyo van den oyerspelero boren yeriüaert»
HuTTTTXKB, Corpor, 89. Ord, stad Qtut Iftll.
4) Yoor Gedoogen, fr. toriaten, \\ Dat indien
sttlcke manieren van doene ghedooght en gheper-
mitteert waren te ghesehiene, men en sonde
oonnen yemandt ghevinden, die... PL 0. VI» 6
apr. 1518. I, 216.
DOOLAGE rDoylage), zn. Moerassige grond ^
sUjIepod, waarin men liehtelijk wegMokij ook rotte-
^^j^ geheeten, fr. ierrain maricagema^ Jondrière,
Zie SB Bc, en Schuibmavs. Kil. Doodlaeghe,
reetius doodlaeck. || Dat insgelyox [binnen dry
weken] alle putten en doylagen met hout en andera-
sints lo0elyck en behoorelyck stillen worden yer-
yult en onderhouden, en des noot aen eloke syde hoogv
en diepe grachten gemaeckt. Mabtibbb 184 (1628).
Sn t'allen plaetsen daer doolagen , diepten en puttói
oft nederwegen gelegen en bevonden zyn, de banen
hoogen met boute, groote en diepe grachten makon
aen beyde syden, daer des yan noode wesen saL
Ib. 189. It. 192. Dat. .. alle putton en dodlagan
met hout en andersints loffelyck efi behootlyck
sullen worden vervult en onderhouden, efi, soo-
verre des nood sy, en het doendelyck is, aen eloke
syde bequame grachten zullen gemaeokt wotden om
het water af te leyden. O. P.-^. amtr. 81 oct. 1715,
XIX, 4; II, 628. Yerdam dootlaob.
DOOPEN, bw. JBenen naam geven^ heeten, fr.
donner un aom, nommer, \\ Dat men alnooh bovMi-
dien tusschen diergeiyoke personen [al. mana,
vrouwen, jonggezellen, jonge dochten, kinderen]
aldaar was houdende vergaederingen , die sy doop-
ten met den naeme van Yfojem." JPL 0. Brab. 2
apr. 1785, Y, 15 a.
DOOR (Dor, doer, doir), voorz. 1) Voor, tem
gunste van , fr. pour, en favemr de. || Dat wi, doer
onser vorvorder sielen, gheconfirmeren en stada
houden al onser ouder lettre die die monike van den
Dunen hebben. Oork. 18 sept. 1281, 0. grattf
Floris, Staatsareh. Brugge nr. 6750/1714. lo,
Philip, here van lialdenghem. saluut, en ghereet
to doene dor hu wat dat ie doen maoh, io bidde
hu, up goet verdienen, dat ghi leent Janna van
der Woestine, minen onape, soevele van huwen
mannen dat hi eiken man wet maoh doen. Mrief
0. 10 jan. 1286, aan den proost van Simie-Baafei
Staatsareh. Oentj Ka» 20 nr. 1. Om goede unstolio
vriensoap die wy doir hen [«I. de stad Diest] hebben
gedaan en altoes gerne doir hen voirtaene doen
ÖOO.
ÖOO.
SÖS
•ekn. Oori. v. hêêr ihmwm^y 7 mü. 1894, Domiê
MmA, fol. 50 T«.
2) Om, <iw i^fi<0 Mm, fr. fomr, pomr Vamtmr de,
II ü, heren, u «iditeon, gheeet Tan agnvenfaal-
feu. ., orome onxeoht dat ghedaen es te bereehtene,
■oe toeghet Jan Moeiu.., hem beoleghende, en
bidt u dor Gtode, dat gbine doet berechtene. C. e.
Audêm, 2d« d. bis. 27 (1300). In de here [«{. ter
eeren] ons Heren ven hemebrike, die dor onsen
wille tteerf. Oork. 6 sept. 1291; Siadttrek. QmU,
ra, 174/99.
DOORACHTICH (Botecbtich), bn. Jhoaoê,
emMTêhmdig, ie. ttMeef^. || Du en salt niet allene
de donohtighe minsoben sien, dn talt oeo die
godaoinende eii die groetwülegbe minacben nen.
jÜfar kertib. 11. It 20, 27.
DOOfiBRENOEN, bw. Aam dm id imtirÊkkê»,
mmMetêni fr. scmstrmn d la doaaoêtfiramder, || 8oo
wy Terstaen, dat de cooplayden met éénen lioeni-
brief tweemaal en meer tmnne peerden weten door
te brenghen. PL «. Brab, 11 aog. M09, III, 416 5.
DOO&fiUISEN (Doerbiuen), bw. Doorloopm h^
middti eeiur hm»t fr. iramtrêor au metfem d*tm etm-
dmii om iiAê. j| Hebben gheoelroyeert eB gheoon-
senteert den goeden lieden en inaetene ToarMÜ,
eene banae en eonduit onder den bodem van der
lAmwe te Soroeproex, geheeten de Lee, dnerbnaende
den waterioep van Mftldegbem. sii Pb. en Br.
YIII. Maldêgkmm, 16 (1422;.
DOOHDRAGEN (Daerdragen) , bw. Eene stem-
ming. Dm w^jdrogemt èeftoim, fr. rmmportêr {mm
vote). II D*ander drg Leden des laodta moesten ooek
odT^aeren, wat men haer \ml. de 'Qooeeniante]
aehynoken loode, en de dry Leden «eoorderende,
soodant duerdraghen. J?ar. i^dêm, III, 185.
DOORDRIJF, sn. Doorgamg hij mmrgmmmimff qf
ÉÊêlMmg^ fr. pmteqge ds tomfframee. \\ Hoe eenen
▼eroooper Yerobligeert is doordryf te lereren Toor
eenigb landt toaaehen andere getDelaveert, <^ike wel
te doen raatitotie van den ooopsohat. tah db Yxldb,
AwmU, 196, DtémB zej. — Den oooper, doordrjf
nemende door twee aenliggende landen, midts
hetselye tnaschen ander teenemael geïnclaveert ia,
doet Dam«l Maee [de verkooper] verbodt en inteos
dtolïe Tan door sjnen lande yerder doordryf ofte
mymingbe te nemen. Ib. 197.
DOORDRONCKEN, bn., aooreel ala ^feordrm^M,
fr. pémétré, || Alsoo en behoort niet ele te leeran
{ml. leeraren] en bovenal te scrijven in snleke
materien [el. over laken rakende den godsdienst]
oft hy en ware wel bezocht, dnerdronoken en gbe-
leert in dezelve mattonen. È«r. tijdtmt I, 49.
DOOROAEMDE WAERHEIT. SOtb waxbhbit.
DOORGAENDE WONDE. Zie womx.
DOORQANCK, «. m. Gemeine doorganck.
0mmiddMê prijêy fr. pfim muojfêm. \\ Om te weten
de weerde van de Tenekerde goeden, en daarvan
verdeyiinge te doen tnaschen de versekerde en de
verselMfaers , soo wanneer daer eenige aohade oft
verlies is ofveigecommen, soo «telt men by den
anderen alle de prysen oft pramio*s van degene die
▼ersekert hebben , • • bteogende die op eenen ge*
meijnen dooiganck [oer. 'op eenen gemeynen door^
gattoden prya], en daarmede wort hel oaifsaoen
Segioot. C. 9. AmUo, comtp. TV, xj, 215.
DOCMSGAT, sn. o. Sckiêtgai, moordffai im m»
muÜmgwêrk^ fr. iJMWli^fe. || De tone bi der
^nintynpoort vermedet net een doo^gat, omme
■etter grooter bossen dooie te schietene. db YXiA»
nscK, AM, XI, 61 (1), StadÊMk, 1882.
DOORaATEN (Dnergateu, denigaten) , bw. Door-
iefwa, esa pai af gmtêm mmkm^ Jk. pêtmr, rfroiMr,
fitire mm mm é9§ Urmtê* Kil. De-ur gaten. 1| I3lie
eerst z>ne cave [af. synen sohootstoen] be^ be-
ghinnen maecken an eenen ghomeepen mner^ «die
blyft er, en vermaoh te deuxgatene denzelven mner
omme de stantvlieten [a^ de aymuren] van deaelve
cave dairinne to stellene. C e. Amdêm, xiy« 7. **-
Yerl. deelw. Doorgaten. In het zeeweien, van
een schip. Feorsts» «e» êekittgaUm, fr. (aaoire)
pomrmm i» flMMrA*i^M. |} Een schoon gheweldiGh
soip duergaten met alderande ariiUerye en ammur
nitie. Piot, Cktom. 476.
DOORGINGE WAERHEIT. Zie wijwbbit.
DOOBQINGE WONDE. Zie wokdb.
DOORHANGEN. Zie doobbtbkbk.
DOORHARICH (Deurhairich), bn. Qotd ooor-
ris» mam kaar, fr. éte» pcmrmm de paU (?)• li De
eene pseave ... zal bestaan in het plotten van zes
denrhaixige Schotsche vellen, ofte wel, in cas de
fichotache vellen niet verkrygelyk zyn, zal men
gebmycken zea Zeeawsche. JP/. v. VL 28 jan.
1788, a. 8, XI, 1246, liegl teemUomwere.
DOORHEIT, zn. Dwaaehmd, zaOmd, fr. folie.
KiL Doorsohap, doorheyd, j. sotheyd, sM-
üüa. II Sn quame deser edelre minschen een, <Ub
den raat des Heilqgen Gheest hadde, en wonde
hen raet gheven, baide gheeatelike en werelike,
si nament nu in spotto en voer doerheit. AÜer
herstb. 74
DOORCAERDEN (Doreoaerden, deiuraa«rden>,
bw. Het laken. Mety omder de beioerkimg vam hei
haardem^ beeekadigemy fr. emdomtmiager {Ie drtm) em
ie eardoÊU. || Dese vooreghenoemde lekene, al eist
d«t sake dat si den ierste segbel hebben van der
stad, worden si daemaer doreeaerdt ofte te broken
in de ramen, ochte eldre, soe moeten die lakene
wel^hemaeot [mL vermaakt] synjnet woUengbiMme;
wie dat se vonden dade of voude in diere manieren,
hi verborde van eiken lakene xx 1. — Wat lakene
dat dorkel es, ochte doreeaerdt, ochte ghesoorert,
oohto in ene^er manieren meshandelt, dat men.
metter naalden betren maoh, dat moet men stoppen
met wollen gaeme , wale en cunsthelec; en ware ment
vonde onghemaect, ochto qnalec, ochte met linen
gaeme, torkei, doreoaerdt, oohto oneifene ghesoort,
verboft van eiker ellen y lib. JT. lakemg. MeokeiUm,
1881—1888, a. 184, 146. Wat meester .toIv, die
eneoh laken mesmaecto, in deuroaerdene . . . JT.
lakemg. Iperem, 1888 ,Yii: Vmlree, blz. 202, ft. 1.*-
Overdraohtoiyk. JhÊckMumder kamdm wsauw , roit-
eelem, a/Vossea, fr. étriUer, roeeer. || Ooo wasser
een mare ghestroyt datter noch een groot maohtich
volok aohtor qonm die haer vaat steercton» diat zonden
alle deghene die dees eersto brekers . .« wederstant
londen doen, zoo eommen heghenen [«Z. hekelen]
en dueroaerden, dat hemlien wel beranwen zoude.
•Rsr. i^fdem ) I » 78.
DOORLIGHTICH (Doarl.-)» bn. Doorlmektiff,
fr. iUmeire. Kil. Deurlichtigh., iUmeirie, penl-
Itmetrie^ prwclarme. || Van onaen doerlichtêghen
heren hertoi^ien van Ixithr. en van Brabant. Oork»
17 juni 1290, JSeg. eop. emri. Dieei. fol. XJ v«.
DOORLIJDEN (Dueriyden), «w. JJoorirekkm^
doerreimem, Jk. imvereer. Kil. iDeuriydea; 'V^er-
dam DOBB&iDBV. || Indien sy bevonden ofte ureiw
namen dat eenighen van dien [ml. der nieuwe
keistenen] hemlied vervoorderen to oommen, duer-
lydende ofte paaseiende in onse yootb. landen, dat
sy van stonden 4» en zonder vertreok daselv»
anJbtynghen. Pi. v. VI. 80 mei 1560, I, 2014. Op*
dat niemant en lyde nooht en paasere, tensy dat
864
t)ÖO
ÖOÖ.
hy orlof ofte bewffB hebbe tui omen Tornomden
postmeester . . . Tan te mogen duerlyden en pas-
Beren. Ib. 4 noT. 1651, bic. 629.
DOORLIJT (Doreiyt, duerlijt, doerlijt, deur-
leye), m. m. 1) Inleiding, binnetdeiding bij den
Uemkêêr, h. in^odmetiim amprès du teignmr fSodal,
Söl. Deurlijd, ttcmtHut, \\ Gamerlincgheld es
hi seoldich, die manscepe doet, dats, bi rechte,
z 8. par. Daer ne heift de heere gheen recht an;
dat heift hi om den dorelyt ter dore, en om de
kennesse der horelinghe. In ouden tiden hiet men
[t] hoTeschede. Jus feud, flaud^, velut, c. y. —
De ongenoemde uitgever van dit werk wil, dat er
moet gelesen worden: „dats, bi rechte [xx s. par.
Tan eenen Tollen reliefVe, eö Tan eenen halTen
reliefre] x s. par." Ter staTing z\jner zeer juiste
bewering, haalt hy ditselfde, aldu»lnidend art.
aan uit Wielant's, 121«n titel, schgnbaar ontleend
aan ons Groeninger handschrift. — || Omme den
duerlijt ter deuren. Leêur. v. 1528, fol. 2 t^. Om
der [I. den] doeriyt Tan der doren. Boxhosxn,
Keifs, 8tai. a. 83.
2) Door eene sluis. Doorvaairi, fr, pastage (d'une
éeUue), II De deurleye Tan het speye deser stede. —
Den pachter sal profiteren Toor sjn recht en aer-
beyt in 't trecken Tan deselTe speye, Tan ieder
gelaeden schip daerdoor passerende twelf stuyTers.
Condiiien 28 juni 1758 , a. 158, 159, Ace. stad Aalst.
DOOBMAKCKTH£IT (Duermaecthede) , zn.
LakenwoTeriJ. JEen zeker gebrek in de bewerking ,
fr. eertai» défaut dans la fabricaiion du drap,
II Daer een kkene ghesneden werdt bj de zeghe-
laers, Tan rompels, ployen, leyheden, naerheden
ofte duermaectheden , dat werdt ten laste Tan den
Tolder. K. lakeng. Meenen, 1545, a. 25, Bsmbst»
I, 802. It. K. lakeng. IpereUf Tii, VulreSf a. 10.
DOOBMËNNËN (Doermennen), bw. lianen
weg. Dien met paarden en r^tuigen tnoaar bescha-
digen, verwoesten y vermeien , fr. dbUnêr, détruire
(un ehemin) par Ie charriage. \\ Van den weghe
• buyten der Éoederpoerteu , te Menembruggewaert
ane, die te Tele steden met groten, langen, diepen
putten al doermént was, soedat de ghetoghe wa*
ghene en perde daerinne Terlagen en den wech
aldaer niet ghehouden noch ghemennen en consten. . .
Mbbtbitb en Tobfs, II, 628, Stadsrek. 1399.
DOOBMËBCKEN(Doermercken), bw. Oplettend
hesekouwenf doorschouwen , overwegen^ fr. eonsidêrer
attenüveinent. || Is zg [nl. de prCTilegie] Terleent
tegen recht, zoe doermerokt 'tegen wat recht, en
wat achterdeel, quetse en hinder dairmede wort
getnfereert en lemende aengedaen. t. d. Tay. 305.
DOOBBi£T£N, bw. B^-, óeormeieny meer meten
dan de juiste maai, fr. meswrer en plus. \\ Alle
gBTels sluytende onder de kepers sonder sprongen
ofte oanteel ofte priemsteen, sal men meten op
elcke zyde eenen Toet door, en dat Tierkantigh
Tol, en daerTan sal men de helft afirecken. Nota,
dat dese dóörmetinge is TOor het sluyten onder de
kepers. Ph e. Brab. 16 jan. 1705, I, 22, Y, 569.
Megl. edifleiê-^neters , Slechte {nl. eeuTOudige] gevels.
DOOBMETING, zn. t. Overmaat, fr. surmesure,
meture en plus. Zie DOOBmTXK.
D00BMUN8T£B£N, bw. Met de oogen op-
lettend doorioopen en toeken, fr. parcourir attentir
vtmeui des geux et ehereher; Lat. perhutrare. || Was
ghenoueh gheiyck hongherigghe Ueden eenen wyn-
Shaert aflesen , efl dal deghene , die daemaer commen,
ie druuf kins en cleen crapldns nauwe onderzouo-
ken en aflesen, of gheiyc men tfrnut Tan eenen
boom dnermnnstert. Ber, tifden, I, 140.
DOOBNOPPEN (Duemoppen), bw. Lakenwe-
Terij. Van een stuk laken, stecht oninopt, fr. {une
piece de drap mal nopé, \\ Daer een laken beTonden
werdt qualic ghenopt, dat es de boete iy se. par.;
en daer een laken duernopt ware, dat zal men
beteren ter ordonnantien Tan den zeghelaers. R.
lakeng. Meenen 1545, a. 89, Bbmbbt, II, 302.
Zie NOPPBK.
DOOBBUWEN Zie bbslbmthbit.
D00B8CHEBEN, bw. Doorsoheert. Laken-
woTcry. Te dicht geschoren, fr. trop rasê. (/). || Zidene
ocht doerscheerde lakene met siden sollen gheiyc
syn tusschen beide haer Ujtsen, eyen menioh riet
tusschen die parke; dies saelt hebben moghen Tj
riete te baten en boTen TJ riete meer dan onder;
op ene pene Tan xxx s. — Alle lakene die ghe*
crnust ocht doerscheerde syn met siden ocht met
spinnale, mach men die crucen legghen in d'een
side buten, en dat leghtsel in d*ander side, sonder
Terboren. Kb. lakeng. Diest, 1333, Wolwerk, a.
25, 26. Men sal alle strypteen half strijpte doei>
scheren, op ene pene Tan t. s. 15. a. 69.
DOOBtilEN (Doersien, duersien), bw. Onder-
toeken, fr. examiuer. || Een richter, die Tan desen
stucken recht heeft te seggene [nl, Tan moord-
pleging] , die is sculdich neersteUjc te doersien en
te ondersuecken die condicien en qualiteyten eü
persoonen. v. j>. Tat. 61. Waeromme zo ejst dat
^7> begherende daerinne te Toorsiene en ordre te
stellen zoodt behoordt, hebben alle de tootb. ordon-
nantien doen duersien en Tisiteren. PI. v. VL 30
jan. 1545; I, 782.
D00B8LAEN (Duenlaen), bw. 1) Eenen post
in eene rekening. Dien niet goedkeuren, doorsehrappeUf
ook als reeds a^elost zyxide, fr. ne pas approuver
un poste, un artide dans un eompte, Ie biffhr,
radier, rager, soit qu'on ne Vadmotte pat, ou
parce qu*il a été éteint. || Extracten Tan gequeten
chynsen Tan keldermonden, t'sedert den jare 1568,
getrocken uyt den Chynsboeok Tan den hertogh
Tan Brabant,.. Ter sjden stondt: Gelost, blye-
kende by de rekeninge junii Ixiy fol. 86 art. 2,
alsoo hier doorslagen. Mabtikxz 150 (1563). Desen
allen niettegenstaende , én hebben dieselTe lujden
Tan onsen rekeningen , . . onsen Toorseiden corwey-
demeesteren in haeren rekeningen doen Tolkomen
en geheel ont£uick maken Tan den Toors. oorweyden ,
sonder hen die, . . tot noch toe te willen lyden in
^t uuTtgeTen Tan haeren rekeningen, maer hebben
die altydt doorslaegen. O. P.-B. auir. 29 oct. 1721/8
juli 1455, III, 264.
2) Yerl. deelw. Duers legen. In de wapen-
kunde. Oedwartttreept, gekeept, fr. {terme de hlaton)
barre. \\ Benen zaerok liggende in den coor, yast •
an de duere ghestaen an de noortzyde, bedect met
lattoene, daer dat up de Tier houcken staen de
wapenen Tan de Grutters, met een baere duer>
sleghen. Fb. db Pottbb, Seeond. cart. 875.
D00B8LAGËB, D00B8LAECH8TEB , zn.
Doorbrenger, — tter, verkwitter, — eter, fr. ditti-
pateur, — iriee, prodigue. || Andere [pacten] zyn
onnut en Tan geender weerden., als..; als oie die
paoten die gedaen wordden by den sotten, uyt-
sinnigen, onbejairden kynderen, doorsLageren, en
dyen Terboden is die administracie Tan hueren
goeden, t. d. Tat. 250. En wordde der Txonwen
oio geobicieert zy waire eene doerslaechstere en
dilapideerstere Tan hueren hylicxgoede, soe sonde
dat goet by den richter in sequester gestelt wwdden.
Ib. 248. Jonghen die oTer hoer T^jfentwintioh
jaeren out zyn , eü nochtans niet of luttel en wy
t)00.
üoo.
365
sen , maer blijven oft schijnen te wesen doonlaghers
en yentroyen van hueren goeden, sullen niettemin
bl\JTen in ToeGhdijen. O. v. Santhooen, Weegk.^.Si.
Doorslagers ' oft stadtskinderen. C. v. Antw. eomp,
lY, xiij, 1. Doorslaegers van henne goeden. Ib.
V, XV, 13.
DOOBSLIPP£N, bw. Eet uiieinde^ de sUp van
M» voonoerp eplijten of tcheurenf fr. fêmdre ou
dSohirer Ie bout, VexirStnité d'un ohjet. || Dat hg *
haer de twee gouden oorringen ugt hare ooren
met soodanighe haeste en geweld [heeft getrocken],
dat bij eene oor heeft doorgeslipt. Stcuitarch. Dieet y
proeeê Droêsa^rd § Van Velck (1756).
Doorsteeok (—steek, —stick) ofrequisito-
riaal. „Requisitoir, zegt Boey, is een onduitsch
woord, dat vordering of eiech beteekent; men bedient
sich van dat woord gemeenlijk in de Praktijk, wanneer
men yan een ander rechter iets te vragen of te vorde-
ren heeft, ensgnde brieven of letteren requi-
sitoriaal eigenlgk het verzoek dat de eene rechter
aan den andere doet , om des verzoekers gewijsde ter
executie te leggen ^^^ fr. attaches, lettres d' attaché^ de
paréaiis ou de réquisitoire {ou réquisitorialeê). „Let-
tres jointet lattachées] a d'autres pour let faire
mettre è exécution". db Febbièsb. H De sententien
van mannen syn executable naer zeven daghen
binnen Brugghe, lande van den Yryen en plaetsen
daerinne gheïnclaveert , by de officieren van de .
plaetse, sonder daertoe noodich t'hebben deursteck
ofte requisitori^l. C. Burg v. Brugge ^ III, blz. 84,
art. bijfé der rubr. ii, 7. Deurstick met den con-
trezegel, int parchemijne, ij se. gr. C. stad Brugge ^
II, Orig. blz. 744, Tauxaiie van de greffie-r echten.
Alle acten van sententien zullen naer zeven daeghen
rooghen gheleyt worden ter executie, oock in de
steden en plaetsen geïnclaveert binnen den lande
van den Vrijen, by de officieren van dezelve plaet-
sen, sonder daertoe van noode thebben duersteck
ofte requisitoriael. C Vrije v. Brugge, I, blz. 130,
a. CLXXXT. Men sal moeten gebruycken desen segel
tot alle depeschen van executorien, requisitorien,
deursteeck en attachen op vonnissen en sententien.
O. P.-S. auir. 16 dec. 1727, a. 29, IV, 134,
Zegel van tien stuivers.
DOOBSTEKëN (Doers— , duers— ), bw. Ook
SOOBHAVOBV en DOOBBEQELEK. JEenen xegelbrief,
net uithangenden zegel door eenen anderen zegelbnejf
heensteken y zoodat hij niet dan met blijkbcMre schen-
ding kon losgemaakt worden , en zulks, óf ter be-
vestiging van den voorgaanden brief, of bij over-
dracht van eenen cijns of een goed in den voorgaanden
titel uitgedrukt, hetzij vrijwillig of met uitwinning,
(r. passer une lettre tceUie avec sceau appendu è
travers une autre lettre seellée (lat. transfigere) , de
teUe maniere qu'elle ne puisse en être séparée qu^avec
kue détêrioration patente, et eela, ou bien pour con-
firmer la plus ancienne , ou pour transporter la pro-
priété d*un eens ou d'un bien énoncés dans Ie titre
ancien, soit volontairement , soit par éviction. 1)
Ter bevestiging: || Wij, Jan van Avenues, grave
van fieynnegouwe, doen te wetene allen, dat
wi,.. den pais en daccordancie en alle die dinghe
die sijn ghescreven en staen in dese letteren, ane
dewelke onse jeghenwerdeghe lettre es gheannexeert
en doersteken, loven, approberen en confirmeren.
Fr. annexée et férue. Lat. Fïdimus: primoscripte
latere trans flxam; Oork, 28 aug. 1292. Alsoo de
letteren daerup ghemaeckt, ghezeghelt metten
■eighelè van onsen convente, daer \l. duer] de-
welcke dese onse letteren gheïnfixeirt en duer-
ceghelt es, bet en ten vullen inhout. Ypriana V,
290 (1454). — Het w. doorsteken alleen als
synoniem van bevestigen i j| Van dat dezelve \nt. de
pastor van Meenen] dede te Curtricke, an myn
heere den bisscop van Doomicke, confirmeren en
duersteken de gracie van der bulle van Onzer
Vrouwen, dewelcke gaf en ottroyeerde xl daghen
pardoens, iig Ib. xiij. se. par. Rbhbbt IV, 564,
Kerk'tek. 1468.
2) Te eener overdracht: || Dat... Amout van
Balen , . . claechde over die onderpande daer den
brief af sprect daer desen brief es doerghehanghen.
Schep. Land v. Diest, 16 mei 1426/25 mei 1321.
Clagende en cronende , . . by gebreke van betalingen,
van eenen mudde roggen tsjaers erfpachts die sy
jaerlyx erffelyc gheldende hadden op en ane der-
dalve zille lants , . . ghelyc en in alder manieren
den principalen briei, daer desen tegenwordigen
brief doergesteken es, dat claerlic inhoudt en be-
grgpt. JSTo^ v. Vrouwenperk, 8 juli 1483/17 febr.
1458.
DOOBSTBIJKEN (DoerstrQcken), ow. Van den
tgd. Verstrijken, verloopen, voorbijgaan, fr. s'éoouier,
se passer {du temps). || So wanneer sich eenige
parthyen ter proeven dingen, en dat dieselve,
daer sulcx geschyedt is [nl. voor het gerecht],
twe offt drye genachten laeten doerstrycken eer
sy hun vermeet overgeven, questie offt die proeff-
daegen eerst sullen beginnen ter tyt sy het ver-
meet exhibeerden, offfc ter eerster o£ft tweeder ge-
nachten die sy, sonder exhiberen, hebben laeten
verstrijcken. C. gr. Loon, 1, viii, 54.
DOOEVLOET, zn. m. Doorvloeiing, afloop, fr.
êeoulement. \\ Hy \nl. de molenaar] en can niet ofte
luttel malen in anderen voorval , tensy ten tydt
dat den bovenliggenden verhoogden ofte gesteygden
molen is malende, missende alsoo continufilyck
den gewoonelycken doorvloet en afloop der wateren.
Mabtinez 240
DOORWELDICH (Deurweldich), bn. UUer-
mate geweldig, fr. excessivement violent. \\ Oft ge-
buerde, dat gement hadde weedere, verckene,
verren, ossen, koeijen, peerden, ezelen, muijlen
oft dijergelycke beesten , . . die soe fel en soe quaet
wairen, dat zij, mits heur deurweldiger natueren
eii uutsel overdadicb en wederspennich wordden
boven maten, en alsoe iemende quetsten oft weede
deeden. y. d. Tav. 89.
. DOOR WORPEN, verl. deelw. v. doobwbbpen,
bw. Van vensters. Doorbroken, verbrijzeld door
het werpen^ fr. (fenétres) cassées, brisées par des
projectiles. || De ghelasveinsters , . . die schoone
gheschildert zijn, rontomme den hooghen qhoor,
en creghen gheen schade; maer in den buek \nl.
beuk] waren zij som zoo duerworpen, dattet schenen
visschersnetten te zijne. Ber. tijden, 1, 151.
DOOT, bn. 1) Van eenig recht, voorwaarde,
vordering. Teniet gedaan, krachteloos, tonder
waarde, fr. nul et sans valeur. || Die houdenesse
die di vorseide Jan an dat vorseide lant hadde,
en alle dat recht dat hij [daer] an hadde, en alle
voerwarden die voer waren, sgn doet en afghedaen
en teniute worden. Oork. 11 juni 1299. It. 5 juli
1299. Welcke ordonnantie sal achtervolgt worden
in allen beuren poincten en articulen, behalven
den vierden artide, welcken voordaen sal doot en
teniet sgn. C. v. Diest, Ord. 12 oct. 1499, a. ?.
Daer kerckgeboden of ghedaen zgn, commet onghe-
calengiert uuter kerken [nl. na de kerkgeboden] ,
de naerhede es doot. Leenrechten v. 1528, B ig
r®. Wanneer den grontchyns afgedaen eA gedxtin-
gueert is voor date van der calengieringen [nl,
46
366
boo.
boó.
naasting] in Bulcker raegen dat denaelyen is ge-
heel doot en tenyete,.. C, v. Antw. 1645, yii, 14.
2) Van straten of wegen. Niet berybeuxr, fr.
{ehemins) improHcablêi , ntm carroêiobUê, || Sunder-
linge, gemerct dat, mits der nederingen en diepten
▼an den lande tusschen en omtrent den voirs. onsen
steden, die wege, sunderlinge van den tijde van
septembri tot in de meye toe» so zeere diep en
doot syn, en dat die getouwen [nl. voertuigen] en
peerden van diere maertsen (?) soo seere cleyne en
snoede syn, dat... Sêkenk. v. Brab. reg. 133 fol. 16.
8) Levende en doot sijn. Zonderlinge uit-
drukldng voor overlêde» zijn^ fr. étre vivani et
mortj nnfftdière expretsion pour: étre décédé, \\ Doen
men screef kccccyii, opten zjsten dach in oechst
maent, soe was joncnouw Johanna van Sijm-
poel, hertoginne van Brabant, levende en doet,
en leit ter Yueren begraven. Piot, Chron. 54.
4) Doot maken. Onterven, fr. dêehérxUr. \ \ Tadvis
is: dat men useert te Gendt en in de casselrie
van Gendt, dochteren doot te mogen makene bi
vader en moeder, metten meeste en ganste van
vrienden en magen van der voors. side , so wanneer
alsulc doohteren henlieden thuwelio bestelt hebben
buten den oonsente van vader en moedere, oft de
meeste partien van den vrienden en magen, en
dat bi virtute van sekere privilegie t'anderen tyden
yerleent die Tan Gent, metgaders ooc volgende
seker edict perpetuel gemaect bi den K. Carolus
vijfste van dien name : en andersins en weten si niet
dat men de kinderen doot maken sal. Wielant,
Leenrecht^ 154. Man off wyff , die in tochten zitten,
eü gebaert hebben kyndere, drie, off vier, off meer,
mach die voirgh. tochtere off tochteres hem doot
laten maken van zynre tocht, en die kynder oft
tkynt, als dat geschiet is, zyn gedeelt vercoepen,
ids dair dach en nacht tusschen is geweest. Cari.
Buecod, f9, 295 v^ Dlantrechi van den erven,
DOOT, zn. V. 1) Dood, fr. mort. Ter doot
brengen. Met den dood etraffen, ft, supplicier;
fr. tekst: exécuter par Ie dernier eupplice. \\ Andere
observeren, dat niemant ter doot ghebracht mach
wesen, tensy deselve ciym bekenne, al waer 't soo
dat hy opt feyt en misdaet bevonden, oft by veel
ghetuyghen (omni exceptione majores) verwonnen
ware, Ord, crim, v. 6 juli 1670, a. 61. Fl. v.
Brab, II, 371. Ter doot commen. Qedood
worden j om 't leven gebracht worden (by toeval),
fr. être tué, perdre la vie {par accident), || Oft
ymant van de bootsgesellen , int bergen van de
goeden, oft anderen dienst van den schepe, waere
bes<Aaedicht, gequetst, verminckt oft ter doot
geoommen, soo vermach men... C, v. Antw. comp.
IV,. viiJ, 77. Te dode vallen. Dood vallen, fr.
toaAer mort, || Die anderen die af vielen [nl. van
eenen berg] gheberden oft si te doode vielen.
Aller Jcerêtenb. 54.
2) lAjfetraJ , fr. euppliee, punition oorporèlle
judieiaWe. \\ De leenmannen en tule rechteren onder
desen ressorte hooghe justicie hebbende, sullen in
hen vonnissen moeten uytdrucken en verclaeren
met wat doot den verwesene delinquant sal worden
gheëxecuteert , 'tsy metter coorde, sweerde, brandt
oft anderssints. C. v. Santhoven v, 1664, a. 40.
DOOTASSISEN, zn. mv. De oudste rekening
der stad Thienen, van 1470 — 1471, meldt, als een
harer bijzonderste inkomsten de dootastiten , nl. 26
Ib. 10 st., en tevens de assisen genaamd de levende
assisen, 6 Ib. 5 st. A. WAimnts, Tirlemonty 118.
Wy weten echter niet waarin deze belastingen
bestonden. .
DOOTDACH (Dooddag), kn. m. Sterfdag, fr.
jowr du déeès, Kü, Dooddach, j. sterfdagh.
II Aengaende die goederen onder ons sorterende,
dat die moeder niet meer als het gebruyk [tot?]
haren dooddag lank en heeft. C. gr. Loon, II,
242 (1652).
DOOTH ALMEN , onbep. wijs als zn. Scheiding
en deeling doen van een eter f kuit, fr. fmre division
et partage d'une mortuaire, \\ Dat elc wedeware
ofte wedewe binnen dezer Castelrie ghehouden
werden heurlieder staerf huys over te bringhen den
bailliu en schepenen onder wien tselve gebuerdt.
En dat binnen veerthien dagen naerdat man ofte
wijf overleden werden; en iJsdanne voighden cre-
ëren eü deelslieden kiesen, ter presentie van de
Wet, omme int selve sterf huys te verdeelen, ter
bewarenesse van eiken. En binnen veertigh daghen
daemaer den deel bi den voighden over te brin-
ghene van den geheelen goede voor de voors. Wet.
En wettelicke quijtscheldinge danof te doene, up
de boete van drye ponden par. C. v. Iperen, KatU
a. 68. Van doothalmen. Zie halmxv.
DOOTCOOP (Doetcoep), zn. m. Ook stsbp-
COOP. ISene zekere êom geldt, die betaald moet
worden als een leen bij den dood van den leenman
in andere handen overgaat , fr. certaine tomme d'ar-
gent qui doit étre payêe lortquun flef patte en
d'autree mains, par suite du d4eès, du feudaiUnire,
II Dat dese vorseide liede van der Oyen moeten
kiesen eenen persoen binnen haren convento \nl.
een sterfelijk man] bi namen en bi toenamen,
ombe dit vorseide goed tontfane \nl. te verheffen,
en faire relief] ; en soe weitijd [welo tgd] soe sins
ghebreket \nl. als hij sterft], soe bem ie, of min oir,
sculdech te hebbene den doetcoep van deeen goede.
Oork. 27 juni 1283. Souden daeldinghe van dien
dooden eenighe catheilen deelen, die np tleen
waren erdvast of naghelvast, zy moesten den
eersten doodcoop ghelden, alse rechte soolt. Jus
feud. fiand'. vetuSy c. 50. Behoeren te desen ieene
vyf manscepe, daraf dat de drye staen elc t'eenen
vullen coepe van x ponden parasise ter doot en
te wandelcoepe; en tvierde leen te eenen ooepe
van V p. ter dood en te wandelcoepe, en tvijfde leen
staet te eenen coepe van iy p. ter dood en te
wandelcoepe. Diebicx, Qends chartb. 120, Oork,
6 mrt. 1402, a. 8. Dat de voorseide gronde scul-
dich waren dootcoop te ghevene, het en ware dat
zy toochden brieven . . . dat de voors. gronden vry
waren van dootcoope. C, v. Auden. 2'l« d. blz. 318
(1421). Dy en dleen ter derder handt toec9mt,
moet daeraf gheven twee relieve of dootcoopen,
maer hine gheeft maer eens camerlinckghelt. Leeu'
rechten o. 1528, B iiij r*. — Het w. Dootcoop
gaat dikwijls gepaard met WiLVDELCOOP ; zie d. w.
DOOTSCHEL, zn. v. Schel of bel, die over
straat geklonken werd, om de gdoovigen te bewegen
om voor eenen zieke te bidden, fr. sonnette qu*om
promenait dans les rues pour engager' les fidèles è
prier pour un malade. || Nota. 1634... is het
verboden, dat de dootschell niet meer om en soude
gedragen werden, om voor de krancken te bidden.
Piot, JSpisodes Venloo, blz. 5.
DOOTSCHULT (Dootscout), zn. v. De door den
dood van iemand ontstane kosten , als van de begra-
fenis , de rouwkleederen, enz. , fr. lesflrais oeoaeiounés
par Ie dk^ de qudqu'uit, tds que d'inhmmation, de el-
tements de deuil, etc, frais mortuaires. || Sookxighe
als er gheen hoir ten sterf huyse en compareert,
nochte hem en fondeert, de liaudere ofte haude-
rigghe behoort en es schuidich 'tvoomomde sterf-
DOO.
DOÖ.
367
liiijB te wachten yan schulden, rerlegghende de
dootschulden van den orerledenen, en andere
nootaakelioke lasten den sterfhuyae OTercommende,
t'elcz rechte, en ten coete van den sterfhuyae.
C o. AMëênede, xyiii, 48. Sullen in -ujtgheTen tot
laste Tan de doode zijde gheleden worden de
oncosten ran de begrayinghe en alle andere doodt-
sohulden, met oock de rouwcleederen. C. v, BerifêH'
op-SSoom^ XIV, 41.
2) Sei bif verttetf, of ook, bij het verlaten van
sm gild of hroedêrstiap , door elk lid vereckiddigde
geld; het stond, bij elks intrede bepaald, doch was
eerst na den dood invorderbaar ; fr. eomme d'argeni
d%e par toul membre d'une gilde ou eonfrérie è eom
déeèe ou loraqu'ü la guUtait; Me éfaii fixée a Vemirée,
maie exigüle setUement au décès, dette mortuaire»
II Omme claerlic te wetene, bij namen en toenamen
van allen guldebroeders en guldezusteren , sal elo
deken en ghezwoome in zinen tijt, registreren of
doen registreren in den bonk van der gulde al
deghone die binnen hueren jare ontfanghen zullen
worden, en daer thenden teeckenen, van denghonen
diet begheeren, haerl. dootsoout en aflyf. db Pb.
en Bb. Aalet, III, 398, K, v. Sint-Joritgilde,
1489. Der ghilde van den crudenieren xiij s. iilj d.
5r. Item, der ghilden van sint Eeuwout, x. s. gr.
tem der ghilden van sint Jaoop, die men hout
tSinte Cristoffels, vj groten. C tiad Brugge, II,
463 (1570). Eene weese, commende in eenighe
gulde en belovende dootsohult zonder d'authoriteyt
vftn haer vader en \l, ofte] moeder, ofte voochden,
ziJn de voomomde doodtachult ghehauden te betalen,
tenzy dat die verre excedeert zijnen staet. C. v. Auden.
I, xviij, 20. Oncosten van sepulture, uutvaert,
begravinghe en andere funeraillen, dootschulden van
ghulden ofte eonfrerien, . . zyn oommere alleene ten
laste van de hotrs. Ib. xxy, 41. Boven hun ordinaire
doodschult, die ten inkomen van iederen gulde-
broeder moet gestelt worden. O. P.-Jff. auir. 1 aug.
1714, a. 28, JT. twgndere te QoHt, II, 583.
DOOTSHOOFDEKEN, zn. JEeu zilvereu pen-
ntHlcsken, toeUc men ie Iperen uitdeelde ter gelegen^
Meid van zekere plechtige jaargetijdem ^ fr, eeriaine
pièeette d'argent {mSreau) quon distribuait d Ypre*
è roeeaeioH de eertaine anmvereairee solennele. || De
vormen om te gieten de sUver doodtshoofdekens ,
die men deelt int jaargetijde van Jor. Melchior de
' Waele , sijn in het ongereet, . . - Aen Pieter
Verhaeghe over het graveren de stampe tot maken
Tan de doodtshoofdekens, om uut te deelen in het
jaeigetyde van Jo'. Melchior de Waele . . . Vakdbv-
PXXBSBOOK, Numiematiguej 227, ook 228 (18<i« eeuw).
DOOTSIJDE, DooDB êijdb. zn. v. Verwant-
eeJkapaxijde ^ fr. e6U de parenté. jj Alle personele
schulden en actiën worden, int scheyden van den
bedde, betaelt half en half, uytgescheyden de uyt-
vaert, kerokrechten en legaten van den dooden,
die worden bjj de doodts^de alleen betaelt. C. v.
Breda v, 1547, i, 7. Soo wanneer eenich kindt
comt te sterven, hebbende alleenlijck eenighe goederen
gheeonsequeert van eender zgde, en dat oft vader
oft moeder alnoch in leven is, suceederen alleen-
Igck de broeders, susters oft andere erfgenamen
van de doode syde vanwaer die goederen ghecomen
syn. C. V, Bergei^op-Zoom, xviii, 89.
D00T8LAGH, zn. m., dootslachtb, 1) Doodelijke
slag, doodslag y elap die den dood tengevolge heeft,
maar toegebraeht is in een gevecht en niet met opge-
setten willen of ook toevallig of in noodweer y fr. coup
mortelt homicide^ rowp oenaeionnant la mort, maie
gui est donné dane une rixe et non depropoe délib^é;
aueei komieide par aeeidentt ou en Ugitime éSfemet
\\ Alse een dootslach bij naohte ghedaen es , . . dat
fait es ghereputheert over moorddaet. — Van allen
andren iaiten ghevallen bi daghe, dat es by zonn^
scine, al wsrer doot of manslacht, hoe groot of hoe
cleene de faiten zyn, zonder alleene dootslach bi
nachte , berecht men van hoerene , zienene , verken-
nene en verleyene; en alomme ghenoughet tfait te
prouvene met y orkonden. O. v. AaUt^ Orig*
XL VII, blz. 490, a. 2, 494, a. 7 (1436). Men useert
oock van alle manslaghen en dootsla^hen, gheene
moorden zynde, tusschen de vrienden van den over-
ledene en deghone van den misdadighen, naer dat
partyen geaccordeert zyn, daeraf te maecken een
compromis en versoeninghe. C. v. Aalst, Til, 17.
Dootslach gevalt bywyien haesteiyc in een gekyf,
en bywyien buyten(?) taggingen [nl. twist] elk
rixen van lieden; en met opsette en voirdachten
coelen bloede; en dese maniere van dootalage zyn
verscheiden; want d'ierste is ,vBimpelen dootslach",
en d'ander is ,^oort", y. d. Tat. 63 v^. Van alle
kenneiycke onghevallen en van doodtslagen gheechiet
in onnooselheyd is eeniegheiyck onghelast van den
heere en partye. C v. Deurne v. 1612, a. 80.
Yangheiycken , aengaende doodtslaghen gheschie-
dende in nootwere is men vry aen den heere en
partye, midtsgaders van doodtslaghen ghesoiet aan
moordere, branders, brandtsyhatters oft afsetters
rebel int vanghen. Ib. 81.
2) Moord, opzettelijke doodslag, fr. meurtre, homieide
eommie aveo violenoe et prémSditation, \\ Die van
dootslage verwonnen wordt, also alse recht is, sal
gepunieert werden lyf voir lyf , let voir let. K. v,
Diest V. 1228; Lat. tekst de homicidio. Die den ,
anderen doetslaet, hi sal verliesen syn hooft, en
elc die den dootslager helpe doet te dien doetslaghe , . .
sal geven den heere v pond en den maghen van
denghenen die Tersleghen es, t pond. K, v. ter
Piete V. 1265, a. 72; Lat. tekst ad oeoisionem.Ynn
homicidie, dat is manslachte oft lemende van levenden
live faitelio ter doot te brengen: Item, die v*te
maniere van criesme oapitael is geheeten homieidium,
dats te seggen dootslachte, en dese actie is geheeten
in Latyne: aetio legis Coimelie de sioariie ei venefi-
dis, en dairaf is beschuldioht en gehouden elcker*
male die eenen mensche met liste ter doot brengt ,
in wat manieren hy dat toebrengt, hetzy met
wapenen, met venyne, oft metten handen ver>
worgende... v. D. Tay. 59. lem. in eenen
dootslach leggen. lem. amnklagen van eene»
doodslag, fr. aeeuser qn. d'un homioide, \\ Dat men
enghenen porteren van Os . . . in eenige dootslach
leggen noch beroepen en sal mogen voir 't gericht
binnen onser stat van Os, of binnen onser meye-
rien van den Bosch, van enigen sooutheit [scout,
schuld, strafbare daad (?)] oft van enige partien,
het en were dat sake dat si dairaf van porteren
van Os, van twee of van meer betuicht werden,
van wittige porteren, die egheene partie en weren
van de saken ; en wert dat sake dat yemant eniger-
wys enigen porter van desen porteren voirs. in
enigen dootslach lede [legde] of beriepe, die niet
handtdedich en were of betuicht en werde als voors.
is, die sal verbeuren dertioh oude schilde, half
t'onser behoef, en d'ander helcht tot behoef gheena
die in den dootslach geleecht of alsus beroepen
werde; en sal dese voirs. porter, die aldus in den
doodslach were beleecht of beroepen , dan van dier
saken quyt weeën. Mekenk, v. Brab,, r^. 148,
Vr^heid v Os v, 1499, a. 20.
DOOTSLACHTICH , bn. Die eenen doodslag is-
• 368
DOO.
DOR.
ffoam heeft, jUiekiuf aan eenen doodtloffj fr. eeUti
qui a oommie un komieide, eompable éTun komioide,
ii Die rechten willen, dat men yan den gerechte
dat in eender rixen en turbelingen yan volke ge-
schiet is, aal lien en yertasten nae eicx steeck;
omdat hij alleen als dootslachtich soude wordden
gericht die den dootsteeck hadde gedaen, en dat
alle d'andere alleenlijc gepunieert sollen wordden
yan der qaetsaeren, die nochtans handdadioh aen
den dooden syn geweest, y. d. Tav. 158.
DOOTSLAGEB (Doitsleger) , zn. m. Mij die
eenen doodelag of manslag gefleegd heeft, fr. celui
qui a oommiê un homieide. Kil. homicida. || Soo
wie die den andren doetelaet, en die. doetslagher
toehort den dorpe, en hi ontgaet, sine vrienden
versoenen den doden met x pond ... K. v. ter
Piete V, 1265, a. 40. Die den dootslager helpe
doet. Ib. a. 72 ; Lat. tekst occisor. Weer 't dat
ymant den anderen van onser vnrsc. stat heme-
licken sloege, quetsende an syn lyf oft licham,
eö bannen dry daigen dieselve quetsure nit an
hem in [l. en] druege oft en kende naedat geroepen
syn sall eü gekondigt aen den Piroen, die èall
verbueren viertich Binsgnlden , . . oft ten ewigen
dagen uut onser stat en vryheit gebannen te werden
als een doitsleger. O. lAége^ 11 dec. 1500, a. 21,
HdëMelt. Hoe men met eenen dootslager gaen en
keeren sal. C. gr. Loon, I, vj, 68.
DOOTSTËKEB, zn. Zie dootslagbb. || Noch-
tans vynt men andere die seggen willen en susti-
neren dat , . . daer men den principalen dootste-
kere niet geweeten en oonste, men vernemen en
geweeten conste wye van den geselscape en tiirbe-
lingen voirscr. den twist begonst hadde, dat dan
die alleen van den dootelage soude gepanieert
wordden. T. D. Tav. 62 v«.
DOOTSTROOM, sn. Laag ty, laag water, fr.
marie batte? || Welcke bende wiert gheleyt tot
Mardycke, ten fine dat zy beletten zouden alzulcke
courssen als de Franssoiseu dickmaels waren doende
met cleene menichte van soldaten peerdevolck, com-
mende zo van Gales lancx het stranghe oft zee-
zyde, passerende in den nacht düer de riviere
van Grevelinghe, te leechsten van de watere en
dootstroome. Piot, Chron. 814.
DOOTVAL (Doodtvalle), zn. Dood hij ongeval,
tchiel^ke, plotselinge dood^ fr. mort par accident,
mort subUe, soudaine. || Dat soo wanneer eenich
kennelijck ongeval gebeurde aen eenighe poirte-
ren , . . oft aen beuren kinderen , dienaeren , boden
en huysgenoten , hetsij doodtvalle oft verdrinckinge,
en dieigelijcken ongevallen, dat dieselve poirter
oft poirteren, onder wien voors. ongeval gebeuren
soude, vrij en onbelast souden blijven van allen
verbeurten en oonfiscatien. C. v. Diesty Ord. 15
mei 1509.
DOOTVAHU, bn. Limb. Doodverwig, doodt-
kleurig, doodsch^ deluw, fr. Mème, livide, couleur
de mort, || De minsche sprac: Wat meynt dit dat
dese minschen alsoo dootvaru ghescaept sijn ? Aüer
kerttb, 26. Terstont zach men voor 't JBdtewindekin
en voor den. Oliphant, daer die schepenen boven
ter veinster laghen, een jonck ghezelle lanxst de
hnsen verdraghen, welcx hooft h\jnck en zwierde,
en zach gheheel dootveerwioh in 'taenzichte. Ber.
tijden, III, 149.
DOOTVAT, zn. o. Doodkist, fr. eercueil. |l Den
cuyper die maeokt, boven dat. Voor..*., een dood-
vat. JoHAK ▼. Ntbvboboh, Toonneel der ambachten,
blz. 6, aangehaald door Bembry, II, 358, ter staving
van het afiionderiyke woord „vat" voor „doodkist"
verscheidene keeren in de stadsrekeningen van
Meenen voorkomend: || An Jan Van de Steen-
pitte, van vier vaten, . . en twee andere . . . omme
ses doode lichamen te begravene. — Van een vat
omme zyne 'huusvrauwe te begravene. Sek. v,
1562/63.
DOOTVËDE (Doetvede), zn. Letterlijk Dood-
vijandtchap, fr. haine morteüe. Zie Kil. Vee te.
Staat van vijandelijkheid tuttchen twee pertonen of
famiUet, te weeg gebracht door eenen mandag of
door kwetsingen, waarin de bloedverwanten van den
gedoode of mithanddde rtcA het recht toeëigenden
om van den pliehtige of de zijnen wraak te nemen;
wethalve ook de wraakduchtende partij zich haattte
om van de tchepenen of van de peitmakert eenen
vrede of bettand te erlangen, welke haar de veilig-
heid verzekerde, in afwachting van het bepalen van
het xoengdd, fr. étai d'hotiiliié entre deux portonnet
OU families, oeoationné peur un homieide ou det
Meuuret, dans lequd les parents de Voocis ou du
llessê t^arrogeaient ' Ie droit de te venger sur Ie
ooupable OU les siens; c*ett pourquoi la portie qui
redoutait cette vengeanoe s'empressiUt de requSirir
det éehevint ou du tribunal det apmteurt une trève
qui lui atturait la técurité, en attendant lafitation
du prix de la réeonciliation. Zie overigens Defacqz
en Honincks, L'aneien droit bélgique, II, 290. Zie
VBEDS en Montsoen. || Die oic waere in doet-
veeden eü buten vreden, he mochte dragen alre-
hande wapene. K. v. St^-Pietert- Leeuw, v. 1284,
a. 14. Wie waer in dootveden en buten vreden
waer, hi mochte dragen allrehande wapene. E", d.
ammanie v. Brustélf v. 1292, a. 16. Die ware in
doetveeden eü buten vroede, hi mogte draghen
alrehande wapene. It. markgr. Antw. a. 10. IL
meierij v. Loven, 1312, a. 14. Nootsin van doot-
veden tusschen eedele sal geschieden onder sgnen
segel, inhoudende de sake van der veden eü tegen
wyen, pretenderende den nootsin te verifioerenne
en te bethoenen nae den orloge oft vede geéyndt,
oft nae dat bestant dairinne gemaict sal zijn binnen
behoirlycken tijde. y. d. Tav. 13.
DOOTVIJANT (Doot-, doetviant), zn. m. Zoo-
als thans. Fr. ennemi mortel, ennemi jure. \\ Die
huussuekinge dade bi nachte, mit beradenen rade,
enwaer op sinen hantdadegen sctüdeghen doot-
viant, hi waers op xx pont. K. d. ammauie v.
Brut tel V. 1292, a. 24. JST. markgr. Antw. a. 17:
doetviant; K. v. Waalhem v. 1365, a. 57.
DOOTWONDE, zn. Doodelijke wond, fr. Uetture
mortelle. Kil. vulnut letale. || Hoe menieh doot-
wonde ontfenc u hert doe (mZ. Maria)! Bondert
merk. 11 v®. Dengeenen np wien de dootwonde
gheleyt sal worden, zal men ontbieden te rechte
te stane . . Heeft de doode meer wonden dan de
dootwonde, soe sal de naeste van den dooden
moghen legghen die andre wonden up deghene
die mede gheweest zullen hebben ten fayte. DB
Pr. en Br. XXVI. Bupelmonde, 64, Keure, a.
4 en 5.
DOPPEN, bw. Schrijnwerken). ^«^* ^ ^
nuiterie. || Yerscheydo deuren met vospanneelen in
groeven geset, becleet met lysten en gedopt. Staalt-
areh. Procet tehrijnwerkert § timmerlieden, 1635.
Doppen, het simpel stoppen met een bonte pinneken
boven dysere nagels in de wercken diepachtich
gebrocht [/. gewrocht] , sonder nochtans deee pinne-
kens te lymen. ld. 1642.
DOBDE, ranggetal, Limb. Derde, ir. troitième,
komt hier en daar wel eens voor. Zie Vsrdak.
DOBë, zn. V. Deur, fr. porie. KU. Dore, j'
DOR.
DOR.
369
deare. || Tht N. N. oommen syn.... tot Woa-
termans hnys , . . en op syn huys en doren ghe-
Blaghen hebben. Bchayxb, AnahciêSf 14<l« E. Den
mur daer de dore in slut ... — I>e shisedoren.
Mestbvs, Oudste rek. 48. Elc houtmenghere [nl.
houthandelaar] Bal op de houtmarct sijn hout voer
Bine dore legghen binnen xl voeten. Kb. v. Diettt
A| 66. Van altoos gesloten te houden de doren van
de nieuwe portaelen oft afschutsels. C. v. Lavend
Bijlafft II, BegL 1736, a. 46.
DOREEBSNOER, zn. VerptOde hoqfdband, fr.
ruban doré, volgens Christijn, doch wellicht ver-
fffdde gordi^j fr. ceinture dorée. \\ Alaoo van jouf-
firouwen-schoonheden , soo sullen sy [nl. de broeders
en zusters] inbrengen roodt sohaerlaken en peer
[l, peers] sohaerlaken, en de voederen die daertoe
hooren, en kroone, en hoedt en doreersnoer. C. v.
BruêMei^ 8tai. v, 1866, a. 2; Ohristijn m^« aiir0a«.
DOREWAERRE, zn. Deurwachter, fr. huiener
de ioUê. jl Item, Jakemare van Yilre, shertoghen
dorewaerre, overmits behete der scepenen, v se.
grote. Mbbtxns, Oudste rek. 60.
DORCKEL, bn. Lakenweverij. Een zeker, ons
onbekend,* gebrek in de 'bewerking, fr. certain
dffaut, nout ineonnu, dans la fahriccUion {du drap).
II Wat lakehe dat dorckel es, oohte dorecaerdt , . .
K. lakeng.ie Mecheleuy 1331-1333) a. 146. ZieDOOB-
CAXBBSir.
DORMANT, zn. m. Legger , sfandactrd, proef-
maatj slaper j fr. étal&n, modèle de mesure et de
poids. II IJzeren comlepel te Brussel gejusteert
tegen den dormant berustende opt Gorenhuys aldaer.
Eijksarch. Bekenk. nr. 291 (28 juni 1561).
DORMSCHIP, zn. Sen schip bijzonder varende
op de Durme? fr. un béteau naviguant particuliere-
ment sur la Durme? || üne neis [nl schip, nams"]
ke on apiele dormjMsip, ki a gouvernal derière:
deus deniers et maille au monter et autant al
avaler. — JJne petite dormscip, ke on maine a
Ie main et è. rimes , Ie motier . . . Tol te Rupel-
monde, Mei 1271.
DORMTER (Dormiteren, doremtre, dormen,
durmtre, dormerter), zn. m. Slaapzaal in een klooster,
gasthuis, kostschool, te. dortoir. Kil. Peregr.
Dormter. || Als heen heere.., dan syn de la ven-
diers sculdeoh te bringhene 1 tine heets waters
voer den dorden [l. dormtere] — sDonredachs,
alst sine weke es, soe es hi [fi{. de „lavendier**
of waschmeester] sculdech te gane in de Pipe(?),
air prime gheluut es, eü de cleedere die [hi] dan
daer vint es hi sculdech te doene duane [td.
dwaen , wasschen] ; en alsi droeghe syn moet hi se
draghen up den doremtere. Van Lokebek, ^^.-
Pierre, nr. 622, 13<l« E. Die broederen van den
susteren ,' en die susteren van den broederen sullen
ghesceyden hebben hoeren rererenoien [l. refter,
refectorium'], [haeren dormiteren, kopij der 16d«
E.] en een yeghelyc anderen ambachten [nl. dien-
sten]. R^l. gasthuis 's Bosch, Juli 1277, a. 3.
Waert dat eeneghe ziecker vrauwe derghelycke
gheviel [nl. dat zij iemand sloeg] , die zonde moeten
bliven binnen hueren doremtre. C. v. Oent, Orig.
XXVI, Ord. V. 1306, a. 11. De broedere en de
zustre hebben honde firmerie en nieuwe, eü dormen
[/. dormteren] en reeftre. Belg. Mus. VII, 92
(1349). Int clooetere van de Augustijnen tot
Ghendt , . . een cappelle staende bij den ouden
durmtre. de Pottbb, Second. cart. 390, xvid» E.
Dat de meester sal ghehouden wesen alle avonde,
als de jonghers slaepen gegaen sijn, dat hij sal
selve moeten op den dormerter gaen besien oft elok
jongen op sQn behoorlick bedde licht en alsoo
behoort, en te sorgen dat gheen schurfte kinderen
liggen by gave, en oock geen siecke by ghesonde.
Mbbteks en Tobfs, IV, 699, 'Ord. KnecMfeshmisr
16<ie E. a. 14. De religieusen onder den regel van
der derde ordene van sint Augustyn hebben, int
goidtshuys van „der Banck," henne edificien van
dorinter [2. dormter], refter, oóken, en andere
nootelycke wooningen geheelick op hen selven ge-
hadt. Vak Etek, Louvain monum. 263(6), dec. 1698.
DORPER, zn. Dorpeling, piattelandbewoner y fr.
villageois, habitant du plat pays. Kil. heeft het
w. slechts als bn. rustieuSy inurbofius (fland.),
boersch, onbeschaafd. \\ Dat sy sullen moeghen
maecken een vast goet gevenckenisse , . . en omme
't selve te maken, consenteren dat onsen officier
mit den burgemeesteren tsamenlyc sullen moegen
die dorperen, onder den clockslach van onser stadt
behoerende, mit corweyen en anderssins doen dienen.
O. Liége, 27 jan. 1648, a. 7, BUsen.
DORPERLIJCK (Duerperlijck), bijw. Smadel^k,
beleedigend, honend, fr. d*une mauière injurieusSy
offensante. \\ Die eenen anderen loegent [logen-
straft ?) ofte duerperlijck toespreekt , verbreuckt een
lib. O. V. QravCy K. en br. 1, 20.
DORPMAN, en. m. Dorpding , plaitdandbe-
woner, fr. villageois, habitant du plat pags. Kil.
rusticus, milieus, paganus. \\ Doet een dorpman
enen ridder [nl. beleedigt hij hem] , hi ees om
hondert scellinge; eü doet een dorpman enen
onape [nl. eenen schildknaap], die van ridders
aerde [nl. afkomst] comen es, en noch es enape,
hi ees om xx scellinge. K. d. ammame v. Brussel ^
V. 1292, a. 1. It. K. markgr. AnUo. It. K. d.
meierij v. Loven, v. 1312. Het Waaisehe Charter
V. 1312 aegt wu vilains (villanus).
DORPMEESTER, zn. Opperbestierder van een
dorp; burgemeester, fr. premier administrcUeur
d'une commune, bourgmestre. \\ Vertoenen met alle
eerbiedigheyt die dorpmeesters en ondersaeten van
Vliermael-Root, dat sy tegen hennen scholtee N.
voor ÜEd. heeren hebben proces gemoveert. C. gr.
Loon, 1, 386 (1677).
DORPSBOEK, DOBPBLASTBN-BOBCE, LASTBOBCK,
zn. Boek of register bevattende de dorpslasten
of belastingen, fr. registre eontenant les charges
OU impositions communales , registre paroissial,
II Gelyck oock [de schout zal moeten deel nemen
aan] generalyck over alle de resolutien van de
V^et , de gemeente eenigsints rakende , 't zij over
settingen van lasteboecken , veranderinge der dorps -
boecken , maken van repartitien , . . O. P.-B. autr,
31 oct 1716, I, 13; TT, 617, Meist en Gestel
Dat ter greffie oock zullen gebragt worden de liggers
van de gemeyne dorpslastboecken. Ib. iii, 2. Dat
men voortaen zal verscheyden en by apaerte boecken
ommestellen: eerst, de ayden en subsidien; daer-
naer schipvrachten , wagenvrachten , pioniers, re-
montpeerden, uitkoopen van wintergarnisoenen ,
renten en diergelycke; voorts de contributie aan
den vyand, en eyndelinge de binnen- ofte prochie-
kosten , by vier separate boecken. Ib. xxi , 1 ,
Bakende de laste-boecken', ommestelHngen éS reke-
vingen.
DORPSBOETE (Doorpboete) , zn. y. JEene stede-
lijke belasting gesteld op dorpelingen, die als hand'
werkers in de ' lakenweverif toegelaten werden ^ fr.
imposition municipale d charge des villageois admis
è travailler dans 1<s draperie. || Dat de gheiellen
van buuten, als zij binnen commen weroken, sollen
gheven, so zy altoos ghedaen hebben , een doorp-
370
DOS.
DOÜ.
boeie, dato r a. x>s Pb. en Bb. Aalst, III, 466,
K. VoUm-êtmêb. 1420—1464, a. 27.
DORPSCOMMË , zn. t. (Kom of) hisi Ur be-
waring der hijxandertie oorkonden win hei dorp^ fr.
eoffre dan» lequel on ooneervaU les pritteipaux iiires
de la eommune. \\ Wij beyelen wel ernstelyck aen
alle achepenen , borgemeeaten en andere , die eenige
pampieren, titelen oft documenten de secretarie
rakende, ten onderen hebben, alle deaelye ter
greffie te brengen, en degene de gemeente rakende,
in de dorpskomme, onder behoorlycke exporgatie
Tan eede. O. P.-B, auir. 31 oct. 1715, c. iii, a.
1; II, 617, JUsisi en Ghstel. Zie ook kommb.
DOBPSLASTBOECK. Zie dobfs^oeck.
D0RP80NRAET, zn. m. Dorpslasten, fr. charges
du vdlage. || Dat de borghemeeatera . . . Item dat
die gheawocxrena de rekeningen Tan haren dorpe-
onraet onsen droeaaert tilcken jaere auUen over-
brengen , . . die dan oock die rekeningen op *t apoe-
digate af te hooren en te alnyten gehouden blijft.
O. V, Baoenstein v. 1651, a.' IS. Kantteek. Van
dat by ider borghemeeater aal worden gedaen reke-
ninge en reliqua. Zie ook okba.et.
DORPWECH. Zie wbch.
DORREMAENT, zn. Maand Maart, fir. mois
de mars. Kü., en Bredaesehe alm. v. 16i64: Dor-
remaend.
DORREN (impf. dorst, dursi), ow. 1) Durven,
fr. oser, || Van den wolnen aticken, die de priea-
tera van Denremonde doen maken t'haren draghene
en t'haera aelfs verslijtené, eTenverre datsij 't dorren
nemen up hare borat [nl. dat zij er hunnen eed
dunren op doen] , so behoudt de poort daeraf d'as-
aise t'haerweert. en blyft onyerhuert metter la-
kenen aaaiae. pB Vlahibck, Ajsc. 15 (1414).
2) Moeien, it. deooir, || Men hoerde niet dat
yement binnen zinder tyt yeraleghen was ofte ver-
moerdt, noch et en waa ran gheenen node, dat
yement eenighe wapen dorat dragen. — Nie--
ment en durate jeghen iement dueren ofte yein-
ateren aluten. Ja.k ▼. Dixkude, 14. Dat ay
[nl, de boekdrukkera , enz.] . . . openbaerlyck . . .
hebben dorren yercoopen alle aorten yan boecken,
achriften . . . heretyck ... PI. -v, Brab, 24 mei
1667, lU, 18.
DORS, zn. m. Van eene oorkonde. Keerzijde,
mg, fr. dos (d^une eharte); ofr. dors, lat. dorsus.
II Op den dora atondt inageiycka gheachreyen : . . PL
e. VL 15 apr. 1551, I, 397. Stellende zyn achrif-
telick relaea jeghens den daoh dienende up den
dora yan de commiaaie. C. v. Broekburg, ix, 13.
Op den dora yan de acte principaele. C. o. Brugge,
Orig, 22 dec. 1751, a. 69, II, 719.
DORSILLEN, zn. my.(.') ji Eenen aack dorail-
len, geéyal. op ij Ib. x a. Sekatting v. 1651.
DORVEN, bw. Moeien, fr. devoir. || Dat alle
goede cnapen, timmerliede, metaera, ticheldeckera
en leemplaokera yan buten , . . binnen Antwerpen
aullen moghen werken, up haer keersghelt [tU. in-
komgeld], aonder yerboren; eü zy en doryen gheene
poorters worden, zij en willent doen. Kb. v. Antw.
a. 191. Al duerde zyn huere langer, de erfgena-
men en aouden dat yan geender weerden dorven
houden. ▼. d. Ta.y. 189 t**. Die cooper en aal hem
die nairderacap niet doryen oyergeyen , hy eu wille.
278. Sonder dat partQe daertoe m1 doryen' geroepen
worden om kennen oft ontkennen. O. c. Santhoven,
9ivi* a. 166.
PQSDAEN, zn. m. Zie Bebb 2)
DOSSCHER, zn. m. Korendorscher , fr. baiieur
ea grange. || Als nien derscht moet de meyere den
dosaohere potoge geyen. db Pb. en Bb. I. 8i,'J)emf§^
Westrem, 16 (1382/87).
DOSSE, zn. (?). II Van eenen honte en yan y dossen
yerbesicht aent selye wero [«2. aan den muur eener
poort]. Stadsrék. 2finove, 1472. Item, N.. yan drie
berdderen en een dosse dair de deure yan der yoors.
poorten af ghemaect es, oosten yüj s. Ib. 1477.
DOSTER, aanw. ynw. Dese. In dostere yor-
men, in dezer voege, volgender wijze, fr. de eette
maniere, de la maniere suivante. || Dat herVToutire
yan Buedeghem, riddere, heft yeroooht den gast-
huae yan Sante-Jana . . . aine thiende yan Buede-
ghem , . . En die muet hi quiten onthier en aente
Bamisse, in dostere yormen: Dat dat gasthus sal
senden... X^ v. Bodeghem, 11 juni 1277.
DOS WECH , zn. m. Een weg van tien voet breedte , '
fr. ehemin de dias pieds de largeur. \\ Int meten
yan de yerkochte lauden , . . es men ghewoone af
te trecken in de breede: yoor eenen ghemeenen
wech . . ; yoor eenen doswech , daerme^ een ooe
leedt metten bande, ofte daer een peeri rydt ter
zale, thien yoeten. C. v. Auden. xiy, 21.
DOTEGELT, zn. o. Vergoedinfj in een ambaehi
ie betalen door eenen meesier die tot den knapen-
stand vervallen was en weer meester wordt, fr. indem-
nité è payer dans un métier par un maiUre qui Üaii
reiombé dans la oondiiion d*ouvrier et redevieni maUre.
II Zo wat persoon, die meester heeft ghezyn en
knape worden es, en weder meester worden wille,
zal gheyen den ambochte iij ponden parisise yui
doteghelde. K. lakeng. Brugge, Seheerers, a. 8. —
Het art. 28 yan de Scepseheerers is gelijkluidend
met dit en yerklaart eenigazina het w. dotegelt,
zonder het eyenwel te gebruiken, daar het zegt:
„oyer zgn deel yan den coaten die tyooraeyde am-
bocht binnen diere tijt ghedaen zoude hebben".
DOUAOIER, DOÜAOIERIOE , DOÜWA.&IBB. Zie
PI7WA.eiBB.
DOUARIE, DOüWABiB. Zie duwabib.
DOUBEL, zn. DtMel afschrift, dupUeaai (ie-
genbrief}). fr. doublé, duplieaia. || Van alle publi-
que yenditien,.. inagelyokx yan doubela oft tegen-
brieyen yan diere. O. P.-B. auir. 18 oot. 1702,
a. 23, I, 313, Segelreeht.
DOUBLET, zn. Soort van straatsteen , fr. sorte
de pavé. || An Jan Wybault, steenhauwere yan
Bethune, omme dat hy de atede gheleyert heeft,
zoo in dobbel doublet ala „marquant** of gheslegen
te Doublette, xxxyiijm lx cauohiesteenen , omme
daermede te refeotionerene en yerbreedene de straten
yan de stede, betaelt iiijc lix Ib. par. Rbmbbt, II,
293, Stadsrék. 1571/72.
DOUBLETTEN, dobblbttek. Zie stebk.
DOUPHUIS. Zie duifhtjis.
DOUSIJNKENS, zn. my. (?) || Enghelsohe oft
Schotsche douaynkena, friaetten oft gheyreyan. Tol
ie Antw. 1623.
DOUBSLAOH. Zie dokslach.
DOUWAGIER. Zie ditwaoibb.
DOUTSIJNE, zn. ofr. doucine, bij La Cume
yerklaard door trompette , waardoor echter een ander
Bpeeltuig zal gemeend wezen, dew\)l beiden in ona
citaat yoorkomen; Maigne d'Amis, y^. Dulciana,
ofr. doul^ine, was er ook oyer in 't onzeker, de-
wyl hg het heet: musici oantus duleioris species,
yel potiua instrumenti musici genus ^ dus een
zachte zang of een soort yan speeltuig. || In 1427
was het getal speellieden met luiten, doutoijnen,
guitemen, pijpen, trompetten, yiolen en zakp^pen
tot yeertig geklommen. Amtob Bbbomakk, Lter^
146, Jaarl. processie.
DRA.
bttA.
m
DOUWEN» OW. Dauwm (beéUntwenf hevoekü'
geni)f fr. kumeeier, arroter. || O douwende vier en
bomende don, rader rol genade! Rond, merk. 183.
DOUWIëRE. Zie Düwieeb.
DBABCLOCKE (Drabbeclocke), sn. v.AoondJdók,
fr. eloehe de rdraiU. \\ Soe wie dranc metet to
gelage \nU by een drinkgelag] naer dnbclocke, hl
es om twintioh scellinge. En die drinet naer drab-
olooke te gelage in tayeme, hi es om twintich
Bcellin^. Belg. Mus. I, 249, Stadtord. v. Bmttel,
14deE. Die man noch sine liede moeten niet
gewapent [gaen] nae drabclócke. Ib. 252. Dat men
die wikette [nt de kleine deur in de poort] van
den butenporten open laten nl alle avonde totdat
de drabbeclocke luydt. Aned. v. Loven ^ \A^« E.,
Aead, d^arehéol, , xiii 501 , a. 26. Anno 1466 , doen
begonat t* Antwerpen, t'sayons ten thien uren, te
Inyden de docke die men beet die drabbeclocke ,
en naemaela die dieffclooke. Piot, CAron. 79. —
Zooala yerdam het ook aanneemt, van drab ben,
by Kil. CartUarey Hare, veel loopen^ dewijl, als de
poortklok luidde, alleman liep om in of uit de stad
te zQn. 2oo ook moet rerstaan worden het w. drabbe
in de Ckron. o. JHercMen^ Str. 183: || Corta naer
deaen [nl, procureur] kwam hier, metten snabbe,
Een ander procureur, genoempt Franchois Crabbe;
Daema noen een geheeten Eloj Geylens; D'een
oompt van Buggenhout drabbe drabbe [nl, snel
geloopen] . .
DHACHT, zn. t. In Terschillige beteekenissen.
1) Van wapenen. Bet dragen, fr. Ie port
{daarmee) f Ie fait de porier dee armee. \\ Keuren
Tan dracht Tan wapenen eü goTechten. Niemant
en mach binnen dese stadt van Antwerpen moort-
wapenen draegen. C. v. Antw. eomp. Yi , j. 2.
2) Kleederdraeht^ kleedij, fr. ooatume, mode.
II Na deze {nl, na de Rederijkers Tan Bergen-op-
Zoom] kwam de stad Mechelen, allen getooid in
rokken Tan incamaet stammet, gemaekt naer de
Engelsche dracht, zijnde fraei geboord met geel
passement. Van Mslckbbeeck, Peoen, 47, Antw.
JLandfnweel v. 1560.
8)Kleederdraoht der praküzijnB, Coêtume
de$ pratieiens, || Alsoo wy onderricht zijn dat
sommige supposten Tan onsen Baede Tan Brabant
sedert eenigen tQdt herrewaerts hebben begonst te
buyten te gaen het cleedtsel eü uytwendige teeckenen
Tan hiume professie, door de dracht Tan coleure
kleederen en rappieren binnen de plaetse Tan hunne
residentie , . . W ij hebben geordonneert dat . . . alle
-practisTnen, soo adTocaeten als procureurs Tan
onsen Baede Tan Brabant, Toortaen binnen de stadt
Tan Brussel sullen hebben te draegen swarte ciee-
deren [ende ?] mantels , en dat deseWe , gelgck oock
alle andere hun willende bemoeien met de Prac-
tycke, als notarissen, clercken Tan de eomptoiren
Cffte Tan practisynen, hun sullen hebben t'onthonden
Tan het draegen Tan rappieren binnen dese stadt
Brussel, tenwaere dat sij stonden op hun Tertreck
om te doen eenige reyse buyten deseWe stadt.
Jnae. V, Brab. 26 noT. 1686—12 Oct. 1714, VI,
26. Ord, nopende de dracht van de eleederen . . .
4) LakenweTerij. || Item, alle smalen, grauwen
e& blauwe draeijen Tan der binnenhallen sal men
niet min opruwen dan met Tijff drachten. K. lakeng.
te Dieet, Begl,. droochscheerdere v, 1545, a. 38.
6) Ondersteuning , begunstiging , fr. soutien, faveur,
ofr. port, zie La. Cttufs. 2iegswyze in de oude
oorkonden : 1) Sonder dracht , gunst of dissimulatie.
Mekenk, v Brab, reg. 136 fol. 287 (10 Jan. 1511).
DRACHTICH, bn. Van Trouwen. Zwanger, fr.
enéeinie. || Een generael dino es, daer een ondraohtich
wijf huwet, al ware si ma8cht,'so ne sal geene
bileTinge houden; en es een wijf draohtich, zy sal
se houden, updatter niemand bileTinghe an en hilt
als haren man dleen ' anequam , eiï updat het es
zQn eerste huwelick naer dat hem anequam. Leenr. v, '
1628, H ij r».
DRADEN, bw. LakenweTerg. || Vort, soe en mach
niemen Terwen noch doen Tarwen stucken noch
lakene met meeden daer twit in blauwen ghem inch t
es, noch ghewisselt, noch ghedraet, noch ghedweelt,
noch ghedobbolsteert , noch ghetraelget, noch ghe*
rande legwerc. K, lakeng. Mechelen, ISSl — 1388,
a. 43. Wat lakene dat ghedraet es, ghedobbel-
stoert, ghetraelget, gheworptafelt , ghewisselwarpt ,
ghemoreit, ochte in enegherande maniren dat men
maken mach, daer ghene ghesodene woUe toe en
es eü hoert, moet Itj twiste boghe ghesceert sijn.
Ib. 90; item 93, 122.
DRAECHOUT (Drachout), zn. Mout dienende
voor het opwerpen van wallen, schans of bolwerken ,
fr. hois servans a eonatruire des remparts, des for-
tifications (Verdam). || Item, de o draohout-en . .
50 Ib. TÜj s. Tpriana, I, 161, in eene Fr. rek.
T. 1378, Stedehuus. Betaelt Hans Caleman, Tan
^ (200?) drachouts, elc hondert iij Ib. t s. Stads-
areh. Bergen-op-Zoom, Beken. v. 1528. Es gere-*
solTeert van Dordrecht te becommen den nombre
Tan twee hondert drachouten tot het maecken Tan
sekere quantiteyt scheurboxen (?), dienende tot
fortificatie deser stadt. Ib. Besol, t. 1620—1626,
9 mei 1621 , n». 84.
DRAEIJEN (Drayen), ow. Van Toorwerpen of
zaken. Zich uitstrekken, fr. s'étendre (d'obfets et de
choses). \\ Alle wintmeulens, watermeulenS , ros-
meulens eü smoutmeulens , sooTerre die drayen , . .
worden gehouden Toor haefdeylich. O. v, Santhaven
V. 1664, a. 105.
DRAECKWERCKEN, zn. mT. Dit w. komt
Toor in de keizerl. ord. t. 18 apr. 1551, a. 3, in
beide de plakkaatb. t. Brabant, I, 497, en t.
Vlaanderen, I, 803, rakende het goudsmedersam-
bacht: || In holle werken, draeckwercken offc cleyn
wercken * op amausen geladen. — Doch er moet
gelezen worden: draetweroken, draadwerken,
ouvrages en fUigrane, Tolgens JZs^. du grand eon*
seil, nr. 5, fol. 114 t^, Rijksarchief.
DRAETRECHT, byw. Lijnrecht, fr. en Ugne
droite, au eordeau. \\ Dat d*erTe Van der Eycken,
die staet in den gracht Tan der Lazaryen erTe al-
daer ghelegen, draetrecht te treckene toter kappen
Tan Wouter Baus grachte, daerane gheleghen.
Wouter BauB straten Tors. toehoort. Schep, Land
V, Diest, 4 mei 1424.
DRAÓEN, bedr., wederk. en onz. werkwoord.
In Terschillige beteekenissen. 1) BelioTen (ol
consent) dragen. Zijne toestemming of inwUli-
ging geven, fr. donner son consentement, || Elok
momboir moet alleene . . . responderen en goet doen
Toer alle tgene dat binnen den tyde Tan der mom-
boirien . . . geschiet is , soeTerre hy daer consent en
belicTen heeft toe gedraghen. O, v. Antw, 1646, x,
28. Met declaratie Tan den weesmeesters die teelTe
consent [nl, tot Terkoop Tan weezengoed] gedaen
hebben, eü Terclaringe Tan den redenen daerant
sQ tseWe consent gedragen hebben. C, stad Me-
chelen, TT, 19.
2) Eere dragen. 'Eerbied toedragen, bewijzen,
it. porter respect, Umoigner du respect, || lek
geloTe, sekere en sweire dat lok dragen en berw^flen
sal de heeren schouteth, borgemeester, schepenen
372
DRA.
•n iMt der lUdt eö triJTange tu Lier, en mede
d« httrtu TU de lakeogolde alhier , >Ue «era ,
rereientie fd weerdigheijdt , ui der banckni ra
gnvchten tui jnstitian lillende ea ooek dierbuijteo.
C- ». Z«r, »t>(, ITii , 2, Sti der proarear:
S) Peitea dragen. Van rtraea eurh. Aa»-
halm, bnatttm^ b. dTumt demamdt at jmMticr)
iiiwiiii', eamlrmir. || Van de fejten bj deo heeech
gedragen. C. Had Jptrta, llt, 20. Dragen een
feit aeli iem. ZieA tarotpen op iem' gttmu/etis,
fr. M rtftrer, n apptltr (d'aa faïi) om timmipiagt
4» q». 11 Ed nreiren aladao opeubaerljck de ge-
toggaD dat ar tbd 't gene des men han nagen
Ml, eó {■'tije aen haa gedragen beeft, «uilen
•^gen de beMe waetfaeijt. C. >. AmIk. eomp. Vil,
iüj, 31.
'' '^ ' ~ ' * I. Sacijt opitrfrtn, hewtjztw,
tr. )ai,
, éirt ■
|| Qbeen coopmaa en draecht gheloore op lynen
hantboeck, tem; Tan waeie ter itete int clejne,
met maten en gtieirichten uujtgheleTert , lot tvee
pondm grocM. C. c. Aaül, ili, 8.
6) Getuigenij (oorcontechap) dragen.
OtirngtnU dragtn, gnxit, gtttagm; melding makf»,
fr. perltr, ratdra UmoigiuÊge, dfpottri fairt ma-
tiom de. II Bidden N. N., acepenen ran Bnuele,
dat ai bare H^hele ane dese lettren hanghen omme
gherecht «coiueap te draghene Tan iJlen dewn
TOrewaerden. 11 Jaai 1S7T. Aengeafen die ge-
fajgen andan nyet en draegen üi den optoep.
C. gr. LooH, I, Tin. a. 84 (1430;. AIbo dro^b^
I* eendreclitelec ,* en Jigelljc ■andnlingbe , dal...
Wat bon «aerhejt op dat Icetament gbedraghen
hadda ■ ■ . Bo derden wj [nl, ■chepenen], ghelijc
dat die vuerhejt TOer ghednghen heefil. Schep.
V. MtUerl bg Dieil , 18 mrt. I43&.
.8)
laakb
Die h^a/tM, fr. eomruUre (■■ ade reprAemiAle).
II De momboin eq >jn njet gebonden inae tealane
Toer da renten ofC goeden die aj Toer de seeakin-
dM'«D gecocht hebben,., tenwaere dat bleke Tan
MDighe late [latente .-] iM, eTideate culpe oft aimu-
latie , die de momboicm daennne gedragen aoudbn
moegben hebben om hen aingulier proSyt, len
acblerdeele Tan den veeekinderen. C. v. AmIit.
lUh I, 12.
T) 'l e m. dragen, Mem ondeTilaimen, tnoordetUa ,
itgümligea , ft. lomUnir , avantager, favoriirr qn.
II Omroe dat de porten Tan der atede Tan Ypre
willen dat men met ghener reidene zegghen moghe
dat IJ jemene in line qoade faiten dnghen willen,
■o Eoaden i; oonaenterea , . . dat men Tan dien
bite alle manieren Tan lieden... boren zoude,
die goede lieden «aren, en beat Tan den faite
weten mochten. Varia Tprentia, 69, BcAep. c.
Ipereit aait de» graaf (1384). Dan, [de burge-
meeeten en raad] aulleo allefna die bouRieialen
dairmit [ui. met ds atadipenningea] laiten gewerden
t'onaér TOen. atat proffijt, en alle fauten [ui. ach-
teiatellen] die men, nae wettige rekenschap, be-
Tinden aall oatBt atat aculdich te ajtx, terstont te
doen purgiereD eö betalen, aonder ymaut dairin
te draigen oft Tenchoenen. O. Lifge, 11 dec.
1600, a. 4, HaeêM. Ten aurpluuae, daer i;
■eggban eft atrojen dat w; nyet corrigieren noch
pngnyerea irillen, noch ghedooghen dat men
pngn jere oft oorrigiere deghuene die 't T>el Terdient
nebben, efi die onao toon. etede Tan Ghendt
gbeetelt hebben in onMr onghenaden, alzo ly
Mgidien, en dat wie [i. wyj die dragben efi be-
•cDoden jegben recht, ny en hebben, tot noch
DÜA.
toe, in alle de r _
nyet rermaert gbeveeal dan OTer een prinebe recbt-
Teerdieh en Tan goeder jsstieien. God ly'a gbe-
looft. ScuTsa. CoUaiit, 51. Hoe bj [bL de gnaf]
Hoeriblock , noch de lyne, nyet en diaecht noch
diagben en wilt, meer ponyeren, hebben ly mea-
daen, partien ghebooct. Ib. 63.
8) Eennii, ook Toonia dragen. Ala aebe-
pao, laat <A leenman kennia nemen Tan de taken,
iM miipretf , fr. praidr*
lei vuirwire; amen prif
jualiié d^idetim, de Itmamcier om
de /emdaiaire. || Hetne sal niement rauxinghe
ontüen, kenneceen dragheo, noch orer TOnneaae ataen
hine hebbe eerst manacip gbedaen <rf fyantheit
ghezworen , . . Becbte kenniaee en goede Tonneeaen
te draghene. LeeartcU d. BiÊrg n. Bmgft, a. II.
Dan , bi {mL de BOii*erain baüliaj maent se |al.
de geleende mannen) dat ai den Taasael of mbgijt
goede kenneaaen draghen, goede Tonneeaen wyaeD,
en tranwe doen in dese aaken ala haren reehlen
here. Lemr. o. l'SS, fol. e t<. Daer partien din-
gen, en de here of partie deene aterft, en daerbi
bnten wetten ralt, eïat. datter eenige kenniaae
5 bedregen, of orcondacepe geboort ea. Ib. Coi
i Belic
jen. ffe/ en-^faa,
opdragen, fr, releier (mm fitf). \\ Soe wal manne
die lyn leen aen eenen anderen beere draecht dan
aen lyuen heere daeraf dat men dat leen boudt,
die Terbeurt lyu leen lyn leefdaeghe lauck, eö dia
leenbeere mach dat leen tayner tafelen leggheo.
BoiBOBEV, LtemrecU, a. 13. Kn waere een leen
Tercregben in rollen atoele, dat aonden de twee
naeate Tan Tider efi moeden lyden gel jck draghen ;
maer waere daer alaoe Teele goeta, dat «mana
Trieoden Tertichlen [doen Tertichten ?] mochlen
der moeder Tiiende, soe sonde dal oir Tan amaiia-
panoeo ewech draghen, overmits dat die leene niet
gespleten on moegïien lyn , het en ly by conaento
Tan den heere. Ib. a. bb.
10) Lijf noch iit dragen. Tan kaaien. D»
dood of eene lijftlraf nitl bepalen , aief rtrordnen ,
fr. ne pa» t/aluer Ia peiite de mort o% uae peiwe
corporelU {parianl de ttalmli'). ]| Allen boeten oft
keuren die 1^9' noch let en dragen , daer der Toeeht
inue gericht es [al. waar hij recbt op heeft), moet
der ecouti [f. scouthet] doen Tonnissen totten Ter-
suecke Tan den voecbt. Piot, Cari. ÜS9, JT. e.
81- Truiden 1 &3Ö , Fr» eompoiUien , a S.
11) Processie dragen. Die lalen uit- af on-
gaan, fr. faire lorlir ia procatrioa. || Men lal
Toorts Ukken lOndaghen dsemaer draghen pn>-
casaie, elc in zjn kercke, lea weken lanc ghedn-
rende. HütttïIO, Corpor. 83. Ord. 28 juni 1544.
Hebben, wy oTeial Tieren van bijascbap ghemaect,..,
Toorl^ proceasien generael ghedregben. Piot , Ciren.
801. It. 816. Dst men, omme God almacbtich ta
biddene Toor de Tjctorie , Toorspoet en proaperiteyt
Tan de K. Maj',, cü omma ghetjdieh weder TOor
de TTuchten tso eerdrjcke, draghen sal up mor-
ghen generale en solempnele processie.
12) Dragen een wapen op iem. Het op
iem. rieAten, gericht houden, Sr. diriger nne arwte
contre qn. || Sou wie eenighe verboden wapenen
draecbt, . , oft die op üemenden draecht graden
buaaen oft gegpannen bogen , om dien te OTelen
aen lyfT oft aen leth , verbuert den boogalen wille
te ghelde atsende, te woten lx realen. C. t>. Ba/-
DRA.
DRA
373
t a e lm ans. Die goedkemren^ fr. appromoer ^ faire tienmet
les paroUt <Vun avocat, \\ Daer een taelman in rechte
oompt en wilt spreken dat woert Tan enigher par-
tien, die meyer Tiaghet der partien: oft zj dat
woert aen hen draghen dat die taelman gesproken
heeft? BoXHOBXKy Leenreehiy a. 106. Soo wie, als
procuraar iemandts woordt doende , spraecke eenighe
woorden die de part\je, die hij dient, niet aen
heur en droegh, die verhenrt . . . een gelte Bijnsch
wijn. C. V. HereniaUy ii, 28. Item Cqüaeie, 68.
II. Wedsre. Hem dragen. 1) Zieh gedragen, kan-
delem, fr. se condmirej se monlrer^ ag%r. || Wij,
meerokende en aanziende hoe dat onse yoors. lieden
hemlieden langhe tijt wel en tamelicke ghedreghen
hehben t'onswaert, en te dien hende dat zij voortan
hemlieden te het draeghen, en te meer ghehouden
s^jn snllen ons wel en ghetrauwelicke te dienene.
DB POTTBB, Seeond oart. 96 (1872). Hoe hij \nL
de yerweerdere], comparerende voir reoht, hem
dragen sal. t. d. Ta.t. 1. Hem voorts interdieerende
meer herberghe ofte taverne te hanteren, eü hem
nu Toorts zoo taroelyck en eerljck in als te draghene
als dat over hem gheen olachte en yalle. TtoMes
marit, III, 147 (1566). Dat sij [nL de procureurs],
in 't Terbaliseren oft dicteren, hen reyerentelijck
en civilijck sullen draghen, sonder d'een d'ander,
den partijen oft iemanden anders, te injurieren,
te sohobberen [nl. schampere woorden toe te duwen]
dt reprehenderen. C. v. Lier, SHjl, xtii, 15. De
procureurs . . . moeten soowel den armen als den
rijcken dienen, en hun overal draegen met sulcke
weerdicheyt , eerbiedinge en andersints , gelijok . . .
de adyocaeten. C. v, Aniw. oomp. V, iy, 13. Sullen
alle de yoors. meesters en meesterssen hun moeten
draegen gelyck een goed man- en yiouwpersoon
schuldigh is. Ord, magistraat e. Loven, 27 juni
1784, a. 8.
2) Het den yierden naamyal, of met het yoegw.
als, of het yoorz. eooc Ziek noeme» zulk een,
en het wezenlek sijn, fr. se qualifier nn iü, et Vêtre
réellement. || Dander deel [nl y. Vlaanderen] dat
licht onder den keyser metten ey gendom e, en is
Seheeten theerschap en de heerlijckhede yan Ylaen-
eren, daeraf de graye hem draecht als souyerain,
en is in possessie daer te wijsene by arreste en
sonder resort. Wiblakt, Leenr, 9. Dat hy noynt
de predicatien yan Herdoopers ghehoort hadde,
maer wel eens zoo tweemaels ghehoort zeicker yer-
maen dienaengaende, dat deide eenen Jan Kerbusch,
hem draghende Herdooper. JSroubUs marii. III,
158 (1567). N. N. hem draghende als ministers
yan de nieuwe ghereprobeerde religie. Ib. IV , 205
(1569). — Ook yan zaken. || Wie dat woUe yer-
ooept binnen Mechelen in ghelen zacken, en
gheloeft hi dat si hare wale pnder draghet alsoe
alse men se boyen siet, en en es süs niet, dat
moet men beteren met manessen sdekens [eü] met
wiadoeme der ghesyome, naer die waerheit. K,
lakeng, Mee^len, 18S1 , a. 1.
8) Zieh valsehelijk uitgeven voor , z. valsdkdijk de
hoedamgkeid toeschrijven van, fr. se qualifier f aus'
êemeni de, s^attrUmer faussement la qualité de.
II Metten gebruycke wort yalscheit gedaen by den-
geenen die hem draeght yoir eenen ridder, dootoer
oft notarija . . . , en sulo niet en is als hy hem
uuytgeeft. y. d. Tat. 65 y^. Dat yele persoenen . . .
hemlieden draeghen als ghetrouwet en ghehouwet
wesende, hoewel nochthans van tzelye huwelicke
gheen behoorliok ghetuighenetse ofte kennesse en
es. C. stad Brugge, Orig. clt, 1 apr. 1581,11,443.
4) H»m dragen als appellant. Ziek sistUmf
optreden als beroeper, fr. se porter pour appélant.
Il Als yeraandt yan eenighe yonnissen, in de yoors.
bancke ghewesen, hem wilt draghen oft draecht
als appellant , moet *t selye doen binnen thien daghen.
C. V. Casterlee, ii,24. Als erfgenaam. Optreden
als erfgenaam, fr. se porter hMHer. jj D 'erfgenamen
yan den dooden , . . soeyerre sy hen erfgenamen
yan den dooden draghen willen. C. o. Antw. 1545,
XIII, 30. Alle persoenen. .. 't zy by hen selyen,
oft by hunne ouders, daeraf sy hen dragen als
erfgenamen. C7. v. Brussel, 1606, a. 91.
III. OKziJDio. 1) Melpen, haten, te stade komen, fr.
Sire utile. || Doe swoeren yoort twee hoerre [hoire?]
broedere, eü yolquamen; doe calengierde dese
dander partie eü seyde: sy en soude holr niet
dragen, want sy haer [hoir.*] brueder waeren [nl,
de eedelifke getuigenis van hare broeders zou haar
niet baien'\. ... — Voort, «so wysde men hem [nl,
den baljuw]: dat broedere hoir wel mochten dragen,
want sy niet en waren partie yan den goede
[nl. tij hadden er geen belang bij]. Vonnissen e.
Ucde, 18.
2) Wettig, geldig, dêugddijk zijn, fr. étre lêgal^
valide. II Heryachteoh man die leghet te steryene,
hi mach recort doen yan sire kenlioheden yor eenen
scepene ofte yor meer; en dat recort es sculdech
te draghene ghelyo of hy leyede en hy oroonscepe
droughe. C. v. Oent, Or. charter v. 1297, a. 120.
Het geyalle dat een man werde gedreyght , of hem
werde tsyne gestolen, hy ga ten amman of ten'
meyer, en bedage hem yan dien dinghe; dan
moet damman of die meyer manen den scepen ^^t
hiere mede souldich es te doen.' dan selen wysen
die scepene of die late: dat hire een waerheit
[nl. een onderzoek] es sculdich af te done; en en
waere sy by yonnisse aldair niet [gewyst?] so en
droech se niet. Vonnissen v. VoóU, 10.
3) Bedragen, bdoopen, fr. se monter, s'élever d,
eomporter. || Op dat die comanscap j lib. grote
droeghe ochte min. Kb. v, Antw. a. 86. Altoes sal
de stat haren olerke en haren bode schicken bi
den assizen, omme te wetene wat^ dragen yan
jare te jare. Aoad. d'archêol, XI v, 51, Anal,
14de £. jjat broet sal gelden ind getaxeirt werden
by den yoirs. gerichten also yele als die merct
draghen sall yan den kome. JT. e. Tongeren, 27
juli 1469, a. 15.
4) Aen 't lyf dragen. Van eene oyertreding.
Lijfstraf op staan , cmn verbonden zijn , fr. Mkoir mne
peine corporeüe {è une eontravention), s^y rattaeher.
II Waert dat iemant breucke braeck, en yoor den
brencke ghenoech ghegoet ware, oft wel yerboi^
ghen coste in den Lande yan Meghem, die en sal
men daenroor niet in geyanckenisse leyden noch
doen leyden, het en waer dat aen 'tlyf droeghe.
Landeharter van Meghem, juni 1408, a. 7. Zie aJa
bedr. wkw. 10).
5) Dragen aen iemt. tuin. Dien sehenden{f),
fr. digrader la eUtwre de qn. {?) || Soo wie men
beyindt aen jemanta anders thuyn bvekende oft
draeghende sal ghehouden syn den gheheelen
thuin, die ghebroken is, wederom op een nieu te
maeoken, en eyenwel die keur betaelen yan ygf
ylaems. Landeharter v. Meghem, 1587, a. 6. Kant-
teek. Die ^n anders thuin scheut, moet dien opnieu
maken.
6) Dragen tot. Strekken tot, uiHoopen op, ten
gevolge hAben, fr. tendre h, aboutir è, avoir pour
eonséquence ou résidiat. || Valsoheit en meyeneedt
en paijurie, die niet en draight tot iements preju-
dioia, iiiiiden, soailen oft achtexdeele, die haeft
47
374
DRA.
DRE.
alleenlijc God den Heere tot eenen richtere , wree-
kere en doemere. v. d. Tav. 70 t«.
DRAGEN y zn. o. 1) Lasty hezwctarf hinder ^ fr.
ekarife, ditagHmewt^ dofnmage. || Waerd also dat
ons portren omme dit ocquoison yet mesBchiede , . .
of 4eraf dnghen hadden, dat zoude de heere en
de stede an hemlieden draghen. ds Pauw, Vgb.
96 (1366). Om de voors. mesdaden beter te be-
letten, hebben wij allen oft oen ijeghelicken toe-
ghelaten en toelaten by desen , Trijelicken en zonder
eenich draghen doot te slane fleghene die dezelve
ghedaen zouden hebben ofte attenteren 'te doene ,
als openbare grassateurs en straetschenders. Ber.
t^dên, III, 216.
2) Omdertteuninff , hevoordeding , fr. êouiien , appui^
faveur, || Als 'tcommen es dat de Toors. vier per-
soonen , by ons ghestelt , tot deze zaken te weercke
ffheleyt hebben en willen legghen dlast dat zy
hieraf van ons ghehadt hebben, en hebben daeraf
de waerheyt doen openbaren, en daertoe haer ghe-
trauwe beste en vermoghen ghedaen, zy en zyns
noch nyet te boven, by der jonsten en draghene
die de TOors. N., N., N. en d'andere beschuldeghe
[nl. beschuldigde] ghehadt hebben van eeneghe Tan
haeren vrienden, maer hebben daerinne ghehadt,
en hebben , de voors. vier persoenen , onse ghelaste
[nL lasthebbers] grooten stoot en beledt. CoUaciet 48.
DRAK£(N)BLOëT, zn.0. Eigenlijk: zeker plan-
tenvocht; overdrachtelijk: een scheld- of verwen-
schingsnaam , als : verwentéht 'gébroedf fir. am propre:
eang-de'dretgon , jus d'une plante ; flgurémeni : ierme
tMfurieuXf ou de tnalédtciiony iel ^e: maudUe
engeance. \\ Een wonderlicke groote protectie des
Heeren, dewelcke de stat bewaert heeft van te
vallen in de totale ruyne iiaddet willen succederen
naer den wille en begheerte van dat drakebloet,
onse vianden, danof wy den Heere niet en connen
ten vollen ghedancken. Piot, Chron, 678. It. 712.
DRALAEBT, zn. Draier, talmer j mie f dier, die
een geding in H Umg wU trekken ^ fr. iemporieeur ,
edui qui veui tirer un proces en longueur. Kil.
Draeier, draelaerd, eunetaior. || Eenighe wet-
houders verderen nochtans, Als de wethe [nl, de
dagvaarding] ghedaen wort, dat dan te hans De
beclaechde hem op den staenden voet Mach ver-
borgen, tsy vrouw of mans. Met eenen halven
stuver; maer sulcke callans [nL klanten], Dat dra-
laerts syn, niet hebbende spoet, Sulcke beneficie
hem gheen voordeel en doet; Want soo haest de
Weth rogge heeft ghekeert, Elck dan voor *tver-
borghen betaelen moet Sesthien plecken. Chron. v,
Merehten, 8tr, 42.
DRAPERIE (Drapperie), zn. v. Lakenweverij ^
de lakenbereiding f fr. draperie , f aibrictUion du drap,
Slil. Draper \je. K. lakeng, e. Leeuw.j 1248, de
jMNMW preparandis, || Dit zyn de kneren, statuten
en ordonantien die ghemaect en ghekuert zyn upt
faict van der drapperie. JT. lakeng. Meenen, 1545.
DRAPIER, DRAPSBISB, DBAFFIEB, VT. DBAFIE-
BBS8B, DBAFIBBIGB, DBAPPIEBE&HX. Kil. D rapier,
drapenier. Lakentoever, lakenfabrikant , fr. dra-
pier^ fabricamt de draps. || Dat negheen scerier no
drapier vercope no zende enech laken of alflaken
eneghen vreimden man, no anderen, voor dat ghe-
scoren, gheavrecht en ghezeghelt es. K. lakeng.
Iperen^ 1363. iii, Scheners, a. 2. Dat gheen dra-
perier make no doe maken, no verwe no doe
verwen, Lombaerden no negheenen andren vrem-
den lieden goet, waeraf dat sy bare bate te voeren
weten, db Pauw, Vgb, 26 (1338). Dat gheen dra-
perier noch wevere ghene andere neringhe en doe , . .
dan alleene wullewerke. Ib. 71 (1368). Dat alle drap-
piers eiï drappiereghen, van nu voort, ghehouden wer-
den lettren van certifficatien te hefiene van de coop-
lieden daer zy de wulle jeghen coopen zullen,
inhoudende de sorte van der wulle, waervooren
dat zij die ghecooht hebben, daerinne begrepen
tmarck, nombre en ghewichte. JT. lakeng. Meenen,
1546, a. 2.
DRAFIEREN, bw. Laken maken of urnen , laken
bereiden, fr. fabriquer du drap. Kil. Drapenier en,
drapieren, exereere lanifieium. || Alle manieren
van lakenen die men maken en drapieren zal in
de stede van Ypre, moeten wesen goed, loyael en
eenvoudich ghedrapierd van wuUen eiï van gaeroe
tussce den tween lysten en den tween endelstripe.
Eb. lakeng. Iperen, 1363, Titel.
DREET, zn. m. Wind, gewestelijk prot, scheet,
Kil. Dreet, j. Dt et e. fris. sicamb. crepiius. || Soe
wie tusschen stecken, oft tenige plaetsen daer de
gulde vergadert, enen dreet liete, om xx sch. pay.
A. Wautebs, Sermens, Ord. v. 1446, § 12.
DREFT. Zie dbicht.
DREFTIJT. Zie dbiftijt.
DREIGELIJCK (Dreegeliok, Limb. driegelijck),
bn. Dreigend, bedreigend, fr. mena^anL Dreige-
lijcke woorden. Bedreigingen, fr. des paroles de
menace. || Wair ymant, die den anderen veede
dairom, opworpe, jof lelike woerde of driegelike
ghave,.. Piot, Cart. II, 65(1374). Waeryemant,
die den anderen veede dairom, opworpe of lelike
woerde of driechlike gave, . . Ib. 134 (1393). Ghe-
vanghen . . . ter causen van dreegheliken woorden.
C. siad Brugge, II, 548 (1448). Soo wie den anderen
met dreyghelijcken woorden overvalt, oft eenigh[s?]
anders vreest , oft dreyghementen opset , . . dat die
sal staen ... tot des heeren gheuaedeu. C. e. Maveu'
siein, 1464, a. 8. Zo wie hem bevreest van eenighen
inzetenen van IperÉbnbacht , tzy by faite, «dree-
ghelicke woirden, oft andersins, die zal moghen
commen aen den heere eü Wet, onder vrien degone
wonachtigh es, daer hy hem af bevreest, affirme-
rende by eede cauze daertoe hebbende. C. Kast,
Iperen, 30. 2So wie bevonden ware, dat hy iemandt
tiede ofte opzeyde , dat hij hem bedreghen hadde in
eenighe duergaende waerliede ofte in anderen waer-
heden en hy dien dreeghelicke woirden daerom
gave, dat ware op de boete van thien ponden
parisz. Ib. 123.
DREIGELIJCK (Dreygelljcken), bijw. Op eenen
dreigenden toon, fr. d'un ton mena^ant, || Die
iemanden van der Weth, ofte in stadts dienste
wesende, dreyghelijcken toespraecke ter cause van
s\|n officie oft dienst , . . wordt ghecorrigeert arbi-
traeiycken. C, v. 's Bosch , ni , 22.
DREIGEMENTEN (Dreegementen), zn. mv. Be-
dreigingen, fr. menaces. Kil. Dreyghementen,
mime, || Indien zy, *t zelve doende [nl. op kloos-
ters en bij burgers gaande teren zonder betalen],.,
userende van eenighe sturicheyt, dreeghementen,..
dat dieselve . . . ghestraft zullen woiden met de
galghe. Fl. v. Vl. 15 juni 1656, a. 2, I, 80; it.a.8.
DRENCKE, zn. Drenkplaats, —uyed voor het
vee, fr. abreuvair pour Ie béiaü, Kü. aguarium,
II Niement en sal... sine messade, ocht dwater
datter af comt , moghen leiden over eeneghe straten,*
noch in de veste, royen, noch eneghe drenken.
Kb. V. Antw. 168. Dat men van nu voirdane de
morderige perden, en die den ridegen worm hebben,
en de scoride perden, in de drencken bynnen der
voirs. stad gelegen niet drencken en zal, want
ander goider manne perde, daeraf onbesmet zynde.
DRI.
DRIJ.
375
da«rby gesohent worden. Mebtekb xv Tobfs,
III, 622 (1427).
DREVE, sn. y. Ihttf^ laan, ft. allee éFarhres,
Sol. Dreve, rije ran boomen. i| Oft gmant
Bulcke boomen [nl. opgaande] moetwillioh hadde
affgehouden om eens anders droye ofte lije [twr.
leije] te schenden , . . sonde oock . . . mogen worden
gebannen, oft.. C. v, Antw, comp. VI, j, 84. —
Inzonderheid wtff voor het veevervoer, langswaar
men het yee naar de weide dreef, particul. allie
powr eonduire Ie héiail am pdiwrage. \\ Een drere om
beeaten te dryren, moet zjn wyt seven voeten.
O. V, Aalst ^ X, 6.
DREWEN, bw. Dreigen f bedreige», &. menaeer.
Kil. Dm uwen (veius), minari; Schiller u. Lübbe
Dronwen, Hoogd. Drauen. || Soo wie anderen
drewet, dat is dreyght oft wenokt met eenen boghe
oft met eender handtbusse, oft eenen boghe, oft met
eender handtbusse oft eenen royer [nl, roer] ge-
heeten, in erren moede, die sal den heere Ter-
beuren ses pont. Landeh, o. Meghem^ 1627, a. 5.
Kantteek. Breuoke van te dreyghen met boge
oft royer.
DRIAKEL. Zie tbiaksl.
DRICHT, zn. y. Een w. eigen aan gansch Vlaan-
deren, zooals De Bo zegt: De bebomoing van Hlandy
heéiaande in ploegen en zaaien of planten ^ fr. la
culture de la terre, oontietant è idourer el semer
OU planter. Het heeft voor synoniem het basterdw.
labeur, fr. labour, en gaat yeeltijds gepaard met
saet en yette of yoetsel. || Als den toohtenaer
selye bedryyer geweest heeft, syn hoir geheel staet
om te hebben yergelt yan yette, drioht eü zaedt,
naer landrecht. C o. Qentj zxy, 25. VandenHane:
reetUuendiS eunt impenem raüone fruetuwm perci-
piendorum faeta. — CX>k met het herhalingsw.
labeur: \\ Een persoon besittende in pachte hof
met huysen, schueren en stallen, yermaoh, totten
uytgaen yan zynen pacht, expirerende ghemeene-
lyck up Eersayont, te labeuren, messen en saeyen
ae costumelicke braeke yan den lesten jaere; en
indien den meester ofte ancommende pachtere be-
EBrt taelye besaeyt cooren op te doen tzynen prof-
, zoo zyn zylieden den afgegaen pachter schul-
I te betaelen labeur, dricht en saet. C. v. Aalet^
xiY, 12; art. 18 zegt alleeniyk: labeur, mes en
zaet. Zie db Bo.
DRIEGROOTSPENNINCK, sn. m. Zilveren
munt geelagen tifdene de momberdij van Mcunmiliaany
fr. denier de troie groe frappe soue la mambournie
de MaaimiUen. ▼. d. Chijb, Bertogdom^ 195.
DRIELANDER, zn. m. Zilveren munt geelagen
onder kertog Jan IV van Brabanty fr. monnaie
d*argent /rappee sous Jean /F, duo de Brabant.
T. D. Ghijs, Hertogdom, 135. Zij werd aldus ge-
noemd omdat zij loop had in Brabant, Henegouw
en HollAnd, en dat zg in deze drie landen geslagen
was, nl. te Brussel, te Sint-Geertruidenbeig en
te Valencija || Drielanden yan Brussel eü Hene-
gouwe = xij gro. oleyn. Muntwaarde v. 1434. Den
Brueselschen , Valenchynschen drylanden = y plo.
jen ingelschen. ld. 1436.
DRLE8CH, zn. m. JFeide, weüand^ fr. pAturage,
prairie. Kil. Driesch, driesland, dres, dres-
land, ager novalis t navale, vervaetumy ager pas-
emUf ^ Fland. paseuum; middeleeuwseh Lat\ju
driseumf ofr. trieu. || Walterus de Drisco, Schepen
te Diest 1295, heet in 1306 Wouter yan den
Driesche. — Huys en hof, mitter borohtgracht, om-
grayen, mitten nederhoye, bogaerde, boesche, lande
en driesflche dairaen gelegen . . * in de piochie yan
Eeokeren. Bekenk. v. Brab.^ reg. 137, fol, 102 y*
4 juli 1519. Den pachter zal yermeughen alle meers-
schen en driesschen te besayen, behaudens dat hy
dezelye zal meersschen Uten drye jaeren yóór t'ex-
pireren yan zynen pacht. C v. Auden. ix, 25. Zie
VSBDUC.
DRIESCHTOL, zn. m. Tol op vee en hout te
Thienen, fr. tonlieu sur Ie bétaü et Ie bois è THrle-
mont. Deze belasting werd alzoo genaamd omdat
zy geheyen werd ter plaatse geh. den Driesch,
WA.UTBB8, TirUmont, 95.
DRIF (Drift) zn. m. Van het yee. 1) Weg <m
het vee door te drijven^ fr. ehemin pour mener Ie
bétail, II Seryitute rusticael is die men der eryen
rusticaele sculdich is, gehjo eenen wech, eenen
pat, eenen waterloop, eenen putganc, eenen drif
yan beesten oyer derve, eenen waterganok, recht
te wegen, . . y. d. Tav. 51. Zie ook dbijt.
2) Drif yan het gemaal. Bbt recht om het gemaal
te halen en te huis te brengen, fr. Ie droU de cher^
cher la mouiure et de la conduire è domicUe. \\ Der
driff des gemaels hoort toe den heere yan den ban-
moeien en nyemant anders. C. gr. Loon, I, n, 78.
DRIFT (Dreft), zn. y. Waadbare plaais ^ ondiep
in eene rivier yfr. gué, EU. Drift,.,, loeus vadosus,
II Van der moeien naest der kerken. Item, heeft
hi [nl. her Thomaes] en sal behouden die cleyne
moeien die op die Demere naest Slnte Sulpicius
kerke staet, metter dreft, alse her Geraert, here
yan Diest, plach te hondene. — Van der moeien
te Moelstede. Item, hi sal hebben en behouden
die moeien te Moelstede, metter dreft... Die
moeien die men heyt die Ghrachtmoelen , staende
op die Demere te Diest , en die moeien te Beyerlee,
metten dreften. DeeAing der hinderen v. Diest^ 1337.
DRIFTGOET, zn. o. Sirandvond, driften, zee-
drift, fr. Spaves de mer. Eil. Drif te, z eed rif t,
driftgoed, j. zeedrifte, merces in mart na'
tantes. \\ Dat yan allen driftgoede dat yallen zal
in den Vlaemschen stroom, onse stede yan Brugghe
dat ghebruucken zal gheiyc den bastaerden goede.
C. V. Brugge, II, 87, Priv. 13 mrt 1477 a. 32.
DRIFTIJT, DBBFTiJTj zn. m. Wy yerUaarden
dit woord : de tijd gestdd tot hei stadiaarts drijven
van het vee; edoch, de yerordening uit het Eb. y.
Turnhout brengt ons meer dan ooit aan 't wankelen;
juister ware . wellicht : de tijd van hei jaar, hei
saixoen waarin men hel vee naar de weide doet, fr.
saison dans laqudle on oonduU Ie bétail êt la prairie.
II Dat die plaetsen daer ons oude yleeschuys op
stoent, . . niet en selen worden. .. beoommert ocht
gherghert,.. enware met cramen, met comescapen
ocht met yee opten ghemeynen marotdach in de
weke, in den dreftyt en in de jaermarct. Oorh.
heer Hendrik v. Diest, 1 juli 1365. Van den yee
in den dreftyt ter stad wert te bringhene. So wie
yee bringhen ter stad weert, suelent sceeden buten
der perssen en den huisen. En si suelent recht in-
weeit driyen ter stad wert, sonder stille houden,
op een pene van xx s. Éi. v. Diest, A 58. Soe
wie horen- oft quickbeesten slaen wille om te yer-
ooopen in den drifityt, dat die de keurmeeet<eren,
oft anderen onder eedt staende des lasthebbende ,
zuUen sien eten eer men die slaen sal. Kb, v. Turn"
hout, 1550. fol. 73.
DRIJBOOMEN, DRIE BOOMEN (.'), ow. Aon
„dra^boomen"' yalt hier niet te denken; zouden de
landmeters tot richting hunner werkingen geen drie
boomen op het oog houden.' || Den xxix septembris
anno xyc Ixyiy is by de gedeputeerde yan beyde den
princen gesloten: dat int middel yan den twee
376
DRW.
DRIJ.
LaeczToirden, in den put aldair, hj de gesworon
Iftntmeten gemaict, in teeken Tan middel, op den
xx«n dach Tan deser maent aal wordden geetelt
eenen pael, en noch eenen, en den tweeden pael
aen den nyeuwen dyck in de rechte linie comende
Tan den boom daerop de Toers. lantmeeters gediy-
boemt hebben. SekmSk. o. Brab.^ reg. 189 fol. 173 t^
(1548), Verhaal vam de ffretuhepeding der heidene
en gemeente-weUanden van Bergeik y Pdt en Neder^
peU, en JExd,
DRUF, zn. m. Doorgang voor hel vee^ fr. pae-
eage powr Ie hétaU. || Dat alle de beesten Tan
Scharebeeek, die op *t Llnthoutboech hadden te
doene, gevaegelyok hunnen dryi en paesagie oon-
sten, jae behoovden te hebben OTer en door de
oude BoBchstraete en dryfwegh. Mabtikbz, 224
(1603). De plaetse daer die Tan Scharebeeck, Ter-
latende de oude drydstraete , hunnen dryf onbehoor-
lyok waren nemende. Ib. Zie ook dbiv.
DRIJF8CHUER, dbbotscube, zn. t. Bage^
of eneeuwbui , fr. gibouUe de grUe ou de neige. Hd.
Sehauer. Ygl. Grimm Hagel schau er; en het
MaastrichtBch Hageliohoor in Weustenraad'a
Scherpenkeuvelj Str. 127: || Mer wie V [fd» den
doek] aon zin i^ub wilt bringen, Vilt tig oet eeder
ploei, minhier, In hagelschoor Tan pepemeut-
ehee! — Der zinnen [nl. wettige redenen Tan
niet-Tersohijning in rechten] zyn sesee: de eerste
es de dreefscuere, sodat de persoon niet Uden en
maoh. Leenr. t>, 1528, D i'. Zie ook het Tolgende.
DRIJFSNEE , DBAFSVBE , DBBVBVEB, zn. Sneetiw-
huij fr. gïbouUe de neige. \\ Men zal rekenen zinnen
te wetten: zieote, belet Tan groote wateren ofte
drafsnee. C. e. Caseelf a. 121. Der zinnen zyn
zesse: deerste es drefsnee, zodat de persoon niet
liden [nl. reizen] ne mach. «Tim fend. ft. vetusy c.
88. Zie dbijtbohübh.
DRIJFSTRAET, zn. t. Zie dbijpwech. |t Eerst
Tan sekere opene straete, deweloke sy seyden te
wesen de Bosch- en oude dryfttraete , . . Dat de
Toors. straete OTeral , . . soo breedt, wydt en bequaem
was, dat men gOTuegelyok met wagenen, kerren,
peerden en andere bestialen, koyen, schapenen,
Torkenen, als alle andere die daeroTor eü daerdeur
oonsten gepasseren sonder eenich empeschement,
behalTons dat deselTe straete en dryfwegh , . . was
op sommige plaetsen toegcTallen,.. Mabtihez, 224
(1608).
DRIJFWECH, zn. m. Wtg, eigenlijk om hei
vee door te drijveny die echter zoo breed ie dat men
er met karren en wagene over kan , fr. èi proprement
parier y ehemin pomr mener Ie hêtaily qni eet eepen-
dant ei large qu'on pemt y paeeer avec dei eharrettee
et des ehariote. Kil. Dryfwegh, aetue. \\ Een
gemeine diijfweoh, daer men met coeyen en met
schapen en met alrehande beesten driTcn mach Tan
den eenen dorpe tot den anderen, Tierentwintioh
Toete. Oude etadereehien o. Bmtael, 1868, Belg.
Mue, X, 99. Den dryfwech, Tan dorpe te dorpe,
met beesten en met getouwe, xxzu Toet. Breedte
der weghen ten plaiten lande volgene eene verordening
der stad Loven in 1484, Vad. Mus. II, 317 (Dus
acht Toet minder den de Brab. beerstraat). — Op
te merken is dat de Mdrijfweoh, Tan.d'een dorp
tot d*ander'\ in de Servituten der stad LoTen, a.
98 (1780) slechts 24 TOet l)edraagt. — || Een drif-
weech Tan der eenre merct ter andere , daer jnen
alrehande beesten drjjft, zziiij Toeten. Verorden, d.
Baade v. Brab. 24 apr. 1510. Bekenk. v. Brab, reg.
186 foL 260.
DRUYEN» becb. en onz. wkw. L bxdbijtbjid.
1) Wagen qf kar draven, voeren^ rijden met., ^ fr. emi-
dmre uk chariot ou une eharrette. |] Dat deghene
die kerren driTon , . . als si ydel Taren , en Tersocht
worden slrjc oft Tulnisse Tan Tore der liede huys
te Tueme, tot drien kerren toe selen sie Toeien
moeten.. Kb. o. Antw, a. 111.
2) Allerlei waren. Voeren y fr. eondmre (touie eorte
de marchandises). || Dat men alsulcke panden dry-
Ten sal ter erster merckt, en Tcrcoopen en geTen
dat sy gelden mogen, en betaelen die schuit eii
den heer. O, gr. Loout I, Ti, 6. Dr ij Ten en
dragen. Voeren en dragen, fr. eonduirê et porter.
Il Pande die men driTen of draghen mach, daertoe
ne • behoort negheen heyghindom [nL gerechtelijke
bezitneming]. C. v. Oent, Or. charter o. 1297,
a. 121. It. a. 124. Van dat Jan Salmoen, Andries
sone, en sijn w^jf, ghoTanghen waren, en doe baden
zij dat mense wüde laten Terborghen Tor den baillia
te comraene, . . en . . so zijn zij ghoTloon en heb-
ben ghenomen ai tghereetste goed dat zy driTOn en
draghen mochten . . . Beken, baljuwe v. . Oent^ nr.
1722, a». 1872.
3) Jjaten toeiden, fr. faire pdturer. || Zo hebben
zy gheadTiseert te belastene de beesten efi be-
driJTers Tan den Oostbrouck, wekende eene ghe-
meene weede , competerende . . de ghemeene inse-
tene en niemandt el , die daerup haerlieder beesten
drijTen eii pastureren. db Pb. en Bb. YI. Netelen
4 (1563).
4) Bedrijven, hegaan (OTorspel), fr. commettre (wn
adiifèré). \\ Dat Wouter heeft zijn wyf laten en
gedoogen OTerspel driJTen. y. b. Tat. 59.
5) DrQTen Tan brake. Ter braak leggen (een
land), fr. mettre (une terré) en jaehère. || En TOOrt
moet de TOom. pachter laten tgoet tsinen afschee-
dene wel en loTclic bedrcTen en besaeit, alsot hy
Tant tsinen aencomene , te wetene yiii bunder . . .
besaeyt met suTer winteroome, wel ghemest eü
gedroTen Tan brake. Item nii bunder met somep*
come, item tiii bunder ghesafelt [l. gheseafelt]
Tan brake. db Pb. xn Bb. Naeareth, 85, Pacht v. 1450.
6) Gerechtelijke zaken. Die hehanddeuy beooT"
deelen, ondertoeken en heelieeen, fr. traitery juger
et déeider, || Op de rolle Tan borgermeesters be-
hoiren alle saecken gedroTen te worden summarief
en ingOTalle daerop gedaen worde formele oppositie,
soo sijn die saecken gewoon gereuToijeert te worden
naer d*ordinarissche rolle. C. v. Dieet, VZ. ix, 41.
7) Eene rechtszaak , eene panding en uitwinning.
Die vervolgen, fr. poursuivre une eause, un proces,
une saisie et exêaUion. }) De Tonnissen ghewesen
buyten den ghewoonelijcken dinghhnyse sijn nul
en machteloos; tenware, geschiet op extraordinarise
rechtdagen, ghenaempt gasthuysghenecht, Tan
derden dagh tot derden daghe, met consent Tan
partyen hun saken alsoo driJTonde , is Tan weerden.
C. V. Beus , XII. Dat nijemant , . . tot sulcke cautie
geadmitteert mach worden, oft daermede mach
gestaen, tenzij dat blijcke dat hij Trye goederen ia
besittende, waerop Terhael en executie kan ge-
droTen worden. C. v. Dieet, VZ. x, 5. [Aen den
schoutet], soo wanneer hy d*executie selfs dryft,
gelyck dat hy dat Termach te doen , . . Toor iedere
presentatie in executie,.. Aen den meyer-TOrster
d*executie dryTonde, toot iedere presentatie in
d'executie , . . O. P.-B. autr, 81 oct. 1715, vn,
4, 5, Bechten van vonnissen ter executie te efeUen, '
II, 622.
II. Onzijdig. 1) Overstroomd xijn, onder water
staan, fr. étre submergé, inondé, )| Sullen de sup-
plianten in hunne landen en Truchten daeraff Inl. Tan
DRI.
DRO.
377
sekere oijiuEen] t^ Bijn, soowel root den ÜJdt dat
die landen hebben gedroTen, als oock noch Tier
jaren naer de beTersschinge derselyer landen. PI. v.
Brab. 4 juli 1613 , II, 252. Dat vj hun vonden be-
Bwaert met . . , den nieuwen dijok . . . aen te legghen,
te Btijyen, dicht te maecken. die door het lange
dryyen yan den lande is geheel geruineert en ondicht
geworden. Ib. 21 mei 1592, II, 259.
2) Drijven met yèe. Hei veê laie» weiden,
fr. laisser paiire Ie hHail, \\ Wie in den Onseleur(?)
ghedreyen heeft met coyen, acapen, yeerkenen ot
gheeten? C. e. Aalsiy Oosikeur, blz. 227 (1415).
8) Laten dr\jyen eene bezitting. Ervan
afitien , snck ervan ontmaken , fr. renoneer è une poS'
sêssion, s'en difawe. \\ Wairt dat Buloken poBBeaeeur,
hangende den gedinge, syn poBsesBie uuyt liste oft
archeit liet dryyen, oft iement anders overgave.
V. D. Tav. 48.
DRIJYEB (Drivere), zn. m. 1) Kofteman^ voer*
Ma», fr. ekarretier. || Dat gheen here van molenen
en mach hueren noch molenere, noch drivere, vor
meye. .. Sn noch here, noch molenere, noch dri-
vere, en moghen leenen zacke. Kb. v. Antw. 67.
2) Men vindt dezen naam bijzonder- toegepast,
in tyden van duurte, op de praanopkoopers ten
platten lande , £r. on iroute ee nom partieulièremeni
appUqné, en temps de eherié, amx aoeapa^eeirs ds
prain au plat pays. \\ Nopende de drijvers, eü
andere hen gheneerende met graen op H plat landt
te ooopen, om 'tselve totte openbare mercten van
de goode steden te dragen oft vueren . . . Aenmer-
ckende dat sy wel te passé commen om de granen
ter merct te brenghen terwyien dat den landtman
onledich is met stjn landt te bonwen, sullen wy
deselve alnoch toelaten. PI. v. Brab. 11 oot. 1573,
I, 861, a, h.
DBIL, DBiLLis, ook TSIL, TBILLB , zu. Zekere
soort van geweven stof (tijk?), fr. sorte de tissu
(eouHl?) Kü. Drille, trille, ^m«(« /eZ<8. || Bocke-
raen vanDuytslant, gheheeten swUlich [Hd. Zwillich]
oft tril, het stuok iij s. Ta/ ea» 1597, PI. v. Brab.
I, 411.
DRILLEN, onzijdig werkw. Boren, doorboren
(de hersenpan), fr. trépaner. Kil. Drillen, tril-
len, tornare, tornare. \\ Zoo wie yemandt quetst
int hooft, zoodat men drillen, oft derin beenderen
uutsnyden moet, die verbuert jeghens den grave
vijf ponden en jeghen partye zoovele. K. d. Vier
ambachten, 1242, ds pr. en bb. XVI, 50.
DRINGEL, zn. JSen verboden tuig om d^nven te
vangen y fr. instrument prohibé pour prendre des
pigeons. || Dat niemandt hem en vervoordere te
vanghen eenighe duyven met dippen, dringhels,
slachschutten oft andere instrumenten, noch deselve
dippen oft dringhels te stellen aen heure huysen.
PI. V. Brab. 26 febr. 1568, II, 174 b.
DRINCKE. Zie dbxnceb.
DRINCKELIJCK, bn. Drinkbaar, fr. potable.
Kil. Drinokeliok. || Drinokelycken dranok. PI,
V. Brab, 19 juU 1551, a. 19, III, 226.
DRINCKELINCK , zn. Waarschijniyk JTaterig
land, ir. terre aquatique. Xil. Drenckelinck, res
submersa. || Eendachwant eussel, dat drino-
kelinek plach te sijne. Bruss. godsh. H 290
fi>l. 153 (1548). Brusseghem, Twee bunderen
lants . . . daerinne omtrent een dachwant eussels efi
drinckelinok plach te zijne, en nu bij de pachters
te lande gebrooht. Ib. B 220 fol. 803 (1550),
OsseU,
DRINCKEN, bw. Proeven, fr. déguster. || Wart
dat yemen Bynsche wimen bode dje niet \) gio.
werdech en ware, soepenen sondene drinken efi
stelne naer sine werdde. db Paüw, Vgb. 88 (1345).
So wie dat wine doet bringhen binnen vriheiden
van Antwerpen , . . die en sal se niet geven te
drinckene omme cop [l. coop, nL om te verkoopen];
noch die en sal niement drincken om coop dan op
de marct , ochte . . Kb. v. Antw, 40. Om dlin-
Okens wille. Om te drinken, niet uit dorst,
fr. pour Ie plaisir de boire. || Dat engheen meester
noch cnope van sinen werke gaen en sal om drin-
kens wille; waer men dat beproeven oan, so waar
hijs telken male om x s., alsoe dicke als hijt dede.
K. lakeng. te Brussel, 14* E. fol. 17 a. 5.
Volders. Soe wie, binnen Dyest wonechtich,
ghienghe drinken buten Dyest, omme drinkens
wille, sonds ghelden xx s. Kb. v. Biest, b 72.
Etende en drinokende waren. Het- en
drinkwaren, fr. denrées, oomestibles et boissons.
II Men sal voor onse schoutet, borgemeesteis eii
raedt mogen dengen van alle schulden . . , en van
alle schuit van etende en drinckende ware. O. Liége,
27 juni 1577, a. 57, HcusèU. Die tavemiers en
alle andere etende en drinckende ware verooo-
pende.. Ib. 65. Ib. 18 mrt. 1502, a. 4, Tongeren,
DRINCKSEL, zn. o. Waarschünlyk een wed,
eene drenkplaats voor het vee, fr. apptsremment «n
abreuvoir pour Ie bétail, || Want en palinghe
ghesciede tuschen erven Marien van Loe en Wouter
Teyten, die staen tieghen de vorste marctmoelen,
op tdrincsel , . . Van der piléemen nederwaert toten
wat«re, so heeft Wouters erve enen gherechten
voet buten sire pladenen. 8okep. v, Diest, 8
aug. 1335, Laien v. Tongerloo.
DRINCKWUN, zn. m. Wijn voor eigen gebruik
en niet om te verkoopen, fr. vin pour sa propre
eonsommation et non pour la vente. jj Ghelijo dat
onse gheduchte heere, m\jn vrouwe van Dender-
monde en hare hoir, assisevrij sQn van haren
drincwijne in de wijnassise, sijn sij voortan vrij in
alle d'andere assisen van der poort van alranden
goede hem oft haeren provenanchen [nl. proviand,
mondvoorraad] toebehoerende. db Ylakibck, Aee.
41 (1417).
DROEM. Zie Dbox.
DROESE, zn. v. || Wie ooo wilt weten hoe
groot dat moet sijji die wage van den stenen, die
men verooept bi der wagen en bi den vodere, hi
sal weten dat vi amen en xii gelten, geoooht vor
die droese min, maken een voeder steen, en iiij
wagen maken tvierendeel van den laste. Beig. Mus,
lY, 262, Stadsmaien v. Brussel (1375). — Wil-
lems zegt: ,^e droesem of het mul daer afgere<
kend"; wy bekennen echter dat wg de uitdrukking
,^e droese min" hier niet verstaan. .
DROM (Droem), zn. BQ wevers en ka^islagert.
Met afgesneden overschot van de keten, nadat hei
stuk af geweven is, fr. pennes (Db Bo). Kramers v^.
Pennes: Eindjes garen of wol, die aan den wevers-
boom blijven hangen, wanneer *tgeweefde is afge-
nomen ; Laveaux : Pennes , paines , pesnes ou peinnes,
T, de lainage. Bouis ds laxne ou de fll qui resteni
atiaehés aux ensupHes \nl. weversboom] lorsque Vitoffe
OU la foile est Uvée de dessus Is métier. Kil. Drom,
dromgaeren, drum. || Yan drommen. TbI te
Brugge, 1269. Wie stuoken of lakene maect van
drommen, dat ware verboert. K. lakeng, Meehslen,
a. 101. Oft yemant. .. laken maecte die onziegel-
warich waren , . . . oft droeme onder wevel [nl. den
inslag] gescoten , . . . die snlde verbueren dat laken.
O. Liége, 1 juli 1433, a 38, Hasselt. Drom me
einden. || Soe wat laken dat lakensniedere op de
378
DRO.
DRO.
halle oopen, daeimf m1 men hem ▼«n eiken laken
bejde de dromme eenden afsnieden op de halle
ocht op den Meerte. K, lakeng. JSrustd, Stat. v.
1364. Soe wat lakenanijdere die enech laken coopt
ocht maeot, ooht maken doet binnen Brussel, daer
Bal men beyde die dromme eynden afsnijden,
1)eyde van corten lakenen en van langhen lakenen,
en eiken guldedeken enen drom gheren; en daertoe
sal men van enen langhen laken snijden xi ellen
en Tan enen oorten lakene ix ellen lakens. Ib. a. 5.
Zie ook BOBlfBTTBK.
DBOMMER. Zie DsüinaEB.
DBOOCH (Droech, drooge, droge), bn. en bijw.
1) Drooeh, drooch geit. Baar^ gereed geld,
fr. Q/rgemJt oomptant. || Al ware dleen Tercocht ter
borchtocht , hy moeste daer tghelt al ghereet hebben
en drooghe betalen naer bofrechte. Leenrechten v.
1528, B iij i^. Men mach gheen relief betalen
met p^se yan goede, maer alleen met drooghen
ghelde. Ib. b iiij t°. En al dat ghecocht zal wesen
bin deser tgt, zijt van hostelieren, van lakencopere
of Tan upsettere, ols wel van der boortacht, hoe
langhe dat de dach ghenomen zij , als van droghen
ghelde , danof werden die boorghen ghehouden . .
È, lakeng, Iperen^ xiii, JBóstdieren, a. 2. It. a. 3.
DroOOh werok, Fr. ouvrage see. Deze uitdruk-
king wordt genoegzaam verklaard door het volgende
citaat uit de leerlooierskeur, maar niet uit dat
van de voUers. || Item, alle schoenmakers die droegh
werk maken, te wetene: laken schoenen, oorde-
waenscoenen, besaen- en droeghe calverenscoenen ,
en dunne schoenen sonder querdelen [nl. riemen], sal
vrg en ongebonden sijn van ennighen cuer daervan
te gevene; behoudelicken dat die lappen van den
voers. werck sullen ter cuer staen ; op de pene van
elcken paer eenen stuver. JST. leerioutoert ie Dieêi,
27 febr. 1646, a. 20. Zo welc tyt dat vriest int
huus, zo hebben de vinders macht al twerck te
verbiedene dat den ambochte toebehoort, uutghe-
steken droghe werck te stryckene, op zx. scellynghe
parisise, toter tyt dat reynt [regent]. K. lakeng,
Bmgge^ Vtdleri, a. 8.
DBOOCHHUIS. Zie Haitckbrs.
DROOCHSCHEERDER (Droogsohaerder, droeg-
sceerre, droechscheerder, droghescere) , zn. Elil.
Drooghscherer, panUonêor^ maar niet fullo,
voller, zooals hij er bijvoegt. Droogacheerder ^ laken-
êeheerdgTy it. tondeur de drape. Men gaf dezen
naam, zonder onderscheid, aan alle lakenscheerders,
omdat het hun verboden was het natte laken te
scheren dat de vollers hun overhandigden. Er
waren „raemscheerers" , zoo geh. omdat zij, om
hun ambacht uit te oefenen, het laken op ramen
uitspanden, en daarom ook „ramers" genaamd, en
„8cepscheerers'\ die er de laatste vlok van afscheer-
den en het gansch klaar maakten voor den ,,schep-
per" of kleermaker (volgens Adrianus Junius).
II Droghescere. Schep. v. Dieet ^ 1306. Ghilijs van
Beke, de droegscheerre. ld. 1387. Soe wat...
droechscherder die yemant syn goet messchuere , . .
0. LUqe, 1 juni 1433, a. 16. Sullen oock drooch-
scheerders \nl. op zon- en heiligdagen] vermoghen
gheverfde lakenen aen de ramen te slaen, en eens
overstrijckende opdrooghen, en dat des morghens
tot zeven uren, maer niet langhere. PL o. Brab.
1, 61 (z. j. 16« E.). Dat hi), tot onderhoudinge
van synen cost, geleert eü geSzerceert heeft het
drooghschaerders ofte ramers ambachte alhier.
Stadeareh. Bêrgen-op-Zoom, Besol. 14 jan. 1701. —
Het schijnt dat de droogscheerders te Antwerpen
ook bertiderêf en, bij bederf, ooUedivef den Brei'
Mt ge^k den MeerMcke voor de meenemen of
eeniers, genoemd werden (brief van. wylen heer
Bibliothecaris Mertens, v. d. 6«n nov. 1865). De
droogscheerders of bereiders vormden een olér drie
hoofdambachten, waarondei; de 26 ambachten der
stad geschaard waren. C o. Antw, 1582, Bijooegêei
IX, titel II, a. 2.
DROSSAET (Drossate, drossete, diosset, dros-
saert, drossert, drost). EjII. Drossaet, dros-
saert, dapifer,,. praefeetus provineiae, praeêor^
fudex' criminum. Zie Verdam. 1) Drossaard in
Brabant, ook hofmeester, fr. êMehaly Lat.
dapifer, senesoaUnêy drotsartutj oeeonomue. Een
der vier erfelijke hooge ho&mbtenaars der hertogen;
eene van de plichten zijner waardigheid was oor-
spronkelijk het oppergezag te houden over 's her-
togen tafel (wij verstaan in plechtige omstandig-
heden); zijn bijzonderste ambt in den Staat was
dat van OppergereehUheer in Brabant, fr. haut^ui"
iieieTt en had de meeste overeenkomst met dat
van den Opperbaljuw, Sonverain bailU^ van Vlaan-
deren. Wij bezitten de rekeningen van den alge-
meenen drossaard van Braband sedert 1406. Dit
ambt was aanvankelijk erfelijk in het huis van
Botselaar; wij zien het evenwel later in andere
handen overgaan, namelijk ook in die der graven
van Nassau (16de £.). Zie Ponllet, Anc. eonetii. hra^
hanqonne; Ann. Ajcad. d'arehéol. 1870, Proost, «Sono.
hailliage de lïandre (MesMoger 1876), en De Vaddere.
2) In sommige steden, dorpen of landstreken
van het oude Brabant en van Limburg, de naam
van den oppersten ambtenaar en stadhouder . des
hertogs, zooals elders, in Brabant, die van amman,
markgraaf, meier, proost, rechter, ruwaartj schout
en voogd, en die van baljuw in Vlaanderen, in
Waalsch Brabant en in het Walenland. Drossaaiden
waren er o. a. in Waalhem , in de heerlijkheden van
den Kiel naast Antwerpen, van Deume in het kwar-
tier van Santhoven, in het Land van Breda, Land
van Mechelen, te Bavenstein (drossaet en drost),
te Steenbergen, Etterbeke, Berchem, Carloo nabij
IJccle; te Diest, en te Eindhoven en Kraandonk
was een schout en een Drossaard; de eerste was
(ten minste in de laatste tijden) rechter over de
burgerlijke zaken , de tweede over de lijfstraffelgke ;
eindelijk te Kerpen en Lommersum. — In de oude
provincie Limburg was aan-*t hoofd van ieder der vier
Landen dier provincie een Hooge droteaard, te
weten: te Valkenborg, te Daalhem of Ghravendal,
te 's Hertogenrade, en in het hertogdom of kwartier
van Limburg. Kemfekbbbs, MontentMken^ I, 69. —
II Voert willen wi, dat noch onse drossate noch
onse rechtere niemen niet en neme[n] buten vonnisse.
Eö wi willen dat niemen, onsen drossate, noch
onsen rechteren, noch onsen verstoren, noch nie-
ment te hare behoef, negheenrehande ghiften nemen
van yemene , ochte dat hem yemen dienst dade . . .
om recht te doen noch om recht te lettene. Jt.
amtnanie v. Brueaék a. 46. De Waalsche Keur
zegt, a. 36: Apree volone nous que no tenitaml,
not haiUiuê ne nos juêticeure. — Een goit clair besoec
te doin over onse drosseten, richteren, rentmeesteren
en allen anderen ambachteren; Fr. tekst seeneê^auh.
Piot, EnqnÜe, 1 apr. 1389. Dat alle raede, droe-
saten, justiciers, rechters, oft hebbende officie in
Brabant, niet wesende van wettigen bedde, hen
van beuren staten en officien verdragen souden.
PL V, Brab. 11 juli 1658, I, 620. Dat alle dros-
saerden, schoutethen , meijers eü andere diergelijcke
officieren van justicie binnen onsen lande van
Brabant en van Overmaeze, hun sullen hebben te
DRO.
DUE.
379
begherdn met hunne wooninge ter plaet«e daer zij
officieren zijn. Fl. v. Srab. 27 aug. 1642, IV,
166. Als yremde lieden willen poertre worden te
Walem, soe moeten si hebben ons dro9Baten moet,
bi nde van den scepenen. K. v. Waalhem^ a. 7;
it. a. 12. £n wort de Weth aldaer [nl. in de
heerlijkheid van den Kiele] by borgemeesteren en
schepenen alle jaer yerset oft ghecontinuèert:
welcke Weth consisteert in twee schepenen yan
der stadt in schependomme yan Antwerpen dienende,
of twee oude schepenen, twee andere yan de poor-
terye, met dry yan de ghegoedde aldaer, die daer
recht doen ter manisse yan den Drossaert hen by
borgemeester eü schepenen ghestelt en gegeven ,
oft, in sijn affwesen, van d'outste schepene. C. v.
Aniw. 1682, ix, 8. Dat binnen der voors. heer-
lijcheyt , bij borgermeester eü schepenen en raede
der stadt yan Antwerpen, worden gesteld eonen
meijer, die nu ter tijdt genoempt wordt drossaert,
en seven schepenen. C. o. Dewrne, v. 1577, I, 1.
I>at de yoors. heerlijcheden moeten wesen versien
yan eenen drossaert en seven schepenen, ld. «.
1612, 1,1. — In de Inleiding wordt hij genoemd
drossaert generael. 1 1 Dat soo wanneer in deselve
yergaederinghen \nl, van het kwartier y. Santhoyen]
sullen compareren: yan d'een dorp den heer, yan
d*ander den drossaert ofte schouteth, en van het
derde eenen borghemeester, schepene oft anderen
ghecommitteerde yan minder qualiteyt, den heere
sal gaen yóör den drossaert oft schouteth, en den
drossaert oft schouteth y6<5r den borghemeester oft
schepene. C. v. Santhoven ^ Begl. 15 jan. 1664,
blz. 210. Voor sooveele den crime eö hooghe jus-
titie aengaet, is te weten dat over de stadt en
den gheheelen lande yan Breda is eenen drossaert,
denwelcken is superintendent, en mach overal
vanghen; en den schouteth, soowel van der stadt
ala andere van platten lande van Breda, belasten
en bevelen te vanghene. C. v. Breda, v. 1570, a.
84. Den drossaert van Diest is officier crimineel,
den scauthet is officier civiel, en bedient, in
absentie van den drossaert, desselfs officie over
alle criemen; maer in degene wesende van mixte
natuere, heeft onder hun, uijt eijgen hoofde, de
preventie plaets. O, v. Dieet y YZ. xiv, 1. Dat den
droesord van Diest oock altijts geweest is van auts
drossard van de Buytenlanden [nl, de twee Cagge-
yinnen]. Ib. Bijvoegeely 1. — In het markgraaf-
schap van Antwerpen had de drossaard van Bra-
bant geen gebied. || Pat de drossete van Brabant,
noch mercgreve, noch roeke \l. roede — rechter?]
noch sheeren dieneren, noch yement van ons
genedichs heere shertogen wegen, nyemende en es
seuldich te roeme gevangen noch gesekert uutten
marcgraef scape , . . Dat de drossate van Brabant,
noch nyemen anders van tshertoghen wegen van
Brabant, van der hogher heerlicheden wegen,
negheen bewint hebben en -selen binnen den
marcgraefscape anders dan de scouthete van Ant^
werpen en s^n dieneren. Kh, v, Antm, Ottde rechten,
12, 13. It. O. «. 1545, 49, 50.
DROSSAEBDIJ, zn. v. Droeeaardêchap ^ fr.
office de droeeart, \\ Dat eenighe persoonen versien
zijn van diversche drossaerdijen , schoutetscappen ,
meyerycn en andere diei^elijcke officien van justicie.
PI. V. Brab, 27 aug. 1642, IV, 166.
DR0S8AERTSCHAP, zn. v. Zooals het voor-
gaande. Kil. II Dat, in absentie van den drossaert,
d^outste schepene van eede is stadthouder desselfs,
en vermach al te doene dat der officien van den
diOMaertschap toebehoort. C. o. d, Küeiê., i, 5.
DROST AMBT (Droetampt), zn. || Provinciën,
landen , steden , sterckten , baillivaigen , meyerijen ,
ammannijen , scholtampten , droetampten , vrijheden ,
dorpen, collegien, gheme3naten en 9nysen. PI, o.
Brab. 15 febr. 1678, II, 290.
DRUËTSMAN (Druutsman), zn. Taalman, ver-
tolker y fr. interprèiey trucheman, || Dese coninghen
van Akers en van Slavonien screven aen den Bala-
dijn , en hij consenteerde den orlof te gane te
Jerusalem en daer drie ofte vier daghen te blivene,
en te gane met druutsmannen. — De druutsmannen
haer boetscip ghedaen hebbende, de coninghen
Agilas en Nobilioen vergaderden twalf duust Sara-
senen. Jan y. Dixmttde, 318 en 84.
DRUI8T, zn. v. || Onêtutmiffheid, fr. impêtuotitS.
II Dat den aenwas \nU de aanslibbing] coemt met
eender druijst en impetuositeyt van opwatere. y. d.
Tav. 106. Verdam Druust.
DRUCKSKËN (Druxken), zn. verklw., doch
men leze dbücksn als wkw. SUtg^ indruk van den
muntêtempel op de muntpUuUjee, fr. frappe^ empreinte
que Ie balaneier laieee enr la monnaie, || Voor het
druxken van 150 dossijnen, voor de fabrica^ twee
stuvers per stuck. YAKDEypSEBEBOOM , Numiema-
tiqite, 79 (1723). Om se [nL de bestelde penningen]
te connen druxken [drucken] versoecke de heeren
soo goedt gelieftde te syn van te willen adresseren
het noodigh geldt tot het silver, . {Pour la frappe).
Ib. 81.
DRUMMER (Drommer), zn. SchoorpOaarj steun-
pijler, fr. contrefort, are-boulant. De BoDrummer,
dremmer, droomer, dreumer, druimer.
Kil. Drom, perm, trabs; drommen, flandr. j.
dringhen, premere, || Men onderkendt ghemeen-
schap van de mueren by datter op ofte inne ghe-
vrocht es met haute, hanckers, hoornen, uutstaende
steenen, pilaerkens ofte drummers, veinsteren ofte
mosieren van over beede syden. O. o. Auden. xiT,
4. Gemetste pilaerkens ofte drommers. O, o.
Winocxhergen , xv, 9.
DRUTTIËN. Heilige Druttiendach. Der-
tiendag, DrieKoningendig , fr. let Troie-Boie , let
'Bois, V JBpiphanie. \\ In het jaar 1891, „des donre-
daichs noe den heiligen Druttiendach^'. Fbafqttinet,
Sint'Gerlach, 127 (1452).
DUCHT, zn. Vreee, fr. erainte. Kil. Ducht e.
II Ten viij'*^ male, zoe zelen die richters scamel
zijn, en ducht en vreese hebben van misdoen, y.
D. Tav. 374.
DUCHTHUI8 (Tuchthuis.'), zn. o. VerbeterkmU,
fr. meneon de eorreetion. De stiui Brussel richtte in
1628 een duehihuift op {une maieon de eorreetion) ^
waar men de lediggangers zou opsluiten en hunnen
arbeid benuttigen. HUL de Brux. II. 56. |l Dies,
soo geloven sij, N. N., aen den voors. Fierens,
in voldoeninghe en betaelinghe yan de voors.
cleederen en ornamenten, te laten genyeten, uyt
elck spel dwelck s\j voortaen sullen spelen, het een
vierendeel van den ontfanck, . . ten behoeve van
het Duchthuys , . . . totter tyt toe denselven Fierens
van syn cleeden efi somme teenemael sal wesen
voldaen. B^eareh, Notar.gén. du Brab., bundel 1362.
DUER, zn. Stier, fr. taureau, Lat. taurue^
II Yan dueren, beeren en dergelijcke beesten, ten
behoeff van die gemeynte gesteldt, schadeloos te
halden. Wanneer eenige dueren offt andere beesten,
ofit beer gesadt woerden van eenige geystelicke
offt weerdelicke persoenen ten plaetsen daer sy hon
thyende hebben, en snllioke beesten schaede in
eenige vruchten doen, .. C. gr. Loon, I, yiii, a,
98 (15d6 E.).
38Ö
DUI.
DÜL
DÜEBAGHTIGH, bxL DiÊmtaam, h. imrMê.
II Aenghesien dattet betamelio is [dat] der piince
ghifte en weldade dueraohtich bliven. Piot» Oart.
5 juni 1374, II, 64.
DUERBAEB, bn. Duurzaam^ it, durable. \\ Den
tyt van Besse en tweelff maenden, om de goeden
te bestemder plaetse te mogen brengen , heeft alleen
plaetse soo wanneer.., en dat de goeden daerop
[nl. op de schepen] geladen geen bederffeiycke,
maer andere duerbaer. Taste goeden sijn, die hun
connen bewaeren. C. v. Antw, comp. IV, xj, 240.
DUËBDACH, zn. m. Leefdag^ leef dagen,
Uvetudagen, fr. totu lês joun de la om, la me dwrami.
II Dat Mr. Franchois [Maes] , mijn man, alle mijn
erffelioke goeden, renten, chijsen, hoedanich sij
s\)n, sal besitten in tocht sijnen duerdach, en nae
daflyrioheit Tan denselTen m\jnen man, maeck
lok... Teit, Marike Hoze te Diest, 7 febr. 1655.
Die wooninge Tan Tader oft moeder sal bunnen
duerdach aÜeenlijck getochtich bliJTen en niet
langer. Piot, Cart. II, 608 (1547). Item, maeckt
sy Willem Toors.,.. eü allen jaer te bauwen dry
eycke boomen synen duerdach lanck. d gr, Lotm^
I, 869 (1675).
DUËTËN (Dueyten), zn. mT. Soort van laken
onder de Bmgtehe en Ipertehe , ft. sorte de drapparmi
eemx de BrtÊgee et d'Ipre$, \\ Alle blaeue en ghe-
mynghede lakene, ghenaemt duëten, sal men
erden achter tdachwero, en achter therden iij dage
demp werken. — Alle witte niewe lakenen, die
men naemt duëten, daerup sal men erden i dach-
werc, en achter 'therden derup werken ig daghe.
X. loJceng. Iperen, Vii, Vtdresj a. 8. Blaeuwe en
ghemynghede lakene ghenaemt duéten. Ib. a. 11.
witte niewe lakenen, die men noemt dnëten. a.
12. Tan alle lakene, die men heet dueyten, zal
men hebben t grooten en zij mgte. K. lakeng.
Bnigge, Seherers, a. 3.
DUFFEL AEBS (Duffelers), zn. mT. Laken van
DuffÜ hij ZAer, fr. drap de Duffel pree lAerre.
II Lakens Duffelers, tstuck geëstimeert op xt b.
Sehatüng «. 1551. Lakenen, 't zij Caprijoken, Wes-
terlinghen, Bonchenaers, Dufielaers en dgl. db
Pb. VS Bb. xfiT. Sint-Oiüie, 15 (1554).
DUIFHUIS (Duufhuus, doufhuys), zn. o.
Dmvenhitiej duiventoren, fr. eolombier. Kil. Duyf-
huys, duyTenkot. |i Otot Willems Speerweers
doufhuys, metten boghaerde. — tToeighenomde
doufhuys. Schep, v. Dieet, 26 sept. 1344 — 28 sept.
1345. — Int Toeigh. doufhuys. Ib. 1345. Yoort
behoort ten leene: die poorte metter dueren, alsoe
si ghestaen es; en het duufhuus, en die duTen
Qute en in TÜeghende; maer warer jonghe in, die
niet en consten Tlieghen, die waren oatheile. Leenr.
V. 1528, j T^. Van duufhuzen. Dat niemand Toir-
dan duufhuzen houden zal, hy ne hebbe Teertigh
gheméten zaeyende land, op de boete Tan x pon-
den parisz. O, Koet. Iperen, 97.
DUIFHUISDUIVEN, zn. mT. Duiven, voor
wdke aan de wettelijke vereisehten voldaan ie, fr.
pigeonê pour leequele il est eaüefaU aua presoriptiont
l^<dee {?). II Dat niemen en Ta [nl. Tange] dunf-
huusduTen, binnen der poort no derbuten, op de
boete Tan z lib., en de netten en ghetauwen Ter-
bnert. db Paitw, Vgb, 106 (1369); item 50, np
1 ban Tan z jaren (1350).
DUIFKOTEN, Duiybkotbw, zn. mT. Zie Duif-
Bxns. II Wij ordonneren aen alle deghone die niet
en besitten thien bunderen landts, deseWe koten
binnen Teerthien daghen naer de publicatie Tan
desen af te breken en weeren. JPZ. v, VI, 24 dec.
1612, ni, 428. Om datter dagheliex Teracheyden
clachten Tallen ter oorsaecke Tan de duyffcoten , ww
hebben Torboden dat niemant duyffcoten on
Teltcladden en houwe tensy hy diy bunderen
winnende landt ter Tooren (zie Abbt 11) hebbe
in eyghendom oft in huerynghe . . . tenwaere hy door
imroemoriale possessie recht Tercreghen hadde Tan
een duyffcot te stellen. Pi, v, VL 31 aug. 1613,
a. 88, II, 404. It. PL v. Brah, 22 mrt. 1631, a.
87, II, 195.
DUICKELAER, zn. Duiker, waierleidieg onder
eenen weg^ fr. conduite d'eaiu eoue un ehemin. \\ Het
maecken Tan het bedde, het legghen Tan de cas-
seyde, het maecken Tan de brugghen en duycke-
laers, en Toordere weroken Tan den steenwegh.
Steenweg v. Loven naar Dieet (1780).
DUICKELDAM, zn. m. fr. jetêe tubmereible,
plage artifieieüe? Een duikeldam is een dam, dien
men placht aan te leggen T45<5r dijken, die geen
Toorland hadden en die dus Tan het geweld der
zee te Teel te lijden hadden. Om dim aan die
dijken een Toorland te doen ontstaan, legde men
op eenigen afstand Tan den d|jk in de zee een
l^en dfun, die bg hoog water onderliep. Het zee-
water, OTer dien dijk heenalaande, zette z^jn slib
af in de tusschenruimte tussohen den dijk en den
dam, welke tusschenruimte dus allengs aangoTuld
werd en toeslibde , soodat er een Toorlaad ontstond.
Zulk een dyk of dam nu, bestemd om de aanslibbing
te boTorderen, werd duikeldam genoemd, natuur-
lijk omdat die dam by den Tloed OTcrstroomd
werd en dus als 't ware in zee wegdook, In tegen-
stelling Tan den hoogen dyk, die altijd boTen het
water uitstak, was dit de wegduikende dam, de
duikeldam. Volgens de mededeeling Tan prof. Fniin,
die eene onjuiste Terklaring Tan het w. gegcTen
had in zijne glossarien op de Infonnaeie Tan 1514,
bl. 372, en in de Enquête Tan 1494, bl. 289, beide
door de Maats. t. Nederl. Letterk. te Leiden uitge-
geTen, en die nu, in eene manuscript-oorkonde t.
het Hoogheemraadschap t. Bynland, het woord
weder had aangetroffen, en wel zóó omachveTen
en toegelicht, dat de beteekenis met ToUe zekerheid
bleek. Brief v, prof. De Vriee v. 7 juni 1877.
II Dat deselTe prochie [nl. Gbembergen] , aboute-
rende tegens de riTier de Schelde, onderworpen
is aen een kostelijk onderhout Tan- bet dan twee
mylen dyks, omme de landen, soowel als degonne
Tan de naestgelegene prochien, te beTryden Tan de
sprinkTloeden, opperwateren en anderen orenrloet,
dewelcke door de gemelde riTier jaerlijks gecauseert
worden, . . daerTan de landen onder elke respectiT^
wateringe gelegen, separatelyck tot alsnu nebben
gediegen de bekostinge tot het onderhout Tan de
gemeyne wercken, iüb duyckeldammen, hoofden
en sluysen, ten uyttersten noodig tot oonaerratie
Tan de Toomoemde prochie, soo in het weren Tan
de hemelwateren als ten effecte Tan te Toorkom-
men de gedreygde deurbraecken en inundatien, ..
Denwelcken [nl. Jan Verstneten, seer expert in
't dycken] hadde geoordeelt dat, tot conserTatie
Tan deseWe dyckagie, aen den Moesschendyck
behoorden geleyt te worden eenige duyckeldammen,
en ook tot Tyf aen den Zeelschen dyck . . . Mits
men, by ooulaire inspectie, siet dat, met alle de
grooto onkosten aen deselTe dycken gedaen . deselTo
niet en zullen kunnen worden behouden tensy
denseWen Tersterkende met soofflaante hoofden en
Toorengementionneerde duyckeldammen. O, P.'B,
autr, 25 oot. 1726, IV, 73.
DUIMEMAEL, sn. m. De hreedie vam «m 4iimi,
nm.
nui.
384
fr. la lairgewr d^un pouce. Zie Mael. D'erenseater
dat hoadt meer dan troggeDsester wel iig waelpojt
en een half [l. SVj] corens; want, die aal maken
een eyensester, hl sal vullen een rc^genaester toI
en een geit, die ee d'ikere van der stad, oec al
▼ol in enen groten damemael na Vort sal men
nemen een half waelpoyt corena van der gelten
die vol was gevult, in enen groten damemael na,
en dat daer over blijft in die geile, dat aal men
gieten mitten roggenaeater corena, aoe heeft men
tgemet van den evenaeatere , aoedat men [?] deven-
aeater houdt meer dan troggenaeeter III waelpoyt
corena eü een half, een damemael corena min, 'dat
gebrect in die gelte , die ea dyke van der atad ; alaoe
alae dat een aeater hout XVIII gelte corena, een
damemael min en IIII waelpoyt een damemael
min in die gelte, die ea dyke van Brueaele. Stads-
maten o. Brussel ^ 1375, Bdg. Mus. IV, 261. — >Deze
maat komt echter niet ganach overeen met die der
Eostnmen, waar gezegd wordt: ,,1 ziater haver of
evene houdt 3Vs waelpotten, of een gelte meer
ala het korenziater;'' volgena deze aangaaf zou het
ziater haver dua 1 gelte of juiat 4 waalpotten meer
bedragen dan het ziater koren; dit komt ook overeen
roet den SohtU der cheynsen^ 68.
DUIMEN. Zie Doehbv.
DÜIMIJSEREN, bw. Boeien aan de handen
leggen^ fr. meiire des fers aux mains. |j Hebben
hem ghehouden ghevanghen , . . ghebonden ala een
dief oit roover , . . en hebben hem xpetten handen
np zijnen ragghe ghebonden en gheduymijaert.
Ber. tijden ^ III, 96. Weaende de prochiepape van
Beneghelat gheduumyzert. Troubles marit. I, 210.
DUINHOUDER (Duunhauder) , ook Düüv-
HXXBDEB, zn. Opzichter over de duinen, duinwaekter^
fr. inspecteur ou garde des duues. \\ Dat de goede
mannen ghelandt en gheèrft omtrendt den dunen, ..
dicwyle groote moeyte en overlaat hebben van den
duunheerdera en pratren, ter causen van den
oonnijnen die binnen hueren winnende lande en
vruchten commen, die verdervende, . . C. stthd Brugge,
Oork. 13 mrt. 1477, a, 37, II, 89. Dat ay (nl.
de duunhaudera van den dunen tnaachen Sluia en
Greveiynghe] binnen dry maenden eeratcommende, . .
doen maken eü leveren eenen gheriéven [/. sherie-
velijcken] en bekenden .wegh langha den dunen,
omme te peerde en te waghene te moghen pasaeren,
en dien wegh doen afteeckenen met palen oit anderen
teeckenen, deaignerende dat men aldaer vryelicken
lyden en paaaeren magh. Fl, v. VI. 7 aept. 1631 ,
I, 403.
DUI8ENT, telw. Duizend, fr. mUU. Verachillige
achryfwijzen en vormen : Ducentich , ducentech ,
dnaentich, duiaentich, duaent, duuat, duiat, duyat.
13de Seuw.
DUISICH (Dueaich), bn. Een ziekelijke staat
van hei vee, fr. étai maladif du bétaü. \\ Dat nie-
mant en alae eenighe beesten die dueaich, oft
qualick gestorven zyn. de Pb. en Bb. XXIII.
Beoeren f 77, Vgb. v. 1626.
DUIT, zn. V. verkl. düitebn. Eene kleine koperen
muni, hei 18d« ded vctn den Brab. stuiver, ook kegev-
MAiorxKEK geheeten, fr. petite monncne de cuivre,
la 18e portie du sou de Brabant, aussi appeUe negen-
manneken. II Sollen mogen heffen en ontfangen,..
te wetene , van elcken peraoon die paaaagie van den
Nieuwen Bossche afvarende oft aencomende, een
daytken oft negen mijten Brabants. Rekenk. v.
Brab. reg. 140 fol. 6 (2 apr. 1667). De duit ia
eigenlnk eene Hollandache munt, geen Brabantsche
noch VlaamBcfae.
DÜITSCH (Dutach, Duyts, Duytsch, Duutech),
zn. 1) Dietschf Flaanuch, Nederduiiseh, plat
DuUsch, Nederlandsch, de taal der Zmdnederlandsehe
bevolking; fr. U Thiois, Flamand, Bas-ctUemand ,
plat Flamand, Néerlandais, la.langue des habitants
de la Néerlande meridionale. Een woord, dat door
onze eigen taal'vergetene Belgen meer dan eens
voor Hoogduitsch aanzien en door Aüemand ver*
taald werd, en gevolgelyk tot den onger\jmdaten
onzin aanleiding gegeven heeft; men zie o.a. Vad.
Mus. V, 433. II Dat wy voortaen egeenen Can-
cellier noch Segeler aetten en aullen, hy en ay
van onaen Bade , . . die wel Latgn , Duyta en
Walach kan. Blijde Inkomst v^ hertog Phüips;
1427, a. 41, jAtijster e. Brab. It. Plac. v, Brab.
I, 63. — In Duitache. In deze verkorte uitdruk-
king is Doitsch zelfst. nw., in het Duitsch, of bijv.
nw. in de Duitsche^ in de Vlaamsehe,in de Neder'
duitsehe teud of, op het nauwkeurigst, in het Ne-
derlandseh , fr. en flamand , bas-allemand ou (plus
exaetement) en Néerlandais. \\ Copie der Karten
vau der vriheyt van Dyest , van Latinen in Datsohe
ghemaect. K. v. Biest, 1228. Item, noch suldij
weten: dat die servituten reael oic geh. zyn servi-
tuten pi'ediael, dats te seggen servituten van er-
ven, want predium, in Latijne, is een erve in
Duytsche. v. d. Tav. 60 v«. Doe beval Philipa dat
men roupen zoude: y,Help Otod en dat Helich
Graf!'* en soo wie dat niet segghen en conste in
Duutsehe of in Fransoeyse, dat men die doet sloughe.
Jak y. Dizmüde, 87. It. 127. Of zoe [zij] gheen
Waelach [nl. Franach] spreken zoude, maer neen
zy, en sprac altoos scoone Duutsch. Ol. y. Dix-
iiüDE , 99. Hoe dat in den Sael van Guringen ghene
Walsche processen aengenoemen woerden. Anno
1486, den 7 november, is per Aulam het proces
van den manschap van Warans, in Walsche [nl.
in het Fransch] gesteldt, geremitteert om in Duyts
te stellen. C. gr. Loon^ I, viii, 96. Dat men
in der Saelen egheen Latyn noch Welch in der
proces setten en sal tensy dat copye in Duytsche
daemaer volgt. — Want men niet gewoon en is
in der Zaelen Latynsche aoten aen te nemen, oft
daerop te wysen, die translatie in Duytsche en
waer daerby geëxibeert. Ib. aant. 2. — Air bgvoe-
gelijk nw. || Konchiers, Duytsche Walen. [nZ. Vla*
mingen uit het graafschap Henegouw]. Chron. v»
Merchten, Maechspd, Str. 9. De neghen Duytsche
dorpen onder Edinghen [graafschap Henegouw] : Tu-
beke, Bebecque [Bioosbeek], Hennewieres, Beerthe,
Boncquieres, Leerbeke, Bogaerden, Beringhen, Ees-
tergaten. €o«/. v. Brussel, Specificatie. Dat wy,..
hebben getranslateert en van de Waelsche taele
in de Duytsche overgeset seker reglement . . . yan
Melckebbbck, KruisgUde, 96 (1620>. En sullen
oock [de procureurs] . . . gheene andere taelen in
de schriftaren moghen useren dan alleenlyck de
Duytsche. C. r. MoU, a. 21. Flat Dultscll.
Duiddijk, klaar Dietseh of Vlaamseh. \\ Overmidts
dat in onser voirseide stadt luttel geleerden luydem
oft clercken zyn en meestdeel leeoke, bezundere
alle die tot onse wethouders aldaer genomen wor-
den, willen wy, dat men voirtaen alle scepenebrieven
maken sal in goeden platten Duytschen, dat diezelve
onse wethouderen verstaen zullen moghen, en niet
meer in Latynen. Oork. v. keizer Maximtliaan, v»
31 aug. 1492, voor Vilvoorden — Nederlandscb.
II Alle saecken, *tzy civile oft criminele, moeten
bedingt, en alle judicieele acten gehouden worden
in Nederlantsche Duytsche taele, nietteghenstaende
dat partgen die niet en verstaen. C. o. Antw»
48
382
DUI.
DUW.
1582, xziT, 2. Yan alle welcke articolen wy te
▼orens hefc translaetr in 't Walsche hooren lesen en
wel Tentaen hadden, gedaen hebben, op de hei-
lige Eyangeliën, in den naem van Haere Majes-
teyt,- den yoorschreyen drye Staeten de gewoon-
lyke eeden , by den TOom. raedspensionaria alvorens
oook gelesen wesende in de Dayteche ofte Neder-
lantflche en Walsche taelen, op de onderhoudenisse
Tan de Blijde Inkomste en additien. Opene brieven
van Karel e. Loreineni 20 apr. 1744, O. P.-J?.
ouir. YI, 6.
2) Volgens de, uit het redoTerband lichtelijk op
te maken beteekenis: de Dwitsehs of HoogduUtche
taaly fir. la longue allemande y en, als eigennaam:
DuUtcklandy DuUscher^ fr. lAUemofine^ aUemand
II Dat de boucken van Martinus Luther, metgaders
Pomerani, Garoloetadij , Ecolampadij, Francisci
Lamberti , Jonae , en andere zyne adherenten , . .
en alle OTangelien, epistelen, prophetien en andere
boacken yan der heyligher Schrifturen, in Buutsch,
yiaemsch ofte Walsche , . . ghebroght zullen worden
in eene openbare plaetse en aldaer te pulfere
yerberrent. FL e. VL 17 juni 1626 , I, 105. Ie,
prioer proyinciael in Duetsche. Priv. stad honen,
Mrt. 1233 ; Lat. . tekst : "Ego , prior provineiaUe in
Tetftonia. Dat men yan sllen de Duutschen [nl.
de Duitsche huurlingen] en alle andre die ons syn
commen te dienste, goede beloften en bezeghelde
brieyen nemen zal dat sy nemmermeer den Yla-
minghen of haren goede mesdoen zullen of laten
mesdoen uit oocoisoen yan hemlieden , binnen Ylaen-
deren ofb derbuten, omme enich stic sprutende ute
deisen ghesciUe en beroerte. Tpriana^ VII, 462,
Vredesverdrag tusschenPhilips den SUmie en de stad
Qenty 1 dec. 1379. Waeraf [nl. yan aard en inborst]
de Duijtschen edelder zijn en redelicker in één
let yan haren lichame dain een xxy zuloke Spaen-
giaerts up eenen hoop ghesmeet. Ber, tijden,
ni, 191.
DUIVEKEET, zn. y. Zie dttiteot. || In 1590
was het neerhof gepacht door Pieter yan Loo,
mits 16 pond gr., een yet kalf, en de heelft van
de duuyen op de keete, elck jaer. ds Pb. en Bb.
III, Loochristg, 18. Het geheele beluick yan het
klooster [y. Doomzele] binnen wallen, met een
woonhuis , poorte , schuere en duyekeete daerop
staende. Ib. II. JBverghem, 145 <17<le E.). Een
oasteelken ofte huys yan plaisance, met syn ghe-
metst eirouU, oonsisterende in twee steenen duyye-
koeten, remisen yan ooetsen, enz. Ib. II. Melis,
6 (1789).
DUIVEL , zn. m. fr. diahle. Straf op het tiitspreken
tan dien naam: || Die in den hof [nl. der Bus-
schutters] yermanen of noemen zal den zwarten en
leeliken man, de dujryele, die zal t'eloker reyse
betalen en yerbueren iij d. par. de Pb. en Bb.
Aalst, III, 405, K, v. h. gild, 1510. Indien
iemandt der camergasten, op die camer oft tus-
schèn die bergen,., oft den duiyel noempde,
sulcke sullen yerbueren eenen weg tot Tongeren.
O. LiégSf 20 mei 1686, a. 6. Handhoog te Boreh-
loon. Dat niemandt der gebroeders in eenige
yergaderinge sal' noemen den duyyel. Ib. 29 dec.
1727, 19, Boogschutters te Lanno,
DUCAET, zn. m. Eene uitlandsohe gouden
munt, dukatU, fr. monnaie d'or étrang^e, dueat,
II Die Spaensche ducaten yan fijnen goude, yan
lzx\j int marck = xxxiiij stuyers. Die oude Ungers
[nl. Hongaarsche] ducaten = xxzyVs st. Die du-
oaten yan Italien = xxxiiy st. Muntwaarde 25
jan« 1495.
DIJLDE, bn. Van een huis. BounovdiUg, fr.
caduque {d'une fiMiwcw). || Heift hy oeo eighin
huns [nl. hij die laagleggers herbergt], indien dat
so dulde es, dat scepenen dinct dat de yrrake niet
suffisant en es an dat huus te brekene, noohdan
sal men dat huus breken, en daertoe hem bannen
yyftich jaer ute Vlaendren. O. o. Oeni, Qr. Char-
ter p. 1297, a. 8.
DUMEN. Zie dokmxv.
DUREN, OW. Verblijven, vertoeven, nok ophouden,
fr. résider, séjoumer, rester. \\ So was... by der
gheeller Wet wettelic bekent sher Pauwels Joeden
poorterscip en yryhede, nyet wederstaende dat
hy in x jaren en tyts meer buten der stede yan
Ghent gheweest', ghewoent en gheduurt adde, en
oec buten yerstart , bi der redenen en ocooysoenne
dat hy scepene yan der Ghore in Ghent in tyden
yorleden gheweest adde. C. v. Oent, Orig. bk.
603 (1372). Dat si soe laugbe int drinchuns dueren.
Belg. Mus. x, 57.
DUWAGIER (Douwagier), zn. beider gesl.
ook DüWAancBiaE. Vruchtgebruiker, — ster, tochto'
naar, — ares, fr. usufruitier, — ire. \\ Zo wanneer
eenigh wedeweere of wedewe bileyinghe houdt, al
zowel op leenen als an grond yan eryen, daer
huzen op staen, zo zullen zy ghelden en contri-
bueren in de nootzakelicke reparaciön yan den-
zelyen huzen naer adyenant. dat zy in den pach-
ten en profiten gherecht zijn, zonder in eenighe
wflerken yan huzen te gheldene, tenware dat men,
in de stede yan den ouden huzen nieuwe maken
moeste; in 't welck cas de douwagier betalen zal
*t yierde yan denzelyen nieuwen noodzakelicken
edificien. O. Kast. Iperen, 201. De hoornen nyet
Sheweijrt zijnde yan den grondt yddr de doot yan
en donagier ofte douagierigge , die yolghen den
grondt. C. v. Aalst, Leenhof, a. 21, blz. 436. —
Inzonderheid oo» vorstelijke of aantienlijke weduwen,
fr. douairière, portie, de veuves notables ou prin-
eUres. \\ Onse zeer lieye en beminde yrauwe en
moye, vrauwe Margriete, aert«hertoghinne yan
Oostenrycke, . . douagierighe yan Sayoye, etc. BI.
V. VI. 8 mei 1521 , 1 , 88. By deliberatie yan onser
seer lieyer en beminder suster, die ooninghinne
douwagiere yan Hongheryen , etc. , yoor ons legente
en gouyemante in onse landen yan herwaertsoyere.
Fl. V. Brab. 1, 510 (1541).
DUWARIE (Douarie), zn. y. Lijftoehi, vrucht-
gebruik, lijfrente van weduwenaar of weduwe, fr.
usufiuU. II Dat die yan der Fermerien yan Chuer
Vrouwen up Doie te Ghend, hebben gecocht en
ghecreghen . . . jeghen mire yrouwen yer Jehanen,
mins her Rogiers wedue yan Moscheioen, hare
douairie en soe wat rechte soe soe hadden an xxx
bunre lands. Jan, 1283. Dat die yrouwe Adelise,
Berthouts moeder, behouden sal hare douairie.
DATID, Meeheien, 447 (1301). Noch boyen al dit,
doe io, Adewgf yoerseid, mie buten der helpe yan
den priyilege yan miere duwarie. Mei 1287, Zeven-
bergen. De langstleyende yan twee conjoincten heeft,
zyn leyen lanck gheduerende, yoor zyn douarie
costumier, d*een helft yan den jaerlioksohen
incommen yan alle ^soyerleden achterghelaten im-
meuble goedinghen , . . . de leenen uutghesteken. .;
tenware datter by den oontracte antenuptiale dou-
arie conrentionel besproken ware... O, v.
Auden. xxii, 4. In het yeryolg yan het hoofdstuk
staat oyeral byleyinghe. — Douarie oft byle-
yinge. C. v. Broekburg, xiii. Zie btjlbyxk 2).
DUWARIËN, bw. lem. een goed aanwijzen, vast'
stellen voor weduwgift of lijftoehi, fr. assigner è
i
ECH.
EDE.
383
qn, tin hiên pour douaire om utuflrmi. || Dat men
hare bewyse tghebrec Tan o ponden en x par.
tejaen tharen lyve ; . . omme &t hare min here
Boeger gheloofde en haer derap dawaride Toor
den bailliu en manne. O. v, Oent, Orig, 22 juni
1353, a. 1.
DUWIEB, sn. 1) Zoom, buitenkant van een
hoichf van eene halve mijl vfifdy waarop het wUd
gaat azen of weiden, fr. lieüre d^nn boia, d*enmmm
nne demi-Ueue , o^ Ie gihier va viander, || Want tonser
kenniseen gecomen is dat vele groote mesusen
daghelTcx gebueren en gedaen worden, soe in onsen
waranden yan Zonien , Grootenhoute, Zayenterloo
en Ghroot Heyse, en oick in de duwieren daerom-
trent gelegen,.. Sekenk. o. J9ra6. reg. 138, fol.
273 y°., 1 juni 1688. Dat niemandt hem yer-
Toordere te jaeghen binnen onae yrye wouden,
boflsohen, waranden, offc een halve myle daeron-
trent, dVelck is het begryp ran hunne duwieren,
daer de wilde beesten hun aes haelen. Fl. v, VI,
81 aug. 1613, a. 1. II, 396. Zie Galeeloot, Mauon
de ehaese, 219 (31).
2) Kon^nenhól, kon^neleger, — p^t fr. terriër
de lapin, rabottUUre, || Om te yersien, dat onse
ondersaetAn niet beschadicht en werden bj den
oonynen van onse waranden, diewelcke in haera
campen [nl. yelden] en yruohten comen maeoken
hooien en duwieren. . . . Dat sy de conynen van-
daer rerdryren, en de eerde en duwieren teniet
doen. C. v. Bavettein, 1622, a. 27.
3) Knilj pui, onderaardiche gang, tr. fotie,
souterrain. \\ Al dander bij den hangman ghe-
hanghen sijnde, werden wederomme de stroppen
a%hesneden en die lichamen laten Tallen in een
duwierie dier daeronder ghedoWen was. Ber, tijden ,
t, 222. TcT Vilyoorden int casteel zoude een se-
crete dnwiere ghemaeckt sgn onder een schoon
camere, in weloke duwiere oft put... Ib. IV, 1.
Dat die van binnen haer steerck ter weere stel-
den,., die hadden Tiemde duwieren doen maken,
om die Tijanden Tan achter en Tan Toren an te
Tallen. Ib. II, 139. Piot. Chron. 749.
DWAEL (Dwele, dwale). zn. t. 1) TafeüakeUf
fr. nappe. Kil. Dwaele, dwele. || Een langhe
ghebeelde dwele. O. v. Antw. 1582, xli, 100. —
Ook wel outgarlaken, fr. najfpe d'autel, \\ Drie
aultaercleers ofte Toorhangsels. Drie grofre dwalen.
Noch twee dwalen met spellewerck. db Pb. en
Bb. XI. Maehelen, 17, Inv, d. kerk, 1615. —
Handtdwael. Tafeldoek , fr, tervieiie. \ \ Yier ghe-
beelde hantdweelen. Inv. v. d. HuUt, 1489. —
Beefterdwalen, htmddoeken, fr. eetme-maim,}
TAK LoKXBBK, St.-Pierre, 293, xiiid« E. —
Schietdwael, tafellaken, fr. nappe, \] Unam
mappam, vuig, dietam scietdwale, sex utnarum,
Taloris sex gr. fl. Inv. dom, Joannis, 1377. Een
sohietdwele oit- een halTe dosQue serTetten. O. v,
Serentalê, xii, 16. Waterdwele(?) Ib.
2) JBen doek, ais uithangbord van een bakker, fr.
un drapeau comme eneeigne de boulanger. \\ Dat men
een dweele uuythangen zal. Item allen degene die
broot Tercoopen zullen, moeten uuthangen, Toer hoer
doere , een dwele, en des daeghs niet iime treoken
broot noch dweele, Toer dat broot Tercooht is. Kb.
V, Turnhout, 1660, f». 67 T«.
DWAELGELT, zn. JSen teker kerkrecht, fr.
eertain droit d'église. \\ Ghelt boTen den pennino
Tan biechtene te ghevene, als meesanc, dwaelghelt,
pardoenghelt , hantepasghelt, mutseghelt en busghelt.
DB Pb. en Bb. YI. Voêtdaar, 81.(1379).
DWAEN (Duaen), bw. JFatsohen, fr. laver.
Kil. Dwaen, dwaeden, dwaegen, holl., sic,
flandr. || Item, in Witten donredaghe, alse men
der armere mandaet doet [l, duaet de Toete], syn
de laTendiers souldech te' zettene y tinen [nl.
kuipen] waters in den ommeloep, en daer te
dienene. tak Lokxbbk, 8t, -Pierre, Lavenderie,
13<1« E. a. 5. It. 6, 16, 24.
DWELIEB, zn. {Dwaaldrager), handdoekdrager,
fr. porte-^êsuie-mainê. || DweUeren, daer men de
handtdoeoken aen hangt. Stadeareh, Dieet, Vet'
kktring v. de ttaiuien v. h. schr^werkereamb,
18de E. — Ben dwelier. O. «. An^, 1582, xli,
100, Stadavoorded,
DWBB8L00VE. Zie lÓotb.
DWEBSNACHT, zn. De naohi tuetehen twee
dagen, een iermijn van Un dag, fr. la nuii entre
deux jours, Ie ierme d'un jour. Zie Verdam. EU.
D weer B nacht, vet. \, OTer ander nacht, OTer
ander dagh, derden dagh. || Soo wie hem kondt
Termet in 't merokrecht [mercktrecht], die sal hy
leyden oTer'dwersnaoht, en die procednere in die
merckt bestaen, gaet OTer dwennacht. C. v. Chrave,
TI 4.
bwiNGELIJCK, bn. Die gereehtd^ kan be-
dwongen worden , fr. qui peut Ure contraini juridi-
quement, eontraignaUe. || Die een heymelichede
heeft by eens anders keldre , camere , huua ofte
erfye, als die zoo tuI es dat se den ghebuer
hinderlick ee, den proprietans Tan diere es dwin-
ghelick dezeWe heymelichede te doen rujrmen.
C, V. Auden. XIT, 11. Dat hy niet dwyngelyck en
is eena anders huys daezop te laeten. tak ds
Ybldb, Annot, 165. It 200, 293.
DWINQHUIS, zn. Tuohihuis, fr. maison de
eorreeüon, || Den huysmeester oft concherge Tan
den dwinghuyse, sedert eenighe jaeren herwaerts
binnen de stadt opghereoht, . . Namentlijck oock
d'onkosten yan het apprehenderen yan de ledigh-
ganghers, yagebonden, deughnieten, en yan die
op te leyden int yoors. dwinghhuys. Ord, Alb.
Antw. 1618, Uitgaven, xxi, 1, 8.
E.
ECHT8CHAP, zn. y. Seht, huwdük, fr. mariage.
II Die salicheit der saligher maechden gaet hoghe
boyen die echtscap der wyyen, want si yolghen
dat Lam sonder ylecke mit hoerder yerleydester
Urselen. JSondert merk, 164 y^.
EDELBOT. Zie hsilbot.
J:DELD0M. Zie BDBLMAK.
EDELHEIT. Zie leskoobt.
EDELMAN, zn.; my. Edbllibdxk, fr. nobles,
gentilshommes. Volle edellieden , fr. nobles de
384
EED.
EEN
race, de hMti parade. || Welken de bestandige on-
beylektheyd hunner Welgeboorteschap door 32 vie-
rendeelen [of kwartieren^ nl. graden van afatam-
ming] hunner steeds Welgeboore en onbesprooken
geweest zynde Toorouders, zoo van den kant hunner
▼aderen als van. dien hunner moederen, in rechte
konden aantoonen, £r. nóbïes è 32 quarfierê, Diena-
▼olgens moeaten halve edellieden 16 kwartieren,
de achtste edellieden 8 kwartieren, en die
daarbeneden 4 kwartieren kunnen aanwijzen.
Van Loon, Aloude regeeringwijze van Sbüand, Y,
16 en vlgg. — Daar het w. Adeiioret^ hoogerop , zeer
onbepaald is gebleven, meenen wij het, ook door
Van Loon, eenigszins beter te zullen loeren kennen,
daar hij ons zegt : dat de drieffrlei zooeven gemelde
lidmaten van den onoolkamen adel te zamen onder
den algemeenen naam van adelborsten, d. i.
jonge borsten of aankomelingen van adel z\}n
bekend geweest; en dat zQ in de Schutterijen, de
nachtwachten bijwonende, altijd den voorrang had-
den, en het voorrecht genoten van op geen schild-
wacht te moeten staan. || G^hi sult weten dat eydelheit
[nl, edelheit] een groot voordeel heift in camp;
want een rrj eydelman van vulre zyden sal niet
ghewyst werden enen alven eydelen man, of am-
bochtsman, copman, of kerel, of bastaerd te yer-
andwordene [nl. in een kampgevecht] , en een half
eydelman ne sal niet verand worden enen onedelen.
En ghevielt, by machten, of by aventueren, of
leelicheden van den aenlegghere, of by wantalen,
dat hy yerandworden moeste, hi soude hebben, als
eydelman, of half eydelman, of vieren eydelman
[«Mtr. een vierendeel], of half vieren eydel [var. of
een half vierendeel edeldoms] , vordeels in die wa-
pene; want eydellieden vechten in vullen wapene
en te paerde, en oneydellieden vechten met clip-
pelen en met scilden, en sin overtrect met lederen.
C. leenh. Burcht v. Brugge, III, 234. — Het Jus
feudale , «ap. 73 zegt : „een vry eidelman van vier
ziden*'; zoo ook het Maastrichtsch Hs. ; het Brus-
selsch Hs. : „van been (beiden) zyden". Dit alles
komt niet overeen; het geldt hier wel, in de eerste
plaats, eenen edelman van volle z\jden, van
82 kwartieren, en de engenoemde uitgever van het
Jut feudale verzendt zelf den lezer naar Van Loon,
dien w^ in deze byzonderheden gevolgd hebben.
Edelman van monde (?) i| Ten overstane van
heer Charles van Bourgoignen, ridder, heere van
Bredam, etc. Edelman van den monde hunder Doer-
luchtiohste Hoocheyden die Eertshertogen van Ois-
tenrvok . . , als Stadthouder van den Souverainen
leenhove van Brabant. 27 oct. 1614. Areh. d. abdij
Cortenherg. Edelman van de camer van Haer-
lieder Doorluohtighe Hoogheden (Mher Philips La-
moral van Ghendt eü VUain, grave van Iseghem,
etc.) O. V. AaUt, 172 (1618),
EDICK (Eeck), zn. {Edik), azijn ^ fr. vinaigre.
I) Van eenen wagen mit edick oft veryuse. Tol te
Mhode, 1611. Een half ame eecx, xxx st. Bek, St.-
Jans gcuth. 1550.
E£, zn. V. Bchty huwelijk, fr. mariaqe. || Eö is
den eygendom ... op de kinderen in dyer ee ge-
boeren, gedevolveert. — Dat oick alle rutsende er£f-
goeden . . . succedeeren op de kinders in derselver
ee geboeren. O. leenh. v. Valkenburg ^ 1570, a. 7, 9.
EEDEN (Limb. eyden, eyen), bw. 1) Beëedigen^
den ambtseed afhemen, in den eed nemen, fr. asser-
menter a un office jmblic. \\ Wanneer de dekens
van den ambachten en gulden jaerlycx gecoren en
geèedt zyn, alsdan moeghen deselve kiesen hcure
oudermana en gezworenen; eü soeverre de dekens
eenigben persoon oft peraoonen tot gezworenen oit
oudermans gecoren hebben, en die by den buiger-
meesteren en scepenen brenghen om als gezworenen
geëedt te wordene , indien ... die moeghen de
heeren weygheren en wederseggen te eedene. C v.
Antw, 1545, II, 42.
2) Den eed eischen van eenen getuige , hem den eed
afnemen j fri déférer Ie serment a un témoin. |) Die
nwmbairs des Heylighen Gheest van Sint-Jana te
Dieste, also dat zy begherden te proevene en te
toenene een testament . . , en hadden hoir waerheyt
bedwonghen, begherden se gheéyt en ghehoert te
hebben . . , dat men die waerheyt eyen en hoeren
sulde . . , dat dese waerheyt aldus gheëj't en ghe-
hoert was. Sohep, v. Méldert (o. Meldarde) bij Diest,
18 mrt 1435. Sullen oock verbael zyn de daghe-
menten die gebeuren . . . om de ghetuygen te sien
eeden. C, v. Brussel, St^, a. 15. .Als de mannen
de waerhede gaen besitten, maendt den bailliu de
mannen dat zy vraeghen zullen naer alle zaecken
daer myns heeren recht an cleeft,.. en dan eedt
den sergiant alle de persoenen, met vier te gadere,
en niet meere. O. v. Aalst, 170, Sauveraine toaer^
hede, Soo wanneer partye advere ofb hueren procu-
reur, wettelijck ghedaeght sgnde,.. om die ghe-
tuijgen te sien .eeden, met waerschouwinghe dat,
inghevalle sg oft beuren procureur niet en compa-
reert, men dies * nietteghenstaende sal procederen
tot het eeden en examineren derselver getuijghen , . .
C, V. Lier, Stijl, ix, 10.
EEDESTAT. Zie extbtat.
EEOENOOT, zn. beider gesl. Bchtgenoot, fr.
conjoint. || De naeckte proprieteyt, die eenen van
twee gehuyschen heeft in syne goederen, wort oock,
by 't afsterven van synen eegenoot. gedevolveert op
hunne gesamentlycke kinderen. C. v.' Maastricht ,
Beces v. 1665, XLiii, 3.
EECKBOOT. Zie hbckboot.
EëCKEL, EEGKEN. Zie bickel, bickek.
EELBOT. Zie heilbot.
EELUIDEN (Eeluyden, eheluyden), zn. mv.
Bchtélieden, fr. époux^ 'eonjoints; Hd. Eheleute,
il Twee eeluyden, hebbende tsamen geprooreert
wettige kinderen. O. leenh. Valkenburg, IblO, a. 6.
Lenardt en Wendel, eeluyden, hebben geprocreert
kinderen. C. gr. Loon, I, 291 (1634). Joost Erken
en Margariet Laukens, eheluydian. Ib. 371 (1675).
EELUUCKT. Zie heimlfick.
EËMER, zn. Wünmaat te Brussel. Bmmer, het
ide f)an eene aam (1 aam = 96 potten), fr. {mesure
de vin è BruxeUes) seau, Ie quart de Vaime (1 aiiH« =
96 pots). II Mate van de wijnen ... V4 ^<^^ ^^^
'ame of eemer = 12 gelten of 24 potten. C, r.
Brussd,
EEN, zn. en by voeg. ' nw. I. Als zelfst. nw.
Iemand, fr. quelquun. || Als één geslagen oft ge-
quetst wort, soe mach hy civilyc agereii totter repa-
racien en oprichtingen van den meestergelde en
van der cueren, v. d Tav. 86 v®. Noch een ander
exempel : Eén maicte een testament zijnder huisfr«n.
Ib. 251. Te Vliermael, in eender hootvaert, is
eoemen [nl. is deze zaak voorgekomen] : soo wye
[nl. hoe] één hadde doen commeren seeker kooren
te velde staende. C. gr. Loon, l, vi, 87. Eén mach
sijnder duwarien afgaen en kiesen dlantrecht. C.
leenh. v. Santhoven, a. 29.
II. Als bijvoeg, nw. JEen zeikere, fr. eeriain, un.
II Dit es de scout die dese miester makede . . .
Gorise, den scepere, xxiiij s., en ere [nl. eener]
Edelkenuè, van hure, xlviij s., en eneu Gillikene
ix s. Oork. 10 aug. 1298. Dat, daarboven,... de
EEN.
EEN.
385
büllia gheranghen hadde en hondande wm in
TftncnoBBen eenen Gheerard yan der Doxfot. C« o.
Auden. 2<i« d. 101. (1391)- D'eento beghinsele . . .
Tan der Secte der Lutherianen duer eenen Marten
Luther. Fl. v. VI, l, 88 (1621). Een voor al,
(Aanaprakelyk of borg) één voor aUern en aUen voor
éénem^ hoofdeffélijJc, in toUdum, fr. soUdairemeni.
II Ingeralle de rentier heeft meer panden dan eenen,
daer diYorae persoouen hantpliohtera oft gebruyokers
aff Byjif 0oe maoh hy doen bescriven elcken van
dien gebruyokers een voer al; en die bescreyene
moet den rentier synen achterstel geheel beiaelen,
behoadelick hem syn yerhael op syn consorten. C.
o. Antw, 1645, Ti, 40. It. x, 23. Zie ook elck.
EENDRACHT, sn. y. Ocereenkomst , fr. oommun
aecord. \\ xij ambachten, . . dywelcke . . yergaderen
sullen xxiiy personen, yan den alrewyaten, te weten
yan eenen yegelijoken ambachte twee, by eendracht
en gheyolghe des meestendeels yan den ambachten ^
yoerseit . . . Desghelijcks die le^chluyde [nl. de ge- '
goede, geen ambacht doende burgers]... sullen
noemen en kiesen onder hon yiy wyse mannen by
der meester acooerde en geyolge. C. e. SL'TVwr
den, i 82.
EENERHANDE, bn. Zeker, eene soort ofelaoh
non f fr. oerfain, une eapèee de, \\ Dat possessie niet
anders en is dan eenderhande recht, dairmede dat
iement een lichamelyck oft oorporael dinck, dat
men sien oft tasten oft geyeulen maoh, heeft in
zynder gewariger macht yan gebruyeke oft besitte.
y. D. Tay 34 y^. Noch yijndt men eenrehande
possessie yaoant, en is een possessie die yan nie-
mende beseten noch gehouden wort Ib. 35.
EENINOE (Eninge), zn. y. 1) Samemoerking, om
den opslag der eettearen f e bewerken, fr. coaUüon
powr amener l'enckériseement de» denréee. || Dat niet *
ne [nl. en is] gheorloyet iemene eninghe te makene
uppe yitallien of up dat ter yitallie toebehoort. C
ttad BrMgge, I, 235, Ord, 28 sept. 1280 $ 1.
2)„ W€UiThêid'\ onderzoekingsoponibod^ gedaan buiten
de gewone, geregelde „ Waerheden", ook stille waa/r-
heidf geheim onderzoek , fr. „vérité'^ , conroeatton d' en-
quête faite en dekors des franehes vérités ou enquêtes
ordineures et régulières; aussi coie vérité ou enquête
seorhte, \\ Aleydis de JPenoeis^ domina de MotokeUf.,
quod predicti homines nostri super aliqwbus fore-
factis emergentibus, seu que in posterum emergi
poterunt inj¥a predietum dominium nostrum de
Soboka, ^iod seeretam inquisitionem'\ qué wdgr,
stille eylnge [l. eninge] appeUatur , trahi non pos-
sunt , nee seeundmm predietam fecretam inquisUümem
eontrinei, sed publids judiciis traetari et eonmnei,
seeundmm sententiam et consuetudinem ville Ant-
verpiensis, kittl, Motoken, 231 (1284). Want de
criminele en ander^ feyten en delicten yele ge-
schieden bij naehte eü by ontijden, in particuliere
huijsen buijten sweegs , . . soo heeft men yoor cos-
tume en oudt gebruyck , dat de schouteth , bg yoor-
gaende kerckgeboden , tot alsulcken dage als hem
gelieft, bij yorme yan eenige [/. eeninge], uut
elcken huijse roept eenen man, tot sijnen dage
' geoomen sijnde , te compareren ter plaetsen bij hem
gedesigneert , . . — Welcke persoenen , eü eick apart
en int besundere, onder hennen behoorlijcken eedt,
eerst daeromme in handen des schouteths gedaen,
gehouden sgn, op de feijten bij oft yan wegen des
schouteths, hen, ter presentien yan leenmannen
yore te bondene, henne kennisse en wetentheyt te
yerclaeren; achteryolgende welcken yerclaeren yer-
mach de schouteth alle deliuquanten met recht
aen te spreken. C. v. Santkoven, 1570, ii 24. —
Uit het yolgende biykt dat er met deee ^eeningen"
misbruiken gepleegd werden door de rechteriyke
ambtenaars: || Dat . . . Uwe dieneren en ambaohteren,
te yele steden in Brabant, die lude onder hen ge-
seten seer drucken, quellen eü moyen buten recht,
mit warheiden eü eeningen, die si legghen en ghe-
bieden also dick en menichwerf als hen gelieft en
si ghelt hebben willen. . En wat yerder : met ge-
meynre warheiden noch eeningen. Bekenh. «. Br<A,
reg. 131 , fol. 47. 15d« E. B^kwest der drie Staten,
6'ie punt.
3) Overeenkomst, eenigheid, eendracht,- fr. oom-
venfion, aceord, union, eonoorde, bonne entente,
II Van der eeningen gemaict tuschen de stad yan
's Hertogenbosch en hoere meyerye, ter eenre, en
die stad en dlant yan Huesden, tanderen syden.
Om te obseryeren en tonderhoudeu die goede
eeninge tusschen . . . Cart. Buseod. fol. 100.
4) In het yerdrag yan 1203, tusschen den hertog
y. Brab. en den graaf y. Gelderland, zag dese ü
yan zyn gewaand recht op Megen, en yan hH
reM van eeninge ia het Kempenlaud [comes renum^
ciavit omni juri quod ,,, se asserebat ia Megen.
Item, omne jus quod,», se asserebat habere in
uniiaie totius öampinieu , quae unitas eulgr, eeninge
dieitur, ipsum duoem habere permisH], y,Eraohten8
welk yerdrag hij", yolgens De Bam (op De Dynter ,
II, 330); „de Kempensche beyolking tot zijnen
dienst mocht oproepen en yergaderen.' Doch deze
yerklaring is geenszins yerdedigbaar. Zou het w.
unitas, eeninge hier eene topographische beteekenis
hebben, nl. het gezamenl\jkegrondgebied geh. „Kem-
penlaud'*, nl. Brabandsch, Hollandsch en Luiksch?
of zou het onder ons 2) behooren, uit hoofde der
buurschap, in geyal yan in Gelderland gepleegde
misdryyen ?
EENICHEIT , zn. y. Vereeniging van in oneenig-
heid geleefd hethende personen ^ verzoening, fr. rap-
proohement de personnes ayant véeu dans la dêsu-
nion, réconeüiation. Schiller u. Lubben, einige,
eininge, enunge, \\ Want in tiden yoirleden alre-
hande discort, twist en debat opghestaen, gheruert
eü begonnen waeren . . . tusschen die gulde yan der
scutterien yan den yoetbogen, genoemt de (Jrote
Gulde , . . in deen zyde , eü eenre gheselscap yan
den yoetbogen , die opgeset eü begonnen was . . .
in die eere yan sinte Laureins , . . hertoge Jan . . .
ordineerde eü yerenichde die gulde yan Sinte-Laureis
an de grote gulde ... in der manier hierna be-
schreyen : . . soe consenteren wij die yoorseide ordi-
nantie eü eenicheyt, en yrillen dat zg gehouden
worden in der yuegen als Yoirscreyen is. A. Waü-
TEBS, Sermens^ 4 (4 mei 1381).
EENKINTSGHAP, zn. Gelijkmdking der kinds-
ren gesproten uit een ontbonden hiuweli^ met de uit
een later huwel^k te verwekkene kinderen^ fr. assi-
milaiion des enfants nés d*un mariage dissous amx
enfants è naitre d'un mariage uUérieur , «mo pro-
Hum, Defacqz, Ane, droit bdg, I 428, Affréfisse'
ment ou union d'enfants. Giimm Mnkindsehaft,
Il G^ene eenkindtschappen kunnen gemaeckt worden
tusschen de kinderen yan den eersten en tweeden
bedde, tensy by interyentie yan den hoogen ge-
rechte, en naer kennisse genomen oyer de dien-
stigheyt of ondienstigheyt yan sulcke oonyentie. C.
V. Maastricht, Becessen v, 1666, XL, 8. Zie hier-
oyer de Koet. y. Roermond.
EËNCLIPT, bn. Ongehuwd, fr. cHihatawe. Kil.
Eenklippigh (fland, brug,), easUbs, || Alle
eenolipte lieden, 't zy mans ofte yrouwen, niet
gegoedt nochte suffiwintelick gestaet synde, om
386
EEN.
EER.
hemlieden te oatdngen op haerlieder inkomen,
sullen hemlieden tentont, sonder dilay, begeren
ten dienst van de goede lieden, sonder te mogen
blyyen woonen op haerlieder selveu , op de boete . . ,
geresepreert ambachtslieden , hem dagelicx te -werok
stellende. C ü. Veumey zxxit, 6, en vlg. Tt. O.
Vé Winoexberge»^ yii, 37. Zie ook het Tolgende
woord.
EENLOOPICH, EENLOOPË, bn. 1) Ongtkuwd,
fr. eêlibataire (Kramers Benloopend, eenloo-
pig); Kil. Eenloopigh, êoliooffus, êolus cwrrens;
Eenloopigh gheselle, juvenis ood^ê, quineque
uxorem , neque prolet , neque familiam alit, ted soluSf
quocunque lubet, vagaiur. || Daert bedde gesceiden
is, en yan eenlopen luden, die huysraet houden,
sal die persoen [nl. de pastor] hebben, te Eersmisse,
tfierendeel yan eenen ouden engelschen oft sijn
werde. Belg. Mus. II, 166 , Pcutortrecht te Nispen
(1421). Dat deselye yroukens eenloepich sullen
wesen, sonder mto. Chdsh, Brusêélt h nr. 1288,
Stat. V. HHeUig Kruisgodêh. 6» (1622). (Dit is in
strijd met Eiliaen). Opt yierde different, dwelck
es aengaende den slapers oft eenloopighe gesellen
in der stadt yan Antwerpen, hebbende alleene
eene camere daer sy gaen slapen» insgelycx aen-
gaende den yo en yj scholieren in der stadt' yan
Loeyen, gerekent en getelt elck voor een heertstadt ,
die yoors. yan Antwerpen en van Loeyen suatine-
rende dat deselye slapers oft cameristen nyet en
behoiren gerekent te wordene yoor heertsteden.
Mekenk. v. Brab. reg. 147 fol. 112, Besliiting over
de geichüUn wegens de haardtelling (1526). Dat
G^uillaume [nl, Coxie] yoorts is geweest een een-
loopich geselle, hebbende yan zynen jongen dagen
geloopen uuijten lande naer Italien. A Watttbbb,
Les Coxie, 28 (omtr. 1600). Een eenloopigh per-
soon, wesende ingheseten poirter yan Brussel, al
is 't dat hy een jaer, min ofte meer, hem uyt
der stadt yertreckt, in andere landen oft steden,
om sgnen handel, neiringe oft andere saecken te
doen, en yerbeurt noch en yersuymt daerby sijne
poirterye niet. O. o. Brussel, 1606, a. 212. Ghristijn
univagus.
2) Omsswervend man, landlooper^ tt. vagabond
(Eiliaen). || Tenwaire dat die misdadige eenloo-
pich waire . . ; en hy is geheeteu eenloopich , die
geen zekere domicilie of huys en houdt, hetzy bij
hueringen, leeningen oft anderssins, dair hy hem
inne onthoudt, mair loopt in *t wilde, oyeral dolende.
y. D. Tav. 81 y«.
EENLOEGK. Zie heimlüick.
£ENPAEBLIJCE,bijw. Eenpaerlijck of b'g
middel. In het leenroerig stelsel. Onmiddellijk of
middellijker wijs , fr. (dans Ie sysième fHodal) immé-
diatement ou médiatemeni. \\ Baminge [nl. statuut]
op die scepenenbrieye yan den Bosch, die bekent
syn en selen werden op leengoede eenparelyc of
by middel gehouden yan mynen genedigen heere
den hertoge. BekenJc. v. Brab., reg 132 fol. 91.
2) Zonder ophouden ^ £r. sans diseontinuer. \\ Het
was een oout wintere, als yan Sente-Niclaus ayonde
eenparelyc yriesende tote Sente-Haecten. Jak yAV
DiXKirDB, 306. En hebben deselTe religieusen
hnere possessie ghehouden en ghemainteneert een-
paerlike 'en zonder interruptie of inbreken ter con-
trarien. C. v. Auden. 2d« d. 321. Dry e sondaegsche
kerckgeboden d'een den anderen eenpaerlijck yol-
gende. C. v. d. Kid, ii, 6.
EEN8AMENTLIJCK (Eentsamentlijck, eensaem-
lyok, eensamelijck , eenzamelick), bijw. Oezamenlijk,
tê gader, fr. conjoinUment g Kil. Eensaemlick.
II De lanoxileyende . . . heeft, naer het scheyden
yan den bedde, yooruyt.., eentsamentliick oock de
actiye schuldeif. C. e. Santhoven, 1664, a. 91. Dry
dagen yan thoone . . . dewelcke gemeijnlgck en een-
saemlijck loopen sullen den aenleggere soowel als
den yerweerdere. Ib. Stijl y 142. De adyocaten en
procureurs . . . sullen eensamelijck sluijten wanneer
deselye hunne meesteren sullen wederomme moeten
keeren. Ib. 326. Fl. o. VI. I, 806. Eensamentiyo.
Brab. recht ^ \, 663, Veestapel Lier.
EENSDEELS, bijw. Gedeeltelijk, ft. partieOemeni.
II Hoewel thuys oft den pandt maer eensdeels yoer
de rente yerbondon en staet, nochtans deghene die
thuys wille gebruycken oft besohudden, die moet
den geheelen achterstel yersohieten en betaelen.
C. V. Antw. 1545, yi, 17.
EENSWEEGS, bjjw. Te zdfder tijd, h.enméme
temps. Kil. eadem via. \\ Den yerweerder sal ooek
yerbaelyck antwoorden , en eensweegs moghen nemen
renrersaire oonclusien. Middelen v. VL, O. P.-B.
autr. 18 febr. 1702, a. 68. It. 6 juli 1703, en21apr.
1744. De gesworen clercquen worden gheïnterdioeert
schrifturen in te dienen mentie maeckende yan
eenighe bescheeden oft acten, sonder deselye eens-
weegs daerby oyer te leggen en te yoeghen. O. stad
Brugge, II, 699 (1761). It £1. v. Vl. III, 191;
C. V. Auden. 2de d. 489.
EENVEEBDICH, bn. Henparig, gelijk (hier:
met dezelfde straf strafbaar), fr. Sg<ü (ioi: pmme-
sable de la même peine). Kil. Eenyaerdigh,
uniformis. \\ Een persoon yan buyten, die eenen
poertere slaet ofte quetst . . . yerbeurt dobbelen
brueck; uytgenomen met moertwapenen ; dut blyft
eenyeerdich en gelyck [nl. zooals a. 8: die yerbeurt
LX pont, oft syn een hant]; a. 18 yan het keur-
boek, waaruit dit art. is overgenomen, zegt: dat
sal eenyoudeghe core bliyen. O. v. Antw. 1 646, ii, 16.
EENVEËRDELIJCK, b'yw. Senparig, op gelijk-
vormige wijze y it. uniformément , d*une mambre egale.
II Dies seker yoet ghestelt is by d'ordonnantie yan..,
en nochtans niet ghelyckelyck en eenyeerdelick
ghebruyct. C. st€ul Brugge, II, 617.
EENWINTEB, zn. Yan dieren gezegd. £mmi
winter geleefd hebbende, jarig ^ h. (des animaux)
qui a vécu un hiver, d'un an. Kil. Eenwinter,
enterdier. \\ Nopende de schapen, die men noempt
eenwinters ofte geylingen, sal dit recht moeten be-
taelt worden gelyck van de andere schaepen, soo-
wanneer hun de woUe geschoren is. O. P.-B. andr.
18 febr. 1702, a. 163, Middelen v. Vlaanderen,-
zie ook 16 dec. 1704. Eene oude Fransche ver-
taling dezer oorkonde werd onbehoorlijk uitgegeven
onder de oorspronkelijke teksten ; „eenwinters" wordt
er vertaald: qui n''ont eneore porti quun hiver.
EËB, bijw. Vóór, fr. avant \\ Eest dat de borgo
aengesproken wort eer de principale souldenere,
soe mach die borge opponeren die excepcie van
excussien, dats te seggen dat de principale soul-
denere ierst aengesproken ende uuytgevolgt wordde
eer hy. v. d. TAy. 267. It. 244. •
EEBBAEB, bn. Eerbaer van liohame
(Yan eene vrouw). JSSsrftoar, kuiseh, van goed ge^
d/rag, fr. {d^wM femme) chaste, vertueuse, de honne
conduite. || Hoyrie eü maechsoep mach men prouyen
met mannen oft met vrouwen , evenverre dat goede
onghelachterde tunchbaer lieden zyn. En een vrouwe
heeft alzo vele voix, updat zou goedt en eerbaer
van lichame es, als een man. O. v. Aalst, Orig.
zxyi, Van ghenachten van ghedeele, a. 21.
EEEDE. Zie akrdk.
EEBDEN. Zie abbdev.
EER.
EER.
387
EEBDEN (Erden , herden), bedr. en onz. werkw.
Het laken. De wol ontvetten , bij middel van de
volacnrdet fr. déffnüsser la laine du drap au moyen
de la terre a foulon. || Teghelike, die stucken
maect, moet bringben vore die dekene te seghelne
al0t gheweyen es, eer ment eerdt. K. lakeng. Meehelenf
1831, a. 96. Bent, zo zal men up een clene wit
derdelino, Tan den hoghen prize, eriden enen dach,
en Toord demp iiy daghe -werken. Een cleene
blaeu derdelinc, van den hooghen prise, zal men
erden achter tdaohwerc, en achter tnerden, so zal
men werken iiij daghe. — Dat gheen yulre enich
laken erden moet met pizse noch met zepen, ap
iy lib. par.i en xii\j nacht in de vanghenesBe te
ligghene. — Dat men alle maniere ran lakenen
zid moeten erden en waszchen ter ghenouchte Tan
den meester. K. lakeng. Iperent 1363, cap. tii. —
De Mechelsche en Ipersche benaming eerden,
schijnt dezelfde beteekenis te hebben als het Brug-
Bohe Bryeren, Brihieren, zooals o. a. blijken
zou uit a. 63 der keure; zie ons laatste citaat sub
BBIJBEBEK.
E£R£, zn. t. JEer, fr. hanneur, lem. ter
eeren gaen. lenumds goeden naam te kort doen,
benadeeUn^ fr. potter atteinie, nuire d VAonneur de
qn, li Die den anderen quade, smedelijke woirde
toeeprict, die hem ter eeren moghen gaen, die sal
der partijen beteren met eenen weghe t'Onser
Yroawe t'Erdenboroh. K. v, 8t,-Truiden, 1366, a. 12.
EERLANT (Brlant), zn. Bouwland , fr. terre la-
bomrahle. Kil. Eren, eeren, aeren, arare. i|Een
stuck eerlants, ses lopensaet groet. — Een stuck
erlantz, drie lopensaet groot. Bijksarck. Leenh. o.
Brab, 30 jan. 1496. Een hoeye met huer toebe-
hoerten, gelegen in de proohie yan Zonne, omtrent
y mudsaet lants, houdende in eerlant en in weijden
en grooeen omtrónt iiy buender, en een eeusel yan
drie coegweijen, genoempt die hoeye yan Vroen-
hoyen. Ib, Bekenk. nr. 666. (1606).
EERLIJCK. Zie hbeblijce.
EERLIJCE, bn. 1) Yan gebouwen. Sierlijk^ fraai^
eeboan, fr. éUgantj beau (parlant de eonetructume).
II Dat die huijsen staende binnen deser stadt yan
Diest s\jn seer yergaende, niet alleen in de zijstraeten
maer oock in de principael wijeken en in het
schoenste en eerlijckste yan de stadt. C. v, Diest ^
Ord. 28 juni 1662. Ende want tyoirs. hujs zeera
oudt, ruyneux en onoierlic zy, en die yoirs. onse
stadt yan Antwerpen onlanox . . . zeere yan yoicke
gemenichfuldicht , in sulcker yuegen dat aldaer yan
node waere een andere grooter, eerlycker en chier-
lyoker huys . . Dat dieselye thoenderen souden
tyoirs. oude yleeschuys doen afwerpen, en in de
Slaetse . . . een ander chieriyck en eerlyck huys
oen stellen en maecken. Bekenk, v. Brab. reg.
187, fol. 174 (1600).
2) Yan een zekere hoeyeelheid of hoedanigheid.
Beddijkt iamehjk^ schappelijk^ fr. raisonnable, pas-
sable (en qualité ou quaniité). || Een eerlycke schotel
spyse en eertexL Zie dakskt. Een eerlycke geit-
oanne {nl. een stoop] yol Binschen wyns. K€uirt
Haudhoog te Diest, y. 1631, a. 19.
EERLUCK, bijw. Wdvoegelijk , behoorlijk, fr.
déeemment, eonvenablement. \\ Item alle meesters
yan den yoers. ambachten zullen sculdich sijn allen
jare eerlijcken en thamelijcken te comene in de
proeessien op des werdichs Heylichs-Saoraments-
dach en tOnser-Lieyen-Yronwen'Ommeganck, op de
pene yan een pondt waas tot behoef yan den yoers.
altare, onder huerlieden kersse. K. «. h. Legwer^
Jcersaekb. te Diest, 11 mei 1640, a. 28. It. O, ik
Lier, xiii, 30; O. stad Meehelen, xiy, 82; C, v,
Antw, eomp. iv-, xyj, 60.
EERLINDE (Eirlinde), zn. Lijn, touw om een
paard te geleiden , fr. eordeau powr guider un chevcd.
Zie De Bo Lijnde. || Yan de yeltyaert oft ploech-
ghetouwe. Soo wie eenighe yeltyaert naeme, als
ploeghen, eyghen, strenghen, eirlinden, .. sal den
neere gheleyert worden. O. v. Deurne, 1612, a.
443. — Waarschijnlijk wat men hier de „ploeglgn'*
heet, een toom yoor het ploegen.
BËRSAËM, bn. Yan yoorwerpen. Fraai, sier'
lijk, fr. beau, jolt. \\ Also yerre alse de processie
lidén sal, soe sal eenyeghelijc , dies de macht heeft,
yore uuthangen yore sijn huys, ter straten waert,
eene eersame sargie, oft cledere [nl. tapyten], s^jn
sij roede, blauwe, oft alsoe sy se hebben. Mxbtbks
XK T0B78, III, 641 (1399).
EERSELEN (Ersselen), ow. (Aarzelen), terug-
weken, aftrekken, fr. se retirer, battre en retraite.
il [Ware de yassael in de battaelle soe gequest ofte
afghestelt yan peerden en ghebloot yan wapenen
als dat hi zijnen heer niet helpen noch secoureren
en mochte, sonder fraude, hi sonde met eeren
moghen ersselen ofte ylien. Wiblaiït, Leenr. 127.
EERSELMAENT, zn. y. October, fr. octobre.
Kil. Aersselmaend (vet. fland.),'oetober , met de
Schrieckiaansche etymologie : ,)Wijl het jaar alsdan
meest teruggaat, quod annus tune praecipue retro-
grediatur'" s ook Herselmaend. Bredaesohe alm.
Hersel-, aersselmaend. — Yan het oude Herse,
Kil. milium, gierst, fr. miilet; ygl. eyenmaand,
speltmaand (wynmaand): zie Yxbdah. W\j troffen
het woord in geene praktische schriften aan.
EER8TCOOP8 (Kersts coeps), byw. Uit -de
eerste hand, h. de la premibre main. \\ Dat de
tayemiers, die huutlantsche hoppe, Oesterbier,
Ambox^henbier of ander yremdt bier te tappe yer-
coepen, sij dat zullen moeten coepen jeghen d'as-
sisers yan den yremden biere, sonder elderweerts
te coepene of te haelne . . , up sulke yoorwaerden
dat men den tayemiers daeraf sal stellen tameiyken
loen yan tappene, en dat men d^Oestersche bier
niet meer yerooep^n ne sal dan y groten den stoep,
noch d'Amborghen bier [meer] dan xxx\j miten den
stoep , als 't last cost yig noble eerste coeps of daer-
onder, en alst dierder cost... ds Ylaihitck, Aeo,
8 (1417). In dit jaer [nl. 1672] waeren de wynen,
zo in Yranckerycke als in* de Duitsohe landen,
oyeral zeer sobre en diere; zodat d'eerste wynen
yan Rouchelles , ghenaempt alhier Petauwen , . .
golden eerstcoops yan den Fransman, by een scip
smaels [nl. in éen maal] al te nemen , ghereet ^elt,
de Bomme yan thien ponden groeten elck yat. Piot,
Chron. 439. It. C. v. Brussel, Deelingen, 1366, a. 9.
EERSTOCK, zn. Yan een wagen. Bongstok, fr.
enragoir. || Dat niemant en sal moghen afhouden
oft afsnijden eenigherhande hout op de Yruente,..
tenwaere dat iemandt quaem yaeren en iet braeok
aen synen waghen oft kerre, en hij yandoen hadde
eenen wisch oft spannaghel, leunen, eerstock, etc.,
oft diergheiycke noodt. K. en br. o. JfoU,. 1696 —
1631, a. 11.
EERTBEEREN (Ertberen), bn. Aardbexievormig,
fr. en forme de fraises (fragiforme). \\ Item, yj
silyeren lepelen met guldenen ertberen knoppen
aent inde, waghende 1 merct [al. mark zilyers] ij
once. Inv. v. d. Suist, 1489.
EERTC08T. Zie hesbtcost.
EERTSCHOUWE. Zie heebtbchoüwb.
EER'tBETTE. Zie xbwbtbettb.
EERT WATER, ebdbwateb, zn. o. Water die-
388
EET.
EET.
nênde om hêi laken mede te eerden^ fr. mw teroani
a» dSgrausage du drop. Zie eesseK en eselev.
EERTWINNE (Eerdtwenne), zn. Landbowoer,
fr. culHvaievr, \\ En noch moet de yoers. winne alle
de huyse den voin. hoye toebehorende, Tan der
nederster richelen tot der platen toe, wel en loye>
lyc houden op s^nen eort . . . Ende alle andere
poenten, die andere goede, getrouwe eertwinnen
op ende neder doen. Brute, godth.^ B reg. 219 P.
63 v^. {Beersel^ 1469). Dat zekere pratere ghemaect
en gheheedt zy ter vorseyder plecke, by meyere
en scepenen, die gheoosen sal syn by den meesten
deele yan den eexdtwonnen yan daer. C, o. Aalst j
Orig. nr. 86. K, r. Paricke v. 1472 , a. 44 ; de Fr.
tekst heeft laboureure.'
EEBVEBJAEB, bgw. Voorverleden jaar, het
jaar vóór verleden jaar^ fr. il y a deux ansy Vannée
avant Vannée derni^e. Kil. heeft Yerjaerent,
anno praeterito. \\ In yorige jaren gaf deze belasting
op de nieuwe weyersleerknapen : in 1327, Ontf. yan
eeryeijare (1325) xo Ib., yan yerjare (1326)ocxcy Ib.
16 B. 8 d. Bek, Gentj 1336, blz. 6, aant. 1. Ver-
dam EBSyABEJABEV.
EERWEERDICH, zn. o. Dat eerwerdioh
van Ludiek. Set Luikech kapittel, fr. Ie eha-
pUre de Liige.' || By den eerwerdigen yader in
Christo en onsen here heer Engelbrecht, busscop
yan Ludiek, en syn eerwerdige capittel. C. v. St.^
Truiden, § 21.
EERWERCK. Zie ebevwebck.
. EEST yoor is *t. Van algemeen gebruik. Hetzij,
fr. soit. il Eest in temmeringhen of in anderen
orbore. Bruss. godsh. B 1453, Schep. o. Buishroek
(1379). Item, soe sal eenyegelijck mensche... alle
sijn goet, eest haye oft erye, innebringhen. Ib. H
945 fol. 2 yo.
EESTAET, zn. m. Echt, huweUjk^ echte staat,
fr. marioffe. \\ Een yan beyde eeluyden qwaem te
steryen , achterlatende zeeokere erffgoeden . . . by
hon... geconquesteert . . , soe is die proprieteyt,
duer het scheyden yan den bedde,., eii deyolyeert
[L gedeyoWeert] op deseWe kinderen in den yoers.
eestaet geboeren. C. leenh. v. Valkenburg\ 1570,
a. 6; it. 1612.
EESTER. Zie heebtbb.
EET (Eedt, heet, eyt), zn. m. In yerschillige be-
teekenissen. 1) Kwade (quade), vileine eeden.
Vloeken, godslasteringen, fr. jurements^ blasphvmes,
ofr. vilains sermenis. Kil. Eed. j| Dat zo wie, yan
nu yoortan, yoordaghtelic blasphemiert Gode of
zynder gebenedider moeder der maghet Maria, of
zyne heüighen, met eenighe quaede uutgesochte
eede, die zal ghestelt zyn int pelloryn, zyn tonghe
duersteken, en yoort ghewyst te watere en brode
in tsamans, een maent lanc gheduerend. En boyen-
dien, naer dat scepene dincken zal, de eeden yoor-
dagtigh en uutghesoght wesende, sullen swaerder
eignitie doen, als hemliede redelic dincken zal.
n werden zi ter ij<i« ryse yerwonnen, zullen ghe-
stelt zyn int pelloryn, de tonghe doorsteken en
ghesplit. Ord, magistr. v. Oent, 19 febr. 1511;
HüTTTEirs, CorporoHons, 89. De kinderen onder
de xy jaer, die men zal horen quade eede zwoeren,
en dat ter kennisse compt, zal men gheesselen
acht«r straten, andren texempele; en boyen de
yooTs. oudde wesende, zal men die corrigeren als
boyen. Ib. 90. Wat deighenigen yerbuert, die by
Godts yleysch, cracht, wonden. Sacrament, Gris-
dom sweerdt. C. gr. Loon, I, 148 (1549). Vileyne
en quade eeden. FL v. VL 7 oct. 1531, a. 18» I>
765. Zie ook BODELiirGBK.
2) Oereehtelijke eed^ fr. sermeni judieimire. Kil.
Eedt, jusjürandmniy juramentum. Deze eed was
zeer yerschillig in zijne bewoordingen en in den
afleggingsyorm , naar den stand en den staat der
personen, ambtenaars en ambaohtshoofden, pleiters,
getuigen, enz., en de yerklaring of yerbintenis welke
hij ten doel had plechtiglijk te bekrachtigen. Eene
zelfde benamine past echter op allen, nameiyk de
Lichaemlijcke TLichamleec), Lijffelijoke eet
(Lyflick, Lyffelijck). Serment eorporel; LatL eorpo-
ralis fides', corporale juramentum. Deze eed werd
afgelegd met opgeheyen hand, met aanraking yan
het heilig eyangelie, het heilig kruis, relikwiefin
yan heiligen (ten heiligen, ton heiligenwaerts), of,
zonder aanraking, een dezer yoorwerpen yoor oogen
hebbende. j| In saeckeu niet excederende [den
Bycxtaxe] sullen alle partyen subject syn die reyisie
te yolgen; dieweloke hen geaccordeert wesende,
sullen beyde partyen gehalden syn lyffelycken eedt
te doen daeraff niet yoorders te appelleeren, sup-
pliceren, oft eenige andere remedie te gebruyoken.
C. gr. Loon, I, 25, Ord. 12 mrt 1607, in take
van herziening der vonnissen. — Ook als bijwoorden:
II Amout oic, heere yan Dyest, in onser tsegen-
wordicheit en synre gelike Iparium suorum], en
andere onse lude gestaen [constiiutus'], op sinen
eet lichaamleeo ghegheyen , gheloefde ... K. v.
Dieet, 1228; Lat. sacreunento eorporaliter prestiio
Burgemeesteren , scepenen eü raide yan der stadt
yan Antwerpen , . . doen te weten en oertifioeren
yoore de gerechte waerheyt, dat, opten dach yan
huyden, yoere ons comen zyn Ghgsbrecht Oeyen
en Jan Colaerts, eiï hebben met opgerechten yin-
geren en by gestaefden eede, lyfiick aen den hey-
ligen gehouden [nl. afgelegd], gezwoeren en geaffir-
meert... Archiif stad Dtest, yak 18, Verklaring
magistr. v. Antw. 4 oct. 1505. — De plechtigheid
yan den eed wordt o. a. bedacht in de Kost y.
Sint-Truiden, § 33: || Welke borgemeesteren en
ghesworen raetsluyde . . , sullen doen yoer onse
sooutiten eenen solempnen eü hoecheiycken
eedt, dat [sy] dy officien . . — Gheloyede bi sere
trouwen, en syn hant ophoudende ten'heylighen-
waert« en swoer dat . . Gharterb. Begijnh. Brussd,
fol. 211 y®. (1348). Soe wie sweren sal yan gelde-
liken saken, of yan wat anderen saken dat sy,
uutgenomen yan erftalen, dat- die sal sweron na
onser stat recht: Soe wes men hem tydt, dat tiy
des onsculdich is, soe hem GtoA helpt eü die
heyligen! Oork. v. hertogin Joanna, voor ^s Bosch, '
Cart, fol. 16 (1387). Soeyerra de debiteur dorste
leggen handt op heylighen en zweerm dat hy
ogheen ghelt, goet oft substantie en hadde oft en
wiste hem toebehoirende. C. v, Antw. 1545, XT, 2.
Hebben gecertifficeert en geaffirmeert [nl. de ge-
zworen landmeters] by huere eeden, die zy daer-
omme met opgerechten yingeren . . . ten heylegen-
weerts gedaen hebben. Bekenk. v. Brab. reg. 139
fol. 96 y^. (1547). Eü als dat [onse seggen] also
gelesen en gepubliceert sal wesen, so willen wy
dat dan terstont die hero yan Diest yoirs., in deen
side, eü syn scoutheit, scepenen en raet yan Dieet,
in dander, yoir hen en yoir hore naoomelingen,
in beiden siden, op theylich eyangelium, en de
andero goede lude gemeinlic yan Diest aldaer yer-
sament, met opgerechten yingeren openboerlic eü
lyflic ten heyligen zweren selen, onse tegewerdige
seggen, met allen sinen clausulen en toebehoirten ,
te houden eü te doen houden yast, gestade eü
sonder breken, tot ewigen dagen, sonder eeniger-
hand e argelist. Diest, Doude Bootb. fol. 21 y®^
Eet.
EET.
389
Bemiddeling o. hertog Antoon^ 20 dec. 1414. ïjpd
van priesters. Zij uiteden hunne yerklaring n^et
de hand op hunne borat» zij namen het op hunne
„prieaterlijke" bont; $ermeni de prêtres; Hm affir-
maient la main sur la poitrine. \\ Als Tan den
wulnen aticken, dia de priesters yan Denremonde
doen maken t'haren draghene en t'haen selfs yer-
slijtene, evenverre dat sij 't dorren nemen up hare
bont, ao behoudt de poort daeraf d'assise t*haer-
weert, de YLAMiNCKf Ace, 16 (1413). Aldus quam
Henric Keysera ten heylighen, volquam sijns eets;
en heer Ghysbrecht, canoniek yan Sint-Jans te
Biest , lede sine hant op sine borat , als van priestera
ghewoenleo es te gheschienOf omdat sy onder hon
beyden conde en waerheyt segghen souden van den
Toirscr. testamente, also yerre alst hon condich
were; also droeghen zy eendrechteleo eii eenygelijc
Bunderlinghe , dat hon wale condich were dat . . .
Schep. o. Meldert bij Dieet, 18 mrt. 1435. lek,
brueder Jan de Cokere, prior des godshuys yan
Bethleem buyten Loven, vercleere en certificeere
ad peetuê tacerdotale, in den yeraten: nopende en
aengaende die hertsteden . . Van £tsn , Brab. Mug.
I, 77 (1594). Eed van een naastingeischer
(Serment d'un retragant). In het stads-archief te
Piest blijft bewaard een plankje , waarop de volgende
eedsformule in groote leesbare lettera (18d« eeuw)
geplakt staat: || 't Is seer geraetsaem voor iemant
die zynen eedt doen moet, het naervolgende voor
te lesen eer hy swere, inhoudende die maledictien
die souden connen comen op eenen mijneedighen ,
als volght: In der zaecke daerinne ik gevraecht
worde, wil ick die waerheijt seggen. Alzoo sweire
ick: dat my helpe Godt, die hemel en aerde,
bergh en dal , looff en gras geschapen heeft , daer
het niet was; en ingevalle iclÉ onrecht sweire, dat
het peck en solfer op my regene , gelyck het geregent
heeft op Sodoma eüGomorra; eii soo ick onrecht
sweire , dat ick veraincken moet in der aerde , als
dede Dathan en Abijrou ; en soo ick onrecht sweire,
dat ick in sandtsteen verandere, als de huysvrouwe
van Loth, doen zij omsach; en soo ick onrecht
sweire , dat my de lasarye en melaetsheydt bevange,
geleek Na&man ende Maria, Moeses suster; eü soo
ick onrecht sweire, dat mijn saet noyt tot ander
saet • come; en soo ick onrecht sweire, dat my
bevange de gicht en vallende sieckte, en het bloedt
door my gaet; en soo ick onrecht sweire, dat mijn
lyff vervloeckt sij en noyt en come in Abrahams
schoot. — Men zwoer ook „op zyn deel des hemel-
rijks'': i| Ghy s weert en belooft, up u deel hemel-
rycx, dat.. Bbmbbt, I, 346; den eedt van eenen
vrgbrauwer. Zoo moet u Godt helpen eii alle zyne
lieve heyleghen, up u deel hemelrycx en manne-
waerhede. (ofr. tekst preud^hamie). O. Burcht o.
Brugge f III, 160. JB^d van een vaesaal tum zijnen
A«0r. Eed zonder Gods naam (Serment sane
Ie nom de Dieu). \\ Het swoer een vrouwe, die te
hoerre bethoen was gewyst, en volquam, tote aen
dire stont dat sy seyde: By desen [^gic"] en alle
heylegen!'* Doe quam hair wedersake [nl. tegen-
party] en calengierde se, want sy Gode niet ge-
noempt en hadde; voort, soe swoer dese selve
vrouwe van enen anderen goede en volquam; doen
swoeren voort twee hoerre broedere , en volquamen ;
doe calengierde dese dander partie en seyde: sy
en soude hoir niet dragen [»/. niet baten], want
sy haer brueder waeren. Des waeren gemaent
Henrix late van der Rivieren; eü men gaf hem
tUcole: dat die vrouw was wel volcomen, al en
hadde ay niet genoempt Gode, want by die [bedi.'] die
heyligen syn alle Gods; voort, so wijsde men hem:
dat broedere hoir wel mochten dragen, want sy
niet en waren partie van den goede. Vonnissen o.
ücclCf 13. — Eet de calumnia. ^d^ waarbij
partijen verxcicerden f dat tij, elk in ^t zijne f goed
recht meenden te hebben j h. serment par lequel par ties
affirmaient, chacun pour soi, qu'elles crogaient avoir
bon ^droit. Meijer: juramentum oilumniae, eed om
valsche rechtspleging te mgden. j| Insghelijckx sal
hy [nl, de voonpraak] doen den eedt ad [L de"] ca-
lumnia, dat is dat hy egheenen partyen dienen en
sal voor recht, daer sijne conscientie in vruecht
[nl. wroegt], en hy niet en meynt, met Godt, te
winnen. Landeh. v. Megen, 1546, a. 9. — Kwade
eet (Quaden eet). Valsche eed, it, faux serment,
il Van dat N. ghecalengiert was van eenen quaden
eede. Eek, baljuws, v. Oent, rol 1724 (1372). £n
opdat, als ij mant, bij vonnisse, delatie oft aen-
biedinge van partije, de decisie van de saecke op
sijnen eodt wort gestelt, denselven eet met meerder
ontsach en [var. ofte] reverentie gedaen worde, en
dat eenijgelijck wel overwege wat bij doet oft nijet ,
soo sal men hem eerst en vooral onderwijsen en
Toorhouden d'affgrijselijckheijt van eenen quaeden
eedt,.. C V. Antw, comp. V, xj, 48. — Afnemen
den eet. Den eed opleggen, opdragen, fr. déférer
Ie serment. || Waernaer moet men de getuijgen den
eedt afnemen, doende hun de vingeren leggen op
een crucifix. C. v. Antw. comp. V, xj, *27. — De el en
(Deylen) den eet. Den eed opleggen, afeischen, fr.
impoter, déférer Ie serment (jusjurandum deferré),
II Hetzij dat hij [nl. de verweerder] sijn onschouwt
[onschuld, verdediging] gecosen hadde bij zijnen
eedt, van den eedt des aenleggen hem gedeijlt. C.
V, Turnhout, Stijl, a. 16. — Deel ing van eet.
Oplegging, afeisehing van eed, fr. délatum de ser-
ment, \\ Van den heijssch met deijlinghe van eede.
Maer wanneer de aenlegger zijn aenspraecke fun-
deert metten eedt te gevene oft te nemene ... O.
V. Turnhout, Stijl, 26. — Leggen, stellen in
deeling van eet. Den eed opleggen, fr. déférer
Ie serment, \\ Daer d'een ofte d'ander van de colli-
tiganten syne partye eenige saken legt in deelinge
van eede, sooverre dat denselven eed is decisoir,
800 sal hy moeten worden geaccepteert ofte gere-
fereert ten naestvolgenden dyngdag naer delatie, en
dadelick gepresteert, uytterJjck binnen den tweeden
dyngdag naer dejatie ofte relatie. C. v, Auden, 1,
290, Stijl d. Kamer, ii, 1. It. vi, 26. In plactse
van thoon oft schriftelijck bewys mach men sijne
wederpartije de feijten van sijnder intentie oft de-
fensie in deijlinge van eede stellen. C. v. Antw,
comp. y, xj , 46. It. C. V. Loven, x, 14. — Houden
den eet. Den eed afleggen, fr. préier Ie serment.
(jusjurandum dare, praestare. Kil. Houden en
voldoen, praestare. \\ By gestaefden eede lyflick
aen den heyligen gehouden, gezwoeren en geafflr-
meert. Zie (Lichaemlijcke , lijffelijcke) eet. —
Kwijten den eet. Den eed kwijtschelden, ont-
slaan van den eed, fr. décharger du serment. || De
heere soude denselven gheërfden moeten . quijten
sinen eedt, en betaelen interest [nl. schade], oft
hem geven een ander leen alsoo ghoet. Wiblakt,
Leenrecht, 42. — Laten staen d'een den anderen
te s\jnen eede. Zich gedragen tot den eed zijner
tegenpartij, of: tot elkanders eed, fr. s'en rapporter
au serment de sa partie adverse, ou: au serment
de part et d^autre, || Van den heede die damman
stavet in vierscaren van haven, daer deen den
anderen te synen heede laet staen, diere in don-
rechte vonden es, es sculdech den amman ig scele
49
390
EET.
ÊET.
Tan den .hiede. C o. Gent, Gr, charter v, 1297,
a. 131. — I^emen op sijnen eet. Zweren, eenen
eed doen, fr. jurer, affimer par sermeni. |j So wie
die Tan buten comt wonen binnen Ghend roet por-
tere, en es in sinen cost, Tan etcne en Tan drin-
kene en Tan cleederen, en die portre, met wien
dat hi woent, neemt up sinen beet dat hi met
hem woent| so es deghene, die Tan buten commen
es, sculdech te sine bekent OTer portre. C. v. Gent,
Gr. charter v. 1297, a. 132. Soedat quam een man,
en nam op sinen eedt, dat hy heeft sien Taren met
peerden, en leyden met coyen, by daghe en by
nachte, sonder calengieren Tan yemene, OTer des
prochiaens [nl, des pastors] Tan Ossele gelege, en
dat hy [den ^eg] daer es souldech te gane. Schep.
V, Brueseghem^ Onderzoek over eenen weq^ 5 Fcbr.
1380. — Befereeren den eet. Den van zijne
tegenpartij gevorderden eed van haar eiichen, dien
op haar schuiven, £r. réfêrer è ga partie adverse Ie
serment qu'elle noue dé/ér ait {jusjurandum referre).
Zie LEGGEN ly DEBLiKG. — StaTen den eet.
Den eed voorzeggen en afnemen^ fr. dicter, prélire
et déférer Ie serment. Kil. StaTen oft Teursta-
Ten den eedt. || Eenyegelyck, wye hy sy, mach
poorter tAntwerpen worden, mids doende in der
Tierscharon . . , ten staTene des schoutetten en by-
wesene Tan den scepenen, den solemnelen eedt, . .
C. V. Antw, 1645, iz, 3. Voor 'tstaTen oft afnemen
Tan alle eeden, aen den schouteth, mannen Tan
leene en secretaris, elck dry stuyvers, t'saemcn
9 st. O. V. Santhoven y 194, Salarissen, Van den
heede die damman staTot in Tierscaren Tan haTen.
C V. Gfenty Charter v. 1297, a. 131. — StaTing
Tan eet. Met vóórzeggen en afnemen van den eed,
fr. la dictee et délation du serment. \\ Heeft oock
\nl, de Iiange Boede] de macht Tan . . , Trede , oor-
Trede en staTinge Tan eede ... te nemen. (J. v.
Antw. 1682, iii, 8. — Stellen op den eet,
in eede. Zie dsblikg yak eet. — Verlaten den
eet, Tan den eed e. Den eed kwijtschelden, niet
meer vorderen, fr. dSeharger, f air e gr Ace du sermeni,
ne plus Vexiger {jusjurandum remitteré). \\ So wijsden
scepenen Tors. de Trouwe Torghen. ledech en quite
Tan den Tors. eessche, mids dat si ghereet was
haer eet te doene, en dat de Jacopine haer Tcr-
lieten Tan den eede. Nederl. Mus. 1879, blz. 148,
GMing 13 dec. 1349. En de Tocht Tors. Terliet
B kinds Tader sinen eet , en ' settet hem in syne
consienche dat hy den kinde recht ghedeel ghedaen
hadde. Ib. 147 (1363).
8) Gild (gulde), ambachtsgild, lichaam van per-
sonen, die door denzelfden eed verbonden waren, en
tevens dezelfde hleedij droegen, fr. gilde, corps de
métier^ corps ou corporation de personnes liées par
Ie méme serment , et qui portaient aussi Ie mime ha-
bülement ou eostume, serment. || Item, sal dese
gulde heeten de Grote Gulde , en selen alle deghene
die daerinne syn, wesen Tan eenen eede en Tan
eenen cleede. A. Wauters, Sermens, 12, a. 10
(1412). Omme dieswille dat men de poorters en
Inzetene Tan deser stede in andere eeden als in
de Groote Bame [nl, de BaamTinders, zie Gail-
liabd], Broodtweghen, en elders grootelicx Tan
doene heeft. C. stad Brugge, II, 276 (1626). Wy
hebben ontfangen de oitmoedige suppUcatie Tan den
Munters Tan den sermenten Tan Brabant eü Tan
Hollandt, inhoudende: hoedat zy Tan ouden tyden...
geleden, onder malcanderen altyt hebben geweest
Tan eenen eede eü Tan eenen sermente, te weten,
dat die munters Tan Hollandt en Zeelandt altyt
hebben gewrocht met die munters Tan, Brabant in
B^bant , en Tan gelycken die Tan Brabant mét die
Tan H'ollandt en Zeelandt in Hollandt en Zeelandt,
waer dattet gcTiele. Rekenk. v, Brab. reg. 138 fol.
336 T». Ord, 20 juni 1640.
4) Deken en hoofdmannen van een gild^ fr. dogen
et chefs'hommes ou gouverneurs d'un corps de métier.
II Aen Jan de Muenic, cnape Tan der Draperie,
ter causen dat hy gheluut heeft het scel leken Tan
de halle , drie reysen daechs , zonderlie up de
werckedaghen , omme de leden Tan de Draperie,
elc int zyne, ter zeker huere, te Tergaderen, ten
hende Tan de lakenen Tan de Drapiers . . , t« Tisi-
teeren en Tonnissen naer de Terdiensten. Beitbbt,
I, 308 (1672). Alle jaere, acht dagen Toor dncte
Thomaesdagh in december, sal den deken en eedt
Tcrgaederen daer het den deken belicTen sal , omme
den eedt te Teranderen en te kiesen drie dekens
en drije gouTemcurs, die sy in eenen besloten
brief, onderteeckent met elcx handteeoken, OTer-
ghcTen sullen in handen Tan mynheeren de ghe-
committeerde, om by hemlieden daerran gheuyt te
worden eenen deken en eenen gouTemeur, die sy
daertoe sullen duncken bequaempst te wesen ten
dienste Tan de ghulde het toecommende aenstaende
jaer. C. stad Brugge, K. Boekhand. 1628, a. 10.
6) Vergaderkamer van een amhaehi, fr. salie de
réunion d*un corps de métier, \\ Aldus gedaen en
geresoWeert, op den 3cn juny 1684, myne Heeren
op den eedt Tergaedert wesende, my present pen-
sionaris, Signatum N. C. v. Loven, Bijt, in, Con-
sistorie d. guldekenen. Articulen Tan den nieuwen
rolle, by die heeren meyer, burgemeesteren, sche-
penen eü raed der stad LoTen, Terleent aen het
Barbiersambacht , op den 18en oct. 1728, op den
eed Tergaedert zynde. O. P.-B. autr. 29 noT. 1728,
Articulen.
ËETGEWAN (Eedtgewan), zn. Eetwaren, ft,
eomestibles, \\ Dat oock nyemandt, Tan buyten oft
Tan binnen, goet Tan eedtgewan oft Tan penne-
werden, tseWe goet dat hy op eenen merctdach
coopt en zal op ten selTen mercktdach weerderom
moghen Tercoopen. Kb. v. Turnhout v. 1560 fol. 83.
E ETS MAN, zn. Hetzelfde als bbpibvltjck xav
en BE8BTMAK. j| Door de doodt Tan sterfmans ge-
stelt bij cloosters of andere doode handen Terscheijnt
het recht Tan heergeweijde , maer nijet door de
doodt Tan eetsmans, die als sterfmans nijet gestelt
en sijn. C, v. Diest, VZ. xtiii, 9. Sr. Norbertus
Tielemans , als • rentmeester Tant capittel Sancti
Sulpitii, heeft, naer doode Tan den eerw. heere N.
Tan Baerle, lesten eetsman, den eedt Tan trouw
gedaen OTer een half boinder bempts opt Asdonck.
Leenboek der heeren van Diest en Sichem, 19 april
1766.
EETSTAT. In eedestad. In plaats van eede,
in eedsplaats , fr. tenant lieu de serment (loeo jura'
menti). Nijhoff, Gedenkwaardigheden , I, 313 (In)
Eytsteden, en 368 (aen) Eeds stat. Haltaus, An
eides stadt, sive in eides weise geloben, stipulari
et spondere fide data in mm jurisjurandi vel swb
flde méliori {Formula Ord, equestris, 1266). — Me-
nuntiantes fide nostra corporali loco juramenti praes-
tita (1314). II Dat . . . tusschen . . . een toeoomende
huwelick OTcrdragen en gesloten was te gescienen . .,
op alrehande geloiften , . . die beide de Toirs. par-
tien en huwelicxlude in malcanders handen eü oic
in handen der . . , by hueron eeren , trouwen en
gelocTcn eü in gerecht eedestat gesekert en geloift
hebben Tast, stadich en onTerbrekelic te Toldoene,
te hondene eü te doen hondene. Archief v, Diest •
Tak 2, 15<1« E. — De Tolgende aanhalingen, be-
EEU.
EGG.
39^1
nereiiB het gesag ran Nijhoff, bevestigen de juisi-
heid onzer Terklaring. De eed was in de middel-
eeuwen van zoo groot een gewicht, dat men hem,
in gevallen van ondergeschikt belang, vervangen
kon door zijne „mans waarheid''. Zie dit woord.
I) Hebben tzamen [»/. twee getuigen, vrouwsper-
sonen] en eloken besundere, op haere eere en wel-
varen, verclaert en geaffirraeert, in plaetse van
eede , midts haeren hoogen onderdom , . . dat sy
alnoch seer goede kennisse en wetenschap hebben
dat... AcaA. d'archéuL, 1858, biz. 7 (1630). N.
N. , . . luyden van geloove , hebben gelyckelyck , . .
op hunne mannewaerheyt , eere en welvaeren, in
plaetse van eede, deuwelcken sy tallen tyden pre-
senteren te presteren, des versocht synde, verclaert,
geattesteert eü geaffirmeert waerachtich te zyn dat
zy alsnoch seer goede kennisse en wetenschap heb-
ben, dat. .. Ib. 9.
EETWEERDICH (Eedtweerdich), bn. JServdy
achtbaar , geloofoMardig , fr. honorahle , digne de foi.
II Soo wien, van nu voort, vry wil wesen int am-
bacht van de schoemakers, wert ghehouden alFooren
te maeckene drie paer werckx , te wetene . . , in
presentie van twee eedtweerdighe persoonen hem-
lieden int faict van schoemaecken verstaende. Bem-
BBT, I, 399, R. d. Schoenmakers, 1601.
EEUSEL (Eeussel, eusel, eussel, eeuwsel), zn.
m. Sen tceiland , welke natuur moe J ijk met zekerheid
ié bepalen i«, doch, o. e,, van de geringste hoedanig»
heid, fr. pré^ pdturage, dont la nature est difficile
d déterminêr avee séreté* mat«, è notre aois^ de
la moindre qualité. Kil. Euwsel, p€utio, pastus:
Sf poMcuum, ager pateuue. De „eeusel" staat in het
gebruik zooal gelijk met „eeusselingen, eeute, et-
meerach , ettinge, et weide en driesch" achter
,, weide, beemt, broeck en meerach*', doch schijnt
ook menigmaal de waarde te hebben van eei^e behoor-
lijke, geprezene weide. (De ww. „eeussel" en „ceus-
selingen" worden door sommigen, in de oude ge-
schriften, gelezen als „eensel" en „eenselingen").
II Drie bnnre winnens lans, luttel min ofte me, [so]
in lande so in drogen eusselen , die gelegen siin te
Tuiveldonc. Oork. heer v. Diest, 14 nov. 1338.
Daertinden kende en lyde de vors. Lambrecht
Brunen , de jonge , dat hi dat eusel of dien beempt,
metten bloexken, ter stede geleghen, . . met wet-
tighen cope vercocht heeft her Hubrechte van
Balen. Schep. Bof van Donek, 1422. Een stuck
beemps oft eosels. Schep, te Zellick, bij Diest
(1446). Een half buender, onder beempt eü eusel,..
in de prochie van Perke . . ; welke voirg. half buen-
der beempt eü eusele... Rijksarchief: Charferb. Se-
gijnh. Brussel, fol. 248 (1338). Op eenen eeusele,
in alder manieren dat gheleghen es in eeusele en
in olsbroeo, half buender groet. Ib. fol. 191 (1349,
Merchten), Een stucke erfs omtrent tien zillen . . ,
eü dat Scaepeeusel, neveneen gheleghen. Schep, te
Vorst (1439). Juffrouw Margrieten Happaerts ont-
£angt xij buenre lants eü eeussels torfputs. Rijks»
arch. Rehenk, nr. 17146 (1439). Een hoeve met
huer toebehoerten gelegen in de prochie van Zonne,
omtrent v mudsaet lants, houdende in eerlant en
in weijden eü groosen, omtrent iiij buender, en
een eeusel van drie coey weyen , genoempt die Hoeve
van Yroenhoven. Ib. nr.'566 (1A06). Een hoef
dachwant(?) van drie dachwanten elsbosch, dwelck
eeussel te sjme plach. Ib. nr. 17157 (11 jan.
1641). Landen, beempden, bosschen, heyden, wey-
den, eusselen, viveren. Ib. reg. 1.S8 fol. 43 (1530).
He yden eü eeusselen oft sterile eü ouw inbare erflven.
Ib. (12 juli 1440). Henrick van den Loe houdt een
heye eusel, gelegen nevens tgodshuys van Postel.
Ib. Leenh, o. Rrab. nr. 94 (1440). Noch een velt
dat men noempt een eeussel, half heye, half weide,
daer de beesten op weiden. Ib. Aoeux et déclar,^
16 nov. 1636. Van v sister rocx te Gampenhout.
Duo bonaria f parum pi. v. m., tam merice quam
pascue, dict. eeusel en driesch, sita in dictaprochia
supra locum dictum de Benest. Oodsh. Brussel (1379).
Item, en noch het derdendeel van eenen eeuwsele
oft weyde, geh. het Perre euwsele, gel. binnen de
voirs. prochien [van Merchten], óp den Peysseghem
couter, geh. Coeckelberch. Ib. Schep, e. Merchten
buiten (1634). A<*. 1372. Een stucsken beempts ochte
eeusels, gel. in de prochie van Wambeke, in den
O)uterbroec , tusschen Hr. Willems eeusel van Mel-
dert. tsridders, en Wouters sKokers eeusel voirs.
Schep. V. Rhode en Alsemberg. Eü dat heft hi
heme beset aen een heusele dkt leet bi . . (1297).
Domistadium . . . in prochia de Machele,cui locum
dictum ten Gruysweghe , juxta vicum , tuier prafum
dictum deeusel . . . Oodsh. e. Brussel , Sch. e. Brus-
sel, 1387. JPascuam unam dictam eusele, in pa-
rochia de Berge prope Campenhout, in loco dieto
de Caudriesch. Bruss. godsh.. Schép. v. Brussel,
1416. Een eussele, geheeten Terwenbloc, groot een
bundere beemps, gel. tsheerenstraete. Ib. 1640
Maehelen,
EEUSELINCK, zn. Zie ei/Itbsl.
EEUTE , EUTE, zn. Zie bsusel. || Drie Bijnteche
guldene erflijo ... op en ane . . . ; eü op eü aene
een eute, gheleghen tOesterhoven , lants [langs]
opte beko. Schep, te Lumpmen [nl. Lummen] 6y»a«»
vrgheit. 23 mei 1439. Eü noch een eeute met enen
beloeck [nl. block] gelegen neven . . , eü noch ig
zillen lantz gelegen aen die twee boeken [nl. beu-
ken] .., en dat eute eü die iij sillen belast staen.'.
met enen Bynsche gulden, eü dat eeute met enen
j. («te) d., en die drie zillen met enen d. ld. 22aug.
1471. (De oorspronkelijke brief, dd. 1447, sporeekt
slechts van „twee stucken beempe'*).
EFFENAER (Effeneere), zn. m. Weegschaal, fr.
balanee. Kil. Effenaer, evenaer, bilanx. || Teer-
sten ontfingh sy van G^sine van den Spiegele en
Janne van Zeveme, pachters van den effenere en
stailen int Wulhuus. Reken. Gent, 6 (1366). Dat
elc die effeneeren houden en pleghen te weghene,
dat elcx effeneere zij even lanc an beeden zijden
van der tonghen, eü de schalen even ghelijc eer
men wegliet, up den effeneere ontwee te slaene,
eü up de boete van iii £. par. db Ylahikck, Vgb.
38 (16d6 E.).
EFFENING, zn. v. Vergelijk ^ overeenkomst, fr.
composition, accord. || Wy doen conde met desen
jegenwordeghen lettren, dat ene ordinanche en
effeninghe gemaect es tusschen die van der ghulde
van Antwerpen, ane die ene zyde, eü die van den
volresambachte , ane dandere syde, als van den
loone der volres . . . Mebtbks en Tobps, II, 662
(1311).
EGQE, zn. m. 1) Kant, uiteinde, fr. bord, extré-
mits. II Alle siden lakene sullen tusschen beide haer
eynden eü tusschen beide hare. lijtsen ghelijc sjjn
van ziden, dats te verstane datti zide alsoe goet
stil sijn in den oversten egghe als in den toenegghe;
waer des niet en were, soe soude men dat l^en
lanx doer den rugghe sniden; maer waert dat on-
ghelijc ware van siden, indien dat boren eü be-
neden ghelijc uutghinghe soe soudt sinen zeghel
verliesen, sonder ander scade. Kb. lakeng. Diest,
1333, a 37/10. Dat men alrande lakene wel sal
wieden, eü also wel in de middewaert «be up den
992
EIG.
EIG.
tftt(he. VK Pitrw, Vph. 25 (1338). It. 66. Dal
nietnen Uken no stucken, die tonder egghe ghe-
wewen »iJD, vercoepen mach. K. lakentj. Brmggd,
1376. a. 2. Bat men op tSant, nelTens Jan Brnyn-
liaertctoiTe, een gat dede breken in den mner,
omme eene poerte te makene ; daerane braken meee-
ten en vteenhouwera, en wrochten, met dat sy de
ef^ghen en rabatten Tan der poerte weder opmeteten
efi floten. Mrarxvs en Tobts, II, 616 (1401).
2) Laken weverij. Zdfkant, h. {draperie), linhre.
II Alte men dat laken roudt, toe moet men dat
loet ane die roete ten egge nat diaken hanghen
▼ore. K. laJeeng. Meehden, 1331, a. 119. Alse ment
rondt, Bal men den seghel ten egge uuthanghen
Tore. a. 123. Wie lakene doet becorten metter
•ceere , moet ee becorten van den eenen egghe toten
andren egghe, diaken al dore; en wie becorten
dade op den enen egghe eü in den mgghe niet,
yegheliio verborde x j£., dies laken ware en die
■cerre diet scerde. a. 144.
KG6EN, bw. Met de egge 'hewerken, fr. herter,
II JEt cum dictie tribut jumentie dAent culturas diete
eurtie the heghene et arare etdcóe dictos hoftvoren.
Vah Lokekbw, St.'Pierre, 288 (1249).
KGOER, Kn. Bouwkunde. E'ant, uitepringende
hoek, fr. (arehitecfure), arêfe, || Sonder te genieten
ofte te meten eenigg lootinge van de eggera. Mepl.
JSdificiemeters , 16 jan. 1705, i, 15, Schouwen. Alle
canteele-geTels sullen , Tsn haeren eersten ooropronck
ofte canteel met den lesten canteele vierkantigh vol
gemeten worden , met syne lootinge van syne eggers.
Ib. 26, Canteeh-gevelê, Vgl. eg os.
BOSTEEN, zn. Hoeksteen , fr. pierre d'encoig'
nure. Kil. E gh steen, eek steen, j. hoecksteen.
II X Yoete groets egsteens ... It. xxij Yoete ghe-
mcens egsteens . . . Mertbnb en Torfs, II, 616,
Beken. 1401. Betaelt aen Henrick Blaes, steenhou-
der tot Antwerpen, voor xiij voelen egsteeos, den
▼oet tot IIV, st. Archief Breda y Sfaderek. lfi63/64.
EGYPTENAER8, zn. mv. Ook Egypcyenen,
Egypsienen, Ziptenaers, Grieken, en met menige
andere Oostersche namen genaamd, thans Heiden» ,
fr. hohime»! waarover zie Gilliodts, Invenfairef Y,
68 en vlg. Dit rondzwervende ras verscheen in de
Nederlanden omtrent het jaar 1400; eene menigte
plakkaten onzer vorsten gebood ze uit het land te
verdreven, bedreigde hen met straffen en zelfs met
den dood. || Den xxviten dach in Aporkele, Janne
den Meerscalc , ghesendt met den Grieken , die hier
waren, omme hemlieden te gheleedene tote Lens
in Artojfs, van viere daghen, ij s. gr. sdaeghs,
Bomme liy Ib. xvj s. par. Gilliodts, Inv. V, 72,
Bek. V, 1400. Gheghevon den Ziptenaers te drinck-
gelde, te Yastelavonde, omme dat zy hier niet
commen en zouden, xxiiij st. Bek. Ninove, 1476.
Anno 1419 werden de Egyptenaers alderierst int
lant gesien. Piot, Chron. 74, Chron. v. Nederlant.
Nopende den uutzegghene van den Egiptenaers . . .
en dat sy daoruut [nl. uyt alle onse landen] porren
binnen den vierden dach naer de publicatie van
desen, sonder weder daerin te commen, verkeeren,
hantieren noch converseren , alleene oft met ghoscl-
Bchepe, in habite van Aogiptenaers nochte ander-
sins. Fl V. VI. IR febr. 1537, I, 17.
EIGEN, zn. Sigen, vrijgoed^ eigendom, onaf-
hankelijk van eenigen heer, tegenovergesteld aan
leengoed, en ook aan have, roerend goed, een w.
waarmee het dikwijls gepaard gaat , fr. hien propre,
hien allodial, allen, franc^alleu, indfpendant d^un
seigneur, oppoaS au fief on hxen féodal, et aussi
au hien meuhle* „De onafhankelijkheid is het eigen-
aardige Tan het vrggoed (f^eme-aUeuy, het is de
eigendom bij nitstekendheid , het ia een vrij erf,
d^ van niemand afhankelijk is en welk, onder
geenen hoegenaamden vorm , een hoegenaamd bewijs
van onderworpenheid aan iemand schuldig ia.*'
Defacqz en flonincks, Ane, droü hdg. II, 76«
^Houden in vrijen eigendom, is land boaden van
God alleen, zonder dat men noch cijns, rent, noch
schuld , noch dienstbaarheid , leenheffing, noch
eenige hoegenaamde schold, bg leven of sterven,
verschnldigd zij.*' Bouteiller, B. 84, § 6. De be-
naming Eigen werd niet alleen aan bijzondere
bezittingen , maar ook aan grondgebieden van zekere
uitgestrektheid en aan steden gegeven, zooals Bro"
ehen-JSigen (Braine-rAlleud) in Brabant. || Toert
op dEijghen timpe, den sevenden scoef van der
tienden. Bechien der abdtf Vorst ^ Wauters, Anal.
313 (1450). Zie goet, eigevhxit en het volgende
EIGEVDOM.
EIGENDOM, zn. 1) Vrije, onafhankel^ke be-
zitting, fr. alleu, frane-aUeu, Hen allodial. \\ Eigen-
dom, dat is vrij eigen goed, Hgone in Yrankryk
word genaemt franc-aUeu. de clsbce op Wielant,
III, Obs. 1, n^ 1. Ylaenderen heeft drye deelen:
daeraf deen licht onder de Croone, dander onder
tKeyserijcke, en tderde is eygendom... Dander
deel dat licht onder den Keyser metten eygendome,
en is geheetcn theerschap en de heerlichede van
Ylaenderen, daeraf de grave hem draecht als sou-
verain , en is in possessie daer te wijsene by arreete
en sonder resort. Wielant, Leenrecht ^ 9. Di^e-
rencie tusschen leen en eyghendom. Leen en
eyghendom differeren en scillen in vele manieren.
Eerst, want eyghendom houdt men van Gode en
van niemant el, en leen is altoos van iemande ge-
houden. Item, eygendom en staet te gheenen
dienste, en leen staet ter trouwen, waerheden en
te dienste personeel. Item , eygendom sorteert juris-
dictie voor de juge ordinaris, en leen staet te be-
rechte van den huysgenooten. Item, men mach
eygendom vercoopen en veranderen sonder consent
van yemande; en om leen te veranderen moet men
altoos hebben consent van den heeres Ib. .15. Onder
de jurisdictie en hooftbancke van Santhoven heeft
de schouteth van Santhoven met sgne eygenoten
[l. éigennoten] noch kennisse en judioature OTer
alle eijgene goederen ofte eygendommen, soo onder..,
alsoock onder die van den resorte . . . gelegen. C,
V. Santhoven, 1570, iii, 5. Eggendom oft eijgen-
goeden en staen tot egeenen dienste en en worden
van niemanden gehouden, en men mach die ver-
coopen en veranderen sonder consente van ijemanden
daertoe te derven verwerven. Ib. a. 6. Yan den
gherichte binnen Landen genoemt Eijghendomme,
waervan den voors. rentmeester officier af is, alwaer
worden beslicht alle processen van erffelijoheden
en eijghens genoten. O. v. Landen, i, Nota. (Lan-
den was oudtijds een domein der hertogen van
Brabant, die het uitgaven in pacht of cijns, en
welks gebruikers dus wel eigenqenoten onder hen
konden genoemd worden, die het echter in den
rechten zin des woords niet waren, dewijl zg op
hun eigen eigendom niet zaten).
2) Toeëigening, gerechtelijke toewijting , inbeeit'
neming, fr. appropriation judieiaire, approprianee
(appropriaiio). \\ Niemene ne mach andren afwin-
nen herve no huus, hy ne moghe toghen dats hem
toecommen es of bi versterften, of bi cope, of bi
ghiften , of bi wetteliken heighindorome. O, v. Ghnt,
Ch. ch. V. 1297, a 118. Pande die men driven of
dragen mach , daertoe ne behoort negheen heyghin-
EIG.
EIN.
393
dom. A. 121. It. CoH. n, 1. Zie jLvwnxviXQJt.
3) Qrondc^ned, reehtêgebied y fr. terriioire, juri-
dietion. || [Het] teeckenen Tan allen wagenen, soe-
yerre die biuDen hueren eygendomme en bancke
lijden BOnden, doir oepen straten, dair wegen ge-
legen souden zijn, gelijck oft z\j doer die Toirs.
stadt van Halen yaren en lijden souden, nemende
alle jairen eens, sonder meer, Tan elcken wif^en
eeuen ouden grooten toumois, en van elcker kerren
de hellt dairaf. Dat alle die ingesetenen van den
eygendomme en yriheyt Tan Halen . . . Sêkenk. o.
Brab., reg. 138 t». (1537/1388).
4) In paasiyen zin, afhankelijkheid^ diênsfbaar'
heid, fr. dépendafiee^ terviiude. j| Als die yassael
oyerdadelijc zijns leens gebruyct, oft dat zeere on-
manierlijo tracteert [nl. kan zijn leen hem afge-
nomen worden]; dwelc zeere te noteren is tegen
die yassaelen yan den Eeyser, die zijn ondersaten
rooyen en de straten scheynden; nuyt allen desen
mach eeniegelijc wel mereken hoe groten eygendom
en senritute het is te zijn een yassael yan eeuen
grooten prinoe; en men mach wel seggen dat zij
in hueren staet niet wel zeker en zijn, en dat den
dageiyoxen anxt hen niet en ghedoeght zalich te
zijn; eii dairomme zijn zij bat gesalicht [nL geluk-
kiger] die huer slot en heerlijcheyden yan niemende
te leine te [l. en] houden. ▼. d. TAy. 199.
EIGENDOMMEN, bw. Toeeigenen, in rechten
ioewifzen, fr. approprier judiciairemeni. || Ne lost
ment {nl. het yerpande goed] niet derbinnen [nl.
binnen 8 yeertiennachten], so es ment sculdech
te heyghindommene tsgheens bouf bi wiens yer-
Boukene de ghebode ghedaen syn. C, v. Oent, Qr,
eh. 1297, a. 115. Wil men die pande heyghin-
dommen, dat moet wesen met den amman en met
III Bcepenen. a. 121 . Zoyerre als zulcke gepande,
huusen oft erfren onder landtheere staen, naer de
yeerthien daghen , . . werden by den amman en
twee scepenen gheêyghendompt. Coti. ix, 1.
EIGENEN , bw. /» rechten den eigendom toekennen,
toewijzen , fr. aitribuer Judieiairement la propriété.
II Het was een man, en cochte een erro te sire
zuster kinder behoef, en quam yore den heer, dair
men dat goet af hielt, dat hyt opname in syn
hant, en hyt gaye dengenen dien hyt hiet geTen.
Hierna starf die man eü hy en hadt niemaa heten
geyen. Doe quamen syne brueders en susters en
wouden dat erre betalen(nc). Doen antworden die zus-
ter kindere en seyden : des en soude niet syn , bedie
dat hoer oem hadde gecocht te hoeren behoef, en
dat hen geêgent was, so soudt hair syn en niemens
els. Des waeren gemaent tsheeren scepene ^an
Steyne, en men gaf hem tXJccle een thercmorant
[l. serfmourant.^], en alse thercmorant gedaen, en
het quam yoer den scepene yan Uccle, so deedt
te yerstaen dat die goede man hadde gecocht te
sire Buster kinder behoef; en als dat die scepene
hadden yerstaen, „doe wysden sy oyer recht dat
soude bliyen der suster kinder, omdat tot hoerre
behoef was gecocht eii hen geëghent was, al en
hiet hyt niemant geyen in synre doot. Vonn, v,
Ueelê, 32.
EIGENGENOOT, zn. Standgenoot, standgelijke,
onder het opzicht der vrije of allodiale hegittingeny
fr. pair, qui e§t de la mime condition au point de
vue dei posseesions alhdiales. || Per monitionem Jo-
hannis de Quereu reeepforis [domini Dvcit] et per
êenfeneiam hominum allodialium, qui Theutonice
dieuniur Eyghenghenoete. Bruss. godeh. 1309. Lys-
bet yan LcMsfdale, Vrouwe yan Orimberghen , . . eii
hare eyghenghenoete. Sm$ê. godeh. 1361. Dat,
buyten der stadt eü yryheyt, in *t yoorsobreyen
daeghen en wachten, medegaen die rentmeester,
oft anderen eyghen officier, die dat ghewoont is te
doen, indien de goeden, daer men op daeghen wilt,
eyghen zijn, met twee eyghengenooten eü den
meyer, yorster ofte dienaer yan der plaetsen daer-
onder sulcken eyghen goeden gheleghen zijn. C e.
Loven, ly, 37. It. viii, 1. Die goedinghe, die de
yoors. stadhoudere doet met yier eyghenooten be-
loopt 28 stuyyers. C «. Berg, a. 6. Zie ook
xiobitdom).
EIGENHEIT, zn. o. 1) VHj goed, fr. aUeu.
Eigenheit yan Bode. j| Dat men engeenre-
hande scade sal doen , . . in dat land yan Kessele , . .
noch in dat Eigenheit yan Bode. Verdrag Oelder
§ Kuik, 31 oct. 1286.
2) Sehaipliehtigheid , tchattingplichtigheid, fr.
taiüabilité. \\ Besorgden [nl. die y. Maastricht]..,
nyet alleene heur preyilegien te yerliesen . . , maer
oock dairdoer te coemene in nyeuwe ongewoenlycke
seryituten, assizen, egentheyt, belastinge, schet-
tinge, exactien en anderssins. Bekenk. v. Brab.',
reg. 138 fol. 276, Brief y. 23 mrt. 1636.
3) Dienst j diemihaarheid (servituut), eene tekere
dienstplichtigheid, fr. servitude, astriction è certain
service. \\ Dat servUuie niet anders en is dan dienst
en eygenheit, die de een persoen oft erTe der
ander sculdich is te doen. y. d. TAy. 60 y^.
EIOENMAN, zn.; my. bioeklisden. Hoorigen,
lijfeigenen, fr. serfs. In de kost. y. Aalst ook dienst-
boden, metmedeliede , vooghtliede genaamd. || Quod
dietum oppidum [nl. Stayeren] est et esse dd>et nos'
trum proprium , et oppidani utriusque serus, in
ipso commorantes seu morari volentes, cum omnibus
suis mobilibus et immobilibus, erunt nostri proprii
homines, qui vulgariier diountur eyghenlude. —
Quod ministeriales nostri et tUii nostri homines,
qui vulgariter dicuntur eygenliede et yrieliede... Nu-
HOFF, Oedenkw. I, 57 (26 mrt. 1298).
EIGENSCH, bn. Sigen, allodiaal, fr. propre,
aüodial. jj Alle appellatien yan cleyne leenhoyen,
bencken, eyghenschen hoyen eü laethoyen sullen,
respectiye, mit den stadthelder, scoltet oft meyer,
mit twee leenmans, twee scepenen, twee laten, mit
bonnen secretaris, aenbracht werden. C. gr. Loon,
I, II, 34 (1648).
EINSEL, zn. Unster, weeghaak, fr. balance ro-
maine. Kil. Eydsel, j. unster, staiera, \\ Alle
maten, soo yan graen, wyn en bier, als al andere,
yoorts alle ghewichten en eynsels yan meulenaers
sullen ghereguleert en gheteeckent worden naer het
ycksel der stede yan Brugghe. O. Vrije van Brugge,
1, 200 (1628).
EICKENOTEN, zn. my. Eekds, eikels, h.glands.
Il Dat men oic gheen eeckenoten af ne slaen {sie).
C, V. Iperen, Kast., a. 107.
EINDE (Eynde), zn. 1) Uiteinde, grens (yan
het land), fr. extrémité , frontibre (du pays). \\ Hoe-
dat yoirmaels, . . en oic naderhant, . . dlant en die
palen yan Brabant in Tele eü menigen eynden,
steden [nl. plaatsen] eü hoeken openbaerlic . . Ter-
crompen syn, Termenct, Terrremdt en Terset. Bekenk,
V, Brab. reg. 131 fol. 46 (Bekwest der Staten y.
Brab.. 2de punt, begin 14de E.).
2) Einden eü conclusien. Xisch en besluit ,
fr. fins et conclusions. \\ £n oyermits desen, bli-
yende by den eynden en conolusien by hen ge-
nomen. — En oyermits deser en meer anderen
redenen eü middelen, oic bliyende by den eynden
eü conclusien by hem eü die yoirs. wethouderen
genomen. Charterb. v, 's Bosch ^ fol. 103 y^. (1430).
%
\
394
ELC.
EMM.
Dftt in alle yerbale iMcken nijet met allen te
boeok gestelt zal worden dan die naecte eijnden
en contensien [l. conclusien?] bij den advocaten en
procoreun te Toren... beworpen. C. v. SanthoveH,
8Hjl, 68.
EISCH (Eysch), zn. m. Zooals thans, vordering
in rechten t fr. demande, oondution en juetice. \\ Na
eisch, na andworde, na tale, na wedertale. Ned.
Mue. 1879, blz. 143, Qedinp v. 1S49. Soe wanneer
eenighe partie ten principalen succombeert eü in
den eysch oft conclusie van partie adverse wordt
gecondemneert. C. v. Antw, 1545, v, 17. Indien
alsdan bevonden wort den ey^ch des aenleggers
gefondeert te zyn, en daeraf genoegh bleke, sal
den aenlegger sijnen ejsch worden aengewesen.
C. V. Brussel f Sfijl voor Vefhouderen , a 37. Zie
het meer gebraikelyke heesch, en het vóórgaande.
EKELWERCKEN. Zie hekelwebckek.
EKER, zn. mv. Limb. Eikels ^ fr. des glands.
Kil. Aecker, aker, hóU. j. eeckel, ^2aff«. Ver-
dam AKEB 2<i« art. || Quando vero tempore autvmp-
nali eker sive glandea fuerint in nha^ tune singuli
mansionarii cü>batit, manentes apud Halegthram
[Helchteren], unam suem eum illis parvis porciif
quos ipsa aus ultimo habuity quod vulgairiterdiciiur
enne sojgh bit [niet] horen listen [nl. laatsten]
woipe, graü» habere poteruni in iilva ibidem. Piot,
Cart. I, Dec. 12B1.
ELTBOT (Elebot, eelbot, elbót, edelbot), zn.
Beilbotj ir.flétan.Jiéton. Kil. Eelbot, heylbot,
poseer, Sst et passer^ zegt Adr. Junius, qvem
JRelgica nominat Ken heilbut oft e e 1 b u t , Gall.
Flafelet t Oerm. Ein heiligbatt. || Debet habere
eapita de elibot. Vav Lokeben, St.-Bavon, 219
(1^80), voordeel van den opperkok der abdij. Elebot,
elibot. Bekenk. v. Brab. reg. 136, fol. 189, Ord,
Brussels 4 nov. 1487. Eelbot, elibot. TolteBumpsit
1503. Een last visch geh. odelbot, ij schell. gro.
Watertol 1550. Elbot Tol 1623 Jntw. FAelhot. PI.
V, VI. 10 dec. 1767, XI, \^Z1 ; Begl. Blankenberg.
ELTDEEREN, bw. Venoerpen, afkeeren, fr.
rejetert éearter. \\ Dat alsoe het recours tot den
eerw. heer officiael van Luyck , . . beheert geèli-
deert te woorden. C. gr. Loon^ I, 386 (1677).
ELCK (Elc), vnw. Elk, ieder, tt. chacun. Ver-
scheidene uitdrukkingen met eicky voor ons hedond.
hoofdegelijk y fir. solidairement ; || Elc over al. C v.
Oent, 526 (1353). Alle t'samen en elc aliecne en
over al O. v. Aalst, 484 (16d» E.). Onverscheyden
ofte elck een voor al. C. v. Loven , iz, 12. Indien
een oft meer peraoonen hen verobligeerden en borghe
bleven voor iemant als principael schuldenaer, on
elcken eenen vooral en int besonder, sulcke borgen
oft verobligeerde rooghen aengesproken eü gheëxe-
cuteert worden als principael een voor al. C. v.
Brussel f 1606, a. 154; Ghristijn tamquam priuci-
pales et singuli in totum et sinqulum.
ELCKERMALCK, ELCKERMALLIC , ELC-
KERMANLIJCK, vnw. EVc, ieder, iedereen, alle-
man, fr. chacun^ tont Ie monde. \\ Selen wi . . . den
Bcoutheet van Dijest . . . ten heileghen sweren wet
en vonnisse t« doene elkermanlijo. Oork. heer v.
Diest, 2 jnni 1385, a. 1. In den iersten, so sal
mijn heer van Diest ... te heyigen sweren wet en
vonnisse te doen alkermalc (elkermalc .^) na de
carten eü usaigen, die wij in onse stat hebben.
Raymaesers. Draperie, 14 (1336). Jeghen eiker
mallio die hen om dit voirscreve besuecs wille yet
heisachen of aënspreken woude. Piot, Enquête ,
1389. Van allen desen misdaden mach elckermalo
acouaeren. y. s. Tav. 69 y\ en passim.
ELLE, zn. t. El, fr. aune. EU. E 11e, êlne
In de lakenweverij. Rauwe elle — Natte elle.
Benamingen van een dubbel onderzoek ^ waarbij de
lakens in drogen of ruwen staat , en, na het vollen ,
in vochügen staat, gemeten werden, om hunne ver-
ordende lengde en breedte te staven, fr. Vaunage
cru — Vaunage mouilU; dénominations d'un doublé
exalken, eonsistant d mesnrer les draps è Vétat eru
OU sec et, après Ie foulage, a Vétat humide, pour
en oonstaier la longueur et la largeur réglem^tairee.
Zoodra de lakens van het weefgetouw kwamen,
werden zij naar de Hal gedragen, om er gemeten
te worden door de ^^Ruwe meters'^ (mesureurs en
brut), omme gheperst te zyn v^n den meters van der
rauwer elle'\ oock genaamd JPersenaers; zij moesten
op den zelfkant het merk des wevers dragen en
de lengde hebben van 40 el; daarna werden zij
voorzien van eenen loodon zegel door de „Kleine
zeghelaers" of zegelaars van den kleinen zegel.
Hierna werden de stukken naar den volstok ge-
dragen, vanwaar zij, nog vochtig zijnde, aangeboden
werden aan de meters tier natte lakens, „ter natier
elle'*; deze moesten de gevolde lakens, die te smal
waren, of die de verordende lengde niet hadden,
verwerpen. „Na deze voldoender wijze doorstane
proef zullen de meters een loodt slaen an teerste
hende an den uppersten egghe'\ Vinden zy de
lakens te kort, „zullen zy prenten en tloodt stellen
an tachterste hende boven'*, en vinden zij die te
smal , ,^ullen zy prenten en tloodt stellen an tach-
terste hende beneden by den wevers loodt'\ Rbx-
BBY, I, 295, 299 en 300. In beide deze laatste
gevallen scheurde men te Iperen „de endelstrypten
af' van het stuk laken. || Waert so, dat enich lake
came ter mate van der natter elne te cort of te
smal, so souden de meisters scoudich s}*n af te
scueme de endelstrypten van den lakene, en ne
soude dat laken nem mermeer laken bliven moghen.
K. lakeng. Iperen. Tii, VuWes, 203.
ELLENDE (Elende), zn. Ballingschap, fr. exiL
Kil. Ellende, exilium. \\ Eest dat iement vanden
voirs. personen [Heyden, Sarazijn], presumeert
tale in den gerichte te vueren tegen eenen kersten,
hy behoirt dairmede te verbueren alle zyn goeden,
en tot dyen gedampneert te wordden in exilien
en elenden. v. d. Tat. 321. Zie adyocebbbit. Mine
ziele was al te zeer wonende in ellenden. Geiijdh.
15<ie E. 81 vo. Pb. 119: Incolutus meus prolongatus eet,
ELLENDICH, bn. UUlandsch, uiiheemsch^
vreemd , buiten zijne woonplaats of vaderland zijnde ,
fr. itranger. \\ Wert dat sake, dat yeroant vreem-
dere bynnen Dyest yet mesdade en totter oïkscout
comen mocht, in den yersten, sal hy sweren dat .
hy eliendich is. K. stad Diest, 1228, a. 4; Lat.
Si aliquis alienigena . . . primo se jurabit exulem. De
woorden ,,vreemdero" en alienigena sluiten niet in
zich dat die man een „banneling", een exsui wezen
zon, enkel een peregrinus.
ELPENBEENEN, — ebi'EKBeekek hecht. Zie
GOEDEN, HEEBOEWADE, VEtlHEBBGEWADXK.
ELSBROECK (Elsbroec), zn. o. Broekland be-
plant met elzenboomen, elxenhosch, fr. terre marécO'
geuse plantée d'aunes, aunaie. \\ Ane een elsbroec
dat leet bineden die molen te Moelstede. Sehep.
V. Diest, 1309. N. heeft ghecocht en ghecreghen
jeghen N., een elsbroec, ghelyc dat gheleghen es...
Chartb. Beg. Brussel, fol. 187 v^. (1337), Merchten.
EMMER(}ELT, zn. Dit recht komt voor in de
Recessen van Maastricht v. 1665, zxxiT, 9, met
de (jfelijk tijdige niets verklarende vertaling: appeU .
e» Jlamend het emmergelt. i-
;
ENG.
ERB.
39^
EMPHYTI08I8, «n. Srfpacht, emphyUose.
I) Men mach dairby vuegen \nl. bij huring en Ter-
huring] erfgevinge en erfpachtinge , eii erfflijcke en
jairlijcxe pensie , geh. emphiiiosit. v. D. Tat. 20.
Zie ÏBFPACHT.
ENGEL (Tngel)i zn. m. Brahnndsche gouden
munt gêêlagen door de hertogin JeannCy fr. mon'
ntne d'or du Brabant^ f rappee sou* la duehesse Jeann^
(1884—1386). Van deb Chijs, Herlogdom, 101.
(I Een gulden Tnghel vore ses scillinge en ecnen
Senninc grote Vleems. Muntwaarde v. 1393. Gul-
en Ingel = 4 Bchell. 8 den. Muntwaarde 20 dec.
1409. Bruesflels Ingelen, in den oirloge geslagen,
die dobbel dairaff ij '/• st. Die inckele van dien
alaoenant. Muntwaarde v. 1493.
ëNGELSCHE, bn. Zilveren munt geslagen onder
Philipi den Goede (1430—1467), ter wnarde van
8 ni\)ten (24 mijten = 1 groot of plak Brab ), fr.
monnaie dargent f rappee sous Philippe-le Bon H
ftalani 8 mites. Van i>eb Chijs, Hertogdom ^ 1.^7.
Men treft ze ook vroeger aan: || De zilveren En-
gelflche. Oesch. v. Anfw. II [, Antw. munten (ge-
slagen onder Jan III (1312—13.55). || Men sal
geven den ghezworen telders, van corfharinghe die
si tellen, van eiker last iiij gr. Vlems, die sijn nu
ter tijt wel vrert iiij oude Enghelsche, en xl haringhe.
Kb. V. Antw. a. 102. — j ouden Engelschen. Kb.
f». Biest, B 166, 167. — Kil. Engelsche, j.
twelf mijten Brab., acht Vlaems.
ENGELSCUE, bn. Een goud en zilvergewicht,
fr. poids pour peser Vor et Va^gent. Kil. Engelsche,
j. twee en dertich asen || Tpond van cmde, spe-
ceryen of wasse, houdt xitij onchen, en d'onche
houdt XX inghelsche. C. v. Aalst, 408 (1.'S78). Een
once Troys = 20 Engelschen ; 1 Ingelschen Troys =:
82 aeskens. C. v. Brussel.
ENGELSCHMAN van de Court of van den
Staelhoye. JEen JSngelsehman van het Engelsche
consulaat en gerechtshof te Anttcerpen, it. un Anglais
du comsulat et de la cour de juhtice anglais è Anvers.
jt Tenwaere dat hy waere een gepreviligeert per-
soon, te wetene: een Engelflchman van der Court
oft van den Staelhove, genyetende trecht van den
poortaren. C. v. Antw, 1546, iv, 6. Is hy een
▼reeropde en egeen poortere, soo moet hy hebben
ses wettige mannen, orame volgheeden te syne eü
den eedt te doene; tenwaere dat alzulcke vreempde
oft auytlandige waere een geprivilegeerde persoon,
te wetene een Engelsman van de Court. oft iemandt
yan de Henzesteden, die gestaen, met twee volcheeden
als de poirters. ld. v. 1570, tit. x, blz. 487. —
Dit voorrecht der Engelschen schijnt zijnen oor-
sprong te nemen uit een charter van hertog Jan ii ,
T. 1805 (zie onze aant«ekening in de laatstgemelde
kostuum), waarby de Engelschen ook gemachtigd
werden te Antwerpen een Consulaat te vestigen,
met een gerechtshof, welks gebied zich uitstrekte
over alle hunne landgenooten in alle zaken en in
alle misdrijven , uitgezonderd de lijfstraffelijke. Mbb-
TKF8 en ToBFB, if, 86 en 543. Zie ook stablhoe.
ENGERINGE. Zie anoebifge.
ENGIEN, m. 1) Oorlogstuig, inzonderheid vuur-
moud, fr. engin de guerre, par tic, canon, bouche d
feu. £11. App. Tormentum beüicum. \\ Item, be-
taelt . . . Lievin Van den Bossche , schildere , van
den engienen van dezer vorseide stede te rerschil-
deme met olyreeruwen root, te wetene: ij c xxv
haecbussen rom [rontom] in hout besleghen. Item ,
XV haecbussen met landthiemen, elke hebbende
drie cameren. Item, xtj haecbussen up wyelen.
Item, xix Toegheleera. It. xv groote serpentynen.
It. Hij groote bussen, vuegeleers en andere. Hutt-
TENS, Corporations , Stadsrek. v. 1479.
2) Over het algemeen een tuig, een werJctuig^ fr.
instrument en gênS.ral, engin. Kil. App. instrumen-
turn. II Wie een mes up eenen andren ghetrocken
heeft in felheden, oft slaet eiï gheraect met col ven,
staven, ghelavien, oft met eeneghen andren ghe-
maecten engienen daer yser an es, verbeurt lx lib.
C. V. Aal*t, Orig. xl, 6. Alsoo men by daghe-
licxsche experientie bevonden heeft den cleynen
ordre on onghereglieltheyt dieder is in ^tstuk van
de visscherye , . . oock by het visschen met diversche
onghcoorlofde ghewanden en engienen van netten
niet hebbende de behoorlicke grootte van hunne
maesschen... Fl. v. T'l. 3\ juli 1627, II, 380.
3) Kunstgreep, list, fr. artifice, subtilité. \\ Ne-
gheen coeman, die lakene vaerwet ofte doet vaer-
wen , ne mach wulle coepen no doen coepen , no
vercoepen, no doen vercoepen, no werken no doen
werken bi neghecnen engicne. C. v. Gent, Gr. eh,
V. 1297, a. 139. Alle dese vorseide dinghen...
hebben wy beloft en beloven.., wel en viümaeck-.
telick te haudene en te doen haudene euwelike
tallen daghen, en niet derteghen te commene no
te doen commene, bi ons no bi anderen, bi
ghenen engiene. C. v. Auden, 2de bd Orig. xxin,
20 nov. 1327, slot. Item de Pauw, Vgb. 1 en 18.
ENTER. Zie anteb.
ENTRECOÜKS, zn. o. Verdrag tussehen twee
landen voor het vrije handelsverkeer, fr. traite entre
deux pays pour la liberté des rapports commerciaux.
Zie La Cctbve, V, 422. || Alsoo onse ondersaten
van desen onsen Nederlande, coopraansghewijse han-
delende en frequenterende in den coninckrijcke en
lande van Enghelant, hen daghelijcx lancx soe
meer bevinden onbehoorlijcken belast en beswaert
in denselven coninckrijcke met nieuwe imposten
en andere onbehoorlijcke exactien, tegens de forme
eii inhouden van den tractaten eü entrecoursen van
ouden tijde ghemaect eü gheaccordee'rt tussehen
den princen van herwaertsovere eü die coninghen
van Enghelant. PI. v. Brab. .30 mei 1564, I, 281.
ENTKKPIETEN, zn tnv. Bouwkunde(>). || Clan-
des . . . moest maken „beneden den voet . . , te
weten twee borduren boven malcanderen . . . Item ,
noch dryen enterpieten . . . ; dezelve enterpieten
moeten gemaect zyn van goeden Doornycker, te
weten van den sw ertsten steen die vandaer comen
magh... Item, noch het overlayynck(.'). tak Spil-
beek, Tongerloo, 20, Tabernakel (1536).
EN VARE, zn. Een zeker klein vaartuig, watLTWun
de vorm niet klaar blgkt, fr. eertaine barque, dont
la forme ne nous est pas bien eonnue. \\ De nave
que dicitur envara , quatuor denarios. Tol te Nieuw-
poort, 1163. Navis, que dicitur envare, que habet
remex {sic"] retro pendens , debet cbmifi iiij denarios;
si vero remex in latere navis pendeat, navis debet
comiti duos denarios. Tol te Damme, 1252. Zie
Schiller en Lubben, en Verdam eteb 2).
EPITAPHIE, zn. v. Een in den muur gemetste
steen met grafschrift, fr. pierre tumulaire encattrfe
dans Ie mur, avec épiiaphe. jj Een epitaphie van
den auden Bavier, die luytenant was, in den coor
neffens die priestcrlicke stoelen, was al gheweert;
men zach maer den blooten muer. Ber. tijden, I,
148. Van ghelijcken was ooc gheweert eü afghedaen
doen, een ander epitaphie van N. . . , een eersaem
procureur in den Kaet van Vlaenderen, mits dat
zyn epitaphie was, en was al nieuwe ghemaect ran
Avennessteen. Ib.
ERBIEDEN (bich), Limb., wedkw. Zich aan-
396
ëREj.
ÈRP.
bieden , z, bereid verJclaren om , fr. eoffrir^ te déclarer
pret d. II En gelyckerwel noch meer dyergelycken
costnymen over wesen mogen, daeraff wy op dit
pas nyet by memorien syu, soe erbieden wy ons
in aller gehoirsamheyt van sgheens U Ëerw. ons
dyen aengaende, by instructie oft anderssins, sou-
den willen bevelen, behoirlicke declaratie eü ver-
olaringhe te doen in tyde eü wylen. C leenh. Val-
henburg^ 1670.
EUUENCKENIS (Erdinckenesse), zn. v. In
e — e. Ter herinnering^ tot aandenken t fr. en mé-
moire, || In orconscape en in erdinckeuessen van
alder Toerwarden die hierboven staen bescreven.
Chartb. Beg. Brussel ^ fol. 210 y^ (1325), Meester
V, d. Firmerien.
ERE (Eere), zn. m. Darschvloer, fr. aire. Kil.
Ere, aere, area; ook Neere, nere. j| Een half
mudde rogghen tsjaers , . . tSinte Andriesmisse des
apostels binnen Dyest, op sinen eren, sonder sinen
cost ocht commer, te levernne en te betalenne.
Schep. Land v. Diest^ 18 mrt. 1439. Op sinen
eeren. Zie betalen.
EKEN, EBIÉN, EBBIÊN, onz. en bedr. wkw. Kil.
Eriën, witu , j. Eeren, arare. I. Onzijdig. —
Ploegen^ fr. labourer. \\ Van dat N... ghecalengiert was
dat hy een paert nam Janne Mulaerde, en eerder
[eriede er] mede, en Jan en conste syn paert niet
ghecrighen. Rek. baljuws. Qent, rol 1721 (1367).
II. Bedbijvekd. — Beploegen (het land, eene
weide), omrijden met den ploeg, jfr. labourer t retourner
(une terrey une prairie avec la charrue, || Dit sal
hi laten breke [nl. braakj tweeweerf gheërijt.
Godsh. Brussel, H. 123, fol. 103(1406), Ter Vleest.
Joncker Joos van Cortenback, heer van Helmont,
wil de ghemeynte van den Pennenpoel houden
uuyter ghemeynte van Hollom , en met eenen ploech
deselve gemeente van Hollom schueren [nl. scheu-
ren] oft errien , om zoo denselven ghemeynen bempt
naer zyn gheliefte te besayen met somervruchten,
als gerst oft haver. Oroote Raad «. Mechelen, Proces
gemegnte Pennepoel bij MecheUn § heer «. Helmond.
Dat ontrent denselven tijde d'aenleggere hadde be-
gonst tselve landt te erriën, om even te sayen. En
dat de verweerdere alsdoen den aenleggere vraechde:
waeromme dat hij sijn landt erride, seggende ick
bebbe dit landt in hueringhen. Dat d'aenleggere
dairop antwoirde: Ick hebt begonst te erriën, ick
salt voirts erriën, yemant sal mijn ploechrecht be-
taelen. Dairop de verweerdere seyde: Wel, ick
bens tevreden, errit dese vore voirts, ick sal se
xk betaelen. En dierste vore van de twee voren is
geweest de stortvore, gedaen omtrent Bamisse
a**. 1551 daer te voren. Leenhof v, Brab, Proces
Sannaert § Puttemans {Alsemberg 1554), Dupliek
P, a. 3—6.
ERENWERCS, eebenwebe, zn. Koperwerk,
koperwaar (niet, volgens Lambin, eerde- of aerde-
werck), fr. ouvrages de cuivre, dinanderie. Eil.
Ere, erenwerck. j. aere, aerenwerck, aes,
aeris. || Dit stallagiegelt sal sijn thoechste eü
dmeeste een out goet [groot.] tomois, als van pel-
terien, van eerwerke, van haemasche [nl. paar-
dentuig, e. dgl] en van mercherien. Oork. heer
V. Diestf 1 juli 1365, Op kerckwydinghen oft ker-
missen ... en sal oock niemandt moghen vercoopen
eenighe cremerye, spieghels, thin, messen, houte-
werck, eerenwerck, . . dan alleenlijck kindersspel , . .
en dat oock vöór den neghen uren des morghens.
PI. V. Brab. I, 59, z. j. Alle eerenwerck, geheel,
ongelapt en ongegaet zijnde. C. v. Loven, zii, 11.
Item Jak y. Dizhudx, 270.
ERFACHTELIJCK (Ervachtelike), bijw. Erfe-
lijk, fr. hereditair ement. || Mereditarie ^ vulgr ervach-
telike. Vak Lokebek, St.-Bavon, 218 (1283).
ERFACHTICH (Eryachtich, erfvachtich, eer-
vachtech, hervachtech, heervachtech , aervachtich) ,
bn. 1) Eigenaar; geërfd, gegoed f wettelijk in bezit
gesteld zijnde van een erfgoed of leen, ir. proprié-
taire; celui qui a été légalement mis en possession
d'un bien-fonds ou fief, adhériié, r,saisi et vétu."
II Poertere, die ghedaeght ware met [nL van]
eenen eervachtighen man, en niet ne quame, dat
hi ware in de mesdaet van v schelen . . . Up dat
de eervachteglie man kende dat hi ghedaeght ware
bi hem totte lx roaerken ofte darbeneden. O. v.
Oentf Oork. 20 aug, 1284, a. 2. Daer men van
erven leen maken sal, daer moet de aervachtighe
den heere gheven halm en wettelike ghifte; daert
behoort. Jus feud. Fl. vetusy c. 39. Staet de ver-
coopere ter erfven niet, zo ware hy alvooren
gehouden hem selven hable en erfvachtich te
maeckene by den lantheere, eer hy den coopere
erfven mach. C. v. Oent, vi, 4. Een huus staende
binnen der stede van Ghendt, breet wesénde zxviij
voeten ten voorhoofde , es ghedeelich tusschen d*erf-
vachtighe van dien. Ib. xvi, 4. Elck [bedydt]
erfachtich van zyn hantdeel [nl. aandeel] ofte toe-
lech, 't zy erfve, erffelicke rente ofte diergel icke,
sonder ander solemniteyt van erffenessen te moeten
doen. C. v. Aalst, xü, 36. Alle weduwen van
vassalen,.. hebben en gebruycken, naer de doot
van denselven vassael, bi maniere van bylevinghe
en douarie, haren leven lanck , de helft in proof-
fijte van den leene ofte leenman, daerin de vas-
sael, huer man, ten daghe van der consumatie
van den huwelijcke erfachtich was, en oocksichtent
erfachtich bedeghen is. Wiblakt, Leenrecht, 76.
It. 150.
2) Erfachtich man, erfachtige lieden.
Krachtens eene schikking van het Groot charter
van 1297, mochten, te Oent, de erfachtigen of tot
zekere bepaalde som geërfden of gegoeden, inreëele
zaken „kennen en tuigen" en, in den vorm
van chirographiën, akten van hunne getuigenis
opstellen. Het kan niet den minsten tw^fel lijden
of deze akten moesten, om geldig te wezen en
kracht van „executie'' te hebben, door schepenen
gerealiseerd worden. Althans zijn er schepenen-akten
bekend, welke diegene, voor erfachtige lieden ver-
leden, realiseerden of wettigden. || Yan der macht
van hervachteghen lieden. Elc hervachtech man
mach draghen orconscepe van drien warven also-
velen alse sine hervachtichede waerdich es binnen
Ghend, eii van nemmeer; en dat 0» te verstane
vor scepenen. C. v. Gfent, Ghr, ch. v. 1297, a. 74.
Yan chyrographen , die onder hervachteghe lieden
bliven. En van hervachteghen lieden die ghestaen
hebben over orconscepe en chyrographen deraf heb-
ben, ne levet maer een, dieselve mach orconscepe
draghen metter wedergaden der chyrographen die
hy hevet, up dat men se vint onder den houdere
van don goede van den doden. a. 119. De macht
van hervachteghen man bi sinen recorde. En her-
vachtech man , die leghet te stervene, hi mach recort
doen van sire kenlicheden vor eenen scepene ofte
vor meer; en dat recort es sculdech te dragene
ghelyc of hy levede en hy orconscepe droughe. a.
120. Yan husen te becommerne die staen up ander
mans herve. Eü so wie so huus hevet staende up
ander mans herve, dat huus ne mach hi niet be-
sculdeghen no becommeren hen sy vor denghenen
dies dherve es en vor eenen hervachteghen man
ERF.
ERF.
397
ofte meer. Sn sowie bo scult bekent up syn huus
▼or denghenen wies dher?e es daer thuuB op staet,
en Tor ii hervachteghe liede, die kennesue es
Bculdech te gane boven den kennessen Tan scepe-
nen, by also dat negheene kennisse voren ghedaen
ne ee gheweest vor denghenen dies dherve es en
vore II scepenen. a. 122. VgL ook a. 116. Orconde
ervachtighen lieden in Ghent : N. N. [vier in getal] ,
dier over waren daer der [»Z. de heer] Beudin
wettelike nteghinc en sgn wijfff ter capelrien boef,
tonder enich si {nl. voorbehoud]. Vad. Mus, Y,
289 (1296), belegging eener remi^ ekirographie» Orconde
ervachtighen lieden in Ghent: der [nl. de heer]
Willeme . . , en Gillise . . . dier over waren. Ib.
(1296); verkrijging eener rent, chirographie. Dat
WUlem Masoh en . . , quamen vor heervachteghe
Uede binnen Ghent, en verkenden en verliiden
aldaer, over hem en over alle d^hene, die.. . Ib.
291 (1298) ; overdracht van vast goed ten voordeele
eener kapeüen^^ ohirographie. Zie ook de Potter,
Seeond cart. nrs. 24, 36, 39, 42, 47, 48, 72, 75, 85.
3) Zakel^k, onroerend goed betreffend, fr. réei,
a^ant rapport aux immeulles. || Sooverre de saecke,
daerom t* garand is versocht en aenveert, teenemael
is reél oft erffachtich, als streokende tot affstant
van eenioh goet. C v. Antw. eomp. V, z, 33.
EUFACBTICHËIT (Ëervachtechede , erfvach-
ticheyt), zn. v. l!rf, erve, onroerend goed , fr. hM'
tage, des immenbles, propriété immdUière, || Die
schepenen sullen kennen en jugieren van kateilen
en ervachtioheden. JT. v. Brugge, 1281, a. 22; fr.
tekst: des oateux et héritages. Hoedat herve es
sculdich te gane danen soe comt. En ne ware no
vader no moeder, no broeder no suster levende, en
bervachtichede bleven ware, die es sculdech to
gane ter syden daer soe af commen es. C. v. Gent,
Or. eh, 1297, a. 110. Dat wel hare wille ware en
hare consent, en euwelyc wesen soude, dat deer-
vachtechede, die mester Volker Maech hadde bin-
nen der port van Ghent, . . gaen en toebehoren
gheheliio en al ter capelrien bouf . . . Dat es te
verstaene deervachteghede , die leghet in Sente-
Yerilden prochie . . , en deervachtechede up den
Hoatbriel.. . Vad, Mus, Y, 291 (1298). Heervach-
teghede. ds Pottib, PetU cart, 34; herfachte-
chede, 39 (1323). Alsoo... diverssche prelaten,
abten, pryoors, conventen, dooeters,.. hebben
verkreghen en ghecocht . . . diverssche partyen van
goede, in leenen, achterleenen, winnende landen
en erfachticheden, meersohen, boeschen en wateren,
en 000 diverssche huusen... C stcul JSrugge, II,
226. It. 228, Orig, 18 mei 1515. It. I, 248, 342.
De renten daerop bezet [nl. op huizen, ofschoon in
de deeling gerekend voor meubel of roerend] hebben
* nature van erfvachticheyt , uutgliedaen lijfrenten en
afloopende payementen. C. v. Oent, yi, 19. Den
man en zal van nu voorts an niet vermoghen te
disponeren van de erfachticheyt van zijnen wijfve.
C, V. Aalst, ZYii, 7; item 17. Tan de erfachti-
cheyt , . . actiën tot immeuble goet, . . van de syde
van de vrauwe ghecommen,.. en vermach den man
niet te disponeren. O. v. Auden, I, XYi, 15. It.
XXIJ, 7, 23.
ËBFBBIËF , zn. m. Verkrijgbrief van onroerend
goed of renten, fr. lettres d'aequisUion de biens'fonds
OU rentes, d'adhéritance. Kil. Htterae hereditariae,
II Is van ouden t\jden ghecostumeert en onderhouden,
dat men van alle reële saacken, als van erffbrieven
en renten, heeft achtervolght met dr\j besetselen.
O. V, MoU, a. 75. Die gheïnterresseerde heys-
ichere, voortabrenghende zijn prppriteijt — oft
oonstitutiebrief. a. 76. Indien den besettere sijn
beset gheïntenteert en vervolght heeft met erf brieven
ghepasseert voor schepenen deser vrijheijdt, oft
daeronder de goeden gheleghen sijn. C, v, Gheel,
II, 8. Vod, Mus, IV, 352.
ËBFCIJNS (Erfcheins, erfssijs), zn. Zoo als
thans, fr. eens hereditaire, perpétuel. Eil. oensus
hereditarius , perpetuus, |] Voere dese selve scepene
quam een vrouwe, en eischde eenen man xl s.
erflic, die sy jeghen hem hadde gecocht, en die
woude hebben met alsulken penninghen als men
erfcheins betaelt op en neder. Doen antwoirde die
man en seide: dies en soude niet sijn, die scepen
en wysdent; maer hy waer hem [/. haer] sculdich
xl s. en dies [l. die] soude hy haer gelden met
borsegelde. Hierop maende die heer die scepen,
en sy en waerens niet vroet. En men gaf hem
tUccle: dat hy soude ghelden met erfpenningen.
Vonnissen v. Uccle, 36. Ene sille bempts, . . op
tueéntuintegh scellinghe penninghe erfssys payments
alse elcs tyts lopen sal in borsa binnen Dyest, alse
men desen sys ghelden sal. Schep. Land v, biest.
17 mei 1303.
ERFDOCHTER, zn. Vrowodijke erfgenaam van
eene heerlijkheid, fr. héritière d'une seigneurie.
II Jacques de Oroy, here van Simpi, etc., in der
qualiteyt alsoe hy in den name van Anthonis de
Croy, synen yersten soen, geprocreert by vrauwe
Anna van Heinin, erffdochtere van Fontenes, syne
yerste wettachtige gezellinne . . Leenh. v. Brab.
Proces de Croy § Van Mamel, 1551.
ERFDOM, zn. m. 1) eigendom, fr. propriété.
Kil. haerediias : dominium , possessio haereditatis.
II Dat N. en N. becreghen wetteleken en met allen
reghte in erfdoroe ene sille bempts, . . die leeght
tot Moelstede,.. Schep, Land v, Diest, 17 mei 1303.
Wi., scepenen van Dyst, tughen dat voer ons
en Amoude van Lo, scouteite van Dyst, Claus,
die men heitet Cole van Obberghe, droeg op in
erfdomme derteoh scellinghe sjars erfsys , . . Bau-
derike, montboren sHeiliges Gheestes in Sinte-Bul-
picis kerke te Dyst. Schep. v. Diest, 8 sept. 1309.
Een man mach, sonder consent van syn vrauw,
en oock een vrauw sonder consent van haren man,
disponeren by testament oft anderen uitersten wille,
van den erfdom oft proprietyt van syne eijgen goe-
deren. C, V, Diest, YZ. iy, 13. Maer aengaende
den erfdom oft proprietyt, dewelcke ... Ib. v , 14.
De proprieteyt oft erfdom van alle erfgoeden. C o.
Loven, ziY-, 9. It. C. v, Bbrentals, vu, 1,4. Zie
ook BBCBIJGhEN 2).
2) Heerlijke bezitting, fr. propriété seigneuriale.
II De juffrouwen eü capittel van der kercken van
Sinte-Woutru\jden te Berghen (Henegouwe) hebben,
binnen der stadt van Herentals en vrijheydt dèr-
selver, heerlyckheijdt en een bancke van rechte op
heur selven . . ; en al waert oock een man gheseten
onder den erfdom der voors. jouffrouwen, hg mach
worden gheëligeert [nl. als schepen]. C, v, Heren-
tals, Yii, 1. Yan huiJBinghen,engronden, erfrenten
oft van lijftochtrenten onder den erfdom der voors.
jouffrouwen ghestaen eü gheleghen. Ib. a. 3.
8) Erfenis, nalatenschap, fr. hérit€ige, succession.
II Joest Beemans heeft. .r. gemaeckt syn testament,
by hetwelck hy laet en maeckt , . . aen Heleen en
Jacob, twee synder kinderen, t*saaraen vooruyt, de
somme van 600 guldens eens, uyt den erfdom.
C, gr. Loon, I, 668 (1700).
ERFDRAGER, zn. JSigenaar, fr. propriétaire.
II Alle oeiedruppen vallende van tichelen — oft
schaliendaecken gheven en bewijsen dat de erf-
60
398
ERF.
ËRP.
dngher Tan denselyen hutjse oft erve, daer dat
dack toebehoort, aldaer buijten synen muer beeft
eenen halven roet. C. v. Éerentaltf xi, 17. Nie-
mant en mach toBscben veracheyden partijen erven
paelen setten oft steken, dan met rechte, oft ten
bijsijne en met oonsente, wille en begheerte van
de erfdraghera en proprietarissen yan beyden. a. 21.
It. C. o. Oheel, vii, 9.
£RF£LUCK (Arrelic, aervelic, erfflijck, erffe-
lijck, erflijo), bn. 1) AUijddwrend, eewwuf durend,
bettendiff, fr. perpétuel, permanent y itable. \\ En
hebben wij dairpme onsen zegele tot eene erfflycker,
▼estlycker stedicheyt aen desen brieff doen hangen.
PHv. Dieii, 23 mei 1477.
2) Meeetal op renten toegepast, yfmkwijthiiar ^^
niet aflotbaar , ir. généralement apptiquê è dei rentet^
irrédimiblef non raehetahle. || Vort, so bekenneden
en lieden TOr ons [scepenen] , . . vroae Lisebette en
Beinare, hare man yorseit, van den drie ponden
's jaers anreliker renten , die hem die abt Jhan ,
Torseit, hescende was. Vad. Mu». II, 868 (1285).
Daer men aervelike rente vercoopt of lyfïrente ver-
coopt up een leen, so moeter kerckghebode of ghe
daen syn. Jus feud. FL oe/tM, o. 36.
3) Toegepast op goederen. Onroerend, fr. immo-
Ulier. II Alle dat erflijc goet, dat hem comt van
sijns yadersweghen , sal keeren tfaders [l. tsfaders]
magen weert. Onderscheet. Alle ervelijcke goeden
succederen en gaen altijdt ten struijckewaert daer
ST af ghekomen zijn. C. stctd Jlieckelen, xTi, 12.
Nannius bona immolnlia; h\j noemt ze ook ree toli
a. 2. Alle erffelijcke goeden saccederen en gaen
altyt ten stmyckewaert daer sy af comen sgn. C
o. Liert XT, 11. It. a. 8. Alle goeden en renten,..
Boewel haeffelyoke als erffelycke, merende en on-
merende. (7. V. Antw. 1546, xiii, 9. Alle des
aflivighen goeden, haeffelycke en erffelycke, rue-
rende en onmerende, a. 13. Soewel van erffelycke
als losrenten. C v. ^r«««02, 1670, a. 42. Erfpachten,
cheynsen en renten, soo grondtrenten , erffelycke,
quytbare en onquytbare, als lyfrenten. Ib. 1606,
a. 128; Christijn reditut, lam fundialeêyhaerêditarii.
Zie "BTtFQOBT,
Als bijwoobd. — Voor altijd, wtor eeumgy fr. h
perpétuité, jj Van lyfftochten mach men insgelycx
affpanden goeden den yerobligeerden toebehoirende
maer en worden de goeden oft erffelycke [nl. on-»
roerende] panden, daerop die besedt syn, niet erffe-
lyck nuytgewonnen , maer alleonlyck worden die
in handen der pensionarissen oft actie totten lyff-
tochthebbende gewesen, om die te yerhueren en
te hondene totten yoldoene van den achterstel en
oosten, by manieren van noten en ploten. O. v.
Brussel y 1670, a. 53. Als eenich verhuert huys
ofte erfve erffelyck uytgewonnen wordt,., soo ex-
pireert de huere ofte pachtinghe daervan. C «.
ERFElIiJCKHEIT (Erflicheit, erffelycheyt, zn. v.
1) Srfdijkêy onroerende eigendom^ fr. propriété hérê-
ditaire, immobitikre, || Dat si gheloven selen [tU.
die poorter willen worden] binnen jairs te ehecri*
ghene vyf pont wart [nl. waard zynde] erflicheiden
binnen der vryheit van Walem. JT. o. Waalkem,
a. 7. Die erflycheit, die oomt van der moeder-
wegen, sal gaen ter moeder maghenweert. Onder-
scheet. En mach geene erffelycheyt uytghedaecht
worden daeraf by iemant anders de tocht is. C o.
Loven, iv, 35. Man en wyff en snccederen mal-
canderen nyet ab intestatOf noch in tocht noch in
erffelycheyt. C. v. Antw. 1545, xin, 56. Soo wan-
neer iemandt van twee wettige gehnysschcn sterft,
achterlatende wettich kindt of kinderen , dat alsdan
den lanoxstlevenden van de gehuysachen woidt
tochtenaer of tochtersse van allen die erffgoeden , . .
en die naeckte proprieteyt en erffelyckheyt alsdan
snccedeert op 't wettich kindt ofte kinderen. C v.
Diestj II, 1. Alle saecken en questien der erffe-
lycheyt aengaende worden beslicht voor den hoff
oft hoven daeronder die gronden van erfven chgn-
seiyck hovende [var. horende] en ressorterende
zijn. C. o. Tkienen^ Y, 1. It. a. 7, 12. Heeft de
stadt oock recht van issue . . , eü oook van d'inge-
setene goeden, die met hunne woonstede daerayt
vertrecken en elders gaen resideren, te weten, van
d*erffelyckheydt den vyftighsten penningh, en Ytax
■ de haeffelycke goeden den thienden penningh. C.
e. Brussel, 1606, a. 187; Christijn (/«Mimo6i2téi» —
d« móbilüms. It. C. v. lAer^ xiii, 51; C. e. Btf-
feren, iv, 9, 11; O. v. Nijvel-St.'Oeertr. ii, 3;
C. stad Meekelen, XVI, 18; C. v, Santkooen, a. 161.
- 2) Benten of cijnzen in 't algemeen , fr. des rentes
OU eens en ffénéral. \\ Gheiyck insgeUjcx niet en
mogen geqneten worden de grontscheynsen toebe-
hoorende den hertpghe van Brabant,., noch ins-
gelycx onquytbare cheynsen toebehoorende de ghees-
teiyckheyt, sooverre sis 'tbiijckt hen gepermitteert
te zyn erfieHjckheyt sonder qnyten te mogen ver-
krygen. O. v. Brussel, 1606, a. 186; Christijn
proprietatem irredimibilem,
3) Brf cijns, fr. eens hereditaire. || Een man, die
syn erffve belast en vercoopt daerop luttel oft veel,
gevielt soo , dat eenich ander , die oock op hetselve
erffve erfflicheyt oft tocht geldende hadde, en der
eerste dimineerde [nl. won] den pandt nuyt . . .
O. gr. Loon, I, vi, 84.
4) Brfrecht, fr. droit d^hêrêdiié. \\ Niemant en
mach . . . verkryghen erffelycheyt in eenighe onroe-
rende goederen, huijsen oft renten,., tensy dattet
selve contract . . . ghepasseert en herkent sy voor
drossaert en schepenen. C. v. Oheel, y, 5. Nie-
mandt en magh . . . vercrygen erveHjckheyt in eenige
onroereUjcke oft erveiycke goeden , huysen , ohynsen
oft renten,., 't en sy dat... €. stad Meohelen,
yii , 1 ; Nannius Nemo . . . jus perpefmtm domini'
umque aetemum in rebus soli, aedificiiSf eensibus
€Êut reditibus . . . quaerere , . . potest.
5) Erfgenaam y fr. hèritier. \\ Goederen die eenen
bastaert vercoept, daerin en valt gheen beschudden
[nl. naasting] , dan tussohen halm en heere, want
eenen bastaert geene erfflicheyt en heeft. Cé gr.
Loon, 1, yiii, 9 (Crahay).
ERFENIS (Erfenisae), zn. Vast, onroerend goed ^
fr. bien immobiliery immeuUes, 1) || Al gave wede-
waere of wedewe eenen kinde, dat huwede, erffe-
nisse, al waer oick dat sake dat tkint hadde ve^•
cregen binnen tsvaders oft moeders plecht, die ware*
wedewaer of wedewe, dat moeste derve innebringen
op dat dandere kinderen eyschten. TSreehi o. üixle^
a. 129. In 'tscbeyden van den houwelyoken bedde
gaen eü succederen allen de erffelycke goeden,
soowel losrenten als erfrenten, en gronden van
erffven, daeronder oook gherekent huysingen, ho-
vinghen en erffenissen, ter zydewaert vandaer die
ghekomen zyn, soowel die erffgoeden die staende
den houwelycke eenighe van de houweiyckxluyden
aengestorven zyn, ak die sy ten houweiyok inge-
brocht hebben. C. e. Breda ^ i, 1.
2) Zakelijke rechtsvordering , fr. acOon rSeüê*
II In zaeken van erffenissen zal de aenlegger zynen
eyssoh verificeeren by thoon den recht genoech
zynde. C. e. Twmkoui^ Stijl, a. 21. In neken van
erffenissen van ennigher importantien, efi in actiën
ERF.
ERF.
399
penoneelen , daer den eijssch sal gedraegen tot mm
CaroluB gulden eens, oh daeioveri daer.. Ib. «. 26.
8) Wêiidijkê iithentêteUinff, gêreekUiijke vêtiu
jfing in «m erfgoed, ioeêi4feming ^ ft. adkSrUanoê,
miê§ 0» poiêêstian legale d'un immeMe» \\ Binnen
der stadt en Tryheyt Tan Lier en aal men egheen
erfeniaee geven yan ontfangen(?), als Tan sitten voere
de doeren, terden OTor de mosen, OTersprongen ,
graten, waterscapen, leenen,hemelicheyden, plano*
kieren en putselen in den stroem, en desgelyck.
Bekekk. v. Brab. reg. 186, fol. 182 , Oork. v. 1469,
a. 8. — Het w. erfflrmiêêe wordt wel eens te geiyker-
tyd en als «ynoniem gebruikt met goedinge: \\ Heb-
ben [«2. de burgemeesters, sohepenen en raad] tot
dien oock kennisse en judicature Tan alle questien
en differenten, rysende en opstaende ter causen
Tan goedinghen, erffeniasen, scheydinghen en dey-
linghen, gheloften, contracten, obligatien en Ter-
binteniasen Toor schepenen der stadt ghepasseert,
Tan de weerde oft onweerden Tan dien. C. o. BruaAj
1606, a. 44; Christen Tertaalt het w. erffniêtê
eTenwel door kaeredHatem (Tan erfgoederen); hij
mist hierin klaarblijkelijk, want er is hier duide-
lijk en uitsluiteiyk spraak Tan eontraeiem en Tan
hunne geldigheid of ongeldigheid; te zekerder, de-
wijl het art. Toortgaat met het Termelden Tan erf-
goiederefl: „Van alle gronden Tan erren,.. eü Toorts
van alle reéle saken." — Vóór erfTcnisse blyft naar-
hede open den tydt Tan dertich jaeren. C, v, AaUtj
XII, 29. It. 7, 16; It. O. v. Aude», xii, 1; C, e.
Koririjk, iz, 4. — In het leenrecht || Van er-
oMtf , c. 14 : ËrfTenisse is een actie ofte solempniteyt
Tan hofreohte, daermede de Tasaal gecleet wert in
tleen, metten teeckene Tan eenen aweerde olt
anderen dinghen, naer de oostuyme Tan den hoTO
daer men de erfreniase doet. Soe erfoeniiêë gkeeft
acHê ten leene^ én [etellen t»7] poêtessie ter pro-
prielegi. De erfyenisse is geh. in leenrechte invee-
tUura verbalis j amt abutiva: want si en gheeft den
Tassael niet anders recht noch actie dan ten leene
en niet int leen; het en is niet anders dan eene
wettelicke confirmacie van der ghifte. Maer stel-
len in possessien, twelcke si heeten inveêtiiura
realie, vel propria, geeft den Tassael recht int
leen, en corroboreert en Teraterot de gifte, de
erfrenisse en al datter Toorts ghedaen is. Wiblant,
Leenreekif 88.
Erfenis en ontejrfeniS. Wettelijke inbeat-
Helling f gerechtel^e toeëigenii^ — en onteigening ^
niibezitetsOing of — treding, af eland van een erfgoedy fr.
adkéritanee et déeh^tanee, mi$e en — hore de poeees-
«ioe d^nn immenble , renaneiation a la propriété d'un
immewble; ecneine — détaieinê, || In saken reële, useert
men, by officiers en wethouders Tan buuten, erfTcnisse
en onterfrenisae te doene, met maninghen en Tonnes-
sen , in plaetsen Try huus eü erfre wesende , sonder
consent, en ooc elders by consente Tan den heere.
C. o. Cfentf I, 14; Yan den Hane infestneaüo et
eafestmeaüö, Yrye huusen en erf Ten, onder gheenen
lantheere sorterende binnen der stede en soepen-
domme, metgaders de realisatie en hypothecque
yan dien, staen ter kennesse Tan zoTcn scepenen
Tan der Kuere, die danof erfTCnisse en onterf Tenisse
dóen met halm. yi, 8. It. C. v. Aaiet^ xii, 1.
Deaen ooop, boren het oapitael Tan den onlosse-
lijeken last, die den cooper t'synen laste nempt,
mits bij den Tcrcooper d'achterstelien Tan dier
aniJTorende totten leaten Terachenen Taldach TÖór
erffenisae, ia gedaan TOor eü mits de somme Tan
610 Ib. gr. Vlaams;., de betaelynghe te doene
Tao de somme Tan 160 lb# gr. ter erffenisse, die
geschieden sal oorta naer *t pasaeren, deeer, ala*
wanneer den cooper in H gebruyck Tan TOom*
huyse en toebehoorten aal commefi, . . eü Toor de
resterende 860 Ib, gr. wort den cooper geobligiert
en belooft ... te gelden eü te betaelene eene rente
Tan 18 Ib. gr. tsjaers,.. ingaende met den dach
Tan d'onterfenisse. AJcte v. Not. P. de SadeUere
têOent, 22 juli 1686. Binnen deser stede en jurisdictie,
elck persoon, bestaende ten goede en bloede, Ter-
magh, naer onterffenisse en erffenisse, presenteren
ten naerhede Tan Tercoghte huijsen, erren ofte
renten. O. v. JSkUngeny xiy, 1.
EBFOENAEM (Erfgename), sn. 1) Zooals thans,
fr. Mriüer. — Erfgenaam ab intestato.
Ifatumrlijke erfgenaam ^ erfgenaam volgens wetteUjke
opvolging of tonder testament , fr. hêritier ab ia-
testat, II Soe geringe yader, moeder, suster, broe-
der, oom, moeye, nichte oft ncTO afÜTich geworden
syn, soe worden d'erfgenamen ab intestato gehouden
en gesaiseert in alle de goeden detf afliTighen. (7.
o. Antw. 1646, ziii, 18. — Afdalende —
opgaande erfgenaam. JSrfgenaam in afda^
lende — in opkUm$nende linie ^ fr. Mriiier en ligne
desoendante — aseendanU. || Datter s^n drij ma-
nieren Tan erfgenaemen, die succederen ab inies-
toto: ennige zgn descenderende , -data afdalende,
geiyc die kynderen eü kyntskijnderen ; andere syn
opwairt gaende, als Tader, moeder, oude Tader,
oude mosder. V. d. Tat. 46. — Erfgenaam
mobiliair. JErfgenaam van meubelen €^ roerend
goed, fr. héritier mobilier. IJ.Als synde desseWe,
haeren afigestorTon man, eriSg. mobiliair. C. gr.
Loon, I, 419 (1679). — Nootelijcke erfge-
Qaem. Natuurlijke ^ wettelijke erfgenaam ^ fr. lUri'
tier nécessaire y naturel ^ l^Oime. \\ De moeder en
is niet ghehouden, tenzy dat beur ghelieft, haer
bastaertkindt oft kinderen eenighe legitime portie
te laatene, want bastaerden en worden niet ghe-
houden, naer der Toors. stadt recht, TOor noote-
lijcke erfghenaemen, ghelyok kinderen Tan ghe-
trouwden bedde doen. C. v. Serentals, xii, 21.
Necessarie erfgenamen. C. v. Antw. 1646, xiii, 32. —
Beo h te erfgenaem. JEr/genaam in rechte linie ,
fr. kériiier direct. \\ Midts de doodt Tan den eersten
aflyTighen, gaet de proprieteyt Toerts op synen
rechten erfgenaem. C. v, Loven, xiT, 10. — Vreemde
erfgenaem. Ben erfgenaam, wien het vrijstaat
eene erfenis te aanvaarden of te verwerpen, fr. „A^
riUer étrangery* qui est libre d'accepter ou dé
rfyudier une suoeession, \\ Dat, nae den gescroTen
rechten, hem te immisceren, oft te abstineren in
der erfflycheyt, behoirt toe den erfgenamen ab
intestato nederdalende; en die erfflycheyt teadiëren
oft te repudieren, behoirt toe den anderen erfge-
namen . die geheeten wordden „vreemde erfgenamen."
V. D. Tat. 46 T«.
2) Bigenaar , fr. propriétaire. De Laurière , Sé'
ritier: Ie seigneur et possessewr d'une maison,
d'un flef, OU d'amtre kêritage; cduy qui en est
propriétaire, et en a été adhéritêy c. èd., sain et
vêtu par Justice, ou par Ie seigneur (Tolgens de
Eost T. Byssel, Henegouw, Bergen, Luik, Va-
lencyn). || Dieghene rente hebbende ofte heeschende
syn op huysen oft erTen, .. waervan men in faute
ofte weygheringhe soude syn Tan betaelinghe, van
een oft meer jaeren , Termagh die te doen verwetten
[nl. in beslag nemen] by dry ghenachten eü quin-
zainen met meyer eü schepenen ; . . dewelcke . . .
gaen tselve dateiyck t'elcker ghenachtdaeghe adTcr-
teren eü insiuuaren d'erfghenaemen oft besitters Tan
de voors. huysen ofte erven . , • Ta dien wort oock
400
ERF.
ERF.
nsinoatie danof ghedaen . . . aen den roon. eifghe-
naem, Booverre hij woonende is binnen de Toors.
Btadt ofte juriBdibtie deneWer, daer neen, aen den
hnerlinck Tan die . . . Bovendien worden oock . . .
billetten geattacheert aen de deure yan de prochie-
kercke, . . inhaudende 't voors. decreet , met declaratie
van den lesten erfgenaeme. C. o. Edinffen^ xi, 1. It.
a. 4. Aengaende vercoghte renten, wort de naer-
hede ghepresenteert en d^avertence danof ghedaen
ten hnjse yan den besitter van d'hypothecqae ,
opdat hij het sonde voorts adverteren aen den erf-
gnenaem sijnen meester. Ib. zty, ft.
ERFGE8CHEET, zn. v. JErfaeheiding , rooiing ^
het rooien^ greiuiéheiding ^ grensbepaling ^ fr. déli-
mitatioH d'ÜSritagês^ hornage, ahomement. \\ Als
derfghescheet ghewyst es . . . np eenen zondach , . .
te bezittene naer den maendach . . . C. v. Aaïst,
Origt XXIII, 29. Zie SBpscHEisnra.
ERPGEVER— ERFNEMER. zn. Erfpaohtheer,
die eenen grond in erfJMcht uitgeeft^ fr. baüleur, celui
gui donne une terre en emphgiéoset en arrentement; —
erfpachter t die eenen grond in erfptteht neemt ^ fr.
preneur , celui qui prend une terre en emphytéone,
II By erfgevinghen mach men constitueren soevele
ontqnytbare renten en grontchynsen als den erf-
gevere en erfnemere belieft. C. v. Antw. 154R, vi,
60. It. C. V. Deume^ 1612, a. 190; C. v. Heren-
talêy XYi, 14.
ERFGEVING. Zie bbfpacht.
ERFGOET, zn. o.; mv. erfgoeden. 1) Erve^ erfe-
lijk goed, onroerend, ^^onroerlijck ,'* ontilbcuirf vatt
goed^ fr. hien-fonde, Mritage^ Hen hereditaire, hé-
ritahle ou hSriiier.^* Defacqz, 1,2, immeubleê cor-
poreli. Kil. Bona hcereditaria. Deze goederen worden
ook nog gronden van erven genaamd. || Dat ghy . . .
overbringt oft zeyndt in onsen Raide die costumen
van uwer banck,.. zoewel in materie van juris-
dictien, successien, zoewel van leenen als van erf-
goeden,.. C «. Antw. 1546, blz. 92, Brief v. d.
keizer aan de stad Antw. 24 mrt. 1546. — Gelijk-
luidende brief werd, den 30 Febr. gericht tot den
Baad v. Vlaanderen, alwaar het luidt: tant en
tnatière de jurisdictiony sueceetion, tant de Jiefz
que de eottièree (Comm. d. anc. lois , Proc. verb.
I, 151; de Laurière, blz. 150: Hériiaqet cottiers
OU roturiers. S. Omer, art. 22, auquel lieu ilt tont
oppose» aux hSritages feudaux. Lee hêritaaet cen-
eueUj et rentiert, roturiers, s'appellent cottiers. || Als
man en wyff , comende te huwelycke , aen malcander
tsamen brenghen eenighe erfgoeden oft onruerende
goeden, oft dat den eenen oft dén anderen, staende
den huwelycke, eenighe erfgoeden oft onruerende
toeoomen , bliven oft verstorven van synder syden . . .
C. V. Antw. 1546, xiii, 86. Renten... beset op
erfgoeden, gronden van erfven oft erffelycke panden.
C. V, Brussel, 1606, a. 176; Christijn super bonis
immohUibus, fundis aliisve hypolheds. Alle erfgoeden,
erfrenten en onruerende goeden worden gedeylt
tusschen de erfgenaemen naer der plaetsen recht
daeronder dat se gelegen zyn. C. «. Antw. 1545,
XIII , 8. Cesserende huwelycke vorwaerden oft con-
tracten soo moet de lanxtlevende . . . voere uuyte
hebben . . . het vordeel in de haeffelycke goeden ,
dwelck is:.. En alle de andere goeden, dat egheen
erfgoeden en syn, worden gedeylt halff en halff,
egheene uuytgenomen, waer dat se oick gelegen
syn. Ib. a. 10.
2) Ouderlijke of vaderlijke erfgoederen, pttiri-
monie — of patrimoniëele , ■ tegenovergesteld aan
verkregene, aangewonmene , fr. biens héréditaires ,
d^héréditéf opposés amx acquêts et oonquêts. || De
ervelijcke efi patrimonie — goeden geoomen van
der sijde van den overleden, die suooederen ghe-
heelijck op sijne erfgenamen , behoudelyck den
langhstlevende de tochte in de helft van deselve
goeden. C stctd Meéhden , zvi , 19; Nannius vertaalt :
Mes soli caeteraque bona ex stirpe defuneti profeeta.
It. a. 23. It a. 24, Nannius Ses soU et haeredia
sive patrimonia. It 31. Rutsende erfgoeden.
Boerend goed, gehouden voor onroerend ^ fr. biens
móbiliers féput4s immeuble ou héritagef hêritage
mouvant. \\ Dat oick alle rutsende eiiSgoeden, te
weten alle theen [var. then, nl, t«n] en koeper,
dat mit den hamer geslagen is, item, alle geslagen
silverwerck ; en alle gestrypde bedden , slaeplaecken,
zarzen en dyergelycken , . . succedeeren op de kindere
in derselver ee [nl. huweiyk] geboeren. C. Uenh,
Valkenh. 1670, a. 9. Zie erve (vliegende).
ERFHAEFLIJCK (Erfhaeffelijk). bn. Erf-
haeflijcke goeden. Erfbare roerende goederen j
fr. biens móbiliers héritables. || Alle haeffelycke
en erfhaeffelijcke goeden, te weten: huysraet,
cleederen, cleynodien, juweelen, geit en andere
meubele goederen, die bevonden worden in het
ghehuert huys oft erffe [op den gront, zegt de
kantteek.] , syn verbonden voor die huere van
denselven huyse oft erffe. C. o. 's Bosch, xiv, 10.
It. XTii, 13, 17; xviii, 8, 16. Zie oolc ebvb
(vliegende), bbfgoet (rutsende), en Verdam.
ERFHEER, zn, 1) ffeer van den grond, fr.
seigneur du fond. || Die eenighe vercochte goeden
wilt vemaderen oft calengieren , moet het te kennen
gheven den rentmeestere des hertoghen, als erf-
heere, in de tegenwoordigheijt ten minsten van
twee schepenen. C. v. Serentals, yï, 3. Frederik
de Gent, rentmeester ons heeren des keijsers,
van Turnhoudt , . . als erff heere van wegen synder
officien bij der K. M. daertoe geordineert. C. v.
Turnhout, Ord. 18 aug. 1529. Zie ook gbovthbbb,
en LANTHBEB.
2) JEigenaar van eenen grond, fr. propriStaire
d'un fonds. \\ Waer dat 'zake, dat eenen erfheer
gebrake sijnen chijns van x jaeren of van xi, hij
en mochte nemmer [ne meer] verhalen dan van
drie jaeren , en also mennige boete elc van ii s. .
Vonnissen^ 16. It. TVecht v. Uccle, 119. In gevalle
hetselve erffkint comt te sterven, devol veren sijn
erffgoeden ofte proprieteyt op den tochtenaer oft
tochtersse, en wordt erff heere oft erffvrouwe van
de voors. erffgoeden. C. v. Diest^ 6. Zie ook
BBEMAK.
ERFHELFTWINNING. Zie helptwikkiko.
ERFKINT, zn. o. Een kind, eigenaar van een
erfgoed, fr. enfant ptopriétaire d'un bien-Jonds.
Zie EBFHBBB, en ebpmav.
ERFGOOP, zn. Verkoop, overdracht van een
erfgoed, fr. vente, transport d'un hêritage d^un
bien-fonds. — Men merke wel op, dat in ons citaat,
het eenige, doch voldoende, hetwelk wij by te
brengen hebben, het w. er f co op een' pleonasm.
aanbiedt met er fg ronden. || Alle questien van
sciieijdinghen eü deijlinghen, van orfcoop van erf-
gronden, van injurien, arbeijtsloonen , verteirde
montkosten, verdroncke ghelaghen en andere ghe-
priviligeerde schulden, moghen ten derden daghe
bedinght worden, ö. v. Qheel. i, 18. — Men zie,
ter bevestiging onzer verklaring, het volgende w.
EBFCOOPEB.
ERFCOOPER, zn. Hij, die een erfgoed koopt,
fr. celui qui achète un hêritage ou bien-fonds.
II Die op sijn goedt een rente bekent, is sohul-
dich uyt te steken alle anterieure renten daerop
ERF.
ERF.
401
uytgaendei emmera, boo saude sulcx behoiren
gedaen te worden , soowel als in yercoopinge van
goederen, opdat den rentoooper, Boowel als een
erfoooper, sande weten wat lasten daerop uytgaen.
C. e. Diett, YZ. xiii, 21.
ERFLAET, sn. JErfdifkê eynsman , fr. ienaneier
hérêditakre. \\ Dat altyt van onsen wegen gestolt
soaden wesen twelfve goede mannen, onse eygenoten,
er%enoten en ghesworen laten, die wg uytten
goeden mannen onser stad Tan Bruasele daertoe
soaden ordineren [nl, roor de Tolkamer], MABTimtz,
2 (1436). Dat sy [«2. de burgemeester uit de
geslachten en de zeyen schepenen) den prince
mogen dienen als schepenen yan üccle en als
gezworen erflaten van de Tolkamer. O. v, Brwtiél^
1606, a. 24. Johan Tan dor Sterre/ leenman oft
erflaet te Bosch, butksks, Pr. III, 233 (1612).
Zie LABT.
ERFLOOS, bn. Van zaken. Zonder erfgenaam ^
niet overgeërfd^ verbeurd verklaard, fr. sans hêri'
Her f ne pasêeuU pat è det héritiers, confiequê. Kil.
haerede earens. || Die goeden die erfloos zijn, oft
also gheqnalificeert dat si den erfghenaemen . . ghe-
nomen worden, die worden ooo onder den naem
der regalien begrepen, pbbkbdeb, iii, 68.
ERFMAERSCHALCK van Brabant, fr. mare-
ehal hereditaire du Srahant. \\ De waardigheid van
maarschalk was erfelijk in het Huis yan Weze-
maal. Hy maakte deel ran den krjjgsraad en was
eerste commissaris voor de Tredesrerdragen. Op
hem rustte de zorg voor de oorlogsbehoeften en de
tucht Tan het leger. Alswanneer de Lovensche
burgerij ten oorlog trok, moest hij haar geleiden
tot op eene mijl Tan de stad. de TADDEBEr II,
489, die meer bijzonderheden Tan ondergeschikt
belimg OTer het ambt Tan den erfmaarschalk
mededeelt.
ERFMAN, zn. Mgenaar^ fr, propri^aire, EU.
proprietcÊrius fundi. || Een beset man mach alsoe-
wel Tonnissen wijsen als een erfman, want in
hoeren eeden geen onderschoyt en is. Y. d. tat.
208. Aengaende Tan der konde te doen Tan den
daghemente, soo obserreren wij: sooverre die erff-
man Tan den gronden binnen Brabant woonachtich
is, dat men die konde doet aen zijnen persoon; en
sooTerre hy buijten den lande woonaciitig is Tan
Brabant, soe doet men die konde aen de kloeke,
ofte aen den helder [nl. houder, huurman, oceU'
pont] Tan den gronden. C. v. Sichemt a 11.
Zoe wanneer partije, te weten erffman, huerlinok
oft pachtere, hem tegen die clachte opponeert. C.
V, Tkienen, v, 11. Yan den possesseuren en erff-
luyden Tan den gronde, a. 10. Is 't saecke dat
alsulck kindt of kinderen, by den iersten afflyvigen
achtergelaeten, storfiVe . . , dat alsdan alsuleke toch-
tènaer oft toohtersse , . . wordt erfTman oft erffvrouwe
Tan allen alsulcken goeden by den iersten afflyTigen
achtergelaeten. O. v. Dieet ^ ii, 2. SooTerre die
toohtenaer oft tochtersse, alsdan eriFman oft erff-
TTOuwe weeende. Ib. a. 4. It. a. 5. Die den tooh-
tenaer oonde doet en den erfman niet, daeght
alleene de tocht uyt. C. v. Loven, iv, 36. D'erf-
man oft proprietaris Tan erfchynsen, renten oft
pachten. Ib. v, 19. It. xr, 3, xiii paatim. It.
C. e. Xtêr, zi, 9. It. Turhe, blz. 696. Persoenen,
die erfVenpacht oft erfrenten hebben geldende,
die doen metten bode een daghement doen aen den
principaelen man, die den pandt toecompt, oft sy
doen een daghement doen aen den helder [nl.
houder] des pandts , . . dat hy dat Toort oondighen
sal den erfiman. C gr. Loon, I, yi, 12. It. 14.
ERFMANGELING, zn. ItmUimg, wistèliMg vam
erfgoed om erfgoed ^ fr. Müinge d^keritage eomtre
héritage. \\ In de Toorgaende eeuwen, tot in den
tijde toe Tan hertogh Willem Tan Guliok, die de
heerlijckheyt Tan Diest by er£fmangelinge [«2. Diest
tegen Mille, Gangele en Yucht in Gulikerland]
heeft gequitteert in den jaeie 1499, soo wierde de
magistraet gans anders gekoosen. C. v. Dieet , YZ.
1,9, Bijv. Yan erffmangelinge oft permutacie [Tan]
erTe om erTe , . . Talt egheen Teruaerderinghe. O.
V. Meersien, v. 1612, a. 14.
ERFNEMEN, zn. o. lnerfi>aehtneming , fr. prise
en arrentement perpêluél. || Al eest dat een coopere,
int coopen eü erfnemen Tan eenighen huyse oft
erren, TÓór tToldoen Tan den coope oft erfrenten,
daer hy den pandt Toere teire genomen heeft , . .
Torbonden en Terobligeert heeft . . . sekere mede-
panden. C. V. Antw. 1545, yii, 22.
ERFNEMER. Zie ebfgbteb.
ERFPACHT, EBFeETiKa, ebpuitoevwö , zn.
y. ^Ekfpaehtt erf kuur, verhuring van een erfgoed
voor eenen zeer langen termijn, of erfelijk, of tonder
tijdsbepaling, fr. emphyiéoie, ferme pour un irèe
long terme, ou Mréditaire, ou eane etipnlation de
terme, ook arrentement. — Bene oork. t. hertog
Hendrik III t. Brabant, d. d. 12 oct. 1259, Ter-
ordent de altyddurendheid Tan de erfpachten of in-
huuruitgOTing Tan erfgoederen , hetzy erfeiyk {per
unam eonduetionem eemel faetam), hetzy Toor den
IcTensduur Tan een persoon, hetzy TOor eenen
bepaalden termyn, zooals die in de oorspronke-
lijke akte bepaald is. Brab. Teesten, I, 657. De
jaarlyksche rente -eener erfpacht werd Toelal in
graan besproken. || Ennige andere renten wordden
Tcroregen by erfgeTingen Tan landen, Tan huysen
oft Tan erTen, die men Toir die rente OTorgeeft in
erfflycken rechte te gebruykene, en dat heet men
in Latyne gegeyen te zyn in emphiteoeim. En dit
contract Tan erfgoTinge is zeer diTers en Terscheyden
Tan den contracte Tan coope: want int contract
Tan coope wort geit ontfangen by den Tercooper,
en opdrachte oft transport gedaen den coopere Tan
der renten eii hem dairaf getransfereert die dominie
directe; mair in den erfgevingen en wort Tan den
erfgeTcre geen geit ontfangen, noch den erfnemere
geen opdrachte Tan directer dominion gedain. Y.
D. Tat. 215. Alle chijnsen, renten oft erfpachten,
staende pnncipalyck op eenige huysen oft hofsteden
daer binnen mans ghedenckenisse huysen op ghestaen
hebben , gheleghen binnen de stadt yan Mechelen ,
zyn quytbaor. C. stad Mechelen, xii, 1. (YerTolg)
Te weten , alle chynsen , renten oft erfpachten ,
daeraf de brioTen gheen speciale quytinghe af in en
houden , bekent eü gheconsenteert róór den jare O.
H. 1424, mits betalende Toor elcken penninck 22
penninghen, met Tollen chijnse, . . En die sindert
den jare 24 Toorseyt bekent zyn, totten jare 1443,
mits betalende TOor elcken penninck 18 penninghen.
Ib. a 2. Nannius perpetuae pensiones. De Kost v.
Brussel e. 1606, zoggen a. 128: ErfuytgheTinghen ,
emphgtheuses f en 181 Erfjpachten, loeationes per*
petuae; a. 179 en 180: Erfoheynsen oft erfrenten,
eensus aut redifus perpetuae. — Degene, waarTan
de brioTen geene kwyting inhouden, werden te
Brussel TOor onkwytbaar gehouden; die Terkregen
T<5<5r 1424 waren kwytbaar tegen den penninck 24;
die Tan later, tot 1436, tegen den p. 20, en na
dit jaar tegen den p. 18. — || It. C, v. Loven, c.
T , Erfpachten : Alle erfTrenten en erfi^)achten . . .
worden gehouden als quytbaer , oyck al waert zoe ,
dat die bricTen Tan der oonstitutien egeen quijten
402
ERF.
ERF.
inne eo^ hielen. C. e. Thientm^ ix, 1. Copie Tmn
dan brieye Tftii oonfimiftcien . . van der erigeyinge
Tan zekeren partyen van landen van den boeache
Tan den Loo , by Loeren , ter chynee uutgegeven . . .
Alxoo onee liere en getrouwe rait en rentmeester
▼an Brabant int quartier Tan Loeren . . . direrse
pereoenen in erfpachte uoTtgegeTen heeft gehadt
een pleoke oft itnck boech geh. den Loobosch, gel.
buyten en noTens onee stadt Tan Leuren , om eïï
mite twee mudden rogs Ijorens ran elcken bundere
daiiToire eeuwelick en erffelick, tonseu behoef,
jaerlicx te Kersmiaae te betaelene. BeluMk. v. JSrab.
reg. 138, fol. 231 (20 juli 1538). — De eripacht
werd ook weleens met den naam ran eoop bestem-
peld: II Jorifl, de moldere, heeft rerworren oonfir-
macie en ratificatie ran den eoope ran alsnlcken
drie buenderen, drie en een half dachmael erren
Tan den Toirs. Looboeeche, als hem by den rent"
meester ran Loeren in er^wchte uutgegeren zyn
geweest. Ib. fol. 232 (16 oct. 1533). De C. gr,
Loo» heeflt I, ri, 12: Erfrenpacht of erfrenten.
De C. o. leenh. VaUeenbursf, 1570, a. 15: Erff-oder
loesepaeht.
ERFPANT, zn. Omro&rtHd, vast goed, fr. im-
meMt. II 8oo wanneer iemant eenighe sohuldt be-
kent roor schepenen ran Brussel, met rerbintenisse
ran erfpanden, alsdan zyn beyde partyen, te weten,
den debiteur en crediteur, schuldigh onder eedt
t*affirmeren deselre sohuldt te wesen deugdelyck,
rechtreerdelyok en niet ghefingeert om iemant te
frauderen . . . Simpele bekentenissen en condem-
natien ran schulden daerby geene rerbintenisse
ran erfpanden en wordt gedaen, mag men passeren
roor schepenen oft wethouderen . . . sonder de roorss.
affirmatie. C: v, Bruiêel, 1606, a. 151; Christen
immobiUa.
EREPENNINGEN, in. mr. Hoofdsom, kapitale
penningen va» den verkoop van een erfgoed^ fr.
oapital dé la vente d'un bien-fondê. || Voor den
meijer met synen schepenen worden alleen bedinght
differentien en actiën reële ran de huijsinghen,
erjSeiyokheden en Igftoohten . . . Gheiyck als iemant
weggert daeraf [nl. ran erren en enterren] te rol-
doen synen wederman, oft als men rersoekt d'erf-
penningen ran den cooper te hebbene eer hij wilt
erren, dit behoort te rechte onder den meger,
want 't is d*aooessoir ran der erffelijckheden ; maer,
waren suloke erfpenninghen gheloofde schuit na den
erfdom, in suloken gheralle is 't schatschult, sonder
als accessoir te smaeken de nature ran 'tprinci-
pael, en behoort den cas daeraf alsoo roor den
schouteth en zgne schepenen. C. v. Serentalsy vii,
4. It n, 26. C. V. Qheel, ir , 13; C v. Breda, a. 80.
ERFPOORTER, zn. Erfelijke poorter, poorter
van geboorte y fr. bourgeois hereditaire j bourgeois de
naissanoe. \\ Yan eenyegeliker beteringen ran r s.
oft beneden soelen mogen tugen twee erfpoirteren ,
wettich en ongedeffi^meert. Lat. tekst dno opidani
heredUarü, K. v. Diest , 1228 , a. 22.
ERFPOORTERCHIJS, foobtbbcbijs, zn. Cijns^
geld, geld of munttoaarde, waarmede men de eijnxsn
betaalde y tt, argent ou valeur monMaire dont on
poiffait les eens, \\ Ben en twintich oude grote sjaera
•rfssys, alsoe een poorter den anderen ran sijse
binnen Piest betalet. Sohep, Land e. Diest ^ 15
mrt. 1381. Achtien oude grote sjaers erfsporterssijs
ran Diest«, heme, meester Heinrio en anderen
meesteren ooht momberen , die ten tide sijn solen ,
tot behoef des ghasthuys roers., in drien tiden sjaers,
als men portersijs binnen Diest betaelt, alle jare
9welec eA Hmmermeer te betalenne, Ib. 25 mrt. 1392.
ERFRECHT, sn. o. JBrfpaM, fr. asreniemeai.
II Binnen Dgest en haere cuypen sijn aen 'tnaer-
.derschap subject alle immeuble goederen, mitsgadera
alle renten en chijnsen op gronden ran erre be-
pant . . . Wel rerstaende nochtans , dat alle deselre
maer remaerdert oonnen worden als die door ijmant
rercocht oft ten erfrecht uijtgegeren worden. C e.
Diesi, YZ. xii, 15, 16. Zie ook bbffacht.
ERFRENT, zn. JiSrfelyke, vaste reni, fr. rmU
hérSdUaire, perpitueUe; KU. rediius perpetuus , MerO'
diiiMrius. \\ Erfrenten steende opt corpus ran dar
stadt syn erre en smaken de natuere als erfgoeden.
O. V. Antw. 1545, xiii, 87. Alle erfrenten en erf-
goeden, in wesen synde onrerandert, moeten ge-
heelyck rolgen ter sydenwaerts randaer die ge-
comen syn. Ib. a. 88. It. n, 1. Persoenen die
erfrenpacht oft erfrenten hebben geldende. O. gr.
Loon, I, TI, 12.
ERFSGHEIDENIS. Zie XBPSCHiiDnra.
ERFSCHEIDER (Erfscheeder) , zn. JËrfsohMer,
grensbepaalder f ook paelder, paelmeester,
me er er, fr. abomeur, délimiiaieur. || De paalden
en erfscheyders ran Meehelen hebben d'eerste
kenniase ran alle gheschillen opstaande tuasohen
ghebueren, ter cause ran erfacheydinghen, aerri-
tuten oft gemeyne mueren. O. stad Meehelen, ZIY,
1; Nannius finium rectores. Als partien ghesoü
hebben ran nusingen of ran erren,.. zo behoort
dat bezocht te wesene bi den ghezwoomen erf*
Bcheeders ran der stede. C. van Aalst ^ Orig.^
xxiY, a. 29. It. C. e. Audenaardej 1, XIY, 3;
C. V. St.-Winocabergen, XY, 23.
ERFSCHEIDINiGt (Erfsoheédinge,* erfroeeniase),
zn. r. Afpaling, grenspaaUetting , fr. déUmiiaiiam
d'héritage, abornement, bomage, || Es i man in ga-
breke ran erüsoeenissen oft ran een erfcommere,
en gheene briere en heeft, hi.sal moeten ayn be-
hout doen op dien gront, dat bijt en B|jn roidren
gehadt hebben orer zxx jaer en daghe, en hi noch
heeft. Sceedinge, Als eenige goeden, hnysingen oft
erfren in twee, dry oft meer deelen moeten ghe-
leght en gesepareert worden, sal deselre schey-
dinge moeten geschieden . . ; ran weloke erfsoheidinge
eü separatien de gesworen meerers , . . sullen houden
correcte notitie. C. o. Brussel ^ Stat, e. 1657, a.
92: Ghristijn divisio, Up dat yement ware stekende
zynen steke ter causen ran erfscheedinghen jeghen
eenen upstal, niet en seide: „Ie steke hier mynen
steke als up myn erre, ofte emmer A soe rarre
als gherechte erfscheedinghe m\| gheren aal," die
zoude rerbeuren ... C, v, Aalst , Orig, LXZXYi ,
a. 10 (1472); Fr. tekst : pour eamse de oerquemamamehe,
ERFSOEN. Zie mabchbobn.
ERFTAEL (Erftale), zn. r. 1) Onroerend goed^
fr. immeublés, || Donrorende gbet ofte erftale dat
sy [nl, man en rrouw] tegader bedden... dieghene
die daer te lire bliret , sal se , als soe [alsoe] langhe
als sy [L hy] leret aelinghe besitten. Mer die erf-
tale die daeraf comen is ran tegheens side die' daer
leret, en die helft ran dien erre die sy ghemeyn-
lijc te samen ghewonnen hadden, die den lerende
aensterft, mach die lerende rriliken rerobpen tö
becommeren . . . ; d'ander helft dea erfs eto. CarL
Buseod. f». 1. PHv. Trin, 1329, a. 14. It. Fri».
Trin, 1355, a. 14. Yan elcke proceduere ran erf-
taele , . . gheeft men ryfthien st. dry oort. C, e.
*s Boseh, 1606, iii, 11. Yan rersterffeniaae ran
erfitalen, en hoe men die leden [nl, de graden ran
rerwantsohap] bekennen oft rekenen sal , en wie die
sijn. C. gr. Loon, I, Yi, 20. Een man, die syn
natuerlyok kindt eenioh erfftale geran wilt, da«r
ËRR
ERG.
408
moet hj towtont die handt aff doen en OTergiohten,
Ib. a. 48.
2) JSrfpoed, domein, ft, kMdifé, domaine, \\ Be-
heltelick ons en onse naecomelingen en kereke van
Luyck, onB gistelyoken en wereldlycken jurisdictien,
en hooghe heerlycheijt en erfftael aen allen saeeken
in desen onsen brieye begrepen. O. lAêgey 1 febr.
1447, Slot {Breé). Dat men ran deinen saeeken,
nyet boyengaende Tyftich Brabants gnlden eyns,
in der Zalen niet appelleren en sal , sy en tangeerde
dan die erftaele, hoechejt en juridictie. C ffr.
Loom, I, II, 88 (lft48).
EBFTOCHT. Zie tocht.
ERFTOGHTëNAEB. Zie tochtxvabb.
ERFUITGEVING. Zie bbvfacht.
ERFVOOCHT. Zie voocht.
ERFVOORWAERDEN, zn. mr. Bifilijk verdrag,
^ waarvcm de ioerking voortduurt voor de gerechtigde
makometiuge», fr. contrat hereditaire, dont Veffet
poBêe aux eueoeeeewrê aigant droit, || Aengaende erf-
goeden , Tan d'een zjjde oft van d'ander ingebrocht
oft aenghestonren, die binnen stoende hoaweiyck
{Hé) ten erre uylighegheyen worden Toor renthe,
ofte daer men andersints by erffyoorwaerde renthe
op is blijyen heffen, die niet yertiert en is, die
tenthen worden ghehooden, en men hout yoor
recht f dat die souden hebben de nature yan erf-
goeden ofte gronden die uytgegheyen worden, ofte
daer men solcke renthen op heft in erffyoorwaerden.
C. V. Breda, i, 8.
ERFVORSTER. Zie yobstbr.
ERFV0R8TERIJ. Zie yobstbbij.
ERF VROUW, sn. 1) Srfdijke, wettige vrouw of
uoretin, fr. dame ou prinoetee hereditaire , Ugiüme.
II Wij, Johan yan Loon, zoen te Heynsberge, here
yan bijeet,., en Johanna, syne gesellinne, erf-
yrouwe derselyer lande. OÓrh, 9 oct, 1442, Doude
Bootb. 66 y*.
2) JSigenaree, fïr. propriétaire. Zie bbtmak.
ERF WAGEN, an. Leenstelsel. Karwei, heetaande
im ket jaarl^ks leveren van eenen beepannen wagen,
fr. {tgethme féodat) eorvée eoneietant èfournir annuel^
lemBui un (Aariot attelé. || Van z eerfwaghenen te
Bertheem, die elo i kerweye scnldich es te Kers-
iayonde, metter soni^e nte en weder metter sonnen
thnys te sine. Niet daeraf ghehaeyen [nL ont-
Tangen] , want sy willen haere kerweyen doen als
men [se] wilt en begheert ghedaen te hebbene. Sek,
Domein te Loven, 1408.
ERFWECH, tn. m. iErfeUjke weg ei totgang
tot een omsloten etuk land, fr. ehemin ou aoeèe
hereditaire è une piéee de terre endavSe, ehemin de
décharge ou de culture. Zie abbtoat, ooittbbgat,
LOSOAT, 8CH0OBOAT. || De Heyleghe Gheest sai
hebben enen erfweoh, tot sinen yoregh. beemde-
waert te yaeme en te keeme, alse hy wilt en
hys te doenne heeft. 8^ep. Land e. Dieet, 28 juni
1860. Jan Lathoawere wUooerde en bekende,
metter bant en metter slypen [nl, slippen], den
BMmboren sheylichs geest yan Dyeste enen erf-
weoh, te yarene met waghenen, met kerren, en
met beesten te dryyene, korens eü wendexy,
TToech en spade , efi tallen tiden als hon genuegen
sal. d. 1 aug. 1436. Soo wie wilt palen teghens
synen naerghebnere , oft erfwegh pretendeert orer
iemants erTe, moet eomen yoor drossaert efi sche-
penen , en* yersoecken eene palinghe oft beleyde.
.C. e. Qheel, Yii, 1. It. C. o. Breda, a. 81.
ERFWEGING, zn. Brfweging doen. Met
teoki verhr^en en g^ruik maken van eenen toe-
gat^ tot tijn omehten landf fr. oHenif Ie droU et
faire utage d*un aee^e è ea terre enelavSe, || (Yer-
yolg yan het laatst yoorgaande citaat). En indien
hem 't selye gheaceordeert wort, dan sal hy laten
ghebieden met een sondaeghs ghebodt, ouders en
omsitters te comen op de palinghe of beleg , ter
Yoomoemder plaetsen , . . en daerteghens doen
daghen denghenen daer hy teghens paelen , erfschey-
dinghe [of] erfweginghe doen wille. C. v. Qheel, vii, 1.
ERGANGEN, yerl. deelw. yan een wkw. bb-
OABir. Begaan, plegen, fr. commettre. || De leenen
yeryallen aan den leenheere ter oorsake yan ergangene
felonie des leenmans. C. gr. Loon, II, 459, Ée^-
heim c. 49 a. 9.
ERGEN (Aerghen)bw. Laten vereleehte», fr. laieter
$e détêfiorer, J| Hi [nl. de yoogd yan een minder-
jarig leenman] moet boortucht doen . . ; sine heer-
scepie, rente, erye, niet te minderene, no te be-
lastene, no schendene, maer naer sinen state wel
te hondene up sine yrome sins goets, efi [de]
catelen [nl. het roerend goed] niet te aerghene
[eor. erghene]. C. leenh, BurcÜ v. Brugge, a. 89;
Leenr. v, 1628,. fol. 27. Zie het yolgende.
ERGEREN, ibgbb vakbk, bw. 1) Een gebouw.
Het schenden, beschadigen, fr. dégrader, endom"
mager {un édifice). || Waert dat sake dat tempeest
qua)ne, waer ysn donre ofte yan blecsemen, datter
de woninghen ofte de moelnegheherghert af worden,
daenaf wille myn her Bouden doen anne yon.
pachters alsoe men pachters sculdech es te doene.
BB Pb. en Bb. X. A/snee, 8 (1811). Die de kerke
ergert met werpene, met scietene ocht in anderen
manieren, saels ghelden xx s. Kb, v, Diest, a t,
65., b a. 12.
2) De munt, het goud of het zilyer ergeren of
erger maken. Bet wettelijk gehalte er van ver-
minderen, fr. diminuer Valoi {de la monnaie, de
Vor OU de Vargent), En dese gulde en sÜTcre pen-
ningen sal men staende houden eenen termyn en
tyd Tan acht jaeren eenpaerlic naestTolgende , efi
hierenbinnen niet ligten noch ergeren. Tav bbk
Chijs, Mertogd. 127, Ord. van hertog Antoon, 20
dec. 1409. De silyersmit, die syn silyer argher
maect dan de ordonnantie yan den prince inffheeft,
is te punierene als yalsch. Wiblavt, Fraet. orim,
o. 125.
8) In het Limb. taaieigen dient de stam areh,
ereh, erg f ook als yersterkingswoord, en de Tglk.
tnp' erger Toor beter, meer, van meer — van hooger
waarde, fr. meillewr, plus, de plus grande vahm^,
II Hoe een man syn natuerlyck kindt erre laeten
mach met testament. Item, een persoon, die syn
natuerlyck kindt met testament erye laeten wilt, dat
moet hy hem laeten met eenen wederschat, te weten,
dat der natuerlyck die erye possideren sal totdat
eenich yan synen geryen hem syn penningen yaa
synen wederschat betalende is tot eenen zbaele. Efi
die wederschat moet eiger syn dan dat erye weert
is efi gelden mochte , want anders sonde dat maecksel
des testaments ydel syn, efi der natuerlycke dat
erffre yerliesen. C, gr. Loon, I, vi, 49. — Ook
elders, yoor vdnder goed, fr. moins hon. || Dat
niemen coren en yerooepe dat ergher onder es dan
boyen. Db Pauw, Vgb. 42 (1349).
ERGE VEN, wederk. ww. Limb. Sich er-
geyen. Ziek begeven, fr. se rendre, aller, || DAt
nyemant yan onse yoirs. ondersaeten Tan herwerts^
oyere, edele oft onedele,... hem en yeryoirdere
te trecken oft hem te ergeyen in den dienst yan
eenige andere princen, heeren, steden oft landen.
Ord, 21 apr. 1555. Di^t alle onse ruteren en knechten,
metsgaders alle pionniere enhandtweroker8,ita«nde
404
ERN.
£RV.
ten dienste in onsen legher, hemlieden tentont en
BOnder Tertreck eigheren eii wederkeeren naer
onsen legher onder haer veeodele. — PI, o. VI.
6 oct. 1565, 1, 741. Zoe wanneer daer sijn sal
eenen formelen beclager en accasateor, presenterende
sich selyen in geTanckenisae te ergeven oft borch-
tocht te stellen. C v, Maaatricht ^ 210: Ord. v,
1580, a. 4.
ERHAËL (Erhaal), zn. o. Limb. Verhaalt ft.
reeomrê, \\ Den erf heer, om yan syn erfpagt be-
taalt te worden, als den gront aan Terscheyde per-
soonen is verdeelt , mag op elk deel syn verloop
Tolkomentlyk soeken, behoudens hun erhaal aan
malkandercn. C. gr. Loon ,11, 452, Beckheimf c.
45. a. 12, it. o. 38 a. 27.
EKHËBBELIJCK, bn. Dialect. Merlcelijk, ge-
wichiig, tt. eansidérabU ^ important, Hd. erKMieh.
II Die van den scholtis ofte borghemeesters geboden
sgnde tot ghemeyn werck op dycken, straeten of
andersints, sonder erhebbelycke oorsake uijtbiyven,
verbeuren daeraen . . . eenen goltgulden. (7. «. Ba-
venttein, 14 febr. 1651^ a. 142.
ERKENTENIS (Erkentenisse) , zn. Limb. 1)
Waardeêriiig , bêoordeeling, goeddunken, wtsprctak, fr.
ettimation, appréciation , fugemettt, diecrétionf déei-
iion, Schilter u. Lubben, 2. JEnttcheiden vom Biehter.
Il En van meerder blasphemie sal men corrigeren na
gelegentheyt der saecken, en nae erkentenisse des
gerichs daert onder geschiet. C, gr. Loon, I, ii,
1. En probeert hy [nl, de verweerder] syn noet
nyet ter naester genachten daemae, nae erckente-
msse des gerichte, soo sal hy alsdan *t gewysde
voldoen. Ib. a. 20. Off nit alleinlick propriè „orken'*
genoempt- worden die articnlen diewelcke gestelt
werden tot erkentenisse en arbitrage van den leen-
leuden. O. leenh. Valkenh., F«r#2a^2iuli 1570,a. 10.
2) Kennieneming en tnétemming, ir. eonnaissanee
ei eonêentement || Ingeval den huurder het erve
misbruykt met oneerlyke huyshoudinge, mag den
verhuuJrder, met erkentenisse des gerichts, den
huurder wel doen vertrecken en den schade doen
betalen. Ib. II, 446, Beckheim, c. 44 a. 2.
ERMIJN. Zie hebmijk.
ERNEEREN (Emeren), Limb. Hem erneren.
2Sieh generen t z. onderhanden, zijnen kost winnen,
fr. tubvenir d tee beêoinê, gagner ion pain, || Dat
den [gerechte ]bode niet eerst aanslaat de peerden,
koven, ackergetuyg of andere goederen, met de
hulpe van dewelke dat den gecondemneerden [nL
schuldenaar] hem meestendeel is emerende, maar
degene b\j vercoop van dewelke dat hy ten. minsten
word beschadigt. C, gt. Loon, II, 422, Beckheim,
e. 88 a. 7.
ERNST, zn. Sooioardigheid , fr. mSchanceté.
II ^Q [^®] ^OQ anderen bespant in zijn aensioht,
in zQn borste oft elswoe, te weten dat zij tenemste
oft doer smaet, die sal gaen tot Sint-Joes, oft ge-
bannen te z\jn een jaer. K, v. St.-Truiden, 1366,
a. 69. Die eenen anderen in feilen moede oft uyt
ernst steeckt oft slaet met een pycke, dagge,
oolf, . . dat hij bloet laet, verbeurt 24 guldens. K,
en ir. Santhoven, 1666, a. 19. Dit alles in felhede
oft ernst. a. 26.
ERNSTELIJGK (Arentslake), bijw. Zorgvuldig,
fr. êoigneiuemeni. || En oec omme te spame coat
en moinisse van beisden partien , . . [zo hebwi ,] met
rade van besceedenen lieden, eiï metten ghemeenen
oonsente en wilcoere onser heidere, ighewelcs
recht van ons besocht en doen besoeken arenstlake.
8i,-Bemard$ahdif, Oork. 19 juni 1295. Dat de
^rermomboiren sullen hebben eenen gesworen
derok , . . diewelcke gehouden sal wesen alle saecken
hunne offitie aengaende emstelijck te schreven en
bewaeren. C. v. Lenei^, Weetk, a. 6. It. a. 32.
ERNSTICHEIT, zn. v. Naareiigheid , fr. dUi-
genee, j| Betruwende volcomelijk synre wysheyt,
emsticheyt en rechtverdicheit. Bekenk. v, Brab.
reg. 135 fol. 157. Yoloomeiyk betrouwende zynder
wysheyt, vromicheyt, rechtvaerdicheyt en goede
emsticheyt. Ib. reg. 136 fol. 323 (3 juli 1510). En
zoe hy, die beset is, egheen boxghe gevonden en
conste om te ontsctten met boighen, en daeraf
doet zijnen eedt, dat hy zijn uterste emsticheyt
gedaen heeft om borghe te hebben. C, v. Turnhoni ,
Stijl, a. 18.
EROUGST. Zie hsbooobt.
ERRETHAUEN. Zie bbwbthovwsv.
ERPENBEENEN, ook KLPENBEENEN. Zie
GOEDEN, HBEBGBWADB, VBBEBBBGBWADBK.
ERRE, bn. Qram, toornig, fr. irriU, conrronoé,^
meest voorkomende in de uitdrukking in (uit)
erren moede of gemoede, fr. en êïai de eol^e,
d^irritation. Kil. vetuê: tra ^ iraius. || Die ande-
ren met vuysten slaen, nederworpen ofte haer-
plucken, in erren ofte quaden gemoede, verbeuren
daeraen ieder twee goltgulden. Die iemanden uyt
erren ofte quaden gemoede , sonder daertoe t'synder
eere [of] defentie genootsaeckt te zyn, seght te lieghen,
verbeurt daeraen . . . eenen halven goltgulden. C.
0. Baveneiein, 14 febr. 1651, a. 122, 123. Zie
ook MOET.
ER8ATER (Erssetere), zn. Wondarts, heel-
meester, fr. ehirwrgien, \\ Dat twye oft vier geswo-
rene metten erssetere sullen gaen totten gequets-
den, omme die quetsure te besiene, omme akoe
te moghen weten oft een opene wonde is. K. v,
St.'Truiden 1366, a. 8. Zie ook absateb, ebt-
BITTEB.
ERSCHAP (Ersoap), zn. Gramschap, fr. eolère.
Xil. Erschap, vetus, j. gramschap. || Wy [wie]
den anderen in erscappen slaet eenen vuystslach,
die sal beteren der partien, sint Joes eii heeren
en stadt eenen riael, halff en halff. JT. o. St,-
Truiden, 1419, a. 41.
ER8CHUNEN, ow. Limb. Verschijnen, fr.
oomparaiire, Hd. erscheinen, || Dat alle vassalen
en leenmannen van de gheoonfisqueerde landen,
heerlickheden en leenen,.. hen vinden, erachijnen
en compareren, binnen ses weken nae de publi-
catie van desen, voir onse bailliuwen,. . PL e.
Brab. uit. febr. 1569, I, 271. It. O. leenh. v. Val-
kenb. 1570, a. 6.
ERSELEN. Zie abbsblbk.
ERTS. Zie afbmbebek.
ERTSITTER, zn. m. Heelmeester, fr. ehirwr-
gien. ||. Dat viere oft twe gesworen mitten ertsitter
solen ghaen totten geqneteden. O, v, Maastriehi ,
Stat. V. 1380, a. xii. Zie absateb, sbsateb.
ERVANQEN, wederk. wkw. Limb. Sich er-
vangen. Zich vervoegen, z. €Mnsluiten, (?) fr.
se joindre, s*uniir. \\ Ich, Raes van Riviren, soen
tot Heere, ridder en here tot Heppengnys, et«.,..
gestaen [nl. beken] by die goede stede mich ervangen
en verbonden te hebben, ervange en verbinde
mich by en gheiyck hon,.. Piot, Cart, 339(1461).
ERVE (Erfve, erffve, herre, arve, aerve), zn.
V. en o. 1) Onroerend goed, vaste goederen, fr. hien-
fonds, biens immobiliers, immenUes. || Wat poortere,
die syn arve verooopt, binnen xl dagen nadien dat
hy die ghifte ghevet, moghent sine aenboerden
hebben om dat selve ghelt dat die arve vercooht
is. C. V. MiddeVmrg, a. 53 (1253). Tien soeelghe
ERV.
ERV.
405
tfljaers ewelike, staende up Heine Buus huus en
erre waa ; welc huus en aerre staet en leghet . . .
Schep. V. Mtilsi, 1293, Vod. Mus, III, 433. Heift
hy [fi^. de Tredebreker] Iiuub binnen Ghend, dat
huuB aal men afbreken. En ataet up synselres
henre, dat herve ne mach hy nemmermeer betem-
meren f DO niemene die na hem comt. £n hadde hy
huns up ander mans herre staende , . . dat huus
sal men afbreken. En deghene dies dherve as
mach mot sinen hervis doen sinen wille. C. v. Oent,
Or. ch, 1297 , a. 7. Alle hueringhen van huysen,
horen, landen, boomgaerden, boeschen, yiveren
en andere «rffven liggende ten stadtrechte van
Bruessele,.. 1570, a. 67; it. 68. It. 1606 a. 116:
erfven; Christyn ifium)bUia. AIboo men geen erre
oft onroerlijcke goeden en magh yercoopen, be-
lasten, oft daeraf disponeren 't zy dat toohte en
erve yergadert zyn. C. ttad Mechelent XT, 7;
liannius bona immt^üia. It. XTi, 48. C. v, Diestj
YZ. X, J3ij9. 2; Cv. Antw.^ Loven, enz. passim.
r~ Erve of have, erve of cateil, erve
of geroet. Deze woorden vindt men zeer dikwijls
in tegenovereenstelling met elkander gepaard voor
onroerend en roerend aoed, fr. immeuUes et ccdeux.
II Soo wie dat herve ofte have hevet ghehadt van
vadre ofte van moedre, ofte van beeden, al so
groet herve en al so grote have moet hy bringhen
in ghedeele alse hy ute fievet ghehadt. C. v. Osniy
Qr. ek. 1297 a. 103. De oudste mach sinen tweesten
eh derden broedere uutgoeden van heuren derde
by estimacie, ten segghene van goede mannen,
en dit met anderen goede comende uuten selven
sterf hoyse, hetsi met erfve oft met have. WieIiAUT,
Ltenreehi 53. Int lant van Aelst en int lant van
Waes, de tweeste nemet derde, sonder renuncieren,
van der erfvMi en catheylen. ld. 55 (drie maal).
»Die halfsuster pretendeert te wesen naeste erfgenaem
in erffen en gereden, door den regel des Loensche
landrecht: naeste ter grade, naeste ter successien.
C, gr. Loon, I, Tiil , blz. 255 (1623). Want som-
mige hun lüderen \nl. ouders] jonck verliesen, eü
by quade geselschappe verley t worden , . . verquis-
tende en verteerende hun geit en goet , . . ordon-
neren wy . . , te verbieden aen hun erve oft gereet
te coopen. O. lAége, 27 juni 1577, a. 87. Erve
of hoffitat. In de Diestersche keure v. 1228,
a. 17, worden deze woorden gebruikt voor huis en
erve, huis en hof, Aicm, woninff, fr. maison, habi-
iaiion. || Soo wye een erve oft hofstat heet te voer-
hoeden getymert, die en sael tnyet mogen af breken ,
maer van den andren tymeringen sal hy mogen
sinen v^ille doen. Lat. tekst quicumque hostagium
habuerit aedifioaium in fronte, — Ook het w. erve
alleen heeft er de beteekenis van huis: \\ Soo wye
een erve redelic coept bynnen Dy est, en jaer en
dach rasteleec daerin biyft.. a. 13. Lat. tekst:
ftttcamgiM hereditatem raiionabüiter emeritet,,.
in ea qwete permanserii. — In dezen zin nl. van
buis met grond, huis en erf, zal ook moeten ver-
staan worden: j| Dat men gecochte erven niet er-
geren en sal. Die en erve coept binnen Dyste, en
erghert eer hy daerin es ghegoedt, eü eer die drie
ghebode ute syn, hi saels ghelden xl s. Kb,v. Dieet,
▲ 67. Zie HOP XK bsvs, huis jeu eryx, huis vn
BOF. — Vliegende erve. Itoerend go!ed of meu'
helen ^ in sommige kost, gehouden voor onroerend, fr.
hériiage volant ^ biens mobiliers répufês hSrit^e ou
immeuble dans ceriaines coutumes. || Alle beddenen,
sitte-cussenen en oircussenen met pluymen gevult
en ooek alle sitte-cussenc^i met pluymen niet gevult
synde, soo verre daerop staen die wapenen van de
gehoude lieden, oft henre ouderen ofte andere
vrienden eü maegen , • daeraf hun die verstorven
ofte gelaeten zyn. It. culckten, sargien, tapyten
mette wapenen, als voren, alle tafelen, schaprayen,
tritsoiren , coetsen , kisten, schabellen, en alle andere
beroerlijcke goeden van herden houte gemaeokt,
alle eerenwerck, geheel, ongelapt eü ongegaet
zynde, alle corael, peerlen, ofte gesteente, alle
ringen ofte baggen van goude, eü alle sil veren
werek, dat notabelyck meer verguit is als alleen
van silver, zyn eü worden geacht eü gehouden voor
vliegende erve, en succederen, versterven en devol-
veren gelyck gronden van erve. En alle andere
meubelen, geit, penningen, silverwerok, juweelen,
actiën eü crediten, met oock alle renten niet gerea-
liseert zynde, ofte daervoor gehouden eü geacht,
zyn eü worden al gerekent eü gereputeert voor
have. C. o. Loven, xii, 11 , 12. Zie ook (butsskde)
XRPaOBDBHXN.
2) Eigen, eigen goed, vrij van alle leenheerl^ke
banden, fr. alleu, bien allodial. Men kon, mits
zekere bepaalde voorwaarden, van een leengoed
een vrij goed maken, en ook wederkeerig, van vr\j
goed leengoed. || Daer men van leene aorve
maken zal, eü de erve zelve behouden, so moet
men tleen bi hoire draghen in sheeren hand. Eü
danne scheldet de heere quite vaoi dienste eü van
hofrechte, eü draghet over te scepene kennesse eü
ghevet in kennessen van scepenen met halme eü
met ghiften denselven man weder over, en soheltene
quite van der mansoepe. Jus feudale c. 37, Van
leene ervs te makene. Daer een man zyn leen ver-
coopt eenen anderen, eü, bi consente van den
heere, erve derof maken sal, soo moet hi, bi
noode, of bi hoire, zyn leen dragen in tsheeren
hand. £ü danne ghevet de heere ute over erve
den andren, also vors. es. Ib. c. 38. — j| Daer
men van erven leen maken zal, daer moet de
aervaclitighe don heere gheven halm eü wettelike
ghifte daert behoort; eü scepenen moeten, bi con-
sente van den heere eü partien, in ghebanre vier-
scaren, die erve van hem doen; eü danne ghevet
hem de heere in leene , eü danne moet hi manscepe
doen. Ib. c. 39, Van erven leene ie makene, —
Wie over deze appropriaiiones meer byzonderheden
verlangt te kennen, raadplege de Veteris aevi
analecta van Ant. Matthaeus, Sgüqge n. 14 — 19. —
Bekent ter erve, (Bekent) staen ter erve.
In het landboek €utnge(eekend staan als ingeerfde
van xeket onroerend goedj fr. être annotê au livre
terriër comme propriétaire d'un bien- fonds. || De
landtheere es schuldich den coopere van eenighen
huuse ofte erfve, onder hem sorterende, ten ver-
zoucke van den vercoopere ter erfven te stellen,
zoverre dezelve vercoopere te landtboucke te erfven
bekent staet, note houdende 't zynen boucke van
der date van den eontracte eü 'tfolium van den
registre, indien *t wettelick ghepasseert es. En
staet de vercoopere ter erfven niet, zo ware hy
alvooren ghehouden hemselven hable eü ervachtich
te maeckene by den landtheere, eer hy den coopere
erfven mach. C. v. Oent, vi, 4. — Doen ter — in
erve. Wettelijk in bexit stellen , fr. m^tre légate-
ment en possession, adhériter. || Dat ie N. doe in
al die erve, .. en in al die husinghen die staen
ten damme... Oork. 1 dec. 1294. Den man...
vermach te disponeren . . . van alle meublen eü
immeublen gheconquesteort gheduerende het huwe-
lick, uutghesteken de leenen daeraf de vrauwe ter
erfven ghedaen es. C. v. Auden. I, XTI ,13. — G ae n
uit erve — Comen in erve. UU — t» bait
11
4Ö6
ÈRV.
ERV.
r«d0M, fr. soriir de — enirer en posaettion. || Oyet
onternenuse en erffeniBae,'* een dobbele kenniBse,
te weten, eene Tan erren en eene van onterven »
*tzj dat er rele ofte lattel uyt erfven gaen ofte in
erfren komen. O. F.-B. amtr, 27 mrt. 1730, a. 65.
— Co men ter er Te. WetidijkinhezUffeeteldtoor'
den f ft, être ISgalement mis en poaaeseion^ adhéritS,
(I Den man Termach, jeghena den danck en zonder
consent Tan de Trauwe, t'alieneren de gheoonques-
teerde immeuble goedinghen, gheen leen wezende,
daerafi de Tranwe ter erffren ghecommen ea. C o.
Anden. I, XYI, 24. Als 'de ooeper ter erfren compt
bj man Tan Toechdien , zo bedraegbt thoffrecht eene
manjnghe meer. Ib. leenhof, a. 26. It. Kortrijk,
IX., 7. — Sijn te erTe in. 2n hezit tijn van, fr.
être en poaaeeaUm de. \\ Dewelke neghene balstre,
renten eii hoenref joncfroawe Kateline, OliTirs
w\jf was Tan Bardeghem, en moye tsTorghenoemds
Amottds, Bobbrechts zone was Van der Varrent,
die men zeide dat daerin terTe was, opghedreghen
beeft in Ympins bande Tan den Anouwe, meyre
Tan Opw|jc , én Tan denwelken neghen halstren , . .
joncfirouwe Eateline untgbegaen es, en dies ghe-
werpt heeft wettelec , na z^e . . . Dx Vl aminck ,
2kmfveke, 110 (1334). — Stellen ter erTe. Zie
SOXK TEB XRTX. Op den kant eener akte Tan Ter-
koop Tan een huis, Terleden Toor den not> P. de
Sadeleere te Gent, 22 juli 1686, stond geschroTen:
(I Den onderschreTen, landtheere Tan het beghynhof
Tan Ste-Elisabeth binnen Ghendt, certifieere den
cooper, .bij consente Tan den Tercoopere, ter erfren
Sestelt te hebben Tan den huyse alhier geroert,
it alles mette lasten ten landtboucke gekendt,
desen augusty 1686, my toirconden B. Scheerlijnck.
8) JBrflpaM , en pcuitcijna of — rente, fr. arren-
iement, et eene, rente ou redevanee du chef d*«n
arrentement. || Wie in gebreke es Tan erve oft
Tan pacht moet op denre daghen, en makens hem
yemant partie soe moet behout ghescieden. 8ckee-
d¥tkg V. Lown, a. 22.
4) JESrfenie, nalaienaehap , fir. hSritage, auecesaion.
II Heeft een man Teelderlye kinderen 'en hy Tan
sinne is eenich kint uuy t syn testament te sluiten ,
alsullioh man moet alsullich kint yet cleyns uuyt
syn erTe laeten. O. yr. Loon, I, vi, 47.
5) Erfyenaam, fr. kSritier. || Dat deghene die
de Toors. partaigiere en g^eelde renten tegenwoor-
delyck houden en gebruycken, mitsgaeders heure
erven Tan hen komende, deseWe renten zullen
mogen behouden. FL v. VI. 19 oct. 1620, a. 6,
YIII, 22. — LyferTe. || Als eenighe persoen
kompt te sterTen sonder lijfferfren achter te laeten.
C. leenhof v. Limburg , a. 64.
Verscheidene uitdrukkingen met erTCzGeTen—:
UitgeTen (te) ter erTe. Uitgeven in erfpacht,
fr. donner en arrentement. jj Een man en Trouwe,
gBhuwet zynde , moeghen gesamentlick . . . alle hen
uysen , erven , renten , . . . Toer scepenen Terooopen ,
alieneren, transporteren, t'erTe gneTen oft impig-
noreren. C. v. Antw. 1545, Ti, 5. Alderhande erf-
pachten, cheynsen en renten , . . . op deseWe goeden
Deset, sonder dat die TOor andere gherichten ge-
goedt, ghetransporteert , ter eHVen uytgegeTen,
belast oft Terbonden moghen worden. C. v. Bmaad,
1606, a. 128 ; Christyn in emphyientim dart. — Hou-
den in erTe. In erfpacht hebhen of homden, fr.
atovr on tenxr en arrentement, jj En alsoe dat the
podshuus Toreghenomt dieselTe thiende houden sal
in erTe Tan min heren Woutren, ocht Tan sire
ghebuerten, emmermeer en eweleke, op drie scel-
Bnghe chens Bruselachter penninghe, der cleinre
munten, min heren Woutren, ocht sire gheborten
elkes jaers te gheldene te KerssTonde. Oorh. 7 juni
1277. Alselc eyghen goet alse wi hadden ghele-
ghen in de prochie Tan Grimberghen, gheheeten
Ter Heyden , dat wilen was mijns heren Jans Van
Wineghem, TiTe en dertech buender groot en een
dachwant, luttel min ochte meer; welo goet Toie-
ghenoemt de late houdende- sQn in erTe, elc
buendere op serentiene scellinghe tsjaers. Bmaa,
godih. Brief d. eigengenooten der Vrouw «. (Trim-
berghen, 1351. — Nemen in erTe (een Tast goed).
Het in erfpacht nemen, fr. prendre {un biim) en
arrentement, jj Als yemant goeden in* erff nemende
is , . . alsulck man moet al sooTeel onderpandts setten,
waerby den principael pandt metten onderpandt
beter sy den derden pennlnok dan die erve oft
erfrenten beloopt. C. gr. Loon, I, Ti, 89.
ERVEN (in, aan), bw. WetteUjk in bexii atdUn
van, den eigendom oveicdragen van, fr. mettre liga-
Iement en posseaaion de, tranaporter la propriêté de,
adhérHer, enaaiainer. || Die eeneghe erTachtegheda,
groete oft» deene, paisiTeleke een jaer beseten
heeft', . . in welke erTachteghede hy bi soepenen
wettelike gheherft es,.. K, o. 8affelaar, a. 21 ;
Lat. tekst in quam hereditatem per aeabinoa I«^-
time intraverii. Dat wij, scepenen der capittelen
Tan Gamerike . . , Jacoppe Van den Busen, bi
maninghen van den meier en wijsdome van der
Wet, erven eaghen en erven daden en w|jsden
t*ervene, alse sterfeleken laet der capittelen voer-
ghen . , in ellef buenre lants ... De Vlamikck ,
Zwgveke, 100 (1317). En erfdene daerin en aen,
by maninghen . . . Oodah, Bruaad, h 1294 (1341).
In welcke vierdalffmudden erfrogghen voirs. heer
Gheert Jan (3«erts sone gehooft en gearft. heeft.
Schep, V, Moll, 8 nov. 1445. Men l^dyt erfach-
tich . . , by gherechtiger suooessie en versterftef
daerby den dooden erft den leTenden. O. v, Aalat,
XI, 3. En erft zuicke huwelicxsche Toorwaerde,
weder die TOor Wetten is gepasseert, ofte anders-
sins deuchdelyck. Ib. xvii, 1. Den dooden erft
den -leTenden. C. o. €^ent, xxyi, 1; Van den
Hane mortuua haeredat vivum, Ie mort aaieU U mf.
Item, (7. Burcht v, Brugge, III, lij, 1. It. C, v.
Kortrijk, xt, 1, enz. Zie goeden. — ErTen,
giiten efi goeden, pleonastisch Toor erTen:
II Welcken Tolghende, is de Toomoemde meester
Francies Bossier int TOom. leen ev hooftmeyerie
wel en wettelick gheghift, ghegoet en ghedrft, met
alle de maeninghen en solemnityten in ghelycken
naer de costume Tan den hoTe gheobserTeert. Oenda
ehartb. 108 (1613). — Ook erTen, plooken en
halmen. || Baillu, so dunct mi recht dal ghi,
baillu, als here, dit leengoed updraecht den coo-
pere, en erftene efi plockesne en halmes, behouden
s heeren rechte en elcz anders, met alsulcken
laste en dienste alsser toe staet. — Seght of hy,
de Tercoopere, sowel onterft es, dat hiere nemmer*
meer eenich recht an heeschen mach , en de ooopere
sowel ghefirft dat het sculdich es te weeën zyn Txy
eeghin leengoed. C. leenh, Bureh v, Brugge, a. 170.
— ErTen en onterTen. Wettelijk in- en uit het
betit atéUen, ataan over de gebruikelijke weftdijk-
heden in de overdracht van erfgoederen, fr. préaider
OMX auvrea de loi uaueÜea en matière de trcmaport
d^héritagea , aux adhêritaneea et dêahêrüaineea , ofr.
veatir et déveatir, \\ Ter welker Toochdien zo es
toebehorende : . . . En tderdendeel Tan den Terscie-
nisBon die Tallen moghen Tan exrenne en onter-
Tenne, tote TiTe scellinfhen toe en daerbeneden.
Oork, 19 juni 1295, a. 1. -Dat oomen es Toer ons
ERW.
ESE
407
[Jonohere Marie Tan Oookelbeighe,..] ende roer
onsen meyer Jume Drmbben, die meohtich ee
Tftn onsen weghen teiren en tontexrene, en Toer
ons 1ste, . . Ckarib. B«g, JSrugêd, f9. 102 (1364).
Die ghen bof en heift en mansoeip onder hem
heift, als enich werd veroocht, so moeti an sinen
heere manne lenen omme iherrene en tontherrena.
C, leeHk, BuröJU o. Br^Êg^, a. 101. — Als rerL
deelw. Ge0rfde, «f^saoor, fr-jvropri^toire. IfEenen
ghemeenen maer moet gherepareert en onderhouden
worden ten ffhemeinen ooste yan de gheërfde over
beede de sjden, tot berryden van Meanderen. C
«. AaUt, IX, 12. — De meestgeërfde, de
groUïïte eiffeitaarê , ft. Ui plu* grande propriéiairet.
Ord. 81 juli 1708. De meest, best en breetst ge-
ërfde. C e. Bouitdaar, zy, 10.
ERVER (ErffVer), xn. JEigenaar^ ft, propriHavre,
II Ware dat sake datter coet an ware gheleit bi
der Weet ran den lande, omme dat lant te bedi-
kene, dat mosten ghelden de ervers yan den yors.
lande, ghemet ghemetghelike. Oorh, v. 1269. Den
heere Tan Stalle en synen erffyer. Mabtivbz, 57
(1684). Eryer en onteryer. Mmer^ dinu ambt
kei was te erveu em ie onterven^ ft. maiêury dont
é'HaU la fonetion de f<nre Ie» odkMianeeê ei déê-
iérUanceSy de y,tewtw ei de déveêür". || Ende omdat
wij, yoergheseide late, enghenen seghel en hebben,
soe bidden wij Heynrecke Keyen, die eryere en
onderyere es yan desen yoirgh. goede, dat hi dese
jeghenwerdeghe littere beseghele met sinen pro-
peren zeghele. Ckarib. Beg. Brusêel, f> 99 (1309).
ERVINDEN, bedr. en wederk. wkw. Limb.
BSDB. — Bev'uiden (in oyertreding der keur vinden),
ft. irouver {en «mtravenHon du eiaiui). \\ Die hue-
relingen hierin gebreekelyok eryonden worden [-de] ,
sollen henne meesters erffgoederen daeryoor staen
yezobligeerti K. e. Kwaadmeekelen , a. 11. — wb-
DIBK. — Hem eryinden. Ziek hevindeuy ft.
se irouver. \\ Dat in die Loensche reformatie,.,
art. 10 sioh eryint en staet, niet conform metter
geen begrepen in der Luyckser reformatie. C. gr.
Loon, I, 229 (1614).
ERVOLQEK, bw. Limb. 1) Eenen misdadige.
Vervolgen^ nateilen. ft. poursuivre (un malfaUeur).
II En die onsen amptman terstont . . . oyer te le-
yeren ter stede en yn onsen gerichte dairyn sy die
mesdedige eryolght en geyangen hebben. K. v. Si.-
Truiden, 10 juni 1417, a. 81.
2) Geleden schade. De kersielling of vergoeding
er van in reekien vervolgen, ft. poursuivre en jusOee
la réparaüon ou l'indêmnisaHan éPun dommage. || Zoe
wat portere, die ijmant te dienst r\jst oft gaet uut
der stadt . . , en die stadt hebbe naemaels daeraff
last oft scade, deenre last oft scaden sal haer die
stadt halden aen sulcken portere en aen x'i{n goet,
die [de?] selye last en soade eryolgen mogen. ld.
1366, a. 48.
ERVOLGBN. sn. Limb. Eener yerordening.
Uiivoering, nakoming, ft. exéeuiion d'un siatui.
tl Soe wat geseiet in eryolgene in goeder manieren
en yoertyarende en doende die saecken yoors. en
die yoertssettende , dat es des heeren eü der ganser
stadt werok. ld. a. 30.
ERWETEN (Aerweten), zn. mr. JSrwien, ft.
des pois. II Yier gheregierde broeden, elo yan twee
ponden en een yierendeel, een potage met waer-
moese ofte met aerweten houdende xiij stop. C,
siad Brugge, 1, 331 (c. 1400).
ERWETHOUWEN (Erthauwen, errethauen),
m. m. Srwien mei de pmd of soküy ft., des pois
aveo la eosse. Kil. 1642, flouwe j. houde, iunioa
sive edUfx ftAarum, gousse de fébvei en Erweten
met d'houwe, des pois en Veseosse, || Opten
cleynen ommeganokdaeh den zxj juni xyo Ixij,
syn beooeticht en yerteert : . . aen bonen en ert-
houwen., y si, Arekirf Breda, Siadsrek, 1662/63.
Costen gedaen opten grooten omganok : Aen
Aen erreweten , aen xiiy maten boteren , aen ert-
besegen , aen errethauen , aen kerssen . . Ib. IJMUV66.
Aen erreten en boenen hauyen. Ib. 1664/65.
ERWETSETTE (Eertsette), sn. y. JPlani^zer^
planikouif ft. piantoir. Kil. Sete, sette. || Een
boon- oft eertsette. C. v. AnUo. 1582, c. 41 , a. 106.
E8BATEMENT, xn. o. Tooneelveriooning , ft.
représeniaiion seénique. || Voorts sal iok hier noch
claerlyok bewysen Wat wy daer [nl, in een land-
juweel] al wonnen yoor prysen: lerst *t schoonste
Inne comen,.. Schoonste esbattementen, daer
yreucht yuyt moest rfjsen, Item, 't schoonste laweyt
[nl. muziex] . . . Insgelycx 't yrolycxste Yieren . .
Wy en spaerden geenen oost." Ckron, v. Merekten,
1566, Str. 214. Zie aba.teicbkt.
E8ELEN, bw. Lakenweyerij. Slaan, kloppen
(Yerdam), fr. (drt^erie) haiire. || Engheen yolre
sal laken eselen, optie pene yan x s., en alle daghe
▼orsoh erdwater, achter dattie yolder uten comme
es , noch oec erdwater oyer nacht houden . . . Kb.
lakeng. Diesi, 1414, a. 23, Vitn dsn laken mUien kare.
ESELLADE, zn. JExelsvraM, ft. ékarge d^dne,
livrée. II 1 leyery of eselslade = Vs schemel of
16 stuks hout. Souimaai ie Brusstk. Zie maxt.
II Dat yoertaen egheen coopman oft andere en zal
moegen doen maeken, yercoopen noch leyeren
eenich exellade hout, hetzy ousbaer goet oft leye-
reye, noch oick groot noch cleyn hoophout, het
en hebbe zyne behoorlycke linghde en groette,
alaoe men dat yan ouds heeft plegen te maken,
zonder dat eenich coopman yan eenigen yan desen
yieren manieren yan boute tweederhande yerscheiden
groette oft lengde sal moegen doen maken; mer
het sal altet moeten zyn eenrehande cusbaer
ezellade hout, eenrehande cusbaer groet hoophout,
eenrehande cleyn hoophout oft eenrehande cusbaer
leyereye hout, zonder eenich onderscheet tus-
schen dat hout dat men te hoye, oft dairt die
rentmeester yan Brabant sal bewysen, leyeren sal,
en thans dat die coopluyden anderen luyden selen
yercoopen. Kb. v. Soniënbosek, 1460, a. 41. De
ord. y. keizer Karel op het jaohtwezeU) d. d. 8
mrt. 1543, beyestigd door de aartshertogen , 28 juni
1600 (PI. V. Brab. III, 609), yeryat in de Fran-
sche taal, gebruikt het w. exellairesg het reg. 135
d. Bekenk. v. Brab. a. 92. kesséUnres (16<ie E.).
ESELLAKEN (Eselle laken), zn. || Men mach
in eselle lakene alderhande wolle yan yerwen
rainghen, uutghenomen ghescorst en gheswort. —
Nyeman en m1 esellaken maken daer lampwoUe
ocht tweescherich wolle in es, hi en sal se lijtsen
met roder lyteen, en met gheenre andere, op ene
pene yan y Ib. Het en weren pletten, dien men
maecte sonder lijtse, yoer hen seWen te slitene.
Kb. lakeng. Diesi, a. 112, 113, WoUoerck.
ESELMEEL, zn. Molenaanbedrijf. Vraekiloon,
fr. (meunerie) stUaire pour prise è domieilê du gram.
II Als der molder dat coren haelt \nl. aan huis] ,
so is men eselmeel schuldich; Merom sal der
molder daeraff hebben een molster. C. gr. Loon,
I , VI , 73.
E8IJN, zn. Atijn, ft. vinaigre. \\ Esgn, mede,
smout, Oostersch bier, zeem, es al wynmate scul-
dich te wesene. C. v. Aalsi,,!^ 404.
E8CR0ISEN , zn. my. De ofieiers en bedienden
408
ETE.
ETE.
van hêt hqf, fr. Uê offieierê et emplojféê dê la eowr,
II De iogesetene poirtera Tennogen farresteren voor
de betalinge en Yoldoeninge rim hunne schalden
alderhande persoenen , Tan wat qualiteyt deselye
moghen zyn, *t zy heeren van 't hof gerekende
van d^escroisen, officieren van den prince Tan
't landt efi andere gheprivilegieerde , gheen poirters
wesende en binnen dese stadt gheen fixe demioilie
houdende, noch aldaer gegoedt oft gheërft zynde.
O. V. Brnssa, 1606, a. 220. Christijn vertaalt sive
ucèiUs êive ^.fiompitz par les eicroi».'*
ESGUIJËR (Escuier), zn. Stalmeestêr van ktt
hof f fr. intendant des écvries de la cour, êcuyer.
II Gelijc [men] in den mercten van Antwerpen
Tan tsprincen wegen pleech [te] Terbieden den
toogh Tan den peerden Toir dat die escuier Tan
der escuyerien, oft den mareschalo van den prince
die gesien heeft. Y. d. Tav. 185 t^. Zie hieroTer
de C. e. Antw, 1582, tit. l.
£S8£. In essen houden (eenen bouw). Dien
in wezen f in goeden staat houden f fr. tenir en -bon
étai (nne eonstruction). \\ Wy en hebben den toren
niet afgheleet, noch en syn dat van genen sin te
doen. Ter contrarie, doen wy alle neersticheyd om
die torens en boghen in essen te houden. Want
het Kyn die mueren Tan ons slot. Wy en moghen
sonder slot niet syn. Van Eteit, Jxmv» mon. 36(5).
Brief van de moeder der Clarissen aan den magis^
Praat (1605).
ESSËLTERE. Zie hsbsbltbrb.
EST, zn.y mv. bsdsv. Limb. C, gr. Loont II,
888, Beckheimt o. 23 a. 1. Zie ast, en bsbvut&b.
ETëLIJCK (Eetelyck, eetlyck, etelick), bn.
Etelijck goet, etelijoke beesten — waren.
Slachtvee; eetwaren^ fr. hétes de houeheriet eomes'
tibles, denrSes, \\ Ofit yemant... eynige eetlycke
beesten halden ind [nl. en] TOidende worde op die
gemeynte, die sall die beesten dry merckdage [te]
Tongeren te merckden Teyle brenghen. J?. v. Ton-
geren f a. 216. Bes zullen sy [nl. de kooplieden]
moghen Tentegoet en etelick goet, niet moghende
wesen bewaert , als versche visch , . . . uut ofte
inneroeren. PI. v VI. 29 jan. 1549, a. 1, I, 363.
It. 691. De ordinaire jugen mogen wel nemen
gracelijoke presenten van basen, oonijnen , pertrissen
en andere properhede [nl. geschenken], die eete-
lijck, zijn eii drinkelijck, en op corten tijt consu-
meer! gek, bohoudelijck dat sy daeraf gheen profijt
en maken in hwrsa. Wiblabt, Pract, eiv. T. iz, o.
87 a. 8. Om te Toorsien teghen de menighTuldighe
frauden eii abusen, die dagelyex gheschieden in
't Tercoopen Tan etelicke eü drinckelicke waren , . .
C. Vrije v. Brugge ^ I, 200, a. 1. (1628). Wordt
Toor eerlijcke recreatie gheconsenteert naer de hoogh-
misse ... te Tercoopen levende T(^helen en conijnen,
eü, binnen den heelen dagh, voor den noot, te
moghen coopen suycker, specerye en etelijcke vette-
wartje. PL v. Brei. 2. j. I, 59, Zon- en heiligdagen.
Dat ons oock ghelieven wilde den supplianten te
verleenen . . . eenen anderen termijn van vyftioh
jaeren vrydom der beden ... op de huysen , bes-
tialen, imposten, accijsen op eetelijcke eü drinc-
kelijcke waren. Ib. 4 juli 1613, a. 8, II, 248.
ETEN (Haten), bw. Eten 60 drinokon. Te
eten en ie drinkeny — spijs en drank geven, fr. donner
d boire et è numger. || Die se [nl, putiers] haette
ofte drancke , . . verbuerde xx s. ; enware of de
weerd of de werdinne, of deghene, die se haette
ofte drancke, dorste 'z weeren dat si niet ne wisten
datputiers waren. Kb. v. Auden. v. 1338, Putiiers.
Mtende waren. Zie btbluck. 11 Dat dlver-
■ehe grossiers, Toorooopers en monopolien,.. hen
verTOorderen ... te oommen en hen te Tinden op
*t plot landt, ten huyse en woonstede Tan de
pachters eü landtsluyden, en aldaer jeghens hen
te coopen boter, caes, Tcrckenen, . .. gcTogelte en
alle andere etende waren , erweten , boionen , . . PL
V, Brah, 20 apr. 1665, IV, 368. — Ook eet-
en drinkende waaren, C, gr, Loon^ II, 341,
Beokheim, c. it, a. 5.
ETEN (Ethen), zn. o. MaaUijd, fr. repos. \\ Dit
zyn de loene die ter prateryen behoren OTer de
cUenste vorseit, als zy haeren dienste doen, data
te wetene: In Paeschavonde twee ethene, in Sin-
xenavonde twee ethene, in sente Pietersavonde \j
ethene, enz. Oork. v. 1332, omtr. half maerte,
1 P. — Yolgens Diericx , blz. ltiii : een noenmaol
van eenen arbeider, bestaande in een brood en
Tier eiers of Tier haringen.
ETENTIJT, zn. m. MadUijd, gastmaal, feest-
maal, fr. repas, régal, festin, banquet, \\ Dat men
te Sente-Ccnnelijs op den Steenwech en te Sente-
Joos-ten-noede engheenen etentijdt tsjaera houden
ensal, noch eten te gadere, noch oic ander liede
gemeynschap Tan caprunen te gader maken en
selen noch etenttjt. Ord. Brussel o. 1360, Belg,
Mus, VII, 307. Item, es men sculdich den soe-
penen van Laken tsjaers twee etent\jde te Bruessel
te geven; den eenen es hen sculdich te geven
her Heniick van Wtttham, op de goede [l. het
goet] dat compt van zynre dochter weeghen. —
Item, den anderen etentyt zyn hen souldich de
andere heeren van Laken, onder hen gemeynlyck
te gevene den schepenen elck heere. — Item, als
de scepenen van Laken dese etentyde versocht
hebben, eü men se hen niet en gave, elck nae
syne gelande gelyok, dan souden de scepenen van
Laken dien heere, daer de fiiute inne waere,
egheen vonnisse wysen dat hem stadt [nl. voordeel]
doen mochte, totter tyt dat hem daeraff ghenoech
gedaen ware. C. erfheeren v. Laken, a. 16, 17, 18.
ETERIJ (Eterie), zn. v. LanèUooperij en stroo-
perij, fr. vagabondage et marandage. \\ Placcaet en
edict teghen de eterie, overlast en vertasserynghen
van den cryghslieden , bedelaers eü vagabonden
ten platten lande . . . Dat by diversche voorgaande
ordonnantien . . . scherpelicken bevolen ... is ghe-
weest an deu lyfve ghestraft te wordene alle cryghs-
lieden ofte andere . . . gaende langhst den lande ,
theerende op de cloosteren oft huysman, zoowel
in steden als in dorpen, zonder yet te betae-
lene . . . Bevelen oock allen - gasthaybmeesters , ta-
vemiers, biertappers ofte weerden, dat zy zuleke
cryghslieden, ofte rabauwen... eü andere Taga^
bonden . . , machtich heurlieder leden , hemlieden
als ledichganghers onder diTersohe schynen op de
eterie eü rabauwerie gheneerende, beurs wetens
niet meer en logieren, onderhouden ofte Terber-
ghen. PI, V. VI, 15 juni 1556, Titel, Inl, en a.
12, I, 28.
ETERS (Eeters) zn. mT. Ook kluivbbs, kküI-
tbbs en wbddbbodbk genaamd. €hre^ielijke be-
waarders van in beslag genomen hmsraad, ir, gar'
nisaires, gar diens d'objets saisis, ofr. mangeurs,
gasteurs, Ducange eomestores, \\ Sn waren zy [nl.
die gedaigde getuygen] clercken, zoe zoude men
die dwingen met beslage en aeuTeerdinge van
hueren titelycken goeden, en met cluvera eü eters.
V. D. Tat. 366. üp dat een man Tan criminelen
faicte waere gheaccuseert ofte betrocken , den
bailliu zal moeghen legghen saisine up zün goet,
eü twee eeters oft weddeboden. O, v. Cassel, 202.
ETT.
EVA.
409
ETIKaE, in. T. Hetzelfde ali JBitrif. \\ Dat
alle leegfaangben en vagabonden hem yertreoken,
elck in 't zyne, en in 'tquartier yandaer zy syni
aonder de TOon. etjnghe te ghebruyoken. Fl. o.
VL 26 oct. 1544, I, 26.
£TINQ£ (Etynghe), sn. V^tmdêchap^ h, anU
monU. Staat Toor atie, haiie, ir, haine (haat).
II Die de gheranghene in de doncker camere re-
gieren zullen wel en doechdelic, zonder etynghe
of disaimulaoie. C. stad Br^sf^^ II, 155. — Wg
▼inden deze laatste woorden ook gepaard bg Froib^
eard, xiv, 851 (15de E.): Ceê hatfnet el dittimu-
latums [nl, differêndtj nMmtelli^Meês , La Cume]
mpéiueustg $e eouvoieut enUre eeg partieg,
ETMEEBSCH (Ettemeersch) , zn. fFeOcmd,
weide f fr. pdiwrage. jj Terre de Ruge, que dicuntur
etiemerzoh. Vak Lokibbn, 81.- Pierre^ 409. jj £t-
tenmench ofte weede, die men ghewoonelyok es
met beesten te ettene, tgers ofte groenswaerde
▼oloht den gront tot april. O. 9. AaUt, xx, 20.
ETS, zn., met letterrerzetting voor Aet, droog'
000», doch hier in de beteekenis Tan broutoerijt ir,
hraeeerie {braaUta), bij OTernaming Tan het deel
▼oor het geheel, jj Seturioue dictne Soonweder^
recepit dornmm euam in qua manet,,, ieUi eondi-
iioHe, qnod in ea ptmei braxinam^ Tkeuioniee ets,
êt queUbei oervieia, qucÊin briueaveriif golvei qua-
tuior géltat cervieie; et si non brtuecmerii, vel ülud
inetrumewtum y teu ets, in dida domo nonfiterU,
iolvet deeem êolidoe nigromm iuroneusium pro ce$uu
breueine anmuUim, Oijntrol der Duiisehe Orde te
Beékewurtj 1821, a. 4. De rorm ets kwam ons
nog eens Toor: jj Dpaenhuis metten gronde, metten
etse en al datter toe behoert. Schep. o. Dieet, 29
sept 1337.
ETTEN (Hetten), bw. Beweiden, laten afyraxeny
ir, laieeer brouier^ paitre dan» ou tur... Kü, poe-
eert pecue in arvie aut praüs, jj Dat niemen en
comme up de yeste . . . met carren , met paerden ,
met koijen, no met gheenranden beesten, no de
vesten en bette anders dan deghene diese in pachte
ghenomen hebben jeghen de stede, de Pauw,
Vgb, 90 (1365). Eenen beempt, groot zeven buenre,
geh. gemeynlye den Coebeempt, gel. tor Vleest, in
de prochie van Leeuwe , . . te hondene , te hebbene,
te ettene en te beweydene met hoerene beesten,
en te besittene.. Brust. godgh, h 116, Schep. o.
Bruseel, 1509. Den Hil, alleenlyck te etten met
schapen en met egheene andere beesten. lUjksareh»
in den Haag, Dom, raad v, Berghen, Betol, 13
deo. 1559. Binnen ouype van Diest en placht men
geen thiende te geven aen mgnheer van Tongerloo,
van bempden, kemphoven en hofisteden, bijsoo-
verre deselve erffgeuaemen [nL eigenaars] hen
bempden selver eiten, sonder stael oft ytfer daertoe
te gaene. O, o. Diett, viii, 6. Item, een huerder
en mach syn gehuert goet tot anderen fyne ge-
bruycken dan daertoe t'zelve verhuert is, te weten
de huysen omme daerinne te doene alsulcke neringe
als daertoe hy tselve gehuert heeft, zaijlant om te
sayen, en weyUndt om te etten, zonder dat te
mogen breken om te sayen. C. e. MiddM, ix, 10.
Zie ST1CSSB8CH.
ETTINGE, zn. Weide, ir, pré, pdturage. Kil.
Ettinghe, pascua, jj Omtrent xxviy bunder,.,
onder lant, meersch, bosch, ettinge en heet. de
Pb. en Bb. Natareth, 31 (1414). Dat de landen
by haer bedgkt sullen ten eeuwighen daghen vry
gebruyct worden, sonder subject te wesen tot
eenighe naorweydon oft ghemeyn ettinghen, die
eenighe souden moghen pretenderen. JPZ. v, Brab.
18 juli 1590, II, 257. En vezmaoh niet snlck een
pachter, int laeste jaer van zynen pacht, nut-
gaende te meye, zyne beesten te laeten gaene in
meersschen en ettinghe naer half maerto. C. v.
Auden, I, IX, 26.
ETWEIDE, zn. Zooals het voorgaande, jj In
naten en in drooghen, bernerlike en onberuerUke ,
hetsy in watren, in weyden, in meersschen, in
beempden, in bosschen, in broecken, in etweyden,
in winnenden lande, in allen den erfeliken en
onberoerliken goeden. Brute, godeh. B 1868 nr.
29 (1461).
EUSIE. Zie oosiz.
EUSIEDBUP. Zie oosiedbuf.
EUSIELOOP. ZiB oosiELOOP.
EUVELEN. Zie bvslbk.
EVANGELIE (Ew.— ), zn. o. Het ep den tak
van een in beroep getrokken proces gevestigde opschri/t
of etiquette, waarop de procwreuire tf eommiesa^
rissen verklaren dat alle de stuks van hei prooes
erin gesloten zijn, ir, V étiquette fixée sur Ie sae
d'un proeès dont on appeïle, ewr laquelle les proeu»
reurs ou eommissaires dédarent que toutes les piècee
du proces y sont renfermées. || Als den voirsc. saok
metter enqueste eö prooesse verbael toegeslooten
en bezegelt is, om te hove overgesonden en over-
gebracht te wordden [nl, een vernoor van getuigen
door commissarissen v. h. hof v. Brab.], 4Eoe hebben
die commissarissen wel geplogen, en betaempt oio
wel, buyten opten sack een fïransyn oft papier te
nayen en te bynden, daerinne gescreven staet
aldus: U, den eerweerdigen , eedelen en wysen
heeren en cancellier, etc. Willem van Tavergen
en Peter Van Thielt, commissarissen geordineert
in der saken voor U hangende onbeslicht, tosschen
A., aenleggere, ter eenre» en B., verweerdere, ter
andere zijde, begheeren w\j te weeten, met alre
eeren en reverencien, die [l. dat] wij geprocedeert
hebben om te ondersuecken de waerhe\jt in der
voirscr. saken, nae die forme onser commissien,
zoe ü, Heeren, dat blücken zal bij onsen processe
dairop gemaict wesende in desen sack. Gegeven
onder onse zegele, int jair etc. Ende dat wort in
der practijcken geheeten een „ewangelie'*. V. d.
Tav. f* 363 v^. Alst gebeurt, dat die appellanten
van der sentencien gepronnnoieert in den Baide
van Brabant beur appellacie selen hebben gerele-
veert, en bevolen sal wordden den Baide dat pro-
ces over te seynden, zoe sal dat proces overge-
sonden wordden, in sulcken wesen toegeslooten en
bezegelt alst was ten daige van der pronunciatiea
van der sentencien, en dat met eenen properen
bode, ten coste van den appellant; en sal den
proces wordden toegevuegt dat ewangelie, aulck
alsUbehoiren sal. Ib. 388.
EVANGELISEERËN (Ew.— ), bw. De stuks
van een in beroep getrokken proces, na uitspraak
van het vonnis der lagere bank, verzamelen, in het
takje sluiten met de verklaring dat aüe de stuks
van het geding erin bevat tijn, het takje betegelen
en het voorzien van het behoorlijk opsehr^ of eH-
quette, fr. riunir les pi^s d'un proebs dont il est
appdé, après la prononciation du jugement du
tribunal inférieur, les enfermer dans Ie sae, anec
la dédaration qu'elles y sont contenmes toutee, et
munir Ie sae de son étiquette, || Eü allet dat z\j
[nl. de commissarissen door het Hof v. Brab. gelaat
met een verhoor van getuigen] gedaen hebben
duerende den tijt van huerder macht, hetzye dat
die enqueste voldaen is oft niet, behoiren ^zy , ten
daige als beur macht s/h commissie fJEkillêert, in
4i0
EET.
EET.
Bulcken state elvt is, te steken, partijen dairtoe
S roepen, in eenen saok, en die toegesloten en
zegelt met partyen zegelen, over te seynden ten
hove, metter ewangelie óft geéwangelizeert boTen
opten Back, soe behoirlyo is, den partijen dach
makende etc. T. s. Tav. 858 v^. En en zjn dese
commissargsen niet anders geheeten dan commis-
sargse referendarijs , want zy bnyten beurder oom-
missien geen kennisse nemen en mogen , mair hebben
alleene te hooren allet dat partijen hebben willen
Biggen eiï proponeren, hetzij bij protestacien oft
anderssins, eü dat te scrijyen in huer proces yer-
baely en dat te steeken in den sacke, eiï dijen
beslooten en besegelt over te seynden te hove,
buyten gedwangelizeert, als voorso. is, eü aboe
dat metten seWen processe verbael te relateren te
hoTe; en hoe men dat proces Terbael en die ewan-
gelie Tan den processe behoirt te maken ^ dairaf
suldy de formen hierna bescreyen yynden etc. Tb.
869. Yan tproces te eyangeliserene de zaeke geter-
mineert zynde. Zoo wanneer een zaeke getermineert
werdty zullen de procureurs yan elcker partye ge-
houden zyn toyerzien, telcanders presentie, de
sticx yan huerlieders meesters processe, naer de
pronnnciatie yan der sententie, en tzelye proces
te eyangeliserene, te confererene met den oyerge-
geyen inyentaris, offer al de sticx zyn in den
yoom. inyentaris gestelt, en te royerene de sticx
die in den inyentaris staen en niet en waeren
oyergeleyt als men tproces termineerde. C o. Auden.
2<ie d. Ord. 27 sept. 1582, a. 47. It. C, ttad
JBrnffjfêf II, 283. It. Vaf Lsifwev en Vebduyn,
Manier van' procederen ^ Ord, 1 apr. 1580, a. 19.
Zie BYAiraBLiE.
EVEL, bn. Oramf toornig, fr. irrité, eottT'
roueéf meest yoorkomend in de uitdrukkine in
eyelen moet of moede, in grameehap, tv. en
éfai de <iolhre, d'irritaiUm. || Dat sy ons te willen
zyn geweest yan eenre sommen gelts yan xl dusent
gulden Phs , . . in onsen goeden moet te gecrigen
en onsen eyelen moet te laten zincken. Bekenk. v
JBrah. reg. 183 fol. 67 y«. \h^^ E. So wie den
anderen met eenen [/. met eyelen?] moede uijt
sijnen hugse daghet, sal yerbruecken drg Bins-
gulden. O. lAêge^ 18 mrt 1502, a. 18. Tongeren
(Uit den Buü. aoo, so. et litt. du lAmbourg, XI,
221). Die eenen anderen slaet metter handt oft
yuQste, in eyelen moet, yerbeurt sesse guldens.
C. V. Antw. eomp. YI, i , 22 (een ander handschrift
draagt: in /Men moet). De yassael die in eyelen
moede oploop doet den persoon yan zijnen heere,..
yerbeurt zijn leen. Wielaft, Leenrecht , 127. Van
der Tayerijen heeft uit grammen moede; de
O. y. Maastricht in toernigen moede. Zie
MOET. Ook In eyelen wille. || So wie die^sine
bant doet an scepenen, in eyelen wille , . . hie
wort ints grayen gnenadon yan liye en yan goede.
C. etad Brugge, K. e. 1281, a. 18; de Fr. tekst
aegt par mèd. In eyelen wille oft moede.
II Het en ware dat zy handadich waren in eyelen
wille oft moede an den persoon yan onsen heere.
Ib. II , 10 (1450).
EVEL (Heeyel), zn. 1) Gramschap, fr. colhre.
\y Wie dat swerdt trect ... in eyele , . . hy es in
de mesdaet yan LX ponden. C. e. Oent, Ghr.ch. 1297,
a. 44. Int eerste, yan dat Hannin van Waerscoet
een mes trac in felheden en in eyele up Godine
yan Zwynaerde, waerof dat hy ghewyst was in
üj lib.; yermaect, omme dat een arem knecht was,
omme xl s. Bek. halfuws v.' Gent, rol. 1724 a^ 1372.
Zie het yöorgaande woor3.
Eyel doen. Kwaad doen, dooh bepaaldelijk
(iemand) kwetsen, fr. faire du mal, Uesser. jj Die
cnif trect omme eyel mede te doene . . , es in de
mesdaet yan lx ponden [«1. de hoogste geldboete].
C. V. Chnt, Or. oh. a. 88.
8) Ziekte, kwaal, fr. maladie, mai. Kil. morhu.
II Voert, up haren heet geyraecht ofte zg niet
besmeet sijn yan eeneghen heevele? want beyonde
ment binnen jare en binnen daghe, die soude men
huten huus doen. de Potter, Seoond. eari. 112,
aint-Jansgasthuis (1404).
EYELEN (Euyelen, orelen, oeyelen), bw.
Wonden, kwetsen, fr. hlesser. Kil. Eyelen, eyel
doen, zegt maar noeere; *t is blijkbaar kwetsen,
II Die enen stoo toege [nl. trok] enen anderen
mede teyellene, sonder slaan, hi waers om x
scellinge. K. d. ammanie, a. 5. Wie een sweert
trocke enen anderen mede te eyelne, sonder daet,
hi waers om xx scellinge. a. 6. (Het Waalsohe
charter zegt bletAier). Soe wie eenen cnijf treot . . .
eenen anderen mede te eyelen ... K. v. W€tMem
a. 41. Of yeman... enighers [/. enighen] man,
besueker of clagfaer, dairom ghedreicnt heeft of
willen oevelen, of meint te dreighen of te oeyelen.
Piot, JBnquête 1.389. Waert zake dat yement,..
enigen burgeren of burgerssen , . . met opsat , in
toernigen moede , te huyse of op den sinen soohte,..
om hem ... te oeyelen en te misdoen, of te slaane.
C. ü.'Maastrieht, priv. 23 oct. 1418, a. 20. Waeit
dat eenigo yan den poirteren ochl ingeeeten der
stad yan Diest yan den heere yan Dyeet, oft yan
den sinen, dootgeslaghen, gheyreest, ontseegt,
gescedicht, mishandelt of gheoyelt worde aen Igf
of aen goet... Diest, Doude BaoA. P. 20 V». 20
dec. 1414, a. 9. So wie eenen anderen sochte in
eyeleb moede, binnen den sinen, omme hem te
eyelen of te quetsen , sonder quetsen . . . Ord. stad
Loven , 1484 , Vad. Mus. II , 827. Die eenen anderen
yolcht met een gespannen boghe oft geladen bnsse,
om hem te eyelen. O. v. Antw. 1545, ii, 80. Die
moortwapenen treckt om eenen anderen daennede
te eyelen. ld. eomp. VI, i, 15. Die quastie en
gheschil heeft teghens yemanden , en hem beyreest
yan denselyen ghëeuyelt of aen den Igye yeronge-
lijckt te worden. C. v. Sanihooen 1864, a. 185.
Soe wie in feilen oft grammen moede op ijemanden
wapenen trect , om hem te eyelen aen lijff oft aen
leth, eü denselyen nQet eo raeekt oft bloetryst,
yerbuert ij lib. swerten. O. v. Bejferen I, 18; it. 15.
EVENE (Heeyene), sn. y. Havor^ fr. avoine. Lat.
avena. Dit onduitsch woord werd ^wgls gebruikt
yoor en beneyens het germ. w. hayer. D'arsy Byene,
h a y e r , avoine, avène. Men onderscheidde: b r o e e k-
eyene [zie d. w.], groen eyene — groene
hayer, hout- of honteyene, lichte eyene
— sware eyene, onderschoten eyene,
ruwe eyene, witte eyene. A. Wouters, JEnv.
III, 70, meldt nog yooohteyene, fr. avoine
d'avouerie onder Eyere. Verdam yerklaart eyene
door zwarte haver. Het blijkt uit de ord. y. 1554
dat de hayer een derde meer gold dan de
eyene, zoodat het in de werkelijkheid twee yer-
schillige graansoorten zouden wezen. De hout- of
honteyene yooral blijft yoor ons duister. Grimm
telt de hundehaher onder de heerlgke ognsen.
II Graen of eyene. JT. v. Saffelaar, a. 17. Lat.
tekst hladum vd avenam. Elke drie bnnre eenen
madere in oest, en in sente Matheusdaghe elo
bunre een spent halft [eü een half?] eyenen. Oork.
21 jan. 1284. En hi yant erin {nl. in 't gasthuis]
yy sister eyenen en en halster rogs. BÜc. gastk.
EVE.
EXA.
4il
AiMekSf 10 ang. 1298. Te seute Marien Lichtmesoe
ixVs [halsters] alf heeTene alf gheerste. Yaf
LoKBBsv, 8t, 'Pierre t nr. 622, LanenderUy ISd* B.
Dit es tgoed yan Meenine in groots. Eerst, daar
behoren zz^jVs redeninghen; elke draecht z harot
mouts, zulo als deTene gheift, '/s rasiere taerwen
zzT d. en zvj d. Tan hoenren . . . Item , in eyen-
renten tQ mudde ix razieren evenen rue, zonder
Titj rasieren die wit siin, te Ste Martinsmesse.
BsMBBT, II, 41 (1361). Item, behoert te desen
leene in jaerlycksohen renten: eerst xItüj halster
Tj pinten en een alve, eiï een alf haTOt ruwer
erene. It. xztj haelster drye frankart onderscho-
tene erene. It. zxit haelster twee avotte en twee
pinten witte evene. Oorh, 6 mrt 1402, a. 4.
De»ë9lghêm. Alrande graen, tarwe,., hapere en
evene. — Yan eiken sacke^witten evenen, jj miten. —
Elc sao ruwer erenen, iiy miten. de Ylaminck,
Ajoc. 20. (1417). Gmen eTene, gmen hayere, gruen
erweten, gruen boonen, gras, oft ander gmen
cmyt, alsoe Iftoge a1> zy geworttelt zyn, behoiren
toe der erren. Y. s. Tav. 228 y^. Yan allen grane,
hetsy tarwe, rogge oft gherste, hayere, eyen,
erweten, boenen, vitsen, boecweyd en alle andere
manieren yan grane oit zade. Eékenk. o. Brab.
reg. 183, foL 158 y^ (15d« E). Diyersche oude
ohynsen, in corene, eyene, ghelde, capuynen en
andersints. PU o. Brab, I, 87 (1522). Yan elcken
mudde hayeren (na tertyt ghescat op xzijV* stuy-
yers) sal men yoor den thienden penninck betaelen
y st. een oort. — Yan eiken mudde eyenen,.. (dwelck
nu ghestelt is op xv st.) sal men yan den tiensten
penninck uytreyoken y blancken. PL v. Brab, 18
jan. 1654, x<l« en xx^ta penn., III, 294. Item,
treokt den heer aldaer yoor heerelycke cheynsen:..
item, thien mudden, twee Bisteren, dry peunin-
ghen broeckeyene ofte hayer; item, yier mudden,
een yeertel,.. houteyene oft hayer. Qaadmk^ 38.
Item, 2 sister . . . hondteyene ofte hayer, 48. Item,
11 Bisteren... broeckeyene, 17. It. 140 mudden...
hayer gfaenaemt broeckeyene; it. 9 mud . . . hondt-
eyene ^ie hayer. 38. (Ook driemaal hayer alleen).
D*eerBte jaer ooome, en tweede eyene oft andere
maertsche ymchten. C. o. Aaiden, I, ix, 9. Onder
Leuwe yyif yiertelen hauteyene maken yier yier-
telen broeckeyene; anderwylen heeft men gerekent
een sister hant[hont.']eyene yoor drye plecken.
Sehai d. ehmfnêen 43.
EYENINGE, zn. y; Wttag^ Btadtwaag, evenaar ,
fr. halanoe, poide de la ville. || Yan dat Jan Dul-
laert, als ontfsnghere yan' der eyeninghen inHasse-
nederambaoht ghaf den bailliu te inne met twi
Bcatte een ghedeel lands yj d. yan den ghemet;
ontiaen yan twiscatte ix Ib.; comt myns heren deel
yj Ih, Beken, haljwos, Oeni, rol 1723, eP 1372.
EYENLANGE (Eyenlinge), zn. y. Bene groale
eUaarhaare, fr. grand eiêrge d^atM, Hoffmann y.
F. Cflaes. Beig, jAatnariwmf eandda eam qua etaima
eimgiiur^ vel eiremmdaiur eeeleeia^ erux vel aUare.
II Yan twee eyenlinghen ghebemt yoer Onser
Yronwen, doe men int heer was \nh in 't leger],
xxxj Ib. yi s. y d. p. Eek. etad Loven ^ 1346, Fad.
Mne. II, 296.
EYENMAENT, zn. y. Eigenlgk kavermaand,
eeptember, fr. e^gtembre. KiL Byenmaend. tïoomi.
j. gerstmaend. Sekepenbr. Dieet 1306/1337; heer
V. Dieei 15 sept. 1307; eharier 8i.-€feerir. Loven
1389, nabif Udekem, bundel 304 a 31'J; Schep. v.
Nederlinier 1392; Bredaeeehe alm. 1664.
EYENMAET, zn. y. Sdvermaat, dienende ook
vpor hei meien van andere graaneoorien^ fr. mesure
éPavoine, servant aueti è meeurer d'amireê espbeee
de graine. \\ Dat men, yan nu yoort, gheenrande
graen, dat men metter rogghematen met, ooepen
noch yercoepen en sal yore dat xg ghesleghen sal
syn en gheclopt. Desghelyke, gheenrande graen,
dat men mettef oyenmaten met, yore dat xj ghe-
sleghen sal syn en gheclopt. Item , . . dat , yan nu
yoort, de pachters yan den coerenassisen de coren-
maten, die hem gheleyert wardden te haren anoo-
mene, by den ontfanghers yan Denremonde, te
weten yiye coerenmaten , drie eyenmaten . . , sullen
weder oyerleyeren den ontfanghers te haerlieden
afscheeden ; desghelyke een gruysyat [m2. zemelyat]
en een eyenyat [tic] of al soo goede maten, dè
Ylaminck, Ace, (1417).
EYENNARE. Zoo leest men Meeeager 1882,
blz. 482; lees EysNYXBBB.
£ YENS ABT, zn. o. Sdverxaaieel , --betaalng^
taaitijd van haver, haveroogsi, fr. eneemeneemeui
d'avoine, récolte d^avoine. \\ Het was een man en
hielt buenre lants te pacht; doe quam diegene
dair hy sf hielt en seyde : dat syn pacht ute waere;
doen antwoirde hy en seyde: hy hadder noch een
eyenzaet aen: Doe yielen sy in gedinge, en doen
wert dengenen gewyst te synen bethoene. Doe
maende de meyer: „Wat yoirt sy souden doen.'"
seyde die scepene: „Haddys y goede kerstenliede ,
hy sonde selye die derde syn; en hadde hire niet,
dat men hem sette daoh ten 'genechte. Doe quam
hy yoirt, en eyschde den rechter eenen taelman;
en hy gafT en hem ; en doen eyschde hy den swert-
yeger; duen quam syne wedersake en eyschde
Gielys den sweertyeger, en doe was liy op een
boete. Doen koos hy den anderen, en den derden;
en waeren hem ontwyst, want zy en plagen niet
te seggen om geit. Doe eyschde dander yeryolgt te
hebben. Doe manee die meyer den scepene yan
Merchtene, en sy en waerens niet yroet. En men
gaf hem tüccle: dat hy yeryolcht hadde. Vonn,
V. ücde, 24. Zie sjlet,
EVENYERRE, yoegw. Indien, fr. ei, ponrvu
que. Kil. dummodo {fiand,). \\ Bnde eyenyerre zynen
thoen niet wel clair en waire , soe mach die richter,
nadyen tyoirsc. fayt is yan tegenwoirdiger misdaet,
den misdadigen leggen ter questien en tortueren
om die wairheit te weten. Y. d. Tav. 163. — Dat
hy \rd. de getuige] die sculdidi is te noemen, om
te weeten, oft dat eerbair geloofflyoke persoonen
zyn oft en zyn, eyenyerre hy die weet. 166 y^.
en paeeim.
EVENYETTE. Zie rrm.
EYEB, byw. NieUemin, noMane, evennel, fr.
cependani, nianmoine, \\ Bn wairen die getuygen
met alle yrye personen en datter slayen oft luden
yan seryglder condicien oyer hadden gestaen, dat
testament zoude eyer yan onweerden zyn. Y. D.
Tay. 324. In het yoorg. art. staat „echter".
E WE, zn. y. Limb. Wei, fr. Zoi. || Die ewe
dcB Heren is onbeylect. Oeiifdb, 14d« E.; pe. 18,
Ie» Domini immaenlaia. Want bi Di is ghenadi-
cheit, en om Dine ewe yerbeide ie Di, Here. Ib.
ps. 129, propier legem iuam sueiinm ie. In die
ewe des Heren, syn wille, en syn ewe sal hi
denken dach en nacht. Ib. ps. 1, t» l^e Bomim
voluni€u ejnej ei in lege ejue mediiabiiur die ao
node.
EX ACTIËN, zn.my. BeUui%ngen,h,impoeiHane.
II Dat zy oyer alle onse lant yan Brabant yry en
exempt souden wesen yan allen exactien, tollen en
anderen ongelde gemeynlick geheeten dlootgelt. Be-
kenk. e. Brab. reg. 138 foL 226 y®. (1536), .Sa2«fi.
M^
EXC.
EXC.
EXAMEN (Exaine), sn. o. JRechierlijke ondef'
vroffinfff verhoor, fr. interrogatoire. || Exame up
Boel Yaif Bonneke. Boelant Van Bonneke segt
dat hy ghelt heeft helpen deelen, dat men te
Brucele ghegheven heeft, en heeft ghehadt tzynen
deele ii lib. xvi stuuvers groote. Collacie 75, en
pcuiim. — Ook de pijniging of pijnbank, fr. ld qves-
Hon om torture. || Dat de twee principale binnen
deaer Btede ghevanghen hebben gheweest; en ziende
dat men heeft willen procederen ieghens hemlieden
hj justicien , naer haer verdiente , . . de baellina
en officiers , . . absenteerden hemlieden omme te
belettene dezelve justicie; omme welcke absentien^
oonsidereronde , dat de zake was zoo crimyneel en
aerch, dat zo nyet en was vergheTelic, men pro-
cedeerde up hemlieden I zonder thebbene de Toors.
baelliuB eü officiers, by examen eü lichamelicker
executien. Ib. 125.
EXAMINATIE, zn. y. Scherpe examinatie.
Verhoor op de pijnbank, pijniging, foltering, fr.
question rigoureuse, torture. || ZJoeverre sy [nl. bur-
gemeesters en schepenen] sufficiënte indiciën en
suspicien teghen den gheacciiseerden bevinden, soe
willecoren en accorderen de wethouderen den
Bchoutet, oft officier, alsdan, dat hy dien delin-
quanle mach pinighen en brenghen ter scerper
examinatien en ter banck leggen. C. e. Antw.
1545, I, 12.
EXCELLENT vak SPAENYEN, zn. m. Eene
Spaansche gouden munt, fr. monnaie d'or eepagncHe,
Muntwaarde v. 1495 = xlv st. ij ing. Span. exeelente.
EXCEPTIEN, zn. mv. Woorden of Jbrmulea
van betuiging der goede trouw, in sommige oorkk.
voorkomende, uitzonderingen, uitvluehien, fr. termet,
formulea de protettaiion de la bonne foi, ueitée
dans eeriaines ehartes, échappatoires. || Efi omme
dat wij willen dat alle dese voors. dinghen bliven
vast en ghestade, so renuncieren wij en gaen af,
bi onser trauwe en bij onsen heede, alre excep-
cien: van varen [van baren?}, van ghedinghe, van
desen coepe niet ghedaen, van ghelde niet ghetelt,
van gherechten prise in desen coep niet ghedeli-
vreert, van bedrieghenessen van becoepe [?] tot
heelft of derboven, alre privilegiën, hulpe van
indulgencien , respité en versten ghegheven of te
ghevene , van pausen , cardinalen , legaten , bissoop-
pen, van keyseren, van coninghen, van graven,
of van anderen prelaten of princen, en van allen
brieven die ghegheven sijn ot werden mochten, of
[l. vanj ridders of anderen edelen lieden, costu-
men, vordeelen, allen manieren van savsinen of
possessien, die wij of onse hoyr namaels useren
mochten , met overgripene van ons of onsen lieden,
of bij roukeloesheden van der kerken vorseyd, dat
die saysine of possessien, van hoelanghe dat men
se useren mochte, ons na [no? of?] onsen nacom-
mers sal moghen commen in scaden [l. in staden]
jeghen dese convenanchen , en van allen kerkeliken
rechten en werleken, ghescrevenen of niet ghescre-
vene; ware oeo so sake dat dese letteren worden
verloren, verberrent, ghescoert of ververghert
[2. veraerghert], so geloven wy dat wi se, of onse
hoyr, souden vemyewen, verbeteren, verseghelen
in dese selve vorme der kerken vorseyd, so wan-
neer dat wijs of onse hoyr versocht sullen wesen.
SB Pb. BK Bb. II, Mjergem, 42 (1319). — Dese
formule is de volledigste en daardoor ook de merk-
waardigste die wy ooit in de kanselaryschriften
aantroffen. Zie ook hier hoogerop v^ bbschitddbkib.
Wy achten het niet overbodig er nog een paar
dier formules, ware het slechte om het duistere,
erin voorkomende w. haren, bij te toegen; wjj
bekwamen de oorkk. eerst na afwerking der
letter b.: || En dit mün segghen voerseit appro-
veerden eü loefden de voors. partien, en gheloef-
dent vast en ghestaet te houdene en te doene
houdene sonder enegh wedersegghen , en dat sire
niet jeghen gaen no doen ne souden, met woerden
no met daden, no bi hem no bi andren personen;
en sy daden hem buten van allen weren, redenen
en baren, die hem in enegher manieren te staden
mochten staen , omme te ghane iof te doene, jof te
segghene eneghe ding, iofte eneghe sake ieghen
dese lettren, iofte ieghen eneghe dinc diere in
ghescreven is. Oork. 18 juli 1286, verleden voor
den baljuw van Brugge, rakende den „ W^aierganghe*'.
Deze formule wordt herhaald in eene andere ge-
lijkaardige oork. deszelfden datums. f| Eü hier
binden wi ons dese ordinanohie en desen coep te
houdene sonder heneghe verwandelinge , ten heice-
liken daghen, hover ons en hover ons hoer, dat
wi hebben of hierna gecrighen moghen, beede met
sekerheden eiï roet heeden, en ghelovent ensnerent
nemmerme derjeghen te gane, stUlikene noch lude,
doer neghenen noed ne beduano, en doere [nL doen er]
toe hand en mond; en gaens huit en halmeos
claerlike en al, thuus boef van sente Jacobs huns
voerseid; hierboven renuncieren wi alle baren,
alle exceptien, alle letteren, alle privilegiën en
alle hulpe van rechten, beede ter gheesteliker wette
eü ter waerliker wette, en bilevinghen, bi onsen
bede en sekerede vorseid, en al dat ons in baten
mach staen en oomen, en den vors. proveerres eü
den dekenen en den huse vorseid in onbatén, eü
daer dese jegenwoerde tsaerter en dat hi houdende
es in eriger manieren bi mochte werden gecasserd.
Oork, 10 mrt 1296, Verkoop van vier hofsteden
ten behoeve van St.-Jaeobs gasthuis te Oent.
EXCES, zn. o. Gewelddadigheid, mishandelimg,
fr. violences, mcmvais traUemént. \\ Partye gedaeeht
synde, tey by den heore om eenige excessen, oft
by partyen om eenen hoirvrede te eysschene, om
in der vierschaeren personelyck te compareren, soo
vermach alsulcken gedaechde ... Cv. Antw. 1570,
V, 56. Die een ander . . . wilt doen leggen in eenen
oirvrede , moet . . , opdoen eü openbaeren de redenen
waeromme hij snlcken vrede van hem ia verheijs-
schende, vaststellende het begaen exces, bij ge-
tuijgen oft quetsure. C. v. Diesi, VZ, xvi, 6*
y. D. Tav. 55 zegt alleenlijk: Een exces is een
overtredinge des rechts.
EXCESSIEF (Excessijf), bn. Aanmerkel^k, aan-
eienlijkj fr. eonsidérahle , très-import-€mt. || Zo wan-
neer t*goet van de kinderen, hemlieden van vader
ofte moeder verstorven, excessijf es, en datter
notable somme henvert van de bladinghe boven
't ghone datter behouft tot 't gouvernement van de
kinderen. C. v. Auden. I, XTiii, 8.
EXCIJNS (Exijs), zn. Aceijs, €Meijns, verhmiJiAelas-
ting, fr. (Mceise, impót sur les denrées. || De appeUen en
schorssèn oock gheene executie ghegheven in *t stuck
van stadts excijnsen en inkomen. C. v. Mcuutrieht,
Becessen v. 1665, zxv, 8. JRekenk. v. Brab. rog.
138 fol. 205 (10 dec. 1585). Dat men niemant van
haer consistorie en can ghestraven \nl. beschul-
digen] van die minste onghehoorsaemheyt, en die
niet naermaels , in dit stick , hoe langher hoe meer,
zijn devoor doen en wilt, ooc bereet zijnde te
betalen tol, dezijse, trijbuut, imposten, beden eü
subsidien, tzg oordinaire oft extraoordinaire. Sar,
Hjden, II, 89. *
EXCUSSABEL (Exonsabel), bn. E— sgn. Qt-
Ï^AC.
t"AE.
41 d
pand of uH^euxmnen mogen wordmi^ fr. éUre exéen-
iabUf pouüoir ètre exéeuté. || De ezecuteun van
den testament, momboiren, curateoren, rentmees-
teren en andere administrateuren Tan ander lieden
goeden sijn excusabel uyt krachte van den Tonnisse
teghen henlieden persoenen in dier qualiteyt gbe- .
wesen. C v. Lier^ Stijl, xiv, 17.
£XCUSSEEREN, bw. Eenen onderpand. Dien,
gerechtelijk uitwinnen en verkoopeny fr. disculer,
exêcuter (i»«6 hypothhque). \\ ï>eghene hebbende
hypothenque voor losrenten of loopende payementen,
es schuldich, by ghebreke van betalinghe, dezelve
te Tolghene, weder die es in de handt van den
debiteur of anderen; en die alvooren t'ezcusserene
[V. d. Hane excuseren] eer hy anders om zyn
recouyre procederen mach teghen den constituant
oft zyn hoirs. C v. Qent, Yi, 16.
EXCU88I£| zn. Vitwinning^ gerechtelijk onder'
Ëoek en verkoop van H goed een» schuldenaars ^ fr.
discussion y recherche ei exécution des biens d*un
debiteur, || Excussie is een neersticheit en nauwe
ondersueck en ontdeckinge der goeden van den
principaelen sculdenere, gedaen bij den richter,
totter malen en brootsacke toe. Y. d. Tat. 257 t^
EXECUTEUR, sn m. Van een vonnis. Uitvoerder,
executeur (Ttm jugement. \\ Ghy sult weten dat een
puer en naict executeur is geheeten diegeene die
alleene last heeft van den richter de sententie ter
executien te stellen nae huer forme en teneure. En
een mixt oft gemengt executeur is diegeene dyen
mede toegevueght wert van den richter totter exe-
cucien van der sentenoien met kennisse van saken;
alsoft die richter ordinarijs den exeouteerder ordi-
neerde iemende yet te restitueren. Y. d. Tav. 848.
EXPUBQATIE, zn. v. In geval van naasting.
Bechtvaardiging van den koopprijs , fr. justification
du prix d'acquisi^on, \\ Wat expurgatie dat ooeper
en vercoeper schuldioh syn te doen ten versueok
van den beschudder [ui. den naastingeischer of
„vemaderaar"]. O. gr. Loon, I, tui, 61.
EXSEL, EXEL. zie hbckbsl.
EXTENSIE, zn. v. Inhoud, ft. oomtenu. \\ Pat
hy hem gedraecht totter extensien en narratiffve
van den opwinbrief en der coopoedullen. O. e.
Hoogstraten, Turbe SteeUcens,
EXTERENDAN8, zn. m. Uitkomen op
eenen extorendans. Slecht, verkeerd uitvallen,
fr. avoir une mauvaise issue, se terminer mal, || En
Beiden de wercklieden dat het op eenen exteren-
dans soude uitkomen. Rijksarch, Chambre fiscale i
Inform, muMtmeester, NiocH. Bloemert, 1618.
EXUWE. Zie IB8ÜB.
F.
FABAY, zn. m. JSene zekere ons onbekende kleine
munt, fr. une petite monnaie qui nous est inconnue.
Zie het volgende.
FABAYBEOOT, zn. Sen brood van de waarde
van eenen fahay, fr. pain de la veUeur d*un yfabag,"
II En de reste, beloopende xxyj stuyvers, sal de
kistmeestersse imployeren al tot wittebroot, tstuok
van oenen fabave, daeraff elck kistkindt alsdan
hebben sal een iabaybroot. Bruss, Chdsh, B 1464,
Testam. v. 1665. Ter Kisten was een bijzondere
stichting in het Begijnhof. — Zie het, zonderling
genoeg, met ons w. zoo nauw overeenkomend w.
Lahay, als munt en als broodsoort.
FACELMENT (Faselment, Fachelment), zn. o.
1) Kosikaar vaatwerk, vaatwerk van zilver, fr.
vaisssUe précieusCj vtnsséUe d*argent, || Dat alle
deghene die hem gheneeren willen met selverine
fachelmente, eist hout, heist nieuwe,., zullen
voertan helpen draghen den cost van den ambachte.
BB Pauw, F^i. 82 (1888). Doe antworde mijn
vrauwe: Mijn heere, gheloofdi den confessor? Hij
heeft mij oec gheseyt, dat ghg op alle de doosters
hebt ghenomen tfaselment; en hebbe moeten mijn
selver [nl, zilverwerk] weohdoen, soudio paeys
hebben. Maegdendale, 80.
2) Allerlei keukengereedsohap , het huishoudelijke
vaat¥)erkf alt sehotds, borden, kommen enz,, fr.
b<Uterie de cuisine, vtnsseüe de ménage, plats:
assiettes, terrines, etc, || Yan Boudin van Liere,
die drossate was, [en?] sooutheten van Lokeren, over
wien de soouthet claeghde den bailliu dat hem
Boedin, syn drossate, sgn sootelen ghestolen soude
hebben en ander facelment van potten. Beken,
baljuwschap Gent, rol. 1720 (1864).
FAEIS (Faeys, faiz), zn. o. Zak, vracht, last,
fr. faix, charge, fardeau. \\ Denghenen die het
laetste faiz ofte sack sal ghedraghen hebben, es
ghehouden het draechghelt te ontfanghen. Rbhbbt
I, 497. Begl. van de aerbgders, 1623. Eerst sullen
deselve aerbeyders hebben van elck faeys schockel-
lioen te draegen uyt den schepe , . . 9. d. p. Yan
de raziere ofte faeys havere . . . Yan elck faeys
ooome... Yan rondt graen, draegende bij den
faeyse, als vooren, en draegende gesackt uyt den
schepe... Ib. 602, Begl, 1761; it. 608.
FAELQE. Zie ïalib.
FAELQEEREN (Failleeron), ow. 1) In rechten.
In gebreke blijven van een stuk over te leggen, fr.
être en dêfa/ut de produire une pièce. \\ Yan den-
geenen die faillieert over te geven by Intendit,
Soe wye fault over te brengen bg Intendit ten
daige hem beteekent, hy verUeet zyn querele en
sake. — Yan dengeenen die faulc over te brengen by
memorien: Soe wye fiüUeert over te brengen by
58
4l4
FAG.
PxC.
memorien met geecriften ten daige geordineerti hij
en Tftlt in geen Borge oft yerliee yan synder aaken
en querelen. V. d. Tav. 12 ▼•.
2) In den koophandel. Bankbreukiff worden, fr.
faiüir^fairefaUHU; gefailleert , /ai/Zt. || Enc-
kele gebroken oft gefailleerde persoonen [var. coop-
lieden] sijn tweederhande, te weten: bedecktei
daeiran het falifleeroent alnoch onder den man
niet en iB, en nochtans eenige aeten ran falisse-
ment doen oft lijden, daerop het falissement Tolcht ;
en openbaere, daerran het falissement opentlyck
bekent wort. O. e. Antw. camp. lY, xtj, 11. Een
coopman wort Terstaen en gebonden bedecktelijck
gelnoken en gefailleert te sijn, soo wanneer...
Ib. a. 12.
8) In eenen meer algemeenen sin. Ten onder, te
lÊiet ff aan, fr. tomber en déeadenee, périr. || Tlant
en de steiden worden so lang so armer, want de
ooopmanscepe die was al ghefaelgiert. Ol. t. Dix-
KüDEi 27. Dat indien daerinne niet Toorzien en
worde, de yisscherie van denzelven onzen lande
gheschepen ware daerduere ghenough teenegadere
te rergane en faelgieren, hj ghebreke van yisschen
omtrent de voors. zeecoeten. PI. v. VI. 30 nor.
1546, I, 366.
4) Niet gewagen eau, zwijgen over iets, fr. ne
poe faire mention de, se tctire sur, || Als die [nl
de kost. Y. Vlaanderen] faelgiert, so neempt men
de eostnyme generale Tan der Grone, op dat onder
de Crone is. Wislakt, Leenrecht, 14. Dese cos-
tujme yan Vrancrijck is contrarie den geschreyen
leenrechten en faelgiert in yeele stucken. 76.
FAEM. Zie ïams.
FAES8CHE, zn. Hen stuk der middeleeuwsehe
toapenioerMsting ^ hand^ fr. hande (pièce de V armure
au moyen'dge. \\ Yremde man die, binnen yriheden,
drongne, bi daghe, zweert, porpoint met ysere,
dats te wetene porpointen daer albergnel in ghe-
stect es, ofte &esschen yan yserinén mauwen, ofte
met schenen, ofte met platte mauwen, yserine
huye, yserin antscoen en aUe wapine met ysere,
yerbnenle x lib. Kb, v. Auden, 1338, Van wapenen
ie draghene,
FAGGE, zn. Mutsaard, takkébos, fr. fagot.
II Want wy yerstaen, dat vele yan den ondersaten
van onsen lande yan Limborch, soewel die kers-
pellnde yan Balen en yan der Gapellen als andere
Duyten kerspels geseten', hen geyordert hebben
groote schade op onsen yoirs. bosch te doene, ma-
kende groote menichte yan faggen oft mutsairden,
in allen tijden, en die eycken en buecken snu-
wende, cortende en de nasten af huwende, soe
hebben wij, om daerop te yersiene, geordineert en
gestatneert: dat nyemandt yan denselyen ouder-
saten, hij zij borgere yan Limborch, kerspelman
yan Balen oft yan der Gapellen, oft andere buyten
kerspels geseten, egheenrehande boomen , hoedanich
die zyn, en sal mogen snuwen, cortten, noch die
nasten afhonwen, noch Csggen opten yoirs. onsen
boech maken . . . Behonwelick dat die borgeren yau
-Limborch en kerspellude yan Balen en yan der
Gapellen sullen mogen alleenlick faggen maken
yan dooden en liggenden houte, mit twee banden
gebonden , die welcke zy opt hoot en te halse sullen
mogen dragen, sonder dat men mit wageneu oft
peerden eenige faggen yan den yoirs. walde sal
mogen afmeren. Èékenk. e. Braè., reg. 138 fol.
250 y^. Ord. 's Hertogenwald , 15 dec. 15.%3, a. 8.
FAGOOT (Fagoet), zn. Hetzelfde als het voor-
gaande. II Dat niemant yoortmeer mijten yan muts-
aérden, fagoeten, noeh yan stroo, en stelle noch
en make binnen Denremonde, naerder dan xx
yoete [yan] foimeysen , ovenen noch anderen heerd-
steden daer men yier maect. de Vlaicivck, Vgb,
42 (1410).
FAIGT. Zie feit.
FAI8ANT. Zie pababw.
FAIT. Zie feit.
FAGKEËLEN, zn. my. Afgerukte brokken van
eenen bouw, fr. pièees et morceaux arrackés éPune
eonstrnetion.'K.ïi. Fackeel, yaok, yackeel, con-
tignatio, pars strueturae. || Zo procedeerde uut
tyoornomde scheepkin een wonderlicke groote ylam-
me yiers, subyt als een blicxem, en daemaer een
zulck geruchte eü slach als men noyent donde^•
slach ofte de meeste artillerye hoorde untbarsten.
Zodat al de tegheldaken daerontrent staende binder
stadt schoorden af met groote fackeelen. Piot,
Chron. 672.
FAGKEN, bw. Grijpen, vatten, fr. saisir. Kil.
fland. j. grijpen , apprehendere. \\ Mr. Marcus Steerke,
. . fncte den man bij den boesem en hilt hem staende
in de keercke, totdat hij yan zéker soldaten ghe-
grepen en ghevanghen wech gheleet wart. Ser.
tijden,!, 266. It. II, 192, 217, III, 38, 161.
FAGTEUB, ZD. factebbsse. 1) Dader, bedr^-
ver, bedrnfster eener misdaad, fr. auteur d'un crime.
II In allen desen crismen: adulterie, stupre, pu-
tierscepe en ooc incest, . . de facteurs, facteressen,
en alle degheene die hulpe, troost oft bijstant hun-
lieden doen, worden gepnnieert gelijck de princi-
pale. WiBLAHT, Orim. c. 90. Opdat iemandt by
eyelen faicte anderen diffigiireirde int aenzichte,
hem ofsnede de zenewen, armen, leden, handen,
beenen ofte voeten, de principalen facteur zouder
af ghejusticieerdt zijn van der vuust. — Ende
indien iemandt deze oft ghelika &iten ded^ doen,
zoude daeraf ghepunieert zijn gelijck de principale
facteur; wel verstaende, dat de facteur ten oircond-
schepe niet beleedt en werdt ieghens dengenen die
zulke faicten zouden hebben ghedaen doen. C Kast.
Iperen, a. 37.
2) In den koophandel. Makelaar, taakhezorger ,
tusschenpersoon , fr. oourtier {de commerce) Littré:
Facteur, 4^. celui qui est chargé d'un négooe pour
un autre. || Facteurs, makelaers oft andere per-
soonen ander lieden goeden in handen hebbende,
om die te yercoopen, vertieren oft anderssints ten
meesten proffijte te brengen, en mogen daerinne
hun eijgen voordeel niet soecken. C. v. Antw. eomp.
lY, X, 3. Yerdam Factoor; zie bbvelhebbeb.
3) Bij de Bederijkers. Dichter eener Bederijkers^
kamer, fr. poète d'une chamhre de JRhêtoridens. Kil.
meldt slechts eenen Facteur van tspel, 00-
moediae scriptor, auctor eomoediae. || De £ictenr
was de dichter der kamer. Hij was belast met het
veryaardigen van alle noodige gedichten en tooneel-
stukken yoor byzondere feesten, met het oplossen
der vragen door andere kamers voorgesteld, en
met het uitschrijven der prijskaarten. Hij deelde
de rollen uit aan de spelers, en onderwees de
Jongeren in de kunst van rhetorike. Elk fkuHwor
had een onderscheiden kenspreuk, op zijn naam
of hoedanigheid zinspelende, en bij welke hy door*
gaans meer bekend was dan bij zijn wezenlgken
naam. De prins, het eigenlijke hoofd der Kamer,
was zoodanig in aanzien, dat de facteur nooit een
refrein voorlas zonder het aan hem op te dra^n.
Skellaebt, Schets, 73.
FAGTIE, zn. Soort van tooneelsiuk, fr. sorte êe
pièce de thédtre. J| Dat de retorisynen egheensindts
toeghelaeten noen gepermitteert en wo^e eenighe
FAL.
FAM.
415
•peelen, fiM^tien oft battementen Toorta te stellen
aooder expres consent en kennisse van onsen sehol-
tete en iMFgermeesten, schepenen en nedt. Dat
sy gheen spelen, battementen, referynen, Uedekens
oft andere diergelycke üeustien componeren , singhen
nogh profereren oft van hun uyt laeten gaen en
saÜen eenighsindts tenderende tot prejudicie oft
achterdeele yan onsen catholyoken geloove en religie.
Piot, Cari. II, 627 (1669).
FACTORIJ (Facturie), zn. Faetwraehap, het
lêToep van «Mkdaar, mókelaturtékap ^ is.faetorad,
la profeMtiom de eourüer. Kil. Faoteurije, fae-
teursohap, exereitium ituiitorium. || Van bevel
en faotorije. C. o. Aniw, eomp. lY, x, titel, Aen
alle andere persoonen maer te permitteren Tan een
ore naor daete te moghen in de gaerenroerct oom-
men om te coopen, hierinne begrepen selfs de
inwoonders, die geen gebruyck en doen yan tselve
te verwercken, maer wel alleenelyck by facturie
of ooopmanschapsche wyse eene groote partie gaeren
afcoopen. Bbhbsy, I, 869 (18d« E.).
FACULTEIT, sn. y. {Geldelijk) vermogen, for-
tuiHt ft. for tune. \\ Als de conolusien tenderen tot
peine pecuniaire oft andere profijtable beteringe,
soe mach hy hem onderzoeken en informeren yan
der faculteijt en ryckdomme yan den gediffameer-
den. WiSLAKT, Crim, c. 47.
FALDE, zn. O) II Van y\ ellen strype lakens,
delle TJ gr., yan stoffe, maxene en iiij falde yan
der stede- wapine , xix lib. x s., daer Hannin Glo-
riaerd eenen froc af hadde. Hüyttsivs, Corpor,
98.1 Bek, etad Qeni 1366.
FALEN, OW. JBehooren, vereiseht worden, fr.
falUnr, être exigéy requia, \\ Zooverre N. niet wys
en was, nochte en wyste hoedat hy in materie van
afwynnynghe behoorde te procedeerene , mochte
bezien ter lettryne den styl en usance van allen
Srocedueren aldaer ghespecifieert , eö leeren wat
aeghynghen en insinuatien in elcke actiën faelen. |
C. V. Auden. 2(ie d. 394 (1691).
FALIA27T. Zie yaliant.
FALIE (Faelge, phalie, fiullie), zn. Zwart zijden
of êtojfen over het hoofd en tchonders geslagen en
aan weerskamUn laag nederhangend kleedingatvk
der vrouwen, ir, pièee d^habülement dea femmea,
en aoie noire ou étoffe, repoaant aur la tête,
ramenée aur Ie devant et deaeendant trha-hcu des
deux.oótéa. || Dat gheen wijf en comme up 'den
Comard up maercdaghe omme te oopenè, up hare
fiulge of up hare overste cleed, en tooren ver-
beurt. Dx Pauw, F>6. 48 (1360). Van Kallenbays,
die berucht was dat soe harer moyen faelge ghe-
nomen soude hebben. Rak, haljuwaehap Gent, Bol
1721 (1367). Due tiamides diete phalien ni^rs. Schep,
V. Bruaad, 9 mei 1389. Due damidea nigre dicte falien.
Int, Arnta a Greven, 1391. Foillie oft huyeke van
saye oft van laken. C, v. A»tw, 1682, o. xli, 102.
FALIECANT (Falicant), zn. m. Sprekende van
gezaagd hout. JSen aoheeve kant , fr. im angle obliqtie.
XjÜ. (1642) Falie-kant, an^ua inaq^lia, non
quadratua aut reotua. Un angle inégal, \\ Het fali-
cant hout en hetgene dat niet vierkant en is, daerop
sal men den duymstock legghen, niet op 't meeste
faUcanste noch op het minste ; en soo men bevindt
dat het evenwel s^jn breedde en dickte heeft, soo
sal 't voor goed gehouden eü gemeten worden; maer
indien dat het sgn volkomen dickte en breedde
niet en heeft, soo sal voor het falicant gerekent en
a^trocken worden eenen voet lenghde, en meer,
naer advenant dat den falicant langh en diep is.
C, V, Bmaaelj Maten, Ord, 23 nov. 1644.
FALI8SEHENT, sn. o. Bankbreuk, fr. /mOitfs.
Zie FAXLOBEKEK.
FALLACIE, zn. v. ^Bedrog ^ bedriegerij fr.
faUacey tromperie, || Ware dat sake, .dat si [m^ de
lakens] waren mesvarwet, soe sout men se bringhen
vore de dekene en die gheswome; en ware, dat
den gheswoomen dochte dat si mesvarwet waren
en dat ment niet en versochte om enegherande
fallacie , dan selen die gheswome orlof gheven te
varwene. £n die aldus souken laken te verver-
wene, die moeten sekeren, bi trouwen en bi hare
manwareheiden, dat siet niet souken omme eneghe
faUacie. K. lakéng. Meehelm 1333, a. 38.
FALLANT, bn. Fallant sgn. In rechten. In
gebreke gijn van ie veraohtfuen, niet verachipienj
(r, faire défaui^ ne paa eonuMrailre , être défaUlant,
II By also dat daer eenighe ghedasghde croonden
fkllanten waren. Chnda ehartb. 126 (1446). Waren
verwonnen by contumacien , en . . . ghewyst en
ghecondemneert . . . elcken in lx ponden parasyse,
insghelyck N. N. als fallanten. Ib. 127 (1489).
FALOERDE (Falloerde), zn. Muiaaard, tak-
kenboa, fr. fdlourde^ fagot, \\ Ghecocht... een
voedere faloerden gheleit in den wech te [nl, naar]
Proleghem, ooste xxiiij s. Bek, atad Ninove^ 1460.
De pachter [van de pachthoeve te Boeselaar] mooht
uit het bosch van Boeselare ieder jaar, met wagen
en paarden, zes honderd falloerden voeren. Ds
Pb. en Br. Aalat, III, 863.
FAME (Faem), zn. v. 1) Openbaar geruehi,
loopend gerucht ^ £r. bruit qui eourty rumeur publique,
II Dat in de maent .van Aprille een groete fame
ginc, alst oec wel waer was, dat de Ynghelsche
met eenen groeten deele volcs en scepen ter zee
laghen , en men niet wel gheweten en conste waer-
weert dat zy meenden te treckene. Hbbtbkb bf
ToBFB, II, 617, atadarek, 1401. Oft die dekenen
oft hon knape eynige goede [nl, wolle , laken, garen]
wisten ongetuichlick \nl, slecht], en hon die be£semt
weren, dat sy derre famen nae sullen volgen, die
ongetuichlicke goide oft saken te ïueckenej soo
waer sy die wisten en hon aenbracht weren. K,
Idkeng, Haaadi 1433, a. 40. Weer enich feijt voer
moort geroepen, en en droegen sijs nijt aen hem
binnen tijtz dijt sculdich weeren, soe soude der
heere en stadt mogen na die fame gaen. En conden
sij die fame volcomelijck geprueven, soe souden sQ
dien mogen vangen en ter banck bringen en pQuen.
K. V, St- Truiden 1636, Die groete miadaet, 667.
2) Openbaar gerucht j algemeene maar, het bew^e
van een feit kunnende vervangen j fr, bruU pMie,
commune renommée qui peut tenir lieu de preuve,
II Ennige seggen, dat x oft.xx lieden maken een
fame; mair dat en es niet; want men niet aen en
siet een zeker getal van persoonen, maer men siet
aen dat getal van den persoonen van der stadt,
dorpe oft plaetze dair men seegt dat die fame
soude zijn; hoewel gemeijnlgck in een fame te
indiceren en te maken niet sculdich en zijn te
wesen min dan x persoonen, na de meeste opinie
van den doctoren; en hieruuyt suldg mereken en
onthouden : als een getuige deponeert en tuljgt van
der £eunen die in eender gebuerten of steden is,
dat men hem behoort en [het] betaemt te vragen
hoeveele lieden in die plaetze woonen dairaf dat
den meesten deele dat seegt en fameert; te d\jen
eljnde óft dijer min wairen dan x personen, dat
ghij moigt weten dat die geen fitme en maken.
V. D. Tav. 166. — Fame en gerucht. || Ten
anderen can men ghetoenen, dat hy by gemeynder
famen en geruchte van allen zynen gebueren en
m
FAM.
FAS.
lantalayden ^honden en geacht U geweest yoire
notarijs. Ib. 68. — Fame en mare. || Pat 20e
[nL sg] fame en mare g^egheTen heeft dat deseWe
Jan haer ghesleghen zonde hebben. C. ü. Audêm.
2d« d. 27 febr. 1514. Dat elc van hem [nl, de
officien van jnsticie] binnen Teerthien daghen .*. .
n OTonende hj gheschrifte den naem en toenaem
van denghenen [nt. pastoor] die deselre proohie
bedienende es, metsgiEiders de fitune en mare die
achter hem ghemeenlickengaetvansjnderbequaem-
heyt en leyen. PI. v. VL 18 dec. 1544, „om on-
derzouok te doene naer den naem e, fame en
ghemeene mare . . . van den prochiepapen;" 1, 188.
— Fame en name. || Dat si honden den persoon
van snloke goede name en fame, als dat hi niet
qnalijck noon onrechtTeerdelijok en soude willen
sweeren. Wielavt, Leenrecht^ 45. — Roep en
faem. ||. Soo wanneer den officier niet anders en
heeft, om tot ondersoeck te oommen, dan den
gemeijnen roep en faem, is hij gehouden eerst en
Tooral te vernemen waervan alsolcken roep oompt;
en sooverre hy bevint dat die compt van lichte
persoenen, dronckaerts, vrouwen, oit van degene
die eenigen quaden wille hebben tegens den be-
ruchten, daerop en mach hij tegens den persoon
van eeren geen voorder ondersoeck oft- vervolch
doen, om nijemant, sonder groote oorsaecke, te
besohaemen. C. o. Awtw, öomp, VII, i, 8. Maer
oft van de faeme en geruchte bleke by wettige
getuijgenisse, alsdan soude men daerop voorder
ondersoeck mogen doen. Ib. 9. — De fame
springt. Sist gerueht loopt ^ fr. U hruii eowrt,
II Of die fame spronge,.. dat ymant,.. om tot
eynigen der voirs. ampten en officien voertgesat en
gekoren te werden, geworven off gebeden, geit,
guetdoen, myede off ander vruntecap en lieffenisse
gegeven ofi geloeft hedde. C, 9. McuutriMf 190,
priv, 11 mei 1428, a. 15.
FAMEEBEN, bw. Gefameert syn. Begehvl-
digd eijn door het algemeen gerucht j fr. être aceuté
par la rumeur pnbliqne, || Degheene die geaccuseert
staet [/. staen] in ennich jugement van crisme, oft
daeraff gefameert sijn, bij gemeenden [gemeener]
fame [jsïeoiêaetice']^ rJjn reprocerelgck in criminele
saken. Wielavt, Ortm, c. 50.
FAMEL008, bn. Yan fameloose conditie.
Vicm lage» f onaanzienlijken stand ^ fr. de bat se eon-
diiion. |j Alsoo wQ verstaen datter eenighe van
fameloose en te zeer onachtbaer conditie, ghelyck
vilders van peerden en dierghelijcke , hun daghe-
licz vervoorderen te jagen , . . PL v. VL 81 aug.
1618 a. 82. II, 899.
FAMILIE, zn. V. 1) AÜe de personen, aanwr"
wanten of met, meesters of dienstboden, onder het-
telfde, dak te zamen levende, huisgezin, fr. touies
les personnes, parentes ou non^ maitresouserviteurs,
gut ffivent ensemble sous Ie méme toit, gens de la
maison, \\ De schoutet oft amptman ... en moeghen
eenen portere van Antweipen, noch oick eonighen
ingesetene van der stadt, nze domicilie met synder
familien, jaer uuyte, jaer inne, in eö binnen der
stadt oft vriheyt houdende , . . voer criminelle saken
binnen zynen huyse nyet vanghen. C. ,v. Antw,
1545, 1,17. Die ... in oft op eens poorters huys,
oft deure oft venstere liepe, sloeghe oft stake, om
daerinne te comene teghen des poerters,^ synder
huysvrouwe , boden oft tamilien dancke en wille , . .
verbeurt syn lyff en goet. Ib. 11, 81. Een yegelyck die
doer eenighen ghanck heeft synen uuyt- en inne-
ganck, mach daer uuyte- en innegaen en ryden,
nacht en dach, vroech en. spade, met huysvrouwe.
boden, &milie [var, huysgesin] en peerden. Ib.
Tin, 66. It. eomp. YI, iy, 20, 21, 22. Gheen
wedere nocht syn famielie, nocht van horen weghen,
en suelen daerby staen als men die laken rtalen
sal, op een pene van x s. Kb. Idkeng. Diest,
fol. 86 v«.
2) Personeel, gezamenl^ke personen behoorende
tot eenen openbaren dienst in hetzelfde gebouw, fr.
personnel, personnes attaehées è un service public
dans Ie méme bdtiment. \\ Tenwaere dat deselve
porter oft ingesetene eenighen oploop, rumoer,
fortse oft rebellie opten Steen en binnen den ge-
vangenissen, aen den steenweerdere, buyten- oft
binnensluyters , oft aen yemande anders van den
huysgesin oft familie van den Steene, oft aen
d'andere gevangene... dede. C. v. Antw. 1545,
I, 18.
FAMOOS (Famoes), bn. Yan personen. Berucht,
algemeen — openbaarUjk bekend, befaamd, vermaard,
fr. renommê, généralement, — pMiquement eounu, sig-
naU, fameux. Een famOOS dief. Die berucht is
als dief, fr. cdui qui est répuU voleur. || Om te
verclairen* van der punioien corporeele, die men
den dief aendoen mach, soe suldy weeten dat
men, na den gewoenten van desen landen, den
famosen en openbairen dief met eenen baste hangen
sal. En hy is geheeten een vermeert oft famoes en
openbaer dief, die gewoenhjc is te steelen twee-
werf, oft meer, die dairaf befaemt is; want een
werck tweewerf gedaen induceert gewoonte; en en
eest- geen famoes eö openbair dief, en hy ierstwerf
steelt beneden de v s. Loevens, men sallen geee-
selen ; steelt hy boven de v s. Loevens , men machen
teekenen , dat is , een stuck van der ooren afsnyden;
mair eest dat hg datrin persevereert, soe wort syn
punicie geaggraveert , en wort als een famoes dief
aan den galg gehangen; en dit is genoch oonson-
nant metten Lantcharteren van Brabant. Y. d.
Tav. 80 v^. — Yan zaken. Een famoes libel.
Een eerroovend, lasterend schrift, fr. un libeUe
diffamatoire. || Dat de criesmen, capitael stucken
en punten, dairomme men mach woxrlden ter doot
gecondempneert , oft gepunieert met ezilien, pros-
criptie, euwige banne, oft anderen saken equipol-
lent metter doot , zyn dese : te weten . . . Die een
valsch en famoes libel maict tegen eenen anderen,
tot zynder verscemenissen , tegen die wairheyt.
Ib. 56.
FANNEEL. Zie febitbel.
F ARDE EL, zn. Over het algemeen, een pak,
eene baal, (eene vrttcht) koopwaren, inz. van het
lijnwaad en het laken, fr. en général un paguet, un
hndlot, {un fardeau) de marchandises , portie» de la
toUe et du drap. La Gurne Fardel: /arcfAitr. Kil.
Fascis, ontu. jj Welcke alloenen en gaeme de Bre-
toenen van allen auden tyden herwaerts overe ghe-
broght hebben van goeder stoffe eü lynghde, te
weten: de alloenen van xUx en ten minsten zlviy
ellen langh, eü tgaeme broghten sy in grooten
packen oft fardeelen. PI. v. VI. 9 aug 1531. Inl.
I, 846. Lynen laken — een fardeel oft paczken
uuyt Henegouwe, ig gro. — Laken — een fardeel
oft halven teerlinck, v gro. En van den ridderthol,
j gro. Watertol 1550.
FA8AEN (Faisant), zn. Fazant, fr. faisan.
II Niemant en wordt toeghelaten, tenzy aen onsen
oppervalckenaer, om onsen dienst te vliegen [nl.
jagen] eenighe reyghers, faisanten, patrijsen oft
diergheiycke wildt, tsedert den eersten dach der
maendt van meert tot den zv van oogst. PI. v.
Brab. 22 mrt 1681, a. 76, II, 185.
FAS.
FAU.
417
FA8CEEL (Fasseel, Faisceel, Fysseel), exl Sog,
humdel (dik houij geen rijtkoui^ tr. faiteeau {de
groe htM\ fatgoi (non de menu hoit), EU. ƒa«cw,
ft.faiêceau, Waanohijnl\jk het Brusselsch wishout of
bakkerahouty fr. eotret. Zie ook Db Bo. || Men
Torbiet dat iiiemen bixmenbringghe faiscelei groete
no cleane y te coepei bo ne waren naer de taille
Tan der poert, al so wyt en al so lanc alie de taille es
die staet ant Goerenhuus . . . En de cleene faiscele
yiijVs palmen lano' en Tij palmen wyt. Kb. v. Auden.
1838» Van den faisoelen, Item,ijo fasseelen, telken
St- Jansmesse. ds Pb. en Bb. Natareih , 19, Pacht v,
1430. Es ooc waer, dat OTor Yijftich jaeren tijdt
en meer, zeker ordonnancie en goede pollicie ghe-
maeckt en onderhanden hebben gheweest op de
beminghe van den haute en turfven, te wetene:
van den slaghaute van eecken neghen, en van
eisen seren jaeren, en niet daerondere, op eene
sekere linghde, dickte en wydde in den bandt, al
zowel van mntsaerden als yan fasseelen en blooken.
P/. V. VI. 17 dec. 1615, Inl. III, 667. Boven
desen moet dezelve pachter alle jaeren voeren en
leveren, voor Sent- Jansmesse , m mijns heeren
berberghe te Ghent, op sijnen cost, een hondert
fysseelen en drie hondert mntsaerts, Gaversche
taelgie. de Pb. en Bb. YII. Dikkèlvenne, 11 (1535).
Be meerste soorte van Fasceel eü Blocken moet
lanok wesen zg palmen het Fasceel, dick iiij
palmen, rondt ghebonden; de Blocken zij duymen,
al ten halven ghemeten. Het kleyn fasceel moet
lanck wesen ten minsten ses palmen en half dick ,
en te meten in het midden. Ord. Land v. d. Vrife
(Db Bo).
FA8CEELH0UT, zn. De bet. van dit w. is
zeer ineenloopend met het enkele fasceel; het
onderscheid is dat dit laatste soms voor een enkel
hout uit den bundel genomen wordt, zooals het
klaar is in het citaat bij Verdam, uit Diericx,
Mêm. 1 411: || Item, groote faceelen, (daarvan
qeeft men) eenen faceel; item, van cleynen fa-
ceelen twee faoeelen ; iiem , van rijshaute . . . eenen
bundinc. — Moeilijk, zoo niet onmogelijk ware het,
in onzen leeftijd, het onderscheid te bepalen
tussohen de volgende houtsoorten en meest plaatse-
lyke benamingen in den tol op de Zenne v. 1436/
1531, a. 30 voorkomende: || Yan elcken scepe
wishouts, fasseelhouts , bondelhouts (hoephouts),
bachaut Qfte mutsaert. — Kil. 1642 Fasceel-
haut,,^i«ci« Ugnomm: ^ ligna quemea^ fr. fagot;
4* huehee de cketne. \\ Item, 'igna eykens fasseel-
houts, die men nu in den zomer cochte . . . omme
in den winter op der scepenen huyse te bomen.
Mbbtehb en Tobps, II, 640, Stadsrek. '1401.
Een hondert houts, te wetene vijftich faceelhouts
eiï vijftich rijshouts. de Pb. en Br. IX. Deurlt^
10 (1464). Betaelt voor acht duysent eycken fas-
seelhont, 't duijsent voor zlvijVj st. Siadsarch.
Sreda. rek. 1566. Indien de haestighe sieckte in
iemandts huys quame , . . soo sullen die van den
huysghesinne moeten . . . eenen stroowisch uijt-
stelÉen boven sijn deure, lanck zijnde anderhalven
voet, en soo dick als een fasseelhout. C. v. Deurne
1612, a. 4^8; item Kiel^ in, 22.
FA8CEELME8, zn. o. Breed ^ krom snoeimes,
houwer, fr. serpe. Kil. 1642 /o/x arhoraria, eüva"
Hea. Vne earpe. || Een tochteneere en mach . . .
deselve opgaende hoornen voordere meren, noch
daerane comen, noch slennen, dan den fasseelmesse
toebehoort. C. v. Antw. 1545, xin, 67; item O. v.
Lier, xrv, 5, en C. v. Bergen-op-Zoom, xviii, 33.
FASCËEL8T0CK (Fasselstock), zn. m. Knuppel,
fr. gourdin, || Omdat zy, in evelen wille, met een
fiwselstocke denselven Ghristiaen Waelkin, daer
hg ter eerden lach, ghesleghen hebben. C v,
Auden. 2de d. 22 oot. 1458. Zie fabcbbl.
FATALEN (Fatalien), zn. mv. De bepaalde tijd
om te kunnen of moogen appeUeeren; welke veretrèÉm
zynde, dient men daerteegen te werden gereleveert"
(Boey), fr.faiauXf terme fixé pour pouvoir appder;
aprèe Vexpiration duquel on doit en obtenir li reU-
vement. Fatales dies adpeüantur ab Impp. tem-
pora adpellationibue peragendie praeMtuta. Voeab,
jutriê utriusque, || 11 faut appder dans lee dix
joure et impétrer Ui lettres d*appel dans vingi
jours en après; et oa cas que les trente jours soient
^couUSf lesquels on appelle jours fa taux^on demaude
lettres d'appel avec elause de reliivement précis dm
laps de temps et des fataux, ee qui n'est pas refksé
pendans Van, Conseil de Brah. MimoUre, Beformation
et appel j HS. || In materie van anticipatie*, compt
den anticipant selve niet, den appellant heeft oor-
lof van hove en oosten, en sal gebraijcken van
zijndn fatalen, data te seggen van zijn drij maanden,
die hij heeft om releveren en executeren. Wiel akt ,
Civ. Belivement tegens den verloop der fatalien
en omissien van de appellation mag alleenelyk in
de hofcamere, als immediate overhooft, versogt
worden. C. gr. Loon, II, 415, Beokheim.
FAT80EN, zn. 1) Yan alle voorwerpen door 's
menschen hand bewerkt. Vorm f bewerking^ maaksel,
fatsoen, fr. fa^on, forme, cor^ection. Èil. forma,
etc. II Wanneer man ofte wijf aflgvich wordt, soo
blijft die lanckstlevende . . . alle de erfhaeffelgcke
goeden, ols'huysraet, silverwerck, juweelen, ten-
newerck, coperwerk, yserwerck, bedden, gordijnen,
sargien, lijnwaet, houtwerck, en voorts generae-
lijcken allen hetgene dat fatsoen heeft. O. v. *« Bosch,
Yiii 10; iiem 11 en 13.
2) Inz. van de kleederdraoht. Maaksel en mede-
gaande versiersels, fr. fa^on et omements ou enjo-
livements accessoires. || Aenmeerokende de groote
ongheregheltheyt wesende tusschen onse vassalen,
smalle heeren eii ondersaten op tstick van haeren
cleederen en habillementen , te zeer costelio, uut-
nemende en excessijf , tot haeren onverdraghelicken
coaten, . . Dat de voors. ongheregheltheid ver-
meerdert langs zo meer, zoo overmida de diver-
sitheyt van cleederen en fautsoen van dien, met
recamueren, gaut- en zelverdraet; frenyen, broduer-
weerck en meer andere soorten van zyde snoeren,
sticksels en andere nieuwe inventies , . . PI. e. VI.
27 mei 1550, I, 694.
FAUDËT, zn. o. Toonbank, fr. fobie gui sert è
erposer des marchandises. \\ An Jan Yan Hamme,
omme dat hy ghemaect heeft oen faudet up de
Halle, omme de rauwe persenaers, ten fine van
daerup versceeden te legghene die marsche eü ge-
meone lakenen , die up de Halle ghebrooht worden ,
omme te visiterene, 1 se. par. Bbkbbt, I, 809,
Stadsrek. 1561/62. Omme up de linwaethaïle te
makene een faudet. Ib. 365, rek. 1570/71. — Be
uitgever meent er het fr. w. f aude, eene horde, teenen
vlechtsel, fr. date in te zien, de zin vereischt
echter eene bank of t^él : het blijkt ook uit andere
posten dat onze Yan Ham me een p timmerman" was.
FAÜLGIE. Zie labat.
FAULT. Zie paut.
FAUT. Zie vaut.
FAUTE, zn. Qébrék, fr. dffaut. Fa u ten
(Faulten). Onbetaalde posten in eene rekening,
fr. ,,iniftf9", postes d*un compfe non-payés, demeurés
en souff^anee. || Yan dat de ghezworens rekenen
418
PEA.
FEE.
selen sioetMi. Item, dat de ÜQ oade ghesworexM,
nadat zy a%aen, haer rekeninghe selen moeten
[maken] vao al haeren ontfanc en uutgheTene van
hueren jaer binnen eender maent nadat zt afgaen,
op die boete elo Tan 1 ouden scilde, en oade hem
nootaaken Tan oirlogen of Tan sieoheyden; en gheen
faaten over te gheyene die binnen de hueren [binnen
hun dienstjaar?] ghevallen zyn, zy en waeren ont-
mympt [?], en alle heeren en jonoheeren zelen
hoer huedeken quite gheyen. A. Wa.utbbS| Serment,
Mandboofff § 7, 15d6 E. R 24. En sullen deseWe
rekeningen moeten wesen yolcomen, sonder met
faaten te rekenen; tenwaere dat sy [nl. de mom-
boors] hen deyoir hadden gedaen en deden blijcken
▼an sufficiënte diligentie van procederen, en ande-
ren gelgcken, den orennomboiren genoechdunokende;
en sullen ^ulcke fauten gepasseert worden soolanghe
dat blyoke van suffisantei continuele diligentie; en
by gebreke vandien de Toerghepasseerde faulten
geroyeert, en die te moeten innebrenghen. C. v.
LowH, IPeeilcamer, a. 48. li. K. en hr, v. Moll,
a. 2; Ord, P^B-amir. 31 juU 1718; 31 oct. 1736,
XXI 17. Faute maken in tSampaengen
{Ckampoffne). Bankroet gaan, fr. faire hanqmerouie.
II Ware oec dat sake, dat iemen faute maecte in
tsampaengen, dien en selen wi niet wandelen laten
binnen der Triheit van Machelne, maer mogen wi
sinen liohame bevaren \nl, in handen krijgen], oohte
•yn goet weten, dat selen wi houden en houden
doen tote diesmaels dat hi ghenoech ghedaen heeft
in de maerete, sodat er de stat onghescaet of
bliTe. Priv. 20 juni 1302, dayid, 3ffoA«2mi, 464.
— Sen zonderling gezegde, waarvan wg noch
eene verklaring, nooh een tweede voorbeeld von-
den. Faute Slaen. MUlmkkeny kwalijk , verkeerd
uüwMen, fr. ne pae réueeir, mcd réuetir, rater.
II Zg hadden gheschict van twee zijden die stadt
\nl, Amsterdam] tsamen en up een huere te be-
sprQnghene, daer zy crancxt en minst bewaert
■oheen, omdat die burghers oft ghamisoen, ter
weere loopende up deen zyde, terwyien van dander
•yde dees oproerders, bedect ligghende, de stadt
zouden aengevalien hebben. Maer tslouch f^ute.
Ber, tijden. II, 196. Zy . . . meenden ooc wel den
abt van Maroele ghecreghen te hebben, maer tslouch
hemlien faute. Ih. III , 270. Maer mits dat hy niet
ter zelver pleoken en quam, zoo zoudet faute ghesle-
ghen hebben. Ib, IV, 39.
FAUTELIJCK (FaulteUo), bn. Ontbrekend, fïr.
faisant défani. || Matten Zandbergh's toegheleit in
recompensacien van haeren visschen, die ghe-
ttorven waeren by &ulteliken watere, yj s. Stads-
rek, Ifinove^ 1475.
FAUTSOEN. Zie f ▲tboxv.
FAUT80EN, ïaktsokn, zn. Sikkelvormig zwaard,
fr. pmekon, (Kramers). Hoffmann v. Fallersleben :
Fansoen. Maehera dicitur gladiue longue ex una
parte aeutue (?) La Cume: Fauohon: Large
ekneterre tranehant d'nn cóié^ cL Vnsaf/e dei piétons,
II Wie dat swerd trect of fantsoen, of misericorde,
in evele , . . hy es in de mesdaet van lx ponden.
O. e. Oent, Qr. eh. 1297, a. 44.
FEAUTHEIT (Feaultheit, Foyaulteit, Fiaul-
teit, Fiautheyt, Fyauteit), zn. Mantchap, kulde
en trouw door den leenman gedaan en petworen aan
gijnen opperUenheer , fr. foi et hommage , fidéliié , furés
par Ie vaesal d son euxerain. || Van foyaultextscepe
of manscepe. Het ne zal niement maninghe ont-
faen, kennesse dragen no derovor staen, no von-
nesse wisen, hine hebbe eerst manseepe ghedaen
of foyaulteit ghezworen. Sn als een man leen ont-
fren heift, eist verttoiVen of gheoooht, efi de heere
daer niet ne zy omme de manscepe fontfane, zo
sal men eenen man doen zwoeren foyaulteit, dats:
den heere ghetrauwe te zine, te rade en te hof-
rade te ghane , der mannen raet secreyt te houdene ,
rechte kennesse eü goede vonnesse te draghene en
te wisene, zyn leengoed te verdienne, en al te
doene dat goed man sculdig es te doené. En danne
gaet hi te rade en thofrade, en kent en wyse {l,
wyst] als man van hove, eü mach zyne maime
ontfaen en onder hem zelven wet doen. Jugfeud,
Jl. c. II. Van manscepen te doene. So wie een
leengoed anoomt, hi moet manscepe doen bin den
zlsten daghe, up x pond par., of hi ne hebbe
consent van nutsette, of kenlike zinne [nl. nood-
zin]. En een man sonder zinne, uuteet of nood,
die jaer en dach of meer tyds liete Uden sonder
manscepe te doene, en hi storve, eenighe willen
zecghen dat zyn hoir niet ligte ten leene gheraken
zoude , mids dat hi zinen heer niet gheob^yert en
hadde. Ib. o. yii. It. Leenr* o. 1528, ▲ y i*;
Burekt V. Brugge^ a. 2.
FEAUTEITSCHAP (Feaulteytschip), zn. Hulde
en manschap f fr. Jbi et hommage. Zie ïxauthxit.
II De propre natuere van leene staet principaiyck
in thien puncten:.. Ten vierden, dat de vasMel
feaulteytschip doe sinen heere, belovende by eede
hem goet en getrouwe tsine naer sine macht.
WiSLAKT, Leenrecht, 13. Naer de erfveniiee van
nieuwen leene soe moet de vassael feaulteytschip
doen, eer hy in de possessie gheatelt werdt, op
dat den here gelieft. En en is feaulteytschip anden
niet dan den eedt die de vassael doet den heere,
bloots hooft en onghegort, metten handen tegadere
of opghegheven [ï. opgheheven]. Daerinne es te
onderhoudene de costume van elcken hove. 84. It.
Jus Jeud. Jl. c. II ; Leenh. 9. Auden., a. 20; C, e.
Gasselj a. 1, 2, 3. — Feauteitsohap, Ho-
maige, vasselage. Deze drie woorden zgn syno-
niem. II Dat gheen differencio en is tusschen feaul-
teytschip, homaigheen vaesalaighe. En eest dat
ghy my vraecht wat differenoie oft gheschil dat is
tusschen feaulteytschip, homaige en vassalaige, ick
verantwoorde u: egheene, maer si beteekenen geUjc
dinc onder diversche namen; want feaulteytscip
is te sweerene leenman te sine, en is vassael te
segghene in latine: yerobligeert oft verbonden.
WiELAiTT, Leenrecht, .39.
FEERTEL. Zie ybebtel.
FEESTE, zn. ▼. 1) Feest, kerkfeest, fr. fSte
d^êglise. — Dobbel feest. Dubbel feest, wanneer
twee heiligenfeesten samentreffen, h. fête doublé ,
quand deux fötes de saints ecüneident, (Maigne
d'Arnis Festwn duplex. Zie Abijt 3). — Feest»
dagen, FeesteUjke dagen. Plerdc^on, fir.
jours de fête, de repos. In een geding in beroep
voor het leenhof v. Brabant, tusschen Yranox $ de
Juppleu, 1558, Cfriefs, a. 1, worden als «gebo-
dene*' feestdagen, fétes de oommandement, de vol-
gende gemeld, als op welke de gerechteiyke zaken
geschorst waren: quameis, wordt er gezegd, non
prorogari sed expediri deceat questiones , debet tarnen
f'utlieialis strepitus diebtês eonquiescere feriatis, qui
ob reverentiam Dei noscuntur esse statuiif stnliaet:
(Vert) Kersmis, s. Stephanus, H. Joannes Evan-
gelist, Onnoozelkinderen, s. Silvester, Besugdenis,
Driekoningen, de zeven Passiedagen, Yerrysenis,
met de zeven volgende dagen, O.-L.-H-Hemelvaarty
Pinksteren, met de twee volgende dagen, s. Jans-
Baptista geboorte, alle de feestdagen van O.-L.
Vrouw, twaalf Apostelen, vooral s. Pietass en
FEl.
PEI.
419
PftnweU, 1. Laarentins, s. Michaël, de plechtig-
heid Tan Allerheiligen, de Zondagen, en andere
plechtigheden welke de bijzondere bisschoppen in
hun gebied of diocees, met de geestelijkheid en
het volk, geregeld hebben plechtig te yereeren. —
In art. 3 wo^t nog de eerste Mei gemeld als de
dieohtige vierdag der apostelen y^etaeiffneurg*', S.
Philippus en 8. Jacobus. — Het Telrwondert» dat
de „KeligionsTrede" t. 12 juni 1579 zoo weinige
f^bodene'* vierdagen voorschrijft: || Dateen jéghe-
Igek sal gehouden z^n t'onderhouden de gewoon-
lycke dagen hiemae gespeciflceert , te weten: den
sondach, Kersdach, Aposteldagen , Onser-Lie ver-
Vrouwen Bootschap, Hemel vaert en Lichtmisse.
PJ. V. Brab, I, 57. £ene ord. z. j.» waarschijnlijk
behoorende tot de regeering van Albertus en Isa-
bella, noemt er meer. |t Dat niemant op eenighe
der sondaghen, hoogtijden, Onser-Liever- Vrouwen
daghen, Aposteldaghen, twee feestdaghen naer
Faessehon, twee naer Sinxen en twee naer Kers-
misse, Jaersdagh, Drij Goninghendagh , Heyligh-
Cruysvindinghe, Ascensioensdagh , Heyligh Bacra-
mentsdagh, s. Jan-Baptistendagh , en die Patroon-
oft Patroonerssendagh van de plaetsen oft Prochien
aldaer heylighdagh zijnde, moghen doen eenighe
slaeffeiyeke wereken. Ib. 58. «Zie ook de Deereta
tjfnodi prov, MgehUniêHtis v. 28 juni 1607, tit.
XIII, Ib. 109.
2) Jaarmarkt, ir. /btre, marehé annud. Maigne
d*Aniis Festura, Nundinaê , foiré ^ marehé ol. fegte.
fl Het recht van 5 stujvers voor .ider peirt, en 10
oorddn voor ider kachtel , voor den staot op de
feeste genaemt d'Suemarei; 24 st. op ieder peirt,
en 12 st. op ider kachtel beneden het jaer, die
sullen verkocht worden op de gemelde jaermarct , . .
12 st. van elcke tente ofte pavillioen, als oock
van eleke kraem, zoo op de marcten als op de
feesten* PI. v. FZ. 5 aug. 1765, a. 8, X, 595,
nouroui.
8) VreuffdébetooH f hndmtéhilge fiiting van ^eno^
gmkf — fwnoeTy geaehalj lawaai {lawift), (Verdam),
fr. d4m<mHraHom9 hruyanieê de joie, iapage^ vaearmê.
II Twee dievels die vele feesten maecten in den
ommeganc, eiken ij s., beloopt... ii\j. s. Stadarek,
NvMvê, 1475.
FEIT (Faict, Fait, Fayt, Feyt), zn. o. Daad^
hêdr^f handeUmg^ fwt, fr. aetion, faiij acte. 1)
In borgeriyke rechtszaken, zooals thans. Feit, daad-
taak, Ir. fait, I] Die z'^n faiten niet prouSft ver-
liest zijn zake, eü jeghens zine partie de wette-
licke oosten. C Ktut. Iperen , a« 245.
2) In strafbare zaken. Weiovertredinp , miédaad,
fr. dUit, crime, || Van allen twiste en van allen
fiüten, daer men waerheit of sculdech es te hoeme,
daer selen de scepenen over sgn en sitten. JT. o.
Meehêlm, 18 dec. 1801. Scepenen van Aelst heb-
ben en ayn sculdich te hebbene kennesse ran
allen faiten, pugnitien en mesgrypen, die ghedaen
en gheperpetreert worden bin der stede eü scepen-
domme van Aelst, hoe groot de faiten zQn, niet
ghesondert noch uutghesteken. C o. Aalst, Orig.
zXiTii. Waert zo, datter fi&it of dootslaoh ghedaen
ware boven den blivene [nl. vrede van veeten] ,
dats emmer gherekent moorddadioh fait. O, v. AaUt,
Orig. XLiii. Alse een dootslach bg nachte ghedaen
es,., dat fait es ghereputheert over moorddaet;
en als de baillin zulcke faite of andre faiten van
ontscake, vredebraken of andre, die over moord-
dadighe faiten gherekent zijn, berechten wille,..
Ib. XLTii. Van fiict te doene in keereken ofte op
ksnekhoven. Zo wie canze ofte oirspronok werdt,
ofte £ftict doet in eenighe keereken ofte keerokhoven
en untdien ces ofte ban gheleyt zy, dat ware den
principalen op peyne van banne. C. koit, Iperen,
a. 6. 2Soo wie dat met eenighe van den voimomden
wapenen en stocken andere griefde, quetste, ofte
faict dade, ofte dede doen, zo datter af eame opene
wonde en loopende bloed, dat ware op de boete
van tsestigh ponden parisis. O. kast, Iperen, a. 86.
(Van faict te doene met verboden wapenen, in
in evelen wille) Zo wie faict dade op zgn ver-
weeren, eü danof suffizantelic bleke als om ghe-
noughen, dat hy danof onghehouden werdt van
der boete. C. kast, Iperen, a. 44. — Fait avisé.
Gemaakt spel, (Vanderhseghen), of wellicht beter
nog, o. e., eene vooraf beraamde taak, ir. un
coup monté, || Ander meenen dattet feet avisé was,
eü dat zij van hem met ghelde ghecorrumpeert
ofte anderssins daartoe vertweefelt waren , want
ten gaf, zegghen zij, geen veerwe, dat zfj alle
zesse alzoo zouden gheslapen hebben, dat zQ haren
ghevanghenen niet en zouden zien clemmen heb-
beu duer de veinstere. Ber. tijden, III, 226. —
Kwaet feit. Misdaad, fr. méfait, || Heeft een
parsoon dootslach ghedaen of eenech ander quaet
feit. C. o. Aalst, Orig, xlit, blz. 464; C. v. Po-
peringen, c. 27 a. 8; O, o. Valkenburg, 1612, a.
18. — Leeiyok, vilein feit. Gruwel^ fhU,
fr. fait énorme. \\ Gheviele dat fait [nl, dood-
slach] by nachte, men zal ne bannen uten Umde
van Vlaiendren, tnsschen zesse jaren en eenen,
up ziin hooft, also langhe als scepenen goed
zal dincken, als van leliken faite. K, e. Bmgge,
4 nov. 1804 § 16. It. 22, 28, 27, en blz. 891,
892, II, 4. Daer men de wetteliohede van
moorde, ontscake, of anderen vüainen faiten doen
zal, daer 'behoiren de twee zondaechs kercgh^
bode ghedaen te zine ter prochikerken daer tfait
onder ghevalt O, e. Aalst, Orig, zlyiii, 1^«
502. — Feit van belasting. Funi, artikel,
hoofdpunt van belasting, fr. ekef d^aeeusation,
II DVelck gedaen synde, soo worden, door ordre
van 't officie, de feyten van belastinge door den
secretaris voorgelesen aen den gevangene, die
daerop schuldig is t'antwoorden van artide tot
article. C. v. Diest, VZ. xiT, 12. Oum. proe. —
Feit« boven feit. Wanbedrijf op wanbedr^, hor^
haling van misdaden (7), fr. crime sur crime, réei'
dive (?), II Myne heeren van den Bade en doen
gheen renvoy van geprevelegèerde zaken, gheiye
als van sauvegardebrake , . . fait boven fait , ex-
cessen... WiXLAFT, Oim. o. 82. It. Oiv, t, t,
12. — Vuil feit. De tegennatuurlijke tonde, fr.
lé péehé contre nature, sodomie. De koet. v. Antw.
1545, I, 14, en Damhouder, Freueis rer, erim, o.
96 a. 1 , erimsn pessimum , de koet. v. Antw.
1570 crimen sodomitieum, en die van 1582 „criem
van luznrie teghens natuere.*' || Van vuyie &icten.
Dit crisme, dwelck geheeten is todomie, oft sonde
jegen natuere , is abominable in rechte , en te pa-
nierene metter doot. — Dieshene die jonge kinder-
kins oprapen om 't vnyie faict te doenne, syn te
punierene als boven. Wiblaitt, Orim., o. xcit. —
Feit doen van iets. Aehi slaan op iets, ft,
tenir eomf^ de qe. La Cume Fait 6^, en faire
faU. II Sen yassael troude een jonge dochter, die
hi wol meende een goede maecht te zyne, en
noehthans binnen twee of dry maanden daemaer
sy beerde hem eenen schoonen volwassen zonob
De vas8ael> om zyn eere te deokene, eü omme de
liefde die hi thuerwaerts hadde, of omme anderen
redenen hem daerCoe porrende, sweeoh ei^ en
4^
t^EO.
ÊER.
maeote geen faict , en bleef altyds met haer huys
houdende totdat hj sterf; de vraghe ia : of dat kint
in zgn leen succederen sal? secht ja, quia filius
egt ejut quem nuptiae demonstrant, Wielakt,
Leenr. 68.
8) Oewelddadigheid , fr. violence, \\ En up dat,
in eenighe tyden , hem yement ghepynt Iieoft hem-
lieden belet oft onghebruuc te doene in huere
Yoorseide possossien, en saisineni dat heeft ghe-
daen ghesyn tonrechte en bi faite, en dat hadden
zy TJO wederstaen bij rechte, dat dat onrechte en
fait te nieuten ghedaen heeft ghezyn te haeren
proffite. C. «. Auden,, 2(ie d. 821 (1421).
FEITELIJCK, bn. en bijw. — Bur. F ei te-
lg cke miüdaety Misdaad bestaande in feitelijkhe'
den , dadelijkheden , fr. délU consistant en voies de fait»
II Daer gheene faitelike mesdaet en es anders dan
▼an woorden, dat es men sculdich te beteme bi
pelgrimaigen , C. v. Aalst, Orig. XLVI, 6. — Buw.
In have en goederen , it, réellement, || Alle degene,
die bij borgerroeesters, als OTermomboirs, gestelt
worden tot momboirs, corateurs, toesienders oft
administrateurs ran weesen, oft Tan andere die
onder momboirijo oft curatele behoiren te staen,
zijn schuldich denselven last t'aenyeerden, en den
eedt daertoe staende te doen; en moghen daertoe
gedwongen en feijtelijck gedxecuteert worden. C «.
JHest, VZ. VII, 13.
FEL , bn. Boosaardig , kwaadaardig , gram , wreed,
ft, méehant, irritéj courroucé, EU. auetus 1642. Atrox,
erudelis, immisericors , trucuJsntus , felon , cruel. Dit
w. komt bgzonder yoor in Terbuid met moet.
II Soe wie eenen cnijf trect, . . eenen anderen mede
te evelen, ocht in feilen moede« K. v. Waalhemj
41. Die met feilen moede smeete naer [bailliu of
amman]. Cv, Cassd, 160. Behoiren die rechters
goedertieren te zijn en niet fel. V. d. Tat. 374.
In feilen of grammen moede. C. v, Befferen^ I,
12, 13. Zie ook erbe en moet.
FELHEIT (Felhede), zn. 1) Boosaardigheid, kwaad
inxichtj kwaadaardigheid^ gramschap, fr. ménhan^
cet4^ mauvaise intention, ccUre, || Wie den anderen
logenstroepte , ochte seget: Godsat [nl, Gods haat]
hebdi! geonneert werdil ochte ghi sijt een quaet,
mit felheden,.. K, d, amm. a. 1. Met felheiden.
K, markgr, 1. It. meierij v. Loven. Het Wafdsche
ch. zegt par felonie (La Cume, Feil on ie colère.
mêehaneeié), 8o wie so andren slaet metter handt,
ofte trect bi den hare, in felheden. C, v, Oent,
Qr. eh. 46. Wie mes trect in felheden. Ib. Orig.
XXXI (1826). Die enen andren slaet metter vuyst,
in felheyden. Kb. o. Antw. a. 14. Die naer eenen
anderen in felheyden worpt met eenen potte, keye
oft houte, sonder geraken. C. v. Antw. 1545, ii,
15. It. Comp. YI, i. 20; C. v. Santhoven, K, en
br. 1558, a. 26.
2) Hardvochtigheid, onmeedoogendheid , wreedheid,
fr. dureté, impassibilitéj cruauté. Kil. oh. feionie,
II Ten ix<*n male, zoe. zullen die richters heur
▼onnisse geren met ontfermenissen yan dengeenen
die dat tegengaet; maer men zal niet zoe ontferm-
hertich zyn, dat trecht dairbij achterblyve; want
recht te doene sonder ontfermenisse en genade,
dat is meer een felheyt dan recht. V. ir. Tat. 874.
FELIEB. Zie pilieb.
FENIEL. Zie PEBmiBL.
FEODAL, bn. Leenroerig, het leenrecht betref-
fend ^ fir. ressortissant au droit féodal. || Aengesien
dat dese zake was feodal en leenachtich, waeraf
dat de Toors. scepenen geene kennisse toe en be-
Jioerde. Oork, 16 febr. 1446» Qends chartb. 126.
FEBIE, zn. t., mv. febiëk, 1) Emtiijd, op-
schorting der zittingen van de gerechtshoven ^ vacatt'
tië»j fr. vacances, aussi vacations, temps ou les
tribunaux interrompent leurs fonctions. Voe, juris
utr.: Feriee, tempus quo a foreneibus negotüs el
jure dicundo vacatio concedebatur, \\ Ferien zijn
daghen dat men geen recht en doet, en comen
uuy t gescreven rechten, en zijn drijderande, te weten:
solemnele, repentine en rustike. Solemnele
ferien zijn die ingebrocht zgn ter eeren van Gh)de,
gelijck den sondach>en ander feestelijcke dagen.
De repentine zijn degene die de prince, om de
gemeene blijscap doet iubringen, gelijck van den
dage Tan zijnder coronatie, victorie van den vijan-
den, etc. Ëü zgn geheeten repentine, omdat sy
dickwyie bottelijck eü onversien aencomen. Rustike
ferien zijn, die inbrooht zijn om de nootsakelickheyt
eü 't gemeen profijt, gelijc als de ougst en andere,
dewelcke gestelt en gestatueert werden naar de
costume eü natuero van de quartiere. Wielakt,
Civ. T. 4 , c. 20. Van ferien én vacantien. Zie ook
VACANTIEK.
2) Boly lijst of boek der bij eene rechtbank te
behandelen zaken , fr. róle, lisie sur laqueUe on
inscrit les causes dans Vordre oik elles doivent se
plaider. || De salaris van den procureurs . . Al-
voren, van heesch te makene verbalick en perti*
nente concluziën te nemen, die op troUe en in de
ferië gheteekent werden bi den greffiers oft clerken
van den vierscharen, vier schellingen parisis. C.
Kast, Ipsren, a. 146^. Welcke zeven s*grave mannen
sullen moghen ghebruycken den greffier van den
lande, tot het bedienen van de greffie criminele,
die de ferie ofte t'registre criminel, met alle let-
traegen eö bewysen te dien aenolevende, be-
hoorlick onderhouden en bewaeren zal. O. Land v.
WaeSf i, 15. Zal oock den procureur eerst fur-
nierende overleggen extraict uyt de ferie ofte re-
gister van proceduren, geteeckent by den greffier,
op boete van xij schel. {Murisis. C. e. Auden,, 8t^
kast., VI , 14. De procureurs . . . zullen gehouden
wesen te houden, op haerlieder manualboeok, notitie
van alle dilayen en procedaren, en denselven doen
accorderen mot de ferie ofte register van de gref-
fiers. 20. Van acten geëxtendeert ter ferie op het
verbael van partyen , danof hy notitie moet houden.
Ib. 2de d. Salarissen 1619, blz. 433. Den greffier,
voor copie van alle schrifturen oft extraiten uyt de
ferie ofte register . . blz. 436.
8) Rechtszitting, fr. audience, sSance du tribunal,
II Voor het instel van de saeoke, aen den procu-
reur ses stuyvers,' eü voor het dienen van elcke
procedure ofte comparitie ter ferie. C. v, AtUst^
Salarissen, 1752, a. 15, blz. 734.
4) Loon van rechters en rechterlijke beambten voor
hunne zittingen en dienstvervullingen, vaeatien, fr.
honoraires des juges et gens de loi, vacation. \\ Den
amptman over zyn manyngen en ferie iiy s. par.
Den procureur iiij s. p. C. o. Auden,, 24e d. Sala-
rissen 1581, blz. 263.
5) Bechtshandelf rechterlijke behandeling eener
zaak, tt. procédure, \\ Wort aen eenider, wie het
sg, geïnterdiceert geduerende den voors. t\jt, dat
de vierschare gebannen is, te maecken eenioh
ghetier, tghone den cours van de ferie soude
mogen beletten. Do Pb. en Bb. XIV. Boekhout, 69.
FERIEBECHTEN , zn. mv. Wettelijke loon of
salaris, fr. droit de férie, solaire. \\ De greffiers
en sullen geene saecken moghen omhaelen ofte
voorroepen ter rolle , . . tenzy partyen oft eene van
hemlieden, in persoone ofte procureur, sulckx
t^Eft
nÈ.
M
expresoelyok waere venoeckende , op pene van
müliteyt en te Teriiesen hemlieden wëttelycke
ofte ferierechten yoor dien, en Booveel keeren als
■ulckz soude beTinden worden • ghedaen te zyn.
0. P.-£. atUr, b juli 1703, a. 206, I, 398.
FERIJNËN, bw. M9t den beitel eürlijk èe-
werken t fr. biseamter, eieeler. || Allen uyiwendighe
steen werck, niet geferijnt naet syue slagen. BegL
JSdtfteie^eierM 1705, ii. 83.
FËRMEUIE. Zie ïibhicbie.
F£BM£T£IT (Fyrmeteit), zn. ▼. BeUuting op
de levenemiddelen, bijzonder in het Lnikerland; het
beetuur dexer betoMtingeny fr. impót §ur les denréee ,
portie, au payt de LiSge; Vadpêiniêtration de eet
impót. Lat. firmitaei de Peis van NieuwenhoTen,
29 deo. 1329, C, gr. Loon, II, 182, stelt het w.
gelijk met accjjns, maltoet en gabel: firmitatem
sen cueiêam, que aliae malatota teu gabella nmn-
empcUur. O. Li^y 2 deo. 1412; it. 18 mrt 1502;
Piot. Cart, I, 472. || Welke payemeystdra zullen
alle jaere, .. die aasize en fyrmeteit doen roupen
en uutgheven. C, v, Maaetrieht, Oork, v. 1372,
blz. 434; it. 311. Zie ook het volgende.
FEKM£T£IJK8, zn. mv. Beetierdera van de
bel'aeting op de levensmiddelen ^ gen. fermeleU, fr.
administraienri de Vimpót eur lee denréee^ dit
fermeté, || Dat in tyden voir leden niet gewoenlic
geweest en is te setten efi te ordineren bruwers
tot fermeteurs by onse stat van Ludic, sonder-
lingen omdat dat geit van der fermeteit gehoven
woirdt van den bruweren onser stat van Ludio,
en dairom men meer snspicien op hun hebben
mocht in desen saken dan op andere,., dat wy,..
gheen bruwers setten noch ordineren en sullen . . .
totten officien van der fermeteit. O, Liége, 2 deo.
1412. Zie VBBMSTBIT.
F£RN£ËL (Fanneel, Farneel, Feniel?) zn
Solle dakpan voor den afloop van 't regenwater , fr.
tpile ereuse pour Vécoulement dee eanx pluvióles,
none; de eromme tichel (imbrex) van Hadr. Junius.
Kil. Ferneole, j. Keele. t^fula deliciari». \\ An
yo tichelen en iiij fanneelle verbesioht an tselve
werc (»/. an de gote tusschen den dake van ace-
penen huuse), iz st Bek. etad Ninove, 1481.
Alle dackvensters sal men meten als vooren, be
halvens dat men voor elk feniel sal tellen eenen
voet , *t zy voor handt ofte leveringhe. Begl. Bdi-
Aeie-metert 1705, v, 8. De feneelen [moeten hebben]
eenen voet ia *t vierkant, behooriyck gekroont
•[gekromt?] C*. v. Brustelj Maten v. Gareel ^ enz.
F£RP£L (Firpel), yxbpbl, zn. Argliet, kwade
tronw, fr. artifiee, malieef rute, mauvaite foi.
£en woord uit de menigvuldige formules van goede
trouw , welke in de oorkk. voorkomen ; zie hoogurop
BzcBfTiSK; dus ook bij Nijhoff, Qedenkw.j zie
Verdam, en o. a. ook bij Kremor , 'j4c«m<. Beitrdge^
1, 68, {Jfeineberg 1414): „Alle argelist, firpel und
beheudigkeit, uissgeseheiden." |{ Alle argelist, ferpel
en behendicheit gheistlichs en werentlichs rechts
uytgesceden. 7B1.nquikbt, Sint-Oerlach, 87 (1389).
Item ,• is onse meyninghe, dat van nu vort alle
manne dinge en hem verantwerde sonder vervel
[l, verpel]. Item, so wye, weert poertere off fo*
rain, die enen vreemden dede arrestieren, die-
weleke, also gearrestiert , hem sal mogen verant-
werden sonder verpel. Piot. Cart, 18 nov. 1404,
a. 13, 14, II, 172, St.'Truiden,
F£RP£R£N, ow.? || Zoe wy [td. wie] in zijn
ho^, dat hy hneri, bleven wilt, die zal dat zijnen
huysheero cont doen binnen den vier Paessdagen.
]En waer des n\jt en gesoiet, zoe zal der hugsheere
zijnen wille doen moghen , sonder ferpexen off
calengeren. K. v. St,' Truiden ^ 1419, a. 4.
F£RW££L. Zie fluwbbl, en fbvwebl.
F£TAILI£. Zie yitabloe.
F£UILL£. Zie forlie.
F£UILLI£ (FeuUlye), zn. v. Sen eenxame
wijkplaats in een boichaadje^ fr. feuülSe ^ foiUêe^ re^
traite dans Ie feuUlage (La Cume). ||. Dezen uit-
heeraschen naam had men, ongetwijfeld onder de
Burgondisohe heerschappij , gegeven aan eene over-
heerlijke bosohachtige ligging in de oude warande
onzer Brabandsche hertogen te Brussel, tevens
bekend onder den naam van Doolhof oi Jjabg-
rinthey' van welker bewonderenswaardige schoon-
heden men eene treffende beschrijving lezen kan
in de Gesch. v. Brussel, III, 332. De reken, der
Domeinen der jaren 1517 en volgg. gewagen dik-
wijls van bouwwerken in de FeuïUije\ in 1518
legde men er de grondslagen van een boven het
water verheven houten huis: in de FeuUlije, int
nieuwe houten huge aldaer, êiaende int water, || Be-
waorder van der Feuillien ons heeron des Conincx
in zynre warande binnen deser stadt {nl. Brussel).
Beken. v. Brab. reg. 137 f» 113 v» (1520). Zie ook
.7ULL1B.
F£üR. Zie fobe.
FI£RLINCK, zn. Een goud- en xilvergewieht van
8 aatkene (Zie font), ook een kwart genaamd , fr. un
poids pour peeer Vor et l'argent^ de ti tu ; de fr. Ord.
V. 24 juli 1688, a. 19. PI. v. Brab, Y, 342 zegt
un quart d'eeterlin, )| Dat de . . . juweliers . . . niet
en sullen moglien onder hebben' oft houden, om
hen daermede te dienen int verooopen . . , eenich
ander als oprecht en waerachtich Tröisch ghe-
wi6ht , . . noch oock te moghen gebruicken andere
dan goede en rechtveerdighe balancen oft weech-
schalen, daeraf deghene draghende en gheladen
z\jnde met 24 mareken sullen moeten te kennen
gheven trecht van dien op eenen enghelsen naer
\nl. 32 aas]. Andere draghende en gheladen zijnde
met 8 mareken, op eenen halven engelsen naer.
£n sulcke als souden draghen en gheladen zijn
van een tot twee mareken, op eenen fierlinck naer.
PI. V Brab. 20 oot. 1608, a 13, I, 505. It.
I[, 566. Dat die twaelf lichte [penningen] tsamen
niet lichter wesen en sullen dan drie flerlingen,
en de twaelf stercke , drie fierlingen swaerder. Ord,
1520. y. D. Chijs, Hertogd. 269.
FI£RTEL , FI£RT£R. Zie fjbbtbb.
FI£RTR£ (Piertere, Fiertel, Fierter),zn. Lijk-
kist, doodkist; rdikwiSnkast , fr. eercueil; ehdsse,
KiL Fier te, fland, Feretrmm. La Oume Fierte,
II Item, ghaven sij scepenen Willemme Van Vaer-
newyc, Lievene Yan der Caerden, Janne Soete
Amise, Wasseline Yan Lens, en van den ont-
fangeren der [nl. dheer] Clais de Keyser, die voeren
sdonredages voer der [h]eleger Crusendach te
Domikeward, omme daer Onser Yrouwen fiertre
te draghene, thare tere, dat se ute waren iv daghen
met zlviy paerden, en ghaven tetene to Audenarde
y mael, en te Dornike || mael, sonder betalen,
Èfi van der trompeneren en ooke die van Ghent
mede voeren solarise, en van der trompeneren
eiï blasers solarise, die men onthilt vandaar en
mede ommetrompten en biiesen, zj Ib. z d. gr.
Staderék, Gent 1336. Dit palmrijs, eerweerdege
Yrou mynioet, Bring ie u uten paradise. Omdat
men dit, Yrou, na u doot. Dragen sal, uut minnen
devoet, Yor uwen fiertel. De Sev, Blie. 420. Fier-
tere. 1191. Fierter 1288. tHadde alzoo van allon
auden tyden coatome 'gheweest eenen schoonon
63
M
m^.
m.
onimeghanc t« hauden tsondaechs naer Oiuer
LieTOT Yrauwendach alfougst, wesende doe den
xTiij«n denelver maent, en droughen omme eenen
fiertel Tan Onser Vnuwe uut On«er Yrauwe
keorcke up Sta Pieten. Ber. tijdem, I, 60; it. 76;
II, 210; IV, 80; Belg. Mu», VIII, 411.
FIGUBË, zn. T. De eerste l^ineeU der La-
t^Hs^ taal: de kleine en de grooie Funuur, fr.
lee premiere élémeniê de la langue latine^ la grande
ei 2a fteiite Figwre, Zie liet volgende w.
FIGURISTëN, zn. mv. LeerUngen der kleine
en grcoie figuur^ fr. Ut élèves des écolee laiines
inférieur et. || Boven die voors. gagien sullen van
de A-B-C tot de figure exclues ter maendt hebben
drye atuyvers. — Van de figuristen, vier stuy-
Ters. — Van de Grammatica en Syntaxis, vijf at. —
Van Poësis en Rhetorica, ses st. — Van Greca
en Dialectica, seven st. Conditien der Patere
Angiutijnereeholen ie Thienen^ 1617, a. 14 — 18.
Brab. Mue, I, 62.
FIJFEL (Feyfel), zn. o. Klein dwarefluUje, it.
peiite fitlie travereüère, \\ De' arckebussiers en hadden
anders gheen wapene dan an thooft, en quamen
▼oren met een trommel zonder feyfel. Ber. tijden,
II, 186. Zy quamen dus met een trommel en feijfel
al over den curten Steendam. III, 41. Tusschen
elo regiment sloughen drij Spaensche trommelen
en een feyfel, spelende als de schaepherders. i)9.
FUF£B, zn. Flmtspeler, fr. flfre. || Nyetjegen-
staende de stadt gegunt heeft den trommelslaegers
en fijfers van den vijff gulden elcken sesse gulden
ter maent, ten eynde sy de gulden dagelycx souden
helpen op en aff ter wacht leyden, . . Vaic Melces-
BBEK, Kruisboogj 67 (1572). Ook Fijfelaer
(F ij il a er). || An N. N.., als capiteinen van elck
eene compaignie borghers deser stede,., ter causen
dat zylieden betaelt hebben de trommelslaghers en
de fyflaers, die ghetrommelt en ghefyfelt hebben
np den Sint-Jacobsdach 1619, alswanneer ghe-
houden was eene generaele monsterynghe van
▼oom. borghers. Bembbt, I, 288.
FIJF£L£N,ow. Op de fluU epelen^ fr.jouer de
la Jl4te. Zie ïijïel , vijpeb en pijvklabb.
FUK, zn. m. Allerhande eieeh^ vordering of
„oermef ", qf tegenwerping door partijen aan de recht-
bank vertoond y fx, fin, fine ^ ioute espbce dedemande^
préiention ou exoepOon présentée. au trihunal par les
porties. \\ Antwoordende in de zaeke dilatoyrelick ,
es gehouden [«/. de verweerder] met eenen aesome
eS gescrifte te concludereneperemptoyrelick, zonder
up denzelven fyn te meughen rusten alleene, altyts
recht begheerende by oordene up denzelven fyn of
fyne [/.fynen] dilatoyre die hy zal willen en moghen
proponeren. C. «. Auden. 2de d. Stijl 27 sept.
1682 a. 28.
FIJN, bn. Van personen. Aantienlijk, voorntutm,
fr. notabUf dê distinction. \\ Hij heeft, in veel
plaetsen, alzoo de stadt beroert,., heetende som-
mighe fijne mannen dieven eü ghuijten, ooc ver-
raders. Ber. tijden y II, 99. Waren van schepenen
van der Euere weghe te Ghendt, innegedaecht oft
gheroepen xx gheghoedde deghelioke mannen, die
haer met de nieu religie breet ghemoe\)t hadden...
Daer te voren warender innegedaecht , . . zesse ,
van ghelijcken fijne mannen, van hare supposten
wesende: eerst, meester Pieter De Bijcke, een
poorter van der stadt, rijcke van ghoede, een
practisien wel ghelittereert, hebbende ooc ghoede
officien en staten, allesins een gheheel weeldich en
eerlic man; daemaer meester N., meester N., zeer
ryoke lieden, en huweden haer kinderen an herde
fijne mannen van der stadt, als...Ib. 196, 197.
FIJKEN, bw. Benen koop. Dien onwederroepe-
lijk vaststellen , sluiien , fr. arréler , fixer irrévoea-
blement {une acquisition ou vente)i j| Om den nalinck
by kerckgeboden naer erfvenisse t'excluderon, moet
den coop van goede finalick gesloten en gearres-
teert zijn v<56r het doen van *t eerste kerekghebodt,
op pene, dat indien den voorn, coop eerst ghefijnt
en gesloten wort naer 'teerste kerekghebodt, den
nalinckclagher sal hebben jaer en dach naer erfve-
nisse. C. V. Sedoo, Yii, 6.
FIJN MABS. Zie wolle.
FILIEB (Felier), zn. Plaat, balk, waarop de
sparren van een dak rusten ^ {r.JUibre. \\ Oft d*eene
van de voors. partyen met hare goeden hooger
wilde varen in den gemeynen muer dan d^ander
partye , soe sonde [sy] . . den gemeynen muer op
naren cost alleen opmetsen, en d*ander partyen
kepers van haer huys moeten oort«n, en op den
feller, met noten van witten steen, daeronder in
den gemeynen muer geeteken, ontfangen, en de
gote herloggen. C. v. Brussel, Servii. 26; item 26;
Christijn in trabe laierali. It. C. v. Loven, Servit
II, 17. Alle gesaegt eycken hout, als baloken,
^ felieren , muerplaeten , rubben , stylen , enz. worden
gemeten rubsgewys. Begl. Sdifieie-meters , iii, 1.
FILIEBNOT (Feliernot), zn. Noot of neui,
waarop de filier of muurplaat rust, ir. jambe sous
pouire. II Balcknoten, foliemoten en tuymelnoten.
Item , sal men moten voor alle balcknoten , die men
steken sal onder den balck , vier voeten , en vow
elcke feliernot, twee voeten. Begl. JSdifleie-meiers ,
1, 66.
FILLIET, zn. o. Blad van twee zijden, it.
feuillet. II Alvooren, acten van sententien gheëxten-
deert geschreven in parchemin van redelijcke
grootte, en niet min dan 20 regulen in elcke
page, vau tfilliet.. y so. gr. C. v. Brugge, II,
743 (1636).
' FINANCIE, zn. ▼. 1) Het opnemen van geld
tegen rente , leeni$igy fr. levée d*argent è tUre de
rente, pret è intérétj emprunt. — Nemen ter
financiën. Ontleenen, fr. emprunter. || Nu zoo
eest, dat de voers. supplianten dese voers. pen-
ningen, hun geremitteert en quyt geschouwen, met
noch meer andere penningen, die deselve auppU-
anten ter financiën genomen hebben , geëmploeert en
betaelt hebben, zoo int opmiüken van den bolwerck, .
Brief d. d. 26 rart 1638, aan den prins v. Oranje i
Stadsareh. Diest, Beden en Schattingen , 16<1« E. —
Crijgen (bekomen) op financiën. Te lee»
ontvangen, fr. emprunter. \\ Dat, al eest soe dat
deselve supplianten huer uuyterste diligencie ge-
daen hadden deselve plecke bosch te royen en
ouysschen om te reduceren tot winnende lande, en
daeromme gedebourseert hadden zekere groote som-
men van penningen, die zy gecregen hadden op finan-
ciën. Bekenk. v. Brab. reg. 188, fol. 231, JBrf-
pacht ende paehtinge van den Looboeeh nab^ Loven,
20 juli 1638.
2) Woeker, het opnemen van geld tegen woeker-
rente, afzetterij, fr. usure, eseroquerie. \\ Alle con-
tracten nature hebbende van financiën, by vorme
▼an ooopinghe van eenige ooopmansohepe, ware,
baghen, juweelen ofte andere zaeoken, zyn ^an
onweerden, en den debiteur en>es niet meer ghe-
houden den crediteur te restitueren dan hy ghe^
proufficteert en heeft by de vomomde fiinanoie,
al waert dat d'obligatie anders innehielde; en
bovendien sulcke crediteurs zyn arbitrairlick pu-
nierliok. C. v. Auden., xi, 9. Dat diveiMhe piar;'
FIN.
FLA.
423
iooc«n hemlieden yerroorderen . . . ander, nut
pure malioie efi groote' sohiericheyt [iiZ. gewm-
iQoht] treckende onredelike wasdom bj maniere
Tan ftnanoien, daerdoor deselye jonghen yerleet
worden, hemlieden begheyende, door middel ran
credit efi Tan ghelde lo gheereghen, tot dengnie-
terye, tnnsBohen, speelen en drinoken... Ib 2^
d.454(l629). — Financie doen, vercoopen.
Qtld 9eki€ien, vtir schaffen^ Uenm op woeker ^ ft.
froeurtr, prétêr de Vargeni è ueure, || Oft oook
lemandt eenighe ware oft goeden eenige Tan de
jgngers oft Termomborden persoenen yerooohte, oft
flnancie in geldt dede, oft oock eenioh geit leende,
en tselye doorgeslegen efl yerteert ware , in
al oft in deel, sal dieghene die alsulck goet
yeroocht hadde dat goet yerbenren [ui. yer-
benrd] hebben, e& die sal ongehouden wQsen
yan de penningen restitutie të doen, ommen
niet yoorden dan die geeochte goeden oft pen-
ningen daeraf gecomen nooh in wesen waren
oft in sjnen orboir bekeert. En dieghene die al-
sulcke financie yeroocht hadde,.. sal daeraf...
gecorrigeert worden en gestraft. O. LUIffe, 8 jan.
1580, a. 18, 8i.' Truiden, Ommo dairinne Toor-
zien te syne ter ghemeender welyaert yan dese
stede [«/. in de oneeriyke handelingen der woeke-
raan] men elcken, wie hy sy, soerpelike inter-
diceert en yerbiedt , yan nu Voordan eenich goedt
te yerooopene ter financie efi wouckere, noch
eenich makelare of andre, wie hy sy, hem daer-
mede te moyene,.. O. e. Bmgge^ II, 370 (1544).
— Peie ,,yooraaten" onser hedendaagsche woeke-
raan yerkochten namelijk ook goed aan eenen
boyenmatigen prijs, te betalen op termijn; zij
maakten nog 9ohijnkoopen yan goed tegen eene
logenaehtige erkenning yan leyerinff en ontyangat,
op welk niet geleyerd en boyenmatig geschat goed
zij gereed geld schoten. || Oft oock yemandt
eenighe waere oft goede eenighen yan den jenehen
oft yermomboirde persoenen yercochte op finan-
üen oft woecker,... O, e. Santhoven , Weesketmer^
a. S7; it. O. e. Tmtnkout, ib. 85; C. v. Dender-
monde, yii, 4; O. e. Aniw, 1582, LXlii, 70; C.
V. Lier, xtiii, 26. Zie fbait.
FINEBEN, bw. Leenen, hexorgen^ tereehaffkn
(geld), fr. prHer^ froeurer de Vairgeni on flnanee.
II Soe hebben onse goede yriende, scepenen, raedt
en andere onse goede liede yan onser stadt yan
Diest, eheleent efi ghefineert, yan gracien en niet
yan «rechte, ... acht hondert ouder scilde.. .. Oork.
keer v. Dieeif 20 febr. 1868. Omme metten pen-
. ninghen, eommende yan der yorss. yercoopinghen,
te fyneeme en leenene den yonz. onzen harden
ghednchten hAire en prinche, de somme yan der-
tich duysent ryden. Sehep, v, Qent, 30 apr. 1471,
Meesteer, 1882, blz. 480.
FINGEEREN, bw. Veinzen, verdichten, voor-
wenden, fr. eimuUrt \\ Men mach geen schultbrieyen
passeren voer schepenen, partyen en moeten ten
beyden zyden affirmeren onder eedt deseWe schuit
te zyn deughdelyck, rechtyeerdieh efi niet gefin-
geert om den heere oft andere persoenen te fnn-
deren. C. v. Bruetel, 1670, a. 56.
FINOETTE (Fignette), zn. Bedoryen yan het
lettervereierael van loqfwerk, fr. vignet fe, in den be-
ginne wijngaardblaadjeê , fr. vignette. ]| In den yenten
sal zy (9 primo de letter A yan yyf regulen, maken
en depingeren met geheel fingetten . . F^ yij) sal sy
maken zonder fignetten de letter F. . E^ Ixr^ met
halyen oft corten fignetten. Meeeager, 1576, blz.
249 (1527)#
FINISTERRAE. Benaming eener kapel, eerst
in 1646 tot kerk yerheycn, te Brussel, fr. Finie^
terre, om rede dat zij aan het uiteinde der stad
stond; zy schynt in den beginne den naam ten
JBinde geyoerd te hebben. || Dom^^Uidïum eUum
apud ^Molenbeke deauper eeelesieun dictam vtUgaliter
ten Bindè , in oppoeito bonis Aleifdie dieêe Mertens,
8ehep. e. Bruesd, 1848. Uit hoofde dezer ligging
gaf haar de geestelijkheid den naam Finet terrae,
met toepassing yan een yen nit den psalm 47.
Volgens de Oeseh. v. Brueeel, III, 559, droeg deze
kapel ook den naam yan Veneter- Sterre (schynbaar
eene yerwringing yan Fi/nieterre) ter oorzake yan
een glasraam, waarop de Aanbiddine der Drie
Koningen yerbeeld was met de star die hen ge-
leidde.
FIRMERIE (Fermerie), zn. t. Ziekenhuie,
giekekamer, fr. infirmerie, maieon om loeal deitiné
om traitement dee malddee, || üp goet Tan der
costryen, jof Tan der keirijen, jof £r fermerien,
ne mach de soontete niet panden. Oork, v. 25
febr. 1252. Dit es huteffheghcTen binnen desen
jare Tan petancien en ghiften in aelmoesenen den
ordinen, hospitalen, fermerien Tan der stede...
HuTTTSFS, Oorpor. 96, rek, stad Qent 1S65.
FISCAEL, zn. H^, die getoet was mei de orde
te "Handhaven en dies na te gaam in de Bederijk'
kamers, fr. eelm fmi êtait ehargê dm maintien de
Vordre dans les ehtmbres de rhétorique et de veüler
è temt. SirzLLABBT, Schets, 78.
FI8QUE, zn. 1) De staatskas, *slands eehai-
kamer, flsems, fr. flso, trésor pMio, || WiH de
heeschere , noch z^n hoin 't Terlies [nl. in het
dobbelspelen ondergaan] niet wederheijsschen , de
fisqne mach er «otie aff maken en de restitutie
begheeren; want de fisqne snccessenr is Tan allen
Ticen. WnLAKT, Orim. 167.
2) De tunètenaar der schatkist , fiseaai, h.fone-
tionnaire dm trésor pMio, proemreur flscal. \\ In
alle jugementen is een Fisqne, dats te seingen een
procureur Tan justicie; dewelcke in den £et yan
Vlaenderan geheeten is de procureur generael,
alsoe hy oock is in den groeten Baet. In leen-
hoyen en yierscharen is hy geheeten baillyu,
amman, raeyer, sohpntet oft drossaert. Wulant,
Civ. c. 10.
FITSEN, zn. Kram, fr. flohe. \\ Denzelven Yan
de Yelde, yQo zyj Ib. parisis yoor tleyeren efi
maeken yan xYjügh dobbele ramen, met de fitsen
efi houdtvasten daeranne dienende,., begrepen xl
st. par. die hy heeft ghegheyen an N., annemer
yan t'yserwerck behouyende an dezelye yeinsteren.
Tpriana, I, 857 (1621).
FLABBE, zn. y. Oorveeg, kinnebakdag, vuist'
slcKf, fr. somfiet, coup de poing. Kil. F lebbe, j.
Flabbe, alapa, eotaphms. \\ Oft een eerbaer man
ten aengaende quame daer sulcke oneerbare per-
soone oft ribaet eene eerbare persoone injurieerde
oft qualyck toesprake , sal denselyen drie oft yier
-flabben metter ynyst oft handt moghen gheyen
sonder te misdoen. O. lAégey 27 juni 1577, a.
47 , Hasselt, Deen [nl, de procureur] oompt yan Bug-
genhont drabbe, Dander yan Assohe, de wint geeft
hem een flabbe! Okron. o. Merehten, Str. 183.
FLABBE, zn. y. Bene HóUandscke zilveren
mmnt, ter waarde van vier stuivers, fr. monnaie
d^argent hctlandaise, volant quatre sous. || De dnb-
bele Groninger flabben, tot 4 st. Oroot Plaeaatb, .
21 mrt. 1606 en 6 juli 1610, I, 2669.
FLAESKEN, zn. mr. KMme mUgewerkte lew
ningpijlers , fr. petite piUers emnrés de Muêtradê,
4^
FLE.
ELF.
II Al ejst alsoo dat den patroon nntgheeft een
YOje Tan witte ateenen, den aennemer en weit
niet ghehouden deeelre witte ateenen, te wetene
de flaeaken te leyerene, maer aal upgheyrocht wor-
den drie voeten hooghe Tan cleen Armentiera ateen.
Bembby, II, '338, JSomw van hei hêlfroot,, 7- De
uitgeyer giat dat het balustret zijn, welke gèno^-
saam den Torm ëener fleach, Weat-Yl. flcuiche^
hebben.
FLAGUUT, Kn. m. ïlaguut orijgen. Moede
worden ( Vanderhaeghen) , fr. $e lateer. \\ Eenighe
Tan dese ghneache. aelmoeaaeniera beghonden den
flaguut te cr\jghen Tan haren dienst, mita dat
men an hemlieden zooTele om ghelt quam. Bèr.
t^den^ I, 305.
FLAMEI, zn. nambeeuw, toorie, (r, flambeam,
torehê, II OTerznloz waren den iz«n aeptembria
doen maken, in stede Tan flam\jen oft toortaen,
nachtlanteemen , om daermede de waohte te houddn.
JBer. t^den, III, 21.
FLANCKAERT, zn. Soari van eierlijkejae voor
krijgslieden, fr. eorte de redingote élfgonie ponr
hommee de guerre, \\ Sanderdaeeha , . . zoo Ter-
ghaerde gheheel de bende Tan Hoogatraten np de
Yrindachmaerct, al ghewapent en np haer cnier-
licate ghemonteert, zeer triumphant, metter lance
in de Tonat; daer Teel edelroannen onder waren,
met roode en peeraohe flaweelen flanokaerta ghe-
bordnert,.. Ber» tijden, lï^ 100. Dat toIc [nl.
Waalach krijgsTolk] waa wel ghewapent, hooft,
bnrat en rogghe , met flanckaerta tot op de knien. 136.
FLA8QUEN, FLA8QUILLEN, zn. my. Soort
van vuurmonden of Jcanone, fr. eorte de eanont. La
Curne Flaaqae. || N.., ter canaen dat hy ghe-
brooht heeft met zjn peerden £n wagbene, Tan
Oartrioke binnen deaer atede, zzj busaen, t lan-
ghe meaaen, tj flaaquen, t flasquiUen, afghenomen
de aoldaten by de atede éh roede Tan Menine . . .
BevbbyIT, 196, Stadereh, 1676/77. Yermaeotdiyerae
baaaen, flaaachen. Tonnen, creaaera eü atampers,
omme de aoldaten by de atede aenghenomen . . .
GheleTert iiij flaaquen en flaaquillen . beeleghen
omme de Tier haecken \nh baksen] , hanghende in
de camere Tan atedehuuae, te atoflferene. Ibidem.
FLA88AERGË (Flaaaohaert), zn Volgens Ver-
dam: eig. woUen lap f ook wollen kleedt dekkleed;
althana Terataat men er baarblijkeiyk eenen omslag
door in ona laatste citaat, fr. eouoerture, enveloppe.
II JPro qmalibet bala mereimm, utpote eindali, pepu-
lamm . . . pileomm , flassargiarum . . . Mbbtbks en
ToBFS, II, 545, Smg. ehart, v. 1305; item Tol v,
1305 te Antw,; item Brab. tol v. 1315. Van elcker
balen meraaeryen, ala Tan ayndael, hooftcleeden , . .
oooaen, hoede, flasscharden en Tan allen anderen
dinghen toebehoerende der meraaeryen. ld: t. 1409.
Van aidenen coerden, daer de zeghele an hanghen ,
Tan zeghelwaaae, Tan Vilten en Tan ilassaergen,
daer de Toera. gheacriften in bealeghen waren alae
waren {etc) alae men ae Toerde Tan steden te steden
omme te bezeghelne. Rdtenk, v. Oent, I, 457.
FLAUWIJN. Zie plottwijk.
FLEDDERHOUT, zn. (?) Bij KU. heet de
Tlierboom Flederboom, samlmeus. Tuerlinckz
(Hageland) heeft Fledderaar, ratelpopulier , fr.
iremble. || Item, de pareken binnen in de choor,
en oyck de pinnelen [panneelen] aullen Terchiert
worden met fledderhont eü met awerten hout, wel
effen innegelaten, zoedat ['t]werck Tereyaschen aal,
binnen en buyten. Vav Spilbbeck , Tongerloo , 65.
Kapel van den Zoeten naam. — Of -meent men
achilderwerk, gohend koui, fr. dn bots ondS(?).
FLEER (Elere), zn. t. Kaetkelag, fleers, fr.
tonflet. Kil. Fiere, alapa, \\ Daer hadde [nl. in
een goTeoht tasechen aoldaten] eenen Walo Tan
eenen Ghandtoya een flere ghecreghen ter zijden
in zijn cake, dat scheen dat taenaiehte afghe-
doTon waa, en men zaoh zgn cakemaa \nL kake-
been] eü tanden daerdaere. Ber» tijden ^ It, 179.
FLEERS, vz. Doorheen, dwars door, fr. è
travers. \\ Vermaoh elok Tan de ghebueren wel
dairinne [«2. in eenen gemeenen muur] werckelio
te werckene met caTen, atantTlieten , samayaen,
caefbalcken, nootateenen, atrichauten en balcken,
oock daerdaere- te hanckjsrene fleera den muere,
den muer altyt behoudende zyne dickte. O. ü. *
Anden. xiv, 14.
FLEITEN (Fleijten), ow. Flmiien, fr. joner de
la jUUe, JlAter, || In Teel plaetaen de bargelen
Tloghen 000 meeatal in aticken, aoodat taanderdaeoha
die kinderen met die pijpkina achter atraten liepen
al flegtende , eü Tercochten ae een cnrte of Tier
mijten tatiok. Ber. tijden, I, 138.
FLE8SCHE, zn. Vat met een nauwen kale, voor
water, bier, wtpi en andere vloeistoffen, fleeeh, fr.
vase a gotdot éiroit, destimé è conienir de Veany
de la Mère, dn vin et autres liquidee ^ houteiüe,
fiaoom. Kil. Fleaohe, lagena, xmlgo fiaeca. Men
kende oudtijda niet alleen glazen fleaachen, maar
ook tennen, ateenen, hoornen fleaachen. || In de
cokene... It..nooh een tenen fleaache. Inv. V, d.
Suist 1495. Een steenen oft ghelaaen fleaache.
C. V. Antw, 1582, o. 41 a. 100, Stade voordeel.
Hoorn e fleaachen Tan alle aoorten. PI. v. Brab.
27 febr. 1608, a. 7, I, 302.
FLES8CHIANEN (Fleaaianen) , zn. mT. Slyiers
van sterke dranken, fr. débitants de liqnenrs,
II Ampliatie op de ordonnantie op de brandewynea
OTer de atadt 'a Boach. HoeTeel atoopen brandewyn
enz. de fleaaianen, dat ia, die by het zoopje Ter-
koopen, in hunne huizen mogen hebben. IMerl.
jaerboeken. Mei 1764, bl. 461.
FLEUREN (Fineren), bw. Kenren^ waardeeren,
den priJ9 beoordeden en bepalen, fr. estimer, apprf-
eter, fixer Ie prix, || Zoo wie Tan taTomier in-
leggen eenige wynen om te Terkoopen, dat ay
deselTe gehauden weaen te doen fleuren by den
balliu eü twee achepenen int atathuya deaer atede,
omme by hemlieden, naer trerclaera Tan den
inooop, denzelTen wyn geatelt te worden op ze-
keren prya aleer zy dien zullen Termoeen te
tappen, .Tenten ofte Tercoopen, en dat Tiermael
*ajaera. de Pb. en Bb. XIII, Kaprijk, 73, Vgb.
V. 164i, a. 32. Zo* wie zynen wyn dierder Ter-,
ooopt dan die gheboden, geflourt en gecrieert ea,
die Terbenrt... Ib. XVI. K. v. AUenede, 52. Dat
niemant,.. Terooopende eenighe bieren,., han
TerToorderen die te Tercoopen , Tenten ofte kelderen,
tenay alTooren, angaende de inbrauwe bieren,
deseWe by de Weth te doen fleuren eü te pryse
atellen. yóót het uutleTeren Tan dien. Ib. Ord. v.
1635, a. 4; it. a. 7 (wijn), blz. 60, 61; it XXIIL
Beveren, 86. Dat den meeater del eampo [wl.
kwartiermeeater] tTleeach doen fl neren hadd»,..
elc np zijnen prija Ber. tijden, IV, .')8.
FLEURINGE (Flueringe), zn. t. Keuring,
waardeering, fr. estimation, appréciation. || Dat, .
by aooTerre ay [nl. de achepenen] boTinden eenighe
Tan de Toora. bieren niet goet genouch te zyne
uaer zynen prys, zy deseWe bieren modereren en
atellen op zulcken anderen prya ala zy boTinden
zullen te behooren; in welcken gcTalle dezeWe
tappers geataen zullen teghen den brauarera , zulcke
Fr.ö.
FOY.
425
Meren gheleirert hebbende , ten advenante dat
tMlre bier ge)}resen sal zyn; tot welcke flaeringhe
de tavemien sullen ta{)pen een pinte Tan de tonne.
DE Pb. en Bb. XXIII. Severen^ 87 (1609). Zie
FLBFBKir.
; FL0EK8CH (Floucx) , .bn. Knap, OMdêr$eheidê»
in gijne toortt too van liehaafiukoedanufheden al»
van verifandelifike f fr. diMÜngnê en ton eiffèce, iant
dêi quaUtés oorporelleM qne dêë infeüetkueüet. Kil.
Flnghs, rlugha, velox, Flnghs man, oiro^lM.
II Als die ghuldenen van den boghe irattrocken om
ffriJB, zoo was hij daar den sodt; efi was cnape
Tan zeker ghuldenen oit broerscepen , ghijnrk floucx
int abyt, en was een jonck schoon man. Ber,
fjfden, ly 80. Hg was wel int abijt, lanok en
floax Tan leden. III, 171. Daer waren ooc twee
of dry nobilisten Tan Ypre ghoTlucht, die haer
met de ghuesche heeVen ghcToucht hadden, waer-
ooder was eene Tan den name UutenhoTe, nobel
en rijcke, een floucx edelman. IV, 82. Dat men
ooc* Tele treffdlicke gheestelicke persoonen Tant,
die raaohtich ghenonch waren om de ghuesche
gheleerde met scriftueren en redenen te Terwinnen;
maer daemoTen ofte daerbij Tant men Tele onghe-
leerde *hezelkins; zoodat Tan Tljftich niet eene
finaeij ghenouoh gheleert en was om jeghen eenen
floncxsohen gheleerden ghueschen predicant te
stane. II, 166.
FLOERTEE (Flourtëe), zn. Soort van tijden
laken y fr. êorU de drap de ioié. Kil. App. FlOnr-
tee, ffemu panni terici. || Syde-laeckenen hier te
lande ghemaect, als flourtée en andere, Tan de
weerde Tan 1 Ib. groote, y groot. Tol ieAniw. 1623.
FLOGKE. Zie tiockb.
FLORATUER, zn. t. Van de middeleeuwsche
handschriften., Bloemverêiêrinff^ kêt verlichten , op-
Inietêren met bloemen en versiersels y fr. ornemen'
taiion, enlnminure des manuserits du moyen-é^e.
II Yoer de floratner Tan de /a/roi/iM-Ietteren Tan
drie regulen, sal zy hebben Toir elck hondert
Tiy stujTers. MeswUfter, 1876» blz. 250 (1627).
FLOREEREN, bw. Opluisteren met bloemen en
vêTiierself, fr. enluminer, iUusIrer. Zie flobatueb.
II Te illumineren, depingeren eü te floreren de
capiteel groote letteren int missael. Messager^
1876, blz. 249 (1527). Zj sal Tjftich Tan den
collecten festorum Tan twee regulen mynen heere
[a/. den prelaat der abdij] om niet floreren. Ib. 250.
FLOREIT, zn ^ene blauwe verfstof, het schuim
der weedcy fr. sorfe de couleur Heue, yfi*eume de
.la guesdcy iewme ISgère de la cuve du bleu". La
Gnme Fleurëe. || Okeren, Spaens wit, Spaens
groen, florayt, cinopre,.. ëü dierghelycke , Tan
den 100 Ib. iT gr. Tol te Antw, 16*23.
FLOTSCHIP (Flotscip, Floecip), zn. Vlotschip
II Caeeune \nl. ewute of neis"] Jre on apieJe floscip,
doU eiune deniers al monter , et eiune deniers al
avaler. Del flotscip, se il maine seil, u mairieuy
u grain, il doit dis deniers au monf-er et eiunc
déniers al avaler. Tol te Mupdmonde, 1271 (nl. een
schip geladen met zout, timmerhout of graan).
FLOÜWIJN (Fowyn), zn. o. Steen- of huis-
marter , fr. fouine. Nog Tan algemeen gebruik in
Brabant: flaw^. Kil. Fluwyne, flouwyne,
fouwyne, mustela, etc. Zie ook Schuermaos.
II Noch eenen swerten goToederden tabbaert met
ouwen fowynen ghcToedert. Inv. o. d, fTulst, 1489.
Dat Tan alle Tercoopen Tan sabels, armynen , lucer-
nen, lupaerts, maters \l. marters], landtmaters
\i. — marters] , jonnetten . flouwynen en hoerlioenen
[asr. orillioenen; eene hierop Tolgende ord. t. 1576
Toegt er by : wolfF- en TOsseToUen] , sal die leste
Tercoopere ten slete schuldich syn te betaelene den
xxT«n penninck. PI, v, Brab, 14 dec. 1570, a. 115,
II, 49.
FLOÜWIJN (Flauwyn), zn. Nog in algemeen
gebnik in Brabant, eig. het overtreksd van een
oorkussen: flawyn, kusflawyn, oorkussen^ it,
coussin^ oreiller, prop. taie d^oreiller. Kil. Flu-
wyne, q. d. pnlwyne, puloini Iheca, Zie ook
Schuermans. || Een oorcussen met een flauwyne.
C o. Antw, 1582, c. 41. a. 104, Stadsvoorded.
FLUICKEN, OW. Limb. Vloeken, fr. jurer ,
blasphémer. || Maer indien een den anderen alleen
met woirden injurieerde, oft flnyoket, en oft eenige
goidtslasteringe , als sweren, huereren, tusschen oft
onnutte woerden op den Toers. berch committeerde,
zal derseWer, soo dyck als dat gebuert, goTallen
zyn in de pene Tan twintich stuTers Oork» 10
apr. 1556. Bekenk. v. Brdh. reg. 140 P 2. *
FLUWEEL, zn. Zooalt thans, fluweel, fr. ve-
lours. Kil. vulgo fluetum, viUutum, \\ Fluweels Tan
Oenues, een kiste, daeraf eenen muyl de twee
mach dragen: innecomende is geöTt op clxxx Ib.
de Vs ^n ^'4 QBO adTt. En uuytTarende is tstuck
gt op xi Ib. Schatting, v, 1551. Van elcke elle
gebloemt oft ghefigiireert fluweel, en andere, xt
st. — Ook als Terl. deelw. Oefluweelt. || Yan
andere sattynen, damasten, syden, grofi* greyn,
tafletaf , . . caffa ghefluweelt , efi andere soorten Tan
zyde lakenen, d'elle t st. PI. v. Brab, 18 dec.
1576, II, 58. Zie ook tbüweel.
FOECKERS. Zie fockebs.
FOELE (FouUe), zn. t. 1) Verdrukking, gewddda-
digheden, fr. oppression, actes de violence. La Game
F o u 1 e , (Mction d*opprimer , exaetion , d^mage. || Om
te remedieren dese leelicke foelen en moordadighe
sticken, zoo drouch men,., te Ghendt te coope
zeker oordonancie sconincx , . . jeghen die toot*
noemde foelen en rudessen. Ber. tijden, III» 212.
Rbmbbt, II, 287.
2) Schadelijke misbruiken, fr. ahus préf'uiiciables.
II Zodat . . . ohse- letteren Tan placcaten worden en
blyTen illusoire en Tan gheenen efiocte, ter grooter
foulle, schaeden en interesten Tan onsen onder-
saeten. PI. v. ri. 19 mrt. 1539, I, 3R2 (Afït-
bruiken in het visschen).
FOELEEREN (Fouleren). bw. Verdrukken,
plagen, fr. opprimer, vexer. La Gume Fouller.
II Dat zylicKlen antasten en apprehenderen alle
leeghgangen, Tagabnnden en allen anderen die
zylieden boTinden zullen toerende en foulerende
den aermen huysman, doosteren ofte religiën. PI,
V. VI. 18 sept 1542, I, 28.
FOELIE (Foelge, Fonllie), zn. 1) Foelie, mus-
kaathloesem, fr,mécis. Kil. 1642, Foelie, muscaet'
bloeme, fleur de museade. \\ Foelge: j kiste Tan tuyne
[eene landstreek.^), iiy gro. Watertol 1550.
2) Bladgoud, fr'or en feuUles. \\ Dat men goud
Tan Zypers [nl. Gyprus] no spillegoud te gadere
lecghen en mach up een stio wercx, ei> dat men
ghoen orsedyt (?) no foelge oec te gadere lecghen
en mach. Dk Pauw, Vgb. 73 (1858). De Toorseyde
Tan den arobachte en sullen hun niet mogen be-
helpen met eenigh coleur, noch in goudt setten
oft silrer eenige robeynen , saphyren , . . oft andere
weecke steenen dan op haere rechte foullie(?). PI. v.
Brab. 24 juli 1689, a. 8, Y, 338; De Fr. tekst
zegt: sur leur vraye feuille.
FOILLE. Zie folie.
FOYE, zn. Dans- en drink- of tuippttrtij, fr.
portie de danee et orgies. Kil. heeft Foye, Yoye,
426
FOL.
FOR.
liOtste, in den sin van efseheidtnutaitijd; Kramers
Fooi. Zie Verdam fotb 3), en Schaennane
Fooien, Kermiê houden ^ feesf meren. \\ Dat yer-
Bche^de persoenen ten platten lande , . . hun ver-
Toorderden ... op de uytvaerd^n te geven en te
laeten drincken een en meer tonnen bier, waertoe
sy riepen en lieten vergaederen aoo mans , ▼rouwen ,
jonghmans, dochters, als cleyne kinderen der pa-
rochie ofte gehuchten onder deweicke den afljvi-
gen was comen te sterren, blyvende alsoo ouder
een sitten en drincken selfs tot in den nacht; dat
men alnoch boTendien tusschen diergelijcke per-
soenen aldaer was houdende vergaederingen , die sy
doopten met den ■ naeme van foyen . en in welcke
▼ergaederingen sy alsoo te samen en ondereen dan-
sten... Tl, «. Jirah, 2 apr. 1735, V, 15.
FOCARIE, zn. Bijzit f boel, fr concubine. Mai^b
d* A. F o c a r i a , euisini^e , gouvernante. \ \ Meestdeel
haer focarie ofte joncwiven hebbende, de Pr. en
Bb. VI. Vottelaar 31 (1379).
FOCKERS (Foucker8),'zn. mv. Schatrijke koop-
lieden, fr. nfyoeiante très-riehet. Dus genaamd van
zekeren Antoon Fugger te Antwerpen, opTolgelijk
de bankier ▼. Maximiliaan, PhiHps den Schoone,
keizer Karel en de koningen v.- Engeland. Kil.
F o c k e r , monopola, tviUfo fuggerut^fuccardux. \ \ Brie-
ven in de Fr. taal, waarbij die van Mechelen en
van Antwerpen zich verbinden jaarl'yks aan den
kardinaal- aartsbisschop van Mainz de som van
10,000 gouden gulden te betalen in de stad Lips
[Lipsia, Leipzig] in Duitschland, in de handen
der fouekert of hunner lasthebbers. Ben ingelaschte
liat. brief zegt: apud factoree fugarorum velaliorum
mereatorum. Bekenk. v. Brab. reg. 137 (^ 89 (1 apr.
1518).
F0CK8 (Vocks), zn. Von, fr. renard. Het ge-
bruik der harde medeklinkers in onze landstreken
in de oudste tijden onzer geschiedenis, zou door
tal van voorbeelden gestaafd kunnen worden, en
het nog in de \A^^, 15de en .16de eeuw levend
sebruik in locie dictie der harde lip- en keelletters»
benevens het o. a. Diestersche okt voor os verdient,
o. e. , de aandacht der philologen te vestigen , in de
plaatsnamen Foxenberoh en Foxborre. |] Bi
Foxborre. Bruae godeh. B 681 f* 72 v*», öaw-
horen, 1393. Op een v.elt dat men heet Foxen-
beroh. Tb. H 311, III f* 12. Oêselt, 14de eeuw.
Meyse: tOphem, opte Moersickercoutere , in een
velt geh. den Voxenberch. Ib. b 219, Meisse,
1469. In de prochie van Ossele tot Foxenborch.
Ib. H 290, f> 154, omtr. 1550.
FOLIE (Foille), zn. Een breed ewaard, fr. épêe
large. Kil. Folie, breed tweerd, tpatha. || Wie
op iemanden trock eenighe poignaerden, handaxen,
foillen oft eenighe andere verboden wapenen , . .
Landdi. v. Grimbergen, 1276/1556, a 22.
FOLIOBOECK, zn. Topographiech kaartboek
eener gemeente, fr. registre ou liore terriër d'une
eommmne. d'Hoop, Ine. Fl.-or. 38, 110, 116, 133.
FOL-RENCHIER, zn o. Het terschil tusttchen
den prije der eertte openbare verkooping . van een
goed , en dien eener tweede verkooping , ten lante van
den onmachtigen eereten kooper, it. la difference
entre Ie prix de la première vente publique d*un
bien et celui d*une r even te , è charge de VacquSreur
iuêolvable. || Zooverre t'zelve goet by de voors.
tweede erfvenesse min vercocht waere, zoo wert
by den eersten cooper betaelt t'fol-renchier van al
zooveele alst min ghegolden sal hebben. O v.
Broêkbmrg, ix . 15. Waert dat den Inetsten verhoogor
insolvent ware ofte in gebreke te furnieren de pen-
ninghen "van den coop, hy sal ghehonden s^n te
betalen het fol renchier van al soovelo als t'goet
min gelden sal dan het op hom ghebleven was. C.
»t(»d Iperen, IT, 87.
FONSIERHEER. Zie lanthbkb.
FONSIERRENTE. Zie bsvts.
FONTANELLEN, zn. mv. Het plakkaat van
23 jan. 1779, a. 13, JPL v VI. XI, 962, verbiedt
de touwen o. a. aan de fontanellen van het aas
vast te moeren. Zie BEBCHOBiPALBiri
FONTEINPOT (Fonteinepot) , zn. Waierhm^
fr. pot d eau, aiguibre, || Casin van Baohten, . . een
ampulle en een fonteinepot yan scepene capelle
vermaect te hebbene, eii vergoud metter stede
wapenen. Tpriana, I, 168 (1445). Degrootefrauden
en abuusen die men daghelicxs oorboort int maeekea
eii wercken van den coper eü van den latoene,
twelcke men dagheliox vergïilt en verzelvert, ghe-
lijck schaelen, croeaen, fonteynpotten. PI, v. VI, 8
mei 1515, Tnl. I, 595.
FORE (Feur, Fuere), zn. m. Prije^ meirktpr^^
verordende pr^e, fr. prix, taux, eomrs , prix eourmU
du marchS ou prix réglementenre. La Gnme Fenr.
II Dat niemene visoh en vercope boven den fennre.
Dx Paüw, Vgb. 11 (1337). Die [L dat] niemen
voghele no wildbraed en vercoope boven den faere.
81 (1360). Waerd dat iemen dade [nl. wijn rer-
kocht boven den wettelijk gestelden prQs], men
soude hem also vele wijns doen gheven beneden
fuere als zijs ghegheven hadden boven fhere. 91
(1365). Eenen bode van Ghend, die een placeaet
braohte van schepenen van den knere, dat men
alle graen, hart en mour, stellen zonde np den
ouden feur, achtervolghende hnerlieder placcaten. —
Dat men achtervolghen en onderhouden sonde haere
voorghaende placcaten , mencioen makende van den
feur van den grane Stadsrek. Ninove, 1480. Ben
placeaet dat men tghelt zoude honden np den lesten
feur. Ib. rek. 1482. Zie Gailliard büBB.
FOREIN (Forijn, Foreyn, Forain), zn. Jüe per-
ioon vreemd zijnde aan een grondgebied, fr. toute
pereonne étrangère è un terriioire. \\ Oft enieh forijn,
die strijt begonne op eenen portere, eii hem ijmant
van onsen porteren helpe, weder hij des forijns maech
waere oft nijt en were, hij zonde ghelden xmerok...
Weere dat enich foreijn, die versocht weere vrlj-
heit te ontfangen en die wederzede en n^t ootlaen
en wonde, efi nae desen wederseggeA suloken foreyn
enich portere helpe , der porter zoude gelden x marck.
K. V. 8t.- Truiden 1366, a. 70. OSt geviele dat
vromde lude van buijten onser stat van Senttroden,
bynnen derselver onser stat off vr^heit, maecht off
wijff, teghen hoyren wille, nemen, eweeh vneren,
leyden off vercrechtegen wouden, mit wille en
fortssen , al roepende eü al crijtende , off dat die
foreyne yn onser stat eö vrijheit eynigen onser porter
efi ondersete onser stat dreyghden , . . dat sij die
me^dedige foreyne , . . terstont na soelen rooegen
volgen,.. K. v. 10 juni 1417, a. 21. De ken-
nessen , . . ghepasseert voor de Wetten der atede van
Ghendt tusschen poorters ofte förainen, . . zyn eü
blyven altyts ezecutoire. C. v. Gent, i,.]8. Poorter
en es niet ghehonden . . . zeker te moeten stellen ,
niet moer jeghens poortere dan forain^n. nr, 15.
Een forain, of vremde persoon gheen poorter
wesende, iemand betreckende.., is ghehonden borghe
te stellen. O. v. Kortrijk, x, 5. It. C. v. Veurue^
XXX, 8, en patsim.
FOREIT. Zie ïbbit.
PORET, zn o. 1) Fret, soort van wezel, fr.
furet. Kil. Foret, furet, fret, oMwrro. )| Wat den
Poft,
Poft.
4£^
leen» volgbt... De netten, foretten, gaeme en
andere inatrumenten dienende om wild of om yis-
■chen té yanghen. C katt. Iperen, a. 22 1. Dat
elckermalc wUtbraet te Brueesel ter merct bringen
mach londer mesdoen jegen den heere oft jegen
de Btadt. En vonde, men yemant op tshertogen
warande rydende oft gaende met getouwen oft met
foretteu, oft met panden, bujten den gemeynen
paden oft beerstraten, datten die warandehuedere
roochte calengieren. K, v. Brutiel v. 1486, a. 106.
Soo wie eenigbe basen oft oonynen sal vangben...
met foretten, in onse yrye wouden, bosscben, wa-
randen oft bunne duwieren by nacbte, sal mis-
beuren yeerticb ceurrealen yoor elcken base oft
oonyn. — Wel zullen onse yasallen deselye mogben
Tangben met gaeren en foretten in bunne eygben
beerlicbeden. jP/. o. VI. 81 aug. 1613, a 43, 44,
II, 400. Soo wat manne, die oonynen yangbt metten
forette, oft mit gaeren, oft scbiet met bogben, oft
▼angbt anderssints op onse waranden in Brabant,
by daegbe, die yerbeurt tsesticb oude royalen, oft
beyde syn oogen, sonder yerdracb. Ende jboo wat
man oonynen yangbt op onse waranden by nacbte,
die staet tot onsen wille. Eekenk. o. Brab, reg. 137
P. a02. Ord, Wartmiméetter 1515, Eeokten^ a. 3.
2) Set nety waarvan men wich bedient om ie forel'
teerenf fir. Ie fiUt dont on ee eert pour fureter, || Wat
goet de meerseniers mogen yercoopen . . : maillien
om te Bcborteleren(?), foretien yan alle soorten.
Froeee meertenieri § etneden, 1699. — Deze bet.
■cbynt bet w. ook wel te bebben in ons eerste
citaat, tuBscben petten" èn „gaeme* \
FORETTEEREN, ow. JaeM maken op konijnen
mei het firet, fr. ehateer aux lapine avéc Ie f wet,
II Yoertmeer, zo kenden zi datté en wysden dat
de warande, de jaebt, tforetteren, tpartriseren en
finetteren (nc) en wiltbant yan den eigbendome
▼an Fuderse beboert ons beiden toe. Oork, v, 19
juni 1295. Dat niemant en jaghe, rottere, ofteforet-
tece op basen, oonynen nocb reygberen, zwanen,
puitoiren, patricen, ofte diergelyoke en yangbe,
scbiete oft stricke met eenigbe ingien , op de boete
yan x lib. dk Pb. en Bb. XXIII. Beveren, Vgb.
79 (1526). Dat bi en sjjn erye na bem emmermeer
Mjn goet, dat bi beeft tot Scbarenbeke liggende,
moegen beyriën en een warande dairop maken,
dairop te foretteren en conineren, te doen coni-
neren en foretteren , . . en dat wij en onse nacome-
lingen dairop moegen doin foretteren en conineren
tonaer beboef , wanneer ons des gelust. Vod. Mus.
Y, 316. Oork. e. bertogin Joanna, 1391.
FOBFEIT, sn. o. Misdaad s yandaar degeldboeU
door eene miÊdaad beloopen^ fr. mifait, forfait; de
lè ramende pecuniaire encourue pour un forfait,
II Yan airebande boete, forfeite en misdade boyen
yiye scellingbe, syn si groet, syn si cleine, die be-
boiren ter manne yonnissen ofte ter scepenen, . .
daer sal io, Pbilipe, en mgn nacomelingbe sljn
iouldecb af te befl«ne en te bebbene de tue deel.
Oork» e. 19 juni 1295. Die jonxste broeder sal al
die renten en de iorfeiten deilen met zijnen brueder,
balf en balf. Treeht v, Ucde, 106.
FORFEITMEESTEBS (Foriaictroeesters), zn.
my. Onderxoekere naar eekere bepaalde misdreven,
fr. informateurt de certiMU délitt d^emdnie. || Nae
de renoyatie yan de magistraet, soe committeren
borgemeesters en geswoorens, uyt den baren, twee
meskeurmeesters en twee forfaictmeesters. — Het
officie yan forfaictmeesters bestaet in 'tondersoeck
en beleggen \nL aanklagen] yan informatien U>t
latte Tan degeene die met yuyle, injurieuse en I
smadige woorden yemant bebben bejegent, die met
sweeren en yloecken den name Godt misbruycken»
die malkanderen met yuysten slaen, met yoeten
stoeten en diergelycke, ofte die, yersien synde
yan eenigen stock oft ander geweer , een ander uyt
den huysen dagen, sonder hetselye geweer te ge-
bruycken. C. ü. Maoitricht t Beceesen o. 1665, xi,
14, 16 (Do fr. tekst zegt informaiewrs).
FORJE, zn. Smidse, smederij, it. forge. jj l>at
niemen forje ba uden en macb , . . bine gheye
ten jproflte yan den ambacbte eene maerc selyera.
PB Pauw, Vgb. 33 (1338), Van den selversmeden.
FOKME. Zie tobub
FORMEEL, zn. Bouwwerk. Yolgens Raymaekers
zou dit w. de bet. bebben yan „ooiMfvr^*', u^lving^
boogronding,' Il est irès-probable, zegt by, qn'on
travaillait a la méme époque aux bas^cótés du ohtfur,
dont on doU awiir eonstruit alors les voussures,
pui^gu'il en est fait mention dans les Hor e* aux
eomptes: \\ Item, een balf bonderd twee scellingbe
nagelen totten formelen, y plecken. Item,* 300
nagelen totten lesten formele, yan een groot elc stuc ,
yiii pi. Item, die bussen, die int welfsel staen, elc
stuc iiii lib. Item, eenen bant omme den groeten
slotsteen , met enen oog eü eenen angelmet daken ,
Piaken?] 16 boddrag. St.-Sulpice, I, 43, Kerk-
rek, V. 1445. It. 65, 66. Zie bij Yerdam ïobkbiIi.
Het w. komt ook yerscheidene maal yoor in Yab
EvEir, Louvain\mon. 58, 71, 176, 179, 184, docb
de uitg. zag er bet w. modèle in; wy bebben bet
boek niet aan do band.
FORMEEL, bn. In behoorlijken vorm, fr. en due
ferme, jj Alle gronden yan erfven, buysen en rentep
besetb op deselye, . . syn gbereputeert en («te) gbedee-
ligb als baeye, ad ist soo dat danof formele onterf-
ienissn en erffonisse gesclüet. Q. v. iSüin^tf«,xx, 4.
FORNICATIE, zn. VUessehelijke tonde, h.for-
nieation, pêehS de la chair, \\ Fomicatie is te
bebben te doen met wyfs , buyten banne yan buwe-
lijcke, hetsy met concubinen, met weduwen, met
licbte wijfs. Wielant, Orim. o. 92. Al sterft een
wijf bastaerde, eü si beeft kind in bastaerdien
foumicacien, haer leen comt baren kinde. Belg,
mus, I, 51.
FORSSETTEN, zn. my. Eene ons onbekende
stof, fr. une Moffe qui nous estinoonnue. \\ Fusteyns,
een baele, daerinne begrepen den riddertbol, 8 penn. ■
— Forssetten, breet oft smal, Atrecbt, Ryssels,
Yalencyns, Doomicx,' Amiens, Betbuynen, St-Pol
en daeromtrent, naer die grootte yan eender baelen
fusteyns ... 8 penn. Brab. tol v, 1567.
F0RTERE8SE (Fortresse), zn y. Vesting, sterkte,
fr. forteresse. || Alle leenen yersteryen in de recbte
linie yan de ouders op den sone; eü daer meer
Bonen syn, soe yolgbt den oudtsten sone de beer-
lyobey t mette stercke fortresse , oollatien eü gbiften
yan offitien, eü tyoorder bedryff yan de beerlyc-
beyt. C, leenhof Mechelen, iii, 1. Kasteel, for-
tresse of buysen yan defenoien, bobbende optrec-
kende bruggben , staende op leenen (met de artillerie,
bamasob, pijoken, stocken, bogen, buspoeder en
andere weere ofte munitie daerbinnen wesende)
yolgben, in materie yan successien, den leene en
leenbouder. C. o. Kortrijk, xv, 19. It. a. 20.
F0RT8E, zn. y. Geweld, gewelddadigheid, fr.
violenee, acte de violenee, || Wie eenige fortse oft
merckelijckon oyerlast dede tegens ieraanden, bet
waere yan oploope , buyssoeckingen oft dieigelijcken,
die sal by dage yerbeuren . . . derticb realen. C, o.
Biest, Keuren e. vechten t enz. ». 11.
FOJÊ&TSEXJJCKi byir. M^ gevf^f fr. avp^
m
t^ott.
PRA.
violence, || Die Trinden [nl. de ifnageD] die niet en
Achterrolgen 'tontscaeck fortselijck gedaen van hueren
dochtere, oft nichte, zyn te puniërene bij banne,
aU suspect van dijen ontacaecke. Wiblakt, Crim.
c. 96.
FOBTSELINQË, bw. Met geweld, fr. avee violenoe.
II Zoe wije eenigfaen dieffoftdiefegge bevindt metten
goede oft gelde dat hj hem gestolen, afgesneden
oft ontdragen heeft , . . fortselinghe en met gewelde
wel weder afnemen en aenreerden. C, v, Antw.
1545, I, %3.
FOKTSLBR (Forcier), «n. KUl, koêt, koffer,
fr. écrin, coffre, catsette, coffret. La Carne For-
chier, forcier. || Forcieren van boute, eeneu
groeten corf oft mande, y gro. Yi. — Foroieren
▼an leedere, j. corf, v gr. IFalertol 1550. For-
cieren yan leedere, een mande oft vat, geëstimoert
op TIJ Ib. SehtUting 1551. Dat [alle de sloetmakers,
die sloete maken, en?] alle de slote, die men
binnen Ghent brinct te coepe, dat die sijn vulghe-
■telt*[«^. ganscli afgewerkt] beede yan fortsieren,
yan scrinen en van alrande sloten, wanen dat
men se brinct, up de mesdaet yan iii lib., en de
sloete yerbuert die niet yulghestelt en waren, de
Pauw, Vgb. 20 (1338) en 81. — Wy moeten echter
bekennen dat ons ■ én de bet. zelve én dit laatste
citaat niet klaar voorkomen.
FORTUNE (Fortuyn), «n. v. 1) ToetxU, geluk,
Jcant, fr. haeard, chance. \\ Al dit verstaet hem van
dobbêlspele, quaertspele, en alle andere quade
spelen, die puor in fortune liggen; en oock van
dengheenen die zom liggen in fortunen en zom in
industrie, gelijck als ferkeertspel of tafelspel en
diergheiycke , want die twee manieren van spelen
verboden zijn, niet omdat het spel in hem selven
quaet is, maer om het quaet datter uljt compt,
mits dat de fortune bottel ijck commende , somroighe
menschen seer ongeregelt zijn. Wielakt, Crim.
o. 128.
2) Ongelukkig voorval, tempeest op zee, verliezen
in den oorlog, enz. fr. accident, iempéte sur mer,
perteê dam la guerre, etc. || Inghevalle onder wcghe
eenighe fortune ofte ongheluok op de peerden ofte
waeghen qiiaeme, daerdeure den voerman niet en
conste voortryden eiï bevrechten de ghelaeden coop-
manschap, wert snlcken voerman ghehouden daete-
lyck een andere waeghen ofte peerden te beschicken
tsynen coete. Bbubst, I, 488 (1680). Wy zouden
noch andre schepen van oorloghe van den viant
ghecreghen hebben, maer, by fortune, de brant
quam in de ammunitie van eene van onse galleyen.
^lÖT, Ckron. 651. Dat niemandt en sal gheen gheldt
op schipsbodem , . . moghen heesschen , by hem
celven oft yemande anders , . . tenwaere dat deselve
schipper by fortune van der zee ofte van den viau-
den in ghebreke viel e buten stands, daer hy gheen
goet oirboirlicken gheventen en conde. P/. v. VI,
29 jan. 1549, a. 19, I, 368. Oft ghebuerde dat
eenigh schipper voor oft aleer hij tsijnder gherechter
ontladijnghe gheoommen ware, by fortune benaut
worde tot eenighen plaetseü an t« legghene , . . Ib.
Zeerechten, 19 juli 1551, a. 15. blz. 388. Men
gheeft oock gheen represaillien . . . jegens ambassa-
duers, noch . . , noch ooc jegens coopluijden oft
hnere dienaers, die by fortune oft groote tempeeste
▼an der zee fortselijck bedwongen z'yn aen 't landt
te commene. Wikiavt. crim. c. 98. Als de vassal bi
fortuynen van oorlogen verliest z^jne baguen, peerden
en hamaach, hy en heeft gheen actie teghens zijnen
leenheere, noch oock teghens den grave oft andere
Overheren, omme die weder te recouvrerene , want
alle fortuijne staet te zijnen laste en aventuere.
WiELAKT, Leenrecht, 123. Als iemant voor sche-
penen deser stadt eeuige cheynsen, renten <^
schulden transporteert, met gnelofte van waer-
Bchap, Bulcken transportant en sijne erfgenamen
zyn gehouden te voldoen 't gebreck, peryckel en
fortune, *t welck naer *t selve transport daeraen
bevonden wort. C. e. Srutsd, 1606, a. 204; Cliria-
tgn defectum, periculum ae/ortunam.
FOTTËKIJ, zn. Zou hier misschien Frette-
rye, Furetterye of Foretterye moeten ge-
lezen worden?: J| Behoort ten selven leene de vrye
partryserye, haserye, fotterye, vry yisscheryen en
vogelderyen binnen de prochie van Drongene. ]>K
Pb. en Bb. I. Drongen, 30 (1654).
FBA£I (Fraey, Fraeij), bn. Welvarend, gezond,
fr. bien portani, en bonné santé. Kil. Fr aey en
ghesondt, ineolumiÊ, tonus, salvus. || X>an [nl.
de echtgenooten mogen,] gheen kinderen hebbende,
alleenelic by ravestissemente elcanderen bedeoden
[nl. begiftigen], beede wesende fraey en ghenoeeh
van ghelijcke oudde. C. v. Veurne, IT, 11. Hij
gevoeldo hem qualic daer hij te waghen zat om
naer zijn logist te rijden, en was zeer haestieh
bestaen, als deen huere fraeij en dander huera
zieci£ en dopt. Ber. tijden, lY, 157.
FBAYËËL. Zie vbibel.
FKANCLJN (Franchyn, Fronohyn, Fnns'uu,
Fronsijn), m. Perkament ^{t.parchemin. Kil. Fran*
sijn. II Van fronchine en zeehelwasse [var* fran-
sijn].. Mek. Oent 1.S36, I, 82. Witte leder en
fronsijn , dat mjsn hierbinnen tliouwt. j>b Ylamivck,
Ace. 30 (1394). Van den gheploetten of bloeten
scapeneuvellen , daeraf men hierbinnen fronsijn ofte-
wit leder maect. 31. Franchijn: corf oft ij Icisten,
vi gro.; j mande, v gro. Waiertol 1550. Zal den
voors. secretaris . . . van iederen erfbrief ofte rente-
brief , . . genieten eeuen gulden , . . daerinne gerekent
het franchyn. O. F. B. autr. 31 oot. 1715, xiiii
16. Item, noch een boeck ghebonden tusschen die
breyderen, op fransijn ghescreven. — Noch een
cleyn boxken in francyne ghescreven. — Inv. v. d.
Mulst 1489. — Ook een paar keeren: (perkament,
als zn. en bn.)
FHANCIJNËN, bn. Van francijn of perkament
gemaakt, fr. de parchemin, || Noch een francijnen
ghescróveu boxken. — f^n francijnen boeck. Inv.
V, d. HuUt 1489.
FHANCK, TBANCE, zn. m. 1) Sene Franseke
gouden munt , fr. mottnaie d'or frangaise. Zij werd
eerst geslagen door koning Jan in 1860, en ver-
beeldde hem in volle wapenrusting te paard; men
hiet ze franc, naar het begin van het randschrift
Francorum rex, en franc oL ckeval; men sloeg ook
francs d pied, op welke munt de koning tevens
in volle waijenrusting , doch te voet verbeeld was.
Zie La Curue, en Littré. || Weerde der ghuldenre
en silvere penninge , . . een Vrancrijx Franc vore
drie efi vijftich grote Y leems. Ord. v. hertogin Joamna
V. Brab. 15 juli 1393, J. F. Willems, Mengelingen,
342. Den ouden Yrancxkerijcsche Francke, a piet
oft a cheval, v st. vj. d. gr. =: xxij st. Muntwaarde
in Brab. 1436. Welke crune \nl. het dak eener
kapel] coste te dockene, van der roede, zviij frano-
ken. DE Ylahinck, Straten lY, 164, Staderék.'
1402.
2) Zilveren penning, fr. monnaie d^argeni. In
't jaar 1575 (?) liet Hendrik III den zilveren frank
slaan, ter waarde van 20 st., touruois of pariais,
£r. en 1576(0 Ie roi Senri UI fit frmpper Ie
fromeo d'argent^ è la valeur de 20 sous <e«ns9tf
FRE.
FRE.
429
{lAilri), II Sullen de advocaten en proonreuiiB hen
wachten in [hunne schriftueren] te atellene groote
preBumptien , redyten, repetitien , . . op de pene
▼an eenen yrancke. C, v. Santhoven t Stijl 1557,
a. 339. Van elcke calengieringhe moet den calen-
gierder betalen een Vrank oft Tier (?) stuyvers
Brabandts daervoor. C. v. Catferleey xv, 16.
FEANCK (Francq), b^w. Volle maai, fr. bonne
mesure, hien rempli (Bembry). || Van ieder sack
ooome, meel ofte boucheyt [nl. boeckweit], yan
■es harot francqa, Meenenache mate, xi bc. par.
BsHBBT I, 492 (1680).
FEANCI8CU8. Zie stuiysb.
FKANCKAERT (Francart), zn. m. Oraanmaai,
fr. meture de grain. De £o Frankart, Ipersche
graanmate van 15Vt liters. Twee frankart maken
een Bpint, en Tier spint den Iperschen zak Tan
126 liters. || Terre arabUet . . , valent annuaiim ad
eentam xvj rat. 1 francart tiliginit. Van Lokeben,
St'Pierre, 408 nr 896 (1281). £n en zal do mue-
leniere niet meer moghen nemen dan onderhalf
pondt melis Tan elcken franckaerde, en niet meer,
op de boete Tan dry ponden pansis. C. v. Iperen,
katt, a. 126. Twee brooden, elck Tan een halif
franckaert coorens, Cortr^ksche mate. de Pb. bk
Bb. XII. Zulte, 11 (1551). 1 quartier Ysschersch
[«{. Tan OTerijssche, fr. Itque\ is 2 francquaerts
aldaer. I francquaert Ysschersse is Vs quartier
aldaer; zoodat 72 francquaerts Ysschersch maken
6 molenTaten aldaer, en tot Brussel 2 zisteren. C,
ü. BruMtel, Oraanmaten,
FHANCK-A£RTSCHI£KS, zn.mT. rr^schuitert,
fr. franet-arehert. Soort Tan krijgslieden in Frank-
rgky ingesteld door Karel vii in 1448; waaroTer
nader bij La Cume, VI, 301. jj üp den Tgen dach
Tan onghste anno Ixxix Teighaderde de hertoghe
MaximUiaen . met al zienre armee , . . OTer een
syde, en omtrent xTiyc ghelalTen Fransoeysen en
xym francaertchiers , oTer d'andere, up een Telt
te Kersciegs [nl, Quierzy] by Blangy, . . £n daer
blcTen . . . omtrent xiüm Fransoeysen eü franckaert-
chiers en mannen Tan wapenen. Scuatsb, Ccllaeie,
489.
FRANSOOS (Franchoeys, Fran9oi8, Franchoijs),
zn. 1) Naam yan het Tolk. Frantehman , Frantehe, fr.
{nom du peuple), Frangais. \\ Dat ick . .. Temueght
en betaelt ben Tan alzulcken dyenste als ick met-
ten Toirs. gesellen Tcrdient hebbe Tore de stadt yan
Dyest in der reysen onss. genedichs heeren tsher-
togen . . . Tan Oesterryck en Tan Brabant tegen de
Franchoeyse in den zomer lestleden. Stadsarch,
Dieti, Formulier 15de £, QuUancia v. Soudenieren.
2) Naam der taal. Fransch, fr. francais, languê
fran^ite. \\ Dat zij [nl. de koningin t. Engeland] ,
als een ander Sapho, een groot iugien eü Terstant
zonde hebben, connende Latijn, Franchoys, Ita*
liaens, Spaens, Inghels, wel vijf of zesrande talen.
Ber, tijden, III, 126. Het schynt dat men se
[nl. de keizerlijke constitutie] soude moghen decla-
reren by nieuwe ordonnancie, als de memorie Tan
adTertisaement in Fran^ois dien aengaende is by
den stadhouder gecommuniceert geweest. C. leenhof
V, Brah, a. 20, Christyn OcUUee.
FREDERICUS. Zie güldek.
FRBIT (Freyt, Fryt, Fereiten, Foreiten), zn.
Steenmuur, tchoormuwi tteene» beer tegen eenen
muur f om dien ie ondertiewten , fr. cotUre-fori,
oonire^bouiant, || De barmen Tan der stede, binnen
den ringmueren, behooren wyt te zine bin den-
zeWen mneren xx Toeten Try; te wetene t Toeten
de freyten, daer freyten zyn, en xt Toeten buten
freyten ter Btede waert in. En daer gheeno freyten
en zyn, xx Toeten binnen mueren, OTer elcke zijde
een man ghewapent. O. v. AaUi, 398; item ix,
20. Lysbeth Ghysels geconsenteert tegen den ge-
sceurden muer, die gescapen waer te Tallen, tegen
denselTen te moegen doen maeken drie freyten,
elcken twee Toeten breet, om denselTen muer daer-
mede te moegen houden staende. Bijktarch. Bekenk.
nr. 294 blz. 35 (7 noT. 1527). Freyte ofte muer.
Ib. nr. 293 blz. 247. Als in eenen muer staen
freyten oft musiergaters , . . . dien muer is en blyft
gemeyne. O. v. Aniw, 1545, tui, 16. It. C, v,
Dtume 1612, a. 244; C, o. Loven, Servit, ii, 14.
Als iemant door den muer geanckert is, ofb daerin
fereyten heeft. O. e. Brut tel, Servit. a. 18, Christijn
columnat, fr. eonire'bouianit. üytstaende foreyten.
Mabtinbz, 145 (1664). — De werken aan den
torenbouw Tan St.-Sulpiciuskerk te Diest Tereisohten
ook freiten , doch zoo zeer als Tersiersels en kunst-
werk dan tot ondersteuning, en zullen gcTolgelyk
wel wat Terschillen Tan de boTen aangehaalde
„freiten'*: || Pp penuli. jan. anno xxxi,.. heeft meester
Hendrick Van Pëe, Tan Bruessele, geleTert deser
kercke het shiyten Tan Tj fryten aen den thoren,
de hoogde Tan ij^/, Toet . . . Noch heeft de Toors.
meester H. geleTert de fryten boTen de lysten , het
rechtslaen boTen tbasement, den Toet Toer xxxtj
stuTers, aen elcke fryte iij Toeton boghe, makende
te samen aen de TJ fryten xTiy Toeten, bathabkebs,
Si.-Sulpice, 23 (1531). Op ten Ty«n mey 1533 Ter-
dinght tegen den Toors. meesteren . . , xxxy Toeten
rechtstaens opte freyten Tan den thoren onder de
opperste lysten. ld. Kerkelijk Dieti ^ 128.
FKEMINEUR, fbebminbüb, FBREBMnrEUB,
FBEIMIKEUB, FBBMIHOOB, FBBHENüBB, TCrbaste-
ringen Tan Frère-mineur , minderbroeder. Eil. App,
Frer>mineur, minoriia, Frandteanut. \\ Ander
noumden broeder N. en broeder N., predikheeren,
met eenen fremeneur oft twee, die jeghen dhere-
tijcquen pleghen te predicken. Ber. tijden, I, 8,
en HüTTTBVS, Corpor, pcutim.
FRENIË, zn. Franje, fr. /range. Kil. Fr eng ie,
Frangie, Fronie, fimbria. \\ (sbiut en zeWer-
draet, frenyen, borduerweerck en meer andere soorten
Tan zyde snoeren. Fl. o. VI. 27 mei 1515, I, 694.
FREQUENTEERKN, bw. 1) Weder begaan,
andermaal, een tweede nfaal begaan (jdezelfde mie-
daad) , fr. récidiver , commeiire de nouveau Ie méme
méfait, || Die punicie Tan deser misdaet [nl. M'
geatut, Tan Tceroof of- ontdriJTing] indyen zy
gefrequenteert wordt, is capitael en wort gedaen.
nae recht, metten zweerde. V. d. Tat. 90 t^.
2) Van ambtenaren. Vertchijnen ter plaat t huntier
bediening, fr. (de foncfionnairet) comparaiire au lieu
de leurt fonciiont. || Dat de secretarissen wiens [L
wier] tour het sal wesen te compareren ten com-
ptoir-generael hun niet en zullen Termogen t^absen-
teren , . . • — Tenwaere in cas Tan sieckte ofte
andere wettige oorsaecke, om dewelcke het hun
onmogelyck soude wesen Tan te konnen compareren ;
in welcken geTalle dengenen niet kennende frequen-
teren zal gehouden zyn by tyde te adTorteren den
secretaris die hem Tolgen zal. O. F.'B. autr, 7 mei
1726, a. 10, 11, IV, 38.
FRET (Freyt, Fraict, Fret, Frait, Freet), zn.
m. Renie, interett, fr. rente, intéréi Kil. Fret,
Frette, utura, lucrum. \\ Scepenen en raed hebben
macht , omme den noot Tan der stede , Tan sculden
lof Tan ander fraiten, by raede Tan den goeden
lieden Tan der meentucht, te ordineme pointingho
iof andere maniere Tan coUoiten [ste] , ten minsten
54
m
ERË.
^ftÓ.
griere en ten meesten pioflte van der stede, omme
te gheldene hare sculden en hare fraiten. JT. e.
Brugge, 4 nov. 1804 B, § 17, I, 315. — Freit
of Financie, Freit of gewin, Freit of
crois. II Alsoe onse wel geminde, die burge-
meesters, scepeiien, raet en rentmeesters onser
stadt van Antwerpen, tonsen emstigen versoucke,
geconsenteert en geaccordeert hebben te vercoopene
op henluyden en tlichaem der Toirs. stadt, totter
somme yan 2000 phs gulden erffelicke rente sjaers . . .
om die penningen comende ran derseWer Tercoopinge
besteet én geëmployeert te wordene in onse noot-
sakelijcke anairen, bezunders om ons te ontlastene
Tan zekere sommen yan penningen loop hebbende
op freyt en flnancie. Bêkenk. e. Brab. reg. 138
P 258 T<* 30 nov. 1586. Les cAoses desiusditet
eonsidéreéSf mesmement quê ledü Jaspar naui a
prétentement pretlé certaine honne somme de deniers ^
p<mr oonverlir et employer en nos urgens et très-
nfeessaires affaires ^ sans en prendre amcun fret
OU finance. Ibidem. Want eenighe cooplieden,
hanterende en frequenterende onse landen, postpo-
nerende haerlieder eere en salicheyt, hemlieden
Terroorderen , om haerlieder ghierigheijt teyoedene,
te doen alleenlicken coopmanschap' met ghelde,
gheyende tselye op ghewin en ezoessyf fraiet, zonder
ondersoheet ofte distinctie te maeken tnsschen
interrest (twelcke den goeden coopman gheoorloft
en toeghelaeten es nae tghewin dat hj in de
redelicheyt zoude moghen doen) eü wouckerie,
allen kersten menïchen yerboden , . . Dat gheen
cooplieden hanterende en yerkeerende in onsen
landen niet en zullen mogen geyen ghelt, fraict
ofte ghewin hoogher dan den penningh twaelye op
hondert yoor een jaer efi daeronder, nae tghewin
dat sy waerschynlicken zouden mogen doen em-
ployerende tselye ghelt in coopmanschap. PI. v,
TL 4 oct. 1540, a. 5, I, 771 (Zie fenitince).
Bat de borsse yan derselyer fortificatien groote,
merokelycke en excessiye sommen yan penningen,
al meest by financiën en fireyt opgenomen zynde,
tachter en in gebreke was , . . Maer sonde men
daertoe behoeyen noch andere merckelycke groote
sommen yan penningen op flnancie en freyt op te
nemenen,.. Én omme tselye te doene, dat zy
noch by flnantien en freyt opnemen souden, tot
minster schade en quetsingen, alle alsulcke sommen
yan penningen als zy dbiertoe behoeyen en hen
goetdancken soudo. Mebtekb en Tobfb, IY, 603
(1548). Dat oock diyersche renten syn yercocht
geweest opt nyeuw octroy, om fret te schouwene.
Ib. 507. Alsoe yoertyden die Staten ons lants yan
Brabant ons hadden geconsenteert de somme yan
f 150.000, en om de sel?e mitten frette daerop
geloopen te yindene , hadden . . . Bek. v. Brab. reg.
189 i9 46 (29 jan. 1543). De ontyang yan den
hooohsele yan den wyn, bier, maelassyse, yeede-
imposten, profyten yan den molen, huysen en
erre^ buyten tbargiehuys, yercochte renten en
oiok genomen op frait, enz. (Verder): Maer de
fortificatien waren nog schuldig, uit hoofde yan
gunningen opgenomen op intrest . . . (en nog yerder) :
e fortificatie is nog belast metten renten ; . . met
nog meer andere lasten loopende ter borssen ten
frette. Msbtbks en Tobfs, IY, 508, Bek. 1570,
Uitgaven. Dat . . . ons sonde ghelieyen den suppli-
anten by leeninghe te accorderen de somme yan
zy duysent guldenen, te betalen binnen ses jaren
bq ghelijcke portie, sonder eenich fraict oft interest ,
mids eni. PU v. Brab. 12 juni 1571, II, 283.
Dat sy daerop sullen moghen negooieren en pen-
ninghen op renten oft fraict lichten, tb. il mei
1592, II, 260. Want daer noch een groote somme
tachterstont , bij obligacien tAndweerpen upghelicht,
waeraf tfreet noch liep, ter causen yan de soldaten,
die de stadt upghenomen hadde ter bewaemesse
yan den inzetenen, in deerste foele, als men ghe»
broken hadde; welck freet of crois emmertoes up-
ghegheten hadde tproffijt dat den yoomoumden
stuyer inneghebrocht hadde , en bleef noch de stede
belast int yoomoumde ireet efi tprincipael yan
dien... Ber. tijden, IY, 85. Mits dat die Fockers
tAndtweerpen niet langher tfreet prolonghieren en
wilden. Ib. 252, en passim. Zie A. Hxkkb,
Charles Y en Belg., Y, 828, 329, en eene rek.
aldaar in de fr. taal, waar de intrest yan geld.
frait et actente genoemd wordt.
FRIËEL (Fryeel, Frayeel), zn. m. Korf of
mand gevlochten van biezen , fïr. eahtss. B£aigne d'Amis
F r ee 1 u m [fraellum ?] , Jiseina, panier de jonc, cabcts;
ol. fraiauSf frayel. \\ Fraeüus ficuum sive race-
morum, duos denarios. Tol ie Domme 1252. Een
frayeel yighen, ij d. diet bringht en diet coopt; en
diesghelike yan den rosinen. Lat. tekst: FrageUus
fie [wNfii] magnus ij d. et parvus , i <{., qui affert
et qui emii; similiter dê raoemis. Tol te Brugge,
Mei 1252. Yan eenen fryeele vygen, rosynen en
daden. Tol te Brussel 1541.
FRIÊLINEN (Froyelen), bn. Van biezen ge-
vlochten t fr. de joncs. \\ Van fryelinen matten [var.
froyelen) in scepenen camere, xj lib. Bek, v. Oent,
211 (1337).
FRIS ARDEN, zn. my. Baeyen, frisarden, car-
seyen, drogetten. Tol^ op 't Sas. 2 jan. 1741, JPl.
v. VL IX, 672.
FRISCH, bn. 1) Van personen. Van een schoon
voorkomen, fr. cTtm bel extérieur. Kil. Fris oh,
Versch, omaf.uSy puleher. \\ Insgelijcz in materie
yan diefte, het es yan yerre inditien dat de gesus-
pecteerdo een moordenaer es, oft dat hy arm es,
en dat hij gheme frisch en moeij gaet. Wiblutt,
Grim, c. 35.
'2) Yan zaken. Prachtig, heerlijk, fr. magnifique.
II En was den danc [nl. de prQs yan het steekspel]
ghegheyen swondaechs nayens up de bane Diederyo
Gheerbode, een guldin rino met eenen myraude,
en was een frissche feeste, want zy noyt mite te
baten hadden yan de stede (?). Ol. y. Dixicitdb,
6, 103.
FRISSCHELIJCK, bn. Prachtig, UUstert^k?,
fr. magnifiquement , splendidetnentf . . || Was myn
yrauwe de buerohgrafneide meest tupetel yan der
feeste, en quam by eenre feeste die ghehonden
was upt Scoehuus, de feeste yan den quaet bdeet , en
myn yrauwe was daer, en deide al uut haer zelyen
bringhen eenen paeu, en daer zo yu weerden myn
heere de burchgraye en myn yrauwe, eii meest
alle de ghezellen ter eere yan den pawe, en was
de feeste yan den joustemente ghehonden up den
grawen [grayen Steen?] steen harde frisschelike yan
yrauwen en yan joncyrauwen. Ol. t. Dixhttdb, 101.
FRITSIERBëCKEN, zn. Braadpan, fr. voêle
d firire. Verdam Friten, roosten, braden, bakken.
II Due pelves dicte fritsierbeckene. Inv. Seüders 1389.
FROYEELEN. Zie fbiëelbk.
FROCE (Froè), zn. m. B!en bovenkleed van mans
en vrouwen, als beste t feeste of staOekleeds och
oshMs' en gildekleeding , en wapenrok, fr. vêtement,
habit OU robe de dessus, d'hommes ei de femmes, Ie
meiüeur habit, habit dtfite ou de cérémonies amssi
cosiume de fonctionnaires ou d^ employés et de gildes,
umforme, enfin, ootte daarmee. Éil. F rook, vetus
^
FRO.
FÜI.
431
figmA. Suprema tuiU^ gal.f^roe» \\ AIb de voneide
bftlliu den von. Gatten l!omo6e gheraen hadde,
doe nam hi hem enen bokel, een EueH, een mise-
ricoxde, ghelt in sine bone, en sinen fïrock, en
dede linen wille. C, «. Atidmk* 2« d. 29 (omtr. 1800).
Dies aal de pachter jaerlycx hebben eenen froo Tan
Pieten cleedinghen [Deze Fieter van der Muelen
verhuurde nl. aan xekeren Jan yan der Soueren E^n
Qotd ten Steêne, 18 bunder groot], db Pb. bk Bb.
y. Lemher^f 6 (1403). En deen yan den pachters
aal jaerlicz hebben eenen f roe van den aaiaoene,
en dander mach eenen doen maken van denaelven
teekene up aijna aellefa coet. db Pr. bn Bb. IX.
JSêJeey 6 (1405). Item ghayen aij van vj frooken van
Onaer Vrouwen cledingen van Domike , daeraf dat
de Courtrosjn adde enen, beede de bailluwe elo
enen, Wouter Pieters, doe acouthete van Brucghe
enen, Boudin Maikin enen, en Pieter Yan der
Mersch enen; van eiken frocke zliz gr., dat comt
alle vj de frocke zliz lib. Reken. e. Oeut, 1836.
In den aoroere, up feeatelike daghen, die vrouwen
droughen froz, dat men heet quenen, voren met
amauae ofte met peerljne onoppen ghecnopt toter
eerden toe. Jak y. Dixmüde , 254. De Ylaminghen
en de Prucenaers, midt-aeadera den Hollandera,
ghecreghen beth dan drie hondert atarke gheaellen
van den Normana, en men bant hemlieden handen
en voeten te gadere, en men dede hemlieden of
haer paruere froz , haer wapene en haer caproenen,
de paruere froz die waren zwart eii de luchte [nL
linkei9 mouw wyt [wit], de rechter raouwe die
waa roet. Jav t. Djxmude , 92. Item , betaelt van
de aoudeniera metten witten, gheluwe, blauwe,
griae en zwarte frocken -Hütttbns, Corpor. 118,
Siadsrek, p. Brugge o. 1300, fol. 56. Item, gaven
dontfanghera vju izc zcvj mannen uten weve-am>
baohte en die hem toebehooren, en uten allen
cleenen neeringhen, die gheen laken te frocken en
hadden, verjare, eiken xxx groete tomois. ld.
117, Bek. Mtad Gent, 1345. Iz zad blaeuwe Yper-
ache lakene ter Wet wapenfrozbouf . . . zzzv ellen
wit gheleits lakena omme benden te makeno up de
vora. wapenfroz. Gailliabo, Tabh anal, 94. Stadt-
rek. 1389/90.
FBOCKENAEBS (Frocquenaeren), zn. mv. De
gilden die eenen nfirock" van de eiad ontvingen^ fr.
hte gHdee qui reeevcUent un froo de la viüe. || De
gulde van den voetboge te Audenaerde had 16
gezworene achuttem, die men Frokkenaien noemde,
omdat zj jaerlyka van de atad een kleed of frok
kregen, waervoor zij ook zekere dienaten moeaten
doen, en zich alle zondagen oefenen. D. J. Yan
DBB Mebbbch, Belg. Mue. YI, 390. Hooftman,
deken, directeura en frocquenaeren, onder den
frocq en gulde der achole van Bhetorica. ld., ibid.
YII, 389. Zie bibutb.
FROCKLAKEN (Frodaken), zn. o. Met laken
om eenen „froeV^ van te maken, fr. U drap pour
un froe. || Sal de pachtre hebben van Janne [nl.
den eigenaar] elcz jaera een froclaken, en apach-
tera wijif aal hebben telken tween jaren viere ellen
lakena van aeatien groten delle. db Pb. bk Br. X.
MUnê, 5 (1391).
FROOM. Zie trooic.
FROTSEEREN (Froaaeren), ow. Stuk gaan,
breken, fr. te rompre, te catter, te hriter, || Yan
den werfmure onaer duinaea, daer hi ghefrosaeert
en te broken waa, wedelr te makene en den ateen-
bidaren. Mbbtbits, Staderek. 1324. Yan der clocken
in den torre van Onaer Yrouwen kerke, die men
heet de wercklocke, daeraf thoutwerc, daer zy in
hino veroudt waa en geficotseert, te verhanghene
en te vermakene. O-ébard, O^L-V. op 't Stadeeken,
32, Bek. 1398/1399.
FR0T8UER, zn. Kneuzing, kwetsing, fr. meur-
irieeure. || Alat alao ghevalt, dat eeneghe partien
of peraonen in hueren twiat blende alaghen, biet-
aueren en fintaueren ontfoen van huerer partie
adverae, zonder oepene oft apparente wonden,
daeraf die blende alaghen, bletaaeren en frotaueren
gbeneaen zyn bi bandouoken, watere of anderaina,
aleer de viaitatie gheaien wart by meeatera,.. C o.
Aaltt, 482, Orig, zlyi, a. 15.
FRUTAai£N,zn.mv. AüerUiJ^uU en vrnekiem,
fr. touie eorte deflruUe. || Die vierachare opt atadt-
huya waa rondtomme becleedt met root laken,
waerop die wapenen van die aeventhien landen
triumphanteiyok verciert met frutagien en gouwen
looveren in ordene ghehanghen waren. Houwabbt,
Somm. betekr. 120. — Die wapen van N. . . ali-
aamen omringht in groen festoenen, verciert met
gout, all ver, met frutagien en looveren: tnaaohen
beyde hinglien vercierde joyen. Ib. 121.
FRUWEEL (Ferweel), zn. Fluweel, Jklp, fr.
veloure. || Anno 1540, den zvi|j december, aoe deden
die van Ghendt hare nieuwe haby ten an , te weten
van Ghendta grau met een bande van firuweel, in
de plaetae van het atrop dat ay plechten te draeghen.
Belg. Mum. YIII, 412. Betaelt aen denaelven jonc-
heer Jan de aomme van iiij lib. gr., zoovele alae
hg betaelt heeft Mr. Jan de Smijtere , tot O-hendt,
voor den voorn, meeeter Luuc [nl, den kunstschil-
der Lucaa de Heere], in atede van den ferwelen
van den pourpoinote, die besproken waa denaelven
Mr. Luuc toegheleyt te werdene, int aoooort vani
tafereel b\) hem ghemaect voor de kercke en bij
appointemente in ghelde ghegheven. db Pb. bv
Br. XXYI. St.'F€mwde, 33 (Kerkrek. 1549—1586).
FRUWEELEN (Freweelen), bn. Van fluweel of
f^iipf fr. de veioure. || Yj caaulen [nl, kaauifela],
twee freweelen , een witten cameloten , . . Een root
freweelen autaercleet. Tpriana, YI, 275 (1578).
FUICK (Fuucke), zn. v. Fuik, vieehfiük, eteék-
net, een al nauwer en nauwer toeloopend vieeknei,
fr. natte, filet, rqfle. Kil. Fuycke j. vuyoke,-
exeipulut, 1642 attrape des poittans, \\ Ander ver-
claerden dit overcommen aldna, te weten: dat die
vyanden eerat mot cleender menichte overgheoom-
men zijnde, de onae dat wel ghewaer werden en
wisten; maer zg lieten ae vaat overcommen, mee-
nende dat z\j cleene van ghetale waren en veel te
cranck om jeghen hemlien te atane; en overghe*
commen zijnde, hemlien dan altemale cuuachen eü
vermoorden zouden, als in de fuucke oft piere ghe-
commen zijnde, als wederom niet te connen vliene
over de Maae tharen eeraten luste. Ber. tijden, lY,
266. Zoqdat de vijanden nu in de fuucke oft piere
ghecommen waren. 283.
FUISTE (Fuuste), zn. v. Chdei, soort van oor-
logtvaartuig , fr. gdtire, sorte de vaisteau de güerre,
I) Hier bleef oock verbrant een Fransaohe galleye
ofte fttuate. Piot, Ckron. 326. Ten aelven tyde
dede de groote commandeur prepareren diveraache
galleyen ofte fuiaten, metgadera zekere oromater-
ten. 518.
FUITE (Fuyte, fute), zn. UUvlueht, ^le ver-
tchooning, fr. tubterfuge. La Gume Fuitte; tub-
terfuge, ittue. \\ Dat men alle frauden, alle fiiyten
en alle malicien achuldich es of te legghene, diere
laet van den Yrije , . . in trecken mach omme de
aculd tontledene (nc), C. ttad Brugge, I, 384, Orig,
xxxiY a. 8 (1318). Wij renuntieren alle cavillatien,
432
FUR.
FUT.
alle exoeptien, alle loeshede efi boeshede, futen efi
&aten , en alle priyilegien. de Pottbb, Second eari,
80 (1369). Zie ook tütseldtgsk.
FULLIE (Fullye), zn. t. Waanchynlijk een
bederf Tan fbuillie, sie d. w. || An joncheer N.
de Bomme yan xxiiii lib. p. die hem gheordon-
neert waren bj mer Trauwen Tan Montmorenoy,..
te wetene: de xii lib. p. tejaers Toor tbewaren Tan
de bossohen tOdonoq en eecken plantsoen uut te
doene , daer die te dicke staen , . . en dander xii
p. p. tsjaers TOor tTermakeni Terheghenen en onder-
houden Tan de fullye en alle de linden TOor de
poorte np de mote, toruce, de Tergier en alle de
doorenhaghen. de Pb. en Bb. X. Backte, 25(1559).
PULMINATIE, zn. t. Van een proces. TJii'
ipraak, hekendmaking ^ afkondiging ^ it* pr<moncia'
Hony énondation^ pMieation, fidminaiion {d^un pro-
oèê). Een woord ontleend aan het kerkelijk of ka^
noniek recht. Maigne d' A. Fnltninaüo apotUAorum :
promtdgaüon , pubUcation d^une tentenee d'excommu'
nicaüon; fidminare: fidminery publier. || Yan der
appellation en die aoten te grosseren en te colla-
tioneren, sal het gericht hebben twelf stuTor, en
der scoltet syn appellatie-boek , te weten seTen
soillingen, en den secretaris Tj stuTor, behalTen
nochtans die fulminatie des process. C gr. Loon,
1, TUI, Ord. 1548, a. S5.
FUNERAEL, bn. Funerale gift. Vrome gift
aan de herhy ter gelegenheid eener hegretfeniaj fir.
lege pieux è Véglieey d Voceaeion d'une téptdlmre.
Maigne d'Amis Funeralia. || Elck hoir Tan
den testateur moet de twee deelen Tan zyne suc-
cessie- Try eü onbezwaert hebben, en zuTor Tan
alle testamentaire dispositien, zoowel Tan testa-
mentaire en funeraile ghiften, als Tan eenighe
olausulen, conditien en reserTen by testamente
ghedaen, last importerende. O. v. Auden, I, xx, 7.
FURNIEREN, bw. 1) Fumioren de hant
van justitie (in gOTal Tan beroep). Borg etellenf
ft. fowmir la oaution en eat d^ appel, \\ Dat de
handt Tan justicien' ghefumiert zijnde, de becla-
ghende partije, begheerende tzeWe Tonnesse te be-
treckene, pleeght en behoort datte te doene binnen
jaere en daeghe naer tpronuncieren Tan denzelTen
Tonnesse. PI. v. VI. 9 nOT. 1522, I, 80; C. »tad
Brmgge, II, 247.
8) Yan eene rechtbank. Die voorzien van het
wetUlgk vereieeht getal gehepenen, fr. pourvoir
(une eow) du nombre d^Schevin» légalement requis.
In ons citaat leest men, Tolgens het doorgaans
gebrekkige Brdbandtt reeht : „opdat ... de Tier-
schare niet gefumieert en sy**, doch er moet blijk-
baar gelezen worden „niet ongefurnieert". || D'welck
nochtans sy [nl. de schepenen, als zij door mer-
kelijke noodzake zullen belet wezen op de Tier>
schaar te Terschgnen] den meyer, ist hen eenich-
sints moghelgck, goetstij ds te Toren sullen laeten
weten, dat sy niet ten ghenechtdaeghe en sullen
comen, opdat hy *t de andere schepenen moge
adTcrteren en de Tierschare niet [on]gefumieert en
sy. O. V, Orimbergen, 1556, a. 105.
FUBNISSEMENT, zn^o. 1) Yan een Tonnis. ÏM-
voering j tenmivoerUgging ^ vólvoerii^ Tan een Tonnis,
bestaande in het betalen, het opIoToren Tan het
bedrag der schnld TOor welke eene uitwinning
werd gedaan, fr. exAmtion (d*«n jvgementj eoneie»
tant è yyfonrnir*^ Ie montant de la dettepour laqueUe
ttne Smetion a été faite. \\ Waert zoo, dat de Toor-
nomde Wetten ghëiuTentorieert hadden d'erfre Tan
een schuldenaere , ofte de huusynghen en groene
catheilen staende up d'erTe al t'samen, ter toI-
comminghe en fumissemente Tan den TOnnisse. C.
V, Ccuiél, 400.
2) De henoodigde penningen ter uitToering Tan
de bepalingen Tan een testament, fr. les deniern
nêeeeeairee (powr la miee è exécution d^un testament.)
II Executeurs Tan testamenten sal, tot executie en
Tolcomminghe Tan dien, handtTullinghe ghedaen
worden by de hoirs; en by ghebreke Tan dien,
sullen sy de hoirs daerom porren te wette, oft de
testamenten doen wysen executoire. — AI waert
oock dat hemlieden by den testamente macht ghe-
ghoTon ware, om het fumissement ten sterfhuyse
selTe te halen en themliedenwaerts te nemen, om
alle questien en confusien te schouwen. O. v. Venme,
zx, 15, 16.
FUSTEIN, zn. o. Een zekere grove stof, mi
boomiooil vervaardigd, thans hombagijn geheeten, en
genoemd naar de stad Fostat of Fosscüy eene Toor-
stad Tan Oairo (Yerdam), fr. iioffe grossiers de
eoton^ auj. bombasin, espèce de futaine. Kil. Pus-
teyn. || Yan elcker baelen fusteyns en anderen
geslagenen packen, j penn. Lot. Tol op de Zenne
1436/1531. Fusteyns. Een bale Tan omtr. xiT stucken,
ge^Tal. XTÜi £. Een bale fusteyns uuyt Duytslandt,
Tan XXX stucken, geèT. xii £. Een bale Tan Lom-
bardien , deen deur dandere ge^T. xTÜi £. Sehaiting
V. 1551. It. PI. V. Brab. 5 apr. 1603, I, 306.
FUTSELINGEN, zn. mT. üUvluehfen, ijd^e
versehooningen, fr. iehappatoires, \\ Opdat de de-
licten sooTeel te beter . . . moghen ghestraft worden,
en den delinquanten benomen alle uytweghen en
futselynghen , . . PI. v. VI. 31 aug. 1618, a. 107,
II, 407.
FUTSELTOL, zn. mT. Tol der kleine wsren,
fr. tonlieu des mennes marchandites. Kil. Putse-
len, nngarif Putselinghe, gerraey ree -fHvdUte.
II Yan Peteren Loeneweghe, die hout in pachte
den futseltoUe Tan LocTene en datter toe hoort,
dats te wetene, den tol Tan den scaepsTcUen , den
tol Tan den honighe, den tol Tan den Tlasse, den
tol Tan den tapite en saigen, den tol Tan den ouden
dederen, den tol Tan den pelserien, den tol Tan
den hoetdoeken eü den tol opten muer Tan Sente-
Peters kerchoTe te LoeTene. Bek. d. dom, te Loven ,
1403. — De Putseltol te Brussel was een der
17 tollen begrepen onder de benaming O-roote
tol of stallaigen recht. Bekenk. v. Brab. reg.
138 fol. 339 tO Juli 1541. Mabtinez, 96. Zie tol
te Brussel.
FUTSIERBECKEN, zn. Eene soort Tan bekken,
fr. sorte de bassin. \\ Due pelves diele futsierbeckene.
Schep. V. Brussel y 9 mei 1389.
GAB.
GAD.
433
G.
GA, bn. PloUeUn§^ sehidijk^ fr. êMi, êomdain;
hd. jdh, Ga-e dOOty tcMelijke dooi, fr. mori
gmbUê , hd. j&her Tod. \\ Yan enen qusden eynde
en van den gaendode [l. ga-en dode] en yan den
onvoenienen dode, Yerloes ons, Here. Oeiijdh.
16<i« E., Die' Uitaniên: A ênbitanea et improvisa
morte. — Ook met éen woord Qadoot, sn. EU.
G-aye, — gayohlioke dood. || Sente Bertel-
meus, heere,.. bescerme toot onveralene doot,
Bn mine menden en magen Wilt bewachten alle
Tan plagen, £n Tan der gaydoot ooo mede Spare
ona God! Fod. JlffM. Y , 325. O maertelaere «intf.
Adriaen, Laet Tan mi de gaydoot gaan, Dat ie
Terlost Bi . . Yan haestelike te sterren. Ib. 331
(16<l« B.).
GABBEEU, sn. tUw. gabsbükek. Spotternij,
fr. moqueriej raÜUrie. Yerdam oabass. || ScheeTen
[nl. Bchimpen] oft gabeeukens, die men plaisante-
lijck gheeft, en maken properlijc geen injurie;
maer soe doen zij wel als zij bijten oft smetten,
soedat de persoon daerby beschampt is , of zgnder
eere ter naer gaet. Wiblint, Fra/ct. ervm, 179.
GABBERDIE (Gaberdye), zn. Koriewijl , eekertt,
jokkemij, fr. badinoffe, plaisanterie. Kil. auctue
o. 1642: Gabberen, fwgari, jocari^ fr. gdber,
gau»9er\ Gabberer, en Gabberdacie, gab-
ber y e , nugae , jocua , ridiculwn , fir. gabes , oaheriee
Cr rire. \\ Dat de schaele wyns, die d'afflyrighe
B , deponent , unyter handt smete , dat 'tselve
smyten uuyt geenen arge en gebeurde, maer unyt
gaberdyen. Mijkeareh. Office fleealy Iny. n^ 5, i9
82, n** 8696 y Proo. erim. Bergen- op- Zoom (1678).
•Zie Yerdam oabbbk. De aitdrnkking lachen en
gabberen leeft nog Toort in Brabant.
GABELLEN, zn. mT. ÜTer het algemeen he-
latHngen, fir. eharget^ impontions, gabeUe. || Die
[nh de inwoners Tan Brussel] belast zyn en dragen
alle impositien , schattingen , gabellen eü beden . . .
Bekenk. v. Brab, reg. 138 P 340, brief v. Juli
1641. Zie ASSiJSB, en fbbmbteit; zie ook Yerdam.
II Yoorts meer, sullen onse borgemeesters . ., iuTOor-
deren onser stadts gemeyne ceyusen, renten,
accysen, gabellen en andere Terrallen, opcome-
linghen en schulden. O. Liége^ 27 juni 1677, a.
67, Sdtteli. Diewelcke rintmeesters onser stadt
syn sullen, om op te houden die Truchten, renten,
profijten Tan den Troenten, Tan acsijnsen, gabellen
en goeden... onsser stadt... aengaende. Piot,
Oari. 613 (28 mrt 1660). Heeft declareert eü
geattesteert , op syne mannewaerhegt in plaetse
Tan eede, dat hij die winninghe eü goederen is
besittende en bezeten heeft los eü Trij Tan alle
schattingen, gabellen, taxen ordinarissen eü extra*
ordinarissen. kbmfsioeebs, Montenaken , I, 409
(1687). Alle impositien, schattingen, gabellen en
beden. Mabtinsz 96 (1641).
GABELONIEN, zn. mT. Wellicht moet er ge-
lezen worden gabelorieu, zooals hierna. Oemeen
voUr, fr, du hos peuple, de la rtteaillé. || Aldus en
wilde nauwelic niemand Tan deghen [nl. Tan fat-
soen] (alzoot reden was), up die tijt in eenighe
keereken of clooeters oommen ; want men zach daer
niet dan eenen Terwerrenden hoop Tan rappailgen
en ghabelonien [n2. boever ^, Ydh.] Tan Trauwen.
Ber. tijden, I, 112.
GABELORIJ, zn. Tkl. qabblobijkbits. LneHge
enaak (Ydh.), vroolijke deerne, fr. Utronne {})
II Dan quamen daer oock ghabelorijkins eü ghe-
zellekins, die melcanderen zochten, meer uut een
Tenus-dcTooie dan uut een ghuesche Tiericheijt.
Ber. tijden, II, 173.
GADE (Gbtye), zn. t. Eektgnoote, vrouw , ft,
êpouee , femme. Kil. Gade, gaeye. || Soo en cant
dien man niet baten, dat zijn gaye ooo OTcrspel
bedreTen heeft. Pebkbdxb , iii , c. M. — Als tUw.
GATKEK, gezellin, fr. eompagne. || Deen track naer
Tnghelandt, dander naer Yrancrljck, de derde naer
Cleven, Dn\jtschlandt ofte Oostlant. Ooc loodden
zij som een ghaijkin mede , en die Trauwen reli-
giuesen eeniglien jonghen ghezelle oft man. Ber.
tijden, II, 62.
GADELIJCK, bn. CheéMkt^ voegxaam, fr. oon-
venMe. Kil. Gadelick, aptui, eonveidens. || Benen
anderen man, die daertoe goet genoeoh waere en
gadelyo. Bekenk. v. Brah. reg. 188 f> 126 i^.
IbAe Ë. Op 't poinct Tan confirmatie der Ordon-
nantie eü Landtkaerte &s/, wil sich onser Gen.
Furst en heere, den ondersaet^n ten gfaenaeden en
beste, dairinne eü anders in desen ghcTon wat tot
haeren dienst eü weWaeren raeken doet, gaedelijck
eü ghebuerlijck halden. C v. Baventtein, a. 6
(1648). Zie Yerdam 3).
GADEM, zn. Huisje, gébouwtfe, ttaüetje, wtn^
keltje, fr. maisonnetle, petUe bouHque; ook kamer, *
vertrek, aussi cKambre, pièce, en, inz., in Troegeren
tyd, een bijgebouw Tan de lakenhal te Antwerpen,
et portie., dam les temps anciens, «110 appendamee
de la haüe aux draps d Anvers (Yerdam). Zie ook
Schiller u. Lübbe, en Lexer. || Yordane, so wie
die lakene Toeren doet OTer Mase, dia in desé
gulde nyet en es, ende med dien lakenen staen
wille in die stalle die men gemeenleken heet ga-
deme, sal ghelden die Hanze, ter gulden boef,
dats te Terstane V, Ib. engelsche bi den grooten
gewichte, es hy ongheboenlegh aen die ghulde.
Mkbteks en Tobps, II, 660, Ord. v. 1308. — Dit
schier OTeral uitgestorven woord kwam gns nog
Toor, in den Torm gaden, in Wilh. HaufTsPAaa-
tasien in Bremer Bathskéller , Nov. Sehatx lY, 177:
II Gott grüss' euch, Jungfrau Bose. Darf ioh auch
Platz nehmen in Eurem Gelaggaden?
GADER, zn. Traliewerk, traliehek, ft. grillage,
grtUe. Kil. Gadder, tieamb^ tox.j. tralie, o2a^^,
ger. gatter. || Die... thuynen, .gaders, stiohelen,
sloten, cammen oft geheugen braken oft ewech
namen. O. lAêge, 27 juni 1677, a. 86, JECasseU.
GADER, tb oadeb, byw.' Samen, ie zomen,
bijeen, fr. ensemble. Te gader doen. Yan per-
sonen. Vergtsderen, verzamelen, b^eenroepen, fr.
(usembler , réunir , convoquer. || Dat yeghelijo gou-
Terneere die persone Tan sinen ampte {nl. ambacht]
te gader sal moghen doen also dicke als des te
434
GAD.
GAD.
doene Bal sQil Piot, Oart, II» 128, oorJe, 17 mei
1893, a. 8. Dat, te venueke van tween off yan
drie ambachten off hayne dekenen , die twe OTente
raidtsluede . . , soelen souldich sijn te gader te
doin en te gader doin soelen onse stat yan Sent-
truden en alle onse rolck en gemeynte derselver
onser stat. Ib., 207, oork. 10 juni 1417, a. 6). —
Hem te gader maken. Vergaderen^ hijeen-
Teomen^ fir. s^auefMer^ »e réumir. || £n hl sach
dattie yissche hem te gader maecten op den berghe.
Aüer hertienb, 7. Die \nh de dekens] soelen moegen
hayr ambacht te gader doin al so mennichwanren
als hun dat orber en goet duncken sall, om saken
wille sonderlingen alleyn hoyren ambacht aengaende,
en niet om eynigen anderen saken wille. Piot,
Cart, 204, oork. 10 juni 1417.
GADERAER, oadsbes, dABAEB, sn. m. Ont-
vanger, inner der heUutingen^ ir. receveWf colUeteur
dei impoeitiont. || Gkderer van den huusgelde van
np dalle [«1. de halle] metten reepe. — Van den
tafelen yan der yischmaerct. Mek. v. Qeni 264
(1338). Den bailliu en sal niet moghen executeren,
noch spleten, noch oook, ten yersoucke yan den
gaederaere, e^ighe particuliere persoonen omme
sprincen subyentien, tenwaere dat de weddebooden
aldaer eerst panden ghelicht hadden. En niemandt
en zsl zulcke panden moghen yercoopen dan den
bailliu yan den hoye yan C^ssole, ofte zijnen stede-
houdere; en nopende de particuliere personen, den
bailliu yan der plecke locaele, ten yersoucke yan
den gaederaere, zal zulcke macht hebben ghelijc
den bailliu yan Cassele, up de gheraeene prochien
en spleten. C «. Catsd, a. 204. Den bailliu en
schoutteten moghen yersocht en gheémployeert
worden by den ontfangher yan de subyentien yan
de stede en casselrie, omme t'ezecuteren de pen-
ninghen yan aynen ontfanck Op de collegien yan
deselye casselrie, en oock op de garaers, by refuse
ofte dilay yan den officier yan de plaetse C. v.
Beüê, I, 8. It. Troubles mariL I, 121.
Q ADEREN, qabkn, Limb. aéPEBSN, bedr. en
onz. wkw. Zooals thtiQB gaderen, vergaderen ^ garen,
ft Ir. raetemhUrj aeeemUer, réunir, (unatser. Kil.
Gaderen, gaeren. I. bedb. — 1) Yan de
tiende, renten, gelden. InxameUn, invorderen , innen^
fr. recneillirj faire rentrer, colUcier, pereevoir,
recouvrer {la dtme , de$ rentes , det sommee d'argent).
II Alse de proofst gadert [schynbaar onz.] in
sente Denijsdaghe, en up den naesten dach gadert
de penninghe yan den woeninghen, of yan der
couteren in Sente Pietersdorp, so es de meyere schul-
dech tetene met schepenen, Oork, v. 1230, a. 6.
Als men de lammertiende gadert, so es de meyere
schuldech te hebbene een lam. a. 6. Als men gadert
de penninghe yan den woeninghen , en . . , sou
heeft de meyere niet dan eene maeltijt sonder wyn.
a. 7. Te gademe die thiende met miins her Wou-
ters knapen. Tiende v, Bodegkem, Il juni 1277.
Dat elo thiendenaere , . . ghehouden zal zyn te
commen by den bailliu . . , yerclaerzende by zynen
eede dezelye thiende te garene en te yerthiendene
ghelyo hy . . . es ghecostumeirt te doene. JT. v,
iMaendaechsehe , a. 11 (1552). Dat, zo wat lieden
die ghelt ghegadert hebben in meentuchten, dat
siet bringhen in buerghemeesters en in schepenen
handen. Oork. 28 sept. 1280, Opkoopera VanJanne
Caaemanne, die ghinc in d*oyercostrie Sente- Jans,
omme dit ghelt te gademe. Bek, t Qent^ 5 (1336).
Wanneer Sa,i yemant sterft yan dien lyfpechteren ,
so solen si [ai. die rintmeesters] dat yenral en
yersterf ghederen en legghen in gheweerder handt.
Oork. heer v. Dleii, 26 oct. 1885. It. bb Pb. en
Bb. I. Mariakerk^ 81.
2) Benen boedellijst. Opmaken, fr. dreeeer (iw
inveniairej un Stat des hiens, inventorier), \\ De
yader en moeder beede dese werelt oyerleden
zynde, achterlatende eenighe onbejaerde kinderen,
zoo yoorsien hemlieden schepenen , . . yan deel-
yoochden, die staet yan goede gaderen en oyer-
brynghen. C. v. Assenede y ZY, 18. Dit ee tghoed
toebehoorende N. N., Wouters kinderen waren, . .
ghelyck dat ghegadert en ghepoint es by maghen
en yrtenden. Db Pb. en Bb. III. Wondêlgkem^
27 (1394).
8) In den akkerbouw. Gaderen in santen.
Korenaren nalezen , aren mit hei zand rapem, ft.
glaner. \\ Dat niemant geoorloft en is te gaderen
in santen ofte andersints, yoor^anderstont de yruchten
yan den yelde z^n. de Pb. en Bb. XIII. Kaprgkj
78 (1614).
4) In de weyer\j. Te zanten voegen (garemé), ft.
(en iissanderie) réunir (des fits). \\ Dat de zeghelaem
gheen mercklakene seghelen en zullen die met ghe-
gaderden gaeme geweyen zyn. de Pb. en Bb. AtUst ,
III, 423 (16«l« E.).
5) Van waters. Verzamelen ^ ir. apuuser {dm eama),
II Rabotten [nl. sluizen] , . . omme twatere te zu-
weeme, gaerne, steegherene, ofte laeten loopen. Ib.
XI. Moerheke, 14 (1532).
6) In rechten. Q^gadert Yermeten. Zie
YEBMETEK.
II. ovz. — Overeenkomen t z. verstaan, fr. cea-
venir^ s'entendre. || Wordt der mesdedighe [nL hij,
die eenen anderen om het leyen gebracht heeft]
niet gheyangen, eü suent mit der partien, ofghederk
also mit partien des doden dat sy niet en olaight,
soo en sal men den mesdedigen niet mogen yer-
deilen [nl. yeroordeelen]. C. v. Maastricht, Stat.
V. 1380, a. 2.
GADERINGE (geedebivoe, Limb.) sn. y. 1)
Van ambachten. Vergadering , bijeenkomst , stnmem-
komst y fr. réunion, assemblee {de eorps de métiery.
II Omme pais en eendrachtecheit te makene bionen
onse stat yan Loyene, hebben wi hen gegeven en
geyen, dat die ambachte enghene gaderinghe noch
sameninghe en mogen maken nochte gaderen, ramen
noch raden, noch sprake hebben. É. «• Loven, 17
sept. 1306.
2) Van het yolk. Zamenseholing , ongeoorloofde
bijeenkomst, fr. aitroupement , réunion ÜUcite (dm
peuple). II Dat ghene dekene yan ambachten, omme
gheens yermeets [nl, twistes] ofte gaderinghen
wille, die buten yalt, met gheselscape yan haren
ambachten uuter stat trecken en selen, oft hem
dies onderwinden. Kb. v. Antw, 195. — Het schijnt,
dat er eertijds onder het gemeene yolk, bijy. tus-
schen dezen en genen wijk eener stad, uitdagingen
of yechtpartijen plaats grepen, zooals w'ü zulken,
onzer dagen , nog genoeg beleefd hebben ; zoo hadden
de ridders, en ook minderen, hunne geregelde en
ongeregelde steekspelen, deze laatsten, in ofr.
trepignis en oombats d lafouU genaamd. — || Want
wy yerstaen hebben en yernomen, dat in den
paenhusen en tayemen, die staen ter Nedermolen
bi Dyest, int ghemein gherichte tusschen ons en
den here yan Dyest, alrande gheederinghe pleeoht
tsine yan alrande quaeden manne en wiye . . Oork.
V. herfog Wenceslaus, 27 aug. 13f>7. Dat nyement
gherucht oft gaderinghe maken sal in onser yoirs.
stat, heymelio noch openbaer, teghen onse heer-
licheit ofte teghen den regiment onser stat, hi en
sal teghen ons yerboren sijn lyf en sijn goet
6AÊ.
ÖAÉ.
4É&
CkaHerh. v. *$Boêehy f* 12, Oorh 22 dec. 1408.
3) Hetzelfde als cbbkxmanaois , zie d. w.
4} Lakenweyerij. Menéj/tel van tersehillende garens y
fr. mSloHffe de JUm 'difflérentg, \\ Tk} wat lakeoe dat
men maekt van alrande ghaderingben en dat men
morejden zal, dat mer gheen wit garen in scheeren
ne moet no inslaen. JT. Idkeng, Brugge, Wever», 9.
GADESLAEN, bw. 1) Verxorgen, zorg dragen
voor, waamemeHf hetimren, fr. eoigner, prendre
toin de, régir, administrer. Kil. curare. || Dat sy,
Tan in den jare 1663 , . . hebben geërigeert aekere
Weescamere, daertoe (nrdinerende dry weesmeesten
aft OTennomboirs/ met eenen secretariB» die der
weeaen Baken souden mogen aunhoiren, ghadeslaen
en defenderen. Weeskamer te Loven, ItU. De voor-
Beide neerynge [nl. yan de waarden] aal hebben
eenen deecken, twee geswoorene en twee Borghers,
omme te gouvemeren en de neerynge gaede te
■laen. Bbmbbt, I, 431 (1694).
2) In aanmerking nemen, fr. eonsidérer. || Bevelen
en ordineren oock den anditean Tan de Gameren
yan onse rekeninghen , dat sy, in 't hooren en exami-
neren yan de oosten yan justicie, en sanderlinghe
y«n de yanghenissen, wel gaede slaen den tijdt dat
die gheyanghenen ghefaoaden sijn gheweest. Ord,
erim, 5 juli 1670, a. 41.
GADINGE, Gaeyinge, zn. 1) Begeerte, kooplust,
fir. désir, enme d^aequêrir. \\ Dat, Boe wanneer die
abt eü oonyentf jof hore boeden, sitten willen mit
horen tienden te yercopen jof lande, [jof?] anderen
goede te yerhueren, dat onse drossate dan open-
bairlic oondeghen eü roepen doe: dat een yegelic,
die ghadinge an den goede heeft, te copen jof te
huren, dairom yrielio biede, efi die ene den anderen
yrielic yerhoghe. Piot, Cart, II, 65, oork. 6 juni
1876. Dat iemant yan der etadt ofi lande. .. eenighe
gronde yan erye yercochte uytlandighen luyden , . .
Boo sal die vercooper . . . dat doen kondighen in
der prochiekercke , . . soo iemant yan den maeghen
oft yan den bloedtbewanten daeraen gaeyinghe hadde
oft daemaer Btaen wolde om dat goet te yernaerderen.
Lamdekartêr v. Megen «. 1627, a. 13.
2) Bewies, proef, fr. preuve. ||Desenaeryolghende
peiBoonen en zyn niet bekent yoor kinderen yan
onse moeder de Boomsche kercke. N. N ; en
Pieter Bollaert, hoewel dat hy schynt bekeert te
lyne , mids dat hy te bieohte gheweest heeft, mochte
wel yermaend zyn dat hy beter ghadinghe gaeye
yan zynder bekeringhe. Tr. marit, III, 233 (1663).
8) Soort (houtsoort), fr. esp^ {essence de hots),
II Dat men doen hieromtrent niet meer gadinghen
yan 'zulken houte yinden en conste, teenighen
redeliken coepe; dat men doen seynde Philips
Wils, der atad meestercnape, en Janne Yorselmans,
den tymmerman, met hem, tAerscot, omme daer
bout te ooepene. Mbbtenb en Tobfs, II, 617,
rek, o. 1401. — In de kost y. Lier, gedrukt te
Mechelen by Jan Jaye, 1669, Weeskamer, xtiii,
6, alsmede in den herdruk der Kon. Gommissie,
leest men yerkeerdelijk gOdinge in plaats yan
gëdinge, zooals in de Oost, v. Antw, v, 1682, c.
48, a. 21.
GAEF, 0ATB, OBTB, esBYE, bn. 1) Van per-
sonen. Sein, tuiver, (yan het lichaam), fr. propre
ds corps. II Dat de meester sal gbehouden wesen,
te sorgen dat gheen schurfte kinderen liggen by
gaye, eiï oock geen siecke by ghesonde. Mebtbvb
en T0BV8, lY, 699, Ord. Knechtjeshuis , 16<ie E.
a. 14.
2) Yan zaken. a). Yan het laken. Qaaf, enge-
Manden j im goeden staat, overeenkomstig mei do
verordeningen, fr. (de éhoses) — (du drap) en Ion
êtcU, bien condUionnS, intact, conforme aux pres-
oriptions. \\ Dat ooemans goet altoes gaye eü goet
sculdich es te sine. K. lakeng. Mechelen 1331 a. 1.
Omme dat men yoortane altoes maken sal goede,
gheeye lakene, houdende haere breydde en haer
ghetughe naer der guldene rechten, soe es ghe-
ordonneert . . . Schayes, Analecies 14<le B. (Acad.
d^arch. 1867 blz. 69). b) Yan bezegelde brieyen.
(De lettres scdlées). || Dat alle ceduUen, gaye eü
ongheeasseert zullen by partyen ghekent oh ghe«
loochent werden ten eersten dynghedaghe. C stad
Oent, II, 406 (1676). o.) Yan munten. Gangbaar koers'^
heèbend, fr. (des mnnnaies) aiyant cours ^ meestal
yerbonden met ginge. || In goeden paimente,
ghinghe en gaye, yijfhondert lib. parisise. Oork, e.
6 jan. 1285. Tenen jaerliken tsense yan drien
ponden nieuwe^ Ylaemsche,.. alselcs paiments
alse ghinghe en ghaye sal sjjn telken paimente int
lant yan Aelst. Oork. v. mei 1290. (>mme yiftien
soIb siaers, yan alselkere munte alse ghinghe en
ghaye sal siin binnen Gheroustberge. (^k. v. mei
1294. It. y. febr. 1296. ij s. jaerlics Loyenscer
penninghe, alsulker munten alse ghinghe en gheye
si in Brabant. Oork. v. 10 febr. 1296. It. 21 oct.
1296. Umbe seyen pont Bruslachte, goder en geeye ,
alseselc geit alse in Brabant ginge es. Oork, 26
noy. 1296. Twee suldene, drie oude scilde, goet
en gheye yan goudo eü yan ghewichten Schep, o.
Lummen, 80 juni 1379'. It Oork. v. mei 1290.
Zie ook Oinge. d) Yan schapen. Oezond, niét
schurft, fr. (des moutons) s<sins, non galeux, || Dat
N. N. yerboden worde met rechte... eenige ongeye
schapen meer uyt te dryyen by oft tusschen hunnen
geyen scapen. Mabtütiz, 321 (1610). e) Yan eene
klok. In behoorlijken en voldoenden staat, fr. (d'une
doché) dans un état pertinent et satisfaisant. \\ Jan
De Leenonecht, klokgieter te Gent, leyerde hier
in 1407 eene „goede, ganse, gaye clocke yan goeden
lude, wel accorderende up de clocke die hanet.**
Db Pb. en Bb. XII. Oottem, 19. Zie ook onoaxt,
en Yerdam oate.
GAËN , onz. wkw. fr. aüer, I. — In yerschillende
beteekenissen en uitdrukkingen. 1) Synoniem yan
handelen, fr. agir. \\ In alle contraeten yan yer-
sekeringe oft assurancie moet men gaen eü han-
delen ter goeder trouwen. O, v. Antw. comp, lY,
xj. 66.
2) Yan eenen weg. Liggen, loopen, s. bevinden,
fr. (d'un chcmin), exister, \\ Dat een wech was
yerdonkert, die yan auden tiden sculdech es. te
gane, denwelken was (en) es yerclaert bi den heere
en bi der Wet wettelic ghewijst, en wettelic gaende
boyen Pieters yan WestYoerde toter yesten toe
loepende, seyen yoete wijt, eenen rechten ghe-
burwech. Db Pottxb, Second oart. 81 (1869).
3) Yan den houthak. Naer het houwmes ge-
gaeu heeft. Naar den gebruikelifken hak, fr. sSon
la coupe OU taiüe usuelle. || Een tochtenaer oft
tochtenersse en mach egeene opgaende hout hauwen
oft doen hauwen , anders dan naert hauwmes recht ,
noch oock eenighe bossohen, dan ten minste ten
sesee jaeren, en oock niet yoorders dan thauwmes
gegaen en heeft. C e. d, Kiele, xi, 8.
4) Yan eene boete, als gemndium. Te gane.
Te verdeden, aan te wenden, fr. è partager, appH^
eable, || Daer de proprietaris hierof in ghebreke
ware , . . zal yerbueren tzestich ponden parisis , te
ghane als yooren [m^ deene helteeheede sheeren
behouf, eü yan dandere heltscheede: de tweedeelen
den laten ofte jnohte, en tandere derde den
m
GAË.
6AË.
anbringher en juchte daert ghebaert.] C. v. HProott-
tcJ^j I, 472 (1514); it. 368, 382. K. v. 'i Maen-
daeehschêt a. 3, 6 (1552). — Ook van andere voor-
werpen. II Dan suelen die kerssen gaen daer si
Booldech sijn te gaene, boven twee kerssen, die dien
vors. Minrebniedere taelen bliven, eest dat deseWe
lyc vj kersaen heeft. Kb, v, IHeti, a r. 45. It. Cak-
NAEBT, S74, 377, 380.
5) Van woordenwisseling in de rechtspleging.
Uiten f uUsprekeu , voordragen t fr. énoncer, exprimer,
II Op welke twisten en geschillen, . . nae woorden
eü woderwoirden dair oft [l. dairaf of dairover]
gegaen aen d'een zijde en aen die andere. Piot,
Cart. II, 308 (15 febr. 1452).
6) Van een vonnis: Geeaen sijn. Uitgesproken ^
geweten^ gestreken xijnt ur. (c^'fliii jngement ou sen-
teneé) avoir éU prononcé; rendu. || Daerteghens
seyde de verweerdere: dat die voors. sententie van
den leenhove alsoo was ghegaen uyt dien d*aen-
loggere aldaer niet en hadde betaelt den Toors.
siuyyer \nh ten onderpand eener klachtvemieuwing]
noch gerenoTeert het proces. C. o. Rhode^ l'teturbe.
7) u-aen — Sitten. Bijzonderheid in de oude
rechtspleging ; fr. marcher — étre assis , (particu-
larité dans la prooédwre aneienne.) \\ Oh j sult weten ,
dat een richter gaende geen dilacie geven en
mach nae recht, al ware dat partyen present wairen
en dat consenteerden, want h\j is schuldich nae
recht in de geheele sake altijt te sitten. Y. p.
Tat. 312 v^. — Der richter muss sitxen. Grimm,
Bechtsalt, 763.
8) Zeer elliptisch is het woord in het volgende
citaat: || Het dingden sy twee voer den scepene
van Buggenhout, en die bleven in hen (?) tween
[nl. zy kozen ieder eenen scheidsrechter], en die
twee namen den derden; daer hy bleve, daer sout
gaen [nl. wat deze besliste, zou door beide par-
tijen gevolgd en gehouden worden als recht] , op
eenen banduyn [nl. eene boete] van xx Ib. Vónn.
V, Uceïsy a. 35. — Kiet minder elliptisch is het
wkw. gaen, in den vorm van het tegenw. deelw.,
in de volg. aanhaling, waarin gaende de bet. heeft
van mits , door middel van , ,met er een stuk hij te
voegen, fr. eng ajoutani unepiètee (Bembry). || Yersien
den wintmoefne, daer ghebreict: tghebint al niewe,
en toude sal al gaen int ghebint te bleekene. Item ,
cammen en spiUen sQn al quaet. Item, daer es
eene roede daer een lettel toe te segghen es, maer
Boe [nl. zij] sal wel bliven gaende een stic, eü al
duider es goet. Rehbbt, ii, 39 (1361).
9) Van een gerucht of maar. Loopen, in omloop
f(^, fr. (cPmn öruit, d^nne répuiation) courir, eir^
enler. || Dat elo van hem [nl. de officiers van jus-
titie] binnen veerthien daghen naer de publicatie
van desen, u [nl. aan den Baad v. Vlaanderen]
overzende by gheschrifte den naem en toenaem van
denghenen [nl. den pastoor] die dezelve prochie
bedienende es, metsgaders de fame eü mare, die
achter hem ghemeecJicken gaet, van zijnder be-
quaemheyt en leven. PI. v. VI. 18 dec. 1544,
ly 138.
10) Van belastingen. Doen gaen. Die zetten,
stellen y fr. éiabUr^ asseoir (des impóts), \\ Omdat,
bi ehemeenen rechte, niemene assyse noch zet-
tinghe mach doen gaeu bin onsen lande van Vlaen-
dren, tenzy bi onsen consente,... wysen wy: dat
die van Ypre voerdane gheene assise zullen moghen
doen ghaen zonder consent van ons of van onsen
naercommers. Tpriana, YII, 472 (29 dec. 1380).
11) G-aon en commen. Ais zelfst. naamw.) Van
een zeeschip. De reis keen en weer , fr. {d^un navire
de mer) Ie vogage d'aUer et de reUmr, \\ Als de
versekeringhe is gedaen voor gaen en commen , . .
soo is den versekerde den geheelen prijs [nl. de
premie] schuldich , . . al waert dat tachip int gaen
quame te verdrinken. C. v. Antw, oomp, IV, xj.
71; it. 72.
12) Gaen en keeren. — Al dat gaet en
keert. Alleman ^ dl wie zich aanbiedt, fr. tout
Ie monde, quiconqne te présente. \\ üp denzelven
avont zo was een nieuwe hof beroupen [nl. tot
een steekspel] van drie ghezellen jeghen al dat ghine
eü keerde. Ol. v. Dixmude, 102 (weinig hooger
wordt gezegd: jeghen alle die jeghen hemlieden
commen wilden).
II. — Met verschillende voorzetsels en by woorden
verbonden.
1) Met aen. — Zich bleven tot ièm. of iets)^
fr. se rendre auprès de {qn. ou qe. \\ De clachte
van den vredeöysschere gehoirt wesende, gaet de
officier aen denghenen daeraff den vrede ge^yscht
wordt, en staeft hem den vrede. C. v. Antw, 1545,
III, 1. Dat doende, thoont de rentier den consti-
tuciebrieff den amptman en scepenen, begheerende
recht; en damptman metten scepenen gaen alsdan
aent huys oft pandt, en aldaer maent damptman
den scepenen om recht. Ib. Ti , 16. — Oericht tijn
tot (van oorkonden en brieven), fr. de doewnentt
et leitres) étre adressées ^. || 2So wanneer een poor*
tere of poortersse van Aelst ghevanghen es bin
den lande van Aelst , . . zo commen ore zenden zy
tAelst aen scepenen; en dan gheeft men hem
brieven gaende aen den officier die dexploit ghedaen
heeft. C, V. Aalst, Orig. 36, a. 9. Brieve van hof-
slutinghen gaende aen de officiers eiï Wet van der
plecke. a. 11. Omme al dat vorseit wel te onder*
hondene , myn heere zal gheven mandement gaende
an alle zine officyers en Wetten, houdende de dino
boven ghenomt , omme die wel eö vast te bewachtene
eü te onderhoudene van pointe te pointe. Ol. ▼.
DiXHUDB, 105. AtMngeum , betreffen f raken , fr.
eoncerner. || Die scepenen en selen geen dinc doen
no geloven, die aen die poort van HerentaU gaet,
sonder die geswoirne. Brah. geesten. I, 706, JL
V. Herentals, 24 juni 1303.
2) Met in. — Gaen in iem. schade (van
dieren). Schade veroorzaken aan zijne vmehièn, enz.
fr. (des animattx) eauser du dommage {tmxfruits, etc.
de qn). \\ Van den verkenen op strate, of in iemans
scade te gaene. Kb, v. Diest, a r. 46. Gaen in
niet-observancie (van wetten, enz.), — Niét
meer onderhouden , niet meer in acht genomen worden^
fr. {de lois, etc. ne plus itre observées. || Alsoo
men bevindt, dat de voorgaende ordonnantien op
de procedure . . , zyn behelsende verscheyden poinc-
ten eü artycklen, dewelcke door de langheyt van
tydt , . . zyn ghegaen in niet-observantie. C. v,
Brussel, Stijl v. Weth. 1657, Inl.
3) Met met. — Deel moleen van, ir. faire portie
de, II Den afgaenden pachter zal oock gehouden
zyn , . . te zaeyen eü te laeten staen groeyen stop-
pelloof op de landen gaende met den pachthove.
C. V. Auden. 2<le d. Ampl. 1767, a. 15. — Gaen
metten voeten. Te voet gaan, fr. aUer è pied.
II Oft hys nyet betalen en kan [nl. de boete der
godslastering] , soe sal men hem vor die erste reyse
setten eynen wech tot Aken, die twede reyse tot
Cuelen, en die deerde reyse tot Trier, al metten
voeten te gaen, eü bescheyt te brengen. C. gr.
Loon, I, II, 1 (1548); it.viii, 62. Benen wech
te Boomen, met de voeten te gaen, eü vandaer be-
scheyt te brenghen. O. Liége^ 27 juni 1577, a. 13,
ÖAË.
GAÊ.
437
MüHëèU. «- Gaen eil keeren met ee&en
dootslager. OereehUlijk handden Un opnehU
van eenen doodslager ^ fr. procéder juridiquemeHt è
V égard d^un homieide. || Moe men met eenen dooi'
slager gaen ende keeren $al. GeTiele ergent doot-
slaoh Tan eenen geselle die principael misdadich
waere, en met hem waeren yele gesellen gegaen,
comende ter plaetsen deer der dootslach gesohieden ,
en gingen wederom met hem ewech: alanlcke ge-
sellen Bullen allen in den dootslach gehaiden s^ni.
C, gr. Loont I, Ti, 68.
4) Met om. — Gaen om Gode. Oaan hedelen,
tijn brood bedelen f fr. aüer mendier de porie en
porie, II Inghelram Yan Coninckholle, over agnen
aerbeit yan ghemaect te hebbene en ghegoten ccx
teekenen en de yorme yan dien ghemaect te heb-
bene, omme den aermen lieden te draeghene wien
gheoorloft es t'Ypre om Gode te gane. Yakdbit-
FEXBSBOOM, Num, 262, Bek, o. 1450. Zoodat
mannen, die gheghoet hadden gheweest tot (j of
igo ponden grooten tsjaers, nu om Gh)de ghgnghen.
Ber, tijden, III, 299; it lY, 205.
6) Met onder. — Onder tsaet gaen. Dexe
nitdr. is yerklaard geworden: „den grond plat-
trappen, om het zaad in den grond te kragen";
doch het zaad wordt iugefigd, niet „ingetrapt**.
Ook zegt men niet saet 3nder gaen. Onze
nitdr. kan niet anders yerklaard worden dan door
gaaien of hei taad den taaier aangeven ^ fr. semer.
Item, es de praterye sohuldech die couteren [nl.
de akkers] te waterlatene als ej ghezayt zyn, efi
alse men sayt [nl. als er gezaaid wordt ^ als de
saaityd daar is] onder tsaet te gane. 7- Item, als
men sayt in den Moenemeersch [als toen in bouw-
land herschapen] , oec onder tsaet te gane ; en alse
men in den Moenemeersch houst [nl. oogst], zo
es de praterye sol\uldech twee daghe te mandelene
[nl, 'tgraen in hoopen yan 12 sohooyen te zetten] ,
en te yorkene de scoeye up den waghen. — Yoort ,
als men die cauteren saeyt , behort ter praterien üy
ethene [nL maaltgden] , gaet si onder tsaet. — En alse
mén den Moenemeersch zaeyt, heeft syyier ethene,
gaet sy onder tsaet. OorAr. half mrt. 1332, Frae-
terye v, Sinte-Ptetere , a. 7, 8. 16, 20. Ter staying
brenge men deze aanhalingen in yerband met de
yolgende uit de Lavenderie- en meiersplichten der-
zelme abdy, Yan Lokeren nr. 622 (13<l« E.): Dit
es de dienst die de megere es' [sculdech] te doene:
Alse men de meersch zait, soe es hi sculdech te
gheyene tsaet hute den zacke , . . . dengheuen diet
zait in zyn cleet [te doene] (a. 27).
6) Met op. — Gaen op iems. seggen. leis
overlaten aan iem, beslissing, aan zijne scheidsreeh'
ierlijke mtspraakf fr. se remeitre d^nn eas d la déd-
sion, d V arbitrage de qn, || Ombe tuist, die waa
tusschen N. en N. , te beyeine, en ombe dat elc
wilde weten sin recht, so ghingen sis bede up
mins ser Willems seggen yan AdUkldengem. Oork,
25 febr. 1252. — Yan allerlei kosten en inz. yan
gerechtskosten. Eijsen, ontstaan, veroorgaaktwordeny
u, {de J¥ais divers ei pariie» ds frats de justice ou
dépens) surgtr, eire ooeasionnésy résnUer, \\ Dat
N. N . . , of eene syde, en N. N. . , of ander syde,
ghinghen en bleyen up mi [nl, op den baljuw yan
Brugge], alse up yindere iof yriendeliken effenare
iof ordinerre, yan allen contente en yan allen des-
corde, die waren iof wesen mochten tuscen den
yorseiden partien. Oork, v, 13 juli 1286a. Soe
qnam Amout Yan Balen , . . dien den erfdom
hieraf ghelaten en ghemaect was met testamente:
en boet sine naerderscap dese goede alle tonder-
«
staene ei) te besoutdenne, met laste efi met oom-
mere en met allen dien dat daer metten rechte op
^hegaen was. Schep, Land v. Diest, 22 febr. 1430;
it. 13 mei 1439. Met op te leggen den pacht daert
[nl, *tgoed] yoer gedimineert is, en die coeten die
daerop gegaen syn. O. gr. Loon, I, ti, 15. —
Ook yan schade. || Die daeraf in onrecht beyonden
wert , die breuckt daeraf aen den heere drye ponden
payements en de schade die daerop met rech)
ghegaen weer. O. v, d, Qrave, ly, 1; it. y, 1, 2.
— Gaen op een schip. Het voeren, h, oondwre
(un navire), || Contracten yan yeraekeringe . • .
moeten inhouden..: den naem yant schip, den
naem yan den schipper die daerop sonde gaen,..
— Dat, alsoo dickwils gebeurt, dat den schipper,
die men hadde gemeynt op 't schip soude gaen,
daemaer worde yerandert , . . Cv, A.niw. oomp, lY ,
^*, 27, 28. — Op- en af gaen. In het leenroerig
stelsel (ook daarbuiten wel toepasselgk), yan een
leengoed. Onderhoorig tyn aan — tot het reehis^
gebied behooren van — een leenhof, om er aUe de
akten van overgang voor aan te gaan, fr. se dii,
dans Ie sgstème féodal ( — ee qni doU étre amssi appU-
eabU hors de la — ) d'nn bien féodal , ressorOr d une
eonr feodale pour y passer tons les aotes de mniO'
iion, II En oeck, der yorg. meester Henrick en
Art synen neyen, en honnen geryen en naoome-
lingen [hebbeu geloeft], te honnen yersuecke en te
honre coet, aen die erfguede en erfrenten hant en
mont te leenen yoir die hoeye en gherichte daer
die guede yoere behoren en op- en a^gaen. Schep,
V, abis van St-Truiden, 29 apr. 1458. Tusschen
broeders en susters en is geen stille [nl, termgn]
ier sy en hadden gedylt yoor den hoyen daer die
goeden op- en afgingen. Piot, Cart, II, 605, K.
d, St-Tr, 1547. — Yan koopwaren gaande op een
land , eene streek of stad. TVekken, vertonden worden
naar, fr. (marehandises) Ure expédiés, envoyés en,
II Dat alle brauwers binnen deaer stede eü schepen
dom , zullen brauwen goede souffisante bieren yan elf
ponden parisis , de impositie yan den guldene daerin
begrepen,., zonder te moghen brauwen dobbel bieren
yan minderen pns en weerde dan yan elf ponden
parisis de tonne, nopende de bieren up Y&endre
gaende, regard ghenomen up de yoorseide impo-
sitie; en aengaende yan de bieren gaende up het
quaertier yan Bgsel, Domicksche eö andere quaer-
tieren, ezempt de yoomoemde impositie, yan weer-
den yan neghen ponden parisis. Ksicbby , 1 , 346.
(Het doel dezer yerordening was , den goeden naam
der Meenensche bieren ongeschonden te houden).
7) Met oyer. — Yan heelmeesters en genees-
heeren. Gaen oyer eenen gekwetste. JZmiosr-
binden, behandelen, fr, (des ehirurgiens ei médeeins),
paneer, traiter wn 'blessê, \\ In desen geyalle sal
men staen ten oordeele yan de medicgne-meesteren,
die oyer den gequetsten gegaen hebben. Y. d. Tay.
61. Dat men den meester, die oyer den gequetsten
gaen sal, sculdich is te kiesen ter geUeften yan
den fHenden des gequetsten. 62 y^ Al betailt die
misdadige den heere den bruecke oft kuere yan
zynder misdaet, hy en is niettemin sculdich der
gequetster partyen te betalen eii te ontheffen yan
der cueren en meestergelde yan den medecyna en
cyrurggns, die oyer hem gegaen hebben. 63. Dat*
by den meester, die oyer dien ahewonden ghegaen
hadde , . . yerclaert waer, dat die ghewonde appa-
renteiyck waer uy tten pergckel yan doot , . . C, v,
Buik, 19. — Gaen oter eene yerordening.
Daarboven of daarbuOen gaan, fr. onirepMser, tranS'
gresser nn staint. \\ Welcke tw9,,. nudtaludep,
56
4^
GAfe.
GAË.
soelen wettelie ten heyligen sweren te doin en te
regeren hoyre ampt . . . truwelio , wale en leoffelio,
Bonder dairorer te gaen oflt anders tedoin. Piot,
Cbr/. U, 206 (10 joni 1417),
8) Met te, ter, toe, tot. — €l>aen te bui-
ten, — te binnen. Yan eenen eigendom of een
e%endomnpeeht. JV aftt&nd ea« doen . — ervan in
hM getUid worden^ fr. faire eeeeion {d'nme pro-
priHé) — en Ure mie en potMeetion. || Quam tot
ons [«2. echepenen] . . . Aemoud . . , en ghaf wet-
telike ghifte den here Willeme . . , eene tiende, die
men heet Morkertiende, en wede [l. wedde, «1.
beloofde] ie hem te wette te wame [nl, te yer-
lekeren] teghen heiken menache, en Arnond vor-
eeit ghnic deeer voneider tiende wettelio te bnten,
en &r [nL de heer] Willem rorseit die ghinker
wetteUke te binnen, db Pb. bv Bb. V III. Adeghem^
16 (6 apr. 1800). N. en N. die ghinghena wette-
Uke te buten , en N. en N. die ghinghens wettelike
te binnen. ïb. Maldeghem, 149 (1348). — Gaen
te God e. Yan de zon. Ondergaan, h, {dm eoieil)^
ee eoueker. || Binnen dat die sonne gaet te Gode
to dien dat soe upetaet. K, «. Brugge v. 1281, a.
8. — Kil. Te Gode, ofw, vale, q, d, ad Deum,
Zie Yerdam II, kol. 883. — In den godsdienst.
Te communie góan, ter heilige tqfd naderen, fr.
eommnnier, aUer è la iainte taUe. || Doch soe sQu
Bomeghe minschen, die van desen goeden gronde
s'^n, eü en gaen nochtan niet alle daghe toten
lieilighen sacramente, maer si hebben seuken daer-
omme die mi te male niet noet en sjm te segghene,
maer si behoeyen wel dat si hen ondersoeken oft
Toersien, opdat si haer scade niet en doen. Oeo
soe syn someghe minschen, die willen ten minsten
des sondaechs te Gkxie gaen. AUer kerMtenb,, Ser-
moene, 84. — Gaen te Talie. Yan huizen en
gebouwen, üi verval geraken, houuntaUig stijn, fr. {de
mauone et eoneimeiione) tomber en mine, menaoer
ruime j Ure oaduquee. \\ Sullen insgelijcx [nl, de
gezworen „meerers**], ten beyele yan de tresoriers
efi rentmeeeteren, gaen, *tsy alle. de stadt om, oft
tot sekere plaetsen, die men hen noemen sal, om
te yisiteren de schouwen , . . als oook huysen die
te yalle gaen, oft soo qual\jok liggen datter hinder
oft last af komen moght. O. o. Brueeel, 8tai. de
flmhne reg. 100; Christgn tedse rm,nae minitantee,
Oyermids dat den steenen graet [nl. trap] an de Bra-
bantpoort was te yalle gegaen. 8tad»rek. Ninove,
1477. — Gaen te wette. Vervolgen in recMen,
fr. wmremmre — , euereer dee poureuitee en jueiiee.
II Zo wanneer men daer te wette gaen wilde up
erve (alleene), of up erre en cathelen tsamen
■taende up die erye,tOmme eeneghe scult, dat men
dat souldioh was en es te doene bj afwinninghe
met den amman en yier soepenen; en als men
gaen wilde omme soult te wette up roerende ea-
&eilBn, of 000 up oatheilen alleene steende up erye,
dat men dat doen moeste bypandinghe, en anders
niet. C e. Auden» 8<l* d. Vonnis 18 apr. 1448,
blz. 829. Het hadde griieft N. N. . , scepenen yan
Audenaerde, . . te gane te wette omme scult up
zekie pachtgoet toel^hoorende der yoors. stede. Ib.
blz. 880. — Gaen ter bede. Qaan bedelen, xign
.hrood bedelen, fr. mendier, demander Vaumóne de
porifi en porie. \\ Dat yoortaen, binnen acht daghen
naer tpublieren yan desen, bin den yoorseiden lande
yan Tlaendren niement ter bede of omme zyn
broot gaen zal mogben dan alleene jonghe kindran
onder huere twaelf jaren. Ord, 4 sept. 1461. Yav-
DBVPBBBBBOOM, De9 court dejuetiee, Awn, L, zoy. —
^•en tot (toe). In den landbouw, yan sekere
Werktuigen. Oebmikt worden, fr. {de eeriaine utien"
eilee) être emplogé», eire faxt nsage de, \\ Binnen cuype
yan Diest en placht men geen thiende te geyen . . .
yan bempden , kemphoyen en hoffsteden, bijsooyene
deselye eigenAers hen bempden selyer etten, donder
stael ofi yser daertoe te gaene. C e. Dieet, tui,
0. -^ Gaen tot een yonnis. Sr deel aannemen,
fr. prendre part è %ne $enienee. || Wert dat enich
soepen jemans wordt [nl, woord] spreke, en dainf
yonnis yersucht worde, tot dien selyen yonnisse en
sal hij nyet gaen mogen, het en waere met con-
sente srichters [nl, yan den schout]. K, v. JHest
V, 1228, a. 20; Lat. tekst <Md eandem sentenciam
ire non poierii.
9) Met jegen of tegen. — Gaen tegen.
Yan personen. Te gemoei gaan , fr. aUer è la ren-
contre {de pertonnes). \\ Daemaer , . . zo quamen
daer ooc de hertoghe Philips yan Bonrgoigne, teghens
denwelcken quamen meest al de yoomoempde per-
soenen, die daer gbeoommen waeren. Piot, Ckiron,
196. — Yan koopwaren, die naar de stad gebracht
worden. Die te gemoet gaan om se te koopen en
anderen vóór ie x^, fr. {de marehandiêee condmites
en viUé) aüer au devant d^eUee pour le$ aeheter et
devanoer let^antres aoheteurs, || Die teghen yee
ocht yesoh yorder ghinge of rede dan binnen der
haghen ter Lazarien ocht Langhenbergh, soods
ghelden x s. Kb. v. Dieii, a r. 85 a. 8. Dat de
beckere hen coren coepen en niemanne anders; en
daertegen niet gaen. Die teghen ooren ghinghen,
buten der yriheit of binnen der yriheit, om ooren
te coepene buten den oomhnise, saels ghelden z
s. Ib. r. 61 en a. 2. Die tjegen tcoeren ghienghe . . ,
omme ooeren te dinghene ocht te copene buten
den coerenhujse . . Ib. b a. 100. Dat niemen uut-
weert en gha jeghen beesten , omme te ooepene
als sy ter marótweert commen tsmaendaeghs , up
z s. par. Dat niemen en gha Jeghen oooren dattor
marct commen wille , up iii £ par. db Ylahibck,
Vgb, 86, 87. — Yan een beyeL Bet overtreden, eir^dig
handelen mei, fr. eonirevenir, agir eontraWemeniè
{une injoneHon), \\ Wi , yinderen , . . seggen dat
dit . . . es scoutteten leen ; en wi seggen dat hit
aldus alset hier geecreyen staet es sculdech te
hondene ; en ging hire jeghen , dat moeste hi boeten
en betren also alse den mannen recht doohte bi
gemeenden eede. Oork, 25 febr. 1252, a. 22. —
Yan zekere rechten of belangen. Strijdig rijn met
dete, fr. être contraire a {eeriaiite droiis et interets),
II Waert dat yement enighe brieyo oft lettren ghe-
creghe ane enighen heere,.. die jeghen' sheeren
heerlicheyt en jeghen ghemeyne profijt yan der
stat en yan den goeden lieden ghemejnlec yan der
poerten gaen mochten, dat die yerboren souden
twee hondert royale. Kb, v, Antw, Ord, 14 mei
1894. — Yan yerordeningen. Die overtreden, hau'
delen, strijden met, fr. eonirevenir {è, des staênie),
II Dat sy . . . dese onse ordonnancie . . . bewaren en
obseryeren wel en deuchdelyc, zonder daeijegens
te gaene ofte doene, noch ghedooghen ghegaen oft
5heda6n te sjne. C. v. AaUt, Orig. 18 (1515). —
ets gaens hebben tegen iem. Met iem. te
proces Uggen, een proces hangend hebben, fr. étrs
en proces, avoir nn proces pendant avec qn. \\ Yan
dien debatte en yan dien twiste en yan allen dien
dat si deen yeghen den anderen ghaens hadden.
Oork, 81 jan. 1832, v, hertog Jan v, Brab, voor
Diest, — Met uit. — Van cijnzen of renten, waoT'
mede een vast goed belast ie, fr. de eens om renUs
dont nn bien-fonds est chargé om grevé, \\ Dese
rente, die ute desen lande gaet, die moet quites
OAE.
OAE.
439
der. \nl, de lieer] B. en ein aiboiiieiide. O&rh, «.
Mei 1249. Oee eo moet de Toneide Boidin, hi efi
sine oer , gelden lo wet so uten TCMneiden huise -en
enre gaet, eist ohens, eiat rente. Oork, v. Febr.
1296. Ie Yolcwijf , . . drashe np in headen en ghere
alle die leene, herren, neyghin goet, boe dat iok
houdende ben , . . en gaee hute olMrlilÉe , en al tui
hoegfaen en tul nedere, en onterfs mfj, en erre
daenn en drsghe hem np met al der catheylen , . .
den abt ran Bodelo. ds Pb. ev Bb. XXIY. ÜMurdêj
17 (1298). Dat z^n comen Tor ons [al. den baljaw]..
N. en N.y sgn wetteghe wyf, en sijn wetteiike
nate ghegaen en onderret ran den Tierendeele Tan
Tan eenen stioke lanta . . . db Ylaicikck , Zwifvêkê,
18S (1S41); it. 112. Dat de oade oummeren efi
ohynten, die Toer de tocht nnyten Toirscr. goeden
gaende waren, ^trt eerst aen de weerde Tan den
betochte goeden afgetrocken moeten worden. O. e.
Amiw. 1546, zni, 63. Dat nyte goeden, daerran
hun ofte hunne Toortaeten waereohap gelooft vj,
meer oommeren ofte lasten gaen dan hun gewaran-
deert syn. (7. e. Xom», iz, 9. En aal thuue loTolio
honden te ghereke Tan dBke en Tan weeghen, en
ghelden den lantcheyns diere jaerliox ute gaet. O,
e. OeiU, II, 6 (142S). — • Met Toor. — Gaen
noch Btaen TOor. Zicè geuM wtcêitê gevm, of U
geven kMê» voor , fr. ne pas m donnêr, om nê pa$
avoir d ge donner dea peimea pomr, || Item, en sal
den rentmeeeter [des Ckpittels], geen genot hebben
oft genieten Tan eenighe promptelyoke betaelinghe,
daer hy noch TOor en gaet noch en staet, oft int
minste niet en moet gpetdoen, als te weetene Tan
eenighe eycken, seliaerbossohen , canthoudt, wjt-
slaoh oft anderaints. KetluÊreh, Dietl^ Voorwaarden
met den reniwteetter , 17^ E.
10) Gkhen en Btaen.— a) Ziehopkomdenenvrif
keen en weer gaamy tt. eéjowrner et UhreeMmt aUer
et venWf eweJUr, \\ Die om sijn misdaet gebannen
is uyt der stadt Tan Mechelen, magh wel gaen,
staen en conTerseren onder de plaetsen etsende
onder *t Beoht Tan der DiTisie bayten de Trijheyt
Tan Mechelen, sonder dat TOor dat misdaet die
Tan Mechelen hem aentasten oft wederleTOren oft
OTere^chen moghen. O. eiad Meehden^ Ti, 16;
Nannius agere^ veraarique potaunt, — 6) Leven,
ten opteieJUê van het eten en drinken, en de levena*
wijta oeer kei algemeen, fr. vitre, au regard de
la noarrUnre, et de êêe kahUudet de vie en génêroL
II Dat Toortaen de Tacatien in 't taxeren Tmn de
oosten by schepenen oft oommissariasen sullen worden
fletaxeert en ghemodereert naer de qualiteyt Tan
de persoonen, henren handel, .. sonderlinghe oon-
sideiatie nemen [ — de] hoe sij gbewoonlijok sQn
in hen selfs a£Buren te reysen, te gaen en te staen.
C. e. lAer, Stijl, xiii, 8. — o) Niet voortdurend bed»
legerig eijn, over-en weer, in- en uitgaan, fx.ne pae
étre eoHstammeni aliié, aller et venir, entrer et
êortir. || Waert dat sake dat man en wyf wouden
maken manlec anderen hoer huys daer slj in woon-
den, met dien dat daartoe behoorde, toi elos üto,
dat moghen slj doen, opdat sg willen, alse sy
gaen en staen, eïi ter kerken moghen gaen. Kb. v.
Antw. 189. — d) Zijn gaen efi staen hebben in een
huis. JSr tyne vrijje beweging in kMen, fr. avoir
96$ libret mouvemente (tee eoudéea franekee?) dame
urne maiêon. || Yort, so moet Lysbeth Torseit heb-
ben int Torseide huus efi erre hare licghen, hare
woenen, hare gaen en hare staen, alse langhe
alse leeft, sonder wedersecghene Tan hijemene.
Sekep, V. Cheraardebergen, 18 oct. 1805. — e) Met
sekese kleederen. JHe bestendig , gewoonl^ dragen,
fr. porter eonsi&mmeni y habUweÜement {eertaimê vêtO'
atentê,) \\ Onder de goeden bij den amman te be-
sehrijTen [nl. Tan den gebroJcen schuldenaar] en
wordsn niet begrepen de eleederen daermede den
sehuldenaer door den dach gaet en staet. C, v.
Antw. eomp, IV , xrj , 62. -- Gaende efi staende
paoht. Loopende en aehterêtojUUge pacht, fr.fermage
eemrani et earréragee, || Gerardt Gi^ben heeft géïn-
stitueert reéle actie op Oonneits panden gelegen
onder Booholt, int giaefftehap Loon, efi deselTe
ge^Tinoeert toot eenen gaenden efi steenden pacht
Tan twelf hondert gulden capitael. O. gr. Loon , I ,
488 (1696).
GAENDER, an. Er aal waanohyniyk moeten
geleien worden graender, graanxMer, fr. gre
nier, \\ Doende afbranden aeker gaenders staende
buuter stadt, npdat de Tiandt daerinne niet nes-
telen en soude. Piot, Ohron, 699.
GAENERVEN. Zie oabbbbbk.
GAERBOECK, an. Landbbek, kadoêtraaiboek,
erfregieter, ft. terriër, regietre eadaetral. || XTn
terriër (gaerboeck) dreeeé en 1610 , par Lae Sóore»
bamli, gSomitre è Oand, d'Hoof, Fk or, n*.
288, Wondelgkem.
"■ GAEBDACHTIGH, GAERDICH (Gardeohtioh,
gardioh), bn. OareOg^ bederven (Tleeach), Tan
Tarkens gortig, ir. de la viande gétée, eorrompae,
(dee poret, ladre). KU. Garat, garstiffh, ron-
eidue. Verdam oabbdatich. |t Die gaeraeohteoh
Tleeeoh Terooept, hi en setter bi oppenbaere sout,
saels ghelden xx s. Kb. v. Dieet, A r. 84. Dat
nyemant in den Tleyschuyse Toroonpen en sall
Weyech Tan geyten, Tan soeghen, Tan gaxdeohtigen
Terkenne, off andere ontydiger, oncuTer beesten,.,
off die gecooht weren in plaetsen dair pestUenoie
Tan beesten ware. K. v. Tongeren, v. 1469, a. 18.
So wie gardigh Tleeeoh, gelten, weeren oft Tarren
Tleeseh Terooopt sonder teycken, die Terbeurt 1
lib. par. K. e. d. Qrave, i, 1.
GAERDE, an. De Xt^lsehe el, de yerdf <0.914
meters), fr. Vamne anglaue, Ie gard. Als landmaat,
onderafdeeling Tan — of gel^kstaande met een bont,
hoort het w. in Noordn^erland te huis (Yerdam 8);
ons is in het Zuiden, wel hont, doch niet de onder-
afdeeling ga er de Tooigekomen. || Efi alsoo syne
Hoocheyt wel ghetnformeert is Tan de frauden die
er ghebeuren ton regarde Tan de Inghelsohe laeo-
kenen, carseyen en dieighelyoke andexe manufiao-
turen, in *t exces Tan de ordinaris langde' Tan
32 geerden, maeckende 40 ellen Ylaemsohe mate,
TOor een stuck laeken, efi 16 ghelycke gaarden
Toor ieder stuck earseve, sayen, rassen efi perpe-
tuanen, ordonneert dm, .. PI. v. Brab, Inttr.. 28
noT. 1685, a. 81, III, 441a. Zie OTonwol obbbdb.
GAERDE-CUL. Zie aABDB-cui..
GAERDEN (Gharden), an. m. Qaard , piek gronde
voor eenen boomgaard of moeeimn , fr. p&ee de
terre poer an verger on Ugumier. Kil. Gaarde,
gaerd, germ, eaa. prie. eieamh. (By de Brabanders
meer gelwuikt in samenstellingen dan afeonderiyk,
segt hy), hortuê, poesariwn. Yerdam oabbdb. || Ben
ffroiten moighen gardens Toer eenen ooelhof. C.
leenkof v, lAnehmg, 1570, Interpretatie a. 84. De
huisinghe ghebouwt wesende op den aensael, metten
kolhoff en garden. Ib. a. 41. Zie abvsabii ; ook
droooh LBEV.
GAARDEN , bw. Plunderen, landloopen , etroopen,
fr. dévaeter, vagabonder, maramder. Kil. Gaarden,
het land, vet, koU, Populari. Schiller u. Lflbbe
Garden, gorten, plündermd ader betiehul kerwm^
êtreifen. Zie Yerdam. j| Hem gOTende Toloomen
440
GAY.
GAL.
mftoht.M deselTe onse ondenMten . . . te yoer-
Btaen, béwaeren en beeèhermen Tan alle fertsen,
Tiolenti, oncbt en geweiten , mitsanipt [nL els-
mede , hd. mit'êammi] Tan trergaederen eii geerden
Tan eenighe oriechslieden , herloeft [erloTet, nl,
ontslagen van dienst] knechten, oft andere duer
tiandt passerende. Bekenk, v. Srab, reg. 139 f' 27
T^, aamsUUingthrirf e. d, ^^Imienani ffenêrad" e.
Vaikenlmrsft 29 mrt 1&41/2. Zie etbbij.
GAEBDEBSSE (Gaerdenie), sn. y. Zeer waar
sohyniyk moet er gelesen worden kaerdersse, bij
Kü. earminairix, ïcaardster, ft. eardemte. Zie keu-
BTXBiQOB. II Dat gheen kemmesse, gaerdesse nooh
spinnesse [men lese oreral — erese] tristram noch
laken maecken zullen, noch doen maken, zij en
tooghent den seghelaers, eerst de wuUe., tgaeren
en tieram [ne], en tlaken alst gfaemaect es. È. lakêng.
AdUi, 15<i0 E. III, 424. Dat Yoldre, kemmersse
of gaerdesse houden zal n .... (?) up sjjnen Tloer,
up z B., tenwaere bij oorlofVe van de zeghelaers.
426. Dat gheene kemmerssen , gaerdessen noch spin-
nessen niet meer yrulle halen en zullen ten drapiers
huuscy dan zj zeWe willen weeroken. — Dat gheen
kemmesse, gaerdesse noch spinnesse ghewichte in
haer huus en mach hebben. 426.
GAEBDINE (Gaerdyne), zn. Thans sford^m, fr.
ruisoH. EU. Oitrdijne, j. ffordifne, eortina, oft,
oortine, Grimm zegt, dat de yerandering Tan eort-
door fford- in ffard — aan den Neder-Byn schgnt
ontstaan te zyn, door aansluiting aan het fr. porde,
garders Tolgens QmMna voe.: vehim depidum, de-
peiutens in eeoUtia^ tive ante lectum muUeritinpfter-
perio, II Dese [«i?-. de beeldstormers] zijn gheghaen
met rotten [yan] xyiij of zx tseffens in de keereken ,
en hebben alle de beelden, ghesneden en ghe-
Bchilderty in sticken ghesmeten, de gaerdgnen,
tunekeelen [nl, torn- of tumikeelen, oyerkleederen] ,
casuffelen, die som yan gauden laken waren duer-
sneden met langhe riemen. JSer, tijden, I, 74.
GAEBSTEBIGGE, zn. Zie oabedesbss.
GAFFEL, zn. In de bouwkunde. Ch^el, vork,
fr. four^, Hftircaiian. || Wy hebben doen maken
eenen. piler metten gaffden in der yinster int cru-
oewero (un ftUier te hifltrquatU è la naiteanee de
Vare). Batuabkbss, 8L'8iilpiee, 1,99 (Sek. 1499).
'GAT, zn. Oaai, papegaai, ér. geai, perroquêt,
In het algemeen de houten vogele, die op de „wip'^
ten doel aan de hoogsMeting gepiaatti toorden,
tr. en génêraü les oieean» de heit placet au haai
de la pereke en but au Hr è Vare. Kil. vetut.
Pica, graeiUut ^ ptiitaeut. || Up den sondaoh yan
Quasimodo, xiiy«» derselye maent yan april [1577/8]
schoten die yan Loyen, t^ weten de gilde yan
Sint- Jooris , haerlieder gay yan eeren metten cruus-
boghe , alwaer toe begroet wiert don Johan d'Austria
en diyerssche andere groote personnagen edelmannen
deser landen; alwaer deseWe don Johan den gay
afschoot en ooninok was yan derselyer gilde. Piot ,
Ckron.b^l. Onder den Illen derselye maent [m2. mei
1577] schoten de gilde yan sinte Sebastiaen binnen
Bruessele metten hantboghe haerlieder gay yan
eeren, dewelcke afgheschoten wiert by den jonghen
graye yan Egmont, 552. — Ook op den 15en mei
1615, den £ig yan den plechtigen Brusselschen
„Ommegang*\ schoot de aartshertogin Isabella den
,,gaai*' ü op het kerkhof yan den Zayel. Zie Hsnnb
et Wavtebs, II, 22. Zie ook De Bo yii ^aai-
FBEBTSB en ylgg. || Die [nl. de gilden yan den hand-
en yan den yoetboog] niet min , sonder consent yan
de Wet niet en yermoghen te schieten naer den
gay, ofte te doen ander publicq opstel. C. v. Belieg
I, 28. Dat niemant den edelen hantboge, pyi efi
gay anders en sal mogen noemen dan met hunnen
behooriycken naem, op de yerbeurte yan eenen
stuyyer. Db Pb. en Bb. XXIII. Beleele, 78 (1662).
— Zie nog zeer belangwekkende bijzonderheden hier-
oyer, o. a. aldaar XXIY. ZdMie, 20, en XX YI.
Meltele, 69 (Ooninokxgaey).
GAYDACH, zn. Vogdtehieiingdag , fr. fonr dm
tir è Voiteau, au papegai. De gaydach, zegt
Bembry, is de hedendaagsche koning. — of rire-
feette, of koning- oj tiret^ieting. De stedeiyke
oyerheid gaf jaarlijks aan den nieuwen „koning**,
die nameUjk den hoogsten yogel afgeschoten h^l,
een geschenk, in den beginne yan zes kannetjes
wijn, waard zgnde 7 £ 4 st. par., hetzg in natuur,
'tzg in geld; in den beginne der n^* E. had men
den eerewijn yeryangen door een yet schaap (eenen
weer of ram). || Ghepresenteert an den coninc yan
de ghilde yan Sente Jooris,.. yan Sente Sebas-
tiaen,.. yan de Busse,.. up den gaydach, sesstede-
cannen wyns, te xyiiy se. par. elcke oanne, oomt
yg Ib. ii'g SC. par. Bbhbby, I, 517, Bek. 1560/61.
GAYFEEST, zn. Dag waarop men naar den
gaai tehoot, fr. féte du tir au perroquêt. De boeten
beloopen, op gaaischieting-dagen, om scheld- of
smaadwoorden, en gewelddadigheden zonder wonde,
waren yerdubbeld: alst gebeurde by nachte, of
op heyligedagen , kermissen, gayfeesten en ander
publique yergaderinghen. O. e. WlnoaAergen, i,
25. Zie ook gaydach.
GAYOLE, zn. y. Tralie, traliewerk , tralieraam,
fr. grillage, treUlit. Kil. heeft Gayoole, ghi-
00 Ie, met de bet. kooi, of kerker; ook Yerdam;
hd. giiterwerk. \\ Dat niemand... eenighe dinghen
den gaudsmeden ofte zelyersmeden ambaohte ofte
nsringe aengaende , en sal moghen weroken . . .
dan binnen besloten steden,., en dat tot zulcker
plaetsen en also , dat men den wserdieden op haer
werck gheyoughelic begaen en bestaen magh, en
dat zy totdien zullen ghehauden zijn ter straten
uut te steken een gayole ofte traeille, om die te
beter en gheyoughelicker te moghen bekennen. PI,
V. VI. 13 apr. 1551, a. 8, I, 804. Dat niemandt,..
en sal moghen eenigh ghemaect werck , . . ooopen ,
by manghelinghen , wisselinghen oft andersins yer-
cryghen zonder t'selfde ter yensteren uut in zyn
gayole (oft, indien hg (?) butens huus yoortstaet)
in zgnen winkele openbaerlick en ten tooghe- té
stellen den tgd yan zes daghen . . . a. 15.
GALANT, zn. Bene toort van w^, fr. ime
torte de vin. || Jaone en sinen geeelle yoirs., yan
y tonnen galans en yan j ame zaezeyts te draghene
yan in mi yrouwen wgngaert uter persen tot srent-
meesters yan Loyene yoirs. huys. Bek. d. Dom, te
Loven, 1408. — De Commandeur yan Pitzenburg,
der Duitfiche Orde, te Mechelen, schonk jaarlgks
„een stuck galandt wijns** aan de- leden der Beken-
kamer te Brussel. Bdcenk. reg. 134, f' 177 y®,
aanteekening der 15<i« eeuw.
GALEIBOXBMBN, zn. my. || Bn alzoo ghy
[nl. een zeker Denys, kleermaker] yan tyoomoemde
Hansken begroet waert yoor hem te maeken een
paer galeyboziemen yan laeken, beduchtende de
stoffe yan dien kwaelick yercreghen tzyne, hebt
zulc gherefuseert. Tr. mar. lY, 229 (1573).
GALEIDE, zn. Woonttede, bewoonbare bouw, fr.
habiiation, conttruction hdbHable. Dat het geene
gaanderij of galerij is, blijkt genoeg uit onze citaten,
eu zelfs uit den Inv. v. Brugge, in yerband ge-
bracht met de Nomt de maitont, Table anal.
473: de Galleye 's heer Boudewyns , Hooststrate.
GAL.
GAL.
441
de Galeyde, in St-JaiiBstnte de GaloTe,
Ylaminoetrato , jegbei» oTer de Orane. || Dat Jan
bIjot6 en Avesoete, sin wif , yercochten wettelike
de pfÏBtede, die leget an de MudeBtrate, tusscen
der crucen [dheer Crucen?] en den huse daer ei
in wonen . . , en de galeide , die up die Q&tede
staet , Tercochten si daermede . . . 19o hadde . . . ver-
bnert allee rechts... an dese hpfstede en an de galeide
dier up etaet. de Pottxb, Sêcond oart. 17 (apr. 1266).
En al dat desen yieren hofeteden thoeboord , dats te
wetene tosechen den pael gheeteeken neffene der
straten tote daer Jans Vos gooiden up staen . . . Eii
▼an den paele die ghesteeken es neffens Jans Vos
galeiden Toers. streokende nederwaerd toten water-
ganghe. Oork. 10 mrt 1296, in *t ttadêareh, ie
Qeni^ n^ 210, St.-Jaeoèt godsh.^ volgorde nr. 118.
DB PovTBB, Seeond eari. nr. YIII. Fartem doml-
$iadiorum et donUeUiorum eupraeüuttimm , dictamm
wigaliUr galeyden, eii. eupra Forum oofhqnwn,
Ghdeh, Brueeel, b 203 f» 49, Sekep. ald. (1328).
GALETE (Galleije), sn. Qalei^ oorkfftêoiip , fr.
ffolire. Kil. Galeye. || Int selre jaer [1319] qua-
men binnen Antwerpen ▼ gallegen ran Yenegen,
geladen met grooten goede. Dit waeren die ierste
gallefjen die ierst daer quamen. Piot, Oiro». 21.
Janne BoeWoete en Jan De Brune, dat si gbe-
sent waren Tan der statwegben te Brussle ane
chire Darden , alse leidsmanne Tan den galeyden
te sine , vj Ib. xig se. en tüJ d. Mxbtxns , Oudete
rek. (1324), 43.
GALEI JEN (OALLBIJBV), bn. Van pleierewerk j
▼aatwerk yan fijne witte aarde met tinasch ver-
glaasd, fr. de fdHenee (De Bo); bij Verdam Qa-
fsMTS, g — tMftf, sie glbibb. || Twee silyer croonen,
twee nlyer herten, een silyer been, een silyer
kindeken, eenen silyeren bol met stoiFe en eenige
kleeragie, twee galleje blompotten en andere. Beic-
bbt, III, 3. (Voorwerpen behoorende aan het
Lieye- Vrouwenbeeld yan het belfroot; 1761).
GAIiGE, zn. ▼• Qalg^ ft. ffihei, poteneen Kil.
Galghe. — Halye galge. Mik, ir. foureke peUi-
htdaire (Kramers: halye galg, galgpaal). || Na de cos-
tume en gewoonten yan desen en yan yeele anderes
landen, soe wordden sulcken lieden, die yalsch
geit ooopen en yuytgeyen, gehangen aen een halye
galge en behangen metten gelde. V. D. Tat. 66
y®.— Gküge eü putte. (Het recht yan). Metrecki
van eenen miedadiffe mei de dood ie tiraffen^ de^
mans mei de galg^ de wonwen mei de grmwxame'
dood 'wm kei levend hegraven ^ h, eorde ei foeee^ U
droii de punir de mori «n» ortmiesl, lee kommet
par la kari, let femmes par Vhorrible mori d'Üre
enierrSes vives. Deze beide halsrechtingswijzen sloten
echter de anderen niet uit, zooals het zwaard en
het yuur; Kil. yerklaart put en galghe door
ins sive poiestas gladii: merum siye summum jus:
KiL atueius v. 1642, jusiice Kaute et hasse, Eene
oork. y. 19 iuli 1463 gewaagt yan personen || alta
dominia hdentiumj dicta mdgarUer die hebben
galghe en putte. Doude Booib, v. Diesi, f^ 36 y<>.
II He salne [nl.' den yrouwenyercrachter] bannen
uten lande yan Vlaendren, yj jaer, oppe galghe,
es hi man; esse wiif, yj jaer, oppe dien pit
leyende te delyene. C. v. Brugge, I, 229 (1278).
Soo wat man ofte yrauwe beyonden ware leyende
in oyerspel, ghehuwet wesende, om de eerste rejse,
dat ware elck op de yerbeurte yan lx pond par.,.,
en yoor de derde reyse, dat ware op den ban yan
seyen jaren, den man op de galge en de yrauwe
op den put. C. Kassdr^ e. Iperen^ c. 68, a. 1. De
scboutetn, boxgemeester en schepenen moghen yon-
niaselicken bannen alle delinquanten nnter stadt,
markgraefschap en quartier yan Antwerpen, hetsy.
eeuweliok oft tot eenen gelimiteerden tyde, opt lyff,
op de galge, op den put, op de handt, opdeooren,
opt brandteecken, op de geesselinge en anderssints,
elck nae sijn misdieust^ C, e. Aniw. 1682, o. 17,
a. 1. Zie caiqïabbt, Sirafreekt^ 16 en yolg.
GALGOORT, zn. o. Galgplaais^ fr. lieu pati-
hulaire. Kil. Galghenyeld. || N.., omdat hy
hem yeryoordert heeft te laten berdoopen en quaed
geyoelen yan het doopsel gehad heeft, .. . soo sal hy
daeryore, Gk>de ter eeren, den heere en der stede
ter beteringe, yerdronken worden in een tonne,
en syn lichaem yoort gebragt worden op 't galgoort ,
en aldaer gehangen worden aen de galghe. Van
Balen ^ Dordrecht, 831, 832 (Cannaert, 310).
GALIETE, zn. y. Een teker r^uig, fr. sorie
de voiiure, || Tot mQ yrauwe yan Dentelghem, in
een ghaliete yandaer gheieden oommende, sprao
hy:.. Ber. tijden, II, 99.
GALIGAEN, zn. Kruidkunde. Qalgant, eene
Oosi'Indiseke pUmt, middel tot spijsvertering y ft,
galanga. Kil. Ogperus BahgUmius : gnüanga vulQoris,
ofr. galingal. \\ Gbligaens, een bale, zy £. SeAai'
ting V. 1661. Zie Verdam.
GALLE, zn. golle? Soort van teevisehj fr. lor^s
de poisson de mer. || Alderande rontyisoh, als
cabillau, gallen, soheelyisch, wytynck, roobaert,
rochen, platen, en andre yisoh. riOT, Okron. 867.
Zie aoLLB.
GALM, zn. fr. son, By levenden galm.
Mondelijk, de fr. oorspr. tekst: par vive voix, \\ De
procureur presenteert daeraf sooyele te prouyene by
leyende gaun als dat schuldich es en behouyen mach
tsegghene yan soepenen. R, v. Farieke v. 1472, a.
49 (geiykt. yertaling).
GALNOTEN (Galnooten), zn. my. fr. noisf de
galle. Kil. Q a 1 n o t, galappel, eyckappel. || Galnooten
cft gommen, 1 bale, ij d. yl. Waiertol 1660. Gkü-
noten yan Bomeune, 1 bale iig £. Genoten yan
Poulie in Ystrie, 1 bale ij £. Schatting v. 1661.
GALOOTSEN (Galoetsen, galoissen, schalotsen,
galloches), zn. my. Lederen overschoenen, fr. galo^
ehes. De Bo Galoetse. || Alle manieren yan ga-
loetsen, daer bosaen ofte oordewaen toe ware, toe-
behorende den ambochte yan den cordewaniers, en
den ambochte yah den coyenen-sooemakers, en in
manieren dat elc ambocht sal maken sine galoetsen
yan derselyer stoffen daeraf dat hy scoen maect.
Vonnis 18 mei 1371 , OAnnnAX^T, Siraflreehi, 394.
Placcaert yerbiedende aen yremdelingen binnen
Vlaenderen in-te-brengen en aldaer te yerkoopen
eenige schoenen, galloches ofte houseauz [de cuir"]
buyten den tydt yan de yrye foiren. Fl. v. VI. 16
febr. 1429, lA, 1117 (in de fr. taal). Dat yan nu
yoirtaene alle degene die yercoopen galoissen , roode
scoenkens en des dairane deeft, in deen partie, en
de platynmakers in dandere, bynnen jairmercton
met henre wairen en comenscapen staen zullen oyer
Sint-Jacobs-brugge-stiate. Archief Bergen-op'2éOom ,
Ord, 11 noy. 1479, L« G. pag. 82. Dat yan nu
yoirtaene alle buytenschoenmaeckers alhier schoenen,
plattynen oft schalotsen tor merct brengende , sullen
gehouden syn hun leer eerst eii yooral, eer sy hier
deselye hunne schoenen, plattynen oft schaloetsen
sullen moghen yercoopen, to laton yisiteren yan
deken en eesworens yan den yoors. ambachto. Ib.
Ord. 1678^2 n<>. 25. Additie keure schoenmakers ,
23 may 1681. £n yermoghen niet to draghen [nl.
de Begijnen] to costolick ofto te curieus lynwaet, in
hooftcleederen oft anders, inschelyrs in riemen,
442
GAN.
GAN.
meisen , baxflea » selioai el galootaeo, ftnden niet dan
Tan seemenlere bfte ander dat aleohter ia. Megi,
Bt^jmhof ie Qtmi, 1645, a. 28.
GALT, TDT. GALDEir, oud impf. yan gelden,
thant gold, golden, JBer, i^dm, II, 41, III,
289; DS PoTTiB, Ohr<m, v. d, Fioar», 199, en
pasêim,
GAMSTENEi zn. Zou er niet moeten gelezen
worden gasterie, fr. droit 1I0 ^fof of gastee-
ren. I) Alsoo onoe ondenaeten Tan onao steden
Tan Brassele , NyTele en andere . . , tegen ons in
onbetrauwen gheraUen zyn en by dien hun afl|^
keert hebben Tan onae ghehoorsaemhejt, . . en dat
meer ia, hebben lieden Tan oorloghe gfaestelt, en
Tan dien ghemant en gbefumeert by maniere Tan
gamstene de toqtsz. steden en andere steroke pleckem
Pi. e. Brab., aug. 1489, III, 396«.
GANERBEN , GANERBSCHAP. OTer deze min
pf meer duistere historiache woorden wordt breed-
Toerig gehandeld by Mertens en Torfs, Qeteh. v.
Aniw. I, $S^ en by de Hoog- en Nederd. lexico-
grafen; het w. gaenerTen komt zelfs Toor by
onzen Kiliaen, welk woord hy, niet meer dan
wy, in eenig Nederlandsoh schrift zal aangetrofièn
hebben, maar waarschgniyk by Eokardus de Beb-
kaTT, 8p«euU Saaumiei iniêrpres. De ganerben,
ge-anerben, ge-aenerTen zyn eigeniyk dê
medegereekiigde» in een erf^ h, lee co'iniéresséê dame
tM bien. Wat er meer Tan is, gaat buiten ons be-
stek. Verdam zwygt er ook OTer.
GANGE (Genge), GANGICH (Gengioh), bn.
Van het geld. Gangbaar, fr. («20 Vargeni) ayawt
eomre, \\ ZoTen Tleguit en eenen halTen, payments
Tan Tricht, als Tan handen te handen dair genge
ia. a e. MaaeiriM, FriT. 28 oot. 1418, a. 12.
Dat dese rente altyt is betaelt met Lnyx geit, als
tot Lnmmen en int land Tan Luyok gengioh en
«mckbaer is. O. gr» Loon, I, 810 (1646). Verdam
Gancachtich. Zie hier oanck, en by Verdam
OAKC, B 7).
GANGINGE, zn. t. Bedevaart^ groote toeloop
vmn voUe ioi eenen heiligen op eenen bepaalden dag,
tkeme nog in Brabant yfigankeniê^' (Zie Schuermans).
fr. pèlertnage , grande afflmenee de monde vers nn eaimi
wn jour düerminé. || In desen tiden was ganginge . . •
tuscen Zichgen en Diest; daer dede menich sine
bedoTaerde tot ere eyken.., dte alse een oruoe
gewassen stont. Vdthem, IV, 57, 1 (Verdam).
Item, doen men schreef mcooo xlix (1449) be-
gonste ierstmael die ganginghe oft beTaert tot
Bohuete ful. Scheut] buyten Bruessele. Piot, CAro».
42. Int jaer Ons Here nqpcc en ltii en ltiii,
(1467/68), soe was sroote genginge Tan menich-
Toldicheit Tan allen lande Tan kinderen toten Sinte-
Machiels. Ib. 59.
GANCK (Gano), impf. Tan ga en, thans ^a^.
Il En weetstuus niet, o du sooenste der wiTen?
soe [»2. zy] ganc uut en gano af na den Toet-
sporen des weeohs dynre gheselsoap. Aüer here'
tenb. 87.
GANCK, zn. m. 1) Van het geld. Loop, gang-
beuerbeid, fr. eonre de la monnaie. |[ Met suloken
gelde ala in het jaer 1486 cours en gangh hadde.
C. e. Brueeelt 1606, a. 180. Met suloken ghelde
als ten daghe Tan de constitutie ganck en cours
heeft. O. etad Meehelen, xii, 8, en pateim,
2) In de lakenweTerij. Bomdgaande bezoek , om
ie eien of de werken in overeeneiemming met de
ambaehielijke verordeningen verricht worden, fr.
(dane la draperie), tommêe éPimepeeOon , pomr
wnr ei let travawB s« foni conformémeni amx pree-
eripHome du wtSHer. || Dat Tan nn Toordsn in eiken
gaac nemmeer moeten wesen dan iiy ommegaies
[nl. omgaenders, beziohti^rs] ende dat diezelTe
niet moghen wesen ommegares bin den y jaren
achter tjaer dat zy ommegares gheweist zullen hebben.
Bü dat zullen wesen iy meesters en j cnape; en
degone die donftnegaies upghcTen zuÜen tjeghen
nieuwedach, dat die moeten upieghoTen ayn fai
den rade Tan den gouTOmere Tan den amboehte,
en anders niet, en dat tot zxiiy penoD«i, Tiy in
eiken gano, en dairin Tj meesters en y cnapen;
ute den welken scepenen moghen nemen de xy te
haren wille, dats te wetene in eiken ganc y meesten
en ene cnape, en anders ghene derbaten. En dit
es om de bedelars te werne. Eü es te wetene, dat
deise ommegaen zullen in haren ganc in alle scerss
husen y warksdaghes ten alre mynsten; en wat
lakene dat zy zeghelen zullen, dat het te dissofae
moet wesen ghewardeirt Tan y ommegares; en
waert zo dat enech ommegsra de contrarie dada,
dats te Terstane dat hyt ieuws [ieuwers] wardeifde
dan te dissche, dat ware up menedioh te zine. K.
lakeng» Iperen , III , Scheriere, — JBen teker aantal
draden in de ketting, vereehiüend volgene de eoori
van laken en de fabriekeplaate , fr. eertain nombre
de file dane la ehainef variant edon la eorte de
drapetUlieudefdbriqne, || Alle maniere Tan blaeu-
wen en Tan witten lekenen, dat men die scheeren
sal IxT ghanghen , met xr draden xiy nerdeel breedt
tot eenen ghanghe. K, lakeng. Bmgge, Wevere,
9b. Dat dustane lakene . . . moeten syn gheacoren
Ixy ganghen en niet min, en de lysten; en elo
ghanc moet inhebben xxüy waerpdraden. — De
peckere en gherseine peekera witte moeten . . . syn
gheacoren Iriy ganghe en de lyston, en niet min;
en elc ganc moet inhebben xxiiy waerpdraden. JP.
lakeng. Iperen, Ftdree, VTII, 208. Ib. Uuteletrm,
II, 189. It. K, lakeng. Aalet, III, 422. In den
ghcTalle dat een meester woTere oiP cnapen Tan
yemandt eenighe ketenen ontfynghe in zyn huus,
en hy wel wiste dat dezelTC ketenen niet gheeooren
en weeren alzo hooghe Tan ganghen als die be-
hoorden , zal ghehouden zyn te gaene ofte te sendea
an den drappier en hem daeraf te adTerterene datter
ganck of ganghen ghebreken, ten fyne dat den
drappier beteren mach aleer dezelTe ketenen ghe-
boomt werden. K, lakeng, Meenen, 1546, a. 18.
Dat de warandeerders ffhehouden sullen syn sorghe
te draghen dat de drapiers zullen hebben heurlieder
harnas en riet met alsooTele ganghen dat respeotiTelie
ghedeclareert es hierboTen. a. 28. Dat de laeck«is
Tan 94 ganghen sullen moeten hebben 9 Tieren-
doelen breedt Try tusschen beede de listen, a. 24.
8) In de boogschieting. SehieAeuÊri, fr. («m iir
êt Vare) tour de iirer. )| Ieder schutter speelde 12
Sngen. Van Mblckebbkb, Xruiegiide, 85 (1454).
letten gange. Van het oogeMik, zoodra, da-
delijk, fr. du moment, dèe que, aueeiiói que, iout
de euite. \\ Metten gange dat yement besit oft ge-
bruyct dat dino dair ie recht in hebbe, en ny
macht heeft my dat te restitueren, soe es hy, by
actiën reaele, gehouden in my tot restitueien." V.
j>. Tat. 88. Metten ganghe dat hem iement pynt
zynder wederpartye zynen thoen te subtraheren en
te ontrecken, zoe is men schnldich te presumeren
dat hy een quade zake sustineert en Toirtstelt. Ib.
840 tO; it. 342, 886 t». Dit Toonaghen deghone
die in de bastilge waren, en daden hem allen in
de wapenen , meenende dat zy [nl. de Engelachen] ,
se zonden hebben commen bestoken, en maeoten
metten ganghe elf rudders. Oii. T. Dixmudb, 160.
ÖA«.
ÖAN.
44d
GANGR (Gsno), bn., ook Gino, gepaard met
gavoi ginc en gare. Zie Gakcoatb. — Van
eene oorkonde g^f^ ongetchondenf fr. iaftie^ («im
doemmeiU). || Dat wt denzelren brief houden voer
gano, geheel en zonder Tleekoi rasare oft enipicie.
Mekenh, v, Brab. reg. 133 P 109 v^, 16d« B.
GANCKELUCK (Ganok<^ic), bn. Van de mant.
GoMghaar* hoert hêbb&ndf ft, (dê la monnaie) cufcmt
eomrs, || !uat men hemlieden [nl. aan de Spaansche
soldaten] ooo dit [nl. ona] ghelt, dat zij niet en
kennen, niet hooeber bejgheyen [nl. in betaling
gOTen] en sonde oant gbanckelio es. Ber, tijden,
II, 845.
GANCKGAYB (Gancgere), bn. Als hierboven.
^ngbaar^ koert keièend, ft. {de la momaiê) agamt
oowTê. Zie ook Verdam, fj Om twee galden Amams
[Arnhems], der manten yan Beynals yan Ghefdere,
goet en gancgeye. Charters e. Ter Kamerem, n^
92fcl«, ^eMatt (1426).
GANCkGELT (Ghancghelt), zn. Draaggeld^
éraagloon^ tt, portage^ talaire de portage. {}). \\ So
wat manne die ginldebroeder ee en ghancghelt
ontlans het [ont£anghet ?] of besoighet, die sal
gheven dak ghancghelt binnen den darden daghe,
op die boete yan xQ d. par. K. Bijkep^ders
Srugge, 1291, a. 4.
GANCKVEEBDICH (Gancktierdich , g— t>, bn.
Yan wegen en waterloopen. Bruikbaar ^ — im goeden
ttaat, vriff fr. {des ehemins ei eowrs d^ean) pratP-
ocêles, — en bon Siai, libres. || Yorts meer ver-
sneckt de Vshdtet, in den naeme des drossarts,
die straeten ganekyierdicht te maeeken, dat men
yan een stat en dorpe ten andere varen maoh
alsoe verre als de Yreyheijt streckt . . . Item , alle
bee eken en waterieyen op te doen en ganckvierdioh
te maeken. Kemvkshkrb , Montenaken, II, 268,
264 (1674).
GANB, zn. fr. oie. Kil. Gans, ganse. || Yan
den groten chense es scouteten reoht iv. sol. pari-
sise en 1 gans metten gerove. Oork. 25 febr. 1252.
— In het bekende ganzespel. Ter gans werpen.
Op hei gantebord spelen, fr. foner d Voie. || Wie
men vonde werpende ter gans, binnen der Vrj^
heit, waers om twintioh seellinge. Stadord. Brussel^
1841/54, Belg. Mme. I, 251. Wordt ook soher^
p^yck verboden op de voorg. dagen . . , dansscholen
oft kaetspellen te openen, daisr te spelen ofte ie
gaen sieni»spelen, gansen te worpen,.. Pi. 9. Brab,
I, 60 , Ord. c. j. op de ton- en heiligdagen,
GANS, zn. Zekere Nederl, tMmi, fr. eeriaime
ntonnaie dee JFags»Bas. || De penningen bekend
onder den naem van Hasaelsehe gansen, zyn in
die stad van het graefschap Zatphen [prov. Over-
Qesel] gemant; 15(l« E. Hstlev, Mimten, 6. Yan
de Reensohe ganzen [al. Bhenen prov. Utrecht] is
gewag in de ord. en eval. t. 1411, enz. Ib. 9.
GANSCH (Gans), bn. Kil. Gants, gantscb,
wtager, totus, solidmst perfeetms, & cuneius, om^
nis. 1) Yan personen. Begeil^f eoomaam, fr. solide ,
prineipal. || Ontsoakese yemeiie jeghen haren wille
eS soe namaels bi haren wille met hem blive en
aceorderde, tj in huwelike ej aadersins, sonder
wiUe van vader en van moeder , of soe se beift , eil
ne heift som« niet, en het sy sonder den wille
van der meestere [nl. hei grootste getal leden] en
ganstere [nl. de degeÜjksie leden (/)] vaa haten
maghen, so verliest soe al hare goet. O. v, Oené,
Gr. eh. v. 1297, a. 60. WAiof wy en al tghe-
meene van den votra. vuHunboebte ona exoosefen
beheren die meadaed of te gme [I. beghMrenda
die mesdaad of te gane] , van ons te doene en on^
lieden en al tghemeene daerof te znveme, hebben
ghemeenlike té gadre met mallioandren gheeyn, de
ganste eü gheheelste paertye van den voirs. vol-
ambochte,.. (verder staat alleenlijk t „wy, ghe-
meenlike, de gansee [ganste?] partje van den vol-
ambochte"). Tpriana^ VII, 474 (1881). Dat... by
ons commen zyn • N. N. , ghezwoome van den am-
bochte van de woUewevers . . , mitsgaders een ehe-
deel van den notablen van denzelven amboebte,
over hemlieden efi also [alsooek] special laat heb-
bende in dese zake van der meester meniohte eA
rter pèrtie van den ghemeynen ghesellen van
roors. neeringhe. K. d. WoUewevers te Aaletj
1480 {AaUt, III, 482). It. m Pottxb, Chron. F.
de Vivere, 186. Dat men aseert te Ghendt en in
de casse)rie van Ghendt, dochteren doot te mogen
maken bi vader en moeder, mettMi meeste en
gansten van vrienden en magen van der voors.
side, so wanneer alsnlc dochteren henlieden tho*
welio bestelt hebben buten den consente van vader
eü moedere oft.de meeste partie van den vrienden
efi magen. Wislakt, LeenreM, 154.
2) Yan zaken. Soms verbonden met gaef,
gave en geheel. — a) Yan Oorkonden en zegels.
Qehe^, ongeschonden, fr. {de ehartes et seeanm)
enOerSf intoets. || Die siegele gans en geheeL Be-
kenk. v. Brab. reg. 182 f^ 72, Ib^ B. — Benen
groeten charter . . , auythangende besegelt met vooden
wasse metten grooten zeegel ooa genadiehs heeren
des keysers, gans, gave, geheel en ongeoaDOelleert.
Ord. 80 aag. 1586, wegens de Cessie, Coui, eiUs
d'Anvers, I, 718. It. DB Pottxb, Sseond eart. 129,
en passwn. — 6) Yan graan. Qaaf, schoon enzmner^
fr. beam H propre. \\ Al dadder recht.., hebben
wy ghecocht om eene sekere lyfrente van twee
mudden tarwen tajaers, Ghenacher maten, gans
ooerens. Oork. v. 14 apr. 1866, Qends Charib^ 89;
item aldaar bis. 88, a. 17. — c) Yan andere wacen.
CMkeel en ot^esehonden , fr. {d'amtres marchandises)
saimes et iniaetes. || Oh onder de geworpen oft
verloren goeden [nl. door haverij-gros] eenighe
waeren , die v<5<5r den worp oft verlies alreeds doort
water oft anderssints bedorven waeren geweest,
sonde men alsdan de weerde niet nemen op den
prys van de andere wel gestelde goeden en aloft
die oock gans en gaeff aengecommen waeren. C au
^n^k;. comp. lY, vig, 146. — d.) Yan vleesoh. Oetond, ,
fr. {de la viande) saine, || Dat niomandi egeene
verkensvleesch houden [nl. houwen], kappen ofte
verkoopen en saL> tenzy hetselve vleesch... by de
keurmeesters s!d wesen gevisiteert weder het gana
ia ofte niet. O. P.-B. aaér. 16 ang. 1780, a. 9,
lY, 385, Tïurnhomt. Zie ook ovoavboh.
GAN8ELAKE, zn. mv. Ygl. Grimm l»aeh« 1>
„eene moerassige weide, eene lage, aan over8tro(^>
mingen blootgestelde streek lands.** Qaneeweideytt.
prairie au» oies. |l Item, didmm, qmod de vaeems
f'aoentibus versus WMekem^ que ganselake ês-
euntur, quod iUa manent in eomatmn justieia^ naetra
videlieet et domini de Dgst, Oork. Oi. hertog Jam,
80 mrt 1279.
GAN8EMENGEB, zn. Gansehandelaar , fr. mat-
ehand d^oies. Kil. Mangher, mengher, fsiM.
Permmtaior ete. Kil. auehts Kangeler, ttoO"
queur. || Dat negheen gansemengher ganse drivea
en sal noch haer boden op Lovenene beemdeo.
ScHATss, Anal. 14^ B. a. 88 {Aoad. di'aroh,)
1857, bU. 47.
GAN8BNY0ET, zn. Zie BXBSVwiJir, en ssis-
▼IJK.
GANSEPOEL (Gaaspoel), zn. Qaawepoet^ fr.
GAtt.
GAU
wmrait od Von trouve heaueoup d^oiei. Kil. G-an-
senpoel, nat€Uile. || De yasaal . . ; yennaoh wel,
omme zijn hof te stofferene yan den mannen die^
hem ghebreken, uut te gheyene en te Bpiytene
eenige cleene partie yan denselyen leene, gelijc als
een ganepoel, eenen cappoen tjaen, oft dierge-
l^cke, Bonder daertoe te nemene eenich consent.
WiBLAFT, L9enreohtf 27.
GANSLEQOE, sn. y. GanxenbroeUrij, —fok-
kerij {?), fr. lieu oü Von élève les <neê{}) || Item,
noch alle de warande en conynen en yelthoenderen ,
en oick de ganslegge en yogelrye den yoin. Willeme
en huyse toebehoirende. Rijk$areh, Leenk, o. Brah.
Proces van Qendi § Oudaert^ 1547, Ajeneprake, a. 16.
GARAER. Zie oaserabb.
GARANT (Guarand), zn. o. Borgtocht , horg-
êtelUng^ waarschap, fr. oauiioHj cauiionnement ^ ga-
rantie. — Formeel of yoloommen — simpel
garant. Zakel^ke — persoonlijke borgstelling, fr.
garantie réeüe — personelle. || Sooyerre de saecke,
daeromme tgarand is yersocht en aenyeert, teene-
mael is reél oft erffachtich, als streckende tot aff-
stant yan eenich goet, dwelk men heet „formeel
oft yolcommen guarand", moet den yerweerdere,
ala hy des yersoeckt, gedaen worden ouytten pro-
oeese. — Maer soo wanneer de saeckcy daerinne
tguarand is yersocht en aenyeert, is op eene actie
personeel» daeryoore den yerweerdere in deel oft
geheel staet yerbonden, dwelck men heet „simpel
guarand", soo en mach den yerweerdere uuytten
processe nyet soheyden. C. o. Antw. comp., ^t ^y
83. Zie ook wabsschap.
GARBELACIE, zn. y. GARBILEEREN, bw.
Deze yreemde ww. zouden zooyeel beteekenen als
t^ing , schifting , sorteering, — zi/ten , schiften, sor-
tieren, fr. criblerf trier. Volgens- Kil. Gaer be-
ien ren. Seligere sive seeemere aromata, herbas,
semina, et similia, eaque eribrare et purgare; Kil.
auctne Garbouller, choisir ei nettoger des espi'
eeries, herbes. etc. — Oarbal turabice eribrare
dicitwr zegt Kil.; inderdaad, wij zien in Dozy en
Engelmann, Olossaire, y° Garbillo {orible), dat
dit Spaansch w. i,den inyloed ondergaan heeft"
yan het Arabisch garbdl, garbél, garbil. \\ Ghing-
baer, peper, dat [l, die] ghegarbileert syn na de
garbelacie yan der stadt yan Antwerpen. Archief
Bergen-op-Zoom, Ord, 1404/1&46, n» 6. Zie Gail-
liard oabbbeleebne.
GARDE-BRAS I zn. Middeleeuwsche wapen-
rusting. Annpiaat , jjseren of stglen bedekking der
armen, fr. {armwre am mogen-ége) cubitière. || Item,
betaelt yan eenen paire gardebras, oosten rj st.
Bek, stad Ninove, 1478.
GARDE-CUL (Gaerdeoul), zn., ykl. Gaerde-
ouulken. Vrouwenrok, fr. robe de femmes La
Oume garde-cuL || Men ze^de datter ooc mannen
onder ghemynghelt waren, en kinderkens met
blauwe ghaerdecuulkins. Ber, tifden, lY, 167.
GARDE-L'EAUi uitr. Van onderen/ fr. gare
Veauf II Ware dat ijemandt uuijt sijnen huyse oft
anders mans hugse wirpe oft gote op openbare
■traten oft gemeinen wegen eenigherhande yuglhegt,
waermede mijn cleederen, bonette, oaproen, yer-
doiren oft gheschent waren , ie soude actie hebben
die Bcade te heesschene metten tweeyoude. Maer
■oe en soude ick niet, ware de strate niet open-
bare op eenen gemeinen wech, oft dat hij ge-
roepen hadde.' Qarde Veam! sonder fraude. WiB-
LABT, Braet. erim, 187. (Deie uitheemsohe uitroe-
iing zal Wielant yoor zeker niet in Ylaanderen ge-
>rd hebben).
GARDEN, zn. Zie aAEBDBK.
GARDE-NAPPE, zn. Dit fr. w. komt yoor in
de C V. Antw. 1582, t. 41 a. 100, in het stadt-
voordeel, een bord .ter xuiverhoudAng van het tafA-
laken, tafelring. HEen garde-nappe, tennen oft houtten.
In de Compilatae II § 11 heet het meer bepaaldeiyk:
II Een tenne oft houte gardenappe, oft tailloor met
hooge canten, daer men de potten en gelasen op
de tafel innesèth. * — Kil. App. G arde- nap pe
j. tafelrinck. Basis, basis potoria, mensaria; La Cume
Blaqne d'argent, d^étain, de bois, aveo depeüts rebords,
ponr poser Ie pot d Veau , Ie vin, Ie pain,
GARDEN-VISITATEURS, zn. my. Tólhm-
miêten, tolbeambten, fr. (gardes-visitateurs), douo'
niers. || De garden-yisitateurs yan Uwe Majesteyti
uuytffaende en inkommende rechten binnen Gbndt.
O. B.'B. antr, 12 apr. 1712, II, 679.
GARDE-ROBE, zn. y. Eig. Kleerkas, doch hier
wel eene kas om papieren, oorkonden en registers
te bergen, fr. propr, armoire anx habits, mais iei
eertainemeni destinée è serrer des papiers, doen-
ments et registres, KiL App. Garderob be, vesO-
arinm, \\ Voor tmaken en leyeren yan eender
spiessche [»2. eikenhouten] garderobe oft scaprae,
staende in scepenen oamere. And. meng, III, 481,
Stadsrek, 1537.
GARDIE, zn. Zie onder lebv.
GARDIJN, zn. Gardiaan, overste van een klooi"
ter, fr. gardien, supérieur d'un convent. Kil. Gaer-
diaen, veins, Ousios: Gaerdiaen yan de Minder-
broeders, praepositus Minoritctmm, vulgo Oard^
anus. Verdam Gard iaën. || Dat was ghedaea in
de ieghenwordiohede broeder Volkers, des custoden
yan Vlaendren, broeder Jans Coopmans, des gar-
dgns yan Ypre, broeder Heinrics Wissens, des
gudijns yan Ghent, broeder Wederics, enx. Oork.
21 mrt 1285.
GAREN (Gaem), zn. o. Zooak thans, fr. du
fU. Kil. Garen, gaeren. Verdam Gaern. || Van
lininen game , yan caempinen game , het ne ware yan
Riemsen game iof yan daeromtrent. — Die tolne
yan . . . gaerae, yan weyele, yan warpe, yan waer-
pen,.. Gheldolb, Kleine Brugsehe tol, 1269.
Garens te peese [aZ. yoor boogpezen] : 1 tonne is
ge^stimeert op 1 £ Coels [Keulsch], thondert is
g< ij £ X s. — Smaels (?), 1 bale, y £. — Loens
[uit Lyon], thondert, gt xx s. — uuyt Hollant,
thondert, gt yiy s. — Bourgoinsch, 1 pack y £.,
de halye nae adyt. Schatting v, 1551. Garens: dat
de Zeelanders ooopen oft dat men hen seyndt, ala
yan Bourgoignien, Lioens, met oock garen dat yan
Diest en Brabant compt, thondert is gt op xxy st.
Ib. De Watertol v. 1550 meldt nog: garen dat yan
Diest en Brabant compt en Brabuidera toebe-
horet , yertolt men metten saoke . . . yan iiyo Ib.,
iiy gro. — De Mansa-tol v. 1567 yermeldt nog
„kennepgaren, en twynlayen yan Andenaerde
oft elders". — De Gentsche Vgb. y. De Pauw,
26 (1838) gewagen ook yan Engelsoh garen. —
Catoen-, cantoengaren. £afo0ii[(^<H^«M, fr./Ucb
eoion. Men ruilde „roet" of ongel tegen kaarsen,
gewicht tegen gewicht. || En diaeraf betaelt toen-
ton- [/. catoen-J garen; en de [yan de?] maechuere
[maakioon ?] , • . ne sal die persoen, dies troet es,
gheene assise gheyen, noch de yeinsterier [nl. de
kaarsmaker of yerkooper] niet meer noch anders
dan yan den cantoenghaeme datter toe gaet, naer
den inooep. db Vlamibce, Ace, 80. — Getuich-
lyck garen, vier hoedanigheid betuigd, onbe*
riepel^k is, ie. du JU dont la qualité est atiesiée
et irréproehable. Lnyde yan buten, die bennen der
gar.
GAft.
m
stat getuychliok garen brengen , daer sullen sj
moegen aeff doen makon, in der stat oft in den
Bygen, laken die men sal moegen weren, yoUen,
scheren, weeden on Terwen. O. JMgê, 1 juni
1438, a. 29y HAstelt^ — Haeokgaren. MH
gmren waarmede kei laken aan de ramen gevetügd
u (?) t fr. Ut file pair lesquele Ie drop eet flxé anx
ekdesie, |) Soe en sall niemant laken cortten tus-
sehen beyde syn haeckgaren. Ib. a. 1. — Pont-
garen (Fondegaeren) , zn. o. Orof garen voor
teilen en takken ^ fr. gros JU, doni on faii det
voUet et det toot. Kil. Pondgasren. Füa rudioras
mnde vela ei tacei fimtt; Kil* aneiut : Chrot filf
doni on fait dee voUei (Kramers Oros fil gmi te
vend è la Utre). || Alles met Isst dat het ponde-
gaeren, sal moeten geroaeckt en Tercodit worden
op syu precis gevnchte. Rbmbbt, I, 477 (1733).
— Schellegaren. Bindgaren, pakgaren, dikke
draad of zeer dun koordetfe, fr. fleelle, fil d^em^
hallage (De Bo). || Dat Toortaen niemant en sal
Termoghen te maeoken ofte te Terooopen eoorden
ofte sch^egaeren , tensy prealabeljck aenreirt syode
in *t corput ofte neerynghe. Ib. 476. Sackebant,
sohellegame. 620 (1663). — W er el garen. In*
tlag op hei weefgetouw tegenovergesteld aan de
ketting of schering, fr. trame (qui iraverte let fUt
de la chatne. KU. WcTelgaeren, inslagh.
Subiegmen, || Weert oick tsake, dat yemant we-
yelgaeren gebreicke, soe mach hy ander opelaen eft
snydent aeff, en leggent by dat ander en vercoepent
▼oer dat es. O. lAége, 1 juni 1433, a. 22, Hatteli.
GAREN ((3hMren), sn. o. Nei^ jaehinei, otscA-
iM<, fr. fOH, JUei de chaete, JUei de péohe. Kil.
Gaeren, gaerennet; de Kil. auctut heeft te
meer Jagers gaeren. || Hebbende oock Terboden
te onderhouden oft favoriseren deghene die wilt
schieten offc stroppen legghen, garen oft netten
spannen om t*selve te Tangen , . . oft t'selve Tan
de Toirsz, schieters oft stroppenleggers, garen- oft
nettenspanners te coopen. Fl, v, Brab. 23 aug.
1671, III, 616. Wat den leene volcht daer gheen
stero huys op en is: . . . Item, de netten, saretten,
gbaeme en andere instrumenten dienende om wilt
of om visschen te vanghene. Wirlakt, Leeat'
reehi, 66. — Kwaokolgaren (Quaokelgaren).
Kwakkelneiy it. tirattef fllei pour prendre det eail-
let, det aloueiiet, det perdrix, etc. || Dat, onder
't deczsel van quaokelen te Tangen, sommige met
hen draghen grooter garen dan het qnackelgaren,
waarmede sy Tangen hasen, conynen, patrgsen en
dgl. dieren. PL v, Brab. 22 mrt 1631, a. 82,
II, 194.
GARENSPANNER, zn. Wildtirooper hij middel
vam neiien of tirikken , £r. braconnior , tendemr. Zie
GASB9.
GARGOëN (Argoen), ook ooe&obl, sn. Spuier,
waterepmwer, leeuwen- of dralenkop- aan de dak-
goten f nL Tsn kerken, stadhuizMi, fr. gargouille.
Il Gorgoelen , dat men heet. gotieren. db Pottbb ,
Qenif II, 492, Staderek, 1337/8. Betaelt en tot-
laii nuten. name Tan denselyen Willem de Ronde
m Comelis Van Pe, Adriaen Hoeric, steenhao-
were eh beeldemakere, Tan dat hy Terbetert en
heraoeden heeft de argoenen, dwelc zyn beesten
ai steenen ghueten, xtj lib. iiij. scb. par. Auden.
meng. III, 373, Bde. tiadJüns 1629. Ib. 406.
420. Gargoenen, 446.
GARGOTë, zn. t; Dit fr. w. komt Toor in de
Kenr der Waarden [«/. herberghouders] te Meenen,
10 noT. 1712: || Iemand houdende gsrgote, wee-
kendt soppen, Terooopendo gesoyen tieesoh, sal
moeten betaelen aen het corpus . . . Rbmbbt» 1, 486.
GARINCKBOECK, zn., ook oabbbobck. Zand-
hoek, kadaatractlboek^ erfregitier, tf^ierrier^regietre
cadattral, || 21 g a un terriër dit garynckboeck de
Van 1686. d'Hoop, Imv, Flandre or» a^. 46, Olugten,
GARITEN (Garyten, Gareten, Garriten), zn,
mv. Oorspronkelijk torentje of kanteelen op de burchten
en vetüngen der tteden, dienende ter beveiliging der
tekUdwaeht en der verdedigert, fr. primiiivement det
toureilet ou crèneautf tur let ohdfeatuf'fortt ei let
mmrt det villet , tervant d garantir la tentinelle et
let défentemrt. Ducange, La Gume, Gaehet (Glot-
taire t» Gariter, fortifter), Te Winkel (Bei
Kattedf 146); Kil. GAriete, Gheriete, Spe-
eulae^ minae, pinnae, emineniiae murorum, gaL car-
neauxj ereneauoB: Plantijn Gereyten der stads-
mueren, let archet det muraiUet d'une inUe, Indien
wij nu bij Pknt^n's Terklaring, de „aan de muren
Tcrbonden huizen, die dienden tot wacht en schil-
derhuizen Tuor soldaten, doch later, toen zij daar-
TOor niet meer noodig waren, werden Terhuurd"
(Verdam) zullen w\j de rechte beduidenis hebben
Tan het w. garite , zooals ons dit in de oorkonden Tan
latere t^den Toorkomt. || Dat die [a^ hy die Tan
elders brioTen Terkregen hadde, strydig met de
belangen der stad] Terboren soude twee hondert
royale sheereü behouf, en tien roeden gariten ter
stat behouf Tan Antwerpen, die te miÜLene daer
men se hem Tan der stat weghen bewisen soude.
Kb. V. Antw. Ord. 14 mei 1394. Ende dat zy
nochtans niet inne 'en sullen moghen comeBi zy en
hebben sheere gemoed [nL zy en z)jii met hem , met
den schout, TerzoendJ, en zy en hebben elc de
stad gheraaect eene roede muers, met gariten op
de Teste... Willbics, Hiti, ond. 194. — Het
laten bouwen Tan eenige roeden muurs «ao de
stadsTesten, was eene niet zeldzame, en eene Toor-
deelige bestraffing toot onze middeleeuwsohe steden).
II Betaald Tan de torren en garyten omtrent den
ringmuer te kuischen, mids de komst Tan onzen
gheduchten heer. ss ViiAMiiroK, Siad^.H, 42.
autdereken. 1398. Item, betaelt WiUeme Mar-
S rieten, Tan iiy scraghen, daerup men stelde, omzne
e boghen Tan den garyten te welTene, iij s. gr.
Bek. 1400. Achter Maigheriten Tan Bialdeghem,
in den rincmuer der poort, twee Tan den ghareten
hem schieden en beghonnen de weUbele iuTallen.
Zij werden geslecht en weder Tan nieuws gbe*-
welfd eü ehepaTeerd. „Aen Coppyn, den temmerman,
Tan de formeelen te makene daer de boghen op
ghewelfd waren." Rek, 1414. Daer werdt Tan 's heeren
en stadtweghe gepubliceert en geordonneert, dat alle
deghene die woonachtigh waeren in der stadt giv-
ryten daeruyt te moeten Tertrecken, op correctie.
Piot, Ckron, 113 (te Antwerpen, 1642). Kene
garite . . , steende up de Teste bi der Turreporte : . ,
daer sy nu in woenen, om elcken Tan hem hoe-
den . . • die Torseide garrite te orbome' , also langhe
als de langstleTcnde . . . IcTen sal. Dibbicx , Mém.
2, 239 (Verdam). It Bek. v. Qent, 1337.
GARLANDE (Gterluide), zn. Krantvormig tie-
raad voor tooi aan kleederen, fr. guirlande pour
parure de vUementt. KiL Gberlande, App.
Garlande, i. Ghirlande, ooroUa, |j Gk>ut-
borden, garlanden, snoren. Tol te Aniw, 1806.
Gerlanden. Brab. tol v. 1316.
GARNACHE, zn. Soort Tan wün, gmnaaki van
Spaantche druiven in de Oott'-PgreneSn , fr. vin de
grenaehe (La Cume). iJ Verteerd... bi den Tooghd,
soeipenen en andere, in Ty maeltiden en fv?ond-
maeltiden, als there [nL het leger] inoommen was
60
446
ÖAft.
&AS.
ran Brugge, te brode.., te wine.., te ganiBche
en malToeeye, xviy b. Ypriana, YII, 469, Siadêrek.
1880/81. Zie GftilliArd, en Verdam, beiden onder
GABNATE.
GAKNEEREN^ bw. (Ghimeren), Garneren
die hant van JUStiOien. Vertêkerin^ , horgstel-
Ung b^ H gereelU doen , eer men een 'reehtsgeding
hegint, ^^fkanivulUnge doen", fr. gctmir la main de
la fusHee. \\ Dat in sommige landen; boren eii plaetcen
bny ten Brabant wort onderhouden , als in den landen
die buer resort hebben onder de crone Tan Yranc-
kerijcke : als ennige letteren van obligacien bezegelt is
[l. zijn] onder eenen gepreviligieerden zegel, als sonde
mogen zjm den zegel royael, en die geobligeerde
ooempt tegen zijn gelooflte, soe mach die crediteur
comen en begheeren over hem executie; en eest
dat die crediteur dairtegen opponeert te rechte,
floe sal die opposant garneren die hant Tan justi-
oien, dats: onder den executeur leggen alsoe Teele
als die somme gedraigt; oft anders h\j en salgeenen
dach hebben ran opposicien; eö dese Toors. haut-
Tiülinge en gamissement gedaen, soe sal hem dexe-
outeur eenen dach competent beteekenen op zijn
opposicie, om dairinne te procederen soe behoiren sal.
V. D. Tav. 869.
QARNIS8EMENT, zn. BorgeUüing, ^^ntvul'
Hng**, fr. main-gamie. — YerTolg op het citaat'
onder qaskxeben: || En dese hantrullinge , gamis-
sement oft main-eamie , soe men dat heeten mach ,
sal -ghedaen wordden Tan gemunten en geslagenen
gelde Tan {[Oude oft silTere. Y. d. Tat. 869.
GARNmSEMENT, zn. Versiering, versiersel,
h. ornemenU.. || Twee zeWerin flaaschen . . . met
Tergnlden gamissemente. Inv, Brugge ^ VII, 239
(GaUliard).
GARS en samenstellingen. Zie qebb.
GARSEGOUGERË , zn. Een uikere, ons onbe-
kende dratik, of wijn , «üthans schier zoo duur als
de Bynwijn , fr. torie de Meeon , om de vin , pret'
qu^ausei éher que Ie vin dm BMn, \\ Aen eenen
pauw, XX st. Aen eenen swane, xx st. Aen 1 pot
garsegonwere , 1 st. Tj d. Aen Lembrecht de Pec-
kerot, Tan keren, 1 st. Noch persen, peren, noten,
xy st. Vod. Mus. II, 829, Noenmaal ie Loven,
1M)9 (Be Rijnwijn — 166 potten — komt Ter
achterna en kostte j st. iy quaert>.
GARSOEN (Garson), zn. m. Knecht, dienaar,
hediende, iets minder dan de knaap (?), fr. volei,
eervitemr, messager (au- dessous du knape(?). Kil.
App, Garson, puer: famulus, vulgo garsio, \\ Dese
Torseide liede Tan der Tors. stede syn wy sculdich
Tri en quite te hondene Tan allen taelien, Tan
allen reisinghen, Tan allen moynessen, hensi of si
niet en comen in heerTaert, als wi se daertoe
Termaenden met eenen garsoen. K. v. ter Pieie, a.
19. De lat. tekst zegt alleenlijk: nisi in expeditione
a noHs voeaii non venerini. — Alle garsoene sullen
hebben den derden pennyno min, Tan werke, dan
een cnape, wat werke dat zy. — Dat alle cnape
en garsoene moeten syn betaelt Tan ol dat zy Ter-
dient hebben, bin der wouke, bin den zondaghe-
arent, Tan den meester-Tulre. K. lakeng, Iperen,
vn, VuWes, Htjtttekb, Corp. 201. Van huere
Tan ij paerden, die de garsonne ommereden omme
tTolo tCoutre te ghebiedene. ld. Stadsrek. 1827,
biz. 68. Van huren Tan ij paerden, die der stede
garsoene hebben ghereden, omme tTolc ter Coutren
te doen commene. Rek. 1.337, blz. 121.
GARATEN (Geersten), en ghabst, oabstich,
bn. Van haring. Ctarstig , bedorven , fr. ranoe , gdié,
Yerdam garsOch, KH. Garst, garstigh, ran-
eidus, garstigh speek. || Dat n^emant gheeneft
gheersten harinck Tercopen en mach hyne hebbe
eene geheele baniere een half Tierendeel breet en
lanck in zynen reep op eenen stock gaende, ten
minsten een haWe elle hooge boTen den OTcraten
reep, op de boete Tan iy Ib. en den harinck yer-
loren. K. o. Brussel o. 1486, a. 44. Scoensohen(?)
harino zal men Tercopen daer men wilt. £n wat
gherst es, eest gheweiot ocht ongheweiot, daer zal
men een banire bi steken op eenen- stee twee ellen
lanc. — Die eneghen ghersten harinc menght onder
anderen harinc, zaels ghelden x s. Kb. v, Diesi;
B, 68, 69. Zie ook gaebdachtioh, en Verdam
QABBTICH.
G AR WEN, bw. Eene zekere bewerking der wol,
kloppen? fr. battrs (la laine?). Moet Terwant zijn
met hd. garben, nd. geren, gerewen, mhd. gerwen,
garioen, bereiden, doch meest Tan het leder ge-
zegd. II Wie ghemingde wolle kemt, moet enen
steen toI breken, eer si beghint te gharwene; ofte
die eer garwede, Terborde Tan eiken ponde xii
d. — Wie ghemingde wolle opkemt, sine ware
tebroken en dan ghegarwet, Terborde Tan den
ponde y Ib. K. lakeng. Meehelen, 188 1/38, a. 76, 76.
GAST, zn.; mT. oastbk, Limb. obstbn. 1) £i-
geniyk een Vreemdeling, die in een gasihuis,
of elders opgenomen en verpleegd wordt, fr. propre-
ment un Atranyer, gmi est aecueUU et soigné dans
un hospice ou un h^pital , ou ailleurs. Grimm JPere-
grinus, hospes. Kil. vetus sax. sieamb, hoU. fris.
Sxtraneus, peregrinus: qw longius deoem miUiaribus
extra ditionem haiitcds ook conviva, hospes, qui
hospitio exeipifur, diversor. Zie Verdam, en Kluge
Btym. W&rterb. \\ Na den aronteten,.. aoe sullen
die broederen en die susteren te gader oomen
drincken, en tehans, als compleet gheluyt is, soe
sal men hem allen silencie ghebieden, het en
waer dat sake dat die silencie ghebroken worde
Tan ocsuyne der siecke ofte der gasten. Oork.
juli 1277, a. 16, Qasthnis U 'sBosoh.
2) Hij die eene herberg, in een ^^gasthof kemt
eten of vernachten, fr. eelui qui vieni manger ou
loger dans une hóteüérie ou auberge, un héte. \\ De wert
oft werdinne, die sinen gast dit Terbot [nl, aan-
gaande het dragen Tan wapens] niet en aeide , alse
hys Traeghde, die soude den oore seWe shelden.
Kb. V. Antw. a. 1. So wie contrarie dede, also
wale de wert als syn geste, sal elck Tan hon Ter-
beuren.., dry Bynschen gulden. O. lAége, 27 juli
1469, a. 3, Tongeren. Die werde en werdynnen
sullen bonnen gesten kondigen sulke messen oft
waepen aff te leggen. Ib. 11 dec. 1600, a. 24,
Stuselt. Knapen ei maerten, die stelen in thuys
daer sy woonen,... oiok gasten, die beuren weerdt
oft weerdinne stelen , . . die boden oft gasten Terdie-
nen die galghe. C. v. Antw. 1645, i, 32; it. ii, 18.
8) Lastgever, fr. eommettant , mandant , eommand,
II So wie die zaemcoepere es [nl. makelaar, last-
hebber, eommissionnaire'] Tan lakenen ofte Tan
wullen, hT ne mach no wulle no lakene ghereeden,
no doen ghereeden , no ooepen no Tercoepen, no doen
coepen no doen Tercoepen, bi negheenen engiene,
hetne waren lakene die hy ooehte te sinen gasten
bouf. C. V. Chnt, Qr. eh. v. 1297 , a. 147. Dat de Toor-
seyde Lauwers , in tyden Terleden , bcToorwaerde en
cochte jeghens Jan Bauledere, haren man doe
was, denzelTOn Lauwers te diere tydt wesende
hoetelier eii makelare te Brugghe, te een zyns
gast behouf, als hy zeyde, neghen last caeckna-
rincx, tuI eü zoete, metter ronne [nl. het merk]
Tan Bierrliet. O. stad Brugge, II , 41 (1461).
GAS.
GAS.
447
4) Sohipperêhneekt , ft. vdUt de haidier, \\ Elo
weert [nZ. scheepsreeder] eh zal niet meer stier-
mans of gasten moghen hebben danne drie. K. «.
h. Froottsehef 18 ang. 1514, a. 2, I, 866. — De
Kü. ctuetus V. 1642 heeft nog Ambaoh tsgast,
druckersgast, Opiflcii, typografhiae o/erariuêf
Compagnon de meêtter^ d'imprimerie.
5) Welke is de echte bet., en welke was de
maatsohappéiyke stand der gasten, die de ver-
maarde ^kostumen" der Salisohe wet opstelden?
II Si autem eunt qni le^em Salieam traetaverufii :
Wisogast, Arogast, Salegast, Windogast, in Bod-
ham^ SaUham et WidKam. — (Andere Inl.):
Didaoerunt legem Salieam per proceret ipsius gen-
Htj qui tune tempore etderant reetores, Eleeti de
plMrimit virie iiiio**, kis nominibua: Wisogast, Bo-
digast, Saligast et Gnidigast, in loca eognominantia
Saleaim, Bodeaim, Widoaim, eto. ksbk and
HBB8SL8 , The ten textt of the Lex Saiiea, Die
zullen toch geen vreemdgingen geweest zijn. Wy zien
er zoo iets als onze middeleeuwsche minieteriides in.
6) Axioma. || Den winter es Teel een benauder
en ooetelioker gast dan den zomer fii{. om brand
en licht]. Ber, tijden ^ II, 845.
GAST, zn. Van graan. Öor/, eehoof, fr. gerhe,
II Dat nyemant, wy p. wie] hy zy, hem en yer-
Toordere sijn coren , graen oft ander decimable
\nl. aan tiende onderheyig, „thienbaer"] Trachten , . .
tenzy dat selTe eerst en Tooral gebonden en in de
gasten oft hoopen gestelt zy. IH. o. Breih. 27 jani
1544, I, 95b. Ten waere dat deselve Trachten
eerst en Tooral gebonden en in thiendelinghen, oft
anderssints behoorlijck in hoopen oft gasten ghe-
stelt waeren. Ib. 8 juni 1596, I, 99b. In gasten
oft hoopen ghestelt. Ib. 100a.
GASTEEREN (Gkwteren), bw. Plunderen, ver-
woesten, fr. piUer, ravager. La Oume Gaster, 1**.
II Bin deise tyden zo deide hy [nl. de koning t.
Frankrijk] gasteren en orioghen Tan sinenweige
al de landen die de allieten [nl, de bondgenooten]
Tan Orliens toebehoorden. Ol. t. Dixmüdb, 72.
GASTEBIJ, zjl. Tijdelijk verhef en teren in eene
abdij of een klooiter , fr. . t^our temporaire et nu-
lentation dans une ahbaye ou un monaetère. Zie oibte.
Kil. Gaster ij e, JSpulatio ^ Jlospitium. || Dat zy
[nl, de prelaten] ongelast bliTen souden Tan alle
gasterien, en dat nyemant, het waere Tan onsen
hnysgesynne, woudemeester , warantmeester noch
heure knechten, waranthueders, patriseerders , tsIc-
keniers, leenjagers, andere jagers noch andere, wie
die waeren, in hen oost oft last Tan lijfteringen
oft anderszins doen en souden. Bekénk. v. Brab,
reg. 185, f» 68 (15de E.). — Ook het veHrek he-
itemd voor de ^^cuten" , fr. let appartementi des-
tinéê anx hóttie. || Item, int seWe jaer [nl. 1462]
was ons gasterye gemaeckt. Acad, d^arch, 1850,
biz. 175, Kron, r. Boodklootier. Zie oasthttts.
GASTEBIJ, zn. Spijshnit, fr. restaurant, KU.
Gaster ij e, 2) hospitium; Kil. ^uctus: Banquet,
table d* hoste. || In oneerlijcke plaetsen oft huijsen,
taTernen, gasterijen, openbaere herbergen, mogen
alle arresten en aenhoudingen Tan persoenen wel
gedaen worden sonder consent Tan den weert. C.
V, AnUo, eomp, V, TÜj, 25.
GASTHUIS (Gasthus), 1) Woning, kamer of
vertrek in eene abd\}, waar de vreemdelingen in ont-
vangen en gespijsd werden , vreemdelingenkamer , fr.
maison, ehambre ou salie ót^ Von recevaii les étran-
gers et leur servait et manger, dans une abhayey salie
des Strangers. Maigne d'Amis domus hospitum; EU.
Gastkamer, HospitaU esinoulum; Kil. auetus
Ohamhre d' hoste t; kamer in een klooster , waarin
de vreemdelingen worden opgenomen (Verdam). || In
kermesdage es soouteten recht tetene up tgasthus
met ij cnapen, en niet meer, en alsulke spise alse
men andren cnapen goTct. Oork, 25 febr. 1252 , a. 22.
2) Blijkt wel de bet. te hebben Tan herberg ^
logement, kroeg of spijshuis, niet die Tan „zieken-
huis*' in de Tolgende aanhaling, fr. ee moi a évident
ment la sign, d^avherge ou hóttUerie, de eenbaret ou
de restaurant dans la eitaüon suivanie: \\ Dat zy
[nl, de baljuws en andere hooge ofBoiers], elck in
tzyne binnen beuren bedryTe, hemlieden dickwila
Tinden in de jaer- en weeckmaercten , kercken,
gasthuysen, bruyloften, kermissen eü dierghelioke
plaetsen en feesten daer zulck gheselsohap [nl, de
kwaaddoeners] ghemeenlick pleeght te Terkeeren.
P/. V. VI, 15 juni 1556, a. 14, I, 84. Die gast-
huse en quade herberghen. Beikenk. v, Brab, reg.
183, f» 14 (15d« E.).
8) Synoniem Tan oodshüis, Liefdadig gesOM, zooals
thans, tiekenkuis, fr. h&pitaH, Maison-Dieu , hotel-
dieu. Kil. Gasthuys, gasthuys der sieoken.
II Dat min her Woutre Tan Bodeghem, de rid-
dere, . . drouoh op en ghichte en gaf suister Lya-
betten, der meesterssen Tan den gasthuse Tan
Sente-Jans, Tan Brussele, en the godshus boof,
sine thiende Tan Bodeghem en Tan Bigsrden , ghiel-
leke, gheliic dat die Tan den gedshuse dieselTO
thiende leghen min heren Woutren ghecocht hadden
en Tercreghen. Oork, v, 7 juni 1277. Zie Verdam
GASTHÜÜS.
GASTHUISBOEVE, zn. m. Landlooper, sMU
menseh, fr. vagdbond, homme sans aveu, maiuvais
sujet. II Item, en mogen niet aocoseren:.. Item,
een persoon Tan snooder oondicien, gelyo een poi-
tier, een taToemboeTe, een merctridder, een gast-
huisbooTe. V. d. Tav. 149 t«.
GASTHUISMEESl'ER, zn. Waa>rd, logement-
houder, fr. hótelierj aubergiste. Kil. auetus v. 1642
heeft gasthouder, hospes, eonvivator, Soste qm
reqoit, en gastmeester, Maistre d^hótel, hoste-
lier, II BeTelen oook allen gasthuysmeesters, taTer-
niers, biertappers ofte weerders, dat zy zuloke
cryghslieden (ofte rabauwen int schyn Tan orygha-
lieden) en andere Tagabonden , . . beurs wetens niet
en logieren, onderhanden ofte Terberghen, JPl, v,
VI, 15 juni 1556, a. 12, I, 88. Zie gasthitis 2).
GASTRECHT, zn. Vreemdenreeht , reehisbe-
deéling voor vreemden, xooals Verdam zegt; n^^'
over poortreeht, de recht^ep€tlingenf die voor burgers
gelden*\ nl. bij termynen van drie, ofaeht, of veer-
tien dagen, volgens de natuur der taak, en de
plaatsen, dus spoedig, kort, onvertogen recht, van
dag tot dag , fr. droit des Straffers , opposS om droit
bourgeois, dont les termes êtaient de trois, de kuit
OU de guinze jours, suivant la nature des eauses et
les localités , donc : droit expéditif, de jour ^ outre.
Kil. auetus Jus peregrinorum , Droict des Strangers;
Grimm Judicium forinseeum , judicium sommarium,
Becht u. gericht für fremde. \\ Alsoo het gast-
of ouTertogen recht onder de Dnytsche natie door
het Roomsche ryck gehouden, en daardoor stry-
dende parthien, sonder langdurig proces, geholpen
word, den landheer heeft laten hetselTe in den
lande , als een litmaat des H. Rycks , oyck geplogen
mag werden. — By ouTertogen recht woid gepro-
cedeert Tan dage tot dage,.. C, gr. Loon, II,
840, Beckheim, o. ir, 1, 2.
G ABT VERCKEN , zn. (?) Het mann. geslacht zou
ons doen Teronderstellen , dat er zekere munt (pen-
ning of ander) door bedoeld wordt. || Aen en op
448
GAT.
GAT.
eenen bampt, gheleigben op ghenen Tielwinckel-
wecfa, by e^ye. ., houwende omtrint dn sillen,
luttel men ofb mier , belast oech met eenen halfven
g&stvercken, en niet mier. Schep, dss Zands v.
Lumpme», binnen yrijheid, 7 oct. 1451.
GA8TWAËBDEB (Gastwardre), sn. Waarschyn-
lijk de Gaatmeeflter yan Verdam: Hij die in
un hlooëtmr mei het onthalen der vreemdelingen
gelaet is, fr. eelni qni eet chargé de recevoir lee
Mraugere dame un monaetère. || In orconacepen:
broeder Janne yan Dorenaeele, . . Weinine den
gaatwardre yan Porenaele, en Janne Boeline. Oork.
4 oct. 1298.
GAT, zn. o. 1) In *t algemeen. Opening, gat,
fr. ouveriwre, trau. Kil. Ont,foramen, || Dat bi-
weerts der Brueselpoorte in den muer waa open-
ghelaten een yan den ghaten daer men deerde dore
ghedreghen hadde, omme in de yesto water dore
te haelne alae men an de poorte yoort medsen
ghinghe, so utedien dat men niet yoort medaen
ne ghinc , mida der haermhejt yan der poort , . .
en de liede bi nachte dore dat gat uuter poort en-
inghingfaen, ao ea dat ghat yermedst. de Vla-
MurcK, Denderm, II, 57. Staderek. 1398. Dat die
yan Dendermonde drie gaten, weghen en dammen,
elo xl yoeten wjt , maken zullen in haer yeate , . .
zodat men dore yaren en keeren zal en ryden mach
ter begheeren yan den voora. drie goede steden,
en die weghen, ghaten en dammen zullen soufiy-
santeUc slichten en wel openen. Collatie, 354 (1452).
— Meery. Bij doorhraak der zeedijken gevormde
gaten en geulen, fr. ouvertures ei gouhte formés par
la rupiure dee diguee de mer, || In yueghen dat,
biyyende de reste yan de yoorsz. [nl. oyerstroomde
en yerwoeste] landen in den teghenwoordighen
desolaten staat, niet alleene affghespoelt, yergaen
en te niette commen auUen» maer de gaten en
gheulen daerinne ghevallen, en insgheiyckx in St.
Annapolder ligghende , binnen corte jaren alsuluke
diyersche stroomen in de yoorsz. riyiere yan de
Schelde sullen commen te yeroorsaecken , dat die
yol platen en yoor groote schepen innayigabel worden
sal. Fl. V. Brdb. II, 4 juU 1613, II, 247 (drie-
maal).
2) Stadepoort, fr. porte de vÜle. Kil. vetue.
janua, porta. \\ Teersten gay en sy yan der ghere
coste en paerdehuren die ute yoeren swonsdages
naer sente Lucaadagh, ten ü gaten yan der stede,
binnen der castelrien yan Ghent, omme de com-
men en gétauwen ontwe te slane. — • Dat deene
partie ute was teenen gate met zly paerden, enen
dach, en dander partie die ute was tenen andren
g^te, ij €|^e, met xxx paerden. Huyttsns, Corp.
19. Mek. Ghnt 1332. Dat niemen geen goet inne-
bringhe no doe bringhen, dat den pachte yan den
poerten toebehoort, dan ten gherechten gate. de
Pauw, Vgb. 27 (1338). It. 43. -- Zou er, in
plaats yan gat niet dach of eluitkeering moeten ge-
lezen worden blz. 86, in het yolgende: 1| Dat alle
degliene die koren bringhen bi scepe, dat sy dat
koren yercoepen moeten binnen yiij daghen, ofte
uppelecghen en de riyieren deraf rumen bin den-
seWen tide , . . onware datter koren in laghe dat
men niet sien mochte, dat sal mogen 1 gat meer
hebben (?). — Yan der coat die de rentmeester yoirs.
met 1 knape en met perde dede, en met yiy gesellen
deden, die geleege waren op te gaete, den tol
tontfane in de Andwerpsche maert te Bamisse.
Rek. Dom. Loven 1405/6.
3) Sluis; het water hoven of beneden de sluis,
fr. écluse: Veau au-deeeue ou au-dessous de Véduee»
I) Dit ea dat dan abt yan Sinte-Pietera te Ghendt
behoirt te nemene yan tholle tzynen gate yan der
speye. -— £n hiermede es myn heere den abt...
gnehouden te doen weirene de planoken ligghende
int gat ten speye, omme de schepen opperwaerts
en nederwaarts te yaeme twee reyzen de weeoke. —
En en syn niet ghecostumeert plancken te weime,
om die yan Gant, noch om andere, dan ten yoor-
aeyden daeghen. Tol te Sint'JPietereeluie , 1272. T
yirdendeel lans , . . te Kallenberghe ane tgat.. Oork.
10 febr. 1296. Dat niemen en yissche int* water
yan der yesten ter Waelbrucghen no beneden gate ,
no in den wale. de Pauw, Vgh. 00 (1365). Een
huua staende in de Wingaartstrate bij den Inghe-
lantgate. de Potteb, Second eart. 152 (1527). In
de nieuwe dijcage yan den Groade, . . tusschan het
gat yan de Nyeuwer hayene en het Swarte gat,
besloten tussohen de dijken yan Cadsant, Bres-
kins... 276 (1614). Zie ook A. Waütbbb, JEbs.
II, 454. benedengata- boyengate. — Betaelt den dekin
yan den sciplieden yan Ghent, omme zekere sce-
pen gheladen met ordunsteenen . . , 'te laten pas-
seren en tgat te treckene yoor taaterdaaghs en
buten den tijd, ten hende dat zy duer moghen
commen. Auden meng. III, 345, Staderek. 1528.
4) Kreek, ir. orique, anse. || Vermids dat da stad
hier langs opt water leeght, en yele gaten open
hadde staende zonder eenich weren te waterwert,
BOe heeft men die gaten eensdeels doen pijlen met
groeten eykenen houten, met dobbelen draeyboo-
men en doren toe doen maken, omme tbehoet yan
der stede. Mebtekb en Tobfs, II, 617, StadS'
rek. V. 1401.
5) Kanaal, vliet, gracht binnen eene etad, waar
men de schepen lost en bevracht, fr. canal dans une
ville, oü Von décharge et charge lee vaieeeaux. || Dat
men de molensteene, slijpstaene en queren- [l. querna]
steenen te coepe stellen sal up de Vischmerct,
tusschen den ghate daer men de wijn upslaet [nÜ
lost] en der brugghen yan m\jns heeren hoye,
straeekende [streckende] lancx neffens dan muer.
DE Ylaminck, Ace. 28 (1417).*
6) Saven, zee- of rivierhaven, ook mond van een
haven, zeegat, fr. port de. mer ou de rivière, ausei
embouchure d'un port, chenal, passé, \\ Waert dat
eenighe yan onser beeder ondersaten haer yiande
bescadichden in eenich yan onsen landen of gaten,
of daer zy yast of geanckert lagen by den Unde.
C. stad Brugge , 1 , 471 (1414). Zie ook bbschbansek.
Den lootsman of pilot is gehouden tschip te brengen
tot aen de ketene oft gat yan de hayene. C. v.
Antw. eomp. IV, yiij, 121. Dat tgat te Bru^hen,
daerduere dat de sceipen yaren yan Brugghe te
Sceipstale, en yandan te Dixmude, en yandan
commende tYpreyaert. plach yoormaels minder te
zine, efi es nu ghewyt, also zy zegghen, twelke
niet en es. Ol. y. Dixmude, 100. Dat te Brugghe
tgat yan den yaert yan Ypre ghewyt es en ghe-
lioocht. 103. tGat yan Saftinghen. JPi. v. Brah. 4
juli 1613, II,^4^J.
7) Straal, steeg, fr. rue, ruelle. )| In de yoor-
noemde predicacie was yolo yan Audenaerde, Eecloo,
ook Bonche en yan ander quartieren, met stooken,
bussen en zweerden , ooc peerdevolck met sijncroers
an haer zijde, die alomme de wacht bilden en de
ghaten oft straten deden bewaren, yanwaer dat zij
zouden moghen bestooct oft bespronghen werden.
Ber, tijden, I, 29. Den hoochbaliu, thuijswaert
ghaende met zijnen staet, bleyen die knechten al
den naclit , deen heelft daer wakende , met rotten,
an alle ghaten eü straten der maeit, en dander
GAT.
GAT.
4«
heellt bewaerde den Coorenftert. Ib. 220. En de
■oldfteten.., en bewaert alle de gaeten Tan den
aerfe [nl. de Markt], ds Potteb, Chran. 228. —
Tot orer eoo wat dertig jaar, was er te Antwerpen,
tnasehen de Kathelijneyeet en de Minderbroeders-
rui, eene nauwe straat, ofBcieel de Engte van
Gibraltar geheeten, maar die altijd in den mond
des Tolks het Gat van Gibbeltér bleef genoemd
worden. Dr. DsLasüB, VersL dtr Kon. VL.Acad.
1888, blz. 153.
8) Ghwimgemiê , it. prisom. || Mr. Fawchier, by
expresBen Jaste en berele Fan mjnen heere den
officiael en officiers Tan den hove Tan mynen heere
Tan Doomicke , . . yersochte N., die clero ghetón-
Boreert was on es , en mids dien in criminele saken
nieuwers el te rechte behoort noch justiciable es
dan Toor . . . den officiael ?an den ho?e Tan Boor-
nioke, te moghen belasten en apart- in een gat te
doen legghene om crisme. ö. aiad Brugge^ II,
261 (1681).
9) Weg, doorgang ncutr een ingesloten stuk lande
of weide, ir. (en agrioÊdture) ehemin qui.oonduÜ è
une ierre ou vne prairie endavées^ ehemin de dé'
charge ou de culture, passage. \\ Dat een ygheliok
paasaige hebbende doer ander lieden weede omme
tuiten synen te gerakene, gehouden es tgat neder
te stekene en te stoppene met andere beyry-
dynghen, als hurden, Tlaken, heckens en anders-
sins, tsynen coste; wel yerstaende eln jeghens
tsyne, dats teerste gat Tan zynen goede. C, v. Auden,
dah, prim, XYiii, 12.
Yerschillige samenstellingen met gat: Aertgat.
Zie dit w. bis. 41 , en hierboTen 9). — In Luiksch
Limburg aertgat, aertgaet, aerdgaet, aert-
gafct, fr. ehemin d'aisance, de saison, d'exploitation,
via agraria, behoudt het w. zijne beperkte bet. Tan
Teld- of akkerweg (f ooals coutergat, los gat, oir-
gat, mennegat, schoorgat), (slaat echter Teelal
orer tot Irnmi* of dorpweg, fr. vhémin vicinal. Zie hier-
OTor breedToerig Kempeneers , Montenaken , 1 , 436 ,
436, 437, II, 261. 262, 263. — Doorgat.
Opening^ schietgat, fr. meurtrière. || De torre bi
der Quintynpoort Termedst met een doorgat, omme
metter grooter bossen dore te schietene. vb Vla-
MlirCK, Denderm. II, 61, Stadsrek. 1382. — Gront-
gat. Allegorisch en gemeen. Met fijne, hét peheime
eener taak, fr. Ie fin, Ie fin fond d*une affaire.
I) Hola, ick peys daer wat, ick sal noch t'groutgat
weten, Want niet soo Teer Tan hier woont een
herTaren man. Die alle tooTcry en swarte consten
ean. Yak Melckibkes, De Peoene, 99, Bshaite-
ment. — Hof gat. Tuindeur, fr. porie de jardin{}).
II Een alf boenre . . . onder mersch eü weede; den
mersoh hout Jan Tan Lede, en leit achter Jan
Witteloz huus en hof; de weede hoat her Bob-
brecht Tan ZwiTeke eü leit Tore Jans Wittelox
hofgat. DB Ylaicinck, Zmjoeke, 151 (1351). —
Coutergat (Cautergat, Eautergat). Zie aebtoat
blz. 41, en hierboTen 9). || Ten ougst, denghonen
willende syn graen afToeren deur ander lieden
graen, daeroTer hy ghewoone is te ryden naer [nl.
Tolgens] zyn rechte cautergat, moet deselve, ten
minsten Tier en twintich uren te Tooren, Terzouc-
ken eenen wech daerdeure te pickene. C. o. Aalst,
X, 27. Een kautergat oft aerdtgat, 12 Toeten. C.
o. Brussel, Breedde van de weghen. C. v. Loven,
item. — Int meten Tan de Torcochte landen , . . es
men ghewoone af te trecken . . , Toor een ghemeen
cautergat , daer men met Trachten ' deur mach
passeren, Teerthien Toeten, zomtyts meer, maer
niet min. C, v, Auden, xiv, 21. Soo wie eeuich'
coutergat openbraaöke aan eenighe beslotene Telden,
ofb t'selTe soo longhe openliet datter schade deur
quame, waers. . . op ij oude groeten. C. v. Overijssehe
(Isque), Qruen Keuren, a. 27. — Gropgat (Groep-
gat), zn. o. Bouwkunde. Topsieraad, sluHsieraid
van eenig gededte eens bouunoerks, fr. cunoriissemeni,
ee qui termine , ce qui finit Ie comhle d'iM hdtiment (/)
(Littré); eng. crope, erowiUng; hd. die obersie OUe-
derung, der obersie Sehmuck eines Bamwerkes. Krih
nung, SoMu^versierung. Oms, Arehdci. Wdrterb.
II Item , . . soe Terdincten die kerokmeesters thegen die
groefmeesters Tan Botselaer die pelleemen [nÜ. pila-
ren] Tan den ondersten lysten \nl. lijstwerk], Tan
den croepgate opwert tot den OTerste lysten,.. Bat-
MAEKEB8, St.-Sulpiee, I, 73 (1456). Item,., gele-
Tert . . . Tan den groten boghe, xxix Toet. It. noch . . .
Tan den groeten boeghe, xxij Toete. Ib. 74. — De
uitgcTer Terklaart dit werk aldus: Vappareiüemeui
[nl, de Terbinding, het is eigenlijk het sluitsieraad,
Vamprtissement] du grand are qui relie les grandes
colonnes d V entree du chesur. — Losga t. Zie Aert-
gat, bla. 41, en hoogerop 9). Dit w. is Tan alge-
meen gebruik in Brabant. — Mennegat. Zie
AEBTGAT, blz. 41, CU hiorboTeu 9); zie ook De
Bo Mennegat, mengat, meingat. De Koet,
V. Auden, heeit menneweoh, xiY, 21. || Zullende
oock alle de aenliggende gronden Tan erfTen . . •
worden beheymt, de stichelen, heckens, draey-
boomen en mennegaten behoorlynk onderhouden en
gestelt. O. P.-B. auir. 31 oct. 1715, xix, 5, II,
628. Seist, — Bozegat (Boesgat), zn. Bouw-
kunde. Bovenste galerij, binnen wond de kerk loo-
pend boven de eerste orde, wier soms holle Takken
gewoonlijk naar boTen eindigen met de drie lappen
Tan een klaTorblad: onze bouwmeesters sagen er
„rozebladeren" in, fr. triforium, galerie supé'
rieure qui fait intSrieurement ie tour d'une église
aU'dessus du premier ordre, Maionb D*AiiNl8. Les
marguilliers firent également consiruire les divers
eompartiments de la galerie du ehaur, è laquelle
les architeetes donnent Ie nom de triforium ei
qu^on dSsignê aux livres des comptes sous la déno-
mination flamande (/«Boosegaten. Batmabkebs,
8t.-Sulpice, l, 89. Zie Otte, Archdol. Wifrlerb.
II Anno iccccc xxix. Item, betaelt Aert Elsebyl en
Jan Metsaert, Tan den yersten roesgate, x gripen.
It. 14. N. op hen worc [ui. op rekening Tan] , dats
te weten dat ander roesgat , t^ daghen in noTember,
X gripen. It. N. N. noch betaelt xg daghen in
december, Tan den derden roesgaten, x gripen. Ib.
41. It. y ysere balcken tot den roesegaten, we-
gliende xIt pont. It. ij balcken totten roesgaten,
weghende xItüj pont. It. xij crammekens totten
roesgaten,.. maken y (?) stuTers. Ib. 46; It. 46,
84. — Schoorgat (Schoei^t, scoergat). Zie
ABBTaAT, blz. 41, en hierboTcn 9. || Die een scoer-
gat maect in tvelt of op beempt, dat gemegne es
of was , hy houdt den loke alleen. tReoht v. üccle, 74«
Daer een schoorgat tuaschen beyde leet. Bruss.
godsh, H 290 f> 71 tO {Anderlecht, 16de E.). Schoor^
eiï mennegat tot het lossen en ruymen der houten
Tan den bossche. Ib. Schep. v. Alsemberg, 1709.
— Spuigat, zn. o. fr. ouverture ou bouehe d^une
écluse ou vanne, \\ Als 'tgeregent sal hebben conti-
nu^lycken 24 uren langh , oft een doey Tan sneeuw
sal zyn , soo sullen [nl. de eigenaars der spuien] die
merckels uyttrecken en die spuyegaten losmaken
gedurende denselTen Tloet ofte doey Tan sneeuw , . .
Mabtinkz 1 10 (1596). — Win tgat, zn.o. Water-
iQolenwerk. Sluis dienende om het water op te
houden, en ie bezorgen voor de scheepvaart en de
450
GAV.
GEB.
watermolens, fr. harraffe ou Sdntê sêrvant è regier
la reimme des eaux powr la navufation et Valimen'
tation des numline kydrauliques (Bembry). || Twint-
gat Btaet al in goeden pointe Tan metowercke en
yan houtwercke, zonder [nl. behalye] datter ghe-
breken ij houtine aermen stekende jeghen den biQke,
en eenighe steenen diere ute gbeyallen siin, dat
men wel yermaken soude bin y daghen, ü mans
werkende. BEirsBY, II, 41, Schatting der water-
graven in 1361. — En wel mocht men ghepryst
hebben den wintmenlne, de steene, de ysere en
zulcke dinghen, maer de bragghen, de wintgaten,
de groote poorten int watere, en dweero onder
dwater, yan den poorten en yan den moelnen,
mochte men niet prisen, „en het en was daer int
land noit ghesien". Ib. It. blz. 36.
10) Allegorisch. Weoh en gat weten met
iets. JSr een gepast gebruik weten van te nutken,
ft. savoir faire ban usage d'une chose. || Oyerzulcx
ghecocht hebbende zeker rapiere, omme dezelye
ter handt te doene eenighe yan awe complicen,
zegghende: lek wilde wel dat ick er meer ten
ghelyoken pryse yinden kon, ick weet er wech en
gat mede. TV. mar, IV, 230 (1573).
OAHDACH, aATTDiVQj QAUQBDiva, en dgl. Zie
op OOÜ.
OAUGE, zn. yr. IJkmaat, fr. jauge. Kil. App.
Gang ie, Gauge. Vasis mensura et capaeitas.
II AIzoo wy yoortijds . . . omme te yoorsiene op die
ongheregheltheyt , faulten, abusen en ghebreken,
die... gheweest hadden, en noch zijn in de maten
en bodemen yan de yaten yan de Fransche, Bour-
goinsche en andere wijnen , . . zekere ordonnanoie
ghemaeot hebben ghehadt op tstic yan der gaage
en metijnghe yan de yoors. yaten , . . PI. v. VI.
27 mrt. 1510, I, 658. Zal de grootte yan de
tonnen genomen worden op de grootte eii gaughe
yan de tonnen yan Ghendt. PI. v. VI, 28 sept.
1632, a. 6, XI, 664.
GAUGIEBEN, aAUQBXBEir, bw. Peilen, roeien^
meten, ijken, fr.' jauget. Kil. G. j. Vergieren,
dolia metirif La Game, gaulger, mesurer. || Pat
yele eii diyersohe yremde cooplieden . . . hemlieden
gheyoordert hebben ... de wynen ... in haere
schepen t« handen liggende . . . totdat sy die yer-
cocht hebben , . . also dat niet moghelio en es die
wynen dairinne te gaugieren nochte te meten. .P2.
V. VI. 27 mrt. 1610, I, 668. Dat gheen brau-
wers . . . hunlieden yeryoorderen . . . eenighe tonnen
te yollene . . . tenzy dat dezeWe honden 62 stoopen
eü niet min , . . en alyooren gheteeckent zynde met
['t]mareq yan de stede, ghegaugeert en gheyckt
zyn [l. zynde] by de gheede yckers. Bembst, I,
342, K. V. Bronwersamh. 1603.
GAUT. Zie gsldsn.
GAUWELOOS, bijw. Onaehttaam, achteloos,
fr. nêgligemment. Kil. auctus: negligens, soeors.
Nonchalant. || Nochtans hebben wij [nl. stapelheeren]
desen aertdach [nl. marktdag] . . , eü yeel meer
andere aertdaghen , neerstelic bezarcht yan coome , . .
te meer omdat den yoom. stapele t'anderen tijden
qualic en gauweloos hadde onderhanden gheweeat.
Ber. tijden, I, 194.
GAVE, bn. Zie Otkxf.
GAVE, zn. Stoffelijk. Geschenk, gift, fr. don,
présent, cadeau. \\ Wanneer de kinderen huwelyxs
goed of andere gayen yan hunne ouders of yoor-
ouders hebben gehad, mogen daarmede nyt den
sterf huyse' yan hunne ouders blijyen. C. gr. Loon,
II, 437, Bêckheim, c. 42 a. 12.
GAVE (Gaeye), zn. y. De gavo Gods. Pest-
nekte, pest, h» peste, || Dit is den eedt, die...
gheordineert is, .. op de scrobbers en eorobberssen,
die binnen der yooghdije yan Mol , Balen en Dessel
sullen siecke pereoonen bewaren, die besmet sijn
metter gaye Godts oft peste. K. en br. «. MoU, a.
105. In wiens huysen de gaye Ckxlts es, sullen de
dueren en yeinsteren ter stratenwaerts gesloten
houden [nc] den tennyn yan ses weken Umok ge-
durende. De Pb. en Bb. XXIII. Beveren, 83,
Vgb. 1526. Dat niemant deser gemegnte en sal
presumeren te gaen noch staen binnen die stadt
yan Heunnijt, alsnu gheïnfecteert wesende Yao
die gaeye Godts. Keicpbhebbs, Montenaken, II,
289 (1634).
GAVELE, zn. Belasting, cijns, fr. impót, eens.
— Hooftgayele (Hoeftgayele) , zn. m. Vreemden^-
hoqfdgM, een zeker recht 4oor vreemdelingen te be-
talen voor hun verhUjf in het landt fr. ehevags,
In het Vermandois bedroeg het 12 deniera 'sjaars
yoor eiken huisyader of weduwenaar (De Launère).
II So wie dat yan baten in de poert yan Ghend
comt te wonene eA doet dat portre sculdich es te
doene, en jaer en daoh in de poert woent, steryet
hy in de poert, syn porterscep essene sonldioh te
yryene yan allen dienstmanscepe en yan den besten
hoefde , en yan allen hoeftgayele jeghen eiken heere.
C. V. Oent, Or. ch. 1296, a. 133. Dat., de abt
efl de kerke yan St.-Baefs hebben ghecocht...
[t]8choutheetdom yan Eyerghem,.. met allen den
renten, coepen, sterfcoepen, boeten, praterien,
hoeftgayelen , laten, opsetene, afsetene, en met
allen rechten diere toebehoeren. db Pb. en Bb.
JEverghem, 62 (1863). It. WondtHghem, 28 (1394;
XV. Middelburg, 43 (1450). Dat ons belieft heeft,
int jaer xy<: en y^fthien,.. den supplianten te
consenterene . . , dat die buijtenpoorters , beyrijt in
een yan den drie ambachten, te weten weyerie,
maelderije en yolderije, yrij en exempt bliyen
souden yan te betalene thneren oyerlijdene eenioh
beste hooftcattel ofte hooftgayele den ofBciers yan
der plaetsen daer zij huerlieder woenstede en resi-
dencie houdende sijn. db Pottbb, Ghnt, I, 103
(1516).
GAVELINE (Gh^yelyne), zn. Werpspies of séhiehi,
halve piek^ fr. javeline. \\ Gayelinen, gebanslach-
ten (.'), piecken oft lansen, nair adyenant, yan
den ponde grooten, twee grooten. Watertol 1550.
Gayelynen, pycken oft landen, betaelt naer de
weerde yan den ponde grooten, niet ala met pas-
poort, ij grooten. Tol te Antw. 1623.
GAWECH, zn. m. {Ghsanweg), Voetpad^ fr.
sentier. \\ Een boenre lants,.. neffens den gha-
wech... DE Vlaminck, Zwyveke, 149 (1350).
Zuudt an den curten gaewech. de Pb. en Bb.
XXIII. Basel, 31 (1521). Item, sal den schaudt
genieten den auden gaewech , behauden alle jaeren
te planten xxy poten aen denseWen gaewech. Ib.
XXV. Kruibeke, 6 (1600).
GEAU VIERT, yerl. deelw. Waarschijnlijk te
lezen gesauyiert (gesalyeert) , gihorgen, fr. sauvL
II ' Moesten composeren ter wille yan denzelyen
bailliu die, perseyererende in zyn opghelyc, com-
men was naer 't oyerliden yan den yoors. wylen
Willem Lanczweert, binnen der heerliohede yan
Dronghene eü aldaer gheauyiert oft gedaen by synen
dienaers alle de catheilen eii andere goet denselyen
wylen Willem toebehoorende , . . als ghekonfiskiert,
hoewel dat hy gheen recht en hadde. DB Pb. en
Bb. I. Drongen, 34 (1457).
GEBAERT, yerl. dw. yan baren. Ontstaan,
gesproten (een recht), fr. né {un droU)* \\ Hebben
GEB.
GEB.
4B1
ftltyt ontkent den heer deswegens actie tegen
deselre gel>aert te wesen, dan alleen den scholt
de boete oft amende daervan [»/. van eenen ge-
geren kaakslag]. — Oft hierdoor den heer sonde
actie gebaert wesen om deswegens tegens de be-
olaeohde cnmineelyck te ageren. C. gr* Loon^ 1,
607 (1702). Zie het meer gebruikelijke gebobbk.
GEBAILQëT, Terl. deelw. Voorzien van baUes,
aoM een ticJcettd (een strijdperk), fr. pourvue de
palisiodes (une liee). \\ Den... dach Tan.., zo
BOude men bin der stede van Brugghe eenen camp
ffhedaen hebben, en was tcryt al gheordineert up
oe groote maerct, en al ghebailget alsoore toe
diende , en mjns heeren huns al ghemaect en ghe-
ordineert. Ol. Y. DiXMVDEy 122.
G£BACKS£L, zn. o. BaJcsel, ovenvol, it,fimmée,
II Die contrarie sal bevonden worden gedaen te
hebben [»/. geen zuiver en onvervalscht graan ge-
bakken] f sal het heel gebacksel verbeuren en daertoe
noch 6 guldens. K. en br, v. Santhoven, 1665, a. 56.
GEBALENGEËKT, verl. dw. Van een schip.
Vborxien van boeien, ankerboeien, fr. {cTun bdteau)
vowrou de bou4ea» jj In die havene zyn verzekert-
nede, daer men de scepen leicht omme tont-
ladene; de meester es sculdich dat te voorziene,
omme hem en omme zine scipliede, en te lecghene
balenges, alsoo dat de coepliede gheene scade
en hebben en dat zy daeromme niet verliezen dat
■cip niet wel ghebalengeert en es. Macqüet,
Domme, 191, Vonnêesen v. Domme, a. 19. — Art.
16, Juffementê d'OUron, zegt: lU 8*iU toni iiU on
mng ,yhaven'* qyi cueiehe [l. waar weinig water is],
ile eont tenmx ^ mettre baleingnee aa ancoree, qu'ü
apieryent au plain [die zichtbaar zijn]. Pabdebsüs,
XoM morii. De vonnessen v. Domme zeggen nog a.
16 : . . ware eenich ancker zonder boeye , die hem
8C»de dade, dies dancker ware wert sculdich te
beteme; en in zulcken haven es men sculdich te
lecghene bailgrie, dat zy ghene scade nemen.
(Zie ook dit Seerecht v. Domme bg Wamkönig,
Fl, 8t. u. Bg. I, Urk. 86); en het Zeerecht v.
Aniw.: ^De schepen, hennen ancker worpende,
moeten eene.boije oft dobber daerop hebben; enz."
C. V, Aniw. eomp, IV, viy, 137.
GEBANDËN, verl. dw. £ig. gebannen. Aan
het gemeen gebruik outxegd, fr. interdit è Vueogê
eommun, || Gepresupponeert dat die waerande vry
en van andts gebanden is, wordt geresolveert dat
den heer wel is gefundeert te stellen die peene
van eenen goldtgulden. C\ gr. Loon, I, 236 (1615).
Zie BAKYOBBT.
GEBARE| an. v. Uiterlijke houding, handelingen,
werken, fr. maniiret, extérieur, aetee. Kil. Ghe-
baer, ghebeer, gestus. \\ yd« gebuer. Ie sie
men vint nu officiere [nl. ambtenaars] Van vele
oiBcien, die de maniere Becht maken, met woerden
en met gebare, Alsoft geen ander God en ware
Dan die si dienen. 8eo. Blit. v. Maria 605.
• GEBBE, zn. Soort van tiëch, fr. eorte de poie-
eon. Kil. Ghebbe, /He. i. gheepe, aeu», piseie
longiMtimo roetro: xiphias, gladiue pisdi. Niet de
geep of het ttekelbaarsje. jj Dat niemen en ver-
ooepe coper noch ghebbe over salm, hy en setter
een zwert vaenken by , op x s. par. de YLAicnrcKi
Vgb. 36 (16<U E.).
GEBEDINGE, zn. Dankgebed, fr. aetion de
grdees. || Naer dese victorie wy waren alhier pro-
cessie draghende en ghebedynghen en danckbaerheyt
tot Godt don Heere van alle victorien van hem
procederende. Piot, Chron. 816.
QEBEENTE, obbbinte, zn. o. 1) Gebeente, de
gekamenlijke beenderen van den meneoh, fr. les oe,
VensenU>le des oe de Vhomme. jj Want io ghes weghen
hebbe, soe sijn alle mine ghebeente veroudet. (?e-
tijdb. 15(le E. Soven psalmen, ps. 31/32, Lat. tekst
ossa mea.
2) Beenderen van dieren, fr. os d^animaux. jj Die
enich Yuylsesse daerop [nl. op het kerkhof] dreeght,
ocht ghebeynte uten vleeschuyse daerop dreeght
ocht werpt. Rb. v. Diest,ji, 12. Cleyn gebeynte.
Oevogehe en klein unld, fr. volaille et menu gibier,
Na opsomming van de groote stuks en de ,,kapuinen,
binnen, kiekens, patryzen en sneppen, hazen,
wilde konijnen en speetvarkens*', wordt gezegd:
II en allen 't voors. deyn gebeynte meest te be-
deylen ten [nl. over den] iersten en tweeden dage.
Schepenen maaltijd te Diest in 1608.
GEBEIDEN (Gebijden), onz. en bedr. ww. I. OKZ.
— Beiden, wachten, toeven, geduldig wachten, fr.
attendre. jj Als den schipper... ter plaetsen is
daer hy gevuechelijck can gebeiden. (In het voor-
gaande art. staat „verbeiden": al waert dat hg ter
plaetse waere vandaer hij eenichssints soude connen
verbeijden oft schrijven). C. v. Antw. comp. lY,
viy, 102, 103.
II. BEDB. — 1) Aanschouwen, afwachten, fr.
voir, attendre. Gebeiden ieins dOOt. Mem
overleven, fr. snrvivre è qn. \\ Esser eerve daer
ander de bladinghe of heffen tharen lyve, daerof
sta min vrouwe up hare recht omme hare bile-
vinghe. derinne te hebbene, up dat soe ghebyt
de doot van denghenen die se hebben en heffen.
C. V. Gent, I, 5.S5, Vonnis v. 1353, a. 8. Al-
diesghelike wysen scepenen ghedeelich de somer-
vmchten die in der houderigghen gront besaet
waren ter doeit van Heinric, haren man was,
ghemerct dat Heinric vorseit ghebeet en over-
leefde aif meye, dat alle somervruchten scul-
dich syn cateyle gherekent te sine. Ib. I, 589 >
Vonnis v. 1415. Zie ook Verdam II, 058, en
in ons Glossarium BBiósir. Item, eenen audsten
zone ofte dochtere, anveerdende leen ter doot van
den vaedere, by den vaeder ghecocht, en d^of
ter eerfvon commende, hebbende eenen broe-
der ofte zustere in lèvene ter doot van den vae-
der, es ghehauden, naer dezelve costume, den
gheheelen ooopschat in deele te brynghene, niet
jeghenstaende dat zyn moeder de bylevinghe daer-
anne houdt, eü ooo dat hy, ter eerster doot, maer
deene helft en ghebruuct, en oec dat zyn broedere
ofte zustere de doot van huere moedere niet en ghe-
biede. C, v. Auden. Cah. prim, lY, 17. It. xxYiii,
19. Eest 80, dat Kateline de doet van joncvrouwe
Soetine ghebeydt. Diebicx, Mém, II, 435.
GEBELT, verl. dw. (In de belle zijnde). Onder
voogdijschap staande, fr. étant en euratéUe. jj Van
overjarighe ghebelde weesen . . . Yooohdien van
overjaerighe weesen moeten openbaerlyok ghepu-
bliceert en vercondlcht worden ter viersohaere, en
met t*clinc]cen van de belle ter maerct, ter stede
van Assenede, metgaeders by een kerokghebodt
ter plaetsen daer de ghebelde wonachtioh zyn. C.
9. Assenede, XYi, 5, en passim. Zie ons Glossarium
op BELLE.
GEBEBCHTE, zn. JEene onaanzienlijke verhe-
venheid van den grond in eene platte landstreek, fr.
une éléwttion peu considérable dans une contrée de
plaines. jj In den gheberohten tusschen de vivers
van mynss heeren Ghildolfs eü de daeldinghers
[nl. de erfgenamen]. C. v. Brugge, I, 204 (1 mei
1275). — Deze hoogten worden te BruRge nog ge-
heeten de Bergjes van Assebrouck ((ïiUiodts).
4^
GËB.
GËB.
GëBEREN (Qebeeren), ow. Te werk <;aan, ir.
«0 démener. Kil. Gh ebaeren, baeren, o. a. edere
gestut j geeiiculari, gerere te. || Die andere die af
yielen [»/. van eenen hoogen berg] gheberden oft
si te dode yielen. Aller kersienb. 64. Potestaat.
Wat maecte [nl, maakt gij] gCBcals! Hoe roepti
8oe ? Hoe leelic gebeerdy ? Sev. Blis, v. Maria^ 1422.
2) Begaan. Laten geberen. Laten begaan^ fr.
Ittueer faire. |) lite Jode. Den potestaet Selen
wyt opt corte gaen Tercleren, En dan, men later
hem met geberen. Ib. 196. Potestaet. Laet mj
gabeeren, lo sal Temcmen Tan liaren bedrive, En
wat si meynen. Ib. 1461.
3) Geberen met verghetentheit. Ver-
geien f bejegenen , onthalen met vergetenheid , fr.
oMier, accueUtir avee VoMi. (Men vergelijke dit
geeegde met het injurias voluntttria oblivione con-
triveram Tan Cicero ad Div. I, 9.) || God heeft se
[fiZ. de zondige menschen] seer Triendelike eü
minnentlike ghewaemt in corten tiden met sterften
en oec andera, en het helpt luttel, eü het es der
kentenheit ondanckelike gheweest en gheberen met
Torgetentlieit, oft OTer dusent jaer were gheweest.
AlUr kerstent. 19. Verdam oebaben.
GEBERSTEN, ow. Ontbreken, fr. manquer. \\ Dat
daer engheen poent Tan rechte ane gheberst. Èruts,
godth. B 14&4, Sckep. v. Perek (1346). Zie Verdam.
GEBEUREN (Gebueren, Limb. geboeren), ow.
]) ToewMeny ten deele vailenf fr. éokoir, tomber en
pairiage. \\ Heesschende Tort, als coeperigghe, omme
ter goeder trauwen Toirt te gliane jeghen hare
kindre, dat de Toraeide drie leene, noch hanghende
in sheeren handen, ghecavelt weerden, en dat so
\nl. %\j] ontfaen zal zulke leene als haer by caTele
ghebuerea zullen, of een ofte twee, en so wien dat
de be8t« caTel ghebuert, dat hy den andren be-
groeten zal int aTenant Tan der werdden Tan den
ghelde datter omme ghegheTen was. C. v. Oent,
I, 663 (26 oot. 1396).
2) Van reokiswege toekomen, fr. revenir, étre dü
de droit. \\ Item, sal die parthye, der clagens noodt
weere, oock soo hooghe en leege broecken hebben
als ons en onse stadt Tan allen saecken geboeren
en gebroecht weerde; en oSt dien parthyen des
niet en geneught , soo stellen wie die op onse landt*
xeofat. O. JAége, 1 febr. 1447, a. 15, Bree. Soe
wanneer der stadthouder eenen mandagh beschrijft,
■oe gebueren hem Tan elcken brieff iiij potten
[wQns]. C. leenh. v, ^eJSertogenrade, a. 17. Verdam
eXBOBEK.
8) Zich voordoen, t. aanbieden, fr. *e présenter.
II D*OTermomboir8 sullen nemen emstich toesioht
op de sterf huysen binnen onser stadt Tan LoTen
gebeurende. C. v. Loven, Weeskamer, 24.
GEBEURTE, zn. 1) Beurt, rangorde^ fr. totir,
remg aUemaüf. Kil. Ghebeurte, gheboorte.
Tis nu myn ghebeurte, nune ad me redii ordo.
Verdam oeboobte. || Wat manbe die name andren
syne ghebeurte, of die se hem liete^neroen, Ter-
beurde zztj den. K» d. Volders te Auden. 1338
(Deze keure werd teTens oorspr. in de Fr. taal
nitgegeTen , doch alle de Nederl. min of meer duis-
tere woorden zgn er onTertaald in gebleTen; by
fiuyttens, Corpor. 215). It. K, CoLeuvr. Auden. Bk. ^.
2) Maal, keer, ft. fois. T'eloker gebeurte.
Téücene als hei gd>evrt, lederen keer, fr. chaque
fois» II Op de boete Tan thien ponden parisis t'elcken
alst ghebeurt. — Oock is ongheoorlooft eenige beesten
te wateren in den Yseren , . . op de boete Tan twin-
ti49h BchelÜDghen parisis t'eloker ghebeurte, als boven.
C V, Veuma, zli, a. 4, 5.
3) By gebeurten. Om hewten, h. iowp k
tour, d tour de róle. Kil. Met ghebeurten oft
behoorten iet doen, per mees, tndMeim, aUer^
natim aliquid agere. \\ Zullen de xvj ghesellen Tan
der parure ghehauden zyn, Tan tsondasS^ ^^"^
den Beloken Paesschen tot Baefmease, telken son-
daghe te schietene met vier bussen ofte coleuTren
tusschen staken, by ghebeurten, drie heulapelen.
K. d. Coleuvreniers te Auden. 1518, a. 8. De gref-
fiers, presentmeesters eü schepenenbode , by toure
ofte gebeurte, zullen gehouden zyn ten d3rngdage
hunlieden ter kamer Tan schepenen te Tinden ter
ure Tan 't vergaderen van schepenen. C. o. Auden.
Stijl kamer, yii, 1. It. C. v. Assenede, XTiii, 16.
Zie ook behoostb.
GEBIEDEN, onz. en bedr. wkw. I. bbdb. —
1) Afkondigen, openbaar bekend maken ^ — bevden,
te koop of te pachten bieden, 't welk meestal in de
kerk, doch ook aan of vóór de kerk gedaan werd,
fr. publier, annoncer, ordonner, mettre en vente,
baiUer è ferme publiquement, ce qui se faisaU la
plupart du temps dans VégUse, cependani aussi prh
OU devant Véglise. \\ Om beter te komen tot ken-
nisse van degene die sulcken misdaet mogen hebben
gedaen, is men gewoon on vermach mmi.t« ge-
bieden dat, ingevalle dat ijmant van de misdadige
oft Tan den geselschappe wesende eü hem des
gemoeljt hebbende, tseWe compt te kennen geven
eü den misdadigen aenbrengen, dat h\j van de daet
eü misdaet ten eeuwigen daege vrij en ongelast sal
wesen. C. v. Antw. comp. vu, j, 4. Ten selven
eijnde mach men oock gebieden, dat ... a. 4. — To
dijken. || Ware dat sake, dat de here van den
lande wilde weder diken dat lant, so ware men
schuldech iij sondaghe te ghebiedene in de prochie
dar dat lant leghet al deghene dire erfactech of sin,
dat si quamen diken har lant. Oork. 26 febr. 1259.
— A 88 is e. II Dese assise solen wi hon doen gkebie*
den, en die se nemen- solen ochte hueren, solen
se verborghen den rintmeesteren, ter stad behoef,
voere onsen scouthet eü scepenen. Oork, keer e.
Diest, 2 juni 1335, a. 4. — Beteringe. i| Alzoe
balde als van dootslaghe, van leemden oft van
enigen anderen strijde en onminne die claechte
gedaen es eü die beteringhe daeraff geboden, ge-
ropen eü bevolen es te doene ,.. K. v. St^ Truit^u,
1366,' a. 32. — Cerkemanagie. || Dat men die
[nl. tserkemanage] ghebieden saude tsondaegs huter
kercken. Ajoad. darchéoL 1860 blz. 105 (13 <1).
— Erve of panden. HDitTorseidehervedatdede
Clais van Wildebrouc ghebieden iij sondaghe in de
kerke te coepe te Zeewerghem. Oork. 3 dee. 1287.
Van elcx menschen erve die men in de kerke
ghebiedt Tan sprost halven, es den meyer souldich
te ghebiedene, eü te hebbene van elcken persoen
Tier peeninghe parisise, en Tan pande die men
ghebiet te lossene. Tier peeninghe. Qends charik,
37, a. 7 (1366). Doe berieden hen de soepenen en
de meyer also dat men dat gheleghe [te] oope
ghebieden soude ute der kercken, en een ghebot
meer ghoTen dan men anderen goede souldech ware
tn gheven. Oork. 18 mei 1368, Abdij Vorsi (twee-
maal). Item: C. v. Antw, 1545, YI, 44; Co.
Brugge, I, 219, a. 14; C. a. Brussel , \^^ , ^
228, Ghristijn denunciare; C. v. Santhoven, St^l
1557, a. 243. Heeft een man zgn erve Tercocht,..
esser Trempt man inne en calengiert de geboorte,
hij moet doen gebieden en weder opgcTen der ge-
boorten. — DerTe moeste men doon gebiedene te
coopene in de kercke. Trecht v. Ucole, 73, 115.
Waert dat zake dat dies niet en waere, so sonde
GEB.
ÖEfe.
453
men dat erre doen gebieden in die kercke en ten <
hoeohsten brengen én rercoepen. Vonnis v. üoele 49.
— Geboden of voorboden. |1 Item, moethi [lU,
de meier] de gheboede ghebieden Tnn sheeren alren
in de keerke. Y av Lokekev, 'St-Fierre, Latendêtiêf
13<&« E. ft. 29. Negeen gebot es de econtete scul-
dech te gebiedene aonder den abt jof sinen bode
en Bonder ein gheheet, het ne ware loke te soou-
wene en waterlaet. Bn de sooutete moet gebieden
en Boouwen up die tijt dat het aoepenen nutte
dinct, en laat te gebiedene en pande te Terbie-
dene. Oork. 25 febr. 1252. Dat wi beede te gha-
dere , . . agn souldeoh te zettene en tontzettene den
hoQungbere ofte den pandere die onse ghemeene
ghebode ghebiede. Oork. 19 juni 1295. Ware so
sake, dat de ommeaaten die yorbode niet ne leiden
en gheboden binnen den Tiertien nachten dema,. .
80 maeh oase bailliu ... Cv. Oenij . Or. ch, v.
1297y a. 180. — Geding e. ||8o wie dat wille word-
den portre in Antwerpen, dat aal sQn des ▼ridaeghs,
als men met den home ghebiedt ghemeene ghe-
dinghe, ochte in chouwe-ghedinghe. Kb. v. Aniw.
a. 159. Wordt tvoeentghedinghe gheboden ter kereken
des sondaeghs daer te Tooren, te mistyde. C. v.
MsreniaU, i, 2. — Een rast goed. Q-eboden
en VOlboden goet. Een, mei de dfie ter uitwin'
uimff vereisehie kerl^eboden en een vierde van sralief
mtgewtmnen ffoed, £r. «a bien évineé avee lee troii
proetamations d^igliee ei la qnairihne de gréee,
II Dat N. eü N. vyf daghmael bempts . . belegen
te Beetsse, te Qodeiaen,.. met maenisse sme\jers
eü Bgrontheren, en met wysdome der scepene Tan
Beetsse Toixv.» denselven mejer en gronthere in
de bande opdroegen als geboden en Tolboden goide,
Tertegen met enen halme en hen te maele dairaf
ontgoitden en onterfden te name efi orbere Art
Ontjans . . en dat deselTO Art Oatjans, . . met mae-
nisse smeyers [ende] sgrontheren en met wysdome
der scepen Tan Beetsze Toirg. gegoidt en geérft in
de Toirs. yjl daghmaele bempts , als in geboden en
Tolboden goide, met allen hofïrechte dairtoe senl-
dich en gewoenlec. 8ehep, v. Thienen, 15 jannari
1405. — Eenen keur, een gereehteiyk on-
derzoek. II Dese Terolaringhe en settinghe was
gheghoTen efi yerelaerst in den oceasione dat de
baimu Tan den lande Tan Aelst eenen koer dede
ghebieden als Tan Ghristiaen sWorms doot, ons
poorteren Tan Gheeraerdsberghe. C o. Amden. 2d«
d. 88 (1355). '— Jaerkeur. Zie C v. Aalet, Orig.
nr. 28. — De tiende. || Dit moet deghene, die
Tan onsen alTen es , doen ghebieden in de kerke te
Yiane, gheliio Ton onsen scoeTen, en alsoe men
heeft ghedaen tote bare [til. tot hier] . Oork. 19 ang.
1288. — Uatloke of sehouwing. || Men ghe-
biedt teleken half meerte nutloken. -C, v. AaUt^ x,
1. — Eene Terordening. || De medegaeiide
ordonnantie in deselTe stad geboden en ujtgeroe-
pen. O. P.-S, aeOr. 10 apr, 1727.
2) Verordenen^ fr. statner, \\ Voort ghebieden
wy dat, «o wie so tiken eoqpt Tan de tycwoTers,
deen jeghen den aadien, . . dïat hj Terbenrt t sol.
•— Yoort ghebieden wy dat, ware dat sake dat
yemene die Tinders wederseide, dat hy Terbuerde
X sol. — Voort ghebieden wj dat, so. wie , . . die
ten ghedinghe en toreoontscepe niet en qname . . ,
dait hi Terbuerde xy den. — Wy ghebieden de tilde
\l. de ttke] lano te makene Tj ellen en 1 Tieren-
deeL — Wy ghebJedeo ia xy te cammene en niet
meerder. — Wy ghebieden niet te weTone naer de
olaptafle. — Wy ghebieden dat no meester noch
enape ga met hoopmannen om tiken te ooopese.
K. t^kwevere te »e.pieter$. Mei 1280. Men 'ghe-
biet dat niemen ne draghe wedemesse . . . Kb. v.
Auden. v. 1338. Van wMpene ie draghene. — Men
ghebiet , . . dat niemen ooepe no Tercoepe eene-
gherande graen, . . Tort geclopt es. Ib. Van den '
grane. — Men Terklaart wel eens het w. gebieden
door verbieden, wanneer het gcTolgd is door eenen
ontkennenden byzin; wel is waar, dat een bevd
een verbod in zich besluit, men zie echter in het
w. zelf niets dan een boTol , eene Terordening , een
statuut. Onze zooeTen aangehaalde oorlr. e. mei
1280 bcTat ook Terscheidene artikels met het w.
Ter bied en, en daarom sluit zy met de woovden:
„Dese ghebode en dese Terbode syn gemaect
en Temieuwt enz.**
8) In rechten betreeken ^ ir. aitraire en Juitiee.
II Dat he den oost en schade talen sal dee Tet^
wonnen en int onrecht Tonden woirdt. — We , . .
den anderen oost en schade andeit mit ghebieden of
anders, soe wie dat is, Toer meistere en gesworen.
C. V, Maaetrickt, stat v. 1880, a. 115.
4) Aanhouden, fr. arréter^ appréhender. || Van
yemant te gebiedene met eenen soepene, den sce-
pene y s. p. Den ampman 1 s. p. — Voor de
slakyngen Tan de geboden persoenen, als de somme
tpont groote excedeert, met y soepenen, elcken
scepene y s. p. — Ónder tpont sroote, eenen
scepene y s. p. O. e. Auden. 2^ d. 260 (1581).
— In goTangenis zetten. || Dat men nye-
manden en sal Toeren en ghebieden in ghcTancke-
nisBe dan binnen der Tryheit Tan IiM<uwe, om
eenighe misdaet. K. v. Leeuwe, 7 mei 1307, JSrab,
Teeeien, I, 742.
5) Dagvaarden, fr. M<mmer. \\ Voert poertre,
daer wonde up es ghefeit, dien es men sculdech
te ghebiedene ten huus daer hy woent binnen
Ghood, metten bailliu ofte met eenen gheswome
cnape ... Co. Oeni , Or. ck. 1297 , a. 88. It. a.
85. Dat de Toorseyde Steen zine laetste woonste
was bin der stede Tan Brugghe, daer hy noch-
tanne niet gheboden en was. — Want hy ghe-
boden was ter plaetsen daer hy laetst woonde. —
Al eist zo dat, ala een persoon in den Steen ghe-
Tanghen es, gheboden es te rechte, dat en doet
men niet als te zynder woonste, maer als te zine
persoone, die men daer Tindt. C. stad Brugge,
II, 44, 45. Wanneer sy [fd. de gedagvaarde ge-
tuigen] ter eerster instantien niet en compareren,
wysen schepenen nog eens te gebieden op een boet
Tan scTon schellingen. O. Liége, 26 juli 1624, a.
15, Graafê. Loon. — Ter waerheit gebieden.
O. V. Brugge, I, 846.
6) AfnaMen (uitspraak Tan het gerecht), fr.
attend/re {Ie pronongS de la jusiiee). || & wat portre
Tan Ypre gheToUecht worde te wetten buten in
der casselrie, Tan den Uto, Tan £aite ghedaen up
wetachteghe lieden, daer hi onghehecht af quame
bin der stede, en hem tYpre te wette legghen
wilde, dat hi sinen lechame in de Tanghenesee
legghen moet, omme wet Tan der stede te ghe-
biedene Tan dien fiute. Vavdxitfxxsbboom, Varia
Tfrensia, I, 60 <1884). Zie GSBXiDSir.
II. Oirz. — Met dezelfde bet. als onder 1) H Alse
hy [nL de meier] ghebiet Tan sproilts alTen in de
kerke, heeft hy eene proTende, sonder wyn. Vi.v
LoKXXXV, St.'JPierre, Lavenderie^ 134e E. a. 39.
De scoutete moet gebieden en scouwen up die tyt
dat het soepenen nutte dinot. Oork. 26 febr. 1252.
G£BI£D£NI8 (-se), zn. t. Ghroetenu, fr.
saimtationêf compUmenis, baisemains, (Kramers). Kil.
Ghebiedenisse, oommendaüo, || Me Vrouwe,
67
m
GEB.
GEB.
naer onse oidtmoedige gebiedenu . . . Brief d,mag%ttr.
«. DieH aan mewouw o. Zedhem^ 25 juni 1685
(Stadsarchief, krygszaken).
GEBIEDING, sn. y. Voor oogen gebieding.
Bml ter verschijiniiff voor de rechtbank, fr. ordre
de eomparUion dewuU la jmiiee, \\ Soo wie erf-
penninghen te heysBchen heeft, mach dat doen
met ghedachyaerdinghe oft voor oogen ghebiedinghe,
aonder de maniere van besettinghe ofb ghedae-
ghinghe te moeten onderhouden. — Vestinghe yan
erfgoeden, die verkocht «ijn, myminghe, enz. enx.,
mach men begeeren en intenteren by gedachvaer-
dinghe oft voor oogen ghebiedinghe , aonder te derven
doen instantie van beseth oft ghedaeginghe met
treyn van genechten. C. o. Breda 1547, a. 80, 81.
GEBIJNAEMT, bn. Bijgenaamd^ fr. turnommé.
II Fiere De Maeyere, weert, ghebvjnaemt „den
aermen du vele' \ Ber, tijden, III, 274.
GEBIT, sn.; mv. gbbetsv. Zooal& thans, met
het mv. gebitten f fr, mors, frein. \\ Gebeten van
peerden. JProc, meersenierë § smeden, 1546.
GEBLIJF, sn. o. Scheidsreehierlijke uiispraak ,
fr. déeUion arbitrale , compromis. j| Hadden geordi*
neert, . . dat . ., de procureurs van bejden partien
thuys trecken souden en voloommen macht en pro-
oiuratie bringen, alsoewel om een gebl(jf en sub-
missie aen te gane, als om bij rechte te procederen,
off des noid waire. Piot, Chron. II, 308 (1452).
Zie BLiJYBir.
GEBLOET, zn. Bloedverwantschap, fr. eonsan-
guinité, parenté. W Gelyckenae van gebloets wesende.
C. leenh. VaUtenb. 1570, a. 11.
GEBLOETREISEN (Gebloedtrijsen) , bw. Kuiet-
sen met hloedstorting , fir. blesser ovee effksion dn
steng, \\ Gtemerckt de gedaeghde hem hadde ver-
voordert te vechten op het nieuw vleesohhuys en
gebloetrysen den persoon van . . . Mabtuhez , 314
(1614). Zie BLOBTBBISEV.
GEBLOOT (Gebloetet), verl. deelw.v.blooten.
Ontbloot, beroofd, fr. dépouiUé, privé, jj Dat zij ..,
also zere erme en onhavich woirden, dat zQ van
honnen wapenen en hamassch zere ghebloetet
waren, en naulick onsen lieven genedigen here
van Luydick nooht den lande en sullen hebben
connen gedijenen. Piot, Chron. II, 338 (1461).
Zie BLOOTXH.
GEBODEGELT, zn. o. Afkondigingsrecht of
— gM, fr. droit on frais de proelanuUion. )| Van
allen desen verwandelinghen, daer de vors. late
hare goet verwandelen ^te vercoepen, soo syn s\}
sooldech hare ghebodeghelt en nemeer. de Pb. en
Bb. I. St.-Denijs, 14 (13de B.).
GEBOEITUT, zn. m., namel. gebodentijt.
Tijdstip of uwr foaarop ds kerkgèboden of afkfmdk-
gimgen gedaan werden, fr. moment on hemre amx'
gwds se faisaient les prodamaiions d^^Use, jj Soo
wanneer men nijet en weet wyen de panden toe-
behooren,.. soe worden de weten en voerghedaghen
altyts ghedaen ter kercken, ten geboeijtijde , daer
den gront gelegen is. C. v. HioogsUraUn^ Geinig, v,
JMgnstyns, op a. 58 en 59.
GEBOESDOM (Gebuesdom, (sïebusdom), zn. o.
Maagschap, de gezamentlijke magen, stam, tronk,
fr. parenté, les parents en commun, sonehe, lignée;
littt. sHrps. II I)at men die chinsguederen, dat
stockgoet is, sal eyn gebuesdom te mael moghen
ontfangen [nl, verheffen, rèlever'], honre syn vnel
oft wenich, met dobbelen ohins, dobbel ban en
dobbel recht. C, gr. Loon, I, Ord, 14 mrt. 1548,
a. 2. Noch is ge<»dineert, als eyn parthie ontkint,
9n die lAder sich ter proven dingt, sullen sy
mallick geven eyn recht;, oü eyn gebuesdom oft
gemeynte sullen geven eyn dobbel recht. a. 25.
Stockgoet comende van vader oft moeder, altvader
ofiEt alde moeder, mach een gebusdom releveren een
voor al, daervan gevende dobbelen chyns en dob-
belen ban. O. lA^e, 26 juli, 1624 a. 21, Graaft,
Loon, Zie het volgende. .
GEBOESEMTE (Geboessemte , Gebnesemte) ,
zn. o. 1) Zooals het voorgaande. || En oft die
partjen in gescille waeren van wyene, oft van
wyens gebuesemte dat dat leen oomen waere, die
partien sullen dat proeven voir die mannen metten
ouders van den leenen en diese kinden in den
leene. Boxhoben, Keis, stat. a. 37.
2) Suisgetin , de geuunenÜijke Uden eg» een hmis
of van eene (geestrijke) gemeente, fr. familie, la
coUectiviié des membres d'une famiUe ou d^mne eomr
mwMMié (reUgiense). || Een iconomicns behoirt te
zvjn van hem geselscap en geboessemte van der
kercken daer hy ieonomicus is af geatelt. Y.b.Tay.
320 v».
GEB0N8TEN, zn. mv. Verbondenen, bondge-
nooten, (nl. de Hervormden), fr. alliés, eonfSdérés
{nommément iei les Béformés). \\ Daerenboven, den
vendele van den capitain Yberghe gheholpen jnl-
lieren en quetsen, en... achter lande gheloopen,
allyerende binnen der stede van Buen in Vranoke-
ryck metten ghebonsten eü sectanssen. TVonbles
marU, I, 237 (1568). Item, III, 218.
GEBONT, zn. o. M wat b^een gebonden is,
(Verdam gebütt). 1) Bwndd homt, mmisaard, fr.
fagot, li De quantiteyt van 200 gebonden houdt,
om te backen. Stadsaréh. Biest, Proces Monnoger,
1701.
2) Lakenwevery. || It. moeten deise lakene staen
int gewant xiij vierendeel breed. Bn moeten syn
gescoren Ixxxy ghanghen. Bn elo ganc moet inhebben
xxiiij waerpdraden, twelke comt x gebond. K,
lakeng, Iperen, 1363, i, a. 6. It. Yin, 1. Men en
sal gheen ghemingt laken min scerien dan 1 (.') — vier
ghebont, en 1 blaeu — sestehalf gebont, en 1 wit —
seven gebont. Die min sceride waers, van eiken
drade, om xx s. R, lakeng, Brussel, 1364. Vam
den wevers, fol. 13 v<^, 13^
3) Timmerwerk. Gdnnt, hmt, baXkwerk, dak'
stoel, fr. dtairpente de maison, ferme. Kil. ameins
1642. Ghebondte, ghebundte. Ckmiignatio,
etc. Vestage, solier et planchier d*une maieon, |j Dat
dese partye .' . . tselve licht wel magh benemen
met loffelycke timmeragien ofte metselrye, te
weten overspannen werck met balcken en gebonden,
ten minsten acht voeten breed binnens muers. C,
e. Loven, 8ervit, a. 50. It. C. v, Bmssei, SsrvU,
a. 21; Christijn eoniignaüo. Alle cappen ofte ge-
bonden van huysen, beginnende van den wolf,
gordels, reyboomen, plaeten, cromstylen, balcken,
kepers, etc. worden gemeten ter lenghde en diokte
sooals men die bevindt. Be^. ed{fleie-meters v,
1705, III, 6.
GEBOOBDICH (Gebordech, Geboerdeoh, Ge-
bortech), bn. Met het vs. aen. G. — onge-
boordioh. Behoorende — mei b^oorende tot, fr.
amparienami — n'appartenami pas ^ || 8o wie de
luenen gereden wiUe, die sal se doen maken na
den gewiohte en na der mate die van der gulde
geeet es, sy gebordegh an die ghulde, oohte onge-
bordech. — Es hy geboerdech aen die gnlde , so sal
hy gheven enen vierdono van derselve munte. — 8o
wie die ongebordeffh es an die gnlde, en gulde-
broeder woraen wille, sal gheven twee Ib.engeleche
bi den giooten gewiohte, ter gulden boef. MsBTBirs
GEB.
GEB.
455
•n T0BV8, n, 669/5e0 (1808). Zie ook QAsnr.
GEBOOBTE (Geborte, geboerte, geboirte, geboii,
gebuerte); m. t. 1) Kimierên, afktmmmm^y fr. m*
fatUë^ dêteendameê. || AIm Yraleit [nl, Pbanildis,
Yerilde] doet es, Boe bliift dit Toreghenomede
lant op Qiliae, oohte op eine gheborte. Sekm. e.
JSIrpMt 4 oot. 1804. Boe wat maime oft wyf ten
goede oomt aelye metter hant, dat biyft der ge-
borten diet ontfeet. — Storre man <^ wijf 10
■oude dat kint dat goet hebben. En atorre dat kint
daema, londe de* Imita geborte tgoet hebben. — So
wmt manne ainen wire goet Tore vererycht, dat aal
die lanzat leeft behouden in deaer manieien: Boe
wanneer dat deen sterft Tan hen beyden, eest dat
die lanxst leeft binnen sinen lerene niet en Ter-
ooept noch en verwandelt, sone maoh dat goet
hem no sieie geborten niet bliven. Ondêrscieety
hs. 14d« E. 800 wanneer man oft wyf, een Tan
hnn bejden aflyvigh wordt, soo biyft die lanckst-
lerende in de achtergelaten goeden sitten in Tollen
toohte, soowel hebbende aohterghelaten wetaohtige
ghebooite . als neen. — Indien datter gheen wetaohti-
ghe geboorte oft Trucht aohterghelaten sy, soo biyft . . .
(7. 9. Bdmonif ii, 1 . li. It. O. e. JERlvarwbeek ^ 8.
Vader en moeder snooederen hunnen kinderen oft
kindtskinderen stervende sonder wettighe gheboorten.
C stad MêéhdeHj xri, ^; Nannius legiüma próU».
It. O. 9, Xiter, XYy 6. — lerste geboorte.
JBerii^èbooriê, fr. primogémUmre. || Alle stookagie
Tolgen ier ierster seboerten, hetsy Tan vader of van
moeder. C. leenhof StuMaeem, a. 12.
8) BmotHigiktèed , hmoel^kf fr. lU, mariale. || Boe
wat si [«2. de gehuwden] te gader vercrighen, dat
sal den man volgen en siere geborten. — So wat
van svaders weghen oomt,.. dat blijft al sinen
sonen van der vors. ^horten. En en hadde hi geene
sonen , so soudent die tochteren (ne) of die tochter
van der yersten geborten weohdragen. In die goede
van der moeder wegen oomen, daerin deilen die
tochteren geiyc den horen [sonen?] hodegeliio van
der jerster geborten. Eii syn daer kinder van y
bedden oft van meer, die selen deilen alle bedde-
geUjo in der moeder goet En eest dat van svaders
wegen woeningen bliven, en daer zonen syn, soe
sal die jonxste sone hebben van der yerster ge-
borten. Ondereekeei, hs. 14d« E.
8) Maageekap, hloetherwtmiêekapf fr. pareniéj eom-
ÊomgnimU, \\ Wanneer datter een storft, die ter
geselschap behoirt [fd. van de munters], soe sal
men nemen eenen die hem naest belancxt is, en
dies weerdich is, en makene in syn stadt die daer
doodt is; wair oyck dat saeoke, dat hy bleve sonder
maeeh en sonder ghebuerte, soe moeten sy nemen
eenen van der munten dies best weerdich is. Pf .
e. BnA. juni 1291, I, 246. Heeft een man syn
erve veroooht, hooret tot enen heere of meer, esser
vrempt man inne, en oalengiert de geboerte, hy
moet doen gebieden \nl, te koop afroepen] en weder
opeeven der geboorten. Treekt van Uee^, 78. Als
geboortO. Kraektene — wU hoofde van maagechap^
fr. en vertu — du chef de parmUé. \\ Want som-
mighe persoonen, belast . . . met . . . schulden,... hunne
goeden frttudulenselyok belasten ... tot behoef van
vremde persoenen, en deselve goeden daemaer by
deselve persoonen doen beleyden en verooopen, en
hunne kmderen daerin goeden en erfren , dewelcke
naermaels, onder pretext dat.sy hunne ouders goe-
den als gheborten niet en hebben anveert, hen pr^
tendeerden feximeren van de betalinghe van de
schulden,.. O, v, Bruiêèl, 1606, a. 146; Christyn
üi natvaUaêiê, Van geboortewege. i| Bat voer-
taen niemandt van geboortenweghen en sal syn
wettich momboir dan alleeniyok vader en moeder ,
grootvader en grootmoeder. C. o. XfOesM, IFast-
kamefj a. 80.
4) AfhomAy maateehappdijke stand, tr^eaptracHonj
eondUion toeiale. \\ Sullen de momboirs oftcuzateoïs
deo persoon onder heure momboirye steende,.,
instrueren en beweghen in deuohden en alle ffoede
leden, en doen loeren lesen en schryven (eest doen-
lyck); en voirts dirigeren ter scholen oft tot am»
baohte, oft ander exercitie, naerdat denselven be-
taempt , naar huere geboerte en staet van den goeden.
O. e. Xqm», Weeehéunerf a. 59.
5) Afetammèlingen en nakomeUngen^ fr. deteeih'
danU ei Mueeeëêemr», \\ Ware oec dat sake dat hen
[hem?] iemen derre vroenden [{. vroenten], van
desen straten en utvanghe onderwonde dan allene
dieghene van den dorpe die se vexgouden hebben
ochte hare gehort. — En omme dat wi [nL Jan
Berthout] nu en emmermeer cos en onse ffhebort
en -nacomelinghe ... dit vast en ghestade honden
willen. Oork. 19 febr. 1298, Waalhem. Dat wi
noch onse oer vortane iddusdanegen dienst, van
Boudieren te hondene, van hen noch van haren
Ssboerten en selen noch en mogen eisschen noch
ebben. — Dat wi willen dat... aUe die stuoken [nl.
punten] of enech van hen, die in deee ohartre
staen bescreven,.. eweleo van ons en van onser
gheboerten, onsen oere [nl, erfgenamen en opvol-
gers], vaste en gestadech werden gehouden. JT. e.
Loven, 19 sept. 1808. En alse dese voreghesorevene
dinghen waren voldaèn én ghesciet, ghaf Jan Mi-
chiels voreghenoemt desen vorseiden Janne Yan den
Ottdenhoeve en sire gheborten weder [nU eenen
beemd] (verder staat „sine naoomelinghen"). 8ehep,
V. Campenhont, 1880. Het leen onder Diest en
sterft niet aohterwaerts, maer gaet het ter naeste
gebuerten daer[t] van rechtwegen behoort O. «•
Diest, onder cap. yii (cap. ir, 6).
6) Brfgenatnen, oor, fr. hêrUiers, hoirs. \\ Die
selve thiende drouch op min her Woutre, efi gaf
den vor«)ghenomde godsnuse in gherechte erve te
hebbene en te hondene , van heme en van sire ghe-
bnerten. — Dat the godshus voreghenomt dieselve
thiende houden sal in erve van min heren Woutreui
ocht van sire ghebuerten, emmermeer en erveleke.
Oork. 7 juni 1277. Een man mach van synen ooop-
goede doen alle tide [var. tydege] vrome, totdat
hem wettige geboerte ontquyt. — Die wedewenstoel
heeft, hy moet verborgen alsoe goet inne te bringen
daer gebuerten \l. geÜjk eene var. der geboirten],
dien [nl. die hem] seuldich es te heffene alse hy
[ontfaen }] heeft [var. hevet]. 7)reeht v. Uede, 14, 48.
7) Mensehengeslaehi , fr. gMraHon. lai.generaiio.
II Lovet sinen name, want die Here is znete; in
ewieheit is sine bermherticheit , en van ghebuerten
tot gheboerten sine waerheit. Oetijdenb. 16de B.
Pb. 99/100, usque in generaüonem et generationem
veritas efusi Staienb. van geslachte tot geslachte. —
Hoewel dat onse ordonnantien en plaocaeten altyt
behouden hunne kracht, .. nochtans, door het lanok
Ihterval de 'memorie sonde verloren gaen, en dat
de aenkomende en nieuwe gheboorte ouervan igno-
rantie sonde pretenderen,.. PL v. Brch, IV, 24
(27 oct. 1648).
QEBOOBTIGH (Geboirtech), bn. 1) Vam add-
lyikén geslaehi, adeU^k, edel, fr. de noUe extraefiom^
mohle, II Te dyen eynde dat by U, Berweerdige,..
[eZ. den Baad van Brabant], tusschen den eedelen
en mogenden heere, grave Engelbrecht van Nas-
souw, heere van Breda, tegen den eerbairen en
456
GEB.
OEB.
num, Admm tbh Niipen, heare Tin
Ipdaer^ rerweerder, wendde gaieyt en geeenten-
oieert nrir recht . . Y. D. Tat. 866. Van wegen
des edden en geboirtegen jonohere Johans Tan
Loen, heren van Heynil^rge, eüo. Piot, Cart. II,
8 mei 1446. Item, dat Tooitaene de nataerlycke
kinderen, te weten sonen Tan omse gehoortighe
lieden, nvet meer en anllen oompaieren ten keuee,
maer wel hnnne wmen, die Tan gerechten bedde
rfn, met alanloken wapenrooken als hunne Toor^
onderen tot hiertoe gedragen hebben. Bijkêoreh.
LemüL e. SrtA. JPtoeêë Buêlmfdên § gedacht TSer*
rodof»^ 1661. (X7it eene oorkonde der date.., Tan
„Hendrik lY, graaf t. LoTen en t. BrnsBel'*, eigenl.
Hendrik I , hertog t. Brab. aldaar Termeld). — Adel-
Mjike hmrffêr y een nU is teven geslaekien te Bruetel,
te Axtwerpen, etc., een patriciër^ ft. homrgeoiê noUe ,
«« dee eepi Ugnagee a BruxeUM, è Anvere, etc.,
wn patrieien. \\ Want onse geboirtege liede Tan
den aeren geslachten Tan Broeeel, en die tot hen
behoixen , in deen moohie , en die gemeinte Tan der-
eelTer ttad , in dandere pxochie , . . van allen twitte . . .
tonsweeit en op ons seggen UoTen iijni . . O&rk.
12 juni 1806. BreA, Teeet. nr. 113.
2) Met tot. Door Uoedwnoamieehap geretiktigd
tot (een goed), fr. tMomt droU è {un iien) dn dief
de eomm^nité. || Dat Qiet Snaokaert,.. heeft
geoocht T 8. . . . je^hen Eatlinen LosBcarda, en
jeghen hem allen diere ghebortech toe wazen, op
enen hof... Ckarterh. Beg, Brund, fol. 169, Sn-
tndgkem, 1809.
GEBOBEN, Terl. deelw. Tan een wkw. beren,
Terbonden met s^n en worden. 1) Yan saken
OTer 't algemeen. Oèbewren , plaate grijpen, fr. arriver,
awfir Iien (de ékoeee en générid). || Alle poorters
die gheen ingheboren en zQn worden ontfanghen
totter poorteryen, op conditie dat hen de poorterye
niet en sal dienen oft helpen in aaeeken gheboren
róÓT aeuTeerdinghe Tan der poorterije. C v. Lier^ y , 2.
2) Yan actiën, exceptien, renten, schulden. Ont-
etaan^ heettum, het heetaan hrygen, epruiien mit,
fr. naUte^ emeter, rUulter de (dee aetione^ excep^
Hone^ refiêi, dettee), \\ Alle middelen yan Tertreck-
sele, die men heet declinatorien oft dilatorien,
alsdan gheborsn. C. o. Semihoven^ Stijl ^ 112. It.
189. Daeruyt [fd, uit contracten met minderjarigen]
en kan geen actie gheboren worden om teghen den
minderjarigen... in recht trageren. C «. Bmtsd,
1606, a. 168; Ohristyn aojoi. Schulden, die noch
niet gheboren syn. C. e. Broeddnurg^ y, 20. Bj
erfghcTinghen mach men bespreken dat men de
renten (uyter seWer er^eringhen geboren wesende)
mach quiten den penninck xTiy, xx, xxiiy, oft
meer efi min. O. e. Antw. 1646, ti, 51.
8) Accynxen, boeten. VereehMigd zijn, fr. (dee
aedeeê, amendee) être dnee), || Item, so es usage
Tan den houtbrekers, wanneer dat yement Tan
hemlieden coept een deel houts buten der poort,
als men dat hier binnen bringht, so es d*assise
gheheel gheboren na den eersten coep; en waert
dat hemlieden eenich hout OTcrbleye te jaersdaghe,
daeraf en es hy gheene aesise sculdich; maer allt
baten Tryheden blyft en hier binnen niet en comt,
so en ea dassise niet gheboren. db Ylakivck,
Aec. 26. (1406) Ib. 29. Comt yemant die haechte,
[«2. beslag] beffheert te hebben Tan den goede dat
men Tan luure hout [nl, Tan de abdy t. Yorst], si
heeft macht haecht te doene Tan haren goede,
waer dat men se begheert. — Op tTonnesse Tan
Uckele daer syn gheboren y at. parisise, en die moet
deghene ghelden die in donrecht Toóden weert;
die [I. dit] es te Terstane alse Tozre als düeksl
goetgheet, dat men \j st. parisise de boete gheli
A. Waüctbs, Anedeetee; 818, omtr. 1460.
OEBOT, xn. o. 1) Openbare uitroepimg, afkondê-
ging^ bekendmaking, 'fr. prodamatiomf pnbUoatien,
Kil. Ghebod, j. kerckghebod, promnlgatie in
eedeeia, \\ Alse de meyere doet de ghebode io dat
ansichte Tan der kerken, al eist dat hi Tele ghe*
bode ghedaen heeft , . . sou [zoo] heeft de meyen
niet dan eene maelteyt, sonder wyn. Oork. e.
1230. Ten y*tm sondaige nae de Toirscr. publicatie,
soe sal gedaen wordden die yd« publicatie van de
Toirsc. goeden, ter Toirser. keicken en Ier selver
naister weeckmerot, . . en den Tolcke geoundioht
dat dat is dat y*^ gebodt en unytroepinge. Y. ik
Tat. 898. It C. e. Loven, z, 1, 2, 3.
2) Uitroeping md bevd, fr. pMieation aeee eom»
mandement on injonetion. Drie geboden, het alge^
meen nut der gemeente betreffende, werden jaar-
lyks op het platte land gedaan, met name de
maarts- (of meerts-), de mei- en de oogst-
geboden, reep. Toor het Tcrmaken en Try honden
der straten en wegen, het ruimen der beken en
waterloopen, het omheinen der eigendommen tegen
de soogen. ,v(U^kerschade", het ho^en Tan groot en
klein. Tee, en het ontydig nalezen der koomaien
in den oogst; fr. a/n plat pags on faieait annudle-
ment troië commandements d^utUiié gSniraU ponr la
commune, nommément dee moie de mare, de mai d
d^aoüt on de la moiëson^ reep. ponr la rSpofration
d Ie libre patsage dee ehemtney Ie enrage dee rmt-
eeawB d eonrê d^ean, la elóiwre des propriStés eontre
let dommaget eantSt par Ie bétaily la garde du grand
et du menn béttÊÜ, d Ie glanage hor e d'hemret è
Vêpoque de la mcitton. Kxkfekbbxs, Montenaken,
II, 256/266. Zie aokiebbchadi , bslbit, IjOkb.
3)-By eene Tciling. >- Bod, fr. (dane une vente
pnbliqne) offre. \\ &ude Terstaen worden, dat hy
door tgebot Tan den lesten Tordierder ontslagen
soude syn. C e. Aniw. eomp, Y, xtq, a 98. It.
TAV DB Ybldb, Annot. 800, 306.
4) Qereehtdijke aanmaning of gebod, fr. eomman^
dement jndieiaire, || Welc lant Ghiiys becreegh los
en quite, op drie oude coninx grote... jaerchys,
jeghen Heinrioke Yinken. Ende al dat Tore es ghe-
seeght, met ghebode, maennisse, Tonnisse en met
Tollen rechte. Schep. Land v. Diett, 28 oct. 1319.
— Cletn gebot. Benaming der drie eerde gebo*
den, fr. nom det troit premiert oommandemente. —
Groot gebot, ook Qroot lantgebot. Vierde
en laatste gebod v6^ de uitwinningj md levering oj
inbezitdeUing van het goed. Om de miskenning Tan
dit gebod onderging de man de doodstraf, en de
TTOuw de honderdjarige Tcrbanning; fr. qnatribme
d demier oommandement avant VMction , avee tteroi*
ton on envoi en poetetsion du bicn. Bour la méeon*
naistanee de ee eommandement on y,grand eommanéC*
Vhomme enconrait la peine eapitale, d la femme
Ie bannissement de cent a»s (Ooninmes du page de
LiSge, xiT, 42, en Bêfomudion de Oroesbeek, xm, 26).
II bat het gericht, tot Tersueek Tan parthien, sal
geleit geTCn [nl. beslaglegging toestaan] ... En
daemae sal men drymael affruyminge wysen, op
Ty scülinge, en, ist noet, altemael daerroor pen-
den, en dan het groet gebot doen. O. gr. Loon,
I, 14 iOrd. 14 mrt 1648, a. 22). Men laet weeten
een eijgenlijcken, binnen der kercke Tan Monte-
naken, dat Peeter Bauwens heeft uutgewonnen met
recht sekere Tyff royen lants , . . met het groot landtge-
•bodt ontfangen nae recht. Kbmpbitbbbb, Monie*
naken, I, 210. Afkondiging van padoor Van den
GEB.
GEB.
457
JSêr9he (1595); item 286. Balthaaar Yan HÜBt , . .
heeft den puidt, oyer ettelyoke jaereiif met alle
tolemnit^rten van recht nytgewonnen, duer faute
▼aa betalinge der vore. rente, en heeift het Tierde
efi groet gebot ont£uigen , wesende van dien ty t af
in poesessie der panden. C. gr. Loon, 1 , 188 (1610).
Bat Tierde gebodt off groot gebodt moet geschieden
by den aoholtus met Tier achepenen. O. liUgt^ 26
{nli 1624, a. 12. Oft, naar den Loonachen land-
leoht, genoeeh is sasyn bekommen te hebben en
'teeWe ter executie gestelt by dry clyne geboden,
geToloht met het groot landtgebódt, en posseoeie
Tan de gronden, ten opsicht Tan die renten oook
Terobligeert en onder 'teasyn gecomprefaendeert [ia?].
O. ^r. XoM, I, 429 (1691). Zie apgebot.
5) DogwÊO/rdvng ^ oproeping om ooor Mae fMAN
hamk tê torêehyuten^ fr. eUatum, asiignaium pour
oomporaUro devcmt un irihmnal. || Als yemende yan
nenwe en onghewedde schulden teeneghen poor-
terseohen dynghedaghe metten heere eü met sce-
penen ter Tierschare ontboden wort, en niet en
compareert, noch procureur oyer hem, naer de
kennesa^ Tan den ghebode, bj den rapporte Tan
aoepenen, en Terb^ tot den hende Tan den ghe-
dynghe, lo lal men den heeaschere ordonneren
den Terweerere anderwaerf tontbieden , . . C. ii<td
Srmggê, II, 821; it. 322, 828 (1527). It. C. o.
Audem. I, 508, 514; 2<1« d. 101. Ixx gebode
Btaen. Ooóiagvaaird tijn, fr. étre qfoumé. || En
dieghene die in ghebode ataet, preaenteert hy
hem te tide Tor aoepenen en de chighere niet en
oomt, 80 ea menne acnldech quite te wiaene Tan
der acnlt daer hij OTer ghebodon waa. C o. Oent,
€hr. ok, 1297, a. 96.
6) JBekuHng, occt^, fr. impót^ aoeise. || Die
acepenen mogen . . . doen gebode in orconacepen
[2. in comansoepen . . in mereitus] on in apiaen,
nadat nuttelt dino [l. nuttel dinct]. K. v, ter Fiete^
80 mrt. 1265; de Lat. tekat f egt faoere hannum.
Zie BAH 8).
G£BOTBO£CK , zn. Intchrijmngêhoek of register,
der etedAijke verordeningen, fr. regittro aux statut»
oa ordonnanee» nmnieiffllet. \\ Welcke ordinancien,
atatuyten en publioatien een yegelyck achuldich ia
te onderhondene en aohterTolgene , . . al naoTol-
£nde den gebotboecke, keurboeoke en Terleeningen
eraif gemaeet weaende. O. e. Aniw. 1545, ii, .95.
QEBOUTE, zn. Gebouw , fr. eonttmetion, || Die
gebouten Tan alle huyainghen op die gemeynte
staende. Sohattinge der gebouten. C. gr. Loon , I ,
418 (1678).
GEBRACK, zn. o. Yolgena Verdam, een w. be-
hoerende tot de wumetra of zonderbaren, Inl. viii.
OeldèeMoefUf fr. heeoin d'etrgeni. || Ala tlandt eii
de Tier Leden Tan dieu Toorzienicheyt hebben zouden
Tan baerlieder ghebraken in 't generale en in 't par-
ticuliere. ScHATBS, Collatie, 448. Zie ookdBBBBCK.
OEBREGK. 1) Oehreh van betaling eener rent of
van een foarlijkeehen eijngj fr. dêfamt de paiement
d'une rente ou d^un een» annuel. || Dat dan deae
Ton. Aert, ajjn gheërTen en naecomelinghen aal oft
tallen moghen comen Tore den Tors. hof, clagen
e& cronen Tan dien ghebrake, recht Teraoekende,
nemende en TerTolghende. Mof te ZelcJce^ 1407.
(De ^doomteek*' Tan 1476 heeft: Tan ghebrecke
hens jaeriyc tsija). Voir gebreck yan bet^ioge Tan
ohernaen en renten, heeft den crediteur oft rent-
heifer twee actiën, te weten personele en reële offc
hypotecquaire. C. e. Bruetel, 1606, a. 94; Chriatijn
dêfeetu ioUiiioni». It. O. e. Loven , IT, 1, 3, 16,
en paeeim; C. v, JUer^ m, 9, Stijl, ii^ 6.
2) Acktereiandf aekterttaUige reni of c|^, fr«
arrirage» de rente ou de een». || Oft hy £en [nL
pand] losaen en den CTinoent syn gebreck en Vach-
terheyt betaelen wille. (7. o. Antw. 1545, ir, 7(
it. 80; Yi, 22, 38. C. v. Aalet, Stijl, 8. —
Pleonastioe. Gebreck Tan achteratel. Aekter^
etalUgheid, fr. arr^agee^ redevabUité. || Oft de
tochteneere taeWe nyet en dede, maar de renten
oft chynaen liet oploopen a^der te betalene, sulcz
dat de rentieren daerop procedeerden by leTcringhe
oft andere rechtToorderingen , oft CTictien, Toer
tgebreck heurs achteratela, aladan... O. o. Anim,
1545, XIII, 65.
3) n kort, ontoereikendheid, fr. d^fleU^ ineuf-
JUanee. ||,Ën ayn de gemeyne Itteffdeylighe goeden
nyct genoch om de achulden te betalene , . . en en
ayn de quytbare erfrenten nyet genoch, aoe moet
dat gebreck Toldaen worden uuyten erfgoeden en
grontohynaen. C. v, Antw. 1545, xin, 17. — BQ
gebreke. |] Alle welcke achulden Tan den sterf-
huuae .., moeten eerat betaalt werden Tan t'meuble
en gheconqueateert goet ten aterf huuae boTonden,
e& daemaer, by ghebreke ofte corthede Tan dien,
Tan • t*immeuble patrimoniael goet. C. v. Auden. I ,
xxiö, 8.
4) Aan atraten, wegen, bruggen. Oelbr^k^gheid^
fr. dAfectuoeilé (aux rue», ehemin», pont»). [\ Ala
nu Tast Teel gebreeck ia aen den ateynwech, brug^
gen en atraten .... £. e. Tongeren, 1502, a. 46.
5) Schade, betehadiging , hinder, fr. dommufge^
endommagement , inconvénient. || Een yegelyck moet
ayn achouwen soe hooghe maken, dat syn gebnerèn
Tan den roocke, ghensteren noch anderssins egheen
perikel oft ghebreck daerby en lyden. C v. Aniw,
1545, Yiii, 53; it. 48, 58, 61. Den schipper ia
gehouden inne te staen Toor de dieften en gebreken
Tan sijn schipTolk, [niet Tan de Tarende lieden,]
behoudelijck dat hij ean bewysen dattet gebrec Tan
hun oompt. ld. comp, lY , Tiy , 20 ; it. C. v, Deume,
1612, SHjl, a. 264.
6) Lichaamsgebrek. Qebrekkelifieheid, fr. m/St-
mité, maladie JUMuelle. || Aen dulle, uutsinncghe
persoenen, en die, door dooTicheyt oft stommi-
cheyt, niet en zgn capable om hun goet te re-
gieren, werden, gheduerende haerlieder ghebreck,
ourateur oft curateurs ghestelt totten gouTcrnemente
Tan huerlieder persoon en goet. 0$ v. Auden. I,
xix, 3.
7) Kwetsing^ fr. Usian. \\ De tootb. schepenen
hebben ooc kennesse Tan myuoken , letten of ghe*
brec , daeraf d'actie ciTÜick en sonder clachte ghe-
ïntenteert wort. C. v. Oent, iii, 7 (De notulen
T. Van den Hane op 't w. „myncken'* Tertolken:
De materia mutilationi» , item eieairioum amt defor^
mitati» ex vulnere].
8) In oorkonden en bewijsstukken. Oebrèkkigheid,
feil, fout, vrijwillige of toevallige mi»»lag, fr. {dan»
de» document») faute, erreur volontaire ou fortuite»
II Waot metier daet bcTonden is, dat partyen hun
bescheet, daerop sy hun sijn fonderende, alleenlijck
syn dienende by copge oft extract alhier, achten»
waerts houdende d*origineIe, opdat de rechteren
niet considereren oft bemercken en souden de
fauten en gebreken in d'originele stucken wesende , . .
C. V. Lier, Stijl, riii, 18.
9) Overtreding, inbreuk, (Tan —op eene Teror-
dening, fr. inf^aotion {è une ordonnance). \\ Scherpe
toezicht te nemen, dat d'ordonnantien.., worden
behoorlijck onderhouden; en Tindende d^en aen-
gaende eenigh ghebreck oft infraotie, 'tselTC den
amptman en dan rentmeesteren aen te ghoTen. C.
458
GEB.
GEB.
«. JBruêêel 1606, a. 80; Ohristijn Tert«alt, niet
naawkenrig , erroreê,
10) Vertmm of aekiêrlaÜnff van eewiff punt der
reekigpUgintf , fir. omitsion de qnêlqne point de la^
procSdmre. \\ Deghene, die oorsaecke ia Tan Buloken
Shebreok, t*sy den olagher, meyer, schepenen ofte
.ienaer [«Z. in de dagvaardingen on „wachten" in
lake yan pandneming], moet alle de oosten Tan
Toordaghementen en wachten . . . betaelen. G. o.
XoM», lY, 21.
11) Onmtooering eener terbmtênis^ ft. non^^x^euium
d^mn engagement, || Denghene hem Terhuert heb-
bende,., omme eenigh werck of dienst te doene,
moet 't selve alsoo voloommen,.. [soo niet,] men
aal denselven persoon gheen werck elders moghen
gheTon, gheadyerteert sgnde van sijne ghebreken.
O. V. Sdingen^ xiii, 6. Waert zo dat de leerlino
sijnen meester ontghinghe bin den voors. termijne
hy en gare alvoren te kennen den ghezwoomen
sgn ghebreo en de canse waeromme,.. K. d. Wol'
lewevere U AaUt, 1480, db Pb. en Bs. AaUt^
III, 485.
12) Oroote twartghêid of onmogelijkheid f fr. grande
difflemiié ou impoêntilité. || Alsoo. binnen der vrij-
.heljdt en hodtbancke yafi Santhoven . . , over lan-
ghen tydt is ghebreck gheweest van aUe saecken
voor scboateCh en mannen van leene . . , wethou-
deren alhier , gherieffeiyck te moghen ontcommeren ,
en dat by der menighvuldicheyt van der saecken
en oock diversche treyneringen en frivole termijnen . .
O. V. Sanikovenj Stifi, Inl,
18) Ongélegenkeid , fr. ineonvSnient. \\ Dat voochden
van weesen derselver weesen ghelt niet langhor
nut en gheven ten pensioene dan totter tyt dat de
weesen,... voljaert zullen zyn, omme seker ghe-
breken, die men vonden heeft int uutgheven van
den'ghelde ten pensioene. O. o. Oent,' I, 685
(1418). — Gtobreok hebben, a) Yan eenig
voorwerp. Chkneutd, geschonden t misvormd ^ ont-
êierd s^, fr. (de qnelque objet) diffbrmé, eoniU'
iionné, || Soo wie eenige kanne worpt, soo datse
daeraf gebreck heeft, die sal deselve kanne schul-
dich zyn te hergieten oft doen hergieten op zynen
coet en last , en oaertoe gelden een boete van een oort
stuyvers voor de Oamer. Stat, handboog te Dieet ^
1581, a. 18.
h) Lijden van de niet-nitvoering eener wettelyke
belofte, fr. eouffHr du défaut d'exécution d'une
promeste UgaU. || Soe welken tijt dat yement ghe-
oreb heeft van den vx>rs. gheloften, dat hi comen
sal vore den amman en vore scepenen , en bethoenen
syn voirwairde en begheren recht. O. «. Anêw.^
Oud» reekten ^ 4.
c) Qrirf, hextoaar heèiben , fr. avoir grief, motif
de plainte, \\ Dit syn de ghebreke, die de stat van
Love'ne heeft, en cUe toent den goeden steden van
Brabant, dair sy grote, overwinleke scade bi ge-
nomen en leden heeft van hoerre neeringen en
assizen, die bi den voors. gebreken grootelic en
seer gecrenot en gemindert syn; dies niet en ware
noch geweest en hadde, en hadden de pointe en
gsbreken hiemae volgende niet gesciöt noch gevallen.
CHATBS, Analeetee, Aoad. d'archéol, 1856, blz. 155.
d) Mang^, gemis, drukkend gebrek hebben, fr.
itre en pénurie. \\ Dat qname vore ons [nl. sche-
penen] Kateline Wagemans van Vorst, en toende
vore ons... en vore den meyer/' met haren ghe-
bueren van boven en van beneden*', dat si out en
crano en onmechtech ware, en dat si hare niet
gheneren en conste; en dat si ghebreo hadde van
haren nodorst [van hare levensbehoeften]. — ... en
toende hare nooet eü hare ghebreke . — ... over-
mids ghebreo dat si hadde van hare nooeddont.
B^ksaroh,, oharters abdij v. Vorst, pak 47 bis.
GEBREKEN, bedr. en onz. werkw. I. — Bi-
DBiJVBND. Met den 4en en den 2en uaamvaL 1)
Gebreken sgnen oyns. Dezen niet regelmatig
betaald tien, fr. u'Stre pas régulibrement pqmê ds
son eens, \\ Waert dat sake een erf heer gebrake
zgnen oheins , van x jaeren of van xj , hy en mocht
nemmer verreijoken dan van iy jaeren. TVedU v.
Uode, 119.
2) Becht[B?] gebreken. VerongtHifict min «9
reehi eiséheny fr. souffHr du préjudiee. Ure Usé et
demander justice. || Soe wanneer dat eeneghen van
onsen pcnrtren van Thinen recht ghebrake, en hi
daeraf onsen meyer versocht hadde dnlb hi heme recht
dade ghescien en hys heme niet en dade , dat dan
de commoniemeester sal comen tote den soepenen
en hen dat toenen , en dat dan de soepenen engheen
vonnesse ne selen seg^hen, den voreghesegeden
port re en si recht ghesciet. JT. e. TTUanen 1808, a.
11. (Deze schorsing van het recht spreken was in
dergeiyke gevallen een der privilegies van bek
schependom). — Gebreken des heeren (nL
des gerechts). Zijnen reektstermijnverijdsidmen door
ontstentenis vam het gerecht, fr. voir son terme om
jour de droit non observS par une eirconstanee d^ten-
dante du tribunal. \\ Hadde een man zyn erve be-
dreven den eenen dach, den anderen dach en den
derden, en dan quame op den vierden daeh, als
opten dag van rechte en dan tsheren gebrake, daarby
en sonde die dach nijet biyven verlet, hine sonde
bliven steende in den rechte daer hy te voere inne
steet [2. stoet, stond], als van recht te gevene'[2.te
eischene] en voorwaert gaen in der saken. Treeht
V, XJecle, 117.
8) Gebreken toons. Geene getuigen hMen, fr.
n^avoir pas de têmoins. \\ Indien dat de voon.
&ulten, ghelMreken, onghehoorsaemheyt, injnrien
en mesbruucken worden ghecommitteert by allen
den officieren, bootsghesellen en knechten,... sodat
den meester thoons zoude moghen ghebreken, dat, in
dien ghevalle, dezelve meester sal gheloove hebben
op zynen eedt PI. v, VI. I, 887, Seereekten a. 10.
II. — Okzijdig. 1) VersehiUen van meeuingj het
wiet eens tifn, fr. différer d^opMomy n^itre pas
d^aoeord. || Ware oeo dat sake, dat gbeviele, ...
dat een ofte meer van desen voirghenoemden rid-
deren eü goede lieden discordeerden ofte ghebrakeo
in enen poente ofte in meer, .. . soe wat ae meerre
paerthie.. jugeeren, wisen ofte ordeneren [sal],
dat sal vaste en ghestadeoh ghehouden bUven.
Piot, Snquite 1884.
2) Ontbreken, te kort komen (aan de rekening,
aan het verschiddigde , fr. manquer a la dette, être
en moins (dans im eompte). || Deae tarwe es hi
sculdech Alrehelegermesse en onthir en merwintre
[l, medwintre, midwinter] veigouden te sine. Ge-
brake hem hiraf , soe sloge der [nl. de heer] Henrio
sin hant ane lant e& hilt aUÏe sin herve. Oork,
mei 1249, Boehouta. Ware dat sake, dat iet ghe-
brake an die vorseide tiende te vulgheldene die
vorseide drie hondert pond, so sonde Jhaa heb-
ben ... in vergheldinghen . . . tlant daer die Jhan
np was woenende. O^k. 25 jan. 1277. Dit bunnre
lands hebben wi ghegheven desen vorseiden Blocke
te erveliken cense, om x sols tsjaers,.. Bn ghe-
braec ons oec iet an dit vorseide bnunre landa, so
bind dese vorseide Bloc al syn goed en al syn land ,
ons ghenoech te doene. Oork. 20 nov. 1298. Dan
wyst men dat men dien pandt ... aal verooopen
OEfi.
6Ëfi.
459
ier Tridaachnierct, ten hoochsten verdierone en
meest daeromme biedende : schietter over , dat men
dat der paiüe aal wederkeeren, en gebreckt er,
dat men alsdan voort manea sal om recht. C. e.
Antw. 1545, lY, 8. It. C. «. Bruttéi, 1570 a.
58, en 1606 a. 104; Christyn defieere. De Compi-
lala o. Aniw. lY, xvj, 7 hebben in het eene hs.
gArèkên en in een ander ontbreken^
3) OoerUien zijn , fr. Sire dicédé. \\ Dat dit yoer-
seide hues es schuldech den her Sanderse Van den
Boongarde ix sol. siaers te sinen live, te gheldene
elkes iars te Tsincsenen; en alse sijns ghebreket,
BOe eist hues quite yan diere rente. Oork. 4 juni
1273, 8t.»Jamêg€uih, ie Qent, Dat dese voerseide
liede van der Oyeu moeten kissen enen persoen
binnen haren conyente, bi namen en bi toenamen,
ombe dit vorseide goet tontfane; en soe weitijd [l,
welo tyd] soe sins shebreket, soe bem io, oi min
oir, sculdeoh te hebbene den doetooep van desen
goede. Oorh. 27 juni 1283. Waert dat sake, dat
ons gebraecke en wy yan lyye te doode ghinghen«
A. Watttbbb, Anal, 62 (1341). Heeft een man
[ende ?] z\)n wettich wijf kinderen , en hem gelieft
dat sQn \L zy] een huwen by haeren beider liye,
en gheyen eest penninghe, eest ene^ dat kint sal
dan comen, als haer gebrect, en sal deijlen met
zijnen bpeder [b— s.'], op dat se [l. op dat hg
er] heeft, hoodegelgck en sonder inbringen ; noohtan
en wgset hof nijet dat z|j mogen een kint enren
en dander onteryen. Trtcki e. Ucde^ 112. Het
was een kint, en hem gebrack syns yaders en sire
moeder , [nl. zg waren oyerleden] , en dat kint hadde
buten lante eenen oem, dat men niet en wist weder
hy doot was of en was . . . VornnUtem e. UceUy 20.
Dat dan de yomomde behuusde stede weder com-
men eü keeren zoude up her Jan Hecatyle yor-
nomt, updat hy dan leefde, ofte daer sgns ghebrake,
np sgn gherechte hoyr. C. atad Oeni, II, 6 (1423).
4) (htibreken, niei oamwetBig gijn, ocerUdem gijn,
fr. éirê abêent, Urê déoédé), \\ Daer oam yoer
ons, die here Willem, capeUaen yan Oedeughem,
nrocarerre yan der yorseider kerke yan Sinte-Fieters,
aie macht hadde yan tsabbets halyen,., yinders te
nemene in dsrghere stede diere ghebraken. Oork.
24 oot 1281.
5) Als tegenw. deelw. Gebrek ende. a) Yan
personen* Ontbrekende, qfweti^ af overleden zijnde,
h. {de perêonnee) manquani, éiani ahtenteê ou dSMêeê,
II In snlcken geyalle, soo presenteren d'oyerblyyende
oyermomboiren aen de wethouderen, in de plaetse
yan den oyerleyenden oft gebrekenden oyermomboir
epnen anderen yan ghelgcke qualiteit. C. v. Brueael,
1606, a. 20.
h) Yan zaken, nl. yan afschriften. Onnamokewng,
onjinUf fr. (de eopiee) incorreeies, inesadee. \\ Sullen
de procureurs moeten aoi^he draegen dat hunne
copyen sullen weeën correct, . . en in cas yan man-
quement, sullen sy gehouden wesen de gebrekende
en inoonécte copyen behoorelgck te besorgen. C. o.
Loven, Bijv. ii, a. 17 (1735).
Q£BBEK£NISSE, zn. y. AdUeretaXUgheid , fr.
mréraiffee. || Ware oec dat sake , dat men se niet
hiesche [nl, de twee penningen oQns] yan jaere te
jaere, so ne moohte men gheene ghebrekenesse
haaien np hun meer dan de rente yan drien jaren,
sonder misdaet. dx Pb. en Bb. II. JBver^fkem, 12
(1290).
Q£BBEGK£LUGK (Gebreclec), bn. 1) In de
nakoming eener yerbintenis, plicht of belofte nalaiiff
syn, fr. eire en difami {d*exéoyieruMë oUigaHon, une
iiuef une promeeeé). \\ Oft gheyiele, dat, of Ghot
wilt! niet gheyaln en sal, dat wy ghebreclec waren
in desen yoerwoerden. Oork. 25 oct. 1298. Soo-
yerre de debiteuren oft gebreckelgcke binnen d*ampt-
mannye. .. woonachtigh zyn. C. v. Brussei, 16M,
a. 46 ; Christgn yertaalt beide woorden door dibUoree.
£est sake, dat in anderen gheyalle oft ordinantien
yoerseit,.. yemant gheyiele ghebreckelgck te syn,
oft daerteghen te doen, soe sullen die gebrekkeiycke,
oft die oidinantien yoerghenoemt brekende,., rede-
Igcken worden ghepgnt. C. o. St^Tm^dsn, § 52.
En . . . updat de claghere niet en zweert «n ghe-
breckelyc zy yan zynder wettelicheden te yersouc-
kene, zoo sal hy yenrallen in yy s. yj d. blans. K.
V. JParieke, 1472, a. 6; de fr. tekst z^t: eoU en
deffauUe de faitre lojf. Wie hierinne [nl. in het by-
wonen der mis op de Lieye-Yrouwe dagen] gebreck-
kelgck wordt yonden, sal yerbueren 1 st. Kaart d.
Leliekamer ie Diesi, a. 11. (1518). Indien hy [«2.
een „tochtenaar] daerinne [nl. in het goed onder-
houd Tan het huis] gebreckelyck yalt, moeghen
hem die proprietarisen dat metten rechte doen
custbaerlyck repareren. C. v. Aniw. 1546, xiii,
61. Alles op pene dat, de y eertien daegen oyer-
streken zynde, alle dese deyoiren zullen uitge-
werckt worden door onsen raed en procureur gene-
rael, ten dobbelen koste, tot laste yan de gebreckelycke.
O'P.-B. autr. 11 juli 1714; it. 31 oct. 1715,
xiz, 7; 24 noy. 1752, a. 2.
2) In gebreke van betaald ie tj^n, fr. ne poe Ure
payi. il Die . . . ghebreckelgck is yan quader beta-
linghe. — Die ^ebreckelgck is yan syne achter-
stelle pachten. O. «. Atten, 18, 23.
3) Behoeftig, fr. nêceteUeuas. || Yangheiyoken
moeten* de kinderen hunne gebreckelycke ouders
alimenteren en süstenteren, eerlgck en tamelgck,
naer henne macht en staet. C. v. Santhoven, 1664
a. 75. — Als subst. De gebreckelycke. Sij,
wiene eehedd/enaair in gAr^ ie vam te betalen, fr.
oeUn dont Ie dOniemr reste en dêfamt de payer. || Oft
partyen malkanderen sekere gheloften ghedaen had-
den yan ghereede schulden yoor schepenen, tot eenen
seeckeren daeghe te betaelen, en die sheloyer syn
ghelofte niet en yddoet , soo doet die ghebreckeiycken
die partye, syn gheloyer, metten yonter die wete
doen, dat hy«.. C. v. Aaien, CrUn. a. 4; it. 5.
4) Overtreder eenar verordening , fr. tramegreeeêmr
d'mn etatut, eonirevenoni. || Is oook d*officie yan
den amptmau . . . alle d'ordonnantien ,.. te doen onder-
houden; de keuren en breucken, die door *tmie-
bruyck derselyer yallen op den ghebreckeiyken te
doen executeren. O. v. Bmeed 1606, a. 8.
QEBBëUGKELIJCK, bn. Yan eene rechtbank.
J» gebreke van de vooreekriften cf verordemngen na
ie komen, fr. {d'une eoar de fuetice) en défamt de
ee eonformer anx preeeripUone ou ordomnaneee.
II Anno 1527, den 19 martii, is per Aulam go-
leert, dat men alle ontfanckeniase en gichten go-
trouwelick registreren sal om den behoerlicl»n
salaris; en offt eenich gericht daerinne yersnymelick
waere, en die parthyen sulx consten geproeyen
met twe loffelicke getuigen, so sal dat gebreno-
kelick gericht geyaUen syn in eenen weech sint
Jacobs. C. gr. Loon, I, 181, a. 40. YgL exBBio-
KXLIJOK.
QEBBOEDEBLUGK (<3ebruederiyck), byw. G0-
l^kdifk, b^ gel^ke deelon, fr. égalmeni, è part
igiüe. II Dat de kgndere, . . hebbende gifbe en ha-
welycx goet, sculdioh selen zyn inne te brengen
efl te rapporteren ter collacien allet geene dee hen
efi elkeii yan hen heur yader, te yoizen gegeyen
hadde, en dat aal al gebraederlyo gedeelt wordden.
460
GEB.
GEft.
V. ©. Tat. 227 T*. Voorders institneert hy, teste-
tear, tot erftgenaem Tan alle Toordere mobiliaire
«n immobiludre goederen, actiën en crediten, . .
sjnen broeder en swaeger Yoors , om gebroederljck
onder malcanderen te deylen, mits alle die kosten
gelyckerhandt draegende en betaelende. (7. gr. Loon,
I, 520 (17d« B.). — G-ebroe derlij ck en ge-
BUBterlgck. || Dat derself roeester Dyonijs eü
Jan syn swager, als momboir joffir. Katlinen synre
werdynne Toirs., gfaebruederlyck en ghezusterlick
tnaschen hon deylen efi hebben sullen alle die . . .
guede ... 8ch»p9nmi o. St.'Trvndeny 19 -juni 144.^.
GEBROKENTHEIT, sn. t. Yan een kleed.
SekniÊit^ fr. ééehirwe, KiL heeft Ghebroken j.
•geseheurt, TOor hemiosus, die eene breuk heeft,
en Ghebrokenheijd voor „breuk". || Dat nie-
mant onghenestelt , met ooussen ofb schoenen onghe-
bonden, oft met eenighe ghebrokentheyt aen s^jn
eleederen bcYonden en wordt: dewelcke daerom
's maendaeghs gheme\jnelijck sullen ghelapt worden.
BeffL kneehtkenihu^i Aniw, (1614), a. 6.
OEBRUICKEN (Gebruken), bw. 1) Een ambt
Het hedieneiêy hekleeden^ fr. exercer^ remplir {une
foHeHoHy une charge). || Welke alde borgemeesteren
allen jare sullen ghebruken honre officien solanghe
totdat die nuwe ghecoren bonnen eedt Tan trouwen
ghedaen hebben. C. «. 8i.- Truiden » § 33.
2) Een ambacht of handwerk. Het uüoefeneny
drijven y fr. faire un méHer, \\ Dat eenigelyck onder-
saet onaer Toorser. stadt Taren sal by 't ambacht
dat hy *t meest ghebruyct..; datter een register...
gemaeckt werde , en daerinne gestalt . . . eenigelyck
man onder syn ambacht dat hem toebehoorende
is , waerby degene die meer dan een «ambacht
hebben . . . daerTan niet yersteken en worden om
deselTe te mogen gebruycken. O. Liége, 27 juni
1577, a. 43, HatiéU.
3) Yrijheden. Zie genieten , fr. jouir {de fran-
ékiieê). |] Dat religioee en eersame liede den abdt
efi conTent des oioesters Tan Sente Michiels in Ant'
werpen, behoren ter Vriede der stede Tan Antwerpen,
en dat sie altoes ghebroken hebben eii sculdeeh
•Qn te ghebrukene lüle dier priTilegien en Triheiden
dier wi [«I. schepenen en raad] eü onse mede-
portere souldech s^jn te ghebruken. Mbbtbvs en
T0BT8, III, 520 (1348).
GEBRUIGKENISSE (Gebruyckenisse) , zn. t.
O^frmky genot f fr, ueage^ iouiesance. || Een hof-
etadt oft wooninghe, met henren gronde en allen
den hnysen daerop steende, metten hoTe en ghe-
bmyckenisse Tan den Puttenborre. (Verder :)....
metten ghebruyckene Tan den Putteborre. (Ook
aldaar:) achter, noTen de mueren der stadt Tan
Brassele, metten ghebruyoke Tan denselTen mueren.
JT. .Smedertamh, Bruêtel, 23 juni 1447. Dat zy
hem stellen oft doen stellen in de possessie enge-
bruyokeniflse Tan den Toirs. state oft officie Tan
drossaetscep Tan Brabant. Eekenk, v, JBrab. reg.
136 fbl 257 (23 jan. 1504).
OEBRÜICKER, m. Van een Tensterlicht op
s^e gebnren erf. Sif, die het gebruik ^ het genot
heeft vmn zM een Keht , fr. celui qui eet en potees'
•ton, ^ a la jouieeanee (d*um jour eur la pro-
priité de ton voiein). || Nyettegenstaende dat yemant
eenich licht doer syns selfs muer (hem alleene
toebehoorende) ÓTer hondert jaeren eü meer gehadt
en gesespen [ii2. gssohept] heeft tot eens anders
mms erTe waart, die possesne en prescribeert
nyet , noch en can de gebruyckere Tan dien lichte
hem daerdoere in oas Tan presoriptien nyet be-
Mpen. C. V, An9w, 1546, Tm, 20.
GEBRÜICKICH (Ghhebmkech), bn. Van zeken
Trijheden. 7a het bezit , het genot van , fr. en f ome'
sance de (eertaines JVanehiset), || DieselTO portere
setten wi weder eiV Teralinghen tot alsulker eren,
staet en Triheiden alsi Tore den aengrepe der ex-
cessen eü misdaet ToerscreTentegebniykeni^aghen,
eü maken se daartoe habel eü ghebrukeoh wettelie
met desen teghenwordeghen letteren. Piot, Cart,
II, 122, Oork, 17 mei 1393.
GEBRUICKINGE (Gebruyekinghe) , sn. t. Ge-
bruik ^ genot, geuieHngj fr. jouitsanoe, \\ Bn dan
werden sy [nl, de edele jachthonden] ghespyst eii
ghesadet, eü eten in een Terstandelijc ghebrnyken,
eü werden ghespyst op der werden der ghenuch-
lyker eü saUgher ghebruyckinghe uut synre god-
lijcker natueren. Maer alle Tuyle ghebruyckinge
nemen die leyde mystroede [nl, hofhonden] te loen,
om haer tomen eü hondscher aert. Oebedenb, 14d« B.
GEBRUICKSAËMHEIT , obbbüickbaekhzi»
(G-ebrucsamhede , ghebruucsaemhede, — heit, ge-
bruuczamichede, gebruycsamichede , gebruicsaem-
heit), zn. t. Oébruikj genot, genieting ^ fr. usage,
jomuance. || Dat deselTC ontfanghere hemlieden
laten zoude in de Toomoemde gebrucsamhede , alzo
die Tan ouden tijden gheüseert es. diebicx, Mêm,
II, 447 (Verdam). De ghebruucsaemhede eü pos-
sessie. Inv. V. Brugge, VI, 382 (Gailliard, Oioêe.).
Als de heere ontfaet Teele personen teenen leene
op diTerschen tijden, deghene is te prefererene ter
gebruycsamichede van den leene me eerst zijne
diligentie Tan Terheffene ghedaen heeft. Wiblaht,
he^. 43. Gk)ede possessie eü ghebmicsaemheit
O. V, Auden. 2<ie d. 310 (1420). In de gfaebrunc-
saemhede Tan den libertheden eü Tryheden Tan
zQnder stede Tan Pamele. ld. 370 (1583).
GEBUER, zn. Zooals thans, fr. eoiria. Rechter
(schout) en geburen, {v.fuge (baiU) etvoieim.
De Tolgende aanhaling, betreffende de oude rechts-
oefening in de meierij Tan 's Hertogenbosch « op het
land Tan Heusden , herinnert ons [of ten onrechte ?
meer geleerden mogen er orer beslissen] aan blad-
zgden 768—770 uit Grimm's DeuUc^ BeekUaUer-
thümer, waarin o. a. gezegd wordt: „alle gepum,
feldner und all ander husheblich lüt zu Errinflen
mugen rechtsprechen*'. || Oft gebuerde dat eenige
Tan den ingesetenen Tan beyden zyden, off hoere
haT6 becommert, besett off gearresteert worde Toir
schuit ofte schade, dairaff d^e aenlegger Torwairde
hadde oft geloefte in scepenenbrieTe Toir scepenen
off poirteren, Tan den steden bynnen den steden,
eü opten lande Toir richter eü gebueren ; in den
lande Tan Huesden eü in den dorpen Tan éer
meyeryen Toir scepenen, dair soepen zyn,.eü dair
egeen scepenen zyn Toir richter eü gebueren, die
trecht aldair Tueren eü hanteren, soe sall die aen-
legger i die in der maten Toirs., waerheyt hadde,
den schulder mogen doen arresteren ... na inhout
zyner wairheit. Ckarierb. v. *« Bosdk, fol. 100
15<&« E. (Van der eeningen tusschen de stad Tin
's Hertogenbosch eü hoere meycrye, ter eenie,
eü die stad en dlant Tan Hueeden, ter anderen
zyden).
GEBUER (Geboer), sn. FlaHelandébewoner ^
dorpeling, boer , landman , het tegenorexgestelde
Tan poorter, stedeling, fr. h^bitant du plat page,
vUlageoiê, pagean^ campagnard^ {mUnm^ viUamui)
Voppoté de Vhabitant des villes, du cHadin, du bourgeois.
\\ Hoedat, met haren prikellen, Toe quamen en
Toort Toeren Van den Berge [nl. uit het land Tan
Berg], die coene gheboeren. Die, na die tale Tan
I Brabant, Dorpliede sQn te rechte ghenant. TAir
(}ËD.
ÖÈD.
46i
ttxXLt TB. 6244; it. tb. 296ft, 7003, 7016, 7827.
Zie Verdam obbues 3).
GKBUËRLIJCK, bn. Dê Imwrt betreffend, fr.
comeémamt Ie wnemage, Gebueriyoke rechten,
fr. droUê de wneinage. Zie becht.
QEfiUJËKLIJCK, bu. Behoorlek, gepaei, voeg-
taam, fr. pertimeni, approprié. || Hebben daamae,
in den onsaligen tyt des orlogB , . . onsen onder-
aaeten Tan Hafaselt, die principale en originael
brieTen onaer Turraderen Tan bon priTÜegien, . .
Terloren, . . daeby sy bon goeden name eü narin-
ge,., betten moigen Verliesen, BOTerre wy nyt
daertoe Tersien en betten,'., irarde bon daerop nyt
Toirder by onB Tersien Tan gebuyrlicken remeidien.
O. lAége, 11 dec. 1600. Masteli, Iml,
GtiBUEKNEDE, sn. Bmtrvrouw, fr. voieine,
II Yaa GüHb Deynouts wire, omme dat.zoe gbe-
oreech twee portere Tan Gbend Tan baren magben
en dede slaen barer [^. bare] gbebuemeden, omme
dat zy gbeacolden hadden, en roicte dat soe niet
Terbueren mocbte ; en doe Tinc de bailliu de Trauwe
en Beide dat zoet [al. e\j bet] dede doen ; Termaect
omme xt lib. £ek. baljuws. Gent, rol. 1723 (1372).
GEBU£B6A£MÜKH\ sn. t. NalmwrscAap, fr.
voieimage. Kil. Gbebuersaemhey d. jj Onder
welcke letb Tan de natiën [nl. waaronder men de
Treemde toeziende TOOgden der weezen kiezen zal]
men oock sal regard nemen . . , op de gebuersaem-
beyt, familiariteyt en kennisse metten aflyTighen
gehouden. .C. v. Loven ^ Weeskamer^ 39.
GEBUEBTE. Zie gbbkubtb.
GEBUEKTE. Zie obboobtb.
GEBUEBTICüElT (Gebuerticbede), zn. t. Qe-
boorie, afstamming, fr. naietance, deteendanee.
II Be welcke dingbe [wij, nl. beloTen] wel en loyal-
like te doen bondene dengonen die naer ons oomen
zal en tland zal bi naerre gbebaertechedon houden
on besitten als bere. C. stad Brugge^ 1, 280 (1302).
GEBUEBWECU. Zie wsch.
GEBUBEN (Gbbueren;, wederk. wkw., Limb.
Bieb geburen. Behooren, betamen j passen, fr.
apparieniTf eonvenir; hd, gsbühren, || Dairby wesende
meyster en gesuoren, oIb siob dit geburt. C. v,
Maastnékt^ 172 (1428). Want tot diesen priTÜe-
gien executie Tan gericht beheert, bo bcTelen wy
onaen scboltit Torso. die executie te doen als aich
dat gebueren en behoren sall. Ord, Liêge, 11 dec.
1500, a. 10. Masselt, Verdam obbobsk4).
GEDACHT, gsdacbtb, zn. t. Gedachtenis,
kerinnerulgf fr. mémoire, souvenir. || Her JobanTsn
Brkel, 'saliger gedacht, biBsobop Tan Lutke. C. v.
Maastricht, 4M) (1379). Gort Aelbiecht saliger
gedachten. Schep. v. Tessenderloo , 22 jan. 1485.
Onse Toorsaten goeder gedachte, bisschoppen tot
Luyck, gracTen tot Loon* O. Liége, 27 juni 1577.
GEDACHVAEBDXNG, zn. Dagvaarding, fr.
qfonmemeni, assignation enjustiee. || Soo wie erf-
penningen te heysacben heeft, mach dat doen met
gbedachTaerdinghe oft Tooroogenghebiedingbe, sonder
de maniere Tan besettingbe oft ghedaegingbe te
moeten onderboudmi. C e. Breda, 1547, aJ 80.
Zie ook DACHTASBT 2;, en oedaguïg.
GEDAE^'TE , zn. t. 1) Yan eene misdaad. De
natasÊr , het weten xdf ervan , fr. 2a nature {d'un
wUfait. 11 Weert dat in anderen poenten . . , \|emant
Tergetelic were of daertegen \nl, de ordinancien]
dede , . • nae staat Tan den persoenen en Tan den
fidte, gedaente en groetbeyt , • . sueien redelic gecas-
teit werden. Piot, Cart, 18 noT. 1404, a. 10. Il, 165.
2) JAehaamshouding , niterlijkheid , fr. attitude,
II De schepenen moeten int onderTiBegen wol ga-
deslaen op tgene de gcTangene Terolaert oft ant-
woort, oft hy misschien... dat hy stamelt oft
bleeck wort, dat hij Terandert Tan gedaent-e, dat
by uyt synen neuse wort' bloyende, oft syn oogen
ter aerdê slaet, oft diergeiycke. C. v, Aniw, eomp.
VII, iy, 4.
GEDAETS, byw. Dadelijk, terstond, fr. immédi-
aiement, tornt de suite. \\ Soe wie noch honde noch
Tögele en hielde gedaists, die sal zyn leen Ter-
saeken en Terhergeweeden nae der cameren recht
Tan Brabant. Boxhobbk fol. 9.
GEDAGEN. Dagvaarden, dagen, fr. qfoumer,
assigner en Justioe. \\ Die scepenen wisen Toer
recht : dat men diegene ghedagen sal , Tan ons heren
eü Trouwen wegen Tan Brabant, tot huerre geweer,
die hier beclaget syn, daeroTer dat sy Mclaget
syn, hebben sy -geweer bynnen deser prochien; en
en hebben sy engbeen geweer bynnen 'deser pro-
chien, men sal se ghedaghen aen den riiic Tan der
prochienkerken , en al met goeden oroonden...
Charterb, «. 's Bosch, f9, 51 T^ (7. v. Breda,
1547, a. 39. Zie ook baobk.
GEDAGING, zn. Dagvaarding, fr. e^oumemeni.
II In de stadt Tan Breda zyn, o.a. twee gbemeyn
manieren Tan procederen : d'een is by gedaginge oft
citatie, en d'anden» is by besettinge. C*. v, Breda,
1547, 38; it. 74. Zie ook DACHyAEBT2), en GX-
dachtabbbivg.
GEDüiEL, zn. o. 1) Deel, gededte, een zeker
deel, fr. portie, || Hoedat onse scepenen en gbe-
meente Tan onaer stede Tan Brugghe an ons [ai.
de graTin Margareta] te meer stonden Tersocht
bebbsn, dat wy hemlieden wilden Tercoopen tMaen-
[daeghjsohe en tVormezeelsobe, en hadden \dai wij
Btaat hier Terkeerd] esgelicx Tersocht aen Wouter
Tan Ziesseele, dat by hemlieden Toroochte een gbe-
deel Tan zynder officie Tan Ziesseele , . . C. ëtad
Brugge, I, 201 (1275).
2) Aandeel (in eene nalatenschap), fr. part dans
•»0 suocession. \\ Soo wie eenich mesdoen Tan den yj
Toorseiden stiken doet, Tan den welken bi niet ne
wilde comen te rechte no staen te rechte, sal men
bannen bi scepenen wysdomme en Terwinnen, en
Tan liohame en Tan goede so moet bi syn in sgraTen
ghenade, sodat die eene heelft Tan den goede
bÜTe sinen wiTe; en beeft bi \nl, de misdadige]
ooc negheene wyf , en hi ghedeele heeft Tan sinen
goede, eiken ghedeele moet taine bÜTen [ai. des
graTen]. K, v. Onderboreh, 1268, a. 32. Hoe dat
elo syn ghedeel halen mach dat hem ghoTalt. En
80 wien so Tan yemens doot ghedeel gbeTalt alte-
hant na sine doot, wille by, so mach by gaen t«r
berfsteden [a. 101 staat hersteden — is bet o^-
of bertsteden?] Tan den dooden. Will^ hy oec, by
mach gaen sitten in syn ghedeel, ter stede daert
hem TerstorTen es . . . Kn dan es de wet sculdech
te doene denghenen in syn ghedeel. O. v, Oent,
Or, ch, 1297, a. 100. Hadde yemend in een starf-
huus ghedeel Tan husen op anders enre, deghone
dien de erre toebehoort moet de husen nemen up
prys. C V, Aalst , 398. Dat so wie die ghedeel
wille nemen jof ontfaen bi der wet Tan der poert,
dat hi moet houden dit dat hierna Tolgbet. Ü, e.
Auden., 2d« d., 59. Wanneer gheen Tan den Toors.
tween saken en ghebueren, maer dat in eenich
poortelyck steerfbuus tusschen den heritiers ofte
ghedeelen gbeschil Talt en ryst , en dat zy , TOOgden,
Tersocht syn, Tan eenich Tan denselTen ghedeelen,
de kennesse Tan denselTen steerfbuusetenemene,..
Ib. I, Cah, prim., ii, 5, bl. 362.
'8) DeeUng, verdeeUng eener boedeiêcheidi^g, fr.
58
m
Gteö.
öfeö.
pa/Hagê éPwHê neeeëtitm. Ook debl. Zie d.w. 3).
II Dat wetteleo ghedeel heeft gbeweeet tuaschen N.,
an deene side» en N., aa de andere eide, als Tan
menche en van lande in de proohie Tan Berlaer
ligghende: en die deel ee' buIo, dat K. heeft te
haren deele . . . Bn omdat al de Torseide deelinghe
es ghesciet wetteleo... db Ylavdtck, Zwyveke^
164 (1368). Dat hy al tgoet te gherecht^ deele
sal bringhen. Update yemene beghert die ten ghe-
deele toebeboert. O. e. Gtmi^ Qr, e&. 1297, a. 100.
Al tgoet dat ten ghedeele toebeboert. — Weder dat
ooe wille oomen in ghedeele ofte ne wille. — So
moeten de partien inoommen ofte buten bliTen.Tan
ghedeele. a. 101. Al ejst dat hunsen binnen der
etede eü soependomrae in *t ghedeel gherekent zyn
als catheyl en menble, nochtans ghebeurt danof
erfrenesse en onterfrenesse. C e. Oêni^ vi, 19.
Schepenen van gedeele. Zie banck 4).
4) Meieirfyenaam ^ fr. oohérüitr, \\ So wie Tan
den ghedeele die beghert an de wet ghenachten
Tan ghedeele, de amman en drie Tan denghenen
diere up te wisene hebben syn sculdech ghenach-
ten Tan ghedeele te iii Tiertiennaohten te leogene
ter herstede. C. e. Gent^ Qr. ok. 1297, a. 101.
Eest dat hy [«/. de oudste soon] wille, dat sine
oedeele dit derde Tan hem houden, of Tan synen
heere, daer hy zyn leen of houdt, daeraf heeft hi
oore . . . Eü jeghen dese ooren hebben de gedeele
oore Tan wien syt houden sullen. O. e. AaUi,
Leenreehi, 422, $t. Zie Verdam obdbbl 8), en hier
2) itt^a,
GEDEELGENOOT, sn. In een leen. MtdêdeêU
Mfter, mêdêffmreokü^ t fr. ecfhtUresté {dans umflef),
eqfeudatcnre. \\ Als *t Tomomde leen jrro indivuo
int ghemeene ghehouden werdt tussohen diTersohe
persoonen, loo gheetaen de ghedeelghenooten mits
een relief en eamerlinokghelt betaelende. O. o.
Auden, in, 25.
QEDEELIGH, bn. Hetzelfde als dbblbabb en
SBBiiBABX, sie d. WW. II De eerTelike rente die
?heTallen was,., die sy ghedeeleoh. Ce. Chnij
, 584 (22 juni 1858, a. 6). Zo Terde eenishe
proTisie ghedaen, ofte' oook eenighe schaede gne-
leden wo^e tot ghemeene beneficie Tan den sohepe
en goeden , . . su al tselTe den beschadigden en
gheïnteresseerden goet ghedaen worden in groote
«Tarye, ghedeeligh onder sehip en goet, nae auder
ghewoonten Tan der lee. PI, e. F2., I, 898, Zeê-
reehiên, a. 41. It. C. o. Aêtmude^ xx, 8; Ce.
BêlUt Lemhof^ vn, 14; Ce. Broehiwrg, yixi, 14;
C ftflireA o. Bfmggej ni, 10; C o. Denderm, Leen-
hof, IT, 18» 15, 20; C o. Kortr^, zt, 28,
xni, 2-; C e. Veume, x, 19; Vur db Ybldb,
.^«iie<. 105, 106 (1687).
GEDEELLIJCK (Oedeeiyk), bn. Hetzelfde als
het Toorgaande. || Hupsen steende up leenen zijn
gedeeiyk ; uytghesteken . . ; zoo oock molens, zoo-
wel steende te winde als upt water, z^n ghedeeiyk.
C.e. AaUt, Orig, xzzix, 17.
ÓEDELF, sn. o. Delvimg, kei delven,- vaarit
fr. aeüom de MeAer, fornr/ eandl. || Die in eeneghe
grachte ofte ghedelf anders lant delft (?), salt beteren
den graTe x s. en den olaghere x s.; eü heeft his
000 Tele ghedolTen, hi ssït beteren bi soepenen.
BB Pb. en Bb. IY. DeetekUmk, 18. JT, d. Ouder-
horeh^ 1868, a. 57. Bn qnam meest... omme dat
de stede Tan Tpre hadde ehedaen delten eene
Taert ; . . en ooo roede daer die Tan Ypre pleghen
te doene Tier daghen en Tier nachten omme te
commene yan den Damme tYpre te water, quamen,
b^ den nieuwen ghedelTe, met eenen OTetïbnighe,
zonder te oommene ter Nieupoort, bin twee daghes
en twee nachten , oft lettel meer. Gl. y. Dedcüds,
103; item 106. Soodat de supplianten Terobligeeit
sullen wesen te Tergelden de purticulieve gelands
Tan de redelyke weerde Tan hunne landen, die
gebruyckt sullen worden tot het gedelf des oanaels.
DB Fb. en Eb. XIII. Kapr^, 9 (1618).
GEDENCKEN (Gedincken), bw. Ziek imbeOdm,
c. vethedden, s. vooretellen ^ fir. s'imaginer, || Die
Tiant is dore dese minsohen ghoTaren met alleii
dien becoringhen dié men ghedincken mach. Aller
Kersienb, 59.
GEDENCKEN, sn. ö. Gekeugen, fr. mêmoire,
II Dit zyn de rechten, priTÜegien, usantien ei
heroommen der stadt Tan Herentals j die men altijdt
by mans ghedencken onderhouden heeft. C «. Èe-
rentale^ lul. Oft, int Loens, altyi, orer meosohes
gedencken tot noch toe, Toor een generale costuyme
niet en is geobserreert en eehanden, dat ... Ci gr,
Loou, I, 187 (1609). — Te gedenoken. Foor
«lemorM, fr. pour mènoire, || Item, te gedenken:
dat mijn heere ommer sy te Lyer des maendaghs
aTonds, xj dagen in deser maent augusti, en des
dynstaighs dairna, Toir der nonen, tot SanthoTcn.
C V. Siaiutkoveuj Seker ooUrraet (1427).
GEDENCKENIS (Gedinckenesse, gedenkenesse)
sn.T. 1) Voortdmreude keriunerinq, gedaeklenie, fr.
mémoire, Kil. Ghed'enckenisse, memoria,
II Omme dat wi, . . scepenen Tan den Yrien, willen
dat die Toors. stioken bÜTen Tast en ghestade , . •
sie ghedaen waren Toer ons en ghewiset te wetten
en ewelike ghedinkenessen, so hebben wie dese
lettren ghezeghelt met onzen zeghelen in kennessen.
Vod. Mue, II, 86't (24 oct. 1281). Want der
menscen memorie eö ghedenkenisse Tergaet metten
„aetge" Tan den menschen , . . Oork. 19 juni 1295.
[Maria,] ghiet in mQnre dorren herten een óxof
dyns godliken troest, die myn droefiiisse temper
en matighe door die eer en gedenckenis dynre
BOTen Tzouden. Soudert merk. 88.
2) In het leenrecht. Bdaeiiufff e^ in aalwr,
hoven kei gewone leenkeffluge* of overgaugtreeki , fr.
(en droiifiodal) oeue^ tribuiy preetaiion eu naiure^
outre Ie droii de relief ordiuaire, Jaerljjokaohe
gedenokenifl, fr. preiiaOon mmuelU, || Dat de
heer condicionneren moét de jaeriycxsehe ghedeno-
kenissen. Wilt ooo de heere hebben eenige jae^•
IgcxBche ghedini^enessen , het si Tan glaTien , schaer-
berderen [{o«« schaecberderen], hantschoen, offer-
penninghen ofte diergheiyoke, hi moet bespreken:
want nilcke saken sgn buyten der natuere Tan
simpelen leene. Wixlant, Leeureeki, 80. — In het
Tooig. kap. wordt gezegd: anders, [nl. indiem de
heer geen relief Tan peerden, Tan honden, Tan
handschoenen, Tan sporen, oft dgl. besprak], de
leenman soude gestaen met te betalene tmen pon-
den parasisen toot trelief.
GEDENCKËLIJCKHEID ((^Mincleoheit), sa.
OekeugeUf gedaekienie, fr. mémoire, eomvenauoe,
II Omme dat der minsohen ghedindicheit lidende
es met den tide', so moet men die dinghe, die
men ewelcke honden sal, Testen, met gheaerefte.
WiLLBVB, JERei, ondoru 219 (1811). Zie ook bb-
DBVCKBir, en aBDBNOKBKIS.
GËDEREN. Zie oaobbbv.
GÉDERINGE. Zie oacbbinob.
GEDIEDE (GMgde), zn. Ben w. eigen aan Ylaan-
deren. Ftmum^, treemdéUng, die vreemd ie aan de
poort (stad) kaeselr^, of gemeente ^ de niel-burger, fr.
aubain, forain, uon^ioirgeoie , gui eei Uranger om
port tvMb)) ^ 2a ekdieüenie on è la oommmuê/ non
GED.
SEI>.
463
Mij JktremaiÊy Mgt Vèn den Hsne, O. v, 6b»l,
iTy 11; 14, 16 f O. t. Audem, rabr. IT, xlob-
poarter; Zie ook Baepiaot-, OemcreM eompi. lY,
17S. — Ook als b^T. nmw. Gediet, ged^t.
I) Ben ffhedjde man ofte ynuwe wert poortere
tranwende poortere oft poorteme denelTor stede.
C, V. €hmty ▼» ]• Een ghedyde man ofte Trouwe
wort keurbroeder ofte keunnster trouwende keur^
broeder ofte keureoiter Tan de Tooneydo stede oft
ambaohte. C. e. Aaêtnêde, ii, 1. Gheen ghedyde,
niet meer afitetene dan inwonende, en Termoghen
eenen poortere of inwonende te doen Tanghene,
beietten of arreeteren, binnen der stede en soepen-
domme, om raoire onbewettighe en ongheprei^e-
£ 'arden scholden, ten ware in cas Tan uwoninghe,
titatie, abeentatie en Tlncht. — Als een gedyde,
gheen domicilie binnen deser stede foTerende, toe-
spreect te wette eenen poortere , es ghehouden seker
te stollene Toor de oosten , schaden en interesten. —
Poortere en es nyet ghehouden, heessehende of
Terweeiende, leker te moeten stellen, niet meer
jeghens poortere dan forainen. O. e. €hni^ ir,
\S, 14, 16. — Het w. foraine wordt anders ook
wel gebezigd TOor buitenpoorters, in tegenoTer-
stellixig Tan binnenpoorters. C. e. AaHH^ mbr. iy. —
Wanneer een ghediet persoon , te wetene , die gheen
poorter en es der tootb. stede, compt succederen
m een porterlyo steerfhnus der Toors. stede, to es
deselTO stede ghereoht en gheoostumeert thebbene
den z«n penninok Tan al den goede ... Ce. AtÊdem,
I, Cdk. prim. mbr. ii, 4. Tremde en forainen,
C. e. FimriM, in» 1. Yremde en gedyde persoonen,
afirittende ofte opsittende deser stede en casseliye.
Ib. XLiz, 1. Yremde ofte forainen. O. o. Winoab.
T, IS. Bn ptunm in de kost. t. Ylaanderen. Zie
ook Yerdam, en FOOBTiBflCHi.p.
GEDINO (Gediiige, ged^nge), sn. o. 1) Bêéhit'
aaak, ffëdimgf r§ehiêka»delj pMt, fr. proeèfj prth
eUmre, || Daer werden [?] drie manieren Tan saeken
ofte ghedinghen: deerste Tan de Wet, dat es Tan
de Kuere; tweeste Tan sterf housen en oiTÜe caeken,
dweloken es Tan haTen; en tderde Tan nootsaeke-
lioheden Tan den lande, als Tan dyoken, delren
en dierghelioke. En Tan nu Toortaen lo sullen
eesseren' alle goodynghen eü oampinghen [eor. camp-
ghedinghe], Tan suocessien, efi om ander oiTÜe
aaeken. K, v, d. Vier Ambaekien, 1242, in Pb.
en Bb. XYI , 43. Alse een ghedinghe hadde ghesyn
Tor ons en Tor onse man ter woestina, tuasohini ons
an die en zide, en GhildoTe, myns here Ghildolfi
sone Tan Brugghe, onsen man, an dander side.
KUime tol tê Bmggë, 1269. Daeromme, lo hebwi,
omme, aTe te legghene dien tuist, en omme pais
en Trede onderlinghe te hebbene, eü oee omme te
spame oost en moinisse Tin beeden partien, die
Tan Tele ghedinghs plegen te comenne , . . ighe-
weles reoht Tan ons besooht en doen besouken.
Oorh, 19 juni 1296. Om te Terhoeden, dat de
pleyten en ghedinghen Tan onberoerlycke goeden
niet eeuwigh en onsterffelijck en bl^Ton. C, v,
Bruêtd, 8tai. dO april 1482, Inl. Dat de mom-
booren egeen processen noch ghedinghen Tan der
weesenweghen, . . en sullen moghen intenteren,
aeuTeerden , .-. O. e. Am^Aowii, Weetkamer, 24.
Soo wie beghinnen sal eenich gedynghe, h\j wort
in *t proces gherekent heeischer, efi s^ partye
Terweerder. C. e. Coêtêl, a. 843. — 't Geding
bannen. Zie BAsnnix 2). || Die schepenen ghe-
maent sijnde, w^sen aldus; aisulcken ghedinghen
als in de kercke Tan sheeren oft Troowenweghen
huyden tot acht oft negen uren Troegh Toer den
BosBo geleght ie, dal die schooteth, in den naem
Tan den heete oft Txoawe, tselTO ghedinghe ma^
bannen, en dinghen om partyen reoht te doen, en
eheeren breuoken en keuren TerTOorderen , alsoo
Terre alst recht is. — Soo handt die schoutelh tselTe
gedinghe, aohterrolghende der schepenen Tonmsse.
O. V. Attêm, 4, 5. — Gedinge halen. Inreekie
befwiiUnj em teeMsgMng umpammen^ ft. eontêsiêr
e» droUj imtemter tm proeèt. || Hierbi heeft ghe»
loeft Boadene Toreeit, wettelike, up de Torseide
leetich pont *s jaers [hem en sgn oir nl, toegekend
als Tergoeding zyner afstanddoening Tan de tiende
Tan Isendike] te waranderen en waerscepe te doene
der kerken Tan Sente-Pieters, te Wette Tan der
Torseider meierién, en Tan den rechte datter toe
hort, of [nl. iB goTal] sijn broeder, of hiemene
Tan sgns Tader hoire, ghedinghe halen moofate np
de meierie ofte up eneoh recht datter toe hort,
omme d'occhisoen Tan der Tersterften Tan sinen
Tader, ofte omme d'ocohison Tan Bouden Tomit.
Oork. 10 sept 1298. Vad, Muê. ü, 372.
2) JZseUj^reMid, reokiswuieki , fr. jtuHeêj jmri^
dieiiom. || Meester Pieter Bunlair es houdende Tan
m^nen TOors. heere den giBTe Tan Ylaenderen groot
aohtien bunderè , . . e& heeft hieiaf hof en gedin|>he
met laten, en boeten tof x sch. en n soh. parisis.-
Dit leen ee oio gfartast te gane metten gheTanghen
Tan sijnre Tierseiüren toten casteele Tan Bupelm<mdA,
en, op dat den heere ghelieft, soe moet hy Toirt-
ga<ni tot Tieho, om dierste kennease te doene, en
es hieraf sculdich te ghedinghe te gane ter Tier^
scare Tan Baersele [ml. Baiel]. ds Pb. en Bb.
XXIII. Batd, 41. It. BèUêU, 16, 21.
3) SmtkiuUHng , dag wm rtekiêdtimffj fr. tÊudwmeêj
»Samoe d^um tribiimaij jour d^amdimieB. — Geding
leggen. Dêm dmg €mtêr gèrtéhluUümg bepdUm,9at(-
«<0M0», fr. fiattj déiêrminêr Ie jour d^ume amdiencê.
II Soo Traeght die sohooteth die sehepenen, ten
selTon daghe daerop ghedingh gheleyt is: oft hen
kenneiyck is datter ghedingh op dien dagh gheleyt
is Tan sheeren weghen? Die schepenen TerkÜMren,
dat het hen kenneiyck is datter ghedingh gheleyt
is; soo maent die schouteth de sehepenen: oft hy
alsuloken ghedingh, als in de keieke Tan sheeren-
weghen gheleght is, magh bannen en dinghen om
partyen recht te doen, en sheeren kenren en breocken
te TorToorderen ? O. e. AttêUj 2, 3. Zie ook Diva*
D1.CH.
4) BêehAank, viêrêehuarj fr. home de jutÜeet
tr^mÊol, <Een pleiter moest daarbinnen staan, niet
daarbuiten). || Het dingden twee knapen om een
erre, en omdat die een bleef steende buten den
gedinge, nochtan dat hire hadde sijnen taelman
in , so was hem sijne sake ontwyst. Fbmiitw» «.
Ucde, 18, 14<te E. Yan in tghedinghe te twesten,
te slaene , . . Die iemanne int ghedinghe sleet of
mesprect, saels ghelden zl s. Die binnen tghe-
dinghe steet, bi en hebbe te dinghene, of hi en
si daerin gheroepen Tan den richtere of Tan den
seepenen, saels ghelden t s. Kb. v. Dieet a, r. 68.
En es by cauee Tan dien [al. Tan syn leen] sohul-
dech , ten Tormaenene Tan mynen Toerseyden heere
oft synen stedehoodere, te oommen tsynen ghe-
dinghe, ten ophoTO en ten afhoTO. Oork, 6 mrt.
1402, \^. — Gedingdach. OereeMidag, h. jour
d^audieiiee. \\ DeseWe secretarissen sullen gehouden
syn alle gedingdagen, soo ordinarise als eztraordi»
narise, te obsenreren en by te woooen. O. e. MtMoe'
irieki, Beeetien v. 1666, XTi, 4. Dat sy [»l. de
procureurs] de («dinaris roUen en i^inghdagen
tydelyck, ten negen uyren, en punctnelyok sollen
464
GED.
GED.
obserreren. xix» 8. — Daoh taü geding maken.
Xmte rêekiêgiiiimff of VMTjeftoor,- êênen pUUdoff
kouden, fr. iemr tn» pUnd, mnê cotir de JtuHce.
II Die eenen dach van gedinghe maken wilt, moet
maken op syns selfs heerlycheyt, oft op syn leen-
goet dat men ran hem houdt, oft hy moet ont-
leenen plaetse onder den heere, daer hy es te dier
tyt, daer hy dinghen wilt, oft hy aal moeghen
tgedinghe maken op eenen kerchon ; . . Het moet
■yn primetyt ran den daghe eer men hoff en banck
maeot; en eert noene laden tal moet tgedinghe
gebannen eyn; en diet na der noenen dSide, eoe
en waert gheen recht . . . En men mach wel die
,banck en hoff maken op een plaetse , en die heere
maecht yerlegghen op een ander plaetse opten seWen
dachy daer partien seker plaetse werdt genoempt
BozHOBSX (L. Galesloot, CowrfhdaU, 1, lxxtiii).
— Geding pi aets CGedingeplaets). Viêrêekaar,
fr. hane de jnetiee. jj Een sgraven leen, hebbende
hoff en gedinge, met baillin en mannen , boeten
Tan X en twee schellingen parasise en andersints, . .
waerran ick niet eenen Toet landts en hebbo, op
en affaerens, maer wordt gehouden en ghenoemt
een vlieghende heerelijchede , „de heerlijckhede yan
ter Yarent en ter Walle", hebbende sQn ghedin-
gheplaets op de straete jóót de hofstede... subject
ten gediuge te gaen met de kerckgeboden van Baesel
ter yierschaere aldaer. dx Pb. 'en Bb. XXIII.
£azd, 48. Zie ook divobakck. — ATontge-
ding. II Dat niemandt een keurbroeder oft keur-
suster te [l, en] porre te wette, niet meer op het
keurghedinghe als op het avondtghedinghe. K* v.
Boekhouij 1684, a. 62. — Boutgeding. Zied.w.,
en JAXBOXDiiro. — Dachgeding. || Item, den
Bchouteth competeert van . . . Item , yan elck dach-
ghedinghe, soowel int voor- als naerjaer, 24 st.
C, 9. Caeterleey XT, Salariesenj 7, 8. — Gees-
telijck geding. Qeestelijke reeJUbank, fr. tribu'
nol eedéeiatüqee , officiaUiS, Zie De&oqi, Anc, <2r.
héig, I, 64. II Wie enen portre ran Antwerpen
moyede ocht daghede in gheesteleken ghedinghe
tonrechte, etc., dit sal staen na die priTilegien Tan
der stad. Kh, v, Aniw. 168. Waer dat sake, dat
de Tors. huusarme scade hadden ocht cost yan
Shedinghe, waert gheeetelec ochte weerelec, omme
it yors. goet te ghecrighene. Bruee, godeh, b 688
(1866). — Gemeen geding. De ^etoone {fcaar-
eehijnlijk euHUdaagêcke, te AfUwerpem vrijdaageeke)
reehtentümfi of vierêchaat^ fr. pUnd ou eSanee de
juatice ordinaire {probM. de hiUainet dm vendredi
è Anvere). || 8o wie dat wille wordden pcnrtre in
Antwerpen, dat sal syn des yridaeghs, als men
met den home ghebiedt gheraeene ghedinghe, ochte
in ghouweghedinghe Eh. e. Aniw. 159. — Gouw-
geding (Gkmdegedyng, Gauwegedyng, Gougding,
Gauding, Gktutgmling), Eil. Gouwe ghedinghe,
ghemeyn ghedinghe en jaerghedinge.
vefne. goübach, jakbobdiko, jaxbebitb, xbitb-
eXDIKO, OOCH8TKXT7B, YOOCHTGXDINd , TOOCHT-
DACH, WAXBHXIT. Zie GOVOAOH, CUE. Op huUDO
plaats. Al^emeene vcHkavergadering^ bij gouwen (pagi,
sie JPioi, Lee pagi de la Belg,, hd. gau) ofreekte-
gebieden , keerl^Jekeden , leenhoven qf géhépenhanken ,
verpUohiend voor aüe meerderfturigeut eenmaal, meest
driemaal, ook viermaal 'sjaare^ op bepaalde tijd-
süppen\ mei of tonder oponibiedimg plaai$grijpend,
en over hei algemeen ttrekkende ter oniddkking der
verholen misdrijven en benadeelingen van den Umd-
heer of vain b^zonderen (sie bijy. de onderyragingen
of den kwestionaris der kost y. Aalst, Orig»
zxix, XXX). In dese plechtige ^malla" siet men
echter ook wel hier en daar hluidélen orer per-
soonlijke en lakeiyke eischen of klachten, bea^
tingsreoht en Terkoop yan erfgronden of renten,
uitwinning en naasting, yerkrijging yan poorter-
schap, en selfs oyer gerechtelijke en bestuurUjke
yerordeningen of keuren, ja, oyer het yemienwen
yan schepenen, fr. des assemblees génerales dm
peuple par distriets, seigneuries, cours fSodales ou
bancs seabinamWf otUgaUtires pomr touies les per-
sonnes majeures^ agani lieu unefois, oommumêmeni
trois fois, mime quatre foie Van^ d des époques
fixes, avee ou sans procUunaOon^ ei agani, en
général, pour bui la découverte des méfesUs oaehés et
des préjudiees eamsés am seigneur ^ou d des partieu'
liers {voir p. ex, Ie questionnaire de la eouiwms
d^Alost, Orig, xxix, xxx). Dans ees réumioms
soienneUes om „malla'^ on voii oependani amssi iraiier^
^ et ld, d'aetions ei de plaintes personneUes ou
rêelles, du droii de possession et de venies de fonds
d^hSriiage ou de renteer d'Metiofts ei de retrent, dé
VaequisUion du droii de bourgeoisie, ei même dt
staiuis OU keuree de jusOce et de poliee, voire , du
renouveUemeni des étAevins, Zie Raepsaet, Analgse,
hoofdstuk ly. || In villa 'vero s<H^i Petri reeog'
wovimus predieto Baldmino tertiam partem fortsfai^
torum^ que oomünguni intra seahinaium eimedem
viUe, a die Naüviiaiie Domini usque ad generalem
plaeitum quod dieitur gaudinghe, et msque ad
replicaiionem ejusdem que, dieitur genaohte. VaX
LoKBBXN, St. P. nr 468, aug. 1219; Qends ehat'
terb. 80, ^. Dat deghene die woenen binnen der
yoegedien yan Eyerghem en behoren ter grayescheep,
niet en ziin sculdech te commene te sabbets gau-
gediuge oyer recht, en ware dat zire ghedaeght
waren bi namen eü bi toenamen, yan hayen ofte
yan heryen. Oork. 4 febr. 1275, 1^ Wie mach
thoenen zyn heerbringen met wettigen betoenen,
dat hy daerinne quam mette wet, eü gehouden
heeft een jaer, y jaer, iy jaer, ix gougdinge, stille
efi ongecalengiert, yolcomt hys, hem bliyet derye.
Dit is treeht v. Vede, 95. Item, heeft mijn gened.
heere drie goudegedyngen , te drien tiden int jair^
dairoyer sitten mijns gened. heeren scepenen en
myne mannen. En als die meyer syn gedyug
bant, yerst soe bant hy yan binnen yriheiden, en
dat gedraight hy aen myns gened. heren soepenen
yan Brabant. En dan bant hy terstont yan bynnen
en yan buten yriheiden, yan rayns gened.* heren
wegen* en yan mynen wegen, en dat gedraight hy
aen myns gened. heren scepenen en aen myne
manne yan leene, die daer jegenwordioh sitten in
die banck. Item, desgeiycs soe heb ie drie gout-
dage, die beseten worden by mynen meyere en
mynen scepenen, yan allen bedriye my efi mynen
smalen heren, yan allen erflecheiden tobehoerende.
Bijksareh. Leenh. e. Brah. reg. 7, P. 58 y«. (1440).
li Als eenighe erfye ofte onlosselicke rente yereooht
wert, den coopere en yerooopere zullen hemlieden
moghen presenteren yoor den burchgraye ofte bailliu
en schepenen, wien de kennisse Imhoort, en daer
yerclaeren den loyalen coop, lyfcoop en godspen-
ninck, by hueren eede; en dan sal de ontenVe-
nisse en erfyenisse ghedaen wezen , . . en den
coopere zal dach nemen ten eersten gauweghedyn-
ghe ter causen yan den beioupe ofte wedertreo-
kinge yan naerbede , . . yö<$r denwelcken dach den
beroupere yan naerheide nemmermeer gheflzolu-
deert sal wesen ; nemaer in ghepreyilegierde steden,
daer men yan. gheen ganweghedyoghen en useert,
de naerheide sal staen te yier maeuden naer den
dach yan der publicatie yan den coope. C. e.
OED.
GED.
466
Otuid, a. 221. Men m1 hoaden ganWe ghedQngheii
yiennael sjaen, te weten feloken eenten wette-
'licken daghe die men hoaden baI in elclie vier-
•chAre, prochie en eplete, naer hal^-maerte, sinte
JftnsmiBee, oogst en kenmiBse. C. v. CoêtAy ft. 3fi8.
It. O. o. BtUê, I, 17. — Het w. gouwgeding is
in eenen alleszins veel meer beperkten zin, zoowel
ten opzichte der bijwoners Tan de yergadering, als
▼an het aldaar Terhandelde , gebruikt geworden Toor
eene Teertiendaagsche bestuurlijke byeenkomst der
greffiers Tan het Land yan Dendermonde. || Tot
conserratie Tan weieken rechte yan den thienden
penninck, sijn de acht bancken yan de yierscharen
yan den lande Tan Dendermonde gehouden alle
Teerthien daghen te compareren , by hunnen greC-
fier oft andere, binnen de Toorseyde stadt; ter Tier-
schare, *t welck men heet ten gautghedinghe , en
alsdan by specificatie OTer te bringhen alle de goe-
deren en gronden Tan erfren die binnen denselTen
tijdt in hunne prochien respectieTclick Tercocht en
Terhandelty en met renten belast en gheh3rpothe<
quiert zyn. C e. Dendermonde, Decretemeni. —
Kaepeaet, Anahfte, 87, wil dat ,,gouwgeding** syno-
niem zij Tan ^Tierschaer"; wij zien bij hem echter
niet waarop z|jne bewering steunt; 't zpu schijnen op
het Tooigaande citaat, „ter Tierschare, *t welck men
heet ten gantghedinghe", doch *i welek slaat niet op
Tierschare, maar wel op het yergaderen der greffiers.
— Halfmaertgeding. JBene vergadenng vam
aUe de voogden^ waarbij de overheid tieh verukerde,
dat de weezen eene goede opleiding genoten en hunne
goederen behoorlek beshmrd werden, fr. mne aiéembUe
de Urne let ivlettrt, dane laqueUe VauiorU4 s*a*êU'
raU que les orphelins reeeoaient mne honne ^dncaiion
ei qne lewrs hiins éiaieni dement adminietrés. || Den
bailliu, schepenen en keurheers, als opperyoochden,
mitsgaders haerlieder derck, houden alle jaer, te
half maerte, ofte oorts daernaer, t'haerlieder be
liefte, een ghedynghe 'twelcke men noemt t' half-
maert-ghedynghe, waer men houdt de rekeninghen
Tan alle weesen ; aldaer ' schuldich sijn te compa-
reren alle Toochden Tan weesen Tan dese heerlichede,
soo "om te doen rekeninghe en bewijs Tan der admi-
nistratie Tan haerlieder* weesen goedinghen, als „om
redenen te goTen Tan haerlieder beleet, en waerin
sy onderwesen en gheleert worden, weder de weesen
mt hebben oft gheen. C. e. Houtkerk^ i, 1. —
Jaergeding. Met dezelfde bet. als Gougeding;
zie d. w. II Bn haer late, die te Kiele niet en
wonen, elwaer wonende binnen der Triheit Tan Ant-
werpen, die selen comen te haren drien jaerghe-
dinghen en te haren drien ghenachten. Oork, 17
april 1290, Eud. In den iersten, es geordonneert:
dat Toertaen die wouwmeestere en geswooren coop-
Inyden tot drien tijden tsjaers, en niet meer, te
weetene: des iersten goensdaighs nae Belokenen
Paesschen • des iersten goensdaighs na sinte Bemeys-
dach , en des iersten goensdaichs nae Derthiendach,
houden zullen hueré goudaighen oft jaerghedinghen,
tot Woluen in de banck , en aldaer Tan allen zaken
tot hue^ kennisse behoorende, beyde aengaende
der heerlycheyt Tan* mynen genedighen heere, en
oick tussehen partyen recht doen , alzoe dat behoort
en gewoenlyek is te geschieden. Kh, o. Soniënboeehf
r. 367 (1460). So wie dat eyghen ochte erwe ghe-
bieden wille te oope, dat moet hi doen op enen
Tridach, ochte in oen jaerghedinghe. Kb. e. Aniw^
a. 160. In den yersten, dat ie mach houden alle
jaer Tier jaergedingen . . , eü die . . . iij genechten
mach Inden die docke ten jaergedinge Toirs. Rijke-
arch. Leenhof, reg. YII f>. 106, J>enombrement
van GhgebreM Lome, Tkiddonók, 1440. Dat dat
alsoe by de scepenen Tan Lymboroh en andere
banenen in en tot hueren Tooght- oft jaergedinge
Tercleert wordt. — Dlewelcke zy alle jaeren op
huere jaergedingen unytlesen en publiceren. Bekenk,
V. Brab., reg. 136, P. 143 t«. 146, QereehM^
onderzoek v. 1500. So wanneer op jaergedingen, in
den lande Tan Loon, eenighe parthyen beclaecht
woerden, tn actie personeel, ont sy copie hebben
sullen des heysch en moetende antwoerden ottt nyet?
is den schepenen Tan Peelt geleert: wsnt het jaer-
gedinge Toer het gansche jaer gebannen woerdt , en
het Jaergedinge*' genoemt woerdt, om oock expe-
ditie [nl, „ouTertogen recht*'] te hebben, dat pai>
thyen den heysch mondelinck opdoen sullen, en
dat die wederparthie schuldich sal syn daerop te
antwoerden sonder derseWer oopie te geren. (7. gr.
Loon, I, 139 (1551). En moet de rentier [nl, de
schuldeischer] ten naesten jaergedinghe en Tooght-
gedinghe metter clocken totten seWen huyse alsdan
doen daghen ter hogher Tierscharen ons genadiohs
heeren alle degene die totten seWen huyse oft gronde
taelen willen. C. «. Antw, 1582, zxxT a. 10. It.
1545, TI, 18, 26, en titel xxit Afdaeginge. In
deseWe banck Tan Landen sijn, naer ouder oostuy-
men eü herkomen, dr\j jaerghedinghe,.. en de
kloek wort geluijdt op elcken daoh Tan jaerghe-
dinghe, Tan sheeren weghen, en „daer en wort
niet ghetraoteert dan Tan personele saeken*'. C. v.
Landen, i, 3. — Zie een merkwaardig formulier Tan
een jaarseding by Eempeneers, Montenaken, I,
431 en Tig., en, OTer *t algemeen aldaar: I en II,
naar de aanwyzingen Tan de Alphahetieehe lijet. —
Eeurgeding. Hetzelfde als Jaergeding en
Jaerkeur. || En sullen gheene wethauders Ter-
moghen absent te biyTen Tan het keurghedinghe.
K. e. Boekhoui, 1684, a. 67. — Yo'ochtgeding
of lieyer yoochdy geding, fr. aesemblée d^tnoneriêm
Benaming der tUgemeene volkevergadering in een
rechte- en grondgebied bekend onder den naam Yiooogd^\
fr. dénomination de Vattemhlée gênirale du peuple dan»
une juridieUon et un territoire oonnue soue Ie nom
y,d*avonerie". Kil. Voghtghenachte, yoght-
gheding, yoghtdagh. Judicium eomitie: f udieium
a pratore €Ufi eoliium eertit anni temporièue : dies
oomitialis. Sullen yoorts ainoch geoontinueert worden
de yoochtgedinghen die, naer ouder gewoonte, men
is gewoon te houden dry weryen des jaers in allen
bancken ons yoors. landts yan Yalckenboroh. C. 9.
Valkenburg, leenhof, 8tyl v. 1631, a. 7. Tot Heren-
tals wordt eens des jaers gehouden yoechtghedinghe,..
en wordt . . . ghebod(*n ter kereken des sondaeghs
daer te yooren te mistyde; en als de schoutoth
met de schepenen yierschare ghebannen heeft, doet
hy ghebieden by sgnen dieneer, dat elok kome en
stae yoor syn recht; want die beklaeght wordt eer
die ghewooneiycke kersse ontsteken wordt, moet
yerseeckeren en boighe stellen yödr d'uytgaen yan
derselyer kersse, op de pene yan Terreyokt te
zyn ; . . — Alle yerkochte goeden en gronden Tan
erfyen, die gheproclameert en yoortsgheroepen wor-
den in 't yoechtghedinghe , worden gehouden oft sy
haere dry behooreiycke kerckgheboden ghehadt had-
den. C. o. Serentals, i, 2, 5.
5) Voorwaarde, overeenkomst, fr. eondition, eoa-
veniion. || O-helikerwys alst in hare ghedinghe tus-
sehen hen beiden ghesproken waert en besoeden.
Laten d. abts v. Tongerloo, 1337.
GEDINGELIJCK. Zie dhtoslijck.
GEDOOCH, zn.0. Gedoogxaamheid, dulden, toe-
lating, fr. toUrance, || Dat hi, Jan yorghenomt,
406
GED.
GED.
UL dit TOVMide 0O6t tan der BeTerne eBghene hoa-
denesBe meer en heft. no engheen recht, hen wart
bi ghedoghe en bi ghenaden de* Torseits abts eii
eonvente. Oork, 6 juli 1299. Tt. 11 jani 1299. In
der preseriptien van den serritoten, die niet cor-
porael en zijn, en is niet genoeh dat, mits den
wetene en gedooge Tan den adTersarys, wordde
gepresumeert yan der goeider trouwen. V. t>. Tat.
68. Ben man , die sjn wyff gedoocht coepmansohap
te doene oft heur daartoe authoriseert , die moet
alle die echalden, die syn wyff alaoe. by gedooghe
en aathoriflatie Tan hem gemaect heeft, betaelen.
C V. Antw, 1546, xi, 54.
QEDOOGENISSE (eedoochnis, G^doechgeniase),
zn. Zooals het voorgaande. || In der prencriptien
van den dingen die niet eorporael noch lichameiyo,
dat 18 tastelljc oft gevuelijo en zgn, behoirt te zijn
■eiencie efi gedoogheniise Tan den adTersarijs. V . d.
Tat. 53. I>Mromme, die w\)s wil zgn, die en sal
niemende possetBie laten Tercrijgen tegen hem,
want, aoe men gemeyniyc aeegt: gedoeohgenieee
ia oio erffenisse. ld. 89 y^.
OEDOTEERDE, zn. mv. Qtffoede, bemidddde^
ffoomamê burgert^ noiabdeu, fr. hamrgeoi» aitét,
prineipaux, noiaUês, )| Wij, baillin eü schepenen
Tan die heerlickhede Tan Terdeghem, metgaders de
kerckmeêeters en ghedoteerde T&n de Toomoemde
proehie en heerlickhede, ghesien hebbende . . ,
eertifieren by deaen dat... TV. marit. II, 166,
167. Zie osGOBDB, en kotabblzk.
OEDRACH, zn. o. Oeiuiffêniê^ fir. dépoHéian de
têmoms, iémoiifnaffe. || Hoewel de heeren, in d^en
geTalle [aZ. Tan wraking der getuigen], *tgedrack
der belaster getuijgen sullen mogen Terscheijden
stellen Tan de getuijgenisse der andere. (7. o. Sant'
Jkovem, Stijl, a. 151. Dat de griffier den thoon sal
geheelijck en In 't lange scriJTen , in sulckere Tuegen
als de onderTraechde persoenen hen gedrach doende
sön. Ib. 307. It. C. v. Uer^ Slijl, ix, 7. It. O.
siad Brugge, II, 748. Interrogatorie en gedrach.
JProoee de Oremere § JSUkems (1584), Leenh.v. Brah,
OEDRACHTE, zn. Qt^nrift eaa wederlegging , van
verwerping vam de verklaring der geinigen, ft, écrit
de réfiUiUion dee témoignagee , des moyent de reprocke,
II Aangaande saeoken berustende in thoone, daer-
oppe partyen . . . werden gheappoincteert oft ghe-
wesen in leyten contrarie te procederen by eysch,
antwoorde, replicke en duplicke, sullen partyen
heure feyten by korte articulen stellen , . . doende
heure productien op deseWe articulen Tan heure
feyten en anders niet, en dat met seker billietten
ofte ghedrachtën, die sy den commissarissen ofte
den greffier OTerghoTcn sullen, dairinne specifie-
rende de feyten daeroppe sy de ghetuyghen OTer-
hoort willen hebben... C. v. BergeH'0p'2k)om, a.
87 ; it. 42.
GEDRAGEN, bw., Tcrl. deelw. gedregen. 1)
Bedragen, hdoitpen, fr. monter, a^élever d. || Dat
hy denzelTen Andriese oplegge eü Tergelde die
■csde en intereet, die hij dairomme geleden heeft,
die hy eztimeert „aldus Teele" gedragende. Y. b.
Tat* 101. Dat hy nyet soo Teele en heeft alstgeene
gedraigt dairomme dat men op hem Tolgt. Ib.
271 T^. Voor tonderhouden Tan deser stede, ala
omme pensioenen,., metgaeders 'andere groote,
zwaere ordinaire en extraordinaire oosten, die de
Toorledene jaerschare wel ghedreghen hebben die
somme Tan... db Pottxb, Chron. 107 (1539).
Eenen grontdi\jns oft ontquytbare rente , . . gedra-
gende tsjaers zx soellingen Brabants. O. v. Antw.
1545 f Tu, 8. 8oe Tele renten... ala deaselfs por-
tionaans part . . . jaarlycz gadroeeh. Ib. vm, 6; Ü
XII, 8. It. HüTTTBVB, dorp, 181. C. V, lAetf xr,
58, xn, 2.
2) Van eei\e raadgoTing, een besluit, een Tonnis.
Bevatten j bekeken, inkamien, Utidem^ ir. (d^u» esa-
eeil, d'une dêeition, d'un jngemeni), porier^ oonienir.
II Dat d'aenleggere hem sonde mogen Tenrian ga>
lijck svjnen raet gedraegen soude (ooaiflie de ^oneeit\,
C. V. Antw. camp, Y, iz, 4. Emmers de oonelusie
ghedraecht : dat wy . . . Gailliaxd , Qloee, 625b.
3) Yan eene lengtemaat. Ziek mUirehken^ hmdm,
lang zijn^ fr, {d*une meeure) s^ eendre y poriar. Ure
longue, de longuemr). \\ Die yemande slaat oft qoetste
met moertwapeoen , . . priemen en measen , . . die
soe Bcerp eü smal zyn dat sy doer dyaer gaan
Toordere dan de mate gedraeoht die daertoe geoi^
dineert is. O. o. Antw. 1545, ii. 4.
4) Hetzelfde als BBmAOBir 1). Beeckul^e»^ fr.
aeeueer; zie d. w. || Ootmoedelick biddende, dat
schepenen u tzeWe zouden willen TerghoTen , . .
hoewel gy nochtans ghedreghen syt Tan toi aalrea
tyde nyet te zeer droncke gheweest thebbensi
Auden, meng. l, 260 (1580).
5) Iets aen iemant gedragen. lèmandt
^wetentkeif\ wetensekap of getmgeniê inroepem over
eene zaak, eieeken dat kij terHare wat i^ ervan
weet, fr. invoquer Ie témoignage de qq. emr «as
eüoM, demander qu'il en déelère ee qui eet è ea
eonnaissanee. || Looge hij [al. de getuige] op enni|[e
aeuTallende stuoken Tan buyten [al. niet ,^
de subetanciale saken], die Tan der prinoipaeldar
materien niet en wairen, zoe en sonde h§ dair-
omme niet meyneedich zijn, want hy niet geawoo-
ren en heeft dan die wairheyt te seggan opte
punten die men aen hem gedragen en Tragen saL
Y. r. Tat. 842. Segghende [al. de aanlegger] hoe
dat hy begheert dese ghetuyghen, omme aijnwa»-
heydt te leydene, gheiedt efi deselTO by den gha-
sworen 'clerck Terhoort te worden op 'tghena dat
hy aen hem ghedraghet. O. a. 'e Boiok, Oor.
1529 , a. 8.
GEDREICH8EL (Gedreeehsel), sn. o. JBscirM-
gingen, fr. menaeee. || Huerliedar gedreeehaal en
achten wij niet meer dan eenen appelateel. BèUg
V. Geut, 18.
QEDRIELT, deelw. t. hbiblbv, bw. Werery.
Ingeilagen , ingeeókoten , de imlagdradêu dmtèei door
de kettingdraden geweven éfnde, fr. {ttêêomderid)
tramé (è JU dokble?). Kil. auetue Drielen,
drillen. Duplicare JUa , oonglomeretre fila. Torêre.
II En sal niemandt die ons ambaoht niet en heeft, ..
moogen Terooopen Ijmen laecken, teerten, sargien,
waerTan die werpden l3men ia gedrielt. — Boo wie
begeert gedrielt te weroken, sal gehalden ayn toot
syn piroeffstuck eenen camp te slaen. O. lAège^
20 sept. 1766, a. 2, 10, Tongeren.
GE DROM (Gedram), zn. Oedrang, fr. preese,
foule. Eü. Ghedrom. Jland. Preeewra, preeeme,
II Yeel cappen, mantels, bonetten en hoeden waren
daer int onghereede eü Terloren, mits tgroote gha-
drum en tghedruus Tan den Tolcke. Ber. t^dêUf
1, 5; it. 94; III, 147, 155.
GEDRONTEN, deelw. t. DBivrnr. OpgarwoOem,
geewoUen, fr. enjlé, gonJU. || Men zegde, dat zQu
aenzichte al ghedronten was [al. Tan Mr. Jan
Onghena], maer was Tet, moghelic Tan der miserie
eü aermoede in zijn langha Tanghenesae. Ber. t^dem^
lY, 191; it. 195.
GEDUCHTICH, bn. Eeretitel t. TOnten. €h-
dmekt, fr. redoute itUre konorifique dtê prinoeeX
Niet ZOO zeer vrasflt;lr, georeud, dunkt ona, als
&ËË.
ÖEÈ.
4e9
i|«ur Kil. mtetvt: Venêramdtu, reverenduSé BMrent.
Ziè I* Come. il Onae gh«duditioh heere van Bour-
goingnen en Tan Ylaenderen. de VLAMnrcK , Ajdo. 4.
QEDUEBLUCK (aeduerlio), lm. Dmurzamm, vtm
dtÊnr^ fr. dtÊTobUf de longue dmrée, || In ftlzoo Tenen
als wy *t Tolok in lolcken state beweghen en b^
leeden moghen; maer omme den groeten twyfel en
onghenonohte van denielven Tolcke, die wy da*
gheliox hoeren dnchten, dat in dusdaneghen state
njet langfae ghednerlic zyn zal, anghesien degruote
ghebreoliohede daer 't laughe inne gheweest heeft
eii noch es, bnuten rechte en justicien. Sohatbs,
CoUaeiê, 201.
QËDUNCKËLIJCK (Gednnckelic), bn. Bekend,
JboiMf, l*t. noiwm^ fr. eonnn, noioire. || Gode Tan
hemelryc zj danckelic en allen anhorende ffedtino-
kelio en be^uamelic {kond en ao^genaam): dat» als
Tan alsulcken mesgrype, dootalaghe en wancoste
als gheschiet is in den persoon Tan K . . . , oommen
es tot eenen payse en soendinghe tusschen . . .
Amden. meng. I, 248 (1484).
GEDU&ENDK, deelw. t. Ge dn ren. Dmnr-
Ëoam, hly/vend, fr. permanent, \\ Chynsen, renten
en dgl. geduerende lasten, daeraff geene hooft-
somme gehekst en mach worden , . . die en worden
ayet gehouden Toor Tliegende, maer Toor Taste
en geduerende schulden. C e. Anko, Comp, IXI,
ziTy 51.
G£DUR£NTH£IT, zn. t. Eeuwige gedu-
rentheit. Beeiendige fBOoridmring, aUijddnrendkeid,
fr. perpHtnté. || Voertmeer, oft Loeywycken Toers.
in desen yet min dan genoch gesciet mocht wesen,
dat helt Gomelis Toers. geloeft altyt te Toldone
totter euweger gedaerentheyt. Mof d. Duiteeke Orde
ie Beekeeoert (1420). Also dat der tafelen Toiisc.
▼ast en gnoech sal sgn tot ewigher ghedurentheyt.
Sehtp. V. Mgekem (Misoom), 8 maart 1480. Also
dat ^ICarien Toirg. en haeren naeoomelinghe Taste
eÜL gnoech sal sgn tot ewigher gedurentheit. 8ehep.
éee dorpe TMi (Brab.) 25 juli 1441.
GEDURICH (Geduerech), ba. Bettendig, dunr-
mam, hljfmnde, fr. dmrable, de dmrée* \\ Want wi
willen y dat alle dese stucken bliven ghedurech en
ghestadech enuelleke . . . Oork, 19 juni 1295. In
groote noodeghe repaiatien, als Tan mueren, bak-
ken, groote leden Tan mnelenen en dgl. ghedue-
leghe wercken, dooght den byloTere alleene tVierde.
(7. «. Auden, xziii, 48. It. Coêt. v, Roririjik^
XTI, 84.
GEEFBAER, bn. Van de munt. Ganokbaer
en geefbaer. Pleooastice. Qamgibaarendoorgaeme
ktep hebbend, fr. (de la monttaie) agani oommuné-
meni omnre. \\ Te redimeren , ten tyde der redemp-
tien , met hondert en dertich gulden Brabants gelts,
geiyck in Brabant, naer de Taluatie, sal ganebaer
«fi geefbaer syn, en de rente naer tyts gelanok.
8ehep. dorp en Jkeerk Heldert (Limb.), 1 april
1664.
GEBPE. Zie oibbb.
GEER. Zie exsssB.
GEERDE, sn. Landmaat. Soede, fr. osr^. Zie
Gaerde, hoogerop, en b\) Terdam. Het w. werd
in Koord-Brab. aangetroffen door Guypers-Yan Velt-
hoTen. II Drie mud rogs beset en Teronderpant op sesse
gheerden lants tot &oynen . . • Bijkearek. Leenreg.
nr. J7158. *
GEERDE-LAGfS, bl-t. 't Zelfde als Block-
lage? Zie d. w. || fiiemant en sal , om malkan*
deren dé sonne oft locht te benemen, eenen ge»
meynea hoymmuer hooger mogen optreeken als
Toeten Tan de zyde Tan den hooghstgelegen
grondt, daerin begrepen de kap oft geerde-lage.
C. o. Bruêêd, Ssr^. 22; Christyn eaeumen,
GEERINGEN, MEDEGERINGEN , zn. mT. Is
het eene aamentrekking Tan gaderinge? de zin
schynt te Tereisohen, dat men er door Tersta
geerren, mede-^ff genamen, ir, oahérUiers. , || Anno
1558 , den I9ra sept., soo zyn cömen die kinderen
Tan Henriek Tan Joeck, te weten: Mr. Jan Hen«
ricx zoon, want Henriek hadde Mr. Jan, zynen
■oon, OTergegoTen dat Torsterffenisse Tan Joris Tan
Jeeok, natuerlyok zaliger, ter eender zyde, en Hen*
riek Van Herckenroye, met synder geeringen, ter
anderen zyde, en hebben begeert een Tonnisse Tan
eenen huyse en haTe, dat hun aengestorTen was
naer doot Tan Catharina Tilmans, Henrich Van
Herckenroey, met synder medegeringen muye
[njL moei], en hebben een Tonnlsse begeert: wie
Tan hun dat huis hebben sal .' Soo waert gewesen t
dat die zyde Tan den spinrock hebben sal; eü dat
die sweertsyde Toordeel hebben sal. Piot, Cari,
II, 605.
GEERNUX (Gheemux), zn. (?) Waarschyniyk
eene schrgifout. || Dat niemant en sal Tecmogen
eenicherhande leer te Terwen, noch gheemux (de)
noch huyden, om eenicherhande werok te maekene
heurlieder Toomoemde styl aengaende , . • K. d,
LeerUmwers te Meenen^ 1668, Rembbt, I, 405.
GEËRVE (Gerre, Gerffre, GerfTe*, Ge«rffVe)»
zn. Srfgenaam, hMiier. Kil. Ghe-erTc. Haeres;
Kil. audue. Heire^ k^riiier. Wf) troffen geen enkel
Toorbeeld aan, waarin het w. bepaaldel||k als me»
deérfgenaam kau opgcTat worden, ij Ware oec dat
sake, dat Miohiel . . , ochte sine gèerTen gouden dit
paiment , • . beide Tan rogge en Tan gelde , soe en
mochte mens [fd. het land] hen niet nemen. Oork.
24 mrt. 1293. £n al desen TOighenomde Teroler-
nesse Tan tollen, Tan rechten eü Tan rinthen,..
so aocorderden die Toreghenomde here Tan Dyst,
Maria, Trouwe Tan Dyst, en.., metten scepenen,
de ghesuoren en den porteren Tan Dyst ghemein-
like, en gheloTeden se Tore ons, Tore hoen en tot
hore gheerTon, thaudene Taste en ghestadech efi
sonder broke. — Bn wi, Gherard, here Tan Dyst
en borohgraTe Tan Antwerpen, Maria Tan Loen,
Trouwe Tan Dyst . . , gheloTen thaudene alle de tov»-
ghesproken stucken sonder broka en Taste, Tore
ons en Tore onse gheerTen. Tol te Dieet ^ 1807. In
den iersten, selen wi en onse geerren doen den
schouteet Tan Dyest.., ten heileghen sweren wet
en Tonnisse te doene eiker manlyc. Oork, 2 juni
1886, a. 1. Deghene die gheerren zyn Tan die
goeden. C, o. Brueeel, Stat. o. 1855, a. 14; ChristQn
Tcrtaslt ui eohaoree eadem bona nonpoeeU dittrahere^
het w. als medeirfgenaam beschouwende. — Jaerlyos
te Torgheldene GodeTaerde Van den Bomen en'
sinen gherTen, ocht bringher dis briefs. — Sine
gherTen ocht hringher dis briefii. — Twee buenre
bamde ... in denwelken N. . . es ghegoet en ghetfrft
te sinen behoef en tot sinen gherren. iSStSip. e.
Lummen, 80 juni 1879. Alsulken testament en
utwsten wille als Gort Aelbrechs.., den capittel
Tors. gemaeot hadde ; waertsegen die naeste gherfreA
dach hadden, te wetene Dingen [nL Dympha], Gort
Tors. sttster, efi Tortgeheyscbmi worde met reehte,
oift sy tsegen die procTe Tan testamente yet seggen
oft allegiren wilde ... En [als] die getuygen afdue
Terhoert waren, soe quam her Geert [Van Olmen]
met synen monbor en Tersocht een clernis wes hem
sün waerheTten ghedragen hadden. Waertsegen die
naéste ghertTen Tortgeheyschen werden oft sy tegen
dat clernis yet seggen wouden. Sokep, e. ToÊêmdarloo^
iéö
öËti.
GEË.
22 jan. 1485. Eens mans wettich testament; dat is
Bjn gerffVe; en sluYt hy alle gerffluyden buyten,
dat maoh hy wel aoen, want eeniegelyck is heer
OTer dat synen. C. gr. Loon, I, vi, 47. It.-a. 39.
De genren Lambert Foulmans. Esmfbkebbb, Jfo»-
iêmake»f I, 181. Die naeste geërfven. Ib. 269; zie
ook de aant. 1 aangaande het praef ge, blz. 216.
It. C. o. Die^ty Yiii, Canu; K,v. St.'Truiden,U(iA,
a. 17; Brab, Teestên, Codex nr. 111.
GK£8£LAEJi8 (Geeseleren, Geseleien, Geese-
leers), sn. mv. Oeegelaarê, fr. Flagdlanit. || Doen
men screef kccoxlix (1349), doen gingen die Gee-
Beleren te Bruesel. Piot, Brab. Kron. 51. ld. lUed,
KroH. 65, die Gheseleren. — Dat niemen Tan den-
ffhenen die crunsbroeders of gheselers gheweist
hebben of meenen te'wesene, dat sy vortan hem
nemmeer en gheselen, en dies yan al tal ombeeren
[nl, teenemaal te laten], en onderdanich syn den
Terbode van der helegher kercken; wie vortan der-
jeghen dade , ware in L Ib. db Pauw , Vgb. 45. Ib.
50: gheeseleers of cruusbroeders.
GK£ST, zu. m. De heilige Geest. Vroeger
de algemeene benaming yan eem Uefdadigheidtge-
aüekty waar aalmoesen uitgereikt werden ^ fr. tible
du 8t. JSeprity auirefoie Ie «om d'un éiablitgement
ekaritaUe oü l'on dietribuaii des aumóite*. || Soo wie
oyer jaer aelmoesene neemt yan den heyleghen
Gheest, eist dat si steryen, half 'tgoed datter biyft,
dat sal hebben de heyleghe Geest. Kb. o. Aniw.
a. 184. — De booze geest. De duivel ^ fr. Ie
malin etprii^ Ie diable. || Dengonnen die binnen het
hof, in de maeltyden ofte andere congregatien yan
den eedt ofte gildebroeders , sweirt bij den nsem
€K)dts, . . oftewel noemt den Boozen geest, sallen
yerbeoren de boete yan twee gr. de Pb. en Bb.
YI. Nevele, 101, SandSoog, a. 2Z.
GË£T, zn. o. Wacht, naohtwaekt, fr. guet. || En
de lieden spronghen huuten hoeye yan den waghene,
en sloughen den portier doet, eü deselye [tic] die
dat gheet ter poorten dede. «Tait y. Dixmüdb, 277.
Voor de Meerseniershttus, daer men tgheet haat.
Ber. tijden, IV, 118.
G£F0ND££BT (Gefondeirt), deelw. y. f on-
deer en. In bezit, fr. en poesetiion. || Dat de stede
yan Ypre ghefondeirt es in yele scone wetten, yry-
heiden , coustumen en usaigen. Varia Tpr. 64 (1413).
G£GO£D£. Zie <k)bdbk.
G£GRUIST (Gegruyst), deelw. y. gruis en. Van
yensterraiten. Dicht gemaakt, samengevoegd , gettop^
verfdif), fr. des ea/rreoMX de vttre Hen joints, mos-
Hguêsi?) II Soe wie dat huysyensteren of panden
maken sal, die sal de pourtrataere alsoe rechtyeer-
dioh trecken als dat de cruyssoudoren eomen recht
d*een teghen d'andere, en de rayten ommegaens
rechtyeenlich wel en re^n gegruyst en gewracht,
als dat de rayten wel eïï yast staen int loot, en
'tloot ommegaens nieuwers en- lotere. db Bübbttbe ,
Toeetand, 42, Ord. v. 1470.
G£HACK£LT, dw. Gespleten, fr. crevé. || Die
waren yercleedt elc met zwarte keerels, np elcke
mauwe een grau yaessche gheackelt. Schatbs, Coit-
lade f 179. Die yan den lande yan Qyerschelde , . .
in grooter menichte, wel ghewapent, qnamen ter
maerot met eenen ghelayye schachte, daerup dat
ghesteken was een groen gheackelt capproeoiken.
Ib. 304. Hy zat up een paert, en hadde eenen
Sawen minxelen kerle gheackelt wel een half elle
epe. Ol. y. dixmudb, 175. Hij track de som-
mighe ... de ghehaokelde benden yan de caussen.
Ber. tijden, II, 218.
GëHAL£N, bn. In reehte 09ertmigenf fr. eon-
taimere en fustiee. \\ Daer een man olaghere es np
eenen andrón yan liye of yan lede [nl. yan eene
lijfstraffelgke misdaad], ghehaelt hine nSet, hi yer-
buert lx pond. Jus feud. FL vetus, c. 85; ld est^
si reum manifesta probatione non eonvieerit. Zin
AX3HTBBHALBK 7).
G£ÜALT (Gebald), zn. o. Limb. en N.-Brab.
(werkw. halden). 1) Aanhouding ^ fr. arrestation.
II Waert sake, dat die proy oft dieyerye clom tot
eenen Beyersohen galden oft hoogher, soo mach
eenigh man *t ghehalt daeraf doen [ii^ yan den
dief]. Landch. Megen, 1432, a. 17.
2) Wedde, jaarwedde , h. traitement. || Den heer
drOBsard heeft: Yoor jaerlyx gebald, uyt de ge-
meene schatpenningen , fl. 280. C. gr. Zoon^ II,
534, Reekheim (1595).
G£HANG£, zn. Limb., my. gehengen. Denr-
hengsel, scharnier, fr. penture de porte, eharmère.
Kil. auotus. Ghehinghe, herre. Oardo, Ghmd.
II Die de grachten benemen,., thuynen, gaderB,
stichelen, sloten, cammen oft gehengen braken oft
ewech namen,.. O. Liége, 27 juni 1577, a. 86,
Sasselt.
G£HANTT££OK£NT (Gehandteekent), deelw.
y. hantteeokenen. Onderteekend y fr. signé. || In
teecken der waerheyt hebben sommighe yan den
yoorn. persoonen dese presentacie en acceptatie ghe-
hanteeckent. C. v, Auden. 2<&e d. 404 (1593). Monar
De Lycques, die te Ghendt int eerste lach en met
-de ghuesche nobilisten ghehandteekent hadde. Ber.
tijden, lY, 284.
GEHANTKISTICHT, C. o. St^-Truiden, % 1,
moet gelezen worden gehantyestioht; De Lat
tekst heeft manutenuimus.
G£HAY£N. Zie hbbfbn.
G£H££L, bn. Vrij, fr. libre. || [Den officier
zal genieten] yoor mondkosten, 'sdaegs yier stuy-
yers, den geyangenen geheel yan syne mondopsten
zelyer te doen ofte besoigen. O. P.'B. autr. 8l' oct.
1715, c. 25, a. 11. Int geheel. Voor het geheel,
hoofdegdijky één voor allen en allen voor éénen
(aansprakelijk of borg), fr. solidairement , ehaeun
pouf Ie tout. II Als twee oft meer persocmen t*samen
iemant misdaen oft ghequetst hebben, oft str^jt-
barigh zyn gheweest, soo is ieder yan hen in *t
gheheel en in solidum aen partije ghehoaden bete-
ringhe te doen. C. v. Sauthoven, K, en br». v.
1665, a. 42.
G£Ü££T, zn. o. Oebod, bevd, fr. ordre, oom-
wuÊudement. Kil. auctus. Qheheet j. ghebod. Jus-
sum. Commandement. \\ Negeen gebot es de sooutete
sculdech te gebiedene, sonder den abt jof sinen
bode eü sonder sin gheheet. Oork. 25 febr. 1252.
G£ÜEIMT£, zn. o. Omheining, fr. dóture. EJl
ametms. Gheheymte. Seplmn. Èndoture. \\ Die
yemants anders . . , thuynen , gelynte oft. geheymte
brake... C. o. Antw. 1545. ii, 24. It. C. stad
Meehelen, ii, 17; Nannius septa.
GEHELDE, zn. o. (?) || Wie in sijn erfye ofte
ghehelde delyen, reuden, breken ofte maecken sal,
buyten de wete en ter prejudicie yan sijnen ghe-
buer, die en yercr|jght daerby gheen recht noch
possessie by loope yan tijde. C. stad Iperem
XVI, 20.
GEHELMT, deelw. y. een wkw. helmen. In
de wapenkunde. Voorzien van eenen helm op de
sehUddekking, fr. {se. ^éraldiqué) pourvu d'uu
heausne sur Ie timbre. || Yoor u, mynheeren yan
den Bade, Antheunis yan Mortaignen, sciltcnape,
heer yan Eecke, compareerde in persoone hier int
hof, yerdaerst en gheeft te kennene, hoedat, drie
GEH.
GEH.
469
of Tier daghen t^ B«me8se lM»tleden, hij Ter-
iooB eenen xijnen seghele, daeriD wetende eenen
■chiidt metten eenen rechten cmce, sQne wepene
wesende ghehelmet en ghetemmert [nl, met eene
echilddekking Toorsien] met twee herftbeenen
[l, hertsbeenen, hertspoten] up den temmere, den
helme ghecront , . . welcken zeghele de oomperant
wederroupen . . . heeft» en by deee . . . wederroupt,
BOnder Tun dien nemmermeer te seghelen ofte
lueme, want... heeft ghedaen maken eenen hieuwen
■eghele... ds Pb. en Ba. IX. Eeke, 1% (1486).
GEHENDK, het ts. Fba, met de bet. Tan
Terwydering, Tan afstand, fr. de (atêe la tign.
d^Moignemêniy de dietauoe)/ Lat. proeul, || Datgheen
hacker, no braawer, no Taerwer, enighe baminghe
leggen binnen ziiy Toeten ghehende sinen OTene.
C. Miad Br^ge^ I, 361, K, d. Deeïmans, 1305,
a. 52. Dat men nemmermeer gheen taTeme houden
moete up eene mile ghehende der steide. Ol. t.
DiXHiTDE , 59. — Naer gehende. Naar gelang,
fr. Mfion, d proporUoM de. || Dat deghene op wien..,
en den drapier daerrooren oplegghen en betalen, te
wetene: de woTere op Teertich groten, de Tuldre,
raemsoheerder en Taerwer elo op twee teellyoghen
grooten, naer ghehende dat een ghelyo laken,
ongheeneden, dan . . . ghelden sal moghen. K. lakeng,
Brugge f Vuilere, 54.
G£H£NO£N (Gehingen), bw. Toelaten, gedoo-
gên, fr. permsHre. Kil. Ghehenghen, ghehin-
ghen. Sinere^ permiUere. || Hier Toermaele, wan-
neer een paus starf, soe Terscricten die cardenale
sere Tan gronde haera herten, en Treeiden dat
Gkxl OTer hen ghehinghen soude , dat men se kiesen
■oude. AUêr Keretenb. 15. Die fame en gemeyn
opinie excuseert den testateur, en en gehengt niet
sgn testament goTicieert te wordden by gebreke
Tan instituoien, noch Tan gebreeken Tan ezhere-
ditacien. Y. d. Tat. 166. Dairomme en sal men
niet te saechte sQu \nl, ten opzichte der misdaden],
noch geheugen, noch gedogen quade weroken en
die laten lijden sonder straffen en berispen. Ib.
374 T0. Item Piot, Cart. II, 634; O. lA^^ 27
jnni 1577, a. 1. HaeseUs Ber. tijden, III, 174.
QëUËNGKNIS (Geheingnisse, gehingenesse, ge-
henkenisse, gehenckenisse), zn. t. ToelaHngf ge-
dooging^ fr. permiseiom, Kil. ttuetus. Ghehenghe-
nisse. JPermieeio, indnlgeneia, JPerfnunon. \\ Dat
wy noch soene noch Trede maken en solen, noch
laten maken, tusghen ons en den graye Tan Hol-
lant,. . . ensi metten rade, met wille eü met ghe*
heingnisse des heren Willems , sbisghop Tan Utricht.
Oork. 25 oct. 1298. Wy, deken en de oapitele Tan
Denremonde, en suster Byatrgs Tan Hallincrode,
bi der gbehgmessen [l. ghehingeneesen] Gods ons
Heren, abdesse Tan den ConTente Tan ZuiTeke.
DK Vlamikck, Zw^ke, 97 (1310). Johan Tsn
Beyeren, bi der giacien Gods en dee Stoels Tan
Bomen, Elect geconfirmeert der kerken Tan Ludio
en grcTe te Loen, en Willem Tan Aerdinghen, bi
der godliker ghehenkenissen , abdt des doesters Tan
Sentruden. Piot, CarL II , 120(1393). A. Wautbbb,
Les Coxiê, 20. geheuokenisse [k gehenckenisse]
(1637).
GëHEBDET (Geherdt), deelw. Tan een wkw.
her den {?)» Van eene kudde Terkens. Cfedreven
door eenen hoeder of herder, fr. (d'un iroupeatn
de poree) oondnii par un poreher, \\ Dab nypvumt
in de bynnen-stadt Terkenen houden en salmoegsn,
tusschen nu en Alderheyligemesse naistcomend^,
geherdt noch zonder herde. Vad, Mue, II, 134,
teettegl. 1478, a. 10.
GEHERELT, aBinsBEirT, nrosHESBivr. Tim-
merwerk. Ingtvaty ingevo^d^ ingekeept, met pin en
gat verbomien^ fr. (eharpenierié) eneaetré, emboUé^
ueeemblé è tenant et mortcnee» (Bembry). j| Dat,
oudere, de basschen in de balcken gheherelt zullen
syn. — Up de moerbalcke Tan de Toomomde stagie
moet ghestelt wesen eenen maeekelaere . . . ghehee-
rent met eenen heerne in de TOom. balcke. —
Item,ghewrocht.in den Toom. maeekelaere en balcken
Tier buiden lanck . . , welcke banden staen sollen
dwerselicken , Tan Temden Tan den maeokelare,
updat de heerens niet oommen en souden ter
ghelycke plekke in de maeekelaere. — Item , omme
tmaecken Tan den lanteeme, omme het inhanghen
Tan de groote clocke, daerup dat slaen sal, zoUen
ghestelt en ingheheerent wesen een deel in de
fryesse ifriee) Toomoemt, een in de scheerbolcken,
tot acht stylen lanck, met de heerens elf Toet,
groot thien dume Tiercante, de canten Tan dien
afghcTolt naer tkeeren Tan den aohtcant. . . Bbmbbt,
11, 336, Bouw van het Belfort. Item 880.
GEHEBTICH, bn. Moedig, fr. oourageua:. KiL
aueius. Ghe hert. Animaius. Animé, eourageux,
II Ydel glorie; Alsoo tot ydel saken elek es wel
Sertich. Ja in sulcke feesten \nl, het „haaobBpeV']
lyft men ghehertich. Chron. v, MerehteUf Haech"
epel, str. 1.
GEHEUCHLIJGK (Geheuglic), bn. Heugd^h,
M het geheugen hlijvend, gedenkwaardig , fr. nUmo*
rable, de durahle mémoire. || Omme dese gilte [«Ib
eene marmeren doopTont] an de kerken Tc»aeit bi
ons ehedaen an de prochianen Tan Yursaelare ghe-
heughlio te makene, zo ghcTen wi.., den eersten
kinde, dat OTer de Toerseide Tunte sal worden ghe-
doept, eene somme Tan thien golden lamkine Toer
eenen Tuntpenninc. de Pb. en Bb. YI. Voreelaar^
44 (1320).
GEHEULTE, gehült, sn. o. Betrm, fr. berge,
II Als iemant teghen d'lant Tan synen ghebuere
alleene graeft, moet de eerde en het ^eheolte
legghen otct s\jn zyde, als wesende een teecken
dat hem d'erTe Tan de grachte toekompt, en moet,
tusschen de diepte Tan de grachte eii d^erre Tan
synen ghebuere laten twee TOeten eire. C. e. Deume^
impr. a. 232. De kost Tan 1570 had gezegd: Die
syn erfiVe met opgesette grachten wilt beheymen,
moet tusschen de diepte Tan den gracht en d^erre
Tan synen gebuer laten ten minsten aoderhalTen
Toet erve. xi, 1 1. — Landen gesepareert met opgesette
kanten, waerteeens ordinaris komt een gebult, natte
oft drooge grachten , . . — ObserTerende de grootte
Tan de kanten, gehulten en grachten. Begl. Land-
en edifieiemetere , 16 jan. 1705, ix, 4.
GE Hl J LICKT (Geheylicht), deelw. t. h y 1 i c k e n.
Oehuwd, getrouwd, ir. marie. || Geen Trouwe, Tan
wat state die is, sy zye gehyiicht oft ongehyiicht,
en is ontfanckelyo als procureur Tan ennige per>
soen. Y. j>, Tat. 29. In andere ohynsgoeden, leen
wesende, daer man oft wyf uyt TorsterTen, ghe-
heylicht oft ongheheylicht , daer komen alle de
kinderen en oiren totte successien. — Dies moeten
de gheheylichte kinderen, T<$<5r en eer sy mede-
deylen sullen, innebrenghen. O. e. Breda, l, 11»
12. Zie HIJLICEEN.
GEHIJME8SE. Zie obhxvoekis.
GEHIJNS, sn.T. JPijnbank, h. torture, queeiiou,.
gêne, ofr. géhenne. || Om dan Toort, by cortter
recapitula^ien, te Tcrclaren de maniere hoe qien,
na aer lopender practycken, sculdich is ieroende
te stellen ter torturen en gehyne. Y. b. Tat. 181.
GEHINGE. Zie obhajtc^b,
69
4')0
ÖEtt.
GËtt.
GEHOLT, En. o. XJUgehmwen ^ hol toertc, fr.
9eulptmr€y ouvroffê trawnlU en ereux. \\ G^meyn
geholt, rabat ofte vierkant, niet uitspringhende,
800 vensters, deuren ais andersints, sal men meten
Toet Toor roet. Siigl. Bdifloiê-meierë ^ 16 jan. 1706,
II, 8.
GEHOOCHENIS (Gehoechenisse, gehoeehnisse),
sn. y. Oeiheugeniê^ gtdachteniët aemdenhen, fr. mé-
moiré, \\ O ghohoeohenisse der doot ons Heren!
Gfebedenb. 1&« B. 50 , O mêmoriale mortis Domini. —
Mit yroelicheit laet ons begaen die ghehoechnisse
der alresalichster maghet Maria. Ib. Antiph,
GEHOOFTSTOELEN (^Gehoestoelen),bw. Zooals
Verdam het ook aanteekent, het w. is, in de vol-
gende en eenige aanhaling, niet toepasselijk in
den zin van kapitaal, en wel het minst in dien
van hoofdhank. Men leze er dus voor: den inkoope-
prijs halen uit^ gijn geld maken van, fr. retirer Ie
prix d'achat, Ie prix de revieni de. |) Delfs byer
zal men tappen omme iij s. groten den. pot; enwaer
dat sake dat den scepenen dochte dat mens daer*
omme niet ghehoestoelen en oonste, zoe moglien zg
dat veranderen nae hoeren goetdunkene. Kb. v.
Dieet, b SS.
GEHOOB, zn. o. Hoeren zeggen, fr. oui-dUre.
II Van den anderen lichten misdaden, daer hij
{nl. de officier] alleenlijc last af heeft den richter
te kundiffen en te refereren tgeene dat hij bevijndt
uu}'ter urnen en gehoore van anderen, en soe
wort hij daiiaf geloeft als fame. Y. d. Tav. 162 y^.
GEHOOREN, bedr. en onz. wkw. I. bbdb. —
1) Eene bede. Verhooren^ gunwtig aanhooren, fr.
exameer (nne prière), \\ Wij, te waren, jugierende
haerlieden heesoh , recht en orboorlic , . . so ghe-
hoorden wij hare bede. bx Pr. en Bb. XI. É. v.
Safelaar, Inl,
2) Getuigen. Hooren, fr. entendre {dee t^oint).
II Can men die getuyghen opten dach of op die
ure nyt gehoeren, en hij [nl. de aangeklaagde]
tegenwoirdich es, soe sal men hem daer voert
eenen zeekeren dach en ure besceden. Piot, Cart,
II, K. V. St.'Truiden, 1366, a. 42.
II. Ovz. — Onderhoorig zijn, tot een reehtege-
hied hehooren, fr. reseortir a (une juridietion)» || Onse
schepenen onser hoogen gerichte van Luyck, als
den geïnquesteerden als borger en ingheseten onser
voomoemder stadt Hasselt, oft andersints den
Luycksohen rechte onderworpen ware; oft als den-
selven den Loonsohen rechte subject en gehoorende
ware, den schepenen onser hoogen gerichte des
graefschap Loon in Tliermael. O LÜge: 27 juni
1677, a. 4^ Soëtelt.
GEHOORLIJCK, bn. 1) Onderhoorig, tot een
reehtegAied hehoorend, fr. reseortiesant è (une juri-
dietion), || Ende sal den secretaris onser stadt
Meghem de gheleghde kueren op den voorsz. So-
merdfjok binnen acht daghen daema ujtseynden
ende dezelve doen verkondighen , soo binnen der
stadt van Meghem als dorpen onder ons graef-
schap ghehoorl\jck. Landeh. v. Megen, 1621, a. 1.
2) Oeihoortaam, onderdanig, fr. obéiesant, eonmie.
II Ofte hy, binnen dien tyde , . . die voirs. executie
nyet en volvuerde , . . soe sal die stadt van Bruessel
den amman oft zynen stedehouder, die den voirs.
versueken nyet gehoirlich geweest en heeft, van
dan voirtan houden en hebben als verlaten van
zynre offitien. Bef. v. Ucde. 1431, a. 9.
QEH00R8AMICH, bn Gehoorzaam, onderdanig,
volgzaam, ir. oiéisÊant, soumie. || O zuete Vader..,
io, arme onghelatene menséhe,.. en beghere, dat
Pu uutter zueter wonden dynre luchter hant huden
gheveste enen oetmoedighen ondergane myns onghe-
storven ghemoedes eii ene ghehoersamighe ghelaten-
heit myns eyghens willens onder Di en onder allen
nreatueren. Oet^deiUf. 15de B., 144 v<>.
GEHOBENBOOMT (Gehoerenboemt), verl. deelw.
Voorzien van hoek- of graatbalken^ van hoeksparren,
fr. pourvu d'arétiers. \\ Dat den pachter de huse
steende op 't voorsz. goet laten moet also hy se
vint ten aenoommene, wel ghevust [geyorst], ge-
hoerenb(^t [l. — boemt] en gheweecht [«/. van
wanden of muren], ds Pb. en Bb. IX. 8i. Mar-
tens-I'Othem, 4 (1422). Zie hobbnbooh.
GEHOUDEN. Zie hoüdbv.
GEHOUDICHEIT , zn. v. Gehoudenheid, ver-
sdUddigdheid , Ir.- redevabilité. || En wisten oock
niet te spreken van de provisien ofte vonnissen van
den Bade, waerby N. en N. iet soude aengewesen
zyn in prejudicie van de gehoudigheyt in de voorsz.
lasten. Mabtivbz, 32 (17(>» E.).
GEHOUT, zn. o. 1) JBedeUjke verklaring van
eenen sehuldeiseher voor het gerecht ter staving van
z^nen eiseh, fr. aMrmaüon sous serment devant la
justiee par un eriancier pour eertifier ea erSanee.
II Scepenenbrieven van Antwerpen staen tot gehonde,
in sulcker vueghen: soe wye eenige renten oft
pachten van gelde oft grane, etc., en diergelyoke,
uuyt crachte van scepenenbrieven, hebbende oft
heffende is , mach , in sterokenissen zyns scepenen-
briefs, synen oedt doen; en zoe wes hy derre affir-
meren by eede , uuyt crachte desselfs scepenenbrief»,
tachter te •yne, dat moet de proprietaris oft ge-
bruyckere van den pande betaelen en namptiseren,
tenwaere dat hy allegeerde en met quittantien oft
anderen wettighen thoone betalinghe conste dooeren
binnen acht daghen daemae. C, v. Antw. 1546, n,
16. It. 41; it. O. V. Santhoven, Stijl 1567, a. 126,
130; C. V. Herentals, iii, 2. — Syn gehout
doen. Onder eed bevestigen, fr. afflrmer sous ser^
ment. || Daemae seeght de taelspreker, in den name
van den arrestant: „Al bereet staet hy sfjn schuit
te ghewarighen en syn ghehoudt te doen, maent
er 1^ wat hij sohuldich is te doen ...** — n^^ ^^^
persoon sal schuldich zijn sijne schuit te gewarigen
met schepenbrieven van Antwerpen, oft met levende
waerheyt, oft met synen eede, sooverre alst op
eenen levenden persoon is.** C, v. Antw, 1582, o. 29
a. 4. It. comp. Y, ix, 42. Zie ook bbhout.
2) Behoudenis, bewaring {van de lander^en, van
den landbouw), fr. eonservaiion des ehamps, de la
culture. Ter zake van bevryding des lands door
dyken en sluizen, wordt gezegd: || „totter toelingen
[nl. den akkerbouw] en totten gemeynen oerboer
of noot'*; verder: „totter toelingen en vruchtbaerheyt**,
verder nog: „totter gemeynen vroechtbaerheit, toe-
lingen en nutscapen des voers. lants**, eindeiyk:
„om tghehout en om gemeyn oerboer des voers.
Utnts'*, en „totten ghemeynen geboaden [l. gehoude]
en oerboerlicheit**. Bekenk. v, Brab. reg. 133 fol.
126 V»., 16de E.
GEHOUWEN, zn. mv.(?) || Soe wie calveren-
ooht pynken- ocht perdensooen maken wilt, die
zoelen [nl, zullen zyn] twee duymbreet lanc, met
palanen [fr. poulaines"] van selfter zolen, ocht twee
vale echterste ocht ghehouwen. Kb, v. Dieet, b,
172. — Niet het w. maar het maaksel zelf is ons
duister.
GEHOUWEN. Zie hbpfbit.
GEHOYEN. Zie hbffbk.
GEHUCHT, zn. o. Zooals thans, fr. hameau.
Sal. Vicus , vicus paganus sive rusticus. || Dat men
van nu voortaen te gheen plaetaen van de Casaelrye
GEI.
GEC.
474
tareme hoaden nl, dan alleeniyck ten kerokhore
en plaatsen daar men Tan' ooden tijden tareme
ghehouden heeft, en oock ter plaetsen daer ghe-
huchte van huyeen ttaet Tan aoht huyeen oft meer.
0. «. Ip^rw^ KoBtéUii^ c. 124. Zie Wdb, d.Kêd.t,
Zie ook JVCBT,
GEHUILICKT. Zie hijlickbk.
0EHUI88CHEN, sn-mT. JBehig«nooten , fr. eoa-
foimtê j épomx. Kil. OheKnysene. m/m. Cwjuget,
II De leeUeTende Tftn twee gehujeschen wint met
sijn lancxtleTen alle die haTe en meuble goeden.
C. 0. XovM, xiT, 15; it 11, 15. 17, 21.
GEHULDICH, bn. Ooedgunëiig^ ft.fawrMe,
Kil. Ghebnldioh, /boMi. || Dat mijn Tranwe
dabdeaee Tan Maegdendale daer by huer ghesonden
hadde hueren ontfanghere, haer oetmoedelijke bid-
dende . . , dat eon gehuldich sonde willen sijn , om
GKxls wille, hnlpe en bijstandiohede , omme tgods-
huna Tan der Maegdendale . . , te reformerene eü
te slutene. Maegdendale ^ 32. Dat aldus dees predi-
canten in dese Nederlanden talie canten gheschiot
waren om tTolox herten totter nienwer religie ghe-
hnldioh en bereet te maken. Bet, tijden ^ I, 21. It.
Auden, meng, I, 226; Ol. t. Dixvxtds, 85. Verdam
OSHOÜDICH.
GEHULPEN, GEHELPEN, wdkw. met hetTs.
me 1^1) Met wapens. Ziek bedienen, t, leeren he^
dienen van, t. orfenen in hei gèhrmik van, fr. ie
MTvtr, e'esereer è ee eervUr (dee armee). || Item,
selen dese Toirseide xl ghesworen scutteren portere
te Braeeele syn, eü hen wel ghehnlpen roet hneren
boge, eü wel gestoffeert binnen hueren huyse van
b(^n, gescutte en hemasche of wapene, die hen
en nyemant anders toebehoren en sal. Ord. hand-
loogeehmUere Brueeelf 1426, a« 2.
2) Met poortery of klerksohap, met Toorreohts-
brioTen. Z. bedienen, gebruik maken vam, z, beroepen
op, fr. ee iervir, faire ueage de, imvoquer (son droU
de bomrgeoieie, la eJérieainre , dei privUègeé). \\ Dat
alle deghene die hem ghehelpen willen met haren
porterscepe, dat sij buioTast oommen binnen der
stede Tan Ghent binnen derden daghe met haren
w^Ten en met haren kindren en met alre [l, hare]
woonsten, m Paüw, Vgb. 85 (1840). It. 62. Wie
Tan buten inoommen synde . . . hem eer gheholpe
metter porterie of Triheyt Tan deser stede [nl. Toor-
aleer er jaar en dag te hebben gewoond] . . , dat ware
np de boeten Tan L ponden par. O. v. Gent, 1, 610
(1481). So wie in dit gulde oommen sal, moetter
inneoommen als ghediit siinde, hem niet te ghe-
hulpene noch met portenen noch met olergien ter
oansen Tan der gulden. Kaart Beder^kert Handt,
a. 6 (1482). It. Brah. Teeiten, II, 589 (1861).
GEHULPICH, bn. Hulpvaardig, fr. geeomrable.
II Quamen Toor myn heere Tan Charrolois en baden
hem dat hy den lande ghehulpich weisen wilde.
01. t. Dixhvdb, 79.
GEBULT (Gehuldt), deelw. Ingehuldigd (als
TOrst), fr. inaugurê {comme prineé). Kil. auetut.
Ghehnidt, ghehuldet. Inauguraiuê. Beceu è
la eouronne, ou amtre digniié. || Solempnelick en
heerlic gehólt en ontfangen. Bekenk. v, Brab. reg.
186 f> 176 (1504). Want wy nn in onsen lande Tan
Brabant als hertogen ontfangen en gehuldt waeren.
Ib. f» 180 (1496).
GEILINGEN. Zie ebnwiktebs.
GEI8ERING (Geyseringe), sn. Er moet gelezen
worden t ranseneringe. || Wie soe brant, offl
roef, offle geyseringhe dade, hi hadde verboerdt
tlijf en goet. K. meierij Loven, 1812, a. 16. — De
K. d. amm. t. Brussel 1292, a. 18 heeft ntranse-
neringe*^ de Waalsoh-Brab. keur, a. 15: rolberie u
tenterie [lat. tantariet], en de K. t. h. markgr. a. 12:
„oenseneringhe", eeno zonderlinge TerschrIJTing, Tan
welke J. F. Willems eene niet min zonderlinge
Terklaring poogt te geTen. Zie tbansbkbbbino.
GEJ0N8TICH, bn. Gunstig, fr. favorable. \\ Dat
§heen pentionaris, secretaris oft andre officiers Tan
ier stede, noch insghelycx eeneghe taellieden, ont-
faen znllen jaerliox eenich pentioen oft wedde Tan
eeneghen cloosters, officiers, edele oft andre, ghe-
meerct dat dezeWe wedden hemlieden dwyngnen
meer ehejonstich te zyne denghuenen daeraf dat zy
ze ontlaen , dan ofb zy sd nyet en hadden. Schatbs,
CoUaiie, 172.
GEJ0N8TICHEIT (Gejonstichede), zn. o. Goed-
gunstigheid, fr. bienveillanoe. || Ie duchte dat Sijne
Mat, hieraf ghejnformeert zQnde, niet nemen en
sal in goede, eü mochte daenran Teranderen zijne
goede ghejonstichede , die hy altyts thnwaerts gne-
hadt en alsnoch heeft, db Fottbb, Chro». 102.
QËKEL8T, deelw. Hetzelfde als gekenneft.
Yan Tarkens. Voorrien van een knevd of dwarshoui^
kennewe, fr. (des ports) pourvue d^un tribart. || Dat
elck z3m Terokenen ringhe en kelne; of waer se de
schuttere of dienare bcTonden in der lieden Truohten
schade doende in 't velt, niet gheringt of ghekelst
zijnde, zullen boeten.., eü znllen d*offlciers die
moghen doen kelnen eü ringhen. db Pb. en Bb.
XXVI. BupeVmonde, 97. Zie xblvbv en kbfkbtbit.
GEKENNEN, bw. Herkennen, onderscheiden, fr.
reeonnaiire, distinguer. |) Die palen eü eynden Tan
denselTcn ij erTen zyn getnrbeert eü Tordonckert,
soedat men die niet wel gekennen en can. Y . d. Tat.
285. Zie ook bbkbithbv 4).
GEKIJF, zn. Beektswtrijd, geding, proces, fr.
liOge, proces, || Is een rescript Terworren op een
dinck dat in questien Tan gedinge oft geklJTO staet,
en het daeraf gheen mencie en maict, en doogh
niet. V. B. Tat. 804.
GEKNIEBANT, deelw. Yan rekeningen. Opge-
teld, fr. ttddHumné, || Sullen oock {nl. de pay-
meesters] by ieder reeckeninge OTerleveren een
pertinent borderel, inhoudende alle de sommen in
haeren ontfangh eü nytgaef gebracht , Tan post tot
post , met yders laeters [nl. bladzgde] of blad opse-
maeckt eü gekniebant, eü, ten eynde Tan yder
capittel, te samen geaddeert eü ineen getrocken,
om , in 't opnemen Tan haere reeokeningen te dienen.
C V. Maastrieht, 414 (1682). — Om deze aanhaling
te Terstaan, wete men dat de rekeningen oudtyds
op elke bladzijde opgeteld, maar de totalen op de
▼olgende z\jde niet OTcrgedragen werden; alle dese
afzonderlijke totalen werden op het einde der reke-
ning nog eens met elkaar opgeteld, om het alge-
meen of slottotaal , de summa summarum te Tormen.
GECOPÜLBERT (Gecopulerd), deelw. Van
schriften. Verzameld, fr. {d*éer\tures) assemJtlies,
Il Dit es de Keurbouck ran der stede van Ypre,
ghecopulerd, ghereformeirt eü vergadert Tan allen
de oude Kuere. Rb. lakeng, Iperen, Titel.
GECOSTÜMEERT, deelw. G— zön. Gewoon
tijn, fr. avoir eoutume. \\ Eü syn niet ghecostumeert
plancken te weime om die Tan Gent noch om
andere, meer dan ten Toorseyden daeghen, ten-
waere bij gratie. Tol St.-Pieterssluis, 1272, en
passim.
GEQRIJGELIJCK (Gecrigelic, Gecrrgelic), bn.
Yan personen. Te vatten ^ te pakken, n. qui peut
être arrétS, appréhendê. \\ Daer zij \nl. de misda*
digers] niet TOor ooghen en waren, noch ghecri-
gelic, begheerde se ghebannen thebbene eeuwelic
472
GEC.
GÏTL.
nut Ylaenderon , Tan mooide. C. «. AdUê, 498(1486).
Oompt hy in de caaiere Tan den Bttde nooh niet,
soe gheeft men tweetote defEault,.. en odmmiosie
om hem te Tangene, opdat hij gecrijgeiyc es binnen
Ylaenderen, bu\jten gewQden steden. Wiblajit,
Crim, 39. TL v. Vl. I, 687; PB PoTiXB, Clro».81.
OECBUGEN (Gecrigen), bw. Goederen. 1) Ver-
kr^gm, fr. aeqtUrir. Kil. Ghekryghen, j.krygen.
Aequirerê. \\ Bat die Tan der Fermerien Tan Onaer
Yronwen op Doye te Ghend, . . hebben ghecooht
eü ghecreghen, wel en wettelike,.. jeghen Bogiere
Tan Moscneroen . . , neghene lib. eü tiene sol. elc
sjaers te renten, . . np xsz bunre lants. Oork, 27
febr. 128S. DaeroTer sal Gheerard hebben , . . al
de 'daghelike TerTalle en dat hi metter wet berapen en
ghecrighen mach. Oork, 12 noT. 1388, a. 2. Dat si
gheloTen selen binnen jairs te gheorighene T^f pont
wart erflicheiden binnen der Tryheit Tan Walem.
K. V. Waathem, 1365, a. 7. Item C. v. Bruisd,
Stat 1417/1432, a. 1.
2) In het algemeen. BêkomM^h. obtenir. || Benige
notabele persoonen, die de kennis daerran mochten
Torcrygen. Batmabkbrs, Kerk. DUtt, 260 (1584).
Ten eynde dat hy, suppliant, soude worden gecon-
demneert Tan stonden aen t*amoTeren die priTaten
op syne eifven gemaeckt, oft daeraf te geerygen
het consent Tan die Tan de Gamere Tan rekeninge
in Brabandt. Mabtimbe, V^ (1609). Yermaoh den
crediteur, indien hy sententie t'synen profyte ge-
kryge , op 'tseWe goet ofte penningen te procederen.
C. V. Oemi, IT, 8. Om Tan allen sterf huysen .. . te
beter de wete te moghen georyghen. O. e. Loven j
Weêêk, a. 25. Om . . . syne intereeten te gecrygene.
C, o. Thietien, Yiii, 18. Dat hy [nl. de debiteur]
hem soude moeghen abaenteren iJeer hy [nZ. de
crediteur] den officier oft dieneere soude moeghen
gecrigen om te arresteren. C. e. Amiw. 1545, lY, 21.
IngcTalle sy egheen sufficiënte goeden en persoo-
nen . . . alhier en cunnen gcTinden oft geerygen om
hen schade daerane te Terbalene. Ib. iz, 18.
GECBOONT, deelw. De vier gecroonde.
Nameiyk de vier heilige martelaar t Severiut^ Seve-
rianmê , FtctorMNw en Kriitoffel, de patronen der
metiers, tteenhouwere en dakhedMkere; ook wel mede
der pleitieraarê f fr. let qnatre eouronnSs^ eavoir les
quatre sainie ma/rtyr» Sioére^ Sév^rin, Vietorien ei
Ckristophe, lee patrone des magons, des iaillem's de
pierre et des ooueremrss aussi dês pldireurs.'RBMiiRY,
I, 440 (alwaar sie de aant. 8); Bbbgmahh, Lierj
65: ook te Gent, te LoTcn en elders.
GEGBUILOGKT (Gecruyloct), deelw. Gekml-
haard of kndharig, h, è poUs eréput. Gecruy-
loct e hont. ErMond, poedel, fr. barbet. £ü.
Kruyllen, j. krollen; locke, Tlocke. || Secht
[«2. eene Tan toovery beschuldigde ttouw] dat h^
[«2. de Booze] haer t'haran incomen in dese ezami-
neercamere te gemcete quam, in figure Tan-eenen
? heer uy loeten hont, haer segghende: GaetmpnHterts.
^AKKABBT, Strafreckt, 486 (1604).
GECUST, deelw. GeouBt en gepayt. Te-
vreden gesteld j fr. contenté, || Het es te wetene,
dat hem die goede te dele geTallen syn op den
commer, last en che3ms, die daer Tan rechte scul-
dich syn ute te gane; met [welke] goedingen en
ghedeilten hem de Toirs. Jan en Alyt, zyn zuster,
wale ghecust eü ghepayt hebben ghehouden. Chartb.
Beg, Brussel, P 218, Schep. o. Br. 1353. Met
welcker lotingen, scheydingen en deylingen Toirs.
de Toirs. . . hen wel gecust en gepayt hebben ge-
houden , en hebben geworpen en Tcrtegen , met wet-
tiger Terthiemssen male op des anders loth, goede
efi gedoylte toim. Stuss. godsh^ dooe H 267, jMkk
AUeaAorsfh, Sehêp. v, Br, 1445.
GELABEFAGTEEBT, deelw. Van het onder-
houden der wetten of Tcrordeningen. Verzwakt^ fr.
(de Vobtervance des lois ou stalmis) affaiiU. Lat.
labefaetari, \\ Dat, door de ongelegentheyt Tan den
oorlo^h, als andersints, het recueU der recessen en
positiTe wet deser stadt in Tencheyde deelen is
gelabe&cteert en niet naar behooren . . • wert neer-
gekomen en geobserTeeit. O. v, Maastricht, 407
(1682).
GELABOBEN, ow. Bewarkeny maken {dat), fr.
faire en sorte que (f), \\ De collatie Tergadert, daer
gaTen deselTo xtiii persoonen ghedeputeerde te
kennene, dat myn gheauohte heere af hebben wilde
de Wet en eene andre ghemaect, en dat zy daer
nyet in ghelaboren en consten dat en moest ghe-
schien [nl, dat de graaf het soa wüdOj en dsU süj
niet maken konden dat de Wet niet sou veramderd
worden\. Collatie 23.
GELACH (Gelaech), sn. o. 1) Maaltijd, feeet-
maal, fr. repas, hamqnst. Sal. ametus. G hel ach,
ghelaegh, ghelaeghe. || Die Toor schepen is
gecoaen, en daartoe gedaeght is, en niet en oom-
pareert op djaergedinge, . . Tcrbeurt. ., hei reste-
rende derdendeel rwx de schepenen en secretaris,
om daarmede hun gelach te betalen. C. «.^Aiissl,
8. — Het was in Teraoheidene plaatsen een gebruik,
dat elke nieuwe schepen een gelag betaalde, be-
staande in eenen maaltgd of feeetmaal, een banket
sou men thans seggen; men zie desaangaande ons
schrift: Jaarlijksche Sehepenen-maaU^den te Dieet,
1606, 1717.
2) Drinkgelag, vroolifke h^eenkomst, getelsehap
van vroolijke maats, fr. éeot, compagnie de buveurs,
réunion de pUnsir, \\ Soe wie buten der stat drinken
ghinghe te ghelaghe, te wat dranke dat het ware,
hi soude Terboren... Aead, d'archéol, 1956, bis.
500 (14d« E.). Die syn ghelaegh niet en betaalt
sandersdaeghs Tor der nonen, daema mach de weert
daghen Tan ontdraghenen ghelaghe. En brinot hyt
metter waerheit toe, so sal de richtere tghelaegh
betalen en heffent Tan den sculdere. Kb. v, Diest,
▲ 52. Dat niemant, die in een ghèlughe ait in een
taTeme , hem en TcrToordere te gaene in een andere
ghelaghe dan elck int syne. DB Pb. en Bb. XXIII.
Beveren, 11, It. XVI. Assenede, Boo de keurmeea-
ters boTinden dat de maete te klegn is, oft datter
potten sonder dry ooren ghetapt worden, daer sal
allen het Tolck Tan dien ghelaghe los uyt den
huyse gaen sonder te betaelen. K, v, MoU, 1596/1631,
a. 30. Dese dry soenen . . . syn onlanghs geweest
in het dorp. ., in een herberge, int gelaech onder
een gilde oft schutterye, aXa medegUdebroeders al-
daar drinckende . . . Was yerdraegen en Terboden
dat niemant Treempte, niet Tan de gilde wesende,
in hun gelach soude incomen. C. gr. Loon, 1, 603
(1702). Sal elcken hoofdman op synen dagh ge-
houden syn te compareren, naer noene, in de
Guldecamere, op pene Tan ghelaege. Bbkbby, I,
531 (1712), Qild v. St. SebasOaan. De herbergien
Bttslineeren dat, ghelaeghenooten, acheedende sonder
ghelach te maeckene, den weerdt mach een Too^r
al nemen. Dese costume es in gelaeghen onder do
iy lib. par. . . , maer in groote gelaghen en blycket
niet zoo wel. O. o. Auden. 2<le d. 266 (1590).
GELACHSGENOOTEN (Gelaechsgenoten, ghe-
laohgenooten), oxlachkootbn , zn. mT. 1) Disch»
genooten, fr. convives. \\ Es ooc by den ghemeenen
o<>il^e ghesloten, dat ay alle Tierscharen met elcan-
deren tsnoenens Tersamen en tsamen eten zullen,..
GEL.
GEL.
473
i«r wekker nmeltyt elo tad den ooUegie ghelech-
ghenoote syn seL O. v, Gmt^ II, 265, sSupenem^
rtgh 1646. Lieden Y»n bujten, t*aamen ghelAgh
▼erteerende , indien eenighe Tan hemlieden soheede
Tandaer eonder te betaelen, de weerdt aal moghen
verhaelen aijn ghelagh op d'ander ghelaghnooten
daer lanozt bl^JTende. C7. 9tad Iperen, XYiii, 4.
Ghelaeeheghenoten mogen een toot al bij den weert
oft weerdmne aengheaproken worden tot betalinge
van den geheelen gheborohden gbelaghe, behoude-
lyck hem aQn Terhael op eijne andere ghelaeche^
ghenoten. O* v, Dwrue, 1612, a. 207. Item C, v.
Aniw, camp, lY, ix 88. Zie ook qilach 2).
OELACHT, zn. o. Int gelaoht(P). || Amdt
▼an Oorswarem helt tegen die pementen Tan Mon-
tenaoken Tercregen met beleninge, tot restitutie
der penningen eonder crescentie, roaer geit ten
tyde der rademptie ganobaer , 4 roQen lante , . .
▼oeor, FO^eBgelanok , 26 guldens 10 stoiTers, en 4
galden int gelaoht,.. Is nochtans conditie, dat
die 4 guldens int gelacht niet en behoeffTen ge-
restitueert te woerden. Kkmfbksbbb, MomUnakeHy
II, 172 (1639).
OSaiiAGHTE, sn. Vadem, Ungtemaai der uit-
geêirékU drmMi, fr. braêse, mésure de la tongmemr
dêi dems bras Üemdu». || Item, dat dengenen die,
Tan Keys. Mat. wegen, geconsenteert is in den
ToizB. bóch stolhen te dryTen , aen elcke syde Tan
den stolhen hebben sullen, gelyok dat aen anderen
plaetsen, daer stolhen gedreven syn oft> werden,
geüseert wordt, acht gelachten oft Tayeme en Tier
Toeten plaetsen, daerinne nyemandt hen en sal
mogen hinderen, graTen oft ouylen maecken, noch
desgelyek oock in den Turhouwe Tan den stollen.
Belukk. e. BrtA,, reg. 140 R 2 t®., 10 apr. 1656.
OELAEGHSAEMHEIT, ->HBi>x, zn.T. Ter g->.
Naar het paH, naar het gtlegem komi^ fr. è la oan-
esKoaee. || Zy [ui, partgenj hemlieden hier inde
[k hierinne] Tevdreghen hebben Tan salTatien, en
gheriooten in rechte en up tToors. proces wille-
koerende dat te hoorene ter ghelaeohsaemhede Tan
den ooliege. C. stad Brugge^ II, 839 (c. 1625).
QELAET, m. o. Uiterlijk vertoon, houding, fr.
attitude j mine, || Soe wie dat tsnachs onzedich
ghelaet maeote [nL zich onbehoorlijk gedroeg], oft
onbesceydelyc clopte Toer enioh Tan synen mede-
ghasellen dore oft huys nadat de beste [l. de leste]
olocke gbeluyt is, sonder argelist, hy sal Terbueren
enen w«ch te Domeke. A. Wautbbs, Sermene,
7, Ord. T. 1412 § 21. In gelate van. In de
houding Mm, fr. dane VtUtHudê, enfaieant mine de.
II So wie een messe uijtter scheijden treokt in gelate
Tan stryde, oft met andere steenen, stocken, oft
wat geweer dat sfj, den anderen oploop deden
met slaen, steken, oft in gelate Tan slaen, Tochten
e& d'aanaioht bieden, sollen breucken... O lAige^
18 mrt 1602, a. 8, Tongeren, Soe wie eenige inso-
lentie is bedryTende in gelaet Tsn erakeel te maecken,
die sal Terbeuren... Ib. 20 sept. 1766, a. 46, Ib,
Zoe wQ den anderen ierstwerffs, in gelate Tan
Btryde, oploept,.. Piot, Cart, II, 649 (1616),
St.'Truiden.
OELAGE. Zie obligx.
GELAGELIJOKHEIT § ONGELAGELIJCK-
HEIT (Gelagelichede , ongelegelichede), zn. t. Ge-
legenheid, geriefdijkheid § ongelegenheid f ongerief,
fr. eommodité, facilité § incommodité, embarrae.
II Hoe4et wy, in tyden Terleden,.. hadden geor-
donneert in onse Toorscr. stedekine [tsu Meeneue]
te weeën de plaohe en stede daer onse goede hoeren
van der draperye Tan Curtrijke hare wuUe uute
■oaden gheren te spfainen efi te kammene, ^ tgixmi
weder ontfisen, onse yorsor. goede heeren Tan der
draperye syn commen an ons, toghende dat zy,
ter Torsor. plachen te Tarene grote onghelaghelie-
hede en scade hebben, mids de wyTo, die de wuUe
pleghen te spinnen, daeromtrent niet wonen en
lettel daer commen, omdat Terre es nte haren
ghebnerten , en ooc mids anderen swaerheden , . .
Wy, die onsen Torsor. goeden heeren Tan der
draperyen Tan Curtrike Mie ghelagheliohede doen
willen , . . hebben hemUeden . . . gheconsenteert- en
ghewillekuert . . . dat zy de Torscr. plaohe Tan
spinnene en oammene houden znllen , . . up eene
zekere plecke Tan lands, die men houdt Tan ons,,,
dewelke zy alnu dertoe gheooren hebben. Bbmbbt,
II, 64 (1363).
GELANDE, an., Torbogen Torm Tan het deel-
woord GBLAITT. 1) Aanliggende, aangrentende , be-
lendende eigenaar ^ fr. voiein doni la proprUté eêt
oontiguS, adjaeente, riesraifi. Kil. eonfinie, eonter-
mwtw. II Oft zoo ghebuert waere datter yemandt
naerder eens anders gront gheplant hadde, oft
boomen Tan selfz ghegroeyt waren [»I.dan 3 Toet],
zoo zoude die ghelande gherecht zyn totter helft
Tan de Toerseyde boomen. C e Aalet, x, 18.
Alle taoken van boomen staande op den gront
Tan den eenen en hanghende OTer den gront Tan
den anderen, synen naasten ghelanden, Tormaoh
hy te weeren. Ib. 19. Be riTiere Tan den Dendre
streckende deur 't landt Tan Aelst, es gherekent
Toor eene herbaene, en als deselTO ongeruympt
boTonden wort zyn de ghelande schnldich deseWe
elck aen zyne eme te ruymene. Ib. 83. It. db
Pb. en Bb. YIII. Maldeghem, 11; XL Moerbeke,
18; DB Pb. Seoond. oart. 269. Yermaoh den booch-
bailliu jaerlicx , . . alle de herweghen en pontweghen
te berydene en te Tisiterene . . , en de ghelande
offt pachters , . Tan de plecken daer quaede gaten
efi weghen Tonden syn , te oalengieren. O. e. Auden.
III, 9; Daer, jn eenighe haghen, zyn oude patroonen
[nl. boomstompen] en oude struuoken Tan witten
doorne, deghene die in zuloke haghe gherecht es
en Termach gheen breeder recht te pretenderen dan
Tan eenen Toet en half, omme zyn Terhef danof te
nemen , en deghone daomaer gheltnt Termach . . .
It. ZIT, 17. O. J?.'S. autr. 31 oot. 1716, c. 21 a. 4;
26 oct. 1726; 8 mrt 1731; en paeeim. Zie ook
BEENGBVOOT.
2) Sigeeaar van een teker grondetuk, fr. propriS-
taire 3e certaine pibee de terre. \\ Zynre meer per-
soonen int zoIto land ooc deel hebbende en de
naerhede Teraoucken[de], zo sal de calengierdere,
die meest daerinne gheland es, alt\jts Toorengaen
en de naerhede Tan den coope hebben jeghens
deghuene die minst daerinne gheland es. En z|jn
de calengierdere eTcn diep ghelandt int ghemeene
land, so zullen zij de naerh^e, die zy begheerMi,
ghelijc hebben. C. v. HProoetche, a. 72. Alle deghene
die ghelandt zijn en ghegoedt neffens der riTieren.
Vod, Mus. lY, 110. Altyts Toorengaende en ghe-
prefereert aynde deghone die in 'tTerooofate goedt
meest ghemeene en ghelandt is; en indien datter
twee, dry ofte meer in ghelandt B\jn OTengheiyok
in eenen coop, elok Tan hemlieden begheerende de
naerheyt,.. sullen hebben OTcngheiyck part en aen-^
deel. C. o. Veume, xxx, 1.
GELANDE, zn. t. JBvenredig aandeel, fr. part
proportionneUe. Kil. portio, pare, prpportio raia,
etc. Na gelande, ook naer gelande, na
gelange, nae gelanckde, naer de ge«
langde. KiL Nae ghelande, pro rata, pro
474
GEL.
GEL.
rata proportUmê, etc. — HooftgeUnde. S^
gamderêiê eigenaars ^ ft, prineipam» proprUiaireë.
II Sullen moghen heffen , . . tot laste Tan de her-
bergiers. ., op eloke tonne bier eenen gulden,., op
last Tan daeraf beboorlyclL rekeningo te doen, Tan
drye tot drye jaer, toot de hoo^ghelanden, ter
InterTentie Tan commissarissen ... ds Pb. en 6b.
XY. St.'Jem in JErmM, 3 (1651). Dat die Tan
Herentals ons dienen selen gelijo andere staden,
na hore gelanden, eü' nemmeer. Brab. Teesten ^ I,
676, Sereniale, 129t. Met suiker *conditien: ghe-
Tielt , dies niet sljn en moete , dat de Toers. hofstad
met den huse daerop staende, daer de Toers. Tier
pond op bewjjst sijn, namaels alsoe argherden en
afnamen , dat men den Toers. cheins niet ghecrighen
en conde, en daeraf ware in ghebreke, in deeleocht
in al , dat dan de Toers. huasarmen Tan der capellen
altoes alsulken ghebrecselen hulpen met draghen na
de ghelande Tan haren cheins Oodeh. Brutiel ^ b
86B, brief T. 1376, get. clxig, t. 40 scell. Dat sij
[«I. de burgers] nu en daermaels alleweghe gestaen
en quijt selen wesen met beuren tax Tan alle de
beden ons te betaelene met onsen steden en landen
Tan Brabant , . . dats te Terstaen metten lxxxt«n pen-
ninck, ofte met alsooTele, oft die tax Terandert
worde, als, nae gelanckde Tan den Ixxxtcn pen
ninck, haer aeugedeelte gedragen sal. Priv. v. 21
deo. 1410, IHeet. Die geestelycke plaetsen betaelen
dobbel lossinge naer de gerande [2. gelande] huns
coops. C V. Dieet f viii, 7. Die dese coeren eii sta-
tuten breken, also menechwerf alsijt doen, also
meneghe mesdaet [nl. boet] suelen si ghelden. Eii
dies niet connen gheghelden, suelen uter stad sijn
Terbannen also menech jaer alsi menech pond Ter-
boeren, ocht alse hen menech pond gebrect, na
ghelanghe. Kb. v. Dieet, a, 73. Alle qnijtbare ren-
ten, daeraf dat die capitael penninghen onseker
xljn , worden gelost metten capitael naer lantscoope
efi metten Terloope naer gelangde Tan den tijde.
C. V. Thisnen, is, 3. Blyft elck goedt op syn
nature en recht, daeronder tselTe ghelegen en resor-
terende is, naer elcks ghelande Tan de weerde, ter
estiraatien Tan de koopmanschap C. v. Brueeti,
1606 a. 230; Christgn seeundMm.
GEL ANDELIJCK, oblaitdeobltjck, bijw. Naar
evenredig aandeel , fir. selon la part proportionndte. Zie
G-elande, naer gelande. }| Dat wj se \nl. de
burgers] met \l. niet] beden noch setten en sullen
nemmermeer, en waere dat wij.., en dan zoude
en moeste onsse Toeraeiden poort daertoe dienen
geUndegelyck onsse andere steden en Tryheyden Tan
Brabant. K, o. Aetche^ 1369, a. 12. Als eenige per-
soenen erfren hebben tot gemeyne horren recht
hebbende, en die erfren naermaels in twee, dry
oft meer partyen gedeylt en gespleten worden, en
wooninghen daerop oft af gemaeckt , soo sullen alle
de Toorsa. wooninghen gelandelyck met den ande-
ren, . . den coet Tan dien horre helpen dragen. O.
ü. Brtutel^ Sermt, a. 67; Christijn terratim. Vgl.
MABCKeELIJCK.
GELANDEN, bw. De sin schijnt te Tereischen
deeUn, in gezeleehap kehben^ fr. partaffer, avair en
êooiété. II Men Terbiet, op de boete Tan xx schel.,
dat niemen die swiniu hamasch siet , negheen ander
.hamasch ne siede; eii dat niemen andren Tan eene-
ghen hamassche ghelande, op deselTc mesdaet. Auden.
meng. I, 136 (1338).
GELANCK, bijw. Naar gelang^ a rato van, fr.
d raieon de. || Rondere eü royensgelanck , alsoe die
maete metter keetenen geroeete bcTonden worden'
sal, Oorh, d. dmventneelen der eibèijvan St.-Thdden^
6 deo. 1601. ÏVwtre Van Ylerek heeft Tereiegen>
btj forme Tan beleninge oft Tenettinge.., Tyffioijen
hoefs oft bampts, . . Toer, roije^gelanek, 40 ^deni
30 st. Ebm PBKBBBS , Móntemaheny II, 178; it. 168,
172, 174. Zie gblavbe, naer gelande.
GELANT. Zie oblakdb.
GELA8TERBEERT, deelw. Yan brieren. Zoa
men niet hebben willen sohriJTen gelacereert?
fr. (de leHret) n<m laeeréeeif). || Wet, dat wij open
letteren der stad yan Arscot hebben ghesien en
ghehouden eü ghelesen , niet dorestreken , niet af-
ghedwaghen, niet afghestert, noch in enghere par-
tien ghcTiciert noch ghelasterbert, geseghelt met
haeren ghemeynen seghele, alsoe alse wijt best Te^•
merkon consten of bekinnen. Oorh. v. 20 mrt 1860.
GELDEN, bedr. en onz. wkw. (gdltj gami, gpU,
ffont, gegolden, gegoudeny gegonweny SSene oork. t.
12 noT. 1301 heeft ghoTen en ghilden; de
kost. T. Lier ii, 44 gegilden, en het Kb. t.
Diest k r. 73 gheglieïden. Kil. Inere^ eoivere,
I. Bbdbijtbkd. 1) BetaUm, fr. pa^, \\ GKiys Tan
Rantsem Tan Erpse heeft Teroocht Janne Oloete Tin
Bmessole Tiftech scellinghe erflio, jaerlyx naoo-
mende telken kerssaTonde binnen Erpse te leTeme
of te gheldene, met alsoe zeiken ghelden alse [ten] tide
Tan ghelden in borse gaen zal. Oorle. 15 mei 1241.
Zestech pont elkes jaers . . ; de ene helt Tan den
zestich ponden te gheldene elkes jaers telken aente
Marien Lijchtmesse , en dander helt telken tSinxen,..
in also suilken paiemente alse daer men der kerken
tienden mede ghelden sal te dien tiden. Oorh, 10
sept. 1298. Katerine Motyns, Torgh.. kende efi lide,
dat si den Toerseiden tsijs Janne Joes, Torgh. efi
sinen broederen eü sinen susteren , Tan haren huise
^nt en scnldech was. Laten v. Tongerloot 8 jan.
13.93. Dat sij al den waelgebomen luden... weder-
gcTcn eü oprichten alsuelke geit en scattinge als
[si] daeraf gegonden hebben en betaelt. Sbbvov,
OouiheréU, 107 (1363). C. v. Antw. 1545, Tii, 18:
gelden eü betalen; it. ix, 55. C. v. Brueed 1606,
a. 174. — Mabtikbz, 172: geldende en tellende.
C. V. Qent, m, 15: Terbeurt en gegolden. O. e.
Dewme 1612, ii, 29: gelden en betalen, f ft. e.
Dieet ▲ r. 63. db Pb. en Bb. IX. Nautretk, 11.
2) Vergoeden y fr. honifier. \\ Doen hi Tan hen
scheeden soude, doen seyde Gielken unt den Ley-
minghen: dat hi die stat en quadyen Tan LoTene
seyde, dat sy OTer den wech niet gaen noch keeren
en souden, sy souden den kinderen Pynnox eü
horen magen en Trienden hoeren smaet boeteren
eü haer souden gelden. Schaybs, Anal. Aóod.
d:areh (1856), 162.
3^ Koopen, verkoopen, fr. tuheter, acqnSrir, || Als
den koper het goed, hangende het beschud \nL den
naastingstermijn], aan een ander hooger Terkoopt
dan hy het ingegolden heeft. C. gr. Loom^ .fisdb-
heim , II , 481 ; it. 482. Wanneer man eü Trouwe
een erf gegolden, den (3k>dtshelder en lycoop daarTan
betaalt hebben, dog de cooppenningen in deel of
geheel op rente genomen hebben, .. Ib. 491.
4) OjArengen, fr. produire, rapporter. \\ lerstwerf
gout de wine assise elke weke IxxxTij £ . . . Dbier
gont elke weghe [2. weke] xIt £... Mede gout de
weke xxiiij se. etc. Mkbtbks , Oudste rek. 1 , 2.
II. Onzijdto. — Waard tijn, kosten , fr. «i/oir,
eoéêer. || Dair die getuygen tuygende opte weerde
Tan eenen dinge se^gen, dat dat alsoe Teele gaut
ter openbairder merct, en ander getuygea seggen
Tan min oft meer te hebben gegouwen opte coren-
solders oft in den hnyse, ghy sult weten dat men
staen aal der getuygenisten Tan der openbairder
ÖEL.
(5EL.
4'?6
BiAret. Y. D. Tat. 862. Een hutu dat zl ponden
gxooten tajaen ghalt. Btr. tijden ^ III, 239. Een
brood dat galt te Tooren twee deniers, galt twaelf
deniers of meer. Olit. t. Dixmudb, 2. A°. 1487 galt
tooome te Brugghe twee en dertich . schellingen
grooten. Ib. 168. Wilde de proprietaris den be-
tochten pandt alsdan selre gebruycken, soe moet
\xj den tochtenaere jaerlycx betaelen, syne leefdage
lanoki de helft van dat die goeden oft hnysinghen
Toer den brant oft dirutie ter hueren gegouden hebben
oft souden hebben moeghen gelden. C. v. Aniw.
1546, XIII, 63.
GELDER y zn. m. Kooper, fr. acquér&tir. || Den
golder oft cooper. O. o. Heerlen 1612, a. 12. It.
C. Uenr. v. T'alkenb. 1612, a. 8. Zie obldbvS).
GELDING, zn. t. Beialing, ir. paiemeni. || Den
seWen soepene was gegeven : dat een man naerre
es sohuldiim te bethoenen syn geldinge, indien dat
hyt biedt te bethoenen, dan dat een man schout
eysoht die hy [men hem }"] niet en heeft vergouden
Inl. die hem niet betaald is geworden]. VonnU o.
UeeUy 45. Te betalene met alselken ghelde alse
Toirsproken es, ochte met anderen ghelde dat alsoe.
goet es telken daghe van gheldingon. Charterb.
Beg^h, Bruêêel, f». 100 <1858).
GELEEDE. Zie geleidb.
GELEEP (Geloop?), zn. Dorpel^ fr. ieuil. || Dat
die het licht beneemt [nl. van zijn buurman] moet
t*sijnen coete het glas, staken, gheleepen en witten
steen, die daerin gevonden worden, doen uytbre-
ken. C. V, Bruêiêl, ServU, a. 21 ; Christyn vertaalt
het w. niet: vvtrayferraa ei lapide*, zegt hy. It.
ServiL v. Xovm, a. 50.
GELEGAMT, in de Auden. meng, II, 181, zal
wel moeten gelezen worden gelagent. Zie lagbk.
GELEGE, GELAGE, zn. o. De juiste bet. van
dit w. is, uit menigvuldige aanhalingen, moeilijk
om vatten ; nu eens ziet men er in : era ëtuk lande ,
^0!9MV» wfgêêtrekiieidj tbesfamd, ttaat^ fr. une
pSos de ierre, eUuaüon, éiendu^, état; dan toehe-
hooren, aanhoorigkeden , aankleef, fr. appartenances^
dfyendaneeeg eindelijk erf^ mf grond, bomogrond,
iegenmergeêUid aan den akker, aan het veld, do-
mietadiam, fv. fonds d'kérUage^ hérUage, ierrain è
hdtWi zie HOVBTAT. Geen dezer bet. komt stipt
overeen met. de vertolking van Kil. Geleghe.
VüUif domme rueiiea, magaliay damieilimn, kabi-
ioHo, KM. aueiue Métairie, zonder die nochtans
geheellljk uit te sluiten. || Sene hofstat met allen
ghelegen te Bochoute. Oork, 2 juni 1257. De hof-
stede en dlant dat ter hofstede toebehoert . . , lig-
ghende bi Boilijns huus was Parijns, in al den
ghelaghe en ten selven oense dat vore was. Oork.
20 mrt 1291. Sn zvj bunre lants iij dachwant eü
z roeden , die gheleghen syn ter Humbeken , . .
met alselken ghelaghe als wijt hilden. Oork. 4
juni 1298. Al hare erve die si ebben liggende in
de niewe strate, met also snlken ghelaghe alsoe
gheleghen es. Oork. 29 oct. 1294. Y virdendeel
huis, in al den gheleghe dat se ligghen te Kallen-
berge ane tgat. Oork. 10 febr. 1296. Op sien hues
en op sien hoef in al de gheleghen dat gheleghen
es tote Essele. Oork. mei 1298. Soe leghet in die
voneide Borgh eü die borchstede, in watre, in
bongaide en in alle ghelaghe dat thof van der
Beveme gheleghen es, omtrent twee bunre. Oork.
5 Juli 1299. Een half bunre mersch , . . in al-
snlken ghelaghe alst gheleghen es, dat heet de
Opstal. Oork. 28 apr. 1302. Int welo vorseide huus
en erve, in al den ghelaghen dat hirentuschen
len es, N. es gheëxit. Oork. 8 apr. 1809.
Syne goedinghe*met allen den ghelagfaen dier toe
behoeren, dat gheleghen es te Hafsne. bb Pb. en
Bb. X. Afsnee, 6 (1811). Tgoet ter Beke, met
husen, met lande, met weeden eii met anderen
ghelaghen diere toebehoeren. Oork. 14 nov. 1828.
Op syn gelaghe van drien dachwanden groet, lettel
men ochte lettel meer, in al dien ghelaghe dat
geleghen es te Poelke in die prochie van lieer-
beke, comende metter eenre siden neven Pouwels
gelaghe van Dallem , eü op drie dachwant meersch,..
in al dien gelaghe dat hi geleghen es op den
Craenbroec. Ckarterb. Begijnh. Bruseel^ f^. 254 v^.
Schep. V. Meerbekey 1389. Deen heelft van eenen
huus . . . etaende in de Yeltstrate , met allen den
ghelaghen diere toebehooren, van voeren tote bachten.
Nederl. Mue. 1879, blz. 147 (1853). Want si een
gheleghe hadde in alle den gheleghen dat ghe-
leghen es te Vorst ane de Quade strate. Oork. 18
mei 1368. Tgoed,.. die men eedt Gootere, groet
liy bunre , . . metten husinghen , boomen , watren
en ghelaghen dertoe behorende, de Pb. en Bb. Y.
Chnlrode, 6 (1376). Haorlieder goet. . . mette huu-
singhen en ghelaghen dertoe behoorende. bb Pb.
en Bb. IX. Naearethy 10 (1416). Op en ane Willem
Wynants gheleghe gheleghen te Woltsterre. Chartere
abdij V. Voret, nr 46, Diepenbeek, 1480. Yierdaelff
mudde rogghen erffpachts, te heffen... op een
gelege gelegen in die parochie van Balen, te Bya»
berghe, husinge, hovenge, hoetad en lant.. Brief
d. voogdij Mcile, 8 dec. 1441. Upte stede eü hof-
stede, daer her Gillis plach te wonene, met husen,
bomen, steenen, en met allen den ghelaghen die
daerup zyn en toebehoren, de Pb. en Bb. XYI.
Ateenede (1444). Wijnhof [nl. pachthoeve] te Bo-
ohaute , met allen synen ghelaghen en toebehoorten,
in lande, meersschen, weiden, broucken en andere
plecken. de Pb. en Bb. YII. DikkeUenne^ 11
(1585). Opt velt, dat men heet de Nederste hove,
achter tgeleghe daer een hoff op plach te staene.
Oodth. Bruetel, reg. H 290, fol. 71, Anderlecki
1540. Ben gheleghe met den huyse daerop staende.
ChesbOcey 8 (1670); it. 10.
GELEGEN, deelw. v. liggen of geliggen. 1)
Gelegen zijn. Yan zaken. Begrepen eijn in, ge^
mengd zijn met, fr. Sire mÜi d, awnr nature de.
II Een vrouwepersoou , . . indien zy neeringe -is
doende daer coopmanschappe inne gelegen is, als
van w|jne, van grane, van laeckenen en dierge-
lijeken, mach heur en heuren man verbinden voor
die schuit die zy oontraheert in heure neeringe.
O. V. Thienen, viii, 1.
2) Yan eene rechtszaak. Gelegen z^n in
feite. Bemeten op daadxaken, ft. (dPnn prooèe)
ooniieter en faite. \\ Indien de saec^e in feijte . . .
waere gefegen, soo sullen die mannen van leene
den partijen belasten hen feyten over te gevene.
C. V. SanÜkoven, Stijl ^ 71. It. C. v. Antw. eomp,
Y, z, 52; it. 45, 46.
8) Als bijv. naamw. Yan gemoedsaandoeningen.
Bedaard, fr. (dee affeoHone de Vdme) ealme. || Men
mach wel uuytrechten en punieren onredelijcke,
ontameljjcke en overdadige onrechteiycke woorden,
die geseit wordden opten richter om tsrechts wille,.,
sonder daerinne te suecken ennige wrake van der
gramscapen; en dat moet verbeyt zijn totdat die
gramscap gelegen en overgegaen is , want een gram
man is on^edicht en ongesindt. Y. d. Tat. 874 v*.
4) Gelegen Glaoh«%echt8term. Voorgesekreven,
bepaalden dag, fr. jour mHle. || Als de gevangenen,
by zynen eyghenen consente, den heere oft partie
hoeft onverlet* geeet voor scepenen van der stad^
47b
GEL.
GEL.
to^ op eenen anderen zekeren gelegenen daoh, by
hem den heere oft putie geaccordeert ,., ü. v.
Aniw, 1545, i, 2. Dat hy come oft seynde avnen
aeroeohiichden ... tot sekeren gelegenen daghe in
den stadtbrieve begrepen. Ib. n, 65. Te voegen
onder dach 4).
GELEGENTHEIT, en. ▼. V«n eene zaak. Oe-
ëieldkeid, bevind en»», fr. éiat, cwconstameeë {(Vune
ehoH)y quomodo ie ree kabet. \\ Aengesien dathieraff
Toirtyts by onsen voirseten alrehande haadelinge
geschiet sgn en de sake daeraff by hen met rechte
gehandelt sonde wesen, dat wij u de gelegentheyt
dairaff wouden 0Terscr\JTen en certificeren. Stad*'
eurek. Dieet ^ Formulier xy« E. Certifie, e. onihelte-
nieeem [nL t. indachtig zijn], 5de /orm. Naer (na,
nae) gelegentheit. a) Overeenkemslig den aard,
det^ toeeiand, de toedracht ^ de ometamdigheden der
Ëoahy fr. êèion la nature ^ l'état, les eirconstanoee
de la ekoee. \\ Alle vagabonden en delinqoanten
worden , . . voer recht gebrocht , en indven zy huer-
lieder confessie aldaer judiciélyk bekennen, soe
wordt daeroppe Tonnisse gegeven , snlcx als die wetp
honderen, naer gelegentheyt van der saeke, vinden
te behoiren. C. e. Brueeei 1570, a. 13. It. 1606,
a. 80; C. v. Oentt l, 12; iii, 3; C. v. Antw, 1545,
IT, 19; comp,, IV, ix, 27; C. e. Loven, Bijv.
IT, a. 11. b) Van personen* Overeenkomttiff den
maaischappelijken etand, de hoedanigheid, fr. {de per-
eounef) telon la condition toeiaUf la qualitê. \\ Dies
moet degene die de saecke op synen eet wort ge-
stelt, mitsgaders oock de getnygen, sjjnde persoonen
Tan eeren, daertegens niet en valt te seggen, en
de sake sulcx dat, naer de gelegentheyt van de
partye en vant gene daeromme questie en geschil
u7 gMi^ achterdencken en sy dat partye haer int
sweiren sonde mogen vergeten. O, v. Antw, eomp.
Y, xj, 50. e) Naer gelegentheit des tyts.
Naar vereiech vam den tijd, fr. eelon Vexigence des
iemps. II Alsoo aen den schouteth en mannen van
leen van alle oude tyden heeft toeghekomen de
macht .en authoriteyt van te maeken alle ordon-
nantien , . . met het veranderen , meerderen en min-
deren derselver naer gheleghentheydt des tydts en
beysch van saeoken. R. en br. Sant hoven 1665, a. 1.
GELEIDE (Geleyde, Geleye, Gelede), zn. o. en
Tr. 1) Sigeniyk S^eletding, het begeleiden, van-
hier tol, geld of reeht, dat voor den vrijen doorvoer
af invoer van koopwaren , 't eij door of in land of
siad , met of tonder begeleiding , veiligheidshalve Ie-
taedd werdj fr. proprement conduite, convoi ou escorte,
de lè tonlieuj Lat. telon, theloneum, droU que Von
pa^aii pour U transit ou Vimportation lAres de
mardkandises traver sant un pays ou une vUle, ou y
entrant, par mesure de séreté, et oela avee ou sans
CÊCorie, Kil. Gheleyde. || tGhelede vén Boden.
Wabvk. en Ghsid. Bist. Gand, 242, U droit de
conduite om d' escorte de Bodes, Theloneum, quod
dieOmr in Boden (Wamk. Il, Urk. 26-1199, met
het Vl. citaat voor opschrift). — Die liede van
Steenbergen, .. beclageden hem zwaerlicke, dat zy
Tenmreeht hebben geweest alse van toUe tAnt-
werpen. alse van geleyde opte Scelt, en van boken*
gelde in Eendrecht, welck geleyde, tol en boken-
geit leghet tusschen Yolsukers Hille en Bortburc,
op onsen stioem. Oork. 17 mrt 1297. Gheleyde van
Loeven. Bekmüc. v. Brah. reg. 131 f^ 64 v», 6 sept.
1877 ; ook in 't Fr. aldaar Tonlieu de Lowoaün. Dat...
een yegelyok, met zynen waeren en comanscapen
van bnyten lanta oomende en de Brabantsche ecurde
merende, den voirs. onsen tol eü ouden geleyde
Tan Brabant, gehoeten den Tol van Loovene, scul-
dioh is te betalene. Ib. reg. 135 f* 166, 17 ang.
1485. Poorters van Antwerpen syn vry opte Honts
van tolle en van geleyde. O. v. Antw. \bib, ix, 58.
Gkleyden. Dit is het Geleyde toebehoorende onsen
genadigen heere den hcrtoge van Brabandt, van
den goeden , dat men aen de bnjrtenpoorten van dar
stadt schuldigh is te betalen. Primo, van eenea
wagen, die lakenen geladen heeft, als tot 12 lakenen:
hy sal geven van elck laken 1 ouden Ingelschen;
en isser boven 12 , soo sal hy geven 6 oude groeten.
£n dat is een Geleyde. Item. van eenre kerren
met lakenen, tot 11: van elcken lakenen 1 ouden
Ingelschen; en isser daarboven, soo sal hy geven
Vj ouden groote. En dat heet een Geleyde. Item, ens.
Mabtiitsz, 289 {Beg. TóUcamer 1512—1548, f» 16).
2) Vrijgdêide, tt, sauf^condmt* Kil. epsnmeaius
tutus et Uber, K. auctus SaufconduU, semroté. \\ Oft
sy [nl. die eene boete verbeurd hadden en de stad
verlaten hadden zonder die te betalen] binnen de
vijffthien dagen niet en voldeden,., en weder in
de stadt quemen sonder den heere oft der stadt
genoech te doen oft gelye te hebben, verloren eenen
voet. O. Liége, 18 mrt. 1502, a. 21, Tongere». De
scoutet en mach negheenen misdadigen aft sculde-
naere geleyde geven sonder consent van denghenen
die(n) hy sculdich is oft misdaen heeft. C. stad
Meehden, i, 8; Nannius liberum commoatmm. Dat
onse officiers... zullen moghen vervoighea die voorss.
quaetdoendera . . , binnen den bedry ve van andere
officiers , alomme binnen onsen lande van Vlaendren,
zonder dat d*een landt d'ander sal moghen beviyen,
wat gheleyde ofte saulfconduyt dat dieselve qnaet-
doenders zullen moghen hebben van wien dat sy.
PI. V. VI. 24 apr. 1532, 1, 11; it. 44. It. C. v.AmUo,
1545, I, 34; compilata YI, y, 8, YII, j, 2;
Ord. crim. 1570, a. 29; DB Daxhoubbb, Piraet.
orim. o. 26. Zie Verdam II, 1221.
3) Hetzelfde als belbit 4). || Op den 11«b daoh
der maent febr. 1574, toor ons N..., 8ohoutet..«
"N. N. schepenen . ., es gecompareert heer N., als
verdiener der legaetmessen Tilmanni Bmgmaos,
naedat hy tot geletje der panden gewesen was eü
voertgegaen tot op den pande . . . geleigen. . . Kbk-
PSNEBBS, Montenaken, 1, 285.
4) Bichting, fr. direction, || Dat de blooken [«2.
vleeschblokken] in alle de roten [nl. ryen} van den
vleesch-huyse moeten staen op een geleye ofte
rechte, sonder dat eenige tegen msJcandeien sullen
mogen gestelt worden. Mabtinbz, 308 (1612).
5) Yan een water. Loop, fr. cours. \\ En dwater
[nl. van zekeren gracht], dat van boven compt, sal
syn geleyde hebben van der Laseryen erve tcit in
de gracht neven Gheerts erve voirscr., en alsoe
voert geleydende ten eynde van derselver gracht
doer een gote vervolgende. Schep. Land v. Disst,
7 aug. 1449.
GELEIDEBBIEF, GELEIBRIEF, zn. m. Bri^
van geleide, it, sauf-condmii. Kil. Gheleydbriet;
K. auctus Passe-port. || Dat van nu voordan nie-
mandt en sal gheoorlofi wesen . . , eenighe gheley-
brieven ofte saulf-conduicten te solliciteren ofte ver-
cryghen, tay van Sdhotlandt ofte andersains.., tey
voor de visscherie int generale oft in particuliere,
noch om te voerene oft halene eenighe andere ooop-
manschepen, . . zonder onzen oorlof. PI. v. VL
29 jan. 1549, a. 24, I, 870.
GELEIDEN (Geleeden), bw. 1) BsgOeiden vei-
ligheidshalve, fr. eseorter par motif de séeuriU, KiL
comiitMri. \\ Dit es de cost, die gnedaen ea binnen
desen jare, omme de goede liede van der stede van
Ghent en haer ghewant te gheleedene , varende en
GEt..
GEL.
477
kerende, te BieeluiMrot. Hütttxkb, Corpor. 165,
Siadtrek. 1381.
2) Leide», in zake van aitwinning, fr. conduirê
{en maiière d'éviciion). || Als alsullich aenspreker
tot eynen panden gewesen is, en achter alsuUigen
dach voort recht Tersaekt, men sal hem tot ayuen
panden geleyden, reysche eii aerde leveren in tee-
kene Tan posseeaie. C, gr. Loon, 1, 45. Zie bslei-
BBV 7), en OSLBIDE.
OELËIDËK8 (Geleeders, Geledere), zn. mv. De
ambtencuws , die gelast waren met de begeleiding
„ket gdeide'* der Icoopwaren, of die in betii van
het geleide-recht toore», fr. fonctionnaire$ ehargét
d^eteorter let marchanditee , sinon let .poeeetteure du
droU de eonvoi, Bekenk. v. Brab. reg. 134, f 60,
Tarief van de Homte, \\ Wontre, der scepen knape,
des yridags vore yastelavont. ane alle de gheleders
▼an der Honten. Mebteks, Rek. 1324, blz. 41;it; 55.
QEL£IST£N (Geleysten, Geleesten), bw. 1 ) Vol-
brengen^ nakomen^ (eene belofte), fr. accomplir [une
prometté).lLi\. Gheleysten, j. Leesten, /oüer^,
prattare. \\ £n wy, Walraven, here van Monyoie
en van Yalkenberch, end Jhan, here van Kuyc,
om beden wille ons hezen shertoghen [nl, v. Bra-
bant], ghelove wij, waer dat hi niet en voldade
die gheloeften en die voerwoerden die hiervoer ghe-
sereven staen , dat wi se , alse saecweldeghe , solen
doen gheleisten eii voldoen, wittelec en wale, ghe-
lich dat hi se hier heft geloeft. Oork. 25 oct. 1298.
Wie soe befaoert te Sinte-Petere van Lovene . en
toneer vrier mesniden, wat dat hi gheloeft voer
scepenen van onsen lande, dat wille wi dat hi
gheleyste alse oft hijt hadde gheloeft voer scepenen
van vrier port. K, meier^ v. Loven ^ mei 1312. Wat
de man verooopt in geheelen bedde, dat moet ge-
leiston zijn kint, of zijn wettege oer. Trecht v.
Uede, 19. Wat dwijf willeooert met haren iersten
man, dat moet se geleisten int recht. a. 100. Ver-
dam OBLBBBTEK.
2) Vertehaff'en, bezorgen , opleveren, ït. procwrer^
foumir. || Die panse die hier voermaeU waren,
[waren] met allen haren emste besorcht wie 'dat
si der kerstenheit te hulpen qnamen met allen dien
lyfliken en gheesteliken goeden dat si gheleisten
mochten. Aller kerstenb. 14. Yan den ghehuden
lieden. — Wet, dat meeste deel der lieden die in
deser aorehliker tijt leven, maken die heileghe wet
tot eenre mestgroeven; want si leven daerin recht
als vee, met allen luste eü wille die huer veelike
nature gheleisten mach oft herdincken mach. Ib. 18.
GELËIT, zn. o. GEL£IT£NIS, zn.v. 1) BesU-
neming, fr. taitine. || Dat men, in realen saecken,
ter vierder genachten sal wysen totten pande, en
dach tegen dat geleit, soeverre die parthie sich nyet
en verantwordt ... — Dat het gericht , tot verzueck
van parthien , sal geleit geven . . . £n daemae sal
men drymael affruyminghp wysen, op vy scÜlinge,
en, ist noet, alteraael daervor penden, en dan het
groet gebot doen. C. gr. Loon, I, ii, a. 21, 22.
A9 84 heeft N. geprocedeert op seeker panden , . .
door faute van solutie van acht vaeten roggen quy-
telyck . . . £n daemaer geprocedeert tot den saisyn
oft geleyt des beklaohden pandt, inclutive tot der
tweeder afruyminge, sonder voorder te procederen
tot der derder, en conteqnenter totter groot gebodt,
naer steyl. Ib. 245. Dat die dry signiflcatieu niet
noodich en syn om die renten, waerin eenen cre-
diteur gesaiseert is, t*acqnesteren , maer dat die
renten geacquetteert syn ipto facto als het geleyt
verleent is. Ib. 429. Wanneer geleitenis der panden
gebeurt, too oompt den solioltus van den ontfanger
dobbelen cyns eü eenen ban; item, eenen ban is
eenen stuyver. — Als naer geleytenisse eü by sche-
penenvonnis iemant affgeboede wordt eü niet en
ruympt binnen den behoerlycken tyt, soo valt hy
den Bcholtus in seven scheUingen; en die moeten
hem affgepandt worden eer dat tweede afigebodt
gecondicht is. O. Liége, 26 juli 1624, a. 7 en 10,
Vliermael. Zie ook aeobbot, bblbidbk 7), bbleit 4)
en GBIiBIDB 3).
2) Toetoijzingp inbezUttelling ; in het leenrecht
beleening, fr. mite en pottestion , {en maiière feodale)
investiture. || Hebbende [nl» het convent van Hene-
gouw onder Hasselt], nae behoorlycke vier genachte-
dagen den partyen saisyn eü geleytenis verleent;
syn oock over menschen memorie geweest in pad'
fica potsettione guedinge en reliven, partyen des
versocht hebbende , te verleenen . . . Schepenen van
Wiromertingen, diewelcke het geleytenisse verleent
hebben contrarie des voors. convents aude vrede
possessie. C. gr. Loon, II, 3. Den stedthelder
met vier leenmannen geven geleytenis en verleenen
die leenen, sowel heerlickheden , hoecheyden als
andere leenen. Ib. I, 132.
3) Afgrenzing, afpaling, grentpaahetting , fr.
bomage. || Tuygen . . dat her Jan van den Plasse,
als schout, eü Mathys Bac, als rentmeyster ton
Bossche, up hoer kost quamen te Nystrele, en
zoudep dair een geleit en een palinge doen tus-
schen tlant van Harpen eü tusschen den darp van
Nysterle [de andere kopij heeft Herpen en dorpe],
en nam vij man te Nysterle, eü eyden die,., en
dede die gaen dat voirs. gheleit metten recht. Daer
ghingen die vjj manne totten witten Scibberghe toe
eü wysden dair een pale, etc. — Doe namen sy
vij ander mannen . , en deden die ghaen op hoiren
eedt een wittighe palinghe eü gheleit. Chirterb, v.
't Boteh, Waerheii v, 1865, a. 16, f>. 141 v^.
en 142.
GELENT (Gelint, Gelinte, Gelynte, Glent),
zn. o. Mouten ofleemen heining ofaftluiting , tehuttel,
tchutting tuttchen twee eigendommen', fr, clóture en
boit OU en argile ou torehit entre deux propriétét.
Kil. Ghelonte, ghelinte, glente, tepet, luta-
meniumf maceria, maceriet, tepimentum fahrile,
tepet tiructilit, tepimentum, pariet ooncraiitiut.
Sen woord in de meeste onzer koatumen voorko-
mend. By De Bo gelent, galent, glent, schet-
tewerk, schrank, hek van latt«n; by Schuermans
gelend of gelent, gelint, in verschillige bet.,
ie allen de juiste niet schijnen te wezen; ook niet
de borstwering bij Verdam. Vgl. het fr. galandage,
galandite, cloiton de briquet potent de ehamp, Vune
è cóte de Vamire, waaraan ons gelent sohynt ont-
leend te zyn. Adr. Junius v^. Sepet, tepimentum,
teptum heeft Een tuyn oft haghe, glent, hey-
ninghe, staeckettinghe. Servilius (1546) vertaalt
lutamenium Eenen wandt van leem, oft enighe
timmeraedsie van leem; zoo ook Dasypodius (1557);
beiden vertolken ook maceria, maceriet door Eenen
muer oft steenen tuyn, sonder oalck, mortel of
plaester , en voegen erby aliquando pro muro legitur,
II Als aen eenige gelinten, mueren, wanden, hagen,
staketsels eü andere gheweiren, die gemeyn zyn,
iet gebreeckt. C. v. Bruttd , Servit, a. 82 ; Ghristijn
lignariit. It. C. v. Ixtven, Servit. a. 75. Die...
yemanto thuynen , gelynthe oft geheymte brake . . .
C. V. Antw. 1545, II, 24. Gebueren, hebbende
heure erve by malcanderen liggende, moeten mal-
canderen helpen heure erven bevryen met thuynen,
gelinten oft mueren. ld. tui , 1. It. C, v. Deurne ,
a. 227. Wanneer eenigen mner^ gelynte oft heymsel
60
478
GEL.
Tttyten loode staet . . 54. It. C, o. 1570. Een yege-
lijok mach, in atede van een hage, thuyn, gelint,
achutsel oft diergelijcke heyminghen, op sijnen cost
wel eenen scheydmuer doen maecken. C. v. Antw.
1682, c. 62 a. 29. It. a. 45; compil. III» t, 60.
Daer tuBschen de scheydinghe van erven staen
eenighe ghelinten, moet elck de gbelinten onder-
houden 800 verre de rijchelen komen op z'gne zijde.
C. V. HerentaU, xi, 7. Soo wie eenighe heymsels,
taij van houte oft van leem, boven gedeckt sijnde
met riet oft anderaints gemaeckt, is schuldich
tselve zoo verre vi^ syns gebueren erffve te settene,
dat den ooeednip en waetere van dien daecke op
eijns gebueren erve niet en valt. a. 4. Soe verre
iemandt, in plaetee van eenen thuyn, gelint oft
want, maecken wilt eenen muer tusscheu sijne en
8\jn8 gebueren erve. C v. d. Kiel x, 5. It. C. o.
Deurfie 1612 , a. 240. Die een gedeckt ghelinte wil
Betten tusschen sijne en sijns gheburen erve, is
Bchuldich t'selve soo verre van zijns geburen erve
te Betten als den oesendrup en d'afzaten behoeven.
C. V, Lier f xiii, 9. It. C. v. SerentaU^ xi, 9;
C o. Santhoven y a. 143; It. C. v. Mecheleny xiY,
11; NanniuB macerieei Summ<B: Maceriem teeto
eonêtraiam, quomodo vicinut etc. Die in de plaetse
van een ghemeyn ghelinte oft want wilt doen
maken eenen muer.. C, v. Lier^ xiii, 10. Soo wie
iemants thuynen, gelinth, haghen oft heyminghen
brake. C. o. Santhoven , K, en br. 46. In het
volgende citaat heeft het w. blikbaar de bet. van
afdak y druiplijttj fr. larmiery appentit , als deel
makend van het gedekte gelent. || Dat alle tgene
dea geordineert is tegena den peryckel van den
brande, van den haeckleeren, langhe leeren, leren
heemere en oosvaten, treghelvaten en andere, soe
wanAeer daeraff ter puyen uut oft over straten zall
wordden geboden, elck int zyne, zal die moeten
Betten oft hanghen gereet voor zyn dore, oSï
nevens zyn huyainghe, oft ten minsten die leeren
onder zyn gelynten oft oesellen [elders: oesellen
oft wormen], 'ombecommert, ombetast van hout,
Btroo oh andersains, alsoe dat men die in geval
van noode gereet mach hebben. Kb. v. Turnhout ,
1550, fB. 80. Zie Verdam.
GELET, zn. o. Beletsel, verhindering , fr. em-
pêehement. \\ Die meteen , repareren , . . wille bij oft
Denevens d'erve van zijnen gebuer, die mach zijne
stellinghen maecken eiï atellen op en over sijns
ghebueren erve, ter minster schaden en ghelette
van zijnen ghebuere. C. v. Merentah, zi, 16.
GELEUCK, zn. o. Schouwing van wegen en
weder e t fr. intpeeiion de» ehemine et eaux, \\ Dat
de heere aijn geleuck houden aal en ommegaen . . .
naer der ouder coatugraen. C. v. Santhoven ^ K. en
hr, V. 1558 c). Zie ook hsvbe»levck.
QELIEVELIJCK (—lic), bn. WelgevaUisf, aange-
nacun, fr. agriahle, \\ Men mach wel buten voor
die duere zitten, est de wert ghelievelic oft wer-
dinghe. C. v. Brugge , I, 373 (14<1« E). Gelieve-
lyck z\jn. Oelieveny zoo goed zijn te^ fr. avoir la
eomplaieance de^ plaire. \\ Eerbare en voorsieneghe
beeren . . , u zy ghelievelic te wetene (veuiüez savoir-
vouM plaUe tavoir), dat ie ontfaen hebbe den
brief, die u ghelieft heift my te zendene metten
bringher van deaen. Inv. stad Mechelen, III, 76
(1442). It. Collatie, 28 en 150.
GELIEVEN (Geliefven), ow. met het vz. in.
Toestaan, inwilligen y fr. acquiescer, consentir è.
il Die van Brugghe, die van IJpere en tVrij,
quamen te Ghendt en baeden die Tan Ghendt
dat zij souden willen geliefven vran Margriete in
hare voorn, begheerte [nl. eene bede van 150,000
kronen], de Pottbb, Chron. 53 (1522). Ten hadde
gheweeat, dat achepenen hem hierinne ghelieft
hadden [nl. eene zekere onredelijke Tordering van
eenen Spaanschen mr. del campo], hij dreechde tot
den voorachepens huus te legghen en laten theeren
XXX of xl aoldaten. Ber. tijden y III, 197.
GELIGGEN, ow. 1) Ala zn. Bevallen, baren,
kraam y fr. accouchement. Kil. Parere. \\ Dat ghy
denuncieren en verclaeren zult het gheligghen van
den vrouwen en baeren van huerlieder ldnde,twin-
tich hueren daernaer, an den pastoor of viaiteer-
dere van der prochiekerck. C. v. Oenty II, 39.H,
Sed der vroedvrouwen (1569).
2) Gelegen zijn aen. Betrekking hMen toty
verbonden zijn aan, fr. se ratüicher è. }| En io, die
den vora. coep conaenterde, bi ghenouchten, die
mi ghedaen waa, aberen bouf, alae van den rechte
die aen den coep gheligghen mochte, maende voert
de manne, dat ai mi aeiden, bi wetteliken von-
niase, wat dat Heinric vora. voert aculdich ware
te doene omme den vora. coep wettelike te vol-
comene. de Potteb, Petit cart. 44 (1339).
GELIJDEN, onz. en bedr. wkw. I. Ohz. — Vol-
staan, fr. passer y satisfaire. }| Dat de amede aullen
ghelijden van colen aaaijae te gheyene altoea met
eena die colen te veraaaiaene. de Vlaminck, Ace,
27 (1486).
II. Bedb. — Bekennen, fr. reconnaiire. \\ Dat
voir ona . . . comen ea . . . Mathija Keeaken , en bekint
en gheliet, dat hi vercocht heeft, en.z Schep. e.
IJummeny 30 juni 1379.
GELIJCK, zn. Bechty fr. droit, justice. \\ Al-
waer hg \nl. de burgemeester in de Tierschaar]
oock aal hooren alle dachten ten laste van de
dienaera, ampmana, procureura, cypiersen andere,
eü claghende partye te helpen met vermaningbe
en belaatinghe an deaelve beclaeghde, dat ay par-
tyen ghelijck doen. C. v. Veurne, i, 41.
GELIJCKË, zn. Cfelijk in stand, gelijke, even-
knie, fr. de mime condition y pair. || Arnoutoic, heere
van Dyeat, in onaer [nl. dea hertogen y. Brab.]
taegenwordicheit en aijnre gelike en der andere
onae lude geataen [constitutus'] , • . gheloefde . . ; en
wert tsake, dat hij enich [nl. punt] daeraf breken
woude, dat hg dat beteren soude met rade onser
liede , sgnre gelike , die onsen raet gheeworen
hebben. K. v. Diesty 1228, Lat. tekst /Mwivm raontm.
OELIJCKDEELICH (Gelyckdeylich), bn. Qd^
kelijk deelhaery fr. partageable d^une maniere egale.
II Dat in sodanigen coUaterale saccessien, die eisten
[nl. de oudste] broeders oft susteren aen gheenen
voerdeyle . . . nyet [«te] geprefereert worden , maer
syn dieselve in alles gelyckdeylich. C. leenh. Val"
kenb. 1570, a. 13.
GELIJCKEN, bw. Oelijk maken y efenen (de
paarten), fr. 'egaler {les pqrts). \\ Eest dat des eens
dinc nuytgeworpen ia [nl. uit een gevaarloopend
achip], en dea andera mana dinc geargert int acip,
Boe aal men dairaf de eatimaoie doen en gelijcken
die acade bg contributien. V. d. Tat. 287.
GELIJCKE-NA (— nae), bn. JSvennOy fr. éga-
lemeni proche. || Gelyckonae van gebloeta weaende.
C. leenh. Valkenb. 1570, a. 11, en 1612, a. 11.
GELIJCKERHANT (Gelikerhant), bgw. 1) öe-
zamenlijk^ gezamenderhand , fr. eonjointemeniy en-
semble. Kil. Ghelijoker handt. Simuly una,
portier. \\ Gheataen [constitutus'] Diederio tSoera,
kende en lyde, dat in der deylinghe die hy en
Heinric Van der Haghen te aamen ghedaen hadden,
als van den drien luJf buenxen winnena lanta aen
GEL.
GEL.
470
den YinciLenberch in der [nl. de heer — des heeren]
GresBÜienB hoeren ligghende, en van eenre sillen
winnent« lants daerboyen opten eelren Yinckenberch
gheleghen, die sij tsamen teghen Janue Hellen-
Bpleghels beoreghen hadden en daer sij ghelikerhant
in gegoet waren... Schép. Zand v. Diest^ 1430.
N. N. scepenen.. tugen en doen cont dat... de
momboren Tan der Lazeryen capellen, op d'een
sijde, en Lauwerys Clerca, op d 'ander Bijden kenden
en lijden ghelikerhant, dat By... ld. 25 nor. 1438.
It. O. .gr. Loon, I, yi, 67; C. v. Antw, comp, lY,
zj , 249; C. V. SicAem, a. 1.
2) Bij gelijke deelen, fr. a part egale, \\ Dat die
naeBte rrinden van TitiuB en Seia t*Btuck erffs, in
den Qttoêritwr geroert , gelijckerhandt Bullen deylen.
a (jir. Loon, 1, 312 (1646).
GELIJGKERWEL, vw. Limb. Hoewel, ofschoon,
fr. hien que (hd. gUichwol). Zie ebbdeden.
OELIJCKH ALF . bijw. Elk voor de gelijke helft,
fr. ehaeun pour egale moitié || Dat wj scaldich zyn
te ontfangen aen den seWen onB gen. heere, in
eenen rechten Brabantschen erfleene, onse slot
Stadeck gelijck half met aller Bynen renten. Eekenk.
V. Brab. reg. 133 f> 7 ▼*>, i6de E.
GELIJKST, bn. Buperl. t. gelijck. Zie btbijp-
GABIV.
GELINGSCHAP, zn. In het leenrecht. Leenver-
heffing, fr. (en droit féodal\ relief. Crahay vertaalt
door dépendance en hommage, welk laatste wij ver-
kiezen. Wij zien erin den Btatn gelingen in den
zin Tan accedere, komen tot (hier tot een leen).
II Indien iemand syn keurgoed verkoopt of verbrengt,
Boo moet den helder [houder] Tooral gelinghschap
bekennen, en sulx doende, heeft hy voldaan, naar
keurs- en bancken regt. — Den salaris van gelingh-
schap Btaat tot last van den cooper, te betalen met
eenen schellinck Brabants, aan den helder de ge-
linghschap bekent hebbende. C, gr. Loon^ II, 457,
O. V. Beckheim, c. 48, a. 14, 15.
OELINT. Zie gelekt.
GELOF, zn. o. Belofte met verbintenis, fr. pro-
meese avec engagement. || Yor dese drie goede lieden
[nl. halheeren], ofte vor de twee ten minsten, so moet
men doen alle de ghelove van lakenen die men ver-
eoept up de halle ofte eire binnen der vriheden
van 'der poert; eü al dier ghelike moet men doen
de ghelove vor hemlieden van wullen, die men ver-
ooept in gheeler sacken; en dese ghelove moet
men doen binnen derden daghe daema dat tgoet
ghelevert es. Coepere die tghelof niet ne heessche
also als het vorseit es, es de scult van den coepe
boven xx marken , so es deghene an wien dats gho-
brekt dat ghelof niet gedaen en es , in de mesdaet
van X ponden; en eist ghelof van xx marken of
daerbeneden, so es deghene daert an ghebrect in
de mesdaet van drien ponden; en ghebreket tghelof
te doene an hem beeden , so es elc tn alsulke mes-
daet alsoet hier vorseit es. C. v. Chnt , Or. ch.
1297, a. 135. Omme dat dieselve her Jaoob, pro-
chiaen van Casterle, die voregenomede gelof vaste
en gestedeleke te houde niet anders dan met hem
selven versekeren en conste, soe versekerde mester
Jacob , vader . . . Oork. mrt 1299. Men verbiet , dat
niemen eeneghen kinde, dat es in voegdien van
schepenen, doe gheloven eenech ghelof daert mede
verachtert ware van goede ofte van sire eeren, op
de mesdaet van l lib., en tghelof dat dade ware
te nieute. Kb. ^v, Auden. 1328, Van den Kindren.
It. (7. V. Auden. 2<i« d. 87. Zie ook bblov, en oelovte.
GELOFFENIS (—se), Tn.v. Belofte, h.prome.'fif e.
II Dat wi weerdich werden der gheloffenissen Christi.
Oetijdenb. XY* £. 47; Lat. promittionibue. Ook
asLOVEiris.
GELOFTE, zn. v. Verbintenis, verband, bèta-
lingsbelofte , fr. engagement, obligation. \\ Dat alle
dieghene die binnen Antwerpen gheloften of Toer-
waerden doen vore scepenen, of vore poerteren
van Antwerpen, souldich sijn van rechtswegen
t Antwerpen in te comene tharer gheloften, alao
verre alse die gheloveren of haer goede binnen
den marcgraefscape gheseten of gheleghen sijn. Kb,
o. Antw., Onde rechten, 4. Een poorter van Ant-
werpen en mach hem in personele oft mixte actiën
nyet verloven noch verbinden . . , om elders te
rechte te stane . . ; [hj] mach tallen tyden eö
stonden , synder geloeften ... oft verbintenissen
nyettegenstaende , . . hem selven uuytBcriven . . .
0, V. Antw. 1545, ix, 12. C. v. Brussel, 1606»
a. 44, 46, 73, 166. Gelofte van Waersohap.
Zie WABBSCHAF.
GELOOF, GELOOYE (GeloeTe), zn.o. gblooetb,
zn. T. 1) Trouw, goede trouw, fr. f oi, bonmefbi. Kil.
Gheloof, ghel ooY e, fides. || Wy, soouteten en
scepenen , . . by gheloeTe en onsen eede , . . hebben
wy belooft... C, v, St.-Truiden, § 1; de Lat.
tekst, Piot, Oart, 1 472 (29 deo. 1329), heeft
per fidem ae juramenia. — Lieden Tan ge-
loove. Qeloofwcutrdige lieden, fr. personnee dignes
de foi. li Dat lieden van gheloove waren, sonder
quaet ocquison [nl. zonder oneerlijke bedoeling].
C. V, Aalst, K, e. Faricke, 1472, a. 84, fr. tekst
gens eréables. — Op geloove. Op tijn woord, op
xijne goede trouw, fr. sur sa parole, sur sa bonn^
foi. II Dieghene die, op ghelooTe oft onder cautie,
hem 's daeghs eens in der Troente [nl, geTangenis]
presenteert, sonder te coste te gaene ten hnyse
Tan den Torster , is Bchuldich den Torster *s daeghs
twee blancken. O. v. Santhoven, I, 22. — Geloof
doen, dragen, hebben. Geloofd worden in
rechte, fr. faire foi, ètre cru en justiee. \\ Gheen
coopman ... en draecht ghelooTO op zynen hant-
boeck , t«nzy Tan waere ter slete int deyne , . .
tot twee ponden grooten ... — Alle herbergiers en
taTemiers , wesende lieden Tan goeder trouwe . . ,
draghen ghelooTe, op haerliederen eedt, Tan ver-
teenle coaten en verdroncken gelagen, tot twelff
ponden parisis. C. v. Aalst, xii, 8, 9. It. C. o.
JSdingen, viii, 9. Met dien eede moet de lanzt-
levende alsdan geloove hebben, al waere hy oiok
een infaem persoon. C. v. Antw, 1545, xiii, 27.
Als partyen mangelen er£f om er£f, en nyemant
geit oft waer toe en geeft, daerbinnen en is geen
beschudding [nl, naasting], en dede syn gelooftie
cooper en vercooper met hennen eedt. Ó. gr. Loon,
1, vj, 41. — Geloof geven, maken, ö*-
tuigen^ tot bew^s strekken, volledig bewifs ojjleve-
ren, fr. faire foi, faire preuve complete, jj Midts
dat andere copijen [nl, dan autentieke] in rechte
geen geloove en geven. C. v. Antw. comp. Y, x, 8.
Anderssints en souden alsulcke getuijgen geen ge-
loove maecken, om daerop vonnisse condempnatoir
te slaen. Ib. YII, j, 11; it. Y, xi, 12. — Iem«.
geloof volgen. Zich houden aan iemt, trouw en
geloof, aan iem*. goeden naam als namokeurig betaler,
fr. s'en tenir au crédit et ck la bonne foi de qq,
II Die eenich geit totten schepe op bodemmerije
gegeven heeft [l. hebben] . . , sonder hem [nl, den
schipper] daeromme rechtelijck te maenen en ver-
Tolcn daeroppe te doen , en connen daermede geen
achterdeel doen, noch aen de reeders Tan den
schepe , noch aen andere . . . maer worden Terstaen
alleen t'gelooff Tan den schipper gerolcht te hebben.
480
GEL.
GEL.
C V. Aniw, comp, lY, yiy» 63; it. ix, 38; C. o.
Deurne (1612) 207.
2) Vertrouwen in geldtaken, hredieiy fr. eonftanee
en la iUvabilité^ crédit. Geloof geven. Borgen ,
op Jtrediet verkoopen, fr. faire crSdii, vendre d
orédit. II Niet alleene schalden, contracten, obliga-
tien, verbanden en kenneesen ghedaen bj ghebelde
weesen syn nul en van onweerden , . . maer oock
die met hemlieden contracteren en hemlieden ghe-
loove gheven. C, v. Auden. zix, 9. Omme dies-
wille dat zomtyta by den oypier eenighe ghevan-
ghene zovele ghèloofs ghegheven es geweest en [zy
hen] zo guffelicken hebben laten theeren , . . Ó,
e. Oent, II, 368.
8) Oeloofëhrief^ fr. eréanee, lettre de eréanee.
II lok, Adriaen de Croy, grave van Beulx, eerti-
fiere, dat io gesonden ben van voor de K. Ma'
bij sijnen laste met zgne brieven , . . dewelcke ick
ghelevert hebbe den schepenen, dekenen eü de
notabele lieden van der stede van Ghendt, en dat
ie , bij den bevele van Z\jne Mat., uuyt crachte van
zyn gheloove, hebbe gheseyt in substantie al tguent
dat hierboven ghescreven staet. De Pottbb, Chron,
105 (1539).
4) Oeloofsbdijdenis, Tcatholieke godedienet ^ it.con'
festion religieuee^ religioneatholique. Van goeden
geloove sgn. Goed katholiek zijn^ fr. être bon
eettkolique. \\ Soo wie van bayten begeert poorter
van Liore te worden, moet voor al doen blgcken,
bij behoorlijcke certificatie, dat hij is van goeden
naeme, faeme en gheloove. C. v. Lier, y, 1.
OELOOFBARICH, bn. Van personen. Geloof-
waardig, fr. digne de f ei. \\ Alle geloef harige per-
soenen boden. KsMPBirEEits , Montenaken, II,
265 (1668).
GELOOFSAEM, bn. Zooals 't voorg. w. || Waert
dat . . . hy dese armoede oft noodt met sijne ghe-
bueren , die geloo£fsaem luyden waeren . . . bethoo-
nen mochte. C e. *« Boteh, Friv. 1355, a. 14.
GELOOFSAEMHEIT, zn. v. Goede trouw, fr.
honne foi, || Dat den amman niet en zal vermoghen
eeneghe pereoonen, die ghevanghen zyn by vorme
van executie, nut stricte vanghenesse te laeten
gaene . . , up haerlieder geloofsaemheyt C v. Auden.
2d« d. 16 jan. 1590 a. 22.
GELOOFSAMICHEIT (— ede), zn. v. Lieden
van g — . Geloofwaardige lieden, fr. pertonnes dignes
de foi. II Onse poorters, lieden van trauwen eii van
geloofsamicheden \nL verschijnende als getuigen].
O. stad Brugge^ II, 563.
GELOOVEN, bw. Borgen, krediet geven, fr.
faire crédit, \\ Bleken adverterende van de curatele,
en dat niemant zulck een persoon hoogher en ghe-
loove dan tot vijf grooten. C. o. Auden. zix, 7.
Syn alle contracten en commerschappen met sulcke
gebelde persoenen gemaeckt nul en van onweerden,
nooh en sQn niet broeder ghelooft als tot yijf
grooten. C, o. J^l^gen, xix, 3. It. C. e. Veume,
IX, 45; O. 0. Assenede y XYi, 5; C. o. Belle,
ZIII, 1.
GELOSEN , bw. Verliezen , kwijt raken , fr. perdre.
Kil. Losen, amitiere^ perdere. || Omme voirtane
te verhuedene . . , dat die jonghe lade . . , des haers
alsoe lichtelic niet gelosen eii quyt werden. Belg.
Mus, X, 109; it. 110 (1383).
GELOVEN, bw. 1) Beloven, tt. promettre. Kil.
Gheloven j. beloven, pollieeri. \\ Dat lant heft
hij . geloft te quitene met 1 halster evenen. Oork.
mei 1249. Dat dabt endet convent van dien hal-
bnnre lants mochten doen hare vrome als met
andren haren goede tote der wilen dat si dat kint
brachten ter wettelleker worpinghen, alaoe alii
hebben ghelovet. Oork, 21 juni 1257. Dat wi ge-
lovet hebben . . , dat men engheenrehande scade
sal doen . . , in dat land van Kessele. Oork, 81 oct
1286. It. C. V, Brussel, 1606, a. 73; O. e. Anitp.
1545, TI, 4; it. oomp. lY, xvig, 48; C. v, Diest,
YZ. xYi, 10, en passim,
2) . In den lakenhandel. JBenen koop of koopprijs
voor de halleheeren verklaren en zich verbinden dien
op den bepaalden termijn te baaien, fr. (dans Ie
eommeree du drap) déclarer un marché om, prix
d'achat conclu devant les seigneurs de la kalle et
s'obliger a Ie pager au terme convenu. || Dese drie
goede lieden [nl. de halleheeren] , of de twee van
van den drien, moeten gheven eiken vercoepere,
Tan der scult die hem ghelovet es, lettren met
haren zeghele bezeghelt , . . En ghevallet dat de
scult niet ne wert vergholden ten daghe dat zo
ghelovet es te gheldene, so sal de claghere tqghen
sine lettre vor de iii goede liede , . • eü dat moeten
sy senden haren sekeren bode tote denghenen die
de scult sculdech es, enz. C. v. Gent, Gr, ek.
a. 1297, a. 136. Zie qxlof.
3) Toelaten^ veroorloven , fr permetire, \\ Zo trocken
die van Ghendt doe by Brugghe eiï sonden tot
voor de poorte eeneghe ghedeputeerde, die nyet
gheloft en waren daerinne te treckene , . . want
't heerscip \nl. het krijgsvolk] dat deer binnen was
hilt Brugge in dien tyt in zuicken state , als datter
een man nyet ghelooft en was daeruut te gane.
ScHAYXS, Collatie, 280.
GELOYENESSE, zn. In plaats van dit w.,
voorkomend in Willems* Meng, 462, uit de keure
V. Thienen v. 1303, moet gelezen worden ghe-
loven se, naar den oorspr. zegelbrief in 'sBijks-
arch. berustend.
GELOVER, zn. 1) Belover, fr. prometteur, \\ Yoor
gebreck van betalinge van cheynsen eii renten heeft
den crediteur oft rentheffer twee actiën : te wetene,
personele efi reële oft hypothequaire , in der voeghen
dat hy vermagh , . . den gelover van de rente oft
cheyns , . . te doen sommeren tot betalinge van
synen achterstel. C, v. Brussel, 1606, a. 94; Ghris-
tijn debiiorem; it 135, den oonstituant oft gelover,
en 161. It. Kb. v, Anfw. a. 115, en Oude reektén,
a. 4; zie oblovtx.
2) Eenigszins duister komt het w. voor in het
Kb, V. Antw, a. 99: || Dat in alsulke Tiachscepe
nyemen gaen en sal, noch pinen te gane, omme
visch te nemene op den ganc, dan viere ghesworen
telres, die den visch tellen zelen, eü viere ghe-
loevers, met den wert daer die soiplieden te her-
berghen zijn, eü die der stadt roede drsght, en
des weerds clerke . . . En die weert en gheloe-
vers zelen elcken portere van Antwerpen alsoe vele
doen tellen eü geven vischa uute eiken scepe alse
hg begheert^ opdat hijt versekeren can. — Mertena
en Torfs, II, 465, zagen in de gelovers: lovers,
bieders, koopers, en 114, sehattersi de crediteurs ,
geloovers, in Meijers Woordensch<Mt , nooh in
De Groot 's Inleiding, zijn hier niet denkbaar; de
Yries (Brief v. 10 juni 1869) zag er liefst de
afslagers of openbare verkoopers in ; doch het einde
van het art. doet ons twijfelen omdrent deze laatste
gissing; en waarom zouden het geen schatters en
tevens keurmeesters, des experts, zijn, in een tijd
wanneer geen waar, vooral geen eetwaar, aan de
bezichtiging ontsnapte?
GELT, zn. o. In verschillige bet. en uitdruk-
kingen. 1) Prijs, geldswaarde, fr. prix, valeur,
II Dat uiemen en houde in huus hoppe [«2. bier]
GEL.
GEL
481
T«a tweerande gelde. Dx Tlaicikce , Vgh. 88. Dat
mement tweeërande hoppe, tweerande Oestenbier,
ofte eenigherande bier Tan eenre maniere \id. soort]
en van tween ghelden, wesende in eenen keldere,
of in eene tayeme en legghe noch en vercoepe. ld.
Aec. 6. — DrOOCh geit. QeretdgM, haar gdd^
fr. argetU eompiant, ëec, \\ Men maoh ooc gheen
relief betalen met priae Tan goede, zonder aUèene
met dioghen ghelde. Jm fewi. Fl. vH, c. 62. —
Iiicht gOlt § Swaer geit. Van minder alooi,
tegenovergesteld aan befêr, tnaverder alooit fr. de
moindre edoi, opposé è de meilleury de plus pur tdói,
Ducange, uit eene oorkonde van 1266, vi« nummi
leveëf xegt: maneta debilië forti opponitWf en hij
verklaart de moneta forüs: eujus materia purior
erat mimuqne adulterafa. Zie Gailliard, Otontaire
174, en Talie anal. 297, waar ook spraak is vau
oud geld en nieuw geld. || So men seyde, dat
tgeene de ambachten van Brugghe leenden derzelve
stede was weerdich in gelde by de 19,000 <Sb groeten ,
lichts ghelts, bedraeghende in zwaeren gelde 6000 <%
groeten en meer, zonder alle dander leeninghen
van hooftghelt en oafcoenghelt. Piot, Chron. 276
(1491/92). — Het geit setten. De loopende
waarde ^ den koere van hei geld, van de geldmunien
V€uietellen, fr. Jixer la valeur courante de l^argent,
Ie cours de la monnaie. || Men sal sculdich sijn te
setten eenen ouden boddregher , . . op zeven vleguit
en enen halven; en daima sal men setten alle geit,
gout en silver, dat nu geet eiï namaels gaen sfd,..
in onsen landen van Ludio en van Loen, en overal
in anderen goeden steden; en ghene geit, gout
noch silver, in onser stat van Tricht laten inbre-
ken , het en si tierst aldus geset op s\jn weerde na
den auden buddreghers. C. v. MtMeiricht , Priv.
23'oct. 1413, bhs. 144; it. 146. •— Gtolt steken
in de keere, namelijk in de kleine uitvaarten,
mettre de Vargent dane Ie derge {aux peiitet funi-
raiüee), \\ Men sal niet ghebonden wesen in die
keersse eenich ghelt te steken, noch oock eenich
seker ghetal van den ponde van 'wasse te ghevene,
dan alle^ne na die ordinantie van der overleden
oft gheliefte van den erfghenamen oft executeurs.
Plae. V. Brah. 23 mrt 1528, III, 119, rakende de
Jeerkrtekten, lem* hooft op een geit stellen.
Hei op pr^ ëf ellen , fr. mettre la f He de qq. è prix,
II In deerste trooken zy ter predioatie sonder wa-
penen; maer hoerende de dreeghementen en het
laict in somfnighe plaetsen ghebuert, sonderlinghe
als de predicanten op een ghelt ghestelt waeren,
zyn met ghewapender hand voortaen vergaert.
Auden. meng, II, 254. Yertooghen scepenen, dat
zy, om te verdry ven de fugitiven regnerende up
de boeschen ontrent deze stede ligghende , dlversche
van dezelve ballynghen te ghelde ghestelt hebben . . ,
waervooren [nl. ^oat twee hunner] zy betaelt hebben,
volghende den kerkroupe, 192 lib. par. Ib. 302 (1573).
GELTBBËUGK, zn. Oeldboete, fr. amende pe-
cuniaire. II In eoUegio oft raetramer mogen voor
borgemeesteie en schepenen bedinght en ge wesen
worden alle criminele oft straffbaere saecken daer
geen l\jff oft lith aen en hanght, maer daertoe dat
staet arbitrale correctie, als geesselingen, banningen,
schavotteringen , bevaerden, geltbreucken en dier-
gelijcke. C. v. Aniw, eomp. Y, j, 22.
GELTBBUILOCHT. Zie bbdbbibb, blz. 136.
GELTE (Ghelte), zn. v. Maai van vloeistof en,
inzonderheid hier en unfnmaat^ ook stoop genaamd ^
inh, 2 poften of 4 pinten; 1 aam bevat 48 geiten
of 9A potten , fr. meeure de liquides , portie, de bière
el de vin f lot, eont. 2 pots ou 4 pintes; 1 aime
contient 48 lots ou 96 pots. Kil. ómttue^ JPaeulum
majus, eantharus, ün lot. || Si emefiatur [nl.mel]
per geliham , ex qualibet geltha datur unus denctrius.
Wabnk5vi<», Theloneum Watlini, 1199, a. 1. Urh,
23. Quatuor potti stagnei, eontinentes mensuram
dimidie gelte. Tres potti stagnei dicti derdendele.
Due lagene, queltbet unius gelte. Due lagene ei que-
Uhet dimidie, Item^ una mensura gelte et una men-
sura dimidie gelte. Inv. Arnts sOreven, 1391. Soo
wie spreeckt ter vierschaere, oft binnen der vier-
schaere quame, oft binnen der ameijden van de
voorspraecke, als de vierschaere ghebannen is,.,
verbeurt telcken een ghelte Bijnschen wijns. C. e.
Serentals , ii, 26. C. v. Brussel, Droge en natte maten.
GELTE, zn. v. Eene toi voortteling ongeschikt
gemaakte zeug , fr. truie chdtrée. Kil. auclus , Ghelte,
ghelubde seughe. Sns eastrata, TVuge taillée. || Die
ghelten vleesch ocht yet van der ghelten onder
thuys vercoept onghezouten, zaels ghelden zx s.
Kb, V, Diesty B 31. Wie een ghelte brochte opt
vleeschuys, hy hadde tvleesch verloeren en een
jair lanok zyn ambacht en zyn bant, of lx royale.
Eii so wat vleeschouwere die een ghelte schoude
binnen zynen huyse, hy waers om die selve boete.
JT. 6. Brussel 1486, a. 93. It. C. v. Orave, i, 2.
GELTCANNE, zn. v. Kan van den inhoud eener
gelte, van eenen stoop, fr. pot de la eontenance ePun
lot OU de 4 pintes. \\ It. noch \j tenen gheltcannen
eü een tenen canne van vier quaerteren, en dri
hoege tenen wijecannen. Inv. V. d. Suist, 1489.
Als de 'bruydegom zyn feeste houden sal , soo selen
de gesellen hem geven en schincken een eerlyoke
geltcanne vol Binschen wijns. Stat. handboog te
Diest, 1531, a. 19. Item, moet die Camer den
bruydegom geven eene geldekanne (sic) vol Bynschen
wijn. Kaart d. Bederijkkamer De ChristuS'Oogen te
Diest, a. 28.
GELTBENTE, zn. v. Rente in gdd, fr. rente en
argent. || Lantscoope van gheltrente is voor elcken
penninck achtien penningen. O. v. Thienen, ix, 4.
GELUDE, zn. v. EcMgenoot, fr. épouse. \\ Lam-
brecht Speelbergh en Anna Van Mespen, z\jne
wettelycke gelude. Rijksarch. Bekenk. nr 445, stuk
504, 15 mei 1523. Zie Verdam op oblibdb, als
een merkwaardig woord, doch met de bet. van
„medemensch*' aangeschreven.
GELUI. Zie olui.
GELUIT (Geluyd), zn. o. Geluid, klokkengOui,
fr. sonnerie. Vliegende geluit. Oeluid met alle
de klokken, fr. sonnerie è toute voUe. \\ Dat in dese
gesepareerde plaetsen sullen begraeven worden alle
degonne wiens uytvaerden geschieden met en
ingevolge het geluid van alle de kloeken, gemee-
nelyck genaemt vliegende geluyd. PI. v. VI.
6 aug. 1781, a. 3, X, 27.
GELUNSEN (Geluenzen), bw. Builen; verwis-
selen, fr. éehanger. \\ Hierbi ne mach, die bezittere
es [nl. van een sterf huis] , neghene scout maken ,
noch huus noch erve gheluenzen, naerdien dat hem
wettelyo ghebod sal siin ghegheven sine bescrivin-
ghe \nl. staat van goederen] eü sine brieven up te
ghevene. C. stad Brugge , l , 340 , Begl. deelmannen
a. 12 (1305). So waer dat een lechame breect, dat
naer dien daghe die bezittere iof bezittighe huus
noch erve zal moghen gheluenzen, iof vercopen,
iof bezetten, noch enige scult maken daer die ael-
dinghers of sullen ziin ghehouden. Ib. a. 51.
GELUWE. Zie olui.
GELVE, zn. v. Limb. Oolf, haar, fr. vague,
II Dat ghelunt der ghelven. Qet^denb. 15d« B., ps.
64, Sonum fluctuum efus \nl. mam].
482
GEM.
GEM.
GEMACHT (Gkmecht), sn. o. ChtlaeKtsdeelen ,
fr. pctriies génitaHes. Kil. aucius, JParies pudenda^,,
JParHê» honieuset. || Die een ander wonden slaat
in het hooft , . . of des mans gemecht geschent.
C. gr. Loon II 470, Beekheimf c. 52, a. 23.
QEMACHTICH, bn. Verstandelijk, machtu;,
tterk, fr. moralement fort. || Oic maict zij [nl. de
verduldigheid] hem [den mensch] gerechtich en
gemachtich en getempert, mits dat hij, verbeidende
en verdragende, hem selven nyet en verhaest, oft
en verloopt tegen God, tegen zijnen evenroensche,
noch tegen hem selven. V. d. Tav. 374 v*.
GEMACHTICH (Gemechtich), deelw. van mach-^
tigen. Qemachtigd, gevolmachtigd, fr. f ondé de p&u-
voire. \\ Zullen paertijen oft hueren procureurs ge-
mechtich hon moeten vercleeren oft zij willen repro-
cheeren oft niet. C. v. Turnhout, Stijl, a 49; it.
55 en blz. 5f6. — Als bn., heeft a. 141: by hem
selven oft zijnen gemechtichden procureur.
GEMACHTICHSCHAP (G— pe), zn. v. Volmacht,
fr. procuration. || Alsoo de behoorlijcke gemach-
tighschappe der procureurs het principael funda-
ment is van alle rechtelijcke proceduren ... Cv.
Lier, Stijl, zvii, 20. Al waert soo, dat de voor-
schreven henne ghemachtighschappe oft procuratie,
als vore, in rechte hadden ghetoont,.. a. 22.
GEMACHTICHT (Gemechticht), zooals het voor-
gaande. Kil. auctu». Ghemachtight. Auctoritate
donatus , . . Auihorizé, ayant pouvoir. || Ten ver-
snecke van den poortere oft synen gemechticht.
C. V. Antw, 1545, ix, 14. Die brenght sijnen brief
in der bancke, oft syn ghemechtight C. v. Asten,
18. Comt die proprietaris dan niet oft sijn ghe-
meohtighden. Ib. Crim. 8.
GEMAGE, zn. Verwant, vermaag sehapt , fr,
parent de la mime familie, || Men hadde wel ghe-
waent dickent dat zij ghevochten zouden hebben,
maer het was altoos belet by den groot^n heeren
die ghemeghen waren an hoeden zyden. Ol. v.
DlXHlTDE, 30.
GEMACK (Gemao), zn. o. In den algemeenen
zin van Welstand, h. bien-êfre, || Int eerste een
Paternoster en een Ave Maria over alle deghene
die de stede [nl het gasthuis] ghesticht hebben en
tgoet ghelaten hebben daeraf dat wi ghemac hebben.
De Pottee, Second cart. 105 (1401). •
GEMANCK, zn. o. Allerlei graan, als koren,
tarwe, gerst, fr. toute sorte de grains, tets que
seigle, froment, orge. |] Men zal gheene landen,
alwaer somervruchten gestaen hebben , als te weten:
erreweten, aertappelen, planteland eü braeckloof-
land, die men bezaeyt met wintervrucht^n , meer
mogen geven dan een vore labeur, en daervooren
en zal hun niet meer bygeleyt worden; nemaer
d'haverstoppelen en van geirste, boonen, gemanck
oft möstuer, zal men mogen geven twee voren
labeur. C. v. Auden. 2(le d. Megl 12 aug. 1767, a. 18.
GEMATE, bn. Van personen, en van eene stad.
Oering , arm , het noodige niet of te nauwernood
hebbend, fr. médiocre , pauvre, n* ayant pas ou ayant
è peine Ie nécessaire. Kil. Mate-man, velus. Vir
pauper, Mate-lieden, vetus. Homines pauperes.
In de rek. der baljuwschap te Gent treft men
meermaals verminderingen van boeten aan: ,,omme
dat een ghemate cnape was; — orame dat een
ghemate knecht was**, o. a. de rollen nrs 1723 en 1 724
(1372). II Mids dat hemlieden de poort van Aelst
een vleeschnus schuldich es te leveme, eü nu so
aerme en so ghemaete es, dat zijs niet de macht
en heeft. De Pe. en Br. Aalst III, 459 (1.391>
£n also vele quaets als de grave Philips dede in
Yrankerike, alto véle quaets deden de Inghelache
in Potan, in Aquitanien en in Garsooeng^n, de
steden . destmerende , tvolc rovende, vanghende de
ryke, doot slaende de ghemate, de dorpen verber-
nende. Jak t. Dixmude, 104. Datter een man
was die hem capitaine maecte, die heet Cabootse,
en was een ghemate man, die de beesten plach te
vlane. Ol. v. Dixmüdb, 75.
GEMATELIJCK , bijw. Op gematigde wijze, fr.
modéremment. Kil. Maetighlick, maeteliok.
II Een goet richter sal overmercken, als hij eenen
mensche doet pijnen, van wat qualiteyten en vio-
micheyden dat die mensche is, te dyen eynde dat
hij denselven soe menschelijo en gematelijc doe tor-
queren eïi pijnen dat zijn lijf gans en geheel en
ongemenct blijve en niet zeere gequetst. Y. d. Tay.
173 v«.
GEMEEN, bn. Gemeen sijn in een goed.
JBr deel in hebben^ er mede-eigenaar van zijn, fr.
avoir part dans un bien , en étre copropriétaire. || Soo
wye ghemeyne is in een behuysde stede en erfve,
eü met synen deelen niet en compt ten voorhoofde
ter straten ter wyde van twaelf voeten. ., is schul-
dich zyn wederpartye commende ter straten 'syn
deel te laten op prisye. C. v. Aalst, ix, 7.
GEMEENTE (Gemeynte), zn. v. Chmeentegoei,
fr. communaux. Kil. auctus. Ghemeynte, ghe-
meente. Pascuum nommune. Pasquis, paHs puNie.
Nog bij Kramers en Van Dale. Ook mbbktb en
MEENTUCHT. || Gonccdimus dietit opidanië nostris..;
et etiam pascua sua communia, quae gemeente di-
cuntur, ei eisdem hactenus observata. VAV Hbblit,
532 (1290), Priv. Zeeuwe. By denwelcken zy be-
vinden dat . . . hertoge Jan . . . hen geconaenteert
heeft de gemeynten eü vroenten onder tvoers. dorp
gelegen te moeghen gebruycken . . , consenteren . • .
dat zy van den voers. hueren gemeynten en vroen-
ten, gelegen binnen der vierscharen en bedryve
van Loemel , zullen moegen vercoopen . . en oick
moegen afbouwen oft doen afbouwen en vercoopen
de oude eycken én boomen en andere houten alomme
op hnere vroenten en gemeynten staende. Rekenk.
V. Brab., reg. 139 R 43 (2 oct. 1544). Alsoo in
onsen graefschappe van Meghem gheen ghemeynte
en is, oft seer weynigh, daer men eenighe beesten
op soude moghen drijven . . . Landeh. Megen , a. 22
(1621). Item Maetwez, 4; Cv, Maastricht, 437;
C V. Beusel, 7 en 104; Begl. Landmeters, 15 jan.
1705, IX, 9; O. P,-B. aufr. 81 deo. 1728. Zie
AEBT 1).
GEMEENTE (Gemeinte, Gemeynte), sn. v.eno.
1) De ambachten en neringen eener stad, in t^en-
stelling met de Geslachten of Patriciërs, Kil. Ghe-
meynte. Oommune, communis respuhlica, commu-
nitas, civitas, ecclesia. || Dat N., N. en N., portres
van (ihhent, over hem selven en over de neghen en
derteoh eü de ghemeente van Ghent. .. Chrk, 13 juli
1286. Dat die goide lude van den gheslechten , . .
plagen te hebben seven scepenen van den tween
geslechten, dat si daeraf hebben suelen voortane
alle jaer vier scepenen, . . eü die ander drie sce-
penen suelen sijn van hunne goede Inden van der
gemeinten, dats te wetene: dat die ghemeine gulde-
broeders, niet van den gheslechten geboiren, en
die negeens ambachts en plegen, eü die brieders,
suelen hebben enen scepen; item, de wevers mit
haeren guldebroeders suelen hebben enen scepene,
eü die smeden eü vleescliouwers mit haren gulde-
broeders enen scepene. Sebmon, Coutherele, 69
Cl 360). Doen men screef MCCOLX doen was die
gemeente tonder te Bruesel. Piot, Chron. 61. —
GE\f.
GEM.
483
Men lese het gevecht, waarin de patriciërs de in
opstand ffekomene ambachten bevochten, en de ne-
derlaag dezer laatsten, bij Henne en Wauters, I,
1251 Schepenen eii raedt der atede van Ghent,
metgaders vooght, scepenen en raedt der etede van
Ypre f hj authorisatie respectivelick van de nota-
blen en ghemeenten van de voorseyde steden . . .
C. V. Gent, II, 461 (1602).
2) Dê gezamenlijke bevolking eener stadf fr. la
génSraliié det habUantë d*une ville, \\ De stadt van
Antwerpen is gepreviligeert dat de wethouderen en
raedt, by advise van den schoutet, moegen ordi-
neren, statnemn en publiceren alle abolcke punten
en articulen als hen goetdunct orbelick en tamelick
te syne ter stadt en gemeynten profyte. O. o. Antw,
1545, II, 35. Het arm gemeente, fr. Ie pauvre
peuple. a V. Genty II, 361 (1559).
3) Wereldlijke of geeetelijke vaete vereenigingen
van per ionen, gemeente, (r. communauté lalque ou
religieuêe. \\ Van procuratie gepasseert onder den
ECghele by diverssche porsoonen een gemeente oite
ooUegie representerende xxiiij s. p. C, v. Auden.
2<i« d. 254, Salaristen (1581).
4) Baadt raadtvergadering , it, conseü, aesemblée
de amseiUere: het groot gemeente (gemeene).
De grooté Raad, fr. Ie grand Conseil. \\ La chambre
des XXV II f que Von nommait alort rarement rtLedG'
camcgre, mais par/ois gomeenecamere, parce
que Ie groot gemeente y tenait ses séances, Ypriana,
I, 202 (1419); blz. 339: Ie grand conseü d'Ypres
(groot gemeene).
5) Gemeente van het Yagevuer. De zielen
van het vagevuur, fr. les dmes du Furgatoire. \\ Eenen
Miserere mei Deus over de ghemeenten van den
Yagheviere. db Pottbb, Second cart. 106, Begl.
gasthuis, 1401.
0£MëëNT£NA£B (Gemeyntenaer) , zn. Inwo-
ner, ingezetene eener gemeente, fr. eommunier, habitant
d*une commune, \\ Bailliu, burghmeester, schepenen,
notable en gemeentenaeren der stede en vryheed van
Eedoo. O. JP.'B. autr. 15 dec. 1700. Nopende de
arme oft andere gemeyntenaeren, die hunnen torf
met sakken thuys dragen. Ib. 30 juli 1727, a. 2.
G£M££NT£R, zn. Met dezelfde bet. || Dat
qnam vor ons Goswijn Curloef, poertre in £rden-
borgh, eiï wedde [la^ beloofde] Woutren Bruscen,
over hem en over alle sine ghemeenters, ter steden
behoef van Ghent, te blivene up scepene segghen
van der stede van Ghent , . . Oork. 2 apr. 1 288.
GEM££NTUCHT, zn. v. Gemeenschap , gemeen-
schappelijk bezU, fr. communauté, indivision. || Dat
niemant en es sculdich te blivene in ghemeentucht,
maer mach provoceren tot divisie. C. o. Brugge,
II, 47 (1462).
G£M£CK, zn. (.') Kil. heeft micke en kraem-
mioke. Panis triticeus minor, parvus panis, gal.
miehe; of moet men aan het Brab. krammik, tarwe
brood, fijn brood denken? i| Alsoo de hackers wey-
gherioh vallen voor de gemeynte op gemeck te
backen, is geordonneert, dat sy de gemeynte sullen
gerieven als te vorens. Areh. Bergen-op-Zoom, Besol,
3 sept. 1622. Gemeckbroot. || Is geresolveert ,
alsoo den brant tegenwoordig redelyok is te becomen,
dat de brootmaeokers voortaen sullen tgemeckbroot
backen: de veertel terwe voor negen stuyvers, en
den rogge tot zeven stuyvers, en hooger niet. Ib.
Besol. 20 dec. 1623.
GEMELUGK (Gemelec). Dit w. komt voor in
eene oork. v. 16 oct. 1860, Sbbmob, Couiherele,
75, doch l^es gheviele. Wy trofienhetw. geme-
l\jo nergens aan.
GEMERCK, zn. Gemerck nemen. In aan-
merking nemen, fr. prendre en considération. Kil.
Observare, considerare. || Alle persoonen, die ghe-
houden sijn borghe te stellen, sullen ghestaen midts
verbindende sooveel erfgoeden als den rechter . . .
ghenouch duncken sal, ghemerck nemende op den
commer daerop belast. C. v. Santhoven, Stijl 1557,
a. 176. It. C v. Loven, Stijl, iv, 4; Ce. Antw.
comp. lY, viy, 130; Ber, tijden, I, 62.
G£M£RCK£N, zn. mv. Landpalen, fr. homes.
11 Tusschen de thiendelycke ghemercken aen d'oost-
zyde . . . Alswanneer de keruke van St.-Pieters en
clooster van de Bylocque binnen de voorseyde paelen
en ghemercken hebben thiende , soo ... de Pb. en
Bb. XI. Wachtebeke, 19.
G£M£T (Imet), zn. o. JBS?iie landmaat bijzonder
eigen aan Vlaanderen, fr. mesure agravre partie.
propre d la Flandre. Terre mori y^mensuras" zv,
zegt, reeds in 1187, eene oork. van Flips v. Slzas,
graifef V. Ylaanderen {Ypriana, III, 113). InYlaen-
deren wordt gherekent met ghemeten en lijnen. C
V. Brussel, Mate van de landen. — Gemet, oude
G«ndsohe benaming, fr. arpent, of 300 roeden =
44 roeden 79 ellen, = 44 ares 79 centiares. Yan
Aelbbobck, X, fr. uitg. ly. Kil. G hem et landts.
Triens : tertia pars jugeri , tres quadrantes jugeri ,
Fland. Kil. auctus. Tierceau d' arpent. || Viditur eis
bonum quod reddai dicto Sugoni tres ghemete terrae
supra Molendice et Scintbroeo, quae idem M. emit,
et in Peterspotre tres ghemete, et ibidem tres ghe-
mete, quae de jure sunt dicti EL. Brab. Yeesfen,
12 mrt 1250, I, 652, Lillo. Daemaer die vorsetde
prisers eii vinders , . . wiseden en priseden die vors.
tiende up . . . En dat Tors. land , bi namen seven
imete en ene linie , en viertienne roeden, elo ghemet
vijf mare inghelsche . . . Daemaer makede die . . .
bailliu van Brugghe ambocht, van der vorleider
tienden en van den vorseiden zeven ghemete en
ene linie en viertienne roeden lands, leenen te wet-,
ten. Oork. 25 jan. 1277. Zesse imete lants,.. twe
imete bezutalf ant werf,., twe ghemete daer Coene
up woende, en een ghemet bewestalf ant vors. werf.
Oork. 20 jan. 1285. It. 25 jiüi 1285; Incam. 1288
(drie ghemet); 19 juni 1289; 29 aug. 1289; 17aug.
1290; 19 dec. 1291; 14 nov. 1292 (van enen ymete
lants); ellevene ghemete lands en een alf en xliiij
roeden. 3 dec. 1293; drie ghemete en ondert roeden
eii twalef roeden onder mersch en land. Oork. 8
apr. 1298. Duo ghemete (erre vel circiter jacentia
super Gheest in Ordren, que firteUa vocatur. Char»
terb. St-MichUls abdij, f9 155 (1281). Laurentius,
filius Salie, cee mensuras {Cfemet, dit Ie Spechi-
boek] dietas Zouilant apud Valkenberghe. L. Galx-
SLOOT, Feudataires, 198, xivde E. Het tweede
[nl. leen] • staet ten vollen coope en reliefve . . ,
groot, onder landt, meersch en waeter, twee en
veertich ghemeten, maeckende veertien bunderen,
luttel min ofte meer. de Pb. en Bb. XII. Gottem,
15 (1690). — Gort gemet. || Dat die van den
gasthuse in Ghent hebben ontfaen 1 cort ghemet
lants, bi der mate ghelevert, in eghendoeme, in
Zaemslacht. Oork. apr. 1280. — Gemet ge me te
g e 1 y c k. N€tar gdang van de gemeten , die elk bezit,
fr. d proportion des arpenis que chaeun potsède,
II Ne war scluse eii waterganghe te makene eü te
delvene sulsi maken op ghemenen oost, ghemet
ghemete gheliec ... — ghemet ghemeth ghelike. Oork,
van 1259, Saaflingen. Wes daer meer van noode
sal zyn, sal ghevonden worden over de hemels-
breede van gheïnondeerde landen . . , ghemeth ghe-
meths ghelyck. PI. v. Brab. 21 mei 1592, II, 260,
484
GEM.
am.
GEHIET, zn. Bdoomn^, fr. rémunêraiiom. \\ Tegen
den patier die zyn wijf laet adultereren om gemyet
oft andensina. V. d. Tav. 59. Zie miüde.
Q£MITT£, zn. 8taen ten gemitte. Een
vreemd w., wocwikk» echter de het. zijn moet, dat
me» vrij geworden ie door vrijkoopinp^ mite eenen
xAeren jttarl^ken eijne of dienst y en toaarvan hei
betoog ten allen tijde kon geêischt worden, fr. mot
obsear, maie qui doit tignijier que Von a Sié
affranehi moyennant un cent ou un tervice annuel,
ee demi la preuve pouvait eire réciamée en toni
iempe. Verdam gist, dat er moet gelezen worden
Senutte; inderdaad, de gelijkvormigheid tueschen
e lettere m, n, u en i in de oude geschriften is
zoo groot, dat de afschrijver er lichtelijk door mis-
leid wordt, en dit zal hier wel bet geval wezen.
Wij zullen op het w. obnutte zien, dat het de oblatio
is : de opdracht van zijnen persoon aan eenen heilige,
met betaling van eenen cijns of verrichting van
eenen dienst. || Dit behoort al toe den voors. leene
van Nevele, en andere manieren [nl soorten, punten,
profyten], die staen te mijns heeren zekeren ghe-
mitte, eenighe en vele persoonen staende ten twee
penn. tsjaers, te zes pennijnghen ten huwelicke, eü
te twaelf pennjnghen ter doot. £n een ander ma-
nier van vele lieden, die staen ten voors. ghemitte
te vyf scheliynghen par. ten huwelijcke, eü te vijf
sohellinghen par. ter doot, of min of meer, al dit
alzoo ghecostumeert es; welcke ghemitten men voor
mijns heeren wet van Nevele , ten casteele te Nevele
tooghen moet, up dat mijn heero wille. Ds Pb. en
Bb. YI. NeveU, 31 (1387). Dat alle deghene, die
nu sijn en hiemaer wesen sullen, die onder ons in
den voorsejden Weert nu wonen, ofte in toe-
oommende tyden zullen wonen ofte nederslaen , van-
wanen sy zyn oft commen sullen, te lande ofte te
waterb, en ten goede ghemitte staen ofte vrij sijn,
zullen vry bliven. En andre, die negheene vrijheit
pfte goet ghemitte betoeghen en moghen, also zij
■culdich zijn te doene, op dat sij commen ghesont,
gaende en staende, voor onsen bailliu en scepenen
van onsen heerscape van den Weerde voorseit, en
zys daer begheeren orcondelike, sullen staen ter
bester haven en oateyle, dat naer hem bliven sal,
huteghenomen bastaerden en ghereohtendienstlieden,
dewelke by desen niet ghevriet en zullen zyn.
Oork, 20 aug. 1400, Aftvhafjing der liffeigensehap
door den abt v. St-Baaft, Vod. Mum. 'I V , 216.
GE MME, zn. JSdelsieeUy fr. pierre gemme. j| Godt
Cet di, [nl. Sinte Kathryn], gemme der claer-
b, geiyc den carbonkel. Hondert merk. 99.
GEMOEDE (Gemuede), zn. o. 1) Mv. gemoeden,
thans gemoederen. Geest, ziel, fr. esprit, Ame.
II GheUjck er diveersche dooden zyn , . . zoo zynder
000 vele diveersche zinnen, opinien en -wrstanden;
COC mede diveersche ghemoeden , deen staut, dauder
vervaert, deen verhert, dander weeck eü sacht-
moedicb. Ber. tijden ^ II, 250.
2) Bevrediging, fr. apaisemeni , eonfentement, jj Om
den tseens, die voere ghenoemt es, jaerlycs ver-
gouden te sine in Palmesondaghe, ofte dsabs ents
oonvents ghemuede derave. Oork. Mei 1290. Die
banlino es van lx ponden, van wonden, wy, no
niemene van onsen halven, ne moghenne laten ghe-
doen [nl. eene schikking maken, composer'] jeghens
ons, hjne hebbe teersten sclaghera ghemoede. C
V. Oent, Qr. eh. 1297, a. 20.
8) Tevredenheid, genoegen, fr. saiisfaciionf con-
ieniement. || Tote aen dier stont dat wy hen eenen
andren wech te haeren goede te comene hebben
bewyst, ofte hare goet, dat daer gelegen es, te
haeren gemuede hebben vercregen. Oork. 16 juni
1324, Brab. Teesten nr 140. Hebben verkent eü
verliit dat der [nl. de heer] Jan van Hale , . . en
miin her Bymoen, sün zone, hemlieden [nl. de
schepenen] ghemoet hebben soffisanteldEe en ghe-
nouch ghedaen alse van den twee ondert lib. tsiaers.
Db Potteb, 8ee. cmrt. 64 (1327). So wie dat goet
innebrinct dat zoenghelt [nl. accijs] sculdech es..,
dat hi dat goet uten scepe niet en doe . . , no , . ,
hine hebben der pachters ghemoede. De Paüw,
Vgb. 28 (1338); it. 115, 129, 130. It. Ann. d'areh.
1856, blz. 495; MabItobz, 293.
^y Inunlliging, toestemming, fr. eonsentemeniy agr4-
ment. \\ Wanneer de vrede uut sal gaen, dieghene
die mesdadich es en die vrede heift ghegheven,
sal comen op die marct , op dat hi sheren ghemoede
ocht gheleyde heift van dier mesdaet, vor den
rechtere eü vore twee scepenen. Kb. v. Ani». a.
22. It. C. V. Antw. 1545, ix, 15; C. v. Brugge,
II, 43; C. V. Deurne, xi, 194; C. e. Casierleey
I, 41, III, 2; Collatie, 166 (ghemoedt).
GEMOEDEN, bw. Voldoen, tevreden stalen, fr.
saiisfaire, eontenier. \\ Doutste broeder sal hebben
de montzoene , . . daemaer sal hi hebben tfierendeel
ute eiken vierendeele van den vieren, eü daeraf
moet hi ghemoeden sine broedere, op dat hise
heeft, eiken sine groette. C. v. Auden. 2<te d.
33 (1324). Alle deghene die tachter syn den pachters
van den wine, dat sy hemlieden ghemoeden en
ghenouch doen binnen derden daghe, ofte dat sy
gaen in sammans. de Pauw, Vgb. 9 (1337); it. 16.
GEMOEDEN (Gemuden, ghemouden), bw. Oni-
moeten y aantreffen, fr. renconirer, trouner. \\ De
oapiteyoen Piles, Pardaillan, . . wierden ghesleept
lancx de straten van der stadt, mitgaders den mar-
quis van Betz en diversche andere edelmannen,
die men conste ghemuden van dier sorte oft oon-
juratie. Piot, Chron. 419. Alle de soepen die zy
consten ghemouden smeten dezelve vul van alder-
ande goet , twelck ghevoert wiert naer Antwerp. 433.
GEMOET, zn. o. 1) Het te gemoetgaan , fr. aeOon
d^ aller cL la rencontre, d' aller au-devani. || In dit
zelve jaer [1539], den xvy novembre, waeren ont-
boden de dry leden van Ghent mette notabelen,
omme te hooren lesen de requeste ofte supplicatie,
den keyser te presenteren in zijn ghemoet, als hy
binnen zynen lande van herwaerts overe gheoommen
waere. de Potteb, 127.
2) Toevallige ontmoeting van een voorwerp in
eenen val, fr. rencontre f oriuite d'un otjei dans une
eh4ie. || Ès hy.., ter veiusteren uut ghevallen up
straete by schoonen daeghe, hebbende tghemoet
onderweghe van zeker openstaande duere van een
ander veinstere, daerup hy zyn been brack. 'Tr.
marit. I, 151.
3) Eener stad. Bespringing, bestorming, fr. aüO'
que, assaui {d^une ville). || Ontrent den noene zo
quamen zy al lanox den water an en deden een
fel ghemoet up de steide eü eenen starken stoorem.
Ol. y. Dixhfde, 26. Die van Geneven... maeoten
haer ghereet om den storm te wederstaae . . , men
vreesde voor een hert ghemoet. Ber. tijden, iii, 5.
Doe quamen zy . . . up eene tyd an allen canten
de steide bestryden en stormen, eü dat was tvree-
selicste ghemoet dat men ghesien heift, en dat
gheduerde wel drie hueren of viere. Ib. 18.
4) Van proces-stukken. Syn ge moet er van
hebben. Die onder oogen krijgen en wederleggen,
fr. avoir inspedion {de pièces de procédure) et les
réfuier. jjAlsoo het dickwils ghebeurt, dat partyen
by hunne secrete proceduren van duplicque, qua-
GEK.
GEÏ^.
485
dnplique, aolutien en andere , waermede de saeoken
Tallen in 't advys, ofte in reghte, commen te voe-
ghen Bekere bescheeden ofte overleggen daerop den
reghter, mits partje daerjeghens syn ghemoet niet
en heeft ghehadt, niet en can recht doen,., soo
worden . . . alle clercquen belast van , als wan neer
Bj van noode hebben . . » by secrete schrifture em-
ploy te maecken van eenighe bescheeden ofte andere
overlegghen, die alvooren ter inspectie van partije
te dienen apitd acia, C, ttad Br%gge ^11 ^ 705(1761).
GEMOETEN, bw. 1) Ontmoeten, fr. renoontrer,
II Soe men meer te doen heeft in deser weerelt,
toe men meer belets en tegenspoet gemoet. Y. d.
Tav. 374 v<^. fiy also dat se yement van der voors.
neeringhen ghemoette sonder haer abyt boven an
te hebbene, dat ware up de verbuert-e van eenen
grooten. db Pottbb, Sec. cart. 146, Tijkioevers-
gcuihuisj 1486. Dat voortan niemandt van onzen
ondersaten, ter seewaert [/. zeevaertj zijnde en
eenighe andere scepen aldaer ghemoetende , . . en
sal moghen tprinoipael vaenkin van onse wapenen,
op tschip wesende, uut synen plaetsen weren oft
afnemen. FL o. VI. 29 febr. 1549, a. 31, I, 378.
2) T^enepreken^ fr. eontredire. \\ In Bochouter-
ambocht. Yan dat Piet«r de Busere ghewyst was
in X Ib., omme dat hy tvonnesse van scepenen
ghemoet soude hebben. Ontfaen van myns. heren
deele vj Ib. ziij s. iiij d. Bek. bdljuwt. Qent, rol
1723 (1372).
3) Strijdig zijn met ffr. Ure contraire è, en oppo-
eition avee. || Want .lettel yement die van buten
inquam, syn porterscip liet bliken v<5<5r dat hy
eenich fait ghedaen hadde, of wat gaens jeghen
zine gheburen van buten; 't welcke fraudelic en
bedrieghelic was in hem selven en ooc ghemoetende
den vorseiden privilege. C. v. CUnt, I, 609 (1431).
4) Yan responsiven. Elkander gemoeten.
Hik, fegentpreken, fr. {dee écrUures responeives) se
eontredire. || Het z\jn veel artikelen, die niet res-
ponsible en zijn, te weten rediten, daerop eens
geantwoort is, artioulen die contrarie z^n en mal-
eanderen gemoeten, oft die impertinent zijn en
niet en releveren , . . Wiel akt , Fnmt. dv. t. y ,
c. 35, a. 6.
5) Gemoet geven. Behulpzaam zijn, fr.donner
aide et astistance. \\ Den bailliu en schoutteten
gheven elckanderen ghemoet t'haerlieder ezploicten
m nootzakelick belet ofte absentie van den anderen.
C. o. Belle, i, 5.
GEMOGEN, deelw. v. mogen, met een on-
ffunstig byw.. Lijden j verdragen (eenen persoon),
n. (aoeo un ode, défacorable) touff'rir, supporter, —
emoi^ qq. en avertion. || Hoewel dat broeder Jan
Yanderhaghen en desen Jesu\jt gheleerde mannen
waren, nochtans waren zij qualic ghemoghen van
de ghuesghezinde. Ber, tijden, II, 122; it. IY,67.
GENAGHTE, GENECHTE, zn. o. Beehtdag,
dag va/n terecktzUting ^ ft, jour d'audience , Jour de
pdaie. Zie dach 3). Ook dingdaoh, recht-
dach, dach van rechte, vierschaer. || In
den hoven subalterne, wesende onder den raidt
voirs., wordden die daigingen gedaen nae de ge-
woente van hueren bancken, en wordden gemeyn-
lyc die daiginge gedaen en die genechten gehouden:
in civilen saken [van] zv daigen in xv daigen; in
criminelen saken, van iy daigen te i\j daigen, en
oec van xv daigen tot xv daigen; in cas reael,
van ZT daigen tot xv daigen; in cas feodael, van
zv daigen tot zv daigen. y. d. Tav. 7. Het ordi-
naris ghenecht wordt ghehouden des donderdaechs,
yan vierthien tot vierthien daeghen, en wordt tot
elcken sondaghe vódr het ghenecht, den voloke,
meest vergadert zijnde , bij den vorster aldaer ghe-
boden. C7. «. CkuterUe, i, 1. Men is aldaer ghe-
woonlrjck tghenecht te houden en 't recht te be-
sitten bij den schouteth en seven schepenen, offc
ten minsten metten meestendeel van hen. Ib. a. 2.
Omme tvoors. ghenecht te houden, moeten, ten
daghe dienende, den schouteth, scepenen, secre-
taais en procureurs bereedt zyn om te beghinnen
ten neghen uren v<5<5r den noene precies, a. 6. £n
en besit men 't ghenecht niet langher dan tot twelf
uren des middaghs incluljs. a, 8. Een poirtere van
Dyest, van denwelken yeman hem beclaecht, die
en is nyet sculdich tantwerdene bynen drie ge-
nachten. K. V. Dieet, 1228, a. 11; Lat. tekst inft-a
tres quindenas. Dat voir ons comen is op een ge-
necht tSanthoven in volder vierscharen . . . Bekenk. v,
Brab. reg. 132 f9, 90 v^., 15<i« E. Soo verre de
beschrevene ten naestvolgenden geneohte oft recht-
daghe nyet en compt on compareert, soo verclae-
ren... C, leenhof v, Meehelen, i, 6. Het jaer
gepasseert sijnde, komt de voorschreve partije we-
derom ter vierschare oft ghenecht , . . tot voorda-
ghen in 't naerjaer, van gheneohtdaghe tot ghe-
nechtdaghe , . . Ö. o. Motl, a. 77. Men houdt ghe-
nachte en vierschaere het donderdaeghs , van ziiy
tot xiiij; en soo die viel op eenen heijlighen dagh,
sal den dinghdagh continueren op tsanderdaeghs.
C. ü. Edingen, Stijl, 8. — Dat de kerck- en H.
Geestmeesters jaerelijcks ter plaetse van 'tGenecht,
geene herbergh. wesende , rekeninghe sullen moeten
doen. PI, 17. Brab. 24 jan. 1713, a. 4. — In Z.-
Brab. heet men het gemeentehuis doorgaans nog het
Geneohtenhuis, — De genaohte vermeld
onder Go uw ge ding, citaat van 1219: usque ad
generale placUum, quod dicitur gaudinghe et usque
ad replioationem ejusdem^ que dieiiur genaohte, is
voor ODS: de hervatting, de resumptie van alle de
overtredingen door het gouwgeding aan het licht
gekomen. Inderdaad, de Ord, van de schepenen
van Aalst „op de dinghedaghen en op het jaerlycx
oestkuer van sinte Baeisd^phe» ^* 27 apr. 1415,"
zegt, a. 13, na het houden der keur, en na eene
oproeping van de aldaar niet versohenen personen
voor den volgenden maandas: || „Eü dan verga-
deren scepenen en sluuten St^ zy vonden hebben,
als zy, ten bevele van den bailliu, by den meyere
Shemaent zyn; dat pleght dickent te zyne sdysen-
aechs daemaer volghende." Ziedaar wel de be*
doelde obkachtb. — Eene gansch bijzondere bet. had
het w. genaohte in de werkplaatsen der Yrije-
munters van Brabant: een zoon en een kleinzoon
van een munter, „muntersknaap" zijnde, was be-
voorrecht tot de opengelatene plaats van zyn vader
of grootvader, zonder andere „formaliteit" dan de
„ambachtsproef; maar de zy verwante moest, boven-
dien, z\jne aanspraak op het lediggevallen „fornuis"
tegen alle tegenspraak wettigen door het beleggen
van drie veertiendaagsche genachten, eene soort
van gerechtelijk onderzoek, van rechtszitting. || Alle
cnapen, hebbende plaetse nytter syde verstorven van
heuren vrinden en magen, syn gehouden te doen
setten heure genechten, te weten binnen de munte
op elck' van de forneysen in de muntcamer, van
ziiij dagen tot zii(j dagen, drymael, by den provost,
[l. de provosten ,J die seggen : N. N. die doet setten
syn *genechten op de plaetse ofb stadt [van] N.
N., sifflyvige; dat is deerste genechte; binnen ziig
dagen daemaer te seggene als voor, van fomeyse
tot fomeyse; dit [dits ?] syn tweede genechte; en zii\j
dagen daemaer, als vore seggende; dit syn syn
61
^
GEN.
ÖER
derde ge&eohten; dwelck tsaemen moeten syn ses
weken; en tBelve moet eent en vooral gedaen
■yn, aleer hy mach TOorts procederen op syn proeve
doende: en soo verre iemandt hem daertegen sonde
willen opponeren oft partye maecken, die ie ge-
houden dat te intenteren binnen den voors. eeeae
weken.» op te pene yan , deeelve genaohten over-
streken en de proeve gedaen synde, daeraf te syn
en te blyven versteken. — Item, dat alle onapen
van vaders en grootvaders, willende die stadt ol't
plaetse van heure vader oft grootvader bewercken ,
nyet en syn gehouden ofk verbonden eenige ge-
nachten te hondene oft doen houden. — Item, al-
aulcken knape als voors. is, syn genachten gedxpi-
reert synde, en nyet eer, en oock die pretendeert
op syns vaders of grootvaders plaetse te wercken ,
die moeten geven des daegs te vooren den pro-
voisten, eer die heure preuve sullen mogen be-
ginnen, oft aldaer die provost syn silrer sal mogen
ont£uigen, seven pondt bruijnslachte {l, Brusael-
aohter), naer uytwijsen der privilegiën, daer men
na ter tyt van betaelt in gelde thien Bijnsch gul-
dens en acht sts, en vier sts voor t'registrerene te
boecke. O. d. Mwnter» im Brab, e. 1565, a. 18,
19, 20. — Gasthuis genecht. Buitengewone
tecktdag, fr j<mr de plaid extraordinaire, || De
vonnissen ghiewesen buyten den ghewoonelijcken
dinghhuys sQn nul en machteloos, tenware ghe-
sohiet op extraordinarise rechtdagen, ghenaempt
aasthuysgenecht, van derden dagh tot derden
daghe, met consent van partijen hun saken alsoo
dravende, is \l. sijn] van weerden. C. e. Bauael^ 12. —
Lantgeneoht. De gewone reehitzitting of pleiidagy
fr. ïe jewr de iéance ou plaid ordinaire, || dLandtghe-
neehte neemt sijn beginsel en loop alle jaeren op
*t voechtgedinghe , voor noene, . . hebbende alsoo 't
gheheel jaer lanck cours , van vierthien daeghen te
vierthien daeghen. C, v. MerentaU^ n, 1. It. C.
f,der vrijheifdt én lamde'^ v. G-heel ^ i, 1 ; het ordi-
naris lantghenechte. — Genachte vangedeele.
BeekieeiiHng ter zake ftan hoedeleeheiding ^ fr. ê4anee
de jueüee au ntfet du partage d^une êueeession. Zie
BAVCK 4). II So wie van den ghedeele die beghert
an de Wet ghenaehten van ghedeele, de amman
en drie van dengenen diere up te wisene hebben,
syn seuldeoh ghenachten van ghedeele te iii vier-
tien nachten te lecghene ter hersteden, en tvierde
ghenaohte ter stede daer deghene sitten diere af
te wisene hebben, in thuus, ten naeeten ghedinghe.
C. e. Gemi, Or, ek, v. 1297, a. 101. Zo wie ghe-
nachte van ghedeele legghen wille van eenighen
starfhuyse, hy es, alvoren, schuldich te stel-
lene . . . goeden souiBsanten zekeren. C. v, Aalii ,
Orig, XXVI, a. 1. Zoo wanneer yemant eenioh
recht pretendeert thebbene in een poortelick steerf-
hnus, ofte d*hoirs andereins in huerlieder successie
beledt van voortganghe doet, soo vermach den
handere ofte haudderigghe , ofte yemant van de
hoirs, t'selve sterf huus in purge en ghenachto te
legghene voor schepenen van Audenaerde in ghe-
bennen vierschaere. C. o. Auden. xxi, 1. — Ge-
nachte van gratie — van nootsake. Vierde
em laaieie ierm^ in eene reekfzaak, fr. quatrième
ei demier terme dane un proeèe, || Soo procedeert
men... op de leengoeden . . . by leen vinder en twee
mannen van leene, en dat voor *t eerste, tweede
en derde ghenechte van rechten, efi *t vierde van
gratiën. O. leenk. e. Brab, 1570, a. 49; Christyn
em graüa. It. C. leenk. v. Dieet, 1618, 8t^, a.
9* — Men zegde ook van 'tvierde: oVer recht
(«I. boven recht]," C. e. Jutiw, 1545, l, 5; Ce.
SUmUkooen, 1570, xtii, 4. Kh. e. Dieet, B 13; C,
0. Edingen, zi, 1: de vierde ghenachto van noot-
saeken ofte ex abundanti.
OENACHTË-BOECKEN, zn. Kempeheere ver-
meldt onder de archieven der vrijheid Montonaken:
28. De Genachten — of Bolleboeken, ook
Protocollen genaamd {Montenaken I, 13). Be-
gieten der rechtsgedingen y fr. regietree aux proeS^
dmree.
GENACHTEN, bw. In rechten hetreicken, fr.
attraire en justice. \\ De voirs. genachtinghe gedaen
zynde in der manieren als hierboeven staet ge-
schreven, soo verseuckt parthie aen den heer stadt-
houder dach van recht gelimiteert [te] hebben, om in
de possessie der voirs. goederen, dye alsoe genaeht
zijn, gestelt te woerden. C leenh. v. Limburg, 12.
GENACHTING, zn. v. BechttxiiHng , fr. jour
d'audience ou de plaid, \\ Om ter naester genach-
tinge te komen sien procederen tot aenwysingen van
den betreden [nl, in beslag genomen] grondt. C.
leenhof, v. Valkenburg, 8t^, 1631, a. 42. Op de
vierde alsdan volgende genachtinge. Ib. a. 44. It.
C, gr. Loon, II, C, e. Beekheim^ i, 5, 6, 7,
LITI, 1; Ce. Maaetriehtf 1665, xxiii, 1, 3. Zie
ook ASNSABL, AEKSLABN 2), COVTDACH, OKTSLAXIT.
GENADE, zn. v. Genade doen van. Kwi^-
teheiden, tt, faire grdee de. || Alse van den groet-
tone, soe wat dat de chaerter noemt en groet,
dat sal ghegroet bliven, en dairaf mach de heer
genade doen van sinen dele. A. Wautebb, Bnv.
1, 226, oork. 2 jan. 1335, bemiddeling Qaaebeek
§ Walcourt, — Te genade(n) worden, nl, aan
de gezondheid. Goed doen, ir. faire du bien (è la
êanü). II Laet bloet geme an der adere, dat werdt
di al te ghenaden. Gczondheideleer 1252, ApriL
GENADICHEIT (Genadechede) , zn v. 1). Als
eigenschap van Gtod, Genade, fr. {comme aitribut
divin) grdee. \\ Ie Jan, bi der ghenadecheden van
onsen Here, abdt van Sente-Pieters van Ghent.
Oork. 29 oct. 1294.
2) Als menschelijke eigenschap. Genade, goed-
gunstigheid, fr. (comme vertu hmmaine) bienveiUanee,
faveur, || Omme.. . de edele gracie en ghenadicheid
van onsen gheduch ton prince toghecrighene. Tpriana,
VII, 474 (1381).
GENAKEN, gsvsksv (Geneeken), ow., met
eenen 3en naamval. 1) Aanraken ^ fr. toucher, || lek
sweere by Godt almachtich, den Vader, den Bone
en den Heylighen Gheest, op Zijn heylich Bvan-
gelium , oft op 't omyce , 't welck ick met mijnder
handt ghenake. O, crim, 5 juli 1570, Eed,
2) Naderen y nabij komen, fr. approeher de, \\ Zoe,
wij neempt orloff zijn beteringe te doen, . hij sal doen
zijn beteringe van daghe tot daghe, zonder boesheit
[nl, ai^Iist], en en sal nijt moghen geneeken der
stadt,.. op een m\jle nae, hij en hebbe gedaen
zijn voersc. bevart. K, e. St, 'Truiden 1366, a. 65.
Soedat t water dat in de voors. gote comen zal, eoe
vallen zal, alse dat den vors. weghe en der poerten
des vors. heren Daneels, aldaer gheleghen, niet
scaden nocht geneeken en sal in gheenre voeghen:
Godeh. Brussel, H 113, Schep. t. Brussel, 1367.
Geen tovereers, oft andere, die den duvel sacrificie
doen, en is men niet (sic) sculdich te ontfiangen
int geselscap oft conversacie van anderen menschen,
noch den (M)rpel van iemento huyse te laten gena-
ken. V. D. Tat. 78.
3) De hand legnen aam, fr. mettre la «tcmi è,
II De voirsc. hantsettinge eii mainmiee sal h(j [nl.
de executeur] cundigen den gecondempneerden, hem
verbiedende die niet meer in enniger manieren te
OEN.
GEN.
489
geseelren nooh te gebroyeken. T. d. Tav. 897 t^.
4) Amufréken in reeÜen, fr. aUraire e» juiticê,
II Zonder wettelyc yennét csn de beeve Tan sulcken
dinghen synen msn niet ghenftken. Jug, feud. FL
têt, c. 24. En alle andere saken dairaf men hem
sonde willen tyden, aenspreeken ende geneeken.
V. D. Tat. 179 T«
5) Otwordmt, ter hinul kamen, fr. parvenir, vênir
•» la paaiêttwn, || Op dat alle minsohen honre
[I. honre, of huere] achont [nJ. schuldYordering]
altyta geneken mach,., soe eest geordineert, . .
K. V. SL-Druidên, 1411, a. 11.
GENAME, OKVim, bn. Aan^naam, lieftaUg,
fr. agrMHêy affable. Kil. Ghenaem, Ghenae-
migh, aenghenaem. || Wairom Eoe eiet, dat wy^
deeen aengesien, houdende dat Gode van hemelrike
genome ie dat wy ons ynegen en geven totter ter^
meerderingen van den godliken dienste. JEtekenk. o.
JSrab. reg. 185, £> 88 ▼«, einde 15da B. Voor ag-
greable en gheneme hebben. Ib. reg. 186 P 169
(1602). Dengeenen dyen de injurie geneme is en
niet Vonwillen, dyen wort geen injarie noch aroh
gedaen. T. d. Tat. 85 t*. Dairomme 'selen die
commissarissen hen wachten, als die getuygen voir
hen comen, dat xij die niet en Terreeren met strangen,
rypen [nl. sturen] woorden oft manieren , mair selen
hen geneme thoenen en saohtmoedich ten getuygen.
Ib 866. Des wy danckelick en Toir seer geneeme
hebben. Brief kmir e. JÜBgty 5 mei 1521. — Daer-
aen ghy ons genamen dienst doen sult, dien wy
gedenoken sullen alst te passé commen sal. ld. 18
april 1528. It. C e. San^AoMfi, WeetkiMner (slot).
aENECHTACHTTCHT.deelw. Ox»rU\qdxnttc^
ten, fr. convaineu. || Dat alle die keuren en breucken
kommende yan dengheenen die ghenechtachtight
sullen bcTonden sijn yan bendighe wonden, die
ghesteken oft gheslaeghen sullen sijn, mitsgaders yan
alle andere yeohtachtighe stucken, hetsy die eenen
anderen heyt lieghen, oft met yuysten slaet, dat
die keuren daeraf kommende sullen gheheelijck
staen en kommen tot myns Heeren prouffijt , hetsy
yan ses oft yan dry ponden. Landek. Meffên, 1527,
a. 8. Vgl. ÜITOBKACHTXV.
GENEERËN, wdk. wkw. Hem generen (mei,
ook aan). 1) Sen ttmbaeht, een beroep uitoefenen, emtên
handel drijven voor feijn leveneonderhoudy fr. exereer
un mMierj une profeeeion^ f€ure nn eommerce pour
sa enbeieiamoe. Kil. a/netme Gheneeren, neeren,
Onaetmn faeere — Vietum qnemiare. 8e nowrrir,
ê'oeenper è gaigner les deepens. || Dewelke pointe
wi ghebieden hem allen te houd^ne, die int dorp
wonende sin, ofte wonen ' sullen , die hem an de
parmentrie sullen gheneren. Oork. 27 oot. 1280.
Hen met hout geneirende. C. v. d. Kiel, z, 12.
Itw O. V. Dettme 1612, a. 248. Met den korenhandel.
C, V, Oenty II, 202. Met het bewerken der lakens.
C. V. Brussel, 1570, a. 19. Hem geneirende met
hoppe. O. P.-B. autr. 1 sept. 1717, III, 74. Dat
geene hackers, brouwers, melders, ofte andere hun
generende met den koophandel oft consumptie yan
graen, en sullen mogen koopen oft yeylen eenigh
graen... y<5<5r 10 uren. O. magietr, v. Loven, 1785,
blz. 2. Dat geene groenyrouwen oft andere hun
Snerende met het yerkoopen yan groen. Ib. 8.
ie sich daegelic metter pennen genieren. O. e.
Maaeêrifiki^ 497. Dit es dat dontCsngers ontfaen
hebben desen jaere yan denghenen die hem ghe-
neren met haren gelde, 780 lib. Stadtték, ^nt,
1888, I, 268. (Dit doelt waarschijnlijk op de wis-
selaars).
Toornen in sffn levenêonderkoudf fr. pourvoir
è sa êwètiêtaaee. || ZQn die kynderen al ge^maai-
cipeert en uuyter plicht geweest yan yader efi yan
moeder, soe zyn zQ souldich tsamen te confereren efi
ter deelingen inne te brengen sola bonaprofeticia («te),
dats alleene tgeene des hen yader e& moeder te
yoiren gegeyen hadden te huwelyc, oft anders yoir
ewech hiMlden, om hen dairmede te geneeren oft
onderhouden. Y. d. Tat. 226. Dat si out efi orano
en onmechtech ware , en dat si hare niet gheneren
en conste, en dat si ghebrec hadde yan muren no-
dorst. Oork, 18 mei 1868. Zie ook &ib&bok 18 d).
Babanwen int sehyn yan cryghsUeden, efi andere
yagabonden , . . hemlieden als lediohganghers • • » op
de eterie en rabauwerie gheneerende. PI. e. VI,
15 juni 1556, a. 12, I, 83. Waermede hemlieden
sulcke gheneeren en waaraf iQ leyen. Ib. a. 16.
GENEERTE. Zie QxyABBTi.
GENEGENTHEIT. Zie het yolgende.
GENETGTHEIT (Genegentheit), zn. Greüffkeid,
fr. avidiié. || D'onderyindinge hebbende doen sien,
fsedert yele jaeren, dat het meflstendeel yan den
brandt oyergecomen ten platten lande is yeroorsaeckt
door de toebaokroookers , daeryan het getal soodae-
nighiyck is aengewassen, dat men b()naer niet eü
siet eenigen werckman of bujrtenman sonder de
pype in den mondt, met sulckdaenigegenegentheydt
dat sy hun daenran niet en konnen onthouden, in
de schueren, stallingen, op de messingen efi op
de daecken yan de huysen oft bouwen gedeckt met
stroy. Fl e. Brab. 20 jan. 1727, YII, 84.
G£N£MEN,bw. Wel genemen. G'oedopMiMii,
met een gunstig oog beschoaaten, fr. vow de bon
mil. II Ie en weet niet yoorwaer, hoe Gh)dt znlox
wel ghenemen can , dat men z\jn tempelen, die hem
toeghew^t en gheëechent zi}n, alzoo ontbeert. Ber,
Hfim, I, 154.
GENEREEREN, bw. Ben recht. Baren, doen
ontstaan, verkregen worden door, fr. oreer, fjirè
naitre, engendrer, s*aequérir, || Kennesse yan ooope
yan huusen ofte erfren, . . ghepasseert alleenlic yoor
scepenen derzelyer stede [nl. yan Gent] en gene-
reert gheen recht reel, noch actie hypothecaire , dan
naerdat ... Cv. Oent , vi, 1 ; isdipiseimur jus ro*
ale .., zegt Yan den Hane.
GENESEN, OW. Genesen eens kints. Be-
vallen, van een kind verlost worden, fr. aeooueher.
Kil. Gh enesen yan kinde. Smti,parere. \\ Ware
oock eenighe poirteresse besmet [nl. yan lazarien],
die kindt droeghe, men soud se niet obtfiMn yore
dat se des kints genesen is en haren kerokganek
gedaen heeft. Oodsh. Brussel ^ H 12, Begl, St,"
Pietersooêik. 1555, f> 1.
GENET, zn. Oenetkai, soort van marter, fr.
genettOy sorte de fouine. \\ Eenen sandereyen langhen
tabbaert met ghenetten geyoedert. Inv. v. d. Sulst^
1489.
GENEYEN, zn. my. Zij die neven van elkander
g^n, fr. cousins entre eux. \\ Dat,., de kinderen
yan gebruederen , oft geneyen in den tweeden , derden
oft meer graden , gelyckenae yan gebloets weseude ,
aen soedanige sydtyallen comen te deylen stricks-
ofte s^ACxse-ffewyse , en niet in de hooffderen. O.
leenh. v. Valkenburg 1570, a. 11; it. 1612.
GENGEBER. Zie GnroxBBB.
GENGINGE. Zie oavgingx.
GENIET, zn. o. Winst, geldelijk voordeel, genoi^
fr. profli, avaniage pecuniaire f fouissanee. || Zoo
wat meestere zQuen leercnape eenich ghelt liet win-
nen metter scheren binnen zijnen winckele, oft
denselyen leercnape anders bate oft geniet dade oft
gaye yoer [y^r] die proeye , dal dieeëlyo moeetere
488
GEN,
GEN.
dienen yerbaeren 0oade sijne meostencap. K, éL
droogseheerdert tê Diett 1545 , a. 4. It. C, v. Antw,
1545, XI, 36; Bdg. Mut. t, 111; Fl. o. VU I,
33; it. X, 46.
GENIETEN, bw, 1) Bgkome», fr. obtenir. || In
caa yan oppositie is men schuldioh ordonnanoie
[fiZ. Tan schepenen] te genieten aengaende denselven
sallaris. C. v, Oent, yii, 8.
2) Ondergaan, fr. êiünr. || Daer was ooc ghe-
seyt, datter weder te Bruessel vele ghejusticieert
waren , . . datter ooc die ran Ghendt waren , die
scbeerpe justicie ghenieten moesten. Ber. tijden ^
IV, 129.
GENOECH (Genoqoh), b\jw. — 1) Genoeoh
doen. Voldoening, aeno^doening geven, betalen s
de aangedane beleedigtng heretellen, fr. donner saiui'
faetion, payerj riparer Voffenee faite. \\ SooTerre
hv [nl, de Toortrluobtige koopman] niet en oompt
binnen den t\jt yan sesse weken . . , om sijne credi-
teuren te betaelen oft genoech te doen, soo wort
h\j gehouden yoor eenen banckeroetier. O. o. Antw.
eomp, IV, xyj, 4. It. O, v. Oent^ vi, 10. Wye
eenen poorter yan Antwerpen misdaen heeft en
mach t' Antwerpen egheen poorter worden hy en
hebbe denselyen poortere ierst daeraff genoch ge-
daen en teyreden gestelt metter minnen oft metten
rechte. C. «. Antw, 1545, ix, 22.
2) Inet€Uin voor, w€uirborgen, fr. répondre de,
garantir. || Als ^t gheyalt, dat eenige persoonen
erfpacht, erfcheyns ofl erfrenten roet schepenebrieven
yan Brussel hebbende op sekere goeden, en waer-
Bchap van altoos genoegh te doen . . deeelve goeden
yoor dien erfpacht, erfcheyns oft erfrenten yeron-
derpant,.. C, o. Bruesel, Oexworen loters, Stat.
1657 , a. 89 ; Christijn promitsionem de eo prmttando.
Gelofte yan genoech doen ofte waerschap. C. o. Loven,
IX, 10. — Een genoechdoen seggen. Aanma^
ning doen om te voldoen, fr. faire êommation de payer.
\\ Indien hy, debiteur, in ghebreke blyft yan te beta-
lene , sal de heesschende partie sculdich syn te com-
mene ofte sendene, metter acte yan oondempnatie,
yan de yoomomde smalle wetten begheerende consent
omme denselyen debiteur een genouchdoen te moghen
zegghen, voor welcke kennesse en consent de wet-
houders sullen hebben.., en bailliuus,.. midts
by den bailliuus de date van 't ghouchzeggen note-
rende up de acte yan condempnatien. O. o. C^eni,
II, Ord, 3 aog. 1575, a. 44. — Genoech ge-
leek. Beanhifoordend aan, fr. répondant è. \\ Den
aennemer wert oock ghehouden in de middele yan
desen torre, . . te maecken een beeldhuus, . . ghe-
nouch ghelyck den patroon es gheteeckent. Bbmbbt,
n, 332; „op eene yoldoende wyze/' d*une numière
sujfisante; segt de schrgyer. — Genoech syn
den dach yan rechte. Op den bepaalden dag
verschijnen , fr. comparaitre au jour flxé (en justice).
II Namaels hebben die yoirs.pertcoopersdachgehadt
om int principale te comene antwerden aengaende
der yoirs. assijsen; en om dies wille dat zij den
dach niet en hebben genoeoh geweest, soe is in de
tegenwordicheyt yan hueren procureur gegeyen
defiault. Sladsareh, Dieet, Bek, Am, van Bakele,
1496.
GENOEGEN (Genougen), onpers. wkw. 1) VóU
doen, fr. taOrfaire. || Alse sulke sekerhede alse
den abt genoeget moet den scoutete genoegen yan
onghewisden dingen, behouden sinen rechte. OorJc.
25 febr. 1252.
2) Toestemmen in, fr. conseniir ^ || So wie up
yemene dinghet en hem yermeet orconde, en hy
daertoe ghewist es, die in jeghenwordecheden syn
die es men souldeoh stappans te hoeme, efi ghe-
noughet den beesschere daerup wet, men esse nem
sculdeob te doene. C. v. Qeni, Qr. ek, v. 1297, a. 97.
GENOEGEN (Genougen), zn. Den rechte
omme genoegen. Ter bevrediging van ket reeki,
fr. è sufflsanee de droU, \\ Uute cÜen dat claer en
notoir was, en blycken soude, den rechte omme
ghenoughen , dat scepenen yan ghedeele , alhier ghe-
daechde , berecht en kennesse waeren hebbende yac
alle actiën... C ü. Qent, II, 443.
GENOOT (Genoet), zn. In het leenroerig stelaeL
Gelijke door geboorte, in rang, in stand, gdijke
door de banden der leenroerigheid, too van de twaalf
rijksgrpoten van Frankrijk, als van mindere leeih
keeren of leenmannen, en tot den nederigsten trep
der leenroerigheid, fs, {dans Ie régime f eoéUtt) pak,
égal pair la naissanee, Ie rang, la eondOion, igal
par les liens de la fioddlUé, tont des douxe pain
de France que de moindres seigneurs ou vassamx,
ét fusqu'au plus humble degré de la lijfenee. Zie
Verdam, II, 1445. Hertog Jan ii noemt zijne
leenmannen de heeren yan Kuik, yan Berlaar,
yan Heusden, yan Gatzenellebogen en anderen, de
gelijken of genooten yan den heer yan Diest : ftdeLa
nostri homines par es ipsius domini de Diest. Oorh,
V, 7 apr. 1307. || Vlaenderen heeft drge deelen,
daeraf d'een licht onder de Croone . . Tghene dat
licht onder de Croone is gheheeten tgraefrchap yen
Vlaenderen: ter cause yan dewelcken de graye \b
een yan den xij genooten yan den huyse yan Vranc*
rijoke. Wielaitt, Leenrenht, 9. Die prinche es,
en zyn goed princhelike houdt, al doet hi mant-
cepen zinen heere, naer den ouden hofrechten ne
es hi sculdich gheen relief, anders danne zinen
dienst en trauwe, omdat hi es prinche en genoot
zyns heeren, al es zyn heere boyen hem, mids
dat altoos een boyenhoofb wesen moet. Hi es
selye een heere en niet seerf [Boxhoren: niet
eyghen]. Jus f end, Fl, vet, c. 56. Een yassael êü
leenman en wort niet geadmitteert te tuygen tegen
zijnen leenheere,.. niet te min, in zaken aen-
gaende inyestitueren en beleeningen yan den leenen,
zoe wordden die leenmannen, genooten yan den
leenheere, wel geadmitteert; anderssins wordden zg
geacht als zijn familie eö huysgezin, in hem met
eede yerbonden en dienste te doen. V. d. Txy.
341 y<^. It. Jan t. Dixmude, 5 en 191. Erfgenoot.
zn. Deelnemer aan eenen geineenschappeUjken e^ns,
bezet op xékere erf gronden in *t gebruik van ver-
scheidene personen, voor welken e^s sm enkele, gO'
naamd hoofdman^ of principaal, aansprakelijk was,
fr. participant è un ééns commun, hgpothéqué sur
eertains hiens-fonds occupés par diverses personnes,
pour leguel eens un seul, appdé chef ou principal,
pouvttU être actionnê. \\ Dat quam yor ons, als yor
scepenen, Heinric Van den Velde, de jonghe, en wort
eryelic chenzere en wettelic Willem, Weitens soen , . .
oyer hem en over sine erfshenote, yantwaelf buenre
lands, . . en daeraf een stic houdende neghen buen-
re,. . En die andere drie buenre lighende . . . Dit
yorzeide lant heyet deze yorzeide H. eü sineerfghenote
teenen eryeliken chenze, omme yichtich schelgbe
Vlaemsche , te gheldene elx jaers ... In dier ma-
nieren, dat dese yorz. Heinric sal wesen hoefbman
yan dezer yorz. rente. Eö als dese yors. H. sterft, of
so quame, dat hi niet wettelic hoeftman weeën en
mochte , dat men . , . eenen anderen hoeftman gheyen
zoude en twaelf penninghe gheyen yan eicken
buenre , . . en also houden yan hoeftmanne te hoeft-
manne euweleke. db Pb. en Bb. XIIL Lembeke,
5 (1305). Zie ook kbvbgobt.
GEN
GER
489
GENOT, m. o. Voorded^ wimt, 4e, aoania^e,
pro/U, II Oft dat hy met hem [nl, de getuige met
den beêchaldigde] genodt, part en deel, waesdom
en rerlies heeft in der saken. V. d. Tat. 370
T®. Sohot en genot. Latten en voordeel, fr.
ekaryea et aoaniage», \\ Soe wat porter, die geen
wever en ware , en dit voire. ambachte \nl, der wol-
werers en lakenyerkooperB] niet geleert en hadde,
en alst yiele, dat by een ambacht kieeen moeste,
daer hi mede galde [fd. gold] scot en ghenot, en
dan dit roers, ambacht oore, die sonde moeten
ghoTen den ambochte yoirseyt allene, eer sine
ontfinghen, enen ouden scilt; en die man sal nim-
meer [niet meer] rechts int voirs. ambacht hebben
dan hoer teyntreoht, omme metten Toirs. ambachte
te dienene onser genedige Vrouwen - \nl, de her^
togin], .. en die man aal met hon scot [ende?]
ghenot ghilden, des dit yoirs. ambacht te doen sal
hebben. Bétg, Mum, IY, 78—74. — Wij moeten
echter bekennen, dat de Terklaring van genot door
voorded of winei, ran J. F. WiUems en Verdam
gegeren, ons hier niet ten volle vergenoegt; kan
het w. „gelden" ook slaan op „genot"?
OENSTER, zn. Geineier, tfonh, fr. SHneeüe. Kil.
G-henster, j. Gheynster. || Ben ieghelijck
moet ooek sijne schouwen soo hooghe maeoken, dat
sijne ghebneren van den roock oft gensteren noch
andersints daerbg egheen perijokel, schade noch
ghebreck en lijden. C. ü. Deume, 1612, a. 268.
GEKUCHTE, sn. v. 1) Vermaak, fr. plaieir.
II "Want wy oock int selve [nl. woud van Zoniën]
hebben en nemen onse deduit [ofr. Ie plaieir de la
ehaêee. La Gume] en genuohte van onser jacht.
Bekenk, v, JSrab. reg. 187, R 114 t^, O. 27 juni
1620. Die groote meniohfnldige genuchte en blyscap
van den spelen van den hantboge. A. Wavtebb,
Sermens, 25 (1561). It. Wislavt, Praeierim. 1B2,
2) Voorwerp van vermaak , fr, óbjet de réjouieeanee.
II Was een groot steecspel te Bruessel van edlen
heeren. . . En sij quamen , diet beroepen hadden ,
in die balie, deen met eenen grooten scepe, dander
met eenen berch en leuwen en simmen daeroppe,
en andere vremde beesten; en dander met eenen
olifant en 1 castel daerop met ghewapende mannen
daerop, en dander ghelic yservercken [2. ijseren ver-
kens], en dander elo met ander ghenuchte. Piot,
Ckron, 60 (1462).
GEN UT, sn. o. Oeerêéhoi, kei oversekietende ,
kei teveel, fr. eurplue, exeédant. || Dat, van nu
voort, niement.., van coemenscepen van wollen,
van weede , . . betalen en sal dan met ghereeden
ghelde. En die goet hebben en gheen ghelt, dat
men . . . die goede sal doen bestellen , drie maen-
daghe thenden een, ter merct, . . en wier meest
omme gheeft, .. dat hij de naeste coopman sal sijn
van dien goede; en tghenut, datter van ghelds-
weghen af oomt, sal bekeert wardden in de voer-
seide schuldt. dk VLAirnrcK, Vgb. 50 (1423).
GENUTTË , zn. o. Zie oemitts. Een nauwkeurig
onderzoek en de bekende bevoegdheid van Serrure
als palnograaf en ja , als taalkundige , pleiten voor
het woord gemitte. || Van alle dese servituten
van roortemaine [of dienstmanschap] zo willen de
gheslachten [nl. de families] hemlieden bevryen met
ghenutten , die men betooghen zoude , naer de oude
ooetume, met eeneghe zint, daertoe zy hem ver-
ghiften [nl. opdragen] tSente Pieters te Ghendt,
tSente Gheertruudts te Nivelle, tSente Pieters te
Bonsse, en veel meer andere. O. v, Aalst, 648,
Orig. 76. Men leze aldaar het vervolg, en zie bjj
Ducange Otlaüairimey by La Cume Saintewr, en
bij Piot, Oart. I, verscheidene voorbeelden dier
Opdraehten,
GEOORLOVEN (Georloven, bw. 1) Veroorloofd
gijn, toetfehUen st^, fr. Ure pemne. \\ Dat gheenen
wevere en gheorlove op zaterdagen, vighily-avonde,
Onzer- Vrauwen-avonde, Midwinter-avonden, Paesch-
avonden, noch ooc Sijnzen-avonden , langher te
werokene dan tote der noenen. K. d. lakengüde ie
Bmgge, Wevere, 11. Zo ne gheorlovet niemene...
a. 28. Zo gheorlovet wei dat . . . a. 24. Ne gheoor-
looft niemene . . . a. 81. — Het- w. komt ook wbI
voor met xijn: Zo eist wel gheoorlooft den deken...
zine vinders te doen daghen... It. 1408, a. 19.
It. a V. HProoêeeke, K. d, Vusekerij, 1614, a. 1,
en passim.
2)' Aftrekken, afkorten, ft, reiirer, défalquer?
II Ie, Gheraerdt,.. abt van Diedelghem, doe oont,..
dat ie Willéme Van Oockelberghe gheorloefde x
dachwant lands te Eveme, uyt sinen lene, voir
minen man Fase Van Goudenberghe en Janne van
Laken. Ckarterb. Beg, Brussel, f>. 98 v«. (1308).
GEORDINEERT, axoBDvvT, deelw. Geordi-
neerde — Geordende lieden. Oeestel^ke per-
sonen, tij die tot priester gewijd zt^, of tot eene
kloosterorde bekooren, fr. persownes reUgieuses, oeux
qui oni êiS taerSe priiret, ou qui appartienneni è
UH ordre monaeiique. Maigne d^Amis: Ordinatus,
qui est dans les ordres saerés, || So wair en in
welke side dat dan die drie gheordende Inde voirs.
[nl, den gardiaen van der Minderbruederen, den
prioer van den Prediker^n, en den prioir van de
Augustinen van Loven], of die twe van hen vielen,
dair souden die voirso. sake bliven en voirtgaen.
SxBMON, Couikereie, 71 (1360). Beligieuse oft geor-
dende persoenen. C, v, Aniw, 1546, xiii, 74.
Priesters, religieusen en geordende persoonen. Ib.
eomp. II, iv, 28. Religieusen [nl, kloostervrouwen]
ofb gheordineerde persoonen. C. v. Lier, xvii, 5.
GEPIET, deelw. (?) || Die cramen van ijserwerok
gepiet zullen 'betalen voor een craem van zes voeten,
acht grooten. ds Pr. en Bb. XXIV. 8int-OUlis,
16 (1564).
GEPOINT, deelw. De zin eisdht verbeeld, fr.
figuré, représenté. || üp denzelven dicendach avond
was beroupen eene nieuwe hof van vier ghesellen
van aventueren [id, tot een steekspel] jeghen al dat
ghinc en keerde ; en waren al verwapent met blauwen
scilden, derin ghepoint een joncfirê, en derin ghe-
screven: Doei wel. Ol. y. Dixhudb, 102.
GERADICH, bn. 1) Baadtaam, geraden, fr.
eonvendble, è propos. \\ Soo wie het voorseyde huys
en erfve hooghst instelt ofte verhooght, die de ver-
coopers niet geradich en vonden te accepteren, sullen
sy hebben d'optie van te nemen den voorlesten ver-
hoogher. van de Vbldb, Annoi. 296. Als deselve
officieren geradigh suUen vinden hunne executien
te dresseren met het leggen van weddeboden, sy
en sullen daertoe niet meer mogen employeren als
twee persoonen. O. P.-B, auir, 6 juli 1708, a. 61,
I, 387.
é) Geradich sijn. Bekulpzaóm (njn), bijstaan
met raad en daad , fr . assister de paroles et d^efflsie,
II Ontbieden daerom eü bevelen onsen drossate van
Brabant, onsen amman en den borgemeesteren,..*
dat zy onsen meyer en scepenen onser voirseyde
banck van Ucde in allen saken hueren bewinde
aengaende behulpich, geradich, bereet en gehoor-
saem syn, en de voirseyde punten houden helpen
en doen hulpen sonder breken. Beformaiie banek v,
Uede, 1431, slot.
GERACK. Zie öbbbox. •
490
GER.
GER.
GESAKEN, bedr. en om. wIlw. I. Bxim. ^
1) Aanraken, fr. iauekêr. Kil. tangere. || Soe ir«t
portere den anderen ierstwerre binnen rreede ge-
raeekt, stekende, oft anders in eenighe wijs strij-
licken,.. die alsoe ierstwerren den anderen ge-
raeokt, sal vrede gebroeeken hebben. K. v. 8L-
Truiden, 1366, a. 4.
2) Trefen {uU de verte) fr. aiteindre. || Die na
enen anoren worpt met enen potte, of met enen
steene, in felheiden, sonder gheraken, verbeurde
XX s. Waert dat hine oeo gheraecte metten worpe,
verboerde iij lib. Kb. v. AnUo. a. 17.
3) KweteeHy wonden, (t. bleeser, || Van stryden
sonder geraken. Persoenen die strytbaer syn efi niet
en geraken, die breuoken aen den heer vy schil-
lingen» en aen die partye en brujcken sy ni^t. O.
gr. Loon, I, vi, 64.
II. Okz. — 1) Van de vrachten der aude. Oelmkken,
fr. réuteir. Kil. tneeedere, \\ Alsoe vele clachten en
doleancien ons gedaen syn geweest bij onse onder-
saten van herwaertsovere, van tverhoogen en dierte
van den coren , uuyt dien dat tvoors. coren en andere
graen in den lesten Eomere nyet soe wel geraeot en
soude sijn geweest . . . terwe , rogghe , gerste , evene
en andere graen, procederende... Eekenk. e. Brah*
reg. 189 f>. 48 v<> (86 nov. 1546).
2) Gevolgd van de onbep. w^ie voorafgegaan van
het vz. te* van iets toevalligs, onverwachts, komen
te, fr. venW è, \\ Dat die kintskinderen . . . oick
voer den grootvader oft grootmoeder geraecten te
stervene. C. v. Antw. 1645, xi, 12. Sooverre den
noot anders gheraecte te verheyiwchen. Fl. v. Brab.
I, 61 a. It C. e. Bruetel, 1606, a. 20.
GERASE, En. o. 1) Romp (van een gebouw), fr.
eareasse d*une eonstruetion. \\ Die ghedepnteerde
van de Ghues brochten daer voort eenen patroon,
om aldaer eenen tempel te temmeren . . ; Tan haute
eaude tgherase wesen, en met wissen oft banderoen
daertusschen ghevlochten. Ber. t^den, I, 309; it.
141. De cappe [nh van den tempel] met eenen
langen styi, ofte, zoo ment heet, tgherase, lach
daer getemmert en verghaert. Ib. II, 16.
2) De veriiereteenen boven in een kerkraam, het
harnas, fr. les pierree d^omeutent doms la portie
supérieure d'un vUrail. || In den choor lach'alsdoe
eenen grooten hoop ghehauwen orduynsteen van
tgherase of themasoh van de glaesveinsters boven
in den choor, die men vermaecte. Ber. tijd^m, lY , 226.
GERDATICH, bn. Begeerig, fr. désireux. |) Bin
desen waren zy zoo stout eii so gherdatich omme te
Bmgghewaert te commene. Ol. y. Deckuds, 11.
Van deiser tyd voort so verandert zeere te Ghent,
want sy ne waren niet meer zo gherdatich omme te
oorrigieme de officyers over wien men groote olachte
hier te vooren hadde ghedaen. Ib. 33.
GERECHT, bn. 1) Wettig, fr. Jé^al. |) Die selve
thiende drouch op min her Woutre, en gaf den
voreghenomde godshuse in gerechte erve te hebbene
en te hondene, van heme eii van sire ghebuerten,
paisseleke en emmermeer. Oork. e. 7 juni 1277.
Ghelovende . . . alle dit yorgenoemt lant te waran-
derene ... eii af te sine gherecht warant . . . En
hadde hy hem hier en boven iet te nauwe ghedaen,
* soe ghelovede hy heme altoes ghereechte waerscape
én ghenoeoh te doene. Oork. 16 apr. 1877. Als de
schouteth de schepenen ghemaent heeft : ofto alsdan
niet en is den gherecht«n dagh van rechte, en
schepenen daerop verklaeren jae, soo bant den schou-
teth vierschare. C. v. Eerenials, ii, 6.
2) Chreehiei^k , fr. juridique. \\ Weer enioh poorter
of inwoner.., die den anderen te na spreke of mis-
dede . . . oi# des twisteé wüle . • . der d!6 pa^ en
Boene af ghemaect sijn . . , en die misdaèt voer looii-
teten en schepenen,.. vMolaert worde, met gho-
rechter infbrmacien fierst daerop ghedaen, soe ail
die misdadeghe , . . O. ILiSge, 17 mei 1393 (2), a. 1.
8) Gerechte heer. OnntiddeUij^e heer {isi hdL
leenrecht), fr. {en féodaliU) seigneur direeé, éroüm-
rier. || Dat ie, Philips van Vianen, de voohdie voi
Pnderse, . . houde van mijn hiere den abt van Zente
Bemaerts te leene , alse van minen gherechten hare.
Oork. V. 19 jnni 1896. It. Leemreeht e. 1628. f>. B g ▼«.
4) Tan maagschap. Mgen, fr. (en parenU) propre.
II Vanwegen dee mans syn in den leven die gerechte
neven. (7. gr. Loon, I, 186. Op Adriaen Joannis,..
als gerechten oom van Anna voors. en moden-
wegen. Ib. 196.
5) Tan ooikonden of bewyaetnkken. Bechtsgeidig,
wettig, fr. (de doeumemts) mthmiique, ISgal. || De
advocaten en procureurs sullen . . . traliën recht-
dagen moeten overleveren oft aen heure geeohriften
hechten alle bescheet, oft emmers tgerecht nijt-
schrift van dijen, daermede sij beurder meesteren
voornemen . . . sullen willen doen biyoken. C e.
Santhoven, Stifi, 118.
6) Opreeikt, echt, wetenl^k, fr. vrai, uéritahle,
exact. II Borgemeesteren, schepenen en raedt der
stadt van Antwerpen , . . doen te weeten en certi-
ficeren voor de gerechte waerheyt, dat wy... O.
V. Antw. 1646, Bijlage II, 718 (1636). It. ixmtp.
Vil, iv, 19. Dat wy , .. uyt onse gerechte wetent-
heyt, authoriteyt en volle macht , . . gcaggreert , . .
C. V. Loven, Homól. Int selve jaer [1142], in de
gebuerte van Lnevene, soe dauwde gerecht hnenieh
nuyten hemele. Piot, Chron. 4. Sooverre de boots-
gesellen aengenomen sijn uuijt en inne, soo moeten
sij tschip wederomme brenghen ter gereohter havene
daer sij tselve hebben helpen ni^jtvoeren. C. e.
Antw. eomp. IV, vig 184. It. Fl. v. Vl. I,386.a.6.
7) Qoed, overeenkomstig met de verordeismgen, fr.
bon, conforme amx preseriptions. \\ Soe wie gereeht
gewant maken wilt, die sall die scheren yjStieh
tweet hoeghe en neit men. JT. IdkengUde MneeeH,
1433, a. 1.
8) Beehtmatig, fr. l^al. )| Alle mate en alle
ghewechte sal men gherecht houden op horen eei»
ghere. Tol te Diest, 1307, a. 32. Alrande malen
Buelon gherecht sijn, op ene pene van xxx a. En
die mate die onghereoht es sal men ontwee alaen.
Kb. V. Dieet, a, 40.
GERECHT, GEBICHT, deelw. 1) GcredUigd,
recht hebbende, fr. agant droit. |) Indien den el*-
gher , , . noch jemandt wiste van te vorens gheene
oonde ghehadt hebbende , die in ofte totte voorsohr.
goeden gherecht waere, . . Ce. Loven, rv, 10. De
lancxtlevende van twee gehnyssohen is schuldich,
ten versoecke van deghene daertoe gerieht wesenda,
te maecken... inventaris, xiy, 21. Om van allen
sterf huysen . . daer weesen oft andere . . . inne ge-
richt zijn, te beter de wete te moghen gecrijghen , . .
It. Weesk. 25. It. C. v. Aniw. 1646, xii, 14; O.
V. Auden. Cah. prim, vi, 1; Ce. Brused, Oetw.
laters, a. 3 (1667); K. v. SL-Ttuiden, 1686, Piot,
Cart. II, 669, a. 10; it. 696, a. 10. O. P.-JI.
amir. 28 sept. 1716, II, 616; Z. o. Tbi^erm, 18
mrt 1602, a. 14.
2) In zynen eisoh. Oegrond , fr. Jbndé (em §a
demande). \\ Sooverre naermaels . . , degene die al-
sulcke vonnissen heeft Tercregen, bevonden wort
in sijnen heijsch gereeht te sijn. C. e. AjUm* eomp,
IV, xvilj, 64.
GERECHT, exBicHT, zn. In vetach. bet. 1)
i&m.
GEtl
491
Zooalf thaa». Oefêohif ^enehi, r^Mharnkj ^ftreekU"
hifft VMTMiiaar, £r. otmt éê jmtüot^ tribmmal. Kil.
TrihuÊol. II Ben gericht, in Latyne geheeten judi-
0MMI, is een wettich werk yan i\} penonen, te
^reeten: des richten, des 'aenleggers en des ver-
weezden. V. b. Tat. 2.
%) Etektêgêbied^ £r. jwrüietiont reêtort, ÜendMB
dt jmridietiom. || Wf hebhen der port yan Herentals
gegeyen: hoie porteren, die buten sijn geaeten, ute
onsen gerechte, dat si hen helpen dese penningen
te geldene. JT. e. MêreuialM, 16' ap. 1291. Dat ie,
Seger üten Dale en Aeghte myn wettelijc wijf,
die wonende s^n in die Oaperstrate, insbragrayen
gherechte yan Ghent, .. Oork, v. 6 sept. 1291
(4 maal). Wy willen , dat hy en x\jne naoomelingen ,
yan allen sfcride en yan alrehande gerechten , totten
bloede, hebbe efi heffe alle dat recht en alle die
mesdade [nl, boeten] die dairaf yallen , uteghenomen
yan hunssuekinge, yan minoten, yaa man^doede,
yan moerde, yan dieften en yan yronwen te yer>
crachten. Brab. Teeêi, I, 679, '« Qravenwnd {1292),
8o wie noppen oft scrojen wilt int gericht
yan" Hasselt, die sal loen hebben altoes na den
tyt . . . — Soe wat laken oft stuk dat men maeckt
in den gericht yan Hasselt . om te yercoopen . . .
O. LUffê, 1 juni 1438, a. 18 en 32, Museli. It.
K. 9. MiusêU, 11 deo. 1600, a. 22; JT. o. Si.-
Trmide»^ 10 juni 1417, a. 21. Kenen crediteur,
yindende cgnen schuldenaar yan buijten binnen der
BÉadt yan Liere oft heuren bijyange, mach denselyen
bij eenen dienaer . . , eü in den , byyange bg de
megers, ekk onder sgn gerecht, doen arresteren.
O, o. Lier, iii, 2.
3) Sêckiêrlijke hennitntmmgj reehUmachi (bereohi),
fr. droU dê eomiaUrë ei de ;«^, oqffuiium., eonmait-
joMe, (fudieatwré). || Want de mombore wm. den
Heyleghen Oheest drie daghen hebben ghedaen
oyer llaes aBeckers huis , metten gronde en datter
toe behoeft , dat steet te Nederroolen , aen de brugghe
Tore Janna Van den Y elde , richtere yan den gronde
yan sHejlechs Gheests weghen, en deselye Jan
t|^«nehte opdroech Alaerde Yan den Drijsche,
soouth yan Dyst. 8o wart dat yoeighenoemde huis,
na maenisse Aiaerds yoergh., en met onsen yon-
nisse, beoommert ed ghesloten te jare en te daghe
den yoerghenoemden mombore, yoie den tsgs die
sj daerane eisschende syn yan sHeylechs Oheests
weghen. In oroonde ena. Schep. v. Diêsi, 17 mei
1386. Dat sg jegen onse gericiften, heerlicheden
oft rechte niet aengripen en suelen, offb ijet yan
den yorscr. onsen rechten, gerichten off heerlic-
heiden na hem trecken in geijnre manieren. K, e.
8i.'Truidm, 18 noy. 1404, a. 2.
4) JSteehttnJtinff ^ fr. amdiencef sAiMce du iribuuaL
II Een richter tot Qraye en sal gheen ghedinge . . .
langer yoersten noch opsetten dan dry gherechten. —
Die sohepens tot Ghraye en stillen gheen yonnisse
langer onderhalden dan dry gerechten, en op 't
yierole gericht uytwgsen , ofte te hoefde laten gaen.
O. e. GVovs, iz, 8; It. C. oi Bergeik^ 18, 14;
C. 9. JBMweZ, 41.
5) ReeMtttatde, gedimg^ fr. proeèê, || Des sater-
daeghs ten genechtdaegen , sal men ierst eiï yoer-
alle oontinueeren die gerichten yan paertijen, nieuwe
en ondt, eer men aldnsdanighe eaken [nl, als yoren
yermeld] sal ontcommeren. C. v, TurmJümi, Stijl, 11.
6) BeektëpUging y reehtêrl^ke hehamdelitig, reektS'
koÊidei, reehtevordaritig, fr. procêdmte. || Dat een
groot deel yaa de saeoken komende yoor die yoors.
guldekenen, wesende yan seer kleyne consideratie,
en yoor het meestendeel bestaande in kleyne sommen,
soodat het gericht eü die af haadelinge yan de yoors.
saecken wel soude behooren gereguleert te worden
naer den yaleur yan deselye, . . O, v. Loven, SUfl
guldékenen^ a. 1.
7) Aantoeky vervolg voor den reohfer, fr. uwtoate,
pouremte devant Ie jnge. \\ De peysiers oft schepenen
yan den peyse hebben in d'ierste gerechte [var,
gericht] oft instantie kennisse yan geschillen. C. o.
Aniw, eomp. I , yj . 2. Alle saecken , die in de eerste
instsntie oft gerechte behooren tot kennisse yan
borgemeester en schepenen, worden gedaen oft
bedinght ter hooger yierschaeren , . . Ib. Y, j. 1.
8) Beeht, bevoegdheid om iete ie bezitten ^ fr. droii,
eompHênce è posséder une ehose. || Die yoerseide
kerke mach nemen nuUchepe in al de weghe die
lieghen an den yorseiden moer, buten eü binnen,
quite eü los yan tienden eü yan chense, behouden
der openre yaert en tsheren weerleke gherechte . . .
[Wi] doen ons buten . . . alre hulpe . . > eü yan allen
kerkeleio ioi weerleic iscreyen rechte iof niet yscre-
yen. Ourk. v. Mei 1287.
9) Oordeel , vonnis , fr. fugement \\ Die gheriohte
des Heren sijn waer, sie sgn gherechtich in hem
selyen. Oei^denb, xy<t« B., ps. IHlldJudieiaDomini
vera,
10) Panding f gereohielijke nitwinningf fr. «awM-
gagerie; exéeuOon, \\ Dat als party e uytterlgck is
ghecondemneert met yonnisse yan de schepenen , efi
aen hem ghericht wordt, sg hem laten yoor *tghe-
wijsde gheyanghen leyden op de poorte, en blyyen
daer sitten, meynende midts haeren lijye den ghe*
riohte yoldaen te hebben, eü dat men middelen
tgde op haere goederen egheen gericht oft exe-
cutie en soude dioen,.. C v. *eBoeeh, Car, 1529,
a. 15. tGhericht, uyt crachte yan den yonnisse der
schepenen ter executie ghestelt synde , moet
deughenen die ghedxecuteert is , binnen sonneschyn,
ofte ten tyde hem gheprefigeert , den obtinent yol-
doen eü betaelen yan syne ghebreecke, ofte contra*
dictie doen yan den vonnisse. Ib. C v, 1606, xzi,
4. It. a. 10.
11) Oalgt fr* potenee^ gibei. Kil. amdne. Suppli-
eium, orux. Supplice^ gtbei» \\ 't Gerecht Aomm-
iiori voeabmlo erucem seu paiibuUtm vocamne. Yah
Leeüwbn, 8. — Ook bg A. Wavtbbs, Snvirone,
Grimbergen, II, 229, zonder melding der bron.
GERECHTE, GERECHTEN (Gerichte), sn.
my. Bechiere, eigenlijk rechütank^ fr fnges^ tri*
bmnal. || Welke justificatie gedaan sjrnde, adju-
diceeren de geregten den aenleggere synen eysch
oft immissie in den pand. C. gr. Loon, II, Red^
heim, Til, 6. Den gerechte moet hun wel wachten
getuygen te yerhooren die dronken, of inhare sinnen
geturbeert syn, niet agtende het proverbium dat
dronkaare de waarhegd eeggen, xi, 5. Moet ook de
geregten aan d'een oi d'ander parthie den eydt
decisief defereren. 28. In soo yerre de sake sulx
yereyseht, de gerechten procederen tot insigte yan
den contentieusen werke. zziii, 6. It. xxyi, 8, xxx, 1.
GERECHTICH, bn. Zooals Gerecht 4). || In-
dien den oyerledene gheen shereohtigen broeder en
hadde, noch achterliete t synen sterfdaeghe dan
sQnen yader ofte moeder. C e. Bdimtien^ xz, 28.
GERECHTICHEIT, sn. y. 1) B^hUgebiéd, fr.
fwridietion. || Joncker N. heeft oock een preëmi-
nentie eü gerechticheyt onder Erps, Nederockersele
en daaromtrent, yan meyer eü erflaeten. C, v, JBrpe, 9.
2) Eeehi, fr. droii. \\ Die eenige palen yersette
oft uuytdede ... om yemande in syn erye oft ge*
rechtigheyt te yerminderen oft frauderen , . . Ce.
Aniw. 1645, riü, 12. It. yi, 27; oomp. lY, xQ,
40è
&Eft.
GËft.
IS; XTJ, 30; Y, iy» 4; C. o. Zoom, IPM«it. 67.
3) In zake Tan naasting. Opreektkeid, eehikeidj
fr. sivcSrUé, II Goopen en yercoopen sijn oock gke-
honden bj eede te ?erclaren de gerechticheyt yan
den ooop. C. v. Poper. viu, 16.
OERËCHTSPLAËTS (Geriohtsp.) , zn. t. Oe-
meetUehuiêf of hui» toaarin de Wet hare tUtingen
houdt, fr. maiio» eommutude, ou tnaiêou dans la-
quêUe la Loi Hemt êes téaneeê. || Dat alle proprie-
tarissen, pachten,., by geschrifte sullen over-
brengen... de jaste qnantiteyt en qualiteyt... der
partyen Tan goederen dewelcke sy . . . zyn besit*
tende, en dat in handen van den greffier, ten by-
wesen eö interyentie yan twee schepenen, dewelc-
ke... twee mael ter weke,.. suUen yaceren ter
behoorelijoke gerichtsplaetse. JPL v. Brab, 30 juni
1729, a 1, yi, 391.
G£R£CHTSW££BS, zn. my. VMê neven, fr.
eousinê germtnnê, || Daer ne sal . . . an moghen zijn
oyer deelman.., noch twee ghebroederen , noch
y gherechtzweers in een ambocht te gadere. C. stad
Brmgge^ I, 345.
G£R£CHTSW£RCK£N (Geriohtsw.), zn. my.
QereMtUjke geschriften of aeten, fr. amvrest actes
de hi. II Alle gichten, goeyenisaen o^ transporten , . .
alle afiectatien en yerbintenissen yan huysen en
aryen, bekentenissen yan seryituyten en extinctien
yan dien, constitutien yan renten en afquitingen
derselyer, yerpandingen eii diergelyeken reële ge-
richtswerken moeten, om efiect te hebben yan
realiteyt, geschieden ten oyerstaen yan twee sche-
penen. C. V, Mtuutricht, 300.
GERED£N, deelw. Bereden, te paard, fr.monié,
è eheval. \\ De drie coningen gereden. Lbo db
BüBBUBB, Antw, Ommeg. 3 (1398). || Dat alle
mannen yan leene, mansmannen, etc. hen houden
gereet in hueren huyaen wel gereden, gewapent,
gehabilleert, yerselscapt en toegemaict, elc nae de
natuere yan zynen leene. Sekenk, v, Brab. reg.
136, f» 180 y« (1604).
G£R££D£ (Gereyde, Gereide). Boerende, til-
hare goederen of hare, fr. biens meuMes. || Oft die
yoors. penningen . . . worden gehouden yoer erff oft
gereyde ? — Wordt geresolyeert: alsulcke penningen
gehoeden te worden yoer gereide oft meubelen. C.
gr. Loon, I, 280 (1632). Meubelen en gerijden. Ib.
468. Soewel yan gereede als yan erye. Ib. vi, 44.
In gereet en erff. Ib. 189. In erffen en gereden.
266. Yoer erff oft gereyde. 279. Yoer gereide oft
meubelen. 280. Hayen en gereet. 410. Alle goederen
zyn alhier meubel , die men gemeynlyck noemt ge-
reyde, of immeubele, die men noemt eryen. C o.
Maastricht, Recessen v. 1665, xsxTiii, 1; Fr.
tekst: Tous Uens sont ieg meubles ou immeubles.
G£R££DEN (Gereiden, Gereden), bw. 1) Laken-
weyery. JSene bewerking , die het voüen en het kaarden
in tiek sckijnt te sluiten, bereiden, fr. une opêration
qui sembU eomprendre edle de foider et de cairder,
préparer, || So wie so strypte lakene ghereedt ofte
doet ghereeden , hy ne mach negheene andre lakene
ghereeden no doen ghereeden. O. v. €hnt, Qr,
ck. o. 1297, a. 183. Yort en mach hem nieman
yremds woUewercs onderwinden doen te ghereidene
binnen Meohelen. K. lakeng. Meckden, 1331/1333,
a. 110. Wie lakene berdert, smout of kempen doet
inlegghen of anders, so yerboert..; en men sal
niet ghereiden anders dan met borstelen en met
caerden en met soonen watere. It. 137. Den 29
januarij 1308 (n. s.) , werd er . . eene afkondiging
gedaen, beyatt«nde goedkeuring en instelling der
statuten yoor de gulden die wollene lakene ghereden.
Mbbtsks en Tobts, II, 106. Die., lakens moesten
oyerigens niet aUeen yan goede kwaliteit zyn, maer
ghereden of bereid yolgens de maet en het gewicht
door het gild gezet. Ib. 107. It. Auden. meng. 1, 351.
2) Reeden, toerusten, fr.équiper, Cleeden ende
ge ree den. Rlpeden en reeden. Voorzien van kleederen
en toebekoorten , fr. vêür et pourvoir des accessoires.
II Wort ghemeenelijck den yader ofte moeder, yooght
bedeghen aynde . . , beyolen de houdenisse en onder-
hout yan ate, dranck, deederen en ghereedene
yan heurlieder kynderen. O. stad Brugge , II , 640.
It. O. V. Sdingen, zyii, 6.
G£R££D£R (Gereider), zn. In de lakenweyerij.
Bereider, fr. {draperie) appréteur. \\ Dat negheen
ghereedere lakenne ne youde si ne hebben ghe-
leghen i nacht in de saypersse. R, lakeng. Awien.
V. 1329, Auden. meng. 1, 364. Tot Herentals zljn
acht ambachten, te weten: wullenweyers , brou-
wers, gereijders , . . C. v. JBJsrenials, iz. 3. Ghe-
reeders. Stadsrek, Gent, 1336, blz. 3. Lakinreedecs.
Ambackten te Iperen in 1426 en 1496, Tpriama,
Y, 363. •— In het R^l. der Droooksckeerders te
Diest, V. 1545, komt gereider yerscheidene malen
yoor als gelijkbeduidend met drooeksckeerder , en
gereijden met drooeksekeren. Zie bbbbidbb.
G£B££D£RI£ (Gereiderie) , zn. Be plaats ,
waar kei laken bereid wordt, fr. Ie lieu oik Von ap-
prête Ie drap. || So en sal niemene . . . laken mo-
ghen toghen... eire dan up de pleine halle, no
daer men lakene yaut, no in ghereederien. pb
Pauw, Vgb. 79 .(1360); it. 68. Wie dat stoye hout,
en wie dat ghereiderie hout . . , en wie dat piel hout
op de halle,.. aelen alle yerborghen . . . R. lakeng.
Brussel, v. 1365, a. 2. Mbbtbits en Tobfb, II, 656.
G£B££GK£N, bw. 1) Oereed of klaar maken,
in ordm brengen, fr. apprêter, mettre en ordre. \\ Bn
dan sal onse yoirs. stad souldich en yerbonden
zijn en bliyen dezeWe herberge Q/V. kótel] daertoe
te gereeken en te doen gereeken en repareren yol-
comelic wael en loyelic. Rekenk. v. Brab, reg. 131,
f>. 91 (1421).
2> Bereiken, fr. istteindre. \\ Item en sal de
pachter geen opgaende hout snoeyen. Yoort, dat
hij yan der eerde ghereken mach met eender tnmo-
byie. Db Pb. en Bb. YII. Sckeldewindeke , 7.
G£R££CKT, deelw. Toegerust, ir.équ^. jj Men
zecht dat hij [nl. Noircarmes] int eerste jeghen de
Ghues slouch met ijo mannen jeghen wel yeGhueeen
en yerslouch se sXle; maer was wel ghereect en te
peetde. Ber. tijden, II, 71.
G£R££T, bn. 1) Voorkanden, roerend, fr. a
portee, mobUier. || In geyalie damptman nyet ge-
reede en meuble goeden genoch en yindt opten
pandt. C. V. Antw. 1645, yi, 44. De meuble en
gereede goeden opte leengoeden wesende. Ib. y, 12.
2) Dadelijk, fr. réel. Gereede executie. D^
dtlijke uitwinning, fr. exéeution par Se. \\ Dat al te
yerhalen met gereede [oor. parate] executie. O. o.
Antw. comp. X, xyy, 92.
G£RE£TSCHAP (Gereedscap, Gereetsoap, Ge-
réetscepe), zn. y. en o. 1) Voorwerpen dienende tot
de vertooningen der Rederijkers, de gesamenlifke
tooneelversieringen , fr. les decors (des Ckambres de
rkétorique. \\ De gereetschap. God in den troon,
een witte albe, een coorcappe, GK>ds hayre en
crone, yier alben, enz. Be sevensie bliseap van
Maria f Inl. ly. Noch gegeyen en betaelt Janne
Yos, yan syner scure daer der gesellen yan der
Leliën gereetscap inne steet . . . Vad. Mus. III ,
100. — Yan yoorwerpen dienende tot het boog*
schieten, fr. des objets servant au tir è Vare, jj Dat
GEft.
GER.
493
hem niemant en Bal moghen hem yerroorderen te
schieten met den boghe ofte gereetscap van een
ander. Bembbt, I, 531,
2) DienttverrichHnff van ambachtslieden^ fr. ter-
vies» d^artUans. || Want de goede liede, die etroene
huysen hebben, binnen den binneosten yesten, alle
qualic ghereedscap hier en binnen [nl. binnen de
twee jaren] daertoe ghecrighen mochten Tan werc-
lieden, bet en sonde hem ter groter cost meer
moeten comen. Kh, v. Aniw, a. 199. (Ord. van
1391 op het dekken der daken met tichelen of leien).
3) Gereetschap doen. Behulpxaam zijn, fr.
aideTy attisier. |) Dat zweerdy, ghezwome yroede-
TTOUwe te wesene . . , tselre officie wel en ghetrou-
welick te bedienen, eü daertoe ghereetscepe te
doene sowel den aermen als den rycken. C. v. Gent,
II, 393. £lo den anderen ghereetschepe doen. C,
V, HProoetckê, I, 372. lem. in eene ambtelijke zaak
voorthdpen , fr. tervir qq. dans une affaire adminis'
trative, || Om ten dien te formeren [nl, om eene
Toogdijzaak te yerrichten] sitten ten weesenboecke ,
om partye gereetscepe te doen, alle saterdagen den
borchmeester van de Ck)ur8e, twee schepenen en
den greffier. C. o. Oostende, zfiii, 6.
GEREIDE (Gerejde), zn. o. Paardentv^^ fr.
hamaie^ hamaekement, \\ Prescriptie van 'jj daigen
loopt tegen dengeenen die een peert of ander beeste,
die hij Tercoopt, thoont met eenen costelycken
[costeiyckeren] gereyde dan het gewoenlijc is te
hebben, eü dat ongewoenlijo gereyde oft gesm\jde
binnen ij daigen niet weder en heyscht; zoe mach
die oooper daimae opponeren dese exceptie. Y. d.
Tav. 328 v«.
GEREIDE (Gereyde), zn.o. Of moet er gerijde
gelezen worden? lem. uit Bljnen gereide
StOOten. Iemand uU zijn wagenspoor stooteny fr.
pousser qq. hors de son ornière. \\ Soe een hooger
Talt, zoe hij hem gemeynlijcmeerqaet8t,en daerbij,
zoe meer staets eü hoogheyden, zoe meer sorgen
▼oire lijf, ziele en eere; en als dairinne verwaent-
heyt is, soe is gemeynlijc die qnade ayentaere ge-
reerder en nairder den rerwaenden en yermetenden
man zijn karre te lichten , oft nnyt zynen gereyde,
eere en staet te stoeten, dan oft hg niet yerwaent
en waire. V. d. Tav. 375 y*.
GEREICKEN (Gereeken), bw. Bereiken, beko-
men , fr. obtenir, \\ Ie scelde quite . . . alle de heessche,
calaengen en rechte, die ie... np de voerseide
tienden heesschen, ghereeken oft halen mochte.
DK Pb. en Bb. III. Lovendeghem, 33.
GERECK, GBBACK, zn. 1) Cfereedsehap , benoo-
digdheden van een andmeht, tuig, toesidy fr. appo'
reil f MstensHes nécessaires è nn métier. Kil. anctns.
Ghereck, ghereke. Apparaius, eultuSf omatus.
AppareU. Ghereck der paerden; hetw. peer-
dengereck, h<»machement y is nog in levend ge-
brnik in Brabant. || Menbelen . . , dewelcke niet en
mogen afgepant worden, sijn:.. in brouwcammen
en andere huysen ofte winhoven , daer men brouwt,
alle vaten . knypen, ketelen, schotelen en alle andere
instmmenten totten brouwghereok behoorende. C.
o. Loven y iv, 22. Alle zaken desen ambachte aen-
clevende, hetzg van alammen, ghereke oft ander-
sins. Db Pb. en Bb. Aalst , III , 448 , lAnnenwevers.
2) ToAehoorten van den kmnsboogy fr. accessoires
de VarbaUie. || Als enich geselle lüivich waere . . ,
dat hy sal moeten geven Onser Trouwen opten
zavel synen capruyn van den nuwen deide en
sgnen besten boghe met gherieke \l. gherecke]
datter toe hoert. En waert <ut de voirseide persone
des gerecx niet en hadde , . . dat h\j voer dat
gherec sal geven... ij peters. A. Wautebs, iS^-
mins, 7, a. 19.
3)In of te gereke, te gerake, te gereecx.
Yan gebouwen. In goede orde, goeden staat v€m
onderhoud, fr. en bon état d*entretien. \\ Vort, so
moet Gherart vorseit, en sgn oer, thuus dat opt
vorseide erve staet houden ewelike te gereke van
dake, van weghen \nl. wanden], en van temme-
ringhen. Oork. v. 29 mei 1307. Dit vors. ghelt . . ,
dat zal de meestersse.ontfaen en dadrmet houden
thuus te gherake van dake en van weeghen. Auden,
meng. II, 37, Begijnhof (1409). Een tochteneere
oft tochteresse, die eenighe huysen oft onruerende
goeden besit, is schuldich die goeden te onderhou-
dene in goeden custbaeren gereke, dichte en drooghe
van wande, daken, vensteren, doeren, bomeputten
en allen nootelycken reparatien. C. v. Anito, 1545,
XIII, 61. — En spottender wijze: || De desolacie
in keereken, doosters en godtshuysen ghedaen
maecte menich weemoedich herte , . . Alzoo was
boven ander deerlic om zien hoe St« Jacobs Keeroke
binnen te ghereke lach. Ber. tijden y I, 230. — It.
Db Pb. en Bb. IX. Denrle, 9; BintCy 11; Naxtp-
reth, 7 en 10; Rbmbby, II, 36; C. stad BrnggSy
II, 131; Kb. V, Antw. 60.
GEREKENT, deelw. Een gerekent per-
soon. JSen man van aanzien , aanzientijk. voomaamy
fr. une personne honorable, notdUe. \\ In Brugghe
quam, om de pausen, een beroerte, daerom dat
hertogh Philips dede te Brugghe eenen poorter
vanghen, die hem vele onderwant van den paus,
en was een gherekent persoen, gheheeten Pietere
van Bosselare; hy was te Bycele gheleid en daer
onthoeft; en someghe [h]eerlyke poorters waren
oec om de pausen ghebannen. Jan v. Dixmudb , 284.
GERECKELIJCK , bijw. Oereedelijk , zonder zica-
righeid, fr. immédiatement , sans difficuÜê, \\ Die
geaccuseert wort van overspeele, en hij hem excu-
seert met maechscappen oft zwagerscappen , die hy
metter vrouwen heeft, en hij se naderhant te wyve
trouwt, trecht presumeert gereokelijo tegen hem.
V. D. Tav. 168 v».
GEREN, bw. Begeeren, verlangen, vragen, fr.
désirer , demander. Kil. Cupere. \\ Vonnissen die
men te hoede wijst, als die here maent, soe wyset
vonniss: Die soepenen en s^ns niet vroet en ghe-
rens hoer hoeft. Chartb, o. 's Bosch , f'. 50 v^. In
der hellen waer ie lange begraven, hadde mi dine
grondelose guetheit niet ontbonden. Des soe gheer
ie zuene. Ie kenne, ie hebmisdaen. JETofuZ. m«rX. 47.
GERETST (Geredts), deelw. Gtoretst broot.
Oezifl brood, waarvan het med door eene grove zijt,
Y^etser'^ genaamd, gezift m, fr. du pain tamisi,
dont lafarine été passéepar un gros tamis.BiEWBBY.
I, 359. Zie Gailliabd. Inv, 305.
GERFGAMER. Zie oebwbcameb.
GERFKINT (Gerftkmt), zn. Kind erfgenaam
zijnde, fr. enfant héritier, \\ Als tochteren en toch-
terasen uuytgewonnen werden, en sy gerff kinderen
hebbende syn, est soe dat die kinderen, ter tyt
als die dimineringe geschiet is, mundich syn, soe
moghen sy. beschudden binnen sjaers en dach nae
doet van der tochter en tochterssen. C. gr. Loon,
I, VJ, 19. Zie GBBPMAK.
GERFNIS (Gerfhesse), zn. v. JStfenis, de geza-
menlijke goederen, landen en cijnzen, voortkomende
van dezelfde nalatenschap (?), é. héritage, Vensemble
des biens, terres et eens, provenant d'une même suc'
cession. \\ Dat min here dabt van Ninive en zyn
convent zijn wel en wettelike gherft int goet van
der Beveme, dats te verstane in xiiij dachwant en
494
GER.
GER
in IxT roedes , . . gherfneefen die behoeren ter
Borgh ▼an der Beremen , « « en in xizri) icellin-
ghen efi rij cepooe er6ic« cheine, die te deeen
Torieiden goede yan der Bereme toehoert Tan deeer
yoneider gherfneteen . , . Dene Toreeide gherfneaee
efi dit Toraeide goet ran der Beremen hondt men
Tan der capitlen ran Zente Gherdren [nl. Gertrudis]
Tan Nirele . . . Oork» 5 jali 1299. Zie Yerdam
OKRFMAN (Gerffman), zn. JBrfyetuum , eigenaar,
fr. hériiiêr, propriéiaire. || Een tochter oft tochte-
retie en mogen hnn tocht niet langer Tersetten
dan hnn dagen..; der gerfman, die dan leren
•oude, als der tochter doot ie, en hadts gevolcht
en OTergegOTen toot den hoff. Want men seyt dat
men geenen gerffman en Tint alooo lange ais der
tochter oft tochtereeee leTen. Piot, Ctnrt. II, 60.S.
Oft die conden Tan eender diroineringe gecnndicht
waer aen eenen winne [nl. huurder], en der hant-
pUchter die conde Toorte niet en dede aen synen
meester, en het worde gecalengeert Tan sinen meester
die gerffman is,.. C. gr. Loohj I, tj, 14. Hoe
een gerffman eenen pandt die uuytgedimineert is,
quyton sal. Ib. 15.
GERINGE, bUw. Snel, êpofdig, fr. vito, iót.
Kil. auetut, Ciio . . . Tost, êoudoAn ^ viitêmênt, \\ Dat,
indien daerin niet gheringhe Toorsien en worde,
alle broduren , gauden en zilTeren lekenen , . . zul-
len . . . Tervalscht en bedorren . , . worden. Fl, v.
VL I, 802 (15M). Wairt dat een richter onteage
do macht Tan der part\jen dairtegen hy dat Ton-
nisse geren zoude, en hy dairomme ghino sitten
op een peert om, nae de pronunciacie Tan den
Tonnisse te geringer wech te Tlieden, ghy sult
weten dat die sentenoie Tan weerden zoude zgn
alsoe Terre als die gegoTen waire by eenen richter
delogaet, die geen zeker dingbanoke en hadde. V.
D. Tat. 848 T^. So geringe als. Zoodra (alê)y
fr. autsitói quê. || Klckerlyck wordt geacht en ge-
houden Toor fugityff zoe geringhe als hy Toer syn
iohult hem houdt oft Tliet opt gewydde oft be-
Trydde plaetsen, oft ergens latiteert. C. v. Antvr,
t&4&, IT, 28; it. 89; X, 9. Zo haest en gheringe.
PI. V. VL I, 688 (1548). It O. ertm. 1570 a. 68,
en jMMttM.
GERITE. Zie oahitsk.
GERLANDE. Zie oarlavds.
GERMANIEN, eig. n. DuUteUand, fr. Aüe-
magne. \\ Keerel , b t. gr. G., Roomsch Keyser , altijdt
Termeerder tsrycz , ' coninck Tan Germanidn. C. o.
XoiMM, B^v. y (1547).
GEROCHT. Zie qkrakbv.
GEROVE, in. o Van eene gans. Afbal^ als
pMmên^ eni. fr. déehêif abatiit, £U. Gheroof
Tan de gans, j. afTal. || Van den groten chense
ee icouteten recht It sol. parisise , en j gans metten
geroTe. Oork, e. 25 febr. 1252. Dat niemen Toghele
no wildbraed en Tercoope boTen den fuere, die
hiornaer Tollecht : . . de buuo Tan eenre gans iyi
gr.; een gheroTe Tan eenre gans Q ing. Ds Pauw,
Tj^. 93.
GERS (Gars), in. o. Grtu, fr. Aerfte. Kil. Ghers
j. gars, gras. Verdam gras. || Bat gers buten
dike ghemene wede, tote dir stout dat ment binnen
diket. Oork. 1259, S«i0fHmg9n. Waer dat sake, dat
ieman hadde gheechut quekenoet [td. ree] in z\)n
eoran, ofte in liin ghen... Oork, 8 febr. 1275.
Dat ii al dar waren, en hoerden en saghen ^daer
die hertoghe Heinrlje, die te Keulne
itarf, tat al tote Hookensele in eene
• cure*\ eQ quam alrore hem her Vnnka Van
Liee , . . diee dat bnme was, en droaeh op . . , den
hertoghe dat brone in eine hant, den lieden Tan
Hockeneele tgars, en den gherren de risere , . .
Oork. 25 juli 1275. Vm gheraee dat nu. in den
zomer, te twee malon oft drien opter soepenen huys
gheetroeyt was. Msktkks en Tobts, II, 460 (rek.
1401 ). Ten platten lande is een jegfaelic . . . ghe-
honden jeghene sijn jegfaenlanders te stoppen gare
jeghene gare. C. v. Wvioexb. zr, 3. "Ru passim. Zie
&B0KV8WAXBDX .
GERSEM. Zie lakxv.
GERSEN, bw. Van eene koe. Laten grazen, of
weiden j fr. laisser paÜre. || Ende moot [ml. de
huurder, boTen de pacht] alle jaren houden zijnen
meestere twee Terckenen te backe loopende, alse
sijn meester hem sendt. Item, jaerUjcx eene coe
ghegherst. Dx Pb. en Bb. V. Moortzele, 4 (1482).
GER8ENAER (Ghsrsennaer), zn. Qraskandelaar ,
grtuverkooper , it.marehand d'herhe. ||Men Terbiet...
dat alle ghersennaers, om ghen te Tercoopene, op
de maerct mogen zyn ii ghesellen te gader en
nemmeer. Anden. meng. I, 3.37.
GERSERIE (Garsserie), zn. t. Oras, het tceide-
of drijfreehf, fr. herbe, pdiurage. || Item, de gher-
serie Tan den ouden dycke. L. Galbsloot, 8mr
Marg. de FL (1373). En ghebmyckende gareeerie
ofte Tetgars, suUeu d*hoirs Tan den usufructuaris
Termoghen t'seWe gars te Tolbruycken. C. e. Broek-
burg, ziii, 4. Ook gbbsivgek en gbbblakt.
GER8INGEN (Cobirsingen , Gerzijngen), zn. mr.
Weiland y fr. pdturages, || Dat zommighe.., driTen
eü jaeghen haerlieder beesten in dezeWe meere-
schen, en zyn also OTerlopende in andere lieden
goedt, Truchten, toematen en gherzgnghen. FL e.
VL 11 jan. 1548, I, 686. Dat gheenen pachter
hem en Tenroordere eenighe garsynghen te breken
sonder consent Tan zynen huusmeestere. C. v. Broek-
bwrg, XTi, 10. It. C. e. Castel^ 243; C. e. Vewme,
xxz, 8.
GERSLANT (Garslant), zn. o. Met dezelfde bet.
Gheene pachters en Termoghen ter laester jaer-
Bchaere Tan huerlieder pacht de garslanden Toorder
te ghebruucken dan totten eersten januarii ezduue.
C. e. Broekburg, ZYI, 9. It. C, v, Brugge, K, e.
t Maend. a. 9.
GERSTMAENT (Gerstenmaent), zn. September,
fr. sepiembre^ {mois ds Vorge). Kil., SerTÜiua, Da-
sypodius, Adr. Junius , Brèdaesehe Alm, 16^4 Gerat-
maend, en Gerstenmaend. OokbyLeist, Urkundenl,
218, onder de byzonderste der Terschillige bena-
mingen dezer maand.
GERUCHT, zn. o. Uitroepimg, afkondiging, he-
vel, fr. proelamaiion , ordre. \\ Van eynen geruicht
dat der stat knape deit in nrber eyns portere, als
Tan ujrtghedengden luiden of ran bekander achonlt,
sal der porter gheTen den knape t swarto, en dat
geruicht ins bueck te scriTen, t swarte. C. e. Maas^
triekt. Stat. 1880. a. 114. Werent sy [nL de sche-
penen] . . darin gebreohlio [nL Tan naar behooren
recht te spreken] , . . so moghen en solen meistere
en geaworen en raet . . , die scoutet en scepenen . .,
mit gemiohte, geboden, berelen en bedwange..,
dartoe halden , Terriohten en dwengen . . • Ib. a.
120; it. 109 en 113. So auelen oneer slat geawmeiu
knapen alle geboden en geruchten Tan gereder haTen
en pluderoyen . . , doen Tan oneen en onaer stat-
wegen. Ib. ^Frie, 1413, a. 8. It. K. e. T^M^trem, 18
mrt 1502, a. 41.
GERUET (Gemut), n. o. Oeraas, jwicirw^
getier, fr. brmi, veKsmrme. \\ Wi gboTen oeriof den
Tors. broeders en losters te dom maksne
GES.
GES.
495
taun , . . en oeo dat men niet hoeren en eoude
tghemat en tgheroup ran den yolke, om de sieke»
£e daer ligghen. Ds Potteb, See. eart, 14 (1246);
Lat. tekst ad immtilium popttU . . . amaoendum,
GERUFT, zn.o. OêrMcM.^ir.rumeur, Kil. Oh e-
ruft. hoU, j. Gherucht. || Hoedat sulcken mia-
daet b\jnnen zijnen bedr\JTe geschiet is, clairaf dat
&me en geruft laboreert 07er alsulcken &cteur,
die dat gedaen soude hebben. Y. d. Tat. 145 t^.
GERUWCAMEa Zie gsbwscameb.
GERVEN. Zie geëbtbn.
GERWECAMER, GERUWCAMER, GERF-
CA MER, zn. ▼. Sakrutij, fir. êoerisHe. Kil. oMctus,
Gaerwkamer. Saerarimm. La taerittie. \\ De
▼ercleeders [Zie abijt 8)] zullen henlieden gaen
cleeden ran dat Chrisie ghezongen wert, en zullen
bereet wesen omme terstond t Tan dat Matten ghe-
daen wert, te gane in ordene metten priestere
die de zynghende messe van dien daghe doen zal,
Tan der gherwecamere totten ouctare. JBe^Z. koor
ie Winoexbergenf 16cl« E., a. 9. Den prochiaen
roept in de geruwcamer den kerckmeester en hey-
lichgheestmeester. Kutl, Boboken^ 235 (16<l« E.),
handboek v. pattoor Kenene. Nota. 1636, 23 ./««v»
ewH celebraremuê exequias rev. dom. pastorie noetri . . ,
abeoluto f ere officioy uUrarunt recta via ad eaorie-
tiam N. N. . . WaeroTer het lyckTolck noch in de
kerck synde, quamen in de gerfcamer eendrachte-
lyck... Piot, Spitodee VenSx», bh. 6.
GE8ACH, zn. o* 1) Qevangenechapy fir. empri-
eonnement. || TJp den 4«n dacb Tan septembre int
jaer 1432, so beloofde P. A., tresorier Tan Pope-
ringhe , ghelet [nl, aangehouden] te Brugghe , . ,
weder in te oommene int zcIto gezach, Tan heden
in 14 daeghen naestcommende , eö niet daeruute
te Boheedene TÓ<5r hy de stede . . . Temoucht zal
hebben. C. etad Brugge , Ü, 168.
2) Oeziektt het xien, fir. tme. \\ Is beTolen aen
"N., Tan het oraem eender Trouwepersoone steende
met groen, oruyden, fruyt. de .. als belettende het
gesagh Tan den winckel der naebueren, te doen
amoTeren. Mabtiksz 175 (1554).
GESAEMDELIJCK , bijw. Gezamenlijk, h. eom-
JointemeiUt conewrremment. Kil. Ghesaemtelick,
Ghesaementlick. || Dat wy [nl, de goeTemeur
en kapitein generaal, en de Baad Tan Vlaanderen] , . .
ghesaemdelioken gheordonneert en ghestatueert hebr
ben... FU v, VI. 19 aug. 1622, I, 633. Zyt ghy,
metten anderen, die ter tafele zaten, Tan stonden
an upghestaen en ghesaemdelick in de kercke ghe-
ghaen. TroMee marit. lY, 233 (1567). It. C. v.
AaUt, 707.
GESAET, deelw. bn. 1). Getetj bedaard, be-
xadigd^ rueftg, gerust, fr. posé, grave, caHme, pai-
sihle. Kil. Ghesaet, ghesaetich, hoU. j. ghe-
sedigh. ModestuSj iramquillus, plaeidus. || Die
rechten seggen dat men meer behoirt geloTe te
SBTen den manspersoonen dan den Trouwen; en
en eersameu en gesaetten luden dan den lichten oft
andere onsesaetten , want men in der getuygenissen
schuldich is aan te zijen eü te examineren die eer-
bairheyt, geloTe en graWteyt der getuygen. Y. d.
Tav. 336.
2) Bevredigd, fr. apaisé. || Dat sy daermedemalc
met anderen geeaett en Terenicht selen wesen en
in raste en Treden bliTen tot ewigen dagen. Doude
roodb. f> 19 T<^ (Bemiddeling t. hertog Antonis
tusschen den heer t. Diest en de stad, 20 deo.
1413).
8) Vergenoegd, fir. eonienié, \\ Hebben alle ghe-
kent en Terliit, dat se der [m/. de heer] Jan Yan
Mirabele.., al Terheffent heeft en gheeaet Tan allen
den Tersterefben Tors. Fb. db Pottbb, 8ee, eari.
62 (1327).
GESAT. Zie Sbttev.
GE3ATE, zn. o. Eigendom, fr. propriété. || Ch&es
Yan der Dussen, tgoet geheiten de Hage, in die
prochie Tan Ethen, met hogen gerichte en nederen.
Item, hi[.^] noch syn huis en gesate ter Dussen
met y boTen lants daeraen gelegen, bynnen der
NvegraTen. L. Galbsloot, Fnidataires, 133. Hierop
scnijnt ook te slaan het w. dominaiio in den tekst,
't welk Ducange Tertolkt door proprieias.
GESATELIJCK, bijw. 1) Op gematigde wijze,
fr. modérément. || Want hij ]nL de rechter] scul-
dich is soe gesateiyk en met sulcken moderamente
die torture te doen, dat h\j hem [nl. den gepg-
nigde] noch IjJTe en neme, noch lit en breeke noch
en TerderTe. V. d. Tav. 174.
2) Behoorlijk, naar behooren, fr. dement. \\ Da
maecste ghesaetlike die kelen rike mit des Yaders
Toergheloefde redene. Oetijdenb. 15de E.; het TVi
riie promissum Batrie oto. Tan het Vent Oreator.
GESAWEN. Zie babijbk.
GESCHAPEN, deelw. 1) In de bouwkunst.
Aangebracht, fir. praüquê {en arehiteeture). || Nyet-
tegenstaende dat yemant eenich licht doer syns sel£i
muer . . . OTer hondert jaeren en meer gehadt en
gescapen heeft tot eens ander mans erTC waert,
die possessie en preseribeert nyet. C. v. Aniw,
1545, VIII, 20. Zie bchbppbv.
2) In de uitdrukking Geschapen s\jn. — a).In
staat zijn, fr. itre en éUU, — è ntéme. || GcTielt
dat enigh Tan den Toirseyde lx scutteren OTer-
moghen worde, alsoe dat hy niet wael gescapen en
ware den heere en der stad te dienene metten
boghe. A. Wautbbb, Sermens, 12, Av^s 1412,
§ 3. — b) In gevaar zijn, gevaar loepen, blootgesteld
zijn, fir. courir Ie risque. Ure exposé. \\ Hoedat sy
OTer menich jaer gehadt hebben tweeWe erfiKsntters,
die jaerUox metten erfscutteren Tan den anderen
tween gulden plagen bereet te sine in huer hemasch..,
als de stad dies te doen hadde,.. eü dat sy nu
gescapen waeren te moeten achterbÜTen, mits dat . . .
A. Watttbbs, Sermens, 18, nota 4 (1479). Derof
de stede ghescepen ware coat, moeyte en TerTolgh
te hebbene. C. v. Gent, I, 592 (1417). It. BI. v.
VI. I, 352; O. B.'B. autr. III, 378.— e) Te voor-
zien, te verwachten — , te vreezen zijn, fir. étre d
prévoir, è aitendre, è eraindre, || Alsoo sekere
questien, geschillen en differenten aireede waren
geresen, en noch geschapen te reijsene en op te
stane tusschen ... C. v. Loeen^ Bijv. rr, Inl.
GESCHEET. Zie gbbchbit.
GESCHEFTEN, zn. mT. Benoodigdheden, fir.
néoessités. Hd. Gesch&ften, affaires. || Sullen
sy [nl. de ambachten] . . . enen boumeister kiesen
by eynen alden, die.., d'officie hulden sullen ge*
samentlich die ceynse, renten, assysen, boeten en
alle opkomelinge en proffyten Tan onser stat t'ont-
fangen en op te bueren, en dat te bekieren totten
pensien ind andere lasten en gesche£^n so onse
stat te doin syn sall. O. IMgc, 11 deo. 1500, a.
4, SasseU.
GESCHEIDEN, bw. Ondersehaden, fir. distinguer.
II Als men niet en can gesceyden weder die confessie
gedaen is moetswillens oft uuyt bedwange, soe
wort gepresumeert dat se moetswillens gedaen is.
Y. D. Tav. 172 t«.
GESCHEIDEN, deelw. Vrij gemaakt, ontslagen^
fr. aff^anchi, exempt. || Dat N..., an die een
sijde, en N..., aen dïe andere syde, minlic ge-
¥^,
OES.
GES.
VX 'tesL
«kt^^wrt. Pr.'?. Otrt' It, 1^ UAfK .
ff. *Miws^ -<«? -<««» ^o^rv*» I A.je anv.rga AMfiii*
•Rn^^tfiA fsn «fAiMkv^, »4 'v>>««ti C r AoLê*,
Tf 1^ — Orém» t^tm tvjtti 4r/»'p«B, fr, limiti 4ê
't f*-.*«rr.^^ »«r. /lit yrr^".-^. Tta X^rv^Ki^rrii^ «ró. de
prv.h.ü vso K»*r7r.<wi. fn F^. tn Be- L M.vii^
*(n*fti. Aftifimd^ h. 4vtt/imt». T^msc/it ic^ilt^üiie
tr,,.*^ em-.m^rrfm . m^rt •«thsi.^Tm of ti»T?!'.«ïi«o , moei
^»r/'/, /r. ef/mPpoi. hatfé>r\s. WMit »> d«t refcetul
lfh^/j'»*trt wf^rd^ in 't /K^^^bwt |DMnd«, m> zal de-
/4^*^.^ f^*rf>rr»m, C. «. AnlH^ AAA, %. l<>. AU xij
[ui. d^ i^^Mti\1iarr\C Pr^rxA^yï*: qrutniti^ j>srh«i d<* boT-
xij ir*t, j(h^-iM':K*«jt, f>ft zij M^-Ura «n j#T2heii eet»
jrJ>^»*nrrUr., <rf tw«ï*ï j'ri?'r,*m twe^. Üer. /»;'/«•, UI,
Vél: it. iif, *fn 148, em Pk/t, C4r<M, ^.^8,
M«/i«««A«7»i9»^ , ff, eo-frh^nê, collèffwtê en deh^ncuft.
II IM iu'jfjfttn*<n TMJ B^xl« mi Tan Alseüberghe maken
r'/zTit.., (}rurn« dat m#m rie« te bat ghfrloren eal,
hMAitn d«a« Tr>re «b^w^pinunk hermi (wie) seghet an
d«MA ït'tirn jfh*-hanjfh*m. Oorlr. 23 jani I25>7.
OKHCHIKDK.Vr.S (-•*), m. ▼. Omsiandujk^d,
if. eireonêiancê. \\ Is ran iioocje. eer hem iement
#jrf((m»a*Tm*» fund^ïre Tan eenen anderen eït aenreerde
zijn *t«rfhtJT», dat bij weet dat bij doot w: weicke
rl/x/t marrb betboent wordden bj direrven manieren
«rfi middelen ran ((';rallen efi gescbiedenisflen, te
weten bij famen, bij prrsfirimpeien , oft ten minsten
bij «enen gefijyge weerdif;b van gelore. V. d. Tav.
44 r*. OmMidera^rie te b^bVjene opte getcicdexiisse,
weder die minflaet gr*»/'biet ii bij ongeTalle, oft al
njKibiride, r/ft onweten« cfi ionder opnet, oft en is.
Ib, 148. Kn macb oock don ir'bonteth niemant ter
\tnn('.)nm brengen oft pijnigen . ,, ionder consent Tan
U/rgemeeffUfr ofi •cbopenen , dewelcke , , . moeten
wel b«ri';bt Mijn ran de geschiedenisse vant mis-
daet. a V, AnUo. eomp. Vil, iij, 9. Weder dat
v.y den miMla^ligben bekomen konnen ofte niet,
xnllen bun lieden Nommierlick informeren op de
ws4fraebtige gf^tM^biedoniime van den faite. C. e.
AufUn, Stijl orim, a. 2. It. C. v, Vewtne^ leenhof^
AH( O, v. Iptren^ Kaai, c. 54.
'D Otfvnl^ ir, eaê. || Dit is een casus oft een
gapieiedenisM» «fieriael. V. d. Tav. 69.
H) Toêvulliflii inkomit^ fr. rêvênuë oasueU. || Alle
br(;i«c'ken, oalnngion ofi go«cbiedenisaen. Bekenk, v.
Utah. reg. 182 f» 167; it. reg. 183 f» 140 y\
IM- K.
4) Van oen teRtamont. Uitvoering , fr. exêcuHon,
II (loproMiip^KmiMM't do geiichiedenis des teataments
en <lo vaiiditvt dnnfelfs. O, gr» Loon, I, 849 (1668).
(n'Ml'UWV, deolw. Van verkonii. Dit w. werd
vorklaardi ^^voonien van mm êchêl ofbeV\ fr. pour-
' E-i ^ KJirLjLjlïll
4tac driu ^LWig^ sxec st
Bzaeti das luan. «ie ^T
•-•:»iwt ... en. histirL T. ii Ta.t. 5T
G£.^:H«»8T •öiMccrt.. dsisiw. Iv Ti
1i^w-*^_ £«c«d- 1 Ceiifjfa»rf -, 6«9ri«idiflB, «iiAw...-,
fr. ' fwM mwrimpe &«m«v. Dtt sriieda becde
le^-fade lfiedc^ m «. '5w<i«Éftiik* bedd* vitt In
en «9. C. s. 6«a^. I. 347 ftSTSi.
!£> Taa e«ii woonKiis. Syet wtrhmmri, fir. (/*«■•
Airit^f 'X/io« » »3« iaiM- IXijga. < i!g,i iia#f oft
der K iyfüi;rti4?ii ... rgfiijtfert srn eeliattiiiBge
z«t>j«iten te becalen. deweieke die
▼an die zcflrorde r^booten raa srnder ht ,
▼aa hem syn heTvrheade. C. «r. Xfoaa, I, 412
^07%. — in dero bet, «chnni beC v. ta
tot aehorten of schorsen: een bob
de Terhuric^ ia opeeschorC
GESCeOT, GiscHTT. m. o. •) P»^, fr.
<2n jütcke* Boehen met gbcecutte. Ya9 Loeexxv,
.S^. B^rrjn, T^. fcer^ics, a. 10, bis 2S4 (13de
E.). Alrehande eeectine. X. Sf. Pirferifuaei , 1284.
Alderande crescut. K. amm. Brwstti, 1292; Umtea
m^miere» de êaittte* leet de Waalsehekeor. Alrehande
gbe>»cntte. f. meierij Lorem^ 1312. Tan dco geeeatte
ofte jemene svn eereckte te nemene. Soe wie enen
andren srn ebe«cutte neemt,.. A. W AUms, Sêrtmtmt^
Rtgl. Krüis^^oo^ 1412, $ 2. Tan üije prlvsers gecocht, x
voetboge — gesoh ats , xriiij voetboghe — py lysfflT» , . .
Va» Melckebeki. Krmboop. 24 (1436). Vier
scepen geladen met boghen en gfaeeeutten. CoüaÜÊt
AAI (1464>. Ghecocht xij doxinen Toetbogfae ghe-
Bcat. Stadsrék, Nimave^ 1476. Bin al der rteide
waren maer twee bloole [■/. ongewapende] lieden
doot ghescoten en lettel ghequetst. Dos mocbtMi
de goede lieden van der stede wel Chxle loven,
alao zv daden , want tgbeecot [■/. de pijlen] vlogher
also dicke als tbaghel ware nuten hemele. Oii. V.
DiXMUDB, 18. l4t niemand... in de k«reke,
noch opt kerckhof , . . noch oock en scbiete met
eenigherande gheschotte, noch en werpe met stee-
nen. O. v. Iperem, Kast. a. 6. Van te dragbene
▼oetbogben of hantboghen met viandelicken ghe-
schutte, a ü. 7 Proaeeehé, 16^ £., ft. 117. Want,
HerOf dat ghescotte dijnre gherechticheit. . heeft
my also doerschoten. Oebedenh. I5de E. 12, pa.
37. Sagitta ttut infixa ennt mihi. — b) Funrw€^9ens ,
fr. de* arme* è feu. j| Lossede ijemant in evelen
wille boghe, busse ofte ghescot up eeneghe andre
persoonen , . . — Indien met gheechotte ijemant worde
verminct ofte ooghe wierde uute gheschoten in evelen
wille. C, V. 't Prootscke, 16de E., a. 17 en 18.
Betaelt... Andries Van den Bossche, scippere,
omme t*Andtwerpen geladen en voorts scepe ge-
brocht heeft naer dese stede „groot geschut." Db
Pb. en Bb. Aalet, I, 98 (1588). Busghescnt, so
van ysere als ghesmolten. PI. r. Vl. I, 720 (1651).
Bussgesohut oft artillerye. PI. v. 31 dec. 1559,
Bekenk. v. Brab , reg. 140.
GE8CR0UDER, sn. mv. 8chnldenaat\ fr. déhi-
tenr» jj En danno sullen de halheren trucken an
GES.
GES.
497
den here en an y eoepene, omme dien ghesoondere
te zoukene in de Tanghenesse, en yoort te proce-
deime tote de claghere betaalt sy. — Degone die
▼oordan dese ordenanchen honden sullen, die zullen
▼oren gaen up de ghescouders, up haer goed en up
de boorghen, aleer de oude nemmermeer thare
ghecrighen zullen. K, U^cenff. Iperenj xiii, Hoë-
tuier 8, 212.
GESCHREP, GESCHRIP (Gesorep, Geacrip),
zn. o. Schraapsêl, afval, fr. rdeluref ië8ue8{?).
il Dat niemene gheoorlooft . . . ghescrep van baken,
no levere, no van eenighe beesten die allene
atenren, [var, van selfa ghestorven] te viere t«
doene. C. itad Brugg», I, 852; it. II, 289.
GESCHRIFT, zn. o. 1) Schrift, fr. écrUure.
It Dat de voorseyde twaelf meestem ten minsten
BuUen connen vier soorten van letteren, te weten:
een Nederlandtsohe staende, Italiaensche , Spaen-
sche en courante letter. JT. d. Boekhandelaars ie
Brugge, 1628.
2) QtM^Hfl, opstel, af deeling eener rekening, fr.
écrit, y,poste*\ division d^un compte. || Alsulke as-
sise . . , dat sullen qtj teekenen in één ghescrefte
alleene. Ds Vlamikck, Aec. 16 (141S).
3) De kleuren, het schilderwerk van een kerk-
vensier, fr. les cotdeurst l^s peintwres d'un vitraU,
Lbo de Babbüsb, Toestand, 43. Zie Schbijtbk.
GESCHOTy zn. o. Bdasiing bij wijze van om-
slag op de landen der polders en wateringen, ter
dekking der kosten van uitvoering en van onderhoud
der besehuitingswerken • fr. imposUion par voie de
réparütion sur. les terres des pcldres et wateringues
et qui servait è eouvrir les frais d'éxécution et
d*entretien des travamx de défense. Cl. Labyb,
LêgisL d, Trav, publ., Intr, xiii. || Dat dese dijck-
graven — generale . . . sullen ▼ermoghen die noote-
lijcke gheschoten te schieten, en die te doen innen , . .
tanxerende ghelijckelijck ghemeth voor ghemeth,
BOOTerre als het sout water heeft geyloeyt. PI. v,
Brab. 2 mrt 1638, a. 10; II, 275. Welcke ghe-
schoten alle ejghenaers ran de voors. landen binnen
sMyckz Tallenae ghehouden sullen wesen promp-
telijck te betalen . . ; by ghebreke rau 't welck sullen
de landen van de ghebreokelijcke . . . ghehouden
worden als gheabandonneert, en sullen die appli-
ceren t'onsen proffijte, mits Toor hemlieden beta-
lende de settinghen en oncosten Tan de voors.
taxatien en ghescoten. a. 12. It. 1)b Pottbb, Sec.
eart, 249, 256; C. o. U Froossche, a. 116. —
Watergeschot. || Met consent yan te moghen
ontfangen Tan de polders daeraen gelegen en deur
dese dycka|ffie gebeneflceert, het regt en hulpe
ghenoempt dyckrellynghe, TOor den tytran 24 jaren
eerstcommende; mede oock het recht van water-
geschot, waeteringen en onderhout Tan sluysen.
DE Pb. en Bb. XVI. Asseneds; 10 (1610).
GE8CHÜP (G— b?), zn. o. Bet strooisel, fr.
la Jonchée{?). || Den bailliu van der keercke es
ghehauden . . . alle hooghtyden de keercke te va-
ghene, en ter kermessen tghesohup, en altyd alst
nood es. Auden. meng. I, 28 (1554).
GESCHUT, zn. o. Set vangen en schutten va»
„in iemands schade gaande*^ vee, schutting, fr. la
saisie et mise en fowrriire du hétail eamstmt du dom-
mage è autrui. Kil. ctuctus. Schuttinge. Clois-
ture, enclos pare. || So wie hiemens beesten of
quekenoet vindet up syn lant, so dat sy hem scade
hebben ghedaen, mach die beesten houden onder
hem en scutt^n , en dan es dieghene dies de beesten
syn, Bculdich de scade te bescouwene, en bi sinen
eede, updat hi wille, die scade te grotene en dat
te geldene , en zyn geaont met hem te drivene. K,
V, ter Fiete, a. 14; it. a. 16. (De Lat. tekst zegt
suum sout); Van dat Jan Lamsin ghecalen-
giert was Tan eenen ghescutte van beesten tont-
driyene, pays, van mijns heren deele, omme,
XX 8. Bek. baljuw. Gent, wc. 1723, a^ 1372. Dat
nu Yoirtan alle ghesohutten, hoedanigh die zijn, en
in zo wat plaetsen dat die ghebueren, dat elck
persoon gheechut ghedaen hebbende opt zine, oft
by zine mesnieden, oft by zinen eede, die doende
▼oir twee wethouders ter presencie Tan den heere. En
werden dies ghelooft die in sheeren stede staen, zonder
nu Toirdan eenigh schuthuus te maken. Bö elck over-
bryngher yan elcken gheschutte zal hebben tderde yan
elcker boete. Item , zo wie eenighe yan den boyenghe-
nomde gheschutten oft yanghen [nl. yan beesten in
zijne schade] ghedaen zal hebben, werdt ghehouden dat
ter kennesse te bringhen yan den heere onder wien
tyanghen oft gheschut ghebuerdt werdt, binnen
xiiij daghen oyer te gheyen en te yerclaerzen den
dagh wanneer tzelye yanghen oft gheschut ghe-
buerde en waerinne. C. v. Iperen, Kast, a. 29. Zie
ook SCHOT, en bchüttbk.
GESEL (G— Ie), zn. m. 1) In den koophandel.
Deelgenoot, deetmemer, vennoot, fr. {dans Ie oommercé)
participant, associé. || Yleeschouwers , ten meesten,
en selen der maer twee ghesellen 8\|n, en dat quic
in twee partijen deelen. Kb. v. Antw. a. 68. Vis-
scheren zelen sijn ten meesten ij ghesellen. Ib. a.
87. Wie wijn tappen wille . ., diere en moghen niet
dan twee ghesellen sijn te samen in enen kelre.
a. 48. Twee ghesellen yleeschouwere soelen sQn
yan eenen rinde te slaene. Kb. v. Diest, ▲. 34/2.
Twee ghesellen suelen sijn te yesche. 35/1. Bn
zoelen maer twee ghesellen zijn tot enen biere. b
80; it. 55.
2) Van gilden en ambachten. Qüdebroeder, am-
bachtsbroed/er, medebroeder, medelid, fr. {de güdes
et métiers) oonfirère, suppót. || Ambacht dat bi hem
selyen eeneghe kore maect ochte ordinanche, oft
taxsacie op die ghesellen, sonder weten eü orlof
des schoutheten en der scepen, yerboert xl s. Kb,
V. Antw. a. 20. De gheselle yan den scutters. Mbb-
TBVS en TOBFS, II, 612, Stadsrek. 1404, Oaei-
schieting. Noch begeren de gemeyn gesellen als dat
dit geselschap niet meerder en sal moghen zijn dan
yan xxx persoenen, mer gebruders soyplen ids hen
belieyen sal [nl. eereleden]. Vod. Mus. III, 124,
Kaart v. 1518, a. 4 en yg. Bederijkers te Diest.
Dat op den yoorsor. keurdagh zullen compareren . . .
alle gesellen yan de yoorscr. ambachten, en met
rypen raede yerkiesen, elckelyck in 't syne, een
nutten geselle yan hunnen ambachte, om te dienen
dat jaer i^s deken yan denselyen ambachte. Piot,
Cart. II, 622.
3) Ambtgenoot, fr. collègue. Kil. Gheselle yan
een ampt, Collega. || En omdat wi willen dat
dit yast si en ghestade, so hebben ons here Heinric,
prochiepape yan Sente-Bayes in Ardenbergh, en
mester Jan De Vos , sijn gheselle, met ons, yorseiden
scepenen, dese letteren gheseghelt met onsen se-
ghelen. Oork, 19 juni 1289. Wij N., N., N., en
alle onse ghesellen, scepenen yan ghedele in Ghent, . .
DB PoTTEB, Fet. cart. 33 (1323). It. Sec. eart,
82 (1360). Int scependom yan Jan ser'Symons,
Jans Yan der Eeken en hueren ghesellen. O. e.
Aalst, 362 (1418), en passim.
4) Sandwerkersgezelf dienstgezel, fr. compagnon-
manouvrier, — artisan, compagnon de service, \\ Yan
desen yoirgeseyden negentich wercklieden en roun-
teren, soe selen wy, yoirg. Jan, hertoghe yan
498
GES.
GES.
Brabmt, moegben letten en mi^ceii thien werck-
liede . . . En wie van desen thienen worden aal
geselle, hy moet geren 'zeyen pont Brunslachte
den gesellen yan den ambachte, alsoe dicke alse
zj Torwandelen Oork, Juli 1291 , Begüing d. Munt.
It. Tencbeidene oork. PI. v. Brab. 1, 244 en vgg.
Alle gesellen van binnen Dyest, die bayten gaen
leeren en albier binnen Dyest willen comen wercken,
sullen sculdicb syn te brengene goet auctent\)ck
bescbeedt, dat sij bij eenen goeden ezperten am-
bachtsmeestere buerlieder umbacht 'geleert en den
yoers. tijt van twee jaren lanck yoldaen hebben.
Kaart d. legwerherê te Diett, 11 mei 1540, a. 20.
Geyende den yoirs. heere Janne [Yan Berghen ,
heere yan Walhain] yolkomen macht en sunder-
linge beyel die gesellen tot onser yoirs. jacht be-
boerende te committeren, ordineren en te stellen,
en die wederom te ontstellen. Benoeming tot het
ambt V. Opperjager , 29 mei 1477 , Bekenk, v. Brab.
reg. 135 f> 149.
5) Jongeling t ie. jeune homme. || Soo wanneer
eenigbe jongbe ghesellen, onder beur 25 jaeren
zynde,... syn proper , neersticb, behendich en
yan goeden regimente , . . begeeren ontslaeghen te
sijn yan der yoochdyen,.. C. o. Santhoven ^ Wee*'
kamer ^ 45.
6) Oexel van een steekspel , fr. compagnon de joüte,
|| In dit jaer 1423 zo yoeren steiken te Byssele,
ter Spinette , drie ghasellen : N., N. N. , . . en wan
den danc yan buten Jan Bossaert, en quammer
mede tYpre met zynen gheselscepe. In dit zelye
jaer, den 23«n dach yan April, up den ouden
Queinenzondach , zo was tYpre een hof beioupen
yan steikene in hoghe zadelen, en waren acht ghe-
sellen yan binnen, en was haerlieder tytel (^taet
beleet... Ol. y. Decmudb, 101.
7) Sen manspersoon over ^t algemeen ^ fr. en géné-
rale un homme. || G«yiele ergent dootslach yan
eenen geselle, die principael misdadich waere, en
met hem waeren yele gesellen gegaen, oomende ter
plaetsen daer der dootslach geschieden en gingen
wederom met hem ewech, alsulcke gesellen sullen
allen in den dootslach gehalden syn. Hierbinnen
uuytgescheyden kermissen en bruylofllten, want
daer yele gesellen plegen te gaen en niet en dincken
te stryden. C gr. Loon, T, 72.
8) Goet^eselle, eyenals goet knape, goede
burger, een bemiddeld man f fr. une personne aisée.
II Oft een goet geselle een wyff onscbaect hadde
die georeten hadde, die soude men richten aen den
peroen. Piot, Cart. II, 595.
9) Drooge gesel. || Yergaye Ood dat wij
daerwaert oyre naecten, want drooghe gheselle es
hier te grooter machten. Yak Dobsk, Inv. stad
MeeheleUf III, 75; Brief y. d. secretaris y. hertog
Philips aan den magistr., uit Gh^ons, 31 mrt 1441,
in welken niet gesproken wordt dan yan de aan-
zienlijke bezoeken en de yermaken y. h. hertogelijk
hof, yan dansen, hoyeercn en goeden en grooten
chier maken, „hoewel tonsen grooten en zwaren
coete*'; zoodat wij in de uitdrukking drooghe
gheselle eene omschrijying zien yan ,^eldgebrek".
GESELLE WIJS, bij w. Qetamenlijk , gezdsgewijs,
een aanbeyelingswaardig woord, fr. en eorps. \\ An
Jan Graussaert, weerdt binnen deser stede, ter
causen yan ses stedecannen wyn tzynen huuse
gbepresenteert den 21 sept. 1594 aen de gulde-
broeders yan sint Sebaatiaen binnen Tourcoing,
alhier ghecommen ghesellewys schieten. Bembbt
n, 285.
GESELLIGE, zn., yr. yan Geselle. OezelUn
of raads^romo der Qrootjftforouw in een begijnhof^
fr. consmur ou eonseUUre de la Ch^ande^maUresse dans
un béguinage. \\ Dat zy hunne ghelofte doen in
handen yan de groote jufirauwe, ter presentie yan
de ghezellighen ofte raedtsyrauwen. Qends ehasrierb.
185 (1627).
GESELLIN ( — ne), zn. JBehtgenootey fr. épouee.
KiL Ghesellinne, gheselnede. lïamd, vetms. 8oeia
thalami, consors, uxor. \\ üm die meerre yestenisse
so hebben wi gebeden yer [nl. yrouw] Goenghunde,
onse wittelicke geselline , en . . , dat si alle deoe
yors. ponten mit ons handen , en haer aegelen aen
desen brief, mit onsen segel hangen. Woltxbs,
Cod. dipl. Lossensis, 288 (1339). Onse lieye ghe-
sellinne Elsbeene yan Hoeme, yrouwe yan Dyest
Oork. heer v. Diest, 8 jan. 1372. Late yrouwen
Marien yan Gockelberghe , w\jf en gheselline heren
Willems Yan den Heetyelde, ridders. Charterh.
Beg, Br. f^ 226 t^ (1387). Henric Glippels yan
Yolkensrode en Lysbet Hosen, sine wetteghe ge>
sellynne die samentlgc hebben opgedragen* Schep...
V. Mgskemy 16 juni 1438.
GESELNEDE, zn. 1) Zie obsblligx. |I De
(]bxx)t- Joffrouw , de paters Predikheeren , biecht-
yaders yan de Beggijnen, de joffrouwen geselneden,
de Heylig-Geest-joffrouw&n, d'oyerste yan de ree-
pectiye conyenten, eü andere beggynen yan het
Yoors. Beggijnhof. PI. v. VI 9 mrt 1782, x, 8.
2) Ik^genoote, fr.épouse. || Wy, Jan yan Huusse,
bailliu yan hooghen en moghenden heere mynen
heere den graye yan Saint-Pol,.. eü yan mer
yrauwen der graefnedinne yan Marcke, zynre gbe-
celnede, als erfsKshtighe yrauwe yan den heereoepe
en lande yan Rode . . . dx Pb. en Bb. Y. Oontrode,
17 (1454). It. Fb. dx Pottxb, Sec. eart. 151, 380,
384. ld. Chron. 2. Onse harde lieye geaelnede
die hertoghinne, Yan DoBXir, Inv. stad ïfeeheUn^
lY, 7, Brief v. Max. (1484). It. C. v. Brugge,
II, 10, en passim. — Men treft het w. aan tot
op het einde der 18de E. tegelgk met de benaming
huysyrouwe, schynbaar met het ondecBcbeid
tusschen adellijke en bnrgeriyke personen. || Gom-
pareerde N. ., welken comparant, ten naeme yan
Jhr. J.-A.-St.-Werbrouck , koopman binnen de stad
Antwerpen , en yrouwe Anna-Fr.-Tb.-Jos Le Grelle,
83me gesel oede , . . yerklaerdt yerkogt ... te hebben
aen en ten behoeye yan heer en meester J.*G.
Janssens, lioentiaet in de medecijnen binnen de
stad Diest , . . soo t'synen als ten behoeye yan
jouffipouw Anna-Elis. Perslj , syne huysyzouwe , . .
Notar. akt v. 18 febr. 1784, te Aaraohot (familie-
pap). Zie ook axBXLLiGB, en gxbxllik.
GESELSCHAP, zn. o. 1) Yan 'koophandel.
Vennootschap van deelneming^ fr. assoeiatiomj eom-
pagnie de eommeree en pariieipaium. || Nyemant
en mach meer dan een scip bidden te dnnckene, ^
noch s^n geselscap, sij en hebben dat soip yer-
cocht, ocht sij en sijnre af gescheyden. Kb.v. Antw.
a. 41. Een yleeschouwere sal een scaep slaen, een
yerken en een kalf; daere meer es in gheselscape,
elc saels gbelden iLx s. Kb. v. Diest ^ ▲ r. 84. Alle
persoonen hen selffs machtioh sijnde is geoorloft
onderlinge alsulcke geselschap ofte compagnie yan
coopmanshandel . . . aen te gaen alst hun goet dunckt.
C V. Aniw. comp. lY, iz, 1.
2) De manschappen van de wacht, fr. les hommee
de la garde. \\ Men ghebiedt, yan ^scapitains en
raedtslieden weghe, als yan der wake, dat elc
upperconincstayele ten poorten zyn gheselscip , . .
stellen zal in ghescrifte, en die yj waerf onder
dach en onder nacht biechten \nl. oproepen] en
GES.
GES.
499
doen hieehten ; . . en zo wie ten hiechte ghebrake ,
oft t'eenighen tyde zonder oorlof van syne conino-
ttavele wech en nat zynder wake ghjnghe, dat ware
t*elcken up boete van t grooten. Schayxb, Collaiie
317. Stataeren voor een eeuwigh edict, dat negheen
collegie van cooplieden Tan onsen landen Tan her-
waertBOver, nochte andere vremde lieden, negheen
gbeselschap ofte borase , gheen consuls , . . hemlieden
en Terroorderen . . , te makene statuten , ordonnan»
tien ofte oonyentien smakende monopolie. Fl. v. VL
7 oct. 1631, a. 6, I, 754.
3) Vereeniginff ^'VergeideriMffj met eê» kwaadaardig
i$mchiy fr. réumion, assemblee ^ dans une inieiUion
mêehante. \\ Soe wie, buyten Dy est wonechtich,
quame bynnen Dyest met geselscapen, met zame-
ninghen, ocht met yremde, omme yemanne, die
poirtere oft wonechtich were bynnen Dyest, t-e
slane , te qnetsene , tergerene , te Treeene ocht tont-
seggene , . . dat eenygelijo Tan dien gelden sal xzz
% LoTensche. Oork, 23 dec. 1381, Diesi,
4) Geselschap setten. Open herberg houden^
drinkers houden zUten, fr. ienir cabaret ouoertt
tenir des buveurs tUtablês. \\ Dat niemant sich pre-
sumeren en sal geselschap te setten , bier te tappen
sondachs, heglighe eü andere Tierdagen ouder den
dienst Tan hoech- en Troechmessen, tenwaere Treemde
luijden, om wech te gaen; desgolijcken niet langher
te tappen oft geselschap te setten dan tot 7 uren;
al op peene Tan 10 goltguldens. Kekpsiibbrs,
Montenaken^ II, 275 (1673;. Zie ook sati.
6) Mehigenoot^ gehuwde man of vromWf fr. épouxt
— se. II By dusdanen weghe souden of mochten
Tele Trauwen, die scoene Torsterften Toer hoghen
hebben, up hopen Tan dien, hem ontTremden Tan
hare gheselscepe. C. r. Gent, I, 696 (1419). Zo
wat man ofte Trouwe, ghehawet zijnde, conTorsërende
met anderen ghezelschap dan met den zinen, en
hemlieden Tenroirderen eick anderen wegh te leeden
en TerTremden Tan hueren ghezelschape , . . dat
ware op thien jaren den ban , de man op de galghe
en de Trouwe op den put. C. o. Iperen^ kast. a. 68.
De Tassal, die gheslapen heeft ofte gepijnt te slapene
metten getrouden gheselscepe Tan sinen leenheer,
ofte oneerlijok ghetast of gehandelt, Terbuert z\jn
leen, al waert ooc bg hueren wille en consente en
buyten sheeren huyse. Wiblakt, Leenr. 132. Hau-
dere oft hauderigghe es onghehauden te contnbue*
rene in de partyen Tan testamente by zynen wet-
teliken ghezelscipe ghemaect. O. v. Anden. I, 376.
Up dat Taeder en moeder eenich kindt ghehuwet
hebben, en dat tzelTe steerft achterlaetunde een
kindt by zynen getrauden ghezelsoepe. Ib. 406.
It. II, 361 (1635); C. r. KortHjk, xvi, 13, 26;
C «. Ajssenedê, xviti, 62.
6) Lichamelgck — natuerlgck gesel-
schap. Vleeschelijke gemeenschap of omgang, fr.
eommeroe éharnel. || Die souTraine Terbeurten zyn,
daer elc jnan jeghen zinen heere . . . zinen gronde
mede Terbueren mach: Teerste es,.. Tander, dat
hi lechamelic gheselscap hadde met zyner heeren
oudsten hoire \aani. n. Filia natu mq^or"], of zinen
wetteliken efl kerkeliken ghesselacepe. Jus feud.
Fl. vetus, c. 19. £en heere mach zynen serf oft
slaTe doot steken beTyndt hy dyen by zynen wyTe
of dochter, om dairmede te hebben Uchamelyo ge-
selscap. y. D. Tav. 67 Tegen dwyf die onder
hueren serf gelegen heeft, suldy u libel aldus
formeren: Simoen seegt, dat Beerte huer beymelyc
oft openbair heeft gemengt en lichamelyo geselscap
gehaat met N. hueren slaTe ; Tersuect huer onthooft
te syne, en hem gedoot oft Terbernt. Ib. 69. Wat
zieke die boTonden wort in natuerliken ghe-
selscepe met ghehuwede persöhe, Terbuert xij lib.
par. C. o. Qent, I, 373, Regl, Mdaatschen, 14<>«
E. It. O. V. Auden, xvii, 7.
G£8ET, zn. o. Bepaalde overeenkomst, verorde-
ning, fr. stipulation ; statut^ décrei. Kil. Gheset.
germ, sax. sic. holl. Lex, consiitutio. j| Di& paeus
hoTet ghescroTen in sijn boec der ghesetten, en
begherde dat alle kerstene minschen dit heilege
gheset hielden. Aller Kerstenb. 81 (Tauler). 8oe is
stipulacie te seggen een rast geset eü begrijp Tan
woorden, dairmede dat iement solempnelijc en Tast
geloeft iet te doen eü te geren eenen anderen hem
dairop rragende en intcrrogerende V. d. Tat. 219 t*.
GE8ËT, deelw. bn. Wettelijk gesteld ^ fr. legale-
ment établi. |j Al was 'tsoo, dat persoonen dienende
te hoTe, in Rade en andere gesette officien niet en
souden keusbaer zyn, soo en conste *t selve niet
gedxpedieert ['-. geéxtendeert] worden tot de erf-
laeten ran onse Tholeamere. MABTiifsz, 18 (1618).
GE8ICHT (G— e), zn. o. Verschijnsel, fr. appa-
rition, vision. Kil. auctus. Ghesicht, risioen.
Vne vision, \\ Doe worden hem inderlike Tore ghe-
houden wonderlike grote Treemde beelden; en dat
ghesichte was cume enen Are Marien lanc, en hi
Terscricte sere, en sprac: Och, Here lief, was
meynstu met desen wonderliken beelden ? . . . Doe
antworde Hi [nl. God] : Nu « doet op dijn inwen-
deghe oghen. Met dien worde dien minsche alle
die wondere die hier ghescreren sijn, en hi rer-
scritie Tan gronde sgns herten. Die ghesichte duerde
cume een sancmesse lane. Aller Kerstenb. 2, 3.
GE8IN, OB8iin>B (Gesinne), zn. o. 1) Huisge-
noot, deelmakend van tem. huis of familie, fr. per-
sonne de la maison ou de la familie de qn. Kil.
auctus. Ghesinde, huysghesinde. FamüU.
II Die in des anders huijs alzoe compt met opsatte
en met Toerraede, en den anderen oft sijnen ge-
sinne oft y manden daer binnen woenachtich es,
werpt, steekt, slaet oft stoet, die sal rerboren . . .
K. V. 8t.- Truiden, 1366, a. 18. Item, shertogen
gesinde, doen si ter reyse roeren Orer-Mase..,
zr mot[oenen]. Sebmok, Coutherele, 84.
2) Oevolg van eenen vorst, fr. suite d'un prinee.
II De hertoghe ran Bourgoingen roer tjeghen zinen
oom den hertoghe ran Berry met al te scone eenen
ghesinde. Ol. r. Dixküdb, 41.
GË8INGULIERT, deelw. bn. Bwondsr eigen,
persoonlijk, fr. propre, privé, particulier. || Dat de
wortele ran alder trybulacien ran deser stede . . ,
toecommen en ghesciet es buut grooter scalcheden,
Usten en bedechteden [l. bedecktheden] by eeneghe
gheoorbuert om haerlieder ghesyngulierde profrt,
daermede zy haeetelic en onbehoorlie lycke worden
zyn. ScHATEB, Collatie, 98. It. 43, 44, 175.
GESINNEN, bw. 1) Verzoeken in rechten, eUehen,
fr. demander, requérir. || Als een roorspreek tot
Ghrare roor den gherichte om ghelt roorspreekt,
die moet tot elck ghe8inne[n] des anderen woord
doen , al stonde hg oock in sijnre wederpartye
woorden . . . En en weerder gheen roorspreek roor
de banck, soo mach dieghene, den des noot ghe-
beurt, den richter tot sijner roorspreek ghesinnen,
die dan doen sal zyn woord om sgn loon. C. o.
Orave, nii, 3. It. II, 6, 7, 16, 16; lii, 1; T,
1; Tii, 2, 3; C. o. Kuik, 7, 28, 81; C. v. Bave-
stein, 37, 64, 139, en passim in N.-J3nb.
2) Begeeren, verlangen , fr. demander, désirer.
II Dat die deken ran qlken ambacht, wanneer sy
afgaen sullen , onsen roirs. scepenen brenghen sullen
bescreren in eenre cedulen alle dieghene die meet-
500
GES.
GES.
teren bjh en gfaeboren poirteren en die dekenen
hebben gbeweeet in eiken ambacht be8c[eeden],
ilao verre ak ons voire. scepenen dea aen die voira.
dekenen ghesinnen en begheren, omdat onse Toira.
Bcepenen en gheaworon dan daeniat nemen en
ordineren aullen moghen ander dekene. Charierb,
jam *9 Bosch, 11 y^, oorh. 22 dec. 1408.
6Ë8INNEB (Gteainre), zn. m. Verzoeker, eueher,
fr. demandemTf requêrant. \\ Ist aaecke dat die sche-
penen tegen aijn begeeringhe dan contrarie wijsen,
oie geainre dea buytenvonniBfle breuckt daeraen
xij grooten. C. v. Orave, ir, 5. Zie GBSiinrxv.
GESLACHTE (Gealechte), sn. o. 1) Qeslaekt,
stam, fr. lignêe, li^nage, \\ Dat comen sün vore
ons Bcepenen Tan Bmsel,.. al de seren ghealechten
Tan Bmsele, en die te hen behoren.., en hebben
gheloeft . . . En waer dat sake dat enich man Tan
den Toreghenoemden ghealechten, ochte enich ghe*
slechte , ons liefs heren shertogen aeggen . . . niet
en hilden, . . Oork, 19 mrt 1305. In de Toors. stadt
zyn dienende een borgemeestere en seTen schepenen
nuyt den geslechten. C. v. Brussel 1570, a. 3.
2) Afkomst, afstamming, gtèoorte, h. deseeu^
damee, naissanee, \\ Oft alsnlcke lasteringe oft Ter-
smadelijckheijt gebnerde tegens eenen persoon die
in dienste waere Tan den prince oft Tan de atadt,
oft anderaaints Tan goeden geslachte, eer en aen-
sien , . . Ce. Antw. eomp, V I , j, 37.
3) Maagschap, venoautschap , fr. paremté. || Het
Toora. recht Tan naerhede sal oock plaetse hebben
in Tercoopinghe aen iemandt Tan den gheslachte,
ten profijte Tan denghenen nnt de TOora. middelen
naarder gherecht dan den eooper. C. e. BeOe,
xvn. 4.
6E8LUITEN (Oealnjten), bw. Beslmiem, he-
sussen, fr. eondnre, dêdder, \\ Maer de heeren
bilden altyta twee of drie poynten in queatien,
zodat men daeraf nyet gealujten en conste. Schatss,
Collatie, 254.
OESMIJDE, zn. o. Sieraad van metaal, fr. orne-
ment de métal, ornement d'or om d'argeni. Kil.
asiet. Omamenta, || Dit gheen goudsmeden . . .
gheen werck Tan copere oft latoene . . . Tergnlden
nochte TerxelTeren en zullen, dan alleenlicken
kerckelicke jnweelen, ghesmyden en ghetnyghen
Tan peerden en waghens. PL e. Vl. 8 mei 1515,
a. 1, If 595. — Biddersgesmijde. AUerlei
tooi in de mitrusting van een ridder, fr. temte sorte
d^ornemeni dans Vêqmpement d'un chevdUer. || Dat
niemand ... en sal mogen maken ofte doen ma-
ken . . . eenige wcrcken . . . Tan copere oft anderen
metalle, becleedt en orertrocken met gande oft
lelTere..: nitgheateken alleene alderande riddera-
gheemyde, en ornamenten oft ciraten Tan der kercken.
Ib. 13 apr. 1551, a. 1, I, 803.
QESMURE, zn. o. Schmim, hejfe van 7 votk, ir.
Ue du peuple, populaee. \\ Tea Toorware tgdinghe
ghecommen als d^ ... tot Steenweerck en in ander
Tlecken en prochien in den Westcant, weder een
qnaet gheamore Terghaert waa, die de priestera en
gheestelicke aenTielen eö tijrannelick miahandelden.
y. p. Habokev, Ber. tijden, III, 188.
OESOENEN, OW. Sen vergdijk treffen, het eens
worden, fr. composer, s^aeeorder. || Were oach dat
aake dat der meadedighe mitten geqaetaden bynnen
den xl daghen Toracr. geaoenen knnde. C7. v. Maas-
irida. Stat, 1380, a. 1.
6E80LEMENT. Zie soLnmrr.
GESONDE (Geennde) , zn. Gezondheid, fr. sanfé.
Kil. vetus. j. Ghesondheyd. Sanitas, || Dat kenne
onse lieTe here God, die uwe Genaden langliTieh
en in geaonden bewaren wille. Stadsareh, Dieet,
Form. 15de E. (om te Tememene ad doanmmm). Dat
men bij costumen in Teele plaetzen houdt: dat
man en wijf, steende in hnwelijcken state, mal»
canderen niet geTen oft maken en mpgen daer sg
bij Terbetert zijn, dwelc soude behoizen Terataen
te wordden alaoe langhe ala zij taamen in geaunde
zijn. y. D. Tat. 237 t®. ü gelioTe te weten dat
mijn geduchte heere, ten acriTcne Tan deaen, was
in goeden state Tan gesondden, dies ie God daocke.
yAK DoBHr, Inv, stad Meehden, Ui, 74 (1442).
GESONDEBT, deelw. üitgetonderd , fr. exe^.
II En andere officiers en justiciera, gfaeene gbe-
zondert noch uutgheateken. C. v. Iperen, Kast. a.
42. — Gesondert ocht ongesondert. Afton-
derlijk of getamenl^k, fr. isolement ou eonjinntemeni.
Soe eest dat wij onse goeden Trienden Toirgh. . . .
openen onse lande, payseleec en Tvedeleee daerin
te wandelen, te keren en te wenden, loa en Tri,
onghehouden Tan allen aaken, tichten en hroken
die wy hen eyeachende ocht tiende mochten syn,
en die sy ghesundert ocht onghesundert jeghen
ons en onse heerleecheit in enegher wys meadaen
en ghebroect mochten hebben. Oork, heer v. Dieet,
14 noT. 1375 (yerrolg op 't citaat ooder abolob).
GESONDICUEIT, — bdb, zn. t. Qexondheid,
fr. sanléf II Dat men doen zoude proceasie gene*
rale, en Qode Tan hemelrike neeratelic bidden
omme de gheaondichede Tan onsen jonghen prinche.
Stadrek, Ninove 1482. Uwen lioTen Tader, dien
God by zynder gratiën altyta bewaren wille, en
laten met blyscepen en gesondieheden wederkeeren.
ScHATES. ÖMaiie, 210.
GESONTBBIEF , zn. m. Oetuigsehrift vam onbe-
smetting van het vee, ent,, fr. certifieai de nom-infeo'
tion du bétail, etc. || De koopmanschappen komende
directelyck Tan de koningrycken ofte Staeten, al-
waer deaeWe ofte diergelycke Tooraorgen jegens
de peste.., zullen maer alleenelyck moeten Terzelt
weaen Tan geaontbrief, behoorelyck geézpedieert
ter plaetsen Tan het leate Tertreck... P2. r. YL
13 dec. 1770, a. 1, en Tgg., X, 1463. It. 1383.
GESOOLT (Geaoelt), deelw. || Int hof ea eene
eleene huua met eenen loTekine deran; en thuua
es qualike gheaoelt en ghedect. Bxxbbt, II, 41
(1361). — Waarschijnlijk te lezen gestoe It, ge-
dakstoeld.
GESPAN, zn. m. JBin van twee of meer aam
dexdfde taak gebezigde arheidsgeteUen , fr. Imm de
deux om d'mn plus grand ntmbre de ooeepagnone em-
plogés è la mime idehe. Kil. ametus. Jugalis eodtu,
socims laboris, oompar. Compagnon d*auvre. Plantgn .•
Compagnon è Vasmere, oè ilfamU que deus g heeomg-
neni. Het Kemrb, v. Maarlem Terordent „dat ele
meiater Tolder hebben zal... twie geepannen"
(yerdam) , alwaar , zoo *t achijnt , twee mana be-
doeld werden. || Soe wat geapan Tan Tolrea te
TToech te werke ginge, aoude Terboren enen nnwen
groten. Kb. lakeng. Diest, Volamb. 1419, a. 13.
Dat den gedaeghde, op den 2» dec. 1737, geaaeght
heeft int Peraoona oollegie binnen deae staidt. Dat
den gedaeghde, aldaer aaegende, toot geapannen
ofte medesagera gehadt heeft IT. en N. Stadsareh,
Diest , Proces Drossaart § Peetere, 1737.
GESPABEN, bw. Sparen (m de goondheid),
behouden, fr. eonserver {en samté). || Monaieur
Achemant, U zal beliefren den adTOcaet. Mr Jacob
Gata [nl. onzen Tolkadichter] te laten Tolghen den
bouck Tan de wateringhen, in Oeabnrchambocht . . .
En zult wel doen, dat kenne God, die UI . . . ghe-
spare in ghesonthyet. db Pottbb, Seceart, 242(1611).
GES.
GES.
501
0E8PGIETEB, eigennaam. Oespenmaker^ fr. fa-
brieami (fomiemr) ds bouelei. \\ G^nrdus Ghesp-
gietere. Chdêk. JSrustd, reg. B 210, nr.iiy, 13<S«E.
GESPONT, deelw. Van goten. VoorziêH van
gponden, fr. (de gtmUièreé) pourvuêi de borduree.
II Item, Bal men meten alle gotieren Tan water-
loopen ofte andere afloopende beken, streckende
Toets lenghde, eenen roet, en gemaeokt met sponnen,
sal men voor elcke sponne meten eenen yoet, en
aen beyde de syden gespont , . . twee yoeten. Èi^l.
edifioiemetere, 1706, i, 77.
GESPBEMCKT (Gesprinct), deelw. bn. Tan
Tleesch. €ht<mien, fr. {de la viande) saUe. Kil.
ametmi, Ghesprenght yleesch. Chair ealée,
aeaaiaêonnée de sd. Plantijn Ckair ealpaudrée. || An
Boeland Farin, yan ghesprinct yleesch. Bembbt,
n, 173; maaltyd ter uitvaart y. don Carlos, 22
sept. 1668. — 1 stuck gesprinct yleesch ... 1 stuck
gesprenct yleesch. Sehepemem-maaltijd Dieet 1717,
1« en 2de dag. It. 1606.
GE8TADE, ook stads. bn. JBetiendiffy duwr-
Ëoamj in de pratgk van kraehi, ir, etablê, dwrable^
{dane la ^aiiqme) valide, || Ombe dat dese yor-
warde yast bliye en ghestade. Oarh, 21 juni 1267.
Omme dat wi willen, dat alle dese yoergh^seide
yoerwoerden . . . bliyen vast en ghestade. Oorh. 26
aug. 1274. En in s^ne andere artyckelen . . , willen
wj dat het \nl. dit statuyt], naer *t begrip yan
sgne woorden, yast en stade gehouden worde. C,
o. JBrueeel, 8iai, 1432, a. 8; Ghristijn flrmmm el
etabUe. Dat binnen den yoirsor. gestatueerden tyde
die appellant sijn appellacie yeryolgen en ten einde
bringen sal , oft anders sal. die geappelleerde sen-
tencie yan weerden en gestade bliyen. T. d. Tay.
847 y«.
GE8TADEN, bw. Toeetaan, veroorloven, fr.
eoneenHr è, permeUrej toUrer, Kil. Ghestaeden,
toelaten; hd. geeiaUen, \\ Want onse stad scul-
deoh es groete scout hoeren ly^pechteren . . , die si
niet yerlegghen en oonen noch yeigelden, en si
dat wi hen ghestaden willen en consenteren hoere
assisen binnen Dyeste te hoeghene eü te meerrene.
Oork, heer v. Dieet , 2 juni 1336, a. 4. So ken-
nen wy . . . scnldech [te] sijn en gheloyen ... te
huerene eenen priester, die engheen goet yan der
heilegher kerken en heeft, die alle daghe misse
doen sal in Sente-Gk)edelen kerke, opdat de heeren
[fd. de geesteiyken] ghestaden willen, yor dat
heilech oruce. Bruee, godeh, lade b 688 (1366).
Wet, wanneer dats Ghode yerdriet, soe wort bi
ghestadende dat deen minsche den anderen yer-
mort. AlUr Keretenb, 19. Der edelre Gods yriende
dier en achten si niet. Dit en wilt QoA al niet
langhe ghestaden. 76. Dat den ballinghen yan Lo-
yene , . . ghedoeght en ghestaedt heeft gheweest dat
sy comen syn binnen den lande yan Brabant.
BCHATBS, Anal. 14d« B., 164. Off eynich wert in
synen huyse des gestaede [aZ. yalsoh spill mit
dobbelsteyne] , ind dat nyet en calengierde. K, v,
Toniferen, 1469, a. 4. Ist saeke dat yader en moeder
■nlcke wechyoeringhe wetens gestaden, soo sullen
sy daerom eenwelyck ghebannen worden. Pibioedsb,
c. 39. Soo en cant dien persoon niet helpen dat
syn gay e {nl, gade, echtgenoote] oook oyerspel be-
dreyen heeft, oft dat selye wetens ghestaet oft
gheconsenteert mach hebben. Ib. o. 61. Dat de
man tot sljns wgf oyerspel gheholpen hadde, oft
wetens sulcks ghestadet en ghetollereert hadde. c.
68. It. C. V. Orave, i, 8.
GESTADICH, oxstidich, bn. 1) Vaetj he-
eiendig, dmmtaam^ fr. etoHe, ferme, permanent.
Kil. Ghestaedigh. || Hebben gheloeft en ghe-
willecort . . . alle dat hi [aZ. de hertog] maken ,
ordineren en yiseren sal . . , yast en ghestaedech te
houdene ymmermeer. . . Waer dat sake dat enech
man yan den . . . gheslechten, ochte énich gheslechte,
ons liefs heren tsertogen seggen en ordinance yast
en ghestadech niet en hilden, . . Oork. 19 mrt 1306.
Hebben wy geloeft . . . die yoirs. statuten . . yast,
gestedich en onyerbrekeiyk te houdene • . , en heb-
ben wij dairom onsen zegele tot eenè erfflycker
yestlyker stedicheyt aen deeen brieff doen hangen.
Sladearch, Dieet , Priv. 23 mei 1477.
2) Yan personen. In goeden etaai, van goeden
eland, vermogend, fr. {dee pereonnee) en bon Hal,
de bonne oondiHon, qui eet dane Vaieance, || Dat
yortan gheene yoochden, yrienden oft eenighe per-
soonen, hoe ghestadich en ghegoet zij z\jn, en
sullen yermoghen eenighe weesepennynghen onder
hemlieden t^hebbene, of zy en stellen daeryoor
goet Bouffisant erfachtich, ofte personnel seker. C,
V. Broekbmrg, xiy, 12. Zie oxstaxthxit.
GESTADICHEIT (Gestedecheit), au y. Dumr-
zaamheidf beetendigheid, fr. etabiUlé, durêe. \\ Om-
dat dit aldus ghesciedde en ghestadecheit zal heb-
ben,., hebben wy, scepenen yan Erpse, dese
letteren ghezeghelt . . . Oork. 16 mei 1241 (kopy
14d« E.). Daeromme bidde wi enen edelen man..,
dal hire sinen seghel ane dowe hanghen, . . omme
de mierre ghestadeoheide Oork, 7 juni 1277. Ombe
dat dit gestedecheit sal hebben, soe hebben de
scepenen yan Erpse dit gesegelt . . . Oork, 24 mrt
1293. Ombe dat dit ghestedecheit sal hebben . . .
Oork, 2 apr. 1297, SoJiipenên v, ^/»m. Geloyende . . .
alle dit yorgenoemt lant te waranderene ... en af
te sine ghereecht warant toter eweliker gestedech-
eide. Oork. 16 apr. 1377. Soedat Reineren Tranken
en haren nacomelinghen oracht en macht sal doen
ter eweliker ghestadicheit. Sehep. Si-Marie»' Tiell op
den JSereh, 12 sept. 1366.
GE8TADIGEN (Gestadygen), bw. JSekraehiigen
(eenen akt), fr. eonflrmer (aa aele). Kil. Ghe sta-
dig hen. Firmare, eonfirmare. || Terclarende de
yoors. Eerw. heeren yan waerden te houden en
onwederoupelick te gestadygen d'updrachten, yer-
lyden en erffrenissen ... die gedaen zullen worden.
Fb. dx Pottbb, JSee, cart, 247 (1612). Zie bta-
DIOXN.
GE8TAEN, deelw. bn. 1) Yan huizen en eryen,
in de nog gebruikeiyke uitdrukking Gestaen en
gelegen J fr. {de maieone et propriêlêe) eieee et
eiivéee, Kü. Ghestaen en gheleghen. ^ti«.
II Al dese yoerseyde yoerwaerde heeft N. beloeft,
bekent en yersekert op hem en op al tsin, so
waert ghestaen ofte gheleghen is. Oork, 19 noy.
1418. Paeeim,
2) Duurzaam, blijvend, fr. etable. || Yort, so
bekinne wi onsen yoregheseiden lieden yan . . •
Antwerpen, yore een wettech en ghestaen recht,
al hare oude herbringhen dat si tot hare [hier]
heere bracht hebben. Willbmb, JSiet, ond. 221
(1311).
3) Yoor het yerschynen yoor eenen yorst, of
yoor eene schepenbank. Verenenen, fr. oomparu
{devant un prinee ou mn bane d'Aihevine); coneti-
imiue, il Amout oic, heere yan Dyest, in onser
[nl, *s hertogen] tsegenwordicheit en synre gelike,
en der andre onse lude gestaen, op sinen eet li-
chaemleec ghegheyen, gheloefde ... R. d. etad
Dieet, 1228; Lat. tekst eonetUulue. Wi, N. K.,
scepenen buten in tsheren Lant yan Dyest, doen
cont, dat yoer ons en N.,meyer buten in denselyen
63
502
GES.
GES.
JjÊa/Aê, gfaefteen N^ bekende, ghekwlde en be>
wijede MD een etocke bceiue.., Seiêp. Ixmd e.
DieH, 8 mei 1348. Det rore one en Jeime Tan
deit Hnjf, mejeie buten in deneelven Lende,
geeteen here Hnbfeeht tui Beien, prieeter« croende
en cleeefade orer diie Teeidele wgngaerte , . . ld.
22 lebr. 1430. Schepenen der Trijhiii ▼». [«/. Mon-
teneken] doen te weten, dat Toer one, als Toer
feefat, oomen en seetaen aijn eerbare maaaperMM-
nen 9. en 9... l[nf7KVXSBB, Momiêmaktu , II,
162 (1607).
GE8TAEN, ons. en bedr. wkw. L owz, — 1)
VoUUum^ voldoen^ fr. êoüffairê, ê'aeqmUsr. lal.
Ghestaen en Toldoen. SaUtfatere^ Uberarê te,
II Een dieff verdient de galghe, tenwaere dat de
bnrgermeeeteren en achepenen bevonden dat, mida
der clejmiebeyt van der dieiften, bij met minder
correctie beboirde te gettane. C, v, Aniw, lf>45,
I, 82. It. IT, 14, 35; vii, 88; xi, 6; xii, 8; C.
9, Bruêêêlf 1606, a. 77, 111, 148; C. v. Xow»,
Weesk. 60; en pattim. De CompUaUt e. Amiw, V,
X, 60, bieden ona in één bandachrift ge8taen,in
een ander rolstaen. — Gestaen in reke-
ninge. Doorgaan, tUMgenomem worden , fr' pasMeTf
Ufê ttdmt en eomplê. || En midts bj den voora.
renimeeater generael, Jegenwoordich oft anders
toecomende, orerbrengende deae oft oopje autfaen-
tieque van dyer, beneffens de Toors. originele ver-
bantbrieren, yoor d'ierste rejse alleenlyck, en
jaerlyckz ontfanek maeckende van den Toors. chjna
Tan dry cappnynen tsjaers, ofte Tan de penningen
Tan redemptie derselTer, aal hem alles gestaen in
rekeninge sonder swaricheijt. TMamer Brut tel ,
Ackm 28 apr. 1687. — De uitdrukking laten
gestaen heeft, in het Toigende citaat, de bet.
Tan Vrij ^an gevangemteJUip — m vryheid laten , fr.
louter en Uberii — exempt tVempritonnemeni, || [De
bedrieglijke bankroetiers zullen] . . . Taste gcTanc-
kenisse moeten houden , . . tenwaere dat de crediteu-
ren teTreden waeren den impetrant met ignominieuse
en schandaeleuse cessie ... te laeten gestaen. Ord.
30 aug. 1636, a. 6, CettionaHtten.
2) Vtm kraeki eijn, ioepatteli^ zifn, fr. Sire
applieaUe, «viv», en tnguewr, \\ Wie dat ghegreinde
laiene wilt doen Terbeteren , die moet se bringhen
Tore die dekene en Tore de gheswome, en daertoe
moet ghestaen al dat hierTore bescreven es iut ander
poent boTcn, Tan ghemeede lakenen. Z. lakeng.
Meehelen 1381, a. 89.
8) Oestaen tot. Ziek honden aan, tevreden eijn
meit fr. te ienir è, te oont enter de. || Dat oock een
calengierder, willende thoonen den coop en condi-
tien Tan dien , sonder hem dienaengaende te willen
gedraegen oft gestaen totten yeroleiren Tan den
cooper eft Tcrcooper, dat hy *t seWe mach doen.
O. e. d. Kidt ▼ni, 11.
II. BxDB. — 1) Verklaren, hetmgen; erkennen,
fr. déclarer, attetter/ reeonnaiire. Kil. Ghestaen,
fland, Fateri. jj loh, Baes Tan RiTiren, soen tot
Heere, ridder en here tot Heppengngs, etc... ge-
staen [nl. gesta] by die Toirgenoemde guede stede
mich erTanffen en Terbonden te hebben , . . en ghe-
loTe eü Terbinde mich... Piot, Oart. 839 (1461).
Oft enighe bevelen by der stadt boden gedaen
werden, en die boede gestoende hy den schulder
oft siinre huysTrouwe die conde mondeiyck gedaen
[te] hebben , ,, K. v. Tongeren, 18 mrt 1602, a. 3.
Als der bode gestaet dat hy [aZ. de schuldenaar]
egheen panden en heeft. O. ^r. Loon, I, 42, a. 7,
tUel, On den proouxeur, om de saecke te houden
•leypen eü tyt te winnen, hadde geproTOoeert in
aflweaen van aÖDe partiie, en aonder beaonderen
het daartoe te hebben, en dat parti|e de proro-
eatie niet en gestonde, .. O. v. AeUa, eomp. Y,
xiT, 16. Dese arbiter wort in den rechten geheeten
een oHtUer eompromiteaeimt , en Tan siinder aen-
tencien en wort, na den ouden rechten, niet geajh
pelleert, want, nae recht, aijn aentencie niet ea
houdt noch en bifndt, mita dat hij geen propere,
noch oie geen gedelegeerde jurisdictie en beeft,
maer portiien gestaen sijnder uuytspnkon en en
dorren niet dairtegen doen, nuyt Tro^aen van der
peynen dair xö hem op Terbonden hebben. T. d.
Tat. 266.
2) B^etaan, hdpen, fr. osm^er, mder. \\ Zot
wat portere, &m een Trempden man geetonde tegen
eenen portere, aceldene of met quaden woerden
dregene, die sonde Terboeren eenen wech Sint-
Joes-op-die-zee. K, e. St.-Drmden, 1366, a. 88.
Oft een Trempt man eenen portere opliep, en een
ander porter deenen Trempden man geetonde tegen
den portere, suekende, stotende, slaende,*8tekende
of werpeilde, die porter sal Terbueren eenen wech
Sint-Jacoba. ld. 1419, a. 23. Wie portere aden
portere gestaen tiegen Tremde luide, oen [«2. zonder]
mesdoen weder dese statuten. C e. Maaeteidd,
Stat, e. 1380, a. 82, <t<fll.
3) Inttoian voor, iett waarborgen, fr. répondre
de, garaniir. || Soe wat sg doen in desen beeoeke,
... dat wi, onse oyr eü naoomelinghe hen, haren
oyre en haren nacomelingen des gestaen eelen.
FiOT, Snquête 1334, blz. 9. Waart dat yeman
eneghen van henlieden... Teeden ocquoyaeneren,
aenspreken, onghelgc ochte engherande awaemesse
doen woude, dat wi hen des gheataen eelen en
ghehulpen ghelgc ochte ment ons seWen dade.
Ib. 14. Waert alaoe dat de ooninck, deken en
gheaworenen metten ouders, in conBrmacien en
sterkenisseu de poenten boren ghenoemt, boeten
of correctien Tan onghehoersaemheiden ordineerden,
dat souden hen die scepenen en rentmeesteren
gestaen. A. Waütbbs, Sermene, 12, Avgt 1412, §27.
GESTAET (Gestaed), deelw. 1) Ja ttaat, maek-
tig, fr. Ml état, è mime, \\ Dander datter blyft
te betemmeme, dat so sal Philips Torseit betem-
meren als hem ghelust, en hys gheetaet sal syn,
om syn proffit metier stede Tormit te doene. V. p.
Hasohsk, Ten Walle, 116 (1367). UutgheTen an
eenen scoenen niewen muer, die Tan niews achter
de balie ghemaect en ghefondeert es metten watere,
en upgemedst toet boven de eerde, omme, als de
poort [nl. de stad] gheetaedt ware, up te makene
een huus,.. PB VLAMiircK, Denderm. I, 149
(1896). En zullen dezelTe TOpghden en gouTemeurs
niet bedwonghen zyn die [al. orghele] te dom
makene tóót sy dies machtich en gestaet sullen
zyn. Tpriama, V, 298, Minderkro^t-hepeL, 1649.
Zy cochten al dat ooren Tan den Oeeterlinghen om
eleynen prys , . . Zy leydent in haer scueren en
sraenders, en Teroochten dat ooren zeer diere, te
haerlieder wille, so dat de aerme lieden niet gbe-
staet en waren te coepene. Jak t. Dixinrpx, 44.
2) Oegoed, bemiddeld, fr. aité, ponreu de bient.
II liaer waa een middelbaer gheetaette Traowe, die
zoo hopeiic een herte tot den aermen drouch, dat
zy greep een handtvul ghelta uut een schotel, wat
zy grypen moohte,.. dat zy ghaf wel l oaiolus
ghufdenen. Y. p. Haeghiv, Ber. tijden, III, 287.
De ghebueren hebbende erfre jeghens anderen,
moeten helpen deselTe erfre te beTiryden met ghe-
raeene mueren, .. tnvnen, lerende haghen, .ghe-
linten, ofte andenins behoorlick^ ter knere van den
GES.
GES.
503
piopri«tKris die minst gheBteet ii. C, o. Witu»»*
hersfén , XY , 4. Alle eenclipte lieden , . . niet ghe-
goedt nochte aouffiMnteliok ghestoet sijnde om hem-
lieden te ontdngen op haerlieder incommen, aullen
hemlieden tentont . . . hegeven ten dienst vftn de
goede lieden. C, v. F>iirii«, xxxir, 5; it. 9. AIb
Be weesen noch Teder nooh moeder hebben, en
nochtans soo ghosteet en ghegoed sijn, dat 8\j met
't profijt yan hunne goeden moghen onderbonden
sijn , . . Ce. Kortrijk , xm , 8.
3) Aangeslagen, fr. iaxé, || Welcke boeten [«1.
op y^ wie van den Yier Ambachten ter oorloghe
Tan den graTe niet en oompt"] geint sallen werden
naer den rechten en keure . . , op deghone die,
naer tghedinghe en OTordraghen Tan den scepenen ,
ghestaet werden te betalene. db Pb. bn Bb. XVI.
Aêunede, 40 (1242).
4^ Aani/e$uidj benoemd (tot eene bediening), fr.
nommé {d un office). \\ Vort wilwi en ordineren,
bedi, io en mijn wijf, dat die cappellaen, diere
singhen sal in dese Torseide oapelrie, alle daghe
singhe, als hijs geetaed es, het ne dade kenlike
noetsake. Oori, 6 sept. 1291, 8t' Jacobs ffosihuis.
GE8TAETHEIT (-<ede); sn. t. Maatsekappdijke
stand, vermogen, fx. eondition sociale ^ qualité,for-
tmne. \\ Eene tamelycke untTaert naer de ghestaet-
bede Tan den OTerledenen. C. v. Oent, II, 124
(1524). Eenighe. de Toorsz. lasten [nZ. de dorps-
lasten] zijn Tindende op . . , en 't resterende derde
op de ghestaethejt en negotiatie [ui. den koop-
handel]. Ft. e. VI. 22 mei 1628, III, 396. Midts
die [nl. de weezen] onderhaudende in behoirlycken
state , en Toorts tameliok onderhoudende, oleedende,
en doende onderwysen naer huerlieder ghestaethede
en qualiteyt. C. e. Broekburg, xnr, 4. Dat oock
denghonen Tan de conjoincten makende den ande-
ren executeur Tan sijnen testament, Termaoh hem
in die qualiteit te legateren een tamelick juweel ,
Bonder 6aude, naer qualiteyt en ghestaethede. C.
e. Denderm, zii , 11. Dat den Terweerder . . , saude
Terergert syn Tan conditie ofte gestaethede. Yak
DB Ybldb, Annot., 103 (1718). It. O. e. Anden.
XII , 26. Om de sober gestaetheyt en insolTenthede
Tan dyergelycke pachters. Ib. 2<>« d. 600 (1767).
GESTAGE N , bw. Bevestigen (in eene bediening),
fr. eomfirmer (dans u» office), || Den comehuedere
oec, oft den praetere, s\jn wi sculdech iaerlgcs te
oonflrmeeme en te ghestaghene. Oork, 19 juni 1295.
Zie OKSTADIdBN.
GE8TALT, sn. t. QeeteUenis^ gesUldheid, staai,
omstandigheden j fr. itat^ oireonstances, Kil. Ghe-
stalt, ghesteltenisse. || Hebben wy... onse tref-
fel\jcke reede in de Toirs. onse stadt Tan Diest
gesonden, om die gelegentheydt en gestalt der
Toirs. gebreken [en abu^sen] e\jgentlgc en toIco-
melic tot allen zijden te OTerhoren. JPriv, Diest,
23 mei 1477. Inl.
GESTALTE, zn. t. Vorm (Tan eenen akt), fr.
forme {d'un acte). || Die selTige contracten . . . zgn
obligatoir in sulcke gestalte als weeren dieselTc
Toer die schepenen . . . ghepasseert gheweest. C. e.
Meersen, 1612, a. 1.
GESTALTENIS, essTELTBins (—se), zn. t. 1)
Gestêldkeid, gesekapenhmd (Tan tgd en zaken), fr. état
des choses, conjoncture (dn têmpe). Kil Ghestalte,
ghesteltenisse. || Hoewel wy, duer Terscheydene
goede en billycke consideratien en redenen, die de
gestaltenesse Tan den trt loopende . . . met sich
bracht, hebben ... — Dat de Toiracr. redenen en
consideratien hebben, hoe lancx zo meer, begonnen
te oesseren , en de gemeyne zaken onzer Toimoemder
stadt een andere gedaente en gestaltenisse aen te
nemen, in Toegen dat wy, nae goede en behoor-
lioke informatie op de tegenwooidige gestaltenisse
en gelegenheyt der zaken . . , bcTonden hebben . . •
Piot, Oart. II, 631/632 (1577).
2) Voorkomen, fr. aspect. Zie *tTOorgaande citaat.
3) Omstandigheid, fr. oirconstance. || Oft [imant]
in oneeren by imants getrouwde huysTrouwe, by
daghe oft by nachte Isge, en in dier gestaltenisse
eenighen dootslach gheschiede ... O. l£Sgej 27 juni
1577, a. 15, MasseU.
4) Uiterlijke vorm of gedaamte des Uéhaams, fr.
forme, oonfignration du corps ünmotfi. || BoTOndijen
moeten degene, die hun Toor rantsoen doen Ter-
sekeren, in de police oock Terclaeren hennen naem
en toenaem, en ouderdom, midtsgaders de gestel-
teniase, groote of cleynte Tan hennen persoen,
mette litteeckenen. Q. v. Aniw. camp. lY, xj, 319.
GESTANDELIJCK, QBSTBimBLiJCx (Geéteyn-
telijck, gestentel|jck\ byw. Vast, standvastig, fr.
fermement. || Dat hy aUen den tijdt Tan de pres-
criptie Tast hielt en ghesteynteiyck meynde, dat
dengene daer hy de goeden tegen ffecocht oft Ter-
creghen hadde , . . heere was Tan die goeden. O, v,
Brussei, Stat. 1432, a. 6; Ohristyn pro eerto hth
bwisse. Aengaende de borchtochten Tan de Trouwen,
en in wat maniere sg die gestendeiyck mogen doen,
is hienroore geseght. O, v. Aniw. comp. lY, xiy,
40. Piot, Cart. II, 338, 336 ghestentlick (1461).
GESTANDEN, GBSTBHDBir, zn. mT. Hdpers,
bondgenooten , fr. aides, auanUaires, alüSs. \\ Om
alsullich ouTerdiBch, oorlochk- en chrychswille, die
geweest hebben tusschen ons, onse hulperen en
gestenden, Tan eene syden, en die Tan onser stadt
Tan Ludiek en andere Tan onse goede steden . . .
en haexe hulperen. O. Liége, 17 aug. 1417, Eisrck.
GESTANDEN, deelw. Tan Staen.ZieaB8TABN.
I) Sult weten dat Toir ons en in onser tieghewor-
dicheyt persoenlick comen en gestanden syn N. N. . .
Schep. V. Si. Truiden, 19 juni 1443. Zie ook btaek.
GESTANDICH gbsteitdich (Gestentich) , bn.
1) Behnlptaam, bijstand verleenend, fr. qui prête
assistance, seeourable. || Zoe wy [wie],., die eenen
gebannen persoen . . , gestendich es tegen hoeren der
stadt... K. V. SL-TVwiden, 1366, a. 36.
2) Bestendig, dumrxaam, standvastig, van kraehi^
van waarde, tr^ permanent , staUe, diurable, valide»
Kil. Gestandigh. Constams, firmus. |j Want wy
hetgheen ToorschreTcn is boTestigen en tselTO ge-
loeft hebben, op onse Tromicheit, Tast en gestan-
dich te houden. O. Liége 1303, a. 13, Beringen.
Zulcke Terbanden . . . alwaerby dat [nl. Tooigebod]
zal moghen wesen en blyren ghestandich en ghe-
duerich t*eeuwelioken daghen. Sohatbs, CaUatie,
166. Justicie is eenen gestentigen, onsterffeiycken,
ewygen willen, mejminge, affectie en opeet, elcken
te gcTen en te laten dat recht dat hem toebehoort,
al Boe Terre als dat in ons is. Y. D. Tat. 2 t^.
Eest dat een man zyns wyfs erTe Terhuert ter goeder
trouwen en sonder fraude, en dat de man sterft
sonder kgndere, die huere sal gestantioh biyTen.
189. Eenen eedt des gelooTens en des gestentigen
Toimemens, als is den eedt Tan calumpnidn. 122.
En want dit aldus gesciet es en Taste en gesten-
tich sal bÜTen tot eeuwigen dagen , . . . ImUcu des
kloosters v. Cortenberg, 1 apr. 1497. Hebben ghe-
loeft dese sceidinghe en deilinghe te hondene Tast
en ghestendich. Schep. v. Saeckt, 23 jan. 1443. Ge-
loTende dat teewegen dagen Tast, gestentich en Tan
werden te hondene, sonder ennich wederMggen. JV>f0i.
Dimt 15de B. Procuratie mids dooMage. — Yan per-
5M
GES.
GES.
# im eairadhrt^ dé fémêrgU, qm w^etipas iitmie. IIIC011
Tijiii l^óetiey9 iiuim eo nixt: den etoeu is proef*
ittlijitf WBDi hij Tslt 0n gi^biiert wel eenen vfoomeo
efi geeteptigen man, als ia: tneao Tan faaoden en
▼aa Toeten af te honden, oft Tan doot[ge]flagen
te ci|ny oft raa gevangen en in leitiUilen gemeii
te wordden; efi dcee wnem ezcnaeert van der ge-
looften. Den anderen anxt. etc. Y. p. Tat. 93.
Alat geen idel n^eeee en ia, die in den Tromen
•nde geetentigen man niet en Talt. 93 v*.
GESTANDICHEIT (— hede), m. t. Siaai,
ioêêtamd, ir, Hat^ ntmaüam, || AdTerteiende fanwer
ghenaden waraehteghelie yan der ja^ienwoordegher
gheetandichejt Tan nwer Toomoemde itede, en
oock, dat in on«e macht njet en ea langher tTolc
te heleedene. Schatxs, CiUaüe^ 111. Dat nwe
bode . ., Tan hier Tertrack, hj denwelcken wij ha
ghetereTen en gheionden hebben al de g^eitandi-
chede Tan deter itede. Ib. 153; it. 13.
GE8TANT, en. 1) lAggimff, fr. sUmaüom. || Dat...
ab eeneche hanaen, landt oft erre.., bj ooope en
ghifte one anderaeina Teranderen zullen , . . de ghe-
nroren clerc Tan der Tierschaie . . . ghehonden
wort • • « hem met den ooopere en Terooopere ... te
Tjndene ter plaetee . . , en aldaer den leghere van
denxelTen parcheele te makene en in ghescrifte te
f tellene . . , alzo tj naer tgheatandt Tan der plaetee
Tjnden zullen dattet behoort ghedaen te zyne. C.
Had Brugge, II, 303 (1626).
2) Toestand^ giaal van zaken, fr. êUuaüan, Stat
dee ehoeee. || Als Tan den gheetande Tan haer-
waertOTer, myn geduchten heere en Trauwe die
waren, ten scriTene Tan desen, in goeden state
Tan ghesonden . . . Yoirtmeer, ... zo es waer, dat
de ambassadeurs. .. Yait Dobeit, Imv, ttad MeeMen,
in, 76, Stief mt Dijon, 1442.
GESTANT, deelw. Beveetigd^ fr. eonfirmi. \\ Soe
hebben wi, aenghesien dattet betamelic is der prince
ghifte en weldade duerachtich bliven , . . Tan onse
[2. Tan ons] werde ghoTesticht en ghestant, . .
J^ioT, CaH, II, 64 (1374). — Gestant doen.
Bene beslissing. Die tw/eosrai, fr. exêenUr {une
déeieion). || Dat mitsdien den Toors. heer coadju-
teur, eum euiê, wel hadde behoort op huyden
morghen ghestant te doen tghunt op ghister aTondt
solemnelick en ter goeder trauwen onderlijnghe was
besloten, vm Potteb, 8ee, eart, 258 (1613).
GE8TAPELEERT, deelw. Ernstig, etaiig, fr.
grove, Kil. Ghestaepelt, ghestapeleert.
Sti»bUiif oonsiang, flrmus, gravis, || Daer zaoh
men hem [nl, bisschop Jansenius] met een choor-
eleet aen, een ghestapeleert Tierschoot man, rgpe
efi ootmoedich Tan wesen. Y. d. HAXGHiiir, Ber,
t^den, lY, 232.
GE8TEENT, deelw. Yan eenen molen. Wel
gesteent. Diens maalsteenen in goeden siaai zijn^
fr. {d^'un moulin) dani les meuUs soni en hon êtai,
II Al dander es goed efi soufflssant efi wel ghe-
steent, de loopere dick ziiy dumen , en de ligghere
derghelike. Bembbt, II, 39 (1361).
GE8TEERT, deelw. 1) In de bouwkunst, Tan
eenen steen. Gdsteert sQn. Genoegzame lengte tf
staart hebbend in het meisehoerk, om op zieh zelve te
rusten , fr. {en arehiteeturef d'une pierre ou hrique)
avoir de queue. || 800 nochtans dat elcken steen
sooTerre gestoert sal wesen, dat hy syn selven
draegen kan sonder buytensteunsele ofte buyten-
orammen. Begl. edifleie-meters 1705, 11, 24. Jacob
Toersor. sal leTeren dese twee pelleeme, Tangoeden
ooerliken (3h>bbertynsohen stene, .. en in die laghe
[met?] 6
mar, «n eie atae
syn 3 TMfdflD ToeCa gestert, efi gealos^
Toecht een Tierdel Toeta. Satxazkxbs^ 8i.'8u^ries,
I, 70 (1456).
2) Voorzien emm eemem heeii, fr. pomrem ^um
mauehe. || Ek Tan de gbeaellen, die gbeeoiqn. sijn
oficier Toor benit Tan eender hooftwapene, swerdt,
langhe messa of daggfae, die gfaestert zijn te harsa
eosten en die [L ende] niet te eosten Tan bimnsn
^bmen. Hutxtbbb. Corpor, 116, Siadret. 1487.
GESTICHT, zn. o. Hudoai, stidki. fr. MM,
«lioeèse. || Adam .., abt des cloesters Tan St.-Tniyden,
des gfaestichts Tan Lndyck. C e. ^.-TVmilai, § 1.
GE8TICHTENI8 (->ee), zn. TVeU, orde, fr.
diseipUne, || Om tadTe eoDegie te honden ingoeden
gestichteniase en diaeipline. Test. Vam Dole, 7
mrt 1781.
GESTICHTHEIT, OBancHncHXiT (—hede),
zn. 1) Ooede orde, goede leiding, goed heeimmr, fr. ho»
ordre, honne admimieiration, || Degone Tan de fjbie-
meenie hebben ghewilt ^ecasseert hebben de toot*
gaende acte , die men heedt t(3alfrel , ghefixpediaert
int jaer 1515 by denzelTen keyser, efi gheteeekent
Tan zijnder handt, omme de ruste en ghestiehtede
Tan dezeWe stede. Ds Potteb, Chrom, 98. De-
welcke [nl. de koningin'] . . . OTdonneren aal zo
zou boTinden zal oorboorlic efi nootzaeckelie zijnde
TOor de weWaert, ruste en ghestichtichede Tan den
lande. Ib. 100.
2) Bescheidenheid^ bezadigdheid, fr. diserêüon,
modêraium. \\ Dat alle procureurs . . . sullen ge-
houden wesen . . , aen de heeren presidenten efi
heere secretaris te draghen respect, efi Toorts met
alle gestichtigheyt en stilte hunne saecken propo-
neren. O. e. Loven, St^l 1735, a. 7.
GESTILEERT, deelw. In bediening geetOd, fr.
instalU. || Int jaer ons Heeren 1646 is gheooeen
TOor abdisse Trau Franchoise TeTelin, en is ghe-
stilert int soIto jaer den 5 april, efi ghewyt den
15 april Tan den bisschop Antiionius {IMest. Y. s.
HABOHiiir, Ten Waüe, 289.
GESTOELTE, gbbtoeltbbl, zn. De gezamen-
lijie ziiplaatêen^ koorstoélen, hlapstoden , aan heide
zijden van het koor in eene kerk, fr. staUes, siéges
du ehamr dans une église. Het w. gestoelte is nog
Tan algemeen gebruik in Brabant. || Aengaende
den tresooren , . . d*afsluyten Tan chooren oft autaren,
gestoelten, lesseneers oft andere gelycke wercken
nagelTast wesende, naer recht efi uuyter natuer
beyden den TOors. ambachten toebehoorende , . .
Proces schrijnwerkers en timmerlieden Antwerpen,
1617. Alle soorten Tan kerckeweroken, bestaende
in autaeren, tabernakelen, gestoeltsels, singebancken,
oommuniebancken , . . O. P.-B. amtr. 30 jan. 1737,
a. 1 , Ghmeene wercken voor timmerlieden en schr^
werkers,
GESTOF, zn. o. Stof, poussière. Kil. Ghestof ,
Ghestubbe, Ghestuyf. Pulvis, pulveres.WNLen.
zach er nauwelic Tan al tghestof efi Tuijlnesse dat
Tan achter de autaertafelen quam. Y. d. HABeHBK,
Ber. Hjden, I, 112.
GESTOMPTHEIT (— heydt), zn. Verminking,
afzetting, fr. muHlaiion, amputation. Kil. Ghe-
stompt. Mutilus, mutilatus, truncatus. \\ Yoor
ghestomptheydt ont&nght hy thien stuyrers. Cak-
NABBT, 304, Begl. scl^rprechter te Brugge.
GESTOP, zn. o. Heining, fr. dóture. \\ De ghe-
bueren hebbende eHre jeghens anderen, moeten
'helpen deseWe erfre te beTrijden . . , al en heeft
er in Toorleden tijden gheen ghestop gheweest. O.
V. Witèooxb, XY, 4.
GES.
GET.
505
GE8T0PPELT, deelw. Gtostoppelde dui-
ven. Jongt dmntn^ fr. dé9 ^wnnêomx. || Ten jare
1787 didchte men op: 1°... 2° twaalf koppels yette
kiekeoB , twaalf koppels jonge gestoppelde duiven » . .
DB Pb. en Bb. XXY. Kemuike^ 62, MaaU^ dtr
St.-Sêbast-güde,
GE8TBECK, sn. o. 1) UUgestrMlM, <mvang
(«Km Ml» grondgebied), £r. éUmdue (d'm» restorf),
I) Het parlement van Metz . . , oock beveelt hebbende
aen alle vremde leligiensen, die sig in de kloosters
onder gestreck van sjn ressort bevonden, uyt het
Fransoh i^ok te vertrekken , . . PL o. VI. 17 aag.
17B2, Vin, 6.
2) Vlakte, vlak land, fr. plaine. || Buten wast
een doode ghestreo, en eeneninghel eS anders [niet?]
daerontrent. Y. p. Habohen, JSer. tijden, I, 150.
(Beschryf eener sohildery van Tan der Goes). Zie
ook BB8TBBCK.
GESTBECKT, deelw. Gestreckt liggen.
Yan bosch, land, enz. Ziek mitêtrekken, fr. (d'un
hois, de terree, etc.) s'étendre, || Dewelcke haghe
leegikt ghestreot van der Speet tote bi den hoe-
versten vivre. Oork, 4 juni 1293.
GE8TBIJPT. Zie laken.
GE8TUBBE, zn. o. Slof, fr. pouesière. || Also
niet die van Gode a%ekiert sijn, also niet; mer
als een ghestubbe, dat die wint werpet van den
aensichte der eerden. Oetijdenb. 15d« £., ps. 1.
tanquam pnlvie. Zie ook gbstof.
GESTUEBT (Gestoort, eesoheurt?) , deelw. Van
eene landstreek. Ongdijhyh, iji^aZ(?); moerassig,
marêeageux, zegt de uitgever. || Doe worden zj
alle gesconfiert en vloon alle en verdronken
hem veile in pitten, in dyken, alsoot een ghestnert
land es, .. Ol. tak Dixmudb, 17.
GE8WIJCH, zn. o. Met tw^en, siilw^en, fr.
eüence. Een eeuwioh geswijoll, fr. «« tHence
Hemel. Deze werd den partijen door den rechter
algemeen opgelegd na de vertoening ter take van
moorden of miehanddingen , fr. ü fut gSnSrcdement
impoeé anx partiee par Ie juge aprh» la réconciH"
ation è camee de meurtre on de manvaie traitementg.
II En hem daerenboven geëmponeert een eeuwich
gesw^ch en silentie. Stadearek. Dieet, procee Van
der Straeten 1670. It. Coninckx 1654 ; en poêsim.
GE8WIJDE, zn. Zwager, eehoonhroeder , fr.
heanrfrire. Kil. Ghesweye, gheswye. Glos ^
Nwme. II Een vreemde tocht en mach nyemant
onterven. Ezemplum : Dair twee oft drie gesusteren
oft gebruederen zQn van eenen wittigen bedde,
en dair een zuster oft een brueder tot wetteliok
buwelick oompt sonder ennige wettige geboerte
van hen achter te laten afflivich wordden, zoe-
dat die zwager oft die gezwgde haer tocht dair-
aen blijven zitten , en- z\j alsoe langhe leefden dat
enich van den zusteren off gebruederen van den
getrouwden bedde voirs. voir den tocht«re oft toch-
tersse storve , dair en zouden z\jn kijnder nyet mede
ontervet moigen wesen, zg en souden deylen huers
dems oft hnerder moeijen goet. Charterb. ^e Boeeh,
f^ 296. Dlantmkt vem den erven.
GESWOBENE, zn. mv. 1) Degetworen dekens der
ambachten zekere deelneming hebbendy die raadslieden,
in het stedd^k bestuur, fr. fmrés, les dcyent des
métiers ayant certaine part , comme conseUlers , dans
Vadministration municipale. Kil. Gezworen van
den ambaohte. Censores jurati opificiorum, . ,
II Dat conien siin vore ons, scepenen van Bru-
sele, . . commoingnemeesters, de ghesuoeme en alle
dambachte van der stat van Brusele, en die te hen
behoren,., dats te wetene: de meeatre van den
ververen, de medeblanderen, . . en alle dandre am-
bachte van Brusele,.. OorJe. 19 mrt 1305. Alse
van den tueste dat was tuschen enen edelen man...
Gherarde, here van Dyst,.. van eenre partien,
en tuschen soepene , ghesuome en porteren van Dyst
ghemeinleke , van eenre ander partien , . . 7bl tè
Dieet, 1307. Soo wes die ses geswoeren, met bij-
wesen en believen onser scholtus en scepenen ordi-
neren, . . dat sy dat halden sullen [nt. de inge-
zetenen]. O. iXége^ priv. 1 febr. 1447, a. 2. Sree,
It. C. V. St.-Truiden, § 32; O. v. Mechelen, i, 1;
L. TOBFS, Oesch. v. Antw. Il, 26; JSRst. de Brua.
I, 58, 65, 121; O. TAêge, 17 mei 1393, a. 1, 3.
2) Gesworene der ambachten. Leden vam
het bestuur van een ambaeht, fr. memhres de Vadmi-
nistration d'un métier. || Yeghelyo ampt {nl. am-
bacht] derselver stat [zal moghen kyesen] twee
ghesworenen en twee govemoere. O. Liége^ 17 mei
1393 a. 1.
GÉSW0BEN8CHAP, zn. o. De betrekking van
gesworene, fr. la Jimction de jure. || Dat alle die
voirs. ambachte, die gesworenscap te gader hebben,
dat gesworenscap also houden suelen en regeren,
dat deen ambacht dat gesworenscap hebben sal des
eens jairs en dander ambacht des anders jairs.
Sbbxon, Coutherele, 1 sept. 1360. Dat niemant...
en sal moghen draghen , . . ampt van der meesteren
ghesworenscap noch govemeerscap, hi en si ghe-
boren portere van der stat. O. lAége, 17 mei 1893,
a. 5. St.'Truiden. Oich sullen die twelff guber-
neerders, onder hon off buyten hón, onder die
guede mannen, in der gemeynre stat, twe die suffl-
ciantste tot der officien der gesworenschap kieeen.
Ib. 11 dec. 1500, a. 1, Massdt.
GETAU8TE. Zie gbtonbtb.
GETEMMEBT. Zie obtixhebt.
GETES, zn. o. Nooddrift, levensbenoodigdheden,
fr. besoins, ehoses nécessaires è la subsistanee. \\ Dat
die beziecte huerlieder ghetes doen bij eenen per-
soon, dewelcke, zowel bg daghe als bij nachte, zo
wanneer hy sal gaen achter straete , om tghene hem
behouft voor zijn ziecken, ghehouden zal zgn te
dragen de witte roede in de hand. Db Pb. en Bb.
XXYI. St.FauweU. 11 (1557).
GETIJDEN , zn. mv. De lofkangen voor de talig-
heid eens overledenen, de vigiliin, fr. les ehants
pour Ie salut d'un déjknt, les vigUes. Kil. Ghetg-
den, ghetijd-ghebeden. Sorariaepreoes,preees
canonie€Êe. || Alle grondtchgnsen . . , item, chijnsen
tot fondacien van beneflcien, tot jaerghetijden, tot
distributie van de getijden , . . [nl. tot het tingen
der getijden — pour chanter Voffice des morts, les
vigHes] zgn onquijtbaer. C. stad Mechelen, xii, 5;
Nannius cut mereedes cantorum ecclesiasticorum. De
C. V. Brussel v. 1606, bevatten een gelijkluidend
186« art. : „die [cheynsen] tot jaeigetyden, tot distri-
butie van ghetijden« tot missen oft andere godts-
diensten;" Christijn heeft echter het w.ghetgden
niet begrepen en vertaalt ut fiant distribmtiones tem-
porales, missise aliave ditina officia, waarnaar ook
de oude fransche, in 1869 herdrukte, vertaling
zegt: pour faire des distrihuHons temporelles.
GETIJDICH, bn. Over het algemeen, al wat op
gijnen, door de natuur aangeweten of, door ons ge-
wenschten tifd komt, geschikt, van pas, fr. engénérdl,
tout ee qui vient au temps réglé par la nature ou,
sélon nos souhaits, convenahle, è propos. Kil. tem-
pestivus, opporiunus, maturus. KU. auetus. A bon
keure, en saison, meur. Getijdich hout. Op ge-
pasten t^ gehouwen, fr.^du bois coupé ew temps
opportun. II Dit voorn, weere {nL eene outertafel]
506
GET.
GET.
Dmsel Imwmtn ran ^oedeiighalgdeg^beslKiiita.
n Pk. «D Bm. XL WadUAeek, 85 (1431). — On-
tijdige jftren. Meêrderjmighmd , fir. mtmforiU,
\[ Ooe weideii doe ^lewmpeu.., alle TTcmde (^he-
leDeo . ., eö «De jongber» hebbende beer ^letijdige
JBsen. y. D. HAokkv, jBSct. t^dém, n, 177. —
Oetgdige oude. Hei dezelfde bei. || Niemandi
CB siil toi denwlTen Trjdom mogen geaceepteert
wolden dan die poorter en inaeteven ia . . , en b j
gatjdige oode, oft anderaina ajn ael£i bedegen ajnde.
O. P.'B. eirfr. 1 ang. 1714, a. 10. TVnjm^ers. —
Oeigdieb aaiaoen. BA)ori^ jmurgti^de, fr.
JoaaM pmiimmië. \\ Een toebtcnaer ... en macb . .,
Dorb ooek aebaórboni van boawben TOerder oft
andervinta boawen dan ten behoiriijcken ti|de,
ala elaen, eaaeben en gelijcke, ten aeren jaeren,
ejefcen, bereken ra diergelijeke ten acht jaeren,
en met getijdigben aaiaoene, als d*winterwerek in
ai|nen tijdt, en d*mejwerck in fijnen. C, v. Xeen,
XIII, 6. — OetHdif^e Trome. Met den^fde bei.;
mém9 Êtgmfleaium. \\ Bn Termo^ien ooek nfoi doen
boawen egbeen opgMnde bont nocb aadêre, voir-
dere dan daer aecx en boomeaae gagaen beeft,
noeb eenigbe boeicben TÓ&t dat wf aeaae jaeren
oadt ajn ra met getydigbe Trome. O Uemhtf Mê-
ékdm^ 69. 8oo wie recbt heeft deor eena andera
mana erre aynen weeb te hebbene, die moet den-
aeWen gebmycken met ghetijdige Troome. C. e. ^
Kid^ Z, 16; ii. xi, 3; C. e. Demnm, 1618, &•
273. — Oetijdige apijsen. Ottomd wmUH, &•
momrrUmrê êoinê, \\ In deaer manet ao aint alle dinc
getidieb. — Alrehande vleiach it geiidieb, aonder
aebapen efi backen. OêumdkMtletr 1252, Oei.,
nor. — (Met) Getydige Tore. Op ffeptuiem ^
geploegd^ fr. labomrS em immp$ eomvemMs. || Vort es
te wetene, dat Tinden (sie) np tgoed te Soelderelt
ZT bonder . . . Toran ghetideliok ghewonnen en be-
aae^ met wintereoeme. Ttem ,*zTiij bonder . . . ghe-
wonnen met twee ghetideghen Toren, beaaejt met
OTene. vm Pb. en Bb. IX. Fimte, 10 (1430). —
Getifdige Trachten. Mtipe, fr. des fndit mmrê.
II Als een toeohter oft toeohterase oompt te sterren
aleer de renten Tersohenen sgn, ofte aleer de
Trachten rijp en getijdich sijn,.. C. e. Diett ,
YZ. ▼, 6. Als een tochter... aflf|Tirh wordt
naer dat de Trachten Tan goeden , die hij . . . in
tocht besidt, getijdich zijnde, afgedaen ofte geTelt
sgn,.. O, 0. Xooee, xiii, 9. It. C. v. Samihovêm,
1664, a 179. IngheTalle ghedaerende de prooe-
dare tot OTictie Tan den gronde, eenighe Trachten
ghetijdich worden om a^hedaen te moeten worden.
a 9, Oked, II, 4. -> Getijdich weder. Gum-
êiig, fr. tmitpt favoraUê. || Dat ons 6k>d Terleene
ghetidich weder. Paier noëter eü Avê Maria, dk
POTTBB , Sec. öort, 108. Sêgl Sbbreehis god$h. 1401.
GETIMMER, en. o. BomowerTc, gebouw, fr. hd-
Hmemt, bdiit$e, eomeirmeiion. Kil. auetue. AedifiaUio,
aedijküwn, Boêüment^ etrwetmre. \\ Dat N. en N.,
syn wyf,.. besetten Jacoppe, Willen zone,., ap
twee hofsteden, die hemlieiden toebehoren, en ap
al tghetimmer datter na up es jof dat mer noch
up timmeren sal, hondert soheleghe Tlaems paye-
ments. Oork. juni 1305.
GETIMMEBT, 0KTEViaBT, deelw. Indewapen-
kaode. Voorxieu van eene sehüddekking ^ fr. (ee.
kéraldiqmé) pottrtm (fiia Hmbre, Zie gbhblxt.
GETOCHTICH , bn. Het vnuthigebruik gevend ,
fr. uiufmetuaire. || AUeeniyck hierinne geëxcipieert,
die wooninge Tan Tader oft moeder sal hunnen
doerdach alleeniyck getochtich biyTen en niet langer.
Piot, Cari. U, 608 (1547).
OETOENAEMT, bn. By^nMimi, fr.
I) Die heeie Tan Lomeea,
een gbnea eapiteiin. Y. i». Habghzb, Jlsr.
IV, 243.
GETOGEN, deelw. Tan tien 1)
vertrokken j verreisd, fr. porti, reiiré. \\ Maer [ais
de poBseasie] tegben dsnghenen die binnen die palen
Tan Brabant, oft op thien mijlen naer omgaeos
woonaebügfa was, al ist aoo dak bij, oft aijne na-
oomelingfaen daeniaer boyten landta metier woo-
ningbe getogen sgn, esr die pnacriptie tegen bon
Tolejndt was, soo magb den beaitter dat goedt
pteecriberen binnen doiigb gebeele jaren. C. v.
Brmeeel, Siai. v. 1432, a. 4; Cbristiin Ueei ipee
vel efne poeteri poeimodum extra paÊriamemmfamJie
?) Getogen Toor *t gerecht.
retiden^ fr. aUraU enjnehte Kü Traeêae. \\ [Dat]
alsoo, des niettemin, alsalcken saeeken tot Tele
stonden [n$n] gbetogben en gbeblcTen Toor ^ TOon.
gheesteiyeke gberichte, in grooten acbterdeele eïi
psejndieie Tan onser boocheyt en beeriijekbeit.
FL V. Brab., 3 jan. 1447, I, 9.
GET0N8T, esTAiTSTB (Gelonste), sn. t. en o.;
ook bei mT. Getonsten. Faeki, hmureomiraei,
fr. kaU, eoairai de haiL Kil. Ghetons, gbe-
tonst, veins. Paeinm. \\ De dach Tan deaen paebte
te geldene Talt alle jaie op sente Bemeisdach, en
iasschen sente Bemeisdach en Kersdacb, onbe-
grepen, te sine alle jare dese gbetonst allate [al
nte]. Oork. 4 oei. 1304, Sek^, v. JBrpe, Thomas
en Gateline, sjn wetteghe wijf, bekenden,
dat si badden gb^geTen te winne Janne den La-
kere.., alle dat winnende lant dat si hebben
in die parochie Tan Nederhoekensele, elc bonre,
alsoe Terre alse ment hem leTert met ghemete,
omme Ty sister rogs Lorensehe elce sars te leTeme,
alse langhen als sine ghetonsten doren Yoeit
heeft gbeghoTen Thonuw en Gateline TOiegbenoemt,
Janne Toreghenoemt, hare woninghe en hare ho-
Tinghe, die daertoe behoert.., en hare enaelen,
die daertoe behoeren, omme z Ib. sara, te gbel-
dene alse langhe alse sgn ghetonsten duren . . ; en
dese ghetonsten selen duren ix jaer en ix paohte
en chtse. Ckarterh. v. St-düekids abdij Aaim. nr.
77, f^ 47, Sekep. v. Campenkani^ 1314. Als de
Teriiuerder de pensie en haere Tan den geheelen
jairscharen, getonsten en termyn Tan der haeren
te Toiren ontfangen heeft. Y. d. Tay. 189. Men
seyt dat men geenen gerffinan en Tint alsoo lange
als der tochter oft tochteresse IcTcn; maer sy
mogen wel uytgegeTen [worden] in een getaoste Tan
ses jaeien. Piot, Cart. II, 603 (16<i« S.). Zie ook
TOUBT.
GETOUW (Getouwe, getauw, getauwe), an. o.
Mie werktmg of gereedsekap dienende voor versekil-
lende kandwerken of bedreven, fr. toni ineirmneni
on engin servamt è divers iravamx wutnnels on mi-
Hers. Kil. Ghetonwe of ghetauwe. Luiru-
menimm meckanienm. Yan de brouwers, des bras-
sewrs. II Alle inghesetenen Tan Etten Termoghen
op hunne eygene ghetouwen hunne bieren te brou-
wen, sonder den heere daeraf iet te ghoTen; by
concessie Tan graTO Jan Tan Nassau. C v. SUen^
23. — Yan de munters, des monnagenrs. \\ Yoirt
Trillen wy, waere [dat] eenich knape een ander ont-
droeghe syn ghetouwe, oft syn sÜTer, ofte ghelt
Tan Toor henne [l. heme?], hy waerts omme ses
schellinghen. Plae. v. Brab. I, 247, Muniers, 1291.
Alle meesters die Tan dun sermente [nl. der mon-
ters] sal toegelaten worden onapen te hebben, sol-
GET.
GET.
907
len gestten midts doende henr cnape oenen aen-
beelt, Kmder meer getouw. O. MumUrs U JSrtusel,
1666, a. 14. *— Van de yisscherij, de la pêehe.
11 Dat niemant hem en vervoordere ie yisBcbene
in dezelve riTieren [nl, loopende door de stad Gent],
met datter aendeeft, ligghende ghemeene metten
aelren riyieren, met eenighe ghetauwe ofte ghe-
wande, Tan half-Maerte tot Sinto-Jaosmisse , oock
t'elcken op sulcke boeto als Tooren, en verbenrto
▼an den ghewande. PL v. VI. 24 apr. 1542, II,
791. It. 381, a. 6; FL v. Brab. III, 252 en 498.
Zie ook EABVASCH. — Van Toertnigen, de
véhieulêSf du eharriage. || Ootroy Toer die van Wael-
wjk, om daer to stellen eene stoenstrato in die
Tiyheyt, 1526. Die van Waelwjok geoctroyeert te
mogen [heffen] zeker cautejdegelt op alle wagenen
oft andere getouw en op de steenstrate passerende.
Mijkêorek. Or, eons. Malines, MoU, processen. Dat
die Toirs. supplianten, om heure brugge opte rij-
▼iere ran der Dommelen liggende, mede te onder-
houwen, Tan elcken getouwe Tan wagenen en Tan
kenen, Tan doen Toirt aen emmermeer, souden ne-
men ende bueren eenen ouden swerten. Rekenk, e.
Brab.f reg. 189, P 207 t« 19 oct. 1568. Benen
molenwegh, met kerren, sonder ander getauw, 12
Toeten. Ëenen molenwegh, met saeken, te poerde,
sonder ander ghetouw, 8 Toeten. O, «. Érussel,
Weghen, — Van wapens, dês armes, || So wie
den anderen met scerpen wapenen of met scerpen
ghetouwe wondt, die sal gheTon thien pont ofte
hant Terlieeen. Charierh. -sSoseh^ f* 1 t^, Oork.
12 jan. 1329, a. 7. — Weefgetouwen, méiiers
de iisserands. || Zo wat leerlinc Tolleert zal hebben
zinen Toirs. termijn [nl, drie jaren] , . . moet leeren
een jaer in cnaepscepe, aleer hy ghetouwe zal
moghen zetten, ds Pb. en Bb. Aalst f III, 436,
JT. woUeweterSy 1480. Aead. d'Arckéól. 1857, 59;
C. 9. 's Bosch , Tm, 13. 'Enpeusim. Zie ook Verdam.
— Item, scepenen den here Symoen den Lappere,
J. den Paeu, en H. Yao Zingem, als heren («Z.
als boTelhebbers] , die Toeren swoensdages naer
andagh Pascen, t Assenede, te Boohoute en daer-
omtrent; en Tandanen Toeren zy Tord in Waes, te
Lokeme, te Dackenam en daeromtrent, omme te
■oekene ghetouwe, oomme, soerdisce, en dat daer-
toe behoord. Htttttbvb, Corpor. 19, SiadsrA,
Qeni , 1329. — Die Tan Gent hadden namelijk een
priTilegie, „dat nymant mach recken laken in [l.
lakinen] ten rame, no Terwen lakine, no wulle,
no garen wnUin binnen dri milen na der port Tan
Gent." Daar dit Terbod door de buitenlieden kwa-
lyk werd nagekomen, ondernamen de weTers Tan
tyd tot tijd, onder hét geleide Tan eenen of meer
schepenen, tochten in de omliggende dorpen, braken
er alle de getouwen en droegen de lakenen weg, —
ware strooptochten. Zie hier meer orer bQ den
aangehaalden schrijTer.
GETOUWHOUDEB, zn. o. Mmster-weeer , fr.
maUrC'lisseramd. \\ Dat niement negheen werc co-
Tenten [by oouTentie ondernemen, j. t. w.) moet
zonder dieghone die gheteuhouder es. K, lakeng,
Bm^e, Wevers f 4. Eens woTors kQndt, daer de
Tader Try gheteuhouder of es, dat ghetouhoudere
wesen wiUe, dat zal ghcTcn ter aelmoessene Tyf
soellynghen parisise, en den deken een paer hand-
schoons. Ib. 5. Item, zo gheoorloret wel dat elc
phetouhouder zyn ghetouwe mach doen zetten daer
hy wüle, binnen zinen huse, daert wel staet, by
kennisse Tan Tinders, Ib. 8.
GETROOSTEN, bedr. en wdk. I. bxdb. —
SS^fei^f hjeteuM, fr. aider^ assister. \\ Daer so
sende de steide Tan Sissoen an myn here Tan Bour-
goingen, en baden hem dat hy se ontfangen wilde,
e& hemlieden sende Inghelram de Bourerille teenen
capitein, zy souden hem wel ghetroosten en ghe-
trauwelike quiten themwaert, en hem niet fael-
gieren. Ol. t. DmuDB, 77.
IL WEDEBK. — Hem getroosten. Overtniffdj
verzekerd x^, voor vast weten, fr. Ure sur, per^
stiadéf tenir pour eertain, || Dat hy [nl, den nae-
derlinck] . . , indien den cooper ofte Teroooper dat
Tersoecken , . . moet namptiseren sooTcle penninghen
en stellen sulcken cautie ofte pandt , gelijck . . , oft
anderssinto sooTele waermede hy hem getroosten
sal naer recht te gestaen. O. v. Loven , x, 11. It.
IT, 19; PI. V. Brab,, Blijde ink, Antonis^ a. 17,
I, 143 (1406). DezeWe Wet Tan Gheeroudsberghe ,
comparerende Toor onslieden, zeiden dat si hem-
lieden wel ghetroosten dat hy niet leTende ware die
ter contrarien memorie hebbBn mochte Tan tghuent
dies zy ons gheoertÜ^fert hadden. C, v, Aalst , 578
(1443).
GETROUWT (Getront, getrouwet, getrauwt,
getraut), deelw. bn. JBcht, wettelijk , in wettigen
huweiijk geboren, fr. Ugitimef né pendant Ie mariage.
II Als Tan den goede dat 1 man in sinen weduwe-
stoel gecrycht . . , na der stadt recht Tan Bruessele ,
heeft hi getroude kinder, Tan hoe menegen wiTO
dat es, &er selen alle sine kinder hodegelijc in
deilen. Onderseheet v, Uecle en v. Bruss^y a. 5.
ErTO int hof Tan Grimbergen, dat Trouwe heeft
metter hant beraen, dat deijlen alle getroude kinder
gelijck. DU is treeht van TJcete, 76. Dit es tsoen-
dinc Tan eenen Tryen man, dato te Terstane, die
ghetrout kint es, zxztj ponden par. O. v Óent^
I, 515, a. 2 (1348). Bastaerde kinderen, die by
naerTolghende honwelyck gelegittimeert syn , succe-
deren in de leenen alsoo Trye al oft sy getrouwt
geboren geweest hadden. C. leenhof v, Mechelen,
a. 64. Benen Tader mach sjjn kinderen stellen
momboirs en toesienders , . . en daertoe stellen sulcke
manspersoonen als hem goetduncken, t'sij gee^e-
lijck oft weerlijck, Tan getrouden oft ongetrouden
bedde. O. e. Loven, Weesk, a. 27. Getrouwde
broeders. Jak t. Dizmitdb, 138, 189. Kinderen,
bastoerden oft getrouwede. O. v. Antw. 1545, xni,
80. Ghetraude kindere, ^n. C. v. Anden, xxiii,
42; Cfah. prim, tui, titel; C e. Vewme^ xi, 9;
C. V. Aalst , XX, 34. Een maech Tan ghetrauwden
huwelieke. C. v, Oassel, 245.
GETUICH (Getuycht), zn. o. 1) Getmgems, fr.
timoignage. || Omdat tusschen gebroeders eü ge-
zusters, hon oemen efi moyen, leet is [nl, lid,
graad Tan Terwantschap] , daerom moghen sy mal-
oanderen wel getuycht Tan recht dngen. C, gr.
Loon, "I, Tj, 24.
2) In den lakenhandel. AmbaMdyke goedkeming,
— vam de gesworene kewrders vmn het ambacht , fr.
approbation des experts dm corps de métier, || Wat
lakene dat Tore ane die ramen gheweest heeft en
siin ghetughe ghehad heeft, dat mach passeren met
xzzix ellen, eist ongheTarwet alse ment an die
ramen slaet. K. lakeng, Meeheien, 1331, a. 126.
Voert, so moeten alrande lakenne hare ghetughe
doen binnen t daghen, an de ramen, Tan langden
en Tan broeden. ^. lakeng, Anden. 1329, Anden,
meng. 1, 360; it. 364. Wert dat sake dat eynich
laken oft stuok buten gemaict worde , orermito noet
oft orloff der dekene, op dat syn getuyoh hedde,
dat sal men Tereoepen gelyok den anderen Tuersohr.
JT. lakeng. Hasselt, 1 juni 1433, a. 22.
OETUICHRECHT {ChtfÊggrechf) ^ zn. o. Xoofi
608
ÖÊT.
GEV.
fif rêéhi voor het it^ ên wÜaUm dêr te terhoorenê
getitigen^ fr. solaire ou droU pour laister etUrer ei
êoriir let têmoine è eiUendre, || Aen den mesaagier
ofte kamerbode over getuygracht, bm Btuyyen. C. v.
JaUi, Bsgl. SI Jali 1752, a. 34.
GETUICHSCHAP (Getuijeohscap , Getuijgscap,
Getaiaschap) , zn. o. OeiMigeHia, fr. iémoignage.
II Die geeworen, die dat getuijechscap horen sullen,
•allen yraghen den getu\jghen ofi die d^e olaecbte
gedaan heeft enam ia en Tan goeden naem. K. e.
8t,'Tniidenf 1366, a. 13. So eal die stat gemeinlio
kiesen alle jare . . , ejnen burgemeister der stat van
ygeliker ziden, en van ygeliker ziden viere gezworen
der stat, die getuisscap, bekennis, verbondt en
alle andere saken horen en doen solen bonnen
ampte toehorende. C. v. Mcuutrieht , Stat, v. 1380,
a. 108. — Getuichschap dragen. CMnigen,
getuigemie in rechten afleggen, fr. témoigner, || Wij
[wie] emmermeer getuggscap 'draecht , oft die dat
Yoertbrinct in z\jnen zaken, en dat werde geprueft,
dergene die dat getuygscap Toertbrinckt , eü oock
die yalsohe getu^ghe, zullen abain zyn, K, 0. 8t.-
Trwiden, a. 26.
GETUIGE, ZD. m. Zooals thans. eMnige, fr.
ilmoin, LeyendO getuigen. Tegenovergesteld
aan getuigenis met oorkonden of schriften » h. dee
témoine vivantaf oppoeU è dee tSmoignagea éerite»
II Eest dat y partyen, in rechte tegen maJcanderen
hangende hen behelpen willen tegen malcanderen,
d'een met getuygen, en d*ander met letteren, ghy
zult weten dat die lerende getuygen selen gaen
Toir die letteren. Y. d. Tay. 369 t^ Hy en heeft
alhier geene schepene brieren van Antwerpen,
noch lerende getuygen, maer seght ten achter en
in gebreke te syn aen N. de somme Tan soo Tele.
O, V. Antw, eomp. V, iz, 50. Dat den sohouteth,
oft oock de gerangene oft partyen, gewesen synde
ten thoone , hunnen thoon wilden affleyden by
leTende getuygen. Ib. Vil, ir, 29. — Getuigen
leiden, afleiden. Zie aflbipbk.
GETUIGELIJCK (Getuiohlick) , bn. In den
bkkenhandel. Van goede hoedanigheid en goedgèkemrd
door de keurders van het ambacht, fr. de honne
qualiU et approwoé par les experts du métier, || 80e
wat laken die Tan buten oomen lut Tryen steden,
die getuichliok syn, die sal men mogen Terooepen.
— Soe wat laken oft stuok dat men maiot in den
gericht Tan Hasselt , om te Terooepen , en dat ghe-
tuiohliok goed es, dat zal men ziegelen en Ter-
ooepen. K, lakeng, SassM, 1 juni 1433, a. 20 en
22; it. 29. — Ongetuigeiyck. Van slechte hoe-
danigheid, fr. de mamvaise qnalité. || Allen die
laken die Talsoh syn en Tan ongetuiohlicken goide
Ssmaict syn, te weten Tan noppen, floeken, scroe-
erlingen en gekaert, dat sullen die dekenen in-
brengen Toer den scoutet, efi daer sal men OTer
richten met den aoepenen, en metten Tuere. Ib.
a. 39, it. a. 40.
GETUIGENIS (—se), zn. t. Zooals thans, en
leiPtft. fr. tSmoigne^e^ prenve. Volle — halye
getuigenis. Volledig hew^ — i^a van Aewt^,
fr. premve eon^plèie — demi'on semi-preuvCf oom*
mencement de premve, || Wairt sake dat die dragers
niet geplogen en hadden sulcke officie te doen,
maer aUeeniyc onsekeriyc en aTontueriyc toe' ge-
nomen, loe en zouden zy, nae de opinie Tan Te«le
doctoren, geen toI getuygenisse makep, mair alleen
een halre getuygenisse, geheeten semi-pUna pro-
haüo, Heimeiycke getuigenis. Oeheiate gv"
tmgenie, fr. témoigne^ eeerei, \\ Dat men gheen
oopye gheyen en aal Tan heymelioke getuygeniaae
C. gr. Loon, I, 122. — Getuigenia dragen,
zooals oxTüiCHBCHAP DBAOSK. || Een die cessie
gedaen heeft blyft altyt infaem, ende mach nem-
mermeer getuygenisse draghen. C v. AnUo. 1545,
XV • 4.
GETUINTE, oxTOBKTB (Getuynte), zn. o. Om-
tmimng^ betinning j fr. dóture. KiLG hetuynte. Sepes,
sepium, sepimentum, \\ Dat een yegheiyc ghebuer
den anderen moet helpen bcTreden met enen tuy-
ne... Waert dadt deen ghebuer op taine huyse,
ghetoenten ofte muere maecte,.. Éb, v, Amtw, a.
190. Dat die momboers Tan der Laaeryen, . . . tee-
weiyken dagen gehouden selen syn den wech te
hondene Tan boTcn nederwerts tusachen haer beyder
erve opter Laaeryen coat. Voert meer, aal deaelTe
Laaerge noch gehouden ayn een hoert of gethoene
[{. ghetoente] te houden gesloten boTon aen Gheerts
erTe Tan Broegele tot aen huera aelfa erTc, om te
behnedenne de grachten in beyden ayden Tore de
beesten. Schep. Land v. Dieet, 7 aug. 1449. De
huyainge metten gronde, metten hoef ken en met
allen dien datter toe behoort tot den muere aldaer
en metten getoente, ataende opten ateenwech, tua-
achen enren der Toira. weduwen en haren kinderen
en Hermana Tan Ghrontafelt, Tan beyden zyden.
Schep. e. Dieet, 1470. Ende zal de Toira. Peeter
Tan Lille zyn ghethoente oft torframe palmen en
Taatmaken aen den uuyteraten atyie Tan den voira.
zynen backhuyae, houdende aldaer deaeWe Peeter
eenen Toet buyten den Toira. gethoente oft torf-
rame , tot beneden op de Demere toe, ten eeuwighen
daghen. ld. 20 mei 1550. Niemandt en aal achanden
maecken noch breken iemants anders heymael,
gracht, thuin. Teken, ghetuynte, draeyboom, hoort,
brugge oft anderainta. O, v. Mol, É, en br. 1596
1631, a. 13.
GEUDINGEN. Zie ooxDnr&Bir.
GEULE, zn. ChU, poel, diepte in het land ver-
oorzaakt door overstroomingen en het wegspoeUn der
dijken, fr. tronée, mare, profondeur occasionnSe dans
lee terres par des imondaüons et la rnptmre des
diguee, || Alaoo door het aluyten en ververaachen
van de polders van den Doel Calloo en 'tatoppen
van de gheulen, en by geenen anderen middel de
reviere van der Schelde haeren gewooniycken coura
aal behouden ... de gaten en ge^en . . . JPL v, Brab,
4 juli 1618, a. 6; it. InL, II, 246. It. Dx Pottsb,
iS^. eoH, 242, 245, 266.
GEVADER, OSTABB, zn. 1) Peter, doopheffer^
genader, h. parrai», \\ Hoewel ghylieden nochtana ...
dea anderdaecha anderwarf in dezelve kercke ghe-
oommen en ghebroken hebt, atekende eenighe beelden
in de voute aldaer en -vraeghende den keroke-
meeatere oft hy ghevaere wilde zyn? want ghy-
lieden kyndera keraten ghinct doen, roupende:
Naempt tkyndt Vive lee Gnen»/ Tr, marii. II,
99 (1568).
2) Meter, doophefeter, fr. marraine, || lek heb
een goede kana ghiatren avont ghewonnen Van Claea-
ken myn oompeer; maer waert noch niet begonnen,
*K en aon *t beginnen niet,.. Al waer *tmaer om
aijn vrou Margrietken, myn gevaer, Die ick ao aeer
bemin. Vak Mblckxbbkb, Feoen, 96; of noemt
hQ de vrouw zyne meter, omdat de man zgn peter
ia? Zie Verdam, &xtadbb 2).
GE VAEBNIS (— eaae, ghevareneaae, geveemeese),
zn. V. Met gebemrde, het voorgevallene, fr. VMne-
neemt. \\ De edele willeoomden den coninc Lodewyo,
en zy aeiden hem al de ghevareneaae van den fMy te
efi van der doet van den goeden grave Karele,..
Jan ▼. DnotüDB, 90; it. 47. Ter welcker oooade
GEV.
GEV.
509
dede scriTen eenen brief aen syne haasvrauwe Tan
synder gheTeemesse. Piot, Chrom, 806.
GëVAëBTË (Geveerte), zn. o. Otèouw, woon^
gebouw f in 't algemeen, *t zy groot of klein, fr.
hdÜmetUf hahiicUioH {en gêneral). \\ Daerby {nl. het
stat. 26 ianuarii 1403) wierde yerboden, dat nie-
mant, wie hy ware, met geenderhande timmeringe
oft metaelryen Toorder en rermocht te varen onder
oft boTen ter casseyeweerte inne dan synen oaden
Seneerte \l. geveerte] (dat is den oaden bouw) Tan
en huyse oft plaetae daer hy metsen ofte tim-
meren wilde. Mabtikbz 137. Item, Ber. tijden ^
IV, 162.
GEVALLEN , ow. 1) Odteuren , geichieden , voor-
vallen, plaats grijpen^ fr. arriver, avoir lieu, Kil.
Gherallen, j. Ghebeuren. Aecidere, evenire.
Bij Kramers en Van Dale aangestipt als verouderd.
II Dat et geviel, bi den tide dat ie amman was,
dat een twist was tiishen... Oork. 25 juli 1275.
Ware oec dat van grover mesdaet gheviele int lant
van Grimberghen. Oork. 24 juni 1297. Waert dat
eenich faict gheviel by nachte. C. v. Gent, 1, 553
(1388). Gheviele eenich brant. Kb. 0. Antw. 4 aug.
1391, blz. 78. Oft enighe sonderlinghe saecke ge-
viele. JT. e. St.- Truiden, 1366, a. 33.
2) Verwülen, vertchijnen, h. éehoir, j| Eest dat
wy bynnen xx dagen die voerseiden wordedragers
nyet en kiesen oft in en stellen, alsdan sal der koer
en insettinghe te dyen male tot scepenen en raet
gevallen sijn. C o. St- Truiden, § 17. De lanxtle-
vende van man oft wyff en is nyet gehouden in
eenighe vercochte renten . . , voordere dan in den
aohterstel voer de doot des yerst aflivighen ge-
vallen. C. V. Antu) . 1535, xi, 59. Dat die kin-
deren.., sullen behoren, vooral, den credituer te
betaelen alle gevallen en verloepen achterstegen en
ceynsen. C. gr. Loon, 1, 189 (1610). Vermynende
met eenen gevallen en ongeviülen [nl. verschenen
en onverschenen] ceyns te volstaen. Ib. Mits daer
vooren jaerelycks betaelende • . . eenen erffelycken
en onquytbaeren cheyns van eenen stuyver tsjaers,
waervan d*eerste jaer van betaelinge gevallen en
verschenen is te Kersmisse anno 1643. Mijkêareh.
Toücamer, Aelum 30 mei 1644.
GEVALLEN, zn. o. Welgevallen, vrije wil, fr.
bon plaisir, volonté. Kil. Ghevallen, j. Be-
vallen. Plaeere, \ \ Dat . . . eenich \nanspersone . . .
mach vercoopen, verpanden oft alieneren [al zijne
goederen en die zijner vrouw] . . . tsynen besten
gevalle. O. leenh. v. Valkenburg , 1570, a. 22.
GEVABENTHEIT (— ae— eyd), zn. v. Weder-
varen, hetgeen ons gebeurt of overkomt, fr. ce qui
noue arrive ou survient. \\ Terwylent sy [nl. de
crediteuren], in het verleenen van hun credit,
hebben moeten kennen de costumiere dispoeitien
opeichtelyok tot de verbintenissen van man en
vrauw in de schulden staende huwelyck ge-
contracteert, en alsoo hebben moeten voorsien
hunne gevaerentheyd. Van ds Velde, Annot.
38 (1793).
GEVEERDE (Geveerdt), zn. o. 1) Strijd, gevecht,
worsteling, twist, fr. rixe, eombat, batterie, tutte, quê-
reüe. \\ Weirt dat sake dat die mesdedige foreyne sich
yn denen geveerde weerden, en in der weeringen also
bleven , dat men mit hun dairom striiden en vechten
muest eir men se gevangen kunst, en off in denen
gheveerde die mesdedige foreyne gequest off doot-
gealagen worden,.. Piot, Oart, II, 215 (10 juni
1417). Waeren bunder twee strydende d*een tegen
den anderen metter nacht.., en daer worde een
gequetst oft geslagen, en men conde niet vertuygen
dan met eenen getuygen, dat waer alsoveel al oft
eenen metten daege v^rtuycht waere met twee ge-
tuygen, dat men se gesien hadde in geveerde van
de steecken en slaen den eenen naer den anderen.
Ib. 589 (1547); it. 568. Dat nyemandt des avonts,
achter de olock , achter straeten en zal gaen roepen
oft quaet rumoer oft geveerdt maken, oft buyten
huysen in ennigher manieren. Kb. v. Turnhout,
1550, fo 89.
2) Oesehil, fr. liHge, || Dat de voirscr. abdt en
convent van Sint Truiden met . . , en die voirscr.
Jan van Bossem met. ., selen mixüic gesoent, ver-
eenicht en gescheyden sijn van alrehande ongonste,
twist en geveerde geschiet deen op den anderen...
Piot, Cart. II, 285 (19 oct. 1446).
3) Sehijn; gevaar? fr. apparence; dangerf || Soo
wat persoonen aldusdanigne lieden [nl, die eenen
poorter mishandelden] overquamen, daer hen aen
twijffelde, oft daer sy eenigh gheveerde van rich-
tingen oft van wapenen aen saghen, die soude dat
terstont moeten Inrengen aen den heere en aen de
stadt. C. V. lAer, 11, 45.
GEVEISDELIJCK, byw. Geveinsd, gevei^de^
lijk, fr. avee dissimulaüon. Kil. Veynsen, vey-
sen, vensen. j| Datter zwijgende gedaen is ge-
weest, is schnldich stat te grypen, en nijet datter
geveysdelijc bij expresse geconcipieert is geweest;
want int gheene des bij expresse geve\jsdelijc ge-
concipieert is geweest, dair gebreect consent inne.
V. D. Tav. 309 v«. Verdam qbybkbdeliee.
GEVEISTHEIT, zn. v. Geveinsdheid, fr. dissi-
mulation. || Die de geveistheit bethoenen wille, die
impugneert niet directel\jc dat instrument, maer
pynt te bewysen anders te zgn geschiet dan ge-
soreven by wille van partyen. V. d. Tat. 68 v«.
GEVEL, zn.m. Gevel, spits van eenen voommur/
de voormuur zelve , fr.pignon,fa^ade. Kil. G hevel,
gheevel. Fastigium, caeumen, euUnen^ ete. Qe-
tuimelde gevels. Gevels met omgekeerde steenen,
fr. pignons è briques renversées. |j Getuimelde gevels.
It. eenen gevel met twee canteelen, en boven eenen
priemsteen, met een getuymelde sluytlaege. Segl.
Edificie meters , 1705, i, 24. Canteele gevelS.
Trapgevels, fr. pignons d gradins. \\ Canteele gevels
ofte avenckels. Alle canteele gevels sullen, van
haeren eersten oorspronck ofte canteel, met den
lesten canteele vierkantigh volgemeten worden, met
syne lootinge van syne eggers. Ib. 26. Sleohte
gevels. Eenvoudige gevels, h. pignons simples.
II Slechte gevels. It. alle gevels sluytende onder de
kepers sonder sprongen ofte canteel , ofte priemsteen.
Ib. 22. G-evels van architecture. Versierde
gevels [Ib. 11, 1], die g^ouwd s^ naar tékeren sti^l
der bouwkunde, ir. f anodes d'arohUeeture. || Gevels
van Architecture, it. alle gevels die gemaeckt zyn
met pilasters, ofte pilaeren met pedestaelen, baese-
menten, architraven, piesen en comissen, soo van
witten als oareelsteen ... Ib. a. 29.
GEVELWEECH, zn. v. Gevelmuur, fr. mur de
faqadel \\ Eene nieuwe dubbele ghevelweech, staende
boven in de Halle, daermet de lakenhalle en der
schepenen huus ondersleghen zyn. de Vlaxikok,
Denderm. I, 152.
GEVEN, bedr. en wdk. I. Bbdb. — 1) Vergif.
Dist toedienen, ft. administrer {du poison), \\ [Van
deser misdaet [nl. parricidien] is gehouden] die
medicus oft apoticarys, die wetens, den kynde dat
[venyn] verooopt, om zynen vader te geven. V. d.
Tav. 64 v«.
2) Bewijzen, doen blyken, fr. démonirer, eonstater,
prouver. || Alle osiedruppen vallende van tichelen —
64
^0
GEV.
GEV.
oft BohAÜendaecken , gheven en bewgsen dat de
erfdngher Tan denselTen hivjse oft eire, daer dat
dack toe behoort, aldaer bujten sjnen moer heeft
eeuen halTen voet. C. v. Strentals, xi, 17; it.
Oheel, Tii, 9, etc
3) Toekennen, toetehrijoen (een natuarl\jk kind),
fr. atiribuer («» enfant naimret). || Een Trouwe,
s\jnde ongebout, magh beur kindt geren alsulcken
vader als 't beur belieft, en is by beuren eedt
gelooft te Bweiren wie den yader Tan 't kindt is.
O. o. lAer, XYii, 6; en in alle de Kost. t. Antw.
tit. Bastaerden.
4) Wijzen, uiiunjxen, als vonmie geven — mi-
eprekën, fr. juger, prononeer une ientenee^ un arrêt,
II Men gaf hem tUccle: dat die hulpe, die dierste
brueder badde, wael soude moegen helpen den
anderen brueder. Vonnissen o. Uecle^ 9. Men gaf
hem 't Uccle : dat die vrouwe was wel volcomen , al
en hadde sij niet genoempt Gode [nl. in haren
eed], want bydie die heijligen syn alle GK>ds. Ib.
13. Men gaf hem tUocle: dat soude bliven smans
magen geheelic en al, 17. Men gaf hem tUccle:
dat hy vervolght hadde, 24. Men gaf hem tüccle:
dat die banduijn gevallen waer , 25 (en meer andere
voorbeelden).
6) JEr €um doen, invloed hebben op, fr. y faire,
exercer une infimenee sur. \\ D*eerste gbifte is deugh-
delyck en moet subsisteren , niet jeghenstaende . . ,
sonder dat het gheeft, dat men oock wegh heeft
gegeven de toecommende achterstellen die ten over-
lyden sauden vervallen. Van dx Yxlde, Annot.y
14 (1672). Nochte en saude iet gheven, al waert
dat 's heescheriggens huys vercogt waere ghelyok
het ghestaen en ghelegen was. Ib. 105.
n. Wedbbk. — Hem geven. Ziek toonen, x,
kouden, z. aanstellen, fr. se montrer. || En want
by tyden gevallen is, dat onse soouthet, die ge-
weest hebben voirtyts, niet gereet nog bereet en
hebben geweest te maennene altoes als te doene
was, noohtan dat sy meniohfout dairtoe versocht
worden op hoeren eet, van den scepenen en par-
tyen dies te doene hadden en dies noet was, maer
gaven hen swaer en trege te manene, en vertreck-
ten dmanisse so lange en tseghen hoeren eet, dat
dair dicwile groet onraet in gevallen is. Doude
Mootboee, f. 42 v<*., Oork. 3 aug. 1369.
2) Met het vz. tot. Ziek hegeven tot, z. owrle-
veren aan, fr. s'adonner, se livrer è. \\ Ten bende
dat *t ghemeen volck saude worden verweckt en
ontsteken te rebelleren en op te stane tegen hneren
oversten. ., en hemlieden te ghevene tot vechten,
dootslaen, stelen.. PI, v, VI, 8 mei 1521, I, 92.
— Hem geven tot houwelyok, enz. TVouwen,
fr. se marier, || Tenwaere dat deselve weese hem
gave tot houweiycke , religie oft priesterlgcken staete.
C. «. Loven, Weesie, a. 65. — Te geven of te
nemen set ten. Mettre è prendre ou è laisser,
II Gunnen sy {nl, de erfgenamen] des nyet eens
geworden [nl. over het verkoopen hunner aandeelen],
soe moeten deghene die ben deelen nyet verooopen
en willen, 't geheel goet, huys oft hoff, den sjide-
ren, die hen deelen verooopen willen, setten te
ghevene oft te nemene voor eenen sekeren prys.
C. V, Antw. 1545, xin, 52. It. O. v. Turnhout,
SÜfl, a. 24, 26, 27. — Spbxbkw. || Niement
en mach geven en selve houden. y.D.TAT.
239 v^. Niemant en mach gheven en be-
houden. C. V. Dendent, ix, 1, fr. donner et
garder ne vaui. — Tgeen dat myu is en oan
men my niet gegeven. Y. d. Tav. 238 v^.
QEYEB (—e;, zn.m. Eener rente. Hijy die eene
rente gelicht heeft en er den jaarl^ksohen intrest van
hetaaU of schuldig is, tegenovergesteld aan heffer,
fr. celui qui a emprunté de Vargent et en eert ou
doit VinUrét amnuelr débirentier. \\ Alle renten in
d'ouder nature onquytbaer . . , en bUJven onqugt-
baer, behalven als die worden verthiert oft ver-
cocht om een somme van penninghen, soo magh se
de gevere altyts quyten voor sulcken penninok als
die gekocht is geweest, en de heffere is,., hem
daeraf gehouden onder eedt te expuigeren. C. v.
HereuteUs, XTi, 7. Zie ook ebhtgxldbs en bbnt-
GEVBB.
GEVEBDE, zn. Arglist, fr. arüjiee, || Allet in
gueder meyningen ind sonder argelist . . . Want
wy willen, dat alle diese voersc. puynten en artyo-
kelen waiÜ eü oprichtioh . . , sonder eynich geverde
oft argelist onderhalden, gebruyckt en geüseirt
werden... O. Liège, 11 dec. 1500, a. 4, en slot.
Hasselt. — Of hoort het w. onder gbtbbbdb ?
GEVEST. Zie LEXir (Horenleen).
GEVOEHTE, zn.o. Dit w. schynt te beteekenen
bet voetpad voor en langs de kuisen, fr. trottoir,
II In den eersten wirde myne heeren oommissa»
rissen gedesigneert die gevoerten van de borgbers
en andere inwoonders-buysen deeer stadt, inwelcke
gevoerton alomme bevonden wirden menichte van
keldermonden uytstaende ter straeten 3 voeten, 3749
3Vs Toeten, som meer, som min. Mabtinbz, 145.
GEVOLCH, zn. o. 1) Toestemming, toetreding,
stem (tot een gevoelen, eene meening, een besluit,
een vonnis), fr. assenHment, adhésion, eusceseion,
voix (a une opinion, un avis, une décisian, une
sentenee), || Nu hebben wir eyndrechtlio, ende mit
eynen gantsen, alingen ghevolghe en uytdrage ver-
teghen en uytghegangen derre vriheit. C, v. Maas-
trickt. Stat, v, 1380, a. 1. Tot welken keure alse
te doin . . , sy [nl, elk van den ambachten] hoyre
stemmen en gevolge geven soelen K, v, St.-T^ruiden,
10 juni 1417, *. 3. En dan die saken termineren
en sliten na rechte en bescheyde, eendrechtelic ot
ten minsten mitten meesten gevolge. Bekenk, v.
Brab. reg. 132, f*. 16 ^\ 15d« £. Na volcomen
informatie op dieselve sake gedaen, waert, by monde
ons voirs. cancelliers, mit vollen gevolge onser voirs.
raidslude , den name ons heeren Goids aengeroepen,
ende God alleen voer oegen hebbende, uutgespro-
ken... Ib. 134, P. 115, 15de E. En naedat hy
hem dairop metten voors. mannen van leene, synen
medegenoten, beraden hadde, heelt die selve, met
gevolge van den voors. anderen mannen van leene,
gewesen voer een vonnisse, voer recht, dat... Ib.
136, f>. 173 vo., 1503. It. C, v. SL-Truiden, §32:
by eendracht en ghevolghe des meestendeels van
den ambachten; § 37 : met eendrachtighen ghevolghe
oonooort; O. gr. Loon, I, viy, 50: met gevolch
der mannen; it. y, 31: met den meesten gevolge;
C, V, Thienen, v, 3: met gevolge van zyne mede-
schepenen oft laten; Piot, Cart, II, 547: met ge-
meynen gevolge; Van Eten, Louv. mon, 93": met
vollen gevolge; it. 177^"; O, v. Merentals, IT, 2;
C. V, AjOw. 1545, IX, 42; Piot, Cart, II, 17 mei
1393 a. 1: metten meesten gevolge. — Gevolch
doen. Toestemsnen (v<^gen), fr. oonsentir (suivre),
11 Dan zeyt de scepene: Meyer, so dunct ons reoht
en wysen scepenen, dat ghy wettelyck vieraohaie
maeot van ghenachten van ghedeele van desen starf-
huyse, en ghebiedt en verbiet dat niemandt en
spreke, hy en sprake met rade en met taehnan,
oft bi orlove van den heere int uuthalende, zo by
schuldich es te sprekene, up alzulcke boete alsser
toe staet; doets my gbevoloh van seepenen. — Dan
GEV.
GEW.
511
wjt de meyere: Alco Tolohdja, ghy heeren, die
Boepenen zyt, ghelyo en in al de manieren dat
soepenen ghewyst hebben, so banne en maeck io
wettelick Tiencbaere enz. C. v. Aalst, Orig, XXTI,
a. 6 (16<i« E). Zie yoloen.
2) Staen te gerolge. In het leenrecht. Zijn
aamded in kei recht der Uemeerheffittg betalen met
den oudeten hroeder^ fr. (féodalité) eantribuer aneeU
frire ainS dame Ie droit de relief, || Van sonen oft
dochters , d'autste yennaoh sijne bro(Bders ofte susters
▼an beur paertrecht en deel uyt te legghen, ver-
paerten ofte reoompenseren met andere goeden,
leenen ofte gronden van erfven commende uayten
selyen sterf hnyse; en indien 'tselve unytleggen en
recompense niet gedaen en wort, soo sollen de
andere broeders en saiters den oudsten staen te
gevolghe , dat is , dat sy betaelen moeten hner paert
en contingent van den relieve en toecompste, soo
dickwils als *t selye verandert by rersterfte en suc-
cessie. C. leenhof v. Denderm, TV , 6.
OEVOLOENISSE, zn. r. Met dezelfde betee-
kenis als gsyolch. || Welcke helohte... de yore.
Elizabeth ... op heet ghedraghen Henrioke onsen
richtere yors. in de hant, behoodeleec sheren recht
en ene yeghewelos anders, te Willems behoef yors. ..
met manisse srichters yoregaende onsen yonnisse
en gheyolghenisse , al halmende, yertiende en haer
gheen recht daerin behoudende, alsoe alst recht
ons hoefs heet ghewiest te doene. Schep, v, Ne-
derlinter, 29 sept. 1381.
GEYOLGING, zn. y. Zie OByoLCH. || Met geyolge
yan sijnen medemannen . . , -^ met goyolginge yan
sijne medemannen. C. leenh, Bwrgr, Antw, 1667 f9, 19.
GEVOORHOOFT, deelw. G. s ij n. Met tijn
hmie of erf aon de straat palen, ir. donner snr la
rne aeee maieon on hSritage, || So wie gedeelich es
in eene stede , en niet gheyoorhooft en es xg yoeten
of daerboyen, willen partgen, hy moet ghepaeyt
zyn met eryeliker renten. C. v, Aalst ^ S98.
GEYREIST. Zie ybeibschkn.
GEVBIENDEN (Geyrinde), sn. my. Onderling
vrienden, ft, amie entre eux, \\ Dat onee yoors. goede
liede yan Leuyen, beide de waelgebome en yan
der ghemeinten yortane goede gheyriende sgn en
bliyen. Sbbmok, CotUherde, 100 (1362). It. C, stad
Brugge, II, 421 (1464); Aoad, d'areh, (1866) 488.
GEVBOEDEN, onz. en wdkw. I. Onz. — JBe-
vroeden, beseffen, fr. eomprendre, eoneevoir. || Dat
hi [nl. de leenman] hem [zQnen leenheer] si ghe-
reet, warachtich, ghetrauwe en gestadich in rade,
en stero in hulpen, en secreet, naer dat hi ge-
yroedt en yermach. Leenrecht r. 1628 f^. 2 i*.
II. WsDBBK. — Verstand hebben van, s, verstaan
op, bevoegd tijn, fr. s^entendre è, se eonnaitre d,
étre competent || Zo was, naer dat daerup paertien,
an beeden ziden , . . al int langhe ghehoonlt waeren,
en dat daerup ghedxamineerdt en onderyraechd
waeren zekere persoonen hem daeraen gheyroedende,
en up al rypelike gheled... K, lakeng. Brugge,
Vaerwers, 113. Dat zy zenden zouden te Farjrs
ghedepnteirde yan der steideweghe an de heeren
yan den parlemente, of an deghone diere hem an
gheyroeden zonden. Ol. y. Dixmvdb, 108. Ter
ordinanchen yan weerclieden die hem an snlke saken
gheyroeden. db Pb. en Bb. XI. Zafelare, 12 (1438).
GEVRUTNT. Zie tlbbbch.
GEVUCHELTE, zn. o. Gevogdte, fr. vdaille.
II Die yemanta anders binnen, hoenderen, gansen,
eynden, duyyen en dieigelycke geyuchelte afhen-
dich maecte. C. v, Antw. 1646, II, 24. It. C, stad
Mechden 1636, ii, 17.
GEWANT, zn. o., my. gewandon, gewant-
en. 1) Laken, it, dm drap, || Consenteren wi hoen.,
eene balie te makene . . hare ghewande, beyde strypt-
en plain inne te yercoepene . . — . . dat menre gheen-
rehande lakene, strypt noch plain loyen noch yer-
oopen en sal moghen . . . OorJc, 27 mei 1346 , Diest,
Dat onse stat yan Os eene gulde sal hebben yan
gewande , en dat alle laken die men 't Os aal maken
te yerooopen, die oprecht sgn, besegelt selen werden,
en dat die lakenmakers jaerlics segelers selen kiesen,
op hoiren eedt, na hoiren besten, dairtoe orberlicst
wetende.., eü dat egheen poorter yan Os, buten
onser stat en yesten yan Os, engheenrehande
wolwerok en aal doen maken, yan weyen, noch yan
yoUen, linen noch wuUen, op een pene yan... Rekenk,
V. Brab. reg. 143, f°. 166 yO. a. 6 (1399). Datzweerdy:
warderers te zyne yan den fynen ghewande en yan
den strypten. O, stad Qeni, II, 190 (16de E.) It.
JT. lakeng, Merehten, 14 juni 1411; It. SasseU, 1
juni 1433, a. 1; it. Audenaarde, 1329, a. 60. Nie-
mant en sette yremde lakene binnen Mechelen of
daerbuten onder Mechels gewant. Ib. Mechelen, 1331,
a. 160; it. Oork, 27 mei 1346, Dieet,
2) Weefgetomw , fr, métier è Heser, \\ Item , moeten
deise yoerseide lakene staen int gewant xiy yieren-
deel breed. K. lakeng, Iperen 1363, i, 6. Wie die
scerier ea en ghewanden houd in zyn huns om
drapieren , moet enen wynkel of doen luken in den
yooryloer upgaende toten zolder... Ib. in^ Sehe^
riers, 190.
8) Vtsehnet, fr. jUet de pêche, || Dat niemant
hem en yeryoordere te yisschen • . , met eenighe
ghetauwe oft ghewande, yan half maerte tot Sinte
Jansmisse. Fl, v, VI. 24 apr. 1642, II, 791;
it. 380.
4) AUerlei twig of gereedschap van schepen, molens,
eng. fr. tomte sorte d'ustensiles de naoires, monlins,
etc, II Soo wanneer men, door onweder oft ande»-
sints, tottet worpen yan de goeden moet comen,
soo moet men altoos beginnen yan de oude gewanten
yan den schepe, als yan de oude anokers, cabela
en geschut, die yele wegen en luttel weerdich sgn.
O. 0. Antw, oomp. lY, yiij, 83; it. 98. Qewan
[l. gewant] yan cabels, cordagie ofte tauwerok. Ib.
ix, 674. — (Van eenen watermolen). || It. de
steenreep en alle andere reepen en ander ghewant.
Bbmbbt, II, 40 (1361).
GE WANTHUIS, zn. o. Lakenhal, fr. kalle anm
draps, II Dat die yier yerdeels yan onae stad yoors.
alle jaer, op Sint Gtielisdach, int gewanthuys, kiesen
sullen twee borgemeesters en yier raedtaliede. JPriv,
1 febr. 1447, a. 1, Bree.
GEWABEN, bedr. en onz. wkw. I. Bbdr. —
1) Verstkeren, warandeeren, ft, garaniir, || Dat
cam yor onsleden, Bondene f. Gillis yan Zedel-
ghem, en gaf up Daniele Yan der Anghele iiy
himete lants en iig roeden, die legghen.., efi hie
heyet ghewet wel en wettelike te ghewarne en te
weghene (?), en met alsulker scnld als demp staet.
Schep, e. 't Vrije, 21 juli 1263. — In eene oork.
y. 29 juni 1269 staat „te warne**, en alléén.
2) Bewaren, fr. maintenir, || Dat die gesellen die
eer yan die stadt, gelyk dat beheert, sullen ge»
waeren. Vod, Mus. III, 106 (1630).
II. Ovz. — Doren, fr. durer. || Ware oeo dat
zake dat enich yan den aeldinghers rebel ware, eii
hem zetten wilde tsieghen dese ordinanchen, en
hem trecken tanderen wetten, dat scepenen namen
sgoens goed te hemwaerd en dingher mede also
langhe als het ghewaerde. O, stad Brmgge, I, 340,
Begl, deelmannen 1306, a. 11.
512
GEW.
GEW.
GEWABICH, bn. 1) Tan penonen. WetHg^ fx.
Ugal, II Jan ym Loe van Bieste, als gewarich eii
mechticfa ghemaect yoerghengere oft monbore en tot
behoef des groeten heyleghen Gl^eat Tan Sinte Sul-
pioiofl. Schep. e. Mtfikem^ 5 mei 1474.
2) ITaaraMuf, toaar, fr. vériiahlê, vrai, || Oroete
in hen [l. Hem], die daer ia ghewarighe heyl alre
menachen. O. o. St-Trwden^ % 1.
8) Van Baken. || Dat dese minachen enen aeer
anderen wech moeten gaen dan si nu gaen. Beien
ai ommer op die rechte ghewarighe strate comen,
die ten rechten oerspronghe gheet. Mier Kerstent.
41. Deae minachen, die op deaen neghenden Telde
wonende 8\jn, dat sijn ghewarighe aenbedere, die
den Yader anebeden in den gheeate en in waerheit. 59.
4) Nauwiewrig, fr. exaei. || Onse koeren, broeken
en fonrfaylien te Torderen, en daeraff goet gewarich
regiatre te hondene. Sêienk, v. Brab, reg. 135 P.
298 (15de E.).
GEWABICHEIT, m. VaarhM, h. véria. \\
Wj Jan, met der gracien Gods, hertoge yan Bra-
bant . . , salnyt en kenniaae yan gewarechheide.
Omdat men namaela gedineken sal met gescrifte
dat geachiet; so do wy cont en geloyen.. . Doude
Booib. P. 35, Oork, 4 dec. 1303.
GE W ABIGEN , bw. 1 ) Waar maken, doen lijken,
de eehiheid bewezen , fr. vêrifler^faire coneieTy promeer.
II Dat... de scholderen [nl, de aohaldeischers]
huere schout sullen moeten yerificeren oft gewa-
rigen. Rekenk. v. Brab. reg. 135 f». 53 (15d« E.).
Een ieghelijck mach in *t ghewarighen en affirmeren
yan sijnder schuit deselye wel Terminderen, maer
niet yermeerderen. C, o. SerentaU, Yiii, 15.
2) Beveêügen^ verklaren met of zonder eed, h.
affirmer avee om êans terment, || Dan wyst men
iddaer Toer recht, dat de arrestant syn schuit sal
gewarigen met scepenen brieren yan Antwerpen,
indien hij die heeft; oft en heeft hy egheene, met
leyende waerheyden [nl, getuigen], indien hij eenighe
heeft, oft anders met synder eedt. O. e. Antw,
1545, IT, 6. It. paetim in de kost. y. Antw.
en elders.
GEWASSEN, deelw. 1) Yan eene akte. Ge-
mtkikt, opgemaakt, opgetteld, verleden, fr. (d^un
acte) dreêié, rédigé, patëS, \\ Het yolgende jaer
heeft Jan Beyns die rente afgeleid, yolgens acte
daeryan sijnde gewassen yoor den notaris Defraisne.
KKMFXirEBBS, Montenoken , I, 194 (1738).
2) Yan eenen „yrede**, (een bestand) tusschen
personen; dien leggen ^ opleggen, „etaven,^^ fr. Sta-
Uir , impoter , eonfirmer (une trève entre particuliere).
II Weere tusscen houre [Z. honre] ij een yerzeec-
kemiase gewaaaen oft geworpen, en [zij] daemae
bij malcanderen aten oft droncken, soo soude dat
yerzekernisse doot s\jn en yan onwerden oft yan
machte. Piot, Cart. II, 565.
GE WAT, zn. o. 1) Qrachi, «fotering, wetering,
fr. fosëS. Kil. Ghewat.^ful. j. wateringhe. Qrackt:
ook kade, ligplaatê voor echepen, fr. foaeé, aueti
qnai. || Yan den ghewade te stacbomene [l. stat-
bomene, beplanken]. Bek. Cfent 104 (1336). Somme
yan don werke yan den ghewade ter walmere te
stacbomene omme de Kelohiede te makene, Ib.
249 (1837). Somme yan den werke ant ghewat,
in de walmers, yan den stakemente. Ib. 249 (1337).
It. Db Pauw. Fgh. 52 (1350).
2) Ondiepte in eene rivier, waadbare plaate, fr.
endroit peu prqfond dans une rivière. || Dat ten
tyde yan de yoors. ruyminge en opschieten der
boorden der yoors. riyieren, sullen mede opge-
schoten worden de leege plaetaen, alwaar men door
de yoors. riyieren plagt te lyden ofte de beesten
te stauwen, genaemt watten. O. P,»B. auir, 8 mrt
1731, a. 32, lY, 354. Zie Yerdam.
GE WATEBEN, bw. Voorxiên vam waier, fr.
pourvoir d^eau. || De Nederwycyeete en ia dit jaer
niet yerhuert, mids den tyde yan der oorloghen;
want zo wanneer dat se lAghelaten es, zo en can
mense niet weder ghewateren. Staderek. IftMOve,
1478. In andere posten ook wel wateren.
GE WEEL, zn. Ben zeker werktuig (miaachien
wel eene yerschrijying yoor houweel), fr. eertai»
imstrumenif une hme? || Soo wat mannen die binnen
onsen warande eenighe heyde, bossche, wüder-
niase oft grachten omroede oft speette, mit spaden
oft andere geweelen, yoorder dan de ploeoh gaen
mochte... Bekenk. v. Brab. reg. 137, f* 303
(1515). a. 12.
GEWEEB ((^^eweir, G^waerre), zn. o. 1) Dam,
êtroomdam in eene rivier, {belemmering), fr. digue,
ha/rrage dans une rivibre, obètruetion. \\ Dat die
hertoge yan Lymboroh altoos, yan yij jaren te yy
jaren, sal en is sculdich te breken die gheweren
die opter Weseren staen, yan Limborch tot in die
Maese. Yandair nederwaert sal hi riden tot bi
Ghanoys, en altoes breken die gheweren. — En is
te wetene, yoir eiken stake dien hi yinden sal in
die gheweren, en uuytwerpen in die Wezere ... is
hi sculdich te hebbene yan sinen rechte iij Itbrat
oleinre penninge. — En omdat hi die gheweren
niet en brect yan tide te tide, als hi yan rechte
schaldich is te doene, heeft hi yerloren sine heer-
licheit en sine recht; en sine arme lade aynre aere
mede yerdruct yan yisschen alle jare. L. Gaxbsloot,
Inv. cour. fêod. I, 2. Tallen tijden data noet sal
sijn . . . dat die yan Gheeroudsberghe yersoeken en
doen yerzoeken soffisanteleke mir yrouwen yorseit
of haren lieden, dat soe de gheweeren, oorye en
andre zaken, daertoe behoerende, die den riyieren
deeren moghen, ute doen binnen weselekre tijt.
C. V. Aalst, 546 (1353). Dat men in deselye ri-
yieren [nl. de groote en de kleine Nethe] niet en
sal stellen eenige hachten, geweiren, staeken,
yischnetten, ylasohroyten , oft eenich ander beletsel
hetgene den liberen loop der waeteren soude konnen
yerachteren. O. P.- B. autr. 8 mrt 1731, a. 2 , lY, 355.
— Hiltgeweer. || Dat niemant en sal houden
staen in deselye riyieren eenich hiltgheweere, yan
half maerte tot half ougst. PL v. VI. 27 jan. 1542,
II, 795; it. 24 apr. 1542, ib. 791; 31 juli 1627,
a. 13, ib. 382.
2) Scheiding, afsluitsd tusschen twee erven, fr.
séparation, clóture entre deux propriéiSs. jj Ala aan
eenige ghelinten, mueren, wanden, hagen, sta-
ketsels en andere gheweiren, die gemeyn zyn, iet
gebreckt,.. C. v. Brussd, Stcd. erfschiüdeirs 1657,
a. 82. Als tusschen twee partyen goeden . . . geen
gheweir oft heym en staet. 84; Christgn separatio.
it. O. V. Loven, Servit. 75.
3) Aanvalswapen en verdedigingswapen in 't alge-
meen, fr. arme offensive et défensive en gen. Kil. G be-
weer, Gheweyr. ^rma,dtf/Smno. ||Soe wieyemanne
sleet met cluppelen , . . ocht nae yemanne sleet ocht
worpt, ocht met eneghen anderen ghewere dan
met yuysten, zal ghelden... Kb. v. Piest, b, 3.
Die met steynen werpt oft met ander geweer, [sal
yerboeren] een Binsche gulden. O. lAige, 1 febr.
1447 , a. 10. En sal elck schip , yarende met zulcken
goede yan pryse eü importancie . . , op Spaengen...
groot yan... tachtentech yatan, goet en gherie-
yelick om gheschut tot zijnder beschermeneeae en
ghewcerre te yoerene, wel yerzien, ghestoffeert en
GEW,
GEW,
513
toe^herait [wesen] met seylen,.. FL o. VI. 19
Joh 1561, A. 2, I, 378. Elc met z\jii gheweere..,
als met sgncxoers en dierghel^jcke. V. p. Habghbn ,
Ser, tijden ^ I, 4. Hij ghyno altijts met syncroers
en ander gheweere. 30. Die desen eet niet doen
en wilden, zouden ghehaaden werden, up haer
lyf y haer gheweere en wapenen voornoemt OTer te
hrfjnghen. II, 131. (Deze wapenen voornoemt waren:
spljssen f Btocken , hallehaergien , bussen , syncroers,
hemasoh, pantsiers, etc.) untghenomen rapieren,
messen en poengiaerden. — Wie in onse stadt
pantser , gestickde wambuysen oft andere ontsiende
[ongeziene ?[ wapenen draeght, hy 'en ware dan
dienaer des heeren, oft ten ware tydt van oorloge
oft nootsakelyckheyt , oft hy en ginghe ergens
henen, en geclaeght worde, sal verbeuren vier
Brabantsche guldenen . . , en het gewere. O. Liegt ,
27 juni 1677, a. 40, Hatselt^ — Cort geweer
en lanck geweer. Allerlei wapens, fr. Umte
aorie éTarmes. || Voort, dat zy [nl. zijne huisvrouw]
myn diokmael geslaegen en tot diversohe tyden
lanck geweer en cort geweer gedreycht en nae myn
gesteecken heeft , zoe dat men een man, die guet
waer , wel oorsaeck geven soude om quaet te woiden.
Rijktareh, Proces Chrritszone § Van Berckenrode,
e. 1670.
4) In rechten. Verdedigingsmiddel ^ verdediging ^
verwering, fr. (en droit) mogen de défense, defense,
II In alle saecken die egheenen spoet en heys-
schen. ., sal men den verweerdere dryemael daghen,
en denselven tot elcken beteeokenden daghe duemen
in de koeten deur sijn achterblijff gheresen; en sal
voorts niettemin voor d'eerste achterblijven ver-
steken werden van wijukrechte oft declinatorien ,
voor het tweede van vertreckrechte oft dilatorien
en voor het derde van alle ghewere oft defensien
hem teghen 't voornemen des aenlegghers dienende.
O, 9. $anikoven, 1657, a. 130. It. Auden, meng.
IV, 186.
5) Borg, horghlijver, fr. cauiion, rêpondant. Kil.
Gheweere, Ghewere, were. Qiutio fidejus-
soria vel pignoraiiiia. Oarant. Schiller u Lubben.
Gewere: Cfewdhrsman, || Die scepen wisen voer
recht dat men diegene ghedagen sal . . . tot huerre
geweer, die hier beclaghet sijn, daerover dat sy
beclaget s\jn; hebben sy gewenr bynnen deser pro-
chien; eiï en hebben sy engheen geweer bynnen
deser prochien, men sal se ghedaghen aen den
rinc van der prochienkerken, en al met goeden
orconden en also als recht is , eü besceyden- hem
daoh op morghen, ten rechten clagentyde en den
clegeren daerenteghen. Charterh. v, 's Bosch ^ f^
61 v^ Vonnissen, Wie ghedaeght wort van den
officier, oft van synen gecommitteerde, voor hooft,
oft in sijne absentie sijn gewerre [var. gheweyre],
oft huysgenooten , is van weerden. C. v. Beusd,
16; it. C. V. Bergeik j 4. Geweer noch stille.
Verjaring noch termijn, fr. preseriplion ni ierme.
II En van den versterfenissen van den leenrechte,
soe en is gheen gheweer noch gheen stille tus-
schen gebruederen, wie langhe dat stonde; het en
ware scheydinghe en deylinghe en gerecht ver»
thienghe, nae shoefs recht. Boxhobbn, a. 1.
6) In het leenstelsel. Houden te gewere.
Monden (een stuk land ent.) op last van eenen jaar'
lijkschen cijns, fr. tenir (une pièce de terre etc.) d
charge d'un eens seigneurial annuel (féodalité). || Wi,
«Tan Berthout , • . doen cont . . , dat die van den
dorpe van Onser Vrouwen te Wavere, jeghen ons . . ,
hebben ghecocht wittelike en vercreghen alle de
straten van onsen dorpe van Wavere, en alle die
atvanghe . . , op enen Lovenaohen penninc te ghe-
were alle jaer, ons ochte onsen nacomellnghen te
Kersavonde , van enen laet diere toe geeet es . . ;
en ward dat die laet storve, dat ment met twi-
vonden chinse verwandelen mochte en selen mo-
ghen. Oork, 19 febr. 1293. L. scell. swarter tomoise
jaerlycs, op een stucke landts, dat men heet den
Winckel, en dat men houdende es van minen here
den bescop van Ludeke, op enen penninc te
ghewere. Chdah. Brussel, reg. b 203 f^ 22, Brief
V. Boudewyn van den Eeohove (ook Heeoove), ghe-
weldech rechter myns heren bescops van Lu-
deke, 1296.
7) Vxschnet, fr. filet, rêts ds pêeheur. \\ Nicho-
laus, Camerac. episc.,,, quatuor piscatorias tendi-
eulas, quas vulgo gheweren nominamus, et aHodUtm
de Roeslaer.,. nobis ooniUrmavU. Oork. v. 1139;
een charter van» hetzelfde jaar zegt: || Addidift
etiam idem Oherardus piscatorias tendiculas quo^
tuor, quas vulgo vieria [wieren, weren?] nominamms,
Db Smbt, Chron, de Fl. II, 703 en 754.
GE WEET, zn. o. JTeideland, fr. pdturage, pré.
II Dit leen es groet, onder hofstede, water, bosloh,
gheweet, meersch en lant, ontrendt xv bunderen.
DiEBCX, Cfends chart. 119, oork. 6 mrt 1402 a.
3. It. C. o. Aalst, Stijl, 16; C. v. Auden. xrr,
21; DE Pb. en Bb. I. Drongen, 28; III. AaUer,
6; X. Backten, 6. Verdam obwieede.
GE WEGEN, bw. Begeleiden, fr. aocompagner.
II Ghegheven Thoenkin, den poirtier, van mynen
heere den canoellier, in hooscheden, omdat hy
tvolo van wapenen van hier gheweechde, xxiiy s.
Stadsrek. Ninove, 1470.
GEWELDICH, bn. Eü. Gheweldigh, Bo-
tene, fortis. 1) Geweldich heere. Soeverein
vorst, fr. souverain. || In de maent van april na
Paesschen (1438), zo bedeech myn gheduchte heere
in Brabant gheweldich heere. Cl. y. Dixmvdb,
101. In deser manieren zoo es de conynck Fran-
soeys van Vranckeryck, gheweldich gheworden van
dat hertochscip van Melanen. Schatbs, OoUatie,
517. Int jaer Ons Heeren mcccclxvy sterff hertoge
■ Philips,., op sinte Vitusdach, en Elarel. zyn soene,
wert geweldich heere van Brabant en van zyns
vaders landen. Piot, Chron. v. Nederl. 44. — Ge-
weldich bode. Cfevolmaehtigde, fr. fondé de
pouvoir. II Soe gheloven wi, op ons en op onse
goet, hem dat nuus bennen achte daghen daema
te antwerdenne [nl, te leveren] , ofte sinen ghe-
weldeghen bode. Brab. Yeesten. I, 766 (1325); it. 767.
2) Gevolmagiigd , fr. fondê de pouvoir. Gewel-
dich drossaet. Drossaart, drost, fr. drossart.
II Ware dat die poerters, ooht iemen van hen, in
ghebreke ware van eneghen poente, dat der vry-
heit toebehoirde, ochte dat scepenen ghewyst had-
den, dat soude hen die here doen ghescien, ochte
syn gheweldeghe drossaten, daer die scepenen
weder in rechte saten. K. v. Waalhem, 1366, a.
67. — Geweldich schout. Svhout, baljuw, fr.
écoutète, bailli. || Voirtaen gheloven wy te sette
jaerlicx, te Sente- Jansmisse , van jare te jare, oft
onsen geweldegen scoutheet doen setten, nuwe
scepenen. K. v. Serentals, 24 juni 1808. — Ge-
weldich rechter. Zie gbwbbb.
3) Met den 2en naamval. Machtig, meesier (over),
fr. agant pouvoir (sur). || Myns levens ontholdinffhe
sidi, eü mynre zielen verlichtinge , en myns ghe-
weldich al te mael. lo ben u eyghen, doet met mi
al dat ghi wilt, in tyt en in ewicheit. Chbedb,
lödf B., 69.
4) Geweldich worden, met een reg. in den
514
GEW.
GEW.
4en naoDiTBl. Z, mê$tter maken wm, veroveren , ft.
i^emparer, se reudre maiire de, || Nemaer, wesende
in Eoe, doir qnade wachte ran de soldaten, dezelre
priflonnien wierden geweldich troomomde sehip,
en bedwonghen de Bchippen te varen naer tHooet
Tan Steenbergfae, dewelcke bilden Toor de C. Magt.
Zodat sy midtsdien rerlost wierden. Piot» Chron. 686.
6) Een geweldich schip. Buitengewoon grool^
oeergrooi^ reueaehtigt it, eolosecU, g%gante$que.
II Ten selren tyden,.. wiert in Hollandt, Tan die
Tan Henehnse en Hoome, OTerrallen tschip waer-
inne dat Was mjnheere den graTe Tan Bossn, ad-
mirael deser landen, hebbende np Teele diTerssche
edelmannen, eii in als wel Tyfhondert persoonen;
een schoon gheweldich scip duergaten met alder^
ande artillerje en ammunietie. Piot, Chron, 476.
Een ander groot gheweldich schip, . . wel upheb-
bende dertich sticken artillerje^ 650. — E ene
geweldige stad. JEene aanzienlijke stad, fr. une
vUle eonsidéraUe, || Dattet te Bijsele alzoo ghijnck,
ten was gheen groot wondere; tes een gheweldich
stedekin. T. d. Habohsk, Ber, tijden. II, 247.
Ben Duuck hadde die stadt Tan Ludiek geschat
Tan 100,000 ghuldenen; . . want zij es Teel rijcker
en gheweldigher alleene dan die ander Tiere ghe-
nomnde tsamen. IV, 274.
OEWELDICHT, deelw., met het tz. in. ffeer
en meester gemaakt, in voUe hexit gesteld van, fr.
mis en pleine possession de, \\ Van cTectie obserTeert
men dat, einen crediteur, hebbende . . . sjne pan-
den... gedTinceert en uytTorwonnen, sonder dat
daertegen by den debiteur . . wordt gedaen eenich
ontsedt, streyokinge, exceptie oft oppositie, wordt
denseWen crediteur ... in deselTe panden . . gesedt
geïmitteert on gheweldicht O, e. Mserlen, 1612, a. 16.
GËWELTDAET, zn. DadeUJkheid, feitelijkkeid ,
fr. voie de fait. \\ Het sluyten Tan gewoonelycke
wegen, Tan nieuwe en onbeho(»elycke te maecken,
falsiteyt, die kompt te geschieden in maten en ge-
wichten, en andere Toortstellen en geweltdaden.
O, V. Valkenb., SHjl, 1631, a. 7.
GEWEREN (Geweeren), bw. Afweren, weg-
nemen, ft. êearter, etUever, || Want de sone Tan
der concubine en mochte niet succederen dan bfj
condicien, te wetene, opdat hij ghetrouwet waere:
en aleer de condicie gepurifieeri was, so hadde de
sone Tan den edelen wijfre ghecreghen recht Tan
der suocessien Tan sinen Tadere, welo recht achter-
naer niet geweeren en conste tpurgieren Tan der
condicie. Wielakt, Leenrecht, 61
GEWERCK, zn. o. Kil. Operatio, opus, 1)
Werken, bouwwerken, fr. travaux, travaux de oon-
struetion. || Item, goTe ik ten gewerke in de Borch
xij gr . . . It. geTe ik . . . de eene helft ten ghe-
werke Tan onser Vronwenkerke te Antwerpen . . .
Géitabd, o. L, V, op 't Staeksken, 66 (1380).
2) Meenr. In de duinen. Werken, gewrochten
van takkebossen ter afkeering van water en zand,
fr. faseines pour éearter Veau et Ie sahle. \\ Ito wie
boTonden werdt eeneghe aaschene gheghoten theb*
bene up Teertich Toeten naer den huusen en buuten
den staken eii ghewercken in de dunen, . . O, v,
'tProossehe, a. 84, I, 882.
3) Werken, hamdelingen, verrichtingen, daden,
fr. asuvres , faits , aetions, aetes, jj Ons latende ghe-
abandonneert zonder ordene Tan justicien , dat een
harde deerlio eü druckelic dynck es, omme groote
onminne toe te brynghene en alle quaetheden eii
ghegheTen exemple te diTerschen criesme en andere
ongheordineerde en quade gheweercken. Schatbs,
OoUaüe, 124.
4) In gewercke leggen. Ten invoer leggen,
uitvoeren, fr. mettre è ex^ution, exécuter, || Bidde
hemlieden . . , aLso Taringhen als ie sal sQn gheTaren
Tan Hto ter doot, dat sy stappans dese dinghen
legghen in ghewerke. Y. d. Haeghbf, Ten WaUe,
67 (1846).
GEWERCKE , zn. Arbeider, werkman, fr. ouvrier,
II Oft gebuerde, dat Godt behueden wil! datter
yemantz Tan den Toirs. werckluyden ofi gewercken
int Toirs. berchwerok, oft oick in xnaken Tan
stolhen [»/. stollen, gangen , galeries'], bij ongelucke
oft Tersuymenisse, sonder argelist, gequeet oft
doode bloTo, daeraff en zullen die gewercken sto-
IhendriTeren, noch hen gecommitteerden, noch hen
goeden, Tan Co. Mat noch zijn officieren nyet ge-
Tordert [worden] noch ooc last oft sculde liden.
Eekenk, v. Brab, leg. 140 i^, 2, 10 apr. 1566.
GEWEST, zn. 1) Streek lands op den buUenwips
van dorp of stad, fr. région, seetion de vtUage on
de ville, || Op alle de gronden, gheleghen in een
gheweste op den uyttersten cant Tan de prochie
Tan Mariekercke. de Pb. en Bb. I. Martakerke,
40; it 41 en 60. DeselTe Tinderen zyn ghesmal-
deelt by prochien, ghewesten en limiten. C. v,
Qent, l. II, 2.
2) Deden van een gebouw, in het mv. hoeken en
kanten, fr. porties d*un édiftee, au pi. eoins et
reooins. || Alzoo hij de ghewesten Tan den dooster
wel wiste, heeft hemli^en [nl. het Tolk] gheleet
daer dat zij [nl, de schilderijen] waren en OTerhoop
laghen. V. d. Hab&hbit, Ber. t^den, 1, 109.
GEWESTBOECK, zn. m. Landboek, fr. terriër,
II Le terriër de Baelegem dit gewestboek. d'Hoop,
Fl, Or. 87; it. 48, 78, 95.
GEWICHTEN, zn. mT. Gewichten in Brabant.
II Winkeliers gewiohten: l steen = 8 pondt.
1 pondt = 4 Tierendeelen = 16 oneen. 1 once =
4 satijn. Gewiohten v. goud en silver: 1
pondt == 2 mark Troys = 16 oneen Brosselsch
gewicht. 1 once Troys = 20 engelsohen. 1 eng.
Troys = 82 aeskens. 1 fierlinok = 8 aeskens. 1
Troyken = 4 aeskens. 1 deusken = 2 aeskens.
Apothekers- of medicinael gewiohten: 1
pondt r= 12 oneen. 1 once = 8 drachmen of 2
lood. 1 drachme = Vt siaeyn = 8 scrupelen. 1
scrupel = 20 granen = 2 obolen. 1 obole =: 8
sUiquen. 1 silique = 4 greinen. 1 grein of 1 aesken
= 1 terwegraen. De 20 Tolkomen terfgranen = 1
scrupel. 8 scrupelen = 1 drachme. 8 drachmen =
1 once. 12 oneen = 1 pond. Gewiohten Tan
de stadswaag te Brussel: 1 wage of poooe =
144 pondt. 1 steen = 8^/4 pondt. 8 steenen =: 26
pondt. 1 centeneer = 100 pondt. Soodat men op
ieder oenteneer geeft een pondt uytslagh. C. «.
Brussd. KeulSOh gewioht. || Dat die gewichten
Tan der Wagen zelen wesen Coelsche, en nae
Coelsche gewichten geleken eü gejuntificeert. Bekenk.
V. Brab. reg. 136 f». 123 t». (1298/1498).
GE WIJS, zn. o. Vonnis, uitspraak, fr, juge-
ment, senfence, arrit, pronaneé. \\ Met menise Wil-
lemes Gheselle Toerscr. en met ghewys der late . .
— met menisse WUlemes Gheselle ... en met ghe>
wgs der late Toerscr. Hof v. Juffr. Beetsen (1886).
Met menisse Jan Heytberchs, meyer sabs Tan Vlye-
derbeke, en met menisse Aemout Tan Bleesbeke,
en met ghewise der late Tors. (2 maal). Laten des
abts V. Vliederbeke, 26 aug. 1408.
GEWIJSDE, zn. o. Thans nog in gebruik. Zie
GBWIIB.
GE WIJSDOM, zn. o. Zooals obwijb. || Dat der
Tiemde ingesetene Tan onse landen, onder geewo-
(JfeW.
GËW.
M5
rene borohsohftp van roor hun te recht te staen en
den gewyedomme te Toldoen , ., aal yan den Tooncr.
arreste Tiy en ontalaghen worden. O. lAège, 27
juni 1677 a. 58, Sasseli. Dat men appeleren moet
Toor den richter dee vonnis ofit geweysdoms. C, gr.
Loon, I, 187. It. O. o. Maoêtrickly 846; Kbmpb-
FEXBS, MonienakeH^ I, 16, II, 167.
GëWIJT, deelw. Qewijd, geheiligd, fr. sacré,
Gkewijde plaetsen, ook als sn. Het gewijde.
Gfew^de , ggheüigdê plaaiêen , tfrijplaatsem , ioetiuektt-
oorden ffoor Am, die zieh aan het gerecht af aam
wederrechtelijke nt^agingen vtilden onttrekken y en
gebrmk maken «on het sehuilrechtf ale kerken,
klooster e, kerkhoven, fr. lieux aaorée, agüesy refygeê
powr eemx qui vomlaient te souetraire è ïa juetice
om è d'injuetes ponreuUet et jomr du droU d'atile,
tele qne les fyliêcê, monatt^ety eimetières. Kil. G h e-
wijdde oft Ghewyhede plaetse, doch niet in
den hier gemelden hgsonderen sin. || Dat ghj
alauloke ballinghe , . . waer ehi se Tinden of ghe-
crighen mocht buten ghewieder stede, stappans...
raet en ophoudt. C, e. Oent, I, Orig. 8aug. 1861.
Dat die yoirs. Amt comen was met menichten Tan
Inden, gewapender hant, in det Toirs. stat Tan
Barenirteyn eü hadde dairuuyt gehaelt en geleyt
met crachte eenen geheyten Edewout Van der
Ghraden . . , die doen aldair lach opten gewijden . .
— Dat hg hem selTen hadde moeten vluchten op
[t] gewade in een capelleken aldair. Charterb, v.
*# Boech, f9. 106 t« en 106 t<^., 21 febr. 1464. It.
C. 9. Antw, 1646, i, 46, 46. — Dit gewichtig
êchuilrecht werd ook wel eene aan hijtoudere per»
aonen en plaatten vergund; o. o. aan twee erven te
Vilvoorden m, aangezien deze, in het jaar 1606,
teenemale vervallen warem, verkreeg de eigenaar
ervan, de raadsheer Anioon Seenkenthooty van Phi"
Upt den Schoone, dat het op eene andere woning
etet hare toebehooren overgedragen werd^ fr. cette
importante immmnité fet wuti quelquefoia accord^e
è dee per tomnee et det Ueux privét; entre autrety
è deux héritaget è Vileordey etj vu leur délabre-
menty en Vannée 1606, leur propriétaire , Ie oon-
eeüüer Antoine Meenkenthoot obtint de FhiUppe^lc'
Beau, quéUe J4t reportée eur une amtrp demeure
avec eet d^pendancet. || Welcke erve, huysen ofte
edifitien en plaetaen met hunne toebehoirten , Tan
onde tyden en Tan soe lange dat niemaade die
contrarie en gedencke (tic) gehadt hadde, Tele en
diTersche Tryheden en exemptien, en onder d*andere,
dat geene persoonen oft oick huere goeden, op de
Toerscr. plaetse oft erTO wesende, Toer egeenderande
saken, oiTÜe oft criminele, by de officieren Tan
der plaetaen oft iemande anders, gehacht, gehaelt,
Terrolght, aengetast, geTangen noch geapprehen-
deert en hadden geweest , oft oick noch en moghte
worden, gelyck als oft die oft huere goeden in
eene Try Kercke oft kerckhof geweest halden ofte
waeren. Zie J. J. B. Fboobt, Èitt. du droit d'atile,
61 Tgg' (Oork. 4 sept. 1606). Zie ook db Laübièbb:
ï^anMeee, en art. 66 der Ord, op de Criminele
iuttiUe van juli 1670, waarby het schuilrecht mer-
kelijk beperkt werd.
GEWIN, zn. Winst, voorded, fr. gaiu, avamtage.
Gtewin dragen (in getuigenis). Getuigen ten voor'
deel, fr. témoigner au prcfit, \\ Oft dat kindt den
Tader met getuigen sal gewin draghen? Het is ge-
weeen dat geen kindt synen Tader oft moeder eü
sal mogen gewin dragen in gereede goeden, noch
in eeniger erftaelen, in geender manieren. O. gr.
Loon, I, Tj, 76.
GEWINNEN, bw. Overtmgm^ in reehieu, fr.
eonveimere en jnstiee. \\ Dat oam Tor ons . . , mr.
Niolais Tan BierTÜet , . . en beolaghets bi namen
enen Symoene Tan den HoTe, en den amman, en
anders diegoene die hie, mr. Niclais Torseit, ghe-
winnen roochte bi der wetteliker wareide. Oork. v.
31 jan. 1287.
GEWINT, zn. 1) Van Telden of landeryen. Stuk
(landy — akker, — veld), fr. pièoe (de terre); mid-Lat.
peeia. Men zegt thans stuk of pand. Vgl. Lezer
Gewande, acker , aekerbeets >/, acker über den
Ehenheimerweg in die selben gewanden — zwó
gewanten akkers. Ook Gewant en ons dagwand.
II Tien scellinghe tsaers.., op drie halTo hocTen,
ligghende in een ghew^nt in den beemt noTcn
Willems Manselaers bloc. Charters d. abdij Botew
daal, doos 1, Schep. v. Euusbroec, 1823.
2) Windas, fr. eabestan. || Betaelt N., Tan ghe>
leTcrt hebbende temmerhaut omme dmaken tghewint,
daermede men steenen, calc, coreelen upghewonden '
heeft int maeken Tan den nyeuwen scepenenhuuse,
staende gherecht Toor tselTe scepenenhuns. Auden.
meng. III, 340; it. 336, 844, 847.
GEWISHEIT, zn. Zekerheid, fr. s^reté. Borge
en gewisheit stellen. Borg {en zekerheid) stellen,
fr. mettre eamüon. Cavere de raio. \\ Die gearres-
teerde is Bchuldich borge en gewisheyt binnen der
stadt te stellen. O. v. Qrave, Stijl, 7.
GEWOLVEN (GewolfTcn), deelw. Qewelfd, fr.
voétê. il Beede de Tauten sullen onder de cmusen
ghewolfVen worden steendicke Tan Armentiers.
Kbmbbt, II, 884 (1610).
GEWOONLIJCK (Gewoenlijek, Gewoonelgok),
bn. Qewoon, fr. acoomtumL \\ Certif. Tan der stad
boeke. Hebben doen Tisiteren onse registeren, daer*
inne men gewoenlic es te scrgTene en *» registrerene
de contracten en Toirwerden Tan guedingen, en
anderssins. Formulierb. 16<1« E.. Dieet. Dese per-
soonen, als sij Tan l\JTe ter doot comen syn, sal
men se begraTen alsoet gewoenlijek es. Qodsh. Brussel,
H, 946 f» 4 (16de B.). It. C. V. Antw. 1682, i, 6;
Comp. IV, Tiij, 166; V, TÜj, 46; VII, j, 11; O.
V. Brussel, 1670, a. 11, 80; 1606, a. 106, en
passim.
GEWOONLIJOKHEID, sn. Kostuum, gewoonte,
'fr. eoutume, us et coutume. || Van allen en yeghe-
liken horen eeren, rechten, Triheiden, verhaTe-
nissen, priTilegien, graeien, ordinancien, statueten
en ghewoenlijckheiden. Piot, Cart, II, 17 mei
1893 Int.
GEWOONSAEM, bn. Gewoon, fr. acóoutwmé.
II jUsoo men den hoppere ghewoonsaem es te makene.
DB Pb. en Bb. V. Merelbeke, 26 (1626).
GEWOONTE , m. Gewoonterecht, herkomst, fr.
eoutume, droit ooutumier. || Die goecLe, alde, ghe-
pmefde ghewoenten, Triheiden en preTilegien. C
V. St.' Truiden, § 9.
GEWOONTELIJCK, bn. Ga>rmkel^k, volgens
herkomen, fr. eoutumier. || Dat wq onsen lande Tan
Cuyck halden sullen in heure segele en bricTen,
alde rechten, priTilegien, Tryheden, goeden, alde
ghewoontelöcke costuymen, hetrkomende van naan-
tien. C, V. Kuik, a. 1.
GEWOUT, zn. t. 1) Macht, fr. poutoir. \\ Wet,
alle die ghewont, die de duTcl heeft, die es
hem gheworden Tan den sunderen weghen. AUer
Kerstenh. 21.
2) GewM, gewelddadigheid, fr. violenoê. Sü.
Ghewoudt, hoU. j. gheweldt. Vis. || Hebben dair
ghenomen met der nacht , . . xxy gpede Tetto oseen , • .
en hebben die weohgedbrafren met fortse en met
ghewonde. Scsati0, Analeetes, 1866, bL 1^,11^
M6
GlC.
GIC.
genomen Tsn morde, dyeften, roeff, mortbrande,
yredebreken , Tioawencnoht en ghewont. Piot, Cart,
II, 7 dee. 1411, a. 1. Deghene die ge wout doen.
Kb. V. AtUw. Oude rechten 6. It. C, v. Aniw. 1545,
III, 12; IX, 15. Die misdaet Tan Tiolencien en
gewonde. V. d. Tav. 71.
GI (Ghi). Zie olui.
OICHT (Gychte), sn. t. Qift, aehmking, ft.
donatioH.'KJl. Ghiohte. vetua, '}. Ghifte. Donum.
II Dan 7oirt, soe soelen alle diesel ve ambachtelude,
op hoyren eedt , . . wettelic en trawelic en wale
kiesen \nl, raadslieden], en des niet Isten om enigen
beden , ghjchten oft myedinge wille , off om eyniger
geloeften off goetdoin. Piot, Cart. II, 204 (10 juni
141 7 , a. 3. Soe wat waerdeere bi hem selven yeman
Terdinghen liete, ocht enighe ghioht van yeman
name, sout beteren... Kb, v. Dieet, B, 160. Zie
ook aiFTB.
OICHT (Gichte), zn. v. Beeht vctn beste kateÜ
{beste stuk vee of paard), beste membel , in de nala^
tenschap van eenen vassaal of dienstman^ h. droit
de meiüeur cattel ou bétailf du meiUetÊr meuble
dans la suceession d^un vassal ou serf. || De rechten
en nsantien van de voors. keuren, ghichten en
peertskenren zijn diversch, in der vuegen dat som-
mige heeren, ofte andere, recht hebbende van
keure ofte ghichte, daarvoor competeert de beste
beeste, den anderen een middelbaere, 't zij peerdt
ofte koey, die den ghichtdrager oft sijnen huer-
linok (indien hg selre den grondt niet en gebruyct)
achterlaet; en indien zij geene sulcke achter en
laeten, den besten pandt van meuble goeden, die
sg achterlaeton, oft de weerde daeraf. C. v. Loven,
VI, 3; it. a. 4.
GICHT (Gichte, Gigt), zn. v. Wettelijke over-
dracht, akte van inbexitsteUin^ , toeeigening bij ver-
hoop of bij schenking {van een goed of rente), voor
schepenen of Wet; wanneer die, in latere tijden,
voor de opgekomene burgerlijke notarissen gebeurden,
moesten st;, om geldig en van kracht te wezen j door
de schepenen bekrachtigd of gerealiseerd geweest zijn;
ook de akte zelve, fr. transport, adhêritanee, tradi-
Oon {d'un bien ou d'une rente) devant êchevins ou la
Loi/ lorsque, plus tardy apparurent les notaWes
evrilsy les aetes passés devant ces demiers devaient
être ratiflés ou rêcdisés par les êchevins , pour Ure
valides i aussi Vacte lui'méme, |j De gichte was ja,
naar luid van haren naem, eene gerechtelgke „be«
kentenis" van een aengegaen kontrakt; maer daer-
enboven was zy nog eene gerigtelijke investituer
(van 't lat. vesiire, nl. inkleeden) of overlevering,
zonder welke de begiftigde of de kooper niet kon
in het bezit treden der gegevene of gekochte zaek.
Ebhpbvbibs, MontenakeUy I, 459. Vort heft sie,
met monbore, alse recht was, opghedreghen den
meier in de hant , v virdendeel lans , . . met vor-
warden dat hi dat guet sonde houden in de
hand ter gherre behoef dien de ghechte ghegheven.
es. Oork, (10 febr.) 1296. Schep, St.'Pieters-
LeemD. In welken nameleken beemdt Heinrio de
Ploeghere, van Lyntero, waert ghe^oedt en daerin
§hedaen, met manisse en met vonnisse, en droegh
Ie ghichte, tote dire tijt dat hire ute verstarf, te
voren [tU, tot vrouw] Dygnen behoef. Schep. Land
9. Diestf 1337. Noch is ge^rdineert : dat alle gichten
sullex^ gescieden en gedaan werden voor die banck
daer die guederen onder sorteren, en niet elders..;
het en were dan dat die banck vaceerde; alsdan
sal die gichte voor 't hoeft gescieden en gedaen
mogen werden. En waert saeoke dat in overdraoh
van der gichten eymant met quader oft valsoher
gichten gegicht worde ... O. gr. Loon , I , ij , 9
en 10 (1548). Item, wordt het voorz. hnys met
de erffven gewarandeert op de lasten en commeren
daerop staende en in de gichte uuijt te stekene.
Item, sal den cooper de renthen op de voorz.
huijsen uuijtgaende terstont naer de keersbrandinge
en TÓór de gichte moeten aflegghen. Item, sal de
gichte moeten geschieden binnen acht eerstcomende
daghen naer de keersbrandinge. Stadsareh. JHest,
verkoop v. een huis, 20/25 sept. 1714, vak 5. Eene
rent... onqnytbaer, mits de confrerie [B]jaersmoet
laten celebreren eene mis . . ; en hieryoor hebben
onderpant gesteld, als blyckt op de ghigt voer de
municipaliteydt van beyde de Gaggevinnen . . . Vad.
mus, 111, 116 (1796). — Ghichte en gue-
dinghe. Piot, Carf. II, 812. Gicht en goedinge.
C, V. Leeuw f 1570, a. 3. Gichten en goedingen.
C. V, Landen, I, Nota, Opdraghende gichte. C. v.
Moll, a. 101. Gichte oft transport. Bilss, Halen,
II, 22. Gichten, goedenissen oft andere si^binale
acten. O. v, Diest, VZ. ii, 17. — Gicht en ban.
Zie BAK 2). II Den vors. Wauters heft van den
naergeschreven landt en erffpacht gicht en ban ont*
fangen, en allen' hoefsvuUinge, en geen punkt van
recht achtergelaten dat daartoe behoeren mochta,
behalven een iegelijcken sijnen goeden recht. Ebm-
FEKBBB8, Montenoken , II, 151 (1446). — Erf-
gicht. Overdracht van erfelijke goederen , fr. trans-
port de biens immobilierSf patrimoniaux, || Men mag
in erfgichtan, scheydingen eü deylingen wel onder-
sprecken dat die renten daarby bekent.;, mogen
gequeten worden. C. gr. Loon, II, C. v. Bsek-
heim^ c. 61 a. 4. — Begprljpen met £^chte.
Bevestigen in eene overdracht ^ fx. eonfvrmer dans
une ctdhéritanee. || Daerentinden \nl. eindelijk]
soe es comen voir ons schouteyt en schepenen,
joffrouwe Magriete Zilleken, wettighe werdynne
wylen Arts Zilleken, zeligher ghedinckenisse , der
voirs. meester Dyonijs en joffr. Eathelinen moeder,
en heeft tngheseet denselven meester Dyonijse,
hoiren soen, en den voirg. Jan, als momboire
sijnre werdynnen, te veraueke hons, oft des eens
van hon beyden, en op oost des versuekers, te
oomone voir alle bencke, hoeve en gherichte daer
die guede hieronder gheruert vore hovende sijn en
op en afgaende, eü daer sij des behoevende en
begberende sgn mochten, en hon aldaar hant en
mont te leenene, om hon, half en half, laeten met
gichten te begrijpene alle die erffelike guede, die-
welke die voirs. joffrouwe Magriete en Art, wijlen
hoir man, te samen bauwende ende besittende
waeren, eü daer dieselve joffrouwe Magriete nu
ter tijt een tochtersse af es. Sü Toirt, soe hebben
die voirs. meester Dyonijs eü Jan, als momboir
sijner werdgnnen, den een den anderen toegheeeet
hant en mont te leenene voir die bencke, hoeve
en gherichte voere gheruert, te versueke eynich
van hon beyden, op cost des versuekers, om eiken
van hon beyden sijn gbedeelte, te weten, die een
belicht der erffeliker gueden te hans voirscr. met
ghichten laeten te begrijpen. Schep, v. St.-Truidenj
19 juni 1443. — Ter gichte ontfangen. ^9
wettelijke overdracht aanvaarden y fr. prendre Ugo-
lement possession. || Dat d'evincenten van hugsen
en gronden van erve onder dese stadt en cuijpen
van dijen gelegen, deselve huijsen en gronden van
erve ter gichte sullen moghen ontfangen naerdat
sij twee maenden naar de leste clachte in sluij-
tinghe sullen hebben gestaen, en dan voirts pro-
cederen tot de verooopinge. C, v. Diest, YZ. xi,
2. — Over giohte staen. Begrepen zy» in de
GIC.
GIF.
517
ofierdritehi (nl. de wromo mei den man\ fr. éirê
eomprise dans Vacie de trantport {nomm. la femme
avec Ie mari). || De mttnspenoonen en mogen geen
erffgoeden oft renten yan henne haysyiouwe wegen
gecomen , yersetten , Tercoopen noch belasten, sonder
Toorgaende consent van deselve henne huyavroawef
noch oock yan de goeden by henlieden st«ende
hennen houwelycke Tercregen, daer de vrouwe
mede over de gichte staet. C. o, Dieet ^ TL, 13.
GICHTDRAGEK, GIFTDRAGER (Gijftdree-
gher, Gycdregher, Gicdreghere, Gijftdreeghere,
Gicdraeger), zn. mv. Sen van verscheidene laten,
djns' of hestehoofdplichiigen , wegens eenen ge-
splitsien eigendom bij hen in gthrwky op wiens hoofd
de geheele cijns rust, en die ook als besetman of
sterfelijk man aangesteld is, fr. Vun de divers
tenaneiers, censitaWes, ou soumis au droit de meil-
leur C€Uel, du chef d'une propriété êclissée exploitée
par eux, sur la tête duquel repose Ie eens entier,
et qui est aussi établi homme mourant, || Is te we-
tene : dat een ghiftdrager is, die x oft xii buenderen
lants houdt, min of meer, en die draegt hij op
eenen sekeren cheins, die hij daeraf betaelt alle
jaeren, met sijnen gesellen, alsoe dat hij dien
cheyns alsoe [alleen?] draeght, en is daeraf ghift-
drager; en soe wanneer hij van sijnen gesellen,
daeraf hg ghiftdrager es, niet betaelt en can ge-
worden, om denselven Gheysbrecht sijnen cheins
te betalen, soe wyst hij den voirs. Ghysbrecht die
goede daeraf hij ghiftdrager es, en die recht dan
met dieselve [/. recht dan dieselve?] Ghijsbrecht
metten rechte, met synen meyer en scepen[-en] of
late; en soe wanneer die voirs. ghiftdrager stajft,
soe is men dairaf sculdich eenen coer van enen
peerde, en es geheeten peertcoer. Leenhof v. Brab.
reg. 92, Deftombrement v. Qijsbreoht Lóbba, heer
van Ten Bossche, parochie V, Tildonk, 1440. Foüllbt.
Les juridictions , 26. In den yersten, een ding-
banck met enen meyere en de laten dairtoe hoe-
rende, gelegen in die procbie van Tieldonck, ge-
heeten Lauwerdriesch, en ix ghyftdreeghers. En
soe wanneer enich van desen sterft, soe heeft men
dbeste peert dat binnen den jare op dlant gegaen
heeft. En tpontgelt van denghenen die goet onder
hem verwandelen. Leenhof v. Brab. reg. VI f°
ciy v*',^ Denombr* v, Margriefe Van T%3teken. In
margine staat: Een dinchbanc, meier en late,
ghiftdragers en dbeste juweel. — Ghyodregher.
Schep, abdij te St.- JVuiden , hof te „ Wel^kim ,**
8 nov. 1381. Gicdreghere. Ib., hof te „Webbekem,^*
27 jan. 1402. Gbyftdreeghere. Schep. Land v.Diest^
10 apr. 1390. Ghicdraegere. Schep, v. Thienen, 15
jan. 1405. Gichtdraeger. C. gr. Loon, I, 124.
GICHTEBOEKEN, zn. mv. Kempeneers, Monte-
naken , I', 16 , doet ons deze registers zeer duidelyk
kennen: De Giohteboeken, in *t fransch transports,
esuvres de loi of réalisations , zegt hg, bevatteden
de goedenissen, de vervreemdingen, de vemade-
ringen {reiraits lignagers), de verpandingen en alle
rede verbindtenissen , alsmede de mondigmakingen
of emandpatien, de beglftingen en testamenten,
enz. — De laatste ingeschrevene giehien der vry-
heid Montenaken zyn van den 7^» januari 1796.
GICHTEN , bw. 1) Wettelijk in bezit stellen, fr.
ensaisiner, saisir, adhêriler, investir. Eigenlgk,
met Kil. Ghichten, fris. sieamb. Fateri, confir
teri, agnoseere; doch, by zinsuitbraiding : gerech-
telijk bekennen, belijden {confessio judicialis) eene
verkooping, mangeling, verbintenis, schenking, geld-
lichting of kw^tschelding , enz. || Dat min her
Woutre van Bodeghem, riddre, quam al vore oh^r-
toghen man, die hem daer towe gheleent waren,
en vore sine man en sine scepene,.. en drouch op
en ghichte en gaf, sins dancs en sins willen, sus-
ter Lysebetten, der meesterssen van den gasthuse
van Sente-Jans, van Bnisele, en thes godshus
bouf , sine thiende van Bodeghem en van Bigar-
den... Oork. 7 juni 1277. — Evenals gichte
met goeding, is gichten veeltyds verbonden
met goeden, soms ook nog wel met erven
daarby. || Alsoe dat die meyere denselveAmoute...
die goede leverde, na inhouden des vonnes, met
ressche en met ryse, en ghichten en goetden dair-
in . . . als in goeden die vervolcht en uytghewonnen
waren met slutinghen .en met enen opennen beleyde.
Schep. Land v. Diest, 22 febr. 1430. Dat men se
daerintenden daerin ghichten eö goeden soude. ld.
13 mrt 1439. Sekere erffve . . . waerinne de ver-
krygeren wirden gegicht en gegoydt, met manisse,
met yonnisse eü naer deser stads rechten. Akte v.
verkoop, 8 nov. 1718, DiesU It. C. gr. Loon, 1,
241, 310, 361, 379, 409, 580, 593. O. LUge, 27
juni 1577, a. 69, SeuseU. Giften, goeden en er-
ven. Oork. 27 nov. 1623. Zie ook eoBDEK.
2) Beleggen (eene rente) , fr. constituer (une rente),
il Jhr N. heeft, a^ 1584, ter last opgenomen 250
gul. Br. eens, en heeft daervoor moeten gichten
20 g. jaerlycx. Ö. gr. Loon, I, 241. Synde aen
den willigen opbouwer ghepermitteert de helfte
der kosten ... op [des nabuyrs huys] te laten
gichten en affecteren. C. v. Maastricht, 281.
GIEÈN, bw. Erkennen (eene schuld), fr. reeon-
naitre une dette). || Wanneer yemant van scouwe
[n/. van schuld] wat Hjdt en voir danderen zyn
onschout biedt en nyet betuigt en wort, soe sal
men wysen: Des Arnt gegiedt eii geiydt heeft, dat
sal hij wedden en gelden; en van den anderen,
wgsen wg hem tot zynre onscout. Cha/rterb. v, *«
Bosch, fo 127 vo, 16de E. Zie ook tbboibéK.
GIENNER, zn. Eene soort van vaartuig ^ fr. «110
sorte de bateau. \\ Une neis ke on apiele gienner,
ki a governal deriere. Tol v. Bupelmonde, 1271.
GIETEN, bw. Graan. Storten, fr. verser (du
grain). || Dat niemen coeren sette ter venten dat
ghegoten [fr. e» vrac.] comt in scepe, [of.'] in
sacke, en sy teerst ghesolret. O. v. Auden. 2<i« d.
Kb. V. 1338.
GIETER , zn. Zooals thans , en gietvat , fr. ar-
rosoir ( ?) Maar zyn het wel stellig besproeiingsvaten
die men hier bedoelt? En tot wat einde? || Comme
ils ont donné certain passeport pour pouvoir trans-
porter a Vennemi mü gieters, et saU Ie besoin qu'en
a Vennemi, nulle part ü ne peut s*en pourvoir, etc.,
ü prie de ne pas Ie permettre. Bijksareh, Pap,
d'Etai et d'Audience, bundel nr 160, brief v,
Tsunca te Antw. cuin den Baad van State^ 2 juni 1576.
GIFT, zn. V. Oift, geschenk, schenking, fr. pré-
sent, don, donation, KU. Ghifte. Donum, munus.
Il Dese ghifte ewelike te ghedume, sonder macht
van minen halven te weder roepene. Test. Ave-
toete, 21 mrt 1285. Noch suldy weten, dat men.
in der usancien van den weerlgcken hoven vyndt
vierderhande speciën ofb manieren van donacien
oft giften: deen is geheeten domicio inter vivos,
dats donacie onder de levende , . . dander donaoio
c(kusa mortis, dats donacie oft ghifte ns de doot;
die derde is geheeten doneusio conjugalis sive matri-
manidlis, dats gifte om huwelgcx wille, eü de
vierde es geheeten legaet oft ghii'te van testamente.
V. D. Tav. 240 v«>. En passim.
GIFT, zn. V. Wettelijke overdracht, afstand, fr.
transport, cession legale. || Dat cam vor onsledenN,
05
bid
gU.
GÜ.
en N.. BiJn wyf . . , widen [/. wedden] en garen up
te wetteliker ghifte Daniele Van der Anghele, ij
himete [gemete] lants en xxj roeden . . . Schep, o.
H Vr^^ 14 oct. 1263. Dat N... gaf up Marien
N . . . ene line lants te wetteliker ghifte ... ld. 29
noT. 1264. Bat ... N. en N. vercochten wettelike
Tor honsleden en garen ghifte N. ran xj line lants
en X roeden. ld. 22 aug. 1266. Dat N. en N. zijn
wQf y qoamen tot cma en garen wettelike ghifte en
halmets hem, en wedden te wame... N. een imet
lant. ld. 29 juni 1269. Dat 14. en Sara, zijn wijf,
qoamen ror ons efi reroochten en garen te wette ,
bede halm en ghifte, en wedden te wette, te
wame jeghen eiken mensche , N . . . een stio lants . . .
ld. 26 juli 1270. It. 3 juni 1273. It. mei 1287;
29 aug. 1289, enz. Indien yemant de roorseyde
beleydinghe stooren . . . wilt . . , behoudelijck dat
hyt doen moet eer de ghifte daeraf ghegheren is , . .
C stad MechdeHf xiii, 22; Nannius priuaqtMtn
pro domino advertairiuë jvheatur pottidere. "Èn pattim.
Zie ook GiCHT.
QIFTDRAGER. Zie gichtdbageb.
GIFTELIJCK (Giftelic), bn. Müddadig, ft.
généreiuB, \\ Hij [nl. Karel-de- Goede] was te Godé
deroet, den armen zeer liberael en milde, en hy
was ran eiken ghemint; hy was oec den keerken
ghiftelio. Jak r. Dixmüde, 43. *
GIFTEN (Gyften), zn. mr. Leien, êchaliën, fr.
ardoites, || Franco de Wichtere, wien... besteed
was, in taswercke, de uperste roye ran den beel-
firooite ... de lodinne loreyen (?), de gyften en boe-
ketten te belegghene met goude ran iij ^ xij s.
elc hondert. — France de Wichtere, ran Ixiij
scaelyen rergond te hebbene. Tpriana, I, 26/27
(1421).
GIJLBRIEYEN, zn. mr. Beddbrieven, door de
overheid vergund, waarbij men gemachtigd wat giften
rond te halen voor een liefdadig of vroom dod, fr.
lettres de quéte aeeordéee par V autorité powr recueil-
Ier è domieile det dont pour une ceuvre chari-
tahle OU pieuse. Kil. auclue G bijl en. Flagitare,
etc, Demander aveo inttaneet eff^rontées, en Gh ij-
ler, Gh ijling e. || Ghyibrieren roir tgasthuys
ran Sinte-Quintens-Leneke , 20 meerte 1468. Van
twee ghyibrieren ran der Boodscap ran der Allen-
diger Marien. 22 april 1468, nae Faeschen. Ghijl-
brief roor de capelle ran der Alendiger Marien,
gelegen in de proohie ran Woluwe,- duerende drie
jaeren, 6 may 1474. Rijksarchief, Rekenkamer,
reg. 20,782, Gompie du teel.
GIJSEL, zn. Oijzdaar, ft. otage. Kil. Ghysel,
Ghgselen, Ghijseler. De gijteling of borgstel-
ling van tipten persoon , V z^ lichaamlijk of bij ver-
vanging t of door anderen, greep plaats in verscheidene
omst€mdigheden van het maatschappelijk leven, zoo
Ml zaken van particulieren als in poUtieke aange-
legenheden als: voor eigen schuld, voor schuld van
vorst of stad, ter nakoming eener verbintenis, ter
onthouding van vijandelijkheden , of ter onderhouding
van vrede of bestand tusschen strijdende partijen , fr.
la eonstituiion d^ otage ou de eaution personnelle,
êoU oorporelie ou par rempla^ant, ou par d'autres
personnes, avait lieu en diverses eireonstances de la
vie sociale, iant en des oauses privées q^en des
eireonstemeee poUtiques telles que : pour sa propre
dette, pour la dette du prinee ou de la mUe, pour
Vobservatiom tf'fm engagement, pomr Vahstention
d^hostilités , OU pour Ie maintien de la trhve entre
porties eontendantes, || Wi, rechtre, scepenen,
gheswome en die porteren ghemeinleec ran der
port ran Middelboroh , maken oont . . , dat wi enen
edelen prinohe, minen heren Janne , . . hertoghe
ran Lothringen , . . hebben gheloeft en gheloren
N. N. [rolgen de namen ran acht personen] in te
doene commene tot Antwerppen, en ten roreghe-
noemden hertoghe waert te blirenne. Stallaebt,
Oeseh. o. hertog Jan I, 322 (1291). Omme meer-
dere sekerheit den peis rors. ganselec en ghesten-
telec te houdene, dat wi nemen selen ute onser
stat ran Lorene lij persene, diere sijn sal ran den
waelgebomen luden ran Lorene, die buten sijn,
twelre, eü ran den goeden luden ran Lorene,
die binnen sijn, xl; die ons te ghiselle inoomen
selen te sekeren steden, die wi hen noemen
sullen... Sbbmov, Coutherele, 98. (Soheidsrech-
terlijke uitspraak r. hertog Wenceslaus tusschen de
„Wailgebomen luden'* en de „goeden lieden ran
der gemeinten" te Loren, 8 febr. 1362). It. f. v.
Brugge, v. 1281, a. 14; K, v. 1304, a. 46. Dat
N. eiï N . . . bieren syn up ons, te houdene en te
rulcommene, up de payne ran tween dusentich
goudinen scilden, onse segghen en goeddincken ran
den zaken roorscreren [nl, ran eene moord] . . ; en
daeraf worden borghen,.. N. N. [nl. acht per-
sonen] , en sy gheloefden mallinc anderen ghiselscep.
en in te commene binnen Ghend, bin xiiij nachten
naer dats elo rermaent wesen soude, ofte tghelt
bin der steden te senden, en nyet uter poert te
Bceedene, bi haerre trouwen, toter tyd dat elc ran
andren soude syn remouoht alse renê als recht
ghedraecht. C. v. Oent, I. 525 (1861). — Bij
GiLLiODTS, Inv, y, 82, nota 15: J. bedraghen
ran ghiselscepe, lx Ib. [de hoogste boete], heeft
het w. klaarblijkelijk de bet. ran O^selbraak, fr.
rupture de ban. — De paysierders hebben autho-
riteyt ghysel te resten en te ghebieden heerlicke
rrede op alle insetene ran de stede en haere poor-
ters en poortressen , . . ran alle gheschillen , ghe-
rechten eü dreygementen , en tusschen partyen,
haerlieder respectire rrienden en maghen rersekert-
heyt te stellen, elck-anderen niet te misdoen ofte
doen misdoen... C v. Belle, r. 1 a. 13. Soo waer
binnen de casselrye ran Ipre twist ghebeurt, *tsr
onder rossalen die gheselschap rermoghen, on
anders, dat den bailliu sal moghen stappans nemen
twee schepenen, en hem doen informeren ran den
twist; eü netselre ghebleken sgnde, men sal t'son-
daeghs daemae by kerckgheboden dagh doen in de
prochiekercke daer den twist ghebeurt is, oft ter
tester domicilie ran den twisters ofte twistere, om
te sijn in ghysele daert hemlieden rerclaert wort.
C kast. V. Iperen, r. 31 a. 1. Noch van ghysdne
nopende den heere. Ghysel en heerlicke rrede rer-
mogen te resten en ghebieden de .paisierders ... op
inwoonders, midtsgaders alle poorters. Ib. r. 28.
a. 1. So wie so gheboden es bi wette rerdeghisel
rren, moet gaen by sonneecine in den Steen,
in een ander huus binnen Ghend, daer hem
de Wet berelen sal . . ; en comt hy [niet] te ghi-
sele, 80 moet hy hebben eenen rerranghere, die
syn maech es in derden, oft naerre, en ran wette-
liken bedde; en hy moet syn poertre. (7. e. Oent,
Qr, ch. V. 1297, a. 49. Zie ook het Brab. tbsdx.
GIJSELBAER, bn. Hij of zij die wetteUjk ge-
gijzeld kan worden, fr. celui ou celle qui peut être
Uqalement contraint è prise de corps. |j Trouwe-
persoonen, haers selfs wesende, oft een ghehouwde
nouwe, coophandel drijrende, zgn roor huneyghen
schulden alhier soowel arrestabel, gyselbaer en
executabel, als manspersoonen. C. v. Bergen-op-Zoom,
III, 13.
GIJ8ELBRAKE, zn. VredOreukf fr, rupture
GIJ.
GIL.
519
dê irève, |) Te beloTen op eedt, usenranoe aen
■ijne puije, Trienden en maghen, yan niet te
misdoen ofte laten miadoen hj heurlieder vrienden
ofte maghe&y op pene yan ghijselbrake. C v, BelU,
T, 28, a. 2.
OIJSELEN, bw. Chjtelen^ aanhouden engtvfxngen
zetten^ it. ëaxMur et emprieonner, \\ Deghene die
Bijnen debiteur van buyten binnen deaer stadt en
vrjheydt Tan Berghen vint, Termach dien te doen
arresteren, oft oock gijselen met consente yan den
officier, indien hg hem yan den persoon desselfs
wilt yersekeren, hem beduchtende dat deselye de-
biteur (alleeniyck gearresteert zijnde, boyen arrest
yanhier soude yertrecken) C. e. Bergen-op'Zktom,
iii, 1; it. 10, 11, 14, 21. It. C. e. Belle, xxYlii,
2. Hij [nl, de rechter] mach oock ghijselen de partien
totdat zy pays gemaeckt hebben, nemende dat sy
melcanderen niet misdoen en seelen, en oock ver-
bieden alle wegen yan faicte. Wielakt, ^raet.
erim, c. 146. It. .C e. Middelburg ^ xix, 1; it. 9;
C o. 'iProoasehe, 32, 33; Ol. v. Dixmude, 113.
OIJSELHUI8, in. o. Peitkamer^ gerecht der
peismakerSf fr. tribuncU dea fHtoifieatenrt. || Ten
Berechte van den Ghyselhuyse kennen payaierders
in materie yan yerseJÉerthede. C «. Belle, r. 1;
a. 9. Yan yersekerthede en heerlicke vrede.
Ghysel en heerlicke vrede vermogen te vesten en
ghebieden de paisierders. Ib. r. 28, a. 1. It. a.
2 , 4 en .5. Yermoghen [Burghmeester , schepenen
en keurheers] hoflastinghe te gheven alle vassallen
en heerlicheden gehouden van den Ghyselhuyse
van Broucburch. G, v. Broekhwrg^ I, 14.
GIJS£LING, zn. o. Lijfsdtoang, fr. contrainle
par eorpt. \\ Dat den officier, bevindende eenen
delinquant op 'tfaict in ftagranti delieto, aen den
lyve straf baer, denselven sal moghen saiseren en
800 langh in ggselinghe houden, ter eersten en
bequaemster plaetse, om daemaer, in manieren
als voren, op zgne ghevanokenisse ghedecemeert
te worden. C. o. Bergen-<tp-Zoom, y, 6. Indien de
ghearresteerde gheen borghe en kan ghestellen,
moet, ten versoucke van partye, in gynelinge gaen.
Ib., III 21; it. 17, 18, 24. Dat men denselven [nU
die derdewerf vrede weigert te geven] binnen zynen
huyse, oft in eene herberghe sal moghen in gyse-
linghe houden, alwaer hy, t*zynen coste, sal biy-
ven ghedetineert , totdat hy sal hebben gheobedieert
en oock betaelt de mise van justitien. Ib. x, 8,
It. O. o. MiddeOmrg, xix, 2; Ce. Maastricht,
Recessen v, 1666, yii, 13; viii, 14; xxiY, 8.
GIJSELPALEN, zn. mv. Gijtelhuiet gijzelplaats,
igijzelsieen) ^ fr. maison ou lieu i'arrét. \\ Als eenioh
poorter en keurbroeder, poortresse en keursuster,
oft eenighe laet, begheert jeghens eenen anderen
ghegyselt te syn, is ghehouden te coromen in de
Camer en versouken syn partye ghedachvaert thebben
te compareren binnen de ghyselpale van de stede . . .
— Welcke gheboden uytgheroupen synde, beyde
partyen syn gehouden te compareren en hemlieden
te vinden binnen den derden daghe binnen de
voors. gyselpale y<5<5r den sonnen ondergane, en
daeruyt niet te scheeden sonder alvooren zeker
ghestelt te hebben voor 'tghewysde met. vier bor-
ghen. C, V. Veume, r. 66, a. 1 en 2. Zie qail-
LIABD, Olossaire, 630, v^' ghiselscif.
QIJSELSCIIAP (géselscip), zn. Lijfshedwang,
gevangenschap f fr. contrainie par corps ^ emprison-
nement, \\ So waer binnen der casselrie van Ypre
twist gebeurt, tsi onder vassalen die geselscip yer-
moghen ofie anders, dat den bailliu sal moghen
stappans nemen twee scepenen eïi hem doen infor-
meren van den twiste. C. koet. e. Iperen, o. 31.
GIJSELTERE, zn. Een door den sckuldeieeher
aangesteld ifum, die „teerf^ op kosten van den schul-
denaar toclang deze niet voldaan heeft, wettebode,
fr . un homme place par Ie or&tneier , et qui vit au9
frais dm débüeur jusqu*a% paiement de sa dette,
gamisaire, mangeur, gasteur, \\ Betaelt men niet
dese voors. acht scelle grote tsjaers arvelike renten
alle jaeren ten daghe voors., zo zal deghene diet
regiment heeft van den voors. hospitale, moghen
legghen een ghiselteere in soouteten huus van
Asseneder-ambaoht van vier scellinghe paris, sdaechs
viertienacht lano ghedurende, van sguens goede
die den voors. pant meteneren [mainteneeren] en
bedriven sal, sonder minderinghe van der prinoi-
paelre scult. En betaelt men niet beede de prin-
cipaal soult en theere, die daerop ghedaen zal
zyn binnen... db Pb. en Bb. aYi. Aesenedê,
173 (1444).
GILDE, zn. Drinde- mmZ- en danepartij, verga-
dering om te slempen oj hrasstm, te tmipen en ie
dansen, fr. réumon pour hoire et manger immodé-
rSmentj et danser. De gilde Spelen. By Kil.
en Plantyn facere largitioneSj largire et profkndere,
liberalem largiiorem se prcssiare, etc. faire Ie bon
compagnon, faire lê libéraU In dezen engen zin van
M» gelag — eene verteering voor anderen betalen,
fr. régaler, panfer un écot, urne consommation pour
d'autres , verstaan wy de volgende aanhaling : || Seght
waraohtioh te syn, dat hy, op donderaaoh nae
noen, is geweest in de brouwerye genoempt tKel-
derken, nae dien die werdinne aldaer was oomen
aen haer ontleenen eenen blouwen voerschoot, en
daer synde, soe is die vrouwe Yan der Schuren
tot twee ofte dry reysen daer geoomen, sulcx dat
den weerdt van den huyse haer ten lesten segde:
dat sy moeste die gilde spelen; daerop sy ant-
woerde: Wat sy die gilde soude spelen, mits dat sy
geen geit en hadde.^ Hebbende oaemae van haer,
deponent, ontleent thien stuyvers. Bijksan^., Infor-
matie vrouwencraeht sfi 1606, blz. 6. — De ruimere
bet. moet echter toegekend worden aan het verbod
vervat in de Brugsche verordening van 1880: || Yort
eist ghecuert, dat niemen gheorlovet ghilde te sit-
tene iof meentucht van ghilde te makene, no in
ghilde tetene bi erre müe thende Bruoghe; die
ghilde sette, iof diegene in wies huus dat messe
[l' mense] sette, elc ware in boeten van L Ib, en
eic dier ate verbuerde iii Ib. En deee mach die
scouteten zoeken met y schepenen iof met y por-
ters. C, stad Brugge, 1, 2.S8. — Zoodat de bena-
ming gilden genoeg zou geiyk staan met die andere
vergaderingen van eenige gezellen bekend onder de
namen labbatbk, qüak8blbiebbv» büxbmbibbsk,
SFiNirEBiJEF, SFiKKiNosir, aPLiJTiVGEN en dgl.,
waarvan gewaagd wordt by Defacqz, Ane. droit
belg. (in't Waalsch escriennes); Cannaert, Straf-
recht, 77; Willems, Mengelingen, en Belg. Mus,
I, 312 vgg.; Yanderkindere , Les Artevelde, en
a. Ook in 14ederduitschland hechtte zich aan het w.
gilde deze ongunstige beteekenis; zoo luidt het
by Schiller en Lubben: Gildebèr CHldesekmaus ,
Gilde — , Giltschop, Gilde, Oildesehmaus. Dele-
vimus fraternitaies que vulgariter giltscope voeantur
(1322). Nullus eorum (der Schumacher) tempore
convivii, quod giltscap dicUur, inebriari dAebit
adeo, y^ut in Inium eadaf^ etc. — De geesteiyke en
wereldiyke overheden bestreden meermaals deze
vergaderingen. — Wat in de Genteche collatie van
21 aug. 1639 moet verstaan worden door het artikel**
„Item, begheeren oock af te hebben de drooghe
520
GIS.
GLA.
ghilde'* (de Potteb, Chron, 70) ia oüb met
bekend.
GILDEMËESTERS, zn. my. BêgtnurledeM vam
eene vrome broederschap^ fr. adminittrateurs d''unê
oonflrérie, || Hebben ghemeene prochianen yan eenre
prochie, oft deghone die ['t] behooren te doene,
gheordonneirt en ghecoren eeneghe penoonen omme
kerckmeesters , diBcbmeestera ofte gildemeesten te
wezene, zo zullen deghone die daertoe ghecoren
zyn, ghebouden zijn den eed te doene, alzo daertoe
dient. C. v. *tFroo9*che, 1511, a. 90; it. 79.
GIMBER (Gingeber, ghynber, gengeyar), zn. €^em'
her^ fr.^in^emirtf. Kil. Ghinghber^j. Ghengber.
Zin^fiber. \\ Gengeyar . . . dat is di gut, nu en oyer
al dat jare. Ctexondheidëleer 1252 Noy. Pro qvin-
iallo ffin^ihrie. Tol ie Antw. 1305. 1 bale yj gro.
WaterUd 1550. Tol op de Zenne 1536/1531 ; Schat-
iing 1551.
GINGE, bn. Yan munten. Oanghaar, fr. (des
fmmnaies) atfont cours, Ginge eö gave. C^anff-
haar en ongeschonden , onvervalscht , fr. ayani cours
ei ini(Moi, non falsiflé. || Ombe xl scelinghe pay-
ments sjaers, altoes te Kersayonde te gheldene,
met paymente dat ghinghe en ghaye es in Brabant.
Schep. V. Campenhouty 1330. Altoes als selcs ghelts
alse telken kerssayonde ghinghe en gaye saJ syn
en ghemeinlic in horsen gaet. Charterh, hegijnh.
Brussel^ f>. 185, Schep, v, Merchien, 1381. It. in
tal yan oorkk. Zie ook gaef.
GINSTBULCK, zn. Gensiveld^ land waar genei
op gesiaan heeft ^ fr. ehamp de -genei, qui a porie
du genei, \\ [D*afgaende pachters] en zullen deselye
ginstbulcken maer mogen geyen een yore labeur,
om te bezaeyen met kooren. C, v. Auden. 2^" d.
496 (1767).
GIOOL, zn. Hondenhok f hondekoiy f r. cAtfniZ. Kil.
Ghiool (yoor yogelen). || Welke heeren nochtans
die honden selen in stercke giolen, cagien oft banden,
mueren oft plaetzen dair zij niemende quaet en
mogen doen , . . t« besorgen. Y . d. Tav. 88 y^
GI8ARME (Gysermo), zn. y. JEene iweesnijdende
sirijdbijl, fr. arme de guerre^ hdche è deux iran-
chanis. Kil. App. Ghisarme. guisarme. Zie
MOOBTWAFEKB.
GISPE, zn y. JEene zekere maai of hoeveelheid,
fr. eeriaine mesure ou quaniiié, || ï)e caecqharynek
was dit saisoen zeer wel ghetrocken by de Fransche
oooplieden; zodat de gispe deser stede golt 28 en
29 ponden grooten tlast. riOT, Chron. 596. — Of
moet er gis se gelezen worden?
GISSE, zn. Sene zekere inhoudsmaaij fr. une
eeriaine mesure de capaciié, || Soo wijsen wy toe
den yooght, naer den auden hercommen, tuwee
eissen wyns, de eene yan yugff schellingen Boons,
de andere yan 10 schellingen boon , . . KsmfeveebB)
Monienaken, 1, 433 (17d» E.).
GISSE, zn. Gisse slaen op iets. Op iets
acht geven j fr. faire aiieniion è qc, || Deur den
dranck en slouch hy op couwe geen gisse, Maer
in de sneeu yeryroos dleth . . . Chron, v, Merchten,
str. 246.
GISTE, zn. y. Verlfiijf, fr. gite. Verblijf- en
teerreoht. JEen rechi^ welk de leenheer had, of
zich ioeëigende, om eenige dagen, mei zijn gevolg en
zijne jachihonden, zijnen inlrek te nemen bij zijnen
. leenman f en waarvan de hertogen van Brcüntni en
hun gevolg zeer dikwijls een deerlijk misbruik maakten,
o,a. jeghens de naburige abdij Chimbergen, h, droii
de gite; by Maigne d'AmiSf y^ Gistum, droii de
procuraiiony de past ou de gite, en vertu duquel Ie
seigneur, en vogage, pouvaU loger avee ses geus [el
sa meuieT] dans la maison ds son vassdP^ — ei doni
les ducs de Brabant et leurt gens faisaiênt souvent
un dépïorable usage, entre autres, envers Vabbags
voisine de Orimbergen. Zie lia Gume, en A. Waittbbs,
Environs, II , 238 en ylg. || Yort, en mach myn
here die hertoghe engheenen dienst nemen yan
der abdien yan Grimberghen, noch yan engheenen
goede dat daertoe behort dat binnen den ghemeinen
heersoape yan Grimbeighen gheleghen es; behou-
deleke dat dies hertoghen honde eene gisto jaerlikes
selen hebben yan eerre nacht en yan eenen daghe
in die abdie yan Grimberghen, en in elo yan hiurre
hoye [die] int lant yan Grimberghen staen. Oork,
V, 24 juni 1297. Ontbieden en ghebieden al onsen
jagheren . . . , dat si jaerlics met haren honden maer
eene giste yan eenen daghe en yan eenre nacht en
nemen in die abdie yan Grimbergen . . . . , en [dat
ghi?] die gysten nemt (sic) soe hoyesleke, sonder
oyerdaet, dat ons niemen yan u te beclagene en
hoeft. Oork, 6 jan. 1298. It. Brab, Teesten, II, 483.
GITËRNE (Guiteme), zn. Gitaar, fr. guitarre.
Kil. Ghit terne. Fidicula, Zy komt yoor in de
h. Sacramenteprocessie yan 1426 te Lier. Bebg-
MANV, 146.
GLAS (Gelas), zn. Zooals thans. Vensterglas,
spiegelglas, drinkvaien, fr. du verre: verre a vitree,
verre è glaees, vase è boire, || Yan eenre kiste
met yeysteren gelasen. Bekenk. v, Brab. reg. 131
P 110, a5<ie £.). 1 wage Hessels oft eenen corf, ij
gro. Gelasen, 1 kiste 1 gro. Gelasen uuyt te drinc-
ken, 1 mande ij gro. Wateriol 1550. Gelas. Een
wage Hessels [uit Hessen.'] offc eenen corf, nae de
'waerde. Gelas te spiegel, 1 kiste, geéy. 1 Ib.; Gelas
te yensteren, 1 kiste oft wage, Frans, Hierlandts
eü diergelijcke , na de weerde. Schatting van 1551.
— Va49t glas. Een onbeweeglijk venster, fr.
fenêire dormante. \\ Die in sijns selfs eyghen maer
staende op eenen halven yoet na sijns ghebueren
erye, yensteren heeft oft doet maken, die is schul-
digh deselye te doen stofferen met ijsere gerden en
met yaste ghelasen, sonder open doen, sooyerre
de yensteren boyen reycke zijn. C. stad MecheUn,
ZIT, 28; Nannius firmis minimequê apertibiUbus
vitris, It. C. V. Loven, Servit, 48; C. v. Lier, xiii,
26. — Geschreven gla49. Oesehilderd, gekleurd
glas, fr. du verre peini, du verre de couleur, de
BuBBUBB, Toestand, 42; heeft ook geschreyen
werck. Zie glasvevbteb.
GLASBERT, zn. Schenkblad,fr, plateau, cabaret,
Yolgens Kil. zou het eene kas zyn. Glasen
berd. Sydlotheca: ubi tfitrea vasa reoondutUuf ;
Kil. auetus Casse d meiire des verres. D'Arsy
Gelas-berdt. j,Table** ou casse pour y meiire
des verres, \\ Een ghelaesen bert. C, v. Antw. 1582,
XLI, 100.
GLASËNBANCK. zn. Vensterbank, tx,banquetie.
Il Den yoors. Bemaerdt, iije z Ib. xviy sh. yj d.
par., yoor leyeringhe yan 47tigh anckers met yiere
glaesen bancken. Ypriana, I, 355 (1621).
GLASSCHRTJVER, GlasschUder, fr. peintre-
verrier. || Binder maent yan octobre tselye jaer
Lxzxyii (1587), zo wierden bestelt, by tcollege
deser stede , tot twee glaese scriyers yan St. Aumars,
trepareren yan alle de glaesyeinsters der prochie-
kercke... Piot, Chron. 668. Yele treffelycke bor-
gers en oonstenaers, naementlyck schilders, belt-
houwers, gelaeseschryyers. Yah Meickebekb,
Beoen, 116 (1651).
GLASVENSTER (Glasyeinster, Glaese yinster,
Gelaesen yynster), zn, y. Kerkraam, kerkglas, fr.
vitraü, j| Int jaer Ons Heeren iicccc en xiii,
GLA
GLO
521
achtien daghen in hooymaent, soe waert die ghe- |
laese yinater ghemaeokt, diewelke hadde cc Toet
ghelaea en xxxij, en den roet om iiijV* pi*» summa
xxTJ gryp en iijj pi. Batmaekbbs, St.-Sulpice^ I,
18; it. 66 en 93. So wie an kiroken die gelaesen
T3materen... ontwe worpe, aal dat weder doin
maken... O. lAigey 27 juli 1469, a. 89. Tom^eren,
ThimoteuB Babinga, .over de ieverynghe yan een
glasreinater in de capelle Tan Onser Yrauwe van
Thune, inhoudende iiiixx xiij [nl. 98] voeten ghe-
Bcreyen glaa, te xxvij s. p. den Toedt. Tpriana^
Yf 64, Siadêrek. e. 1691. It. Jan y. Dixmüdb,
827 (1486); tan Eybv, Louv. mon, 178; JU^h
edifleiemeterf , 1706, Yii, 1. — Glasen waejjer.
Vak f veld in een kerkraam, fr. compartiment dans
un vitrail. || Ghegheyen Jan Paenhuya, op den
harnas yan den ghelasen waijer, 16 gripen.. —
Yan seker steene die hy . . . ghelevert heet tot den
harnas yan den waijeren. Bathaikbbb, I, 93 (1488).
GLASWERCKER, zn. Olazemaker, fr. vitrier.
II A Sievenin Ie glaswerkere, pour refaire let voi-
rieres en Ie eambre deeehevinty xiiij e. (rek. v. 1305).
A Miehel U glaswerkere, pour xv piede de ^^voire
hlane*^ mis en fenetteres du heief^ojjfy xxx s. (rek. o.
1830). Tprianay II, 86/87. — Hoe komt het dat
de sohrijyer, in deze voirière$ yan txtire hlanc^ des
vUranx eoloriêt gezien heeft?
GLAVIE, zn. y. 1) LanSt P^^y epeer, fr. Umcen
piqué. Il Dese misdaet [nL yan gewapende muiterij]
is zeere groot eü oapitael, en behoirt extraordinarie
gepunieert te wordden , en men pleegt gemeynlijc
dese misdadige te onthalsen eü te yierendeelen , en
huer hooft op een glayie ter stadt poorten uuyt te
steeken. V. d. Tav. 79 y*^ It. Schatbb, CoUatie,
440; WiBiAiTT, Leenrecht, 80 en 72; PI. v. VI.
8 mei 1621, I, 98. Tan glavijen te draghene die
langher zijn dan xiiij voeten, yj Ib. par. C. v, *t
Proosschey a. 117. It. Ol. v. Dixmüdb, 167.
2) Sen met eene lane gewapend en hereden strijder ,
fr, un oombedtant monÜ, armé d^une lanee, jj Dat
alle mannen van leene en mansmannen, hooge,
middele oft leege heerlycheyt hebbende, oft andere
leenen, die gheen bedryf en hebben cc croenen
tjsaers weert sjmde, ons dienen sullen met eender
glavien, toegemaict soe dat behoirt. Bekenk, v.
Brab, reg. 135 f» 98 v» Ord. 28 juli 1488, a. 1.
Die ons voorscr. leen, dorp en heerlichede yoorscr.
staet ter trauwen, ter waerhede en ten dienste
onses ghenedeghen heere den keysere, als hertoghe
van Brabant, met eender glavye, dats te wetene:
»met drie peerden ,* en dat zoe wanneer tlant van
Brabant mynen voors. ghenadeghen heere te dienste
ryden moet. L. Galbsloot, WedergrtUe, Denomhr.
18 nov. 1630. Als van der saudye van den Yn-
ghelschen . . , de ghelavyen te x croonen de maent.
Schatbb, CoUaOef 816; it 486. Zie ook Gailliard,
Glossaire,
GLAYIEGELT (Gelavigelt), zn. o. 1) Soldij
der krijgsmannen, fr. sc^ des hommes daarmee,
II Uutgheven den lieden an vwapenen van haerlieder
glayie ghelde. Gailliabd, Inv. iii, 47.
2) Belasting gesteld op de leenmannen wier heer-
l^kheid van minder waarde was dan om een ^^glavie**
op te leveren, fr. impót établi sur les vassaux dont
la seigneurie était de moindre valeur que poux
foumir un ffglaive" || Of yeman tghelavighelt dat
op hem geset was, selye niet ghegoujden en heeft,
mer dat ghedronghen heeft op sijn gebuere te
ghelden. Piot, Bnquéte 1389; fr. tekst argeni des
gUUves,
GLAYIESCHACHT , zn. v. Schacht eener piek
of lans f fr. Msf hampe éPune piqfi^, d'une lamee,
II Yan elcke hondert gelavie schachten 2 penn.
Lov. Tol op de Zcnne 1436/1631. Te eenen glaive
schaohte. De Pb. en Bb. X. Loo, 11 (Heergewade).
It. CoUaüe, 304, 467; Oavkabbt. 406; zie ook
Gailliabd, Glossaire, 632, en bij Yerdam tal van
citaten uit de Bek, d, stad Gent, en den Inv, d,
Chartes v. Gilliodts.
GLEIËRSWERCK , zn. Verglaasd aardewerk,
tt, faienee. Kil. auctus, Ouvrage de terre reluisanie.
Thans nog in Brabant Gleysewerk. || GhK>f por-
celeyn ofte gleyerswerok. PI, v. VI, XI, 802,
regL 6 mrt 1780.
GLEIS (Gleys). Zie glui.
GLENDELE, zn. Grendel, fr. verrou, \\ Dat...
een yan hemlieden duer de veinstere van zyn neer-
camere , staende jeghens de strate , inghedommen . . .
midts dat dezelye veinstere van binnen met glendele
noch anderssins nyet sluutende was. Troubles mar.
III, 222. Gheyraecht hoe en in wat manieren de
voornoemde haer veinstere open ghedaen es ghe-
weest? zeoht dat tzelve goedelix om doene was,
als noch clyncke noch glendele ghehadt hebbende.
Ib. 226.
GLI. Zie GLVi.
GLOEDE, zn. Ovenroerstok , ovenkrabber, pook
of tang, vuurtang, fr. rable, atlisoir, ou pineettes.
Kil. (S^loedte, [G]loedte. Butabulum, instrwneu'
turn quo ignis proruUur: 4* Foreeps, i, quo prunae
et alia candeniia tenentur. Kil. auetus, Bable, tenaille,
outü a manier Ie f er, D'Arsy Bable, rouable. || Cm-
tenum ferri dieti gloeden, denarios quatuor. Tol te
Damms, 1262. Zie Yerdam.
GL0EI8TAECK (Gloeystaeok), zn. Vuurpook,
roer stok, tt, fourgon, \\ Soo wie syn werck alleen
wordt gegeyen, die is en moet geprefereert syn in
de gemeyne gereetschappen , te weten vier pannen,
gloeystaeck en diergelijoke ... C, d. Munters te
Brussel, 1665, a. 87.
GLORIETTE, zn. v. Zomerhuisje, prieel, fr.
berceau, charmille taüUe en voute (Nog in gebruik).
II Is conclusie gedient tot laste van Sr Zaevaert,
oyer gedxcedeert te hebben syn e permissie in het
maken eender gloriette op de Zinne. Mabtittsz,
180 (1690); it. 146.
GLOSEEREN, ow. 1) BedUlen, vitten, tegen-
spreken, fr. critiquer, eontredire, || Hoe dat wel
behoorde dat zy dezelve prevylegie volghden, die
al claer zyn, zonder gloeeren eü met grooten ver-
volghe vercreghen waren. Schayxb, Collatie, 68.
2) Als bw. Acht geven op, letten op, in aanmer-
king nemen ^ h, f air e attention è, noler. \\ Dierste
laethof die kennisse competeert Yan reële zaecken,
vry ongeblameert, Hoort den heere van Merohten
eygen touwe {toe"]. Hem toecommen en verstorven,
dit wel gloseert, Yan ouwen tot ouwers, Chron, v.
Merehten^ str. 126.
GL08EN, ow. Spreken, redekavelen, redeneeren,
fr. parier, discourir, || Ooc zo was tYpre de minne
zeere cleene ; en ooc ne bezoorehde deen Wethouder
den anderen niet, als zy een jaer vaghe [nl, buiten
dienst] moesten gaen van sceipen te zine; dus ne
gloosden zy niet deen omme sanders eere en wel-
vaar van der steden. Ol. y. Dixhxtdb, 129. Men
zeide dat myn heere zo corts vertrac omme dat
men gloosde dat tghemeente van Ghent noch meer
Tersocht zouden hebben. Ib. 189.
2) Gissen, fr. conjeeturer. || Die van Ghent waren
altoos in quaden propooste en niet ghepayt, niet-
min het was te glosene dat zy al ander dino meenden,
zodat zy gheme eenen roof ghedaen hadden in
522
GOD.
GOD.
yiaendran, é\ao zj roormaels ghehadt hebben. Ol.
y. DrxMüDB, 141.
GLUI (öky, Gley, öli, öly, öloy, Geleuy,
Gtoli, G^lny, Geluwe), zn. Stroo, ddkrtroo, grof
roggetiroo^ ft. gUii^ du ftamand geUufe^ glugê, zegt
Littré, Tolgens Ducange. Kil. Glaye,j. gheluye.
Kil. auctus BoUê d'eMtrain. || Cmrrui ferent tal
dêbêi duot demarios/ c«rr$u f er en» gli, dAet duo»
gU. Wabkkökio, Fl, 8t.' ff. Bg. II. JElemotina^
1199. Urk. 27; Ghbldolf, Oand^ 244. El ecien-
dnm, quod de ghi [^. gli], quod fieri poteet de gc^rbit
et êiraminibu» venientibua in dieta curie ^ tegentur
el cooperienlur dieie domuê elgrangia. Vak Lokebek,
Sl.'Pierre^ 228 (1249). Van dat Pieter Van den
CoWe ghewyst waa in rore jeghen Lauwer Taver-
niere, als dat hy ghenomen sonde hebben iij gly
Bcoeve ofte yiere , waerof dat de roef staet te boetene
▼ierrout jeghen minen here, ontfaen iij Ib., comt
myns heren deel xl s. Bek. balf. Geni, rol 1724
(1372/73). Coeten gedaen ten tolhuyae van Yersio-
keroirt. Item, gegeven van üij Vi ecoeven stroeye
oft gloys, 10 oct. 1470. Archief Bergen-op- Zoom ,
Bentbr, 1465/71 nr. 199. Yerdect opte schaere en
huysinghe iiijc roggen gheluys ; coete daeraff elck
hondert v s. Ib. Bek. nr 666 (1497/8). Betaelt
vyftiRh schooven gheleuys 30 st. It. ruych riet,
ghemerct hy gheen gheleny meer en hadde, 10 st.
Ib. rek. H. Oeeel, 1563/4. Betaelt voor een xxv
gleys, dat men alle jaere stroyt in de kercke van
Watervliet» ix d. gr. Db Pb. en Bb. XIV. Waler-
vlielf 55 (1559/61). Acht bondelen gluys, omme
die temployeeren iu 't verdecken van den voon.
temple. Trouhlet mar. I, 121 (1567). Voor een
hondert gluee (voor d'exocutie van N. en N. metten
viere). Ib. lY , 258; it. 285. It. Yakdekfeebeboom,
Numitmatique f 221; Rbmbbt, II, 125.
QOD (meestal Got, ook Godt, Goidt en Ghod),
zn., fr. Dieu, Yerschillige uitdrukkingen met den
naam Gods: || God betert! God hetere hel! Qod
geve dal hel niet meer gtheurel fr. Dieu veuille que
cela u'arrive plus/ || Dat de heylighgeest-meeste-
ren . . . die distributie van den provenen . . . doen . . .
den Bchamelen huysarmen . . , die hen schamende
sijn beuren staet te kennen te gheven . . , en alsoo
van honghere gheraken te vergaene, als men desen
voorleden tgt, Godt betert! ghesien heeft. Ord.
kerkmeetfers eto. Sanlhoven^ 1577. — Blijf met
Gode. Vaarwel, lol weerzien» j Gode hevolen^ fr.
adieu {è Dieu). Kil. Te Gode, Ave^ vale. Te
Gode bevelen. Valedicere. || Blijft nu met Gode,
ghesellen efi lieve vriende, want ie scheyde van
hier. QenUche bibl Hss. 1121, f». 13 (15de E.). —
Gods haetl (Godshat, GK>dschat, Godsat), zn.
God» haai, Qod» vijandtehap (over u!), fr. la haine
de Dieu {tur loif), Ofr. waarseh. ire de Dieu f \\ Si
qui ibidem rixali fuerint el aller allerum hoc injuria,
que Godsohat vu^ dioilur , affecerii , nobi» lenehilur
in aea denarii» lovan.^ et leao lanlumdem. Küvl,
Sóhoken^ 280 (1260). Wie den anderen logen-
stroepete [var. loghenstreept], ochte seget Gcdsat
hebdil geonneert werdi! ochto ghi sijt een quaet,
mit felheden, hi es om vijf scellingo Lovensche
cleinre munten jegen den heer. K. amm. Bru»»el
1292, a. 1. De Waalsche keure zegt honné» togéty
OU malemetchanee vou» avingnej ou vou» e»te» mal-
vai»^ en vervangt dus Godsat door de tweede
uitdrukking. Art. 1 van de Brusselsche keur is
eensluidend met die van St-Pieters-Leeuw v. 1284.
Om die minne van Gode. Ter liefde van God,
fr. par amour pour Dieu. j| £ii omme die minne
van Gode, en omme dat si dienst hebben ghedaen
der kerken van Sinte Baertins. Oork. 30 sepfc..
1278. — Om Gode. Om God» wU, voor niet, fr.
pomr Vamowr de Dieu, ^atuilemenl. || Dat ie hebbe
[ghejgheven, purlike omme Gode, in aelmoeeen.
Oork. 25 Juli 1285. Soe heet jofir. Magriete voirs...
gegeven, om Gode puerlec en omme salicheit van
bare zielen , . . Oork. 24 aug. 1302. Dat wi , puerlec
om Gode en om onser sielen wille , . , ghegheven
hebben. Oork. juli 1305. By alzo dat zy zo aerme
zijn, dat er gheen goet naer hnerlieder doot en
blyft, den voorsyden prochiepape en costere werden
ghehouden te doene den dienst zonder loon, dat es
om Gt)de, zonder eenich wederzegghen. Oork. 29
nov. 1420, a. 9. — Gode t'oorconde! Getuige
God/ fr. que Dieu me »oit è lémoinf || Daertoe
présentere ie mij en mijn vole int vuloommen be-
reet, Gode torconden, die u, edele en voorsieneghe
heeren , bewaren wUle . . . Db Pottbb , Pet. earl.
72 (1538). -> God seint! God tegene het! ir. que
Dieu Ie (2a) béni»»e! || Alao zy [nl. de tooveraars]
somwylen hemlieden uutghaven om deselve siecke
peerden ofte koyen te connen beteren , . . alleenlick,
commende ten huuse van die persoonen ontrent die
siecke beesten, segghende: GK>dt seint! (3t)d betert!
deselve beesten wierden ghesont. Piot, Chron. 806.
— Daer God voor zij! Daar €hd on» vanheware!
fr. ce doni Dieu nou» prêeerve! \\ Inde ofit geviele,
dar Got vur sy ! dat eynich stoit ofit twist opstunde
in eynich van den twelff ambachten , . . O. lAkge,
11 dec. 1500, a. 12, Saetelt. — Dat God ver-
den moet e!.. Dat God (verwijderen) verbieden moet»!
Wat God verhoede! fr. pui»»e Dieu Ie déUmmer,
Vempêcher! Quod dii avertanl! zegde ook Cicero,
II Waert soo dat... eenich van ons... wrake
daden , . . dies Gt)d verden moete ! Db Pottbb ,
Pel. Cart. 49 (1373). Dat, wie de contrarie dade
van den pointen voorscreven, dat Gtiid verden
moete!.. Tpriana, YII, 476 (1380)). — Dat
God verbieden moete! Sbbmok, Oos^Aerelff,
73 en 75 (1360). — Of God wilt! AU 't God
behaagt, fr. »il plall h Dieu. \\ Oft gheviele, dat,
of Ghot wilt, niet ghevaln en sal, dat wy ghe-
breolec waren in desen voerwoerden. Oork. 26 oct.
1298. — Ocht God wilt. || Des, ocht God
wilt , niet syn en sal. Sbbmon , Ooutherde , 105
(1362). — écodi wouts! Eene uitdrukking van
verontwaardiging. Gxtd »la mij bij! fr. Que Dieu
m*a»»itle! (eacpreteion dündignalion). || Alaoot ghe-
buert es in de preefatie ofte voorprologe in den
bouo Job, die van Jan Brentius (God wouts) ghe-
nomen es. Pl.v. VI. 9 mei 1546, I, 143. — Alst
God woud e. Zooal» hei Chd beliefde^ tt, e<»mne
il plul a Dieu. \\ Het was een man, en syne wettige
getrude Frouwe , die vercregen eenen zone in wittigen
bedde , . . alst God woude ; saen daema ghinc die
vrouwe van live ter doot... Vonni» v. Uede,
1 ; it. 34.
GODDELIJCK (Goddelic, goddelick, godHc,
godlijck, gotlic), bn. en bw. Yan personen. 1)
Gelijk aan een Chd, God, fr. pareil è un Dieu,
Dieu. Kil. God lic. Z>ioifitf«. || Want God is groet
hera en groet conino op alle deghene die godlic
syn. Gelijdenb. 15de E P 14 y^ ps. 94, magnu»
tuper omne» deo»f Siaienb. een groot koning boven
alle goden ; de 8acg : élevé au-deaeu» de toue Ie» dieux.
2) Ghrielelijky godvreezend, godvruchtig, fr. ehrétien,
pieux. II Och, oft hy gheweten hadde dat zulck
eenen gruwel in de keereken ghebuert zoude heb-
ben zeven jaeren daemaer, hoe meende ghy dat
den goddelicken prince hem zou ontstelt hebben!
Y. D. HABaHBK, Ber, tijden, I, 143.
GOD.
GOi).
523
3) Vftn saken. Okrisidifkf fr. ehrÜiên. || Bij wijlen
bekennen sij [«2. man en yrouw] malcandeien om
kijnderen te wijnnen ter eeren Godte, en dat ia
godlijck wero. T. d. Tay. 116.
4) Chrisiëlyk , godvrmchtig , goéUdiensHg , vroom ,
tr. ckrétieny pieux. \\ God en sette die wet nye in
der mejninghen dat men leven 80ude na der iu^t
der yeeliker boeer natueren, maer dat men in der
wet 8oade honden een heylich, emstich, godlijc
leven. Aller Kerstent. 18; it. 41 en 43. Bo eest
dat w\), die onase atat van Triecht met herten
gronde lieff en werdt hebben, eü die wij niet
langer in dolinge staen noch laten en willen, mer
Betten eft brengen tot gneden, eerbaeren en got-
liken regimente,.. O, v. Maastrichl y 169 (1428).
Ooc aelen deae bruederkens devotelijck mease hooren
en Tesperen, en ooo andere godlijcke wercken doen.
Qodêk. Brutsely h 946, f» 2 tO, 15de E. Dat oock
anderssins, door de kwaede tyden en kleine win-
ningen, de gemeynte niet en konuen uytstaen het
doen van dobbele dienaten, en daeromme hun selven
ran eenen boo goddelijcken dienat [nl. Tan kapel-
meester] komen te exouaeren. O. F,'B. autr, 5
mei 1714, II, 621.
5) BiUijky fr. équiiatle. Goddelijok eü rede-
lij ck. Billijk e» rechtvaardigt fr. équiiable et jutte
(aeqwttm et jutium). \\ Soo eest, dat wy,.. heb-
ben . . . doen oyeraien en examineren alle alsolcke
carten, brieven en priyilegien . ., om die, sooverre
die godlijck , eerlijoK eü redelijc waren , . . te con-
flrmeren . . . Beaerverende voirts tot onse deda-
racien en interpretacien sooverre . . , om dairaff bij
ons ghedaen te worddene dea godlijck, redel^ck
en eerlijck es. Charter v. Sngelb, de Nassou v.
Dieet f 12 oct. 1499, De poUeia, Inl. en Slot. Als
allen de presente geopineert sollen hebbben, en
yemant ware die beter opinie en beter redenen
hoerde dan hQ te voren gegeven hadde, die sal
alsdan zijn vorige opinie mogen veranderen en blij-
ven bij degene die hem dunckt beter eü rede-
lijcker zynde en dat dan seggen, want dat es
gi(>dlijok, redeiyck en wysheydt. ld. De juet» et
pol. a. 16. Wast godlijc en redelyc es getnychnisse
der waerheyt te gevene. Hof v. Zelke, \ juli 1445.
Want het godlie en redelio es in allen rechtveir-
digen saken der waerheit getugene te gevene als
men daertoe vermaent en versocht woirt. Ib. For-
mtUier 16<i« £. P 1. Doen te weten dat wy, heb-
bende in onsen raede van Brabant wel eü in 't
langhe doen oversien en visiteren die voörs. ra-
minghen , concepten eü overdraeginghen . . , en bevin-
dende die goddelijcke en redelycken te sijne , . .
hebben [die] . . . gelaudeert , geapprobeert en gecon-
firmeert. C v. Santhoven, Stijl 1667, slot. — bpbsuk.
Het ia godlijokere en rechteiyckere dat een misdaet
blijve ongepunieert, dan dat de onaouldige wordde
gepnnieert. Y. d. Tav. 62.
6) Onsehnldig, onberispelijk, fr. innocent ^ <jui
ne fait point de inoi, irréproehaUe. || In de sta-
tuten van het boogschietersgild van 1482 te Asse-
nede, wordt er art. 31 van gezegd „dat het een
goddelyck spel is.*' Db Pb. en Bb. XYI. Asse-
uede, 185.
7) Als byw. Ckristelijik, fr. ekréiiennement,
II Dat [nl. slinksche wegen in de verkiezingen] noch
meer van jaer tot jaer geecapen were te gescien , . .
en worde van ons niet te tijde dairtoe gotlich,
salichlioh eü behoirlich versien. O. v, Maastricht,
184 (1428). Sommigho Dominicanen,., ghaven
haer [nl. de wegtrekkende Spaansche garnizoenen] ,
tot elx anziene, menichfuldighe cruijsen en bene-
dictien , . . dwelck emmer wel en goddelio ghedaen
was. y. D. Habqhbx, Ber. tijden, IV, 133.
GODLEDICH , bn. Die niet vervnld is met den
geest Oods, met eene vurige liefde tot Ood, fr. qui
n'est pas rempli de V esprit de Dieu, d'un ordent
atnour envers Dieu. \\ Watti die viant inbringt, dat
nemt vore een becoringhe, en lijt die also lief als
een andere. Want nyeman en sal willen des cruaen
ledioh sijn eren [behalve ?] godledighe. Die n^sohe
sprac: Dit cruce en nemic niet te vliedene. AUer
Èerstenb. 4.
GODSCHIJNEND, deelw. jj Het moet syn; du
en salt niet allene de dorachtighe minschen sien;
du salt oec die godscinende eü die groetwillighe
minschen sien, wie dat si ghevaen sijn eü waerane
dat si hanghen dat si niet voert en comen. AUer
Kerstenb. 11.
GüDSDENIËR, zn. Qodspenning, fr. denier è
Dieu. il Geen ooep en wijst men te..., te hove,
te wat heren dat hij hoert, dat met eenen gods-
d[enier] es gecocht, den naesten moet de ooop
volgen. Trecht v. Vede, 89. Zie godbfefkikck.
GODSUELLER, zn. m. Qodspenning, fr. denier
è Dieu. II Insgeiyken moet den beschudder presen-
teren aan den koper den gebeurlyckeu lycop , . . en
het heerlyk recht,., eü den GodtsheUer. C gr.
Loon, II, 480, Beejcheim e. 54 a. 21; it. 491, o.
66 a. 2.
GODSHUIS (Gotshnus, godshus, goedshues,
goitshuys, goitshus), sn. o. Godshuis, klooster^
abdij, ir. maison-Dieu, convent, abbaye. || Lant heeft
de scoutete te leene van den gotshuse alse vele
alse hi bi wette mach betogen. Oork. 25 febr.
1252 a. 22. Thes godshus bouf. Oork. 1 juni 1277.
Tcgoethues boef van der Gameren. Nov. 1291. Te
dea goedshues behoef van den Zoetendale. Oork.
19 dec. 1291. Den convent [convent?] des goits-
huys van Sintruden. Piot, Cart. II, 48 (1369).
Den abt van Suntruden, sinen goitshuze... Ib.
71 (1374).
GODSHUISLIËDEN (Qodtshuuse lieden), zn.
mv. J'aten van St.'Baafsabdij, fr. tenanciers de
Vabbage de SL-Bavon. \\ Alle die commen wonen
binnen scependomme, syn si vrie lieden, si bliven
vry^ sijn si godtahuuselieden, si bleven godtshuuse-
lieden. Eü also ghelyo van den besten hoofde. De
Pb. en Bb. IY. Destddank, 12, Priv. d. Ouder-
boroh, 1268, a. 44.
GODSOECKELIJCRHEID (GodtzouckeUcheyt),
zn. Oodëdienstigheid , fr. piété. || Dat hier was al
een beter myne van volcke dan in Spaengien, en
dat hem deerde , dat zooveel lieden van dese landen
ghevanghen ghehauden worden, die meer schenen
te hebben een godtzouckelicheyt dan eenighe ander
vUeyn mesdaet. Y. D. Habghev, Ber. tijden.
IY 68.
GODSPENNINCK (Godtspenningh , Goedtspen-
ninck, godspennincg, godtspennyck), zn. m. Eigeniyk
penning om Chds wU, ter liefde Oode gegeven, fr.
demer è Dieu. 1) Premie van hooger bod in open-
bare veilingen en in de aanbesteding van de pacht
der aseijsen, „verdierpenning ,*' ^hocg'* (Zie Schuer-
mans); era w. vooral in g^ruik in de kostumen,
titel der Naasting, fr. prime d'enchbres dame les
ventes publiques et dans VadjuduxUion de la ferme
des aoeises. 1 1 So wie zyn leen vercoopt , . . of belast
met erveliker renten , of met lyfrenten , zyn maech ,
die hem bestaet van derzelver zide daer tleengoed
of commen es , . . hi mach zine narede hebben . . .
om tselve gheld, en omme den lijfooop en gods-
penninck. Jus feiid. fl. vetus , o. 40. It. O. «• Antw,
èU
GOÊ.
GOE.
1645, Tii, 10; xn, 10; C. o. Deume 1612, s.
146; C. V. d, Kid, vin, 2,9; C. v. Kortrijk, enx.
— Wij Tinden het beloop deser premie slechte
éénmaal bepaald, ]]»mel|jk in eene Instmctie ran
den Baad t. Vlaanderen, ▼. 17 febr. 1594, a. 29.
PL 9. VL II, 228: Zonder te moghen stellen
hoogher Wijnghelt dan twaelf s. grooten, als den
princinaelen coop niet meer en bedraeght dan
Dondert ponden grooten en daerondere, en xx s.
als dien excederen sal de hondert Ib. grooten; midta-
gaders twee schellyngen grooten Toor den godts-
pennyck. — Andere oosten Tan godspenningen
gegeven den personen die dassisen verpachten, die
zg sculdioh sijn te hebbene van dat sg die ver-
hoghen metter kerssen , als ghecoetumeert es. Stads-
r*k, Ninovê 1459. — De premie zal wel zeer ge-
rins geweest zijn, zooals blijkt uit de rekeningen dezer
stad, immers in 1389 werden de accijnzen verpctcht
82 pond, 5 s.- 7 d. gr., en men betaalde er van
8 p. 2 s. 8 d. aan de opbieders; in 1501 betaalde
men hun 182 gulden 12 st. voor ƒ 1976.
2) Mem vindt evenwel den godspenning in de vet-
tingen ook werkelijk gegeven voor de kerk of den
armej fr. on tröuve cependant amssi Ie denier è
Dieu réeüemeni donni pomr Vêglise on powr les
pamvres. \\ Den Igfcoop.., en godtspenninck ter
discretie Tan den cooper en Tercooper, behoudens
dat gheëmployeert wert der kercke of den aermen
Tan de prochie. C. v. Iperen, kast^ ccxxx, 7.
Die godspenninghe Tan den lakenen, die men op-
tie halle Tercoept, sal men in die busse werpen,
[die] optie halle hanghen, op ene pene Tan iij s.
K, d. lakeng, Diest, 1333, Wolwerk a. 87. — Vol-
gens Huia DE Gboot, Inleiding enz. xiy d § 27,
was de godspenning bestemd TOor den arme. || Zoo-
lang de koop op de een of de andere wgze niet
is Toltrokken, mag de een of de ander daaruit
scheiden zonder eenige schade, anders dan dat de
kooper Terliest het „handgift," zoo daar eenige is
gegeTen; welk handgift bg ons ook genoemd word
een Godspenning, omdat het gemeenlijk niet meer
bedraagt, dan men wel gewoon is aan den armen
om Gods wille te goTon.
GOEDëLIJCK (Guetelijck), bn. 1) Welwülend,
goedgunstig, kosteloos ^ fr. Henveillant , gruuneux^
gratuit» \\ Noch T^jndt men een ander actie oiTgl
geheeten aciio oommodati; en is dat woort commo-
datum [bruikleening , commodcW] alsoe Teele te seggen
als een guetel\jcke eii huessche leeninge, gedaen
eenen anderen Tan ennigen merende goeden tot
ennigen sunderlingen gebruyoke ; en dairuuyt spruyt
dese actie oommodati, om dat geleent dinc weder te
hebben sonder wederseggen, met costen, scaden
en interesten; en dairomme behoirt alle dinc dat
lemende gueteiyc geleent is alsoe degenlgcke weder-
ffeseTen te wordden dat de leendere geen scade
aairby en hebbe. — Als dese leeninge gedaen wort
anders dan gueteiyc, by enniger oomanscapen oft
Toirwairden dairinne besproken, soe soude dese
actie oesseren en keeren in der actiën Tan hue-
ringen oft anderen ongenoemden contracte, als te
seggen: Ie leene n dit, omdat ghij dat soudt doen.
V. D. Tay. 211 T®. [Do ut desl. Dat oommodatum
is een leeninge eens dincx iemende gedaen uuyt
hueeoheyden en „om niet*\ Ib. 212.
2) Vriendelijk, mtacoam, fr. aimable, || Uwen
guetelUcken brieff ons gesonden, mentie makende
iprout casus) . . En oic de relatie Tan uwen gede-
puteerden uwer stadt {vel ondersaten, prout casus)
ons opgedaen , met meer anderen guetlgcken woirden
Tore ende n* in den selTen uwen brioTo gescrsTen,
hebben wij ontlangen. Formulier Dieet, \fA» B.,
Clausuia responsiouis.
GOEDËLIJCK (Guetelgck, Goedelie, Goedlycx,
Goelicx), bijw. 1) Met goedwilligheid, met wdwil-
lendkeid, fr. avec bienveillanee. Kil. Goedelicken.
Benignè, dementer» \\ Die rechten willen dat een
richter eenen iegelycken guetelijcken en pacientelijc
hooren sa). V. d. Tat. 178.
2) Op redd^e w^, naar rede, fr. raisomna-
blement. || Ooc, dat alle myne offiUen bezwaert en
belast zyn meer dan zy goelicx lyden moghen.
ScHATSS, Collatie j 4. Goedelicx. Ib. 266. It. Ce.
Brugge, II, 164.
3) Behoorlek, naar hehooren, fr. oonvenaUemeni,
en due forme. \\ En op dat een man Tan leene noch
niet goelicx maken en oonde syn rapport [«2. de-
nombrement], sijnen heere wort ghehouden , t*sgnen
Torsoeke te Wette, hem te tooghen sijn register.
C. V. Oassel, 20. It. C. e. HProosscke, a. 85.
4) Oemakkdifk, Uehtel^k, fr. faeüemeni, aisémmU,
II Elck moet sijn hout soucken \l. snoucken]...
sonder OTor te laten hanghen, Tan de straetzijde,
op de hooghde Tan thien Toeten . . , soodat men
daer goelicx met peerden en met waghenen mach
passeren en doorrgden. C, v. Veume, c. 41 a. 15,
It. PI. ». VI., I, 104; C. e. Brugge, II, 124;
Troubles mar. III, 224.
5) Maar eenigszins, op *t zelfde wdke wijze, fr. de
quelque mani^e, n'importe oommeni. \\ Zodat aUe
degone, die den prinche lief hadden, trocken alle
uuter stelde, diere goedlycx uute gheraken consten.
Ol. V. DiXHüDE, 187.
6) Te goeder trouw, voor waar, voor opreekt, fr.
de honne fci, pour vrai, powr v^ritaMe. || Daarom
wildic wel dat my alzoo ghoedelic afghenomen werde
alst ghoelic en niet dim naer waerheijt ghemeent
es, dat kent Gt>dt. V. d. Hasohbn, Ber. tijden^
I, 169.
7) CfereedeUjk, fr. vclontiers. || Weloke zelToren
pennijnghen Tan xxxii stuTers [nl. den zÜTeren
daalder Tan Bourgonje, loop hebbende TOor Duitsch-
land en de Nederlanden (1567)] men beghonde onder
tTolck te begheTen; dwelck ie ghoedelic Tersta,
niet om daerduer te hebben unije des gheloofs naer
die Ausburgsche manniere, maer een Triendelic
accoort, dat zij ons, noch wij hemlieden niet be-
roeren noch quellen en zullen om de questien die
den ghelooTC zouden anghaen. V. d. Hasoheit,
Ber. tijden, II, 274.
GOEDELIJCKHEIT (Guetelgoheit), zn. t. Goed-
wiUigheid, welwillendheid, fr. Henvdüamee. || Dese
actie \fd, oommodati'] is alsoe geproTilegieert , dat
men Tan den geleenden dingen in guetelgcheiden
geleent, geen compensacie doen en mach, maer
moet die ontleendere dat geleent dinok Toire en
alToire den leendere restitueren. V. d. Tat. 212.
GOEDELOOS, bn. Zonder goed, arm , behoeftig,
fr. pauvre, nécessiteux. Kil. Goedloos. Inops,
pauper, || Een eerbair hertte is sculdich meer te
sorghen Toire zijnen goeden naam, dan Toir zijn
goet, want het beter waire goedeloos, oft doot te
zijn, dan eerloos. V. D. Tay. 164 t^ Men sal seg-
gen, als wij se goedeloos en bijstier gemaeckt hebben,
dat wij noch boTendien huerl. bloed zoucken, db
PoTTSB, Seeond cart. 187; it. 186. It. Piot, Chron.
369 en 856. Zie ook bustibb.
GOEDEN, bw. 1) Iemand een onroerend goed oj
renten geven en overdragen, inz. die een kind ten
uitzet geven, het ermee begiftigen, fr. donner os
transporter è qn. un bien imnuiilier ou des rentes,
partuk les donner en dot cL mn enfant, Ven doter.
GOE.
GOE.
525
II QheTiele, óai min en wyf goeden een kint ofte
meer» en eenich van dien kinderen storve sonder
hoyr, BO soude de yersterFeneeie keeren weder up
TBder en np moeder, of zy beden leveden. En ghe-
yiele, Tan den manne of yan den wiTe, datter eene
fltoorre, en deghene dier blere te leye, huwede
Ejn kint en gave hem goed , storye dat kint zonder
hoyr, de een helft Tan dies kente goede zonde
wedercomen np denghenen diet ghebuwet adde en
ghegoedt, waert Tader, waert moeder, en dander
leleft up de naeste sgheena dier doot waer. Oork,
16 mei 1268, C. e. Qent, I, 404. 'In den eersten,
soo moghen mannen en Trouwen, in gheheelen
stoele, en sonderlinghe heure kinderen, wel goeden
én. elcken dat zijn is bewijsen, naer beur beste
goetdnncken, met twee oft meer maeghen Tan des
Taders zijde , en twee Tan de moeders zyde, „sonder
heer oft iemanden Tan zijnun tVeegben daeroTer
te zijne", en tselTO dat aldus ghedaen wordt,
moeten de kinderen houden sonder breecken. C. «.
Mode, enz. a. 1. (Wij kunnen in dezen „heer"' niet
anders zien dan den grondheer , den „heer Tan den
gronde", Ie seigneur f oneieTj en niet de schepenen
of Wet).
2) Wettelijk in betit tteUen, den eigendom over^
dragen van „erven, kleeden'\ tr, mettre Ugalement
en poasestion de, iraneporter la propriété de, adkêriter,
ensaieiner. Kil. auctus Goeden, erTen. Trane'
mUtere alieni haereditatem : inveetire in poêsettionem
honomm. Meitre en poêtessum, invester, || Soe
w'gsden wij, na manesse des meyers Tors., dat die
meyere, Tan heeriycheden Tore, en die momboren
Tors. daema , op deeen onderpant berghen en dalen,
houwen en korren souden, en dat men den mom-
boren dien also met ressohe en met ryse leTOren
soude; dwelc gheschiede, en metten rechte, en
dat men se daer in tonden daerin ghichten en
goeden soude. Schep. Land v. Dieet, 13 mei 1489.
In welke mudden Lenart en CSoenrart Tan Bensen-
roide yoor Toogd en schepenen gegoed zijn op de
wyze y^ÈB men eygen guit scnldich is toe gueden
noe der banok gewointe, toe wieten mit eynre
graynre waesen ende mil eynen elpenbeynen hechte."
(1458) FsAlTQüliTET, a-Qerlaeh, 125 (1447); it.
184. GK)eden en enren. C,v,d»Kiel, v, 10. Gbeden
en erTen met hout en halm. C. v. HerentdLe, yi,
19. Goeden oft opdragen. G, e. Antw. 1545, xyi,
2. Goeden. Mabtivbz, 835 (1452). — Absolmtè. ||
Aengaende den erffgoeden . . , guedende Toer sche-
penen Tan Bruessele, eü hem niet stootende aen
deghene die gueden Toor die hootbank Tan üccle. . .
C. V. Bruêtel, 1570, a. 32; it. 25. Goeden §
Ontgoeden. In bezit steÜen § wi hentetèUm, is,
mettre en poeeeeeion § depot eéder, || In het goeden
en ontgoeden Tan leengoeden worden andere solem-
niteyten geobserToert ; want als iemandt syn goeden
Terooopt oft Torthiert, soo comen oooper en Tor-
oooper, en goTen te kennen heure coopmanschap ,
die by den greffier wordt opgeteekent; en dan Traeoht
die greffier den Toroooper oft hg Tan s^ne penningen
Toldaen ofte te Treden is? en seggende jae, Traecht
hij hem: oft hy bereet is het Terkocht goet op te
dragen in handen Tan den stadthoudere tot behoeff
Tan den cooper? en seggende jae, soo Traecht de
stadthoudere een Tan de mannen Tan leene, wat
hy schuldioh sal s\jn Tan doene ? soo geeft de gref-
fier hem een stuokxken pampiers in de handt,
seghende: dat hy den stadthouder gOTC en opdrage
tVoon. goet; dweick hy doet; en dat gedaensynde,
soo geeft de stadthouder hem tseWe weder, seg-
gende: dat hy tselTO Tan hem worpe, en daerop
Tertye; en dat gedaen synde, soo geeft die stadt-
houder een pampierken den oooper, hem daermede
goedende in de Toors. goeden. Formulier Loockx ,
f> 20 T«, 16de B. It. O. V. Berg, enz. a. 9; Vad.
Mus. III, 59 (1377).
3) Bevoordeelen , begunstigen, fr. avantager, gra-
tifter. Il Want binnen wetteliken huweliken de man
dwyf, no dwyf de man nyet goeden moghen, naer
de wet Tan der poert. C. o. Chni, I, 537 (1353).
Man en wyf, tsaemen in huwelicke zynde, Tormoghen,
naer de consummatie Tan hueren huwelicke, deen
den anderen te goedene . . , by dese middelen : . .
C. V. Auden., Cah. prim. lY, 7; it. titel,* Yi, 1;
XYI, 20. — Als Terl. deelw. en bn. Gegoet, ge-
goet en geérft. Vaste goederen bezittend, ie. pos-
sêdani des hiens immoinliers. Kil. Ghegoedt en
ghe-erft. Possessor foetus , etc. Welghegoedt,
ryck Tan enren. Praediatus. \\ Wordt de Weth al-
daer [nl. op den Kiel] by borgemeesteren en sche-
penen [t. Antw.] alle jaer Torsetoftgheoontinueert;
welcke Weth consisteert in twee schepenen Tan
der stadt in schependomme Tan Antwerpen die-
nende, of twee oude schepenen, twee andere Tan
de poorterye, met dry Tan de ghegoede aldaer.
C. V. Antw, 1582. ix, 3. De ghegoede oft princi-
pale Tan de wcTerie. db Pottsb, Chron. 110. I>e
ghegoede oft ghelanden Tan de broecklanden. PI,
V. Brab. II, 256 (1590). De notabele gegoeyde Tan
den lande en Tryheydt Tan Heyst. O.-P.-B. autr.
31 oct. 1715. Inl. De meest gegoede. Begl. 30 juli
1672, a. 3. Gegoeyt en geèrft. C. v. Orimb. a. 13;
C. V. d. Kiel, Tii, 3; C. v. Loven, ix, 11. Gegoedt
en geërft. C o. Antw, 1546, xi, 24. Zie ook bkybv.
GO£DENIS (—se, Goeyenisse), zn. t. Wette-
lijke toeügening, — overdracht van een goed, tr,
adhéritanoe, transport léjgal d^un Hen, muvrfs de
loi. Kil. Goedenisse, erffenisse. TVanseriptio
s.iraditio haereditatis , investiiio, traditio bonorum.
II Hebbende \nl. de rechters Tan de „draperye"]
oock recht Tan beleyden ... op goeden binnen
Brussel en hare Tryheyt gelegen, die sy Termogen
te Torcoopen en goedenisse daeraf doen. O. o.
Brussel 1606, a. 51; Christijn jus immUtendi in
fkndum. GkMyenissen. C. v. Deume 1612 a. 186.
Alle inhereditatien, goedenissen enerffenissen worden
gedaen by respectiTe manisse des TOors. drossaerts
en scepenen-wysdomme. G, v, Beffèren, iii, 7. G.
V. Antw. eomp. Y, xTy, 98; C. o. d, Kid, yii, 3.
Alle goeyenissen oft transporten. C. e. Maastricht,
300. Zie ook oosDiNa, en bspbkis 3).
GK)ED£NSDACH, zn. m. Woensdag, h.mercredi.
Kil. Goensdagh, woensdagh. Dies Mercurii
q. d. Godensdach sive Wodensdagh. j. Dei
dies. Verschillige benamingen: Tsgudensdaechs 1303;
tsgodensdaaghs 1307; des goensdaigs 1318; des
goensdaghs 1340; des goensdags 1365; tsgodens-
daeghs; desg — ; tsgoedensdaeghis ; tote naesten goe-
densdaghe; dies selfs goedensdaeghs; na dien goe-
densdagh; des goenstaigs, 15de eenw; op goensdag;
dee goensdaechs; dee goonsdaeghs, 16<*« eeuw. —
Kwaden goensdaoh. Aldus werd, door de
Brusselaren, de 17e augustus genaamd, ter herin-
nering aan den Toldslag te Scheut, welken de
Brabfuüders Torloren tegen de Vlamingen (1356).
A. Waütbbs, Skvirons, I, 33.
GOEDERTIEREN, bn. Goedertieren le-
gaet. Vrome, godsdienstige of liefdadige erf making ,
fr, legs pie ou cheMÜable, || ReToceert en wederroept
by desen alle Toorgaende testament of testamenten
ofte uuystenten wiUe by hem gemaeckt, soowel
aengaende goedertieren legaten als anderssints.
66
r»p
GOE.
G^>F-
t^A-
4» ^ute^tKoinr ▼«ft fti^ c'SMttM* cêi
«nu4« «6 »yi<»i-eA' ter «
Hrlfc.ftiOUlt» ü^iMej'te^'.^rSk «&
rfi^iiijwwy A#r<Hfi/<i/iwt ; it, l^A, 12», -tlfi. Je C.
«. y|ji<9, 1^46, ▼# 1> <-' '' Ltmm: ^»Artt^ 'Jtt
^rffUftÓÊmêt %, kf til i'J^tz^f-^ oft tnmÊfont, 41;
tpéehMf^ <A ■•<t#T»;iinp piaiiiimiii tcot de
1iMpwmr0mf h^deê bmu, iami immoiHitrt qme acét-
ftpfy, fMüMM ^ iW<rr4<ww<ft»f»> Kil. Ooedin^he,
JWs^ fèmUmUê, \\ iHtr %\tf9tn pnmaUtae ran
na«rf iMM ghodM» en wc«l , mI <kn tjx daeitoe open
0^mi TCfor d'rafl»«oU« gcfedic^^^bm )acr eó dsch.
0, êiad Brmffffe, I, xs, 7, !>• MiyMn «n «id«ra
§tttóitHff!U efj inkooMn d«r «tods vmn Oliendi. C
«« <7«*/, I, t, 17. (hmttum ei% aoóen goedjngben.
im F», «n Be, XV. Ht^JamAm-Eremo, Z n661).
Il* T^^rM^^i* ti^jicdirii^lMm (W. cMen, botre, snxnit,
«ivp«r, «;n/,. «ox.] ▼mniU uut! der ft«d0 , . , ncrgheene
iAriM fMêUmóm. vr% yfhAMiicKt Aee. 9t, C, êfad Me-
§kêUmt %tf 'J'f Hmnniti» (UhH invÊêtiiitmtm empioriê
amUvêrtwê, ifomr welcke laeten men geudooghen
«ft tfBiMiporten doei, O. Uénkof v, Limbmrg , a. 26.
Pal in or«f|pehtinf«n aft geiidinghen die rechten
tietaalt woroan feljck io reliaren. C, ^. Xooa,
1, i»4ft, yfohnuê. Loot, tlO, 211: gedingfae,
fodiogbe (1S18). — Goadinge — rechten, fr.
3roU$.Jrmiê iffadhéfUamcê.
OOKT, sn. o.( mr. goeden, goederen. Ooed,
goêéoron, oo$r kot aigommm, moo rooronde aU om^
foorondê^ wa/rof^^ ft. Wea, biotu on gMroly iani
motiUoTê qu'immobiUort, tfffeU , donrSe». Y erwhillige
Morieii ran goederen : — a) Aencommanda goe-
deren. Il Yan gheiycken sullen deselve roochden
ghe)iouden xUn te doene ran den ancommenden
goeda, dat den waeeen naer die tijt [ai. na het
inrentoriearen ran bei hnn door hunne ouden n»>
gelaten goed] toeoomt afi rertterft. C e. 't Proossche,
«.AV.Zieook goederen orer hals. -^i) Aenge-
• torrane goederen. Zie Patrimonie-goede-
ran. •— 0) Betoohte goederen. Goodoron fte-
loêt mH oruchffftbrmik f {r. bioiu ekarpét d*MêufhtUt
biêHê Uêuf^uoiiknrêi» || Een tochteneere en mach de
iTTOiirletevt ran dan betochtan goederen becommeren
noen belaatent nooh oick het betooht goet oft
hu/i . . . rerhuaran langhor dan by en leeft. C. e.
Aniw, 1A45, ti, 681 it. xiii» 61. — d)Bewaarr
lynka goederen. Niot hêdorfélijke — am bodorf
nfêt ondorhov^ê waren ^ fr. moirokandi»êê f denréêt
non eorrupiiblês, || 800 wanneer de beaohadichde
goeden i^n aengeoommen hier te lande.., en dat-
tot vaato efl bewaerelHoke goeden tyn, too ie de
rarMkerde goliouden binnen een maent naer de
oullttdinge aaerran de weto to doen aan de rer*
■ekeratiri. ü. o. Aniw. eomp. lY, zj, 189. Zie bs-
WAlALiJOii. — «)BUgt Tallen goederen. || Gk>a-
I
♦T*T kal* 'X. ^« B.lBt
«xr«eiiT««riiea cac-t.
3M :i;iH.. Ik C
. I, «S
<17«'jó. — ft C'^negoet. Zie é.w. — A| Dr|»
Te,
ek ffoeL Fer:
ftU
dn gawyiagh- C. «. r«m, c^ 59 a. 10.
Sigen goet, — allodiael goet, —
eigen goet. rijwiwiyifrid mam ioem- of
foed, fr. hiem firofire » oppooi mmxHtmt fufo oi
il Dat men
alrehande dcogbdeli^cke
•1
ri
goeden binnen Braraiele, der vijh^rt
gfaeiegfaen, al hadden deeeire ejgfacn
Toor aodefe gcnehten geguedt gevaaak. C
od, 1670, a. 42; it. 51. It. 1606, a. 100, 106,
128, 130, 228; Chriatgn rertaalt eyglien door
ailodiohtt 4oa«, d oUodim, en ejgen en propre
goeden door do fropriU homio. It. CL 1
1545, xn, 1; eoeip. lY, xrj, 58; C. e.
1612, a. 84. — Yrij eigen goat. || Dat ie hebbe
Tercocht ... al mijn Imeiar^p dat ie hebbe of heb-
ben maek... totten daghe Tan nu, in de Tiera
pfochien N. N. . . , orer rri eygfaijn goed, ^ran
niemene houdende dan ran Gode oneen Heere."
ra Pb. en Bb. IL Soorghom, 40 (1319). Sen
leen en beerlychede ghenaempt Ten Dneeaehe in
Bottelaere, weeende rrj eygban goedt, gebonden
ran Oodt en de Zonne. Ib. Y. BoUdaro, 8
(1637). ~ j) Erf goet. Zie d.w. — h) Oaraede
(Gereide) goederen. MooroodOf botekUAmo goo'
dorom, h, 6im«, ^ets mobiliors^ diopomhloo. \\ Dexf-
genamen ran den dooden, weder ay de haeflMycke
gereede goeden mede deylen oft nyet, olt al eeat
dat de laaten dea eterf huys exoederen de weerde
ran den gereeden goeden. C e. Amêoo, 1545, xni,
80. Soe geringhe ala man en wyff gehnwet ayn,
■oe ia de man de meeeter van den gereeden en
meublen goeden hen beyden toebehoorende. Ib. xi,
18. Dat gezeyde goederen nyet echudtbaer en syn,
dan alleen erü^oederen, die mit gieht en geudungh
getransporteert syn. O. loonhof e. lAoob, a. 48. Wat
panden, die ghepandt worden ran ghereeden goe-
den , . . die panden van reden [reeden ?] goeden.
Landoh,o,Mog1ioot, 1892,a.4. — 2) Gestolen goet,
fr. hion oolé, dérobé. || Die gastolen goet zgn wilt
maken, hy moet hebben sesse manne, diet met
hem honden ten heUigen, en y en y en ij, en
elok na anderen, en sweren dat die eede xljn goet
en gerecht. TreM e. UeoU, a. 80. — a») Ge-
storven goederen. Ajomheêioroe» goodoron, fr.
biom éekuê par nusooition» || Alsullicke kindezen
an moegan aen ghene andere erfgoederen geheel
deylen Tan besyde ooemende ottt geworven, want
die behoeren te gaan aen iegelick bedde daerby
die gaworren offt gestorven syn, offt met houwelick
GOE.
GOE.
527
flegeren. O. gt. Loon^ I, 170. «^ «) Oesuooe-
deerde goederen. Zie Patrimonie*ffoe-
deren. — o) Haefdeeltge (Haefdeilige, iialf-
deilige) goederen. OMrotrmdBgoedêtm „tmakeiM'
de naiuttr t»» roerende, en derkalee dedbaar ai»
roerende: fr. Hens immdbiUera, ajfümt natmre de
menèiee et partageaUeê eomme menblee. Zie dbblbasb.
Il Alle gronden van erren . . . gaen ter Ejden wtert
Tandaer die gecomen sjn.., uytgenomen aUeenljok
de goeden gelegen in de palen Tan de hoeven onder
£Uen, deweloke syn haefdeeligh en by de orde-
namen, gel jok alle andere roerende goederen, wor-
den gedeelt half en half. C. v. Breda, Oomment. op
Vam Viiet. Alle goeden eü gronden Tan erTen gelegen
onder Outeterweele , . . ajn in de suooeesien al
deylbaer en haeffdeylioh, en men maoh die Ter-
ooopen alfl eoeyen en peerden uuyter handt. O. o.
Aniw, 1646, xn, 3; it. ni, 1, xi, 17, xüi, 16, 17,
26; C, V. Santkaven 1664, a. 104, 105. -~p)Haef-
felijcke — haTel^cke goederen, ee) Save,
goed f goederen im eenen algemeenen tin, fr. avoir,
hiene dame un tene général, ehevanee. Kil. HaTe.
lïumUaieêy opet, diviiiaej bona móbUia etc.; doch
hij paat de HaTelicke goeden niet toe dan op
de roerende haTO, en ten onrechte. |i Alle haeü^
Ijcke goeden, iQ E|}n merende oh onmerende, zijn
geheeten catejlen. En dit ia dat onderwheyt toa-
achen merende haTe, onroerende haTO en oateylen.
y. D. Tav. 280. — ^ Boerende goederen, roerende
kavOj fr. hiene mcèiliert, hiene meni^, effets. ||
Alle Terkregen erffgoeden, . . midtagadera alle haef-
felijcke ofte merende goeden, weder die haefgoeden
ingebracht oft aengeatoTTen ofte Terkregen zijn, hoe-
danigh die zgn , worden in 't aoheyden Tan den bedde
ghedeelt half eü half. Cv, Breda, 1647, i, 6. Naer
de doodt Tan Taeder en moeder aoo anocederen alle
de kinderen in alle de goederen, aoo merende oft
haeffeiyck en haefdeylighe ala erffelijoke, eyghene
oft chijnagoeden. C. e. Santkoven 1664 , a. 104. Alle
haeffelgcke oft menble goeden, oft die daenroor
gerekent zljn. C. o. Loven, xii, 14; it. 20. Aen-
gaende den haeffeiycken en bemeriycken goeden.
C. V, Aalet, xvii, 6. It. C. v. AsUw, 1646, o.
XYn, paeeim, xiii, 8; Co. Bruêeét, 1670 a. 66;
1606 a. 9, 76, 98, 284, 269; Chriatyn móbUias
O. V. Loven, xi, 1, xii, 14, 20; C v. Lier, xn,
8; SHjl n, 1; C. v. Sdingen, xvn, 1, 2; O. v.
Santkoven, Weetk. a. 10. — q) Herbrachte
goederen. JSrf goederen , stamgoederen, fr. Hens
peOrimomianx. || Dat hy die goeden Toortaene t*eea-
wigen dage peyaeiyoken eü Tredeiycken beaitten en
gebmyoken aal , . . ala agne herbrachte goeden. C. v.
Santhoven, 1670, Tii, 8. — r) Hofgoederen,
hofhoorige goederen. Goederen die niet moehr
ten vervreemd worden dan voor het leen- of laathof,
terwijl de vr^ aUodiale of séhepenen'goederen over-
gedragen werden voor schepenen, fr. Uens qni ne
pouvaient itre aliMs que devani la eow feodale om
eensale, tamdis que les Trije allodialo ou achepene-
goederen itaient ali^ü devani les éehevins, Dbpaoqz
en HovnrcxB, Ane. droit helg. II, 848 (C. o. Boer-
mand, 1, 8, 4). II Onmerende haTO, ala huya,
hoff, erfrenten, leengoeden, hoffgoeden, chyagoeden.
C. V, Turnhout f Weesh. a. 26. — a)Ingebrochte
goederen. Set door eenen der eehigenooten inge-
hraehte in H getamenlijke huwdijksgoed , fr. apports,
II y rouwen moeten mede beaetten eü CTinoeren
TOer heure dotale en ingebrochte goeden. C. v,
Antw. 1546, ly, 17. Alle onmerende goeden, aoe-
wel ingebrochte ala TeratorTene , . . ayn deylbaer
halff en halC xiii, 1; It. comp, lV,rr\, 69. —
i) Oateilen. Zie d. w. — «) Keurgoet. Qoed
onderhevig aan het beate hoofd, fr. bien sufei
au droit de meiUeur oatel. || De belicht Tan Tyf
aillen boach ooeigoeta . . . gelegen te Seynrode opt
Sol Telt , boTen de Hoelenle . . , op aeaae penninge
gronttaya, en Toert op ayn aengedeelte Tan den
lÉoere, ala die Tallen en Teraohinen aal. Sehep,
Land. o. Diest, 18 febr. 1461. Schepenen Tan Be-
melen . . . goTen „deemiaae*' dat zy ^Tuer recht
haldende en hnedende aynt en ouoh Tan hunnen
Toeraaten weten te halden en te hueden, dat alle
guede in der yoera. heerlich^de Tan Bemelen ge-
legen, die den heren Tan Onaaer^lieTer-frouwen,
ala grontheren, aldaer Tan grontoynaa joerlix achul-
dioh en geldende, aynt Tederen eü penninzgelt
[nl. kapuinen en geldcijnzen] , koerguet ayn, en
denaeWen heren by bonnen rydtproeat te heyaachen
en te ontfangen eynen loTontigen koer achuldich
ayn en gelden, te weten, altyt en aoe deck dat
houft oflSe der principael helder deraelTo gueden
atirft en affliTich wonlt, aladan denaelTen heren
Tan aulken goeden eynen koer [«2. eenen i^perta-
koer"] Tallende ia, te betaelen, ofite componeren.
FbavqüIHXT, Kapittel, 276 (1618). Zie ook A.
Wautera. ünvirons, II, 128, 146, ciiKfleOBT, en
XBUB. — o) Naercommende goederen. Toe-
vallige, aangekomene goederen, fr. des biens adnentiees
OU advenüfk, || Indien den weeaen, in Tooohdien en
regemente Tan haerlieder Toochden zynde, eeneghe
andere goeden toequamen danne zy Tan Tadere of
moedere ghedeelt hadden, en dat huerlieder patri-
monie ohe naeroomende goet meer diaecht danne
haerlieder coaten en houdeneaae , . . C, v. H Proos-
sehe, a. 32. — io) Opaetene goederen. JBhr^
paehteLijke goederen, fr. biens emphgtéotiquee. \\ Dat
opaetene goeden ^een eygen goeden en zyn , maer
cerf oft aubjeot den heere. Stadsareh. Brussel, reg.
1110 f* 62, turbe v, 16 juli 1669. yan opaette [no]
eü phiteote goeden Tan Haffelghem. Dat men egeene
opaettene goeden en aoude moeghen tranaporteren
eü derffren dan Toor de lathen Tan den goidta-
huyae. — Dat die opaette goeden aouden hebben
de natura Tan haeffelyoke goeden. Ib. f* 44. Worden
noch TOor de Tooraz. aohepenen gepaaaeert de goe-
deniaaen Tan alderhande eyghene en opaetene goe-
den. C, o. Brussel, 1606, a. 129; Chriatyn Teratond
het w. niet en atapte er maar OTcr. — é) Goede-
ren OTcr hala. Toevallige, den miuderfarigen
kinderen, na de dood hunner oudere uf vam een
hunner, aangekomen of verstorven, fr. biens advenüees
OU adventifè éehme è des enfants mineure aprbs Ie
déeès de leurs parents, ou de Vun de eeux-eL || Zoo
wanneer een kindt oftia kinderen, gheduerende dat
zy in de macht Tan Tader ofte moeder «yn, f bedde
ghebroken zynde, eenich goet, by Teraterfte, ghifte
ofte anderaina toecompt OTer hala, aoe mentnoempt,
zoe worden diezelTe goedinghen gheadminiatreert by
de naeate beataende Tan de zyde danof die Ter-
atorTen en ghecommen zyn, ten proufficte alleene
Tan de kinderen, zonder dat den Tader ofte moe-
der, noch leTende, ontfanghelic zyn danof admini-
atratie eü bladinghe t*anTeerden. C. v. Auden, XYIII,
6; it 9 en 12; xzii, 40; IT, 8. Zie ook Aen-
commende, Naercommende goederen, en
yraemgoet. — y) Patrimonie — , patri-
monieele — ale goederen. JBrfqoederen, stam-
goederen, it, biens patrimoniaux. De gewone bena^
ming der eigene goederen in ons oud reeht ie die
van pairimonie-goederen , begrijpende de vaderl^ke
en de moederlifke goederen; men noemt te ook stofiVr
goederen, aengeatorTene goederen, syde-
528
GOE.
GOE.
hoiid«]ide gotêerm, i« UgenotertlMMg i
deeliftme [d««lb»re], fr. I0 i/Awwtiiift'fl
«owv dkf frofnê dame moétê «mm» iroil êti
dé fjtiemê pairimtomiütue'*, qwi eomfrtnd let
^£mm «/^mhmp, Utmê d^êttpe^\ fltoek^oederen,
fMtorreiM gcMdeno {biênê hériUs), hierna
tóié et Uffne, z^de bondeDde, par oppoeiiiom maat
MrU»geMei\ deeUam* [déelbtn], qm dSégwe^
dame U$ eomlmmee de Flamd^e, lee htóu déeeime par
moUU è eiaqme ligne. Dwacqz en HovncKS,
Ame. droU hdg. II, 60. || OemicoedMrde of psteri-
moDuUa goed«D. O, 0. Lovemj t, 16. Pitaimaniele
ffoedêD. O, V. Dieeif Tiii, 4. — s) Beéelego*-
deren. Onroeremde poederen^ fr. M«m «MNoMlMrt.
II AI0 hetflelye raêlijck loade moeten gebeuen, soo
•oode iinmen te TergeefEi aengenoomen worden de
geloefte ▼&& die, dewelcice geen reële goederen en
hebben. O, 9. Dieet , TZ. nn, BijeoeguU a. 4. —
oa) Boerende, roerlijcke, beroerlijcke,
yerroerlijcke goederen, — onroerende,
onroerlij cke, onberoerlijcke, onverroer-
lycke goederen. Roerende goederen^ kated^ fr.
huttiê immcbiliers, eaieU au oateust. \\ Alle onroerende
erffelijcke goeden en erfrenten, patrimonien en
•tockgoeden. C v. Samthoven 1664, a. 116. Naer
de doodt Tan Taeder en moeder loo Buoeederen
alle de kinderen in alle de goederen, loo merende
oft hoefTeiycke en haefdeylighe ala erffelijcke. Ib.
104. Tan beietaelen en Toorgedagen die gedaen
worden op de goeden , t'sij haeffeiyck oft erffelijck ,
beruerlijcK oft onbemeriyck, . . O, v. Lier^ Stijl ,
XY, 8. Man en wyf, naer oontummatie Tan hawe-
licke, zyn in ghemeentaemhede yan alle haeffelicke
en roerelicke goeden. O. o. Aalst, XTii, 5. Die
onraeriycke goeden eii erffeiycke goeden. C, e.
Antuf, OuldeèMck^ 8. Dat soe wie Toortan eeneghen
sekere oft updracht doen zal met merliken baTe-
likeu goeden of catheilen , ten proffite Tan eenegben
•culdonaeren [nh schuldeisachers] of anders, dat
men die doen zal wettelio Toor twee scepenen of
moer. O. e. Aalst ^ 266 (1469). Appellations, oi
onder dat woort ^^onroerende goeden** worden be-
grepen en Tontaen allen de huysen, renten, erff-
IroKe en lyftoohten, en al dat egeen meabele goe-
den en eyn. O. o. Antw. 1646, Ouldeboeck 17.
AUon en ygelycken goeden den sterf huyse toebe-
hoironde, nyet alleenlyok Teruerlycke oft onTe-
ruorlycke goeden. Ib. 19. Zie ook bbboeblijck. —
hh'\ Hy de houd end e, sytTallige (zey tTallige ,
zytyellige) goederen. Ghsderen die versterven op
de xijds vanwaar s^ gskomen ei^n, fr. hiens qui
doivsnt êtrs dévolue par sueoessian au cóté ^oè ils
sont venuSf Mens tenant cótS (let) et ligns» \\ Dat
die Loensche goederen synder huysTrouw ... ge-
comen, als zey tvallighe , aleenelyck gesuooedeert
on,.. TerTallen syn op... O. gr. Loon, I, 198
(1611). Dan [Tan?] die zytTollige goederen, 00-
monde Tan broeder, suster, oem, muye, noTe,
niohte, oft dyer gelyken, sal eynyder syn deel
outfangen. Ib. 7 (1648). It. C. v, Valkenb, 1612,
a. 8. — ce) Stockgoederen. Stamgoederen^ (r,
hiens sHpaux, hiens héréditaires. Kil. Stookgoe-
don, stamgoeden. Bona kaereditariafhonaavita,
Jkndus aviius , non emptus sed a majorihus acoeptus.
II Dat Uckelsche stookgoeden, die TersterTen Tan
dor zydeu, . . Tolghon den struyek Tandaer die ge-
komen i^n. C. hoqfdb, o. UoeU, 22. Dat de lancxt-
leveudo m nneokter tochten biyft besitten de hellicht
yan de aonghestoryen patrimoniale, matrimoniale en
stookgoeden Tan den OTerledenen. C o. Sanikoven
1664, a^ 87; ii.8& De leengoede die van dflnitodÉ»
oomen. Ib. blx. 254.'» a^ 22 en 2S. Haeridzidsren en
eucCtfdewMi niet in eenighe stodgcedsfai cft patfi-
monia-goederan , daenf die ouden «in toefatenasa
geweest. C. e. MiaU, a. 8L 80e wea dat ooempt
yan alder yader en moeder, oft tbd yader en moeder,
dat hielt men voor stoekpiet. C gr» Loem^ I, ^,
21 ; it. i] , 2. Men noempt sfeoekgoet wat oompt tsb
giuetiader en groetmoeder, yaeder ofte moeder. Ce.
JlesrjM 1612, a. 4. Alle goederen, hek aijn lesn-
goeden oft andere, eomende tbd vader, moed«,
grootvader oft grootmoedere en soe votrts aene,
worden gebonden voir stockgoederen. (7. leeektif e.
Vtdkeid», 1670, a. 1; it. a. 12. — lU) Struick-
goederen, gestrnickte goederen. Jiélserftre-
gen goed verandert va» naams en van hoedamigkadt
alewanmeer ket, k^ erfenis af hij evemveel geidenden
titd, aan den naimmrlijken erfgemaaem eo» den eige-
naar overgaat: dam vangt ket eeman niemsoem stam
aam, „ket neemt strwgeè, wordt gesirtufèkt" fr.
raeqmit ekamge de mom et de qmaUté loreqme, par
eneeession ou a mt Utre éqnivalintf ü paeae è tk^
ritier natarel du propriétaire : alors U fait eomeke,
„neemt stroyck, woüpdt gestniyckt." Dbvacqz en
HoimrcKB, ^«e. droU hSg, II, 49. |i Halve broe-
ders en snsters exclnderon, in successie van hsm
halve broeders oft snaters, de kinderen van den
geheelen broeder (oft van de geheele suster), be-
haudeiyck in de stnujckgoederen eomende van de
zyde. C. v. Dieet, VZ. III, 21. — dd) Verore-
gene goe deren. Zooals thans verkregen goed, fr.
aeqnéts, eonquêts. || C, v. Antw, 1646, xiü, 1, en
peusim, — ee) Verstorvene gnederen. Zooals
thans, fr, hiens éekus par sneesssion, par kSritage.\[
Cv.Brussd 1670, a. 42; 1606, a. 180, Christijnèo-
norum demortuorum; O. v, Antw. 1645, xni, 1,
vnpaesim, — Jf) Vraemgoet, Goederen over
hals of van bezyden. Toevallige aoederen, fr.
hiens advemtieee, adventifs, || Aengaende het viaem-
goedt de kynderen achter vaders ofte moeders doodt
toeoommende, van grootvader ofte grootmoeder, ooms,
moeyen, broeders ofte zusters, oft andere heuiv
lieder coUaterale vrienden ende maghen, daerop
en zullen vader oft moeder gheen recht Tan hou-
denisse hebben, maer zal t*zelTe Traemgoedt ghere-
giert eü ontfanghen worden by een ofte meer Traem-
Tooohden, tot pro£^rte Tan de kynderen. C e.
Vewme, TÜi, 8. Zo wanneer eeneghe kindere ofte
kindt eenich goet toeoompt en Torsteerft binnen
den tyde Tan huerlieder minoriteit OTor hals, dwelck
es en hem Terstaet als niet oommende van Taeder
ofte moeder ... Ce. Anden. Oak. prim. ix, 8 ; it. 4
en 7. It. C. e. Belle, zi, 6; O, v, Poperingen,
ziii , 8 , O. e. Iperen , kast, a. 70. Zie ook db Bo ,
en (Goederen OTor hals.
2) Geld, fr. de Vargent, \\ Alle lieden quamen
om coren, [om] by te levene, someghe een jaer
en someghe een half jaer, en men ontfino een
OTordadich ghelt Tan ooorene dat Torcooht was . . .
De graTe Karele, ziende dat grote goet dat men
Tan ooerne ontfanghen hadde. Jan t. Dixmudb,
4fi. — Goet nemen Tan, fr. prilever de Var'
gent sur. || Men Terbiet putiers, die goet van
ledeghen wiTon nemen, te wandelen binnen Tri-
heden Tan Audenaerde. Kh, v. Auden. 1828, JPh-
tiers,
8) Ten goede en ten bloede bestaen. BloedF-
vertoant zijn en uit dien koofde met tem. deel kebbend
in sekere goederen, fr. étre parent de sang et avoir^
de ee ekef, part avee qn. dans eertains hiens, || Blek
persoon bestaande ten goeden en ten bloede Ter-
GOE.
GOE.
529
mach, TÖ<5r erfrenisse, met behooieljcke kerokghe-
boden gedaen, hem prewnteren ter naerhede. C
V. AdUt , Tilt 14. Van goede en van bloede. Rekenk.
V. Brab. reg. 131 f» 126, 15<l« E.
4) Sprea£ 't Goet yrijt den man. Een êekul-
denaar mag niet aangehouden worden zoolang er ver-
haal ie op eenig goedj fr. Ie hien aff^anéhit Vhomme^
o. è. d. qu'on ne peut arréter nn dêiniew ovtn long-
tempe qu^ü y a reoonre sur quelque hien, \\ De
haeffeiycke goeden van den gheoondemneerden ,
moeten eerst gheöxeouteert wovden, eer de per-
soon magh in haehten oft ter vroenten gehaelt
worden, want 't goet yryt den man; en oock moe-
ten eerst worden beproeft de meubelen daer men
gheen broodt mede en wint. C. v. Mereniale, ii, .80.
GOET, bn. Braaf, eerl^, fr. honnête. || Elck
wordt gepresumeert goet te zijn, totdat hij quaet
wort gemerct. V. d. Tat. 64 v®. — Goet hooft.
Wettel^Jee hank van beroep ^ fr. hake Ugdl d'appd,
de „renseing" Tan „leering ,'' || Aengesien de saecke
aengaet der erffelijcheijt, zoe yersuecken zij, naer
de onder coBtaymen, t«n coste van de partije ge-
leidt te zijne Toor de schepenen ran Thienen, beu-
ren goeden hoofde. C v. Thienen, y, 7; it. a. 12:
TOor hen goet hoeft. — Goet man. mv. Gk>ede
mannen, goede lieden, a) Aannenlijkf voor-
naam burger j addl^ke pereoon, fr. notablef gentil-
homme, || Een goet man, een canonc. Mebtevb en
ToBVB, II, 606, Siadêrek. 1398. Dat alle porteren
en ingoseten der rryheit Tan Bruessele, out en
nuwe, in negheenrehande gulde en selen mogen
zyn dan in de gulde Toirs., uujtgesceyden heeren
en jonoheeren, die heerlioheide of dorpe hebben,
oft goede mannen Tan den scilde geboren, die in
Sheen {l. engheen] ambacht en doen noch en doen
oen. A.Waütsbs, Sermens, 23, OrcJ. «. 1426 $ 15.
Behouden dat hierinne niet beTaen en suelen we-
sen de goede mannen van Bruessel die heerlicheit
van dorpen houdende zyn. Ib. 13, Ord. v. 1422.
Oft enieh wijnroeper oft ander rijbout doen oft
seggen leelicheet eenigen goeden lieden, ttou oft
man, en tot suloke come een goet man, die goede
man mach hem gcTen eenen slach metter palmen
en daertoe metter hant slaen en stoten achterwerts.
K, 9. 8t.- Truiden 1366, a. 61. Een goet man wilde
hnwen zijn dochtere aen eenen Tassael. Wiblakt,
Leenrecht, 106. Dat de bourgermeesteren eü sce-
penen, ten bijsijne van ons ofte onsen officieren
aldair, eenen goeden man int gasthuys stellen sul-
len, en dairtoe vier momboiren, die alle saterdaige
sullen hooren de rekeninge Tan den uuytgeTenen
Tan dier weken. Charter v. 12 oct. 1499, de Poli-
Ha, voor JHest, a. 11. Een goet man hebbe [iemand]
gequetst en in der erden geslagen, en ga also
zijnder Teerden; des goets mans enape ooempt en
slaet den anderen Toirt doot, daer hij leegt, sonder
bcTel Tan zijnen meester oft tegen zijnen danc , . .
ghQ sult weten dat die goede man niet en wort
gepnnieert nae recht dan Tan der quetsuren en niet
Tan der doot. V. d. Tay. 167. Het is gheordon-
neert by schepenen eü by den goeden lieden Tan
den raede Tan der stede Tan Audenaerde, dat
men... C. v. Auden, I, 169 (1601). —b) JSer-
taam, aehiingg' en geloofwaardig ma», fr. pereomne
honorable, digne d'esiime et de foi, || Soo wie ge-
thoonen kan met twee goede wettige mannen, dat
hij, sljn Toirderen, oft daer hy de cause af heeft,
de goeden, die hy met prescriptie behouden wilt,
rusteiyk beseten hebben TOor hun propre goedt, . .
e. V. Brussel, Siai. U17/14H2, a. 6; Ghristijn per
duoê teetee Ugitimoe, Sal mogen maken zijn testa-
ment en utersten wiUe, hetzQ Toere notaris efi
getuygen, Toer seepenen, goede mannen, oiF an-
erssins, alsoe hem dat siu gelioTen. Bekenk. v.
Brab. reg. 134 f^ 112, 15<l« E. Soo wie eenige
schuit op eenen dooden man is heysschende, en
de schuit met synen eedt, en met presentatie Tan
Tolgcheeden, te wetene, is hy egeen poirter, met
ses goede mannen , sweeren en affirmeren wilt, . ,
C. o. Antw. 1545, Guldeboeck, a. 1. De porofyte*
lycke reparatien alleene, die en is de oalengierdeie
nyet sehuldich te betalene dan ter tazatien Tan
goede mannen hen des Terstaende. C. v. Antw.
1545, Yii, 38. Soo wanneer geene paelen tussohen
partyen erTen boTonden en worden, soo behoort
d*erTe gescheyden te worden naer . . , ofte naer de
getuigenisse Tan goede lieden, die oTer lange jae-
ren cUer Terkeert hebben. O. v. Loven, Stat. 1730,
a. 5. — c) Zaakkundige, deskundige, fr. expert,
II Dat den huerder de Toorz. partyen landt behoo-
relyck sal moeten labeuren en oultiTeren, en oook
loffelyck t«n goetmans pryse bemesten. Bruee,
godsh, B, dooe 184 (1780), Quaderèbbe, — d) bur-
ger, inwoner (over 't algemeen), fr. bourgeois, habi-
tont (en géniraï) — {au plur,) bonnes gene. || Want
de goede liede die stroene huysen hebben binnen
den binnenste Testen } alle qualic ghereedscap
hierenbinnen daertoe ghecrighen mochten Tan wero-
lieden . . : Soe es , omme ghemeen profyt Tan den
goeden lieden ghemeenlec, Tan der stat georde-
neert .. . Kb. v. Antw. a. 199. De oudecleeroooperen,
der goeder lieden goeden alsoe, by oonsente Tan
den amptman Teroocht hebbende, moeten Toer de
penningen . . . inneetaen en dezeWe betaelen. C, v,
Antw, 1545, y, 14. — e) Bemiddelaar, eeheide-
reehter, fr. mêdiateur, arbitre, Kil. goede mannen.
Arbitri, boni viri, ad quorum iuiitrium causa Uti^
giosa defertur. || En wisede sijn Tinderscep en
zeide sijn segghen, bi raden Tan goeden en Troisden
lieden , en in sine ziele . . . Oork. 30 sept. 1278.
So wie, die bi Tersoeke iof bi behetene Tan sgra-
Ten rechtere Tor ij scepene, iof Tan eenen met
ij goeden lieden [fr. tekst preudoumes"] niet sal
ghoTon Tarde [nl. Trede] , Tan so wat contente
dat si, hie es in boeten Tan lx lib 2d« JT. v,
Brugge, 1281 , a. 11. Stelt en ordonneert oock de
Langeroede ses persoonen, wesende borgeren deser
stadt, Tan goede, eerlicke name en fame, en Tan
peyseliok IcTen, die doen, in handen Tan de Lan-
gheroede, de gheloefte, dat sy, als kieersluyden
eii goede mannen, hen sullen employeren int feyt
en maecken Tan den soene. C. v. Antw. 1582, zxii,
2. — Goede stat. Qoede, geminde, lieve, epitheta
welke de vorsten in de charters aam humne steden
geven, ir. bonne ville, une des épUhètes données pair
les souverains è leurs villes, || Onse goede stat Tan
LoTene, 1311, Brab. Teesten I, 822. Van onser
goeder stat Tan Sen Truden, 1417, Piot, Cart. II,
202. Van onse gueder stadt Tan Herck, O. lAège,
17 aug. 1417. — De gebruikelnkste benamingen
zyn licTe en geminde. — Goet Wijf. Wet-
tige vrouw, eehU^enoote, fr. femme Ugitime, êpouee,
II En also sailt sijn mitten manne dee sgn guet
wgf Tan home jaight eii eyn ander by home zet.
C. V. Maastricht, Stat. v. 1380, a. 106. — Goet -
doen — a) Betalen, fr. payer. \\ De oproepers en
schatters Tan de oude deercoopers en hunne clero-
ken, die in eenige sterf huysen hacTelijcke goeden
Tercoopen by oproepinghe, moeten innestaen eü goet
doen de penninghen daerTOor deseWe hacTe Ter-
oocht wordt. C. stad Meehelen , i. 49 ; Nannius prae-
stare ae saiisfaeere, — b) Verantwoorden j gehouden
530
GOE
GOO.
Ê^fn, uutaam voor, fr« r^Mmdre de. \\ Als iemant
ter goeder trouwen Terkoopt en transporteert de
proprietyt tui eenighe hajeen,.. sonder gelofte
▼an waenchap . . , niloken transportant noch syne
erfgenamen en sjn niet gehouden goedt te doen
't gnene datter ghetransporteert is . . . C, o. Brussel ,
1606 y a. 147; Christijn non ieneninr de evietione,
It. C e. Aalst, xii, 12. — Goet houden. 1)
In goeden staat houden ^ fr. tenir en bon éttU, \\ YtAer
cit moeder, oft eenighe vrienden en maghen le-
rende, sufficiënt genoch synde en machtich de
kinderen te regerene en hen heure goeden goedt
te hondene. C e. Antw, 1545, x, 14.
2) Staande houden (de geldigheid eener rente), fr.
mainienir {la vaUdiiS d'une rente), \\ Boe wye, op
yemante daghinghe metter doeken, restoir oft ca-
laengie doen (en alle sjne yenrweghen chynsen,
renten oft h3*potheke goet houden) wille , . . Ib.
TI, 82. It. C. e. Deume, 1612, a. 166. — Den
heere ten goede worden. De gerechtsdienaars
in hei aanhouden van misdadigers ter hulp komen,
fr. venir en aide aux officiers de justice dans VarreS'
taüon des délinquants. || Zo wie berucht eü be-
dreghen es . . , dat hy deghene ghejacht oft ghe-
dreecht die den heere te goede worden, x jaer uut
Ylaendren, up thooft. O. v. AeUst, 4tO, Orig. 42 a. 6.
00£TEK)EN, zn. o. 1) Geschenk, gift, fr. présent,
oadeaiu. \\ Wie dat heyscht ocht gheeft wijn [oor.
15d« B. off „ander goetdoen"] op die halle, weert
ocht samencoper, sal ghelden xx s. K. lakeng, Diest,
Wolwerk VAH3, a. 101. || Dat voirtane niemant,
wie hij sy, in onsen yoors. lande Tan Brabant,
eenige Trouwen Tan lichten loTene en houde, noch
geldt noch andere goetdoen Tan hen en neme . . ,
opte pene en rerbeurte ran sijnre Tuyst. Bekenk.
e. Brah, reg. 133 f» 99, Ord. 14 aug. 1459, a 1.
Eenen minderbroedere Tan Bruessele, terminaris
deser stede , in goeden Triendaghe als hy hier de pas-
sie predicto, mids dat hy qualio Tersien was Tan
den goetdoene Tan den goeden lieden , xtj s. Stads'
rek, Ninove, 1476. It« db YLAMiircK, ZtojfvekCf
117, 119, 120, 125, 14de E.
2) Vergoeding, fr. bonifieatum. Kil. Goed doen
de schaede. || Binnen welken tyde hy [nl. de
prelaet Tan Sente Baefs] sal moghen doen Tenten
en Terooopen zulke wyne alst hem gelieft, zonder
der stede Toors. eenich goetdoen ofte betalinghe
daeraf te doene. Htttttbnb, Corp. 75 (1482).
GOEVERNEÜR (GoTemoere, — neere, Gou-
Terneere — eur>, zn. m. Deken van een ambacht,
fr. dogen d^un métier. || Dat die borger.., Tan jare
te jare , . . suelen moghen kyesen onder hen , om
dat regiment der stat ... en der ampten derselTcr, . .
twee meystere ; en yeghelyc aropt . . . twee ghesworen
en twee govemoere. — Dat die scouteten , schepenen
eiï meestere Toorscr. die ghesworen en gouTomeere
Toorscr. in hulden suelen setten . . , en dat yeghelyc
govemeere die persene Tan sinen ampte tegader
sal moghen doen. Piot, Cart. K, v. St- Truiden,
17 mei 1393, a. 1 en 8. Aldaer onse scholtet...
dieseWe twelf ambachten en alleman in syn ambacht
hoochiyck eeden sal te kiesen den sufficientsten en
wysten man , . . tot eenen goeTemeur desselfs am«
bachts. O. lAège, K. o. Masselt, 27 juni 1577,
a. 1. It. C, V. Maastrioht , 109; È, lakeng. Iperen
1893, Scheriers, iii, 7, 18, lY, 11. GouTemeurs
Tan de neeringhen. C. stad Iperen, ly, 54. Ook
GUBBBVSSBDBB. — GocTerneur Tan de steen-
wegen. Opxiehter der straten en wegen, fr. inspeC'
teur des mes et ehemins, || De gouTemeurs Tan
de steenweghen syn gehouden die wel en suffisan-
telick te TeKsekeren en eifon te legghen, eoodift
men daeroTer ghemakkelick passeren magh. C a
BeUe, XXX, 18. Ook wbchmxbbtbb.
GOEYERNEURSCHAP, zn. o. Sèt amèi van
goevememr of deken van een omhakt, fr. roffies
de gouverneur ou dogen d'un métier. Zie het toq^
gaande. t| Dat niemant... en sal mqghen dra*
ghen . . • ampt Tan der meesteren ghesworensoap
noch gOTcmeerscap , hi en si gheboren poortate
Tan der stat. Ib. a. 6.
GOYGE, zn. Sen stok met ijzeren pmtUem, fr.
hóion avee des pointes de fer. La Game heeft
Gouge, sorte d'arme: un haston de guerre que on
nomme gouge, || Daer waeren Teel nieuwe spijsaen
en sommighe int blancke hemasch ; de reste waren
aerekebussiers , hallebaergiers , en die goygen en
jaToiynen droüghen. Y. d. Habohbv, Ber, tifden,
I, 226.
GOLDER, fn. Bouwkunde, terme d^ardkiteetmre.
II Betaalt Wouter den timmerman Tan 19^/| daghen,
te maken die iii golders aen den kerkhof, en for*
melen Tan der tresory ncTon Onse Yrouwen choar.
Batmabkbbb, St.-Sulpioe, I, 66. — De uitgeTer
Terklaart het w. niet; aangezien er echter spraak is
Tan een welfsel, Tragen wy ons af of er niet moet
„zolder" gelezen worden?
GOLLE, zn. Een viseh van het geslacht hMr
jauu), fr. poisson du genre oabiüaud (gade). || Det
nyemant gollen Tercoopen en sal onder oabbaliaa
oft rydcTisch, om iy <% en den Tisch Terloerea.
JT. 0. Brussel, 1486, a. 29. Bekenk, e. Brah. reg.
136. It. Mbbtbkb en ToBVfl, II, 499.
OOLT. zn. Goud, fr. de Vor. || Golt jof selTer
en [Z. en] ghelt gheene tolne. TU te Brugge, Mei
1252. Op die pene Tan twelff gulden realen ia
golde. K. V. Sasselt, 11 dec. 1500, a. 2. Eü dat
sal ghesohieden binnen ses weken naer den coop,
met fijnder sÜTor en goldt. C. o. Kuik, a. 18.
Unum bonarium terre arabiUs, jaeens inier aU(h
dium et Bavenghem, quod bonarium terre Gol-
denb[o, u]nre vulgalHer nominaiur. Bruss. godsh.
H 1553 , a» 1250.
GONNEN, bw. Vergunnen, fr. aeeorder, KiL
Gonnen, j. gunnen. Favere. \\ Item, so hebben
wy gewillkoirt en ghegont onser stadt Tan Seni-
truden, dat sy gebruiken en beeighen soelcn hojrre
Troenten. K. v. St. Truiden, 10 juni 1417, a. 13.
Dat wy . . . gegonnen, geconsenteert en geloift hebben,
gonnen, consenteren en geloTen mids desen, joneker
Fredericke Tan Beness, OTerste sohoutet alhier,
Tyfftich rinsguldenen jaers. Magistr. e. Dieet, 27
dec. 1503.
GONSEN, zn mT. Duimen, herren (Tan deuren),
fr. des gonds. || En noch ghedaen maeoken np
den torre een souffi^sante steeroke duere, wel slu-
tende met yseren scoTcn en yseren bouten en
Tertsen en gonsen. Troubles marit. II, 167. — De
Bo heeft Gondshaak en Gondsleohte.
GOOCK, zn. Gek, tot, sul {snul), fr. eoi, imU-^
eile II tWerter al doolage Toor den aermen ghoock,
Hy en crycht niet dan sturtebier Tan de Taten.
Y. D. Habohbv, Ber. t^den, I, 278-
GOOR, zn. o. Modder, slijk, fr. boue. 'Kil. famd.
lAmus,.. Lovan. Sordes aedium. || En iegheiyo aal
Tore syn Toerhoeft Tan sinen erTe alle aaterdaghe
thoor [l. tghoor] opslaen. Kb. v. Diest, A, 62. Men
zal oock Toor de naenrette Tan duyremea, preTaet,
en Tan goor oft smooraerde , . . byleggen een Tierde
Tan de weerde. C. e. Auden. 24e d. Begl. 12 aog.
1767. a. 16.
OORDELEN, bw. Met het meetenoer gebogen
GOT.
GOU.
531
i^Hên afiiteteity fr. oimplery meturêr au cordeau da»
eourhêê. || Die bogen ofte wel&els aal men massiJB
Tol meten , en die [sj. wenteltrappen] ran gelijcken
gemaeckt zijn in ronde thorens, die sal men rondtom
met eenen draet gordelen. JRagL edifleiemeter» j 16
jan. 1705, i, 37.
GOBDERIEM (Gnrderiem Gortriem), zn. Oor-
delf gordelriem, fr. eaiiUmrê, Kil. Gord riem j.
gordel. II So rerbiet men aUe mesae met pointe te
draghenne die in de kenre niet gbenoomt en staen,
anders dan wesenljc en tamelyo, elc an sinen
gorderieme ofte boren. Kb. e. Auden, 1338, van
wapenen, Gt)rtriem. TnmbHeê marit, I, 136.
GORDIJNEN, zn. my. Vêrsterkingtwerken eener
wtadf fr. irofoamx de fwüfloaüon d'une vüle. || Zoo
hy ooc zoude eenighe Bchipkens gebrocht hebben
in de Sehelde , yóót het casteel , en bij middel van
dien ghepoocht te klemmen int caateel, daer de
flordynen van de vesten z\jn ran aerdewerk. db
PoTTSB , Pet oari. 206 (1631). Zie ook het volgende.
GORDINGEN, zn. mv. Paalwerh ter versterking
eener eiad, fr. paliêtade. jj Item, Gielijs Huyaman,
metsere, die de gordinghen van den vors. werke,
in wedersjde, beneden en boven, in de mnere liet
en gate daertoe hieu . . • Item , van den yserwerke
dat hiertoe georbert wert, dats te wetene, yerst
c groete langhe jseren naghele, zom meerder,
lom minder, daer de gordinghen en de pjle, be-
neden en boven, mede ghenaghelt aün. Mbbtbns
en ToBVfi, II, 618, Stadsrek. 1401. Item, Jan
Pauwels en sün gheselle.., zagheren, die de co-
lumpnen totten vors. drayboeme en totten vors.
tween doren int veergat zaeghden, en oec de gor-
dinghen te desen vors. werke. Ib. 620.
GORGIERË (Gorgye, gorziere), zn. v. Halestnk
of keeUÉnk van de teapenrusHnsf eens ruitere , fr.
gorgerin, \\ Een kindeken.., die Sgn Hoooheyt
een gorgye presenteerde. Hoüwabbt, Matihiasj 81.
Item, betaelt van eenen pansiere, en van eender
gorzieren te scheerene toebehoorende der stede )j
st. Staderek, Ninove, 1480.
GORGOEL , GORGOEN. Zie gaboosk.
GORRE , zn. v. In 't algemeen een paard , fr.
{engMral)Mineheval, jjGorre om guil. Zie buit
om BTTIT.
GORS, zn. Orae, fr. de Vherbe, Kil. auctns
Gors. j. Ghras. Chromen, Herbe. \\ Yan gors te
mogen snyden bayten der stadt vesten, sonder
beesten daer te mogen houden. Stadsrek, Bergen'
ep'Zoom, 1605/6. Denselven opponenten condemp-
nerende den impetrant te betalen die zoeden by
hemlieden opt gors en leen in questien affgesteken
oft doen affsteken. Leenh, v. Brab, Beroep Bergen-
op^Zoom: dijkgraaf § Vcm den Steene^ 1565.
G0R8INGEN, zn. mv. Schorre, aangeslibd land,
gore, en het erop wassende gras, weiland, fr. aiier-
riesements, allmvions, et les herbages y croissant,
pdtmrages, Bakhüizbit y. d. Bbihck. Fiscatio, 51 :
gorsen {herbaiges),
GOTELINCK, zn. 1) JBen ketel van gegoten
Heer of mettui, wtioHn men o. a. de valsehe munters
in eiedende water ter dood braehi, fr. ehamdron en
fer de fonte om méial, dans lequd on exécutaitf entre
autree, lee faua mounogeurSf dans Veau bouUkmie.
Kil. aueius. Vas i^mle k Tormentum fueile, Fièce
de fonte. || Meester Pieter Bauwins weet te spre-
kene van der ghuetelynghe, dwelcke es den ketele
daer men de maelfiictears in plecht te ziene [nl,
ziedene], en stont up de zale in 't sGravensteen.
ScHATBB, GolkUie, 72 (1451). Zie o a. Génard,
L'hdiel des monnaieSf 124.
2) Vuurmond , stuk grof geschut, kanon, fr. canon,
pièce d' artillerie, jj Dat oock elck schip van veer-
tich tot vyftich vaten sal moeten ophebben vier
gotelinghen, niet minder dan ses hondert pont
t'stuck, en twee steenatukken nae advenant, nae
de groote van den sohepe. enz. enz. PI. v. Brah.
5 aug. 1579, a. 9. Toerusting der schepen, III,
234. It. Piot, Chron. 672 en 840. Metalen oft
oopere vaten om den wyn in te ooelen olt ander-
sints te besigen, gotelingen groot eii cleene. Proces
Meerseniers § Smeden te Brussel, 1546.
3) IJzeren of metalen vat dienende tot ^kmaai
voor de granen, fr. vase de fer ou de mêtal, servant
d'étalon pour les grains, \\ Omme dat elc tsine heb-
ben zoude in de mate, mach [de bailliu] nemen
de mate die hy daer vindt [nl, bij de „cooren*
byters"], en doen se yken, ter tegenwoordigheit
van scepenen, bi den ghezwoomen ykere van der
stede, jeghen de mate van den den voirs. hospitale,
die men heet „de zeyere" van der stede, en es,
of emmer plach te wesene, een gotelinc. O. o.
Aalst, Maten en gewichten, 402.
GOTTIËR (GK)tier), zn. Waterleiding, riool,
goot, tijp, fr. fyoüt, rigole, eonduit. \\ Ghemegne
goten sooi^) tusschen twee ghebueren, daer hear-
lieder begder water inne valt, syn die schuldigh
t'onderhouden met goede gotieren. C. v. HerentaU,
XI, 30 (De C. d. stad MeeheUn, zit, 23 heeft:
Twee ghebueren, hebben [de] een ghemeyne zoee
enz. Zie sooé. Nannius silanums — waterpgp,
buis — en voor gottieren ocmdlibus. Alle go-
tieren van waterloopen oft andere afloopende be-
. ken. Begl, 16 jan. 1705, i, 77. Mabthhiz, 107.
GOUD ACH, zn. m. Zie GOüWGBDnro, blz. 464.
II De heeren van Laken hebben tsjaers twee gou-
daghen, den eenen sdyssendaighs naest tsmaen*
daighs nae sinte Servaesdaoh , als zy hueren cheins
ont&en hebben, en den anderen tsmaendaighs nae
Dertiendach. C. v. Laken, a. 15. Dat si \yd. de
abdis te Torst] heeft [te Lede en te Hofstaden]
drie goudaeghe in tjaer, deen te middewintre, dan-
der te Paeschen, en de derde tsente Bamesse. A.
Wautbbs, Analeetes, 312 (c. 1450). O.-P.-B, autr.
27 mrt 1730, a. 77. — Yemuftige etymologie van
het woord door Yan der Taverijen: || Na den
weicken oio wat verstants sal wordden gegeven van
ennigen jairwaerheyden oft voightgedingen, die
men in veele plaetzen heet goudaighe: en van den
oestkeuren, die overal int lant wel oehoeven on-
derhouden te wordden. V. d. Tay. 128. Nae d'onde
gewoente en heerbrengen slants van Brabant hebben
die officiers van denselven lande geplogen in diverssen
plaetzen en bancken drye werf tsjaers te houden
voegtgedingen off goudaige , om die voirscr. plaetzen
en heerlieheyden, dalre die heere den misidadigen
niet af en weet, noch dagende partge en heeft,
aldair ter wairheit te oomen, opto penen en ver-
buerten in den Landcharter begrepen. Ende zgn
die daige geheeten goudaige, dat is te seggen
,,gulden daige'*, overmits dat de clairheit der jus-
ticien bg den besuecke en openbairingen der wair-
heit van den overdeden, die verborgen is geweest,
opte voirscr. daigen schgnende en blinckende is
eeiyc den goude en der clairder zonnen. ld. 146 v^.
vorens de oostume van Bonsse, wort alle jaeren,
den eersten woensdag naer Drykoningendag , ge-
houden Wethdag, genoemt gaudag, expres geor-
donneert om de desertie ofte peremptie der saecken
voor wethouderen ventilerende, te preveniSren.
PI. V. VI. 27 mrt 1730, a. 77. Bonsse; YI, 542;
it. a. 129. Item, soo vermach myflen voors. baillia
532
GRA..
GRA.
op de Yoornoemde heerelycbede te haudene alle
jaere te HanBheke, te Ledeme, te Haenele, ofte
te Oaneghem en te Buuslede, ia de dry gou-
daeghen tejaen. Ds Pb. en Bb. YI. Mantheek.
14 (16..).
GOUGAER, sn. Troidrager, pakhneM,it.g<mjat,
II XII muaquettien, elck xi guldens. Drie gou-
gaen, elok vin guldens, xxxtii soldaten, elck
▼III guldens. (Bezoldiging «Tan het krygsTolk der
Staten) 1578. Audén. meng, IV, 73.
GOUT, zn. o. Qimdy ir, de Vor, Fijn gout,
van 24 iearetten^ ook Aruoldusgulden-gout
genaamd^ fr. de Vor fin è 24 earats, aussi appelé
or dm florin AmM {de la QueUre), |j Dat fijn
lutter [nl. louter] gout , dat wel gesuvert en gepur-
geert is, en dair geen andere materie, alloy oft
menxel in en is, Tan coopere, silver, loode oft
djergelijoke, is geheèten van xxiiij caraten. £n dat
niet fijn noch suyer en is, dat wordt geheèten yan
min caraten, tot xij caraten toe. En dat onder de
xg caraten coemt, dat en behoirt niet geheèten te
wordden gout; noch tgelt dairaf geslagen en ge-
munt en behoirt nae recht niet geheèten te word-
den gulden geit, gelyo als sgn die Amoldus gulden
Tan Gelrelant V. d. Tat. 213. — Het Ducaet-
gout, thans nog dukatenpoud genoemd , is geen ander
dan het Toorgaande , fr. „Vor d ducaU" n'ett autre que
Ie precedent. || Is te wetene dat de Tomomde Ercke-
lant moeste leTeren al tgaut, twelck is ducaetgout,
gheoorboort totten Tomomden wercke [nl. den hoogen
outaar met het H. Sacramentshuis]. Piot, Chron.
678. — Fillet gout. Borduurgoudy gouddraad
van 22 karcUeny h. or de trait, JU d*or pour bro-
deries. Ord. 9. 4 febr. 1520. — Spadeersgout.
II De pilairen Tan het H. Sacramentshujs sullen
syn Tan groenen marmel, waertoe sullen genomen
worden basen en oapiteeleu Tan oooper, Tergult
met bladergou dt [bladgoud^ ir. or en feuüUs^
or d^a/ppUqu^, Hiertoe sal ooc verobligeert syn te
leveren de deurkens, sluytende met huer slot,
weloke deurkens sullen wesen Tan cooper deurge-
sneden en Tergult met spadeersgoudt. Db Pb. en
Bb. Aalst , y , 345 (1649). (W\j meenen dat spa-
deersgoui en bladgoud synoniem zijn). — Touohe-
gout. Toetsgoudy goud van 19 karaten, fr. or de
touche, or è 19 carais. La Cume, Or, 28^ Tii
amnes et demie d^or de touche, || Dat die gout-
tmeden en juweliers souden huer werok moeten
maken Tan touche goude tot xix karaten, en daer-
onder nyet en sullen hebben op elok een Tierendeel
Tan een karate ter- remedien. Muntwaarde in Brab,
f> 21 , Ord. V. 1495. It. Ord. 4. febr. 1520.
GOUTBOOBT, zn. Gouden boordsel ^ goudgalon,
fr. passement, tissu plat de fl d^^. \\ Pro quaUbet
bala meremm , utpote sindali , pepularum , orisparum ,
linearum, tapetorumy goutborden, garlanden, snoren,
pannorum aureorum vel certoorwm,.. Tol te Antw.
Goutborden. Brab. Tol 1315. Goutboerde. ld. 1409.
GOUTDOECK, zn. Onderscheiden Tan gout-
lakeu; zie onder laken. || Van elcke elle gout-
doeok oft thoiUe d'or, en oock sÜTerdoeck gestreept
oft geroyeert, xy s. Tarief v. 1576, Fl. v. Brab.
n, 58.
GRACHT (Chnght, srait, graf), zn. mT. en o.
1) Orqfy grafstede, fr. fosse. ESI. Gracht,
sraTO, graft. || Wat kinde dat propre [nl. eigen]
kerssen heeft, daeraf sal de kerke, daert proghyt,
hebben eene. En tgasthuis eene. En daeromme
Buelen die Tan den gasthuise den graght maken.
Kh.v.Diest, A. 44. En daer troergh. l\jc meer dan
twee kerssen htpft, daer sal die proohiekerke van
den like een kersse hebben, en die Myuderbrodere
dander kersse; en daeraf selen die Mynderbroedere
den gracht den Toergh. like doen maken. Ib. B
146. — De naeste ten graTO. De naaste Hoed'
verwant , fr. Ie plus proche parent. C. leenh. v. Val"
kenb. 1612 a. 3. — || Alsulcke Terstoiren goe-
deren is der leste loTcnde ten graTen wechdzagende
en hebbende. C. gr. Loouj I, Tj, 22.
2) Oracht, stadsgracht , ir. fossS, fossé de viüe.
II Van der graft op te graTene, die leeght ane de
Posteme op den dyo. Msbtbns, Oudste rek. 49.
Van der gmft die leeght beaiden sheren GodeTerts
Tan Busenghen op te graTene. 54. Behoudens dies,
dat sy [nl. de ingezetenen] aen die oude waranden
noch aen den conynenaerde, wesende op die nytier»
sten graften , niet hinderlyck wesen en sullen. C. v.
Bavenstein 1522. a. 40. Huys, hof en graTen. C
leenh. v, Limburg, 1570, a. 30. Als familienaam.
II Henrieus de Fóssa 1305. Heinric Tan der Graght
1306. Schepenen te Diest.
GRACHTING (G— e), zn. t. Onderhoudings-
werken aan eenen gracht, fr. travaux dTentrelien è
un fossé. II Terwylen m^t deylinge dese goederen
Terandert syn Tan meester, en positioTelyck of
reëlyck met een beke en groot hol Tan beyde kan-
ten gesepareert syn, oft dengeenen, die in het Telt
goTallen is, Terobligeert is den gracht oft hol te
onderhouden op syn erfiVe eü die beeke Tan twee
syden te rioulen . . . Mits oock dat in die devlinghe
niet Tersproken is Tan eenige graohtinge die den
eenen Toor den anderen soude moeten maeken . . .
C. gr. Loon, I, 731.
GRACIE, zn. T. 1) Ontheffing, ontlasting, ir.
d^harge, exemption, dispense. || Dat N. sculdich
ware te Temoughene de Tooohden naer tlnhouden
syns bezegheltuchts , en dat hy daeraf [nl, Tan zekere
schuld aan de weezen, met den intrest Tan 10
jaar] gheene andere graoie sculdich ware te hebben.
C. 6iad Brugge, II, 213 (1411).
2) Ghtnst, ir. faveur, || Van allen yssuwen, gra-
den Tan poorten , of eeneghe corruptien die yemendt
boTen zynen eede ontfaen mach hebben. Schatbb,
Collatie, 178.
GRAEF (GraTe, GreTe), zn. m. Oraqf, een door
den vorst aangesteld ambtenaar, zijnde tevens rechter
en bestuurder van teker rechtsgebied, de primdpes
Tan TacituB, qui Jura per pagos vicosque red-
dunt, in de StUische wetten gxafio genaamd s wdke
benaming ook is overgegaan op bijzondere openbare
diensten, als burchgraaf, dyck^^aef (zie die woorden),
marokgraef, marcktgraef, pluimgraaf, wateigraaf,
e. a., fr. eomte, fonetionnaire institué par Ie prince,
en mime temps juge et administrateur de eeriain
district ou canton (Us yfirincipes'* de lacite, qui
jura per pagos vicosque dieunt), appeU grafio dans
la loi scUique; oette d^nomination a aussi été itenr-
due è des services publiés particuiiers , tels que
burchgraef, d^ckgraef {V.^ces mots), marckgraef,
marcktgraef, pluimgraef, watergraef , et anUree. Zie
Bao^psaet, .^vres, II, 36, Kil. Graef, graTO.
Comes, regulus, vulgo graphio et gravio. — vetus
sax. Judex, praeses, praefectus [enh\j Toegt er zgne
etymol. by: q. d. grauw, j. conus , senex eujus
capUlus in albedinem vergit, etc. Zie ook bobt, en
Verdam obatb. — Marokgraef, zn. Ma/rkgrae^,
leenman die het bewind en de wttcht had over de
grensgewesten, grensgraaf, ir. marquis, feudataire
préposé è la garde des marches, des frontibres. Eil.
MarckffraeTe. JPraefectus limitaneus, custos li'
mitis. — Marokgraefschap van Antwerpeiit
marquisat d'Anvers. ZoocHs Brandenburg ten noord-
GtlA.
GRA.
533
ooiUn^ zoo woê Antwerpen ten noordHoetUn de
mark of gren* 00» %ei H, Boomsehe Bjfk, Mareki'
onatuê Saeri Bomani Jptperii^ welken titel onze
$tad tot op het einde dor voorUdene eeuw heeft he-
handen, fr. ainsi que Brandêbonirg Vétait tm nord^
eeij Amoere êtait la marehe on firontière du Saint-
Smpire Sontain au nord-^)ueet, marehionatus Sacri
Somanii Imperiif tiire quê notre viUe a eonservé
juequ'è la fin du eiMe precedent Mibtbvs en T0BP8,
ly 120. Kil. Proef ectura limitum, euttodia limitii, —
II Het markgraefschap bestond nit: 1^ het eigeniyk
MarkgraefBohsp des H. Byks [nl. de steden Ant-
werpen, Lier, Herentals, enz,], 2° de yrijheid tul
Gheel en onderhoorigheden, 3° de meijerij Tan
SanthoTen, 4^ het Land Tan Arkel, b^ het Land
Tan BQen, 6° de Tryheid Tan Hoogstraten, 7^ de
Trijheid Tan Turnhout, 8® de baronnie Tan Breda,
90 de heerlijkheid Tan Bergen-op-Zoom , en 10^ het
Land Tan Steenbergen. Ib. Mbbtbks en Tobvs,
I, 453. — Pluimgraef, Watergraef. Deze
vorstelijke ambtenaars hadden reep. het bestuur en
rechtsgebied ooer de riviervogels , zwanen, ganzen^
e, o., de seheepoaairt en de rivieren, de plantingen
big de heerbanen, de heide — en ledige landen, de
windmolens, enz. JBene verordening van Philips-den-
Goede, van 22 dee, 1456, vereenigde beide ambten
met dat van den Warantmeesterofopperbosckrechter,
fr. ces fonctionnaires dm prince avaient resp. Vad'
ministraiion et la furidietion des oiseaux de rivier e,
eignes, dsons, etc., de la navigaixon'et des rivi^es,
dis planiations sur Us grandes routes , des brugbres
et terres vagues, des moulins è vent, etc. üne
ordonnanee de FhiUppe-te-Bon, dm 22 dêoenU)re
1456 , réumit ces deux offices è odmi de gruger. Zie
ook Bailliu van den watere. || Le waeter-
graef et pluymgraef eonnaissait des éUffirends swr^
venus entre les bateliers; des méfaiis commis è 40
pieds en de^è des rivibres dm dmehê de Brabant, et
de tont ee ^tti ooneemaii la navigation sur ces
rimbres, Tinfin, y/U a eonnaissance sur tous oiseaulx
de rivibre, eignes, oisons sauvages et autres, quels
qu^üs sogent, que mU ne pent tirer san* son congf*
{Bxtraits des anciens comptes dm gruger). aüg. bt
L. GAI.B8L00T, Maison de chasse, 213. Zoo wie
op s'heeren straten plant ofte hujsen maekt OTör
de twee Toeten Tan sjne gracht, sonder consent
Tan den wateigraTe, ofte heere respeotiTelyck , en
tenwaere dat zy daertoe gherecht waren, die Ter-
benren... C, v, Aalst, x, 14. — Marcktgraef
(MerctgreTC). Qraqf oj deken der lakenhaUe of
drapperie , f^. dogen de la draperie, || Van den merot-
greTe en syn yiii raetaluyden. Wy Terleenen en
ordineeren dat in die Toerseider onser stadt sullen
syn een merck/greye en syn acht getworen raete-
luyde, die corrigeren sullen en regeren dat officie
Ten den drapparien, en ander dynghen te doene
die tot noch toe tot honre officien Tan ghewoenten
toebehoeren. En in der stadt desseWen sreTen,
alle jare orerleden, dieseWe acht raetsluyde Toer
dat toecomende jaer, sullen sy kieeen eenei»an-
deren greTC. C. v, St.'TVuiden, § 19. — Graef
(GraTc) Tan den Egiptenaers. Overste van de
heidens, fr. chef des SDhémiens, j| 1440. Itom, ghe-
sheTen eenen graTe Tan den kleynen Egipten in
nofÜMheden, iii lib. par. Auden, meng. Y, 174.
Itom, ghegheren den graTe Tan den kleyne
Egipteneers Tan den cleynen Egipton, in hof-
scheden, L sch. It. gheghcTen Martin, enz... 1454.
It. gheghoTen den g. t. d. c. E., omme dat hy zyn
Tolck soude doen Tertrecken en ruminghe doen
^vA der stede, mids dat zy de liede Tele moyten
en oyerlast doen, in hoesscheden, yi lib. par. enz.
enz. Ib. 175. (Zy waren meermaals Toorzien Tan
Sftfeiyke bedebricTen). Zie ook bgyftevabbs. —
raef van don Bibauden^ fr. comte des
ribauds. Zie bibaudbx.
GRAEFDACH. Zie cijbsoobt. .
GRAEFNEDE, GBABFKBDimrB (GiaTenede.
graTedinne, graTenedinne, graTinne), zn. t. Gra-
vin, fr. comtesse. jj Wy, liargrieto, grae&ede Tan
YUendren. C. stad Brugge, 1, 201, 1 mei 1275.
Graefnede. DB Ylahivck, Denderm. YI, 153; db
Pb. en Bb. Y. Gijzenghem, 18; XYI. Assenede,
89. Graefiiedinne. Ib. Y. Gontram, 17; Schaybb,
ChUaüe, 98. GraTenede. PI. v. Tï. 1, 88. GraTe-
dinne. DB Pb. en Bb. II. Seusden, 18. GraTe-
nedine. Jak y. Dixmitdb, 88, 137.
GRAEN, OBBIB, zn. o. Graan, koren, fr. du
grain, des e^éales. jj Dat gheen onser ondersaten .. .
gheenrande greyne Tan coeme, noch oock gheenrande
beeston Tcrcoopen en sal moigen. Bekeii, v, Brab.
reg. 136 f° 39 (1495). Terwe, rogghe, gerste, haTere,
erweten, boonen oft andere graenen. Plao. v, 23
dec. 1577. — Bont graen. || Yan rondt graen,
dsaegende by den faeyse, als Tooren, en dra^nde
gesackt uyt den schepe, sonder klemmen, een
schele par. Bbmbbt, I, 502, Bigl. d. zakdragers,
1761. (De hier bedoelde soort Tan graan komt achtor
het ^schockellioen'* of de gerst, en de haTcr. De
uitg. ziet er het koolzaad in, naar aanleiding Tan
De Bo*s ,,Bond zaad'', tegenoTer het „Platzaad"
(graine de coilza — graine de lin); en de tarwe?
de rogge?)
GRAENBRANDEWLJN (Greinb— ), zn.m. Bran-
dewijn, fr. eau-de-vie, brandevin. Kil. Brand-
wyn, brandende wyn. Aqua ardens, TL, ametus.
Brandewyn. Yinum adustum. Bam-de-vie, eau
ardente. La Gume. Bame ardante, || Hoedat op
den 3en dec. 1655 . . . was Terboden dat men
egheene ghebrande wynen en moghto distilleren
met graenen, „doordien dat hetselTe causeerde
grooto dierto der graenen",.. „aisoo die Toors.
ffraen-brandewynen syn nocief Toor de gesontheyt
der menschen, efi grooto dierto brenghen onder
de graenen"... PI, v, Brab, 24 dec. 1660, lY,
99. — De plakkaten in db Fr. taal noemen dezen
drank brandevin, eamë de vie, eauSvive, vinbrAlé). —
Sal den pachter Tan yeder pot wyn Tan wyn mo-
gen heysschen Tier stuyTers TOOr accyse, en toot
yeder pot grynbrandewyn twee st. Verpaektit^ v,
d. aoot>« U Diest, 1706.
GRAENDENIER, obabvibb, zn. Graanhande-
laar, fr. marehand de grains. || De Tcrooopers-
graendeniers. Yan den corencoeperen-graendenieren.
Bekenk. v, Brab, reg. 138 19 159, a. 4 en 5. (1524).
Ooerencoopers ofte graeniers. PI. v, VI, 12 dec.
1545, I, 646.
GRAENDER (Grander), zn. Graanzolder, fr.
grenier. Kil. Graener, Cihraender, Granarium,
horreum. || Yertheert bi den heere, bi der Wet eii
den ontfanghere, als zy de granders Tan den coome
ghcTisiteert hadden binnen den scependomme Tan
NiencTe, to twee reysen g. iiy XTJ s Stadsrék. Ninove ,
1480. It. Jav y. Dixmüdb , 44.
GRAENWERCK, zn. Graan, fr. du grain.
II Timmere (?) met graenwerke. Tol te Brugge
1252; waarschyniyk het Navis onerata eum annona
Tan den Lat. tokst; alnog: de annona, de farina.
GRAESHOF. Zie obabhov.
GRAET (Giaed), zn. m. Trap, fr. escaUer»
KiL Graed. j. Graet. Gradms, || Yan Janne den
Ooerdier, Tan huushueren Tan den kamerkene onder
67
^
GRA.
GRE,
den graet twi Bohepenen huns, xrj gr. De ooete van
der doren die hanot beneden vore den graet ran
schepenen huus. Stadtrek. Ninovêf 1389. Orermids
dat den eteenen graet an de Brabant poort was
te yalle ghegaen, en de trapsteene Terloren, ghe-
oooht jeghen .N. steenhauwere, njeuwe steenen
trappen omme den Toors. graet; coaten iiij ]ib. — It.
dairtoe gheoocht jsm kareele , die an den roors. graet
bestaedt K3m.Ib.i477. Dat schepenen nu nieuwelinghe
hebben ghedaen maken eenen graed eïi doren up
dhuuthende van der halle. db Ylamince , Stadtrek.
Demderm, I, 149 (1395). De graed... aldaer men
a^haet onder scepenen camere in de donrebus-
camere. Ib. 161 (1406). It. Mabtisez 161. Betaelt
meester Heindric Tan Fe, voor de leveringhe ran
de steenen van den upgano ofte den graet, aldaer
men ten scepenen huuse upcompt . . . Avden. meng.
III 451 (1530). Di stond er rike aftesine Mochstu
gedoen in gere manire: Dattu dorebiokes dese maysire
van desen torre, die hier staet, £nde enen ganc
miaken eü enen graet Van den huse in den torre
te gane. Ih Yii Vroeden, 3753/3769.
2) Graet Tan hoirie. Cfraad wm hloedvertDonUehapf
fr. d^é d^ hoirie f de parenié. || Den eersten graet
ofte ordre Tan successie en hoirie competeert de
kinderen Tan ghetrauden bedde, dewelcke hoirs en
erfghenaemen syn Tan haerlieder Tader en moeder.
C. o. Auden. zxiii, 19; it. 2; xxi, 3.
QRAFËLIJCK (GraTeUke), byw. Van '$ graven
w^0y fr. de la part du eomfe. || En seide [nl. de
prooet Tan Sint-Martens] dat hy zyn heerscip eer-
like en graTelike hilt. Ol. y. Dizhttde, 92.
QRAFF£L, zn. IJzeren grijphaak ter verbinding
van êteenen , fr. agrafe. || Alle Toegingen oft payen
gemaeckt met graffelen, loefgaten, wyngaertrancken,
sal men meten... Begl. edifléiemtier* v. 1706, 1, 57.
ORAIXË, zn. (?) II Sen kiste oft püpe graize,
geëralueert op Tj lib. Schatting v. 1651.
GRAMERATIE, zn. t. Lijstwerk, omboordeel,
fr. hordurt^ framge (?) Maigne d'Arnis Qramita,
Qraimatia, Qramaia. \\ Een capelle, steende by
den ouden durmtre, hogho, dewelcke sy nu besi-
ghen Toor de schole, dezeWe capelle met eene
grameratie Tan houte, de ghelasen Teinstere Ter-
wapent. .. ss Pottbb, Sec. cart, 390 (1668).
GRASHOF (Graeshoff), zn. m. Weide, weiland,
fr. pré, prairie. || Vier Taten backoren aen en
op eenen graahoC Kbmpbkbebs, Monienaken, I,
122. Veiif Tierdels ooren erffpacht aen en op eenen
graeshoff, . . te samen met huijs en hoff aen Toorss.
graeshoff annex, . . en is den Toorsa. graeshoff ge-
togen te Montenaken achter s\jn bugs TOorss... — ,
Een Tat koren erffpacht . . . aen en op eenen war-
moesboff en graeshoffken. Ib. 127. Benen seeckeren
giaeshoff. . . C. gr. Loon, I, 296.
GRASSATEUR, zn. Boovèr, êimXkroover, af-
wetter, ëiraattehender , fr. brigand, vclenr de grand
dkemin, déirouesemr. Lat graeeaior. \\ Permitterende
Toorts by desen allen en eeniegheiycken de Toom.
Trybuyters in 't teffhenwoordioh misidaet te m<»hen
dooUlaen als openbaere grassateurs en straetscmen-
dera, sonder daeromme te miadoen. JPl. v. Brah,
12 juni 1686, II, 218. Als openbare grassateurs en
stimetsohendera. Y. d. Habgbv, Ber, t^den^ III, 216.
GRATE, zn. || Adieu, aerm Teltpaepkena, die,
om tontdraghen de grate. De waerheyt Terlaet en
ayt oalTiniste. DB Pottbb, Chronijdce^ 284.
GRATENZEN, zn. mT. jj Pomr oker, verde-
grme^ pomr Spains groen, pomr tanit, pomr fenU'
lat(f>, pomr jpratenzen (?) . . , zlg s. y d. Tpriama,
I, 24, Sttiderek. v. 1330.
GRAUBROEDER, zn. Franciscaner, fr. fran^
dscain ,frbre-ifris» Eül. Grauw moniok, Grauw-
broeder. Jland. \\ Ontrekt desen tyt liep seere de
mare, dat in de Tergaderinghe Tan dese pnedi-
catien quam twee graubroers, Terzaeokende de cappe
en riepen: Vive Ie gnél db Pottbb, Chronijoke, 207.
GRAUWËRCKER, zn. BotUwerker, bewerker van
grijs bont, pelsmaker of —verkooper, fr. peUeiier.
Kil. Grauw-weroker. vetus fUmd. \. peltier.
Kil. auctus, Grauwerker. || Grauw- en lammnr-
werkers. PriTilegie: het maeken en Tercoopen Tan
alle soorten Tan pelterye, moffels en andere goe>
deren raekende deselTe neeringe. Mijksarch. Dedar.
V, 1784, Qent.
GRAYE, zn. Qraekt, waterleiding, fr. fossé,
conduite d^eau, || Dat men, om tToirs. water her-
werts te brengene, sal moegen maken en graTen
een grove oft waterlegde [var, waterige]. Mekenk, v,
Brah, reg. 135, f» 41.
GRAYEEREN, bn. Beschadigen, benadeden,
verongelijken, te kort doen, fr. préjudieier. User,
II Elok die gegraTcert oft geqnest is in zgn recht,
moet zgn gebreck halen en besoecken in juatitien
TOor jugen competent. Wiblakt, Praet. dv, c.
xig. It. C. t>. Qent, II, 241. Indien hem iemant
by suloke ordonnantien oft statuten gegraTeert Tint,
is gehouden, TOor 't eerste, syn ^lagh te doen
aen den amptman en wethouderen. C, v, Brusset
1606, a. 39; Christyn si quis , , , gravamen seneerii.
GRAYELING (—e), zn. t. Verschansing, fr.
retranchement. \\ Als dat... capitein Lyon en oapi-
tein Parade dootgheschoten waren int OTOirallen
Tan zekere graTelinghe onder de stadt Tan Breda.
Piot, Chron. 716.
GRA YEN, bn. Levend begraven, fr. enterrer ei-
vani, II Sn Toort so grouTene twee wyÜB aonder
consent Tan den heere; waerop dat de bailliu oec
calaenge dede. Rdken, balfuws, Oent, 1367, rol
1721.
GRA YEN, bw. Munten. Sneden, steken, gra-
veeren, fr. graver (la monnaie). \\ Dat onderecheyt
is tusschen diegeene die de munte contre£ayten,
graTen, forgeren, printen en Terwe gcTen, en den-
geenen enz. Y. d. Tav. 66 f^,
GREEP, zn. Het grijpen met de mUgespamnen
hand, span, fr. empam, KU. auctus. Grepe, gryp.
PreuMiHo. JBmpoignement, BoTongreeps. jkeerda*
twee spannen, fr. plus de deux empans, || Alle de
upgaende hoornen , hart en morru , . . wyt boTen-
greeps. . . Cv. Aalsf, 300 (18 aug. 1478).
GREPSTEEN (Greepsteen), zn. Grootere eteen
voor de sponden en ritien eener kasseide, fr. gres
plus grand pomr les bordmres et rigóles d^mm paoL .
II Amoude Steenlande, Tan XTigi t« greea, en c
greepateene («oto 2: (]hrepetene, klb. iii), zlTg Ib.
dwelcke gheorbort es Tor de walporte, en an de
hoofde Tan den niewen bmcghen. Siadgréi, Oeni^
247 (1837).
GREFFIEHOF, zn. Kweekhof, enter^, ft. pépi-
niïrm || Soo Tranneer de goeden ofte TerraUen niet
en sgn Terhuert, Terpacht oft ter hellioht uytgh»-
gheTen, aoo sal men, eerst, aangaande den huyaen,
winnende landen, beempden, euaaelen, wgngaerden,
greffiehoTen, intorgen, wythammen, enz. enz...
aensien den reohtTeerdighen prijs . . . PL e. J9ra&.
18 jan. 1554, a. 4, II, 16. zd« penning.
GREFFIER ((S^nffier) , zn. Bete benamis^ Haai
over 'i aUgemeem gelijk met die van secretarie of
sehepenenklsrk; eiAijni edUer eUengs h^womder toe-
gopast geweest te t^ op dm ^eekr^vai^'' ui raoftfo-
wicen, fr. eette iémmimation équimui m gémSral è
GRE.
GRE.
535
e^iê iê têcrümre om oUre éek«nnal;eUeparaii itmté-
foit anwr Üé, €t la lon^j/ue, partieulüremêni appUqmie
tm „9enbé"*eu moH^e jndieiaire. Kil. G re f fier.
QrapheuMf grapkiturimi , gcriba &». Maigne d'Amis
Oraffbrins: Soribaf notariuê, Orefflêr. (A. 1482).
Qraphiarii aeta JMdieidlia, tam in Bênaculo oom-
tuUmf quam in tribwuUiprtietoriaconMenbunt. Nan-
nius, in de Inleiding op de kost. t. Mechelen.
Il Welok Tonnisse van loesiughe van den pande
moet worden geteeckent by den secretaris , als gref-
fief Tan der Tiersoharen. C. v, Antw, 1545, rv, 9.
Daeraf [nl, van de verkoopingen in sterfhuizen] . . .
den griffier eü soepenen-clerck den boeck is hou-
dende; die oock den boeok onder sQnen behoor-
lijcken salaris ophaelt en moet goetdoen. C «.
Dewme 1612, a. 488. Indien d'officier over sulekeA
ghevanghene ronde eenighe goeden oft ghereet
ghelt » is ghehouden allen tselye bij den griffier oft
schepenen-dercq te doen besohrijyen en inrenta-
tariëren. Ib. a. 7. — In de kost. der hoofdbank
van SanthoTen, Stijl ^ 1557, a. 272 en rolgende,
komen roor „de dercq", als opperste ambtenaar,
en een „griffier**; in de Salarissen Tan 1664, ziet
men niet dan eenen „secretaris'*. De stad Brugge had
eenen „Greffier ciyiel'* en eenen „Greffier crimineel",
wier ambtsTerrichtingen uitvoerig beschreyen staan
in Damhouder*s Oraotdadigheii enz. 488 en 499.
Zie, voor de stad Gent, db Pb. en Bb. XXXIII.
€hwt^ 2de d. 456; voor den Baad Tan Vlaanderen
en Toor de greffiers in Vlaanderen, de plakkaten, Toor
de greffiers in den Baad Tan Brabant , o. a. de ord. op
den Stijl t. 18 apr. 1604, enz. Zie ook sbcbbtabib.
GREf, GREE (Grey), zn. Kei, huseUtêen^ fr.
prés, pavé de grkê. || Van y lasten grejs, daer
men mede oautsiede tenden de Mere. Mbbteks,
Oudste rek. 1324, biz. 45. || Dit es dat dontfangers
ebben uteghegheTen binnen desen jare, ran grees
dat ghecooht es mede te kelchiedene, en Tan
kelchiedene. Bek. d. ttad Oent, 246 (1887).
GREIN, zn. 1) Farad^ezaad, —horreU, fr.
groM^e de paradie, eardamome. \\ Greinen i bale de
paradjjs, is geëstimeert op Tiij Ib. De pljpe daeraf
op XTJ. Ib. Shskatting o. 1551.
2) S^uifiaikenverf , fr. teinivre d'éearlate, coehe-.
iiti20.Sehaerlaecken greyn. Coccnminfeciorimm,
grannm HnetoriMm. Maigne d'Amis. Oranum, Coe-
ernn. CoekeniUe; cl, graingne , gram (A. 1828). Pro
quoUbei quintdUo grane vnlgr dicte greyne. Tel, v.
1805. Yan eloken hondert greynen. Tol «. 1409.
Oregn de pastel desoarlatre , een bale is geëstimeert
op XT Ib. Schatting e. 1551. Van alrehanden cor-
ten gemingden lakene sonder greine, sal men gcTen
te huren t s. Ord. Volders te Brussel, Braee-
maeni 1280, a. 7. Allen scaerlaken, ocht dat met
greynen gheminct es, salmer deen uten anderen
trecken, op ene pene Tan xxx s. Kb. d. lakeng.
Dieet, Woïwerh, 1888, a. 21. Wat mer met grey-
nen maect sal puer sijn; wiere ander rode Terwe
toe dede, souts ghelden x Ib., en diest were eü
doen dede, soude ghelden dieselTe pene, en een
jaer sijns ambachts derTon, en die ware Terliesen.
Ib. a. 84. Dat niemen negheene greine ne doe te
wuUen daer Brisilie toe es , no greine ne mingghe te
wullen die Tan witten ghemeet es, op de boete
Tan X Ib.; maer men mach greine mingghen in
wulle die Tan blauwen ghemeedt es, eü in al andre
Tarwe. K. lakeng. Auden. 1829, a. 8. Wat men
Tarwen sal met greynen, daer en mach men ghene
roede Tarwe toe doen dan greyne. R. lakeng. te
Mechelen 1881, a. 17, enz. enz.
GREINEN, bw. Verven met scharlakenver f, fr.
ieindre è la cochenille. || Men sal gheen roede wolle
minghen met wolle die ghegreynt es, op ene pene
Tan X Ib. Kb. lakeng. Diest, 1888, JVólwerk, a. 22.
Die lange lakene Tan xlij ellen, die al gegreint syn in
di wolle, eü dair Tj Tierendeel gegreinder wollen
toe es, ocht meer, selen gcTen te huren Ty s. en
TJ d. — Die lange geminde lakene Tan xlij ellen,
dair men dan tj Tierendeel gegreinder woUen toe
es, selen gCTen te huren tj s. Ord. volders te
Brussel, Braecmaent 1280, a. 8 en 4. — Het
Terwen in 't rood komt reeds TOor in de Ord, de
pannis van 1248 te Leeuw.
GREINWERCK, zn. Greinwerok Tan glas.
QlaskrameriJ , fr. verroterie? || Alle soorten Tan
ooopmanschappen eü oremerije oomende Tan Neu-
renburch, te wetene: LoTerkens en greynwerok
Tan glas, Tan alle soorten. BI, v. Brab, 27 febr.
1608, a. 8, I, 802.
GREIS. Zie GBins.
GRET, zn. o. Verdam Teronderstelt, niet zonder
rede, dat in ons citaat eene Terschrijving is TOor
guet of goei, \\ Dat alle hare late, die te Kielé
wonen, up haer gret, eü oeo, waer si wonen,
buten der Triheit Tan Antwerpen, te haren ghe-
dinghe oomen (die haren slaat op heeren Wouter
Vo&art eü Ghisebrecht Amman, die laten hadden
te Kiel). Mebtevb en Tobfs, m, 651, Charter
V. hertog Jan, 1291.
GRETEN (Greeten), bw. Het Brab. kreten.
Blagen, tergen, sarren, fr. tourmenier, chagriner,
vexer. Kil. Kreten, kreyten. Irritare, sscof-
perare. Zie Schuermans. || Oock benamen zQ hem
de eerste twee nachten zyn slapen, hem temte-
rende eü ghreetende, zoo die Joden Onsen Heere
deden. Y. d. Habghev, Ber. tijden^ TH, 96.
GREYE. Zie gbaep.
GRIEF, zn. o. In Terschillige bet. 1) €^evaar,
ramp, onheU^ fr. danger, sinisire. 'Kjl.Jland. Chrave,
euperum malum. \\ Alle degene die huse hebben
binnen den dorpe, dat [si] die bewaren Tan
roecgaten of kemeneyen, dat daeraf gheene soade
noch gaef [l. grief] en comme, op de boete
Tan 8 lib. par. tan Lokbbev, St-Bavon, 229,
Veerboden v. 1404, a. 1. It. 2. — Te gricTe
staen. Oevaar bieden, fr, offHr du danger. \\ Zo
waer dat eeneghe huysen, poorten of mueren buu-
ten loode eü to griefre staen. C. stad Brugge, II,
285. Worden oock [nl. de deelmannen] . . , ghehouden
te bezouckene de smessen in elc smetshuus, eü de
OTenen in elc backershuus . . , eü deghone die zy
Tynden te griefre staende, zullen aldaer ^ebot ghoTen
tTier stappans uuyt te doene. 290. It. 298 en 294.
2) Nadeel, benadeding, schade, fr. préjudice,
dommage. Kil. Nocumentum. || De Trouwe Tan Boe-
laer, . . haer doleerende . ., dat onse Wet eü liede
Tan Gheeroudsberghe ghehouden eü ghedaen had-
den eü pynden te weeme onredeleke , in gricTe
en prejuditien Tan der Torseide Trouwen, haren
heerscepe Tan Boulaer eü te Scendelbeke. C, v.
Aalst, 542 (9 noT. 1858). Van de Tonnissen by
hunlieden [nl. de peismakers] gegOTon, in gCTalle
Tan grief, wort geappelleert aen de Toorsz. wet-
bouderen. C. v. Brussel 1606, a. 54, Ghristyn
casu gravaminis. — Grief nemen. Nadeel,
schade, verlies lijden, fr. souffHr du prêfudioe, du
dommage, des peries. \\ Soe wat notaris, greffier
oft ander scriJTer achterlaet uuyt raalitien te scrij-
Tene , *t gont dat hij behoorde oft gelast was te
scriJTone , soedat de prince grieff oft interest daerby
neempt, die Terliest de Tuuyst, soe eenige seggen.
WiELAKT, Bract. crim, o. 124.
536
GRIJ.
GRO.
8) LU^aamêtmari , p^, zêer, lewtUmg^ h. dtm-
Uur eorporeüe, somfflraiteê, hlêisure. Kil. DoUff.
Grief doen. Kwetsen, fr. bietser, \\ So rerbiet
men alle ontamelike messen met pointen te dra-
ghene.., enware dat de pointe soe ghebroken
ware dat Bchepenen dochte dat mer niemene grief
met doen mach. Eb. v. Auden. 1328. Va» wapenen.
QBIETE, m. ▼. Soort tfan viseh, fr. sorte de
poisson. II Yan een griete, 3 den. Van differente
grieten in een koop, 1 den. FL v. VI, Begl, 10
deo. lT67y a. 109 en 110, loon der visekdra^ers te
Blamkenbergt XI, 1387 (het w. staat tusBchen ter-
bote en vlote).
GRIEYEEREN, bw-. Benadeden, fr. préfudieier.
jl Daer minoke valt, dat betert men naer de
grootte van der minoke, en naer dat de mincke
den ghequesten griereert (2 maal). C. v, AdUt^
474, a. 8.
GRIEYELIJCK (Greyelic), bn. Stnartelijk, fr.
dotdourenx. \\ Omme te seuwene die grote, zware,
orrible wapeninghen , manalachten en grerelike faite
die ter menigher stont gheyallen sijn. C. stad
Brugge . I, 416 (1861).
GRIEVEN (Griefren, Greven), 1) Van per-
sonen, a) Kwetsen, wonden, fr. blesser. || Wapenen
daermede men jemant sonde moghen griefven. C kast,
V, Iperen, c. 84. — b) Aantasten met een moord'
dadig inxtekt, Jcwetsen, wonden, ir. attaquer avee
inieniion de donner la mort, blesser, \\ Hoe de vas-
sael hem draghen sal als zijn heere yemande dreeoht.
De here seecht totten vassael in secrete: iok sal
eer morghen avonde dootslaen Peetere. De vraghe
is wat de rassal te doene heeft? Secht: dat hi sal
bidden den heer dat hyt niet en doe*, en siet hi
dat de here emmers in dat propoost blijft, hi sal
Sen by P. en seggen hem met generale woorden
kt hi hem wacht, want men uute is om hem te
grieren van den liJTe. Wiblakt, Leenrecht, 186.
2) Van zaken. Beschadigen y fr. endommager. Kil.
Jland, Nbcere, || Wat schipper beyonden wort met
sijn schip te zoylen jeghens de bmgghen,.. Sulcx
dat daerby de brugghen ghegrieft ofte ghehindert
worden, sal verbeuren... O. v, Veume, c. 88, a. 4.
Die in de haghe home houwet, ocht erghert, ocht
greeft, zaels ghelden ▼ s. Kb. v. Diest, B 129.
GRIFFOEN, 6BITTI0BK, zn. m. Zilveren munt,
verbeeldende eenen griffoen of gr^pvogd^ in 1487
en 1488 geslagen op last van Mdxitniliaan , op
wéUce meestal de naam van Fhilips-de-Schoone ver-
zwegen werd; welke achterlating tot den opstand van
Vlaanderen en van de overige provineiSn aanleiding
gaf, ir. monnaie d'argent, représentant un griffon,
prappêe en 1487 et 1488, par Masnmüien, et sur
laqueUe Ie nom de Bhilippe-le-Beau était générale^
ment omiSf omissian qui donna lieu è Vinsurreetion
de la Flandre et des autres provinces. \\ Les doüUes
gryffons auront cours pour deux pattars. Les singles
gryffons auront cours pour un paitar, Ord, v. Max,
en BhU. 14 deo. 1489, BI. v. VI. I, 448. De
dubbele grifToen-stuiTer , de griffoen, de halve,
kwart en andere onderdeden van den griffoen-stuiver.
C. P. Sebbube, Vad. Mus. III, 70. Dubbele
niffioen of dubbele stuiver van Mechelen. V. d.
Chijb, Hertogdom, 192.
GRIJNCKEN, OW. Grimlachen ^ grinniken , fr.
ricaner. Kil. Grijnen, grenen, /Hf. Jland. j.
Grenicken. Subrider e. \\ Waerup h'y antwoordde
dat hij in de keercke predicken zoude en nieuwers
el. En naer vele woorden, den predicant altgts
grynckende en lachende, zoo zynder een deel van
zijn ghezinde gheloopen up den torre eii hebben
alle die doeken overhoop gbelunt. V. s. Haxohbv ,
Ber. i^deny I, 86.
GRIJP, zn. 1) JSene ahereu mmdi ter waarde
van 10 BrtA, si,, ir, monnaie d^argent de la valeer
de 10 sous de Brab, (Volgens de rek. v. Aert Van
Bakele v. 1495/1496 te Dieet). KiL Grijp, voghel-
grQp. j. griffoen. De grijp zal eohter dezelfde munt
niet zijn als de griffoen van 1487 en 1488, im-
mers z|j doet zich veel vroeger Yoor: || Gj gripe,
zl plecken voir elok gripe. Vad^ Mus. 11 , 319
(1438). Le ohiffVe des recettes s'y éüve è 'fheS
grypen 29 plaques 8 sous pagemeni (la girp était
une pièce dargent noir^ swaertsgelt, divisee en 40
placques, dont 8 valaient 1 sou; 16 grypen repré-
sentaieni une Uvre de gros. A. Wautbbs , TSrle-
'moni, stadsrek, 1470/71.
2) Soort van wU bier te Dendermonde, ir. sorte
de bière blanche è Termonde, || GrQp of wit bier.
DB Vlamikgk, Vgb, 65 (17 mei 1655).
GROEDE, zn. AangesUbd land, fr. terre étal-
luvion, II Durch Alluvion gebildetes neoee Land,
heisst auoh wohl Oroede, so viel als Ineremenium,
So auch Werplamd (von yroMsn, anwaohsen). Wabv-
KöKiG, Fl, st. u. Bg, I, 285.
GROEN, bn. Zooals thans, fr. vert, Fig. On-
rijp, onbedacht f onervaren, ir. irréJUchi, inexpéri-
menté, || De jonoheyt. . , die diowUs doet dat zj),
audt zynde en r\jper van verstande niet gheeme
doen en zoude; want daer zynder sommighe zoo
groene en wulpsoh van zinne, eyst dat %)j ni»*
mant en mesdoen, zy en oonnen niet gheslapen.
V. D. Habohbn, Ber. t^den, II, 220. — Groen
kerck. Benaming van de tempels der zestiendeeuuh
sche Hervormden in het veld, ir. nom des temples
des Béformés du 16« siMe dans les ohamps, || Heeft
hij ghewilt dat men tkindt ter christenheide dra-
§hen zoude buten der stadt, (alzoo zijt heeten) in
e groen keercke (omdat haer diensten en px«di-
catien int groene ghebuerden), om aldaar van die
calvinistische ministers ghedoopt te werden. V. s.
Habohbv, Ber, tijden, 1, 804; it. II, 188 en
358. — Men zegde ook enkel in 't groen e, è la
campagne. || Men zeyde, dat zy ooc inghedaeoht
, zouden zijn ... die haer kinderen int ghroene had-
den doen christen doen. Ib. IV, 231. — Groene
straten. Qemeenteumden , fr. pdturages communs,
II Niemant en sal ook het mest vergeren van de
groene straten oft- vroenten. C. gr. Loon , II , 552 ,
Lummen, a. 17.
GROENEN, bw. Qroen verwen, fr. teindre en
vert. II Wat men vint van witten plaeyn [ploejen?]
in lakene ghevarwet, ofte groen dat van witten
lakenen ghegroent en in den lakene ghevarwet,
das es verbort, uutghenomen moreit roet en gheel.
K. lakeng, Mechelen, 1881, a. 115.
GROENSWAERDE (Groenswaerde) , zn. JBen
met gras begroeide grond, grasplein, fr. plaee reeou^
verte d'herbe, gazon, \\ Ter voldoening geven zfj
aan denzelfden, tegen eenen jaariyksehen en een-
wigen cgns van 6 ib. par., een streek meersch oft
groenswaerde , gelegen ... V. d. Habohbv , Ten
Walle, 242 (1578). Ettenmersch ofte weede, die
men ghewoonelyok es met beesten te ettene, tgers
ofte groenswaerde volcht den gront tot half april.
C. V. Aalst, zx, 20. Bempden eiï groenswaerden.*
Mabtivbz, 228. Hoevele winnende lant, groen-
zwaerde, maersch en ander hooghe ettinghe. Fl.
V. Brab. 23 aug. 1550, iii, 345.
GROENTENTE, gbobktbktbbs. Bende vam op-
roerigen en pUmderaars, ingericht ie Cfeni in 1451,
die Vlaanderen doorliep en alles op haren doortocht
GRO
GRO
537
venooêiHêf fr. handê dê êédiUêu» ei dê pUlardSf
dÜê y,dê la Verte iente*^ orgameêe h Qand, en
1461, qui pa/reowrmt la Flandre^ raivageamt iout
êwr «o» paeeage, \\ Doe ten tyden (1451) Boe rees
daer up een gheaelachap van vele qoade boaven,*
dftt men hiet die Groentente . . , de yele qnaets
in Ylaendren deden... en si loofden die stede
yan . . , en alle dieghene die si wisten die nietten
prinohe toe waren, die daden si peisecutie en
Terdriet. Gailliakd, Oloêêoire, 638 {JSxe, Oron.).
It. SoHAYXB , Collatie , 468. — Men noemde ze ook
de Ghelapte schoens (Despurs, Oron. lY, 164).
Dergeiyke Denden yonnden sioh ook te Luik; £r.
o» Jee aippdaii -ameei „Lee SouUere rapiêoée.^'' Dee
handee emMdbUe ee formhreni ameei è lAège, (Yan
Bven, Geeeh, v. Leuve», p. 54, col. 2.). GaUt
riiju); 1. c.y Amden, meng. I, 465.
GROENYISCH. Zie tisch.
GROSSE (Gxooee), xn. y. 1) Waedom^ groei^
fr. eroieeanee, eru0y viguêur. Kil. G roes e, fland. i.
groeysel. Vigor & AtÊgmenium^ (imoremenium).
II Yoorts alsoo men oock bj daghelyksche expe-
rientie bevint, dat yerscheyden pachters het slach-
haut syn kappende yoor synen yolkomen wasdom,
ter schade yan den proprietariasen en aenkomende
pachters, wort expresseUck verboden eenigh slach-
nant te kappen tensy hebbende behoorlicke dickte
en syne yolkomene groese, te weten: het hart haat
ter oade yan acht jaren, en het murwe haut, als
eisen en diergelycke, ten minsten ses jaren. O. o.
Aahi, BêgL 17 sept 1675, a. 12. It. Kaeedrij v.
Auderhwrg, 17 oct 1671, PI. v. VI. III, 418.
2) In eenen beperkten zin. Qrae^ graegrond,
graetode, fr. gazon, peUmee. || Niemant en sal, op
de gemeyne straten , groes oft gras dragende , mayen.
C gr. Loonj II, 553, Lummen. Soo wie groes
breeckt yan oude ghersinge . . , eü hommelhof danof
maeckt , sal , ts^nen afscheeden hetseWe landt moe-
ten bestaen laeten met hommelblockoudt twee jaren
ten minsten, ofte gars maken twee jaren vóór het
expireren yan sijnen pacht. C. o. Poperingen^ yi, 15.
3) In eenen ruimeren zin. WeUand, weide, fr.
prairie, pré, péUurage. || Beset en yeronderpant op
yiere stucken onder lant en groese. Aroh. teenh. v.
Srab. reg. 19 f^ 404 y^. (1458). Yoor elcken vercken
dat men ongerinckt oft ongeyingert(?) op den aart oft
gemeyne groese sal yinden gaan. Ib. 560. Vingt-
eix honmere de groeee <m prairiee. A. Waütbbs,
JSkvirone, II, 730. Zie ook onder Ebubbsl.
4) Afgeeneden grae^ fr. de Vkerhe ooupée. || Be-
taelt yan den groesen te haelne in den somere,
omme de kercke mede te stroyene up hooghe daghe,
xyy SC. par. Bbxbby, IY, 653, Kerkreh. 1470/71.
GRONDEN, bw. 1) Diepen, verdiepen, dieper
maken ^ fr. approfondw. \\ Dat alle jaeren . . , alle
de proprietariasen en tochtenaers yan wederzijden
der yoors. rivieren zullen gehouden zijn, ieder op
zyne zyde yoor de hellioht , het kruyt uyt te trekken
tot den wortel toe, mitsgaeders deseWe riyieren te
mymen eü gronden ter diepte yan de resp. grond-
pegels. O. F,'B. amir. 8 mrt 1731, a. 3. lY, 355.
8) Wetielijk in heni eteOen, fr. adhériUr. || Dat
dan de voirseide justiciers en officiers . . • updat zijs
yersocht zyn, den coopere oft den naerlinc int yer-
cochte goed gronden eü erven zullen met zulcken
solempnitheden yan wette als daertoe dienen en
behooren zullen. O. v, Adlsi, 294 (1474). Zie
ook BB V Kit
GRONDENAER (Grondeneer), zn. m. Qrond-
eigenaar, fr. propriétaire. Kil. fland, Fnndi poe-
eeeeor. || Desgelycx competeert de actie [nl. poe-
eeeeorium reünendt] den usufructuarijs en toch-
tenere tegen den grondenere oft den proprietargs
heere, als hy hem yerbieden wille zijn tocht te
gebruycken. Y. d. T^y . 98. Men yerbiet een yeghelyc
te gaderen ofte coome te rapene up der lieden landt
voor anderstond dat de vruchten van den velde
zyn; tenzy by consente van den grondenaere oft
pachters. C. etad Brugge, I, 217 (1552). Gronde-
naer. O. ktut Iperen, c. 14; C. v. Ccued, a. 248;
C. V. Veume, t. 50 a. 3; O. o. iVriJe, a. 94;
WiBLAKT, Leenrecht f 64 en 65, etc.
GRONDEUR, zn. m. Zooals het voorgaande.
II Comt er meer dan één [<i2. relief betalen etc.]
binnen den xl daghe naer de doot des grondeurs
[var. grondenaers], hij [ui. de leenheer] en ee
niemenden sculdich te settene in poesessien van
den leene. Leenreekten v. 1528, f^. 5 (art. 8 Gil-
liodts). Zie OBOITDEKABB.
GRONT, zn. m. 1) Oppervlakte van den grond,
aardbodem, fr. «o2, terre. Op den gront, fr. è
pied d^ oeuvre, || Daeraf [nl. van eenen nieuwen
bouw] moet de proprietaris de stoffe, steen, calck,
houdt (al verbouwen en bereydt synde) leveren op-
ten grondt, sonder des tochteneers coet. C. v. Antw,
1545, XIII, 63.
2) (jhront van erven. Vaet goed, onroerend goed,
fr. bien-fonde. Kil. Grond van erve. Fnndme,
praedimm. || Een rentenier, hebbende scepenen-
brieven yan Antwerpen van synder renten, daer-
voere hem eenighe huysen oft gronden van erven
sijn verbonden ... Cv. Aniw. 1545 , vi , 16. In
erfghevinghen oft vercoopen van gronden oft erven
mach men tselve wel onderspreken. 55. It. viii,
24, 77 ; XII, 10; xiii, 66. Yerbintenissen van gronden
van erven. Ib. eomp. Y, vij , 25. Erffgoeden , chijns-
goeden en eyghen goeden, soewel in gronden van
erven als renten daerop besedt , . . O. v. Brueeel^
1570, a. 32. Hebben tot dien ook kennisse en
judicature van alle questien en differenten rysende
en opstaende ter causen van . . ; van alle gronden
van erven. It. 1606, a. 44; Christyn in maieria
fundorum, "En paeeim, — In het leenrecht. Gront
en bodem. || Eerst den grond eü bodem van
zynen voors. leene, groot zynde xvii bunderen.
DE Pb. Bir Bb. Y. Qijxenxele, 18 (1454). lek erve
u in den gront en bodem van dit leen, mitsgaders
in de vier houcken van diere. Ib. XY. Middeiburg ,
66. Zullen gaen ten gronde en bodeme van den
leene. C. Burg v. Brugge, III, 138. Den gront oft
bodem van den leene. Èekenk. v. Brab. reg. 132,
P. 91 v«. 15d« E.
3) Wctterpae, fr. niveau, || Nyemant pn mach
syn huys oft erve boven den ouden grondt hooghen,
dat syn gebuere daer eenich gebreck af hebben oft
scjiade by lyden soude moeghen. C. v.Antw. 1545,
yiii, 61.
4) Patroon, model, fr. modiiU. \\ En het ander
\nl beeld] beelden en punten naer het uytwysen van
het patroon eü gront daer die commenscap op ge-
daen es. Yak Sfilbeeck, Tongerloo, 26. Sn op
den hoge coempt die fryese en borduren, naer het
uuytweljsen van den gront eü patroon, en zal hooge
zyn thien voeten. 27.
GRONT ARCKE , z. v. De op den grond der beek
of van den waterloop, waardoor het water op het
rad eene molene gevoerd wordt, eteunende elme of
deur, waarboven dikwyle eene bovenete y^areke*^ stc&
bevindt om het overvloedige water door te laten, fr.
Vêdnee on la vanne qui repoee enr Ie fond du biej
d'un mouUnj et au-deeeue de laqueUe ee trouve
eouveni une vanne de décharge, eervant è faire éeouler
538
GRO.
GRO.
Veam en exüès. || Dese grondtareken ejn Bommige
▼an ateen, sommige tui houdt, in forme Tsn een
rame, boren gesloten met een steene ofte houte
decksel, daerinne twee gaten sjn, waerdoor de
clepels sQn spelende, tot het optrecken van de
twee sohoffen ofte deuren die daerinne staen. Mab-
TDrxz , 241 ; men leze aldaar en blz. 266 meer orer
dit en orer alle de deelen van een watermolen. Zie
ook ABCEB.
GR0NTCIJN8. Zie cuws.
GBONTHEËR, zn. m. Eigenlijk eigenaar wm
den grond ^ grondeigenaar ^ h. propriéiaire dn Jonde,
dn hten'fonde. Kil. Domimufnndif domintu proprie-
UUie, II Als jemant, willens en wetens, tymmert,
metst, plant of poet, op oft in eens anders grondt
oft erve, alle de edificien, potinghen en plantinghen
volgen den grontheere, sonder dat hj gebonden is
jet daeraff te derven betaelen. C o. Antw, 1545,
vui, 77. — Inzonderheid die eigenaa/r weike eijn
goed in erfpaehi nUgegeven heeft y nek voorhehondend
eenen hepaalden jaarlijlceéhen grontc^ns ervan ie
h^ehy en die, nU dien hoofde, in alle de latere
aeten, daUdfde goed ten voorwerp hdibende, voorkomt,
fr. parOcnliirement , U propriéiaire qni a donné son
hien en arreniemeni perpêtuel on emphgtense, te ré^
eervant d^en percewn/r annudlemeni nn eens f onder
déierminé, ei qni eomparait de ce éhef dame toue
lee (Motei poitênewre ayant ce hien pour obfet , etig^
neur f onder. Haltans Dominne diredua fiindi em-
phgteutid; De Lanrière Seignenr direct, e^eei odmy
qvi a haUU è rente on eens son héritage feudal on
rotnrier. Par la Coninme de Feronne, art 121, tm
Sdgnemr fendal appartient la Üdgneurie directe dn
fief ienu de Utg : et on vassal VfUüe; eomme aussi ,
oduy gut a hailU son héritage è rente JSmphyteuse ,
s'app^ Sdgneur JBmphgtenOqne, — Sdgnewr fon-
der, OU direct et fonder, || Begherende iemandt
eenige erfa^tgHevinghen, transporten, manghelin-
ghen, belastinghen oft verbintenissen van gronden
van erfven, huysen, cheynsen oft renten, voor
schepenen deser stadt te passeren, is gehouden
den secretarissen, greffiers oft hunne klercken . . ,
die alsdan ondersoecken de nature van deselve
goeden . . , en wie den heere van den grond daeraf
is, „midts dat, ten respecte van che3msgoeden oft
renten daerop beset, het overstaen van denselven
grondtheere in het voorsz. passeren noodeljok ghe-
requireert wordt." C. 0. Brussel 1606. a. 138;
Christyn iusisientia Domini fnndiarU, It. a. 184.
Zie ook het volgende, en lantbebs.
GRONTHEËRSCHAP, zn. o. JSen zeker heer-
schap over den grond, fr. seigneurie fondère. Zie
het voorgaande. |i Den uytgever oft transportant
van huysen oft hofsteden die eygen zyn, magh
daerop behouden eenen onquytbaren cheyns tot de
weerde van eenen ouden schilt 'sjaers, bedraghende
acht-en-twintigh stuy vers , twee plecken, acht myten
Brabandts, niet hoogher, maer wel daeronder, om
daermede syn recht van grondtheerschap te fon-
deren. C. v. Brussel 1606; Christijn ^itf suum dO'
minieo fkndicde.
ORONTHOUDËB, zn. m. JBtgenaar van eenen
grond, fr. propriéiaire d'um hien- fonds, || Inghevalle
gheduerende de procedure tot eviotie van den gronde
eenighe vruchten ghetydioh worden om afghedaen
te moeten worden, en den gronthouder egheene
borghe hadde ghestelt voor het voldoen van den
vonnisse in der saecken te wijsen, sal den crediteur
moghen oontenderen tot sequestratie van de vruchten.
O. V. Oheel^ 11. 4.
GRONTHOUT , zn. o. Makboseh , hakhout , schaar-
hout, fr. hois taiüis. || Eenen koop bestaende in
boomen, stmyoken en gronthout, uytgewaaschen op
den boBch van Sr Schot tot Loven.., Item, voor
't gronthout staende uytgewasschen op den boeoh
'van N. .. Item, voor de heesters, gronthout en
stmyoken uytgewasschen op den bosoh van N . . .
Stadsarchief te Diest, Vak 16, veiling 9» boomen,
6 mei 1779.
GRONTMERGEL, zn. Molenaarsterm. Dit w.
schynt synoniem te zijn van grontarcke, en het
tweede lid komt ons voor als eene niet volstrekt juiste
toepassing van het fr. w. margdle, dooh een grond-
steen in plaats van een randsteen. Zie gbohtabcxx.
II Gelieve gedient te wesen t'ordonneren aen..,
en aen alle andere molders der watermolens gelegen
op de rivieren den Demer en Deyle, van aenstonts
te trekken de sluysen, sehutberders, grondmergels
en alle andere beletselen. O, F.-B. auir. 18 mei
1740; V. 625.
GRONTRECHT, zn. 1) E^endomsreeki , volgens
welk de grondbesitting geregeld wordt, fr. droU de
propriété régissant la propriéié fondère, || Yolgens
d'oude grontrechten des hofs van Diest suooederen
de leen^>ederen op deselve maniere gelfjck de chijns-
goederen, soo in de rechte als collaterale linie [nL
„hoofts- en evengelijok]. C. v. Diest ,VZ. xvrii, § 2
a. 1. De meuble goederen, die den eyghenaer op
z^nen gront vint, den huerder toebehoorende, blijven
hem gheaffecteert by grontrecht, omme daeraen te
verhalen zijne taohterheydt. C. o. Bergen-^!p'Zoom,
ziii, 7.
2) Qrondhdasüng , fr. impói fomd/sr, \\ Een in-
woonder, zynde een ploeger, meer hebbende als
een boender, en een cother, meer als een half
boender nieuw erve, dat moeten sy releveren aan
den landheere, van negen tot negen jaaren, en
betaalt voor grondregt negen guldens van elk boender.
O. gr. Loon, II, 452, Beekhdm, c. 46, a. 1.
GRONTVAST, bn. Grontvaste lieden.
Eigenlieden, diens Aare lieden, l^f eigenen, fr. «01^,
personnes attaehées et la glèibe et ne pouvant disposer
de Uur personne ni de leur hien, \\ Dat in de xii<le
ziiid* en xrv^e eeuwen, toen de slavemy a%e-
schaft en de gesteltenis der dienstlieden verbeteord
wierd, de Heeren, ook de kloosters en kerken, die
nog slavelyke lieden bezaten, meestal van zulke
eige- of grondvaste lieden (homines proprU, adserip-
taU glebae) gemaekt hebben leenmannen of ohyns-
lieden, hen vry latende, onder zekere erkentenis
van heergewaden of cijns- en pondpenningen voor
de goederen en panden, welke zy nun gaven, en
welke deze te voren voor hunne heeren moesten
bewerken. Ebhpenbebs, Montenaken, I, 18. Zie
ook BIGBN, en Cijns, en Baepsaet passim,
GRONTWATER, zn. o. 1) Bronwater, fr. eau
de source, || Tot het affleyden van het grontwater
van eenen nieuwen kelder gestaen in hun huys,
achter den Hert int Waermoesbroeck , door eenen
waterloop by de voors. Faesschyne ghemaeckt onder
tsheeren straete in de gemeyne beke aldaer. —
Hebben die voorn, ierste comparanten, tot behoeff
van de voors. vrouwe tweede oomparante, overge-
S9ven, gecedeert en getransporteert allen hun recht
welck zy tot het voors. grontwater van den bor-
reput staende in den kelder van den voors. huyse . .
syn hebbende. Akte v, d, not» O, Bereid 9 sept.
1644.
2) Het overvloedig water van weiden en velden , fr.
Ve&u surabondante des prairies et des champs. | j Gheert
Van Lare tucht \nl. getuigt] , op zinen eedt, dat
water van *s heren bempden van Sintniden {sic) dat
GRO.
GRO.
539
jo£frouw Barbe dede hem een gracht grayen tofc in
die Ghete, en dat joffironw Barbe mgns heren
water van Sintraden dede daerdoer afigaen; mer
dat grontwater van den bempden ^s heren van
Sintruden, gelegen aen den Lantwyker dyke, doere
joffroaw Barben aluysken plach te gaen. Piot,
Cart, II, 252 (1426).
ORONTWËRCK, zn. o. Qrooiê hersteUingen , fr.
d9 groMsei réparaiumi. \\ Indien de yooraeyde goeden
behoefden eenighe nieuwe reparatie en grondtwerck,
800 sonde de erfman Bchnldigh wesen op de plaetee te
leveren [de] stoffe al verbouwen, al bereet om in
*t werok te leggen, BOnder oost oft last van den
tochtenaer oft tochtenersse: en de tochtenaer oft
tochtenersse sonde moeten betalen de daghhueren
om ^t werck te volmaken. C. stad MeeheUn , xv ,
2, Nannius int^am a fkndamentia adifieaiionem
[Hwelk ook wel minder kon wezen]. Behalvens dat
sy, ter minster schade moghen aff houwen oft doen
affhonwen opgaende en andere boomcD tot noote-
Igcke reparatie en tgrontwerck noodieh en die-
nende, Bonder voirder. C. leenhof v. Mechele»^ iii,
27. It. C. 9. Love»j xii, 13.
GROOT (Qroote, grote), zn. m. Sene zUveren
mtmi, fr, monmaie d^iorgenL Kil. Groot e. Alonetae
argenieae gemu^ varii apud varios preiiit vulgo
groiêfu, Brab. trient. j. terüa pars sUsfsri. Flaid.
modMtm sesierHi. || De penningen van deézen naem
zjn te allen tyde bekend geweest, maer too gemeen
kunnen naem was, too onxeker en veranderlgk was
ktmnen aUog e% gewigi. De weerde deézer hebbe
nergens konnen vast ontdekken; maer uvt de halve,
die onder denzelven prins \nl, hertog «fan iii van
Brabant — 1312 — 1355] gemunt zyn, is die wel
af te meéten . . ."; en, komende op de halve grooten
van 1336, sohr\jft onze zegsman: „deóze halve
grooten hielen in alloy 9 deniers fyn zilver, en
we^de 1 enghelsche 9 greyn raym." — De ordi-
nantie alsdan gemaekt luydende deswegens aldus:
Que monnoge doibt esUre hlanc de mer d^argent de
<ttdp soU et 4 deniers (dat is 124 in *tmark) de
eompte è mare de TrogeSy et è 9 deniers d'argent
Ie Sog, et courroii eU blane denier par tous nos
vais les deux pour un gros, — By Mieris t. 2.
dIz. 576.'* HxTLEH, Antwoord etc. bekroond door
de Kon. Aoad, v. Brussel j 1787, blz. 21. Deze
schryver noemt nog de Zutphensche, de Dort-
reohtsohe en de &rgsche (Geertruidenbergsche)
erooten, blz. 5, 6 en 12. Van der Chijs meldt:
den groot met den banierdragenden ridder of de
dnsgenaamde Cavalier, in Brabant geslagen onder
Jan I (1261^-1294), Mertogdom I, 57; den groot
met den Sngel, ook onder dezen vorst, blz. 56;
den groot met den Leeuw, in *t gemeen geslagen
door Brabant en Vlaanderen in 't jaar 1839, blz.
75; den dubbelen grooten, insgel^ks door beide
landen geslagen volgens eene overeenkomst van
1384: II Zilveren penningen genaamd dubbele
grooten, die voor twee grooten het stak zouden
gaan;" er waren ook enkele grooten; hy ver-
meldt nog den halven grooten, in 1336, in
't gemeen geslagen door den hertog van Brabant
en den graaf van Henegouw en Holland, blz. 74.
Yan der Chys meldt nog Leuvensche , Antwerpsche ,
Brusselaohe en Maastrichtsohe grooten, en ein-
deiyk den groot of plack Brabands, blz. 79,
83, 84 en 91. — Waarde van den groot oja eenige
tydvakken: Ord. d. hertogin Joanna, 15 juli 1893:
Oude Yleemsohe groet e =s 24 so. wiLLXifB,
lüei^, 339. Altoes den ouden groten voir iz d.,
gherekent, en voir die iz d., ocht voir den ouden
groten, y grote Ylems goets ghelts. Beiken, d. Ikh
meinen te Loven, 1403. — Muntwaarde im Br€Êbaut,
20 deo. 1409: 1 ouden Ylemschen groten =
8 groten Brab. payements. Bekenk, e. Brab, reg.
131 f> 62. — Item in 1436: f> 1. Den ouden
groten = v placken j«n inghelsohen. — In 1497:
Die groote, die nu ter tyt halff stuvers zijn, en
die h^ve , zullen bUj ven als zg loop gehadt hebben. —
Van eiker last iiy gr. Ylems, die nu syn ter tyt
wel wert iig oude enghelsche. Kb. v, Aniw, a. 102.
Op die peine van iiy lib., 1 gr. vor y s. Ib. 101. —
Onse borgeren onser stat van Tricht selen betalen,
deen den anderen, voir enen auden groten cyns
geldts: zeven vleguit en enen halven, payments van
Tricht. C. v, Maastriohi 144(1413). — Het Groot-
ken. In de ord. op de Muntwaarde in Brabant komen
nog voor: 1481/82 alderhande groot ken s, met oock
die van Ludieke V] st. — 1485. Die grootkens Vs
brasd. — De grootkens metter M = '/t '^' — 1489.
Alle grootkens Maria, zedert gemunt, = 12 myten
Brab. — EindeUjk vinden wy in de keur der
Bijke pijnders te Brugge, 1291, a. 2 oeDen gouden
grote: || So wat mannene die men kiest deken
te wesene van deser ghilde en diet wederseit, ver-
buerde eene boete van twe grote goudin, dat es
te verstane v se. grote.
GROOTDEELËN, bw. 1) Sehaiten, waardeeren,
begrooten, it. éoaluer, taxer. \\ Soe wiens beesten
eenen anderen in zynen erve oft vruchten bescha-
digen zal , die meester van dien erve of der vruchten
zal zyne schade moghen by zynen eedt grootdeelen.
Kb. V. Turnhout 1550, f> 86 v^.
2) Niet klaar is de bet. van het w. in het vol-
gende: II Anno 1476,.. rees questie en hande-
linghe van ghedinghe tusschen Moyen Yan den
Oudrenbrouc, weduwe Jans Yan Leeuwe, en den
voochden van haren kinderen, die zy hadde van
denzelven Jan , over een zyde, en Jacob Yan Leeuwe,
svoorseide Jans zone van den eersten bedde, over
andere, omme tveerdeel [tverdeel] van den goe-
dinghe bleven ten starf huyse van den voornoemden
Jan; de voorseide Jacob wilde hebben in de part-
seel zyn deel zonder grootdeelen, etc. O. o. Aalst,
342 (sans composition de parts zegt de vertaling),
wy verstaan, dat Jacob, met de weduwe en de
nakinderen geiykehjk wilde deelen, niet alleen in
de goederen die zyn vader bezat eerhy hertrouwde,
maar ook in de goederen verkregen in het tweede
huweiyk.
GROOTEN, OBOETSXK (Ghroeten, gruetsen), bw.
Begroeien, schatten, fr, taxer, évaluer. Kil. vetm».
Aestimare. || In den iersten segghen wy en orde-
neren: alse van den groettene, soe wat dat de
charter noemt en groet [«/. de strafkeur v. 1284
V. h. Land v. (Hasbeek] dat sal ghegroet bliven,
en dairaf mach elc heer genade doen van sinen
dele; mare hoe dat de ohaerter begrypt poente
die dairinne niet ghenoemt [ghegroet?] en staen,
dat men die handelen en groten sal na de ghe-
lycste poente die in de chaerter staen, soe es
onse aogghen: dat die heer van Home sal tgxoeten
hebben en behouden van allen anderen dinghen en
Baken die ghevallen moghen, die in den chaerter
niet ghenoemt en syn. A. Watttbbb, JSnvirons I,
226, Seheidsreohterl^ke uitspraak tusschen Gaas-
beek en Aa (1335). Alle de mannen syn sculdich
haer leen te groetene binnen zl dagen. Leenrecht
V. Santhoven, a. 20. Noemende en groetende heure
gheheyschte somme. C e. Lier, xii, 7. It. O. v.
Oent, ni, 6; Co. Auden. ii, 20; O. stad Ipereu,
II, 9 en 10; C. o. BéUe, xziii, 7. Te groetene,
m
GRO.
GbÖ.
Amdm, mettg, lY, 185 (1486). Goetsen. C. ffr.
Loon^ I, 84 en 86.
GROOTHEER (Groetheere) , zn. m. Oroatmtder ,
fr. grcatd-p^e. Kil. Grootheere. Jland, j. Ghroot-
Tiiider. AvuB. Eene benaming eigen aan Vlaanderen.
II Doe quam Fauwels de grootheere, en begheerde
te deelne tgoed daer soe [td, zijne kleindochter]
unte Terstonren was. C. o. Chniy I, 548 (1869).
Groetheere. Belff, Mus, I, 90 en 94 (1404). Het
iB georlooft den soene, doot te slaene, in 't be-
sohudden Tan zijnen radere oft moedere, en den
neeye, in ^tbeeohudden Tan zijnen grootheere en
grootTTOUwe; en dede hij[t] niet, hij ware tepunie-
fene. Wiblant, Prcust, ervm. 111. De edele Trome
ridder Boudewin Apkin, des jonghen Roberechts
sYriesen ontste zone, in edelheit en in fayten Tan
wapenen te doene en oec in justicien Tan gherech-
ticheit, hy en was niet mindere dan zyn radere,
ofte de oude Robrecht de Yriese, zin grootheere.
Jak y. DrzvTTDB , 33. En pcusim,
GROOTINQE, gbootsivge, zn. o. 1) Begrao-
Hng, tchattimg, fr. éwümaiion^ taxation^ esHmatum.
II En alsdan oock niet comparerende, wert rerolaert
Tersteken ran alle weeren en exceptien, en den
heesscher gheadmitteert tot groottinghe en rerifi-
catie, by eede ofte anderssins, Tan de rerloopen
Tan rente by hem gheheescht. C. v, Poper. XYiiii
19. It. O. V. Auden, z, 5; O. «. Gent, iii, 8.
Zie GBOOTBN.
GROOT JUF VROUW (Ghroote jonckyrauwe), zn.
OverHe va» het Beg^nhof, fr. mpérieure du Bé'
guinage. \\ Aen onse beminde dochteren in den
Heere de groote jonokTrauwe, ghezellighen en reli-
giensen B^hynen ran den hore ghenaempt ter Oyen
binnen Ghendt, saelicheyt in den Heere. Dibbcz,
Qende ehartb, 185, Bieêohoppelijke brief , 1627.
GROOTMEESTER, zn. Beêiuurder, fr. admi-
nistrateur. Grootmeesters der wateringen.
Bestuurders der wateringen cfvan het dijkwegen ^ fr.
administrateurs des wateringues ou de Ventretien des
digues. \\ Dat met den eersten zullen gedaen worden
de respectiTe rekeningen ran N., 19., en N., groot-
meesters Tan de dry wateringen. O. P-B. autr, 25
oct. 1726, lY, 73. {Orembergen hij Dendermande),
GROOTMEESTERES , zn. Sene der vier oversten
van het Begijnhaf ie Brussel, fr. une des quatre
groMd^maUresses dm Béguinage a Bruxdles. — Te
Aalst Tindt menze genoemd Grootmeesterigge.
II Gkx)rie de Brau, scilder, heeft belooft jonorr. Katha-
linen Alistocx, grootmeesterigghe ran den Beghgn-
hoTe,. . DB Pb. en Bb. Aalst , YI, 225 (1489).
GROOTTE (Groette), zn. t. 1) Sóeveelheid, fr.
quantité. Kil. QuanOtas. \\ Dat niement, . . die
zout coopt oft indoet omme- Toort te tappene of te
Terooopene , in z^jn huns en doe . . , up de boete
T«n Terloochender assisen, hij en toogt teerst den
assisere of ghere te kennene de groette ran den
zoQte die hy indoen sal. SB Ylahivck, Aoc, 36
(1426). Nae de grootte en adrenant ran henre
schalt. C. V, Brussel 1570, a. 62. De grootte ran
de oosten. O. e. SaHthoven, Si^ 1557, a. 279.
2) Waa/rde, geldpr^s, koers, fr. taux, cours de
la monnaie. || In der weerden, Talore eü groot-
singen alsnlker munten als ten tiden doe men die-
selre briere gaf en maecte, Tan bande te bande
lopende was. Doude Bootè. f> 12 t® (1307); Lat.
tekst: valore seu quantiiate monete, que ourrèbat
tempore etc. Yerder nog: na der raloren, weerden
ó!t grootsinge der munten oft des gelts dewelke ran
bande te hande lopende was.
GROOTVROUW (—e, gtootTrauwe) , zn, Chroot-
moeder, fr. grand'mhre, "Kü, GrootTronwe, ^oiuP.
j. grootmoeder. Eene benaming eigen aan Ylaan-
deren, eren als Groot heer. i| Madame, de groot-
Trauwe ran den Conino, die catholijok ghezint as,
zoude ooc moeten rertrecken. Y. s. Hab0hxv, Ber,
tijden, lY, 10. En passim in de kost. ran Ylaanderen.
Zie ook aBOOTHBBB.
GROS, zn.o. Int gros rercoopen. In 't groot
verkoopen, fr. vendre en gros. Kil. SoUdas et indi-
visas merees vender e, in solidum vendere. \\ Soe
wie eneghe wine ocht rreemde bier Terooept in
grossen. Kb. v. Dieet, B. 71.
GROSSEEREN (Grosseren), bw. 1) Eene akte.
Die in het schoon en groot afschrijven, het tegen-
overgestelde van minuteeren, fr. grossoger, transerire
{un acte) au net et en grosses leitres, VopposS de
minuter. Kil. App, Qrand^e,.. JExtendere et expUoare
scripta compendiario, || Yan alle schriftueren , die sg
[nl. de greffiers] maeken, ran elok bladt oompres
6 stuiJTers. En Toor het grosseren 1 st. Yoor het
maeken ran responsiren, 7. st. Bn toot het gros-
seren, Tan ieder bladt 3 st. O. v, 8t, PeSers-
Leeuw, Salaris,
2) Begrooten, schatten, fr. évaluer, \\ £Uck sal
moghen ranghen de beesten beronden in sijn goedt
en die stellen in 't schut, omme betaelt te wesen ran
s^ne schade en interesten, en sal ghelooft zijn op
sijnen eedt,.. — Maer en sal niet ghelooft zQn op sgnen
eedt alleene nopende het grosseren ran de scluule.
O, «. Belle, zzxi, 9, 10. It. C. v. Cassel, a. 458.
In de kost. t. Auden. ii, 10, Tormt het w.
grosseren pleonasme met grooten: || Yermo-
ghen de Toochden ran weesen te grooten, groeseren
en in eene roasse te bringhen al het goed ran den
sterf huuse. Zie ook obootbk.
GROSSERIEN, gbossbbijbv, zn. mr. Goud-
en zilrerwerk. Qrof werk, fr. (orfhtrerie) gros
ouvrages, tegenoTorgesteld aan minuter ij en, fifu
werk, fr. opposé è „minuieries , ouvrages ftns. Qfr.
grosicrie, menmjserie. La Oume t® Menuiserie,
II Dat men niet en sal moghen maken , , . eenich
sUreren werck, . . ran minderen alloye dan . . , te
weten alle grossieren [l, grosserien] tot elf pen-
ninghen TÜj greynen, en twee greynen ran re-
medie, en alle cleyne wercken tot elf pennin-
ghen. PI, V, Brdb. 13 apr. 1661, a. 4, I, 497.
Ten opsiene ran de wercken, die men noempt
minuterijen, die sullen weeën ter remedien ran
acht greynen , sonder meer , in der Toegen dat die
Toorsz. grosser\jen ghesmolten z\jnde, met allen
sauduren, sullen moeten houden ten minsten elff
penninghen rier greinen fijn silrers in 'tTOorss.
alloy. Ib. 20 oct 1608, a. 4, I, 503. It. PI, v,
VL 19 sept. 1749, a. 42, Yiii, 281: Groeseryen ~
Minuteryen.
GROSSIER, zn. Oroothanddaar , op—, voor-
kooper, fr. négoeiant en gros, aeoapareur, monopo-
liseur. Kil. MtignariMs,.. Pantopola, \\ Dat nieman,
noe grossier noch trappenier, noch man ran haren
weeghen, lakene uut der stat ran Bruessel buten
marcten mach doen roeren te Parijswaert. Inikeng,
Brussel, Stat. v. 1393 f9 9 y^. Dat binnen zekere
jaeren herwaerts eenighe grossiers, roorooopers eü
monopoliers , . . hemlieden rerroordert hebben . . ,
te commen... op 't platte lant, ten husen eü woon-
steden ran den pacnters en landslieden, en aldaer
teghens hemlieden te coopen in groots al de botere ,
caes, Yerckenen, schapen en andere beesten: erene,
eheerste, boonen, erweten en andere diergheiycke
etelicke waerre. PI, v. VL S mei 1515, Ld, I.
691; it. 17 dec. 1515, Inl. 667.
GRÜ.
GRU.
544
GROSSIERIEN, zn. mv. Kruiderijen^ specerij-
waar f fr. épices, épicerieê; eng. groeery waree. || Dat
800 wanneer in eenighe sterf hujaen yoorrallen ghe-
presen te moeten worden eenighe coopmanschappen
als grossierien, specerien, meroerien , . . C. stad
Brugge, II, 527 (1690).
GROUW. Zie het rolgende.
QRU, GR AU (Ghray, Gronw), zn. o. Jonge
vieeh ter bevolking van de vijvers y in Brab. spijssel,
jonge viseh in ^t algemeen , fr. aleviu^ menu poisson
servant d aUmenter les étangs^ menu poisson en
gétéral. Kil. Grouw / grouwt / grouwtken.
PiseieuU minmtiy êlixatHes. || Bederrende en beroo-
▼ende midts dien gheheel en al de Toorsz. rivieren ,
mits dat die maeechen van den netten soo nauwe en
klejne syn dat sy daermede Tanghen *t gru en
allerhande oleyne yisschelkens , ghevende en wor-
pende 't selve gm in sommighen plaetsen hoeren
▼erckenen. PI. v. Br. 8 febr. 151.3, III, 531; it.
532. Die hemlieden Terroorderen te visschen langhs
de oosten en stroome van der zee, met cheynetten
en zeewandt, daermede zy Tanghen cleen Tisch,
gra en zaet Tan dien. PI, v. VL 19 mrt 1539, Inl,
I, 851; it. 682; II, 382, en XI, 1363. G^spyst
[nHi de TiJTers] met anthenoisen, gruwen \yair,
grauwen] en met hueren Torsselen. Archief leenhof
V. Brab. Proces Vanderpastueren $ Jlfoensj 1534.
Benen tochtenaer seWe houdende eenige TyTers,..
is gehouden deseWe te laten braken , te doen slob- .
beren, reynigen en behoorlyok té spysen met
anthenois en grauw. C. v. Brussel , 1606, a. 258;
Christijn funioribus piscibus. Dat niemandt Tan de
Tisschers Toortaen eenigen grouw en sullen mogen
Tangen, met wat netten oft instrumenten het oock
zoude mogen zijn. Archief Bergen-op'Zoom, Besoi.,
n^ 34. Vergad, 15 aug. 1625. Belangende de TyTers
waerop men kaerpel queeckt, den afgaenden pach-
ter zal . . , daeróp moeten laeten het spyssel Tan
gruy, bollaert en antemeus. C. v, Auden, 2de bd.
Bogl. 12 aug. 1767, a. 27.
GRUBBE, zn. Qreppelj riool , fr. rigole. Bg
Kil. bet. Grubbe, grupp^, Povea ^ doaca.
Greppe, j. Grippe. fland. Fovea. Grope.
veius sicamb. j. Grubbe. Povea, \\ Een geweysdom
om mogen Tisite te doen der heerebaenen , . . als
oock der beecken, en yan alle rigouren oft grubben
welcke dienen om de waters te ontlasten en te
Tlieten. Kshpeveebb, MoiUen<skeny II, 261 (1776).
GRUIJER, GRUYERSCHAP. Zie wabakt-
MSE8TXB, —SCHAP.
GRUILS, btjw. Waarschijnlijk braak, fr. en
joMrCy inculte. || Dat sij het ierste jaer niets en
sullen gOTon Tan den landen die daer gruils (?)
liggen en opgebroecken moeten woerden. Ksmps-
VSBB8, Montena^eny I, 402 (1585).
GRUIN (Gruyn), bn. Limb. Qroen, fr. vert.
II Die loken [?] laken sal men gruyn oft blouwe
moegen maken . . ; en die sal men wit ter peertsen
brenghen. Bsgl, Idkenwevers ie HasséU, 1 juni
1433 a. 33.
GRUIS (Ghruys, Ghruus, Gruse), zn. o. Zemdent
fr. des sons, \\ KiL Gruys / semelen. Furfures,
fariua reerementum erassius, Broodt met den
gruy se. Panis fiMfwraceus , furfiirosus. Nog in
Tolle gebruik in West-YL; Yolgens Schuermans zou
het w. in de Kempen de bet. hebben Tan kortmeelj
d.i. uhU fijnere zemelen of grof meel. || Die stalledaer
men Tercoept Tannen, Tlas, stoppen, broet, bloe-
men , ghert , gruus . . . Tol te Brugge , 1269. So
wat gruse dat boyen l maent haut es, dat men
dat niet Terbudelen en mach onmie te backenne,
op de boete Tan xx s. Kb. v. Auden. 1328. Men
Terbiet alle hackers, dat si negheen gruus halen
no doen halen buten der poert ; eö dat si negheen
gruus eire mede ne meten dan metter maten diere
opgheset [es]. Ib.
GRUI8ENBIER, zn. o. Bier gebrouwen uit te-
melen , fr. bière extraOe des sons du bU moulu. Kil.
Gruys-bier, Gruysen-bier. ./Zoffuf. brug. Oer-
visia ienuis ex furfuribus coeta. jj Denwelcken
[desscher] den meester moet ghcTen den oost en
dachuere; maer den pachter-biiuman moet hem
gheyen potagie en grusen-bierke te drincken. O. v.
Auden. 2<le bd., blz. 471 (1676). De Fr. tekst zegt
de la petUe bierre de tereheux, La Gume heeft t^
Terooeul: La plus grosse farine, Ie son, Ie pro-
dmt^ Ie restant de Varriire-blutttge (Du Cange sous
Bebuletum). — || Men dranck ooc meest niet
anders dan gruysen-bierken. db Pottbb, Chron. 361
(1584).
GRUIT (Gh-uyte, gruute, grute, grut), zn. t.
1) De hoe gruia muUi muUa, zegt Kluyt. Ér wordt
over gestreden of het verbryseld graan of werhd^h
mout, gegist graam, was, zegt Wamkönig Fl. 8t. «.
Bg. II, 125. Het w. drukt toowel de taak zelf uit,
als het recht om er over te beschikken voor het
brouwen van bier, fr. on diseute sur Ie point de
savoir si <fétait du grain brogé ou du malt, de
Vorge fermentée, de la drèche. Le mot exprime
aussi bien la matibre mime que le droit ffen disposer
pour brasser la biire. Kil, Gruy te, Grute. fris.
j. heffe , droessem. G r u'y t g h e 1 d. Jus gruiae. Le
droit de gruute (gruyte) eoksistait dans le droit
exdusif de faire la dréehe ou gruau, en flamand
Trye mouterye; ee nom vient du mot bas-saxon
grut H siguifte indi0remment orgeet seigle. Raepsaet,
Analgse, 262. Verdam weidt breedToerig uit OTor
het w. Het is een der oudste „geschroTene" wootden
onzer taal. || Ifegotium generale fermentatae eere-
visiae et quod yulgè gruyt nunoupatur, quidquid
in jam dieta villa ad pubUcum bannum sive distrie-
turn pertinere visum est. MiBiBvs, Opera l, 263;
siAenking van keizer Otto aan de Utreehtsche herk,
afi 999. Materiam unde levarentur eerevisiae. Ib.
63, tfi 1064. Omne jus quod de fermento eervisie,
quod frumentum [sic"] vulgariier dieitur gruyt, debet
vel potest accipi in opido Nuxiensi. Kbbvbb, Aoad.
Beitr. II , 205 (1074). Pro dirimenda lite que...
mota fuU de gruia hmjus vUle. Piot, Cart. I, 52
(1189). Pro illis zxtl rasieras tritiei iii libras super
Grut in Tpra oonstiiuit . . ; quieumque post eum
Grut in Tpra tenebU. Ypriana, III, 111 (1187).
It. 114. Materia \maeeriaf\ que alio nomine gruyt
appeUatur. Charterb. v. Njjvél, f> 383, keizer Otto
IV (1209). Van der gruut; elo gruut sal ghelden
Tijr penninghe, en de here Tan Dyst sal loToren
de f(ruut. Tot v. 1307 te Dieet. JBecore prisie [nl.
geschat] en le vUle de Tenremonde, ds le mayerie
[<i2. maêria.maheria, materia"] quon apde gruyt
TI lib. SB Vlahivcb, Denderm. IV, 235 (1308).
Item, in die gruyt en kar-toUe tot Doesborgh.
WoLTBBS, Cod. Lossensis, 292 (1339). Petrus
Faber [var. Smeet], ds JSrsel, maheriam [var. die
gruitte] vUlarum spectantium ad pretorium de
Fkrsd:,.. L. Galbsloot, Feudataires, 226. Dat
men, in ouden tyden, in onser stad en meyerie
Tan den Bosch , bier plach to brouwen mit gruiten ,
geheeten gruytbier, en die gruyte aen ons, oft
onsen dieneren in onsen name, eii aen niemande
anders, te halen, nemende en betalende daeraf,
en oio Tan den bier dat Tan buyten onder ons
gebracht en gesleten wordt, tonsen behoef, die
68
542
GUL.
GUL.
vechten cbertoe staende. Sékênk. 9. Brab, reg. 188
f> 88 T^, 15<i« S. PI. V. BrtA. Ord. 9 sept. 1669,
a. 5, n, 26.
2) Sét w. gnnt ÊohijtU ook kei httr zAf ie- M-
itf» heteekemd^ fr, U moi gruU semble auêti ovoir
Mffmfié la bière mêmê. || Yoirt, to syn geaet in
der stat van den Bosch, drie jaergedinge . . , en
in eiken van den drie jaeigedingen sal de schoutet
Bcholdich syn den scepenen teten te geyen en haer
gmyt oic te geven. È, v. ^êBoMch, 11 jan. 1830,
a. 6, Brab. Teesien, I, 782 (WiUems verklaart
het w. door groitrecht, bekent niet te min dat
Yredina het „niet ten onrechte Toor een soort van
bier aensag"). De brouwers moesten gheven van
elcken-ame blancx bier, halfstnyrenbier , tappers-
poortersgrutten en OTerslaoh , ses grooten Brabants.
Piot, Chron. 118 (8 oct. 1648).
GBUITBIEB, zn« o. Bier, ft. de la hière Zie
GBUIT.
GBUNDËN, bw. Lakenwevery. Of is het gron-
den, vaftUjff^eu, hevesiigen? fr. (draperie), fixer,
hiem toUdemeiU aacoir, || Eest dat yemant belieft
sljne lakenen stercker te rawene met meer drachten,
om die lakenen beter te doen stapelen en gronden ,
mach tseWe doen sonder prejuditie; dies sullen
allen ruwers schuldioh zijn opten assjse zegel te
teeckenen, alleer dat die lakenen int wit ter
peertsen gebracht wordden, tgetal van den stoffen
en drachten daermet zij elclÉ laken geruwt. En
ingcTalle dekenen bevonden teelye laken qualyck
gegrundt en bedeckt zynde, nae advenant van den
stoffen en drachten daer taelve laken meede gemwt
is, sullen dieselve cnapen hun werck moeten beteren
Kb, lakeHff. JHeai, regl. «. 1646, a. 89.
GUBEBNEEBDEB, zn. m. Tan een ambacht.
Betiumrder, deken, fr. direeiemr, dojfen (d'nn müier),
il Dat altjt, op Sint-Jansdach-Baptisten ind zomer
[midzomer?], eyne igelick ambacht van den twelff
ambachten . . . vergaderen sullen . . , aldair onse
schdtit alle man daere in sjn ambacht synde,
hoichlichen eiden sall te kiesen den sufficiantsten
en wysten man . . . den sy bynnen bonnen ambacht
weiten, tot eenen gubemeerder desselven ambachts
een jair lanck tokomende . . . Als der eedt also
gedain syn sall , sall eenyglick in syn ambacht . . ,
eenen gubemeerder desaelven ambachts kiesen. K,
V. HoMseÜ, 11 deo. 1600, a. 1.
GUIHELLA. Zie oüldbhaj^.
GUILE, zn. JEen eleehi afgereden paard ^ knol,
fr. vieux, mamvaie chevdl, karidelle. Kil. Guyle.
JBqtuu. II Een slecht peert oft ghu^le, om daer-
mede in den voirs. boemgaert te karren, te hoogen,
te effen, . . dat hy gehouden wordt tot zynen coste
tonderhouden. B^ksarek, ie '« Moge, Domeinraad
9. hei Hme «. Bergen. BeeoL 1669—67, blz. 128
T®. Zie ook GOBBB.
GULDACH, zn« m. Vervaldag eener rente, fr.
jomr d^êManee d^une rente. || Gkbrake den vore-
genoemden Lambreghte . . siinre gulden van dien
voregenoemden tiinse ... op den eersten guldagh
olte op den anderen, so magh hi, Lambnght, ..
eens clagen van sinen eersten gebreke en [bei] den
tote op den anderen guldagh, en daema met ere
clagen siins gebreecs en sinre gulden van vore eü
van na ses weken beiden. Brief dee h. v, Dieei,
14 nov. 1338 (onder de schepenbr.); Van iweXf
gmlden keUinge op tij hunder land ie TmvMone.
Sekepenbr, v. Dieet, 14^* B. Ygl. Yerdam OULSS.
GULDE , GILDE , zn. o. 1) Over het algemeen eene
gewettigde vereeniging^ kettjf werekU^ofgeeetd^ke,
etrijdiare of vreedeame, welker Uden aan algemeene
regelen en inekt onderworpen rijn, gild, ambaekt^
genootschap, broederschap, iamer, fr. en général
une Corporation antorisée, soit UAqne on religiemae,
guerrière ou pa^Jique, dont les nnmbres sont eonmie
è eeriaines régies ei discipline, gilde, sermeni , corps
de métier, confrérie, chambre. \\ Alle andere per-
soenen, vrouwen en mans, ambachten, gulaen,
Bchutterien en diergelijcke bruederscapen. C. v.
Aniw, 1646, Yi, 30. Hebben de voorsz. borge-
meesteren,., de macbt en authoriteyt van te m»-
ken . . . alderhande ordonnantien , . . insgeiyks op
de« regeringhe van de vyf gulden [«Z. van den
voetbo^, den handboog, de busschieters en scher-
mers], Bhetorycken, broederschappen, ambachten , . .
C. V. Brussel, 1606, a. 89; Chnstyn collegia gil-
dar^m. Gulde van de drapperie. ld. 1570, a. 7
en 40. Dicens se iJUam ierram oum plenitudine jwrie
efusdem vendidisse gulde saneU .SneheriL Piot,
Cart. I, 898 (1296).
2) In eenen ongunstigen zin onwettige zamen^
spanning, fr. coaliiion lUégeie. \\ Dat wy... noch
oec ghedoghen en zoelen, dat enighe van onsen
borgheren van Dyest, ocht andere, van zoe wat
ambachte zy waren, ghulden ocht pertien {ghaddeu
sen partee) binnen Dyest maken ocht te gader
trecken en zoelen, noch mids gulden ocht enighen
gheloefben ocht oonspiexacien hon tegadere treo-
kende {per compaciiones ad invioem eontrahentes) ,
iet oerdeneren zoelen, ocht doen, ocht attemteeren
jeghen die vriheit van Dyeste. Charter v. d, 17
juni 1290. — Lakengulde. Onder aUe de gulden
was dete de voornaamste b^ uitstek; immers de
lakennijverheid en de lakenhandel deden de schatten
zwdlen der Orooten die er ded aan namen, ver-
schaften wdstand aan de burgerij, en overvloedig
brood aam den werkman. De lakengulde vormde een
eigen rechtbank, die kennis nam van alle gesehiUen
rakende de lakeu' en Unnenweverij 'en den laken- en
UnnenhandeL Te Brussel was het de „Qulde van
de Drapperüe'' „de Acht van de Guide" [Zie^v«
acht] ; ie Antwerpen de ^Bamck van de Laken-
haUe''; U Loven ^ Guldeken'; U Gent „de HaUe-
heeren (Halheereny^ i fr. parmi ioutes les gHdes la
gUde de la Draperie itait la principale par «eosl-
lences en effèi, V industrie et Ie n^goce des drops
faisaient enfler les trisors des Grande, qui s^g
iniéressaient, procuraient Ie bien-4tre è la bimrgeoieie
ei du pain en abondance è Vouvrier. La Laknigilde
constituait un tribunal spécial, qui connaissaii de ioue
les liiiges concernant ü Ossage ei Ie eommerce du
drop. et dee toiles. (Tétait è Bruxeües „la Qulde
de la Draperie'', „les Suit de la draperie*'; è Anvere
„Ie Bane de la halle aux draps; €t Lmvain „les dogene
de la Gulder ^ Gand „les messieurs de la haUe.
Zie Deüftoqz, I, 116; L. Torfs, U, 88; C. v.
Antw. 1682, IT, 4 en 6; Cv. Brussd 1670, a.
9; it 1606, a. 17 en 18; IRst. de Brux. I, 60
en 160; DB Pb. en Bb. Gent, III, 104.
GULDEBOECK, zn. o. Benaming eener ver-
tameUng van de hoofdsakel^ce verordeningen der
stad Antwerpen in burgerlijke zaken, rakende imum-
derheid het huwelijk en de bmoel^ksvoorwaarden, de
wettelijke bevoegMeid, de testamenten, het erfenze^
recht, de sehsUdvervolgingen, enz.; heiguldeboeek
werd jaarlijks op dê Lakenhal afgelezen, fr. nom
d'un recueil des siatuis Us plus importants de la
ville d^Anvers en matibre eivile^ coneemani prinei-
palement Ie mariage et les conveniione matrimonialee ^
la capaeiié cidle, les iesiaments, les sueeessione,
les poursuites pour dettee, etc,s U guldeboeek
étmt lm pubUquement tam» les ans dasu la hdüe aem
GUL.
GUL.
543
(froMw. II Des mMndaeohs nae de Dry Coniiighea-
daon is men alle jaer ghewoonelyok t'Gtddeboeok
op de Lakenhalle te leaen voor degene diet begeert,
en iB men, des saterdaechs daer te voren, met den
horen ter Pnyen aif, ter presentien van de Gul-
dekens, openbaerliok condigende eenen yeghelijok:
dat 80 wie 't Ghildeboeck begeert te hooren lesen,
oome op de Lakenhalle en («te) maendaeghe alsdan
naestoomende voor de noene. C. «. Antw. 158S,
V, 14.
OULDEBROëDER, sn. m. en tweesl. Medelid
eetker gulde^ ir, mmnhre d'wte giMe^ tuppdi. || Orer
mi en mijn wgf, stiohte en make, sette efi ordi-
neve ene capelrie Tan Tyftiene ponden parisisen,..
te besinghene in müns heren sente Jaoobe huns
op t Niewe lant, dat staet nordwart hunt Tan
Ghent, al Taste an Ghent, int tbisohobdoem Tan
Domike, dar wi bede guldebroeders syn int galde
mljna heren sente Jacobs Tan Galissien in Compo-
stelle. Oori. v. 6 sept. 1291. Yordane, so wie die
scepenen wert bin Antwerpen es guldebroeder,
[nl. Tan de lakengolde] sonder eneghe ghichte te
ghoTenen, eü oiok, so wie die sohoutete ward bin
Antwerpen en poorter es bin Antwerpen, die es
oick guldebroeder sonder eeneghe ghiohte te gevene.
MBBTKifS en ToB7B, n, 560 (1308). Yoortane
sal nyemen wyn Terooopen ten tappe bynnen Ant-
werpen, hy en zy guldebroeder, behoudeleke al
den ouden rechte dat die Tremde eoopmanne Tan
wyne gehad hebben tot hare [nZ. hier] en Toord
hebben zelen. Ib. 661.
GULDEHAL (ghildhalla, guihella), zn. t. Zo-
kemhtU, ft. haUe amx drape. || JEBffo Theoderieut , , .
FUtndritu eomes, eonsektu uxorii meae SilnUaef
terram in qud Ghildhalla apmd Saftehnm-Audomamtm
in foro sita ett, hwrgentSbus efusdem viUae here-
difario jure poêndendam ei ad amnem mereaiuram
in ea exereendamy iradidi, WABKKOino, Fl, 8t.
«. Bff., I. Urk, xi (1161). Qnod unam guihellam
feeimuê eommwnter in villa de Kalei» (CSZou), de
enfue redditibu» nos haèemue duo» portee^ Imrgenee»
vero feriiam partem, A. Watttbus, lAherUe comm,
62, Oork. V. Beinaui v. CMder^ 1196.
GULDÉKEN, euLDBDéKBK, zn. Deken eenergnlde^
fr. doyen d'mne gilde, \\ Dat onse schepenen van
Dijest setten selen en kiesen Tier guldekene, welcke
guldekene selen setten eü kiesen cnapen en zeghe-
feren, dat ambacht te mainteneren. Charter o.
hieeekop Jam v. JJireehi ^ heer v. Dieet , 2 juni
1836, a. 8. Die heeren meyer, borgemeesteren,
schepenen en raedt, bene£fens die heeren gulde-
kenen der stadt LoTen. C, v. Loven ^ Bijv. iii, 316,
Inl, (1684).
GULDEN, bn. Eig. Oouden, fr. d'or, \\ Gulden
Vlies. Toiton d'or af JSrabanttche gouden of gul-
den munt, geslagen onder Philips den Ahoone
(1494—1606) , fr. Toison d'or , monnaie d'or frappée
soue PhilUtpe-le-Beau, Y. d. Ohijs» Mertogd,, 208.
218. II tGRüden Ylies oft Toyson, Tan luym, nu
ierst geslaigen = xlTiy sts. Muntwaarde in Brab.
Tgulden Thoison (1499). Ih.
GULDEN, zn. m. Bene gouden en ook eene zUveren
munt f op wdke hei gezegde vam Kluit nopens de ver»
seheidenheden van den groot nog meer toepassel^k
M, fr. monnaie d'or et monnaie fargeni, d laqueÜe
Ie mot de Kluit, au sufet des variétés du groot ou
gros, est enoore plus applieable. Kil. Aureus num-
mus XX stuferorum, Brabantsche of Garolus
galden, ook Bijnsche galden. Chuden munt
geslagen onder keizer Karel, 16^20, moetende loophelh
hen voor 20 stuivers, Br was ook een zilveren Carólue
guidén (Y. d. Ohys, Hertogdom, 242); fr. Jlorin de
Brabant ou Jlorin Carolus ou du Bhin, monnaie d^or
frappée sous Charles F, en 1620, devant avoiroours
pour 20 sous. Il g avait aussi un Jlorin CaroUie
d'argent. De ord. op de munting t. den Garolus 1621.
Bekenk. v. Brab. reg. 187, P 168. — Onder-
Terdeeling. Gulden Brabants = 20 st. of 1 pond
Artois. — 1 st. = 4 oordjes, of 1 schelling Artois, of 72
mQten Brabants. — 1 blank = 3 oordjes. — Vf st = 2
oordjee, of 86 mjjten. — 1 plekke == 24 myteni — 1
oord = 2 n^genmannekens of 18 mijten. — 1 negen-
manneken =: 9 myten. — Bij plakkaai v, 12 juni
1689, beval de keizer de aigemoene offieiëeU invoeristg
van den earolue gulden in de bettmtrl^ke taken, akten
en eéhriften^ ter uitshtiiing van al andore mmU^ tt.
par plaeard du 2 juin 1689, Tempereur ordonnm
Vintrodmetion offleielle et générale du Jlorin earólme
dans les affaires (MdministraHves et dtme lee aetee et
éoritures , è Vexelueion de toute amtre monnaie. PI, v.
Vl.flj 497. — : Om teTens een nabijkomend denkbeeld
te goTen Tan de moeilijkheden , stoornissen en Ter-
liezen, waarmede de oneindige Terseheidenheid der
in de middeleeuwen, namelijk tydens de TQftiende
eeuw, in onze landstreken in omloop zgnde mun-
ten, de gedurige Terhooging of Termindering Tin
waaide, de toelating of het Terbod derzeWe, de
toetsing Tan hunne echtheid, hun allooi en gewicht,
den lumdel en het daeelijksch Terkeer bezwaarden,
lat«n wij hier de reeks Tolgen der onderscheidene
guldenstukken alleen , die ons Toorkwamen : Ouldem
V. Almaegnien v. de vier keurvoreters, — Amdrieê'
gulden, — Amhemsehe g. — AmMMsg, — || As-
s\jsgulden, = 10 st. Den Aeegeg. daer men
d^assyse tot LoTon mede betaalt, staet in som-
mige [schriften] 18 st. 8ehai d. ehegnsen, 22. —
Bawsrieg, (Begaertsg.j Begersg.) — Q-. v. Betheme,
— Bohemnseheg {Boemscke, Beemsókeg.), — Bor^
goenseheg. — Cifnsg. {Chegnsg) in Braband =11
st. — Cijnsg. Meohels = 8 st. || Centum et quinquagisUa
Jtorenis denarOs aureis , dietis eheimsgMenen, 8dètp,
V, Brussel y Inv, seilders 1889. — &. v. DortreM.
— Florênsche g, — Frederieusg, — Cfenesehe g,
(Oenueesehe?), — O. Oenisehe sekOt. — Oene-
ooMffAé g. — Qouden g. (Oouwe g,, GoU g.) || Den
SDuden ffulden = zziij st. Muniwaarde 148i9. Hon-
ert goltgulden Tan gewichte. Piot, Cart, II,
649 (1608). Dat hij Terbueren sal z^n rechte hant,
oft zl gouwe gulden daerToer. Ib. 660. Mits eenre
pension Tan 6000 gouden gulden, ten pr\jse Tan
28 stuTors tstuck. Bekenk. v. Brab. reg. 187 fi 40
(1616). — Ooudsehe g. {Qomoensohe), — &. BUL-
linek. \\ Twee gulden hellinghê. IShhep, Dieet, 27
febr. 1836. Twee guldene, die men heet hellinghê,
ghemeynleo seheeten Cheinsgulden. Sehep, Bruse^
ghem , 1314. vat Gratiaen Toreseyt mach lossen en
ofquiten een mudde rogs erfrpaohts met derteoh
goeden ghuldenen hellinghen en met Tollen pachte.
Sehep. Land v. Diest, 1861 —- MoÜamisehe gulden, volei
iij s. Tj d. gr. Brab. in 1434. 8ehep. Land v. Dieet,
9 oct. 1407. — Songereehê gulden, — BEoren^g.
{Roenrssehe poehdaiusg). — Ivemoisterg, *- Jo-
hannesgulden, ook wel kleine gulden Tan Floren-
tien genaamd, gouden munt, geslagen onder her-
tog Jan III T. Brabant (1312-- 1366). Y. s.
Ghijs, Bertogd, I, 69 {volei in 1474 zxig st.). —
O. CastUioên, — Keizer sg. metten Aer, metten
groten Aer^ = 2 schell. 8 den. in 1409. — Keur»
vorsterg, (Corevorster , C*orenvorsier\, Koervorsterg.)
— Climmerg. — Middelgulden. || liQ oude
deine florine Tan Florenchen, die men heet Mid-
delguldene, erfoheins. — Q ouden groten, enen
544
HAB.
HAC.
Middelen gnlde% Tan Ilorenohen yon. yore twaelye
oude grote gherekent. Brusi. godêh. H 1201, f
69 ▼* (1360, hoeymaent). — Q. v, Nymegen. —
G. 9. Oy9n, — OeerlanUehêg. — PhïUppHig. Al-
derhande Posiulatus g, — Bjemaldut g, — Q. o.
Bénen, — Bijntchen g. — Bobertutg. — Schilsohe
gulden. II N... heeft bekant en ghelyt, dat hy
wale en wettelyok Tercocht heeft meester Jan Tan
der Munten eenen Scilsch gulden erffceys, drye
aude scilde gherekent Toer yier alsoliche Scilsoh
guldene, oft die -weerde daerroere tci betalen.
Charter abdij v. Vorst nr. 46, Diepenbeek, 1430.
Drie Scilsce* gulden. Schep, der vrijheid van
Lummene \var, Lumpnen] , 16 mei 1453. In den
doorsteekbrief, y. 1 mei 1462, heet het: een Schil-
Bchen gulden. In eenen anderen brief derzelfde
schepenen , y. 7 oot. 1451 , gewaagt men yan „eenen
Gwilhelmus schilt."' — Utreohtti^ g, — ff. r. Firf-
henimrg, — Wilhelmus gulden.
GULDESUSTËR, zn. Medenuter af medelid
van eene gMe of nering , fr. oomaur d'une gUde ou
d*un n4goee, \\ Eene weduwe yan guldebzoeder,
geen guldeeuster zynde,- sal, begeirende de nei-
ringe te doene ofte continueren, gestaen mits be-
taelende yoor inkommen half regt. — Gelyck oock
met half regt sullen gestaen de sonen yan de
guldebroeders ofte guldesusters. O. B.-B» autr, 1
juli 1780, a. 9 en 10, lY, 821 (Gulde yan de
yerkoopers in *t klein der wollen lakens en Spaansche
sargien te Geeraartsberge).
GULDEVRIJ, bn. 1) Ontslagen van eene wapen-
gulde ^ fr. exempt d'une gUde d'armes. \\ Finalick
hebben de scepenen meer andere rechten eü preë-
minentien . . , als . . . yan te houden tregister yan
de poorters guldevry. C v. Auden. 2d« bd. 470,
a. 81. Yan poorters guldeyry te boecke te stel-
len... üy B. p. Ib. 262 (1581).
2) Geen lid tijnde van eene andere gulde, fr. n*l-
tant p€u membre d'une autre gilde. \\ So wat manne
die faken heeft dat waerpstrypt es, dat bi dat
mach yeryarwen, opdat hl guldeyri es, talsulken
termine als hem de warderen setten xelen, Z. lo-
keng, te Auden. 1329, a. 54.
GULDEWIJS, bw. Gezamenlijk , fr. em eorps.
II Yan de mesusen en delicten, die in de hoyen
yan de cameren yan de drye gulden, yan den
yoetboghe, hantboghe en bnsse, geschieden tusschen
de guldebroeders aldaer wesende, ofte guldewyi
uuyttreckende , daer maer pecuniaire amenden toe
en staen , hebben d'hooftmannen ... de kennesse
en berecht. C. v. Auden. i, 21. Dat zy [nl. de
gulden y. St-Jooris, y. Sente Sebastiaen en yan
Sente Barbara].., up Sente Jacobsdaoh 1589, met
haerlieder presencie de processie yerciert hebben
ghuldewys. Bbmbby, I, 627; it. II, 260. Gulde-
wijs en schuttersgewijs. db Pb. en Bb. XI. Wad^
tebeke, 28 en 29. Ygl. obsbllbwijb.
GULLE. Zie gbülb.
GULLEN. Zie gollbk.
GUNF, zn. VerkwiêieTf ft. disêip<Ueur. || Het
is in Yrancrljck geadmitteert te mogen executeren
de sententien die daer ghegheyen zyn . . . Item int
yerbieden den ghunffen oft dissipateurs , den dullen
oft uutsinnigen, de administratie yan haren goeden,
WiBiANT, Fraet. eiv. x, x, 2.
GURDERIEM. Zie aoBDBBiBM.
GURSEM, bn. £en gebrek in het weven van
laken ^ doch welk? fr. défaut dans Ie tissage du
drapf mais lequelf || Dat men gheen lakenen ter
yarrewe wysen en sal die te recke te oleene ofte
te ghurseme beyonden zyn. K, d. lakeng. te Meenen,
1545, a. 87.
GUR8EMHEIT (G— bede), zn. Zie het boyen-
staande. || De zeghelaers zullen de lakenen war-
anderen eü yonnissen te recke yan rompels , ployen ,
poken, naerheden, leyheden en gurssemheoen, en
yan allen anderen ghebreken. Ib. a. 34. Daer eenich
lakene ehesneden es yan gursemhede by de zeghe-
laers, dat waere de boete yan x so. par.; ofte dat
zulck lakene ghecapt waere yan gursemhede, d*t
waere de boete yan xx so. par. Ib. 48.
H.
HABEL. Zie abbl.
HABIJT. Zie abijt.
HABILGEMENT. Zie abilobmbitt.
HABILLEËREN, bw. Optuigen, toerusten^ ft.
harnacherj équiper^ ofr. hahUler. La Cume. || Dat
alle mannen yan leene, mansmannen, etc. hen
houden gereet in hueren huysen wel gereden, ge-
wapent, gehabilleert , yerselscapt en toegemaict.
Bekenk. v. Brab. reg. 136 P 180 y^* (1504).
HABITUATIEN , zn. my. Kleedingen , ir. habü-
lements. \\ Angaende de cleederen en habituatien.
Fl V. ri. Ord. 27 mei 1550, titd,- I, 693. Eene
zeer schoone oamere . . . wairinne zy hadden be-
sloten huere habituatien, spelen en dyergelycke.
Kaart d. Beder. de Boos ie Loven, 1554, proëm^.
HABITUEEREN. Zie abitübbbbn.
HACHTE (Haechte, Haecht, Hacht, Acht),
zn. y. 1) Beslag, beslaglegging, fr. eirrétf «omm-
arrSt. Kil. Hacht e. Apprehensio^ oomprehensio.
Il Yort en moghen des hertoghen knapen enghene
hachte doen noch saisine binnen den Jande yan
Grimberghen, onyersocbt der heren knapen. Oork.
24 juni 1297, a. 6. Den yornomden meyer heeft
recht en is in possessie met schepenen te doene
HAC.
HAE.
545
alle beyelen en yerboden, achten en daobten bin-
nen der Btede en scbependomme , ten weloken
effecte partyen schuldich zyn aen hem te leyeren
een billet, inhoudende de oause en de redene Tan
Terbode , daeraf hy schuldich es oopye te laeten onder
partye. Coat o. Aalst, II, 20. Voert, heeft se
macht te doene haechte , heeft se gebreke Tan
eneghen late. — Voert, comt ijemant die haechte
begheert te hebbene van den goede, dat men Tan
hare hout, si heeft macht haecht te doene yan
haren goede, waer dat men se begheert. A. Waü-
TEBS, AnaUctêê, 313, o. 1450, Bechien der abdij
V. Vorst te Lede en Éofstade.
2) Qevangensekap , gevangenhuis , fr. emprisonne'
ment, prison. Kil. Vincula. \\ Alle den poerteren
yan der stadt, synde aengetast en geyanghen,.. int
oriem oft ciyile , dien geyanghenen moet de heere oft
Stie tichte en aensprake doen binnen den derden
he nae syne apprehensie, oft anders moet de
geyangenen gewesen worden costeloos ontslagen en
yry en quyt yan der hachten ... C. v. Antw.
1645, I, 2{ in stricter hachten, a. 14; it. iii 2
en 26; lY 25, etc. In gebreck zynde, oft 'tselye
weygerende, yermoghen de wethouderen deselye
te corrigeren in andere penen, oft met den bon,
oft by geyangenisse; en moeten in hachten blyyen
tot de yoldoeninge yan de yoors. ongewarigheit. C.
o. Brussel j 1606, a. 145; Christijn manentque
inotsreerati. Dat men dien poortere of poorterssedeli-
yrere en ontsla uut allen achten yan yanghenessen. C.
o. Aalst f 416. De haeffelycke goeden yan den ghe-
condemneerden moeten eerst ghe^xecuteert woiden,
eer de persoon magh in hachten oft ter yroenten
gehaelt worden. C. o, Hierentals, II 30. Van allen
gheyanghenen yan s'heeren weghen in hachten oft
gheyancknissen ehestelt, daeraf gheeft men den
yorster s'daeghs dry stuyyers. O, v. Santhoven ^ 1664,
I 25. In haechte. C. o. Antw. oomp. V, yiij, 36;
XJnyter hachten. Treeht o. VceUy a. 16. In 's heeren
haecht. K, v. 8t,-Truiden 1366, a. 21.
8) Hindernis, beletsel ^ fr. obstade, empSehement.
Kil. Betinaeulmm, || Dat men in deselye riyieren
niet en sal stellen eenige hachten, geweiren, staec-
ken , . . oft eenich ander beletsel. O. P.- B. auir.
8 mrt 1731, a. 2, IV, 355.
HACHTEN, bw. Van personen en saken. Aan-
houden; in beslag nemen, fr. appréhender; saisir
(personnes et ehoses). Kil. Apprehendere, oompre-
hender e, eapere, injieere manum,.. || Mare io,
Philips, nocht mijn cnape yanminenthalyen, enmo-
ghen noch man noch scepenen manen , noch imenne
hachten, ofte sijn goet besetten,.. onware dat
zake dat daer ware oyeryluchtech man ofte oyer-
yluchteghe haye, die mochtwi, daer tsabs cnape
tiegenwordech niet en ware, hachten en houden,
toten rechte. Oorh, 19 juni 1295, a. 4. Ontyoere
hi ute den lande yan Grimbergen eü niene worde
ghehacht metter yerscher daet, so ware hi quite
jeghen die heren yan Grimbergen. Oork. 24 juni
1297, a. 4. Van poertre te achtene. Ende so wat poertre
die anderen poertre hacht, sinen lechame oft syn
goed, buten scependomme yan Ghend, die poer^
diet doet yerbuert lx ponden. C. v. Cfent, Qr.
eh, o. 1297, a. 87. Genachte [m»r. ghehaichte],
geyangene oft gearresteerde persoenen. C. o. Sant-
hoven, Stijl, 1557.
H ACHTING (—e, achtinge), zn. y. Inbeslag-
neming, fr. arrêt, saisie, mainmise, Hachte-
nisse / Hachtinghe. Befentio, eaptiviias,
carcer, \\ Voert zegghe wi: alse yremde man up
yremden man, ofte man yan binnen up yremden
man, beghert achtinghe int heerscheep yan Byer-
ghem, dat es de here yan Gayere schuldech te
berechtene. Vak Loksuk, St.-Bawm, 4 febr.
1275. Voert, behoort den yoeght toe en denselyen
leene, yan alle achtingen en pandingen, die men
doet en doen sal met scepenen yan der yoeghtdien yan
Eyerghem, de eene helft yan den boeten. Oork, 29
juli 13^1 , a. 2. Ende yoert behoeren toe den yoer-
seyden leene , alle de ghebode te doene of te doen
doene, eyenyerre dat zy den heersoepe en den soepen-
domme yan Desselberghine toebehoeren , en al dier-
ghelike alle die achtinghen en de pandinghen te doene.
Oork. V. 12 juni 1371 , a. 4. Deze yoirseide boe-
ten, aldus ghewyst, indt men bi den meyere, bi
saysinen en achtinghen yan den goede, daerup de
boeten ghewyst zyn. C o. Aalst, 390.
HAECH, zn. y. Haag, hegge, fir. haie. Kü.
H a e g h e. j . tuyn. Sepes , . . De haOOll kloppOZL.
lem. plagen met een ongegrond rechtsgeding, fr.
vexer .qn. par un proces mal fondé. B^ksarehief^
Processen, 17d« E. passim. (BijDe Bo bet. het w.
bedektelijk naar iets vragen.) Haoohkloppeinj.
De daad van de voorg. uitdrukking, fr. Ie faii
énoncé par V expression qui préeède, tb, passim,
HAECHDELVER (Haeohdelfyer), zn. D^kddver^
aa^dgraver, fr. terrassier, || Dat men groote pre-
paratie was maeckende ... om dese stadt yan
Dunckeroke te beleggen, en dat oook binnen der
stede yan Greyelinghe upsehaelt eii aldaer ghe-
houden wierden de haegdeln'ers en delyeghen deser
stede. Piot, Chron, 635.
HAECHCOLEN, zn. my. Sr wordt een grondig
onderscheid gemaakt tusschen deze en ZoniSnkolat
(eig. boschkUen?); maar waarin bestond het? ft, il
est fait une diffêrence radicale entre les charbons de
bois diis haechoolen et ceux dits de la forêt de
Soignes mais en quoi consistoU eUe? || Soe wie
te Broessel oft elder haegcolen yuerde op wagenen,
kerren oft peerden , om yercoopen , die moet dairop
steken een baniere yan'zwertten lakene, groot een
yierendeel, beyde in linghde en breydde, en een
schacht een elle lanck ; die des niet en dade . . .
S^. V. SoniSnbosch, 1460, a. 80. Item,ensalegheen
coelbemdere oft yercooper haeghoolen en oio Zonie-
colen in een huys moegen leggen, maer elo in
een huys alleen, en yoer dat huys, daer die haeg-
colen m leggen, een baniere yan zwertten lakenen
uuythangen, groot een halfP elle yieroant, en een
schacht twee eUen lanok buyten den huyae. Ib.
a. 81.
HAECHHES (HMsemes), zn. Snoeknes, fr.
serpe, serpette. Kil. Ha e gh mes. Falx arboratria^
süvatica, vulgo dumaria, \\ Ofte yemen haeghe-
messe ghemaect heeft, anders dan ten labeure yan
den lande. Van Loxbbin, St.-Bavon, Vgb. fJBver'
ghem, 13de B., a. 11.
HAECHMUNT (Hagemunt), zn. Afgekeurde,
verworpene, afgezette munt, fr. monnaie reprouvSe^
démonitisée. Kil. Haeghmunte. Numisma repro-
batum, etc. quod in usu non est, \\ Bij yerordening
yan den lOen mei 1430, beyal hertog Philips •
nieuwe gouden en zilyeren munten te slaan „om
die quade yreemde en hagemunten dairmede te
yerdriyene*'. Bekenk. v. Brab. reg. 133 f^ 85. En-
nige rente wordden yercregen by coope met pen-
ningen, die de cooper dairaf betailt met sulcken
gelde als gemeynlijc in horsen gaet, sonder hage-
munte. V. d. Tav. 215.
HAECHMUNTERU (Hegemuntery), zn. y.
MuntvervaUehing , fr. falsification de la monnaie,
II De Staten Generaal hebben, bij ord. y. d. 19
546
HAE.
HAE.
deo. 1689 geordonneerd en geetatneerd : om te
Toorzien tegen de muntreryalsching, conterfeitinge
en hegemunterij , hij welke alle goede en sterke
munte wordt geconaumeerd en in kwader en snopder
getransformeerd, mitsgaders tegen allen byzondefen
muntslag buiten den algemeenen Toet dezer ord. . ,
hegemnnterij of anderzints bijzonderen muntslag , . .
gehouden zal worden... als muntvervalsching.
Nederl. Plae. en B. Wdbh,, IV, 867.
HAECHPOORTEB. Zie poobteb.
HAECHSCHOUT, zn. Onbekende vreemdeling,
fir. éUranger ineonnu, \\ Item, soo hebben onse
ouders aen ons OTergebraoht, ende wij tot nooh
toe onderhouden: waert binnen de Toors. palen
woonachtigh waeren eenighe haechschouten , dats
te weten lieden die men niet en wiste Tanwaer
BQ geboren waeren, oft bastaerde, en die storven
Bonder wettighe gebuerte en die eenige goederen
achterlieten, t'waer hoeve [Z. have] oft erre, die
goederen suUen den heere blijven en versterven, en
den heere sal hot lichaem ter aerde besteden en
dat kerckrecht betalen. Leenhof e. Br ah. Denom-
bremeni nr. 6, 481, C. o. Sluis hij Thienen, Zie
A. Wautebs, Cani. THrlemonty 2de d. 54.
HAECHSPEL (Haegspel), zn. Wedetr^d voor
het hoogeel^eien f meeeial, too niet uUtluitelijk voor
de doiyeni ft, eoneours de Hr è VarCj la plmpart
du tempt j êimm eaoelutivement pour let iUlaget, Kil.
Haeghspel. Ludi pagani^ non pMid aut eom-
munes , non celébret, \\ Drie dagen nadat die luis-
terrijke wedstrijd [n/. het vermaarde Landjuweel
y. 1861 te Antw.] was geëindigd, had het haag-
spel plaats voor de Brabantsohe dorpen en vrij-
heden, alsmede voor de kamers der steden , welke zich
op het landjuweel niet vertoond hadden. Sksllabbt»
Sehett, 77. Hoedat wij van Merchten hebben tro-
ten Naer Brussel int haegspel, om aldaer te loten
Met meer ander Gnlden, aenhoort de storie. Aldaer
wij hebben gecreghen victorie. Chron. v, Merchten,
Miaegepd, str. 1. A. Wauters, Em>» I, 469; II 80.
HAECHT. Zie hacht.
HAEFDEELICHEIT , zn. Kei recht win den
heer op aUe de roerende goederen door een dienttbaar
man of eerf b^ eifn overlijden aehtergelaien, zooalt
jide graaf van AaHtf dat, ten mintte nog in de
teventiende eeuWf in een groot getal dorpen bezat,
fr. droU du teignenr eur tout let bient mobUiert
dUaittêe par un homme de eondition tervile ou eerfy
tel que ^le comte d^Alotf* Ie poetSdait eneore dant
un grand nombre de viUaget, au moint jutque dant
Ie dix'teptième tiède, — il i» -2x1 „mor^main" ou
^meiUeur oaièl" a remplaoé Ie droit de prendre, au
décht du terf, tout ou une portie de tet meublet,
qu*on appelaii en Jlamand haefdeelinghe , du mot
haeve qui tignifle meuhle. Raxfsabt, Analyte,
n^^ 306. Let [nl, in Ylaanderen] Ie teigneur empor-
tattf au déoétf tout let meublet; aiUewrt la moitié;
et ee droit dSrivait d^autant movtt de la tervUude^
que let noblet mimet y étaient attujettit. Il fut
ahoii en Flandre en 1260, et remplacé par Ie droit
du meiUeur catel, que payaient encore let noblet
qui n'étaient pat poorters d'une viüe. Ib. n^ 423,
2". — In Breiant tóhafte hertog Hendrik II, bij zijn
tetiament o. 1248, ze^^t het recht van het „bette caieiV*
af. II Soowel binnen- als buytenpoorters van de voors.
twee steden [nl. Aalst en G-eeraartsbeigen] zyn rrj
van haefvedeelioheit , beste hoofden en dierghelicke
servituyten , zoowel jeghens den prince als jeghens
zyne vassallen binnen denselven lande, gheroserveert
deghone gheboren up sgraven propre dorpen, en
vandaer buyten denzelven lande vertreckende, die
vervolght worden. O. v. AaUi,.iY 6. Prochienvan
sgraven propre en dienstmanscheepen. Dit naer-
volgende is den voet op denwelken men geoosta-
meert heeft t'exploiteren trecht van haefdeelicheyt,
aliat mortemain, in 't landt van Aelst... soo wan-
neer ijemant, geboren synde van eenige yan de
voomomde prochien van s^graven propre, yandaer
vertreckt, en sterft in eenige andere plaetse niet
synde van s'graven propre voorseyt, ^tsy binnen
den lande van Aelst en Ylaenderen oft oook daer-
buyten, soowel in Brabant, Henegauwe als elders,
den prince, ds grave van Aelst, vermach die te
volgen en profiteert van ,valle de have" by sulck
eenen persoon achtergelaten, waer die bevonden
wierde. — Jfemaer, eenen persoon op tVooia.
s'graven propre gheboren en aldaer sterfvende, en
is 't voors. recht van haefdeelicheydt ofte mortemain
niet onderworpen, maer ^estaet metten besten
hooftstoel ofte catheyl.*' — De haefveiycke goe-
dingen van degone gheboren op eenige van de
voomomde prochien ghenaempt dienstmanschappen
ofte serve plaetsen, waer die sterfren, t'sy op
eenige van deselve serve plaetsen, s'graven propre
oft elders, behooren toe den voorn, grave van
Aelst , en heeft vervolgh van die selÜB oock buyten
Ylaenderen. Ib. 634/636. (1493/1612).
HAEFDEELINGE. Zie haevdbblichxit.
HAEFDING, HAVEGEDING, zn. o. JUchte-
zitting in reSde zaken, fr. tiance de juttiee, andiênoe en
matibre rielle. || Van dat Willem Merlin niel en
quam ten haefdinghe jeghen Jan den Vos, en hy
wettelic gheda«ght was up de boete van xziiij b.
Ontfaen van mijns heeren deele xy s. — Yan dat
Heine Hoede gheoalengiert was van soepenen te
wederseggheue in haveghedinghe, pays vor von-
nesse , ter beden van der Wet , omme iij lib., comt
mijns heren deel xl. s. Bek. baljuwt. Bol nr 1723
(1372).
HAECK. zn. m. 1). Zooals thans, fr. eroc,
crochet. Spreuk: Aen eenen (den) haeok
hangen (een rechtsgeding), fr. pendre un proeèt
au orocj Vêoa/rter (Maas, SaUn^ 1, 50). — DU
gezegde tchijnt ontleend te z^ aan een gebruik van
vroegere tieten bettaande in zekere lotee papieren
aan eenen haak te hangen , fï. eette expreesion pareiU
empruntée è un utage det ancient tempt eoneittant
è tutpendre eeriaint papiert volantt è un croö.
2) Mamer om het te vellen hout te merken; het
merk zelf (de schalm) , fr. mairtelet pour marquer let
arbret qui doivent étre ahaltut; Ie marfdage m^Me.
(in Brab. schalmen, zie Schuermans). || Dat oiok
hetselve hout oft boomen sullen moeten geteyckent
wesen met den haec. Bekenk. v. Brab. reg. 135 f
224 (1491). Soe wie den haeck afbouwt aen tuiertogen
laye, oft eenige boom die gehaect waere, dien
soude men den geloeyenden haeok in zyne kinne-
backen setten , oft hy soude verbueren , tot tsheeren
behoeff, sonder verdrach, tsestich royale. Kb. v.
Soniênbotch v. 1460, a. 37. — Haeckdrager,
zn. JSen bediende van Soniënbotch, drager van den
„haeck'' of hamer ^ fr. porte-marteau j employé por-
teur du marteau et marieier.
3) Saakbutf een tot in de 17<^ eeuw gèbrmkeiijk
vuurroer, met eenen haak aan de tehaehtj om het
op een tteuntel te vestigen; daar waren er heele en
halve; fr. arquebuse en usage jutqu*au Vle eiède,
avec un croc au f4i pour Ie fixer tur un support;
il y en avait d'entibret et det demiet. Kil. auctmt,
Haeok, Haeckbusse, Haeokbuyse.^r^«s6fliM
(dt croc). Il Aengaende de visscherie, die buysen en
booten zullen hemlien moeten verzien van eenighe
HAE.
HAE.
547
middelbare itucken Tan gheschut, handtboMen en
haeoken,.. PI. v. VU 29 jan. 1549, a. 32; I,
873. Elok Bchip Tan Teertigh tot Tyftigh Taten sal
op moeten hebben ten minsten . . , zes haecken . . .
]&n schip Tan tachtentigh tot hondert Taten , . .
een doncine heele oft halTe haeokem Ib. 19 jnli
1861, a. 4; I 378; it. 720. Zie ook abtillebie
2). — Haeckbussen op wielen. Hutttskb,
Cotpor, 189 (1479). — Kil. avciut» H ae o k ge-
schut, hakeschut. Arquebute d eroe. ||Dit ghe-
daen sgnde, hebben die goede mannen Tan de Tyf
galden, die in slaehorden op den Merckt stonden,
al hon haeokgheechnt wederom loe ghelaten, daeiaf
de Merckt scheen te daTcren. Havwaebt, Mai'
ikioê^ 118. — In een teecken dat sijn Doorluch-
ticheyt wiUecom was, heeft al dat crijchsTolck dry
reysen hun hakeschut wederom loeghelaten. Ib.
96. — Haeckschutter ( Aeckschutter) , zn. Bus'
gehietêf, fr. arquébusier. Kil. ctuettu heeft Haeo*
kebusier. Arquebmner. || [Zy] hinghen up de
aghen en tunen Teel sticken Tan ghoTierde lonten,
om tTolck te doen gheloren als datter groote nombre
Tan aeckschutters waren. Piot, Chran, 430.
HAECK8 (Haecz, aecx), zn. Akë, bifl, tt.
AdeAe, eognéê. KiL ametuê. Ackse, aze, haeckse.
AMoia. Uhê eoignêe^ kaehe. || Be tots. pachter sal
up 'tTOom. goed bauwen alrande haut daer haecx
en haumes OTer gheloopen heeft, en elc te sinen
tyde.. En aen dupgaende hout en mach hy niet
bauwen, db Pb. en Bb. Nagareih, 23 (1420).
Haecx ende bi)le. Ib.86.(1460). Aecxenhoumes
26 (1393). It. C. e. AaUi, 424. Zie abcxsb.
HA£L, zn« Saai, hevyelf fr. erhnaüVbrê. Kil.
OÊUiuê* Hael / Hanghel. OremeUbre. || Hael
ongenagelt int huijs es haTO. TVeekt v. Ucde 39,
— De koel als bewijs vom httishaudw^f fr. la cré"
menüère comme premve de ménage. \\ Hebben insohe-
licks recht dat alle mannen en Trouwen, hael han-
ghende en huus houdende, zyn sculdich, ten Toors.
sitdaghen en moeten betalen, gheen bunder erren
hebbende hemlieden toebehoorende , alle jaere do
y s. par. L. Galesloot, Wedergraiet 36 (1530).
HAELDINGER. Zie AELDiifCK.
HAELSTOCK. Zie aelstock.
HAEMMAKËR, zn. Oarediaiffmaker , fr. btmr-
reUer. || Ook en sal geenen haemaeker, met eisen
oft priemen werkende, mengen syn ambacht exer^
ceeren . . , tensy hy eerst en Tooral ons goet sohoen-
maekers-ambaohtsrechten betaelt en Toldaen heeft.
O. lA^ 21 noy. 1716 a. 14, 8<ie Série, I 478,
Tongeren.
HAEN. zn. m. JZoon, fr. eoq. Spreuk: Den
rooden haen over iem. huis laten gaen of
vliegen. Mstin brand steken, in cuchU^gen^ ft. HU.
faire aUer o» voUr Ie eoq rouge par-dessus la maison
da qn., e. è d. y metire Ie feu, Vineendier. || Zoewye
yemant dreijcht te Torbeemen : „lek sal den rooden
haen OTer u huijs laten gaen oft doen Tlieghen", die is
te punierene gelyck oft hy *tgedaen lutdde. Wie-
LAiTT, Trad. tfim. c. 108. Ont£ukck Tan broeken,
c<»ipoeitien en goTaUen te Merxem, Schoten en
Wesele, 1472—1602: Van Jans Rykens, Tan dat
hy tot eenen man seyde: dat hy eenen rooden
hane zoude OTer zyn huys laten Tlieghen, iiy Ib.
gr. Br. Bek. Mr Wülem Draeek, als stadhouder.
HAENTVOOEL. Zie aekttogel.
H AER (Ha3rr) , zn. o. De gexamenlijke takken en
bladeren van een boom, De Bo, Schuermans de loooi, fr.
Vensemble des braneJkes et femlles d'mn arbre. Kil.
Haer der boomen. Coma arborum: rami et
frondes. \\ Alle hart slaebaut ondw de Tyff jaeren
en alle moruwe slachont onder de drye jaeren
Tolcht den gront, zoo oock doet het hayr ofte way
Tan tronckboomon- — Soo oock den gront Tolghen
alle tronckboomen eii gemtte fruytboomen, ghere-
serreert het hayr Tan de tronckboomen. C. v. Aalst,
XX 16. 17.
HAEK (Hayr), zn. Jachtwezen. Spreuk: Haer
met haer, pluim met pluim. Oskaard met ge-
haard, nl. mervoetig wild, <üs haten, kon^nen en groot
wHd met honden ; gevogelte met den valk, fr. {vSnerié)
poil avee poil, savoir, Ie gibier quadrapède, tel que
libvres, lapins et gros gibier avee chiens, les oiseaux
avee Ie foucon, || Hae venatio nobUiter exereenda,
iia ut fera iSenentur canibus, vulgo jaegen, volueres
falconibus, vulgo hayr met hayr, pluym metpluym.
Akselmo, Cod. Belg. t^ Jacht, en Tbibokiaütitb
Belgieus (A. en L. G-alesloot, Maison de ehasse,
22 en aant. 24). Alsoo de jacht, die onse Tassallen
eü ondersaeten toeghelaten is, hun alleenlick behoort
te dienen om den tyt te passeren, zonder dezeWe
te misbruycken, wy Terstaen dat sy die niet en
zullen gebrnycken dan in bequaeme saisoenen eii
buyten Yerboden plaetsen, met winden, bracken
oft jachthonden en de groote trompe, soodat het
sy hayr met hayr en pluym met pluym, dwelck
men in sommige plaetsen noemt „edel jacht** PI.
V. VI. 31 aug. 1613 , a. 29 , II 398. — Nergens was de
iaeht soo vrij als in Brabants de Blijde inkomst v.
Joanna en Weneeslaus, v. 3 jetn. 1366, x^ o.a.
a. 29 .' Dat elek man jagen maéh hasen én vossen
aUs Brabant doere, sonder ealengieren; — nuUe
part la ehasse n'éteni aussi Ubre qu'en Brabant; la
Jof/euse-Entrée de Jeamne ei Wenceslas, dm 3 jamv.
1366, portex que tont Brahan^on pent ehasser pair
tornt Ie Brabant lièvre et renard, sans étre en om-
travention. Lugster v. Brab. I, 182; zie ook Edm.
Poullet, Ane. Constit. brab.
HAER (Aer), zn. mT. Heer, fr. sienr, seigneur.
Dexe buitengewone vorm komt, afwissdend met nheer'*\
voor Ml aüe onse gewesten in den Uxm der Vide en
\^de E. Kluge meldt er geen, en Grimm slechte
twee: altnordiséh herra, bei Biöbv harri u. hari.
II Dat der [de heer] Boidin Molniser Tan I>aellem
Tercochte den hare Henricke Van den Putte,
portere Tan Ghhint . . — oft so wie so lant hou-
aende es OTor [na?] den hare Henricke. Oork. mei
1249. Bochautch Ik [Z. wi] , lantscepenen Tan Vel-
seke, quedden [groeten?] alle deghene die... in
onsen Here. En maken bekent . . , dat Jacop, Ter
[ttouw] Lonten soene, cochte chegen den hare
Folken . . ; din selTen opstal heft Jacop weder ghe-
ghoTen den hare Folken, ombe Ty halsters roms
erfleke . . — behouden sheren rechte, so ne badder
der [de heer] Folke nit an. Oork. 11 juli 1267.
In saer [sheeren] Jans ambacht. — Willem De
Bloc, saer Wouters sone Van der I^epe. — c roe-
den , die gaf daer [de heer] Willem Aderio in
almoesenen — int iaer ons Heren . . Dit es in saer
Seghers ambacht. In saer Willems reep . . — in Bouts
lant neTcn der [den heer] Boene Femmen. — Achter
saer Seghers Ioto.., x ghemete, die ghaf daer
[de heer] Symoen Bruisoh in aelmoeenen. — int
iaer ons Heren . . — In Steenlant , tuschen myns
haer Jans huse . . . yiy ghemeten : dit ghaf Ter
Volewyf, saer Symoen Bruischs wyf was, in ael-
moeeenen. Lcmdverpaehtingsrol v. 1278 v. Sint Jans-
gasthuis te &ent. Wi, Base, here Tan Liede-
kercke , . . torconden . . . dat haer Boudiin Tan Ter-
sike, ridder,., alsuc ambocht en ghoet alze ane
ons TerstorTen es Tan haren Janne Tan Schoudee,
den persoonre, .. daer wi haren Boudine... toe
548
HAa.
HAL.
doen te ghebmokene . . ; des zullen wi hem warant
BÜn alse heere . . . Int iaer ons Heren . . . Oork. v,
28 aug. 1310. Jan, haeren Jannes zone. Sekepenbr.
V. Diest, V, 1826 en 1836. Jan, haren Jannes. ïb,
1888, 1389, 1340, 1341, 1842, etc. Haer Amout
Tan Loe, riddere, etc. Ibidem. — In eene Brab.
oork. ▼. 12 mrt 1266 leest men : „dat Willem Haren-
hetssone van Herendale droeoh op . . .'\ en : „Orer
dese zake ware wi Yrancke, Godevort, Amelon,
Beinere Harenjanssone, Willem Harenjanssone ,
Amot Sokeloes en Jan Vorenkatelinensone, als
late ...'*; men leze : „Willem haren Betssone . . /'
en „Beinere haren Janssone, Willem haren Jans-
Bone ... en Jan yoren [nl. vrouw] Katelinensone."
HAERBRENGEN. Zie hsbbbbngbv.
HAERBOLLEN, zn. mv. Meohelschehayr-
rollen? Tol o. 81 aug. 1597.
HA£RTCOST. Zie hbbbdcost.
HAERWAëRTS. Zie hbbwaebts.
HAESTICHEIT (—ede), zn. Y,Pettriekte,paat,
fir. pesie. KU. Haestigheyd j. haestighe
sieokte. Morbus prcBcept. Men hiet te ook dO
hAOBtige sieokte, en de haeêUge sieckie der
peeHlentien, \\ De hertoghinne yan Cleve en Jan,
nueren zone, storren Tan de haestichade tselve
iaer [1483]. Piot, Chron, 249. Dat niemandt
binnen de Toors. heerlijokheijt en yermach binnen
■ynen huijse oft liOTe te logeren oft herbergen eenighe
persoonen commende uuytten sterffhuijse yan der
haestige sieckte. C. o. d. Kiel, lu 21. Indien de
haestighe sieckte in iemandts huijs quame, en daer
iemandt sieck en uijt den huijse ghedaen werde,
soodat hy aldaer in hu^s niet en storre, soo sullen
alle die Tan den huysghesinne moeten draghen een
witte roede, lanck z^nde Tier Toeten, Toor den
t\jt Tan Teerthien daghen en eenen stroowisch uyt-
steken boTon sijn denre, lanck zynde onderhalyen
Toet en soo dick als een fasseelhout. — Dat oock,
daer de haestighe sieckte is, niemandt en sal mo-
ghen logeren, bier tappen, Terooopen oft in s'jn
uQs laten oomen. O, o. Deume o. 1612, a. 468
en 469.
HAETSCHAP (Hetscip), zn. SatU, wrok, fr.
kaimef rancune. \\ Dat sy Tan der doot Tan N. en
' N., en Tan allen Terledenen wanconsten , aetscepen
efi gramscepen, die ute deser zaken commen en
gheepruut mogben wcsen,.. blcTen syn up ons,..
C. o. Geni, I 625 (1353).
HAFTEEL (Haesteel, haefsteel, ook halfsteel),
m. Bimweel, fr. kone. Kil. Haf te el. j. Houweel.
Bipalimm. || Dat, Tan nu Toirtaen, nyemant, wie
hy zy» > • hom en Tordere . . te oomen oft te gane
op onse Toirs. bosch Tan der Loo met enegen wa-
penen Tan messen, bylen, acxen, hastellen en
diergelycke, hoedanich die zyn, uutgescheyden
aUeenlyck de boeschers en de wercluden op die
ooopen werckende. Sekenk, o. Brab. reg. 137. fol.
106 (19 nOT. 1519). It. fol. 106 t® (8 febr. 1519),
dUoaer men eehrijft haesteelen. Pi, v. Brab, II
184, 142, 148.
HAGE , zn. t. 1) Bosch j dichi wiruïkgewaM ofkreu'
pdhonly fr. ftoM/ AaUier, réunion de bnUaone fort
^w, boie toittu, Lat. dmmue, dumeinm. Zie Grimm
Hag II 4) 5«woA, lanbiges gêêirdueh, ee drüeki wie
busch bald den einzelnen siramch {dumme), bald
das sMsammenstehende gébuseh aiw, wie es ein ge-
kege^ geköU bildet, so dasz hag im gegensatze tn
wald mekr die waldige streeke bezeiehnei in
der das wnterhoU vorkersekt, obsckon es in ein-
uHmen fSUen fasi ganz an den begriff walt rührt.
II Tgoet dat onse was en dat wQ houdende waren
ten Gbudenberghe , in de prochie tbh Yiane,
waenaf de proohikerke es gheheten Elske, in win-
nenden lande, in mersche, in TiTre en in bossehe,
die gheheten es de Yiaenre haghe, dewelcke haghe
leeght ghestrect Tan der Speet tote bi den hoe-
Tersten tItt». Oork. o. 4 juni 1298, Albreght Yan
der Haghen. Sehepenbr. JHest 1806, Albertus de
Dumo. Ib. 1805. Item, die Weyere te Beylaer in
die haghe. Oork. 21 dec. 1337, deding der nala-
tenschap des heeren v. Diest. Die in de haghe bome
houwet ocht erghert, ocht greeft, zaels ghelden
X s. Kb. V. Diest. B 129. Diegeene die in hagen,
in bosschen, in den watere oft opten Telde den
lieden 't huer nemen gewapender hant en met
crachten berooTen, dat zyn oio qpenbair dieTcn,
maer die zyn geheeten rooTers. Y. d. Tat. 81.
£n Termach oock negheen pachter eenighe bos-
schen ofte haghen te rodene en danof winnende
landt te maeckene. C. v. Auden^ ii, 24.
2) Smis, wounsty nl. op het land, fr. ntatson^
habitation, nommément è la campagnes waarvoor
Qrimm's praedium geldt: n. 8) hag^eA^ nwn amch
über aus der bedeutung des umziehenden geheges anf
den wnzogenen ort sdbst, mag er nun ein einziges
gehande y ein landgni, ein gamzer ort sein. Ducange
hee/ï haga ook in deze bet.^ door Maigne d'Amis
vertaald : maison , prinoipalement maison des ehamps.
Kil. Haeghe. yetus. sax. angU Domus. || Item,
mansus Everardi sive Sveratshaghe , solvU xxvj d.
et i; capones et umtm jus quod dieUur kure et
unum jus qd. dr. orlof. Cijnsról d. Duiische orde te
Beckevort (1321), a. 122.
HAQE in de uitdr. hage en o rag e, zie hatb.
HAGELGESCHUT, zn. o. Schroot, kartetsen,
fir. mitraiüe, cartouche a mitraiüe. \\ Alle boseruut,
salpetre, solfre, clooten, haghelgheschut. PZ. v.
VI. 9 oct. 1551, I, 721; it. 864 en 874.
HAGESTOLT (Hagastaldi) zn. het enkelv. luidi
in het oostelijk Nederduitsch Hagenstolt (Schiller u.
Lubben) , en zou ook zoo of omtrent in „ons^' Nederd.
moeten bestaan hebhen; althans het hoogerop voor-
kamend en gelijkbeduidend haechschout zou op
zijn Limburgsch haeohsoolt zijn en, b^ verduis-
tering van het w. stolt en de gelijkenis der c en
t, kan een afschrijver het alleen meer bekende soolt
geschreven hebben; Soogd. hagestolz, zm Grimm,
die de verschillige bet. aan dit duister w. toegc'
schreven aanhaalt, waarvan evenwd de zekerste,
zooniet de volledigste is: ooelebs., ongehuwd, eéli-
bataire. Maigne d'Amis {naar Ducange) ziet in de
Haistaldi onvrije, dienstbare lanStouwers, eene
soort van „Kossaten*' (Cotsaten) , des colons non Utres,
des serfs, idem q. coloni, hospites, manenies, rus-
tioi, etc. II JSS^ tfi Flandrinse, mariscum unum; inde
venit census frrmaticus, id est pise xx easeorum et
gelding! I., multones xxiv, et de argento soUdi xxv.
Sunt hagastaldi juvenes censales, pudle v^ et vae-
earicie tres. — Ibid. Decima de eoeUsia, dejru-
mento et de spelia adque l^/umine. Donetur {donef^
iMusquisque de spéUa modia xiij , . . donet miodia de
annona Ixiv, et hagastaldi II, pueUe III censales.
TAN LoEBBBK, St.- Pierre, 10 (ai« 811—870), n» 6.
HAYER , zn. m. Een w. waars. Tan Spaanschen oor-
sprong. Ontfanger der belastingen, fr. receveur des
impositions. || Dat denselTen ontfanger ofte hayer,
en hemlieden borgen, zullen moeten afdragen alle
onkosten Tan executien. Fl. v. VI. 80 juli 1672,
a. 24, III, 853. It. O. F.-B. autr. 12 nOT. 1701,
a. 5. 6.
HACKE. Zie habcks.
HALDEN. Zie hoüdbit.
HAL
HAL.
549
HALEN , bw. 1) Eene uiiataande schuld. Ver-
wAgtn^ invorderen f ft. pourtuivre une eréance, || Van
sculde Tan doeder hant te haelne. So wie die scold
halen wille Tan doeder hant, hy moet 'tgoet be-
Betten metten amman en met eenen scepene, als
Tan doeder hant. C o. Gent, Qr. ch, v. 1297» a.
98. Vermoghen [de langstleTende] haerlieder recht
Tan bylcTinghe hemlieden competerende oock op
eenighe leenen te haelen en recouTreren an de
pachters. C. o. Auden, xxii, 22. C, o. Antw, 1645 ,
VI 61.
2) Aan tich trekken^ it. retraire. \\ Een maegh
bestaende Tan de zijde danof het leen daelt, sal
het moghen wedertrecken by naerhede; maer Tan
S* ecochte en ongestra jcte leenen , Tan welcker zijde
t sy, een maegh sal het moghen halen by naer-
hede, doende eet solemnelick dat om hem is en
niet Toor een ander. C v. Caasel, a. 50.
HALESOENA, zn. De misdaad van iett ie ver-
twijgen in de deding eener nalatenschap^ fr. U
mé/aii de celer qc. dana Ie partage d'une ancceeeum.
II Qnicunque fecerii coneordiam celatdm^ id est
haelesoena, emendabit tres librcu, K. v, Veume,
a. 58 (Gilliodts, C. o. Brugge, I 332).
HALFHOUT, zn. o. Mutsaard van angespleten
knuppels hrcmdhout, van ongev, acht palmen lengte
en greep- en duimdik, fr. fagot de rondins, longs
d^env, huit paumes et d*une poignée et un pouee
d'êpaisseur. \\ Het half heat [moet hebben de
de lenghde Tan] tusschen de seven en acht palmen,
sonder het aensetten Tan d*acxse oft byle, en
dick grijps en dnyms. C. v, Brussel ^ Maten v. h,
brandhout. Dat aen iedere [pensionnair] jaerlyks
sal gelerert worden de qaantiteyt Tan twee sacken
krieken ofte brisetten, twee sacken boschkolen,
hondert rysers en hondert halfhout ofte penters
[l. peuters, poorters]. O. P^-B. autr 23 aug. 1753;
JPaeheeo te Brussel. Zie foobtebs.
HALFONDERTIJT ( AlTondertyt) , zn. Malf
inoaalf ure vóór middag , waarschijnlijk het uur
waarop de werkklok luidde voor het afgaan van het
werk f fr. 01120 heures et demte avant midi, proba-
Uement l'heure è laqueUe on sonnaii la cloche du
trawUl pour la eessation des travaux. \\ En dese
Tergadringhe [nl, Tan ambachtslieden, dekens en
„Tinders"] moet wesen in die buergh, tusschen
alTonder tyd eü Tespere tijd. C stad Brugge^ I
237 (1280). Dat Tan den halfondren Terlaten \nU
als de klok opgehouden heeft te luiden] mach men
panden up weercdaghen toter Tespertyt. Ib. 314
(1304).
HALLAM (Hallame, halm), zn. m. Gereed-
sehapf fr. usteneHes. || Al dat eertTast,.. es in
een huus ofte erTC Tolcht denzelTen huyse en
erfre , . . nutghedaen alle hallame dienende tot
eenigher neerynghe. O. v. Gent, ti 14. Van Ter-
cochte huysen en erfven metten halm in de huysen
wesende, dienende tot de neeringhe,.. naerhede
Tan bloede heeft plaetse. O. stad Iperen^ xiy 1.
XJytgenomen Tan hallam. Ib. a. 5. — Brauhalm.
Brouwgereedschap , fr. ustensiles dehrcuserie, jj SuUen
Terbeuren.. alle haerlieder brauhalm» soo ketels,
kuypen» koelbacken als biertonnen in hunne brau-
weryen zynde. Middelen v, VI, 18 febr. 1702, a.
222. Zie ook alabu.
HALLE, zn. t. Sdl^ inz. van eene lakenhal ,
"bedekte markt, fr. haïU^ partic, d'une halle aux
drapSj marché couvert, KiL Halle. Forum rerum
venaHsim, || Consenteren wi hen te hebbene d'oude
Lakenhuys Tan Dy est» daer si tote noch inne ge-
■taen hebben, . . en thuys Tan Beringhen daerbi
geleghen» ochte andere plaetse, binnen der Triheyt
Tan Diest, omme eene halle te makene, als si
willen en coenen, haere ghewandt» beide strijpe en
plain, inne te Terooopene. Charter v, Diest, 27
mei 1346.
HALLEBAERDIERSCHAP, zn. o. Dienst van
„knaap'* des meiers te Loven, fr. service de valet
OU htUlebardier du mageur è Louvain, jj Eedt Tan
den knapen oft dienaers 's heeren meyers ... en
[dat ik] *s heeren meyers knaep- oft hallebaerdier-
sohap bin derselTer stadt sal wel en getrouwelyck
exerceren en bedienen. Seden van de officianten^
Loven, 1772» in 4<^.
HALLEGELT, zn. o. Grooien tornogsen, g^ui-
kelijke munt in de lakenhal, fr. monnaie de la
halle f gros tournois, monnaie ueueUe dans la halle
aux draps, \\ Vort, wat manne die lakene coept
op die halle, dat hi die lakene betalen moet met
halleghelde» dat es te wetene met groten tomoysen,
ofte iy inghelsche Tan Inghelant Tore enen groten,
op den core. K, lakeng. te Meehelen, a. 177.
HALLEHEEREN (Halheeren), zn. my, Bechters
in de handelsverrichtingen der Ükenhal en al wat
den wol- of lakenhandel aangaat i eene der Gentsche
smalle Wetten, tevens bestuurders der lakenhal, fr.
juges de la halle, juges en matière d'opérations de
la haüe aux draps et de tout ce ^i eonceme Ie
eommerce de la laine et du drap » un des bancs subaU
ternes de la viUe de Gand, en mSme temps admi-
nistrateurs de la halle, jj Daer zyn noch twee
smalle wetten Tan halheeren» d'eene ghenaempt
Tan boTen en d'andere Tan beneden, ghezeyt „In
*t putken", userende kennesse te nemen Tan schuit
Tan lakenen en Tan wuUe , met dat der draperie anne-
gaet. C, V, Gent, 11 3. En men sal elkes jaers
kiesen, bi onsen bailliu eü bi scepenen» iii goede
wetachteghe lieden, die portere syn» buten den
XXXIX, en die sullen sitten up de halle, en sullen
hebben eenen segle en eenen gheswome clerc;
Tor dese iii goede liede» ofte Tor de twee ten
minsten, so moet men doen alle de gheloTe Tan
lakenen» die men Tercoept up de halle oftie eire
binnen der Triheden Tan der poert. C. v. Gent,
Gr, ch. V, 1297, a. 135. It. db Pauw, Vgb. 121
(1373), en 188.
HALLEMEESTERS» zn. mT. Bestuurders der
lakenhal te Loven j fr. administrateurs de la halle
aux draps d Louvain. jj Desgelyos suelen kiesen
die gesworen Tan der gemeynten; enen commoin-
gemeester. ., paymeesters, coirmeesters , hallemees-
ters» cautsidemeesters, . . Sbbmok, Coutherele, 1
sept. 1360.
H ALLER. Zie ballivck.
HALLIER» zn. m. Bewaarder der lakenhal te
Diest en te Brussel, fr. gardien de la holle aux draps
è Diest et d BruxeUea, jj En dat si setten solen
en ordeneren eenen hallier en andere hoeden» alst
hoen oerberleec duncken sal, en ontsetten. Charter
V, Dieet, 27 mei 1346. Zie ook het citaat onder
DiBirsT 5).
HALLINCK, HBLLIVCK» hallbb, hbllbb
(Aliinc) » zn. m. JEene der kleinste koperen munten ,
van de waarde eener mijt, fr. une des plus peiites
monnaies de cuivre, de la valeur d'une mite, maüle.
Kil. Heller, hellinc, haller. ^«r. s€kx. Obolus,
vulgo hallensiSy numulus simplex, simplue, minus-
ctUus, Hallinck parisis. ^aii. j. myte. Schiller u.
Lubben: Hellinck, Heller, ein halber pfennig,
hallensis, voe. Luneb. {nach der Beichsstadt 8chu>a'
bisck-HoU genannf), Geheeten de heUer, Tan het
helder geluid , zegt J. F. WiUems in zijne niet allen
69
h50
HAL.
ÖAL.
te billijken etymologiën Tan zekere munten {Stilff.
Mum, 1, 82 1). te Daalhem geslagen: üg haller =
jra TÜechote (Tlieohiüt) ; tüj vUeohote = iy at.,
jen TÜechote :^ iiijVs myten. Muntioaardê Tan
circa 1456. — Dwelke lant onser kerken Bculdech
was elkes jars , elo banre . . . , eii de drie bunre
drie peninghe en enen allino. Oork, 21 jan. 1284.
Derte[ch] scellinghe onder parensise of grote oude
tomoyse Tan Yranckerrike, te tien penninghen en
te hallinghe , te gheldene . . . dx Ylamikck , Zwtf-
ffeke, 98 (1810); it. 146. — No allinc no pen-
ninc, fr. ni mailU'ni dénier. Vort die c lib. tsars,
si quite sün, en men hem darof nemmerme gheve
no allinc no pennino. C. ttad Bnêgge^ I 284(1280).
HALM (Alm, Haelm), zn. m. i) Strookidm^ fr.
fiiu de paille; Lat. fettuoa. De ciwrgaaf of Kei
wegwerpen van eenen siroohalm wae een der ver-
MehiUige tinntèeeïden der afstanddoening en over-
dracht van eenen eigendom, fr. la remise on Ie lan-
cement d'un fUu de paüle était un des nombreux
embUmes de la tradiüon d'une propriété. Zie ook
BüflCH. Vandaar de uitdrukkingen: ,,doen tot (een
goed) met den halm, den halm gcTen — ontfangen
— , schieten — werpen, komen ten halme, Ter-
tyden met halm, en dgl.," allen resp. met de bet.
Tan „wettelijk in bezit stellen of in bexit komen bij
middel van eenen stroohalm^\ fr. de lè les expres^
sions suivanies , ayant toutes resp, la signification de
^^mettre légalemeni en possession^ ensaisiner^ enfes-
Utquer, on venir en potsession au mogen d^un fêiu de
paille,''* Kil. heeft halmgoedinge, stocklegginge.
Infesiucatio , investitura ailamoj surculo, virga sive
stipula^ aut etiam fuste^ vetert more. Halm-
goedinge doen, den halm schieten. Infes-
tuearet ^te investiref investire: confirmare et sta-
büire alienaiiomem sive venditi&nem traditionefustis,
xiwgae, hastae, calami aut stipulae. . , Flandri dieunt
stroyken werpen. Zie Grimm Bechtsalterthümer 121
B Halm, die de hierop passende Terzen uit Bei-
naert aanhaalt , waarby deze den koning Ermelincs
schat orerdraagt: ts. 2565 Beinaert nam een stro
Toor hem Ende sprac: Here coninc, nem, Hier
gcTe ie di op den scat Die wilen Ermelinc besat.
Zie ook Raepsaet, Analyse^ n° 102. — Doen tot.
II En daden daertoe met haelme, met monde en
met werpinghen al dat zy souldich waren te doene
omme Tan deser Torseider heerlicheden en heer*
liker renten eenwelio wettelio te derTene. de Pb.
en Bb. IX. Zeeverghem^ 16 (1440). — (Den)
halm ge Ten. || Dat quamen Toer ons, als TOor
scepenen , N. en N., . . , en ghaTen wettelike halm
en ghifte N., Tan twalef scellinghen parisisen arTe-
liker renten tsjaers. ds Ylavivck. Zwgvéee^ blz.
148 (1847). Daer men Tan erren leen maken sal»
daer moet de aerfachtighe den heere halme ghcTen
\Leenr. 1628 almen] eü wettelike ghifte daert be-
hoort. Jus feud, Fl, vet, c. 89; it. c. 87. Dat Yeis
Van Ellen eii Sara, zyn wyf, quamen Tor ons eü
Tercochten en gaTen te wette bede halm en ghifte
en wedden te wette te wame . . , ATesoeten Jhans . . ,
een stic lants. Oork. 26 juli 1270, 8chep. v. d,
Zieselschen. It. C, v. Auden, ^^ bd. 486 (1619). —
Halm geTen en halm ontfangen. || Dat alle
deghonne die huusen ofte gronden Tan erre ghe-
cocht ofte Tercocht zullen hebben, ghehouden werden
daeraf halm te ghcTcn, eii halm t*ontfanghene ,
binnen den Teertiohsten daghe naer de Terooopynghe
Tan dien. C. v. Broekburg yYii, 1. Van lande te hial-
mene TOor scepenen. So waer coop Tan lande gesciede
dat men metten ooope te halme commen sal binnen
Teerthien daghen, ofte ten eersten dinghedaghe
naer den Toom. eoope; en dat niemandt gheen
halme noch ghifte ont&ngen en sal tensy present
Tyf scepenen en den gesworen 'clerck ter SsJe tYpre,
eü in allen anderen Tierscaren present den baillin,
Tyf scepenen en clere. C, v. Iperen^ Kast. a. 79.
— Gomen te (ten) halme. || Alle leenen staende
'thouweiyok Tan twee gehuyschen sonder kinderen
Tercreghen , Tolghen den erfghenaemen Tan deghenen
die te halme comen is, die nochtans den erfghe-
naemen Tan den anderen, die te halme niet oomen
en is, schuldigh zyn te doen doene recompense Tan
der helft Tan de penninghen TOor ]tselTe leen be-
taelt. O. ttttd Meekelen, z 14; Nannius gut solemui
more infestueationis ad possessionem dominiumque
missus est, It. C leenh. v. Meekelen, yi 18. —
Opdragen met eenen halme — metten
halme. || Eenen Tercooper, begeerende Toldaen te
zyne Tsn syne cooproanschap , moet t'Tercoeht goet
opdraeghen metten halme in s'heeren handen, tot
behoef Tan denghenen die daer recht toe heeft. C,
V, Loven, x 20. C. v. Deume, 1612, xi 183. Wg,
scepenen Tan Bodeghem . . , doen cont . . . dat oomen
es Toer ons, in sinen propren persone, Gielijs
Brunynck, geheeten Van Alboeme, wettege sone
wyien Claes Brunynck geh. Van den Alboeme,
ende droech op met eenen halme den heere in de
handt , dat es te wetenne : iy daehwant Iftnta . . .
Chdsh. Brussel, B 1S68 nr 29 (1476). — Den
halm schieten. || Een yeghelgok moet syn
calengieringhe oft naderschap presenteren T<$6r de
goedinghe eü erffenisse Tan denselTon goeden oft
eer den halm daeraf, na deser bancken recht, ghe-
schoten is. C. v, Sanihoven, Stijilf 75; it. C. v.
Deumsj 1612 a. 186. — Vertyden met halm
eü monde. Afstand doen met het werpen vam den
halm en mondeling, fr. renoneer par Ie fUu et ver-
balement, \\ Dat partye sal schuldich syn te Ter-
tyden met halm eü monde Tan alsulcke pandt,
huys ofte rente. Leenhof burggr, Antw. 1567 f 19.
— Den halin wechdragen, den halm uit
den hoTe dragen. WeMijk voor hei hof in
bezit gesteld zijn, fr. être légalement mis en posses-
sion, enfestuqué devant la eour, \\ By ooop Tan
leene ofte leenen, die blyTon in proprieteyte en
Tolghen der zyden Tan denghonen die ésoïoS binnen
denzelTen huwelioke ter eerfre oommen es en den
alme uuten hoTe ghedreghen heeft. C. v. Auden.
Cah, prim. iT 8. Man eü wyf,. . leen oft leenen
coepende , danof deen Tan denzelTen, man ofte wyf,
ter eerTen ghedaen werdt eü den halme weehdraeebt.
Ib. TI 16. — Den halm werpen. || Weloke
tyt \nl, ter naasting] is in ennigen plaetzen binnen
jairs, eü in sommigen plaetzen binnen den iy son-
daigs kerckgeboden, eü eer den halm geworpen
ende [de] ontcleedinge eü opdracht Tan den Ter-
cochten goeden gedaen is. V. d. Tav. 277 t®.
Doende also dezeWe opdraegere al dat hy Tan
rechtswegen schuldich was Tan doene, worpende
eü Terthyende metten halme, gelyck trecht wysde.
Brusstis, godsh, B 1009 nr 9, S^kep. v. Ortm-
bergen, 1611. It. C. v. Dewme 1612 a. 188. DeeeWe
kerckgheboden ghedaen synde, dat de Terooopere
deselTC Tercochte erfgoeden met eenen halme en
met Tertyden Tan deseWe goeden es opdraghende
in scheeren handen tot des coopers eü syne nako-
melinghen behocTo, eü met afien rechte dat hg
daeraen hadde eü houdende was, „worpende den
halm uytte handt'\ daermede hy uytte selTe goeden
wort onterft. — Nae welcke consent \nl. Tan den
Terkooper om den kooper in het goed te mogen
erren] d'offioier toot schepenen, eü nae manisse
HAL.
HAL.
SEM
eè. wy«en tbii de Toofs. Bohepenen, ,|d«i voon.
[nl, tr^ggeworpen] halm wederomme aenyeert efi
dien gheyende den cooper ia de handt," is hem
dairinne goedende en eironde yoor hem en 8\jne
nakomelingen. C. o. Deurne 1612 a. 183. 185. Wer-
pende Toords en verthijende met den halme, geleek
alst reoht dat we^sde . . . Sekejphrf Bank e. Mal-
dêtéB eto., 17 mei 1788. — Comen tussohen
halm en heer. In zake van naasting. Z^ê naai-
ürng hiêdên na de ialmgoeding bimnem den bepaalden
iermijn , weUre verschilde volgens de pUuUseUjke Tcos»
tams», ir. {en matige de retraii) présenter som
retraii apris les auores de Un ou VenfestuoaHon^
dans Ie ierme preserit^ lequel tariaU smvani les
eoniumes loeales. || Yan Henrich Gorbeel metzjnder
consorten, te Cainpenhoudt , Tan lande aldaer ge-
legen, by wylen Steven Gorbeel terve gehouden
Toer een mudde roes LoT.,'dwelck by den heer Tan
Lille, nu heer rh» Hinckaert, ridder, midts
ÖVs capuyne tsjaers, nuytgedaeght is totten lesten
genechte, verlet van viy jairen, maer met grooten
ooste en arbeyte tnssohen halm éa heere geoomen,
eost, commer, opleggen en verlet.., ^idshuys
met ressche en ryse int selve goet, by manisse van
meyer en schepenen, gegoet en geérft is. Srus,
Qodsh. H 910 P 9 v». Beken. e. 1521, OntfaneJc
V, erfytachie. Hoewel den landtoharter in d'ampt-
mannye van Brussel begrypt dat men leen, eygen
en erve moet ghebieden te verooopen in de proohie-
kercken van de plaetsen en heerlyokheden daeronder
de goeden en renten, die veroooht worden , gelegen
syn, dry werfven, Veloken vierthien daghen naer
maloanderen, des sondaeghs onder de hooohmisse,
en dat dengenen die daemaer tusschen halm en
heere niet en quame van sfjn recht van naderschap
vervallen soude syn,.. C, v, Brussel^ 1606, a.
228; Christyn qm ante disiracHonem perfeeiam non
eomparei.
2) WeiUlijke overdracht, fir. transport Ugal. \\ Dat
alle Wetten van der Castelrie, en alle die ter Sale te
hoofde oommende, hemlieden verdraghen sullen
van kercken , dissohen of godshuysen te ervene in
gronden van leene noch erfve onder hemlieden
geleghen, «ofte in erffelgcke rente ofb in andere
rente.., tsi bi coope, updiachte ofte andersins,
up de boete] van teestioh ponden par. te verbuerene
bi dengonen diere de kennesse of genomen sullen
hebben, en den halm van onweerden. C o. Iperen^
Kast, a. 8.
8) De akte vem overdracht^ fir. Vaete mime du
tramsport. || Niemandt en vermach naerheden te
hebben van eenighe vercochte goedinghen tóót dat
den halm en ghifte, midtsgaders de onterfvenisse
voor schepenen deser stede ghelesen en ghepasseert
zy. — Den greffier is ghehouden alle de halmen
eö ghiften van de eoopers . . . voor schepenen ghe-
passeert ten rechtdaghe, naer onterfvenisse en erf-
venisse, als die ghepasseert zyn, te lesen hooghe
en overluydt in vierschare ter presentie van sche-
penen. C, V. Bonssdaar, xv 2. 8. Kn es de erve
commen van swyfs weghe, ofte dat so die heift
helpen coopen , so moet so oio huer consent dairtoe
doen. En insgelycx in de belastinghe van dien,
en dat up den halm van onweerden, binnen acht
daghen. C. v. Iperen, Kast, a. 79. C. stad Iperen
xiy 14; it. O, v, Broehhwrg, Tii, 8. || Het jaer
van beschudde of vemaderinge loopt in dese stadt
naer dat het transport is gepasseert en geregistreert . . .
— Want andersints oock, aleer eene gichte of
transport geschiet, terstont naer de voltreckinge
van den koop en verkoop het beschudde mach ge-
schieden f hetwelk men ezprimeert met dese worden :
Mem maeih besehmdden tusschen halm en heer. C. v.
Maastricht, 392. It. C. yr. Loon^ I, yj, 39. 79;
C. V. Grimbergen t *• 13.
HALMDACH, zn. Bepaalde dag voor de „halm-
goedimgen'\ fr. four fixé pour les enfestuoaiions. || Soo
verre d'erfischtighe binnen het half jaer naer d'af-
winninghe syn huys ofte erve niet en loste, den
afwinder sal t*selve by halleghebode te coope mo-
ghen stellen ter hausse, doende d'uytroepinghen
ter halle, om t*selve, alsoo vercocht zijnde, den
laetsten verhoogher ten naesten hahndaghe dair-
inne gheërft en gehaJmt te worden. C. stad Iperen,
nii. 85. De naerhede moet gheboren worden ten
halmdaghe, en niet daervooren noch daemaer. —
Denwelcken halmdagh ghedaen wort viermael 'sjaers,
te weten t'elcken eersten maendagh (werckdagh
zynde) naer de hooghtyden van Paesschen, Sinzen,
Baelmisse en Eersdagh. C stad Iperen, xiv 1. 2.
HALMEN (Ahnen), bw. Wettelijk in bezit steOen
met den halm, fr. mettre Ugalement en possession
avec Ie fétu, enfestuquer. || Dat Hannin Blankard
eft Heilewys z\jn wijf, quamen vor ons eü gaven
wittelike ghifte en halmets hem en wedden te
wette te wame jeghen eiken mensche, Jacoppe Yan
Lanteme een imet lant... Schepenen v. h, Frije
29 juni 1269. It. 14 nov. 1271. En doere toe hand
en mond, en gaens huit en almens olaerlike en al
thuus boef van Sente Jacobshuus. Oork. 10 mrt
1296. It. 25 jan. 1277. Daer wysden wie, mannen
vorscreven, dat Gillis Yan Hertsberghe QiUis syn
kint, syn oudste en baerblikenste oyr, eü sine wet-
telike vogheden vorser, van desen sticken, van
desen vorser, leengoede hemlieden plocken, weerpen
en halmen zouden wette! ike; en aldaer plocten sie,
wierpen en halmendents hemlieden wettelike alse
tvorwysde vonnesse inhadde. sQraven mamnen v.
Vlaanderen, IS oot. 1318. Midts heffende pacht
van den goede naer rate van tyde, van der tyt
dat hy ghehalmt en gheérfvet es gheweest. C. v.
Broekburg, ix, 18. Huys en erfve afghewonnen
vercocht en ghehalmt zijnde , . . C. stad Iperen ,
iiii, 36. It. C. V. Cassd 243. 244; C. 9. Zuidkofe
II 1; Leenr. v. 1528 H v^, en passim,
HALMENTLIJCK (Halmentlic), byw. Met den
halm, fir. par Ie fHu. \\ Hoe dat sy, om sekere
redenen wille hen dairtoe porrende, halmentlic in
deeselfs onses stadhouders handen, als in den onsen,
begeerden op te dragene en te gevene, tot behouf
van N . . Efi souden alsoe daerop halmenlio
werpen en verthien, na den rechten en costumen
ons hoofs. Leenh, v. Brab. reg. 123 f» 133 (1463).
HALS. Lichaam, lijf, fr. corps. \\ Is daer mincke ,
soude [aZ. de pliohtige bootsgezel] voor d*eerste
reyse verbeuren syne geheele huere, met geesse-
linghe, en voor de tweede reyse den hals. O. v.
Antw. oomp. iv vi\) 202. [Dat] den langhslevenden
vooren uyt sal hebben alle syne cleederen, baguen-
ende juweelen t*synen lichaeme eü *thalse dienende.
Yak ds Yblde, Annot., 106 (1669). — Door
sijnen hals. Met eigen mtmd, it. de sa propre
bouche. il Moet oock die ghevanghene die feyten
over hem by informatie precedente ghebleken,
selfs door zynen halse met goede circumstantie en
rede van wetenschap bekennen. C. v. Breda, 1570,
a. 38. — lem. met den hals houden. JZm
aanhouden, in hechtenis nemen, fr. appréhender qn,,
Ie saisir au corps. \\ Wannier dat ijemant te pan-
den gewesen is, dat men den pandt haelen sal,
alsoo verre als men pand vindt ; en oft men geenen
pand vind, en sg hun deur slugten, soo sal men
5S2
HAL.
HAN.
M met den hals hanwen. Kbvpxkeebs, MontenakêHf
I 485, Niêl. — Op hals. Op doadwirafy fir. soui
peine de mort, || En voorts ghebannen uuten lande
en graefsohepe Tan Vlaendren thien jaren, hem
ghevende tytle ran onprofjtelicheiden en np als
uuter lande. Ds Coussemakbb, in, 146. Zyu
hooft gheweert te zyne van zjnen lichaem, *t hooft
onder den staecke, met oonfiscatie yan goede en
up als uuter lande. Ib. 158 en 164. — Hals en
hare (In saken h. eü h. aengaende). In lijftiraf-
fêlijke e» hwrgerlijke zaken, ft. en meUière erimitiellê
et civile, || De Toorss. binnen en buytenpoirters staen
te recht en jndicature Tan alle saken hunnen hals
en haTe aengaende . . , Toor de wethouderen der
Toorgen. stadt. C, v. Bmesd 1606, a. 218; Chris-
tijn in materia eriminali aut de rdnu mobilihue.
HALSBERCH, zn. PanUerhemd, pantsier^ fr.
hanberi. Lat. loAca, || Quicungue 2ofncam, id est
halsberghl [tic] vel pUleum ferreum iulerii, si eon»
vietus fiierii , perdei ea et emendabU eomiti tij Uhras.
K. V, Veume v. 1240.
HALSCHËIT, En. t. Oeikeelkeid, fr. ini^rdliiS.
II Dat den lesten obtineerder sal schnldigh syn die
halscheyt der penniughen, waerroir hem die Toirs.
erre oft gronden verblyven, te tallen aen den uyt-
ghever, promptelyck, binnen ses weeeken. (7. j/r.
Loon, I 327 (1647).
HALS6EWËER, zn. o. Vuurroer, geweer ybuka,
fr. ftuil. II Een jeghelijck op de wacht zijnde, moet
sijn langh- oft halsgheweir [volgend art. spreekt
▼an „musquet oft roer''] setten buyten het waeok-
huys. Ord. op de wacht ie Aniw,, 19 apr. 1628,
a. 61.
HALSTER, zn. 1) Gfraanmaai van verschillenden
inhoud^ fr. metwre de grain» de diverse conienanee.
Eil. Semodiue , meneura varia apud varios. Aniwerp.
duae feriiUae f Lovan. ieriia pare fertiUae, ut vulgo
vocani. Te Brussel: 1 halster oft vat houdt 2 vier-
tolen oft 9 gelten. Te Loven : = 2 molevaten Lovens
oft 2Vt viertelen Brussels. Te Mechelen : = 2 vier-
telen Meohelsch of 3 sisteren 2 viertelen Brussels.
C. V. Brutself Maten. Zie C. v. AaUt 410. dx
Ylahiitck, Zwyveke 21. Kb. v. IHest, B 104: lx
halster voer dmudde (oeryoel en gherste). || De
camba [brouwerij] modium habei eerevisie, ei jus
quod dat cambarius, ei de omni cervisia que fit ihi
halster unum. Piot, Cart I, 71 (1146). JSn sement
doiveni ilz semence de sodle \nl, seigle, koren, niet
geerste, du miUei] pour semer un bonier de lerre
prebendale, ohou est a savoir quaitre haelster. Oork. v.
april 1264, b^, Chnds charierb. 74. Hi vant er in
vij sister evenen en en halster rogs. Beken, gasth.
Assche, 10 aug. 1298. Op enen halster roggen Onser
Vrouwen altare van Tielt. Schep, binnen Tieli, 17
mei 1462 (Brab.)
2) Vochtmaaty fr. mesure de liquides. \\ (^ sheren
tsiJB en twee halster bien alle weken eiïQeec en
ommermeer den gaethuise voergh. daeraf te ver-
gheldene en denghenen die namaels in deselve rinte
oomen soelen, jae alsoelos bier als men breuwen
sal alle weken voregh. int voergh. paenhuis. Eiï
soe wanneer men int voergh. paenhuis niet en
browt, soe soelen hi, Jan van Meerhout eü s^n
na(K>melinghen, int voergh. paenhuis gheven en ver-
ghelden, de weke alse voers. es, twee halster biers
van den miusten prise nae die ooeren van onser
stad van Dyist. Schep, te Diest^ 29 sept. 1387.
HAM, zn. m. Weide, fr. pré. Kil. Hamme,
ham, hammerick. .^ii(<. Pratum, paseuum. Kil.
auctus Pré. || Ik hebbe mij laten seggen dat, op
eenen tijdt, den heere van Faemele, gheseyt van
Audenaerde , was gaen wandelen in zijnen ham ofte
meersoh, daer hem de religieusen van Fabeoke..,
baden om een plaetse thebben tot fondaoie van
heur clooster: zij souden hem den Hemel doen
hebben. Mijnheere, door dese belofte verUusht [I.
verlackt] , gaf hemlieden groote quantiteijt van z^nen
ham ofte meersch. Aead. d'arehM. 1866, blz. 236.
Indien daer eenighe waeren die huerlieder meersohen
vnlden bevryen, tzy om hammen ofte ghersen, dat
hemlieden, die vredelick vermaeckende, paejseliok
ghebmucken [sic"] zonder eenioh regard te nemen
dat d'ander merschen ghemeene gaeode zijn. Pk
V. VI. 11 jan. 1548; I 686. It. Ord. P. B. amir.
8 mrt 1731 , a. 5. 9.
HAMEIDE (Ameide), zn. v. 1) Bimei, sHuUhoom^
fr. barrière. Kil. Hammeje, hameide, ham-
meyboom Bepagulum etc. || Aen hoer half huis...
dat te Potherim bi de hameyde . . . steet. Schep. o.
Diest, 20 dec. 1326. De domo sua et domisiMÜis
siiis in loco dieto Warmoesbroec juxta repe^lum
^'vulgaUter didum Bi der hameyden [var. ameidam,
1836] Bruss. godsh. H. 1201 n» 103 (1343). It. DX
Ylamikck, Zw. 125 (1337).
2) Hameide van de voorspraeck. BaUs
van de rechtbank, fir. barre de la dêfense, des avoeata.
II 8oo wie spreekt ter vierschaere, oft binnen der
vierschare quame, oft binnen der ameyden van da
voorspraecke als de vierschare ghebannen is, sonder
oorloff van den heere , oft die luijde riep oft spraecke
binnen der doore van der halle, als de vierschare
ghebannen is , . . verbeurt t'elcken een ghelte Rhijn-
schen wijns. C. v. Herentals, ii 26.
HAMELYOET , Hambbyost, zn« m. Deze eenigs-
zins duistere woorden schijnen wel dezelfde te zijn;
Kempeneers wil er eene schrede, een pas, in zien.
II De korte of kleine roede, petile verge, parva
virgata, waervan 20 eene groote roede, maffia ^^ttm
virgatay uitmaken, en die bevattede te Niel 19 Vt
hamelsvoeten (of snhreên?), wat nu heet 17 voeten
en 5 duimen. KsMPBinEBBS, Montenaken, 1 435.
Die haer verekens begheiren te laeten loopen op
sheeren straten, sullen [nl. de verkens] moeten
ghekenneft sijn met een kenneve van twee hamer-
voeten lanck. C. v. Moll, K. en br. «60. Tghene '
ghewoonelijck is blint gheheymt te worden moet,
ten versoecke van de nabueren, weder blint ghe-
hegmt worden, ten minsten ter hooghde van de
seven hamervoeten van der eerden. C. v. ffereniais,
XI, 7. Vier hamer fuess neben dem in Peter
Meutgens hegge negst desselbem kamp st«henden
kirssbaum. Fbakqüikxt, Si Gerladi, 202 (1611).
HAMER Zie Battbbib 8).
HAMER, zn. Zooals thaos, marteau. Metalen
hamers gerekend onder de moordwapens, fr. marfeaus
de mêtal compiês parmi les armes homiddes,
II Dit sijn mortwapen:.. loeden hamers, yseren
oft metalen en diei^helike. Kb. v. Antw. 6. It.
O. V. Aniw. 1545, ii 4.
HAMERMATE, zn v. (?) || Yan gelijcken en
sal oock niemandt, wie hij sij, tavemier, herbergier
oft andere, eenigerhande [dranck ?] mogen uutmeten
oft vercoopen, int groot oft int kleyne, dan metter
gebrande [volg. art. voegt erbij oft geijecte] haver-
mate der stadt van Lier. C. v. Santhoven, K. v.
1558, a. 16.
HANDELAER, HAin)ELXB. 1) Yan een bekom-
merd sterfhuis. Boeddreddery vereffenaar , fr. curth
ieury liquidateur (d^une mortuaire ótirée). \\ Denselven
curateur \nl. van een bekommerd sterfhuis of van
den boedel van eenen voortvluchtige] met purge van
den letsten kerckgebode handelaere bl^vende, sal
HAN.
HAN.
553
aentreeken de Tnloommen adminutratie , yeirolghen
en innen ftUe schulden en actiën, maecken peiti-
nenten staet en inyentariB Tan alle de goedinghen,
waenran hij ter greffie een dobbele aal beweghen,
nntterlick te drie weken naer purge. C e. BelUj
IX, 17.
2) Handelaer-Toocht. Yan een gewoon sterf-
buiB. BêaHturder-vooffd, ft, adminisirt^eur-ivtewr,
II Item, yan de handelere en toesiende yooohden
te stellen te registre, die men maecken zal; yan
in tijden te sommeren tot rekenynghe, iiü s. p.
— Item, yan up denzelyen bouck te teeckenen de
jaeien danof de handelers-yooohden rekenynghe
zullen ghedaen hebben, 1 s. p. yan elok jaer.
C. V, Auden, 2<i« bd. blz. 354.
3) JBrfyenaam, fr. Mritier. j| 8oo wie heeft graet
yan hoirye en hem handelaer maeokt in eenich
sterf hais, ofte danof eenich goet, 't zy roerende
ofte onroerende anyeert 'tzynen eyghen proffiote,
al waert maer eenen lepel ofte weerde yan dien,
die bediet hoir int selye sterf huus. C v, Broekhwr^,
X, 21.
HANDELEN, bw. 1) Yan oneenigheid of twist.
Die onderhomde», doen voortduren y fr. (de dieeorde
on querdlee) les eniretenxr , lea maintenir , perpétner.
II Dat niemene yortwart meer no handelt no stoect
orloghe, no oude no niewe; fr. tekst: ke nue
détorenude ne mainüejffne ne ne meutfe toiere, vielle
ne nueve. K, v» Brugge e. 1281 1 a. 14.
2) In handen heiben ^ houden (eene oorkonde), fr.
iemr en maine («» document), \\ Doen oondt en
certificeren yoir de gerechte wairheyt, dat wy,
opt-en dach yan heeden, datum deess briefs, gesien,
gehandelt, geyisiteert en gelesen hebben eenen
openen brieff int firanchyn gescreyen , bezegelt auyt-
hangende metten zeegele yan der stadt yan Dieste.
Sehep. V, Caggemnne in den buytenlande dee heeren
van Dieet f 13 aug. 1505. Dwelck [testament] wy
oijck gehandelt, geyisiteert en gelesen hebben.
8ehep. v. Dieet, 16 sept. 1540.
HANDELING I zn. y. 1> Landbouw. Bewerking ^
hearbeiding^ fr. (agricuUuré) travail, lahour, || Dat
yan nu yoirdan alle goedinghen, die in pachte ghe-
gheyen werden te Baefroesse ute en ingaende, dat
zulke pachters hem reghelen zullen, ten expireime
yan hueren pachte, te yertrecken yoir de Baef-
messe, zonder eenighe handelinghe meer an den
lande te doene, met beesten noch andersins in
gheender manieren. C, kast. v. Iperen^ a. 89.
It. a. 90.
2) Bechiegeding f fr. proehs, \\ Scepenen yan der
keure in Ghend, naer toyerbringhen yan scepenen
yan Aelst, up de handelinghe yoor hemlieden ghe-
weeet tusschen N . . ; en N . . . C. e. AjaUt , 274
(1451). Up zekere handelinghe yan ghedinghe ghe-
weest tusschen N . . , en N . . . Ib. 278.
3) Handeling doen aen iem. De hand leg-
gen op iem. fr. mettre la main tur quelquun. \\ Yan
handelinghe te doene in eyelen wille an officiers,
wethouders, ontfanghers, pointers eü zetters, ofte
die t*injurieime. Zo wie handelinghe dade in eyelen
wille an officiers, wethouders, dieneers yan den
heere, ontfiimghers van zettinghen, pointers, zetters
en andere officiers en justiciers, . . ter cauze yan
huerlieder officie, dat ware op de boete yan tses-
tigh ponden parisis. C, koet, v. Iperen, a. 42.
HANQEL, zn. Sacd, heugde fr. erémaill^e. Kil.
Hanghel, hael, hoghel. |j Een ijseren latte met
eenen hangel. C. o. Antw. 1.582, t. 41 a. 100.
HANOEREEL, zn. Bouwkunde. Bekleeding ^ fr.
{eonetr.) reviiement. \\ Yoor alle careele-bogen boyen
yierkante deuren ofte yensten , en alle andere ope-
ningen sal men meten sooyeel yoeten streokens als
den boge lanck is ; . . op deseWe maniere sal men
meten de hangereelen. Begl, 16 jan. 1705, i 81.
Een gemeyn paer dorpels onder die cruysyenstera
5Vs yoeten, en een laege hangereel op een oruys-
yenster sullen meten 6 yoeten. Ib. ii 5.
HANCK, HANGH, zn. Bookkamer, roókvertrek,
rookhuitf waar vteeech of tfitch gerookt wordt, fir.
fkmoir^ lieu oi^ Von fume la viande ou te poieaon.
Kil. Fumarium: loens nftt oamee et pisees iwno
duraniur et suspenduntur, Hanokors en riokers.
HaringrookerSy harinndrogers , hokkingrookers , fr.
saurieseurs. Zie oyer de yischmarkt en het rookhuia
of drooghuis: Mbbtbits en Tospb, I 264/265. || Een
yeghelijc, die alsulke yische ter marct brenght
[nl. groene yissche] mach diesel ye yische yeroopen
buten der gryppen yan der yischmarct, ten Steene-
waert en ter Sceldewaert ane; altoes uutghenomen
ankers en riekers [var, hankers en rickers], en
yolghers , die poertere syn. — Anno ziiy^ Ixiy . . ,
wart by den schoutet, borgermeesteren, soepenen
en rade dit artikel yerklaert yan den ankers,
riekers [rickers?] en yolghers, die poerteren sijn,
geiyc yoirs. is : als dat sij selye die yisschen sullen
moegen yerooepen, oft doen yercoepen en penning-
weegen bg horen wiyen oft horen kgnderen, erft
denghenen die in horen ate en drancke sijn. Bii
desgelijcx der yisooepers wiye sullen yan geliken
moegen doen , opdat zij willen ; en al buyten grip-
pen, opte peyne yan xx s. Behoudelic dat dese eü
alle andere persoenen yan geliken yisschen sullen
moegen cruyden en achter straten dragen omme
eenen yegeliken te yercoepen sQn gerief. Kb. v,
Antw. a. 93.
HANNEKENS, zn. my. Zeker vrifwiüig oarUgs-
volk van de Vide E,, fr. eertaines troupes volontairee
du 17e siède. || Dat ook int jaer 1614 by de heeren
yan de stad Groeningen en ommelanden ook yolk
yan wapenen aangenomen zyn geweest al zonder
kennis yan de generaliteit , gelyk ook nog heden
ten dage onder den eertshertog, in zyne steeden
yolk yan wapenen gehouden worden, uuyt borgeren
en inwoonderen, in gsgie, als in 's Hertogenboeoh
en andere plaatsen. En hoewel men gewoon is
zulke gegageerde quade namen te geyen, gelyck in
Holland, Utrecht en andere, yan Sloepen, in Ghroe-
ningen eertyts Nienvogels, ten Bosch ffannekens,
in Ylaanderen Keurlingen ^ zoo is nogtans beyon-
den... IRst, gez. Utrecht ^ II stuk 2 blz. 194
(1849).
HANSE, zn. y. 1) Oild^ genootschap ^ vereeni"
ging van kooplieden, fr. gilde ^ eorporaiion. Grimm
soeietas mercatorum; zoo ook Maigne d*Amis y^
Hansa en La Curne; Kil. Soeietas, s, hanseatica,
Duydsche ban se. Soeietas Teutoniea, vulgo
hansa. Schiller ü. Lubben Hense, Hanse Cfe-
sellschaft, Qilde der Kaufleute u. Handwerker',
Kramers en Yan Dale Hansa, Hanse, Hanze.
Mandelsverhond. Dit verhond was namelijk^ ter
onderlinge bescherming , in de eerste hdft der \^de
eeuw , ingericht tusschen de Noordduitsehe of Neder»
duitsehe handelssteden, onder welke Brugge eenen
schitterenden bloeitijd beleefde, fr. aUlianee eommcT'
dale erigée, notamment, pour leur proteetion nm-
tuelle , dans la première mdtié du lie siècle , entre
les viües de commerce du nord de VAUemagne ou
de la basse AUemagne, parmi lesqueUes Bruges par"
courut brillamment une carrière florissante. Een zeer
oud woord.
2) JSene bendere vereeniging en verbond, nl, •»
564
HAN.
HAN.
dê lldê êemOf Uugehêm técerê VUtamsehe tiêde»,
M». w^jient hei liMêreeki en de poorter ij ^ fr. cueO'
eiaüom et aUuuuse partieulièrej spSciaUment par rap-
port am droU d^Uaue et au droU de bourgeoisie,
eouelme au ïle tiède entre eertainee villes ftamandes.
II YenDOghen oock \nl. burgemeester en schepenen'],
als van ouden tyden , met Toorgaende communicatie
en advya deliberatijf van edele en notabele der
Tooneyde atede en casselrje, inne te gaene en
maecken particnliere contracten Tan ghemeene socie-
teyt en hanae met heurlieder ghebueren en andere
plaetoen in Ylaendren. C. o. Veumef i, 12. Sal
[nl, de bargemeester] aorghe dvaghen . . , en yoocal
dat de poorters en keurbroeders deser stede en
eaaselrye niet en worden betrocken ofte ghemoles-
teert om rauwe schulden Toor deghone daermede
ghemeenschap hebbende; en indien *t betree ghe-
daen ware, danof Tersoeken renvoy. Ib. i 47. Zie
PI, V. VI. Index «<< hakbs en issxrs.
HANSËBIJ, zn. Hanzeverbond, (x. atttanee,
traite d'allianee, || En sal [hL de burgemeester]
sorghe draghen dat alle hanserijen ghemaect met
de stede én casselrtje Tan Yeume wel en punc-
tnëlick onderhouden syn, sonder die te laten be-
eorten in eenigher manieren. C, o. Veume, i 47.
HANSGRËYË, zn. m. Bestuurder der lakengilde
ie Brussel, fr. directeur de la haUe aux drops ^
Bruxelles. || Dat men geen cort laken sniden
en sal dat men stucwijs vercopen wilt, omdat si
maecten Tan enen eorten lakene zxtj ellen Tor i
halflaken, en xiiy ellen tot een derdendeele, en
namen den coman de breidde; op i boete van t
B. groten. Ende dat mach de gulde besueken en
de hansgrere alse dicke als men wilt. Kb, loken-
gilde Brussel 1365 a. 6.
HANT, zn. t. Hand, fr. main, In Terschillige
bet. en uitdr. 1) Muntwezen. Muntteeken der stad
Antwerpen , fr. {monnaie) déférent de la viUe d'Anvers.
2) Arbeidsloon, fr. main-d*auvre. \\ Metselryen.
Fondamenten. TOor de handt: In den eersten, sal
men meten alle de fondamenten van de metselryen
alsulcken lenghde, hooghde, dickte, als men deselve
bevinden sal, en niet Toorder; insgelijcx sal men
meten Toor de leveringe als boren. — Opgaende
mueren, Toor de handt.. — CruysTensters , . . toot
de handt; enz. En voor leveringe ,.. . Begl. 16 jan.
1705, I, 1, 2. 8.
3) Manier, fr. maniere. \\ Dat de bruwers hare
bant beteren yan bruwene, ofte neen, men zalre
anders toezien, db Pauw, Vjgb. 11 (1337).
4) Als hoogtemaat van paarden, fr. la main,
eomme mesure de hauteur pour les chevaux. \\ Den
onderschreTen , Martin Hennsu, presenteert te on-
derhouden t'synen coste, TOor eenen termijn van
thien volgende jaeren, ton dienste van den lande
van Aelst, twintigh inxstepeerdeu , . . van 17 tot
19 handen hoogh, om te bedecken eü bedienen de
metrepeerden van denselven lande. O. P.-B. autr.
8 juli 1754, Int. Sal hij, H., daerenboven noch
onderhouden t'synen coste,.. tot di^ Spaensche
en Ingelsche inxsten van 16 tot 17 hande hooge. a. 6.
5) Medexwerend^ , eedhelper , fr. eofurateur, lat.
eonjurtstor. In zaleen van klein gewicht volstond de
ttangMaagde met zijnen eigen eed — sola manu sua
jurabati in gewiehtigen moest deze door een min of
meer groot getal medezwerenden gesterkt worden,
volgens de omstandigheden, fr. en causes de peu
dHmportance Vinculpé satisfaisaii par son propre
sermeni — sdla manu sua jurahat ; dans des causes
d'une Unportanee majeur e, son sermeni devait être
oorroboTê par des eofurateurs en plus o» mdns
grand uombre, sdo» Ie» eireomeiamöes. Zie Maïgnit
d'Amis vi« Oonjurator en Juramsnimm. By gelnrek
aan andere citaten, moeten wy ons vergenoegen
met eene vertaling uit den Dietachen privilegielxrifll
van Gaasbeek van 1401/1597: || Lorsqu'um Uranger
doit d un bourgeois, et que okui-ei Ie trouve dame
la franchise , il peul Varréter el Ie faire emprisanmer;
quand Ie captif nie sa dette, on donne raieou sm
piaignant s'ü produii une „mat»", é'eei'è'dire urn
oenjurateur. A. Waütbss, ÏSnvirone^ I 148.
6) Hant van den Yalschen eet. Het ie ie
vermoeden dat hier eene metalen hand hedodd wardij
welke door den meineedige- eenige straten ver, als
schandvlekkende straf, moest gedragen worden, ge-
lijk eenen steen y een sehurften hond, enz. fr. moni
du faux serment: il est ^ présumer qu'il s^ogii iei
d^une main en métal, que Ie por jure deeaii porier
è traeer s qudques rues, eomme peine infamomte,
ielle que de porier une pierre, un chiem galemm,
ete* il Aen SUvester Cookelberger , saedelmaeckeir,
voor een leeren buydel daer de hant in gesteken
wordt van den valschen eedt , betaelt vy st. Archief
V. 'sBoseh, Bek. v. 1607.
7) Hant. In verschillige uitdrukkingen. 1) Bi|
der — van der hant. Tegenwoordig, cumweeig,
niet buOen de landstreek zijnde — afwezig, fr. pré-
sent, n'êtant pas hors de la contrSe — absent. \\ Die
dominie eü heerscapie van den onberueriycken din-
gen wordt gecregen by prescriptien van x jairen onder
diegeene die present en by der hant syn, dats die
in eender oontreyen en provinciën zyn ; eü van zz ,
jairen onder diegeene die absent en van der haat
zyn, dat is die in diversen provinciën syn. Y. d.
TAy.19 v^ — 2) In handen — uit den handen.
Zooals het voorgaande. || Zo wie eenen anderen
steect, quetst en bloetreesent boven payse en soen-
dinghe, es hy in handen, verbeurt zijn Ujf; oft es
hy uut den landen, wart ghebannen 1 jamr nut
Vlaenderen. C: v. Aalst, 450 (16de B.). — 3) Ter
hant syn. a) In rechte verschijnen, fr. comparaitre
en justice. || Daer beede partyen ter handt syn,
zullen ghelicke zaeoke verbalelick bedinght worden
en beslicht C. v Aalst, Yii, 1. — h) Aanweng, fr.
présent. \\ Doende daeraf insinuatie aen partye ter
handt zynde. Ib. xii5. — 4)Metter hant. a) Per-
soonlijk, fr. personndlemeni. \\ Deghone die also
betrocken es [nl. één onder verscheidenen die eenen
anderen gekwetst hebben] , aonderlinghe np dat hy
metten facteur oft facteurs naer t£&it weoh ghegaen
es, zal de gheheele betemesse moeten doen, al en
hadde hy de quetse metter hand niet ghedaen.
C. V Aalst, 486 (1467). — b) Bij eede, fr. por
serment. \\ Te Walem en mach niemen poerter
syn, hi en worde poerter metter hant. — Als dat
bedde ghesceden es, so es hare [nl. der kinderen]
poertscap ute, si en worden selve poertro met der
hant. K. v. Waalhem, 1365, a. 4. 5. — e) Metter
hant hebben (houden) (een goed). In bezit «$•
van, fr. étre en possession {d^un bien), \\ Al waert
dat een van den kinderen storve eü zyn leen metter
handt hadde, soe soudt op zynen brueder versterven
eü op die suster niet. Boxhosev, a. 1. Daeromme
en biyft den susteren nyet, en waere of dat kint
selve erve fiien [^ontfaen] hadde eü metter hant hüde.
Treeht v. ücde, 96. — 5) Doode hant. a) Klagen
metter dode hant. Over eenen moord voor Hge-
recht klagen met de afqehouwene rechter hand des
doeden s een oud middeleeuwsch gebruik, fr. porier
plainte d^un meurire devant la justice ovee la mmo
droUe du mort; une ancienne coutume du mogeurdge.
Zie Grimm , Beehisollerihiimer 879 , en Nooidewier
HAN.
ÖAN.
555"
416. II Die Boepenen wjsen voerreoht: datdtedeger
die dode hant tonen fallen voer den scouthet en
Toer die soepenen , alsoe als recht is, en daeren-
teynden recht. Ckarf-erb, v. '« Bosch , f 50 t®. —
Die seepenen wysen voer recht: dat die cleger die
dode hiant ghetoent hebben, ghelyo als tvonnis
ghewijst heen, en alsoe dat sy wael hem beraden
moghen en spreken yoert tot boeren recht, also
als reoht is, en daerentejnden recht. Ib. f9 61. —
Die soepenen wysen Toer recht : dat die elegher metter
doder hant Toer snUen gaen tot den geenre geweer
die hier met allen recht rerreict sijn en yerwyst,
•ü die soouthet sal nae gaen, van ons heren en
Trouwen weghen Tan Brabant, metten voer en met
▼lam(?), en sal den elegher richten sonder anders
in onscoldiger scade, also als recht is, ende daer-
enteynden reoht Ib. f*. 51 t^. — b) JBeehi van
imbegiintmitiff door den hetr van alU de roerende
goederen t^t lijfeigenen y kinderlooe overleden, en
Ml de dood der langstlevende vrouw, ir. droii dn
eeigneur de prendre possession de Unts les eateux de
§on sèffy déeédé sane enfants, et apr^s la mort de
Ut femme emrvivante. Zie o. a. A. Waütkbs , Ana-
leetes, 288, La Cume Mof^^fiK**^* «to. || Dat dab-
disse ent convent vorseit, voer hen en voer hare
kerke , bekinnen mQn heren Wouteren vorseit, heme
en sinen hoire, twerleke recht, hoghe en neder,
in. de stede vorseit, en die dode hant alse verre
alse mijns her Wouters vorseten die hebben ghehadt
efi ghehantiert voer hem, behoudenlec de ghedeelte
en den rechte van der kerken alselke alsi se daer
gheoseert heeft te hebbene in de dode hant vor-
seit. Oork, 28 aug. 1292 , Abdij v. Vorst te QaUe-
maarden; fr. tekst les mortes maine. Van eiker be-
settinghen up vremts mans goet ofte van doder
hant,.. so hevet de amman xij pen. C. v. Oent,
€hr. ck.v. 1297, a. 131. — e) QeesteUjke of werdd-
lyke gemeente het bentÜngsreeht genietende , met vrij-
êteUing van aUe lasten jegens den Staat ^ fr. com'
mmmamU eeeUsiasHque <m Uiïque, jouissant du droU
de posséder, avee exemption de toutes charges envers
rstai. II Dat gheene onberuerlycke goeden, hetsij
ejpgen goeden, leengoeden, emphioteke goeden, oft
ohynsgoeden, in onsen lande van Brabandt, Lim-
bureh en van Over-Mase gheleghen, en sullen
moghen veroocht, gheoedeert oft ghetransporteert
worden , h\j wat sake oft tijtele het wesen mochte ,'
tot behoef van eenighen cloosteren, godtshuysen,
oappellen, collegien oft andere doode handen, ten-
ware dat suloke ooopinghen, cessien, transpoorten
oft transmutacien gebeurden eü geschieden by ge-
meynen ooriove en consente van ons en den wet>-
houderen van der hooftstede daeionder datsulcke...
goeden gelegen syn. BUfde inkomst, 2de Additie,
26 apr. 1515, a. 14. It. C. o. Brussel 1606, a. 103;
C. V. Gheel, ziii, 11; C, v. Diest, xi, 14. Zie
PmUtet, Oonstii, hrah. 325. Zie ook doodikg. —
«O Overleden persoon, h.personne dêeêdSe, \\ Dezelve
mine heeren van den Kade gaven in wetteliken
hooftvonnesse: Eest so, dat de voornoemde scult-
heessohers yet hebben en reoouvreren willen van
den sculden by hemlieden gheheescht der voirseide
weese, dat etj ghehouden warden [waren] te veri-
fieeme met levenden orconden, also men soult van
dooder hand sculdich en ghecostumeert es van doene.
C o. Atdst, 298 (1460). Quaeme bunder twee oft
meer en bespraecken eenich goet nae dooder hant,
dergheene die hem naaste leet [nZ. lid] proeven
eonde en van alden talven en van die zyden daer
[die] goederen aff qnamen, dien soude men totten
goeden wysen. Piot, Cart. 604 (15d« E). Als man
efi wijf sterven , deylen de wettighe «r%hena0men
de goeden en erven van den dooden, die van den doode
oomen zijn, en die vercreghen goeden, half en half,
en deylen de doode hand met de levende. C. v.
Bergeik f a. 22. — 6) Geswaerde (Gesw eerde)
hant. Vertwaairde , met steen^ hout cf ander voor^
werp gewapende hand, fr. moi» appesantie, armee
de pierre, de bois, ou de quelqu autreobjet, j| Benen
anderen te slaen, sonder quetsen, met eene ghe-
swaerder handt, te weten, met steen oft houdt oft
dierghelycke, oft jemanden daarmede te werpen,
15 st. 3 oort. — Eenen andereu met ghelijcke ghe-
swaerder hant te quetsen, 21 st. C e. *sBoseh,
Stijl, a. 8. 9. Soo wie den anderen slaet oft werpe
met ghesweerder handt, in arren moede, die sal
ghebreuokt hebben den heere ses pont. Landeh. v,
Megen, 1432, a. 3. — 7) Levende hant. a) De
overledene van twee gehuissehen, fr. main vivante,
Ie survivant de deux époux. || Alse van den voordeel
dat die levende hant behoaden sal alst bedde schoort,
dat es te weten: dat die levende hant, of man
of wyf, tote eenen voerdeel heffen sal een bed-
de,. . Item , sal die levende hant behouden en
vorenuutheffen een tafele,.. C. v. Breda , tSeoht e.
Successien, a. 6. Annot, — b) Set tegenovergestelde
van doode hant ^ ook wereldlijke {weerelij-
eke) hant of persoon, fir. Vopposé de mairnmorte^
aussi main ou personne laïque ou cioile. \\ Voorts
sullen de gecommitteerde . . . oook gehouden sijn
ondersoeck te doen , wat immeubele goederen . . ,
jeghenwoordigh aengetrocken oft beseten worden
by geestelyoke corpora ofte andere lieden van dooder
handt, ten effecte van deselve goederen te worden
gebroght in weerelyoke ofte levende handt. C.stad
Brugge, II 680 (17U). — 8)IJseren hant, fr.
mat» de f er, || Octroy om te mogen dragen een
ysere handt voer Jan Sssche. Rekenk, v; Brab,
reg. nr 20787, Bek. Zegelrecht, 13 jan. 1531. Waar-
toe? — 9) Metalen hant. Als ambtsverriehting'
feeken , fr. main de mêtal comme insigne de la fono'
tion. II Item, 4 -april [1587] van Jan Scalcken,
wachtmeester, tot behoeff deser stadt gecoft een
coperen oft metalen hant met eenen houten steel,
omme daermede de wachte te houden, bet. 2Vs st.
Areh, 's Boseh, Bek. 1587/88. — 10) By opener
hant. Bij effe, fr. (d main ouverte) par serment?
II Dat alle vassalen en leenmannen van de gheoon-
fisqueerde landen , heerlioheden en leenen , . . hen
vinden , erschynen en compareren . . . voir onae
baillinwen, stadthouders oft andere officiers van
onse hoven en leencameren dairt behoiren sal res-
pectivelycken, om aldaer hueren eedt te vernieuwen
en hun leenen te verheffen, en die by opender
hand te erkennen. Ord. uit. febr. 1569 , PI. v. Brab,
I 271. — 11) Warme (Werme) hant. Gifte
bij warmer hant. Sehenking b^ levenden Ufse,
fr. donation entre-vifs, d oause de mort. \\ By ghifbe
metter warme handt, die men noemt donatio inter
vivos. Vak db Vildi, Annot., 16 (1660). Van
ghiften metter wermer handt. Elck persoon, syns
zelfs wesende, tzy man oft wyff, zyn zinnen eü
verstandt hebbende , vermach te disponeren by ghifte
tussehen levende en met der warmder handt, van
synen propren goede. O, o. Aalst, xi, 1. — 12) Ge-
weerde (Gewerde) — Ongewaerde hant.
Gewaarborgd, in bewaarder hand — niet gewaar^
borgd , niet in bewaarder hand, fr. garanU, sous
sS^tesire — non garanti , non place sous séquestre.
EU. Ghewaerder hand. AfaiN(«a0}iMff^ra.|| Weit
dat s^e, dat yemant vreemdere bynnen Dyeat
storve en engene erfgename en bedde, alle dio
55F,
HAN.
HAN.
é^pwt
f "'
«'T
iM4 'lil* .^4* »*• f»***«., zfa x«a^«r« hi^tii iji-i*»
AtAfi «A )/** ;r**>r»»7^k*« t«T tyt v» hj daerzayt
Wat TAo zy n^ns r^^ï^m fttf<V>« '%£Of\0t . Ck/trtert.
9, V Boitekf P. 111 ir*- A 112. 11 •«ptT fl4f>-V —
t9f IBMat ea moot doen tot ifit owtrdimeht
fMi <M« oorrjtfTfrA t^rpA). IfiMmiJijk U; wteméfiim^
mfkimnmf «m % ksmtUUi^f of hij emerg^m 9&m halmt^
mffammtmf pmr dMatraU^m^mhaUêlpair mam dommie^
cm MT rêmiê0 ém füm, dé «foum ti hrandke, om de
tmjpuf amirê ipnhoU, \\ £ri óittm têtUo Ztg^yen
imn nph^dMB t* dtMtn ^mvfn^ mei hrade en loet
MOmI» ftl dfli hi i^^ldtch WM te doene, en hi
sénen rrien wiiie en voer die Wet^ «1 [/. »U] die
bofidere ee rmn tian gooide. CA>rlr, 18 joli 1281. £n
dflertMiwe [«/« óêmrUfn'] AtAn de TOfsi^hevechde Jan
hÊtfA efi iik/Di, ftl«o aImt re^rht wjtde efi recht wee.
fhhepêiUfr. 9, JUUhroek, 13(/8, Dat icepeneii orer
gh^ie K^'i'te «teen xaiien ren hfi^e do rsn eiren,
W> r/rer beiwitingtte deer eni^h nuui ghifte gheren
wilte, itff beiMiifng>ie doen die wjf hééft, zyn wjff
00 eomt ror rig)ieD efi fJoere [/. doe er] hand en
noDd Uie ghetike hem, C. v. Brmggê^ I 402 (1331).
Die foifffi, momboiren bebb«n den ▼oin. Joeete
in de foirg. goade getfrft efi gegnedt vore hof en
heere deer»f men & ^oirg. goede houdende ee,
hftoi efi moni dairtoe doende, Oodêh, Bmssd^ B
1866 nr. t9 (1476^ Tornath. En Jan Ven den Goe-
d#nhfJ7M roere, ee, hj maeniMe ons ite^ithoaders en
TOoniMie on«er leenmannen yoen., lyt rechte int
boender beempe roere, innegeaedt en yererft, als in
eenen erfpaiuH, roer die derthien galden erff. roere.,
•o Jan Van den GoedenhnjM roen. ee oomen tot
hande en tot monde, efk heeft omen ttadthondere
Toerar manecap . trouwe efi holde geloeft en den eedt
TM trouwe geoaen, allen igheena te doene dat een
t;etfonwe leenman tculdirh ei synen gerechtigen
•en heere in fu loken laecken te doene. Leenhof U
Nêdorlintofê, 1« Mpt. 1524. — 14) Afdoen sUn
hant ran een erfgoet. Er afttand van doen^
fr. rmtanoêr 4, faire abandon d'un Mritage. \\ £en
man die lyn natuerlyck kint eenioh erfflale geren
wilt, daer moet hr terttont die handt affdoen en
orergiohten. O. gr, Loon^ I 64. — 15) Doen ayne
hant aon lem. De hand loggen op tem. fr. moitre
la main enr qn, || So wie die atne hant doet an
■eefienen in erelen wille, fr. tekst: ki metera main
par mal en eeohievin, K, o. Brugge ^ 1281, a. 18.
SBoe wU Twie] aen -die meeiter ran der atadt, den
•ooutet üft aen «oeponon, %\jrï. hant doet in oxhuyn
▼an hueren ampte, die aal gaon Sint-Jacopa. K. v,
at Truiden, 18Ö6, a. 68 { it. 64. ^ 16) Lichten
hant efl roet. Jfeiand doon^ <{/Uea oa», fs, re*
noneer 4, te déeiefer do, || Dat die woerden en
actie ran handt en roet te licl)ten deaigneren en
êl^ea an dit
Oork, ^) nor. l^da^ — 19) Slaen de ii»nt aen
iem. Ham mmmktmdtm^ eettee, fr. mrrMtr fa. \\
wat iiccuipde man eoen andefgi
in der atat oft bm2i«n der atwh
traden tloe^e oft q<ietzde , . . daer aopde imb die
hant aen eiaen en gfaeraD^beB hnodeii. d e. SL'
Trmidem^ 1366. a. 43. — 20> Hant slaiten. Ver^
lieden, omixeggem^ fr. défemdro^ ieliiilii'M, j| Die be-
hoirtycke wete en insinuatie leehteijek gndaen sjnde,
aoe is vrnn dan Toertaen denedreii cooyeie xjn baal
gesloten ran dieaeWe leengoede^ te
tzj boomen afbouwen oft eeoige
ÓMerwma te prouf&teren, totter tyt toe dak het
in de materie van naderacfaap is gegeven.
Dieet, DeeL l6lSi^ Ueamüen oom nadertekmp,m.3.^
21) Steen in de handen ran den heare. Van
een te rerkoopen leen. Niet ioegeweum pgn^ fr. (d'as
fief mie en tenie) n*éfro poe adjmgê, \\ Staande Toorta
dêeelre adeljnck [a/. Temadeiaar] in xjn geheel
zyn calaingne te doene also lan^ie als snlek laan
wexen en huighen xal an de roede en in de handen
▼an den heere ataefc. C. e. Anden^ omn dom Simmen
man, n, 23. — 22) Iem. ter hant staen. Sem
hehmlptaam 2^, fr. venir en aide a qu. \\ Gerielt
aboe dat de Toinejde acepenen eenigerande exe-
cutie ▼an rechte aen den amman aft synen stede-
houder ▼eraochten, die hj by hem ael^en nyet
▼olbringen en oonste, aoe aelen die ▼oiieeyde aoe-
penen metten amman dat moeghen bnngen by der
▼oira. stadt van Bmeaaele , . . en die . . . aal dan
den ▼oira. amman moeten ter hant ataen om die
executie te doen geachien. Beformaiio e. UocU,
1431, a. 10. En dairaf ao aid hen myn ▼oira.
gened. heere en die andere heeren ran den Baide
gemeynlic ter hant ataen en een toeverlaat, tioeat,
rugge en onderatant weaen. Bekonk. e. Brab. reg.
132 f». 117, a. 18 (tSde E.).
HANTAËCKSË. Zie wafeitb.
HANTBACHT (Handbacht), m. o. Bedorren
▼an Ambacht f fr. métier. Kil. Handbacht../l0«d.
j. ambacht. O^i/ictum, ara metnualie. || Daer hy
000 zal ghehauden zijn ... en hem . . , te reguleren
na der inatitutien , . . ▼an den ▼oora. handbaehte.
PI. V. VU 13 apr. 1651, a. 11; I, 805, Ord,.,
opt faiet tfü handhaehi van den gatubmoden; ook aldaar
ambacht).
HANTBANTjZn. Sandboei, fr. monotte, maniele.
Kil. Handband. üfonioeie. || Om te binden hore
ooninghe in yoethelden en hore edelinghe in hant-
banden. Oetijdenb, Ib^* E. pa. 149; Lat. is fnaateu
ferreie; Statenb, met yaeren boeyen; de Sacy dame
leefere,
HANTBOOCH. Zie wafbvb.
HAN.
HAN.
557
HANTBUS. Zie wafbnb.
HANTDACHf sn. Arbeidêdoff van een daglooner^
fr. jaumée de tranail d'um manoworier. Wordt ver^
meld ooder de „Diensten en Semtaten**, en in geld
berekend op 10 st. Den schat der cheynsen, 40.
HANTDEEL (Handeel, Handtdeel), zn. o. Be-
dorren Tan Aandeel , fr. pari. \\ Die ander hoirs
Yennoghen deelluyden te kiesen, en deseWe deel-
Inyden voorts in deele te procedereSi en elck part
en handeel by loote en cavel toe te legghen, . .
latende t*part eü handeel van den absenten. C. v.
BroèkhuTffy zi» 7. Ter derde dachvaert niet com-
parerende, 800 sal huerlieder \nl, der afwezigen]
part en handtdeel anwassen . . Ib. a. 8.
HANTDWAEL (Handwale), zn. v. Ta/eldoek,
handdoek j fr. serviette. Kil. Handdwaele. Man-
iile, K, aueiue. Törche^main. La Game Touaille,
toile^ eervietCe. \\ Een hantvat en een beoken, met
eenre handdwale. Kb. v. Antw. 186. ZieookDWASL.
HAKTEERDER (Hantierder) , zn. Van een land.
Mij dié het dikwijl» hetoékt , fr. eeUti qui visite sou-
vent un pays, \\ Dat de canceliers . . . nemmermeer
en moghen gheven noch octroyeren eeneghe re-
Bpiten , . . omme te defenderene of te beschermen
de scnldenaers van te moeten betalene heiirlieder
sculden jeghens de inwonende van den voorseyden
lande, en den hantierders en frequenteerders van
dien. C. stad Brugge II 807 (1527).
HANTEEREN (Hantieren, A— ). onz. en bedr.
werkw. Buiten zijne thans zeer beperkte bet., leefde
dit w. eens, onder anderen, in de volgende bet.
en nitdrukkingen :
Oirz. 1) HandéUn^ t. aanstellen als heer, fr. e^gir^
s'ériger en seigneur, en user comme seigneur, \\ Dat
de riddere vorseit, te onrechte eü sonder redene , . .
hanteerde en wrachte tjeghen hen en tjeghen hare
kerke, en wonde hanteren en werken in haren
hove van Taissenières ; Fr. tekst ke li ehevaliers
deoantdis . . . usoit et oucroit encontre des et ««-
eonire leur êglise, et voloit user et ouvreir en leur
eourt ds Taissenières. Oork. 28 ang. 1292.
2) In een geding voortvaren ^ fr. procéder dans
nne cause, || Dat gedaen sjnde, sal men noch eens
bevelen te ruymen binnen den derden daghe, op
vy schillingen, en alsoe te hanteren, als voorscreven,
tot dry - reysen toe , en altyt hem te panden. C.
gr. Loon, I, TJ, 13.
Bbdb. — 1) Ben geding hanteeren met
rechte. JSene rechtszaak op gereehtdijke wijze be^
handelen, fr. traiter un proces juridiquement. || Eü
alzoe eest al gehanteert met tot dry volle genechten
en dat vierde genechte van gracien. Laten des kloos-
ters V. Oortemberg, 1 apr. 1497.
2) Ongemak hanteeren. Onaangenaamheden
lijden, fr. souffrir des désagrêments. || Alsoe gevet
mi, lieve Heer, lyflyc ongemao te hantieren voer
myn sonden. Hondert merk. 4.
8) Spelen hanteeren. Die bewonen of zelf s er
aan deelnemen. || Wordt oick scherpeiyck verboden
op [nl. zon- of heiligdagen] . . dansscholen oft kaet-
■pellen te openen, daer te spelen oft te gaen sien
spelen, gansen te worpen, noch dosbaenen, rolle-
baenen, sohnttershoven oft schermersscholen te han-
teren. PI, V. Brab. i. d., I 60.
4) Tavernen hanteeren. Die bezoekeuy fr.
firSquenter des tavemes, \\ Oft eenich man oft vrouwe,
oeesie ghedaen hebbende, bevonden ware hantie-
rende eeneghe tavernen oft cabaretten, die zal
daerof gheoorigiert warden arbitralio. C, v. Aalst
264 (1540).
5) Den veldarbeit hanteeren. Dien uit-
voeren en bezorgen j fr. exéeuter et soigner les tra^
vaux des ehamps. \\ Dat die herbanen seer qua-
lycken onderhouden worden, daervan eenige seer
verstopt, versant eü ontstelt zyn, en oock eenige
toegemaect, beloecken en innegesloten, in snlcker
voegen, dat onse goede luyden en ondersaten groot
ongerief, schade en achterdeel daerinne lyden, en
heure goeden, landen, beempden en osschen niet
en ounnen gehanteren eü besorgen. Mabtiitsz
188 (1569).
6) Vreugde hanteeren. Vreugde bedreven, ft.
faire des réjouissanees. || Daer men melodieuse
vreught hanteert. Houwabbt, Begasides, ix,
str. 5.
7) Vrouwspersonen hanteeren. Omgaan,
verkeeren met vrouwen, fr. frequenter des personnes
du sexe. \\ Verbieden insgelycx aen alle onze die-
naeren te hantieren ofte ghemeensaemheyt te hauden
met dochters ofte vrauwpersoonen , op pretext van
vryage en andersins. Messager 1885, blz.2d2, B^l.
8t.- Pietersabdij a. 9 (18d« E.).
8) Wolwerck hanteeren. WcH met de hemd
bewerken en bereiden ^ fr. manier, manipuler la laine.
II Willen dese tappytwevere buten horen huse doen
carden ocht spinnen als van horen ambachte, dat
moghen si doen , met orlove der dekene , daer men
gheen wolwerck en hanteert liocht en spint nocht
en handelt. Lakeng. Dieet, Wolwerk, 1838.
9) Eenen vorst, eenen groate han-
teeren. Sem onthalen j fr. aecueillir un primoe,
«n grand y lui faire réoeption. || Als de grave Qwy
met zinen kinderen in Vlaenderen quam, hy was
ontfanghen eü gheantiert of Qod van den hemele
neder hadde ghecommen. Jak t. Dizkudb 177.
De grave Bobbrecht antierde des conincx boden
zeer blidelike en heerelikoi en hy gaf hemlieden
ghiften. 184.
10) Heerlyoke rechten hanteeren* Die
bezitten en gebiruiken, fr. poetéder des droUs seig-
neuriaux et en user. || BeKinnen myn heren Wou-
teren vorseit, heme en sinen hoire, twerleke recht,
hoghe eü neder, in de stede vorseit, eü die dode
hant, alse verre alse myns her Wouters vorseten
die hebben ghehadt eü ghehantiert. De fr. tekst
zegt les ont eues et maintenues. Oork. 28 aug. 1292.
11) Eene jaermerot hanteeren. Die be^
zoeken, fr. frequenter une foire. \\ Dat onse stat
voirs., boven hoir aude jairmerct, die men dair alle
jaer pleegt te houden eü te hanteren, voirtaen...
Oork. V. 's Bosch j 25 sept. 1403.
12) Coopmansohap hanteeren. a) Handel
drijven, fr. trafiquer, faire Ie commerce. \\ Dat gheen
poortere van Ypre, die antiert eü hem ghenerd
met coopmanscepen van lakenen, dats te wetene
lakencopere eü upsettere, ne moet wulle vercopen
bin der stede noch derbute, noch drapiere. K.
•lakeng. Iperen 1863, X 15de it. Hoe dat die coop-
luyden dagelycx comen in onsen voirs. lande van
Brabant , omme huere coopmanscap eü sundorlingen
van ossen te hanteren. Oork. v. s Bosch , 22 juni
1549. — b) Koopen en verkoopen, fr. aeheier et re-
vendre. || So wie die coepman es van wuUen of
van lakenen, ofte die wulle werct ofte doet werken,
hy no mach negheene hostelrie no herbergherie
honden no doen houden van denghenen die wulle
ofte lakene Ofte goet van ghewichte antieren in
coepene eü vercoepene. C. v. Gent, Qr, ch, v, 1297
a. 148.
1.3) Een lant hanteeren. a) Sr in ver-
w^len, fr. séjourner dans un page, || Dat sy daer-
nut [nh dat de Egiptenaars uit onz^ landen]
70
te8
HAM.
HAN.
porren binnen den vierden dach n«er de publicatie
Tan desen, sonder weder daerin te commen, Ter-
keeren, hantieren noohte conyerseren, alleene ofte
met gheselschepe. PL o. Vl. 16 febr. 1572 , I 18;
it. 23; 595; 771; eene fr. ord. ▼. 8 apr. 1494, I
688 f heeft hanter, frequenter ei marehander» —
h) Éêi bezoeken t fr. Ie visiter, || Interdiceren en ver-
bieden by desen wel soherpelick aen alle, soo onse
ondersaeten als andere dese landen hanterende oft
aldaer wesende,.. d'eene teghen den anderen op
te worpen ofte moyeren eenighe disputatien oft de-
batten ter saecken van de religiën. JPl. v. Brab,
13 juli 1609; I 62.
14) Loosheit hanteeren. Met loosheid te
werk gaan^ it. user de ruse. \\ Omdat in der Toirg.
wagen en gewichten van den oome tontfaene en
dmeele te leverene ne {tic) engheenrande archeit
noch loesheit geanteert en weide van den mole-
neren ocht van yemant anders. Oork, v. Dieet ^ 3
aug. 1369.
UANTËERINO (Hantiering, a— ), 2n.T. Eigenl.
hehandeliugt ft, maniement. Zooals hanteeren,
komt dit w. voor in verschillige bet. 1) Bestuur j
fr. gestion. || [Dat ick sal] maeoken van allen
haeren [nl. der weezen] goeden wettich inyentaris,
en van mijnder hanteringhe, bewinde, regimente,
ont£uige en uytgevexi jaerlijcx doen wettighe reke-
ninghe. O. o. Laven ^ Weeskamer ^ 61.
2) Mandel, koophandel, fr. eommeree, trafic. Kil.
Hanteringhe. Commercium, \\ Zoo verde zj
daeraf [nl. van hnnne middelen van bestaan] gheen
goede redenen en gheven, ofte behoorlicken doen
blycken. . . dat zy met goeder, eerlicker neerynghe
ofte hantieringhe den cost ghewinnen . . . JPl. v.
VI. 15 juni 1556 a. 16; I 35. Dat oock... op
den donderdach wordde gehouden eene weekemerckt,
wel geprovideert, soe van granen als andere di-
verssche hanteringhe van oomenscap . . . Dat ... nu
ter tyt de weekemerokt wordt gehouden met zeer
oleyn getal van volok , . . in vuegen datter gheen
traffique van oomenschap als andersints en es om-
gaende. Brab, Mus. I 19, Aarsehoi (1594). It. O,
V, Loven xi 6, 10; xii 6, 18.
3) Omgang, fr. eommunieaüonyfl'équeniation. Kil.
Handtéringhe. Frequentaiio, eonoersaiio, \\ Dat
gy . . doet . . . vemuwen die publicatien . . . aen-
mende der viientscap, communicatien, hanteringen,
frequentaoien en goede gebuersamheydt tusschen
onse onderseten van herweertsover en die ingese-
tenen des lants van Ludieke, {aiux relations d'amUié,
de fréquentoHon et de hantise, zegt een fr. oork.)
Bekenk. o. Brab. reg. 136 f^ 220 v^^ (31 jan. 1507).
Dat nyemant. wie hjj zij, hem en vervoirdere
eenige hanteringe oft conversaoie, coopmanschewijse
noch anderssins, te houden noch te maken met
onsen vyanden.. Ib. reg. 136 (^ 111 (16de B.).
4) Onthaal, befigening, fr. accueilf rAfeptiotf,
|| Dat *t vorseide land van Vlaendren niet ghere-
kent en es, noch souldioh en es te zine allen andren
landen, die up hem selven leven, gheiyo, mids
dat dmeestedeel van dien ghesustineert moet wesen,
by aventueren, van den ooepmansoepen der anoom-
mende en arriverende by der zee, nte allen conino-
riken, dewelke coepmansoepe heeecht en begheert
veylichede, pays, en vriendelike antierijnghe ghe-
daen te sine denghenen die met haren goede en
coepmanschepen *t vorseide land van Ylaendien
versouken sullen. Belg, Mue. I 92, 15de E.
5) Hanteering van eene waarheit. De
wijze waarop een gerechtelijk onderxoek gehouden
wordt, fr. la maniere de faire une enquête» \\ Want
in veele plaetzen, soe by den officiers, soe bij den
wethouders zeere simpelyo, sleohtelgc en abuseiyo
geprocedeert wort in de regule en maniere die,
nair der practycken van den weerHjcken hove,
schuldich is gehouden te wordden in de hantie-
ringe van de voirs. wairheyden en beeuecken te
doen eü te openbairen, etc. V. d. Tav. 145 v^.
6) Hanteering van rechten. Beektegebied,
fr. juridiction. \\ Dat den sone gecomen van den
outsten broeder oft suster sal vooruyt hebben en
genyeten thuys metter valbrugghe, grechten daer-
ane en omme ligghende, mits^ders de hanteringe
eü bedryff van de heerlioheyt. O. leenhof v. Me-
ohelen, iii 17.
7) Hanteering van rechten. TFettelijke ver'
richtingen, wettel^kheden , fr. auvres de loi. \\ Met
voorder recht van door hem ofte syne dienaers,
*t zy mannen ofte schepenen, van alle leenen,
erven en andere saken de voorsz. heerelyokheydt
toebehoorende, al Brabandt door te goeden, t'ont-
goeden, t'erven en t'onterven, en doen andere han-
teringe van rechten daertoe dienende. C^aaebeek,
31 (1670); blz. 13 bedryf van rechten.
8) Hanteering ter zee. Zeevaart, fr. «ooi*
gation. || Observerende hierinne onse ordonnancie
van der admiraliteyt, en andere onse mandamenten
eü placoaten tot . der zeylatie en hantierijnghe ter
zee dienende. Bl.v. VI. 29 febr. 1549 a. 28; I, 872.
HANT-ELLE(Hand-elle), zn.v. Tegenovergesteld
aan eene wntUggende en met siadsmerk voorziene
maai, fr. aune manusUe, opposêe è une mesure im-
mobile, pourvue de la marque de la vÜUe, \\ Dat
alle metynghen van rauwe ofte witte lyuen lakenen
nu voortan zullen ghedaen worden by twee ghe-
zworen lakenmeters deser Bt«de, en dat lo ten
stadhuuse als ten particulieren huuse van de ooop-
lieden , an eene gheteeckende tafele met tmerck van
de stadt , zonder dat die zullen moghen ghesohieden
mette handelle ofte an ongheteeokende tafelen. C.
V. Auden. 2d« d. 296 (1615).
HANTEPASGELT. Zie dwazl&elt.
HANTGEDAET (--gedade), zn. o. 1) Werk,
handwerk, bewerking, fr. travaU, maêu-^teuore,
II Jan Suremont, omme dat hy het hantghedaet
van metsemente meest inneghestelt heeft, iy lib.
par. — An den voornoemden Jan Suremont,.. ter
cause van thantgedaet van metsemente van tnieu
vleeschhuus . . . An Joos Goquelen, temmerman,
omme dat hy het hantwero van temmerage meerst
inneghesteld heeft, iy lib. par. Rbhbbt, I 348
(1561).
2) Toedoen, medewerking, kuip, fr. eoaeoiir*,
eoopéraüon, parOeipaiion , aide. \\ Alsoe dat, om
dyer servituten en dyes rechts te gebmycken, men
niet en behoeft te hebben ennioh werck oft hant-
gedade van iemenden , gelQo dat zijn die servituten
van hemellichte, van waterleydinge, dairaf dat ge-
bruyc uuyt hem selven procedeert eü oirspronck
neempt, enz. Maer alaoe verre als suloke servi-
tuten reael hueien oirspronck nemen nnyt eender
gedisoontinueerder en gemaicter saken, soedat. om
derselver te gebmycken, men behoeft te hebben
dat hantgedade en hulpe , oft werck van den menaohe ,
als is die servitute van eenen ganghe oft dyerge-
lycke, over eens anders erve, enz. Y. D. Tat.
332 v«.
HANTHAPKEN. Zie happb.
HANTHAYEN (Handhaven), bw. 1) Goedeita.
Het bestuur vam goederen in handen nemen, fr.
prendre en mains la gestion de biene, || Die voghet
wert van weesen, sal hy haer goet hanihaven, hy
HAN.
HAN.
509
eiit aonldeoh te TeiBekeme met dobblen heire. O.
9i Qemi, Gr. eh. v. 1297, a. 109.
9) De kand Uggen op, mi hetlag nemêm (de go»>
deren ▼mn eenen gebennen), fr. meiirê la mmn 9ur^
eomfisquar (les bimê d^uu hanni), || Zo wat mensohe
die gbebaimen word, Tan bo wat £ute dat si, dat
hem die heere en die clagheie ghepaeyt zullen
honden an den ban, en dat die heere niet hant-
haven sal sün goed. O, stad Brugge^ I, iT. o. 4
noT. ia04 $ 96.
8) ISmf kwaadwillige kamd op iem. leggen , ir,
metire mm mai» maiveUlamie sur ^udqu^tm. Grimm
Handhaben. 1) einen JkandkaheH wid erwêisehenf
gewaltige kand an einem legen, inteniare manms
dUem (Maaier). || Wie andren slaet metter Tuyit,
oft handhaeft in felheden, eeit up hem gheprouft
en hijs bedreghen es met tween oorconden, yer-
beurt iy lib. O, v. AaUi, Orig. xl 1. Arend Pen-
nin, omme dat hy Willeme den Pannemakere, als
meyer, hanthaefde in felheden, in presentien Tan
Boepenen, iy jaer uut Ylaenderen. Ib. XLii 18.
HANTISË (Antiese), m. t. Omgang ^ verkeering ^
fr. JrSqnênialum. La Oume H anti se. FrSquen'
taiion, || Qedurende d'absentie yan denselven Claes,
gereyst hebbende in Ingelant en Duytslandt, als
Franofort en anderen suspecte plaetsen es, doer
de dagelycksche frequentaüe efi hantise die hy
hadde metten inwoonende Tsn deseWe landen, . .
gevallen in doelingen en opinien yan den Oalyi-
nisten. TVoMes marii,, I S72. Zo wiert, onder
den 24n yan hoymaent 1576, by plaocaete ghepu-
bliceert: als dat niemande, subjecten ofte andre,
en souden eeneghe antise maeelrón metten rebellen.
Piot, Okron. 616.
HANTGAES. Zie kab8.
HANTCLEEDESEN ( Andoleederen) , sn. my.
Wdnlen, nmiefhandsekoenenj fr. gants, ganieUis.
Il Yan y hellen lynwaets, omme pingoenen ten
sooters, xx s.; yux zxxij hellen lynwaets, omme
pingoenen en aandeelederen {sic) ten besante, yij
lib. xiiöVi •• Tpriana, YII 463, atadsrek. v. 1380—
1381. Yan... xg paletten, xlig s.; yan xü\j schach-
ten, te yy s. 'tstic, iiy lib. xyiy s.; yan pannepert-
ohen xly Vs s. ; yan fringhe en de banieren te nayne ,
zxy B.; yan makene bezadsen en andcleederen, xl
s. somme... Ib. 470.
HANTKUSSING, sn. y. Groetenis, fr. salnta-
Hons, haisemains. La Cume Baisemain. Hom*
moge 2 eompUtneni. Het Spaansche besaménos, in
woord en gebruik. || Den heere Boscharts sal, b^
nelFens UE., hier gelieyen te yinden de kandtkus-
singe yan den magistraet. In eenen hrief onder het
proees Janssen § MagistrcMt ie Diest^ 1680.
HANTLICHTING, sn.o. Opheffing, afstand van
een gereehielijk beslag ^ van eene panding , vtsn eene
migewonnen heeOting, van eene terugvordering, ft,
main-levêe. Kil. Handtlichten, handtlioh-
tinghe, handtlichtinghe doen. || Kaer den
yonnisse, en berch en dal f^edaen synde, zoe wordt
den possesseur oft hantpUchtere beyoelen metten
officier hantlichtinge en affstant yan den goeden te
doene. O. v. Tkienen, T 9. O. stad Smgge, II 287.
HANTMERGK, sn. o. ffandmerk- of ieeken h^
middd van een kruisfe, of van eenig ander persoon*
l^k of beroepemerk, door ongeletterden, als ploeg,
egge, hamer, enz,, tt, signatwre a» mogen d'^uneeroix,
on de qnelque amtre marqme personneUe, om de pro*
fession, par des illettrés, telle qu^mne eharme, une
her se 9 wn marteam, ete. || En waeren onderteekent:
N., N. . , met een merok by forme yan een kruys-
ken, waer nevens staet: Dit is het handmerk yan
Jan Baptist Yan der Auwera en Jacobus yan By-
menam. Ord. P.-J9. antr, 28 mrt 1781, IY 361.
HANTNEMING, zn.y. 1) Beslaglegging, beslag-
nêmiing, fr. saisiê, inz. in leenroerige zaken, masn^
mise, II Dat... om te casseren en annuleren die
yoors. procedueren, niet alleen die gheesteÜJcke efi
weeriyoke persoenen, diewelcke hun souden willen
yoorderea op te bueren en exigeren die yoors. nieuwe
thienden, met oock die yoors. gheesteiycke reohte-
ren , dewelcke daeraf souden wUlen kennisse nemen,
worden bedwongen reaiyck en met feyte, by aen-
taste en handtneminge yan haeren temporelen goe-
den by die officieren yan den plaetsen. — WUlen
en ordineren dat die yoors. aentasten en handtne-
minghe stadt houden , alsoo langhe . . . PI, e. Brab.
6 nor. 1620, I 93/94. Zie ook HAirTSZTTDre en
HAVTBTBLLnra.
9) Inz. van eene Verbenrdverklaring , fr. portie,
d'une eonftecaüon, jj Yan den fayten die gedaen
wordden tegen de hantneminge en maiximise, dats
'tegen tleggen ter tafelen van den prinoe. Y. i>. Tav.
198 y«.
HANTNERING, zn. o. Ambaehi, handwerk, be-
roep eene handwerkmane (stiet), tegenovergesteld aan
„nering**, de kosiwinning van winkeliers, kooplieden,
enz. (Zie H. de Yries, Wdb. d, Ned. taal, II 36*),
fr. m^ier, emereiee d^un art méeanique, opposé d
la ^profèssion" pnrement eommereiale, au nêgooe*
II Woraen jaerUjcx gecreéert en gheèedt waer-
deerders, vmders, keurmeesters, so van bier,
vleesch , visch , snyvel en andere eetwaren , als van
steen, kalek, tichelen en diergeiycke materialen,
en oock eenige waerdeerders van ambachten handt-
neringhe doende, en andere sulckdanige officieren;
dewelcke eedt doen respectiye . . . van scherpe toe-
sicht te nemen dat d'ordonnantien , ten respecte
yan hunlieden ampten ghemaeckt, worden behoor-
lyck onderhouden. Cv. Brussel 1606, a. 30; Chris-
tyn aestimafores opifieiorum manudUmn.
HANTPLICHTEN (Hantplechten), b. w. 1) Yaste
goederen. Die gebruiken, in gebruik hebben, bewonen,
bewerken, fr. avoir en usage, habiter, euUiver, e»*
pleiter (un bien immóèilier), \\ Dat de huysarm-
meesters van St. Gk>edelen prochie in Brussel,
totter selver huysarmen behoeft, alsdan 't yoors.
huys met syne toebehoorten sellen moghen aenveer-
den, behouden eïi handtplichten t^eeuwelyckendaghe.
Broeders, v. 8. Elog te Brussel, 23 juni 1447.
Oft dat zy besaten oft hantpliohten eenigen gront
yan erve, die belast is van eenigen erfcommeren,
dairaff die voirwaerden gesciet zyn voir den sce-
penen van den Bosch. Oharterb, v, *# Bosch, P,
106 (91 febr. 1464). Kach een rentier oock . . .
doen beschryyen dengenen die den pandt bewoont,
ghehandtplicht en gc^efructueert heeft , . . En die
besohreyene moet den rentier syn aehterstel ghe-
heel betalen yan den jaren en tyde dat hy dat
goet gehandtplicht heeft. Cv.Antw. 1682, xxx 6.
De lanxtlevende van man oft wyff, die int sterf-
huys blyft sittende en de goeden van den sterf-
huyse hantplichtende, moet alle de gemeyne schul-
den van den sterfhuvse betaelen. Cv.Antw, 1645,
xin 14. It. C V, Liêr, xv 46.
2)Bechten, vergunningen, yry'heden. Die gebrui-
ken, genieten, fr. user,jomr de {drcits, eoneessums,
fran^ises), \\ Omdat wy willen, dat onse goede
lude van Holaer voers. gebruycken, hantplechten
en useren moeghen paisseiyck eü vredelyck desen
poincten voers. en alle haer vryheyt en ouden
rechten. Sekenk. v, Brab, reg. 131 f^. 58 v^. (17
mei 1883).
560
HAN.
HAN.
HANTPLICHTER (— plechter), zn. m. Van een
▼Mt goed. Gebruiker, bewerker, bewoner ^ paeUêr,
ft, oceupant, expioUant, haèUant, fermier (éTun Uem
immcibilier), || Ingevalle de rentier meer panden
heeft dan eenen, daer dlTorsohe persoenen handt-
S lichters oft gehruyckers aff sijn, soo mach h(j
oen heschryven elcken van dien gehruyckers, een
Toor al. — De proprietarissen, gehrayckeren oft
hantpliohteren alsoo heschreven z\jnde, moeten com-
pareren ... Cv, AfUw, 1682 , xzx 6 en 7 ; it.
Comp, y, y'4f 6; 1645, vi 46. Dat de proprieta-
rissen, eygeneers, hewynthehhers oft hantplichters
Tan alsulcke hesette panden [die?] sullen mogen
ontsetten. O. o. SanUhaven^ Stijl 1667, a. 11. Naer
den Yonnisse , . . Eoe woirdt den poesesseor oft hant-
pliohtere hoToelen . . . hantliohtinghe en affstant Tan
den goeden te doene. C. o. Thiene» y, 9. Oft die
oonde Tan eender dimineringe gecundicht waer aen
eenen winne, en der hantpUchter die conde Toorts
niet en dede aen synen meester , . . men sonde
wjsen dat der winne en hantpUchter hetaelen souds-
allen ontcosten die in den TerTOlghe gedaen syn.
O. gr. Loon, I, Tj, 14; ib. hantplechter.
H ANTPLICHTING , «n. Van een Taet goed.
Qebruikf fr. jottittemee, oooupaüon {d^un bien immo-
bilier). || Der ghenighen die in possessie offt ge-
hruyck en hantplichtinghe is [«2. Tan een betwist
goed], der is der naesten om tot die cautie te
ooemen. O, gr. Loon, I, Tiy, 29 (1613).
HANTRI8TIGEN. Zie havtybstigbv.
HANTROER (Androer), zn. Sekieepeweer, buks^
fr. arquebuse. Kil. Handroer. Tbrmenium mmm-
arimn, selopuê^ e. manvalie, Eü. auetut, Arquébuse
è main. || OTermidts hy niet kennen en wilde Tan
der conspieratie ofte haerlieder complice te wesen,
daer de Toomomde androers, in den binnenlandre
boTonden, hadden helpen laden [tie]. Piot, Chron. 466.
HANTSCHOEN (A— -), zn. t.; oudt. Hantbcob,
mT. hantscoen. Mandschoen ^ h, gant. |jltem, be-
taelt Jan de Bycke, Tan ansooens die de weero-
lieden ghehaelt hebben up twero Tan den torre, en Tan
anderen zaeken,xxxTj schel. ^iM2m.ffMi»^. II 21(1499).
Een kiste oft oxhoot hantschoenen uuyt Spaengien,
geëT. X lib. Sehaiüng o. 1561. — De handêokoen was, in
de midddeeuwen^ hit tgmbool of zinnebeeld van ver'
icheidene handelingen , vcm wdke wij in ontê oorkonden
geen epoor meer aantroffen ^ als o. a, van afstand
van goederen; een veehiildig, too niet geregeld ge-
bruik wordt er echter van gemaakt in de beüemngen
en in den overgang van leen- of eifnsgoederen; ook
als eene heusohe gift, tUs welkomst, em.; fr. Ie gant
HcM, au mogen-ège^ Ie symboU de divers actes dimt
nous n^avons plus rencontre de tracé dans nos docu-
menis, tels que, entre autres^ de la oession de biens;
mais ü en est fait un frequent sinon régulier usage
dans les investUures et dans les muiations de bicns
fSodaux OU censaux; aussi^ comme don oourtois^
comme bienvenue^ etc. Zie (shrimm, Deutsche Mechis-
dUerihümer^ 162; Noordewier, NederduUsche regiS'
oudhedeuy 88 en 157; La Ourne t». Gant. i| Al
hadden Tader en moeder Tele leenen, so soude
doudste alle de leene ontfaen te bruederliken rechte,
en dandere souden hem hulpen gelden de heerge-
weden, mer sy souden haer deel ontfaen met eenen
paer handschoen. C.leenhqfv. Santhoven^ \XA^ E., lA.^
item. It. WiELAVT, Leenrecht, 30 en 72, en passim,
DenselTen blockhuys Tan ons te houden en ontfangen
in een leen, mits een paer handscoen Toer onsen
heergeweyde recht. — Ten laste dien te yerheffen
in taencomen aen deselTe, by successie oft trans-
port, telcken als gebneren sal, mit een paer Spaen-
sche hantschoen Toer onse hergeweyden rechi-JUMk.
V. Brab, reg. 137 fo 267 tO/268, 16de B. En desa
Toergheaeide yi Ib. Vla . . . , en dlant dat hierroer
gheseit es, zoe heeft ont£aen, alse sterToleec man,
Boidgn Pascharis , . . omme een paer scapinre ant-
sooen siaers te tseinse Tan zesse peneghen Vlaem-
sche, en ten Terzoeke Tan der doet, twe paer ant-
scoen, zonder meer. Oork, v, 18 juli 1281. Dia
wachtere Tan der stat, die mach telker bmloft ene
maelty t eten , . . oft \j oude enghelsche vor sgn
hantscoen, en Toral daer hi niet en dient. Kb. v,
Aniw, 170. — Item, moet dieselTe cnape geTon
den officieren Tan de munte, heur huysmeesteren
en allen den wercklieden, munters en cnapen, des
daechs te Tooren eer hy syn werck sal weroken,
elck een paer handtschoenen. O. d. Munters te
Brussel 1665 , a. 21. — Deze geschenken of verpUch"
tingen werden ook soms veranderd in gdden, fr. ees
presents ou obligaüons furent qudquefois eonvertis
en argent, 1 1 Aen den rentmeester Tan onse domeynen ,
en aen denghenen Tan de Staeten Tan Brabandt
sal moghen ghecontinueert worden het handtsohoen-
ghelt dat sy tot nu toe genoten hebben. BegL d,
stad Loven, 1 april 1662, a. 71. Le droU de lever
Ie hantschoengelt ou droU de gant , quand les biens
tenus è eens de la seignewrie étaieni vendus ou hg-
poth^qués, A. Waütbbs, SnwronSf III 246 (1694).
— Gewapende hantschoen, nl. i» ijter of
metaal, fr. gant armé, o, è. d, en fer ou mêitA,
„gani couvert de lames de fer*^ (Littré); CkUxh
thecae de guerra, ferreae, gantdets de fer (Maigna
d^Amis). II Vremde man, die binnen Triheden,
droughe, bi daghe, zweert, .. yserine huTO, yserin
antscoen, en alle wapine met ysere. Kb. v. Auden,
1328 , Van Wapenen. Die ^manden slaet met . . ,
met eene gewapende hantachoen oft diergelijoke
beslaeghen dingen, . . Cv. Aniw, comp, VI, j. 20.
HANTSCHO£NMAECKER(Hantaooemekere),zn.
SandsehoenmaJcer y fr. gantier, || Heinrio Weyns
den hantaooemekere. Mof v. Tongerloo te Djist^
1360. Jan de handsooemakere. Bekenk. v. Oeni,
II 246, 14d« E.
HANTSETTING, zn. t. 1) Beslaglegging, be-
slagneming, fr. «ottM, inz. in leenroerige zaken
mainmise. Éil. Handsettinghe. j. handstellinge,
holl. fland. j. Beslagh. || Van der ezecutien opte
erfflycke en onruerende goeden. — Bn zijn onder
de onruerende goeden ennige goeden allodiael,..
en die onruerende goede sal hij stellen in handen
Tan m^nen genadigen heere, om daerop te doen
de executie Tan den Tonnisse; en de ToiracroTon
hantsettinghe en mainmise sal h(j cnndigen den
gecondempneerden. V. d. Tat. 897 t^.
HANT8LACH, zn. m. PaUnslag, slag mei de
hand in die van een ander , ter bevestiging van eenen
koop, fr. paumécy maróhS conolu en se frappant dans
la main (La ()ume JPaumée 29), Kil. Hand-
el agh. j. palmslagh, koopslagh. Palmaria addidio,
plausus injeetae dexterae; Kil. amctua. Paumie. De
handslag (pereussio manus) ter bekrachtiging eener
verbintenis, inz. van eenen koop, is eeuwenoud en
leeft nog voort in privaatzaken , o. a. bij den land-
mang het w, handslag en, in latere tijden, ja tal
heden toe, de palmslag, gingen over op de open"
bare veilingen van vaste goederen, ofschoon er de
toewijzing van doorgaans bij kaarsbrauding plaats
greep en nog plaats grijpt; fr. le coup de main ou la
paumée pour oonürmer un engagement, partie. un
marché, est un usage séculaire qui se perpétue eneore
dans les affaires privées, entre auires, ehez le cam-
pagnards le mot handslag et, dans les temps
HAN.
HAN.
561
potUriemrs ei fusqu'è nos j<mr$ U mal pamnêe, poê-
ürmd amx venies pMiquês de biens fondêj quaique
Vadfuêieatitm e* en fit ei s'en faste eneore è Vextinction
de la ehandtUe, (Qrimm, Deutseke BeehttaUerthümer
188; Noordewier 84 en 264). || Is gereaolTeert,
indien die supplianten oonnen accorderen met Jan
Tan Haelen , als hebbende den hantalaoh vant etraet-
mest, dat men tselve straetmest Toer dit naeete
oommende jaer ia laetende aent ambacht van de
Lontlieden, sonder die keerue te branden. SUuttarck,
Dieet, Vak 18, nr 11 (2 oct. 1618). Alle de mich-
ten, . . die den cooper hem yerroordert naer den
handtelaoh vóór de goedenisse oft erffenisse aff te
hondene en te defructuéren , sijn sohuldich te toI-
ghen den calengierder. O. v. Santhoven 1664, a.
177. Het naederschap van bloetswegen mach inge-
spannen worden soo haest de Tercoopinge met den
handtslach bevestigt is, al ist schoon soo, dat den
ooopere dacirinne noch n^et gegicht en is. C. o.
DieH, YZ. xn 21.
HANT8LAEN, als ni. Inbetla^neming , fr. mam-
miee. \\ Dat de leeoke lieden ghepunieert zullen
worden met der gheesselijnghe : en de gheestelicke
Uede by handtalane yan haerlieder temporele goe-
dinghen en stellinghe van huuswaerders. PL v,
n. 4 oct. 1640; I 769.
HANT8LAQING, sn. t. Inbesloffneminfff fr. eaiwie.
II Dat Tan den ghemeenen goede dat int huns bleven
was . . , men alTOoren trecken zoude de huushuere,
. . Daemaer de updraghte [nl. de som Toor welke
het huis OTergedragen geweest was], in OTenTerre
dat de handtslaghinghe up de upghedreghene goede
niet ghedaen en waere bi exploite Tan den officiers
yóót de date Tan der updraoht. O. v, Aalttj
290 (1468).
HANTSPANNING, zn. t. Span eener hand, fr.
empan, |j Oock alle opgaende boomen, zoowel Tan
morwen ab harten haute, wesende, ter burst Tan
eenen man dioke, boren twee handtspanninghen.
O. V, Aalet, zx 13. Alle upgaende houten die men
met tween handen OTerspannen mach Tolghen den
Smde, eü dat boTen twee handspanninghen es,
t es catheil. Ib. 800 (16de E.).
HANT8TELLING,zn. Betlagneminff , fr.ê^uee-
iration. Kil. Handstellinghe, hol. Jland, j. be-
slagh. Manue injeeHo, . . Sequesiratio. |j Van handt-
steUinghe en sequestratie. Ghemeynliok hantstel-
linghe oft sequestratie, y66t sententie, zijn odieux,
en dat meer is, zyn Terboden by den oiTilen en
gheestelicken rechte. WntLAirr, Praci. civ. t. 2 o.
20, a. 1 . Procederende en doende procederen teghens
de inbrekers en OTertreders van diere by den peynen
en boeten toots., eü doende dezeWe boete innen en
heffen by heerlicke executie, realick en by faicte,
op de gheestelicke persoenen by handtstellijnghe
Tan hueren temporelen eü andersins; omme die
t*appliquieren (te weten de twee deelen) tot onsen
prouffite, eü dandere ten prouffite Tan den aen-
brynghere. FL v, VI, 2 deo. 1622; I 69; it. 27
nOT. 1648; I 66.
HANT-TEIRING (Handeteiring) zn. t. Teer-
gelden of mondhoeien verleend uit der hand, nh zonder
voorgaande inwiUiging van de schepenen, h, dépenees
de houehe aceordêee eane Ie coneentement prSalable
dee 4ehevine, || Verbiedende daeronder [nl. onder
de binnenkosten] te bringen eenige der handetei-
ringen (tie), presenten ofte schenckagien, nochte
eenige recompense TOor deselTe , tenwaere . . . Ord.
P.-B, autr. 31 oct. 1716, xxi, 6.
HANTVAST, bn. H— sijn. Mandgemeen eijn,
ve^Uen, fr, être oêub prisee, $e hattre, \\ Int eerste,
Tan dat LQsbette Lennoets bedreghen was in de
waerhede te Desseldonc, Tan dat soe handrast was
in felheden up Katelinen Tan Lokeme, daeraf soe
* ghewyst was in de boete Tan iy lib. Ont&en iy
lib. Beken, balfuwê. Gent, rol. 1723 (1372). (Kate-
iine moest haar handen niet in den schoot gehou-
den hebben, want zy werd mede Terwezen tot 60
st. boete).
HANTVAT, zn. Lampetkan, waterkan met imi
en handvateel, fr. aigutère. Kü. Onttue, guttmr'
nirnn, aquaUe, nreeue. Kil. anetue. Lavemtnn, aiguire,
lavoir, || Ben handTat eü een becken, met eenre
handwale. Kb. v. Antw. 186. Een handtTat oft
lampet, welck dat sy, en een laToir. O. v. LieTy
XT 23. Ben tenne becken met een lampet, zeggen
de CompüattB v. Antw. II § 11, en by Adr. Junius
worden de woorden guttiu en guthtmiwm Tertaald
door hantTat, laToir, „lampet", Qonteron, eegmere,
HANTVESTIGEN, bw. Bevestigen, hekrachtigen
(doch niet met een handteeken, — eer hexegden),
ir, oonfirmêr. Kil. heeft ook HandToste, vet, j.
handtèecken, doch TOor de oudste tyden Terkeer-
deiyk. Il U ghemeynte sal bekennen dat Tan der
materien des twist hier Toermaels tusschen u en
ons \nl. den bisschop Tan Luik en de stad St.-
Truiden] opgeresen, eü, der Tyant des mensche-
lycken gheslechts toeradende, Unghe Terwect by
oorsake der gemeynter, dy wekke wy scoutiten en
schepenen en alt Tolck dersel^er staat ghehantris-
tioht [l. ghehantTOsticht]. hebben, en der Testicheit
die [wy] by eenen spacie dee tg ts ontfanghen hebben
in die Toomoemde stadt, en dat bedecte excess der
ghemeynter en Testicheit aldusdanyghen bedryfs. O.
V. St.'Trmden, § 1, Denpeye van Nuwenhoven. De
Lat. tekst bij Piot, Cart, I 472 en Tolg. heeft toot
^ghehantTcsticht" manutenmimui.
HANTYOGEL, zn. Lokvogel (lemr), fr. 2mwt«,
moquette. Kil. Ha»dToghel. Avis aueupatoria :
quae aueupie mamui insidei: ut aeoipiter, faleo, eie*
K. aueiut. Oiseau de proge, || Aengaende de Edele
Toghelen , . . dat onse warantmeester Tan Brabant, . .
jaerliox zullen doen wachten allen de horsten [iiZ.
neeten, fr. airee"] Tan de Edele TOghelen,.. ala
Tan haincken [2. haTioken], tessels, sperewers. Tal-
eken, smerels en andere hant- oft loinroghels. PI,
V, VI. 81 aug. 1613, a. 62; II 402, Trantlaetj
de Fr. tekst zegt oieeauw de poing et de leurre. Zie
A. en L. Galbbloot, Maieon de ehaese, 41.
HANTVREDE. Zie vbbdb.
HANTVÜLLING (— Tolling), zn. t. Voldoening,
betaling, fr. tcftiafaeHon , parement. Kil. Satiefat^io,
solutio, HantTulling doen. Voldoen, betalen,
tevreden stellen, fr. sattsfaire, pager, contenter. Kil.
Saüsfacere, se$tis qfferre, solvere. Behalve de beta-
ling van het verschuldigde, kon de bevrediging van
den eiseher voorloopig bestaam in hei siiUen van
zekerheid of waarborg, of toekenning eener som b^
voorraad, in afwachting der uitepraak, fr. sauf U
pagement de la dette, la stUisfaetion du demandeur
pouvait eonsister en nantissement, ou en proviston,
en attendant la déeision du juge, \\ Als ennige let-
teren Tan obligaoien bezegelt is [zyn] onder eenen
geprcTÜigieerden zegel , . . . en die geobligeerde
ooempt tegen zyn geloofte, soe mach die crMUteur
comen en begheeren OTcr hem executie; eü eest dat
hem die crediteur dairtegen opponeert te rechte,
zoe sal die oppoeant gameren die hant Tan justi-
cien, dats onder den executeur leggen alsoe Teele
als die somme gedraigt, of anders hy en sal geenen
dach hebben Tan opposicien; eü dese Toirscr. hant-
Tullinge eü gamissement gedaen, soe aal hem
5%
HAN.
HAP.
d^execnteor eenen dftch oompetenfc bateekenen op
syn opposioie, om dairinne te procederen soe be-
hoiren sal; en deee hantTaUinge, gamiesement oft
maingamie, soe men dat heeten maoh, aal gedaen
wordden yan gemunten oft gealagenen gelde, Tan
goude oft Tan ailvere. Y. d. Tay. 869. Yan hant-
YuUinge oft namptisatie. Alle claere hantschriften,
wisael- en assurantiebrieTen, Bchepenen-bekentenia-
aen, aaecken yan achterstellige naeren &«/ staen
tot namptiBatie [oor. handyolUnge] onder seker. O,
o. Aniw. comp, lY, xiy, 1. Soe wie in saecken
yan handtynllinge oft proyisie geduempt is, maoh
syn tegenpartye binnen ^sjaers, en niet daemae,
bedwingen om de saecken ten principalen te yer-
yolgen. C, o. Sanikovêny 8t^l, a. 180. Indien den
besettere syn beset gheïntenteert en yeryolght heeft
met erfbrieyen ghepasseert yoor schepenen deser
yryheydt, oft daeronder de goeden gheleghen syn,
inhondende redemptie oft niet, soo mach den ghe-
inteieeseerde comen naer djaer eü sea weken, doende
hantyullinghe en betaelinghe yan de achterstellen,
oosten, oommer oplegghende, etc. O. o. Oheel, ii,
8; it. 18. Soe yerre den proprietaris, oft dengenen
die tot de beleydde hypoteque recht is pretende*
rende den yoorsz. tydt yan yyftihien dagen laet
oyerstrycken sonder den rentheffer hantyallinge oft
oprechtinge te doen , soo worden alsdan de beleydde
goeden oft panden denselyen rentheffer, t'synen yer-
aoecke, by roanisse des amptmans etc, aengewesen
eenwelyok en erffelyck als syn eygen en proper
goedt. O. V. Brussa, 1606, a. 102; Ghristijn si «o»
êoiiêfaaat. It. O. v. Aniw. oomp. lY, yij, 5; xj,
8 en 274; Y, iy, 19; xyij, 10; O, v, Befferen, iii
2; O. V. Catterlee, i 18 en 19; C. v. Lier, xii 84
en 36; C. e. Thiêneny XIT 2.
HANTWATER, zn. o. Hamdwater, fr, eau è
laver let mains. Eü. Handwaeter. Aqua manihut:
aqua qua manue inUio praudii^gi eaenae lavamue. —
Hantwaterpott zn. Handewoiehhekken , fr. lave-
mams. || Duo poüi dieti hantwaterpotte. Inv. Arntê
sOreveUy 1391. Eü. heeft Handwaeteryat. Oui-
iutmmm, by Dasipodios, 1557, een hantvat, lavo^,
en yoor poUAruim: een hanfheeken^ zoo ook Adr.
Junios hantbeeJeen, hagtin è laver let maine.
HANTWERCE, zn. JEen werk of gewrocht van
van 't mentcken handen ^ een voorihrenfftel der nij-
verheid, fr. une auvre de la main de Vhomme, un
produii de Vinduetrie, manufaeimre. Eü. Hand-
werck. Opifidum, opera, art manvaria, etrt me-
ehanioa, oput meehanicum. || Dat oock . . . onsen
ondersaten yerboden ... is aldaer [ttl, in Engeland]
te moghen trafflqueren, en diyersche soorten yan
ooopmanschepe , waren en hantweroken te bron-
ghen oft yneron, die in onse Nederlanden ghemaect
oft gewrocht z^n. Fl. v. Brab, 30 roei 1564; I 281.
Lakenen . . , mitsgaders yan alle andere tapitcherie,
patroenen, schüderien, lynen lakenen, tycken en
alle andero hantweroken yan garon gemaeckt. O.
V. Bruttel, 1570, a. 19.
HANTWIJLE, zn. OogenUik, fr. intiani, mo-
ment, Eü. Handwyie. fland, Momentum temporit.
E. muetut Moment, minwte du tempt. \\ Den hoop
yan den yoloke wart alle handtw\jlen wassende,
loodat zy haer bedeelden, en daer liep eenen hoop . .
in *i clooster yan den Oarmel|jten . . . Yaitdbb
Habghsv, Ber. tijden, 1 108.
HA NT WISSEL, zn. Meerlijk recht, hij verkoop
van een oijnsgoed aan den heer betaald, bettaande
in eenen duÜelen c^, overgangtrecht , fr. draU
tei^neurial è payer au teigneur, en eae de vente
d'un bien eental, ei eontietani en un doublé eene,
droit de mutation. || Yan yerooop en
der cheynsroerige goederon. Item, ia te weten:
dats tweeyoat cbeys , met den jaerolyxen altyt inna-
gereeckent; en yan elcken persoon neempt maa
eenen ouden grooten diea men yan den boeeke
sette; en diea betaelt dieooo|)6r. Schat der ekeynten,
48. Zie ook waudblcoop.
HAPAERT, zn.m. Qalg, fr.potenee, gibet. Eü.
Hapaert, happaert, Po/iMum , enur. La Game
Happart: Oroe, ffibet, Wj hebben het woord in
goene Nederl. stokken aangetroffen. || Que lee dawut
abbettet . . . vont prendre potteteion de leur Juridit-
tion et f'uttiee am gibet de Niveüee, au lieu qu'ea
appelle Ie Hapart , eomme t^appeUe tnuti ledii gibet,
L.GALB8LOOT,Proró« hérout d'armet § abbette{ll9 B).
HAPPE, zn. Bijl, aakte, fir. héehe. \\ De mees-
tero oft proprietaris yermagh zyne opgaende honten,
staende op zijn pachtgoed, te doen yellene, aonder
dat de pachtero daeran eenigh recht heeft, noohta
an tylies yan dien yoordera dan happe en hanmes
gheloopen heeft als dezelye boomen recht stonden.
C, V, Kortrijk, yii, 9. It. O. v. Belle ^ znn, 6.
Bijle oft happe. Piot, Chron. 357. Hap of bgl,
Ib. 726. — Hapken (Apkin), yerklw. B^e,
fr. petite héehe, hacihette. Vanhier de b\jnaam yan
Boudewyn yii, graaf y. Ylaanderon (1111 — 1119),
éPo^ Ie tumom de Bauduin è la Hdche donmê au
eomte de Flandre Bauduin Yii (1111—1119). ||Da
graye Boudin drouch altoes in sin handt, waer hy
reet, een bylken, en waer dat hy een acoen eeka-
boem sach, dien keerfde hy met sinen bylkene,
se^hende: dits een goe boem om een sleerke galgha
te makene; en om&t hy een bükin zo droach im
zin handt, daeromme waa hy gheheeten Boadia
Apkin. JAV T. DixMUDX, 39. •*- Hant hapken.
Met dezelfde bet., fr. méme tignifieatum* || G-heene
schaepherders , noch andero, en moghen met heuT'
lieden handhapkens ofte andero inatramente!B«
smyten, steken, bauwen, pelen, ofte andersaiBS
schade doen in ander lieden boomen, noeh de straet-
canten, dammen ofte sluysen innesteken. O. v. BMe,
xzxi, 4.
HAPPEEREN,bw.Zooyeelals happen^ vatton,
grijpen, krijgen, verkrijgen (in eenen ongunetïgen gin),
fr. prendre, taitir, ai traper, obtenir {dant un eene
défavorable). || Qemerokt alsolcke libarteyt yan a^
coorden te maecken, aen die yan Geel . . . yerleent»
moeste aensien worden als gehappeert bg surprise
en onder fayenr yan sub- en obroptiye pretexten»
Stadtarch. Diett, yak 19, Betlmit v. d. Baad e.
Brab, 26 apr. 1747. Alsoo beyonden wordt in oom
municatoiro saecken dat, op de esaea en cour, pro-
miteuè en sonder eenigh ondersoheydt wordt gehap-
peert appoinctement ad tree diet of kortero ter-
mynen, waerdoor seer dickwyls gebeurt dat part|ie
wordt achterhaelt en den tydt benomen om haer
bequaemelyck te doen informeron. O. v. Loven ^
SHjl, a. 40.
H APSAERDEN (A p s a e r d e n), snjny. Te Brugge^
de politte-dienaart van hoogbalfuw en tchout, ook
.90». kolfdragers en Ijjfwaerders, fr.è Bruget^
let tergentt de poliee du hatUbaiUi et de V^eoutbte,
appdêt autti kolfdragers et Ujfwaarders; lat. tekst
tateUitet. || Tot dienst en hulpe yan de yoors. heeron
[tU, hoogh-baiUiu en schouwt] zyn gestelt thien
bystandige Apzaerden, deweloke zy aldaer gemey-
nelyck noemen kolfdragers, omdat ty in den gordel
(tot teecken yan hunluyder ampt) opentiyok dragen
eenen kolf; waerdoor te kennen gegeyen wordt, dat
zy (zoo in ciyile als criminele saken) alle personen
mogen aenyatten. dbDamboupiBi Qrootdadighegdi,
H/^R
HAR.
5B3
619 (Bis. 47 worden zg nog l^ftoaerders geheeten).
HARDE. Zie hbbdk.
HARDELE (Haerdele), zn. Band, riem, koord,
Umwj ir» Km, cords. La Game Harde 1, 2M>t«fi,
kart, II Dat de wyen daermede de haspen Tan den
gaeme in den middel ghebonden z^n en de haer-
delen boren de haspen wel deen helft Tan erger
en grOTer stoffe z^n dan te vooren. — En dat
tgaeme in wyen en hardelen sy also goet ala tprin-
oipael gaeme. PL v. VI. 9 aug. 1681 ; I 347.
HARDREN of HARDRE8, zn. my. Soort van
viëehy Tolgena Wamkönig en Gheldolf molenattn
[wytmg, een zeer kleine sohelyisch] of posten (?),
dêi metmiers on chabots (f). W|j honden ze Toor
moUnaart. || SU enrrus vel navis dnxerii salptoneé
vel zêbare vd hardren» qnadraginta vt^ plnres,
JRsi. de la vUle de Qand^ 238, Oentsche tol v.
1199. Ceniennm mallonum, hoe eei hardrez. Mag-
QXJBT, Domme 220, Tol v. 1252, Lappenberg.
HAREN (Aijren), bw. Eene haag. Is het w. in
ona citaat niet synon. Tan het daarop Tolgende
eékeeren^ fr. tondre (une haie)? \\ An N. . de somme
Tan.., ter oanaen Tan het aQren, scheeren eü
znTeren Tan de doome haeghen staende rondsomme
de rampaerden deser stoüe. Rexbbt, II 851,
Siadêrék. o. 1621.
HARINCK, HBBDTCK, zn. m. Haring, tt, dn
hareng, KiL Salee, haüx, o/so, vulgo karengus,
harenga. — Hangharinek. Gerookte karing, fr.
kareng ftmé, || Men sal ghoTen Tan Tarsohen ha-
ringhe en Tan hangharinghe: den teller... Kb. v.
Anho. a. 102. Wie Torschèn [Tarsohen] haringh
ocht hangharingh Tor der noenen ooept , . . a. 106.
— Harinck Tan den heileghen lande. Van
ket eiland Hdgolandy fr. kareng de Vile d^Selgoland,
(Laitoins, Alg. kiêt. Wdhk, Heiligland). Zie E. WUl-
kom, Wamdemngen an der Nbrd-Ott-see 22. jj Nieinan
en zal harino Tan den heileghen lande Teroopen
dan beneden Bmonts oTersten homoe, noch ster-
m^n , nooh bnxhoren daeraf ghemaeet , noch ouden
harinc. Kb, «. Diest, b 57. — Oorf harinck.
Vereeke karing , fr. kareng frtne. jj Men sal geTon
den ghezworen telders, Tan corfharinghe die si
tellen, Tan eiker last iiy gr. Tlems, .. en xl harin-
ghe. — Men sal gcTen Tan corfharinghe die opwaert
wille, Tan eiker dnyst, die men op den ganc
neemt, iig haringhe den telre, en iiij haringhe den
brekere , en diene haken y haringhe. — Wie binnen
Antwerpen boxhoren droeghede ochte maecte Tan
oorfhannghe, Terboerde z lib. Kb. v. Antto, a. 102.
Dat zij oA. geen Tersohen of korf haring zullen OTer-
nemeii, dan die na St. Janadag geTangen is. PI. v.
80 apr. 1632, Ned. plae. wib. UI 255». — Scoen-
sohen harinc (?). || Bcoenschen harinc zal men
Tercopen daer men wilt. Kb. v. Diest, b 58. — De
markgraaf Tan Antwerpen moest jaariyks, en Tan
oudsher, omtrent den Vasten, eene zekere hoeTeel-
heid gezouten haring zenden aan de „snpposten"
der Rekenkamer. Daar hy in het jaar 1626 deze
verplichting niet nakomen kon , zond hg hun 80
Buikerbrooden Tan omtr. 3Vs Ib. elk.
HARINCHTEELT (Harijngteelt) , Bi.Y.Saring-
wsngst, fr. pêeke amx karengs. \\ Tan weghen onzen
beminden baiUius, burghmeeeters, schepenen en
Baden Tan onsen zeeeteden Tan Tlaendren, Hol-
landt en Zeeland (hemlieden ghenerende met der
harijnghTaerdt) ee ons Terthoont en te kennen ghe-
ghoTen gheweest, hoedat dezelTe TMrt en haryngh-
teelt es een Tan den principaelsten ocoupatien en
negotiatien daer d'inwoonders Tan denzelTen steden
hem mede gheneeren, occuperen en den oost mede
winnen. PI. e. VI. 26 juli 1535; I, 848, InU H.
a. 6.
HARINCKVAERT. Zie habütckteblt.
HARCKEB0U8EEREN. Zie abckbboübbbbeit.
HARCKËBU8E (Harquebuse) , zn. mT. Oud
vumrroer^ buks, fr. arqu^mse. Kil. Peregr. Aroke-
buyse. Sdopus, eto. || Een schip Tan der grootte
Tan 100 tot 150 Taeten, sal moeten inne hebben...
thien harquebusen, zes stalen boghen, enz. PI.
V. VI. 29 jan. 1549, a. 5; I 865. Zie ook abokb-
boubbbbbk.
HARMERVËLLEN. Zie hbbmbltbli.bf.
HARM8CA8E. Zie habhskabb. .
HARNASCH (Haraas), zn. 1) Wapenrusting^
fr. kamois, armure eomplète d'un komme d^etrmes.
Kil. Harnas. Armatura, arma, tkorax ferreus,
tkorax aeneus. || Item, Claes Van Crutham Tan
Triere, man Tan wapenen, es gestorTen op den
23 dach decembris in den jare Tan IxxxTÜj [1488],
en Toir syn jaitgetide heeft hy gelaten en gemaeckt
sine haemas, te weten, enen ereeft [tU. borstge-
weer] Tan achter en Tan Toren, enen craghe, een
pantsier met twee ouwen [nl. oude] gaerdebrassen
en een paer yseren hantscoen, te samen Teroocht 8 gr.
2 st. Batmabebbs. St'Sulpice, I 21, Kerkrek. 15de
B. Een soudenier oft man Tan wapenen, die zijn
hamasch Tercoopt oft bercht. Y. d. Tat. 56. S^n
beste peerdt en harnas tot synen rngge [«1. zyn
lyf] dienende. C. stad Meekden, XTi 16; Nannius
armaque suo oorpori aptissima ( Wieduwerstoel). Blek
leendraeger is schuldich en gehouden den prince,
als hertoch Tan Limburg, te dienen zes weken langh
met perdt en hamis binnen die limiten deses Toirs.
hertochdoms. C. leenk, v. Lknburg, Interpret, a.
5. Hamasch , een groot Tat oft corff, geiyok tzeWe
Tan Bruynswyck, Wesel en andere plaetsen inn^
compt 2 schell. Mausalol 1567. It. C. v. Antw.
1545, XIII 10; C. v. Auden. xxn 10; Wielavt,
Leenr. 64; A. Waütbbs, Sermens , Ord. 1889, a. 6.
2) Paarden' of wageniuig, fr. kartMtis {de ckeoal
OU voiture). \\ Voert heeft de pachtere Tan Janne
TOrs. ontfaen in prise: eerst, twee paerden, ghe-
prgst . . , Tier coyen . . , Tier calTcren ... It. in
waghene, ploughen en haraassche dertien scell. zes
den. gr. db Pb. en Bb. Nataretk 28, paeki van
1410. In de generale obligacie en executie derselTer
en wordden niet begrepen die goede die men clair
Termoeden mach, dat niement en sonde Torbynden,
als zyne dageiycxe deederen unyt zynen Utc , etc.,
want hy niet en zoude willen naiofe gaen, noch
zyn kynderen, noch zyn wyf; noch oic hamasch,
wagengetreck Tan lantwynningen en Tan ploegen,
dair men andere panden Tynden mach. Y. d.
Tav. 48 t«.
8) Bovenste gededie, rtutmwerk eener kerkvenster^
fr. armaiure de verribre, hd. armirung, eng. fra-
"it«^, f^ametoork (Heinr. Otte, Olasfifnster). jj Eene
kerkyenster in den gotfaiesohen Styl . . , bestond
uit: de forme of Torme, de posten en het har-
nas. — Het steenen geomementeerd gedeelte in
het opperste Tan de (gothische) Tonster, boTen de
posten, heette men het harnas. Lbo db Bübbvbb,
Toestand, 40 en 41. Yensters daer hamassen ofte
hamassuren ingoTroght zyn {amnatures ou barreanm
dejer). JStegl. edificSemeters ^ 16 jan. 1705, i 56.
4) Netten om vogelen te vangen, allerlei visch- en
f'aekigereedsekap , fr. filets è pêeker et è prendre des
oiseamx, engins de pêeke et de ekasse^ karnais. || Dat
nyemant en jaeghe noch en partiyssere by amoorse
ofte anderszins, noch ooc en Toghelen [l. Toghele]
zonder consent Tan den bailliu, vp de bbete tmx
564
HAS.
HAÜ.
üj Ib. psrl efi yerbueite van thamasch. O. stad
Bntgge , I 220 (1 552). Dat niement en Tissohe met
flleypnetten in openbairen en prineelyoken rivieren,
Tan Bamiaae tot Lichtmiese, opte Terbuerte van
iy pond, en Tan hamassche oft getouwe. Y. u.
Tat. 147. ViBschen, wesende in de Tyrera ofte
walgrachten, t'zy leen ofte erfve, zyn ghedeelich
als cattheyl; soo oock zijn de netten en harnas om
mede te Tissohen, Toghelen, en jaeghen. C. v,
Asienedêf XTin, 87. It. Fl. v, Brab, 8 febr. 1513;
III 531.
5) Figuurlijk. In reebten. T^enwerhingem , verzet ^
fr. exeeptioni {en dr&U), || In den iersten suldy
weten , dat exceptien tot onsen propooste nyet anders
te seggen en is dan een uuytsluytinge of weder-
stotinge der actiën en aenspraken; en z^n die
exceptien geheeten dat hamasoh eü wapenen Tan
den Terwe«rdere. Y. d. Tat. 296.
HARNASS£UR. Zooals Habitasch 1 en 3 . . .
I) Item , wanneer dat aldus ciTiel twist in de stede
gheTallen sal, dat elo dan met sinen hamasseur
ghereet comme, omme die twisters... Kb, v. Auden.
1328.
HAROP (Haerrope), zn. Maarttékking ^ het trek-
hen bij hei haar, het haar uittrekken ^ fr. Ie fait
de tirer par les eheveugj d'arraeher les eheteux,
Maigne d*Amis Har op en. Apttd Flandrenseê,
eapillorum aim2«to; actio» d^etdever, d^arraeher les che-
vemx A. 1231. || Quicumqne pugnaverit in Tirscara,
vd harop vel dousclach \l. donslach] {eommiserUT]^
emendabit eomiH xx librae, et advereario suo quatuor
Ubroê. K. V, Vewme 1240. Zie hoogerop donslach ,
en Yerdam sovBLAch en hasbbopxk.
HARPOIS, zn. JGTarpnü, fr. poix^résine, \\ Biea
gummi f qui dieitur harpois, vel sp^gelhars , unum
denarium. Tol te Domme, 1252.
HARPBLAQER (Herpelager), zn. MarpspeleTj
harpenaar, fr. harpiste , foueur deharpe,'Kil.'BitkT^
s 1 a e g e r , harpener. Oitharaedus , eUharistes , fidicen,
II Peteren Peeters, harpslaghere, Willeme Dens,
oic harpslaghere, Clase den herpslaghere, Bertramme
de Teelere [nl. de Tedelaar], Tan dat sy gespeelt
hebben Toir Onse-LieTe-Yiouwe Ste-Peeters, eiken
Tan hen Tj st. Rek, der etad Loven, 1450, TAif
Btxv, T 'omgang, blz. 16.
HARSCHULDIQ. Zie hxbschvldioh.
HARST (Herst), zn. 1) Hars^ h, résine, Sal.
Hars, hers, harts. Besina, r, liquida. || Harst,
1 tonne staende iiy cuypens oft ix cleyn cuypen,
Vs S^* — ^ ^^ ^'^ ^U tonnen x\j d. — 1 ametonne
on iig ouypen, 1 gro. — En Tan elck broet berst,
Vs S^' ^o^^ lI^óO. — Een last Tan xjj ton-
nen, gedT. XXX st. Schatting v. 1551.
2) Klein brandhout, fr. menu bois è brMer, \\ Alle
myn orachten Tan binnen syn Terdorret als een
herst Tan droechden. Oebedenb. 15d« E. ps. 101/102.
Lat. sicut cremium, 8t€fienb. syn uytgebrandt als
een beert (.'); Bijbel o. 1566: als eenen Terbranden
roost [nk Terbrand gebraad]; db Sact: mes os sont
devenus ausai secs ^«0 let matibres les plms aisées
è bHUer,
HARSTEN (Hersten), bw. Met hars besmeren,
fr. poisser, Geherste sooen. || Soe waer men
Tonde gheherste sooen, opte pene Tan eiken pare
enen ouden engelschen en de scoen Terloren. Kb,
«. Dièsi, B 175. Yerdam axHXBST.
HAS AERT (Haesaert), zii,Kans, gevaar, fr. hasard,
dauger, risque. Kil. Hasaerd. Alea, fortwna,
sors, perieulum, || Dat de adTOcaeten en procu-
reurs den partyen niet lichtel|jck en raeden hen
te stellene teeghen eenighe executie Tan Tonnissen , . .
hen oook onderwijsen* den haesaert Tan der boeten
daer sy hen in stellen. C, v, Santhoven, Styl,
1557 , a. 333.
HASACK. Zie axssace.
HASËN, zn. mT. Maten, fr. libvres, Hooge-
of neder basen. Wy hebben de bet. dezer,
slechts in één plakkaat op de jacht Toorkomende
woorden , niet kunnen achterhalen. De in het jacht-
wezen zeer errarene sohrgTers Tan La maison de
cihasse des dues de Brahaód gewagen er niet Tan.
Il Soo wat man hooge- oft nederhazen Tanghet mit
gaeme, die Terbeurt tsestioh royalen, naer die oude
rechten Tan Brabant; maer nu is een gebot gedaen
in den lande Tan Brabant , op thien ro^en. Bêkenk.
V. Brab, reg. 137, f^ 802; FL v. Br. 28 aug. 1515
a. 15; III 498.
HASP (Haspe), zn. t. 1) Saspei, garenwinder,
fr. dévidoir, Kü. Haspe, haspeL Shombus, etc.
II Yan Goppin Yan den Rise, Tan eere wonde die
up hem leide Bette Tan Aedenaerde met eenen
staenden haspe, ontfaen xxxiig s. Beken, baijuws.
V. Gent, lol 1719 (1364).
2) Bundel (garen), fr. botU {de JU). || Welke
alloenen en gaeme de Bretoenen, Tan allen auden
tyden herwaerts OTore, ghebroght hebben Tan goe-
der stoffe en Ignghde, te weten:., en tgaeme
broghten sy in grooten packen oft £udeelen, daerat
de wijen , daermede de haspen Tan denzelTen gaeme
in den middel ghebonden zgn, en 000 de hs»ielen
boTen de haspen al zo goet en Tan gheen argber
stoffe en waeren dan tprincipael gaeme. Fl, v. VL
9 aug. 1531; I 346, it. 847.
HASTEL (Haesteel), zn. Wellicht eene Ter-
schrjJTing Toor hafteel, houweel, fr. houe. De
Plakkaten Tan Brab. hebben zelfs: II 134, hftff-
steelen, 143 halffsteelen. || Dat Tan nu Toirtoen,
nyemant , wie hy zy , . . hen en TOrderen . . te
oomen oft te gane op onse Toirs. boech Tan der
Loo met enegen wapenen Tan messen, bylen, ao-
xen, hastellen en diergelgoke, hoedanich die zyn,
uutgescheyden alleenlyck de bossohers en werc-
luden op die coopen werckende. Bekenk. v. Brab,
reg. 137, f9 106 (19 noT. 1519). It. f» 106 t« 8
febr. 1520 n.s. Haesteelen.
HATICH, bn. mUelijk, gehaat, fr. odieux. Kü.
Haetigh, Odiosus, || Want treoht den loegenaie
afgunstich en hatich is. Y. D. Tat. 41.
HATIE (Hatye, atie), zn. VijandelijkhM , fr.
hostiliié, II Omme dat Tele goede en paisiTole lie-
den bi Treesen, bi actiën en bi messeliken anderen
occoizoenen. dickent ute onser stede Tan Brucghe
en lande gneroepen en ghebannen hebben ghesyn.
O, stad Brugge, I 419 (1361). Als yemend ghe-
quetst es bi onghoTallen ghesohiet, zonder nyet
oft hatye , zo en es de ghequetste maer souldich te
hebbene betemesse naer de qualiteit Tan der smerte.
O, V. Aalst, 478 (15<i« E.). Dat ghy een goet
richter zijt en soudt willen zyn, sonder gunst oft
hatye. Y. d. Tat. 179 t«.
HAULCHE, zn. t., het fr. w. hausse. Ter
haulche Tercoopen. Verkoopen aan den meeet-
biedende, ir. vendre au phu offirant. || Dat bailliu
eü schepenen, naer sommatie, zullen Termoghen
te Terkoopen de reéle goederen Tan denselTen ont-
£uiger, . . eü dat met twee sondagsohe kerokge-
boden, è la haulche, sonder ander wettigheden te
moeten oorbooren. Begl, 30 juli 1672, a. 27. C.
stad Iperen, xiT 5: ter haulohe Terkocht.
HAUWAERT en DAÜWAERT (A— en d— ),
byw. uitd. Serwaarts en derwaarts, fr. cfe-ci, de-
ld. II De ooninok, met alzulck Tolok als by hem
HAV.
HAV.
565
bleef, nam de rlacht naer Axnyens, eii tsander-
daechB de Franssoisen, deweloke uuter batallle
gheTlucht waren, deen auwaert en dander daa-
waert, quamen weder naer Crecy, daer de bataille
geschiet was, niet wetende hoet al Tergaen was.
Piot , Chron. 310. Annegaende de yoomomde pion-
nyers, die waren int lant auwaert eii dauwaert.
Daer wiert oock auwaert ghezonden by de coninck-
lycke Majesteyt zekere bende Tan Spaengnaerden.
Ib. 318, en peusim.
HAÜWEITCLOCKE , ro. t. Klok der naehi-
wachi, fr. cloche du guet de nuit. \\ Alzo de bor-
ghers deser stadt ghecostumeert waren mede de
wachte te houden , zoe gheschiedet op eenen havent,
ten luyden Tan der hauweyt-clocke, dat zommeghe
borghers , treckende naer haerlieder wachte, wierden
by de Franssoysen anghesproken. Fi0T| Chron.
628. Zie Awbit.
H AUW£N , zn. my. .SVwfo» met de peul of eehil ,
fir. des pois aveo la coête^ des mangeUmt. \\ Aen-
gaende hanwen en boonen. Geschillen geresen om
der liauwen en boonenwille, die sommige inneghe-
setenen, in tyden van den jaere, plukken en bij
cleyne maten groen ter merct Tercoopen. Arehxêf
Bergen-op-Zooim^ Ord, 1404 — 1645. La G. R 1t.
Zie Ebwsthaitbv.
HAVE (HaeTe), zn. t. 1) Mave^ goederen t hezU-
Hngen in 't algemeen ^ bestaande in onroerende ende
roerende goederen^ fr. bien^ possessions en généraly
atooir eonsisiani en immenbles et meubles. Kil. Ha Te.
JFacnUates, opes, dioitiae — peeuniae^ supèUex, bona
mobiliaj peculiumy substantia. Kil. amctus: Avoir,
biensy ehefoance» — Defacqz en Honincks omschry-
Ten het begrip der goederen in het algemeen zooals
Tolgt, doch deze hooggeprezen rechtsgeleerden
kennen het w. haTo slechts in z\jnen beperkten
zin : y^Les immeuhUs oor por els itaietU nommés biens-
fonds ^ héritageSf biens MrédUaires ou héritables, ou
kéritiers , erren , erfelycke goederen : ce sont les
biens gwi ne peuvent changer de place ^ onroerende,
onroerlyke ontilbaere goederen. 11 est tomjours
facUe de les distinguer des meuhles, qui peuvent
se mouvoir ou être transportés d'un lieu è un
auire, et que les textes flamands désignent sous
les noms de haeTC, ou de haffelyke [l. haeffelyke,
haTelyke] roerende, gereede, tilbaere goederen.
Cependant ce n'était ni au témoignage des sens ni
aux indioaUons d/u d/roU êcrit qu'UJaüait toujours
s'en rapporier pour reoonnaiire si un bien Atait
immeuble ou meubU\ Ancien droit bdgique^ II 2.
II Man en wyf, y66t ondertrouwe, Tennoghen te
maeoken heuwelycke Toorwaerde, en daerbij te
stellen sulcken conditien als hun belieft, *tsij dat
den langhstleTende Tan hemlieden beeden, wie het
sij , soude bl^Ten eii hem toebehooren alle haeTs
en schulden, actiTe eü passiTe, mitsgaeders alle
*t goene Toor haeTe is gereputeert eii deelbaer , 't sij
huijsen, erf Te ofte renten dier sullen beTonden
worden ten eersten OTerledene [oTeriydene]. C. o.
JEdingen, XTii 1. De goede, die men noch driJTen
noch dragen en mach, en die niet en wordden
gehouden Toir erre, als hurse eü bossche, oic ge-
eeten onroerende haTe. V. d. Tat. 230. — Hi
ne was niet rike Tan haTen. De VII Vroeden, v. 1245.
Die here daeraf was een graTe Die rike was Tan
groter haTe. 8636. — Have en crage. lAjf en
goed^ fr. corps et hiens. || Up tlyf Tan den poor-
tere en up zine haTe, dat men heet haTeeücraghe,
hebben scepenen Tan Aelst kennesse eü niement
el, wat faite of mesgrype de poortere doet, en
onder wat heeren het zy int land Tan Aelst. C. o.
AdUtf Orig, 414 (1457). Maer Tan allen anderen
zaken en faiten, of Tan mesgripen die hy Toortan
doen mach, zal hy te rechte staen TOor scepenen
Tan Aelst, daer zyn lyf, haghe [/. haTe] en craghe te
wette behoort. Ib. 420. It. Cost, lY, 7.
2) Save, roerende, goederen, gereed goed^ y^ge^
reedCy gereid^'' tegenovergesteld aan erw, tirf, fr.
hiens meMes^ opposis aux biens immeubles, aux
réels. Kil. JPecuniae, supeUex, bona móbüia, pecu-
lium^ substantia. || Buerende haTe en is anders
niet dan tgeen dat men driJTen en dragen mach.
y. D. Tay. 230. Dat deghene die woenen binnen
der Toghedien Tan ETerghem . . , niet en ziin schul-
dech te commene te zabbets gaughedinghe OTer
recht, hen waere dat zire ghedaeght waren, bi
namen en bi toenamen, Tan haren ofte Tan her-
Ten. Oork, 8 febr. 1275. Oft ymant ware, die met
rechte Terwonnen worde en gheene gereede pan-
den en hadde daer men executie Tan rechte op
gedoen conste , soe willen w^j , dat men zijn ern-
goet TerTolgen sal, nae onser stadt rechte; en oft
dieselTC haTe noch erre hadde, sal men sijn lijff
praemen. Oork, v. Diest, 23 mei 1477, a. 9. Wordt
onder de haTe gecomprehendeert : gout en sÜTpre,
gemunt en ongemunt, baguen, alrehande huysraet,
schulden, actiën, crediten, hueringhen., pachtingen
en alle andere actiën personele, oyck penningen
gecommen Tan affgequeten renten oft Tercochte
gronden Tan erTen niet aengeleet en noch in wesen
zynde, al waeren die renten oft goeden geweest
patrimonie oft Tan der zyde des ierste afflyTigen.
C. V. Brussd, 1570, a. 33. Men distingueert gereyde
haTe Tan erTe, en men houdt TOor erre alle rutzen
[-de] en ridende haTe, in sulcken Terstande, dat
alle theen [«2. tin] en cooper, dat metten hamer
geslaegen es, wordt gehouden TOor erre; en alle
gestrypde bedden, slaeplakens, sargien, TOor erTe;
item, alle sÜTcren werok geslaegen, TOor erTe; en
alle landen besaydt, oft daer die egge OTer[ge-]gaen
oft gesleypt heeft, die Truchten daerop wassende,
wordden gehouden Toor gereyt. Item, tgelt, bees-
ten , coeren op den solder liggende en in der schue-
ren, Toer gereyt. O. o. Meerssen, 1612, a. 10. Dat
het erfgoet de haeTe oft meublen oock tot hem
treckt [n^. in zake Tan naasting], C. o. Loven,
IL 28. Alle goeden, die binnen deser stadt yoer
haeTe en meuble goeden geöstimeert worden, en
alle ylieghende enre , . . succederen en moeten ge-
deylt worden gel\jck ... Ib. xiY 28. Alle beroere-
lijcke goeden , t*sg silTer , gout en andersints , worden
gehouden TOor haTen, hoedanich dat de haTe is.
C. V. Leeuw, ii 1. — Levende have —
do o de have. Vee — al ander roerend goed,
fr. bétaü — fout autre bien meuhle. \\ En in dien
twee [nl. intusschen] doet men executie,., soo-
wel aen de leTende als aen de doode haTe. O. v,
Casterlee, ii 43; it. 44. Daer eenighe siecken sgn
[iiZ. Tan 't melisoen] en sal men gheene doode haTe
uytten huijse moghen draghen. C v, MoU, K, en
br, 1596/1631, a. 134. Het zij alsoe, dat een man
sculdech zy een somme penningen eenen anderen,
en hij come en bewijse hem sljn penningen aen
haTe, aen erffenisse, soedat hij hem houdt gepaeyt;
het zij dat alsoe de man , die dit goet heeft bewijst ,
rinne ugt den lande, soe w\jst recht: dat hg de
haTe , es s\j doot of leTende , doe ter naester merct
en doe se Yercoopen wettelgck. DU is treckt van
Uede, a. 115.
3) JEen stuk huisraad, fr. une pièee de meuble,
II Dat niemant binnen Dyest woenechtich, te
brulochten, ter Tunten, als men kynderen kersten
71
566
HAV.
HAV.
maeet, ter yerster miraen, papen ocht nonnen ,
ocht elwaera, daer men pleegnt ghelt te gherene,
binnen Dyest ocht buten, man ochte wgf, ocht
kynderen die in hoen vaders ocht moeders broede
syn, meer gheven en sal, voere ocht nae, dan
twee onde groete torn., ocht de weerde daeraf in
anderen ghelde, haven ocht juweelen. Oorh. v.
Diest, 10 mei 1394. — Beste have. Beste ttuk
kuUraadj fr. meUlemr meuble, \\ Dat alle degeene,
die innecommelinghen sijn en na woonen; en voort
inneoommen en woonen zullen en blijven woonende
in de voorz. prochien, vrij eü quite wesen Eullen,
ten eeuwelicken daghen, van den rechte van den
Toorz. innecommelinckscepe, en van alder schalcker-
nijen, midts dat wy, onsen hoirs en naercommers
daeraïf heffen en hebben sullen, ter doot van el-
oken, de beste have en tbeste hooft, db Pb. en Bb.
XXIII. Beveren, 5 (1371).
HAVEGEDINGE. Zie HABPDnröK.
HAVELIJCK, Habffbluck, bn.Havelijcke
goeden. 1) Goederen over *t algemeen fZOOalBhBY e f
nr. bient en génêral. \\ Dat alle de haevelycke goe-
den, beruerljoke en onberuorlycke , als huysen en
diergelycke, by manne en w\jve tsaemen ten hou-
welyoke, ongediverteert sittende, [vercregen ?] , tus-
Bchen hun beyden gemeyn zijn, en [sij] hebben
daeraff gelyok recht en possessie. C7. v.Aniw. 1545,
Qvldeboeokf a. 35. Soo wanneer hj de houwelycxse
voorwaerde geconditionneert en ondersproken waere ,
dat allen onruerenden haevelvcke goeden, als huy-
sen , . . ten schejden van den houweljcke gaen
souden ter syden vanwaer diegecommen waeren, . .
a. 49. Alle de haevelycke goeden, roerende en
onruerende , . . a. 76.
2) Boerende goederen , fr. Mens meubles. || Gesse-
rende huwelycke vorwaerden oft contracten, soe
moet de lanxtlevende van man oft wyff voere uuyte
hebben, voer alle deylinghe, het vordeel in de
haeffelyoke goeden, dwelck is: heure beste cleede-
ren, riemen, ringen eü juweelen,.. O. v, Aniw.
1545, XIII 10. Alle hae£feiyoke goeden, koop-
manschappen, schulden, actiën, credieten, obliga-
tien, achterstellingen van pachtinghen en renten,
gereedt geldt, en alle andere personele actiën, die
de man en de vrouwe ten houwelyok inbrengen , . .
O. o. Brutsel, 1606, a. 237; Ghristgn hona moHlia.
Zie HATB.
S) Havelijcke dienst. Oddelijke dienst of
iUdp, fr. Service pecuniaire ^ service secours en
airgent, \\ Wet, dat wij \ae homines nostr%\ de
heilege gheruert [s{serosanoiis taetis] , gesworen
hebben en sweerende gheloeft hebben den porteren
in Lovene: ware dat sake dat enech van hen, in
ocsune van onsen scouden, dat 6k)d verhueden
moete! ghevaen worden, ocht horen goede gheras-
teert, soe en selen sy tot negene hafeleke dienste
\ad nullwn serviünm pecuniarium] , also sy vortyts
plagen, alse van exactie, tonswerts ghehouden sijn.
Privil. etad Lovene Maart 1233 {Cleyn eharterb,
geschreven in 1367). Als die voirs. scutters in enighe
reys uuyt syn, dat zy dan nyemant gheenen haTe-
Heken dienst doen en selen, noch heer noch jonc-
heer, diere om baden, buten der ordinancie van der
stad van Bruessel , en hueren capiteyn. A. Waütbbs ,
Sermens, Stat. v. 1426, § 12.
HAVEN, OW. Snvenen, hinnenloopen , fr. prendre
port. II Sooverre 'tselve [schip] by benautheyt oft
ongeluok van de see, oft anderen noodt, iJdaer
heeft moeten haven oft lossen. C, v. Anüo, oomp.
IV,viij,169.
BAYÉB, zn. Savet ^ it. avoine. Kil. Avena,
hromos t etc. || Alrande graen, tarwe, mestelun,
rogghe, erweten, boenen, gheerste, havere en
evene. db Vlaminck, Ace. 20 (15de E.). Op den
oorensulder: It. noch licht er haveren, x halsten.
Inv. V, d. Hulst 1489. Havere: Als de schippers
geleyde schuldich es, van der weerde van elcke
pont gro. — ij ingelschen. En sis den schippers
egheen geleyde en gheeffc , van elcken pont gro. —
ij gro. Watertcl 1550. Zie btbkb.
HAVERSTOPPELEN, zn. mv. Zooals thans,
fr. chaume d^avoine. \\ Men zal geeno landen,
alwaer somervruchten gestaen hebben, als te weten:
erreweten, aertappelen, planteland en braeckloof-
land, die men bezaeyt met wintervruchten, meer
mogen geven dan één vore labeur; . . nemaer d'haver-
stoppelen en van geirste, boonen, gemanck oft
mostuer, zal men mogen geven twee voren labeur.
(C. o. Auden. 2de bd. Begl. 12 aug. 1767, a. 18.
HAVERUISCHEN. Zie Avbbuischbit.
HAYESCHOT (Havescoot), zn. Haveschot
spurii. De nalatenschap eens bastaards y vervallend
aan den hertog in Brabant. Hendrik 11 bepaalde
bij tijn testament: dat tij voortaan tsan den naasten
bloedvenoant zou overgaan, indien de afgestorven een
Brabander uhes, fr. succession des bdiarde échéani
au duo f en Brabant. Henri llstatua que, dorSnavant^
die irait aux plus proches parents^ si Ie défunt
était Brabangon {Ut in bonis Ulorumf qui vulgariter
havescoot spurii dicuntur, si de terra nostra fuerint,
et proximos habeanty succedant in dictie bonis proxi-
mioresy secundum legem terrae et eonsuetudinem).
Testament v. 22 jan. 1248. Zie Mirseus, Dipl. belg.
fP 174, Loovens, PraetycJce I 16, Potület, Const.
Irab. 23, en A. Wauters, Tahle chron. lY 515,
en de aldaar vermelde schrijvers. — De heer Poullet,
op het gezag van Loovens, ziet in het havescoot
la part de Vhéritage mobilier des bdtards, en Loovens
verklaart zelfs het w. op eene zonderlinge wyze:
„Soo geloove, meubilaire effecten, dewelcke gerot'
gelijck als in den schoot (haeveschoot) konnen
verdraegen worden." Edoch, het w. have moet
hier in den algemeenen zin van goederen , zoo roe-
rende als onroerende, genomen worden, en zóó
heeft hertog Hendrik het ook gemeend. Zie ook
Yerdam, III 181, en ons Hayb 1); David, Fad.
hist. Y 241 zegt ook „hunne goederen."
HAYICH, bn. Hebbend y in bezit zijnde van ietSy
fr. étant en possession d'une ehose; hd. habhaft.
II Dese tegenwoirdige actie devi bonorum raptorum,
wordt gegeven den erfgenamen tegen den roovere,
maer met tegen die erfgenamen des roovers, ten-
waire dat hg dairaf havich en rijcker gewordden
vraire. Y. d. Tat. f» 91 v«.
HAYOT, Ayot, zn. m. JSene inhoudsmaai voor
droge en natte waren y eigen aan Vlaanderen, en
wier juiste grootte slechts volgens de plaatsen kan
bepaald worden i volgens De Bo is de Kortrijksche
havot voor de granen 4 pinten of omtrent 21 liters y
fr. havot ou havouy mesure de capacité ptmr des
matières sèches ou liquides y propre è la Flandrcy
et dont la eontenance ne peut être détemUnêe que
par loealités; suivant De Bo Ie havot de Courtrai
pour les grains est de 4 piwtes ou environ 21 Uiree..
Maigne d'Amis Havodus. Apud Belgas, mensura
firumentctria, qua <sd modium revooari posse videtur.
La Cume Havon, havot. Mesure pour les grains
en Flandre. || Unum havot, quod dicitur quarta
pars raxire. A. Watjtbbs, Analecta, 256 (1322).
Havotus meilis purgoH vd non purgati, si ven-
datuTy obulum, TU te Domme 1252. ^timiiiMi avene:
XV spent havot havene. Yait Loiocbbn, St,- Pierre ,
HEB.
HEB.
567
894, n» 896, afi 1281. It. Ztmbers li den TJVs
ATOs dê fourmêni, — J^am de Doubuy x bsYoe
davaine. Ib. 396. Eent, daer behooren zzvjVs
redeninghen , elke draecht z havot mouts, zulc
als de?ene geift. Bbmbbt, II 41. Dit es tgoet van
Meenine i» groote (1861). Item, behoert te desen
Toers. leene . . xxiy haelater, twee avotte en twee
pinten witte eyene; item, xyy broede, de viere
▼an eenen bayote ooerens. CfeHds eharferb, 119
(1402). Elcke hayot tarwe wordt ghepast op xlyj
pont tarwenbroot en dertich pont wittebroot; elcke
pont ghedeelt in xxxyj loot. — Als de tarwe geit
iv) grooten den ayot, aoo moet elcke tarwebroot
yan eenen stuuyer w^hen een pont xj lootscbaers,
drie quart loots oyer op elcken ayot, etc. Bembbt,
I 861. De mate yan de cleene houille-colen
die moet houden drie ayot min een pinte. — Den
ayot yan deaischemaete moet houden eenen ayot
eene pinte en half." ld. 1 440 (1637—1694).
HEBBEN, bw. Sesitten, fr. poetéder, \\ Dat
N. N. hebben gheoocht en ghecregen,.. aohtienne
oude coninx grote tomoyse tsjaers eryeliker renten, . .
te hebbene en te heffene jaerlijcks te eiken tfiinxenen.
DB YiiAMiircE, Zw, 126 (1337). Soe wye eenige
renten oft pachten yan gelde oft grane , etc . . .
uuyt crachte yan acepenenbrieyen hebbende oft hef-
fende is. C. V, AfUw, 1645, yi 16. — lem. in
dien hebben dat... MaJcen dai tem. iets doe
of late, h. faire en sorte que qn. fasse ou ne fasse
pas certaine chose, || Dat de capiteyn.., de yoir-
seide ghesellen altoes en alsulc in dien aal moeten
hebben, dat yan nu yoirtane engeen yan den
yoirseiden ghesellen yemanne buyen ordinancien
dienen en nl yorder dan hen yan der stadweghen
gheordineert is, A. Wautbbb, SermenSf regl. 1412
§ 24. Dat hij [nl, graaf Philips] sende eenen heer-
liken bode toten eertsschen biascop yan Biemen,
dat hem ghewerdichde te commene tot Philips van
Elsaten, om met hem te tracterene yan payse
tusschen den coninc en tusschen hem en sijne
landen, en den coninc zo in dien te hebbene dat
men niet en yochte en dat men mochte paeys en
yrede maken. Jan y. Dixmüdb 106. — lem.
Lebben tot... lem, bewegen tot (het verrichten
van iets), fr. amener qn.' è (faire certaine chose),
II So wie die heesschet scult, waerof hl hem
yermetet de kennesse yan scepenen» die heere es
sculdich die scepenen daertoe te hebben dat sy
hare kennesse daeraf uten. K. v, ter Piete, 1266,
a. 8. Lat. tekst indmeere.
HEBBER, zn. 1) BedUer, eigenaar, tt, pos-
sesseur, propriéttnre. || Die erfhelUchtwinninghen,
schoofcoren, ofte yet in plaetse yan dien schiUdich
z^n yan laxïden, bempden ofte auderssints, moeten
deselye . . . wel en loffelijck labeuren , winnen ,
mesten en bedrijyen,.. En het paert en deel,
t*welck sy daenran moeten gheyen, yoeren en
leyeren in bequaeme schuere ofte anderen huyse,
sulcks als de hebber daeraf hem in tyda bewijst,..
C, V, Loven, yi 6.
2) Souder, bezitter, drager (yan een wisselbrief),
fr. portenr (d'une lettre de change). || Uiji krachte
yan obligatien inhoudende clausule yan „brenger
'sbrie£s" yermaoh den brengher oft hebber derselyer
deselye betalinghe oft yoldoeninghe te heysschen,
al en is hij in deselye obligatie niet ghenoemt.
C V. Deume 1612, a. 366. It. C. v, 's Bosch, ii
27: hebder (?).
3) Bezitter (yan een pand) , fr. possessenr (d*nn
gage). \\ Tenwaere dat de hebbere yan den pande
hadde wettich bescheet . . . dat hy die panden
sonde moegen yerooopen oft doen yerooopen. O. v,
Antw, 1646, it 11.
HEBBINGE, zn. y. Save, bezitting, ir. avoUr^
possession. Kil. ametus Hebbinghe. JBm, faeuU
tiües, diviHae, opes. Avoir, ehevanoe. \\ So wat jon-
firouwe ofte wiye, die es in bailUen ofte in yoegdien,
die se ontscaeote ofte holpe ontscaken, hiyerbuerde
sine wet , en de jonfrouwe ofte wyf yerboerde alle
yersterfeneese en alle hebbinghe. Kb, v, Auden.
1828, Van den ontseakene. Si [nl. Ananias en Sa-
phira] minden meer eyghene hebbinghe dan ghe-
mein goet. Van Enusbroec, II 118. Eist dat hi te
deser stede yoert comt, en daemaer wuent jaer efi
dach erdyast en buucyast, met zinen wiye en kin-
deren, en emmer met ynlcommer hebbinghe. O. v.
Gent, 1 608 (1431). Dat, yan nu yoortan, men
gheenen proyenden int tgasthuys an de Steenpoorte
yeroopen en sal, maer de joncyrouwen, die yoortan
daer ontfaen zQn sullen, omme zustere te wesene,
zullen met al haerlieder hebbinghe en goede, in
haye, erven en kateilen, dat laten ten proffijte
yan den godshuyse, eeuwelic en eiflio, naer haer-
lieder doot. DB Vlamihck, F>}. 66 (1489). Heeft
hy vele huysen daer hy hem diverselio innehoudt,
om synder playsance oft andersins , zoo ist ghenoech
dat de daghinghe ghedaen zy tsynen huyse, daer
hy hem meestendeel houdt van den jare, oft daer
hy heeft syn meeste hebbinghe oft huysghesinde ,
oft daer hy hem hout ten dage van der daghinghe.
WiXLAHT, JPract, oiv, ii, vj, 2. — In hebbinge
syn. Jn werkelgik, dadel^k bezit zijn, fr. eire en
possession de faxt, \\ Waer man in hebbingen es,
daer hout men inne toten rechte, tote dat hy
uuytgewonnen werdt metten rechte. tBeeht «.
üecü, a. 84.
HECHT (Eect, heeot), zn. Snoek, fr, brochet,
EiL ametus Hecht. Lucius, hipus piscis. Brochet,
II Yan 2 eeoten en 2 zemen, 23 <S, die men
sendde denselven heere. Bek, stad Cfent, I 86
(1886). Van 6 heecten 72 <S> die men sendde
minen heere van Ylaendren. 161 (1837). Jans kin-
deren uten Dale, van 6 heecten, 26 s. gr. 126. —
In den 4«n post daarna: Item ghaven sy van 7
snouken en 8 paeldinghen, 66 ^, die men sendde
denselven hertoghe {nl, van Brabant].
HECHTEN, bw. 1) Van personen. In arrest
stellen, verbod doen van de stad te verUUen, fr.
mettre en arrêt, faire difense de quitter la viUe.
II Sal den ghedaeghde oock worden ghedeclareert
den rechter voor wien hy ghedaeght wordt, met
interval, in cas van namptisatie, als voren, van
24 volcomen uren, tenware van ghevanghenen,
ghehechte oft ghearresteerde persoenen. C, v. Lier,
Stifl I 4.
2) Eene rechtszaak in eene rechtbank. De bevoegd-
heid van een gerechtshof ter behandeling eener zaak
vestigen , fir. fixer la compétence d'^un trtbunal pour
juger une cause. \\ Alle vrempde erfigenaemen van
de vrouwe, oft oock van de kinderen, en hebben
sulcken recht van preferentie niet, tenwaere de
vrouwe oft kinderen binnen hun leven waeren vol-
commen in henne acte van eviotie, oft dat sy
daerinne by calaengie oft stoornisse ter viersohaeren
waren beleth , oft auderssints t» oontradictoriojudieio
de sake hadden gehecht. O. v, Antw. comp, IV,
xviy, 49. It. a. 60. Uut welcker causen ie, van
den gheheelen ooUegie van G-hedeele, met Pieter
Putuers, myn medeghezelle in Wette, in haerlier
consistorie [nl. in het consistorie van den offlciaal]
ghezonden was , . . verzouckende de zake aldaer niet
in rechte ghehecht te werden, maer renvoy by de
568
HEE.
HEE.
Toomoemde aohepexieii van Ghedeele. F. Yaitdsb
Haxohbit, JBer, tijden ^ lY 291. De Toin. prisoimier
aal ontfangen wordden totter porgien en onschult . . ,
tenwaire dat die geTangen persoon te Toren in rechte
gehecht en geyest waire geweest by kennen oft
ontkennen. Y. d. Tav. 146 t^.
HECHTINQi zn. t. Yan eene rechtszaak.
OêdÏM^theveêHging (Me\jer, Boeij), fr. UüêeonUi'
iatum. Spruit en Kramers vertalen geregiêl^he tegen-
epradk, || Al iet dat de verweerdere, tsij gevangen,
gearresteert oft andere, yóór de litisoontestatie oft
hechtinge van de saecke, doet gelofte of stelt borge
van te rechte te staen en t^gewijsde te voldoen,
blijft desniettemin onvermindert in alle sijne exoep-
tien, soowel tegens het dagement, arrest oft aentas-
tinge, als tegens de incompetentie van den rechter.
C V. Aniw, eomp, lY, ziy, 32.
HEECHDEN, zn. mv. Hakhout, b. hoie taUUs,
II Ende dat hj de heeohde en alle de bosschen
den cloosteren oft anderen particulieren toebe-
hoirende, en in Zonien gelegen oft daeraen palende,
geven sal een ander coleur dan tvoirs. bosch van
Zoenien, ten ejnde dat men tselve bosch mach
onderkennen van den voors. bosschen der cloosteren
oft particulieren persoenen. Sijksarehief, Reken'
kamer: Acquits det eomptes du damaine (1539).
HEEMGRAEF (Heymegraef), zn. Heemgra-
ven oft Bagraven. OrenebepalerM , erfseheiders,
ft. délimitateurs , aborneurê. || Septem tnroê difflui-
tores [nl. terminorum et limitum] diseretos et idoneoty
vulgariter heemrade appeUatot. Bekenk, v. Brah,
reg. 133 f^ 89; it. 126, 126 v^. Die graven, die
gemeynlic geheeten syn heem graven oft ragra-
ven. — Yerder nog heemraden, en hejme-
grave vel rag r ave. Ib. P 89 v^. 15de E.
HEER (Heere , here) , zn. m. ZooaU thans heer ,
meeeter, ir, seigneur, maiire. Kil. auctut Heere /
heer. Dominue, heirue^ heros. Seigneur ^ sieur, 1)
De landsheer ; de staatskas ^ fr, Ie ^trinoe souverain,
prinee resonant; Ie fisc. || Doet hies niet [nl. doet
de gekwetste zijne aanklacht niet binnen den der-
den dage] , die clage vallet int sheren handen van
den lande, en so mach se die baillu iof die scou-
thete doen achtervolgen [De fr. tekst zegt en Ie
main dou seignewr], K, v, Brugge v. 1281, a. 1.
Dry guldens, te bekeeren in drijen, te weten: d'een
derdendeel den scouthet, s'heeren behoef, en
d'ander tot der stadt reparatien behoef, en 't der-
de... C. V. lAer^ xviii 17. Soo wanneer bast-
aerden sterven sonder wettich oir achter te laeten,
aenveert den heere hun achterghelaeten goet. C
V. Loven y xvi 1. Niemandt en magh geldt leenen
om profyt dairaf te genieten, 'tzy op panden oft
sonder panden, op pene van confiscatie van het geleent
Seldt, en daerenboven op de verbeurte van het
obbel van dien, te bekeeren in dryen: *t een deel
den heere, 't tweede de stadt, en 't derde den
aenbrengher. C. «. Brussd^ 1606, a. 156: Chris-
ten prima pro fisoo. 2) Officier van den landsheer ,
amman, bidfuu}, drossaat, meier ^ schout ^ fr. officier
du prinee souverain , amman , haiUi, drossart, mayeur,
écouüte. II Alle den poerteren van der stadt, synde
aengetast en gevanghen, soowel by den schoutet
als bij den amptman oft partie, int criem oft int
civile, dien gevanghenen moet de heere oft partie
tichte en aensprake doen binnen den derden daghe
nae syne apprehensie. O. e. Antw, 1546, i 2, en
passim; it. C. e. Lier ^ II 43 en volg.; Dat den
inghesetenen, in absentie van den heere \nl, van
den drossaat], wort toegelaten de misdadighe
persoenen, op 'tfeyt bevonden wordende,. . aen te
tasten en die in 'sheeren handen te leveren. C.
ü. Dewruê^ 1612, a. 6. Zoe wanneer eenighe mis-
dadigen van crime gecondempneert is, hetzy ter
doot oft anderssints, zoe mach die heere \nl, ds
meier] , den vonnisse niet tegenstaende, oompo-
seren. C e. Thienen^ iii 9; it. 10. Arreeten en
besetten gedaen op persoenen ofte goet, by dea
heere en dienaers, en syn maer begmsel en interd
van wetten. C. v. Genty lY 1. ld eet, ut haibet
textue Carolmae, art. 15: Hoochbailliu oite onder-
bailliu, latinè primus vel secundus praetor (Yanden
Hane).
3) Hooge heer, Overheer. In het leenroerig
stelsel opperleenheer^ fr. seigneur supérieur ^ smzeraAn,
II Alle borgere, poirters en andere [«ar. werelijcke]
inwoonders, hetzy dezelve geseten zyn onder den
hooghen heer \nl. den heer van Diest] , oft onder
andere subalterne hoven binnen de stadt oft ouypen
van Diest,.. C, o. Diesiy YZ. u 10. Daer de
goeden, daer men op daegen wilt^ ligghen immediate
onder den ovelrheere , hebbende middele ofte hooghe
heerlicheyd, ofte sulcke dat hem competeert het
recht van afpanden, gaet sulcken overheere, ofte
synen meyer, stadthouder, dienaer ofte vorster,
metten schepenen en olager,.. daegen, wachten
ofte panden. C o. Loven y IT 39. It. C. o. Sant'
hoven, K, en hr, 98; C. v. Ceusel, a. 881.
4) Smalle of smale heeren. In het leenroe-
rig stelsel lagere heeren, tegenovergeeteld aan den
opperleenheer y fr. (dans la féodaliU) seigneurs ««ft-
aUemes , vassaux , seigneurs hasstdns, opposês om seig-
neur supérieur ou suurain, KIL Smale heeren,
BenefieCarii & nobiles ministri. || Hoe die execu-
teur zyn exploict doen sal onder die smaelheeren:
Oft gebuerde, dat die executeur behoefde zyn
execucie en exploict te doen onder ennigen smalen
heere van den lande, hebbende justicie en heer-
soappie in zyn lant, in dyen gevadle sal hy dairby
roepen den officier van denselven smalen heere.
Y. D. Tav. 5 v^ Den voorsz. borghemeester uyt de
gheslachten en seven schepenen van de stadt moe-
ten liber en vrj zyn van dienst te dragen aen den
prinee van den lande, oft aen eenighe smaele hee-
ren, macht oft bewindt hebbende iemande van
den lyve , van lede , oft fan breucke recht te doen.
O. V. Brussel y 1606, a. 24; Christyn tam prineipi
supremo , guam inferioribus dominis, It. C. e. Amho,
comp. Y, vj, 22.
5) Set Qereehty fr. la Justioe, \\ Zoe vrye den
heere syn gevangenen ontweldioht, den Steen en
gevangenisse helpt opbreken, die de gevangenen
bv praoticken uuythelpen, oft teghen den heere
on justicie opstaen en turberen met invasien , fort-
sen oft anderssins , verbeuren hen lyff en goet. C.
V. Antw. 1545, i 47; it. iv 34; eomp, lY, viy,
118; C, V. Diest y YZ. xii 11; C, v. Loven, xi 7.
Die eenen anderen dreyghde omdat hy hem aen.
den heere claeghde, verbeurt dry pont Brabandts.
C, V. Deumcy a. 466. Yoorts meer, versooht zynde
van den heer [nl, den schout], oft van syn ghe-
bueren, in presentie van andere ghesworen, en
hem noch weyghert [nl, gezworen te zyn] , soo
sal den heere biyven ligghen in syn goet. O, v,
MoU, Keuren v. 1596/1631, a. 1. It O. o. Auden,
2de bd. 193. Hoe met gewelt De heer is in u
huys gevallen, en al u goet beslagen, a. ooibb,
Hooveerd, 32. Qtj syt* er afghesoheen (denck ick)
omdat u de heer ded' op 't schavot meroken. ld,
Onkuyshy 104. Sy wou my de heer overgeven , Sy
wou me de quetsuer doen betalen, ld, Orams, 256.
6) Comen tusschen halm en heere. In
HEE.
HEE.
569
zake yan naasting. Zich aanbieden , tot het bekomen
eener n/oasting , tuteohem de opdraM van den verkoo'
per en de toezegging van den rechter ^ d,x, vóór de
voltrekking der verkooping^ fir. {en mature de retrait)
ee présenter, pour cbtenir un retraite entre Ie trane-
port du vendeur et Vadjudication du juge. e, è. d,
avant VaccompUssement delavente. \\ Bat dengenen die
daernaer [«2. nadat het goed driemaal, om de tel-
kens Teertien dagen, in de kerk is te koop afge-
kondigd geworden] tnssohen halm en heere niet
en quame, yan sgn recht van naderschap Terval-
len BOude zijn, soo en wort t'selye niet gheachter-
Tolght ten respeote yan de goeden. . , behalven
dat, aengaende de goeden . ., die hy yerreycken en
Terthieren op des amptmanskamer yercocht worden
met den heere,.. C. v, Brussel ^ 1606, a. 228;
Ohristnn ante distraetionem per feetam. Zie ook Halm.
7) De heer en. Schout , burgemeester en sehepo"
nen, ir. écoutètey bourgmestre et échevins \\ Alle
ballingen, weder die gebannen syn binnen der
raedtoameren yan den heeren , oft openbaerlick. . .
O. V. Antw. 1646, i 41. Kaedat de yierschare ge-
daen is en de heeren opgestaen zijn. Ib, JY 9. Soo
wie dat yersmadelyck spreeckt op oft tegens der
heeren ordonnantien oft yonnissen, oft eenich yan
dyen, alsoo dat hij daeraff wort gecalengiert , yer-
benrt tegens elcken schepenen dertich stnijyers, en
tegens den heere [nZ. den schout] sooyele als tegen
alle de schepenen. Ib. camp. YI, 1, 61. In der hee-
ren raedtcamere yoer borgemeesteren, schepenen
en raedt. O, v. Brussel, 1670, a. 11. Sal dengenen,
die 't arrest doet doen , denselyen ghearrest«erden
Bohnldigh zyn dach te doen bescheyden tegen
d*eerste yergaderinge yan de heeren daernaer yol-
gende. Ib, Stijl voor wethouderen , a. 4; it. a. 20.
It. C V, Loven, Stijl, a. 12.
8) Heere van de strate. Te Meenen , opzie-
ner van de straten, ambtenaar gelast met te waken
over de reinheid en het goed onderhoud der straten ,
en dezer versiering ter gdegenheid van openbare
feesten en proeessien; hij moest zelfs medewerken tot
de inrichting en verflraaiïng dezer feesten ; deze opzie-
ners, die men ook heeren van het gebeurte
en zorgers van de wieken hiet, werden, in
de 18<^ eeuw f door het stadsbestuur benoemd y op
eene voorsteUinoslijst van candidaten^ ft, è Jfènin,
inspecteur des rues , foncHonnaire chargé de veUler
è la propreté et au bon entretien des rues et h leur
omementation è Voceasion de fêtes publiques ou de
proeessions, et même de contribuer è V organisation
et è V embellissement de ces demières; ces inspec-
teurs., qui portaient aussi Ie titre d^ inspecteurs du
voisin<sge , et de surveiUants des quartiers ou sections ,
étaient nommés, au 18^ siècle ^ par Ie magistrai, sur
présentation d^une liste de eandidats. \ \ An de zorghers
yan de wieken. . , ter causen dat zijlieden de pro-
eessien, up de Sint-Jansdach 1600, yerciert heb-
ben met tooghen en aiidersins , lig Ib. par. — Aü
de zorghers yan de straten en wycken, oyer het
yeroieren derzelye yoor de processie. Ij Ib. ly se.
par. — Snpplierende yertoonen reyerentelyck de
bergers inwoonders der Wenrick — ofte Capucyne-
straete, dat, met het oyerlyden yan heer Pieter
Van Gheluwe, sy hun ontbloot yinden yan eenen
heer derselyer straete, en geerne zouden bekomen
eenen nieuwen. . , en te willen uyt de yolghende
liste eenen nieuwen heere yan gebeurte kiesen. . .
(6 apr. 1786). bbitbbt, I 283.
9) Eigeuaer. Zooals thans, fr. propriétaire. || Met
alle haeffelijoke ofte meuble-goeden den proprie-
taris en heere yan de panden toebehoirende. C. v.
Loven f tui 1. Als iemandt seker goedt koopt
t^hen eenen die hy meynt dat 't toebehoort, al
en waer 'toock syn niet, soo en is dien koop tegen
dien ongerechten heere ghedaenniettytelsghenoegh
om dat yercreghen goedt daermede te behouden;
maer als dengenen, die dat alsoo yeroregen heeft,
oft syn naecomelingen ter goeder trouwen dat
blyyen besitten totdat de prescriptie yolcomen is,
soo is den yoorghenoemden coop teghen den onge-
rechten heere gedaen, dien den kooper meynde
dat 'smachtigh was, eenen reohtyeerdighen tytel
om daermede die goeden naer de yolcomen pres-
criptie te behouden. C. v, Brussel, Stat. v, 1432,
a. 7 ; Christyn dominum , oudfr. yert. maisire, Soe
geringe als dat contract yoer scepenen gepasseert
en bekent is , soe wordt en is de coopere oft yer-
crigere heere yan denseWen goeden oft renten,
soewel yoere de possessie als yoere de proprieteyt.
C. V. Antw. 1646 , yi 8. Heer eïï meester yan dien
goeden Ib, iv 40. || Den yoors. Idelet is comen
te steryen, achterlatende, yan dieselye huysyrauwe ,
yyff kinderen, hebbende nochtans te beyorens ge-
maeckt syn testament hier annex, — Van eene
yrouw:Heer en mees ter sse.Waerdeur is latende
aen die yoors. syne huysyrauwe alle syne goederen,
meubelen en immeubelen, yan wat nature die seWe
wesen mochten, om daeryan,alsheerenmeeBterB8e,
te disponeren. C, gr. Loon, I 418. — Spreuk:
Een iegelyck is heer oy.er dat synen. Ib, I 64. —
Heer of yrouw. JSigenaar of huurder, eigenaar-
ster of huurster van een huis, fr, propriétaire, m,
en yr. ou locataire, m. en yr. éTune maison. || Des-
ghelijc zoude een yeghelyc, here en yrouwe, yor
wyes huyse men asschen ochte eenegherande yul-
nisse ghegoten ochte gheworpen yonde, . . den core
geyen moeten. Kb. v, Antw. a. 109.
I 10> Onsen Heere gegeven. Yan dewerklie*
den. Zich zonder werk bevindend, fr. (des ouvriers)
se trouvant'sans ouvrage, livrés è la gr Ace de Dieu,
II Die gheen werck en hebben on onsen Heere ge-
geyen es , dat zy op de plaetse \nl, op de openbèffo
plaats] zelen gaen staen, op [de boiete yan] yiye
mghelsche. K. d. lakengUde te Vilvoorden, 1393.
HEERBAEN (Heirbaen , herbaen), zn. y., eigenl.
legerbaan, Zooals thans, fir. grande route, chemim
royal , ehemin militaire. Kil. Heerbane, herbane
(Heerenstraete, quae etiam heyrstraete & herstrate
dicitur). Via müitaris, via publica: & via basilica,
regia. Sal. auctus Herbane /heyrbane. Chemin
royal, Ie grand chemin, \\ Herbanen oft herstraten.
Bekenk. v. Brab, reg. 136 f» 260, Ord. 24. apr.
1510; heerbanen, heerstraten, f^ 260 y^ Eenen
herwegh oft herbaene 40 yoeten. C, v. Loven,
Servit, a. 93. Herbaen leydende yan d'eene stadt
naer d' andere. Begl. edifidemeters 16 jan. 1706,
IX 6. Oock sullen allen die yoerliedens, soo yan
de karren en waeghens, willende eenighe bieren
yan buyten in deze yrijheijt brengen, schuldich
en ghehouden sijn te houden de rechte heir- en
openbaene, sonder de passagie en wegh te moghen
nemen lancx eenighe sijdestraeten ofte on weghen.
— Door de groote ofte rechte open heirbaene. Stads'
arch, Diest, Vak 19, B^l, Brouwers I948, a. S
en 4. Zie ook Hebbbtbabt, en Wbch.
HEERBRENGEN. Zie hbbbbbvgbk.
HEERDE. Zie hbbdb.
HEERDER. Zie hebdbb.
HEERENLEUCK (Heerleuck), zn. m. Schou-
wing van wegen en waters, ir. inspection des cAe-
mins et eaux, \\ Van den heerenleuck, stroomen,
waterlaten, straetschouwinghen. Is geordonneert,
570
HEE.
HEE.
dat den Bchcmteth ■ijiien heerleaok aal houden en
daeiop ODunegaen, ghelijck dat na onder costumen
behoort. C o. SaiMovent K. en hr. «. 1665, a. 81.
Zie ook GBLBUCK.
HE£R£SCHULT, zn. t. Schuld aan den heer;
fr. deUe envere Ie seigneur. \\ It. soe wie van
tsheerenweeghen in de Vroente gesedt wordt
voer broeken oft heerescnlt, die men den heere
Bcoldioh is, die aal zijnen oost terstont moeten ver-
borgen.. . Kb. V, Sanient 1460, a. 92.
HEERGEWADE (Haregewade, heergewaerd,
heergeweyde, heergeweede, hergeweyde, herge-
we^je, hergewede. hergewee), zn. y.
1) Eigenl. en oorspronk. de hettanddeelen eener
hrijgelcleeding en toerusting; tij gingen bij erfenis
over Clan den zoon, fr. propr. et primit., les pariies
constiiuanies de Vhabiüement et Varmement d'un
homme de guerre, {QtTimm Heergewette, Mechts'
alt. 667 f.. HaltauB Her-gewette, herwadiumj
col. 881. Ten kate t^' Waed vestitus et apparatus
beüi. Kil. Herghewede, herghewaede, her-
ge wey de. Kil. auctus Squippage de guerre. — Later
ging de bet. ran het w. Heergewade, in z^ne
▼erschillige vormen, over op die van het aan den
heer verschaldigde overgangs- of verheffingsrecht van
een leen, ir. plus tard, la signiflcalion du mot^
sous ses diverses formesy passa è eeUe de droU de
relief j que Von payait au seigneur en cos de muta-
tion d'un flef, In het latijn laudemia of laudimia.
Les droiis de relief, en droit^ ne s'appdlent pas
yfrudus feudi ,*' zegt een bekwaam greffier van het
leenhof van Brabant, „(i°^°d^' goed)*' mais laudimia,
quia solvuntur in laudem domini , ut per ea laudatur
et recognoscUur ipsius dominium". L. Galesloot , ino.
cour féod., 1, xlv; Haltaus, col. 884; Dacange Lau-
datio, Laudemium, Belevium. — Volle en halve leenen
werden met eene bepaalde som gelds, mindere met eene de
beste vrome of vruchtopbrengst van drie jaren , andere
nog met zekere voorwerpen verheven , als : eene zijden
beurs met een goudstuk er in, een paar witte hand-
schoenen y een schaakspel, een paar sporen, valken,
paarden^ honden ^ een jaohthoren, enz.; fr. on relevait
les fiefs pleins et demi-flefs par une somme d^argent
déterminee, les moindres par les produits d'une
année, de trois la meilleure, de moindres encore
par certains objets, tels que: une bourse en soie
contenant une pièce d'or , une paire de gants blanes ,
un ieu d'échecs, une paire d^Sperons, des faucons,
des chevaux^ des chiens, un cor de chasse, eto. || Ut-
ghenomen , dat maliyc van ons sal hebben en heffen
sine hareghewade en sine coepe, die hem moeghen
ghevallen van sinen mannen die hem zonderlinghe
toebehoeron. Oork. 19 }uxill29bt JEigendom v. Puurs.
In Ylaenderen betaelt men van relieve tgene dat
int denombrement voor relief gespecifieert staet,
het si een witten bont, een roode valck, een paer
sporen , een glavie , eeiv paer hantschoen , of dier-
gheiycke. En als tdenombrement secgt ten vollen
relieve, so betaelt men x pond parisis; en staet
ten halven relieve, so betaelt men v pont parisis:
en staet ter bester vrome, soo betaelt men de beste
opheve van de dr ij comende jaren, ter kuervanden
here. Wislant, Leenr. 72. Een vul relief es x
pond) een half relief es v pond. En eenighe staen
ter bester yroome , en danne mach de heere kiesen ,
welke vrome hi wille van den eersten drien jaren.
Jus feud. fl. vet. c. 4. Item compt eenen man een
leengoet toe van dooder hant offc bij coope, soe
moet hyt verheffen aen den leenheere. Een vol
heergeweide es thien pont, eü een half heergeweede
es v^jf pont. En eenighe staen ter bester vromen,
en dan mach die heere kyeeen weicke vxome hj
wille van drie jderen. Boxhobbk, Ke^e, 8t. a. 81.
Tusschen besetman en sterfman is eene merckelycke
distinctie, alsoo by der afiyvigheydt van den besetman
geen recht van hergheweyde en verschynt. C. leenhof
V. Brab. 1570, a. 43; Christgn laudania, fx. droU
de relief. Maar b\j de aflijvigheyt van de sterfmans ..,
verschijren de voorsz. rechten van hergeweyde en
reliefden, a. 44. Voor een volle hergeweyde [het
leen namel. uitbrengende 15 r\jn8gulaen jaarlijks,
of meer] betaelt men 13 ryders, makende 19 ryns-
guldens 10 stuyvers Brabants; in weicke 13 ryden
zyn begrepen stadthouders recht, camerlinglurécht,
boeckrecht, maer niet het mannenrecht, daerat
men betaelt 8 stuyvers in den ontfangh van de
doode handt. a. 46. Aengaende die atockleenen
zyn van ouders tot ouders, ende soe alnoch op den
dach van heden worden verhaeven [nl. verheven,
relevés"] met vijff Aecker merck (Kantteek.: Acker
merck voir heergeweyde, einen zyden buetel,
daerin een stuck goltz, niet van den meisten noch
minsten). Leenrecht van Hertogenrade^ 1612. Amorti-
zatie der heeriykheid Kiel. Ende is uterlio onse
wille en begeirte voir ons, onse oir e& nacomelingen,
dat voirtaen teweliken dagen, die voirs. religieuae,
prioir en convent en hoire nacomelingen in den
voirs. godshuyse, houden en hebben moeghen tvoirs.
geheel leen met alle zinen toebehoirten , bi ons
aldus geconfirmeert. en geamortizeert , loa, qoijt en
vry, sonder dairom yet gehouden of gedwongen ta
wesen te betalen dairaf, ons of onse nacomelinge,
enich hergewede, dienst van gewapenden man te
leveren, of enich anderen last te doen. Mxbtenb
BK ToBPS, IV 590 (1413). Oft den leenheer gerech-
ticht is, boven sulcken hergewaerd, den vasaal te
beswaeren met vyffthien goudgls. C. gr. Loon, I
687 (1701). Heergeweyde. C. v. Diest, VZ. xthi
6 en 9. Belief oft heergeweyde. Bekenk. v. Brab.
reg. 137 f* 102 v« (1619). Hergeweye , oft vrome.
C. leenr. v. Mechelen, i 2, 8, 7; ii 6. Heigewee.
C. stad Mechelen y x 1 , 3, 4; Nannius annata. Item,
zyn van tselve leen en heerscepe ghehouden 28 leenen
eü manscepen, danof de 13 staen ten vollen reliefve
van elck van 10 ponden par., en ten [halven.']
reliefve van 40 grooten, en 9 ter bester vromen
van 3 jaeren; en staet een teenen reliefve van een
paer witte hanschoens, de hander ten reliefve van
een schaekspel , een ten reliefve van een paer spooren,
en [een?] ten reliefve van een paer hantschoens,80o wan-
neer deselve leenen veranderen ter doot,eü soo wanneer
by coope , soo syn sy , van ghelycke , sohuldigh relief
en camerlinckgelt , alsoot behoort, en voorts den
thiende penninck van alzoo veele als deselve ooop
bedraegt. db Fe. bn Bb. I. Drongen, 28 (1654). —
Ontvanger van den heergewaden, fr. reee-
veur des investitures. Bijksareh: Comptes des reliëfs
des flefs, n» 17, 146/7 (1482—1466). — Heer-
gewade-leen (Heergewerleen). Bdd leen, fr, Jief
noble (Cruhay). || Dat men vortaen allen gespleten
en belasde heergewerleenen, die by helder derselver
lenen werden vercocht, aal der helder oft proprie-
taris van den ansiel oft principaal leenen bennen
jaers mogen lossen voor sullige penninge daer ay
voor vercocht syn. C. gr. Loon, I 8.
2) Yolgens Nannius, die de kost. v. Mechelen
in het latijn vertaalde, zou men door het w. heer-
gewade moeten verstaan de opbrengst van een jaar
van mindere leenen dan volle leenen (annaia), fr.
d'après Nannius, qui traduisit en latin les eouiumes
de Malines, on devrait entendre par Ie mot heer-
gewade Ie produit d'une année dies fiefs moindres
HEE.
HEE.
571
quê Ui fiefs pleins: Heergewee. JEst proventus
unius annij in feudo minoris pretii vel authoritatity
quam tunt fewia^ de quibus supradicto ariiculo 2
tub rubrica de feudit \nl. x]. Leges municipalest
Voorher icht. Onder deze miuderu leenen schijnt hij
te begrepen die welke „geen bedrijf* hebben en
minder waard zijn dan vyf pond Brabantsch.
HEERüAMëR (Herhamer), zn. IJzeren hamerf
êtrijdbyl, ttrijdhamer , fr. marteau d^armes, mail-
loche, massue de fer. Kil. Herhamer / hejr-
hamer. Cesira ^ tnalleus ferrenty quo caêaphracii
equite» uiuntur , securis Amasonia. K. auctus Massue
ie fer, || Munitien van oorloghe... alle wapenen..,
lancen, pycken, ballebaerden , heerhamers, valck-
becken, zweerden,.. PI. v. VL 9 oct. 1561 ; I 720
It. Fl. r>. Bral. IV 399.
HEERHEIT, Heebhedb (Heerede), in, y. Heer-
lijkheid ^ heerlijke macht ^ gezag van den opperheer,
fr. seigneurie, pouvoir, autorite du seigneur, Bi
heerhede, ran heerheden, van heerheden
wegen. Uit kracht van de heerlijke macht y ir. en,
vertu du pouvoir seigneurial, || De scoutete nes
scnldech te hondene negenen man dien dabt vaet
bi heereden jof bi manne Tonnesse. Oork, 25 febr.
1252. Daerai [nl. Tan uitwinningen bg openbare
▼eiling] d'amptman oft lieutenant, van tshertoghen
weghen, als van heerheyden, waerschap geloeft.
C, v. Brussdy 1570, a. 51. It. 1C06, a. 51; Christyn
authoritaie principis, Tan heerheden wegen. Ib. a.
106, vi supremcB jurisdictionis. In den naem des
hertoghen van Brabant, als yan heerheden wegen,
a. 197, nomine ducis Brabanfia (alleen). I)*officier
yan heerheyden wegen. C. v. Loven y xiv 27.
HEERLIJCK, bn. Oerechtelijk ^ fr. judiciaire,
Heerlijcke executie. Dadelijke y gerechtelijke
mtwinning, ir, exécution pctrée. \\ De sententien by
schepenen ghegeyen sjm executeerlick in lyfye en
goede; soo oock syn alle kennissen, contracten,
yerbanden en obligatien inhoudende clausule yan con-
deronatie ofte heerelicke executie. C. stad Brugge^ 1 3.
HEERLIJCK (Heerliok, eerlic), bgw. Gerech-
telijk, fr. judidairement. Heerlijck executeeren.
Oerechtelijk ten uitvoer leggen t fr. meitre êi exécution,
\\ De yeerthien daghen gheëxpireert wesende, indien
partye niet yoldaen en is, sal hy yermoghen executoir
te lichten ten laste yan den borghe, en die heerlick
executeren, en procederen tot lichtinghe en yer-
coopinghe yan syn goedinghen. C. v. Broekburg t
y 6. — Heerlijck innen. Oerechtelijk invorderen,
innen, fr. recouvrer par voie d^ exécution. \\ Boyen
den rechte yan der yoomoemde yssuwe, die men
heerlioke innen zal up denghuenen die beyonden of
bedreghen worde ter contrarien ghedaen hebbende.
C. stad Bruggey II 763 (1500). It. C. v, Aalst y
Il 11. — Heeriyck nemen en afpanden.
Dezelfde bet., méme signification, || Die Doete en
pene yan tween ouden grooten tomoysen . . , welke
twee grooten tomoysen metten onbetaelden chynsen
ghy yan onsen wegen heerlic soelt nemen en
afpanden . . . aen die gereedste haye en goede.
Bekenk. v. Brab.j reg. 133 f» 139 (15(le £.).
HEERLIJCKHEIT (Heerlichede , herlichede),
zn. y. 1) Seeht, rechtsmtseht van den leenroerigen
heer op een land en op al wat er toe behoort,
fr. droity juridiction du seigneur ffodal sur une terre
ei sur toui ce qui en reUve, Kil. Heer lic kheydt.
Dominium, etc. Kil. auctus Domaine, seigneurie.
II Die goene die hem [nl. den misdadige] helpen
en raet toe gheyen , sullen sijn ghetraitiert en berecht
bi den loialen besoeke van den graye, in goeder
trouwen, en bi siere herlichede. K, v, Brugge 1281,
a. 9; fr. tekst par se seignerie. Die banne, die
betevinghen en die mesdaden yan der mante, die
graye hout se te siere herlychede. Ib. 19. Dat,
eest dat die yoerseide scepenen teghen onse heer-
licheit oft jurisdictie onser oft yemants yan ons,
gheyilt, dat afsijn moet! eenyghe sententie oft
yonnis uutspreeken (.'),. . C, v, St- Truiden, § 15.
Ons meeninghe eü begeerte es, dat zy haer trouwe
houden en quyten jeghens alle deghone daer sy se
ghelooft hebben en schuldich sjm te houden en
quyten; behouden dies zy ons laten ghebruucken
paysiyelyck onze heerlicheden en onze seigneurien,
die wy schuldich zyn thebbene en te ghebruuckene
binnen onzen lande yan Ylaendren. C. v. Auden,
2(ie bd. 81 (1348). Dat in de yorseide heerlicheyt
yan Paerke zyn diyersche costumen en usaigen.
C. V. Aalst, 669 (1472). Hare Hoocheden Serenis-
sim e , als grayen yan Aelst , competeert . . , met-
gaders yele en diyerssche heerlickheden en seig-
norien ... /6 , 428. Welcke hooftmeyeryen . . . zijn
der stadt toegheyoeght , . . sonder daeraf in heer-
lyokheydt oft in fourfaicten ontyremt oft ont-
trocken te moghen worden. C. v. Brussel 1606 1
a. 7; Cristijn in domanio, — Sijne heeriyokheit
doen tot. Zie blz. 357 Doen tot 5 — d.
2) Rechtsgebied y fr. juridiction. Zie Vliegende
heerlij ckheit, blz. 464, Gedikoflaats.
3) Van ambtswege y krachtens zijn amhtyfxtd'^offieey
en vertu de sa charge. \\ Bi yirtute yan deaen
yonnesse,.. zo dede de meyere, wien de inninghe
toebehoort yan yerwijsder scult, legghen in kero-
gheboden , yan heerlicheden , alsulcke erye als . . .
C. V, Aalst y 280 (1451). De drossaert yan Brabant,
noch yemant anders yan ons genadichs heeren oft
yan der hoogher heerlickheyt weghen, en moeghen
eenich bewindt, accusatie oft maninghe hebben
binnen der stadt oft yriheyt yan Antwerpen (in
saken criminelle , noch diergelycke, criem smakende,
met des daerane cleeft), dan de schoutet yan Ant-
werpen, oft syn onderschoutet en heure gesworen
comdragers alleene. C v, Antw. 1545, i 50. De
yoorsz. wethouderen, en oock den yoorsz. amptman,
yan de hooge heerlyckheyt weghen respectiye, yer-
mogen de yoorsz. afgesetene debiteuren oft yerobli-
geerde, ten yersoecke yan de yoorsz. poirters, te
beschryyen met placcaetbrieyen. C. o. Brussel 1606,
a. 46. Zie ook Heebhbit.
4) Heerlijk recht y recht als heeTy fr. droit seig-
neurial y droit en qualité de seigneur. || In elok
Sedinge heeft de heer een heerlicheyt yan yer-
aghene, een genachte en n^et meer. tBeckt
V, UccUy a. 67.
5) In het meery. Heerlijke rechten y fr. droits
seigneuriaux, \\ In den iersten, hare heerlicheyt yan
Oestmalle, metten hoyen, huysen, boomgairden,
heyen, wegen, bosschen, beemden, aerden, euse-
len, lande, sande, yroenten, gronden, bodemen,
yogelryen, yisscheryen, yiyeren, pachten, chysen,
renten, thienden, manscappen, laetschappen , pont-
gelden, heerghewaden , neerlicheyden , manen,
wysen, boeten, breucken, koeren, schouwen, [s.
yan?] wegen, [en] waterlaten, en allen anderen
heerlicheyden en toebehoirten , hetsy in harden oft
in weken, in diepen, in droghen, binnen de heer-
licheyt yan Oestmalle gelegen oft dairbuyten. Mbb-
te»8 en ToBPS, V 610.
HEERSCHAP (Eerscap, heerscap), zn. o. Heer*
lijkheidy fr. seigneurie. Kil. auctus. Heerschap,
heerschappije. Dominatusy principatus, imperium,
Domination. \\ Behoudelike den tynden yissche en
dat men heet des eerscaps toL Brab. Yeesten, 17
572
HEE.
HEE.
mrt 1297; I 088. Van onien ghemeinen heencapen
Tan Ghrimbeigen. — Binnen haren ghemeinen „lande"
▼an Grimberghen* — Alle dese etncken . . ; die de
heren Tan Grimberghen gbemeine hebben, sal de
grave Tan Yyanen in syn sonderlinghe heerscap
hebben. Oork, 24 juni 1297. Dander deel [nl. t.
Vlaanderen] dat licht onder den keyser metten
eygendome, en ia geheeten theerscap en de heer-
l^ehede yan Ylaenderen , daeraf de graye hem diaecht
alfl SouTerain. Wiblant, Leenrecht j 9.
HEEBüTRAET (Herstrate, Terkeerdelijk shee-
renstraet), zn. v. Zie HmBBABV. Kil. ouc/iw, Heer-
Btrate, heerenstrate. Chemin roytd, Ie grand
ehemin. \\ 8i quis rapinam fecerii y aut in via aut in
herstrate, tuper mercator eê vel quoêcumqueaUoSt et in
hoc malefado captus fuerit, euependetwr. K. v,
Veurne 1240. Dat eenyegheljck buyten lants mit
zynder waeren en comanacapen comende sonde hon-
den de oude herstrate, en alsoe coemen aen die
oude wachten ten ontfange ran dien tolle eü ge-
leyde yoirs. geordineert. Éekenk. o. Brab. reg. 135
f 165 (1485). Dat hy sal moegen maecken eenen
oft twee putten in de straete van S^e Laurys in
het Waermoesbroeck, op s'heeren straete , om daer-
uuy t een neder te leijden tot in «ijnen hoff . , , tot
beneficie Tan syne fonteyne. Tolkamer te Brussel:
Aütum V. 80 mei 1644. Altyt mogen die broeders
metten Trinden [nl, dee vermoorden] op die veede
gaen on jagen en quetsen des misdiadigen magen,
op alaoo dat sy dat doen op 's heeren straete, maer
met op erfiVe. C ^r. Loon^ I 71.
HEERTQANCK (Hertganck), zn. my. Oehnchty
humrt, foifk, fr. heuncauy section. || Onse lieTe liede
en onse late, die ten hertganghe yan Herlaer toe-
behoren, welc Herlaer gheleghen es binnen der
TOghedien yan onsen dorpe van Heysta. Bel^. Mus,
II 416^ heer van Mechden^ 1311. Jan Van Vlierden
houdt te leeno een thiende, gelegen in der pro-
ehien yan Oirschot, in de hertgangen yan der Noe-
telen , genoempt gemeynlyc de thiende in de Herze-
lacker. Leenhof o. Brab. Aveux et décl. du quartier
de Bois-le-duc, 3 noy. 1536. Ceux du hameau ou
hertganck de Sollaer, parroiche de Seyst, sovhs Ie
ressort et juridiction de la ville de Malines. Bijks-
0rehief: Pap. d'JStat et de VAudience; Bundel v9
42 1 6 mei 1549. Die gemeyne ingeset-enen yan den
gehuchte oft heertganck yan Hulsen, tegen de sche-
Smen en regeerders yan Meerhoudt. Ib, Baad o.
rab. Vonnissen, rog. 763, f> 216 y<>, 20 mei 1631.
Waelre heeft drie gebuerten oft hertganghen : Zoon,
den Heuyel en tdorp. Jacof t. Oüdekhoteit , Silva
ducis, 62. Dat, . . soo wie ghenomen en ghecoren
sal worden hg den meestendeel van sgn ghebueren ,
in elcken heirtganck, om gesworen te zijn, dat die
den eedt sal moeten doen. C. e. MoU, K. en br.
1596 / 1631, a. 1. Dat den heer alle jaer eens sal
omgaen met twee schepenen en twee ghesworen,
aen de plaets yan Moll , gelijck oock in alle andero
heirtgangen. a. 27. Zie ook aext 1) blz. 39. Dat
deselye [nl, ordonnantie] sal worden gedruckt en
by kerckgebodt gepubliceert met aJSxie ... in de
.distincte gehuchten ofte hertgangen dependeronde
yan de yoors. meyerye. JPl, v. Br ah. 30 juni 1729;
VI 393, Caggevinne. It. Aead. d^arehéol. 1856, blz.
185, en 1857, bbs. 81.
HEERTCOST (Aerdkost, eertco8t),zn.m.^aarcf-
2ro«^, dagelijksche kost, fr. frais de foyer, nourrifure
quotidienne» || Van gelycken, als iemant ciyilyck
en sonder olachte procedeert, om gequeten en ont-
heyen te sgn van de medecijnen en chirurggnen
die hem ii^ curon gehadt hebben, yan de quetse
hem géïnfereert, eü om den aerdkost [var. eert-
oost] , delicieuse spyse eü dranok , yerlet en smerte ,
ge weert en vergolden t'hebben, is schuldigh dat
te doen voor schepenen yan gedeele. C. v. Qent , iii 5.
HEERT8TAT (HersUt), my. heertsteden, zn.
y. Haardstede, stookpiaats , woning , hmsgean, huis-
houding, fr.feu, foyer, hMtation, familie, ménage.
Kil. auetus. Herdsteen, Foyer. || Dat men in
den steden die 90ste heertstad, en in *t platte landt
de yde afslaen sal voor arme , . . PI. v. Brab. 20
sept. 1351, a. 2; II 3. It. 1497, a. 6. f» 10. Waert
dat sake, dat die heero buyten lants toghe naedat
die man syn ierste sesse weken versocht hadde,
soe sal die man moghen trecken met yiero man-
nen eü met eenen notarijs ter lester hertstat daer
die heero openbaerlijc in Brabant sliep. Boxhossv,
Keys. stat, a. 21. Staet daer een hnys op den
gront yan den leene, daer yemant inne woent, doe-
ghet [/. doe het] cont te dien huyse; eü staet daer
gheen, soe sal ment condt doen ter naester heeit-
stadt, en noempt seker hoff en stadt waer elck
partie come. a. 36. Es bevonden, datter zyn bin-
nen Wesemael hertsteeden oft huysgesinnen zeven
[en] veertich, waeraff onderhouden wordden van
aelmoessen oft heyligeest thien. Yas Eyxf, Brab.
Mus. I 98 (1597).
HEERTTELLING, zn. v. OpteUing der haard-
steden tot het vaststellen en den omslag der ^heden^^
of belastingen, ir. recensement des foyers pour Vas-
sieite et la ripartition des aides et subsides. DU
v). is mettertijd overgegaan in dat van hertel-
ling of nieuwe optelling, in eenen meer uHgebreiden
zin, doch altoos met hetzdfde doel, fr. ce mat est
passé, dans Ie cours du temps, en celui de her-
telling OU nouveau recensement , dans un sens plus
étendu, mais toujours dans Ie même but. Als vari-
ante troft men het w. hertaxatie {Stadsarch. v.
Diest, brief v. 23 aug. 1686). || Sooverro eenighe
van onsen voorghenoempden landen, loopende den
tijdt van desen voorghenoemden beden, ofte daer-
naer, versuecken wouden een nieuwe hertellinghe
gedaen te worden, in *t generael oft in eenighen
placken particuliere daer men suspitie op sonde
moghen hebben van in der lester hertellinghe hem
misdraeghen te hebbene . oft . . . PI. v. Brab, Jjt-
structie v. 1497, a. 6; II 10. Spruytende hetselve
uyt dien dat het generael cohier der metinge van
de landen oft hemelsche breede, onder de voorsi.
meyerye gehooronde, gemaeckt tot de generaele
hertellinge ten jaero 1686, nu sedert lange jaeron
in het ongeroet soude geraeckt zyn, en dat t'sedert
denaelven tydt de overdrachten van landen, wey-
den , bempden , bosschen als andersints • . , niet
met de beste trouwe en zyn geschiedt. PI, v. Brab.
30 juni 1729 ; VI 391.
HEERVAERT (Harevart, herovaert, heyrvaert),
zn. V. Krygstocht, fr. expédition deguerre. Kil. Her-
vaerd, heyrvaerd. JExpeditio, profeetio miU-
taris, e. bellica. Kil, auetus Voyage d'armée pour
exploit de guerre, expédition. \\ Dese vorseide lieden
van der vors. stede syn wy sculdich vri eü quite
te houdene van allen taelien, van allen roisinghen,
van allen moyenessen, hensi of si niet en oomen
in hecrvaert als wi se daertoe vermaenden met
eenen garsoen, eü dat sonde sijn metten ghemeene
coste van den dorpe. K. v. ter Piete, 1265, a. 19;
Lat. tekst in expeditione. Dat de abt niet zetten
en mach deghene die behoron ter gravescheep van
roimeringhen [l. roisingen] ofte van lantweren,
ofte herovaert scaldech ziin, te vaeme eire dan
den hero van Gavere. Oork, 8 febr. 1275. Noch
HEE.
HEE.
573
boren allen deeen yoneiden dinghen gheloven wie ,
Willem en Hadew^f , . . deee yoeneide séetiene
buienre meen [/. moen] , owev ons en over onae
oier, eeuwelike te hondene yri, los en qaite van
here?aerden, van resen, van settinghen. Oork. v.
Hei 1287. Voort, soe hebben wy. hen gegeven en
Sven dat se qu^ syn van alrehanden heerraer-
in, hennewaereTanlantweeren.Prtt). Brab. munten j
C^\ 1291. Alse men herevaert ghebiet van sheeren
yen yan den lande, so es se schuldech te ghe-
biedene de scoutete , bi heetene yan den baeiiu ;
en es se schuldech de baelin te gheleedene toete
sente Baves, en daer es se schuldech de borch-
graye of ziin seriant te nemene en yoert te ghe-
leedene. Oork, 13 sept. 1298. Dat, wanneer dat
men sculdich sal sijn hareyart te ghebiedene int
Toregheooemde dorp yan Puderse, zo zal men se
ghebieden yan onsere beiderhalyen,.en daema, tee-
nen besprokenen daghe , zo zuelen comen te ghadere
onser beider cnapen, metten mannen en metten
scepenen die zire toe zuelen nemen, en zulen
zetten, na hure beste, tenten, parde en waghene
en alrehande stuoken dier men ten orloghe zal
behoeyen. Oork. 19 juni 1296. Yan den wageuen
in rejsen. Item, als heeryaert es oft reyse, dat zy
dan yersien selen zyn yan wegenen en anders des
men behoeyen sal, na dats hem behoeyen sal en
men gheplogen heeft te doen. A. Wautxbs, ^SSsr-
MsiM, ord. V. 1426, a. 10, Handbooggidde, Ben ge-
meyn heynraert [id, een algemeêne krygstocht y.
Brab]. Bekenk. e. Srab, reg. 186 l> 161 (11 jan.
1486 n.s.).
HEERWECH (Herewech, herwech), m. Zooahi
heerbaen en heerstraet. || Dat die yan Ghent
yorseit syn scnldech te houdene, te bewame eii te
makene hare slues, die leghet ten damme, en die
brugghen die gaen over den yorseiden waterganc,
te dien steden daer hereweghe huetghedolyen waren
en daer sy se hebben ghedaen maken. Oork. \S juli
1286. Alle straten en jockweghen, herweghen, merct-
eü mexdenweghen sal men schanwen den eersten
dagh yan meye ghepasseert synde. O. v. Bells,
zxx 6.
HEE8CH, Hbisch, zn. m. In rechten. Thans
0McA, vordering;, (aenspraeck, libel , yermet), fr. ae-
Ho» fudieiaure, demandê^ préieniiom, eouchuUm Kil.
ameiuê. Sysch / heysch. PoèiMlaiio, petiiiot pos-
tnlatuêf stipulaiio, gtijmlaius» Demande, requeiU:
sHpmUUum. \\ Desgelijcx moeghdy formeren uwe ex-
ceptie tegen den heysch oft libel aldus: Andries,
yerweerder seegt, ezcipierende tegen den pretensen
heysch en aensprake oft libel des aenlegcrers: dat
dat is donoker,.. V. d. Tat. 297 y^. Die sQne
partije heeft doen daegen, is gehouden ten daege
dienende s^ne conclusie in aeiu te stellen, oft wel
oyer te geyen sljnen heysch oft aenspraeoke, onder-
teeckent b\j eenen adyocaet, mette stucken eii be-
scheiden tot bewys yan dQen dienende, en daerby
het billet yan den dagemente. C. o. Antw. comp.
Y, z, 1. Dies is de procureurs wel geoorlofft te
nemen conclusie oft te maecken hegsch yan betae-
linge oft namptisatie. Ib, iQ, 18. Dat de geeom-
mcMTde nyet machtich en is oft goets genoech en
heeft om den heysch te yoldoen. Ib, z , 36. Heysch
oft conclusie, j. 24. 61; iy, 16. Heysch oft aen-
spraeoke. z, 6. 30. Als den heesscher den yoorseyden
eed weygert, oft hem dies laet yersteken, wort
met synen heesch yerclaert niet ontfangelick . . ; en
den yerweerder *tselye refuserende . . , wort ^shees-
schers heesch gehouden oyer gekent, en den yer-
weerder gecondemneert in 'sheessohers oonoluaien.
O. e. Anden, 8i^ d, kaïmêr, iii 3. Heesch of aen-
sprake. (7. e. Ajodit 604. — Eenen heisch
breken. jEenem eisek afslaan^ afwijzen, niei onP-
vankelifk verklaren, fr. repotuser une demande^ la
déclarer non reoevable, || Up twelke de baiUiu..,
in contnuien en weeren seide . . . dat alle mer
Pieters woorde en waren yan gheere weerden, en
dat hem zyn heesch te breken ware. db Pb. en Bb.
11. Everghmn 63 (1363). — Zynen heesch
doen — geyen — leyeren — maken. Zijnen
eieeh of klaeki inëteÜen, fr. former ea demande ^
aeiionnee, || Als danne de prinohe hoort de sake,
eü zulc yint dat behoort ten campe, en consenteert
dat mens hem wet doen zal , so moet thof gemaect
werden, en de aenleggere moet commen in hoye
en gheyen heesch. Leenreehi y. 1628, f^ 21. Gomt
er niemend binnen desen wetteliken daghe, heere
noch partie, die den gheyanghenen weten heesch
te leyerne, zo mach hem de bailliu yan Aelst selye
heesch maken, op dat hem gelieft en hyre causa
en redene toe weet. C. e. AdUi^ Orig, ZLi, a. 11.
Zie ook Ybbmbt.
HEESSCHEN, Hbibbchbk (Hiesken, heschen),
bw. 1) In rechten. JSUehen^ vorderen, ét. requMr.
Kil. amdus. Heesschen, heyssohen, eysschen.
jl Weert dat sake, dat enigen poirtere yan Dyest
bynnen Dyest yet mesdaen waere, en die clage
nyet yoirt en brochte totten here yan Dyest, £e
here yan Dyest yan dien seWen de mesdaet (eié)
heysschen mach trecht yan dien, nae yonnisse der
scepenen te nemene. JT. v. Dieet, 1228, a. 2; Lat.
tekst exiffere poierU juttiiiam ab eo. Hebben, te
waren, scepenen yerde yan yemene gheescht omme
so wat twgste het sy , . . Bn daeraf [mZ. yan eenen
naderen maag] selen scepenen yeerde yersouken...
Bn hebben scepenen yan hem yerde gheeischt...
K, V. Dendermonde, 1233, a. 16; Lat. tekst irenga»
peeierini en requirere. Dat wi hieskende [var. hee-
schende] waren, up tiit die leden es, der abdesse
en den ooyente yan sente Claren in Ghildemersch
bi Ghent, tiende yan den yorseiden Guldemersch .. ;
yan den welken iesche [var, heesche] en yan welker
tiende . . . Oork, 21 noy. 1290. Alse yan den goede
daer Oalle's Bonten huute yerstaerf , twelke goed
GK)deyert de Wayhere oyer syn wyf te deeUene
hiesch en begheide als nae^te hoir. O. v, Geni^ 1
644 (1369). Grootinghe yaü mynoke gheheescht,
en mach nyet gheschien dan naer jaer en daeh.
Ib. III 8. Poortere en es nyet ghehouden, heee-
schende of yerweerende, zeker te moeten stellen.
IY 16. Sn paseim.
2) In reekien vervt^en, fr, adiomner, \\ Yeele
steden zyn gepriyilegeert, dat men huere poorters
oft coopluyden niet heesschen en mach yan gestolen
goede, als zy dat gecocht hebben op de openbare
en yrye marckt, of als het dry e dagen openbare
gehangen [heeft] yoer hunlieden yinstere. Widani^
Fraet. erim, o. 119.
3) Vragen, vereoeken, fr. demander^ teUieUer.
II Wert sake dat hy enigen yorespreke [re] hiesche,
so mach hy kresen dien hy wille. Jt, v. Dieet,
1228, a. 19; Lat. tekst 8i advoeatum poettdaverit.
Item, wy yerstaen en zyn geadyerteert, dat onse
ingesetenen yan Balen, sonder consent efii oirlofT
yan ons oft onsen officier te heysschen, haere ge-
horende beesten, als koeyen, ossen en andere, op
onsen yoirs. bosch en walde jaeriycz ter weyden
gedaen en geset hebben gehadt. Bekenk. v. Brab. reg.
138 P 247, Ord. 16 dec. 1633, a. 13, V HertogenwaUL
HEESSCHER, sn. m. JBieeher, klager, aanlegger^
fr. demamdemty ofr. acteur, In Bimb. yerkooe men
72
574
HEF.
HEF.
„aenldgger;*' in Limb. zegde men ook^aenBetter."
Il In allen jugementen zijn nootsakelijck drij per-
soonen, te weten, de )uge, de heeecher oft aenlegger,
en de yerweerder. WlelatUf Fract. civ. o. 1 a. 1.
II [De bailliu] den heessoher en veraoeker zjnde,
wort het leenhof gedagvaert van wegen den autsten
leenman. C. «. Auden» 2^^ d. 510, a. 6. Ten dage
dienende eal den heesacher dienen van heesoh,
indien parWe compareert. O. v. Qént^ Ord. 11 mei
1644. — HeesBchege, Heesscherigge. Ver-
Koekiter (in rechten) , eischêres , cMnlegiier , fr. requé-
ranie. || Die aal den deken... moghen 't exercitie
yan schoolhouden yerbieden , totdat sy den heeescher
ofte heessoheghe ghecontenteert hebben. Boekhand.
Brugge, 1628, a. 25. Daemae es dezelye wylent
Joos ghecommen te huuse yan de heeascheghe, en
heeft haer yleesschelick bekendt. C. stad Brugge y
II 447 (1535). In de zaeke tusschen de wedawe
yan Pieter Yan der G-uchte, heeescheriggfae , en
Johanne de Kien, ghediyorceerde hausyrouwe yan
Joos De Yleeachauwer, yerweerderigghe. C. v. Anden,
2de d. 252 (1575). Joncfrouwe Margriete Yau Hale-
wyn . heesacherigghe , oyer een zide , en N . . , yer-
weerder, oyer d'andere. C v. Aalst ^ 300 (1478).
HEESTER, zn. Zooals thans heester, poot,
plantsoen t boomp/e, fr. arbrisseau, arbuste, plant,
Sal. auotus. Heester, hes ter, eester. Talea,
frutex. Plantalf Jedon, || Die eens anders eycken,
heesters oft opgaende hoornen yan herten hoate
afhielde oft dede afhouden ... Cv, Antw. 1545 ,
n 25. Dat niemant en sal moghen afhouden oft
afsnijden eenigherhande hout op de yroente gheplant
oft geseth , 't zij opgaende heesters en ander eycken
hout , 't zij esschen , bereken , popelieren , . . K, v,
Mali 1596/1631, a. 11. Die eenen eycken heester
af hout, yerbeurt... C, o. *s Bosch, iii 20. —
Heesterhout. || Soe wie bevonden wordt op
eenen andermans goet oft anderssins een eycken
heesterhout affgehouwen te hebben , yerbeurt . . .
C, V. Befferen, i 19.
HEET, zn. Een met heidekruid bewassen stuk
land, van beperkten omvang, ïr. pièee de ter re oon-
verte de bmgère, d*une étendne limitSe. || Wcutina
sive heet. Yan Loksbsv , St, Pierre n° 809 , febr.
1268. Haerlieder goet . . , groot sijnde ontrent 28
bunder, lettel min of meer, onder lant, meersch,
boBch , ettinge eft heet . . , omme . . . acht en twintioh
pond parisis siaers . . , boven allen commer diere
jaerlicz utegaet , dats te wetene . . , en den water-
graye ses soele par. yan ontrent acht bunre heeds.
DE Pb. en Bb. Naxaretht 31, pachi v. 23 mei
1418. Ygl. ExtrsxL, Eeüts, Ettzv, ETTDrex, en
HXEDE.
HEETEN, HiETEV, Hettek, bw. Oebisden, be-
veien , fr. eommander , ordonner. Kil. auoius. H e e t e n,
bieten, ghebieden. Jubere, praoipere, Commander,
enjdndre . . Als zn. || In soe yerre dat io [nl, de
amman y. Brussel] aldar quam, bi des hertoghen
hietene [op bevel]. Oork. 25 juli 1275, Van Éèelu
57 1« So wie die, bi versoeke iof bi hetene van
sgraven rechtere vor ij goede lieden, iof bi yersoeke
of bi behete yan ij scepenen . . . niet sal gheven
yarde,.. JT. v. Br%gge v. 1281, a. 11; Fr. tekst
a ie requestë u au commandemeni. Uut specialen
laste, heyten en bevelen desselfs ons genadiohs
heeren. A. Wautebs, JEnv, II 67 (1411).
HEF, HEVFE, zn. m., Yebeoep, o. Yan gracht
of heining. Verhevenheid, steile kani, „barm," fr.
éUvation, berge d*un fossé ou d^une dlóture de pro*
priétS. II Als tussohen twee partyen goeden geen
geweir oft heym en staet, soo magh dengenen die
behejrmt en gesoheyden wilt zyn, snlckz doen op
syne erve en tsynen koste; en indien hy eenen
levenden vrede wilde planten, dst hy denaelven
sal moeten setten op anderhalven voet op syne erve;
maer wilde hy hebben eenige heffen van grachten,
dat dien alsdan sal moeten staen dry voeten op
syne erve, behoudende alsoo onderhalven voet voor
synen opheff. — Als tusschen twee partyen goeden
is eenigen heff van gracht, denselveu heff oft gracht
is oompeterende aen de partye van den kant daer
desen heff is opgeworpen, en sooverre de aerde
van wederz\jts soude zyn opgeworpen, sal de gracht
gehouden worden yoor gemeyn. C. v. Loven, ServU,
77 en 78. Wilde hy [nl. die beheymt en geaeheyden
wilt zyn, den heym] op grachten oft verheffen
hebben , sal den heym met het verhef moeten setten
dry voeten op syn eygen erfve. C. v. 'Brussel,
Servit, 84; Ghristijn quod si eam \nl. separaüonem']
velii attollere vel fossa munire. Mabtinez: den
heffe, 146. 212. 234.
HEFFEN, bw , verl. deelw. gehaven, ge-
heven, gehouwen. 1) Benten, cijnzen, penningen,
vruchten. Die ontvangen, it. recevmr, pereevow.
II Alse de vors. huusarme niet en heffen noch
gheheffen en connen dese vors. rente . . . Oodsh,
Brussel, B 588, ainte-kruisautaar 1366. Sullen
de momboors de penninghen van den verkochten
goeden , als sy die gehouwen sullen hebben , binnen
sesse weken moeten belegghen. C. v. Santhoven,
Weesk, a. 19. Oondempnerende den yoirsc. Dieriok
zijn hant dairaf \nl. van „een hof en huis"] te
lichten en hem \nl. den bedrogen verkooper] die
te laten hebben, met alle de vruchten, baten en
profijten, die hij dairaf gehaven heeft oft mogen
heffen. Y. d. Tay. 264. Die gehaven ofte ontvangen
vruchten ofte pachten. C. v. Loven, z 36.
2) Accijnzen, tol. Die lichten, heffen, fr. lever
{des (teeises, un tonlieu). || Willeooren hen dat si
hore assise heffen en haelen moghen gelikerwijs
dat si se bi onsen voorders en bi ons gehaelt hebben
voertijts en ghehaven. Oork. keer v, Diest, 27 mei
1346. Te moghen doen heffen en lichten op alle
de wynen die men herwaerteovere bringhen sal,
seker assisen. PI. v, VI. 21 deo. 1549; I 662.
C. V, Antw. 1545, XI 58. Behoudelic tot desen
ons en onsen voirs. erven en naoomelingen aldair
sulcken rechte van tolle en wagengelde als wy
heffende sjni en onse voirsaten gehaven hebben in
de voirs. vryheyt van Turnhout. Mekenk. v. Brab.
reg. 135, f» 122 v» (1482). Biddende en begeirende
dat ghy den yoirs. onsen portere, by uwen voirs.
stadhondere wilt doen restitueren tghene des hy
van den voirs. tolle van hem genomen en gehaven
mach hebben. Pormulier der 15<>« E. te Diest; Fan
den tolle.
3) E en e boete. Die opheffen, intrekken, fr. lever,
révoquer {une amende), en faire remise. || Si {al.
de guldedekens] en selen engheene misdaet quite-
scelden noch heffen, onse liede en sijnder bi, en
wi selent moghen bisacken [al. besaken] en ordenen
wivele lieden dat wi willen die boeten te heffene
alse gewijst sgn van dien guldekenen. Meer v. Diest,
2 juni 1335, a. 3.
4) Eene misdaad. Die vergeven, fr. remetire,
pardonner (un méfaÜ). \\ Wi, noch onse reohtren,
en selen enghene mesdaet heffen, donrecht en si
wedergedaen [nl, hersteld]. K. v. Mechelen, 13
dec. 1301, Dayid, Mechelen, 459.
5) Zonder bepaling. Een kind ten doop heffen of
houden, over de vont of vunt houden, fr. tenir (mi
enfant) sur Us fonts baptiemaua. Kil. amotus. fi e f f en
HEI.
HEI.
575
de kinderen orer de vo'nte lufmUê» MuUevarê
a fonia lutiraU, hner n» «mfani au hapietmêy Ie
ienir tur Ie fonds, || Den 5st«n dach van maerte
daemaer [1469] quam vrauwe Margriet», hertoghe
Philips zoBtere, eii moye Tan hertoghe Eaerle,
binnen Ghendt, en hief denzelven hertoghe Kaerle.
haeren neve, Piot, Chron, 283. — Met bepaling.
Kinderen heffen. || Van gheiycken verbieden
wj denghenen die ghebeden zullen weeën kinderen
te heffene, jet daer te ghevene. J*l. v. VU 7 oct.
1631; I 762. Die io uuter. vonten ghehaven hadde.
YiJTDEB Haxohik, Bet. tijden, I 12. Hadde
hem uuter vonten glieheven. 27. Die kinderen daer
gheheven hadden. II 223.
6) Een leen. Het ontvangen en manschap doen,
fr. reUver (un fief) et en faire hommage. \\ Op dat
dair maer een leen en es, soe aalt doutste broeder
algeheel heffen. C. «. Santhoven, Leenr, a. 22.
7) Srven, fr. hériter, || Die wedewenstoel heeft,
hg moeten verborgen alsoe goet inne te bringen
daer [der ?] gebuerten [var, geboirten] dien sculdich
es te heffene als hjj [hgen ontfaen] heeft. tBeehi
V, Uocle, a. 43.
8) Yan eenen waterloop. Beginnen, fr.commenoer.
II Den loop heffende in de Weverstrate en boo
nederwaerts loopende over de Houtenisse-venne ,
moet wijt zijn ig voeten. — Den loop beffende in
de strate van Goor, loopende naer Calvergoor, en
voorts naer de Nethe, moet alsoo gheruijmt worden
datter gheen wateren en steigheren. C. o. Casterlee,
XIV 17 en 20.
HEFFENSCHAP (Heffenschip) , zn. v. Keer of
beurt om te heffen of helpen heffen in het arbeidere'
of xakdragéreambaM , fr. tour de lever ou d'aider
a lever des fardeaux dans Ie métier des porte-faix.
II Zoo wie niet in tijts en oompt om zijnen mede-
maet te helpen heffen, zal verbeuren zynen keer.
Item, zoo wie zyn heffenschip ofte keer ontloopt
ofte niet en bevrydt daer hy behoort, zal verbeuren
de boete van vj se. par. Bxmbbt, I 496 (1639).
HEFFER, zn. m. Rentheffer, geldUener, geld-
schieter , fr. crédirentier , prêteur , baiüeur de fonds.
II Soo wie eenighe rente afquijten wille, moet den
heffere de capit^e penninghen presenteren, naerdien
hg allen den achterstel voldaen heeft. C, v, MerentalSf
XVI 9. It. C. V. Gheel, ii 11.
HEGBOTH. Zie Hxckboot.
HEGENEN, Zie Doobcabbdkit.
HEGER (Heeger), zn. JUiger, fr. héron. \\ Hee-
ghers, hairons. Micbelaiït 8.
HECKjtE , zn. Struikgewas, fr. buisson. Kil. auctus,
DumuSt seniis, Buisson, touffe de bcis, \\ Bij deser
actiën [nl. metus causa"] suldg formeren u libel
aldus: Andries seegt dat Peter hem gedwongen
heeft hem quyt te scelden, oft te geloven, oft te
betalen xx croonen, oft een peerdt, en dat mits
vreesen en anxt, die hg hem aendede, mits dat
Peter voirsc. hem doot steeken woude indgen hijs
niet en hadde gedaen oft gelooft, oft woude hem
gevangen vueren in heggen en slooten buyten slants,
versuect enz. Y. d. Tat. 93 v° Ligghen aldaer oock
ledich bat dan 200 bunderen beempt, weyde, eussels,
daervan geen proffijt en is comende« doordien alle
deselve allen djaer deur staen int water en mees-
tendeel maras zjnde , beset met les \nl, lisch] ,
hegghe, haghen, enz., daervan men het water nyet
en can doen afloopen. Yav Eten, Brab. Mus. I
103, Botselaar.
HEIDE (Heyde), zn. v. Heüblók, fr. mouton,
hie. Ij Betaelt van eender nyeuwer scuppen, eenen
nyeuwen spa» van der pieken te verstiüene, van
der ouder heyden te hermakene en van eender
nyeuwer heydien , over al . . . xlTig , s. Stadsrek.
Ninovct 1476.
HEIDEKEUR (Hegdt-keur) , zn. v. Tijd van
het jaar, u>aarop het de gemeente geoorloofd toas heide-
kruid op de heide te maaien, tr, époque de Vannée
è laquêille les httbitants de la commune pouvaient
faucher la brugère, \\ Item, ist gheordineert , dat
den hegdt-keur sal ingaen den eersten woensdagh
van den meg eii niet eer, en dueren tot Bamis
en niet langhor, om eenen ieghelijcken te haelen
alle veerthien daghen een voeder heijden opten
aert, en niet meer, met drij hootbeesten (sic), die
se heeft; en die maer twee ossen oft twee peerden
heefit, die en sal egheen beesten daertoe moghen
hueren oft leenen; en die maer een peert en heeft,
sal tweemael moghen varen op eenen dagh; en die
egheen beesten en heeft, die salder daertoe moghen
lurijghen om sijn heijde te haelen des anderen daeghs.
C. V. MóU, K. en br. 1596/1631, a. 82.
HEIDENIS (Heydenesse, hedinesse), zn. Mei-
densche landen, fr. contrées païennes, || Biddende
an de Wet, dat men soude hulpen eenen Janne
Yan Zantvoorde , dewelke lach ghevaen in heydenesse,
omme sgn rantsoen te quitene. Stadsrek, JSinove
1389, f° 9. Was een groot gheboren heere in hedi-
nesse. Ol. y. Dixmvse 62 ; it. 56.
HEIJENMOORTHOOCKER, zn. (?) || Yan mijn
daegeliz te maecken een heyenmoorthoocker, een
bluetzuyper, een Calis, een dieff, een schelm en
noch duysent alsulcke scheldende woorden. Rijks-
archief: Proc. Oerritsz § Van Berkenrode, 1570.
HEIJER, zn. l^ene vochimaai van omtrent 1
<»am, fr. mesure a liquides d'environ 1 aime, \\ Op
12 feb. 1609. Int paenhuys van wglen Matheeus
Minten, nu synde weduwe Paulyn, by de Spigel-
brugge, is die broucuyp gemeten deur de schepen-
cnapen, present die schouteth, borgemeesters, g
schepenen, 1 rentmeester et me P. T. [nL Torre-
kens, Secr.]. Te weten: xxvij heyers, elck is een
halff ame Diesters, facit xxiijVj amen, en dry
panis [nl, paenhuis]-ketels toegegeven voer lackaegie
oft dranck van de kerdryvers eiï cruyenwageners ;
en daerop is den pegel, in dry plaetsen, geslagen
en gebrant. Stadsarchief o. Biest , reg. n^ 48.
HËICKE. Zie Huickb.
HEIL, zn. o. Bovenhand, fr. ledessus,Vavantage^
la supériorUé. \\ Deen sprack: die ghues zullen te
boven ghaen , en dander spraken: die papisten zullen
noch theil behauwen. Yahdbb Habghek, Ber.
tijden, II 23.
HEILBAER (Heiligebaer) , bn. Kil. Heylbaer.
MedicabÜis. K. auctus. Propre a guarir. Dit w.,
zooals het ons in de volg. aanhalingen voorkomt,
schgnt de bet. te hebben van nuttig, fr. utile. || lek
belove den gesel scape goet en getrouwe eiï heylbaer
te wesen,.. Bederijkkamer de Ldie te Biest, Bed
van den hoofdman, lek belove goet en getrouwe en
heiligebaer te wesene . . . ld. JSed der leden ^562).
Vad. Mus. III 128. 129.
HEILICH, bn. HeUig, fr. saint, lem. ten
heiligen doen gaen. Den eed van hem eischen ,
hem den eed oplagen, fr. déférer Ie serment d qn,
II Die eenen man ten heiligen doet ghaen tonrechte,
om tzgns wille,. hij es om g s. tBechi e. Uccle^
101. Zie ook Eet 2).
HEILICHDOM (Helichdora, heilechdom, helig-
hendom), zn. o. 1 ) Beliquieëndoosje , — kast , fr. reli-
quaire. Kil. Heylighdom. Beliquia soera. || Be-
taelt denzelven K . . , scrynwercker , omme dat hy
vprmaect heeft thooft van den helighendome van
576
HEI.
HEI.
der maecht, np een berd met carteelen rondomme,
omme dat thelioh ghebeente ran den hoofde niet
nte Tallen ne soude. BiUBBYylY 567 (1472). Daer
es een ohoorcappe, drie pelden, irier heliohdommen
Tan zelrere. Troubles marit. III 338.
2) Inz. eeme reliquie vam O-IrMèer^ mi hei MeiK^
lamd meêgthraékt door Oodfried vam BuÜOMtëf zoo
wten teqde^ welke jaarlijkêf sedert 1324, in eene
hoogsijieehtige proeeseie werd omgedragem , £r. portie,
mme reUqve de Notre- Seigneur ^ apportée, è ee que
Von dieaii, de la T^Brre'&nnie, ^ fut portie annn-
eUemoHt, depnie 1324, datu wne proeeséion trèê-
eciemneUe (Saneiuariwn prttepmtU). Zie Mbbtsns
en ToBPS, III 28 — 89. Beenijdenieomgang, \\ Van
den weghen omtrent de neuwe reste te elechtene
en van der Borchbrugghen te deokene doe men
theilechdom omdroech, xxzriy bc. — Den trom-
peneren die met den heilechdome omghinghen, z
grote, Talent xxij se. Tj d. HsBTBirs, Oudste rek.
1324, bis. 64.
HEILICHGEëSTHUIS, ook de HBiLias Gekst,
en Geesthnis. Liefdadige inriekiing, liefdadighmds'
gestiekt, ook €ÊrmeHtafel, armendisek, armbestuur,
armenwezen genaamd, (r. «usmo», mense ou table
du Saini'JB^frit, despauvres, admintstnUion des
pauvres. Kil. auetus. Heyligh geesthnys. Pro-
ekodomUtm, Bbstel-Dieu , kospital pour les pouvres.
II Als persoenen, die heylichgeest proTen hebben,
sterren, dan Tolghen hen aehtergelatene goeden
halff den Hejligengheest en halff den erenamen.
— Als persoonen, die heyligeest prooTen hebben,
daertoe Toirts by de almoeseniers onderhouden
worden, alsdan rolghen hen achtergelaten goeden
halff den Hejligengheest en halff den aelmoseniers ,
ter aerme behoeff C. o. Antw, 1645, ziii 83. 84.
Ojck hebben die borgemeesteren, schepenen en
raedt *t gouTemement OTer die godtshnysen , gheest-
huysen en gasthuysen deser stadt. C. v, Brussel ,
1570, a. 30; it. 1606 a. 21; Christijn domus SaneH
Spiritus. Dat den Heylighengheest hier sal gauderen
Tan den heelft Tan het achtergelaeten goet Tan
deghene die nu Toortsaen Tan syn aelmoessen
gauderen sullen, en dat sal aldus gheschien naer
dat de Firmerye huere ghestoffeert bedde ont&nghen
heeft. DiEBicx, Oends ek. 184, Stat. o. 1645 eoor
H hegijnkqf. — Heiliohgeestkinderen. Be-
g^nen die van den armendiseh onderkouden oj geholpen
werden, fr. enfants du Saint' JSsprit ^ l^fuines enire-
tenues ou seeourues par la oaisse des pauvres, —
Heiliohgeestmeesterigge. Begijn die het fte-
stuur had van het armwezen, fr. béguine qui avait
Vadministration du fonds des pauvres, || Indient
soo ghebnerde dat eenighe heylichgeestkinderen
ghynghen in de Firmerie, soo sal de grootmees-
terigghe de heylicligeestmeesteriggen een juweel
ghcTen Tan haerlieder goedt tot een cognoesure
ofte bekennen Tan de aelmoessen die zy ontTanghen
hebben. Ibidem. Zie ook AxLif oxssxvibb, en G^sbt.
HEIM (Heym), zn. m. Seining ^ beheining, om-
tuining, sekuiting^ haag^ fr. oMmre^ haie, séparation.
Kil. aueius. Heym. Sepes, septum^ sepimentum.
Saie. D*Arsy Heym, heymsel, heyminge.
Cloture auiour les maisons, hois ou ehams. \\ Als
iemant Tan partye in de plaetse daer een gemeyne
hage , staketsel oft heym staet , . eenen muer wilt
metsen, magh hetselTO doen op synen cost. C. v.
Brussel, ServU. a. 83; Christgn heeft Toor de drie
zn. loco separaiionis communis. Alle hoornen, die in
gemeyne heymen staen, zyn beyder partyen ghe-
meyn. Ib. a. 87; Ohristyn in separationibus com-
mumibuê, It. C, o. Zom», Servit, 76. De palen der
Toonz. baenderye hun zyn streckende . . ; en Toordtt
Umghs de heyme Tin het CkntenbosohTeldt. Gai»>
BBSX, 10.
HEIMELIJCE (Heymelie, heymeleec), bn. en
bgw. I. Als bn. — 1) Verborgen, in de aarde h^
graven j fr. eaehSj enfoui. || Gemeret zunderlinge,
dat ons, als hertoge Tan Lymboreh, toebehoiren
alle heymelioke en secrete scatten en mynen in
denselTen onsen lande onder deerde liggende. Be-
henk. v. Brab. reg. 137 P 85, Ord. 11 febr. 1518.
2) Vertrouwd, fr. affldé. Grimm. Heimlich
3) aus der bedeutnng des heimatlichen und h&us-
liehen flieszt die Torstellung des tramUeken und
vertrauten. Schiller u. Lubben Hemelik *- über-
haupt vertrautf innig befreundet. || Dat wie geloift
hebben en geloTen in goeden trouwen heeren Sweder
Tan Apooude, heer Tan Gkesbeke, .. te houden en
te Toldoen alsulke saken als syn heymelike Triende
nu mit ons gededingt hebben, sonder argelist. Oork,
April 1338.
3) Qekeim, niet ruekibaar te maken, fr. eeeret,
ne devant pas être dUmlgué. || Eedt Tan de meesten-
wercUuTden en paelmeesters. . . Heymelycke aaecken,
die te helen staen, wel helen. Éed der officianten
te Loven ^ Loven, 1772, 4^
II. Als bgw. — In H gekeim, heitnel^, fr.
secrètement. || Wg [wie] besoudt oft Terbiet den
anderen dat zgu es, zonder gerichte, heiJmeUe
oft openbair , . . dij sal gaen te Itutsemedoa. K, v,
Sint-Truiden, 1366, a. 58. Soe wat wiTe ocht
wgfs name die bordeel houden, openbaer oft hey-
meleec. Kb. V. Diest, A 48. Soo wie iemanden
heymelijcke, moordelinge oft anderssints sloege,
quetste oft mishandelde. ld. 164e E. Dat hg . . ,
den Trede-eysschere . . . uyet en sal miaseggen oft
misdoen,., heymelick noch openbaer. C o. Antw,
1545, III 27;*it. viii 12. — In *theymelgok.
Il Eeneghe ongheleerde, die.., int heymelicke en
secretelicken predicken d'ETangelien. JPL v, VL
17 juni 1526; I 103. Midts dat de Toorseyde trana-
greasien ghemeynlick gheschieden int heymelick en
int Terborgen. Ib. 31 juli 1627 a. 20; II 388. —
Hem in 'theymelijck houden. Z. erkmU hou-
den, z, versteken, fr. se eacher. \\ Indien men den
persoon, dien men wilt doen TerdaghTaerden , niet
en consto Tinden, en dat hy hem in *t heymelijcke
hielde. C. stad Meckelen, 1 18; 'Staitmx^siiUelaktei,
HEIMELIJCK, zn. m. en o. HxiMBLUCKHBrr ,
zn. T. (Heimeliok, heimeltjck; heimelicheit, heime-
Igckheydt). Chmak, beethamer, fr. oabinet, UeusB
d*aisance. Kil. Heymelioke, heymelick ghe-
mack, heymelickheyd. Latrina. Kil. tÊuetue,
Betraict. || Men Terbiet, . . dat uiemen negheen-
rande Tulhede, wasschel no beeteeel {sic), noch die
men sculdech ware te werpene in heimelycheden
oft;e in stille cameren, ne werpe op de strate. Rb.
V. Auden, 1328, Van den herden. Daer twee ofte
meer persoenen in eenen muer ofte ander zaecken
gherecht zyn, d'een en mach niet doen sonder den
consente Tan de andere, als Teinsteren, heyme*
licken, cisterne, gote legghen ofte andersina. —
Alle ghemeene heymelickheden ofte goten moeten
ten ghemeenen ooste gheruymt worden. C. v. Auden,
XIT 5. 10. Heymelicheden. C. v. Aalst, ix 16. Hey-
melicheden. C. v. Belle, xxi 22. Heymelijoheden.
C, v, Brussel, Servit. 71 ; Ohristgn UUrinas, Die
eenen nyeuwen heymelick oft priTaetput maken en
eene priTate Toute op syn erTe setten wilde . , , C,
V. Antw. 1545, Yiii 58. (De kost. t. 1570 heeft
„priTaet, priTaethuys*' ; die t. 1582 „priTaet** en
eenmaal ,,weerdribbe*'}. Tan priTaeten ofte heyme-
/
HEI.
HEI.
577
lyoheden. C. 0. LofMn^ ServU. e. ri. Heymelljck-
heydt. C, stad Meehelpt zit S2. Een nieaw
heymeiyck. C. v, Deumê 1612, a. 264 (ook „pri-
Taef * en ,,priTaethuy8"). Stillen en h'eimèlioheden;
hasMê eamires et pHveês. Michslavt S. — Hei-
meiyoke eamer. Met decelfde bet. )| Daer Tin-
gen die Tan Brugge mynheer Jan van Namen en
leyden hem te Bragge in 'tprison, daer hy nnyt
ontqnam hejmelyck met behendigheeden ten gate
Tan der hejmelycker cameren. Aoad, éTarekéoL
1860, bis. 158.
HEIMELIJCKHEIT (Heymelyokheyt , heyme-
licheyt), en. t. 1) De geheimen, ir. les seeretê. Kil.
SeoreiMm, || Dit jugement Tan der prysen Tan deser
tegbenwooidigen feeste Tan der Khetoryoken, dat
wy hier aenTeerden , sallen wy regtveerdelyck deter-
mineeren , . . en secreet te houden die heymelyck*
heyt na [Tan?] der fayten der Bhetorycken. Vod,
M%e. III 129, Weditri^ e. 1641 te Dieet.
2) Namw verband ^ vertrouwelijkkeid , fr. eUUance
HróUe, intimité. || AIso onse lieve here . . . mit den
eersamen en beecheQden luden . . . van Aken zekere,
heymelioheit e& Trientsehap, Tan allerhande punten,
geloeften en Torwerden , te houden en te voWueren ,
gemaict en OTerdrsgen hebben. Bekenk. v. Brab.
reg. 132 f» 27 (15(l« E). (De Dynter: De amieahili
eoneardia et umone,) Verder: Heymelicheyt , Trien-
■oap en Terbond. — Op dat die yrientscap en
heymelicheyt tuMchen hen en ons te meerre en te
ftentiger bÜTe. Ib. P 107.
HEIMEN, bw. Afsluiten, omheinen, omtuineny
fr. dore. Kil. He y men. Sejnre, obvallare , palare.
Kil. ametue. Clorre de kaie, || Voer deeen en meni-
ghen anderen dienst, dien hi ons en onser kerken
Bchnldech was te doene van der hoeftmeyerie Toer-
seit, waren wy hem Tan der hoeftmeyerie schul-
dich syn hof te heymene, so dats slotvast ware.
Dixmcz, Cfende eh, 106 (18 juni 1296). Dat een-
iegelyck deene den anderen heymen zal sonder des
anders soade. Kb. v, Twmkout, 1560, 19 86 t®. Een-
ieder sal Toortaen alle zijn goet en erfre die hy
aen en teghen de gemeyn straten, Truenten oft
plaetaen is hebbende ,. en waerdoor een ander soude
konnen beeohadight worden, moeten geheymt,
gevrjjt en beschermt hebben ten uytgaende meert.
C. e. Sanihoven, K. en br. 1666, a. 86. (De K.
en br. t. 1668, e) art. 6 zeggen: beheijmt en be-
Bchermpt). Als eenighe van de ingesetenen be-
geeren geQmt [/. geheijmt] efi gcTrjjt te zQn Tan
heure gebueren, dat alsdan zij dat doen heymen en
bevryden sullen, soedat de Toorscreve beur naeste
daerby geene schaede en IQde. C. v. d. Kiel , K, en
br.. Van de heipninphe. Item C. e. Deume, 1612,
IT 66. Zie ook BBHsncsir, en tsedxit.
HEIMENI8 (Heimenesse), zn. ▼. || Dat een
tebat was tussohen N. en N., alse Tan enen wa-
terganghe eü van heimenesee Tan loke . . . En
mijn Trouwe dabdesse sal doen de heimenesse tus-
eehen hare en Jan Yan Boesdale. Charterê d. abdi}
Ter Kameren, nr. 93, Rhode en AUenberg (1340).
Zie ook Hvnc.
HEIMING, zn. t. Zie het Toorgaande. Kil. Hey-
minghe. 8ep(wm, eepimentum, K. anetus. Pare.
II Dat niemen en neme den lieden dat sy binnen
haren bivanghe hebben noch up hare heyminghe.
DB Vlakikcx, F(76. 40, 16<l« E. Een yegelyck
mach, in stede van eene haghe, thuyne, gelynte,
sohutsele oft diergelycke heyminghen, op zynen
cost wel eenen soheydemuer doen maken. O. v.
Antw. 1645, Tiii 87; it. 28; O. t. 1670, titel 81;
T. 1682, tit. 62 a. 29; eompU. III, vj, 7; C. v.
d. Ifiel, X 2 Soo wie iemants thuynen, ghelinth,
haghen oft heyminghen brake. C. e. Santkoven, K,
en br. 1666, a. 46. It. C. v. Casterlee, IT 2; O.
9. lAsr, xni 6. — Blinde heiming. BUmde
afsluiting {tonder opening) y fr. elótmre orie. \\ Die
een huys oft muer staende aen syns ghebueren
ertre doet afbreken, is sohuldigh in de plaetse
Tan dien, tot synen koste, eene blinde heyminghe
te stellen. (7. v. &heel, tii 7.
HEIMLUJCK (Een schier onherkenbaar gewor-
den w. onder de vormen eenloeok, eelueot,
eelucht), zn. m. Jaarlijkseke beaditiging of bezoek
der heiningen, fr. inspeetion ou visite annudle des
dótures. \\ Dat de tootb. officier en schepenen jaer^
lijcz eens mogen omgaen op den heimluyck, te
halff april ; eü indien iemant waere , die alsdan niet
en heeft behooriycke geheympt , dat alsdan de heere
tselve mach doen doen ten dobbelen 00ste Tan on-
gelijke. O. V. d. Kiel, iii 20. Yan den bal te slaen
binnen den eenloeck. Dat nyemandt den bal slaen
en zal binnen den eenloeck, die men tot halff meert
plach te begane oft te besiene . . Kb. v. T\tmhout,
f* 87. Fof» den eenloeck. Of iemandt geschut worde
door eens anders quade heymen , sal deghene daer*
aen 't ghebreck is, de schaede moeten draeghen;
item, sal oock eeniegheiyck ghehouden zijn d*eelnect
op te maecken aen syn erve en vroente, Tan half
meert tot half april, op de pene Tan vj stuyvers.
C. V. MoUy Kemren, a. 20. Niemant en sal met
syn peerden, koeyen, schapen oft andere beesten
weyden oft hoeden in eenighe straeten ten velde-
waerts inloopende, noch oock op eenighe dyoken
oft straeten ten broeckwaerts inloopende, daneenie-
gheHjck op het zyn, oft Toorders als het eelucht en
komt, op de verbeurte Tan elcke reyse 10 stuyvers.
Ib. 48. Zie ook Baklitickb, en Lbückb.*
HEIMMUER (Heymuer), zn. m. Scheidsmuur,
fr. mur de séparation. \\ Aengaende van gemeyn
heymueren oft scheymueren tot gelycken coete ge-
maecfc , daer egeen ediflcie op en staedt. C. v. Antw,
1670, blz. 626. De cappen ofte cappementen, die
op eenige heymmueren staen ofte op andere edificien.
Begl. edif. 16 jan. 1706, i 42.
HEIMRAET (Heymraet, heymeraet), zn. m.
Dijkheemraad , lid of getworen van het d^kbestumr,
fr. eonseiller, memère ou jure de Vadmiuistraüou
des digues. || Authoriseren den voorn. Jaecques
Yan Lom en consorten te legghen haeren dyok
over tnieu canael, dat oomt naer Assenede, daer
ment meest profytabel vinden sal, om te maecken
eü vernieuwen, dies noot synde, dyckgraven, dijck-
schepen, heymraeden en andere officieren, expert
en bêquaem tot dezpositie(?),regieringheeiï voldoen
van deselve dyckagie, eü aldaer administreren en
mainteneren het recht en jostitie, volgende daude
costume en usancie tot het maecken van de nieuwe
dycken. Item, te maecken de wetten, ordonnantien,
peynen en statuten . . . db Pb. en Bb. XYI. Asse-
nede 10 (1610). Dat het landt en de dyckagie,
weghen, sluysen, sluysvlieten , gheregiert zullen
worden by eenen dyokgrave en twee ghezworen
ofte heymeraeden, waervan den eenen mede als
greffier dienen zal, en noch een ofte twee schutters,
ter discretie van de inghelanden. PI. v. VI. 18
juli 1612, a. 1, Begeering v. Alberfuspolder , TTL
476. Dat men de ghezworen ofte heymeraeden, en
alle de officiers nemen zal , als den polder ghepeu-
pleert zal wesen, uyt de inwoonders, sooverre als
tmogheiyck zal wesen. Ib, a. 11; Verkaveting v.
A., — p. 471. QiM toutes deshéritanees et adhSritaneee
dite en thiais onterfveneosen et erffenissen, reeog'
578
HEI.
HBC.
noUsmneeg dê remies fonstèret diét grontclieynsexi ,
kipotkeegneê , charges , ventes . . , ser<mt passées par^
divani Is dyckgnre ei wng des éckenins dictz heym-
raden ou dyci^hepeneD . . ; que lesdiett difékgrane
ei esehetfins dict* heymraden seront ausay atUho-
riset pour eognoisire . . . Begl. 25 juli 1614 Woltebs,
JStee, d. loiSf I 157, 159. Zie ook Dijckgbatb.
HËIM8EL, zn. t. Zie Hsim. Kil. Heymsel.
Sepimenium. K. audus. Clostwre de haies. || Heim-
lelen oft gimchten. Bekenk, v. Brab, reg. 1S2 P 139
7 mrt 1499. Alle scheydemueren, haghen , thuynen,
heymselen en Bchutaels toMohen twee gebueren
eiren , moeten op de gerechte palen gestelt, gemaeckt
en oick onderhouden worden. C, v. Antw, 1545,
Yiii 28; it. s. 2. Wanneer eenighen muer, gelynte
oft heymsel uuyten loode staet en hanghende ia
over eens anders erve. Ib, a. 54; O. y. 1582, tit.
62 a. 20, 45. Tujnen en heymaelen tuaschen twee
ghebueren erren behooren tot ghelijoke koete op de
gherechte palen yan de twee eryen ghemaekt en
onderhouden te worden. C. st€ui MecÜen^xiY 8;
it. 9, 10; IlanniuB sepia inier vicinos, Niemandt
en aal schanden 'maecken nooh breken ieraandta
anders heymsel, gracht, thuyn , yeken, ghetuynte,
draeyboom, hoort» brugghe oft anderaints. C. v,
MM, KewreHf a. 18. en peusim,
HEIN (Heyn), bn. Vreemd, uiilandsch, uU'
Meemsch, fr. éiranger^ exatique. Kil. Heyn. ÉxirO'
neus , peregrinus. — Achter een zn. geplaatst. Vogel
hein. JEen tekere ttreemde vqgel^ fr. eertain aiseau
exoOque. Kil. Y ogel heyn. Avis peregrina, || Beyner
Yan Thienen, die insgelioa geleyert heeft . . . ii^j
figueren, t« wetenen, g yogelen en ij beesten yan
metale, eerst eenen yogele heyn, eenen aer, eenen
leuy en eenen eenhoren. Aead. (Carchéol. 1854 blz.
826, Bek. 1509—1515. — Als zn. Een zeker zon-
derlinge en vreemde visoh, fr. eertain poisson sin-
guLier et Siranger, Kil. Heyn, Heyns-lijf, heyn
met de bellen, meyviseh, Scombrus vemusj eriniius:
piscis arisiis «caiens; alausa verna et viUor. K. aucius
Maquereau de Maygeapece d^Alose. || Een yreemde
aaecke, dat yaerelgckx in de maent Meye yoor
Bupelmonde en niet weel hoogher noch niet leegher,
wort ghesien eene groote menighte yan yisch, yan
de lingfade yan eenen voet en taemelijok diok, die
men lüdaer noempt heyn; andere zegghen mey-
yisoh..; de sommighe noemen hem witte carpels;
enz. DS Pb. en Bb. XXYI. Bupelmonde 18.
HEINING (Heyninge), zn. yr. DArsy 1663
heeft reeds Heyn en heynen, en yerzendt naer
Heym en heymen. 1) Beheining^ fr. olóiure,
II Dat elck den anderen, Capryoke deure, yan nu
Yoortsaen behoorelijok heyninghe doen sal, staeck
om staeck, ofte elcanders lant behoorelgck te be-
yryden by yerdeelynghe half en half. db Pb. bv
Bb. XIII. Kapiyk 66 (1641). Die ueffens elckan-
deren ghelandt sijn, sullen he3rninghe moeten doen,
alst d'een ofte d'ander begeirt- , soowel in gersainghen
als besaeytheyt, elck half en half. ld. XI Y. Boek-
hml 34 (1684).
2) De voorwerpen zelf dienende om te bekeinen,
fir. les ohfets mémes servant è clóturer, || Dat hem
niemant en yeiroordere té halen op ander liên
gront eenighe heyninghe, tsy thuynen ofte groen
baadt, ghemaeokte oft onghemaeckte peertsen,
wissen, tbeen ofte widau, bessemstocken, luyokerys,
banreesen en andere sorten yan haudt ofte ver-
maecksels. db Pb. bv Bb. XYI. Assenede 64 (1635).
Zie ook Hbimekis en Hbimikg.
3) JEen MoiMobar«» grond, fr. un terrain cultivable,
il Ben heyninghe met boeckweyde bezayt, houdende
ontrent vyf ghemete , geleghen buten de Bosohpoorfce.
Archief Bergen-op-Zoom^ Opdragten^ 1433 — 1464,
nr. 149 (1 juni 1447). Een heyninge en erye met-
ten huyse efi timmeringe, die daerop es gelegen.
Ib. nr 150 (13 jan. 1468). Een heyninge en arre
gelegen buyten der Waatsepoirte , houdende ontrent
y gemeten. Ib. 1 oct 1468. Alsoo mynen gen.
heer heeft bevolen inne te doen grayen een quan-
titeyt van buynderen heyvelts gelegen buyten tniea
clooster te Boeymeer, om te doen planten tot een
nyeuwen bossche, bestoet te leggen een heyninge,
breed beneden 10 yoeten, hooge 6 voeten, over
beyde seyde opgeset met sooden, blyvende acht
voeten breet. Beken, leenen v. Breda ^ 1522, hs.
Mavermans.
HEI8D0M, zn. In plaats van ,,heysdomme'* leze
men, in het volgende citaat „Keefsdomme." || Uut-
ghedaen denghonen die zitten in overspele , in heys-
domme of fornicatien. Yijn>svFEBBBB0OM , Coiurs
de jnstice, Ann. L blz. zcj, Ord. 4 sept. 1761.
HEI-SEISSEN (Heiseysie), zn. Meidezeissen,
een zeissen om heide te snijden, fr. fasteUl* pour
couper de la brugbre. || Titius, in syn huya over-
vallen woordende van Cajus, is, met denaelven
strydtachtich gewoorden, . . beyde instrumenten ter
handt hebbende, 't sy geweest schup oftrieck, hey-
seysie, byl oft soo het besten hebben konnen ter
handt krygen. O. gr. Loon, I 572 (1700).
HEIT8E (Heytse), zn. Fakkel, tooris, fx. jlam-
beau, torche. Kil Heytse. vetus, j. tortse. Fax,
Kil. amctus Flambeau. || Dat men voortan nie-
manden tot stadts koste en sal laeten volghen eeni-
ghe tortsen, heytsen, noch wachse keerssen, ten»
waere in processien en miasen, daer men sulcka
van outs ghewoon is te ghebruycken, oft in andere
noodelijcke occnrrentien ,* daer men sulcka van outa
ghewoon is gheweest te ghebruycken , sonder meer.
Ord. AVbertine, Antw. 1618, Vijtg. o. tui 24. Men
sal alleenelyck moghen spreyen een laken oft baey
op het plavyssel alwaer het lichaem van den over*
ledenen sal rusten, ter langhde en breedde yan
het graf \nl. van de lijkbaar] en van den thuyn
die hetselve met heleen sal omringelen. PI. o.
Brab. 22 juni 1696; Y 72. CTp Aé< dragen vanrouws
fr. tekst: de ld closture qui Venvvronnera avecq les
flamheoÊLx.
HEITSEL (Heytsel), zn. m. Eigenl. heetseL
Takkèbosfe, rijsbosfe, it. fagotin, KU. auoius. Ore-
mium, virguUum siceum et ad ardendum idoneum^
4* Fasoiculus ericarum, virguUorum, spinarum, dumo-
rwn, Fagots Ugers de bruibres ou de ronces ifa, || Den
mudtsaert en den heytsel [worden ghemeten] op
de lenghde van 11 palmen, en in dickte yan 6
palmen: elcke palme tot 4 duymen, mate van Brussel
gherekent; welcke dickte sal ghemeten worden be-
neden teghen den handt; sonder denselven te yul-
len met bladeren oft andere vuyligheydt. C. v. Brusssl^
Houtmaai. — Het w. ^^heitsel" is thans nog een
bundeltje droog hout met schaveling gevuld, een
hand groot, om het vuur te ontateken. Zie Schübb-
HANS.
HECRBOOT (Hegboth), zn. y. Hekbool, eene
soort van plat vaartuig, fr. chaloupe pUUe par der-
ribre. jj Navis, que dicUur hegboth, que htAei retro
anulos ferreos , debet comiti Uil denarios ; ,. si
vero anulos ferreos non habuerii, debet eomiii duoe
denarios. Tol te Damme, 1252. — Het laat zich
betwijfelen of de „eeckboodt*' [heeckboodt ?] der
Ylaamsche kronijk hetzelfde vaartuig is : || Uut
causen dat dese haerme visschers daeghelicx nut-
ter zee ghejaecht en diverssche ghevanghen wierden
HEL.
HEL.
579
Ton dese en dierghelijoke dieven , . . zo waeren kQ
ghedwonghen thaerlieder bewaemene uut te reeden
twee eeokboodts, wel voonien van zeeyolck, am*
manitie , en bovendien elck aohip xii soldaten bus-
Bohieten. PiOT, Chron. 512.
HEKEL WËKGKEN (Ekelweroken) , sn. my.
Waterwerken. JBesloffwerken, fr. travtimx de feueinagej
palissades. Kil. Uekelwerck, haeckelwerk,
sepimenium , paiaiio. K. onctus Piloiis, D'Any Pa-
lissade, II Alaoo de voordere generale dykagie, soo
▼an aerdewerck aU ekelwercken , by alle de gelande
word gerepareert met maeten , volgens den generalen
dyokboeck. Ord. P.-B, autr. 25 oct. 1726; lY, 75.
HECKëN» sn. 1) Msk, ttpeu- en ioedrtuóêHd
afsehmisel, dretaiboom, fr. elótwre, barrière Umr-
nante. || I)at men alle ksrckweghen, jockweghen,
mnelenweghen en maertweghen zal open houden met
hecken, en niet anders verstoppen binnen alle den
jan; wel verstaende, dat al tjaer duere dezelve
necken zo lioht hanghen zullen en onbelemmert
van staken , stroppen en andersins , als dat een man
te pflBrde dezelve hecken opendoen magh zonder
daeromme te moeten afzitten ofte letten. C. Kast.
V. Iperen, a. 17. Alle velden daer waeghen weghen
deur ligghen, moeten met hecken ofte draeyeboomen
ghesloten worden. O. o. Aalst, z 22. Niemandt en
aal zijn heoken, vekens ofb horden moghen open
■etten oft open laten staen. C. v. Dewrne^ K. en
hr. o. 1665, a. 100. Zullende oock alle aeuliggende
gronden van erfven . . . behoorlyck worden beheymt,
de stiühëlen, heckens, draeyboomen en mennegaten
behoorlyck onderhouden eü gestelt. Ord. P.-B.
auir, 31 oct. 1715, xix 5, JSeist. It. C, v, Auden,
XIV 18.
2) Molenwiek f vleugel mui een windmolen , fr. aUe
de monUn è vent. \\ Zodat tj [nl. drie Spaansche
soldaten in eene boot, mits een onweer] den dyko
niet ghecryghen en conden, wierden versteken tot
ontrent de stadt van Siericzzee, alwaer zy upghe-
haelt wierden en van stonden an ghebonden an de
heckens van eenen wyndtmuelen, en zo ommege-
drayt tot zy doot waeren. Piot, Ckron, 5S5;it 412.
U£CK8EL (Hecsel, exoele, exselle), zn. v. ffaak^
spang f halssier€U»d f horstsieraad, fr. agrafe, bomde ^
ornement de oom et de poitrine. Kil. Heohtsel,
heoksel, haeoksel, fland, Fibula ^ Spinier,
armilla. ^ Maniley buUa. || I>at den outeten zoone
van den huyse voiruuyt volgt dat hamasch voir
zyn lijf en voir zijn peert; en der vrouwen oft
joncfrouwen een habyt voir hair lijf, hueren trouw-
rinc en een hecsel oft span. V. d. Tay. 229 v>.
II Van Rywele, zo wasser Bertram Benier, coninc
van den Spinette, en hadden den danc [zie datw.]
van buuten , een rykelio gulden ezoele. Ol. t. Dix-
XüDB, 102, Steekspel y 1423). Soo wie dry jaeren,
deen naer dander volghende , den papegaey sischieten
■al , die sal hebben de broek ofte exselle , oft emmer
daervooren xz se. groten, db Pb. en Bb. XXIV.
St-Oillis 50, HandbooQ, Zie bbeückb.
HELDE, zn. v. Voetboei, it, oeps, fers (amx
pieds). Kil. Helde, halde. Sasf. fris. eieamb.
koU. fland, Compes, nwmélla, pedica. || Ende oft
die beeste bg aventueren die giole oft hueren bant
brake , sonder scult des heeren oft zijns huysgesins ,
en ontbonden zijnde, lemende quetste, ghy sult
weten, dat die heere van der beesten nl dairaf
ongebonden en ongelast biyven, want alsoe sehiere
als die beeste is uuyter helden en sloete oft bande,
soe is zy wederomme gekeert tot huerder natneren
en natueriyoker vryheyt. Y. d. Tav. 88 v>. Alsoe
•ohiere als hem iement ter purgien heeft geset ter
behoirlycker plaetzen, soe sal die richter aldair
terstont den persoen setten in vaster helden en ge-
vangenissen, ld. 179.
HELDEN, bw. Doen heden, fr. xndAner.Kïi. In-
dinere, etc. || Onder andere vremde oostelicke en
ooninclioke juweelen, twee zelveren oroesen zoo
hooghe verheven, dat een man, recht staende, en
dezelve croesen oft schalen, beneden up tpavement
staende, daeruut , met die slechts te helden, drijnoken
mochte. Vabdbb HABOHBir, Ber. tijden, III, 218.
HELDENIS (H— se), zn. v. C^evangeneekap , ft.
emprisonnement. || Soe wye lemende houdt in zyn
private gevancgenisse en heldAiisse , hetzy in huysen
boeschen oft velden, dyen wort geïmponeert pene
capitael. V. d. Tat. 113 v«.
HELDER, zn. m. Limb. Sigenaar; houder^ be»
titier, gebruiker, fr. propriétaire; possesseur, ooem-
pant. II Op alsoe, waert saecke dat de helders van
de voirs. onderpanden . . . nyet en betaelden. Sekep.
V. Moüe, 28 rort 1449 {Kerkareh, Diest). Soovem
hy [fi^. de eigenaar] bugten den lande woonachtioh
is van Brabant, soo doet men die konde aen de
kloeke, ofte aen den helder van den gronden. C.
V, Siehem^ 1546, a. 11. Dat men vortaen allen ge-
spleten en belasde heergewerleenen , die by helder
derselver lenen werden vercocht, sal der helder oft
proprietaris van den ansiel oft principael leenen
bennen jaers mogen lossen. C. gr. Loon, I, y, 7
(1548). Sal den crediteur gefundeert syn, naer die
ezecutie des prinoipaelen, te moegen soeken den
helder des pants onder die generale obligatie begre-
pen. Ib. 230 (1614). Maer egeen helder der split-
leenen behoeven tselve te doen, het en waer sake
dat sy deselve spliten wilden veralieneren. C. leenhof
*« Sertogenrode.
HELDING (H— e), zn. v. Bezitting, hei in be-
eii houden, fr. possession^ Ie faii de tenir en sa
possession. || Het gebuert, dat iement gestolen heeft
een calf oft een cuddeken, en onder de heldinge
en houdenisse van den dief, soe wast dat calf en
wort een ossé, en dat cuddeken wort een vereken:
ghy sult weten dat men seggen mach datter diefte
geschiet is van eenen oese en van eenen verokene.
V. D. Tav. 126 v».
HELE, zn. In helen setten. In hechtenis
nemen, fr. emprisonner, \\ Waert saeke dat die
proy oft diverye elom tot eenen Beyerscheh gulden
oft hoogher, soo mach eenigh man tghehalt daeraf
doen [nl. den dief aanhouden] en aenbrenght [t.
aenbrenghen] sonder breuoken; en alsoo verre als
diegheene die ghehaelden oft aanbracht [is .'] porter
weere in de stadt van Meghem, sal hem die heer
ghebieden laeten te verboighen . . • voor twee por-
teren, en niet opleyden noch in helen setten, kan
hy borghe kryghen; en heeft hy egheen borghe,
soo mach die heer den gehalden porter opleyden
en in die ghevanckenis setten. Landoh. o. Mpgen^
1432, a. 17.
HELEN, bw. SetHeuy heel maken ^ vermaken,
herstellen, fr. restaurer, réparer. Kil. auetus H ce-
len, j. heylen. Integrare, iniegriiaii restUuere»
Bemetire en son entier. || Dat, so wanneer dat ghe-
bueren sal, dat eenigh vissohere eenen anderen
zyne vlete sal moeten kerven, werdt deeelve ker-
vere ghebonden die vlete te helene met goeden
vasten ofte nieuwen tauwen. PI. v. VL 26 juli
1535, a. 3; I 349.
HELFT (Helt, heelt, heilt, hüt, hilft, heelft,
hellicht, belicht), zn. v. Hd/i , fr. moüié. Kil. H e 1 ft /
hal ft. Dimidium, dUnietas. || Op de peyne van
dusent maercken van der munte van Vlaendran;
580
HEL.
HEL.
▼an denwelcken wy hebben soaden deen heilt, en
de partie diet houden zonde, dander heilt. C, tiad
Brugge^ I 202 (1 mei 1276). Als van den rechte
dat Jhan Storm hadde yan der helt Tan al der
meyerie van den scueren yan Oestborgh . . . daer
Jhan oi hadde dene helt, en de here Diederic,
BÏJn oem, dander helt. OorJc, 25 jan. 1277. Dat
Olaua Yan Wetteien heeft ghenomen ten erfliken
paohte jeghen N. . , de heelt yan en huns en en
erye ligghede in de Dutacbe strate. Oork. 13 mrt.
1300, Oeeraardêberghen, De-«ne helt yan den zee-
tich ponden te gheldene elkes jaers telken Sente
Marifo Lychtmeaae. Oork, 10 sept. 1298, Uendike,
Bn ne heeft hi negheene broedere, bo blyft hem
de hilt alleene (3 maal). O. v. Anden. 2de d. 33
(1324). So werden deelsaem ten Bteerfhanee yan
den eersten oyerlydende dezelye byleyinghe tusechen
den lancxtleyende en den hoyre yan den oyerlede-
nen, hilft en hüft. Ihid, Cak.jfrim. n 38. Opaleulo
fiier moeten sy \nl, de wijnen] al ute ghetapt zyn;
ofte willen syt minderen, dat syt minderen, maer
te hilte yan alao yele aleer onteleghen ee. Kh, e.
Auden. 1328, A%d, meng. I 138. Deene helt yan
den zl pont groten toamois te Sinte Jhansdaghe
Baptiste, en &nder helt te Kerstdaghe. BbmbbtII
85 (1360). Anrope mi niet weder in diehelte m^nre
daghe. Oetijdb. 154e E. pe. 101: i^^ reooces me in
dimidio dterwm meorum, Deen heelft yan der heelre
praterye . . — Al trecht dat der yorsyde heelt yan
der yoneyde praterien toebehoert. Dixbicz, Oends
eh. 59 (1418).
HELFTSCH££D£ (Heelftaeheede , heltscheede,
heeltecheede, heltschede, helacheyt, helsheyt, hel-
eigh, halfscede, halfiBcheijt) , zn. Y.Hdfijiv. moitié.
Kil. Helftscheede.j. helft. || Dat hie enrachtigh
maken wilde Celyen, sierer dochter, metten helt-
aohede yan twen hondert ponden parbis renten
siaers. Oork. 18 oct. 1318. Deene heeltscheede
yan eyghinen en yan eeryen. C. v. Oent, I 563
(1896). Dies moet hijjaerlicz hebben iiy ellen scoone
lakene , waeraf deerste heelftaeheede vallen lal . . .
DB Pb. en Bb. NaxarUh 35 (1450). Eerst de rech-
te heltscheede yan eenen hauae . . . Voort de rechte
heltschede yan . . Yoort noch de rechte heltscheede
yan... C, stad Smgge^ II 186—188 (1487). Eene
Bomme yan 1600 gis. Bb. eens, te tellen, yoor die
helscheyt, aenstonts . . , en die ander helscheyt een
jaer daemaer. O. gr Loon, I 460 (1694). Dat den
eyincent gehouden is te yergoeden aen den hner-
linck syne ploeghreohten , oft dan die helsheyt der
ymchten. Ib. 572 (1700). In 1703 heeft men met
corweyen de helsigh yan het land kunnen mesten
en doen sayen. Kxmpxkbbbs, Monienaken II 191.
HELFTSCHE£D£N (Heltecheden) , bw. Ver-
deeUn in twee dêeUn, h.partager en deux. || En
ontgaat die mesdoere [perêta mesdoenre] al syn
rt] onder die macht yan den heere ; twelke goet
heere en des mesdoeres wyf sullen heltscheden.
JT. e. Ur Pidé 1265, a. 37; Lat. tekst dimidiabunt.
Diee sal manheer yan Diest hebben die halfstede
[1. halfscede] yan desen bussen. Baticaxkbbs,
Draperie 15 (1366). Yan allen broecken, die daer
yallen,.. sal ons die halffsoheyt dienen. O. lAège,
1 üebr. 1447 a. 19, JBree. Blken yan derzelver
wedewen en hoyre deene heltsoeede daeraf Y. Yab-
SBB Haxohbv, Ten WaUe 184 (1428). Dies moet
hy jaerlicz hebben iiy ellen sooone lakene, waeraf
deerste heelftscheede yallen sal te Kersayont. db
Pb. BK Bb. Naeaireth 35 (1450). Wy sullen hebben
de heltscheede yan dier compositie. ld. XY. Mid'
ddtmrg 62 (1464).
HELFT8CHEEDING, zn. y. Zie Hblftschxbdb.
II Item , behoort den heere, ter oause yan den hoye
te Yinderhaute , zeker helftacheedinge , te weten de
helft yan de yruchten yan zeyen bunderen en een
half erfye. db Pb. bk Bb. III. Vindarlumie, 24. —
Wat yerder , blz. 25 : de helfwheede yan de yroohten
yan thien gemeten meersch.
H£LFT WINNING (Hellichtwinning , heeltwin-
ninge, helftwinning, hüftwinninge, halfwinning),
zn. y. Verhuring vam landerijen, vee, vigoere, ent,
ter halfwinning , fr. loealian de terree , béiaU , Uangs,
eie. è moUié fruiie. £U. heeft Halfwin. Colomu
parüariue, pariiariue, Maigne d'Amis Media-
toria, ferme expUMe è moitiê fruUe, La Cume
Moiteerie, purtage è moitiê. Poullet keei de
helftwinning „ehampart" {Jwrid. 23) en eehikê se
onder de heerlijke rechten; Baepeaet (Analyse 258)
noemt se ook yfikampairt'^ en yjterrage^^ maar homdi
se slechte voor eene verhuring ter haljennning, door
de eigenaars ingevoerd mits de schaarsheid van gM;
doch het was het een en het ander, naar gelang van
tijden omstandigheden. Poullet (Jurid. 23) appklela
„moiterii^^ ehampart et la range parmi les droits
seigneurianxg Baepeaet (Analgse 253) la uamme
aussi ehampart et terrage, mais ne la tiemt que pour
urne locaiion d moitié fruits , introdwte par les prO'
priétaires è eause de la rareté de Vargent ; or,
o'était Vun et Vamtre, selon les temps et les dreon'
stanees. j| In parochia b. Marie, ia loco qui dieitur
Leden, habet PreposUura predicta heeltwinghe
[l, heeltwinninghe , gelijk verder"]. Yak Lokbbbk,
St'Pierre n» 896 (1281), in het Lat^n ad medimm
luerum. || Dat ie, N. ebbe gh^heyen K. ., ix
buunre iants, onder merschs en lant, en zyy
buunre heeleftwinninghen , . . en ebbe deeen yoe^
seiden Clause dit yoers. goet geyrüt en ebd hem
ghegheyen in heryen dese yoers. ix buunre, elc
buunre 1 d. te tseinse, en helke ij buunre heelt-
winninghen... te 1 d. te tseinse. Oork. 3 deo.
1287. Indien hy de goeden selye gelabeuzt en ge-
dreyen, oft ter hellichtwinninge uytgegeyen heeft.
C. V. Brussel 1606, a. 261; Chr\Ét)jn pro medielaie
commodi. Sooyerre deaelye goeden ter halfwinuinge
uytghegeyen waren. C. stad Meehden, zy 5; Nan-
nius uii usufruetuarius cum eelono pasüarisu /Wt<.
Yan den goeden die ter hellichtwinninghen oft ten
halven yruchten gehouden worden, daeraf aal de
eygenaere oft tochtenaere den thienden, en yoorts
de laet oft winne den 20*^ penninok betalen. PI,
V. Brab. 18 jan. 1554, a. 13; II 17. Dat, in ghe-
yalle de yoom. eerw. hoeren belieyen in helftwin-
nynge jeghens den yoom. Boasier te ghenieten de
yisscherie in de yeerwallen en grachten yan da
yoors. hooftmeyerie, zy tselye sullen yenn<^hen te
doene, mits aooghenae d'helft yan de onooeten.
DiBBCX, Oends eh. 108, oork. 27 noy. 1618. Qn'è
cause de sa seigneurie de J>uff'd, . . lug et ses pré'
déoesseurs avoient droit et estoient en possession
d'ancienneté .,, de proffltêr par lêurs fermiere du
droit de moiturie ou demg-gain {dit en thiois hilft-
winninge), consistant dans Ie droiet de la moitié
des grains sur plusieurs porties de terres labourables
gisants audit vUlage. C. v. Auden. 2de bd. 467
(1676). — Erfhellichtwinning. Brfd^ ver-
hurimg ter halfwinning, fr. looaüon d moitié firuiis»
perpêtuelle ou hérééUtaire, ji Die erfhellicntwin-
ningen, schoof koren, ofte iet in plaetse yan dien
achuldigh zyn , yan landen, bempdeu ofte andersinta,
moeten deaeWe landen, bempden ofte andere goeden
wel en loffelgck labeuren, winnen, mesten en be-
dr\jyen, de yruchten daeryan wel en deughdelgck
HEL.
HEL
SSl
bewaren, die intgdtfl «fdoen en Toorts gaedeslaen;
en het paert en deel, 'twelck bj daerran moeten
geven, Toeren en leveren in bequaeme schaere ofte
anderen huyse, sulcks als de hebber daeraf hem
intgdts bewijst, beqnaemelgck gelegen onder de
heerlijokheyt ofte dorp daer den grondt gelegen is.
C V. Loven f Ti 5.
HËLLËBAERDË, zn. HelUhaa/rd, fr, hallebarde.
Kil. Helmbard e. JBipennis etc. |i Hellebaerden:
een donsyne betaelt pontgelt. Waiertol 1560. Aen-
gaende de Tisscherie, die bnyssen en booten zullen
hemlien moeten verzien van.., met eenighe pgcken
oft hellebaerden. P2. e. VI. 29 febr. 1549 a. 82;
I 973. Ben hellebaerde, oft eenen anderen waeok-
stock. C. e. AMtto. 1582, c. 41 a. 100, Stads voor-
deel, — Der Trouwen alleeue competerende : Een
hellebaerde, oft anderen waeckstock. Ib. a. 106.
HËLLËBABDIER (Helbaerdier), zn. Helfebaar-
dier, fr. haUebardier. KU. Helmbardier. i| Heb-
bende niettemin alsulcke guarde als ghewoonlijcke
sgn gheweest te hebben de voorgaende G-ouvernenrs,
princen oft princessen van onzen bloede, te weten:
d'Archiers, ingheboren van den lande, en de Hel-
baerdiers, oock ingheboren van den lande. PI, v.
Brah, 13 sept 1579, a. 16; I 607. It. L. Tobpb,
Qeeeh, e. AnUo> II 80.
HELLEKEN, zn., verklw. van haUemei „umlaut'\
Saüèkem , een vtinkeUje , untarin men niet kon wonen,
alleen geêcktkt om kleine waar te verkoopen. Zulke
keUekens hestonden o. a. te Leuven [pok te Brussel]
onder het stadhuis ; ook de kleine kuiten rond Sint-
JPieterskerk kiet men in vroeger tijd heUekens (£dw.
Tan Even), fr. pstite boutique qui ne pouvait ser-
vir d'habitation et n*était propre qu^au dêbit de
wtenues ma/rehandises. Il y en avt^t^ entre autres,
sous Vkótel de vUle de Louvain {aussi è Bruxelles);
on appdaU naguère aussi du nom de heUekens lés
maisonnettes qui entourent Véglise St. JPierre.
Ygl. G-JLDXK. II Dat over het niet onverhuert te
laeten van der stadts erven, hujsen, vij veren ofte
visschergen, heUekens, kelders ofte andere edifi-
cien,.. Begl. add. 17 juU 1666, a. 1, Loven.
HELLEKEN. Sraeekw. Qhi hebt ten Hel-
leken gesijn. Ten Helleken is een gehucht
onder.de gemeente Sint-Quiutens-Lennick, alwaar,
in den oorlog van 1333 tusschen Brabant en Vlaan-
deren, de Vlamingen eene nederlaag ondergingen
en op de vlucht ^dreven werden. Men verbaalt,
dat een Brabantsch ridder, de aanzichten der
vyanden kwalijk beschermd ziende door hunne
„huven met kaken*', z^ne strijdgenooten zou heb-
ben toegeroepen: „Slaat op 't gezicht!'', *t welk
ten gevolge de vluchtelingen met een bebloed aan-
gezicht vandaar weken, en dit feit zou aanleiding
gegeven hebben tot het bovenstaande gezegde, als-
wanneer men iemand met eenen bebloeden neus
lag. A. Waütbbs, JEttvirons I 241, volgens het
Ckron. eomit. Flandr. (De Smet, Corpus ckron. Fl.
1 220). De Brab. Teesten I 522 gewagen er niet van.
HELLEN, OW. Fig. Geneigd ^ gexind tyn, fr.
Ure disposé, \\ Soe eist, dat wy, uterlike zeere
ehehelt zynde om te bevellene den vors. ledichganc,
hebben , . . gheoonaenteert int verzouc van den vors.
drapiers en voUers. Bijksareh. Bekenk, Doos 26,
Sclüpenbr. v. Kortrijk, 16 juni 1422.
HELLEWERT , zn. Vroeger de kleinste biermaat
ie Brussel, fr. autrffois, la plus petite mesure de
la bière è Bruxeües, \\ Het minste ghemet van
bier wordt ghenoemt 1 helle-wert, waermede men
plagh te koopen 1 quaert ses-penninghsbier, en
Soadt iVi waelpot. C. v, BrussA^ BiermiUen,
HELLICHT. Zie helpt.
HELLICHTWINNING. Zie HïLPTwnramro.
HELLINCK, zie hallinck. Hellino nooh
penninok. Men zou thans zeggen: geen duit,
niet het minst j volstrekt niets, &. pas un liardy
absolumeni rien. \\ So wie dat assise ooept, hi sal
ooepen op alle aventure dier af comen mach, en
men sal nemmermeer namaels niemen verlaten van
dat hi se coept, hellinc noch penninc, so wat
onghevaUe oohte aventure dat gevalt, al en hadt
noyt gesien geweest noch vernomen. Belg. Mus.
y 89 (Brussel 1339).
HELLINCKTOL, zie tol.
HELLINCKVAT, zn. o. Bene BrussOsehe bier-
maai ^ van 1 gelte en Vt yifioaelpo^\ h, mesure de
bière d BruxeUeSf d'un lot et Vt r,'*oaelpot'\ \\ 1
heUinghvat behelst 1 gelte en Yt waelpot, oft
2 koppen. 2 hellinghvaten maken een half viertel,
en komt op 2 gelten en 1 waelpot. C, o. Brussel^
Biermaten. It. Belg. Mus. IV 261 (1375).
HELM, zn. m. Zooals thans, metalen hoed, fr.
oasque, heaume; overdr. een gehelmde ruiter , fig,
un cavalier portant un heaume, jj Den 4«n van
meye (1438), up eenen maendag, was ghehouden
een rykelvk toemoy in de stede van Bruessel, daer
mijn gheduohte heere zelve slouoh, en veile groote
heeren en joncheeren, en daer waren twee hondert
en vyf en dertich helmen, en waren zeere rykeUo
verhouchiert. 01. t. Dizmude, 166.
HELM, zn. m. De groote gouden helm,
fr. Ie grand heaume d^or. Volgens Fontus Seuterus
en Oudegherst, de eerste gouden munt in Vlaande'
ren geslagen, op last van Lodewijk van Male
(Heyleit, 72), Hwdk echter betwist wordt, fr. sdon
Fontus Meuterus et Oudegherst , la première mannaie
d*or f rappee en Flandr e, par ordre de Louis de Male
(1346—1384), ce qui est touiefois eoniest4 (WUlems,
Mengelingen 342). || Des „heaulmes de Flandre"
de 67 au mare, de 23 Vj carras. Hetlbv 72.
Gulden helm te Qhent gemaect = 50 gr. Yl. Munt-
waarde in Brab, 15 jnU 1393, Belg, Mus. 1 321.
Den groten guldenen helm = 6 schell. 6 den. It.
den Ylemschen cleynen = 3 sch. 5 d. JBval, 20 deo.
1409. — De Muntwaarde Tan 19 noT. 1493 meldt
ook eenen helm onder het sÜTeren geld, fr. Véva^
luation du 19 nov. lAdB^mentionne aussi un heaume
parmi la monnaie d'argent: \\ Die dobbel griffoenen,
dobbel helmen, g sts. iij qrt.
HELM, zn. In de bouwkunst. Kap (?) onder
eenen etnker^ fr. (ierme de constr.) ehape au-dessous
d'une ancre, || Voor helmen Toor de anckers [zal
men den werkman toeleggen, Toor de hand] eenen
Toet. Fl. V. Brab. 16 jan. 1705; lY 16, Bdificie'
meters. Schaliedaken,
HELMELIJCK (Halmeiyck?) bgw. Mei hei
werpen van den halm^ fr. par lefétu, \\ Op welken
Bloctienden, . . wi, abt en convent Tan Sente-
Truden, Jan Van Ethen, Bobbreoht met onsen
voecht, Diro en Bobbrecht voirscreven, en op
allen recht ons hierin behorende in enneger manie-
ren, tot behoef WUlems Hessels soen voirscr., met
onser voirscr. partien vrien wUle, wittelio en erflic
onderlinge vertegen hebben en helmeUc vertien,
als gewoenlio hierin is te gescien. Piot, Cart. II
75 (1374). Zie HALiasKTLiJCK.
HELMVENSTEB, zn. Hélmvormige venstertjes
op de naald van eenen toren , fr. de petites fenétres
en forme de heaume sur la flêche d!une tour. \\ Nooh
wordt ghehauden te maken twintich heUemvein-
sters, en deselve in dwerck te stellen ter plaetsen
I daert mjn Heeren zal beUeven, makende deselve
73
502
HEL.
BEM.
nr 150,
de mmUe €f feert ghtrtAl cp 8U
BELNKBUDEy, zn. mr. XUmdtlméem, fr.
d'éUm. ]] Ife emJümê hutims , raeeim»
wUi^mU, etrvimU H ét helx^ehodeo. 7*al te
BELPE, mvLTM, xn., mr. halpen en hal-
peren. Oeimge, fr. thmmm. \\ Elck man die men
— m|iK«ct mei balpen, bij moet zïpi ooeooot bieden
efi mit balpen. fSèdd v. i/ede, 12. Det deenleggen
BMMten tweren det bnere ba!peren eet goet en ge-
i«ebi »g. FoentMai e. ITeele, 2. Eenre Troaven
•n lM>enre [I. boere] kinderen vae gewijrt te behou-
den heir erre; doen qoem een hare [L bore, hoir,
lund] en evoir, en Toiqoam wel; en doen qoam sijn
bulpe, en evoir en Tolqaam oic wale; doe qoam een
ander boenre kinderen, en fwoir oic, en Tolquam
wale; doe qaamen tijn halperen en soaden sweren;
doe qoam dander partie, ealengierende sgn halpe,
want tj hadden gehirfpen zijnen broedere, ti) en
aonden hem niet helpen en wijide («ie) [eiachten?]
Tonniaae. Doe warens die icepene gemaent, en men
caf hem tUecle: dat die halpe, die dierste broeder
nadde, wael loode mogen helpen den anderen broe-
der, of wien dat waer, op dat xj niet te roeren en
waten witteloea gewijit. Ib. 9. Dien daeh omme
eommende, qnamen de roineide claghende partien
in hore en in wette, en yerhaelden hacre claehte
ghelije jj ie tenderen tiden gbedaen hadden, en
▼eiaocbtói haere helpe ghehoort te hebbene. Inaghe-
Ijx dede de heere en gaf orer zinnen vraechlnrief.
Ö,v,Aalet, Orig, 500 (1436). Daer partien dingen,
efi de here of dene partie sterft en daerbi haten
wette ralt, eii datter eenige kenneiae ghedregen
of orcondicepe gehoort es [en] dat den princi-
palen an dient, ali ment weder te wette leight, aal
de partie daer Jat medegaet rerclaeren, en daerap
baer rermeten hnlpe in de mannen, het sal moe-
ten Tan weerde zijn in dat ghedinghe, alaoet geweest
•oode hebben int eerste, oft baten wette niet eerallen
en ware. Leemr, e. 1528, B ij. — Volle nulpe.
Vdüeamen hew^^ fr. preuve eomplife, \\ Tan erren
en Tan lire bi ooden tiden moeste men vyf mannen
hnlpe efi kennesse hebben, soude de hulpe vol
srn. Nu hebben de heeren de moghentheden van
den lire daertoe brocht, dat twee mannen hnlpe
ea in yele horen volle kennesse; en data jammere,
want tiyf es emmer meere dan erre? liochtanne
moeter te erren [rire] sijn. Ib. — Afgaen van
helpen. Afnen van verdere geimgemië, vcm nog
meer geinige» ie verho&ren, fr. renoneer è eniendre
pUe de iémauu, || Dan mach de bailliu, bij adrise
▼an partien , afgaen van helpen , en doen den mejer
scepenen manen ran den rechte. C. e. AaUi, Öng,
ZLTii 6 (1486). Zie ook Hülpb.
HELPE, zn. Hdper^ bondgenoot ^ fr. aide, aiuci-
liairef aUU, || So belore wi loialike en bi onser
trouwen te helpene den grave van Ylaendren eü
finen oren, graven van Ylaendren, in desen tuist,
also langhe alse hi ghednren zal, ieghens den
vorseiden grave van Hollant eü sinen helpen, tote
diere tyt Sei wi . . . Oorie, 1 aug. 1290.
HELPGEBOEP, hülfgxbobp (Helperoup, help-
geronp), zn. o. Roep om hulp, fr. det erie d'au
eeeonre, \\ QtU de node ad helperoup eum armie
veneriif exoepto eanipulo et toreoita^ niehil emen-
dabitf niti eum armiê alio modo forfecerii. — Simi-
Uier, qui de die venerii ad helperoup contra ban-
nitos vd laironee, JT. e. Veuimey 1240. 8o wie dat
manalaoht, ofte brant, ofte diefte boven v s. doet,
ofte yemene roüA, dhelpg^ioop afveil. Doven ▼
a.... X e. ^ Omieeharrk^ 1268, a. 18. Sn dis
prendt, ofte vemaeht wrf, daer halpgheauup sf
eomt en clagfae deiaf eomt vor baülin en vor aee>
penen,.. C. v. Qtmi, Gr, Ck. 1297, a. 62. Wie
manslacht doet, of vetde breect, of soendSnek btueUy
of vroawen verrracht met crachte, daer faelp^ie-
roap af eomt,.. X. «. Xmptimomde^ 1445, a^ 2
(blz. 62). Dat njemandt bj dagfae helpgfaeroap nodi
gheruchte en maeeke, het en sv hem têbl nooda.
X. 9. 'tMaemdmedueke, 1552, a.'l9. Daer ontaeaee
of vraowencracht es, daer moet men pnmven thdp-
gheroap. C e. AaUi, Orig. xltxi 9.
HELPEN, bw Bewijzem, mei hew^eem eimen,
fr. proncer. \\ Strijcken paitien cenqghe gheigaderds
vermeten, die hemlieden by hnerer wederpmtïs
gheloocbent warden, so warden zj ghewyst en ghe-
admitteert ten zelven hneren vermeten ende ts
helpen. O. e. AaUt^ Orig. xxni 17.
HELTENIS, zn. Limb. Herimmerimg, {hmdeme),
fr. «oKMetr, soeteaoaee, record. \\ Op maendach
xviij dage in oetober oaao ziil)« lij, soe derden
scepenen van deser stadt, te verzaecke van baxge-
meesteren en des nets, en gaven bon over mefc
gescrÜte wee hen heltenis weere van <len poenten
nae bescreven . . . Piot, Cor^. II 545. Wel^e din-
gen vors. van onsen schoateyt in hoeden onsa sehe-
penen geleet worden en onsen heltenisae bevolen.
Sok^. V. 8i.'Tnuden, 29 april 1458. Zie hoxpb.
HEMELEN. Zie Bnsr.
HEMELINO, zn. v. Anael, welfeei, fr. del,
voéte. II Jaoob C^avael, van bescrivene *t groene
halleken van vermelyoene bezaid, ghelyck de ci^Mslle,
van goade , en boven, de hemelinghe enz. bezaeyet van
goode, van de ogiven, lamboorden en datter toebe-
hoort te stoffeirene van goude. Tpriama^ 1 163 (1397).
HEMELLUCHT, zn. v. LncU^ fr. mr. || De
eypiers. . . en mogen gheen gevangen slnyten in
plaeteen daer gheen hemellncht en ea. Wulaht,
JPraei. erim, c. xni 24.
HEMELSCH, bn. HemelflChe luden. Bena-
ming toegekend aan klerken en ridders, fr. persomnet
cêUêiee, dénominaiion aitribmée amx deree ei an*
ekevaliers. jj Eender hoeren mach men donaeie
doen ende gelooften; en de verbintenissa grgpt
stadt; uuytgenomen van den derc en van den rid-
der, want zij hemelache luden zijn geacht; en noch
dere noch ridder en mogen iet besetten oft lega-
teren oft maken bij testamente eender oonenbijnen
oft hoeren. Y. d. Tay. 115 v«. — HemolflOhe
breedte (Hemels breede, shemels breede). ÜU'
gettrektheid van den grond, fr. éiendme terriioriale*
II Regard nemende, dat de supplianten htmne
broecklanden tot sulcke groote oosten en sonder
assistentie hebben bedijckt, en dat de voors. bede
ordinarie plaghen van dien ouden tijden betaelt en
Shecollecteert te worden op de hoifsteden en be-
rijif, en niet op de hemelsbreede van de voors.
broecklanden, die altyd metter reparatien van de
dycken n^eer dan ghenoech beswaert zijn , . . PI, o.
Brab. 18 juli 1590; II 257. Observerende oock,
soovele mogelijck, het ordre van de situatie van
den oosten, middagh, westen en noorden, op den
voet van de caerte figuratief van de hemelache
breede der voorsz. jurisdictie, ter greffie berustende.
Ib. 30 juni 1729; YI 892. It. db Pottbb, Seeond
oart. 252. 262. 276; A. Watttbbs, JSnvirontf
II 667.
BEMELTEB, zn. m. Zoldering^ fr. plafond. De
hr. Yan Even meent dat de hemelter (dat is
het hoogste) moet zgn wat wy hier [al. te Loven]
HEN.
HER
583
een loheid- of oyenolder noemen. Die zolder be-
staat, in de meeste oude gebouwen, in de betim-
mering Tan het dak , en maakt derhalve het opperste
Tan het huis uit. || Omme de herders Tan den
hemelter te lappen en dien te maken te gadere,
iT grijpen. — Omme tI jseren roeden om de colom-
ben Tan den hemelter te houden aen de balcken,
xij boddraghers. Poüllet, JuridtetionSf JBouwkos-
Urn aan een paMhof, 67 , art. 85. 86 (1416). Verdam
HlMBLTB.
HEMELWATEB (Hemels water), sn. o. JBér^m-
waieTj £r. tau jpHuviale. \\ Waterloopen komende
Tan borreputten, hemelwater eü diergelycke reyne
wateren. U. v. Loven ^ ServUy 42. Doer een gemejn
gote ... en mach nyemant leyden oft laten loopen
dan schoon put- oft hemelwater alleene. C. e. Antw,
1545, Tiii 47. Door een ghemerjne zoè en mach
niemant Tan de ghebueren. . , ander water le|jden
dan hemels water. O. v. Lier, ziii 22. It. O. P.-.S.
auir. 28 sept. 1715, a. 4.
HEMETHE, Hsmbdb, sn. „Mên ventand doer-
door in d$ Xlllde JB. dia gronden — en zij waren
talrijk — waer nog allee in *i unlde groeide; ook
frindt men te in de chartert der volgende eeuw wildert
genoemd" (Mebtbkb en Tobfs, I 272), fr. on
entemdait par -ces mots, au 18^ «^, eet nomhrenx
terrains o4 tont eroieeait encore è Vitat eauoage;
on let trouve austi nommêt wildert dana let chartee
du tiède auivant, — Of het w. in heteekenie odAJk
— of in verband ttaat met het Küiaaneéh Heymet,
Fatria, loeue ncUaHe^ en het Qothiteh haimoth
[l, haimópli] , f,de grond op wdken vertcheidene kdto-
nun of volkplanüngen tarnen hettaen* [Kluge: hei-
matsland, heimatlicher acker], moeten wij aan he-
kwameren, en inz. aan ome getohiedechrijvert en
hunnen zegeman Wachter overlaten. || J^o Henrh"
ent. . , notum fado. . , quod, . . eum anb equitatit
f ure voluietem provintiam iptoeque ditponere, Ant'
werpie quoque patoua et terraa ad eommunem juati-
tiam pertinentet, que vulgo Hemethe vocantur, et
qnae potentee et divitea injutte in euot uturpaverant
uautj düigenti inquititione invettigari preeepi. A.
Wavtxbs, Liè. eomm. 48 (1186). Ooneedimut et indul-
gemut eitdem burgenttbut AntwerpientUmt , quod ipti
pottint uH et gaidere, ad utut oppidi Antwerpientit,
omnibut que inflra limitet dicti oppidi eontinentur,
teilicet Hemede et Opstalle , proui in charta, . .
Brab. Teetten, 21 febr. 1291, a. 5. Ten jare 1802,
disendaghs na Groot TastelaTont, Terkocht de stad
aen QodoTaert Drake zzg en half bunderen en
77 roeden „Wildert'\ die men noemt Hemede,
liggende in den Langen Els, dat is in de Hark-
graTolei, waer zich nog bevindt de Lange £lse-
straet. Mibtxvb en Tobpb , 1 278 (Oude toj^graphie,
218, 214); sie ook aldaar I 81.
HENDE, byw. Nahijg it. prèa, proche. Kil. Frit.
Prope. II Mar ie Trese nu, dat wi somtyt Terre
syn als wi wane^^ dat wi hende syn. Sondert mer*
iknge, 85 t*.
HENDELDEUR, zn. t. Beter Eitdxldeub,
BiKssLDBüB. De groote y^ddtibddewr^'' gewoonlijk
aan het einde der kerk, fr. la grande porte è deux
haüantt, gêmêr. d VextrémHé de VégUte, || Int jaer
1526 qnam, naer dat het gheblixemt hadde, de
duTel in de kercke t' Audenaerde, op St Jans
dach , ter hendeldeuren in , . . een jouffrauwe sat
daer ontrent, dewelcke hy eene clauwe settede op
heur £ailde, dat het tot den hende toe ghynck
Tan brande. Auden, meng. II 475. Eü daer quamen
in de keercke, en daer voren an de z\jdedueren
(want de hendelduere ghesloten bleef; , twee capi-
teynen met haren soldaten. . . F. Tas dsb Haighxv,
JSer. tijden, I 206. Verdam Endbldoob.
HENGEN, SEKGXzrx (Hingene, hingenne), zn.
T. Mengel, hengelroede, fr. ligne è péeher. Kil.
Henge / henghene. Cardoy ansa, hamut. Hin-
ghe / hinghene. Fland, Mamut ^ cardo, j| Daer-
omme haest hem de Tiant sonder onderlaet dat hi
se daerin trecke, en heeft een hinghenne in hen
gheworpen, daermet dat hi se trect dat si niet
opten rechten wech en comen. AUer Kerttb. 81,
en paatim. Een Tisscher en Tancht gheen Tisschen
met een bloote hijughene, maer hy bedect se met
een haes dat de Tisschen gheeme eten. F. Vakdbb
Haxöhek, Ber. tijden, I 88.
HENGENAER, HmaxNBiBB, zn. m. Mengelaar,
fr. péoheur a la ligne. \\ Dat elo hin^neere en
Tisschere de Tissohe , die hij Taet en te Terooopene
pleeght, bringhe ter marct te Denremonde, up xx
s. par. DX Vlamifck, Vgb, 85.
HENGENEN, nnroxirBK, ow. itengelen^ ft, pé-
eher è la ligne. || Dat niemen en hinghene in de
Denre dan met eenen haeo, op x s. par.
HENNEB-BAKELJOU (?), zn. Soort van viteh,
ft. torte de poitton. || Visch: gesouten koolTisch,
eelbout, schelleTisoh , kibbels, henner-bakeljau, par.
tonne ƒ0.0.8. PI, v. VI. Pondgeld te Brugge^ 17
juli 1779; XI 794.
HENT, TB. Tot, ft. jutqu'è. \\ Van der metten-
tijtwachte hent ten nacht hope Israhel in den
Heren. CMijdenb. 15de E. f^ 41 , ps. 129 (A out-
todia matutina utque ad noctem). Israhel moet hopen
in den Heren Tan nu hent in e wichelt. Ib. 41 t*
ps. 180 (ex hoc nunc et utque in taeoulum). — Als
Toegw. Totdat, fr. f'utqu'd ce que. || Hent io sette
dine Tianden enen Toetscamel d\jnre TOeten. Ib. 48,
ps. 109. (Donee ponam),
HENTE, zn. Beter xvtx. Jonge boom, poot, ft,
planton. ^. Ente, inte, doch in de hedend. bet,
V. griffel, \\ In den iersten, eycken, wishout,
daeronder wordt begrepen esschen, keerseleren en
henten Tan behooriycke lengde. Stadtarch, Dieet,
Settinge van den houte, 28 oot. 1625, Vak 18.
HERBABIS, zn. m. Kruidboek, plantenbetchrij-
ving, fr. hefbier artificieL De (ïentsche, eerste
hulpbibliothecaris br B. Van den Berghe, berichtte
ons bereidwilligst, dat in het Tolgende citaat aan een
handschrift, niet aan een „geprent" boek moet
gedacht worden , dewijl Tolgens Oampbell , de oudste
bekende eersteling Tan dezen aard de SJerbariutf
Kruidboeck in IHettehe is, Kuilenburg, Jan Vel-
deneer, 1484, in 4^. || [Een zeker Jan VQdt Ter-
maakt in ayn testament, aan het klooster „Tan der
Triniteyt'' te BeTeren , op last van kerkelyke dien-
sten] een boeck gheheeten Herbaris, up condi-
tien: waert soo dat eenich van de voors. Jans
kinderen , oft andere van syn maechschepe denselven
boeck hebben en aenveerden wilden binnen den
voors. jaere, dat degone van hynlieden die den
voors. boeck souden willen hebben, daervooren be-
talen en overlegghen souden den voors. cloostere,
in gereeden penninck, de somme van vier ponden
groeten, dx Pb. en Bb. XXIII. Beveren, 189,
Tett. e. 17 aüg 1472.
HEGBERCH, hxbbxbgx (Heerbeerge), zn. t.
Eigenl. „eene pUtatt waar het heer of leger geborgen
it", nl. goed bewaard, in zekerheid it (Kluge); „eene
plaatt waar een leger te velde ligt, zijne tenten heeft
neergetlagen , legerplaatt, kamp, kampement, het
Lat. castra*' (Grimm). fr. propr. un endroit oè
V armee eet bien gardie, en téreté, camp, campc'
mettt, — Tot deze oortpronkelijike bet, teh^t on$
584
HER.
HER
lifg, U moeten hetrckien vordem kei eerwte der nig.
woorden y ft. h cette significatum primiüve tembHe
dewrir Hre portie, rapporti Ie premier des mots mi-
fMnts. 1) De Ugertent van den vorst in de veldle-
geringen van de heervaarten , fr. la tente du prinee
dans les eampements des expédiiions miUtaWes, || Alao
dioke en also menichweiren ala oose Toin. stede
[«/. van Loreo en van Broasel] met onB uuttrecken
■elen en one dienen in onsen orloge, en wy ysren
te Ylaenderen of te Henegouwe waert, west of
saut, alse die tui Loven voren nnttrocken, dat se
onse marscalc leggen sal voirtmeie, teweliken da-
gen, naest ons en naest onse gesinde toebehorende
onsen lire en tonser herbergen en tonser rechter
lijden, waer zij willen. Charter v. hertog Jan, 4
amg. 1840, Hs. Nelis, Kon. HU. n» 16944, f>
100. Qheleyert hj Saline De Storere scilden van
y banieren van Bent Joris; |j banieren van der
stede wapene; ooc van olievaerwen; hondert pig-
noene van der stede wapene; zij scilde die op de
tente ghenaeyt waeren ; 1 trompnisel ; vichtig cleene
scildekins van der stede wapene omme de waghe-
ners en voetganghers ; zzzfj scilde van der stede
wapene omme vor de herberghen te slane; iv
' pingnoene op de tente ; zij targhen te veryaerwene ; iij
nieuwe ribaudekine te stoiFeme; item noch ij ba-
nieren , deene van der stede wapene eü dander van
sent Jorysghulde; van al Izzvig lib. ziij schel.
Auden. meng. lY 10 (1436), Omme te treckene . . .
jeghen de Inghdsehe,
2) VorsM.jike woonst; heerenhms, fr. haHtation
prineière; hotel; maison de maUre. \\ Uutgheren
totten nuwen wercke dat men, ter ordinancien en
bevele myns genedigen heeren, hertoghe van Bour-
goingnen en van Brabant, maect in synre herber-
ghen eü hove op Coudenberch te Bruessel, te we-
tene van alrehande huysingen van slaepcameren
Yor minen vors. genedigen heere en mynre vrouwen
der hertoginne, garderobben, retrajten, stoven,
baeycameren, contore, windelsteyne en alrehande toe-
beboirten. Aead. d*orchéoL 1854. bk. 817 (1433).
Inventarys gemaect den üij» aug. a^ Izvij, van
den hafeliken goeden bevonden in der herbergen
myns heeren van Nevers, by sinte Mertens kerc-
hof gelegen [te Brussel] ino. v. Nevers^ 1467. —
In de volgende aanhaling het, hel w. herherch óf
het hertogelijk paleis te Brussel , bf het woonhuis
van den kanselier des Raads van Brabant, alwaar
dezey vóór het jaar 1494, vergaderde ^ en de greffle
gehouden werd; immers kreeg de Baad, gewoon den
hertog overal te volgen , dan eerst eene vaste verblijf'
plaats, ft. dans la eitation swvante Ie mot herberoh
signifle ou Ie palais ducal è Bruxettes , ou Vhótel du
ehanoelier du ConseU de Brabant, oè eelui-ei s'assem--
hlait et o^ se tenait Ie greffe avant Vann4e 1494; en
effet, Ie eonseil, aeeoutumé de suivre Ie duo par tont, ne
regut qu^alorsunerhideneejixe. (A. Wauters). || Eest
dat snleken mandement begrypt daginge, bevel, oppo-
sicie, refuz, vertreck oft anderssins, soe sullen die
ezeouteurs van denselven mandemente . . die partyen
dach beteekenen, om te sijne en te oomparerene in
der herbergen tot Bruessele op eenen sonne-
dach, sonder denselven dach te leggene op eenen
anderen dach van der weeken, om des main-
daigs dairinne voirt te gaene en te besoigneren.
y. D. Tat. 6. — Alle partyen, die dan dach
hebben, het zyna aenleggers oft verweerders,
syn sohuldich den voirs. sondach, als hueren dag
dient, hen te presenterene in der griffien eü hen te
doen teekenen in de roUe tegen des anderen daigs.
Jb. Herbeighe, hostH {de maitre). Michblavt,
8. li Alvooren de hertoghe van Berry, de eoniiie
van Gecylien, meester van sconincx herberghe. ••
Ol. y. DixinmB , 41, Up den 9en dach van maeria
waren alle de vorseide personen t'Atrecht in de
herberghe, en myn ghednchte heere stelde de
zaken uute tot sanderdaechs. Ib. 168. Boven deaen
moet dezelve pachter alle jaeren voeren en leveren,
YÓÓT Sent Jansmesse, in mijns heeren {nL des
prelaats] herberghe te Ghent, op sijnen ooet , een
hondert fijsseelen en drie hondert mutsaerta. BB
Pb. en Bb. VII. Diekèlvenne, 11 (1535). It. IV.
ErtvOde, 13. It. Jav v. Dixmüdb, 196.
3) Burgershuis; kuis in *t algemeen, fr. mtneeu
bourgeoise; maison en génSral. || Dat men gebiede
in den volken dat negeen portere daemae binnen
veertech dagen metten ghenen hem en menghe met
enegen contracten, alse van oopene of veroopene,
of borgende, ooht in sine herberge (inira haepOium
suum) te ontfane. Oork. mrt 1238, Brab. Teesten
I 689; degn charterhoek v. Loven, gesohr. in 1367.
Die den ghebannenen omme forfait van zx lib.
heeft ontfaen in sijne herberghe {hosplHo suo) , [wert]
hij verwonnen daeraf bij der waerheit vore soe-
penon, sal hij verliesen zz lib. K. v. Dendermonde ,
juni 1233, a. 9, Oorkondenb. stad D., l&d« E. Ware
so zake, dat yemene laghe onthUde ofte onthouden
hadde binnen sire herberghen. . . Ce. Cfent , Or.
eh. V. 1297, a. 8. Zo wie, die oomt in anders
herberghe omme hem evel te doene, eü mensche
derbinnen evelt, dadt sta up ziin recht na den
mesgripe. 3<^ É. e. Brugge, 1304, a. 27. Item,
moghen de pachters van den biere. . . hebben den
heet van den bruwere eü van denghenen in de
herfcwrghe van den bruwere die te haren jarm
commen sgn, ofte sij van meer mouts ghebrauwen
hebben dan Toerseit es. db Pattw, Vgb, 4 (1337).
Dat negheen coepman, die gheverwet ghewant ghereet
binnen siere herberghen, lakene ne vercoepe, up
iij Ib. Ib. 25 (1338). Dat niemen binnen sieie
herberghen toghen en mach lakene no doen toghen.
Ib. 74 (1860). Dat gheen vulre leverynghe neme
ne gheve. .. of het en ware ter place, of in de
herlMrghe daer zy wrochten. K. d. lakengilde v.
Iperen, 1363, YII Van den vulres. Elek man mach
hem verweerren binnen zijner herberghen, met
wat wapenen dat hij wille, zonder verbueren. DB
Pb. en Bb. XXYI. BupeUnonde, 69/ var. aldaar,
a. 31 : Een yeghelgc mach hem verweeren en be-
schudden bynnen zynen huuse. — Dat de vovschr.
guldbroeders den vorschr werde vortane geven selen
twee lakene -groten van den ponde, en den derden
lakene groten der stat, tot hiuen commer, van al
den latenen die sy in herberg veroopen selen.
Aoad. d'arehêol. 1857, blz. 44, Schatbs, Aned.
14<1« E.
4) Huisgetin, ft. familie, gens de la maison,
II So wie die coeman es van wuUen ne mach
negheene wulle werken, no doen werken, no lakene
vaerwen , no doen vaerwen , . . enne ware te clee-
dinghen van sire herberghen. C, v. Gent , Or. eh. v.
1297, a. 140; art. 141 staat hiervoor huns.
5) Afspanning, logies, herberg, bier' of w^huis,
kroeg, fr. auberge, hótellerie, eabar^, taverne»
II Dat deselve knape verterde in sine herber]riie,
iiijVs "^' Mbbtevs, Oudste rek. 1824, blz. 49. van
verdienden loene, van teringen in herbergen off caba-
retten, wynhuysen, bierhuysen ind desgejyken. K.
V. Tongeren, 1469, a. 83. Ghevielt dat ix>dewyo
Oriecsteen t^odevart uten Lyemingen en de kinderen
Pynnoz hadden doen wachten Wouteren den B*s,
Peteren den Cousmaker en andere porteren eü eoep-
HER.
HER.
586
liede TBn Lorene , ootnmdnde nut die msrot fsa
Antwerpen te [ter?] herberghe op de heyde bi
Haeoht. Aead. tPareÜol 1856, blz. 159, Schaybb,
Antd, 14<l« E. Waert dat de gheaellen van onser
gulden tenegen scietspele buyten ontboden waeren ,
daeraf selen dekene en ghesworene hen beraden met-
ten ghenen die daerat beste weten selen . . ; en daer-
met selen raren dieghene die men daertoe ordineren
■al , om tmeeste profyt der ghemeinre galden, beiden
om de maten te nemene en de ghesellen in de herber-
ghe te yerwarene, en menestreele alsoe yelealsdaer
orborlyo toe es. A. Waütsbs, Serment 7 (1412 § 17).
Dat niemant , up Trj s. yj d. blans , en dobbele, en
intschelycxB up alsoo vele die de herberghe houden
sonde. K. v. JParickê, 1472, a. 36. üp den iiij«n
febmariuB was eenen waghen Tan buten betraept
met ingienen, die clooten voerden ghel\jck caetse-
ballen; en was ghebrocht te Ghendt, up de Hooch-
poort, en tgheschut afgedaen in de heerbeerghe en
hoetelrye ghenaemt de Boose. F. Yandeb HABOHiev,
Ber. tijden y II 112. Drooge herberch. :Em
Amiëf waar geringe tuiden, voor een klein geld ver»
naehien kunnen, waar men echter niet te eten oj te
drinken geeft, ir. une auberge od on loge de petites gene,
maie od Von ne donne guère d manger ou è boire; o*eet
t&ufours un logement de boe étage (Kemhrj). || lemant
alleenelyok logierende, sonder te geven t*eten ofte
drinoken , by maniere van drooge herberge. Bbh bby,
I 436, Nering v, de weerden, 1693. Zie bij De fio
Dboog LoeisT. Kwade herberoh. Oemeene
kroeg, eleeht betoehte herberg, fr. cabaret borgne,
mal frequente. \\ Yan quader herbserghe. Zo wie
bevonden werdt van quader herberghe te hondene,
es te wetene van ballinghen , putiers , vrouwen van
lichte state , ribauden en andere quaet ghezelschap
te hsrbflerghene, dats op de boete van z ponden
parisis; en de tweede reyze bevonden zynde, ghe-
priveird van herbeerghe meer te houden. C. e.
Iperen, koet, a. 121. M^ie quade herberghe ghehou-
den heeft? C. e. AaLet 226, OeHkuer 27 apr. 1415.
Dat niement quade herberge en houde van bordeele,
van overspeele, van dobbelspeele oft van quecberdde,
opte verbuerte van iij. pond. V. d. Tav. 147 v*.
It. BB Pb. en Bb. VI. Nevele, 8 (164e E.). Onnutte
herberge. ZooaJs het voorgaande. || Dat niement
onnutte herberghe en houde, op ghelycke boete
\nl. vy s. yj. d.] K. e. JParieke, 1472, a. 36; fr.
tekst mauvais kostage,
6) GHjeelhuië, knie, waarin men gaat liggen ale gijze-
laar, en waar men eich ophoudt totdat men aan
têkere verbintenie of schuld voldaan heeft, fr. maison
d^ étage, lieu oè Von ge retire et demeure comme
étage, jusgu'd ce que Von ait satisfait d certaine
obUgaiion ou dette, || Daerine [ear. daermen ?] borge
leit te teeme, daerinen [daerinne?] sal men noe-
men drie herbergen: diegene die leegt en die borge
sal kieeen ene, en de heer sal se hem doen heb-
ben, t Recht V, Ucele, 5. Geloeft Anthoenis Danck-
aerts an des sooutets hant, by trouwe, eeren en
sekerheyt, te vemuegon Gornelis Symoenssone
van der somme van vij Ib. gr. Br. tusschen dit en
de vryheyt van der Bamissemerctnaesttoecomende;
dade hy des niet, so sonde hy ingaen tot Jaoop
Lams in der herbeige, en vandaer nyet seyden
sonder voldaen te hebben. Stadsarch. Bergen- Op-
Zoom, Benibrieven ende reeogn, v. 1465—1467, n^.
198, 3 juli 1465. £n oft hy telken terroyne niet
en voldede, als voirs. is, dat hy alsdan en telken
stonde tot Bergen comen sal opten Heerensteen,
en vandaer niet sceyden sonder voldaen te hebben.
Ib. 3 juli. Soe souden sy gesamentlyc alsdan inne-
gaen int Bylken, en vandaer nyet sceyden. Jft. 9 juli. . •
Dede hys niet, soe geloofde hy in der stad van
Bergen te comen en inne te gane in de herberghe
geheeten t Perdeken, gestaen tot Berghen aen de
merct, en daer nyet uuyt te gane hy en hebbe
den voirs. Willem vemuecht. . Ofte telken dagen
voirs. inne te gane in de herberge in de Mereminne,
opte havene, en vandaer niet te sceydene hy en
heeft voldaen , of Jans voirs. goeden moet gewonnen.
Ib. 24 juli. Zie ook gijibl, afl. en samenst., ina.
GiJSBLIVO.
7) Blaatê va» beetemming, bestemmingeoord, fr.
lieu de destincUion. |) Over alle deghuene, die in
pelgrimagien sijn, dat si met eeren en met salioheden
te haerer herberghen commen moeten. Ave Maria.
DB PoTTBB, Sewnd eart. 107, Chbeden in JSbbreehis
hospitaal, 1401.
Herberoh-evene, Herberoh-ooren. Dete
benamingen van heerlijke eijnxen schynsn te moeten
verklaard worden door het herberg' of verbUjfreehi
der heeren bij hunne vassalen, waarvan dexe tiek
door eenen jaarlijkschen oijne, in geld of in graan
konden vrijkoopen, fr. ces dèiominaiions de redevancee
seigneuruües seuMent devoir être expUquées par Ie droU
de gite des seigneurs ehez leurs vassetux , dont ceuaB^ei
pouvaient s'afi'anehir par un eens annud en argeni
OU une redevanee en grain. Maigne d^Amis : Herber-
giagium. DroU de gite ou de proeurtUion d4 au
seigneur par Ie vasial, et redevanee pagée^par ee
dernier pour en être ezempt. Alberga. Bedevemee
annueUe pour reprêsenter VobUgation de ce vassal d
reeevovr ou d nourrir Ie seigneur. Zie ook qibtb.
II Van herbergh-evene. Item, vyftien mudde evenen,
die men heit herbergheveae; welke ev#ne te
innen si [nl, de erfgenamen] suelen versueken
ons heren van Diest gherichte; te welken gherichte
wij, here van Dieste, voer ons gherven gheloven
ghereet te sine tallen tiden als ment ane ons ver-
Buect. Deding der heeren van Diest , 21 dec. 1337.
En Jan en Heynric voirs. hebben hem geloeft die
pande loss te maken op een vat herberchcoren en
drie penninge heerencheys. Schep, der buiienb€mk
o. ^Lumpmen", Land v. Loon (1461).
HERBERGERIEN, an. mv. Dit w. tal ook wA
de bet. hebben van verblijflrecht , fr. ee mot aura bien
aussi la signification de droit de gite. Zie het voor-
gaande; zie ook bobchwbbck. || Quidquid furie
habuit tam in talliis quam herbengerien [suï] et qui'
busdam servilibus opertbus. Dbshbt. Chron, Ninoo.
II 882 (1236).
BERBRENQEN (heerbrengen,), bw. Slechts voor-
komend in heijrverl. deelw. Van ouds of van vroegeren
t^ in bexU hebben , fr. posséder d'aneienne date. Kil.
heeft slechts het zn. herkomen. || Yoirt confir-
meren sy hunne voirso. stad van Loven en allen
hunnen goide lieden dairin woonende, alle hare
charteren, privilegiën, brieve, goide heerbrengen en
usagien , die sy hebben van hem en van hunne vor-
deren bezegelt en heerbracht in alle anderen pointen...
Sbbmok, Oouthereel, 73 (1860). Zie ook het volgende.
HERBRENGEN, als zn. o. (Harebrengen, haer^
hringen, heerbrengen, heerbringen, herbringen).
JEen oud gebruik, een gebruik, eene verordening, een
voorrecht, xoo men wil, van oude, van vroegeren tjfd
overgebraieht , eene overlevering, fr. un aneien usage,
un statut , un privilege, si Von veut, apptfrté, transmis
d'aneienne date, une tradition. \\ Dat dicwile hier
voremaels tuist eü discentie hevet gheweest tuschen
ons en onse verdere op ighewelcs reoht eü hare-
brenghen van ons en van onsen vordren-int vore-
ghenoemde dorp en eighendoem van Puderse en dat
586
HER.
HER.
daertoe hoert . . . Welc ighewelcs recht en hare-
brenghen ware int Toreghenoemde dorp en eighen-
doem Tan Paderse... OorJc 19 juni 1295. Qui
re»p<mdermni j sêcundnm ea quae a 8%%» eomcabinU
anteeesioribus didioerunt , et consuetudinem quae heer-
brengen vtU^ariter nuncupatur^ quod iune dominus
eomes de J-ooz,,. Woltebs, Loon^ 193 (1303).
Vort , Boe Beien die yan Mechelne alle hare vriheden
en alle hare haerbringen behouden. Oork, 30 juni
1303, Brab, Yeesten, I 709. Wy, Jan en Mar-
griete, onae wyf, selen behouden in den Toirseiden
heerscape onse dienstliede, die wy van reclit heb-
ben harebracht. A. Waütbbs, Ènvlrons^ I 287
(1319). Wie mach thoenen zjjn heerbringen [var.
heirbringen] met wettigen betoenen, dat hij daer^
inne quam metter wet en gehouden heeft oen jaer,
y jaer, iij jaer, ix gougedinge, stille en ongecalen-
giert, Tolcomt hijs, hem blivet derve. tBeehf v.
VeeU^ 95. Dit sgn de oade rechten, coetumen en
herbringene Tan der stad. In den eersten, soe heeft
de stad Tan Antwerpen, uater keyserliker macht,
daerin dat sij gefundeert staet, altyd herbracht,
gheüseert en ghepossesseert : Soe wanneer deselve
stad in heerraerden uuttrac... Kh. o. Aniw. Oude
Sfèekten, a. 1. Soe was OTerdraghen en gesloten,
by N., borghemeester, etc. . , als Tan den sestigh
erffschutteren . . , altoes Tast te staene en te bliTene
op de ordinantie daer sy op gemaect syn, en op
huer qpt heerbringhen Tan allen Toirseiden saken
en offitien oft diensten dat sy worden genomen én
geset,.. A. Wautbbs, 8erme»t, 13 (1421). lek
geloTe en zweere, dat ie der stat Tan Loeyen hou-
den sall en doen houden, wael en getrouwelyc , als
een goed en gerecht heere sculdich is te doene,
alle hoere rechten, priTÜegien, charten, coetumen,
nsagien en heerbrengen, gelijc dat zijt heeft Tan
onsen lioTcn TOrderen . . , en gelijc dat zijt heerbracht
heeft, sonder breken. Carf. Busead. f9 114, 16 E.
De Latijnsohe tekst heeft: ./iira, primlegiat ehar-
iat, eoMêuetudinet , utue et obêervaneias , . en: provt
ipei observaruni,
HERBRENGER, zn. m. Leste herbrenger.
De laatste betaler eener jaarlijkiche sehuld^ fr. Ie
demier payeur d^une dette annuelle. || lemandt heb-
bende oude pachten, renten ofte chijnsen, daeraf
den gheloTcr doodt waere, en die rentier niet en
conde bewysen sijn onderpanden, dat in dien ge-
Talie den lesten herbrengher en betaelder schuldich
is alsnlcke pachten, renten ofte chijnsen te.betae-
len . . . Kanttéek, Oude renten , pachten en chijnsen ,
by faute Tan aenwijsinghe Tan onderpanden, moe
ten by den lesten gelder betaflt worden. C
«. '« Bosch, zzi 14; it. 8. 10. 15. Zie ook aeit-
BICHTIVOB.
HERDE HBBDEB, HABDB (Heerde, heerdde,
herdde, heerder, heerdder, herdder), zn. m. Eil.
Herde. vetut. germ, sax. sicamb. fltnd. j herder.
Basior. Hard, harde, harder, j.herd, herde,
herder. K. auctus. Pasteur ^ bergiery (jardeur de
bestail, II Yortane en mach gheen hackere, noch
DTcmen anders, meer Terkene houden dan xg. En
die sal men uutdriTen smorghens . . ^ en ooc uut-
driTen tsaTona . . , en dat met eenen herde. Kb, v.
Antw. 56. Ie ben een goet herde... Ie ben een
goet heerde. AlUr Kerstb. 80. 87 (Tanler). Oft
uwe heerdderen uwe beesten drcTcn in myn weye
oft cooren . . ; uwe beesten hebben die scade gedaen ,
en *tis n te wyten dat ghy quade herdders en
wachters geset en genomen hebt. Y. d. Tay. 87
T^. Wairen dat beesten, zgnde in der hueden Tan
eenen herdde oft pastoir, dan en sonde dat geheel
cudde niet meer sculdich ayn dan eenen bmecke.
Ib. 147. Dat yeghelyck, Terkenne hebbende, ghe-
hauden zy die te eendene ten harde, up dat hj
te zynen huuae gheenen zweender en hadde. K. «.
Parieke 1472, a. 47; fr. tekst au porquier, Ghe>
ghcTen den harde Tan der stede, mits dat hy lut-
tel Terckene te wachtene hadde, een ziatre coorens
Tan gracien, coste xxxtj st. Staderek. Ninove,
l491/92.Dat niemen en houdcTerkenen noch gheeten
hy en hondse Tor den herde; en alse Tore den
herde niet en ghaen, soe en hout se niemen ter
straten oommende. de Ylahivck, F^ft. 41 (154e
E). Dat yan nu Toirtane die herden , die de bees-
ten Tan onsen ingesetenen Tan den bancken Tan
Balen, Tan den Capellen, enz. op onsen Toirs.
boech en walt hueden en bewaeren sullen, schul-
digh sullen zyn aen onsen Toirs. rentmeester Tan
Lymborch consent en oirloff te begheeren aleer zQ
enige beesten, hetzy gehorende of Terckenen opten
selTen onsen bosch sullen moegen keeren oft dryTcn.
Eekenk. v. Brab. reg. 1.S8 f^ 247 (15 dec. 1533,
a. 13). Enen herde . . . den hordere. Ib, reg 182
f* 19 tO. Cs Mertogenwald). — OTerdrachteiyk.
Zielenherder j fr. pasteur des émes. || lo, Terloren
scaep, coem weder tot mynen heerde. Qebedb. 15^
E. 53. — O gloriose heilighe appostel . . , die een
prince ghemaect wart alder appoetelen, en een
heerdde en een huder der heiligher kerken. Ib.
112. Onsen heyligen Tader den paus Leo, dethienste
Tan dien name , sds pastoir en een hoerder generaal
Tan der uniTcrsale kercke. PI. e. VL 8 mei
1521; I 90.
HEROËN, zn., mT. t. h. Toorgaonde. Sèrders,
fr. pastoureaux. Naam eener dweepxieke party , whmtüI
in Frankrijk f die eenmaal in Hjaar 1251 , en later
in 1320, naar het Meilig land wilde trekken tegen
de SarrazijneUf de Joden vervolffde^ — xdfs gees-
tdijke personen mishandelde , en ved onheUs stid^
tede, fr. nom d'une secte fanatique, swrtout en
■Franee, qui, une fois en 1251, et plus tard en
1320, voulait aller en Terre Sainte eombattre lêt
SarrasinSf persêcuta les Juifs, — maUraita
méme des personnes religieuses^ et causa beamooup
de maux. (Zie o. a. La Cume). || Item, xociiii
doen gingen de heeren [l. de Heerden of Herden]
te Jerusalemweert , en Tersloegen Teele kerstenen,
beyde te Parys eü elders. Piot, Chron. 13. Item,
Mcccxx ginghen de heeren [nogmaals Heerden of
Herden] uuyt allen landen en seyden sy wouden
ten Heijlighen graTeweert. Ib. 21. — Ook Schayea
gaf deze laatste kronyk uit , maar hy liet het rechte
w. her den onverbeterd, Aead. d^arohSoL 1850,
blz. 151.
HERDEN, HERDEREN, bw. Weiden, in de weide
brengen — drijven, fr. paitre^ mener -^fairs paUre,
msner au pdturage. Kil. Her den. Pascerepeeusyf^
meenen, dat Kempeneers het mis heeft daar hy in
het inf. herden een zn. kudde ziet. || Desgelick,
dat eenen ygelick syne Tercken toe herden (of
beerde, grex, pecuarium) driffTensal. KBifFBKBBBS,
Monten(dcen , II 259. Dat de buytenpoorters . . .
staen ten gebueriycken rechte, daer sy geseten of^
henlieden goeden gelegen zyn, te weten, Tan stra-
ten te maken, . . die beesten te herderen. C o.
Lier , i 7. Dat de Toersz. Sinte Peetersmannen . . .
staen en blyTcn ten gebueriycken rechte Tan de
bancke daer sy woonen.., te weten, Tan straeten
te maecken , . . Tan hordden Tan beesten , . . C o.
Loven, I 19.
HERDEN, OW. Volharden, fr. persévérer. J| Hoi-
pende dat zy [aZ. onse ondersaiten en reglerdera
HER.
tlEa
587
oneer stat Hasselt] deeshalTen van dage te dage so
mere en meer, in allen dueghden en Tromicheit
onder sich, en in alle getruwicheit en onderdae-
nicheit aen ons en onsen nakomelingen sich oeffen
en bewysen, en ock daerinne stanthafilich en ge-
tmwelick herden en continueren sullen. O. lAige^
11 deo. 1600, lid,, SctêêeU.
HERDESCHAP (Herdscap, hertscap, herder-
schap, hertschap), zn. o. 1) Veehoeders^ herder e,
hoe- of schaapherdefê ^ ir, gardeurt debétailfpdtret,
bergere. || Want wy yerstaen, dat onse yoirs. onder-
aaten yan der banck yan Balen en yan der Gapellen
gewoenlick zyn huere coeyen en beesten dagelicz,
yan den morgen totten ayond, mit herdscappen
opten yoirs. onsen bosch en walt te doen driyen
en weyden, zonder jet dairaf te geyAne, ende dat
tselye ons noch onsen yoirs. bossche nyet hinderlick
noch scadelick en is, soe zyn wy teyreden en per-
mitteren en gedooghen hen, om den yoirs. redenen
wille en andere ons dairtoe porrende, dat zy al-
noch huere beesten en coeyen metten herden opten
yoirs. onsen bosch en walt sullen moegen laten
dryyen en weijden in der manieren als zy dat ge-
daen hebben gehadt . . .
2) Weideg^^rvik , — recht ^ fr. droU de pacage.
II Dat zy [nL die herden] . . . sculdich sullen zyn
int beecryyen derselyer [beesten] den yoirs. onsen
rentmeester scriftelyck oyer te geyene tgotal der-
selyer beesten, die zy en elc yan [hun] in hueren
herdscapen sullen hebben . . , op te pene yan uuyt
onsen yoirs. bossche een jair lanck gebannen te
zijne en nemmermeer hertsoap te mogen houden.
Bekenk. o. JBrab, reg. 138 i^ 247, Ord 15 deo.
1533, a. 12 en 13. *e Serlogenwald. Dat die meyers
en pretere, elck in heur quartier, daer men heider-
schap houdt, sullen besorgen dat het hertschap
ghehouden worde ten tgde als 't behoort. Land-
charter e. Grimbergen f a. 124.
HERDINCKEN, bw. Uitdenken, uitvinden, ver-
tinnen, fr. inventer. || Wet, dat meeste deel der
lieden, die in deser sorchliker tyt leyen, maken
die heileghe wet [iU, des huwelijks] tot eene mest-
groeyen, want si leyen daerin recht als yee, roet
allen luste en wille die hair yeelike nature ghe-
leisten mach oft herdincken mach. Aller Keretb, 18.
HEREN (Heeren). Zie gehbbelt.
HERENTEER, zn. Haaghenk, fr. charme, ehar-
miüe. Herenteiren hout. || Tauxatie yan het
brandhout. Bn ierst, soo is het eycken- eö heren-
teiren houdt, opgaende en onderelach, ongebleekt,
die wisse, maete yan Leuyen en aldaer geleyert,
gestelt en getauzeert op drye guldens. StcJlearehief
Dieet, Vak 18, bundel 8 (13 sept. 1625). Zie
Schuermans hbbehtsbb.
HERGAEN, bw. Op mewo {begeien) begichtigen,
syn. yan vernieuwen , fr. vieiter, inepecter de nou-
veau, renouvder, II Dat sy [fiZ.de ambachtsdekens]. ..
deselye yisitatie noch so dickwüs meer hergaen eiï
yemieuwen zullen als hem goed dyncken sal. PI,
V. VI. 13 apr. 1551 , ». 18; f 806.
HERGEVEN (hem), ww. Zich begeven («ot eenen
leyensstaat), fr. mnbraeeer {un êtat de vie). \\ Welck
■ouderlingen stadt grypt, soewanneer die eltste eïi
werlicke broeder yerweryen wilt die portie oft
godeylte des anderen broeders , die yan den alderen
eeestelick geordineert is, oft sich totten geestelie-
Sen staet hergheeft oft heigeyen wilt. C, leenh. v.
VaUenburg, Dedaratie 1570, a. 15.
HERHALEN, bw. 1) Eene schuld. Verhalen,
vergoed krijgen, fr. reeouvrer, réeupérer (une detie),
II En hiroyer eo heeft de yoreeide Wouterman,
oyer hem en oyer eiin oer, bewist Jhanen yoreeit,
of sinen oere, tforseide huus en eire, hem of sinen
oere hant daran te slane sonder mesdoen, sine yor-
ghenoemde rente, metter dobbelre renten, daian
te herhaelne , indien dat se niet yergolden en 'ware
telken termpte. Cork. 22 mrt. 1311. Herhaelde
schuit. In rechten toegewezene schuld, fr. detfe
judiciairement adjugie. || Amout GkxMens . . . be-
kende Wouteren Van der Beke tsestich Ib. ghe-
meins payments, np alle dat goet dat hi houdende
es, in naten en in droghen, als yeryolghede soout
en herhaelde scout , te Wouters boef yoreghenoemt.
Charters v. Ter Kameren, nr. 62, Mrps (1332).
Zie ook Ybbbeicebv.
2) Inhalen, bereiken, fr. atteindre. Van eenen
cijns of rent, welke niet op den vervaldag noch toe-
giftdag betaald was , en waarvan de volgende termijn
ingegaan of bereikt was , zoodat de twee jaargangen
ineenliepen , zegde men : dai de eene cijns den ande-
ren „herhaelde'' (men voegde er wd eens bij ,.finde
herreicte'y, dit gebrek aan stipte jaarlijksche betaling
gaf den geldschieter het recht om zijn in erfpaéhi
of erjrent gegeven goed, of zijnen onderpand, zonder
eenigen rechtsvorm naar zich te nemen tot hij voldaan
was, of ook om er vrij over te beschikken als eige-
naar {naar luid der instMingsakten) , fr. on diseni
dun eens ou d'une rente qui n'étaient pas payés au
jour de Véchéanee ni au jour de gr Ace, et dont Ie
terme suioant était commencé ou tUteint, de sorte
que les deux exercices sefondaient: qu*un eens atteig-
nait Vauires ce dêfaut de payement annuel et pone-
tuel donnait Ie droii au baUleur de fonds de prendre
devers soi son bien donné en arrentement , ou son fonds
d*hgpothèque, sans queique forme de proces , jusqt^è
ce qu'il fut pagi, ou mime, d^en disposer libre-
ment comme propriétaire {daprès la teneur des
act es de constitution). \\ En [indien] deen cheine
den andren herhaelde en herreicte onyergouden,
eoe mochte de yoers. h. CSomelie Yan der Linden
[kapelaan te C^oyke], hi ochte sijn oer, ochte sine
nacomelinge , hare hant slaen an de yoirs. hofstat. . .
alse ane hare erye, en houden se eweleo alse hare
gherecht erye, sonder enich rasteer en sonder eneghe
rekeninghe jemene namaels daeraf te doene. Char-
terb. begijnhof te Brussd, f> 255 y^. Schep, v, Qogék,
1328. Ware dat zake dat si Daniel en Katheline
yoers. niet en gouden die zl s. emmer telken Eerse-
ayonde, ochte ombegripelec ten naesten Derfien-
daghe daemae ierst comende, en alsoe als dat deen
cheyns den anderen herhaelde , . . eoe mach {oUm-
sule als boven). .. Ib. (9 184 y». (1331). Zie ook
AcHTBByoLGBV 2), en wgzig onze yerklaring aldaar
in den yoorhandigen zin.
HERHOOREN , bw. Eene getuigenis. Deze den
getuigen voorlezen, fr. récoler des témoins, || Dyes
is partije altgts op haer" geheel om de getuigen
alsoo gehoort te wederleggen, oft oook hun getuy-
genisse te doen recolleren oft herhooren op alsuloken
intendit, feyten en articulen als s|j yan nieuws oft
ter contrarien souden willen oyergeyen. C, v. Aniw.
oomp, TV, zj , 279.
HERCOMEN (Heercomen, heroommen, hare-
oommen), ow. Van oude tijden afkomen tot ons,
fr. venir fusqu'è nous depms des temps anciens.
Doch meest gebruikt als zn., beneyens het stam-
woord her oom, oud gebruik, fr. ancien usage,
II Toert meer, so kenden dit de man en soepenen
en hieldent oyer harecomen, dat wanneer dat men
sculdech sal s^n hareyart te ghebiedene int yore-
ghenoemde dorp yan Puderse, zo zal men se ghe-
bieden yan onsere beider halyen. . . Oork, 19 juni
588
HER.
HER.
1896, AH V, 8i. Bernaris $ Sèer v. Rumptt. En
•Iken Trede sal men nemen te zes weken, nae
ghewoente der stad van Dyeste, ghelijc heer es
eomen. Kb. o. Diesij b 14. Want daer nyemant
tseaen en seyde, eoe waert her Gheert Tors. hyeryn
gognicht nae inhout synre proeTen, met manisse
en Yonnisse en met allen poenten van rechte , egheen
poent Tan recht hyeryn Tergeten, Tersuymt oft
aohtergelaeten, nae hercomen en gewoenl\)cheit onser
bkmcken recht, en op Terbeteren ons goeta eerba-
rena hoete. Schep. v. Tessenderloo ^ 22 jan. 1485.
Dit lyn de rechten , preTÜegieu, coetumen , usancien
en oade heroomenen der stadt Tan Antwerpen
(altyt geüaeert hebbende geweest). C. v. Aniw,
1545 y ThUl. De correctie Tan persoonen aldaer
(alsser dl\jff oft leth aen hanght) nae tTOoracreTon
oudt heroommen, competeert den marcgraTe en
Bchouteth Tan Antwerpen. Ib. 1582, ii 6. Dit zijn
de rechten, privilegiën, coetuijmen en oude her-
oommen der stadt Tan Herentals, die men altijdt
bg mana ghedencken onderhouden heeft. C v.
Strentah, 1559, Inl, (De kost. Tan 1606 heeft
daarTOor herbrenghen). Op genachten Tan den
19 meij 1627 , . . leest men het meijgeboti naer den
alden herkom. Kxmfeveers, Montemaken , II 165.
Op genachten Tan den 26 mert 1743, Tersueckt
den heer scholtns alhier hem, iuToIgens alden
herkom, het meertsgebodt Terleent en gewesen te
worden te publiceren. 16. 258.
H£RCOOP£LIJCK , bn. Afkoopbaar, fr. rache-
iahU. II Den ghequetsten, daer mincke Talt en hij een
let Terliest, sal hebben, Toor sijn Terbetemisse ,
acht mudden cooren 'tjaers, goet IcTerbaer graen,
hercoopelijck Toor hondert pondt toumois eens
elcke mudde. C, o. Edmffeu^ Tii 11.
HEBCOOPEN, bw. Afkoopen, fr, racheter. \\ Die
■ypen arm oft been sal afghehouden worden, sal
hebben thien mudden cooren 'tjaers, te hercoopen
als Tooren. C. v. TSdingen^ yii 16.
HERCBUDEN (Hercruyden)^ bw. LakeuTerTerij.
JB^ tw&ede verven doen ondergaan t Ir, faire tMr
une iêconde teininrei?). || Dat ons goet dunct datti
Terwere een laken mach hercruden eens, sonder
seade ; ende oft anderwerf hércruyt moest zljn , dat
BOude syn opte pene Tan iy oude grote. Kb, lakeng.
Dieet, f». 9, Wohoerk.
HERLANTSCH. Zie Hibblantsch.
HERMAKELIJCK, bn. Hertielbaar, weder in
goeden staat te brengen zijnde , *fr. réparahle. |j Al
waert dat het schip binnen een maent hermaeckelgk
ware. C, v, Antw. comp. IY, xj, 224.
HERMELYELLEN, Habveltsllsn , sn. mT.
Mermèlijnffdlen, — bont, fr. armdine, peamx d^her-
mime, \\ Timmiera harmerTellen, tt venda^ur apud
Dam, unum denarimm. Tol te Domme, 1252.
HERME8IJN, zn. Armozijn, toort van taf, fr.
armaisin, eorie de taffètoê, \\ Doe predicte een
persoon, als dandere in weerlio abyt, met een
nermes\jnen casacke en eenen fynen TÜtenen hoet.
Fkbd. Yaitdib Haxohxk, Ber, tijden, I 2.
HERMIJN, zn. Hermelijn, fr. hermine. Kil.
Hermyne. j. armgne, armeHjne. Muttela
dSba, II Dat Tan alle Terooopen Tan sabels, armynen,
Incemen, lupaerta, marters, landtmartera , jonnetten,
floQwynen en hoerlioenen, sal die leste Tercoopere
ten slete sohuldich syn te betaelene den 25eii penuinck
Tan den gherechten beeprokenen pryse. BI. v, Brab,
14 dec. 1570, a. 115; Il 49. Die Tercooper Tan de
■abulen, ermynen,.. Ib. 20 sept. 1577, a. 133.
HERNASTHOUT, zn. (?) || Soe wat Telghou-
were, dia hemasthout maict, die aal hebben Tan
den pare, als Toere, Tier Telgen. Sb, v, ^...«.,
1460, a. 51.
HERNESSEN, zn. mT. Soort van heerlijke ren-
ten, fr. eep^ de rentes seigneuriales, || Alle baü-
lius Tan leenen en TassalhoTen ghehoudcn imme-
diatelick Tan den Toomomden burch, soowel Tan
de hemesse- renten Tan denselTen burch ghehouden,
als andere die commissie hebben Tan haerlieder
heeren, syn schuldich te commen doen haarlieder
eedt in handen Tan den hooghbailliu. C leenh.
V. Veume, i 7. Als den OTerheere eenighe landen
sal afgewonnen hebben om achterstellen Tan erf-
Tolicke onlosselicke renten, cheynsen, emphitenaeoB,
hemessen ofte andere heerlicke renten,.. Ib. c.
36 a. 7.
HEROOGST (Erougst), zn. m. Tweede oogst
in H zelfde jaar, fr. d^unème ricolte dans la même
année. \\ Niemandt en Termach yemants landt twee-
mael Tan erougst oft weerwinninghe te zaeyen. . .
Onder welcken erougst oock Terstaen wordt weer-
winninghe Tan lentetaeruwe en zomeigherate. C. v,
Veurne, zxxiii, 10. 11.
HEROUT (Heraut), zn. m. De y^spreker'' af
hofnar van een vorst, fr. Ie f on d'un prince. {\ Op
Terzoek Tan hertog Jan III werd dezeWe [nl. de
Meirpoort] ten jare 1332, Tan stadswege afgisstaen
aen 's Torsten spreker of hofnar , StcTen den heraut
( Stephano histrioni , zegt de titel in dorso), WiLLXMB,
Mist. ond. 188.
HERPEQELEN, bw. SerpeUen, fr. jonger de
nouvean, || Alsoo wy noodich geacht hebben te
committeren den gesworen landtmeter N., om te
hermeten eü te herpegelen alle de brouwketels.
Stadsarch. Diest, Tak 19, Brief d, gedepui. Sta-
ten, 1719.
HERPOIS, zn. Sarpuis, fr, poix-réeine, réeine,
II Herpois oft herst, aen broot oft hondcart pont.
Mansa-iol, 1567.
HERRE, zn. m. 1) Sier, har, dnim van een
hengsel, fr. gond, Eil. Herre, harre. Oardo.
II Dat wi hoen, opte plaetse daer doude lakenhuys
op stoent, tot opten herre Tan der doere des
afhanxs Tan den wolhuyse daerbi staende, een
Tleeschuys selen doen zetten , tymmeren en maken.
Oork. heer v. Diest, 1 juli 1365.
2) In de Tolg. aanhalingen heeft het w. oene
geheel andere, ons echter onbekende bet. || Item,
aen twee klauwens zackbandt, om de erren af te
teeckenen daer men die Demer door affgeleyt heeft,
betaelt 5 s. Stadsarch. Diest, Tak 9, Qrondgaien.
Gecocht aen Jan Ousters 650 mutaaert a f 4.10
thondert, aen den dyck gelcTert, om die dyeken
te sluyten , in de erren te besigen tegens dafTspoelen.
Ib. stadsrek. 1654. — Of moet er erve» gelezenworden?
HERSCHEPDOM (Herscejpdoem) , zn. o. ij Bm^
gemeesters of schepenambt, fr. fonetion, office de
bourgmesire on d^échevin. || Jof enich scepene wort
achterTolghet bi wette, die Talschelike [-chede ge-
daen?] hoTet in syn herscepdoem, hi blÏTet in
tsgraTcn ghenaden Tan Uto eü Tan goede; fr. tekst:
Sancnns esehievins est aiains par loi kü aii fan'
setê faite en son offisse, Ü demeure en Ie voUnté Ie
oonie de eors et davoir. K, v. Bmgge, 25 mei 1281»
a. 27. Bin den Tiy daghen dat herscepdoem Tan
den borohmeesters sal ghebreken, sie syn souldich
te neme andre, fr. tekst.* Bt dedent les wiii jonrs
ke U offises les bnrghemaistres ciessera, il doivent
eslire antres, Ib. a. 33.
HERSCHULDICH (harschuldich) , bn. Als zn.
Wederbedrijver, fr. récidiviste, \\ Wy [wie] een
taetsse Trouwe by zyn wyfsettetinsynseUiihays,..
HER.
HER.
58d
die aoude der stadt, ijgelijok yan hon, oenen wech
te Rutsemedou doen . . . En der harsculdige en aal
gheenderbande hulde [nl. ambt] van der stadt mo-
ghen draghen, hij en hebbe hem ierst ghepurgeert
en metter heyiigher kercken verzoent. K. o. St- Trui-
den, 1366, a. 47.
HËHNICKëUR, HABiKCEEUB, zn. Voerman fit,
wntwrier {?), La Cume Harnicheur [Voiturier:
^^Quiotf dU Bolotf harntcheur et gourmet de vins
(gar^on marchand de vins). (,1405). In de twee aanha-
lingen, waarin ons dit w. voorkomt, staat het een-
maal tusschen „kerreluyden'* en „waghenaers', en
Bchijnt het een pleonasm te zijn; en andermaal,
tusschen ,,aerbeyders'' en „facteurs en kraenkinde-
ren'\ wat naar een ander beroep dan „voerman**
zou verwijzen, zoodat w\j minder vast op de ver-
klaring van La Curne durven voortgaan. || Ordi-
nerende voorts alle kerreluyden, hemiccurs, waghe-
naers in den wyn werokende en denselven voerende,..
P2. V. Brab. 6 mei 1610; I 427. Op de pene en
verbeurte: den schipper van zijn schip, den coop-
man van sijne goeden, den voerman van sijne
peerden en kerren oft waghenen , en die voors. aer-
beyders, harinckeurs, facteurs en kraenkinderen
van hunne ampten eü officien. Ib. 8 nov. 1627;
I 459.
HERSëLTëRë, E8SELTEBB, zu. Hetzelfde als
HBBEKTEBE. || Den hejtsel sal moeten gemaeckt
worden volgende het voors. keurboeck, daeraff het
hondert, buecken eü herselteren, tot Brussel vry
gelevert, niet hooger en sal mogen vercocht worden
als 'thondert \j guld. xv st. JPL v. Brab. 5 dcc.
1623; II 147. Opgaende eycken, swerte kerselaers,
steenbuecken, esseltcren, appeleren, peirelaers. Servit.
Brussel f a. 18. iNiet vert. door Christijn). Essel-
teren. Servit. Loven, a. 82. Alsoe den wass van
den boute van onsen woude van Zoniën is van
verscheyder natueren en sorte van boute, als van
eycken, buecken, herselteren, espen, bereken, eisen,.,
herdt hout , als eijcken , buecken , herselteren . . .
Kb. V. Soniënbosch, a. 10. Zie Schuermans : Herze-
laer, herzelenteer, herenteer of hezzel-
teer.
HËRSIËR. Zie abchieb.
HëRST , zn. m. DroogplaalSy droogrék, fr. séchoir,
Ij Die manden van droegen visschen, die men brenght
in de mercten van hoeren berst, etc., dairof dat men
maer en betaelt twee gro. voir elcke mande, en
behoirt maer die groete te hebben van eender cloot-
manden, y gro. Watertol, 1550, L^ W. Zie ook abt.
HERSTELLEN, bw. Herschrijven; heropsieUen,
fr. écrire de nouveau; rédiger de nouveau. \\ De voors.
mombooren sullen hen reguleren int maecken, schr\j*
ven en stellen van beuren rekeninghen als in den
98«n totten 104eQ articulen excluys van der ordon-
nantie . . . geordineert is , op de pene , dat deselve
rekeninghen ten coste efi laste derselver mombooren
sal worden herstelt en herschreven. C. v. Sanihoveny
Weesk. a. 26. Zie stellen.
HERT, zn.o. 1) Mart^ fr, cour. Hert breken.
Een gezegde voor sterven , overlijden, fr. mourvr,
décéder. \\ £lc mensche die bilevinghe houdt, als
hem therte breect, es[t] recht van der bilevingen
doet. C. leenh. Aalst, § II. Alle de merende goe-
den . . , worden gedeylt nae der plaetsen recht daert
sterf huys gelegen en therte gebroken is. C. v. Antw.
1545 , XI 26. Int soheyden en deylen moeten d'ei^-
S henamen . . , volghen de costume en usantie van
er plaetsen daer d'aflijvighe sijne fixe domicilie
ten tyde van B\}ner affl\jvicheyt was houdende, al
waert oook dat sgn herie elders gebroken ware.
Ib. 1582, t. 47 a. 16. — Hert sluiten. Dit ge-
zegde schijnt dezelfde bet, te hebben als hert bre-
ken, fr. cette locution parait avoir la méme sign,
que la précédente. || Vant hem bedroghen [nl. de
abt van 6int-Pieters, door de niet vervulde beloften
van bescherming], al waer hem therte omme sloot.
DE PoTTEB, Chronijcke, 257. — Fig. Iemands
her te eten. Mem verdriet, hartzeer aandoen, fr.
ronger Ie cosur de quelgu*un, lui causer du ehagrin.
II In desen tyden (1407) zo rees int volo van Ylaen-
dere groot nyt, eü aten en dronken deen metten
anderen, die wilden deen sanders herte gheheiten
hebben, en toochden dicken deen den andren scone
ghelaet, maer bachten rugghe waest al venyn. Ol.
Y. DiXMTTDE, 40. — Dit gezegde is nog in zwang
in den vorm van zijn of iem. hert opvreten.
Een hertevreter, hertefretter is nog een
kniezer, een knor- of grclpot, it. chicaneur, grognon
Zie ook Schuermans en De Bo.
2) Bij eene verkeerde opvatting, thans nog alge-
meen in gebruik bij ons volk, maag, fr. estomae.
\\ So wat nianne van deser giulde, die so verae-
remt es dat hi moet legghen in Sinte-Jans, men
sal hem gheven iig d. par. daechs van der giulde,
sine zieke herte mede te lavene; en steerft hi, men
salne buten als men sculdich es te doene. K. Rijke
pijnders, 1291, a. 36.
3) Oyerdr. Levende herten. De kleine dieren,
als pluimgedierte , konijnen, enz., die aan eenen heilige
geofferd worden, fr. {êtres vivants) les petits ani-
maux, tels que volaille, lapins, etc. que Von offre
è un saint. — Zie ook De Bo, die tevens de meer
algemeene bewoording levend hert voor levend wezen^
voor mensch en dier, aanstipt. || Op den xvig «n dach
van meye was ghesonden te Ghend mett«n kerc-
meesters Martin Yander Eist, omme by scepenen
van der Euere te hebbene provisie op den omme-
ganc van sente Oornelis, die gheheel toebehoort
der kerken, en tclooster van li^ieneve der kerken
ontrecken wilt vlas, was, levende herten en dus
ghelycke ; was daeromme ute drie daghe ... i\j 1.
xy s. Stadsrek, Ninove 1476.
HËRTËBËL. Zie hopfebel.
HËRTËBRIEFKEN(Hertbriefken),zn.vklw.lS«i
tooverbriefje , waardoor men tich kogel- en steekvrij,
en ook rijk maken kon. Met werd in den aanvang
der nde S. verzonnen door een student in de ttcul
Passau, en was yi den dertigjarigen oorlog, bij-
zonder in den Oosterrijksehen boerenkrijg, zeer oar-
spreid; het bevreemdt ons niet weinig het Mer te
lande doorgedrongen te zien, fr. billet magique, pair
lequel on pouvait se rendre invulnérable , et aiusi
s'enrichir. Il fut imaginé, au commeneement du 17 e
siècle, par un étudiant dans la viUe de Passa», et
était tres répandu pendant la guerre de Treute
ans, dans la haute Autriche , surtout dans la
Querre des Pagsans. On Vappdle en Allemagne die
Passauerkunst. Nous sommes tres étonné de voir
quü avait pénêtré dans notre pays. Schorars Fami-
lienblatt, 1384, nr 35. i| Dat, ingevalle dese [cir-
cumstantieringe van de quetsinge] bestonde mette
waerheydt, dat seeckerlyck desen Guilliam Segers
hadde moeten doodt gebleven hebben op de plaetse,
oft wel saude moeten hebben gehadt een hert-
brieffken, of met andere negrimancie dese slaegen
afige weert hebben. Stadsarch. Diest, Proces dros-
saat § Swertsen, 1707.
HERTEKEN. Zie bobse.
HERTELLING. Zie heebttellivo.
HERTEN, bw. Doodsteken, het hart afsteken,
fr. tuer è coup d'épée, ds poignard, de eouteam, ete,
74
590
HES.
HËÜ.
Kil. Herten /hert steken. || Wart van een bouye
met eenen poingiaert yerraderlic van achter ghe-
steken . . , zoodat hij asemde (eijlacen) als eenen
oase die ghehert is. Febd. Yakdes Haeghen, Ber.
tijden f II 168. Hij liep naer synen rapier oitespado
en bracht hem eenen steke , . . en meende Salinns
ghehert te hebben. Ib. III 123.
HERTEN WEIDE, zn. Fig. Weiding, voedsel
voor het hart, fr. fy. pdturagey nourriture du cceur.
Grimm Herzensweide (zonder vertaling, doch
bij Augenweide pastio oculorum), en hij haalt de
versjes aan van Göthe, 11, 136: Süszer anblick/
eeelenfreude ! Augentoeid und herzensweide! \\ O,
hoge coninginne des ewigen rijca ! . . . Blijscap en
cyerheyt der schoenre engelscher figuren! Wonne
eü weelde der engelscher naturen! O overlustighe
herten- eü oghenweide alre creaturen! Hond.
merk. 102.
HERTIJCKE, zn. v. Zie abtijcke. 'Kil. App,
Art ij ck e. || Mer Simphorian de Ghistelles , . .
gouTerneur van Dunckercke, dewelcke aldaer zyn
residentie bilt, en ligghende van der hertycke
cranck te bedde. Piot, Chron. 595.
HERTOCH VAN EGYPTEN. Zie onder geaep.
HERTSBEENEN, zn. mr. Bertspooten , h. pieds
de cerf. Zie onder gehelht.
HERTSHAER (Hertohair), zn. Hertshaar, fr.
poiU de cerf. || Op 'tghene dat ghi ons lestwerf
gescreven hebt . . , als omme te hebbene hertshair ,
lederen potten, eemers, twee wagenen, lanteme
en oic ghelt , . . Inv. Idechélen^ III 54 , Brief der
stad aan de hevelhebhers der Mechelaars voor Ca-
lais, 1436.
HERWERVEN, bw. Verwerven, verkrijgen, fr.
acquérir. || Dat oijck alle ratsende erffgoeden . . ,
in den houwelijcken staet herworven , deur 't scheij-
den yan den bedde succederen op de kinders in
derselyer ee geboren. C. o. Valkenburg , Dêclaration
1612, a. 9.
HERWIJT. Verdam gist, dat er, in het volg.
citaat, hetwyt, d. i. etwijt (zie edwijt) moet
gelezen worden, met de bet. smaad, verwijt,
hoon, heleedigende behandeling, smadelijke bejege-
ning j wij lezen eenvoudig „ghewach of ver wijt ," fr.
mention ou reproche. || [Er is spraak van binnen-
geroepene bannelingen]. En dat elc met andren
[nl. de andere burgers met hen] wesen zal en
bliven in goeder rusten en paise, alse goede eü
ghetrauwe lieden eü ghebuere sculdich sijn te doene
elc met andren , sonder omraermeer eenich ghewach
of herwijt [verwet] derof te doene, lof te mesdoene
up den andren. C. ü. Brugge y I 420, Verzoening
der stad, 1361.
HESP, zn. Ham, fr. jambon. Kil. Hesp e /
Ham me. Petaso, pema. Servilius (1546) Pefaso.
Een hespe van een vereken. In de volg. aanhaling
komen gezamenlijk hesp en ham voor. || Dat
niemandt . . . hem en vervoordere van buyten bin-
nen dese stadt ofte schependom van diere te brin-
gen eenich vleesch, dan alleenlyck Ooster-, West-
yaelsche en Mechelsche hammen, mitsgaeders
inlandtsche hespen. Ord. d, stad Qent, 20 febr.
1686, in eene ora. der B.-B. autr. v. 28 jan. 1724.
Zie ook BAEE 2).
HESPINCK, zn. Boot, fr. barque. Zil. H es-
pi ngh e / bootken. Lembus, cgmba. || Dat daer
groote ghebreken en abusen z\jn gheweest eü noch
zijn , . . oock in die cleene eü groote visscherie ,
daer die buussen eü booten . . , wel zouden moghen
eenighe weerre voeren tot zijnder bescherm enesse ,
om te wederstaene eenighe slechte booten oft hes-
pijnghen, die hemlieden vervoorderen zouden mo-
ghen . . . dezelve te overvallen. PI, v, VI. 29 jan.
1549; I 362. Verdam espiitc.
HEUCKE. Zie huicke.
HEUL, zn. Elke af deeling van schutters, die aan
eene schieting deel nemen, fr. chaque division d'arehers
qui prennent part a un tir. ]] Men sal de schiet-
dagen beghinnen te hondene van tsondaechs nae
Beloken Paesschen tot tsondaechs voor Sinte Dio-
nijsdach , te wetene , alle sondage , van de voora.
gesellen sesse gesellen te schietene te minsten vier
heulen lanck durende; eü men sal beghinnen te
schietene te twee uren nae middage; en soo wie
van de voirs. gesellen zijnen schietdach niet en be-
wairt, of achterblyft, oft niet en coempt eer die
ander gesellen die vier huelen sullen gheschoten
hebben, die sal verbueren een ort stuyvers. Stnt,
handboog te Biest, a. 1531 a. 29. Zie ook de Pb.
en Bb. XXIII. Belsele, 78/79 (1662).
HEUL, HEULE, zn. v. JSene Kouten of steenen
brug over eenen gracht of beek , om over te gaan of
te rijden. Eene steenen heule wordt ook duiker
genaamd (De Bo), fr. un pont en bots ou en hriquet
sur un fossê ou ruiaseau, pour piétons et voifures.
Vn pont en briques s^appeUe aussi duiker (aqueduo),
II Sluysen, sluysvlieten , huelen. PI. v. VI. 16 apr.
1586, a. 1; III 438. Dat nu noch eenighe dijeken
resteren te verhoogen eü styven; oock de binnen-
grachten yan 't geheel land deur te graven, daer-
inne te maecken de heulen eü brugghen, sonder
noch drye nieuwe sluysen. PI. v. Brab. 18 juli
1590; II 257. Dat hem niemandt en vervoordere
te stoppen, bevisschen [.'] ofte belegghen eenighe
heulen, waeterganghen ofte sluysen. dr Pb. en
Bb. XIV. Boekhout, 29 (1684). Dat hem niemandt
en vervoordere eenighe heulen te maecken ofte
grachten neder te steken , om van d'een stuck landt
de schaepen op d'ander te drijven. Ib. 49.
HEULEN HELEN, OW. In verscheidene spelen^
op eene of andere wijze, tusschen de deelnemers eenen
keus doen, fr. dans divers jeux , faire , d'une manihre
OU d'autre, un choix entre les partieipants. Kil.
auctus. Heulen, loten, kavelen. Üortiri, Tirer cm
sort. Schuermans: Heulen of helen, naar eene
streep schieten of smijten, om er ^t diehst bij te
liggen. — Inz. in het boogschieten, met de pijlen
over den boog te laten rijzen. \\ Dat boven viij ghe-
sellen oft thien te gader huelen noch scieten en
selen. A. Watttebb, Sermens, Ord. v. 1412, § 9
blz. 6. So wat persoone dat heulen sal , werdt ghe-
hauden de naeste \nl. p^len] eerst up te rapene. —
Dat niemant en vermach deselve naeste up te rapene
dan den heuletre [heulder ?] . . , eü alle die ghe-
heult sijn moeten vulschieten. Auden. meng. IV
389/390 (1533). Dat men jaerlyks, van Paeschen
tot Bamisse, naer noen, op eene bepaelde nere,
eü by seker getal van guldebroeders , soo dat by
den reglemente sal geordonneert worden, sal schieten
naer prijs of om heulen; en soo wie, sgnen keer
wcsende, niet en compareerde, sal verbeuren 10
stuyvers. Kaart v. de Handhooggulde te JSverberg,
18de E. a. 5. It. DE Pb. en Bb. XXIII. Belsele,
78. — In de kinderspelen van meisjes bestaat het
heulen hierin, dat, twee deelneemsters tegen-
over elkander staande, de eene een bekend kinder-
dichtje opzegt, als: „Onder de bank ligt wat zand,
Draag het mee naar Engeland," enz., beurtelings,
onder het opzeggen, hare borst en die der andere
efientjes aanraakt; zij die met het laatste woord
bedeeld wordt, is er aan, d. i. dat zg het een of
ander rereischte tbh het spel te rerrichten heeft i
HEU.
HEV.
591
HEULINCK, KOL, T. Samentpanninffj fr. coaUHon,
II Die xxij« maniere van criesme capitael is ^heeten
in Latyne stdicioj dat is moyterije, en is als iement. .,
oft die uuyt is om heere te zijn van eender plaetsen,
oft oapiteyn, bij rumore van Tolcke, en alle die
hem hulpe en bgstand doen bij wegen van tumulte,
huelingen en tsamenloopingen in der wapenen, Y.
D. Tav. 79 ▼».
HEULINCK, zn. (?) || Alle plancken en heulinck
oft ghosaeght eycken berdt sal men meten in *t mid-
den, naer ouder ghewoonte. O, v, Bruisel, Maten^
ord. 23. noY. 1644.
HËULSPËL, zn. Boog- of husschieiing hij afdee-
lingett door het lot ctangetoezen , fr. tir è Vcwc ou d
Varqvdiusepar dinisiona détignéet par Ie gort. \\ Zullen
ooc dezelve ghezellen hebbon telcken zondaghe , als
sy met zesse bussen schieten zullen tusschen stecken,
twee of drie buelspelen, eenen stoop wijns, ghecos-
tumeert [gheöxtimeert] up zes grooten. StcU. Bus-
schuttere te Aalst, 1510, a. 8. Zullen de voim. xvi
ghesellen van der parare ghehauden zyn, van tson-
daeghs naer den Beloken Paesschen tot Baefmosse,
telken sondaghe te schietene met vier bussen ofte
ooulenvren tusschen staken, by ghebeurten drie
heulspelen; daervooren zy hebben zullen telken
sondaghe, als zy zo gheschoten zullen hebben,
eenen stoop wyns , geëxtimeert up vig gr. Stat, der
Coleuweniers te Audenaarde, 1513, a. 8.
HEURBEUR. Zie 'oorboob.
HEUSCH, bn. 1) Van eene gevangenis. Gevoegelijkf
fr. convenahU. || Ende oft dat allet niet en baet
\nl, om den gepijnigde te doen bekennen], soe sal
die richter den gevangenen doen stellen in een
saechte en huessche gevangenisse , en hem daer
laten totdat men geen litteekene van der questien
oft tortueren aen hem niet meer en zye. Y. d.
Tav. 181.
2) Yan eenen pand. Oering, fr. modeste. \\ Maer
sullen alle executien, naer ouder ghewoonte, moeten
worden begost by heusschen pant te halen, dat is,
met eenighe cleynicheyt, die by den executeur onder
synen mantel , sonder dat opter strate wort ghemerct,
ghedraghen can worden. C. o. Breda, Stijl schep.
a. 173. It. 178. 179. 180.
HEUSCHEIT, zn. Yan heusoheyden. JEer-
lijk f eerlijkervnjze f fr. honnétement. || Gedoogen ge-
noch die rechten, dat men tgelt van den weesen
mach uuytstellen den tienden penninck, te weeten
hondert ecus voir x tsjaers, oft daironder, die men
van huescheyden dairaf nemeu mach. om die weesen
dairmede te onderhouden ; en dat geit dat men alsoe
stelt ten x^n penninck, is geheeten weesengelt,
Y. D. Tav. 26 v®.
HÉuSCHELIJCK (Heuselyck), bijw. Yan de
stem. Zacht j niet luid, fr. d voix hasse, || Anno
eodem (1550), den 5 novembris, werdt t' Antwerpen
affgelesen d'inquisitie . . . En werdt seer heuselycken
gelesen, dat men qualycken soude hebben connen
verstaen. Piot, Chron. 129.
HEUSE, zn. v. Handtatsel, hengsel, ft. anse,
Kil. vetus. j. heyse. Ansa. Schuermans Heis,
heize. || iJser en coperwerck: Een yseren heuse.
C. V. Antw. eomp. II, j. § 11. Stadtsvoordeel, Een
ijseren heuse. Ib. 1582, o. 41 a. 100.
HEUSIE en samenst. Zie oosis.
HEUSSE, Heubschb, Hoesschx, zn. Wapen-
kunde. Hen afhangend mantel achter de prinselijke
wapens (Yan Even), fr. (Blason) manteau , ofr.
hausse. II Bertelemeeus , die schildere, jegen den-
welken wss verdingt té makene die gallerie, die
is tusschen beyde die nuwe huyse, met myus
heeren devise en myner vrouwen devise, alle die
dackvensteren , oic met myns heeren en myner
vrouwen devise, en die heussen, pommelen en
banieren, die zyn in vorscli. gallerie, omdiesomme
van vi\j 1. vilj s. gr. Acad. d'arohéol. 1854, blz.
318, Bouwwerken aan het hertogelijk paleis te
Brussel, 1431—1433, Wero van gUue.
HEUSSEL. Zie uisel.
HEUVER, afl. en samenst. Zie ovbb.
HEUWELTJCK,HEUWEK.ZieHuwELiJCK,HUWBK,
HEVf^LTE, zn. v. Laken we^ery. Met uitsprin-
gen (de verhevenheid) van het merk des „drappiers"
op zijn laken, fr. la saiUie, Ie relief de la marque
du drapier sur son drap. || Dat elo drappier of
drappierighe z\jn teeckene zal doen maken van
lyuen gaeme in elc van zynen lakenen, eer hy
die ter rauwer pertse brynghen zal, eü dat met
goede hevelte; dezelve teekene te stellene up den
uppersten egghe , up de boete van v so. par. Bimhry,
I 299 (1545).
HEVENBOECK, zn. JErfregister , schatHngsre-
gister, kadatter, fr. registre cadastral, cadastre.
II En zullen daervan \nl. van de polderlanden,
hunne „grootte en hemelsbreede''] by deselve landt-
meters ghemaeckt worden goede, rechtveerdige
hevenboecken en overloopers, annoterende in deselve
op alle stucken landts de gronteygenaers vooren,
en de baenders [nl. de huurders] achter elok stuck.
BI. V. VI. 2 mrt. 1576; III 461.
HEVENDIJCK, Ybvbndijck, zn. Benaming van
eenen sterken dijk, die, zich uitstrekkend van den
linken oever van het Zwijn naar Damme toe, en
van deze stad naar Biervliet , vervolgens voortUx^nd
in Vktanderen onder het keizerrijk tot Saaf tingen,
geheel het noorden van het land beveiligde tegen de
overstroomingen van de huidige Westersohelde ; deze
dijk bestond van vdór het midden der 13^ eeuw,
en is nauwkeurig afgeteekend op de kaart van
1288 [}], waar hij den naam van Yevendyck voert —
fr. nom d^une forte digue qui , s*itendant de la rive
gauche du Zwin vers Damme, et de cette viÜe juS'
qu'd célle de Biervliet, proHongée ensuite dans la
Flandre impériale jusqu' d Saaftingen, protégeait
tout Ie nord du pays contre les envahissements de
VJSseaut occidental actuel; cette digue existaU dèe
avant U milieu du 13^ siècle, et elle est indiquSe
aveo soin sur la carte de 1288 [.^], oü elle porte Ie
nom de Yevendgek, Warnkönio , Sist. de la Flandre,
trad. p. GuELDOLF, II 43. In de stadsrek. van
Blankenberg van 1539/1540 wordt melding gemaakt
van den Landdyck^ ook JEvendgck genaamd; deze
dijk is thans vereffend, men erkent er nauwelijks
het spoor van. Gaston, Blankenb. 54. || Dat die
van Heyenslus hescende waren der wateringhe van
Reinghersvliete, dat die van Reinghersvliete souden
worden meenters mettien van Heyenslus van allen
coste van dikinghen van zeedike eiï van heven-
dik o; diewelke hevendyc strecket van Utkerko
oost toten wintgate, en al duere an die zuitside
van Oudemaers polre . . . Enz. Ib. 69. Oork.
3 apr. 1288.
HEVËNMEESTER, zn. De persoon gelast met
het regelen der zettingen en omslagen van het dijk-
wezen, fr. la personne chargée de regier les impost-
tions et répartitions des digues, \\ Jan N. en N.,
als hovemeesters van den ouden dyclande en van
den noortlande tot Woensdrecht, bekenden dat,
wairt aen de nieuwe sluys . . . eenich gebreck of
ongeval viele , . . . dat sij geloeft Hebben die gesa-
menderhant te beteren. Stadsarch. Bergen-op-Zoom,
Sentbrieven 1482/83, 7 mei 1482.
502
HEV.
HIE.
HKVENTTJT, m. m. TVfi af term^ wm tettm
jaren ^ inx, ioegepcui op de verhuring van landerijem,
fg, ierme de sepi anwêenj mot portie. applüfuS am
Umage dee terree. — Hnydecoper, Mdie 8tdke II
896/7, mdding makende van het w. heveniijl, en
nek afvragende hoeved jaren men er door bedoelde?
gaf et zelf het antwoord op in nni laatste citaat,
sprekende van bedijkte polders: „JTant het en heet,
na oude eostame, geen seker lant wesen tensy rij
jsir out in sijnre dijek<utsen, dats ie seggen een
berenttji." Zie ook HoMffï^ Proeve y in Verba,
II Ontiïuigen orer de huyre van het nieuw landeken
Terhayrt Toir drie herentyden oft xzj iaeren.
Sladsrek. Bergen-op- Zoom , 1 mrt 1594/95, Nr. 685
f^ 21 T®. Verhuert het nieuwe ingedyckt landeken
tuMchen die itadt en Zuydtwxnten den tyd Tan
dfye heyentyden yan zzj jaeren, waenran deente
zxj« yerschenen is a^' xyc ze. Ib. a^ 1610 Nr. 684.
£n dit Toor eenen termyn en heyentyt yan seyen
toecommende en malcanderen yeryolgende jaeren. . ,
en naer t*expireeren yan deaelye hnere, sal de
yoors. huerdersfe de yoors. xy. gemeten yoorts ge-
bruycken geduerende den youn. heyentyt. Ib.
Oork. rakende de Bax, huureedul 27 dec. 1618
(Cuypers yan Yelthoyen) Een ieder eyghenaer
mach zijn huys, erve oft erfgoederen yerhueren ten
langhsten yoor twee heyentijden , te weten yeerthien
jaren, en yoorder oft langher niet, G. v. Bergen-
op- Zoom, XIII 10. — ff et w. werd ook voor andere
duurtijden van zeven jaar gebruikt. \\ Belangende
het yoorder onderhond yan de stadts bomeputten
en nyeuw gemaeete pompen, gelyck deitelye nu
eenige yoorgaende heyentyden syn onderhouden,
alnog yoor eenen toecomenden heyentyt yan noch
•eyen achtereen en yeryolgende jaeren sal onder-
houden, in te gaen 1« january a^ 1614, en boo
yoorta totten expireren yan den yoors. heyentyt.
Stadsarchief aldaar, Bescl. 1612/1620 Nr. 83,
vergad. 10 dec. 1618. Zie ook Verdam, bij wien
het inz. voor de zettingen en omslagen gemeld wordt.
HEVICH (Heeyich), bn. Qoèd, in staat om te
betalen, fr. solvable. || Der aengesproken man
mach dan saecken eenen ondersaeten, die heeyich
is yoer de schuit, te wetene, die te panden is aen
peerden oft aen koeyen. C. gr. Loon, I, yi 5.
HEVINE, zn. 1) Verdam b^tfvz (Heyenne,
Heyen, Hayen), yerklaart het w. eene landmaat
van 200 meten of gemeten, elk van 300 roeden, een
onderdeel yan een ambacht; hy yoegt erby dat het
w. yooral in Zeeuwsohe oorkonden yoorkomt, en
haalt Diericz aan, Mém. 1,8, waar deze meldt: on
divisa communêment les meutiers en cercles de deux
eents arpentsy nommés en flamand havens et en
latin havenaSy ei on régla . . , U nombre de milices
que chaque havene foumiroit en iemps de guerrs.
Zie Van Mieris , Oroot charterb. I 306 en 351 , en
Verdam. Wat Verdam, op gezag van Diericx, van
de heyine zegt als landmaat, is op Vlaanderen
niet toepasselijk} de bewering van Diericx schijnt
uit de lucht gegrepen, fr. ce que Verdam ^ sur l' au-
torité de Diericx, dit de la heyine, n*esi pas
applieable è la Flandre; Vasseriion de Diericx parait
ne reposer sur rien.
2) VetUS hevine {de Wateringhe — ooifc Eve-
ninghe — van de oude Yevene), Watering, gezelschap
der eigenaars van aan zee gelegene landen of polders,
onderworpen aan eenen gemeenschappelijken aanslag
voor hei onderhoud der dijken f ook het bestuur van
tulk een gezelschap ^ fr. wateringue, association des
proprUtaires de ierres situSes conire la mer ou
poldresj soumises è une coiisation oommune pour
Veniretien des digmes. Zie L'abbé Gaiton,
Blankenberge j 15. |) Quod omines in offieio de Ost'
borgh, ad veierem Jkevine pertinentes, ocquieieriMi
a me habere Ubere et paeiflae , . . aqueduetmm et ado'
quationes suas per feodum meum de Bardenezanda
apud Coudehide, extra effluentes per slmsias emas.
Ib. 64. Ook Ann. de la 8oe. d^Emulation è Bruges^
m 68; Gheldolf, Bist. de Fl. U 44; Van LÓke-
ren, Si-Pierre^ 268, n*. 542. — Of dit w. heyine
een oorrelatief is yan het middeleeuw'sch aceno'
gium^ avenantum, avenaries en avesna, staat ons
niet te onderzoeken.
3) Er is ook nog spraak yan: de Waferingke vam
der Bouder Yevene (in het oorspr. stuk: van den
Blonden Yevene), en yan: de Boude Yevene, in eene
oork. yan 10 maart 1431/1432, Vadf Mus. IV, 107,
en hier bet. het w. Waterleiding, aJUidingskcmaal,
fr. canal de dérivation; jeder Ahleitungscanal , zegt
Wamkönig, I 287, aant. 57. || Ende raids dien,
dat de inghelande yan den tween wateringhen [«Z.
yan der Groede ... en yan den Zouten Poldre]
aengezien hebben, dat men groot proffijt doet en
wederstaet de snede yan den stroeme: in Arden-
buerch-ambocht, be westen en beöost^n der Eede,
daer groten stroem en snede es, met steenen hoofden
te worpene, en insghelijcz in de Wateringhe yan
der Houder Teyene en in Caedsandt . . . Vod.
Mus. IV 107.
HEWINOE. Bave, bezitiing {hObing), fr. anotr,
chevance, les biens qu'on a. Zie jtebbivoe. |) Dat
zo wanneer een poortere yan Andenaerde was com-
men wonen in de yoorseide stede yan Paroele, met
alle zijnder hewinghen eü meseneden, hij daer
sanderdaechs ghehouden was warachtich poortre.
C. V. Auden, 2de d. 367 (1583).
HIECHTDACe (Yechtdach, Yechtendach) , zn.
m. Dag van rechtspleging, van terechtzitting, re^ts-
dag O), fr. jour d'administration de la justice , jour
de droit, audience(}). Zie dach 3). j| Van boeten yan
wonden yan lx lib. yan denghenen die gheboden
waren ten yechtdaghe, zziitj<* dach yan maerte te
rechte te comen in tjaer Ij. Van N. N. ghecalen-
giert yan der doot Hnghes Zeghers soens, ser
Hughes sone en Zeghere de Zomere. Ende omme
dat de yors. ghecalengierde waren comen te rechte
alse poerters ten Yechtendaghe , so duchtede de
bailli dat si hem mochten hebben ootgaen, also sij
hadden , so lietse de bailli paes maken jeghen hem,
bi rade yan den here Philipse yan Oudenaerde,
hofman Yan Ghend, de deken yan den cleenen
neringhen, de deken yan den Yolres en yele ande-
ren goeden lieden, omme iiij Ib. grote; daerof te
coste ghinch x. s. grote, blyft minen here iij Vs 1^*
grote, yalet, xlij Ib. Omme de coste ghedaen up
den yechtdach yj Ib. Item, omme de coste ghedaen
up de twee pandsghe yj lib. Bek. balj.Oent 1351 /1352,
rol 1718. Dit sijn de coste yan den hiechtdaghe,
daer boyen af gherekent es. sWoensdaghes, doe men
gheboet te rechte te stane, met scepenen, amman,
clerken, sergante, cnapen, en metten ghenen die
ter officion behoren , omme te gane achter de poert,
te coste ghedaen ter maeltyd y Ib. Y s. Item,
B Donresdaghes daemaer , als men gheboed te rechte
te stane in wetteleken yierscaren, ten jmbite, xlij
s. Ib. 1364/1365, rol 1719 Ontfaen ten hiecht-
daghe, oyer dbeste, mids dat zij paijs hebben
jeghen partyen, en zy alle quite pleghen te gane
die te rechte commen, omme dat partyen haren
daghen niet en yolghen. Ib.
HIECHTE, zn. m. Oproeping van de namen
der personen deel makende van de dag' en nacht'
HIE.
HIL.
593
wacht der hur^erlijhe hrijgamaeht, fr. appd des
noms des personnes faisant portie de la garde de
la nnlice hovrgeoise. \\ Tto wie ten hiechte ghe-
brake , oft t'eeneghen tyde , zonder verlof yan zynen
conincstayele , wech en nut zynder wake ghynghe,
dat ware t*elcken up boete van v grooten. Schates»
CóOaiie 317/ it, 313 (1452).
BIECHTEN, bw. De namen oproepen der per-
sonen deel makende van de dag- en nachtwacht der
burgerlijke krijgsmacht, fr. faire Vappsl nominal des
personnes faisant partie de la garde de la milice
bourgeoise. j) Voorghebot. Men gbebiet van 's capi-
tains en raedtslieden wegbe, als yan der wake,
dat elc npperconinoBtayele ten poorten zyn ghesel-
Bcip, eyen verre dat hy 't, naer costume, by daglie
en by nacbte doet wake, stellen zal in ghescrifte,
en die vj waerf onder da<5b en onder nacbt biech-
ten en doen biechten , te wetene, tsnuchtens ten
V boeren , tsmorgbens ten ix bneren, tsoenens ten
xij bneren, tsachternoens ten drie hueren, tsavens
ten ix bneren en middemacbte , en emmer t*allen
tyden als 't den voorconincstavele ghelieven zal.
Waere d'upperconincstavele , oft die in zyn [plaetsej
waeren, in ghebreke te biechtene ter voornoemde
buere, ofte dat by nnt jonsten oft andersins
yemende spaerde van de boete, zo zoude bij telcker
reyse verbneren xx groote. Schayes, Collatie ^ 317;
it. 318.
HTECHTEN, ow. Terechttitten , fr. siêger en
iustice(}). II Yan den biecbtdage niet ontfaen , omme
dat men niet gbehiecht en beeft binnen deser
rekeningben. Bek. baljuws. Cfent, 1373, rol. 1725.
HIECHTING (-e, Ycbtinge), zn. Hiechting
doen. Oelijk het voorgaande, fr. comme ci-desJtHs.
II Van Bcep. coste, doe sij ychtinghe daden [scep.
coste van der knere , doe si ychten] , saterdages naer
B. Luuxdach. Stadsrek. Oent, 1336, I 87, nofa.
HIECK, zn. Pladijs, it. plie. Kil. H ie eken.
Hand, j. leek e. Passeris sive plani piscis genus.
Kil. auct. ün carlet, ou plie. \\ Eleene plaeten ge-
seyt Hieck. PI, v. VI. 10 dec. 1767; XI 1337.
Verdam Hieken.
HÏECKE. Zie ibcke.
HIELHOUTEN, zn. mv. Plantjes onder den
hiel, fr. planchettes sous Ie talon. \\ Polwiën [nl.
poUeviën] ofte hielhouten, de tonne 8 gr. (Fr.
tekst talons de bois). PI. v. F7. 19 jan. 1782; XI
1086, La P.
HIELTE, zn. Vischfuik, fr. nasse. \\ Ware dat
sake, dat iemen visscbede in die visscberie sonder
baren wille en sonder bars oers, of bilten slueghe,
of enegbe dinc dade die jegben hare ghinghe, om
vissche te yane,.. Oork. 24 dec. 1290. Die in
watergangen of waterloopen, om te visschen. net-
ten of bilten leyde, sal verbeuren ses ponden. K.
Watering Blankenb. Zie De Bo, en Verdam.
HIELTE.
HIERBEVOREN (Hijrbevoren , Hierbevoerens),
bijw. 1) JSertijds y voorheen, voor dezen, vroeger, fr.
autrefois, iadia, auparavant, cidevant. \\ In alle
dien zelven rechte en vorworden dat bine Jan
voerghenoemt daer hadde van ouds en hijrbevoren
ophief. Schep. v. Diest, 10 nov. 1311. Hoe dat wy
ben hierbevoerens zekere brieven van ordonnantien,
statuten en previlegien gegont eü verleent zouden
hebben. O. Lihge, Apr. 1550, Hasselt, Inl.
2) Blercuun voorafgaande, hoogerop vermeld, fr.
précédemment , mentionné ci-dessus. || Welc erfsijs
waert besettet, gbemaect en ghegheven in aelmus-
senen der voerghenoemder Heilighes gbeestes taeflen
van ben die inwert eiin ghescreven hierbevoren,
Eerst werf... Schep. v. Biest, 6 aug. 1811. Wel-
ken gbenoemden erfsijs gaven en bewijsden en
maecten in aelmnssenen aen dat voergbenoemde
erve, ter Lazarien behoef, bierbevoren, Woutere,
die men biet Wellen van Lumpne en sijn wijf
Ermegard sWalschen. ld. 5 aug. 1311.
HIERLANTSCH (Hyerlttntscb,hierland8cb, heer-
lantscb, herlants, berlainscb), \3iji.lnlandsch, inheemsch,
fr. indigène. Eil. auctus. Hierland s/b ierlandscb.
Hu jus regionis. De ce pays. \\ Dat niemen moet
in de stede van Ypre bryngben bierlandsche wulle,
omme vercopen no omme werken, note werke leg-
gben. Kb. v. Iperen, 1363, v, Van der umllen.
Dat hy denselven Henrick vercocht beeft hyerlantscbe
woUe voire o gulden. V. D. Tav. 286 v^. It. ne
sullen de hoppetappers gheen berlants bier boegber
noch dierer vercoepen dan xxxij miten den stoep.
DE Vlaminck, Ace. 6 (IBde E.V Van witten beer-
lantschen keesen. Oork. v. Diest, 19 dec. 1390.
Van allen manieren van coyten en berlainscben
biere, van elcker tonne yii s. p. DE Pb. ev Bs.
Aalst, I 210 (1509). Zie ook hoebobgebbies.
HÏERSAYE , zn. m. JEene zekere stof. fr. certaine
étoffe. II Van eenen biersaye van Yerlant. Tol v,
Brah. 15de E. Bekenk. reg. 131 f» 110 v«.
HIESTE, Hbste. zn. Afloop, afwatering, uit-
watering, fr. décharge, eonduit d^eau. \\ De beste,
die liggben in de Nieuwe Leeden, int beerscip
van Exaerde, sal men uute delven en rumen toot
in de Dorme, eü rumen toot in de diepte, met
ghemeene costen. Voort, alle deghone, die gbe-
landt zijn en gbegoedt neffens der rivieren , tussoben
der Langherbrugghen , oestwaert, en der Duermen,
die daer hebben vaerden, watergangben, beken,
grachten, groot of eleene, evenverre dat z\j bneren
biesten en toekeer hebben in de voors. vaerden,
watergangben . beken of grachten , zullen gbebouden
zijn die te rumene toten auden canten en bodeme,
elc jegben tzine tzijns zelfs coste. Vad. Mus. IV
110/111 ; oktrooi tot het delven eener waterleiding,
18 mrt 1438/39. (Het w. is zeer onduidelijk in bet
stuk. Serrure).
HTETEN. Zie hebten.
HIJ LICK, en afl. Zie hijwelijck.
HILFT. Zie helft.
HICK, zn. Wrok, bittere haat, fr. rancune, hainê
profonde. \\ Als Doomicke Fnncbois was, eulck
een hick was tusschen Audenaerde en beml. [ieden],
dat, wat volck dat sy costen van Audenaerde ghe-
vanghen, sy setten se ter Maerct te coope,
als ossen ghebonden. Telcken als sy loofden
ghaven sy hemlieden een caecksmete. Sommigbe
wierden ghecocht tot slaven , soo de Turcken useren;
die men niet vercoopen en conste, men handt hem-
lieden banden en voeten te gare; daer stac men
op den rugghe een stock deure en alsoo sonde se,
in de Schelde gheworpen , naer Audenaerde. Auden.
meng. I 466 {Hs. Chron. v. Auden.).
HICKEN, bw. Den arduinsteen. Kappen, hou-
wen, fr. tailler (la pierre dure){?) \\ Al tvoors.
steen moet zyn goet, duecbdelio Bruesele steen
arduun, wel ghehict, ghewegen eü wel gbewjmo-
kelhaect. Auden. meng. II 29 (1510).
HILCKWEER, helckweeb, hilcwier),zn. (Hielt-
geweer?). JSen zeker gereedschap om te visschen, fr. eer-
tain engin pour pécher. || Men sal delven en rumen
de Zuutlede , beghinnende te Mendonc toot Exaerde
an den Dam, tooten oude canten en ouden bode-
men, en alle belcweeren [var, bilcweeren, bilo-
wieren] , diere inne zijn , sal men untdoen , . en
voortan niet meer eenigbe bilcweeren stellen, nooh
504
HYP.
HOB.
in eenighe Tan den anderen riTieren , . . en daer-
inne niet Tiaaclien dan met netten. — Omme dat
de Tenoche Tiuchen, die plaghen te commene bij
grooter menichte nnter Scelde de Dorme up, duer
de Zautleede te Mendonc, en yandaer ter voor»,
stede Tan Ghend; en in den tijd als zij pleghen
te Torsene, en zij also quamen, sonder ghestudt
te zine, in de Zuutleede, plaghen de verssche
riTieren Tan ontrent de Toors. stede alle te bet
ghesp^st te zine (also zij zullen Tan nu Tortan,
als de Zuutlede en de Duerme gherumt zijn van de
hilcwieren en andersins); men ten TOors. plaetsen
plach te Tane bij groeten scepen bij vele divers-
schen persoonen, diere bare Terkine roede plaghen
te mestene eü andersins ombehorlic te verdoene
[«c]. Vod, Mus. IV 110 (1438/39). (In verband te
brengen met oewxbb en met hixltx).
HILT. Zie hblft.
HILTE, zn. Qevesi, (van degen, mes, enz.)t
ir. garde {d'une épée, d'un coufeau, etc.) Kil. amctus.
Hilte. j. hiel te. Capultis. Manche. \\ Messen
met Grommen yserinnen hilten. — Wedemessen
met cnoppen of met hilten. Kb. v. Auden. 13-28.
Van wapenen. De koning vertoonde aan Walewein
een zwaard in de scheede. Zo zag hij de kil f e en
den appel, dat is "tf/evesi. Huydecopsb, Melis
Stoke, bd. III 284. Verdam helte en hilte.
HIMET. Zie obmet.
HINDECALF, zn. Jonge hert, fr. faon. Kü.
auefuê. Hinde kal f. Hinnulus. Faon, f au de eer f,
& Hindeken / hindekalf ken. || Dat vele groote mesu-
sen daghel\jckx ghebeuren in onse vrye waranden
en duwieren derselver, op herten, hyndcn, hasen
eü conijnen, hyndecal veren, reeden, swijnen. P/.
V. Brah. 26 febr. 15r,8; Il 173.
HINDEN, bijw. Van hinden. Van achter, fr.
par derrière. Kil. auc/va. Hinden / Hinder.
Metro, poêt. Arrière, derrière. Hd. Hinten. || Te
wyl dat ick tsegens de valsche scharen, Oock tse-
ghens fvlees en des vyandts beswaren. Dus vochte
en streedt, quam, om my te verslinden En gul-
sighlijck te verteeren, van hinden, Al sluipende,
een grouwelycke heeste , Die Ptochia [de Armoede]
ghenaemdt wordt, vals van gheeste. Jovkeb Jak
VAN DBB KOOT, 83 (in mijne Keurdichten uit de
XVIe eeuw,
HINC INDE. Van deze en gene zijde, van heide
tijden, tt. de part et d*autre, dee deux cótés, réci-
proquement. \\ 800 van gholycken beede partyen,
non-poorters, afsetene van de stede en vryhede we-
sende, zyn ghehauden reciproquelyck en hinc inde
denzelven zeker te doen , dies by deen ofte dander
Teraocht zynde. C. v. Auden. ly 26. It. O. v. Lo-
ven, Stijl 1736, a. 22. 24.
HINNEKEN, zn. vklw. Dit w. schijnt dezelfde
bet. te hebben als heitsel, een bundelt f e droog
hout mei Mchaveling gevuld^ om het vuur te ont-
eteken, fr. fagotin, petit fagotin. \\ Hout: Brandt-
hoQt, als blocken, mutsaert en faseel, het 100,
10 gr. Hynnekens ofte ryssekens, de 400, gelyck
de blocken. enz. Oendtgchen f hol. 2 jan. 1741 , 1*1.
V, VI. IX 676. Zie bij De Bo bus.
HINNEPRIESTKRS, zn. mv. Benaming eener
geestelijke gemeente te Thienen , ooAr als broederschap
van O. L. Vrouw aan den Poel bekend , fr. nom d'une
eommunauté religieuse a Tirlemont, eonnue aussi
êous eelui de Confrérie de N. Dame du Lac. A. Waü-
TXB8, Tirlemont, 142.
HYPOCRAS, zn. Mippocrateswijn , eek aftreksel
van kaneel, zoete amandels, een weinig muscus en
amber in verzoeten wyns bij de dichters zooveel als
„nectar, godenwijn", fr. htfpoeraSf infmsiom de
nelle, d*amandes douces, ^un peu de muse ei d^t
hre, dans dm vin éduleoré avee du suere; ekez les
poètes „nectar, hreuvage des dieux*' (Lat. vimmm
hippocraticum). \\ Dat de Advocaten gehouden sul-
len zijn, om op de ordinaris uren ten Hove te
komen, op poene dat, by aldien eenige zaken uit-
komen, waarin zij dienen, zij telken reize geoon-
demneerd zullen worden in een hypocraa van 4
schellingen . . . Hof van HoUand, BuhUeaiie v. 16
april 1616; Hederl. Plae, en Rechtsk. Wdboek 1
66, ooi. 1. Bij Verdam: de nog heden bekende
morgenwijn.
HYPOTHEECK (Hypotheke, Ipoteecke), Pemd-
recht; onderpand, fr. ^oit d*hjfpothèque; hgpoikè'
que, II Die derde maniere van actiën reale ia ge-
heeten Ipotheearia , dats een actie daiimede dat men
heyscht ennich onberuerlijc dinck, dat geobligeext,
verbonden oft verpandt is voir ennige rente, ecult
oft toeseggen; want Ipoteecke en is anders niet te
seggen dan een reale verbyntenisse oft verpan-
dinge oft een onberuerlijck dinck, dat verbonden,
verpandt, verobligeert en gelpothiceert is. V. d.
Tav. 47. De vcreoopinghen éh belastinghen van
de voomomde huusen eft gronden , die naer *t maec-
ken van den landtbouck zullen ghedaen worden eü
niet bekent ghemaeckt en zyn op den landtbouck,
en zullen gheen recht van proprieteyt noch van
hypotheke genereren vóór dat se ten lantboacke
bekent gemaeckt zyn. C. v. Auden. XIII 20. —
Zwijgende hypotheeck. StilzwiJQende , miei
uitgedrukte, fr. hgpothèque taeite. Ook heimeii^
genoemd. |j Somwijlen wordden zij [ii{. de panden]
verbonden en gelpothiceert in stilre woerden, by
provisien en voirsienicheyd van den loyen en rech-
ten, en dat heet zwijgende Ipoteecque; als in den
contracten van douarien, hueringen van huysen,
pachtingen van hoeven, administracien van tutelen
en momberen, verlegge van refectien van soepen
oiï van huysen, en dijergelycke. V. D. Tat. 47
v°. Leveraers, die de stofife oft materialen van
eenigen bouw hebben gedaen , . mitsgadera de
wercklieden, als metsers, timmerlieden en dierge-
lijcke. worden gehouden te hebben speciale ofl
b^soodere hypotoke en pantschappe aan den pant,
daer de stoffe, werck oft arbeijt aen is gedaen. C
V. Antw. comp. IV, xij, 18. Zie ook pakt, pakt-
SCHAP en OKDEBFAKT.
HYPOTHECARIS, zn. Sehuldeiseher op vasi
pand, fr. crêancier hypothecaire. \\ Dat de hypo-
thecarisen en actie reëlle hebbende, nyet en der-
ven besetten noch evinceren. C. o. Aniw, 1645,
lY 17.
HYRAUT, zn. m. Wapenkoning, wapenbode,
heraut, fr. héramt , heraut d'armes. jj Staasin Van
der Weede, scilder, die ghesonden was te Rj'a-
sele, omme de wapenen, die hy van alle de landen
van minen geduchten Heere o?erleden in synen
levenden tyde bezat, over te brenghene, . . oaer-
omme hy ooc ute leide omme dezelve wapenen in
scildrye (sic), van eenen hyraud, die [hem] hier-
mede onledech hielt, l s. Ypriana, II 147 (1467).
Bij Verdam ook als speelman, mutikani, en ala
tafelschuimer en fatsoenlijk bedelaar opgeteekend,
fr. musicien, ménestrel; écomifleur, honnête wteu'
diant ; bij La Curne als menestrier bekend.
. HOBRE, zn. Soort van kaas, fr. sorte de fro-
mage. Kil. Hobbe. hóU. j. Kantert kaese. Caseue
major, || Kase. Witten kase, de 100 ponden iQ
gub. De lappen eü hobben, y gul. Clootkesen ,
de hondert stucken, 1 g. x st. BI. v, Brab,
HOE.
HOE.
595
Invoer tol v. Soll. en Zeel.^ 10 jan. 1629; I 460.
HOBBEL 80BBEL. Bijw. uitdr. Door elkan-
der, overhoop, in wanorde ^ fr. pêleméle, eens dessus
dessous , en désordre. Kil. auctus. Hobbel-tob-
bel /hobbel-sobbol. Tumultuariè^ confuse ^ etc.
Fesle-mesle, confusêmeni. \\ Kiet jegbenstaende bet
Toorghebodt Tan gbeen Ylaemscbe vrauwen mede
te reijsen. \nl, met de uit Gent yertrekkende
Spaansche garnizoenen], nochtans wasser daer vele
die mede wilden reijsen, eü daer wasser een schip
vul in de Coorenleije, Spaensche, Vlaemsche en
Italiaensche en andere; die werden van den mees-
ter del campo met eenen stock ghesleghen oyer
hals en hooft, alsof 't beesten gheweest hadden,
xoodat zij hobbel sobbel uuten schepe liepen. Febd.
Vandkb Haeohen, Ber. tijden, IV 130.
HOBORT. Zie hoocubobst.
HOEBORGER BIER, ombobchs bibb. Sum-
hwrger hier^ it. bière d^Hamhourg. \\ Dit es die
ordinancie van den biere , dewelke men veranderen
zal moghen van eiken veerdel jaers te Teerdel
jaers, nae den corencoep. In den eersten, soe zal
men Hoeborgher b\jer van over zee tappen moghen
omme y grote den pot; en des alsoevele inlegghen
en tappen de weke als mer can en mach. Kb, v.
Diest, B 82. Van ij lasten Omborchs biers. — Van
yj vaten Omborchs bier. de Pb. en Bb. VI. Nevele
126 (1380). Du 3 janvier 1412 n. s. au 23 fuin
suivanif on importa d Bruxelles: 418 mesures Her-
lants bier [de la bi^e du paysy non pas d*lrlande\
104 meswres et 391 mesure s Homborgen bier, 307
tregelvat (3 = 1 aime) Oestbiers. Hisf. de Brux. I
164, Gompies du domaine au quartier de Bruxelles,
Van elcken vate biers van over de zee, ghelyo
Hamborghen oft Oostersbier. db Pb. en Bb., Aalst,
I 210 (1609).
HOEDE (Huede, holde), zn. v. 1) Bewaring^
het onder iem. berusten, fr. garde, dépót. \\ Also
dat men tot den vorsch. torren en comme nem-
mermeer gaen en sal , . . het en sal sijn met wetene ,
wille en consente al der vorsch. goeder liede, die
de vorsch. xij slotele daeraf in hoeden hebben
selen. Acad, d'archéol, 1856, blz. 491, Schatbs, .^na-
lecta, 14de E.
2) Verzekerde bewaring (van personen), fr. garde
s4re {de personnes). \\ Es oec lemen in mesdaden
ïeghen den proofst, hoeghedaen dat die mesdaet es,
dien mach de meijere arresteren en vaen, sonder den
proofst en sonder sine boden, en sonder seepenen,
maor dien hl vaet, es hi schuldech te beveelne
ter hueden en wachtinghen van den proofst. Oork.
V. 1230, St. Pietersabdij.
3) In hoede van schepenen — van der
Wet keeren — leggen — stellen. Dexe uit-
drukking voor het in geschrift stellen, of het in
het geheugen houden , of voor het in bewaarnis hou-
den van gerechtshandelingen en van wettelijke sche-
penen-oorkonden, was van algemeen gebruik in het
Luikerland en in Limburg; slechts enkele voorbeel-
den treft men ervan aan in Brabant en Vlaanderen,
tr. meitre en garde de loi. Cette expression, pour
êigmfier: mettre par Serit, eonfier a la mémoire,
OU tenir en garde des actes judiciaires et des docu-
ments scahinaux, élaii d'un usage géneral dans Ie
page de Liège et Ie Limbourg; on n'en trouve que
des exemples isolés en Brabant et en Flandre. \\ la
der welker onse voirscreve manne hoeden wy dat
voirscreve vonnirae leden. Piot, Cart, XI 100;
oork, van Amt, bisschop v. Luik en graaf o.
Loon, 14 oct. 1386. Alle vreden, die ter clocken
sollen geboden werden , sal men scriven van den
seepenen clerck [sic.'], en den partien knndigen ,
en den dach als die vrede es geboden. En die
seepenen, die dairbij zijn zal men scriven. En
sulcken vrede sal beginnen en aengaen terstont
als hij geboden en in hoeden der seepenen geleet
is. Ib. 221, K. V. St.-TYuiden, 1419, a. 8. Deselve
ordinantie ind geboiden in hoiden onser seepenen
leggende. K. v. Tongeren, 27 juli 1469, slot. Dat
gedaen zynde, soe sal dat testament ontfangen
wordden van den wethouders, en gedobblecrt;
dairaf deen geleet sal wordden in den com en
hueden van der Weth, toegesegelt metten zegel van
eenen gotuyge ten minsten. V. d. Tav. 111 v®.
Doen deselve [nl. ordonnantie] drueken , publiceren,
affigeren en in hoede van Wet stellen. O. Liige,
22 juni 1682, slot, Hasselt. Dat zy [nl, alle offi-
cieren] dese onse ordonnancie, zoo behoort, doen
kundigen en publiceren, in hoede van Wetten
leghen, en voorts... Ib, 5 febr. 1578, slot. Ter-
stond, nae desen gedaen, soe brengt aen Peter
Boex, onsse gesworen boede: dat hy dese publi*
catie , nae den inhalt des versuecks en geweysdoms
voers., gepubliceert heeft ter gewoenelijcke plaet-
sen; en es gekeert in hoede. Kempekeebs, Mon-
tenaken, II 259 (1668). Il, I 100: in hoyden ge-
leyt 1686; II 267 gekeert in hoede, 1575; C, gr.
Loon^ I 100 en 451 : in hoeden gekeerdt — gekeert.
— Uit der hoeden der stat doen. Beroofd
verklaren van het genot der stadsvrijheden en be-
scherming, fr. déclarer privé de la jouissanee des
franchises et de la protection de la viUe. || Heeren
eü stadt zijn eens verdragen, dat, zoe wij [wie]
van den porteren oft porteressen deser stadt hem
tegen enige kueren, gemaeckt oft die men maken
sal , . . rebel maeckt , end hem selven alzoe van den
Bcrem [/. seerm] en subjectie deser stadt ontrect
en ezimeert, dat men sulcken uuter hoeden doen
zal, nae trecht van deser stadt. K, v. St. TVuiden,
1520, Piot, Cart. II 550. Dat, soe wie.., dat
ennighe redenen oft worden seet aengaende der
Lutherien, die welcke weeren tegen dat heilich
kersten geloeve, oft tegen die sacramenten, ordi-
nantien, insettinghen , ceremoniën en lofielycken
auwen ghewonten der Heiligher Kercken en der
ghemeynscappe derselver, uuter hoeden ipso facto
zgn sal, en dairinne tot gheenre tijt mer en sal
moeghen kennen [komen.'] en gewesen oit gedaen
werden. Ib. 1534, blz. 571. Zie ook wbttbloos,
OKWET, VBIJHEIT.
HOEDE, zn. Hoeder, beuxi^er, toeziener, looeA-
ter, fr. gardien, surveillant, garde. \\ Dal si setten
selen en ordeneron eenen hallier eü andere hoeden,
alst hen orborlec duncken sal, eü ontsetten. Heer
V. Diest, 27 mei 1346, Lakenhal, Die verkene
laet gaen binnen Dyste sonder hoede, saels ghel-
den van eiken verkene xvig d. Kb. v. Diest, a r.
46. Zie Verdam hoede 6. — Sonder hoede.
Deze uitdr. schijnt in het volg. citaat de bg Ver-
dam III 460, 14) aangewezene bet. te hebben van
zonder erg, zonder kwaad ie vermoeden ^ fr. sane
penser d mal, sans soup^onner du mal, \\ DatHenrio
Poppe, poirter van Dyest, ter doot bracht waert,
dat dairom groot gerucht en murmuracie in der-
zelver stad rese en opstoot, mids dat Henrie voirs.
doot geslagen wairt van tween van den vorsteren
des heeren van Dyest, in den tyde nu laetste dat
Henrie affging van den schepenschap van Dyest
en weder rait daerin gecoren wairt, onbewairt,
onontseeght, eü zonder ticht oft hoede van den-
zelven vorsteren. Oork, v, Diest, 18 jan. 1412.
HOEDELIJCK. Zie hoovdboslijck«
b96
HOE.
HOE.
HOEDEN, HusDEK (Huden), onz., bedr. en
wederk. werkw. Kil. Hoeden, hueden. Ciuto-
dire^ i^ere, proiegere, eonservare^ cavere. Kil. aue-
iuSf GardeTf préserver óf défendre^ se garder.
I. Ovz. — Wachten ,^ heiden y blijven ttaani?),
ft. cUUndrej s'arrêler. || Men sal tsgoonsdaeghs vee
dinghen en coepen, ocht enwech gaen, en niet
hneden, op ene pene Tan xx s. Kb. v. Diestf a r.
84; B 39 hueden.
II. Bedb. — 1) Bewaken f bewaren ^ gadeslaan ^
koeden y fr, surveiUer, garder, || Dat elck sijn selfis
goet aal moghen hoeden en doen hoeden , en daertoe
houden honden, de voeten ongheeort. P/. v. Brab.
6 oct. 1430, a. 43; L 160, BlMe inkomst,
2) Zich wachten van, z. hoeden voort £• beveiligen
ié^en, vermijden y fr. se garder de, se préserver de,
éviter, II Si spraken: Dat si die stricken huden
souden. £n seiden: Wie sal die sien? Qetijdenb.
16de E. Passie, 66 v».
3) In zake van rechtspleging. — Den dach.
lioeden (hueden). Wegens achterstallige renten
of cijnzen y op den onderpand eenen bepaalden wette-
lijken tijdy vóór den verkoop der havey die er zich
op bevindt, ofy in geval deze ontoereikend isy van
den onderpand zelf, wachten y of er iemand de
gehuld kwame betalen of den beslaglegger vergenoe-
geny fr. {en matière de procédure:) pour des arré'
rages de rentes ou eens, attendre certain femps
légalemeni déterminé sur Ie fonds dhypothkque y
avant la vente des effeis mobiliers qui s'y trouventy
om du fonds mêmoy en cos d'insuffïsance, pour voir
êi personne ne se présente pour payer la dette ou
eontenter Ie saisissant, — De kost. van Loven,
(kap. lY) gebruikt het w. Wachten, || Dat gene-
ralijo In civilen en personeele saken van penningen
oft anderen contracten , den dach sculdich . is ge-
huedt te wordden; en sal dijen tijt dienen totter
noenen, dair men voir dor uoenen dingt; en dair
men nair der noenen dingt, totdat vesperen gedaen
sijn. Eö in realen saken tot des avonts ter sterren-
tyde toe; en in criminelen saken sal men den dach
hueden en wachten totdat die sonne ondergegaen is.
y. D. Tay. 15. Ten vierden genechtdage sal die be-
settere, sooverre nyemant ontset en doet, den dach
hueden totter noenen , en nyet langer, zoewel op erve
als op have. C, o. Santhoven y Stijl, a. 5; it. a. 10.
Wordt den evinceerder ten derden genechtdage
gewesen, dat hy den dach moet hueden met hee-
ren en Weth, totdat thoochsten van den dage
overstreken is. — £n het hoochsten van den dage
overstreken sijnde, soo wordt alsdan by vonnisse
gewesen den dach te rechte gehuedt, midts dat
nyemant deselve goeden en heeft ontset noch
verantwoordt, en voorts gewesen, dat men hem de
gronden van erven, bij hem beset, sal leveren
binnen den genechten. C. v. Deurne 1570, ir 7,8.
It. 1612, a. 88. — Dachhoeding. |j Ten ghe-
nechte daernaer volght op synen tweeden dach
van rechte en derde besetsele, eü den volghenden
ghenechte daemae op s\jnon derden daghe van
rechte en vierde besetsele; en wordt 't voorschre-
ven goed alsdan ghewesen ter dachhuedinge totten
hooghsten van den dage, om oft iemaot alnoch
'tselve goet wilde comen ontsetten oft verantwoor-
den. Ib, a. 82. Van elcke dachhuedinghe, wesende
den vierden dach, waervan den schouteth, man-
nen van leene en secretaris, compt elck acht
ttuyvers, en dein vorster vier stujvers, t'saemen
1 guld. 8 st. Ib, Salarissen, — SiJDen daoh
van reohte hoeden (gehueden). JHen hon-
den ^ ten hepaoJdei^ dage voor het gerecht verschijnen,
fr. eomparattre en justice am jowr fixé, || Een ander
maniere van actiën in factum is geheeten ne quis,
eum qui in jus vocatusy vi eximaty en wort- verleent
dengeenen die gedaigt is voir rechte, t^en den-
geenen die hem met fortsen eü wille belet, dat hy
zijnen dach van rechte niet bewairen noch gehue-
den en can, hetzij dat hij hem gevangen heeft ofl;
doen vangen, oft ennigen anderen list voirt^estelt,
dairmede hij niet conste intgts gesijn op zynen
dach van rechte. V. d. Tav. 120.
III. Wedebk. — Hem hoeden. Zich in acht
nemen, fr. se garder. || Eest dat ghij rijdt oft loopt
met eenen peerde, mij scade doet, eü ghij niet en
roept: huet u! huet u! ghij sijt gehouden van der
scaden. Die ennige hoornen truncken, staende aen
de oepen strate, eü tacken laet vallen sonder te
roepen : huet u ! huet u ! . . . zij zijn gehouden van
der misdaet eü oic van der scaden. V. d. Tav. 87.
HOEDER, zn. m. Veehoeder, fr. pdtr e y gardeur
de bétail. \\ Oft by negligentie des helders oft stou-
wers [de beesten] eeuige merckelijcke schaede
deden, anders dan gelijck passerende beesten
gemeynelijck doende zyn,... C v. Loven y Ser^
vit. a. 92.
HOEFSLAGEN, bw. In loten verdeeleny fr.
diviser par lots. \\ De hertogen eü hertoginnen
van Brabant hebben die van Berch Gastee ge-
machticht van derselver vroenten eü gemeynten
heyde te mogen hoiffslagen, uutgheven, verpach-
ten, verhueren ocht vercoopen, tot des voirs. dorps
behoef. . . Rijksarchief y doos Bois.-le duc et som
quartier'{moeren)y 3 juni 1378. Zie Verdam Hosp-
SLACH.
liOEYEK, zn. (?). Vuilnis,, fr. immondices. Ben
Diestersche taaibeoefenaar schreef mij nopens dit
duistere woord het volgende: „Vroeger had men
geen vuilnisbakken te Diest; toen lagen, langs de
,zouw' [straatrioolj b\j elke erve „hoopen", vuilnia-
hoopen, die de vuilniskar 's zaterdags kwam opla-
den. Die hoopen heb ik meer dan eens „hoop-eer"
hooren noemen, en als mest aanbevelen. De nit-
spraak eer voor aarde = eerde, trof my. . . Zit in
hoeyer misschien de uitgang eer=zeerde ?'^ (Blijft
nog de zonderlinge overgang van hoop in oey.)
II Item , nieman en zal enich weedmuys [nl. droessem
van wecde] , asschen , hoeyer ocht eerde in sheren
vliete werpen, opte pene van. x. s. Kb, v, Diesty
B 121.
HOECKSKEN, Oeceseen (Huecxken, huexken,
oexken) , zn. verkiw. Bokje van schapen en geiten ,
geitebokje (Verdam) , fr. agneau mdle et chevrecm, —
De zin der volgende aanhalingen sohijnt ons het
geslacht niet in aanmerking te nemen, en wg ver-
kozen derhalve de algemeene benaming van Uun e»
geitje, agneau et jeune chèvre, || O du, scoenste der
wiven, so ganc uut eü ganc af nu den voetsporen
des weechs d\jnre gheselscap, en weide dine huexkene
bi den tabernaculen der heerden. — Och , weide dine
huexkene bi den tabernaculen der heerden. Die
huexkene dat sijn die sinne eü crachten der zielen,
die ghe weidt werden m etter leeren Xpi . . . Aller ker-
stenb. 87 en 89. — De Vulgata heeft haedos; de
Plantijnsche bijbel van 1566 boeken; de Dordrecht-
sche geyten, en de Sacy chevreaux, — || Vanelcker
oyen '/s ^^- — '^^^ eiken lamme eü oexkene */« ^^*
— van elcken lamme oft huecxken Vg Bt. (1542).
Zie BEEST, en Verdam Hoeeijn.
HOEIKEN (Hoedeken). Zie hoet.
HOECK, zn. m. Zooals thans hoeky fr. eot»;
Lier plaats (aan de tafel), ici place (d table). j| In
eenen notarieeleu akt v. 1Ï80, behoudt zich een^
i
HOE.
HOE.
597
moeder, die afstand doet yan hnia en goed ten
Toordeele Tan hare dochter en haren schoonzoon,
inwoning en onderhoud yoor, met besprek ran den
beste» hoeck aen tafel.
HOELTKEN, zn. Kleine rivier of waterloop , fr.
petite rivière ou cours d*eau. || Aengaende de hoelt-
Kens, moeten wydt z\jn yiy yoeten. C. v. Casterlee,
Xiy 12, Van de ritfieren ende waterloopen.
HOENDERCUTd (Hoenrecuts) , zn JBoenderop-
kooper^ fr. pouletier. Zie De Bo kuts en kntser.
II MiCHELAKT 85, poulletier.
HOENDERMENGER, HOEVDKBHAKass (Hoen-
remenger ), zn. Hetzelfde alshoendercuts. |} Hoen-
remengheren. Oork. 19 mrt 1805, Ambachten te
Brussd. Hondennanghers [l, hoendermanghers].
SxBHON, Couthereel 74 (16 oct. 1360), Atnbachten
te Loven. Ygl. GAVBSif BVGES , HOUTMBVaEB en
KAISMBITO'SB»
HOENDERRENNE, zn. Hoenderhok, — ifco<, fr.
eage aux poules. Vgl. Kil. auctus. Renne / yo-
ghelrenne. Cavea. Cage. || Een hoenderrenne
Bonder schapprayken daeraen te wesen. Ö. v. Antw.
1582, c. 41 a. 104, Stadsvoor deel.
HOEP, zn. Soepel, band of reep om vaten te
binden, fr. cerele é tonneau. Kil. auctus. Hoep,
hoepe, hoepel. Circulus sive vineulum dolii.
Ceroeau de tonneau^ eerde ^ tonneau. \\ Houppen
oft reepen om tonnen ofte yseten mede te binden,
yan den ponde grooten g groot. Tol te Antw. 16*23.
HOEPER (Ouper) vHooper, yr. hoopster?) Bij
oj tij , die het gepikte graan in de sehoooen of gar-
ven bindt en in hoopen tet — (de hayer wordt „ge-
stuikt*') en, als werkloon, de liggen blijvende aren
(tangen, tanten) mag opleten; eene verrichting, die
doorgaans aan vrouwen wordt overgelaten, fr. odui
OU edle qui lie en gerbes et dresse Ie grain fauché,
et è qui Von permet , eothme salaire , de glaner les
épis ichappis au moissonn€ur; opération générale-
ment effeetuée par des femmes. Kil. auetus, Hoo-
per. AcervcUor eto. Amoncdeur. Kempeneers ziet
in het w. hoeper een „zigt«r, pikker of oogster*',
maaier, fr. moissonneur, doch wg meenen, dat het
laatste dier woorden hier alleen toepasselijk is,
ten minste naar het Brabandsch spraakgebruik.
II Dat niemandt aousten sal haeyer oft garste, ten-
waire met sanghen, en dat gheen hoepers oft oupers-
yrauwen yoerthaen gheene sanghen te soppetijdt
oft des noenens uugten yelde brengen sauden. Kem-
FBVEEBS, Montenaken II 264 (1628).
HOEPHOÜT, zn. Zooals thans, hout om hoepels
of reepen van te mtsken , fr. lois propre d faire des
eerdes ou des cereeaux, feuiUard. Kil. auctus,
Hoephout s. Beephout. |] Van elcken scepe
wishouts, fassoolhonts, bondelhouts, hoephouts,
bachaat oft mntsaert , 9 penn. Loy. Tol op de Zenne
1486/1581.
HOEPSEM, zn. "Een zekere graanmaat, fr. certaine
mesure è grain. || Heeft deselye eerye yan den coo-
xenhuase, oyer dat so ghestaen eü gheleghen es
np de maerot jeghens tyleeschnus , unte ghegheyen
der yors. stede yan Audenaerde theenen erfelicken
oheinse, metgaders al den rechte dat tselye hos-
pitael hadde np de Coorenmaerct, gheheeten Ma-
rien recht, dwelcke is drie hoepsemen yan elcken
mudde. Auden. meng. lY 183 (1485).
HOER (Hoere), zn. y. Zooals thans. Veile
deern, fr. putaim. Kil auetus. Hoere/ gheld-
hoere. Meretrix, eto, PaiÜarde, putain, ribaude.
II Een hoere es een wQf, die daur der oncuyscher
begeerten yan yeele mannen bereet en te wille
is ; en dairomme is dat w\jf een waerachtige hoere ,
die dair twee mans onderhoorich is in der oncnys-
heit . . . tEs een hoere dijens yuylicheit yeyl en te
coope is , . . en een hoere doet huer hoerdom yuy-
lijck, maer zg en neempt niet yuylgck. Y. d.
Tat. 115 y^'. Zie ook Mogaytse en Skoeb.
HOERDOM (Ordom), zn. 1) Zooals thans, en hoe-
rerij, fr. putasserie, eommerce iUieite avec une per-
sonne d'un autre sexe. Kil. vetusi K. auetus. Hoer-
dom. Meretrieium. Putasserie. iJ Wat giuldebroeder
die leeft in keyesdome of in ordomme, of in yer-
watenesse, in orconscepe yan iiij giuldebroeders,
hine sal gheen last hebben noch recht yan der
giulde, heer hiis hem ghebetert heeft. K. Rijke-
pijnders Brugge ^ 1291. Want hoerdom een nae-
zweringe is yan den oyerspeele, soe behoeft hier
geweeten te werdden, wat een hoere is. Y. d.
ÏAV. 115 yö.
2) JBijtitj bijslaap, boel, (amie. amijs)^ fr. con-
cubine, amante {amie). \\ Anno eodem [1532], den
12en Meert, trouwde den coninck yan Engelant
sgne hoere [td. Anna Bolein]. Piot, Ckron. 101.
HOERENBOEF, zn. Koppdaar, hoerenboef, fr.
maquereau, proxénèie. \\ Poytiers ende hoerenboeyen,
die om der cleerderen en cleynodien wille, oft
mits anderen gewynne de jonge meegden, oft gehoude
yrouwen, trecken ten hoerdomme int bordeel (cries-
men capitael) Y. d. Tav. 56 y^ Zie ook putibb.
HOERIER, zn. Als het voorgaande. || Dat de
rybauwen en rybauwessen, hoeriers en putiers
trecken uter yrihede yan Nevele. de Pb. en Bb.
YI. Nevde, 9, 16de E.
HOERLIOENEN (Oerloenen, OrUlioenen) , zn.
my. (?). Worden vermeld onder de pdsen, fr. sont
mentionnées parmi les fourrures. \\ Dat yan alle
yercoopen yan sabels, armijnen, lubemen, 1 upaerts,
marters, landtmarters , jonnetten, flouwynen en
hoerlioenen, sal die leste yercoopere ten slete sohol-
dich sijn te betaelene den xxr penniuck yan den
gherechten besprokenen prgse. PI. v. VI, 14 deo.
1570, a. 115; II 49. It. 58 OrUlioenen en 71 Oer-
loenen-, wolfs- en ossenyellen.
HOËRTEN (Oerten). Landbouw. || Es voer-
waerde, dat de pachter yan sinen meester ontfaen
sal, ten aencommene yan sinen pachte, prgs yan
messe, hoerten en thune, daeraf men tsinen ancomene
maken sal bewerpe. . . de Pb. ek Bb. IX. St.-Martens,
4 (1422). Yoort so sal de pachter up tyoors. goed
te Sceldeyelt vinden in messe en in hoerten, also
hiemaer volcht. Eerst in hoerten en in stroe, den
prgs van xix lib. iig s. par. Item, de messene...
ld. De Pinte 11 (1430).
nOESCHEIT. Zie heuscbbit, en hooescheit.
H0E8SCHE, zn. (.'). || Unum n^ocium dietum
hoessche. Inv. Arnts s Oreven 1391 (tnsschen een
rostrum en een crather).
HOESTER, bn. Woest, onbebouwd, fr. sauvage,
inculte. \\ Dat wy hebben ghehadt ligghende binnen
onsen dorpe den Ghentschen leghere ten tween
reysen , . . en den legher yan den Malcontenten van
ghelycken tot tween reysen, dewelcke hebben
gherooft, ghemoort en ghebrandt, waerduere dat
gheheel ons dorp licht hoestere en onghecultiyeert.
Auden. meng, lY 318, Peteghem 1581.
IIOETMAN. Zie hooethan.
HOETPOLUWE. Zie hooptpoluwb.
HOEYER (Oeyer.^), zn. m. Boord, rand van
eene inhoudsmaai {?), fr. bord d'une mesure de
oapacité, \\ Een hondert calz houdt vijftich berryen
onder den hoeyer ingheleyt. C. v. Aalst, 408.
HOET, zn. m. 1) Manshoed, ft, chapeau d'homme.
Kil auctus. Pileus^ eto. Chapeau, bonnet. || Een
76
HOE.
HOE.
aack wollen oft Telten hoeden, Tj gro. WaUrtol
1660, onder L* W. Hoeden van stroo, 1 mande
TJ gro. Hoeden Tan Telten, 1 mande, y'/* gro. 26.
Ben vat hoeden, gt tt Ib. Schatting y. 155l', to\. 190.
2) Ketelhoet. IJzeren of et alen hoed, hdm, ntorm-
koed, fr. ehapeam de f er ou d'aeier, ccujue, Schiller
o. Lübken Ketelh6t: Kesselhmt, JSieenhmty Melm,
gidenUy dicUmr pülemM armigerorwm in bello. Ghrimm
Kesselhut ud. Ketelhoet, nL Eetelhoed ea$siSf
tmm keergewedé gehdrig ; gtwrmhfd, siurmhambe, aUo
«tae pidkelhambe in kessdform. \\ Unmm pillenm
ferremm dietmm ketelhoet Schepenbr. v. Srussd,
6 nor. 1447. Dat niemen en comme ten brande
ghewapent, hj en zj metten heere en der Wet;
het en ware met alstüker wapenen alse ten brande
boort, dat sijn ketelhoede of tophayen, op de
wapenen yerbnert, eii iij Ib. par. Dx Vlamivck,
V^, 41 (154« £.). Soe wie met yerdecten ocht
yermaecten anachenen gheet ocht steet binnen
Dyest, met daghe ocht met nachte, zaels ghelden.
zx. 8. En draeghe hij, alsoe yermaect, panchier,
plate, ketelhoet, pothuTe, zweert, bijl, clippe
oeht enegheriiande [er staat : energhande] yerseeghde
wapenen, aonds ghelden xl s. £n die wapenen
yerliesen. Eb, e. Sie*t, b 115. Zie ook pothuitS|
en TOPHUITX.
3) Hoedje mei geplooid Jluwed, sat^, enz, over-
trokken^ 't welk men in de middeUemwen door reek-
ter $ en hoogleeraairs gedragen ziet, en wel eenê aan
Onze-IAeve-Vromw opgedragen werd, fr. toque, torte
de ekt^eau eomvert de velomre^ saiin, porti au
WÊogen-dge par les juges et Ie» professeurs, ei qu'on
off^aii parfois a la S'* Fierge, Tpriana, I 87.
II Lodewyc Van Daiste, borduerwerkere, omme
thchoen en bordneren yan drie hoeden, den eenen
om tbeilde yan onser Yranwen ten Briele. dandere
om onaer Vrauwen yan den Tanne, en de derde
om oneer Yranwen yoer de HaUe boren de yaute,
ffbedaen maken yan den flaeele dat oyerMoot yan
den seroden yan den kerels en abjten yan mynen
heeron yan der Wet. Vavdkvfssbkbook, Numis-
flM/i^M 238, Staderek. Iperen 1492.
4) Boosenhoet. Bmenkoed^ een zUoeren plaaife,
vermende of verbeddende eenen rozenkoed, fr. plaque
d'isrgeni Jbrmani ou représentant un ékapeam {ekapel)
de roeee. Wi^ vinden den Rozenkoed, benevene nlve-
ren vaatwerk , poi , pimt , schaal, o. a. in hei Landjuweel
vam 1494 te Antwerpen aan de Rederipcersgenoot'
êekuppeu geschonken, ir. mout trouvon» Ie ékapeam
de roeee, en méme femps quune piiee de vaisseUe
em argeni, poi, pimte ou coupe, dommS en présent aux
todMe de RSthcrique, dans Ie Landjuweel d'Anvers
êe 1494. II In mey ordonneerden de heeren yan
het Magietraet [yan Antwerpen] op te hangen een
landjuweel; en daer waren te winnen: yoor Rheto-
fiqoen 36 ylaems marcke silven; .. en daer qnamen
28 cameren ; . . die yan Liere hadden den hoochsten
prijs, te wetene, twee silyeren potten, eene achale,
en eenen roosen hoed. (Alle 28 bekwamen, boyen
een stok zilyerwerk, eenen rocenboed). Rdg. mme.
I 160. — Ook M het Qemtsehe Landjuweel vam
1440, fr. igaiement dans Ie Landjowed de Qamd de
1440. II Zo wat scuttere, yan binnen, meest ringhe
winnen, dicm zal men gheyen eenen xelyennnen
rooien hoedt, weert zijnde x seh. groten, ds Pe.
«n Bb. Qemt IT 63.S.
6) Cardinaelshoet. Zücerem ondiepe drink-
eekóal, fr. eAapecm de eardinal, eoupe d^twgent pem
prof oude, || Seyen ylacke scaelen gheheeten Gaidi-
naelahoeden, waghen [«/. wegen] te samen üg
veret («ie) j onoe. Imv, F, d, Sulsl, 1487.
6) Steenen hoet. Zie schijkhoxt.
7) Hoedeken van der minne (!) JEm mid-
deleeuwseh marteltuig; het bestond uit eenen ring en
eene koord mei knoopen, die men rond hei hoofd des
beschuldigden woelde. (DB Pb. en Bb. YIIL Mal-
degem, 75.) fr. chapelei de Vamour (/). instruasent
de torture dm mogen-dge; il eonsistait en un amueam
et une corde a nauds, que Von serraU amiemr de la
We de Vaceusé. Zie ook patsbfostbb.
HOET, yklw. hobdkxkv, hosixsk. Indegflden,
en inz. in de schattersgilden, fr. ehapeam, ehapdet,
chaperon, dans les gildes, et portie, dans les gildes
des archers, arbalêtriers et arquebusiers. 1) Wei-
komstreehi boven het imtreegeld in het gezdsehap, fr.
droU de lienvenue, outre Ie droit d^enirée dans la
gHde. Il Soo wie oommen is in den yoomoemden
gilde yan mynen heere sinte Sebastiaen, sal ghe-
houden syn te geyen syn hoeyken tsondaghs naer
H. Sacramentsdagh. — Als dat de dry coningben
yan den hoeyken en sollen maer ghehonden wezen
te geyen yoor liuerlieder hoeyken elc ses schele
paresys. ds Pb. en Bb. XYI. Assenede, 184, Oilde
V. s. Sebastiaan, 1482, a. 29, 30. Dat elc gnlde-
broedere int yoors. gulde zijnde of naennaels oom-
mende , zal gheyen yoor zijn incompst twee grooten,
eü ten hoede twee grooten. ds Pb. en Bb. Adlsi
III 404, K. Busschieters 1510, a. 16.
2) Jaarlijksche dod- of papegaaischieting, waar-
van de prijs een ^hoedeken^ of kaprmn was, en
algemeene maaltijd; de overwinnaar of koning mocht
in de vergaderingen van het gezdsehap mei verschij-
nen zonder zijne kapruin. Den 16<" mei 1615, aosi
de landvoogdes, de infante Isabella, ded aan de
schieting van den Qrooien handboog en schoot den
vogel af, die op de Zavdkerk uOgesioken was,
fr. tir annud au bui, ou om papegai . dont Ie prix
était um chaperon, el repos en eouÊmun; Ie voim-
queur ou roi ne pouvait paroiire dans les réumons
de la sodéié sans sou chaperon, Le 16 mai 1615,
la gouvernante, Vinfante Isabdle, prit port om Or
dm Qrond Serment ei abottit Voiseau qui était plaeé
sur Végliee dm Sablon. Zie A. Waatevs, Sermems
16, en Henne et Wanters, Mist. de Brux, II, 22.
Il Waert oec dat dese conine [nl. die den jaaiigk-
schen papegaai a^eschoten heeft] qname sonder
capmyn metten juwele yan der golden, daer deee
yoirseide gheselscap yergadert es, hetzy te Hnede-
kenne oft anders, daer sal hy syn gelach betalen
ghelyc anderen g^esellen, want hy dat jnweel
sonder den capmyn yan der golden niet draghen
en sal. A. Wxtttsbs, Sermens 6, RegL 1412 I^rms-
booggUde $ 1. Qmeunque confrère qui irairo jmz le
papegog, sera rog dieelle confrarie edlmi on, d
amro ung chapperon, d sera quite de toms eomtz d
frais ledit jour dm Si. Saerement. K. v. Si-Sebas-
HaansgUde, 1421 a. 15. Yoort, soe is ghesloCen by
de gemeene gildebroederen, iJs dat men yan der
opschente yan den gaey yoortaen sal onderhonden
en geyen een gemeensaem Hoeyken, nyt liefile en
yersaemingfae yan den gfaemeenen gilde; al welek
yoomoemde hoeyken sal men gheyen alle sondae-
ghen dry gildebroeders. ds Pb. en Bb. XYI. AmsV'
uede, 184, 8i, Sdtasiiaan^Me , 1482. a 28. Yan
seencken. Opten xxxj jannarij, betaelt den aochijns-
meesters yan den wyn yan een gelaghe yertecis,
yan dat men tHoeyken hilt int jaer xy«xxxiij. Ardnef
Bergen-op-Zoom, 'Siadsrdt, 1 mrt 1633/1534. Bat
men ter camera yan denselyen gnlde jaerlicz handen
zal eenen Hoet, ao men doet in ani&ro galden, en
zal elc gnldebroeder, den boet hebbende, yoor sgn
gelach betalen, om dien daeh, y s. ds Pb. en
HOF.
HOF.
599
Bb. AaUt, III 411, Bederijkersgilde 1589, a. 4.
3) Wèkel^kaeke êchieiinj^^ fr. tir hebdomadaire.
IJ Item, aal dese vooneide gheselscap ran den
Boghe hoedeken houden en Toert gheyen ran aon-
daghe; en wie daer sijn wijf of syn vrindinne
bringt, die langer blyft dan sie eens ghedronken
heeft, die ghenen [irï. geenen] dienst toebehoort ,
ees om twee groten, uatgesceden die coninghinne,
Bd^. Mus. lY 66/67, Oilde voetboog Turnhout ,
1386, a. 8.
4) Hoet op de doelen hangen <om doorscho-
ten te worden). Straf op zekere overtredingen in het
sehietêpeL^ fr. êuependre U chapeau iwr Ie butf pour
Alre tranepercéf punition de certaines tranêgreesione
dane Ie tir è rare. || Dat niemandt der gebroeders
in eenige vergaederinge sal noemen den dayyel,
oft by Godt en Maria, oft de hejlige sacramenten
sweeren, oft andersints, sal verbeuren eenen stuy-
yer, oft den hoedt op de doelen te hangen, en ieder
der gesellen naer denselven te schieten. O. lAèget
29 dec. 17127, a. 19, Lauw {Lowaige)\ it. a. 20.
5) Maat voor droge waren ^ inz. graanmaat, fr.
mesure e^he, partic. a graine. Kil. auctus. Meneurae
aridae genus. Espèee de mesure, Maigne d'Arnis.
Modimm. Hodius, Mensura frumentaria apud Belgas ,
mesure pour les grains , ol. hoet. — Men berekent
ze op 1.72 hectol.f on Vestime è 1.72 heciol. \\ Le-
prosis de Ypra condonayi et remisi x hodos avene
de triginta hodis quos mihi flebebant ad spicarium
meum de Ypra. Tpriana^ III 116 (1202). De qua-
draginta et quinque hodiis J¥u$nenti, et supra de-
bentur tres viertales. — De viginti et quinque hodiis
et supra ^ usque ad quadraginta quinque hodioty
debetur dimidius hodius . . . Tol ie Damme, 1252.
In Novo Templo sunt CCXXXVP/^ mensure terre,
que solouni annuatim CCX hoet avene ad mensu-
ram de spikere comitis, et est illa mentura minor
quam mensura sit in Brugis oommuniter. Vav
LOKBMK, St.-Pierre, nr 896, blz. 397 (1281). ~
XIY hoeden erenen. — czc hoeden avene. Ib. 292.
Om y hoet zouts, xlj s. ix d. de Potteb, Second
cart. 83 (1360). Ghecocht bi Jan Froyen, y hoed
colen ghezendt voor den Dam, coste thoed xy gr.
Macqüst, 231 , Sladsrek. Brugge 1385. Dit leen es
gehouden te doen ontfaene, te myns gheduchts
heeren behouf, tzynen spyker te Gent, twee hon-
dert hoet ruwer evenen. de Pb. en Bb. III. Zo-
mergem 18 (16de E.). Sméoolen, een hoet ofte sal ter,
wesende 5 rasieren, 11 gr. P2. v. VI. 2 jan. 1741,
Qentsche tol, IX 673. It. de Pb. en Bb. XXYI.
Bupelmonde 138 (1642).
HOF, zn. m. en o. In yerschillige beteekenissen.
Kil. Hof: Aulay palatium,.., curia. — Hof vetus.
Hoe Te. Villa.,, opperhof, nederhof, etc. — Hof.
Cavaedium, subdiale, locus sub dio vacuus inter
domus atrium. — Hof. vet. sax. Fundus. — Hof.
j. hofstad. Area, solum. 1) Set opperhof, opperste
hof — het nederhof (neerhof), voorhof, fr. Ie manoir
seigneurial — la basse-eour, Vavant-eour, la baille;
Lat. villa dominicata. Het middenpunt der heerlijk-
heidf van het domein, van het leen, was de heeren-
woning {domus, hoff), bestaande uit twee deden: de
woonst des meesters [sala, het huis, het opperhof,
opperste hof, opper huis"], en het nederhof [neerhqf],
hoeve of pachthof, fr. Ie centre de la seigneurie, du
domainej du fief, o'itait Ie manoir {domus, hoff)^
qui se divisait en deux parlies: V habitation du
maitre [sala, Ie opperhof, opperste hof, opper-
huis] et la nederhoff, hoeve ou ferme. A. Wautebs,
Snvirons, I xIt. 1| Daer meer zonen syn, heeft de
outste Tooruut in den leengoeden de hooge heer-
lyckheyt, lyf en profyt dat van den leenen oompt
oft Yan den lyve, de fortresse, d'opperhoff oft de
hnysingen omgraren metter borohtgraohte, met
eender valbrugge en eenen wege doorgaende deur
'tnederhoff , . . tot synen Toordeele , alsoo rerro alst
begraven [omgraven] is, met allen den meubelen
daerinne nagelvast en eerdtvast synde. O. v. Sant-
hoven^ 1570, XI 10. De lancxtlevende van den
schilde oft ridderstam geboren heeft, naer het
Bcheyden van den bedde, voeruyt: het opperhoff, de
huysinghen binnen de valbragghen der borchgraoht
gheleghen, synen oft haeren leefdaeghe lanok. ld.
1664 a. 91. Het oasteel ey huys van Beveren, met
eene sohoone dreve van de linghde van ontrent
zevenhondert roeden; den grondt van welcke dreve
by wyien heer Adolp van Bourgoigne geoocht es
geweest, donginen [nt donfons"], opperhof en neder-
hof, metten singhel, den cmithof, den bogaert met
twee stuoken lands daerbeneffens. db Pb. en Bb.
XXIII. Beveren 63, Heerlijkheid v. Beveren, 164e
E. t Hof te Santhoven, so wanneer man oft wyf
kindere hebben, zonen en leengoede achterlatende,
die oudste sal hebben dapperste hof, metter val-
bruggen en de heerlicheit. Leenrecht v. Santhoven,
a. 1 , 15(le E. Soo wanneer datter meer persoonen
t^saemen succederen in 'tleen, den oudtsten volcht
het opperhuys ofte huysen staende op de mote ofte
walgracht, met de wapenen, defensive en offensive
daertoe dienende. C. Uenh. v. Denderm. iv, 14.
Sullen oock den leene volghen de brugghe van de
mote ofte wal, op datter eenighe is, en alle edifi-
cien die men besluyten magh binnen deselve
brugghe, midtsgaders de poorte ten nederhove en
het duyfhuys. O, v. Belle, Tïi 13. Enen s<»d6-
weboom, dien kiest hi daer hi wille up tvorseide
hof [oor. tvoorhof, tvorhof]. Leenrecht v. 1528,
D üy r^, en Burcht v. Brugge^ c. 97. In deleeghde
van de slincker handt van den kasteele is een
schoon groot Neerhof ofte Basseeourt, uyt den
gronde opgemejrtst, en ghedeckt met sohallien, met
syne stallinghen, woonhuysen, duyvenkoten en an-
dere comm(^iteyten. Gaesbeke 6 (1670). Soo wordt
die delinquant oft ghevanghen uyt de ghevancke-
nisse gehaelt, en wordt alsdan gebracht voor hor-
ghermeesteren eü schepenen, vdor op den voorhoff
van den slote, en aldaer so worden denselven ghe-
lesen ^\e syne oonfessatie by hem bekendt. C. e.
Sichem, a 14.
2) Hoeve, paehthof, boerder^, fr. ferme, métairie^
eense. Uit dfi splitsing van de aloude viUa domini-
cata zijn onze latere hoeven, hoven ^ pachthoeven,
paehthoven, winningen en boerderijen ontstaan, fr.
Véclissement de Vantique villa a donné naissance è
nos fermes, métairies et censes. Lat. mansae, curies.
Baepsaet, Analyse, B. IIL o. XIT, Des viüae; A.
Wauters, Bnvirons, 1 xlv, en PouUet, Juridie-
tions 9. II Onder den Joncker Van SchoonJioven syn
dryerande hoven; daeraf d'een hout ses hoen-
deren, d'ander seven, en die derde acht hoenderen ;
elck boender geeft jaerlycx 6 schel. Lovens, 27s
viertelen terve, 27( viertelen roox, 2 sisteren
even, een capuyn, 1 hinne. Schat der Cheynsen
44, Wólmoe. — Ouden Hof, fr. andenne oense.
II Een auden hoff onder huere geeft iaerlyox ten
cynse den heere aldus: 8 d. Lovens 2 cappuynen,
1 gans, 12 eyeren, een viertel rocx en 1 half
viertel geerst. En een ouden hoff hout , oft is groot ,
een half boender; en daerop behoort te staen een
huys, weerdt synde ten minsten drye ponden auts
Lovens, twee schellingen, sulx gelts. Én den heer
heeft van elcken ouden hoff, als men dien ver-
eoo
HOF.
HOF.
ooopt, twee Bchellisgen ealx ghelts (en dat betaelt
den yercooper); en als men eenen ouden hoff yer-
cryght oft ontfankt nae dooder hant, boo heeft den
heer van elcken ponde 12 deniers. Sekat der Cheyn'
sen 44, Auden have.
8) Hof en erve, Huis en erye, Huis en
bof. Deze drie uitdrnhHngen hébben dezelfde het.f
«Z. eenej vooral landelijke ^ woning ataandê op een
siuk gronde^ ir. eet troU expressiong ont la méme
eigmf.^ eavoW : une habiiation , gênêr, rwrcde , eunee
twr fine pièee de terre, une eente. Met w. hoj wordt
ook dikwijle gebezigd voor de omheining,, den om-
vang ^ „het béluil^\ ^^den bijvang^* eener woonst f en
voor nederhof van een boerderij, ft. Ie mot hoi est
souvent autei employé pour Veneloe , Venceinte d^une
habitation f ainH que pour la basee-cour, d'une
métairie, Hoff en erve worden in den Invent.
détaiUé dea regietree aux chartet du Brabant ver-
taald door eense et héritage (Vonnis t. d. Baad t.
Brab. 18 juli 1642, Bekenk. reg. 138 fol. 339).
II Tien sceelghe tsjaers ewelike, staende op Heine
Buus huus en erre; welo huus en aerre staet en
leghet . . . Vod. mue. III 433 (1293). Dese vore-
ghesegde penninghe heft hi hem bewist op sien
nues eii hoef, in al de gheleghen dat gheleghen es
tote Essele. Oork. mei 1298. Eii doe hiere inquam
bracht hiere int gasthns her Yngbrecht . . . x daoh-
want lands, dat gout xxzy Ib. . . En yan sinen huse
eii yan (sic) hoye, xiij Ib. Oork. 10 aug. 1298.
Wat Bcerier, die enech laken zunde of dwle zun-
nen in sjn hof of in syn huus, dat ware up ene
boete yan xx s. Kb. v. Iperen, iii 24, Scheriere. Die
weert , dijt ghedoeght [nl. dat men dobbelt] in sinen
huyse ocht hoye, zaels oec gelden . . . Kb. v. Diest b 5.
En totdien [sullen de momboirs oft curateurs]
oock de goeden [nl. der weezen] wel eii oirboir-
lijck regeren, de hnysen en hoven onderhouden
yan de nootelijcke reparatie. C. v. Loven , Weesk.
60. Bj aldien soodanighe inghesetenen yan de
Gasselrye t*haerlieder huyse, hoye ofte byyangen
lieten inleggen eenige bieren ofte wyneu door de
yoors. tayemiers ofte andere persoonen de impositie
suject synde. .. JPL v. VI. 31 oct. 1687 a. 7; XI
720. Ten aensien yan de naeryette yan houille-
asschen, bleeokershout oft seep-asschen, sal dezelve
gereguleert worden gelyok mes ten hove [nl. ten
nederhove, en baese^eour']. C. v. Auden. 2de d. 492,
oork. 12 aug. 1767 a. 16. — Beloken hof. Debe-
slotene ruimte eener woning ^ fr. Venceinte clolurée
d^une habitation. \\ Midts desen sal elck persoon
binnen de Casselrije vry wesen in sijn huys, meulen
ofte beloken hove; en indien hem by jemant grief
ghedaen worde binnen den voomomden beloke
wesende, dat ware op... — indien den persoon,
in syn beloken wesende hem verweerde. . . Cv.
IpereUf kast. XLTiii 2. Zie ook hofstsdb, huib
en HTnsiKG.
4) Tuiuj hof, gaard, ft. fardin^ espaee dos
d' ordinaire , plantê de vêgêtaux utiles ou d^agrêment.
Servilius 1546: Hortus KriTtoq, Eenen hof. It.
Dasypodius 1557. It. Diet. tetragl. Lovanii 1563
(Plantijn 1562). Un iardin. Adr. Junius: Hortus.
Sórat. pro olitorio et herbis instructo et Jloseulis,
KriTto^, B Gruythofy tuyn. Hóll. Jardin aux
herbes, EU. Hof, Sbrtusj Viridarium. E. auetus.
Jardin, verger. Eii. Tuyn. hol. fris. j. hof, kruyd-
hof. Bbrtus. Zie ook Coolhof en Cbuidhof. || Die
uten wijngarde [var. ocht hoven] staken dreeght of
tune brect, sal de scade , die hi heeft gedaen, verstoe-
ren. Kb. v. Diest IxiQ 2. Die in de wyngaerde ocht in
yemans hove ghienghe, omme soade te doene.id.B 126.
5) JBoogs^uttershof, ft. jardin du Hr a Potü
II Primo es geraemt: want vele ghesellen syn dÏB
den boghe hanteren en in alherande hoven sonieten,
dat alle de scuttershove te nyeute selen syn, uut-
gesceyden de veste voer den Bogaerden, dia hen
de stad verleenen sal , . • eü die sal heeten den
hof van der oleynre gulden. — De ghesellen, die
in desen hof te gader schieten eii gheeelscap hoa-
den, selen heeten de Cleyn gulde. A. WAurxBBf
Sermens, 18 (1389).
6) Gtereehtshof , rechtbank, viers^aar, ft.eour de
fustice, tribunal. Hof en heer, fr. cour et seig-
t*'*^* II ^y f ' • soepenen ... in de prochie yan
Nederysche, dóen te wetene: ghelyo dat voer ons
ghesciede , dat quam Jan , . . in die vorghenoemde
prochie eü vore hof eü heere , en droech op . • .
Oork. V. 1377, Vod. mus. III 58. En is deeelve
verbintenisse van sulcken effect, en gheeft recbt
reél, al oft de constitutien voor heere en hof ge-
daen en gepasseert waren. C. v. Brusad, 1606, a.
131 ; Ghristijn eoram judice ac euria. It. a. 176. —
Hof en Wet, nl. heer , schepenen^ laten, numnemf
rechters, fr. cour et Loi^ savoir: seigneur, Ashevims,
tenaneierSf hommes de flef, juges. \\ Dien dach
omme commende» quamen de voirseide claghende
partien in hove eü in wette, en verhaelden huere
clachte. C. v. AaUt, 500. — Hof maken. B!ene
rechtbank oprichten i fr. eonstituer, ériger une cour
de justiee. || Die hof maken wille, moet maken up sin
selfs heerscepye of up leen dat men van hem hout,
en hi moet lenen [var. leenen] de stede jeghen
den heere dient toebehort daer hy dinghen wille ; of
hy macht maken up tkerchof , en danne, al mesdade
yemant of verbuerde boete, hine mochten niet Tan-
ghen up tkerchof. Leenhof d. burg v. Brugge, a. CIX. —
Hem zelven hof maken. Z. naar believen tot
deze of gene rechtbank wenden, ft, se faire oour,
c. d d. s*adresser d tdle ou teüe cour è son ehoix.
II Engheen man en mach hem selven hof [var.
erfhofj maken, en sy bij sijnen heere. tBecht v.
Ucde a. 42. — Gemaeckt hof. Begélmatig en
wettelijk belegd hof, fr. cour régulièremeni constiiuSe.
Zie Baepsaet, Analyse, a. 371. || Dat zekeren daghe
voorleden Ghyselbrecht Utenhove comen es voor
ons, als voor bailliu en mannen, in een gemaect
hof , en aldaer dede tooghen eü zegghen , dat hy hou-
dende was een leen,., de Pb. en Bb. V. Chntrode 17
(1454). Ten derden, dat de yassael in de ghifte ghefirft
eü vercleet si in gemaecten hove, ter presentie
van den mannen. Wiblakt, Leenrecht 13. It. 28.
96. Bi twee manieren mach de vassal comen in de
possessie van den leene. Deerst-e en sekerste is,
hem daerinne te doen stellene by den heere in
ghemaecten hove, metter solempniteyt daertoe die-
nende. Ib. 41. — Vol hof. Uit het vereisdkte
getal rechters samengesteld hof, fr. cour composée
du nombre complet de juges. || Enighe maken hot
met III mannen; maer met [var. bi] rechte mach
men met niet min dan met iiii; en met y doet
ment wel [var. doet men wet] ; maer vii mannen
es vul hof. Leenhof d. burcht v. Brugge, a. CIX.
Met vieren of met vyf mannen doet men wel wet,
maer yii mannen es een vul hof Jus feud. fl. vet.
c. 116. — Eigenshof, Eigenschhof. Gereehts-
bank van vrije, niet leenroerige goederen, fr. bane
de justiee de biens allodiaux. || Alle appellatien
van cleyne leenhoven, bencken, eygenschen hoven
en laethoven sullen respective mit den stadthelder,
scoltet oft meyer, mit twee leenmans, twee sche-
pen, twee laten mit bonnen secretaris aenbraoht
werden. C. gr. Loon, I, 18. De heeriykheid [van
HOF.
HOf.
601
Gorthys] met de gezworene bank Tan Corthys , was
den eigenshore {eour aUodiale) ran Luik onderwor-
pen. Ebkfsvbsbb, MontenaJcen, I 890. — F eest e-
I ij c k hof. PUéhtitjê , volle^ algemeene kqfvergad^ringy
fr. eour plenUre. Lat. curia aolemnis, auguiialitf
generalis. \\ Nobel, die conino, hadde gedaen Sijn
hof craieren oreral. . . Doe quamen tes coninx hore
Alle die diere, groot en clene. . . Doe al dat hof
yerssmet was. . . J. F. Willbms , Beinaert, 3. Het
es te wetene eenen yegelijcken, als dat doen de
keyser was in Akengrana, en sat in zijn feestelljck
hoif in sijnre yierschiare. . . Boxhobbk , Keye. »tat,
12S2, a. 1. Lat. tekst tn «oZmni Mirta f A. Waftbbb,
Table ekron. III 575). — G e e s t e 1 ij k h o f. Oeeefelijkef
Jterkdijke^ bisschoppelijke rechtbank; zij nam ken'
nis van de gddigheid der testamenten , van huwelijks'
voorwaarden, van vrome stichtingen j fr. cour eccU-
siasHque, eour de chrétienneté , trUiunal épiscopal,
offleialité, Voffleial; Lat. curia christianitatis ; cette
eour oonnaissait de la validité des testaments, des
eontrats de mariagey des fondaiions pieutes. Zie
orer dese rechtbank Defacqz, Ane. droif belg. I
64, en Edm. Ponllet, Anc. const. brah,, Jurid. ecclés.
\\ De voors. stad van Brussel is eene stad van
arrest, en vermag eenen crediteur, vindende binnen
dezelve stad en hare vryheyd zynen debiteur,.,
geen poorter van Brussel zynde, noch aldaer fize
domicilie houdende,., te doen arresteren,., niet-
t^enstaende denzelven waere van eenige ge^xi-
meerde qualiteyt oft geprivilegieerde jurisdictie,
'tzy suppost van den hove, van de clergie, van
eenige geestelyke hoven,.. O. v. Brussel 1570, a.
70. Man en wyff, gesepareert, en roetten gheeste-
lycken hove gedivortieerd synde, parten en deylen
aJsdan alsoft bedde gescheyden waere. C. v. Antw.
1545, XI 45.
HOF, zn. Hofken, hoefken honden. Ver-
gaderingen, samenkomsten j vermaakspartijen houden ,
fr, temir des réunionsi des porties de divertissement.
II Dat gheene scrobbers oft scrobberssen [nl. oppas-
sers der pestzieken] gheene vergaderinghen en sul-
len maken oft eenighe hoefkens houden, op pene
van 10 gulden, en by nacht dobbel. C. v. MM
1631 , a. 19.
HOFBRIEVEN, zn mv. Brieven van schepenen ^
laten of leenmannen, fr. lettres de cour, d^éehevinsj
de tenanciers ou de feudataires. || Indien den be-
setter sijn beset geïntenteert en vervolcht heeft
met hoffbrieven erffelijck wesende en egeene quy-
tinge inhoudende, soo blijft hem tgeleverde goet
eewelyck en erffelyok. C. v. Befferen, iii 2.
HOFHONGERIJ, zn. v. Ben zeker heerlijk recht,
in de domeinen van Sint-Oertrudis abdij te Nijvel,
waarsehijnlijk hettdfde als het pastreoht, onl-
staan uit de verpUchüng van den vassaal, den heer
in zekere omstandigheden te herbergen en den kost
ie geven , fr. droit seigneurial dans les domaines de
Vabhaye de Ste-Oertrude è Nivéües, apparemment
Ie mime que Ie droit ds past, né de Vobligation
du vassal de loger et nourrir Ie seigneur dans eer-
taines drconstances. Maigne d'Amis «^ Pastus.
II Hofhongerye loopt op't bander iiij den. Lov. \j
veertelen roz wit coren en ijVj veertelen evene,
'tderdendeel van eender halver veertele evene,
daervoor men gemeynelyck rekent vj veertelen rox.
— S. Geertrnyden schout. 1 bunder post
[I. past] ofte hoffhongerye geeft 2 veertelen coren,
2 veertelen en 3 vierlingen haver sjaers, in gelde
een blanck en 6 myten. — 3 bnnderen geven
onderhalf sister coren. — De meer en minder
mate naer advenant. 8chai der Chegnsen, 42. Op
^tselro huys komt aen *tcapittel van Nyvel een
half bunder past oft hofhongherye. Ghesbeke 18.
Zie ook OI8T. — Men zie over de hof honger \)
en de hofhongers A. Wauters, Environs I 215.
219. 220 en 253; en wg vragen ons af , of aldaar
niet hofjongery en hofjongers zou moeten
gelezen worden ? De uitgever stelt er ook benevens
het w. hongerijen de fr. en lat. benamingen cour-
serveries, curie servus ecclesie Ntvdlensisy coursier,
cour'serf, curie servitus, coursuerie. .
HOFJONGER (HoQungere), zn. m. QerechU-
dienaar, in last hebbende de afkondigingen te doen,
de gevangenen te bewaren en panden te nemen voor
de boeten , fr. officier de juaiiee chargé de faire les
publications , de garder les prisonniers, et de prendre
des gage» pour les amendes. 1 1 Dat wi beede teghadere, . .
syn sculdech te zettene eü tontzettene den hoQun-
ghere ofte den pandere, die onse ghemeene glie-
bode ghebiede, onse ghevanghene houdt, en onse
misdade pande. Oork. 19 juni 1295.
HOFCAMER, zn. vr. Keizerlijk hof, fr. cour
impériale. \\ In cas dat jemand geene expeditie van
justitie en bekomt, 'tzy door exorbitante dilayen
of andersints, mag hem addresseeren in de hoff-
camere en versoeken aldaar brieven van evocatie.
C. gr. Beekheim, c. 26 a. 1. Den appelant, schrif-
telyck of verbalyck appellerende, moet versoeken
de geregtsacten {loco apostolorum) overgebrocht te
worden in hofcamere, daer dat behoort, volgens
der keyserlyke Majesteyts privilegiën. Ib. c. 32 a. 6.
HOFCOSTEN, zn. mv. Gerechtskosten, ir. dfyens
de cour. \\ Diegeene, die in possessien sitten en
dorven geen hofcosten verleggen voire dat zy ver-
wonnen zyn met rechte, mair sy moeten die hof-
oosten duegdelyck verborgen. V. d. Tav. 207 v*.
In *t overbrenghen van den processe, voor de hoff-
costen, naer oude ghewoonte, voor den schouteth,
mannen van leene en secretaris, elok acht stuy-
vers, en den vorster vier stuivers, t'saemen 1 g.
8 st. C. V. Santhoven, Salarissen, a. 4. (1664).
HOFLANT (Oflant), zn. (.>) || In Zuinarde
solvuniur deeem oflande; et nota quod quodlibet
oflant d^et solvers iij suster [nl. sister] avene bar-
bate. Van Lokbbbv, St.- Pierre, 898 nr 896(1281).
H0FLA8TING, zn. Leeri^g of uitspraak eener
hoqfdbank, fr. enseignement ou jugement d'un chef
de sens || De burohmeestere , schepenen en cuer-
heers en zyn nerghens, ter causen van hemlie-
den vonnesse, betreckelyck nochte reformeerlyok
dan voor die van den Raede gheordonneert in
Ylaendren, by appellatie ofte reformatie, en sy
vermoghen hoflastinghe te gheven alle vassaelen
eü heerlycheden ghehouden Tan den Ghyselfauyse
van Broecburch, en ander, daertoe by dezelve
vassaelen en heerlycheiden , ofte by partye verzocht
zynde. C. v. Broekburg, i, 4. Zie ook hoobtlabtino.
HOFLIEDEN (Hoflien), zn. mv. Dienstbare on-
derhoorige lieden, fr. personnes de condition servile,
svjettes è des corvees. Grimm Bfofteute, hof horige,
einem eddhofe unterthanige leute. \\ Negen hoflien,
een alfve viertale mauts , vier waegediensten , . •
DB Pb. en Bb. XII. Qottem, 14 (1690). Acht hof-
lien. Ib. 15 (1690).
HOFMEESTER (Hoofmeestere), zn. Zooals thans,
fr. maitre d^ hotel. 1) || Een vassael, die leen heeft
daer officie dient, ghelijck hoofmeestere, botellier,
schincker of dierghelijcke , en sal hem niet vervor-
deren zijn officie thove gaen bedienen, hy en si
eerst daertoe geroepen van den heer; want al heeft
hy den naem en oock de faoulteyt van dienene
in dien state, nochtans en sal hy niet dienen,
662
HOF.
HOF.
de heet en wQle, . . Want het mach gebaeren, dat
•ulcke leenen rallen bj ooope in den handen van
den cleenen lieden , daenf de prinche niet ghedient
en sonde willen wesen. Wixlaht, Leenreekt 114,
jMcorpordle leenen.
2) Cfrooie eigenaar van haven en landerijen,
it. grand propriêtaire de fermee et de terreg.
II Momboiien oft contenn, execateun van tes-
tamenten, facteoien, rentmeesten en admiDistra-
tenn van ander lieden goedens, ayn execatabel,
ngt krachte Tan den Tonniase teghens hunne per-
socmen in deser qua]ite\jt gheweseD, totdat se goe-
deren hebben bewesen hunne weesen oft hofmeesters
toebehoorende , daerop men het Tonnisse soude
moghen ter executie stellen. C. v. Oheel^ IX 20.
HOFMEIER, zn. Meier of baljuw, maner van
een gereehUkof, fr. mayemr ou bailli , semonceur tCune
cour de fustiee. || Daer men dingt ran erffVe, daer
sal die hofinie;jrer rasticheyt nemen, oft seUe be-
talen Tan beyde parthyen. Eb. v. Tkienen, Van
erffve.
HOFRAET, sn. m. In het leenstelseL Te rade
ende te hofrade gaen. [Zijnen keer"] bijttaan
mei raad en de reekieziUingen als reeh*er bijwonen ^
fr. (dans la fèodalité) aseitter [tan seigneur'] dê
eet eouMeiU et aetieier comme juge cmx plaids. \\ Als
een man leen ont£aen heift, es yerstorren of ghe-
cocht, en de heere daer niet ne ey orome de man-
seepe tontfane , zo sal men eenen man doen zweeren
fqyaulteit, dats den heere ghetnuwe te zine, te
rade en te hofirade te ghane, der mannen raed
seereyt te houden, rechte kennesse en goede Ton-
nesse te draghene eii te wisene, zyn leengoed te
▼erdienne, eü al te doece dat goed man schuldich
es te doene. £n danne gaet hi te rade eii thofrade,
en kent en wyse (7. wyst] als man ran hove, en
mach zyne maune ontfaen, eü onder hem zelven
wet doen. Jus. feud. fl. veius e. 2. Burcht v. Brugge
a. 2. Man van yoochdien [var. yoghdien] moet doen
den dienst van den leene; hi mach gaen te rade
en te hofrade, maer hine sal niet staen over lyf
noch OTer erre, noch van desen voys hebben in
kennesscm noch [var. of] in Tonnessc^n, maer over
scult en [over] catelen, over daghinghen, oyer hof
te maken en diuraf kennesse te draghene. Ib. resp.
o. 91 en a. 88.
HOFRECHT, zn. o. 1) LeenreM, fr. droit
féodal. Kil. Jus curiae éjf Jus feudale. Kil. auciuf.
Droit de eourt féodal. \\ Hofrecht heet ment, om me
dat de heere es sculdich recht te doene in zyn hof.
en daer een rechtere es yan al dat onder hem be-
hoort. Soude men dan zyn hof yinden zonder recht ,
so ware trechte te yerre van 'hem. Hieromme heifb
hi de manne yan zinen boy e ghelast, up hare trauwe ,
rechte kennessen te draghene, rechte yonnessen te
wisene, eïi recht in thof te haudene. Eii dit was
teerste rechte dat qyt in de weerelt was; want men
yint wel dat hofrecht was bi den Heeren eer tBoom-
sche rike ye beghonste. Jus feud. fl. vetus, c. 65,
Wat dat men hofrecht heet; Burcht v. Brugge,
a. 63b.
2) Loon of honorarium van rechters, advocaten ^
proeuremrSf klerken, dienaars, fr. droit de cour,
salaire om honoraires de fuges, avocats, procureurs ^
secrétaires , servUeurs. \\ Bailliu en mannen met den
gre£Ser sullen hebben, op ordinaire dinghedaeghen,
yoor hofrecht, in elcke saecke die yoortgheroepen
sal wesen,.. t^samen twee ponden, acht schellin-
ghen parisis. C. leenhof Dendermonde XI 1 ; it. 3.
4. 5. 19. Schepenen, yoor hun recht yan te staan
oyer de yerkoopinge yan immeubele goederen, soo
in eufaielen als andere, tollen profiteren een ordi-
naire diete ofte hofrecht yoor het oproepen yan
ieder partye. O -P-B. autr, 5 juU 1703, a. 90.
C. V. Auden. lu 10. 21. 22. En jmmmb. Zie ook
DIÊTK.
HOFBIJSI NGE ( Hoffr—, hoefr— , boeftr^^hofrey-
singe>, zn. y. Dit w. heeft in yorm en bet. yeel oyereen-
komst met het bij Lexer yoorkomend Hoye-reiie,
der hofraum, der zu einem lamdtoirtschafÜieheu
gehamde gehörige freie spielraumi by Grimm Hof-
reite 1) hqframm, der fur wirieehaftexweeke die-
nende freie raam eines herrenhofes oder landgmtes;
en bij Haltaus Hofreit, hofrait, hofriet,iteni
hof-gereit, in Franeomia, Suevia eie. vooatmr area
ad usum praedii ae domus parata . . mii eimtm Zama
eingefasier Platz begm Èause. — Ofschoon onze
citaten de hofrysing beperken by den al te naawen
omyang yan de keering eener ladder \,tour d'édkeUe)
rond het hof, meenen wij het in eenen ruimeren
zin, zooals bij de drie hierboyen gemelde schrijyers,
te moeten opvatten en namelijk als hof, higvang,
open plaats, fr. comr, pourpris, place dêeouverie.
Il Als gesnsteren eü gebruederen deylen atockgoe-
deren , alsoo verre daer hoffrysinghe is, . . een altate
broeder sal die hoffrysinghe yooruuyt hebben, alsoo
verre het gaet die plaetsen eener ledder, daer men
die daecken mede decken mach, en oock eenen
redelycken wermoeshoff. C. gr. Jjoon, 151 (17<i«£.).
Dat den autsten soen alleenlyck competeert , . . die
huyssinge met den hoeff, soeverre die daecklederen
streken van een huyssing alleen, tot synen cuer,..
sonder yoord«r preéminentie tot andere huyssinge
te pretenderen, maer dat hem den ener toeoompt
van allen die huyssen met die hoefrysinge tootb.
Ib. 2n5. Dat alle Loensche leengoederen tnsachen
susten en broders deylbaer syn int gelyck, nyt-
genomen die preöminentie voor den autsten soen
in die huysinge en hoeftrysinghe. Ib. 268. De groote
keiren syn g^tfiecteert op akkerlanden , eü de kleyiM
op huysen en hofreysingen. Ib. II 455.
H OPSLUITING, zn., BBisysir tait HOFSLUirnra.
Het verbod van voort ie gaan met het behandden
eener rechtszaak in eene onbevoegde rechtbank, en hare
opeisching of verzending naar de gerethtigde t^er*
schaar; ook „ontslachbrieven*" en „oorlof van hove"
genaamd, ir. la dêfense de continuer la procédure
d'une coMse devant un trihuaal incompetent, et som
évocaiion ou renvoi devant Ie bane de jusiiee eompé-
tent; litt. fermeture de comr; aueei lettres Xévoeo'
tion OU de congé de cour. || Zoo wanneer een poorter
van Audenaerde, woonachtich op de casselrye van
diere, opgheroupen werdt in actie personele voor
de Weth van zyne domicilie, ofte ter causen van
zyne meuble goedinghen, in dat gheval hebben
schepenen van Audenaerde, van alle oude en imme-
moriale tyden, gheüseert en zyn gherecht, tot be-
schermenisse van haerlieder poorters eü van haer-
lieder meuble goedinghen, tot stremminge van de
voorseyde proceduren, uut te senden haerlieder
briefven van hofslutinghe, van ontslaen eü verbodt
aen de officiers en wethouders van de voomomde
casselrye, daer men sulcke proceduren doende es,
ten fyne zy in de vomomde zaecke . . . niet voorder
en procederen. C. v. Auden. i 9. Yermoghen [fiZ. de
schepenen], ten verzoucke van den heer ofte van
hunne poorters, te senden beuren letteren van
hofsluytynghe aen alle smalle Wetten binnen den-
zelven lande van Dendermonde , 't zy vassaelen ofte
andere, in alle personele zaecken, zoo criminele
als civile , . . behaudelyck dat het (fheschiedde vödr
litiscontestatie , decretement van het tweedde def-
HöP;
ÏIÖP.
603
fault, ofte andere adrea vsn jumdictie. O. o. l)en'
derm. i 14; it. 16. 18. 19. Dat brieven yan evocatie ,
geseyt brieven van hofsluytinge, hier namaels geen
plaetae en zullen hebben ten opeien van de boeten
en misbruycken beloupen door beschadinge ofte
bederfvenisse gedaen ten platten lande van Aelst,
geseyt ackerscbade. C. v. Aalst, 714 ('27 febr.
1663). Item f C. t>. AaUt 593. 655; O, v. Gent I
611. II 315; DS Pb. en Bb. V. Omtrode 20;
Sohayes , CoUatie 343. En passim.
HOFSTAT, H0P8TEDB, 2n. V. l) Orond of
bodem , waarop eem huis of hof staat , of de hlooie
grond; gel^k staande met erf^ fr. terrain ou sol
ewr lequd se troufte une maison, ou Ie terrain nu;
êquivalant è hêritage. Kil. Hofstad / hofstede.
Fundus^ area, solum, loeus ab aedifioio pwrus,
Kil. auctus : Fond de terre , une place sans basti-
ment. Lexer Hove, hof-stat. Grimm Hofstatt,
hpfstfttte. II Die heerste rente van deser vorseide
capelriOTL die bewyswi en verclaren drie pont
Vlaemsche np drie hofsteden: deene hofstede es
dat [dar] wy up den dach van heden wonen up,.;
en dander twe hofsteden ligghen al vaste an dese
vorseide hofstede. . . in die selve strate ; . . viere
pond Vlaemsche up die hofstede dar Symoen Labaen
np woende en hevet ghehuost, in die Drapstrate. . ;
viere en dartich sceleghe Vlaemsche np ene hof-
stede dar Gilles, ver Nalien sone, np woent eü
heeft ghehunst . . ; sestien schellinghe en acht pen-
ninghe Vlaemsche np eene hofstede. . . dar doude
Lambrecht en huns up heeft... Oork. 6 sept. 1291,
8t- Jacobs godshuis te Oent, Henricus dictus Vaes^
reoognoseens promisit et assignatfit ad quemdam
fundum sive domistadium suum, jacens . . ^
noeem solidos. Schep. v. Diesl, 26 apr. i239. Dat
alle hofÏBteden licghende binnen den scependomme
van Brucghe, be^e behuset en onbehuset, zullen
bliven gheldende en staende up alzulken chens als
aie ghelden en staen up den dach van heden. C.
üé Brugge I 279 (1 aug. 1302). Tria domistadia,
eirea dielam eappellam jacentia^ hofstaden vulgari-
ter nuncupata. Piot, Cart, I. 429, 15 juni 1308.
Amond WaQns becreegh in erfdomme. . . jeghen
beren Henricke Vander Haghen, . . sine hofstad
metten gronde, die leghet in de Gruenstrata achter
der beghinen covint ten velde te Dyst. Schep. v.
JHest, 12 oot. 1311. X7p eene ydele hofstede, die
houdt Goessyn van der Gammen, ligghende up
de veste van der Goepoorten. db Vlaiiibck,
Denderm. II 38 (1392). Domum et aream sitas in
JBeusdenme. In de minuut: Een huis en een hoff-
BtaU. L. Galkbloot, Feudataires 240 (14de E). De
voers. hofstad met den huse daerop staende. Oodsh,
Brussel f b 865 (1376). De behuusde hofsteden.
C. V, AudenaardOj xxii 7. Op huysen oft hofsteden
daer huysen op gestaen hebben. O. o. Brussel 1606
tu 180; Ghristyn super domibus aut fundis, qui
óUm domus continuere. It. a. 182. Hofsteden met
de huysen daerop staende. Ib. Servit. a. 90; Chris-
tgn areaCf una cum aedibuf iis inaedifieatis. Huys
voor huys, eü twee hofsteden voor een huys. Cv.
JBerentds xi 31. Hofsteden met de huysen daerop
staende. C'. v. Lovend Serv. 95 It. J. Pboost, Droit
d^asgU 52 (1506). En passim.
2) Bene zekere landmaat ^ (r. eertaine mesure
agraire. \\ Tuelve penninghe siars, die hi hadde
en hondende was aen tue hofstade en een halve . .
die ligghen achter daud borgh over de strata jeghen
Jans Soelslaghers erve. Schep. v. Diesty 10 nov.
1311. Sillen van Hoebertinghen bekinde, gheloefde
en bewysde Janne van Peelie, ane achte hofstede
lants zesse goede [bude] coninz grote tornose sjaers.
Schep. Land v. Diest, 26 dec. 1343. Drie hofstede
lants. luttel min ocht meer, ligghende metten
gronde in de Haghe, tusschen hoeve Jans Heylen
en Pauwels Hcoemekers. ld. 8 nov. 1347. Achte
hofstede luits gelegen in de Haghe, beneden Alle
hey legen capelle buten Diest. ld. 12 aug. 1470.
3) Eene zekere munt, fr. eertaine monnaie. \\ Andere
verscheyde oude munten : Eerst van mottoenen. . .
Hofstaden. 1 pondt hofstadt = 24 st. 24 myten.
1 schellingh =: 1 st. 12 myten. 1 penningh =:
7 myten. C. v. Brussel, Stal. van de munte.
H0F8TËRGK, bn. Van een leenhof. Uit het
wettdijk vereischte getal leden samengesteld, fr.
(d*une cour feodale) composée du nombre de membres
lêgalement exigé. \\ Op welcke comparitie die onder-
bancken compareren hoffsterck, te weten: den
drossaert en vier schepenen ten minsten, met
hennen Secretaris. C. leenhof v. Limburg, Inter^
pret. a. 14.
H0FSTERCKER8, zn. mv. Van een leenhof.
Bijgeroepene leden , bij gebrek van het toettAijik getal,
of in geval de gewone mannen verklaren de zaak
niet wijs te zijn, fr. {d'nne cour feodale) membres
adjoinfs è défamt du nombre légal, ou au cas que
les hommes de flef ordinaires déclarent n*être pas
a méme de juger la cause. \\ Indien de mannen
hofsterckers namen ofte begheerden in eeneghe
saken, sullen dat moghen doen; twelcke heesscher
en verweerdere tsamen betalen sullen ter ordon-
nancien van den hove. Dewelcke hofsterckers, naer
huerlieder advys ghegheven hebbende, sullen moe-
ten de sententie helpen sustineren; eü en sullen
vortan gheen advys halen ten coete van partyen.
C. V. Iperen, kast., a. 244.
H0F6TERCKING (Hofstaerkinge), zn. Van een
leenhof. Bijroeping van mannen, bij gebrek van het
wettelijk getal , of in geval de gewone leden van het
hof verklaren de zaak niet wijs te zijn, ft, adjono-
tion {dans une cour feodale) d*hommes de JUfy è
dé faut du nombre légal y ou au o<u que les membres
ordinaires déclarent nêtre pas d mime de juger la
cause. II Allen denghenen. . . , Jhan Van der Eist,
heere eü maenre van den leene dat hierna vollecht ,
Woutre de Blauwere , . . manne Jhans van der
Eist vorseit; Boegeer Van Vorhoiite en Jhan de
Vremde , manne myns heeren van Vlaendren , ghe-
leent, van mins heeren halven vorseit, van minen
heere Ywajme Van Vaemewgc, bailliu van den
Lande van Aelst in dien tyt, omme hofstaerkinghe
in dese zake, saluut. V. Vavdbb Habghbb, Ten
Walle, 20 febr. 1335.
HOFVLUCHTICH, bn. Op den gereehielijken
dag niet verschonend j fr. contumact. \\ Daer een
man in hove es commen en np borchtucht ute
ghinc, hy moet wedercommen te sinen daghe, hi
en mach hebben negeene sinne; want quame hi
niet, hi ware hofvluchtich en verlore zyne sake.
Leenr. v. 1528, D r°. Diere ten daghe niet en
quame, verlore zyne zake als hofvluchtich. Ib. K
y T^. Gebraket ooc aen eenioh partie, die soude
men daemaer verwinnen als hofvluchtich, want
thooftvonnesse moeste dat begripen soudt wettelick
wesen, ghebrak er eeneghe partie dat de hofvluch-
teghe vooren ghinghe. Ib. 'S iiy r°.
HOFVONNIS, zn. o. Vonnis van eene wettelijke
hoofdbank of rechtbank van beroep , fr. sentence d'un
chef de sens ou cour d'appeL \\ Op dat een Wet
comt ten wettelicken hoofde, sy wort gehouden
over te gheven tbeleet van de sake in geschrifte,
getrouweUck on gheheelic, haeren wettelicken hoofdOi
60i
HOF.
HOF.
oadar haenn MgM, aoaóer jonite tbo putjen;
•D dmÊTOp êêI mea gheren hoffonniMe, 'tweick de
Wel ton oyigberen •allen t'haren eenten weUelio-
ken degbe, róót alle andere lententien. — En
IpiTcn fj niet n jt H roonejde hofTonntne f haren
•enten trettelicken daghe, de lake scmde Tallen
ojt vette. C. V, Gastel, a. 134 en 135. De Toor-
MMmde mannen Tennoi^en oock te doen loromeren
•odere mannen baeriieder hnjaghenoten en mede-
gheiellen in eede, in Tenterckinghe Tan den hoTe,
om ncht en wet met henlieden te doen Tan alle
qneetien en differenten toot henlieden hanghende..;
efi dat al ten eoate Tan partije in wiens lake de
hofaterckinghe gheordonneert is; ter welcker hof-
•lerckinghe men conTOceert alsolcke mannen en
tot snlcken getal als by den hore gberesoWeert
wort, (7. leenikqf e. Vewrne, I 9. De bailliu die
maende de manne, nar heesch éh nor antworde:
wata icnldich ware te wesene metten rechte.' en
de manne ne warens niet zo Tioet zij ne namens
eene Torste, en een andere, en een hofsterkinghe,
efi een andere, eü metter Teunten haer beleed te
baren hoofde in mins heren camere. C. v. Anden.
2^« d. 305 (1353). Eft en sullen de mannen niet
meer dan een yeorst nemen eü eens hofsterckinghe
in een sake, te coste Tan partyen. C. v. Iperen,
kati. a. 244. Men ssl na Toortaen, in 'tTisiteren
ofte termineren Tan eenige processen. . , niet meer
useren Tan hofsterckinghe, maer sullen mannen
daarop moghen nemen ^indien sij *tniet Troet en
i^n) adTjs Tan gheleerde, ten redelijcken coste
Tan partijen, by hemlieden te Terschieten halfi en
halff C. leenhof v. Denderm. x 13. Zie ook Burcht
9, Brugge a. 168 — 161, en bijz. a. 159 de gebrui-
keiyke formnle Tan rechtsTordering. Zie ook hoP'
•TKBCXXBS, H078TBBCKIira en HOOVTTOVNIB.
HOF^VULLING, hoofbvollivg (HoefsTuUinge,
— ToUiughe), zn. Nakoming der gerechtelijke x>or-
HMM, fr. obtervaiion dee formet judiciairet, || Den
Ton. Wanton heft Tan den naeigeschroTen landt
•fi eriTpaeht gicht eü ban ontfangen en allen hoefs-
TnlliDge eü geen punt Tan recht achtergelaten ,
dat daertoe l^hoereü mochte. Kemfbkbbbs, Mim-
ienaken II 151 (1446). Alsoe dat der TOerscreTon
Henr. Tan der Biest kande en lide dat hi en
Henr. yan StejTorde, sijn oem Toen., hon erre
Sedeilt hedden, en dat si mallio den anderen scul-
iich weren hoefsTollinghe te doene nae inhauden
der deilingen. Hof v. Milenhoven-Ailtt 1421.
HOFTVOREN. Zie hotvobbk.
HOFWECH. Zie WBCii.
HOFWEERDICH, noFVBBBDiCH (Hofweerdigh ,
hoffweerdich , hofsweerdich , hofswerdich , hoofweer-
dichf hoofsweerdioh , hoofswerdich , hoTesweerdich ,
hoofd weirdich), bn. In het leenrecht. Hofweer-
dioh Bljn. Bekwaam gijn om in rechten te ver-
êehiJMen , namel., ale leenman , x^e plichten jegene
den leenheer vervuld ^ebbend, fr. {en droit/éodal)
kahile è etter en droU^ tavoir^ pour Vhomme dit
JUfj avoir accompli tet devoirt envert ton teigneur,
II Gemerot, dat ten Tóin. yier genechten nyomant
gecoraen en were hoofsweerdioh zynde, om die
Toin. heerlychey t te yerantwoirden oft mynen Toin.
gened. hoere dairaf te dienen, mansscap te doene
en tyne genaden heerlycke rechten en heergeweden
te betalen... Rekenk. v. Brab. reg. 136, fol. 173
T* (1503). Dat deselTO Terooopinghe oft belastinghe
niet en mach ghesohieden sonder dat de proprie-
taris eent en sy hoofweerdich , eü de relioTen en
heerlUoke rechten dertoe staende te Torens heeft
bttaolt. Leenreehi v. Grimbergen ^ a. 17. — Hem
hofweerdich maken. Zieft
M reekien te vereek^meBf fr. ee remdre iabile è eompa^
raUre en jmttiee. Baepsaet , Amadyte nr 371 , begreep
de nitdrokking niet genoeg, daar hij ze Teitolkt
door te qualifiér. |j Ter welker steden de Tomoemde
Hoste met sinen Toeght, hem wetteieken hofinrer-
dich maeckte. Dixbcx, (hmde ekarterb. 20 (1361).
Wien een leengoed aengewijst wert, daer eenander
in onrechte poasessien ghestaen es, die sal, bi Ton-
nesse der mannen, halen de noten en bladinghen,
Tan den iaren dat bijt beseten heeft, an den prin-
cipael of aen sine bovghen, daermede dat hi hem
hofweerdich maect. Leenrecht o. 1528, a iüj i'. Dus
sal men maken en wijsen thof. De bailla aeight:
of het soo Tflrre an den dach gegaen es, dat ie
hof maken mach Tan dees heren weghen, omme
elcken recht en wet te doene , die hem hooisweerdieh
maect, en dies ane mi b^reren zal op den dach
Tan heden. Ib. £ iij i'. Bailliu, ons wettelic hooft
heeft ons ghewjjst, aldus. Dan sullen hem partien
hoofÏBweerdich maken en niet eer. Ib. b iiij t®.
Want opten yersten dach Tan rechte, den anderen,
den deerden, en opten Tierden yan gracie nyemant
en quam dye hem hoofswerdich gemaect hadde
om de Toirscr. leengoeden [te] Terantwerden, ..
Oork, V. d. heer van Botedaair, 7 deo. 1447. Die
eenigh leen wilt eysschen, oft ter oirsaken yan dien
procederen, die is schuldigh 'tseWe eent behoor-
lyck te Terheffen, en hem alsoo hofweerdigh te
maken. C. leenhof v. Brab. a. 42; Christen />ri««...
quam domino de annoHt teu relevio toHsfeeerii^
et in curia feudaU pro dienH feudaii benefieiarove
eit agnitut. Die eenich leen wilt Tereysschen oft
ter zaecken Tan dyen procederen, die is soholdich
tselTe ient behoirlyck te Terheffen en hem »iat}t%
hofiweerdich te maecken, en betalen die herge-
weyden en hoffrechten die daertoe staen, als Tore.
Leenhof V. Diett, Dedar. e. 1613, Stijl a. 1. Ifije-
mant en mach recht hegsschen oft TerTolghen tot
eenighe leengoeden, tenzij dat hij ient en alToren
den heere Toldaen hebbe Tan sjjn heigewege oft
TTOme, en Toorts ten leenhoTe als leenman bekent
sg, en alsoo hem hoffweerdich [oor. hcxfTeerdich]
gemaect hebbe. C. leenhof v. Meohelen ii 6. — In
het burgerlijk recht, en ook wel in het leenrecht ,
maakte men zich y^hofweerdioh'' of yfhofveerdieh'' met
borg te ttellen voor het y,gewijtde*\ en de belofte van
„te recht te ttaen\ fr. dant Ie droU eivil, et autti
dant Ie droit f^odal^ on te rendail hahile en met-
tant eaution pour Ie jugé et en promettani de te
prétenter en juttioe. || Ter welker wetteliker daoh-
Taert Tor ons bailiu en mannen Tomoemt, mer
Pieter Ton. quam te taelmanne en te rade, hem
hoofswerdich makende wettelike met zekere, db
Pb. en Bb. II. Everghem 63 (1363). Mits welken
heesche en begheerte Toeneyt, soe daertoe wette-
like was ghedaen [nl. te commene te taelmanne en
te nde], mids dat soe hare hoTswerdich maecte
met zeker te doene wettelike, naer oostume eü
usage Tan den hoTe Tan Sente-Pieters. Acad,
d'archéol. 1860, blz. 104 (1371>. Als d'aenleggen
in rechte compareert, soo maeckt hy hem hoff-
weerdich , geloTende alhier te staen te recht. C. o.
JSkpt, a. 1. II. C. V. Santhoven, 1570, Tii 3; C.
V. Qheel i 9; Piot, Cart. II 607.
HOIR (Hoyr, oir, oyr, oer, oor), zn. m. Erfge-
naam , oir , nameiyk afttammeUng in de rechte lijn,
fr. Aoir, hiritier, nommément detcendani en ligne
directe. Kil. Oyr, oor, hoore, hoor, hoyre.
Haeret. || Ghildolye eü zinen oyren na hem. Kleine
Brugtehe tol 1269. Si of harlede wettelike oer.
HOI.
HOL.
605
Oork. 10 sept. 1298. Gheriele, dat . . . eenich ran
dien kindren storve sonder hoir. C. v, Oent^ I 404
(1258). Binden wi ons ... en onse hoer. Oork. 26
ang. 1274. Als oir en erfgename. C. v. Santhoven
850, Voirraet 1427. 's Overledene ho^r. C. v. Oent
III 14. Als hoyr yan haren rader. Ib, £ 564 (1399).
— Hoir feodael. Mannelijke afstammeling in de
Uenroerigheid en eff genaam , fr. descendant mdle dans
la fêodciité et héritier, || Als men in den materion
feodael spreect yan hoyren en erfgenamen, dat men
dairmede alleenelijc meynt dat cnapelijn kijnt, oft
iement anders die mansperaoen is , dairaf gedescen-
deert V. d. Tat. 195 v®. — Hoir feudatair.
"Erfgenaam als leenman t fr. hoir feudataire. || In
alle leenen achterghelaeten by vader oft moeder,
soo succedeert de oudste zone, of dochter, daer
gheen zonen en zyn, voor do twee deelen, en d'ander
kinderen , zonen ofte dochters , conjoinctelick efi ghe-
saemdelick in het ander derde, zonder bij dezelve
te moeten renunchieren van huerlieder deel in d'an-
dere deelsaeme goedynghen tot profficte van de voor-
seyde oudste, die men ghemeeneliok nomt hoir
feudataire. C. Land v. Waas, ii, 14. — Geheel
(gheel) hoir. Senige effgenaam, h. setd héritier,
|l Bi vervolghe van Willemme Daneels metghaders
Beatrysson Van den Hecke., sinen wetteliken wive,
als gheel hoyrs van Wauteren Tan den Hecke,
haren vader was. C, v. Oent, I 575 (1407). —
Hoir maele, maerle § femmele. Manne-
lyke — vrouwelijke erfgenaam y fr. hoir mdU —
femiMê. II Dit leen helft hi, omme dat hi es hoir
maele, eerst ghewonnen, werdich te draghene tzweert,
Tonnesse te wisene, justicie te doene boven der
femmele. Jus fe%d, fl. vet. c. 26. In vele hoven
houd men, dat toudste naeste hoir maerle sal heb-
ben tleen, van wien dat het comt, up dat daer
gfaeene femmele naerder zij. Ih, o. 28.
HOIRIË (Hoyrie), zn. v. Maagschap, fr.parenié.
Kil, Hoor ie. fland. Haereditas. (eigenlijk JSrffe-
nisscj erf dom f Servilius). j| Daer nlemandt en compt
noch en gaet, die betooghen can schoonder recht,
offc naerder en claerder hoyrie of maechscap , dat
hy ze schuldich es alle verwonnen, versteken en
gnecontumaceert thebbene, die hem rechtz verme-
ten. C. e. Aalst 3.34 , Van ghenachten van Ohedeele^
a. 8. Hoyrie en maechscep mach men prouven met
mannen oft met vrouwen. Ib. a. 21. — Graet
van hoir ie. Oraad van maagschap, fr. degré de
parentê. \\ Bic, wy [wie] hy zy, mach 't mont-
Boen hebben , . . zonder 's overledene hoyr te bedy-
dene; al waert dat hy graet van hoyrie hadde in
zyn versterfte. C v, Óent ii 14.
H0IK8ATING, zn. Gelijkmaking der verdeeling
im eene erfenis ^ „uitgrooting'\ „effening'\ fr. égale-
ment, sonUe pour rétaUir Vinégaliié des lots dans
Ie partage d''une sttceession. \\ Ten pointe daer de
hauderigghe overgheefk in hare deelbrieve [nl. in-
ventaris] tgoed van Wauters haers mans zyde com-
mende, verclarende hoe dat eeneghe parcheelen
van erven verwandelt zyn, bi tytele van hoyrsa-
tinghen, eü dat die verwandelde erve sculdich es
te sine en té stane als ghecocht en ghecreghen goed
met ghemeenen goede binnen huwelyke. C. v. Gent,
I 575 (1407). Kenlic zy, etc. dat eene vriendelike
. hoirsatinghe eü effeninghe ghemaect es tusschen
N. N. . . van alsulcken gronde van herven en hervel.
renten , als daer N. N. . . nte verstaerf, in der ma-
nieren naervolghende , dats te wetene, dat N. sal
hebben eü behouden tgoed , dat men eedt ten Boem-
gaerdê,,. de Pb. en Bb. IX. JSeke 19 (1390). Zie
ook YXBHOiBSATnra.
HOYBEEMT (Hoybemt), zn. moUand, fr. pré
d foin. II Niemant en sal voortaen door achtervel-
den, hoybemden en andere weyvelden eenigh vee
moghen stouwen, anders dan met gehemelde bees-
ten oft ghemuyibant. K. en br. Santhoven 1665, a. 97.
HOYDACH, zn. m. Mooidag, heerendienst be-
staande in eenen dag in het hooi te werken, fr. joumée
de fenaison , corvee consisfant d travailler un jour
dans Ie foin, \\ Hoydagh is eenen dagh te hoyen.
Yrauwen hoydagh, eene vrauwe te helpen hoyen.
Schat der cheynseny 35. Van desen chynse, die
hiima volgt , . . . so heft de here van den Sooenhove
de tuuedeel van den ghelde. Eü Jan van den
Steene hevet terdeel. Eü maeddach, sikeldach en
hoydach heft de here van den Scoenhove allene.
Rijksarch, Leenhof v, Brab, Proces heer v. Schoon-
hoven § Merekens, H'^^ E. Zie cijksgoet.
HOYENEN (.'), zn. mv. Boeren, fr. des prosti-
tuees (?). II Ngmant, noch man noch wijff, en sal
binnen den muren van Sintruden, naedat die zonne
onder es, hoyenen, die in tbordeel zitten, noch
putieren hanteren, noch huys [huysen ?"] noch hoven,
noch met hem eten oft drinken, noch slapen, f.
V. St.-Truiden, 1419 a. 8.
HOYCKE. Zie hxticke.
HOYLANT (Oyelant), zn. HooUand, fr. pré è
foin. Kil. Hoyland. Pratum, Van Lokebek, ^^.-
Pierre 413 (1281).
HOYMAENT (Hoijmaend, hoymant), zn. v. Hooi-
maandy juli^ fr. juiUet. Kil. Hoymaend. Jnlius,
Karel de Groote Hovi-manot. || t Svriendaghés na
Sinte Domaes daghe, in den zoemer , in die maent
die men heet hoy maent (1280). Vad. mus. I 292.
Tuelf daghe in hoymant. — Achtien daghe in hoy-
maent. Schep, v. Diest 1807. 1309. enz. Desen
thiensten in hoymaendt (1569). de Coxtsbehakeb,
Troubles rd. II 160.
HOYMERSCH (Hoimersch), zn. Rooiland, fr.pré
d foin. II Item, iif^ff bon, prati, ut credo, et hoi-
mersch. Yak Lokebek, St.- Pierre 394 (1281).
HOYVOREN, zn. mv. Grasgronden, fr. fonds de
pré. De uitgever drukte ho ft voren; volgens het
citaat kon hier niet anders gemeend worden dan
hoy voren. || Quod eadem Maiorissa et eius ma-
ritus non tenentur habere suUos , qui vulgariter dieun-
tur hoftvoren ad pasturam jumentorum dicte ecdesie
et suorum, sed Preposiius faoiet dictos sulcos exeo-
lere ita longe sieut vult; sed Maiorissa et ejus
maritus possunt secare herbas illorum hoftvoren,
qui non suni arati; nee possunt immittere vel poseere
pecora sua in dictis hoftyoren, quamdiu fructus ei
segetes dicte ecclesie sunt supra ceunpum, Yan
Lokeben, St-Pierre, 288 (1249). Zie ook eogek.
HOYVRÜCHTEN, bw. (Het land) tot hooiland
herscheppen , fr. tranrformer (la terre) en pré è foin.
II De wgn [winne, pachter] en sal, synen termyn
duerende, gheene goeden moghen hoeivruchten ,
noch met rapen besaeyen, dan tot twee hoenderen
oft tien dachmaele ten hoogsten tjaers. Poullbt,
Jnrid. 52 (1496).
HOL, zn., mv. holen. Eene zaak in den holen
leggen. Br de geheimhouding van aanbevelen, fr.
recommander Ie secret d'une affaire. \\ Zoe wij [nl. wie]
condighde enif^hderhande saecke bu\jten den raede,
dat in den holen geleet weere, eü dat uytbringt,
eü het woerde geprueft, die zal zyn hulde [nl,
zijn ambt] verbucren tot ewigen dagen, en daertoe
eenen wech Sint-Jocops. K. v. St. -Truiden 1419 a. 53.
HOL, zn., mv. holen. Greppel, straatriool, fr.
rigóle {sur la rue), || Alle erftlieden, die gelegen
■yn aan de gemeyne straten, die suUen hen hden
76
606
HON.
HON.
Tegen en UTtaohieten die aarde ter straatwaarts ;
en oft imant eenige vedden uyt die Toorsch. holen
Toerde, aal gehouden syn terstont sooyeel eerde
daartegen in die straate te voeren, daar des Tan
node wesen aal. C, gr. Loon II 552, Lummen 1605.
HOL££RS, zn. Soort van appel ^ fr. gorte de
pomme, \\ Kil. Holaers. ^omi genue. Zie De Bo
onder Holleerze, enSohaermansHoliys. || Item,
Toor een memorie, zo cocht men, in desen tijt
\nl. 1581] , wel acht orainge appelen TOor eenen
ituTer, en dry inlandteche appelen, oamelic hol-
eereen, wel zes groote. db Fotteb, Chronijcke 320.
HOLLANTSCH, bn. Mollante Her, fr. hïère de
JBbllande. || Behoort noch totter zeWer heerlicheit
tTOors. slot en huns van Beveren, met aldaar te
moghen stellen eeoen castellein , die heeft Tan elcken
acepe Hollants bier een tonne biers. de Pb. en
Bb. XXIII. Beveren 66 (16de £.).
HOLLEN. Zie gbholt.
HOLT, zn. en samenst. Zie hout.
HOLT, bn. Zie boude.
HOMAIGE. Zie manschap.
HOMBORGëR. Zie hoebobgbb.
HOMMEL, zn. Hop; kopland, h. houblon; hou-
ilomuière. Kil. Hommel, vet. fland. j. Hoppe.
JjÊipuê êalictariu». || Die Tercoopt hommele, Tan
den hoede Tan t s., 1 d. Van tolnen eü Tan me-
tene i dies ghelike. Tol ie Brugge 1252. Saccus de
komela, duoe denarios. Tol ie Damme 1252, Macqüet
217. Dat niemand sgn beesten late gaen in andere
liedep hommele, rapteren(?), caerden. Cv.lperen,
hoêU a. 25. Dat hem niemandt en Terroordere
yemends Trachten, hout, oft yet dat apt lant groeyt
te hauwene, halene ofte doen halene, te wetene
hommele, wissen, meyen, banderoeden, pertsen,
corte oft lange thunstaken, thunnen oft andere
stoppinghe, groene ofte droeghe. Ih, a. 108. Soo
wiens beesten (^tsy peerden, coeyen, kaWeren ofte
schapen) beTonden worden in ander lieden Trach-
ten, hommel, wydan ofte einthoTen, sal Terbueren
TÏ par., boTen de betalinghe Tan de schade. C. v.
Vewme, t. 66 a. 17.
HOMMELBLOCK, zn. m. Eoppehui [nl, hop-
êirmk], de tatnengeplante stammen of toortele van
hommelranken , die langt eene en dezelfde pertee op-
groeien y fr. souche de houblon. (De Bo). |1 Soo wie
groes breeckt Tan oude ghersinghe, en hommelhof
duiof maeckt , sal taijnen afscheiden hetselTe landt
moeten bestaen laeten met hommelblock ondt twee
jaren ten minsten , . . en sal den block wesen ten
profijte Tan den grondenaer. C. v. Poper. Ti 15.
Xfemaer, waere den hommelblock in zaylant ghe-
plant, sonde b\j den proprietaris moeten OTcrghe-
nomen sijn bij prysie, behoudelick dat den pachter
Tan Tgfthien ghemeten zaylant maer een ghemet
hommelhof ghemaeckt en heefk. Ib, 16.
HOMMELHOF, zn. Sen akker, die met hommel
van meer dan een Jaar oud beplant staat , fr. hou-
Uonniire (De Bo). || Soo wie, 'tzy proprietaris ofte
pachter eenighe gerserye gebruyckt en poesesseert,
Salende aen hommelhof ofte zaeTlandt, is ghehou-
en , . . C. V, Poper. ti 27 ; it. a. 8. Zie ook
homkblblock.
HONDEBROOT, hondbqelt, zn., en tal-
XBKAS8. Onder dexe benamingen verstond men een
heerlijk recht der graven tan Vlaanderen, gelicht
uit hoofde der Jagerij en valkerij s het bestond in
eenen Jaarlijkschen cijns van een brood van elk huis-
houden {de armen alleen mtgexonderd), doch grooter
voor degenen die paarden hadden ; of wel , in gM ,
f^fM stuiver of eenen haloen stuiver. De kastelinijen
van Vlaanderen kochten tidk in de 17de smhd, voor
en na f mits merkdijke sommen uU van dete druk-
kende bdasting , fir. pain des chiens , past ei ^péUwre^
des f<MLCons; sous ces dénominations on entendait un
droU seigneurial des comtes de Flandre, dn chef
de la vénerie et fauconnerie ; il eoneistait en un pain
par ménage {les pauwes seuls exemptés), maie pUms
grand pour ceux qui avaient des ehevaux: ou tien,
en (urgent, un gou ou un demi sou, Au 17« ttèels
les chAteUenies de la Flandre se raéhetèreni succes-
sivement de ce droü onéreux et vexatoire, m/oyms"
nani de grosses finances. A. en L. 0-alxsloot,
Maison de chasse, 10, Zie Baepeaet Analyse 201;
de Laorière 128 Peut de chiens: La Curne Past 9f^,
jl Dat, om te exempteren d'inwoonders derselTer
casseirye [nl. Tan der Auderburg Tan Ghendt] Tan
de onkosten en quellinghen die sy onderstaen in
de contributie en lichtinghe Tan het recht, 'twelok
betaelt wordt aen den opperjagher Tan onse pxo-
Tincie Tan Ylaenderen, gheseyt het Hondebrood t,
en 'tghone ghelicht wordt uytten naeme Tan den
opperTalckenier, ghenaemt Yalckenaesr als oock
om te hebben de kennisse en judicature Tan de
contraventien jeghens de placcaeten ghedmaneert op
het faict Tan de jacht, en 't ghone danof meer
is dependerende , op gheheel het diatrict Tan
de casseirye Tan der Auderburgh Toomoemt , . .
ey souden tcTreden wesen ons te fumieren de
somme Tan thien duysent guldens , . . PL o. VL
8 mrt 1672; III 488. It, 6 oct. 1672; III 487.
Behoort noch ten zelTcn leene xg rasieien ruwe
OTene, en x\j deniers par. in pennincrenten, dat
men heedt hondebroot, . . de rR. en Bb. TIII.
Adeghem 12 (1501). Oock es haer mede compete-
rende , alle tgeheel landt en heerlicheyt Tan BeTeren
deure, d'exemptie Tan de contributie Tan thonde-
broot, trecht Tan de Trge maelerye,.. ld, XXIIL
Beveren 64 (16<i« E.).
HONDECUTSER, zn. m. mj, die ziek geneert
met honden te koopen, af te richten en weder ie ver-
koopen, fr. ceUn qui gagne sa vie è aeheter, dresser
et revendre des chiens. j| Desen LieTin plach hem
te Ghendt te gheneeren met schoon honden, en
die te leeren te watere en andersins,.. en daemaer
es hij gheworden van een hondeoutaere een capi-
teyn Tan de ghues. Febd. Yahdeb HAXeHSV,
Ber. tijden I 221.
HONDERT, zn. Landmaat van 100 roeden (^
8 aren 85 cent.), tocMrvan 1600 een bunder fkt-
metakten {Kortrijk en keuselrij). Yan Heerswynghels
42, fir. mesure agraire de 100 verges {ou 8 ares
85 cent), dont i%00 formaient un bonnier {Conrtrai
et chAtellenie). || Noch OTer deen heelft Tan het
thiendeken Tan Bienrliedt, en eyntelick oTer zes
hondert Terdroncken landts. de Fotteb, Seeond
cart. 257 (1613). An dheer Guillaume De Bal en
Jacob De Wilde, xiT Ib. Tig so. par. OTer met
hunne peerden gelabeurt thebben xije [nl, 18 hon-
dert] lanta Tan de Toorseyde geTulde Testens.
Rembby II 393 (1663). In andere quartieren ge-
bruyckt men particuliere landmaten . . ; by Kortryk
met honderd lands. C. o. Brussel, LandmeUen, In
de landen daer men ginst zaeyt , . . zullen d'af-
gaende pachters in H toekomende profiteren toot
de TerToethede Tan den ginst, tot Tyfthien atuyTen
Tan ieder hondert lands. C. v. Auden. 2<i« d. 496»
regl. 12 aug. 1767, a. 23. — Hondert jaer.
Rechtsgeleerdheid. GrondregeL || Nae recht, een
iegelijc wordt gepresumeert te leven totdat kg hon-
dert fair oudt is. Y. d. Tat. 44 t». {JESn droU,
tout howune est eensé vivre cent atu).
HON.
HOO.
607
HONDESLAGEB. zn. Simdedaekier , fr. abat-
Umr dê ékimM, Kil. Hondslaegher. Cameida,
Kil. amei, Tue-ekien, \\ Itenif gtuiven sy den T
hondeslagen, die omme ghinghen ene weke, en
■i IT nooh ene weke, en slougen de honde; eiken
XX 8. de weke... oimttohe rek. ISSB, I 86. Be-
taelt Willem Huiiecsnt, hondslaghere, van xi\jo hon-
den by hem binnen deser atede ghesleghen de Pb.
en Bb. Gent I 131, etadarek, 1487/88. Vier ponden
xyj ac. par. van drie ellen franach lakene, . . omme
m« Menten eenen roe, in recompenae Tan dat hy,
ter diyersche stonden, by laste yan burchmeestre
en Bcepenen, binnen de wycken deser stede de
honden ghesleghen heeft ... — An de dienaers deser
stede geassisteert hebbende den bailliu, elc vyf
pond groeten. Bembby, I 287, ttadsrek. 1665/66,
1614/15.
HONDE WE LP, sn. Jonge hond, Jong van eenen
hond, fr. petii d^un ehien. Kil. auct, Welpe. j.
wulp e. Petit ehien. \\ Dat sij [nl. de prelaten]
dan los , yrQ en quyt s^n . . . yan . . . hondewelpen
oft andere beesten in huere goidshuysen oft uyt-
hoyen te houden . . . Eekenk. v. Brab. reg. 135 fol.
62 T». (1477).
HONDICH, bn. Hóndeeh, onbeschoft ^mw , woeet,
fr. eynique, brutdlj rude. || Dees hondighe man-
niere yan breken en schenden die tempelen yan
den almachtighen Godt en syne helighen yan hare
ohiraigen,.. Fbbd. Yavdeb Hasqhen, Ber. t^
den, I 183.
HONICH (Honech , hoenich , honingh) , zn. m.
en o. Kil. Honigh. Mei. K. tmct. Mul. Plantijn
Honioh/seem. Du miei. Md. Seem oft honich.
Vide Honich. Adr. Junius. Mei. B. Honich;
Zeem. Ghrimm Honig. md. Schiller u. Lubben
Honnioh. Lexer Honec. Honio. — Ofschoon
de WW. honig en seem somtyds als synon. yoor-
komen, en seem wel eens uitsluitelijk gebezigd
wordt yoor honig, sooals in de accijnsrechten te
Dendermonde, zoo nochtans bestaat tusschen beide
woorden het onderscheid yan gepgnden, gepersten,
gezuiyerden en ongepijnden (niet gepersten, niet
gezuiyerden) honig, zooals ons dit reeds te kennen
gegeyen wordt door het Damsche tolrecht yan 1252:
Sdvotut mellie jpwrgaH vél non purgati, ei vendatur,
obnimm. Wij aanzien als honig de ongepijnde etof,
die, na wegneming van het watschiüetje j onder de
werking eener maüge warmte, van zelf uit de eeU
letjee doeit, ft. la matière non prestee qni, après
enUvem«nt des petites lames de eire, coile sponta^
niment hors des edlules sous Vaction d'une douce
^aleur. || Van honeghe, dat men bringhet in ketelen,
in oupen of in enen yate met bodeme, 2 d. Tol te
Brugge 1252. Vas vini , . . mellis. Ib. IaU. Dese
selye mate, die es yan den wine, die heeft men
oec yan mede, yan honege, yan seeme en yan
smoute. Stadsmaten Brussel 1375, Belg. mus. lY
260. Seem of honich. Van eenen yate zeems oft
honiohseem. Bekenk. v. Brab. reg. 131 fol. 110
(Begin der 15d« E). So wie met [n^ mede], honech,
zeem , weet , coren ocht w\jn aamt , sonder deghene
dierre toe ghesworen syn , wiet duet ocht duet doen,
saels ghelden xl s. Kb. v. Diest l t. xlj. Alle
thonich dat men metten tinen [nl. kuip] yercoept en
met, zal men persouwen onder, boy en en in de
middelt, op xx s. Van eenre tinen honichs zal men
wasschen [nZ.yenraardigen] xiij halster meeds, en niet
meer. Ib, b. 86. 87. Hoenich. Een ame geëyt xx s.
Hoenich. De pype eü halye nae adyenant. Schatting
v. 1551. Met de yoorsz. ghemeten [nl. wynmaten]
worden oock yerkooht het smout, den honingh
zeem, olie, syropen en dierghelycke. C. v.Brussd^
Wijnmate, 17de E.
HO NT, zn. Hond, fr. chien. Spbeekwoobd : lemi
hont gram maecken. lem. storen, onrust mt-
oortaken, fr. centser du trouble d qn. \\ Als dit ghar-
nisoen [nl. yan Spax^aards] inquam, zoo hadde die
stadt yan Ghendt yier daghen en yier nachten
zonder eenighe wachte oft wake gheweest, en was
al *tyolck stille en paijsiyel, zoodat niemant eens
anders hondt gram en maecte. Fbbd. Vandeb
Haeghbk, Ber. tijden, III 2. — Honden yan
Boitsfort. Zie Jagbbij tan Bbabant.
HONT, zn. Landmctai, ir. mesure agravre. \\ Item,
Ludékinus, dietus Stoke, effestucando resignavU
predicto domino Heinrieo unam pechiam terre hont
vulgariter nuneupatam Piot, Cart. l, 429, 15 juni
1308. ühdeeim mensuras terre dictas hont. Ib. 441,
22 juli 1314. I hondt landts onder Marelandt —
1 derdde [zesde ?] deel yan een morghen. Bijksareh.
Bekenk. nr 18341, Oof^soations de Bois-le^due
1573. 1574 (Ouypers y. V.).
HOOCH, bn. en bijw. 1) Bywoordelijke uit-
drukkingen; Van hogen en van ne de-
ren. JEene zegswijze eigen aan scheidsrechterlijke
akten, bedoelende dat partijen zich teenemaal, vol-
komen en zonder beroep, ja op eene boete, aan de
uitspr€Mk des rechter» onderwerpen, fr. de bas et de
haut. LocuHon propre aux actes arbitraux, signi'
flant que les porties se soumettent entièrement, sou-
verainement et sans appd, même sous peine d^une
amende , è la décision du juge. Middeleeuwsch Latgn
in dUo etTtasso; ofr. [de] haut et [de] bas: entte'
rement (La'Oume). Vgl. hiermede de uitdrukkixifen :
in diepen, in hogen — in naten, in dro-
gen — in harden, in weeken, en de yolgende
uitdrukking. |1 Welke yinders hem bonden wette-
like in tyinderscep, eïï gheloyedon te scedene eü
te secghene hare segghen yan den debate yorseit.
Eü was den yinders macht shegheyen yan den
partien, yan hoghen eö yan nedren. Oork. 10 Sept.
1298. Óns zegghen te houdene yan hoghen en yan
nederen. Oork. 1 juni 1308. Het was een gedinge
tusschen lieden, die yan haeren gedinge gingen,
beyde yan hogen eii yan nederen, in yenders, en
wat dat sire uut seyden, dat syt souden houden ,
op die sake yerloren, en op eenen banduyn shee-
ren behoef. Vonnis v. Vcde a.8. — Methoogey
met leeg e. Teenemaal, fr. entibrement. || De
Eroprietaris niet comparerende, oft gemechtigde yoor
em , soo wordt alsdan wederomme de dach gehuedt,
als yoore, en wordt hem gewesen: dat men hem
deselye goeden sal leyeren, met rusch — met rijse,
met hooge — met leege, met natte — met drooge,
met clepele — met clincke , met gronde — bodeme, en
allen den toebehoorten, omme deselye te mogen
behauden yoor hem eii sijne naercomelingen, yan
dien daghe ten eeuwighen dage. C. v. d. Kiel, ii
6. It. C. V. Deume 1612 a. 89, en 1570, iv 9. —
Hooch en overluid. Pleonasm. Hardop en
met luider stem, fr. è haute et inieUigïblevoix. || Dat
de mesdadeghe, 'up eenen zondach of anderen fees-
teliken dach, in de hooftmestijt , ten incommene
yan der processie, oft eldere,.. hooghe en oyerluyt
zegghe de woordde die hy oyer den onsculdeghen
gheseyt hadde,.. C. v. Aalst, 476, Van beter'
nessen a. 5. It. C. v Auden. tii 61 ; C. stad Iperen
xiY 14. — Hooch aen den daoh. In onze
oudgermaansche rechtspleging moesten alle gerech-
telijke handelingen pltiats grijpen tusschen een zeker
gevorderd uur in den doch," hooch aen den dach*\
en den ondergang der zon, of het verschijnen der
608
HOO.
HOO.
gUrreH; vandaar dê Mêrop volgende eaoramenUeU
formuUêf fr. da$u noire aneienne procédure germch
m^tM, ioui lei aetet judieiairet devaietU avoir lieu
entre cerlaine hewre avancéê du Jour et Ie ooucher
du toleU OU Vapparition dei étoilee; de ld les Jor-
muUi iocramentdlet qui suivent. Zie G-rixnm, Beeht»'
aUerthümer 813, Chrichtsxeit, en Baepeaet, Analysey
n^ 371. II Dub sal meu hof maeken en wyzen thof.
Den bailliu segbt: Of het so verre an den daoh
gegaen es, dat io hof maecken mach, om eiken
recht en wet te doene, die hem hoofdweirdich
maekt en dies ane mi begeren sal up den daoh
▼an hedent ? . . Baxfsabt U e. De meier seit aldus:
Zult [ziet?] ghj, heeren, die scepenen zyt, ie be-
gheere . . , zecht oft zo hoghe oft zo verre oommen
es an den dach , dat iet yermach ... — Dan zeit
de scepene: meyere, ie salt segghen, int verbeteren
▼an scepenen ; . . zo duncket hemlieden wel zo hooghe
commen aen den tyt en zo yerre aen den dach,
dat ghy yierschaere van ghenachten Tan ghedeele
▼an desen starfhujse wel bannen muecht. C. v,
Aalst, 332 (16<i« E.). Soo maent de sohouteth den
borghemeester: Ofk den dach soo verre gegaen is,
dat h j ▼ierschaere bannen mach ? . . Soo w jst de
borgemeester: dat den dach bo verre ghegaen is,
dat hj vierschare bannen mach. C v. Antvy. 1682,
XV 4. Zie ook Boey begtsplbegivgi.
2) Als superlatief. — Ten hoochsten e&
Bchoonsten — ten hoochsten —
vercoopen of brengen (een onroerend goed).
Het openlijk aan den meesihiedende verkoopen, £r.
vendre {un immeuble) aux plui hautee enchirei, on
plui offrant, \\ Dat alsulcke goeden, gheleghen tot
A , in *t voor- en naerjaer uytghewonnen , groot M ,
toebehoorende B , sullen metten heere en uytganghe
Tan der bemender keerssche, ten hoochsten en
schoonsten, tot G, ten huyse van D, worden ver-
cooht. C ü. Santhoven 1557, Stijl a. 13. It. C, v,
Deume 1612, a. 96. Indien *t [goet] perissabel ot
bederyelic waere, zo ordonneert men by provisien
*t zelve ten hoochsten vercocht te werdene. C. v.
Oeni lY 8. — (Tan roerend goed) dat men den
grondt by een dienaer sal doen visiteren, oft daer
iet op te panden waere, dat men dat sal afpanden
en voeren ter naester merckt, en brengen het ten
hoochsten. C. v. Siehem, a. 10.
3) HoOohBte dach. Meerderjarigheid, h.
majorité, || Met pneteritie van de voorgeroerde kin-
deren, legaterende alleenlyck ieder derselve 500
gis. hoUants geit eens, aen hen te betalen op hen-
nen hoochsten dach. C. gr. Loon^ I 414. Mits dat
het kindt, tusschen hen beyde verweckt, saude
hebben duysent gis. op synen hooghsten dagh.
Ih. 474.
4) Het hooohste van den dach. Het mid-
daguur, de middag, fr. Ie plus kamt point du jour,
Vheure de midi, Ie undi, || Alle nieuwe saken niet
ghepresenteert v<5<5r thoochste van den daghe op de
ghewoonelycke roUe, en sullen niet on^&ngben
worden. C. v. Ooeryache, Stijl, a. 22. Ten welc-
ken ghenechte van den derden voordaghen, soo-
verre niemant en komt ontsetten, ofk de besette
goeden verantwoordt, goettijdta vóór thooghste van
den daghe, te weten, ten twelf uren des middaghs,
800 worden de besette goeden , ter manisse van den
sohouteth, bij schepenen vonnisse ghewesen ter
leveringhe in 'tvooijaer. C. «. Caeterlee, i 13; ii.
19. Tot 'thoochste van den daghe, te weten, ten
twelff uren des middaghs incluya. Ib. ii 40. It.
C. V. Tkiemem, IT 5. Wordt 'tvoorsohreven goet als-
dan ghewesen ter dachhuedinghe tollen hooghsten
van den dage, om, oft iemant alnooh tselre goet
wilde comen ontsetten oft verantwoorden. C. e.
Deume 1612, a. 82; t<. a. 83 en 18. Item, C, gr.
Loon, I 61.
5) Op de hoochste eere. Opdemiedaad
van majesteiischennis , fr. soua peine de se reudre
coupahle de Use-majesU (Grahay). Ij Oft hy dan nyet
gehoersaem en waere der dr^e conden en drye
pandingen, so sal men gerichtelick , met scholtel
en schepenen, denselven uut den grondt aetten,
en bevelen hem : op die hoechste eere eü lantreeht,
het pandt nyet voerder te gebruycken. C. gr. Loom
I 121/122.
HOOCH, zn. V., mv. hoog en. Hooger bod, fr.
enchire. || Van den pallemslach en hooghen opte
selve assyse gestelt. Génard, Antw. areh. I 21,
Stadsrèk. 1549/50; it, 24 en pastim. Zie Schaer-
mans Hooa. — Stomme hoogen. Niet iss het
openbaar gestelde meerbiediMgen, fr. enckk'ee nom
mises en publie (?). 1| Heeft opgedraghen, met
wettigher verthydenisse . . , seker paroeel landts,
groot een bunder, onbegrepen der maete. ., voor
de somme van'/* 779. 1 st. ot. geit, daerinne be-
grepen het stu\ivergelt, stomme eü andere gestelde
hooghen. 5 nov. 1779. — ld. f» 9 v«. BijkeareMef:
Qreffe soab. arr. Louvain, reg. 16 fol. 8 v^. 6 nov.
1779; ii. fol. 9 v«.
' HOOCHBAILLIU, ook Soütsbsik bailliu tav
Ylaendesbv. 1) Dezes ambt was een der gewichtigste
in het graafschap: hij was er de oppergereektsheer
en de hooge rechter, fr. eupremms aréhipretor totisu
Flandrias (summut praetor). Zijn kut bedroeg : \de
bewaking der banndingen van Vlaanderen en de be*
straffing der banbreukigen; de aanhouding en bestraf-
fing der landloopers; de vervolging der moordenaars,
dieven en andere miedadigen, b^ uiitondering der
Vlaandersehe poortere en der ïderken; de imvorde-
ring der penningen voortkomende van verbeurd ver-
klaarde goederen om samenzweringen en mmler^en,
alsmede der boeten mits welke men de banuMêge»
veroorloofde in het land te verbleven g de uitvoering
der bevelen hem, 't zij van den Baad, *tz^ van dim
graaf, opgelegd $ in zekere gevaUen, het ontdaan,
mits afkoop, der beschuldigden; het verleenen van
gdeidebrieven van 40 dagen voor gebannenen of
aangehoudenen om zékere feiten, die met hmnne
wederpartij verzoend waren, met uitzondering der
misdaden tegen den vorst en zijne officiers s het stiA-
ten van vrede tusschen in veete liggende partyen; de
bewaking der serjanten of gerechisdienaars van hel
graafschap: eindelijk, waren de plaatselijke besturen
hem ondergeschikt in zake van rechtsmacht over de
zwervende lieden, fr. hamt-baiüi ou souverain bailli
de Flandre. Sa charge était une des plus impor tantes
du eomté. 11 en était Ie grand juetieier et Ie grand
4uge. Voir ses attributions dans J.- J.- E. Pboost,
Becherches hist. sur Ie souverain bailliagede Flandre^
6 {Messager dee se. hist.). \\ D'hoochbaillia , onder-
baillitt en scepenen van beede de bancken der
voorseyde stede reguleren hemlieden, in 'tbeleel
van justicie en policie naer 't untwysen van der
concessie bij der K. M. verleent den laesten aprilia
1540. C. V. Oeni i 1.
2) Bijzondere hOOChbaÜliuS. Benevens den
soeverein baljuw van Vlaanderen, waren er in hei
graafschap eenige plaatselijke hoogbaljmws, zooals m
hd Land van Aalst, het Land van Demdermonde ^
dooh met een meer beperkt rechtsgebied, vanwege den
vorst, als dezes vertegenwoordigers, aangesteld, Hmme
ambtsverriehüngen komen genoegzaam overeen mei
die van den Amman in Brabant {Kwartier
HOO.
HOO.
609
vem SruêteT). fir. granii-haülU particuliere, A
eóté du t{moeraim hatUi de Flandre^ ü y avttU
dans ce eomté quelquee hauts-hailliê locauXj iele que
dane les paye d*Jloti et de Termondef avec une
f'uridiciion plus restreinte, établis de la part du
prince et comme ses reprêsentante. Leurt aitrUmtiont
eoncordent ca te* avec cdlet de 2* Amman OU
Brabant (Quartier de Bruxeüet).
HOOCHENIS (H — esse, hoogenneBse), zn. Rooger
hody fr. enehère, \\ Die [nL de afgepande] totter
erffreaiase exclus synen Tercoohteu pant sal ver-
moghen te lossene , soo oock tot alsdan alle hooche-
nesaen gheadmitteert worden. C.v,Aaltt, Stijl y 18.
It. C. V. Auden, 2<le d. 419.
HOOCHPENNINGëN, zn. my. Fenninsfen van
hooger bod bij verkoopingen en cutnbettedinqen, fr.
deniert d^enohères dane let ventet et adjudicatumt
II Un patard de chaque razürcy è titre d'hoogpen-
ningen. FL v. VI, Éegl, Dixmude 22 apr. 1773, a.
11, Vaccite tur let graint; X 678. Zie ook veb-
HOOCHPEKNINGSN .
HOOCHSCHOOL (Hooghscole, hogescole), zn.T.
Hoogetchoól, middeleeuwtehe Latijnsche kapittel'
echool, ÏT, écde supérieure ^ école latine ehapitrale
au mogen-dge. \\ Al eest vanouds gewoenlec geweest
Tan rechte en geapprobeert , dat maer twee scolen
plagen te sine, te wetene eene hooghscole om
knechte , en een clene om meiskene , niet te min, op
[om?] gonste en vrede onser vorseider poortren, willen
Wi dat onse vorseide soolaster oft rectoir van der
hogher scolen van Bruessele . . , viere ondermeesters
Betten sal . . . omme de kneohtkene , en vier onder-
rectoirs ofte onderreotoiressen omroe de meiskene,
getrouwelec te leeme haer clein dinc totten Donaet
toe, en niet Toorder. En dan s\jn die knechten
■culdich te comen totter hoger scolen, om aldaer
geleert te sine in gramarien, in musyken en in
goeden seden. B^, mus, I 22, ootk. van hertog
Jan Illy 28 oct 1320. In de eerste helft der XTi®
eeuw ging het [gebouw] tot de stad over, die er
eene Liatynsche- of Soogetehool in stichtte, ds Vla-
MINCK, Stad III 82. — Zie aldaar ook blz. 80,
waar de hooghscole de bet. schijnt te hebben
van kapitteltehool, in tegenoverstelling van de kleine
of lagere scholen door bijzonderen geopend, welke
hoogeschool tevens eene school voor het onderwijs
in de moedertaal, [b\j middel van den Dietsehen
Gatoen? tot den Donaat — ad Donati introHtum']
uitsluitelijk en in de Latijnsche taal zou geweest
zgn. In eene oork. v. 1377, Vaderl. mus. III 58,
wordt eene bezetting gemeld van: „alle jaeren den
maten clericken en scolieren, die te Loven ter
scolen gaen in de Hoghs Scole. tweeleef molen-
vate rogs", den indruk latend als ware het „een ge-
sticht voor de studiön der Godgeleerdheid*', zoo niet
eene Universiteit, dan toch eene Faculteit; wij
kunnen echter in deze Hoghe Scole moeilijk iet
meer zien dan de hoogere, Latijnsche burgerschool
van het Lovensch kapittel ; wij meenen dat de theo-
logie der veertiende eeuw hare katheders nog had
in de kloosters. Zie mijnen Mémoite tur V int truc-
tion pMique, JËcolet ehapitralet, 99, 140, en ook
163; voor den Donaat, L. Petit, BUdiographie
nrs 402 en 552.
HOOCHSCHOOL. Zie hooftstoel.
H00CH8T0EL. Zie (Beste) hoopt.
HOOCHSEL (Hoogsel), zn. o. Leste hoooh-
sel. T'aattte en dut hoogtte bod in eene openbare
verkooping of aanbetteding ^ fr. demière et par con-
téquent la plut haute enchère dant une venfe ou
adfudieation publique. Of den hoogsten bieder in
&ate ware van de penningen binnen 40 dagen daar-
naar te voldoen, wordt het goed op nieuws ver-
kogt, tot desselfs laste en angst, in maten en voegen
dat, of hetselve min verkogt worde dan by den
lesten hoogsel van de voorgaande verkopinge, hj
hetselve moet opleggen. C. gr. Loon , II 426 , Beek'
heim. Alle welcke eü naervolgende hooohselen sul-
len, van den iersten palmslach, in tween gaen,
deene hellicht altyt voir den uytgeveren, endander
hellicht die daerop hoocht, oft affgeslagen wordde,
oft selve blyven sal; welcke hoochselen sullen moe-
ten betaelt worden nair Kersmisse. Aoad, d'arehM.
1857, blz. 77 (1573, Tiendenverhuring te Qheet),
HOOCHSEL zn. Verhooging van rechten , fr aug-
mentation^ élévation det droitt. || Anderen ontfanck
van den assysen van den biere, eensamentUck
van den hoichselen en imposten, oude en nyeuwe
daerop gestelt. Gékabd , Antw, arch, 1 22, ttadtrek,
V. 1549/50.
HOOCHTIJT (Hoge tijt, hooge tijt), zn. Eoog-
tijd, ir. féte tolennelle. Kil. Hoog h tijd, heugh-
tij d / hoghe tij d Solennet etc. KU. oud. Solennitl,
fette tolemnele. || Item, so sal men die sluse trecken
die vier heyleghe daghe van den drien hoghe, als
Paschen, Sinxenen en Kersmisse, nacht en daoh.
Bekenk. v. Brab., reg. 131 fol. 31 (1399). Item,
ne sullen do mesdadeghe partie niet moghen com-
men binnen eenen jare eerstcommende in de prochie-
keerke van Worteghem, uuteghedaen de drie hooghe-
tyden Paesschen, Sincxenen en Eersavont. Auden.
meng, I 249, Soendinck 1484. Alle die watermeul-
ders binnen den lande van Grimberghen sullen alle
hoochtijden, te weten, Paesschen, Sinczsen, Alder-
heylighendagh en Kersdaoh, heur grondtberders
moeten trecken eü laeten loopen, van des nachts
ten twelf uren. Landch. v. Grimbergen a. 1 17 (t556).
Zie ook psESTB. — Zijn hoochtijt houden.
Van de buitenpoorters. Te Geni^ in eene gehuurde
woont t of kamer, gedurende ten mintte acht dagen
op de Kertt-f Faatch- ende Sinktenfeetten komen
verblijven, en ook téUcent de som van 12 grooten
betalen f kraehtent eene oork, van Maria van Bur-
gondiS d, d. 20 jan. 1476 , fr. obterver tet fétee
tolenneUet (pour let bourgeoit foraint), Venir
hdbiter Oand, dant une maison ou chambre louée,
durant huit jours au moinSy è chaque fite deNoëly
de Fdques et de la Fentecóte^ et payer^ en outre,
chaque fois 12 grot^ en vertu d'une charte de Marie
de Bourgogne, du 20 janvier 1476. || Butepoorters
zullen ghehouden ziin te hebbene haer woonste in
de stede van Ghend en pandelic van eender rede-
lijker somme, naer hueren staet. Ooc mede te
commene binnen derselver stede ten drien princi-
palen feesten en tijden, als te Kerstavonde, Paes-
schen en Sincxenen, en aldaer telken Tan den
voors. feesten haere residentie te hondene acht
daghen t\jts ten minsten, en telker reyse te ghevene
x\i groten. — Item, Matheeus Nijs, trompet, en
Thomaes Yenant, van dat zij gheboden metten
trompette, achter de stede, dat de butepoorters
haerlieder hoochtijt houden zouden en betalen haer-
lieder hoochtijtgelt. De Pb. en Bb. G^ent, I 101,
102, Stadtarch, Beg, Vrauw Marie (G) 15 v^ en
Stadtrek, t48t/82; zie ook blz. 104. It. C. v, Antw.
1546. IX 7.
HOOFDEN, OW. Van eene rechtbank. Fm
rechttwege in beroep gaan, leering halen, tot eens
zekere hoofdhank behooren , fr. d'un bano de futtioe ,
aller y de droit^ en appel^ prendre enteignemeni,
rettortir è certain chef'banc. || Dit ziin de smale ste-
den hoofdende an de stede van Bruoghe. C. o.
610
HOO.
HOO.
JlniWfr, I 291 (%WSS). En es een rrf leen, hooüAeodm
ten eMtotie te Ghend. dz Pb. kf Bb. IT. BrtwéU^
BOOFDEX; OW, Yso eeoen wsteiloop. Z^mt-
waierimf hMem^ fr. («fiHi 0O«r< dtam) «cotr m«
AmIamü/. II Dm die «bUt Diedrie Tm den 8oe-
teodele en nne uiicutai» hedden lii^i^facnde enen
vetcf]puie TsiJende en boeideDde in die Ghentiee
Leye. Oofrk, » lebr. 1»7.
BOOF8CHEIT fÖwlKhcde, boreKbede, hoo-
febede, boeliwheit. homeheÓe, boeachett, hooeKbede),
nu MoffeUfkieid f hetuckheid, erkemUmiê^ hUme gift,
fêtdkêmk^ ft, etmrtmne^ graaemêeU^ jfrêaemi. KiL
Heniebeyd. Cnüüdaê,,, k Mmmtuemlwm ekrÜi'
iaüSf hmmimiatiê éf gratitwdimU ergo. WarokJ^nig
HoTeaebede. Fl. SiéÊoU- m, MedUsget. I 361.
MöfhekkeUeu, TrasenU, || En si {ml. die twee
^teewomi ■Ciikefe] vallen eiken ghereet tijn..,
op ene pene Tan t s. En si en snllen ssoien-
eoep noeb boefieheit nemen. Kh. lakemg. JHegi,
1338, Woitoerk s. 83. Wat boeffbeiden [/. hoef-
sebeiden] »j onsen licbteien ghegberen bebben en
boerele ? Item , lelen sj Tngben of onse rentmees-
ters, so wie sii tijn, groot of cletne, so wanneer
nj enieb goet, boseb, tienden, molenen, Unt of
enigberbsnde ander goet nntghegberen bebben of
▼ereoebt Tsn onsen wegen, enighe bate, Toiriief of
anderen dienst daiisf genomen hebben Tan ben,
efi wat boefsebeiden, of boevele srj onsen rentmees-
teren gbegberen bebben. Piot, Emqvéie JBrah.
1389; ft. tekst eomricitie. Camerlincgbeld es bi
scnldicb, die manscepe doet, dats bi rechte x s.
par. Daer ne beift de heers gheen recht sn; dat
beift bi om den doreljt ter dore, eü om de ken-
nesse der borelinghe. In oaden tiden biet men
ft] boreschede. Jas femd. fl. veims e. 5, Dat camer-
iincgelt behoort toe den camerlinc Tan den heer,
oft anderen die den beer gelieft, efi plach toot-
tyts te beten bosscbede. Wiblaitt, Leenreekt 73.
Alle deghene, die alreande boescheit Tan de stat
gbebadt bebben, dien en sal men Tortane niet
gberen, wie sj sjn* Aead. d'arckéol I856,^blz.
501* Betaalt eü gbegboTen in boosscbeden den
metsers in tlegghen van den eersten steen Tan den
pylaren in Ste-Wonborgben keerekc, daertoe acepe-
nen ghebeden waren, 25 scheL par, Anden meng.
II 26 (1606).
HOOFT, zn. JBen zekere etseA, ft, eertain poitton,
tt Tonghen oft hoofden. Hansatcl 1667. L» Y.
HOOFT, zn. JESm xekere tUveren munt, ft. eer-
taine momnaiê d^argeni. || Die Milaenscbe hoofde,
\x sts. Die SaToysche hoofde, tüJ sts. Muntwaarde
in Brabant 1498.
HOOFT , zn. o. Memehdijk hoofd , ft. iele kumaine.
Metalen hooft, l) Een dergelijk hoofd, ale
eerheretellende betering, opgelegd Ie laten maken en
toofr tehepeHenhmie ie eieüenj om êchending tan 's landg'
privUegiêWf ft. iéie de métalf imposée è faire eon'
feetionner pour eire plaeée devani la maieon dee écheoine,
du ehef d'infraetum aux privilègee du pog»^ Zie
BSTiBiiro. fl Eü dat bj, Gnillelm Van derScbage,
in beterynghe en amende Tan zynen meshuuse, aal
doen maken eü stellene in den muer, Toren ter
straeten Tan acepenenhuuse Tan der Keure, boTen
der traillie, een metselen hooft, Tan der grootte Tan
eeuen manshoofde, en daeronder een metaele tafele,
daerinne gheschroTen staen sollen dese woorden
naerTolghende... Cankabbt, Strafrecht, 127 (HSt).
2) metalen hoofden met een mondelol werden
in tommige gemeentehuizen gesteld op kotten der ver'
oordeelden tot boete van eenig miedrijf met de tong.
(-
in Pb. BV Bb. Oemi, l 199L
o. Ie reefateD. Ar jj^twhttèmuÊ i§
, is eeealzgée
, af het mei eene werden. De
sloten soms bnmie Toanissen mei het
op rerbeteren onai hoets. Piot, CWf. II 292 (1428).
Op
TVsfsed^rlso, 22 jan. 1435. fr.
ehefeeut^ dkef de eene; Ie
lee éehevins^ tenaneierê om iuwsii i defleft
appd, OU è eneeignementy a remdkmrge, a düefy isrsf 'fls
ee eeniaieni iutapaèiee de reaêre mufugememi, om ^*tls
ne tomhedeni poe é^aecord. Lee eamre de jmeHee ter-
wnmenent qwdqmrfeêe leur eemiemee par lm réaeme:
Momf méUewr evis de noire tkef de eema. — 6oet
hooft, gereebtieb, wettelijck hooft. Wed-
tel^ke baoÊk van beroep^ zooaie die^ over hei
SMm, was bepaald en vocrgeetireeen^ fr.
Ugal, UI quU Umi généndememi détermmé ei
erii. \\ Ter ander genacbten, tboniase in bejilstt
siden aengeboert, warden w^s gemaent
rintmeester Toirs. Wi)
nae antworde, en na den tfaonisse en nae al dats
Tore ons comen was, en na
waren wij der saken bi ons seWen wijs noeb Troet,
en begheeiden cost en geleydt te sine tost
onse goet boet. Alsoe dat ons onse eemeidigbe,
wise, Tobsienigbe boet Tan Lorene ons gaf tost
een Tonnesse: dat enz. Bof v. ZeOke, bij Diesl,
I jnli 1446. De sebepene oft laet bij den meiyer
gemaent zijnde, en bem met zijne medegeadlen
beraden hebbende, bringt Toor een Tonniase: dat,
aengesien de saeeke aengaet der eHTelijclieijt, soe
Tersnecken zij, naer de onder ooetnymen, ten ooste
Tan de partije geleijdt te zijne TOor de acbepenen
Tan Thienen, beuren goeden hoefde [var. lioede
oft booffde, en hoode]. C. v. Thienen, T 7. Als
de mannen op different Tan partyen noch Troet
noch wys en zyn, Termogben de zake te beroupen
tharen gherechtegen wettelicken hoofde, dweick es
Toor de heeren raden en mannen Tan de wettach-
tegbe camere Tan Ylaenderen. C. leenhof v. Amden*
a. 27. — Hooft halen, Te hoofde eomen-
trecken. Van rechtswege in beroep gaan^ bekooren
tot eene zekere hoofdbank^ ft. aO/er de droii en appeL
II Scepenen Tan Aelst [zyn] lonTeraine Wetten Tan
al den lande Tan Aelst. En an hemlieden halen
haer hooft, Troeddom en ressort meestdeel de Tier-
scaeren Tan denzelTen Lande. C. v. Aalst 412. Dies
sollen de Toors. deken en ghezwoorne [Tan St.-Jo-
risgilde] hooft en Treeden [Troeddom ?] halen , alat
hemlieden Tan noode dinot, an de TOors. Wet Tsa
Aelst, Tan allen stioken en zaken diea sg eena
noch Troet en zgn. db Pb. bk Bb. Oesch. v. Aaiet,
III 392 (1489). Dat dat meshnns scnldicb es te
stane ter correxcie Tan scepenen Tan Ypre , namen-
delike Tan denghonnen die an de Toorseide stede
Tan Ypre reasortierene en hoofd halen. Varia
Tprensia I 66 (1413). Aldns Taren zy die steken
tjeghen haer hooft, want zy noit haer hooft tYpre
ghehaelt hebben. Ol. t. Dizmudb 90. Alle ban-
eken comende tAntwerpen te hoofde oft by ap-
pellatien , moeten hen reguleren na den rechten en
costumen der stadt Tan Antwerpen. C v. Aniw,
1646, TI 69; ii. iz 47, en Oude rechten a. 11.
Dingden in den hoTe Tan Diest alsoe lange dat die
mannen Tan Diest niet Txoet en waren, en word-
HOO.
HOO.
611
den geleyt aen hore hoeft aen die mannen Tan
Aenchot; en die mannen van Aerschot trocken
Toert aen hoze hooft aen die mannen 7an Brahant ,
en daer wert gewyat . . . Boxhobbk , Dieat , fol. 8.
De Wetten van den bailliaige en lande yan Aelst,
en waer elo te hoofde treot. O. v, ActUty 603.
— Hem begrijpen aen sgn hooft, geleid
worden aen sgn hooft, trecken aen sgn
hooft. In beroep ifoan, fr. aller en appel, || Lieve
geminde Trinden, Als van den geaohUle hancende
Toor olieden in recht tusechen N. en N. . . daeraf
ghy aen ona u hoet begrepen hebt , . . loo leeren
wg n te wjsen voor een Tonniase: elok yan den
Toorss. partyen te staen op haer Tersche Toete,
qnalyck aengesproken en qualyck rerantwoort. Mab-
TIKRZ 47. Zie ook betaek 8).
HOOFT. Van den landboek. Ten hoofde be-
kent ataen. In het landboek of kadaster aam het
hoofd van een êtuk lands aangeschreven staan als
eigenaar af hismrder, ir. {du livre terriër) étre inscrit
au terriër om oadastre en téte d'une piice de terre,
comme propriétaire om locataire. |j Dat in *tpunc-
tuael en loffelick onderhout van denzeWen land-
boeok is gheleghen de weWaert van een ieghelyck
persopn hem Tan zyne schalt (fr. eréance) willende
Tersekeren, *twelcke hemlieden onmoghelick es te
doene^mits dat de proprietarissen van huysen en erf Ten
ofte renten op den landbouck ten hoofde niet be-
kent en staen , als waerby den landheere een ieghe-
lyck niet en oan dienen Tan annotatien, extraicten,
onderzoeck Tan lasten : . . Co. Auden. 2^^ d. 465
(1636). It, PLv. VI. 17 oct. 1671, a. 14 en 16; III
419. — In hoofde big Ten. i| Vroue Lisebette
Torseit es sculdich te bÜTene in hoefde van den
drie ponden sjaers Torseit. Oork. 20 jan. 1285. Zie
ook YXSHOOïDINa.
HOOFT. Beste hooft of beste cateil. Leen-
heerlijk recht bij het overlijden eens dienstbaren mans^
en bestaande in het beste stuk vee of have, fr. nitfi/-
Umr caUiy droit feodale dd au déeès d'une per sonne
corvéable, et oonsistant en la meilleure téte de bétaÜ
om Ie meilletÊT meuble. \\ So wie dat Tan bnten in
de poort Tan Ghend oomt te wonene, en doet dat
Sortere sculdich es te doene, en jaer en dach in
e poert woent, stenret hy in de poert, syn por-
terscep essene sculdich te Tryene Tan allen dienst-
manscepe en Tan den besten hoofde, en Tan allen
hooftgaTele jeghen eiken heere, so wie dat hy sy.
C. V. Oent, Qr. eh. 1297 a. 133. Dat alle ghe-
boome poorters Tan onser Toors. stede, bevrydt in
eeneghe Tan den TOors. neeringhen, het z|j man of
wgf, sullen Trg en onghehouden wesen, al onse
landt yan Ylaenderen deure, Tan den besten hoofde
of Tan den besten cattheyle , . . db Potteb, Seoond
eart,' 131 (27 jao. 1432). Dat alle poorters en
poortessen onser stede Tan 0-hendt, continuelgck
ofte den meesten deel Tan den jare residerende
binnen deselTe stede, te wat plaetsen zg OTerlijden
binnen onsen lande Tan Ylaenderen, wesende up
hunne goedinghen en ooopmanscepen oft andere
huere anairen, Try en excempt sljn en blgTen Tan
besten hoofden ofte catheil, . . jeghens elcken, wie
hy z\j. DB Pb. xn Êb. Qenty I 101 , 102 (10 apr.
1615). Alle manieren Tan beste hoofden. ld. <?«-
meenten, IX. Scke^ 11 (1686). Dat alle deguene,
die innecommelinghen s\jn en nu woonen en Toort
Innecommen en woonen zullen en blgTen woonen
in de TOors. proohien, Try eh quite wesen sullen
ten eeuwelicken daghen Tan den rechte Tan den
Toors. innecommeliDokscepe, en Tan alder schalcker-
ngen, midts dat w^j, onsen hoirs en naercommers,
daeraff heffen eü hebben sullen ter doot Tan eloken
de beste haTe en *t beste hooft. ld. XXIII. Beveren
6 (1381). Zie ook hoovtstoel.
HOOFT- ADVIES zn. Leering eener hoofdbank,
fr. enseignement d'un chef de sens, || Noch sijn in
Brabant gheleghen Tyf dorpen , die nochtans TOor
schepenen Tan Mechelen komen, sommighe by
hooft-adTise en by appellatie beyde , als te weten : . .
Wespelaer, Boortmeerbeke en Humbeke, komen
TOor schepenen Tan Mechelen, alleenljjck om lee-
ringhe oft hooft-adTis, en Terheffen hunne appellatie
alleen in den Baede Tan Brabant. C. stad Mecheleut
Bijlage I.
HOOFTBAER, bn. Hooftbaer Tonnis. Voi^
nis uitgesproken door eene hoofdbank^ fr. sentence
prononeée par un chef de sens. || Dat men alle saken
sal te hooft wysen nae alder ghewoonte; en oft
jemant aen s^n hooftbaer Tonnisse Terloren [hadde ?],
en hem bedachte daerinne beswaert te sgne, maoh
die selTe Toorder in 't recht [nej, als dat behoo-
ren sal, dan sullen wy met sehepenen-Tonnisse
toTreden aengaende hoochbreucken [?], sonderappel-
leren. C. o. KuUc a. 36.
HOOFT BANCK, zn. Gerechtshof van leering,
of van beroep , fr. chef'bano d'enseignement, om d'appeL
Kil. Hoofdbancke. Principale trihunal, eto. —
Hoofdbanken van burgerlijk- en straf-
recht. In Brabant waren de hoofdhanken kostm-
mierlijk , en genoegzaam bij landstreek en hoofdplaats ,
bepaald voor iedere schepen' of laatbank. Buiten deze
gewestelijke banken had men den Baad van Brabant en
de hoqfdbank of Kamer van Uccle. — In Limburg
beriep men zich des noods op de schepenen van
Luik. — In Vlaanderen ging men gewoonlijk
te hoofde naar de schepenen van Brugge , Oentf en
Iperen, den Baad van Vlaanderen en den Orooten
Baad te Mechelen ^ fr. chefs -bancs de droit civil et
criminel. Sn Brabant les ehefs-bancs étaient cour
twmibrement et, suffisamment par contrée et chef'
heu, déterminés pour chaque banc d'échevins ou de
tenanciers. Mors ces bancs régionnaires, on avaU Ie
Conseil de Brahant et Ie chef -banc ou la Ohambre
d'Uccle. — Dans Ie Limbourg, on en appeUUt,
au besoin, aux échevins de Liège. — Bn Flandre,
on allait d'ordinaire è chef-sens aux échevins de
Bruges, Oand et Ipres, au Conseil de Flandre, et
am Grand Conseil de Malines. Zie db Pb. bk Bb.
Gent, I 247, 267; Kempeneers, Montenaken ii, 77,
88 en 117; Lameere, Le recours au chef de séns
dans le droit ftamand; Albert Matthieu, Hisi. du
Grand conseil de Mdlines, 362, Nenny, Mémoires
II ch. ZXII.
Hoofdbancken van het leenrecht. In
Brabant waren tij ten getale van drie: de Isea-
kamer van Brabant te Brussel, de leenbank van
Santhoven, en *t leenhof van Genepien , ft. ehefs-bancs
dm droit fêoddl. lis étaient au nombre de trots en
Brabant; la cour feodale de Brabant è Bruxelles,
celle de Santhoven et ceUe de Qenappe. \\ Dat in
den lande en hertooghdomme Tan Brabant zyn
principalyc drye hootbanoken Tan leene des her-
toghen, die elo huer sunderlinge costume Tan
leenen hebben, deen Terscheyden Tan don anderen ,
te wetene: de leencamere Tan Brabant tot Bruessel
de leenbancke Tan SanthoTen, en dieenhof Tan
Genepien in Walsch Brabant; aen welcke hoot-
banoken alle dandere cleyn leenbancken Tan outs
plagen en behoiren te resorteren, elc aen de zyne,
sonder dat nochtans deen Tan den Toirs. hootbano-
ken Tan leene aen dandere sculdich is te resorteren ;
mair hebben en zyn sculdich te halen huer resoort
(M2
HOO.
HOO.
#11 hooi alUi dryé mtn den eAneellier en imidfflojden
on« ifffüÊÓichM heei«n tflbertogen geordineert in
|lr»l»nt» en niet een de leencamere geheeten:
mjn» genadiche tieeren Uhertogeo leencamere. Y. d.
Ta 7, ^H) r*. — lm Vlaanderen gingen aJtle leen-
hoPên tê hoofde aan dê Weiaektige kamer van Vlaaw-
dwent ff. en Fland^e, tauUt lee eanre fèodaUe
aUaienl en appel ^ ou retfortisioieni & la CAambre
Ugalê He Flandre. || In de kamere legale werden
cetraeteeri de materien feodalen Tan de princelicke
Menen die immediate Tan derzelTer kamere ghe-
hpmlen sljn, efï ooe by reiorte Tan de leenen Tan
de anfiere leenhoTen Tan V laenderen , die Tan oute
ghewoon zijn daer te reforteren. Wislavt, Pract.
Hv. I, T, *<l.
HÜÜFTBEK8T (Hootboeat), «n. Om, koe af
paardf it. hauf^ vache ou cheval, j| Dat den heijdt>
keur tal ingaen.., om eenen icghelijcken te haelen,
alle Teerthien daghen, een Toeder hoijden opten
■ert, eft niet moer, met dry hootbeesten, die bo
heeft; efl die maer twee ossen oft twee peerden
•n heeft , die en lal egheen beesten daertoe mogben
hueren oft le»nen; en die maer een peert en
heeft y sal tweemael moghen Taren op eenen dagh.
JT. en hr. «. Moll, 159()/1681, a. 82.
IIOOFTBKIKF (Hootbrief), sn. m. Oorspronkelijke
brief of titel f tr, lettre ou titre original, j| Dat Tore
ons... oomen es Wonter Tan Broeghel, eü heeft
ontfangen alsoiligen ceys als hem TerstorTen was
Die doot sljns Tader Gherets Tan Broeghele, te
weten enen schilsohen gulden, nae uutwgsen des
hootbriüfis daer dese brieff roensie aff maeckt.
En deser ghichten begerde Heynrick enen brieff
transfliteert door den hootbrieff. Schep, der vrij-
heid van Lumpmen^ 1 mei 1462.
HOOFTOKLANDË, in In het d\jkwesen. Een
der bijfeonderite grondeigenaars^ fr. un des princi-
pauw propriétairet (dans une admini$iraiion des
diguet). II OTersnlcx luUen de seedycken Tan de
Oauwen on Loonen polders jaerl\jox weder onder-
houden worden by particuliere caTelinghen dyckx, . .
En ten seWen fyne sullen de breede en hooftgbe-
lande. . , ghosaemdeiyoken moghen kiesen érj per-
■oonen totte offloie Tan djckgraefaohap nut en
bequaom sjinde. . . Insaheiyox die baillius, . . mette
brtwde en hooftghelande Tan dien oock eenen per-
soon. JPL e. VI 2 mrt. 1576; III 466. Zie ook
eVIiANDl 2).
IIOOFTOKLT, xn. Zie (bkbtk) hooft. || Ande-
ren ontfanok Tan 't stellen Tan sterffelycken laeten
OTar den besten pandt oft hooftgelt de Toors. Trouwe
oompeterende. È^jkearchieff Comptee dee eens de
Zaken 1632— 1 64a.
HOOFTKKTKL (HoTetketel). sn. jj Vae hoTet-
ketel) iilj d.; eaevuê emm hoTetketel, Q d. Tol ie
Br^ge, Mei 1252.
HOOKTOLAOKR, tn. In een rechtsgeding ter
Mke eenar moord. De naaete en oudste weiüge,
umnnel\}ke nabestaande van den doode^ van welke
Êijde h\f hêm besta, en niei de dochter of weduwe,
Ar, {dans un procbs de meurtre) Ie plus proche et Ie
p9us 4g4 patmi les parents mdles et Ugitimes du
d4funi^ de quefque cót^ qu^il soii parent^ et non pas
la fille OU la veuve* \\ Alsser yemant Tan eenen
anderen gebrocht is Tan lerende lyfTe ter doot, soo
is di»« ItAiUiu gt*hoiulou, tur pro*cutio ran twee
welhoudercn, ten minsten, *tdoode liclMem te
doeu schauwen br eeuen chirunrien ofte meer is
*luoolt weicke echauwinghe gt^r^istreert woii ter
irslAe tan der stede, eü oock ten comploire Tan
San haaW) mei Teff<rlaera tan den naam Tan dan
aflijTigen^ de groote en gei^gentlieyt Tan de wonde
oft wonden, metgaeders Tan den tijt en plaetae
daer 'tfisiet gebenrt is, en Tan de namen Tan den
persoon ofte penoonen die den hoofïelager ofte
Trienden eü maegen Tan den aflijfrigen 'tfiuet te
laste leggen. C. v, Poperimgen ^ xxn 7, U. C. stf.
en kasselrij CasMel^ a. 188.
HOOFTCLEET, zn ; mT. hooftcleederen,
— e Ie e ren. Vrouwen hoofddoek j fr. amvre-ekef des
femmes. Kil. Hoofde leed. Jland. Biea, veUsm
eapitis, flammeum, eapOium; Kil. auehu. Comore-dkef,
liicbelant Hoofcleedere. Ouevre kiefs. || BoTen
dese sal de madeleghe [nl, de OTerloTonde hnis-
TTOuw] behouden haeren meltrinck, en naer — beste
rieme , het derde Tan hoer hooftcleederen , en Toorts
al het andere Ujnwaet tot hueren halse en lichaeme
dienende. C. stad Iperen, x 13. De Tranwe orer-
leTcnde, zal haer insgheljcx Tolghen beur hooft-
cleederen, gordels, borse, messen en traurinck. C.
V. Aalst, XX 2.S. Betaelt an Gillis Cole, schrjn-
werker,.. Toor een hooftcleet Toor zyn huysTran-
we,.. y. Vahdbb Haeghbv, Ten WaÜe, 265
(1617). Sullen... Toerenuyt Tolghen... aen Troa-
wepersoonen haer hooffccleeren , gordels, borse, mes-
sen , trauwrinck , . . C. v. Bdingen XTii 10. Noohte
en Termoghen [nl. de begijnen] niet te draghen te
costelick ofte curieus Ijnwaet, in hooftcleederen
oft anders. Dibbicx, Qends eharterb. 174, regl»
Begijnhof 1645.
HOOFTCOST (Hootcost) , an. m. Gerechiekosten
der „hoqftvaari" of der hoofdbank, fr. dêpens du
chef de sent ou banc d^ appel, \\ Als op eenen ge-
gedinge een hooftvairt begrepen wort, soe heblwn
beyde de partyen geplogen den hootcost gelljo in
te leggen. V. d. Tat. 207 t».
HOOFTCOVEL (HoTescoTel, houdsooTele) , zn.
Moqfddeksel of hoed in de wapenrusting, fr. eouvre-
ehef dans Varmement. || Duas armaturas dictas hoTCs-
coTclen. Schep, e. Brussel, 6 noT. 1447. An een
gorgierin , twee platen handscoen en en hondscoTele,
coste tsaraen iiy Ib. x. s. Staderek.Ninove 1476.
HOOFTLASTERS, zn. mT. De rechters, die het
hoofdvonnis uitgesproken hebben, fr. les juges qm out
tendu Ie jugement du chef de sens. \\ In Ylaenderen
die hooftlasters worden geroepen om garanderen,
maer zj garanderen selden oft nemmermeer, en
laten daermede gewerden den joge die 'tTonnisse
gepronuncieert heeft, seggende dat hooftlastinge niet
en is dan een adTys, daeraf de jugen die *tTon-
nisse gegOTen hebben protesteren, en wert de pn>-
testacie gestelt op de rolle. Wiblakt, Praei, eie.
t. T., c. XT a. 11.
HOOFTLASTING, zn. tt. Letrimg af uUepraak
eener hoofdbankj fr. eneeignament ou jugement d'un
ehef de sens. || Den 22en dach Tan april 1545 was,
by den mannen Tan leene Tan Wgnendale, Tolgende
der hooftlastinghe hemlieden daeraf gegoTen bi minen
heeren raedt en mannen Tan der Wettachtiger
Gamere in Vlaenderen,., geseyt dat... Wiblabt,
Leenrecht 148. Alsoe sj thoenders . . , heuven ghe-
deputeerden hadden gheaonden an den Tors hooft-
scepenen, om te hebben heuriieder adTjs eü hooft-
lastinghe up de decisie Tan eeker proces toot hen-
luyden hanghende, ghereliuseert tielTe te doene,
tenwaers... db Pb. bit Bb. XXV. Krmibdte 27
(17 febr. 1534). Men mach ooe niet seynden een
scepenen Tan Ghent, om adT3rs ofte booftlastingbe
te naleue, dan ten Tersoucke Tan drie scepenen
ten minsten. Ib, XYI. Assenede 42 (iVtv. Vier
ambachten 1242). Zie ook hoottijlstkbs, en iror-
LASTIFO.
HOO.
IIOO.
613
HOOFTLEEN. Zie onder Lssv.
HOOFT LëëRING (Hofleering), zn. Leerinff door
êene hoofdbank gegeven ^ fr. ensetffnement donnê par
un chtf de êene, || Hofleeringe aen die tholcatnere
▼an Yilrorden gegeven. Anno 1466... Als Tan den
geschille hangende . . . Soo leeren wy u te wysen
Toor een Tonnisse: elck van den TOorsK. partyen te
staen op haer rersche Toete, qualyck aengesproken
en qualyck yerantwoort. Mabtinsz 47, Erflaien
der hoofdtóLkamer te Brussel. Zie ook hoovt advies ,
HOOVTLASTIKO en HOOFTBAET.
HOOFTMAN (Hoeftman, hoot-, hoetsman), zn.
m. Hoofdman f fr. chef-komme, cctpitaine, l)Hooft-
man van een gild, fr. chef-homme {capitaine)
d^une gilde. \\ Que tous hooftmans, capitaines^ doyena^
vindree f on par quélcunque autre nom quil puissent
eetre appellé ou temps advenir^ cesseront du tout
assemblees de commun è faire d^aucuns mestiers. C.
V. Aalst 196, Frivil. ISbO a. 90. Item, selen de
Bcepenen en rentmeesteren der stad var Bruessel,
ten tydo synde, hootsliede syn van der vorseider
galden; behoudelyc altoes dat heer Claes de Zwaef,
ridder, die nu hooftman es, alsoe langhe als hy
leven sal, hoetsman bliven sal van der gulden
voerseide, metten scepenen eü rentm eesteren voer-
seide. A. Waütebs, Sermens, 12, Voetboog^ Aoys
1412 § 11. [De voomomde Wet] vernieuwt oock
jaerlicx ofte continueert. . . eenen hooftman van de
draperye, midtsgaeders dry gouverneurs en presi-
denten, die met ander elfve waranderen de lakenen
aldaer ghereet en ghedrapiert, midtsgaders de wolle
daertoe gheoorboort. C v. Bellet i 31.
2) Hooftmannen der poorterij te Ant-
werpen, fr. chefs-hommes de la bourgeoisie a
Anvers. Zij waren ten getale van viert namelijk
twee oudschepenen en twee ^notaheW^ poorters {uit
den adély zegt Torfs), en vormden het derde lid
van den Breeden raad. Zij brachten alle jaren aan
burgemeesters en schepenen in geschrift over de
namen van 26 van de ^notaheHste" poorters t twee
uit Aken wijk. Zij stonden cMn het hoofd der wijk-
meesters, welke boek hielden van alle de poorters
en poorteressen van hunnen wijk, en jaarlijks de
bijgekomene en de vertrokken personen te kennen gaven.
Op verlangen van burgemeesters en schepenen moesten
de hoofdmannen eu de wykmeesters deel nemen aan
de vergaderingen der vier leden van de stetd^ als ver-
tegenwoordigende de gemeene poorterij. Zij hadden eene
bijzondere kamer ^ waar zij vergaderden, en^ in tijden
van nood^ brand of andere ongevallen t gezamentUjk
met de wijkmeesters. In openbare plechtigheden had-
den de hoofdmannen hunnen rang achter de stade-
doktere bij de keurmeesters. C. v, Antw. 1582. Bijvoegsel
aan de kost. Nov. 1681, tÜel iii. Zie ook L. Torfs,
Chsch. V. Antw. II 88. Xtft ehefs-hommee éfaient au
nombre de guaire, nommément deux anciens échevins et
deux bourgeois f,not4Mbles^' (noblest d^après Torfs), et enn-
êtituaient Ie troisième membre du Largeconseil. lis por-
taient toue les ans par êorit aux bourgmestres et échevins
lee nome de 26 bourgeois prie parmi „les pUu nota-
ble/'t deux de chaque seetion, quartier ou „wijck".
lis éiaient è la téte des wijkmeesters, lesquels ien-
aient note de tous les bourgeois et bourgeoises ^ leur
quartier et renseignaient annuellement les nouveaux
bourgeois et les sortants. Sur Vinvitation des bourg-
mestres et échevins f les chefs-hommes et les maitres
de seetion devaient prendre part aux assemblees des
quatre membres de la vUle, comme représentant Ie
eommun de la bourgeoisie. Dans les sólennités publiques
les chefs-hommes prenaient rang derrière les médeeins
de la villCf d cóté des keurmeesters ou experts.
3) Hooftman van eenen cgns. Zie oicht-
DBA&EB. 11 Dat quam vor ons, als vor scepenen,
Heinric Van den Velde de jonghe , en wort ervelic
chenzere en wettelic Willem Weitens soens, ter
porten bouf van der Does, over hem en over sine
erfghenote, van twaelf buenre lants , . . lighende . . .
In dier manieren, dat dese vorzeide Heinric sal
wesen hoeftman van dezer vorzeide rente. En als
dese vorseide Heinric sterft, ofb so quame dat hi
niet wettelic hoeftman wesen en mochte, dat men,
ter porten brieven, eenen anderen hoeftman gheven
zoude en twaelf penninghe gheven van eiken buenre
te rekenen van desen vorsoiden lande, en also hou-
den van hoeftmanne te hoeftmanne eeuweleke. de
Pb. EK Bb. XIII. Lembeke 5 (1305). Ygl. met
art. 60—64 van het Pk v. VI. v. 13 juli 1602,
II ?67.
HOOFTPENNINGEN(Hoodtpenningen), zn. mv.
Moofdsomt fr. eapital. Kil. auct. ^oofdpennin- *
gen /som penningen van den woecker. Sors, caput
summa : principalis summa qua ftenori datur, Somme
capitalct Ie eapital. j| Soe verre de proprietaris oft
rentgevere die [n/. de capitale penningen zijner
rente] quy ten . . . wilt , alsdan moet [hy] den ren-
tiere . . doen inthimeren , dat hy come oft seynde . . .
opten raedthuyse tAntwerpen, om synen hoodtpen-
ningen metten achterstelle van der renten te ont-
fangene. C. v. Antw. 1545, Ti 65. Ib. XTI 1: de
principale hoodtpenningen.
HOOFT PENNINCK (Hooftpenninc), zn. m. Be-
naming oan eenen tol te Oaver en elders aan de
Schelde f van alle inkomende en uitgaande goederen ^
fr. dénomination d'un tonlieu a Gaver et ailleurs
sur VEscaut de toutes les marchandises a V entree et
a la sortie. \\ Een leen, dat men hiet eenen hooft-
penninc , van mijns gheduchts heeren gheleede van
Vlaenderen , dats te wetene : van goede dat binnen
tlant incompt, ofte van buyten slants uuten lande
wille van Ylaenderen, daer men m'yns gheduohten
heeren gheleede ontfaet, daer es men schuldioh
zijn hooftpenninc te ontfaene, en dat ter steden...
DE Pb. en Be. VII. Qaver 14/15.
HOOFTPOLÜW (Hoetpolem, hoitpeluwe, hoet-
poluwe, hoetpolu, hooftpuluwe) , zn. m. Peulmw,
peluw y langwerpig kussen ^ fr.<raMr«w. Kil. Hoofd-
pol uw e. Pulvinar, Kil. auetus, Chevet, traversin
du liet. II Een bedde van 8 ellen breet met 1 hoet-
poluwe. — 1 coitse met een hoitpeluwe. — 1 bedde
met een hoetpolu van 2 ellen. AgokI. d'arehéol. 1854,
blz. 49, 53, 54. Inv. opte Borch (Loven), 1436.
Twee coetsbeddekens metten hoetpolemen op een,
en met eender blauwen sargien. Inv. V. d. JSulet
1489. Dat beste bedde metten hooftpuluwe. O. v.
Antw. 1582, t. 41 a. 104, StadsvoordeeU
HOOFTBAET (Hooftraedt), zn. m. Leeriug of
vonnis eener hoofdbank t fr. enseignement ou sentenee
d'un chef de sens. || Naervolghende sekere privilegie
en oude hercoraen appelleren partyen, van alle von-
nissen by de schepenen in de meyerye der voors.
stadt ghegheven, aen de wethouderen deser stadt
als hun immediaet overhooft; mitsgaders oock alle
schepenen ofte gherichtbancken in de meyerye
haelen hunnen hooftraedt oft hooftvonnis aen de
wethouderen van 's Hertoghenbossche. C. v. 's Bosch,
II 9. Zie ook hooftadvibs, hooftlastiito, hooft-
LEEBIK0 en HOOFTVONNIS.
HOOFTKECHT, zn. o. Hoofdbank, fr. chef de
sens OU bane d* appel, \\ Aengaende auiem de cos-
tuymen, soo van procedure reël ten successie, naer-
derschappe en andere, ghemerckt Ghrimberghen imme-
diate resorteert onder het hooftrech^ van üccle,
. 77
914
HOO.
HOO.
BR0K5I50K. Zie »l«r
H00FT>^;HEFE5K!!I, ml
imfdêmkf Ir* êmmif Jkktmmt, M^timt étwt Aef ée
Ai^ Ximuf «Ml Dtmêenmtmde^ h, pmrtie. imme de
JwêfJM ie$V9roiê$ê$ waêM^aiet du fa^fê dé Ttrmomde.
li B«t OotUf» nM l»wft«^h«pcoeB vBa d«B bade
TMi IltB4«fM0ad« «i i^MrtoititoMit ws imkcmO'
lUUfm ij^t ^ |$h«d^A««rt met dtrerKhe preêmi'
SMiiMni «ft pneroyKiyen ; efi ncnmteert in tewen
hmdUehêftMita th «m (piffcr, C, v, Demderwfomde ,
Mr. IM' — ' BH Lamd tam Wmu had ook x^
hoofdêekêfimmf tiê hoai. rahr. j , en Ft, w. VL 1
7M; U. Mmttmf OudsU rtk, h\i Hoeftjeepnwn
TM WflM.
H00rr«T>0P (HenUlop), m, mr. Xrany «m
M» hUêd, §fs iM$t, KiL Mic^. Hoofdtlop, Ort/I.
«Ïmh imdtmi mmi iwncae. V<mvtrtwrt d^mm kMi par
oé Tm êiUrê la i4$tê. \\ D» den «nd^mi tlett mt\r
ter Ta ƒ01 of aititer h^Di, of sto«t nritten ▼oete, of
a#nt— t oft ffjpt initt«n heaUlop, «.Cv, Maaê"
UkM, Htai. 1S80, «, 18
HOOKTWKDK, in, t. Bocfdmiêdaad, ir. enmê
caJHiaté* Crïmê eapital. \\ 0oo wio mmgha «wmto
hooftfoiMUii, Mn ofi int dlijf gaondo. luinteerda,
i'«7 di^fUy rooTO, br»nde, itigheringfio Tnn fonijn
eh ftod«rMinU» .« m1 gMn in TonniaM dof VijfM,
O, V. *iB09ch, Pfiv. V. 1»ft5, ft, 10.
H00KT8TAT (BootiUdt), va. t. Hoofdflaaii,
ft, eUf'UêU, Dê tier yfutofdtUdêfC' van Srabaai
wafêü: Lovm, Sruael, Antwerpen en 'êHeriopen^
hoêohf ft. Uê quaifê chefs- Heiuf au Brabant éiaieni:
Loui>ain, BruSteUet, Aneers et Bait'ie'dmc. || Andere
hoodteteden Tin Bnbftnt en moeghen hen poorteren
oft iDgetetenen (gerengen oft ghearreeteert ijnde
Unnen der liadt oft Triheyt Tftn Antwerpen, njet
vnytucrifen, oft teghen der itadt ren Antwerpen
reehteo herrjen niet eenighen pririlegien oft exemp-
tien. O. 9, AnUo, 1A45, ix 68. De roon. borge-
meMteren, lehepenen efi raedt hebben oyek ken-
BiiM Tftn M«ken den bujtenpoirteren ftengaende,
die weloke hen met pleccftetbrieren deser itftdt
moeghen doen nartecryTeni toe wftnneer zj bny-
ten den ftoderen drie hoofteteden Tftn Brtfbftnt ge-
TftDghen oft te rechte betrocken worden. C. e. Bruêêél
WO ft. SA; it. 26 en 28.
HOOKTHTORL ^Boitutool, hoottoel, hoefitoel,
hoofitoelf hooghitoel, hooghichool), en. m. Ook
beitft hooftitoel en beite oftteil genaftmd.
1) Ben leenheeriyk reoht. Met bette rund^ of het
hef te ttuk huitraad^ fr. fun droit teigneurial) la
meiUeure têf$ de bifail, au Ie meilleur meuble. || Alle
degene die itften ten betten hoefttoele, dftt et
tcontnton recht, alii ttnrron: U tol. an den botten
hoefttoeli tonder tad denirenen die ttonden ten
betten hoefttoele eer dabt alle tine dienttliede tette
ten betten hoefttoele. Oork» 26 febr. 1252, 8ehout
e. 8int$ Baaft. Den bonten hooftttoel. bü Pr. en
Hb. VI. Nwele 81 (1887). Besen pertoon op *t
▼oortejde t'graren propre gheboren en eldaor tterf-
rende, en it t'roorteyae recht Tan haefdeelioheydt
ofte mortemftin niet onderworpen, maor gettaet
metten betten hooftttoel ofte oathe\|l. C. e. AaUt
686 (1498/1612). Op alle dote propre heeft mjn
heere den betten hooftttoel Tan alle de pertoonen
dte dfterop tterfren. — Mjn heere heeft aon hooft-
atoel op de propre dorpen. 76. 640. 641. Beohton
T»n. . t hoitttoel ^ peerttkneren , . . Beikenkamer e.
• »
gfaeToudm goedem, lioogfatloelai , drr
jarrijclu TSB elrken mgheeetencB,. .
4. 29 a670>. Alle poorten, . . e^B tt^
ooek TSB booghetorien ofte demi de
aen dratelren heere acfaoldïgfa ter cai
lieden pereoooe. C. e. Sdimgen n 8.
2) EocfdMom^ is. eapitoL KiL HoofdetoeL
eefue, j. hoofdeehat. 8ore, e^iga eapUoL HmltaiUw
flanbt-etal. Set peeumia ex paeto quaei twe
buis ad eertmm tempus. \\ Dftt men wd grit depo-
neren eiï «tellen [mach] onder eenen eoopman, op
aleoo, dat den bo0tetoel oft de prioeipale penniages
altijt geheel sollen Uijreo. Y. d. Tat. 127 t«. üe
kinderen, willende enffcedaren harren ooden, daer
meer kinderen ran gelijeke qualiteyt lijn, moeten,
naer de doodt ran den leatlerenden ran deeelTe
oodera, inbrenghen t*ghene hnn ran hunnen oade>
rm ten bonwelijcke gegheren ia in TÜegJiende
erfre, erfgoederen, renten eü pachten, penningben,
oft andere menblen, in plaetae rmn renten ofte
hooftstoele, te weten, het eapitael alleene, en niet
de prooflljten daeraf gecomen, noch ooek eenighe
cleederen, juweelen, ofte andere onooeten ran
bmjloft, tenwaere dat t'oontnrie ofte anders onder-
aproecken waere. C. v. Loven ^ xrr 3. 8oo vi| [wie]
in t Toors. ambacht oomen wilt als meester ambaèhtt-
man, tal geren eenen oaden schilt den ambaehte
efi den gewoonlijcken wijn, eü zija aengedeelte
leggen van den hoetstoel die d'arabacht te hoet-
stoele heeft, ist dat hem gelieft in den hoetstoele
mede te deijlen; eü daermede sal hj nlsoo den
Toors, ftmbftchte Tóldften hebben. Stadsarchief Diest,
Tftk 18, Ord, van 'tfruiteniersambaeht , a. 2.
8) Soofdbanky fr. chef de sens (NB. Aken was de
hoqfdbank van Sint- Truiden, ir. Aiat-la Chapdie était
Ie chef de sens de Saint-Trond). || Dftt die roer-
seide TiQ ghesworen raetslnyde . . , eenen meester
kiesen [sullen], die yn 'tghemeyn, nft der eonync-
Ijker atadt eü des hoeftsstoels Tan Aken, b<»g-
meester heyten sel. O. v. St.'Truidenj 14d« B. $82.
H00FT8WEEB, zn. m. Boofdpijn, ir. mal de
téte. Kil. Hoofd twee r. Dolor vapitis. Kil. auet.
Mal de teste, \\ Een poorter Tftn Brugghe nem
ttgrftTen boet \nL t. Karel den Goede] bedeetelyc,
en hy bohilten menich jncr. Als icment den meme,
cortten ofte hoeftsweere hadden, sy quftmen tot
dien poertere , en hy stelde den boet up hftrelieder
hoeft, eü sy ghenftsen. Jak t. Dixmitdb 54. —
OvBBDB. Hoofdhreking f ir. cassement de téte. || Soodat
hy deer dTcwyls groote hoefsweere mede gaet [U
gehat] heeft, eer dat hy al heeft coonen ghecrighen
naer tyn begeerte. V.VaivdxbHabghxk, Ten WaUs
800 (1623). Int iaer . . , doen dede myn heer Coninck
het oraute seetten in de keercke op den doeck-
sael. Waermede hy groote moyte eü hoelsweere
gaedt [l. gehadt] heeft. Ib. 808 (1625).
HOOFTTAFEL, sn. t. In eene kerk. Altaar-
hlad, fr. (da«i« wie 4gUse) retabU, hd. AUarblati.
Dftt Gillis Spierinok , soildre , ghenomen heeft te
HOO.
HOO.
615
Boilderen en BtofGsrene de hooftafele yan den hoghen
core in de Iceroke yan Nokere , metgaden de pylaren
en iiii inghelen daeran staende, en oock eene belde
Tan Oneer^Lieyer-Yraawe » in de raje up eenen
Toet up dezelve tafele staende. Auden, men^» I
299 (1527).
HOOFT VAERT (Hoefitvaert; Limb., Geld. heuft-
heutyaen) sn. y. Beroep tot de hoofdbanky om
y^éUeringy^ leerlij, onderrichting^ £r. appel au chef
de eens pour enteignement^ rencharge, renseing.
II L^embarrae éloii quand la dicition parni ir op
difficile è de$ jngee contciencieux ; üs pouvoient la
remetire cl un amtre jou/ft puis enoore è un amtre^
et idchtr è e^inetruire entre tempe^ cha'^un en par-
ticulieri aprèe quoi ü faUoiif ou dédder, on hien
te déclarer incapable^ der saecke niet wys te syn,
et aller avec lee pièices du proces apprendre chez
quelqu* autre juge^ qu^on cr4i plus éclairê^ comment
réscmdre V affaire, ee qui s*appeloit, comme encore:
beleeringe, heuftyaert [booftyaert] ou rencharge,
Common des anc, lois^ JProcès'verb, III, 119/120.
Brief van den souvereinen Baad van Gelderland ^
zonder datum. \\ Weieken yonnisse naeyolgende,
zoe sedt partge oft clager inne zekere penningen
totten coste yan der hootyaert; en allen Bgeena
[tgeen] dat in der saecken gebeurt ia, doen de
scbepenen oft laeten yan den boye stellen bij ge-
schrifte, en dragen tselye alzoe oyer den schepenen
yan Thienen beuren hooffde; weloke schepenen
yan Thienen leeren den yoors. schepenen oft laten
yan den boye te w\jsene yoor recht tsgens zoe bier-
naer yolgt. C. v. Thienen y 8. Of dar eyngbe
heutyart in geyiele. C. v, Maastricht 464. —
Hooftyaert maken — spannen. Ten hoofde
gaan, fr. aüer au ehef de sens. || Aengaende de
processen, die d*onderbancken yoer ons t* hoeft
oeyerbringen, wordt geüseert: soe wanneer de
schepenen der banck daer eenigbe proces wordt
belegt, en dat tseWe is geïnstrueert totten yonnis,
en alsdan deseWe schepenen sich beswaert yinden
om het diffinityff yonnis te prononceren, moegen
daenran hoeftyaert maeken en yoer ons t*hoeff aen-
bringhen, op hun arbeyt, en coeten yan partyen.
C. leenhof v. Litnbwrg, a. 20. Naerdemael dat Jan
te kennen geyet, dat hem nyet wel moegelick en
is die hoeA?aert, by Willem tegenwoerdich ge-
spannen, te yolyoeren, oyermits synder armoeden,
dat, soeyerre dat Jan ten heyligen sweerdt, dat
hy die macht niet en heeft die hoefftyaert te yol-
yoeren, dat wy hem die costen yan die hoefftvaert
sullen borgen, opdat daerdoor hy syns rechts niet
en derft^n achtergaen [niet en derf ten achter gaen].
C gr. Itoouy 1 128. — Hooftyaert yerborgen
Borg stellen voor de hosten van Hheroep, fr. donner
eamtion pour les firais de Vappd. || Hoe een man
die beroept schepenen t^onrecnt, die is aen den
heer yjj scillingen ; maer beroept hy schepenen te
recht, soo en heeft der heer niet. — rartyen moeten
aen beyde syden die hooftyaert yerborgen aen den
scholtet, metter sonnen, belieyet hem, maer ten
langsten binnen xy dagen. C. gr. Loon, I 73. Zie
o. a. eene belangrijke en tevens plechtige hooftyaert
in het Belg, Mus. II 291.
HOOFTYONNIS (Hooftyonnesse, —yonnisse,
Hootyonnisse) , zn. o. 1) Vonnis der hoofdbank^ fr,
sentence du chef de sens. Kil. Hoofdyonnisse.
Sententia pressidum : sententia iudicis superioris. Kil.
iMuct, Sentence de juge suprème. || Ten naesten din-
ghedaghe sal de biulliu de mannen manen dat zy
huer hooftyonnesse ute gheyen . . . Bailliu , onse
wettelike hooft heeft [var, ons ghewyst] aldus, etc.
C. leenhof hurohi v. Brugge, a. 187. Soepenen yan
der keure in Ghent, up doyerbringhen yan soepenen
yan Audenaerde , alse yan der handelinghe en ghe-
dinghe . . , wysen in hooftyonnesse denselyen Qillia
Gheyaert,.. onderbleyen yan sinen yermeete. C.
V. Auden. 2<i« d. 126 (13 juli 1441). Gostumen der
stadt yan Antwerpen sorteren effect oyer alle de
bancken yan den Quartiere yan Antwerpen, en
alle andere onder de stadt ten hoofde oomende oft
onder hen hoodtyonnissen sorterende. O. v. Antw,
1545, IX 47. Item^ C. v. Lier^ i 22; C. v,
Brugge^ I 8.
2) Oebiêd, onderhoorigheid eener hoofdbankf fr.
ressort d'un chef de eene ou hano d'appel. || Alle
renten en pachten binnen deser stadt en ho^ftyon-
nisse moeten alt\jdt met yoUen pacht afgheleyt
worden. C. v. Loven, y 24. De me^jer en sche-
penen, ten yersueoke yan partyen, yerleenen eman-
ci()atien en doen die kinderen uugten broode yan
beuren ouders; dwelck denselven ouders te stade
compt alomme onder t^hootyonniase yan Thienen.
C. V. Thienen, i 14. Datter questien en gheschillen
rysen aengaende de eyghene' goeden onder *tresort
oft hooftyonnisse yan Uocle gheleghen. O. v. Grim-
bergen j a. 12; U. a. 15.
HOOFTYBOUW (Hooftyrauw), zn. JBoerewaar-
din , koppelaarster , fr. maquerdle, Slil. omcI. Hoof d-
y rouw e. Lena, q.dé capUanea tneretricum, Maque^
réUe. II Dat allen denghuene yan lichten leyene en
hemlieden daermede gheneerende, tsyn yrauwen,
weerdinnen, lichte meysins oft hooftyrauwen, rumen
yertrecken en yerhuusen yan denselyen Groenen
Briele en daerontrent. Y. Yakdeb Haxghsv, Ten
WaUe, 233, Voergebod 1 apr. 1530. Alle ooppe-
laers, hooftyrouwen, eü andere, die op ledige yrou-
wen, leyen,.. werden gegeeaselt . . . C. v, Anho,
oomp. yi, ij, 23.
HOOFTWAPEN. Zie onder wapen.
HOOFT WEIJEN (Heutwyen), zn. my. Knot-
of irunkwUgenf fir. saules tétards. || Eö mag den
togtenaar ook niet afbouwen eenige fruvtboomen,
als syn..; item, geene eycke, moedereeschen , heut-
wyen oft andere boomen die. naar landsregt, yoor
engoed gehouden worden. O. gr. Loon^ II 518,
Beckheim.
HOOFTWONDE. Zie womdb.
HOOLACHTICH (Hoelachtioh, hoeleohtioh), bn.
Geheimhoudend, fr. discret, \\ Oft iemandt daertegen
dede oft doen woude , dat zal iok met lyff en met
goedt' wederstaen, nae alle myn beste en uyterste
macht, sonder eenigh arghlist, fayeur oft dissimulatie,
en oock mede hoelachtich wesen. Piot, Cart. II 629,
(23 apr. 1569). En [sal] ook secreet en hoelachtioh
wesen in *tghene het magistiaet my yoor secreet
beyelen sal. Ib. 631. Ich N., swere tenheyligben, . .
en alsulken dienst als dair ich ... toe yersooht sal
werden, wale en trouwelike te doene, en oick ge-
hoirsam t« sine den gulddeken en den yieve raeds-
luyden ... en oick hoelechtioh te sine. 343 (12 ang.
1465), Boogschuttersgilde.
HOOP, (Hoep), zn. m. 1) Gemeene hoop
yan schepenen. Volle vergadering van schepenen ^
fr. pleine assemblee d^éehevins. \\ Dit was aldna
ghedaen in scepenen camere, in den ghemeenen
hoop yan soepene yan der Kuere in Ghend.
Y. Yakdbb Hasghbn, Tan IVaUe 126 (1368).
Dit was ghedaen int scependom Jans Yremden,
Jan Boccaerdtz en hare ghezellen , in den ghemeenen
hoop yan scepenen camere t Aelst, up tscepenhuus,
daer zg alle yergadert waren den tui dach in
wedemaent. db Pb. en Bb. Aaht, III 457 (1420).
^^
Wjf*.
HOO.
Hféi^Mml^ lUkémk, z, Hfah. f»!%, VA if*.^ 171. Zur
4^u f'f*' *^' y*iniuUlh4!%4 , ir f^fm^riU, E, HfMnfjg^^Mb
>4//r*rr«^<*yt^f#, AT, «. Ubf PtJsU 1 2*if# *, 46 ; d*? f.^. tekst
Mr;; kt K;^rt*o *f, «Utr K;j x^irt: ti veto alupd* «mit^
mfiit^ t , «// fi^A , , Offt ytniitztïi. , ^ d«fn rtiie*i'tr*hfn ...
tftfti'.^t*'' it/turut f Af )tftfTf*\'i»! dtAêi init ffmi^^cm off
mtU^f*r\ikifn wf/ffit-it, K, V. Tfm^erem, 14*/J a. 44.
HOI'KN, '/w, B^eif^étr^^ ir, prH^ndtê, \\ JyierwU
^mutf fMU fUrr hiit#fn wt\*rn \uBnfi%*t Anthonij,
mlif(*tr %t>t4\^^tU:tt , ffiijttn fii**utif\i^tin (levrra wtuier^
i\m wiijf* f ff ft tw tl v*n htiijtfftm htt*;(i êenfi^art^tTdi
TM Am tUffti SttffUt^ti Aui\um'\», hftin mant, dairom
\uMt\A rnijn ^tfttM\i'\tti h««r, «U oir efi erfKenatne
wilirri UiffUtp^H Aniitoniitf NtJrM Tsden, dst mijn
f*/lfiwfhf«rirn vrtmwa ran Bt;ytgrtm gehoudim »ij in
)i«rU>g« Arith//fii« *r;hout U) betahm. — Kri over-
rriidt4( dat rnijri ftArn. rrotiwo dlant ran Ltirrf*m-
)M;f r?h a«riKov«tirdt h<M?ft na tUsr d/jot hertrjge Anthonia
fo{r«,y m* iufftiA mijn bf^^^ro, na don lantrechte, dat
mijn ffouwtt in tUir wotn. «cbout is {gehouden.
(J, 9. HanthffnêUf Foirraêt^ Wl, a. 1 en 6 (1427).
IIOf'UK>'MT, r.n. Jfopakkêr, kopland, Ir hou-
hlonnikrt, || Wtkymnn, winnHnde landtm, beempden,
«unMtlmi, wiJtiKiMtrdim, ((ntffI«)ioTen , intarijon, wijt-
Iwrnmmij hopirif;ht«n , . . P/, o. Jroi. 18 ian. Ift54,
%, 4| ff 16. 2Sitf ook ifopi'XVOAXBT, locht, en
nOlM'K (ITop, Oppo), Kn. 1) Hop, hopplani,
tf, houtiUm, K\[, auvt. lloppo^ hop, hoppe-
ar uyd. I/uputf lupus talictariutt lupuluê. Hou-
MoHf htmhlon, \\ Il oppen. \\ laok, iiy gro. VU.
Wattftol 15M). On aamet dam U Brabant troU
mrW^t dittinatêt de Kouhlont la jUuf dofêê ou
iHiridtxilUf la JjiêUf 9trtê ou groenboUe, et Ie kou»
hion jaunê^ mdyairetnent appeii oornoolhop, te plus
revherché des amateurs* A, Wautxbi, Environst
I XVII.
V) nier f fr. hik's, || Van Janno den amman,
dli« up))e tapte Jnfflton tvoerbot Tan dor atede yan
(Uiitnu, daer de boete af es z Ib. Reken, half uwe.
Oentf 1B67, rol 17til. || In de rekening Tan 1897,
i
I
t»v*n* «. >Z2i*
Au:. 4 ly/rita^wmeii^ tm
HOPPEL. fel.
KC «»«f. Hoppe!-ko<
E'sfocn rxit boc^lm oa. Ecb boppel
y»i4Kl wri'wt. l>&e vitte boppel kor. Tvee boppei
riyxSA' koren, root boppei van faair.
Ihett , EstenM^mumi 1776.
HOPPENBIER (Oppeiibi*r>, m. »»■. fr.
{ Bo«t«ii Tan X Ib., die id^eleit van
t HnUt . Tan den oppenbiere , dat was : so ««k
pjertre vao Hulst, die binnen der poert tbb HoJaÉ
ghftisc^p maecte en baten gaet driBrken oppen-
bien* en d^m drane vmn der poert laict , die feilwcrd
X Ib. Sekem. b-üfmtrs. Oemt 137?, rol 1722. Ont-
faen Tan den boppenbiere, dat ancofnmeii ee ter
Neiise, en np de Honte zident adoddaegfae naer
S Bertelmeeusdacb, dat Tras den xxt)«« daeb
Tan Doste. Tan eiker tonnen ij ■., loept de aomme
xxTij Ib. ö B. Ib. tol 1723. Van eiken Tmte LX
stoepe houdende , sijt boppenbier ofte ander yremde
bier. dk Ylamtvck^ Aec. 6 (1406).
HOPPENBROUWER, eigennaam («om proprv)
Jonker Jan Yan der Noot wijdde een aardige ode
aan zekeren Hans de Hoppenbrouwer. Poëüed^
wercken Al, oitg. t. 1593 , en in mijne KemrdidUem nit
de XTi<l« eenw, 55.
HOPPENGAERT rHoppegaert), sn. m. Bmdotem
kopland, {t. kouMonnière dóturêe. || Eïenen hoppen-
gaert met een coolhoefken. Sladsarek, Diest, Siaai
van verkuurde poederen in de Kuip van Dieet, 1.'S69.
Een plecxken boppegaerts, gelegen op den Padde-
poel, reengenoten sbeeren straet. Sckep. v. Dieet,
22 a}^. 1603. Bekeren hoff eö hoppegaert, buyten
de LoTenscbe poorte Tan Diest gelegen. Stadsarek,
Dieet, octrooi 12 oct. 1704.
HOPPENCRUIT (Hoppencrayt, hoppecruit), en.
o. Zie HOPPE, jl Mate Tan den boppencrujde. Of'
fice de meeurage des fleurs de .^,^^oupjHf\ appeU hoppe-
oruyt. Bekenk. v. Br ah, reg. 184 fol. 59.
HOPPENCRUITHOF, en. ra. Zie hoppenoabbt.
II Beker bujs met den gronde , hoppegaert oft hoppe-
craythoff , gestaen en gelegen op de Yerkensmerkt.
Schep. V, Diesty 19 noT. 1692. — Hoppencniythofken.
(Hoppecraythoeffken). j| Een half rat koren erf-
pacht op een hoppeora\jthoeffken. KxmfevbebSi
Montenaken I 184 (1609). Zie ook hoppe.
HOPPENTAPPER (Hoppentapper), zn. iisr-
tapper, fr. débitant de bière. || Ne sullen de hoppe-
tappers gheen herlants bier hoegher nooh dierer
HOR.
HOS.
617
Toreoopen dan xzzn miten den stoep, de YLAinircE.
Ace, 6 (1406).
HOPPER. Zie oppbb.
HOPFEVAT, zn. Drafkmp, fr. euve è drèche.
II HoppeTftt, xiii genoemd draf kuip = 28 Vt golten
of Btoopen korens gestreken. C. v, Bruttd, Maten,
HORBUEREN.Zie oobboobbk.
HOREMAËNT, hoebmaevt (Horenmaent, Hoe-
renmaent), zn. Kil. Horenmaend. recHtu hoe-
renmaend. December; r^ Hoerenmaend zegt hij:
q. d. meneiê fnereiricum [?]. Ghrimm Höremonat.
WeArêcheinlieh hothmonat [T]. Bredaetche alm, 1664.
Heren — horen — hoerenmaend. Een Get^
denb, der Ibde JE. stelt de hoermaent als No-
vember, tosschen Herselmaent en Wintermaent.
II Sestien daghe in hoermaent. LaaihofyaxL Web-
becnra (bij Diest) 1397.
HOREN (Hoorn), zn. 1) Hoorn der herkauwende
dieren f fr. come dee ruminanU. \\ Alle soorten ran
coopmanschappen en cremerije comende van Neu-
renbnrch [nl. Nuremberg] : Hoornen om lanteemen
te maken. JPL v. Brab. 27 febr. 1603; I 802. Hoo-
rens tot het maecken van lanteerens, de 100 ponden,
11 gr. JPl V. n. IX 676, Qeniêche tol 1741.
2) In het icschtswezen en bestuur. Blaatinairumeni
van metaal, waarmee men te Antwerpen een paar
maten blies alt men eenij plakkaat of gebod afkon-
digde, en alom aan de poorten en kruisstraten van
de Borcht eer men, in lijfstrafpdijke taken, «mt-
sckaar hield, ir. (dans Vadministration de la fustice et
de la ehose publique) trompe, instrument d vent en métal,
dont on sonnait une ou deux fois ü Anvers lorsqm'on
publiait un placard ou une ordonnance, et pariout
aux portee et aux earrefours du Borcht^ avant de
tenir Ut vierschaar en matière criminelle. \\ En gaen
de wethouderen alsdan yan den stadthujse aff naer
der Vierscharen, solemnelick Toorgaende de Corte-
roeden met de roeden in heur handt , en volghen
alsdan : eerst de schouteth en borgera eester en voorts
alle d'andere schepenen, nae heuren ouderdom van
den eede. — En die alsoo al tsamen in de vier-
scharen gecommen en geseten zijnde, soo maent
de schouteth den borghemeester: „Oft den daeh
sooverre gegaen is, dat hj vierschare bannen mach.
En de borgemeester ghemaent zijnde , vraecht eerst :
oft den hom om gheweest is.' En naedien de die-
naer die den hom omghedraghen heeft, antwoordt:
dat jae, soo wijst de borgemeester: dat den dach
soverre ghegaen is, dat hij vierschare bannen mach,
om eenen yeghelicken recht te doen, soo naer der
hooger vierscharen recht behoort-. C.v.Antw. 1582,
zy 2. 3 en 4. Zie ook Mebtevs en Tobfb, Qesch.
V, Antw. I 206.
HORENBOOM (Hooreboom, hoomeboom), zn.
JSóekspar, hoek of graatbalk, fr. arêtier. || Item
32 hooreboomkens lanck 8 voeten, 8 en 4 duymen
viercant. Auden. meng. IV 143 (1619). Acht hoore-
booms ofte velghen commende an den merckelstjl.
2b, 149 (1620). Op elcken kant van de hoome-
boomen oock eenen voet streckens. Begl. edif. -meters
16 jan. 1705, iy 8. Zie ook Schuermans en De Bo.
HORLOGIE (Orlc^), zn. 1) Uurwerk, fr. hor-
loge, instrument desHné d marquer les heur es. Kil.
App, Horologie. Horclogium, \\ Van de uurklok
is er eerstmaal spraak in de stadsrekeningen op het
jaar 1377/1878. de Pb. en Bb. Oent II 530 , Belfort.
2) Raderwerk met eene andere bestemming, fr.
mécanisme ayant une autre destination. || Horlogien,
alsoewel dienende om speten te draeyen als andere.
Proces Meerseniers § Smeden, 1546.
8) Bioderwerk met eene moorddadige bestemming ^
fr. mioanisme avant une destination meurtriire,
II Onder den vierden aprilis tselve jaer [1585] wiert
by die van Antwerpe op de riviere nederwaerts
ghesonden twee brantschepen, en op elck schip
alleenlick een schipper om te stieren, al gheladen
met buspoudre, peck, tarre eü groote steenen, al
ghemaetst in melcandren, en daerbinnen zeker
orloge loopende voor eenen tijdt. En thende van
dien, zoude van selfs vier slaen, en al dat regiment
in brande stellen. Piot, Chron. 649 (1585).
HORNICK (Homoo, hoemoc, homeo, homooh,
horrio, homic, hooric, horigh), zn. m. So^ eener
straat, fr. coin, angle d'une rue. Kil. Hornick
vetus Jland. AnguUts. || Op den homoc van der straten
daer men van der Nuwerstraten oompt en gheet
tSinte-Jansveltweert. Schep, Diest 8 ang. 1325. Op
den Spieghel , op den homooh aldaer. ld, 10 januari
1330. Aen sijn erve . . dat steet op den stenweoh
opten homoo dat men heet Jan Houghen strate. ld,
28 oct. 1.334. Ane thuis metten gronde . . , en steet
opten hoemoc (op den rug staat „op den horrio
of homic''). ld. 29 aug. 1386. Nioman en zal harinc
van den heileghen lande [nl. Helgoland] veroopen
dan beneden Emonts oventen homoc. Éb. v. Dxest,
b 57 , en pcusim ie Diest. Dien . . . sal men open-
bairleo . . . eü oic tot allen hoiricken van de n straten . . ,
becundeghen. Belg. mus. X 112, Stadsrechten Brussel
1868/1386. Huus en erve . . . makende de hoorio.
DE Vlamihck, Stad IV 281 (1461). Boven het
Cantenteen , op den horigh ... Op don horigh van
der Nieuwstraeten. Mabtiitbz 150 (1664). Ver-
haeckende aen den noordt-oosthorick met een haeox-
ken busch noordewaert in tot aen den vyfhorick,
en verhaeokende nogh ten noordhoest-hericke etc.
(In denzelfden akt: ten noordoost-houoke , en vyf-
houcke. Not. akte o. Brugge, 1781.
HORNICKTICHEL (Hoomictiechel , hoometi-
chel), zn. m. Boordpan, fr. tuile de bord, || Voor
elcken hoometichel [sal men den ticheldecker
toeleggen] eenen voet. Begl, edif, -meters, 16 jan.
1705 , y 5. Van zvj hoomictiechefen iig s. Stadsrek.
Ninove 1479.
HORST, zn. Nest van eenen roofvogel, aire d'un
oiseau de proie. Kil. auct. Horscht/ horst. Vir-
gultum . . . Lieu plein d^ttrbrisseaux. || Aengaende
de edele voghelen , wy hebben gheordonneert . . ,
dat onse warantmeester van Brabant . . , jaerlicz
zullen doen wachten allen de horaten van de edele
voghelen, als van havicken, tessels, sperewen,
valeken, smerels eü andere hant- oft loirvoghels.
PI. V, n, 81 aug. 1613, a. 62; II 402.
HOSE (Hoese, hose, hoos), zn. 1) Broek, fr.
ehausse. Kil. auct. Hose/kousse. Caliga. Chausse,
Waarschijnlijk de bovenkoussen, femoralia,
Haut de chausses \\ Soo wie eenige priemen , messen
oft diergelijcker geweer heijmelijck draegen op hun
mouwen oft aen hen hoesen , sullen bruecken , . .
K. V. Tongeren 1502, a. 45.
2) Looden, kegelvormige kap, bedekking of over-
kleeding aan den top eener met schaiiSn bedekte
torenspU, fr. la ehape ou revitement en plomb, en
forme de cóne, qui termine la pointe d\ne flèche
de tour couverte d'ardoises. Edw. Gailliabd , OloS'
saire, hoos. || Den annemer wert ooo ghehouden
anne te doene de hoze, en te helpen opstellen den
staf, daerinne wesen sal de vaene [nl. de weerhaan].
Bembbt II 329 (17de E).
3) Waterleiding, fr. conduite d^eau, canal. || Dat
oocls die selve supplianten gehouden souden syn
binnen der erven des voonz. godtshuyse aen den
heymmuer.., te stellen een loffelycke hoze om
MS
HOU.
HOÜ.
H il— •irrtiffi da^ljeluc dutdeiuw to kydcn m
«j'iMin Im^ U bübben tot in der Tcionc Shmon
ÏHftfmóm É«D d'oyttonte fjde tso de «toeken erCi
Iff dtftt $(p^Uhorm gederft, Mabtivcz lfi5 (1546).
4) Smgkorf, ft, ludU. \\ Vïeitr Msrquet , . , ^n^
baimeii te &lle« ordiDaire briefdngtiere, loopende
•ehicT l*od« met een )io«e ghelic een eehoeUppere.
I>t CovÈmMAK^Mf TrtmbUi reL 350; oMe «ee A0M0
M»^ de aiti^erer^
HOHKNKAT, HOflnrwm, zil o. A»/ ea»
«#M« i0a/!frm«2M, fr«. roMtf «Ttw momlim d tau, || De
twee hoxeoFbedertro Fiei wftter tad boven door de
keilen ootfengende efi dneyeode. Mabtivxz 266.
Deo f ie ledert derieelren moten hermaeckt en rer-
nieuw t mei een hofewiel, foodat deneelren alena
reel meer m1 konoen m«len sU voordefen Oaeê^
Uke 22 (1670).
I108TKLIKB, zn. ro. JToar^J, fr. il^/e/ier. Dê
wawTiUn oeftndên veeltijds ^ mei kun beroep, dat van
makelaar mi, ït. Ue hóteliêre ezerqaient eouveni,
en mime tempt que leur profeesion , eeUs ds eourtier.
II Int jter uccchfi wae gheordineert: d«t elc hoe-
tel ier, die hem wilde gneneren met m«kelardien
▼an Ukeaen, efi elo Ukeneopere efi npiettere, die
hem gheneron wilde met cooproan«repen Tan lekenen
binder «lede van Ypre, moet zekere doen elc Tan
iiyo lib. grote, ter discretie Tan icepenen. K,lakeng.
Iperen, liii, Jlonielieren. Dat de voorsejde Lauwere
in tyden Ti^rleden bevoorwacrde en cochte jeghene
Jan Rauled<<rOf haren man doe waf, denzelven
Lauwert te diere tjdt wetende hoetelier en make*
lare te Briigglie, te een zynt gaet behouf, alt hj
zoyde, noghon latt caockharini, tuI en zoete,
metier roxg;ie Tan Biorrliet. O, etad Brugge, II 4 j
(UOl). De Toortoide yremde cooplieden, Tan nu
Toordanne , zullen logieren met haeren werden, Trye
liotteliort eX\ makelaert wetende ^ en nieuwert el.
Ib, 82 ri477). Zie ook wxsbt.
nOUCIIIKKKN, HOCHKt!:REN (Houdchieren\
bw, Bloohtt tb Terl. doelw. Toorkomend. Vitge-
doichtf fr. pare. La Ourne Houchier, houcier.
Cmparaoonner t recouvrir, T«n het paardekleed; doch
onze tektten tchUnen eene bet. te hebben, die op
man en paard ilaat || Dit naTolghende waren
iteikert Tan buten t eertt Tan Rrugghen 200 wAtter . . ,
item , Tan Ryttele . . , itom , Jan Marchant en Joot
Kenier , oft waren zeer ry kelike ghehoudohiert. Item
mor Jhan Van Hoinen up hemzelTon, en was zeer
rykoliko gliohochoert. Ol. y. Dixmüds 102. Zie
ook vxRUOuriuxRxv.
110 U DAN H, in. Dam, keerdam^ fr. létardeau.
II Dat huerlioder zoude beliefTen te Terstane tot
upmaeokon Tan oen tpeye en houdane ten de neder-
waart ttraote up de tNiko , . . omme thoudene water
tot fortifloatie dosor stodo. Rixbbt II 296, Stade-
rek. 1594/15U6. Ib. 851. De retenuen Tan water
ofte Itoudauon daeriuue wesende. 890; 1/. 892.
IIOUDK, in. T. 1) Hoedey voogd^, it. garde ^
iutelle, Ofr. buil. \\ Qmicumque in eua warda^ t. e.
houda puerum kabuerit^ qui fherxt te/Va annoe, ei
ipeum mutitaverit eine oanellio parenimm propin-
ouorum^ ei inde eonviciue Jkerii per corom, onimmi
iona eua eruni in graiiam comiiie. JT. e. reunie
U40. Zie ook iioudimib.
t) Omnei* genade, fr. /ereitr, grdce. Kil. oud.
Hou de. Fawr ^ Cwniiae, Faveur y i{* CourttHeie,
l| 84H>pi>uon Tan Altenberghe eü Tan Rhode ont-
ln«HUu hi»m OmIs lioudon. Rijktarek, Ckariert e.
IWcam^ren, nr. 98» Rkode en Alsemberg (1802).
Soi^peueu Tan Altenberghe en Tan Rhode ombieden
alltMi den gh«ueu dien deeo letteren sien aelen of
i, Goda honcUn. — OnbiadanliiinGoda
bonden. Ib 1303 en 1306.
3) Gtuegeukad, fr. mfeeOom. \\ T[oC] alloi dm-
geienen die deze letteren aelen aien, de iantenepwign
Tan Velseke god bonden [goede hoode?] in oneen
Here. Oork. 21 juni 1257 (kopg). Zie het Toor-
gaande.
HOUD£, bijw. 800 boude, alaoo hond e.
Zoohaast, it. amtsUM que. KiL Honde. Siaüm,
eoufestimf eiió, Soo honde. j. aoo haeet als, ^
mmlac. || liaer aleo en gheTielt niet, want aleo honde
als de graTe Gny met zinen TifÜch edelen in Paiya
qnam, ay waren alle gfaeTaogben. Jjjr t. Diz-
MVDB 155.
HOUDË, HOUT (Hoo, bolt), bn. l)Yan Gods-
wege. Oenadig, goedgunstig , fr, eUmeni {de la fmrt
de IHeu), propiee. Ghrimm Hold, gnad&g, gewogen,
II Hen dnnct dat hen God berde bont ee. MUt'
kerstb. 31.
2) Yan den onderdaan jegens den beer. Verkleefd,
toegedaan , fr . (de la part du sujet envere Ie seignemr)
dévoué, attaekê, Grimm ^es ergtben. — Hou en
trouw (getrouw). Verkleefd, toegedaan en ge-
trouw, fr. d^voué, attaché et fidUe. |1 £ü sal oec
[»/. de Treemdeling die stadsburger worden wil]
zweren den heer, daer hi toebehorende is \nl. den
hertog Tan Brabant of den Luikschen bisschop] ,
en onser stat Tan Tricht, hout en getruwe te sijn.
C. V. Maastricht 155, Friv. 23 oot. 1413. IchgeloeTO
en Bweere ten heylgen en op dit heylich Ewangelium
mijnen genedighen here Tan Ludic en der stat Tan
Triecht holt en getruwe te sijn. Ib. Charter v. 1409,
Schepeneed 455 Die porter sal sweeren ten heyli-
ghen, dèn heer Tan Megem en der stadt Tan Megem
trou en holt te wesen en te sijn, en stjnen mede-
porteren Landcharter v. Megen 1357, a. 30. Trou
eü holt. ld. V. 1537 ad eadcem, || Dat sy sulcke
officie , daer sy toe geoosen syn , dat jaer uyt wel
en trouwlyck sullen onderhouden en bedienen, ons
en onse stadt holt en ghetrouwe syn. f. o. Sdtsèli
27 juni 1577, a. 1, Eed der regeerders. Hou en
trou. DB Pb. en Bb. Oeni, II 470. Hier sweer ick,
dat ick Tan nu Toortaen den heere Tan Berghen
en zynder stadt Tan Berghen sal hou en getrouw
zyn C. V. Bergen op- Zoom, zi 5, Eed van eenen
poorter.
HOUDEN (hakken). Zie hoüwxk.
HOUDEN (trouwen). Zie huwbk.
HOUDEN (Hauden), haldbit, bedr. en wederk.
wkw. I. — BBOBIJVBVD. 1) £en huis. Met onder'
houden, in goeden staat houden, fr. («ae faattoa)
Ventretenir, la tenir en bon Stat. || En si solen
hore leTedaghe dat huis houden Tan dake en Tan
wanden , en na hore doot also goed laten alst nu es.
Schep. V. Dlest 11 oct. 1308. Also dat hi, Ghiiys,
s\jn leefdaghe dat huis Tan dake en Tan wanden
sal hauden. ld. 8 dec. 1808.
2) Kinderen. Die onderhouden, fr. entretemr (des
enfants). \\ Hoewel dat Tader ofte moedere in alle
ghoTalle schuldich zyn te bandene en te bewe-
ghene [nl. opbrengen] hiume onbejaerde kinderen,
nochtans... C v. Denderm. xiY 11. — Als zn.
Onderhoud, fr. entreiien, || Een Trouwe is schuldich
te betalene huyshuere , bier , broot , spyse en dranck ,
en alle andere schulden daeraff sy genyet en profiyt
gehadt heeft, en die mede in beuren oirboie syn
gecouTerteert ; insgelycx de alimentacie en thoaden
Tan beuren kinderen».. C. e. Antw. 1545, xi 36.
8) Met de borsten. Zogen, mei de moedermelk
voeden, fr. allaiter, nourrir du laii matemcL \\ De
Trouwe moet heur baataertkinderen houden een
HOU.
HOU.
619
Tierendeel jaen met henren borsten, 't selve bij
heur doeniyok zynde. C. o. Dewrne 1612, a. 130.
4) Van eene leTeii8w\J0. Leiden {een leven) ^ fr.
(d'une maniere de vivre) mener {nne eonduile). || Dat
men in der wet sonde honden een heilich emstioh
godiyc leven. Aller KersUnb. 18.
6) Zon- en feestdagen. Die onderhouden^ in nut
en godsvereering doorbrengen (fr. dimanehes etjows
de fête) lee ohterver^ eélébrer par Ie repos ei dans
la dévotion. Kil. auct. Yierdagh honden /
hooghtijdt houden, üelebrare diem festum.,.
Célébrer une feste. \\ Daghementen, sommatien,
wetteiycke weten en executien op sondaghen en
he\jlighdaghen, die men ter eeren GMts is hou-
dende, ghedaen, sijn nul en Tan onweerden. C v.
Dewme 1612 a. 219. It. C. v. Antw. comp, V, ir, 11.
6) In bexit tijn van, hezftten^ fr être en ponses'
sion de^ posséder. || Hebben ghehouden zonder calaDge,
alse hare rechte coepgoet, Tiere en dertich jare en
meer, dese Torseide cleene tolne. Kleine tol te
Bmgge 1269.
7) Benen misdadige, schuldenaar, enz. Aanhou-
den^ in hechtenis nemen, ft. («» maifaiieur, debi-
teur, etc.) (Mrréter, apprêhender, incare^er, || Jof
iemene andren wont, men sal nemen sinen lachame
en sal syn ghehouden int sgraTon yanghenesse. . .
En coemt hie ter maninghe [nl. openbaarlijk inge-
roepen zijnde], hie sal syn ghehouden, also als
hierbOTcn gheseit es. JT. ü. Brugge 26 mei 1281.
Waert soe, dat die poirters ran der Tors. stad van
Mechline gehouden waren eü geschat omme schout
▼an der Tors. stede yan Brugghe. . .. BrtMb. Yeesten
II 496 (1356). Dat wij dan de ghisele, die wij
hebben yan hen, los, yrij en quite oyer zullen
doen leyeren, paiseleo, rusteleo en onghehouden
Ih. 491 (1356). Soe wie wonechtich buten Dyest
yemanne wonechtich binnen Dyest ontseeghde . .
eiï daerboven quame binnen Dyest, soads ghelden
X Ib. en daervore sonde men houden en zyns zeker
zijn. Kb. V. Diest B 93. Dat nyeroant yan onsen
ondersaten yan Brabant en souden een inghesetenen
der stadt oft yriheyt yan Halen buyten derselver
elders in onsen lande yan Brabant houden noch
doen houden oft arresteren. Sekenk. v. Brab. reg.
188 fol. 226 y^ 16 febr. 1536.
8) Van. eene oorkonde. Inhouden y bevatten j fr.
eontenir, s*exprimer. \\ Nae dat... part\jen soo
yerre huer proces beleydt hebben , . . soe houdt
den styi yan den hove dat zy behoiren te renun-
oieren yan meer getnygen oft productien te doen,..
y. D. Tat. 372 y®. Ingeyalle de dispositien \nl.
yan het testament] egheene quitinghe en houden,
soe moghen derfgenamen oft proprietarisen die
altijt quitene. O. v, Aniw. 1545, xii 10.
9) Ken schrift tegen een ander. Die vergelijken ,
tegen elkander houden ^ fr. collationner, confêrer {deux
êerits) ensemble (Kremers). || Ten daghe yan der
andwoorde zal by den heesschere , of procureur oyer
hem, zynen heesch gheresumeert werden, daer de
secretaris den handtbouck jeghens houden sal . . .
C. V. Gent, II 318. Ord. 21 juni 1552 a 46.
10) Als kostuum onderhouden, in acht nemen,
fr. citserver comme eoutume. || Dat men yan ouden
tyden alhier gehouden heeft, dat dezelve proprie-
teyt ierst devolveerde op de naestleyende. C. v.
Thienen xii 5.
11) (Iets by eede) bevestigen, fr. conArmer {qc.
sous sermenf), || Die gestolen goet zyn wilt maken,
hy moet hebben zesse manne, diet met hem hou-
den ten heiligen. tBechi v. Ueele 30. Dit sal hy
met synen eedt honden en oonflrmeren dat dit alsoo
is. C. o. Brussel, Stat, 1417/1432, a. 6; Ghristgn
quod jurejurando suo eonflrmabit. Dweick hy by
synen eedt heeft derven houden. C. v. Antw, comp,
y, vy, 11. En zg dat die weerd betoDe metter
waerheit, ocht hi en houde op zinen eet, dat hine
ghewaemt heeft. X6. o. Diest, b 91. It. O. v.
Dendermonde 1546, Ti 4; C. ü. Merentals II 9;
Wlelant, Pr act. crim. c. 43.
12) Eene scheidsrechteriyke uitspraak. Die n<tko-
men, onderhouden, vervuilen ^ fr. {une décision arbi-
trale) Vobserver, Vexécuter. \\ Wij, Margriete,
graefnede , en ie Guy , hare zone , . . die .zegge [nl.
scheidsrechteriyke uitspraak] . . , consentere , confor-
raere [confirmere .'] en belove ghetrauwelicke te
doen houdene en wachtene jeghen elcken. C. e.
Brugge 1 2(i7 (127n). Dit vinderscip wedde te
hondene Weinin Stullaert. Oork. l\ noy. 1279.
Want onse goide lude gemeinlic in onser stad van
Tricht voirmails eyde gedoen hebben en ten heili-
gen gesworen te halden alsulke nuwe oarten en
brieven als. . . Cv. Maastricht, 450 (1379).
13) Houden syn recht aen den rechter.
Van dezen eisehen, dat hij den verweerder doe borg
stellen, of hem gevangen houde , fr. garantir son
droit en requérant du juge quil óblige Ie dêfendeur
d mettre eaution, ou qu'il Ie tienne en prison. || Wie
wille spreken op anderen in rechte, hy mach
spreken op hem selven; en heeft hy ghenen [var,
negeen] borge, de heere machen houden te rechte.
t Hecht V. ücde a. 46. Die compt in rechte en
biet hem in de Wet, en hout zyn recht aen den
heere, en nemes orconde de scepenen, de heere
moet genoech doen van der saken. Ib. 49. Soo
wanneer een crediteur aenspreeckt synen debiteur
mit rechte voor amptman, borgemeesteren eü sche-
penen deser stadt, van eenre sekere somme van
penningen, efï d'aenspraecke gedaen synde, de
crediteur houdt syn recht aen den amptman,
gevende hem eenen stuyver , dat dan de voorschre-
ven amtman costumelyck en gemeynlyck tot hem
roept den verweerdere, seggende:" „Vrient, wat
seghde ghy daertoe.' hebde ghy borge, oft snlde
ghy wel borghe cunnen stellen?** oft dyergelycke
woorden, nyet begeerlyck wesende om dyen debi-
teur boven te leydcD [nl. gevangen te zetten]; en
als de debiteur egeen borge en heeft oft stellen en
can, dat dan de amtman dyen debiteur gevangen
doet leyden op den Steen; tenwaere dat de cr^-
teur tevreden wonde wesen metten debiteur doende
cautie juratoir, daertoe de amtman gemeyntelyck
syn beste doet omme te inducerene den crediteur.
C. V. Antw. 1545, Ouldeboeck a. 99. En sal voor-
taen een aenleggher syn recht niet moghen honden
aen den guldeken oft waerdeyn, om eenen poor-
ter oft inghesetenen, aldaer in recht comparerende,
ghetanghen te houden, tot dat hy cautie ghestelt
heeft; maer willende cautie hebben, sal daeraf
vonnisse moeten verwachten, en t'selve ter execu«
tien stellen soo 't behoort. Ib. 1582, y, 9.
14) Honden aen syn selven (de kosten van
eene proceduur). Die voor eigen rekening houden,
fr. prendre d sa charge {les frais d*une procédure.
II Dat baiUiu en mannen, mitsgaeders schepenen
van de respective leenhoven en Wetten, zullen ver-
obligeert zyn te honden ordinair leenhof ofte vier-
schaere ten minsten alle veerthien dagen, sonder
daerentusschen hof ofte vierschaere extraordinaire
te houden , 't en waere daertoe versogt ; in welcken
gevalle den versoecker dat sal moeten betaelen en
aen syn selven honden, sonder, in cas van proces,
meer in kosten te mogen brengen als een enckel
620
HOU.
HOU.
hofireeht ofte diete, uytgenomen. . . C, v. Aalst
730, rtgl. 31 juU 1752, a. 2.
15) Hoaden aen iem. (eene door hem aen
de stad veroorzaakte schade). Die op hem terha'
le»y fr. ee dédommtiger sur qu {d'un préjudice ccmté
par Uti d la ville). \\ Waert dat deghene die alsoe
trat trocken , in dien vennete ofte twiste yet te
handen trocken daer der stad mide oft scade af
comen mochte, dat men dat hoaden sonde ane
haer lijf en ane haer goed. Kb. v. Antw. a. 195.
Zoe wat portere die \jmant te dienst ryst oft gaet
nut der stadt yan Sintraden, en die stadt hebbe
naemaeU daeraff last oft scade, deenre [nl. diere]
last oft scaden sal haer die stadt halden aen sulcken
poertere, ende aen zijn goet die selve last en scade
ervolgen mogen. K. o. St-Truiden 1366, a. 48. It.
blz. 65 (1374).
16) Voor pliehiiff houden , £r. tenir pour coupdble,
II Men sal een general ghebod doen al Ylaendren
dore: waerd zo dat yemen mer Gheraerd Torseit,
ofte zyne hulpers, huusde of hoofde, dat menne
liauden sal van gheliken faite [nl, van de moord
van twee schepenen]. C. v. Oent, I 522 (1351).
17) Straffen y fr. punir. || Die... wordt ghecor-
rigeert arbitraelijcken ter discretie van de heeren
schepenen; en toogh hij eenighe wapenen, om
deselve te invaderen, soude hem ghehouden wor-
den aen sijn lijff. C v. 's Bosch , iii 22.
18) Hoaden de klok. Wat men hierdoor te
Diest verstond y is ons niet gehlekenj het schijnt eene^
verpachting te tijn^ weUicht voor de lijkdiensten , fr.
nous ignorons ee qu^on eniendait d Diest par oette
expression s affermait- on peui'itre la sonnerie pour
les services funèhres? \\ Die de stormclocke laden
wilt, al eest met wille sricht^rs en der scepenen,
hy zal se verborghen en daer gheven c s., die
clocke mede te hondene. In marginei Borge te stel-
len voor het luyden van de groote clocke. Kb, v.
Diest, B. 64.
19) Hoaden den dach. Zie hoeden 3).
20) Te hoaden sijn van. Moeten getegdworden
vauy toepMseUfk zijn opy fr. devoir être dit de, être
applieable a. Vgl. het hd. was haUst du davonf
Grimm Halten 11) a). \\ Oft eenioh man storve
die wettige gebuerten achterlatende is, soe sullen
alsulcke wettige gebuerten staen in stadt hons va-
ders; aldus oock van die vrouwen te halden, ja
van die stockguederen. C. gr. Loon, I 49, vi a. 21.
21) Als verleden deelw. met de voorz. in, van,
voor. — a) Wettdijk verplicht, fr, óbligé légalement.
Il Soo wanneer . . , is den besettere alsdan ghe-
houden en schuldigh mette leenmannen oft wet-
houderen . . . den besetten pandt te betreden . . , eii
denselven... te designeren. C. v. Santhoven 1664,
y 53. It. C. V. d. Kiel, viii 8; Cv, Antw. comp.
IV , xj , 26. — b) Van goederen. Verbonden , fr. {de
hiens) chUgés, \\ ^uer costume deser stede, voor de
schalden hy den man binnen huwelicke ghemaect,
zyn de goedinghen van den wjfve toesprekelic en
mach men voor zulcke schulden de goedjnghen van
den wyfve anspreken. C. v, Auden, 2d« d. 251
(1575). — c) Gehouden in iem., Aan iem. ver-
plicht, fr. obligé envers qn. || Men verstaet dat difTa-
matie vj: als ieroant openbaerlijck segt, oft de mare
doet gaen, dat de gediffameerde grooteljjck in hem
gehouden is van geleenden gelde , oft van coopman-
schepen, oft uuyt eenige andere saken. Wielakt,
JPract. eiv. c. 17. a. 2. It. Schatss, Collacie 463.
— d) Gehouden in, van. Verantwoordelijk van,
fr. responsahU de, \\ Van acten, die eenighe mom-
]|)oiren alleene doende syn oft gedaen hebben, son-
der wille , wete oft consent van den anderen , daer-
inne es nyemant van den momboren gehouden dan
deghene die die acten alleene gedaen hebben. C.
V, Antw, 1545 , x , 23. Waert dait die ghewapende
[gasten] yet mesdaden, daeraf soude die wert
ghehouden s\jn ghelijc hen die tfeyt daden [nl.
indien de waard zijne gaston van *t verbod van wapens
te dragen niet verwittigd had]. Kb. v. Antw, a. 20.
It. C. V. Antw. 1545, ii 18. — e) Beschuldigd, fr.
ineulpé. || Dat een ander man van den voraeiden
faite ghehouden was, eiï dat zij twee van eens
mans doot haer lijf niet verbeuren mochte. O. o.
Auden. 2<ie d. 303 (1353). It. Piot, Cart. II 581,
K. V. 1547 a. 17. — ƒ ) Overtuigd (van eene mis-
daad), fr. convaincu d'un méfait). || Essere iemene
of gehouden [nl. van eenen manslag] , hie aal syn
in sgraven ghenaden van live eü van goede (fr.
tekst et saucuns en est tenus , ü sera en la valente
Ie conté f de cors et davoir). K. v. Brugge 1281 a.
9. — g) Strafschuldig aan, fr. coupabU de. || Van
deser misdaet [nl. parricidien] is gehouden tkijnt,
dat vader oft moeder doot. V. d. Tav. 64 v^'. Bg
deser misdaet [nl. van stellionaat] zijn gehouden
en pliohtich alle diegeene die bg dissimulacien, dat
is, verzwijgende oft ontkennende die wairheyt, en-
nich dinck verbynden oft verpanden veele persoonen,
den eenen voire en den anderen nae, en niet uuyt
en steeken noch en verclaron den voircommere noch
verpandinge die zij te voiren dairop hadden gedaen.
Ib. 90. It. 90 vo. — h) Gehouden van ainen
hoofde. Zijn lijf verbeurd hebben y strafbaar met
de dood, fr. avovr enoouru la peine de morty étre
punissable de mort. jj Waer . . . hie hier namaels
dade enighe sake of enighe sticke jeghen twijsdoem
van den voerseiden vinderscepe, of jeghen enich
point van dat die vinders wisen souden, dat hie
ware ghehouden van sinen hoefde jeghen den sove-
reinen bailiou van Sinte-Pieters van Ghent, • . ghe-
lijc of hie wettelicke verwonnen en verbannen ware
van manslachten. Vod. Mus. II 363 (1281).
II. — WBDBBK. 1) Hem houden. Zieh hoeden ^
voorzorg gebruiken, fr. se gardery user de préeamüon.
II Ofte waert datter eenighe scade afquame [nl. van
brand aan een huis met strooien dak], dat aoude
men soe corrigeren bi den heere en hi der stad,
ane denghenen dies niet verwaert en hadde, dats
andere exempel nemen souden hem te hondene.
Kb. V. Antw. a. 198^
2) Hem houden van een ambacht. .S^Aoorai
U^ een ambacht, er ded van maken y fr. apptsriemir
è un métier y en faire partie. || In den welcken
[registre] men inscriven en registreren zal alle de
naemen en toenamen van denghuenen die hem hoa-
den van eeneghe van den drie ambachten, bx Pb.
SK Bb. Qent, I 102 (1515).
HOUDEN, zn., o. Van een leen. Met in hetU
zijn van een leen, fr. Ie .,^tènement" , la poMsessiom
d'un fiej, il Ten voorseyden leene behoort toe thouden
en tenement van eenen leene . dat ... de Pb. xir
Bb. VI. NeveU 33 (1387).
HOUDëNIS (Houtnesse, houdenisse, houde-
nesse, haudenesse), zn. v. 1) Gebruik, getooonte,
herbrengeny voorrecht y fr. usage y coutumCy priviliffe.
II En die grave doet al die houtnesse [af?] dat
scepenen eü porters te Brugghen gheusert hebben,
sonder van so vele als hem behouden es in desen
scrifte, fr. St aste li cuens tresorendroii tous les
usages ke eschievin et bourgois de Brugesi ont usei,
fors ke de tant ke sauvé lor est par eest éerit. K.
V. Brugge 1281 a. 32.
2) BezU, fr. possession, ofr. tenanoe. \\ Dat Symon
HOÜ.
ttOÜ.
e^i
Van den Hoye nam meester Niolais rys vorselt,
en droech se weoh binue sinen hore, en hüt se in
hovitnessen \sió] jeghen meester Niclais wille en
sijns ondanx. Oork. 81 jan. 1287. Behoadenleo dien,
dat si [nl, de abdis] en hare kerke bliven tallen
daghen in die weghe, int regiment en in houde-
niaaen yan den yorseiden hoye en dentoebehoerten,
in alaelken pointe alse si hebben gheweest en gheu-
eeert yan ouders oyer al (fr. tekst ke ele* €t leur
éjgliêê demeuremi d Umt jowrs ès cheminêt ès régies
et ès ienanehes de lediie eouri..,). Oork, 28
aog. 1292.
5) Betitüngsreeihi y ir. droU dè posséder, posses-
Moire. II Dat die yorseide abt en convent van Nineve
moghen met desen lande haren wille doen, en dat
hi, Jan yorghenomt, enghene hoadenisse no engheen
recht meer en heeft an dat yorseide bunre lants.
Oork. 11 juni 1299. It. 5 juli 1299 (houdenesse).
4) Van schuldenaars. Opsluiting , gevangenhouding^
fr. {de debiteurs) dStention^ réclusion. \\ Deghene
dien men levert [nl. den schuldenaar] hj moetene
houden boven der erden, stroe onder hem en plu-
men onder syn hoeft, en ysers also vele alse hj
wille tnsschen cnie en cnoessele, eö weoh ter stille
oameren, en home en broets ghenoech; en wille
hem yemene iet goeds doen, dat es hy sculdech
te ghedoeghene deghene diene in houdenessen heift.
(7. V. Gent f Qr. eh. v. 1297, a. 92.
6) Yan minderjarigen. Verpleging ^ onderhouding ^
ft. tUimentaiion f entreiien, || Kindere ooc sullen s\)n
onder svaders ofte smoeders bescermenesse en houde-
nesse, als si zijn onverjaert. de Pb. ekBb. IV. J)es-
teldonk, 12, priv. van der Ouderboreh 1268, a. 41. Dat
vader oft moeder van weezen hebben zullen de
houdenesse, handelinghe eü profiten van hueren
kinderen goede. O. v. Iperen, kast. a..73. It. 170.
Al waert dat yemandt de onbeiaerde kynderen voor
niet houden wilde, daerby en souden vader ofte
moeder niet verliesen terecht van houdenisse. C. v.
Veume^ tui 2. Becht van houdenisse en staende
faaile. O. o. Belle zi 6. Tot de voomomde alimen-
tatie eü haudenesse van de voomomde bastaerden
yermach den naturelicken vader hemlieden te be-
ghifben by testamente. C. o. Auden. xxiii 38. Als
oer weesen goet notable en exoessyf es, zijn sce-
penen, als uppervoochden, ghecostumeert d'hou-
denesse of alimentatie te modereeme met toelegghe
van zekere jaerlyczsche competente somme, en
fordonnerene *t overschot t'employeme ter weesen
pnmfiyte; ofte den voocht de gheheele administratie
te latene zonder rekeninghe, mits alle jaere beleg-
gende zekere somme ter weesen proffyte. C. e. Chni^
zzii 6. Dat dezelve heesscheghe versooht thebbene
dadministraoie , houdenesse eü handelinghe van der-
celver huerer dochtre en hueren goede, omme met-
ten blade haer tonderhoudene, ghelyc andre moeders
daghelicx hebben van hueren kyndren. O, stad
Brugge, U 198 (1626;; U. 189, 422, 619. It. C.
o. Assenedê XT 6; O. e. Kortrijk xti 16; C. e.
JBdinghen XTiii 8; Van de Velde, Annot. 113,
en passim.
6) Beeht van verpleging, £r. droit de garde, d^ali-
meuiatian et d'entretiem. || Al waerd dat eenigh van
den kinderen vrienden dezelve kinderen ghedurende
fauerlleder ombejaertheden om niet honden wilden,
daerby en zullen de vadere oft moedere huerlieder
hoadenesse niet verliezen, emmer tghebruue en
opbeve van den goede, midts dat dezelve vrienden
totter houdenesie niet bedwinghelio en zouden zijn,
fllat nood ware. Ih. a. 172. It. O. v. Auden. xyiii 4.
7) Van krygav<^ Ikhwartierii^ , fr. {des gene de
guerre) logement. \\ Betaelt aen de weduwe Olivier
Van der Cruyssen, over d'haudenisse van den colonel
met zijne officieren eü knechten, die alhier heeft ghelo-
giert gheweest binnen deser prochie met syn rege-
ment, ii p. gr. Betaelt aen Jan Vernieuwen over
d'haudenisse van drye ruyters van hetselve regement,
X s. gr. Dl Pb. en Bb. V. Bottelare 11 (1646).
HOUDER, zn.m;vr. HOUDEBiGQE;Limb. helder.
Ook Blijver én Blijvige. 1) Langstlevende, over^
levende van de eohtgenooten , fr. survivant, survivante
des époux, tenaneier, tenaneière. \\ Uuytgrootinghe,
verhoirsatinghe, vercavelinghe eü verdeel van goede,
gebeurt tnsschen houder oft houderigge en d'hoirs.
C. V, Aalst XX 36. Houders, houderigghen oft hoyrs
van poortelicke sterf huusen , . . yermoghen ... Cv.
Oent I 12. Den houder oft houderigghe van eenighe
sterfhuysen sal hebben xiiii daeghen tijt tot het
maecken van staet van goede. C. v. Edingen xx 16.
2) Van eenig goed, van een leen of eenen pand.
InbezUheèber , huurder^ gebruiker, fr. possesseur,
oceupant, locatavre {d*un bien, d^un fief ou d'un
fonds d'hgpothèque). \\ Als eenig verhuert huys ofte
erve uitgewonnen wordt by dagementen, mainmise,
beleydt, decreet ofte andersints, en den houder
ofto huerlinck daervan behoorlijcke konde eü wete
gedaen zij , soo expireert de huere ... O. v. Loven
XI 2; it. iv 26. Daeraf ordinaerlijck ten platten
lande de wete gedaen wort aen den houder van
deselve panden. C.v.Brussd 1606, a. 99; Christyn
fit certificatio eoUmo. Wanneer die relieve niet en
geschiet binnen ses weecken nae die afflyvicheyt
des lesten helders, valt den scholtus die boet van
seven schillingen. O. Liège 26 juli 1624 a. 19.
HOUDERSCHAP. Ooerleving van een der eoht-
genooten, fr. swrvivam^ d*un des époux. \\ Niet
jegenstaende dat denselven man, geduerende syn
hauderschap.. veele scliulden, staende de societeyt
\nl. het huwelijk] gecontracteert, of gekweten ofte
vermindert heeft. Vak de Velde , .<4»iio/. 71 (1684).
HOUT (Holt), zn.o. Bosch, tooud, fr. bois,forét.
Kil. (Muet. Sylva. Forest. || Q-hy . . . hoorde aldaer
de generale resolutie van de voornoemde persoonen
te wesen te trecken naer het hout van Nieppe,
omme aldaer te vyndene huerlieder capiteyn , • .
De Coüssehakeb, Troubles rel. IV 229 (1673).
Deselve bende, oommende ontrent de voomomds
abdie van Sinte-O-eleyn, wierd ondect van zekere
soldaten van den hertoghe Tan Alva, in nombre
van XYiic busschieters ofte daerontrent, ligghende
in een hout ghedoken, waer de vianden passeren
moesten . . . Daer waren oick buten thout ontrent
de nio vyftich peerden-ruters van den hertoghe.
Piot, Ckron. 408.
HOUT, zn. o. Zooals thans, fr. du bois. || Qeheel
hout. Mutsaert. Halffhout. Gessechde balcken. Planc-
ken. Bont hout. Opgaende hout. Bibben oft bruggen.
Wishout. Schorsse. Houtkoelen. Waegenhout. Velgen.
8peecken. Latten. Latboomen. Tol te Rumpst, Bekenk.
V. Brab. reg. 136 fol. 341 v« 16<ie E. Van eiken
scepe wishouts, fasseelhouts , bondelhouts, hoep-
hout, bachout of mutsaert. Ib. 132 fol. 76 v^.
Houdt van BresiUie, 1 bale vj gro. VanPruyssohe,
1 bale ij gro. Van Oalissie, 1 bale IV2 g'o. Te
spoele oft talier, lo, V2 g^o- Knorhoudts, lo wa-
genschote, iiy gro. Boogehoudt, Ic, y d. Velghe-
houdts, Ie, y d. Speeckhoudt, 1 duyst, 1 gro. Vis.
Watertol 1650. — Houdt van BresiUie, thondert
iiy s. Houdt van Galissie, 1 bale xv s. De halve
nae advenant. Houdt: Ie wagesohotz, thondert gedv.
iy Ib. Schatting 1661. Hart hout § dOOf,
murw, weeok hout. Sard hout — Moeht of
73
6QS
HOU.
HOU.
iomi^ h, dm hcig émr — du hoi» iemdre, —
II Alle hui hoat ftoende op leen, als opi^Miide eeckm,
troDekeeeken , otmeD, eMcben, kenelaen en alle
frojtboomen, en cUtter voor hart boot gberekent
wort. C, Uenihtf ^, Denderm, it, 17. (Het ontwerp
dCT Kort. V. Denderm. Tan 1546, mbr. yiii a. 39,
luidt erenioo, en Toegt erbij: Mnrwe boot:
•bbeelen, willegben, popelieren). Holt dat geaadt
wordt met wortelen, als ejcken, eaien, keneleren
•nde andere oefliboomen, en oock wjen ende
populieren, die geerden draegen daer men met
Tiedende is, dat halt men Yoor hardt hoadt. O,
gr. Lotm, I 570 (1700); U. 55 en 56. Holdt dat
met slechten poten gesedt weerdt en opgaende boot
is , als popelioren , abeelen , wilgben en desgel jcken,
éix halt men Toor weeck hont. Ih. I 785. De pofm-
liêrem tiaa» ook omder het hard homi^ mei dii onder-
itkeid^ dai het hard hotU met den wortel, het week
wtet kiem moet geplant worden, ft. les „penplierg''
ftgwreai amen parmi les eesenees de hoie dmr, avee
cetie diffiremce, que celle§- ei doivent étre jdanUeê
par raeimes , les autree par eimplee plantons. — Het
w. doofbont yereischt eenige uitweiding en sta-
Ting : II Prof. P. Bondam had in sijne aanteeKeningen
op het eharterboek van Gelderland , blz. 545 , op-
gemerkt, dat in een diploma ran 14 sept. 1260:
Têgua^ quae vocauturdoof hout, "woftdenoifergeeteld
tegen quereuê et fagu»^ als ligna inbannita, en dat
daar doofbont niet, als bg Kil. liffnum earioeum
[Kil. auet, Boiê pourri"] kan beteekenen, maar dat
alle ander bont, buiten eiken- en beukenboomen,
geiyk elzen- en berkenbout, en verdere soorten,
oodtgds doofbont genaamd werd, hetwelk men
tegenwoordig doofgaans noemt week hont, in te-
genstelling van zoogenaamd hardhout. Ord, op
de verpachting der houisehatien in de Meierij van
*« Heriogenboteh^ gearreeteerd hij den Baad van Staten
der Vereenigde Nederlanden, 9 juli 1760, blz. 31:
„doofhout, dat is : slentelescb , roode kerseboomen,
mast- en dsnneboomen, lindeboomen, witboomen,
abeelen, willigen, populieren, essen- en berken-
boomen", met bgvoeging: „verders alle schaarhout".
VE JAOStf . Taalk, Mag. III 72. — Geen wonder
dus, dat het doofhout in de kost. van 's Bosch
onder het weekbout voorkomt.: || Een tochtenaer
en mach gheen opgaende eycken en esschenhout,
noeb oock eenigbe fniytboomen doen afhouden ofte
nytwerpen, dan wel alle doof houdt, daeronder
begrepen zQn opgaende willighen, en gehoofde
[tmnokeycken- en?] willighen, eü andere, ghe-
fyck schaerhoudt, doen houden, als die houwbaer
[■yn], ofte ten minsten ses jaeren oudt zgnde. C
V. 'eBoêch, TUI 4. — Verdam, v<> Doof 6) Afge*
eterven ^ levenloos, droog, dor, verzendt, zonder
verderen uitleg, naar De Bo v^ Doofhout, waar
het de bet krjjgt van Wanhoui, rottig hout, he-
dorven hout, dat gemakkelijk gehrijzeld wordt. Zoo-
als men er zich heeft kunnen van overtuigen , had
het w. ook de bet. van Weekhout
HOUTBBEKEB, zn. Timmerman, doch meeetal
houtverkooper , fr. oharpentier, mais Ie plue souvent
uuÊrchaud de hoie. Kil. auct, Fdber lignariue. mate-
riariêu, negotiator abietariue, ahietariue, Gharpantier,
ouvrier et marohant en hois, Spanoghe, Sgnon. Ahieta"
riue negotiator, houtbreker. Adr. Junius, bl. 351, Lig-
ueHTiue faher, mtUeriariue, Charpeniier, maréinier,..
Materiariue etiam dici poterit, qui tigna materiamque
ommem aedifloiie aeoommodam venalia habet. Hout-
breecker, houtvercooper. Qui vend Ie hoie et Ie marrein,
II Item, noch ghecooht leghen Jacoppe den Smet,
hoatbrek. zzv luiere [nl. ladders] . Macqxtst, Damme
231, etaderA. Brugge 1384/1385. Ee usage v«a den
bontbrekers, wanneer dat yement van hemlieden
eoept een deel hoots buten der poort, als men dai
hier binnen bringht, so es d'aastse ^leheei ^lebo-
ren na den eersten coep. di Ylakdick, Abc, 26
(1406). — De Comeeteion CaroUne van 30 apiü
1540, welke de 53 neringen, als loorele atonder-
l'gke lichamen, beperkt tot 21, rekent onder de
124c „temmerlieden, scepmakers, za^kere, hooi-
brekers, waghemaken, scrjnwerkers en hootdrm jeie'^;
waarvoor de franache tekst heeft: earpenüera, fmb-
teure de hatteamlx, eegeure d^aix, mare hans de
bois, éharone, eeerimere et foumeure, C. «. Oemij
II 168, a. 69. II Hoevele persoonen ambachten doen
binnen denselven steden eü dorpen, als vraghe-
makers, . . zagbers, . . temmerlieden, . . hontbr^ere
oft veroooper» van haute,.. PI. «. Br^. 23 ang.
1550, Interrog. a. 11; UI 345, Jaoob Sarin,
houtbrekere, omme leveringe van het hout...
BiVBBT I 347 (164« £.), herhouwing der vleeeekhoL
Houtbrekers, temmerlieden en saghers. Ih. II 303
(1597). An jooris de Clerck, timmerman en hout-
brekere, . . ter oause dat hj gerepareert beeft de
naelde van de kercke deser stede, die van den
dondere zeere ghesehent en ghebn^en waa. Ib.
lY 577 (1685/1586). — Te Dieet was, in hei
midden der 17<^ eeuw, het w. houtbrekere de
algemeene benaming voor al de ambachten die het
hout bewerkten, nl. de timmerlieden, de schrgn-
makers, kuipers, rademakers, mandemakers, draaiers,
zagers, plattijn of bolblokmakers. In de ord. van
30 jan. 1730, voor Antwerpen, leest men: „dal
men van *s heeren en stadswegen verbiedt aen alle
kooplieden in hout , mitsgaeders aen degene ressoor-
terende onder het ambacht van den boutbreker, . .'*
Zie ook Mertens en Torfs, Qeech. e. AuUd. IH
540; t/. II 106; Nys, Inv. arch. d^Anvere, lè^
E. It. Martinez 126; Bergmann, Xter 148; Gaüliavd,
Qloeeaire', O.-P.-B. auir. 31 juli 1714; n 695;
en 30 jan. 1730; lY 284.
HOUTDACH, zn. m. Heerendienst , heetaamde
in eenen dag aan het hout te werken, fr. core^,
eoneistant è travaiUer un Jour dame Ie hoie. Sehai
d. Cheyneen 35, Dineten en eervituteu,
HOUTEN (Holten), bn. Van hout, fr. de hoie.
II Op die oamere boven die stove: ig holten sooiel-
kens, in weleghe sgn vonden dese penningbe. lu».
F. d. HuUt 1489.
HOUTEN, bw. Lakenweverg.(?) i| Soe wie laken
houten wilt, rode ocht sandereye, die selen wert
sgn zzij grote delle en twee ellen breet. . • Bn
engheen breede laken en sal mer houten omme der
Bcaerlaken wille. Kh. lakeng. Dieet, ord. e. d, laken
miitten hare, 1414, a. 36.
HOUTGELT, zn. Kaedgdd op het houi, fr. droU
de quai eur Ie hoie. || Den pagt van de aerden-
ofte houtgelden, bestaende in zes groote van elk
honderd dobbel hout, 'tzy fssseel, mudaaerd ofte
boomen , gelost ofte geleeden op de riviere de Leye, . .
en van elck honderd enkel hout, ^tzy buaechen
ofte rujrmelingen, drj groote, . . PI. v. Vk 7 mei
1772 a. 21; X 447. Zie ook asbtgxlt.
HOUTMENGER, zn. Koopman in hout, fr. mar-
ehand de hoie. || £lc houtmengbere sal op de houi-
marct sgn hout vore sine dore legghen binnen zl
voeten. Kh. v. Dieet ▲ r. 66.
HOUTSCHAT, zn. m. Bdaeüng op het afge-
houwen houi va» een gemeentegoed, fr. impoeition
eur Ie hoie abattu d^un hieu oommmnaL \\ Dat zj
voirtaen . . quyt sullen zyn en vrj van den hout-
Boat die men ona gewoenljc heeft geweest te be-
HOU.
HOV.
623
talen en noeh ia bjmnen onser meyerjen ifan 'sHer-
togenboeeohe. — Dat cj yan enghenen boésohen oft
anderen hont, wassende oft nyet wassende, onsen
poirteren yan 's Hertogenboesche houtacat en eys-
schen in egeenre manieren. Chartêrb, v. ^s Bosch ^
fol. 117, oork. o. WencêtlauSf 27 sept. 1356. Dat
de yoors. supplianten gehouden zullen zyn . . . yan
den yoers. affgehouwen boute [nl, hunner gemeynten
en yroenten] ons yoer onse recht en houtscbat te
laeten yolghen het yierde hout oft den yierden
penninok yan der weerden yan djen. Bekenh. v.
Brah. reg. 189 fol. 43 y<» 2 oct. 1644 {LmnmêH).
— By ord. yan den jare 1623, machtigde keizer
Karel de inwoners yan Bladel eiken, berken en
andere boom en op de woeste gronden der gemeente
te planten, mits den 6«d penning yan het afgehouwen
hont yoor zijnen houtscbat. Ih, reg. 137, fol. 191. —
Zie ook reg. 139 fol. 203, 4 mei 1651; Plao, o.
Brab, II 16, 18 jan. 1654; C. v. Hdmont, x 1.
HOUTVEMME, zn. Moufmiji, fr. h4cher , piUs
dê hoig. De Bo yim(me), yum(me). Myt, hoop,
stapel (hout, enz.). || Niemant en mach jegens eenen
ghemeenen muer eenighe reghenbacken, steenputten,
priyaten maken, hout legghen oft eenighe hout-
yemmen stellen, mesch, modder, slijck smijten. O.
e. St'Winnoexbérgen, xy 20.
HOUTWAS, zn. m. 1) Sakkoui, fr. taiUit. |l Eenen
tochtenaer oft tochtersse en yermach oock nietyoorder
oft breeder de boeschen, de strunckboomen oft hout-
was, die hij in tochte besit, houden [nl, houwen]
dan yan yijf jaeren tot yijf jaerön, altijt met ghe-
tijdighe yroeme. C. o. Oheel xii 3.
2) SÓMtkappin^ f fr. ooupe dés bois. || Dat alle
de yerhueringen yan de goederen der kercke , armen
en fundatien competerende , mitsgaeders de yer-
koopingen yan den houtwas, zullen wettelyck en
pnbliecq gedaen worden. 0,'JP,'B.amtr. 81 oct. 1715,
zxii 1; II 631.
3) Sóuiffewas, fir. planfe hoUeuse. || Dat op de
geheele lengte onser yoorschreyen riyieren geene
struycken ofte houtwas op de boorden derseWe en
sullen mogen geplant worden , dan . . . O.-JP^-B,
auir, 8 mrt. 1731 , a. 1 ; IV 355.
HOUTWERCK, zn. o. JOauitoaren, fr. ouvrages
de hais. Kil. attot. Opus lignêum etc. Owarags de
hois,. II Fruysse oft Dansiclcer kisten mit tellioren
en ander houtwerok. Hansaiól 1567, L« E.
HOUW, HUW, zn. m. Uitgestrektheid grondsj
waarop het hout geregeld gehM oj geveld wordt ^
fr. itendme de terrain swr laqueüe on coupe ou ahtU
Ie hois è des époques réglées. Eene ord. in 't fransch ,
y. 9 mrt 1657, a. 9 heeft er une taille yoor {PI.
e. Brab. III 203) Ketter Karel bepaalde ^ b^ ord.
d. d. 12 oet. 1545, op honderd bunder y de uitge-
gtrektheid der faarl^ksche houwen in het ZoniSnbosch
(Bekenk. v. Brab. nr. 608). Met geheele woud bedroeg,
in de IS^ E., 8 en V4 duieend bunder, fr. par
ordonnanee du 12 oet. 1546, Vempereur Charles V
flxa d cent btmnMirs Vétendue des coupes de bois
annueües dans la forét de Soigne. Toute la forêt
comportaitf au 18e ftèeftf, 8 et y^ de miUe bonniers.
II Dat egheene beesten , . . en zelen moegen op Zonien
ter weyden gaen op eenige jonge houwen, dats te
wetene op eenige plaetse daer hout heeft geplogen
[«2. te wassen] oft soude moegen wassen, daer de
nuwe schneten niet alzoe hoege en sterck en zyn dat
die zyn nut allen dangiere en sorgen yan den beesten
die daeraen scade souden moegen doen. Kb. o. Zoniëu'
boseh 1460, a. 89. Dat... ter weyden gegaen hebben,
soewel opte jonge als opte oude huwen yan . . .
onsen boeschen, zekere groote menichte yan alre-
hande beesten, als coeyen, calyeren, peerden ,
yuelene, ledige beesten, scapen en andere, die alle
die jonge spruyten , heysters en onderslaoh afge-
cnaeght, afgegeten en gesopt hebben... daarmede
onsen ordinaris houw ... al yerachtert is. Beketik. v,
Brab. reg. 137 fol. 210 y« (1525). Zie Bekenk. reg.
139 fol. 48 en 115; reg. 137 fol. 211; L. Gale-
sloot, Les de Kempeneer (Buil. Acad. royale, 2«
série y XIY 549, en A. Wauters, JSmnrons lil 31B.
HOUWELIJCK, HiJLiCK (Hilic), zn. o. Kil.
auei. Houwelic, houdelic, houlic. Oonfu-
gium, etc. Mariage, aüianee, soeiété eonfugaie. || Bas-
taert, die bij naeryolghende houwelijck gelegitti-
meert is, succedeert • in leene al so yrij alsof hy
ghetroudt gheboren gheweest hadde. Weelaitt,
Leenrecht 1 68. 't Houwelyck yan man eïi wyff. O.
e. Antw. 1545 , Ghddèboeck 2. Yan ons nuyres hey*
licxs wegen, dat wij met yrouwen Blizabeth, her-
toginnen yan Gorlits, aengegangen hebben. Oork,
o. hertog Anioon voor Diestj 21 deo. 1410. Van
eiken paer yolcs die in hilic sitten. Belg. Mus.
II 166 (1421). De Oost. v. Breda heeft I 3 hon-
welijck, en in Yan Yliets aanteek. op a. 8 hylick.
— Hauwelyck. O. gr. Loon I 174.
HOUWELIJCK, HOÜWELIJCK8CH , HiJLicxsoH
(Hauwelycks, hauliz), bn. Kil. Houwelicks,
houwelicksch. Matrimonialis. \\ Twee hanwe-
lycke lieden. Piot, Cart. II 605, K. v. 1547.
Houweiycke yoerweerden. C. v. Brussel 1570 a.
42. Houwelijcksche yoorwaerden. Ib. 1606 a. 182.
Hauwelycksche luyden. C. gr. Loon 1 174. Twee
hauwelyxse personen. Ib. 215. Haulize personen.
Ib. 286. Hylicz goet geheeten dos. Y. d. Tat. 242
y^. — Als zn., de houwelijokschen. De eekt»
genooten, fr. les époux. \\ (3^1ieft het de houwe-
lijcksche, sij \nl. de kinderen] mogen nytbl^yen
met hetghene dat hun te houwelyck is ghegheyen,
G. V. Breda I 13.
HOUWELIJCKEN, hoülijcksv, huwblicksv,
HIJLIJCKXN. OW. Trouwen t eene vrouw neuten , fr.
se marier. Kil. auet. Houwen, houden, honwe-
lijoken, hyiicken, hilicken, eelicken. Mairi-
monimm contraher e y etc. MaHer^ se marier , eon-
traeter mariage, espouser; donner ou prendre en
mariage, prendre nutri. || Oft eenich geselle, niet
gehoulyckt wesende, tyoors. geselschap begeerde.
Stat. handboog te Dieet 1531, a. 8. Een geboren
porter yan Antwerpen , gaende buyten studeren,
negocieren oft frequenteren , . . biyft poorter yan
Antwerpen soe langhe hy buyten niet en hnweliokt,
oft ergens el poorterie en anyeerdt, noch hem sub-
ject en maect eenighe yremde natiën, landen oft
steden. O. v. Antw. 1545, ix 2. Ghehouweiyckte
kinderen. O. v, Breda I 14. Als man en wyf.ghe-
houweiyckt syn. C. v. Lier, yin 13. Q^hauwe-
lyckde personen. C. gr. Loon I 212. G^hauwelyekt
synde. Ib. 226. Gehouwelyckt. 438. Eest dat ghy
wilt hyiijcken, soe wilt u selyen bewairen tot behoef
van uwer huysfTrouwen. Y. D. Tat. 117 y*.
HO VEEREN (Hoyeren), ow. Vrolijk zijn , goede
der maken, fr. mener vie Jogeuse, fenre des feetiue^
faire bonne cA^s, banqueter. Kil. aUei. Ho yen /
hoyeren / hof houden. JEpulari, etc. Faire bonne
chbrCf vivre splendidement , banqtuier. || Maer caet-
sen, danssen, tomyen, steken. Was meest des
hertoghen hanteren. Met yrouwen ende jonoynm-
wen hoyeren, In yrouden ende melodien. Brab,
Teesten , b. ti yers 6938. Als yan den maren haer-
waertoyer, danof ghy begherlic zyt te weten: myn
yorscreyen geduchte heere heeft wel zesse weken
lanc eenpaerlio gheweist te Nerers, dair 000 by
624
HOV.
HOV.
hem gheweift hebben die hertogen Tan Orleani,
Tan Alen9on, Tan Bourbon, de graTen Tan NeTers»
Tan Vendoame en vele andere , en ooe in gheliken
die hertoginnen Tan Orleans en Tan Bourbon, die
Tastolio gbedanat en gehoTert hebben. En ander-
seins heeft men dair ghemaect zeere goede en
grooto chiere. ViiN Dobek, Inv, de Malinés^ III
74, Brief v. d. seerei. v. hertog Fhüips van Bout'
jfondii aan den MeeheUehen magittraatf uit Chdlone
81 mrt. 1441. Tot boeleren, hoTeren, dansen en
springhen Moet ick [td. Venus] die jonghe jeught
tooh raeyen || nu. Houwabbt, JPegtuidet, ix,
str. 27.
HOVELIE, zn. t. {HoftiedenT) JEen zeker landr
goed heiast met eenen heerlijken cijns, fr. eertaine
terre greoSe d''un eens seigneurial, || HoTolie Tan
Bulleberghe onder S.-Meriens^Lenneke. Is gelegen
onder S.-Mertens-Lenneke , en is geheel hoTelie,
en heet gemeynlyok Maendaehschant ; waeraf die
twelf boenders jaerljck erffelyck geTen 8, schellin-
gen LoTons, een sistor torwe, twee capp. Loopt
het bunder ToUe schaudt oft hoTelje TVj grooton
7 Bchell. 3 d. 9 myten. Eni. Schat d. cheynsen
43, Zie A. Waittxbb. JUnvWons I, 228.
HOVELTJCK (Hovelio), bn. HoTeiyckedeb-
Toiren. Leenplichten^ fr. devoirs fêodaux. || Beta-
lende en oplegghende de boeto Tan x pond par. en
hoTelicke rechten, en doen sijn doToir Tan reliefTo
en foyaulteytschap. C. v, Iperen, Kast, c. ccxtiii.
Ben Tader mach, by anticipatie Tan hoirye, zyn
ghestruycto leenen Tertransportoren an den audsten
naerston hoyr, en hem daerin eHVen, en es schul-
dich te doene alle hoTelycke debvoiren C v. Aalst^
BXii 4. — HoTelycke rechten. Mofrechten^
rechten of gerechtskosten van het leenhof ^ fr. droits
de cour, dépens de jnstice de la cour feodale.
HOVEN (HoeTen), ow. 1) In oi onder een ge-
rechtshof. JEr onderhoorig zijn^ er onder behoor en y
fr. ressortir (è une cour de jnstice), \\ Van den
hoTe daeronder die goede hoTen en behoeren —
dair dat behoirt en die gront hooft. Bekenk. v,
Brah. reg. 132 fol. 91 en verso (15de E.). Bi welke
tsaertren olaerlic blyct, dat de Toorscr. huusse in
den Hoeyaert. . . leen syn , hoTende ten casteele te
Ghend. C. v, Oent, I 583 (1411). Alle de leene,
die Tan den stocke comen en in diTerae hoTon
hoven, sal die outste brueder al hebben. (7. v.
Sanihoven, Foirraet 1427, a. 21. It. G. t. 1664,
a. 165. Oft die erfiguederen Tercocht weeren in
Teele diTersohe hooTon hoeTende. C. qr. Loon I, Ti 40.
Voor den geregte daar de goederen gelegen of
hoTende syn. Ih. II 516, Beokheim.
2) Als bw. WHtelijk in bezit stellen voor een
gerechtshof (syn. van e r t e n en goeden), fr.
meitre légalement en possession devemt une cour de
justice^ adhêriter. \\ In welcke Toirs. Tierdalff
mudde erffpachts de TO^rs. Lysbet Tax , met hueren
Toirs. momboir, denselven heer Gherden en Janne
Gheerts gehoeft en gherft heeft, roet manisse des
reehters en met Tonnisse der schepenen. Schepenibr,
e. MUU, 28 mrt. 1449.
8) TmAnierenf tuinwerken verrichten ^ it. jardiner,
euUiter Ie jardin, EU. anet, Cotere hor turn. Jardiner,
II Een andere maniere Tan senrituto urbane is,
niet hoeger to mogen tymmeren oft metsen; en is
genoch Tan der natueren Tan der serTituton Tan
den hemellichte, want men oio dairtogen niet
planten oft hoTen en mach. Y. d. Tat. 51 t^.
4) De Truchten Tan het Teld. Die binnenhalen ^
in de schuur doen, fr. (les fruUs de la terre) les
rentrer, engranger, \\ Niemant en Termach sijn
Trachton to hoTen, hy en doe de wete an den
thiendenaer. O. 0. FVhtm, zxxt 1. Daer beTonden
ware eenighe notable fraude by den onblooter gha-
committeert to sijn, sal den thiendenaer Termogben
denseWen onblooter to bedwingen alle de ghehofde
TTuohton wederom op het luidt to bringhen in
ghelgcke hoopen, om Terthient te worden naer
behooren. C. v. Belle, xxxii 5.
HOYESWEERDICH. Zie hofwbbbdich.
HUCHOEN, sn. Een ons onbdcend spel, fr. tw
feu qui nous est inconnu. || ProiraoU de huchoen
emendahunt comiti iij libr€U, — Domus im qua
ludetur eum taUs et huohoen, iij lib. K. v. Veume
1240.
HUDEN. bijw. Vandaag (huiden), h.auiourd'hML
Kil. auet. Huyd/huyden. j. heden. Hodie. Au
jourd^huy. \\ Dat opton dach Tan huden, datum
des briefs, Toer ons en onssen mannen Tan leen
hierna bescroTen. . , quam. . Oork. heer Jan van
Botselaar 7 deo. 1447. Of ghi baden hoert sine
stomme. Oetijdenb. 15de E. pe. 94.
HUDENSDAECHS, hütbbnsdaecbs (Huydens-
daigs), byw. Hedendaags ^ £r. aujourd^hui. || Hny-
densdaigs, soe wye der gemeynton goet oft sprin-
cen goet neempt, rooft oft steelt, die TorbaeH
syn lijf. V. D. Tay. 65. Hoewel dat hudensdaigs
in Teele plaetsen bij costumen anders gehouden
wort. Ib. 192. Een sentoncie is nul als sy niet ge-
goTen en wort bij den richter, oft by zynen notarys
oft greffier by synder ordinancien; mair nae den
geesteHjcken rechton wort hudensdaigs gedetormi-
neert dat die rechter seWe die sentoncie lesen oft
pronuncieren sal. 344.
HUËR, zn. Loon, belooning, ir, sdlaWe, rémumS'
ration. \\ Van dat Jan de Zompeleere bedreghen
WAS dat hy Talsohe orconsoap plaoh to segghene
omme hure. . Bek. baljuws, Oent, 1367, rol 1721.
HUËRAER, HüBBLiNCK (Hueriyngh), zn. m.
Van een schip. Bevrachter, fr. affréleur (d'un
navire). Kil. emet. Huerlinck Tan een huys.
léOuagier de maison, jj BoTendien zullen die coop-
lieden, laders ofte hueraers Tan den schepen,.,
yemandt Tan huerlieder weghen daerby hebben
moghen. — Die Toorseyde officiers zullen, róót
tweghTaren, den schipper, hy sy proprietaris,
huerUjngh , oft andere , als Tooren , . . den eedt
afnemen. . . JPl, o. VI, 19 juli 1561 , a. 8 en 12;
I 380.
nUERRUEBEN. Zie oobboobbiï.
HUERLINCK, zn. m. Yan land, huis, ens.
Muurder f fr. locataire. Nog in 't algemeen gebruik
in Brabant. || Als dezeWe wynne oft huerlinge
zyn goeden, beeston en haTe nuytor gehuerder
hocTen oft huyse gedaen heeft sonder die in den
iersten staet to reduceren, want alle die goeden
die de paohteneren oft andere huerlinge in den
hoTe oft huys brachton, zgn den heere oft meestor
Tan den pachtgoede oft huyse Torbonden toot
zynen pacht en huere. Y. D. Tat. 108 t^. ZooTerre
de huerlinck oft gebruyekere Tan den huyse oft
pande. . , den rentier Tan zynen aohterstoUe niet
en Toldoet,.. C. v. Antto. 1545, Ti 17; it. it 14;
Tin 65. Ën en waeren die proprietariasen egeen
erfgenamen Tan den toohtoneer, soe souden die
huerlingen actie hebben op de erfgenamen Tan den
toohteneer en Terhuerdere. C, v. Brussel 1570)
XIII 70; it, 1606 a. 126 en ptusim. Huerder ofts
huerlinck. O. e. Loven zi 2 Huerlinck. O. e. &m<-
hoven 1570, Tiii 1. 8. 6. 8. 10. 11. 12; doch a.
7 pachter: Oft gebeurde, dat den pachtore in
syne hueringe oft bedryff, 'tsy hg den proprietaiif
HUI.
HUI.
625
ofte gemtnden ftnden beleth gesoliiede» in Tuegen
dat hy syne paohtinge niet rredeiyoken en conste
{(ebroyckeni mach deselve pachter taelve parcheel
laten liggen , ..
HUICKE (Hnycke, hoyken, hoyke, hoyoke,
heucke» heuke, heycken, heycke, heyke)., zn. t.
1) JBen hovêHfte mmu' em vrouioenkleed , ook „maa-
ftfi" en ^doeke'^ genaamd f fr, vêtêtnênt supérumr
éTkommêê ei dé femmêt, appeU amêti f,nu»ntêau*' et
yfdoehe^\ Kil. amct. Hu jok e. Toga, paUntm. Urne
kuquê. La Oome Hemeque^ heuque, huque.
Ooëoque d oapuchonsy d^abord è Vuêoge deefemtneë,
pme dee hommee. Kil. heeft het w. ook voor falie
der eromoMi, caUfpira^ pdUa, waarroor de Kil.
tmet. Une ktne yertaalt, doch kuve ie bg La Cume:
VoUette empeeéef qui eiUourtUi la tite deê femme$ et
retombait OÊttour du oou en plie gradeux. Ceei eneore
la eoiff^ure de* pagsannee aux eneirons de Lorieni
(JlforfttAaa), Toegt hy er by. Bg Plantgn is het
geen manskleed meer: een Huioke. Vne huqne^
ehappe om manteam des femmeêy qn'éUes portent on
pais bas de Brabant^ FUmdres , JBoUande ei aiUeurs ,
qnand elles voni parmy la rue^ ou aux églises.
Oapitimm, amt ealfpira, ae, eueuÜMSy toga. — Wij
hebben de huieke als Jalie der vrouwen in
geens oork. aangetroffen, \\ Dat niemen bylkine,
tsompen, wappers no blandereele en draghe onder
hare heaken. di Pauw, Vgb, 110 (1371). It. 115
en 119. In den yersten, yan den lekenen daer de
Bcouthete, damman, rentmeestere en scepenen deen
zide van haren ydelen hoyken en keerlen af
hadden, die men wit oochte en roet yerwen
dede . . . Item , vierdalf menesellaken , die men
daeijeghen sneedt en dander side yan den yors.
hojken en keerlen af maecte. Mebtbks en Tobfs,
Qeseh, V, Antw. II 634, Stadsrek. 1401, Stads-
kleeding a. 1. De yoirs. mejer yan Loeyen,
aensiende die eere yan den priesterliken state, en
oio die salicheyt der zielen yan den armen mis-
dadigen die, eer zy ter doot geèxecuteert hebben
geweest, huer bieohte hebben moeten spreken tegen
hueren biechtyaders, by den gerichte , sittende op
der eerde, en hen beyde oyerdockt met eender
huycken onder den blauwen hemel, wat weere
dat heeft geweest, dwelc den priesterliken state
niet en beteempde. Edm. Poüllst, Sire Fynnoek
201 (1479). Ende waert dat eem'cgher zuster ghinge
hechter straten met blaeuwon failgen ofte met
heyken in eenicher stede, sonder orlof yan der
meesterigghe , die soude . . . yerbueren . . . dk Pottkb,
Sec, oari. 118-, Megh Si'Jansgasih. 1404. sDonder-
daeghs hadden de hooftmannen zwaerte pareerha
byten , en tsyryndaechs zwarte gheyoerde heyekenen,
auB scepenen. CóUaiie 228. Een langhe swert hoyke
met sangwynen saye geyoedert. It. noch een cort
swert hoycke. It. een langhe swerte hoyke met
roeden zaye boyen gheyoedert. Inv. V. d. Suist
1489. Een zwart hoyken gheheeten eenen mantel.
Een zwart ryhoyke. Inv. deken Daneels 1483. De
beete faillie oft huycke yan saye oft yan laken.
C e. Antw, 1IV82, o. 41 a. 102, Stadsvoordeel:
Der vrouwen oleederen aengaende. Dat sy tabbaerts,
rocken ofte heuoken sullen moghen draghen yan
eenen parure en liyereye als by den supplianten
geordonneert sal worden, ps Pb. en Bb. xxy.
Kemteke 40, Handboog 1533. Ende zy gayen de
weerdinne een huycke, „die zy een clocke" noemen.
Jtijksarchief : Cons. d. troubUs, tome 15, blz. 842,
Confession CkrisHaens de Seore è Merxhem, Elck
[«I. begyntje] sal een faeilge hebben om op hooch-
tyden te draeghen en alst duuyerste goetduncken
sal; wandt de heyoken, die inghebroken lyn daer
den deerllcken onghereghelden tyt, en salniemaadt
mueghen draeghen dan by expres oonsendt ; en dat
alleen yoor eenen tgt, totdat het ons goetduncken
sal die teenemael te weeren; zy moeten oock zyn
met cleene hoofdekens en gheyoert met saerok.
Dibbiox, Qends Oharterb. 188, Bissokop. stat. 1645.
Een getrouwt persoon , t*sy man oft yrouwe , die bQ
nachte beyonden wort in eenige bordeelen oft open*
baere oneeriyke huysen, t'sy geoleet oft ongeoleet,
yerbeurt aan den heere syn opperste cleet, t*sy
mantel, hugoke oft andere. C, e. Antw, oomp, VI,
y, 16.
2) Een manskleedingsiuk ^ tonder momwen, of mei
korte mouwen f soori van wambuis, fr. iunique [onder-
kleed?] sans manches ou è oouries manehes, en
vieux tip. eobole, espbee de pourpoint. Maigne d*Amii:
Coloba, eolobium (In den inyent. de Biddere y.
1447 hebben wy quatuor eoUobia virÜia). Inzondef^
heid: Een houten bestrafflngstuig in den vorm vam
eene ton , ook wel van eene klok , waardoor het hoofd
en de armen gestoken werden, *i welk even als de
„Awüfc" of mantel op de schouders rustte, en eenige
straten ver moest gedragen worden, om overtredingen
van stedeUfke verordeningen, om „veehierifen, laeeieie
SU petulaneien bg daeh sR nacht gepleit, mitsgaders
van injurieuse woorden en diergdgoke'*, ft. imstru^
ment de eorreetion, en boie, sous forme d'une tonue
OU d^une doehe, dans lequel on paesait la téte ei
les bras, et qui reposaii sur les ipaules oomme urn
manteam; ü devait étre porté te long de qudquee
rues, pour des transgressions d*ordonnamees mmnie^
pales, des batteries, des faits immoramx et des
eUsordres oommis de nmt ou de jour, pour des
paroles injurieuses et méfaOs semblMes (Oavhabbt,
165—167). II Omme het desolaet, oneerbaer en
onberoerlick leyen, by u, N. ,.. en den groeten
horribilen eede by u gheeworen , . . So eist dat u
mynheeren condemneren anghedaen te wordene de
Tonne, die men noempt de Megeke, en deselye te
dragene al de Hoogpoorte, en rontsomme de yier
pilaren yan de yischmerckt deser stede, daarmede
wederom comende, totdat deselye afghedaen wert.
Ib. 518. Noch in dit zeWe jaer \nl. 1564] deden
schepenen roaecken twee hauten heyoken, deen
hoogher dan dandere, om die te doen draghen
gheboufte, diet yerdient sonden hebben; en den
derden Februarg droech eenen Lieyen Van Haute,
gheseyt Yare, de heyoke yan up tsohepenhuna,
uuyt der aerme camere, de Hooohpoort nedere
duer de Langhe Munte, lancz de Yrydaohmaerot,
oyer den Zantbeerch, also weder tot int schepen-
huus; en was deerste die se handtghifte, en dat
yan oyerspel, en omdat hg zyn wgf, maer yier
daghen int kinderbedde gheleghen hebbende, dede
afcommen yan den soldere met een leerken, haar
bedwinghende zyn hoere teten te koken, en meer
andere rudessen, levende nochtans by der ael*
moessene ... De heycken weeren zoo ghemaect ,
binnen met een dweerse spurte, dat sg, indien
zy zeer wilden gaen, die se drouch zyn schenen
daerjeghens staecken; en sloten met een ysere an
den hals. db Pottzb, Chron. 206.
HUIS (Huys, huus), zn. o. In yenohillige be-
teekenissen. 1) Zooals thans, fr. maison, \\ Een
huys is dat zekerste réfugié dat men hebben mach.
V. D. Tat. 88 y«.
2) Schepenhuis, gemeente^, raad' of stadhuis,
fr. maison 4chevinale, communale ou de eifle. Lezer
Hüs rathaus. \\ Doen men screef MOOCO en I
werd dnuwe huys begonnen op die merot te BrneieL
626
HUI.
HUI.
SCHATBS, Era», o. Srab^ Aoad. éTarMoL 1850,
Ux. 122. — In dezelfde kron. (Piot, Ckr<m. bis.
63), staat yerkeerdelijk do uwe huys (Zie BUi, dê
Brux. I 118). — Item , iccccci doen was der stad
huys begonnen te Bmessele. Ih, 169. Item, die
ghéhe Tan hen [m{. der ammansknapen], diepartjen
gedaeght hebben opt huys, oft 7oir den amman,
en opten selven hnyse nyet en ware goetstyts te
roeren int yergaderen van den heeren scepenen oft
peysmakers , . . die soude telcker male Terbueren
zynen bokelere. Bekenk, e. Br ah, reg. 138 fol. 1,
Ord, 29 oct. 1629, a. 17. — Heerenhuis. Met
deselfde bet. || Teghens dat men de leveringhe \nl,
Tan het uitgewonnen goed] sal doen, wort hetseWe
\nl, het Tonnis] met een sondaeghs ghebodt open-
bacrlyok ter heerenhuys afgheboden. C. v. Oheel^
I 10. Wie den anderen quetst rerbeurt xx s.; wije
dat bij nachte doet, Terbuert dobbel boete; wort
dat in der stadt huys oft op de merct gedaen, hij
yerbnert e s. Bn het daimae gebuerde dat iement
eenen anderen qnetste bij nachte opter heeren huys
ofte opte merct, ghij sult weten... Y. d. Tav.
166 T*^. Dat gebuert als dat gesien wort van zoe-
Teele lieden, die een peopel oft Tolck maken, en
in een plaetse publijc en openbaer, als opte merct,
opter heeren huys, in der kercken, ter openbairder
straten. Bf. 163 i^. — Er f huis. Oereehiêhof te
GraTe (N.-Brab.), fr. cour dé juttice è Chrave (BrtLh.-
sept.). II Wanneer twee partyen tot den Ghrare in
den erfhuys dioghen willen, die sullen eerst aen
den rechter eens oordeels begeeren, wie sy naer
der stadta rechten in 't erfhuys komen , eü daer Toort
in spreken sullen , . . En spreken en soecken dan
TOort in den erfhuys allet dat sy met recht soecken
en spreken moghen naer der stadts rechte in *t erf-
huys. O. e. Orave ziii 1 ; t<. 2. 3. 4. — Man-
hnis, en Mancamer. Oereehtuaal wm het Uenhof,
kuis of kamer der leenmannen, ft. aiège de la eour
feodale f maieon om chamhre dee hommeg de fief,
II Om soedaenighe leenen te ontTangen moet hy
den heer stadthouder , . . ter presentien Tan twee
oft meer leenmans, de rechter handt geyen, daer-
naer aen sQn rechte wanghe cussen, geloeren en
tweeren hem en tVoorschroTen manhuys te respec-
teren eü obedieren in allen t*gene dat des leenhoffs
gereohtichegt is concemerende. Leenhof van VdU
kenbursf. Stijl 1612. a. 9; t^. a. 1.
3) Vertterkt kasteel^ slot, hmreht, sterk hmit,-
ook dé tetel der heerlijkheid van het leenhof^ de
sala, fr. éhAteoÊk fort^ forfereese, donjon^ maiêom
fortét aiaui U eiège de la êeignenrie, de la comr
fSodaléé II Voorts geloven wy,.. dat onse landt
Tan Limboroh, Tan Daelhem, van Spremonde,
Tan Bode en Tan Eerpen, met alle den toebehoor-
ten, wel Teraekert sollen syn onsen lande Tan
Brabant, met goede borgen op dese sijde der Mase
geseten, de huysen te leTeren onsen lande, alst te
doene is, en die huysen eii steden te besetten met
Brabant«ren, ocht met dengenen die daer in den
lande geseten sijn , . . PI. ü. F{., Blijde ink, o.
Joanna en Weneeüat^ 3 jan. 1356, a. 4; I 128;
U, 141 en 166. In Vlaenderen flamingant onder de
Croone zgn ellcTe principale princelijcke leenhoTen
Tan mannen, te wetene . . . tHuys Tan Deynse , . .
WiELAVT, Leenreekt 10. Int eyghendom zijn twee
principale princelijcke horen, te weetene thuys Tan
bendermonde en thof van Waes. Ih, 11. Is opt leen
gheen sterc huys, noch gheenen wal, so houdt de gron-
denaer tweetste [tbeste ?] huys en den besten boom ,
te zander kuere. 66. Van alle hooftleenen gehouden
Tan den Toorsz. huyse en hoTe Tan Dendermonde,
en in alle ciTile saeoken in materie Tan leeneii,
metsgaders Tan de aohterleenen gheleghen bayten
den ^de Tan Dendermonde, daerTan het hooftleen
gheen Tierschaere en heeft, wort in d'eerste instantie
ghekent in 't leenhof tot Dendermonde, by baillin
en mannen Tan leene. C. leenhof v. Denderm. i &
4) Tentt paviljoen , ft, tente^ pavillo». || Item,
den . . . dach Tan . . , zo zoude men bin der stede
Tan Brugghe eenen camp ghedaen hebben, en was
tcryt al gheordineert up de groote maeret, en al
ghebailget alsoore toe diende, eü myns heeren hana
al ghemaect en gheordeneirt , . . Ol. t. Dixicüdb 122.
6) BemdsteAen des dierenriemSf ft. sigme om cos-
eteliation du xodiae. Grimm Hans 12) oetroloiffiMeh :
der himmel wirt von den alten ameffetheili im eieèen
hanser. — da mmtt mam acht haben, in m/elehem
hams oder xeiehen des himméls der mom gei, \\ Int
selTe jaer [nl. 1400], doe wast al Yrankeryc, al
Vlaenderen, al Brabant duere, eiï in Tele landen
grote steerfte, om de regnaoieTanderplanetaSatnr-
nus, die doe in haer huus was, dat tvolo alomme
starf Tan der epidemie en Tan den boetse. Jav t.
DmcüDB 286.
6) Huwelijk, echte staat, ft. mariage. Van bui-
ten huise (sprekende Tan kinderen). Onwettig, ft.
(parlant ^enfants) nis hors de mariage , iUfyiïimes'
II DezelTe joncfrouwe Kateline hadde twee doch-
teren, te wetene joncTTOUwe Lysbetten en jonc-
Trouwe ICarie Van den Hotc; en die twee doeh-
teren hadde zy Tan buten huys. O. v, AaUt, 362.
Dat thuwelic was Tan zulcker macht en anctoriteit,
dat dat habiliteerde de naeste Triende Tan der Tader^
zide, omme te deelne huer goed Tan der Taderliker
zyde , nietjeghenstaende dat de Tader Tan buten huns
en bastaeid was. i6. 864.
7) Oneffen huis. Niei deelbaar hms, fir.
maison non partageable. jj Alle de huse die opdleen
staen , die t«n leene niet ne behoeren , . . wisen wi
effenlike te deelne den hoere en den ghedeelen
onderlinggbe , in diere manieren; waert deen beter,
dat ment heffenen soude met ghelde ; ware ooo dat
sake, datter ghcTiele een onheffene huus te deelne,
dat mochte dhoer onthouden bi prise ghelyc dat
op derde lage. O. v. Auden. 2<l«d. 60, Kb. v. 1328.
8) Als Terkleinwoord. htjisskxv (Huuseken , huse-
kin). a) uitspringend toestel om koopwaren in of op
ten toon te leggen , fr. appareil en sailUe pour g
étaler des marehandises. || Niemant en heeft ter
straeten ofte waterwaert eenich recht Tan proprie-
teyte in den grondt Tan buyten zijnen muere; en
by dien en Tcrmach niemant buyten denselTen
muer yet te maeckene,.. gelyck bordessen, stee-
ghers , OTerspronghen , eenighe huusekens ofte wyno*
kelkens , cleen oft groote , . . Cv. Auden. zit 16.
It. C. V. Sl-Winocxèergen tv 36.
b) Draaghemel j' fr. dais , baldaquim. || An N.
N. ., ter causen dat zy up beede de Sacraments-
daghen, . . in huerlieder lynwaet, ommeghedreghen
hebben in de processie het huuseken waeronder
den pastor es araghende theleghe Sacrament rus-
tende in de ciborie. — Huuseken Tan den helighen
efi eerweerdighen Sacramente. 26. 1686/86 en 1688/
89. Fransen de Wichtere, Tan ghoTarwet thebbens
en de stoffen Tan der Taerwe ghelioTert thebbene
Tan den husekinne (dais, baldaptin) onder welken
men ghecostuemeert is Tan draghene t^heleghe Saker-
ment op den Sakermente dach en Thuundach. Ypriana
V 105 (1410). It, Edw. Vlietinck, Nieupoort 104.
c) Sacramentshuiseken. Met dezelfde bet.
Rbvbbt I 623. De uitgeTer zegt in nota: Bar Sa-
craments huuseken on entend iei Ie baldetpiin, bten
HUI.
HÜI.
62?
quê d^ordinaire cê moi dêtigne Ie iahernade dam
lêquêl éimt dépoté Ie Saint Sacremeniy zooals in het
Tolgend citaat: || Bn noch toe dien hebben wj doen
maeken in den muer neffens den hooghen outaer
een sacramentahuuseke, en de youte doen soaffi-
eantelick maeken en yerdecken met een bouten
dexael slutende met eene slootel. De Coussbhaksb,
Tro9ihU$ rd. II 167 (1569).
d) Hniseken {xmehre, Kaiqfalkf praehti^ romo-
toestel, om „over d*imbaer*' of lijkbaar ^eplaatH
te worden f fr. eatafalque, apparml somptueux fknUre
powr Ure place am^dessus de la bière. \\ Tot deaer
uutraert «ras thuosekin doen halen dat in Sente-
Jacobs keercke bewaert was, daermede de uutraert
yan den duijtachen keyser ferdinandus gheoe-
lebreert waa. Fbbd. Yakdbb Habghbv, Ber. tijden^
IV 246, Uitvaart e. koning Philippus^xoon, 1668.
Item, Bal ghereoht worden een huyaeken fundtre,
hooghe yerheyen, staende in den hooghen ohoor,
oyer d*imbaer. — Item, sullen ghemaeckt worden
hondert en acht kerssen, elck yan een yierendeel,
omme te stellen rondomme het huyaeken» eü den
dozael en ohoor. Auden. Meng, IV 163. 164, Lijk'
dienst van de Infante Isabelle^ 1634.
0) Het hniseken van Maestrioht. Een volks-
spel op ket waterf hier genaamd mast klimmen,
h. jeu populaire sur Veaur consistant è grimper sur
un mdt posé dans Veau. || £n alsdoen wasser oook
§hestelt een drayende huusek«n up eenen mast uuyt
en waetere, dwelc moeste beclommen zijn om prijs,
en ditte biet: thusekin yan Maestrioht, omdat
die yan Maestricht zulo eene hier stelden int schiet-
spel yan den cruysboghe int jaer mccccxctii. dx
Pottbb, Chronijeke 197, opt jaar 1666.
Hais en (of) erve. Huis en hof. Wo-
ning en grond f Aiim en erfy it, maison et terrain,
maison et hêritage, || tGoeme huus,.. de heene
heleit es seleggheests, yao huse en yan heerye. de
Pb. EK Bb. Gent, lY 674 bis (1266). Tiensoeelghe
tsiaers ewelike, staende up Heine Buus huus en
aerye was ; welc huus en aerye staet en leghet . . .
Oork. 8 oiot. 1293. Al dat aen een huys oft err^
nagelyast oft aerdtyast is, dat behoort te yolgen
denghenen dien 'tselye huys yolght en toebehoort.
O. stad Meehelen Tii 9 ; Nannius quidquid in 4Bdibus
vel davo afflxum est, vd solo adhcBret, Momboiren
by de Weth oft weesmeesters gestelt, moeghen aen
huysen en eryen wel nutte reparatien doen , sonder
decret oft consent yan den weesmeesteren oft yan
den heeren yan der Weth. O, v, Antw. 1646, x
13. Zie ook hoe en ebvb. — Vrij hnis, vrij erve.
Senige kuiten te Gent voeren nog- dit opschrift. Met
tijn kleine bebouwde gronden , oorspronkelijk vrij eigen
o/ aüodiaal goed, welke in bezit bleven van de voor-
rekten en vrydommen van het oud Germaanseh
eigendom. Dete hmsen waren vrij van aUen cijns,
(Wamkönig en Qheldolf , Gand, 36). — Deze woor-
den beteékenen anders niets, zegt Baepsaet {JEuvres
y 233), dan dat de vreemde wethouders en openbare
ambtenaiars er hunne akten mochten verlijden evenals
M hun eigen rechtsgebied. Zie ook de Potter en
Broeokaert, Gent V 80. ]l£<Mon et terrain libres.
Qudques maisons è Gand portent encore eette sus-
er^tion. Ce tont de petits terrains bdtis , originai-
rement aUodiaux, qui demeurbrent investis despfiroga-
tives et deslibertésdeVanciennepropriétégermanique.
Ces maisons étaient affranchies de toute redevanee, —
Ces mots ne signijient pas autre chose , dit Baepsaet ,
sinon que les gens de Un et officiers pMios peuvent
y passer leurs aetes comme dans leur propre ressort,
II Yzye huysen en erfden, onder geen landtheere sorte-
rende binnen der stede en schependom, mitsgaders de
realisatie eü hypotheke yan dien, staen ter kennisae
yan seyen schepenen yan der Keure, die danof
erfyenisse en onterfyenisse doen met halm. En wort
den kooper beyolen 'twaerschap en garand: en men
houdt yan deselye kennisse register particulier.
C. V. Gent Ti 8. — Zie by Van den Hane, Cost,
V. Gent (1766) 627 een Yoorgebod y. 2 mrt 1661 ,
hiertoe betrekkelijk. — Huis en Hof. || Dese
chens es dienyoreghenuemden Coenrade besett en
bewiset op dat guet, bus en hof, alsoe alstbeleghen
es,.. Oork. 18 jan. 1293. tEs ooo waerachtich,
dat zy [nl. de Spaujaards] daer bleyen etende;
waerop den yoorschepen sprack: „hebt ghg in wille
de stadt te rooyen, beghint dan an my eerst." Dit
hoerende, zgn zg terstont uut zgnen huus eü hoye
gheschoyen. Fbbd. Yahseb Habohek, Ser. tijden f
III 22. It. C. stad Veume zy 13; C, v. d. Kide,
2de Keure, JSèiminghe, en passitn. — Huis en
hof houden (met). Als man en vrouw samenwonen,
fr. cohaliter, || Zo wat manne yan den yoors. am-
bochte, die berucht ware dat hi huus en hof hilda
met eenen anderen wiye dan met zinen ghetrauo
weden wiye, of woukeraer ware, of bordeel yer-
huerde. K, lakeng. Brugge; Scherers. — Met de-
zelfde bet. yindt men nog Huis eügelage,Huis
of g o e d. II Een huus eü ghelaghe , daer Juete yorseit
in woent. de Pottbb, Second cart. 86 (1361).
Die portionaris oft deelhebbere is in eenich huys
oft goet dat yercocht wordt,., mach..; en al hadde
hy oick geconsenteert dat men tgeheel huys oft
erye soude moegen uuytroepen en yercoopen,..
C. V. Antw. 1646, Tii 31. AUiog te Gtent: Huis,
stede en erye. || Een schoon huis, stede en erf ye;
genaemt den Spiegel, de Pb. en Bb. Gent VI 367,
it. 369. 360. ~ Een Huis en stede. Ib. 369.
HUISAOE (Huusaige), zn. y. Woning, fr. habi-
tation. II Den eersten coop [yerkoopzng yan gees*
telijke goederen in 1679/1680] es d'huusaige naerst
de afghebroken binnenpoorte up de zuydwestzyde ,
metter eryen gheleghen tusschen den wal en der
freyten yan der keercke. Was dezelye hnusaige
wydt omtrent tzeyentich yoeten en diepe achtien
yoeten, twee staigen hooghe met d'huusaige daer
rechte achter gheleghen. V. Vaitdbb EUsghek,
Ten Waüe 247.
HUISALAEBf (Hnysalem, hnyshalm), zn. J5«i««
gereedschap, fr. ustensiles de ménage. Kil. auct. H u y s-
alame. Supdlex. Meuible, \\ Onse yoirs. slot yan
den QraTé mit zynen toebehoirten en mit den goe-
den, hayen en huysalem dairop wesende. Sd^nk.
V. Brab. reg. 136 fol. 117 (1482). Alle officiers ofU
s'heeren dienaeren worden ghehouden, op hunnen
eedt, als sy eenich goedt ofte huyshalm yinden
ruymende by nachte, *t selye te heohten enlegghen
in bewaerder bant. C. stad Iperen, zz 4.
HUISBERECHT, sn. o. Gerechtdyke beeieh-
tiging, fr. descente sur les lieux, vue des Ueum,
1 1 In gheyalle tusschen poorters oft inwoonders eenighe
questie of geéchil reese ter eause yan gesoheed yan
huysen en erfyen, yan ontgonnen weroken, yan
yryheden ofte onyr\jheden , . . sal den gheïnteres-
seerden moghenyersoecken een daghinghe tot laste yan
syn partye , die hem gheconsenteert wort te moghen
doen met O inthimatie, ten fijne yan te comen
sien en hooren consenteren huysberecht ofte veue
de lieu. C. stad Iperen iii 48. Zie het yolgende
nopens het groot berecht, t6. a. 61.
HUISBEBECHTEBS , zn. my. Bouwbexodkers ,
fr. visiieurs des bdtiments. || Sullen uyt ^tcollegie
geeommitteert weeën twee schepenen metten clero^
6^
HtJl.
tïül.
▼■n den onderoomtoire yan de weeaerije , mitigaden
twee meeeten wercklieden, te weten, eenen met-
■er en eenen timmerman , [welcke] sullen nemen
inspectie yan de plaetee, werken of nieuwicheden
vsn dewelcke clachte ghedaen is, eiï daemeffens
ordineren en wysen , . . — Van welck w jsdom . . .
partye ghéintereBseerde sal mogen appelleren . . ,
dagh makende bj den messagier deselye huysbe-
reohters en partje ... — Of sooverre eenighe yan
de partjen, ofte oock deseWe huysberechters ghe-
nuligh yonden, yóór 'tgeyen yan eenigh wijsdom,
te yersoecken 't groot huysberecht, men sal neffens
henlieden deputeren dry andere schepenen metten
griffier yan de yiemchaere, die t'samen recht sullen
doen naer het beyind. C. stad Iperem iii 49. 50.
61. Vgl. Bembrj I 251, en C. sfad Brugge II
276 Deelmannen; C, e. Bnuselj 8iat. e. 19
apr. 1657 de gezworen meerers, en C, v.Antto.
1545, titel Yiii, deerfsoheyders of paelders.
HUISEN) OW. ^otMnm, een hmis oprichten, fr.
hdür. Kil. auet. vet, fond. H u y s e n. Domum óedi"
fleare, Bastir maiton. || Naer de costume . . . mach
elok persoon syn erf^e binnen der stede behuysen
ten hemelwaert op, . . nietjeghenstaende dat huer-
lieder erfve gheleghen hadde onbehuyst dertich
jaeren tijds ofte meer, ofte oock nietjeghenstaende
dat zy in dat opwaerts huysen benemen mochten
haerlieder ghebneren hun Ucht. C, o. AaUt ix 4.
Nieuw erf, gehuyst zynde, blyft dengeenen dien
faetselye toegeyallen is met den huyse, sonder de
hnysinge te mogen splyten. C gr. Loon II 453,
BÜcheim. — Als yerl. deelw. Gehuist en ge-
steet.'Gehuist en gelant. Balende , rt^ege-
fÊoiende'*, belendende, fr. aboutieeant. || üp sijn hof-
stede met husen, steenen, bomen,., steende en
ligghende in torp yan Hassnede tusschen Eatelinen
Bemaerdte, die ghehuust en ghesteedt es oyer de
norteide, en*. . . db Pb. Bjf Bb. XYI. Assenede
87 (143S). Upte stede en hofstede.., ligghende int
dorp Tan Assenede, an de zuudz^de ghehuust en
ghelant her Qilles Gaetman,.. Ib. 173 (1444). It,
O. kast, Iperen, xtii 4.
HUIS£N (Husen) , bw. OerecJUèUjk in bent sieOen
van een hmis, fr. saisir Ugaiement d'une maison,
It En hebben daertoe ghedaen met hande, met
alme en met monde al dat zi sculdech waren te
doene, omme hemliehen deraf tontheryene, tont-
husene en tontgoedene , en den proofst yorseit sgod#-
huns bouf en ter religieusen yomoomt derin te her-
yene, te husene en te goedene. Y. Vakdbb Habghbit,
Ten Walle 50 (1341). It, de Potter, 8ee. cart.
M4, (1344). C. stad Qent I 514 (1340—1350).
HUISEN ENDE HOVEN. 1) Van personen. Diê
hsrbergen, eene schuilplaats verleeneuy fr. des per»
êonnes) les hSberger, leur donner asile, Kil. Huysen
en hoyen iemanden. Beeipere tdiquem hospitia y
domoj iecio. Kil. auct. hoger et traitter quelcun,
Grimm AUerth/ümer 12 hausen und heimen.
8i quis Jurem in domo receperit vel ei hospitium
praestiierit, Lez rip. 78. || Ware oeo dat sake, dat
Temene ghebannen worde namaels yan yerde te
brekene, of.., en hem yemene hulpe ofte raed
nye, ofte in staden stonde, ofte huusde ofte
noyede,.. C. v. Qent, Qr, ch, y. 1297, a. 12.
Waerd zo dat yemen mer Gheraerd yorseit ofte
Sne hulpers huusde of hoofde. Ib. I 522 (1351/52).
ie ledeghe wiye ooht hare putiere hnuist ooht
hooft, spise of drano yerooept in sinen huise, sal
yao eiken ghelden y s. Kb, v, Diest ▲ 49. Zoe wye
eenen ballhick yan der stadt (willens en wetens)
Innnen der stat en yriheyt oft qnartier yan Ant-
werpen huysde, hoefde, logeerde oft herberohde,
sonder den heere ofte officier daeraff (goetstyts) de
wete te doene , wordt selye gebannen ... Cv. Anfw,
1545, I 40.
2) Yan dieren en zaken. Die in huis doen of nomen;
opslaan in een pakhuis, bergen, £r. {d'emimaus H
do choses) les prendre dans la maison; ommojgasiner,
II Soe wat coeme . . . yan buten comt te cope, soe
wieme dat toebehoert, zal men int corenhuys ocht
opten corenmarot brenghen eü niet zulren noch
huysen yore dien dat die corenmarct ghedaen es.
Kb. v. Diest B 97. Soe wat ooerne . . . dat mer zulret
en huyst. Ib. 98. Dat nyemandt eenige schapen huysen
nogh hoyen en sal, hg en sal se gewintert hebben,
oft hg en sal se willen winteren, die sal yerbeuren
den keure yoers. C, v, Caggemnne 1433. Dat egheen
leertouwers in eghender maniereu en sullen moeghen
ennich leer yan bugten in deser stadt brengen om
yoorts te yercoopene, het en ware dat taelye getont
oft ongetout ware, iensy dat tselye, aleer hy taelye
huysen oft hoeyen sal, gewaerdeert sy by den ge>
zwoeren deser stadt. Kaart der leertouwers te Diest,
27 febr. 1546, a. 13.
BUIS6ELT, zn. o. 1) Belasting vam den xastu»
penning op de huizen e» landen, it. imposUion dm
xx' denier sur les maisons et les torree,» Zie hier-
oyer: O. P.-B, autr. 28 mei 1704 a. 64 — 69; 12
apr. 1712; 15 dec. 1727; BI, v, PI. 5 mei 1738,
IX 669; 8 jan. 1780, X 507; de Pb. en Bb. Oentj
I 259, enz.
2) Becht van den pastoor op de lijken die in de
kerk begroten verden , it, droii du curé sur los corps
enterrés dans Véglise, || Als die oyerlyder begheert
heeft , oft zyn eifghenamen en executeurs begheeien
hem te leggben in die kercke, dVelcke men ghe-
woonelyck is te heeten kercklyoken, so sullen zy
den prochiaen gheyen, yoor syn recht yan huys-
ghelt, om d'lyok te halen, uytyaert, seyenste en
dertichste, t'samen zzz stuyyers. PI, v. Bral, 23
mrt 1528; III 118.
3) Verhuurprijs van de stallen op de lakonhalj
fr. droit de loeaOon des étaux dans la hallo aut
draps, II Yan Gerolye Ooutenaye en Jaooppe, sinen
broedere, pachters yan den huusgelde yan strypten
lakenen en ghemenghden upte hiulen metten reepe.
HüTTTEKS, Gorporations , 170, stadsrek. 1828. Gil-
Use de Pape , yan den huusgelde up dalle yan den
sooenen ghewande. Item, yan Jacop en Henric
Ooutenaye, pachters yan den huusgelde up daUe,
yan den ghemengden en strypten metten reepe.
Ib. 167 (1357). Zie ook aldaar blz. 28. Dat men yan
nu yoort niet meer yan huusghelde gheyen en zal,
yan den lakenen die men te mercten yoert, dan
yan eiken halyen lakene ii groete; uutghedaen
yan den lakenen die men zal yoeren ter Brugmerot,
daeraf zal men gheyen, yan eiken halyen lakene,
III groete. db Ylamdtce, Vgb, 45 (1417).
HUISGENOOT (Huusgenoot, busgenoot, huys-
genoot), zn. 1) In het leenstelaeL Standgenoot^
siaudgelijke, fr. {dans Ie sgstémo féodal) pair, qm
est de la mêtne eondition; meddeenman, (fr. oofeudo'
taire) zegt de kost. y. Belle. Zie ook sigbitgxkoot.
II Oyer lüle dese yorseide dinghe waren, alse oroonda,
Twain Stullaert , bailliu yan Ghent , . . En yort
oyer dese yorseide dinghen waren, alse onae mannen,
Ghierart yan den Walle , . . alse haren husgbe-
noeten, die oeo onse man sin. Oork. 21 noy. 1290,
Tiende v. Ouldemerseh door den abt r. 8t,'Bietors
afgestaan aan d^ abdis o. 8te- doren, Wg, Ghisel-
brecht yan Lenwerghem, riddere, N., N., eto.,
manne ere boghere yroawen en ere edelre, miro
HÜI.
tlÜl.
629
▼roawen Tsn Denremonde , maken cont en kenlio . .
dat commen e« vor ons Jurnoud Bobbrechte, zone
was Yan der Vaerrent, onse hausghenoet, en man
mire vrouwen van Denremonde. dk Vlavinck,
Zwijveket 109 (1334). Ejgendom sorteert jurisdictie
Toor de juge ordinaris; en leen staet te berechte
Tan den huysgenooten. Wiblakt, LMnreehê 15.
It. 76. Als een man van leene niet wel en soude
oonnen maken syn rapport, den heere wort ghe
honden, dies versooht sijnde, in 'tyriendeliok, ofte
andersins te wette, hem te tooghen sgu register,
en copje Tan sulcx hem rakende is te verleenen,
t'synen redelicken coste; en hadde den heere gheen
register noch ander souffisant bew\js, soude den-
seWen leenman moghen maken sijn rapport naer
d*informatie Tan s\jn huysghenoten ofte medeleen-
mannen [Tan zinen huusghenooten en ouderlinghen
C. k€ut, Ipertn 219'J, sonder boete. C. o. Belieg
IT 10. So wie up zyn leen gheen huus ne heift,
al es hi man, hi nes niemens huusghenoot, naer
hofrechte, [noch nyemant en es zyn huusgenoet-
Bozhoren]. Want hi nes gheen zo Try man zyns
heeren als een ander, want hi woend onder eenen
andren heere, en stoet t'anders heeren hove en
'juridictie. Dat ne doet hi niet , die up zyn leen
Try woend [des en doet hy niet die op syns heeren
leen woent-Bozhoren]. Maer die gheene huuse ne
hebben, willen huusghenooten heeten, en heb-
ben eomwile dit punt ontwyst; en daeromme
neist niet meer hofrechts. Ju9 feud. Fl. veim , c. 66.
(w) PtMTes curiae. It. Leenrecht v. 15*28 fol. c; C.
V. Casièl 12; 20. 27; C. leenhof ü. Veurne i 9.
y. Vavbbb Haeohen, Ten Walle 44; bb Pottbb,
Petit cart, 44.
2) Hij die deel maakt van het huisgezin als be-
diende, fr. eélui qui fait portie de la familie en
qualité de seruiteur, || Magister coquine et husghe-
note. Van Lokbbbk, Si-Pierre 302 nr 629 (1250).
Een getuyge domestijcq, dat is, die in den aet en
dranck en huysgesijn oft huysgenoot u Tan den-
geenen dyen produceren wiUe , dyen mach men Tan
te tuygen repelleren. Y. j>. Tav. 334. Dat niemant
op eenighe der sondaghen , hooghtyden , . . [sal]
moghen doen eenighe slaeffeljjcke wercken, door
hem ofb sljne huysghenoten. JPt. v. Brab, z. d., I
68. De goederen . . . dewelcke sy \nl. de geestelgken
eu de edelen] seWer , oft door hunne huysghenooten
sullen doen cultiTeren. Ih, 1 mrt 1628, a. 20; II
117. Aengaende de huysgenoten, niemant Tan hun
en sal mogen gekleedt worden met rouw \nl, TOor
de koninklijke personen], wel willende dat de
demonstratie die by de meesters gedaen wordt,
gehouden worde TOor ghenoohsaem. Pi, o. Brab,
22 juni 1696 ; Y 71 ; de fr. tekst heeft domestiqves,
8) AUe personen die ded maken van hethuisffetinf
die onder hèttdfde dak wonen y vertoanten of niet ^
meesters of dienstboden, fr. touies les personnes qui
font portie de la familie, parents ou mom, maitres
OU domestiqueSf 'et qui demeurent sous Ie méme toii,
I) Alle huussche die zyn binnen schependomme ,
moettf» senden I huusghenoede ten brande, met
eenen Tate , ketel of panne , of teele , of hoesTat ,
of sulke dinc als hi heeft, en daermede draghen
water ten brande. Auden. meng. I 320, Kb. v. 1338.
Dat , soo wanneer eenich kennelijck ongeTal gebeurde
aen eenige poirteren in de Toors. onser stadt, oft
aen heuren kinderen, dienaeren, boden en huys-
ghenoten , hetsy doodtvalle oft Terdrinckinge efi dier-
gelQcke ongeTallen, dat die seWe poirter oft poir-
teren, onder wien TOors. ongeTal gebeuren soude,
Try en onbelast soude blyTen Tan allen Terbeurten
Tan oondscatien. C. v. Diest, O. 15 mei 1609. Dit
hoerende, mijn heere en zijn huusghenooten, zijn
zeer Terscrict gheweest duer dit gheruchte. Febo.
Yakdeb Habghek, Ber. tijden lf[ 7.
HUIS6£N00TSCHAP, zn^ Onder dezen naam
begreep men in de groots kloosters of abdijen zekere
bedieningen, als daar zijn : de lavenderie of wasch-
meesterif, de praterij, de meierij, enz. Zij werden
soms in leen gegeven, fr. sous eette dénomination on
eomprenait dans les grands monastères ou abbayes
eertains offices , iels que; la lavenderie, V office du mes-
sier, du mayeur, lis furent quelquefois donnés en
flef. Zie Maigne d'Amis latakdbria, messabiüs,
MA JOB II Dit es thuusghenoetsceep dat Jan Haeo
hout Tan der keerken Sente-Pietors , dat beheert
tot [de] laTenderien (hier volgt de vermelding van
de diensten opgelegd aan de wasehmeesterij en van
de voordeelen die eraan gehecht waren). \av Lokebev,
Saint'Pierre 293 (13d« E.). Hoe en in wat manieren
dat soe Toertyds houdende was een hnusghenotscip,
wesende een cnaepscip, Tan onsen Toomoemden heere
en Tan ziere kercken [nl, Tan Sinte-Pietorsabdij],
ten welken Torseiden diensten beheerden zekere
profite en jaerlyeksche renten, die haere de ael-
moesenie Tan SentePieters Toerseit sohuldich was, . .
Ib. 190, O. 10 dec. 1413. Dat, ute dien dat onse
heere dabt Tan Sente Pieters TOrseyt, bi goeder
informatien di hire af heeft ghedaen horen en nemen,
de Torseide praeterien sculdich syn te wezene huus-
ghenoetscepe, so eist dat hi se heeft doen legghen
en lecht se, bi consente Tan partien Torseit, te
huusghenoetscepe, elcs deel te Teertich schele pari-
sise OTer sterfcoop; en ten Tersoucke, ten Renebrln-
ghende en Tan nenedragende, en in allen andren
zaken ghelyc dandre huusghenoetscepe Tan der
kerken Tan Sente-Pieters doen .... Diebicx C^ends
charib. 57, O. 12 noT. 1368, S^.
tHUISLIGQËR, zn. Hen ongehuwd man, zon-
der eigene of gehuurde woning ^ en zonder mid-
delen van bestaan, die dientengevolge bij anderen
moet inwonen, fr. un eélibataire, sans habitation
propre ou louSe, et sans moyens de subsistanee,
qui doity conséquemment , se loger chez d'autr^s.
II Zoo wie Tan alsnu eenyghe thuusligghers heeft,
dat hy, up ghelycke paine [nl. Tan drie jaar bal-
lingschap] , dezelTo heere en Wet donderdaghe naest-
commende OTer te bringhen [heeft], de Ootjssb-
MAEEB, Trouhles rel. III 177. Men Termach oook
niet dusdanighe eenclipte persoenen te logieren, op
ghelycke boete en distributie Tan dertich ponden
parisis, en daerenboTen, soowel deselTe t*huys-
Ugghers als degene hemlieden logierende , ghepuniert
te syn ter discretie Tan den heere en Wet. C o.
Veurne t. 34 a. 7. Zie ook bekclift, en eev-
LOOFICH.
HUISMEESTER, zn. m. Bestuurder (huisbe-
waarder), ft. directeur ^ régisseur (conciërge). || Een
goet dispensier en huysmeester (La Gume Dispenseur :
régisseur). Test. Van den Dale 7 mrt 1581 (Col-
legie ie Loven). Dat den huysmeester oft concherge
Tan den dwingh-huyse, sedert eeuighe jaeren her-
waerts binnen de Toorseyde stodt opghërecht, sal
hebben TOor sgne gagie de somme Tan twaelf hon-
dert guldens *s jaers , op den last Tan syne sergeanten
daerop te moeten onderhouden. O. Albertinev. 1618
voor de stad Antw., Uitg. c. 21 a. 1.
HUISRAET, zn. 1) Zooals thans. Euisraad,
fr. mahUier, meubles, ustensiles de ménage. Kil.
oud. Huysraed. UstensiliOf etc. Utensile, mesnage,
meuble. || Huysraet betaelt pontselt. Watertol 1550.
2) Huishouden, huisgezin, fr. ménage, famiUe.
79
630
HUI.
HUJ.
II Want rele en diyersche borgeren en ingesetenen
hon Toerderen, dagelycx meer eü meer, in hon één
huys verscheiden huysraeden te logieren eü te rer-
hueren, denwei eken, midts honder benauwtheyt van
der erre en der selegentheit van der plaetrachen
nyet wel mogelyck en U hon aaschen bequamelyck
oft tamelyck zonder peryckel van den brande te
leggen, gelyck men des by experiencien gesien
heeft, brandt en schade den gebneren a£^eoomen
te zyne, soo wordt geboden . . . Kh. v, TwrnJumt
1550, fol. 82. — Huisraet houden. JBene kuit"
houding hethen y fr. tenvr ménage. || Vandencossaten,
die niet en seyen, aal die persoen [nl. de pastoor]
hebben, te Kersmisse, van eiken paer volcs die
in hilic sitten, enen halven ouden eogolschen, of
syn werde; en daert bedde gesceiden is, en van
•enloopen Inden , die huyaraet houden , sal die per-
soen hebben te Kersmisse tfierendeel van enen ouden
engelschen. Belg, Museum II 166 (1421). — Ten
huisrade sitten. 2k}oaU hei voorgaandet fr. comme
lê precedent j| Dat altyt op sondach na Sint-Jans-
dach-Baptisten ind zomer [2. midzomer] eyne igelick
ambacht van den twelff ambachten onser vursc.
stat, by henselven, alle man van haren ambachten
bynnen onser vursc. stat en vryheit woenende en
ten huisrade sittende , vergaderen «uilen ... O.
lAége 11 dec. 1500 a. 1, Haêselt. Oick en sall
egheyne vremde tot eyniger officien van onser vursc.
stat comen,'hy en sall t^eirst vijff jaer bynnen onser
stat gewoent en ten huyssraide geseten hebben, a.
6. It. 11 juni 1577 a. 1.
HUISRUIMING, zn. Gedwongen huUverlating t
fr. déguerpls$ement , retraite contrainie et f orde.
II Voor huuarumynghe gedaen met vier scepenen
en den bailliu , hebben scepenen xl s. p. Den bailUn
zx s. p. Voor teeckenen van rumyngne en van de
afgewonnen huusen , hebben secretarissen ij s. p.
C. V. Auden, 2<ie d. 207, Salaritsen 1581. Over
eenige jaren ia ghemaeckt sekere ordonnantie en
forme van verbale procedure tot bekortinge van de
justitie eiï ontcomroeringe van het collegie der
wethouderen, rakende alle gepriviligieerde schulden
van huysruyminge, montteringhe, liquide obliga-
tien... C, o. Brussel 1606 a. 49; Ghristijn vertiudt
verkeerdelijk pretium locationis conductionis.
HUISSOECK (Hussouc, huussouck, huiszouck,
huyssoeok), zn. Muisschending, het feit van met
gewelddadigheden in een huis te «nUen dringen, om
dên bewoner, of eenen erin gevluchten persoon te mis-
handelen , fr. violaiion de domicUe, Ie fait de vouUnr
pSnétrer dêforce dans une maison, pour y maltraifer
celui qui VhabOe^ ou une personne qui s'y est refU'
giée. |l Qui convictus fkerit per quinque coraiores
e» hussouc, emendahU üti super quem foetus est
hussouc XX sólidoê. K. o. Veurne 1240. Qui ad
domum alieujus eum armis venerit contra hussouc,
de quo iimeturf non forefacit. Ihid, Soo wie wet-
telick achterhaelt oft bevonden ware van huyssoeck,
te weten, dat jemandt eenen anderen volghde om
faict te doen eenen die hem salveren sonde willen
in syn huys, ofte in ander huys dat hy soude
moghen aenveerden en hem daerin besluytende,
en dien selven volger in hetselve huys gherochte
of inbrake jeghens den danck en wille van hem
die hem salveren wilt, en faict op hem dede, ge-
vende open wonde en loopende bloedt, dat ware
den facteur op pene van lyf en goet. C o; Iperen ,
East. o. 48; %t, 49. Die andersins huyssoeck doen
sonde sonder jemant te wonden ofte quetsen, dat
ware den principalen op de vuyst, en alle syne
ipedeplegers elck van lx pond. C v. Cassel^ a.
180. It, C. V. Bdle, r. 33 a. 12. Yan huiazoucke
en uutroupene. C. stad Brugge, I 211, K. r.
tMaendaechsehe 1552, titel. Daer eeneghe persoo-
nen , in evelen wille , staken , sloughen ofle wierpen
up ijemands huns ofte hofstede, of up eneghe
muelne, omme van buuten daerbinnen te rakene,
ofte yemande diere binnen ware ghevloden, ofte
anders daer te vooren ghecommen, te slane ofte
griefvene, of daernute jeghen zynen danck te
stekene ofte jaghone, wedre oock de gejaechde,
vervolchde, ofte de persoon die men grielen zoude
willen daerbinnen ware ofte niet, alle dusdaneghe
faiten zijn gherekent huussouck. O. o. *tJProossd^y
a. 7; it 8. 9. 10. Zie ook huibsoecking.
BUISSOECKER (Huussoucker), zn. Huisschtn-
der, £r. violateur de domicile. \\ Indien huussouck
ghebeurt en dat daer niemant doot en blijft, noch
iQt en verliest, . . noch dat de huussouckers niet
binnen en gherochten, . . K.v. tProossche 1511 a. 10.
HUISSOëCKINO (HuBsoekinge, huuasuekiuge,
huusaoukinge , huissuekinge) , zn. 1) Met dezelfde
bet. als HUISSOECK. Kil. auct Huyssaeckinge.
InquisUio in domicilia 4* Irruptio in aedes. JSntrer
par violence en quêlque maison^ Sf y faire reehert^
de iout. II JËadem lex erit tam de insidiis quam de
hussoekinghe , et ille cujus domum invaserit , . . . quid-
quid pro defensione sua, id est noetwere, feeerii,pro
nichilo reputabitur. K, v. ter Piete \2Q6. Die huussue-
kingen dade, bi dage, . . K. amm. v, Brusselj 1292 a.
23 ; de K. o. Nijvel zegt Qui maisone assaudroU de
nuit Die huussuekinge dade bi nachte. a. 24. Wy
willen dat hij [fi{. Henrick van Wilre] en zijne naco-
melingen, van allen stride eü van alrehande gerechten,
totten bloede , hebbe en helTe alle dat recht en alle
die mesdade die dairaf vallen, utegenomen van huus-
suekinge . van mincten , van manadoede , . . Oorh.
16 jan. 1291/92, Brab. Teesten l 679. So wie so
huussoukinghe doet, wert hys bedreghen vor sce-
penen, hy es in de mesdaet van lx ponden. C
o. Qent^ Or. eh, v. 1297 a. 42. Zo wie die huus-
soukinghe doet up andren, en die huuasoukinghe
ghedaen bekennet wordt bi scepenen, . . K. v.
Brugge 1304 § 28. Van huissuekinge, date te weten,
op yemants huis te werpen, te stoten, of dat huis
op te breken viantlic, of yemanne darbynnen te
stoten, te werpen, te steken of te sloen. C t.
Maastricht y Stat. o. 1380, Tafel i.xy. It. dx Yla-
HIKCE Vgh. 45. Zie ook HTJISSOECK.
2) In de huidige bet. Qerechtel^k onderzoek va»
iemands woning, fr. visite domicUiairey deecente de
lieux. II De schoutet oft andere officiers en moegen
in eens poorters huys nyet gaen oft comen, oft
eenighe huyssuekinge doen voordere, verdere oft
anders dan den poortere en belieft, tenwaere by
expressen voirgaenden consente van den .burger-
meesteren eö scepenen. C o. Antw, 1545, ix 17.
HUISSTOORING, zn. v. Suishraak, fr. effrae-
tioUf irrupOon, || Eene huysstooringhe, wacrmede
dat men die doet, [verbeurt] x pondt jwerte. K.
en hr. Santhoven 1558 a. 7. Soo wie een huysstoo-
ringhe doet, in wat manieren het oock geschiet,
verbeurt 24 guldens. It. 1665 a. 27. Zie het vol-
gende.
HUISSTOOTINQ, zn. Zooala het voorgaande.
II So wie enen andren vermenct, sonder met mort-
wapen, ofte die huysatotinghe doet, verboert x lib.
Kb. V. Antw. a. 10. Soe wie huijsstoetinghe dade bi
daghe met beradenen rade, en ware op sinen doet-
viant, hi wairs op seven pont en tien scellinghe
swerte. Charter v. Wctalhem^ 1365, a. 57. Soe wie
huysstoetinghe dede by nachte. Ih, a. 58. In enni-
HUI.
MUI.
631
gen . plaetzen wort geüseert wije huysstoetinge doet ,
oft iemende ter straten daigt uuyt zijnen hayse te
comen bij nachte en ontijde, dat men dyen thoot
afslaet. V. r. Tav. 71 ▼**. — De oudste voorrechts-
brief der stad Dordrecht, 1220, uitg. en hersteld
door Mr. F. vak dbit Bbakdelsr, zegt Quicunque
alicuiiu domum impu^naverit. . , x librat judici emem-
dabit (zie ook aldaar het charter t. koning Willem
T. 1252); waarover zie de aant. 7 des uitgeyera,
sluitende met de opmerking: dat de misdaad in de
Dordrechtsche keuren en het Zuid-HoUandsche recht
meermalen' voorkomt onder den naam van huU'
aiooiing. Zie ook ^ijhoff, Oedenkw.y en hoogerop
nuissoECK en hüissobckiko.
HUISVROUW (Huysfr.), zn. t. In den adel-
stand. Thans JSehigenoofy gemalin^ fr. épouse. Kil.
auei. Hera domus & Uxor , domina , nupta , soda
thori. Dame de la maison. Femme. De graaf P. de
Nassau noemt aldus zijne vrouw in eenen brief aan
de stad Diest, d. d. 5 Mei 1521: || „Lieve en be-
minde. Wij hebben uwe brieven by Voghel, desen
brengher, ontfangen en verstaen uwe goetwiUicheyt
die ghy tot ons, onser huysfr. en sone hebt, des
wy danokelick en voir zeer geneeme hebben , en
en achten den dienst en den goeden wille die ghij
onser vors. huysfr. oft sone bewesen hebt en noch
bewysen moecht nyet minder dan oft ghij deselve
onsen persene gedaen hadt'\ — Bn opdat al het-
gheene voorscreven is mach blyven vast en gestan-
dich, in teeken der waerheyt en meerder vastig-
heyt, hebben wy, Aert, grave van Iioen, aen desen
tegenwoordigen brief doen hangen onsen seghel en
dien van onse huysvronwe Margareta. O. lAège,
October 1303, Beringen, Garte heer Henricx, heer
van Diest, en Ëlsbeen van Hoerne, zynder huys-
vraawen. Batmaeeebs, Draperie 6 (1365).
HUISWAEKDëR, zn. Bewaarder van in beslag
genomen huisraad ^ fr. gardien des meubles (gcÊrni-
saire), || Tot welcke betaelinghe, . . soo souden sij,
indien het weirelijcke persoenen waeren, gestraft
worden met geesselinghe, en de geestelijcke met
aeuslaen van henne tijdelijcke goeden eü stellinge
van huijswaerders. C. v. Antw. comp. IV, xvj, 64.
HUISWEECKË, zn. mv. De zieke en gebreJrke-
lijke lieden t fr. les nuUades et les impoienis, || Aldoe
ghezonden den aermen en huusweecken deser stede
elo een vierendeel bastaerts, 13 s. 6 d. Cabtok,
48, Stadsreh. Blankenh. 1525/26. Zie Gailliard,
Ohssaire 647: Huisweeken, Aerme huisweeken,
var. Aerme huiszittende, en huysaermen.
HUISWERCK (Huyswarc, Huysewerck), zn.
Werken die tot een huis behooren als bouw f fr. tra-
vaux qui concernent une maison comme construction.
II Dat alle metsers, tymmerliede en alle warcliede
die ane huyse warken willen binnen Antwerpen,
warken selen moghen huyswarc. Kb. v. Antw. ord.
V. 14 mei 1394. Dat de peerdesmits sullen conti-
nueren in het maecken groef werck, wit werck,
huysewerck. Bbhbbt I 462 (1679). (Deze geschied-
schrijver verklaart het w. voor het smidswerk , vol-
gens de keure der smeden te Brugge, uit de 16de
£., aldus: || Huuswerc, te weten traelien, ankers,
grendels , clyncken eü ooghen . . . Item , . . alle
maniere van hnuswercke, scipwerc, spaden, hau-
messen, haexen, eü alle maniere van amaschwercke.
HÜIVE (Huve, huyve, huyfve), zn. v. Huift
fr. huve. Kil. auct. Huyve. Beticulum... Coëffe,
1) ^110 manS' en vrouwen hoofdbedekking y fr. coif-
fure d^ hommes et de femmes. Grimm Haube 1)
3). 11 Dat clcken persoon draghende voortaen gouden
oft sUveren laeckenen, . . goude oft silvere huyfven
oft cordeliere , . . sal t'^jaers , al en drooghe hy oh
sy maer eens t sjaers , betaelen . . . twee Binsgnl-
denen eens. JPl. v. Brab. 14 dec. 1570 a. 121; ii
496. Een de beste huyve, haersnoer, bandeken,
spansel en diergelijcke. C. v. Antw. 1582, tit. 41
a. 100. Stadsvoor deel.
2) Oorlogshoofdbedekking van metaal of leer voor
het gemeene voetvolk ^ onderscheiden van den helm^
die hooger was en door de ridders gedragen werd
(Grimm Haube 1) d), fr. coiffkre de guerre, de
métal OU de ctiir, pour Vinfanterief distinguSe du
heaume, qui êtait plus élevé et eiait porti par les che*
valiers. — Yseren huive, fr, eoiffè de fer.
II y rem de man die, binnen vriheden, dronghe bi
daghe zweert , . . yserine huve , yserin antscoen ,
eü alle wapine met ysere, verbuerde z lib. Kb, v.
Auden. 1328. K. v. wapenen te draghene. Dat
N. . . & N. . . & N. . . draghen moghen elo een yserin
huve up haer hooft, ter bewaemesse en bescudde
van hueren live , mids dat sy in veten eü in onpaeiae
zyn partielic. C. v. Auden. 2<>e d. 125 (1440). Bra^
brabantinos . . . armatos galeis protensis ad maxUlas ,
vtdgariter huven met kaken. Ds Smet, Corpus
ehron. Flandriae I 220. Zie hoogerop (ten) hel*
LBKEir.
3) Kruishooggewelft h. voute eloisonnée, w>4ie en
are de doitrey toit en dóme. Grimm Haabe 10)
Kuppeldach. Zie Otte Klostergewölbe. || De tweede
vercoopinghe zal wesen het afbreken van een deel
van der keercke, te wetene , de huyve tot in den houo
en anghele van den peaer [pilaer ?] ofte freyte naerst
den ingano van de voornoemde keercke an beede
zyden, metgaders de huusaige daemefifens dat ingang
van den cloostere was, zoverre rechte uute als heur
de metselrye van der huyve bestrect. V. Vakdeb
Haeghek, Ten' Walle 247 (1579/80), 14 November
(1616). Betaelt an Jacques de Liemackere, de somme
van zeven ponden groeten , over thien gheschilderde
ghelaesvensters, met de waepenen van myn eerweer-
dichste heere den bisschop van Ghendt, en de
waepenen van de dry prelaeten eü die van den
ambassadeur, steende in de vyf vensters van de
huifva van de nieuwe kercke. Ib. 260. Int jaer
zvic xvi, den tweeden januarius, doen sette men
het cruyce op de huive. 76. 296.
HULDE, zn. v. 1) Gunst y genegenheid^ goedwUUg'
heid^ fr. gr Ace y faveur y affection y bienveiUanee. SLü.
auet Suffragium^ favoTy gratioy fidelitas êf Amor.
Faveur y gr Ace \ Sf amour. \\ Ontbieden eü bevelen,
dftt zy . . , alsoe lielT als zy onse hulde en vrient-
scap hebben, . . Charferb. v. ^s Bosch y f^ 117, Weu'
ceslausy 27 sept. 1356. Omme dat hare genadege
here eü vrouwe hare abolge keeren selen van haerre
goede stat . . , eü die vriendeleo nemen eü ontfaen
in haerre hulden eü genaden, . . Sebmok, Ckmthe-
reel 88 (1361). Op onse hulde en gracie te behouden.
Rekenk. v. Brab. reg. 131 fo]. 45 v*'. Sn dat mi
gegeven werde . . . Gods hulde te verwerven eü syn
troest. Hondert merk. 90 v®. — In hulde van.
Ter gunste f ten voordeele, voor het welzijn ea», fr.
en faveur de^ dans Vintérét, pour Ie bien» être de.
II Dat mijne heere van de Wet verstonden dat de
neeringhen die nachtwaecke begeerden . . . Eü eenighe
van do Weth die vraechde: „Waerom dat zg de
wake begheerden.' Eü doen wiert er gheseyt op
avontuere: „Offer yemant bij nachte wat vremts
voortstelde , wij begheeren dat ter proffijcte van de
stede, in hulden van justicien, eü anderssins niet.''
DE POTTEB, Chronijcke 66 (1537). Biddende der
Wet dat zij altoos souden willen tbeste doen, en
bedankende al tguent dat zy ghedaen hadden in
632
HUI.
HUL
hulden en ten proffijete Tan de stede, biddende
daerinne te willen continueren. Ib. 154. In hulde
▼an heere en Wet. Febd. Vandeb Hieghek,
Ber. tijden I 40. In hulde yan der Wet. Ib. IV 79.
2) Ambit bediening, fr. office t foneium. || Zoe
wij [wie] condichde enichderhande saecke buijten
den raede, dat in den holen geleet weere, en dat
Qutbringt, en het woerde geprneft, die zal zijn
hulde verbeuren tot ewigen dagen. K. v, St.' Truiden
1419 a. 53. Dat voertaen, wie die sesse gulden Tan
Sintruden regieren aal, . . egheen ander regiment
oft ander officie eü hulden zal mogen, alaoe lange
als h|j enich yan den gulden zal regeren. Piot,
Cart II 551 (14S0). — Hulde dragen. Ben
ambi békleedeny fr. exercer une fonction. \\ Zoe en
zal gheen man moghen dragen van der atadt meer
dan een hulde, noch egheen aennemen, hij en zy
der ierater aff. — Wij [wie] van zijn zelffa aohout
te banne weere, oft die in onwet sitten, die en
zullen egheen hulde moghen dragen hy en hebbe
hem tierate gepurgeert van deaen aaecken.* K, v.
8L' Truiden 1366 a. 72. 73. 2i. 47. (a. 34 zegt:
gheen ambacht houden van der atadt). Oft ijmant
te banne es yoer zijn aelfa achult, oft in onwet
aittet. die en zal gheen hulde mogen dragen, hij
en hebbe hem tierat gepurgeert van dier zaeken.
ld. V. 1419 a. 46. — In hulde setten. In be-
dienif^ tetien, tieUen^ h. instaVer^ invegtir» || Als
die nye meestere alao ghekoren sgn, soe auelen ai
in hulden ghesat werden, en eersamlijo sweren en
eet doen vore onae scouteyten . . . Piot , Cari. II
122, oork. 17 mei 1393 a. 2.
3) In het leenroerig atelsel. TVokw, fr. (dans
la fSodaliU) foi^ fidélité. || En deden die voreghe-
noemde man en scepenen van den yoregheseiden
dorpe yan Puderse Tore ons coemon, en roandense,
de man op huere hulde ente scepenen op haren
eet, dat si ons yerclaren en besceeden souden, al
80 yerre alat hem cont ware, welc ighewelcs recht
en harebrenghen ware... Oork. 19 juni 1295. —
Hulde ende manschap , foi et hommage. Bij
de trouw bevestigde de leenman zijne getrouwheid ttan
den leenheer t en beloofde plechtiglijk hem aUe de
diensten te bewijzen hem krachtens het aangegane
verbond verschuldigd; bij het manschap {homagium,
hominium) verzocht de leenman het leen van den heer ,
en deze vergunde het hem; waardoor tusschen beide
eene wederkeerige verplichting geboren werd, ofschoon
de leenheer geenen „wedereed^^ doet (zegt Wielant
40), want door den eed des leenmans staat de leeu'
heer jegens den leenman „verbonden also diepe sonder
eedt f- als doet de leenman teghens hem bi eede , want
de trouwe moet ghelijck staen^'' it. pair la foi, Ie
feudataire eonflrmait sa fidélité au seigneur , et pro-
mettaii solennellement de lui rendre tous les services
auxquels ü était tenu en vertu de Vengagement con'
traeté; par Vhommage, Ie vassal soUicitait Ie fief
du seigneur, et celui ei Ie lui accordait; de cette
manihre ü naquit une obligation réciproque entrje
eux deux, bien que Ie suzerain ne prétdt pas de
serment en retour " car, comme dit Wielant,'^ par
U serment du feudataire Ie seigneur est aussi étroi-
tement óUigé envers Ie vassal que Ie vassal au seig^
neur par son serment, vu que la fidélité doii étre
egale.'' || Als een persoen manscap doen wille, soe
ia hy hem sculdioh t<}t reynicheyd en ootmoedicheyd
te stellen , te weten, hy sal zyn hooft ontdecken
[Boxhoren : die sal hem ontgorden eü sgnen capruyn
ewech doen], zyn mes eü wapenen afleg-gen, zgn
huycke uuytdoen tot eenen teeken dat hy naicteiyc en
yolcomeiyc bereet ia zynen heere dienat en byatant
te doene, opdata behoefde [R. trecken op aQn
mouwen, opdat men aie dat hy bloot ea yan enigher
wapenen, bloeta hoota en blooter keelen en bloeter
bande]; en aal daernae beyde zyn handen taamen
leggen, in teeken yan oetmoedicheyd , en die leg-
gen tuaachen die y handen van zynen leenheere,
tot een teeken dat hy hem gelooft hulde eü trouwe ,
en datten de heere dairop ontfaet; en dan aal hem
de leenheere, tot zyoder ematiger begeerten, doen
zekeren, geloven en aeggen deae woorde: want hg
dair comen ia om hem hulde en manacap te doen,
dat hy hem ala zynen gerechten leenheere goot en
getrouwe aal zyn, zyn heerlicheyt en recht hem
helpen bewairen, zyn bate eü proffijt te yoirderen,
zyn scade en achtex^uel te beletten nae zyn macht,
ter mannenraide te coraon, raid te geyen en raidt
te helen, gerechte vonnissen ter manissen syna
heeren, te helpen wysen nae zyn beste vyf zynnen,
en al te doen dat een getrouw man van leene zynen
gerechten leenheere sculdich is te doene. En na
desen sal hem de leenheere doen opsteken y vin-
geren , en doen zweeren tgeene dat hy gesekert eü
gelooft heeft, dat hy dat houden aid wel en ge-.
trouweUjc ; alaoe moet hem God helpen en alle zyne
heiligen. En dat gedaen synde, soe sal de leen-
heere seggen:' „Ie ontfange u als mynen man van
leene, behoudelijc rayns rechts en elckermalcx
recht, tot sulcken gewoenten en rechten als u leen
sculdich is na de costume yan mynen hove en van
den lande; en dat confirmerende , sal de leenheere
zynen leenman cussen aen den mont oft op de
wange [B. aen syn kynnebacken]. Y. D. Tat. 201.
4) Hulde bewysen. Deze uitdrukking, voor-
komend in drie citaten onder het w. bandobk 2)
Piot, Cart. II 506. 507), sehynt te beteekenen
zich verantwoorden (in rechten), fr. répondre (en
justice).
HULFT, zn. Ramsvel, fr. peau de bélier. Het
is eigenlijk een mhd. woord, Lexer Hul f e, huift,
hulfter , hulst, decke, AA/Ze, doch was tevena beatemd
voor Vlamingen en Brabanders. || De regno Balde-
trini [«/. uit Vlaanderen] venientes debeni dare
pellem arietis ad operatorium seUae, quod Theuto-
nice diciiur huift, et unum caseum et 2 denariatas
vini. De Antwerf similiter. Höhlbaum, JHauMieehes
Urkundenbuch , 3 ; Brief van keizer Hendrik IV, 5
juni 1104, Tol te Coblenz.
HULPÉ , zn. Waterloop, die zijne uitwaiering heeft
in eene andere beek of rivier, fr. affluent. || Dat de
rivieren, laeckbeken, hulpen en afloopen altydtniet
en worden gehouden in eenen behoorelycken ataet.
O.'P.'B. auir. 20 aug. 1574. Inl. It. a. 1. Dat voor
groote wateren geacht aullen worden degene die
de moldera op hunnen pegel niet langer en aullen
connen ophouden aonder die extraordinairelyck te
lossen door de hulpen eü laeckbeken. Ib, a. 6.
HULPE, zn Getuige, fr. témoin. Zie hxlfx.
HULPEN, HBLPEK, bw. Thana helpen^ ter hulp
komen, fr. aider, venir en aide. \\ Slaet ymant des
anders wyff oft kint, eü der man come ten aen-
ganck , die man mach synen wy ve oft kinde hulpen
ter goeder wys, met zynen handen, sonder enighe
wapenen. K. v. St- Druïden ^ 1366, a. 14. lo bidde
Di van gronde myna herten eü der zielen,., dat
Ghi u wilt ontfermen over die arme kerstenheit • .
— Neen, neen, het en aal alaoe niet aijn; du aiest
doch wale dat luttel hnlpt, dat God aelve doot ea,
wat aoude dan dyn aterven helpen.^ Aller kerstenh.
10. Zie ook hblfek.
HULPER, zn m.; vr. hulpeater, 1) Helper^
hij die helpt en bijstaat in den nood. fr. qui aide, q»
HUR.
HUT.
633
vieni au Mecour$ dans U hêsoin. || Here, mijn hol-
per eii mijn yerlosser. Oet^db. xyde E. ps. 18,
Domine, adjutor meus Die heilighe Qods moeder
si altoes onse hulpester. Ib. ?0.
2) Bondgenoot y fr. aüié. || Dat wi [nl. heer Jan
yan Knik] geloTot hehben vor unsen here Jan , . .
hertoge yan Lothrigge en yan Brabant en yor alle
sine hulpere efi sine vrint, en yor una en yor unse
hulpere en yor unse yrint,.. Nijhoff, Qedenkw.
I 6 (81 oct. 1286). Dat alle die twiiste, die ghe-
weest hebben tuaechen Janne, herttoghe, en Janne
Bertoude, in deen side, en die yan Mehgelne, in
dander zide, en haren hulparen [sic ] in beden ziden , . .
J. Datid, Meehêlen (14 sept. 1303). Dat, om al
sttllich onyerdrach, oorloohs en crjchswille, die
geweest hebben tusschen ons, onse hulperen en
gestenden, yan eene syden, en die yan onser stadt
Tan Ludiek en andere guede steden ... en haere
hnlperen,.. O. Li^e 17 aug. 1417, Inl.^ SercJc,
8) Medeplichtig, fr. complice. \\ Soo wie eenighe
palen yersteckt oft uytdoet, .. wort ghecorrigeert
als diefte gheoommitteert te hebben, en totdien
yan ghelijcken alle sijne hulperen. C. v. HerentaUy
XI 16. It. C. V, Antw, comp. YI, iij, 7 hulpers.
Zie ook HXLFB.
HULTË, zn. y. Van eenen gracht. De uiterste
kant, fr. Ie hord extreme (d^un fossé). || Die sijne
erfye met opghesette grachten wilt beheijmen, moet
tusschen de hulte yan de grachte en erfre yan sijnen
ghebuer laten ten minsten onderhalyen yoet erf re.
C. e. HerentaUy xi 28. (Zie C. v. Antw. 1545, tui 74).
BULTEN, bn. Houten, h, de hois, \\ I platten
hulten hamer, fr. tekst un<f plat marteau de bois.
Inv. de Nevers 1467 a. 17. Item, noch een hulten
fonteynken. Inv. V. d. Hulst 1489.
HUNICe, bn. Wild, it. sauvage (V. d. H.).
II Daemaer quam desen hunighen hoop [nl. de
beeldstormers] in tclooster ten Predicheeren ; daer
yielen zij aldergrimmichst an, sraetent dser boven
en benedon al in sticken. Febd. Vandbb Haeghek ,
Ber. tyden I 113.
HUPENBIER. Zie juipevbieb.
HUREN (hueren), bw. 1). In dienst nemen, fr. louer^
prendre a son service, engager. Eenen kapelaan.
lEenen priester om eene kapeüenij te bedienen , fr un
chapelaiuy un prêtre pour desservlr une chapellenie.
II Die welke capelrie te verdienne, Jan dieWajere
yoerghenoemt, ochte sijn hoyr dat na hem blijft,
eenen pape hueren sal alre jare , misse te segghene
elcs daegs,.. J. F. Willems, Sist. onderz. 151,
Schepenbr. Antw. 1307. £n den Yors. priester, op
dat hi ons niet orberlec en dunct, so selen wij hem
orlof moghen gheven en eenen anderen hueren,
also dicke alst ons orberlec sal dunken, sonder
ijemen anders te yersnekene ... — so kennen wg . . .
sculdech [te] siin en gheloTen,.. sonder enech
beiden te huerene enen priester die engheen goet
yan der heilegher kerken en heeft, die alle daghe
misse doen sal in sente Goedelen kerke, opdat de
heeren [nl. de geesteljjken] ghestaden willen, yor
dat heileoh Cruce. Bruss. godsh. B 588 , Stichting
V. Sittt'Kruis altaar, 1366.
2) JEenen moordenaar, fr. «n a^sasiin. || Yan \jemende
te huerene omme eenen snderen secretelic of bij
laghen te doodene. Yerroorderde hem eenich per-
soon zgnen yijant te doen slace en te griefvcDe
by der handt van eenen andren, die hij daertoe
induceerde, huerde oft anders ghecreghe, . . —
Alle deghone die . . . den ghehuerden ofte zijn ghe*
selschip huusen, hoven en onderhouden,.. O. v.
HFroostsehe, 1511, a. 14. 15.
3) ïo huren (te huur). Voor Awirloou, voor
arbeidsloon y fr. pour solaire de travail. \\ Men sal
geven te huren yan enen snarlaken en scarlakens
lingde z s ; dies selen hebben di meisters iiij s.
en de knapen vj s. — Die lange lakene van ziy
ellen,., selen geven te huren vy s. en vj d. Ord.
opte volderen te Brussel, juni 1282, a 1 en 3; i^
4. 5. 6. 9.
IIURCKEN, OW. 1) Luisteren, afluisteren, fr. écou-
ter. Kil. Hurcken / Horeken. Auscultarc'De'^o
Hurken, horken. \\ Dat niemand t en stae nogh en
sitte aen ander lieden vensters ofte hujs, om te
hurcken wat in den huyse ghebeurt. de Fb- en
Bb. XIY. Boekhout 26, Stat. 12 oct. 1684 a. 14.
It. de Potteb, Chron. 210.
2) Verlangen (naar), fr. désirer vivement. \\ Den
coninc screef talie canten om hulpe jeghen den prinoe
van Opndée . . . Overzulcx was dheere van Haren-
beerghe daerwaert uut dese Nederlanden ghczonden,
den coninc ter hulpe ,... want naer dese victorie
hurcte men zeere. Febd. Yahdeb Haeqhen , Ber,
tijden III 125.
HURLINGE, zn. y. Oploop, h. émeute. (F. Y.
d. H.). II Up denzelven dach,.. was een hur-
linghe tot Lievin De Ylieghere , . . van de Spaen-
giaerts, want die daer thuus hadder ghezien een
berdekin van schilderien, wesende Ons Heere ant
cruuse , . . in welck berdekin hij bevonden hadde
dat int been van Onsen Heere ghesteken was met
eenen snijer. Febd. Yakdeb Haeqhek, Ber. tij-
den III 24.
HURSELEN, ow. I» beweging xijn, in woeling ,
fr. être en mouvement, en agitation. Ygl. De Jager,
Frequent. Horrelen, horzelen. || Tgheheele landt
was in roere eü elck hurselde aleer men wel wist
van de compste van den keyser; maer alsoo riaen
als den keyser int landt was, zoo suste elck. de
Potteb, Chron. 189.
HURTMAEL, zn. Met hurtmalen. Bij hor-
ten (f), bij beurten, beurtelings, tour è tour (?).
\\ De priesters liepen uuter keereken, alzoo wit
als doucken, die vrauwen van ghelycken, en die
knechten en joncwijfkins liepen al met hurtmalen
uut der keorckcn, eü ghijnghen dan daer weder
in , en terstont daemaer quamen zij weder uutghe-
schoten. Febd. Yandeb Haeghek, Ber. tijden,
I 266.
HUSSEN (Huusschen), bw. Ophitsen, opruien,
fr. exciter. Kil. auctus. Hissen, hitschen, bus-
sen, hetsen. Instigare, etc. Instiguer , inciter,
attiser. || Zekere Philip Andries, voor eenige woor-
den „fame en mare" bi hem gheseit eü ghedaen
ter belastynghe van de Weth, en omme het volc
up hemlieden te hnusschene (instigare), houwel
nochtans do contrarie duechdelic bevonden en ghe-
bleken es. Gannaebt, Bijdrage 123. Want waer
men den commune den heere neempt oft weert,
begheert men dat zy elc andren roven, stelen,
vcrcrachten, en huusschen 'tvolck om elc andren
te vermoorden. Scitates, Collatie 176.
HüTSEN, HüTSELÈN, OW. 1) Schtidden, schom-
melen, in beweging brengen, fr. secouer , branler,
mettre en mouvement. Kil. auct. Hutsen/hut-
8 el en. Quaiere, etc. Hocher, branler, secouer. Zie
De Jager, Frequent. I 242. || Waermede den
hanchman moeijte hadde, en moeste van der leere
staende hem an de potente hauwen om met den
yoet op de handen te steken, mits dat den hanch-
man te curt was eü den pacient hem te neder
hijnck; zoodat hg met een hutsen en schooken de
potente zoo maecte lutsende, als dat deen hooft
634
HUT.
HUW.
datter up lach, up de zyde ten Druyfstcenwaert ,
Tan den pacient . . . van boven nederviel. Febd.
Yandbs Haeghek, Ber. tijden, III 179.
2) Loten ^ werpen hij middel van dotheUteenen of
het schudden van geldstukken in de hand, fr. tirer
au tort , jeter Ie sort au moyen de dés ou en secouant
des pièces de monnaie dans la main. || Soe wie in
den drifflijt coopt ennigherhande veede, dat die
dat zal moghen behouden zonder jemanden mede
te deylen , oft onime te butsen oft te loten. Kb. v.
Turnhout 1550, fol. 74 t^. Hoe deen porter met
den anderen om een goet butsen mach. Item, oft
iemandt van buyten ennigb goet vercoopteetgewan,
daer onse poirters oft poirterssen bij zijn , die moghen
dat goet medenemen voer deselye prijse; en ins-
gclijcx daer die een poirter oft poirterrse bij den
anderen is. Ib. fol. 83. Wie dobbelt, bot oft hutselt
in schottelen (sic)^ bj nacht, die verbuert 1 lib.
C V. Orave, I 7.
HUT8P0T, zn. Zooals thans. Waarvan ons de
hestanddeélen in de middeleeuwen niet naar wensch
bekend zijn; wij vinden evenwel, in eene maaltijd
door de gulde van den hruishoog te Antwerpen in
Hjaar 1412, aan den hertog van Brabant gegeven
„eenen bruinen {?) hutspot met pruimen* \ fr. hochepot^
dont les ingrédients^ au mogen-d je ^ ne nous sant pas
connus è souhait; nous irouvons oependant, dans «»
repcu offert f en 1412, au due de Brabant ^ par la gilde
de Varbaléte d'Anvers: „mm hochepot brunO) avee des
prunes.*' L. ToBFS, Ann. Acad. archéol. XX lly 161,
HUVE. Zie huivb.
HUVËRHOORICH. Zie oyebhoobich.
HUVVE. Zie houw.
HUW£N, zn. my. Huiden, fr. des peaux, des
cuirs. |}«Item, werden de huretters en leertauwers
ghehouden te betaelen van alle huwen die worden
ghecocht met den haere eü buyten den achepen-
domme ghevoet [var. gheTet]. Item, dst gheen
ghetauwe huwen ofte leeren en sullen moghen ver-
vrocht ofte versneden worden binnen deaer stede,
tensy ... Bembby I 402 (1629). — Het w. hui-
den te zijner rechte plaats uit verband geraakt
z\jnde , meenen wij het citaat hier te mogen laten vol-
gen. II Versche huden. Bruqsche tal 1269. Yan eiker
deken huyde, eenen hellinc Loevens. Tol op de
Zenne 1436/1531. Huyden, 1 deken, ij gro TT
deken uuyt Hollandt, oft 1 last, iij s. ii\j gro. Yla.
WcUertol 1650. Huyden comende uuyt Ruyalandt,
drooge, een deken ge^v. xviij s Huyden oomende
uuyt Oistlandt, 1 last, xz 1. Schatting 1551.
I. Y.
YD, o. bep. lidw. HH^ hier het fr. ee, \\ En
yd as geordineirt, dat ghmi man... — Offt ge-
Tiêle... dat eynioh Tan den acht penoanen,..
die twe ovante nddtaluda Toincreye niet daerbQ
en mnchtan off en wouden syn, dien keur off eleetia
halpen te doin, jd ware mit wille, ▼argheetlieheijt
off anders, dairom ... — Bn jd is te weten, wairt
dat onae Trienda ... — En geyielt, van ayentueren,
dat yemand, yd weere eyn, twa off mare por-
tare... Piot, Oart, U 205. 206 (10 juni 1417).
YDEL (Idel, yiel), bn. 1) Van aan huis. Ledig-
güumd^ fr. {d'umê maiton) vacamte, || Dat alck hnys
gatauxaart op dry ponden grootan t*sjaers sal geren
wekelyks toot waackgelt ig den. par. — * Bat degonna
op ses ponden... etc. etc. — Wel verStaende, dat
hieronder oock bagrapen worden de ydele huysen.
O.'P.'B. amir. 26 iuli 1785; V 60.
2) Van ean boeoh. IJdele pleck. Open plooit,
fr. iioirüre. Zie da aanhaling onder bbtbxokxv 1).
d) Of^dodêm, onbevracki, fr. aoii ekargi, || Soo
wat manna dia komnt ran Byokerrliat opwardt,
die is tol schuldieh, hetsy galadan oA ydel. TA U
BmmpH 1572.
4) Van eene stad. iScftooa, fioai, moei — mi-
«sr (?). fr. {d^nwB friUe) helU,joUe — pn^rêT \\ Wg
hebban ontüsan di^ ootmoadigha snpplioatie Tan onsen
beminden die borchmaastaren, scepenen, raidt en
l^emeyne innegasetene onaer stadt Tan Thienen,
mhondende hoa dat daselTa stadt Tan Thianen , da-
walcka aana groota wyde eiï idale stadt is, gelegen
opta frontiara Tan desan onsen lande Tan Brabant.
etc. Rêkmtk, a. Brab. reg. 188 fol. 40 y^,, oHrooi
9 dec. 1517.
5) Van getuigan en gatuigenis. Iftei gdoofwoat-
digg niêiê üdmidêHd, vam gêenê waarde, b {ds timoims
H Umoiguogti) no ntêntaoi jmm eriaoesf iüMigniflonl^
MMM voUmt, II Yarsuect dairomma daaalTa Tarwaarder
de Toirscr. getnygen en gatuOflanissan als niet ont-
fiuickaiye, mair als idel, onaengdelijc en Tan on*
weerden garejieieert te wordden. Y. su Tat. 878.
Alsoa Tam die getnygan niet en draffen dat sy
dat kannissa tot eenen tyt en tot ander stonden
gahoort heddan, maar dar aan op deesa plaatse
an dar ander op een andere plaatse gahoort/ dat
gatnych solda ydel syn. C. gr. Loom, I 50.
6) Yaa een beroep op ean hoogere rechtbank.
JUMmardig, OHgtgromd, fr. (d'ma appel è «a tri-
hnÊol eiÊpérieur) fHtele, Ifyer, mom fomdé. \\ Ben
richter, die een idela en frivole appellacie stdmit-
teart en toelaat , die behoirt gepuniaert te wcnrdden ;
loa doet oio dia te Tergheef s, dats fimtiraiorio^
appelleert. Y. d. Tat. 846 t^.
7) Yan koop an Torkoopk Nietig^ vtm onwaeurde^
omweUig, fr, (d'oehai et venie) mil, eane vaUmr^
iUégoL II Up de boete Tan Tichtioh pondan pari-
sis,., aiso wel oooper als Terooopar, en den ooep
ghedaan ydel en Tan ghaenre wenlen. C, o. Audem.
2dt d. 122 (1488).
8) Yan aan gazelsohap. Lichtvaardig y UcMbmumj^,
lot, fr» (jffme eoeUti) Ug^^ fnvoU^ trcp Uire.
n.
Kil. amet, IJ d e 1 / liohtTeardigh. NagaUe , JHoohu ,
lêoie, vamue, Vam, qmi $e pÜdt do vamUSe. \\ Yan
alre quadar an onknyschar yielre eü onnutter ghe-
selsoap. Qet^. 15<i« E. 185 t<^, Die lettamie».
9) Als sn. — Het ydele. a) Yan eanen schoor^
steen (eenar schouw). Ledige rmmte, wandrwimte,
fr. (d^mme ekemimie) ffide, eepace vide, || De schouwen
sullen gemeten worden Tan aen den heerde tot aen
de stagie toI, . . Insgeiyoz sal men maten toot da
leToringe als boTon, bahalTen het ydal Tan binnen,
Tan dan eenen schenckel tot den anderen. Begk
edij.-ntetere, 16 jan. 1705, i 14. 15. — h) Yan
stad of straat. De ledige rmmte» niet door de ge-
homeen ingenomen, fr. lee eepacee videe d'mme mlle
et de ees mee, non ocenpée pmr lee oonetrmetiome,
II Dat niemandt up tydala Tan de strate, dat gha*
raputeert es OTer de stadt erTC, sonder consent Tan
scepenen messinck maken en mach. C. v. Aalet 281
(1415). Alle straten, die gheleghen sQn bin der
Trijhede Tan dar stede, <ue behooren der stede
toe, en die heet men dydel Tan der stede, omme
eenen aekeren cheyns diere de stede jaerlix af be-
taalt in myns gheduchts heeren spykere tAelst.
Ih. 894 (1418).
TDËLEN, o. en bw. — Kil. amet. IJdelen.
Imamire, emmamre, vaemare, eeacuare. Vmider,
évaeuer. - I. Onsy dig. * LakenTerTerQ. Deeerfïmip
of keiel mtgieton, Udigen, fr. {têimlmre de drop)
vider om vereer la cmoe om chaméUire. (WQ meenen
dat dit y dalen hatselfda is als het in de K. d.
lakangulda te Brugge, YerTcrs 105 en 112, de
lode OTer boorcTslaen). || Dat gheen blaau-
were ydelen sal Yoer breeder Tespertijt ; waar mant
baTonde, hi waars op t s. gr. out, en bi nacht oac
op T s. Segl. lakeng: Bmeeel, 144* E. fol. 28 a. 7. Ver-
were. — II. BadryTand. — l)Bachtsterm.Syne
handen ydelen. Afy^f^ of overgave doem op reeh-
terUjk hevel, fr. (lenaa de droU) vider lee mtaime.
II Indyen ham de wete is gadaen dat de rente
daerop unytginge, en dat hy, OTer sulcz, tot ach-
terdeel Tan de bataelinge Tan dyen, syne handen
Tan synan pacht niet en sonde ydelen. O, v» Aniw,
eomp. Y, Ty, 4.
2) Yisch. Dien wUhalen, vam Himgewamd ontdoen,
fr. {dm poietom) U vider, \\ OraTatsan ghasoden an
Tarcoelt; — ydelt dan rugghe en Tullet metten
Taarsele Toaraait • . . Kemkenh, zt4« E. y.
8) Yan eene waterleiding. Ledig nwken , fr. {d^une
oondmte d^eam) vider ,,eoigner, \\ Dat deseWe inge-
lande t'allen tyden, alst Tan nooda wort , sullen
moghen doen deWen en idelen de Toorseide water-
ganc. Dl Pb. en Bb. YIII. Maldeghem 10 (1406).
YDELHEDEN, sn. mT. Bouwterm. Alle de
ledige rmiaUen in eenen mmmr, fr. (oonetmetion) Urne
let etpacet videe dane «a mmr, \\ Item, sal man
alle Tensters, poorten en deuren, en andere ydel-
heden ofte diergeiycke commoditeyten als de wercken
syn Tereysschende , toI meten, behalven poorten ofte
ydele gaten, die meer inhouden dan yyftigh enckele
Toatan. BiegU edif.'meterê 16 jan. 1705, i 4; i<. 6. 7.
l
lEC.
IMfi.
YDELIJCK (Idelijc), bïjw. Lichtvaardig, fr.
Ujjfirememi, || Want dicwijlen dairtegen [tU. tegen
■entenden] geworpen, gedeten en Toirtgestelt word-
dan appelikcien die frivoel zijn en niet en doogen,
en te yergeeii oft idelijc en qoalijc wordden ge-
daen ,.. Y . d. Tay. 346 t^. Zie ook ijdel 6).
Y£| bijw. OoU, fr. jamais, en un tempt quel-
eonqne, \\ Allet dat ie ye misdede in der tgt myns
lérens. CMedb. 15d« E. 2. pe. 6. — Yeigheeft
my al dat ie ye mysdede met mynen onnutten
aien. Ih. 7. Vergif mi, lieve Heer, al die zonden
die ie ye teghen Di gediaen heb. Sonderi merk. 40 t^.
YECHTDACH , tichtbkdach. Zie hiscbtdach.
YECHTEN, bw. Bekennen, it, avouer(?) EiL
Ichten. frië, ]. ghichten. F<Mieri, \\ Menne mach
niemene verwinnen no yechten van sinen hoefde,
no van lx ponden, no van haven, no vanghedeele,
no van anderen coeren, het ne sy na noene. O. v.
C^eni, Qr, eh. v. 1297, a. 68. (De nitgever teekent
aan: Il é'agii, telon tinUe proèabüiié, du défanU de
plaider, en hij vertaalt: L*tm ne peui ienir personne
ponr cantMnn^m ou enaveudeta tite). Cf. hischten.
Zou het te veel gewaagd xijn, in de woordenY ecYiieiï
en hiechten de het. te tien van het fr. compowr ,
nL h^ voorbeeld, eene lijfstraf met geld afkoopenT).
YEF, sn. Seheergaren, seheerdraad, fr. fil de
la ehaêne. Kil. Je f. v^us hoU. j. Seheergaren.
Stamen, \\ Eerst zeyde eü bekende Aecht voirs.:
dat, in de Pynstermarct lestleden, tot haer qnam
Griet l^eel Dammas wyff, en brocht haer te coope
tiree pondt yeffs, die zy zeyde die zy gehad heeft
van Alewyn Geryts wyff; en Aecht voirs. gaff Griet
voim. voer elck pondt vj sts ; en Aecht voers. ver-
ooft dat yeffii voirs. weder Duyff van Berendrecht,
dat pont om zeven stuvers. Item, noch zeyde en
bekende Aécht voirs.: dat daemae, in die dmyf-
tyt, tot haer qnam Claesgen van Diest, en heefk
haer vercoft, tot twee stonden, drie pondt yeffs
ongesponnen, en zy gaff Claesgen voirs. voer elck
pondt vyff stuyvers. Rijksarchief, Informaoion et
senience de la Legde conire AeeMe Ooêstens.
YEGEWELCK (Yegewelc, — welk), onbep. telw.
1) SOe, iedereen, fr. chaeun. \\ Pat dicwile hier
voremaels tuist en discentie hevet gheweest tuschen
ons en onse verdere op ighewelcs recht en hare-
brenghen . . ; daeromme zo hebwi . . . ighewelcs
vecht van ons besocht en doen besoeken arenst-
lake ... — dat ighewelo van ons mach hebben sine
cnspen, scouteten ofte rechteren... Oork. 19 juni
1295. Behoudelec altoes yeghewelcs rechte. Schepen,
9. Campenhout 13«H0. Wy scepenen van Botselaer,
doen cont yegewelken , dat etc. — Behoudeleec yege-
welken sinen rechte. Schep. Botselaar, 8 sept. 1410.
2) Onverschillig welk, hoedanig ook, fr, qudconque.
II Dat die lestlevende . . . sullen moeten by eede
affirmeren de inventarissen of staeten getrouwelijck
gemaeckt te zijne, en alle en jeghewelke goeden,.,
dairinne begrepen te zjjn. C, v. Loven, Wees'
hamer, 67.
lECKE (Hieke), zn. v. Wolvet^ vet van de wol
der schapen, fr. suint. Kil. auct. lecke. Oesypum,
etc. Suin de la Udne. \\ Dat niemen moet brynghen
garen metter hieke , no ghesmout, no ghecalct binder
stede, up vj d. van eiken ponde en tgaren metter
hieke souden waerderes gheven te verduane; en
wort vercocht zonder verduan, dat ware up zx s,
parisis diet vercochte. Kb. v. Iperen 1363, xii 8.
lECKEN, ICKEN, bw. IJken, it, jauger, éta-
lonner. Kil. amet. lecken/yoken/hijcken.
Limitare, de. Marquer une mesure. || Oft men be-
ronde eenige der voorschreven gebrande oft geyeote
maten bij iemanden vermindert ofte vervalst te
wesene , . . K. en br. Sanihoven 1658, a. 17. Beselve
brouwers en sullen oock gheen amen , . . met bier
vullen.., en leveren, tensy dat die voors. vaten
ghebrant en zijn en ghèïct metten bran^ van Liere.
It. V. 1665 a. 64 (a. 65 onghéïcte . . . vaten).
lECKICH (Hyekich), bn. leckigewolle. Wol,
die niet ontdaan is van haar vet, ft. laime en smnt,
surge. Kil. auct. leckwolle/wolle met der iecken.
Lana sueeida, etc. Laine surge. Urine avee son emn.
II Die tolne van.., van hyekigher wollen, zyt van
scapen, zyt van lammeren. Brugsche tol van 1269.
YERSCHAREN, bw. Lakenweverij. JEene be-
werking van den volder, na het wassehen en vóór
het yfipmaketC\ fr. (draperie) une opéraiion du fouUm,
après Ie lavage et avant cMe dite opmaken. || Zullen
de volders op een laken moeten werken iy dage
lang vervolgens. Den yersten dach wassehen. Den
anderen yerscharen, en tderde daighs opmaken...
Kb. lakeng. Diest, 1333, Wólwerk, a. 3. fol. 36 v».
In den yersten. Als van der yerscharen: dat men
die van nu voirtane niet onderhouden en sall, eü
dat men die manieren dairvan onderhouden eü
hanteren sall, alsoe men die onderhielde ten tyde
als die yerst innegestelt wordt om tonderhouden.
U. ord. V. 1485, a. 1, foL 17.
lERSTSCHIJNS, bijw. Op Heerste geadU, fr.
è première vue. \\ Dat wy . . gesien eü wel gevisi-
teert hebben eenen openen brief in franchijne, be-
zegelt metten zegele van . . , unythangende in rooden
wasse , gans , gave , geheel eü ongecanceliert, zonder
eenighe smerte oft suspicie, alzoe ierstschgns blyoken
mochte. Sekenk. v. Brab. reg. 135 fol. 303 (1481).
ICKE, pers. vnw. Ik, fr. je. Ygl. Gbimm lék
ld). Il Eü icke Wouter van Bodeghem, . . Eü icke
suster Lysebet , . . Oork. 11 juni 1277 , Xd« v. Bode-
ghem. (Zoo leest men in één der twee exemplaren
dezer oork., terwyl de andere ie heeft). — Ghy sijt
dairinne gehouden, eü nyet icke. Y. d. Tay. 88 v^.
Hy es jongher dan icke. Jav y. Dixmudx 140.
ICKëR, zn. m. Uker, fr. jamgeur. \\ De twee ioken,
den' eenen van de mate , eü den anderen van den
ghewichte, elck iiyc guldens. Ord. Jlb. Antm, 1618,
III 35, Rechten voor de receptien der offieien,
IMBAER (lmbare« ook Inbaie), zn. v. L^Vbaar
{hettij die het lichaam van den overledene bevatte,
of wel . . . het lijk van den reeds begraven doods
vertegenwoordigde (de „faux eereueiV* of loose baar.
De Yries), fr. cereueU, soit qu'il eontienne Ie corps
du défunt, soit qu'ü représente oelm-ci après inhn-
mation. \\ So heeft hg beset eü ghefundeert in der
eeuwicheyt acht jaerghetgden , die men alle jaere
doen zal up acht diverssche daghen in dezelve
cappelle, met dyake eü zanokmeestere met z^jn
ohoraelkens, daer men ten daghe van eleken jaer-
ghetyde doen zal een ghesonghen messe van Requiem,
eü naer de messe zal gaen ten imbare, die de costere
zal stellen in. midden van den choor, met twee
bemende kerssen, tsgnen coste , . . de Pottse,
Second eart. 171 (1575) (Zie M. De Yries, Van
den borchgrave van Oou^i, 147 en 146). Item, sal
ffhereoht worden een huyseken funebre, hooghe ver-
heven staende in den hoqghen choor, over d'imbaer.
Auden. meng. IY 163. Zie huibeeev FüincBBE.
IMBIJT, INBIJT (Inbit), zn. OnOnjt, fr. déjeéner.
Kil. auct. I m b y t. lentaeulum, Le desjeuner. ï n b y t.
s. imbyt. II Ten inbite verterdt by mynen hiere
den prelaet, mynen hiere van Zantberghen, den
hooghen bailliu, scepenen eü meer andere goede
mannen, iy lib. v s. Stadsrek. Ninove 1465. Dat
gheen ander maeltyden, imbyten noch banoketten
t I
IN.
INB.
in de TOon. maeltyt gherekent en enllen worden.
DS Pb. en Bb. Aalst, III 896 (1489). Voor den
piedicant, die den patiënt reconcilieerde , xiy e.
Item, Yoor zyn leste imbyt xxiiij e. db Ooubbe-
KAEEB, TVoublêê rd. lY 268 (1566/1568). It. 254.
255. Inbyt. 16. 246. Noch betaelt voor een imbyt,
als wy te Ghendt waren om een clocke en de ghe-
laese yeynsters te besteene, 2 sch. di Pb. en Bb.
XI. Zaffdare 89, Kerkrék, 1584/1585.
IMET, YMET. Zie obmbt.
IMPETITIE, zn. y. Eigenlgk Aanval, fr. aUaqme,
hier, in rechten, als syn. 'VBia.JEiiekofhêtohuldigingy
fr. {en draii) d&mande, acüon, ou aeousation. ||Soo
wanneer een aenleggere, 'tzQ in criem oft in cirile
saken, wort verclaert om gheageert te hebben in
vuegen en maeten niet ont&ngbaer te zyne, met
expresse absolatie des verweerders van de impetitie
oft heysch te hemwaerts ghenomen, wort deselve
Terweerdere daerby Terstaen geheel en al yan de
actie des aenleggers geabsolveert te zyn. C. v. Dewme
1612 a. 851.
IN, Yz. 1) In tdke van, fr, en matiire de, || Aen-
gaende den leenen :... die elck hen stadthonder en man-
nen yan leene hebben, mitsgaders hen rechten en cos-
tnymen, daema^ elck van ben in de successie en an-
dersins hem weet te reguleren. C. o. Brussel 1570 a.
31. Dat geen kindt synen Tader oft moeder en sal mo-
gen gewin dragen in gereede goeden, noch in eeniger
erfftaelen. 6'. gr. Loon 1 76. li. O, Loven x 24. 25.
2) Onder t tusseheHf fr. parmi, || Dat., die Yoer-
seide yiii ghesworen raetsluyde unten leechluyden...
onder hon, ofte in anderen leechluyden, eenen
meester kiesen [sullen] . . . Ghehjckerwys oeck die
Yoemoemde raetsluyde der xii ambachten . . onder
bon , oft in anderen personen der ambachten , eenen
deigheliken borgermeester . . . sullen noemen en
kiesen. O. v. St.-Truiden § 32.
3) Om, ter oorzake van, fr. pour, du chef de.
I) Yan dat Kateline Jan Boykins, ghewyst was in
te doene huuszouk, daer de boete yan eenen wive
af es Y lib. ; clagherigge Amele Stoes. — Yan dat
Diederio Gapoen ghewyst was in scepenen te weder-
segghene, in x lib. Reken, balfuws. Gent 1867, rol 1721.
4) 7b/ , als, in hoedanigheid van , fr. comme , en
qualité dé. || Wy, busscop, sullen kiesen in d^eerste
jaer uuten sesse ambachten sesse in raetsmannen
en sesse in dekenen; en wy, abt, uuten sesse
anderen ambachten sesse in raetsmannen en sesse
in dekenen. C. v. St.-TVuiden § 82.
5) 7*0» opzichte van , ten aanzien van , fr. au regard
de f è Végard de.\\A\ t'ghunt YOorscroYen oock stede
grypetide in grootvader en grootmoeder beede levende.
C, V. Auden. zxv 3. Dat den voorscreven besneden
tydt . . . gheen plaetse en grüpt in ghevanghene oft
gearresteerde persoenen oft goeden ... Cv. Sant-
hoven, Stijl 1557 a. 257.
6) In groots, /m 'tffroot {niet in 't klein), fr.
en gros {pas en détail). || Omme vuloommeiyo te
weten wie wyn indoen, hetsy omme tappen te
haren drinckenne, ofte om voort in groots te ver-
coopen . . . En weder dat die wyn es tspersoens
diene indoet, ofte dat hyne van anderen lieden
weghen verooept in groots of tapt ... de Ylamikce
Ace. 2. In groots vercoepen . . . Omme eldere te
tappene of in groots te vercoepene. Ib. 8 , en passim.
7) In lijfs einde. Bij of na het overlijden,
fr. lors du décès, ou après décès. \\ Anno 1487, in
junio, is per Aulam, over hauwelixe voerwaerden,
inhoudende dat men nyet vercoepen en soude dan
in lyffs eynde, en oflt men in noede behoeffden,
geloert dat .... (7. gr. Loon I 168.
IN ADEREN, zn.mY. Ligewanden, fr. eniraUlet.
Lexer In-Gedere, — «der. eingeweide. Schiller u
Lubben I naderen, JEingeweide, \\ lo aenbede
[dynre herten] mit rechter ynnicheit uut den
ynnersten inaderen mynre zielen. — Cristus is in
dinen [nl. Maria's] inaderen dynre herten gecruust.
Hondert merk. 78. 84 v<*.
INANCKERINO, zn. v. Het ankeren in eenen
gemeenschappel^ken muur, het aansluiten van eenen
muur in den muur zijns huurmans, 6»; middel van
eenen ijzeren muurhaak, fr. Ie fait de rattaoher un
mur au mur {mitogen) de son voisin au mogen d'uuê
anere. \\ Men magh, uyt crachte van ghemeyne
mueren , privaten , . . inanckeringen , inlegghinghen
van balcken,.. en andere dierghehjoke servituyten,
de yerkochte goeden calengieren. C. v. Bergen-op"
Zoom, XY 18.
INBINDEN (Innebynden) , o. w. Inbinden
tegen eenen aanlegger. Zich tegen hem urnen, ver-
dedigen, fr. se défendre contre un demandeur {?),
II Die delacie van berade, die by wyien gehee-
ten wordt ,|Van bespreke oft van besinnen*',
mach geheyscht wordden in allen saken real en
personnel, nadat den heysch en daensprake met
gescryffce oft by monde opgedaen is in gerichte,
opdat de verweerdere delibereren moge oft hy den
aenlegger wyken wille oft tegen hem dingen en
innebynden: mair dese regele failliert in sekeren
zaken en gevallen. Y. D. Tay. 800.
INBOREN (Inboeren), bn. InboorUng, geboren
in de stad, fr. natif de la ville. Kil. auot. Inghe-
boren. Innatus, ingenitus.NaHf, \\ Dat wi soelen
nemen en kyesen twee inboeme poertere jaeriycs ,
die comen en syn seelen bi die goede lieoe die si,
scepenen en raet, van tyde te tyde setten en nemen
soelen . . — So souden wi sonder arghelist twee
andre inboeme poertere setten en nemen. Oork,
heer v. IHest, 2 febr. 1860.
INBRAECK (Inbrake), zn. v. Yan eene veror-
dening. Inbreuk, overtreding, fr. iipVaction {d*uu
staiu^, II Dat zy onse jeghenwoordfige ordonnan-
tien . . . houden en observeren , doen honden en
observeren eeuwelick, naer haerlieder vorme en
inhouden, souder inbrake ofte daertegbens te gaen.
C o. Cassel, Deeretement,
INBREKEN (Innebreken), onz. en bedr. wkw.
I. OKziJDia. — 1) Yan een gebruik. Ingevoerd x^n of
u>orden, fr. {d'un usage) sHntroduire. \\ Dat emphi-
teosis is een Ghicx woerdt, eü is te seggen bete-
ringe; want in den ouden tyden plach men van be-
ghinne die ongewonnen en onvruchtbair ledige lande
by desen contracto uuyt te geven, omdat die ge<
betert souden wordden; naderhant is innegebroken ,
dat men de vruchtbair landen t*erve oft op jair-
scharen uitgeeft. Y. D. Tav. 191 v«.
2) Yan eene verordening. In onbruik geraJeen,
fr. (cTufi statut) tomber en disuétude. || Alsoo men
bevint dat, niet jeghenstaende de voorgaende ordon-
nantien uytghegheven raeckende het teeckenen van
de schrifturen by de taellieden van de judicature
van dese stadt, deselve allencxkens beginnen. in te
breken: Soo is *tdat... O. stad Brugge II 782
(1672).
3) Yan een misbruik. Toenemen, xioh uObreiden,
fr. {d'un abus) cider croissant , en augmentant , sleten-
dre. II Om dies wille dat men bevindt, dat...
niet punctuelick achtervolght en syn de pointen
en artikelen hier voormaels uytghegheven op het
stuck van weesen , . . en dat deselve voorder gha-
trocken worden dan de voorgaende ordonnantien
I efi reglementen daerop ghemaeekt wel en syn inhou-
INB.
INF.
dende, en ioo taelve mtet efi meer toode nMgben
inbreken: Soo iet dat... C. Had Brugge TL 614
(1688).
II. — BSDSUTSirD. 1) Ben bealag of aanlioading.
Die hrékem, fr. (s« amit urn une arrestaium) let
rompre. || Soo wie doen aal jeghena ghewysden
▼onniBse, ofte. inbreken ■»] eenich arrest ghedaen
te wette, lal dat betoren jeghena den heere Tan
hetgene dat behoort ter Yonnisae van mannen, lx
pond en schepenen x pond. C. e. Catsel a. 186.
2) Eene verzoening. Die iemiet doem, kerroepem,
fr. {une réooHeiliaium) VammdêTt la réooquer. || Als
de momboirs Tan eenen montsoendere, onder sgne
iuren sljnde, den soen maken met advoy van de
Wetli, 800 moet den toen effect sorteren, sonder
ghereTOceert oft inneghebroken te mogben worden.
C V, Okedf XXI 5.
3) Als sn. — In sake Tan bezitting. Stoomii, •»-
hreuk^ fr. (sfi maiière do. poMiessiom) iromUe, inf roe-
Ho», II En hebben dezelTe religieusen buere toot-
seide possessie ghehouden en ghemainteneert een-
paerlike efi zonder intemipcie of inbreken ter
contrarien. C. e. Audên, 2de d. 321 (1421).
INBBEKEBf in. Tan eene verordening. Oeer-
irêdeTf fr. (éTun staiui) Iranegreêêeur. || Ordonne-
rende den officiers , . . de inbrekers en overtreders
Tan der Toorseyder ordonnantie te calengierene.
P2. e. VU 17 dec. 1616; I 668. Procedeirende en
doende procedeime jeghens den inbrekers en OTer-
tarders van diere by den peynen en boeten voor-
schreven. C. etad Brugge, II 268 (1622). En
paeeim.
INBRENG, niBBBiraiv (I— i), zn. Inbrenging,
wederinhrenging, fr. rapport, ooUaiion, j| Van suc-
cessie en verdeel van erfven.., midtsgaders van
collatie en inbringh. C. e. BeUe, TUH yiii. Indien
vader ofte moeder. . . een van de kinderen begfaift
hadde, soo moet sulck inbringhen ghedaen zijn.
O. e. Aeeenede, zx 6.
INBRENGEN, INBRINGEN (Inneb— ), onz
en bedr. wkw. — I. OKZiJDia. — Weder inhrengen
in de nalateneckap , fr. rapporier , faire rapport
dans la euecettion, jj De kinderen en dorven. . , in
den sterf huijse das eersten aflyvighen niet confe-
reren noch innebrenghen . . , Co. loer tui 7.
II. BXDBiJTXKD. — 1) Met dezelfde bet. || Wan-
neer vader oft moeder, oft overonders, beuren kin-
deren oft kintskinderen eenich huwelick goet ghe-
ven, ai tselve huwelick goet moeten de kinderen,
nae do doot van beuren ouders, ter ghemeynder
deylinghen van den anderen kinderen innebrenghen,
oft soe langhe stille staen totdat dandere kinderen
daerteghen verleken syn. C. v, Antw, 1646, xi 6.
It, XIII 86, en CMdêhoek 19 innebringen. Item
C, V, Auden, zxit 6. It, a. 16. It. O. hut.
Iferen a. 176, 226'; C. v. Belle Tiii 12; en paS'
t%m. Zie ook stilbtabk.
2) Ten gewUge hebhen ^ veroortaken, fr. entratner,
eauter, occaeionner. || By deser actiën wordden
ooc vervolght en gepunieert alle die geene mynnen-
dranck ofte andere confectien van lieften [2. lief-
den], oft salamanderen oft cicaden, oft mandra-
gora, oft andere substancie, die de doot innebrengt,
lemende hebben gegeven t'eeten oft te drincken.
y. D. Tat. 68 ^. Dat by dairmede genoch doet
alsoe verre als die misdaet niet inne en brengt
pene van den bloede. Ib. 161 v^.
INBROUWEN bier (Inbrauwen,inbruwen),bn.
Plaatêélijlc , têr plaatee gMtronwen bier ,fr, de la bi^e
locale t braseée dans la loealité, || Bier en brood.
Item, uut groeter croente en clachte commen ter
kenneasen vaa toepenen, ala wtsa den infamwoi
biere, en dat men soe qnalic omme dan pwininr
ghebrnwen heeft, soe ghebiet men dat elo bruweiie
wel bruwe omme den pennino, en elo backeare wd
backe; de heere en wet sullen soarpelio toesieny
en sullen stellen proef biers, omme d*inbrawmi bier
te prouvene. db Ylamuscil Vgb. 62 (16^ S.).
Item. es gheordineert dat men ^tvoorseide inbroa-
wen bier proeven sal naer de ordinanohe Toimadb
gbemaect, dats te weten bij iy proeTers daertoe
gheéedt. ld. Me, 11 (1412). Zoe wie knwrte tapp
ofte inbrauwen bier, die sal ghoTon BeTerscM
mate , de kneute (?) om xz m|}ten eü tinbrauwen bier
om ZTI mijten, db Pe. en Bb. XXIII. Benerem
76; ii. 77 (1626); iè. XYL Aeeênede 60 (1636).
INBUUCKE, sn. Hinderlaag, fr. embuetfade. In
inbuucke liggen. Op den loer liggen^ fr. m
temr en embuKade, || Weeende gheoommen niet
Teel meer dan eene halfve myle Tan Ypre, mee-
nende tToyage wel gbewonnen thebben en in de
stadt te ghenken, maer, contrarie de hope, Tloghan
zeer dapperlick in de keersse Tan de Tooniomde
gamisoenen, dewelcke daer in inbuucke leghen ;
zodat er Toele doot blcTon, Teele ghcTanghen,
andre ontlopen. Piot, Ckron, 641; it, 666.
INCISIE, zn. T. Lykopening, fr. amtopeie, || Voor
het aenschauwen Tan doode lichaemen sullen den
baiUiu en mannen hebben gelfjck Toor arresten op
schepen, eü dobbel daer incisie Talt; en den ehi-
rurgijn,.. dry ponden parisis, en dobbel daer
incisie gheschiet. C. leenk. Dendérm, xi 20.
INCIYIEL (InciTÜ), bn. Onreekêvaardig, omoet-
tigy fr. injuete^ iUégal, La Cume InewU: it^'nete*
11 Ben mandement is inciTil, als die proTisie,
mits der supreptien eü opreptien, t^ron die dispo-
sitie Tan recnte gefundeeit is. Y. d. Tat. 6. Dat de
voorseyde lettren van cessien syn supreptyts, obrep-
tyts en incivil, en dat die overziuc behooren en
sculdich zyn gherejecteert te zine. C. etad Brugge
II 312 (1627). Zoude dezelve requeste vercliMni
wesen subreptyf , obreptyf ende inciTÜ, zonder den
heesschere gheïnterineert te zyne. C, o. Amden,,
2<t« d. 683 (7 noT. 1683).
INDENKICH (Indinkich), bn. Indenokich sgn
(Tan eene zaak). In het geheugen hebben, fr. oooir
présent d la nUmoire, || Doen te wetene, dat ons
wel indinkich es, dat tenderen tyden A Tore ons
schoutet en scepenen Tan Dyest aengesprbken heeift
B. . . Formulier te Dieet xve B. Ontheltenieeem.
INDERLANDE, byw. Naar advenant, etenale,
ft, de la même manibre que, è Vavenamt (?). || Bn
ShoTielt, dat si die plaetse Tan den Toeighenoem-
en lakenhusen coren, dan souden si metten hnyse
Tan Beringhen Toerghenoemt, achter en Toeren,
in der lande gheiyc den ouden hnyse TOerghenoemt
Taren en haere intree maken en nemen moghen te
haeren besten. Oork, heer e. Dieet, 27 mei 1346.
INDRACHT, zn. t. Yan een statuut. Inbreuk,
overtreding, fr. («ftui etaêut) infraeüon, tranegree-
eion. II Want wy . . . de Toirs. statuten .. . geaet en
§eordineert hebben nu Toertdaen eeuweiyck gehon-
en te worden, sonder enige gebreke oft indracht,
nyet wederstaende oude oharten oft bricTen. Prts.
stad Dieet, 23 mei 1477 a. 16. Want wy dat alsoe
eedain willen hebben . . • sonder indracht off arge-
Ust. Piot, Cart. II 390 (1481). Sonder eynefp»
simulacie, indracht oft aigelist. Ib, 388.
INFLUENTIE, zn. t. Beemettdijke eiekte, fr.
maJadie êontagieuêe, || Ten zei ven tyde [éT. 1679]
en volghende, regneerde binnen der stede van Loven
zeer groote sterfte, zo van de peste als vant mille^
ING.
ING.
5
soen. Zodst meer cUn de twee deelen tu dn in-
woonden atorren. tWeloke nootelicx dede ptoepe-
rezên de etedt yan Duway. Want al de etndenten
daer belenden, co nut cauie Tan der influentie
alaoook de grooto fonlle der soldaten. Piot, Ckron.
581. (Zie orer de peit van 1578 Henne et Wautere,
JSTittf. dê Br%a. I 493).
INGAEN , OW. Van eenen dQk. Jnbréhen , fr. {d'um
d^gné) m romfft. || Soe wanneer die hoeren yan
Harpen oft hoir ondenaiken, oft ennighe ander hoe-
ren olt haer ondenaten, die in der voirs. meyerijen
geeeten syn hoir dyoke aen der Maaen gelegen niet
en hyelden alioe dat dair ichade aifqneme, of oomen
■oude, dat dan die djcke inghinghen, dat dan die
aohoi^t Tan den Boeache . . die dyoke doet maken
en TerTallen. Charierb, v. '« Bwek, foL 140. Condê
vtm 1365. a. 5.
Ingaende, ingangende maent (te— ten
ingane) § uit-, nat-, utegaende maent (ten
nitgane, nitganos). De éwtie kelft der maand § de
tweede helft der maand. Naar weker gebruik ^ gek.
^fiomemtmdo Bommieneie*^ of van Bclogna^ sedert het
wtidde» der dfde eeuw m Itaiië oppdldomen, e», naar
het eehifnt, ontleend aan de CMsken, telde men de
eerete hdft der maand, reep, van 16 of 16 dagen,
eeotde thame hy 1, 2, 8 ene.; en de tweede helft ,
reep. vam 15 of 16 dagen , telde men achter' of mg*
waart^aande, &»>. 80 of SI =z\; 80 of 29 = 2;
29 of 28 = 8, MC to^ re^. 15 of 16. Al$ de hoe-
veelste der maand niet uitgedrukt ie, behouden de
woorden ^ingaeude^ en y^uÜga&ndi^ Jmnus gewome
eeueomdige hit, vam ui» hei b^in", ,,op het einde'\
ft, Ie moie enirant § Ie moie sortant/ la premiire
moitié § la seconde. J/aprèe certeAn usage, appelé
^^Doneuetudo Bononiensis*^ ou de Bohgne, surgi en
ItaKe depuis Ie milieu du xi« ndela, et apparem-
ment emprunié auw Qrecst on eomptaii la première
moUié du mois, resp, de 15 o« . 16 fours, comme
aufourd^hui, par 1,2,8 etc; et la deuxième moi'
tiet fVfp. eb 15 o« 16 jours t. se eomptaii en retro-
gradaut, p. eas. Sï ou SO =: 1; 30 o«29 := 2;29oa
28 = 8, efe.jus^*è resp, 17 oti 16. Lorsque Ie quau'
tième du mois n'est pas exprimé, lee mots y^sntramt
et yfSortanf* conservent leur siguifleaiion ordinaire
et eimple de ^am conyneneement", „è ou vers lafin*\
Leist ürkoMdenlehre 188; Vort de v^fier les da-
tes: €Hossaire des dates, Mensis imirans, imtroiene
— * Msneis exiene, astaus, stans, restans; Annales
de la Société d'Émulaiion, Introd, du eompte eom*
mumU de Bruges de 1802, pubUé par Mr. Colene,
4* série, t, 8. (85 de la colleetion). — Ingaende.
Il In fonte Pietera daghe , ingaende hoegheate [1290].
Oork. 1 ang. 1290. Up den aohtenden daoh binnen
inghaoghede aprile [1298]. Schep. v. Disst, 8 april
12Sb. Ingangende ougat. Wabvk. en Ghxld. IV
818 (1 aug. 1802). Dea maendaghea na aente Phi-
lipa en aente Jaoope dach , der apoatelen , die leghet
te ingane Meye [1311]. Belg. Mue, II 418 (3 mei
1811). Den aeyenaten dach Tan merte, ten ingaene
[1888]. Charter e d, abd^ v. Vorst ra. 48, Dender-
houtem (7 mrt 1889 n. a.). — Uitgaende: j| Sonp
daghea Toer Sente Janadaoh Baptiat, huatganoende
hoogate [lees huntgano en, of liever haatgangende
hougate [1274]. Vad. mus. III 433 (26 ang. 1274).
Yiy daghe bin ute gaende maerte. Oork. 24 mrt
1296 o. a. In Bente-GiUia avonde nteghanghende
hoeat [1296]. Vod. Mus. Y 289 (81 aug.). Sn
dama rekende de ander mieater, Heinreo Liedem,
en hi quammer in achte daghe te utegaenden merte.
Oork. 24 mrt 1298 n.a. Dea Tridaohea yoer 8inte-
Janadaoh natghaende oegheat. Oork. 28 aug. 1310.
Tig dage in april, ten nytganc. Chariè, Beg, Brut"
sel, fol. 208 T«., 1864, St.-Pieéare-Leemw (28 apr.).
Viy dage in meye, ten uytgane. Ib. fol. 206 t^.
1364 (24 mei). Op den derden daoh nntganca aprille.
Oniv, Domeinen te Loven (1408) (28 apr.).
ING£BI£D£N (Innegebieden), bw. Dagvaarden^
voor het gerecht roepen, fr. assigner en justice.
II Alaoe die voira. laten huere gelueften nyet aoh-
terrolght en hebben, dea nochtana dicwyla Toraocht
en gemaent zynde, soe heeft den Toira. Willemo
Thija, in den naeme van hemaelTen en syne con-
aorten, uuyterlyck Tan noode geweeat met rechte
te procederene eü die aeWe laten en fleloToren
metten innegebiederen der Toira. atat [aj. aBoach]
te doene innegebieden, achterrolgende de rechten
en gepreaorybMrden coatumen Tan deraelTer atat.
Bijktarchief: Leenhof v. Brab. Proces W»^ de Zwaeff
§ Th^e, Ampliatie voere Th^s Tfj (1513). It. C.
V. *s Bosch, II 12. Zie ook het Tolgende.
1NG£BI£D£R (Innegebieder), ni. m. Oerechte-
bode, deurwaarder, fr. huissier, of/UAsr de jusOee
chargé de signifler lee aeiee de procédure. || Dat
myn genedige heere die hertoge hadde, in sjmre
atat van den Boaoh, twe poirtiera oft dienree, die
men gemeynlio heet innegebiedera, OTormida den-
welken die Yoira. Tan den Boaoh Toir hen mochten
doen daighen alle die ingeaetenen yan der yoira.
meyeryen, aoe Terre die gedaen hebben eenige
geloiften Toir aoepenen oft poorteren bynnen der
atat Tan den Boaoh. . . Chartb, v, 's Bosch fol. 105
T*., 21 febr. 1454. Seedt die yoira. pooureur, dat
tselye u geheel en al impertinent m deaer mat^
rien, aengemerot dat die yoira. gedaeghde noeyt
geprooedeert hebben metten innegeMeder oft gerichte
der atat yan taHertogenboaache op eenighe leen-
goeden. . . Procee Wtee de Zwaeff% Th^,jimpUaae
1. It. C. V. *s Bosd^, II 10; iii 37. Zie ook mai-
BIXDBV en POOBTIEB.
ING£BOT (Ingebot), sn. o. Duffvaarding, fr.
assignaiion. || IngheyaUe die gheene handüich-
tinghe doet alleene bruycker, huerlinck ofte pach-
ter waere, mach gheataen met deaeWe handlich-
tinghe, midta betaelende *tghene hij ten tgde yan
het inghebot oft inainuatie yan den aignet yan a|Jn6
pachtinghe achuldich ia gheweeet. C. v. 's Boioh,
zxii 7, en yolgende.
INO£DOM, in. o. Ingewand {van vieeh), grom^
groom, fr. entraiües (de poi9sons).Kil. Inghedom.
sax. sicamb, hoU. j. inghewant. Intestina, viscera.
Schiller u. Lubben Ingedome (en andere yor-
men). n. 1. Singeweide. etacara. Lezer In-ge-tüeme.
II Dat die gene die yiaoh yerooopen willen eft
hueren yiach yan den kuermeeateien affgeoort
wordt, dat die sullen ataen ter atede eü plaete-
achbn daer hon die kuermeeateren wyaen inllen,
ende egeenen weerderaeyden yiach yercoopen aon-
der oirloff der knermeeateren. En dat ingedom efi
ynylniaae yan den yiaache yan der meiot doen.
Eb, V. Tumhomt, 1550, fol. 75 y^.
ING££8T£N, bw. Thana weinig gebmikeiyk.
Inboezenien, fr. inspirer. Kil. a$ict. Inspirare. Xaapirer.
Il Die propheten hebatu [nl. de n., Geeat] ingh»-
gheeatet, dat aie die edele loye Griati yoenogghen
aouden. Mondert merk. 144. Wi bidden Di, yerlene
ona dat die wyaheit moet ingheeeten in onae her-
ten dat wi mit alle onaer zielen Di moten minnen.
Qet^. xyde £., Bw. wi^h. 88.
ING££8TING (—e), in. y. Inboezeming, fr.
inspiratum. \\ Dn [nl. de H. (steeat] makedeat gheeete-
like menflchen yermita dQnre inghoeatinghe. Sou-
dert merk. 144.
6
ING.
INH.
INGEHEBENT. Zie 0ehsbelt.
INGEL. Zie ekoel.
INGELDACH, nroEBSACH, sn. m. LeenmanM-
of heêrmdientt, bestaande in den grondheer behulp-
taam te z^ met katr en paarde geschat op acht
stuivers (l^hat der cheynsen 86); — ook in eenen
dag te „heymen*\ af ie koopen met 6 st. 2 oorden
12 mijten. Ib, 36, fr. corvee^ consistant ^ assister
Ie seigneur f onder j pendant un Jour, avee cheval et
eharette^ éwduée è huU sous; — aussi è f,endore^*
pendant unjour^ rédimibh par 6 sous 2 liards 12
mites. II Item, honderft en twintich ingerdagen, oic
op divene goeden onder Evenberge. Opgave van
leengoederen. Rijksarchief y leenhof v, Brab. reg. 4023
fol. 8 T*'. 31 oct. 1630. Opten cheins Tan drye
cappuynen, drye ganseen, yier ingeldaghen, een
saté, aen mynen heere van Vertyn \nL Vertaing'].
Opten oheine Tan 27 penn. LoeTens , 2 oappuynen ,
BOBse ingeldagen. Rijksarchief ^ Sehepenbrieven van
Sverberg^ 9 en 16 dec. 1699. Zie ook AHOEBiKas.
INGELSCH (EngeUch), bn. I n ge 1 b c h b i e r. JS^-
gelseh bier, fr. bière anglaise. \\ Dat zy [nl. St.-Mar-
tenskapittel] in eenen gbemeenen keldre zullen
mpghen legghen, tot buerlieder slete en anders niet,
Hamborgsohen biere, IngelschHer. Hollandscbe eoyn
[coyt?] of dieregbelijoke yreemde bieren commende
Tan over de see. de Pb. en Bb. Aalst V 443 (1606).
INGELT (Innegelt) , zn. m. Met gdd opgébrtuiiu
door hei openbaar verkoopen of m^en van den visch^
recht op den mseh, mijnrecht, fr. Ie produit de la
vente puhligue ou eriée du poissouj droit sur U
poissoUf droit de la „minque*\ \\ Item, soe bebwij
noen verleent en OTergegeyen . . . onse ingelt, onser
stadt meeste profijt dair met te doene, en hebben
hoen gelooft . . . dat te innene met onsen gerichte
tallen tyden als wy ooht onse gerichte van hoen
dairtoe versncht soelen werden. Oork. heer e. Diest
23 dec. 1381. Alsoe als wy, over een wijle gele-
den, gegeven en verleendt hebben gehadt eeningen
onsen dienaren, tot huerre beden, die officie van
weertsoappe en mynen in onser stadt van den Bossche,
yan allen den vissohe die dair gebracht zoude word-
den by eeningen coopluden van bynnen offc van
buyten, metten proufTyten van den ontfange dair-
toe hoirende, geheyten Inneghelt. Oork. e. her-
tog Philips, 22 mei 1468, Charterb. v. 's Bosch
fol. 143. Hoe dat wij, voor <)eene helft, en onse
▼oers. stadt [nl, Antw.] voer d'ander helft, even-
ghelijc geploghen hebben iaerl\jcx te heffene en
alnooh, bij twee officieren van beyden zijden ge-
stelt, jaerlQcx heffen en opbeuren de prouffyten
yan den ongelde van den yissche aldaer commende,
geheeten Innegelt. Rekenk. v. Brab. reg. 135 fol.
303 (1481). Die officie van Weertscap eü Mijn...
yan sllen den yisschen die daer gebracht souden
worden, . . met den profijte yan den ontfangere,
Seh. Innegelt. 2b. reg. 133 fol. 124 y^*., l&de E. Yan
en inghelde ofte mijne yan den vissche. 76. reg.
188 fol. 222 (1636). Yan den inneghelde van den
yissche. Génabs, Antw. archievenblad I 27. Den-
selven rentmeester, ter causen yan der offioien
geheeten Innegelt oft Myne yan den yissche, metten
Weerdtschap dairtoe staende. 26, 47.
INGENAER (Ingeneer) , zn. Moogstu>aarschijnlijk
een beersehip , fr. irès probahlement un bateau a ga-
doue OU vtdanges. || Andere cleene schepen, die
men noemt boerkette, inghenaers ofte beersche-
pen,.. DE Pb. en Bb. I. Drongene 30 (1664). (De-
zelfde schrijyers {Qent Y 39) melden nog, onder
de schepen der 16de eeuw: de ingheoeore; de
beersteker.
INGESETEN, zn. Zooals thans. Inwoner , fr.
habitant. KU. amet, Ingheseten des lande. Ii^
colay . . Habitant du pais. — der stadt. Oppidamu
municeps. Manant de la viUe, — Sier tegenover-
gesteld aan de poorters ir, (ioi en opposiiion oma
bourgeois. || Alle deghene, die binnen de yoors. li-
miten ghebox^n worden, zijn poorters, en d*in-
woonders aldaer zijn inghesetenen yan Antwerpen.
C. V. Antw. 1682, i 3.
INGESINDE, zn. y. Muisgezin y hofgeziny kmu^
genootschap van een vorst y fr. maison, famiUe, ser-
viteurs et courtisans d'un prinoe (famiUaree). KIL
Inghesin. vet. I\imilia. Lexer In-ge-sinde.
La Oume. Familie. || En oec, dat ghi [nl. hei
couyent] niet en ontfaet noch en herbërght eene-
ghe liede, te perde ochte te voet, .. het en ei dat
si u onse opene brieye toenen, ochte dat si aün
yan onser herberghen eü inghesinde. Charters der
abdij van Vorst, wc. 11 (1367). Brief der hertogin
Joanna.
INGEWESENT, yerl. dw. als bn. Inxijnde, z. beving
dende in, hetzelfde wezen hebbend, fr. ayant la mime
essence ou nature' (inens). Lexer in-wesende pari,
adf, darin seiend (Deutsche mystiker des 14 jh. 2.
669, 31). II Wij hebben enen yoerspreke bl den
Yader, denwelken inghewesent is ene ewighe
moghentheit met denselyen , . . [de oork. bedoelt nl.
Christus]. Piot Cart. II 120 (17 mei 1393).
INGIETING (—e), zn. Fig. Ingeving , fr. inspi-
ration. Lexer In-gieznnge stf. eingiessung, ein-
gebung. ing, der andaht (Deutsche Mystiker 1. 393,
13. ing. des heiligen geistes, Frankf. Reiehseorresp.
1. 182. 226). II Here, des heüighen Gheeets inghie-
tinghe reynighe onse herten, en mit inliker be-
sprenghinghe sijns donwes make ons yrachtber.
Oetijdb. 16de E. fol. 109. God, dien een yeghelic
herte openbaer is , . . yerlichte , overmits inghie-
tinghe des Heilighen Gheestes, onse herten. Ib. 113.
INHALEN (Inhaelen, innehaelen), bw. 1) Eenen
gedaagde , die weigert te verschijnen. Dien aanhouden
en in zekerheid brengen y fr. arréter et amener en
lieu de séretS {un contumace). || Indien de ghe-
daeghde persoon ter iij« daeghynghe niet en compa-
reert, zoo zal men zulcken persoon,., den heers
overgheven , . . eü hem daer inhaelen. O. v. Auden,
2de d. 192 (27 sept. 1632), 8tyl vóór schepenen. It
C. V. Antw. comp. Y, v, 3.
2) Yan beesten en onroerende goederen. Zie
nrHALIKG 1).
3) Indagen, inroepen, fr. ajoumery etter. || Niet
alleen de borgheren en inghesetenen . . , maer oook
buyten gheseten. moghen heure debiteuren, ten
platten lande van Breda woonende, doen inhalen,
dat is, doen inroepen oft inbieden, deeelve dien*
volghende voor schepenen in Breda te reoht be-
trecken. O. v. Breda y Stijl v. schepenen 1606, a. 44.
INHALING, zn. 1) Yan beesten en roerende
goederen. Inbeslagneming en wegvoering y tr.{debétml
et de meubles) saisie et enlèvement. \\ Aengaende
de rentbrieven ghepasseert voor schepenen van Ber-
ghen, daerinne eenighe panden oft gronden van
erven verbonden zijn , . . worden die vangelijcken
verthoont aen den scboutet, die daeroppe verleent
en decerneert executie en inhalinghe. . ; en dat
ghedaen zijnde , vermach de Corteroede. . . den ghe-
bruyckers van dien heure beesten, have en allen
anderen goeden inhalen en daemaer doen vercoo*
pen. . . Cv. Bergen-op-Zoom ii 64.
2) Indagingy inroeping, fr. ajoumement, \\ Soo
wie yemanden pretendeert te doen inhalen, die
sal aen den roeydragher moeten overleveren twee
INC.
INC,
billeiten, inhoudende.., mitsgaders d^acHeofsaecke
waerroor d'inhalinghe geschiet. . . Co. Breda, Stijl
V. Mckepeuen 1606 a. 46. Alsoo in deze oonjanctore
Tan tyde den roeydragers niet geoorloft en is ten
platten lande te yerkeeren , om de weten Tan inha-
Unghe oft inbiedinge in persoon te doen , . . Ib. a.
50. Zie ook inhaiiEK 3).
INHANQËN, bw. Een inbeslaggenomen en in
Teiling aangeboden pand. Dien op prijs stellen {instel'
len)^Tt. meitre è prix (un gage saiei et présenté en
venie pMiqne). || Aen den meyer-Torster oft officier,
om denselTen pand Toor te roepen, twee stujTers.
— Om denselTen in te hangen en te Terkoopen;
Tier stnjTers. O.-F.-B. amtr. 31 oct. 1715, tii 17;
I 623.
INHAYË, En. iJoM, menbden, ft, meubles, moH'
Uêr. II By contract Tan 4 2^r 1409, werd Terkooht
een huys metten hoTe ghestaen op de Steenhouwers
Teste, met alder inhaTen en jouweelen Tan huis-
rade, en anders nu daerin zynde." J. F. Willbms,
Mist, Ond» 198. Als Tan der Terpachtinghe eü
Terdeelynghe Tan de juweelen, inhaTen en catteylen,
wezende binnen der grooier Ziekele , . . DB Pb. en
Bb. Gent, III 84 (15de E.). Den blyTer oft bly-
Teghe by eede te Traeghen of zy Tan inhaTe,
ghelde, renten, inschulden, gront Tan erfTcn, als
Tan andere goede , anders niet en weten. . C. v.
Broeklmrfff xi 23. It. C, v, Denderm, xit 11.
INHËFFER, zn. Yan schaUingen. iJe/^r, in-
vorderaar , ontvanger , ft, pereeptenr {des snbstdes),
II Schepenen, bedesetters en inhe£férs Tan der bede
Tan BeckeToirt. Stadsarek, Diest, Tak Schattingen.
1551.
INHUIS (Inhuys), zn. o. Tolhwis van den viseh,
fr. douane, péage du poissim. Kil. auct. Inhuys.
Telonium, M tributum ex piseibus et aliis rsftus
exsolvitur, Mtnson è paier tribut ou péage, || Froce
Tan Philippe Noyens, gesworen Tiachyerkooper ,
dan Inhuyse deser stad schuldig synde , ter saeken
Tan ingekochten Tisch , . . . Génabd , A. ntw. arck,
I 278 (1564). 't Becht Tan den Inhuyse en Weerd-
gelt Tan den Tiasohe. Ord, Albertine Antw, 1618,
II 48, Van verpaehtinge,
INJAGEN, bw. Penningen. Die invorderen^ ft,
reeouvrer {des deniers), || Yort so sal onse stad
hebben Tiere rentmeestere, hoere renten te ontfane
ende hore assisen in té ijaghene. Oork, heer v.
Diest, 2 juni 1335, a. 1.
INJUKIE, zn. Onrecht; heleedigings mishande'
hngs schade, ft, ii^ustice; ofense; mauvais traite'
Weent; outrage; dommage, || Injnrie is een daet die
met onrecht geschiet. Y. d. Tat. 55. Injnrie is
geheeten tgeene dat men spreect tot iements eon-
tnmelien en laohtere; oio heet injnrie scade die
men iemende aendoet. Ih, 83 t^. Injurie is allet
gheene dat met onrechte gedaen wort. 85. Executie
Tan rechte en heeft geen injurie. 85 t*'.
INJURIEËREN, \m. Bele9d^9n, honen, zwaar
Meedigen {met woorden of daad), mishandelen , ft,
offmuer, insultery infurier, outrager, maUraiier,
II Dat alsulcken persoen myn wederpartye , . . met
opsette gewacht en gelaeght, oploop gedaen en
seer onmenscheiyc geïnjurieert en gequetst heeft
tot bloetreysen toe. Y. d. Tat. 32. Soo wat par-
tyen d'een den anderen, Toor borghemeesters ghe-
daecht zynde, aldaer met woorden ofte wercken
injurieerde, die Terbenrde. . . C, v, Bergeurop'
Zoom, II 10.
INCARNATIE (— cie), ihcabkatiobf (— cioen),
sn. 1) Yan Jesus Christus, Mensehwording, ft, Inear-
naOon (eb Jésus-Christ), \\ 's Donderdags Tor de
gehorte sant Jan-Baptisoh , int jar na de Incarna-
tie Ons Heren. Oork, 21 juni 1257. Dese letteren
ware ghemaecht up djaer Tan den Incaematione
M^ cc^ LXix^, in Sente-Simoens en Sente-Juuds
aTonde. Oork, 27 oct. 1269. Int jaer dat men
scriift Incamatioen Ons Heren miUesimo ducen-
tesimo septuagesimo quinto , up den zondach
na Purificatioen Tan Onzer- Yrouwen. Oork, 8
febr. 1275.
2) Jttartal, en jaartalvers, ft. an, année, et
ohronogramme. Kil. App. Incarnatie. Carmem
ehronieum, chronographicum, j| Is dat rescript
sonder dach en sonder Incamacie, het en is Tan
gheender weerden. Y. d. Tat. 304. So dat Sente-
SalTatorskerke Terbarrende. Dat incamatioen ia
in dit Ters: Lux luxit in signis \l. insignis"], tune
turris eum ruit [l. eorruit] ignis, «Tak t. Dixmüdb
246, sub anno 1358. (Onze schriJTer was een groot
liefhebber Tan chronogrammen; hy schenkt er ons
nog .zes, waarran het laatste in onze moedertaal,
nl, blz. 285. 287. 291. 293. 302. 302). — ^iiim>1516
wert geboren den hertoch Tan Cïeye Willem,
waerop die incamacie is gemaect: ECCe WIL-
heLMÜS, eCOe. Piot, Chron, 85. It. 102, twee
Nederl. ohronogr. op den brand Tan O.-L.-Y.-kerk
te Antwerpen (6 oct. 1533).
IN KENNEN, onbep. wys ala zn. Kennisgeving,
mededeeling, verslag, ft, notifleaOon , communieaiion,
rapport. || Yan alle schrifteiycke inkennen, laet-
weten, notificatien, adTertentien , . . O.'F.-B, autr,
18 oct. 1702 a. 18, Zegelrecht; I 312. It, 8 aug.
1703 a. 22; 28 mei 1704 a. 5; 16 ang. 1709 a. 7;
en passim, — Inkennen doen. Kennis geven,
ft, donner eonnaissisnee, \\ Hanghende den Toomoro-
den jaere, den curateur wordt ghehouden tydeiyck
de Wet inkennen te doen Tan den sommieren
staet, in goedt en qnaet. O. v. Belle ix 22.
INKENNING,zn. Zooals het voorgaande, ||Ten-
waere dat den Terooopere merckelioke redenen
hadde Tan ignorantie [nl. Tan op het Terkochte
goed drukkende lasten], en der Wet daeraf behoor-
lycke inkennynghe dede. C. v. Broeldmrg, vii 4.
It, III 9; IT 5; O, v, Cassel a. 30; 0.'P,'B„ autr,
27 mrt. 1730 a. 113.
INCLOPPER, zn. Inluider (Tan eene markt),
ft, sonneur {d'un marehé). || Au sonneur du marehé
au grain, dit indopper, fl. 36. O.-P.-B. autr,
30 aug. 1704; I 560, jaarwedden dêr ambtenaars
te Brussel,
INCOMELINCK (Innecommelinck, mT.— ingen),
zn. Vreemdeling, die tich in het land kwam vesti-
gen; bij zijn overlijden had, in sommige streken,
de landheer recht op tijne have, xelfs wanneer hij
er stierf in het doortrekken , ft, étranger qui venait
ê'étdblir dans Ie pags; è son décès Ie seigneur avait,
dans certaines looalilés , droit è ses eff'ets mobiliers ,
mMne quand il g mourent en passant. Kil. Inko-
melinck. Advena. De y^lMgster van Brabant*
bestempelt ook met dezen neusm: V de vreemdelingen
die in Brussel levensmiddelen en andere waren kwa-
men verkoopen, en die aam tolgeld onderworpen waren;
2^ de nieuwe inwoners, dis het burgerrecht verzochten ,
ft, Ie „Lugster van Brabant" donne aussi ce nom:
V aux éirangers qui venaient débiter des denrées
et autres marchandises è Bruxeües, et qm étaieni
assufettis è des droits de tonlieu; 2^ aux nouveaux Aa5t-
tants qui sollieitaient Ie droit de bourgeoisie, \\ Com-
peteert de Toomoemde princen en graTen recht
Tan te hebbene de haTe en catheyl Tan alle de
incommelinghen commende uuyt der Croone, dat
ea te segghen Tan oyer de Schelde, sterTende int
È
INC.
INL.
kndfc tan Aekfc, in wcwnate ofte denrlydende,
onder wei heeien dettefc sj doer de pnnoen hoes-
lieder Terroloh hebben, Knider up hnerlieder propre
dofpen, eldeer lylieden elleenelick hebben den
beeton hooftetoel, gbereserreert den poorteren ven
Ohoidt en AudeDMrde, daerop hemlieden slleen-
^ck oompetoerfc den beeten hooftetoel ofte cetheyl,
ab Yooren, aooTerre sy niet edel en syn. C. e.
AaUt I 6. li. bis. 642. 646. Daer syn twee soor-
ten Tftn inneoomelingen. D*eenrte aoorte weren
degene die inne^quamen binnen deee stadt met
Tietueilien, endere weren en coopmanschappen,
TUL dewelcke den prinoe hierroorens plecht te
heffim lekere cleyne tollen, genoemt Creemgelt,
▼an oudte deel gemaeckt hebbrade Tan syn Domeyn
in *t quartier der tootss. stadt. . . De tweede soort
Tan inneeomelingen syn degene die dese stadt oomen
bewoonen, en oock het boigerschap solliciteren;
Tan dewdbke Byne Miyesteyt syn recht is treo-
kende, in de twee Tonnissen anno 1667 en 1669
uytgeóiraokt. Mabtihxz 94. It. C. v. SatUkovem
1664 I 8; A. Wauters, Shunrom^ I 148 i»flra.
INC0M£LINCK8R£CHT, sn. o. In een am-
bacht. Inkowireeki, fr. dtoUd^eiUréeidaiuwnmSHer),
II Vertoonen met eerbiedinge die OTerdeken, dekens
en sapposten Tan *t kremers- efi kraydeniórsambacht,
binnen de stad LoTen, dat sy, op den 20*b decem-
ber 1727, Tan de hoeren wetboaderen derselTe
stad hebben bekomen de neffengaende resolutie,
waerby het inkomeling- oft ambaohtsgeld is tot-
andert, en, in plaetse Tan 100 gnldens, Terhoogt
en geetelt tot 200 guldens oourant, . . 0,-P,'B,
emir. 11 juli 1731; IV 378; tl 13 ang. 1731. .
INC0MELINCK8GHAP (Incommelinescip), sn.
SêM 9an talweiriinyctop, ür. drcU d^habUoHo» om
dê êéfomr dame «• ftay$ Hranger, Zie ivoomLiNOX.
II Dat gheen recht Tan inoommelinckscepe nes
anoommen noch Tersohenen den Torseiden heere
Tan Jeumond bi der doot Tan Jans wiTO Torseid.
C. e. JMdm. 2d« d. 85 (1854).
INCOM£N (Incommen, inneoomen), ow. 1) Fsr-
êtkiifnem voor dom reekier , ft. eomparatire en juiiiee.
II Als eenen bnytenman oft af^setene binnen
lUest gearresteert wordt om personeele schuit,
denseWen is gehauden sufllsante borghe te stellen,
oft, met consent des arrestants, te doen soepene-
gelofte Tan loiiee quoHee in te oomen als hg
daartoe by scmpenebniBTen sande bescreren worden.
C. tl. Dtet^, YZ. X 1. Behaudelijck dat den debi-
teur abaooh binnen Tijfthien dagen mach incomen
toi Terantwoorde. a. 2. Üt. C. v. Aniw, 1545, ti
39; C. e. Bmeed 1606 a. 46.
2) Van eenen balling. Weder «i hêt hmd kommt
fr. (iTwi hmmi) renirer doms Ie paife, || Die bal-
linck en mach met egheenen gelde daer afooop aiF
maken nae dat hy goTanghen en contrarie den bannis-
semente innegecomen is. Ce. Antw, 1545, i 41.
li, O. e. AaUt 452 a. 15.
3) Als gyselaar. Zitlk ale weXkm leoerem, mi kam'
dem gidUuy fr. $e eouetÜMer {&lage), \\ Dat wi...
hebben gheloeft en gheloTon N. 17 ... in te doene
commene tot Antwerpen, en ten Tor^henoemden
hertoebe waert te bliTenne. Oork, 22 juni 1291.
Kn daeraf worden borgljen . . , N. N . . , en sy ghe-
loefden mallinc anderen ghiselscep en in te com-
mene binnen Ghend bin ziiii nachten naer date
elo Tormaent wesen sonde. O. e. Qomiy I (^
[1853].
4) Als erfgenaam. J>eelemmÊm aam de detUmg wm
esae etfeaU, fr. Mlrer om pa/rtage d^mae mmsittoa.
II Verwandelt de hoodere ainen brioTO binnen den
achtersten ziin nachten, so es de wederparftie
scnldeoh te hebbene xim naeht Tuerete dMma,
weder dat eoê wille oomen in ghedeele ofte ne
wille; eü ne Terwandelde de Iwudete Tan den
goede de Torseide bricTO niet binnen den Tor>
seiden Tiertien nachten, so moeten de pariien
incommen ofte buten bÜTen Tan den ghedeelsL
C. e. Oemt, Qr, ek, v. 1297 a. 101. — Als sn.
Incomen doen Tan gedeele. Zsools kei ffoor-
ffoamde, fr. eoflMie ei- deetme. \\ Zonder afwyzinghe
te moghen doene op dander hoirs, niet j^g^en-
staende zy incommen Tan ghedeele [ghedaen] en
seker gestelt hebben; nemaer'in linie cc^tetale ad
afwysinghe stede hebben op dander hoirs incommen
Tan ghedeele gedaen en seker ghestelt hebbende.
C e. Amdoa, Ti 4. Dat de ghecontnmaceerde niet ont-
frnghelick en syn daemaer incommen en interd
ten sterf buuse te doene. Ih, xzi 5; omme incom-
men en interd Tan ghedeele te doene. 21. //. Ook,
prim. III 1. Zie ook ufTSBT.
5) 't Schoonst incommen. Oader de.
prijtem toeffekemd in de wedetr^den van eekmttêr^
en reder^lcireffilden was er aU^ een voor kei eekooneie,
kot nerlijkMie tnAmne» , fr. Ia ptme helle ontrêe. Param
Ue prim dSoemh dane loe eonoomrt dee gHdee d'ar'
okere ei de rkéiorieiene ^ H Sf en avaU iomfoare «e
pour Venirée la pime belIê, la pUu éleganio, || Bes
prysen waren Toor tschoonste innecommen, . . Yaa
den dorpen was eene groote questie daer, tusseben
die Tan Creynhem, Uccle en Hoolaer, Om techoonste
incommen , — was hoorens weert . . . Hoolaer heeft
tschoonste incommen geeregen. Yait Obsbboicx
Ckron, e. Merekien , Eaooktpel ie Bmeeel 1565,
Str. 12.
INC0M8T, sn. t. In een ambachtsgild. 8 al ie h
incomste. Welkomei, fr. Hsaesfifie. || So wie in
dese giulde commen wille OTcrpinderte Sinte-Jans-
bmgghe. die moet ghoTen in lyn salieh incomste
T s. grote, en y grote den cleers. K, d, Bijke
p^ndore ie Brmgge 1291 a. 5.
INCONVENIENT, sn. OngéUdc, itgenepoed, seM-
cMooce verlieten, fr. malkenr , advereOéf i$foriamm,
mamvaUe foriunê. Kil. App. Inpii lawiiw , oatae
adpereue. lieyer: Jliiêqmaam, onffeved, ewséaly oa-
gdak. La Cume. IneonvMmi 29, Maikamr , déemeiro,
II Die gheene, die by quade iortuyne,onnoaeli^
oft by inconTcnienten tot armoeden sullen syn
gecoemen, als by tempeesten Tan der lee, bfande,
beroringhe Tan den Tienden en myminghe Tan'
hueren crediteuren , oft alderhande onnosele saeoken
en middelen, eü Tan ons brieren Tan oessien geoV
tineert hebben. C. v. ^elie. 1545, en ook 1570 bis.
724, ord, o. Keieer Karel 30 aug. 1586.
INCKT (Ink), sn. Inki, fr. enere. Coopmans
inokt, fr. enere dn oonuneree. Kil. aaei. Snckt /
inckt (E nek). Airetmeninm: airamenimmt scrip*
tortem, UkrartÊÊm; enoatuimm. De Venere. || En aal
de olero moeten scriTen: hooTele lekenen of halTO
lakenen, wat lekenen dat het syn, jeghen wien
dat sy ghecocht syn, en de name Tan den ooop-
man te wies behouf dat sy ghecocht syn, en dat
dehoetelier die tekene met coopmans inke, heerele
om droghe ghelt en hooTele ter bortneht en da
bortncht. Kb. lakong. Jperen, 1363, zm Hoeto-
lieren 3<l« it.
INCRTËN (Incten), bw. JSnien, fr. enier. Kil.
anti. Ente/inte. iesileei,.. JSnie, enion, prefk.
II Alle fraytboomen, gheïnct ofte ongheinct, Vol-
ghen den grondt als enren. O. v. Aalti 436, n. 19.
INLANT (Inland, inlande), sn. t. Vorüf voor
etmon halUng owt im kei lamd iemg io Iwms», Aer*
IKL.
INN.
9
rQ9pÊH0 «KM haUiitgiohap^ fr. wngi powr «» ftomii
dê reiger am poyt, rapp9l ds hannigtemeiU. \\ Dat
▼ele diyerache ballinghe . . , al eist zoe , dat %y pais
hebben jeghen partien en jeghen ons, die niet heb-
ben hare inlande bi consente van onse scepenen
Tan Ghend, dwelke zy hebben moeten naer de yri-
hede Tan onser stede van Ghend, of hare inlande
ware Tan gheenre weerdden. O, o. Oent I 620
(1851). Al eest zo, dat yemend partielic ghebannen
es, daeromme en laet de prinche ofifc de heere niet
te gheTene remisse of inland Tan den banne. C.
V. AaUt 462 a. 16. Inlande ghegheyen doe min
here incazn te Mechelne eiï hi als here ontfanghen
was. Brdb, Teeêten II 604. IL di Pb. en Bs.
€fmi I 196.
INLATEN (Innelaten), bw. Muntwezen. || Alle
de werckluyden oft munters, heurs werox nyet al
wel maohtich synde, moeten hen sterck maeoken,
hetsy met gelde oft enapen o(t(?) innelaten, opdat
se mogen gedaen hebben, midts werckende een
are naer de alderleste fomeysen, sonder langer,
naytgescheyden die goudt werokende syn; en die
alsoo lest gedaen heeft is gehouden op te wegene
Tan synen fomeyse. C. Munters o. Brab. 1665 a.
50. Alle degene die ontfangen meer dan den ordi-
naris yao den gemeynen weicke op ToUe werck,
syn gehouden op Tolle werok hetselve wederom inne
te laten; en die te Toers. syn [«te] op thoer, dat
moeten sy oook op thoer wederomme innelaten,
en dat op de pene van dry schellingen Brabants,
naerrolgende den priyilegien. a. 51.
INLEQGEN, bw. l) In gêrêektdijTce hewarinff
ff9V9Hf fr. eonêiffner, \\ Peghene. die den schepenen
Tan beuren Tonnisse, oft schepenen en gheswoo-
renen Tan beuren terminatien beschi^ft tot Aut-
werpen, toot hen hooft, moet Toor d'oTerraert
inlegghen thien peters. O. v, MtrêntaU ii 41. De
pene Tan onwQse proTOoatie, die partye schuldich
w inne te leggen eer h\) gehoort mach worden,
wordt wedergekeeri, aOoverre, in cas Tan proTO-
oatie, anders gewesen wort dan bg de commissa-
rissen oft auditeurs was gedaen, oft oock soo wan-
neer de proTOoant syne proTOcatie affgaet en blijft
by den eersten Tonnisse. C. v, Aniw, eomp. V,
ZIT, 14; ii, ZT, 7. Betreffende den Sl^ai articul,
ist mit den inlag oick nit op ene manier obserTirt
Gwesen. Bg tgde Tan den hem Tan Aitenraidt,
it man Torerst eleke partie doen inleggen 7 g.,
en die dat proces Terloie gaff mant weder... Nue,
bie diesse regiemng bat man TOrerst eloke partie
doen inleggen xi g. en geene restitutie gedaen. (7.
V, Limbur^g 268.
2) Bevfijtên, fr. promter. || Item, eest noot, en
dats myn Trouwe begeert, so sal mfju genedege
heere moeten inleggen eii thoenen mit wairheiden
dat hg es wittige oir en er^name hertoge An-
thonis, etc., en dat mgn Trouwe was sijn wittige
wyt O. V. Samêhaten 252, Seher wfirraet 1427.
INLEIDING , zn. Van erfgoederen. Inleiding
§ uitleiding. Set m bezU iiéUe» — mU heai
tUXUn erea», ktt srven en onisros», fr. la mieê
en — hort de possesei&n {de hient pairtmomoMx),
II Item partyen Tersueokende aen den soholtus eii
schepenen inleydinghe Tan erfgoeden, den scholtus
TDfthien stuyTcrs; insghelijcz oock Tan uytleidinghe,
Tyfthien stuyTcrs. Item , drye schepenen OTer d'in-
leydinghe steende, yeder schepene twee BtuyTers;
en steende OTer d'uyUeydinghe , insghelgcks twee
•kiyTers. Landck. v. Hielen 1614, a. 24. 26. Zie
ook BBYIV.
INLIJGK (Innalio), bn. Inbaar^ imvordêrhaaTf
ir, retxmvrahU, esiffiUe, || Landtoheynsen , sonrentea
en andere oude erfyelicke, onlosselicke renten,
gheestelick en waerlick , up eenighe huusen of erfVe ,
zyn in henr zelTen ezecntoire, en d*achterstellen
Tan dien innelic, by pandynghen, afwinnynghe en
decrete, als vooren. C. v. Gfent ti 11.
INLOSSEN (Inloesen), bw. Naasten, hè--, ver-
naderen f h. retraire; ofr. raprooher, \\ Dat eenen
leendraegher traliën tyt... mach wederomme inloe-
sen en wederomme aen zijn stockleenen annexeren
alsuloke goederen als hy sal connen Terifloeren dat
uuyt die Toirs. leengoederen Toertijts yeralieneert
oft Tercocht moeghen sijn. C. leenhof o. Limbwrgy
Interpr, a. 22. Inlossen en raprocheren, a. 35.
Wel eken leendraegher de gerechtioheyt en preëmi-
nentie heeft, soe wanneer eenighe goederen ver-
cocht werden, die onder synen aensael resorteren,
dat hij deselye tallen tijdt mach inloesen en trecken,
mit alsulcke penningen en gelijcke Bomme gelts als
zy Tercocht zijn geweest. 42.
— Inne. Uitgang van vromoennamen voor doch"
tors, gevoegd aan den familienaam des vaders: naar
*t schijnt, een algemeen gebruik onder de patriciërs
te Brussel in de ISde en lAde eeuw, fr. désinenee
de noms de femmes, pour les fUles, joints au nom
patrongmique du père; d^usage général, parait-il,
parmi les patrieiens de BruxeUes, aux 18s et 14s
siècles, — Onder deze namen treft ons bijzonder die
onzer oudste en beroemde mystieke dichteres , toier wer*
ken uitgegeven werden onder den naam van Zuster
Hadewijch. || Domieelle BeiUoigi dicte Blomardiiaïen,
Godsh. Brussel H 1201 foL 1 nr. 4 (l30fS). JTsO-
wigi, jUie quondam WUlelmi diicti Bloemaert. Ib,
nr. S. — Hetarehief der Brusselschegodshmgen levert
ons eene reeks van soortgdijke namen op; kort-
heidshalve bepalen w^ ons bij een paar geslachten ^
onder aUen de uitstekendste , do Sggloy's en de
Clutine*s: || Ada et Margareta, sorores, diete Bgetoin^
nen in Berghstrata. Charters v. Stut-Chsdv^ nr.
29 (1282). Margareta dieta Egglo^ne \29%,{Rsnier
JBgglog {Beinier JSdeg), waars, hun vader, leende
400 pond Lovenseh aan graaf Floris van Éóllaud,
oork. 12 nov, 1285). MargcÊreta Chttinginne, magistra
hospitalis de Arka. H 1065 foL 18 (1840). Mar-
garite diete Clueti^ginne — Cluünpghinne, fol. 70
en fol. 84 (1846). — Set sohynt ook, dat de huis-
vrouw, ten minste in de openbare akten, haren fami-
lienaam uitdrukte benevens en vóór dien van haren
echtgenoot , wellioht om haren geslachtsnaam en recht
op het schependom niet te laten verdonkeren, fr. U
paraU aussi que la femme fnariêe exprimait , du moins
dans les aetes puHios, son nom defamiUe, d oóté
de et avant cekn de sou mari , prclbablement pour nepas
laisser óbscureir son nom de lignage {tOre d Véehe-
vinage). Aldus || Lysbet Greyinne {ook Greefinne-
geslacht de Ghreye) en Jacob de Gostre, haer man,
B 872 fol. 125 (1289); Gerlrudis dieta Ylessinne,
uofor Johannis dieH Genays, 871 fol. 81 t«. (1814),
INNEN , bw. Oerechtdijk panden en verkoopen ,
fr. exécuter, saisir et vendre par autorité de fustice.
II Van boeten te innene. £n onse bailliu, of die
in sine stede es, ne mach negheene boete innen
die es beneden lx ponden, enne sy bi wette. Dats
te yerstane aldus: hy macli eiken, die in boeten
ghewist es, doen wedden sine boete met eenen
scepene en metten amman; eü wille hy de boete
panden, dat moet hy doen met iii scepenen en
metten amman. C. v. Oent, Qr. eh, v. 1297 a. 62.
INNER, zn. Van den yisch. Ontfanger der visch-
aeeynsen, fr. reeeveur des aeeises sur Ie poisson, jj Wat
inre Tan Tessche, die inghelt nempt, zal dien
2
10
INM.
INS.
oonuui teliTereren opten eersten dagh met x\j pen-
ninghe van den ponde. En soe waer die inre den
yeeoh dnet sniden, daer en zal hi gheen inghelt
nemen , en daer xal die comen wochten zijne gnelte
en ketels metten snidere, sonder den inre. Kb. v.
Dle$t B 48.
INNING (—e), zn. Heerlijcke inning. Qe-
reehidijkê panding em aerhooping^ fr. eaeSeuiumf
taisie et vetUs par amtoriié de juëtiee, \\ Sullen alle
keieken- disschen- en armmeesters hebben heer-
licke inninghe Tan den inoommenden goede, hj
preuTe Tan boeoken, cartolaren en ander, wette-
uek gheverifieert synde, ghelijck Tan princelicke
penninghen. O. ka$l. Iperem c. yii. — Inning doen,
neerlgoke inning doen. Zie iswv. || Eü wy
no onse bailliu en mpghen negheene inninghe doen
van eenegben boeten op huns no np herve, no
binnen Gbend no derbnten. £n in derselyer manie-
ren aLso hier vorseit es [zie ivnsv], so mach de
stede, de amman en de claghere inninghe doen elo
Tan sinen rechte. O. v. Oimt^ €hr, ch, o. 1297 a.
52. En in deser TOrseider ghelike so mach poertre
Tan Ghendi yan sculde dat hem yremd man scnl-
dech es, inninghe doen metter Wet. Ih. a. 86. li,
a. 136. Dan zal de heere yan diere soolt en met-
ter yoors. boete heerlio inninghe en execatie doen
np den sculdeneere oit up zijn goet. db Pb. en
Bb. AdUi, III 440, ir. d. WolUwevere 1480. lid.
Qeni II 338.
INPEN8EN (Inpenzen), bw. Peinxen^ bedenken^
fr. imagiHier. \\ Sonder enich [point] daerof te bre-
kene en te infringoieme, bi franden, bi malicien,
iof bi enighe engiene dat menne inpenzen moohte.
C. etad Brugge, I 888 (1317).
INRIJDINO, zn. Berijding ^ schouwing t hexich-
üging, fr. intpeeüon, \\ Dezelve [nl, baljuw en
bnrchgraaf] hebben souyerain regard t yan schau-
winghen, reynghen eü inrydinghen, yan de Golme
tot Watendamme, C. o. Broekburg, i, 9.
INSATEN (Inzaten), zn. my. Waierwerken^ fr,
travoux hgdrauUquêt {}), || Aenghezien, daer men
den stioem en snede niet en wederstonde met
steenen hoofden en dukers , dat men zoude moeten
leeden inzaten ten yelen meerdren grieye en ooste
yan den tween Watèringhen. Viad, Mus, lY
107 (1482).
INSCHELLICH, bn. Bazend, woedend, ft, fktrv-
hond. Kil. Insohelligh. vetus, Fwribundms, || Van
welcx \nl, eens predikante] woorden sommighe
beyruchte yrauwen zoo yerscricten, dat zQ inschel-
lioh zQn gheworden. Fbbd. Yaitdbb Habohbv,
Bor, Hjden I 219 ; U, III 186.
INSCHIETEN, ow. Als zn. Inxdkken, fr. afau-
gement. Zie Schuermans Schijten. || Die hem
selyen met gegrayene grachten wilt beheymen oft
beyryen, die moet tusschen den uuytersten cant
yan synder gracht en syns gebneren erye laten ten
alderminsten eenen yoet eryen teghen dinschieten.
C. V, Aniw. 1545, Tiii 74.
INSCHKIJFBRIEF, zn. Bevelselkrift om voor
kêt gerecht te verschijnen, tv, ordre de comparaiire
devant la Justiee, || Nadien eenighen poorter, pooi^
tersse oft inghesetone inschry f brieyen zgn yerleent,
en mach yan sijnen schuldenaer geen betalinghe
ontfanghen, sonder dat de gheloyere de yoorschreye
bekentonisse gedaen en heeft. C, v, Merentals, iz
20. Zie ook bbscbbijtbbibp, en bbbcubijtkn.
INSCHRIJVEN, bw. Zie beschbijtbn 5).
I) Midts dat blyckende is yan der renten met sce-
penenbrieyen yan oonstitutien der stadt yan Ant-
werpen, d«t damptman... die proprietarissen,
gebmyckers oft hantplichters yan den panden,
schuldich is met amptmansbrieren inne te scriyene
teenen competenten dingdaghe , en partie te bedwin-
gene tot betalinghen. C. v. Antw, 1545 a. 38. It
eomp. TV, zyiij, 44; Cv, Herentals ix 18 en 21.
INSEGEL, zn. m. Zegd, it, sceau, Kil. auet,
Inseghel. SigiUum. 8eau, || In desen effenen
brieye . . , den ich met minen inseghel up den
mgghe beseghelt hayn. Brab, Yeesten II 512 , Brief
V, Diedeneh v. Blner aan d. grcufv, Vlaanderen, 1856.
INSEILEN (Innezeylen), bw. Van een schip.
In het zeilen op een ander sch^ varen, fr. {d'um
navire) donner sur un asUre navire en naviguamt.
II In gheyalle dat een schip, yan binnen ofte buten
slandts commende, zeylende ofte fockende, een
ander schip, ligghende an zynen anckere, inne-
seylde schaede doende, so sal deghene die also es
oommen zeylende, den ghequetsten ofte beechae-
dighden schepe die gheheele schaede betalen. PL
V. FL 19 juli 1551 a. 48; I 894.
INSETENE § OPSETENE, zn. Ingezetene —
opgezetene; inwoner eener stad — Umdbewoner, fr.
hMiant d^une ville — habitani de la campagne,
II D'officiers en yermoghen gheene insetene yan de
stadt, ofte opsetene yan den lande, te yanghen
om criminele saeoken, sonder informatie en oi^on-
nantie yan het hoL C. leenh. Denderm, ii 2.
INSETTEN (Innesetten), bw. 1) Eene rechts-
zaak. Die beginnen, instellen, fr. enlamer urn proces,
isUroduire une cause. || Dat men alle ghenachten,
die ter yierscharen ingheset worden en ghenomen,
ter yierscaren bedinghen en einden sid. Eü alle
ghenachten, die ter straten oft ter scepenhuis
ingheset oft ghenomen worden, bedinghen en ein-
den sal ter scepenhuis oft ter straten. Kb. v. Antw.
191. Dair dat gedinge innegeset is, dair behoirt
dat geheyndt te wordden, nae gemeyn seggen.
V. D. Tav. 177 y^. Dair de testamenteurs niet en
connen doen biycken sulcken solempniteyten bij
hen gedaen te zijn, dat zij daima quaiyc geftin-
deert zyn om te intenteren en in te stellen ennige
actie yan testamenteurschappe. Ib. 111 y<*. —
Sfbbuk. Een sake wel ingeset is half gewonnen. 5.
2) Eenen sterfoian. Dien stellen, aanstellen, be-
noemen, fr, établir, nommer (un homme mouraml}.
\\ Vort, so hebben de yoregheseide abdersse eü
tooyent de tiende yoren ghenoemt ontfiMn yan ons
in wetteleken erye, sonder eneghen sterfeleken
man in te settene. Oork, 19 aug. 1288.
8) Penningen, borgschap yan een beroep. Die aU
in handen van den rechter nederleggen, fr. déposer,
eonsigner des deniers en mains dujuge {comme garemtw
d*uu appd). II Welcken yonnisse naeyolgende, soe
sedt party e oft clager inne zekere penningen totten
coete yan der hootyaert. C. v. Thienen y 8.
4) Eenen leyenswys. Die invoeren, oefenen, fr.
itttroduire, mettre en usage, praÜquer (tme maniire
de vivre). || En dat aergher es, insettende en yoort-
stellende een maniere yan leyene, by den welcken
een yeghelio doen zaude dat hem goet dochte,
gheiyck die beesten doen. PI, v. VL 8 mei
1521; I 92.
5) Eenen leerknaap. Dien in de leer nemen, aan
H werk zetten , fr. {un apprenti) prendre en appren-
tissage, mettre è Vouvraqe, \\ Zo wat onape die
eenen leercnape insetten zal, zal hebben x soel-
lynghen parisise yan insettene, eii hi zal weroken
deerste maendt met hem eiï daemaer. Zo wat cna-
pen, die de meester met hem zal doen wercken
teerste jaer, zal hebben tdardendeel.yan den yooT'
ghelde. K, lakeng, Brugge^ VuUersj 85.
INS.
INS.
11
6) Luetten aIb sn. Seehteri^ hehandêUiiff, <•-
hetUifftÊeminff , fr. procédure, #awM. || Naerdien int
Belre naejaer den daoh gehuedt is naer t Tierde
insetten oft beseteele, soe compareren sohouieth
en schepenen, tot sekeren geprefigeerden dage,
opten besetten grondt oft pandt (Het w. wisMlt
hier af met „instel"). C. v, Soogwtraien, Turbe:
Stoops, bis. 480).
INSETTING (—e), zn. t. 1) AcmtUllimg, henoe-
mtn^ ioi eem amhtj tr, nomi»aH<m a unejonetion.
Het w. wisselt af met i,aensettinghe". || Eii dese
twee worde-dragers sullen desghelgcks in honre
insettingen oft ordineringen dergeliken eedt doen. . .
En eest dat wy bynnen xx dagen die Toerseiden
worde^dragers nyet en kiesen oft in en stellen, als-
dan sal der koer en insettinghe te dyen male tot
scepenen en raet ghevallen sQn. O. o. Si- Truiden
§ 17. Zie ook nrsTBLLiir.
2) Beslaglegging, fr. saisie-arrÜ. \\ Als alsolcke
insettinghe oft beslagh geschiet is, soo en magh
die scholdenaer, noch dengene daeronder sulcke
goeden beslaghen s^n, [die] eenighsints verkoo-
Sen I . . En syn alle contracten bij den scholdenaer
ienaengaende t*sedert de insettinghe ofte beslach
ghedaen nul eü van onweerden. C. v. *s Bosch zx S.
INSICHT (Insight), zn. ▼. Aanbelang, gewiekt,
ir. importance, || Boven de Toomoemde vier rollen,
die eiJgentlQck genoempt worden „scepene rollen'*,
is daer noch de rolle yan borgermeesters, op
dewelcke aengestelt worden alle actiën oonoemeronde
stadts-accysen , hnijshueren, bodeloon, en anderen
▼aa deijnen insighte. C. v, Diest, YZ. ix 7.
INSIEN, sn. 1) Onderzoek, fr. examen. ||In cas
hij [fd. de beroepdoende] comt te suocumberen,
sullen die [«Z. de „opgelegde" twelf stuirers]
biyyen verbeurt; behoudelijck dien, dat in cas die
Toordere swaricheijt en insien inheeft, sullen par-
tijen mogen ordonneren, dat sjj, tot u^ttinghe raa
den Tonnisse, Toor den rapport-gheldt consigneren.
C. o. lAer, Stijl xi 2.
INSIENER (Insienre), zn. m. Doorgronder , fr.
seruiateur, \\ Mar Du, slreontfermhertichste Qodt,
dien alle dinghen bekent syn eer sy geschieden,
die een wairachtich insienre biste der gedachten.
Sondert merJc, 53 T*.
INSINUATIE-BRIËYEN, sn. mv. Brimten van
hennisgeting ^ fr. lettres de notiftcatian, || Wanneer
eenige rentier . . . weygeringe doet die capitale pen-
ningen te ontfanghene, sooTerre de proprietaris oft
rentgeyere die quyten . . . wilt, alsdan moet deseWe
proprietaris . . . den rentiere . . . met insinuatie-brie-
ren van der stadt wettelick doen inthimeren, dat
hy come . . . opten raedthuyse tAntwerpen om synen
hoodtpenningen [wat verder staat: wettighe wete].
C V, Antw» 1645 vi 65.
IN8LACH, zn., mv. inslagen. Inmêming vcm
woeste gronden voor den aikherhauw, fr. emprise de
lerrains vagues pour la culture (T). \\ Terden^leel
van al der woestinen, van alder wildernissen eü
Tan al den inslaghen binnen den eighendoeme van
Poederse. Oorh 19 juni 1295.
INSLAEN, rRBLAOXV (Inne— ), bw. 1) Straten.
Die tenietdoen, atf schaffen, fr. supprimer {des mes),
II Dat die van den dorpe van Onser-Yrouwen te
Wavere jeghen ons . . . hebben ghecocht wittelike
en vercregen alle de straten van onsen dorpe van
Wavere , en alle die utvanghe , . . En bekixmen dat
wi, noch niemen, en moghen die straten inslaen,
noch husinghe op setten, noch die straten minren
[in] enghere manieren , anders dan . . . Oork, v. de
heide heeren Jan Berth<mt, 19 febr. 1293. Also als
van outs ons [nl, de Tolkamer] en onsen voirderen, ..
gehadt hebbende seker bewindt en hanteringe van
eygendomme , van chynsen , . . van aertgaten en
straten, heyden, gemeynten en vroenten inne te
slaen, .. Mabtinez 2; ii. 4 en 77.
2) Inslaen § uitslaen. De boeien van eenen
gevangene. Die vastmaken, — losmaken; — den ge-
vangene iuslmien , — vrifiaten , fr. attaeher — dUa-
eher les fers d^un prisonnier , enfermer — relaxer
eelui-ei. \\ Zo wat manne die gaet in zekerhede
metten amman,.. En slaet mme [menne?] int
ysere, zo es hij sculdich van den ysere iig d. van
inslane en van nutslane. di Pb. en Bb. Oent , II 337.
Hebbende [«Z. de vorster] daeraff den loon naer
gelegentheyt der zaecken, en met z\jnen ysergelt,
nuytslaghen en inneslaeghen. O. v. Turnhout, Ord.
28 sept. 1560 a. 15. Qw> wanneer yemandt in der
vroenten, ten huyse van den vorster, ter instantie
van party e, ghestelt wordt, is men den vorster,
van inslaeghen en uytslaeghen, schuldich te betaelen
tsaemen twelf stuyvers. C v. Santhoven 1664, i
20. En Booverre als dat men biyft in banden van
ysere , daeraf den vorster competeert , voor de mont-
oosten des ghearresteerden, dry stuyvers en half
s*daeghs; van uytslaene en inneelaene, tot twee
reysen, elcke reyse dry stuyvers en half. C o.
Bladel, i 25. C. o. Aalst 276.
INSLIBBEREN, ow. Yan een misbruik. iMtei-
pen, insUppen, fr. {d'un ahus) se glisser dans, f't»-
troduire, jj Hoedat, van tyde tot l^de, is inge-
slibbert, dat de vremdelingen wekeiyckx op den
woensdach hun placeren int schoonste van de groote
merckt. Stadsarch. Dieet , Kaart Oremersamb. 3 juli
1548, Add. 6 apr. 1736. Zie De Jager, Frequent,
Slibberen.
IN8LINDEN, bw. Yan de waters. VersUnden^
fr. engUmtir, Kil. auet» Blinden. Voratre, ghttire,
Dévorer, avaüer. || Doe die lude opstonden teghen
ons, si hadden ons bi aventueren al levendich ver-
slonden. Doe hore dovinghe hem op ons toemden,
doe hadde ons bi aventueren dat water ingheslon-
den. Qetijdb. 15de E. 35, pe. 123/124.
INSLUIMEN, OW. Yan een misbruik. Insluipen,
fr. {d*un obus) se glisser dans, s^introduire. Zie De
Bo. II Den Heere en Wet, ondervindende dat,
nietjegenstaende de oude reglementen en ordon-
nantien op het stuk der scheepvaert, verscheyde
misbruyken zyn ingesluymt. Begl. kaai ie Brugge,
1 mei 1782, M,
INSPANNEN, bw. In rechten. Het nader-
schap inspannen. Mei insieüen, fr. intenter (Ie
retrait). || Het naederschap van bloetswegen mach
ingespannen worden soohaest de verooopinge met den
handtslach bevestioht is. C. v. Diest, YZ. xii 21.
— Eene exceptie. Die opwerpen, fr. soulever
une excepiion, \\ Soodat tegens het roepen voor
borgemeesters geen exceptie en valt, hetzy decli-
natoire oft andere , noch oock ingespannen en mach
worden. Ib. ii 14. — Zie ook De Bo Inspannen
een proces. Zyn recht inspannen is eene dageiyk-
sche uitdrnkking ook in Brsbant.
INSPBAECK (Inspraake), zn. v. T^enspraak,
verzet, fr. opposition. \\ Na dit ondersoek, by de
gerefften of commissarissen, of, in haaren naame,
by den secretaris, aldus gedaan zynde, sal men
den bruidegom en bruit voor het laatste afvragen
of ze beide, voor God en haarlieden, verklaaren
alles alsoo te zyn als sy hebben geantwoord, en
voomeemens zyn, als de gebooden sonder wette-
lyke inspraake of oppositie gedaan zyn, haar in
den egten staat, met den eersten, te laaten beves-
12
INS.
INT.
tigen. C. kerfcgdom lAmbwg, Land o. Ovêrmoëê,
l^tegl, 1666 blz. 841 , a. 12. Op bloote iuBpnake
en Bal geen predikant, of tecretaris van den ge-
regte , . . de proclamatien moogen opschorten , maar
de opposanten geweesen worden tot het CoUegie
des magistraat, a. 19. IL a. 11 en 47.
INSTANDICHEDE , zn. 1) Tentggavê^ fr. rw-
iUution. II Waert zo, dat men bevende, dat dezelve
prelaten te vele verleid hadden, dat zy dat zullen
mpghen recouvreeren up de prochiön, die daeraf
instandichede en restitutie sculdich werden van
doene. Vod, Mm9, IY 113 (1439).
2) Vergoedimg £r. honificatum, \\ Waert zo, dat
twerck en scilderie, die zy ghedaen en ghemaect
[hadden] van den tafele die men ten aultare van
sente Eerstoffels in de kercke van Everghem voor-
seyt, by toedoene van hemlieden handghedade, of
vuohtichede van den houtwereke, falgierde binnen
drie jaren naestcommende , dat zy dan den kerck-
meesters... van denzelven ghebrecke instandichede
en ghenouch doen zullen, also daertoe dienen en
behoeren zal. dx Pb. en Bb. II. Everghem 110
(1461). Zie ook ikstakt.
INSTANT, zn. Vergoeding ^ tv. rScompente. Kil.
Instandt doen. Compensctre. || Pen voornoemden
meester ofte aencommende pachter moet den afgaen-
den instant doen van het derde' van het graeven ,
in de laetste jaerschaere op zynen pacht ghedaen
in de somervruchten. C. v. Aaltt xiv 15. In zulo-
ker wys, daer van d'een zyde meer begrepen es
in de ghifte van ^t derde dan van d'ander, zoo
moeten d'hoirs van dezelve andere zyde d'ander
daeraf instant en verghelt doen van de goedinghen
van haerlieder zyde, ofte met ghelde. C o. Auden.
XX 11. Indien binnen huwelijcke eenich leen by
d*een oft d'andere ten huwelijcke gebrocht, ver-
cocht, belast ofte ontlast wierde, 'tsy van renten,
servituyten ofte anderssints, soo sal, ter eerster
doot van de conjoncten daervan recompense en
instant moeten geschieden. C leenhof v» Denderm.
Yil, 9. //. C. o. Broekhurg yii 4; Co. Auden,
XTi 14; XXY 8; C. etad Bf^ge II 221; de Pb.
en Bb. Gent Y 31.
INSTEL, zn. o. Eener rechtszaak. Het instelien,
het f,inefeken** ervan j fr. {introdnction d^une caute^
d'une aeiion). \\ De partyen, agierende of verwee-
rende, voor scepenen van beede de bancken, heb-
ben kuere en optie huerlieder instel te doene in
d*eerste instancie in cameren ofte vierscharen. C.
V. Oent I 8. It, C. v. MóU a. 153. Ten instelle
yan de saeoke sal den heere oft partije moeten
dienen van heessche, en den verweerdere daema
van antwoorde; en voorts partye van replicke en
duplicke, sonder meer. C. leenh, Denderm. x 11.
INSTELLEN, bw. 1) Eene rechtszaak. Die inetel-
len, fr. intenter, introduire {une action en juetice
WM procédure). Zie ook abkstellek 1). || Een toe-
ziende Yoocht. . . en vermach ooc over de weesen
ghoene processen te intenteren, instellene en ver-
volghene zonder expresse authorisatie van den Toors.
voochden. C. v. Auden. I 418, a. 11. Midts...
doende die saecke ter rollen innestellen. O. v. Looen,
Moderatie 7 dec. 1643, blz. 288. Daerom moeten
de procureurs int' aenstellen van dese grondtpro-
cedure voorsiohtich handelen O. o. Diest, YZ. xi 15.
2) Aanetellen^ benoemen ^ in ambt stellen ^ fr. nom-
mer, êiahlW en fonction. || En eest dat yemant
allene, oft meer, der voerseidea raetsluyden storf
oft ewech gaet, een van ons, welck die een oft
meer is, in der plaetsen desgheens sal eenen
anderen bequamen mstellen bennen xx dagen van
den tyde aynre doot, ofte sfinf ofit hoen weoh-
ganoks. C. v. 8t. Truiden § 16.
INSTOKEB (—e) zn. m. Aamstoker, verleider ^
fr. imstigateur, subornemr. \\ Dat men met nutwen-
dighe ceremoniën Gk)dt niet eeren en sonde, en
vele desghelijcken. Over des voorseyt es, wordet
tghemeen volok te valle ghebiaght, die met die
woorden des gheloofs alzo wel niet onderweeen en
z\|n, bijzondere wanneer zy an eenighen schalcken
bedrieghelicken instokere gheraeoken. PU v, Vh
9 mei 1546; I 144.
INTENTIE, zn. v. Aanklacht, eisok,{r. aceth
sation, aetion. Maigne d'Arnis, Intentie.* Aeeti-
satio; aoeusation» Meyer's Woordens^at heeft er,
o. a., ook eisch voor. |j En alsdan soo sustineeft
die Bohouteth, uuyt redenen dat hy seght voloo
melyck van zynen feyten en intentien getboont te
hebben, dat hem syne conclusie aengewesen sal
wordden. — En indyen alsdan bevonden wort dat
de schouteth genoech gethoondt heeft van syne
intentie,., soo wort... C. o. Antw. 1570, ii 9 en 10.
INTERDING (—e), zn. v. Yan eene paoht.
Intreding, aanvang ^ fr. entree j eommencement {dCum
bail). II Indien den oooper eenighen pacht hadde
jegens den vercooper, van welcken ten t\)de vin
den coop hy, als pachter, noch geen interdinghe
ghedaen hadde van een jaer, den paoht sal te
niete weeën. C. v. Oassel 235.
INTEREST. Zie onder FENViira.
INTERMISË (I— y— ) zn. Ambt, bedienimg, fr.
fonction, emploi. La Cume Entremise JSxereiee
d*un office. \\ Onder den xxv«n denelve maent
overleet deser werelt, binnen der stede van Yeurne,
ten Gellebroers aldaer, Charles De Drivere , borgher
deser stede , dewelcke , om zeker frenesie hem over-
vallende, wiert daer gheleyt, hebbende daer te
vooren diverssohe intermysen deser stat bedeet
v<5<5r zyn decessie. Piot, Óhron. 684.
INTERPELLATIE, zn. v.; iktebfbllebbih,
bw. üitnoodiging f fr. invilation; — mtnoodigen^
ir. inviter. \\ De pachters, naer het expireren van
hunnen pacht, zullen gehouden zyn den proprie-
taris ofte aenkomenden pachter by schriftelycken
laetweten behoorelyck te interpelleren, met inte^•
stitie van veerthien dagen, tot het doen van de
prysye van paohtersrecht, . . Den aigaenden pach-
ter diergelycke interpellatie gedaen hebbende, . .
O. V. Auden. 2d3 d. 484 a. 2 en 3 (1767).
INTERSTITIE, zn. Tusschent^, fr. intervaUe,
Zie iktbbfbllatib.
INTERT, zn. Intrede ^ fr. entree. 1) Intertvan
wette doen. JEtechtsingang , intree in rechten,
in proces, fr. entree en justice, introductiom d^üh
sianoe. \\ Alle arresten en wettelicke claohteu ghe-
daen op persoenen ofte goet, b\j officier dies ver-
moghen hebbende, syn intert van wette. C. v. Aalst
T 1. De meublen, catheylen en vruchten in de
sch'uere, die den eenen poorter toebehooren, maoh
den anderen poorter doen arresteren by verbode
van niet te transporterene, niet omme intert van
wette te makene , maer tot versekerheydt yan syne
schuit. C. V. Auden. ly 29. Arresten en beaetten
ghedaen up persoenen ofte goet by den heere efi
dienaers, en zyn maer beghinsele en interdt van
wette. C. V. QetU ly 1; Yan den Hane iniroitms
in judicium.
2) Intert in een sterfhuis doen. De erfs'
nis aanvaarden, fr. faire adOion d'hér4ditS, faire
entree au partage. Ook Intret (intrede). || Haer
waert dat yemant leen aenveerde zonder intardt
te doene int sterf huus, zoo wert hy ghehouden
INV.
INW.
13
de huofen den leene niet volghende tanreerdene
by prysie. C v, H JBn^sekê Frt^ I Dedboeik m.
41. JDie lanoxsÜeTende van man oft vrouwe, in
den sterf huyae Tan den OTerledenen bl^Tende,
insgelijox die erfghenamen. . . die goeden Tan den
ste^huyae aenTeerdende en intret gedaen hebbende,
iB Bchuldigh. . . Cv. *ê Boseh XYII 15.
INTIMATIE (Inthimatie), sn. t. Sêrdaginsi,
fwêedê em laaiêtê dagimg cm t» rtfoUM ie Mrtekifne»,
M Ml Mommi^ê Vlaanèdarsehe hoMêmmct^ voarafgegaaim
wm dê koofdletUr O , fr. deuxiime et dêmière assig-
maüom de eomparaitre en fusHoe^ ei^ dans eertaUtee
eouiumee de Flamdre, préeédée de la mafuêeule O,
(In antwoord op de vraag geopperd in het werk
Aneiem droii bel^ique Tan Be»cqz en Honincka, II
848: Intimatie. Faurquoi oe mot eet» ü quelgmejeie
vricédé d^un o, eomme dane la eoutume d^Aloety
XVIII 8? II Indien den officier ter eerster en tweeder
dachvaert met O inthimatie niet en compareert ,
aal denielven daermede verwonnen zyn als te vollen
gheoontumaceert, eü dienvolgheude gheoondempneert
werden en gheözeouteert. O. v. AaUt ii 14. En
daemaer, wetteliok ghesommeert wesende en in
faute blyfrende [nl, de overieTende der eohtge-
nooten, of de naestbestaenden, ter benoeming van
voogden over de weeaen], up de boete van twelff
ponden parisis; om daemaer deghone by de wees-
neeren als beqoaemste ghedenommeerttervoochdie,
voor . hemlieden met O inthimatie gheroupen te
worden en te doene den behoorlycken eedt van
voochdye ; eü daer zylieden dies in ghebreke zgn , . .
worden daertoe bedwonghen by executie, by pra-
minghe en by apprehentie van haerlieder persoon.
Ih. XTiii 3. Om te eviteren de abuyssen die dage-
lycks voorvallen in het doen Tan de dagementen,
sullen in 't toekomende deselve geteeckent worden
by den greffier..; zullende den meyer, kamerbode
ofte officier, gehouden wesen ter rolle ofte ferie te
verleenen hun behoorlyok relaes, so van dagingen,
erdagingen ofte intimatien. Ib, 732. Ord,
81 juU 1762 a. 6. Danof het eerste kerokgebodt
hy [«Z. de curateur van „beoommerde" sterfhuizen]
rihouden wordt te doen binnen veerthien dagen . . ,
et leste met O inthimatie. O. v. BeUe ix 4;
i/. XXII 16. In alle oivile saken , . . en sullen roaer
ghedaen worden twee dachTaerden ten persoone
van den Terweerder oft tsQnder domicilie, latende
aldaer billet, de laatste met O inthimatie. Ib,
XXIII 6.
INTOGEN , sn. mT. Bouwtelrm. Baken , houvoêien ,
krammen, fr. dee croeheie, crampone, || In eenen
gemeynen muer magh d'een en d*ander partye met
anokeren, intogen en ander yserwerck, tot synen
oost, syn hnys Testigen. C. v, Bmetel, Servit. a.
83; Ghriatyn ancAorM, und» et aliie ferrameniie,
It. 34.
INTRECKEL , bn. Aantrekkelijk, aantrekkendi?),
wor dken indruk vatbaar , fijngevotUg , fr. impre»'
eionahle. || Tan welox [nl, predikante] woorden
sommighe beTruchte Trauwen soo Terscricten, dat
sy insohellich z^n gheworden, gheljjck dat deene
Teel intreckelder es dan dandere. Fbbd. Yaitdbb
Hasghsk, Ber, tijden I 219. Yerdam heeft axv-
TBSCKXL. Aantrekkelijk, aanlokkelijk.
INT&ET. Zie ivtebt.
INYAëUDER, zn. m. In een anders muur. Sij
die iP^nen boute aan een andere muur aansluit, fr.
cdui qui ratiaehe sa eonstruciion au mur d'auirui.
il Soo wanneer iemant consenteert den anderen in
synen muer, wandt oft geTel te Taeren, soo moet
den iuTaerder alsuloken goTel, muer oft wandt hel- I
C onderhouden alsoo verre hy dyen flebrayokt
ft. C V. Loven, BervU. ii 12. Zie ook TASXir.
INVALLEN, OW. luTallen Tan heerlyck-
heit. {Toi het vermaken van gevaarloopende dijiken)
optreden als heer, gebruik maken van tijn heerlifk
recht, fr. user de eon droU de seigneur pour la
réparaüon de digues périeiantes. Zie de aanhaling by
BSSLASK 8).
INYABA. Zie sirvABX.
INYAKING, zn. t. De daad van im eens andere
muur te bouwen, fr. Ie faii de eonstruire dans Ie
mur d'autrui. Zie yabxn ik. || Sooveire iemant eenen
anderen consenteert in synen muer,.. te Taeren,
wordt daerdoor gemeyn ter hooghde en ter breede
Tan de op- oft iuTaeringhe. O. v. Loven, Servii,
II 11.
INYIEB, sn. o. Binnenvuur, vuur van bumêns-
huis, fr. Jeu de Vintêrieur de la maieon. \\ Soo wie
in ander liede huys woent, dat berrent, en de
brand comt Tan sinen iuTiere, waers om tien pond.
Belg. Mus. I 253, Stadsord. Brussü 1341/1354.
Want wylen Peeter Meyssen, soepenen, die deeelve
brieven met meer andere, der stadt aengaende^
in zgn huys te bewaren hadde, tsehe huys met
alle de TOirs. brieTen Terbrant sgn by iuTier en
fortune. Bekenk. v. Brab. reg. 139 fol. 80 r^., 8
febr. 1546, Sdmant.
INYLOEDICH, bn. Overstroomd, fr. inondé.
II Om te Terhueden dat tToirs. lant niet inTloedich
en worde noch onder en gae , by gebreke Tan dioa-
gien. Mbbtevs en Tobïb, II 526 (1425).
INYOLGENDE. tz. Naar, overeenkomstig, fr.
suivant, seion, conformément è. \\ Dat oick, iuTol-
gende deselTe usantie en oostume, mach den eenen
broeder aan den anderen , mit sodanigen scheydinghe
deylinghe oft Terdrach (om den stam en &e wae-
penen hennes Taderlicken huys en geslechte beter
te onderhalden) syn aengedeylten eü kentzportie
TerwerTen. C. hertogd. Limb. 234, O. v. Valkenburg
1570 a. 15.
INYOLGENS, tz. Gelijk het voorgaande. || Bat,
iuTolgens den Loonschen landtrecht, . . den altsten
sone Tan Miewis , . . gereohticht is om syn Toordeel
oft primogeniture te pretenderen. O. gr. Loon I 486.
INYRUNTEERING, zn. Qevangensetting, op-
sluiting in de „Vroente'% fr. emprisonnement. \\ Wy
belasten schoutet en schepenen . . . dat sy . . . de-
seWe [nl. momboors] tot het aeuTeerden Tan deeen
last [der momberdy] bedwingen by absolute ordon-
nantie , en , in cas Tan weygeringe , by middele Tan
iuTrunteringe. O.'B.-B. autr, 31 oct. 1715, xxiu
1; II 631.
INWAER doen. Waar maken, bew^ten, doen
blijken, fr. vérifier, prouver. || Ten pointe Tan allen
Truchten, die waren en wiessen up alle die leene,
eerren, heyghen en bileTinghen, die min Trouwe
eescht tharen Toerdeele te draghene, dwelke thoir
hare weert, etc. Hierof wysen scepenen inwaer te
doene den tyd dat min here quam Tan lyve ter
doot, eü daema recht. C. v. Oent, 1 534 (22 juni
1353 a. 6. Bat N . . , ballinc es slands van Ylaen-
dien . . , twelke hy presenterde inwaers te doene
wel en soffisantelio, en danof hy begherde dach,
huere en wile, omme dat te doen blikene. C o.
Auden. 2de d. 112 (1417). Oft het en ware dat de
personen als ghecalengierde snffisantelic inware doen
consten , ter discrecie van den juge , dat men tvoor-
seyt hout ghehauwen hadde in huere zelfs bossohen.
e. e. AalH, 400 (1418). IL 500; Dl Pb. en Bb.
IL JSoerghem 68; Oent lY 545.
INWAERTS (Inwert), bQw. BTterin, in dexen
14
YSE.
ISS.
Mrf^ fr* <2ajM Usprésenteê, dans la présente lettre,
II Tnghen, dat sHeiligOB Gheestes taeffle in Sinte-
Sulpicifl kerke te Dyst heeft jaerlicx erflike . . .
desen erfsiJB, die inwert es ghescreyen, eü aen
die erven die inwert ghenoemt siin. Schepekbr. Diest
6 aug. 1311. Dat wi onzen lieven soepenen en den
raide der stadt van Pyest hebben in de handt ge-
seedt en noch setten, ter stad behoeff van Dyest,
desen goede en rinthen die inwert genoempt zijn. . ,
alse alle onse moelne . . , alle onse beempde . . ,
onzen chys. . . Oork, heer o. Diest, 8 mrt 1313 n. s.
INWIJSINO, zn. Yan een uitgewonnen goed.
Inwijsing in handen. Gerechtelijke ioew^im^,
toekenning y fr. <tdJudication (d'un bien évinci). \\ Nie-
mant en sal vermoghen, naer adjudicatie ofte
inw^singhe in handen, af te houwen, breken, wee-
ren, ofte eenichsins te verminderen de haysen,
catbeylen . . C. v. Broehbwrg ix, 12.
INWINNEN, bw. Een deel van het bed eener
straat. Het erean afnemen , om het hij zijn land aan
te winnen y fir. disiravre une portie du lU d'un ehemin
pour en augmenter sa terre. || Soo daer bevonden
wort dat die straeten te enghe sijn, sal die
ghene die meest inghewonnen heeft van deselve
straete, oft oock beyde , . . ghecalengiert worden,
e. «. MoU, K, en hr, 1596/1631, a. 72.
INWINNEN, bw. Praktijk. Gerechtelijk uitwin-
nen, fr. (JPrat.) évincer, |j Dat men alsulcken
inghewonnen goet sal vercoopen metten handtslagh,
hooghen en uijtganck der brandender keerssen.
C. o. Moll, a. 78.
YP0CBA8, zn. m. Hypckrets^ de bekende spece-
rijwijnj als boete opgelegd aan de falende pleitbezor-
gers , fr. hgpocras , imposé comme amende aux procu-
reurs fautifs. Il Zo wanneer eeneghe van den tael-
lieden of andre ghezworen clercken van der voor-
seyde vierschare zullen willen procederen zonder
procuratie,., zo zal men hemlieden verclaersen
daertoe niet ont&nghelic zynde, en bovendien con-
dempneren in den hypocras, ter taxacie van sce-
penen. C. stad Brugge II 318, Stijl 1527 a. 4.
YSER (Iser), zn. o. 1) Zooals thans. IJzer, fr.
du fer, II Yan elcken duysent [pond?] ysers, 1 hel-
linck Lovens. Tol op de Zenne 1436/1531. Iser, een
duyst, te water oft te lande, Spaensch, iv gro.
Yls. (De tol te Damme van 1252, meldt reeds „Oen-
tenum vel quintala ferri de Ispania^ unum dena-
Hk«i"). Een duysent Ib. ijser van Lnydick, iij gro.
En de Ingelsche, naevolgende hueren tractate, van
elck duyst ^sers iv gro. Waiertol, 1550. Isers.
Een duysent deen deur dander ij Ib. x s. Schatting
1551. Dat niemant en vercoepe ghesmeet Breemsch
yser over Spaensch, noch ter venten en legghe
met Spaenschen, up de mesdaet van drien ponden
en dyser verbuert, diet dade; no negheene Breemsche
nagele , up deselve boete. K, v. h. smedersamb, te
Oent, 15e E. Messager^ 1875, blz. 418.
2) Meestal in het mv. gebruikt, ijsers/ijseren,
ook boeien. Kil. IJser/Boeye. Compes. Kil. atcc^.
Yser = boy e. Ceps de fer. Spanoghe Synonyma,
Compes, êr eompedes, boeie, boeien, veter; ijser —
helde, halde; voetband; . . kluisters; stok, pracipue
de ligneis eompedibus» Maigne d'Amis Ferra^
vinoula, oompedes, catenie; ehaines, fers (A. 1332).
Zie ook BTOCE. || Eü eist te doene en de meyere
dat an den proofst versouct, so moet de proofst
den meyere leveren vangnesse en ijsere. Overeen'
komst V, 1230, St'Peeters abdij. Dat alsdan, dien
eedt gedaen synde \nl. als de eerlijke bankbreukige
gezworen heeft dat hij niets van zijne bezittingen
ontvreemd heeft, dat hy niemand kent die voor
hem borg bl|jven wil, en dat hij voortaan zijn besl
doen zal om zijne sohuldeischers te voldoen, en
zulks na zes weken op het Steen gevangen te heb-
ben gezeten] , dat alsdan de debiteur soude van
dan voortane outslaghen syn van der hachten daerinne
hy geseten hadde; dies soe souden de crediteuren
hem moeghen selve aenveerden eü gevanghen hoa-
den, nae heurlieder belieften, settende denaelven
boven der eerden onder 't dack , dichte en drooghe,
ghevende hem waters en broots genoch, en oiek
strooB genoch om op te liggene, doende hem ane,
tusschen knyen en knoesselen, soevele ysers als
hem goed dochte, sonder seer oft wee te doene;
in snlcker vueghen nochtans dat syne vrienden,
maghen en andere altyt, binnen sonnenschyne,
mochten begaen eü bestaen. C. v. Antw. 1545, ZT
2. Yseren en boeyen. FL v. VI, 28 febr. 1558; I
809. Int ijser oft civile gevanckenis geetelt. O. v.
Diesty VZ. X 1.
YSEBQELT , zn. o. Boeireehty fr. droii de ceps.
Kil. IJsergheld. Fretium eompedum: preHum
quod pro vinculis ferreis captivi pendUwr, || Wie
dat yemene beclaeght omme sooud , en deghene die
beclaght word en gheenen zeker zetten mach,
blijft hi gherasteert oohte gehouden vor die claghe,
en die ghene die den anderen beclaght heeft ach-
terblijft, sal denghenen geven redeleken coat, alzo
den scepenen moghelec sal dunken, en sijn yBe^
ghelt quiten. Kb. v. Antw. a. 131.
YSëRSNIJDER, zn. Muntsnijder ^ fr. graveur
de la monnaie. || Item, heeft de jrsersnydere van
der munten vors. gesworen eenen openbaren eet, m
ons, onsen goeden steeden eü lande van Brabant
vors. geloift , dat hi die ysere van der munten wel
eü getrouweleec snijden sal, sonder yet te veran-
deren. J. F. WiLLEMS, Mengelingen 845, oork.
15 juli 1393. It. Rekeuk, v. Brab. reg. 131 £ol.
89 vo.
YSERYAST, bn. Praktik, van vaste goederen.
Onvervreemdbaar, fr. {de biens immobUiers) inaUSnabU.
II Soo wanneer ijmant sQn goet yservast heeft ge-
maeckt, oft belast met fidecommissie, t'sij bij tiés-
tamente, houwelijcxe voorwaerde, gifte di ander
sints, is gehouden t'selve ten register te brengen.
C. V Antw. oomp. III, xiij, a. 47.
YSERWERCK (Iserwerck), zn. AUerlei JOem
ijzerwaren, h. ferronnerie, || Een tonne oft kiste
ijserwerck iij gro. Watertol 1550. Iserwerok, j tonne
oft kiste iiij lib. Schatting 1551.
ISSUE, IS8ÜWB, ook wel xxttwb. zn. v. Issue-
recht, recht van issue, fr. droit d*issuê. De
Laurière Droit d'Escarts, d'Esoas. Procbs-ver'
baux de la Common des anc, Uns Y 121, droit
dHssue OU d^ esoarsaige^ 192 d^iAt d^ e se as ov
d! issue. Een stedelijk recht , bestaande doorgaans in
den tienden penning van <d de roerende en onroS'
rende goederen , geen leen wetende , verschuldigd door
af gezetenen, geen poorters zijnde ^ die t» eene stad
erfden in een poorterlijk sterfhuis; ook door poor-
ters, die hunne poorter^ afgingen, e» i» sommige
andere gevallen; een recht ^ waarvan de stadsbesturen
van Oent en Iperen^ in 1602, zegden: „dat hei met
alleen hardt ende rigoureus is, merekelyck tusschen
insetenen van deselve provinticj nemaer dat hetselee
oock belet vele huwelgcken ende aUiantien, die ander-
sints souden mogen geschieden.'* {PI, v, VI, IX 641).
Ook hadden verscheidene steden van Vlaanderen , lang
voor deszelfs opheffing ^ onder elkander „hansingen*^ of
verbonden gesloten, om er de strafheid en de noodlottige
gevolgen van te matigen, fr. droit d'issue : droit mmmr
cipai, consistani génêralement dans Ie dixibme denier
JA.
JA.
45
dê tous let hiens meubles ei immoibilieri , n'éiant pea
fSodauSj dü par det forains non-bourgeoit f qui
JUrUaient d'une moriuairê bowrgeoise dans une ville,
ainsi que par lea bourgeois qui rsnoncttient a leur
hourgeoitiey et en certains autres cas; un droit dont
les r^ences de Gand et d* Ypres disaient , en 1602 .-
y^u*il n'est pas setdement dur et rigoureux, notam-
meni entre les habitants de la mime province^ mats
qu'U empêohe aussi beoMcoup de mariages et d'alli'
anees qui pourraieni se faire autrement.'' Aussi
diwrset viUes de Flandre avaienielles t longfemps
avant sa snppressiout eonclu entre elles des traites
pour en temper» la dureté et lesfunestes eonséquen-
ees, — Met Issue -recht werd ie Antwerpen ingevoerd
in het f aar 1412, om in de gtldverlegenheid der
siad ie voorzien; in hei f aar 1783 bracht het 7,240
gulden op. Met werd den 28 juni 1784 door Josephus II
voor heel de Nederlanden afgeschaft. Mebtsks en
TosïS II 488 en 644, fr. Ie droit d'issue fut créé
è Anvera en 1412, afin de pourvoir aux embarras
flmaneiers de la ville; ü produisait 1,240 florins en
1783. IlJkt aboli par Joseph II, Ie 28 iuin 1784,
pomr Ums les Paus'Bas, \\ Aengaende den goeden
en renten, baenelycke en erffelycke, ruerende en
emmerende, binnen der stadt en vryheyt Tan
Antwerpen weeende, die van eenighen ingesetenen
poorteren oft poortersaen, oft bayckvast inwoonende
der etadt oft Tryhejt van Antwerpen, van wat
staet oft conditie hy waer, gbeestel\jck oft wereldt-
lyok , toekomende, bleven en yerstorven op eenighen
persoon oft persoenen, geestelljck oft wereldtlijck ,
bnyten der stadt en vryheyt van Antwerpen ghe-
leten, [dat sy] der voorschreven stadt betalen sol-
len, te weten: die binnen Brabant gheseten z^n,
hetsy in steden, vryheden, dorpen oft ten platten
lande, den twintichsten penninck, efl die buyten
Brabant gheseten zijn, in wat coninckrijcken , lan-
den, steden oft plaetsen dat bet waer, den thien-
sten penninck van allen deselve goeden boven ghe-
ruert. O. v. Antw. 1582, biz. 760. li, C, v. Auden.
IV 5; C. kast. Iperen c. 19, en passim. — Wij,
scepenen van der Kuere in de stede van Ghend, ..
dat w\j hebben quite ghescolden en scelden quite
Philipse Van den Houdenhuus , . . van sulken
rechten als hij ons . . . sculden {sic) was van siere
exQwe, omdat hij ons portre was en buten voer
wonen, de Pottbb, Second cart. 98 (1878). —
Issue boden, fr messagers de Vissue. \ \ Nous avons
aussi ftxê Ie gage des deux sergents de la trésorerie,
appelés issue-boden. 0.-F,-B. autr. 6 nov. 17.34 a.
49, it. 59; V 6. 7; Oent. — Issue-meesters.
Meesters, hoofden van het issuekantoor y fr. maitresj
chefs de la recette de Vissue.
I8SUËKS, ASSUÉRB, zn. mv. Beambten van hei
issue-recht, fr. employés du droU d'iasue, \\ Dat alle
degbene die testamentoers sijn van eenighen per-
soenen, daeraf dattet goet buyten gaet, en dsieraf
dat der stad haer issue in verschinet, dat sy gheen
goet en sullen laten rueren of weohdoen, sy en sul-
len comen bi den assuers, en hen dat te kennen
gheven. Mebtenb en Tobfs, II, 642 Issue, 1422.
Men sal den Issue- meesters deser stadt, om den
staet van de goeden te weten, moeten doen, soo
wanneer sy des begheeren, inventaris auctentieq
van allen den goeden die totten sterfhuyse be-
hooren, alsoowel die bnyten als binnen der stadt
Sheleghen zijn, omme daeruyt te weten die goeden
ie men schnldioh is te verissuen. Cv, Antw. 1582,
blz. 764 (17 nov. 1505 a. 81).
J.
JA (ta, jae), byw. 1). Met zonderlinge gebruik
dezer affirmatie in de volgende, derhalve vrij lange
aanhaUngen, schijnt ons ni^ anders te kunnen ver-
klaard worden, dan door: te weten (scilieet), fr.
sawrir. || Welghe xxv Ib. wi willeeoren hen eü
consenteren, dftt si se jaerlyz en eweleec moghen
setten eü opheffen, ja, met allen den pointen die
Toeigh. syn, met assisen namaels ghesproken, in
onderscedenre maniren ocht in andren manieren . . .
Ende dese maniere sal staen, die ghesproken es,
tot die pachten van dien lx Ib. versterven, jae,
also te verstane : eest dat ons onsen scepenen . . .
Oork. heer v. Dieet, 20 febr. 1328. Voert, omme
der meerre sekerheit wille, soe [hebben] si. Jan
en Yde voerg., de voerg. vi Ib. Gielise voerg. beset
en bewijst op een half buender merschs. Voert,
welc goet voergh. dat men al houdende es van den
heren van Hafflighem, ja beset en bewast ghel^o
dat si Daniele en Katheline scnldich waren te
doene, dat es te wetene, bi manessen Jans, die
men zeghet die Cobbere van Bossem, fa te dier
mt dat hys, Jan, mechtioh was, alse beset knape
van der heren weghen van Hafflighem, dier op
sculdich waren te manene , . . . en altoes sonder
afslaen van den voergh. cheynse, ja, tote dier tyt
dat Gielis voers. ochte die bringher van desen let-
teren, ghenoech si ghedaen van sinen cheynse voerg.
eii van allen sinen ghebreken, wael en volcomelike.
Chartb. begijnh. Brussel fol. 185 r« en v«. Schep. v.
Merchten 1331. Hebben verleent en verleenen den-
selven Gerarde, here van Diest, en sinen erfge-
namen oft nacomelingen , dat so wye, ya, van wat
condicien oft van wat geslechte dat hij ware . . .
Oork. V. hertog Jan 25 juli 1333; de Lat. oork.
zegt eoncedimus . . . quod quicumque, cujuscumque
f^^i vel fkerini conditionis vél progeniei^ . . — Dat
Jan van Westerle . . zette in de hant en gaf op
in erfdomme, met allen rechte, Heinricke den
Witten , . . twee scellinghe goeder ouder grote coninx
torn . . . sjaers erfst^ijs , ane die drie scellinghe . . .
die hi, Jan van Westerle, doen hadde en hou-
dende was , ja twee scellinghe grote en tsQs voergh.,
ane Willems Keldermans erve . . . Schep. v. Diest
22 mei 1338.
16
ikö.
)AË.
S) Temwofêf fr. d moimë quê. \\ In goT»! dat der
doode achterlatende waer een moeder, men sonde
■oenen aen den altsten soen, en die sal hebben
nujtter soene een gesproken somme, gelyok men
dat yoerwaerden sonde, als Toor syn oosten; maer
die soene sonde toebehooren die moeder» ja roer-
waerden en breecken dat. C. gr. Loom 70. Die
antworde is: aen den alder vader oft moeder, en
niet aen den broeder, ja alde vader en consen-
teerden dat anders. Ih. 71.
8) Ja, gevolgd van een pers. voorn w. Ja ie.
II Als hi bortncht vint, soe sal de borghe seghen;
Wilde my soadeloos quiten.' Hi sal segghen: Jae
ie. — Ja ie (oor. Ja ick), dat draghio an de man-
nen. O. bwrélU V. Bmffg9 III 269. — Ja hg.
II Oft iement eens anders menschen dtnc name,
meynende, geckel\jc nochtans, dat hij dat wel per-
mitteren en gedoogen sonde» soo is de vrage oft
hy van dieften sal gebonden zgn? gh\j snit ant-
woirden: ja hij. V. d. Tav. 127. — Jaet. || Eist
n wille dat iet hein [nL taalman] tsire tale ? De bailin
sal segghen: Jaet, up dat io zeker ware. — Bailin,
ebt jou wille dat io spreke ten zekere ? Jaet, spreiot
ghi redelike. C. hureht v, Brugge II 267. 268. — Ja
ly. Il G^vraecht oft in een gebnerte iet gestolen
oft misdaen waire? oft die van derselver gebuerten
dat scnldich wairen den richter te notificeren oft
te dennncieren? antwoirde: ja zij. — Ja es. || Den
eonynck van Inghelant vraecht of sy alle van edel-
mannen ghecommen waren? den heere van Dix-
mude seyde: Jaes, want sy alle veel rijcheden en
heerlicheden sijn besittende. Met belech v. Oeni^ 11.
JACHT (Jaicht, jaeght, jaight), sn. v. 1) Mei
vervolgen f najagen, ft. ehasse^ pourtwite. La Cume
Ohasse 1^. Amende ou poursuiie: ff Nul qui ponr
viUain cos 8oit en la ehaete de eeignenr,'^ Hist. de
Leyde II 416 (1331). || Op die pyne die vriheit
van der stat te verliesen ten ewighen daghen; en
■al dartoe bliven in des heeren jaeght, alwant
derre tyt dat he gebetert heet. C. v. Maoêtrichij
Stat, V. 1380 a. 30. Want binnen onser stat Tricht
in voirtiden vele moerde en dootslage gescieden,
daar vele qnaets en jammerz afquam, eü om al-
■elke zaken te bat te verhueden , so willen wi , wil-
leooren eft verolaeren: soe wie den anderen van
onsen burgeren eü ingeseten binnen onser stat of
dairbnten van leven ter doot brengt, die sal die
doot dairom moeten liden, wort hi gehalden of
gevangen; en en worde hi niet gehalden noch ge-
vangen, soe sal hi bliven en sgn in onser jaight,
totdat hi den partien des doden , en ons van onser
heerlicheit wegen, gericht en gebetert sal hebben.
Ih. Friv. 23 oct. 1413 a. 13. It, a. 14, en bis.
148, 149, 469, 470, 475.
2) Drift, fr. impêtnontê, ptueiom. Met volle
jacht. Met driftigkeid, h, avee impituositéf de
fr. tekst zegt è ehaude chatse. jj By aldien yemant
eenich wilt hadde opghedaen in gheoorlofde en niet
verboden plaetse, en dat vervolghende met volle
et, t'sclve quaeme te winnen eenich wout,
h, warande oft andere plaetse daer den jagher
niet en sonde toeghelaten syn te jaghen , in zuloken
ffhevalle sal hy syn trompe hanghen aen den eersten
boom die hy in zulcken bosch oft plaetse vinden
sal, en dat ghedaen zynde, sal vryelick de heeste
moghen vervolghen, andersins sal verbeuren t'zes-
tich ceur>realen. PI, v. F7. 31 aug. 1613 a. 34;
H 899.
JACHT, zn. V. Zooals thans. Met Jagen ^ jaoJU-
Udrigfy fr. éhoite (diverHêt.). Kil. Jaght. — Edele
jaoht. De foeht, gooale die naar bekoooren moet
bedreven worden y nU haar mei haoTj en pUAm md
pluim f fr. ehaste notie j la ehasee telle qu'il appar-
tient de la pnUiquer, tavoir: poU aree pail f ei jimme
avee plume. \\ En alsoo de jacht, die onse vas-
sallen en ondersaeten toeghelaten is, hun alleen-
lick behoort te dienen om den tyt te passeren,
zonder deselve te misbruycken, wy verstaen dat
sy die niet en zullen gebruycken dan in beqnaeme
saiaoen eü buyten verboden plaetaen, met winden,
bracken oft jachthonden, en de groote trompe,
soodat het sy hayr met hayr, eü plnym met plnym ,
d'welck men in sommigne plaetsen noemt edel
jacht; tenwaere dat sy hadden broeder en expres
previlegie ter contrarien. PI, v, VI, 31 aug. 1613
a. 29* II 398.
JACINCTUREN, zn. mv. BlanwaelUige of paart
kleuren f fr. eouleurM hleudtree ou videttee, \\ Het is
verboden in den rechten , dat niement verooopen en
sal purpre noch jacincturen, zy zye in wollen oft
zyden lakenen; eü wairt dat iement verooohte de
woUe van sulcken beesten , hy sonde verlieeen tgoet
en staen ten wille van den heere. Y. i>. Tat. 185 v^.
JAER, zn. o. Jaarj fr. an, annie. Jaer van
g^rattie. AflaaijeuMr, fr. fuhilé. Maigne d'Amis
Chatia generales [mBtannue gratié\. \\ Item, KOCOC
doen was djaer van gratiën te Boome. Piot, CAroe.
38. Doen men schreef kccccl doen wast djaer van
gratie te Boome. Ib. 42. Item , anno xve int jaer
van gratie, op sinte Matthijs avont, nae stiel van
van Brabant, was hertoge Karel geboren te GhendI,
eü Sint-Jans kersten gedaen, nu ons kegser ge-
weest, 46.
JAERQEDING, zn. Algemeene gereektely^ voUte-
vergadering, fr. aeeembUey enquête ginéraie de jut-
iice, II Ten eersten, soo is die scholtis van den
Grave,.. verbonden vier maelen in *t jaer jaerge-
dingh te leggen, te weten, van dry maenden tot
dry maenden; welck jaerghedinghe op eenen son-
nendach voor den raedthuyse met eenen clockenslach
nae der hooghmisse wort openbaerlijck nytgeroepen
en den [eü ï] vercondicht by den scholtus , stellende
daertoe drie daghen van der weke naest den anderen
volgende; binnen welcke dry dagen den eenen
borger oft ingheseten den anderen by den rechter-
bode tefghens den eersten toecomenden dijnsdach
doet gedegen aen recht te comen, voor aller nien
actiën [die] d*een op den anderen heeft te spreken
ofte te eysschen. C. v. d. Orave, Stijl ^ a. 1. Zie
ootrwoEDiNG, en jasbobdikg, blz. 464 en 465.
JAERGETIJDE, zn. o. Kerkel^ dienst voor
eenen afgestorven op den veryaardag van z^a overladen.
Kil. Jaerghetyde houden. || £ü wi sullen gfae-
ven deser vorseider Mergrieten xvj sols tsjaers,
the haren live, na haer lijf blivende int godsnuns,
haer jaerghetide mede te doene. Oork, 8 apr. 1298.
It. C. V, Brussel 1606, a. 186.
JAERGULDE, zn. Jaarli^sehe betaling (vaa
eenen cgns) ; jaarVjiksék inkomen ,fr. ponememt amwml
(d*un cens)\ revenu annnél. \\ Voert meer, sce heeft
Jan Van den Goedenhuyse voerscr. Myghiele van
Kermpt voers. genomen metten cleede en heeften
geleydt onsen stadthondere in de handt, en heeft
hem bekint zgne erfwinninghe int boender beeraps
voers. op zijne goede jaergulde en wilbetalinghe.
Leenhof te NederUnter, 16 sept. 1524 It. 1 sept.
1539: op sijn goede jaergulde en welbetalinge. —
Voert, soo sial hunne voersc. suster, en haer ei%e-
namen na haer, van hunne eü van hunne er%e-
namen en naoomelinghe , hertoghen in Brabant , te
[die?] voirsc. heerlicheiden, vriheit, dorpen en
renten, mitter jaergulden voirse., honden en ontfaen
JAE.
ikQ.
il
in leen , efi hun , daeraf hulde en manascape doen.
Brab. Yeetlen II 484, oork, 25 juli 1356 (7ttni-
kout). Zie Verdam guldb.
JAËliKËUR, zn. Zie jaebosdiko. || [Den magis-
traat hoort toe] Tan jaerkeure te houden , ter ordon-
nantie Tan den heere ofte sijnen ballieu, en in
densehen te kennen ofte te wysen Tan alle gecom-
mitteerde crimen en delicten. C. v. JEdingen i 11.
JAËKRëCHT, zn. Jaarlijktch recht ofheUuting
van eeuen Carolutgfdden ^ tuêttchen Kersmis en Paaseh'
dag^ te beidden door de Antwerptiche buitenpoorters ^
fr. droit ou imposition annvelle d*un florin Carolus ,
è payer par Us bourgeois extemes a Anvers^ entre
la NoSl et Us PAques. Zie C. o. Antw. 1570,
zviil 1. II Poorters en ambachtslieden moeten bin-
nen woonen; bnytenpoorters moeten hunne jaer-
rechten betaelen, op Terbeurte Tan hunne poor-
terye. GéKABD, Antw. arch. I 231 (1546).
J AERSAVONT, zn. Nieuwjaarsaoondy 31 december,
fr. la veiüe du nouvel an, 31 décembre. Kil. Jaers-
aTend. Pridie odlend. januarii, \\ Elcs jars in jars-
aTonde, want dan es dire Toreghenomder Cristinen
jaerghetide. Schep. Diest 13)6.
JAERSCHAËR (Jaerschare) , zn. t. 1) Zooals
thans. Jaar^ tijd van een jaar^ it, an^ annhy espace
d'un an. Kil. Jaerschaere. Anni spatium. \\ Die
ujt der stadt en Tryheydt ghebannen is sekere
jaerscharen, komt hj daerbinnen eer syne iaer-
Bchaeren uyt en gheëxpireert zyn , . . soo wordt
sijoen tijdt, dat hy ghebannen was, Temieuwt, en
begint Tan dien tydt tooHt. . . C. stad Mechelen ii
23; Nanniua ad certos annos. It. C. v. Lier xviii
19; C, V. Turnhout, Weesh. 22; db Pb. en Bb.
Aalst, III 433; O. v. Cassel 5; Piot, Chron. 522.
2) De vruchten vem een jaa/r^ fr. la récolte d*une
année. Kil. Froventus anni, Nghoff, Oedenkw, I
208 Jairscharen. Jaarlijksche opkomsten. 1 1 Soe
waert gheen toI leen en es, soe heeft die heere Tan
dien leene een jairschare, Tan drien die aercliste
noch die beste. Boxhobbk bl. 6, a. 2. Zie ook
ABCH. Smalle leenen. Item, Tan andere cleyne leenen,
als landen, bosschen, beempden, en andere, oyck
Tan laethoTen geen toI leen wesende, en geltrenthen,
en corenrenthen. daeraff betaelt men den heere
Tan Diest, Toer het Terheff pft relief, nae de doot,
een jaerschare oft jaerTromen , nyet het beste noch
het archste. Leenhof v. Diest , deolar. 1613 , Zichem
a. 7. Zie ook jabbtboitb.
3) Oogst, oogsting, fr. moisson. \\ Dit soIto jaer
wast een zeer OTerTloedeghe en Truchtbaere jaer-
schaere Tan graene en wynen. Piot, Chron. 522
(1575). Ten seWen tyde, OTermidts den droogen
ougst , ghepasseert met alle commoditeyt de Truchten
Tan de lande ghehoost, hadden wy, Qode lof! eene
redelicke goede jaerschare Tan grane, zo wynter-
als zomergraen. Ib, 557 (1577). Het was alsdoen
een zeer sober jaerschare Tan grane, midts de
menichTuldighe reghen. 653 (1585). Ten seWen
tyde begonste tgraen hier zeer te reysen, zo om de
magre jaerschare, als dat . . . 655 (1586).
4) Dienstjaar, fr. année d'exeróce, || Waert dat
sake, dat dese cueren ghedefameert waren Tan
eneghe giuldebroeders , dat sal die deken betren in
wiens jaerscare dat es, ter corexcie Tan den ghe-
meene gheselscip. K, Rijkepijnders Brugge , 1291
a. 46. Soo wie deken, gouTemeur ofte sorghere
gheuut worden , die sullen ghehouden syn die jaer-
schaere te dienen en tTOorseyde officie te accepteren
sonde? eenigh wedersegghen. K. lihr. Brugge 1628
a. 12. It. C. V. Auden. 2de d. Ord. voogden 1501
a. 10 en 19; O. stad Brugge I 213.
II.
5) PaehtjaaTf fr. an de bail. || Dat Jaoop, die
borchgrcTe, heTet genomen the chense chegen her
Beyneren Eggloye en sinen zone Reyneren, te
enen termpte Tan een en thuintioh jaren, in lande
en eusle, op die Lowine, umbe seTen pont Brus-
lacht« ; . . dese jarscaren gingen in in jar dat men
scriTet HCC sesse en negentech the sente Bamesse.
Schep. Assche, 25 noT. 1296. Dat quam Tor ons
Arnolt Tan der (ToudertaTomen, en Henreo, sin
noTO, Tan der CoudertaTemen , en Jan Tan den
Chemioe, en Arnolt Tan den Ghemine, en Gosin
Tan den Chemine, en namen the chense chegen
her Reyneren Egloye en sinen sone Reyneren, tenen
termpte Tan een en thuintech jaren, . . sessen thuin-
tech en een half bunre lant , . . elc bonre umbe negene
en thuintech scellinghe , . . — dat dese Toregenomede
jaerscaren ingingen in dat jar Tan der gracien ons
Heren... Voor dezelfde schepenen, sdfden dag 1296.
Dat, als deghone die de Terpaohtinghen ghedaen
hebben , of die de pachten en renten gheploghen heb-
ben te betalene of te ontfane OTcrleden zyn , dat dan
de naercommers of hoyrs willen hebben bewys Tan
betalinghen Tan diTerschen Toorledenen jaerscaeren.
C. V. AaUt 324 (1456). It. C. v. Auden. I, ix 31;
C. V, d. Kiel Ti 5.
6) Brf pacht j fr. emphgtSose, Zie bkphttiosib,
en bbfpacht. Kil. auet. Erfpachte. Louage hiré-
ditaire. || Dat dat contract Tan Terhueringen heyscht
en begeert prestacie en uuytrichtinge in gelde
alleenlijc: Oft die Terhueiinge gedaen wordde in
coome, grane ofb anderssins, soe en is dat geen
contract Tan locacien oft Terhueringen, maer *tis
een contract geheeten emphiteoticus , dats op jair-
scharen te gebruyken. V. D. Tat. 191.
JAERSDACH, zn. m. Nieuwjaardag , fr. jour
du nouvel an. Kil. auet. Jaersdagh. Calendae
januarii. Jour du nouvel an. \\ Het is Tan altoos
tot GraTe ghewoentlijck gheweest, dat men den
Raedt tot QraTe altoos des anderen daeghs naer
den heylighen jairsdach te Tersetten placht. C. v.
d. Orave XT 1.
JAERTOL, zn. m. Te Diest , persoonlijke Jaar-
lijksehe belasting op ingetetenen, geen poorters z^nde ,
fr. d Diest , impót annuel personnel sur des habitants
non-bourgeois. \\ Van den jaertolle : die binnen Dyst
woent en niet portere en es, sal ghelden Tgr pen-
ninghe in Palmsdaghe, elcs jaers, en daromme sal
hl toWri sijn. Tol v. 1307 te Diest.
JAERVROME, zn. t. De vruchten van één jaar,
fr. la récolte d'utie année. \\ XX st. Toor den stadt-
houdere , leenmannen en greffier yoor een gespleten
leen, en Toer tcamerlinck rechte twee blancq Tan
elcken gulden Tan de jaerTrorae competerende den
heere baron . . Leenrecht v, Wetemaal 1612. Zie ook
JABBBCHABB.
JAGEN (Jaigen), bw. Najagen, naxetten, achter-
volgen, fr. pourchasser, poursuivre. || Oft men
den anderen, die alzoe in Treden staen , met steenen
en geweer jaeghde, die zal Terboeren twge wegen
SiutJooops. K. V. Si.'Truiden 1366 a. 75. De den
anderen jaight mit eynen ghetoghen swerde of mit
eynen ghetoghen metse, of mit eynghen anderen
wopen of ghewere, dee sal der partien beteren
mit eynen weghe tsent Joist op die zee, en der
stat mit eynen weghe tsent Romboldt te Mechelen.
C. V. Maastricht, Stat. v. 1380 a. 15. It. a. 16
en blz. 67 en 151. Henric de Vos, omme dat hy
met eenen Praechschen messe jaechde meester Janne
tSonoke, scepene, omme hem te gricTen Tan zinen
Uto, was ghewyst te bannene Tyftich jaer uut
yiaanderen, up zyn hooft. O, v, Aalst 452 a. 17
3
48
JAG.
JÈG.
(147S). Eert dat my iement heeft gejaight, aoedat
iek in der ylaoht lemende orerloope oft hijnder
doe, h\] sal in de scade gehouden zijn. Y. d. Tat.
86 T^. Altyt mogen die broeden metten yrinden
op die Teede gaen, eü jagen en qneteen des mis-
dadigen [td. doodslagere] magen, op alsoo dat sy
dat doen op 'sheeren rtraete, maar niet op eriFre.
C. ^. Loon I 71 a. 65. It, Kb. v. Diett B 15;
Br^. Teêtten II 617. — Soene jagen te in-
nen. StrêVêH naar hei invorderen van xoengeld^ ft.
9*efforeer de reoouvrer Ie prix de la réconcUiation.
II So wie die zoen jaeght of p^t te hinne bi be-
dwangghe, en dies bedroghen worde bi waerheden
Tor Bcepenenf hi ware in de mesdade van 1 Ib.
Kb. V. Auden, 1828, Cfosi. 2<1« d. 57.
JAGER, vn. Een Groninger muni der 15<^ eemOf
fr. monnaie frappSe è Oroningne au 15« eiècU.
II Oroeningen. In deéze stad syn gemunt geweest,
onder andere penningen , de Oroeniger Jaeger» ^
Tan welke ik leéze in de evaluatie des jaers 1490:
yi'die Groeniger Jaegers^ en ons heeren Jaeger e. ..
XIV with.*' Hetlek, Aead. prijetekrift 6.
JAGEBIJ VAN BRABANT, jagebbchap tak
B0IT8F0BT. Jachtwexen der hertogen van Brabant^
JageriJ of jager eohap van BoUsforiy fr. vénerie du
Brabant f dee dnee de Brabant ^ ou de Boittfort.
Ofschoon de f€tcht voorzeker altoos eene der gelief dste
uUspanningen der Brabanisehe hertogen geweest tijy
Vêrhr^ het jaehtwexen eerst zijne inrichting onder
Jan ly door de stichting eener kapdlenij te Boitsfortt
in de jaren 1280 of 1282, met begiftiging van aan-
menlijie inkomsten ^ tot last van een groot getal
dorpen en van verscheidene abdijen en hunne pacht-
hoven; deze Usatsten hadden de drukkende verpHeh-
Hng de hertogen , hunne officiers en jagers , en hunne
paarden en koppels van talrijke jachthonden te her-
hergen. Dit jaehttrexen had een bijzonder laathoft
mei een wijd uitgestrekt rechtsgslbied; de leden van
dit gerecht hieten f,de gezworen erflaten des
hertogs voor zijne groote honden van Boifsfortj
üodej enz., of soms, de schepenen der honden
van JSoutsvoirt" Men heeft er een keurboek van
d, d. 29 oei. 1460, fr. bien que la chasse ait été
oertainement , de tout tempSy un des divertissements
favoriê des dues de Brabant ^ la vénerie ne r»foit
mm organisation que sous Jean Ij par lafondation
d'une ckapellenie è Boitsfort, en 1280 ou 1282,
aveo IM dottUion de revenus oonsidérailes , è charge
iTflNi grand nombre de viüages et de diverses ahbayes
et leurs fermes; ces demih'es avaient la charge acca-
blanie d^h^erger les dues, leurs officiers et veneurs,
ainsi que leurs ehevaux et meutes de nombreux chiens.
La vénerie avaii une cour eensdie pcurticulihre ^ avec
wne juridiction tres étendue; les membres de cette
Justiee s^appelaient „les tenaneiers furés du duc
powr ses grands éhiens de Boitsfort ^ d^üede, etc,
OU queiquefois les éehevins des chiens de Boitsfort."
On en possMe un keurboek du 29 oct, 1460. Zie A.
et L. Galesloot, liaison de chasse 59 en rlg., en
A. Wauters, Environs III 862 en Tig. en 577. Zie
ook oiSTB en hovsbbboot.
JAGERSCHOUT, zn. m. Seerlyke e^s ten
voordeele der Jagerij van Brabant of Boiisforiy fr.
eens seigneuricU au profU de la Vénerie de Brabant
OU de Boitsfort. || Gommer hier nytgaende te meye,
een halve jaeghersoout, eü daervore betaelt men
te Stertbeke i0 virtelen evenen en iij d. Lovensch.
Qodsh. Brussd B 219 fol. 41 v^, land te Sterbeek.
Daer sy [nl, de Jagerg van Brabant] treckt een
jaegeraohout, hetaelve oonsisteert in ses Teertelen
(Ten Brassels, twee broeden, waeiop de drye njt
een rierendeel Brassels comen. Sehai d. Cheynseniï.
JACQ en TOON. Alleman, fr. toni Ie monde.
II Deselve armade lach noch langhe daemaer, eer
zy yertrocken, in Wicht, aldaer maeckende alle
preparatie, en yeigaderende haerlieder Tolck Tan
oorloghe, danof de mare liep van ontrent de rier
en twintieh duust , Jacq en Toon al. mede ghe-
rekent. Piot, Chron. 687 (1G88).
JAN, Toomaam. JoanneSf fr. Jean. Werdgébruiki
voor een niet te noemen persoon , voor een slechts iy
gdegenheid uit te drukken naamj ons huidige N.,
mv. N. JV., fr. ce prénom s^employait pour mne per-
sonne non nommée, pour un nom è exprimer seule-
ment è Voccasion, auj. N., plur, N.N. \\ Die baelia
seioht:.., dies manie u, Jan of Willem,.. —
Seicht of thof so wel en so wettelike ghemaect
es , dat sculdich es stede te houdene . . , dies manie
u. Jan. C. leenhof Burcht v. Brugge a. ex; t^.
czi, cxiL Als de partyen dan segghen ja, dan seegt
de scepen wederom aldus: Wildy dat, her Jan,
en ie dat orer u tuyge en bezeghele als soepenen?
Ibrmulier Meehelen 5. Dien eed die Jan swoer ea
goed en gherecht. Ib. 10. Die z gulden dieic Janne
aenwynne . . 11. Enz.
JANGELE ER, zn. Eene zilveren munt der Udt
eeuw, fr. monnaie d' ar gent du \Ae siècle. || [De]
Jangeleers yore Teertich scillinghe. J. F. Willbms,
Mengelingen 843, oork. 15 juli 1393. Die Janghe-
leers Roesbekers = iy plecken j. ingel. Muntwaarde
in Brabant 1486.
JEGENGELANDE, ïbobvlakpeb, jbgbklabdi,
zn. m. Aanliggende, aanpalende, belendende eigenaar,
fr. voisin, propriétaire contigu. \\ Dat denghonen
maeckende eenen stroyen ensieloop, moet laeten
▼eerthien duymen van zynen gronde, opdat deselTe
daerop moghen vallen en niet op den gront Tan
den jeghenghelande , en van een tichelen daek
zeven duymen. C. v. Aalst x 20. Daer sy [*/. par-
tyen] niet en ligghen gemeene en onverdeelt, nemaer
aUeenlick jeghens ofte naer elckanderen, het ver-
soeck Tan landscheede by palen sal moeten geschieden
Toor den rechter Tan den lande Tan den jegen-
lander oft aangelande. C. v. Beüe xxix 2; it. 7.
8. jeghenlanders , jeghenlander; xzi 7: jeghenghe-
lande; C. V. Cassel 483. 487. 488. 487: jeghen-
lander. — Een eusieval Tan tichelen ofte schail-
lendack moet hebben, Tan den gronde Tan [den]
huyse ofte edificie daeraf dien Talt oft oomt, seTen
duijmen, opdat hij daerop Talie eö niet op den
gronde Tan den jegelande. O. v. Edingen tui 17.
Zie ook abk&elakdb.
JEGENODE (Jegenoode, jegenoede, jegenoote),
zn. T. 1) Landstreek, oord, y^eleg^\ fr. contrée^
localité, lieu dit (loeus dietus). Schiller n. Lubben
Jegenode Oegend. \\ Biddende dat wij daerinne
consenteren wilden ten ghemeenen orbuere, nut-
soepe en proffijte Tan allen den inzetenen en ghe-
goedden Tan den Toors. proehidn , marehen enjeghe-
noeden Tan daer ontrent. Vod. Mus. lY 109
(1488). LieTekin, fs. Jan, fs. Wm< Sleyhonds.houd
te leene io TÜi ghemeten Teldsland, . . ligghende
in de prochie Tan Adeghem, in eenejeghenoode
geheeten RaTescote. de Fb. en Bb. YIII Adeghem
11. In eene jeghenoode den Cuenelare. Ib. 18
(1506). tHooftleen groot 88 ghemeten, in eene jeghe-
noote te Noordtvelde, met een achterleen. C
Burcht V. Brugge III 72. Eü es wel te Terstane,
dat die mannen onder hem zullen houden dat te
haren Tonnesse , naer der cortume Tan der jeghe-
node, behoort Ib. 806, Leenreehi a. 19L
2) Qekmchi^ fr. hamea/u. \\ Robrecht de Yrieae
JOC.
JON.
19
ontboet die Tan Ghendt, ... . en tul anderen amal-
len steden en dorpen en jeghenoeden. Jav t.
DrxKxnxÊ ?4. De dycken namen den hont en wierpen
in de goeie , daer dat seewater in qnam, en sy
namen haestelyc die eerde Tan den hiUe , daer
den hont gheleghon hadde, en daermede was de
Sele ghestopt; de dycken en weerolieden maeoten
er taTomen en herberahen, en hieten de jeghe-
node Hontsdam. Ib. 77. Van Tarenburch sy quamen
te Sente-Omars, en xy Torbranden Arken en alle
die dorpen en jeghenooten die by Sente-Omars ghe-
leghen waren. Ib. 225. Zie ook Gkulliard, Slag*
sairê n&UEVODE, jiohbnoode.
JENETTE, OXHBTTB, en. GenHkai, h gemHtê,
II I sandereyen langhen tabbaert met genetten ge-
Toedert Jne. o. d, HtAêt 1487. Zie hoxslioxhxk,
en Verdam axmiT.
JENETTEf zn. t. Korie lont, êoori van kdlê-
baard f mei vergulde epÜe^ en ver tier d met eenen
hwiepel; soort van pronkwapen , zijnde het rangieeken
der kapUeine bij ^t Spaansehe voetvolk : de hellebaard
of partitaan wag grooter, h. genette, lance eomrte^
avee nn f er doré el omé d'une houppe; eepiee ^arme
de parade qui Aait Vineigne des eapil€nnes d'infan-
terie espagnole. Ceeear Oudin, SI grande dict. 16S9:
Gineta, un dard de capitainey Capitegns stoek,
II 26 february 1638. Alsoo abuTi word beTonden
int optrecken Tan de onderhooitmannen , aen de-
weleke niet anders toe en compt dan de partisane,
soo Lst dat Tan s'heere en Wethwegen wel expres-
selyck aen deseWe wordt Terboden, ander geweir
te gebruycken, en geenssinta de Jenette, die priTV
tiTelyok ia toestaende de Orerhooftmans. Stadsareh,
Meehden, JPoHoef-Boeek 168S— 1641 , fol. 76 t«.
en 77 r*.
JE8EDERT (Jesedert), jxzivdxbt (Yesindert),
byw. Sedert, sedert dan, fr. depwis, depuis lors.
II Bekere poinoten en ordinantien, achterTolgende
derwelcker ordinantie, niet alleeneltjck de Toer-
schroTen weesmeesteren, maer oook die thoonders
[nk bureemeesten, schepenen en raad] henjeaedert
tot noen toe altijdts hebben gereguleert. C. v.
Loven ^ Weeskamer , Inl. — Rekenk, v. JBrah. reg, 1S6
fbl. 61 T®. Yesindert voor sindert.
JE8T0CH (Yestoec), zn. (Volgens den Lat.
tekst) Aanranding, bestoking^h. agression^ atiaqne,
II St quiemnque óbsidnm pr<iare poterit per eoram
insnltum in eum faetnm finsse, id est jestooh,
exire debet per plegios, et alter remanebit. K v,
Vemme 1240. St iüe qui eonviettts fmerit de Yestoeo
smper liie faeta in lapide [nl. in het Steen] , ineurrit . . .
WABKKövia, Bist, FL IV 438. Zie ook Gailliard,
Glossaire 123.
JODEN (Jooden), an. mT. Boode joden.
Omde kleerkoopers , fr.fripiers (Juift rouges). || Frip^
piers OU Boode Jooden. Bijksareh., in een proces
van 1638.
JOHANNES. Kaam van eenige oude zilveren mua-
ten, ft, Jean , nom de quelques anciennes d'<irgent moa-
naies. \ | Johannea Tan Brabant, Anthonis boddragere =
1 Vs "ti^ Muntwaarde in Brab. 1486. — Den Johannes
braiidenier = li/s st. Ib, 1493, en den Johannes
braapenninok = 1 st. ii\j qrt. Ib. 1486. — Den
Johannespenninck = xT'g cleyn gro. Ib, 1427.
JOCK, zn. PaaUoerk^ rij van ingeheide palen ^
om de balken eener konten brug te schagen, fr.
paUe, rang de pieux qu'on enfonce en terre pour
soutenir les poutres d'un pont en bois, || Als de gote,
omme dese Toors. Teste te waterene, gheleit was,
zo Bcoerdet onder ute, en omme dat te beterene,
ghenomen N., N., en N., hantwerkera, metten
hoaen , elc te t s., omme te stoppene dairt door liep
en dende Tan der gote op jocke te legghene. Stadsrde.
Ninove 1477. De brugge te Perre [zal wel kosten],
zoe aen pijlen, {ocken en andere stoeffe.., die
somme Tan... Bekenk, v. Brab, reg. 139 fol. 234,
Wendkter 3 febr. 1663. Zie ook Gailliard , Glos-
saire ^ JOOKE, 127.
JOCK, zn. m. Groep van twee personen , fr.
groupe de deux personnes, \\ Dat men Tan allen
anden immemorialen tyde ghenseert ea te sittene
duerghaende waerhede binnen der prochie Tan
Melden op den Walsohen Ael; aldaer commen de
inwonders Tan Melden en Nukerke, en ter expe*
dicie Tan dien de Wet haer bedeelende es twee
en twee te ghaedere, te wetene: èenen man Tan
leene met eenen acepenen, aittende alzo ghedeelie
in Tiren of in Ti jocken, twee en twee, hebbende
in elck jook een biledt [biljet], daerinne sy te^
kenen sommierelyok en int cort de bedrachten daer
Toor hemlieden oommende. C. v, Aalst 683 (1669).
JOCKWECH, zn. Bwmrtweg, bijweg^ tx, chemin
vieinal, \\ Den baillia ia ghehouden, ten eeratan
keurgedinge nae halfmaerte t'elcken jare, te be»
dijnghen en heeaachen den ban Tan deaelTO half-
maerte, denweloken hem, tVgnder maeninghe, by
borgmeester en schepenen aengewesen is, inhoa-
dende: wysdom Tan coome en graa te beTrijden,
rechte weghen en straeten te houden, en die be*
hoorlgck te Termaecken, pieten en jockweghen
open te doene, waterloopen te suyTeren, eto. O.
V. JPoperiugen, xxTÜii 1. Dat men alle kerokweghen,
jooweghen, mnelenweghen en maertweghen sal opene
houden met heoken, en niet anders Terstoppen.
C, V, Iperen, kast. a. 17. It, C, v. Belle xxx 6.
Vgl. JTCHT.
JONGEBEN, sn. mT. In 'tbyzonderdeleerlii^fen,
de volgelingen van Jexus- Ohritius , fr. les dieiplês
de JésuS'Christ. Kil. Jongher / leerjongher.
DiseipulmSf eondiseens, || Sijt gegruet, Oonino der
coninghen en Heer der heren, £e roir uwer paa-
sien in den aTontmael saetste en aetste mit denen
jongheren, en naemt dat broet en braeot dat en
gaen hem. Mondert merk. 62 t^.
J0NGEB8, zn. mT. 1) Minderjarige kinderen,
weeskinderen, fr. enfants mineurs, orjpihMss. Kil.
heeft wel jonger, doch ala „later geboren^'. Junior ,
minor natu, Puis-né. \\ Alle jongera onder mom-
boomije staende, out weeende: de knechten aohtien
jaren, en de Trouwpersoonensestien jaren compleet,
mogen Tan alle hunne goeden, haTeiycke en enre»
Igcke, disponeren by testamente oft nyterste wille,
sonder byweeen oft anthorisatie Tan hunne mom-
boors. O, stad Mechelen xix 24; Nannins zegt
alleenlijk : mares — mulieres. It. a. 28. Alle jonghers
onder momborye staende, out wesende: de knecht-
kens xiiij jaren; en de Trouwelijcke persoenen xQ
jaren oompleet. C. v, Gheel iz 16. It. O. v. Sant-
hoven, Weesk. 31. 32. 33; C. v, MoU, Weesk, 29.
30 en passim. In de C. v. lAer a. 20, wisselt
„jongers" af met „weeskinderen, en a. 23 heeft
„weeskinderen oft jonghers*', OTcnals de O. v. TVir»-
hout, Weesk. a. 32.
2) SehooOcinderen, fr. des êcoHersy des ü^ves.
\\ Dat de schoolmeesters en andere, die binnen
onsen Toorseyden lande Tan Vlaendren hemlieden
occuperen met jonghers te instrueren ofte leerene,
Tan nu Toortan hemlieden Terdraghen hoeren jon-
ghers en discipelen eenighsins te instruerene ofte
leerene nae de Tornomde leerijnghe en doctrine
gherepiobeert. PI. v. VL 17 juni 1626; I 106.
3) Scheepjongens^ £r. mousses. \\ Alle schiplieden,
fiO
JON.
JUC.
ftlii ■ti«nnaiiiy hooohbootanuuui, ■ohipmans, tim-
mermaus, buaaohieton, oocx, putten, jongen en alle
andere boetageMUen C. v. Antw. eomp. lY, Tiij, 158.
4) Ja^g9^9y jamgê Uêdên, jimpdingtm^ hmapen^ fr.
iêê jmtMêt ^Mt, dêt gareoms^ dis gttrt, || „Jongen",
die in 1613 y^r ^tetadhuis den mei badden ge-
plant , bekwamen Tan bet magistnat eene som Tan
• pond parisis. — Twee jaren te Toren badden
„jongen" op Yaatenavond met het iwaard gespeeld ,
en waren mageiykt met drinkgeld TerTTool\jkt. bs
Pm. en Rm. XIII. Rmfrijk 92.
JONGERSCHAP, an. t. 1) Skuttofr^tAtvamim
êê 9immi e«i ët /oi^re broedere «os dni hmr,
wttte Umtttê ia dê V0dërii}kê «• wtoedêri^ke aola-
■MM a^idt «oa AawM fioedÊtem, dut t^ die im f
M. aiil veer; folfia* La Come: JoTeignor,
ioTeignorage.Jaaijyatar,^<tyaeam. — Oa gppt
la«l laatifagare let J^rèree eadeis dm iwjBtar fmi
aaai^ recw dlaae fo evoBeMJoa afltevwelle af flMiter~
aeBf h jinaripal «baMsiae; ea diemU de lemre èieme
mmte a'eieat etyearfaal jpa« remttmiré ie tmoi dmme
ttüe metepHem, Kil. Jonckberscbap. NobiiUme
eei a«a#M fwiMram «iMnaenM. -- ir«lit Airr te
aas wtjK erfetmeretMf mm aea eerst ifttitreM ea
lir later jrfurta lrewfar> «««« ft«a ia eaf*
I wordta. AUeem hj tkier
tfa# Ai# «r. i^*4M^ffrar4«|p ^irg««ter toepssseitjt
4^ Ae* jfterwut ia An JjÊutm f%ts (rruBp^v>pni (
«Mtt 4r emi^tjike ae^wif te« dMr r«#i «aa éem
jta^êhm a»aa. A» wlrfeiaaw t^MtHeetdem aaa M «.
^^_ _a a^_*^ T_» *t* *M
tei^feretm^ êeHeimm %m 4e nM^emmt —■ >«!■<»■ ni
M rerèi ea 4r aaaaiMMi #«■ Uetie^ deetemde^ soe
miti ep he0 QnaJ»riicA lawirwAf . dlas tedl ip Ma
i»iir^iir»,%è jNira»^.' Ér. 0« ^miI aeir dmms mee te^-
teHMt fW^dêdtt feisi ttisii éemt rneire p»**s te driMt
jde aana>:mM resfettx* 4te 1 4rl.*# #f 4te mv pntree
» . ■%• •_ * > » • - » ^
ar I aw^ «^i' w mreiki pmrtm mi*wemtmt mpfitcvMe m
fJÊtisnt* de ia TWrr «f Qri»ji»ryw \ne»Mrfi««aa#
^r«Wp^. Jr^ipr^ Wttfl la dfmmtre
éeè^mi mm giims nmm ms ^A. Wautcca
I ^« «a (V«#« 1«^>> 'a. 6 «« 7X Let
fme mems m^ums de femwiei dm mtet
smmntfwmt dests Im rü^a^ia^ «vrcuuitea.
ei «M«r awJ»wftM «'fVrór, et se
JONCKEB, m. Drooge jonoker. Zat, jeé-
eemmakeTy fr. ftoa^oa. |t Andere coaten ▼u ad-
moesenen. Item, den droeghen jonckare, Tiij i.
Stmdsreh. Ifimoee 1459. Zie ook Oaüliard JOVCHxm.
JONCKHëER. i „. j
JONCKWIJF ( Joncwiji, jongwyf ), sn. o. XNssii-
aisid, fr. ffereaate. KiL JongnTroawe. «ete». j.
j on g b w ij f. .liaollo, /oaNila. Kü. ose^. S^rwate. II Sd
de knecbt ofte djoncwyf die wanmate, ware in de Tor-
aeide boete. Kb. v. Amdem. 13S8, Vam dem wime. Aai.
aMy. I 136. Be kneobt en djan^irjf die andera dada,
verbeurde... Ib. 138. Dat... de relig;ieaaen , abdaase tn
oouTent Tan den ekiester Tender Haghe bg Azele..,
denwelcke, metagaden hneriieder abdije, int hooft,
en sinen leden, haeriieder dienaens» faaoagfaeainneB,
jonewijfr, fanere mannen en Txanwe, ran licbame
en al hueriieder goet, . . — de Toeom. leUgieosea,
abdesse en eooTcnt, ofte bueien jonenaawen, ..
DS Pb. en Bb. V. Merelbeke 65 (1403). Item,
pjne en arbeytaloon, als jonekwiifr, kneebta, ba-
aen, arbeyden, dienaen en dieiglielïieke. C. •.
Jferyai-op-Zsoi xn 6. item, maect Dingne, sus
oude jonckwyff en maerte, toot rele difmaten éa
aerbeT&s toot hem testateor langen tijde gbedaa
en dié 87 dagelijekx doende ia. TkeL Vmm Dmle 1581.
i<. C. V. AatH 276: joi^wyt IL Génard, Aeim,
eark. I 39:2. 406; C. simd Brmage U 151.
JORNEY (JoumeT, joomie, jur&eyt), sn. As
KiL Aff'
JorneT. Sm^mes^
f •
A«ai <v>H OM
e» ewa N>c;.£^*wifap
r. rvrir. 31 • I4« E. Is tMtv^ r.
( V«ur a 1:^K H«4 kM^ ««» Tivmvi» «w\^ l^nn^fa
van k':MM«ft« ea aa de dccc van Kvf^ aDv>M<«-«
«^ ^..z]<tiN>tt «ir VKTMr Taa vW« ^''«;>rrtra Ki>vür v>ait
«:f3.i« xQ^erwekp >ACfc scsir ^c^^a^virev os s>fe<««r vaa
lèra «aSe^ièÓNK Ki >-»«v>p ^w -!« dra «rf«Dr vaa
&xja;r: «ns car >.icj«<r «aa c^rti <vv;rc«ïf«t >*%>ipr
«kir va»crrsc^<»y *f»».ór ètsr^^ct» K» d^jrr trviromK
Jofti i>if TtvHtwr rcJy:•S^^a knft^i^i «a ïna*ct ajsr
^lax KMCTtt ktj&sMnra ^»r wttïr^x" trwv'ttrm «.-x,
«a» tr ^i<cjaa<a. vaa alV «ar <c«Nk «a va^t ^xcrai
w<tyaw<fct ccar?C >"wij wm r iVvir 41^
t- J^ ees*^ «r^^w jgm^^ it. MrRM.ir v«i.tv«
4SI» vl:»<^V
Colobinm. La Come JormvAXS GWte è
des mtrnmrbmj^u \\ Oheeocht jcg^ma N. xü^ ellen
blaoa lakens en xü^ ellen roola lakena,
daeraf ta makane de
en saudenim; eosie rïke eUe zr &, beloopt xig Ib.
^Wvafr. ernaar 1476. Soo wie dat eooinek ^a
aal, dir sal hrbben mgm ianart oft pnliMve qajtB
en Trn alle jaare, an «in Meltijt ten dnegbe als
mm den paprigaeT scbikm sal, oft n a. toot ds
paliiereu na Pr. « Bb. XHT. SÊ-OiüiM 50, 8t.
Seémstmmms^rtlie y\i^iZ\ Ab dal,
is, ar{i:r««n sa*, aaer den peepegaer, en dry
aaer r4rk >cr afarbieScn lai daa pnepegMy aebnttsr
fTicm. fwu.m dr gLdreeosasa goanooden arn ts
daaeanam 'dar^ doa pfpfgaej dry jaursa
rfieasiómn ^*^an«rlTrk afiahkÉin anl. de
drr KÏTievr
arhunrrv"rv:k«i ivxek «crfW
|!iHi trr <rwa vaa der güor
T^fts «:ram k^Mtr «atr ^'i>nsiiain Ik. XTI.
wcr !Si . 14>:*~1MI». Zse ook Qnilimad
jcraXATT.
*U\ HsL rsw. iV;^. mm-, fr. «sa, aeÉrc || Ja
^STk iuk<m w» «r^KiLLv'^ nis ia» lm stame» Jn
BKtlt ««» eftSTi^tiS Alt cnl i
J-ji «irdvxfir 2sL» ;aax^r!jtf aaafeKCt Ji
s»««fc T*fc-x*3i ^ »r«rj^:i*s 4
IMl
JUR.
JUW.
21
It ft. 86. 87. 91. DB Fe. en Bb. YIII. Maldeffhem 14.
JUDICATURE, £n. Bwoegdhtidy gerediiighM
om eenë reékiaxaaic ie behandelen j fr. oontpétenee
(fmdioaiure). \\ Dewelke [schepenen], partien ghe-
hoort hebbende, indien zj de zaecke bevinden
t'heorlieder kennisee niet toebehoorende, zullen die
aenden en renyoyeien daer 't behoort . . ; nemser,
indien sy bevinden de zaecke staende f heurlieder
kenniase en jndicatuere, zullen die behauden ten
prinoipaele voor hemlieden. C, v. Dendermonde ^ Sec,
eah, prim. 1616, i 14. De twelfVe schepenen der
stadt Tan Meohelen,.. zijn ordinaris rechteren,
en hebben kennisse, jndieature eiï berecht, ter
maeninghe van de schouteth, over alle de porten
en andere inwoonderen der stadt en vr^heyt van
Meohelen. (7. stad Meehden i 1 ; Nannius iieque
4u9 eet, ,. eognoeeendi , judieandi , decemendique de
omnihue etmeit,
JUFFER (jouffer), zn. v. Maagd j fr. vierge,
II Den 7 sept. is Onsser-Liever-Yrouwen altaer
geoonsecriert woirden in die eer Onsser-Liever-
y rouwen Marie und Sint Johan-Baptist , Marie
Magdalene und xi dusent joufferen. Piot, JSjpi-
êodes Venloo. S (1578).
JUIPENBIER (Jeupenbier, jopenbier, Hupen-
bier), zn. DanUnger hier^ ir, büre de Danttig.
B\j Kramers Jopenbier. JSspiee de bière médi-
einale forie et oncttieute, Yan Dale: Eene soort van
bier, oudtijds ook Juppenbier geheeten. Marin:
Joopenbier. Sterk en kleefagtig Dantzikker bier ,
zeer goed tegen kneuzingen van buiten en verwrik-
kingen van binnen. || Yan den vreempden byeren,
gelyck Hombergen, Juypenbieren en dyeigelycke,
over landt en overzeede commende, van eloker
amen x sts. Bekenk, v, Brab, reg. 139 fol. 10,
Impotten 6 nov. 1542. Een tonne Bostigers bier,
een vat hupenbiers. Piot, Chron, 123 (1546). Bier.
Een vat ieupen biers, 1 penninck. Mansa-tol 1567.
Juypenbier. Een vat, 1 se. vj gr. Zeemotehe tol
Anlw, 1623. Dat van een Oosters vat jopenbier
zal worden betaald een en twintig gulden. Oraot
Placeaaihoék , 19 aug. 1716; Y 1378.
JUISTE EREN (Juysteren), bw. als znw. JJA-tf» ,
fr, étalonntr. Kil. Juysten, juysteren. AeqiUÊre,
adaquare. || Aengaende den juysterene oft ykinge
van allen gewichten, navolgende den pyle berus-
tende in deser cameren, opt Troyssche marck.
Bekenk. o. Brab. reg. 136 fol. 283 v^. 16 febr. 1509.
JUITER (Juyter), zn. (.») Kü. aiict. Juyten/
juyohten. Jmbüaret voeiferari pra gaudio. e^Bserier
^ /^- II Oude kleerkoopers ; reglement nopens
hunne daegelyksche uytroepingen op ongewoonelyke
plaeteen. Nieuwe Borse; de straten daeromtrent
gestaen mogen niet belemmerd worden met fruyt ; . .
quaksalvers, rattenvangers, vogel vangers , liekens-
sangers, roepers, juyters en andere mogen aldaer
niet voorstaen. Gévard, Aniw, arch. I 261 (1557).
JUPERKEN. Zie ttferkkn.
JURISDICTIE, zn. Zooals thans. Bechimaeht,
fr. fwidietion. Ten opzichte van Antwerpen t dient
gezegd dat, ofschoon deze etad, als hoofdplaate van
het SeiUge Dmitsche Bijk, en als vrije keizerlijke
stad^ door politieke banden verbonden aan Duitseh'
land en ommiddeU^k afhangend van den keizer ^
deze xieh met het reehtsbesiuw niet inliet f men be-
riep zich evenwel op hem in gevallen van inbrenk
op oude en leenroerige vrijdommen en privilegies,
gelijk in de jaren 1309 en 1416 , ter zake der onwet-
tige overdracht van de stapels van haver, visch en
zout naar Meehelen (L. Torfs, Oesch. v, Antw. II
75), fr. bien qu'Anvers fAt^ comme chef-liem dm
marquisat dm 8, Empire et eomme viUe Ubre impé-
riale , aitaehSe è VAUemagne par des liens poUüquêê
et dépend immédiatement de Vempereur , eelmi-ei n»
se mêlait eependant pas de Vadministration de la
justice; on en appelait è lui dans les e<u d^infrac»
tion è des immuniiés et priviÜges anciens et fêodama ,
eomme en 1309 et 1416 , au smjet du transfert illfgal
des êtapes de Vavoine , dm poisson et du sel è Malines,
JUSTE, JUÜ8TB, zn. V. Bint {eene voehtmaai),
fr. pinte. La Cume Jus te. Vase ou flacon de
table,. . Une juste ou pinte d'estain (1416). || Yan
Janne de Bleyere, ghebode van der wonde en van
der doot Heinreke van Namen, met eere teninen
juste. Paes ghemaect, bi bede van vele goeder
lieden, omme iiij Ib. viij s. Beiken, baljuws, Qent,
1351/1352, rol, 1718. Yan Hanneken den jaghere,
van 1 wonde, die up hem leide Willem (ioessins,
Oupers sone, met 1 juusten. Ontfaen zx s. Ib,
1364/1365, rol 1720.
JUSTITIE, zn. v. B[et gerecht , de gereektsplaats ,
de gaig^ fr. lieu de justice^ potenee, giheL La
Cume Justice. || Sooverre die voorschreven offi-
ciers alsdan stof ghenoch hebben den criem aen-
gaende, soo doen sy denselven delinquant voorts
ter justitie leyden, en doen hem justiceien naer
syn delicten, sonder daerop eenighe procedure van
rechte oft vonnisse te derren nemen oft houden.
C. V. Sichem, a. 14. Vliegende justioie (.').
II Admortisieren , bij desen presenten letteren,
mette lasten daer z.}} in staen en daer zQ te voren
in waren , behouden dien dat zg zijn ghestaen buten
leene ofte vlieghende justitie, db Pb. en Bb. IY.
Waarschoot, 79. Octrooi ter stichiing vam een
klooster (1444).
JUWEEL, zn. o. 1) Ben zUveren kleinood, of
eenig ander kostlMar voorwerp, ais pr^s der boog'
sehieting en van andere wedstrijden van gilden ; tds
gift der nieuwe schepenen , gemeenlijk bestaande im
eenen kroes of eene drinkschaalj als geschenk aam
kinderen bij hwnne mondigverklaring , en als legaat
van echtgenooten aan elkander ter volvoering vam
hmn testament door den langstlevende ^ fr. un fogam
en argenty om guelque amtre objet prédeuw, comme
pri» du tir è Vare et d^autres concours de gUdes/
eomme présent des échevins nouveamx^ consistamt
ordinairemeni en un gobelet ou une coupe è boire/
comme don è des enfants qu*on émaneipaitj ety
entre Spoux mutueUementj comme legs fait am sur^
vivant pour Vexécution de leur testament. Kil.
Juweel / jouweeT. Oimelimm, supeUsx pretiosa.
etc. Spanoghe. Synongma. Oimelium , , . Kleinood . . :
alias juweel, jouweel... || Dat dekene
en ghesworen der groter g^den alle jaren selen
doen maken een juweel, dat hy sal hebben die
den papegay afschiet, dat hy eerbaerlyo eiï tame-
lyc aen den capruyn van der gulden cleede dra-
ghen sal syn jaerlanc nut; dan blivet hem; en
wert die persoen oic aflivich binnen dien selven
jaere, dat dit voirseide juweel hebben sal Onse-
Lieve-Yrouwe opten Zavel. A. Waütbbs, Sermens
5 $ 1 (1412) Qhegeven de lx gheeellen van den
voetboog, te hulpe tot haren juweelen daer zy na
schoten in thamasch, xv in october iüic xxix,
compt op X fl. groot. Yav Mxlcbbbbkx, Zmii-
booggUde 17. Burchmeester en soepenen gheven
noch te kennen, als dat zy ten diverschen stonden
vermaendt hebben N., N. en N., nieu scepenen..,
ten fijne zy upbryngen zouden een zelvere juweel,
weghende een mark zelvers, in de stede efi plaetse
van der maeltijt, die elcken nieu scepene ghewoon *
was te ghevene. dx Pb. en Bb. XIII. Kapr^ 91
22
CAB.
CAB.
(iZdbs. 1674—1575). (In de Tolgende xek. ziet mem
dat een aehepen gpgdjen hid yfitm zelTeren schale
ofte ooj^tMse"). Hoe dat, yan allen immemorialen
tyden, ghefiaeeri es gheweest binnen der stede en
caaaalria Tan Andenaerde, zo wanneer yader en
moeder, tbedde geheel zynde, haerlieder kinderen
doen bT aoepenen emancipieren en haerlieder
zelfa maaen, dat zy denrgaendelyck eene ghifte en
■chinck Tan selyer „oft anderseyns*' heorlieder kin-
deren ghewoone zyn te doene. Amdem. men^. I 67
(1617), Ontvoogding. Man en vrauwe en vermoghen ,
naer belofte en bandt van hawelicke, d*een den
anderen niet Terschoonen, niet meer by testamente
dan iaUer foivoê ofte anderszins, dan, mach d'eerste
oyerlydende den lancstleyende beghiften met eenich
juweel ofte catheyl, naer heurlieder qiialiteyt eü
ghestaethede, voor traloommen van syn ofte haeron
testamente. O. ttad Brugge I iii 7. Jt C v. Oent I
ZX 22; C, o. Dendermande xii 11.
2) lm pUuUê van een eigenlijk gezegd kostbaar
voorwerp dienende tot eieraadf verstond men door
kei w, juweel ook niêi zelden een nuttig voor-
werp dienende tot den huieraady fr. om lieu d^un
objet proprement dit préeieux, servant d' ornement t
on entendaU aesez souvent par Ie mot juweel,
jogaUf un óbjei uiUe servant au mobilier. || En ooc
belooft, waert datter in toeoommenden tyden meer
commers up bevonden worde [nl. op zeker huis]
daite in te ataoe en goet te dosne den penaiiiB
XX, om den Tomomden Arende twoomomib haoi
met al den haven, juweelen en catteylen, dien
minen heere inne coopen, stellen en doen aal. C.
v. Qentj II 49 (1463). ZoO wie oploop doet op da
lieden dueren, oft yemant oproept uyt synea
huyse , . . oft weert oft weerdinne in huerliedsr
hnus Terlast, werpende potten oft huerUeder jaweelflB
ontstucken , . . zullen verbneren . . . db Pk. en Bb.
XXIII. JBeveren 79, Voorgeboden 1526. In ghiften
en heeft naerhede gheen stede, nochte oock in
manghelinghe , tenwaere dat die gheschiede met
bestialen, juweelen ofte andere roerende meublen
en catheylen. ö. leenhof v, Denderm. tui , 15. Be
lestlevende heeft d'beste bedde.., eenen setele...
— Yan andere juweelen en anderen^ huysnde
heeft de lestlevende Tan elcken een Tooruijt,.. —
Yoortaen deylt men alle d'andere juweelen en huy»-
raedt half en half... C. v, lAer xt 14. 15. 17.
Zie ook onder alabm 9), en nrHAYXir; alnqg bg
de Ps. en Bb. IX. ^eke 80: juweelen Tan boaken,
keelchten, orlementen [kelken « ornamenten] en
juweelen derzeWer kerken toebehoorende (1429).
JUXTAL, zn. 'Eene soort vem turf^ fr. urne espies
de tourbe. || Cloninc, . . grau cloninc, grau juxtal,..
Bijksareh. Bekenk. reg. 8233, MomrmaUriee is
Flandre, 14d« — 164e B.
O. K. Q.
CABARET (Cabereth, cabret), zn. o. Goor-
keuken^ spijskms (bradery) , een huis waar men .90-
soden en gebraden vleesch verkocht, fr. restaurant,
maison o^ Von vendait de la viande bouülie ei
rótie, ofr. cabaret. Kil. Ka bar et. JPopina thermo-
poUsun, gal, cabaret, D'Arsy 1668 maakte erTan
gaerbret, cabaret. Dasypodius 1557, Tertaalt
JPopina door Ben ghemegn cueeken t cabaret^ bra-
derige, en SerTÜius 1546, die Toor popina ook
f,Ben gemegn cueken" heeft, Tertaalt Thermopolium
mJEen plaetse daer men werme drancken verkoopt;"
Adr. Junius heeft, Popina Cie, thermopolium
JPkmi . . . B. Braderye / cabaret. Zie Pitisous Lexi-
con antig. De Teuthonista heeft Cameret [deuitg.
zegt Terkeerdeiyk, m. e.,] l. oamer, [welk w. ons
Toorkomt als een natuurlgk Terloop Tan Cabaret]
Bair men kaiokt [nl, kookt]. Famicus. || Die cabret
houden, en zieden en braden, omme den goeden
lieden Tan binnen en Tremden Toert te Tercoepene,
selen moghen coepen alse [die] brnytclocke Terlaten
es, Bonder Terbcwen, van dies sy behouTen, maer
dat en sullen si niet mogen rauw Toirt Tercopen.
Bb. V, Antw. a. 80>. — So wie dat cabret houd,
oohte ToerTeynstere , die sal copen syn Tleesch,
dat hi ziedt oft braedt, omme Tort te Teroopene,
jeahen de Tleeschhouwers. Ib, 85. Dat gheene
oabeiettiers , die braderye oft cabereth handen,
rnderhande Tleesch coopen en sullen dan op
int Tleeschhuys. Stadsaréh. Dieet ^ Ambachten,
vak 18, ord. 23 juli 1623. •— Dodk hei cabaret
of brtuidhuis was hier al vroeg^ zoo niei vem den
beginne af, eene tapperij, een bier- of wifnhms,
eene herberg, kroeg of tavem, benevens eene gaat'
keuken (jtooals Pitisous ook het w. popina, en,
Jbg navolging onder ons, een koffkfhms^* hei «.
thermopolium verklaart), fr. maie Ie oahmei
ancien, ou la rótisserie, /W te», de bonne hemre^
sinon dès Ie principe, en méme temps Ie cabarei
actuel: ^Vaulerge d^un rang inférieur, o^ Von vend
du vin en détail, et od Von donne amssi è mamger*
de Littré, et la taverne. \\ Pieter Hueriblock, doe
hy aen de offitie quam, was zo oleene Tan state
en Tan goede, dat hy in ghezelschepen , in oab»-
retten en taToemen, om Toordeel plach te ghane
synghene [café chantantf], Schatxb, OdüaHe 280,
sub anno 1452. li. 16. Eene hofrtede met huy-
singhe , camgerecke, . . geheeten het Cabereth, in
d*Oude straete.. A. Wautbbb , Bnmrons, II 74,
Merchien, 1582.
CABABETTIER (Otbrettier, oabaiettre), xn.
„Cabarethouder'*, — herbergier, tavernier, iappar,
fr. restaurateur, — cabaretier, tavernier. Kil. Ka*-
barettier Kabarethouder. Popinarius. || Dal
alle herbergiers, taTemiers, ca^ttiers en scip-
luden soul£ch zyn der lieden goet, dat men hem
te bewaren brengt, te bewairen en te behueden
nae hner beste macht tegen eenen iegel\)cken. Y.
D. Tat. 215 Y^ Tappers, oabarettiers. JPL o. VL
CAfi.
CAO.
Ö3
oréL 81 ang. 1618 a. 20. DatgheentaTemier, noohte
ostelier , no cabarettre gheeo flaasche , noch gheenen
Btoep, pot, noch.., yement Torensetten, dien pot
of flttBsohe en hebbe eenen nagel eii eenen zegel
deran, en dien pot oft flassche gheyct en ghe-
leghelt. Kb. v. Auden. Van mate. Dat die her-
berghere noch cabarettere, om ejnghe rremde
luide te noeden, niet nare en solen ghoen dan op
dat neeste ryael Toer honne doere. So we her-
berghe of cabaret helt, dee en eal den yremden
luiden niet nare ghoen, om die te noden in sijne
herberghe te comen, dan ... C v. Maaatriehtj
Stat. V, 1880 a. 86. Wordt scherpeljjck verboden
allen herbergiers, tareniers, cabarettiers en tappers
eenighe persoonen oft gasten te setten om eten oft
drincken, y66t dat die hooghmisse in de hooft-
kercke is ghedaeu, uuytghenomen actuele passai-
giexB en reysende persoonen. PI, v. Brab. I 60,
B. j. — Hêt tr. had nog in de \%de JE. te Loven
de bet. van yfvUesehhandelaar*\ — Ie mot „enbretlier^*
avait eneore la eign, de „dSbitant de viandes" è
Louvatn^ on XSe eiMe. \\ Item, en sullen oock de
beenhouwers. Tisschers, pensrrouwen, slagers,
cabrettiers, pouUeniers, van [I. geen] beeuen yan
doode beesten, pensen, dermen, snaeren, bloedt,.,
mogen leggen, werpen oft gieten op de straeten,
mesthoopen ofte goten,.. C. v. Loven, Servii. a.
74. Zie ook cababbt.
CABBELEN, ow. Thointen, krdkeeUn, fr. te
qmereUer. De Bo heeft kabeelen, kabeeuwen.
kabillen. Krakeelen, kijven en twisten. Schiller u.
Lubben Kabbelen. Zanken. Orimm kabbeln.
nordd. Hadem, zanken. \\ Als alle de kinderen
met waren efi Tulwassen [nl. yan Willem yan
Dampierre en Margareta], de oatste, bastaert,
nadat de graye Willem ghestoryen was, hij cabelde
[cabbelde] altoes jeghen den graye Willem, de
jonghe. Zj yochten ghetydelyc onderlinghe. Jav
T. DmciTDB 188.
CABBELINQE, zn. y. Set krakeelen, twisten ^
ft, qnerèllee, disjmtee. || De outate ghetrouwden
Bone [nl. yan wettigen bedde] Willem zeyde, dat
hy, na zyn yrouwe moeders doot, meende heer
en graye yan Ylaenderen te zine, en oec yan Hene-
gftuwe, want baetaerden en moghen gheen leen-
eeren sin; en doe zeide Jan de bastaert, dat in
yele landen niement en es bastaert yan zinder
moedere weghe ; en om dese cabbelinghe, daeromme
dede de grayenedinne Magriete, Willem, haren
oudsten zone , huwen . . . Jav y. Dixkübb 188.
CABELIAUW (Cabbeliauwe, cabbeliau, cabil-
leau, cabelian, cabbeliaeu, oappeliau), zn. Kabel-
jauw ^ fr. oahiüaud. Kil. Kabel ia u / kableau. j.
boUick. Asellut piscie. K. auet, Le merlut. \\ Men
sal geyen yan cabbeliauwe, yan telne, yan den
honderden, 1 cabbeliau. Kb. v, Antw. a. 103. Theodor,
heere yan Beyeren, oastellgn yan Dixmuyde, etc.
Om paeys te maecken met Wauter Berthont, heere
yan Mechelen, hebbe taaemen geaccordeert, int
qnaet Frame ^ de artikelen naeryolgende , te weten:
dat die yan Calloo en Kindrech, die yiach sullen
brenghen tot Mechelen binnen den tijt dat men
thiende treokt, sal den persoon comen, die den
tol ontyanght, met eené roede in de handt, int
schip, en alst cabilleau ia, moet den yiach bloot
geleyt worden, eii donghenen die hy met sjjne
roede sal raeken, sal yoor hem syn. db Pb. en
Bb. XXY. Kaüoo 15 (1267). Vort sal men weten,
alle yremde liede die met yiasche tachepe binnen
tienden comen, die tiende aouldioh aiin, die aiin
aouldioh yan eiken achepe yiaache, yan tiende, yiy
Loyenache eü iiy cabeliauwe, op dat si oabeliau
in hebben, en en hebben si ghenen cabelian in,
so selen si gheyen xWiy pladisen. Tol te Me-
chelen 1391. XI lasten Engelsch visch, gesouten
[geheeten?] cappeliaus, yolle ende zoete, goedt en
loeflick goedt. Archief Bergen'Op-Zoom; Bent'
brieven en reoogniHen van 1465. 1467. n^ 138 (13
apr. 146H) Cabbeliau. Geleide op de JSoni, 15de E.
(3N)llen, cabbeliau oft rydeyiach. Bekenk, v. Brab,
reg. 136 fol. 189 (4 noy. 1487). Cabelian. Tol te
Bumpst, 1503. It. Kb, v. Dieet b 194. 195.
CABELS (Cables) cabilev, zn. my. Dikke
touwen , fr. cahlee. Kil. auct. Funis nauiicuef rudene.
Une ehable, || Cables. Tol te Danme 1252. Cabelen
oft geslagen, 1 hondert, 1 gro. WtUertol 1550.
Cabelen oft gealagen, Ic, geéyal. x a. Schatting
1551.
CA BOEL, zn Oeraae, getier, fr. vacarme. Kil.
Kaboel, vetua fland. Tumullue^ turba, turbcUio.
II Doe waren yele lieden, niewelincx gheyanghen,
in den Steen gheloedt, efi harelieder yrienden die
quamen tot hemlieden, men brocht er apiae en
dranc, zy haten en zy droncken, zy zonghen en
zy clonghen, zy apeelden eü zy dobbelden, zy
waren zeere laudt toter middernacht, eü het ghe-
yiel ghetydelyc dat men dusdanich een caboel hilt
in den yanghenesse by nachte toter middernacht.
Jav y. Dixmudb 198.
CABRIET (CabiTt, capryt), zn. Geitje, bokje,
fr. cabri, eabrU. \\ Cabrytten gebraden. Aead,
d'archéol. 1855 blz. 109, Maaltijd d. stad Brussel
in 1561. Van elck lam, capryte, braet- oft apeet-
yigghen iy at. JPl, v. Brab, II 80, oork. 8 noy.
1596; it. 97. Op het yee.., — Bchaepen, kal-
yeren, geyten, lammeren, kabrieten oft andere
diergelyoke. Ord, magistr. Loven v. 1735, blz. 4.
CABUISKOOL, zn. Kropkool, fr. ehou cabut.
Kil. auet, Kabuys koole. Brcusiea eapitata,
tritiana, imperialis. Choux cabus. |i Loock, ayiuyn
en cambuys [l. cabuys] coolen, diet yan buyten
bringhen, die sal men voirtmeer yercoopen tsyrien-
daigs op den werf. Stat, Brused 1360, Belg.
mus. Vu 299.
CACHTEL, zn. Jong veulen, fr. poulichon , jeune
poulain (De Bo). || Die tolne yan den Zande, dat
es: yan paerden, yan merrien, yan kach telen, yan
koen, . . Brugsehe tol 1269. Bn zullen alle peerden
te coope ter merct binnen die reepe oommende,
betalen yoor elo peert eenen groote, en yercocht
zynde twee grooten. Alle cachtelen zullen betalen,
ter merct commende, yercocht zynde, eenen grooten.
DB Pb. en Bb. XXIY. SL-GiUU 15 (1554). It.
C. V. "tProossehe I 362.
CADASSE. Zie cabdabbb.
CAD E, zn. De van dit w. gegevenê verklaring : afoal
van doode dieren, fr. débris, dêchets d^animaux morts,
stemt niet yolkomen oyereen met Kil. Kaeye,kae-
de, kaeyen, nl. brokjes van geroost of gebraden vet g
noch met Plantyn Kaeyen. Les ratons dm smm
de pouroeau, waaryoor d'Arsy les ratons du suif
fondu des pores, keuyen van gesmolten verekene
vet,. Zie Verdam y* dabb, doch byzonder (3ail-
liard, Glossaire cadb, met eene uityoerige behan-
delinff yan het woord. || Dat niemene gneoorlooft
eenighe caden, no dars, no dode paerden, no..,
die allene steryen, te yiere te doene yewerinz bin
den scependomme yan Brucghen. C. stad Brugge
1 352 (1305). Ontyanghen yan boeten yan den*
ghonen die caden gheamolten hebben bin der
yeete. Ib, (1).
CADDEWADDEN, sn. my. (?). || Sohoenmakera
u
Caë.
CAE.
en hnyderetten moffen geen leder genoemd kadds-
wadden vetten» noch tot schoenen yenmyden, als
wesende schoon in de oog, en [maar] onbeqiiaem
om schoenen raa te maeken; de soldaeten Tan de
legers yan alsulke schoenen met redenen geklaegd
hebbende. Génabd, Antw. arch. I 427 (1606).
CADECOECK (Oadecouk), zn. (?) || De stede
gaf den seotters thelpen, hare pr^sen, als de pre-
sentwyn en cadecouken. Jan v. Dizhude 167.
CADILLEN, zn. my. „Kadullen*\ drinkeèroert ,
fir. grandt huveurs, (V. d. H.). 1| Daer waren cadillen
die spraken tot haersghelycke : Nu en zult ghij in
de ffhuekeercke niet meer wafelkins heten noch
wijnkin dryncken. Fbbd. Vakdeb Haxohbk, Ber.
tijden II 172.
CAEF Caye), zn. y. Schoorsteen ^ schouw y ir.
eheminée. Kil. Kaye / kaf koen. fland. j. schoude.
De Bo £[aaf, Eaye. || Die eerst zyne caye heeft
beghinnen maecken an eenen ghemeenen muer,
die blyfk er. C, v. Auden. ii 7 ; it. 6. 14. Dat nie-
mant in zyn huys yier stoken en sal sonder theb-
ben eene behoorelycke gemetste caye oft« schauwe.
DB Pb. en Be. XIII. Kaprijk 69 (17de E). It.
XIV. Boekhoute 33; Acad. d^archéol. 1856 blz.448,
Bek, stad Auden. 1528.
CAEFHALCK, zn. Bcdkt waar de schoorsteen-
mantel op rust (De Bo), h. poutre sur laguelle
repose Ie manteau de la cheminêe. \\ Nemaer yer-
mach elck yan de ghebueren wel daerinne \nL in
eenen gemeenen muur] werckelic te werckene met
cayen » stanty lieten , samaysen , caef balcken , . . C
V. Auden. xiv 14.
CAEFCLEET, zn. o. Schoorsieenkleed , fr. tour
dê eheminée. Zie de Bo» die het beschrijft. || Be-
taelt Loy de Wulf, tapytsier, yan dat hy, by laste
yan scepeuen, ghemaect en gheleyert heeft, een
tapys yan zix heUen, om een caefcleet up der stede
huis. Acad. d^archéol. 1856 blz. 448, stadsrek,
Auden, 1515.
CAECK (Kaeke, kake, Cake, cache), zn. y.
Zooals thans. JToaXr, schandpaal ^ fr. pHori. Kïïauet.
Eaecke / schayot. CcUasta. Op de kaecke set-
ten. Catamidiare, Mettre quelcun au carquan, au
pilori. II So wat man blaspheime ind onteraelike
eyde duet.., den sal men op die cache setten,
off corregeren na kennisse des gerichte. K. v. Ton-
geren 27 juli 1469 a. 37. Dat egheen dyckere off
aerbeydere , werckende met aerde . . , hem en yer-
Toirdere meer te nemen, yan nu yoirtain tot Paes-
achen naestcommende , dan acht groeten Vlaems
sdaechs , eü yan Paesschen , den zomer geduerende ,
negen srooten sdaechs , . . en dat up peyne .yan up
de kaeze een ure gestelt te worden, en daemaer
met roeden gegeyselt, naer gewoente, yoir d'eerste
reyse, en yoor die tweeste reyse up yerbeurte yan
die alincker handt. Ord, 25 jan. 1530, Bijksarch.
Qent, reg. litt. U fol. 102 V>. Criesmen oft mis-
daden , die niet capitael en zijn . . , daerom men
den misdadigen op kake stelt. Y. d. Tat. 55 y°.
It. O. e. Aniw. 1545, ix 60: opte cake gestelt;
TL V, Br ah. 6 mei 1560, a. 6. II 135: den staeck
oft caeck.
CAECKHARINCK, zn. Pekelharing ^ fr. hareng
en eaque, \\ Dat de yoorseyde Lauwers, in tyden
yerleden, beyoorwaerde eü cochte . . , neghen last
caeck harincz, yul eii zoete, metter ronne yan
Bieryliet. C, stad Brugge II 41 (1461).
CAËCK8MEET (Caecksmete) , zn. y. Kaakslag,
oorveeg, fr. souffUt, Kil. Kaecksmete. Alapas
ook kaeckflabbe en kaeckslagh. De Bo
KftAl(«meet. Ook by Yan Dale. || Zoo wie eenen
anderen smyt ofte een caecksmete geeft , . . aonder
bloedtstortynge , is schuldich ... Cv. Deeseldoeék
1612 a. 23.
CAELIOETE. Zie cubillette.
CAEMME, zn. my. De samenhang wU dai me»
er eene zitplaats in zie, fr. Ie contexte veui quon jr
voie un stege (scamnum?). \\ Die scryne, bancke
of caemme in de kerke sedt , sal de ware yerliesen
eïï ghelden y s. Kb. v. Diest a 68.
CAEMP, zn. Kemp f hennip, it. ehanvre^ eam-
ndbis. II Yan eenre wagen caemps. Tol te Loven
1377.
CAER (Kare), zn. Fuik, visehkorf, fr. nasse.
Kil. Karre. vet. Nassa . . , \\ Om eenige yisschen
te yangen, eenige netten, karen, ooryen oft andere
engien in deselye beecke leggende. Bekenk, v. Brab,
reg. 133 fol. 69 y<>. (1458). Met netten, of karen,
of korye te leggen, oft enigen anderen getuwen
oft engienen. Ih, fol. 88. Vgl. bieeaeb.
CAËBDE, CABDE, zn. y. 1) Zooals thans
Kaarde y kaardedistel, weversdistel, vollerskaarde,
fr. ch€wdon è carder, è bonnetier, èjoulon. Maigne
d'Amis CardOf carduus, seu eardui, etrobilms,
quo lanae carminaniur ; chardon. Kil. auet. K a e r d e /
kaerdenkruydt / kaerdendistel. Carduus fuUonum,..
Chardon è earder. \\ Utegenomen oec meede eo
carden; ware dat sake, dat zg die wonnen bynnen
dese yoirgonoemde 50 roeden. Mebteits en Tobfs
I 567, Overeenkomst Tiende 1303. Dat niemant
sgn beesten late gaen in ander lieden hommels,
rapieren, caerden. C. kast. Iperen o. 25. Binnen
den polder yan Swartenbergh is men ghehouden
yoor thienderecht aen den heer te gheyen de elfde
schoof,., en daertoe yan allen greine, dat niet te
bande komt, ghelyck mede, aneel, raepeaet, caer-
den, ajuyn, ylas en dierghelijcke, dat niet ghe-
bonden wert, 20 grooten wes [?] yan elck gemeth.
C, V. Beten 19.
2) Kam, om wol te hekelen, fr. earde^ P^fff^ de
oardeur. Kil. auct. K a e r d e. Beeten , eehinue : instru-
mentum stglis ferreis, quo lana carminatur, Seraa,
peigne è peigner Ie Un, || De milleno eardonum,
tam emptor quam venditor, debet 1 den. — Vos
eardonum, 4 den. Tol te Damme 1252. It. nempt
hi tol yan caerden, die nochtan yry zyn. Tol ie
Mechelen 14de B. De onqdike a. 27. Van eender
schijyen kaerden, Poittfoineoe. L. Tol op de Zenne
1436 / 1531. Kaerden, hondert schgyen iiij gro.
Watertol 1550. Caerden, gsere caerden, de doa-
sijne y s. 7*02. v. 1597. — Caerdeken, caer-
dekine, yerklw. || Soe wie ghekarde side metten carde-
kine gheoaert in enighe lakene leechde, soude
ghelden Tan eiken lakene daer hi se in leide z Ib.
Kb, lakeng. Diest, 1333, a. 108, Van der WoUe.
It. Kb. lakeng. Iperen 1363, Tii, Van den Vulres,
blz. 197. 201.
CAERDEMAKER (Kardemekere). Familienaam.
Kaardemaker (een bewijs dat de kcuirden in het
begin der l^de B. ook hier te lande gemaakt werden^
fr. nom de famiüe, Jabrieani de eardes, {preuve
que Von faisait aussi des eardes dans Ie pa^er a*
eommencement du ïie siècle. || Senricus dietus Karde-
mekere. Schepenbr. Diest, 1 mei 1304.
CAEBDEWOLLE (OaerdwoUe), zn. WU of
katoen waarin, bedriegelijker w^, kamveteis ge-
mengd zijn, fr. de la laine ou du coton, auxqu^
on a, frauduleusement mAlé des peignone. \\ Catoen
of wolle niet te yeryalschen met caerdwolle, scheer-
blokken [scheerylokken.'], hair en andere gelyke
bedriegelyke substantie. Óékabd» Aniw. arei. I
423 (1604).
CAË.
CAE.
%
CAEBCKER. Zie kescksb.
CAEBCKEBHOUT, sxl(?). || Betoelt Ti Toeten
OAerkerhoat, den voet 2 et., tot de vooncreyen
Tormen [nl. de Tormen Tan den nieuwen beier].
TAV XTSK, Brab. Muts 143 (1640).
CAEBPEL. Zie cabpxb.
CAEBT (Carte, karte, chaerte), sn. t. 1)
Oorkonde, haudvesi, privilegie g tr, eharte^ ehttrtre,
aete de franchises , prittHèffee, £ü. Ka er te. Charta ^
papyrus f pagina, scheda. || Copie der karten ran
der rriheyt Tan Dyeet» Tan Latinen in Dutsche
ghemaect. 6 febr. 1228 (I4d« B.). Item, kennen
wi en lien oppenbare , alse Tan dien dat men nu
die Tan den ambachten Tan onae stat Tan LoTene
in geTanckenisen sendt buten LoTene tot Genapie,
dat dat niet ghedaen en was orome enege malice,
omme onee lieTer stat Tan LoTene cartOi die si
hebben Tan Ons te brekene, die daerop sprekende
is ghemaeot.. . K. v. Loven 17 sept. 1306, Srab,
F. I 733. Dit es die Carte Tan den Bechten der
meyerien Tan LoTene. Mei 1312. Zie ook chabtb.
2) IneMbrief, wetten van een güd, inz. der Bede-
rigikkamerei ook tost ehartre en tsaerter genoemd,
ft, aete d*inttUutionf reglement d*une gilde, part.
dee Okambrea de rhétorique, \\ In kennessen der
waerheit so hebben wy, N. en N. Toers., dese
tsaertere ghesegelt met onsen huuthanghenden
seghele. Bdg, Mue. lY 428, JRederijkk. v. Maaedt,
17 aug. 1482. Dat denzelTen Baede [»Z. Tan de
stad] gelieTen soude hen deselTe pointen in plaetsse
Tan huere Chaerte» statuyten en ordinantien, te
octroyeren, om hen Toirtaen en in toecomende
tyden daemae te moegen reguleren. Bederijkk, de Boom
te Loven, 1564. — JPrJJBCaart. Uitnoodigingsbrurf
van eene Beder^kkamer ter deelneming aan eenenprije-
kampi kif wae «d eens vervat in venen, zooale bijv, de
kaart dir Violieren te Antwerpen van 1660 (Van
der Btraelen, Antw, rederijkk, 1864, Violieren 26).
fr. lettres d'invilatum d'uhe Chambre de rhétorique è
%n eoneomre/ eüee étaient parfoi^ redigéee en vers,
p. e», la earte dee Violieren è Anvere, en 1660.
II Pr\)skaerte Tan de Bederykkamer der stad Hulst,
de Transfiguratie , 7 sept. 1483. Beig. Mus. IV 411.
3) Speelkaart, fr. earte è jouer. Kil. Kaerte.
Charta piëta, charta luwria, — Caertspel,
qnaertspel, quartinge. KaartspeL^ het kaartspelen,
fr. jeu de eartes. l^eds in den Theutonista Cart-
spyl, qwartspyl. Ludus quartarum seu oartctrum.
De charten worden by Grimm yermeld uit eene
oork. T. 1378; bij Littré ook uit de 14<le £. Zij
gullen ook in dat tydTak in de Nederlanden wel
bekend geweest^ zyn. )| Dat niement, wye hg zg,
en late spelen met . . , quaertspelen of sulcke
ghekke spelen, naer der clocke x. db Pb en Bb.
XXVI. Bupelmonde 92 (1610). Dat niemant dobbe-
linghe, quartinghe, pottereyninghe, pysinge, key-
sermaroten. noch keghel en houde, noch en doe, op
de boete Tan xx s. p. db Pb. en Bb. XXIII. Beveren
76 (1626). Nyemandt Tan de munters, werckman,
onape oft andere, binnen der munte, en mach
spelen met teerlingen, eaetspelen [{. caertspelen] ,
eraysmnnten oft anderssints , op de pene Tan telcker
leyse by een yegelycken Tan dyen to Terbeuren
scTen sts, tenwaere Tan PapenTastelaTont tot groot
YastelaTOnt. C. Munters in Brab. 1666 a. 66. Ver-
bieden by dese . . • het CSaertspel genoemt de Bas-
sette, Pharaon, Lansknecht, Berland en andere
Tan Btoeffen efi Yerhoogen. BI. v, Brab. 6 mrt
1699; Y 96. YS^ordt oiok soherpelijck Terboden..,
SMt oaerten o^ teirlinghen te spelen,.. TÖór dat
de hooghmisse in de Toirss. kefoke [if{. in de
hoofdkerk] sal ghedaen wesen. PI. v, Brab. Ord.
op 't onderhouden t. zon- en heiligdsgen« z. j. I
60a. Zie ook bobbblschool.
4) Caerte figuratif. Orondteekening , fr. plan
figuratif, \\ Den landtmeter sal hem laeten infor-
meren Tan partyen wie soodaenige grachten oft
kanten toebehooren, en syn werck daernaer aen-
stellen, obserrerende d'instructie . . , hêtselTe stel-
lende in syn relaes, acte, oft caerte figuratif. Bsgl.
Edif. -meters 16 jan. 1706; ix 4.
CAE8, zn. o. Oeval, fr. cas. || Eist dat hi te
deser stede Toert oomt, en daemaer wuent jaer
en dach erdTast en buuoTast, zo zal hy in dat
caes portersoip moghen Terorighen. C, v. Qent I
608 (1431).
CAES (Case, Kees), zn. m. Kaas, fr. firomage.
II De pensa caseorum Anglioorum, qm detuleirU
denarium unum, qM vendiderit duos denarios, qui
emerit duos denarios; de pensa easeorum Fland-
rorum unum denarium. Leges Noviportus (Nieupoort)
1163; Fl. V. VI, X 429. Fisa casei, 1 dena-
rium. Tol te Domme 1262. Pro ponders easeorum
(waeghe caes) . . . Sngüsohe tol v. 1306 te Antw.
Voert s\jn si sculdioh Tan huden en Tan botre en
Tan case... — Smout, botre, case. — Elke waghe
kees. Tol te Meohelen 1391, a. 6. 31. 84. Van
elcker wagen keesen 1 hellinck Lot. Tol op de
Zenne 1436/1631. Case uuyt Ingelant Comeweeb
[0)mwalliB] Tsaaek Mugssche (f), iVt gro. Case
hondert stoel T gro. Casen, 1 mande Tan yo dugmen
iiy gro. Casen hondert s€Mt oft duymen (j gro. Casen,
I hondert hantoasen ij gro. Casen, 1 mande Tan
usan (?) üy gro. — Egheep oasen en Tertolt men
sohepponde dan stoel casen, te weten Tan elcken
scheppont stoelcaes y gro. Item, 1 soheppont is
swaer iyc lib. Waiertol 1660. — Engelsche
caes, II Enghelsche case, de wage Tan 176 pont
Tiii groot. Zeeuwséhe tol 1623. — Hantoaes.
Mandkaets, fx. fromage maumd {?). Kil. Hantkese.
Caseus mauualis. \\ 1 hondert hantcasen y gro.
Watertol 1660. — H arms caes. || Quod ipsi
fratres de Ceüa perpetuis temponbus singulis dalmnt
atmis,,. oaseum cum [l. unum"] septem Ubrarum,
theuUmice harmscase; quem si oommode iievenire non
possunt venaUm, Uberari possutU tminque etuferis.
Bathabkxbs, KerkeUJk 2>ies< 311 (1478). — Hier-
lantsche caes. Witte heerlantsche kees.
Witte inlandsche kaas , fr. du fromage blana dupags.
II Soe wye keese ooept en Toert Terooept, sal
dairaf gelden pontgelt, zes penninge Tan denponde,
untgenomen den ToirTinsteren , Tan den keesen die
sy snyden, dat is te Terstaene, Tan witten heer-
lantschen keesen ; maer alle andere keese sal staen
also alsen Toir stont. Oork. heer v. Diest, 19 dee.
1390. — Hobbe, zn. JEen groote kaas, {T,un grand
fromage. Kil. Hobbe. hoïl. j. Kantertkaese. Caseus
major. || Kase, witten kase, de 100 ponden ig guld.
— De lappen en bobben y giüd. — Cloot-
kesen de 106 stucken 1 guld. x st. Tol v. 10 jan.
1629, voor waren komend uil HoUamd en Zedand.
— Hooicaes. Kü. auet. Hoykaese. Caseus hge-
malie , q. d. foenarius. Fourmage d*hiver. Waars, de
kase de Gein Tan het keukenb. d, Ibde H, lO,
ir. fiomage de gaain [jffautomne, de rsgain']. Littré,
Fromage, Sist. xiii* 8. — Hollantsche caes.
II Een schippont Hollantsche case Tan hondert
pont, iT groot. Zeeuwséhe tol 1623. Witten HoUant-
schen Tan alle soorten, en den groenen Tan C^raTe-
sande en Tesseler , de 100 ponden xIt b. Td. v. 1697.
Ghroenen case Tan Yrieslant, en die men noempt
Lappen, yii^. JM<i. — Italiaensohe caes. || Case
4
%
cap.
CAL.
TBn Porme oft Italien, elck hondert pont x groot.
Zeeuwsche tol U Aniw. 1623. — Case Parmi-
saen. Het stuk g Ib. Tol v. 1597. — Li ut er-
sche caes. || Van eeoen wagen Ljnterssche
keese . . . Tol ie Valkenhwrg 1 535. (De Benimeester
van Brabant in lAniburg schonk Jaarlijks twee kazen
aan eikeen der suppoosten of leden der Beken-
hamer , tr. Ie receveur du Brabant au Limbourg
donnaÜ annuMement deux fromages è chacun des
mppóts de la cour des compies), Bekenk, v. Brab,
reg. 184 fol. 177 t^. — Ngvelsche caes. || Iv
I^IJTelsche kasen. Godsh. Brussel y St-Beeters gasth.
rek, 1520/1521. — Thiensohe caes. i| Xiij
Thiensche casen. 1520/1521. Xiv Thiensche kesen.
1550/1551. Ibid, {De Bentmeester van Brabant te
Nijvel gaf jaarlijks aan elk lid van de Bekenkamer
4 kapuinen en 6 Nijvelsche kazend fr. Ie receveur
[rentmeester] du Brabant è Nivelles donnait annu-
ellement è chacun des membres de la Cour des
eomptês 4 ehapons et 6 fromaqes de Nivelles). Be-
kenk, V. Brab. reg. 134 fol. 177 (16<ïe E.). —
Ylaemsche caes. || Ylaemsche cloot oft kanter-
kasen, yan 't dnysent pont jj Ib. xij st. Tol te
Venloo 1622. — Alderhande Ylaemsche case, elcke
waehe g groot. Zeeuwsche tol 1623. — Yerschillige
andere soorten van kaas: Gegate-, geoogde caes,
Oantert, Globbersaen (Glottennelck , Clontermelck) ,
GlootcaeSy Lebbige caes, Loer man, Mermencaes,
Nieumolcken caes, Platte caes, Pontcaes, Schapen-
caes, Spickelcaes, Yersche caes. Zie ook Alez.
Henne , IRst. du règne de Charles- Quint en Belgiquey
Y 241.
CAESBOOB, zn. Kaashoor^ fr. perce-fromage ^
sonde. \\ Bierbooren, caLeBhooven. Proces ijzerkramers
§ smeden 1546 ie Antw.
CAESHOORDE (Eeeshoorde) , ra. Kaashorde,
fr. date è Jromage. Kil. auct. Kaeshorde. Fis-
eina casearia,,, Chasier, || Een keeshoorde. C, v,
Antw, 1582, t. 41 a. 100, Stadsvoordeel,
CAESMENGEB (Eaesemenghere). Familienaam.
Kaasverkooper j fr. {nom de familie) marchand ou
dAHant de ftromage, Schepenbr. Diest 10 mei 1311.
CAES8EMEN (Kaessemen), zn. mr. Bouwterm ^
fr. {terme de eonstruction) des chassis? Cassinen?
II Waer men in maeren bevindt tot yemants eHVe-
waert notsteenen, sohancken, stantrlieten, kaes-
semen, Bommagien, ofte teeckenen Tan oude vier-
steden, sulcke teeckenen bewijsen den muer ghemoyn.
C, stad IpereUf XTi 19.
CAE8YAT (OazeTat), zn. Kaasvat^ kaasvorm^
fr. forme ^ fi'omaqe. Kil. ofuct, Eaesyat. Forma
eive flscina casearia, Vaisseau d cailler fourmages.
Il Gazevaten. Tol te Brugge 1269. Gaesyat.
Keukenb. 15de E.
CAETSE. zn. (?). iJ Item ii yserin caetsen omme
de bantbossen. Auden, meng. I 464, Inv, v, d,
Bngienen 1433.
GAETSEN (Kaetchen), ow. Kaatsen ^ lalslaan,
fr. jouer H la paume. EU Koetsen f ketsen. Ludere pila.
II Eeuren yan kaetchenne. Men yerbiet de kache
te speelne op tkerkhof, op zx schel, te mesdade.
Kb, V, Auden, 1338 {Meng. I 336). Wes de jon-
ghers verloren en betaelt sullen hebben met caet-
sene, balslane, clootworpen, rollen, tot dry schel-
linghen grooten Brabants, daeraf en sal men hem
Sen restitutie doen. C, v. Santhoven, Weesk, 42.
Mtsen oft balslagen. C, v. lAer zviii 81. Zie
ook SPSLEK.
GAFFA, zn. Armozijn^ zeer dunne xijdestof, fr.
armoisin. Eil. App. Gaf fa. j. armesyn. Oenus
panni serici. Eil. auct. Eaffa. Tafetas, D'Arsy.
Otèeelt oft génlcemt flmoed. \\ Yan andere sattijnen,
damasten, sijden, groffgreyn, taffetaff, yersteickt
oft gerenforceert , caffa ghefiuweelt oft velourtes,
eil andere soorten . . . van zijde lakenen , d*elle t
st. Yan elck elle Spaensch caffa, ghespickelt oft
ghemouchetteert, en andere, iy st. BI, v, Brab,
18 dec. 1576; IX 58. Gaffa yelourte [/. veloute]
yvn alle soorten. PI, v, Brab. 27 febr. 1603; II
302, Nurembergsche waren. — Gaff avloerte. || De
notable borghers, oooplieden eü rentiers sach men
hun dracht en cleedinghen oock yeranderen, en sij
wilden yan verre de noblesse volgen: *t was al
caffavloerte ofte caffariche, satyn en heirremosgn,
dewelcke allenskens soo ghemeen wierdt, dat de
boerinnen daeraf hun lijvekens droeghen, den grondt
van -wit satyn ofte wel van roodt, bebanghen met
silveren gheserauten [?], sil veren sleutriemen en
messen... ds Pb. en Bb. Gent I 150 {Begeering
V, Albert en Ixabdla). — Gaffa de bois. || Oaffiu
gheseyt de bois^ ghecomposeert van syden draet,
gaeme eii woUe. Bsmbbt I 370. 372 (1675). Zie
ook Gailliard, Glossaire, blz. 45.
GAFFOOB (Gaffoir), zn. 1) Komfoor, fr. rédkaud.
Eil. auct. Eaffoor/kauffoor. Foeulus, baüUus
mensarius. Chaufefe, réchaud de table, \\ Eenfomeys
sal men oock vierkant vol meten, van onder tot
boven , eü voor de keucken-caffoiren viermaeL Begl,
JEdif. -meters 16 jan. 1705; I 61.
2) Waarsch. Maardstede, kookplaatSy fr. prob,
feu , foyer (cafcoenen .'). || Aldaer zy . . . behouden . . ,
en voorts de helft van den ghevele met twee caffoeren
daeranne, metsgaders half den steenpntte, jeghens
de hofstede van N. de Gousbbmakbb, TVoMss
relig, IY 77 (1566).
GAFGOEN (Gaf koen), zn. Schoorsteen ^ schouw,
fr. cheminée. Yolgens De Bo gebruikt in Fr. YL
II Ovenen, caf koenen, viersteden. C, stad Ipere»
III 48.
GAFGOENQELT, zn.' Beeht of heiaeHng op de
schoorsteenen , fr. impót sur les cheminSes, || Dat
tgeene de ambachten van Brugghe leenden derxelve
stede was weerdich . . , zonder alle dander leenisr
ghen van hooftghelt en cafooenghelt. Piot, Chnm.
276 (1492).
GAGIËDBAQEB, ra. In de jacht met den
valk. Drager van de kevies, fr. porte-cages, PI, e.
Brab. II 193. Zie valckbhibb. Eü. App, Oagiaerd.
GA EEN, OW. KavdeUf loten ^ deelen b^ loten,
fr. lotir, partager par lots. \\ En daer sy [al.
broeders] tusschen malkanderen souden kaken,
daer kaken sy half en half, en doen malkanderen
vrede. C, v, Bhode, Alsemb, 40.
GAEEN, OW. (.'). II Yan caken ofte afsteken van
straetcanten, sal de boete wesen drie ponden pariaia.
C. V. BelUy xxz, 14.
GAGOEGE, zn. Hei w, en de tin M^ven ons
duister in weerwil van Caunaeris verkleuring ^ fr.
Ie mot et Ie sens nous reetent óbscurs, \\ Een andere
werd daer veroordeeld om zes roeden cauohien te
doen cauohien . . , ome dat hy , zonder consent van
der Wet, ghestelt heeft by nachte in de HaUe e«ne
vierpanne bomende, met eaooucken (kruidkoeken,
pains d'épice) [.'] , ome zyne cramen in de Halle te
doen. Gavïtabbt, Strafrecht 185 (1452-— 1468).
GALABAS, zn. v. Oevangenie^ fr. prieon. Yan
het Spaansch Galabozo. Bodriguez 1634 doneHr
ghevanghenisse, JSH grande dict. 1639 Calabo^o.
o ar cel, Eorte-enghe gevanckenisse, Une prieon
estroit, cachot , hasse-fosse. ]\ Niet omdat d . . . niet
en sonde voltrocken worden, maer omdat hy niet
en soude in de calabas gheraeoken oft geraoge-
CAL.
CAL.
27
nisae, ter oonaecke ran syne ongevegeltheden.
E^ard^. Qramd Conteil dê MaUnei {Benomning
vam tenem overste in hêi BrigiüieneiMooMier te
Soboken, 1672.
CALABER, zn. JSen Teleed zander of met korte
momwen f fr. tunique t€me manches ou a courtes
mitnehesj Tolgens Maigne d'Amis t^ Calabum,
oolobiam. || Unam amucsiam meliorem diciam
kalaberen , valoris 16 sol. gross. flandr. Inv. pastor
Jan, 1S77.
CALANQE (Galangie, oalaenge, calaengie, caUigne,
calengie , kaUnge , calloinde , cttlonie) , zn. v. In ver-
achilUge bet. Het w. calenge bet. by La Gume
Béelamationf poursnite jndidavre, contestaHons ^
tromperief hargwgnemeiU; bij Roquefort Conirch
diction, dispute, contesttttion , opposition, empéche-
ment, en b\j Dupin et liS^xüiiKje Bemande en justiee,
aetion. — Èetrait lignager, — 1) Oeschil, twist, fr.
Uüge, eoniestaüon, || Dat Hughe ran Reidaoet en
Bjjn wyf syn bleven np ona segghen van iiy gemeten
landa . . , en Tan allen kalaengen , die waren tus-
Bchen ona en hem , . . Bn wi garen hem iiy pont,
niet om enieh recht dat hiere in hadde, neware
om allen twist en alle calaenge te vellen, de Pb.
en Bb. II. JSherghem 139 (1299).
2) Vordering, eiseh, aanspraak op iets, fr. pré-
tention, droit qu^on eroii aeoir sur une ekose. \\ Ala
van den contente en van der oalaengen, die jhan,
Woubrechta zoene, Elemoeden zoens, hadden up
den abbet en up die kerke van Sinte-Pietera van
Ghent, . . Dat zegghen van den vinders . . , van der
voerseider calaengen van der voerseider tiende , . .
en van eenen. vinderscepe, danof dat wi zaghen
enen sartre . . . sprekende in dese woerde : Universis
etc. [in dit Lat. chart«r worden de beide woorden
„content" en „calaenge" uitgedrukt door het eenige
controversia']. Vod. Mus, II 360 (1281). It. I 288
(1278). Daer camen die voerseide vinders voer
ons ... en wiaeden hare vinderscep . . , eü wiseden
den voerseiden abbet van Binte-Pieters en die
kerke van Sinte-Pieters los en ledich en quite en
onghehouden jeghen den voerseiden Jhanne Wou-
brechta aoene ... en jeshen alle die ghoene , die
dien voerseiden Jhanne hadden idraghen in handen
al treoht dat ai hadden in die voerseide calaenge
van al den calaengen, daer di voerseide Jhan of
hadde ghecalengiert den abt en die kerke . . .
864. Ib. 367 (1285). Dat ie quite hebbe ghe-
Boolden . . . den abt en toovent van der abdien van
Bodelo van alre calangen en van allen rechte die
ie jeghen hem noit hadde ... in occusoene van . . .
Yort hebbic quite ghescolden . . . den vorseiden
abt en tcovent van Bodelo van calangen, die ie
up hem hadde en van eessche in occusoene van . . .
Ibr III 435 (1297). Oork. 27 mrt 1298 (gedrukt
by Kluit, Sist. crU. II 994). Het Hoff, ex officio,
sêX hem [nl. den baljuw] moghen gheven dagh
om breeder t'informeren , eü het slot van syn calange
te maken naer het bevindt van de sake. O. o.
Ceusel a. 150.
8) Verzoek, eiseh van een vonnis door den y,maner^^
aan schepenen of leenmannen, fr. demande, réqui'
siHon d'nne sentenee par Ie „semonceur** è des £:he-
vins OU des hommes de fief. || Omdat een persoon,
hiet Amt Anselin, was bedreghen, met vullen
bedraghe . . ; van denwelken bedraghe de vorseide
Amt was ghewyst ledioh en quite met z van uwen
mannen; dewelke vorseide x manne waren ghe-
calengiert van den vonnesse; van derwelker calaen-
gen min here u vader, . . quam selve oondemneren
met vele anderen mannen; en waa vertruct [nl.
bevestigd] tronnesse efi de calaenge ,.. en tron-
nesse bleef goet en ghestade. C. o. Auden. 2d« d.
805 (1353).
4) Vemadering, naasting, eiseh of vordering ter
vernadering, fr. retrait, demande de retraii. || Daer
en Talt gheene calaigne van bloede op losselicke
vercochte renten. O. o. Auden. xn 2. Als den heere
selve cooper es jeghens zynen vassal ofte laet, van
leen ofte cheinsgoet van hem ghehauden, zoo ver-
moghen de bestaende van bloede oock op hem
calaigne van naerhede te legghen. Ib. 11. Binnen
Ghendt en valt gheen calaenge van naerhede van
bloede of gheslachte up coopen van huusen, erfve
of ander ghoet binnen scependom gheleghen. C. v.
Oent XYi 1. It. C. V. Kortrijk ix 5; C. v, üecloo
VII 4.
5) Verzet, ft. oppositum. || Als yemande dunokt,
dat men syn goeden tonrechte heeft beset, enonbe*
hoirlyck tot uuytwinninghen derselver is procede-
rende, zoe mach hy comen (duerende den tyde
van der uuytwinninghen des evincents en der dleste
vonniase gewesen wordt) ter voiracreven hoogher
vierscharen, en doen aldaer calangie op des uuyt-
winders procedure, en laten syn calaengie aldaer
teeckenen te boecke,.. [enz.]. C. v. Antw. 1545,
IT 27. It. Yi 26, en 32 restoir ofb calaengie doen.
6) Stoornis, fr. trouble. \\ Bidien . . . dat kint
niet nea comen te sinen jaren , soedat het dis goeta
mach worpen ter wet, soe hevet de vorgheseide
Huge . . . vor ons gheset ... en halph bunre lands , . .
quite en vri van alre bewisenessen en van alre
calangen. Landschep, v. Velseke 21 juni 1257. Wi
willen en consenteren daasiit besitten eü thuis gebru-
ken ten heweliken daghen paysenlike en rustenlike . ..
van al den rechte datter ons toeboerd, sonder heneghe
calaenghe van ons te doene. Oork. 10 mrt 1296. Ter
vierschaere comen oock eenige civile oft borgerUjcke
saecken, als . . , daerop by arrest oft leveringe wort
geprocedeert mette affdaeginge oft verreycksel der-
selver, sooverre op deselve uuytwinninge, verreycksel
oft affdaeginge , geen calaengie oft stoomisse gedaen
en wort. C. v. Antw. eomp» V, j, 9; t/. a. 10. J(^.
C, V. Qheel, ii 11 calonie.
7) Aanbrenging, fr. dénonoiation. \\ Den com-
mandant van de hooftwachte sal, boven de ordi-
narisse sentinellen, van ure tot ure, uytsenden
vier persoenen , om de ronde te doen , . . — Eü by
aldien , dat deselve persoonen hunne ronde niet en
volbrochten, ofte anrocken sonder den geheelen
tour van de stadt te doen, sullen verbeuren de
boete van ses guldens, ter dispositie van dengenen
die den caleneie sal doen. O.-P.-B. emtr. 15 juli
1707 a 14; II 89.
8) Boete, ir. amende. \\ Soo eest dat scepenen..,
omme hierin te voorsiene en te remedierene, ter
roeester eere, orbeur eü profite van der stede ghe-
meenlio , en omme te scuwene de calaengen dairin
dat de voerseide poorters, die hem aldus ontpoor-
teren souden,., vallen mochten,.. O, v. Oent I[
591 (1417).
9) BesMldiging , fr. accusoHon. \\ Item, soelden
wi quite eü hebben quitegescouden onse stat en
portren vorghenoemt, van allen calengen eü van
allen ockoisoene, daer wi die stat of die portren...
mede mochten int ghemeine, oft hadden gemocht
occoisoneren of calengieren. K. v. Loven 17 sept.
1306 a. 7, Brab. T. I 732. Soo wye die accu-
seert, die en wort niet gepunieert van der calaen-
gien. V. D. Tav. 66 v« It. Belg. Mus. VII 400
Galloinde.
10) Bedrog, arglistigheid , ir. dol, tromperie,
28
CAL.
CAL.
arüfleê. La Oome Oalenge: TVtmperiêj hargmg^
mement. Kil. Kalangie. CcUMmmia^ vexaiio ui
Utilmt per firaudem et firuitrationem: maUéuumiMUr*
preiaiio rei alicufue. \\ Dat hij sweeien zal te
kennen oh te ontkennen die articulen Tan sijnder
wederpartjen scriftueren , nae zijn beste meyninge,
geloYe eü wetentheit, sonder dairinne te saeoken
calengie oft argeliet. Y. d. Tav. 12.
KALANTBROëDëRS (K— ndb~), xn. mr.
Ook yjklerhen van O.-X.- Frontr", en yfioereldH^jks
Jcamtnniken^* getuuÊmdg ty vormden eene godediet^
etige gemeente of broedenehap van welke wij hoo-
gerop gewaagden (hikitbpbixstkiib). Zij werd in
Italië geetiM door den h. Sonaventwra (13^ M),
en door de Patere Minderbroedere voortgeplant in
België: te Scueelt, Sint-TVuiden^ Zout- Leeuw en
Thienen. De Tkieneehe kanunniken waren twaalf in
getal j beetaande uU geestelijken en uit getrouwde of
ongetroutede werddlyke pereonen {eleriei uxonUi).
Derhalve f omdat dóe laatêten namdijk eene „hen"
(vrouw) mochten bezitten , en waarech^l^k eene bijzon-
dere^ naar die der toenmalige prieetere eenigttins gelij-
kende kleedij droegen^ werd door het volk aan de
ganeehe gemeente den vrij natuurlijken epotnaam
f,hinneprieeter/^ bijgeworpen (en voorxeker niet,
Ëooale een ernstige hedendaagsche gesehiedschrijver
het verondersteU yflmdat hunne b^tonderste uitspan-
ning bestond in sneh goed te doen aan eenen juist
van pas gèbrttden kapmn , . "). De beroepsverptiek'
tingen der wereldlijke kalandbroeders bepaalden xieh
bij het tingen vau de getijden ter eere van 0.'L.'
Vrouwy op al hare vierdagen en aüe vrijdagen des
jaars. Des zaterdags werd eene mie gezongen ter
eere van hunne h, patrones, (Bbtb, Tirlemont, II
94. Zie ook Piot, Cart. II Ivj, en Notice sur
Lëau 70, A. Wanten y Tirlemont 142, enLaCnme
1* Kalende).' »- Sen dergdyk broederschap
bestond och m Noord-Duitschland. Schiller u. Lubben
verklaren ons het w. kalant (aus gr. 2a#. kalandae).
ürsprüngUch eine religiöse Qenossenschaft ^ broder-
scap (üodalitas ad pias cauBas, societas kalendaiia),
die sieh an jedem er sten des Mónats versammelte, —
Les Kalandbroeders, appelSs aussi f,elercs de
Notre»Dam^* et „chanoines seculiers**, formaient
une eommunauté pieuse ou eonfrérie, que nous tevens
relatie plus haut (HivirxpBiBBTESB). EUefut fondSe
en Italië par Ut. Bonaventure (\3e 8e,), et propagêe
en Belgique par les Bhres RecoUets: è SasseUj
Saint' Trondj Léau et Tirlemont, Les ehanoines de
Tirlemont étaient au nombre de doute, eonsistant
en eedësiastiques et enpersonnes leilques, mariëes
OU non mariées (dericf uxoraii), O* est pourquoif
parce que ces demiers pouvaient notamment avoir „une
poule** (femme), el portaient prolaiblement un habit
avant quelque ressemblanoe aveo Ie eostume des prêtres
dalors, Ie peuple appliqua è toute la eommunauté
Ie sohrtquet par trop naturaliste de ^yhinnepriesters"
(et certainement pas, comme Ie suppose un historiën
moderne sérieux yiparce que leur principcUe rieré-
alion était de se rêgtüer d'un chapon euit è point**!!).
Les óbligaHons eanoniales des kalandbroeders sivu-
liers se bomaient è ehanter les offices en Vhonneur
de la sainte Vierge d toutes ses fétes et- tous les ven-
dredis ds Vannée. Les samedis ils faisaient ehanter
une messe en Vhonneur de leur sainte patronne. —
/{ existaÜ une eonfrërie semblaHe dans Ie Nord
de VAUemagne, Schiller et Lubben tirent son nom
du grho-latin kalendae; originairement , disent ils,
une associalion ou confrérie rdigieuse, qui se rëunissaU
tous les premiers du mois, aux ealendes de chaque mois.
CAIiEy GAXLB, zn. F. Deze benaming werd oud-
iifds ie Audênaardê gsgeveu aam hei gAosm
mek de stadswaag bevond, nevens het etadhmsi
hedendaags is de Cale eene zaal in de benedeneer'
dieping van hetzelve, fr. Ie nom de Cale ou Gods
ëttni donné aneiennemeni au local ot^ se trouvaU Ie
poids public; ce local étaU siiuë è edté de VhMl
de ville; aujourd'hui la Caele est une saUe au rm
de chaussëe de Vhótel de viUe oi^ Von pèee Ie èeurre.
II Dat niemen negheonerande goet ne weghe, no
doe weghen, boven ix ponden, het na ware ter
Cale, op xz scheL Auden. meng. 1 319 (1838).
Caelghewioht. 846. Noch een baUuiohe in de Gala.
Ib, III 446 (1530). Den Tii septembrb 1579 , be-
taalt de slepers, voor de zxTii olocken te slepen
tot in de OaXe, om te weghene, xvnj lib. p. Ib,
164 (1679). Ter ghewichte ran der Oale deaer
stede. lY 279 (1580). — Deze naam ging over op hd
Bestuur der weezen en der sterfhuizen, hetwdke^nen
wcMTs. ook haren zetel hidd in het stadhuis, fr. es
nom fkt transfirë d Vadministraüon des orphdms
et des mortuaires, qui avait probail, aausi son
siëge è Vhótd de viUe. || Yan kennessen en jons-
diotie yan de Tooghden van de Oale van Ande-
naerde, metgaders van 't slnuten van de sterf-
huysen ... De vooohden van weesen van de Cale
yan Audenaerde hebben de kennesse, berecht en
judicatore , onder 't ressort yan de eamere yan dsn
raede in Ylaenderen, van yyf naenrolghendo speciën
oft sorten yan poortelicke sterthnysen. O. e. Auden.
Bubr. II, en a. 1). 7— De namen der stad en der
weeskamer komen wd eens gezamenlyk voor, als
maar een lichaam uitmakend, fr. les noms de U
viÜe et de la chambre des orpheUns seprésenteni ausd
conjaintement , comuke ne Jormant qu*un seul corps,
|| Staten yan goede gepasseerd voor opperyoogden
der Stede en Caele van Audenaerde. Auden. meng,
I 117 (1391). It. 121 (1734).
CALENDEN, zn. my. JBerete dag der maand
bij de Romeinen, fr. ealendes, premier jour du mois
^kez les Bomains. || Hy is 000 gehouden ... te
latene de gehele vruchten steende op den aoker,
indien dat tleen keert naer de kalenden van den
meert en y66t de kalenden van den oegst,.. Wix-
LAKT, Leenrecht 160.
CALENDBIER, CALBveiSB, zn. m. Processtuk
volgenderwijze vermeld. - ,^a wedertydeehe respouF'
sieven, moeten partyen hunnen calengier overlegqen,
om te toonen of de geloochende artikels gestaafd
moeten worden, door getuigen, door ontkennende
bewijsstukken, door bekentenissen, of b^ eede," fr.
pièee de procédure meniionnée comme suit: „QuoaMl
porties ont servi de part et d'autre de respondf,
dies doivent sercir de calengier, pour monirer
d les artides déniés doivent éfre prouvés par tëmoine,
OU par instrumens, ou par confessions, ou par
serment, et sefaiet de la maniere suivante: V par
iémoins, 2» négaHfs, 8» nihü facH*', MSm. eur la
maniere de plaider au Oons, souv, de Brabani, Me.
II Als van de dilayen om informatie te doen, daar-
toe sullen de partyen hebben, eerst een dilay van
acht daghen, om haerlieder calendrier ofte intendit
te doen maken ; . . voort acht daghen om haer-
lieder oorconden te draghen, .. C, kast. Iperen,
c. 134. De salaris yan den procureurs . . . Item . . •
Yan behoirlicken calendrier en inventaris te maken ,
de salaris van dien ter taxaoie van schepenen. Ih,
o. 146. Indien sy [a/. partyen] eenighe muni-
menten, ty telen oft documenten in forme van thoon
willen overlegghen of exhiberen, soo sullen sy dat
moetan doen by calendrier of inventaris, daerinne
sy sullen designeren de articulen, clansulen en
CAL.
CAL.
39
fejten, tot yerifioatie oft i»ob«tie van deweloke
sy huime stooken zijn OTerghevende , deselTe quo-
terende per ABC &o». Stifl, hoofdb, Breda, e. 66.
Dat de edTOcaten en prooureiun, in *t dirigeren
yan partijen ghetujghen, goetstijts in handen van
den greffier, yóór *t pioduoeren, sullen lereren
heure billetten en calengier Tan den feyten, daerop
sy heure ghetuyghen suUen willen produceren. O.
o. aamtMovêH, Stijl 1667, a. 828. li. C. o. Liêty
Stijl, ZTiii 16. — La Onme, „het bêHaan vam
hêt «D. CalendriêT vermeldende'^ en daartoe one
eOaai mU de koet, v. Iperen e. 134 gArtakende^
eegt dat ealendrier en intendit eynoniem tijnj
dit eek^t eene dwaling i aUkantj naar den etijl
vam den Baad van Breiant, is de Intendit de uit-
eengetting van de feiten, waarop partij haren eiech
of hare verweering gegrond heeft: „De eiseher legt
nifne feiten over b^ Intendity waartegen de ver-
weerder ïïijne tegenepntaik , onder den naam van
Intendit y overlegt s — La Cume „affirmant que
Ie mot Oalendrier 8nbê%ete^\ et se servant è oette
Hm de notre eitation tirée de la eovtMme d'Ipresy
oh, 184, dit que ealendrier et intendit sont
egnongmesi eeei semhle étre une erreur; du moinsj
d'aprèe Ie etgle du Conseil de Brabant^ V Intendit
eet l'exposé des faite sur lesguds portie fonde son
intention ou ea dêfense: || y^Le demandmr emhibe
ees faüs par Intendit ^ sous lequel ü entend
prodmre ees preuves, etc. — Oonire V Intendit
portie sert Intendit contraire, Dum partes inter
ee disputani de loei eireumstaniiis , et verhaliter
sHum loei in suum favorem inierpretantur , ordinant
prasides loei: ut utrimque in seriptis ponant quod
prineipaUter intendant , quo intentiones suas próbare
veUntf quo facto, designant in seriptis loca quibus
inientionem suam 'sive Intendit probare eonantur.
Mêm. ut ewpra, — || [Als partijen ten toon zyn
ontrangen] moet partje, die thoon moet leyden,
het TOnnisse, appostille ofk extract, mettet billet
Tan den dagemente, bg de lange oft cortte roede
onderteeckent, hechten aen sijne feijten of geschrift
Tan intendit oft billet Tan de arüculen Tan de sohrif-
tueren daerop h\j s'ijnen thoon wilt doen leyden en
OTerhooren,.. C. v, Aniw. oomp. Y -zj 26,
CALENGIER Zie CALBirpsiSB.
CALENGIERBAER (C— ee-), bn. 1) Be-^,
vemaderbaaTy fr. retragMe, || Daer gheene kerck-
gheboden gedaen en syn oft en worden, bliJTen de
Tercochte goeden oalengierbaer totter tijt toe die,
na het out heroommen, alhier behooriyck ghedaen
aljiis C. V, Deume 1612, a. 143.
2) Betwistbaar^ fr. contestaUe , sujet è eontestation.
ti Soodat, naer doet der moder, een Tan die kin-
deren quaeme en ontfinok suUiz leengoet in den
leTon Tan den Tader, hetwelok denseWen, naer
syn Tadera doet, aengedeylt weerde; oft sullix
relief Tan werden en niet calengeerbaer wesen soude ?
O. gr. Loon, 1 173.
GALENOIERDER, zn. Be—, vemaderaar, fr.
retragant, \\ Elck calengierder Tan naerhede is
ghehouden sijn oalaigne te doen en bieden binnen
de kerokgeboden , die men Tan de Terkoopinghe
oft belastinghe doende is,.. — Den calengieider
is ghehouden (terstont 't naerdersohap bekent ofte
anghewesen sijnde) over te legghen de pennin-
ghen... C. V. Kortrijk iz 6. 6. It. C, v. JEeeloo
vli 4; Cv, Antw. eomp, III, iT, 66; t^. 1646 xti 1.
CALENGIEREN (Calangieren, calangeeren), bw.
1) Bern overtreder eener wet of verordening aanzeggen^
dat men tegen hem Hoekt indient bij de overheid,
tegen mi», prooes-verbaal opmaken j fr. verbaliser^
dreeser proebe-^mbal oonire qn. Ten naasten bif M
kalangieren JFixigere msdtam van KUiaan, Het
w, leeft nog voort in onxe streken. \\ Soe wanneer
twist gheTiüt, in weerden of in werken, en dat
soe Terre eomt dadt in Treden gheeet wordt, dies
en sal hem niemen onderwinden alse partie te
wesene aen dene side oft aen dander side, hi en
ware soe na maegh dat hi den baersculdeghen be»
Treden mochte .... En wie hieraf gheoilangiert
wordt, sal sine maeghsoap betoenen moeten vore
den sooutet en voer scepenen. Kb, v, Antw, 198.
2) IHsehen, vorderen in rechte, fr, rMatner em
jusiiee. \\ Eü wisede hemlieden hant of te doene
ewelicke hem en haren oyren, en nemmerme te
calengieme recht in die Toerseide tiende. Oork,
1278, Vod, Mus, I 289. It, 290 (1279); II 369
(1294). Dat soe nemmerme , . . in wat manieren dat
ware, eneghe biloTinghe ofte eneoh recht an de
Torseide erTe heesschen ofte calengieren soude. Ib>
II 369 (1294). It, 370 (1298). lerstwerf hebben
wi hen gegeTen en ghoTen, dat wi, nooh onse oer,
nemmermeer calengieren en selen noch en mogen,
dopetalle die binnen der TOrghenoemde stat liggen
ombetimmert Tan hnsen, want wi kennen dat si
der stat toebehoeren. Braib» Teesten I 730, K. o.
Loven 17 sep*, 1306.
3) In rechte betwisten, fr, contester en fustiee,
II Omdat tussohen den alden Tader en alde moe-
der, den Tader, moeder en kinderen egheen leet
[nl, lid, graad Tan Terwantschap] en is, daarom
hoet men geender stock; eü daerom en maoh den
eenen den anderen niet getuygenisse doen gOTon,
alsoe het gecalengeert wordt. C. gr. Loon I 60.
4> In rechte betrekken, fr. tUtraire en jusHoe.
II Tot ander stont dat si olarlike en wulmaekelike
dese Torseide ordinantie hebben wuldaen, warbi
dat men se mach calengieren mét rechte en met
redenen Tan denghenen die se souldich es te calen-
gieme en te begripene Tan desen pointen Oork,
6 sept. 1291 , St,' Jacobs godshuis te Cfent,
6) T^enwerpen, fr. objeeter, opposer, || En al
ware dat sake, ghi heren, dat hiemen calengierde
dat lii clere ware: het es wel gheüsert tote Aude-
narde, al es een man clerc en portre, hi mach
hem hauden an welo dat hi wille, eist an de
clergie, eist an sijn portersoap; en dat es wel ghe-
husert Tan langhen tiden; en hi haudet hem an
sijn porterscap en beghert te stane te soepenen wis-
domme Tan AudeuMde. C. v. Auden. 2<i0 d. 80,
omtr. 1300. •
6) Eene rekening. Die afkeuren, verwerpen, fr.
reprocher (un compte), \\ En wert dat sake, dat
den geswomen Toirs. douchte dat die Toirgen. reke-
nynge te calengeren were, soe souden si se oalen-
geren bynnen acht dagen naedien dat die reke-
nynge gedaen is en sy dairaf copie ontfaen heb-
ben. Oork, heer v. Diest 24 aug. 1374.
7) Be — , vemaderen, naasten ^ fr. retranre,retirer
raeketer un Uen qui avait été vendu. Kil. Éalen-
gieren den ooop. JSmptionem aUenam in se tram»'
movere,' jure praeferenttae sive propimquitatis empti-
onem antieipare, etc. EU. timet. Oalanger Vachat om
emption, Kannius, Coet. stad Meeheten, tit. XI Van
calengieren en naderschap. De jure praeferenüae im
rebus emptitiis, quod Éetraetum voeant. \\ Heeft
een man zljn enre Tercooht, hooret tot eenen heere
of meer, esser Trempt man inne en calengiert de
geboorte, hj) moet doen gebieden, en weder opge-
Ten der geboorte. tBeekt van Ucde 73. Die eenighe
onroeriyoke Tercochte goeden wilt Tomaderen oft
calengieren, moet hetseWe te kennen ghoTon den
30
CAL.
CAL.
«BiDfla,.. C. tiad JUMdM, xï 2; Kumiiis qm
êmuiumêm lonarmm immobiUwm in te irantscriberê
adU. U. C. V. Antm. 1546 Tn 1. 2. 8. 29; xn 1 ,
en poêmm. — SpKSinc: Die niet abel en ia om
raeeederen, en is niet abel om te calengieren.
WiSLAUT Praei.eiv. X, xu, 7. — Calengiering
Tan naer hede. Eisdk om ie naatien of beniuiêrem ,
fr. dêmamdê de retrait. |) Soe wje calengieren
wilt, die moet Ejne calengieringhe rechtelick doen
roer amptman en scepenen, namptiserende in han-
den dee ampmana gont en sÜTer om den coop te
Toldoene. C. v. AnUo. 1646 tii 6. Van calengie-
ringhe en approiximatien Tan erfrenten , erfgronden
en dierghelijeke immenble goeden, Talt approizi-
matie 1^ den naesten blo^e. C, v. Bladti 31.
Calengieringhe en naedenchap. (7. o. Loven x 32.
CALF, zn. Zooals thans. KeUf, ft. vean. Kil.
Kalf. — OalTeren. Blanwe calTeri, Nuchtere
ktUverêf fr. veamst qm n'oni pat troit temainet,
qid n'ont pat eneore tétê. \\ Dat den meester del
eampo trleeaeh doen flueren \nl. op pri)s zetten]
hadde, . . waeromme die Tleeschhanwers slonghen
ande qnenen Tan ooetjenf blanwe calvers, aerme
lammere en weeren, mits dat zij haer beste Tleesch
daeiomme niet ghoTen en mochten. Fkbd. Vaitdbs
Haighxv, Ber. tijden TV 59. — spmnxwooBD.
II Maer hoet was, den brief qnam alst calf Ter-
droncken was, zoo men zecht. Ih. I 102.
Calfstaerten, — Cal vers. Spotnamen der
CtUvinitten te Antwerpen in de 16^ eeuw, fr. Que ux
de veaux, et Veaux. Sobriquett det Calviniitet
<l Anvert a» 16s tüele. haksxk, Krijgt- en partij-
namen»
CALFVEL, zn, o. Benaminff van het deereet
van keizer Eard, d. d. 11 apr. 1515, n. «., waarby
d^te vortt vele der oude privilegiet der Gentenaren
aftchafte; too noemde het de „ffemeente'* omdat het
op kalftvel of perkament getehreven wat , fr. d^o-
mination du deer et de Charlet V, du 11 avr. 1515,
par lequel ce prinee abolit grand nombre det ancient
prvvUèget det Oantoit ; Ie peuple Vappela ainti parce
qu*il iStait éerit tur peau de veau ou parchemin.
II Hertoghe Gaerle, onsen prinee, was zeer ton-
Treden omme dese boTenscreTen beroerte . . , en
omme dese Toorserde ermeren eft quaet verstant
te schuwen, en beletten dat dierghelijcke niet meer
en sonde ghebaeren, soo liet hj uytgaen en expe-
diëren zeker nieuwe acte Tan ordonnantie, tweick
naermaels Tan de commune ghenoemt wiert het
Calfrel; omme weloke acte oflto calfvel noch naer-
maels groote zwaricheden gheresen es binnen Ghendt.
DX PoTTSB , Chronijeke 52 ; it. 85. 86. 87. It. Belg.
Mut, VIII 893. 396. 400. Zie ook Alex. Henne,
Oharlet V en Bdgique II 136. — Jan t. Dix-
mude gewaagt ook, tvb anno 1411, van een hittO'
riteh kalfvd, „tun den loeten ealffelle'\ te Brugge,
ter gei^enheid van de y,Calyoete''f fr. Jean de Dix-
mnde parle autti, tout VannU 1411, d*une charte
ou peau de veau hittorique è Bruget, è Voceation
de la Cueillote. Zie ook Febd. Vander Haeghen, Ber.
tijden I 284. 288.
CALIERE. Zie coliebe.
CALYETTE, zn. Ben ont onbekend oorlqgtwapen ,
fr. une (trme de guerre qui nout ett inconnue. La
Oume heeft Caliorne, torte de canon{?). \\ Up
den 7«B dach in noTembre (1407), doe was den
monstre ghedaen Tan den lieden Tan wapenen,
buuten Sente-Omaers, en in Sente-Omaers waren
Tele oaljetton, blyden en donderbussen , en grote
prOTanche Tan rictaelgen , om te Caleys te Toerene.
Jak t. Dixmvdx 290.
CALCK, sn. Kalk, fr.de la dütu». KO. Kalek'
Calx. II De eahe. Tol te Damme 1252. Van ealke'
Brugteke tol 1269. Dat niemen moet stellen tt
Tenten bin der stede Tan Ypre, noeh doen redso,
Tachte wulle met calcke o^heeteken. if. lakeng.
Iperen 1363 T 9; it. 11. Kale. Tol te MeeheUn
1391. Voort wordt hij ghehanden al de mortele,
die int fundament en in den ghoTol gaen zal, be-
hooielic eü goettedoen maken Tangoeden Antoen-
schen calcke. de Pb. en Bb. Qent II 50S (1590).
Egeen calck dan Boomschen ealck; te wetene
twee Taerden calex in drye kerren zaTeU. .Bomp-
ttofen voor de ttadtwaag te Antm, 1547. Een last
oalcx. XTÜj gr. — C Teertelen ealcx IVi gr* ^i^
tertol 1550.
CALCKASSCHE (Calcassche, Kalekasaehe) , sn.
T. Ealkaardej kalkaehtige aarde ^ alt bomwtiof, fr,
(litt, eendre ctdoaire) terre ealeaire, || Betaelt Pietsr
Van Hoolandt, Tan tii mndde en alf calcaasehen,
omme de gallerie te legghene, te XY seh. par.
tmudde. Auden. meng. III 446 (1530). (Dese aeUde
Van Hoolandt leTerde, in 1526, eene groote hoe-
Teelheid „calx" aan de stad, doch te xxix scheL
tmudde — bis. 310; — het groot Teraehü Ttn
prijs bewijst dat het een beter waar is dan ds
„calcassche". — Cost gedaen in de edifficatie Tin
tnien ▼leeschhuus : . . . oaleasschene , te ij se. ix
penn. par. de mande,.. Doornix ealc te xrj se.
Sir. de mande. Bbmbbt I 347 (1561). An Ohariei
rouckaert, calcbemere, ter causen dat hj ghe-
leTert heeft, omme tmaken Tan de kelders onder
het weechhuns en fundament Tan den beelfroot,..
itj« xxxiiij maenden calc, te x se. par. eloke maends,
en ije X maenden calcasschene te t se. par. eleke
maende. Ib. II 88 (1578). — Z^ diende ook eit
mettttqf, fr. elle tervaii autti d^éngrait, || Ten aen-
sien Tan de naerTette resulterende unyt kalok-
asschen, maerle en diergelycke. C. e. Audem. I
487 a. 7 C1767).
CALCKBERNER (Oalcberder), zn. ZoOérmdM*,
fr. éhaufoumier. Kil. Ealck brander. Ctdeariuti
doch Bernen, bamen, branden. Ardere. \\ Kalk-
berders mogen snlken steen [nl. zekeren gebrek-
kigen kalksteen] ook niet koopen, nog ook kalk,
tensy men eerst hj eede gecertiffloeerd heeft, dat
men Tan dien quaden en Terboden steen daerin
niet gehad en heeft. G-rvabd, Antw. ArekievenUad
I 150 (1512). Oalcberders , en calcberderen. Bekenk.
V. Brdb. reg. 135 fol. 297 (15d« B. 2/8).
CALCKHOUDER (Oalchoudere), zn.(.>). J» «.
kalk heeft thant nog in Brugge de bet. vam krijt
(zooalt het Bng. ehalk), en tou, in de voorha»'
dige tamentteUing , wél die van: Voldertaerde^
watohaerde, Oimolia terra, ereta. Terra aI6a,
qua fuUonet utuniur extergendit panmt , Oroge pour
nettoyer Ie drop, bij Adr. Junins, kunnen hMen;
of wat het schrijf krijt, om aan te teekamenf
II Wat Tolre die zyne cleeder Terdobbelt, Ter-
beurt ▼ schel., en die in plachen dobbelt, Terbeurt
xxTi den.; eft wat Tolre die cale [Z. calc] houdt
in tayeemen of derbnuten, Terbeurt telcker waerf
xxTi schel. Auden. meng. IV 896 (1838). Wat
man, weTer zijnde, en zgn ghelach ontdronghe,
en die calchouder waere, en hij den gheaellen ont-
striden, of zóvele droncke en dan niet en wilde
gheTen, es de boete van xx s.' de Pb. en Bb.
Aaltt III 418 (1404). Zo wat manne, weTere, die
zyn ghelach ontdroughe , of calchoudere ware, of Tele
droncke in taTeemen oft cabaretten, zodat hgt
keerde, zoude Terbearen telcker re/se xx so. par.
Ib. 437 (1480).
CA.L,
CAM.
Si
CALGRMAN, zxi. KaUcAanddaar ^ — hveraar,
fr. marokand, foumüêeur de chaux. || Betaeit
Oliyier Yeldekin, cnape yan den calokman , yoor
syne diligentie yan calck ghebrocht thebbene der
stede , andere lieden ghebreck latende , ten drinck-
ghelde, y lib. par. Auden. meng. III 319 (1626).
CALCOETSCH, bn. Galcoetachen haen oft
hinne. KdUcoenëchê haan of Ara, fr. eoq ou poule
d'Inde. PL o. Brab. 14 deo. 1670; II 46. Zooale
Vam Date het tfi kalkobn tereekt doei opmerken^
dete vogel heette oorspronkelijk kalikoeteehe
haan, naar de etad CtUicut [kalikoet], de eertte
der door Vaseo de Gama in 1498 bezochte steden
in Indië. Kil.Kalkoenschenofikalekutsehen
haen. Kalkoeniohe hinne.
CALCKSTEEN, zn. m. Kalksteen, fr. pierre è
ehava, || Centenum lapidnm alborum, qui dicuntnr
calkeatene, unum denariwm. Tel te Damme 1262.
Kalk en steen: diyersche gebreken beyonden synde
desaengaende , is, by de dry steden yan Antwer-
pen, Mechelen en Yilyoorden gestatueerd, dat
geene steenmeesters eenigen steen sullen mogen
laeden, die boyen de Spnye gegrayen is, om dien
te yerkoopeu yoor kalksteen, te weten: steen die
gegrayen is binnen der stad yan Yilyoorden tot
Eyere, Haren, Scaerenbeke 'en daaromtrent, . . be-
hondentlyok dat sy dien steen wel sollen mogen
yerkoopen yoor sinksteen. Gékabd, Antw, Arehie-
venblad 1 160 (1612).
CALLIOTE, CALLIOTTE. Zie cxtiillbtts.
CALMA6Ë, zn. Een seker recht op den verkoop
van dranken, w^ en lier, h. droit sur Ie débit
dé hoissonSf du via et de Ia hière. La Cume weet
er niet meer van dan: espèce de droit sur les hois-
eone, en haalt de kost, v, LangU, en ook de onze van
Poperingen aan {Noue. Cout, génJ); in eene aant,
wordt gezegd: H vaudrait mieux lire eambage,
droU page pour la fabrioation et la vente de la
bibrei?). Zie hoogerop aïïosaob.
CALMIJN (Kelmyn), zn. Kalamijn, galmei , fr.
ealamine. Kil. Kalm ey steen. Lapis mZamffiam.
i. Klemmersteen. Kalamyn steen.j. Klemersteen.
Klemgnsteen. App. Calamijnsteen, j. Klemijn-
steen. i| Indien dat zy geëxcedeert souden hebben
in denselyen onsen walde, bouwehout halende en
ooien aldair makende töt hueren wercke, en cal-
myn t« benene, sonder des consent oft bewysinge
yan plaetsen te hebben yan onsen rentmeester en
▼orstmeester. Bekenk. v, Brab, reg. 186 fol. 817 (6
oot. 1614). Yan eenen wagen keimijn. Tol ie Val-
kenburg 1686. 1 tonne calmyn g gr. Wateriol 1660.
Ten hende dat een yeghelick weten magh wat
goeden, waerren en cooproansohepen onder de yoor-
seyde monitien yan oorloghe begrepen oft anders-
sins generalicken yerboden zQn, lo hebben wy yer^
olaerst . . . deghene die hiemae yolghen: . . . cal-
mynen, oopere oft andere metalen daerafmensoude
moghen ghenieten [l, ghieten] ofte maeken bus-
gheeohut oft artillerie. BI. o. VI. 9 oct. 1661 ; I 720.
CALOT. Zie PABxnCK.
CALOYERS. Zie oolbüybekibbs.
GALUMNIE, zn. Kwaadwilligheid, ft. micha»-
oeté. tl Op pene dat . . , en dat den yeraoeoker ge-
reputëert zal worden ^tselye te doen om de prin-
cipale sake te retarderen, en in oas yan formele
ongefondeerde sustenue, gecondemneert te worden
in eene boete yan ni ponden parisis oyer de
calumnie. C. v. Auden, St^l d. katner, i 26. Be-
yindende dat reliyement yersogt word uyt calumnie
en onredelykheyd , behoren hetaelye te refnsexen, . .
a gr. Loon, II 416. It. C. v. Antw. 1682, blz.
640 a. 3, — Eet de oalumnia. Bei vozende
diene ter nadere verklaring dezer uiidrMcing (zie
I 389). ii Alsoe men, nae gescreyen recht, desen
eedt geheeten yan oalumpnieu oft yan calaengien
niet yerdragen, noch achterwaert, noch besijden
houden en mach, al wouden partyen dat consen-
teren, soe suldg weten dat oalumpnia oft oalaengie
geheeten is als iement, uuyt welwetende onrecht-
yeerdicheyt doet, oft die rechtyeerdicheyt wedei^-
staet; en dairomme wort een mensche geheeten
een calumpniateur oft calaengiesnecker, als hQ,
wetens, iement onrechts aentydt en opseegt, om
hem te quellen, moeyte, cost en ongenuechte aen
te doen. £n dairomme wort den Yoirscr. eedt ge-
heeten den eedt yan calumpnien oft yan calaengien,
dats te seggen, den eedt die partyen doen selen
nae de litisoontestacie en yoire die audicie en exami-
nacie yan den getuygen , dat zij goede, rechtyeerdige
sake meynen te hebben, en dat zij dat gedinge
innegestelt hebben ter rechtyeerdiger meyningen
en goeder trouwen, houdende dat beur si^e goet
en rechtyeerdich zyn, en dat zy dairinne niet en
doen oft en yerantwoirden om ennige oalaengie
huerder wederpartyen met onrechte te doen; en
heeft inne y capitelen, die begrepen wordden in
deese yeerskens in Latine: lOmd juretur: quod lie
sibi justa videtur. Et si queretur osmin, non infi-
eietur. NU promitietur, nee falsa probacio detur.
Ut Us tardetur, dUaeio nuUa petetur. Ib. 869 y*.
860. It Wielant, Bi'aet. civ. Y, zxziy, 1. Deze
rechtsgeleerde yoegt by zyne genoegzaam met de
yorige oyereenstemmende yerklaring : In Ylaenderen,
noch oock in den grooten Bade en useren zy yan
desen eedt niet, want te beduchten is, dat par-
tyen, doende dien eedt, hemlieden dick-
wils yersweeren. Wiblakt, Praet. dv. Y,
xxxuy 1. 2.
GALUMNIEEREN, bedr. en onz. wkw. — - I.
BBDBIJTBITD. 1) Allerhande vooTwendsds , witvluehten
en andere streken gebruiken, pleitstreken of rechts-
verdraaiingen gebruiken, fr. ehicaner, user de toute
sorte de subtilités captieuses. \\ Sooyerre men beyindt
dat de procureur, om de saecke te dilayeren, en
calumnierende om tydt te winnen, heeft geproyo-
oeert in absentie yan partyen , offt sonder expressen
last daeiaf te hebben,.. C. v. Antw, 1682, blz.
640 a. 8.
2) Laken, afkeuren, mispryzen, fr. eriOquer,
bldmer. || En waer by partyen geen occasie oft
yoetsel en woorde gesubministreert lichtyeerdelycken
en ter quaeder trouwen promiscue yan alle saecken
reyisie te yersuecken, meer om hunne wederpartye
te yexeeren en den yoorigen richter te calumnieren,
als yan hoepe die sy hebben beter en &yorabeldar
sententie te yerwachten , . . O. gr. Loon 1 26 a. 8.
II. ovziTDiQ, — Valsehe feiten stellen of loo-
chenen, fr.. posér ou dénier famssement des faüs.
\\ Als men beyinden zal eenige faiten calumnieu-
selick ontkent ofte oock geposeert te zyn, partye
calumnierende zal gecondempneert worden in de
boete yan yi guldens. O. v. Auden. Stijl d. Ka-
mer I 84.
GALUMNIEU8, bn. Oalumnieuse proce-
dure. Bedriegel^ke , listige rechtshandel , fr. procé-
dure irompeuse, oaptieuse. || Omme te weeren
d'abuysen , die met yerloop yan tyde , en door calum-
nieuse proceduren eü uytyluchten yan partien syn
inghebroken. C. stad Brugge II 712 (1).
GALUMNIEUSELIJGK, byw. Valschel^, fr.
faussement. Zie OALVwriBBBSir.
GAM, zn. Eek, vcdheks —dmm^ her, {f) fr.
^
CAM.
CAM.
htirri^e, lurtê; ^^ond} KiL auct, Kam tui de
Btodtpoorte. j. heok. OiUa^aeta^ eroHs portarmm
itutar peeHnU dentata. 1 1 Die de grachten benemen , . .
thuynen gftders, stiohelen, sloten, cammen oft ge-
hengen braken oft ewech namen,.. O. Liè^e, 27
jnni 1577 a. 85; 2de serie t. I 400.
CAM (Camme, kamme), sn. Wèverê — , wolkam-
mertham, fr. peigne ds tisserandj de cardeur. Kil.
Kam. Pectèn. \\ Wat cammere, die camme maect
te Mechelen, moeten die tande even dicke sijn
ghemaect . . . Wat camme daer men te Mechelen
mede kemmen sal, elc moet hebben xxj tande,
die en mogen niet wider gheaeet a^n dan die mate
diere toe ghemaect es . . . Vort , Boe moeten si hare
lingde hebben van tanden. R. lakeng. Mechdên 1333
a. 60. 61. 62. — I bale ij gro. Yla. Sn commende
in groete raten , rjf oft zesse amen, xi J gro. Watertol
1660. Een kiste kammen yan honte g gro. Een
kiste nyeuwe Tan oyer see, eenen ingelschen. Ib.
cammen om wolle te cammen. JProoet Mêrseniert
I Smedem 1546. Dat gheen kemmer kamme maken
en mach , sine hebben xxj tande staende. K. lakeng.
Brussdf 1876 a. 4. Zo wat cammaker, die eenen
cam rieden dade , die yalsch ware , zoude Torbaeren
eesse ponden parisise, en men soudene bannen,
alsoo langhe als scepenen goedt zouden dinoken.
Kb. ïdkeug. Bmgge, Weven a. 22. It, Kb. o. Ipe-
ren yni 6.
CAMBRET. Zie cabaset.
GAMBUISCOOLEN. Zie cabuibcoolek.
CAMELOT, zn. Zooals thans. Kamdoi, ir. camelot.
Kil. Kamelot. || Ben bale, geëv. xl Ib. Sohat-
Hng o. 1551. YI casulen [nl. kasnifels], twee fre-
weelen, een witten cameloten, tweeslichte. Tpriama
VI 275 (1578).
CAMER, zn. v. 1) Oelijholoereéke woning, betiaamde
mt een enkel vertrek , fr. habit<Ktion amrexde ehauetée
eoneiêtani en un êeul appartement. || Sesse pont
paiisis sjaers erfeliker renten . . ; item , op Wouters
oamere en erre Tan Vlassenbrouch , acht oude grote
tomoysen en een hoen , . . de Vlam ikck , Zw^veke
114 (1884). Item, twalcTe oude grote tomojse erTe-
liker renten , . . op drie cameren en opt enre dat
dartoe hordf die Zoete Van den Mortere heeft
buten der ameiden tSen GKllijs, daer zi in woende
ten tyde dat dese lettren ghemaect waren. Ib.
125 (1837). Huizen en erf.., ,,tite in de ÜUetrate,
et eunt tree eamere eeu maneitmee tiin invieem eon-
Umie, nf6 wto teeto, que fkierunt olim una domuê,
•» qua dietue quondam Johannes morari coneuevit.
Ib, Denderm. IV 309. Juxta domum tive eameram
Joikannit Oonkelmant. Ib. 252 (en menigvuldige xuüce
kamere of wooneten aldaar). An de Meere, np
derre daer der [nZ. de heer] Willem Tan Abbins-
forde up woent, en upt aerTe daer baohten, daer
n cameren np staen. Victob Vakdeb Hae0hbv, Ten
Waüe 92 (1349). Van Pieter Maaiers, die een
{deoxken erfs beeidt, daer syn camer op staet,
op deynde Tan den wolhujsse, . . 14 so. Stadeareh.
Aeety Rekenk. v. * e heer en ontv. 1574, fol. 8.
2) Verblijfj^kuMie tonder naehtwoning. De kamere
die op O.'L.- Vrouwe-kerkhof stonden {staiionee in
eimiterio, oamerae nuneupaitu, eine habHatione noc-
fuma), werden wdeene, alt vrijplaateen^ gebruikt
tot bergplaateen van goederen ^ d%e de eehuldenaare
voor hmme eehuldeitehere wilden versieken, 'tweik
h^ akte van den jeare 1836 verboden werd (Meb-
TEVS en ToBVB I 816), fir. ehambrej demeure eane
habiiaiion noetume* Lee ehamhres qm ee trouvaient
êur Ie eimetibre de Notre^Dame (è Anvere)^ eervi-
reui paifine, eomme dee Ueux d^aeUe, è y dépoeer
dee marchandieee que dee debiteurs voulaieni eaehef
è leurt créaneiert, oe qui fkt difendm peur aete it
Van 1836.
3) Hangende camer. Over eene rivier hou-
gende kamer , fr. ehambre tutpendue athdeeeut d'une
rivibre. || Niemant en sal . . ; noch en magh oock
in eenen gemeynen muer breken, oft leggen eenige
ribben ran stagien oft hangende kameren; maar
moeten deseWe ribben gelegt worden op eenen felier
tegen den gemeynen muer. C. o. Bruteei^ ServU.
35 ; Ghristgn oubiculorum pendmlorum. 't Maken Tan
camerkens . . . OTer de Senne. Mabtütez, 56 , Emum.
d, domeinreohten. Hangende cameren. B^keardk.
Proeet Schijnwerkert % Timmerlieden 1617.
4) Donkere camer. Gedeelte van het gevain-
genhuitf uxtarin men de gevangenen voor tehuld
opsloot y fr. chamhre obteure^ portie de la priton ob
Ion enfermait let pritonniert pour dettet. \\ Waerd
ooc dat zake, dat die bezittere [nl. Tan een goed
dat, by Tersterf, moet gedeeld worden] Torsate
[fiZ. Terznimde] np te ghcTene binnen deser tyt
die Torseide brieTen, en hy in den Steen ghinghe,
de Torseide bescriTinghe en brieTen niet up en
ghaTe , dat hy Toetstaens , naer dien achteraten &ghe
Tan diere maend , in de doncker eamere gaen sonde.
C. ttad Brugge I 831. It. II 27.
5) Stille camer. Zie btillb.
6) Camer Tan parement. Staüe-y pronk'
kamer f fr. ehambre de parement (pour ohambre
de parade La Cume). || Jan die Smet, gelase-
maecker, die welcke heeft gemaict en geloTert die
parceelen Tan gelasen hierna Terclairt, dats te
wetene, in de grote oamere Tan parement, aen die
cassys Tan der Tensteren, twee dobbele pannelen,
gewapent met myns heeren wapenen en mynder
Trouwen , en hueren dcTise al omtrent die Torachre-
Tene wapenen. Acad. d'arMol, 1854, biz. 318,
Werken aam *< hertogen paleit te Bruttei, 1480^
1452.
7) Camer Tan retraite. Bijtomder vertrek,
fr. ehambre de retrait: cabinet^ ehamnhre partieu-
libre (La Gume). || Janne Tan Puersse, glaamaker,
Tan X slechten [nl. eeuToudige] Tensteren, houdende
XLYniVs Toeten gelas, daiiaf de Tier Tensteren
staen in de eamere Tan den retzaite, naist der
cameren Tan den rekeningen, jeghen de j^aetae
buten shoofs; en dandere ti Tensteren staen int
comptoir naest de Tors. cameren Tan retraite , jeghen
de plaetse bynnen shoofs. Ib. 819.
8) Wettelgcke camer. Wettige woonstede
van t^ddyk buiten Vlaanderen terUijvende poortere ,
ft. domieile légal de bourgeoit réeidant temporaUrement
hort de la Flandre. || Welck consent [«(. om buiten
Vlaanderen te gaan wonen] schepenen maer en
Terleenen Toor drye jaeren; en tzeWe consent weit
alleenlick geconsenteert mits by den impetrant oamer
kiesende binnen Andenaerde , omme aldaer in per-
sonele zaecken te rechte te staene. C. e. Auden. 1
IT 19; it. 25. 26. 28. 80. Zie ook rooohtijt.
9) Gewone benaming der Reder^ert' en téhuHert'
gilden y fr. dêtignaüon ordinaire des Chatnbree de
rhStorique et det gUdes d'archers. \\ Dat, aoo wan-
neer enighe jonge geselle gehouden [nl. trouwde] ,
dat alsdan die jonge geeeUe sal moeten oondighen
den dekenen oft Taluatiemeesters, XT daghen te
TOren, nae der oude costuem, eer hy trouwen sal,
om hem te spelen een esbatement daer der Cameren
eer eü die syne in gelegen sal sgn. Kaart d. Bede-
r^k. Dieet 1505, Vod. Mus. III 127. Niemant,
tsy facteur of componist, en sal mogen maken op
eenige persoonen schimpen oft lasteringen, noch
CkSt.
CAM.
33
eenige Garaen ran Bhetorjoken. Kttari dêr VMierem
U Aniw. 1480 s. 32.
10) KiUHêr voor dê openbare amhtthetiff heden ^
kantoor j bureelf fr. ehamhred'adminieirationpnbliqitê,
bureau. \\ Baemaer wort Tan den yoorss. beleyde
rapport ghedaen in de kamer Tan den secretaris
deser stadt. C. v. Bruteel 1606 a. 99. Tan den
Toorss. belejde rapport ghedaen zijnde, . . worden
de beleydde goeden , pachten , oheynsen en renten
openhaerlijck te koope gestelt op des amptmans
kamer, daer men ghewoonelgck is solcke Terkoo-
pinghen te doen. Ib. 106.
11) Peiseamer, Gamer Tan den peise
(paysse). Zie fiibxakêbb.
12) sPrincen oamer. De verbliffplaats j ook
de tent tfan den vorst f fr. la résidence, aussi la
ienie du prince. \\ Die diyersche steden [n/. plaatsen]
Terandren der mannen Tanghenessen. Eerst, sprincen
camere, sine Trie Tanghenessen, en sine tenten
als hi ute leicht met hercrachten, tja zo Try eü
zo Treidzaem datt«r niement an andren comen mach
in eyrelen wille, hy Terhuert syn hooit. C. leenhof
Burcht V. Brugge ltiii. It, Lix.
13) Bekencamer. |
14) Tolcamer. 1 Zie dat woord.
15; Weesoamer. *
16.) Wetachtige camer. Zie bait tak tlasv-
DXBSK.
GAMËR. Kort, dik, twaar knallend kanon , fr.
bombarde. Kil. kamerhusse. Tormenium minue,
bonibarda minor. \\ Baemaer werden die camera
\nl. na het „haeckgheschnt"] en groote artillerie,
die ghestelt waren op de nieawe raTelinghen , platte
formen en rampaerts Tan der stadt, ooek gnede-
ehargeert. Hovwaxbt, MaHhiae, 13.
CAMëRBODE, zn. m. Oereehitbode y — dienaar,
fr, meeeager de chambre, tergent. || Den camerhode
is ten dienste Tan de Weth np het stadthnys, efi
wort gegaigiert ten laste Tan deseWe stadt, en doet
oock daghynghen hinnen derseWer stede, om simple
schalden eft andere rauwe actiën. O. v. Aalst , ii
29; it. 12, Stijl 26, en Begl 81 juli 1752 a. 6.
48: Kamerbode. It. C. v. Denderm. i 20.
GAMERBRANT, m, m. Brandhout, fr. bois de
éhanffage, \\ En auch haet die heer Tan Bom ein
einde uit den Tors. bosch gespleten, Tor sinen
kamerbrant. Belg. Mus. Y 428, Oud reeord te
Bom (Limburg), 1538.
GAMËRBRIEYEN (GamerbriefTcn), zn. m. Sehé-
penbrieven, fr. lettres de la ehambre, seabinaUs,
I) Moghen doen indagen den afghewonnen gront,
midts den proprietaris Tan dien personnelick oft
tzynder domicilie, by den amroan oft by camer-
briefren, indien hy buuten den lande Tan den
Yryen in Vlaenderen waere woonende, doen insi-
nueren te commen ... O. v. d. FryV, I 144.
GAMERD AGH, zn. Seehtsgittingdag van schepenen,
ft. Jour d'audience des êchevins. || Op deselT« camer-
daghen moeten oock ghedient wesen alle heessèhen
▼an costen. O. v. Poper. zit 8. It, 18.
GAMERQABT,, zn. Ud eener reder^kers- of
eehutterskamer of gilde, ook wel „geselle'* genaamd,
fr. membre d'mne chambre ou gilde de rhitorique ou
d^arehers, aussi appeU „compagnon,** || Soo iemandt
der camergasten die deeckens oft raedtslieden spytich
toespraeok , . . O. -Li^e , 20 mei 1686 , a. 2 , en Tig.
GAMERIST, zn. Ongthuwd persoon, die op eens
kamer woont, fr. cAihataire, qui demeure en chambre.
It Doe werden doe gheroupen , Toor de laatste reijse,
alle Tremde ghecellen oft cameristen, wonende np
ommeren, en alle jonghen hebbende haer ghetydighe
IL
jaren. Fxbd. Taitbxb Hasohbit, Ber. tijden, II
177. Zie ook eekloopich.
GAMERGRUIGK (O— uy— ), zn. Voehtmaat van
tes potten, fr. mesure d liquides de siw pots, || Dat
geene camergasten, op die oamer oft tusschen die
bergen, sullen mogen eenige weddingen doen, oft
iet Terooopmanschappen , sonder permissie der
deeckens, op *t Terbeuron Tan elckeen derselTe
een half oamercruyck biers, te weeten elck dry
potte. O. Liège, 20 mei 1686 a 11 , Borehloon.
GAMËRLINCKjZn. Kamerheer, kamerUng, kamer-
officier bij vorsten en groote leenhiseren. Sene hunner
tmbtsverricktingen bestond in desen ter zijde te staan
fttj het ontvangen der hulde hunnsr leenmannen. Dit
ambt was dikw^ erfelijk^ fr. ch(»mbeüan, officier
de chambre prés des souverains et des grands feuda'
faires. JJne de leur s fonetions eonsisiait êt assister
ceux-ci lorsqu'ils recevaient l'hommage de leurs veu-
saux. Cette charge Atait souvent hereditaire, Maigne
d*Amis Oambell<Mnus. Kil. Kamerlinck (dooh niet
eubicularius). Zie DaTid, Vaderl. hist. III 71, en
de aldaar Termelde bronnen. Zie camvblivckgxlt. -
Erfcamerlinck (Brfkemerlinck). Bkf kamerling,
Dete was in Brabant dê heer en hertog van Aarschoi,
uit hoofde zijner baronie of vrije heerlijkheid van
Heverlie nabij Loven; fr. chambeüan hereditaire.
Celui'd était, en Brabant, Ie seigneur et duo d'Aarsehot,
du chef de sa baronnie d'Heverlé prbs Louvain,
II Wy, Heinrio, here Tan HoTerle en Tan Oplintere,
erfkemerlinck in Brabant. Qork. 6 mei 1889, Betb,
Oplinter, enz. 265. Zie De Vadder, JVaité etc
II 479. t Gene [«2. het leen] dat compt Tan den
graTe met eenige groote officie of banieren, ghelijck
als te sine burchgraTe, erfizohtich camerlinck, erf-
achtich maersehalo, berbier Tan Vlaenderen. Wib-
LAVT, Leenrecht 17.
GAMËRLINGKGAGË. Zie cahbblikckgxlt.
GAMëRLINGKGëLT , zn. o. VerpUckte gift aan
den kamerling van eenen leenheer door den den getrouw-
heidseed afleggenden leenman, fr. droit de chatnbel-
lage, don obügatoire au chambdian d^un seigneur
fiodal par Ie vassal en prStani Ie serment de fldélité.
II Van camerlinckghelde. Item, in eenighe plecken
in Ylaenderen, daer men betaelt relief Tan den
gelde, betaelt men oock camerlincgelt ; te weten:
Tan eenen Tollen relioTe xx scel. parisis, en Tan
eenen haWen relioTe x scel. parisis; en dat camer^
lincgelt behoort toe den camerlinc Tan den heer,
ofte anderen die den heer gelieft; en plach Toortyts
te heten hofschede. Maer daer men betaelt relief
Tan sporen, handschoen, etc., en betaelt men gheen
camerlinekghelt. En het zyn Tele plecken in Vlaen-
deren, daer men Tan gheen camerlincgelt en useert,
gelijck als in Bysselambaoht, int hof Tan Belle,
Tan Yeume, etc. en Tele adder hoTen. Wiblaet,
Leenrecht 78. Also hy seght es dit leen tiendoTri,
en heeft er af eerTe» en ontheerTea, beede Tan
mannen en Tan laten, en relief en oamerlingage
f^ c—egage] ter doet ofte alst Terwandelt. db Pb.
en Bb. II. Wondetghem. 28 (1894). Staande elc Tan
dese leeaen ten x p. den [/. te x ponden] parisise,
en te XX scelen parisise Tan camerlincgagen Tan
steerfcoope, en Toort ten thienden penninghe up
dat men se Tercochte; en ten x ponden parisise en
XX schelen Tan caemerlincgagen ten wandelcoope.
DiEBicx, Gends chartb. 198 (1898). It. 120
(1402) 10».
GAMERLINGKREGHT (OamerUnghrecht, ca-
merlynckrecht) , zu. o. Zie CAXBBLiircKasLT. || Toor
een ToUe hergeweyde betaalt men 18 ryders, ma-
kende 19 Bynsguldens 10 stuyrers Prabuits; in
5
34
CAM.
CAM.
weloke 13 ryders syn begrepen Btadthondersrecht,
camêrlinghrecht , boeckrecht, maer niet het man-
nenrecht, daeraf men betaelt 8 stnyvers in den
ontfangh Tan de doode handt. C. leenhof v. JBrab,
1570 a. 46; Christijn jura eubicuUtrii. It. C, leen-
hof t. Auden. xx s. p. van camerlynckrechte.
CAMERRECHT, sn. 1) Eeehittitting ter tche-
penen kamer, fr. audience en la ehanAre de» éehevinê.
II Item, des woensdaegs hout men camerrecht,
alwaer getracteert worden alle ciyiele saecken, als
boTen, Tan poorters en andere, tusschen gewillige
parteyen. Want ingeTalle dat den gedaesden, we-
sende poorter » excipieerde en declineerde yan de
camere te yierscharen , moet men die saecken , naer
syn yersoeck , renyoyeren ter yierscharen yóór litis-
contestatie, maer niet naer, als boyen. C. v. Mid'
dèUmrg^ a. 18 en 14.
2) Oerechlskotten ter tchepenen hamers fr. droUs
<m dépene è la chambre Schëvinale. jj Dat alle pro-
cureurs sullen hebben precieselyok inne te yolghen
die oude manierea en reglement in het honden yan
hnnne yerbaelen; en soo wanneer dat deselye
eenighe yerbaelen oft andere altricatien souden
komen te moyeren, die welcke aen hunne meesters
in het taxeren yan de costen, *tzy oyer termijnen
oft camerrechten , . . souden moghen worden gero-
▼eert, dat alsdan desen procureur soodanighe onbe-
hoorelycke terrognen aen synen meester sal moeten
goetdoen. C. v. Loven ^ Siijl 1785 a. 19.
CAMËRSECREETKEN, zn. yerkl. Naehtttod,
kamerstoel t stilletje, fr. chaise pereée. || Alle soor-
ten yan kindersetels , kamersecreetkens, kraem-
stoelen,.. O -F.B. autr. 30 jan. 1737, ii 7; V
156, Schrijnwerkers ie Brugge.
CAMERVOOCHT, zn Door schepenen aangestelde
voogd over weezen, indien deze geene nabestaanden heb-
ben^ fr. tuteur d'orphelins, nommé par les êchevins, au
eas q«e les orphelins n'aieni pas de parenté, || In
gheyalle dat zy , weesen , gheene yrienden en heb-
ben, binnen der stede ofte ambachte wonachtich
en justiciable, ofte oock bequaeme omme yoocht
te zyne, zoo maeken schepenen eenencameryoocht,
die oock zyn handelynghe yan yoochdie yerzekeren
moet. C V. Assenede, xr 16.
CAMERWIJF, zn. y. Kamerjuffer, kamenier,
ts. femme de chambre. Kil. Kameriere, kame-
nier e. II Item , JoufTrouwe Jacquelyne, camerwyff
▼an wylen joufironwe Anne yan Gestelles, sess
rinsguldens lyfitochte , . . Item , Geertruyden , camer-
wyff der yoorseyde wylen jouffrouw Anna yan
Gistelles, yier rinsguldens lyfrtochte, . . Item, Mar-
garite, maerte des testateors, . . Aoad. d^arehéoL
J856 blz. 879, Tettam. o. 1584.
CAM HOUT, zn. SofUy waarvan men de wevers^
kammen maakte fr. Zois dont on fait les peignes
des iisserands. \\ Camhout, daer men de cammen
af maeckt, een hondert, iy penn. Sansatol 1567.
CAMIUWE, CAVAJOLi, zn. Ede^ewteente, kamee,
fr. camee f camaieu. La Curne Camahieu. || Een
tabernakel yan Ons Yrouwen belde mit elf balaisen,
omtrent, eü yyfthien saphieren, yyff diamanten,
yier robbinen en twee camiuwen , . . Brab. Yeesten
II 694, Kleinooden aan Willem van Oulik, in
zijnen nood, geleend door zijne moei Joanna v, Bra-
bant y 1399. Item, een groeten rinck meteen agatha.
Item, eenen anderen cleynen rinck met een cama-
jolo. G-ÉVABD, Antw. Arch. II 264, Inv. v. burge-
meester Van Stralen 1567.
CAMMAGIEQELT, zn. Belasting op bier en
wijn, fr. impói sur la bière et Ie vin. \\ Item, soo
heeft den heere alpoch het recht yan cammagiegelt
oft accyse ran buytenbieren efi wynen, te weten,
yan elcke tonne twee potten, en van elck brouwsel
bier yan de binnenbieren acht plecken Brabanta.
Gaesbeke 14; it. 19 (1670). Yoirt, soe selen wy
en onse wyf behouden... de cammagen,.. A.
Waütebs, Mnvirons I 287, Pamel 1319.*i/. 128.
CAMMAKER, zn. Kammenmaker (voor wevers),
ft. fabricant de peignes de iisserands. || Zo wat,
cammaker, die eenen oam rieden dade, die yalsch
ware . . K. lakeng. Brugge , JTevers , a. 22. li. Kb.
V. Iperen 1363, yiii 6.
CAMME, zn. y. Brouwerij, fr. brasserie. Kil.
Kam / kam me. vetus. j. brouwerije. Kammen.
vefus j. brouwen. Oudlat. Can^. Braseina. Ofr.
camhagcj oambe. Thans nog in gt^uik m Brah,
Zie Schuermans. || M»ilendinum unum dimidium,
eanibam unam. Piot, Cart. Si.-Tr. I 14 (2 noy.
1023). It. 35, 86 (1108—1138). Eü de yorseide
Godeyert gheloefde op die yorseide hofstat mettw
woninghen een ander loyelic huus op te settene,
ter cammen behoef, met loyeleken yaten, ghelgc
dat mens pleeght , op eü tale. Mof d. laten v. Lonys
Walencourt, 1343. Ketel, die hanct iu cammen,
in oyen, die yolght de erre. tRecht v. Uccle 37.
Brief yan eene camme oft braxine te Herenthout,
11 apr. 1634. Rijksarch. Bekenk. nr. 17172. Yer-
claert aen densoWen in eygendom gecompeteeii te
hebben sekere camme oft paenhuys, gelegen op de
plaetse binnen (j^tz-Betz. Leenhof v. Brab. 16 jan.
1740. Item, sullen [nl. de brouwers], op de yer-
klaetde ure, in de kamme ofte brouwerye gereet
moeten hebben hnnne mouten, om alsdan te stor-
ten. O.-P.-jff. autr. 24 noy. 1749; YI 510, Thienen.
CAMMEN (Kemmen), ow. Garen en wol. Ram-
men, kaarden, fr. peigner, earder {du fU, de la
laine. Kil. Kammen, ^«ei. j. Kemmen. Peetere
II Wy ghebieden in xii te cammene eü niet meerder;
die nedere cammede, hy yerbuerde Y soL jeghen
den heere. K. tijkweners St-JPieters bij Oent, Mei
1280. Dat men gheen garen moet cammen, no
yerwynden, no yerhaspen, elc bondel up iii s.
Kb. lakeng. Iperen 1363, xii 4; it. b. vort, soe
selen si hebben hare maete hoe langhe men daer-
mede kemmen sal; soe wie datter mede kemde.
die oorter ghecamt waren, yerborde die camme en
y lib. K. lakeng. Mechdeu 1868 a. 68. It. 61. 64.
66: Kemmen.
CAMMER, zn ; yr. Kemmerse, kemmesse,
kemstre, kemsterigge, kymmerse, kimmersse, cam-
mege , kimmege). Wotkammer , — kamster ; hekelaar ,
— sier, fr. peigneur, peigneuse; cardeur, eardeuse.
Kil auet. Kemmen /kam men. Peetere. Peigner.
Kemmer. Peigneur, eardeur. Kemmersse /
komstere. Peigneresse. || Kynmersen [l. kym-
mersen]. Brab. Teesten I 725 (1806). Kemste-
rigghe, die kemt om huere. K. lakeng. Audeu. 1829 a.
5. Dits yan den kymmersen. Engheen kymmerse
en sal meer dan tweerande wolle bi hare hebben
te kymmene. Eb. lakeng. Diesi 1833 a. 60. Zo ne
gheoorloyet negheene oammeghe, caerdeghe noch
spinncghe meer wullen te hebbene in haer huns
danne eens drapiers. Kb. lakeng. Brugge, Wevers
a. 41. Ghemeene w|jfs en kemstren. Kb. v. Antw.
a. 19. Dits Tan den kymmersen. Kb. lakeng. Diwt
1888 a. 140. Dat ghene kimmersse uter stadt yan
Bruesele gaen. en mach om kirameye. K. lakeng.
Brussel 1376 a. 5. Kimmege. Ib. a. 6. Kemmesse.
Nieuwe k. wollewevers te Aalst, 15de E. x a. 28.
Kemmersse. Ib. a. 82. Kemsterigghe. a. 42. Kem-
mersse. K. hskeng. Masselt 1438 a. 8.
CAMP, sn. Veid, land, £r. ehamp. Kil. Kamp,
CAM.
CAM.
35
tax. fHt, sieamh, holl.Jland, Campus y ager, arvum»
— Opmerkenswaardig is dat dit to. out in dezê
het, in Zuid-Srab. niet voorgekomen is f tenty één-
maal hij den rechtsgeleerde Van der Taverijen, || Ib
a beeste yerlooren en zy coempt in mijnen kamp,
en doet mg scade... Y. d. Tay. 87 v^ Om te yer-
sien, dat onse ondenaeten niet beschadigt en wer-
den by den conynen Tan onse waranden , die welcke
in haere campen en Trachten oomen maecken hoo-
ien en duwieren,.. C. v. Bavenstein 1522 s. 27;
it. 15S8 a. 11. Om des wille, dat die beesten
schaede doen, alsoo wael aen den werdt als in
den eooren Tan den campen , soo wat beesten dae^
OTer beTonden worden in myns heeren werden,
sullen - daeraen ghebreuckt hebben eenen alden
schilt, en in der naebueren weerden ofte campen,
Tgf Ylaems. C. v, Megen 1537 a. 2. De Bobberts-
campen [ook Boobertscampe en Bobertscampen] —
den Haawcamp — den Pittoorscamp — Hans en
Jans Swanencamp. Reken, J>in tan Leefdael aen
Mr ürhaen. Baron van Leefdael (?), 1669. Zie
ook Beken, graf, v. Holland, I 69. 247.
CAMP, zn. Gerecht êlijike kamp of tweegevecht,
fr. combai oudtiel^udiciaire.Kil, Kamp. Certamen,..
4* Monomachiaj duellum. De gerechtelijke tweege*
vechten zijn van Oermaanschen oorsprong; men nam
er zijne toevlucht toe, zoo in burgerlijke als lijfstraf'
feliike zaken. Swn uitslag was beslissend evenals
die der vuur- water' en kruisproeven , hekend onder
den naam van godsoordeelen. Hertog Hendrik I van
Brabant schafte de zoo wreedaardige als onzinnige
proef des twe^evechts af voor de poorters van Zout-
Leeuw, in 1218, en voor die van Diest, in 1228/
hertog Jan I wilde echter, „dat die kampe hliven
in tUsulken pointe alse tote hare [nl. tot hiertoe]
hebben gheweesf* (1292); Jan II verbood dat een
vreemde eenen poorter vun Loven „te eampe eisscen
en mach''\ voegt er echter bij ,^ wetre of dieportren
van weder side vechten wouden*^ (1304); in Vlaan-
deren verboden dit zoogenaamde godsgericht Mar'
gareta v. Conetantinopelen , in 1252, en Wijt v,
Dampierre, in 1297; toch zien wij voorname persO'
nen elkander nog in de 14<^ en \hde in tweegevecht
beroepen, fr. les combats judidaires sont d^origine
germanique; on y eut recours tant dans les causee
eivHes que erimineües. Leur rSsultat était déeisif,
tont comme les épreuves par Ie feu, par Veaiu et
par la croix, eonnns sous les noms de jugements de
JHeu OU ordalies, Le duo HJsnri I de Brabant
abolit Vépreuve si cruelle quHnsensie du combai
fudieioire pour les bourgeois de LSau, en 1213, et
pour oeux de Dieet en 1228; le duc Jean I voulut
y^u'ils restassent tds qu'üs f^entjusqu' iei'' {1292)/
Jean II défendit qu'un Stranger provoqudt un ftóiir-
geoie de Louoain au combat, mtsis il ajouta „d
moins que des bourgeois ne voulusseni, de commun
accord, se Ixütre" (1304); en Flandre Marguerife
de Oonstantinople prohiba ee soi'disant jngement de
Dien en 1252, et Chi de Dampierre en 1297; toute-
foie, nous voyons encore des personnes de haui
rang se provoquer en dud au 14« et au 16« eiècles.
Zie Edm. PooUet, Anc. eonetit. hrab, 96 en ylg.;
TOof. Dayid, Vaderl, hist, III 274— 281 1 IV 426;
V 205; Wamkönig II 247—248; Belg. Mus. I 26,
De Leuvensehe kampvechter 1236; Monteil I 212.
II Dat engheen poirtere yan Dyest, om engheenre-
hande mesdaet bynnen Dyest en sal mogen beroe-
pen worden ten campe. K. v. Diest 1228 a. 1.
Lat. poterii provocari ad duellum. Vort wille wi,
dat die kampe bÜTen in alsnlken pointe alse tote
hare [nl. tot hiertoe] hebben gheweest. K, d, Amm.
V, Brussel 1292 a. 61. Van campe. En niemcne
ne mach poertere yan Ghend beroupen te campe
in Tlaendren. Diet doet, hy es in de mesdaet
Tan LX ponden, en de poertre es souldech quite
te gane Tan den campe. O. v. Gent, Ghr. cA. e.
1297 a. 69. Dat niemant, buuten onsen lande ge-
seten , enghenen porter Tan onse stat Tan LoTene. . .
te campe eisscen en mach noch roepen Tan
enghenen &iten ; en ware of die portren Tan weder
side Techten wouden. K, d. stad Loven 17 sept.
1304 a. 4. It. C. V. Maastricht, Stat. t. 1380 a.
94. Piot, Chron. 180 (1424). Jus feud, FL vetue
c. 66—76; 122, 1.S4 (1427—1481).
CAMPëBLIJCK, camfelijck (Campelic) 1)
Bouwvallig, fr. ruineux. Kil. Kamperlick. Peri'
eulose. Kamperlick staen. In summo discri-
mine eive periculo et necessiiaie esse, \\ Dat wy
aen den toren ghedaen hebben, dat en is maer
eenen hoeck, aen deen syde, dat soo camperlyck
stout, dat wy alle daghe meynden dat het soude
Tallen. Yiv Etek, Louv. mon. 36 (5).
2) Fig. Moeilijk, netelig, gevaarlijk, hachelijk,
fr. diffieUe, scahreux, dangereux, eritique. \\ Ziende
dat mijn heere den hoochbailliu , hoe campelic
datter stout, cü dat noch bijna alle dijnghen desen
anghaende ouToorzien en onbewaert waren , . . Febd.
Vakdbb Haeqhek, Ber. tijden, I 104. En het
stout alsnu binnen Ghendt zeer campelic. de
POTTEE, Chron. 273 (1579):
CAMPGEDING, CAKFiira, zn. Zie CAicp, en
CAMFRECHT. || Vau UU Toortacu zo zullen cesseeren
alle goudynghen en campinghen [var. campghe-
dinghe] Tan successieu , en om ander ciyile zaekeu.
DE Pb. en Bb. XVI. Assenede 43 (1242).
CAMPLIJCK, KEMFLic, bn. Eampiycke
woorden. Ten gerechtélijken kamp uitdiende
woorden, it. des paroles provoeantes au combai
judiciaire. Zie Grimm. k&mpflich, kampflich.
II In den jore ons Heren MCCC en lti, so wart
eyn statuit gomact in der stad Tan Luitken, int
palais , OTermits die gantse stat , so wat porter den
anderen Toer gericht kemplic woirdt toespreke, die
alsollioh weren dat kamp darom onthaldeu en
Terbondeu moohte werden, dergheeu dee also den
anderen kemplic toespreke, dat dee solde Tcrboe-
ren eynen weegh in Cyper , der stat te beteringen ; . .
so we Tan ons den anderen Toer gericht te kampe
heisght en home kemplic woirdt toespriect,.. id
en were dan Tor onsen geduchtigen here Tan Luitksn,
in den pays [?] , dat de Terboeren sal . . . O. v,
Maastricht, Stat. w. 1380 a. 94.
CAM POS, zn. (Ace. plur. t. het Lat. campus).
Speeltijd, verlof, vrijaf, fr. eoii^^. || Selen insge-
lycx die meesters schuldich syn die joncheyt te
leeren pietatem et eivilee mores, en goede toesicht
te nemen dat deseWe kinderen nyet en loopen
achter straeteu spelen, hun Terbiedende het tuys-
schen op de kerckhoyen en elders , mede het baeden
eü op het eysch (sic) loopen. Maer in plaetsen
Tan dyen sullen moghen campos hebben en ter
presentie Tan eenen meester ferieren. P. V. Bets,
Brab. mus. (Van Etou), I 50, P. P. Augustijnen
school ie Thienen 1617. Zie ook La Gume.
CAMPBECHT, zn. o. Kampreeht; recht en
rechtspleging in zake van het gerechtd^k tweego'
vecht, fr. comhat fudidaire', droU et procédure en
matige du combai Judiciaire. || Van camprechte.
Dat opperste rechte es campreoht ; eü dat bedinghet
men metten mannen , en wyst de justicie. Daerof
ware zeer lanc te srriTene, en het comptin Vlaendre
lettel te doene. Jus feud, Fl. vetue o, lxvi. Die
36
CAN.
CAN.
eenen man begheert te campe, moet eexBt oauwren
Toor den prinche van den lande de sake; en be-
hoort te wesene van trauwelooaheden in &ite Tan
wapenen, of van TerraednoBsen , of van donkeren
aaeken ghedaen jeghen zinen here en prinche te
contrarien; of omme vonnessen, of omme kennee-
sen ghewyst ot ghekent in hove, daer deen sonde
secghen dat quaed eu valsch ware, en dandre
soude secghen dat goed en gbereohtich ware, en
deen soude dat up den andren goed willen maken
met zinen liye, en linen pand {jdoor^aans t^nem
handtehoen] bieden; of Tan zo bedecten dinghen
Tan archedeo, dat men se niet anders ter kennee-
een bringhen mochten. Ib. o. lxtii.
CAMPROEN, zn. t. Kapraaf^ dakspar (7), h.
chevroH, || Doende ople zeWe torrekens maken
goede OTorsprongen daecken Tan eyoken boute, en
die decken met schalien Tan Merten Fosse [l. Mar-
tinfoese], Tan der middelste camproene. GhéVABD,
^«^«17. arch. I 49 (1481).
CAMPSPEL, zn. m. SirijdJcunêt, fr. ari de
combatirs. Ghrimm Kampfkunst en Kampf-
spiel. Art dueUica. Agon^ ludut gymnieut. || Als
zy campTast zyn, so wjst men hem Tuerst XL
daghen, omme te leeme campspel. Jui fmtd. Fl,
vetut o. 72. De uitgwer teékeni hierop aan: Itqne
eliam êóUnni hoe formnla a judiee erat petendum :
lo protestere te hebben tyt en dach beteickent;
hangende welcker tyt ie mach worden „onderwe-
sen'* tot alle tgeene datter dient en beheert in
allen faite Tan campe Tan battaelioy te hebben
„meester** en „instructoer*' daertoe dienende, eet.
Vide Jan Bottelgier 8umm. Rwral. cap. 75 a. 6.
CAMPSTOCK (Campetoc), zn. m. || Daema,
zo riepen dyrauden Lessiet, leseies. Lettie les aler
faire Uur devoir, Itenr, dïanlegghere quam eerst
uute te Toet, sine glaTie root in de rechter hant,
en in dandre hant zinen campstoo. Ol. y. Dix-
HÜDB 185.
CAMPYAST, bn. Campyast syn. 1) Weite-
lijk gemachtigd zijn om den gereohielijken kamp te
strijden y fr. être légalemeni admis au comhcU judi-
oiaire. || Als sy campTast zyn, so wyst men hem
Tuerst XL daghen, omme te leeme campspel. Jus
feud. Fl. oetus c. 72. It. C. leenhof d. Swrchi v.
Brugge a. 70.
2) Zich bekwaam gemaakt hetiben^ — aan de
vereisehten voldaan hebben ^ om in rechte te ver»
schijnen, fr. s'étre rendu habHe è comparaUre en
jusHee, avoir satisfait aux conditions requises.
Zie HOFWIESDICH. || Deen poortere jeghensdandere
beede campTast in hoTe zgnde, hebben wet Tan
derden daghe; en als sy in hoTe niet beede en
zijn Tan zoTon schepenen gheseyt te acht daghen.
DB Pb. en Bb. YI. Nevele 40 (1569).
CANARIESUICKER, zn. KanaHesuiker , fr.
suere des Oanaries. || Anno 1508 quamen ter Yeer,
in Zeelandt, twee schepen uit Canarien, en waren
deerste die uut Zeelandt in Spaengnen in de
eylandeu gheweest hadden, dewelcke gheladen
waren met Ganarie-suycker. Piot, Chron. 284. It.
Ferd. Yander Haeghen, Ber. tijden I 116;&ënard,
Antw. arch. I 97.
C ANGEL, zn. 'sHeeren oanoel (ook *s hoe-
ren camer, en 'sheeren tafel). De vorstelijke schaU
kist of •kamer ^ de fiscus^ fr. U trésor du prince,
Ie trisor, Ie fise. || Soo sal hy daerTore, Oode ter
eeren^ den heere efi der stede ter beteringe, mt-
^011^0» worden in eene tonne, e& syn Jichaem
Toortgebraoht op 'tgalgoort, en aldaer gehangen
worden aen de galghe, en syne goederen geconfis-
queert eiï geleydt tot *sheeren canoele. Casvaxbt
SlO, JBdlsstraf v, eenen herdooper te Dordredd
1558.
CANCELLËEBEN, bw. Eene gezegelde oor-
konde. Die vernietigen^ im H algemeen, met penne'
trekken of doorsneden in den vorm van treUiewerk,
fr. {un dij^óme) Vannuler, en général, au mogen
de traits de piume ou de coupures en forme ds
treiüis; ofr. canceller. \\ Welke cancellier [ai. t.
Brabant] , . . uut speoialen laste , heyten en bcTéle
desselfs ons genadlchs heeren,.. den Toirseiden
brief tot hemwaert nemende, sneet hem den
seghel af, sneeten Toirt, scoirden en canoelleerden
in stucken, en Temyelden geheellic en altemael,
in presentien en in jeghenwoirdicheit. . . enz. A.
Wautbbb, JEnüirons II 67, Afschaffing d. lakeug.
te Merchten (1411).
CANDEEL, zn. KoMdeel, een lekkere warm
drank, een zuipen, fr. eertaine boisson déUeate et
chaude. Kil. kandeel/ suypen. Ogoeom , etc. —
Candeeldach, zn. m. Volgens De Bo de dag
die volgt op eene kermisj bruiloft, «»c., wanneer
men op dien dag een vreugdemaal geeft ^ fr. selon
De Bo Ie jour qui stut une kermesse, une nooe, etc.,
lorsqu*on donne ee jour-Ui un joyeux repos. Kil.
Kandeelfeeste fland. Bepotia (^JËen gastmaal,
dat de Ouden daags na de bruyUfft gewoon waren
te houden. Pitiscus). || An Salomon Tan Boubaix,
wethouder deser stede , . . up den xiii septembris
1616, wesende den candeeldach Tan de brulofW
feeate Tan NicoUaes Tan Boubaix. — Aen Jan de
Groiz, stedehoudere Tan den hoochbailliu deser
stede,., den xxviii septembris 1616, wesende
zyn feestelioken candeeldach Tan huwelicke. Bbmbbt
I 674.
CANDELAEB (Kandelere, C— eer), zn. m.
Kandelaar, fr. chandelier. Kil. Kandelaer. Can-
delahrum. Beeds Terlatijnscht in eenen schepenbrief
T. Diest T. 1298. Johannes dictus Thes, fiUus
quondam Walteri Canddarii (f). || Item i\j tenen
candelers. Tol te Meohelen 14<i« B. Item, 1 houten
gescilderden peesche [peersche, paarse?] kandelere.
Inv. Borcht te Loven 1436. Item, noch zi ooperen
candeleers, soe groot, soe oleyne. Inv, V. d.
MuUt 1489.
C ANE (Kaene), zn. Lichte en dmnne wamdeletok, fr.
oonfM, badine. De Bo Kaan, kane. Eene rieten
kane. || Biet: Biete kaenen, gemonteert ofte onge-
monteert, par pond groote, 4 gr. Fl. v. VI. Font-
geld te Brugge 17 juli 1779; XI 792.
CANEEL (Canneel), zn. Kaneel^ fr. de la
eanelle. KiL Kaneel. C€uia Tulgo oanMt. Cinnar
miNn, cinnamomum, |) Fro quintaüo oroei, gingi-
brif, cgnamomi, .. Èngelsche tol te Antw. 1305.
Yan elcken hondert sofferaens, gimbaer, canneel,..
Sansaiol. 1409. Yan elckerbaelen pepers, ghynbers,
greynen, canneeleui . . Tol op de Zenne 1436/1531.
Kaneels Tan OTer zee, een kiste, gefiT. xxx Ib.
Een mande dito op xv Ib. Een kiste comende te
lande op xv Ib. Een bale uuytraerende te lande,
deen deur dandere, xv Ib. Schatting 1551.
CANËFAS (KancTets, kennoTeta, caniTots,
canifaa), zn. Kanefas, fr. oanevcu. Kil. Kanefas/
Kanefasdoeck. Canabina vestis, oannabalea ttia,
Tulgo cannavaeifim. || Yan kancTctse en Tan lininen
te beslane, daerof en es die coopman niet aculdich.
Tol te Brugge 1252. Fro quolibet miUenario canubii.
Tol. V. 1315. lx groets waert [groot zwart] cani-
fas, dat men cochte, sacke af te makene brioTe in
te hangheno int contoer op der scepenen camere.
Mbbteks en Tobps II 640 (1401). Yan elcken
CAN.
CAP,
37
duyaent oanefai. Tol. o. 1409. CanefM: hondert
ellen ii gro. — 1 pack Tan ziio Ib. ix i/| gro.
I pack Tan Bonrgoignen, daer een peeit twee
packen aff draegbet iii gro. 1 rolle uuyt Hollandt
oft Oost, XII gro. Een b^onterken canefas mi gro.
En nae adyenant Tan o ellen ii gro. Waierid
1560. Canefaa. Een pack ge«vt xt Ib. gr. VI. Een
balouterken canefaa van iiic xxx ellen, geëyt. iiii
Ib. gr. Sehalling v. 1551. Bollen yan Boldayid oft
oanivetsen. PL v, VI. I 363, 376. Een witte
kenneyetsen caaacke. Fbbd. Tavoib HAsaHiH
III 305.
CANEPf zn. Sènnêpt "kmnp, ft, ehanvrê. Kil.
Kemp. j. kennep. Camnabiê, Zie caxmp, — Ca-
nepina werck. Koorden vam kennep of kemp^
fir. eordeê de ehanvre, || Item, ghecooht jeghen
Triatinne den Jonge, xxix pond canepins wero,
en coete tpond ii gro. Item , yiii baatinen linen , . .
It. XIX poelkino,.. en ii paer stringben. Mac-
QüXT, Domme 232, Seken, Brugge 1384. A DenU
de Ie Soape douwiMge de eanep^ petani iie ii liy.
a XX dr Ie liyre. Tpriana I 44 (1377).
CANESIE, Canovibix, in.y. Kanunnikdij^ kapittel,
h, ehapitre {de cAaiiatfiM). Eil. Eanonisye. Camh
nicaiuê, \\ Tot Haerlebeke , . . alwaer eene schoone
cannoniaie staet Piot, Ckron, 785 (1595). Daer
wasser een groot gbedeel [nl. beeldstormers] in de
oanes\je yan Sonte Pharabilden, daer xijt ooc al
cuiJBcbten en in sticken braken. Fbbd. Vandbb
Habghbv, Ber, tijden I 110. It. II 18; III 15.
li. Jak t. Dixmüdb 11. 31. •
CANËVE, sn. Soort van ijzeren band, fr. torte
d^aitaehe de f er, Ygl. xxianiTB. || Item, xl cane-
Ten, daeraf dat de tui aen de twee doren sijn,
en iii aen de prle, daer de doren aen hangben...
It. yan den naghelen , daer de spangben en caneye
en doren mede gbenaghelt sgn. Mebtbkb en Tobfs
II 618.
GANIAMTËN, cangbaktek , zn. my. Zekere veeU
klettrige kleedingetof, ir. certaine êtoffe mnUicolore
pour vêtementt. Kil. Kaniant, kangiant. Veetie
polffmita, versieolorf babfflonica, vulgo cangianta,
D'Arsy. Kanjant. Sorte de drap bigarré. Ofr.
Oangier: ehanger. || Cangeanten, fluwele trypen,
ostaden oft sargien, en andere wercken, die gbe-
maeekt worden te Domick en te Byssele. Pl. e.
Brab. 27 febr. 1603 a. 7; I 301. It. Tol te Antu>.
1623. Zie ook boitbattbv, m, aldaar j het verbod
van invoer.
CANIFISTUKEN. Zie cabbib.
CANIC ANTEN, zn. my. Ongewaterd kamelot,
fr. eamelot non moiri. || Sayen, canicanten oft
ongewatert eamelot, 1 pack yan omtrent cxx
stncken, op xl b. Schatting 1551.
CANNE, zn. Kan, pot, vat van onhepaalden
inhoud, fr. pot, vaee d*une eontenanoe indUerminée.
Bol. auot, Êanne. Poculum^.. ün pot, cruche.
II Item, noob een tenen gbeltcanne en dri tenen
quaertcannen , en een tenen deerdelcanne, en ii
half waelpot-cannekens , en ii breede scoeler8(?).
Inv. V. d. Sulet 1489. Zie ook gbltcanvb. —
Kannen. Hondert steenen cruycken, 1 gro. Water'
tol 1550. — Kil. tertacdt de kanne wgns door
Quartarime vini, 't welk zou overeenkomen met de
''quaertcanne" van bij V. d. Mulst; deze meldt ooh"
een tenen eanne van vier quarteren*\' wij meenen,
d<xt door quaertcanne een pot van twee pinten moet
verstaan worden , un pot de vin, zegt D'Arsj. || Beken,
stad Ninove 1482, en ptsesim.
CANNEBACK, zn. Sehenkblad (?) , fr. baguet è
pots et verres, plateau O), \\ Item, lesaenaers, can-
nebftoken, maaaaierkenB, . . 0,»P.'B. auir, 80 jan.
1737, II 4; T 156, Schrijnwerkers ie Brugge.
CANNEBREKERS, zn. my. JSene soort van kar-
den bouwsteen, fr. sorte de pierre d bdtir dure. || Ben
weerck [nl. 't Sas yan Gtent] wel beziens weerdich ,
als oft a. van eenen steen gheghoten ware; waeraf,
onder den yloer, met tyrasse, cannebekers [l. can-
nebrekers] perpeijn en andorsins, wel een mans
lijnchde diepe ghefondeert es, en in sommighe
steden xt of xti yoeten diep. Fbbd. yA2a>BB
Habghbv, Ber. tijden II 298. Betaelt Micbiel De
Mneleneere , sohipman yan Ghendt, yan ghebroobt
thebbene yan Andworpen binnen deser steede, xiil
dnust steens ghenaempt cannebrekers , omme tyau-
teeren yan der poye yan den scepenenhnuae , de
somme yan Lxxii lib. par., hierinne begrepen de
yrecht yan dertich tonnen terrache. — Betaelt •
Aagostin Maes, yan gbebrocbt thebbene te scepe,
uuter yoors. stede yan Andworpen, Tii duust Tan
de yoors. cannebrekers , .. {en nog een paar mal-
dingen). Auden, meng, III (349 (1528).
CAN8ELBIER. Zie xwavbblbibb.
CANSLUCKEN (Cansluken), zn. Kans, goede
uitval, gelukken, fr. bonne chance. || Ten deaen tyde
en hier te yooren, midts de groote rysque en
periclen der zee yan alle pyraterie, men betaalde
Toor de Trecht alleenlick tot de Bretoenen, deweloke
al de yaert hadden, de somme Tan yyfbhien zonne-
croonen yan elck yat wjns oommende yan St-Lucar
eü andere plaetsen in Spaengnen , . . en boyen desen
canslukens en groote ayar^en. Piot, Chron. 688 (1589).
CAPDIEF, zn. Nachtdirf, deugmet, fr. voleur de
mtU , fripon. A. de la Porte , Schadt der Dwgtse en
Spaensehe talen : Ladron de noehe , naehtdief. Bichelet
^ugeniet. Frippon. || Dftt... daerenboyen, in den
winter, achter deselye boomen hun waeren schny-
lende rabbauwen , capdieyen en diergelycke geapnys.
Mabtikbz 129 (1610).
CAPELLE, zn. y. Bustaitaar, fr. reposoir; ook
„autaer" genoemd. || An de zorghers yan de capellen,
ter holpen yan de oncosten by hemlieden ghedreghen
int maecken en yerchieren yan dezelye capellen,
ter eeren Godts en yan de processien up den St.
Jansdach 1598. — De capelle ofbe den autaer
gemaeokt up de Coorenmarckt op 6t. Jansdach
1661. Bbmbby I 619.
CAPERCKEL. Zie cofbbokbl.
CAPITAEL, bn. — Oapitale diyiaie. Soof-
delijke, persoonlyke deeling, fr. partage par tête,
individuel, \\ Daer getrouwde kinderen yan diyeraohe
bedden zijn, en iemant sterft de kinderen eyennae
bestaende, het ware in rechte linie oft uyter syden,
soo succederen deselye kinderen daerinne ghelyok,
met oapitaelder diyisien. C. e. Merentals xii 19.
— Capitael oriesmen. Hoofdmisdaad, lijfstraf'
fdijke, met der dood of met levenslange verbanning
strafbare misdaad, fr. crime capital , passible de la
peine de mort ou de bannissememi perpétuel, \\ Hier
suldy weten, dat de criesmen capitael, stucken en
punten, dairomme men mach wordden ter doot
gecondempneert, oft gepunieert met exilien, proa-
cripcie, euwige banne, oft anderen saken equipolent
metter doot, zyn dese: Te weten... enz. (Jiiema
volgt de opsomming van 101 koofdmisdaden). Y. d.
Tat. 55 y^. GecoUoceerd yoor yerscheydene leelQke
capitale feyten. Gévabd, Antw. a/rek. I 430 (1607).
CAPITALIJCK (Gapitalick), byw. VU koofde
eener lijfstraffèl^ke misdaad, fr. du ekefd'un erime.
II Premie yan 50 guldens yoor die sal aenbrenffen
Jan Adriaenssens , . . schipper , uytgebroken njt net
Steen, alwaer hy oriminelyck en oapitaelyck ge-
38
CAP.
CAP.
Tangen wm. Gévabd, Antv*. arch. I 194 (1532).—
Capitalijok conoludeeren. Lijf straff dijk ^ met
eiseh van de doodêiraf hetluiieH, ir, eonelure è la
peine de mort. || De echontet van Antwerpen mach
ieghen den geTangenen syne conclusie deylen, en
concluderen capitalick, oft tot eunige mulckten,
pnnicien oft correctien , nae gelegenthey t der saken , . .
C. V. Antw. 1545, i 7. Den Toors. heer droesaert
oft stadthouder , . . genoechsame stoffe hebbende om
capitaiyck te concluderen, boo neemt hij teghens
dien knape . . . conclusie . . , ten eijnde lig sal hebben
yerbenrt B\jn lijf en goet , . . Cv. Deumey 1612, 1 16.
Capitemen des rijks, fr. capitaines de
V Empire. \\ Men vynt principalijc yierderhande
manieren yan leenen : dierste zijn princelijcke leenen,
als z\)n coninckrijcke , hertoochdomme eiï graef-
• scapnen, die men van den keyser houdende is en
die by den keyser gegeven zijn, en dese leenman-
nen heet men capitaine des Rycx. V. d. Tay. 194
▼^ li, Wielant, Leenrecht 17.
CAPITEINSCHAP, zn. o. Ambt van kastelein
of hwrgvoogd^ fr. fonctione de ehAtelain. \\ Het drossaet-
ampt en capiteynschap van der stadt en slote van
den Grave en van den lande Tan Guyck. Eekenk.
V. Brab, reg. 138 fol. 306 y«, brief v, d. 20
mrt 1539.
Capittel bibael. Zoo heette men te Iperen de
geestelijke geprivilegieerde tapperij of cantine, fr.
chapitre bibal; on appelait ainsi d Ypres la cantine
ecdSsiastique. Tpriana I 274; Y 114.
CAPITTELSTAT, zn. t. Kapittelzaal, fr. salie
eapitulaire. \\ Hebben wij , . . yoer ons en onse
naooomelingen , in onser capittelst^t daeromme ca-
Sittele haldende , . . eendrcchtelijcke OTerdragen,
at . . . Piot, Cart. II 259 (1437), Munster v. Milen.
CAPOEN. Zie CAPUiir.
CAPPAERT, zn. Spotnaam der munnikeny fr.
sóbriqnet des moines. Kil, Kappaerdt. Oucullatus.
II tQuaetste dat wij [nl. de Geuzen] doen willen,
dat es dat wy de nesten verstoren en nitseleren
willen daer die havicken en grijpvalcken in neste*
len, dat zijn de cloostèrs daer de cappaerts in
sohulen. Fbbd. yAM)EB Haeohek, Btr. tijden
II 68.
CAPPE, zn. JBen boven- of overkleed, nagenoeg
een mantel, het geheele lichaam bedekkend, en voor-
xiên van een hoofddeksel, dat men opzet of laat
hangen, fr. cape, chape, vétement de dessus, se
rapprochant du manteau, couvrant a peu prés tout
Ie corps, et pourvu d*un capuchon, que Von met ou
qu'on rabai. La Gume Gape: cowrt manteau aveo
capuchon. Bij Kil. auct. is de Kappe slechts een
hoofddeksel: Capitium, pileus, cueuUus. Cappe, capot,
chaperon; doch Plantgn: Gappe: üne chappe, ou
eappe . . , Toegt er by humerale tegmen (een schou-
derkleed), en chlamis (een krijgsrok, een kri^smantel).
Kil. Yeldkappe; Spanoghe Chlamys Krijgsmantel,
veldkappe. \\ Indien hy gheenen tabbaert en heeft,
800 sal hy hebben synen besten mantel oft cappe.
O, o. Antw. 1582, t. ,41 a. 101, Stadsvoordeel. [Zij]
yerstaken oft yerzwgnden haren predicant, hem
over den hals weerpende een Tan hare cappen oft
mantels, omdat men hem te min kennen zoude.
Fbbd. Takdbb Haeohek, Ber. tijden 14. —
Spaensche cappe; fr. une chappe êiVJEspaignole.
(rantyn). D^Arsy Chape ou cape de Biar, ou ^
VJEspagnole. || I Spaensche geboorde cappe. Géhabd,
Antw. arch. II 268, Inv. Van Stralen 1567. —
Gaplaken, zn. t. Laken voor de kap of de pij
eens kloosferlings , fr. drap pour un f roe de reli-
gieux. || Dat bovendien aen den religieus celebrant
Tan deseWe misse [nl. de dageiyksohe mis in *t
coUegie Tan wethouders] sullen ghegheTen worden,
Toor een kaplaeken, 'sjaers 24 guldens. Ord. Alb.
Antw. 1618, Uitgaven, IX 2. — '- Gappe des
hemels. Fig. on gemeen. Firmament, hemel, nr. ealotis
des deux, firmament. || Wie esser onder de capps
des hemels of hfj en mach wel somtij ts hem mes-
ghaon.' Febd. Vai^eb Habohbk, Ber. tijden I 72.
GAPPERS, zn. mT. Zooals thans. Kappers {wudU),
fr. cdpres. Kil. auct. Capparis. Des capres. || Gappers.
Gleyn, een pijpe geëT. iy Ib. Vis. Andere cappen,
een p\jpe geëT. 1 Tb. Vis. Schatting van 1551.
GAPRAVE, zn. Kapraaf, kaprave, dakspar,
fr. chevron de toit. EjI. auct. Kaprave/dack-
ribbe. Canierius. Chevron. || GapraeTen. Delen Tan
Meydenbourg, Noordlandt, Pruyssohen, eto.de 120
stucken yiii gr Sperren , dobbel sperren oft capraTen,
het 100 VIII gr. Tol v. 1623 te Antw.
GAPROEN, Gapruin, zn. m. Zooals thans.
Kisproen, kapruin, algemeen mans' en trouwene
hoofddeksel in de middeleeuwen, fr. chaperon, ooa-
vre^hef général d'hommes et de femmes au mogen-ége.
Kil. Kapruyn. Cucullus, capitium , gal. chaperon,
Kapruyn / KotoI der Trouw. Plautijn G a p rn i n.
Chaperon ou coduchon. — Capruin die men op de
schouderen draecht. Humerale {ook bij Kil.); Floa-
weele capru|jn. — Vrouwen capruyn. Zie
La Gume. || Dat gheen portere, of die binnen
Antwerpen buycTast sitten, rocke, wimbeyae, soou-
pen, hoyken noch caproene gheTen en mach noch
nemen dan denghenen die in sinen ate offe dranke
sijn, of die hem soe nae sijn Tan maegsoepen dat
hi se beTreden mach ; uutghenomen alle ambaohts-
liede met horen ambaohte. Kb. v. Antw. a. 192.
Vort Terbiede wi. . . bi lichte te werkene , . . son-
der caproene te Toedeme, . . K, parmenüers te 8t.
JHeters 27 oct. 1230. Unum capndum dietum
fluelen capruyn, et unum capucium dietum geleeth-
den (?) capruyn cum nodis aureis. Inv. Amts
s Oreven 1391. Eenen blaeuwen capproen met xn
perlinen cnoppen. dx Pb. en Bb. Oeni I 126
(1410). I sangwinen capruyn met 1 tappe. I zwart-
ten capruyne met 1 tappe en ii dolfgns. Noch l
drocTon [donkerkleurigen ?] capruyn met I cortten
tappe. Inv. deken Daneds 1483.) Drie aweite
capruyne, Tan weleghen die eenen heeft eenen
tap, en die ander twee niet oft eghenen. Twee
sandereyen capruynen met tappen. Inv. Mr. V, i.
Suist 1489. Zie ook dolfhijit. — De kaproen
was het onderscheidingsteeken van ridders, vam
StaatS' en stadsambtenaren en dienaren, en va»
gUdebroeders , fr. ie chaperon Üaii la marque
distinctive des chevcUiers, des fonctionnaireê ei set'
viteurs de VlStat et de la vitte, et des confrères des
gildes. || Item, Tan lakene daer de ridderen Tan
der stat, de scouthet, damman, rentmeesteren,
Bcepenen, clerke , knapen en andere dienairen
caproene af hadden, Tan der Tors. scutters-paruere,
wert geeocht een half wit laken, dat men loet
Terwen dede. Item, xiii ellen groens lakens
die men daertoe cochte, te Taesschen. Mbbtxks
.en ToBFB, II 635 stadsrek. 1401, Stadskléedij.
Item , dat men een groet deel Tan der goeder liede
oaproenen Tan den scutters-paruere sniden dede,
en de Taesschen innaeyen. Item, dat men zzi
caproene benaeyen dede , die de scepenen en andere
goede liede Tan der stat hadden. Item, de cap-
roene, die onse heere eü sine sonen hadden, ooete
te lakene en te benaeynene, altesamen viii sch.
gr. Vlems. Ib. 636. — Bonte oaproenen. Be-
n€uning der broederschap van den R, Oeesi, die de
Cap.
CAft.
39
ijkê dientUm van de kapel der Lakengüde ie
I uitoefenden, ft. ehaperone bi^arrés; nom de
ifrérie du StSuprii, qui céUbrait Ie eervice
de Ut ehapeUe de» drapiers è Ipree, Tpriana
I , - mei verwijzing naar de Flandria illustraia
ideras I 373. — Bood e caproenen. Bena-
oan de keurhende der ttedelijke krijgtmacht ie
I, fr. Chaperons rougest nom de la iroupe
de la müice communale a Ypret. Tpriana
S21. — Onder dezelfde benaming had de stad
e eene bende gewapende mannen , bestaande ge-
jk uit honderd man, h. la vüle de Bruges
une compagnie de gens armês, appelés du
nom; elle se composaU ordinairement de cent
IS, Gailliabd Inv d. arch, de Bruges, Table
78. — De Witte oaproenen, te Qent,
aanvankelijk aangesteld om den justitie of fU
^ te staan in de uitvoering van de bevden en
sen der schepenen, vormden later als de voor-
des gemeentelijken legers, en maakten zich
blijveniden naam mi de geschiedenis van Vlaan-
im den volksopstand tegen graaf Lodewijk
lede. Zij werden afgeschaft door het traktaat
adsantf 1492 (de Ptt en Bb. Oent, I 369—
£r. les Chaperons blanes d Oandfureni d^abord
\Ss . pour assister Vofftcier de justiee dans
ition des ordonnances et sentences des éche-
ils eonstituèrent plus iard comme Vavant-garde
irmée communale, et se flrent un renom qui
I toujours dans Vhistoire de la Flandre, dans
'rection du peuple contre Ie comte Louis de
Ils fureni abdis par Ie traite de Cadsani,
192. II Yan tween witten curten lakenen,
leselTe [n/. Witte caproenen] witte caproenen
ien, en €k)88iin Aliip [hun overste] eenen
Dl Pb. en Bb. Qent, I 370, stadvrek, v.
Dat de Witte Caproenen geabolieert en af-
b zullen worden. C. v. Oent, II 62, Piis v.
nd 1492. — Caproenen maken te
) r. Vergaderingen houden , fr. tenir des assem-
II Dat men te Sente-Comeiys op den Steen-
en te Sente-Joos-ten Noede, engheene eten-
[nl. een feestelijk maal] tsjaers houden en
koch eten 'te gadere, noch oic [met.^] ander
gemeynschap van caprunen te gader maken
en, noch etentijt. Belg. Mus. vii 307, Stads-
Brussel 1360. Item, selen sy Tan jaer te
apruyne te gader maken, en sullen haer ge*
y houden yan sint Jorys in Onser-Vrouwen
i opten Zavel. A. Wavtbbs, Sermens 18
a. 4), en passim. Zie ook de Pb. en Bb.
[I 625; III 68 en 492; Vod. Mus. III 124;
98, Collatie 179.
PRULLE, zn. Oestikt sieraad op den rug
koorkap, fr. ornement brode sur Ie dos d^une
{?). II Een witte Inghelsche damaste choor-
, met de Boodtsehap van Maria op de oapruUe,
ooren met goudt gheborduert, waerinne syn
rade figueren Tan de T\oaalf apostelen, . .
xx> fluweele coorcappe, met goudt ghebor-
op de caprulle het wapen Tan Oingnies; . .
ritte Inghelsche damaste coorcappe, op de
Ie Onze-VrauweSemelvaeri, met goude
m en met acht Tan de twaelf Apostelen ghe-
irt; DE Pb. en Bb. XV. Midddburg 112, 113;
, (1462—1653).
'TEEREN» bw. Begrijpen (met het verstand),
nprendre {dans sa pensee). \\ Yan ghelijcken
niemandt f sijnen huyse laeten sijn Tertreck
i aen eenighe landtloopers offce bedelaera , . .
hiermede te oapteren de bedelaera ofte
bedelaressen bg aTondt komende, om voor eenen
naght te blgTen. de Pb. en Bb. XIY. Boekhout
86, a. 60 (1684).
CAPTIE, zn. Arglistigheid, fr. artifice. || Omme
alle captien Tan Terstekinge , en alle oorsaecke Tan
extraordinaire Tergaederinge te weiren, dat leen-
mannen en schepenen, niet Toorsien zynde Tan
schepenhuys, zullen doen publiceeren alle jaeren , . .
waer sy leenhof ofte Tierschaere zgn houdende, ..
C. V. Aalst, regl. 31 juli 1752 a. S, blz. 731.
CAPUIN, CAFOEK (Capone, cappune, cappoen,
cappuyn), zn. m. Kapoen, fr. chapon. Veelvoudig voor-
komende cijns in natura in de middeleeuwen f in geld
werd hij doorgaans berekend op vijftien Brab. stui'
vers, fr eens en nature qui se présente fréquem-
ment au motfen-dge; il itait généralement évcdué en
argent è quinze sous de Brabant. |l Dat seWe lant. . ,
dat heft hij Boidine Molenisere wedergegeTenterfle-
ken pachte , ombe 1 mndde tarwen en ombe ii
capone siars. Oork. v. Mei 1249. Drie pont erf-
leecs chens en yyf s en Tif capune. Oork. 18 jan.
1293. XxxYii Bcellinghen en Tii capone. Oork. 5
juli 1299. Hij [nl. de Tsssal] Termaoh wel, omme
zgn hof te stofferene Tan den mannen die hem ghe-
breken , uut te gheTene en te spltjtene eenige cleène
partie Tan denseWen leene, gel ge als een gaiispoel,
eenen cappoen tjaers, oft diergel ijcke, sonder daer-
toe te nemen eenich consent. Wielaht, Leen-
recht 27. Een zaet cappuyn, op welcken gront
dien uytgaet, indien daer geen huys op en staet,
moet daerTOor jaerlycx geTen eenen cappuyn in
specie , gelyck een ander cappuyn ; maer indien
den proprietaris daer een huys op stelt, soo moet
hy het soo hoogh stellen dat den grontheer en. syn
knechten, sittende te poerde, met een lancie ge-
richt, ean staen en schuylen, en is niet gehouden
den saet cappuyn, noch in specie, noch in gelde
te betaolen ; maer indien het huys soo hoogh niet
en is, moet hy den cappuyn in specie blgTen be-
talen, blyrende den gront altyt subject, enz Den
schat der chegnsen, 37 (L. Galesloot, Heptarchie
64). — De rentmeester van Brabant te Loven moest
jaarlijks, aan die der Sekenkamer, geven 4 kapui-
nen, die van Thienen ook, die van Nijvél, van Vil-
voorden en van Geldenaken 6, en die van Meehe-
len 4 (Bekenk. v. Brab. reg. 134 fol. 177). Le
receveur de Louvain devaii annmellement è eeux de la
Chambre des comptes 4 chapons, edui de Tirlemont
aussi, celui de Nivetlcy celui de VUvorde, edui de
Jodoigne 6, de Malines 4.
Carabiniers en Curassiers. Aldus noemde
men sedert 1706, te Brussel en elders, de aanhan-
gers resp. van J?hilips V en van Earel HL Zij
droegen voor kenteeken , de eene kleine vuurroerkens ,
de andere zilveren hameufesj fr. Carabiniers et
euirassier s. On nommaii ainsi, depuis 1706, è
Bruxdles et aiÜeurs, les parOsans respeotifs de
Philippe V et de Charles HL Ils portaient pour
signes distinctifs, les uns de petites carabinês, les
amtres de petites euirasses dargent. Hakbbk, Kr^S'
en partijnamen; Henne et Wanters, Hist. de Brux,
II 181.*
CARBINDER, Kerbinder (Keerbinder), zn.
Lader en ontlader van karren en wagens j fr. ehtsr'
geur et déchargeur de charrettes et chariots. || Sul-
len hen oock alle keerbinders , craenkinderen ,
schraffeleers oft werTeneers wachten en Termyden
te packen op sondaghen en Toomoemde Tierdaghen,
eenighe eoopmanschap, dan alleene Teutgoet dVelck
bederTen sonde. PZ. v. Brab. 1 61, z. j. Salaris en
tax der kerbinders, Tan het laeden efi ontlaede^
40
CAR.
CAll.
der waegenB en kemn. GéirABD, Aniw. arek. 1
879 (1564).
CARBONARIS, zn. Eene tekere mvni (?), fr.
eertaitte monnaiê. || Be niet comparerende zal yer-
bearen een carbonaris van 6.00 guld. Stadsarch, J?«r-
^enop'Zoom^ Losse stukken e. 1747, 23 juli.
CARDAS8E, CADikBSB (Cadas), zn. Vloktijde,
floretzijde y zijde-afval^ it. ho>wrre de soie. j| Gadas,
refiM Tan syde, de 100 Ib. gbewichto, 4Vs gr.
Br ah. landtol 1615. Cadasse, oft refos yan egde,
Tan den 120^» penninck ii gr. Tol, te AtUw, X
juli 1623. It. PI, V. VI XI 813.
GARDE, zn. Bedlaken, fr. drap. de Ut {?),
II Ben coetse met carden Tan It ellen, 1 rolde
cbargie. Aead. d'airehéoL 1854 blz. 53, Jxo. optê
Boreh. 1436.
CARDËWAGEN (K~), zd. Kordewagen^ krui-
wagen^ it. hrouette. Kil. auet. Eordewaegen,
Koordewagen, Sarracum,., Chariot è porter bois
<m pierree f hrouëtte. || Qui alterius irabones dedueit
eum kardewaghen , aperte sive étam^ contra volun-
iiUem illius cujue trabones sunt^ eonvietus resiituêt
irabones ablatos in quadruplo , et dabit domino decem
êolidos, K. o. WaUrt^iet 1258.
CARDRIJVER, KERDRIJVER, zn. Earredrij-
Mf, kttrreman, fir. eharreiier, Kil. Kar r e dr \) Ter.
Carruearius j . . || Toer lackaegie oft drank Tan de
kerdryTers en orujenwageners. Zie hxijsb; zie
ook DBIJTBS.
GAREL. Zie kbbxl.
GAREN. Zie cobkk.
GARENE , CABIVB, zn. Godsdienst. Veertig dagen,
fir. {Beligion) quarante jours. Kil. App. Carene,
vulgo Carena, guadragena: publicae poenitenfiae sive
isMlgentiarum genus, Maigne d'Amis G arena.
Quadragesima pars. \\ Als men de Toorseyde belich-
dome toecht, de Toorseide xt daghe lanc, so Ter^
dient men daer Yiiic jaer en Yiiic carinen afflaets.
Belg, Mus. III 409, Van den pardoene te Akeuj
15de E.
GARIJN, GARINE (Garrin), zn. Legerwagen,
iroswagen, fr. chariot de bagages ^ fourgon. Kil.
Karrijne, vet. Jland, \. karre, carrust eurrus. La
Game Garin: Ckarrois, equipages. || Hy [nl. de
graaf t. Namen] quam te Garterike in tcasteel, bn
hy steldere een capitein, en te Aadenaerde dier-
sbelike , en hy, synde by Gheertsberghe , hy sendede
daer syn carrin, zyn kuekene, zyn oapelle, zyn
sommiers, en oec eene menichte Tan Tolke. Jaf
T. DiXHXTDB 209. Dat negbeen oaryn [nl. wagen]
en trecke Toor sent Joris caryn. Uawaert 411,
Optocht V, h, Vlaamseh Leger. GhegbeTen ni ghe-
aulen, die gewapent ghinghen met den carine Tan
der stede. — tui wagheneers, die de Tiere carine
Toerden met den xt ghesellen Toren ghenonmt.
Auden, meng. lY 8 (1436). Daer so quamen een
deel lieden Tan wapenen nut den steert Tan haren
oaiyne, en sloughen daerin en staken tTier, en
Terberrenden twee waghenen en datter np was, en
sloDgben eenighen Tan den ghesellen die nptcarryn
waeren. — En was de nombre Tan allen den heren
groot tot tien dnust , . . en zonden alle de waghe-
naers en die de carynen Tolghden. Ol. t. Dixhudb
65. 150; i<. 5. 45. 80. 85. It. Sohayes, OoOatie
446. 456.
GARIOT, zn. o. Wag^tfe, tr.petU chariot || Item,
ghecocht jeghen Martin Waghemakere een kariot
met twee wielkens, om der stede bnsse op te Toe-
xene, ooste xriii s. Stadsrek. Ninove 1476.
GARGANT , zn. SaUsiêraad , halssnoer van goud
of gHver, fr. ccüier cTonMMMt, d'or ons d^argents
ofr. earean. Zie La Game. D*Arsy G ar kant.
Collier doréf carquan. || Dat elcken persoen drs-
ghende Toortaen gooden oft sÜTeren laeckenen,
gonde oft siWere ketenen , . . goude carcanten oft
bordueren , . . sal t*sjaers , al en droeghe hy ciL vj
[die] maer eens t'jaers , betaelen . . . twee Rinsgul-
denen eens. PI, v. Brab, 14 deo. 1570 a. 121;
II 49.
GARGKE, QüEBQUE (Karke, kerke), zn,T. Qe-
wicht vam 400 pond, b^tonder voor kruider^en, fr.
poids de 400 livres, portie, pour les épieories; ofr.
kierque, querque. Charge (La Game). Maigne
d'Amis Kerka: Onus, charge» Gare are: Onerare,
eharger, yi. carger. \\ De kerca aluni, quaiuor dena-
rios. K, V, Nieupoort 1 163. Carka ahuninis , . .
quaiuor denarios; dimidia carka . . . Tol te Domme
1252. Van alnne, Tan greTnen, pepere, comine*
amandelen eiï Tan dierghelike , dat der waghe toe-
behord, diet bringhet, Tan der karke it d. — Slke
karke [ysers] Tercocht, int haitTaren, it d. Td
te Brugge 1252. I bale oft qnerqne allnyns tsd
iiiic lib., II gro. Yls. JVateHol 1550. Elke kerka,
dat es 400 Ib. weghens. Jaitsbbk en Yur Dalb,
Zeeuwseh VI. Y 32. Zie Gilliodts-Yan SeTeren,
Int. II 193 aant. 4, en Gailliard t^ xabkx. —
Voor steenkolen moet het gewiekt der qnerqne
merkelijk zwaarder geweest z^^ fr. Ie poids de la
querque doit avoir éti beaucoup pUu consid^raHe
pour la houUle. || De aerbeyders sollen hebben toot
iedere qoerqoe kolen die sal gelost worden ... 14
guldens. Yoor ieder querque kolen, die ay sullen
lossen en draegen aen de qnaey, thien guldens.
Bbhbbt I 502 (1761). Sur chacune querque de
petifz charbons. Ib. II 294 (1593).
GARLIER, zn. JTagenmaker, fr. eharron. Ls
Gume G ar lier. || Daemaer d*onooeten gheresen
ter cause Tan de executie . . ; Toorts huyshoere . . ,
knaepen en roaerten , smet en carlier ... C. 9.
JSdingen XTI 2.
GARMIGK, Zie cbamick.
GARNIER, zn. Doodsbeenderpui , fr. chamier.
II Alle dese heeren [«{. die in den Gtddensporen-
slag dood geblcTen waren aan de Fransohe zijde]
waeren te Groeninghe begraTen in den cloestere,
elkerlyc by zinder wapene en wapenrox, en Tel«
onghetallike andere waeren daer b^;raTen, die niet
zo wel bekent en waren, die waren alle in groto
camieren gheleyt, drie hondert ofte Tier hondeit
te gadere in een pyt. Jav t. Dixhube 169; i#.269.
GAROEL (Karoel), zn. o. Spinnewiel , fr, roost
II Anna, die huisTrouwe Tan den ouden Thobias.
Dese sal sitten als een eerbaer oude Troawe, heb-
bende op haeren schoot een karoel om gaeren oft
woUe te spinnen. Yan Etev, X'Om^af^, 65(1 594)-
GAROYE (Garroye), zn. Legerwagen, fr. ehamnt
chariot de bagage, de VarmSe. \\ Zodatter Tedcarroys
TiTandiers eü andere Toetknechten , ooc pionniers,
bloTon efi Terdroncken in de riTiexe. Piot, Chren,
328 (1558). ^ Ga roy peer den. || Dat de toot.
seyde inghedyckte landen met haere inwoonden
Treye en exempt sollen syn Tan logerjrnghe Tta
soldaeten en caroypeerden. de Pb. en Bk. XV.
81. Jan 3 (1651).
GAROSSE, CAB0T6E, zn. T. Koets, karos, speA-
wagen, reiswagen, de thans nog zelden gébrwts
diligentie, fr. carrosse, voiture de promenade et
de voyage, (diligence), Biglotton Binarti 1702
Garosse. Carruca, rheda. Zie ook La Gome, en
Qaicherat aldaar aangehaald, || Yoor alle groots-
heidt en waerender [nl, te Oent, op het eiiüe der
16^« en in het he^ der 174e eeuw"] moer dry
CAS.
CAS.
41
carossen (die men doen hiet Boshaerde» — lees
roflbaeren), te weten, den bisachop hielt eene met
een peerdt, en den preaident van den Baede van
Ylaenderen een ander; den castellain ofte gouver-
neor Tant Spaensch casteel, willende meer pracht
toghen als d'ander, hielt een met twee peerden. —
Ondsr dê regeering vam Alberi en leabella: Den
edeldom , door tincommen en ontfanghen Tan hunne
goederen, pachten en rechten [renten?], hegosten
oook wat meer te dominoeren met cnechten, peer-
den, coetsen ofte carossen te hauden. de Pb. en
Bb., Qent 1 148—150 (Justo Billet). — Peerden-
geld te betaelen: 120 guldens op elke carosse of
apeelwaegen met twee peerden, en 60 guldens
Toor elk rypeerd yan plaisier. Génabd, Anfw.
arch. Il 48, Gebod v. 2 jan. 1640. Hoedat die
heeren wethouderen deser voors. stadt [nl, Brussel]
aen de remonstranten. .. hebben toegestaen,.. twee
mael ter weken van dese stadt te mogen Tertrec-
ken naer de stadt van Ghendt, met eene goede
en gemackeiycke oarotse, te weten, maendagh en
donderdagh, om alsoo van Ghendt naer Brussel te
keeren precis alle woensdagen en saterdagen, tot
eenen redelgeken prijs van drg gulden voor icderen
persoon. — datter groote distinctie is tusschen
dusdaenige carotso en yrachtwaegens , tusschen
csrotsiers en yoerlieden. de Pottbb, Second, eart
298, 299 (1666).
CARKËB1NDER8, zu. mv. Op- en afladers van
wagens en karren, fr. corps des ekargeurs ei déchar-
geurs des ehariois et eharettes, wdgo Karrebinders.
Rijksarchief : Dédarations de 1784, Malines.
CARRÉ E, QüABBEE, zn. Muntstempel, fr. carré^
coin^ matrice. \\ Voort grayeren der effigie eü de
wapen, hondert guldens wisselgeldt en diy guldens
Toor de ysers ofite quarreen goedt te houden.
Alp. Vavdevfeereboom , NumismcUique 79 (1723).
Dat de carreen der yerordoneerde penninge onder
d'hant hebbe, op den yoet yan de mede gezonde
teeckeninge. Ih. 81. Voor het grayeere yan de
carres. . . 26 pistolen. 90.
CARLIUER (Kamer), zn. C ar uren mon-
sois {?), Slaande kragen^ fr. cdlets montans (?).
II In desen tgdt waeren d*excessen yan de coste-
licke cleederen, op de Fransche mode, soo in
mans als in yrauwen , gheoommen. . . dat niemant
synen staet , professie oft conditie en was kennende,
want de procureurs vrauwen en dochters dorsten
alsoowel rocken yan wit sattyn draeghen, gheboort
met groote gaude oft silyere canten, als die yan
raedtsheercn , yan schepenen ofte adyocaeten, jae,
darfyen wel draeghen karuren monsois ofte krae-
ghen, ghesteecken ofte gheyrocht met figueren,
yan 15, 20 ofte 25 ponden grooten Vlaems [nl.
90, 120, 150 guld. JBrab.] de Pb. en Bb. Oent,
I 15.3 (Billet, omtr. 1667).
CARSMEN, zn. my. Godsdienst. Doosje^ ampulle
met de h, olie, ehrismariumf fr. {Oulte) chrismalf
hnreite ou ampoule cont. les sainies huiles, \\ Dat
naardien de yoorseide kercke gheruineert eii bjzon-
dere domamenten yan dien ghedestrueert waeren,
namelick kelcken, carsmen, casulen eii andere.
Bd. de CoüSSEifAKEB, TVonbUê reUg. II 168
(1569). Kelcken, carsmen, ciboriën. Ih. 169.
CARWEIDE. Zie cobweide.
CA8ACK, CAJACKE , zn. y. Sen mans hoeen-
kleed f een lange jas of rok met panden of slippen,
een reisrok^ eerst voorkomend in de 1^ eenw, fr.
vétement de dessus pour komme, long ei è pans ou
hasques, hahit de vogage^ n'apparaissani qu^au
16« siècle, eaeaque ou frae, redingoie. Kil. cêucI,
II.
Kasaeke. j. Kajacke. ChXUea patta, Oasacque.
Le Gvzophylace: Casaque ou easaquin, Bugters
roek, ri^ock. Marin.* Casaque. Manteau è man"
ohes pour la campagne. JEen kapot of reisrok, ry-
mantel met hangmouwen. La Gume: Ocuaque. Sarle
de manteau. \\ Een witte kenneyetsen casacke.
Febd. Vavdeb Habghen, Ber. tijden III 805
(1567). (Tasakken in manden, geyonden ten huyse
yan. . ; yan oyer twee jaeren gemaakt om pioniers
te kleeden. Gékabd, Antto. arch, 1 386 (1577).
I reyscaiaok yan ganse gruen, met een paer reys-
coussen yan denselyen. iS. II 269, Inv. Van Stralen
1567. Ken den besten pandtrock oft cajack, sonder
goudt oft silyer daeraen te wesen. C. v. Anivo.
1582, Stadsvoordeel, XLi 101. Ghelyok oock de
swarte zijden pannen \l. panen] casacken met
silyere cnoppen. . . onder de manspersoonen heel
ghemeene sijn gheworden. de Pb. en Bb. Oeni,
I 153 (Billet, 1667).
CAS BOEVEN, zn. my. Kasdieven, schimpnaam
gegeven aan de ^.jboden, questeerdere of quesieres",
die in de middeleeuwen, volgens een, too 't schijnt,
veelvuldig gebruik, met de fierters van heiligen,
heinde en ver giften gingen inzamelen voor het opbou-
wen van kerken, ent.; de misbruiken door die gif'
tenophalers gepleegd gaf aanleiding tot dexen smade-
lijken bijnaam, fr. voleurs de deniers publiés,
sobriquet douné aux messagers ou quéteurs qui, sui-
vant un usage frequent au moyen-dge, parait-il,
aUaieni quéter en tous lieux aveo les chdsses de
saints, pour la construction d^églises, etc; les ctbus
commis par ces quéteurs donnbrent lieu è ee surnom
déshonorant. Rembbt IV 660 en vlg. handelt hier-
over breedvoerig. || Is *tgheoorloft eenighe heylige
Beliquien te yerkoopen, oft te yerpachten, om
tgdelick gewin.' — In gheender manieren: en
daeruyt is een groot deel yai\ den oorspronck der
ketterijen binnen onse tgden en landen ghe-
sproten, dat die kasboeyen (soo men sp heet) en
pachtenaers der Beliquien, met de fierters en
kassen achter lande liepen om hunne eyghene
bate; eü somtydts oock yoorstelden dat niet seer
heylioh en was, soo in hunne kassen, als in hun
leyen. Bembbt IV 661 (P. Jan Dayid S. J. Den
Bloemhof der kerekel, eerim, Antw. 1622, bl.
88-89).
CASENEER, zn. Kaasboer, kaasverkooper , fr.
fromager, marehand de firomages. || Men yerbiet
allen hooftenneeren [nL ooftyerkoopers] en casen-
neers, die te stalle staen, dat niemen ne loupe
die yor andere staet omme te coopenne sine ware,
also langhe als hire yoren staet. Kb. v. Audên.
1338, Auden. meng, I 325, Van den ccueneers ende
fruteniers.
CASERNE, zn. Tijdelijke krijgsmanswoningen,
die men tegen de hof muren van sommige onxer,in
het veld liggende kloosters oprichtte (Bdw. Van
Eyen), fr. habitations militaires temporaires qu'on
élevait contre les murs des jardins de nos eouvenis
situés dans les champs. \\ Soo en gelyck oock nie-
mandt en sal yermogen te bouwen oft te irepareren ,
binnen dese stadt, eenigo huysen, stallingen ofte
caseme, met leem, bert oft houdt, op pene als
yoor. O. magistr. Loven 1735 bl. 9. It, 16 apr.
1705, bl. 91.
CAS8AEN, zn. MeeUuiker, it. cassonade. || Van
de cassaen, citroenen en andere diergheiycke
drooghe waeren,.. Rexbbt I 492, Vrachtloon
1680.
CASSBEREN, bw. Eene oorkonde. Die vernie-
iigen, tenietdoen, fr. casser, cmnuler {une eharie),
G
42
CAS.
CAS.
II En wi, hertoghe en hertoghinne ron., en willen
niet, al waert dat dese brief in enegen toecomen-
den tyden worde gevioleert, geurgert ofte gecas-
seerti waert in geacrefte, in segelen oft andersins,
oft oic dat daeraen gebrake een seghel oft meer»..
dat hi daexomme Tan iet minder valeur si , . .
xnaer willen dat hi alle deselve macht en vertayt
hebbe ala oft hi te mael gans, geheel en ongecaa-
seert ware,.. Srab. Teesten II 658 (1383).
CASSELBIJ, zn. t. Kcuielenij, fir. ehdteÜenie,
JBetimtrUjk en tevens rechterlijk gebied in Vlaande"
ren f mei een aan het ganschSy onderhoorige grond-
gebied gemeen rechtshqf, en eenen hestuurraad^
Sóofdeollegie geheeten, eene soort van districis- of
kreUshewindy aan hetwelk al de vertakkingen der
staatsmaehi toevertrouwd waren. Het was samenge-
eteid uit de aanzienl^kste grondeigenaren, heeren
der tot de kastelenij hehoorende dorpen. Van zoo-
haast er f regelmatig ^ jaarlijks belastingen waren op
ie brengen , werd het kastelenijbestuur eene bestendige
instelling. De kassélrijen van Vlaanderen flamingant
waren: Audenaarde, £eUe, Bergen- Sint. Winoks,
Broekbwrg^ Kassei, Kortrijk^ Iperen, de Ouden-
bureh van Gent^ Veurne en Waasien. — De stroop-
iochfen der Noordmannen hadden de koningen van
Frankrijk en de graven van Vlaanderen genoodzaakt
ioi hei aanstellen van kasfeleinen of burehthewctar-
ders , wier ambt nagenoeg gelijk stond met dat van
burchtgraqf. Als ntlken oefenden zij eene zekere
rechtsmacht uit over hun burchigraafscfiap of bijzon-
dere landstreek. De benaming kastelenij of casselrij
komt voor vanaf de Xl^e eeuw^ en strekte zich
van lieverlede uit over het aan het gezag des kaste-
leins onderworpen district. De overgang der kaste-
lenden tot districten had plaats in de XlVde eeuw,
Fr. Oirconscriptum i la Jois administrafive et fudi-
eiaire en Flandre^ aveo un tribunal commun d tout
Ie territoire qui en dépendait, et un conseil adminis-
iratif appdé ChefcoUège^ une sorte de directoire
dé district ou de cerclcj aujuel étaient confiées tou-
iee les branches du pouvoir. Celui-ci étaii composé
des proprUtaires les plus considérables , seigneurs
de mUt^et de la chdtellenie, Dès qu'ü y avait è
foumir réguli^emeni des impóts annueU^ l* adminis-
iraium de la chdtellenie fut une insiUuiion perma-
nente. Ces chdiellenies étaient, dans la Flandre
flamingante: Audenarde, BaiVeul^ JSergues-St,-
Winoks, Sourbourg, Gassel, Courtrai, IpreSj Ie
Vieux Bourg de Oand, Furnes ei Wcutines, —
Les invasions des Normands avaient obligê les rois
de Franee ei les comtes de Flandre è instituer des
ehdielains, gardiens des chéieaux-foris ^ dont les
foneiions répondaieni assez è celles des burgraves.
Comme iels, ils exergaient une certaine furtdiction
9wr leur burgraviai ou contrée spéciale. Le terme
de chdtellenie se rencontre dès le Xl^ siècle^ ei
finit par s'appliquer au district soumis au pouvoir
du chdielain, Le changement des chdiellenies en
districis eut lieu au XI Ve sibcls. Zie Wamkönig,
IRst. de Flandre f 1 129; zie ook de Potter en
Broeckaertf Oesch. der stad Aalst, I 58 en volg.
Cassen of oruissen (?). || l^n sal oock nie-
mantf uyt lichtveerdighe jjt , gramschap, oft by wat
middel dat het ^are, den naem Gk)dt8 ydelyck,
met eeden , sweiren , cassen oft kruyssen , ghebruyc-
ken, op pene ran 10 stugvers. C. o. Moll^ K, v.
1596—1631, a. 70.
CASSKNT, zn. voor Consent, toestemming j
fr. consentemeni, || ]>at niemen ghenen leerlino
npsetten moet, hiene hebbe cassent yan aine gou-
Ternere. Rb. lakeng. Iperen 1363, xi a. 4.
CASSEREEL, zn. Lijst, naamUjst, aanwijzer ,
fr. lisie, indicateur. \\ Gassereel en corten Aenwj-
ser van de proprietarisaen en gebruyckers der
parochie Tan Zw^naerde. db Pb. en Br. I. Zwijn-
aarde 6, Lijst der plaatsnamen 1747.
CASSIE, zn. (?). II Cassie oft canifiatoren in
pypen oft vaten, naer de groote vaneename-tonne,
1 Bchell. Tol V. 1623 te Antw.
CASSIJDE, CA8SIJ, zn. V. Weinige woorden on-
dergingen zooveel wijzigingen in hunne spelling: Gal»
chiede, calsiede, calsgde, kelchiede, kelsij, cas-
seye, cassijde, catzije, cauchie, cauchiede, cauchida,
caucie, caucye, causide, causiede, cautchiede, caut-
seyde, caatschie, cantschiede, cautchyde, cantsyde,
oaatzyde, conchyde. Thans Kassei, kasseie, steen-
weg, straatweg, fr. pavé, chaussée, chemin pavé.
Kil. Kassije, kassijwegh. Via siraia ,.. vulgo
calciaia. K. auct, Èue pavée. Maigne d'Amis
Calcea. Via straia; chaussée, ol. chauUée. — In
de veertiende eeuw begon men in onze bijzonderste
steden de straten te kasseien,- ie Loven werd de
eerste straat gekasseid in 1340, nl. de Steenstraat,
sedert 1794 (20 Brusselsche straat genaamd; te Brugge,
ie Qent en ie Antwerpen moest het midden der stad
hei reeds vroeg zijn, en in Dendermonde v'mden wij
reeds in 1305 eenen ^,Steenwech'\ maar de y,Vlaamsehe
steenweg** te Brussel was sedert 1222 gekasseid {^enut
et Wauters III 506). § Au quatorzibme stede on
commenga è paver les rues dans nos prineipales villes;
è Louvain la première rue f ui pavée en 1340, nom-
mémeni la Steenstraat , appeUe la y,rue de Bruxdles"
depuis 1794; d Bruges, d Oand ei è Anvers le
centre de la ville devait être pavé de bonne heure,
et nous trouvons une rue pavée d Termonde en 1305;
mais la „rue de Flandre" (de Vlaamsche steenweg)
d Bruxelles étaii pavée depuis Van 1222. || Jhan
Boen, XII den. op ene hofstat buten der Steen-
porten an den Steenwech, ce Vlasünck, Stad III
blz. XI, C\jnshoek v. St.-Blasiusgasih. 1308. Cal-
siede. C, stad Brugge l 386 (1318). Cantschiede.
cautschie. Belg. mus, II 170. 171 (1326). De Borme,
beghinnende ten hende van der kelchieden van
der Muden. db Pauw, Vgb, 51 (1350). Kelchiede.
Beken. Qent 1336, I 5. 7. etc. Deaghelijcke van
toUe, van mateghelde en van cantchieden. Dl
Vlamiitck, Ace. 19 (15<ie E.). Maelghelt en cau-
chiede. Ib, 20. Dordinanche van den cauchiede. In
deerste, de liede van den lande en der poort van
Denremonde en sullen niet van cauchieden gheven.
Ib. 36. Soo wie der stads steijnwech oft cassgde
opbriecket . . , sal bruecken eenen wech te Vin-
domen , . . en daertoe te maeken een raeproije
catzyen. K. v. Tongeren, 18 mrt 1502 a. 42. Caucie
{ook canoye), steenwech en varewech. Bekenk. v.
Brab. reg. 138 fol. 99 (1532). Doen wasser van
de guesen, die begonsten kels^tsteenen nuyt der
eerden te doene. db Pottbb, Chron. 228 (1566).
li. C, kast. Iperen c. 28; C. v. Hondsehoie y 1;
en pass%m,
CASSIJDEN (Causieden), bw. Kasseien, besiraien,
fr. paver. Kil. Kas s yen. Stemere lapidibus, K*
auct, Paver, || Item, ghave wQ den gravers die
den wech hoghden , en die savel menden daer men
in oansietde tenden de Mere, en den causiders van
caasiedene, xix lib. en x se. Mbbtbks, Oudste
rek. 1324. blz. 45.
CASSIJDEMAKER, zn. m. || It., ghaven dont-
fanghers meester Boidine den kelchiedemakere . . .
Beken. Qent 1336 , I 100. 45.
CASSIJDEMEESTEBS, zn. mv. Meesiers of
opzichters der kasseien of straatwegen; zij bestonden
CAS.
CAS.
43
in Sruêêély in Loven, en uiaars. in onze andere
gtoote steden, sedert de 14^ eeuw, zooniet vroeger
(Henne et Wauten I 167), fr. maitret ou intpec'
teure des chauxsées on rues pavêes; ils existaient è
JSruxeüeSf è Louvain, et próbab. dcms nos auires
grandes villes dès Ie li^ sièeUf sipasaniérieurement.
II Dat men bi den tween cauchidemeesteren , van
der stat rade, alle jaeren Tortane aetten sal twee
andere goede lieden van der guldebroeden , en die
▼iere selen te gader der stat cauchide verwaren,
en enen sunderlingen eet daertoe doen , die oauchide
te verwaeme. Schayes, Anal. (der stad Loven,
14<l» E.;, Aoad, d'arclOól. 1856 blz. 493. Den eed
van den meester weercman van den cautchjden:
Dat zweerdy, besorghere eii meester weercman te
zyne van den weereken der cautzyden deser stede
alomme anclevende en angaende , . . en voorts al te
doene dat een goet cuutzjdemeestere . . . sculdich
es ... te doene. C. o. €hnt II 207 (16<l« E.).
CASSIJDER (Oausider), zn. KasseHegger , fr.
paveur. Kil. K as s ij er. Strator silieum. Zie OAS-
siJDBV, en het volgende woord.
CA8SIJDE-T0L, zn. Kassei-tol, fr. tonlieu des
pavés OU ehaussées, \\ De causiede-tol gout Ixxv
lib., drie torrekene vore xvj d. Mbbtbitb, Ondste
rek. 1324 blz. 2.
CASTANJE (Oastaine, castaigne), zn. Kastanje,
fr. ehdtaigne. Kil. auei. Kastanie. Chastagne,
II Castainen, van de weerde van elck pondt groeten
y groot. Zeeuwsche tol ALntw. 1 jali 1628. — Cas-
taigne-panne. Ktutanjepan, fr. poële d rótir
des ehdiaignes, C. v. Antto. 1682, tit. 41 a. 100.
GASTEEL, zn. Kasteel, muntteeken van Daal'
hem, it. ehdteau, dêfêrent ou signe monetaire de
Dalkem. Vak deb Chijs, Sertogdom 173.
CASTEËLMAN. Zie cabtblxik.
CASTELEIN, CASTEËLMAN (C— ain, c— ayn,
o — Uain, o — Uijn). 1) Burgvoogd, slot-, hureht- of
kasteelbewaarder, kcutelein, fr. ehdtelaini LaCume:
Chastelain. Se^neur, commandant d'un ehdtean.
Oastellan. Proprement gardien de ehdteau, con-
ciërge [Intendant.']. Kil. Kasteelman. vetus. j.
kastelein. JPraefectus arcis, instdarinSf vulgo eat-
teUanus et castaldus, \\ Ie, Philips, castelein van
Maldeghem , make' oond hem allen . . , dat ie. . .
Oork. V. 1220, Ann, 8oo. d*émuU Bruges II 425
en III 857. De vier Ambachten zyn den grave
Sshouden te dienen in zijnen oorloghen eü expe-
itien, efi don castellain moet hnerlieder leetsman
en capitain zyn. db Pb. en Bb. XVL Assenede
39 (1242). De caatelain van Ghendt, dats deburch-
graeve van Ghend. de Pb. en Bb. Oent, I 77
(1269). Wij Lodewgc, etc. [graaf v. Vlaanderen] . .,
dat wij hebben ghecommitteert en machtech ghe-
maect onse gheminde Mr. Daniel van Putthem,
onsen castellgn van Buppelmonde , . . Brab, geesten
II 559 (1858). Johan, greve te Nassouw.., doen
oond . . . Alzo onse voirvorderen , castelaynen tot
Huesden, voir alsulken diensten als sij, als caste-
Uynen gedaen en bewijst hebben den eerweerdi-
ghen vader in Gode den abt en den convent des
goidshays van Sintmyden, in de beschermenisse
van allen hneren goeden in den lande van Huesden
gelegen,.. Piot, Oart, II 290 (1449). Andere
[ui. partyen] comen occnperen voor anderen, ghe-
Igck als procureers , onderwinders van zaken , . .
ontfiftnghers , castellainen, conchergen , . . Wielakt,
JPract. civ. oap. z. Castelains van casteelen. Zie
BOTTXLOIXB.
2) Huisbewaarder; kerkermeester, fr. conciërge ,
gardien de maison; gardien de prison, || Betaelt
Joozijne Bons, tjoncwijf [nl, de meid] van den
castelain van der Kuere . . , int schoon houden van
scepenen oamere, en van den blommen te stroyene.
de Pb. en Bb. Oent 1 271 (1493). Zullen deghone
diens wake dadt es, de dueren van scepenen
cameren te bewarene, ghehouden zyn, telcker ver-
gaderinghe van scepenen, te oommene ten soepen-
huse, een halve huere voor de ghestelde huere, an
den conciërge of castelein van den scepenhuse,
omme de dueren van der oamere open ghedaen te
zyne; deweloke castelein de sluetels van den came-
ren weder met hem draglien zal. C. v. Oent U 287
(1549). Als yemandt in ghevanghenisse gelegdt wordt,
soo sal de casteleyn van de ghevanghenisse teecke-
nen den naem eü toenaem van den ghevanghen.
C. stad Meehelen II 89; Nannius custodiarum mo"
gister. — Casteleinsterige (C — igge), zn.v..flkif-
bewaarster, fr. conciërge, || Betaelt der castelein-
sterigghe van der Kuere, over stroyen van den
gherse, crude eii blommekins in scepenen camera.
de Pb. en Bb. Oent I 271 (1508).
CASTELEINSCHAP (Castellansohap), en. o.
Keuteleinschap , fr. fonction de chdtelai». \\ Tan den
castellansoape van den Drienbomen (fr. Voffhe de
chasteüain ei conciërge de notre maison des Troiê^
fontaines en notre forest d^ Soingné), Bekenk. o
Brab. reg. 134 fol. 118 (15de E.).
CASTIJDEN, CA8TIBH (Castijen). Wederk.wkw.
Hem castien. Zich wachten, fr. segarder. || Wor-
den die vorseide weesen veraohtert eü bescaedt van
haren rechte te hebbene, en dat ware by malicien
die de voghede dertoe ghedaen hadden, dat moet
de Wet 80 berechten eü doen betren dats andere
lieden hem castien. C v. Oent, Chr, eh, o. 1297,
a. 108. Waert also, dat yemen vortan, bi daghe
of bi nachte, hemlieden grief of scade dade, of
messeide of mesdade , . . dat zouden wy trecken an
ons, en houdent up ons ghedaen, en daeraf zouden
wij doen zulcke correxie en berecht of het up ons
ghedaen ware, en dat hem elc tenwelicken daghen
oastyen zoude van gheliken te doene. db Pb. en
Bb. II. JRvergem 140 (1856).
CA8TIJEMENT, zn. Tot castyement. Ver-
beteringshalve , fr. en vue de correetion. \\ Dat de
ouders hunne kinderen oft kintskinderen wel ver^
mogen tot castijement oft bewaemisse in hennen
huyse gevangen te houden voor sekeren tijt. C «.
Aniw. comp, VI, iy, 11. It, C, v. Bergen-op-Zoom,
VIII 7.
CA8TILIAEN, zn. Een Castüiaansehe gouden
dukaat, fr. ducat d'or castiÜan. || Den Gastiliaen
liijVi"* LI sts. MuntuHMrde in Brabant 1520.
C ASTRE, zn. Gevangenis, fr. prison. La Cume
Charte, ouplutót chartre: prison, \\ Niemandt en magh
private castres offc ghevanckenissen opsetten noch
nouden, noch oock niemant in 't heymelgok oft
openbaer ghevanghen houden. C. v. Deume 1612
a. 86.
CA8ULE, zn. v. Kasuifel, fr. chasubie. Kil.
Kasuyfel... vulgo oasula, Maigne d'Amis Ca-
sula, casubla: chasuble. Schiller u. Lubben Kasel.
II Een casule van roodt goude laeken, met de
JPassie Christi daerop geborduert van goudt. dB
Pb. en Bb. XY. Middelburg 113 (1462—1658).
Van den coope van eene cazule, om daghelicx in
de capelle up de Halle torboeren, vii lib. iiij s.;
eü van die te draegen en doen wyen te Theren-
borck, XXX s. Tpriana I 167 (1485). Eene nieuwe
casule om de capelle in scepene camer. Ib. 172
(1538). It. de Potter, Chron. 825; de Pb. en Bb.
XI. Zaffelaar 89; Oent II 538. 541. de Cousse-
44
CAT.
CAT,
mftker, TrouUeê rdig, I 210. 888; II 168; Hl
97. 337. 338.
CATALOOG, En. Naamlijst^ houten tajered in
leerken, hevtUtende de namen van de leden eener
broederschap , fr. catalogue, tableau en bois dant les
églises, contenant les noms des membres d^une cou'
frérie. || Catalogen Toor confreryen en kloosters.
O. P. B, autr. 30 jan. 1737 a. 6; V 156, Schrijn-
werkers ie Brugge.
CATEIL, CATEEL (Oatheyl, catheil, cattheyl),
ZR. O. Zooals thans nog bij Van Dale, als yerouderd:
Boerend goed, have, huisraad , fr. bien meuile,
effets mobiliers, mobilier. Doch de natuur van hei
kctieil veranderde wel eens onder hei beheer der
plaatsdijke gebruiken , fr. mais la nature des caieux
changeaii quelquefois sous Ie rSgime des coutnmes
locales. Zie hierover Defacqz en Honiccks, Ane.
droii belg, II, titre 1, De la disiinciion des bienSf
en vlg. Kil. Kateylen /Kateel en. ^aik{. Bona
mobilia, supéUex, res, faculiates, vulgo catalla,
cathallam. Maigne d'Amis Catallum: béiaü ,
avoir^ biens, prindpalement les biens meubles; ol.
ccttelj caiiex, caieuU, chatel, chaptel. \\ Catal lum.
Si aliquis opidanus aliquid emerii, ei alius isiud
furaium esse dixerii .... si emptor juramenio
duorum hotninum constare sine reprehensione fecerU
quod legitime Ulud emeriti caiallum suum hahebii,
K. V, Nieupoori 1163. Es dat sake, dat vader iof
moeder haren sone iof haere dochter doen huwen,
en die gehuwede kinder sterven sonder oer comende
Tan haren lechame, alle har hervachtichede en
cateile sullen wederkeeren tote den vader en tote
der moeder. K. v. ier Pieie 1266 a. 49; Lat. tekst
herediias et mobilia. Alle huysinghen, losrenten,
lyfrenten, soo van schade als van baote, beset
ofte onbeset, hoornen, haghen, verwas van bosschen,
huysraet, gout, silver, baghen, juweelen, beesten,
meulens, besaythede in oft op het landt staende,
inschulden, uytsch uiden, en „al dat roerende is/'
worden gherekent voor catheyl. C, e, Foperingen
X 30. — Boerende oft portative cateilen.
II Indien den bailliu, ofte amman en schepenen,
ten huyse van den schuldenaer en gecondemneerde
gheen roerende ofte portative catheylen en vonden,
suffisant om daerop de sententie en het ghewysde
te verhalen, ofte dat den schuldenaer selve hem-
lieden wilde beleeden op huysinghen, groene hoo-
rnen ofte landen, soo sullen... C. v. Cassel 398.
— Haven eü cateilen. || Opdat een bastaert
hadde ooeyen, calveren, peerden, swijnen ofte
ander vee,., al waert dat die, ofte andere sijne
haven eü catheylen 's daeghs voor sijnen overiyden
wierden ghetransporteert, ghearresteert ofte ont-
houden onder een ander heerlichede, niet- min ly
sullen toebehooren den heere onder wien den
bastaert was woonende ten daghe van sijn over^
Igden. C. e. Ceusel a. 14. — I n h a v e 1 ij c k e
cateilen. || Inhaevelicke catteylen en raueblen.
C. V. Auden. 2de d. 295. Dat N. heeft an hem
ghesleghen alle de inhavelicke cateilen, en alle
de cateilen die men driven en draghen mach.
Auden. meng. I 117 (1391). — Heimei ijoke
cateilen. Suisraad , huiselijk roerend goed , ft.
mobilier f effets mobiliers. (Wij kunnen de vertaling
dezer uitdrukking door „ verborgene waardijen"
valeurs cachées, niet bijtreden, omdat er anders
geen meubelen vermeld worden en dat deze toch
san het issuerecht onderworpen waren). Zie by
Verdam heikslijc 1, 2, 3j. j| Omme twelcke
\nl. om de schatting van het issuerecht] de paeh-
tere zal moghen doen prijsen, bij ghebuers eö
laten, de erve, boomen en andie goei, ooduim
daerof te nemene den rechten thienaten pennioo
tsinen behouf. En als van ghelde of andre heyme-
licke cattheijlen , daerof sal deghone die verijssuweo
wille, ghelooft zijn, verclaers te doene bij zijnen
eede. En indien hij ijet achterliete bij fraude,
daerof sal hij grootelicx gheoorrigiert werden ter
discrecie van der Wet. C. v. H Proossehe a. 84. —
Huiscateil. Suisraad, fr. caieux, meuhles de
ménage. || Den erfachtighen van huys oft erf?e
wordt gheprefereert , voor de vervallen huyshuere
ofte lantspacht, op de meubelen, huyscatheilen,
bestiael, en alle t'ghene dat op ofte in sijn huys,
erfve ofte hof bevonden wordt. C. stad Iperen,
xy 8. Man en wijf en moghen elcanderen niet
versohoonen binnen hnweMcke,.. vourder dan van
een tamelick juweel, ofte huysoatheyl, naer elcx
qualiteyt en ghestaethede. C. v. Assenede xiii 12; ii.
XVIII 4. Ii. C, V. Gent xxv 4. Cattheylen vanhuysrade
C. V. Dendermonde XY 25. — In het mv. Inz. Boomen
en vruchten ie velde, fr. par tic, des arbres et desfndts
sur pied. \\ Daer eenighe srfve vercocht werdt daer
catheylen op staen , weder van dien ooop twee
coopen ghemaeckt zgn oft niet, oft by wat subtijl-
heden datt zy , dat de calengierder hebben zal alzo
wel de naerhede van den catheylen als van den
gronde. En niemand en zal vellen noch wsren
dezelve catheylen voir de tijd dat de naerhede
ute zy. C. kast. Iperen, o. 81'. — Oroene
cateilen. Boomen, fr. des arbres. || Waert soo
dat de voomomde Wetten ghéïnventarieert hadden
de erfve van den schuldenaer, ofte de haysinghsn
en groene catheylen staende op de erfve al ta
samen , . . Co. Cassel a. 400. — Groene en
drooge cateilen. Bouwwerken, boomen, vruchten
te velde, fr. des constructions ^ des arbres ei des
fruits sur pied. |) Voorts sullen alle deeUuyden
in alle sterf huusen daer gronden van erfve zijn,
trecken ter plecken daer die gheleghen zgn, omma
daervan, midtsgaders van alle aèdificien, groene
en drooghe catheylen daerup staende, inspectie
te nemen. C. v. Broekburg xi 27 ; ii. Tii 2. Deeelre
vercoopinghe sal gheschieden op ordre, dat cheyn-
sen, huysen, renten, mitsgaders de groene en
drooghe catheylen, die sonder schade souden oon-
nen van den gronde gheweert sijn, worden alvoo-
ren wettelic vercocht den meestbiedende. C. v.
Bdle IX 23. — Beste cateil. Zie ook hooft-
BTOEL. II Melius ca tal lum appeüamusinhac porie,
non domum, non armenium, sed peeus mdius de
domo, vel aliud ornamenium. BI. v. Tl. II 796*
Oork. der gravin Margareia v. Vlaanderen, april
1152. Haere voornoemde Hoochheden, als graren
van Aelst, hebben op alle persoonen, gheen poo^
ters zynde van Aelst ofte Geeraertsberge , stervende
binnen huerlieder propre dorpen , het beste catheyl
ofte hooftstoel. C. v. Aalst I 2.
CATËILIJCK GO ET. Boerend goed, goed *t wdk
de natuur heeft oan kateil, fr. bien meuble, bien
agant nature de vateux. Kil. Kateylick goei.
Bona mobilia. \\ Cateylic goet. C. v. Oent I 567
(1399). De reclite heelft van allen den catheylicken
goedynghen. C. v. Auden. I 378. t Gatheylick gpet
van den sterf huyse. C. stad Iperen ix 6; t<. xiv
5. De temporele cattheylicke goeden van gheeste-
lycke persoonen. C. v. Oent iy 5. Dat zo wie
eeneghe pandinghe aldaer begheerde up eenich
roerende catheilic goet (dat men driven of dragen
mochte) van schulden die men hem tachter was,
sculdich [was] ... Cv. Auden. 2<»e d HH^i (1448).
CATOKN, COTTUYN (Cattuyt),zn. £atoeii,6ooM-
CAÜ.
CAV.
46
wolf fr. ooi<m. Kil. Kattoen j. Kottoen. (7o#n-
pinm, xylon^ yulgo ooiontmm, gal. ooiton. || Yan
eloken nette oattoen wollen 1 hallinck Loeyené. Tol
op de Zenne 1436/1531. Gatoen. 1 sack vao iijc Ib.
vj gro. Catoen o Ib. ij gro. WaUriol 1650. Catoen
gaerens, eeoen sack van omtrent iiij<« Ib. geéT.
op Yi lib. Catoens woUe, eenen sack gedT. ii\} lib.
SduUting 1551. Dat egheen buytenluijden en sul-
len mogen binnen deaer Btadt doen spinnen, oft
te spinnen geven, cattuyt oft cattuynen woUe,
alsoo verre diDgesetene alhier genoech te spinnen
hadden den spinnerssen te gevene. Stadtareh»
JDie$i, K. Kramertamb, 3 juli 1548 a. 13.
CATRIODËR, zn. Kumtenmaker, fr. baiêleur.
Schiller u. Lubben. Eattenridder, der im
Kampfe mit Katzen zum Ritier wird, dan» Klcpf»
fechieTy der tiwr Schau mit Thieren kamp/i; über-
haupt MarhtgtmkUr , qui artem palaestricam lucri
oauea exereet, ... — Kattenridder de heth
me in latine actoreê arenae, || Item, katridders,
en andere, die openbairlijo vechten in den sande
met beesten, die en mogen voir eenen anderen
advoceren want sulcke lude zljn infMm. Y. d.
Tav. 321.
CATTENRIBBEN (K— re— ),zn.mv.(?). || Cen-
ienum ferri dieti kattenrebbeo , duodecim denarioe.
Tol ie Daimme 1252.
CATTËNTOL, zn. Tol op hei kempzaad , raap-
zaad y enz. ie Thienen^ fr. tonlieu sur la temence
de chanvref de nenet^ etc. è THrlemotU, A. Waütebs,
Tirlemomi 95
KATTEROGQE, zn. De minste soort van rog,
fr. la moindre qualiié de raies. || Alvooren, over
een hoop oft acht roggen , ƒ 0. 0. 8. Van een hoop
kleene roggen ƒ 0. 0. 1 '/s- Yan een hoop katten-
roggen /0. 0.1. PI. v. VI, Eegl. 10 dec. 1767 a.
90. 91. 92. risehdragersloon\ XI 1337.
KATTIJVICH, KBTiJï, KETiVECH, bn. 1) Yan
personen. Ondeugend ^ fr. videux, méehani. Kil.
Kattijf, Kattijvigh. Nequam^ reus, malus,
il Al tghemeene van Ylaenderen was zeere ver-
stoort omdat de brulocht niet voort en ghinc , . .
eii daerom sy ordineerden officiers bsUinghen, ver-
sworen lieden, rovers, en alle die manslachtich
waren , . . en sulcke kety ven officiers bedeghen
ryke met harelieder overdaet, en sy hielden hem-
lieden an de partye van den Inghelschen en van
den conino Edewaert. Jan y. Dixmüdb 227 (1347).
2) Yan zaken. Bedroefd, naar, fr. iriste, mité'
raUe. Kil. Miser, \\ Omme te scuwene de ketiveghe
en miserable paine van vanghenesse. C, v Aalst
262 (1484).
KATTIJVICHEIT, Kettivicheit (Keytivicheit,
ketivichede) , zn. vr. Ellende, verdriet, fr. m»^«,
ehagrin. Kil. Kattijvigheyd. Miseria , aerumna.
I) In den dale der keytivicheit en weninghen.
Oork. 17 mei 1393, Piot, Cari. II 120. Dat de
voors. vercoepinghe huerbuerlio es, en dor de
ketivichede van desen tyde den vom. cloestere
van Dorizelle noetzakelic. db Pb. en Bb. II. Bvergem
141 (1496). Kettivicheyt. de Covsseicakeb , Trou-
bles rdig. III 64 (blz. 65 staat misdrukt kettrinchede,
lees kettivichede). Leven in grooter aermoede en
keytivichede. PI, v, VL I 792. It. Schayes, Chllaiie
92. 103.
CAUSE, zn. Recht, fr droit, \\ Soowanneer coop
van erfven ghebeurt , en van dien coop gheen kerck-
geboden ghedaen sijn, soo sullen deghone die
cause yan naerhede hebben, moghen comen...
C kast. Iperen c. 85. — Met goeder oause.
Met goed recht ^ terecht , met reden , ir. a bon droit
OU Utre, aveo raiwn, || Daerop deselven heer e
van Pamele sustineerde ter oontrarien, zegghende
met goeder deuohdeliker caosen gheüseert en ghe-
possesseert thebbene van den vooieeide pointen en
articlen. O. v. Auden. 2de d. 140 (1477). //. 340.
390, — Met quader oause. Ten onrechte ,
fr. injustement, è tori. \\ Dat de mesdadighe, up
eenen zondach of anderen feesteliken dach, in de
hooftmestyt, ten incommene van der processie of
eldere , . . hooghe en overluyt zegghe de woorden
die hy over den onsculdeghen gheseyt hadde, dat
hy se ghesproken hadde met quader oause, met
zinen openbaereu onghelicke , verhalende de woor-
den zulcke als hy se ghesproken hadde,.. zeg-
ghende dat se hem leet waren, en biddende daeraf
vergheffenesse. C, o. Aalst 476 (154a B.). Yerola-
rende deselve injurien t*onghelicke en met quader
causen gheseyt te hebben. Oawabbt 141 (1598);
Zie ook Stbopdbagebs. Jt. O. «. Auden. 24* d. 155.
CAUSEEREN, bw. Eene rechtszaak. Die ie
kennen geven en gronden, fr. exposer et motiver
(une cause de fusiiee). |) Die enen man b^hert
te campe, moet eerst causeren vor den prinohe
van den lande de zaken. Leenrecht burcht v,
Brugge a. 55.
CAUTILLEN. Zie coüstillbn.
CAUWE, zn. vr. Soort van fust of vat, dai
ongeveer IVs m«K^ inhoudt, fr. queue, futaüle con*
tenant environ un muid et demi. || De hertog ont-
ving van de stad een cauwe Bemen en eene aam
Bijnwyn. A. BBR&HAmr, Lier^ 102 (1427). Zie ook
eb UWE.
CAYALJE, zn. vr. Bouwvallig huis, fr. maison
qui menace ruine, caduque. Kil. Ka val ie / Kraeoke
Domus ruiuosa. |) Als nyet anders te verwachten
staende, dan dat het stadthuys,.. als weeende
van het meeste paert van houdt, en daerbeneffens
eene seer oude oavalje, oft wel sal komen te ge-
raecken in brandt, ofte wel... Stadsareh, Diest^
Rekwest aan den aartsbisschop v. MecheUn, I74e E.
GAVE. Zie cape.
GAYEEREN, onz. wkw. Jr%et in staai zijn om
te betalen, zijne betalingen moeten staken, fr. n'Mre
pas en Stat de payer, devoir cesser ses pagements,
II Die van Andtweerpen, . . wast beclaghelic die
tachterheyt der stadt tanziene, die haer croijs van
haer renten qualio betalen conde, daer nochtans
yeel groote heeren en meesters, ooo heeren van
den hoye (meenende wel bewaert te z\jne eii ver-
zekert) hadden groote slommers van renten up
Andtweerpen ghecocht, d^nckende dattet een stede
was die niet oaveren en mochte, en nu wasser de
plaghe in ghecommen. Febd. Yaitdbb HAEaHEV,
Ber. tijden lY 210.
GAYËL, zn. m. Zooals thans. Kavel, lot, deel^
loting, fr. lot, part, lotissement. Kil. Kavel. Sors^
sortitio, sors in divisione bonorum, || Heesschende, . .
dat de vorseide drie leene, noch hanghende in
sheeren handen, ghecavelt weerden, en dat so
ontfaen zal zulke leene als haer by cavele ghebue-
ren zullen , oft een oft twee ; en so wien dat de
beste oavel ghebuert, dat hy den andren begroeten
zal int avenant van der werdden van den ghelde
datter omme ghegheven was. C. v, Qent I 568
(1396). It. O. V, Brugge I 209 (1275). Dat den
constituant macht gheeft sgnen procureur, den
deel te volghen totten eynde, lot en cavel te ghe-
ven, alsoo wel van erfven als van catheylen, allen
denghonen die den deel aengaen mach. C. stad
Iperen z 46. It. C. v, Diest, YZ. iii Bijv. Christ,
18 — 20. Zie ook cayblbv.
46
CAV.
KEE.
CAVELBAER, bn. Deelbaar bij Icaveling, ft,
partageable par vaie de lotistement, || Ghemerckt
de supplianten . . . geneden Tinden de groote hny-
singe metten hoff . . , publicquelyck ter Yrydaeghs-
merckt deser stadt te Tercoopen, doordyen de
groote huysinge niet wel cavelbaer en ia. Gekabd ,
Aniw. areh, II 168 (1641).
CAYËLBRIËF, zn. m. Akte van het inbetitxijn
van eenen one toegevaUen kavelt it. acte de la po$'
session d'un lot gvt nouê eet êehu. || Dat hij heeft
OTerghegheyen N. N. Bijnen ghetrauden kindren
sijn herve , dat men Aeedt een stal int groete
yleeachhuus. . . En int ghelike , do Tom. kindre
gheren haren vader eenen stal. . . int cleene yleesch-
haus. .; en dat de caTelbrieve verwandelt werden,
hier int groete vleeschhuus van den etalle vom.
van den vader up de kindre, en int gelike int
cleene Tleeschhnus. . . van den kindren up den
vader, db Pb. en Bb. Gent, II 428 (1414).
CAVËLEN (Kavelen), onz. en bedr. werkw.
I. Ovz. — Zooals thaus. Loten om iets, deelen b^
loHnfff fx,partager en tirant am eort^ lotir. Éil. Kave-
len. Sortiri, dividere bona sort, eligere sorte enz.
il Yortane, gheen visschereen mach kavelen [nl,
om eene standplaats] ter vischmarct, hi en sta
daer daghelex op. . . £n die met hem kavelt ver-
boert die selve peyne. Kb. v. Antw, a. 91. Als
d'erfghenamen van den sterfhuyse niet en konnen
overkomen met hunne scheydinghe en deylinghe,
soo behoort men het goet van den sterfhuyse te
deylen in sooveel deelen als daer erfghenamen
zijn, en kavelen en loten dwelck een yeghelijck
hebben sal, en met denghenen dat hem by der
kavel inghe oft lotinghe valt, daer behoort eenyeghe-
lijck mede tevreden te zijn. C stad Meehden XYi
47 ; Nannius eorti permittere. . . eortiiu.
II. Bedb. — lem* eer cavelen. Die bevor-
deren , verhoogen , fr. contribmer d Vhonnewr de qn ,
Ie rehauteer || Otodt, zeijden zij [nl. de geuzen],
moest voren ghaen en die eerste plaetse behaaden.
Maer al es dit in effecte waerachtich, nochtans
en waren zij niet verzekert en ghewis dat haer
leeringhen alle uut eü duer Godt waren, ofte om
die eere en den wille Godts te cavelen en vul-
brynghen, maer landden sediciues eïï uproerich.
Fbbd. Yakdxb Haeohbv, Ber. tijden TI 63.
Daer was een eerlicke tafel bereet, daer de zus-
terkins, nonnekins en andere religaesen van Ghendt,
van vremde en costelicke gestoffeerde schalen en
gheschyncken, haer eere wel ghecavelt hadden.
Ib, lY 286. Zoo wanneer eenich van den ghesel-
scepe zal oommen tot priesterlicken ofte huuwe-
licken staete , zoo zal hij ghehauden zijn zijn han^
deel te gheven te tween potten wijns, weert
wesende xviij se. par. Dies wort de bruidegom
ghehauden in een schotel spijzen, zooals hy zijn
eere cavelen wüt, den ghemeenen gheselschepe.
Selg, Mus. YII 261, Kersauwieren v. Pamele
1556/1609; it. 262.
CAYELGËLT, zn. o. Som gelde toegekend aan
de getworenen van ^t vieeckert- en vleesehkouwers
ambacht voor het verkavelen der etandplaatsen of
etaUen^ fr. somme d^argent allouée aux furét dee
métiere dee poistonniert et dee bouchere powr Ie
lotiesement dee etallee on bance. \\ Alvooren sullen
de gheswoomen proiBteren voor het ordinair cavel-
ghelt tot dertich schellynghen grooten yder man,
waeneghens hy zal moeten verschieten als volght. . .
BB Fb. en Bb. Gent II 448 (1676).
CAYËLING, zn. v. Zooals thans. Kaveling,
loting f fr. lotiesement, [\ Yan der cavelinghe, die
men jaerlicx doen sal van allen den stallen vtn
den vors. groeten en cleenen vleeschuusen, dewelke,
cavelinghe men jaerlicx doet met heere en Wette, .
sal de vomoumde neeringhe jaerlicx geven den
vom. scepenen van der Kuere, uut hoo&cheden,
twintich scellinghen groten, ds Pb. en Bb. Oent
II 432. Zie ook cayblbit.
CAYËLOTKR (Cavelooter, cavelotter), zn.
F€Uirdenkooper ^ it. maquignon. Kil. App. Cavt>
I o o t e r. i^ango equomm. Volgens de Declaratie
van 1784, tfi het Rijkearehief, had de gilde der
Cavelotter e ale privilegie : ^yhet verhneren van peet'
den en voituren extituievelyck binnen Chnt^ fr. smvaet
la DMaration de 1784, aux Archives dm Moganmu^
la gilde dee Cavelottere avaii Ie privilege exdnsif
de louer dee chevaux et dee voitnres dans la viOê
de Oand. \\ Dat zy weten zulcx tusschen de cave-
looters geüsert, mids dat zy hem daghelicx genee-
ren int coopen en vercoopen van peerden. C. t.
Auden. I 558 (1547) It. de Pb. en Bb. Oent JU
180 en 215. (Te dezer laatste plaats leest men:
cavelotters en paardenkutsers).
CAYËLTIJT, zn. v. Tijdstip waarop de wtaUe»
van het vUeschhuief enz. verkaveid uforden^ fr.
époque è laqueUe on procédé au lotiesement des
bance de la boucherie^ etc. || Dat hij heeft verhueit
N., zijn zoons erve [nl. stal] int groote Yleeschuoi
te Ghend, een jaer lano duerende, te anveerdene
ter caveltijt eerstcommende. de Pb. en Bb. Oeat
II 428 (1445>.
CAYËTILLëN, zn. mv. JBen koetbaar voorwerp
van opschik f fr. objet precieus de toilet fe. FL a
Vl. 27 mei 1550; I 694. Zie clbbdebdbacht.
C AYILLATIE (C— cie> , zn. vr. Sluwheid, haar-
kloverijf h. finesse, ruse, chicane, oavillation. || Zo
ghelove wi se [nl. die poente] . . . wel eü witteleke
te hondene eweleke, zonder eenech utnemen, son-
der eeneghe oavillacie en sonder eneghe bedrie-
ghenisse. Oork. v. 19 juni 1295. 2t. de Pottbb,
Fetit cart. 89, en Second cart. 80.
CAYILLEEREN, onz. wkw. List gebruiken,
haarklovenj it. finaeeer, ruser, chieaner, || Soowaa-
neer den juge suspitie hebben sal, ^dat den pro*
cureer cavüleert, soo sal hy, uyt sijnder officie,
in wat staet dat de sake zy, van hem moghen
exigieren eedt de ealumnia. C. v. Caesel a. 346.
Cawet (P) sijn Yan eene misdaet. Oor-
zaak ervan zijn, er aanleiding toe gegeven Mècs,
fr. être cause d'un méfait, y avoir doemê Ueu os
occasion {?). || Man ofte wyf, die bedreghen wor
den dat zyt maecten [nl. dat zij ontschaakten dt
hielpen ontechaken] , oftis cawet daeraf waren , men
soude hem nese eii mont afsniden, mochte men ie
begripen; en mocht men se niet begripen, men
soud se bannen eewelike ute Ylaen^bren. Kb. t.
Auden. 1338, Van den ontscakenne. Auden. uteug.
1317.
CAUWETSTEB (Kauwetster) , zn. vr. Laste-
raar^ eerroover (voor beide geslachten (?)), fr.
calomniateur. Kil. Kauwetterer. Maledicue , » .
ealumniator, Kauwetstere... Oonvitiairix.W^ïte
ocht man, die men beproeven mach dat kauwet^
stren sijn, sal men bannen vij jaer, op horen nose
verloren. Kb. v. Antw. a. 26. Misdaet van sceldin-
gen en quaden diffamacien gedaen by clappeyen
en cauwetsteren , die men den steen om den hals
doet dragen. Y. d. Tat. 55 v«.
KëEFSDOM, kbtbbdoic (Keesdom), zn. Over-
epd, overspelige samenwoning ale man en vromD^
zonder met elkander getrouwd te rt^, fr. eoncnbi'
nage. Kil. Kebsdom/Kevisdom, Keefsdom,
KËË.
KEË.
Al
V9itu. AèUtUerium, mereiriciumy êcartaiio. || War
dat Bake, dat hie se [nZ. eene weduwe] ontforde
tander mans boef, die guene die se ontfinghe en
bant van huwelike met hare dade, iof in keyes-
dome metter ware, word hies bedraghen bi der
goder warede, me soudene bannen c jaar, van
sinen hovede, ghelic denguenen die se ontleedde.
Oork. 31 deo. 1278. Wat giuldebroeder die leeft
in keveedome, of in ordome [nl. hoerdom], of in
yerwatenease , in orconscepe Tan iig ginldebroeders,
hi ne aal gheen last hebben noch recht van der
giulde, heer hüs hem ghebetert heeft. K. d. Rijke*
panders U Bruggt 1291 a. 32. Someghe edele die
vielen an vrouwe Jacoba tsgraven Willems doohtere,
die de hertoghinne was van Brabant, maer so zat
in keesdomme in Inghelant, by den hertoghe van
Glocester, des coninox van Inghelant broedere.
Jak y. Dixicudb 303.
K£EFSKINT, zn. o. Onecht kind, hoêtaard,
ft, et^ani iU^iiifHê, 64tor(i.Kil.EebBkind/Kef8-
kint. vetme. j. hoerenkind. Notkus. || Dat die jonxste
van den echteraten bedde die jongerschap soude
hebben, by dire redenen „dat die vrouvre engheen
keefskint en maect." Vonnissen o. Uccle 41. Wye
vry oomt in Bupelmonde, die sal vrij bliven. En
„die moeder en maict negeen keefskint binnen
Bupelmonde." ds Pb. en Bb. xxyi Rupelmonde
76, Vrijheid v. 1445; variante (Udaer a. 56: gheen
bastarden. — Ghraf u. Diether Deutsche ÉechtS'
sprickwörter 164. Die Muiter bewakrt das kind,
Èein £lnd ist seiner Muiter KtbsHnd. Keine Mui*
ter trdgi eimen Bastard, Keine Muiter kann ein
uneehiês Kind ziehen (nrs. 133—136). ^ Nul n'est
bdtard de sa mère, — Hugo de Groot Inl. I 12
§ 1 Keviskinderen.
K££B, zn. m. Beurt , fr. tour, \\ De greffiers
moeten, elok op hennen keer en roUe, medebren-
gen tregister van de voorgaende rollen. C v. Antw,
oomp, y, 1, 56. — Keer houden. — Keer
nemen. In het ambacht der voerlieden. Beurt
houden f beurt nemen, fr. {dans Ie métier des voitu-
riers) ienir — prendre son tour, |) Niemant en sal
moghen keer houden dan degone steende met hem-
lieden waeghen en inghespannen peerden ter mart,
oaye ofte rivaige, sonder te moghen keer nemen
met waeghen sonder inghespannen peerden. Beicbby
I 488, Resfl, voerlieden 1680. — By Keere. Bi^
beurten t beurtelings , fr. tour è tour. || Ghemeene
edificien, wercken en andere saken, moeten onder-
houden worden ten ghemeenen ooste, lijdende
daertoe ghesaemdelick , oft by keere, het onghe-
rief. C. V, Belle xzi 14.
K££BBO£CK (Keerbouc), zn. m. (i") Dit duis-
ter w, komt voor in een folterings'procesverbaal
voor tooverijf weüieht het missaal , dewijl dit, naden
epistel geikeerd wordt ^ fir. ce mot obscur se pré-
sente dans un proeès-verbal de torture pour sorod^
lerie; Ie missel? || Kendt ooc, dat hy naer den
keerbouc vraechde aen den voorn, presbitre, omme
den verloren scat te vindene; maer hy en zoude
t'selve daermede niet ghepractiqueert hebben en
loudet een ander laten doen, want hy dat niet
gelooven en can. Cakkabbt 467 (1539).
K££BBOOM, zn. m. Draaiboom, fr. tourniquet,
II Een yzere keten daer de vloetboom mede ghe-
hecht en vastgemaekt es onder den keerboom ter
waterbaille an dnieuw huusken. ds Ylahivck,
8tad II 64, Waterpoorten,
S1££B£N (Keren, kieren), onz., bedr. en wederkw.
I. OifZiJDia. — 1) Teruffkeeren; ten deel vallen , ft.
retoumerf éohoir, || Waer oec dat sake, dat deae
vorseide Mergriete storve bin den eersten jare, so
soude de eene heelft van desen goede keeren up
hare deelnemers, en dander heelft soude bliven
int godshuus. Oork. 8 apr. 1298.
2) Keeren en verkeeren Zich ophouden^
en vrij heen en weer ff aan, fr. séjourner et libre'
ment aUer et venir, circuler,-Yg\. 6 aen en staen,
blz. 439. II Dat egeen beokers, te coop backende,
oft nyemandt met coren omgaende, oft oeck egeen
buytenluyden , en zullen moghen rogge ooopen oft
bevoerwaerden , oft verstandt met den coopman
maken, oft opter merct comen, keeren en verkee-
ren, voerdat die clock twelff geslaghen sal hebben.
Kb. V. Turnhout 1650 fol. 68.
II. — BsDBiJVSKD. 1) Het recht keeren.
Weigeren recht te doen of te spreken, ft. dénier de
rendre la justiee, de faire droit, \\ Dat soe wan-
neer men den poirteren van den Bossche recht
doen sall van den heeren van Herpen oft hoeren
ondersaten, oft van eenigen anderen heeren oft
hoeren ondersaten, die in die voirs. meyerye van
den Bossche geseten syn, van geloiften die zy ten
Boech geloeft hebben, en dan die voirs. heeren,
oft hoer richteren, off enich van hen, dat recht
keeren willen, dat dan die soouthet van den Bossche,
van shertogen wegen voirs., daer rijt eü sall ryden ,
en ontsetten dies heeren richteren en scepenen
diet keeren willen, en setten dan richteren en
scepenen van shertogen wegen van Brabant, tot
aen der tyt dat die heeren oft hoere ondersaten
voirs. dat ongelyck den hertoge voirs. gebetert en
den clager voldaen hebben, geiyc dat wael gesien
is in den lande van Herpen, dat geviel voirtyts.
Charterb. v. ^s Bosch fol. 119 a. 4.
2) lem. keeren buiten keur of recht.
Hem daarbuiten zetten of stellen, hem berooven van
het voordeel der stadskeuren en rechten y ft. priver
qn. du benefice des statuts et des droits de la vUle,
II Omme dat wir niet en willen yemant van ona
buten den statuten onser stat gekeert hebben, en
willen den armen ghedaen hebben als den riken.
C. V. Maastricht, Stat. v. 1380 Inl, Want die
stadt te recht en te loye steit als eyne guede vrie
stat, geiyc anderen gueden vrion steden, darom
so hebben meistere, gesworen en raet, also wale
te weten en te verhueden, dat niemant vremder,
de die vriheit also anruept, buten loye noch recht
gekeert en werde, als portere. Ib. a. 123. Dat
egheyn van onsen luden. . , buten rechte noch
vonnenissegekeert en sal werden. Ib. 462, Charter
V. 1409. Want wy en willen nymant buyten den
statuten onser stadt gekeert hebben. K. v. Si.-
Truiden (1411) Inl., PiOT. Cart. TL 194. Ghevielt,
dat men eynigen porter van onser stat van Sent-
truden leyde off keerde buyten recht, dat sall
men mogen vervolgen na dat onse scepenen dat
hueden en houden, efi recht en gewoenlic geweest
heeft van alden tiiden. K, v. 8t.-Truiden 10 juni
1417 a. 6.
3) Keeren op het recht (een geschil). JBen
gewaand recht opwerpen, fr. soulever un pritendu
droit. II Dat, alse die controversie tussohen Justaze
den meyere int dorp te SentePieters te Qhent,
en tusschen der kerken van Sente-Pieters, wart
gekeert up dat recht, dat de voerseide meyere
seide dat hi hadde, omme de redene van siere
meyerien, dat die tachterst, bi consente van den
partien, bi vroeden mannen was vriendeleke
gheset en ghestelt in deser manieren . . . Oork,
V. 1230.
4) In de dnbbele bet. van Afstand doen van ten^
48
KEË.
KEE.
trfêmSf en Afntn van de gekuld^ fr. en la doublé
tiffn, de Benoneer a nne suoceseionj et Benoncer aux
deties, \\ Yan aeldinghen, die liever hadden te
keeme tgoed danne die scout. Ware ooo eenich
aeldinc die liever hadde te keeme tgoed, dat hies
ffhegheren hadde (?) danne die scout te keeme,
dat hyt keerde, en ware der scout quite. O. *iad
Bmgge I 341 a. 14 (1305).
6) lem. nit B\jn huis keeren. Hem huilen,
aan de deur teilen, fr. mettre qn. d la porie, |) Als
gmant den schouteth, amman oit schepenen en
hunne dienaeren, comende om te panden, te be-
sohryven oft f executeren , pantweijgeringe doet
met hun uuytten huyse te slugten ofte daeruuyt
te keeren , . . verbeurt dertich stuy vers. C. v. Antxo
eomp, YI, 1, 52.
6) Bemedie keeren tot. Verhelpen, fr. remé-
dier d, apporter remede è. || Want de goede liede
eii onderseten van Brabant , binnen uwen ambachte
[«2. des ammans te Brussel] , en sunderlinge die
ghene die te dorpe en opt plat lant gheseten sijn,
gxotelec en zeere ghelast hebben geweest en noch
dagheliox sijn, van someghen van den onderseten,
te weten es: van den edelen lieden, ridderen en
knechten van onsen officieren en dieneeren, eii
oio van eenighen anderen lieden en onderseten , . .
dairmede dat de vors. liede zeere verarmt sijn, en
wel ghescapen waren hiermede te nieute te gaen,
op dat wy dairtoe engheenre remedie en keerden;
Soo eest... K. v. 9 juni 1404, Srab, Yeeslen
n 720.
7) Opealien (gramschap, toom), fr. eoneenoW
{de rWritalion). \\ Want ons onse goede vriende,
soepene, raet eii andere goede liede ghemeinleec
van der stadt van Dvest, eneu ontsteliken dienst
bewQst en ghedaen hebben, om onse onghonste
en abolghe , die wij te henweert ghekeert hadden, . .
Oori. «. Weneeelae en Joanna 14 nov. 1375.
8) lem. of iets van hem keeren. Hem
4lf hef weigeren ie aanvaarden , ie onivan^en , f>an
tieh verwijderd houden, fr. refuser de recevoir une
perêonne ou une ehose. || Dat een schip, tseyle
ghegaen zijnde, niemand vremds en sal ghehauden
syn te laten commen an boort, onder wat deczsel
het sg, maer zal zuloks nae zynre beste macht
moghen van hem keeren. PL v. TL 19 juli 1551
a. 24; I 384.
9) Gebruiken y fr. empUtyer, \\ Wie men daghen
aal en die claight ten heugen sweren, en eghejme
argelist darin te keren. C. e. Maatiriehi, Stal, e.
1380 a. 65.
10) Aanwenden y gebruiken, heiiedeUy verorberen y
middeln. ook bekeeren (eene som gelds, eene rente),
fr. employeTy utilisery appliquer {une aomme d^ar^
genl, une rente)» || Welc goet gheleghen es, ghe-
put en ghepaelt, en van anderen goede besceeden,
in die progohie van Wilsele, bi der kerken, ombe
eene somme Tan penninghen; welke somme heme
wel en wetteleke vergouden es van desen vore
ghennmden heren GKlise; en [die] Jan [die] vore
gheseyt es, ontfaen heft en gbekiert in sinen
orbore. Oork, 24 dec. 1298. Consenteren hem
[nl, aan twee genoemde zustere] eü orloven dat
sy alle deze vorseide renten tallen tyden. . . heffen
moghen en hebben, eü in hare nootdorst bekeeren,
also langhe als sy leven selen. . ; en als sy van
live ter doed zelen syn ghegaen, wille wy en
begheren dat de vorseide renten ghegheven en
ghekeerd werden in al der manieren datd hier
vorseid is. db Ylaudtck, Zwijveke 126 (1337).
Indien hetaelve bQ naohte bevonden wordt, het
dobbel van dien [«2. van de gemelde boete], te
keeren als voor. C. e. Loven, Servit, 57. Zie ook
by NyhoJI. G^edenkw. \\ Keren in sgreven sooot
Dat is, aanwenden tot afdoening van de» fftünek
aehulden. I 177 (2); Dat salem an uns kiren: del
Kal men ten onzen nutte aanwenden, 192 (1); ODde^
weynden eii in onsen urbar keren: aanvaarden en
ten onzen behoeve in beslap nemen, 218 (5); il. 183.
11) Segaan, aandoen y plegen (schade of onrecht),
fr. cauêeTy faire (du dommage ou de Vimfustiee).
II Om te weten wat onreohts, onbescheids en on*
ghelics onse voirscrevene richters, rentmeesters en
andere ambachteren aen ons en aen onse voirscreve
onderseten en goide ludo gekeert moghen hebben.
Piot, Enquête 1 apr. 1389; de Fr. tekst zegt:
qud tori et infure. . . pevent avoir fail et tournet
è nous. . . Dat wy [nl. de bisschop], noch die wy mitom
brechten , an onser vors. stat , noch nyemanne tot
derselver onser stat behorende, vercortten noch
veronrechten en sullen, arch noch ovel an beo
noch an eghenen van hon keren noch laten kersn ,
en wale sullen doen betalen en Terrichten {Naett'
lijk in het geval, dat de bisschop krijgevoÜc m d*
glad zou zenden). O. v. Maastricht 482, Cheirter
V. 1409.
12) Teruggeven, fr. rendre, restUuer. \\ Jof
iemene es achtervolghet bi soepenen, dat hie neemt
andren tsyn bi crachte, hie sal keren dat hie
hadde ghenoemen, en es in boeten van lx lib.
jeghen den grave. K. v. Brugge 1281 a. 15 ; ofr.
tekst Saucuns. . , U rendra ee quil ara talu,
13) Een recht op de marktwaren.
Hel veranderen van naluury fr. eommuer un tonlie*,
Ie changer de nature. || Soe hebben zy ons oit-
moedeHjck gebeden, dat ons believen wille te aboleren
eü te nyeuwten te doene trecht van de voen
zeventhien tollen en stallaigen, en deselve rech-
ten keeren, oommuteren en veranderen tot dnysent
karolusgulden. Bekenk. v. Brab. reg. 138 fol. 340
(1641).
14) Eene kudde schapen. Die leiden, fr.
mener, conduire (un Iroupeau de moutone). Grimo.
kehren (wenden) 2) a) vieh anf die weide.
Kehren, treihen. \\ Dat van nu voirtane die her-
den, . . schuldigh sullen zyn. . . oirlofF te beghee-
ren aleer zy enige beesten. . . opten selven onsen
boech sullen moegen keeren oft dryyen. Zie hxspi»
15) Uitbraken y overgeven, fr. vomir. Kil. Kee-
ren. vetus fland. j. overgheven. Vomere. \\ Zo
wat manne wevere , die zyn ghelach ontdronghe of
calchoudere ware , of vele dronoke in tayeemen oft
cabaretten, zo dat hyt keerde, zoude verbeuren
teloker reyse xx se, par. db Pb. en Bb. AM
III 437. K. d. Wollewevers a. 16 (1480). Zie Yer
dam BSEBBEK 8, Bedr).
III. — WBDBBKEBBI&. 1) Hem keeren van
antwoorden — van verantwoorden. Afaee
van de verwering of verdediging, fr. renoneer è la
défense. \\ Oft d'een van de souldeners aengespro-
ken wordde en dat hy thoende dat syn roedege-
sellen tgelt van der scult ontfangen hadden, eö
hy niet, oft hy soude mogen excipieren tegen den
heysch metter benoficien van exonssien, dats te
seggen: oft hy hem sonde moigen keeren van ant*
woirden int principael, totter tyt dat d*andere
in hueren personen en goeden waren geëxecuteert.
Y. D. Tav. 256. Als ghy sult recuseren en weder-
legghen eenen richter oft zyn jurisdictie, soe moeghdy
aldus formeren uwe exceptie: Eerbair, voirsienige
heeren, die richter zyt in deser plaetzen, Andries
leegt, exoipierende tegen uwen persoon, dat gh)j
KEE.
KEE.
4Q
sijt mAegh, diener oft huysgesin van zynen adrer-
sarys, en dat hij u mits desen houdt Yoir suspeot;
en want zeer zorgeiyc is te dingen voir eer\en
Buspecten richter , zoe reciiseert hy n en u ge
richt, en keert hem alhier van rerantwoirden ,
offererende thoen van suspicien. Ib. 297. Totten
libelle dat openbair contrarieteyt oft onbeschicheyt
inheelt, en derf [nl. moet] men nyet antwoirden,
mair aal de yerweerdere hem dair keeren mogen
van verantwoirden, en Terauecken den richter dat
hy dat rejiciere en repellere, en hem van der
inatanoien des gerichte absolvere, en den heysscher
oondempnere in de coeten van den prooesse. Ib. 324.
2) Hem keeren in (de uitepraak van bemid-
delaars). (Een geschil) oa» hunne beslinnng over-
laten^ fr. g'en remettre {d*un liüge) a la df cision
d*arbUres. || Dit es dordenanoie, zegghen en ter-
minacie van minen heren van den Rade, up en
van den heesschen, aenspraken, ghesciUen, twisten
en ai^onsten , die K.N... deen den andren ghe-
heescht en aenghesproken hebben en dies becro-
ninghe ghedaen, danof zg hem tanderen tyden
ghekeert hebben, en up de verbeurte van dusentich
noblen, in dordenancie van mierere [sic] gheduch-
ter vrauwe van Bourgongnen , graefnede van Ylaen-
dren, en zindert in dordenancie van minen vor-
seiden heeren van den Rade. C. v. AaUt 213 (19
sept. 1409). Andries seegt: hoe dat hy en Dierick,
overmits zekere twist, questien en gescil, dat zy
onderlinge hadden, om eender erven wille.., hen
gekeert en gecompromitteert oft gesubmitteert heb-
ben in der uuytspraken heere K. N. en N., hueren
magen en vrienden, als in arbiters arbitrateurs en
vriendeiycke middelers. V. d. Tat. 270 v«.
3) Ben geschil ten schepenenwaert
keeren. Het aan het vonnie der schepenen onder-
werpen, fr. townettre un litige d la dScition des
échevins. [\ Het was een man en becla^de hem
van lande dat hem ontmeert soude syn. Doe gino
die meyer metten scepene opt velt. Doe maende
die meyer de scepene dairop, want dair een steen
stont. Doe wysden die scepene dat hy vraechde
dengenen die hem beclaeght hadde: oft hy dien
kinde over meersteen? Doe antwoirde hy en seide:
hg hielden over goet; mair hy seide: dat vorder
syne soude syn. Noch vraechde hys hem ander-
werf, en derdewerf, en hg seide altoes alleens. Dit
keerde die meyer ten scepene wairt van Ottengies,
bedien dat hine kinde over goet. Bi en waerens niet
vroet, en men gaf hem tIJccle: om dat hine
kinde over goet, dat hine moest houden over goet.
Vonnis o. Uccle 22. It, 17. 88.
4) Hem (sich) keeren tegen syne pan-
den. JSr de hand aan slaan y fr. porter atieinte è
son gage, \\ Die sig te onregte tegens syne panden
keert, breukt eene groote boete. C gr. Loon II
472, Bêckheim,
5) Zieh overgeven, fr. se rendre, \\ Te desen
tyden keerden hemlieden die van Compiengne en
quamen in de obeissance van den coninc Kaerle.
Piot, Chron, 186 (1429).
KE£RS, XAIBS (Keersse, keers, kerse, kersse,
keerssche, kers), zn. v. 1) Kaars, talkkaars y roe-
ien kaairs, fr. chanddle (de suif). Kil. Keers se.
Candela, || Van roetinen kersen. Macquet 229,
Sek. Brugge 1384. Keerssen. Een mande, thondert,
fedv. 1 L. Sehaiting v. 1561. — bfbevk. In d e
eers vliegen. (Yan menschen en zaken). In
gijn verderf Uwpen, verloren geraken, fr. (des per-
tonnes et des ehoses) courir a sa perisy f# per dr e,
II Daer wiert noch zommich van taelve goet ghere-
couvreert by andre soldaten die uut Dixmude
quamen; maer den meesten deel vlooch in de
keersse, en quam luttel ter bate aen den proprie-
taris. Piot, Chron. 665 (1587). Men seyde als
datter wel twe duust soldaten van den viant in
de keerse vloghen. Ib. 803 (1595).
2) De keers bij openbare veilingen.
Het is in Zuid-Nederland een overoud gebruik y en
het dumrt er nog voort, vaste goederen openbaarlijk
te verkoopen bij keersbranding j de meesÜnedende , op
wiens bod de kaars uitbrandt, blijft de kooper, fr.
la ehandeUe dans les ventes publiques. (Test wn
usage tres ancien y et qui dure enoore, dans Ie sud
des Pays-Bas , de vendre des biens- fonds è Vextino-
tion de la ehandeUe; Ie plus haut enehérisseur sur
Vqffire duquel la ehandeUe s*êteint, reste aequéreur,
II Zoo wanneer eeuighe ghestruycte oft patrimoniale
erfachticheden verkocht worden, 'tsy in 'tvriende-
licke ofte by keersse, . . Cv. Hondsehote t 1. En
heeft de voorseyde naerheyt stede, soowel van
gronden van erfve en andere goedinghen vercocht
by 't hemen van de keersse eü decrete, als ander-
sins. O, V. Winocxbergen ix 10. De respective
meyers e& laeten der abdyen van Averboden en
Floreff, in possessie synde van over hondert jae-
ren, niet alleenlyck van scheydinge en deylingen
t' ontfangen. . , gichten en goedenissen te verleenen,
etc. Maer oyck de keersse te ontsteken en te ban-
nen. . . — Sulx niet tegenstaende , pretendeert den
officier der hooghbancke . . , dat de laetbanoken
het kersbranden niet en konnen exerceren. Q. gr,
Loouy I 548. 549 (1639). Sooverre nyemandt en
eompt, maer de ge^vinceerde goeden blgven met-
ten uytganghe van der bemender keerssche den
voorschreven besetter, sullen hem van der voors.
procedueren worden ghelevert behooriyoke brieven,
en sal deselve goeden alsdan moghen aenveerden
als zyn eyghen en propre goet. C. v. Santhoven,
Stijl 1557 a. 17. — óok. verhuringen gebeurden
by den uitgang der brandende kaars, it. on adjn-
geait aussi des loeations è rextinction des Jeux,
Zie C, hoofdb. van Uccle a. 51. 52.
3) Waskeers (in de kerken), fr. derge, Keers
by huweiyken. Fr. cierge au mariage. || De
f)rochianen, die ondertrauwe ghedaen zynde, wil-
ende voortgaen metten huwelicke, alle hare ghe-
boden hebbende , moghen commen t'sondachs ter
hoochmissen, en daer huwelic solempniseren en
trauwen, en een keerse van eenen grooten, met
eenen zilveren penninc daerinne stekende, offeren;
eü den costere , als hy t'paes brynct , gheven eenen
zelveren penninc. Dizbicx, Gends ehartb. 134
(1420). — Keersen by lyken. Kaarsen bjj
begrafenissen y fr. cierges aux funSrailleB. \\ So wie
dat teneghen like meer kerssen makede dan iiy,
en meer was tote eiker kersse dade dan zii pond
was, verboerd y ouder gr. Maer elc die wille
mach daertoe tortysen maken, sonder verhoren.
Kb. V. Antw. 175. Daer viere kerssen och meer
sgn tenen Igke binnen Dyste, dierre sal hebben
de kerke eene, daer die lichame toe proghide;
tgasthuis eene; de Minrebruedre eene, en de
straete daer hi in woende, eene. Kb. v, Diest a.
c. xliiy a. 1; t/. 2. 3, en c. xlv. — (Yervalschin-
gen). Keersen op stroo. Fr. cierges sur paiüe,
II Die kerssen maect op stroe, saels ghelden, van
eiker kerssen x s. Kb. v. Diest b 147. — Keer-
sen hol maken. Fr. faire des cierges creux,
II Men sal gheene kerssen hol maken onder, boven
een halve elle, elo optie selve pene. Ibid,
4) Metalen keers. Koperen hasi^amp^ fr.
7
60
feËË.
ttÊË,
atkpe êuspendue e» cuivre (?). Zie Pitisoas, Lex.
antiq. t^ L u c e r n a. || Dat de beilden ghebro-
kene en de kercke van Nieukercke ghesaccagiert
en ghespolieert heeft gheweist in de voorgaende
troublen, dewelcke wederomme gherepareirt zyn,
als Tan . . , en diversche mataelen keersen en can-
delaeren en croonen, de Coüssemakeb, Trouble»
rdig. I 334 (1569).
5) In Onser-Yrouwendach als men
keersen draecht. Op Maria-licMmiê , 2 febr.
fr. è la ChandeUury 2 fécr. || Int jar Ons Heren
doen men screef ducentegh drihondert en viTe, in
Oneer- Vrouwen daghe alse men kersen dreeght.
{Schep. Land v. Dieet 2 febr. 1305). Dit was ghe-
daen en ghegheyen te Bruesselle, des yridaeghs
Tore Onser-Vrouwendagh, dat men kerssen dreeght,
in den jare Ons Heren dusent drihondert en
dertich. OorJc. v. Keriog Jan voor Diettf 31 jan.
1330. In Onser-Yrouwendaghe als men keerssen
dreecht. Schep. v. Dieet, 2 aug. 1337.
6) Keers der ambachten en gilden.
Stok of lansy dragende hunnen beschermheilige of
hun zinnebeelden f ook procettietoorts genaamd; *t was
in *t algemeen y de laatst ingeschreven meester die de
kaars droeg oj deze door een ander dragen liet, fr.
hampe portant Ie pairon, ou les emblêmes ou insi-
gnes des gildes ou métiers ; o*étaity en général, Ie
demier maitre inscrit qui portait les insignes, ou
les Jaisait porter par un autre. \\ £ü aldus sal men
gaen: yerst de kerssen Tan den ambachten, alsoe
gewoenlic es . . . Item , daema sullen Tolgen de
juffr. uuter Firmarien. .. Mebtevs en Tobfs, III
541, Volgorde der processie, 1399. De hertogh
Philips nam den ambochten haer standaerden, en
oec hare kerssen ten ommeganghe Tan den heleghen
bloede. Jxv v. Dixmude 293 (1411). Alle meesters
Tan den Toers. ambachten zullen schuldich s\jn
allen jare eerlijcken en thamelrüken te comene in
de processien op des werdichs Heylichs-Sacraments-
dacn en t Onser-LieTen-Yrouwen-omiceganck , op
de pene Tan een pondt wass tot behoef Tan den
Toers. altare, onder huerlieden kersse; en de twee
lesten [meesters] , in de Toers. ambachten gecomen
z\jnde, sullen sculdich [zijn] de kerssen Tan den
TOers. ambachten in de Toers. processie te dragene
oft doen dragen, sonder cost of last Tan den Toers.
ambachten. Kaart v. h. Legwerkers- en h. Linnen-
weversambacht te Diest, 11 mei 1540 a. 28. Dat
op alle generale processie-dagen , een (jegeiyck int
Toirs. Cremers-ambacht wesende, egheen Trijheijt
Tan gulden hebbende, oft in egheen Bethorijcke
wesende, zal schuldich zijn in de Toirs. processie
te oomene, ende de kersse Tan denseWen ambaohte
nae te Tolgene, opte pene eü Terbuerte Tan eenen
ponde was. Kaart v. h. Kramersambacht te Diest,
8 juli 1548 a. 16. Dat elc manhoot, knapen en
knechten, achter de processie gha bachten den
heere en der Wet, sonder sent Jorysghulde, die
selen al Toren ghaen, eü die ten keerssen gheset
selen sijn, up x s. par. de Ylahinck, Vgh. 40.
— De keers en de kaproen waren de ken- en onder-
scheidingsteekens der genootschappen', aldus zien wij
te Brussel, amman en schepenen, den 25 juU 1399,
aan het volk verkondigen: dat de zagers en de
pleisteraars voortaan geen amhaeht meer zouden
vormen, dat zij geene gemeene beurs, geen keerssen
noch kaproenen meer hebben zouden, en dat iedereen
deze timbachten vrijelijk zou mogen uitoefenen, fr. Ie
ffCiergè'^ et Ie chaperon étaient les insignes ei les
signes distinctifs des corporations ; ainsi nous voyons,
h Bruxelles, V amman et les ichevins annoncer au
peuplê, Ie 25 juillet 1399.' que les seieurs et Us
plafonneurs ne formeraient plus dorénavanl de mSüer,
qu^üs nauraient plus de i>ourse commune, de keers-
sen ni de chaperons, et que chacun pourrait libremeni
exercer ces états. Hekne et Wautebs II 576. —
Onder do keers gaen. Deel maken van een
ambachtsgild, d,i. tot den stand der cunbaehtslieden
behooren, in tegenoverstelling aan de poorters die
geen ambacht uitoefenen, aan de voomaamsten of
Optimates, „de Ledige lieden** of renteniers, de
Otiosi, fr. iiiler sous Us insignes d'une corporaiwn
de métier, c. è d, appartenir è la condition des
artisans, en opposition aux bourgeois qui n*exereent
pas de métier, aux Optimates, aux rentiers ou
Otiosi. II Het Gemeenebest wordt bestuurd door
tweeèSrlei lieden, door de Yoomaam sten of Aanzien-
lijksten (OptimatHms) en door de ambachtslieden
(Opi/icibus). De Toomaamsten zijn zg die geen
ambacht uitoefenen, bij gOTolg onder het getal der
handwerkers (cerdonum) niet gerekend worden, en
in de feestelijke omgangen oft processies (mi pubU-
cis supplicationibus) niet gaan onder eenig ambachts-
gild , ^t welk men in het Dietsch noemt Onder is
keerse gaen. Dezen worden gewoonlgk geheeten
,,de Leden (Membra)"* der stad, cTenals men in
de LoTensche Hoogeschool de sommigen Leden
noemt, sommigen Medeleden of Suppoosten {Sup-
posita). Wy noemen degenen Optimates; sommigen
hunner zijn Edelen, sommigen onderscheiden zich
door geenen adellyken stand. De anderen worden
met den algemeenen naam Tan Ambachtslieden
genaamd, uit hoofde Tan hun handwerk. Doch een
ambachtsman mag in *t Gemeenebest geen ambt
bedienen, zulks is alleen de Optimates Toorbehon-
den. Kakniüb Alchabieitsis , Leges munic. {Meek-
Un.), in de Opdracht zijner {niet Christijnen^s) ver*
taling, aan den Magistraat (by Tertaling). Item,
zo moet elc Try meester hacker commen in shelichs
sacramentsdaghe metten ambaohte onder de keersse
en gaen metten processien. K. Bakkers te Auden.
1482, a. 22.
KËERSBERNING, Keebsbbandiko (Keersbe^
rynghe, keersbemynge) , zn. t. Het branden der
kaars ftt; openbare veilingen, fr. Ie br4lemeni de la
ehandelle aux ventes puhliques, \\ Soo wanneer eenige
erfgoederen Tercocht worden bij Toorgaende pro»
clamatie en kersbrandinghe , daerTan staet de Te^
naerderinge open jaer en dach. C. v. Diest, YZ.
XII 1. It. 2. 3. In welck gheTal den crediteur tal
ghestaen midts doende de debToiren Tan halleghe-
bot, insinuatien en keersbemynghe. C. v. Bruggt
xziT 15. D'eerste keersbemynghe ghedaen zynde,
zoo sal men binnen xiiy daghen daemaer bemen
de tweede keersse. C, v. Denderm. Y 7. En passim.
Zie KEEBS 2).
KEERSGELT, kaebsgelt (Keirsegelt, kers-
geit), zn. o. Kaarsgeld, inkom' en jaargeld b^ de
ambachten, fr. droU de cierge, droit d" entree el
taxe annuelle dans les corps de métier. j| Dat alle
goede onapen, timmerlieden, metsers, ticheldecken
en leemplackers Tan buten, binnen desen \j jaeren
naestcomende binnen Antwerpen sullen moghen
werken op haer kersghelt, sonder Torboren; en zij
en dorTen gheene poertere worden, zij en willent
doen. Kb. v. Antw. a. 199 (1392). Knapen, zQn
zij Tan binnen off Tan buyten, die sullen op hoir
kerssghelt wercken, dats te Terstaene: twee oude
placken, en daermet sullen zij een jair quijt zyn.
Stat. Timmerlieden te Diest, 1402. Welo leerknape
den ambacht betalen sal twee oude grote te kers-
ghelde, eer hi scheeren mach. Ord. Drocgseheerdèrê
KEE.
KEE.
51
ie Dint, 1415, a. 8. Dat die Toonchrere lx ghe-
sellen vry eii ongehouden sullen svn Tan allen las-
ten haren ambachten toebehoorende , te weten yan
kersghelden, van lyken en ran nawen papen, van
dsambachtawake en diereghelycken. Yav Melckb-
BBEiE» KruiMbo<^ 19 (1432). Soeverre de voen.
leerkinderen niet en betalen die Toers. drie stayers
yan kersgelde , zullen die meesters daeraf de yoers.
drie stuyers schuldioh zyn selye te betalene. Kctart
d. Legwerhers te Dieet, 11 mei 1540, a. 5. Op de pene
yan een pont was, oft yier stuyers daeryoer, totbe-
hoeff yan den altaer yan sinter Yiyen; en sal die
meester hem funderen en sterok maken yoer die
drije stuyers yan kersgelt. ld. Additie a. 84. Soo
wat persoon, yan bugten oft binnen, int yoers.
ambacht wilt komen wercken, sal geyen kersgelt,
te weten , eenen auden groot , en daermede sel hg
een jaer ianok mogen wercken om niet, maer niet
langer. Ord, Fruiieniersamb. te Dieet, a. 1 (17^«E.).
De snpposten yan den yoorseiden ambachte sullen
jaerelyckx betaelen yoor keirseghelt, diedenayondt
yan hunnen patroon sal worden ommeghehaelt by
d'officianten, als yolght: De meesters yan den
ambachte, thien stuyyers; de yrye knechten, yier
stuyyers, en de leerlynghen twee stuyyers. Bembst,
r. Dekkere en Metsere, 1750, I 448; i<. 442. It.
Auden. meng, II 51 ; de Potter en Broeckaert ,
AaUt III 448; Alp. Wauters, ünvirone II 459.
461, en Mertens en Torfs, II 489.
KEËRSGIETEK (Kersegieter), zn. Kaarsenma-
ker , fr . fabHoant de ehandeUee, Kil. Keersmaec-
ker. II Dat gheen smoutere ne moet roet,.,
doen smelten. . , bin der yeste yan Brucghe , het
ne ware in poorters iof in kerseghieters husen. C.
V, Brugge 1 352 (1305).
KEER8C0RF, zn. m. Kaareenkarf, fr. eorheille
è chandellee. Kil. auet, Keerskorf, keersback,
Lyehnoteea. Cane^tin, D'Arsy yoegt er b\j: Cor-
hillon è chandeUee. || Yan kersooryen, yan roetinen
kersen, yan wassenen kersen, yan lantemen.
Maqvet 229, JZeJb. Brugge 1384. Eenen keerscorf.
C. 9. Antw, 1582, t. 41 a. 100, blz. 278, Stade-
voordeel.
KEEB8SNUTTER (—e), zn. m. Kaareewuiter ,
enuiter , fr. mouchettee. Kil. Keerssnutter. j.
snutter. JSmunctorium, II Een keerssnuttere , 6.
9. Antw, 1582 t. 41 a. 100, blz. 278, Stade-
KEERYONDEB (—e), zn. y. Draaibrugje, fr.
petit pont toumant. || Hoedat zij, int jaer 1542..,
ter resistencie yan den yianden, hebben moeten
affbreken die yalbrugge tot Werchtere en alle
andere bruggen en keeryonderen . . , — de keer-
yondere te Winbrake. Bekenk. v. Brab. reg. 189
fol. 283 yo en 234, Brieven voor Werchter, 8 febr. 1558.
KEESDOM. Zie xespsdoh?
KEëTE, zn. Klein knie, huisje y onaannenlijk ,
armoedig huisje y fr. cahute, cahane. Kil. Keete.
Casa. Keetken. Casula. K. auet. Cethute. Kot.
Caea, tugurium, gurgusttum^ ligellum. Schiller u.
Lubben. Kate, Kot e, Kotte. Kleiuee niedriges
Saus, JSiUte. Ghrimm. Ka te. Taglöhnerhüite, haus-
lerwohnung auf dem lande, jj Indien de geyroonde
\nl. de uitgewonnene] goeden inmeublezyn, worden
by zes distincte dijnsendaegen-geboden ter yier-
scharen geproclameert , uuytgesondert die huysen
eü keeten staende op stadtsdyck ofte yroonen. C.
V. Middelburg a. 10. Buy ten Slykpoorte, in de
keeten aen de nieuwe dykagie, niet te gaen drin-
ken, op de pene yan 6 guldens. GéNASD, Antw.
arch. II 45 (1685).
KEGELS, XEOBLSFXii. SEie bpslbv.
KEYLOTE. Zie cueillbtte.
KEISEB (Keyser), zn. m. Set recht ^ fr. la
Justice, {Imperium). \\ De queetie quam yoir den
keyser, en hg sprao uuyt: dat de conyentie en
pacte, die de yoirs. erfgenamen onderlinoe gemaict
hadden, sonder consent yan den crediteur, en
conste den crediteur niet afgenomen z\jn actie tegen
den yoirs. erfgenaem. — Men gino daiiomme yoir
den keyser, en de keyser seyde. .. — De keyser,
dairaf geadyerteert , seyde dat. . . — Men ginok
dairomme yoir den keyser ; de keyser seyde dat. . .
— Hierop seyde de keyser: dat de crediteur...
Y. D. Tav. 251 en y«. (Op blz. 250 y». en 261 r«.
komen nog drie voorbedden voor van „oaeus positV*
met beslissing van den „kegser^*' en blz. 251 r°.
een met de Ufoorden: „het wert geseegt bjj den
rechte,** ufont..,
KEISERS, zn. my. JSen geker soort van laken,
fr. oertaine sorte de drops, \\ Yan den keysers, te
wetene, den groeyen lakenen, die der stad gele-
yerd waren yan diversen personen die ghednpe-
niert hadden de woUe yan der stad wegen geoocht,
lopende tsamen deselve keysers U zzixVi ellen.
Stadereken, Bergen-op-Zoom 1474/1475.
KEISEBMABCKTEN. Zie sfxlxv.
KEITE, KETTS. Zie cuitb.
KELCHIEDE. Zie cassijsb.
KELDE, zn. y. Limb. Koude, fr.Jroid. || Wie
mach hem ontholden voer den aensichte sijnre kei-
den? Oetijdenb. 15<i« E. Ante faeiem fHgoris efus
quis sustinebitf Ps. 147.
KELDENEER, keldbvabb, zn. Kelder, fr. oave.
II Soe wat huysen, oft keldeneeren, oft boden, die
de yoers. ooopluyden yan den Hanzen in hueringen
oft in pachtingen hebben , . . Zie bodb ; Zie ook
KBLLBKABB.
KELDERBRIEFKEN , zn. — Oedule of kel-
derbriefken. Cedel of schrift, om w^, bier,
axijn, enz. te mogen kdderen, fr. eédule pour être
autorisé è eneaver du vin, de la bibre, du mnaigre,
etc. Stadsarch. Dieet , Yak 19, Verpachting van
den aceijs, 18<ie E.
KELDERCOFFER, zn. m. (?). || Dat, zooyerre
de bedijckinghe binnen tvoors. jaer 1618 niet yol-
eynt en z\j, dat dit acoordt zal wesen nul, en dat
de bedijckers zullen moghen ghestaen mits betae-
lende z stuyyers yan tghemet, boven een kelder-
coffer en een p\jpe secque — een half quarteel
w\jns, en... pb Pottbb, Seeond cart» 273.
KELDËRMONT, zn. JSene keUeropening met
valdeur, voor aan de straat, fr. une ouverture de
cave avec frappe, devant è la rue, || Het maken
van keldermonden en trappen comende in en op
de straeten. Mabthhez 56. Dat de keldermonden
op en in de straeten deser stadt'niet en mogen
worden gemaeckt als met consent van Syne Majes-
teyt, op eenen jarelykschen chyna. Ib. 142 (1664).
It. O, 12 juni 1657, Bontpenn, Loven, blz. 10.
KELDERWEERDER , kbldbbwaebdbb , zn.
Keldermeester, fr. ceUêrier. Kil. Kellerwaerder/
Kellermeester / kellerknecht/ kellerknaepe. CeÜofriue.
enz. II De kelderwaerder van Sent Pieters gheldt
jaerlicx twalf pennijnghen par. db Pb. en Bb. YL
Nevele 32 (1387). De kelderweerder van der voors.
Munten en mach geen ongevrgde persoonen eenigen
w\)n ofte bier overlaten oft tappen, op de pene
van gepriveert te worden van sijn officie. O. Jlf»»-
ters te Brussel 1565 a. 61.
KELLE, zn. V. Molenwerk. Waierloop, waar-
door het water op het rad eens molens gevoerd
52
KEM.
KEN.
wordt, tr, Hef^ Mm, |] De keilen, waardoor het
water ia loopende tot op de raderen. — Afhan-
gende kelle, dienende tot de hulpen-raederen,
waardoor het water is vloeyende en teelre rad^
yanonder doet draeyen. Mabtinbz 266 a. 9. 10.
KELLENAEB, kslkaeb, zn. m. Kdder^ fr.
eavê. Kil. heeft keiler /kelder. || In der stat
keinare. Mxbtsitb en Tobes II 640 (1401). De
homedraghers , de huere van den kellenare onder
den Steen, daer men de turven en hout innelecht.
O. 9tad Br^ge II 151 (15<i« E.). Die Tan Ghent
roefden Brugge , . . eii sy ghinghen in sprincen hof
en namen al dat sy daer vonden, en voerdent al
te Ghentwaert, aonder den winen, die in sprincen
keinare laghen, bet dan veertich vaten roets wius,
die slonghen se alle die vaten den bodem in, en
den wyn vloeyde al den keinare deure. Jan yav
DiXKVSB 268 (1382). Kellenaer. C. o. *i Prootsche
I 882 (1514). Zie ook ebldekbbb.
KELLEB, zn. m. Kelder ^ fr. eave. Kil. Kei-
ler/kelder. II Jan Yan den Kelre. Schepen te
Dieet 1806; in 1305 Johannes de Cellario.
KELNEN. Zie ebvkbvbv.
KELNERSSE, kbldbbbssb, zn. v. Kddermees'
teresj fr. eelUrière, || Dese vorseide drie en der-
tech Bcellinghe erveliker renten, begheerd zoe en
wil dat heffe. . , de kelnersse van der vorseiden
godshuze. db Ylamikck, Zw, 118 (1335). Die eer-
weerdighe vrouwe in Gode, vrouwe Colette Wasteels,
abdijsse, jouffirouwe Heylwegghe Yan der Eycken,
kelderesse, en Willem W\jts, d'oude, rentmeester
des voirs. godshuys van Cortenberghe. Latem dee
godshuiê V, Cartenherg , 21 juli 1548.
KELRIJE, zn. v. Dienst van de epijê- en voor-
ntadskamerf fr. charge de V office dn cdUer {Cella-
rium) {?). II Up goet van der (Ibstryen, jof van den
Kelryen, jof der Fermerien, ne maoh de scoutete
niet panden , . , Oork, 25 febr. 1252.
KEMENADE, cahekadb, zn. v. Verwctrmbare
kamer, woonkamer , op hurehten en in heerenhmiten ,
fr, ehamhre chauffMe, chambre de demeurCf appar-
tement ordinaire dans les chdieaux-forts et les
maisons de personnes de dietinetion. Kil. Keme-
neye. sax, sieamh, Coen€umlum, ooenatio [^Eetzaal].
Schiller u. Lubben. Kemenade. Grimm. Keme-
nate. Maigne d'Amis Gaminata. Chambre è
cheminée. Zie ook Dr. J. Te Winkel, Set kasteel
in de dertiende eenw, 122. || Remoto omni magistra-
tn laïoaUf pïaeitum nuUum, nisi clamate amt da-
mainrCf chservarent [«/. due Jeminê\ et hoc nus-
quam nisi in presentia abbaüs et in caminata
^us. Piot, Cart, I 24 (1072—1075). En sabbets
bode moet de scoutete soeken ter kemenaden. —
Bn dien bode moet de scoutete eschen ter keme-
naden. Oork. 25 febr. 1252. Zo w^s ich eynen
here, Die des heeft verdienet wal, Dat men hem
billio malen sal In miinre vrouwen kamenade; Zo
meniche ritterlike dade Heeft he ghedaen in sinen
leven. Bovtok, QeUre, Hennegouu)en, blz. 71; it,
78. Zie ook Vad^l, Mus, II 274, Bere WisUm
VS. 829.
KEMENETE, zn. v. Schoor eteen^ schonw, fr.
t^kêminée. Kil. Kemeneye, vetus, Caminusj focus.
II De kemeneye en de heerd van t Nieuwe huys.
DB Ylaxikck, stad II 46, Stadsreken, 1382. Yan
11 ysers verbesicht an de kemmeneye, Stadsrek,
mnove 1492.
KEMIIEN, KEMMER, KEMMERSE. Zie
CAMMBV enz.
KEMPE, zn. Kamper, kampioen, kampvechter,
fr. Champion, Kil. Kempe, fMUu, j. Kamper. Pugit,
II Sioh nu dyn conino an. hoe hi nu t« stride gaet
teghen sine vianden, die tot deser tyt toe gebult
hevet heerlioheit over alle die werelt. Har huden
is hem syn ryc benomen. En overmits onse starke
kempe, welc syn heersoappie op sinen ecouderen
hevet en ëenen starken helm op syn hoeft; welke
helm huden verheven is boven sinen vianden, en
hevet die oude doot gedodet met sinen doot. Èon-
dert merk, 119.
KEMPHOF , ook EBinnEFaOBF , zn. m. Kennep — ,
hennep — , kempakker, fr. chenevière. Kil. heeft
Kennep/ Kenp/ Kemp. Cannabis, en Hennep.
sax, fris. sicamb, || Binnen cuype van Diest en
placht men geen thiende te geven aen mynheer
van Tongerloo, van bempden, kemphoven en hoff-
steden, by sooverre deselve erffgenaemen [nl. eige-
naars] hen bempden selver etten. C. o. Diest,
Kon. Bibl. Tiii 6. Te pande gesadt enen kennep-
hoef, geheyten den Knoepshoeff. Letten des hof^
„mm der JSeylichegf' (?) 1462.
KENEN, KEINEN, ow. Yan planten en vruch-
ten. Opnieuw uitbotten, uitspruiten, uiischieten, fr.
(des planies et fïruits) germer ou pousser de nouveau.
Kil. Kenen. Begerminare, iterum emiiiere ger-
men , %t frumenta , hordea et caetera quaedam grth
mina madefaota. \\ 2io wanneer bi deken en vin-
ders, uut cause van vorste, tweven verboden sal
zyn, dat elc wever dan ghehouden wort twerck te
latene tote ander tgt dat keint, of zo doiet dat de
ozije droopen en de ghoten liepen. K, der Lakengilds
te Brugge^ Wevers, 11 a. 52.
KENYLEN, zn. mv. (?). Een teker ^zeren voor-
werp dienende in het bouwen, fr. certain obfet de
ferronnerie pour les constructions, || Betaelt denzel-
ven Wautre, van dat hy der stede ghelevert heeft
Yim viiic latysers, t« xii schel. Ti den. tduust;..
noch yc suerysers, xii schel, vi den.; noch ve
cuertnaghels , xxiiiii schel.; xxv kenylen, XXT
schel, par.; xxxc solderysers te iin schel, psr
thondert, en xie latten, te xx schel, thonderi
Auden, meng, III 421 (1530). — Blz. 14 verJaaar-
den wij het w. ijsers 2) door „boeien"; men voegs
^ ^V n'Pif^^'t nagels'*,
KENNELIJCK, xbklijcx (kenlic), bn. 1) Ken-
baar ^ bekend, fr. notoire. Kil. Kennelick. Notut,
cognitus. Kennelijck sgn — maken. Bekend
— tijn, — maJcen, fr. savoir, favre savoir, porter d
la connaissance. Notum esse, — facere. \\ Kennelyck
zy aen alle denghenen die dit tegenwoordich ghe-
schrift sullen sien oft lesen, dat... OorX;. mr*i. 1228.
Kenlic si allen lieden , die nu sin en naer ons oommen
sullen. Also. .. Oork. 1280. Wi N. . . Wi doen te
verstane en kenlyc al denghenen die nu sin en
hierna wesen sullen. Oork. april 1263. Kennesse
van coope van huusen ofte erfven , . ghepasseert
alleenlic voor scepenen derzelver stede en genereert
gheen recht reel, noch actie hypothecaire, dan naer
dat dezelve coop ofte belastinghe kennelic gemaect
es den landtheere, fonsierheere oft zynen gheoom-
mitteerden. C. v. Ghnt Ti 1. Notoir en kenlijck.
Rijksarch. Bekenk, Acquits 1589.
2) Baarblijkdijk , blijkbaar, fr. manifeste, patent,
II Die wairheyden en besuecken [wordden] eedaen
uuyt officien van den richter , als op een kenne-
lijcke criesme oft misdaet, daer geen accusateur
en behoeft te zijne Y. d. Tat. 2. bpbextk — Van alle
kennelycke ongevallen is een yegelyck ongelast aen
den heere en partye. C. v. Antw, 1545, I 57.
Kenlic. Ib. Ti 48. It. comp, YI, iij, 26.
3) Het hof kennelijok — gekent maken.
JSIet doen erkennen als wettelijk belegd synde, fr.
f
KEN.
KEN.
53
fawe rêo<mnaiire la Cour comme UgaUmeni eotuH-
tuée. II Hoe men Hhof kexmelic maekt. . . Beght of
u kenlic es , dat ie heden wel in tyden en wylen
hof maeckende [l. makede] in hehoudelycke [be-
hooriycke — in wetteiyk te behoudene, voor wet-
teiyk te hondene ?] stede . . . la^er staat nog : daer
gi hof makede. . . in behoudelyker stede. . — Seght
of ie 't hof also wel en wettelic gekent gemaekt
hebbe» dat het sculdich es stede te hondene en
▼an weirden te zijn? Dies manie u. — Baillu,
maendys mi, so seggic, by der trauwen, naer dat
u twee mannen *thof verkent hebben, dat ghyt
wel kenlic gemaekt hebt, up dats mi de mannen
volghen. Babfbabt, Analyse^ nr. 371.
KENNELIJCKHEIT , KENLIJCHEIT (Ken-
lichede , kinlechede) , zn. v. Kil. Eenneliokheyd.
NotiOf notitia. Bijn kenneliekheyd segghen. Tesip
fleari, dicere pro testimonio, 1) Kennis , Hgeen te
onzer kennis m, wat wij weten ^ getuigenis j fr. con-
Hoissanee^ ce qui est cL notre eonnaissanc^f ce qtie
nous sawms, témoignage. j| Hervachtech man, die
leghet te stervene, hi mach recort doen van sire
kenlicheden vor eenen scepene oft vor meer. C v.
Qent, Qr. ch, v. 1297 a^ 1?0. Dat kenlijcheit bij
rechte niet anders en is dan een confessie en ver-
kenninge moetswillens in rechte gedaen, oft eenen
olaren thoon metter sentencien diffinitiven daima
gevolght: en in deser kenlijcheit en notorieteyt
wort appellatie geadmitteert, thoon en probacien
ter oontrarien. Y. d. Tav. 163. Alwaer [nl. in de
stille waerhede] elck ghedachvaert zynde zal schul-
dich zyn te compareren en te zegghen zyne kenne*
lycheyt op hetgene dat hem zal gevraegt worden.
O. V. Denderm. I 25. En moghen oock niet ghe«
arresteert, gheapprehendeert noch bekommert wor-
den die beschreven syn en innekoramen om hunne
kenneiyckheit en ghetuijghenisse te gheven, C. o.
Dewrne 1612 a. 216. It, C. v. Aniw. 1582, xxvii
12; Comp. V, vij, 7.
2) Kenlijoheit van sohepenen. Kennis en
vonnis van schepenen , fr. connaissance ei jugement
d^ichevins. \\ 17e dade hys niet [nZ. verscheen de
schuldenaar niet voor den rechter], en na den vier-
tiohsten dach de vorseide claghere comt diene ver-
volghet hevet, en hy voert wet heescht, men
essene sculdich te wisene ute sire wet bi der ken-
licheden van scepenen, na de wet van der poert
van Ghend. C. v. Oent^ Or. ch. v. 1297 a. 85.
8) In kenlijokheit. In oorkonde der waar-
heid, ter bevestiging j fr. en foi de quoi, en témoig-
nage. II In kenlicheden van al desen ebben wi,
vorseide manne, dese lettren ghezeghelt met onsen
seghelen. Oork. 15 mrt 1293. In kinlecheden van desen
lettren , die wi gheseghelt hebben met onsen prop-
ren seghelen uthangende. Oork, mei 1295. In
kinlecheden van desen lettren gheseghelt met minen
zegele uthanghende. Oork, 18 juni 1297, Brief v.
ridder Lonis van A. En wy , K.N.., hebben wy
dese lettren uuthanghende beseghelt met onse propre
seghel , in oorconschepe en kenlichede der waerhede.
C. V. Auden. 2de d. 83 (1348).
KENNELOOS, bn. Onbewust , buiten kennis,
zonder bewustheid van zich zeloen^ fr. inconscieni,
II Alstn oec dan aensies die onghescapenheit des
godlijcs wesens, dien spieghel sonder vlecke der
hogher Drivoldioheit , daer di werdt alsoe vele open-
heiden dattu di verlies in die openheit; en dat
die gheest hem verswindet en versincket in een
onbekennen des dinen en des sijns, sich, dan
moetstu van uoode rusten in stillen, want daer
en bestu niet in dinen Yermoghene, daer werdstu
van wondere wonderloes, van kennenne kenneloes,
en van minnen minneloes, en van lichte duvster,
en sinckes in dat eweghe leven, dat die ghewa-
righe ruste es. Sermoon v. Tauler JSgo sum pastor
bonus.
KENNEN, KiNiTEV, bedr. en onz. wkw. Niet
zelden pleonastice verbonden met 1 y d e n (lyen, lien)
en verlgden. I. Bbdb. — \) BekenneUf belijdeuy fr.
reconnaitre^ avouer. || N. heeft ghekint eü verlijt, dat
si sculdech es. . . Schepenbr. Assche 1333. Kennen
voort en lijen , dat s\j \nl. de goede liede van de stadt
van Diest] ons de voorgenoemden getrouwen dienst
gedaen en bewijst hebben van gratiën en van
engheenen rechte. Oork. 13 nov. 1308, van hertogin
Joanna. N. . . heet ghekint eü gheliet , dat sy ver-
cocht heet. . . Schepenbr. Neerlinter 29 sept. 1381.
Dat vor ons. . . ghestaen N. . , kennende en liende,
dat hi... Schepenbr. Sint-Truiden 11 oct. 1382.
N. N. ., onse poorteren, welke kenden en verliden,
dat zy hadden vercocht wel en redelic. . . Oork, 15
apr. 1396. Naer dien dat de voirseide Michiel
kende dat hem de voirseide Loy vóór 't vanghen
en in 't vanghen ghepresenteert hadde betemesse
te ghevene en te nemene naer de costume van den
lande, en daerin te verbindene zyn lijf en z\jn
goed, dat hy daermede sculdich was te ghestane.
C. V. AaUi 480 (1478).
2) JSrkennen, voor goed houden, fr. reoonnaUre.
II Het es te welene, dat dabt en convent Bonden
vorseit, also suilc recht als hi heesschende was,
al niet ne kenden ghel\jc dat hgt heesschende was.
Oork. (10 sept.) 1298. — Kennen of looche-
nen. Fr. reconnaitre ou dénier. \\ Soowanneer par-
tje gedachvaert wordt te kennen oft te loochenen
cedulle , marck , handtteeoken ofte zeghel , . . C
stad Iperen II 16. It. C. v. Auden. ^ Stijl kasselrij
I 13; C. V. Cassel a. 249; Diericx, Qends charib.
126. JEnz. — Kennen of ontkennen. Mime
signiflcation. \\ Dat hij opte art' en yan zynder
tegenpartijen antwoirde geven sal hij credit vel non
credit, dats bij kennen en ontkennen. Y. d. Tav,
359 v». It. C. V. Oent II 272; O. v. Antw. 1546,
V 20; Comp. V, j, 44; x § 6; C. leenhof Land v.
Mechelen I 14. Enz.
3) Verklaren^ fr. déclarer. \\ Van oircontscepe.
II En so wat poertere die ghedaeght ware vor vin-
ders omme oircontscepe te segghene, ne quame hi
niet, dat hi ware in de mesdaet van iii pont, up
dat der vinders boden kennen bi haren eede, dat
hi ware ghedaeght toircontscepe. C v. Oent I 411
(1284).
4) Geiuujen, fr. attester. \\ Dit kennen scepenen
van den Yrihen, die hier boven ghescreven sijn.
En m\jn here N. N. en N. scepenen van den
Yrihen, die dit voerseide vinderscip wiseden, ken-
nent up hem zelven. Oork. (11 nov.) 1279. Yan
dat dat waor es en wi, scepenen, dat kinnen, soe
hebwi onse seghele ghehanghen an dese lettre.
Oork. 11 nov. 1301. Soo wanneer yemant borge
blyft in den rechte judiciale voor eenen anderen,
dat dan die schepenen die borghe vraegen: oft hy
borghe blyft en begeert dat sy, schepenen, over
hem dat kennen wi]len? En anders en wordet
nyet te boecke gestelt. C v. Aniw. 1545, QuUs'
boeek a. 102. — Kennen en oorconden.
II Omme te meerder versekertheyd van alle de
voorseyde dinghen , soo hebben wy neerstelyck ge-
beden en versocht , . . N. N. dat zy alle de voor-
seyde zaecken. . , kennen en oirconden willen. O,
V. Auden. 2<i« d. 82 (1348). — Kennen en ver-
kennen. Mime tignifieatioH. || Dat w\j kennen
54
KEN.
KEN.
en Torkennen dat mijnheere myn heer Gheenerd
▼an Ghistele. . , gaf. . , in rechter aelmoessene . . .
DB Pb. en Bb. III. Aalier 18 (1365).
II. Okz. — Met het Toorz. oa». Eennis nemen
▼ an. ViUpraak doen over f fr. connaitre de. || Dat
men t' allen tyde, alsoewel op heilige daige en
aUt ferien zijn als anders, mach kennen Tan cri-
minelen saken. Y. d. Tay. 161.
KENNEVE, KENNfiWE (Kennef, kenneff),
zn. T. Dwarshout, uit drie atokken beetizandef rond
den htUs , im. van honden f varkens en ganzen , om
ge te beletten door de hagen te dringen f fr. trihart^
hillott traverse de bois, eonaistant en trois bdtonsy
partic. auiour du eou des chiens, des porcs et des
oieSf pour les empêcher de passer è travers des
haies. Kramers en Van Dale Kennewe. De Bo
Kennef f e, ook Beyl, en Bchilje; Schuermans
Kennef; Tuerlinckx Kennef — in Brab. en
Klein-Brab. Kelf. Kil. Kenneve. Numella: vin-
oulum ligneum aut baculum collo quadrupedum a//i-
gari soliium, |l Dat nyemant, omtrent Zonien ge-
seten, huere honden, en laten gaen ongekenneft,
die kennere en passere ten minsten over elc zyde
eenen halven voet , en dat van nu voirtane tot uny t-
gaende september. En oft hiemae eenighe bevonden
wordden niet gekenft en buyten bande, die sullen
telcker reysen verbaeren eenen royal; behalven den
corenhueders, die welcke haere honden ongekenft
en buyten banden sullen moegen houden, voer en
na de sonne, als zij zijn om huer coren te huedene.
Eekenk. v. Brab. reg. 138, fol. 274 (1 juni 1538).
Laeteu toe en consenteren eenen yeghelick woo-
nende in onse vrye wouden, bosschen en waranden,
en hunne duwieren, te moghen houden rekels tot
bewaemisse van hunne huysen, beesten en grae-
nen, behoudens dat sy hun de achterste zenuwen
zullen doen corten, en altyts doen draghen een
kenneff van onderhalven voet lanck. P/. v. VI. 31
aug. 1613 a. 6; II 395. Soo wie begheert gansen
te houwen, die sullen moeten ghekenneft gaen op
VToenten oft heeren straeten, gheboeijt wordende
met een kenneve van een half elle lanck, enz. K.
V. MoU 1596—1631 a. 58. Die haer verekens be-
gheiren te laeten loopen op scheeren straten, sullen
[nl, de verekens] moeten ghekenneft sijn met een ken-
neve van twee hamervoeten lanck. Ib. 60. De beste
koeye metter kennewe daertoe. C. v. Antw, 1582,
XLI 106, 8t€tdsvoordeel. Zie ook KEKirEYEN.
REN NE VEN, bw. Voorzien van eene kenneve of
dwarshoutf fr. pourvoir d'un tribart Zie kenneyb.
Kil. Kenneve n. Induere pecus numèllis. || Oft z'g
[nl, een heeste] gewoenlgo waire te smijten en te
bijten, soe sal men bevelen en gebieden den mees-
ter van der beesten, dat hg se soe verwairt efi
geslooteu oft gekenneft houde dat zij geen quaet
en doe. V. d. Tay. 89 y^. Dat een iegelijck syn
verkene moet kemmen [kenneven.' het w. komt tot
drie maal voor in dit art.] en ringen. C. v. Kiel
III 11. Idereen sal, van half mey tot uytgaende
ooshstmaent, zijn verekens moeten houden gheken-
neft. C. V. Santhoven f K. en br. a. 95. PI. v. Brah.
26 febr. 1568 a. 7; II 187, en passim, — In
beide volg, citaten leest men f^ekennest" waarvoor
denkelijk „gekenneff* moet gelezen noorden, || Ton-
nis van den rade van Brabant, dat de ingezetenen
van Asten zullen mogen houden honden gecortpoot
oft gekennest , en catten gecortoort. Rijhsarch. Baad
V, Brab, nr. 588 stuk 36, proces 26 oct. 1486
(Onypers v. Y.). De huysluyden ten platten lande
zullen gehouden zyn hare honden, na ouder ge-
woonte, gekenneet te hondene met houte knuppe-
len, lang ten minste twee voeten. Ord, ower de
jacht in 't Land v, Kuik, a. 19 (Faringet 766 —
Guypers v. Y.). Zie hoogerop ook het eveH zoo be-
vreemdend GEESL6T, met eenen inf, k e In en.
KENNIS (Kennisse, kennesse), zn. v. 1) Bicekt
van k&nnisneming van en oordeel over eene reehis'
taaky fr. {d*une cause) droit de connaitre et de
jugers Lat. cognitio: ius de aliqua re cognoeeendi
atque de ea judicandij droit de justtce (Mjugne
d'Amis, 1356). DU to, staat hier en daar in deze
bet, op tijn eigen j doch is meermaals vergezeld vtm
de WW, ^.jberechf* of f,judioaiwre*\ zoo niet V€m hei-
den. Zie BEBECHT. Kil. Kennisse der saecken.
IHseeptatiot arbitratusy cognitio causa. || In den
ambaohte van der draperien en wolweroke, aoelen
by onsen burghemeesteren en scepenen gecoeran
worden vyf dekenen, diet geheel regiment en ken-
nisse hebben soelen van allen saeken den ambachte
en den wolwercke aengaende, soe waele opter
peertsen als opter dekenien. — Item, wy wUlen
noch dat alle zaken en gebreken, die de drapperien
aengaen en daertoe vail oute behoeren, soelen oomen
ter kennissen Yan den voirs. vijf dekenen en vore
hen gehandelt worden; en wat vonnisse die de
voirs. dekenen in toecomende tyden wysen oft geven
soelen, die sal onse voirs. meendere [nl, maner],
Bonder enich vertreck, by onsen scoutet oft vor-
steren ter executien doen stellen, sonder enich
voerder versueck aen onse voirs. scepenen daer-
om me te dorven doene. Priv, 28 mei 1477 a. 9,
12, Diest, Behalven van der drapperien, dwelck
een gericht appaert is , . . hebbende groote en breede
kennisse,.. nopende der wollen, met tgene des
daeraff dependeer t, als lakenen, . . C. v, Brussel
1570 a. 19. Vermogen insgelgcx [nl. schout, bur-
gemeester en schepenen], te bannen uuytten lande
van Brabant, gelyck die van Lovene en van Brua-
sele, behoudelijck dat van dyen banne oft straffe
(sooverre daendF beclaoh gebeurde) den raet van
Brabant de kennisse heeft. C, v, Antw, eomp, VI,
ij , 2. Scepenen van der hoogher banck hebben en
behouden alleene *t berecht en kennisse van zaken
criminele en van dachten in materie van injurien
daer opene wonde es, oft andereu wech van faict
ghebuert es dan van injurie verbale, daerof de
kennesse en judicature competeert scepenen van
ghedeele. C, v, Oent i 9. Kennesse, berecht en
judicature. Ib, ii 9. — Kennisneming van allerlei
wetfélijkheden j fr. connaissance , cognition de toute
sorte d'auvres de loi. || Schepenen, voor haerlieder
kennisse van briefven van ontslaene, hofsluytixighe,
arrementen , garrant en dierghelycke , iiy s. — Voor
haerlieder kennisse van procuratien ad Utes , . . —
certificatien . . . enz. C. v, Auden, 2<i« d. Salarissen
413—439.
2) MechtsbesluUy' vonnis, fr. décret^ sentenee,
II Wie verkregen sal hebben op sijnen debiteur
kennisse en pandinghe van sijn schuit, die ssl
moghen, uyt craohte en tot volcomminghe van
dien, doen arresteren lichaem en goet. C, stad
Iperen lY 15, en meermaals in deze rubr., als ook
„kennisse met beset."
3) Beslissing {vonnis 7) y fr. dSdsion {sentêneef).
II Es dat sake dat z\}, [nl. de dekens der gulde
van sint Jaeob] . . , dese vorseide ordinantie niet ne
houden, soe hebben si ons [nl, de stichters] ghe-
lovet eene kennesse te ghevene uten [geestelijken]
hove van Domike; dewelke kennesse houden sal:
'dat mene [men se?] manen mach dese vorseide
ordinantie te hondene clarlike en al up de peine
van verwatenesse. Oork, 6 sept. 1291, SHehti^g
KEM.
ËEi4.
66
éener hapiXUni} in Sint-Jaeobs^asihmt ie Qeni.
4) Wettelijk of bgsivurlijk onderzoek, ir. infor-
matton f enquête legale ou adminiêtrative. || D'over-
momboirs, beYindende jongeren totten ouderdom
Tan XX7 jaren gecomen zijnde, alnoch niet bequaem
om heure goeden wel te adminiütreeren , vermoghen
de momboiren continueren in heure administratie , ..
en dit al met kenniaae ran saecke en Toergaendo
deorete yan borghemeesteren, schepenen eii raidt.
O. V. Lwen , Weeskamer 69. It. O, v, Auden , xx 14.
5) Oetuiffenie , fr. t^moignatfe. In kennisse.
Zn of ter oorkonde, getuigenis of bevestiging , fr. en
foi, en têmoignage, pour confirmer, \\ £n de scepe-
nen die Tan desen Toreghenuemden laten de wareit
Terhoert hebben , sie hebben, ombe herre beden
wille , heren seghel en der stat Tan der Turen ghe-
meine daran ghehanghen, in kinnesse der wareit.
Bijksareh, Carters v. St-Oudulakerk, doos 1 nr.
59 (18 jan. 1293). Hebben onse zeghele . . . ghe-
hanghen an dese lettren in kennisse eii orkunde
Tan der wareit. Oork. 19 juni 1295. In orconschape
en in kennissen der wairheden. Oork, 17 mrt 1297.
En bidden den Tinders Torseit en den manne die
hierna staen ghenoemt, dat si, in kennessen dat
alle dese dingbe Torseit , gheiyc dat si hier Torseit
sijn, wel eü wettelike s\jn ghedaen, hare zeghele
hieran hanghen. Vod, Mus. II 372 (10 sept. 1298).
— Yolle kennis. Voldoende f wettelijke getuigenis ,
ft. preuve satisfaisante , legale, || Twee manne es
Tulle kennesse Tan der nood [nZ. Tan eenen be-
hoeftigen leenman]. Jus feud. Fland, vetus e. 34.
Yan erTen en Tan liTe, by ouden tyden, moeste
men Tgf mannen hulpe en kennesse hebben, soude
de hulpe tuI syn. Nu hebben de heeren de moghent-
hede Tan den liTe daertoe brocht dat twe mannen
hulpe es in Tele hoTen Tulle kennesse, en data
jam ere, want tlyf es emmer meer dan erTe. C.
leenh, burcht v. Brugge c. 113. — Poorters ken-
nis. Schuldbekentenis gedaan vóór poorters , in tegen-
woordigheid van poorters y fr. reoonnaissance d'une
dette faiie en prisence de bourgeois. || SooTerre sy,
als poorters, Terclaeren dat hen de schuit, ghe-
lofte, bekentenisse oft Toorwaerde kennelick is,
alsdan, op die poorters kennisse moet d'amptman
eenden syne amptsbrieTen. C. v. Antw. 1582 xxx 10.
6) Yan rente. Bekentenis belegging , {eener rente)^ fr.
reoonnaisstmce , eonstiiution de rente, || Datdiyersche
contractanten . . . commen daghelicks Terkennen en
passeren in onzen Toorseyden Raedt Tan Ylaen-
aren, diTersche renten ofte sommen Tan pennyn-
ghen. £n omme de Terzekerthede Tan dien Ter-
binden generaiicken en int speciale leenen en
landen (ofte gronden Tan erfTen) . . . Eu en stel-
len nocht en Tougen oock niet in de Toorseyde
kennessen en condemnatien Tan sommen nochte
Tan renten de constrainote Tan den Tgfsten pen-
nyngh tonzen profyte . . . En oock ten fine dat de
Toorseyde partien de Toorseyde kennessen en Ter-
banden doen en passeren Toor haerlieder jugen
immediat FL v. VI. 10 febr. 1585; I 286. Met
letteren Tan kennisse en Terbandt, inhoudende
oondemnatie , mach men sonder wijsdom executoire
TOOcederen ter pandinghe. C. v. Boeslaar Yi 3.
Kennessen, contracten en Terbanden. C. v. Oent
I 18. 19. Dat men Tan sheene Toluntaire kennessen
Shedaen in cameren, inhoudende clausule Tan con-
empnaCie, betreck en zal mogen doen noch admit-
teren in Tierscharen, tenzy... namptierende. It.
II 312.
7) Kennis of loochening, fr. reeonnaissance
OU dénégation, || Hanghende welcke twee eerste
dilayen om preuTe te doen, sal oock moghen ghe-
dxhibeert worden obligatie en handtteecken, en
daeroTer Tersocht kennisse ofte loocheninghe. O. v.
Belle XXII 48. — Kentenis of ontkentenis.
fr. Méme signification. \\ Yan ghene processen Toer
gedaende bekentenisse ofSt ontkenteniase aen te
moegen brengen . . . Seker proces , . . hetwellick ge-
remitteert is, gemerckt daer kentenisse noch ont*
kentenisse in der saecken bcTonden woerden be-
schyet te syne. C. gr. Loon I 141 a. 60.
8) Ter kennisse Tan... In tegenwoordig'
heid van. .. fr. en prisence de. \\ Daer men eenen
parsoon openbare scoffieringhe OTergheseyt heelt
met onghelike, ten hoorene Tan Tele lieden, aen-
gaende zynre eeren, dat es men sculdich weder
in te halene en te emendeeme openbaerlic, ter
kennessen Tan Tele lieden C. v. Aalst 476 a. 7.
9) Kennisgeving j fr. notijication. \\ Amout, etc...
groete, met kennesse der waerheit, metten tenore
deser ieghewordegher letteren willen bekent zjjn,
dat wij... Oork. heer v. Diest 17 juni 1290; Lat.
tekst noticia. Wi K. . , en wi N. . . Ontbieden
groete en minne in onsen Hiere, metter kennissen
Tan der wareit. "Want. . . Oork. 19 juni 1295.
10) Iets in kennis leggen Tan iem.
lem. tot getuige vragen van iets, fr. prendre qn è
timoin d*une ehose. || Alswanneer hy, deponent,
hem genootsaeokt heeft gOTonden tselTe [nl. zekere
scheldwoorden] in kennisse te leggen Tan die Tan
het Toors geselschap. Bijksarch. Proces van Zurpele
1683, Informatie.
11) Kennis (o.) van den onderpant. Een
of meer voorwerpen zich bevindende op eenen tot
onderpand eener rente of pacht gegeven grond, fr.
KM OU plusieurs óbjets se trouvant sur un bien-fonds
donné en hgpothèque d*une rente ou d'un fermage (?)
\\ Daemaer gaet die heere, oft Torster in den
naeme Tan hem, met twee schepenen, en haelen
een kennisse Tan den onderpant, en brenght [nl.
de Torster] t^seWe in recht; d'welck alsoo blijft in
den rechte gebrocht tot Tier genechten toe; gheëx-
pireert zijnde die Tier ghenechten, soo gaet die
vorster met twee schepenen, en presenteert t^seWe
kennisse Tan den onderpandt den gebruycker des
onderpants : oft hy t' wilde quyten , lossen en weder-
staen } en indien hyt niet en wilt doen , soo Ter-
coopt die heere hot Toorsz. onderpandt TOor schaede
Tan rechte en achterstelle pacht en biyft t*selTe
Tercocht; en ingoTalle niemant en comt die lossen
wille, soo leert ^Vonnisse der schepenen: dat die
claeger sal slaen sijn handen aen den onderpant
in questie en gebruycken t'selTe als zjjn eygen
goet. C. V. Helmont ix 2.
12) Aangifte, fr. déclaraiion. \\ En naerdien [de
paarden] gheweecht zullen wesen in de steden daer
men de Toorseyde openbare maercten houdt, sullen
sy , cooplieden , ghehauden zijn. . . hemlieden te
presenteren den ghecommitteerden daertoe gheor-
donneert, en hem te kennen gheTen den nombre
en qualiteyt Tan den peerden by hemlien aldaer
ghebroght. . . Maer deghene gheen cooplieden wesende,
hebbende ghedaen dezeWe kennesse, zullen ghe-
hauden z^jn. . PI. V. VI. 27 oct. 1553; I 706.
13' Vergasting, fr. rSgal. || Zo wat Try hackere
eerstwaerf sal zyn dekin, oft eerstwaerf officier,
sal ghehouden zyn te gheTcne mynen heere sente
Aubert iii Ub. par.; en den ghesellen Tan der
neeringhen eene kennesse, oft daerToeren xx schel.
par. K. d. bakkersgilde te Auden. 5 febr. 1482. Zo
wat kuapenkindt, die meester worden wille, zal
gheTen den atnbochte ly ponden parisise, en deir
56
RER.
KER
ghilden xQ soell. pur.; en van kennesM xij scelL
pur. K. U^eng. Brugge^ Seherert, 64.
14) Kennis honden Tan ieU. Set aanteekenen,
fr. prendre note d'une chotey Vannoier, || Van al
*tBelTe moet men voortaene kennisse houden op
des ammans boeok. C. v, Antw. comp. Y, ix, 68.
Als partije. . . te rechte niet en compt, . . houdt
den greffier opt register daervan kennisse. Ib. x,
41. Notitie oft kennisse te houden. Ib. IV , xyü, 5.
K£NNISQELT (Kennesgeld) , zn. o. 1) Loon,
rêcht van kennitneming eener wêUelijkheidj fr. êalairej
droit du chef de la eonnaiMsance d'une ouwe de loi.
II Daervooren de schepenen sullen hebben voor
haer kennisseghelt iiij gr., en aen den greffier ü
gr. DB Pb. en Bb. XVL Assenede 105.
2) JSen zeker algemeen recht , geheven op de ta-
komelingen in een ambacht y fr. droit général prélevé
sur les nouveaux entrants dans un métier. \\ De
ghaene die gheboren zgn naer dat huerlieder vader
vrj meester van den ambochte worden es, die
ontstaen zullen moghen met te leeme vier jaren,
en daerthenden vry te moghen wordene, zonder
yet te moeten ghevene dan kennesgheld, daerin
dat elc, die tvoorseyde ambocht lossen zal, ghe-
bouden word, alzo donvrje als dandere. Jt. lakeng,
Brugge, 29, Wevers.
KENTENIS. Zie kekkib 7).
KEPE. Zie kiffb.
KEREL (Keerel), zn. m. Man^ vrij man uit den
geringen stand ^ boer, kinkel (Y ercouUie) , fr. homme,
homme libre de eondition infime^ pagsan, rustre.
Waarschijnlijk in ons citaat gelijkstaande met den
dorpman (dorper) o.a. in de keure der Ammanie
V. Brussel v. 1292, in tegenoverstelling aan den
ridder, in de keure v, 1312 voor Nijvel: vilains §
eihevaUer Kil. Kaerle ^keerle. Virfortis et stre-
nmts: Vir procera statures et grandis corporis. —
(vetus). Vir , homo et maritus, — Rusticus. ang,
earle, churle. Zie ook Kluge JEtgm. Wörterb.;
Plantgn heeft er voor in het Fr. rustault, en
in het Lat. rusticus; xie de tweede bet, van keerle
hierachter, \\ Ghi sult weten, dat edelheit heift in
oampe groot voordeel; want een vry eidelman van
vier ziden sal niet ghewyst werden eenen halven
eidele, [var, of poorter,] of ambochter, ofooopman,
of keerel , of bastaerde , te verandwoorden. Jus feud,
JFl. vetus e. 73. De ongenoemde uitgever [nl, de diep-
geleerde Mattheens] teekent hierop aan dat: dewijl de
keerel hier duidelijk onderscheiden wordt van de
poorters, van de ambachtslieden en van de kooplie-
den, hei op het eerste zicht blijkt hier bedoeld te
wezen eeu boer, rustioum, paganum vel villanum,
sive talem qui agriculturam exercet^ infimae quidem,
êed tarnen liberae, conditionis hominem. Quae vocis
tignifleatio (UuU hij er op volgen), licet hodie inter
nostrates plane exoleverit, olim tarnen non insclita
Jmt; en hij steunt op den uitgever „Van de Srf-
gravelike Bedieninge'' cap. iii. pag. 3^ \ op de
^Qemtna Oemmarum** van Deventer 1496: Bus
tioua; een Lantmon of Keerl; op den Teuthonista
«o» 1475: Kerle: Dorpman , en ifi geBuyr:
Kerl. Aokerman, Muystger, Veltman, Dorpman,
Laniman {tanquam tynongma), met de het. Degener,
viUanus, rusticus, colonus, agricolonust agricóla,
oet. Ter nadere verklaring van het w. Kerel, ver*
zendt Matthieus nog naar Jan, Bottelgier Summa
ruralis c. 77, Suydecoper Melis Stoke bd. III blz.
83, Leihnitz Qloss, CeUie, I 102, Schilter Thes,
Ant, Teuton. III 156, en Wachter Qloss. I 830.
Zie ook C leenh, burcht v, Brugge c. 71.
KEREL (Keerle , karel) , zn. m. JSen Umg opper^
kleed y een lange rok, ook wel eens toge gékeeteu,
een tabbaard, zoo 't schijnt f niet ongelijk aan dezen,
diens naam echter met vóór het begin der Ibde eeuw
aangetroffen wordt, fr. robe longue de dessus, tabar,
ne differant guére de ee demier , mais doni Ie nom
ne se rencontre pas avant Ie commenc, du \be siiele.
Kil. Kaerle / iLeerle. fland. Tunica, tunica lon-
gior, vestis suprema, Plantijn, zinspelend op het
dubbdtinnige w. keerle zegt: lek moet den keerle
sijnen keerle t'huys bringen. Il me faut rappórter
au rustault sa rohbe qui luy fatdt, Oportet ut
referam rustieo suam togam. D'Arsy Keerle
Éobe longue de bourgeois^ ou de mUageois. — De
kerel was de algemeene dracht van grooten en ge-
ringen, van burgers en landlieden, fr. Ie kerel était
Ie vêtement général, des grands et des petits, des
bourgeois et des campagnards. || In dit jaer [nl.
148S] begonste men te draeghene alle maniere van
vremdichede van keerels, CAusen^ü andere clederen.
Piot , Chron. 265. ( Tal van oorkonden bewijzen dat
de — waarschijnlijk Duinkerksche — kronijkschrijoer
het gewis hier mis heeft, ten minste voor anders
plaatsen). Mids dat hy [nl. Karel de Gh)ede] svrien-
daegs plach costumelic baervoet te gane snuchtens
ter keerken van Sente-Donaes , met eenen langben
keerele [men leze tabbaard] , die zin voeten bedecten.
Jak y. Dixhüdb 51. Item, sal de pachter hebben
alle jaeren eenen keerle , oft vj s. gr. dervooren.
DS Fb. en Bb. IX. Dewrle 9 (1450). En sal de
voors. pachtere hebben van Gillijse voors. te twee
jaren eenen keerle, of vijf s. gr. daervoren. Ib. 10
(1464). Den madelaer ofte madeleghe behoudt v66t
allen deele voorenuyt, naer de costume, alsoowel
jeghens haer kinderen als jeghens andere aeldingen,
van de ses kerels ofte mantels, en ses rockz ofte
meer, van elcken een paer naest de beste paer,
en van viere, hetsy kerels, mantels ofte rockx, de
beste paer; en daer maer dry mantels, kerels ofte
rockx en syn, sal behouden van elckx het beste
en archste; en daer minder cleederen zyn, sullen
die behouden. C stad Iperen x 12. Dat wij , deken
en ghesworenen van der neeringhen van den
tijewevers binnen Ghend , . . gheordinert . . . heb-
ben in ons huus van der neeringhenvan nu voort
an te onderhoudene en te sustinerene eeneghe
ydone scamele verhoude mannen, yrjj wesende in
de voorseide neeringhe, en hemlieden te ghevene
en te verleenene huushuere, berringho en pot-
tage, en alle weken acht groote in ghelde, en
telken twee jaren elo eenen keerele, ghevoert met
witten lakene , en een tijke daer up de mouwe ghe-
borduert. db Potteb, Sec. cart, 142 (1486). Was
doot vonden by Sente-Baefs brugghe, . . N . , , en
hadde in sijn hooft een groote wonde, . . en lach
ghedect met zgnen keerele metter blomme. db
PoTTBB, Chron. 57 (1536). Eenen poenen keereL
Ib. 204. — Geluwe kerel. Als straf te
dragen voor zekere grove misdaad, fr. robe jaune,
è porter en punition de certain crime. || Eist dat
vadere of moedere huere dochtere te valle brochten ,
insghelycx de vooghden of regierers van hemlieden ,
daer gheen huwelic terstond naer en volght, of
goet, ghelt of eenich andere proffyt daeraf neempt,
die zal ghestelt zyn in Hpelloryn, en draghen den
houtenen mantele, metten gheschoorenen hoofde,
en daemaer eeuwelic draghen eenen gheluwen keerle^
welken keerle zi zullen moghen lossen met xxm ooree-
len. C, V, Oent, I 674 a. 3 (1491).
2) De kerel wcu inz. het officied kleedingsstuk der
vorstdijke ambtenaars, der schepenen en stedelyke
ambtenaars en dienaars, alsmede der gildebroeders t
feEft.
tCER.
57
êm werd hun op bepaalde t^den geschonken; men
noemde hem ook wel eens Weikerel , d. Ie kerel
était partie. Ie vétement offieiel det foncHonnaires
du printXf des écheeins et des fowdionnaires et ser*
viteurs munieipauxy ainsi que des nonfrhres des güdes,
ei ü leur éiait périodiquement livré; on Ie trouve
aussi qualifU de robe de la Loij du maatrat,
jl Item, betaalt van laeokenen, daarmede dat den
bailliu, Booat, acepenen en clero, dese jaerscare
ghecleet gheweest hebben en karels daerof ghe-
maect . . Izxxi lib. xiz s. p de Pb. en Bb. XIII.
Kaprijk 90 (1502). Item, van XFi ellen lakens,
deene helft root en dander blau, danof dat ghe-
maect waeren kearels , om Denys Van der Weeden ,
bode van de scepenen, Joos MuBsche, cnape van
den ghildebroeders , den trompers en den tam burin.
Ib. 155 (1480). Item, ii witte lakene, die men
cochte en roet verwen dede , ter stat knapen behouf,
ta Paesschen claedere af te hebbene, data te we>
tene, die eedt gedaan hebben der stad, als de
roeddraghers , aft meester van der stat werké, van
metselrien. van tymmeringen, van jsarwerke, van
anginen, en van cautsidene . . . . Item, een licht
blaeu laken, daer der stad twee loepers, Jan de
Ledeghe, die de gravemie verwaert, deslyceyere [t,
siycmeyere], de wachtere.., kearlen af hadden...
Item, een elle sweerts lakens, daer men stripe af
maecta , die mer op naeyda . . . Item , van lakene
tenen keerle Heinric Moecstels , die der scepenhuys
verwaert , en dier op waect als te doene as . . .
Item, anderhalf wit laken, dat men roet verwen
dede, daer der stat clerke, wisseleren en suergyn
ydela keerlan af hadden te Paesschen . . . Mebtevb
en TOBFB, II 634, Siadsrek. 1401, StadskUeding ^
a. 2 en S. Aussi sera ledit bailli obligé de parottre
OMX assemblees publiques en haHt decent ^ nommêment
quand les autres du college y viendront revêtus de
leurs robes y dites en ihiois Wetkerel. PI. v. VL
24 nov. 1730 a. 12; X 457. — Waert dat aanich
van den gnldabroeders of galdesusters overlede der
werelt, op een mile naer Hasselt, . . so moeten de
ghesellen van den Bhetoriicken , spealders ziinde,..
ter aarden doen en terstont een misse doen doen over
da ziele, en daer gaen met haerlieder paluerkerels
en metten vana van der Galde. BiAg. Mus. IV
421, Rederijkers te Hasselt ^ 1482. Yan den gascilla
opverstaen tusschen N. en N. . . . om des wille dat
dezelve ghezellen waren in andere gulden buten
der stad en vryheit van Bruessel, dragende van
dien galden keerels en capruyne , dwelc ... zy
niet doen en mochten,.. A. Waütbbs, Sermens
24 (1454). Zie ook clbbt, en falüeb.
K£RELLAR£N (Eeirellaken , kaerlaacken), zn.
o. 1) Synoniem van kerel, || Voert sal de pachtera
elcx jaers hebben aan kerellakan. de Pb. en Bb.
IX. Naxareih 8 (1410). Dies sal da vors. pachtere
van sijnen meestere hebben talkan ii jaren een
kerellakan, of vyf s. gr. daarvooren. Ib. 13 (1470).
TTp den vijen in Lauwe xvc lvij, zoo was by der
Wet van Brugghe gheconsentaart den deelmannen ,
ter hulpe van aan keerlelakene , elo thien scellin-
ghen grooten tsjaers meer dan zy te vooren ghe-
nadt hadden . . ; behoudens dat zy claeden moeten
met Bruchscha draperie. C stad Brugge II 299.
Alsoo in dauda tydan de pijnders, op da daa-
ghan van eere, dat zy compareerden in processien,
op hemlieden feestdaegen waeren twee confreers ghe-
lot , dia alsdan aanhadden een keerlaecken oft aanen
keerle, dat man heden noemt eene toglie,ghelijok
da camerboden en sergeanten van schepenen hedent
dxaghan. sb Pb. en Bb. Gent III 75 (18<i'> E.).
II.
2) Jaargeld, jaarwedde, tr. pension ^ somme a»-
nuelle, gages annuels. || Dat sy, comparanten, ghe-
saemander handt en ten ghemeenen coste sullen
vervolghen het proces hanghende in den Baade
van Vlaenderen in materie van oomplainta, tot
betalinghe van veertich guldans tjaers over het
kerelaecken ofte pensioen, *twelck aan den vaader
van d'eerste oomparaute, gelyo aen scapenen, be-
taalt is gheweast by dan prelaat ofte prost van
Sante-Pieters nevens Ghendt. Diebicx. Charterb,
42 (1657) (gemelde vader tpos namelijk in leven
Baad ord. in den Biad v. Vlaanderen) Yan alle
extraordinaire diensten, ten tyde Tan een geheel
jaer, zal den heere bailliu profiteren voor keirel-
laecken, 72 ponden parisis, den meyer 72 pon-
den parisis, borgemeester 72 ponden parisis, eft
greffler 72 ponden parisis, voor keirellaeoken over
de diensten, ui anie^ elck 6 ponden grooten,
de schepenen ter selver causen elok 4 ponden
grooten. PI, v. Vl. 27 mrt 1730 a. 124; X 645.
Zie ook CLEET.
KERF, KEBFBTOK (Keerf, kerff), zn. m. Kerf»
stok, fr. taille. De thans nog niet overal buiten ge^
bruik geraakte y aloude rekenstok of rekenwijze , nl.
voor levensmiddelen y fir. tres ancien mode de tenir
les menus eomptes, nommém. pour les vietuaüleSy qui
n*est pas eneore hors d'usage parlout. Kil. Kerf/
kerfstock. Tessera.., vulgo Talea. Zie Maigne
d'Amis Talea, en La Cume Taille. || Te hou-
dene die rekeninge an kerfstocken van koome,
houte, enz. Bekenk. v, Brab. reg. 132 fol. 19 v^'
15d6 E. Alle klare obligatien , . . hackers- , brouwers- ,
vleeschhouwers- en tavemiarskerven , . . staen tot
namptisatie. C. v, Deume 1612 a. 475; t^. 292. It.
C. V. Antw, comp. IV, xiv, 1. Indien den nieuwen
schepenen en oock den borgemeesteren belieft, sul-
len sij aanen kerff maacken van dan wijn, om talc-
ken als men wyn haelt in hen presentie ta ker-
ven en den kerff ta bewaren. K. Stallaebt,
Schepenen-maaltijd te Diest 1608. Dat upe de da-
ghen van maeltydan, schepenen aengaende, twee
van de wethouders, van voran en achter, zullen
by ordre, gadeslaan wat wyn an hoevele datter
gedroncken zal worden, dien doeiï halen met eenen
keerf ... En dat deselvé toesienders an Joos be-
belasten sullen gheanen wyn tan laste van tcoUegie
buten keerfven te tappen, belastende denselven
Joos iemant van zynen volcka te zanden, talcker
regte, om te keerfven. Messager 1885, Sini-Pieters
abdij (1611), blz. 388. It. C. v. Poper. xiv 3.
KERFELINGEN, KEBVELiyoEir(?), zn. mv.
Spaanderen, fr. menu bois è bréler. || Van elck
voeder houdt, 't zy mutsaert, nasthoudt, block*
houdt, kerffelingen, etc. ter merckt gestelt wor-
dende, . . PI. v. VL 28 juni 1758 a. 158; XI 840.
KERFHUIS (Karfhuys), zn. o. De plaats waar
men, van stadswege, reieensehap houdt van den tn-
en uiivoer, inkoop of sleet van bier en wyn, fr.
la maison oH Von tient eompte, du chef de la viUe^
de Ventrée et de la sortie de la bière ei du vin.
Zie AEKEBTEK.
KERF8AECH (Kerfzaga), zn. v. Qroote taag
voor boomstammen, fir. passe-partout (sic). De Bo.
II Van eender kerfzaghen, die meester Bertalmaeuse
der stede temmerman ghenomen wss in der stede
ware, xy st. St^sdrek. Ninove 1481.
KERCJK, zn. v. Kerk, fr. église, Acten in
kerken en op kerkhoven verleden. De
akten van burgerlijken aard in kerken en op kerkhoven
verleden njn niet uUerst tddxaam in de mxdddeeuwen ;
alduê o, a. meer , 00» diploma vam hertog Hendrik I, in
8
58
KER.
KER.
de Jcêfi van Sini-Jai^SapHii (gatthmis) ie JBrus$elj
im 1217 (A. Wanten, JBnviroru II 12; eene oor-
konde van den graaf van Vianden op het kerkhof
te Chrimhergen in Mei 1267 (Ib. 183); een aki van
de maand Mei 1245, op het kerkhof van Coudenberg
(Brnts, godthmizen h 1294 fol. 80 v^), fr. les aciee
d^un earaethre eivtl paesée dane lee églisei ou sur
des eUnetières ne sont pas extrêmement rares au
ntojfen dge; ooir, entre auiresy les sourees susmenii'
onnées, || Dit was ghedaen int jaer ons Heron doe men
flcreef h ccc en twaleve, in clene Vastenaronde, te
Sente-KiclaoB in de kerke, db Potter, Second.
oart. 3, Bentbdegging, Ende als de heer tenegen
goeden doet daighen, soe moet die heere, met twee
scepenen minsten , zitten in de kercke te Laken , en
Terbeyden daer totter tyt dat de clocke geluydt es van
der noenen. L. Galbbloot, L'ane. hepiarchie. Doude
heerhringhen v, d, vryheyi v. Laeken, a. 8. Hierom
[nl, omdat het niet aan den heer zou vervallen]
plegen die vrienden van den natuerlycken persoon
[nl, van den bastaard] geeme te onderspreeken dat
geit der soenen te betaelen in der kercken op eenen
altaer. C. gr. Loon 1 69. — Met is overbekend dat
de openbare bekendmaking over *t algemeen in de
parochie-kerken gedaan werden ^ fr. il est de touie
notoriélé que les proclamations publiques êiaient
génSraUment faites dans les êglises paroissiales. —
Comen uit de kerok (van een goed dat zijne
wettelgke kerckgeboden gehad heeft, ter oorzake
van de openstaande Vemadering), fr. sortir de
Véglisey se dit d'un Men quia eu ses proclamations
d^église légales^ en vue du retrait. || Dat hi, omme
beters wille.., vercocht wel en wettelike, met
drien kerckgheboden wettelike nte der kerken co-
mende , . . dertiene ghomeyte . . . merschen. dx
PoTTXB, Petit, cari. 44 (1339). Van desen voors.
coope , . . waren ghedaen drie wettelike sondaegsche
gheoode, van xiiii nachten te xiiii nachten, en
was onghecallengiert nuter kerken commende.
DiXBicx, Oharierboekfe 38 (1366). Van welke
voers. drie leengoederen waren ghedaen drie wet-
telike sondachsche kerkgheboden, van xiiii nachten
te xiiii nachten, te drien parochiael kerken daer
de drie leenen ligghen en ressorteren, in alle ma-
nieren dat men leengoede van der voers. kerken
Bohuldech es te ghebiedene, die, wettelike en on-
ghecallengiert bekent quamen huter kerken. Ib.
196 (1415). Als de kerckgheboden ghedaen zyn,
oomtet ghekalengiert [l. on— J uter kerke, de naer-
hede es doot. C. leenrecht Burcht v. Brugge, xliii.
— Kerok of CluiS. Fr. JEglise OU ermitage.
Hiertegen en sal niemand kerke of kluys
stade doen. Dat is: geen mensch, die zich plichtig
gemaakt heeft aan eene euveldaad, tal zich op de
kerkelijke immuniieiten mogen beroepen, fr. quiconque
s'est rendu coupaile d^un crime, ne pourra invoquer
les immunités eecUsiastiques. \\ Niemand te quetsen of
te berooven, op pene van lyf en goed, en hiertegen
en sal niemand kerke of kluys staide doen. Gékabd,
Antw, arch. I 181, Stadsgebod 24 juli 1526. De
kost, o. Antw, 1545, i 43 zegt: suloke misdadighe
en gauderen nyet immuniteyt van der kercken.
KERCKBEROOYER, zn. mv. ThtaiB kerkroover,
fr. voleur di'fglise. Kil. Kerckroover. Saorüegus,
O» o. Antw. 1645, I 43. Doch ook Kerokroover.
C V, Santhoven 1570, II 21, en C. v. Antw. eomp,
VI, iij, 28.
KËKCKBBAECK, ksbckbbxkiko , zn. y.Kerk-
verwoesting, fr. dévastation d'église. || Myne heeren,
Omme te vnldoene thulieder bevele en iterative
lastinghe conforme den placate van reparatie van
de kerckebraeke disponeerende , zo zal ... ds
CJoussBHAKEB, TVoubles rdig. JI 159 (1569). Hoe
dat , in de voorleden troublen en kerckbrekinghe
de kercke van Ebbeighem . . . ghespolleert , berooft
en ghededecoreeert es_gheweest, Ib. 161.
Kerokganck en Molenganck onder
'tvolck. Oploop, fr hneute {?). || Oft die delin-
quant oft misdadighe beheert ghenade en gheen recht,
oft dat sijn feyten zyn [soo .'] openbaer datter kerck-
ganok en molenganck is onder 'tghemeyn volck,
soo wordt dieselve ghewesen van die scholteth tot
scherper examinatie. O. v. Asten, Crim. 2.
RËRCKaEBOT, zn. o. Afroeping in de kerk
van zekere rechterlijke handelingen, inz. van den
verkoop van vernaderbare vaste goederen; kardinaal
Chranvelle verbood dit gtèruik in den jare 1570,
en de synode v. Mechelen, 26 juni 1607, fr. pro^
damation a Véglise de certains actes judieiaires,
partic. de la vente de biens-fonds retrayahles , Ie
Cardinal Oranvelle prohiba eet usage en 1570; et
Ie synode de Malines, 26 juin 1607. Kil. Kerck-
ghebod. Promulgatio in ecclesia, etc. || Na de
voirsc. hantneminghe oft mainmise der voirsc. onbe-
ruerlgcker goeden . soe sal die voirsc. executeur
de Toirscr. erfflijcheid stellen ter venten en coope,
met iig uujrtroepingen , openbairlijc in der manieren
en in den plaetzen hiemae verolaert: Te weten,
dat hg, ten iersten sondaige nadat hij de voirsc.
onruerende goeden in zijnen handen, als in den
handen van mijnen genadigen heere genomen sal
hebben, hem sal transporteren in der kercken oft
prochikercken dair de voirs. onberuerlijcke goeden
gelegen zgn, en aldair, ter uren van derhoomissen,
die luyden aldair behoirlijc vergairdert zgnde, sal
1>Ü B^gg®^: d^^ ^Ü ^U executien genomen heeft in
handen mijns genadigen heeren sulcke en sulcke
onberuerlijcke goeden, doende aldair expresse de-
claracie van den voirsc. goeden, van der jaerlijcxer
weerden derselver en van den commeren en lasten
dairop staende, zoe verre hem die tot kennisse
comen zijn, eö oft dair iement is die deselve goe-
den coopen wille, dat hij bij hem come en hij sal
ontfangen wordden om die in te setten op eenen
prgs, om daerenteynden , die uuytroepingen dairaf
gedaen en volgaen zijnde, en dat decreet toege-
wgst, deselve goeden gelevert te wordden den
hoighsten verdierdere en dyer meest om geboden
heeft. Enz. enz. V. d. Tav. 398. Wanneer eenighe
onruerende goeden . . , by den amptman . . . geéxe-
cuteert, en ter Vridaechsmerct , ten hoochsten ver-
dierende vercocht eü uuytgeroepen worden, soe
en mach damptman die onruerende goeden nyet
verooopen (al heeft hij van synder officie weghen
de coopdaghen dairaf ten prochiekercken in der
stadt van Antwerpen doen cundighen eü nnyt-
bellen , . .) , maer daerenboven is damptman oiok
gehouden te doen doene drie sondaechs kerckge-
boden in der prochiekercken (daeronder de goeden
oft huyssinghen buyten gelegen syn), voer en eer
hy die ter yridachsmerct mach vercoopen en den
palmslach doen gheven. C. v, Antw, 1545, Y 8.
It, C, V, Loven x 18; C. v. Dieet VZ. xii 2;
C. V, Aalst xn 1; Co. Auden. xii 13; O. v,
Oent Tiii 2. 5. voor zuivering van lasten of purge.
Enz. passim. Perbod v, Oranvelle: || Item,
dat in de kercken egheene weerlycke uuytroepingen
oft uuytlesingen meer en geschieden, maer dat
deselve werdden gedaen buyter der kercken. Vod.
Mus, III 46. Brief v. Oranvelle aan den Loveneehem'
magistraat, 13 apr. 1570.
KERCKHOF (Eerohof), zn. o. Kerkhof ^ fr. et-
KER.
KER.
59
wtêH^. 1) Sijn kerokhof maken. Bei leven
laten 1 eter ven (7), fr. perdre la vie, mourir, || Dese
Inghelnm was een de yroomste en de beste capi-
tain,.. maer wart nu zo na beleit yan al gone
groote heeren, dat een wonder was, en ontboot
mijn heere van Bourgoingen dat hy meende daer
syn kerchof te makene en zyne aTentnere te ne-
mene. Oliv. y. Dixmude 82.
2) JSen leenheer moeht hof maken op een Jcerkhqf^
ft, un seigneur féodal pouvait eonstituer ea eonr de
juttiee tur un eimetière. Zie hof makek 6), I 600.
II Item , dat die abt [nZ. van Corby] oft syne dinaers,
tot Nederyssche goden en ontgoden moghen, beyde
op den kerchoff en daerbuten, also Terre als dat
is op en tusschen goede die men van hem houdt.
Bekenk. v. Brab. reg. 145 fol. 171 (13 mei 1432).
3) 't Kerokhof verbeuren. Beroofd zijn van
de gewijde aarde , fr.êtreprivédelaterrebinife, || Die
hemselyen nemet lijf, hy verboert tkerchof, en
igoet dat hij geven mach en vercoopen, dat es
tsheeren. ï Beehi o. Ucde 86.
KËRCKMIS, KERMIS, KSBMISDACH (Eercke-
misdach, kermesdach, kerremesse, kermisse), zn.
1) Jaarfeest ter gedachtenis der kerktoijding , ker-
mis, fr. Jéte annuelle en souvenir de la dédicaee de
Véglise^ kermesse. Kil. Kerckmisse, kerckwy-
hinge . . . Festum sive solemnitcu dedicationis templi :
plerumque kermisse dicitur, || In kermesdage
es scouteten recht tetene up tgasthus met g cna-
pen en niet meer; en alsulke spise alse men andren
cnapen gevet. Oork, 26 febr. 1252. Item, op den
kermesdach tSente-Pieters heeft de meyere van
eiken crame eenen pennino, en van eiken stede
Bonder craem, daer men goed vercoopt, eenen
haelinc, en dies moet hy dien nacht de craemen
wachten up sine plechten. Diebicx, Chart-erhoekje
87, oork. o. 1366 — ll^ Item, zo behoort te mijnen
voorsijden leene de kerremebse tSente-Pieters jaer-
lycx te hondene met mijnen daghelijckschen state.,
van der vespertgt van den kermisavondt totter
vespertgt up den kermesdach daemaest volghende, . .
DE Pb. en Be. X. Af snee 17 (1398); it. Diericx,
Charierhoékje 193. Op kerckwy dinghen oft kermissen
binnen deser stadt van Brussele en vryheyt der-
selver, en sal oock niemandt op de sondaghen oft
heylighe daghen, moghen vercoopen eenighe cxe-
merye, spieghels, thin, mossen, houtewerck, eeren-
werck, banden, huyven oft anderen wercken oft
waren dan alleenlgck kinderspel, eü dierghelijcke
cleyne dinghen . en dat oock v<5<5r den neghen uren
des morghens. PI, v. Brab. 1 59, z. j. //. O. kast.
Iperen, c. Li; C. v. Cassel 182; en de Cousse-
maker, Troubles rdig. III 103 (1566): Kercke-
mesdach. Zie ook cbahisse.
2) Qeschenkje ter gelegenheid der kermis y h. petii
eadeam è Voceasion de la kermesse, \\ Voor die
somme van 2300 gis., en stoff tot een cleedt voor
een kermisse voor syne suster. C. gr. LooUj I
470 (1695).
KËRCKRECHTEN, zn. mv. Kerkereehten voor
lijkdiensten t fr. droits d^église pour funérailles. || Soe-
verre sy hen erfgenamen van den dooden draghen
willen . . . moeten altyt (theuren laste en coste
alleene) betaelen de kerckrechten , offerhanden,
missen, exequien, legaten, sepulture eü waslicht
yan den dooden; insgelycx de costen van der uuyt-
vaert; vije, xzx» en jaergetyden, met oock den
sarcke van den grave en des daertoe behoirt. C. v.
Antw. 1545, xiii 80; it. xii 11.
KERCRKOEP (Kercroup, kerckroup, keercroup),
zn. m. Uitroeping ter kerk, fr. crUe d'iglise. || . . . Èn
voorts al te doene volghende den inhondene van
den kerckrouppe dies te utten menoionnerende. C.
V. Gent II 178. In der vormen in den kercroup
verclaerst, 180. Volghende den keercroupe, voo]>
geboden en andere ordonnancien. 203.
KEBCKBOOVERIJ (—e), zn. Kerkroof, kerk-
dieverij, fir. vol d'^glise, saorHège. Kil. Kerok-
roof. Sacrilegium. || Van crime lesae mafestatis,
kerckrooverije , als openbaere brantschatters, .. O,
V. Samthoven 1570, ii 11.
KERCKSTICHEL, zn. m. en v. Kerkportaal,
ingang der kerky fr. porche de Véglise. De bet. van
het w. stiohel is zeer onbepaald; zie Schuermans :
stijl, dwarsboom, slagboom, barreèl. Mij is het
dialektiseh bekend als een stijl, waarop twee Antw-
gewijs geplaatste en draaiende houten aan den ingang
eener steeg, of tusschen eene kerfhofsmuur, waar
een man Meen op eenmaal doorkon, fir. tourniquet.
II Te consenteren, dat alle degene die daeraen [nl.
aan gemeld goed] zouden vermeenen . . . recht te
pretenderen, worden geïnsinueert è la bretesquê,
Dy publicatie des zondags ter kerkstichel en afBohe
dezer ter plaetsen gecostumeert, van 14 tot 14 dagen,
ten uytkomen van het volk uyt den dienst der
parochiale kerke van Aeltere , . . hunne pretentien . . .
DB Pb. en Bb. III. Aalter 6 (1787). Item O.-JP.-B.
autr. II 437, en YI 24, en C. v. Aalet 752.
KERCRSTOBM (Kercstorm), zn. Tiaist, geveehi
in de kerk, fr. rixe, dans Vi^lise. Kü. Storm.
T^umultus vehemens. "Lexer Bturm. Kampf. || Qict-
eumque eonvietus fuerit de liie in ecclesia i.e. kerc-
storm , emendabii comiti iii libras. K. v. Veume 1240.
KERCKWECH (Keercwech), zn. m. Kerkweg,
fr. ohemin de Véjglise. \\ Breedte der wegen:
Eenen kerkwech zesse voeten. Bekenk. v. Brab.
reg. 136 fol. 260 (24 apr. 1510). Benen kerckweoh
of borrewech, y voete. O. v. Acdst 896. It. C. v.
Auden. xiv 21. Es die man cossate, soe sal die
lanxst leeft thuys behouden daer die roeo ute gaet,
metten osydruppen, metten borreweghe, eü met
eenen kerckwege, ute en inne te gane. Onder scheet
V. Uckele ende v. Brussele. Bit zyn de pointen daer
niement af ghevrijt en mach zyn. . . Yan keerc-
weghe. C. v. Qent I 574. — Kerckwegel, ver-
klw. Kerkwegje, fr. petU chemin d^êglise. || Bat
een ieghelijck de kerckweghels behoorlgck reparere
en onderhoude. de Pb. en Bb. XIY. Boekhoute 27
(1684). Be plantasie op den kerckwegel. Ib. XX Y.
Kruibeke 54 (1688).
KERCKWETEN, zn. o. Afkondiging ter kerke ,
fr. publuxstion è Vtglise. || Yoorts en sal den voorss.
dyckgrave gheene nieuwe wercken, *tzy dycken,
heulen, sluysen , waterganghen oft andere zeewercken
besteden te maken , te vermeerderen oft repareren ,
tenzy dat hy te vooren kerckweten daertoe ghedaen
zal hebben. PI o. VI 2 mrt 1576; III 470.
KERMICKE. Zie kbahik.
KERREN (Eerven?), bw. || Bat men egeenen
vleesch meer kerren en zal dan eens opten stert
en eens in den halss, en opte ribben zullen zy dat
kerren te langhs . . . Kb. v. Turnhout 1550 fol. 78 v^.
KER8ELAER, KERSELEER, zn. m. Kersê-
boom^ fr. cerisier. Kil. Kerseboom en kerseler.
Cerasus. Servilius 1546 heeft Cerasum: eenen
krieckeler oft kersenboom. — De kers (cerasus) komt
reeds voor , met de pruim , in den toltarief v. Dammê
1252. II Eycken, kerseleren ind esschen. O. Liège,
K. V. Tongeren 1469 a. 24. Kersselaeren. O. o.
Loven y Servit. 82. Boode kerseleeren. C. v. Loven
xiTi 7. Roode kerseleren. C. v. Biest. YZ. y 9.
Swerte kerselaers. C. v. Brussel, Servit. 88.
60
KER.
KER.
EEBSELTEBE, sxl Kersenboom, fr. eerisier.
II Alle boomen die ymcht dragen wordden in der
deelinge gehouden gemeynlyo voir erre, anjtge-
nomen wUde kerselteren en mispelteren, boomen
die niet géïnt en zyn, dewelcke Toir have gehouden
wordden. Y. d. Tay. 228 t^. Zie xxbsblasb.
KEBSER, zn. Kersd>oom^ ft, eerisier, || Appel-
boome, peerboome, criekers, prumers, nokers.
onghesnoeyde kersers . . , behooren toe den leene,
Leenrechten f 1528 ^ fol. I ij. Appelbomen, en onge-
snoeyde kersers , prumers , . . C. o. Aalst 424.
KERSNACHT (Karsnacht), zn. m. 1) Kersavond,
Kerstavond, avond of dag waarop Kerstmis ingaat,
fr. veilU de Noël, Ie jour qui précède celui dont il
est question. || Dit was ghedaen up debrugghe [var.
brucghe] te Yesinkes in Karsnachte. Oork. v. 1220
tM de Ann. Socti d*émul II 425 en III 357 (De
oorspr. akte berust, too *t schijnt, onder de edde
familie Van Maldeghem).
2) De Kerstnacht zelve, fr. la nuit de NoSl méme.
II Betaelt aen Mr. Anthonis Yan Dycke, schilder
tot Antwerpen, oyer het schilderen en maeken yan
de schilderge yoor Onse-Lieye-Vrauwen aultaer,
wesende „eenen kerstnacht" \nl. de geboorte Onzes
Zaligmakers], de somme yan yijfhondert guldens,..
DB Ylahivce, stad III 11, Kerkrek. 1685.
KERSPE, zn. Fijn lijnu)aad^ edeU^waad ; krespe,
krispe, kerspendoek; kespe, fland. lamper s (Spa-
uoghe y^ Byssus, Kil. kerspe/kerspendoeck)
Ni^la linea, vestis eoa, byssus, gal. crespe; fr.
toile tres fine. La Cume Crepe. Espèce d'étoffe
claire et déliée, ^,Drap de fin eouvrechief de oretpe
(pour yfinge de crespe**) empesé.** || Tria super-
plicia {nl. koorhemden] de kerspen. Inv, kan. de
JBliaffies 1386. — Als byy. naam. Kerspin. || Y an
elcker balen mersseryen, als syndael, hooftcleeden ,
kerspen oft lynen tapitte, . . Eekenk. v. JBrab. reg.
142 fol. 136 y^. Tarief v. 1409; Lat. crisparium
vel linearium tapetorum. Yoerd ne sullen sy [nl. de
Begijnen] gheene kerspe [var, kerspin] noch dune
hoeftcleederen draghen. Auden. meng. II 38 (1409).
Ib. Y. 248 (1522). Item, eenen Jesus met een
kerspin hundekin en een fluweelen bonnetkin, om
up den hooghen aultaer. Auden. meng, lY 373»
Inv. V. kerksieraden , 1523.
KERSPEL (Keerspel, kirspel), zn. o. Zooals
thans kerspel, fr. paroisses doch dit w, is eigen
aan lAmlmrg en Noord- Brab. Kil. Kerspel /
kerstpel. Baptisterium, jj Dat yortane die onder-
saten yan den kerspel yan Halen en yan der Ca-
pellen, zoewel zullen mogen aenbringers zyn yan
denghenen die zy beyinden sullen eenich hout oft
ooien buyten kerspels yuerende . . , als die yorsters
yan onsen yoirs. walde. Bekenk. v. Brab. reg. 138
fol. 248 y^. 15 deo. 1583 a. 2. Dat wy ont£Emghen
hebben die supplicatie yan . . . den meyere , scepe-
nen eiï gemeynen ingesetene des kerspels yan Mil
[land y. Kuik]. Ib. reg. 139 fol. 252 v». 1553. In
onsen dorpe en kerspele yan Heerle. Ib, reg. 131
fol. 48 yo. 15de £. Keerspel. C. v. Maastricht 174;
Kirspel. Belg. Mus. Y 431, Bome (Limburg). It.
C, gr. Loon II 354, Seckheim; C. v, Bavenstein
(Uden 1464); C. v. Kuik a. 8 en 42; BI. v. Brab, II
112, Limburg, Valkenburg, Daalhem, s Mertogenrade.
Zie ook 7AOOB.
KERSPET, zn. JEen zeker onbepaald gebak, als
lekkernij, fr. certaine pdtisserie indéterminée , orépe.
Kil. heeft kerspe. fland. gand, j. kransselinck.
Artólaganus; yoor welk Lat. w. PiHseus ons te
kiezen laat: wafel ^ pannekoek, weytekoek, tarwe»
koek, olykoek, enz., en in z\jn Lex, Antiq.: erat
pani» a déUeiis, BQ Spanoghe heet het: Ka>rt!Me§^
keisterling, krantseling, kerspe, morsteüe, — ken.
Het w. kwam ons niet anders yoor dan in Beinaert
de Vos ys. 4459 : „Doe dede io hem geyen een pser
kerspetten, daer boter op lach.'' (Aangehaald bg
Yanderkindere , Artevelde 411).
KERST, zn. m. Christus, C^ezalfde, Zaligmaker,
fr. Christ, oint, Sauveur, Kil. Kerst. Christus,
unetus. Op kersavond loopen de kinderen hier neg
rond aan alle deuren, roepende „heilige kersf, || Int
jaer yan den camacioene Ons Heren Jhesuz^Kent
M.CC.LXXXZIIJ, up den yierden dach yan Wede-
maende. Oork. 4 juni 1293. N . . . heft upghedreghen
en ghegheyen. . , ter armer bouf , den Heleghen
gheesten yan den kerken yan N. N . . . en yan
schelechs Kent. DB Potteb, Sec. eart. 59 (1823).
It. Diericx, Charterboekje 128. 130 (1510).
KERSTELIJCK, bn. Christdijk, fr. chréüen.
II Soe hebben wi gheloeft, bi eede en bi onser
kersteleker trouwen , dat wi . . . Brab. Yeesten I
734 infra (1306). Dat wy alomme binnen onsen
keyserricke (als die alderkerstelickste keyser...
PI. V, VI. I 91 (1521).
KERSTEN (Keersten)» zn. Christen, fr. ekriOen.
Kil. Kersten. Christianus. || Als die keyser van
Constantinoble sach dat Keersten waren die daer
quamen, so dedy de poorte up en reet met drie
batnelgen te hulpen den Keerstinen. Jas y. Dix-
HüDB 2. — Een kind kersten doen. Het laten
doopen, fr. faire baptiser un enfant. Kil. Kersten
doen. ]. doopen. Baptixare, || Yortane, wat por-
tere ocht portersse, die enen kinde dat men ker-
sten dade, yore ocht naer, meer gave dan xiJ oude
gr. oft die werde . . , yerboerd u s. ouder groten.
Kb. V. Antw, 174. — Een kint sgn kersten
[kerstenheit.^] geyen. Het doopen, fr. baptiser
un enfant. || Eedt van de .geswoirene yroedevrouwen
ofte wyseyrouwen : . . dat ick egeene kinderen en
sal doopen oft heure kersten geyen, dan als ick
sal meynen door peryckel yan sterven 't selve van
noode te syn . . . JEeden v. d. officianten bvsnen
Loven^ 1772.
KERSTEN, Limb. kobstbk, bn. Christen, fir.
' chrétien. || Yan Dertienendsghe. Die weerde hoech-
tiden Chnsti sellen hoechlike vieren alle korsten
menschen. Hondert merk. 131 v^ Die korstenen
menschen. Ib. 138 y^ Alle korstene menschen. 140.
KERSTENHEIT (Kerstinede) , zn. 1) Doopsd,
fr. baptéme. || Wy verbieden oock eenen yeghe-
licken, dat niemandt, van wat state hy zy, hem
en voordere opt doopsel eü kerstenheyt van zijn
kinderen te bidden ghevaders, om van hemlieden
eenigh present ofte profyt te hebben en ontfaen.
BI. V. VI. 1 oct. 1631 a. 12; I 762.
2) Christenheid, al de Christenen, fr. chrétienii,
II Wij, Jan, deken van den kerstinede in Ghent,..
DE PoTTBB , Sec. cart. 48 (1315).
KECSTENMAN, zn.; mv. Kerstenliede
Het w. Christen, fr. chrétien, schijnt in het oud recht als
synoniem van getuige gegolden te hebben , fr. ee mot
semble avoir été synonyme de témoin dans Vanden
droit. Zie bvevsabt.
KERSTENRIJCK, zn. o. Christenheid, fr. ohri-
tienté , lat. christianitas. Kil- Kerstenryok. Chris'
tianismus, christianum imperium,,, || Dat een
yegheliok wel sculdich es Gode van hemelrgcke
neerstelicke te biddene voor de ghemeene welvaert
en prosperiteyt, oock om pays, ruste en eendrach-
ticheyt van den kerstenrycke , . . DB Pottbb , See,
cart. 177 (1575).
KERSTEYEL, zn. Bene soort van wol, haren
KES.
KET.
61
naam maarê, caiUeamid aam eenê lamdsirmhy fr.
êorte de laine, \\ Van eenen sac keratevel sal mer
maken twee bellaerts en dri smael brede; en die
gheen bellaerts maken en wilt, aal moghen [maken]
smael brede en niet meer. Kb. lakeng, Die»t^ WoU
werk fol. 16 t» (1425).
K£BT£, Bn. v. Kerf, insnijding, fr. entatüe.
Kil. Kerte. ^iMi. j. kerf. Oma, ineiswra. Thans
nog i» volle gebruik. Zie Schuermans. || Den echaut
moet, met vier scepenen, de huusen afwynnen,
doende drie afw jnnynghen , telcken een kerte sny-
dende in de stylkoste van der duere, en die de
Toornoemde scepenen tooghende. C. v. Auden. 2d« d.
448 (1620).
K£RT£ËL£N (Kertelen), zn. my. Boawkunst.
Trappen aan eenen gevel, hanteelen, fr, créneaux,
gradine. Kil. Kanteel / kanteelsteen. Finna.
I) Item, een driecante [nl, bovenste] yan eenen
ghevely ghemaect met kertelen werckelick bedeelt
en elckanderen yeryolghende yan yooren en yan
boyen , naer den heesch yan den wercke. Rembbt ,
I 444, K. d. Metsere 6 juni 1679. Een stantTenster
met een goede taille en boghe, met kertelen ofte
weinckels [nL hoeksteenen]. 445 , zie ook 456 en 457.
K£By£N, bw. 1) In delakenweyerij. Pe wolle
keryen. Twee soorten van elkander scheiden, fr.
(draperie) séparer deux eortes de laine {?). || Dat
men de peellwolle en de zackwolle nyet meer dan
in tween keryen noch schieten en sall: den eenen
en yersten om goede lakenen dairaff te makene,
en den tweeden en anderen , om halfiVe lakenen ,
ofit tot werpe te hondene; en dat opte pene van,
vj royalen, die contrarye dade. Kb. Ldkeng. v. Diest,
Wolwerk fol. 17 (1486).
2) Kerven eenen paelsteen. I!r eene kerf,
eene insnijding op maken . fr. Jaire une e» taille dans
une borne. || Als paelders, om erfscheijdinghe tus-
schen ghebueren te doen gheen paelsteeuen en
vinden, soo moeten sg d*erven scheijden naed*oude
metselrye daerontrent staende, oft na ghetuijghe-
nisse van goeden luijden die over langhe jaeren
daer verkeert hebben, en dienachtervolghende daer
eenen paelsteen doen setten, boven ghekerft, en
den kerf setten linie recht op ^tscheyden van sul-
ken erven. C. v. Deurne 1612 a. 235.
K£S£LINCK, zn. m. Kiezel, kei, keisteen,
vuursteen, fr. silex. Kil. Kesel / keselsteen /
keselingh. eax. sioamb. hol. j. keye. Silex. germ.
Kisling. Schiller u. Lubben Keser-, kesser-, kiser-,
keselinck. KieseU, Feuerstein. \\ Wie sal mi
gheven, dat sie [»/. myne woorden] werden uutghe-
graven in enen boec mit yserenre griffelen, of mit
enen lodenen plombete , of dat sie werden ghehou-
wen mit enen beytel in enen keselinc. Oetijdb.
xvda £. fol. 182 v». Job 19; Lovensche bijbel 1566:
in eenen harden steen, Statenb. in eene rotze.
K£T£L (Keetel), zn. m. Zooals thans. Ketel,
fr. ehaudron. Kil. Ketel. Cacabus, etc. || Potten,
pannen, ketels,.. Tol v. Agehove ie Oent, 1199
(Yert.). Ene regghele ketele ij d. Lov. Tol te Me-
ehelen 1391. It. enen ketel en y akers. Ib. Xvj
Bwerte ketelen, soe groot, soe cleyne, daer g witte
ketelkens onder sijn. It. eenen grooten swarten
ketel. Jnv. v. d. Hulst 1489. Dat een ieghelyck
brouwer die bier met den ketel vercoopt, dat dien
ketel houden zal acht potten een pint, met der
gebomder maten. Kb, v. Turnhout 1550 fol. 70 v^
Éenen reep cleyn keetelen ij gro. Wateriol 1550. —
Valsehe munters gerecht met den ketel
in ziedende water of olie. || En indien dat
die voirs. meester particulier failgeert in gewiohte
ofk in alloye, als hy, oft God wille, niet doen efi
sal, dat sal zyn ter confiscatien van zynen live,
om gejusticieert te wesen in den ketel. Sekenk,
V. Brab. reg. 157 fol. 43. Instructie vore die munie
V. Lucemboreh, 15(le E. Zie ook Génard, V hotel
des monnaies 23. 124; en den Index d. Flao. v,
Vlaanderen.
K£TELA£B, zn. Ketelboeter, ketellapper, fr.
ehaudronnier ambulant. Kil. Ke teler. Faber aera-
rius. II Dat negheen ketelaere, no ander man die
niet vry guldebroeder en es, ne sal gaen achter
straten met ketelen no met slotelen, no met ouden
no met niewen, up de mesdaet van iii lib. en
dwero verbuert. K o. Smedereamh. te Qent, 15d«
E. It. Auden. meng. III 455. Zie ook battbbix 2).
KET£LBO£T£RIJ (Ketelbooterie) , zn. v. Het
handwerk des ketelboeters , fr. Ie métier du ehaw-
dronnier ambulant. \\ Omme te voorsiene teghena
de bedelaers, zult doen verbieden, dat gheene
inlantsche ofte uytlantsche . . , en zullen moghen
rabautsche wyse, ofte onder t'decsele van den
robynsack ofte ketelbooterie , ofte van anderen
wercke te soucken, te gaen achter lande, in ste-
den ofte dorpen , biddende heur broodt , . . Fl. v,
ri: 15 juni 1556 a. 13; I 33.
KET£LHO£T, zn. Oorlogehoofdhedekking van
metaal of leer, fr. coiffkre de guerre, de miud ou
de cfcir. Schiller u. Lubben Ketelh6t, Kessdhut,
Kisenhui. \\ Dat niemen en comme ten brande ghe-
wapent, hij en zij met den heere en der Wet, het
en ware met alsulker wapenen alse ten brande
hoort, dat zijn ketelhoede of tophuven, op de
wapeue verbuert en ni lib. par. db VLAMnrcK,
Vgb. 41 (15de E.). Zie hüiyb 2), en tofhvivb.
KETELCNAEP (K— ape), zn. Koperslager,
koper smid (ale ambachtsmeester, niet ah gezd of leeT'
Ung)^ fir. mai/re-ehaudronnier. || De ghesuoeme en alle
darobachte van der stat van JSrusele en die te hen
behoren,., dats te wetene: de meestre van den
ververen , de medeblanderen , . . bleikeren , ketel-
knapen, vliescuweren , eü alle dandre ambachte.
Oork. 19 mrt 1305 (Henne en Wauters I 83 ver-
talen ook y^haudronniers").
KETELSPIJS, zn. Gsel koper, fr. euivrejaune.
II Betaelt Willem de Mantele, ketelaere, van dat
hy ghelevert heeft al de stoffe van witten lettoene,
metter naeghelinghe en twee platte copersticken
daermede den wysere drayt, en de rayen van
copere, weghende tsamen iiiic xvii pont, al ketel-
spyse, te y sch. iii den. tpont. Auden. meng. III 455.
KETEN, zn. 1) Maat van het hout, ketting,
meetketting, fr. mesure du bois, ehaine d^arpenteur,
II De voorsz. houten [nl. wishout, enz.] worden
ghemeten door ghesworen meters, met schemelen
en ketenen, weicke keten moet hebben de lenghde
van 9 voeten 4 dnymen. C. v. Brussel, Maten van houi.
2) Havenketting , havenmond, fr. ehaine, «nftoK-
ohure du port. G^rimm Kette 2) hafenketie, der
haf en word mit einer kette versperrt. \\ Den ïoots-
man oft pilot is gehouden tsohip te brengen tot
aen de ketene oft gat van de havene, oft andersinte
in sekerheden. C. v. Antw. eomp. lY, vig, 121.
Zie ook KBTENSLüITEB.
KETENSLUITER (K— uy— ), zn. m. H^, die
gelast was met de kettingen der straten toe te maken,
fr. celui qui Sfait chargé de fermer les chatnes de§
ruee. || Den ketensluyter achter het stadtbnys,
yiii guldens. Ord. AJb. Antw. 1618, Uiig. 1 162.—
In de middeleeuwen werden, in tijden van oproer,
de straten der steden, en inz, die welke op het
stadhuis uitliepen, met kettingen versperd, ir, am
X
b2
KEU.
KEU.
mojfen-éffê^ datu Ut iemps d'émetttê, Ut russ des
villea, et portie, eeüee qvi ah<mH»»aient ^ V hotel de
vïUe^ itaxent harriet par des ehaines. Zie o. a. Génard ,
Antw. arch, III 397. 398* en Henne et Wauten,
I 224 (1423), en II 63 (1643).
KETEN WËRCKëR, zn. Wever, fr. fUterand.
II De weyen wierden eertyds ketenwercken ge-
naemt ; zoodat het alsdan eene oneere was deae keten-
wercken Wevers te noemen : alhoewel hedendaeghs
den naem van wever zeer gemeyn is. 't Is evenwel
denzelven naem, ketenwercker en wever db Dah-
HOüDXB, Orootdad. 528.
KETSE, zn. v. Soort van sehipf waart, de
hraaier, fïr. aorte de navire, prób. leeraXer, \\ Alwaer
hemlieden int ghemoet quam een Enghelsche ketse
ofte crayer, gheladen met victuaiUe en ammunitie
up Vlissinghe. Piot, Chron. 422 (1572).
KETSEN, OW. Van een vaartuig. Varen y voor-
mikomen, fr. (d'un bdteau), navigmer^ voquer. Kil.
Ketsen / kitsen. Curtare. || De traghels van
Audenaerde op Ghendt moeten hehben de breede
van vyf voeten, en van Audenaerde op Doomicke,
daer *t maertschip ketsen mach metten peerden,
thien voeten. C. e. Auden, xiv 22. It. li. v. VI.
XI 907 a. 20.
KETSEN. Zie cabtsbn.
KETSEB, zn. Drijver va» een peerd, dat een
sehip of hargie voorttrekt langt de vaart (De Bo),
ft. conducteur d^un eheoal qui iraine un hdieau ou
une harque dans un eanal. \\ Twee schepen eikan-
deren tegenkomende , . . en beyde , *t zy met men-
Bohen of peerden getrokken wordende, zal den
schipper, die met den stroom afgaet, zyne lyne
moeten laeten afvallen, om het tegen stroom vae-
rende schip daerover te laeten passeren, en syn
schip naer de oversyde van den vaert moeten be-
stieren, en zal den ketser zyne lyne moeten uyt-
steken. PI. v. VI 17 jan. 1780 a. 21; XI 908.
KET8PEERT, zn. Paard dat een tchip voort-
trekt. (De Bo ketsepeerd, ketspeerd), fr. cheval qui
iraine un hdteau. \\ Haere Majesteyt interdicoert
aen de geleyders der ketspeerden, schepen tree-
kende ofte niet, hunne peerden te geleyden ofte
te laeten gaen langs de banketten. PI. v. VI. XI
906 a. 15. Zie het voorgaande.
KEURE, BBUB (Core, coere, chore, choere,
kore, koere, koyre, koore; keure, keur, ceure;
kuere, kuer), zn. m. en v. In zeer verschiUige he-
teekenisten. 1) Wet, handvest van den landsheer,
gijnde, als 't ware, een lijfttraffèlijk en burgerlek
wetboek f doch meestal slechts vrijdommen en alferlei
vergunningen bevattend. „JBen samenstel van stedelijke
[ook wd nationale] wetten ^ hetzij door den vorst,
op verzoek, en veelal met beraming der overheden
van de plaets [Zie de Bruss. keure v. 1229] geko-
zen of vastgesteld; hetzij door die overheden zelf
voorgeslagen en door den landheer toegestemd, be-
krachügd en gewaerborgd, en waeraen de inwoon-
ders zich voortaen te houden hadden. — Na de ver-
overing van westelijk JSuropa door de Franken,
mogten de lantkaten kiezen onder welke wet (de
Salisehe, Ripuarische, Alemannische , enz.) zij leven
wilden. Hun keus of keur eens gedaen zijnde,
moesten zij dien volgen, en werden hunne misdrijven
naer de gekozen wet gestraft.'* Kav. Datid, Vaderl.
hist. lY 246, volgens Kluit en Wamkönig. Zie
ook Verdam haitdybbtx. Fr. Loi , charte du prince,
Hani une sorte de code pSnal et civU, ne contenant
aussi la plupart du temps que des privileges et direr-
ses eoneessions. „ Un ensemble de lois municipales
[aussi uatümales'], ditleehan. Dctvid, soitchoisies
OU étaOilies par Ie prince , è la pri^ ei samveni
avec délihêration des autorités localesf soit propo-
sées par ces autorités mêmes, consenties et garoHties
par ie prince, et €tuxquelles les habitants devaient se
conformer dans la suite. — Après la conquête dê
V Èurope occidentale par les Francs, les habitaniê
du patfs purent choisir sous qudle loi ils voulaiemi
vivre {la loi salique, ripuaire, alemane, etc.). Unê
foit leur choisB fait, ils devaient Vóbserver comme
Ui, et leurs méfaits furent punis d^après la loi
choisie." Kil. Keure/kor e. Opt io , electio , ddec-
tus , suffragium. Keur. Arbitrium, sententia arbi-
tri: ^ Statutum, decretum, lex, plebiscitum: staim-
turn seleetum. || Dat wi [nl. hertog Hendrik], over-
mits vroeden lade onser manne van Brussel, desen
coren hebben geset binnen Brussele, bi trouwen
en bi eeden onser mannen en gemeeneleeck porte-
ren van Brussele , desen core te houden om gemei-
nen oirboire. K. v. Brussel, 1229, Inl. {Lugster v.
Brab. I 37), en passim aldaar, inz. a. 42. Ae,
Dni 1240, mense julio , facta est lex et consuetudo
quae vocatur Cora t« terra Furnensi. K. v. Veume
1240. Concedimus omnibus hominibus Wasie, . .
legem quae vulgariter dicitur chore. K. Land v.
Waas 1 juni 1241. Quod in villa nosfra Gandensi
talis flat keura , quod quicumque treuqas infregerit , . .
capitali sententia . . condemnetur. WABKKÖirie , Fl.
at. u. Bg. LI 67, Sept. 1270. Dit es die wet en
die keure , die die grave Wyt van Ylaeuderen . . ,
wille dat se si ghehduden eii gheachtervotfrf bin
der port van Brugghen. C. v. Brugge I 240 (2*
keure 1281), fr. tekst la loi et la keure. Bi suiker
condisie en bi suiker maniere sal dnreren dese
kuere eü dese wet , fr. par teüe condition et par
tde manüre durra ceste lois et ds establissemens.
Ib. a. 31 bis. Indulgemus et concedimus quod, es
nunc in antea, statutis eisdem, dictie keuren, et
lihertate pari, quibus utuntur nostri burgenses Brut'
eUenses, libere gandeant et pruanfur; nolentes quod
ah aliquo judice nostro ultra dieta stafuta, keuren
vulgariter nominata, quoquo modo pertractentur teu
graventur. . ; sed quae emerserint , cadent et prove-
nient in posterum , statutis dietis keuren subfaeeant
praedictis. Brab. Teesten I 687, K. v. Op-Brussd
\Sint-€Helis) 1296. Nous Quy, cuens de Flandres..,
avons donnei et ottroyê d eaus \nl. aan de Gente-
naars] les Uns, les cores el les choses qui ehi après
en langage flamenge sont escriptes. C. v. Oeut , €hr,
ch. V. 1297. Ib. a. 68.
2) Stedelijke keuren of statuten, fr. statuts
municipaux. Verordeningen of wetten van piaatsd^
belang, door steden en vrijheden, met den vert^en-
woordiger des landsheers en bij machtiging van den
vorst, bepaald, fr. ttatuts ou ordonnances d^intirU
local, établis par des villes et firanchises, eonjointe-
ment avec Ie représentant du prince et en verf*
d^une autorisation de celui- ei. \\ Statuten, die men
ghemeenlijck noemt kooren. C. v. 8t. Truiden § IS»
Statuten, die men ghewoenlijck is te heyten koe*
ren. § 39. Insettinge, koeren, modereringe en star
tuten. Ib. Alle dese dinghen sijn ghedaen wette-
leke, bi maninghe van den heere en bi wisdone
van ons scepenen, na costume en usage van der
cure en der vriheden van Capric. db yLAMiKCX»
Zw. 146 '1347). Voert meer, dat der stat wercken
niet vergeten en werden, so willen wy en oee
ordinieren dat alle maendage die bnrgermeistereo,
en raet, mitt^sn scepenen te gader eü ongedeijlti
op ene sekere stat, met der raetclocken te gsdef
suelen comen en daer ordinancien, statuten, die
men koren plach te heyten , . . suelen mogen wsr
KEU.
KEU.
63
ken, en die yennderen, setten, en geeett mode»
neren. Welke ordinancien, moderacien en statuten, . .
E. e. St.'Truiden 18 nov. 1404 a. 5. Soe wilkoyren
wy, dat onse scouten, by raede van onsen scepe-
nen , sullen moegen ordineren en setten , van onser
wegen, alle koyren, . . ugtghescheyden van poenten
onsen hogben rechten on heeriycheyt anruerende.
ld, 7 dec. 1411 a. 5. Dat die scepenen en raet
der stad van Diest selen mogen maken en ordine-
ren dageliosche koeren, also dicwile als des
noot es, Tan stnoken den gemeinen profite der
neringen en der eren van der stad yan Diest aen-
saende, en dat die scoatheit van Diest, alse hy
des van hen versoobt werdt, daerover sal moeten
staen en die gebieden, sonder wederseggen en son-
der vorder te verbalen. Oork. v, hertog Antoon
voor Diest j 20 deo. 1414. Naer de stadts keur ofte
statnyt. C, v. Breda i 6. Een keur oft statuyt. a. 7.
8) Keuren van gilden en ambachten.
Muith(mdel^ke wettem, verordeningen of reglementen
door die lichamen ^ onder hehrachtiging der overheid
vaetgesield , fr. keuree dee gildet ou métiers , statuts
OU r^lements d'ordre intérieur établis par ces corps,
sous. eonflrmation de V autorité, \\ Soe wie enegben
oore oft broeke in onsen ambacht voerseyt verboert
hadde , dien mochten en souden die gheswoeme syn
ambacht verbieden te doene en te hant«rene, tot
dyer tyt toe dat hi dien broecke oft core. . . be-
taelt hadde. Beig. mus. , IV 77 , K. Wolwevers te
Serentals 1388. Ambachten en moeghen -egbeene
taxatien, keuren oft bruecken maken noch opstel-
len sonder orloff van den sohoutet, burgermeesteren
en scepenen en raide van der stadt. C. v. Antw,
1645, II 36. (C. V. 1570, xi 2 : ceuren oft breucken).
lïiemandt van de gulden van de voorschreven dor-
pen onder de hooftbancke van Santhoven resorte-
rende, noch oock de gheroeyne inneghesetenen
aldaer, oft eenighe van hen, en vermoghen gheene
ordonnantien, statuyten oft keuren te maecken oft
tordonueren sonder consent en approbatie van schou-
teth en leenmannen voorschreven. C. v. Santhoven
1664 a. 47.
4) Keuren soec ken. Inde lakenwevery. Onder-
toeken of de keuren van het ambacht nageleefd wor-
den f fr. {Draperie) rechercher si les riglements ou sta-
tuts du métier sont hien observés. \\ Zo wie van den
Toorseyden ambachte overhorich ware den deken
en vinders van cueren te zouckene, en zyn sloten
niet openen en wilde, jof hem eenich belet daerin
dade, dat ware up de boete van iy ponden pari-
sise. Kb. der Lakeng. te Brugge, Vaenoers^ blz. 94.
5) K£UR£, zn. v. en kbüb m. Boete yfr.amende,
In deze bet. gaat het w. gewoonlijk gepaard met het
w, breuck, en wel in het mv. kxübxk xkdx
BBSVCKXN; ook met m nieten, en for feiten.
Cfelijk de ww. misdaet en f or feit, had dus hel
w. keure ook die van boete, als zijnde de straf
eener overtreding der keuren, wetten, statuten of
verordeningen. Kil. vertaalt keuren en breucken
door Leges et consuetudines, onvoldoender wijze.
II Si judex noster cum seabinis et juratis poeneu
aUquas seu emendas quae vulgariter dieuntur Goeren
siatuerit seu ordinaverit, stabilHatem habeant et
prooessum spatio unims anni dumtaxai, et non ultra.
Brab. Teesten II 706 (1342). Alle keuren en brue-
cken , daer egheeue expresse ordinantie sff en is
hoe en in wat manieren die bekeert moeten wor-
den, volghen deen derdendeel den heere, dandere
der stadt, en tderde denghenen die dexecutie daer-
aff doet en den aenbreng^r gelyckelyck. C. v, Antw,
1645, II 4t (O. V. 1570, xi 4; ceuren en breucken).
Van den Toors. geëxecuteerden goeden sal men
eerst trecken den loon van der executien , en daema
de volle schuit daer men executie om doet, en ten
lesten den keur oft boeten hiervoor geruert [nl.
van den in rechten niet verschenen appellant]. C,
V. Santhoven, Styi 1557, a. 245 en 284. Behoudelic
onser hoger heerlicheit koren eü foirfaiten. C. v,
Maastricht 130 (1413). Behoudelic ons onser foir-
faiten en koeren, en den voecht de sine. Ib, 165.
Kueren, penen, mulcten en breucken. C. v. Loven,
Bijv. IV, Car, 17 deo. 1547 a. 3. Dat sy groote-
lyckx worden belast, gegraveert en verongeiyct,
niet alleene van breucken daerin sy vallen, maer
oock in de keuren, uutdien sy ignorant syn ge-
weest van den waerachtigen valeure van dien, en
alsoo van den vorsters, pretere en andere officieren
dieper in den buydel getast worden dan de weerde
van denselven keuren en breucken is, . . C. v.
Santhoven, K en br, 1558. Zoo<Us men tiet, maken
deze kost, onderscheid tussehen keuren en breuken,
en begrijpen, onder de benaming keuren: al wai
misdreven wordt in zake van maten en gewiohfen ,
eetwaren en dranken, dienstboden, amhaehts- en
werklieden', onder die van breucken: alle mishan-
delingen door steken, slaan met stok of vuist, sle-
ten met buks qf boog, huisstoring en dgl. Deze onder-
scheiding stemt vrij wel overeen met het tweevoudig
privilegie v. d. 12 oct. 1499, door EngeVbrecht van
Nassau aan zijne stad Diest gegeven, namelijk een voor
de Justitie en een voor de BoliÜe, Men zou ook de
keuren als erimineele misdaden, de breuken als
civiele overtredingen, kunnen beschouwen. ^ Groen
keuren eigeniyk veldkeuren, doch in de hier
aangehaalde kostume, over 't algemeen policiekeu-
ren of verordeningen, fr. code rural, ordonnanees
de simple police, en général. || Dat van nu voor-
taen niemant binnen deser vryheydt eü jurisdictie
derselver houden en sal moghen koeyen, calveren,
peerden, gheyten, verekens noch schaepen sonder
bewaeren oft hueden, oft sonder de peerden ghe-
spannen en de verekens ghekennevet te syn, enz.
C. p. Overijssche a. 1. Soo wat beesten men bevindt
in die spruyten van de boeschen onder de dry
jaren out synde , . . dat die verbeuren eenen keur
van dry carolusguldens. C. v, Siehem a. 18; t<. 19.
6) Wettelijck ondersoeck, fir. enquête legale, |j De
bailliu, als hy zulcdaneghe moordadeghe faiten te
wette legghen wille, zo ghebiedt hy den keure
tsondaechs ter kercken , daer tfait gheviel , eii maeckt
dach den claghers en den oirconden die hy ten
keure hebben wille; eerst de gebuerte dair tfait
ghevallen es, of andre singuliere personen, die hy
hebben wille; noemt den dach wanneer hy den
keure doen zal; daecht daer de voirseide personen
ten ghenomden daghe ten keure te comene, elcken
up de boete van xx s. C. v, Aalst I 492, a. 2;
it. a. 8 en 6 (1436).
7) Jaerkenre (lieertsche-» Mei-, Ooohst-
keure). Jaarlijksche volksvergctdering, en schouwing
van wegen en waterloopen , fr. assemblee générale ei
annuelle du peuple, et inspection des ehemins et cours
d'eau. Zie GOüwoBDnra, 1464—465. || Men is van
oudts gheeostumeert jaerlicx binnen der stede eü 8che-
pendomme van Aelst, by bailliu, burchmeeeter eü
schepenen, te onderhouden een jaerkeur;metgaders
een marte- en ougstkeur, telcken half meerte en
ougst , . . metgaders den jaerkeur [te ghebieden] tson-
dachs vöór Sint-Baefsdach , . . alwaer men dachvaert
en schuldich zyn te compareren alle manspersoonen
zynde vyffthien jaeren en meer, al waertoock boven
de tzeetich jaeren... Ter zulcker keure vraghei)
64
KEÜ.
KEÜ.
schepenen, ter maeninghe tau bailliu, meyer,
ofte ander officier, van alle saecken daer scheeren
recht en ander aen dependeert. C. v. Aalst tui 1.
Alle jaeren naer den oiigst , vdór sente Baefsdach , . .
EO doet men tAelst eenen oestkuer, die men heet
de jaerwaerheyt, die scepenen up huerlieder huus
hoeren , een weke lanok , alle daghe haer straete ; . .
elcken persoon gheboden, xv jaer houdt zynde en
daerboven, ter voornoemde waerheit te commene,
op de boete van xx s. pars. C. v, Aalst 225. Yer-
mach den meyer, uytten naeme van mynen Toors.
heere [nl. den proost van Sinte-Pieters te Ghent],
alle jaren gebieden een maertkeure, mey keure en
hoestkeure, en vermagh daemaer met schepenen
te schouwen en visiteren alle de voetweghen, brng-
ghen , plancken eii lenen , en alle water loopen , . .
DB Pb. en Bb. Y. Merelbeke 23. Halfroaertsche
kuere. C. leenhof v. Auden. I 442 a. 9. It, 440 a.
14; C. V. Audsn. 2<l« d. 88 (16 mei 1335); C.
êiad Brugge II 88 a. 35.
8) Van maten en gewichten. IJkmaaty legger,
fiandaardy fr. étaUm des poids et mesures, || Dat
deselye keurmeesteren int keuren heur sullen regu-
leren naer den keure der stadt yan Liere, soo wel
in gewichte als van natte en drooge roaet. Behou-
delijck dat die van Halle, nopende alleen den
graenmaten, hen sullen reguleren naer den keure
der stadt yan Antwerpen, soo sij tot hiertoe ge-
plogen hebben. C. t;. Santhoven , È. enbr. o. 1558
a. 6. It. Cost. V. 1664 a. 42.
9) Keur, Peertskeur. Beeht van beste kateil^
fr. droit de meüleur caiel. Zie ook gicht, oicht-
DBAOEB en HOOTTMAir, en voeg het volgende hij het
citaat op Gicht. || Anderen competeert het beste,
andere middelbaer peerdt van degene binnen sjaers ,
yóór d'aflyyigheyt yan den ghichtdrager . op eenige
goeden, onder den yoorsz. peerdtskeur ofte ghichte
gelegen, gebergt en gedaelt hebbende, dat is, ge
labeurt, geackert, geweydt ofte andersints gehouden
geweest hebbende, ofte de weerde daeraf, daer-
mede de debiteuren, in allen gevalle, altydts ge-
staen, als sy willen; en wordt d'estimatie gedaen
by luyden neutraele, hun des verstaende. C e.
Loven yi 3. — Idem, cèolum et dimidium halster avene
yan den Barvuets huven [nl. hoeven], jacen. retro
Sconrode iuxta crncem^ én dese huve ghelt eynenkure.
Cijnsrol der komtnanderij van Beckevort, 1321, a.
27. Item, in Warsheke, Johannes ftlius Jutte, viij
d, et unum jus quod dicitur kure et ij halster avene.
a. 75. JSt integrum jus quod dicitur vulgariter kure
a. 99; i/. 101. 102. 114. Et pro omni jure, scUicet
kure, orlof, effèstueatione seu requisitione, duos solidos,
a. 117; ii' 118, 119. Soe wanneer dat theut [nl,
het hoofd] stirft van eynigen van den hoef-
steden yurs., sy syn betimmert off niet betimmert,
soe es men den heren [het Kapittel] sculdich eynen
koer, te weten, eyne die beste koe. En als die
koer geyallen is, soe moegen die heren dat guet
ervolgen voir die koere, noe [naar] shoeffs recht.
Item, alle die guede die den heren hennen en
eyere gelden, doe [daar] vee nachtraste op nempt
en halm naet [nat] roaect, gelden den heren koere
ast heut van den gueden stirft, te weten, die
beste koe ... ^n als die koere geyallen is , mach
der voicht goen opt guet, snyden dat zeyl aff,
leyden die koe optie stroete, en dan leytse der
boede voert tot benueff des Bijtproests, des voichs
en der scepenen vurs. Item, die guede die den
heren hynnen en eyere gelden en die niet be-
^mmert en syn , die en gelden . . . egeynen koere.
FBAlTQiriirxT , Kapittel 201 (1429). Een volle peerts-
keur is een hoeye die 24 of 25 dachmalen heeft
[eene oork. v. 1440 zegt 10 of 12 bunders]; eii yoor een
peert geeft men gemeynelijck ten minsten 36 of
40 rinsguldens, altyt meer als min, en bovendien
t'recht van den hoofmeyer, laethen en clerck, van
t*selve te boeck te stellen. Enz. Den schat der
cheynsen 46. Item, noch twee oft drie pertskoeren,
oic op diverse goeden onder Eversberge gelegen.
Rijksarchief y Opgave v. leengoederen, 31 oct. 1530,
n^ 4023 fol. 3 v^. En soo, *t sedert de voors. los-
singhe [nl. ons huys van Anderstadt met anders
onse dorpen , . .] , t'onser kennisse is ghecomen dit
die ghene die onse heeriyckheden in pantschap
hebben beseten, sy ofb hunne officieren, ons recht
van pontgelt, met oock ons recht gheheet«n keuren
(dat is: soe wanneer eenighen keurdragher sterft
uyt synen goede, soo vervalt tot onsen proffijte
het beste juweel oft catheyl) seer vemegligeert, ..
Flab. V. Brab. 20 dec. 1613; II 227 a. lid.;
it. a. 15.
10) Bemtming der hooge rechtbank te Oent, fr.
nom du hout bane de justice è Qand. Zie bavck
8) I 117. Zie ook de Pr. en Br. Oent, 1236 en 240.
11) Ghrond- en rechtsgdfied , syn, v, Kasselrij, fr.
territoire e^ juridietion syn. de chdtellenie. Kil.
Keur. Jurisdictio, jus. \\ Item, vermoghen oock
[nl, burchmeester, schepenen en keurheers der
stede eü casselrije van Broucburch] oyer alle de
stede en keure te doen justicie en actiën [acten?]
criminele, personele, reële en alle andere civüe, ..Cv.
Broekburg i 3. Item , hebben kennisse van allff
lagaengoet . . , op de jurisdictie van de casselrye,
mitsgaders van alle de schepen . . . sooyerre de
keure haer extendeert. a. 7. Wy bailliu, burchgrave,
burchmeester, schepenen en keurheuren der stede
en casselrije van Broecburch, hebben de yoorseyde
coetumen , . . ghepubliceert binnen der yoors. stede
van Broucburch,.. Ditj naerdien dat, denselven
dach der publicatie, by een sondaechs kerckghe-
bodt in alle de prochien , soowel yan der casselrije
gheseyt keure als de vassalrye, kennelick ghemaect
hadde gheweest. It. C. v. St-Wtnnoexbergen Y 5.
8. 9. 10.
12) Rechtsbevoegdheid vonnis ffWijsdom" (?) , fr.
judicature, compétenee juridique , sentenee (?), || Wat
faite dat vaelt op onse poorters yan Aelst, liede
van binnen oechte van buten , dat behoert ten be-
rechte eü ten koere vore scepenen van Aelst,..
eü wat dats de Wet van Aelst wiest , na den koere
die sii ghehoert hebben, dat daeraf de baillia
inninghe doet en ghedaen heft. C, v. Aalst 557
(1306).
13) Belasting, schatting, fr. impót, droit.'KeuvB
nemen. Koopwaren van vreemden, voor dexe of gene
reden , in beslag nemen , of er onbehoorlijke schatting
op heffen, fr. saisir des marchandises des étrangers,
pour quelque motif, ou en prélever un impót indu{'?).
II Dat wi [nl. hertog Jan] orlof gheven, en dat
dat onse wille es , dat onse lieve liede onse poerters
van Antwerpen, alse dat sake es dat si gepant
werden in anderen heren lande, en hun chors
ghenomen wert, ochte eneghen van hun, dat si bi
tuenen [op vertoog? J. F. W. — dit toonen?]
ons scoutheten, die daer es yan onsen wegben,
en bi sinen rade en der scepenne van Antwerpen,
weder panden moghen op die selve liede die van
dire stat sijn , ochte van dire eghenheden daer hnn
choere ghenomen wert, en dat hore daerane ver*
halen, bi rade ons sooutheite en onser scepenne
van Antwerpen. Brah, Teesten I 715 (8 jan. 1304).
14) KeuTy keusy verkiezing, voorkeur gheven ooê
KEU.
KEU.
65
«MMM pêTêOtm of eenê taak, fr. ehoix^ opiUm, (| Beit
dat wy binnen zx dagen die Toeraeiden worde*
dngen nyet en kieeen of in en stellen, alsdan
sal der koer en insettinghe te dyen male tot soe-
gmen en raet ghevallen sjn. C. v. Si- Truiden § 17.
e partyen, agierende of verweerende voor sche-
penen van beede de bancken, hebben keure en
optie huerlieder instel te doene, in d*eerste instancie,
in oameren oft yierscharen. (7. o. Oent I 8. IL C,
«. Auden. xxiii 14, en peugim.
15) Verhiexing, keu» {bij middei van stemming),
fir. éUetion. || In derseWer manieren sal men kie-
sen paymeeAers, coirmeesters, hallemeesters, caat-
sidemeesters, paismakers en stedeknapen, en alle
andere coiren die daertoe hoiren. 8bbhok, Couthe-
red 71 (1 sept. 1360), tot welken koere ngemant
comen nooh stemme geven en sal dan allene thoeft
Tan eiken hnyse, also verre alssjj bynen dervryheit
van Senttruden geeeten eü wonechtich sQn. En . . .
dat ngemant yan den meesterluden ten vorscreye
koere dinen sal , dan die seWer compe en scheere-
dijsche in hoeren hagse hebben. K. v. 8t- Truiden
18 noT. 1404 a. 1. Eenre en electie. ld. 10 juni
1417 a. 8. Nae den coer. C. v. St- Truiden § 32.
KEURBOECK, zn. m. Regieier, waarin de keu-
ren of de verordeningen eener etad of van eên am-
bacht geboekt etaaUj fr. regietre dans Uquel eont
ineeriie lee ttaiuie ou lee règlemenis d'une vüle ou
d'un oorpt de métier. || Aengaende civile saeken
Tan keuren en breucken en des dien is aenolevende,
dienaengaende moeten den oiBcier en schepenen hun
reguleren naer den inhoudt des keurboeckx der
staidt Tan Zyohem. C. v. Siehem a. 15. It. C. e.
Antw. 1545, II 35; C. v, Deurne III 10. Dit es
de kuerbouck Tan der stede yan Tpre, . . Tergadert
Tan allen de oude kueren , . . en eerst yan der
Draperie van derzelyer stede (1363). Hütttbvb,
Corporatiant , 189.
KEURBOETË, zn. y. Boete die vaetgestOd is
door de keure of de kostuum, in tegenooersteUing
aan de arbitrale boete, door schepenen gewezen^ fr.
amende legale, amende fixée par la keure ou la
eoiutume, en opposUion a V amende arbitraire pro-
noneée par les éehevins. Dupin et Labonlaye Amende
de loi i amende arbitraire du juge. \\ Dat, als par-
tien te kennen gheyen, y^r twysdom yan der
boete, dat, up dat zo zij dat zy in eeneghe keur-
boeten bedreghen zyn, dat zy begheeren te ghe-
stane metter oondempnatie yan zulcker boete als
ter plaetse loopt daer den twist gheyallen es, dat
scepenen dan wysen de bedreghene parsoonen te
ghestane jeghen den heere met zulcker boete als
ter plaetse loopt daer den twist of tstio ghobenrt
es. C. V, Aalst 654.
KEURBRTEF (Corebrief) , zn. m. Keur, fr. statut,
II Vort, soe selen alle langhe lakene en corte hare ling-
de yortane moeten hebben , gheliic dat die corebrief
inheeftopdierame. K. LakengildMeckeien 1331 a. 142.
KEURBROEDER, ksitbsübtbb, zn Poorter,
poorteres (in sommige kasselrijen, ambachten en ste-
den o. Vlaanderen), it. bourgeois, bourgeoise {dans
eertaines ckdtdlenies vUles, ou certains Métiers de
Flandré). || Men bed\jt keurbroeder ofte keursuster
Tan den Toors. ambfichte met gheboorte aldaer.
Item, by' huwelick, trauwende eenen keurbroeder
ofte keursuster. C. v. Boekkout III 1. 2.; it 8.
It. O. V. Assenede ii 1 ; C t;. Waas x 16 ; C. v.
JPoperingen tiii 18. 14; C v. Broekburg ii 2. In
de kost. V. Veume, ii 1. 2. 3. 7. 8, ai in 1 ,
komen de benamingen keur broeder en poorter
siteeds gesamenlijk voor.
II.
Keurbroederlijok Bt0rfYïmB,Poorterlijk~-,
poorters sterfhuis, fr. mortuaire bourgeoise, || Van
den keurbroederlicken sterf huyse . . De yerhoir-
satinghe, uytgrootinghe, yéroayelinghe en yerdeel
yan goede yan eenen keurbroederlicken sterf huyse,
ghebeurt tusschen houder oft houderigghe eü den
hoir, of tusschen de hoirs onderlinghe. C, v. Asse^
nede ZTii 2.
KEüRBROEDERSCHAP, zn. o. JPoorterij,
poorterschap, fr. bour^^eoisie. \\ Een keurbroeder
willende yertrecken uyt den yoomoemden ambachte,
en yeryremden yan keurbroedei'sehap , is ghehouden
syn keurbroederschap te doen dooden ten yoorsey-
den registre. C, v. Boekhout, iii 4. En passim.
Zie het voorgaande.
KEURDACH (Eeuredaoh, coerdach), zn. m.
Kiesdag, fr. four des élections. || Weirt dat onse
yriende niet also tiitlic en quemen op ten selyen
keuredach , soe soelen die die andere , die gekoeren
soelen siin tot dier eleotien en keure te doen, scul-
dich siin te wachten en te yerbeyden, .. twe uren
lange na der nonen op ten selyen keurdaige. Piot,
Cart. II 206 (10 jan. 1417 a. 4). Soe en sullen
sij [nl, de yreemdelingen aen wie men het poor-
terschap yerleent] op den coerdach, als men mees-
teren, raedt en deken kiesen sal, te raede noch
te dade, noch te kuer yoorscieyen komen. Ib. 245
aant (13 jan. 1424).
KEURDE, zn. y. Bene net om garnaal {geer-
naart) te vissehen, fr. filet pour picher des erevettes.
II Een ieder yermag in de riyiere yan de Schelde,
ofte andere wateren, daermede ofte met de zee
gemeene, te yisschen met eene keurde ofte nette
dienende om geemaert te yangen. PI. v, VI., Oen.
Index y\ Visch (81 juU 1627 a. 8). Zie ook
ABLSKÜBF.
KEURDRAOER, zn. m. Zie QiCHTDBAaEB, en
H007TMAK 3). || Ons rccht gheheeten keuren (dat
is. soowanneer eenighen keurdragher sterft uyt
sgnen goede, soo yeryalt tot onsen proffijte het
beste juweel ofte catheyl) . . . Bi. o. Brah, 20 dec.
1613, Inl, en a. 16; II 227, 230. Zie ook kbübb.
KEUREN (Kueren, kuren, cueren), ow. 1)
Verordenen, fr. statuer. Kil. Keuren een wet.
vetus, Sfatuere legem. || Hets ghekeurt int jaer Ons
Heren m* cc® lxxtiij<>, op Nieuwe ayende, bi
den bailliu en bi scepene yan Brughe : so wie
die wedewe, die portige yan Brughe ware, ont-
yorde iof ontleedde met cnohten en hars ondan-
kens, omme houwelic te doene, . . me soudene
bannen c jaer yan sinen hoyede , . . Ce. Brugge
I 228 (1278). Vord es ghekuert: . . Ib. 230 en 231.
Vort, zo eist ghecuert dat, . . 237 en 238 (1280)
a. 8. 4. 5. (a. I zegt Hets gheordinert). Het
is ghekurt bi den graye en yerboden : . . Ib. 246
(1281 a. 14), fr. tekst II est estauli par Ie conté
et deffendu. . .
2) Keuren of verordeningen maken (?) , tr. faire
des staiuts {?). || En om dieswille dat niet moghe-
lic en es tlle zaken te comprehendeime , en oock
dat metter tyd eenighe zaken dienen yeranderd te
wezene ofte daertoe ghesteldt, met dies er yoren
yerolaerst is, zo zullen zy [nl. baillu, mannen,
schepenen en yasalen en gheroeene inwonende yan
onzer zale en castelrie yan Ipre] moghen kueren
alle jare, ofte emmers alst hemlieden goed dinken
zal, alzo wel in der materie feodale als in der
materie esehevindle [met boeten tot beloop yan(?)],
te wetene in feodale thien ponden parisis, en in
eschevinale dry ponden parisis. C. v. Iperen, kast.
a. 246*).
9
66
KEÜ.
KEÜ.
KEURGEDING, sn. o. MaandAijhteke reMt-
utting voor tekere burgerlijke zaken ^ fr. audienee
meneuelle pour certainee cautee eivileê. || Men is in
coBtume, Tan allen ouden tijden, te houden twaelf
keurgedijogen in elck jaer; te weten, altijts op den
eersten donderdagh van elcker maent , . . Ten wel-
cken keurgedgnge men recht en wet doet van
alderhande schulden, coopmanschappen, contracten,
huyshure, landtspacht, Terloop van renten en
andere civile saken, soo reële als personele, ghe-
reserveert alleen deghene die men berecht s'woens-
daeghs en saterdaeghs ter CSamer, mitsgaders
s'dyssendaeghs ter oppositie. C. v. Poperingen xfiii
1, 2; iU I 9; tui 1. 2; xiii 13. Zie ook ksub
OBDiir& I 465.
KËURGOET, sn. o. Een aan het recht van
bette hoofd onderworpen goed, fr. un bien de meil-
leur cately ou soumie au droit de meilleur catel.
II Van keurgoederen. Dit is het regt en geregtig-
heyd der keuren in de landen van Reckheim, dat
de besitters van keurgoederen syn onderworpen
aan de dienstbaarheyd des landsheeren, soolange
■y eenige keurgoederen gebruyoken. C. gr. Loon^
II 454, Reckheim xltiii 1. Soe wie in onse
hooge heerlijcheyt sLants van Mechelen eenich
eyghengoet, keurgoet oft chijnsgoet, dat Tan ons
te chijns gehouden wort vereoopt, yerthiert, belast
oft becommert, is schuldieh t'onsen proffijte te be-
talen den twintichsten penninck. PI. v, Brab. 20
dec. 1613 a. 1; II 227. i/. O. gr. Loon, II 601,
Reckheim LX 1. 5. Zie keürmsdb.
KEURHEER, sn. \) In de koat. v. Broekburg
e» V. Veume wordt geen ondereeheid van ambttbe-
vo^dheid of bedieningen gemaakt tuaechen schepenen
en ^^eurheers" , en staan beide benamingen als syno-
niemen ^ fr. dans les coutumes de Bourbourg il n'est
pas fait de distineUon d^atiribuHons ou de foneti-
ons entre les éoheoins et les keurheer s^ et les deux
uoms s'*y tfouveni comme synonymes. Kil. Keur-
heer, fiand. vet. Senator territoriiy legisUUoTj judex,
II In den iersten, wort de stede en casselrije Tan
Broucbuioh gheregiert by twaelf schepenen en
keurheen , pensionnaris en greffier, danof den eer-
aten ghenoemt wort burchmeester , . . — Don
TOom. burchmeester, schepenen en keurheers heb-
ben eü Terrooghen, ter presentie Tan bailliu ofte
burchgraTe, haerlieder maenheere, judicature en
berecht Tan alle saken criminele , . . — Vermogen
oock OTer alle de stede en keure te doen justicie
en actiën criminele, personele, reële en alle andere
ciTÜe, in gebannen Tierschare, oft camer Tan be-
recht, . . C. V. Broekburg i 1. 2. 3. £n wort de
Wet Tan de Toomomde stede eiï casselrije jaerlicx
Termaect en Ternieut by de commissarissen Tan de
TOorn. eertahertoghen ; daerin ghestelt worden twee
burghmeesters en landthouders , den eenen Tan de
Commune en den anderen Tan de Wet, met noch
twintich schepenen en keurheers. — Welcke burch-
meester en laudthouder Tan de Wet, mette Toor-
nomde schepenen en cuerheers, representerende de
ghemeene Wet Tan de stede en casselrye, Ter-
moghen» in den naeme en onder d^aucthoriteyt
Tan de TOomomde eertzhertogen , onder t'districkt
Tan de Toomomde stede eü casselrye te admini-
streren recht en justitie, xooTerre hemlieden juris-
dictie streckt. C. v, Veurne i 8 en 9. It, PI, v.
Brab, I 40; C. stad Brugge II 522.
2) Keurder^ fr. vérificateur , expert, Zm ook
XEÜBMBB8TSB. || [De Toomomdo Wet] Temieuwt
ofte continueert,., ander subalterne coUegien, als
s^n warandeerders Tan de weede eiï meede, keur-
heers, die regard nemen orer de bieren en etelioke
ware , . . Cv, Belle i 33. Dat alle de bellen en
hoppe , . . ten minsten door twee Tan onae gheoom*
mitteerde keurheers sal worden ghoTisiteert , gbe-
wardeert en ghokenrt. DB Pb. en Bb. Aalst f
III .^25.
KEURHOEVE (KoerhooTe), sn. t. Cijnshof,
hoeve belast met eenen gespUtsten keur (f), fr. cour
censale ^ ferme grevée d'un eens éclissé (?). || Driee
zillen lants gheleghen in een koerhooTe, tnasohen
lant des Toirs. Ueilichgeest, boTon Willems Tan
den Hugenberge op een side, en op dandre zide
Jans van der Boect. Schep, des landir v, Diesty 12
sept. 1406.
KEURHOUT, zn. Eiken-, beuken-, lindeboomen,
fr. des chéneSf des hêtres, des tiüeuls. || . .. Dat he
geladen heeft eenig Tan dryer keuren hout, dat is
t-e weten eycken, beucken oft linden. — Vort so
mach men tacken Tan den keurhout houwen, en
alle ander hout Tan der erden, aonder der dryer
keurhout: eycken, beucken, linden Tora., op die
keuren [boeten] . . . Beh» »»«., V, 429, 430, 432.
KEURLAKKN i^Cuerlaken), zn, o. Eene soort
van fijn Brugsch laken , fr. une sorte de drap fin de
Bruges. \\ Eerst, dat men maken zal alle manieren
Tan fijnen Bruchschen lakenen, als sametijnsohe,
etc. Voord, dat men ooc maken zal alle manieren
Tan ouerlakenen Tan alle manieren Tan oouleuren,
etc. Kb. d, LakengUde te Brugge, Wevers, 20, 21;
it, 23 en 70.
KEURLINGEN, zn. mT. Aangeworven kr^s-
lieden, in de ilde eeuw, aldus geh. omdat zy, op
bevel der hooge overheid, in de steden en dorpen,
door de plaatselijke overheden, onder de kloekste
mans gekozen en geworven werden f z^ trokken elk
12 st, daags en hcuiden vrije inwoning b^ den ftsr-
ger, fr. ^Elus'\ soldats reerutés, tut ile siècle,
ainsi appeUs pareeque, sur ordre de Vautoriié supé-
rieure, ils étaient c hoi sis et recrutés par les auto-
rités locales parmi les hommes les plus valides ; ils
touchaient chaeun 12 sous par jour , et avaient Ie logii
gratuit ehez les habitants, j| Zullen die officieren
Tan de steden, meyeryen, casaelryen en bailliagian
Tan herwaerts-OTor , ten eersten boTole dien aen-
gaende by hen te ontfanghen, schuldigh zijn OTer
de steden eïi plaetsen Tan hunne ampten en dis-
tricten, te bedeylen het ghetal Tan den volcke,
dVelck hen zal worden gheheysoht, op den Toet
en proportie Tan de ordinarisse lasten. — Efi dien-
Tolghende zullen de officieren, magistraeten en wet-
houderen der Toors. steden en dorpen, prompteiyek
moeten kiesen in hunne respeetiTe reseorten soo-
Teele keurlingen als hun aendeel zal bedragben,
eü ,,daertoe die ondersaeten bewillighen, aonder
daerinne te ghebruycken eenich bedwanck." — Bn
zullen . . . hebben Toor gagien . . , e& elcken keur*
linck 12 stuyTers 'sdaghs,.. — dat s7...heD
moeten teTreden houden met het Ipgist, ■onder
meer. PI. v. VI. Regl. 4 dec. 1624, a. 1. 2. 6. 9;
IV 1085. Keurlingen TOor dit jaer niet te lichten,
by declaratie Tan de Majesteyt. Gbnabd, AMUtm*
Aroh. II 49 (1640).
KEURMEDE , cobbhbds (Cueremede, oormeide),
zn. 1) Reehi van hei beste hoofd of beste oateil, fr.
droit de meilleur eatel. De keurmede of ouderwet'
penheid aan het rechi van H beste hoofd, was éi
prijs der vrijmaking vast de lijfeigenschap. Deze it-
lasting werd b^wijlen nog veranderd in eene geU'
som, of ook in eenèn faarlijkseheu eijns, fr. U
keurmede ou sujétion <su droit de meUleur eaielt
était Ie prix de Vaffranehissement dm servage, Ctl
KEU.
KEU.
67
/W parfois eonvêrii em une ituee en argeni,
neore, en un eens annuel, Kil. Keur mui.
tb, iidae. j. keur. Tribuii genus. Schiller u.
en Koremede. Grimm kurmede, kurmut.
ie d'AmiB Curmedia. Haltaos k o r m e t e ,
ook bij Vaxi Dale. || In flnem vero vite eue
ntmmodo denarioê pro oorimide cuetodi eolverent
XX9 dieêf amt, pauper ei eteef adeo ut eori-
• hmno solvere nequirei , vieiniorei de parentela
9ro eo pereolvereni. Piot, Cart, I 24 (1072 —
. Coriinedem po$i mortem tuam ai^ tantum
ioruun perMÓIneret. Ib. 27 (1088). Gomme K.
iiêseni noetre terf, leeguelles on appelle eom-
nent dienaliede» leur oaus ei leurt hoir» ke ü auroni
¥t corps OU out ores , meoions au meUeur eaiely
m appelle commumémeni Cueremeden. Alph.
TBB8, De l'origine des libertés eommuntMles ,
oes 233 (FéTr.'l27lï/76). Dat wy onse goids-
en die jonfrouwen yan St.-Gerlac en alle hair
in onsen lande yan Valkenborch gelegen, yri,
ii ledich maken yan allen oormeiden die sy
icbuldioh syn mogen .... En ontbieden en
m onsen borchgreye, en allen onsen ampt-
. . . dat Bj yan der goidshnse . . . engheen
lide en heisscen. Fbakquivbt, 8t~Qerlach,
369). Brief v, hertog Weneeslas. De keurme-
yerdeylt in groote en kleyne keuren. — De
) keuren syn geaffecteert op akkerlanden, en
leyne op huysen eü hofreysingen ... — Ko-
e den ophelder yan eenig keurgoed te steryen ,
reryald aan den laiidheer het beste oatheyl
len huyse des ophelders, daar het in de uyt-
ge yan den keur niet anders en is besprooken.
'. Loon. II 456, Bêckheim ZLYiii 2. 8. 5, m
vssoke kap, It, L. Galesloot, FeudaiaireSf 53,
113. Zie eiCHT, aiCHTDRAaEB , BOOFTMAir,
CVB (peertskenr).
Mei w. keurmede heeft in het 00I9. citaat de
»• keur f veroreUninfff fr. statut. || Quod
Uber totem dieti nostri oppidi seabini, una
tostro ffiUico, ibidem warnosO) seu cormedoe,
mlgariter theuionice dieuntur kueren, quos'
te pouere valeant , ,, de quibus siquidem emendis
partem mediam habebimiu. JBrab. Teesten 1
Siehem 1302.
urmeedsohe, keurmoedsohe (K—oi— ,
l — ) lieden. Vrijgekochte , aan keurmede onder-
me liedeuy fr. des affranohis assujettis ^ la keur-
Nyhoff Oedetikw, IV 55, keurmeedigen, cuer-
sohe luyde. De&cqz Ano, droitbelg. I 254- 255.
uw onze, ja eenige aanhaling ^ souden zij te
9 (N.-Brab). niet in hoog aanzien gestaan heb-
fr. d'après uotre unique eitationf Us n'au-
t pas été en grande oonsidération è Ghrave
y-sept.), II Kuermudtsche luyden, en die tot
m rechten staen(?), sullen sweeren en haeren
oen als die behoeren, oft yan den clegher met
bestoert yrorden. C, e. d. Ghrave Tii 7. Bas-
Bn, eyghen en keurmoidtsohe luyden, oft die
juaden rechten staen, die en gheyen gheen
eel, maer die gheyen elck nae zynen ghe-
tot alsulcken rechten daer . . . («te) toe be-
. (?). Ib. XI 4.
!:URM££8T£RS (Coermeesteren , kormee»-
ceurmeesters) , zn. my. Keurders van metten
wiohien , van allerlei koopwaren , inz. va» eet-
I , fr. vérifieateurs , experts despoids et mesures ,
ute espèee de marchandises, partic, des denrées.
Keurmeester. Aedilis cerealisy qui annonam
\ et mensuraSf vendentiumque avaritiam eoSrcet
msor. Keuren de spysen oft waeren. Censere
eduliaj merces ^ ^0, aestimare. Plantijn. Keurman
oft keurmeester. Visiteur , qui visite les provandes^
marehandises f ehef-d^auvres é^c, JEir waren te Ant-
werpen, sedert onheugdijke tijden, twee schepenen,
onder deze benaming gelast met de bewaking der
markten en eetwaren; zij komen voor in de stads-
rekening van 1324, de audstbekende (L. Torfs, II
113), fr, il g enait è Anversj depuis des temps
immêmoriaux^ deux êehevinsy chargés, sous ce
MOOT, de la surveillance des marchés et des denrêess
ils flgurent dans Ie plus €utcien eompie eonnu de la
ville^ de Vannêe 1324. jj Yan den ghewichte daer de
coermeesteren mede weghen, eü dat de stat coe-
pen dede, xyy grote, yalent in paymente zxxyiij
BC. en iij d. MeBtbks, Oudste rek. 1324. Yortane,
engheen yleeschouwere en sal negheenrebande quio
noch beesten slaen, hi en saelt teersten ghetoent
hebben lerende den kormeester yan den yleeschuyse.
Kb. V, Aniw. a. 70. Sowie berespt setters yan
taelgen, ofte cormeesters, yerboerd iy lib. Ib, 141.
Item, worden alle jaeren, nae tVemieuwen yan
der Weth, uyt d'oude schepenen ghecosen: de
twee hooftluyden yan de poorterije , . . en twee
keurmeesters. C. v, Antw. 1582, ly 11. It, C, v.
Santhoven j K. en br. 1665 a. 51. De borgermeesters
moesen insonderheyt mede tot haer deyoir houden
alle keurmeesters, yckmeesters, roeymeesters, en
andere ... Cv, Maastricht , Keces v, 1 665 , yiii
11. De twee diendende ceur- ofte proefmeesters
yan d'apothekers ... tot de yisitatie yan de winckels
der apóthekarissen. Acad, d'archéol, 1862, blz.
258 (1730).
KEURRËAEL. Zie bsibl.
KEURRECHT, zn. Recht verschuldigd voor het
keuren van den wijn en andere dranken, fr. droU
d4 pour la vérijlcation des vins et autres b<nssonSy
droit d'aff'orage. || Dat yan wyne en yan anderen
drancke keurrecht betaelt zy, dats te wetene: yan
eenen waghen wyns iiij stoope , yan eender karren y
stoope, en yan elc brusele... iiy stoope. C, v,
Aalst 676 a. 33, fr. tekst afforaiges,
KEURS (Kuers, coers), zn- m. JSen vrouwenkleed
ten voeten uit^ doch, naar allen schijn, een pelsrok
of pelsen vrouwenkleed, fr. selon toute appenrence une
robe douhUe de fourrure pouir Jemmes. KU. KneTBl
koers. Ogdas, pallasj vestis promissa [nl, lang, neer-
hangend] mulierum, gal. oorset. Videtur proprie signi-
ficare vestem pdlitam sive pelliceam mulierum: atque
hinc Qermanis superioribus kursner et Sicambris kuer-
sener dici peUionem , quem inferiores peltier vocant,
Grimm kürsen, kürse, kursche, f. pelzkleid.
Schiller u. Lubben korsene, korse, ahd, cur-
sina, Kleidungsstück von Pelzwerk,Pelzrock, pellioium,
ein korse yel ein pelz. By Spanoghe is Cyclas een
bouwen, vesfis longat spatiosa feminammy tdiis
keurs, koers; kiers, Sicamb. nonnuUis falie,
en by Adr. Junius is Pa 11a Een samaris oft
kuers, Q. ün paletot y une samare; doch in het
Antw. Stadsvoorded is de keurs onderscheiden van
den bouwen en van den simaris. Bij La Cume
is de Corset: une espbce de déshabülé {,?). Ine ook
Van Dale. || Duas tunicas muliebres dietas co er se.
Schepenbr, Brussel 5 noy. 1447. Der yrouwen clee-
deren . . . Den besten tabbaert, bouwen oft simaris.
Den besten kuers. De beste ziele. C, v, Antw.
1582, tit. XLi a. 102, Stadsvoordeel.
KEURSPANT (K— d), zn. m. Onderpand van
eenen keur, fr. gage, hgpothèque d^une keure, \\ Nie-
mand en mag ophelder worden yan keuren, die,
in deel nog in geheel, yan den onderpande in erf-
domme niet en besit, eü daarom, als een ophelder
68
KIE.
KU.
gjn aandeel Tan den kearepand verkoopt, ofte
weggeeft, moet dengeenen die deselfde aanveerd,
helder worden sonder levendigen keur te betalen*
C. gr. Loon II 4(V6, Meekkeim XLTiii 12.
KEURSTAECKEN, zn. my. De palen, de gren^
tien dee êchependome , fr. lee limiteÊ de Véoheüinage,
II Le droif dU clerckechip, Hani deux eole p^rieie
8W le* béies è eornes gras (sic) ei cochone vendnee
(sic) dans eetU viüej échevinage et limites dUee
kenrstaecken. Fl. v. TL 11 mei 1754 a. 10; yiii
445. La hatdiêue de la viUe de Ckmrtrag, dU keor-
Btaecken. Ib. xi 781.
KEUR8U8TER. Zie kbubbbobdbb.
KEURYISCH, xn. Uitgdezen viseh, pnik, fr.
du poisson choiti, de première qualUi. || Én ui te
Kerssayondt 1613 den eersten pacht yervallen syn
ten iiy 8. gr. tsjaers yan yder ghemet, en boven-
dien twee tonnen goeden ghesouten Ylaemschen
keurvisch jaerl. db Pottbb, 8ee. eari. 277.
KEUSBAERr bn. K— hout. Zie Cvstbaeb.
KEÜTE Zie kuitb.
KEUTEREN (Kenteren?), ow. Yisscherij. || De
maets eii laevers sullen oock verobligeert wesen,
van hunnen stierman tot hulpe aensogt synde»
behulpsaem te wesen en hem eensweegs te aasis-
teren, soo in steken, keuteren en in storms, immers
in alles 't gonne dient gedaen te worden tot conser-
vatie van het gewant van de schuyte met haere
reedinge r en voorders van alle hetgonne tot visschen
dienstif? is. Fl v, VI. 10 dec. 1767 a 64; XT 1332.
KEUTERRECHT, kubtbbbbcht (Kouterrecht?),
zn. Broot- .en keuterreoht. Becki van een
brood en eenen halven grooien , van elk huis fiploeg-
houdende", jj Weygerende te betaelen die broot-
en kueterrechten , te weten van elcken hnyse ploeoh
houdende jairlycs een broot, en eenen halven
Bercxschen ouden gro. weert. Bekemk, e. Srab,
reg. 137 fol. 18 (9 Juli 1515).
KEU WE, CUWB, zn. v. Fust of vat inh. iVi
mud, fr. queue, futatUe cont. environ IVs muid.
Kil. Keu we. vet. JL Oupa, dolium. || Yerst, een
cuwe wyns van Byanen [nl. Beaune] , die men ons
gheduohten heere van Bonrg[ongne] presenteerde;
hielt iy amen en vj vierendeel ; coste elc ame xxx
sch. gr. Ylms. Mbbtbks en Tobbs, II 609, Stads-
reken, 1401. Een queuwe = iii amen Een queue
oft pype wyn van Biane, vgi/s gr. Waiertol 1550.
Twee keuwen wyns. Ol. y. Dixmudb 138.
KEYE8D0M. Zie kbbvsdom.
RIBBELS, zn. mv. Soort van teevisch, fr. esphe
de poisson de mer. JBij De Bo: de kieuwen en afval
van gezouten viseh. \\ Yisch, gezouten koolvisch,
eelbut, schellevisch, kibbels, henner-bakeljon , par
tonne 8 gr. Fl v, F7. 17 juli 1779, Fondgéld te
Brugges XI 794.
KIEDE,zn. Kieden van me eden (?). || Item,
van Hannin N. ghecalengiert van dat zy kieden
van meeden ghestolen souden . hebben , die toebe*
hoorden N.. Reken, baljuws. (?«i<, rol. 1720 a^ 1364.
KTERSINOE (Kieersinge, kiesinge), zn v. Be-
middeling, tussehensprcusk , fr. arbitrage, médiation.
II Yan welcke kieersinge en authorisatie van den
voors. kieersluyden, de voors. ghesworen clerck houdt
note en boeck. C v. Antw. 1582, tit. xxii 3. Kier-
singhe. O. v, 1570, xiii 8.
KIERSLIEDEN (KieersUeden , — luyden , keers-
lieden, kiesluyden, — Heden), zn. mv. Verzoeners,
vredestichters, bemiddelaars tusschen de lloedver-
wanten van eenen gedoode (niet door sluipmoord
omgebrachte) en den misdadige, om eene verzoening
tot stand ie brengen en den pri/s en verdere
voorwaarden ervan te beptden, fr. réooneiliaiewrs, orèi-
ires on médiateurs enirelapareniéd'un homieidé (non
d^un assawné), pour effèetuer une réeoneiliaiion et
arréter le prix et les condiiions uliérieures de la
réconeiliaiion. Kil. kiersman. Arbiter. Kiers.
lieden, hol. xdand. Arbitri. & Eeeoneiliatores sim
paeiflcatores , praeeipue in homieidio.^ieren.vetuss
i. kies en. lUigere. kiesman. Arbiter deeius.
kiesmannen, kieslieden. Arhitri. || Stelt en
ordineert oock de Langeroede sease persoonen, we-
zende borgeren deser stadt, van goede, eerlycke
naeme en faeme, en van peyaselycken leven, die
doen in handen van de Langeroede die geloofte,
dat sy, als kieersluyden en goede mannen, hun
selen employeren int feyt en maecken van de zoenen,
en dat se hem al sullen te kennen geven eii denun-
ciereu wes den zoenen aengaen en com peteren mach ,
en dat se, int feyt van de soene, hunnen leefdaege
lanok nyet doen noch voortsteUen en selen sonder
zynen wete en eonsente. C. v. Antw. 1570, xin
2. li. C. V. 1582, XXII 2; kiesluyden a. 5 en 6.
OompU. YI vig, 10 en 11 kieslieden. Keerslieden
en minnelycke peysmaeokers; Verslag stad Turn-
hout 1881, Bglagen d, b, p, Soensiucken van 1581.
Kwamen voor ons N. N . . , arbiters en keersluden.
Stadsarch. Bergen-op-Zoom , Bentb. 24 apr. 1483.
KIES, zn. m. Keus, het kiezen^ het recht va»
eenen keus te doen, fr. éhoi», le droU de eAoifir.
II Het heift ghesyn van langhen tiden dan [dat?]
in elc vulres mestie [meesterg .'] de meeeter es aoul-
dech te hebbene enen kies van den werke, en de
cnapen syn sculdech te hebbene tandere werc gh^
meenlike bi lote, also men heift gheusiert. Kb. lakeng.
Jperen, HuTTTBHB, Corp. 200, 7*« it.
KIESEN (Kisen), bw. Zooals thans. Kiezen, fr.
ehoisir. || Dat lant leit tusschen den Ghintwegs
eü sinen huus, op soe welc ende soet der [«2. de
heer] Henrio kisen wille. Oork. mei 1249, Bo^ouia.
-— Kiesen het geit. De verscheidenheid, de
gamgbaarhM, de snoeiHng en de vervaleching der
mknien verplichteden tot eene nauwe opletiendheii
in de ontvangsten, fr. ehoisir Vargent i la diverse,
le cours, la rognure et la falsifiioaiion des monnaies
obligeaient è une grande attention dans les recettes.
II Yan den groten chense es scouteten recht . . ,
en daerombe moet hi sitten bi den ontüangere met
schepenen, en kiesen tgelt, en doent goet waert
ongave. Oork. 25 febr. 1252. Concordaat tuesdken
den abt en den schout van Sinte^Baafs.
KIEYETAINE, CHiEYBTAiir, zn. m. Oude vor-
men van het fr. w. eapitaine, kapitein. Zie La
Oume. II Dat te deeen fiiiten waren, en kievetaine
derof en in hulpen: N. N. db Pauw iBesoueh
blz. 18. Dat hi dat fait zach, eii datter af beleeder
was en ohievetain Boidin Braem ,../&. 29 (1806).
KIJFELIJCK, bn. Kijffelijck worden.
Twisten, fr. se quereller. || Oft ghebenrde, dat
eenich persoon (sic) kgffelijck worden, en malkan-
deren sloeghen, staken ofte wonden, .. Ce. Jb»-
venstein 1464 a. 6. — Kijffelgcke saken. T\oist-
zaken, twist, kijving, fr. quereüe. \\ Soo wie armbont
spant in kijffelQcke saecken en in tomighen moede
op yeraanden, . . Ib. a. 7. Die een mes treckt in
kgffeHJoke saecke , of in eenich ghevecht ,.. Ib.
1651, a. 112.
KIJCKWERP, zn. m. GunHig oogeMik, gun-
stige gelegenheid, fr. moment favoraUe, occasion
propiee. \\ Dit peerdevolck bilden hemlieden bedeot,
totdat zy haerlieder kgkwerp zaghen, vallende alsr
danne op de arrieregaerde , deweloke sy meesten*
al versloughen, Piot, Ckron. 562.
KIN.
KIN.
69
KIJPE, KXFPE, KEPPS (Kijp), sn. ▼. Kip, reep
of hoepA om drooffe» vUch en dierenvellên of huiden
te hinden; hei. ook „een pawr oesenhuiden*\ ir. botte f
eereeau pour lier Ie poieton eee et lee peaux d'anv-
moMX^ troueeeau, oir. Umrsel; siflnifie autsi la
qnantité de deux peaux de baufl. Kil. Kepen, vet,
Tenere, reiinere, eervare^ ang. kepe. || Pro quoHibei
toreMo peüium cum pilo, tulgariter dicto k jp ru ware,
videUeet yreorum, capriolorumf cervorum^ elippinef
vel pellium quarumeumque ferarum in kuf'uimodi
tonello dieto kyp comprehentarum. Mvbtsks en
T0BF8, II 545, Bntfdieh charter v. 1S05. Yan
elcken troeeeele vellen, die men heet kjpenwaer,
datB te ventaene boeken, herten, geyten oft van
wat beesten die vellen syn, die begrepen zyn in
eenen troeseele geheeten kyp . . Toltarief v. 1409.
Van elcken vaete , manden , packe off keppen drooohs
▼iflohs of anders Tischs, eenen hellinck Loevens.
Töl op de Zenne 1436/1581. Item ij huyden is
een kippe hujden, en Tjf kippen oft x hujden,
is een deken, daeraf de xx deken maken i last,
sonder die van Oistwaerts comen, daeraf de xii
deken maken i last. Eekenk. v. JBrab. reg. 139 fol.
186, ToUariefv. 1551.
KIJTË, zn. ▼. (?). II DeseWe [nl. tmaersehip
▼an Andenaerde] sal moghen voeren alle manieren
▼an goede, dat, te Ghent sgnde, ghecocht, ver-
oocht , ghemaect eü verwrocht es , . . en ghesleten
zijn wille in deselve easselrie, sonder oec eenich
goet jeghen stroem te voeme commende uut er
Lieve, uter kg te van Andworpen, oft eldre dies
gheiycke. db Pb. en Bb. Gent III 81 (1504).
KIJVING (Kivinge), zn. ▼. Thane kijvoffê , kijverij
{beide verbaeterd), doch hier eigenl. sehermuteeling ^
fr. quereUe, iei propr, eicarmouehe. Kil. k ij vin-
ghe / kijvaegie/ghekijf. Rixa^ Zu, alteroatio^
eeriaÜo, eontrovertia , eontentioy dieeeptatio^ veli-
tatiOj iurgium, litigium. \\ Hier suldj weten dat
conclusie anders niet en is dan eene bedecte en
bedriegelijcke oontentie en kivinge, gemaict en aen-
gegaen tusschen den accusateur en dengeaccuseerden.
V. D. Tav. 114.
KILMES, zn. JSen mee, dienende «aars. om ixsr^
kene te kelen, fr. eo4teau eervant prob. è égorger
let poree. \\ Dat niemant gheene kilmessen, of ghe-
loode koWen of kudsen, oft gheenderande wapene
en draghe by nachte noch by daghe. db Pb. en
Bb XXYI Rup^monde 89 (1510).
KINDEKEN (Kinderken), ni. o. Vaaffe, ton-
netje j fr. petit barü, tonnelet (in Brab. thane nog
in gebruik die teepmaat, zie Schuermans). Kil.
Kindeken / kinneken. Vaseulum: oetava pare
eadi, || Item, wat goede deser assisen toebehorende
dat men in groots vercoept, ten minsten eene waghe
weghens , ofte in vaten , eene hame ofte een kindeïcen
▼an eenre halven hame , daeraf sal men gheven . . .
DB Ylamibck, Aeo. 81 (1498). Item, van twee
kinderkena boxhorens 1 d. Ord, v. d. werfgelde te
Bruteelj 15<)e E.
KINDERHEDDEGELT (Kinderbedgelt), zn. o
Kraambedgeld y fr. Jraie de eouehee. \\ Een man,
die aen een meysen [Z. meysken] oft vrouwe een
kint gemaeot heeft, moet heur gheven, van den
tyde af dat sy levende kint heeft gedmghen, eloz
daechs eenen stuyrer, en voer heur kinderbeddegelt
een pont groot Brabants. O. v. Anito. 1545, xiii
77. Den man moet altyt der vrouwen geven voer
heur kinderbeddegelt vyfthien Rhinsguldens. C. v.
Loven f XTi 9. Kinderbedgelt. O. v. Deurne 1612,
a. 129.
KINNË, sn. V. Suiif womiagr fr. miieoUf habi-
ieOion (?) || Dat niemen bin den vryheden eenighe
liede Aeymeleke haude lieghende, ofte synde in
syn kinne , ofte in sinen bivanc , omme iemene van
der poert grief te doene; (mids hen beede, die se
hilde, ofte sostioerde alsoe lieghende, eü diere
lieghen souden, degone in syn kinne ofte bivanc,
dat si waren (?), en gaeft te kennene den heere
ofte der Wet). C. v. Auden. 2de d. 46 (1352).
KINNEBACKEN, zn o. Kinnebak , —ken, wang,
kaak, fr. joue. Merkteeken op de wang
met een gloeiend ijzer (marque eur la jouê
avec un fer brülant). Zie dergel. etraf v* Haeck 2).
II Oock mogen die gesworen wysen te beerne [nZ. •
branden] metten wollenyser een yghelyck op syn
kinnebacken, die mesdaen heeft in syn dienste, als
de mesdaet soo groot niet en is datter lyff oft ]eth
niet aen en lianght. C etad Mechelen 1 38; etanteek,
in het hs. der ,f Commiesion dee ane. loie.'*
KINT, zn. o. Kind, fr. enfant. Mindeijarige
of onmondige kinderen (en/ante mineure).
II Onwittige ouderdoom is van xv jairen • . ende
dese zyn tweerhande: Bnnige heeten in latine
puberea, en dat zyn de knechtkens van xiiij jairen,
en die meyskens van xy jairen; en dese zyn oio
geheeten adultys eü oic addeeeentee , dat syn jonge-
lingen; ennige andere zyn geheeten imptieree, 6n
dat zyn knechtkens, die jonger zyn dan xxiiJ jairen,
en die meyskens, die jonger zyn dan xiJ jairen,
en dese wordden noch geheeten kynderen . . ; en
van desen impuberee zyn ennige geheeten kyuder-
kens, dat zyn die knechtkens en meyskens tot tij
jairen. V. d. Tav. 13 v«. — Benamingen der
kinderen ten opzichte van het erfrecht
(fiiMiM dee enfantë au point de vue du droit de euo-
ceeeion). \\ Als van der successien der kynderen
geheeten descendenten, soe suldy weten datter zyn
vive speciën en manieren van kynderen: ennige
natueriyk en wittioh, en dat zijn die geene
die uuyt wittigen huweiyc geboren zyn Andere
zyn die alleen wittich zyn en niet natuer-
lycke, mitsdyen dat de natuere van den vader
in hen niet gewracht en heeft, en dat zyn die
kynderen adoptyf en die gearrogeert zyn. Andere
zyn alleene natueriyoke kynderen, als die
geene die geboren zyn van eender concubynen; en
eer dat kynt natuerUjc oft simpel bastaert geheeten
mach wordden, soe behoeven daer iy dingen byeen
te zyn: deen is, dat vader en moeder van hem
wairen ongebonden en vrij van gelooften. Ten
anderen, dat de moeder een enich boelken was,
en niet onder veele gerekent. Ten derden, dat zy
binnen smans huys altyt gehouden was , want anders
en soude zyn niet natuerlyo propreiye te spreken; en
dit dient wel geweten te zyn yan allen princen en ede»
len , die vee]e onreynder boelen en deernen houden ,
want de kyndere dairaf comende en zyn properiyo
te spreken niet sculdich gerechte natuerUjoke kyn-
deren te heeten. Andere zyn bastaerde, geheeten
epurij, die gebooren zyn van eender gemeynder
vrouwen, en van eenen onsekeren vader. Andere
zyn gebooren van eens anders mans wyve en eenen
overspeelder , oft van zynre nichten, oft moyen,
oft van eenen pape, moninck oft roinoenbroeder,
en dyergelijcke , en dese zyn geheeten van ver-
doempder, gedampneerder en on natueriyoke r
ge bu er ten. Ib. 282. Zie ook bastabbt. —
Kinderen van Binnen. Zij die al hunne n«-
nen niet machtig np», fr. lee enfante qui ne poe-
Ment pae toue leure eene. \\ Sullen oock . . . ver-
momboirt worden niet alleen deghene die van jaren,
maer oock deghene die van sinnen kinderen syn.
70
KIN.
CLA.
te weten, die natQerlQck etom en doof syn, alle
kinteohe, sotte, uuytsinnige, .. C. Weeskamer ie
JBtuêtelf a. 15; Ghristyn senemum tuorum ineapa^
eih»,.. — Afgaende kinderen. De kinderen
geboren na den eerstgeboren , fr. les enfants nés aprèe
Ie premier nSy les puinés. {Onze verklaring deser
uÜdrmkking I 60 gegeten kan aldaar eeenwei riehtig
gijn f en ook toepasselijk gijn aan de nitgaende
kinderen der kost. des graafschaps Loon I 875.
I) Daer syn geweest N. N., eluyden. welcke, steende
hun haaweljck, hebben gebouwt een treffeljck
hujs, met broawgetouwe, em, Den ontsten soon
• heeft aytgetorft eenen bampt Tan den besten torff,
beiittende in tochte den vaeder de meergemelde
erff?en. De primogeniture is ten minsten weerdigh
twee duysent gis . . . Daer syn twee afgaende kin-
deren. QuiBRiTVB Oft den outsten soon toecompt
die primogeniture met het brouwgetouw, sonder
uytkeeren aen de twee afgaende kinderen . . .
Bbbolütib. Schepenen . . . resolveren : dat den
outsten Bone toeoompt huys en brouwhuys, doch
alsoo ... de andere erfiven van geene oft weynige
weerden en syn, soodat de affgaende kinderen
daerran hunne legitime niet en souden connen
hebben, soo is de resolutie: dat den outsten soon,
nyt syn voordeel, aen de andere kinderen hunne
legitime moet uytkeeren oft suppleren, voor soo
Teel sy uyt d'andere goederen niet en kan gekregen
woorden; welcke legitime bestaet in het derde deel
Tan hetgene deselve kinderen soude competeren ab
intestatoy C. gr. Loon f I 726 en volg. Du privilege de
primogénitnre (1711). Coninokskinderen. Zie
xiBAüDxy. — sPrinsenkinderen. Benaming
gegeven aan die van kei vïeesehhoutoersambachi ie
Qent , omdat gij , uit hoofde van hun gewiehiig voor-
recht der erfelijkheid van het ambaehi^ f,ioi krijgs'
en poliiiediensi voor den voret bijzonder verbonden
waren, fr. enfants du prinee, gualifleation donnée
aux suppóts du métier dek bouehere è Oand , paree que ,
dm chef de leur privilege eonsidérable de Vhêrédité
de la profession, j^ils étaient pariiculibrement dbligês
om eervifle militaire et de pcliee envere Ie prinee*^
Zie DB Pb. en Bb , Oent^ ii 898 en volg. {Deze
erfelijkheid bestond ook ie Brussel ^ fr. eelt e hèréditè
existait aussi è BruxtHles. ^-Stadskint, zn. Ver-
kunsier^ doorbrenger y fr. prodigue, disaipeUeur. Kil.
Stadkind. Zie ook Kramers en Van Dale. || Wees-
kinderen en bliTen nyet langhor in momboirien dan
tot sy xxij jaoren oudt syn, tenwaere dat se
waeren Tan quaden regimente, en dan souden sy
tot ZXY jaeren in tutelen bliTen; en en beteren
■y hen regiment alsdan noch nyet, soe soude
men se declareren prodigue te syne eü der stadt-
kinderen maken. C. v. Antw 1545, x 81. Die
ghene die als stadtskint ter puijen is afgheroepen,
en mach niet valide contracteren, tensQ dat hy bg
oonsente Tan de opperroochden daertoe eerst sQ
weder ghcauthoriseert. C, v. fferenialsj xiii 19.
II Te Ghendt wart dobbel wake ghehauden; want
by de oordineere wachte waren oock ghenomen
Tleesohauwers, Tischooopers , schiplieden, ooc de
§ bilden Tan der schutterie, Tan den boghe en Tan
er bussen . . . welcke neeringhen , als Tleeschanwer
en Tiachoooper, bg gheslachten eerTen en en zijn
niet te ooope; en moeten altyts den prinee en heere
en Wet, in noode en daertoe gheroupen zijnde,
bgstaen; daerom heet men se sprincen kinderen.
T^BD. Vaitdbb Habohbk, Ber. t^en^ II 76.
KINTSBROOT (Kinsbioet) , zn. (?) || Item^feria
quinia in diebus Pasteen, unum pamem, qui did"
iur kintsbfoet, ei mnmm lotmm eervisie. Vak Lokb-
BBN, St.'Bawm^ tfi 1280, aami. 88, Voordoeiên doe
opperkoks. — //. telker derder weken tiiii kina-
broede. It SL-Piorre nr. 622, Lavenderis^ 18<ie B.
— Of bedoelt men hnisbroot, de „pamis eonvemimaUe^*^
pain du eouvent, pain a Vusage de la eommunauiéf
van Maigne d*Amis? Zie kikhb.
KINT800M, zn. m. Behuwd oom, oom dor
vrouw. Zie xnrTBSWBBB.
KINT8SW££R, zn. m. Sehoonvader des ammm,
vader der eronto, fr. beam-père dm mart, pbre de la
femme. || Lodewyc Tan NoTeers, Terhorende dat
zin kintszweere doet was, de goede conino Philipa
de Langhe, hy aeyde toten graTO Bobbrecht sineit
Tadere, dat hy wilde te Parys gaen toten ooninc
Karele, zin kintsoom,.. Jiir t. Dixvüdb 187.
K18T (K— e), zn. t. Kist, kast, U.ooffVe,oaiue,
II Culcitra . . , cervieal . ., et quotquot efuemodi «tal
in una dsia, 4 den, Td ie Dcmune 1252, Duedena
peilium,,, in lorseUo vd in outa... NuUa cista
debet aperiri per theolonearium . . . Oista Colo»
niensie, Ib, — Bossche kist. Kiel van*e Her-
togenbosch, fr. coffre de Bois^le-due, || Geanreateerd
sekere Bossche kiste... GéHabd, Antw, areh, 1
812 (1573). It. III 25. ~ Terkisten (ter kiaten).
Eene bijzondere sOehting voor de behoeftige zusters
in het Begijnhof te Brussel , fr. fondaiion parHem-
Ubre pour les semrs nécessileuses au BSguimage è
Bruxdlee, || Dat jon of roo we Mie.., heftghegheTen
na har lijf, ter Kisten in den Wijngart [al. in het
Beggnhof] g s. jaerlics LoTonscer penninghe. Oork,
10 febr. 1296. ~ Kistkint. Behoeftige beg^,
deelhebbend cum de uitdeelingen van Terkieten^ ft,
bêguine néeessiieuse partidpani ama distribuHone de
lafondation Terkisten, Zie tabatbboot, en Bist,
de Brux. I 71.
CLACHTBOECK, zn. m. Begieier ter aantet-
kening der beslagnemingen, fr. registre atuc S€iisies,
11 De personele en mixte actiën worden aengestelt
op schepenenroUe, . . de reöle worden aengestelt
ten clachtboeck behoirende aen den ecanthet Tan
Diest. C, V. Dieet, YZ. ix 1. De clachten worden
suceessive aengeteekent in den clachtboeck , . . door
de secretarissen oft hunnen gesworen cleroq , soowel
als oock de relaesen Tan de dienaars Tan dat sy de
dachten gedaan hebben. Ib. xi 4.
CLACHTBOETË, zn. Boete beloopen door eens
overtreding of eene verzuiming in een ambaeht, fr.
amende eneourue par une transgression ou mne omie*
sion dans un métier. || Dat de meender {nl. de
maner] Tan den wollewercke mair een jaer meen-
der en sal sgn. . . Eft en sal bijnnen dien jaers
geen laken mogen maken; des aal hg hebben de
dachtboeten, manissen en den Tierden penninek
Tan den aanbrengen. JPrio. voor Dieet, 12oct. 1499,
Politie a. 5.
CLACHTE, zn. t. Beslag, beslagleggimg , fr.
saisie, arrêt. || Men useert by arreste ofte olachle
te moghen procederen op de catheylicke goeden
Tan gheestelicke persoenen ora personele zaeckea
spruytende uuyt contracten eii Terbanden, daerinne
zylieden hemlieden personelick verbonden hebben.
Ó. V. Aalst y 16. Dat d'eTincenten Tan huysen en
gronden Tan erTC , . . deselre hugsen en gronden
Tan erTen ter gichte sullen moghen ontfangen nae^
dat sg twee maanden naer de leste dachte in slufj*
tinghe sullen hebben gestaen. C. v, Diest, YZ. XI
1. Sn passim. — Staande olachte. Wij mteene»
dat hierdoor verstaan werd het vooruitgenomem beslag
in geval van voorzien onvermogen vatkbeialen, fr. eaisis
santicipative en eas dHneolvMlité prévue, O, v. Oent
XTi 12). II Alle staande dachten en pandyngban
cla.
CLA.
71
daeran efi blyfran in Tigaere jaer en dsoh. O, o.
Audên. 2^ eah. prim. vii 17 IL O. o. Kortrijk iii 13.
CLACHTNëMER (Claohnemer), sn. IT^^r o/
inbêêiaginemêr , fr. plaignani ou saintseuU, || Int
jaer xiiiio lxtixi , . . viel groote questie en ghe-
dinghe tuBschen N. N. en andere schultheetschen ,
poortassizen, oTergheven van painen en olachne>
men, over eene side; N.N.f over andere, omme
tgoed van N., varwere, die hem gheabsenteert hilde.
C. e. AaUtf 290.
GLADDER, sn. m. Sl^kborêfel, fr. dêcroUow.
Kil. Kladder. Pmich^im, Kladderen, af kladden
IMergtrê penieulo sordes. Plantyn. Benen rUdder
Une duoroUowB, Kladt of claddet uwen tabbaert.
D9icroti9z ia robbê, || Eenen cleerbeuem. Benen
oladdere. Benen aentrockere. C. v. Antw, 1582, c.
41 a. 100, Siadivoordeêl. Eenen cleerbeseem. Eenen
oladder. Eenen stoifborstel. Ib. comp. II, $ It.
CLAECHDACH (Glaghedach) , zn. m. Beehis'
tiiiinj, fr. amdience. || Wie, N. N., scepenen ran
den Yrihen , . . dat cam vor ons te Brugghe , in
die jbanne Tieraohare, ap eenen wettelicken claghe-
dach, namelike aaterdaghea na Onser-Yroawen-
daghe, . . Oork, 22 febr. 1287.
CLAER, bn. Volkomen, fr. oompiet, || Soe heb-
ben die van Machelne en alle hare halperen claren
pais en clare aoene hebben {eie) van doden, van
branden en van allen misgripe. Brah. Teeêten, I
710 (1803).
CLAERLIJCK (Claerlike, darlike, cleerleec),
byw. Volkomen f geked en o/, fr. eompiètement ,
eniièrewient. || 8o obligeren wi al dat goed,., en
ghevent hera up cUrlike en al , en aovele daerof te
nemene dat... Oork. 6 sept. 1291, St.-Jaoobe godg-
hmie. Kennen wel en lyen, dat ons wel es ver-
golden, en aoelden tM derof quite claerlike en al.
Oork. 10 mrt. 1296, Idem, Yoert, aoe acelde wy
qnite cleerleec en altemaele ons scepenen , raet , ete.
Tan allen dien dat wj te hoenweert. . . te zegghene
ocht tiende mochten zijn. Oork. heer v. Diestj 3
apr. 1367. — Soe aoelen onae waeghe, onae vee-
toL . . qagt afjn cleerleec en altemaele van de
▼oergh. tien lib. groten tajaera. ld, 7 nov. 1368.
CLAERNIS (Cl— ae, cleemia, clemia), zn. o
Verklaring t fr. déelar€iiion (.'). || En [nadat] die ge-
tnjgen aldaa verboert waren, aoe quam her Gheert
vora. met ajnen mombor eft veraocht een clemia
wee hem aiin waerhejten ghedraghen hadden.
Waertaegen die naeste gherfven vortghehejachen
werden oft ay tegen dat cleroia jet aeggen wonden.
En want daer nyemant taegen en aede, aoe der-
den wy, aoepenen vora., nae meniaae van onaen
•eoutet, van woerde te woerdo ghelyc vora. ia, en
die getnyghen voer ona ghedragen hadden. Doen
bedancte hom her G-heert vora. des cleemia en
begerde voert ghychte nae inhout aiinre proeven.
Sehepene» v. Teeeenderloo , 22 jan. 1485. wy, N.
K., aeepenen buyten in den lande van Dyeat, doen
eondt dat, opten dach van heden, voir ona a^n
gestaen N. N., laete dea hoifa Araouta Yander
Ponthen, dewelke, naedien dat zy van Henrioo
Begera, ala richtere deaaelfa hoefia, in onaer pre-
sentien in behoirlikcro manieren gemaent waeren,
tnychden en daden cont, ten warachtigen cleir-
niaae, dat... En de voira. laete, dea wya noch
▼roet weaende, begerende van ona, acepenen
voira., ala van hueren hoode geleirt te werden , . .
Bn want de voira. laete gheenen ghemeynen aigel
en hebben , aoe .baden sy ons dat wy dit deimiaae
▼oir hon beaegelen wonden. Oork. 80 ang. 1452
(Zie I t68 a, ouder Behout).
CLAOEN, OW. Benen eieek imêteUen ofvervolgem
voor hei gerecht , fr. intenter ou poareuivre une
aciion en jwfiice, porier plainte. || Inghelyx tus-
schen N., claghende over N., van dat hy hem
upgheaeyt hadde valsch en verzworen zynde. C. o.
Aalst 490 (1461). Scepenen worden ghemaendt en
hadden up de zake rypen raed en goed advya, en
namen eene vorate, mida dat de heere dieper en
breeder claechde dan pariie. Ih. 498 (1436). It,
O. V. Biest ^ YZ. viii 6. 8; xi, 7.
C LAGER, CLEGSB (Limb), zn. m. Beelaglegger,
fr. saieissaMt, \\ Sooverre den clagher, by executie
van de voora. afghepande meubelen, van agnen
ghebreke metten coaten niet gheheel en wordt
volclaen, gaet den dienaer met den clagher ander-
werf op den grondt , afpaodende. . . Cv. Loven rv
8. It. C. V. Sichêm a. 10 Tegena welken dag den
klegere den turbateur moet doen dagen. O. gr.
Loon f II, Beckheim xix 2 en p€usim. It. O. hér-
togd. lAmbnrg, C. stad ValkeiUmrg a. 16: den
cleger.
CLAYKEN, zn. v. Bene kleine süveren mwU
geslagen f in de Ibde B.^ fr. ane peiOe monnais <2W-
gent f rappee a» 15« siètle. || Dat [Ieder] dat niet
ghenoech ghevedt en ware zouden zy \nl, de waar-
deerdera] wederaegghen , op zinen coere, van eiken
veile 1 clayken, en van eiken atucke 1 paryaisen.
Kh. e. Diest^ B a. 191. Zie Gailliabd.
CLAMEEREN (Clameren) , bw. (Recht). .EwcAm,
fr. préiendre, || Dat Jhan van Yluraeghe, hi no
ain oer, nemmermee [par. nembermer] weder her-
hebben [nl. huia en erve] en mochte, no neghere-
hande recht an dameren en mochte. Oork. Mei
1294, Qherousiherge. Oork. Febr. 1296, t6., 29
apr. 1297 en 8 apr. 1309.
CLAPBOECK, CLAPFXB, sn. m Begiet» inhou-
dende een kort beschrijf van de goederen van eene
gemeente j eene etiehiing^ of eenen persoon ^ mei de
aanteekening der sehnddênaari en der gedane betalingen;
alsmede van een leen- of laaihof, met aandmidiag
der verheffingen, fr. registre cont. mne oourte des-
eripiion des bitiu d'une commune ou eommunauté,
d'une fondaiion ou d*un particulier, aveeVannotaiion
des dOnteurs et dee paiements efeetmist égalemeni
d'mne cour f Male ou de tenaneiers, avee Vindication
des reliëfs; registre indieaieur, \\ Om te weten
wanneer de Bethoryckoamera, . . opgeataen ayn,
aoo ia te weten, dat ay eerat ayn begonat ontrent
den jaere 1479, ala biyckt by de rekeninghe nyt
den Clapboeck van Lier. Bdg. mus, YIII 291,
Lier. Clapper van Loven en Thieaen — van
Bruaael — van Antwerpen — van Wala-Br»-
bant — van Overmaeee. Ces registree out étê for^
mie au mogen des hooftleenboeken. On g trouve,
oulre la desiriptiou des flefs , Vindieaiion des reliëfs.
Chaque regigtre eei muni d'une table des name de
lieux. Ceet une coUection tres utiie d eonsulter, et
qui dispense souvent de reoourir amx amtree voUmtes
de cette eSrie. L. Galzsloot, luv. d^e oirohive» de
la cour feodale de Brabant, I 41.
CLAPSPAEN, CLBFBPAXir (Clappenapaen), m.
o. Baiely fr. créoelle. Kil. Klepapaen, fiatsd.
lovan. j. Cleppe j. Elippe. Cfrepitaeulum , erotaium^
II [De bailliu van der keercke]... ea ghehauden...
Item , tclepapaen alle weke te alane voor tvleeaohuus,
naer oostume, om de vercoopers. Auden meng. I
23 (1&64). Bn doende executie op roerende goedt
ofte oatheyl, aal deaelve vereoopen by kerckghe-
bode, dappenspaen ofte beoken,.. O, «. BeUéj
XXIT, 3.
CLAPTAFEL, sn. ▼. Qel^ de olapspaem^
72
CLA.
CLA.
êe» voorwerp dal laUr door do workhlok vervangen
werd f fr. eomme la eréeeUe^ «» obiei que remplq^
plu» tard la eloche du travail || Wj ghebieden
niet te tredene naer de claptafele ; dierre na wonne
[l, wove of wouTe — Huyttens wevede] , hj ver-
borde ▼ sol. K, d. Tijkwevers te Sini'PieterM bij
Oent, Mei 1280. II. HayttenB, Corpor. 9, ». 10.
Voert ghebieden wij alle de meuYonde, daer men
den dach of viert Paesscbe daecht [/m* .■ den dach
of viert] in de kerke, te noenen wero te latene
en de claptafle te slane. K, v. 1301 a. 11. Wij
ghebieden alle wercdaghe de claptafle te slane
smaerghtjns en Bayonds, eü niet te wevene no der-
Toren no demaer. Ib, a. 14.
CLAUËN (Tan suspieie), bedr. en wederk. wkw.
L — BBDBIJYBKD. 1) Zuivereu, reehivaardigen^ it.
pargeTt jutiifier, \\ Wordde daimae tegen dat in-
ftrament geopponeert van Yalscheyd , . . soe behoeft
dat instrument y by dengeenen, die dat produceren
wille, Tan der suspicie gepurgeert en geclairt te
wordden. Y. d. Tav. 69.
2) Verklaren^ It. dielarer. || Wy, N.N.,tughen,
deeren eü doen cont allen luden , dat . . . Schaftenen
de» abt» van 8t- Truiden , hof van Webbekim, 3
nor. 1381. N. N., scepenen ons heren des abds en
conYents des monsters T|in Sint-Truiden in den
hoif Tan Donc , eieren openbaerlic , van den richter
«nnaent, dat ons wale condich is dat... (1431).
Zie ook CIiAEBKIB.
8) Bewijzen , overtuigend doen blijken , fr. prouver ,
eonetater, || Die vreempde liede sal men beide
moghen hauwen en vanghen totter tyt toe het ge-
eleert es wy van hon den anderen mesdaen heeft.
X V, St.- Truiden 1366, a. 43. It. C.v.Maaetricht^
Stat. o. 1380, a. 92.
4) Betalen j fr. payer, || By Terooope, cessie,
transport oft verthieringe van ennige 1 eengoeden,
is de vercooper het hergewade en camerlinckrecht
■ohuldich ; en de cooper moeten cleeren en betaelen
dmanen, wysen en Toor recht. C. v. Santhoven
1570, XV 26.
6) Een sohip. Set voorzien van al het benoodigde
voor de beetiering^ de wapening en het leven»onderhoud
van het teheepnolkf hei toerueten, fr. Squiper («»
navire), || Ten seWen tjden dede de coninginne
▼an Inghelandt claeren en toerusten meest al haer
schepen van oorloghe, en dat om haere coete en
land te bewaeren, so men seide, uut causen dat
men in Spaengnen eene seer stercke Tlote was
olaerende. Piot, Chron, 493 (1674). It. 827 en 468.
II. Wbdbbkbbbig. — Mem claren hij of
met eed e. Zich rechtvaardigen^ zich zuiveren onder
eedOf fr. »e juetifler^ »e purger »ou» eerment, \\ En
hieraf sal hem een yeghelic moeten claren met
luveren eede, dat hi der stad thare voloomelic tie-
genbracht heeft en bewyst. sonder argenlist. Mbb-
TBVS en ToBPB, II 641 , I»»ue 1411. Wat manne
ofte wivo die anderen man van onsen ambachte
sinen cnape onderhuert binnen zinen termine, hi
ware in de mesdaet van xx sch. ; het en ware oft
hem de meestere ofte dwijf daerden bi haren eede ,
dat sgs niet en wisten. K. Smedereamb, te Qent,
16<l« B.
CLARET, CLABBIT, (Cl — y — , daereite), zn. m.
Mede, waterhonig, in tUle geval, een zoete ^ aange-
name drank, fr. hydromel, en fout ca», une boi»»on
douee et ttgréable. || Up den dach van den sohep-
pene sullen de TOom. broederen en susteren heb-
ben eene hespe en eene kanne wyns Tan tween
stoepen shemeene, en np den dach Tan den clee-
dene sollen hebben elo broeder en suster Tan den
Tors. huns twee broede, een Tierendeel w^ns, eene
pinte clareyts, eene haWe gans, en eenen gheelen weder
[nl. weer] onder hem allen, db Pottbb , Sec. eari.
116, Begl. Sint-Jan» gaethui» UOi. [OnÜermheTtigb
Heer] ghif mi te smaken die claereite dynre
zueticheit. Hondert merk. blz. 68. Item, heeft
noch, opten Witten donderdach a^. 1638, int geest-
huys Tan St-Goedelen gelcTert, om metten meede
oft claret uyt te reycken, zeTen hondert witte
stuyTersbrooden , xxzt Bg. Bru»». god»h. Arme»
V. Sint-Chtdula, Bakker treken. 1638. fol. 108 t*.
CLATëREN, bw. Bekladden^ bemoreen, bevui-
len, fr. eouiller, salir. De Jaeger, Frequeniatieve»,
Klateren, kladderen, kladden. || Ten ende dat
elc weten moghe waerinne dat hy mesdoen mach;
met Terclaerse dat, indien yemend beTonden
wordde sulcke barderen oft scrin ghesneden, ghe-
clatert , Terdonokert ofte . . . worde [«ie] , dat die
zal ghepuguiert werden . . . C. etad Brugge, II 166,
Begl. voor 't Steen, xr^^ E.
CL ATS, zn. JSene kleine hoeveelheid drqge of vloei-
bare waoTj ook klet» en klut», fr. une petUe quamr
tité de marehandiee» ou denrée». Neg in geirmk.
II Dat sy [td. de brouwers] Toor het toekomende
19 aemen en een clats, nyet ezoederende eeo
aeme, sullen moghen brauwen, in plaetae Tan 18
aemen bier. Siadearch. Dieet, Yak 19, Beeol. 17
sept. 1681. Zie ook Schuermans klats.
CLAUWAERT, zn. m. JEen zeker Qeniech bier,
fr. eertaine bière *ganioi»e. \\ Aengaende Tan den
keyte,.. Nopende den clauwaert, dat hg zal ghe-
Ten XII gr. Tan elcke tonne , en den crabbelare Ti
gr. DB Pottbb, Chron. 120 (1639).
CLAUWAERTS, zn. mT. Leliaarts en Lie-
baartB of Klauwaarts. Set wa» onder d»
regeering van Ow^ van Dampiêrre, dai men de
franeehgezinde Vlamingen den »potnaam van LeUaart»
begon te geven, naar aanleiding van het toenmeiUge
wapen der frantche koningen, een hemeHeblauw vdd
met gouden leliën / even al» hmnne tegeneiamder» nA
lAebitart» noemden, naar den leeuw {Uebaart) van
Vlaanderen. Deze laatete partij, volgen» Kervgn
{Hi»t. de Fl 2e éd. II 461), in 1380 drie leeuwen-
klauwen tot veldteeken hehbende €Utngenomen, kregen
hare aanhanger» den naam van Klauwaart», die
eehier reed» vromer in gebruik eek^ni te sijn ge-
weeet. Deze onderlinge etrijd omvat een der roent-
rijkste tijdperken der vaderlandeche geeekiodeni» en
liep op den »lag der gulden eporen uU (1302).
Haksbv , Krijg»' en partijnamen. — Ce fuU »ou» It
règne de &ui de Dampierre que Von eommen^ è
donner Ie »obriquei de Leliard» oma Flamand» pat'
ti»an» de la France, d^apri» Ie» armoirie» de» roit
de Frattce, un ehamp bleu de eiei avec de» lx» ior\
tout comme leur» tsdversaires se nommaient lAebatHrtt
d'aprè» Ie lion de Flandre. Ce dernier parti agaat
pri», »elon Kervgn, en 1380, troi» griffe» de Hoe
pour eigne de guerre , »e» partitan» requreni Ie no»
de Klauwaart», qui parait eependant avoir M antf
rieurement en ueage. Cette Imtte de porti» eomprend
une des époque» Ie» plu» glorieueee de Phietoire dt
la ptttrie, et abouHt ei la bataille des éperom» £ori
(1302j. II Nota, dat men die Tan Ghent hiet Clau-
waerts omdat zy up haer mauwen hadden drie
liebaerts dauwen; eü men hiet die Tan Bruggbe
Leliaerts, want sy hadden up haer luchter mauw«
lelyen. Jav t. Dixvudb 262. It. Betadt aen de
goede lieden Tan de weTerien, Tan aohteretellen
Tan frocken metten dauwe. Stad»rek. Oeni 1386
(Huyttens Corpor. 117).
CLAUWE, zn. t. (Clauwb*tol). Tol op d»
OLE.
OLE.
73
Umneu laïtem U Brutsêlj fr. tonlieu $wr Ui drapi
de toilê è Bruxdlea. || Groten tol yan Brabant en
ZTIJ clejne tollen te Brussel. Item, de olauwe,
dat(8) te verstane alle die gene die lynen laken
oopen oft vercopen sjn dairaf sculdich den LX<*n
penninck. Bekeuk. v. JBrab. reg. 131 fol. 112 y^.
CLAUW£, zn. || Ginneber in dauwen.
QmUehe Sasiol, PI. v. Vl. 2 jan. 1741; IX 678.
CLAUWIËKEN (Clawieren), bw. Lakenwevery.
Klamjtenf aanhechten , fr. (draperie) aitaeher . || Voert
ghebiet men allen denghenen die ramen hebben,
dat si se wel clawieren; en ware dat zake datt«r
drie achtereen ghebraken» Yerbuerde xii d. dies de
rame ware. Auden. menff. I 852, K, v. 1329 a. 53.
CLAUWOËNSTOCk, sn. m. Ben zeker wapen,
fr. eertaine arme. \\ Zonder breeder te contfen depo-
seeren, dan dat denseWen ghenomen heeft eenen
olauwoenstock , en es vandaar wechgheloopen. db
CoüSSBMAKBB, TroMe» marit. IV 117. Bovendien
hebt u vervoordert , . . nu in de Sinzendaghen lest-
leden, dat men ter Linden predicken zoude, te
gaene by nachte naer dezelve plaetse met eenen
clauwoenstock, omme de predicatie aldaer te hoo-
ren. Ih, 170 (1567). — 2to\x dit wapen niet het-
zelfde zyn als het volgende , vermeld onder de niet
al te zeer verwijderder benaming Glauwaeren-
stock.' II Daer gherochte uutte een haerbejder
van dezelve stadt [nl. Oostende], moede wesende
van daer te wuenen; sejde dat te verwonderen
was als dat zy niet overlanck en waren verzoncken,
midts de overvloedeghe moorden by hemlieden
daghelycks committerende in diversche instanten,
als zommeghe de kele afghesneden, andre ghehan-
ghen, andre in dycken ghesmeten en met haerlie-
der olauwaerenstooken zo onder twater ghehouden
totter doot, met veel andre tormenten. Piot,
Ghron. 688 (1589).
CLEËDËN (Gleden), bedr. en wederk. wkw.
I. — BBDBiJVBVB. 1) lem. oieeden in een
gpoet. Sem wettelijk ervan in hetii atellen „metten
deede'\ in%. in het leenrecht i eene uitdrukking ont-
leend aan de xinn^eeldiffe handeling det leenheere
bij hei f,vergiften" van een leengoed, daar hij de
hand alaat „an tin aêlvea oleet'\ teggende tot den
leenman : ^^Hier verghiftie « metten leengoede . . .'*, fr.
invesHr qn,, Ie mettre légalement en poeaestion d'un
hien ypar Ie vêtement'\ partio. en droit féodal ; exprea^
eion empruntée è Vaete agmbolique du aeigneur féodal
dana VinveaiUure d'un fief, mettant la main yfi aon
propre vêtemenV, et diaant au vaaaal: „Je voua
inveatia iei du fief. . .*' || Daema quam de vors.
meyer, en droeoh op deêe vors. tocht Janne en
Oston Scoeysmans , en cleede se daerin metten rechte,
ghelijc dat sy hem opghedreghen was. Brief van
H kapittel v. Anderlecht^ 1402. Dat, nae recht, een
leenheere cleeden en beleenen mach elcken persoen
dyen hy wille, hy zye vrge oft slave. Y. d. Tav.
195 v^. Als de vassael op éënen tyt van zynen y
leenheeren gecleet en beleent wort, soe is hy scul-
dich stille te sitten, en geenen van beyden tegen
den anderen te dienen. Ib. 196.
2) lem. cleeden oft ontvangen in een liefdadigheida-
geafiehtj fr. admeHre qn. dana un établisaement de
eharUé. \\ Dit syn die ordinnancien van broederen
en van sustren, die in sente Jans huus gheprovent
werden , . . en hierup soe sal elkerltc sinen heet
Toervoets moeten doen, heer sy derin ghecleet ofte
ontfiaen werden sullen, db Pottbb, Seeond. eart.
111 (1404). Als broederen en zustren ontfaen wer-
den in sente Jans huus, . . na costume en husayge,
alsoe elo van haxen Toerders ghedaen ebben als
men se daerin cleet, dat zy derin sollen teiden
deel van der offerande laten den huus. Ib. 113;
a, 115.
3) Qeoleet verdraoh. Bene overeenkomst zoo-
danig opgeaield, dat zij eene wettige en i» reehiêm
Sfddige verbintenia en actie bevai, fr. paote vêtu{T)y
eonvention rédigée de teüe maniire qu'eUe eontienne
une obligation et une aetum légitimea et vaUdea en
droit. II Van den pacten en overdragen die naiot
zyn en ongecleet. Item, ghy sult weten, dat som-
mige pacten en overdrachten naict zyn en ongecleedt,
en dairuuy t en groeyt noch en genereert geen actie ;
en dat pact is geheeten naict ads ['t]geen sake en
heeft van ennigen efficacien oft weerden tot actiën
oft verbyntenissen; maer een pact dat gedeedt is,
dat maict en bairt obligacie en actie. Item, dat
pact wort gecleedt in vj manieren: Dierste iiy ma-
nieren zyn die selve iiy manieren dair een obligacie
mede gecontraheert wort, te weten: metten dinge,
metten woorden, metten letteren en metten oonsante.
D'ander y manieren zyn geheeten : d'een eoherenoia
contractuaf dato aenclevinge van contraoto, gelyc: io
vercoope u myn huys, met sulken pacto en ver-
drage, dat io een jair lano dairinne wonen sal
Dat lesto pact by hem selven is naict en en maiot
geen obligacie oft actie, mair het wort gecleedt
metton aenvnegingen van den gecleeden pacto en
verdrage des verooopers van huyse, daer d*ander
ekct, dat naict is, inne geslooton en begrepen wort.
'andere maniere van den tween lesto manieren,
dair een pact mede gecleedt wort, is geheeten in
latyne reinteroentu, dato metton navolgenden wercke,
geUjc men seggen soude; „ie hebbe toegeoeyt wat
to doen oft to geven; torstont ab ie dat geve, oft
doe, dat io geloofde, soe is dat pact en toeseggen
gecleet , en ie ben gebonden to doene dat io gelove."
y . D. Tav. 23. Begularijsiyo men en can niet geageren
uuyter naicter transactien, mair alleen men mach
dairuuyt ezcipiëren; mair als zy gecleet is, soe
mach men daeruuyt ageren. En de transactie wort
gecleet in iiy manieren, te weten, met tradicien,
met stipulacien, metten eede en met aeceptilaoien
[ontvangsbewys]. Ib. 253 v<*. Zie ook ABircLBTnro.
4) Een lyk. Het lijklaken betorgen, fr. vêtir nu
décédé, procurer Ie UnceuU. Qrimm Kleiden 1) o)
aueh der todie wird gekleidetj in doe todtenhemd,
II De deken en sine zorghers siin sculdich tliic to
cledene. K. d. Bifke pijndera te Brugge 1291 a. 20.
II. — WBDBBKBEBie (.'). || Wie hem moghen cleden
met brudecomen als si huwen . . . Dat niemene ne
ne gheoorlooft to cledene met enighen brudegome
te sine huwelike , sonder vader, broeder iof tkint
van den brudecome en van der bruut, en die de
bruut leeden; up die boeto van x Ib. pariaise van eiken
persoon diere meer mede cleeden. C. atad Brugge
I 354, Deehnane keuren 1305 a. 40. — De uOgever
vertaalt: De ceux qui peuvent eaeorter Ie AanoS
Ie jour du mariage (Van degenen die den bruidegom
mogen begeleiden of vergezellen den dag
zyns huweiyks). Wy meenen dat hier wel moet ver-
ataan worden y^h kleeden met den — zooale
de — bruidegom, d.i. een edfde kleed, eene edfde
varwe dragen; zoo zegt ook Qrimma Woordb.
y 1076 Kleiden 2) d) bei featliehkeUen u d,
kleideto der featgeber eine aehar f^eumde, maamii.
genoaaen {oder aie aüe aieh) in éin kleid, éinefarbe.
De bewoordingen zelve van onzen teket zeggen ja nieta
andera, en a. 42 laat ook toe tot i. aeuetden vau
buten der duere" (Noua erogona qu*au lieuyfd^eaeor-
ier*\ üfaui entendre ieit „a*hab il Ier comme — poT'
ter la mime couleur pte Ie flanef*).
10
74
CLE.
CLÊ.
CLEEBBE88EM, zxl bu Kh^rbonfêl, fr. ftrofté
1^ hahiU. Kil. OHOf. Musomimm êeiaeeuM, êcopala
veHiana, everrieuhtm veêtiarimm. JSêpouëseie, etoom-
vtte è éoomveUr habits. || Een cleerbe«8em. Een
okddere. C, v. Améw. 1582, t. 41 a. 100; Stadt-
voorded, CleerbeMems Tan alle soorten. Fl. o. Brab.
t7 febr. IfOS; I 902, Koopware» em kramer^
komende «w Nemrmiherg. deerbenemen van Terckena-
boritelen. Ib. Tol 31 aog. 1597, bis. 412. IL Zeemwehe
tol U AmUd. 1 jnU 1623.
CLëëBBESSEM MAKER, zn. Yt. fabricani de
broeiee è habUe. \\ MachariB Janssen, clederbesem-
maker. Stadeareh. BerffeH-op-Zoom^ Opdra^e» 1493^
1605, jnli 1494. Zie clssbbssssm.
CLEERMAEL (deermate), sn. Reukoffer, fr.
maUe. || Ben oleermale om roede te rejsen. C. «.
Andw. 1582, t. 41 a. 104, Stadevoordeel.
CLEËB8CHAP (Cleencap), sn. KUerkae, ir.
parde-robee. Kil. Kleersohappraeje / kleer-
•ehap. Veetiarinm, area veefiaria. K. oMci. garde-
robben bufet è temir habite, \\ Item, noch een cleer-
•c^, met eender blaawen giundijnen voere, in welich
waren dese clederen. . . luv, V. d. ff miei 1489.
CLEË&SCHILDER, sn. RleereekOder, fr. peinire
éPhabUe. In dr Ibde R, nl. ware» de rokken der
pemeentedienaren , ale knapen, boden , muzikanien,
en*, met ket wapen der etad en andere eieretden opge-
imieterd, fr. am 15e Sébde^ lee kabUe dee eereUewrt
dé la mUe, Uie gne valeie, meeeagere, mmeidene,
ete. étaient déeorée dee armee de la eUé et d'oMireg
omemente (Edw. Van Eren). |i A^ 1484, 27 meneit
emgueii, gheloefde Jacob Baielant, oleerschilder,
te lereren, een termyn Tan ses Jaeren gednerende,
Qt. Parga, elcx jaers een dozyn gesobreTen cleederen
Tan cesse ellen, geheeten goet éh leTerbaer werks.
Stadeareh. Bergen-op-Zoom, Rentbr. en reeogn. v.
1434, nr. 220.
CLEET, m. o. Kleed, fr. vétement. — 1) Op-
perste, overste cHeet (of decksel). j8owim<0
kleedingeetMk f verbeurd door overepel en hoerer^, en
in weiufe andere gevallen, fr. vétement supérieur,
eonfiequé par VaduUère et VimpudieUé, et dans eer-
i&me autrse oste. }| Men Terbiet pntiers, die goet
Tan ledeghen wiTen nemen, te wandelne binnen
Triheden Tan Andenaerde en Tan Pamele, op de
hoere [«Z. de oor] te splettenne en doTerste cleet
Terbuert. Kh. v. Auden. 1338, bis. 62. Dat negheen
wQf Tan leTene, na dsonne noch Tore, in de kerke
T«n Denxemonde nooh Saint-Gillgs en comme, np
haer OTerste cleet; en dat soude hebben die se
daerin Tonde; en hij mocht haer ute doen. Kn een
{•er ghebannen. ds Ylamikck, Vgb. 40 (154e S.).
bat de rjbanwen eii rjbauwessen, hoeriers en
pntiers treoken uter Trihede Tan NcTele, binnen
lonneschine; en waert soo dat ty boTendien daer-
binnen beTonden worden , dat ware up haer upperste
oleet. DX Pb. en Bb. VI. Nevele 9 (16<i« E.). It.
Aalet III 455. Een ghehout persoon, 't zij man
ofte TTonwe, die h\j nacht bcTonden wort in eenigh
bordeel oft openbare oneerlycke hupsen, 'tsij ghe-
kleet oft onghekleet, Terbenrt aen den heere syn
opperste deckxsel, oft twelf gulden daerrore. C. v.
Deunte 1612 a. 460. Dat nyement en gha onder
andere bannjere, elc np s\jn upperste cleet. db
Pb. en Bb. III, Lovendeghem 13 (1451). Die in
ghebanne Tierschaere wordt ghecalengiert, Terbenrt
•yn opperste kleedt, oft dry stujTers daerToore.
O. V. Reued 111. Zie ook dxckbbl, «aneCannaert,
Bijdragen 20 en 816.
2) Qeyen met den oleede. WettOijk in
^eeit $tdlen^ fr. donner par Ie vétement, mettre
légedeesead en poeeeeeion. — De efeéaetidoem&t van
een goed of een recht nam den in beeU gestalde bi§
het Ideed, en vertoonde hem aldme aan den reekier ^
in tedcen van e^nen afstamde fr. Ie eeseionnaire ifaa
Hen OU d'un droit prenait eelmi qu'il meitait en
posseesion par Ie vétement et ie prêeeniaU aiaui au
fugOf en signe de ea eeseion. Zie Grimm, Alter-
tkümer, 158, Roekeehoss. || Efl hüma qoam Lem-
meraoht Torghenoemt en heet gheghoTen metten
monde en metten dede den Toreghenoemden Janne
Baten, den Tleeschonwere , dit Toreghenoemdegoet,
te hondene eü te bexittene also langhe als hi hem
wel ghelt. Charters v. Terkameren , jek 62, JSrps
1337. Voortmeer, nam Jan Tan Kommene jof-
frouwen Katharinen Tan Trasengys, synre moeder,
metten sleede , en lejdde se den heere in die hant,
eii bekinde haere haer tocht haer leefdaghe lanc
in die Toers. thien guldenen erfrinten te beffene.
Sehep. V. Nederlintere y 8 april 1455. Yoertmeer,
soe heeft Jan Tan den Guedenhuyse Toers. Mychiele
Tan Kermpt Toers. genomen metten cleede, en
heeften geleydt onsen stadthoudere in de haadt,
en heeft hem bekint zyne erfwinninghe int boen-
ders beemps Toers., op xyne goede jaergulde ra
welbetalinghe. Leenhof v. Mr. Jan van j£»üeth is
Nederlintere, Sept. 1524. Item, die kinderen tosis.
hebben Geerden Hasen Toers. genomen metten
cleede en hebben hem geleydt onsen richten
Toers. in de handen en hebben hem bekint tya
erfwinninge int huys en hoff TOers., op syn gnede
jaergulde en welbetalinge. Sehep. e. Nederlisdhert,
1 sept. 1539.
Sy lems. oleederen of liverei dragen.
Set gebruik onder de edelen en de hoogere stamden,
hunne onderhoorigen , of die van hen afhankeUjjk
waren kennel^ke kleederdraehten of Uvereien tegevsm,
of te verkoopen {?), aanleiding gegeven hebbende tot
misbruiken of „omraet*\ werden er door de vorsten etet'
kdijke beperkingen aan toegebracht , fr. porter les habiis
OU la Uorée de quelqu'un. Uueage parmi les nebles
et dans les dasses supérieures de donner, ou de
eendre (?) des habits distincts ou des Uvrées è leurt
subordonnés, ou è ceux ^ dépendaient d'eux, agami
donné Ueu d des obus, les prinees y apportbrent ds
notables resirietions. || Dat, Tan nu Toirtaen, nie-
man, hy sy ridder oft knape, oft ander man, Tsn
wat stade [state ï] hy zy , negheenrehande persoenso
bynnen ' Brabant . gheseten , eeneghe oleedere , es-
pruyne, rocke, hoyken, keerlen oft ander palluereDf
die gheliic siin oft Tan striipte, oft Tan eenen
teekene Tan bordueren ghewnicht oft anders, ghe-
Ten en selen moeghen noch Terooepen dan sileeiw
denghenen die [Tan] hare huysgheeinde siin, in
haeren broede en cost, daghelicz in haer huys etendei
drinkende en slapende. [ Uitgexonderd . . .] Oork. 9.
hertog Antonins, 14 juni 1404 (A. Thymo). IL ia
Ylamivck, Vgb. 44 (Ord. 14 febr. 1417),
CLEIN (Cleen), bn. 1) Van loopende watff.
Laag, fr. d^une eau courante, basse. \\ En wan dst
dat water also deyne ware, dat beneden deo
peghei ware. Rekenk. v. Brab. reg. 181 fol. 81 (1390).
2) Clein broot, zn. Suikerbrood, fr. matts-
pain{?). Kil. Kleyn brood, vetus. Banis eaeehsr
rites, vulgo martius pame. K. oud. Suyckerbroot
Pain Sucrê. \\ Eerst ixn wittebroots. Item, i||»
XTiyc (gic) cleenbroots. Belg. Mus. III 380, Fsssl-
maal van Philips den Goede te Sl'Omaars 1454. -^
Was het wd marsepein? of waren ket eenoenüé
kldne broodjes f
CLEINICHEIT (Cleen--), m. KleinadMes,
btamuy veMsieiingy fr. dépréoiaéionj bldme, détrut
CLE.
CLE.
75
iaüon. Kil. Eloynighejd /Terklejiiinge. Dimi-
nntiof êf Ooniemptut, t^nominia, dbtre^aiio. || Dat
een peraoon, omdat hj te yele en divenehe stonden
„blameerlicka en onverdnigelicke woirden gheseit
hadde achter Comeliken Beraaige, die een kint
en eerbaar maeohdeken ea, in cleenioheede en be-
roovyngbe van hare eere en eeuwelicke welvaart",
eveneena Yoor vyftig jaren in ballingBchap gesonden
wordt. Gavhabbt, Bijdragen 119 (1580). Daerbj
dat hj der neringen groote cleenicheit dede. Ih.
893 (1446). Mits denwelcken sy [nI. destraitrovers,
moirdenaers , transoneerders en brantstichters] dae-
gelioz Termeerderen en huere geselscap angmenteren
tot grooter cleynicheit van ons en in prejudicie en
aehterdeele Yan onsen ondersaeten. JELêkênk, v. Brah,
reg. 138 fol. 134 y^ (6 apr. 1532). Proce. van Mr.
Wouter Van den Berghe, die groote cleynicheyden
▼an den Wethouderen deeer stad gexegd , en andere
groote excessen gedaen heeft. Gekard, Antw.
areh. I 154 (1^43). li. db Goübbbmakbb, Trombleê
rdig. III 151; Fl. «. VI I 11. 14. 101.
CLEINLIJCK (Cleenelick) , bn. LagUrlijk , êw
roovend^ eergehêndend, fr. diffamaioire. || Boem dr»-
ghende dat hi sinen wille van heur hadde gheat,
ofte hebben soude, al waert si seven jaer in huwe-
lieke; met veel meer andere oleenelicke woorden
en betergynghen.. . Ga NKABBT,j8i;<^a^0ii 119(1580).
CLE I NOOT, xn., mv. cleynode, cleynodiën,
elenodiën. Kleinood, in H algemeen alle klein koet'
haar voortoerp van goud, zilver of geeteente, fr.
Hjam, jogau, en général iout petii cèfei préeienx
d'or, d*argent, de pierreriee. || Omnia bona sna,
mobilia et paraia , . . ouimeewtqne generie vel tpeeiei
sint, tam in peeudilnu, vaecit, bohms, equis, ovibus,
apfJbme, annona eiw hlado, euiutlibet generie, debu
He, lana ei lino, sive clenodüs, vel emppeüeetihuê ,
aegenio ei denariie mbieunqne exieteneia. Kerkarch.
Die$i, Teêt. v. Jan Stokere, 29 nov. 1275. Alsalcke
pande ind cleynode van goude ind yan gesteinte
als hiernaar beschreven staen,.. een talwmakel,
etc. Zm Gamiüws (1399). — Ook overioUigl^.
Gkrat, sUyer, ghesteente, juweelen, denodien. Co.
JAer TV 44. Gondt, silver, gesteente, juweelen,
olenodién. C. v. Loven xiv 20.
CLEINSTËKEB (Cleens— ), sn. }Beeldkomoer\
.ing. vereiereelenijder , fr. scmlpieur, partie. d'ome-
menie. || Betaalt diveerssche deenstekers , ter eau-
sen yan dat sij ghewrocht en ghesteken hebben
de loeyers in de yoetsteenen, daer de graven up
ataen sullen in den turre yan den nieuwen scepen-
hnuse. db Pb. en Bb. €^ent I 209, Siaderek.
1519 — 1520. Daaraan [nl. aan het Lavaiorium]
hebben gewerkt,., de reeds gekende kleinstekers
Bombout De Drijvere en Willem Van der Borcht,
rond het jaar 1541. W. Vak Spilbbbck, Tonger^
loo 25.
CLEIN8TEKERIJ, an. y. Beeldhowmhmei , inz.
«oir veraiersele, fr. êonlpiuTe, pariio. d'omemenig,
II Bombout Hallets, meester in de cleynstekerye
in allebastere en andere materiaelen. Gemerckt dese
oonste van cleynstekerye in haer besluyt die schil-
derye en stoffeerderye , . . Yait Eybv , Brab. mme.
I 72 (1621).
CLEPEL, zn. Van de deur. 1) Klopper, dewr^
klopper , fr. ma^ieau, hattani de porie, Xil. Klepel.
MarenUu oeüi, . , oantharue. || Absentheert hem
partie die den vrede gheven zoude, de meyer gaet
tsinen huua met n scepenen en nemt den vrede
an den olepel van der deure, en beveelt daer dien
persoon zinen vrede over te bringhene an scepenen
binnen derden daghe. O. v, A/dei 462 (16<ie £.).
8) In 't meervoud. Yan een watermolen. De
depels van de schuifdearen eener sluis. De ophaal*
êiangen, fr. lee aiguiUee dee vannee d^un monlin a
eam. \\ De clepels waeraen die soho£fen van de
grondt- aroke syn vastgemaeckt en mede opge-
troeken en wederomme innegeset worden. — De
clepeb, waeraen de wusberderen vaat gemaeokt
syn en mede opgetrocken worden, om den molen
te laten draeven Mabtikbz 265.
3) met Clepel en Clinoke. Zie uiTwnr-
GLERGIE, sn. v. Be getamenl^ké geeeiehgko
Miand, mei a/ de voorreekien die eraan verbonden
toaren, fr. Ie elergé en génSral, aoee ioue lee privi-
ligee qni ie raiiaehaieni è la óUrioahure, — On
entend ^pair elergé, derce, eodéeiaetiques ^ gene
d'JEgliee,'' lee individue de Vmn ou de Vamire eese
revêtue du eaeerdoee, ou vouée au minieière du euUe
divin dane VJSgliee calkoUque. Def^qx, Ano. droU
belg. I 239. || Het es wel ghefauaert tote Auden«
arde, al ea een man clero an portre, hi mach hem
hauden an welc dat hi wille, eiat an de dergie
eist an sün portersoap. C e. Auden. , 2d« d. 80
(1303). Updat yemend vrede begheerde, of verse-
kert te sine van eenen priester of olerc, en die
priester of clero hem weygherde vrede oi verzekert-
hede te ghevene, bi zynre dergie, so maoh de
bailliu of officier van der plaatse dien priester of
derc te vanghena, en te leveme, tsinen ooste,
zinen deken of ordinarys, omme hem bedwonghen
thebbene bi zinen competenten ordinarys den vrede
of Terzekerthede te ghevene, naar de statuten van
den gheesteliken rechten. O, v. Aalei 466 (15d« E.).
Alle offiders, dienende in der stadt en vryheyt
van Antwerpen, syn weerlyoke peraoonen, onge*
vryt van eenighe dergien oft dyer gelycke. C. «.
Aniw, 1545, I 65.
GLERCK (Gleroq, kleroq, derk), an. 1) Bik
pereoon bekoorende foi den geeeteUJken eiand^ de
lagere orden en de kruin onivamgen hethendei hei
hijxonderiie voorreehi dezer pereonen wae, dal zif^
in eirafvorderende zaken, eleekie aan de geeeiel^ke
reehiemaehi {aan den Ordinarie) onderhoorig waren
— iegenovergeeield aan leek of werddl^ pereoon,
fr. diere , iouie pereonne apparienanl è VHat eeeUsiae'
iique, agani regu les ordree minewre ei la ioneure t
Ie prineipal primlège de eee penonnee éiaii de ne
reseoriir gu* a la jurididion eodétiaeiique {èVOrdi'
naire) en maiière pénale — oppod a laïc. Kil.
Elerck. vulgo Clerieut. || So wie dat hem gheseit
met clerken die vrihede hebben, en si dat hi zeker
es dat si draghen willen der stad bordene [m2.
lasten] en scepenen vonnease, verboerd xx s. Kb.
V, Aniw. a. 140. Den gedaagde in guarand en mag
niet dedineren nog renvoy versoeken, al waar hy
schoon clercq of andere gepriviligieerde persoon.
C. gr. Loon II 399 , BeekÜm. By alsoo dat. . . den
bailliu heeft in sijn handen... eenighe ghevanghen,
ten versoecke van partye, hy wort ghehouden hem
te bringhen in hove, . tenware dat den ghevan-
ghen , t'sijnen properen versoeke en als clerok ware
ghelevert sijnen ordinaris. C. v. (Jaeed a. 99. Den
bailliu, by wille ofte jonste, en sal niet moghen
delivreren eenighe ghevanghen als klercq, alsoo
langhe als den ghevanghenen versoeokt recht en
wet ter plaetae. Ib. a. 116.
2) Ken geletterd of gdeerd man, nogmatde iegen-
overgeeield aan leek, een ongeleerd man, fr. mm
homme Uitré ou inetruü, encore oppoeé è U^^
homme illetirS.
3) Klerk, kantoonohrijver , greffleTf eeeretariêf
78
CLL
CLL
fr. éUre^ grwffitr^ êêerkmrt. IQL Klerek / «eftrtfoer.
AmmmmÊmau , teriba. Fagtim. Zie ook GssFvnB
en WxiBT. — Clerck van den bloede. KUrk
«ra ds IgittraffH^ke zakem, fr. «lore amx ^aUvs
mimmeilet. Kü. cme^. Klerck Tan den bloede.
CommüuturiemêU , admariuêf den eriwêimeL \\ Als
jemant geranghen woidt Tan aaken den l^jre aen-
gaende, see ia doflicier oft aehoatet ichnldich, by
den clerck Tan den bloede, oft anderen wettighen
perMxm, te doen maken inTentaria en bescriTon al
al tgene dat deaelTO gerangene otct en by hem
heeft, oft dat by hem wordt bcTonden. C. o. Aniw.
1645, I 15; U, 19. — Oreffiervam dem haoghalfmo,
fr. grefPëf du hmi baOU. O. e. Amdem. 2^ d. 449.
OLEBCKELUCK, bn. GeeHei^, fr. religiemm.
ii Die olerckelijcke oft geeatel^jcke habijten. V. d.
TjlT. 160.
CLEBCKSCHAP (Clerckachip, eleercs— ), sn. o.
In Gnlikach taaieigen Klerckschafft. 1) KUrh-
gekapy fr. Mrieaiwrê. \\ Oneh en willen wirnyt, dat
yemants van onsen burgeren, porteren nnd inge-
aewen dieeer nnaer atat sich der klerckschafft ge-
bmyeken rallen dan deghiene de geistlich syn,
ind aich Tan der ordinaneien der geislicheyt halden.
PrUrii, V. Wiüem, hertog eau Qulik, en heer v.
Diegt, 4 oct 149A a. 21.
2) Klerkambt f fr. offiee de elere. \\ Den keerc-
fonp Tan den cleercicepen Tan Tinderen en Aal-
heoen. 8o wie te pachten stellen wille eenich Tan
den cleercsohepen Tan Aalheeren en Tan Tinderen,. .
C. o. Gemt II 278 (1547).
8) SeM op het vette horemoee e» de varkemw ie
Kortrifk, ir. drcii «er Ui béteê è ooruet grasses et
le§ porot è Cowrtrai. || Ze droU dii Clerokschip,..
sar lês bites è eomes grae (tie) et eoehoue vendmee
dame eette viOe. PI, e. FZ. 7 ang. 1754; TUI 445.
CLE8PEN, bw. Boawterm. || Yoorder, wort
ghehaaden de huesiberders te mnelueren eö op te
alaen met de Tier deen piramiden, en deselTe huut
te oleeden en despen, so tseWe Terheest. Auden.
meng. IV 149, tVolmaeeken van de naUde of peere
op Ste-Walborghe-kerdce, 1620.
CLIJPEN , xn. mT. DU w. tal wel hetedfde c^a
aie het voorgaande; JSrab. Clxfelb. {) Den pachter
{nL Tan de spni] aal gebonden syn, 'tsynen af-
soheeden, goedt te doen den prys Tan de reepen,
ketenen, Ujrpen en Toorder roerende werck,..
Fl, V. VI. 28 jnni 1758, Aeo, te AaUt, XI 841.
CLIJSTEBHOUT, zn. || Van elck duysent
klysterhondt, Tyfthien stnyTors. PI. v. VI. XI 839,
Am. AaUt a. 143 (1758).
CLUTE, zn. Klei, kleiaarde, fr. argUe. De Bo
Kiyt (Xlite).. XU. Xlijte/Xlijt. veins, fiand.
ArgUla. \\ Zo upwaerts oommende, oorboorden an
denzelTen dyck groote nombre Tan clyte en zoon
[nL zoden], dewelcke zy haalden met oarretten en
pypBgalen. Piot, Chron. 643 (1584).
GLUTEN, bw. LakenweTery. Eene bewerking
met kleiaarde {T)f fr. mne op^raOon avee de Vargile
dame la draperie (/). {| Dat niemene wulle moet
brynghen in de stede Tan Ypre, omme te Terco-
pene, die gheamont es of gneroomt of gheclyt.
Kb. Lakengüde Iperen 1363, t 14, blz. 194.
CLICKEB8, zn. mT. LiehU eohoenen, die klep-
perden, ir. eonUere légere qni diquetaient (?). Xil.
amet. Kliek er. Orepidae, erepidulae. Pantonfle».
'D'Aiïïj Xlickers, schoenen die klieken. Soidiee
eU^uane. Zie La Cnme Clique paiine, || Proef stak
der schoenmakers: hooghe strickschoenen, trype
clickers {eeearpine de panne). A. Wavtexs , TSrle-
103 (1656).
CLICKHABINCK, zn. Ongave haring (?), fr.
du hareng qm neet pae eain (?). || Dat niemea
aelmaerharinc no clicharinc ne weeke, die haadrai
harine weeet. — Dat niemen aelmaeiharine no
clicharinc ne Terooope , eire dan. . . Anden, meng,
I 315, kemren van ssaewsdbe, 1338. Dat nyemandt
gheenen clicharinc nat tonnen tellen en sal om te
Teroopen, hy ne hebbe een witte baniera staende
in den reep; op iij £ en den harine Terioeran.
Kb. V. Brmstel 1486 a. 45.
CLIMSPOBEN, zn. mT. KUm-, klamierigtere ,
it, grappine^ griffee. || Soo wie schote oft name
alsnlcken Edel Toghel, by oft op den horst, met
busse, pistole, boghe, garen, Uimaporen , . . sal
misbeoren dertich goldens. PI. v. Brab. 22 meeii
1631 a. 63; II 193. Zi« De Bo sa Schnermana.
Clinoaboiat, zn. Kewe êoort van vaartmg^ fr.
eorie de navire. \\ De nave qnae eet Clincabcnatf
dnodeeim denarioe. Tol te Nienpoort 1163.
CLINCKAEBT, CLINCKEBT, zn. Chmden
ment, geelagen onder Phitipe den €hede^ de emdete
gomden munt (1430 — 1467), fr. tiimquart^ manmaie
d^or f rappee eome Phüippe Ie- Bom: la plne aneienne
monmaie tTor (Tan der Ghijs, Bertogdom, 147).
Xil. Xlinckaerd. i^aati aaret genue. || De onde
Ylaemsche schilden geheeten clinckaerts = iij s. iiij
d. gro. Brab. Muntwaarde v. 1434. Den LoTouschen
en Vlaemschen dinckaert, den Dordrechtachen
clinckaert = xitj s. (iy s. Tj d. gro). Alle andere
cUnckerts der munten ons gened. heeren Phls. =
(iy s. iiy d. Br.) xiy s. j plecke. Ib. 1436. Zie
ook Heylen 7. 41. 43. 44. 50. 119; DS Pb. en Bb.
Oent, II 155, Bdg. mue. I 321; m 8cHii.T.
CLINCKAEBT, zn. m. JBen zekere harde en
kleine bomweieen, fr. petUe brique dmre d bóHr,
Xil. Xlinckaerd. Later exeoetue ei dmme
imprimie. \\ listen Tan careel, ele. Den klinckaert
oft klaren steen: 7^/} duymen langh, 3i/i dnymen
breedt, met syn behoorlijcke dickte C. v. BrueeeL
CLINCKE, zn. Ken kinderepeddimg, z^nde een
etokje aan beide einden gescherpt, -ft. mm f amet d^ea-
fant, comêieiant en mn petit bdton affiU om* denx
boute (la ptnoehef). || Tegen het spelen aen de
kercken oft kerckhoTcn. . . Verboden te spelen met
klincken, koWen, kaerten oft ander instramenten.
Ord. V. h. Loveneeh magieir. 1734 en 1735. Scbaer-
mans klikkaabd.
CLIPCLAP, zn. JBene' ome ombdcende waar, fr.
mme marehandiee qmi nome eet inconnme. || Clipelap.
l™f y gro- TVaiertol 1550 (volgt op Bolcom sa
Compost; Zie Compost. — (Tlip-clap. lm, geachat
op iiy £ Schatting v. 1551.
CLIPPËLCIJNS, zn. m. Te Bergen-op-Zoom.
II Yoordaen sal Henric ongebonden syn Tan yet te
gheTcn Tan enegen chynse die op zyns Toers Taden
goede spreect, behaJTen dat hy sal ghelden in den
clippelchyns alsoe Terre als zyn erTe daerinne ge-
draecht en Terbonden is. Stadeareh. Bergen-op'
Zoom, Bentbr. en reeogn. 1439—1441 Nr. 133
(28 oct 1439).
CLIPPELVAT, zn. Een vat ter inpakking van
vuuretalen (?), fr. barü pour embaUer dee fmmle.
II Staels. Een mandeken, 1 gro. — een mande
ÜVs gro. — een tonne iiy gro. — een dippelTst
Tiy gro. Waiertol 1550.
CLIPPEN, CLiFFSBs (.'), zn. mT. Km^>pen,
valeirikken om vogelt, duiven, enz. te vamgen, fr.
des tribuehets, dee pièges d prendre des oieeama^
dee pigeone, ete. Kil. Xnippe/ klippe. Deeipm-
lum. II Dat niemandt hem en TerTOordere te Tan-
ghen eenighe dnyren met clippen, dringheb,
CLO.
CLO.
77
Blachsohntten oft andere instmmenten , nooh deseWe
dippen oft dringhels te stellen aen heore huysen.
Fl. o. Brab. 26 febr. 1668 a. 10; II 174. Clyppers
degünéê è atiirtr let pi^eons, Edv. Poüllet,
JPynnoele 370.
CLIPPINCKi SB. Sene ioori van hmdê» ofpeUmr
fir. mne êorie de petnue ou peliêses. || Centum pellei,
que dieuntur olippinc, per ie uu den. Tol ie
Domme 1252.
CLISOOREN, xn. my, || Nyemant en mach
eenen gemeynen muer. . . verargeren , berooven , oft
clisooren daerinne houwen oft maken tot synder
errenwaerts. C. «. Aniw. 1545, yiii 88.
CLOCHTE. Zie cltjchtic.
CLOEIJëN, bw. Ontuchtich. VleeseheUJk beken-
nen ^ fr. {obgcène) connaitre ekameUement. || Rijkgarch.
Proeee De Oremere § JSUkenSj 1534. It. Boerde v.
Meilke e. Beer tel ^ vs. 184.
CLOCK, CLOCKE, zn. t. Zooals thans klok, fr.
doekef 1) De avondklok^ fr. la doche de nuit^ de
retraite. \\ Soo hy [nl. de amman] oyok yermagh
omme te gaene naer de clocke, en te calengieren
die 't behoort, van nachtgaen. Ó. v. Denderm, i 7.
Dat niemen gheen Terkene en singhe vore dat
schoen dach es , noch savons na de clocke , up xii
£ par. DE Ylavikck, Vgh. 40.
2) De klok als teeken der oppermacht,
la eloehe comme eiffne de la aonverainetê. \\ En naer-
dien dat hy \nl. graaf Karel de Stoute] zynen eed
alzo ghedaen hadde» ghyno tot an de clocke, die
hy trao totdat men dat hoorde, in teekene dat hy
graye van Vlaendren es, en zynen eed ghedaen
hadde. Gakvabbt, Bijdragen 416. Zie ook bak-
CLOCKB.
8) Ter olooken legen (liggen). Ter opper^
Keerechappij hehooren, ft. appartenir è la souve»
renneté. \\ Dat onse clocke van onser YoirscrcYe stat
dyenen sal in allen poenten tot onsen rechten ghe-
hoyrende, alsoe sy van oudts gedaen heeft . . . En
▼an allen poentten die ter clocken legen, daeraff
tyersten yoldaen. Piot, Cart, St. Thtiden 7 dec.
1411, a 2 en 3.
4) De klok waardig houden. Weyersam-
bacht. Ziek voor werken en rusten gedragen naar
dé iifdiiippen door de werkklok afgekondigd y fr.
{métier des iisserands) pour Ie travail et Ie repos ^
se eonformer aux heures annoncées par la cloehê du
travail. || Dit zyn ordennanchen yan den weyers.
Eerst, de clocke werdech te houdene, dats te we>
tene , dat niemen weyen moet y66t de clocke , achter
de clocke, no tussce den clocken, up eene boete
yan x lib., maer al ander werc moeten zie wel spoe-
den en doen spoeden. Kb. lakeng. Iperen 1363,
kap. zi. — Het enkele de clocïÉe houden, in
het volgende citaat ^ kan geen andere bet. hMen.
II Dat men de clocke houden sal, elo ghetouwe
twee ingelsche te boeten; het en ware dat die
roede yan den bome ware, op yigilie-ayonden en
tsondaghes. K. d. Lakeng. Vilvoorden , 1393.
5) Mans' en vroutoenmantd, fr. manteau d^hom-
mes et de femmes. Kil. Kloeke, fland. Toga^
pallimm, 8f Toga m^itlhiris, ang» cUAe^ clocke. La
Cume. Clóche n jEnfin on a nommê clocke et doque
mne espèce d^habillement arrondi comme une clocke y
d Vmsage des kommes et des femmes. (xiii« et ziye S.).
Zie ocic HüiCE. II Het was in den winter, en de
conino Jan wilde, dat de drie steden yan Ylaende-
ren met den graye Lodewyc souden eten yan der
maeltyt. Daer en waren gheen cussenen, daer de
scepenen yan Vlaenderen sitten souden, en elc
moeete sin mantel daer ofdoen, en elo sat up zin
olooke. Die yan Brugghe hadden zeer oostelyke
clocken met dierbare yoeringhe. Als de maeltyt
ghedaen was, Simoen yan Arteryke [Aertrycke],
die was doe burgmeestere yan Brugghe , hy seyde
sinen ghesellen: dat elc zoude laten ligghen sinen
mantel, daer hy up gheseten hadde, enz. Jab t.
DlXMUDE 241.
GLOMMEN, zn. my. Hoogte, fr. sommet (eul'
mina). Lexer, S^limme. köke. || Ie hebbe ghewoent
in den oYorsten, eü mijn troen is in die olommen
der wolken. Oetijdb. 15fl E. 98, Xko. wijsk.
CLONINCK. Zie tube.
CLOOT, zn. m. 1) Kanonskogd; ook geweer' en
muskeikogely fr. houlet de canon f et balie de fkeü
om de mousquet. Kil. Kloot. QMms^ spkaera. \\ Ghe-
zendt int here bi Hans den Drayere, ye cloten
ten bussen. Macqüet, Damme 232, rek. stad
Brugge 1384 — 1385. De schoone bombaerden. . ,
waeren drie groote sticken en iii mortieren, en
meer dan yier houdert clooten , onder yser eii steen,
eü daer qnaemen oock daemaer yeele steene cloo-
ten tot de groote bombaerden. Auden meng. III 1
(1513). Angaende tcruut en clooten, yoor elck stick
gheschuts soyele als men behoofyen sal om tseWe
stick twintigh ofte yijfentwintighmael los en af te
schietene. Fl. v. VI. 29 jan. 1549 a. 4; I 364;
it, 720 Soo wie iemanden met eenen oloot oft bol
werpt, j. pondt swerte. C. v. Santkoven ^ K. en br.
1558 a. 31. — Soo wie ter wacht compt sonder in
sijn flessche een halff pont poeders, en by hem
▼ier ellen lonten en twelff clooten te hebben , sal
telcker reysen yerbeuren yier stuyers. Gèkabd ,
Antw. arcL III 200, Ord. v. der waken. 1577.
Wiert Yalentin de Pardieu , . . nutter stadt yan
Dorlens , gheiocht met eenen cloot yan een musquet
in zyn voorhooft. Piot, Ckron. 789 (1596). — It,
C. V. Antw. comp. lY yiij 92, en xj 286; Piot,
Ckron. 594 ; O. v. Waas ii 20; eie ook ABTiLLEBnc 2).
2) Oyerdrachtelijk. || O herte der minnen [nl.
Tan Maria] , hoe bistu omgekeert in een doet der
bitterheit! Hondert merk. 83 y^.
3) Mt. Clooten. Zandsteenen (vuile steenen) (?) ter
onderkouding der dijken ^ fr. pierree de sabie pour
Ventretien des digues. \\ Dat zij proces hebben ge-
hadt yoor de stadhouderen en mannen yan leene
yan Berghen opten Zoom. . , ter zake yan der aff*
stekinghe van zoeden efi clooten daermede men die
dijeken is onderhoudende. Sijksarck. Leenkof e.
Brab. Dijkgraaf v. d. Noordpolder § Van den
Steene y 1.'>55.
CLOOTBAEN (Cloetbaen), zn. Bolbaan, h. jeu
de boules. Kil. auct Klootbane/ klosbane / rol-
bane/bogelbane. <SjpAam«/eri«m. BouUoire. || Pach-
ters yan den queecborde, kegelspele, bollebanen,
cloetbanen, closbanen, yerkeerspelen en andere
zaken mogen haer wapenen dragen te zekere uren.
Sijksarck. Baad v. Brab. nr. 530, bli. 71 (28 aug.
1469).
CLOOTBOOG. zn. m. Kruisboog, dienende tot
vermaak f om balletjes mei te werpen (ikans Klot-
boog), fr. arhalète, servani au plaieiry pour laneer
des boulettes. Kil. auct. Klootbooge. ArbdUte è
tvrer boulettes. || Met clootbogen niet te schieten
dan binnen de gildehoYen. Gr-ÊVABD, Antw. arek.
132 (150.3); U. 134. 137. Dat alle garen, harnas en
instrumenten, waarmede eenige, . . zullen willen
of mogen yangen eenig wild, zullen gehouden, ge-
confisqueerd en yerbenrd worden, uitgenomen de
gemeene klootbogen, die men toelaat yoor tijdyer-
drijf. Nederl. plae. Wdb. III 459 a.
CLOOTELINGEN (Cloetelingen), zn. my. Zie
78
CLU.
CNA.
CLOOTWB» li Oelewn het beitoek om te bwtgdwi
bet vletten ei eetteB wui da noodüge cloetelingen
toi de lefMntie van bet «eeboolcL Stadêorek, Ber'
gtmcp'Zoom, Bceot 13 spr. 1704.
CLOOTCAK8, m. BUromde koéis, fr. froma^
m farme dê hotOe, Kil. Klootkese. Gmmw mhi^
etdaUu. K. Mui. PoaraM^ romd. || Geee, een
nwade ekwtcMe van drj bondert caeen, 1 ee. rv
gr. ZMMMeAf <al i0 AmUd, 16:e3.
CLOOT8PEL. Zie dobvklschool.
CLOPPEN, onz. en bv. 1) De klok. Die Iméem^
fr. 9ommtr (la doehé). \\ Kiemen mach vereoepen
wütbfaet, . . vor den tjt dat gbeclopt ee tenevel te
vereoepene. Kb. v. Awdem, 1338, Meng. I 332.
Dgt [eoeren] loeft, ocht Teiroept, ocbt toent, ocht
zaeke ontbindt voer dien datter toe gheelopt ee.
Kb. e. PiêMt, B 100. Waert dat de see ofte leriere
van der A doerbtaeke ofte oveiiiepe, bj dage oft
by naohte, xoo wie dat eent ghewaere wordt macb
giMn ter naester procbie, en doen cloppen de
eloeke, omme bet ghemeene te veigaederen ten
overloópe. C. e. BtMkbmrg^ i, il. i<. de Ylaminck,
Aoe. 20.
2) Een eebip. Het Mtstea, omdertodceu, fr. vwi-
ier, êxamim&r (na ma/oyre). \\ Ee goetgevonden en
gereeolveert, ten overstaen van heeren oommima-
rimen, te doen kloppen alle de acbepen van deie
stadt afrarende. Stadwarek. Bergeu-cp- Zoom , Bewol.
1680 — 1693, nr. 44. Ie goet gevonden alle de ecbe-
pen van deee plaetee te visiteren, ofte, aoo ale
geeegbt wort, te doen kloppen. Ib. nr. 46» Verg.
14 nov. 1699. Betaelt tien stnyven voor yder ge-
klopt eehip; benevens ook thien stujvers aen de
■cbeepetimmeriayden die deselve geklopt bebben.
Ib. Verg. 21 febr. 1700.
CLOPSLACH , zn. m. In openbare verkoopiogen.
Slag der toemizMÊg, ir. eonp d^adfudieotion {dans
lê$ vêmtee jmbUquee). || Op wien den lesten dop-
slacb Eal gheslegen worden, zal daermede bedjden
er&chticb en pioprietaris van de honsen eii erfven
binnen der stede en vrjbede van dien gbestaen en
gbeleghen. C. v. Amdem. tii , 62. Vieroant en macb
in steriTbaysen verooopinghen doen by den roupe
ofte ckmslach dan denghonen die tselve officie in
paebte beeft, ofte die daertoe van s'beerenwegben
ghestelt is C. e. Aalet xii 11. J^ poêtim.
CL08BAEN. Zie clootbasv.
CLOTKEN (Clotoken), verklw. Kern kleim etmk
(lande) , fr. uneparedU de (terre). Plantijn. Een klot-
ken. Mottelette. OUèula. \\ I dachmael broecsb. . .
en 1 cioteken lants gelegen ane den molenwecb
die compt van Lelie. Ckariere o. Terkameren nr.
62, JBrpe, 1308.
CLOUSEN (CUnsen?), sn. mv. De omheining
van kei tabernakel of de afsluiting van het êanctu"
arinm, fr. la dótmre du iabemade ou sanetnaire.
II lek, Philips Laromekens, kenne ontfangen te
bebbene van Mr de prelaat van Tongerloe , ter za-
ken van mynen dienst, die ick den voirs. prelaet
gedaan hebbe binnen vier jaren lestlede, coe aen
tsakermentshnys, sepultoref lavatoire, dousen en
andersina . . , en noch van eenen steynen preeck-
stoel... Van Spilbvxk, Tongerho, 22. 24.
CLUCHTE, CLOCHTB (Clogte), clupte (Cluft).
1) Oeslachtkunde. 8faak, fr. (généal.) êonche. Kil.
Klnchte j. Klufte, MuUitudo ^ Twrha. Meijer
Klnchte, klufte: menigte ^ hoop^ aiam. Hiervan zegt
men klnftawys deilen, dat is, de erffenis in staaken
deilen. Orimm Kluft. Schiller n. Lubben Kluft,
klucht. II In dyen gevalle datter egeene oemen oft
moyan en zQn, maar alle t*saemen naven e& nioh-
Oft ^«■■■■■W ■■■■■■IIBI ■■!
solcka sytvallige goeden, im egmali
cloehteo gadeylt en nyet in diis büoAlen. C
Vaikenbmrg, 26 jan. 1612, a. 3. Is eanicb van das
kinderen aflïjvigb, aoo staen de kindeRo
aflijvigban al *jb saemem voor een einft in de
van dea dooden. O. e. Breda i 11. — Omdarmf'
dêdiag van het geelaeki, fr. etédimeiam de lm
famnüe. || Dit en is niet scnldieh langer te dnann
dan tot in den vgcB giaedt ineloys; want dia
cinfte in dan vti» gnedt is senldieb siin aai^ga
daelte te laene te ont£uigen van dan ootetan bloe-
der, oft van dangeenen die dat gebed laan hondanda
is. V. D. Tat. 201 v«.
2) Gemeeniey het geked der pen
eikander eeme gemeeneehap eerana, fr.
II Gelyk ook in saken aangaande aenig
gemeynte, steeden, dorpen. coUcgien, dogtam en
Utiscansorten. C. gr. Loon II 634, Bffkheim.
CLUCHT8GEWIJSE (Cloeh^wiiae), bgw.
Siaakegewige , fr. peur eoueke. \\ Als daar niet m
syn ais broedara- of sostenkindaren, aonder eon-
cnrrentia van oom of moya, aoo soecedami deadvs
aen bunnen overleden oom booftagewyaa aii nilt
klochsgewyse. C, v. Maaetrieht 401.
CLUI8 (auyse). zn. Klmie, fr ermitage. Kereke
noch Cluyse. Pleonaeme en aUitermüe. Zm neg
KSBCK hoogerop. \\ Hen en sal oie in deaen stoekM
oft hieijegen kereke, elnyse, gbeenrehande gewi)ds
staden, poirterie noch andere vribeyt, stade, be-
scudsel noch besehermenisse mogen doen. Bekeek.
V. Brab. rag. 135 ioL 53, priv. e. herfeg Jntomm
25 mei 1414 a. 4. Die de marctvrijbeydi varbaoit,
en is noch in kereke, kluyse, noch andere igjspn^
vilegieerde plaatsen niet vrg. C e. Aatm, 1582»
tit. 49 a. 12.
CLUITE (Gluyte, dnte), zn. v. JRwdKipal,
tafelspel, ook sotternie im de dramafisehe poètji
der midddeemoeny fr. /arce,ofr. sottie eteotteriê
dans la poSeie dn mogen^ége. Kil. aoet Klnyte/
klnchte. Lndiermm,.. Faree. || De opgevoerde stok-
ken bestonden uit mysterie- of schnftaurspden,.*
en verder uit blijspelen: esbattementen, klnijtan of
kluchten. Bbbomavb, lAer 155. Een clnyte vu
playerwater. Tafelspel. — Ene genoucbdika dnte
van Nu noch. Loüis Pbtit, BM. 198.
CLUIVERS, CBUIVBB8 (Cluvers, cnuvers). zn. mv.
ZioBTBBS. Kil.Kluy ver/cnuyver.JBsadorfCMea-
tor rei Jndieaiae. Plantijn De klnyvera int goedt
stellen. Mettre lee mangenrs aeus bitme d'amemL
II Die cautie geetelt synda. moet de beere oft
officier, midsgaders heure dieneers, cnuven eii
andere bewae^ers nuyt desselfs gevangenen buyso
gaen. C. v. Antw. 1545, i 19. Executie aan den
amptman oft bnrgermeesteren versocbt weeende,
wordt de amptman en burgermeesteren gehouden
te seyndene de cnuvers oft gezworene bewaarden
van den goeden ten huyse oft wooningben van des
debiteur, omme tgoet, aldaar wesende bevonden,
te bewarene tot behoeff des crediteurs. Ib. ▼ 3;
it. 4. 5. — Joos. Morghen send* ick hem de doy-
vers Voor myn vierendeel jaer huers, dat bedraegbt
vyfthien stuyvers. Willbx Oqisb, Móoveerdig'
hegdt. 40.
CLUTSENAER, zn. Oudijzerverkooper , fr. m»-
denr de ftrraiUe {?) \\ Vonnis in de viersohars ge-
geven jeghens de clutsenaers, die oudt ysere ter
marct veroopen, van het jaer 1481. Belg. «««. IV
50, Oent.
CNAEP, chapb (K— ), zn. m. Vorsten, hmir
en leenhooren mitgetonderd, werd de bonamimg kna^
CNA.
CMA.
79
turn Men manêpereoon gegeven, mei uiden mei h^
voeging van kei epitheton goed of wettig (Zie
OOSDB UAWHV) , ir. d Vexceptvon des princes , eeig-
neure terrxtoriaux om féodauxj la dénominaiion de
knaap fnt donnée è Umie personne mdle, assez
eomveni avee adyonetion de Vépithèie yjbon, hono-
rahUy^ OH „léffuU". 1) Jongen, jongeling , mans-
perêoon in ^ieUgemeen, fir. jeune homme, gargon,
gent e ^ pereenne, individu en général. \\ Het gheviel,
op tiit die leden es» dat een cnape hem, Jan
Moenae, afsloecb enen voet eii twee Tingeren van
aire hant, en gaf oech andre wonden; op duelke
£aity ghi heren, dat de Torseide cnape niet ne
hale,.. O. e. Auden. 2^^ d. 27, e. 1300. Dat
•morghena, eer Pieter en Leus Tan den waghen
genomen waren, Willem de Bode, Amoad de Hont,
en vele andren knapmi van buten (wel tote xxv)
quamen up de Goutre. db Pauw , 't Beeoueh 46
(1306). Dewelke drie dachwand houdende zijn cna-
pen, die men heetd Dencesen. db Vlavikck,
ZcD. 110 (1834). Den achooteth, betichtende den
gevangenen ter hooger yierechaere, seght aldus,
thoonende met s^ne roede op den gevangenen
■taende tegena hem over: „Ik yerthoone mij tegens
dyen cnaepe.** — Soo nempt hij conclusie prepa-
ratoir ten eynde dat djen cnape sal worden gewe-
ien ter bancke oft tot scherper ezaminatie. O. v.
Aniw. oomp, YII, iv, 18. 14; it 15. li. C. v.
Denme 1612, i 11. 12. Soo wanneer knaep en
maeght ten wettelijcken houweiycken ataet vergadert
■yn,.. C. V. Anten, Crim. a. 11.
2) Seküdknaapy edelknaap, edelman, de edde
jongeUng , xoolmng hij nog geen ridder geelagen was ,
in dienst van eenen ridder , als krijgskneehi of hqf-
jonkm", ook als plaatsvervanger eens heeren, o,a,
in gereehielijke taken, it, écuger, varlei, genOl-
homme, iani qu'U n'étaii pas chev<Uier, am service
d^un ehevaUer, en guerre on d la oour comme page;
amssi comme remflagant un seigneur, entre auires,
dans des eauses judioiaires. || Ie, Philip, here van
Maldenghem , . . io bidde u [nl. den prooet van
Sint Baafs] , . . dat ghi leent Janne {Van der Woe-
■tine, minen cnape, soevele van huwen mannen
dat bi eiken man wet mach doen. Oork, 10 jan.
1286. Doet een dorpman enen ridder, hi es om
hoodert soellinge ; en doet een dorpman enen cnape,
die van ridders aerde oomen es, en noch es cnape,
hi ees om xx scellinge. JT. d, ammanie o. Brussel
1292 a. 1. Dtf I\r. K. v. Nijvd zegt: yfihevalier en
varlei estrais de ehevaUer,'^ Hi si ridder oobt
knape. Bekenk. v. Brab. reg. 131 fol. 12 v^, 14 juni
1404 ; in gelijktijdig Fransch : ^^hevalier ou éeufger,''^
Sn mi, PhQipee, den voecht, beheert daer \nl.
in de rechtszittingen der schepenen] tieghenwordech
te sine, ofte minen cnape van miuentbalven, die
4Uher wachtende sal syn mijns rechts; zonder den-
welken cnape , ofte man van sinenthalven, en suelen
de man ofte de soepenen van Puderse engheen
Tonnisse uten hi en sire tieghenwordech. . . Dat
ighewelo van ons mach hebben sine cnapen, scou-
toten oft rechteren, die hem wachten en houden
ayn recht. Oork. 19 juni 1295. In dit vorseide
goet van der Beveme soe z^jn ghedaen die vorseide
abt en zgn convent, bi manninghen van Juine van
Walbosch, als mins heren sgraven knape van
Tlaendren, die welo Jan des wel maghtich was,
en bi w^sdome van scepenen van Zent-Antelins.
Oork. 5 juU 1299.
3) Knecki, dienstbode , fr. valei, domesOque, || Dat
drt voregbenoumede gasthus aal senden te Buede-
l^em, eiker oegste ghelike, enen waghen efi drie
knapen ... Bn te gademe die tbiende met miins
her Wouters cnapen . . . Bü noch knape noch peert
en sal moghen neisen die tbiende. Oork. 11 juni
1277. Bn ute al boren gode ghiet dsjars zzxvi s.
Bü met desen gode moet men houden y bredere
en II sustere die gheprovendt hiirop siin. Ën men
houdt hiirop iii cnape en ii jonghe wyf die ken
dienen. Bekenk. gasthuis Assehe, 10 aug. 1298.
Dan sal die tiendennere int soip gaen met sinen
cnape, en niement meer. Tol ie Mechden 1391 a.
43. Indjen men . bevende deselve moeleners oft
beuren knapen contrarie doende. Stadsarch. Bergen'
op-Zoom, Ord. 1524—1558, litt. H 3 nr. 14 blz.
30. Knapen oft maerten, die stelen in thuys daer
sj woonen, en hueren meester, vrouwe oft huys-
gesin yet ondraghen , . . die boden verdienen die
galghe. C. V. Antto. 1545, i 82. Op de pene van
twelf karolusguldens ... te verbeuren , soo dick-
maels ieroant bevonden wort het contrarie . . . ge-
daen te hebben, hetzy bj hem eelven oft by hunne
maerten oft knapen,.. C, v, Brussel, Servit, 81,
Christijn per famulos. li, O. v. Santhoven, Stijl
1557 a. 260. li. Kb. v. Aniw. a. 64; C, Land v.
Megen, Charter v. 1898 {waarvoor staat bode in
H eh. V. juni 1408 a. 5; Cv, Uier, Si^l, xix
8; Cv. Auden. 2de d. 297; Mertens en Torfa, II
686, Bek. 1401.
4) Leerling in een ambacht, fr. apprenii doms un
métier, \\ So wat cnape die meester werden wille,
[mach] eene ghetouwe te settene ombe niet, dat
[/. daer] hi selve up weven wille . . . Bïi negheen
meester mach cnape hueren te termine dan ... R.
Tijkwevers Sinte-Fieiers , 28 mei 1280. It. Par^
meniiers 27 oct 1280; Tijkwevers 18 mei 1301.
5) Werkman , hanthoerkeman , amhachtsman , stiel'
man, fr. ouvrier, homme de métier. \\ Want de
goede liede die stroene huyse hebben binnen den
binnensten vesten, alle qusklic ghereedscap bieren
binnen [nl. binnen de twee jaren] daertoe ghecii
ghen mochten van werolieden , . . soe es . . . gheoV'
deneert... dat alle goede cnapen, timmerliede
metsers , ticheldeckers , en leemplackers van buten . •
binnen Antwerpen sollen moghen werken, op faaer
kersghelt. Kb. v, Aniw. a. 199.
6) Burgemeester en raadsheer, fr. bourgmesire ei
conseiller, || Dat die scepenen en gesworen van Os
selen mogen kiesen jairlics twee goede wittige kna-
pen , borgemeesteren te sine , die van jair tot jair
verandert selen werden , . . die onse scontet van
Maselant sal eeden; en soe wien die scepenen en
gesworen dairtoe kiesen, die salt moeten wesen,
en hem des niet weigeren. Bekenk. e. Brab. reg.
148 fol. 165 v«., Privü. voor Os (1600—1617). Dat
yeghelic richter, uut die vier en twenticb knapen
vors. . , kyesen sal op sijnen eedt zesse raetslude ,
die hem oerbaerlicste duncken den here en der
stat. C V. Maastricht 429, charter v. 1872. It. O.
Liige 10 sept. 1414 , a. 2. en 6.
7) Dienaar van gerecht of bestuur , fir. sestviieur,
sergeni, en jusOee ou en administration. || Den
derden dach es hine [nl. de meier den misdadige]
sohuldech te leedene vor den proofist en vor schepenen
en dan moet hine den prooist telivereren, of ainen
cnape die daertoe gheset es. St-Pieiers % meier
1280 a. 12. In kermesdage es scouteten reoht tetene
up tgasthus met ij cnapen , en niet meer, en alse
sulke spise alse men andren cnapen gevet. Oork.
25 febr. 1252. Noch en sal noch en mach mgn
here Woutre . . , heffen noch nseren de goede der
•bdisBen ens oonvents . . . sonder haven daac , noch
nemen noch mrresteren faaer onapen, nooh haeip
80
CNA.
CNA.
nuüinide, noeh hue l«to. Oork. 28 ang. 1292; de
Fr, tekst zept ^ne prendre ne arregier lewr varleë.
Vort» en moghen des hertoghen knapen enghene
hachte doen noch Baisine binnen den lande van
Orimberghen onvenocht der heren [nl. van Qrim-
berghen] knapen. Oork. 24 jani 1297, a. 6. Roede-
drageren, stocdrageren, steenwechteren en andere
eheeren cnapen en dieneren. — Boededragere ,
stedehoudere I clerc en alle onse koWedrageren en
andere sheeren cnapen en dieneren. Bekenk. v.
JBrab. leg. 133 fol. 140 y^ en 143. Twee oude ghe-
■woren van den ambochto Toen., die een jaer
gbeeworen gheweest hebben, selen kieeen twee
goede knapen. £n die twee selen kiesen haren
Tiye Yioa. den ambachte. £n die vive selen kiesen
twee knapen, die welke dat jaer ghesworen sijn
selen en regeerders van den ambachto. JT. Droog'
eekeerdere te Diett, 1415 a. 16. Dat in der stat
▼an Tricht niet meir dan twe gesworen boden of
sarganten sgn en solen van beide onser heren
wegen. Itom, so en solen in der stat Tan Tricht
niet meir sgn dan twee gesworen knapen en
sarganten, . . en die twe solen roede en swert
beide draghen« C. v. Maastricht , Stat. v. 1380 a.
127; a. a. 110. 112 stadsknapen, en blz. 433 keur-
meestér, 437 wisselaer en muntbewaker.
8) Amhaehttdeken en heatmwrlid^ ambachtsmeeMter ,
munter , fr. doyen de nUtier^ membre de Vadminie-
treUion d'un métier, maitre dans un métier t man-
nayewr, \\ Voert ghebieden wi en ordineren drie
meesters en drie cnapen te wesene omme te ver-
siene ten Torseiden ambachte bi onsen rade. K.
Tifkweoere te Oent, 1301, a. 9. Dat ons scepenen
yan Dyest setten solen en kyesen viere ghulde-
kene; welke ghuldekene solen setten en kyesen
knapen en ssegheleren, dat ambacht te mainte*
nerene. -^ Wi solen hebben onsen clerc bi de
▼oergh. knapen , als si ommegaen , die bescriYen sal
al dat si vinden [nL de breuken of overtredingen]
Oork, heer e. DUit, 2 juni 1335. Dat onse voers.
scepenen en raet alle jaeren zoelen kiesen, setten
en nemen vier goede knapen, twee van der vette-
nen en twee van der scoemekerien , die tvoergh.
leeder, scoen en leersen waerderen soelen. . Oork.
heer v. Dieet, 13 sept. 1389. Omme die goede
onste, die wy dragen eiï hebben ten goeden cna-
pen weert van den weefambachte. JRepl, Lakeng.
te Vilvoorden, 1393. Dat die kiesers sullen kiesen
eenen goeden ongelachterden cnape, die profitelic
sal EÜn den ambachte, om dat jaer deken te zine
van onsen ambachte. K, e. Smedersamb. te Oent,
lb^9 £. Dat de manhoot, knapen en knechten,
aehter de processie gha bachten den heere en der
Wet. D« VLAMIKCK, Vgb. 40 (154-» E.). — Munt-
meeêter , fr. maitre de la monnaie. || Doe ghi, lieve
here en vrouwe, ghewerdigst mi te maken uwen
knape van uwer munten, . . JBrab. Teesten II 649
(1382). Onsen lieven knapen, beyde van Brussel
en van Lovene, munteren en werckluyden. . . . —
Bnde dese knapen sullen zyn alle van eender ghe-
aelschap. Fl, v, Brab., priv. juni 1291; I 246.
9) Beset onape. Zie bisetmak || Bimanessen
Jans, die men zeghet die Cobbere van Kossem,
ja, te dier t\)t dat h^s. Jan, mechtich was alse
beeet cnape van der heren weghen van Hafflighem.
Ohartb. begijnh. Brussel fol. 185 r» en v^, Schep.
V, Merohten 1331. Dits al ghesciet met wette en
met vonnesse, bi manessen ons besets cnapen Jans
Van der Spreedt, dier sculdeoh was op te maenne,
en bi wiisdomme der eyghenghenoete dier scnldech
op waren te wiaene. Bruss. godsh. b, nr. 1009 — 9^
brief der esgengenooiem der Vrouw e. Cfrimberyem^
1351. Besette cnape. Ib. brief e. 1358.
CNAEPSCBAP (O— scip, k— scap, cnapenscmp),
zn. 1> Ongehuwde staat, fr. eélibat. \\ Alle schoot
die men maect, in knaepscape of in fauwelijck, die
moet gelden zijn have of zgn eijgen , wien dat blijft.
tBecht o. ücde 58.
2) De staai van ambaehtsgezid , tussehen leerknaap
en meester, fr. état de compagnon de métier, fétat
entre apprenti et maitre. \\ Wie die int voon. am-
bacht comen wille, weider hy tvoorseide ambachte
can of ne can,.. moet staen ij jaer in syn leer-
lincsceip en daema doen dat te cnaepsceipe toebe-
hoort. Kb, Lakeng. Iperen 1363, Ti, Lakenreders,
Dat elc die voordan ontCanghen zal willen zijn
omme binnen tvorseyde ambucht te leeme, zal
moeten... leeren vier jaren lang, en.., eer hy
over leercnecht ontfanghen zal moghen weeën, wel
versteen zijnde dat hem de meester . . , stappans
naer den voorseyden vier jaren, ghehouden zal zijn
huto zinen broode te doene, ten hende dat hy
daemaer int voorseyde ambochte werken mogbe
in cnaepscepe, een jaer lanc ten minsten, daerin
dat hy ghehouden zal zijn eer hy zine vryhede int
voorseyde ambocht lossen zal moghen. Kb. Lakeng.
Brugge, Wevers, blz. 28; ii. 29, en 75. Ten
egnde van den twee jaren, zal die voirs. leercnape
moeten blijven werckende in cnapenscapen totter
tijt dat hy gedaen zal hebben zijn principale proeve
voir die tintmeesters van den ambachte. K. Droog-
scheerders Diest, regl, 28 juli 1545 a. 3. Ontrent
half wedemaent 1566, sprao men te Ghendt datter
een van dese predicanten zien predicken was , met
een cleen cuddekin volcx van lichten levene, en
meest vremde ghezellen, die te Ghendt in cnaep-
schappe wrochten, ontrent Manakeercke. FsBD.
Yavdbb Hasoheit, Ber. tijden, I 1.
3) Bediening van knaap, kamerbode, diensAode
of dienaar van een bestuur, fr. offlee de valet d'une
administration, || Als aengaende alle andere stae-
ten en officien deser stede, als presentmeestersdp,
en dierghelycke, .. Cv. Auden. 24e d. 243 (1556).
4) Zekere bediening of dienstverrichting i» de grooii
kloosters of ahdijen, fr. certain office ou service damt
les grands monast^es ou ahbttges, Xil. Knaep-
schap. Serviius, servitium, ministerium, \\ Dit is
de dienst van den ael moesenen, dat hi haut in
cnaepscepe. Vak Lokebek, St» Pier re nr 622 bli.
293 a. 16, Lavenderie Hoe en in wat maniersn
dat soe voertyds houdende was een huusghenotscipi
wesende een cnaepscip van onsen voornoemden
heere en van ziere kerken [nl, van 8t-Pieteri].
Dibbicx, Charterb. 190 (1413). Zie HmsdxirooT-
8GSAP
CNAEPSHEIT , zn. Knechtschap, dienethaarheidj
fr. éiat de valet, servitude. || Den voerstere en «1
egheenssints den huyslieden oft andere travelleren
om hem crauwegde in dachueren, knaepseeden oft
werckhueringhen, met wegenen peerden oft kerren
gedaen te worddene. O. v. Turnhout, Ord, S8
sept. 1560 a. 20.
CNAPELË, zn. Mannelijk kind, kind van hst
mannelijk geslacht, fr. enfant mdle, || Alexander
[nl. van Tralies] seghet alleene dat men in die
rechte zgde knapelen draecht. Vrouwen heim. Ti.
598. Dat niemen int voors. ambacht oomen en m1
noch en mach, hij en ware vrg vleeschauwer ofTTÜ
vleeschauwers kind tAelst, knapelen[knapelijn ?]vdst
die ghevrijt zullen zijn. de Pb. en Bb. Aalst III
459 (1891). Knechtkens van xiiij jaeren... Dst
jonghers, hetzij knapele over vierthien jaeren en
CNE.
CNI.
81
TTonwelijoke penoonen over huere xQ jaeren oudt
zgnde . . . selen mogen maken en ordineeren huere
testament, ö. v. Turnhout , Weeakamer a. 36. H»
O. V. Lier xviii 27; C. v. Antw. 1582 t. 42 a. 71.
CNAFKLIJN (Cnapelin), bn.CnapeliJn kint.
Zoo als CKAPBLB. Kil. heeft slechts als zn. knape-
linck /knapeiyn. vet. Jland. Puer , puer magculus ,
puellu». II Alle ghetroude kinderen, si meiskin kint,
si cnapelin kint, moeten effene deelen in svaders
goet en der moeder, si catheylen oft ander goet.
DE Pr. en Bb. IV. DeiielcUmk 12, K. v. d, Ouder-
horch 1268. Yord es ghekuert . . . So wie die kna-
pelin kint, dat porters iof portighen kint van
Bmghe, dat beneden xx jaeren oud ware, yer-
troeste iof verleedde houwelic te doene bute der
▼oghede rade,.. G. stad Brugge^ I 2.H1 (31 dec.
1278). Waert dat eenich vleeschauwer stoorre zon-
der cnapelin kind naer hem blivende. n Pb. en
Bb. .IciZir^, I 109 (1391). Dat m\jngenedege vrouwe,
de hertoghiune van Oostryck en van Brabant,
bleven eü verlediclit es van eenen scoonen jonghen
knapelynen kinde. Siadsrele. Loven 1481 , Edw.
Van Even, Mengelingen^ in HVad. mus. II 832.
Dat leen, nae zyn rechte natuere , daelt ende coempt
alleene opte knapelijn kinderen. Y. D. Tav. 194.
CNAPELIJCK (Cnapelic), bn. Cnapelijok
kint. Oelijh het voorgaande. \\ Axmo [xiv] Ixvj,
xiiy januarii, is uutgesproken : dat Jan de Vos ge-
houden wesen sal, van nu voirtane, Heylen Eers-
t«yne uut te reyken jaerlyx yii Almoldusgulden ,
tot de houwenisse van alsulcken cnapelyken kinde
als de voirs. Heylzoeten gehadt heeft. Archief
Bergen- op- Zoom ^ Èentbr. en reeogn, 1465 — 1467,
nr. 198. Dese grave Bobrecht haddeby Gheertrudt,
zinen wive, twee cnapelike kinderen, Bobbrechten
Philips. — Willem van Dampierre behuwede Ylaen-
deren en Henegouwen an Margrieten zinen wive.
Hy was de twee en twintichst« grave ontrent een
jaer; zy hadden te samen drie cnapelike kinderen,
Willem, Owy en Jan; maer eer Margriete nam
Willem van Dampierre, zo hadde heymelyc ghe>
hadt twee cnapelike kinderen, Boudin en Jan van
Avenues. Jav t. Dixmüdb 28 138.
CNAPCOECK, zn. Gouden munt der hoeren van
Or ontvelt^ fr. monnaie ^or de» seigneur $ de Qr ons-
velt Yan der Chijs, Jjeenen 103. || In de xv eeuw
vind men aldaer [nl. te Nymegen] gemunt geweest
te zyn Ooud Ouldens^ en ligtelyk ook Knapkoeken.
Hbylev, Antwoord 8. Yervoordert hem deselve
muntmeester [fi^. te Nymegen] te slaen en munten ,
naer sgn beliefte, diversche nieuwe goude pennioghen
gelijckende dobbele ducaten, en andere cleyne pen-
ninghen ghenaempt knapkoecken , . . En die knap-
koeoken worden ghemeynlgcken uytghegheven tot
neghen stuyvers, en nochtans en zjjn niet beter
dan ontrent seven stuyvers en eenen halven. PI,
V. Brab, 10 nov. 1565; II 481; it. 482. Men
had . . , Cnapcoeeken om de dusgenaerode koeken te
koopen [?]. Belg. mus. 1 320.
CNEC H T, zn. , vklw .cnechtkeu. Jongen, knaap,
it, gar^on. Kil. a«K^. Enecht/kneohtken. tTiifw-
nis, adolescens, puer s mos, matculus. JSnfant masle ,
garson, \\ Ongebouwde knechten oft meyssens, ver-
sien oft niet versien sijnde van momboors , en wor-
den niet ghehouden voor bejaert dan xxv jaren oudt
weeende. O. e. Antw, 1582 , t. 43 a. 67. De mom-
boordije van de weesen . . . duert totter tyt toe dat
de weesen gecommen sijn totten ouderdom van xxv
jaeren, sonder onderscheyt te maeoken tussohen
koechtkens eü meyskens tutele eü curatele. Ib.
épmpil. II V a. 166. Dat dochterkena tot bonnen
n.
daghen coraen syn als sy alt syn derthien jaeren
en xl daghen, en knechtkens als sy alt syn xv
jaeren en xl dagen. C. gr. Loon I 48.
CNEITE, KNEUTE, zn. JSene soort van bier,
fr. une sorte de bière. \\ Zoo wie kneyte tappe
ofte inbrauwen bier., die sal gheven Beversohe
mate , de kneute om xx myten den stoop,.. Dat
niemant, wie hy sy, die kneyte ofte bier van over
zee vercoopt, gheen inbrauwen bier vercoopen ofte
inlegghen en sal. db Pb. en Bb. XXIII. Beveren
75. 76 (1526).
CNËITEN (Kneyten), ow. Een zeker spel^ fr.
certain jeu. || Als tvomoemde gheselscip vergadert
wert, es dan daer yement voortstellende of doende
eenich wedspel, daer men ghelt met verthieren
mach , als dobbelen , ringhelen , queecken , verkeeren ,
kneyten, poutrainen. quarten, ruufflen oft andre
ongheorlooft spel, de voortbringher en elc die hem
volghet of dat daer doet , zal verbeuren eenen stoop
wijns. DB Pb. en Bb. Oent III 508, Bederijkers-
kamer de Fonteine^ 1448.
CNEVELSTAF, CNEVELSTOCK, zn. Piek,
fr. pyque. Kil. Enevelstook. j. knevelspriet,
Bw^nspriet. Basta amentata^ ansata^ nadosai vena^
bulum, .. K. auct. Bspieu, \\ Die prince van Oran-
gien, . . heeft gepermitteert . . , te mogen uuytvoeren
en transporteren veertich roeren, zeven hondert
pont buscruyt, vyftich knevolstocken en vyffen-
twintich hallebaerden. DB Coübsbmakbb , Troubles
marit. III 83 (1566). Diversche soorten van wape-
nen en munitien, als van bussen, hellebaerden ,
spicien, knevelstocken, . . — Boeren , lonten, buspoe-
der, salpeter, solffer, spiessen, hellebaerden, kne-
velstaven,.. Gévabd, Antw, aireh, III 161 (1577),
232 (1578).
CNIEGESPAN, zn. In oniegespan. Ter
hoogte van de knie, fr. è hauteur de genou. \\ Elc
mach houden op zyn leen de huijse by pryse of
zy lagen ter erden, in kniegespanne , die ten leene
niet en behooren. C. v. Aalst 422. De kost. v, h.
leenhof der Burcht v, Brugge, a. 194 blx 309 ze^:
in knie gespannen, doch het Leenrecht v. 1528, J
ij v^ in kniegespan.
CNIJF , cviTB , CSIF , zn. Korte degen of lang
mes, ponjaard, fr. épée courte ou couteau long y
poignard. Kil. Knijf. vetus. CuUer, gladius, K. v.
Veume 1240 eanipulus; It. K. v. Safelaar 1264
a. 8; K, v. Brugge 1281 : Knijf, ofr. eouteil è pointe,
II Dit stjn tersechde wapenen: knive,.. Die op
anderen trocke verseeghdewapene, sonder knyfsteke
of sweert, hi waers om xx scellinge. — Die enen
knijf trocke ochte een steecsweert, anderen mede
te evelene, sonder daet, hi waers om xi scellinge
jegen den here; en en hadde hi des ghelts niet,
men soude hem den knyf doer die hande slaen
ochte steken. — Wie den anderen stake mit enen
knive of mit eenen steecsweerde ene opene wonde ,
hi waers om xx pond iegen den heer, of die hand
verloren daer hine mede stake. JT. d. Ammanie
1292 , a. 10. 12. 13. 14. De Waalsche keure heeft
„coutiaul è pointe,** It. K. d. Lovensohe meierij
1312, a. 9. 10. 11; K. v. St-Pieters- Leeuw 1284;
Kb. V. Auden. 1338; Gr. eh, v. Gent 1297 a. 37.
38. 39 Cnif.
CNIPBUS, zn. V. Yuurwapen. Pistool, fr. pistolet.
Kil. Knipbusse, vetus fland. Sdopetum, tormen-
turn manuarium: vulgo pistolétum. D'Arsy une
pistóle. II Oegeven den gesellen van der knipbus*
sen . . , en van solpetere x grypen viy sts. Gegeven
noch . . . vore c pont loots geleidt den gesellen van
der knipbuasen, ter tyt die Arrenberobsche de
U
i^l
iJfCil
CuE.
•M#, *ff4M^ i^iM^m^ T Vjy^ vj il, 1 *Mi, Mét*
fH^t4, h*^fUt \Wê,
U, fly$4mJt i'f. '//^ $f*f y^* %*'*%. JArt XMi 'tA^rT*ru
ilf4/*tkmtj *l'A% mHHf, hftiUrf ff", kil mtffTtt ook k«-
Kt/fti fitfi ti»i fiint»^ «tU tUrft tittfMikf «Jttftrrr//t\ti f^i^
idUwi ttyuiUf 9fti MAmttfUff Urn ^f4fr)ujtAti*t nun
humm hufnérn $tU ttr^mt tu/rntttmni^ in de Ca«t««l«
•ifiMfUf, fmffiÏM'frm* im È^miKUtthfètnun» AwUm. meng.
i)H^)\i it'iè/fï)f %n. Hên ukf Uar van gtHnge
HffMff/^f ff. utiê ff/riê dê bièf$ comtnuné. \\ Aüüo
1441 i/<iK«»f«fri tUm nntu^ïltfUf di« bH spel vad siute
hnr\t*i\i*u N|>(f»ld«ii^ (4» fwdr'trtiiktiu f ««n teI cnol
/M//* mu». Vni 2(M/ lt«tri, tUiumUim, een f*t
h)««f«i hiilff' i*.uo\ mh hftlf fMi/i, H «iiJirf, 'A croot.
///, M<)A| ë. I»0H, H(»(l (f/i«Tr), Jftun« MaDdekent,
t;roiiwMr«, i«r (*iiiiiimii ?•» twiilfTvtUn biers gehee-
ft«M i«mil I dwnl/'k d« NUdi JA«frlj<;s uuyt cariUton
K«vnrid« In dnii Olarifti ^UNt<iri*n. O^itabd, >!»/«;.
«ifr'A. r mh i/. iM* lOH (U('l« K.). [Itidiou] die
nourfiiMwiem beranddn, int coeron, tMlre byer
i*KMi*iuin liftlvMti Nitivitro d«u fKii woort ie weien,
ttiMfUn ittiiHMin, dan mi «al die brouwer oft tep«
twre aiNwU*limi byttr tiynt liooKor moe|t«m vercoopon
dan vuMr mtol,.. Van Himmikkok, A6. d. Tongêr^
Urn 1AA4 a, A5.
ONOLhAKUT, Rti. /0il«r ft<«f te Mnnên, ft,
p9Hain$ hUtM ii Mimin, \\ At bikfê ou oervoitê de
M0nin élaii ntiüitiHHempHt dJi»ianée eaua Ie nom
gMriifue de KMttin , et itompfenaU la f^double bière*\
(ft ftiiollanri et h ^Metite hière'/ mate è parfir du
MVii** nMe^ pee liimmiHatioHe $ont géftSralement
remftho4e» JMf veile» de M^te hrune et de bière
hlanvhe^' et de ^petite bière brune ou blanehe,'*
RnMttHV t AU7 (KM» JC). It, II 103. 104. 210.
VU, >• (Kik vi^rnifild hl) dn Vlanduok Aoo, vx.
(!N()Ulinin\ i». KmteMterig hout, fr. du boU
aiNi«N.i*(/). lint w. K<^(Miartt k**^^^*^ ^^^ f)^*K«^<^-
«nhot ." vraxt»» wU una af of beidim niot doKolfdo
)toi. ItubtHtti, «tu i«v0nii nioi hut voorgaande ons
uuh^kond» t^.nnn.Ar.* Uit Uat«t(« w. uu k^"^ Kolco
Vt^rwUd {itiet. ,<^#e. M« H. n' H) gobruiki te woxou
ttHW dn bladmi dnr ritMueu, of, Yolgoui I^yhofl*,
fMenhi\ IV illHi TtHir Kuiphtmt^ daar men ton-
\\1^^\ van maakt || Ouorhout oi\ wa||«uichot, o«u
boudt«rl, tinr jwtu. //»iew M 15tt7. Kworhoudta, *
t»» wa||ii^um'i\olii , üy ni\K n\%tertnd 15M). — Stou*
U0ud o|t hel volni^ude, oun naderhai\d Toori^^ko-
w\%^\\ oitnai, aaunmu vril h©t w. rUpoIap roor de
|>lau^)tMi {(ts ^s>lu^^\ ^aa^>)1 de UM<tu ran et^n dak
ruM«Mt ff^w p^w^\\^\ wx^r^hnu || IWtat^U Jan Van
di^r \w\\\^ «»u 9\\\i^ nhot«vUou» •N>ael^\^(Hiookorm onmie
hv hiMuhwWu uhmliHM th«*t>h«»u«» dwi torïv ran der
k^ivki» H W^wiw^s Tau ui^ii» n><»l MHieh^n Tan
MaHiutxvMKk Mafu« ht hew jïht*wom^u alt<*tWk*nA»
W|H •UM^u \s^< tl» Wtvr\^e de M>a«^lvTivtt » cl^rivlap eft
)^a«h«v(«v«^ iM ih>a4^}>r^Wkt» d^tten\W Rkmükt IV
\H>onK\U.l,K ^i\y><^udV, ixMteeniUe, <nv<«k
^ii^d*>\, 9\\. IV tv^*^vM^ Kd. Xr0. Cocon iU^v
|l >iV»^ o\h%x>t As^howdi^ o»*^ oaw\xM*vii M» tw^t^n»
ï^^:«. r^^ ^ ^ U ♦TAs
CODDAEBT
ÉBfiH tm^jm, ir,
eti »*TT*/:/rift*%.
TaCjfffEi*. fZi *»^
r*Ti, c/x'S/iAftriw» eè di*Tz*..^^ke ;oc£<e wiLd*'
Rtkenk. e Br^ reg, i:>9 t»j«. jr73 r^ '1 joni 153i$>;
t/. 26 M>r. 1.V;8 flL 1 , PI, r. A-tffr. U 174. Dkt
ni«7rA&t,., bctn rcrroordere te schietcB, jamben,
DOch gaien te cpeimen oft a&dencmto, naer ber-
tim, hi&öen, vLde zwijiten. lejen, coddaerdeny
rtt^ïen , c^t aodere loode oft swaite beeateo. PiL v.
JBra&. 22 mrt 1631 aL 1; U 186; i/. 31 aue. 1613
tL t, PI V. n, U 395.
CUDEBINGE, sn. r, Koddigkedem, jrAertoa,
fr jdaiÉ4Mn(€riee. Kil. Kodde. Faeetiae, . . j; Zegende
[el. de amiraal Ch4tillon] tot de edelmannen ran
den coninck ontrent bem synde: dit ea de fdaeiae
waer ie gheanghen waa in effige; maer emmeis
ben ie hier alnocb; met andre diergbeljcke code-
riughe. Piot. Chron. 395.
CODH, zn. &KW/ ma «oof, Ir. eorte de laime,
II Dat men Tan nn Toortan gheen middelcoda,
iynae noch keatenene drappieren en zal omme
Keenensuche fjne witte ofte sadblaeawe lakenen
daeraf te makene , maer zullen . . . dezeWe lakenen
moeten ghemaect zjn Tan goede fyne coda, ber-
•chiere,.. Bbmbbt I 296 (1545).
COEGKAÖ, C0BOAB8 (Goegers). zn. Landmaat.
Sen half dagwand weiland, fr. {meture de terre) un
demi Journal de pré. Kil. Koe gras. hoü. frie,
Paeeuum aeslivum uniue vaccae. \\ Petrus Coene
et, , . dederunt ad et eupra praium. . . continent
oiroiter 1 coeghars vel minus, db Ylaxikck,
Denderm, III 83, Ligger v, 1375. Quaedam pastura
continent oiroiter een coeghars. Ib. IV 327; U.
Zwyveke 21. 107. 108. Item, moet de Tom. Jan...
den oastelain Tandaer elox jaers een mudde rogs,
en moet twee ooeyen ghers leToren en fourage.
DB Pn. en Bb. XI. Zaffelare 12 (1437).
CUECK (Koeck), zn. Zekere lokspijs om duiven
te vangen f fr certain appdt pour prendre despigeons.
II Dat niemandt hem en TerTOordere andermans
duTven te Tanghen met lockdujTen, koecken oft
andere inventien. PI, v. JSrab. 22 mrt 1631 a. 90;
II 185.
0O60kcO60k maken (iem.) Muntersambacht.
Henen u^erkman verplichten slecht werk te verbeiereBi
fr. (monnageurt) obliger un ouvrier a eunéliorer un
ouvn^ge maljait. || £n werdt hy coecoec gemaeckt,
dat ia: hy het werk moeste beteren [ui. zijn werk
herbeginnen naar den zin Tan den muntmeester].
M\fksareh. Chambre fitcale^ InforwuUie muutmr Ifie,
JSloemert 1618.
COëLËN, Limb. citblbv, bw. Eene schold. DU
heialeu^ ook het ontbrekende aanvuUeu, fr. pagit
{une dette); tuppUer ce gui g mamque. \\ Dat den
proprietaria Tan de Toorsz. panden, Tdór bet to1>
komen Tan het tootsz. Tenreycken en Tezthieren en
bemcu Tan de keersae, Termagh toot de gecon-
•Utueorde rente,., te Terbinden andere aolTente
panden, oft de Terswegen kommeren qnyten eö
afloesen. \ghebreck koeien, oft andersinte de Ter
obli^^«rde panden daeiran te doen onüaaten. C t.
Brussel 1606 a. 169; Christijn defetHem eefflere.
In <^M aen die moeder de tocht toeooempt, wie
alsdan den keur tal moetm cuelen, welcken ''tgoet
achuldich ia. C ^. Xooe, I 4^; U. 5&5. Swaie
)wxy«*en« Traeidoor hetselre ambacht geraUca
t^nn^ in friw*!)^ kosten en lasten, om devc»kke t»
ko<4<tt T>er»rheTde oapitakn im Boecen seiicbK
WHMdftt. aP.-^ «irfr. 29 BOT. 1T2S, £<; IT19&
COC.
COL.
83
COELING. zn. Eener schuld. Betaling j fr.jDOM- |
ment (d^une detie), || Die deselve penningea tot
geenen anderen eynde en sal mogen gebruycken
als tot betaelinge der interessen ofte coelinge der
renton staende tot laste yan de gemeynto. O. P.-B.
autr. 28 nov. 1746, a. 3; VI, 266. It. C, gr. Loon
I 427.
COENREIDËN, bw. Leeriouwen, fr. corroger.
II Dat ghoen coenreider leder ooenreiden en zal
met stynkende smouto. Kb. o. Diest b 171.
COENREIDER, zn. Leertouwer , fr. corroyeur,
II Dat gheen coenreider leder touwen en zal, en
zij gh'etekent mettor stad tekene, op pene van enen
halven guldenen. Kb. v. Diest b 170.
C0E8MULE, zn. y. Mwl, tnuit eener hoef fr.
houche d'une v<Mche. \\ Jhan Dorpman en Joes de
Backere sullen doen beede to gader hare pelgrimage
to sento Pieters to Doemyke, in de penserie, en
knyelen sullen yoer dbesto craem metten peynsen,
en daer cussen eene ooesmule, in toeckyne van
payse. En daer sal Jhan Dorpman uto doen alse vele
paynsen alse hij en Joes eeton moghen. En Joes
die sal de goedhale [nl. dubbel ale, Engelsch hier]
ofte bier betalen. Canitaebt, Bijdragen 102, Zoen-
dine-Bouck tfi 1343.
COETSE, zn. x. Beddekoetg^ lotee bedstede ^ lede-
kant f fr. couche, bois de Ut. Kil. auei. Koet se,
Sponda f . . Couche ^ chalict. \\ Opt keymerken daer
die testatoer ghestoryen is. In den ierston, een
overwelfde coetse metten bedde. Een besloten
coetse , ij ellen breet , metton coetsbedde , . . —
Een begraven coetse metton bedde , . . — Een cleyn
eoetsken metten beddeken , . . Inv. V. d. Hulst 1489.
COETUISCHER (Ooetuusschere), zn. JTt; die
koeien koopt en verkoopt , (nog in levend gebruik in
de omstreek van Loven), fr. celui qui achète et
revend des vaches. \\ Inter bona Begneri diefi Violette . . ,
et bona Franconis de Coetuusschere. Charters v.
Terkameren^ ur. 63, Etterbeek 1379.
COFFELIER. Zie cosselieb.
COGGE, coaGBSCHiP, zn. Vaartuig bij onze voor-
ouders teer in gebruikt ^^t 30 tot 32 riemen voor-
tien 0», u>anneer het tot den krijg gebezigd werd,
ook met tinnen of houten getande besehutséls tegen
H enteren beveiligde (Van Lennep, Zeemans-Wdb.
109). fr. bateau fort en usage chet nos aneêtres,
pourvu <20 20 d 30 rames, ety en ecu de guerre^
muni de creneaux ou défenses dentelées conire Vdbor-
dage. Kil. Kogghe/Koghschip. Celox, D'Arsy.
sorte de navire profonde et légere, \\ De cogga, octo
denarios. Tol te Nieupoort 1163. Navis qua fert
mnum : . . Alia naves^ qua vinum non feruntj quam-
cumque rem ferant prater vinum: si sit ooga debet
quinque denarios. Tol te Dendermonde 1199, a. 1.2.
Deselve [nl. burgemeestor, schepenen en keurheeren]
syn opper-watorgraven om . . . de slnysen metton
bailliu ofte burchgrave to schauwen, metten schepen
ofte cogghen in den waterloop van de casselrge.
C. V. Broekburg I 9. Een gneboeyde heude oft
coggheschip, pleyt oft reysael. Tol te Antw. 1623.
COYN. Zie cxriT.
COYTE. Zie ctjit.
COKEBIJN, zn. Bijslaap, fr. concubine. Kil. App,
Concubgne. || Zij hadden meestdeel haer cokebynen.
Jak V. DixMinDB 266 (1379).
COCK , BCHEBFB COCK (Goo, scarpcoo, Bcharpcoc),
zn. Scherprechter , beul, fr. bourreau. || De Gentache
scherprechter heette in de xive en xv« eeuw coc of
sehütrpcoo. In de volgende eeuw noemde men hem
veelal officier crimineel, db Pb. en Bb. Gent I 361.
Tan dat N. . en N. . ghejustiohiert waren metton
wiele, van diensto van den coo die se joatiohyerde,
eü tweewaerven deromme moesto oommen, en van
al der stoffen diere toeghinc, coste iz lib. Beken,
bdljuws. Gent 1364/66 rol. 1720. Den xzviien in
junio was de voors. Heyndrick ghewyst by scepenen
van Overmeersch to justiceeren , .. De scepenen-
ooston bedroughen dien daoh x lib. iii s. p.; de tael-
man vii lib. iii s. p ; den Augustin xxüi s. p. Itom,
tradt daer hij up gliejusticeert was, zxviii s. p.
Itom , die tradt hilpen rechton iii s. p. Itom , van
den hanscoene van den cock was betaelt viii s. p.
TB Pb. en Bb. X. Afsneê 26 (16<le E). Betaelt
meestor Nioolaes Bertram, scarpoock deser stode,
over tscoenmaken van zijnen zweerde, van neghen-
tien personen bij hem ghe^xecuteert , van eloken
persoon mi d. gr. — vi s. iiii d. gr. db Pb. en
Bb., G^ent I 131, Stadsrek, 1621—1622. It. Edm.
Poullet, Juridictions 6.
COKERULLE, zn. Ironische benaming veut den
opstand der ambachten tegen de rijke burgers te
Iperen, den l«n aprü 1281, fr. nom donné ironique-
ment au soulèvement des corps de métier contre les
bourgeois riches^ è YpreSj Ie 1^ avrü 1281. Kil.
heeft het wkw. Kokeril Ie n. hoU. Odebrare hüaria,
Eelco Verwgs {Hist. genoots. N. S. nr 8, Glossa-
rium) haalt het w. coke re Hen op en ziet er de
bet. in van zingen ^ jodden. Zie ook De Jager,
TacUk. mag. III 76.
COKETRIJS (Kokatrijs), zn. Draak of kroon-
slang, tr. basilic, ofr. eoquatris. Kil. Koket rijs.
j. Kocketrijs. Basiliscus, \\ De erve . . . daer tbuua
up staet . . . gheleghen in de Yelstrato, tusschen
den huus dat men heet tRokatrijs. rs Pb. en Br.
Gent IV 79 (1377).
COCKIEN (Cocquin), zn. Aanvankelijk bedelaar,
schooier f fr. (primitivement) gueux, mendiantf lator
ook boef f deugniet, fr. vaurien en het hedend. eoquin,
kort, un ferme vague d'infure {een onbepaald smaad-
woord) zegt La Cume. Kil. ^^. Gockin. Mendicus,
NèbulOf.. II Men sal bannen uyttor stede en cas-
selr^e rabauwen, loddegen, tmwanton, cocquinen
en botters, op een oire. C. v. Cassd a. 166.
COL (dool, kool?), zn., mv. collen. De zoo-
genaamde dief van de kaars: h. eharbonif), mou-
chouj champignon, gendarme, voleur, flamm^he
(Boissière). || Waeruyt voortskompt dat, selfs op
de autaeren, diergelycke keerssen dickwils breken,
omvallen, druppen, en de kollen van de wiecken
afvallen , causerende ... O. P.-B. autr, 29 apr. 1713,
Inl.; II 689, Waskaarsmakers te Gfent.
COLEN, zn. mv. Houtskolen, fr. charbone de
bois. Kil. Kole. Carbo^ \\ Van repen, van poolen (?),
van lininen game. Kleine tol te Brugge 1269. En
wy, Jan, hertoghe van Brabant voirs., geven onsen
wercklieden [nl. de munters) dat se nemmermeer
colen en coopen bynnen allen onsen lande, omme
mede to werckene. Fl, v. Brab. Juni 1291, I 248;
GéBABD, L' hotel des monnaies 118. Dat wi [nl,
hertog Jan] . . . hebben gegeven en gheven Geerde
van Mecheien [boschwachtor van Brabant] . . , jaer-
lecx . . , en driehondertich houts en twee culen
ooien, . . Brab. Teesten II 472, oork, 12 sept. 1361.
COLEN, zn. mv. Steenkolen, tr, houüte, char-
bone de bois. Deze werden ontdekt omtrent de stad
Luik, in het jaar 1201, volgens het Magnum chro-
nicon Belgicum, fol. 208: Hulla circa Leodium
primo inveniuntur in termino publici montis . . .
[prope"] vicum qui dicitur de Koko. (Van Duyse,
Vaderl, poëty, III 200, aant. op bh. 13, zegt in
1198, door zekeren smid genoemd Pfevenaux Sbuil-
leux[?]), — La houUlefui déoouverte aux environe
84
COL.
COL.
dê JAfye, e» 1201. — DegdijkuamigXM laat niet tot
ali^d met xekerheid te bepalen of er in de , meest
laionieket oorkonden spraak is van honttkolen of
van steenkolen. || Van den wanne Tan den colen
te leenne, mede te metene, ghelt elc waghen Tgr
Senninghe. Tol te Dieet 1307 a. 14. Ghecocht bi
an Froyen ii hoed colen ghezendt voor den Dam.
Macqust, Domme ^ stadsrek, 1384/85. Yan alle
schepen die Tan buten comen,.. die inbringhen
bfoet ofte ooren , Bont ofte colen , hout ofte iaer , . .
Tol te Meekelen 1391 a. 15. Elc scip mit colen
ix d. Lot. Ib. 74.
COLEUR, zn. Klenr, fr. eonUmr. Coleur de
Hoy. Kil. Koleur de roy. j. roaensche Terwe.
JmplnviainSy D'ArsT Conleur de tannê^ on enjumé.
II Verloren dochterken, oud 8 jaeren synde, aen-
hebbende een bouken Tan eóleur de Roy, geboord
met fluweel en geToederd met kelen Tan fluwynen.
OélTABD, Antw. arch. I. 234 (1548).
COLEUYER (GaloTer, coIoTer, coloeTer, co-
leuTer, culeuTer culeTrine), zn. 1) J^nurroer, fr.
arme a feu, arqndmset fusil, — De bussen, buksen,
vnurroeren of schietgeweren verschijnen eerst in de
\h^ eeuuf; zij heetten „e(denvers*\ en de schutters
yfioleuveriers", ie onderscheiden van de ,.donderbuS'
meesters*\ fr. les fuails n'appar ais sent quau 15«
siècle, on les appelait ^couleuvrines** et cenx qni
s^en servaient „couleuvriniers" . (A. Wauters). ,,Co«-
levrine dL main*'' s*est dit ausH d'une arme è feu
chargée d plomb , que Von portoit d la main comme
nos mousquets, ou qui se mettoit sur de peiits
aff'üts, Suivant Fauchet elles éioient longues de trois
è quatre pteds, et furènt appelées depuis haquebutes
et harquémses (Celles-ci apparaissent en 1475 , a
la dffense de Nancv). La Gurae. Zie ook haeck 3).
II Wy hebben ontiangen die oitmoedige Btipplicatie
der goeder cnapen, poirteren en ingesetene Bchie-
tende metten culeuTren,.. A Waütebs, Sermens
32 (1477). OegeTcn noch den gesellen Tan den
CaloTers, als heer Robrecht Tan Arenberch de
stadt ontseydt hadde, Tore xtj Ib. solpeeters,
XXTiJ st. Bek. stad Diest, 1499. Schieten met
clootbogen, coloTeren ofte andere bogen, elders
dan binnen de HoTen, Terboden. Gékabs, Antw,
arch. I 134 (1504). Item, zullen elc Tsn hemlieden
XTien ghehaudén zjn thebbene binnen zynen huuse
een ommeghetughe , een ooleuTre ofte busse, een
Tierendeel cruuts , en een half pont loots gheghoten
ZTnde. K. d. Coleuvreniers te Auden. 1518 a. 2.
lïjemant en mach binnen der stadt draghen
coIoeTeren oft hantbussen, (ten waere dat hi uuter
stadt ghinghe oft Tsn bayten innequaeme), oft
daermede binnen der stadt schieten, anders dan
binnen GoloeTenaers hoTe. C. stad Mfchelen (1535)
II 20; Nannius bombardas manuarias aut eolubrinas.
It. C. kast. Iperen o. 4.
2) Veldslang, een lang en verdragend kanonstuk,
ft, eoulevrine, couleuvrine. — Met grof geschut is in
onze oorkonden meer bekend onder de benamingen:
basilisken, bombaerden, donderbussen , hooftetuk-
ken f passe-murs , ribaudekins , serpentinen, slangen,
steenbussen, TOgelaers. (Zie abtillerie 2). In de
Fl, V. VI. 1 720, ord. 9 oct. 1551, leest men
couIeuTrinen; in eene andere Tan 31 dec. 1559
coleuTryneu. In het Tolgende citaat wordt er wel-
licht een grof geschut meé bedoeld: || Item, waeren
phecocht . . . eene mottalene Torme , daer men dloot
in ghiedt , omme tghescud Tan der steden coleuvren.
DE Pb. en Bb. Aalst 1 98, Stadsrek. 1491.
COLEUYERIERS (CuleuTcriers, culeiiTcrniers,
culoTeriers, ouelueTemiers, coleuTreniers). In het
Antw. arohieTenblad Y 803 worden zij , in hetMifda
stuk geheeten: coloTeniers, cloTeniera^ cloTieniera,
clnyTeniers, oleuTeniers (1584); zn. mT. Oitde der
busschieters, fr. gilde des eouleuvreniare asi arqns'
busiers. — De oudste keure dié wij va» deze gilde-
broeders kennen is die van Brussel, d. d. 9 jwa
1477, fx. la keure la plus andemne des eouleuvre^
niers que nous eonnaissions est eelle de BruxeUes,
dm 9 juin 1477. || Dat sy den Toraeiden gheael-
scape Tan den CuluTriers wouden consenteren,
wiliecoren en Terleenen sekere pointen en ordi-
nancien, . . . hebben deeelTe ammanen wethovderen
den Toirgen. geselscape Tan den CuleuTriers . « .
geoonsenteert, . . Bat soe wye int geaelacap Tan
den CuleuTemiers namaels comen wilt en egheen
buspoer en can maken, dat die den gemeynen
gesellen geTen sal en schincken moeten, om huer
geselscap mede te hondene, twelf stuTera eena, eii
de geaellen aelen hem dat gebonden syn te leerene
maken. Item, dat die ghene diet aldus geleert sal
hebben, hem Terbinden sal met synen eede, dat
hyt Toorta nyemant leeren en aal die int geaelsci^
met en es. A. Wavtbbs, Sermens 32 (1477). Be-
taelt . . . den guldebroeders Tan der gulde Tan den
CuloTeriers, onlaocx leden opghestelt binnen deser
stede... HuTTTEirs, Corpor. Vód , stadtrek. 1488/90.
Dewelcke [nl. OuelueTemiers] hemlieden Terbonden
hebben ... elc thoudene binnen hueren huyse een
ruggentuych, een busse, een Tierendeel cruyts en
een half pont loots ghegoten zijnde, de Pb. en
Bb. Aalst III 402 (1510). Hoedat de Toomoemde
aupplianten, binnen zekeren tyden harwaerts, heb-
ben begonnen up te stellen binnen de TOomoemde
stede [nl. Meenen] , een gheselscap of broederscip
Tan den CuleTriniers ofte hacquebutiers , in den
ghetale Tan Tyfentwintich of dertich ghesellen,
jonghe fraye [nl. deugdzame, braTe] mannen, die
hemlieden metter conste Tan schietene metter cole-
Trine wel behelpen connen,.. Rembbt I 543,
octrooi van keizer Karel voor de gulde oft eonfrerit
de Bosse of Barbaristen, 14 apr. 1545.
GOLF, COLTE, zn. t. Kolf, knods, kluppd^
knuppel f kud*e, kodse , fr. masse, massue, gourdist
bdtoui Orimm Kolbe, keule. Kil. auct. Kolf,
kol Te. Clava, pedum. Oroce, masse. — WieoTerde
coWen , staTen , prikellen of goeden daga nader wil
onderricht zijn, hij leze wat Huydecooper er otst
zegt in zijnen Melis Stoke, Bd. III 83 en vlg. —
De keuren bieden er ons Terschillige aan, te weten:
Geloode colTen. Stokken of staven, onderaa»
voorzien van lood, fr. bdtons pourvus de plomb en
bas. II Dat niemant gheene kilmeasen of gheloode
kolTon of kudsen ... en drage. K. v. Bupelmondê
a. 4. — Gepinde col Ten. Stokken mei ees
ijzeren pin of prik onderaan , fr. bétons garnis d'mn
pointe en f er au-dessous. \\ Yoert, zo wie zoyemene
wont met knire ofte roet coWe ghepint, . . Lat.
tekst canipulo vel clava tortosa [tortuosal. So wie
kniTe of ghepinde col ven, of colven met yseren
naglen besleghen draghet , . Lat. tekst eanipuhm
vel davam clavis ferreis stipatam. K. v. Saffdaaf
1264, a. 8. 9. — Oetackte — ongetackta
col Ten, fr. bdtons branchus — non branehus{^)'
II Dat niemand ... en draghe achter straten oft
wegen , te Toete , . . colven mit tacken. Bekenk.
V. Brab. reg. 133 fol. 99 (14 aug. 1459 a. 16). Dat
eeu ieghelyck, gaende hensselyok Tan der eender
stadt, Tryheyt, dorpe, in die andere, in synen
rechten wech lydende, sonder in dansaen, taTemen
oft andere Tergaderingen van dachvaerden of gesel*
scapen te letten, aonder aigelist, aal mogen drages
COL.
COL.
85
weerde te eenre hant, ongetakte oolyen oft stave , . .
Ib. a. 17. — IJ Beren colyen. JBêtlagen stokken,
ir. héUom JerrSê, \\ Negheen man... ne ga ghe-
wapent, no draghe suaert, no boghe. no selfscot.
no gheslepene Wapene, no yserine colye. K. v.
Brugge 1281 a. 18; fr. tekst mace de f er. — Cor-
t o i 8 e (tortoise ?) o o 1 y e n. — Wij yerhoopten oyer
dit slach yan kolyen eene yoldoende yerklaring te
bekomen bij Huydekoper {Meliê Stoke bd. I 527),
doch hy bepaalt zich by twee aanhalingen, de
eene luidende corcoiscoWe [cortoiscolye?]. de
andere bij yertaling cortoyscolye. Men zal zien
dat al de keuren cortoise of cortoyze schrij-
yen, eommige zelfs als een op zichzelyen staande,
door een komma yan colyen gescheiden woord,
uitgezonderd de twee oudste, yan 1265 en 1268,
de eerste met den latijnschen tekst clayam tor-
tuosam; bij Schellerus en Buhnkenius bet. dava
alleen reeds een knoestige, ongeschaafde tak, een
stok, en iortuoeue: yol krommingen, kromten of
bogten hebbende; Maigne d'Amis heeft yoor ior-
iuosa alleen : gladii speciet , eadem qnae machua
iortuoea {Leg. JWr».), en op machua tortuota zegt
hy : eneie species , elaoa; masse d'armes (Cons.
Fum. S. xiii); maar wij bljjyen in dit altijd yer
yan het denkbeeld heusch, hoffelijk, enz. door het
fr. courUns uitgedrukt. Intusschen, de oyereen-
stemming der meeste oorkonden in het schrgyen
yan oortois, doet ons besluiten om in de cor-
toise colyen, gelijk in de cortoise wapens
oyer het algemeen, het tegenoyergestelde te zien
yan de geslepene wapens, les armes affilées ei
tranchantess men noemde deze ook armes è outrance
(La Cume y^ armxs). || Ontaraeliko en yerloyene
wapene , . . een yseren priem of tortois collien [2.
colyen] , . . Lat. tekst davam torfousam [/. toriu-
OBam'], K. V. ter Fiete 1265 a. 34. So wie dat
yemene wont met kniye, ofte mettorkoise, koWe,..
K. V. d. Ouderbarch 1268 a. 18. Verloefde wapine, ..
cnyf, pike, cortoise colye. Kb. v. Auden. 1338,
Van wapene». Verseiden wapenen: knyye, pycken,
cortoyse colyen,.. JT. v. St.-Pieters- Leeuw 1284.
Versechde wapenen: Kniye, pilen [l. pijeken],
cortoisen colye, gepinde staye, . . K. ammanie v.
Brussel 1292 a. 10; de Waalsehe keure v. 1312
heeft : pikes , coutiaulx a pointe , miserieordes . . .
maehuest bastons d bordon de fier. Eene andere
kopy der keure y. 1292, bij Van der Tayerijen
fol. 130 y^, zegt: cortoyse, colyen; de Lugster v.
Brab. 53: cortoisen, colyen; de Keure v. Anfw.
a. 7: cortoyse colyen; Looyens' Practgeke heb ik
niet aan de hand. — Zoo wye . . . hamers, cor-
toyse , colyen , ghenagelde kudsen , . . ghekante
stayen, . . [is] gaende draghende,.. JT. v. Rupel-
monde, 23 juni 1510 a. 1. Die eenen anderen...
steeckt oft slaet met een.. , colf, cudse, schuppe,
staye, .. K, v. Santhoven, K. en br. v. 1665 a 19.
COLF, coLyE, zn. m. 1) Vergasting aan het ge-
zelschap gegeven door een nieuw lid, ter gelegenheid
zijner opneming, inz. in eene bus- of boogschutters-
of rederijkersgilde , fr. r^al donnS è la soci^.té par
un nouveau membres d V occasion de sa réception,
partic. dans une gilde d'arquebusiers , d'archers ou
de rhétoriciens. \\ Item, xxyy d. in aprille, doen
de soouthet yan der stad sijn colye hielt yan der
scutterie, en de goede liede yan der Wet en alle
scutters ter maeltijt hadde. Mibtsitb en Tobfs,
II 600, reken. 1398/99. Item, sal een ijegelijck
geselle schuldich zijn op den yersten sondach naedat
hy in den eedt der yoors. cameren gestelt sal zyn,
t» geyene zyne oolye, te wetene yier stuyyers,
waeryan de dry stuyyers bg den gesellen int ge-
megne sullen worden yerdroncken eiï den yierden
stuyyer sal men stellen in de busse tot profijte
yan den geselschap . . ; dies sal deselye geselle , op
den dach als hy syn coWe geeft, quyt zyn yan
gelage,' en mogen, op denselyen colfddach, met
hem brengen eenen yrient oft geselle, die men
niet yrij houden en derf yan gelage. Kaart e. d,
handhoog te Diest 1531 a. 7. Dat, soo wie men
yan nu yoerdaen in der Lilidn totten gebrueder sal
ontfangen , . . dat die sal gehouden syn in de spe-
ciael coeten te gelden . . , en noch in een colye.
Kaart d. Leliekamer te Diest , 16dfl E. a. 6.
2) Wékdijksche sehieting met vergasting, fr. tir
hebdomadaire avec régal. — Wij meenen dat de
colye dezelfde bet. heeft als het hoe deken
in sommige plaatsen. Zie hoet3). Te Loyen zegde
men „colyen oft roesen". || Allen desen yoor
schreye pointen waeren yan der stadweghen ge-
daen eü gelesen int openbaer, ter presentie yan
den bootman, gesworen en gemeyn gesellen, in
den colyen, die men hiel sondaechs in half-Tas-
ten. Vak Mblcksbekb, Kruisboqg 20 (1432).
Betaelt den guldenbroeders yan den busschieters,
ter causen yan huerl. oolyen yan lii sondaghen,
eiken zondach yi groten, comt xxyi s. groten, db
Ylamikce, Denderm. lY 298, Stadsrek. 1526. Dat
men egheen colyen oft roesen en zal yerteren tenzy
op der Cameren, in presentie yan denghenen die
colyen zelen . . . ; welcke colye oft roese doen zal
zesse stuyers; waerinne gehouden zullen zyn soewel
de broeders als die yaste gesellen. Kaart d. Bede-
rijkers ie Loven, 1554, a. 23. En sullen die gulde-
broeders ten selyen dage \nl. op St. Sebastiaansdag]
ten besten hebben thien colyen, eiken ten pryse
yan 6 st., die yerteert sullen worden ter plaetse
daer het regiment [nl. het bestuur] sal ordineren;
en tgene daer meer word yerteert, sullen die com-
paranten hoofdegelijk moeten betaelen. Kaart d.
handhooggilde te JSverberg, 18d« E. a. 16.
COLF, zn. Gerechtsdienaar ie Oostende, {in de
Kost. I 1 heet men hem colyedrager, yiil 8 sergeant
oft messagier) sergeni ou bas officier de jusUce d
Ostende, {dans la voutume I 1 o» VappeUe colye-
drager porte-mastue , et Yiii 8 sergent ou messager),
II Le bailli sera chligê de pourvoir qu^ü y ait deux
officiers, nommis en thuns Colyen, qui feront les
fonctions ordinaires au service du magistrat, tani
cL VassembUe qu^amtrement , . . bien-eniendu qu*ils ne
pourroni faire aucun expUnt sans eommunieafion
dudii bailli, ou du lieutenant-baüli en son absence.
PI. V. VI. 24 noy. 1730 a 11; X 457.
COLFDACH, zn. m. Wekelijksche schietdag, fr.
jour du tir h^domadaire. \\ Opten dach ÉxaU(^-
iionis Crucis, als op den xxiiijen dach septembris,
aal men houden eenen gemeynen colfdach, daer
dabsenten, soowel als de presenten, in sculdich zyn
sullen te ghilden. Belg. mus. Y II 380 , K d. Bede-
r ijkkamer Hei Eglenlierken ie Soogsiraien 1534.
Opten tweeden sondach naer Bamisse sullen be-
ghincen die kolfdaghen, en dueren soe meniohen
sondach daemaer alsser menich ghuldebruer in der
gulden sijn. Dies sal elcke guldebruer schuldich
sijn te gheyen op sijnen kolfdach twee stuyers yoer
die gemeenen guldebruers, en in de busse eenen
halyen stuyer. Ib. 383. It Vad. mus. III 110.
COLFDRAGER, Colvedrager , zn.m. Oerechts-
en policiedienaar , fr. sergent de justiee et de police^
porte-massue. Kil. Kolfdraegher. Clayiger. k
Satelles, appariior; K- auet. meusier. \\ De ge-
sworen oolfdragers syn schuldioh, op beuren eedt.
86
COL.
COM.
dan ichouteth en borgemeesteren te oundighen e&
ten te brenghen allen mesiuen , excessen en delicten
die binnen der stadt oft yryheyt van Antwerpen
gebeuren, alsoo saen als die tot beurder kennissen
gecomen sjn. O. o. Antto. 1545, i 64. Binnen de
Toorseyde stede Tan Aelst zyn nooh vyff officieren ,
die den hoochbailliu in alle zyn exploicten schuldich
syn te assisteren, alle dienende by commissie Tan
den prinoe, te weten: den poortbailliu, den zweert-
dragnere, den colfdraghere, metgaders noch twee
andere extraordinaire. C. v. Aalst ii 10. Soo wanneer
den sohouteth eü sijnen onderschonteth beyde sieck
oft buyten sgn, alsdan bewaert efi bedient den
oudtsten Tan de gesworen colffdraegers oft dienaren,
Brabander wesende, het officie in de Tierschaere,
ofte elders daert Tan noode is. O. v. Antw. comp.
I, Üi 6.
KOLFKERELS (EoWekerle), zn. mT. Een stand
f>an lieden tusschen de Vrijen en de Lijfeigenen in
het graafschap OuineSj in JPicardië, aan toien Bodolf,
een hunner heeren, uit vrees van eenen opstand ^ ver-
bood andere wapent te droffen dan de coWe, fr. con-
dition de personnes entre les hommes lïbres et les
serfst dans Ie eomté de Ouines^ en Pieardie, aux'
quelles JRodolphe, un de Uure seigneurs, de crainte
d'un soulèvemeni , dêfendit de porter d'autres armes
que la coIto. || In diebus illis flterunt homines auidam
olaTati, sive claTigeri, quos vulgo ColTekerlos nomi-
natos audivimus, in terra Ohisnensium habitantes, —
Qui [nl. graaf Budolf, x^^ E.] in terra sua servi-
tutem ind%uritt quae CoWekerlia voeatur, per quam
populares astrinxit ut arma nuüus, nisi clavas,
deferrett et inde ColTekerli dicti sunty quasi rusfici
oum clava^ nam eorum vulgare coWe clavam^ et
korli rusticum^ sonat, Hutdkcoper, Melis Stoke^
bd. III 87; A. Wautbus, LibertSs communalesy
I 220; Wamkönig, Fl. St.- u. Bechtsg, I 245,
Kolbentr&ger , Ttibufarii.
C0LF8LACII (ColTeelach), zn. Kolfslag, fir.
coup de gourdin. \\ CoWe slage. Die enen andren
sloege met enen stocke, sonder bloetreysen, hi
waers om xx so JT. v. St.-Pieters- Leeuw 1284 a.
4. Yerminote hine, of gaen hem been uten hoofde
Tan dien colvenslsge, hi waers om c scellinge.
K, ammanie Brussel 1292 a. 5; it. R, markgraaf-
schap; de Nijvelsehe keure heeft a. 6: dou eop de
eeiui bastom. Eenen colfslach metten loote, x pondt
swerte. C. v, Santhore» 1558 a. 21.
COLï ANDER. Zie coriakdbb.
COLLATIE) (Collaoie), in. t. 1) Te Gent, de
gemeentelijke raad, bestaande uit drie leden: de
Poorter^} (de edelen , de notabelen , in *t alg. de ren-
teniers); de rereenigde kleine neringen (ongeveer 50,
nadien woi meer in getal), en de Weverij ^ met de
daaraan verbondene ambachten. Het oordeel der
eolltttie werd gevraagd in alle gewichtige omstandig-
heden, int. mei betrekking tot de finantiën (xiT« £.).
Zij werd grondig gewijzigd door de Caroline v. 1 540,
fr. ik Oand, la Cdlaee^ Ie conseil communale com-
posé de irois Memtbres .* la bourgeoisie ou poorterie
(les nobieSy les notables et, en géneral les reniiers);
les peüis méiiers réunie (emv. 50 . ^ii« tard un plus
grond nomhre)^ ei Ie métier des tisserands, avee
les méiiers qui s^g raitachaieni, Vopinion de la
eeilace fki demandée dans toutes les eirconstances
vmporianteSy pariic. en matière de JInances, JEUe
fki fitncièrem^ni modifi^ par la Caroline de tbiO,
(xiT« S.). ]>E Pr. en Br. Oeni, I 410 en Tig.
2) In *t algemeen vergaderimg^ bijeenkomst van
personen, fr. réumion de personnes (en généroD,
II Soe wannettr Tan noode têï weeën eenighe Ter-
gaderinghe in onse Toirseyde stede Tan Gl-hent te
makene, om onse eyghen afTairen Tan onse landen
ofb onse Toirseyde stadt, in de plaetse Tan de ooi-
lacien en Teigaderinghen Tan de Toirseyde drje
leden die men plach te makene, dewelcke wy by
desen aboleren en Terbieden ten eeuwighen daghen, ..
de ToirscreTen Terghaderinghe sal gemaect worden
alleenlyck up tscepenenhuys , enz. ent, C. o. Gfent
II 168, Caroline t. 30 apr. 1540 a. 67.
COLLATIE, zn. t. Geestelijcke collatie.
Geestelijke onderrichting ^ fr. instruetion religieuse,
Maigne d'Amis Collatio. — Lecture religieuss
qui se fait dans les couvents après Ie repos, \\ Dat
de capelaen Tan der doncker camere porcie hebben
sal Tan eenen gheTanghen [zie cambr 4] ; behou-
den dat hy daerTOoren gehouden wert alle sondaghe,
Toor of na de raesse, te doene de gheboden Tan
den mesdadighen, met eene gheestelicke collacie,
tzy Tan den evangelie, ofte anderssins, streckende
[sterckende] dezelve ghevanghenen in de minne
eü vreese Oods. C. stad Brugge II 156, regl, v.
h. Steen a. 9, xt« E.
COLLATIE-SOLDER, zn. m. Zolder van het
schepenhuis j algemeene vergaderplaats der drie
Leden van den gemeente-rciad ^ ït. grenier de la
collace, au-deisus de la maison de ville, lieu de
réunion génêral des trois Mtmhres du Conseü ds
la commune. Zie hieroTer de Pr. en Bb., Oenty
I 438. I) Dit was aldus ghesloten en den goeden
lieden Tan der stede, ghemeenlic Tergadert wesende,
up den collacie-soldere , te kennen gheghoTen. C.
V. Gent I 592 (1417).
COLLIERE (Ealijere), zn. t. Halsdoek, fr. col-
leretie. Kil. Kolliere/ halsdoek / halskleed. Jlf omU-
lare , amie^um quo mamiüae adstringuntur . . .
II Haer twee beste muwen en haer beste kalijere..
— twee damaste muwen en haer damaste kalijere
met Toederingen Toeruut. Test. Clara Vekens ie
Diesty 10 aug. 1551.
COLLIGEEREN, bw. Een proces. Br de stuks
van verzamelen y fr. rSunir les pièees d'um proces,
II DaerTan sal der clerck hebben den derden pen-
ninck, om dat proces te colligeren. C gr. Loon I
116 a. 10.
COLOUCQUE, zn. Geschil, iwisiy fr. eonUsta-
tion, debat, \\ Tot zoo Terre, dat, t«r canaen Tan
de voors. impietering, coloucque gedaen, en daerop
tusschen de supplianten en eenen Simoen Brandt,
schipper tot ter Oauwen, voor ons proces ontstaen
zynde, . . 0,'P,-B autr. 31 juli 1714, Jal.; II 696.
COLVEN. OW. BoogschieOng houden, fr. Hrer
è Vare, || Dat alle de gesellen alle jaer, op den
eersten sondach in de mey, sullen te saemen oom-
pareren op de doelen, en aldaer coWen alle son-
daegen, totdat de coWen sullen gSeyndigt syn,
mits de colf drinkende , in t' op of afgaen der doe-
len, uyt een bierglasken, om te preTeniSren alle
dronkenschappen , en te schieten tot Sinte-Bemigy
toe, en alle maendun, oft naer oommoditeyt der
gesellen, prys te schieten. O. Liige 29 dec. 1727
a. 25, Boogschutters te Lauw (Lowaige); THe Serie
I 608.
COLVENIERS, zn. mT. *t Zelfde ala coLsmn-
RIERS. II La confrérie ou sermeni dii Gi^ des
FusUiers, dUs Colveniers. Bijksarck. DSeUsr, llSi,
Malines.
COM, comn, coMPs|(knmme), m. t. Thans
kom, 1) Eeukengerief. Diepe schold, fr. (uetensüs
de cmeime) vase, plai profomd, bassin^ écmeÜe. KiL
auct. Kom ' diepe schotel. Catinus^ patella ^r^%»'
tftor. JRacuHle, plai erems. || Item,
COM.
COM.
8^
ooneacamy vuUf» dietam com, cufus lihra vaht iij
gr. Fl, Inv, pattor Jan 1377. Vnam tcutellam
profundam dictam comme , cum tegumento. Mestsnb
en ToBPS III 608, Inv, 1386. Due magne late
plateüe et tres seutelle dicie commen. Inv. Arnts
9 Qreven 1391. In die cokene. Noch dri tenen
oompen, soe groot, soe cleyne. Inv, V, d, Hulei 1489.
2) Bewaarkitt van geld^ heeeheiden en oorkonden^
zegeU ^ inz. van gemeenten ^ gilden, klooster», fr.
coffire deetiné ^ ierrer et coneerver de Vargent , de»
tUres et oharte»j de» eceauXf portie, de commune» ,
güde»y convent»! oh. ferme (La Gume). Kil. Kom/
IdBte. Area. \\ Van welcke [nl. twisten en geschil-
len] de abt en conrent voorecreven hebben in
hunne commen , kisten , schrynen en sloeten secker
brief geteeckent en gesegelt met de teecken en
segel Tan edelen en welgeboren heer, grave Aert
Tan Loon,.. O. Liége^ oct. 1303, Inleiding , 1 134,
Beringen. Dat totten screjnen ofte comme, daer
oneer stat Tan den Bosch ghelt, have en groet
segelen ligghen en wesen sullen, behoeren sullen
Tier slotelen, daeraf onse Toers. scepenen den
enen, die ghesworen den anderen, die raetslude
den derden, en dekenen den Tierden hebben eii
bewaren sullen. Oork. 22 deo. 1408 , *« Bo»ch.
Scrynhouten com oft sorine, fr. ung eoffre ou
eecrin de hoiz de dennemarche. Inv. de Never» 1467
a. 31. Dair een testament in der manieren Toirs.
der Wet bybracht is en gepubliceert, ei\ dat dob-
bel in de oom ofte kiste Tan der Weth geleyt
[een weinig Terder: int slot Tan der Weth].
Y. D. Tay. 111 T<^. Alle spele Tan zinne, duch-
ten, presenten ofte andere ageringen, tsj die ge-
speelt soude worden op strate, stathuys oft elders,
de spelen een maent oft ses weken of eer, naer
gelegenheit, te besorghen , en uut die comme te
Unghen 't gene dienstelyck eü bekwaem soude
wesen,.. Vad. m%». III 110, Bederijker» te Dieet,
Dat den mercktdach Tan s' woensdaechs begint op
den dijnsdach s'noenens, en duert tot s'woens-
dachs naer sonnenonderganck , u\jtwijsens de priTi-
legien daerran zijnde in de comme Tan Diest. C,
V, Di»»i YZ. X 11. Dat men den zegel Tan der
stad en den brief Tan den xxix pointen leggen
sonde in enen comme tot Sinte-Peters opten toore,
tot welken comme men maken soude xii slotelle;
dier slotellen souden hebben die goide luden Tan
den geslechten Tiere, die gulbruders Tiere, en
dambaohters iiij. Acad. d'archéol. 1856 blz. 170,
Analecte» 14<ifl E. Dat de rekeninghen, behoore-
lyck gedaen en gesloten, sullen worden gestelt in
de comme Tan de kercke Tan Brecht, alwaer oock
de OTerige penningen Tan de sloten sullen moeten
sebrogt worden. Fl. v, Brab. 3 deo. 1716 a. 12,
V 80, regl, kerk- en armengoederen, It. 10 juli
1709 a. 12, Y 77, Voreelaar en Lichtaart.
3) Vollerekuipj fr. cuve de foulon. || Alle lakenen
die hierTore genoemt syn, die sal men brengen
ter kumme een en Teertich ellen lanck; en syn
sy langhere, dat es tsmeesters gemoede. Mebtbns
en ToBFS II 562, Ord. 1311. Wat Toldere een
stuck te comme dade roe, dat niet beseghelt ware,
yegheliic Terborde t Ub. Tan elcken stucke.
JT. Lakeng. Meehden 1331/33 a. 98. Dat de mees-
ters Tan den Tolres sculdioh sullen z^n te werkene
alsoe zij tot hiertoe gewracht hebben, hetzij met
eenen, met tween off met iij kommen, eii niet
met min kommen. Kb, Lakeng. Dieet, Wolwerk
1333, fol. 36 tO. Dat men in doe halen alle de
commen die staen up de II milen na der Poort,
alsoe men Toormaels plaoh. JT. Volder» te Auden.
1338, Auden, meng. lY 397. Dat nijemant Tan
den meesterluden ten vorscroTe koere dinen sal,
dan die selTer compe en scheeredijsche in hoeren
huijse hebben. Piot, Cart, Il 16(>'(18 noT. 1404).
COMAN en samenst. Zie coopman.
COM£N, COMVEV, onz. wkw. Komen, fr. venir.
Kil. Komen. Venire. — I. Met den 3«n naam-
Tal. Toekomen, toebehooren, fr. revenir, appartenir,
étre dü. II Maer soo wanneer het Tonnisse, daeraff
beroep is gedaen , in cas Tan proTOcatie wort ge-
confirmeert oft beTesticht, biy^ de pene Terbeurt
tot behoeve Tan de busse, daerTan de twee der-
dendeelen commen de Weth, en het ander derden-
deel de penne. C. v. Antw. eomp. Y xiT 15; it,
lY TÜj 118. —
II. — Met Terschillige Toorzetsels of een bijwoord
Terbonden. 1) Met aan. — Com en aen ande-
ren, lem. aanvallen, zijne hand op iem. l^gen, fr.
atiaquer qn., mettre la main »ur qn. || s Princen
camere, sine Trie Tanghenessen , eii zine tenten,
als hi ute leicht met hercrachten, zyn zo Try en
zo Treidzaem datte niement an anderen comen
mach in eyTelen wille, hy Terbuert syn hooft.
C. leenhof Burch van Brugge a. 58. — Comen
aen den arme. Ten laste vallen van het armen"
bestuur, fr. tomber è charge de radministration de»
pauvre». || Datter menigte Tan die leerknechten
ofte leerkinderen, hun ambacht by onwetende eü
onerTaere meesters geleert hebbende, afgedankt
worden eii aen deseWe geen werk meer gegeTen
en wordt , dewelke alsoo worden lediggangers , . .
ofte moeten komen aen den armen Tan Turnhout.
O, P. B. autr. 31 mei 1728 Inl; lY 166. —
Comen aen den heer. Voor hem ver»chijnen,
fr. »e prSeenter {au teigneur), || Daer een [var. een
man] comt an den heere en beghert een leen te
bezoukene [var. Tersouckene] , eü niet ontfaen en
es, en een ander comt eer hi ontTanghen es eü
beghert ooo te bezoukene , . . C. leenhof Burch v.
Brugge a. 16. — > Comen aen man of Trouw.
Trouwen, fr. »e marier, »*unir è. \\ Van al den
leenen daer soe waer [/. maer] de bladinghe of en
heeft ghecocht en ghecreghen tharen lyTe, sy
[nl. hetzij] bin min here Boegers Torseit, ofte Toir
den tyd dat soe an hem quam , daerof nemen sce-
penen hare Terste,.. C, v. Oent 1 532 (22 juni
1353 a. 3).
2) Met by. — Comen b\j den anderen.
Bijeenkomen, vergaderen, fr. »e réunir, \\ Welcken
eedt gedaen zynde, sal eenygelyck , . . in zyn am-
bacht eenen gouTemeur kiesen. . . desen keus toI-
bracht eü gedaen zynde, zullen die twelTe nieuwe
gecotene gouTemeurs, sonder merren, op eene be-
hoorlycke plaetse, na der alder gewoonte, by den
anderen comen, daer zy,.. O. Inége 27 juni 1577
a. 1, Sa»»elt; I 383.
3) Met op. — Comen op iem. Mem aanvallen,
hem miehandelen, fr. cdtaquer, maltraiter qn. \\ Zoe
wat porteren een Treempden man binnen der Trijheijt
Tan der stadt bringt oft doet comen op eenen por-
tere, om hem te Treecken, oft eenen portere te
mesdoen, sulck Treempt man sal dobbel beteringhe
doen Tan dat hij mesdoet. K. v. 8t- Truiden 1366
a. 21. — Comen op s^jn borge, enz. Zijnen
borg aanspreken in rechten, fr. aotionner sa eaution,
II Noch suldy weeten, dat aleer die crediteur sal
connen gecomen op zyn borgen, zoe en eest niet
genoch dat de excussie gedaen zye tegen eenen
Tan den souldeners, die geheeten zyn plures rei
debendi , mair souden allegader ierst moet«n wordden
geëxecuteert, eü eer hy sal connen gecomen opte
m
COM.
COM.
besitters run den verbondenen goede, het aal hem
Tftn noode zijn,.. V. D. Tav. 268 v°. It. C. v.
Antw comp, IV xj 112. 114. 179. 186; XTJ 23.
24; y ix 82. — Comen op iem. in rechten.
Hem aanspreken , vervolgen , eene rechUvorderinp
tegen hem instellen ^ fr. actionner ^ poursuiwre qn,
en justice. \\ Ooc is noot, dat dexecutie eerst gedaen
sy op 'tgoet eer men komt op den persoon om
Tangen, en dat men executeert den principael eer
men komt op den borgbe. Wixlakt, Pr act. civ.
II e. 12 a. 12. — Gomen op eijn verant-
woorden. Zich Jcomen verweeren^ verdedigen^ fr.
venir se défendre. \\ Men soude wysen dat der
winne en hantplichter betaelen soude allen ont-
costen die in den vervolghe gedaen syn; en bebel-
telyck des, soe soude den gerffman op syn verant-
worden comen. C. gr. Loon I 46.
4) Met over. — Comen over een geschil.
JSr kennis van nemen ^ er uitspraak over doen, fr.
eonnaitre d*un litige. \\ Eyndelinge, en zullen de
meesters [nZ. de ambachtsmeesters], soo d^een als
d*ander, daerover niet vermogen te komen daer sy
aen proprietarissen maegscbap zyn tot het derde
lit. O.-P.'B, autr. 28 sept. 1716 a. 11; II 616,
Oent, — Gomen over eenen gekwetste. Hem
hehandelen, verplegen {meesteren)^ fr. traiter un
bUssé, li Soo deselve Jan Simoens t'synen laste ghe-
nommen heeft te betaelene en Queryn De Ruddere
in der eeuwicheyt te ontheffene van den medecynen
en chirurgienen die over den overledenen ghecom-
men en hem in cueren ghehadt hebben. C v. Oent
II 376 (7 mei 1664), verzoening.
b) Met te, ten, ter, tot. — Gomen te
doen e. Plaats grijpen , in geèritik zijn, fr. avoir
lieUf étre en usage. || Dat opperste rechte es camp-
recht; en dat bedinghet men metten mannen, en
wyst de Justicie. Daeroi ware zeer lanc te scri-
vene, en het comt in Vlaendre lettel te doene.
Jus feud. Jlandr. vet. c 66. (Matthaeus teekent
hierop aan: So enim tempore^ quo haec scrib^at
nostcTf exoleverai jam fere ttbique trueulentia illa
Forensis^ vel pMieis etiam legihus variis in loeis
prohibita fuerat. Hij verwijst tevens naar zijne
aant. ad Speculuü FBAircoKico-BELaiCüK , sive
jus Gabsabbttm vetus, lib. ii e. 72. p. 176, en
EMMn^OHAVS. Comm. in Jus Susatene p. 144. Zie
ook CAHFBECHT. — Gomen te goede. Senich
goed verkrijgen^ fr. acquérir quelque bien. || Soe
wat manne oft wive te goede comt selve mette
bant, dat bl\jft der geboerten, diet ontfeet. tBecht
V. Vccle. a. 108. It. C. hoofdbank v. Uccle a. 26;
C, V. Brussel 1670 a. 34. — Gomen te bande
en monde. JSen leen verheffen , fr. faire relief d*un
fief, Ie relever. Zie ook hakt 18). j| Ombejarighe,
gecomen tot hunne jaren, moeten, nae de lant-
recbten, den heere huid, eedt en manschappe
doen , en is gehouden te bande en te monde te
comen. Leenhof v. Diest, Dedar. 1613 a. 16. —
Gomen te rechte. Voor den rechter — voor
de rechtbank verschijnen , fr. comparaiire en justice.
|l Die banlinc wert ghewist.., dien sal men ghe-
bieden te rechte te commene up sinen derden
dach . . ; en ne comt hy te rechte niet, so sal
menne maken wetteloes. C. v. Oent^ Cfr. ch. 1297
a. 26. It. O. Liège 10 juni 1417 a. 19, St-Truiden.
— Gomen te schepenen. In eenige zwarigheid
of kwelling. Zich tot hen wenden om hunne tusschen-
komst in te roepen j fr. reeourir aux êchevins pour
invoquer leur intervention {dans quelque difftculté
OU molestation). \\ Wildenne [nl. den Audenaard-
vohen poorter] eenecb heere maken bailliu of sche-
penne, of ontfangghere jeghen sinen wille, quame
hi te schepenen, si soudens hem quite doen. Kb.
V. Auden. 1338, Van der vriheden. — Comen
ten heiligen. Den gerechtelijken eed afleggen y fr.
préier Ie serment judiciaire. || Oft sy teegen die
proeve van testamente yet seggben oft alligeren
wilde; en want daer nyemant tsegen en aeyde,
soe siin die getujgen te heyligen comen , te weten
Lambrecht van Ooetsenhoven en Gort van Belle,
eü teynden dat sy hars eete volcomen waren, soe
tuychden die getuygen, eendrachtelyc accorderende
en elc besuynder : dat bon wel oondicb ware . . .
Schep. V. Tessenderloo , 22 jan. 1486. — Comen
tot sijnen vrede. Zie vbbdb.
6) Met tegen. — Gomen tegen (jegen)
iem. Hem te gemoet gaen, fr. cMer è la rencontre
de qn. \\ Doet hi sine vaert redelike \nl. doet de
guldebroeder zijne pelgrim sreize over zee zoo 't be-
hoort] , en hiit lat weten int wederkeeren, men
sal also varre ieghen hem comen als roen geleds
\nl. eene halve mijl buiten de poort]. K. d. Rijke-
pijnders te Brugge 1291 a. 16. — Gomen tegen
(jegen) eene afw inning. Opkomen — in vertel
komen tegen ^ it metire opposition êt. || En en comt
er niemend jeghen en het voor scult es, zo doet
men, ten daghe van nootsaken, den scultheesschere
zlne scult verifiëren bi eede. C v. Aalst 310,
Van rauwen sculden a. 8.
7) Met van. — Comen van live ter doot.
Overlijden f sterven, fr. décéder, mourir. || Den
iersten pacht te den yerst^n sente Andries daghe
die comen sal nadat de vors. Ghertruid sal sijn
comen van live ter doet. Bruss. godsh. h 946 föl. 4,
schep, te Afflighem 1381.
8) Met voor. — Gomen voor schepenen.
Voor hen verschijnen^ fr. comparaitre devant, Schevins.
II N. N., scepen van den Vrien, doen te wetene,.,
dat oam vor onsleden 'S., en gaf up N. iiij himete
lants , . . Schep. v. d. Vrije 21 juli 1263. //. 21 jaü
1263; 14 oct. 1263; 29 nov. 1264; 22 aug. 1^66.
9) Met het bijwoord te na. — Gomen te ns
(te nae, te naer). Ter zake van eenen gemeenen
muur. Inbreuk maken op andermans eigendom, fr-
usurper sur la propriété d*autrui. || Die eenen
anderen wilt verbieden te wercken, oft seggben dat
hy hem te nae komt, oft andere werckt dan be*
boort, is schuldigh 't selre te doen eer *twerck
volmaeckt is. C. stad Mechelen xnr 46; Nannioi
quod ultra ccllimitium statuatur, It, C. v. lAer
XIII 44.
COMIJN, COMINE, zn. Komijn, fr. eumin. Kil.
Komijn. Cuminum. || Van alune, van greynen.
pepere, comine, amandelen , . . van der karke 1 d.
Tol te Brugge 1262. Ie pont pepers üy d. LoV'
lo pont comijns iiij d. Lov. Tol te Meehelen 1391
a. 91. 92.
GOMMEN, EOMUBN. Zie cohbk.
COM MENG AES, zn. m. Kaas in kommen, fr-
fromage en terrines (?); toch niet kom^kaas? \\ Dat
rij [nl. de vinders] den witten caes, die men heet
„commen" van Ypre, en van C^ndeyt [nl. Condé]*
dat men heet „vrijsschen caes", dat zy dien waar-
deren eer noene. db Pb. en Bb. Chnt III 411 (1314)-
COMMER (Gummer, kommer), zn. m. 1) Over
*t algemeen last, schuld, lastige verbintenis of vef'
plichting, fr. charge en général, dette, obligatio*
onéreuse. || Dat men haer bewyse tghebrec van c
ponden en x par. tsjaers tharen lyve, en al dit
sonder commer eü last van eeneghen sculden te
wederstane. C. v . Oent I 630 (22 juni 1363 a. Ij-
De landtheere, verzocht zynde. es scbuldicb den
COM.
COM.
89
coopere ofte Yercoopere te verclarene de renten of
conjmeren ten boaeke bekent staende. C. v. Oent
TI 5; it. 6. Die eenige goeden ghecocht hebben
met den laat van de kommeren oft renten te voren
daerop beset en uytgaende , . . Termoghen ... Co.
Brussel 1606 a. 170; it. 171; Christijn ^aoamtna
teu redUus, IL C. v. 1570 a. 36. 49; C. v. MM
a. 146 ; Ce. Loven xiv 22. Die renten oft commeren
yerzwicht . . , wordt gecorrigeert als een dieff. C
V. Antv). 1545, ii 49 Dat de oude cummeren en
ch jnsen , . . altyt yerst aen de weerde van den betochte
goeden moeten afgetrocken worden. Ih. xiii 25.
63. — Commer maken op goederen. Die
bezwaren^ belasten ^ fr. prever, charger des hiens.
II GheenB mans wijf en macb maken commer op haye
no erve, sonder haren wettigen man. H Recht van
Ucele 56. — Vliegende commeren. Vliegende,
loopende, onaanzienlijke aan werklieden, kleinhande-
laars y dagelijkftche leveraars verschuldigde schulden,
fr. deites volantes. \\ Instructie omme staeten te
maekene. Kerst te steil ene . . Daemaer te stellene
de Tlieghende commeren, die men diverssche per-
Boonen schuldich es. C v. Auden, 2de d. 294.
2) De gezamenlijke schulden ^ fr. Ie passif. \\ So
wysen scepenen, naer de informacie te harer ken-
nessen commen van den state van goede, in baten
eü in commere, daer Jan Van der Bmcghen uut
yerstaerf , . . Cv. Oent I 571 (12 aug. 1399 a. 2).
3) Beslaglegging, beslag, fr. saitiej arrH. \\ Hoe-
dat men, naer gedaenden commer op coren, het-
seWe dorssen, en op wat pachten aennemen sal.
C gr. Loon I 132 (1477). Men procedeert by
onvertogen recht als vremde tegens vremde, by
wegen van commer, synen aansat doet. Ih, II 341 ,
Beckheim iv 3. — in commer doen. Beslag
leggen op, fr. saitir. Zie bscommsbsk 3). — Com-
mer slaen. Beslag leggen, fr. saitir. \\ .Alsoo
voor desen , naar landrechte , tot vervorderinge van
de justitie, gebruykelyk is geweest commer oft
arrest te mogen slaian, soo op den persoon als goe-
deren', mag 'tselve recht indifierentelyk gebriiyckt
worden. C gr. Loon II 341, Beckheim Tl. —
Gaen uit den commer. Het beslag verbreken^
fr. vioUr la saUie, || Die uuyt den commer gaat,
of syne becomroerde goederen vervoert, boet twee
ducaten. C gr. Loon II 468, Beckheim Lii 11. —
Benen commer ontsetten. JSen beslag lichten^
'fïr. lever une saisie. \\ Die eenen commer ontset en
daarnaar laat rysen of verliest, breukt een groote
boete. 2b. 472, a. 35.
4) Aanhouding {van personen), fr. arrettation.
II Ofi een partlje die andere bynnen onser voir-
soreve stat bekommeren dede tonrechte, dat die
partlje, die yn den onrecht vonden wierde, der
andere partijen hoyre scade en coete oprichten sal,
die sij om des onrechts kommers wille geleden
hedde. Piot, Cart. II 192 (7 dec. 1411 a. 6). Als
dergene der zynen commer nyet gehalden en heeft
en daermet ewech gegangen si, weder in de stadt
oompt, soe sal der heere zyn handt aen hem slaen.
C hertqgd, lAmburq 246, Valkenburg a. 16.
COMMËRBREUCKËR (Commerbruycker), zn.
m. Verbreker van een beslag, fr. infr acteur d^une
taieie. || Voorts , soo hadde der commerbruycker
dit koren onder syn koren gelacht. C gr. Loon 1 84.
COMMERBRKUCKICH (Commerbroeckich), bn.
Verbreker van een persoonlijk arreet of inhechtenis-
ming , fr. infracteur d'un arrêt de sa personne,
II Yemants aen zynen persoon ghecommert synde,
en uuyten selven commer ghinghe sonder ontslaen
oft genoech te doen, derselve doet soe vele als ge-
il.
waldt; der heer mach denselven aentasten eü tegen
denselven procederen als commerbroeckich, en den
cleger over al doen genoech doen. C hertqgd.
Limburg 248, Valkenburg a. 25.
COMMEREN, bw. 1) Van personen. Aanhouden,
fr. arréter, appréhender. Kil. Kommeren, sieamb,
juliae. Manus injicere, retinere^ vulgo arresiare.
II Oft zoe waer dat de schuldenaer den rentier eene
betalinge hadde toegeseght, zoe mach de renthier
den schuldeneer daervoere personeel commeren [var.
oonvenieren]. C v. Thienen ix 8. Alsdan en
mach damptman dien persoon nyet voordere oft
langher commeren oft in hachten houden. C v,
Antw. 1545, lY 36. Soo wanneer yemandt borge
gestelt heeft in presentie van den partyen daerjegens
nyet seggende, dat dan damtman dyen persoon niet
voorder en mach hachten oft commeren. Ib. Outde-
boeck a. 105. E^en vremder oft uuy tiender gecom-
mert zynde aen zynen persoon, en derselve den
commer nyet en conde verborgen, denselven hilt
den heer tot op den derden dag , en naedyen wordt
deselve gecommerde persoone gelevert ane denselven
der den commer heeft doen aenslaen, eü deselve
moeten halden boven d'erde, sonder quetsure tot
hy betaelt wordt. C hertogd. Limb. 246, Valken-
burg, 26 jan. 1612 a. 14; it. 12. 15.
2) Van goederen. Beslag l^gen op, in beslag
nemen, fr. saisir, mettre arrêt mr. \\ Zoe wye syn
geit oft goet (dat hem gestolen en afhendich gemaect
is) bevindt binnen der stadt en vriheyt van Ant-
werpen, mach dat ter stont by den oiBciere doen
commeren en arresteren en in hant doen bliven.
C V. Anlw. 154!>, I 22. Poorters van Antwerpen
(diens goeden buyten landts gepandt, gerooft, geor-
resteert, genomen oft veronrecht worden, moegen
wederomme arresteren, commeren eü houden de
goeden van den heere, wethouderen eü ondersaten
van den steden oft plaetsen daer sy gecommert,
gearresteert oft besohadicht syn. Ib. ix 18. En
passim.
COMMERING , zn. 1) Van personen. Aanhouding,
fr. arrestation. \\ In de vacantien en worden geene
genagtingen gehouden, als in noodwendige zaaken,
welke sonder schade niet kunnen uytgestelt worden,
gelyk zaaken van commeringen van vremde per-
soonen, alimentatie,.. C gr. Loon II 328, Beek»
hêim I 7.
2) Van goederen. Beslag, fr. taisis, arrêt. i|Dat
de meijer met zijne schepenen oft laeten die be-
elaeghde goeden stellen sal in oommeringe eü arree-
tacien. C v. Thienen y 8.
COMMERLOOS, byw. Van goederen. Vrij van
allen loet, fr. {de bient) lihre de foute charge. \\ Dat
die vorgenoemde Jan Gk)edertoy, ocht sine nacome-
linghen, soelen gheven eü betalen, erfeleec en
emmermeer jaerghelijcs, alle jaere den maten eleric-
ken en scolieren die te Loven ter scolen gaen in
die hoghe scole, tweeleef molen vate rogs, oommer-
loes, goet« pachts corens, wale bereit met wanne
eü met vederen. Vod. Mus. III 59, schep. v.Nedmr»
^sche 1377 (Edw. van Even).
COMMERSCHAP, zn.v. Overeenkomst, verdrag,
em koopwaar, fr. contrat, et marchandise \\ Soo
wanneer tusschen eenighe persoonen ghebeurt com-
merschap van eenighe coorene, sade ofte andere
waeren en goeden, eü by den oontracte verolaert
is den dagh der leveringhe eü betaelinghe, indien
d^eene van partyen in faute waere, denghoenen
willende danof satisfactie hebben eü profiteren van
de voorseyde oommerschappe [ji2. contract] sal
sommatie doen en preeentatie aen ^jn parteye vaa
12
ÖO
COM.
COM.
penninghen ofte commerschap [nl, de koopwaar] ,
en in cas yan weygheringhe, consigneren deseWe
penninghen ofte commerBcluip [koopwaar] in handen
Tan Bcepenen, en danof insinuatie doen aen sijn
pariege; anders en sal hij niet profiteren van den
Toorsejden contracte ofte commerschappe. C v.
JSdingen X 5. Zie ook coofmakschaf.
COMMERSLACH, zn. Betlag, inbetlagneming ,
fr. taiêie. \\ Van commerslag, afgeboth, omslag der
panden, g. 1. 10. C. gr. Loon, II 529, Beckheim^
Salctriësen,
COMMERVRIJy bn. Yan personen. Vrij van
aangehouden ie mogen worden, fr. exemptee d'arrêt,
II Die leenmannen, geschreven zijnde by den stadt-
helder, om justicie int leenrecht te administreren,
deselve alsoo geschreven zynde, sijn ten selven
mandage commervrij. O. hertogd. Limburg ^ 246,
Valkenburg 26 jan. 1612 a. 18.
COMMIS, COMMISSIE, zn. Vallen, vervallen
tot of in commissie. Verbeurd verklaard voeten^
fr. être eonJUqué. ofr. tekst échoir in eommUsum,
Maigne d' Arnis óommissum: confiseation. j | Ge-
arresteerde, verbodene en ongepermitteerde gouden
en silveren penningen achtergelaeten by Comelis
Ooos T als synde gevallen in commissie , volgens de
placcaerten op de munte; inroepinge dergene die
de voors. penningen willen commen verantwoorden.
iroTA op 20 aug. syn deselve verbeurd verklaerd.
G^iTABD, Antw, arch. I 365 (9 july 1583). Op
re van hondert goude realen te verbeuren aen
afigheweken Staeten, en dat by de fiscaelen van
den voorsz. pretensen Baede en leenhove sal ghe-
procedeert worden tot oommis oft vervallen van
den leenen. PU v. Brab. 9 mrt ]6.S0; I 277.
COMMITTEEREN (c— e— n), bw. Verbeurd ver-
klaren , aanhalen , fr. confisquer. De Laurière : Com-
meitre et confiequer ton flef. DroU de commie et
oommiee. La Cume: Commettre un flef, Benauldon:
Commite. Maigne d* Arnis: Commiitere. || Bierom
plegen die vrienden van den natueriycken persoen
[nl. den bastaard] geeme te onderspreeken dat geit
der soenen te betaelen in der kercken op eenen
altaer, opdat die soene niet gecommetteert en worde.
C. gr. Loon I 69.
COMMITTEEREN (CJomiteeren), bw. jj Van
uploope ghecomitteert up yemans huus. So wie by
nachte uploop doet up yemandts huus en danof
verwonnen en ghecomitteert wert, die verbuert jeghen
den grave en castellain lyf en goedt. db Pb. en
Bb. XVI. Attenede^ 50, R. d. Vier Ambachten, —
Het hier ten tweeden male voorkomend w. „com-
mitteeren" zal wel eene schryfTont zyn voor con-
victionneeren: overtuigen^ fr. oonvainere^ pleo-
nasm van „verwinnen''; zie blz. 51 , rubr. Van diefte.
COMMOINGNE-MEESTERS , commüvemees-
TBBS , zn. mv. Meestert van de eommoigne , commune
of gemeente, fr. communemaitret , maitres de la com-
mune, — Deze bestuurders werden te Meehelen aan-
gesteld , of opnieuw aangesteld (?), door den Luikschen
bisschop Tibout (13 mrt 1305 m. s.); te Brussel
kwamen zij ook op omtrent denxelfden tijd, ten ge-
volge van den opstand der ambachten tegen de oHgar-
chie der geslachten , doch om er onmiddellijk^ in
eenen bloedigen strijd ^ onder de overmacht van vorst
en patriciërs te bezwijken en te verdwijnen , fr. ces
administrateurs furent eréés ou rétablis è McUines
par VSvèque de lAége Thibaud (13 mare 1305 n. s.);
Hs surgirent aussi è Bruxelles , vers la méme epoque,
a la suite de Vinsurrection des métiers contre Voligar^
chie des lignages, mais pour y suecomber et dispa-
ratire aussitótj dans une lutte sanglante, soue les
forees supérieures du due et des pairieiene. \\ Dit
men onse goede stat van Lovene regeren eal met
commongemeesters , scepenen, gheswome en raet
onser vorser, stat. Brab. Teesten II 697 (8 febr.
1362). Dat de gezeide stad van Meehelen in bet
vervolg en voor altyd eene Gemeente {oommuniam)
nitmake, Hebbende twee Communie-Meesters {Magit-
tros communie)^ eene volle banck van twaelf sche-
penen. Dayid, Meehelen 472/473, (bij vertaling).
De Communie-Meesters zullen gemagtigd zyn het
regt der gemeente t^ handhaven, en tegen alle
ongelyk te beschermen in de dingen die tot het
gemeente- regt bohooren, daer en van wien er iets
sou tegen gedaen worden. Ib. 475. Dat comen siin vore
ons, scepenen van Brusele, die hima bescreven
siin, commoingnemeesters , de ghesuoeme en alle
dambachte van der stat van Brusele en die te hen
behoren. Oork. 19 mrt 1.S05. Dat nemmermeer voer-
tane in onsu stadt van Brussel Commoingnie wesen
en sal. Lugstev v. Brab, I 67 (17 juni 1306 a. 2).
Zie David Vad. historie V 439; Henne et Wanten
I 121, en II 210; Auden. meng. I 53: C. stad
Meehelen tit. I passim j C v. Qent II 205.
COMMUNE, zn. v. Armbestuur , armendiseh,
H.-Qeesttafel, fr. bureau de bienfaisanee , table dm
St,Ssprit. II Te Brugge heette men den ,,disch'*
wel eens commune: „de commune van Onser- VrouweD"
is genoemd in het testament van Jan van Gruut-
huuse (1311). DB Pb. en Bb. Qent II 25. Item,
den [der?] commune van Onser- Vranwenkerke in
Brugghe, drie ponden parisise telker maerte. C.
stad Brugge II 187 (weezen Jans Memmelyncx,
scilders, 1487).
COMPAES, zn. o. Op het compaes vsn.
Op den voet van, gelijkvormig aan, fr. sur Ie pied
de, conformément è. La Cume Co m pas: règlti
mesure. || Dat de laeckens, die gheseghelt werden
metten seghel van den groeten leeuw, moeten sjn
ghecamt in 64, en ghescoren in dertich draen voor
eicken ganck, op den voet ofte compaes van de
alderfynste van Armenti^rs. Bembbt I 307 (1614).
COMPARSBRIEVEN , zn. mv. Brieven ter ver-
schijning voor den rechter j fr. lettres de oomparution (.').
II Der cleger... exhibeert bij inventaris syn doen*
menten eü wes hem tot defentie dienlgck is, soe
in 't versuecken van comparsbrieven, als tot allen
anderen behulpe van rechte. C, hertogd, Limburg
258, Valkenburg, Stijl 1612 a. 23.
COMPLICEN, zn. mv. Mede-erfgenamen, fr. 00-
héritiers. \\ Niemant en derf met sijn mede-erfghe-
namen oft complicen langer bleven sitten in ghemeyne
onroerende goederen dan hem en belieft. C. v, Moll
a. 103 bis. It, C, v. Lier xy 61.
COMPONIST, zn. Schrijver, opsUUer van boekes
of geschriften , fr. écrivain, auteur, compositeur d'ork'
vrages de littérature, etc. \\ Want der componisten
van boucken een ontallicke groote menighte es. JPl-
V. VI. 9 mei 1546; I 142. Niemant, tsy fisctear
oft componist, en sal moghen ipaecken op eenige
personen schimpen oft lasteringen. Belg. mus. VIU
69, K. d. Violieren te Antw, 1619 a. 32.
C0MP08E£REN,bw., voor Imposeeren. JPtf-
lasüngen opleggen, fr. imposer des dargee, || Aldaer
composerende die selve dorpen, die eenige op thieo
scellinge groote en die andere op meer oft mis.
Bekenk, v. Brab. reg. 136 fol. 285, JEggptenaars
14 mrt 1509. Hen . . . vorderen ... te logeren,
pilleren, composeren en onse ondersaten ten platten
lande ... te molesterene. — ... en dat diegene die
tvoers. teecken en paspoerte hebben. sullen, hen
wachten en haeden te verdruckene, te compoeereM
CON.
CON.
91
ofte te trsTeillerene onse . . . ondenaten. Ib. fol. 287
(8 juli IMl).
COMPOST, zn. In vroegere tyden: Met ttmi en
azipi in den zomer toebereide of gekruide moeêkntiden
en vmehienf die men in den winter als salade
opdiende, fr. auirefois : des lêgumes et fruits assai'
sonnSsy pendant Véiêy au sel et au vinaigre^ qu^on
servoit pour salade pendant Vhiver snivant (La Cume
Composte). Kil. K om po 8 1. Conditaneaquaevis in
doliolis ad usum conservata^ q. d. eompostum, \\ 1
tonne compost iiij gro. — En bolkom i/^ gro. Wo"
tertol 1550 fol 237.
COMPROMIS (c — sie), zn. Compromis Tan
huwelijck. ffuwelijksverdrag, fr. eontrat de mariage,
II Een man van leene zal moghen verbinden te
wette zijn onverhuwede leenen int compromis van
zijnen huwelicke. C. d Cassel , a. 27. Alle redelicke
compromisaien van huwelicke, ghemaect en ghepas-
aeert te wetten, daert behoort, voor bailliu en
Wetten, zullen sorteren hnerlieder vol effect, naer
de wettelicke kennisse en letteren daerup ghemaect.
Ih. a. 52; it, 29. 259. 267, en C. stad Iperen,
Tii, titel.
. CONDE (Eonde), zn. t. 1) Bet weten, de weten-
schap, bekendheid, fr. connaisêance. jj Hen eet
doinde en die wairheit dairaf des sj hen vraghen
selen seggende, na hoire beste conde, sonder enige
onschout dairjegen te doin; fr. tekst: selone leur
meilleur eognissanee, sans ameune excusanee è faire
è Vencontre. Piot, JBnquéte en Brah. 1 apr. 1389,
blz. 8. Omdat wij willen , dat die . . . besuekers
hierop en elo point sunderlingen eenen yegeliken
die Toir hen sweren sal, vraghen en manen sullen
hoir conde en beste wairheit te segghen die sij
dairaf weten; fr. tekst: d'^en dire leur eognissanee
et Ie meilleur vérité. Ib. 7 apr. 1389 {Brah. Teesten
II 666 — 668). Naer m^jn beste verstaende, conde
eü waerhejt. Vad. mus. III 129.
2) Dagvaarding, fr. ajowmement. Eil. Eonde.
vetus. Notitia. \\ Alle intimatien van mandaten,
citatien en conden op son^aegen en heylige daegen
gedain, en syn niet volstandich. C. gr. Loon I
110. It. 222. 683. 684. 720. Boopende den dienaer
oft clagher . . . voorts alle die ghene conde en wete
ghehadt hebbende. C. v. Loven it a. 8. 9; it. 10.
35. XI 2. It. C. V. Zout-Leeuw 1570 ii 1. üuyt-
lendighe luyden, dien sal men, ten eersten, een
conde doen op die palen van den lande. C. gr.
Loon I 52. Aengaende van der konde te doen van
den daghemente, soo observeren wg, sooverre die
erffmann (sic) van den gronden binnen Brabant
woonachtich sijn, dat men die konde doet aen
heuren persoon; en sooverre sij bugten den lande
woonachtich zgn van Brabant, soo doet men die
konde aen de kloeke, ofte aen den helder van
den gronden. C v. Sichem 1546 a. 11. Van der
stadt rechten te halden, van konden en bevelen.
Oft enighe bevelen bg der stadt boden gedaen
werden, en die hoede gestoende hij den schulder
ofte sijnre huysvrouwe die conde mondelyck gedaen
hebbe, op seven scillingen, als dat gewoenlijck is
te gescijen , en denselven bevele ongehoersaem weer
oft versmaeden en voor 't recht niet en compa-
reerden , sal daerin , . . gedaen worden als gewoen-
lijck is. O. Liége 18 mrt 1502 a. 3, Tongeren.
3) Oetuige, fr. témoin. || Hoe eenige partyen
hon proeve leyden sullen, . . Als partyen ter proeve
begeert gesadt te syn, soe wyst men hon dach ter
ierster genachten om syn conde te bringen oft te
bedwingen. Item, heeft hy ter genachten syn ge-
tuygen gereyt, men aal se hoeren. C. gr. Loon I
43. In gevalle de feyten met getuygen oft conden
moeten gheveriflceert worden, sullen de leenmannen
oft schepenen,.. C, hertogd. lAmburg, VMenhwrg,
Stijl 1631 a. 33. It. C. v. Asten, Crim. a. 4. 5.
10 (.'); O. Liége 26 juli 1624 a. 1& , graaf schap Loon.
4) Gerechtelijk onderzoek bij verhoor van getuigen ,
fr. enquête par témoins. \\ Van eenre conde en
waerheyt van den rechte, dat dese stat heeft in
den lande van Herpen en ander smaelheren bynnen
der meyergen gelegen . . Wy , Willem van Ampstel ,
N., N., riddere, N., N., N., en N., knapen, doen
oont allen luyden dat wy, als man ons liefs en
geduchte heren van Brabant, met vele gueder
luyden van der stat van den Bussche en van der
meyeryen, dair by en over waren geroepen van
heren Gherlec den Bover, schoutet van den Bos-
sche , tot Boesmalen „opten keirkhove," daer die van
Eessel quamen, en seyden, by maninghen des
schoutheten voirs, van ons heren shertoigen wegen ,
dat hen condich weere, van weten en van aen-
brengen huere auder , dat . . . Charierb, v. *s Bosch
fol. 137 (1 mei (1360).
5) Afkondiging f fr. publieation {:), || Dits [«tl.
deze overdracht van goederen] al wettelick gesciet
met manissen, vonnissen, conden, bannen en allen
anderen hoefs rechten daertoe behoerende. Sof d.
DtnUche Orde te „Beckevoert'\ 22 mei 1513.
CONDELDACH, zn. Dag der afkondiging van
een huwelijk, huwelijksgebod , fr. four de proelama'
tion des bans de mariage. \\ Van allerhande ver-
valle, rechten, offer en ghewoenten derselver kero-
ken van Nispen, als van kijnderen kersten te doen,
van vrouwen-kerckghanghe , van kondeldaghen , van
bruden te trouwen, . . Belg. mus. II 162 (1421); U,
168. 164.
CONDICH (Cundech, kundich), bn. Bekend,
fr. eonnu. Eü. Eondigh. Notus , manifestus. E. auct.
Notoir, manifeste. || Dat si cundech alle denghenen
die dese letteren selen sien en hoeren {Notum sit
omnibus . . . kond tij allen , fr. sachent totu). Oork,
18 jan. 1293, schep, v. Ter Vuren, Soe siin die
getuygen te heyligen comen^ te wetene Lambrecht
van Goetsenhoven en Gort van Belle, en teynden
dat sy hars eets volcomen waren, soe tuychden
die getuygen , eendrachtelijc accorderende , en elck
besuynder, dat hon wel condich ware, daer by en
aen gheweest hadden, dat . . . Schep. v. Tessenderloo
22 jan. 1485. Condich en constich. Deliehaams'
kracht en de vereischte geschiktheid bezittend^ fr.
possSdant la foree corporelle et Vadresse requisee,
11 De grave Philips Imdt den grave van Hollant,
up alle vrienscepe, dat hy hem wilde leenen drie
hondert sciplieden, bout van den lyve, en zeer
condich en constich om te scepe te vechtene. Jak
T. Decmttds 90. — Condich maken. Bekend
maken, aankondigen, verklaren, fr. déelarer. \\ Soe
wanneer die wevers den dekenen dat kundich
maken dat hon wyf en kender nimmermeer en
kemmen nocht en sponnen om geit, soe moegen sy
maken alrehande laekene, gelyck den anderen goe-
den luyden. O, Liége 1 juni 1433 a. 7, JBassdt, —
Hem condich maken. Zich kenbaar maken, fr.
se faire connaitre. \\ Wel versteende dat , al waerder
een hooger verdierder, en dat denselven hem niet
condich en maeokte , . . alsdan den voorgaenden
hooger, . . van sijn geboth niet ontslaegen en soude
sijn. C, V. Antw. eomp. Y xv^ 95.
CONDIGEN (Cundigen), bw. 1) Kennis geven,
bekend maken, fr. noti/ier, donner connaissanee ^
I Eil. Eondighen. Nuntiare , notum faeere. j | Welcke
' kerckgheboden voldaen weeende, is deselve amman
92
CON.
CON.
■ohnldigh te oondighen eü intimeren den proprie-
taris Tan de beleyde erve,., om de beleydinghe
te Btooren, indien het hem goeddunckt. C stad
Meekden xiii 21; Nannius cerHorem faeere. Die
eenieh goet heeft goTonden en fselve behout Bon-
der den heere te enndighen, wordt dairaff gecor-
rigeert ter arbitragien yan der Wetb. C, e. Aniw,
1546 II 45; it Y 6; ti 44. It, C. v. Loven zit
26; C, V. JSruttd 1606 a. 100.
2) Openlijk miroepen^ afkondigen f b. jpMierj
proelamer^ annoneer. || Indien den rentheffer mid-
deler tydt Tan sijne t^aohterhejt niet en wort be-
taalt, 800 wort alsdan 'tselye beleydt gecondight
en geproclameert bj eenen eecretariB,.. tercleynder
pnyen af Tan het stadthuya. C. v, Bruted 1606
a. 100; Christijn proelamattir,
CON DING, zn. t. Kenniêgeving ^ ir, notifleation.
II Dewelcke [huerlinck] , binnen Teerthien daghen
na de date Tan de Toorsejde condinghe, magh
selTe de huere aenTeerden. C, etad Mechelen Tiii
4. Nae insinuatie en condinghe binnen den tijde
als boTen, a. 5; Nannius ineimuUio.
CONEN. Zie crKimir.
Coninck, coninginne van den broode.
Yolgens Wauters bedoelde men in de Tolgende aan-
haling den Konino van het loopende jaar^ en de
Koningin van de \_Driekoningdaga'T\ hoont fr. Ie
roi de Vannée et la reine de la f ève [des TVoie-RoiiT].
II Dat altoes [I ghezworenj ten minsten, ten hne-
deken zyn moet, om tgelach in te halene; en daer
en sal nyemant quyt gaen dan die coninc yan den
b<^e , . . die couino Tan den brode , haer cnape ;
en wie dat daer yemant met hem brachte, dat hy
zyn gelach betalen zal; maer die coninghinne yan
den brode f mach met huer bringhen twee yan
hueren gespelen A. Waütsbs, Serment 24, Band-
boog te Bmasel § 9. (Het § 8 leert ons waarin
dit gelag zoo al bestond) : || Dat men houden zal
te xiiii nachte i huedeken Tan den gemeynen
ghezellen Tan der gulden, en soe wat ghezollen
thuedeken gheghcTen sal worden, dat hyt maer
I werf ontseggen en mach . . . £n zoe wat ghe-
zellen dat haedeken houdt, dat hy gheTen mach
„ghesouten Tleesch , i hespe , keese en broot , hoppe
en bier", of anders dies de gesellen begeeren,
want zy hueren dranok yan hueren ghelage betalen
moeten/' Zie ook Hobt.
C0N1NCK8KINDËREN. Zie bibattdbit.
CONINCKSSILVKR, zn. Metaal van minder
gehalte dan het ^^fljn zilver**, fr. métal de moindre
aloi que „Vargent fin", In Ghrimm's Wdb. staat
Eönigssilber reinee silbeTf te recht geyolgd
door een(?). || Een marck coninck silyers xxiiij
gr[ein] xxijtn [mijten], dats min dan fijn siWer
xxiiij gr. opt dmark, want coninx siWer en is mair
yan xj penn. en xij greyn op dmark. Y. D. Tay.
213. Zie ook silvbr; en La Cume aboekt.
CONINCKSTAVEL. CONINCKSTABEL, coN-
STATBL, C0K8TABBL, zu. m. 1) In de gemeentelijke
krijgsmacht, te Gent. Hoofdman of kapitein over
tien man; hooft- of opperooninckstayel,
hoofdman over tien coninckstaveïs , fr. {dan$ la
miliee communale è Oand) connétahle, ehef-homme
OU capUaine d^ dix hommes; chef-connétable : chef
de dix connêtahles. \\ In dit zelye jaer yan xyc xl,
den xi junij, zoo wiert bij trompette gheboden dat
men de Testen slechten ofte Tullen zoude, Tan de
Spetaelpoorte totter Schelde, en datte bij conincs-
taTelen, ghelyck men de waecke int Toorleden
jaer ghehouden hadde, te weten, alle daghe twee
hnpperconinghe adaechs, data xx oonincataTelen;
bedraeoht eloke ooninostaTel thien mannen , comt
iic mannen — . . waeren ontrent twee hondert
mannen, te weten, twee upperconincstaTelen mei
huerlieder Tolcke; maer de conincstaTels en Troch-
ten niet, maer moesten wesen om toe te aine. db
POTTBB, Chronijcke 184. 185.
2) Hoofdman of voorzitter van een gUde, fr.
chef OU président d^une gilde. || So hebben soepenen
en beede de dekene, . . alle de guldebroedren ghe-
daen conincstaTelen, en elke x conincstaTelen ghe-
ghoTen eenen hoeftconincstaTel, en de conincstaTe-
len ghelast Tan den guldebroedren in hare oonino-
staTelerie ghenoemt, te innene de reste Tan haren
jaergroeten [nL jaarlgksohe bedrage Tan eiken
guldebroeder] db Pb. en Bb. Oenl II 525, ^.-
JorisgÜde 1423. Alle keysers, coningen, conincks-
tablen, hooftmannen, dekenen, gezwoerenen, en
alle andere schutters Ton den gulden oft bruer-
scapen Tan den edelen hantboge Tan den goeden
[steden] en Tryheyden binnen den lande yan
Brabant en der stadt yan Mechelen geseten,..
A. Wautbbs, Sermens 25, Statuten van de I/ind-
fuweelen van den handboog, in Brabant j 26 noy.
1.'>50, Inl. Dat men allen twee jaeren, te wetene,
den iersten sondach naer sinte Dorotheen feest-
dach, kiesen zal eenen nyeuwen coninckatable.
Kaart der Bederijkk. de Boos te Loven ^ 1554 a. 4.
Dat coninckstabel, dekens, geswoome mannen en
gemeene gesellen yan het gulde yan mynheer sinte
Jan eyangelist, patroon yan degone hun binnen
Geeraertsberge geneirende met wolle laeckenen te
yercoopen , ons hebben yertoont hunnen chartre . . .
O. P.'B. auir. 1 juli 1730/28 sept. 1652, Inl;
IV 321.
3) Schrijver of boekhouder van de zettingen of
belastingen, fr. écrivain ou teneur de Hvre de Vat'
siette OU des impositions. \\ Alle persoonen by de
Wet ghecooren en ghecreert coninckstaTols , sijn
ghehouden denselTon staet te exerceren eö bedie-
nen , . . en de poinctinge wort gedaen by de Wet
selTe, en niet by particuliere pointers ofte setters.
C. V. Hondschote Yiii 1. Die Tan eenighe landen
scheeden die sy ghenoot h**bben, sijn ghehouden,
metten ghonen die se daemaer bedrij Ten en nooten
willen , te commen by den coninckstaTel , elck in
sijnen hoeck, om aldaer effen te stellen hoeyele
en hoedanigho landen elck yan hemlieden posses-
seert, a. 3. Insghelijcx, die yerhuysen yan den
eenen hoeck in den anderen, moeten te kennen
gheyen de coninckstayels t'selye haerlieder yer-
huysen a. 4.
CONINCKSTAVEL, coniuckstavblbij, cof-
8TABLEBIE, ZU. y.. Af deeling van tien man, ft.
division au compagnie de dix hommes. Zie ho<^erop
1). II Begheeren Toorts een waecke by connestayel-
rijen, bij dagiie en bij nachte, als deen waecke
afgaet, dat dander upcommen mach. de Potteb,
Chronijcke, 71, Collatie e. 21 aug. 15.39. Van
der ghere coste die saten in allen prochien eü
maecten conincstayelen, xl Ib. x s. It. van der
clerko solarise die conincstayelen screTen eü trans-
criyerden , xyi Ib. x s. Beken, stad Oent 1336 , 1 84.
C0NINCK8TAVELEK, ow. De stad co-
^inckstayelen. De weerbare bevolking in hopman-
schappen of coninckstavelen of o — rijen van tien man
verdeelen , fr. diviser la population en état de portef
les armes en compagnies de dix hommes. \\ It. yan
soep. coste in allen prochien, doe men de port coninc-
stayelde xxxyij Ib. xyj s. yiy d. It. li|j s. iy d. It yan der
clerke solarise, die screyen, xyj Ib. — It. yan der
ghere ooate die ghinghen conincstayelen achter
CON.
CON.
93
de port y daghe. Sekm. stad Gent 1336, I 84.
Coninoksvogel of papegaei. In het boog-
schieten op de wip. Bijzonderste prijêvogêl^ fr. {tW
^ la perehe) papi^ai ou oiteau principal. Grimm:
Königsaehieszen „imm den könig*\ JcönigevogèUehieszen.
II Dat ftlle de broeders op Pinxtmaendach , Tolgens
out gebruyck, sullen den papegaeye oft conincxTOgel
schieten. O LUge 29 dec. 1727 a. 6; handhoog ie
Lauw {Lowaige); 3^* serie I. Dat de liefhebbers en
schutters yan *t seWe gilde , . . op hedent elfsten
september 1735, ten dry uren naer middagh , . .
alhier op den Peerdencauteri sullen schieten met
hunne ordinaire staelen boghen en hauten bouten,
naer den conynckvoghel ofte papegaey, die aireede
gerecht is op de gildepeersse aldaer staende; als-
mede dat sylieden op morghen, 12«n dito,.. Tan
ghelycken sullen schieten naer dry ziWere prys-
▼oghels ofte papegaeyen , . . de Pb. en Bb. Oeni
II 147, Si'Jorisgilde.
CONINCKYOEDER (Goninesveder ?), zn. || Item,
nnam hupelandam ^ furrcUam cnm penna regia^ dicta
conincvoeder, valaris viii eolid. gr. fl, Mebtenb
en ToBFS IIT 605, Inv, de Blargies 1386.
CON J UNCT, zn. Bloedverwant, fr. parent. Scheller-
Buhnkenius zeggen t^ Gonjungere dat het bij-
zonder staaf van de verbinding door vriendschap of
bloedverwantschap i en La Cume op Conjoint,
part. Ce mot suhsiste; mais on ne dit plus „con"
ioints de nature** pour parens. \\ Hier mocht iemeut
Tragen of een persoen die conjunct waire Tan eenen
anderen , dats te seggen , die den anderen Tan bloets-
wegen bestonde, oft die toegelaten en geadmitt«ert
zoude mogen worden voir zijnen maegh zonder
beveel oft mandaet in den saken dairaf dat speciael
bevel behoirt gegcTen te zijn. V. d. Tat. 319.
CONCKEL (Goncle), zn. t. Spinrok ^ fr. que-
nouille. Kil. Konokel/kunckol. ger. sax. Colus.
II \an N. .., dewelke berucht was dat hij soude
hebben ghenomen eene concle en lijnwaet. Beken,
haljuios Oent, 1864/65 rol 1720.
CONCUSSEUR, zn. Hij die iemand aanrandt,
aantast, fr. celui qui attaque, assaillit qn. Zie
BETEDEN.
C0NSERVATEUR8, zn. mT. Apostolische of
pauselijke conservaieurs , legaten oj gerolmachtioden.
Eene soort van voogden^ door den paus ctangesteld
om zekere lichamen, collegies of personen, die hij
onder hunne hoede stelde, te beschermen^ en ze in
bezit te houden van hunne rechten en voorrechten, fr.
conservaieurs apostoliques , espèces de tuteurs nommés
par Ie pape pour protéger certaius corps ^ colleges
OU individus qu'il confiaii d leur garde, et les
tnaintenir en possession de leurs privileges ei de
leurs droits. (Defacqz, Anc. droU bélg. T 72) — JBV
wordt reeds van hen gewaagd in de sexte van Innoeentius
IX (+ 1254), als van eene vroeger reeds beifaande
instelling (Sohet, InHituts de droit, Bouillon 1772
blz. 41). fr. 21 en est d4ja parlé dans la sexte
d* Innocent ZT (-f 1254) comme d'une instiiution qui
nétait pas nouvelle.
C0N8ERVAT0RTE, zn. t. Bechthank der Con-
servaieurs s dewijl hare rechters dikwijls inbreuk deden
ep het- rechtsgebied van den Ordinaris^ en de onder-
zaten er zeer door gekwdd werden, schafte het staats-
bestuur alle hoegenaamde conservatories af, bij edict
van 22 sept. 1500. De conservatorie der Lovensche
Aoogesehool werd evenwel drie maanden later hersteld,
onder zekere voorwaarden, fr. conservatorie , tribunal
des Conservaieurs; comme ses juges empiêtaient sou-
vent sur la juridiction de V Ordinaire , et que les
9ujets en éiaienf fort oexés^ Ie gouvernement supprima
toutes les eonserwitories queleonques, par édii dm
22 sept. 1500. La conservatorie de VUniversité de
Louvain fut néanmoins rétablie, trois mois plus iard^
sous eertaines conditions. || Alsoo tot onser kennissen
gekoemen es dat, onder t'dezsel van der Conser-
Tatorien wesende binnen onsen lande en heerlyck-
heyt, daervan men ondeuchdelyck en onbehoorlyck
useert en gebruyckt, onse onderaaten dagelyckx
seer goTexeert en gemoeyt, en die jurisdictie en
gerichten ordinaerlyck te Tersiene, hebben, by
goede en rijpe deliberatien Tan raede, geordineert
en Terclaert, ordinneren en Terclaren bij desen:
dat wy Toordaene nyet gedoogen noch toelaeten en
willen, dat eenige Tan de Toors. conserTatorien ,
hoedanich die syn, stede hebben sullen, noch dat
men daeraff sal mogen useren in onsen TOors. landen
en heerlyckheyden in eeniger manieren ; Terbiedende
oock by desen alle conserrateure , Tan wat state oft
conditie sy syn, en Toori allen anderen die het
aengaen mach , Toordaen te useren noch hen eenich-
sints te onderwinden Tan den TOors. conserTatorien
binnen onsen TOors. lande en heerlyckheyt .... Kon.
bibl. hs. nr. 15,382; Plac. v. Brab. I 39; in het
fransch JPl. v. VI. I 211; JPl. v. Brab. 21 deo.
1500, III 45.
CONSERVEN, zn. mT. Ingemaakte vruchten, fr.
conserves. \\ Een tonneken conserTe, Tan eenarobbe,
geév. op Ti s. TÜj d. Schatting v. 1551. Zie abobbe.
CONSISTORIE, zn. o. Benaming van zekere
lagere gerechtshoven , fr. nom donné a eertaines cours
de justice inférieu^es l) Tolkamer (hoofdkamer) van
Brabant te Brussel. Deze werd op vasten voet heriur
gericht door hertog Philips (16 mei 1436 — door
Antonis in 1412.'), als gerechtsbank der domeinen,
samengesteld uit twaalf ftgoede mannen** van Brussel,
leencijnsplichtigen van den hertog, ook genaamd
rechters of eoopluden van de Tolkamer, en tolle-
naars, en voorgezeten door wnen rentmeester der
domeinen, als maner. Dergelijke tolkamers werden
later nog ingesteld te Loven, Antwerpen, *s Hertogen-
bosch, Thienen, Nijoel en Vilvoorden. — Chambre
des tonlieux (chef-chambre) du Brabant d Bruxelles;
elle fut fermement réorganisSe par Ie duc Philippe
(16 mai 1436 — par Antoine en 1412.') comme
tribunal du domaine , composé de douze ^^nnes gens**
de Bruxelles, censitaires du duc, aussi nommés juges
OU marchands de la Chambre des tonlieux, et ,^ton-
loiers*\ et présidé par un reeeveur du domaine, en
qualité de „semonceur\ De pareilles ehambres fureni
encore instifuées plus tard è Louvain, Anvers, Bois-
Ie Duo, T\rlemont, Nivelles et Vilvorde. \\ Alsoe
als, ten onderhouden Tan onser hoochheyt, heerlic-
heyt, rechten en demeynen ons hertoighdoms Tan
Brabant, Toertyden geïnstitueert syn geweest in
diTersen onsen steden , en bezundere in onsen steden
Tan LoBTen, Bruessel, Bossche, Thienen, Nyvele,
YilToirden en andere zekere gerichten eii coUegien
Tan leenmannen , eygengenooten , gesworen laten oft
eoopluden, makende een coUegie, die men gemeyn-
lick heet tGeriehte Tan tshertogen demeynen oft
tolcameren , . . JUkenk, v. Brab. reg. 138 fol. 51 t^
(10 febr. 1530). Ordineren en institueren in onser
Toirs. stadt Tan Antwerpen een consistorie en ge-
richte, dwelck men sal heyten die Tolcamere Tan
Antwerpen; in welcker consistorien zullen wesen
thien persoenen,.. Bekenk. v. Brab. reg. 138 fol.
52 (10 febr. 15.30); it. fol. 38 t»., Tonnis 17 juni
1529. It. C. V. Thienen i 1 ; Martinez 2 ; Henne et
Wauters, Kist. de Brux. I 184, II 496.
3) Peiskamer, fr. chambre despacifieateurs. \\ Indien
deghone te ghyselen, waeren a^hesetenen Tan de
94
CON.
CON.
stede, wordt hetselve [nl. de rrede] gheyest ter
ordinaire consistorie. C. v. Bdle xxviii a. 2,
Van versekerthede én heerlutke vrede.
3) Consistorie van den Horen. Oerechtehof
in *ietuk van de jacht ^ fir. iribunal en matière die
chasse^ consistoire de la Trompe (de Oornu). Deze
rechtbank, ingeeteld voor hei bestraffen der over'
iredingen in zaken van het jachtwezen, en gevestigd
in hef- jachthuis van Boitsvoort, was voorgezeten
door den warantmeester of opperboschwachter of —
rechter van Brabant^ en hcui als rechters zeven leen-
mannen van de Tromp. JEene dergelijke rechtbank
werd later nog aangdegd ie Loven en ie Antwerpen ^
fr. ce iribun<U, institué pour punir les déliis en ma-
tière de chassSy et siégeant d la maison de chasse
de Boisforif étaii présidé par Ie warantmeester ou
gruyer de Brabant y et avait pour juges sepi hom-
mes de fUf de la Trompe. Semblable iribunal fut
encore érigét dans la suiie , a Louvain ei è Anvers.
Zie Fl. V. Brab, 28 aug. 1515, III 495; 3 juni
1518, III 504; uit. febr. 1545, II 166; L. Gale-
sloot, Maison de chasse 11 en vlg., en Inv. cour
fiodale de Brabant xxxvi ; en A. Wauters , Snvirons,
III 368. Zie ook noBEKLESK y° leek, en wabant-
MEESTBB. II Dat, mits wordt yoorgedraeghen , dat
dese stadts jurisdictie srootelyckx soude worden
geamputeert doordien eenige saecken indifferentelyck
souden konnen worden aengestelt Toor het Consis-
torie van den Horen alhier,.. C v. Loven ^ Bij-
voegsels, Siijl 31 dec. 1735 a. 39.
CONSTTCH. Zie condich.
CONSTITUEEREN, ow. Volmacht geven, fr.
donner procuration. || Dat ejn yder edelman , ge-
brujckende wapen, sal mogen mit sjnen brieff-
zygel en hanttejken constitueren , oft voor 't gericht
der plaetzen daer hy wonechtich is , oft voor notaris
en getugeu. C. gr. Loon, I 11.
CONSTITüfiK, zn. Volmacht , fr procuration.
11 Hoedat men constitutien seygelen en volstandich
passeren mach . . . Dat alle constitutien voor twee
schepenen gepasseert en met derselye twee sche-
penen siegelen, benefiens den siegel yan den soholtet,
gesiegelt, Tolstandich en yan weerden gehalden
woerden. C. gr. Loon I 118.
CO NT, COKD, bn. Zooals thans nog kondy be-
kend, fr. notoire, ccnnu. Kil. Kond. Noius. Cont
doen, cont maken, cont sijn , f r. faire savoir ,
savoir, lat. notum facere, notum esse. Aanrangs-
woorden yan yele onzer oude oorkonden, wel eens
yersterkt door kenlijo. || Ie, Oste yan Trasigniez,
heere yan Contercuer, doe cont den jeghenwar-
deghen en den toecommendcn , dat . . . Oork. juli
1235. Cont si allen denghenen die dese letteren
zelen zien ochte horen lesen, dat,.. Oork. 15 mei
1241. Dat si cont... Oork. 12 mrt 1266; it. 7
juni en 11 juni 1277. Het si cont... Oork. apr.
1280. Ie, Lizabet Lams dochter, maeke cont...
Oork. 25 juli 1285. Wi maken u cont . . . Oork.
12 noy. 1285. lo N. en N., tsgrayen manne yan
Ylaendren, maken cont en kenlick... Oork. 15
mrt 1293.
CONTEMPLACIE , zn. y. In — Ter con-
templacien yan. Ter wille van, uit aanmerking
van, fr. en considéraiion de, ofr. contemplation.
II Een persoen en hebbe noch hulpe noch raid
gegeyen totter misdaet, en een ander hebbe in
zijnen name oft ter contemplacien eü liefden yan
hem den dootslach gedaen. Y. d. Tat. 64. In
contemplacie yan zekere aggreable diensten der
stadt gedaen, . . Gékabd, Antw. arch. 187. Gegunt,
ter contemplatien yan myn Heer den CanceUier,
Peeteren Oom , de pocrterye deser stadt. Ib. V 166.
CONTENT, zn. o. Twist ^ geschü, fr. debat,
eoniestation , liiige, lat. eontentio. La Came Con-
tent. Coniention, .. proces. || Yan den contente
dat was tnsschen den abt Diederike eü den oon-
yente yan der kerke yan Sinte-Pieters te Ghent,
of ene zide,.. Oork. 25 jan. 1277. It. 80 sept.
1278; 13 juli 1286.
CONTINUATIE, zn. y. (Te. Brugge). Bechis-
zitting, en rol, lijst der te bishandelen taken, syn.
yan f er ie, fr. audience, róle, syn. de férie (è
Bruges). \\ Dat de clercquen yan de yierschare,
beleedende eenighe processen , sullen schuldigh zijn
preciselijck te kommen ter plaetse daer men de
continuatie houdt, ten negen uren en half yd<5r
middagh , met hemlieder continuatie . . . Interdi-
ceerende de clercquen yan de respectiye greffien,
de continuatien houdende, eenighe acten ofte de-
laeyen te teeckenen dan uyt den mondt yan de
gesworen clercquen yan de yiersohaere , . . sonder
dat iemant op deselye continuatien en ferieboecken
sal moghen eenighe acten schryyen ofte aenteec-
kenen als deselye clercquen. C. stad Brugge II
691, Siijl V. 22 dec 1751 a. 1. Ghepubliceert ter
continuatie yan de yierschaere , ter presentie yan « . .
a. 87. Ghepubliceert dese ordonnantie ter ferie yan
de camere, present... Ib. blz. 734; en pastim
aldaar.
CONTINUATIE BOECK. Bol, fr. róle, zooala
in het yoorgaande woord. || Alle de clercquen yan
de yierschaere sullen gehouden wesen pertinente
continuatie-boeok te houden yan alle de saecken
daerinne sy hun occuperen, met de retroacte van
diere. Ib. Stijl a. 2, blz. 693.
CONTOOR (Contoir, oontoer), zn. o., yklw.
con toor ken. Éisi, kas, kistje, fr. eoffre, eoff^et.
K. auci. comptoir. La Curne. Comptoir: botte ^
petit coffre. Kil. Kontoor / komptoor. Mensa ,
trapeza: Sf taUinum q.d. computatorium. jj Eenen
cofer, een dritsoir, een contoir, een cleen acap-
rade. de Pb. en Bb. Qent 1 123 (1472). Een
contoer met twee scapen. — Item, noch een con-
toerken met y sloten. — It., noch een nieuwe
contoerken met y sloten. Inv. v. d. Suist 1489.
Deselye oyck authoriserende,.. om, met assistentie
yan den officier, de conto(»en en kofferen toe te
segelen. Géitabd, Antw. arch. Y 388 (1584).
CONTSCHAP (Conscap, contscap), zn. 1) Ken-^
nis, fr. connaissance. Kil. Kondschap. NoHtia,
scieniia. || Jan, bi der gracien ons Heren, bisacop
yan Uttrecht, here yan Dyeste en borohgreye yan
Antwerpen, Groete eii conscap der waerheit der
dinghen die nederweert ghescreyen siin. Oork. heer
V. Diesiy 26 oct. 1335; Charter, v. 20 febr. 1328
contscap.
2) Getuigenis y mondeling bewijs, verklaring voor
den rechter, fr. têmoignage, preuve orale, dépoeiiion.
Kil. Kondsohapyangetuyghen. Teatimonium. jj En
by alsoo beyde partyen hem yermeten contschap,
sal d*aenleggher ten ghenechte daemae yolgende
de sijne eerst yoorafleyden, en yolleyt hebbende,
sal die yerwerer; ten ghenechte daemae yolghende,
de syne ook moeten leyen en yoUeyden. Itandeh*
V. Megen 1546 a. 4. in cas de getujgen , naar
hunne gedaane condschap, deselye willen corri-
geeren, moeten heteelye doen, in soo yerre het
geschiet, eer dat sy uyt de dingcamer gegaan ayn;
dog en word de eerste condschap niet yerandert,
maar moet den greffier de correctie daar onderaan
schryyen. O. gr. Loon II 366, Bedcheim xi 16.
3) Bewijs, Êchriftdijk bewijs, fr. preuve^ premve
OON.
OOM.
95
UiUraU. \\ Be brieyen van alsulcke benificie offc
behulp [m2. van respyt of uitstel Tan betaling] en
moghen niemant verleent worden tensij het blijke
bij genoechsame attestatie oft condtschap van scha-
den en verliesen bij hun geleden,.. — Totwelcken
eynde en opdat alsulcke condtschap te sekerder
gegeTen mach worden, is degene die alsulcke bene-
ficie soude willen genieten gehouden, . . sijne boecken
en pampieren te Toorschijn te brengen. C. v. Aniw.
eomp. IV XT^ 2. 3.
CONTRADICTIEN , xn. my. Verweerschriften y
wederUggingen y fr. contrediit. jj Insghelycx ooc
reprochen en salyacien, contradictien en solutien.
C. D. OerU II 823, Stijl v. 21 juni 1552 a. 66.
It. C. o. Auden. Stijl d. Kamer 19 febr. 1619,
r. I a. 29. En paatim.
CONTBARIETEIT(CJontrarietöd),zn. y. Onwaar-
heid of logen 1 fr. aasertion contraire è la vérité ou
mensonge, || Ingheyalle den naerdelinck eenichsints
suspect saude wesen , is men gewoon aen denselyen
int' lange t'expliceren den eedt, en hem yoor te
houden die midedictien en plaegen die hem sauden
oyert* hooft hangen bij sooverre hij Godt saude
deryen roepen tot getuigen yan eenige de minste
yalschijt of een contrarietijd [var. yalshey t , onwaer-
hegt off logenen]. C. v. Dieet, YZ. xii 13.
CONTRE-EKVE. Zie wedeblagï.
CONTKEFAITEN (O— fei— ), bw. Namaken,
fr. contrefaire. Kil. Kontrefeyten. Simylare^..
^ adulterare, || Soe wye dat des heeren munte
oontrefajt, . . die is sculdich te dragen pene capi-
tael ... — dat onderscheyt is tusschen die geene
die de munten contrefajten, grayen, forgeren,
printeen en yerwe geyen , eii dengeenen die deselye
munte trecken, halen en coopen tegen de yalsche
muntenere. V. d. Tav. 66 v**. Proce van eenen
tavernier en eene maerte, die, met gecontrefejte
sleutels, opengebroken hebben eene yseren geld-
kiste. GéNABD, ^«^10. arth, II 42 (1685). 2t. Fl.
o. Brab, I 316!
CONTRE-FERIE, zn. T^enboek, tegenrol,
eontra-rol, fr. contre-rólet conire-partie. \\ Voorts
sullen deselye procureurs ghehouden syn pertinente
contre-ierie te houden van alle saecken daerinne
sy hun occuperen, met de retroacte van diere. O.
9tad Brugge 11 721, St^ 22 dec. 1751 a. 63.
CONTRE-KERF, «n. m. TegenkerJ^ fr. eontre-
iaXUe. O. stad Brugge II 564. Zie ksbv.
CONTREPANT, zn. m. Onderpand ^ fr. hypo-
ihèque. || Den yoimoemde Henric [was ghewyst]
niet ontfanclic omme eenich ghebree van betalinghen
te recottvrerene up de huse en erve van Janne
Van den Dale . . , in evenverre dat hy daerup
gbeenen expressen zekere, contrepand enypotheque
np en heeft. C. v. Aalst 252 (1483).
CONTUMACIE. Zie YXBSTSKiJie.
CONYENIEEREN, bw. Voor 't gerecht betrek-
ken, in rechten aanspreken ^ fr. aetionner^ pour-
suivre, attraire en jusiice. La Cume: tusigner.
II Men verbiet eenen yeghelic, in meeninghe wesende
zynen debiteur voor vinderen te convenieren , eenighe
dsghinghen ofte wettelicke procedueren te doene,
tenzy ... Cv, Qent II 406 (1575). Optie en keure
te convenieren en toe te spreken voor sijn schuld.
O. 9. Kortrijk i \. It. C. v. Gaster lee ii 35.
CONVENT, zn. o. Overeenkomst, fr. eonvention^
lat. eonventum. Dupin et Laboulaye: Convenant ^
eovenant, convent j convenanoe (convenisim), con-
vention^ accord entre deux ou plusieurs porties sur
urne même chose^ dans la vuê de s^engager, de eon-
Procter. || Alle deghene die convent hauden van
wiedenne, dat, wat lakenne dat zy eerst ontfaen
in haer huus omme te wiedenne, dat zy dat voren
vulwieden moeten eer zy eenech ander laken be-
ginnen te wiedenne. K. lakeng. Auden. 1329 a. 22.
CONVENTDACH (Couventdach) zn. m. Dag,
waarop men de werklieden in dienst nam , fr. jour
des enqagements d'ouvriers. || Zo ne gheoor looft
negheenen dachcnape, die werck heift, ter maerct
te commene op den couventdach. Kb. lakeng. Brugge^
Wevers, a. 46.
CONVENTEN (Ooventen, couventen), bw. La-
kenweverij. Bij conventie of overeenkomst eenigwerk
ondernemen te verrichten of te leveren, it. {dans la
draperie) entreprendre , par convention , d^exéeuter
ou de livrer quelque ouvrage. \\ Dat niement negheen
wero coventen moet zonder die ghone die ghe-
tan houder es. Kb. laJceng. Brugge, Wevers, a. 7.
Zo wie die breeder lakenen maken wille, dan
voorseyd es, dat zy zullen conventen bi lovene en
bi biedene, naer de breede van den lakene. Al
twerck van buten mach een man conventen, wel-
ken tide dat hi wille, zonder boete. a. 3. It,
Vaêrwers a. 9.
CON VENTERE, cohvehteb, zn. m. Laken-
wevery. Hij, die bij overeenkomst op daghuur werkt,
fr. celui qui travaille è la journée sur convention,
II Dat gheen conventer en laet uut zijn huus gaen
lakenen, noch stick van lakene, alst gheweven es,
hy en waere betaelt. K. LaJceng. Aalst , WoUewevers
4 nov. 1404 a. 22, en a. 36; it. K, v, 1480
a. 10. 20. 22. Dat van nu voord tan de conventer
van desen ghelde hebben zal van den v groeten
de iij, eii de cnape de andre y grooten van voor-
seyde v grooten. Ib, 12 juni 1408 a. 3, blz. 14.
Zo ne gheoorlovet gbeenen conventere, die omme
huere weift, dat hi meer baten mach hebben dan
van eenen ghetauwe. Kb. Lakeng. Brugge, We-
vers, a. 62.
CONVERSATIE, zn.v. Gedrag, fr. conduite. La
Cume: Conduite. Eerlgcke (Heerelijcke) con-
versatie. Kerlijk, eerbaar, onbesproken gedrag,
fr. conduite honnéte, honorable, irréprochable, j| Alle
herbergiers eü taverniers , wesende lieden van goede
estime en heerelijcke conversatie draeghen gheloove
op haerlieden eedt, van verteerde kosten eü ver-
dironoken ghelaeghen. C. v. Sdingen x 9. — Dam-
nable conversatie. Seiligschendende gemeen^
schap tusschen personen van verschillend geslacht,
fr. commerce sacrilège entre personnes de sexe diffé-
rent. II Hoedat notoir in rechte was. dat bastaerde
kynderen, gheprocreeirt uuyt damnableconversaoie,
\ex damnaio coitu] niet met allen en mochten nemen
noch ontfanghen van huerlieder vader. C. stad
Brugge, II 406; it. 409. 410. — Vleessche-
lijcke conversatie. Vleesehelijke ongeoorloofde
gemeenschap (hier overspdigé), fr. commerce charnd
illicite («Cf adultbre). \\ Omme dieswille dat de ver*
weerdere, wesende een ghehuwet man, hem ver-
voordert heefk vleesschelijcke conversatie te nemen
en hebben met Paessch\jnkin Van Driessche f»
Hendricx , . . de Pb. en Bb. VI. Poesele 10 (1573).
(Zie aldaar de zware en zonderlinge straf des over-
spelers).
CONVERSEEREN, ow. Dikw^ bezoeken, ver-
keren, it. frequenter, aüer souvent dans un lieu.
La Cume: Converser, a frequenter. || Zoo van-
ghelyoke d'apparente hoirs eü alle deghone ten
hnuse van den overledene gheoonverseert hebbende,
ofte die danof weten moghcn te spreken, gheliauden
werden by eedt te verclaeren , . . C. v. Amden^
XZJ 10.
96
COO.
COO.
CONVINCEEREN, bw. In rechten overtuigen
van eene sehtdd of eene misdaad^ fr. eonvainere en
droit d'une detie oh d^un méfait. \\ Oft die dorp-
meeBters gehalden sjn die affgosetenen [nZ. de
vreinde grondbezitters] Yoor henuen competenteo
richter tot voldoeniDghe [der dorpslasten] te con-
yinceren. C. gr. Loon^ I 395. [D officie des scliou-
teths is] alle misdadigbe binnen deee stadt en vry-
heyt te soecken, te vanghen, te betichten, de
misdaden te gliewarigen, en de geconvinceerde
tzijnder manissen te doen conderaneren. C.v.Antw.
16»2, II 4.
COOL, zn., mr. col en. Ghrooie soort van toijfing^
fr. colin^ tnerlan noir^ lat. merlangus carhonariut
(De Bo Kool). i| Dat niemant van de vischcoopers
hem sal vervoorderen voortaen in riemen te snyden
eenigen visch genaempt colen , omme die voor aber-
daen to vorcoopen. Siadsarch. Bergen^op- Zoomt
Bexol. nr. 34 , Vergad. 1 7 sept. 1 62 1 . De mogistraet
onderricht dat de vischcoopers hen vervoorderen,
tegens het oude gebruyck, de colen te snyden en,
alsoo te prepareren als oft abberdaen ware, en die
te weecken eü oock voor abberdaen te vercoopen,
waer [waerdoorj de gemeente wordt bedrogen, ver-
bieden dat de vischcoopers egeen colen sullen mogen
snyden oft weecken , maer. deselve geheel en onge-
weeckt moeten vercoopen. Ib. Verg. 10 juli 1626
(Cuypers v. V.).
COOL, zn., mv. c ooi en. Peulvrvcht^ koolf fr.
plante légumineusei chou. Kil. Kool/koole. Cauli»
brasêica, K. avct, Chou, Gekrolde kool. Chou crespé,
ere$pu, Cabuys kool. chou cabu. Adr. Junius meldt
nog: de Savoysche kolo, de bloemkole en de groote
ro^e kool. Lat. caulae, \\ Orfut ibidem \nl. te Assche]
retro jacens^ in quo oauicte excoluntur 1310. A.
Wautbrs, Snvirons I xvj. — Amaud de Ville-
neuve meldt slechts drie soorten van kooien in
Frankrijk in de 13(lo eeuw, de groene, de witte
en de kruikooi. Vie privée des Francais I 179.
COOLBERNEK (Coelbemder, coelberdere, ook
COOLHAKEB en COOLDBS. Iloutskolenbrander, fr. cftar-
honnier, celui qui fait du charbon de bois. \\ Die
ooelbemden selen huer cuylen moeten maken tus-
Bchen tsestich en vierentsestich voeten wyt beneden
aen den gront, en niet meer noch min verliesende
als zy selen wesen vive voeten hooge in wydden
tusschen twelfve en vierthiene voeten , eü vandair
Toert opweerts ghaende vervolgende tot bovenuuyt
in der hoeghden van eenen schachte, lanck zynde
tusschen ellif en tweelliff voeten. Kb, v. Soniën-
hoseh 1460 a. 55. It. Eekenk. v. BraJb. reg. 136
fol. 303 v«. 18 juli 1613; en reg. 138 fol. 247 v«. 16
dec. 1683.
COOLBRANT, zn. m. Het is ons niet mogel\jk
te bepalen welke hoeveelheid kolen hierdoor bedoeld
werd. II De coelschudders en selen in colen ofte
boute dairalF \nL van het ontladen] niet meer
hebben dan van elcken wagen colen eenen coelbrant.
Kb. V. Soniën 1460 a. 84.
COOLCUIL (Coelcuyl), zn. m. Soutskdlenkuü^
it. foêêe cL br4ler Ie boie pour en faire de$ charbons,
II Alst geboeren zal den wouwmeestere oft zynen
stedehoudere eü coopluden , . . te trecken op Zoniën,
om velgen, speeken, coelcuylen oft andere dingen
te visenteren, .. Kb. v. Soniën 1460 a. 22.
COOLMAN (Kuelman), zn. m. Warmoetier, fr.
mctraicher. || Dat deken en Kapittel hebben ver-
gund aan ieder „plueger'' één vat hennepzaad . . .
en aan ieder „Kuelman" een half vat te zaaien,
(O (Een „plueger" is een boer; een „koolman** is
eigenlek een wannoesenier, die een nkoolhof', een
moestuin bebouwt, doch ook kleine boer). FbaK-
QUINBT, Kapittel 196 (1424).
COOLMETER (Coe)meeter), COOLSCHUDDER
(Goelscudder), zn. Houiftkólenmeter en tereng kolen-
drager, lader en ontlader in Soniënbosch, fr. me-
swreur de charhone de bois dant la Jorit de Soigne,
ett en même tempt, porteur, chargeur ét déehar-
geur. Kil. K o 1 e n b e r n e r/kolenman. Carbo-
narius. || Item, selen zyn acht geswooren coelmee-
ters, die welcke gesedt zelen wordden bij den
wouwroeestere , bij advijse van den gesworenen coop-
luyden, en ter preseutien van denzelven hueren
eedt doen eenen ijegelijcken zijne rechte mate te
geven, alsoet behoort [elke zak moest '/t ™ud
inhouden]. Kb. v, Soniën 1460 a. 77, 84. Item,
van ontladene die colen, daer men meer dan te
vier steden ontlaeden moet, sal men den coelscud
ders oft meeters geven van elcker cuylen de weerde
van twee oude groeten. Item , om die colen van
den wagenen te settene oft uuyt te scuddoue, sal
men geven van elcker cuylen de weerde van eenen
ouden grooteri. Ib. a. 82. It. Rekenk. v. Brab. reg.
135 fol 226, ord. 1491 a. 16.
COOLPROIiVER (O— ou— ), zn. SteenkoUnkeur-
der 8, fr. expert» det eharbons de terre. \\ Voort
sullen deken eü gliezwoomen kyesen vive cool-
prouvers int voors. ambacht, omme der cooplieder
goed te prouvene van smedecolen en dat te wae^
deerne up huerlieder eedt, omme eiken tsine te
ghevene, coepen en vercoepene, van binnen en van
buten. Voert hebben de voors. deken eü de vire
coolprouvers van eiken groeten acepeoolen een
mudde colen. K. fmedertamb. te Gfent, 15 E., Met'
sager 1876, blz. 423, U. 412.
COOLSCBUDDER. Zie coolbbaht, en cooir
HETER.
COOP, zn. m. In verschillige beteekenissen. 1)
Verkoop, verkooping, fr.vente. \\ Kennesse van coopo
van huusen ofte erfven, inschelycx belastinghe van
renten , . . ghepasseert alleenlic voor scepenen . . .
en genereert gheen recht reel , . . dan naer dat
dezelve coop ofte belastinghe kennelic gemaect is
den landtheere. C. e. Oent Ti 1. It. C. v. Antw.
1646, VII .30. 34. Tiii 48. C. v. Loven x 28; Cv.
Auden. 2(ie d. 123.
2) Aankoopsprije , fr, prix d*achat. || Een calen-
gierdere moet voldoen den coop, en alle tgene dst
de coopere schuld ich was van doene, gelyck in den
iersten coop [nl, verkoop] was bevorwaert en onder-
sproken. C. V. Antw. 1546, Yii 20. C. v. Roeseelaar
XY 6. Dat oock ... de cooper en vercooper gehouden
eü schuldich sijn . . . onder hennen eedt te verclei-
rene den deuchdelijcken coop , met goedtspenninck,
lyffcoop en appendentien. C. o. d. Kiel viii 8. —
Sonder coop. Om niet, uit gunst of genade, fr.
gratuitement , par faveur ou de gr Ace, \\ Vent, up
haren eet [fi^ de nieuwe broeders of zusters]: so
wie comt sonder coep in sente Janshuus, al dat
goet dat sy ebben, en sowaer dat gheleghen es,
heist herve ofte ander goet, oite sowat hemlieden
versterven mach, alsoe die beseghelden brief ver-
daert, bringhen sullen sente Janshuuawaert , en
daeraf haren nootdurft nemen al soe langhe als sjj
leven. Eü sij en moghent niement gheven buten
den voors. huus, maghen no vrienden, db Pottbe.
Seeond cart. 112, Regl. 1404.
3) Heerlij cke coop. In het leenrecht, is
H algemeen , overgang van een leen door verkoop,
ruiling, schenking, erfmaking, erfenis; in 't bijzonder,
in geval van verkoop (vertierlij cke coop), en
dan ook het recht door den leenman aan den heer
coo.
coo.
97
uit diêH hoofde vergchuldi^d , fr. (0» droit féodaJ) en
général^ muiation d'un ftef par vente, échan</e,
donationj Ugs^ succetsion; en particulier^ en cas de
ffenfe, et alors afu*i Ie droit dü, de ce chef f par Ie
feudafaire au eeignewr. \\ Dat mallijc van ons aal
hebben en heffen sine hareghewade en sine coepe,
die hem moeghen ghevailen van ainen mannen die
hem zonderlinghe toebehoeren. Oork. 19 juli 1295.
Men heeft t'Zanthoven geüseert, dat een man mach
nutgeven sijne leene terren, aonder godspenninck
of palmalach, eü dat es Tan weerden aonder coop
te geldene. O. leenh. v. Santhoven a. 19. Nochtans,
indien tzelve derde Tercocht wierde ofte veralieneert.
zal den overheere moeten hebben den heerlycken
Goop eü t'glione hem meer is toecom mende. C. 0.
Aaiet xxii 10. Al gare een man sjjn kinderen . . .
eenighe erfven , . . daer en sal men gheen koop
af ghelden noch daertoe pontpenninghen. C. Sint-
Qter truiden- Nijvel 11 15. Eerst, zo haudt mer Baa-
dewijn Tan mijnen voorn, gheduchten heere in leene
theerscip van Lovendeghem , daer hy heeft en ver-
mach middele [?] joaticie, put eü galghe, eenen
bailliu te stellene, een vul hoi van mannen heb-
bende, te wetene zes manscepen te vullen coepe,
drie manscepen te alven ooepe, en elleve ter beste
Tromen, eü een ter eender paer nieuwer hantscoen.
DB Pb. en Bb. III. Lofyendeghem 20. — Doot-
coop, sterfcoop, versterfelijcke coop»
Tersterfenis. Overgang er echt bij afsterven , tr.
droit de mutation en ecu de décèe. || Van eiker name
die sal staen in den erfbrief van desen lande, so
sal men ghelden, van der name, te oope, te wis-
sele en ter verstervenessen iiii d., si eü hare
afcomende. Oork. 1259, Saaftingen. Hannin Blankard
en Heilewijf zijn wijf, zyn worden erfelike chensers
Jacops van der Lanteme van desen vorseiden lande,
omme zii s. eü enen capoen sjaers , . . en coep en
Tersterefnesse alst ghevalt, telken metten chense
van enen jare. Oork. 29 juni 1269, Schep. v. het
Vrije. It. 14 nov. 1271. Dat dat selve lant , . . blift
ter selver husagen en ter selver costumen van cope
eü van sterfcope dat eft ghestaen tote hare. Oork.
V. 1284, Vod. mus. II 866. Al dit vorseide lant
omme vive eü twintich scheleghe goede Ylaemscher
peneghen sjaers, te ghelden telken medewintre die
erst coemt, in elc jaer, met tiene scheleghen goedei
Ylaemscher peneghen ten oope eü ter versterfnesse,
alst ghevalt. Oork. 28 mrt 1297. Een leen..,
staende te vertierliken eü versterifeliken coope te
X lib. p., oft ter bester yromen van drien. db Pb.
en Bb. XXIII. Baxel 37. Soo wanneer de laeten,
die deselve gronden competeren. commen te over-
lyden , sjn sy schuldich roor doodcoop dobbel rente.
Auden. meng. 1 85 (1734). Zie ook DOOTCOOF, Olos-
aarium 1 366. — Wandelcoop. Overgangsrecht, fr.
{aussi hors dn droii feodale et génêrdtement parlant)
droit de mutation. || Al dat recht dat ter meyerien van
Sente-Pieters toebehoorde.., staende te alven coope,
telcken dats te doene wert , vy f ponden parisis , eü
te eiken wandelooepe thienden penninc. Dibbicx,
Oends ehartb. 37, oork. v. 1366. Als men dat [id.
het leen] Terandert in vreemder hant, soe betaelt
men in vele plaetzen dairaf den leenheere den xx«n
Senninck van den coope, eü dat heet men Wan-
eicoop. V. D. Tav. 2 )2 v». Voorts soo behooren
tot den Toorseyden leene diversche mannen die
leenen haudende syn eü manschepe . . , die elck
staen ten sterfcoope en wandelcoope t*eenen vollen
reliefve van x ponden par , eü xx schelen par van
camerlinckgelt, eü som de beste vrome van drijen.
Jak Bbobckabbt, Overmeere 89 (.1645). Van welcke
II.
erfven heeft den voornoemden heere ter doot dubbele
cheyns, eü int verwandelen by coope den vyfthien-
sten penninc van dat ghelt. db Pb. en Bb. IX.
Nazareth 31; it. 41. £ü daer behoort noch toe
wandelcoop, van de hondert ponden zes ponden.
Ib. X. Astene 20. De costen van den decrete,
wandelcoop, maercghelt eü alle andere, sullen
commen tot laste van den ghedecreteerden goede.
O. V. Denderm. 1629, v 12; it. xv 36. It.
C. V. Aalst XX 36; C. v. Waas ii 29; C. v.
Assenede XYii 2 ; Cv. Kortrijk XT 38 ; C. v. Vewme
XXI 20.
4) Coopooop. Deze zonderlinge woordkoppeling
biedt zich aan, en daar alleen, in de kost. v. Qent
I 574: ,,Dit zyn de pointen daer niement af ghe-
vryt en mach zyn , . . Eerst van sheerencheinse ,
van waterganghe , . . van steerfooope , van coop-
coope;" zij werd er, o. e., kwaiyk begrepen en ver-
taald : du droit de rachat de vente (ou de mutation)^
in pi. T. du droit d4 en cas de vente ou de muta*
tion; nl. niemand hoegenaamd is vrij, o. e. van het
recht verschuldigd eUswanneer een cijns- of leengoed
verkocht of overgedragen wordt. Hetzelfde geldt voor
het w. steerfcoop: dn droii de rachat mortuaire,
versta, als boven: van het overgangsrecht bij af'
sterven.
5) Be ooop van Vlaenderen, fr. Vachat
de Flandre; of liever: de terugkoop van Vlaan-
deren, fr. Ie rachat de Flandre. De oorsprong dezer
uitdrukking berust op eene legende ^ vdgens welke
een graaf van Vlaanderen t^jn graafschap mei dob-
beien gou verspeeld hebben tegen den graaf van
HoUand, en dat een zeker Ud van de Borluufs b^
de overheid der stad den terugkoop des lands zou
bewerkt hebhens de belooning van dezen dienst was
het borengenaamd privilegie ^ krachtens welk men in
Vlaanderen geene schattingen zou mogen stMen zon-
der de toestemming der stad G^ent (Mij medegedeeld
door den hr Jan Broeckaert, uit de Mémoires van
Jan d'HoUander bl. 93). i| Dezelve van Ghendt
vermeten hemlieden van eenen anderen ghepreten-
deerde prevüegie, t welcke noinot in wesene en
was, eü noemen tzelve den Ooop van Vlaenderen,
twelke zij by Collatien hebben willen hebben,
b\j denwelcken hemlieden rerleent zoude wesen
dat t'landt van Vlaenderen niet belast en soude
moghen wesen zonder haerlieder consent, twelcke
een zaecke ghevonden es niet waerachtioh. db
Pottbb, Ohronijcke 149; U. 70. 97. DB Pb. en Bb.
Oent I 411.
COOPBOECK, zn. m. Verkoopboek, kohier der
te verkoopene en verkochte goederen, lastkohier, fr.
livre OU cahier des effets è vendre et vendus, cahier
des charges, cahier de vente. Eü. Xoopbrief/
koopcedel. JPerseriptio, E. auct. Literae pacta emp-
tionis continentes. Lettre d'aehapt. || Anders mach
men de oude oleercoopers, die goeden uuytgeroepen
eü vercocht hebbende, alleene op* den coopboeok
daeraff gehouden, sonder eenighe andere daginghe
oft procedure dseromme te derven doene, by den
amptman daervoere realick eü de facto . . . doen
executeren. C. v. Antw. 1545, y 14.
COOPBKOOT (Coepbroet) , zn. o. Brood om te
verkoopen, niet voor eigen gebruik, fr. pain pour Ie
débit. II 80e wie zeimelen duet tot rogghenen coep-
brode, zaelsghelden x s., en dbroet verliesen. Kb.
V. Diest b 102.
COOPDACH, zn. Heerlijcke coopdach.
Dag von gerechtelijke verkooping, fr. jour de vente
judiciaire. Eil. Eoopdagh j. wtroep. Auctio. E.
auct. jour de vendüe. || l^aer de beschryvinghe sal
18
98
COO.
COO.
den TOon. wettelick man ... de roerende goedin-
gen . . . doen yercoopen bj heerelicke coopdaghen.
C. V. Vewrne xxv 4.
COOPELINCK, zn. Diê Imrger of poorter is bij
hoopy fr. celui qui eet bourgeois po/r achat, |] Dat
Tan nu voortan niemend, wie h\) zij , van buten of
Tan binnen, ontfanghelic wesen en sal int Toors.
ambacht te commene bij coope oft daerin Trij bekend
wesen, hij en hebbe teelTe ambacht ghedaen en
gheleert den termeyn Tan drien jaren met en Toor
eenen Tr^jen meester Tan Aebt, Tan Mechelen,
oft Tan eeneghen Trijen staden daer die Tan Aelst
Trij zijn, emmer gheen coopelinc weaende. de
Pb. en Bb. Aalst III 440. JT. d. JToUewevers
1480 a. 38.
COOPEK (Copen), bw. Koopen, verkrijgen ^ fr.
ooheteTj acquSrir. 1) Een w^f. TVouwen, huwêH.
Met tem huwelijk verkrijgen der jonge dochter werd
. in de oudste tijden aanzien als een koop , de bruidegom
kocht heuET van den vader voor zekeren afgesproken
vrys , xooals het in den beginne ook het gebruik was
bij de Qrieken en de Bomeinen (Grimm Y 327 4),
en BechtsaUerthtimer 421 en Tig.) ein weib kaufen;
Lexer: ein wip koufen, heiraten j I 1694; Noor-
dewier blz. 176, fr. acheter une femme y se marier,
Vobtention cTune jeune fUle en mariage eonsiituait ,
dans les temps les plus reculést un marché; Ie fiancé
Vaehetait du p^e mogennant certain prix convenu^
comme c'étetit aussi^ dans Ie principe ^ la coutume
ohez les Chrecs et les Romains, || We eyne tsartse
Trouwe bij sijn gecoght wyf set in sijn seelfis
huys , . . die solen der stat , manlio Tan hon ,
doen eynen weegh te Bochimadon. C v, Maastricht
109 (1380).
?) Boeten coopen(?) || JNiemen en mach copen
mesdade of boeten Tan desen dorpe; maer wi, of
yemene in onse stede, sal se gadren of doen
gaderen, hen es, dat men se om danc, of in
ander manieren Tan ons, of Tan yemene die in
onse stede es, wort Terlaten. JT. o. ter Fiete 1265
a. 68; Lat. tekst emere forefacta vd emendaSf id
est boeten.
C00P60ET, zn. o. Verkregen goet, fr. aequêts,
II Een man mach Tan zijnen coopgoede doen alle
tide TTome. tBecht v, Vcele a. 14. En sij dadere
toe met hande en met monde al dat sire toe scul-
dech waren te doene , . . omme . . . Sijmoene Tan
Hale derin te herrene en te goedene alse in sijn
wettelike coepgoet. DX Pottbb, Petit cart, 32
(1323). Id, Second cart. 97. En wasser N., wettelio
in verghifit, gheherft en ghegoedt alse in der Toor-
seyder kercken ghecochte en ghecreghene ooopgoed.
DiERicx, Cfends chartb, 196 (1415).
COOPINQEN (Gopingen), zn. mT. Sm al e
coopingen. Kleine koopwaren^ eetwaren, fr. me-
nnes denrées. || Yorecoepere Tan coeme, TanTesche,
en Tan alrehande smaelre copinghen en dinghen
dier men leeft, en suelen Tor den onderen niet
ooepen, noch nieman te haren behoef, op ene pene
Tan ix s., die si Terbueren alse dicke alsijt breken.
Kb. V. Dieet ▲ 39.
COOPCLOCK, zn. Marktklok, het bepaalde uur
van het begin der markten aankondigend, fr. doche
annon^ant V ouverture des marchés. jj Den costre
Tan Benter-Glaes mach men gcTen Tan der coep-
elocken te ludenne, T\jf soellinge grote tsjaers.
Belg. mus. Vil 106 , Jaerwedden 1359. Zie Henne
et Wauters III 109.
COOPLANT, zn. o. Gekocht land, fr. Urre
aohetée^ aequise, acquit, jj De reste sal ghehouden
wesen TOor cooplant en gheoonquestee^e erfre.
C, V. Veume ly 4, %t. zi 19, xii 3, xm 3. 4. 5.
COOPLIJCKEN (Ooepl— ) , bw. Te koop Meden,
fr. offrir en vente (?). i| Alle ghescorde wolle, die
men coept ofte coepliict, moet ghescort siin gheliic. —
Alle Terlesene wolle, die men Tercoept of coepliict,
moet gheliic siin onder en boTen. — Wie tiitwoUe
of peelwolle Tercochte of coepliicte, daer men Tam-
woUe onder Tonde, die lamwoUe ware Terbort. —
Yort, en mach niemen tsaterdaghes wolle Teroopen
ochte ooepliicken dan op den marct, buten husen. —
Wie stucken Tercoepen wille, die en maghet niet
Tercoepen buten siere herberghen, en si int laken-
huus striipte bi den striipten ligghende en plejn
bi den pleynen ligghende; wies anders coepliicte
ochte Tercochte, Terborde ij lib. Tan eiken ellen.
K. Lakengilde Mechelen 1331—1333 , a. 6. 7. 10.
11. 99.
COOPMAN, zn. Zooals thans koopman, fr. mar*
chand. Wij stippen dit woord aan, om tOTermelden,
ten eerste, dat de echte Torm sedert de Troegste
tijden oTerging in cohak , coemait, commak, *t welk
Baepsaet, (Euvres Y 347, Terleidde om zich af te
Tragen, ,,na het lezen, wel te Terstaan, Tan ce
bon sire de Joinville*s Élstoire de saint Zoum**: of
er geen zeker MoldaTisch Tolk door bedoeld werd
met name Goumains of Goroans.^ Yoorzeker
eene etymologische aardigheid, doch niet alleen-
staande ouder onze hedendaagsche geschiedschrij-
Ters; ten tweede, dat Goopman of Goman oud-
tijds synoniem waren Tan burger of poorter, om
de reden dat de kooplieden in de opkomende steden
als de eerste stand golden. Zie Lexer I 1696;
Grimm Y 338 ; Baepsaet l. d.\A. Wauters , lAhertée
communales 266. — Cooplieden (G — luden,
— luyden) van SoniënbOSCh. Deze zoogenaamde
kooplieden, of rechters, ten getaüe van twaalf^
vormden de rechtbank der vorsterij, hadden
kennis van alle geschillen en overtredingen aangaande
de bosschen van den vorst, en voerden kei beetmwr
over de houtveilingen en het weiderecht, in hei wond,
onder het voorzitterschap van den Woudmeester. Onse
kooplieden werden later vervangen door zeven rechte^
geleerden; zij zetelden vooreerst te Wciluwe, naderhand
te Brussel, op het Broodhuis, Hun eerste weihodk
dagteekende van den j'are 1371. In eene oork, v,
1491 a. 3, worden zij ook geheeten Bichiers van
den woudrechte (Bekenk. v. Brab. reg. 135 foL
224. (A. Wauters , Bnvirons III 372 , en kenrhoek
van 1460). Dans unt ordonnance de 1491 , a. B, on
les appeüe aussi juges du droit foresiier.
II Dat Toertaen die wouwmeestere en geswoorene
coopluyden, tot drien tyden tsjaers,.. houden zul-
len huere goudaigen oft jaergedinghen, tot Wolaen
in de banck, en aldaer Tan allen zaken tot huere
kennissen behoorende, beyde aengaende der heer-
lycheyt Tan mynen geneden heere, en oick tusachen
partyen , recht doen , alzoe dat behoort en gewoen-
lyck is te geschiene. Kb. v. Soniënbosch 1460 a. 1;
it. 2. 8. 10 en passim. Dat insgelics, soe wanneer
het noot gebueren sal te Tersiene opten stuok en
officie Tan geswoeren ooopman Tan den Toirs. wonde
Tan Zonien, sullen die Toirs. rentmeester en woud-
meester zamentlic daertoe stellen en committeren
persoenen notable en daertoe nut en bequaem
wesende. Bekenk. v. Brab. reg. 138 fol. 51 y^, 10
febr. 1530. Goede pointen . . , die redenlic sin en
loTelic allen goeden lieden en allen comannen.
Oork. 27 oct. 1280, Vad. mus. U 359. Negheen
coeman die lakene Tarwet . . . Goeman die sinen
eedt niet ne dade ... — Yan coemanne Tan wollen.
Soe wie die coeman es Tan wulle ... O. v, Qeni
coo.
coo.
99
I 489, Qr. eh. v. 1297, a. 1S9. 140. En maer i
oft II ten meesten en moghen oomen over eene
kavelinge , die de comanne bidden daertoe te comene.
Bn zamecopere , . . en selen negheene stoope . . .
Benden op de scepe noch elwaer aen den ooman
ocht aen sijn boden omme wijn, het en ware bi
beheete des oomanB. Kh. v. Antw. 35. 36. Dat geen
samecopere en sal leyden meer dan enen coeman
op de halle, het en ware dat een coman quame,
en syn kint met hem, ocht sijn knape, op t boete
▼an T B. groten out. È, Ldkeng, Brunei 1365 a. 4.
So wat comanne die compt op de halle a. 19. Daer
zal die coman wochten z'yns ghelts. Kb, ü. Disst b 43.
COOPMANSGULDE(N), —GILDE (Coepman-
ne(n)galde, ooemannengulde , commansgulden , co-
mannengilde te Gent cd te Audenarde; te Sint-
Truiden cOBMAVOBBYE-ouLDEir, koumangreTengul-
den). zn. o. Koopmansgild , — gilde , inz. en bij uiisteUe
hei ambacht der lakentoevery of nering dei laken-
handeUj ook de poorterijf fr. gilde des marchandtj
partio. et par excellence, Ie métier de la fahricafion
du drap ou du commeree de la draperie; austi la
bourgeoiëie ou poortery. — Te Bruetd wordt het
om voorgesteld als eene klas tusschen de Qeslach'
ten en de Ambaéhtèn, — waarin ook opgenomen
werden de pcUriciers dis de lakenweverij en den laken-
handel in H groot dreven , en toenmaals daardoor
niet te kort deden aan hunnen adel, en de eenvoudige
burgers, welke in staat waren een merkel^ inkom-
geld te betalen en ophidden handwerkers of klein-
handelaars te weten (Henne et WauterB I 49). —
Te Sint-Truiden voerde de hoofdman van het gild
den titel van greve — grave, graaf, comes merea-
torum — en moest onder de aanzienlijkste, geen
ambacht uitoefenende poorters , gekozen worden (Piot ,
Cart, I 493 (1348). — „De notahlen van der stede
waren toentijds die welhebbende poorters van hoorye ,
zoo edele als onedele, welke in de coemannen- of
eoepmannen-gulde waren geschreven , en geen werkelijk
deel maekten van eene bedrijvende neeringe of ambacht,
— Te Qent werd ook doorgaends deze gulde, by
uitnemendheid , de poorter^ genaemd , . ." Belg. mus,
II 293 (2), D. J. Van der Meersch, sOraven raed-
kamer, — Volgens een octrooi d.d, 21 fuli 1284,
bestond er, sedert zeer oude tijden, te Audenarde
eene Coemannengulde , in hetwelk geen spraak meer
is van lakenhandel, maar aüeenlijk van poorterij;
„tn welc gulde men ghewone es gheweest tontfane
poorters ende poortessen van onser stede , die poor-
ters of poortessen waeren bij ghiften van onsen voor-
saten, van der Wet, of bij gheboorten, ende anders
gheen personen, eS die te registreme in eenen boue
of registre . . . ghenaemt den Ohuldeboue" Auden,
meng. II 486 (Vergdijk het Antwerpsch Quldéboek,
eigenlijk Poorter sboek , O. v, Antw, 1545 biz. 378).
Zie Glossarium I 542, gttldbbobck. || Alle poorters
▼an de stede eii van den gulde, dat men hiet Com-
mansgulden. DB PoTTBB, Chron. 3, sub anno 1275.
lïiemene yan der ghemeenten van Ghend, no van
den ommesaten die buten coepmannegulde syn,
moghen coepen buten sohependomme Tan Ghend
wuUe. O. V. Gent, Qr. ch. v. 1297 a. 138. Van
den regimente der lakenraekeren , te wetene, van
der coeman geene [/. coemangreve] — gulden, is ons
meyninge en bevelen dat dat staen sal en bliven
na alle der formen en manieren dat dat te staen
plach . . . Piot, Cart. II 172 (18 nor. 1404 a. 12).
Item, so willen wii en willcoeren dat dat regiment
▼an den lakengulde yn onser stat van Senttruden,
geheyten Eoumangrevengulde , gehouden eü gere-
geirt sal werden in alle der formen en manieren
also sij Tan ouden tyden gehouden en geregeirt is
geweest. Ib, 209 (10 juni 1417 a. 11). Daertoe reden
den Congrave (d. i. de comans- of comesgrave, comes
mercatorum) met syne guldebroeders hem [nl, den
bisschop] oook ter yoers. plaetsen te ghemoet , sterok
wesende ontrent 60 perden. En Commegraye yuerde
den stannart en alles met goeder orden en sonder
confusie. Ebmfeitbbbs, MotUenaken II 65 (a),
Blijde Inkomste van Érnest van Be^en, op den
5 meert 1582. Zie ook coopHan.
COOPMANSCHAP (Comenscap, commenscap,
comescap), zn. ▼. 1) Overeenkomst, fr. convention,
contrat, transaefion, || Overmits eenre wettigher
comenscap die tusschen hen gesciet es. Bbts, Oplinter
267 (1390). tAudenaerde es de costume dat alle
coopmanschepe in taveemen ofte herberghen gedaen,
gerevoceert moghen zyn binnen xxiiy hueren. O, v,
Auden, 2d« d. 266 (o. 1590). Alle contracten efi
koopmanschappen die . . . ghedaen worden. C, v,
Brussel 1606 a. 157; Christen Omnes contractus ei
mercaturae , . . Niemandt en magh by eenighe voor-
waerde, contract, ooopmanschap oft conventie ver-
cryghen ervelgckheyt in eenighe onroerelijcke oft
ervelijcke goeden , . . 't en sy . . . O. stetd Meehden
Tii 1 ; Nannius Nemo , sive emptione, sive paetione ,
sive quaeumque specie conventionis , jus . . .
2) Sandel, verkoop van waren, fr. trafle, débU
de marehandiies, || Zoe wij inhibioien worpt off
doet werpen van laicken, schuit [Z. laiokenschult]
off van commenscappen , die sal metter sonnensciene
die stadt rnijmen, op zgnen voet. Piot, Cart, II
15, K. V. 1366 a. 71. Alrande comenscap die men
van des dijsdaeghs none tote naesten goedensdaghe
savons te Dyest dryft, sal men betalen dies selfs
goedensdaeghs metter zonnen, daer en si ander dag
ghegheven. — Yan anderen comenscapen, die men alle
andere daghe dryft, sal men ghelden metter zon-
nen, op eene pene van xx s. Kb. v. Piest A 38.
Soe wie enich comescap dede , omme den here zinen
tol en der stad hoer assise tontreckene. Ib, b 10.
Item , alle die ghene die tapisseryen oft leghwerok
coopen, vercoopen oft anderssins comenscap doen,
oft oeck van wolle , vloeken , garen oft dyer gelijcke.
K. Legwerkersamb. te Diest 11 mei 1540, a. 2.
3) Koop, fr. marchê, vente, \\ Soe wanneer enige
chysgoede vercocht selen zijn oft worden, soe selen
cooper en vercooper beijde, terstont als die comen-
scap geschiet es , moeten comen by den rentmeester.
Bekenk. v. Brdb, reg. 136 fol. 181 v^.. Ord, 1549
a. 4. Oft *t gebeurde dat iemant eenige goeden te
deser stadts rechte gelegen, met andere goeden het
naederschap onderworpen zynde , tsamen met eender
koopmanschap coohte. O, v. Brussel 1606 a. 230;
Ghristyn unica emptione,
4) Zoo als thans, koopwaren in *t algemeen, eet-
waren, enz., fr. marehandises en général, denrées,
etc. II Eii was men souldech van dienst en van
comenscape x Ib. Oork, 10 aug. 1298. Deghene die
eenige provande , victualie oft koopmanschap binnen
Brussel des vrydaghs te koope brenghen. C, ü.
Brussel 1606 a. 88; Ohristgn edulia, vicium aliasve
mer ces ...
5) Allerlei kleine houten voorwerpen tot keuken-
gerief, fr. toute sorte de menus objeisdeboishVuMage
de la cuisine, \\ Sautkisten , peperdoosen , voncklaijen,
mu\J8evallen, poUepelen, houte schotelen eü meer
andere speciën begrepen onder hetgene bg de am-
bachthouders van alle tyden genoempt wort oomer-
schap. Stadsarch, Diest, Proces houtbrekers § stod-
draaiers 1705.
COOPMANSCHAPPEN, ow. Jffandel drijven,
400
COO.
COP.
fr. traflquer. KiL Koopman Bohappen / koop-
Bchappen. Mereari, negotiaH ^ . , \\ Die rechten Ter-
bieden dat men niet Teroopen en sal erve oft goet
dat in questien van gedinge staet onbeslicht ; en al
worde dat gedaen, nochtans sonde dat proces en
gedinge zynen ganc hebben als oft dat goet niet
rercocht en waire , en de sentencie dairop gegeven
sonde hebben huer effect, en cooper en yercooper
die, wetens, dairaf gecomanscapt hadden, souden
dat beteren. Y. d Tat. 187. Alsoo deselve Andries
metten Toirscr. Willem gecomanscapt heeft, hem
Tercoopende wolle Toir hondert gulden ,.. ld. 285 v^
C00PMANSGEWIJ8, C00PMAN8CHAP8GE-
WIJS£, 1) Bij toijte txm koophandel , om handel
te drijven, fr. dane mn hui de commerce. \\ Alsoo
onse ondersaten yan desen onsen Nederlanden coop-
mansgewgse handelende en frequenterende in den
ooninckrgcke eü lande yan Engelandt, hen daghe-
lijckx lancx soo meer beyinden onbehoorlijcken belast
en beswaert in denselyen coninckrijcke met nieuwe
imposten en andere onbehoorlijcke exactien,.. PI.
V, Brdb. 30 mei 1f>64; I 281.
2) In H groot t h^ groote hoeveelheden^ fr. en pros^
par grandee qvantifêa. \\ Op de woensdaechsche roUe
oommen, yoor borgemeester oft sijne gecommitteerde,
saecken yan bier, broot en andere eetwaeren int
cleyne en niet coopmanschapsgewijse yercocht C.
V, Antw eomp Y, t, 40. Maer soo yerre de quan-
titeyt meerder is dan yan een half last en ses
sacken , als boyen , en alsoo koopmansgewijs yeryoert
ofte yerschipt wordt naer de steden yan Ghendt
en Prupge,..Pi.© F/. 18 febr. 17(ii'a. IfiO; VI 1014
(O.-P.-B. auir. I 16fi). Ih T 372. [par forme de
marchandite en gro», zegt de fransche tekt].
COOPMANRGOET, zn. 1) Koopwaar, fr. mar
chandise. || Een pijpe ooopmansguede yiii gr Waiertol
1 F>50. Dat die supplianten souden mogen gebruyi'ken
het recht yan den stapel yan de peerden wesende
coopmansgoedt [nl. bestemd om yerkocht te worden],
komende uuyt landen niet wesende onder de gehoor-
saemheyt yan Sijne Majesteyt. Sfapel te Diestf O.
I aug. 1666. Cooper en yercooper in yoluntaire yer
coopinghe,.. zoowel yan meuble als immenble, 'tzy
yan coopmansgoet , 't zy yan coome . saet oft ander
ware. niet uutghesteken, zyn ghehauden te yol-
commen haerlieder contract. C. r. Auden. x 1. Men
mach gheene renten coopen met ware oft coopman-
schepe , . . ten ware deselve ware oft ooopmanogoet
hadde gheweest gbeéstimeert ten justen pryse naer
ghemeenen maertganck. Ih. xi 5.
2) DeuodelijJre waar; loffelijk w*>rk, fr. de honne
mat chandise; de Vouvraqe Itmable || Dat coemans^oet
altoes gaye en goet sculdich es te sine. JT Lukeng
Mechelen 1331 a. 1. Dis [dies) moet hy meest leye-
ren dobbele \nl. arduun] al Brueselsche mate , goet,
ghemeen reyn coopmansgoet , aldergheusten [— ghey-
sten^^ — gaafsten?] arduun. Auden. menq. TI 80
(1510). Item, tfermeres ffermeture?] daerthoe die
nende [nl. tot ,,twee pylaeren metten bassementen
en coronementen") te zesse schel. par. den yoet,
en al Brueselschen yoet, wel gheRtoetyoucht , wel
ghewynclcelhaect , wel gh elegant [.'] , wel ghesteert,
yry coopmansgoet. Ih. 31.
COOPSCHAT, zn m. 1) Koopprijs, fr. prix
d*achat. II Midts in deele te brynghene tusschen
alle de kinderen,., den ooopschat, zulck als die
leenen ofte leen ghecocht hebben gheweest. C. v.
Auden. Cah. prim. (stad), vi 16. It. C. v. Gent,
II 556; C. stad Brugge iii 1; Cv. Belle Tii 3.
10. 11; C, V. Cassd 57. 59. 234, en andere meer.
2) Qemein OOOpsohat. Maatschappelijk kapi'
t€ud, ir. eapital soeial. j| Wordde iement yan den
geselscape doof, kynts, oft uuyten s\jnne, soe selen
hem zijn andere medegesellen yerweryen aen den
richter eenen curateur; en dairtegen zelon zy doen
rekenen participatie en sceydinge yan den gemeynen
coopscatte en goede, want anders soude die gemeyn-
saemheit duerende blgyen tot dat alaoe gedaen en
gesceyden wordde. Y. d. Tav. 211.
CÖOPYAERDERIJ , zn. Kooovaardy, fr. com-
merce maritime. || Zegghende tselye niet doenelick
te wesen, tenware met totale ruyne der yisscherye
en ooopyaerderye , twelcke de pilaren «yn daer
dese landen up rustende zgn. ProT, Chro», 380.
It. BI. V. VI. I 386 a. 4.
COOPYRACHT, zn. Vracht , last van koopwaren ,
fr. charge , fardeau de marchandises. || Dat niemant
op eenighe der zondaghen, hoogtyden... moghen..,
of arbeydolycke coopyrachten bestaen te yueren.
BI. V. Brah. I 58 a. 1; it. III 154.
COORNEN (doemen), bw. De duiyen. />t« ooeclea,
fr. nourrir (les pigeons). || Yan de bate yan den
duufhuuse sal Jan de heelt hebben en de pachter
dander heelt, dies sal de pachtere de duyen yoeden
en coemen. db Pb. en Bb. Bekroonde verhandeling
over Nftzarefh, 28, pacht v. 6* febr 1410 Item,
sal hij [nl. de pachter] hebben de helft yan den
jonghen duyen, eü dalmoesenier dander helft; diea
moet se de pachter coemen den winter. Ib. IX
De Pinie, 11 (15 sept. 1430).
COP, zn. m. In de yolgende beteekeniaaen. 1)
Bovenste gedeelte van het hoofd, schedel ^ bekkeneel,
fr. portie supérieure de la téte, créne. Kil Kop/
bekkeneel. Calra || Eeneghe surgiens zegghen dat,
zo wat quetsueren gheyalt yan den neuse upwaert,
dat dat sculdich es ghereputeert te zine oyer booft-
wonde. Andere zegghen dat, in zo wat quetsueren
dat den cop yan den hoofde ghequetst, beyaen ofte
ghewond wart, dat dat hooftwonde es, en niet
anders. C v. Aaist 474 a. 1.
2) Chraanmaat. fr. mesure de grain. \\ Welcke yoors.
rente draecht xxiij Ib. xi sch. iij d. o. gr. parisia , iiie
cappoenen , xliij hoenderon, ij cop cyenen db Pb en
Br. Y. OijtenzeU 19(1454) Ten zelyen leene behoort
elf aelsteren coorens, dry coppen ellef aelsters eyene,
dry coppen rotsche mate. Ib. Bottelare 7 (1629>.
3) Biermnat te Brusxel, fr. mesure de hier e è
Rruxelles \\ I hellingyat behelst 1 gel te en i/i
waelpot, of 2 koppen. C v. Brussel^ Maten. Dat
hellincyat maect twee coppe. Belg. mus. TV 261
(c 1375) De proyiseurs . . des godshuizes yan
Terarken beloyen erfeleke en euweleke den crancken
des goodshuuB yorseit . . te gheyene en te deelne
eiken zieken yors. drie coppe biers de weke, den
cop om drie penninghe, en eiken zieken een hemde
tsjars, en elc twintech mtidde colen int ghemeine.
Qodsh. Bru.^»el, lade B 174 (13*9).
4) Drink s f haal ^ fr. coupe dk hoire. Kil. Kop/
drinck kop Cupa . pnfera , scyphus , . . ged. coupe.
II Een silyeren drincketuck, t'zy cop, schale oft
croes C v. Anfw. 158*2, t. 41 a. 103.
rOPER (Cooper), zn. y. Koper, fr. cuivre. Kil.
Koper. Cuprvm || Currus vel navis ferens cuprum.
— De wsghene ofte scip bringhende copere. 7V>I
V, Ayshove 1199, Wabnkövio en Gheldolt,
Qand 236; de Pb. en Bb. Oent 1\ 569. La^tun
cupri. — Millevum stanni vel cupri. Tol te Damme
1252. Elke mese copers ij d. Loy. Tol te Mechelen
1391 a. 85. Cooper is elck hondert gefiyt op y Ib.
gr. Yls Schatting 1551. De stoffe tot deseWe
clocke dienende, soo yan root Honghers coper als
Ingels blocksteen. db Pb. en Bb. YI. NevdeSQ (1634).
COP.
COR.
101
COPER, zn. JBen têhêr vUeh, fir. ctff/otJi poiêëon.
Dat niemen en yercoepe coper noch ghebbe OTer
salm, hij en setter een zwert Tsenken bij. db Vla-
MINCK, Vph. 85 (15de E.)-
COPERCKEL (Caperkel, capelkere), zn. o.
Omilag, band van een boek of regvsier^ it, couvet'
ture , reliwrê d'un Uwe ou regUtre. Kil. Eoperokel/
koffertorie. Operculum^ mdgo oooperculum. || Betaelt
Peeteren yan Geldorp, boeckvercoopere , voor een
home caperkel [var. capelkere] , en Tan dese
minut« te binden. Siadsarch, Breda, reken. 1 jan.»
1566/67, fol. 78; U. fol. 92 y» (Cuypers t. V.).
COPERROOSE (Cooperrooee), zn. Koperrood,
fr. eouperose. Kil. Koperroose / Koper water.
Chaleanium, viiriolum. , , || Cooperroose. 1 pijpe
vi gro. — 1 ame oft tonne ij gro. Waierid 1550.
Cooperroose. Een pijpe Tan ig amen geër^ lig Ib.
Een ame nae adyt. Schatting 1551.
COPIE, zn. Eene munt.' || Drie mudde slechs
bruens rogs sjaers erfs pachts. . , te yergheldene en
jaerlecx te hebbene en op te hefiene ane onder-
halve roede winnechtechs lants . , rurende yan den
hoye yan Loe baten Wstkercke; en op twe copien
sjaers erfs sijs, int vores. hof te gheldene; en lig-
ghende ane den ghemeinen wech. Schep. o. Wstkercke
buten t in ggreven hof v Loe^ 15 mei 1857.
COPPEL (Coppele), zn. o. 1) Vijgenkorf, -mat
of 'mand van biezen ^ fr. cabae. Kil. Kop pel e.
Copnla, vinculwm , . . \\ Una copula ficuum sive
racemorum. Tol te Damme 1252. Van elcker cop-
pelen vijghen en rosijns, eenen hallinck Loeyens.
Tol op de Zenne 1436. Fniijts. 1 coppele oft iiij
toppen, dairaff twee corf y^jgen maken een cop-
pele, en iig toppen rozijns zijn een coppele, elcke
coppele ij engelschen. Wafertol 15.^0. Fruijts, als
yigen, de coppele, te weten twee stuiken oft yier
quarteroenen , geëyt iiij s. Schatting 1551. It. Brab.
Yeeaten II 488.
2) Snoer ^ koord ^ band (aan sleutels), fr. lien^
cordon (^ de» defs). Kil. Vincuhm, guo aliguid
eopulatur iive conjunoifur. \\ Eerst, een coppele
met zeyen sluetels. Eene coppele met thien slue-
tels. Een coppele met zeyen sluetels Een andere
enz. DE PoTTBR, Petit cart, 74. 75 (1540).
3) Zooals thans Koppel, koppelband , fr. covplCf
collier. Kil. aitct. K o p p e 1 e Copula , . . Couple ,
collier et courroye pour accoupler deux chien». || Soe
wanneer yemant sterft nujt den leeuen [n/ de
horenleenen], soe sal die erfman daeraf yerheerge-
- weden sjn leen met eenen nuwen hoeme, . . een
laesse eü twee nuwe coppelen yoer sjn recht
L. Galksloot, Inv, cour feodale I, xxxyij (Box-
horen). Egheene. . . persoonen. . . en sullen moghen
met hen leyden, passerende deur onse waranden,,
eenighe honden , . . tenzij dat deselve honden in
coppels oft laessen zyn. Fl. v, Brab, 26 febr. 1568
a, 18; TI 175.
COPPELDRAYER, zn. Koppelaar, fr. proré-
nèfe. Kil. aucf. Koppel /Koppeldraey er Leno^.,
Maquereau. || Dien afgrijselijcken Antechrist, yoe-
sterheere der moordenaers, tolleneire. coppeldrayer
en muylstooter yan alle afgoderie, buggerie, over-
spel, hoererie, oncuysheyt , . . db Potteb, Petit
cart. 1.89 (1598).
COPPELROEDE (ook coppblbalck) , zn. Yse-
ren balcken of coppelroeden. Bouwterm.
IJzeren stang ter verbinding en bevestiging van twee
muren, fir. (construction) barre de f er pour relier ei
affermvr deux murs(?). || Dat men denzelyen tnrre
wel zal anckeren met yiii ijseren balcken oft cop-
pelroeden dweers dueigaende, yervattende dedickte
yan [de] mneren met xyi aluetels en xyi ooghen,
deselye ooppelbancken [coppelbalcken .'] met stercke
stropooghen int midden ghemaect, wel treckende
en sluytende met steercke scheersen, eng, db Pb.
en Bb. Gent I 500, (1580).
COPPELWEIDE, zn. Gemeente-weide, fr. prai-
rie commune. Grimm. Koppelweide Gemeiw
schaft liehe weide. \\ Coppelwegdam quam habemut.
Charters d. abdij van Vorst 1284.
C0PPENGE8PIN, zn. t). Spinneweb, spinrag,
fr. toile d'araignée. \\ Oio en selen [nl. de heeren
yan den Raad] dat recht niet laten gecompareert
oft geleken wordden den coppengespinne , dair die
groote horselen en wormen doeryliegen metcrachte,
en die cleyne en onyermogende yliegen en mnggen
inne yerliggen en blyyen moeten geyangen. V. D.
Tav. 3 3 yo.
COPPENOLE, zn. Sene zekere gUveren munt,
fr. certaine monnaie d'argent. || Philippus, Caro-
lus, Coppennole, Loyens peeters, Bruessels ingelen
in de oirloge geslaigen, die dobbel dairaff iJVs ata.
Muntwaarde in Brabant 1493.
COPPETASSE, zn. Drinkschaal, drinkbeker,
kop, fr. vase d boire, coupe, iasse. Eene ons zon-
derling voorkomende woordkoppeling, welke La
Cume niet klaarder maakt daar hg zegt Coappe
était distingué de tasse qui étoit un vase plus
petit, et de gobelet couyert. || Zommeghe yan
de principale hadden flasschen met wyn mede ghe-
brocht. Hertoghe Mauras badde diyersche coppe-
tassen yan zeWre yergult, eü andre yessellen yan
zelyre Piot, Chron. 727, sub anno 1590.
COPPILIE, CoFFiLLB, zn. y. Van boomen en
kreupelhout. Éouw, ir. coupe {des arbres) et taiUis,
II Den leene yolghen en behooren toe alle opgaende
boomen, tronckboomen , haeghen, medgaders copi-
lie ofte bladinghe onder de drie iaren , . . C. o.
Belle, yii, 13. Den hauw. copilie en talie yan
boute beneden de drie jaeren yolghen den grondt.
Ib. X, 16. Denghenen, die deselye haeghen be-
stoppen sal, moghen [/. mach] daertoe ghebniy-
cken de coppille yan deselve haeghen, ten minsten
griefye dat doenelgck wert. C. v, Poperingen,
VI, 27.
CORDEWAEN, zn. Leder van Cordova, fr.
euir de Cordoue. Kil Korde waen/ korde waensoh
Ieder. Corium Hi»panicum , vulgo Cordubanum,
II Yoirt meer, yan eender balen of yate corde-
waens, xii zw. torn. Hansa-tol 1409, Lat. tekst
1315: pro qualibet bala alutae. Cordewaen, een
bale als een fusteynbale vVs g^- Wafertol 1550. ld.
geëyt ix Ib. Schaf /ing 1551. Yao cordewaen en
besane in corden beslegen Bekenk. v. Brab. 131
fol. 110. Zie ook oalootsbn.
CORDEWAENSCH, bn. Fan Cordova, Cordo-
visch, fr. de Cordoue, cordouan, Cordewaen sche
caes, wordt te Gent vermeld in de \Ade eeuw, fr.
fromage de Cordoue, est mentionné è Gand au 14«
siècle. DB Pb. en Bb. Gent III 412. — Corde-
waensche yellen. Cordovische huiden, fr. des
euirs de Cordoue \\ Yan eiken drien cordewaenschen
yellen , die men binnen yercoept of yerbesicht, ofte
besaen. yiii miten. db Ylamiitck, Ace. 29.
CORDEWANIERS (Corduanire), zn. mv. Schoen-
makers van Cordovisch of fijn Ieders zij komen voor
in de akte van verzoening tusschen de geslachten en
de ambachten te Brussel, in 1805, fr. eordou-
aniers, cordonniers en cuir de Cordoue ou cuir fin;
ils figurent dans Vacte de réconciliation entre les
lignages et Ie» métiers è Bruxdles , en 1805. La
Cume Cordoanier: eordonnier. Kil. Korde-
d02
COR.
COR.
waenier. Ckdoeólariut , snior, \\ Beckeren, cordu-
anire, scoesuttren, oudeBcoesuttren, riembeslage-
ren,.. Oork, 19 mrt. 1305, Zie ook aALOOXBBN.
CORE. Zie keübe.
COR£ëL, cabeel, zn. Kareel, gebakken steen ,
fir. hrique. Kil. Koreel/ kareel. Later, \\ Wie
tgoet Tan der stede, tzy calcq, houdt, coreelen,
steenen ghehaelt heeft . . Co. Aalst 226 (1415).
TosBchen eenen hoven en eenen ghemeenen muer
moet ten minsten otiderscheet eü distinctie \l.
distantie] syn yan eenen halfven careel. Ih. ix 15.
H. C. o. Auden. ziT 9, coreel. It. de Potter,
Chrtm, 56: twintich duysent coreelen, (1531).
COREN (Coeren, coern, coom, eom, koeren), zn. o.
1) Graan in H algemeen , fir. du grain , du bied , en
général. Kil. heeift Koren /kome. Frumentunif .,
iriiicumt far^ granum. \\ Die tolne van den vier-
talen, dat es die tolne van den come: van tar-
wen, van rugghen, van ghersten, van evenen,
van boenen, van erweten, van vitsen, van meste-
linne, van havere. Kleins tol te Brugge 1289. De
tue scoeve van der ouder tienden van Viane in
ooeme. — dat . . , alle deghene die coeren hebben
in de prochie van Yiane niet ne moghen haer
ooeren. . . van den velde porren no leeden en ne
si vertient. Oork. 19 aug. 1288. Ombe iij mudde
corens, half rogge, half tarwe. Oork. 4 oct. 1304.
Van der corenmaten. Van alrande come, van
erwiten en van bonen, sal men ghelden van eiken
mud \var. mudde] te metene enen hellinck. Tol
te Diest 1307. Yan elcken hondert feertelen ter-
wen oft rogghen, gersten, evenen, erweten, boo-
nen , vitsen eü van allen anderen coome dry penn.
zwartte toumoyse. . Hansa-tol 1409. Gorenassyns. . .
Weyt, boecweyt, rogge, garste, haver, spelte,
arweyteu, boonen, wieken, amelen, eeven en on-
gemalen mout. Ord. 22 sept. 1441. — Hart
coren Tegenovergesteld aan het mout, fr. blé dur
opposé au malt? || Twee sacke haerts corens solen
ghelden twee oude enghelsche, en drie mudden
anders corens ocht mouds, solen ghelden twee
oude enghelsche. Oork. heer v. Diest ^ 2 juni 1335.
It. Kb, V. Antw. a. 120 hert coren. — Oostersoh
OOren. Koren uit de Baltische zee, fr. blé de la
Baltique. || Provisie in den raide van Brabant
verleent den pachtenere van den rechte van den
corenlepel ons heeren des keysers te Loeven, om
op te bueren en tontfangen tselve recht, soewel
van den Revele oft Oisterachen corene, als van
anderen grane. Bekenk. v. Br ah. reg. 138 fol. 313
V*, 16 juli 1540. — Pratersooren (pbetbbb-
cobsn), zn. Het door de eigenaars aan den oogst-
koeder jaarlijks verschuldigd koren, fr. Ie grain d4
annudlement au messier par les propriétaires. || Voert
behoert den voeght toe en ten leene: dat, sowie
waeghen en paerde hout up het heerscap van
Everghem, en heeft een bunre maendach-lants
ofte meer, die es schuldech den voeght, mits den
leene, een vul pratercoren; dats te wetene: twee
rogghe scove en twee evene scove; eii so wie dat
min heeft dan een bunre maendach-lants, half
pratercoerens , dats te wetene eenen rogghenen
Bcoef en eenen he venen scoef. Oends charterb. 24,
oork. V. 1361 a. 13, Everghem.
2) Inz. rogge y fr. partie. du seigle. Kil. Koren/
rogghe. Seeale, genus frumenti viiioris [nl. dan de
tarwe]. || In coren, geheiten rogge, iv sester. Mbb-
TBK8 en Tobfb, IV 590 (1413). De mudde rogx
of corens [hoogerop staat hiervoor oor en alleen].
C. V. Brussel, stat. v. 1417. Een mudde roggen
tsjaen erfpachta, goeta payabels corens. Hof ü.
Aeri v. Zelke te JFèbbeeum^ 23 april 1458. Op
den corensnlder vonden t coren. . . In den ierstem
XI mudden ooems oft roggene. Inv. v. d. Hulsi
1489. Erfpachte van rogghe, .. — Yoor elcke
viertele rogghe. . . C. stad Meehelen xii 4 ; Nan*
nius frumentum. Die t coren oft teruwe verdiert
en dierte daerinne maeckt, sal men gheeaselen
uuyt«r stadt, ter poerten toe, en voirts bannen
uuyter stadt en quartiere van Antwerpen, op sya
hoodt. C. V. Antw. 1545, ii 29.
CORENAERT. Zie aebt 3) 4), I 40.
CORENBIJTER (Ck)renbitre) , zn. Korenhande-
laar ^ graanhandelaar f ook in 't klein ^ fr mardkand
de grainSj de bleds, aussi en détail. Kil. Koren-
bijter / korenkooper. Frumentarius mereaior. De
onteerende bet. aan dit w. ingedrukt, zal wel het
gevolg van later gepleegde snoodheden geweest
zijn; w\j zien er aanvankelijk niet den Dardanih
rius tn, ^nt omnia coëmiiy ui demum oarnu vendat,
den annonae Hagellator, annonae vexator ^ den op-
kooper; veurkooper, van Kiliaen (en Spanoghe),
den usurier qui cache Ie blé, et recèHe, tsüendatU
la cherté van Adrianus Junius, hem, die het kom
berght totien dueren tijt, van JPlaniijn, kortom,
niet uitsluitelgk den opkooper, fr. accapareur onzer
hedendaagsche wdb. || üp sine mnr lach Jan van
Zeilen, corenbitre. ds Patjw, HBesouch 45 (1306).
En de bailliu. . . mach met scepenen gaen ten
huse van den coorenbyters , te wetene, daer men
graen bij maten vercoopt, en... mach nemen de
maten die hy daer vindt, en doen se ycken. C. e.
Aalst 402 (1578).
CORENBLOEM. Zie onder lakbit.
CORENHOEDER (Comohuedere), zn.m. Ooget-
hoeder {prater, preter), fr. messier. || Den como-
huedere oec, oft den praetere, sjjn wi aculdeeh
jaerlijcs te confirmeerne en te ghestaghene [geeta-
digen] beide te ghadere, ofte onse cnapen van
onsent halven, alsen die van den dorpe hebben
ghecoren. Oork. 19 juni 1295. Zie pbatbb.
CORENHUIS (Oorenhuus, coemhuua, oomhoia,
coorenhuys, corenhuys), zn. o. Korenhal, fr. haUe
aux bleds. \\ Tusscen dlakenhuus en dcorenhnna.
Brab. Teesten I 747 (1311). Dlakenhuya van
Ziohene, metten kelren onder broethuna en onder
ooemhuus, metten sulren boven in die aelve huyae.
Deeling v. Diest, Van den iolle, (1337). Buten den
comhuise. Kb. v. Diest a 61. Deken en gheawoome
van den coorenhuyse — ter merckt ofte corenhuyse.
C. V. Aalst III 3. 4.
CORENCOOP (C— coep, coorencoop), zn. m.
Naer den corencoop. Naar den loopenden pr^
van het koren (naar welken men nl. den prija van hei
bier en het gewicht van het brood bepaalde, fr.
selon Ie prix courant du grain (d'après Uquel om
fixait Ie prix de la bier e et Ie poids du ptsin). Men
zie, voor het brood, eene dergelijke verordening
in de kost. van het Proossche, I 344, en Rembrj
I 361. II Dit es die ordinancie van den biere,
dewelke men veranderen zal moghen van eiken
veerdel jaers te veerdel jaers, nae den corencoep.
Kb. V. Diest. B 82. *tGhewichte van den broode,
en hoe men dat meerdert eö mindert naer den
coorencoop, staet hiernaar in dordonnantie Tan den
hackers. C. v. Aalst ilO (1578). Vgl. LAifTCXX>P.
CORENRAPER (Ckwmeraper), zn. Nalezer van
korenaren, fr. glaneur. \\ Nopende de coomerapera.
Men verbiet een yeghelyo te gaderen ofte coome
te rapene up der lieden landt voor anderatont dal
de vruchten van den velde zijn. C. stad Brugge I
217 (1552 a. 12).
COR.
COR.
103
CORENTEN, En. mr. Krenten y fr. raieine de
Cortnihe, Kil. App. Gorinten. Lepioragee, uvae
eorinthiaocte : || Corenten, 1 pijpe, acht gro. — een
ocxhoot, Tj gro. — De corenten comen gemeynlick
in booten yan omtrent iiy amen, xg gro. — een
hondert , twee gro. Wateriol 1550. Corenten , eenen
aaok , geëyt xxx s. Vis. — een pype , vj Ib. — een
oxhoot en in booten nae advenant. Schatting 1551.
COBENWËRCK, zn. o. Karen, graan, inx. als
grondstof van hier, eunjn of sterke dranken, fr. du
grain, partic. comme mtttière premiere de la hihe,
dn vinaigre, de liqneurs. || Die coerenwerc yercochte
binnen schependomme, in scepe ofte eire, dat argher
ware onder dan boven, . . hi ware in mesdade yan
O s. Kb. o. Auden. 1338. Wat goede yri es in
tolhuus yan toUe, dats te wetene alrehande gheso-
denen dranck daer watere ofte oorenwero in es.
Tol te Meohelen 1391 a. 12. Yan elcken yrempden
dranoke, daer coerenweero toe es, of die men siet,
oft ajsin, die daeraff comen mach, zoe es men
schuldich, yan elcken haemyate,.. db Pb. en Bb.
Qent III .<S40, de Grute.
CORI ANDER, coliaitdbb, zn. Korianderzaad,
fr. eoriandre, Kil. Koriander / koliander.
Coriandrum, || Ck>riander, een bale yan iige Ib.
i|j gro. Watertol 1550, Ckiliandres , de 100 Ib. zii
s. Tol 31 aug. 1597.
CORINGE, zn. y. Bekoring, fr. tentation. \\
Wonden hem die seWe sondaren te Gode keren,
staphans souden si in coringhen yallen, daer si
yormaels niet af en wisten. AUerkerstb. 100 (Tauler).
CORITE {}), zn. Spijskcut, vliegenkast,fi. garde-
manger. || Gaidemeng^, 2 grote hangende corite
met lakene oyertogen, spise in te setten. Inv. Boreht
te Loven 1436.
CORCK, zn. Kurk, fr. liège. Kil. auct. Korck.
Cortex subereus. JEseorce de liège. || De flotis de
korken, quibus communiter piscatur [nl. kurken
dobbers aan den netrand] . . Tol te Damme 1252.
Een dozyne corox, geëyt yin d. Schatting 1551.
Aud. Meng, lY 395, Fo2<20r« (1338;: in corcke doen?
CORNEL, zn., my. Gornellen. 2^emdmeel, het
grove, mei de kleinere zemelen gemengde meel, in den
huiUnóUn overblijvende nadat er de bloem en de grove
zemelen uitgezift en uitgehuild zijn, fr. la farine
grossOre mélangêe de petit son , restée dans Ie blutoir
après que la fleur et Ie gros son en sont extraits,
(Rembry I 359). De yerklaring yan dit w. bij De
J3o, k er nel, yerschilt een weinig yan deze. || Dat
het broot, dwelck de yremde lieden in der stadt
brengen, sal moeten wesen yan goeden rogge oft
terwen, sonder daerinne gedaen te zijne zemelen,
dmeel yan boonen , erweten , gerste oft hayere , en
sonder eenighe andere oomellen meer daerinne
gedaen te wordene anders dan yan rogge oft terwe.
Stadsarck, Sergen-op-Zoom, Ord. 1524 — 1558, litt.
H 3 nr 14 (16 sept. 1535). Dat nyemandt oeck
egeene zemelen oft comellen menghen en zal daer-
onder [nL onder zijn brood] , anders dan zoo het
yan der molen comen zal. Kb. v, Twmhoui 1550.
Bogge-gmis ofte comel. O. P.-J?. autr. 22 mrt
1762 a. 8, bd. VII.
CORNOELHOP. Zie Hoppb 1).
CORONEL , zn. m. Kolonel , fr. coUmél, Génabd,
Antw, arch, III 195, en m. a. pi.
CORONIKE, zn. Kronijk, fr. ehronique. || Na
den ouden coroniken dairaf besoreyen. Brah. Yeesten
II 707 1403).
CORRENCE , ofr. cotjbakcb , zn. Buikloop , flux
de ventre, \\ Ten selyen tijde regneerde in Yranc-
kerycke groote mortaliteit yan de de siecte con-
tagieuse, so peste als corrence. Piot, Ckron, 826
(1596).
CORST, zn. Plank, fr. planche. De Bo Korst,
karst: de afgezaagde korst van eenen boom, fr.
croüte. II Betaelt Vincent Clais Wouters oyer twee
eecken corsten ghebesight ant Blockhuus, etc.
Gabtok, 36, stadsrek. Btankenberg, 1536.
CORSTEN. Zie Kebstbk.
CORTAUW,zn.ThansJEar/<Mif(7.Kil.Kartouwe
j. noodbusse. II Bombaerden, cortauwen eiï mortiers.
Auden. meng. III 4. Zie de Woordenboeken.
CORTE, zn. Naam eener biljoenen en koperen
muntsoort (witte, swarte corten), geslagen tijdens
keizer Karel, fr. monnaie de biüon et de euivre
frappée sous Charles Y. Yan d^h Cbijb, Mertogdom
261, 263, 264.
CORTE ROEDE, zn. Gerechtsdienaar der hur-
gemeesters en schepenen, fr. courte-verge t sergent de
justice des bourgmesires et échevins. Kil. Korte-
roede. Viator, stator; praeco, „brevem gerens
virqam*' ; K. auct. Stator, praeco ruralis: nomine
magistratus viis praefectus. Sergeant officier de la
part du magistrat sur les chemins. Maar deze yer-
tolkingen komen niet oyereen met de kostumen.
Iets beter ingelicht is Adr. Junius Viaior, stator,
qui absentes (ucersshat, apparitor publious. Een
statbode, een statdienaer, een corte roede. Sergeant,
messagier. Spanoghe, Sgnongma : Apparitor publicus,
korte roede, Aniwerp. ad differentiam Staforis
primarii^ lange roede: roeddrager. j| Borgemees-
teren en schepenen hebben yier dieuaers, die men
heet cortte roeden.. — De cortte roeden staet
toe: in saecken dije yoor borgemeesteren en sche-
penen, sonder manisse des ammans, worden geter-
mineert oft beslist, alleen partje te daegen, en
mogen totten dyen alle wettelycke weten en som-
matien yan yonnissen doen, al waeren die oock
ter manisse des amptmans gewesen. C. v. Antw,
eomp. I iy 21. 22. It. G. y. 1545, T 2; Tiii 22;
y. 1582, IT 13. 14; C v, Bergen-op-Zoom n 2. 3
en a.; xix 1. — Te 's Hertogenboech werd hy
genoemd: dienaer yan de groender roede oft yan
e oorte stocken. Cost, t 2. — Zie ook Génard,
Antw. arch. I 70, alwaar hunne bedieningen nog
nader z\jn beschreyen, en ook gemeld wordt dat
zij yoorzien waren yan een paard; L. Torfs. Qeseh,
o. Antw. II 80, en Fl. v. Brab. II 50 a. 131.
CORYER, zn. Soort van vaartuig, fr. sorte de
bateau, || Yan elcken schepe dat doergaende balken
inheeft, gheljc als de coryers doen, drieyout roe-
dertol. Bekenk. v, Brab. Tol te Bumpst 1503.
CORWEIDE (Corweyde, coryeye, correweje,
crauweye, cronweje, crauweyde, crauwie, craweie,
kreweie, karwei, carwei, kerwei), zn. y. 1) In het
leenwezen. Karweit verplichte en bepeudde • dienst
aan den heer, om niet, te verleenen door zyne leen-
mannen. Sertog Antonis schafte de karweien in
Brabant af bij oorkonde van 9 juni 1404. Fr.
{Féoddlit-ê) corvee, service obligtUoire et déterminé
è Jaire gratuitement pour Ie seigneur par ses ww-
saux. Le duo Antoine abolit les corvees en Brabant
par eharte du 9 juin 1404. Kil. Koreye/kraey-
weye. Opera gratuita. || Aleidis de Parweis,
domina de Sóboken , . . . quodque non tenentur [nl,
homines nostri"] nobts ad aliqua servUia que vulgr
coryeye vocantur. Kütl, Éóboken, 231 (1296).
Te desen tween hoyen behooren oorweyden en
diensten, dats te wetene, dat de upzeten laten,
die peerden en waghenen houden, schuldich zjjn
uut te yoeme al tmes yan den yoors. twee hoyen,
en 000 al thoy inne te yoerene, alst ghewonneu
104
COS.
COS.
68, en tlMminckhont te Toeren in beede de horen
uut mijns heeren boescheD, ten oirbure Tan beede
den boTen. En deghene die peerden noch waghe-
nen en houden, moeten al tmes laden in de Toora.
hoTen, en tmes ap tlandt breeden. £n ooc zijn
sij Bcbuldich al thoy te Tulwinnene alst ghemaeyt
68. En alle de TOora. oorweyders hebben haren
oost in de Toors. hoTen, eeue maeltljdt sdaechs.
DB Pb. en Bb. YI. NeveU HO (1387). Dat van nu
Toirtaen negheen Tan den onderseten Tan Brabant
een^hen persoen, hij zij edel of onedel, of poir-
ter, of ander man, Tan wat state of condicien dat
hy zij, en sal moghen corweyden, oft peerde,
waghene oft kerren leenen, om te Taerne olt eene-
gherande goet te Toerne, dan namelic om sijn
ghelt. Oork. v. hertog Anthonis, 9 juni 1404,
Brab. Yeeiten II 721. || Dertich corweyden, elcke
corweyde gerekent en geéstymeert te een en twin-
tich stuvers en eene plecke Brabants. Bekenk. v.
Brab. reg. 136 fol. 221 t^ (1505). Als de heere
yet meer daertoe Toecht , segghende : dies suldi mi
dienen in wapenen, gaen met mijn wijf ter ker-
oken, oft doen sulcke crouweyen , so en is tleen
niet flimple, maer ghecondicioneert. Wiblant,
JJeenreeht 29. Item, soo heelt den heere aldaer
het innekomen Tan bastaerde-goederen , hooghstoe-
len, Try merckten, dry crauweyen jarelycks Tan
elcken inghesetenen, te weten de pachters met
waghens efi peerden, en de handt werckers oft cos
saeten tot alsulcke bedryf als den heere ghelieft.
Land van Gaasbeek 1670, blz. 19; tl. 26. 29. 32.
88. 41. 43. 47. 49, negen dorpen aldaar onderhevig
aan die karweien. It. de Pb. en Bb. XXIIII.
Hxaarde 7, corweide 1285; V. Schelderode 15,
crauwie; Eempeneers, Montenaken II 191 (1);
Bembry I 443, oarweye (1). De Bo kraweie.
2) In het burgeriyk leven. Verplichte dienst voor
alle burgert ten behoeve der gemeente, fr. {dans la
vie civife) service obligatoire pour tons les bourgeois ,
au profU de la commune, \\ So wanneer dat de vrij-
heyt doet of laet maken enighe straeten oft ander
notable wercken, plantinghe oft generale crauwey-
den gedaen worden bij der gemeijnte tot behoeff
Tan der Trijheit, daertoe dat zoude moeghen die-
nen enighe bedwanck en de TorscreTen crauweijden
zlJn penale, zal de Torstere, ten Tersuecke Tan der
Tryheijt, sdaechs Tier stuyvers hebben. C. v. Turn"
hout, ord. 28 sept. 1560, a. 24; it. 20.
C0S8AET, C08SATE (Cotzate, cossete), zn.
Kleine landbouwer in Brabant ^ too in vromere
i^den als nog hedendaags; hij was ook somtijds
maar een handwerker of daglooner (Zie b:abwbi),
fr. petit eulHvateur en Brabant, tant jadis que de
noê jours .* il n'était aussi quelquefois qu*un jour-
nalier. Kil. Kossate; hg stelt dit w. verkeerde-
lyk als syn. Tan merssenier [l. meissenier] , en
Toegt er by vetus. Cliens ducis Brabantiae, 't welk
niet toepasselijk is op kossate. De landelijke be-
volking bestond uit twee klassen of standen: de
meisseniers (mansionarii) en de cossaten {o€uati);
dexe laatsten, vrijgemcuikte l^f eigenen, leefden in
eenen xeer hekrompen staat. \\ In Beverne, de cot-
laten, xii spint haTot avene, cvii ^/j den., iii
attUes (.'), TI panes , Yi wachtpenn., t halst, avene ,
n sol. Vak Lokbbbk, at.-Bavon blz. 413 (13de E.).
Quod unusquisque de premissis hominibus, agrv-
eulturam exercens, unam firtellam avene; de aliis
MTO, qui vuigariter cosseten nuncupantwr et agri-
euUuram non habent, unusquisque dimidiam firtel-
lam avene, . , persolvent. A. W aütebs , Analectes
260 (1262). Zie ook Van Doren, InT. arch.MaUnes,
Chartes nr 4. Ware die Tader oossate, soe soudeii die
kinder hebben die woeninge , . . een dachwant groot,
en Teroersaten. Onder scheet üccle en Brussel. Van
den cossaten , die niet en seyen , sal die persoen
[nl. de pastoor] hebben, te Kersmisse, Tan eiken
paer toIcs die in hiiic sitten, enen halTen ouden '
eogelschen. Belg, mus. II 166, Pastor sreehl te
Nispen 1421. Zie Defacqz et Honincks III 344,
Talie; A. Wauters, Environs II 38. 214. 300,
en Jean I 267; C. v. Bode 6. 7. 21. 22. 30. 86,
en Schuermans kossaabd. Zie ook meissenieb. —
In de PI. V. VI. IX 833, ord. 15 oct. 1740
a. 8 leest men Tan kossaerden ofte packdrae-
gers, maar dat woord heeft niets gemeens met ons
cossate.
C08SAËTGELT, zn. Jaarlijkschê helasHng van
den cossaet, onder de pastor sr echten te Ifispen, fr.
contribution annuelle du journalier parmi les droUs
du curé è Nispen. Belg, mus. II 162. 166. Zie het
Toorgaande citaat.
C088ATE LANT, zn. Land van eenen heer ge-
houden door cossaten, zijne laten, fr. ierre tenue
d\n seigneur par des cossaten ou petits labou'
reurs, ses tenanciers. \\ Soe datter eenighe dief
ofte malfauteurs te Tanghen waeren Tan criminele
saecken, soo moeten de laeten Tan den Toomom-
den heerscepe, die houden Tan den Toomomden
marquis cossaete-lant , denseWen malfauteur wach-
ten by nachte, alsoo langhe hy daer ghoTangen
licht, op haerlieder Treese en aTonture. db n.
en Bb. I. Drongen 28 (1603).
C088ELIER, zn. De uitgeTer Tertaalt het w.
door borstharnas, fr. cuirassc, maar Schayes in de
Ao€td, d'archeol, 1850 blz. 129, zet coffelibbs en
Tertaalt banieren (f). Zou het niet cobbblieb
{corselet) zijn? || Int seWe jaer [nl. 1462] was een
groot steecspel te Bruesel Tan edlen heren, die in
hoer Terwap[en]inghe steeken moesten en met
costeleken cosseliers. Piot, Chron, 60.
C08T, zn. m. 1) Zooals thans. Kost, epijs em
drank, fr. nourriture. Kil. Kost/spijse. CibuSj»,
Wij halen dit w. alleenlijk aan, om te bewiften^
dat, in de vroegste middeleeuwen, de verliezende
partij in een rechtsgeding, den kost der winnende
partij te betalen had. \\ Die Terliest de aake, hij
Terliest den coet t üccle. t Bevht van Uccle a. 50.
Men en wyst tot SanthoTon geenen cost. Y. d.
Tat. 204; C. o. Santhoven 248. In Holland, so
wat mannen onse bailliu daertoe neerapt OTer die
waerheyt te besitten, die sal hg hoeren oost qny-
ten, Tarende en kerende, en dien kost sal hij
wedernemen Tan dengenen die in den onrecht be-
Tallet naer der waerheit. Noobdewieb, jReqUomd'
heden 412 (Tan Mieris 2, 718). Zie Graf a. Mathiaa
Dietherr, Deutsche BechfssprichwOrier blz. 427 en
aant. ; Grimm, Deutsche Bechtsalterthümer 869,
en Weisthümer III § 77, Gbiupp etc. — In dezen
zelfden zin in het meervoud: \\ En hi aal betren
den heere iii stuiTers, en sinen adTersaris ii stui-
Ters, eii sine costen. K, v, ter Piele, 1265 a. 7.
Lat. tekst: et custum suum. — Ook dienstdoende
schepenen en mannen werden vrij gehouden, \\ In
eiken Tan den drie jaergedingen sal de schoutet
schuldich sijn den scepenen teten te goTen, en
haer gruyt \nl, bier] oic te geTen. Br^. Teeeten
I 782, K, V, 's Bosch 11 jan. 1330 a. 6.
2) In het meervoud, inz. Qereehtskosteuj fr.
{en droit) dêpens, frais de Justice. Kil. anct.
Kost /onkost. Despens, || Costen zijn geheeten
die oncoeten Tan den procureur, Tan adToeaet,
Tan duerweerders, Tan getuygen, Tan oommisMh
GOS.
COS.
405
xyBen, Tan vercrijge yan letteren, brieyen, nuni-
menten en dyergelgcke. Y. j>. Tav. 406.
COSTALË, bn. Costa Ie bal e. Spaansehe haal,
fr. bolle etpagnoU {?). Maigne d'Amis Costallum:
Saceus; 8ac (1880). Spaansch Coatal. Orand tac,
balie. II Pelterie. 1 costale bale yan Spaengnien ia
geéstimeert op y lib. Schatting v. 1551.
COSTBIËDING. Zie custbiesdtg.
CQSTËLëT, zn. Sen zeker val of voorwerp
dienende tot heit inpakken van koopwaren y fr. eer-
tot» vate OU obfet eervant d^ emballage. \\ Ëen yat
wiins, seems, aschen,.. yan eiken yate iv d. .,
yan enen costelette, ii d. Tol te Brugge ^ Mei
1252; de Lat. tekst heeft ook costelet.
COSTELTJCK (Oostelyc), bn. 1) Vanmenschen.
Praehüievendf fr. {de personne») luxueuees. Kil. K os-
tel ie k. Luxurioeue, profueus, \\ De graye Lodewyc
int eerste jaer hy was zeere costeljc, en hilt al te
groten staet, en hj yerteerde meer dan zinedomey-
nen of dan zine renten consten ghestrecken. Jak
y. DixifVDB 199; it. 244.
2) Van eenen eed. Gostelijcke eet. Oruwe-
Ujke godslantering , fr. horrille blaaphème, || Peeter
de Pipero, heymelyk en openbaer dobbelspel in
syn hays gehouden hebbende, synde aldaer oock
costelyke eeden gesworen, by welk hy yerdiend
hadde gebannen te syn en groote pelgrimagie en
boeten te doen. Gékabp, Antw, Archiv, I 181
(1602).
COSTELIJCKHEDËN , zn. my. Nutteloote,
kwistige vermaken , ir. des plaisirs de gaspiUage,
II Dat oio alle ledichgangers , en elc yan dien,
gheene renten hebbende, noch daeghelicke hante-
ringe en neeringe doende, dair sy hen mogelic
op soaden mogen ontdragen, die nochtans die
cabaretten, tavernen en andere costelicheiden han-
teren. . . Bekenk. v. Brab. reg. 188 fol. 99 , Ord,
14 aug. 1459 a. 1.
COöTëRIJ (0)8terie) , zn. y. Oppercostery,
ondercosterij. Benaming der smaUe Wetten van
vinders ie Oent , welker rechtsgebied afgebakend was
naar het geestelijk gebied der parochies , fr. „couste-
rie'\ dênomination des Lois ou bancs subalternes
de yinders è Oand, dont la furidietion était déli-
mitée par la cireonscription ecclésiastique des parois'
ses. Zie de Pr. en Br. Oent I 845, en Raepsaet,
Analyse n' 829. |l Dat de smalle wetten en yinde-
ren yan den yier naeryolghende proohien, wesende
zes distincte bancken en yierschaeren . te wetene:
d'eerste de uppercosterie yan Sente-Jans prochie,
d*andere de ondercosterie derzeWer prochie; de
derde, enz., zullen elck int zyne, yolghende huer-
lieder oude palen en limiten, hebben en nemen
kennesse en judicature tusschen poorters en inwoo-
nende, tot xz scellinghen grooten eens, inclnz,
daerondere en niet daerboyen, in actie personele
alleenüc. C. v. Oent, II 895, ord. 8 aug. 1575, a. 1.
C08TERIJ, CUSTERIJ, zn.y. Patronaatrecht,
recht om iemand ie benoemen of voor ie stellen tot
een geestelijk ambtf tot pastoor of tot kapelaan ,
fr. patronage f droit de nommer ou présenter qn. a
Vexerdce d^unefonction ecclésiastique , de curé ou de
ehapeUdn, \\ Want ons oyerbrocht hebben eenighe
yan onsen mannen yan leene, en onderwijst, als
yan der custerijen der kercken yan Doeme, gelegen
in Peelant , dat die onsen getrouwen man yan leene
G^yaert yan Doeme toebeboirende is , . . Rijksarchief
proces ter zake van het patronaatrecht van een outaar
in de kerk van Doerne , charter v, d. hertog v. BrtP-
bant , V, 26 aug. 1419 , yermeld in eenen Latynsohen
akt yan Quilhelmus a Pictayia, aartsdiaken yan de
ir.
Sempen in de Luiksohe kerk, parochie- priester der
kerk yan Doern , d. d. 10 dec. 1558, waarin gezegd
wordt: cum domieella Margar^ de VladerackeUf
relicia quondam domiceüi Èverardi de Doern , pro
tempore domini temporalis de Doem, asserens colla-
iianem se u jus presentandi reciorem idoneum ad
altare s. orucisy Margareiae et omnium sane^
tarum virginum in dieta eedesia de Doem sUum,
ad se, dum vacat, seu reotore earere dinoscUwr^
ratione juris sui patronatus, speetare ei pertinere,
ad ididim altare j vaeans ad praesens per obitum
quondam domini Mutgeri Clugtmans, ultimi dicti
aliaris rectoris, et asnonid possessoris, extra JSo-
manam curiam et in par Obus defuncti, honorandum
virum, fUUtm Nicholai de Doem, clerieum, enz. —
II Voirt, soe selen wy, Jan en onse wyf yoirseide,
behouden gheheleo onse manscape, eryen en ont-
eryen, die yisscherie in die Denre, de cammagen,
de preterie, en die costerie. A. Waütbbb, Environs
I 287, overeenkomst v, juli 1819; de schryyer yer-
taalt: la nomination d'un messier , du sacristain de
réglise; wy zien in het w. costerie: het recht
der pcutorij'bexetting , het patronaatrecht , Ie pairo-
nage, en meenen dat zulks door het yoorafgaande
genoegzaam gestaafd wordt. Maigne d'Amis heeft
ook yoor het w. rector: curio, parochus.
COSTGAVE (Costegeye), bn. a) Yan graan.
Zuiver , schoon gekuischt [met wanne en met yederen
wel bereyt, zegghen akten der 15d« E.; puri
frumenti zegt eene oork. y. 1140 by Piot, Chron.
I 59], fr. (du grain) pur, bien nettogé, bien vanné.
II Ombe twelef pachte, elc jaer yan tweleyen ombe
III mudde corens, half rogge, half tarwe, coste-
geye. Oork. 4 oct. 1804, Érps, — b) Ook yan ge-
bakken steen. Onberispelijk, vrij van gebreken , fr.
(de briques) irrSprochables , sans dêfauts, \\ Dat
Joorys Sersanders , . . kende schuldich zgnde der
kercken yan sente Jans in Ghend 62,000 corree-
len , . . goet costgaye , kuerlio goet yan den besten.
DB Pb. en Bb. OetU Y 810 (1464). Zie ook cüstbabb.
COSTUME, zn. y. Oewoonte-recht, kostuum, fr.
{en jurispr.) coutume. EU. Kostuyme. Consueiudo.
II Ck>8tume, nadat die rechten segghen, is een rede-
lyoke gewoonte eenen behoirUjcken tyt onderhouden,
en is tweerhande, te wetene, kennelyc, notoire
oft openbaire costnme, en priyate, bysundere oft
particuliere coetume. Y. d. Tay. 8 y^. Costume
die geheeteu is kenUjc, notoire oft open-
baire, is een gewoonte, die soo kenlijo en ge-
meynlyc onderhouden is. dat men dairaf geen twegfel
en derf hebben, en yan sulcker costumen mach
hem een wel gedragen totter discretien yan den
rechte yan den hove, alsoe yerre als syn tegen-
partye geen contrarie costume in fayte en sette.
Ib. 8. — Costume looael, soe men bescreyen
yyndt, is een ordinanoie en establissement onder-
houden in een landt oft plaetze, by accoorde yan
der ouders en wysers, aldaer geconfirmeert alsoe
te zyne, en dair te biyyene nae die gelegentheyt
yan der plaetzen, en alsoe langen tyt dair onder-
houden dat genoech is yoir een geconfirmeerde en
geprescribeei^e costume. Ib. 8 r^.
COSTUME, zn. y. Costume yan schryyen.
Wijze van tijdrekening, stijl, fr. stgle, manüre de
eompier dans Ie caUndrier. \\ Den tweesten dach
yan meerte in 't jaer O.H. 1557, na costume yan
schryyen ons hofs yan Brabant [1558 n. st.]. C, v.
Santhoven, Stijl 1557.
COSTUMEEREN, bw. Onderhouden als gewoonte-
recht of kosUmm, fr. observer comme oouiume. || Yer-
claerende tot dyen: dat soolange hy schepenen tot
14
106
ÓOÜ.
cou.
Hoochstraten in de buytenbancke aldaer heeft ge-
aeten, Toer notoire en eyidente costuijme aldaer
heeft weten f sien en helpen costximeren , . . dat . . .
enz. C. V. Hoochsiraten , Stijl ^ 466. lU C, v.
€hnt I 6.
COSTUMI£RS, zn. mr. Oude prdkiizijnen, die
in dé rechten getuigen van het hestend^ onderhoudene
recht f £r. anciens pratieiene qui rendent témoignage
en juêtice du droit que Von a accouiumé d'observer
{de Lauri^e), Kil. Kostuymier. Consuetudinum
exacte peritue. || Naer 'tadvijs dies men hieraf
badde an costomiers in de camere Tan denHade...
C. V. Aiüst 486.
COSTVOëDËR, zn. m. || Yan leedere-tolle ,
ghel^ men pontghelt; van den waghene [nl, de
weegschaal], dar men scorsche mede met, sal men
ghelden, van den kostvoedere te metene, die coopt
en vercoopt, elc enen penninc. Tol te Dieet 1307 a. 28.
COT. zn. o. 1) Buisje, de holte van eenen sleu-
tel (}), fr. tuyaUf Ie creux d'itne cU{}). \\ Alsoo men
bevindt hoedat de Jongers en kinderen opte straten
dagelicx, en besandere op sondaghen en hejlighe
dagen, hen vervoirderen met groote hoopen te ver-
gaderen, en met vaenkens, stocken efi oyck met
buskens van sleutels ofte coten onder malcanderen
lancxter straten oft uuyt henre vensters te schieten ,
smyten en vechten , . . Gëkabd , Antw. arch. III
95 (1576). — .. buskens van sleutels, coten oft
andere. 96; it. 148. 443. 443.
2) 'sAmmans COt. Schuthok, fr. endos public
<n^ Von met en fourrtère les hestiaux êgarês. Ook
BOCHT, BüCHT en SCHÜTBOCHT. || Dat niomandt
eenighe schapen wachte, ofte doe wachten op de
straten, op de boete van xx schell. par., danof
eloken [elckeen?] schutter is jegheus sijn landt,
en vermach de schapen te jaghen in s'Ampmans
COt. C. V, Veume lxvi 12.
3) De romp van eenen windmolen ^ fr. la cage
d*un moulin i vent (De Bo). || Den stoel van den
wintmuelen, metten standart, eertvast staende,
Tolcht den leeue, en 'tcot, met al datter draeit,
is have gerekent en deelsaem als meuble. C. v,
Denderm, 1546, viii 27.
4) Te cote drijven (?). || Als hy [nl Jacob
Tan Simpool] ontrent twee jaer alle die van Ylaen-
deren hadde te cote ghedreven, . . Jan t. Dix-
MÜDB 159.
COTER (Cother), zn. m. Kleine landbouwer zon-
der ploeg, fr. petit cultivateur sans eharrue. || Een
inwoonder, zynde een ploeger, meer hebbende als
een boender, en een cother, meer als een half
boender nieuw erve, moeten sy releveren aan den
landheere, van negen tot negen jaaren, en betaalt
\l, betalen] voor grondregt negen guldens van elk
boender. C. gr. Loon II 452, Meckheim XLVi 1.
Vgl. COSSABT.
COTSACK, Soort van vischnety fr. sorte de filet
è pêcher. || Datter oock insgelycx niemant en sal
visschen met kotsacken, overmits die dycken daar-
door gebroocken worden en gras bederven. C gr.
Loon II 557 , Lummen a. 29 (1613).
COTTUIN, COTTUTT. Zie catobn.
COUDëNëRS, zn. mv. in de Acad, d'arehêol.
1857 blz. 57 AnalecteSf lees crudeners, en zie
CBÜIDEBIBB8.
COULEUVRINEN. Zie coleuteb.
GOUQUILLEN, zn. mv. Sen soort van gebak ,
fr. une sorte de pdiisserie. || Dat niement eenich
broot, vollaerden oft couquillen vcrcoopen mach
dan een vry hackere. K. d. Dakkers ie Audenarde,
1482 a. 8.
COURBE, zn. Sene verbodene stof in het laken-
verven , it, une matière prohibée dans la teiniure du
drap. il Voert verbiet men dat negheen varwere
ne varwe met brisillie, no met courbe, no met
gheenrande valscher varwen. JT. d, Lakengilde te
Audenarde, 1329 a 31.
COURS (Courps, corps), zn. Eener stad. Het
Lat. corpus. Het lichaam eener stad, de geheele
stadj de gezamenlijke bevolking eener stad, fr, Ie
corps de la ville, la ville entière, Vensemble des
habitants d'une ville. || Alle dese voorseide dinghen
en elcken zonderlinghe hebben wij beloft en beloven,
over ons en over tcours van der stede van Ghend.
C. V, Auden, 2de d. 74 (1327). It. C, v. Belle i 6;
C, V. Oostende xviii 6; C. stad Iperen x 11; xii
1 ; XIII 8 ; C. stad Brugge II 26. — Met versterking
van het bn. gemeen, algemeen: |i Wij, scepenen,
raet en alghemeene cours der stede. Auden. meng.
I 74 (1404). Wy, scepenen, raet en al tghemeene
cours der stede. Ib. III 303 (1468), en, onmiddelijk
voorafgaand: scepenen, raet en altghemeenpeuple
van der stede.
Court van de Engelschen {the Court) te
Antwerpen. Set Muis, het consulaat der Sngéische
natie of kooplieden, fr. la Maison, Ie consulat de
la nation anglaise^ des commer^ants anglais d Anvers.
II Des en mach men.., noch yemanden resorterende
onder de Ck>urt van Inghelssche coopluyden, oft
onder de Hense- steden , oft Portugiessche natie,
om civile saecken, in persoone oft goeden, arres-
t-eren. C. V. Antw. 1582, xxvii 4.
COURTMËESTER, zn. Qoeverneur of consul
der JEngehche natie (e Antwerpen ^ &. gouverneur
OU consul de la nation anglaise è Anvers. \\ Court*
meester van de Ingelsche natiën met hunne koop-
lieden ten tyde deser stadsjaermerkt hunne goederen
opgeslaegen hebbende binnen Middelborg, verbod
van met hun te handelen. Génabd, jhUw. arch,
I 151 (1513.)
COUS, zn. steeds in het mv. voorkomend. (Couaen,
causen, causce, coussens). 1) Broek, onderbroek ^ fr.
chausses , haut de chausses, cale^ouy braies. Kil. Kous-
se. Ccdiga. gal. ehausse, Opperbroecke. Femoralia,
superior bracharum pars,.. Opperkoussens. JFVmoraZui.
Plantyn cousse, coussen oft caussen. Des ehtsusses,
Oppercoussen. Saultes chausses. — La ehausse entière
bij La Cume. — Het onderscheid tusschen de
kous en de broek of onderbroek ia niet
altyd klaar in de oude oorkonden, door de twee-
voudige bet. die het w. ehausse^ onze oüus oi
COUS, in het fr. heeft. Het verwondert ona, ran
eenen anderen kant, dat dit kleedingstuk in zekere
oude mansboedels onder geenen vorm voorkomt;
een paar keeren troffen wij de bracae en de
broek aan: || ij broeke. \j burstcleedere. Inv, 13
dec. 1349, Nederl. mus. 1879 blz. 143. Vnam mem-'
ticam de coreo, quatuor camisiasj quatuor bracae,
Inv. de Ridderey te Brussel 1447. En hl gaf heien
Roleue en heren Gillise den lienhiere , xi s. omme
oousen en omme scoen. Oork. 10 aug. 1298. Wy knijfi^
mes, doU off ander wapenen, daer men mede steken
mach, woerde vonden heymelyck dragende in coussen,
wambaijs, opten rugghe, oft in anderen rerboigen
steden, die zal gebannen zQn x jaer. JT. e. Si-
Truiden 1366 a. 68. ii Swart« cousen. Inv, deken
Daneels ie Diest 1483. tOnser Vrouwen tAken.
Daer toecht men Onser Vrouwen himde. Item,
Jozephs cousen, daer Ons Heere in ghewonden
was en in de crebbe daermede gheleit. Belg. mus,
III 409 (15do E.). Voorte verbieden wy allen arti-
sanen, ambachtslieden eü dorplieden te draghen
cou.
CRA.
407
paltiocken nocht wambaeisen yan zyde, nocht oock
oousBon gheboirt ofte ghebouffeert zynde met zyde.
Fl, V, VI. 27 mei 1650, I 696. — Ondersne-
dene of gedeelde coasBen, fr. chaussei mp-
porties. \\ Hy [nl. graaf Boudewgn] gaf en ordi-
neerde een levereye die de edele draghen zonden,
de rechter cousce zwart ghesaeijt al tuI lybaerta
dauwen van Oyperschen goude ghewrocht, en de
luchter causce, van den knien neder toten voeten,
wit , Tul ghesayt met zwarten iybaerts clouwen , en
yan den knien upwaert was de luchter zyde al
zwart. Jan v. Dixmüdb 125 (stib 1204). Daeromme
wilde Gk>d Ylaenderen plaghen, eerst omme de
hoeyeerdiehey t , want tyolc, al zo wel te lande als
in de steden , waren coeteliker en bet ghecleet dan
die edele in Ylaenderen en in Yrankeryc, want
de mans die hadden ondersnedene causen , . . Jav
y. Dixmüdb 254 (stib 1379). — Oppercoussen.
II Oock en sullen de yoorseyde lackaien, dienaren
en pagen niet moghen draghen die oppercoussen
van zyde. PI. v. VL 27 mei 1660, I 696.
2) Been en voet bedekkend kleedingstuk , kous ^ fr.
bas f ehausse, bas de chausse. La Cume. Kil. Neder-
coussen. Tibialia. Plantijn Kedercoussen. Chausses
basses. II Eü dese yive en twintech scellinghe
parisis wil zoe eü begherd dat heffe deghene die
de yestiarie houdt, en dat zoe daeraf gheye eiker
nonnen een paer cousen tsjaers. de Ylavinck,
Zioyvéke 119 (1835). In eene oork y. 3 apr. 1684
te Meenen, leest men: „ghesneden en ghenaeyde
coussen yan laecken, stamet ofte dierghelicke
stoffen**, waardoor o. e. moeten verstaan worden de
„opper- of neder eanssen'* andere dan de „gewe-
vene of gebreide*' (Bembry I 414). Yan den clee-
deren den man competerende. Dat beste paer
ooussens. De beste coussebanden. C. «. Aniw. 1582
t. 41 a. 101. Der vrouwen cleederen. De beste paer
coussens. Ib. a. 102.
C0U8MAKËRS, zn. mv. Sroek en kousmakers,
fr. chaussetiers f qui font des culotfes et des bas,
Kil. Kousmaecker. CaUgtsrius {?). \\ Oude cleder-
makeren , cousemakeren. Oork. 19 mrt 130f>. Cous-
makers , die niet slechts kousen maer oock broeken
(chausses) in breiwerk vervaerdigden; vandaer noemde
men ze te Brussel eigenlyker Brouckoisen , in *t
fransoh Chaussetiers. Mertens en Torfs, II 109
(1324). Jan Coeremans, sayere oft broeckoys. JKtjitf-
arch. Bekenk. t>. Bral. reg. nr. 44, 783 fol. 117 (1663).
Eleermaekers , mogen ook broeken, en de kous-'
maekers, genaemd de Grootwerkers, mogen daerom
ook casakken maken. Génabd, Antw. arch, II 54
(1643). Yerbod aan anderen dan aan de „Gaus-
maeckers** van te maken: „eenigh accoustrement
dienende tot mansbeenen, noch oock cortte vrouwe
caussens, totte knien toe, van eenighe nieuwe
stoffe, tsy van fluweel, sattijn, zyde laecken, car-
sijen , zeemen , leeren , van wat fatsoene tselve sy.
Bijksareh. reg. nr. 516 bis fol. 28, Corps des métiers
d Brux,f reglt. 1661. Kaussemackers. Les
feseurs de bas de laine. Bestaende hunne privilegiën
in ter ven te te stellen eü exclusivelyck te vercoo-
pen: broecken, caussens, slapcaussens [slop — ],
guetten eü socken, die te exponeren ter Yrydagmerct.
Ib. Déclar. 1784, corps de métiers è Qand.
COUSTILLE (Cautille), zn. JSen driekanten
degen , fr. coutille (Kramers y^ coutillade). La Gume
ooustille, coutille. Epée dont quelques soldats
francs se servoient au XY« si^le. BUe étoU plus
longue et beaueoup plus menue que eelle que Von
appeloU couteau. Lat. culfeVus. \\ Men ghebiet,
diat niemenne draghe wedemesse met cnoppen of
met hilten , of met halven hilten , of Ghartersche
messe of cautillen. Kb. v. Auden, 1338, van
wapineut Auden. meng. I 140.
COUTËR, CAUTEB, zn. m. Benaming van de
oudste plek gronde in een dorp, waar de akkerbouw
de plcMts der heide ^ of van den woesten grond inge-
nomen heeft ^ bebouwde grond, fr. culture ^ nom de
la plus ancienne pièce de terre dans un viUage o^
Vagriculture a pris la place de la brutere ou terre
vaguCf terre cuUivée. Zie A. Wauters, JEnvirons
I, Introd. XY. Kil. Kouter/ kau ter. ^»^. Ager,
campus. & SegeSf terra subacta^ arata et sata^,,
ofr. coultre, coutre; in eene oork. y. 12B9.{Gends
ch<trterb. 66: couture. || Als men de coutere mest
en alse men sait. Oork. 1230. Yan der vetten hute
onsen hove te voeme eü up onse oouteren te bre-
dene , te eiken saisoene , also alse de couteren ghe-
leghen sin. Vod. mus. II 366 (1284). Item , es de
praterye schuldeoh te wachtene toooren eü de
evene, en die andere vruchten staende up dien
cauter. Dibbicx, Qends charterb. 62, oork. v. 1332
a. 2. It. C. V, Aalst tui 3; x 28.
COUTERGAT. Zie aebtgat, en gat 9).
GOUTERLANT, zn. Akkerland, bouwland, fr.
terre arabU. \\ Item, vii dachmael couterlants. —
TUI bunre couterlants en zes buunremersohe. db
Pb. en Bb. Y. Merelbeke 18 (1876). It. I Maria-
kerke 20 (1711).
GOUWE, zn. Zie kefwb. || I kouwe wiins van
III V2 amen, . . elo ame xx s. gr. valet iii lib. x
s. gr. Stadsrek. Ninove 1389.
COUWERSIENEN (Gauwersinen , caoroinen),
zn. mv. Middeleeuwsche bankiers of wisselaars^
wier naam gelijk staat met dien van woekeraars,
fr. Caorsinsj banquiers ou changeurs du moyen-dge,
dont Ie nom fquivaut è alui d^uturiers. Kil. Kau-
wersiene. Mensa ^ sive tabema usurarii. D^Arsy
Table d*usurier. || Willems Gauwersins huis en
erve. Oork. v. iebr. 1297, te Geeraartsbergen
(Gheroustberge) .
GRABBEEL, zn. Eene letteromzetting voor
karbeel, korbeel. Kil. Kr abbeel. j. karbeel.
THgnum. . . || Welcke moeien egheenen pegele en
hadde^ maer was hem regulerende, zoe die mol-
dere aldaer seeghde, nae den pegele van den ande-
ren moeien in de voirs. stadt liggende. Tot desen
zyn daer bevonden, int selve wintgat, zesse orab-
biselen en twee houten posten, belettende den valle
eü duerschieten van den watere. Bekenk. v. Brab,
reg. 140 fol. 243, Demer 17 mei 1639.
GRABBEELEN, zn. mv. Dit woord heeft de bet.
van tegenstrijdigheden, zwarigheden j fr. contrariêtês ,
in het volgende: || Daer creghen wy tweederhande
bataelge, D'een teghen den roevers, d'ander teghen
de zee, En sy hadden wel twintich mannen teghen
twee. Proefden wy niet veel quade orabeele.^ Hoü-
WABBT, Matthias^ 166, Dialogue,
GRABBELAER, zn. Volksnaam van den vier-
stuiverspenning, gemunt onder keizer Karel, fr.
nom vulgaire de la pièce de quatre sous frappée
sous Charles V. Vav deb Ghijb, Bertogdóm 249.
(Men zinspeelde op den arend, die zich op de
beeldzijde bevindt).
GRABBELAER, Gbabbeleeb, zn. Zeker sterk
of dohhel bier te Oent, fr. certaine bière forte ou
doublé d Qand. \\ In dit zelve jaer [nl. 1562] be-
gonst men binnen Gendt aldereerst te brauwen
crabbeleere, daer men te vooren maer cleen bier
en brauwde. de Potteb , Chronijcke 53. Zo wie be-
gheeren zal t'hebbeue wyn, crabbeleere ofte ander
bier dan cleen bier, zal 't zelve appart moeten be-
408
CRA..
CRA.
talen (op den rand staat: suicken wyn ofte dob-
bele bieren). C. o. Qent II 364, Oyfieraige (1560).
Crabbeleere en cleen bier. Ih, 885.
GRABBELEN, bw. Krdthen, fr. égratigner. Kil.
Krabbelen. Unguibus ararei K. aud. Lacerare
un^MuM. JEgrtMHgner, || Zoo wie eenen anderen
smijt, ofte een caecksmete geeft, ofte by den haere
trect, ofte orabbelt, sonder bloetatortynghe, is
schuldich. . . Co. Deëseldonek a. 23.
CRABBENISTEN, zn. mv. Arme lieden te Cfent^
die dagelijlks hei platte land gingen herooven, fr.
pauvres gene a Oand qui dlaient fourneüement
epclier Ie plat jmwi. || Noch up desen seWen dach
versloeghen de l£ileoontenten buyten de Brugsche
poorte zes of acht persoenen; en daer wasser ooc
yele ghequetst. Dit waeren persoenen die men
noempde Grabbenisten. Dese liepen dagheliox uuyt
eü brochten al naer stadt dat zy.up tlant vonden,
als haut, ijsers eü anderssins [ja tot het koren op
stmik]. DE PoTTEB, Chronijcke 357 (1584).
GRAGHT, zn. t. 1) Geweld, fr. violence. Kil.
Kracht. Fis. Plantijn Kracht /oft kraft. Fti.
D'Arsy mólence. \\ So wie by crachte [Lat. tekst
per vim] wijf heeft besmet en daeraf bij der waer-
heit Yore scepenen wert yerwonnen, men sal hem
dat hoeft afsniden met eenre plancken. JT. o. Den-
derm. 1233 a. 20. Want in de Torseide z buenre
meerschs en hebbic mi niet te male gheens rechts
behoaden sonder den vorseiden tseys, en trecht
7an den bloede, of Tan brand, of ieghewelcs andere
cracht of Tiolentien \nl. het hoogere gerecht]. Oork,
V, jtdi 1235. So wie die wedewe, . . ontvorde iof
ontleedde met craohten en hars ondankens , . . me
soudene bannen c jaer, Tan sinen hoyede. C, stad
Brugge I 228 (1278). Van poertere te wondene
ofte cracht up hem te doene. En so waer so poertre
Tan Ghend ghewond wert, ofte dat men hem
cracht ofte oyerdaet doet. C. «. Gent^ Gr. ch.
1297 a. 53. Gesciede daer cracht, dootslach of
ander mesdaet. K. v. Si.- Truiden 1366 a. 69.
Gracht, fortse of gewout. C. v. Antw, Oude rechten
a. 8. Gracht, forche en gewoudt. Rékenk. v. Brah.
reg. 132 fol. 143; it. 133 fol. UO (15de E.). Men
yyndt T manieren Tan crachten, yiolencien en yer-
lastingen. Y. d. Tat. 71 t^ Diergheiyke gheyiel
te Ghendt Tan eenen mddere, die zinen onderzaten
nam Tette swinen en calyeren by crachte, sonder
betalen. Jak t. Dixmttde 39.
2) Het hoogere gerecht ^ ook Put en galg ge-
naamdy fr. la haute juatice. Kil. Jua aive potestas
gladii. Zie aALGE. |i Voert zegghe wi en kennen:
dat de graTescheep en crachte {jus gladii) behoren
toe den heere Tan GaTore: behouden der kerken
Tan zinte BaTes hare usagen die zie heeft in de
crachte. Oork. 8 febr. 1275 a. 12.
ÜRAGHTIGH (Grachtech), bn. Van personen.
Vermogend , mogend , fr. puiesant. Kil. Krachtig h.
Potene. Grachtege en wise lieden {Strenti^
et prudentes virt), titel aan de Antwerpsche sche-
penen gegoTen. Mbbteks en Tobes, I 544, testam.
1330.
GRAEGH (Graegh), zn. m. Van eenen water-
molen. De opening waarin het molenas draait ^ fr.
Vouterture dans laquelle ioume Vcuse {d^un moulin
a eau). || Den ouden craegh ofte het gat in het
molenhuys, waerinne den molenas is draeyende. —
Den ouden craegh ofte het gat in den muer Tan
het molenhuys, waerdoor den molenas is draeyende.
Mabtikez 266, Watermolens, a. 8 en 12.
GRAECHDTJCK. zn. Polderdijk, fr. digue des
poldres. || Soo wy doen \nl, „bevelen*' of Torbieden]
aen alle ghebrqyckers , proprietarissen en ghelande
Tan den Toorsz. polder, Toortaen niet meer te
maken eenighe craeohdycken, dammen oft anders
obstakels ten fyne Tan te beletten het Tloeyen Tsn
de zeewateren, soo op de landen Tan denselTen
polder als in de creken, grachten, diepten oft
andere watergheleeden. PI, v, VU 3 oept. 1664,
III 485.
GRAËYBEGKEN, bw. LakenwcTerij. || Dat men
alle lakenen moet craeybecken sanderdaghes naer-
dat sy ghewasschen en ghecaert syn, en daerup
ghcTullet es. K. lakeng. Iperen , 1363 , vii , a. 18
Vulres.
GRAEYER. Zie ketsb.
GRAEGKAERT, zn. Kruisboog, fr. arhaUicKJl
Kraecke /kraeckaerd. j. kraeneke. Areuhalisia.
wtus. halista ligneo hrachio instructa. Vermeld bij
A. Wauters, Sermens 17 : houtenboghe oft craeckaert
GRAEGKEBEZIEN-ETERS, zn.mT Mirt^>eae'
of boschbezieSters , fr. mangeurs de myrüües on.
d'airelles. Spoinaam te Loven gegeven aan hen die
de door Merten van Bossum, in 1542, belegerde
stad ontfducht hadden, dewijl de vluehtdingen ziek
naar de Looèosschen begaven, waar die vrucht in
overvloed was, fr. Sobriquet donné a Louvcsin aux
personnes qui avaient f ui la vUle assiégée par Mar^
tin Van Bossemy en 1542, parce que les fugards
se dirigèrent vers les bois de Loo, oü foisonnaieni
ces fruit s. L. Galesloot, La commune de Zoiioai», 11.
GRAMIGK, en bij letteromzetting kabmick,
KEBMiCHE, zn. Zie onder beoot 2). Men Toege er
nog de twee Tolgende meldingen b*g: || Item, elcx
daigs een kermiche, Tan terwen de twee deelen
en tderde deel roggen , wegende de drie een pondt.
A. BEBGifAKir, Lier, 85. Provenen van Si.'Jeteóbe-
gasthuis, 15de E.). De andere werklieden zouden
buiten het klooster slapen, maar dagelyks, ook op
zon- en feestdagen, „sesse cleyn bniyn karmicken"
en twee potten klein bier ontTangen. Vak Spil-
BEECK, Tongerloo, 8, Bek. v. 1549.
GRAMISSE, geiyk het Toorgaande w. ook eene
letteromzetting Toor Gabmis, zn. Kermis, fr. faire ^
kermesse. \\ Drie daghe Tore ons cramisse en drie
daghe daemae, so mach een yeghelike tappen en
allen drano op siner keure. . ; beheltelic djtn ter
tijd ongecalengeert te zine Tan der maten; en die
keuren selen dan bi daghe toehoren den heere
alleene, om dies wille dat hi de cramisse Tryen
sal. Bekenk. v. Brab. reg. 131 fol. 52 (15<ie E.).
Vonnis des hertogen aangaande de rechten des heereu
van Dormale.
GRANEKIER, cbakbeenieb, zn. Boogschutter^
fr. arbaUtrier. Kil. Kraenekier. Aroahalistetrius.
II Later werden bogen ingeToerd, die gespannen
werden door middel eener radeireer, en nog later
bezigde men daartoe cranekins, Tan twee haakjes
Toorzien, om welke redenen de schutters ook wel-
eens cranekeniers werden genoemd, de Pb. en Bb.
Gent, II 110.
GRANCK (Granc), bn. 1) Van iem* leyenswan-
del en bestuur. Gebrekkig, ongeregeld, fr. {de la
conduite et gestion de qn.) défectueuse, dérêglée. \\ Dat
niemen borglien no leenen zal gheenerande goed
Gillise Tan Loe, Henrics sone, mids den crmncken
regemente en beleede dat in hem es. C. v. Gent
I 551 (1377).
2) Van eene hocTeelheid. In te kleinen — iu
niet genoegzamen getalle, fr. {d^une quaniité), en
nombre insuffisant. \\ Oft den dach sooTorre gegaen
is, dat hg Tierschnere bannen en maecken maoh, ..} —
Waeroppe de twee oft meer schepenen, aldaer in
CRA.
CRE.
109
oleynen getalle wesende» seggen en yerolaeren:
iiMits dftt sij Boo cranck oft oleyn van getalle
«yn, dat se geen rolle vienohaere maecken, oft
Tonnissen ts^nder manisse geren oft wysen en
oonnen , dat sij alle saecken soorten en ophouden
totten naesten oft eenen anderen dinghdaege." O.
V. Antw. comp. Y j 18. 19.
3) Yan eenen onderpand. Onvoldoend, &. (d^une
kypothèque) intuffitante. || Oeo willecort Gillis en
Jan siin brader. . , ware d're [dierre of derre]
pande enech te crano, dat deen den andren hel-
pen soude. Chartert o. Terhameren, bundel 62,
JErpe 1303. De roers. Jan geloefde, als zaeck-
woude, den roirs. erffchijs tot eeuwegen dagen goet
te doene ofile de roirss. erfpande namaels te cranck
bevonden worden. Schep, v. Diett, 28 apr. 1474,
dooreteekbr. aan eenen hrief van 16 juni 1363. It.
G. V. niest, VZ. xiii 19.
4) Yan een huis. Bouwvallig^ ir. (d'une tnaison)
eaduque. || Daer husinghen achter de poort crano
siin. . . So sullen dese deelroans dïe husen achter
poorten die so cranc zyn dat sg vallen willen , . .
doen gheren een ghebod up I Ib. te beteme of te
yerzekeme. O. stad Brugge I 346 (1305).
6) Yan rleesch. Ongantch^ ongezond^ bedorven,
fr. (de la viande) non iaine, gdtée, || Die crano
rleesch onder goet rleesch minct te rercoepene, hi
en yercoepe elc bi hem selren, saels ghelden xz
B. Kb. V. Dieet a 34/6.
CRANCKHEIT, zn. t. In het laken. Qébreh,
fout, fir. défaut, viee {dans du drap), \\ Utedien
dat ghebrec heift gheweest in deisen, en dat men
oorter en smalre lakene ronden heift, dies eenighe
wilden zegghen dat het cam bi den scalken ruïne,
en andere seide dat het cam uter crancheit ran
den ghewande. K. lakeng. Iperen 1363 blz. 202.
CRANSELINCK (Cranslinck), zn., mr. —ing en.
Zeker fijn gebak, fr. sorte de pdtisserie. Kil. Erant-
selinok. Zeland. fland. Spira,.. panis dulciarius
in modutn corollae sive spirae in orbem circumduotus.
By heuft ook kansterlinok. D'Arsy rerzendt
ran kranselinck naar kanselink. Zie De Bo
kranstelinck, kransterlinck, doch heeft het
w. niet oreral die zelfde bet. Zie ook amsldonck.
CRAPAUDEEL , cbippaudsbl , zn. Zeker stuk
grof geschut, fr. eertaine pièce d' artillerie. La Cume
Grap ad e au. || It. ii oreppaudelen, elc met ii
cameren. It. noch een creppaudeel met iii cameren.
Auden. meng, I 464, Inv, d. stadsengienen 1443.
It. gheoocht jegen denzelren [nl. Olirier Gambier,
ran Domeke, bosmeester] een crapaudeel, wouch
czxxTiii lib. te ii schel. Ti den. tpont, xvii
Ub. V schel. Ib, lY 12; it, 13. 39. 44 (1437).
CRAUWEIDE \ „.
CRAÜWEITE I ^^"^ COBWEIDB.
GRAUWEL, zn. Vuurhaak of kromme gaffel voor
den haard, fr. eroo de f er pour Vdire. Kil. Krau-
wel/rleesch-haeck. Fuscina. Serrilius 1546 Fus-
dna^ fusdnula. Eenen crauwel, een driespitsige
gaffel. II Unum negotium dictum crauwel. Schep. v.
Brussel, 3 mei 1389. Eenen brandere en enen
roestre en een tanghe. Een jseren panne en eenen
crauwel. Tol te Mechelen 1391 a. 124. Die beste panne,
roestre, treeft, crauwel, brandyser, haughele. Kb.
V, Antw, a. 186. It, C. v. Santhoven 1664 a. 122;
C. V. Rerentals xii 16. Een jseren hale, een
treeftken, twee hoesschen, een yseren crauwel, een
brantroede, twee tanghen, een rurscuppe. Inv,
Daneels 1483.
GRAÜWTE. I „. ^
CRAUWYEN, GRAWEYEN. | ^'® cobweidb.
GREDITEEREN, bw. Schulden. CMdsommen
leeneuj te leen toevertrouwen j fr. eanfler de Vargeni
è titre de pret, prêter, donner 'è crédit. \\ Bian en
rrauwe sjn rerbonden in solidum in de schulden
gecrediteert staende het huweljck. Yav db Ybldb,
Annot. 69 (1661). — Separatie ran goede heeft
alhier te Ghendt plaetse, selfs in hoirye necessaire,
ran man aen rrauwe, soodat degonne, aen da
societeyt conjugale hebbende gecrediteert ghedue-
rende het leren ran rrauwe en man, naar de
doodt ran de rrauwe op haere goederen roor ge-
heel hunne pretentien , en niet alleen roor d^helft ,
geprefereert syn roor degonne aen [den] man, naer
haere doodt, gecrediteert hebbende. Ib. 71 (1684).
GREDITEÜR, zn. m. Zooals thans. Schuld-
eischer, fr. eréancier. Slapende crediteur.
Afioexige (of onbekende?) schuldeischer , fr. eréancier
dormant; absent *{ou inoonnuf), || Insgelycz [wort
dese prescriptie toegelaten] in ennige materien ran
naufragien , en oio in materien ran . . , en ran
dengeenen die gestorren is in den landen ran orer
meer, en ran den slapenden crediteur. Y. d. Tat. 332.
GREEFT, cbbbt, zn. Borstgeweer, borstharnas,
pantser (aldus genaamd om zijne gelijkenis met de
bedekking ran den kreeft), fr. e«tra««0. Kil. Kreft.
vetus. sax. fland. j. borstghewer. Pectorale , thorax ^
scutum, II Gewapent, getuyght en rorsien ran
creesten [l. creeften] , panchier oft brigandynen.
Bekenk, v, Brab, reg. 136 fol. 210 (30 apr. 1570).
Zie ook BBIOAKBINB.
GREEGKER, zn. D^k of dam, fr. digue. \\ JEn
faisant faire ès parf ondes geules dicques, qu'on
appelle creeckers. JPl, v. VI, 30 sept. 1497 / 24 sept.
1611; III 451.
GREESDGM, cbibdom, zn. o. Bisschoppelijk
gebied of diocees (kreits) , fr. diocese. \\ Abt des
doesters ran Sentruden , ran d^ orden sinte Bene-
dictas, des creesdoms ran Ludic. O, lAêge 17 mei
1393, l«ta serie 360. Abt des moensters ran
St-Truyden . . , in Haspegouwe , in den orisdom
ran Ludich. O. v, St-Truiden § 25; {<. § 81. In
§ 1 staat : des ghestichts (hedend. sticht, stift) ran
Ludyck (14de E.). Wy proest, deken efi capittel
der coUegiaetkerken ran Sinter Flissüs te Dyest,
des creesdoms ran Ludic , . . Stadsarch. Diest ,
Formulier 15^* E. Frocuratcria capUtuli, 2^*
formule.
GREESERS, cbbsbbs, zn. mr. Benaming der
geweldigsten onder de opstandelingen tegen Keizer
Karet te C^ent in 1539, poorters, die bmten de
stad Cfent, tot eene mijl verre, mochten verblijven,
buitenpoorters (Fr. db Pb. en Bb. Oent I 481),
fr. nom donné aux plus violents parmi les révoltes
contre Charles V è Qand, en 1539, bourgeois
forains, qui pouvaient demeurer jusqu* è une lieue
de la viüe. Kil. K r e s e r / kreyser. vetus fland. j.
muytmaecker. || Yan elcktf neringhe sesse persoo-
nen, efi ran den werers ryfilich, oick ryftich ran
denghenen die in de beruerte hem hieten cresers..,
en den cresers roors. den bast aen den hals. . . in
lynwaert. (loco citato). Zie Bdg. mus, YIII 386.
389; Gannaert, Bijdragen 109; Messager 1878
blz. 389, en 1829/1830 blz. 153, en Steur, Sur
les trouÜes de Oand en 1540, Mém, cour, Aoad,
de Belgique XI 157. Zie ook Greesens in de
Chronijcke r. Fr. de Potter, 110, 111.
CREETWERGK (Greytwerck) , zn. o. Plagerij,
fr. vexation, esuvre vexatoire. || Een ygelijck mach
op syne erre maecken, metsen eii timmeren al dat
hem belieft, oock tegons syn gebueren licht en
renster, soo hooch alst hem goetdunokt, behoude-
110
CRE.
CRI.
Iffek dsitet goet loifelijck werck Bt{ en geen creiji-
werck. C, v, Asdw, eomp, II e 1. Hiier oft het
«oden dan loffeiyck werck wiere, om ijmsnden
diennede te creiten, .. %. 16.
CKKKEL, zn. JSni ^Artfr vogel, fr. «or/e cToueau.
II Boe mI men yeroopen. . . een krekel om v ▼Heg-
[uiten] of m jn , en niet meer. Ckartb. v. *# BoicA ,
löU 34 ▼*, Or<i. t»» «im voghden {\h^ E),
CRENCKEN, Cbahckev, bw. 1) Kvettem riem.
un Kijn lichaam), fr. bUtser (qn. au eorpt). || Die
eenen anderen dreyghde aen lijf oft let te krencken
[var, crancken], die rerbeart drie Bchellioghen
Brabandta. C. ëtad MeckeUm u 4; Nannioa ziet
er dood of vermiukimg in: Qwi mortem aut mernhnh
mm deimneaiumem mimaUu fuerit.
2) Eenen muar. Sinn verzwakken door hem te
verdunne» y fr. affaitlir (un mur) en en diminuant
répaieteur, || En sullen geene wercklieden. . . ver-
mogen. . . de mueren crencken oft rooven , om de
hnyien in peryckel oft caduciteyt te brengen.
C. V, Brueedy Servituten a. 56; GhriBtijn murot
debüitare aut sceUpere; ii, a. 69.
CRËNCKTE, zn. Te klein getal, niet genoeg-
taam getal, fr, trop petU nombre, nombre insuffl-
$ant, II Ten waere dat, mits de crencxkte [l.
crenckte, of cranckte] Tan de ichepenen, de saecke
bij twee schepenen worden uuytgeset tot eenen
anderen gelegen daege. C. v. d. Kiel i 8. Sonder
nochtans daerinne te begrypen de yrijdaegen, dat
men geene volle yierschaere en houdt, maer bij
crenclita de saecke uuytgestelt is. C. v. Antw,
eomp, V ix 35. Zie cbakck 1).
CREPPE , zn. De bet. van dit woord schijnt te
moeten wezen kenniegeving y ir. notiflcation, \\ Dat
men die \nl. panden] manen sal eü kerven, dan
\L dat] sy haere volle genechte» hebben . nae onser
bancken recht; en alsdan roept men dat pant oft
[die] panden, [welcke] worden alsoo tot vier ge-
nechten in recht gebracht, en als sy dry a vier
genechten hebben gehadt en vier creppen, sonder
dat die opgenomen wordt oft wordeo, alsoo recht
is, — soo soeckt die partye aen de schepenen oft
*tselve pant oft panden niet en hadden vier ge-
nechten en vier creppen,.. C. e. Asten 21. 22
(civiel). — Dit kerven en deze kreppen (krab-
ben, schrabben) herinneren ons: jj Dat men van
allen auden en immemorialen tyden binnen de
stede van AudeDaerde, in materie van afwynnynghe
van huusen efi erfven, noynt anders en was gecos-
tumeert te procedeerene tot afwynnynghe dan met-
ten ampman en vier schepenen, gaende ten zelven
huuse, van xiiii daghen te xiiii daeghen, tot
drie diversche stonden, alwaer den voorseide amp-
man, ter presentie van vier scepenen voornoemt,
met eenen snyder oft meste was in de styJpost ofte
duere van denzelven huuse kervende^ doende alleen-
lyck danof de advertentie aen den bewoender van
dien,.. C. v, Auden, 2^» d. 829 nota (1591). —
Dezelfde costume werd, naar allen schijn te Asten
onderhouden, en zoo dient de eene tot verklaring
der andere.
CRËBCENTIË, zn. Bente, jaarlijksche opbrengst
van een uitgezet kapitaal ^ interest ^ fr. intSrêt d*un
oapital prété , rente. || K. heft tegen die gementen
van Montenaken vercregen met beleninge , tot resti-
tutie der penningen sonder crescentie, maer geit
ten tijde der redemptie gancbaer, 4 royen lants,
voer, royesgelanok , 25 guldens 10 stuivers, en
4 gulden int gelacht, den 23 febr. 1639. . . redemp-
tie mach altijts geschieden naer d'expiratie van
negen jaren naer datum deses, goetstyts voer halff
meert, aonder creeoentie. Ksmfkitkebs, Mouinakem
II 172.
CREST , zn. v. Bouwkunde. Krotmli^, fr. (ardki<.)
ékapUeam, erite, ofr. ereste. \\ Doen maecken en
besteed de autaertaefele in de capelle, den bac mei
alder legende dierer in staet (sie)^ dneren en crea-
ten, met al den beloepe dat toebehoort den taber-
nakele daer Onse-Yrouwe in staet, en tbeelde van
Marien met haren kinde, de iiij stapelen met den
iiij engelen.. Messager, 1875, blz. 15 (1433).
Eerst en alvooren moet deselve Jaquemaert ver-
ghulden de tabemacle met Onser-Liever-Vronwen ,
tot np de ereste, al van fynen gande. Audem,
meng. Y 179 (1518).
CRETEN (Creyten), bw. Plagen, verdrukken,
fr. vexer, opprimer. Kil. Kreyten / Kreten. Provo-
eare, irritare, exasperare. Zie Schuermans. jj Waert
dat eenige twee partijen, die leecke lieden waeren,
dingende werden van eenige goeden binnen onaen
lande gelegen, en die partyen daeraf in vonniaae
comen waeren, soodat die eene met den vonniaae
yerloore, oft ontwijst worde, en hijt dan voorta
overgave eenen pape, clercke, oft eenen anderen
geestelicken persoone, om dengenen buytena lants
te cretene [var. te creyten] oft te moeyen diet
gewonnen hadde, dat dan degene die dat dade aal
verbeuren sijn lijff en sijn goet. PI. v. Brab. 3 jan.
1355 a. 28; I 132, in verband met a. 22 v. 18
dec. 1406, fol. 143.
CRETSER, zn. Schuimspaan, fr. éeumow, \\ In
't zelfde jaer 1640 liet de stad te Thienen eenen
nieuwen beijaerd van twee octaven gieten. Item,
betaelt Yi voeten plancken tot creteers, om die
spyse te schuymen, den voet v gr. Vak Stut,
Brcïb. mus. II 143 (Bets).
CREUCKELEN , zn. mv. (?). i| Interdioeren en
verbieden eenen yeghelick eenich ghevoghelte te
vanghen met creuckelen, in wat plaatse het ay,
op peine van te verbeuren veertich ceur-realen.
PI, V. VI. 22 mrt. 1631, a. 81; II 194.
GRIECKER (Grieker), zn. Kriekéboom {kridre-
laar), fr. eerisier. Kil. Krieckboom /krieckeler.
Cerasus. \\ Eenen peerboome, eenen appelboom en
II krieckers. de Pb. en Bb. Y. A£erdbeke 32 (1428).
Behoort ten leene. . . appelboome , peerboome , ene-
kers, prumers, nokers, onghesnoeyde keraera. C.
leenrecht Burcht v. Brugge a. 194, blz. 809.
GRIEGKERIJ (Kriekerie, crieckerie , criekerye),
zn. V. Plek gronde beplant met kriekeboomen , boom-
gaard , fr. ptèce de terre plantée de eerisiera , verger,
II Een huns eü stede . . . met eender kriekerie en
lochtinghe daer achter staende. db Pb. en Bb.
Gent lY 299 (1461). En zij [nl. de YTalen en de
Spanjaards] ruyneerden al dat buyten der poorte
was: crieckerien, lochtingben, huusen, de vrach-
ten up t velt, . . DE POTTBB, Chronijeke 273 (1589).
De motte, nederhof, opstal, criekerye ofte boom-
gaert. de Pb. en Bb. I. Mariakerke 19 <1711).
GRIEM (Grieme, oriesme), zn. Misdaad , fr.
crime. \\ Actie criminele.., en es te seggen crieme
alle misdaet die weerdich is gestraft en geoorri-
geert te wordden, en daironder wort begrepen alle
misdaet die uuyt opsette procedeert. Y. d. Tat.
55. Griem oft misdaet. C. v. Antw, comp. YII iv
1. Griesme. Collatie 263. — In 'toriem. I^-
straffelijk, fr. au criminel. || Alle den poerteren
van der stadt, synde aengetast eü gevanghen (soe-
wel by den schoutet als b}' den amptman oft par-
tie, int criem oft int civile), dien gevanghenea
moet de heere oft partie tichte en aensprake doen
binnen den derden daghe. . . C, v. Antw. 1545, i 2.
CRI.
CRI.
414
CBIJCH, zn. Gedeelte van een toindat^ apaak
om de oê te doen draaien {?)y fr. pariie du C€ibestan,
Uvier ou harre powr faire tourner Vaxe. \\ Twee
inokel windasen, coaten xItüJ b. — It. van eenen
dobbelen windaae betaelt xiy s. — It. ghecocht
Tier dozinen coorden totten voors. windasen eü
orighe omme mede te spannene, costen xxiiij s.
It. van eenen dobbelen crighe xxzTi s. It. van
eenen rieme totten zelven crighe, Ti s. Staderek,
Ninove 1476.
CRIJCH, zn. Moedunüigheid, fr. mauvait vovh
Unr. II Omme dat eeneehe souldenaren, ghenouch
ghegoedt zynde , bliven zittende uut crighe in
vaugheneaae , was gheordineert. . . Cv, AalMt 280
(1461).
CRIJCHBAËRi bn. a) Van personen. (Verkrijg-
haar) f te hekomen, te vinden, fr. (des personnes),
trouvablee, Eil. Kry ghbaer/krggelic. Acquiri
faciliê, parabüis. || In presentie van de momboi-
ren, . . en bij hennen gebreke van den twee naeste
vrienden van den eersten aflijvigen, en eenen van
den lestlevende, die by der handt crychbaer zljn.
C. V, Loven, Weeskamer a. 32. — h) Van zaken.
Il Desen navolgende woirdt bij den dienaer volle
pandinge gehaelt, indien die crychbaer is. C. v.
Thienen ii 6.
CKIJCHSCH (Krijghs), bn. Yan vleesch. Ongaaf,
fr. (de la viande) qui n'ett pas saine (?). || Soo wie
gardigh vleesch, gelten-, weeren- oft varrenvleesch
vercoopt , . . — En die kryghs vleesch vercoopt ,
sal daeraen verbeuren iii lib., en syn ambacht een
jaer lanck quyt wesen. C. o. Cfrave i 2. 3.
CRIJQELIJCK (Crigelick, crigelic , crygelick).
Zie CBIJCHBAEB. a) Yan personen. || By advjse
van vrienden en maghen van beede zjden van de
naestbestaende, daer die cryghelick zyn. C. o.
Auden. xxv 1. — h) Yan zaken. De poorterye van
Audenaerde es cryghelick by vyf diversche midde-
len. Ih. IV 1. It. PL V. VI. I 635; DE Pottbe,
Ckronijeke 349.
CRIJI£RD£R, zn. Gesworen creyierder.
Gezworen qfroeper, fr. crieur jwrê. C. v. Middelburg
XXI 3.
CRIJIEREN (Graieren, cryeeren, crghieren),
bw. Uitroepen , afkondigen , fr. prodamer , publier.
Dit bastaardwoord komt reeds voor in Reinaart de
Yos VS 45: II lïobel die coninc hadde gedaen syn
hof craieren over al. — Dat niemant een vat wyns
en doe cryeeren meer dan eenen dach over vul.
DE Ylamikck Vgh. 33 (15<i« E.). Men zoude den
pays cryhieren en uuteroepen in alle steden. Jan
V. DiXMUDB 107.
CRU NIS (Crynis), zn. o. Soofdschedel , schedel,
hersenpan, fr. crdne. \\ Dat E.., met eenen door-
nen stock oft bagette soude geslagen hebben op
het cimiis oft hooft van H. (7. gr. Loon I 604
(18de E.).
CRIJT, zn. o. Bechtsgehied , grondgdned, fr.
furidiction , ressort. Eil. K r y t / krij te / kreyt. vet.
fland. Cireulus, gyrus, orbis. \\ Soe selen deselve
mesdadige . . . openbaerlio gebannen werden uut
den pale oft crijte des lants van Brabant. Bekenk.
V. Brab. reg. 135 fol. 53, priv. 25 mei 1414. It
Brab. Teesten II 655 (1383); Belg. mus. X 115
(1383)
CRICKEN (Krieken, criecken, cruecken), zn.
mv. Houtskolen van rijshout, fr. charhons de menu
hois , charhonnettes. E il. E r i c k - k o 1 e n. Carhones
ex ramis, virgultis, fascibus aliisque lignis minu-
tioribus. II Zoe wi colen en cricken beyde op eenen
cmwagen vuerde uuyten bossche, hy soude ver-
bueren vivenviertich scellinge zwertte. Kb. v. Sontêu'
hosck 1460 a. 73. Ericken oft colen. — de helft
cricken en colen. Mebteks en ToB7S , lY 604 —
605 (1612). Eolen genaempt cruecken, soo van
brouwers , beckers als anderssints . . , Stadsareh.
Diest, vak 18, Settinge van den houte, 23 oct.
1625. Soe wie cricken in Zoniën bemt buyten
coopmans houte, metten daige, die verbuert... a.
75. Cleyne colen (gheheeten krieken). PI. v. Brab.
II 156, Additie 6 nov. 1634 a. 8. Dat hy, nu
geleden over de 30 jaeren, is gheweest ooopman
van haudt, boomen, colen, criecken en diergelycx.
— . . en van de inkomende waegens gelaeden met
krieken en kolen — moetsaert, wishoudt, colen,
krieken, torff oft ander houdt. Stadsareh. Diest,
proces tegen Monnoyer 1701. Ericken ofte brisetten.
O. P.'B. autr. 23 aug. 1753 a. 8, regl. Paeheco-
godshuis.
CRICKHOUDER, zn. m. Benaming in 't Brug-
sche Vrije, te Veurne en in sommige andere plaat'
sen van den hoogen ambtenaar elders amman en
schout gewuimd', de crickhouder heette aan-
vankeiyk crickwaerder, Lat. cricwardra. fr.
nom donné dans ie Franc de Bruges, a Purnes et
en certains autres lieux, au hautfonctionnaireappelé
aiÜeurs amman e< éco utè te; ^ crickhou-
der s'appelait primitivement cricwardre, porte-
crosse. Eil. Erickhouder. fland. brug. francon.
Babdophorus. E. auct. Porie-crosse. \\ Ex quo vir-
scarna hannitur et homo prcHocutorem aecipit et in
causam trahitur, sive a cricwardra, sive ab alio
aliquo, . . — Post judicium seabinorum, si cricwar-
dra faUiflcare voluerit aliquem sotMbinorum, . . pote-
rit. C. V. *t Vrije II 3. 4. Keurbrief van Philips
van den Sltas, o. 1190 § 1 en 3. Dat wedde die
Hanne ... te hondene , . . up minen here Bdegere
van Ghistele, ruddre,.. en up Weinine Stullaeide,
crichoudre tien tiden van derzelver vierschame [nl,
van Brugambacht]. Oork. 11 nov. 1279. En daer
waren wie ghemaent en te wetten van onsen wet-
telicken maenre, bi namen van Weine Stullaerde,
die tien tiden wettelicke crichoudere was. Oork,
24 oct. 1281. Jhan van Gadsant, crichoudere [van
den Yrien] Oork. 14 nov. 1292. BHjvende den
krickhouder wettelic maenheere, tot bannen van
de vierschare, onder 't district van de Eeure, soo
in 'tciiem als civil, in 't schauwen van de straten,
generale schauwinghe van de wateringhen en schan-
winge van doode lichamen ; de burghmeesters , lant-
houders, schepenen en keurheers doen ooc, t'sijnder
maninghe, den ghecostumeerden eedt, t'elokercom-
missarie en vemieuwinghe van Wetten; en voorts
t'selve officie bedienende in *t£ftict van de Wee-
serie. C. v. Veurne, ii 31. It. ix 1. Zie ook de
Pb. en Bb. Qent I 333, en Coui. du Frane de
Bruges, passim.
CRICKHOUDERSCHAP, zn. o. Set ambt van
krikhouder, fr. la fonction de crickhouder. || De
vornomde Eerts-hertoghen , als graven van Ylaen-
deren, hebben oock in de voomomde stede eü cas-
selrye van Yeurne, vier princelycke staeten en
officien, partye van syne domeynen, die by haer-
lieder ghecommitteerde verpacht worden , te weten ,
het hooghbailliuschap, krickhouderschap, tafelhou-
derschap, en *tbailliuage van den Berechte. C. v.
Veurne. i 27.
CRTCKWAERDER. Zie cbickhoitdeb.
GRIM PING (Gremping) , zn. ; mv. CBiMPPEKimr-
OEK. Te Brugge, toelage aan de schepenen op hun
jaarlijksch kerellaken, uU hoofde van de krimping
die het laken onderging door het natmaken f, nr. d
412
CËO.
CRO.
Brvges, supplément aux ichevint d lewrs roèes anntt'
eileSf dm chef du rétrécisëemeni que Ie drap subis-
eaii en Ie mouiüant. \\ Ghesloten, de toecommende
jaenchaere te cleedene met grauwen Brugschen
bellaertalaken , en dat men hierop, bj maniere
Tan crempinghen niet meer eenigbe ghelaghen zal
of yet yerdrincken, boo men tot nog toe geplogen
beolt van doene. Bba ücoubt, Ja0rfto«A:0» o. d» Lande
9. d. Vrijen, III 173, zitiing der kamer 12 sept.
1506. Zie ook Baepsaet, Analyse nr. 80.
CRINSËN ,, CBIEN BEK I zn. my. Het uitschot van
het gewande graan, U welk nog tot voedsel dient
aan hoenders en duiven , fr. Ie rébut du grain vanné,
qui seri encore de nourriture aux poules et aux
pigeons , grenaille, criblure. Zie De Bo en Schuer-
mans Krensen, krinsen. Kil. Krinse. Acus:
jmrgamentum frumenti. De hedend. wdb. hebben
nog de werkw. Krinsen, krenselen: zuiveren.
II JSt omnia stramina^ paUam et purgamenta, que
vulgo dicuntur cnichen (sic) vel criensen, que de
dieta terra ar<ünli . . . provenire contigerit , integre
percipiet. Vak Lokebek, St-Bavon 20S (1234),
meiersambt te Papenghem, — Jus villici de Qhisensele.
JPurgamenia toeius annone^ id est criensen, sua
sunt, Ib. 209 aant. 63 (1227). Dies zal de meyere
hebben tcaf en crinBen. de Pb. en Bb. I. St' Denijs
16 (1382—1887).
CBIOLE (Cryole), zn. t. Omloop van het koor
eener kerky ér. pourtour du chosur d'une êgUse{T),
Maigne d'Amis: Carola. Clathri quibus capeüae
elauduntur; grille , barreaux. La Curne Carole:
balustrade, jj De groote kercke met den torre was
al yerbrant. . . De crjole der groote kercke was
bieren onghebrant. Piot, Chron. 327.
CROCHT, zn. o. Grafsteen^ fr. tombe{}). || Van
W«. Tan Pudenbrouc, Tan dat hy Meeus Ghends
wijf crocht, dat in de kerke stoet, ontwee slouch,
ontfaen Tan der cracht xl s. Beken, bcdjuws. Gent
1364/66, rol 1720.
CRODEN (Groeden, k— ), bedr. en wederk.
wkw. I. BEDBIJTEITD. — Lastig vallen^ ontrusten ^
kwellen , fr. importuner , inquiéier , tracasser. \\ Weert
dat iemont geboden hierop werpte \nL interdict
legde], Boe en sal priester noch clerck die geboeden
exeqaeren noch daeromme cesseren, en blijyen
daromme ongecroedt en ongeTexeert Tan ons en
onsen hoTe Tan Lujdick , behoudelick ... C o.
Maastricht 499 (1407).
n. Wedebkebbio. — Hem — sich croden.
Z, inlaten^ bemoeien met, ft. s'ingérer dans, se
mSler de, || Die seWe twe deekens [der ambachten]
soelen wettelic ten hejligen zweren hoyre ambacht
wettelic en wail te doin, te hondene en te rege-
rene , sonder hun yet te onderwinden off te croiden
Tan den statuten, noch oec Tan den Baede Tan
derseWer onser stat Tan Senttruden. Piot, Cart,
II 204 (10 juni 1417). It, O. Liége 17 aug. 1417
a. 2, Merck, En dat zy [nl, de burgemeesters,
gezworen, raadsheeren enz.] sinh onser en onser
kircken Turs. hoicheit, herlicheit en jurisdictie,
geistlick eii werentlick , noch onser koeren , brueken
eü forfeyten ons toebehorende in egeenrewys, tot
onse en onser kircken prejudioie kroeden noch onder-
winden en sullen, hons weitens, mer sullen ons
die laeten ongekroedt en ongehindert oerer al ge-
bruycken als 'tbehoert. Ib. 11 dec. 1600 a. 46,
Sasselt. It, C, v, Maastricht 191. 498.
CROENGE, zn. t. Dood lichaam van mensch of
dier f kreng , fr. corps mort d*un homme ou d*un animal,
eadavre, charogne. Kil. Kaïonle.j.Karonie. j.kronie,
kroongie. Cadaver, gal. charogne, || Dat niemen
croengen en warpe in de ririere, up xx s. par.
DE Ylahikck, Stad. III zi (einde xirde £.); ü,
Vgh. 39. Anno xiiijc tiij . . . Terhinc hem Jan
Tan der Stichelen buuten de heuTerpoortere , up
eenen soldere , en was poortere Tan Ghendt. Dwelck
ter kennesse comende Tan Hooete Tan den Heule,
als bailliu Tan sente Pieters, trac met vii scepe-
nen . . . ten Toors. huusewaert; sy anscanden den-
zeWen Jan , die daer Terhanghen was. Naer welcke
hanscaudinghe de bailliu dede de Toomoemde croenge
aisnyden en liet se Tallen deur de soldere, daer-
boTen dat hl hinc, toet up den Tloer. En onder
de zulle Tan den huuse dede hy maken een ghadt,
daerdeure de TOors. croenge, met den hoofde eest
[eerst], gesleept was, ghelyc men met sulcke cadaTers
pleegt te doene, naer de oostume Tan den lande
Tan Vlaenderen , toet op d'een zyde Tan de justicie
(jurisdictie) Tan sente Pieters; en daemaer was
de TOors. croenge by den hangman Tan Ghendt in
eenen afghehauden spriet, met den hoofde tusschen
de micke ghehangen, sonder dat die Tan Ghendt
eeneghe kennisse ofte hanscauwinghe Tan haerlieder
poortere hadden. GaiïKAEBT, Bijdragen 282, en
zie aldaar nog het Tervolg. Zie ook Wielant , JPract,
crim, c. 87; de Damhouder, Praet, crim. c. 88;
Grimm, Deutsche BechtsaUerthümer 726; Noorde-
wier, Neder d. regtsoudh. 321. — Crom en slom.
Met cromme eii slomme wegen. Door alink"
sche middelen, fr. par des voies tortueuses, || Want
het alleens is, weder hg tegen dat Terbodt doet
openbairlijo oft bedectelijc, met crommen en alom-
men wegen. V. d. Tav. 188 t'.
CROMPSEL, zn. o. Kromming, fr. courbure,
II üp de Yeerckens- ofte Beestenmarct en Sandt-
beerch stonden dry masten gherecht, elc met een
crom cruuse met tortsen, bedrouch tsamen xzvr
tort^eu, en up den Zantbeerch stonden metten
crompsele up den steenput twee hondert tortaen.
DE POTTEB, Chronijcke 48, komst v, keizer Maxi-
mUiaan en hertog Karel te Gent 1608.
CROMSTEERT, zn. Eene zilveren munt geslagen
onder graaf Philips van Sint-Pol [1427 -h 1430J ,
ter waarde, naar het schijnt, van 2 grooten, fr.
monnaie d^argent frappée sous Ie comte Philippe de
St.-Pol; elle parait avoir eu cours pour 2 gros.
Vak deb Chijs, Sertogdom 142. — O. A. Serrure,
sprekende Tan de munten des ütrechtschen bis-
scliops Frederik Tan Blankenheim (1393 — 1424),
zegt, Tan eenen anderen kant: Dergelyke Grooten,
kromstaerten genoemd, omdat de staert Tan
den leeuw er inwaerts krult, werden eerst in Vlaen-
deren, door Jan-zonder-Trees, hertog Tan Burgon-
dië geslagen [1405 + 1419]. Vad, mus. III 75. —
Heylen, Antwoord enz. 40, haalt de commissie aan
Tan 26 aug. 1429, Tan Philips I, waarin men o. a.
leest: Item, men zal oock noch maeoken cleyn wit
geld, dat sal heeten Prieskens, daeraf die 8
sullen doen 1 Gromsteert. .. Eene latere com-
missie, T. 14 dec. 1429, boTal te maken halTO
cromsteerten, die men heeten sal Groote... —
II Den ouden Joannis oromstoert XT gro. cleyn.
Den cromsteert te Doemicke gemunt xii gro. cleyn.
Den LoTenschen cromsteert xiii gro. cleyn. Munt-
waarde t. 1434. Die cromsteerten te LoeTene, te
Dordrecht, en alle andere Tan ons genedigen hoe-
ren wegen gemunt xii'/s plecken. Ib, 1436. Zie
HEYLEN.
CRONEN (Groenen), ow. Klagen^ fr. seplaindre.
Kil. Kronen, j. Kreunen / groonen. Conqueri. || Dat
si [nl. alle rechters en ambtenaars] , ten Tersneke
onser TOrs. poirtren en poirterssen, oft harer boden,
CRO.
CRO.
113
houden en in zekere hoeden en hftchten doen alle
degene daer si orer croenen en clagen willen alse
omme der Tors. lljfpensien wille. Brah. TeetUn II
626 (23 apr. 1378). [Dat] sy ons deageiyca gecroent
hebben en doen yerstaen, dat de stad van Diest
belast es in jaerliker renten, die sH sonldich es,
tot der sommen toe yan. . . OorJc. §0 dec. 1414,
DieH. It. JT. Lakeng. HatsêU 1 juni 1438 a. 11 ;
C. t>. Bruttd^ ServU, 1657 a. 69.
CBONCKË, zn. m. Eene kroncke hoppe.
JBemt ttikerê maat of hoevedheid fttsr, fr. eertaime
metwrê ou quantité dê hière. || Item, soo hebben
onse ouders aen ons orergebracht , en wg tot noch
toe onderhouden: dat uQt eleken huyse binnen de
▼oors. palen eenen mensche jarelijcx sal Toor den
heere wercken in s^jnen yliet eenen halfyen dagh,
alst den heere genoeght; en des moet den heere
die ondersaten geyen eenen croncke hoppe yan der
weerde yan een halster coren, en den molder moet
de ondersaten dan oock geyen wittebroot yan een
hal^r coren. Leenhof v, Brab, Dénombremeni n^ 6 ,
,481, Cout. Sluit 1764.
CROON (Groene), zn. y. 1) JBênê sponden en ook
eene züveren muni , onder dexe benaming mtareekijn-
l^k voor het eertt in Frankrijk , onder Phüip» van
Talois (1828+ 1360), en laier in verscheidene
kimden onder dezen naam geelagen^ fr. eonronne,
momnaie d'or et auaei d'argent , f rappee soue ee nom
originaWemeni en France^ tons Philippe de Valoie
(1328 + 1360), et depnie êout oe m^me nom en
divere autree paye. \\ Yrancrycksche oronen. Kh,
LdkengUde te Diest 1388, JFolwerk a. 111. 'Een
Vrancryx croene, een. ., elc yore neghen en yyf-
tich groete Vleems. Ord, gddmunlen 16 juli 1893,
van hertogin Joanna, — Zie hier de Kronen die
ons yoorkwamen : Albertus kronen. — Bretainsohe. —
Carolus, — Doomiksche. — Franciscus. — Giensohe
(Genueesche (?)). — Henegouwsche. — Dobbele
Henegouwsehe of Oronaten. — Ludoyious. —
Poreus picus, — Sayooische kronen. — Couronues
d^Oge (yan Oyen). — Kronen met kronen. —
Kronen metter zonnen. — Blauwe croon, fr.
oouronne bleue (}). || Hebben geloeft. . een blauwe
croone, yallende en yerschynende altyt op Sinte
Bteyensdach in de Kersdaigen. Schep. v. Saventhem
ende v. Sterbeke, 20 deo. 1640 {Abdij Corteuberg),
2) Bloemenkrans^ fr. oouronne^ guirlande defleurs.
Bet hangen van kronen ^ als vreugdeteeken f op tekere
feestdagen y vermeld in de dagteekening der oorkon^
deUf fr. la suspension de couronnes, comme signe
de joie^ en certains jours defête, mentionnée dans
la date des aetes, || Yierthiene daghe yore sente
Jansdach-Baptist , dat men croenen hanghet. Oork.
V, 7 juni 1277. In sente-Jans ayonde, dat men
cronen hanct. Oork. v. 28 juni 1297. Op 8. Jans-
dagh-Baptisten , als men croonen hanght. Broeders.
V. 8. JBUfg U Brussel Oork. v. 6 febr. 1862. Nae
sinte-Peetersdaoh, als men croonen yemyeuwt. Be-
kenk. v. Brab. reg. 189 fol. 126 y^ (81 oot. 1648).
8) Bruidskroon, bruidskrans, fr. eouronne nup^
fiale. Dit bruideieraad was va» goud of zUver^
somtijds bexet met pards en kostelijk gesteente, fr.
eouronne de ftaneée; eet ornement êtait d^or ou d^ar^
gent , et quelquefois gami de perles et de pierree
prSeieuses. „&étoit quelque fois, zegt La Cnme,
urne sorte ttomement d^or ou d^argent qui se met'
toit sur la tête^ et qui étoit fort eommun, non-seu-
lement parmi les geus de quaUtê^ mais eneore parmi
Ie peuple. . . La eouronne étoKl spéeialement Tonie-
ment des femmes qui, Ie jour de leur mariage, la
portoient sur leur tête , Us vhêveus épars, . .'' Grimm
II.
WOrterb. II 2866, verbo Kr6ne als krant, I 1
a — e) en 2 a) handelt breedyoerig oyer de braut-
crone, de corona nuptialis. || Die deylen wilt,
dat hj inbrengen moet, naer des stadts rechts,
dat is te yerstaen, allen het goedt dat hem gege-
yen is, oft dat hy gehadt heeft, oft de weerde
daeraf , . . — Item , alsoo yan jouffrouwen schoon-
heden, soo sullen sy inbrengen roodt schaerlaken
en peersschaerlaken , efi de yoederen die daertoe
hooren, en de kroone en hoedt en doreersnoer
C. V. Brussel f sttU. v. 1866 a. ]. 2; Ohrist\)n
coronam et cassidem et vittas aureas, — Eene groot-
moeder schenkt aan hare kleindochter en doop-
kind : II de beste en de meeste goudine bruutcroene
metten peerlen en gheeteenten daeran wesende.
DixBicx, Mém. 2, 23 (Verdam BsimTCBOVB).
Drie silyerine yergulde bruuthoeden. Ibid.
4) Kroonkandelaar , hangende luchter^ fr. cande-
labre suspenduy lustre. Kil. Kroone /blaker.
Lgehnuchus pensilisy oanddabrum pensHe. || In die
yoercamere by die porte. It. noch een metalen
croone hanghende. ($p die camere yan boyen dat
huys. It. noch een matalen croone hanghende.
Inv. V. d. Suist 1489. — Een merkwaardige,
antieke kroonkandelaar, yan zeer wijden omyan/^,
geyormd yan twee hertshorens en kunstig gewrocht
ijzer, yersiert de archieyenzaal te Diest; hij is
omgeyen met eenige haakjes, welker bestemming
ons door de yolgende aanteekening yerklaard wordt :
Il Op Sint-Bemijsdach , yoer noen, als die oude
Weth haer sleutelen ophangt aen de croon, dan
wordt eleken borgemeester, schepenen en secretaris
gegeyen yant register [»i. yan stadswege] ZXT
stuiyers, yoer hun afscheyt (1618). Hoogstwaar-
schyniyk legden schepenen en raadsleden ook hun-
nen eed af onder deze kroon. SehepenmmaaUijd te
Diest, 1606.
CBOONSPELEN, zn. my. Zekere vMsvermdken
te Brussel y die omtrent Sint- Jan in den tomer
plaats grepen en drie — vier weken lang duurden; in
weerwil der hitte , dansten de jongelieden van beide
geslachten op straat rondom groote vuren, ontstoken
onder kronen van natuurlijke of kunstmatige Uoe^
men. Dit gièruik werd omtrent 1486 ingevoerd,
blijkens hei verbod er den 7 aug. van dat jaar door
de overheid van gedaan ; desniettegenstaande vermeer-
derden eieh de kroonspelen in al ds straten , gelegen-
heid biedende tot gedurige twisten, en duurden voort
tot in de vorige eeuw, HnnTB et Wiütbbb,
II 660.
CBOONTE, zn. y. BekU^, fr. pUnnte. j| Uut
groeter croente en clachte oommen ter kennesse
yan scepenen, als yan den inbmwen biere, en dat
men soe qualic omme den pennino ghebruwen
heeft, soe ghebiet men dat elc bruwere wel bruwe
omme den penninc, en elc hackere wel backe. di
Vlaminck, Vgb 62 (16d« E.).
CROOS (Orois), zn. Opbrengst van een geleend
kapitaal, interest, fr. intirit, profU d'un capital ^
prité. Kil. Kroos, fland. j. waadom. Incrementum,
Imerum, foenus. De Bo Kroois, kroos; Schuermans
kroos, kroost. || Is geresolyeert, alsoo Pieter Aertssen
der stadt eene merckelycke somme yan penningen
hadde ondergedaen op crois, tegens thien ten hon-
dert, d'welck swaren interest en usure es, dat
men de capitale som sal restitueren. Stadsarch.
Bergen-op-Zoom , Sesól. 1606—1611 nr. 82, mei
1606. Alle yercoopynghe yan renten daer eenich
toecommende crois int capitael begrepen es, yan
een ofte meer toecommende jaeren, zullen zyn yan
onweerden, en den yercoopere niet yerbonden, dan
16
444
CËO.
CRU.
alleenelick totter roBtitatie van de capitaele. C. 0.
Aêêenede ix 4. It, C v. Kortrijk ti 3. 5. 6, en 'pcunm.
GROOT, CBOT, zn. m. Schade, nadéd, verliet t
hindernis, fr. dommoffe, préjudice, perte, eontro'
riété, II GheTielt, dat hunne voirscr. suster in deser
Tiibeit, dorpen, heerlicheiden en renten enech crot ,
hindemiaae of letsel ghedaen wirde, die gheloeven
Bi haer, in goiden trouwen , af te doene en te ver-
richten. JBrab. Yeesten II 485 (25 juli 1356). Eniger-
hiinde krot of hindemiBse. Ih. 639. Omme te werene . . .
alle crot, crijch, yiantacap en aenvechtinge. 707.
Dat die der Btat Aken... in enigen krot, Bcade,
hindemisse of orloge quemen. 735. So wat porter
de yemanne te dienate rgdt uytter stat Tan Tricht,
en die stat hebbe namaÜB da om crot en schade,
des croets en schaden sal sich die stat halden an
den porter... C, v, Maaetrieht 109, Stat. v. 1380
a. cix. In groten crode. 148. It. 153. 470. 480.
490, en a.m. Mocht gebueren van beyden zyden,
dat eenige den anderen doet becom meren ofte arres-
teren zgi^ lyff oft z\jn haTCf partijlick, ofte om
hem croot en moyenisse aen te doen. Charierb. v.
's Bosch, fol. 100 T**. 15de E. Van der eeningen. In
eynigen kroide, hindemiBse, . . Bekenk. o. Brab,
reg. 132 fol. 27 t«. (i5d6 E.).
CROPPE , zn. Het opperste gebladerte , de kruin
van eenen boom, fr. Ie feuillage supérieur , Ie »om-
met d'un arbre. La Gurne Gr op e: Sommei, \\ Elck
proprietaris is ghehouden , . . te weeren de oroppen
eü tacken yan syn opgaende boomen, troncken,
boeschen oft andere houten hanghende over anders
grondt. C. o. Winocxbergen XY 32.
GRUIGHTE, zn. ▼. GracA<,fr. /wr#<^. || Dekinder
op de straet kommende, groot gecryss geiende ,
is een weysjong [weeskind] in een kruichte geval-
len. Piot. JEpisodes Venloo, 1634.
CRUIDEN, CEUDEH, bw. LakeuTerrery. jj Men
sal gheven Tan cruden van enen ghecrompen lakene
xziiij nu grote, en van enen lakene metten hare
XXIJ nu grote. Bb. Lakeng, Diest, Ord, 1414 a. 17.
GRUIN (CBunrB), cbüKb, zn. y. 1) Set bovenste,
de rug (van de straat), fr. la partie supérieure, Ie
dos de la rue. jj Soo wye aen de straete huysen
maken, tymmeren oft metaen wille, die en mach
den ondersten dorpel van synder Yoerdoren, poerten
oft uuytgange nyet hoogher leggen oft maken dan
de cruyne opte strate Yan der caussien (daeryoere
liggende). C. v. Antw, 1545, Yiii 60. — Het bovenste
van eenen bakoven, fr. la partie supérieure d'un four,
II Item, sal men alle backovens en diergelgcke OTens
meten van den grondt Yan het paveyssel tot eenen
Yoet hooger als den opperkant van de cruyne.
B^l edif. meters 16 jan. 1705, i 40. — Van alle
gewelven, fr. de toutes les vousiures. Ib. a. 9.
2) Priesterkruin, fr. tonsure eléricale. Kil.
Kruyne / platte. Corona rasa.,, vulgo tonswra,
corona. K. auct. oouronne, tonsure. — Grune
geven. De priesterl^ke wi^ing toedienen, fr. eon-
férer les ordres. || Sint dedic hem crune geven.
Beinaert de Vos ys. 1503. Daerom ghinc hy [nl.
de bisschop v. Doornik] svriendaeghs ... ter Sluus ,
om daer up de Tryniteyts avont de ordene te ma-
kene, crune te ghevene en de lieden te vormene.
JAK V. DixvTTDE 284 [1393]. — Grune hebben.
De priesterlijke wijding ontvangen hebben {de lagere
of hoogere), fr. avoir re^ les ordres {mineurs ou
majeur s). || En de deken versochten an Myn here
dat men Pieter en Leuz delivreire zoude, bedi zi
horden zegghen dat si clerken waren; en Mgn here
die vragheiae hem of sise over clerke kennede? zie
andworden dat si niet ne wisten dat si crune had-
den, dat set hadden gehort zegghen en dat si
se hadden ghezien zinghen en leizen in kerken.
Nap. de Paitw^, tBesouch 24 (1806). — Crune
koop en. Deze uitdr. heeft waarschynlyk geen
andere bet. dan die van ontvangen. \\ En daer en
sal no weder scepen, no raed an moghen zün over
deelman, no woukerare, no clerken die hare crune
hebben ghecocht. O. êtad Brugge 1 345 (c. 1305).
— De crune aflesen. Sen geestelijken p&reoon
ontwijden, van zijne wijding berooven {door zeikere
gdtruikdijke of iaeramenteele bewoordingen, fr. dégra-
der une personne ecclésiastique. \\ De Petyt Moine
ghequartileert, niet jeghenstaende dat hy priester
was , maer alvoren zoo las men of zine crone en
anders. Oliy. y. Dixhüde 136 (1431).
CRUIPGELT (Gruupgelt), zn. Offerpenning ter
gelegenheid van het kruiskussen op Cheden Vr^dag,
fr. denier d*offrande a V occasion du baisemeni de la
oroix Ie Vendredi-saint. \\ In de 16<1» eeuw bestond
hier nog op Goeden Yrgdag de gewoonte, de ge-
loovigen naar het H. Graf te laten kruipen, waar
zy het kruisbeeld kusten, en daarvoor eenen klei-
nen offerpenning gaven: „Item, ontfsen van cruup-
ghelde up den goeden Yrindaoh, xx s. iy d.'* ds
Pb. en Bb. YI. Nevele 82, kerkrek. v. 1547.
GRUIS, CBUCE (Gruys), zn. 1) Kruis, fr. eroix.
Tot de uilvluchien vermeld onder het w. bxschud-
DENiB I 198, behoort nog die van ter kruisvaart
te trekken: || En doen ons buten, over ons aelven
en over ons oier, alre hulpe van der cruce,..
Oork, Mei 1287; en, onder het w. excbptibk I
412 die gene, na regel 13 uitgevallen: || [hulpe
van] crusen van oncruzen, ghegheven ofte te ghe-
ghevene [nl. opgelegd of op te leggene?], van gra-
tiën, letteren, indulgencien,.. (1319). Alnog de vol-
gende: II Soe sijn wi afghegaen en vertgen . . alle
quaetheiden, alle scalcheiden en allen bediieoh-
nessen van rechte, van faite van privilegiën, van
crucen ghegheven ochte te ghevene. Benibrief e.
7^2, 18 oct. 1329.
2) Als eene bepaalde hoeveelheid, doorgaans een
tiental, fr. comme une quanüté déterminée, gémér.
une dizaine. Kil. Eruys. Deeem q. d. omx..,
nota est numeri denarii. — Ben cruis wyn.
II Betaelt Adriaen Laureyssen, als gesworen Yan de
camere van Yreugdendal, van een cruys wgns hen
nae ouden hercomen geschoncken op heylich Cruys-
dach IJ Bgl. X st. Stadsarch. Breda, Beken. 1563/64
fol. 99. — Een cruis calck. Yolgens De Bc: 15
zakken of tien hektoliters; volgens van Aelbroeck,
maken de twee kruisen kalk 36 zakken of dSVa
hectd. {Werkdadige landbouw blz. Iv.). || Yan elk
kruysse kalk, aeschen, smekolen en rappelingen,
als oock van d'houille eii boschkolen indifferentelyk,
elk kruysse wezende ontrent de thien zakken , . •
zes groote. PI. v. VI. 7 mei 1772, a. 21, X 447;
H, 7 juni 1753, XI 740. Een cmyse kalck. Twee
oruysen kalck. O. v. Auden. 2d« d., regl. 12 ang.
1767 a. 12. 24. — Een kruis melk. Twee stoo-
pen (De Bo).
3) Yrije-jaarmarkts kruisen. Qedurendê dé
vrije jaarmarkten en den marktvrede pHaeh men , te
Qent, en weUiehi ook dders, groote roode kruisen
ie stellen aan de stadspoorten en op de bruggen
binnen muren, ten ieeken der opsehorsing van aüe
vervolging, de Pb. en Bb. Ghnt II 73 ; fr. oroix de
foire franehes durant les Joires franehes ei la trbve
de foire, on avaii couiume, d Oand, ei peui-élre
aassi aiUeurs, de placer de grtmdes oroix romges
aux portee de la viUe ei sur les ponts inira mmros,
en signe de la suspension de toutes poursuiiee.
CRU,
CRU.
115
CBUISBLADEBEN, zn. xny. Zekere min goede
bladere van de hoppe, fr. feuiüee croieéee (?), eeriainee
femüee moins honnee du honblon, || Dat niemanthem
en YerYoordere te plucken, ofte te drooghen eenighe
cruysblaederen van onder noch boven de rancken,
oft eenioh poeder , noch deselVe te menghelen mette
hoppe. PI V. Br, 30 aug. 1625 , I 494. IL de Pb.
en Bb. AaUt III 328.
CBUISBROEDERS, zn. knr. Eigenl. de Oeeeel^
hroedere fr. les Flagdlante, Maigne d^Amis Gruci-
f r a t r e B , etiam Frairee Jlageraloree. 1 1 Anno Domiid
H.CCC en XLix, int beghinsel van Wedemaent, rees
np een secte de OruiBbroeders, ed sy hadden
een otuub voeren en aohtere. Dese secte qaam nut
Almaengen en nut Brabant. Deie broederkins ont-
cledden hemlieden up de Btrate al naect, en %j
gheesselden hemlieden up haer Booaderen met groten
gheeselen, bo dat sy bloedden; en hemlieden volgh-
den lodders, putiers, dieven, mordenaers en rovers;
en sy hielden vele onghelovicheden, . . naerhendelyo
de paus dede dese secte te nieten. Jav y. Dixvüds
240. Int selfste jaer \nl. 1349] gingen de geesseleren
en de cruijsbroeders. Piot, Chron. 82. Doen men
screef hccczliz doen gingen die geeseleren te
Broesel. Ih, 61.
CRUISEICKE (Orueseycke), zn. JEen dier alleen-
êiaande hoornen, en ditmaal van hard hout, die tot
scheidinffiteeken of grentpaal van eigendommen dien-
den fr. un de eet arhree ieoUe,eteettefoiefd^e88ence
dure, qui êervaienf de Umite aux propiriétét, || De
HogeYonder utque ad arborem dietum Houdeycke
[oud — ?] f et de Houdeycke ueque primum limOem
Orueseycke. Prab, Teeeten II 706, oork. 7 sept.
1842 / 11 aug. 1403. Vrijheid van Bode. Zie Alboov.
CRUISEN (Gruysen, cruycen), bw. 1) In rechts-
zaken. Ben vonnie van eene nederbank doen teekenen
met een kruie, ten bew^ dat men er óeh van 60-
roept op de hoogere bank^ fr, faire marquer d*une
croix un jugement rendu par un banc inférieur ^ en
signe qu'on en appeUe au bane supérieur, || Aen-
gaende allen anderen vonnissen, . . die de wees-
meesteren in hunne consistorie gewoonel'gck zijn te
S heven, sonder rapport daervan aen den raide van
er stadt te doene, eü partije haer daermede bevonde
geledeert oft geïnteresseert, dat alsulcke geïnteres-
seerde en geledeerde partje 't selve appoinctement, sal
moghen doen cruycen , om ter naester vergaederinghe
van den raide van der stadt,.. gevisiteert en ge-
wideert te wordei^ C v. Loven, Weeskamer 80.
2) G- e cruist z\jn. JBet kruis opgenomen heèben
tegen de ongéloovigen ^ fr, itre eroisé, être engagé
dans une oroisade eonire les infidhles, || Item,
xccxxxniJ, op die yj kalende van junij, doen ge-
viel den stryt tussehen die van Stadingen, ketters,
aen deen zijde, en de kerstenen, die op hen ge-
oruüst waeren uuyt menighen lande. Piot, Chron. 11.
3) In hei volgende citaat kunnen w^ niets anders
tien dan eene door den paus opgelegde straft fr. nous
ne pouvons voir autre ehose dans la eitation suivante
qu''un ehdüment infligé par Ie pope. || Een onge-
lovich mensche. die mits ongeloven openbairlijo van
des heilichs Stoels wegen, hadde gecruijst geweest,
is oic niet ontfanckeiyc \nl. om in rechten als
eischer op te treden], totter t\jt dat hij bij sijnen
prelaet zQ gestelt in zgnder goeden namen en famen.
V. D. Tay. 24.
CRUISHAEL (Cruyahael), zn. ro. Kruisheugd,
fr. erémailUre eroisée(}). \\ In des testatoers ookene.
Item , noch eenen cruyshael , 11 cleyn brantroekens ,
twee tanghen en een viersceppe. Inv. V, d. Hulst
1489.
CRUISIKO, zn. Cniising tot deken van
een ambacllt. Ben woord, zonderlingerwijze ge-
noeg, onÜeend aam de begeving der ridderorde: aan
stelling als deken , fr. terme emprunté, assez singu-
lièrementf è Vordre de chevalerie: nomincUion comme
dogen d^un métier. || Vonnis, waermede gedecreteert
wort het verclaren by de wethouderen deser stadt,
van dat zij geene swarigheyt en vinden van den
erflaet De Vos t'ontcleeden van de oruisinge tot
deken van het briedersambacht, midts hy met het-
selve ampt niet gedient en is [van hem in syne
liberteyt te laeten, vo^ er het vonnis bij], Mabtütsz,
46 (1689).
CRÜISMUNTEN, ow. KruU of munt spelen, fr.
jouer d pUe ou face. Kil. Kruys oft munte
worpen. Sortiri numnUs. || Voor het overige zochten
stadsburger en buitenman genot in den baarloop,
in het j.cruus en munte*' werpen , en in het „effen
en oneffen" , welke beide laatste spelen door menige
keure verboden waren, db Pottbb, 2!eden en ge-
bruiken 92.
CRUIT, zn. 1). Kruiden, specerij, fr. épiees. Kil.
kruyd Serba. & Aroma. \\ Van elcken hondert
sofieraens, gimbaer, canneel, peper, galigaen, sedu-
waer, folie, cubeben en alderhande specie, oonfijt
ofte nyet oonfijt. Sansa-td 1409; Bekenk. v. Brei.
reg. 142 fol. 185; Lat. tekst fol. 180 (1316): ;iro
quolibet quintaüo croci, gingiberis, cgnaÊnomi^piperis,
galangae, zeduaris, foUi, eubebae et eujusliJbet OkUe-
rius speeiei, oonfectae vel non confeetae.
2) Allerlei suikergoed en lekkernijen, die te elke
gelegenheid aan schepenen, commissarissen, ambtenaren,
groote heeren, vreemde kooplieden, enx. geschonken
werden^ en die, benevens den wijn en v€ute speten
eenen merkelijken rol, fa, ten koste der gemeente,
in het maatschappelijk leven onzer voorouders speeU
den. De stad Brussel zag »oA verplidhi, reeds in de
veertiende eeuw, de geschenken o.a. van er uut voor
hare schepenen en rentmeesters, te vervangen door
kleederen, als veel minder kostende, fr. toute sorte
de dragees, et délieatesses , dont on faisait ^piré-
sent, è toute occasion, aux échevins, commissaires ,
fonetionnaires, grands seigneurs, visiteurs et commer-
gants étrangers etc. et qui, d cóté du vin et des mets
solides, jouaient un róle eonsidéraible dans la vie
sociale de nos aneétres, aux dépens de la commune.
La viUe de BruxMes se vU óbligée, dès Ie quator-
zième siècle, de remplaeer lis presents, entre
auires , en épiees, d ses échevins et receveurs, par des
vitements, comme coütant beaueoup moins, || Dat elo
van den soepenen en rentmeesters van der stat" sal
hebben van der statweghen twee paer clederen
tsjaers, en overmids dien en selen si niet hebben
oruut, noch was, noch hoede, noch hantscoen,
noch glase, dat si vormaels plagen te hebben, dat
vele goeds meer coste dan die cleder. Belg, mus.
y 83, stadsbrieven v. Brussel 14de E.; it. 87. Van
wine en van crude op sente Mertensdach, doe m^jn
her Rogier op der soepenen huis was, zvj se. en
vj. d. — Item, van wine en van crude op der
soepen huis, svridaohs na sente Mertens-daoh, xiiu
SC. iij. d. — Item , van wine en van crude svridaohs
vore sente Katlinendach op der soepen hdis, doen
de coemanne van Mayorke daer waren, xn se.
Mbbtkvb, Oudste rek, 1324 blz. 66. In eiken van
[dien] drie jaerghedinghe sal die schouthet souldich
sijn die scepene teten te gheven en haer kruyt oec
te gheven. Oork, hertog v. Brab. voor den Bosch,
12 jan. 1329 a. 6. Tan ghebackenen cruyde [peper-
koek?] dat verent, doen de heeren commissarissen
hier waren, en binnen desen jare oec, opter scepenen
116
CRU.
CUD.
hnjB ghehaelt es, van dans LyxmiAken, speoier,
quam zyiij Bch. gr. Mxbtbüb en Tobfs II 608,
stadtrek. 1398/99.
3) Moeëkruid, groemdy fr. <2m Ugwmes, || Tenzy
dat die proprietariasen yan alzulker eiren deeelye
binnen jaers souden willen selye betymmeren, in
welcken gevalle sy boeze erve sollen moegen be-
honden, om wooningen en buere toebehoirte te be-
tymmeren, en dairtoe nootelycke plaitsen om moes
en diergelycke nootel\joke cragt te mogen sajen,
zonder meer, en zonder dat z\j soaden mogen plaitse
behouden om kempen, ylas, hoppecraijt ofb dierge-
lycke te sayen. BsTcenk. v. Brdb. reg. 138. fol. 228
yo, 16 febr. 1536.
CRUITBUSSE, zn. Speeorijbus, fr. hoUe è êpiee».
Kil. krnydbusse. I^arthecwm K, auct. Botte
d'$Mpices, II Een oruydtbusse. C v. Antw, 1582, t.
41 a. 100.
CRUITHOF (Cmythof), zn. m. Moeshof , kruid-
tuin, warmoestuint fr. fotager , jardxn l^wmier. Ril*
Krnydhof. ffortue {h)oliiorius. Opperhof eii neder*
hof, metten singhel, den craytbof , den bogaert. de
Pb. en Bb. xziii. JBeveren 63. Eén huys , . . heb-
bende oyck een cleyn oraythofken, waerenboTen
die eluyden hennen ordisiaris moeshoff badden,
separaat van het hoffken Yoors. gelegen in het velt
C. gr. Loon 601 (1698).
CRUITCOECK (Oruycouck), zn. Peperkoek, ir.
pam d*épice. Kil. kruidkoeck j. liefkoeck. Fla-
eenta mellUay ete. E. auci. JPaniê ctromafiiee, etc.
Pain etpicéf pain d^espice. j| Be kerkrekening der
stad Meenen, oyer *tjaar 1467/1468. rept van Oent-
êche entcoukenj ook een Tan overouds gekend gebak,
hetwelk, uit hoofde yan de daarin gemengde krui-
den, de reputatie had yan bloedzuiyerend te zijn.
DE Pb. en Bb. Gent III 826. Tan geiycken zo es
betaelt gheweest yoor de croyooucken, yan gelijcken
ten yoomoemden tijde {ie Paschen) ghedistribueert
gheweest, 1 lib. yii penningen par. ld. X. Backte
57. Kerkrek. e. 1578. — De abdijen van Terkame-
ren en tan Vorti, moetten, op Niewofaardag , aan
dé Jagerij van Brabant t dé eertte twaalf kleine
kruidkoeken , de andere zet groote kruidkoeken geven
[niet des gdieanx aux herhes, maar des pains d'Spiee
geyen]. A. Waütbbb, Ihtvirons, III 364. Zie Lief-
koeck.
CRUITSIFTE, CBUITBEEEDE, zn. Specerijzifi^
fr. tamis è épiees. || Item, een cruytseefde. Gésaxd,
Aniw. areh. XYII 246, Inv. Van Schoonbeke {16b6).
Een cruydtsifte. C. o. Antio. 1682, t. 41 a. 100.
CRUITSTEEN , zn. m. Mortier, vijzel^ fr. mortier.
Kil. k ruyds te en tw^j. mortier. Jfor/artum. || Item,
noch eenen coperen moertier ofb cruytsteen. — It.
eenen cleynen coperen cruytsteen. Inv. V. d. Mulst
1489, in die cokene,
CRUCKEN, zn. my. Wikken, dmve—, paarde-
boonen, fr. des vesces(?) ^- Of moet er cruden j
moeskruiden f des légumes gelezen worden? — Het
concrete kruk bet. in mijne omgeying nog de wilde
wikken, fr. vescerons, die in graan en klayeren wassen
(geen yitzen), en anders zeer dienstig zQn yoor de
koe, yooral het klayerkruk. || Baer stael offc yser
[toe gegaen is] moet men thiende aff gheyen,
zonder alleen yan heure yruchten, als ervetten,
boonen, crucken en kemp en dyergeiycken , alsoo
yerre die landen daerop [zy] gewassen zgn, metter
schoepen en niet metten ploech offt eeghden be-
reyt en syn, en anders niet. C. v. Diest, hs. Van
Zurpele, Aetes vérific. foL 207, JExtract uugt der
sfadt rechten 7 noy. 1533. ld. hs. d. kon. biU. tui 6.
CRUSADE, CROISADE (Grusaet, crosade, cru-
■aerde), zn. y. 1) JBene Portugêeeehê gomde» mmni
{er UZ a do) f fr. monnaie d'or du Portugal, eruxade.
II Den crosade yan Portugale yan Ixzm xxxix sta.
Muntwaarde in Braèant 1499. Een crusaerde gbe-
rekent yoer tiii Rguld. Inv. v. d. Mulst 1489.
2) Bente, jaarlijkseh inkomen ^ fr. renie^ revenu
annud. || Zoodat hy [nZ. Noircarmes] een heere
yan der Spaensclier oorden es gheworden yan Alcan-
tara; hebbende yan onsen coninc een orusade daerap
bezet en hem yoor een gratueteyt gheschonken,
inbringhende ofte weert wesende (zoo men zecht)
acht dugsent guldenen tsjaers. Febd. Yavdsb
RiEGHEN, Ber. tijden TL 72.
3) Grusaet (Croisade) van Sint Jacob.
Bidderorde van Sint- Jacob in Spanje, fr. ordre de
chevalerie de St-Jacques en JEspagne. \\ Also (Gaspar
de Anastro . . , hem beeft yeryordert.. , te tracteren
met den coninck yan Spaengnien , en . . , den last
taenyaerden yan den persoon synder Excellencie
den prince yan Oraingien moordadelyok omme te
brengen, op hope yan recompense yan 80,000 da-
caten, eü een Grusaet [var. olt de weerde yan dien
in rente, eü een Croisade'] yan S. Jacob, en andere
heerlycke officien. G^itabd, Antw. arch. ly 2. 31.
CUDDË, zn. y. Kudde ^ schaar, fr. troupe, tron-
peau. 1) Van personen. || Johannes, b. d. gr. G.,
busscop yan Ludiek, en 2jacheus yan Yranckenhoye, • .
abt des cloesters yan St.-Truyden , . . Totten loffe-
lycken regimente ons gheheelen cudde oft scare
aengenomen, soe werden wy nersteiyck bedwongen
stadeHjck te oyerpeysen, hoedat wy dat yolck, ons
beyolen en onderdaen, mogen gnberneren ... Ce.
St.-Druiden § 31. Het yolc quam met groten cudden
en menichte te Brugghewaert. Jan y. Dixmudb 53.
2) Van dieren. Kil. Kudde. Orex. || Van eenen
cudde scaep iig, en drye scape maken 1 cudde;
en yan eenen cudde yerkenen u d. en de drye maken
I cudde. Bekenk. v. Brab. reg. 131, in fine^ Camt-
cheijden — en werff¥eeht te Brussel, 15<i« E. Gy
Bult weten dat x scapen maken een cudde, en
yier oft yyf yerckens t'samen maken oic een cudde.
V. D. Tav. 90 yo. It. K. v. Paricke 1472 a. 18.
CUDDE, zn. y. Bandhond, fr. chien d' attaché {?).
II Die gbene die eenighe cudde oft huyshondt doodt
sloeghe , sonder redeiycke oorsaeoke , sal ghehouden
wesen den meester te yreden te stellene , . . PI, «.
Brab. uU. febr. 1545 a. 27, II 171. (Dit yolgt op
a. 26, spr. yan eenen edelen hond).
CUDEL, CUIL (Cuyl), zn. m. KuU, bodem vam
een vischnet of visehkorf, tt.JonSL d'un filet ou éCume
manne ^ pêcher (glène, gline?). || Dat niemen en
yissche metten rieke naer Bamesse, men mach
dore elcke maerssche yan den kudele eenen dume
steken, en dat hy niet langhere en sy dan z yade-
men, up de boete yan iy Ib. eii tscip en nette
yerbuert. de Pauw, Vgb. 125 (1373). Dat sy alle
huere oude netten, ooryen, gereeschapen en har-
nasch gehouden sullen wesen te nieten te doene
en daermede niet meer mogen yisschen, en andere
maken oft doen maken, daeraff de maesschen en
cuylen derselver netten en coryen twee duymen
wyt sullen moeten wesen , . . opdat t*cleyn yisseh
en gru wasschen mach. PI. v. Brab. 8 febr. 1513,
III 532.
CUDSE (Kudse), zn. y. Knode , zware knoeststok ,
knuppel, fr. massue, gourdin. Kil. Kadse/kodse
ofte colye. Massue. || Cudsen yoere beslagen met
yseren pynnen. Bekenk. v, Brab. reg. 133 fol. 99,
ord. 14 aug. 1459 a. 17. Genagelde kudse. C. v.
Lier ii. Die yemande slaat met eenen clippel,
stocke offc cudsen (sonder yser ofb loot, en sonder
CUI.
CUI.
117
menoke) yerbeurt nj ponden. — Die eenen anderen
slaet met eender geloodder koWen, yerbeurt ii pon-
den. C. o. Aniw. 1545, ii 10. 11. Die eenen ande-
ren... iteeckt oft slaet met een pycke, dagghe,
colf, cudee,.. C. e. Santhoven K. en br. 1665 a.
19. Ghenaghelde kudeen. K. v. Btqfelmomdê 1510
a. 1. — In de keure van Aiëenede^ rubr. Tem
manêlachten , moet waars, geleien worden coWe aft
cudsen in pi. y. cudden. — Slil. beeft nocb-
tans ook kodde , met deselfde bet., en dit w. komt
voor in de kost. der kast. ▼. Iperen a. 34 : geslepen
peeden, codden, vorcken, ens.
CUDSE-LEEN. Zie lbxk.
CUEILLETTE, zn. t., een vreemd woord, te
onzent onder niet minder Tersobillige vormen Toor-
komend dan in zyn geboorte-land: Caeliote, cail-
lote, calliote, calliotte, keylote, ooeullote, cueillote,
queilloot, queylloote, queliote, quelliote, guoillote.
lAehtimg va» belastingen s de hdtuting xeloe, h.omeil'
lette f üvée d^impóts (Dupin et Laboiilaye); eoUecte,
levée dé deniers (La Cume); Vimpót tnêtne. Deze
Dransche afpersing bracht niet weinig opschudding
in Vlaanderen te weeg, en was oortaak van veel
Hoedstortens t fr. ceite exaetion J)ran^aise camsa beam-
etmp de sang répandu en Flandre. || Van elc boet
coerens moest men gheven tween grooten, en dat
biet men oaelyoete. Jait y. Dixmxtdb 294 {sub
anno 1411). Eene andere Tolkswoeling bad plaats
den 29 juni 1467, ter oorzaak van de cueillote of
belasting op bet zout en bet graan, door Philip
den „Goede" in 1448 en 1449 ingevoerd, db Pb.
en Bb. Oeni III 84. Een zwaere caillote gbestelt
te Bruggbe, en^uute gberoupen den laetsten van
deoembre ziiiic ze up al dat men oorboren moeste,
zo groot dat bet gbino boven maete. Piot, Ckron.
278 (1490). Ons gebeden hebben bemluyden te
willen consenteren te mogen beffen sekere cueillote
oft nyeuwe impost up de persoonen, goeden en
ooopmanscepen aldaer passerende. Sekenk, v. Brab,
reg. 136 fol. 178 (1504). 7^ C;annaert£i;<ira^0if 417;
de Potter, Chron, 95. 96; C. v. Gent II 88. 91; C.
stad Bmgge II 89; 01. v. Dixmude 67, enz. Zie
ook CALF8YBL. — In Verscheidene oork. v. Ylaan-
deren treft men de benaming aan van la ereue
[eme'] de la maletote^ of de creue alleen, welk w.
La Cume verklaart: Umt aocroissement en géniral,
OU augmentation d*impóis^ etc, dus alle vermeerde'
ring of verhooging van belastingen. || D'oude halle
met de creue. — De corenmaete met de creue. —
De beestassyse met bet reepgeld en de creue.
O. JP.'B. auir. 28 mei 1704, Specif 2. 3. 13, I
522. 523; it. PI. v. VI. 7 aug. 1764, viii 444.
446. rtgl. Kortrijk. It. Auden. meng. I 43. 52.
CUEILLETTE-HUIS, zn. Kantoor der belas-
tingen van dien naam, fr. comptoir de la vueillette.
Il Se efforcèrent pluisieurs dudict commun de rompre
et démolier fkneusement certaine maisonnette de
brtfcques, apartenoMt è la ville, appeUe bet Ouilloet-
buus, oü la Log recepvoit les assiz et maeltotes de
la cervoise de ladicte vUUf etc. Auden. meng. I 52
(1539); U. 43.
CUEILLETTE-MEESTEB (Oalliootmeester) ,
zn. my. Ontvanger van stadsinkomsten ^ fr. reeeveur
des revenus de la ville. || Zoo sy [nl. burgemeester
en schepenen] vangel\jcken hebben macht en autbo-
riteyt te stellen jaerlicz eenen tresorier en ontfan-
gher, die men noemt callioot-meester, tot het innen
en, op haerlieder ordonnantien, te distribueren stadts-
inoonmien. C. v. Boessdaar 1 5.
CUIL. Zie cüDBL.
CUIL , CUULE , zn. Ben vischnei om „molenaars"*
te vattgeuf fr. ftlet è péeher des merlans(?). || Ten-
ware dat de vierlijneman onulen omme muelenaers
te vangbene, hem toebeboorende , mede tsobepe
brocbte, en in dat cas soude behooren meer te
winnene. C. v. tProossehe, K. d. Vissehers 1514 a.
XTii, I 878. Ygl. met cttdbl, en cuwbl.
CUIL (Ouyle), zn. Zooals thans. Kuü^ diepte
in de aarde , fr. fosse. Kil. K u ij 1. Fouea , . . —
Co ol CU il (Coelcuyl). Moutskden kuil, fr. fosse è
eharbons de bois, || Alst geboeren zal den wouw-
meestere oft zynen stedeboudere en coopluden, ten
yersuecke van partyen te treoken. Kb. v. Sonien-
bosch 1460 a. 22. It. Bekenk. v. Brab. reg. 132
fol. 70 v*^. — Cuil van metale. JErtsmyUf erts-
groeve y fr. mine, mimère. \\ Eest dat die serf oft
slave , die violenoie doet bij orlove van zynen heere ,
soe sal hy gbelevert wordden te wercken in den
cuylen en myneren yan metale. Y. d. Tav. 71
v^. — lemende te condempneren in een minere
oft ouyl van metale te arbeiden en te wercken. Ib,
55; t*. 78 vo.
CUILNET, zn. || Dat niement en viascbe met
sley puetten , . . met anderen ouylnetten of balnet-
ten. Y. D. Tay. 147. Zie cudbl, cüil en cüwbl.
CUIP, cüPB (Cuype, cuppe), zn. v. Eener
stad. Chrond en gro/ndgAied rond eene stad , fr. cuve .
territoire et ressort autour d*une nUe, banlieue,
oireonscriptum. Ygl. Bijtakck 2). — De kuip
van Brussel bestond uit St-Joos-ten-Oode , Elsele,
Schaarbeek, [Op-Brussel, BruxeUa superior of]
St.-Gielis, Yorst, Anderlecht, Molenbeek en Laken.
Henne et Wauters III 20. || Territorium BruxeU
lense proprie dietum vulgo de Cuype. Chbistuk,
C. V. Brussel y fol. 8; deze uitgever meldt ook acht
dorpen, doch niet Yorst [Foreetum] , maar inte-
gendeel Etterbeka. — || Sob wanneer men spreekt
yan Antwerpen is men begrijpende niet alleen
tgene dat binnen de poorten o» mueren van de
stadt is besloten, maer oook daerbuyten gelegen
is, binnen de cuype, oft vrijbeit dereelver. — De
cuype oft yrgbeit strookt haer tot Domebrugghe
en Berchem, en alsoo yoorts omme de stadt Ant-
werpen. C. V. AjUw. comp. Ij 1. 2. Die sche-
penen der stadt van Diest [syn] ordinarisse rich-
teren . . . over alle poorteren efi inwoonderen der
stadt, binnen en buyteu, sooverre die limiten syn
streokende, dwelck men heet binnen cuypen. C.
V. Diest j kon. bibl. il. — De stadskuip was ook
synon. van stadsvrijheid: \\ Binnen de ouppen oft
vrybeyt van Diest. C. v. Diest, Leenhof v. Brab.
reg. III nr. 159 fol. 12 y<^. a. 5.
CUIP, als bestraffiugstuig. Zie HmcxB 2). i| Soo
wie in onse stadt oft vrybeyt bilt quade berberghe,
doet blaspbemie oft dierghelijoken , oft openbaer in
overspel sit, sal men op die kaecke mogen sotten,
ofte oie kuype doen draghen, oft andere openbaere
penitentie aendoen. O. Liége, 27 juni 1577, a. 44,
Hasselt. Zie ook Mavtbl.
CUIPSETEL, CüVFZBTBLB, zn. m. || Zy pillierden
oock vier Pbilipsdaelders , die verborgben laghen
in eenen cuupzetele. db Coübsbmakbs, Trmibles
relig. III. 93 (1566).
CUISSCHE, crruBBCHB, zn. Mandvatje, fr. on-
sette. EU. Euysche fland. j. potheyse. Ansula
culinaria. Isere potten oft vertint, hangels, cuus-
schen , . . Proces Meerseniers § Smeden 1546.
CUI88CHELIJCK (Cuy — ) bijw. Yan de klee-
ding. Zuiver, netjes , fr. de Vhabillemeni , nettement
proprement. Kil. Euyscbeliok. Casiè^ P^^t integrè.
II 6oo wie dat niet ter prooessien op Helichs-Sacra-
mentsdacb cuysscbeiyck eiï talweerdicb en comt,
118
CUI.
CUL.
en ten nitgaen en inoommen dat weerde Helich-
Sacrament en eert , eenen boghe en eenen pijl in sijn
handen en heeft, die zal Terbenren yi gr. dx Pb.
en Bb. XXIY. SL- Gillis 60, JT. o. 1627.
CUIST (KuyBt), zn. m. Moet er niet gelezen
worden Knyee? KnoesUtok, knoit, fr. magntê.
Kil. Knyee. «o», fris. sic. hol, fla, j. Kudse. Clawk.
II Wie kuyet, raTtinck ofte desghelijcke wapen
draeght , . • 1 lib. — Soo men aen iemant Tint dat
hy heymelicken eenen kuyit ofte deighelgcke wa-
penen draeght, , , K. en hr, v* Qrave 13.16.
CUIT (Euyt), zn. || Hem, det hoU loyés ensemhle
appeUt ku7t(?). Mekenk, e. Brab. reg. 134 fol. 142 t^
CUIT£ (Cuyte, knyte, kuitbier, keuyte, keute,
keyte, ooyte, koyte), zn. y. ISen dldtu genaamd
Uèr, too buitenlandseh (nL Gouda^soh of Delftaoh)
o/j inlandseh; deze laatste hieren voorkomend als
klein of dun hier, en ook als d¥ibbél of sterk liêr^
fr. hère ainsi nommSe, tani exotique (nommém,
de Gouda ou de Delft) q^^indigène; ees dernières
hières se présentent comme de la hiire Ughre oa
petite hi^e, et aussi oomme de la H^e doMe oa
forte. |i Kil. Knyte. Oerevisiae genus, Plantijn
Kuyt / dun bier. De la petite bierre ainsi nommée.
Cerevisia tennis. Zie Qailliard kbttb. — a) AIb
Treemd bier. || Item, que au regard de lestatui,
édit et ordonnanee faite par eeulx de la Loy
de nostredite ville d'Tppr* touehant Ie réboute^
ment et dejfense de la oervoise de Hoüande appelée
keyte, et aussi Ie hrassaige des eervoises d^un gros
Ie lot ^ et de demy gros Ie lot, que Von hrasse au
dit lieu d'Tpre. Alph. Vakdevpbbbbboov Cours
de justioe 2e partie p. W^, Annexes^ 4 juin 1461.
Dat men de Gt)udt8ohe koyte eal geYen: den pot
om eenen halyen leliairt, yan den Ingelsohen byere
iiii et. br., Yan den Hamburgher byere oic iiy et.
Stadsarchief Bergen^op-S^oom, Breeden Raad, EesóL
nr. 11 (21 oct. 1488). Dat elck tapper in de poort
Yan Buplemonde eal moghen inlegghen allederande
Yremt bier, Tan wat coloer dat es, eü oock Goud-
Bche kuyte. de Pb. en Bb. XXYI. Bupelmonde
94 (1610). Dat zij in eenen ghemeenen keldre zul-
moghen legghen, tot hnerlieder slete, en anders
niet, Hamborgschen biere, Ingelsoh bier, Holland-
Bche ooyn [I. coyt] of diereghelijcke Yreemde bieren
Gommende van OTor zee. db Pb. en Bb. Aalst Y
443 (19 febr. 1506); it, Ooyte. I 210. Goyte, Ham-
borgen bier. C. v. Aalst 404 (1678). Al tguent dat
staet buyten paohte , als den w\Jn , den Ijnghelschen
up den wijn, keyte en Yremde bieren, den crabbe-
leere, . . bb Pottxb, Ohron, 108 (1639). — a)Buiten-
landsche ouit en Brugsche ouit. || Dat niement . . .
hem en Yerroordere inne te legghene tweederhande
sorte Yan biere, te wetene: keijte, waghebaert,
dobbel bier,., en cleen bier, Brnohs keyte of andere
inbrauwen bieren Yan den minsten prijse en assijse;
noch ooc . . . , en ditte omme te weerene de occasie
en snspicie Yan toleene bier te mueghenminghelen,
en yercoopen Yoor ke\jte en dobbele bieren. C, v.
't JProossche I 384, keure v, 1614, a. 26; it, 366.
— h) Inlandsche cuit. || Item, van de beswaringe
Yan de axyze, de [nl, die] de Yan Antwerpen opt Ham-
berger bier en vitalien, de yan Oesten aldaer gebracht
werden, gestelt hebt («ie), also dat de poorters Yan
Antwerpen Yerboden is , dat se geen Hambergerbier
duyrer tappen mogen dan keute [nl, kuyte of klein
Antwerpsch bier]. Mbbtbns en Tobps IY 623,
Verdrag met de JSdwte 1468. On hrassait è Bru-
xMes de coyte ou cuyte. HxiniB et Wautxbs, I
164 (l&d« E ). Kuitbier. Bdk. Poitllbt, Fgnnoek
349, Loven 16d« B. Dies sal hy [nl. de betalende
gevangene] hebben telcker maeltyt goed broot,
goede potaige, een Yierendeel Brugsche keyte, en
Yoort zulcke spyse als den dach ghetydich wesen
zal en hem tamelyck bedursten, zonder wyn. C.
stad Brugge II 161, Begl, Steen 16<i« E. Item,
bet. Willem Lawsaem, Yan een tonne keuyte [bièrs
forte noteert de uitg.]. Alph. Yaitdekpbbbebogm ,
Des Qhildes, MvaUijd v. 1472, blz. 79. Ben tonne
keyten. db Ylamdtce , Stad, IY 831 (1639). Behal-
▼en yan der kuyten of cleyn bier. Mebtbns en Tobfs,
IY 606 , yerslag 1643. La petite hière dite kuyte. Yab
Dobeb, Inv. Mechelen II 232 (1699). „La üèrt
OU cerwAse de Menin itait anciennement dMgnèe
sous Ie nom ginérique de ,,keute*\ et comprenait
la ^.^douhle bière'\ Ie „cnollaert" et la „petUe Inèrej
maiSf è partir du XYii« S», ces dénominaiions soet
généralement remplaoies par eelles de „biire hrune'*
et de „Stère blauehe^* et de y,pe^te bierre hrune ou
hlaneh^*, Bbxbbt I 327; it. 324.
CUITELANËN (Ouy— ), zn. my. || Zyn yoorts
dezelye Jan en Joos ghehauden te maekene en stel-
lene de oandelaeren die tusschen de pylaeren han-
ghen moeten , in drye panden , oyer beede de zyden
met kornissen, en twee hanghende cuytelanten
[euls de lompe T] Aud. meng. Y 120 (1667).
CUITSCH, bn. || Yan Anthielkine Bliden, ghe-
calengiert omme dat hg eenen man ghenomen eoude
hebben xxQ s. par. en ghewondt, denwelken men
hiet Hannin Alaert, sodat men den baillia claerlic
ghaf te kennen, dat hij so kuitsch ffheweest beeft dat
hij lach ghebonden ; omme twelke hem de bailliu liet
yerdinghen, en omme dat bij nachte gbeyiel eü
hyt niet en mochte gheproeyen. . Ontfaen te mijns
heren bouf xii lib. Beken, halfuws Cfent 1364/66
rol 1720.
CUCKTE (Cukte), zn. y. Merrie , fr. fuuteui.
II De cukte, die yercocht werdt, es sculdich n
penn. tPaert n penn. De coe i penn. Dx Pb. en
Bb. Gfent II 669. Gentsche tol (tol y. AysboYe)
y. 1199; de Lat. by WamkOnig en Gheldolf, JSist,
vUle de Qand 236 , zegt culeitra , en de geiyktgdige
Ylaamsche yertaling , yolgens hen (nota 4) „morrsr *,
jument,
CUCKULEN, OW. Slingeren, b^ middel mm
eenen slinger werpen (iukm*) , fr. f ronder , lanoer par
une fronde. Kil. Kuohelen/kughelen. AoU. j.
slingheren. || Dat niemant, wie hy zy, hem en
yeryoordere te ouckulen naer eenich gheyoghelte.
BI, V. Brab, 26 febr. 1668 a. 22, II 176.
CUL (Cull), zn. m. Yan een dier. Teelbal, xaad-
bal, niet de roede of den ypeserieV\ fr. (d*u» amuêol)
scrotum , testioules. Kil. Kul/ klos / kiosken. Coleus ,
testis. Zie Schuermans kitl. || Dat nyemandt wee-
renyleesch ter bancken brenghen en zal om te yer-
coopen, tenzij dat hQ den peserik yan den cull
daerby legghe opte banck , en daertoe daerby setle
een root yaenken breet twee duymen, op eenen
steek wesende lanck een yierendeel, opdat men
tselye openbaerlyck sien mach. Eb. v, J\arukoui
1660, fol. 74.
CULDER (Ouelder), zn. Kolder, lederen wamMs
zonder mouwen, fr. coUetin, pourpoimt soms mauekes.
Kil. KoUer. Colobium, vulgo coUare, coüarium, Kol-
ler yan leder. Cktlobium scorteum, lorioa, thorax
coriaceus. |l Die cramen yan boxenen, cnldyen ,
wanten en dierselicke , . . DB Pb. en Bb. XXIY.
8t, OiUis 16 (1664). I honscoten ouelder, met
luypaerden geyoedert, met xxiiii gouden cnopen.
Gebabd, Antw, arch. II 269, Inv. van Stnslen
1667. Boyen het wambays een marokgnen leeren kul-
derken, doorsneden in de lynghde, hebbende boYen,
CUR.
cus.
119
(er rechter handt, seren oft aoht eilyer ofte oriBtaelen
onoppen. db Pb. en Bb. €hni I 149 (IT^e £.)• Zie
ook RlNCXCOLDBB.
CULCKT (Galet, culckt, kulct), zn. y. Sprei ^
deken , gestikte beddedeken , fir. ooueite, lodier^ oaurte-
pomte. Kil. Kale kt Ouleiira, eulcita K. amet.eouiil^
eoUe de Ut. Maigne d'Amia. Ouleita pumeta , gall.
eomie-poinie. || Unam albam veetem pro eupponendo
leeto, Unam aXbam vetiem dielam culot, peetimam.
Ine. de BUa^ies 1S86. Ii roye ssrgien eü i wit
onlote. Inv. V. d. HnUt 1487. Eenen witten geoot-
tonneerden Spaeneohen kolct. Gékabd, AnUo. areh.
XYII 243, Inv. van Sckoonheke 1666. De beete
■argie. De beste kulcte. C. v. Antw, 1682, t. 41 a.
104. Alle beddenen,.. Item, cnlckten, Murgien,
tapyten ,.. C. van Loven zii 1 1.
CULCKT-STICKëN (Oustiken), zn. QeeHktehed-
dedeken^ fr. eottrte-poinie. Zie Gülcet. || Dat men
Tortane niet en sal moghen yerooepen binnen Brue*
■ele, nooh binnen der yriheit van Bruesele, noch
Bargie noch costiken die van alsoe qnader stoffen
ghemaeot lijn dat men die te Braeaele niet maken
en mach. K. Lakeng^ Brueed 1393 fol. 4.
CULCKT-STICKERS, en. my. Spreimakere, fir.
eonrie-poiniiere. Zie culckt-stickek. || De colot-
stickers z^n, die hier Toortydte maeckten en door-
■taken (met goude of zilyere draen) alle soorten yan
wambaysen, slinger-mouwen, yrouwe-yoorborsten:
en zy yoerden [yoederden] zommige kleederen op
de maniere als men nu met zyde-watte doet: zoo
maeckten zij oock beddecksels oft chargen, dewelcke
men noch hedendaeghs culcten noemt. Damhottsbb,
Qrootdadigheyt 630.
CULHES, zn. o. |! Voort, zo zullen zQ w\jsen
eenen Goessin Van den Berghe, omdat hij trac een
culmes, in eyele, up N . ., in de boete yan z lib.
par. Item N. . . omdat hy trac een culmes, in
eyele, up N. .., in de boete yan yichtig ponden
par. Oork y. 22 oct. 1468.
CULPEERT, CT7LPABBT, zn. Bmn, fr. eheval
kongre. \\ Huten zacke yoren toeghebonden , die de
meerie ofte culpeert diaeght up den rugghe, es
sculdich 1 hallinc. Oenttehe tol (jlol v. Ayehove y.
1199, sfetronelateert in Fïaemsehe. db Pb en Bb.
Qent II 669; de Lat tekst, Wamkönig en Ghel-
dolf, JSiet. ViUe de Gand 236, heeft ftimentnm eive
roncinut, en de geiyktydige Vlaamsche yertaling,
yolgens hen (nota 6), ^.jruun" eheval hongrei er be-
staan dus twee yerschilJ^ yertalingen yan dit onde
tolrecht. — Dat niemandt doen en zal noch driyen
in den Oostbrouk onloyelicke en onnuttelicke bees-
ten, dats te wetene: stieren, beeren, sueghen, cul-
paerden ofte ongherynghe [o-gde] yerkenen. db Pb.
en Bb. TI. Nevde 8.
CULTER (Kuiter), zn. Lang etnk bewerkt hont,
dienende voor wolderbaUcen. (De Bo Kuiter, Kul-
der), fr. longue pièce de hoie ouvrA eervant de ecUve.
II Deylen, sparren, yffers [juffers], culters. PI, v.
VI. 17 iuli 1779, pondgeld te Bmgge, XI 796. —
100 Kuiters yan 20 a 24 yoeten, 6 schell. Ib, 19
jan. 1782. blz. 1084.
CUNNE, zn. y. Tan koopwaren. (Ktmne)y eoortf
fr. (de marehanditet) eortef etpèoe. || Mit allen hoe-
ren, goeden, yan welker kunne. Éekenk. o. Brah.
rog. 132 fol. 27 y«, ; it. fol. 30 y«. (16de E.).
CUREIT (Oureyt), zn. m. JPastoor^ herder, fr.
enré. Kil. Kureyt. vetut.). prochiaen. Onrio, vulgo
euratuM, gal. curê. || Cureyt oft prochiaen yan
Sinte-Plissis te Diest. Teet. v. Wouter Wgnante
1481. De cureyt en tghemeente yan der prochie
yan Dickelyenne. db Tlahikcx, Stad I 96 (1619).
Den cureyt yan Westerloo. Aead. d^arehèol. 1866,
blz. 368 (1634). Niet wetende dat een goet pasteur,
prochyaen of cureyt, om de zielen wel te regieme,
behoord en sehuldigh is te weten. Plac. v, Brab,
18 dec. 1644, I 40. De cureyten en kerckmeesters
yan de prochiekeercken. C. etad Oent H 380 (1668);
it. 382.
CURENCE, zn. y. Pertloop, roodeloop, fr. dge-
eenterie. || Binnen yier maenden ofte daerontrent was
de man oomen affigyich te worden yan de curence.
A Watttbbs, Les Ooxie 29 (o. 1600).
CURIEUS, bn. Nauwkeurig, torgóuldig, fr toig^
neux, attentif. La Cume Curieus, soigneux. Ourieu-
sement: soigneusement.Maagae d'Anaa eurios itas :
eura, diUgentia; soin, zHe (1416). Meijer Woorden-
schat. Gurieux Nauwkeurigh, torgvuldigh. \\ Van
gelycken zal particuliere en curieuse notitie gehou-
den worden yan de confessen, loocheningen, gesten,
geschreemen en andere maniere yan doene yan den
patiënt in de torture. O. o. Auden. St^l orim.
1619 a 22.
CURTE, zn. y. Kleine munt van de waarde van
2 mijten (Y. d. H.), fr. peüte monnaie de la vaieur
de 2 mUes. || In yeel plaetsen de hurghelen yloghen
000 meest al in sticken, zoodat tsanderdaeohs die
kinderen met die pypkins achter straten liepen al
fleijteode, en yercochten se een curte oft yier myten
tstick. Fbbd. Yandbb Habohbk, Ber. tijden I 138.
CURTE WAGENTIJT, zn. In de leenmanschap
de tijd tusschen Sint-Jansmis en Sint- Baaf smis, fr.
dans Ie V€usdage Ie temps entre la St^Jean et la
St.'Bavon. || Te Balgerhoeke was een ander leen,
gehouden yan 't hof yan Praat , aldaar dienstplichtig
met „eenen meswaghen, eenen snydere en eenen
hoyere tsiaers, altoos tusschen St.-Jansmesse en
Bamesse, gheseyt es curtewaghen tyt.*' db Pb. en
Bb. VIII. Ad^em 13.
CUS, zn. m. Vrede-, toen-, verzoeningskus , fr.
baiser de paix, de réooneUiation. || En in teecken
yan yoloommelicken pays, den montsoendere te
bedancken met eenen cus. C. stad Oent II 376 (1664).
CUSBLADEREN, CUSSENBL ADEREN , zn.
my. Zitkussens, fr. eoussins de sièges. \\ IHmidiam
duodenam fóUorum dietorum cussenbladeren. Schep.
V. Brussel 6 noy. 1447. Zie ook Blaüwbbib 2)
Gusbladere. — Zie nog sitcüSBbn.
CUSEEL, zn. JSóop van eenige sehooven graan,
fr. faisceau de eertain nombre de gerbes de grain. —
Moet er niet gelezen worden fasceel (?), Kil.
Faseis, fasdculus. || Als het cooren rype is, soo
moet den bauman doen pieken, binden en in
cuseelen stellen, en alsdan senden om den lant-
heere, ofte eenen in syn plaetse, om te commen
deelen. (De Fr. tekst zegt: mettre en parchdles.
C. V. Auden. 2de d., juni 1671, Costume der Hdft-
winning a. 3.
CUSSEN, bn. Gussen den peis (paix). Den
vredekus of vredezoen geven, fr. donner Ie baiser de
paix. II Dit es de maniere hoe Wouter Joorys en
syne twee kindere yerzoenden en cusseden den
paix yan der doot yan Willeme Scinkele. Cv. Aalst
468 (1437).
CUSSEN, bw. In geldzaken. Voldoen, vergenoe^
gen, fr. pager, saii^aire, eonienter. \\ Van der-
welcker rekeninghen yan den yoirs dertien jaeren
en een half wy oxis wel gecnst en gepayt houden.
Brab. geesten 16 mei 1340, I 821.
CUSSENW;ADEREN, zn. my. (.') || Dat alle
dieghene die int gros coopen en yerooopen nyeuwe
sargien eü cussenwaederen , sullen oyck schuldich
en gehouden syn yan nu yoertaen het leghwerckert-
120
CUS.
CUT.
ambacht te coopen en hetselte te Toldoen. R, Leg-
toerkerê ie Diest, 11 mei 1640, Add. 9 apr. 1549.
CUST, zn. Eette landiireeki fr. nne contrêe {?).
Kil. Kuste Koste. Begio^ ora. || In den eersten,
80 sal mer maken Tan enen sac cast twee
bellaerts en dri smael brede; efi die gheen bellaerts
maken en wilt, sal moghen maken rj smael brede,
en niet meer. Kb, Lakeng. Diest, JFolwerkf Ord.
1425 a. 2.
CUSTBAEB (Gnysbaer, keusbaer, cusbaer,
custbaer), bn. Zuiver, deugdelijk , van goede, onbe^
ritpél^ke hoedanigheid j ir. /wr, de bonne et irré-
proohahle qnalité. Kil. Kuyschbaer /kustbaer /
kostbaer. Fwruif integer , probus, — a) Van allerlei
waar: || Andries seegt dat Peter.., oft dat hy
hem goet cnstbair goet van wolle, van allayne,
▼an snkere, van gesteente oft van anderen wairen
eü oomanscapen boven gethoent heeft, oft bij monstre
heeft laten zien , en Teroocht alsoe goet te leyeren ,
dwelc binnen yalsch is en niet soe goet. Y. d. Tay.
90. — b) Inz. yan geldspeciën. || Snen ouden scilt ,
goet en oustbeer van gonde. K, Lakeng. te VUvoorden
1898. blz. 4. Dat hi, omme eene somme ghelds
die hem al en wel es yergouden, Tercocht heeft
wel eü wetteleo . . , tsjaers erflec drie galdene pen-
ninghe , die men heet oude keysersche scilde , goed
en cnstbaer yan goude en yan ghewichte. Stadeareh,
Dieet ^ yak 18) (6 juni 1393). En [sal] oock binnen
sonneschijn de gheloofde kooppenninghen . . . moeten
betalen, oft ten minsten namptiseren onder recht,
in goeden cuysbaren ghelde. O. v. Sergen'Op-2!oom
zy 16. — e) Van bier, brood en hout: || Brouwers
mogen geene boekweyt yerbionwen, maer moeten
cnstbaer goed gebruyken. Oékaud, Antw. arch. I
410 (1597). Be hackers sollen uock moeten goet
cusbaer broot backen, yan terwe en rogghe, soo
deselve graenen gewasschen en yan den meulen
ghekomen sullen zijn, sonder die te yerralsohen
oft met andere te menghelen. K. en br. Santhoven
1665 a. 56. Cusbaer hout. Kb. v. Soniën 1460 a.
41. 42. 58; H. Keusbaer hout. PI, v. Srab, II
151, Kb. V. 1628 a. 46. Cusbaer ezellade. Auden.
meng. IV 166. — d) Tan laken. || Den oudermans
yan der gulden, omme dat sy alle lakene en stuc-
werc, dat men maect binnen der stat, oyersien oft
sij goed syn yan ghewande en cnstbaer yan zeghelene.
Mbbtbvs en Tob7S II 688, staderek, 1401. —
e) Van bouwstoffen en staat yan onderhoud. || Dat
die wercken selen werden gemaect yan goeden
oustbaeren stoffen. Bekenk. v, JBrab. reg. 138 fol.
10 (15de S.). Bene goede custbaere looden gote.
C V. Antw. 1545, yiii 81. 41. In goeden cust-
baeren gereke. Ib. ziii 61. Den tochtenaer oft de
tochtersse, die eenighe huysen oft onruerende
ffoeden besit, is schuldich die goeden te onder-
houden in goeden keusbaeren \var. kostbaren]
ghereke. C. o. Xmt xiy 1.
CÜ8TBAERLUCK, cuijschb— , (Kuysb— ),
byw. Kil. Kuyschbaerlick. Pur^, integrè^
prM. II Dat yeighelyc mach gestaen mids makende
en onderhoudende, yoer syn deel heyminghen,
eenen thuyn oft schutsel, cnstbaerlick en tamelick.
O. V. Antw. 1546, yiii 28. Daemae moet de ge-
bnere die gote (eens custbaerlyck alzoo op syn diusk
?eleegt synde)... yoordane onderhouden. Ib. 41.
lustbMrlyck repareren [de huysen].zin61. Indien
dat jemAnt op zQn erre een privaet, ster^ut oft
bornput cuysohbaerlyck gemaeckt hadde. C. v. Bergen-
op'Zoom, zix 51. li. O. V. d. Kiel: K. v. de he^
minghe; C. v. Dewme 1612, ly 66; Kugsbaeriyck ,
C. V. Qkeel zil 1.
CUSTBAERLIJCKHEIT, zn. Y.Deugdd^hmdy
go^de hoedimigheid^ fr. bonté, bonne quaUié. \\ Dat
allen degene die, yan buyten, hier ter merckt
frequenterende, broot yeyl brenghen, hetetj rogghen-
broot oft witbroot, zullen dat moeten backen tot
alsulcken gewichte eü grootte eü cnstbaeriyckheyt
gelijck onsse ingesetene. Kb. v. Turnhout 1550 fol.
67 y«.
CUSTBIEDING, cobtbixdivo (Ooetbeding^
oostboding, cnsboding), zn. (Custingbieding). In
rechten, opdraeikt va» eedj bieding om zijn recht of
eenige ometandigheid bij eede te staven , fr. i^en juatiee)
prêeentation d^affirmer eon droit ou quelque eireou'
ttanee par serment. Bij Kil. is Kustinghe een
Zeelandsch woord, jurjuramdum, als belediging
door de weduwe yan de echtheid der boed^be-
schrijving na het OTerlQden yan haren echtgenoot;
en Boeij meldt nog Kusteed, als een anderen
byzonderen eed in de kost. y. den Briel gebruikelijk
in zake yan yerwonding. Men zal uit het yolgende
zien, dat het woord in Zuid-Nederland nietyreemd
was, al gewaagt er Kil. niet yerder yan. || Yan
welken saken scepenen van der Kuere in de stede
yan Ghend, her Gillis Bynyisoh en sine ghesellen,
na eisch, na and worde, na tale, na wedertale, en
na al dats yoer hem quam, en na costbedinghe
die de Jacopine der yrouwen daden, so wgsden
scepenen . . . yors. de vrouwe yorghen. ledeeb en
quite yan den vors. eessche, mids dat si ghereet
was haer eet te doene, eü dat de Jacopine haer
yerlieten yan den eede. Sehep. v. Qent 18 dec.
1849, Ned. Mue. 1879 blz. 148. Dat es te yerstane
yan paohte die ghevallen es te sent Jansmesae
efi. Lyi (1456), daeraf zal men ghelast z^n bewQs
te doene , hetzy met souffissanten bekenden ceduUen ,
quitancien, wettelike kennessen, bi goeden ool^
conden oftbicostbodinghen yan denghonen diede
betalinghen eü den ontfanc ghedaen hebben, alsoot
behoort, tot Sent-Jansmesse a^. lix. C. f». Aalet,
Ord. 10 juli 1456. Costbo dinghen ofdeelinghen
yan eede. Ib. Nochtans en is dat [ni. Jwretmemtum
veriiatie'] geenen eedt die decisie en beeliasinge
yan der saken raaict, geiyo die eeden syn, die
deen partye den anderen biedt te geyen oft te
nemen in cusbodingen en deijlingen yan eede oft
dyergeiycke. V. d. Tav. 12.
CUSTODE, zn. Oppertoenmur van eene Hooeter-
orde in een gewett, fr. promneial, inspecteur en chef
d^un ordre religieum dans une rêgion, custode. || Dit
was ghedaen in dejeghenwordichede broeder Volkers,
des custoden van V laendren , broeder Jans Coopmans,
des gardyus van Ypre, enz. Test. v. zuster Avezoeie
van der Amede^ begijn ie Qent 21 mrt. 1285.
CUSTODE, zn. DooSy fr. boUe. Kil. App. Ons-
tod ie. Custodia, theoa. || Een custode om coppe
in te [verwarene] , fr. une custode de emier d'une
eoupe. — Een custode om 1 silveren flesch in te
[verwarene], fr. une custode de euier d*ume botmUe
dargent. Inv. v. Nevers 1467 a. 19. 20. Dat gemaict
sullen worden twee custoden van ledere in manieren
van bussen, daerinne die voirs. haecken gesloten
sullen worden. Bekenk. v. Brah. reg. 135 fol. 226,
Ord. 1491 a. 17.
CUSTWAGEN, zn. m. || Van den jaertoUe en
den cnstwaghen. Item, sal hi [ui. her Thomaaa]
hebben den jaertol die velt te Palmen, en den
cnstwaghen, die velt te meye, te sinen profite,
gheiyc dat se die here van Diest plach te hebbene.
Deding der heeH^kheid Diest, 21 Deo. 1387, haod
V. heer Thomas.
CUTSER (Kuteer), zn. Sjf die pasÊrdmt em ves
QUA.
QUA.
121
e» ook amdeto diaken koopt en verkoopt, h, cdui
qui Jait U commeree d'acheier et de revendre des
ehevaux et du béfailf et aueei d'autree ehotee. Kil.
heeft het enkele kutser niet, maar wel Peerd-
katser / peerdkats. fland. j. peerdtayscher, ros-
tuyscher, en yerokenkudse r. || Bat Jhan Cor-
pout heeft gecocht en hejaght, wel en wettelike,
jeghen Boidine den Brits, een huis en een erve,
dat gheleghen es . . , toschen Jani van den Mersche
cutters [merschecntters ?] huis en erre, en Willeros
cauwersins huis en erre. Oork» fehr. 1296» Oee-
raardthergen, Koeymeesters, kutsers, kooplieden
in hoomvee,.. PI. f>. VI, BI jan. 1772, Vroegen t
a. 6; XI 1412. — Peerdecutser. || Cavelotters
en paardenkutsers. de Pb. en Bb. Oent III 215.
— Swijncutser, Yerkencutser. || Zo wat
zwijncutsere , die veerckenen Tercoopt dat ghemaer-
Bcalct es in kenlicheden van goeden lieden, dat hij
ware in de mesdaet Tan thien pont en treercken
verhuert. Ib. II 654 (15de B.). Yerkencutsers en
andere persoonen yerkenen ventende en rerkoo-
pende, .. G^kabd, Antw, areh, 1 183 (1525). Dat
men ... up de Yoors. heleghe daghen expresseiyck
▼erbiedt alle coopmansoepe , manghelynghe en cut-
synghe yan aude duven eü aude levende conynen.
Auden. meng. lY 381 (1563). Zie cütbxn.
CUTSING (Outsynghe), sm. t. Verkooping in
^t algemeen f fr. venie en génêral. \\ Zo wat wever
die kutsinghe dade van huer werke \l. huerwerke],
dat ware op de boete van twintigh Bcell\jnghen
parisise, te verbuerene beede den cutsere en diet
wonne. JT. d, Lakeng. Brugge, Wevers, blz. 5.
CUYËL , zn. Kovel, keutel, kaproen , fr. chaperon.
Kil. Kovel. OueuUus, eapitium,capiiiumeaudatum.
II De magistraten . . . met flu woelen hoeden, . . De
secretarissen met satijne kuyels en hoeden. Belg.
mus. YIU 429 , Bl^e inkomst o. Albertus en Isabella
te Gent, 1600.
CU WEL (Cuywel), zn. JBen soort van visehnet,
fr. sofie de filet de piehe. \\ Dat niemant hem en
vervoordere te visschene, oft doen visschene, in
de voorn, rivieren, anders dan met riecken, cuwe-
len \vatr. euy welen], vluwen, balnetten oft cruys-
netten, en dat de maesschen yan dien hebben
hnerlieder groote, alsoo die van ouds gheüseert
syn ffheweest, eü soo men die bevinden sal han-
gneude in de sale van 's Graven steen. PI. v. VI.
24 apr. 1542; II 791. Yergeiyk cüdbl, en criL.
QUADIE, zn. Slecht, ondeugend, boosaardig,
kwaadwUlig mensch, booswicht, fr. homme mauvais,
vicieux, dêpravê, méehant, malveillant. Franck,
Oramm. BOsewiehi. || Dat in den paenhuysen en
taveemen, die staen ter Nedermolen bi Diest,..
alrehande gaderinghen plecht te sine van alrhande
quadijen, mannen en wiven, also dat dair omtrent
oickent vele quaets is ghesciet. Oork. voor Diest
27 aug. 1357. En hoe si antwoirden: En had Hi
gheen quadie geweest, wy en hadden Hem di niet
gelevert. ffondnrt merk, 24 v^. Eü wart de baiUiu
van Ghent dootgesleighen van eenighen quadien.
Ol. y. Dixmüdb ,liit. 7. 9. 12. 87. Aead. d^Archéol.
1856 blz. 162.
QUADBANT, zn. m. Uurwerk, fr. horloge. B\|
Kil. App. is Quadran nog een tonnewijter {eadran
solawe), Sorlogium sciatericum, solarium, jj An
welcke nieuwe husinghen de voorn, mijn heere «al
moeten doen maeoken eenen torre en quadrant te
zijnen ooste. Dies sal deze stede, dien vulmaect
zynde, voort onderhouden, en torloy daghelicx
doen gaen tharen coste. dx Pb. en Bb. Oent II
860 (1481).
QUADRUPLE, zn. v. JEene gouden Spaansehe
muni (cuadruplo), fr. monnaie d^or d'Utpagne. || De
oude quadrapelen van Spagnien,.. zullen hunnen
voorigen cours hebben van 36 guldens wisselgelt
en van 42 guldens courantgelt. PI. v. VI. 19 sept.
1749 a. 18; VIII 237.
QUAELBEDDE, zn. Bedlegerigheid, fir. ^lat
d*une personne qui est aliiée. Schiller ü. Lubben,
Nachirag Qualebedde. jj Int jaer ziiijc en viere,
den x^n nov., soo siende [Z. sinde] een sinnebode
de voornoemde vier persoonen van quaelbedden, en
de sinne was ghewyst van weerden, staende jaer
eü dach. C. v. Auden. 2'le d., blz. 113. Zie sifitek,
en BINVBBODE.
QUAELSIECKHEDE. Zie het voorgaande woord.
QUAERTEN, bw. Bijeenroepen, ter vergadering
beschrijven, ft. convoquer. \\ Dat, alswanneer dier-
gelycke geèxcepteerde questien sullen voorcomen te
vallen , den prefect ofte den vicarius van *t Ck)llegie
de andere assessores, ofte wel extraordinairelyk
sullen doen quaerten, ofte wel . . . Acad. d'Archéol.
1862, blz. 247 (1724).
QUAERTSPEL. Zie casbt 8).
QUAET. 1) Als zelfst. naamwoord: Een qua et.
Sen slecht , ondeugend mensch , fr. un mauvais sujet.
II Wie andren loghenstreept, ogte seget : Gt)tsat
hebbe di! gonneert werdi! och Ghi syt een quaet,
mit felheiden,. . K. markgr. 1292 a. 1 ; het Waalsch
charter zegt: vous estes nuUvais.
2) Als byv. naamw en byw. Kwaad, het tegen-
overgestelde van goed, fr. mauvais, VopposS de bon.
Kil. Quaed. Malus ^ pravut, perversus, malignus,
nocens. Het gebruik van dit bn. was eertyds veel
meer uitgebreid, en het wgkt dikwyis merkeiyk
af van zyne eenvoudige grondbet., zoodat wy het
nuttig geacht hebben er de treffendste beteekenissen
en koppelingen van mede te deelen. — Ondeugend,
balddadig, fr. mêchant, portê è mal faire. \\ Boe
sal men ontwyveiyc mogen presumeren tegen den-
geenen die van hen beyden . . . meest pleecht te
vechten eü quaet te doen, want wye eens quaet
is wort gepresumeert altyt quaet te zyn. Y. d. Tay.
60 v». — MoeU^k, fr. diffieile. || En es tcaet^l
ghestaen up eene steenroohe, zeer hoogh eü staerc,
eü also eenighe zegghen , het ware harde quaet van
winnen. Ol. y. Dizxttse 178. — Op quaet.
Met een kwaad inxicht, uit boosheid, fr. avee
une mauvaise inteniion, mêchamment. \\ Soe wie oeo
an scepenen op quat syne hant heeft ghedaen. K,
V. Denderm. 1233; Lat. tekst per medum. — Te
quade. Iets te quade brengen. JSet bescha'
digen, bederven, fr. endommager, abtmer qc, \\ Nie-
mant en sal der goeder luyden oogstblommen ,
hoffcruvt oft diergeiycke halen, nog nemen, nog te
quade brengen. C. gr. Loon, II 551 a. 10. — Q na-
den beek. Ltutertaal, fr. calomnie. || Waren ghe-
bannen . . . Woube Yan der Straten eü Griele Scie-
taes, van quaden becke, eiken een jaer, oft« den
steen te draghene; eü sy droughen beede densteen.
Auden. meng. I 246 (1443). Zie btbek dbagev. —
Quaet beleet. Slecht bestuur, slecht bevd{?),
fr. mauvaise direction, mauvais oommandement {?).
II . Was tTpre een hof beroupen van steikene in
hoghe zadelen, eü waren acht ghesellen van binnen,
eü was haerlieider tytel [nl. zinspreuk, devise'] Quaet
beleet. Oliv. y. Dizvüde 101 (1423). ~ Quade
betaling. Wanbetaling, fr. non-pagement» O. v.
Antw, 1545, Yi 17. — Quade daet. Bijw. Met-
ter quader daet. Op heeier daad, fr. en flagrant
dUit. II So en sal onse amptman . . , borger of bor-
gerssen van Tricht vangen, . . hei en were dat men
19
m
OÜA.
QÜA.
enegen... beyonde metter qoader daet heyende,
dragende, Tuerende of drivende. O. v, Maastricht
142 (1413 a. 10). — Quade daden — feiten.
^Sf^t grove y airafhare^ lijfstraffelijke misdaden,
fr. des faittj dei méfaits graves, crimineU. \\ Yoirt,
80 moeten si suver lijn van drien quaden daden,
dat es te wetene: van moerde, van yeeroevene eii
Tan yrouwencracbte. Kb, v, Waalhem 1365 a. 7.
It, C. V. Gent I 653 ^ C c. Lier xviii 19. Quade
en boose feyten. Ord, crim. 1570 a. 75. — Quade
eeden. Zie set 1). — Van eetwaren. Quade
eg eren. Bedorven eiers, fr. det aufê gdtés. Bekenk.
V. JBrab, reg. 186 fol. 193 (4 noT. 1487 a. 68. —
Quade yisch. Bedorven visch, ft. du poisson
gdtê, Kh. V. Aniw. a. 89. — Quade visch,
quaet yleesch. Bedorven visch y bedorven vleesch^
ft. du poisson gdtS, de la viande gdtêe. Kb. v. Diest
A 85/5 •, — Quade oft bedoryen mosselen
en bedoryen krabben. C. v. Loven ^ Servit. 73. —
Quade fame. Slechte naam, fr. tnauvaise repu-
tation. II Alsoe sal zijn goede fame bem te baten
comen, en den anderen sal zijn quade fsme hin-
derlijc z\jn. Y. j>. Tav. 61. — Qua et Frans (oh).
Slecht Fransch, ft. mauvais Frangais. de Pb. en
Bb. XXV. Kalloo 14 (1277). — Quaet geboefte,
(pleon.) Schuim van volk, gemeen , kwaadaardig
volk, booswichten, fr. lie du peuple, canaille, seélé-
rats. II Dat onse yoorschreyen ondersaten hemlieden
ter zee niet en bcgheyen weereloos nochte zonder
toerustijnghe , om zulcke zeerooyers, pyraten en
quaet gheboufte te moghen wederstane en haer
zelyen te deffenderen. BI. v. VI, 19 juli 1551 Inl.,
I 876. — Quade geesten. Kwalijkgetinde lie-
den, des gens malintentionnés. \\ Dat zommeghe
quaede gheesten, duer onduechdelicke opinien en
quaet ingheyen zouden te yerstaen ghegheyen heb-
ben yele eh diyerschen slechten efi simpelen lieden
yan onsen lande yan Ylaendren en elders, dat zij
die thienden yoortijds en tot noch toe betaelt der
gheestelicheyt, yan rechtsweghen niet gehouden
nochte schuldich en zgn. PI. v. VI. 7 juni 1554;
I 603. — Quade goot. In slechten staat, fr.
gouftière en mauvais état. C. e. Loven, Servit. 31.
— Quaet huis. Slecht, door gemeen volk bezocht
huis, gemeene kroeg, fr. cabaret borgne, maison
mal famée, mal hantée. || Quaet huys oft tayeme.
C. V, Broekburg i 10. — Quade clachte. Onge-
rechte , ongegronde klacht of eisch , fr. plainte , action
injuste, mal fondêe, || Yeghelyc die yeryalt yan
quader dachten. C. v. Aalst 671 a. 7. Fr. tekst
chascun fugiet è faux claings. — Quade con-
8 ten. Tooverij, ft. sorcellerie. \\ Dat alle wiche-
lingen die gescieden bg incantatien en bezweringen
des yiants [nl, des duivels] en bi negromancien,
oit bg adoracien, idolatrien eü sacrificien zyn ver-
boden . . . Item , die dese maleficien en quade
consten iement leert ; item , die se van den anderen
leert, dese zijn sculdich, nae recht, ten minsten
alle capitalijc gepunieert te wordden, eiï huer
boecken . . . verbemt te wordden. V. D. Tav. 77
yO. — Quade corrupte! e. Onredel^k misbruik,
fr. ahus déraisonnahle. La Cume Gorruptele b) I
AJbus. II Dat ons ghelieve de voorseyde quaede en
ondueghdelike cormptele te abolierene. Pi. v. VI,
5 jan. 1531; I 792. — Quade maet. Slechte,
onrechte maat, fr. mesure mauvaise, injuste. || Zoe
wie jemandt quade mate gaye, verbuert ig gulden.
K. en br, van Thienen 1463 a. 26. — Quade
moet. Boosaardig gemoed, ft. méchant esprit. \\ Met
eenen quaden en feilen moede. PI. v. VI. 7 oct.
1531; I 761. Niet alleen de voors. persoonen en <
E^n gehouden van deser misdaet \nl. vadermoord],
mair alle die daer hegmelgc oft openbair, willens
en weetens, met qusïden moede en liste, raidt,
hulpe en daet daertoe gegeven hebben. V. d. Tav.
6i y^ — Quade muer. In slechten staat, bou»-
vallig, fr. mur en mauvais état, ruineux, délabrS.
C. v. Loven, Servit. 13. — Quade opdracht.
Ongeldige, nietige opdracht of overdracht (van goe-
deren), fr. transport (de biens) nul et sans valeur,
II Yerklaerende, dat alle de opdrachten naer het
publiceren deser gedain... sullen wesen quaedt en
van gheender weerde. Middelen v. Vloênderen 18
febr. 1702 a. 246. — Quade op halt. (Limb.).
Met ophouden , verbergen of schuil houden van ban-
nelingen of kwaaddoeners, fr. Ie fait de tenir eackês
des bannis ou des malfaiteurs, O. gr. Loon II 355,
Beckheim viri 7. — Quaet regiment. Slecht
gedrag, fr. mauvaise conduite. C. v. Oent IT 15. —
Quade reuck. Slechte, onaangename reuk, stank,
fr. odeur mauvaise, dêsagréable, puanieur, || Quaeden
reuck ofte stanck. C. v. Loven, Servit. 67. —
Quade saken. Slechte bedoelingen, ft, mauvais
desseins. \\ Om moyterie oft quade saken. Piot,
Cari, 17 mei 1393 a. 12. — Bijw. Met quader
sake. Ten onrechte, met ongegronden eisch, fr. d
tort , par action mal fondée. \\ Sal in gelijcke boete
vallen degene die beyonden wordt hem met qnaeder
saecken beclaecht te hebben. C. v. Santhoven, 8t^
1557 a. 235. — Met quader causen. || Ten fyne
dheesschers yerclaert souden worden hemlieden met
quader causen becroont en beclaecht thebben. C. v,
Oent II 443 (1596). — Quaet spel, zn.; mv.
quaet spelen, of in één woord quaetspelen;
— lees quaertspel, kaartspel, ft. feu de eartes,
en vergelijk de C. v. Antw. 1582, t. 43 a. 78
quaertspelen, de OompHatae II v 25 eaert-
spelen, de C. v. Lier xviii 30 caertspelen.
II De goyangenen mochten noch dansen noch muziek
spelen, noch eenich spel met teerlinghen, quaet spelen
[gewis niet jeu de paleis of met de werpschijf] af
andere odieuse spelen , uteghedaen tverkeerde [^t ver-
keerdbord, U trictrae T] omme dranck. C. stad Brugge
II 160, regl. v. h. Steen, 15<le E. a. 18. Jonghers
onder heur jaeren wesende, . . sullen onghehouden
zijn eenighe penningben te moeten betaelen, die
sy op dobbelscholen , rolbaenen oft elders met quaet-
spelen eü dierghelijcke spelen ontleent oft verloren
hebben. C. v. Santhoven, Weeskamer ^\. — Quade
steen. Buwe steen, int. gebruikt voor de dijken^
ook „scheissieen" en y^vuile steen'* genaamd, ft. pierree
grossières employees pour les digues. A. Wautbbs,
Bnvirons II 454. 456. Zie Schuermans Scheizen.
— Quade straten, waterloopen, wegen,
grachten, enz. Ovhegaanbaire straten of wegen,
verstopte waterloopen of grachten, ft, des rues om
ehemins impraiicables , des cours d'eau ou fossés
obstrués. Bekenk. v. Brab. reg. 136 fol. 152 (Ord.)
1503; Oodsh. Brussd h 12 fol. 145 v». (1427); C.
V, Bonse viii 1. — Quade toesicht. Berispel^ke
voogdijsehap , ft, euratdle reprShensihle. C. «. Loven,
Weeskamer 26. — Quaet testament. Van geeme
waadde, fr. testament nuL \\ Alsofthgscreve, dat die
testateur gegeven hadde eenen croes wegende een
marck, eü die clerck vergeten Ittdde dat hij silve-
ren soude zijn, ghij sult weten dat, mits faute van
dgen woirde, dat testament niet en sal gehoaden
wordden voir quaet oft nul. Y. D. Tav. 112. —
Quaet vermoeden. Verdenking, argwaan, ft,
soupgon, suspicion, || Quaet vermoeden of suspicie.
Bekenk. v. Brab. reg. 137 fol. 144 (1516). Quaede
suspicie oft vermoeden. PI, v, FZ. 15 juni 1556 •«
QUA.
QUA.
123
16; I 35. — Quaet Tonnis. Ongpgrond vonnisy
fr. senience mal fondée. || Daer deen zoude segghen
dat [Tonneflse] quaet en yalsch ware, en duader
zoude seggben dat goet en gherechtich ware.
Leenrecht d. oude hwrch o. Brugge a. 65. Quaet
arch en abusief. C. o. QetU II 442 (1696) ; U. C.
V. AMden, 2de d. 840 (1503). — Quaet water.
Vuil water j ir. de l'eau eale, \\ tWater was quaet
en zeer troubel, qualick drynckelic. Piot, Chron.
324. — Quaet weder (op zee). Onetuimig ^ stoT'
mig weer f tempeest j fr. tempt orageux, gros temps .
tempête. — Quade woorden, a) JSeleedigende
woorden j smaadwoorden ^ fr. injureSj paroles outra^
geantes. \\ Die den anderen quade , smedelijke woirde
toespriot , die hem ter eeren mogben gaen , . . —
Zoe wij enich wijff, die ersame es en van goeder
famen, diffameert en oneert \l. onneert] en neempt
haer bueren goeden naem met quaden woirden,..
K. V. St.'Truiden 1366 a. 13. Van qiiaede woorden
die quade lieden den anderen geyen. Item, yan
quaede woorden die eenicb persoon den anderen
gevende waer, . . C. gr. Loon I 66 a. 52. K. en
hr. V. Santhoven 1665 a. 14. — b) Bedreigingen,
fr. des menaces. Ib. 83 a. 85. || Met quaden woerden
dregene. K. v. St.-Truiden 1366 a. 38.
QUAETBËLEIDER, zn. Verleider, fr. séducteur.
Kil. heeft Q uaed-beleyd, fland j. deugbniet,
Nequam, prodigus. || Van den quaetbelegders oft
onderbouwers der jongbers. Wie jongbers betrocke
tot spele, oft aenbielde in bordeelen, oft andere
oneerlijoken tuijsscheryen , . . Co. Turnhout, Wees-
leamer 52.
QUAETDAET, zn. Misdaad, fr. méfait. Kü.
Qnaeddaed, Malefactum. || Maleficie isteseggen
een quaetdaet. Y. d. Tav. 55. Waert dat iement geit
naeme om eenen anderen doot te slaen oft ennige
andere quaetdaet te doen. 2b. 157 t''. Te appreben-
deren, aen te tasten en te Tangen alle quaetdoen-
deren en mesdadige, die te pugnieren en te corri-
geren nae recht en golegentbeyt Tan bueren delicten
en quaetdaden. Sekehk. v. Brab. reg. 139 fol. 40
y^, Commission de chdtelain^ drossart et amman de
Fauquemontf 26 sept. 1543.
QÜAETHOOFDICHEIT, zn. t. Stijfhoofdigheid,
koppigheid f fr. entêtement, || Bat dickmael Teele
schoone wercken bedorven worden door de quaet-
hoofdicheyt Tan dengenen in denselTen tusscben-
weegh gberecht synde, . . Cv. Qent II 573 (1671).
Dat alsoo , door de quaedtboofdighey t Tan de gebue-
ren. menige schoone wercken en edificien bedorren
worden. O. P. B. autr. 28 sept. 1715» Inl.\ II 615.
QUAETTKOUWELIJCK, bijw. Met kwade trouw,
fr. de mauvaise foi. || Uyt het Toors. is OTidentelyck
af te weten hoe quaedtrouwelyck de supplianten
met hunne requeste hebben Toorgedraegen. .. Stads >
arch. Diesty proces § Caggevinne, stuk 26 sept.
1766 a. 26.
QUAYERE, Zie Quohibb.
QUACKSALF, zn. Zalf of geneesmiddel door
eenen kwakzalver eusngeprezen, fr. baume ou remede
préconisés par un charlatan. De boogd. wdb. hebben
dit naamwoord niet. || Dat nyemant hem en Ter-
Toordere eenige liedekens op de hoecken Tan de
straten oft andere publicque plaetsen te singen,..
noch oock eeni(^ salven, olyen, quacksalven oft
dyergelycke zaecken te vercoopen. Gekabd, Antw,
arch. III 251 (1678).
QUALM (Quallem), zn. Kwelling, verdrukking,
fr. vexation, oppression. Lexer Qualm. Beklemmung,
II Alsoe . . . van den groten scade die sy tlant van
Hollant gedaen hebben, alsoe wel te water als te
lande, van scbeeprovinge , brande, brandtscattinge
ende andere veel qualleras, alst kenlick en open-
baer is. Van dsn Bbandblbb, Cfetchiedk. bijdrage
1490 blz. 14.
QUANTSELBIEE, zn. o.; qüaksxlbibbbk, kan-
BELBIEBEN, mv. Scne der verschülige benamingen
gegeven aan de malle samenkomsten van beide ge-
slachten, ter gelegenheid van bruüoften, uitvaarden,
enz., om zich aan drank en spijs te goed te doen:
deze vergaderingen gaven acmleiding tot uitspattiu'
gen, welke door de wereldlijke en de geestelijke macht
moesten te keer gegaan worden, Fr. une des diverses
dénominations données aux folies réunions des deux
sexes, è V occasion de noces, de funéraHles, etci
powr se r^aler de boissons et de mets; elles don-
nhrent lieu è des exces qui durent étre réprimês par
les autorités latques et ecclésiastigues. — De stam
van dit w. schijnt te wezen quant, kwant, in den
zin van lustig gezel. Kil. Quant. Socius, socius
ludi, coUusors waarvan ook quantseler. Soda'
lis. — Als zinverwanten, ten minste voor by een-
komsten, vinden wij Buxembier, Labbayen, By-
bieren, Spinningen, Splijtingen, Swingelingen, i?rooi-
bieren. || Een ieder kan bekent zvjn, hoe dikwils
en op hoeveelderleye wyse Wij, eü onse voorsaeten,
^tsedert eenighe jaeren getracht hebben, elok in
sijn bisdom, uyt te roeyen het verfoeyelgok mis-
bruyck van die dertele en onbeschaemde samen-
komsten van jongmans en dochters in de herbergen,
en alle andere voorvallen, die men op sommige
plaetsen noemt labbayen , quanselbier, spinningben,
oft met andere namen... Decretum der Belgische
bisschoppen, 21 apr. 1697, Belg, mus. I 316. Con-
venticuia praefata {prohibemus], sive voeiteniwr la-
bayen sive quanselbier, sive spinningen, sive sply-
tingen, sive swingelingen, sive alio quocumque nomine,
et procationes vulgo dictas Achter 't lijst (?). JEpist,
pastor alis van den aartsbisschop van Mechelen, 21
juli 1700, Bdg. mus. I 317. Is nog expresselyck
verboden, dat van nu voortaen die jongmans, soo
tot Ooursel, Lummen, Linokhout, Sobuelen, hen
niet meer en sullen vervorderen t« beyschen eenige
personen ten bauwelyck oomenden, eenig kansel-
bier [l. kwanselbier] oft ruynok, op peene, dat die
oontraventeurs daarover sullen gestraft worden arbi-
tralyck en als knevelaers. C. gr. Loon II 572 a. 63,
Lummen 1605. Wy verbieden andermael aen alle
nieuwe getrouwde oft degene staende te trouwen,
oft hunne vrienden, te beloven, geven oft te be-
taelen eenigh drinckgelagh ofte Quanselbier oft
scbotelspyse. . . Interdioeren aen alle tappers van
binnen hunne huysen oft daer buyten t*admitteren
eenige jonckheyt oft andere tot het drincken van
bet voorsz. drinckgelagh oft quanselbier, oft om de
Toorz. schotel-spyse te eten. . . Blac, v. Brab. 10
juli 1711; V 9. It. 29 jan. 1714; V. 12; en Qroot
JPlacaatb. d. 5 blz. 1379 (10 aug. 1716). Zie Bo-
XBMBIEBEN, LaBBATEIT, SPINKINaBV.
QUARANTAINE, zn. v. Ligtijd, iosgepast op
den oorvrede, schorsing van vijandelijkheden tusseha^
de bloedverwanten van den aanvaller en die van den
gekwetste of gedoode, fr. la quarantaine appliquée è
la trève de famüle ou paix d^hoirs, suspension
d^hostüités entre les parents de Vagressewr et ceux
du blessS ou tué. (La Gume Quarantaine 4°). || Te-
richts als die voors. beteringhe gheordineert , ghe-
vonnist en gbeboden suelen sijn te doene, dat dan
pays si tusschen den partien, sonder yet langber,
om dier saken wille, dan in vreden oft quarantynen
te stane. Piot, Cart, 17 mei 1393. a. 8. bhs. 124.
QUARTE (Quaerte), zn. t. (Kaart) a). Decreet
124
QUE.
QUE.
«a» uUunnning, fr. dêorti en émeiian. \\ DaLftUe
decreten om aohtentellen yan renten Bollefl^ ge-
schieden ongemindert 't capitael Tan de renten,
weder 't selre verclaert is in de qnaerte ofte niet,
C, V. Broekhwrg ix 17. — h) Onttóerp^ plan van
een bouwwerk t fr. plan d'un ouvrage de ma^nnerie,
II 'tBeweerp en quaerte van zekeren weercke. DB
Pb. en Sb. Qent Y 818 (1642).
QUARTE (Quaerte), zn. y. Biermaai ie Bruisd,
waarvan 100 = 60 stoopen = 1 aam, fr. mesure
de hire ei BmxèUeê, dont 100 = 60 loie = 1 aime,
II 1 ame =: 60 atoopen of 100 quarten. .. 1 atoop
of 2 gelten = 2 quarten; 1 quarte = 2 waelpotten
of 2 pinten. Er is yerschil tusschen quaerten en
potten biers: 80 potten =: 100 quaerten, welk
schilt 20 ten 100. Zoodat de naem yan pot abu-
sieyeljck wordt genomen yoor 1 quaerte. O. v. Brus'
selj Maten en gewichten.
QUARTËEL, zn. o. Antwerpsehe vochtmaat. =
iVs aam, fr. meture de liquides è Anvers = iVs
aime. Kil. Quarteel wijns. j. anderhalf aeme.
QUARTIEB, zn. o. a) Landmaat, fr. mesure
de terre. \\ Terre arabiles in Avelghem. ., iii bon,.,
l/s quartier. It. i bon. . , y^ quartier . . It. Y quar-
tiers. .. Tan Lokbbsk, St. Pierre 408, nr. 896
(1281). — b) Zeker wettdijk gewicht , fr. eer tain poids
légcd. II Van eenen quartier boeteren, houdende
acht en yeertig pondt, twee oude Loeyen(Bche).
Bekenk. v. Brab. reg. 1S6 fol 124, Wage ten Bos-
sche 1298^-1498. — e) Vochtmaat van A potten en ^li
pint te Turnhout j fr. mesure de liquides de 4 pots
ei l/s pinie è Turnhout Kb. v. Turnhout 1660. Zie
Maet.
QUARTIER, zn. o. Woonstede, fr. domicile.
II Dat sheessohers commissie niet inne en bilt dat
hy yermochte te commene in een poortelick sterf-
huuB . . , daer haudere oft hauderigge was , en al-
daer te anyeerdene tgoet yan eenen uutlandsschen
hoir oft yaghen quartiere. C. ü. Oent II 288 (1646).
QUARTINGE, zn. Kaartspel, fr. jeu de cartes.
II Dat niemsmt dobbelinghe, quartinghe, potterey-
ninghe, pysinghe, keysermarcten noch keghel en
houde, noch en doe, op de boete yan xz s. p. db
Pb. en Bb. XXIII. Beveren 76, Voor geboden 1626.
Zie Sfblbn.
QUATERNE, Eatbbvb, zn. Bundel van zes
bladen perkament of papier ineen gestoken , makende
24 tijden, het recto en het verso 'gerekend voor twee
tijden (Leo de Burbure, Toestand etc. 26) ; fr. cahier
de sixfeuülets de parchemin ou de papier enehassés,
formant 24 pages, Ie recto et Ie verso eomptés pour
deux pages.
QUEDDEN, bw. Qroeten, fr. saluer. Hoffmann
y. F. Floris en Blanchefloor ys. 2064. Franck MU-
tdn. gramm. ansprechen, grütsen. || Neen, lieye
neye, sprao Beinaert, Sulc mochte ons bi dage ge-
moeten, Hi soude ons quedden en groeten, Die
ons nemmermeer en dade goet. Beinaert de Vos
ys. 1106. De scepenen yan Bochouta quedden alle
degene die dese lettren siyn selen in onsen Here. . .
Schep. V Bochauta 1 mei 1249. IX [Wi .'] , lantsce-
penen yan Yelseke, quedden alle deghene die dese
lettren selen zgen in onsen Here... Oork. v. 11
juli 1267.
QUEDE- APPELEN, zn. my. Kwe-appelen, fr.
pommes de eoing (ooin). Xil. Que, que appel, que-
de-appel. Malum cydonium, canum, lanatum.
II Aen quede appelen. Vad. mus. II 829, Maaltijd
V. 1609.
QUEECKBEESTEN. Zie Qüicebbestek.
QUEECKBERT, quickbbbt (Quecbert. queek-
bart, queobort (queeospel), quekebart, quicbert),
zn. o. wy aanzien dit spel, met Bembry-Bartii ,
yoor het verkeerbord, verkeer spd, tiktetk- of irik'
trakspd, Oktakbord; het voorrecht om dii spel te
houden, fr. nous voyons dans ee jeu te trietrae;
et Ie privilege de ienir ce jeu. Zoo leerde het mij
ook prof. de Vries oyer ettelijke jaren. Het be-
yreemdt ons echter zeer dit woord, 't welk in de
oude „keuren en breucken" zoo menigmaal yoor-
komt, in onze wdbb. der 16<i« eeuw niet aan te
treffen, en by Adr. Junius en Xiliaan, onder
het woord Alveus Insorius het „Yerkeerbert" en
het „tiktakbert" onopgehelderd gepaard te zien met
het „schaeckbert", Waarbij Xil. nog yoegt het dam-
berd, etc. — Schiller u. Lubben queke — quick-
brett. — Een „yerkeerberdf* komt yoor in het
stadsvoordeel te Antw. 1682, kost. t. 41 a. 100.
II Boe wie een quecbert.., deylde, oft geselle
ware , . . souts syn op een pond ouder grote. Bel^.
mus. YII 296, Siadsord. Brussel 1860. Le 27
octcbre 1866, ü comte Louis de Mede fU don è
Hans van Neghere, son faueonnier, en considSraüon
de ses bons ei Un/aux services, du produU des dob*
belscolen et quekebarden de TVervicq et de Menin,
jusquè^ rappel. Bbhbbt II 46. Item, yerbiet men
eiken te hondene openbare oft heymelike dobble
schole , binnen Ghend , noch queecberders , np eiker
reyse ghewyst te z\jne in 'shammans, en daer te
ligghene een maent te watere en brode. C. o. Oeni
I 676 (1491 a. 7). Van quekebarderen te legghene
en te hondene yi 1. par. O. e. 'tProossehe 1 356
(1611). Betaelt denzelyen [onderbaljuw] en acht
dieneers yan der colfve deser stede, yoor taf breken
yan den dobbelscolen en quicberden, die men yoor*
tijts plachte thaudene de drie halfyaaten daghen
en ayonden thaerlieder proffite , naer costume en ant
hoofscheden ii lib. ix s. gr. db Pb. en Bb. Oeni
II 71 (1566). — Te Brussel was het Qneecbert
eens gehouden door den beul. Henite et Wautxbb II
698. Zie db Pb. en Bb. Chnt II 71; Henne, OAor-
leS'Quint en Belgique, Y 178. Zie Dobbblschooi..
QUEECKEN (Queeken, queicken, quecken),
onz. wkw. Dobbelen, fr.jouer aux dSs. Het queeo-
bert is *t zelfde wat thans verkeerdbord heet,
queeken het daarby behoorende dobbelspel. Zie
schotbl, Maatschappdijk leven onter vadiren, 88
en 96. (Prof. de Vries). Het zy ons echter geoor»
loofd eenigen twyfel oyer de juistheid dezer yer-
klaring yoor te stellen, met te yerwgzen naar de
keure der Aalstersche wolweyers, en naar de kost.
y. Iperen, waar queecken en kegelen, waarcloesen,
keghelen, queeken of met boUekens schieten, zoo
zonderbaar samentreffen, waar gesproken wordt yan
queeke- oft keghelbane-houdere (queekebaan ?), en
op de kaart der Gentsche Fonteinisten, waarin
dobbelen en queecken, nota bene gescheiden en dus
niet als synoniemen, maar als yerachillende spelen
uitdrukkende yoorkomen. || Ofte yemene ghedobbelt
of ghequeect heeft binnen heerscepe. Yab Loxb-
BEN, St.'Bavon 224, Voerghdtode iJBverghem a. 7.
(18de £.); DB Pb. en Bb. II. Everghem 47. Al
ternincspel yerboden daer men ghelt mede yerliesen
mach, eist met weddene, eist met toe te sine en
queeken, op de mesdaet yan xx schel., huutghe-
daen dat men mach stappen en potereinen, en te
XL hoeghen werpen, en dobbelen omme noten, en
sonder boete. Kb. r. Auden. 1888, DóbibdepeU. Auden.
meng. I 141. Als tyornoemde gheselscip yergadert
wert, es dan daer yement yoortstellende of doende
eenich wedspel, daer men ghelt mot yerthieren mach,
als dobbelen, ringhelen, queecken, yerkeeron, kney-
QUE.
QUE.
125
ten, pontninen, qoarten, niufflen of andre onghe-
orlooft spel , . . ssl yerbueien eenen stoep w\jns. db
en Bb. Gent III 608, BederijkersJe, de FonUine
1448. Bat de vors. ne sullen spelen negheenrande
rl met teerlgnghen, queeken no r\jnghelen. Ib,
554, MotUltreJIurt 15de E. Dat niemand Tan den
Yoon. ambachte, meester of cnape, en spele eenich
onbehoorelio spel, als dossen, coten, keghelen,
queeken oft met boUekens schieten, de Pb. en Bb.
Aalst III 437. Nieuwe keure d. Woüewevert 1480
a. 17. Dat niemen en queeke nooh en late queeken,
by daghe up x s. par., en by nachte xz s. par.
DB TLAMiircK, F^ft. 88 (15de £.). Van te queic-
kene x s. p. C. v. 't JProoseehe 1 356 (1511). Dat
niemendt gneen qeeecken noch keghelen houden,
stellen, noch doen houden noch stellen sullen in
gheender plaetsen bin der Castelrie, up de boete
yan thien ponden par. elcken queecke- oft keghel-
banehoudere, en elcken speeldere up drie ponden
par. En hierof en sullen gheen officiers moghen
consent gheven binnen derselver Castelrie. O. hcut,
Iperen a. 113 (1535).
QUEECKENOOT (Quekenoet), qüexevhooft ,
zn. Fm, fr. hêtail {iéte de bétaiT). ï'ranck, Mitteln,
Chrammatik quekenoot, queckenoot Ft«A.
jl 8o wie yemenes quekenoet of beesten, yan wat
manieren dat sij syn, quetset of doot slaet.., rer-
buert niet tjegen den heere; maer logent hijs, ...
en van diere quetsinghen of yan dien dootslane yan
dien quekenode of yan diere beesten wort yerwon-
nen... K. o. ter Piete^ 1265, a. 61; de Lat.
tekst zegt peeudes vel animaliaf en de tweede maal
pecudië vel animalis. — 8o wie hiemens beesten,
of quekenoot yindet up syn lant, so dat sy hem
scade hebben ghedaen, mach die beesten houden
onder hem en hem scutten. Ih. a. 14, Lat. tekst
hestias, peeudes et animalia. Waer dat zake, dat
lemen hadde gheschut quekenoet in ziin coren ofte
in ziin ghers . . . Oork, 8 febr. 1275. Welcke yors.
hofiitede es thiendeyry, alsowel yan allen beesten
dat men heet quekenhoost \l, quekenhooft] als
andersins. de Pb en Bb. I. St^Denys-Westrem 18
(1492). — Wij yragenonsafofdit queckenhooft
het queckgenoot of de medebeesten yan Huyde-
coper (Melis Stoke II 556) niet omyer stoot.'
QUEECKSPEL (Queecspel), zn. Verkeer spel,
fr. jeu de tricirao. || Ofte yemene dobbelspel of
queecspel gehouden heeft in siin Jiuns binnen den
heersoepe. van Lokbbbv, St-Bavon 224, Voerghe-
hode iJBverghem a. 8 (13de E.), de Pb. en Bb. II.
Sverghem 47. Jongere, onder heure jaren wesende, . .
sijn ongebonden eeuighe penningen te moeten be-
talen die sij op dobbelscholen oft elders met caert-
spelen, in closbanen, queckspelen oft diergelijcke
spelen ontleent oft yerloren mochten hebben. C. v.
Zmt, zyiii 30. Zie Qüeeckbebt.
QUEEN, zn. Zie Fboce. Kil. Quene. veins,
Hand, j. frock. Lana^ vesiis lanea superior, \\ In
den somere, up feestelike daghen, die yrouwen
drooghen ^z, dat men heet quenen, yoren met
amause ofte met peerlyne cnoppen ghecnopt toter
eerden toe. Jan y. Dixhude 264.
QUEENENSONDACH (Queinenzondach), zn.
m. yolgens den uitg. Veertien dagen na Paschen,
den ouden w^ven zondag, fr. quinxe jours après
PdqueSf te dimanche des vieiUes femmes {}) (Men
bedenke dat het w. queen nog andere bet. heeft).
II In dit zelye jaer [1423], den 23en dach yan
april, op den ouden Queinenzondach , . . Oliy. y.
Dixhudb 101.
QUECE. Zie Quicx.
(^ELEN, OW. Praten f haihelen, klappen , fr.
/oM^ babiüeTf havarder. Kil Quelen. Jland. j.
Quedelen. Qarrire. || En heeft hy, deposant, gheene
groote simpelheyt an hem ghezien, andere dan in
andere ghemeene lanslieden . . , zo hjj oock niet
ghehoort ofte yerstaen en heeft dat dezelye met
frenesie, uutsinnicheyt ofte yallende zieckte zoude
ghequelt gheweest hebben, anders [dan?] dat men
daerof nu onlancx, yóör zyn oyerlyden, heeft wil-
len quelen en yele segghen; maer en weet hy,
deposant, daerof metter waerheid niet. de GoüSBB-
VAKEB, Troubles relig. I 135 (1567).
QUELLIJCK, bn. Van het karakter. Lastig^
wonderlijk y fr. (du caraetère) diflicilef intraitable.
Kil. Quellick. Difficilis, irritóbilis, etc. || In-
dien den hoeren [nl. den burgemeesters en schepe-
nen] dunct datter eenighe syn [hL gezworenen yan
een ambacht] die nyet nut oft bequaem en syn..,
maer quellycke en twistighe syn, die moeghen de
heeren weygheren en wederseggen te eeden. O. ü.
Antw, 1545, ii 42.
QUELM (Quellem), zn. m. Beweegbare grond,
die waier opwelt, fr. terre mouvante. Zie Sohuer-
mans. || Dit werc wel en suffisantelic buten te be-
werpene en buten te stoffeme alsoot behoort, en
den tune boven te stoffeme, binnen en buten, met
goeden calcmoertle, alomme daert behouft, toten
nedersten solre, en up den quelm ghefundeert met
blauwen scorren. db Pb. en Bb. VII. JHkkelvenne
36, bewerp van eens zijkapel aan den toren 1402.
QUERDEL, zn. Biem van eenen schoen, fr«
eourroie de soulier. Kil. Q u e r d e 1. Ligamentum calcei,
rude, lorum duriusoulum. Zie Dboochwebk, I 378.
QUERNE, QUEBiTBTEEir, QüEBKVOLEK (Queren-
steen, querensten, queerensteen), zn. Kweem, kand-
molen (Van Dale en Kramers), fr. mot^in è bras.
Kil. Queme, j. handmolen. Magnum molare, si
venditur, deèet duos denarios; parvum mólare, quod
appeUatur querensteen, nihil debet. Wabnxökig,
Brah. tol t. 1199, n, 24. Urk. 22. Bij yertaling:
II Den groeten muelensteen, die yercocht werdt,
II pen. Den cleenen muelensteen, die men heedt
querensteen, en es niet sculdich. de Pb. en Bb.
II 570. Een paer molensteene ij d. Ene queme
obol. Een sliipsteen 1 d. Tol ie Brugge 25 mei
1252; Lat. tekst: querensten. — Een paer queren-
stene siin sculdich ig d. Loyensche. Tol te Mechelen
1391 a. 25. Van stale, yan queerensteeneu , yan
siypsteenen. de Ylahinck, Ace. a 145 (1417).
Maelaccgs te betaelen, quemen en rosmeulens in
huys gebruykende, moeten deeelye oyerbrengen.
GéKABD, Aniw. arch. I 124 (1493); it. 278. Die-
gene welke quernen in huys hebben , moeten hunne
gebueren daerinne gerieyen en laeten maelen. Ib.
281 (1565). Quemen niet te gebruyken om geld.
391 (1588). En sal oick nyemant, .. ennich graen
malen oft doen malen op ennige quemen oft andere
molenen, die hy binnen zynen huyse sonde mogen
hebben, tsy tot zynen ey genen behoeye oft yeman-
den anders, sonder den pachters te yoiren te adyer-
teren, of daeraf te hebben een maelteecken. Ib. lY
154 (1584); it. 325. Een queme, op dat men om
geit daerop niet ghemalen en heeft. C. v. Antw,
1582, Stadsvoordeel t. 41 a. 100. — Quernmo-
len. II Niemand en zal eenige pompen, quemmo-
lens, smoutmolens, . . met hout of yzer in den ge-
meynen muer yermogen te leggen OR; yast te maken.
C. V, Brussel, Servit. a. 35.
QUERT, cwebt(?), Zekere cijns, fr. oertain eens
OU redevanee. || Censum duorum denariorum Lova-
niensium, qui census appeUatur cwert vulgariter
i»
QUE.
QÜU.
UfU^io. JUjkiarék. Jldij VrcmcemperJc ^ doos 1 or.
(ft^ \Wtt hit^ 9, NmrlmUr,
têifmwpfêkém ^ U, fhiiamtrf eontrtdxrê, \\ AU óedthi'
Umtf tjp limtwAnkea trcxrht aen óen amptoum rer-
m^:Ui iêf U/tkU*! uUfïtf in yrtswfeniï» rfto der psrtie
ftdruTMi, di« d««ft«gf>ef)ji Dy«t Mrggend« (/ft queru-
\4frwtdê «o Mf abdMi en mach dairiptmaii du;n per-
•r#r/tt ujifi rtMtóertt (Ai Uugher commeren aft in
}tti4ihUrü \unideu, C v, Antw, 1546, ir 36. U. C.
V, QmU ir &; II 376. 406; v% Pb. en Bb. L
Mariakerki» 31 ; O. 9. Btotkhwrg ▼ 22.
Ol/KH'rKKKKN. bw. Ojnoeken, ir. chercher.
II JJ4rw»l/;lu»» bij de Peraianen, hemlieden quectO'
nwiitt afghewori^en efi gheranghen wierden. Piot,
Ckron. 610.
QUKH'IIKUH, bn. Seiwiêi, in kwestie, hedoM,
fr, Uliffiêuw, ên liiiffê, viêé. \\ Terjplaetaenqaeatieua.
O* V, Jiruêgelf StffvU. 1 (1667). Queatieuae achter-
nUi\hn iiU croinen. V^ir D£ VELDt, Annct. 12(1704).
QueftÜMj»» vevmton* Ib. 104. Queatieusen boich.
O. fit, Ijooh. i 646.
QUKTHK, sn. t. Kil. fland. j. wonde. Vfdnuiy
laêiiOf off'fHêiOf mahmt doler, ^- a) QuetBOi
(j u o t i u r o« Wande, kweiting, kwetsuur, fr. hUssure^
plaiê. II Na iiuo quoUure tal men den meester
iinon loeu ncoydeu. Kb, v, Antw. a. 167 (14d« B.).
Zo wio van oenen andoren quetsuore ontfaet , daer
ritüu kuoro of lurgic af doet, dat men don ghequet-
ittm xltio qttuUo on imorto botert bi den surgien
dlo don ghoquotaton in cuoron ghebad heeft. O. e.
Aalst 474 a. 1 (16<lo K.). ^ Blinde quetsure.
Knsusing , bluts, fr. oontusion, \\ Alst also ghevalt
dat 0011 igho partion of partonen, in hueron twist,
blludu ulagliou , blotsuoron on frotseuren ontfaen. . .
Koudor oopuno oft apparanto wonden, . . bi den-
wi'ldkon do visiterorM niot gheweten noch indiceren
OU oonnen do vordiunte van dor cuere of betemesse
vau blonde qnotauoron ofi blotsuore,.. C. o. Aalst
4H» a. 16 (iMf K.). — 5) Quotse. Verongel^king ,
ont^tangsn nadssl, gris f, fr. grieft détriment, préju*
djcf. II Ton groten quotso van dor daghonder partie.
C, V. Osnt i 606 (1431). Of dat komen moghte ter
quotso van don staixU en in achterdeel van de
koopmansohopo van dien. 2b. II 81 (1486). Daerbi
do iitiuUi ghomoonlio in grooto q\iet«o en in quaede
famo connnou was. dk Vlaminck, Vgb, 60 (16d«
K.). Uouwolokou niottogonstaonde, . . die solve or-
dimuauoie niot voloumeiyo on is onderhouden, ten
([ruotou quotso ofi aohtcrdoole van ons, onser hoog-
M>yt ort hoorlichoyt , . . V. d. Tav. 205. In quetsen,
voriniudoringon oft voroortingon ons rechts en onser
hoorliolunt. Mtkeitk. o. Brt%h, rog. 133 fol. 83 v<^.
(t6«t« K.)* Oiu wolko onse voors. geconsenteerde
bodo ous botaoU to worden tor minster quetaen van
onsou oudorsotou ... ifr« rt^t. 132 fol. 108 v^ It, de
Putter, Chrungcke 27: Kb, lAkeng, Br^ge 87;
Oliv. V. Dixmudo 27 on passim^ C. v. Zorm,
MWA'. t)6f ous.
giUKTHKN, bw. Zooals titans hcetsem, fr. Uesser.
Vi^rvolgoust <i) Van eou schip. BsscAadigem^ fr.
tndpmmi^r, jl In ghovallo dat oen schip,., aey-
Wudo ol\ foi'koudot «ou ander schip liggheude aen
«\|uMt anokoro inue iojlde« schaede doende « so sal
di'ghouo di«» al»o o« commen te^vlonde « den ghequet-
stou ofto bt'e^'lmoiu^hdou »choiH« die g1\eheele schade
botaWii, n I». IL 11) juU 16M> a. 48; 1 394. Oft
«K^uigh *c\u\\ tthoqu«t«i wcr\U duor het anckeren
van «eiHMi aiulonm si'ltepe. Ik a. 49. — h) Van
\H\rk\mdou, akton* titel», IV IrxtcM itivm rermim-
dei^m^ tv. {nie rfMPMWsafa, m^m, titres) e» mttéMuer^
affisiUir, rewtreimdrt l» fort», [\ Talleii deaen diik-
gben nochtan alaoe ^lesproken: dat bi dese brieve
eng;beeiie qoeteemase en g^beacie in allen oeht in
enegben onsen pririlegien, oneen eazthen, die wi
hebben..., en ghelikerwiis oec, dat ai niet en
qoetaen die brieve die hon sonderlin^ie ^egfaeven
sijn ocht met ons ghemeine, ocbte die brieve die ai
van ons hebben. Oork. heer e. Dieet , SO febr, 1328.
QUETSËNIS (Q-oe), zn. t. Vermmderimg^krem.
kimg, fr, dimimuiio»^ reetrittiom. Zie het voorgaande.
QUIJT, bn. In quiten paise. Dexe uitdruk-
king schijnt de bet. te hebboi van geruetel^^ om-
gestoord, il, paieiUewteni, in de volgiénde aanhalin-
gen. (KiL Qoijt. Scimius, vulgo fuUue, qmieiueS)
I! Dat de voerseide Joea en zijn oer znllen doen
hare bant van der tienden te Zielbeke , te eweliken
daghe, en laten de kerke Tan Bodelo beaitten de
tiende in quiten paise. Oorlr. e. 1 Jnni 1308. Dat
si dus souden behouden en heffen gheel de yoer-
seide tiene soelege parisise en vier capoene tsjaers,
eeuwelike in quiten paise. db Vlamii^ck, Zw^fveke^
132 (1340).
QUUT, bn. In de hedend. bet. van ongekoudeu,
vr^, los, ontheven, ontslagen, fr. non tenu, lihre,
exempty etc., met de volgende versterkingen : 1| Q u ij t
eü bevryt. || Dat alle de voerseyde poortera,
houdende buere continuelle residencie bynnen onsen
voirsejde stede den meesten tijt van den jare,
zullen wesen quytte en bevryt van tbeate cateel
en servituden. C, v, Oent II 164, Caroline v. 30
apr. 1540 a. 62; de Fr. tekst zogt: quittes et af'
firanchiz, — Quljt en los. || Gheloven vrie..,
dese voerseide zestiene buienre meers [l, moera],
over ons en over onse oior, eeuwelike to hondene
vri, los en quito van herevaerden, van reaen, van
zettinghen , . . van allen manieren van beden en Tan
allo manieren van suareiden. Oork, v. mei 1287. —
Quyt en ongebonden. || Sie drooghen alle Tiere
overeen en wiseden den ' voerseiden abbet . .v los
en ledicli, en quito eiï onghehouden jeghen den
voerseiden Jhanne.., en j heghen alle die ghoene
die den voerseiden Jhanne hadden idraghen in
handen al trecht dat si hadden. . . Oork, (24 oct.)
1281. — Quyt en vry. || Wort tzake dat die ge-
sucht in sinen properen huyse tsogen den znckenden
hem beschudde, en dair den zuekenden wonde oft
doet sloege, van deser daet sal hij quito sijn en
vr\j jegen den rechtore en tsegen die mage dea die
also gewont waere, ocht doet geslagen. K, o. Dieei
1228 a. 9; de I^t. tokst zegt alleeniyk liber, —
Quyto lant. — Qu\jte lant voor lant. Vrij
en onbexwaard, £r. terre quUte et Ubre{?) || £n ai
wedden Aveeoeton vorseit dit land to wette to
wame, wech en lant, quito lant voor lant» en
sonder scult, to haren reohton vrien eyghindoeme
jeghen eiken mensohe. Oorib. o. (14 nov.) 1292
{Schep, V, d, Vrien). En Gillis en joncviouwe Heil-
suint, syn w\jf vorseid, wedden broeder Diederike
voraeid al dit vorseide lant to wetton te waerne,
wech en lant, eü quite land» sonder acout» te dier
vorseider abbedesse en tacovents vrien eghindome.
Oork, e. (16 nov.) 1292. {Voor dezelfde sehepemem).
Quite lant vri lant Oork. (9 deo.) 1295. -- Quijt
man. Vrij, ons^uldig, vr^ gesproken, it. liire, ia>
nooeni^j oequittl. || Soe wie in doetslage worde
Sheleegt, eü hem simpleken ter waerheit <mtrecht
airaf, die sal een qu\jt man weaen, en en aal
daervoer niet aweren. K. v, *s Boseh 11 jaa. 1330
a. 35. (Dit art. is onventaanbaar in het Coder op
de Brab. Tftsten I 785). — In verbinding met
I werkwoorden : — Q u ij t doen. Ft yiaHa, fir. ühértr.
QUll
QÜI.
127
II Wildeune [nl. eenen poorter Tan Andeimerde]
eenech heere maken bailliu of sohepenne, of ontfang-
ghere jeghen siuen wille » ^^ame te schepenen, si
souden hem qnite doen. Kb. o. Auden. 1338, Van
der triheden. — Quijt gaen. Vrij ziJHy ontilagen
tiJHt fr. étre exempty affranchi. || IViemene ne mach
g>ertere van Ghend beroapen te campe in Y laendren.
iet doet , hy es in de mcsdaet van lx ponden , en
de poertre es souldech qnite te gane van den campe.
C. V, Oent, Or. eh. 1297 a. 69. Sonder d'assise daeraf
te trackene ofte daeraf qnite te ghaene. de Vlaminck,
Ace, 84. IL A. Wautbbs, Serrnem 23. 24. —
Qu\jt geven. Afzien vanj fr. renoncer a. \\ Item,
sele dese ghesellen hnere buedekene bonden in hne-
ren bof, bet en waere dat enicb van ben syn bue-
deken quyt geven wonde, die maecbt honden daer
by wilt. A. Wautbrs, Serment 18, ord. v. 1389 a.
8. — Qnijt maken. ZfcA antmdken van, fr. ee
défaire de. Kil. Quyt maecken. Z)tmi/^0rtf,ffiiM«m
facere, \\ Dat degene, die alsnu daervan [nL van
verkens] versien zyn in hunne buysen oft bijvangb
van dien , deselve sullen hebben quyt te maken bin-
nen 2 mael 24 uren. Ord. magiitr. loven/yiM 1707,
blz. 96. — Quyt sijn van den Yïqbtq. Niet ttraf-
haar zijn, fr. ne pas étre punistable. || En wordde
enicb van dien alsoe gbequetst ocht gbeslaghen,
dien quetste ocbt sluegbe sonde quite syn van den
here en van der stad. Eb. v. Diest B 96.
QUIJTBAER, bn. Van renten. Afkoopbaar,
losbaar f fr. (de rentes) rédimihles, rachetabUs. Kil.
Quyibiur, Solubilisj quod salvi aut redimi potesi.
II Alle erfrenten, . . syn quytbaer den penninck
XYJ. C, V, Aniio. 1545 Ti 49. It C. v. Brussel
1606 a. 103. 128.
QUIJTËLIJCK, bn. Zooals het voorgaande.
II Acht vaeten roggen quytelyc. C. gr. Loon I 247.
QUIJTËN» bw. 1) Eenen uitgewonnen grond.
Dien zuiveren , bevrijden van de schuld^ fr. {d'un
bien évincé) Ie pureer de la dette. \\ Hoe een gerff-
man eenen pandt, die nuytgedimineert is, qnyten
sal. Dat die gerve oft gerven van eenen man, die
nuyt synen erve gewonnen is, een jaer lanck quy-
tens hebbende [hebben] , met op te leggen den
Sacht daert voer gedimineert is, eü die costen die
aerop gegaen syn. C yr. Loon I 47.
2) Betalen t fr. payer, \\ Kinder die vader of
moeder levende hebben en negheen goet en hebben,
so wie dat hem boergde, bi verloort; en words
hiemen borgbe, men sonde den borgbe niet quiten.
Kb. V, Auden, 1338, Van den kindren,
QUIJTER, sn. m. Van eene rente. — a) JSïj,
die eene rente aflost j aflegt t fr. celui qui rembowrse
urne rente, \\ En moghen de penningben bij den
heffer niet gelicht worden vó^r hij en verleent den
quytere schepene-quittantie. C. v, Herentals xvi 19.
— b) Hij die een uitgewonnen goed zuiveren teil, fr. Ie
pwrgeant d'un Hen Svincê. || Waere tusscben dit
gedinge beginnende en der qnyter comende, eynich
tweede pacht gevallen , denen, eü oock alle pachten
die binnen dien gedingen comende [oomen] te
vallen, die sonde een qnyter gansch schnldich syn
te betaelen eü op te leggen. C, gr. Loon^ I 47
(Zie ook bet voorgaande).
QUIJTPACHT, zn. t. Losbare pacht, losrente,
fr. arrentement raehetable^ rédimible, || Alsoe dat
Efirana met synder huysffr(ouwe) voerg. heeft opge-
dragben in ons 8Coutb(ets) handt alsuUike vier
rynsgulden jaerlyker gulden quytpacbs, alsnllyker
payen en met stdliker verwarden als den principael
brieff.. mencie maeokt. Schep. Land v. ffamme,
21 jan. 1538. Huys en hoff.., en noch een bnys
en boff . . . tot pandt en onderpandt voer twee
Karolusgulden en thien stuyvers erffelyck quyt-
pachts, met condicien dat Claes van Tbienen voirs.
dese voers. twee Karolusgulden en thien stuyvers
erff. quytpachts moet jaerlycx betalen los eü vry . . .
En dies soe mach Claes van Thienen.. dese voers.
twee Karolusgulden thien stuyvers quytpachts aff-
quyten alst hem belieft. Schep, v, Mgskem, 6 mrt
1548.
QUIJTRENTE (Quytrinte), jsn. r. Losbare rente,
fr. rente rachetable, rédimible. || Dat men dieleenen
voortaen nyet meer belasten en sal dan met quyt-
reDten der penninck twintich , oft daeronder. C, gr.
Joon I 8. It, Schepenbrief V. Halen 27 oot. 1543:
quytrinte.
QUICK, QI7ECK (Quic, quec, queeck), zn. o.
Kil. Quick. vetus. Animal,., & Armenium, grex.
a) Vee, groot vee, fr. bélail, bestiaux. \\ Dat sijt
die van Hockensele altoes hebben sien scutt^
dire verkene van Erpse, en hare quic, alst daerop
quam. Oork. 25 juli 1275, Van Heelu 571. Die
mans quic sloege ochte asselgeerde, bi gelde den
man syn scade, den here x so. K. v. St-JPieters-
Leeuw 12^4. Die mans queo sloege eü affoleerde,
bi gelde den man sine scade. K. ammanie v, Brussel
1292 a. 34. Die mans quic slogbe,.. K. markgr.
Antio. 1292 a. 25 (JVaaljmh charter v. 1312 a. 27;
Qui autrui biestes bateroit). Iiii lib. van sinen
aelleme eü van quicke. Oasthuisrek. Assche 10 ang.
1298. Die mans quec sleet, bi gbelde den man sine
scade,.. K. meierij Loven 1312 a. 34. Van levenden
quicke siin si sculdich gbel\jo vremde lieden.
Mechelsche tol 1391 a. 5. Yleesobouwers ten meesten
en selen der maer twee ghesellen sijn, en dat quic
in twee partgen deelen. Kb. v. Antw. a. 68; it, 69.
70. It. DE Pb. en Bb. XIY. Boekhout 20: queeck
(1640); lY. Desteldonk 12: quic (1268). — b) Klein
vee, fr. menu bétaU. || Wat zieke die houdt ganssen
of haenden , hoenderen of duven , enenenen of quicke
dat etelio es , achter buse of hove gaende, verbuert . . .
C. stad Brugge I 375, Lazarie a. 33 14<i« E.).
QUICKB£EST£N,QTrEBCKBEXSTBK, zn.mv. Vee,
slachtvee, horenvee, fr. b^tail, béies ^ cornes. || Quick-
beesten, cleyne oft grote, eü andere penneweerde,
hoe dat sy genuempt syn. — Quickbeesten eü andere
penneweerden. Bekenk, v. Brab. reg. 133 fol. 154
v° (15<ie E.)t. Soe wie horen- oft quickbeesten slaen
wille om te vercoopen in den driftijt, . . Kb, v. Turn-
hout 1550, fol. 73. Dat niemant en sal vermogen
eenige hoome- ofte kweekbeesten [queeckbeesten ?]
te slagen, tenzij... O. P.-B. autr, 16 ang. 1780,
a. 3, Turnhout; lY 334.
QUICKBORN, Qttbecxbobvb (Qneobom), zn.m.
Bron van levend of frisch water, fr. source d'eau
vive. Kil. Quick. Vivus, vivldus, Naam eener
openbare bron te Diest. || In vieo versus dumum,
quo itur ad communem fontem . . . Schepènbr. v, Diest
1295; in den doorsteek van 1311: || in de straete
daer men gbeet ten Queecbome wert. — Die enegbe
dinc scout of wescht op den Quecbome sals sbelden
XX B. Kb. V. Diest A 69. — Quickborn, levende
bron , is ook de titel van het hoofdwerk onzes Neder-
duitschen dichtervorsten en stambroedera KlaüS
Gboth, wiens levensbgzonderbeden en hooge ver-
diensten zoo meesterlijk als liefderyk geboekt wer-
den door onzen Dr. G. J. Hansen.
QUICKHAQEN (Quichagen), bw. Met eene le-
vende haag heheinen, fr. enclore éPune haie vive. Kil.
Quickhaegbe. Sepes viva, etc. || Die voirs. woud-
vorster zal schnldich zgn emstelgck toe te slene
dat die... bossohe wel en loeffelyck beheympt
128
LAB.
LAB.
worden f gequichsecht en yerroftict. EeJcenk, v. Srab.
reg. 137 fol. 218 v» (1614—1629).
QÜICK8ILVER (QuicsiWer) , zn. Kwikzilver, fr.
tif-argenU Kil. QuioksilTer, Argenium vivum^
etc. II Van eenre maeUen quicselven eenen d.
2w[erte]. Tol ie Loven 1377. Een langhe tonne
qnicsilTerB ir gr. Een matte oft twee langhe raet-
kens quicsüvers ii gr. Watertol 1660. Quicsil^erBy
I lange tonne van Spaingien geëvt m Hb. Een
tonnekeu quicsilverB unyt Duytslandt op yi lib.
Schatting 1561.
QUINQÜENNELLE (Quincqnerneele) , rn. UU-
ttel van vijf jaren j fr. dilai de cinq ans. Meyer,
Woordenêchat Quinquanelle, vifj jarig uitstel.
Kil. Quinckennelle. Quinquennalie dilatio^ proro-
gatio in guinquennium. gal. quinquennelle. \\ Qain-
qnemellen noch nsspijten en beletten de executie
yan den Tonnissen niut, roaer zo doen wel Brieven
Tan state, den staet duerende. Wielant, JPract.
eiv. X ix 9. — Als biJT. naamw. Quincqner-
neele letteren. Brieven van uiistd, fr. lettree
de r^pit. II Bat men niet en mach useren van
quinoquemeele lettren van debitis of andere gra-
den. O. V. Bmgge II 307 (1627).
QUINTER, zn. n. Sonrt van vaartuig y fr. torie
de baieau. || Soe wat manne eenen quintere voert
met eenen doorgaenden baloke, is schuldich yVf
oabbeliauwe. Eekenk. v. Brah. reg. 184, fol. 161
V». (1467—1477).
QUISTGOET, zn. m. Doorbrenger ^ verkwister j
fr. distipatewr, EjI. Quistgoed. Prodigus^ düapi-
daioTf dissipator bonorum. || Maar togtenaar, dien
de togte costumier, mits de dood van den eersten
aflyvigen van twee eheluyden, aanvalt, en is tot
dusdanige inventaris nog versekeringe niet gehouden,
tenware dat hij ware een quistgoed ofte beschadiger
derselve goederen, bij misbruyk, onagsaamheid of an-
dersinte. C. gr. Loon f III 611, Reekheim e. 62 a. 6.
QUOHIEB, QüATiBB (Cuoyer), zn. m. Kohier
(van belastingen y enz.), fr. cahier {des tmpon^uMW,
etc.). II Quayere. Mekenk, v. Brab. reg. 134 fol.
146 v« (16<i« E.). Cuoyer. Van Eyev, Brab. mus.
I 98 (1697). Quohier. O. P.-B. autr. 3 aug. 1703
a. 81; 27 juli 1724 a. 36, en passim. — Quay-
arken, verkin w. || En heeft ghecost, zoot blyctint
langhe by een particulier quayarken daeraf ghemaect,
de somme van... db Pb. en Bb. YIII. Maldeghem
161 (1635).
QUOBELE, zn. v. Aanspraak^ gerechtelijke eisdk^
Ar. pïainte, proces t demande, action en justioe, ol.
querelle, Maigne d'Amis v° Querda. \\ Dat lant
heft hij geloft te quitene met i halster evenen en
IX d'bunrel [d. dbunre] van alre quorelen, sonder
de godes tinde, chegen alle die ghene die te dage
en te rechte willen comen. Oork. v. mei 1249.
QUOTEBOECK, zn. m. Landboek, kadastraal-
boek ^ er f register y fr. terriër ^ registre terriër om
eadastral. d'Hoof, La Flandre or. 28. 64. 60, enz,
Deze landboeken worden aldaar genoemd: Bunder-
boek, Folioboek, Gaerboek, Gkurinckboek , Gewest-
boek, Landboek, Landkohier, Looper, Metingboek.
Ommelooper, en Quoteboek.
L.
LABAY, zn. Benaming eener meelsoort, waars,
van de beste, de fijnste, bloem van meel, fr. sorte
de farine, prob. la nieilleuref la plus fine ^ fleur de
farine. — Labbaeye. vetus. fland. bet. by Kili-
aan Mpulumi by D'Arsy festin y banquet. \\ Im-
posten . . . Graen ... Op eloke mudde mesteluyn
oft labay , . . oft gheminghelt goet , halff terwe en
halff rogghe, iii s. PI. v. Brab. 18 dec. 1676; II
65. Vercleerende uytdruckeiycken dat trecht van
impost betaelt sal worden naer het ghestalt oft
specie van den grane daerafT den meestendeel van
dien sal wesen , sooverre nochtans tselve graen niet
gheheel misteluyn oft labay en zy. Ib. 66.
LABAIJBKOOT, zn. Wittebrood, fijn tarwe
brood y dial. kramik, koékebroody ir. du pain blancy
de fine farine de f\roment (du pain de giteau). Kil.
Labbaeybrood. bruxel. Panis epularis. Zie hoo-
gerop 7ABAY en babatbboot, en de opmerking
aldaar door ons gemaakt over de zonderlinge over-
eenkomst dezer woorden met labay, als munt en
als broodsoort. Wy mochten dezer dagen in het
furohief der Brusselsche Gh>dshaizen, doos h 1464
Terkisten (Buisbroek), test. v. juffr. Lysbetten van
den Gtorsmoirteren , alias Sohotte, d. d. 12 juli
1666, deze oork. nogmaals inzien, en ons verse-
keren dat wy over een veertigtal jaren, toen de
labay ons nog onbekend was, goed gelezen hebben.
Het vervolg van ons citaat op fabatbboot luidt
aldus: || elcke van den vier grooten meesterssenten
tyde dienende, en elcke baghgne binnen hueren huyse
van Moelenbeke ten tyde woonende, oick elck jaer-
lycx een ^eiyck fabaybroot.
LABAYE , zn. JSSm nlveren munt gedogen ander
Weneesleu en Joannay 1366 en 1383, fr. momnaie
d^argent prappée sous Weneeslas et Jeanne 1366 —
1383. Tan der Ohys, Hertogdom 94. || Labbay te
Lovea geslagen metten langen cruoe = 20 so.
Muntwaarde 1393. Zie ook Heylen, Antwoord y 28.
26 en 116, volgens welken de 4 = 1 groot Brab.;
en Willems, Bdg. mus. I 312. 320. 342. 343. —
Dobbelen labaye, geslagen onder Philips van
Sint-Pol, 1427—1430, fr. douOe labay frappe sou»
Phüippe de 8t-Pol, 1427—1430. Yan der Chys,
Hertogdom 144. EU. Labbaye. vetus. j. xv mgten/
LAB.
LAÖ.
45^
k blancke. Dipondiw», nmmmui êptdarU. B'Any
Labbaye. Un denier de gro$ et demi.
LABAYE, zn. Zie qüaksxlbibb. Kil. Lab-
baeye. vetue, fland. ^vlum, D'Any Labbaye.
Festin, hanquet. \\ Dat.., boo het houden Tan
labayen als feesten op de uytraerden, en andere
inoonyenienten , wel expresseiyck waeren verboden
en geïnterdiceert geweest Fl. v. Brab. 2 apr. 1735;
y 16. LahetlwmuM . . . , Uueimtm et impudens rureUe
eonventiemhim , fvvenum ei pvMarwm^ mi popinie aut
aliii locisj ad gdUamdum, Hbendum, ridendmmy ff ar-
riendum, simües inepiieu et levUaies, quooumqme
vemaeulo nomine appéUetwr. . Job. Pauw. 6. Ter-
minme vemaeuUu labaeyen , quem hairlaro eiylo tmi-
iatwr Labaïemus, apud omnes Belgae, doetos et
ittdoetoSf eioes et ruetieoe^ eignifieai ruiiicoTMm eon-
veniionem. Ih. 9. Zie qüavsxlbixb. Zie ook Bel^.
mus. I 818 en rlg., en Yanderkindere ^W0i«2<20 413.
LABEUR. Zie dbicht.
LABEUREN, ow. Floepen, fr. UAowrer. \\ Dat
gheene nieuwe pachters en vermoghen te labeuren
Yoor het ingaen van haerlieder pacht, en d'aude
afgaende pachters yermogen te labueren en te saeyen
totten lesten dach Tan haerlieder pachte. C. v.
Auden. ix 16.
LABEURING, labobivo, zn. Landhonw, fr.
euUwre. \\ Dat de ToorschreTe ingesetenen deser
baenderye hen meestendeel zyn geneerende met
laboringhe. Vav Evkit, Brah. m%t. I 99 (1597).
LABEURPEERT, labobxpxbt, zn. o. Floeg-
paard, fr. ehewd de lahomr. || Soe wat manne cQe
sterft, so sal sin oudste sone behouden s\jn ride-
pert, . . uutghenomen labore perde en huere perde.
Kb. V. Aniw. 186.
LABOREEREN, ow. 1) Van de faam, het ge-
rucht orer iem. Uitgaan y loopen^ ^oerken^ fr. (de
la rênommée) eourir, agir {am ewfêt de qu.) La
Cume. Labeurer, lahorery labomrer. 3^ venir en
preuve, iravaiUer èy influer: [Ftmr la préeomp-
Hon et rênommée qni oonUre Uii labtmroieni êetrê
eoupableJ] || Hoedat sulcken misdaet binnen zynen
bedrÜTe geschiet is, dairaf dat fame en gerucht
laboreert OTer alsulcken facteur die dat gedaen
soude hebben. Y. s. Tay. fol. 145 t^
2) Laboreeren ter contrarien. Strijdig
tijn, tpreken tegen , het iegenotergeetelde wm iels
*^gsn, of inbonden of beweren y fr. eontredire, dire^
eontemr ou prétendre Ie contraire d'une ehosSf être
en opposition avee. || De meeste en de beste opinie
Tan den doctoren is de leste Tan den tween, hoe-
wel dat die costume in yeele plaetzen van desen
lande ter contrarien laboreert. Y. d. Tay, 157 t^.
Mits den eostumen die in Teele plaetzen ter con-
trarien laboreren, soe is den sekersten wech dat
men den emphiteoet niet uuyt en sette dan metten
gerichte. Ib. 121 y\
LABORIERDER (— ou— ), zn. Landbouwer, fr.
eultivateur. || Yan weercklieden. Zo wat meester
temmerman, deckere, metsere oft andere weerck-
lieden, te wetene labourierders, peckers, mayers
en delTers eenigb tasweirch neimt, dat die wnrck-
man dat werck Yuldoen aal, eer hY elders eenigh
werck annémen of doen zal , op de boete Yan thien
ponden parisis. C. v. Iperen, kast. a. 120.
LAB8TER, zn. y. Klappei, kwaadspreekster, fr.
eommibre, femme mfdisante. Kil. Labberer. kóU.
VamUoqumSy blaisro. || Labsters, calsters, hoeren
eii jonckwijls te houden boren haeren man, zoe
dat ick met sulcken Yolck an tafel sittende met
Yoorraet [nl. met omzichtigheid] moete spreecken
off het wae behaelt en thuys stont OYer eynde.
II.
JSt^ksarehief , SoU, processen ^ Oerriissone f van
Berekenrode^ 1570.
LACHAEM. Zie Lichaxm.
LAG BEN, OW. Zooals thans, fr. rire. Sfbxsk-
woobd: II Soe wel lacht hij die naelacht als die
YOere lacht. Leenhof v. Dewme, in beroep ie Brus»
sel , proces De Oremer e § JSHskens / Oedraeh Van der
Hegden 1534.
LACHMAET, zn. y. Gsniséhe sieenkocHmaat , fr.
mesmre de charbone de terre d Oand^ 1 =: decal.
2, 632. CiTOTBV Avbbbt 43.
LACHTER, zn. m. Mispr^eing , versmading, fr.
mSprisy dédain. Kil. Lach ter j. laster. Viiup&'
rinm. \\ Die geoerdende cleederen draigt in Yitnpe-
rien en laohtere Yan der religiën (criesmen capitael).
Y. D. Tay. 56 y^. Zy [nl. die Jooden] en mogen
niet doen ten lachter en smaetheit Yan den heiligen
kersten geloYe. Ib. 76 y^. Uwe heilige oren waren
YerYolt mit spotte en mit lachter. Sonderi merk, 8.
LAGHTEREN, bw. 1) Versmaden, ft. dédaigner.
Kil. Lachte ren j. lasteren. Vituperare. || (Yan
den Joden). Item, die kerstenen en mogen met
hen niet eeten; mair die kerstenen mogen wel
metten Sarrasinen eeten; en die redene Yan djjen
is, omdat die Jooden meer Yersmaden dat kersten
gelooYe en meer lachteren dat heilige OYangelium.
V. D. Tay. 75 y».
2) Laken, misprijgen, fr. hldmer, oriiiquer. || Dat
nieraen anders ware ne lachtre. Kb. v. Auden. 1388,
Meng. 1 326. Waert dat yemen eens anders weere
lachterde, of het en ware blamerensweerd , of hy
en ware daertoe ghestelt Yan der Wetweghe, sal
Yerbeuren y s. sx Pb. en Bb. Aalst III 454, K,
d. Volders 1420—1464 a. 10. Al eest zoe dat
elcken mensche qual\jc Yuegt in zQnen huwelijcken
state hem te misdragen , nochtans zoe is dit gebieck
in den richter boYeiud te misprgzen en te lachteren,
om dieswiUe dat, mits smeekingen, aenlaohingen ,
gunsten en mynnen Yan wijYen en conoubynen , dat
recht Yerkeert mach wordden in onrechte , . . ,^iyc
men dat menichwerYen heeft weten gebueren en
gescieden. God betert all" Y. s. Tay. 375 y^.
3) Getuigen. Die wraken ^ verwerpen y fr. réeuser^
reproeher {des iémoins). || Als men de materie be-
Yinden sal te liggen in feyte, sullen de partyen
hebben hen dagen Yan thoone, eenen dag om..,
den dag om de setuygen te lachteren, eenen dag
om deselYe Vontsenuldigen , .. Cv. Santhoven^ 8ii^
1557. a. 114. Indyen yemant de persoenen van den
getuygfn sal willen beschuldigen, lachteren oft be-
lasten. Ib. 154.
LAGHTERING, zn. Yan getuigen. Wraking, fr.
reproche, réensaiion (de iémoins). Kil. Viiupèraiio,
II Al eest 800 dat de tegenpartye aldaer commende
doet eenige beschuldinge, reproche oft laohteringe
tegen de getoygen,.. C. v. Santhoven, Sijjl 1557
a. 151.
LACHTERLIJCK, bn. Lasterlijk y lasieraehtig ,
fr. diffamaioire. \\ In pericule Yan te Yallene in
a%riselieken scismen, tweedraghten, en lachterlick
ghoYoelen Yan onsen beylighen ghelooYe. Fl, v. VI.
8 mei 1521; I 89.
LADE, zn. y. 1) Zooals thans sehMifbak in eene
tafel of kasiy sehmify lade, fr. iiroir. KU. La ede/
Uieye. Capsa, etc. — Op de markt y de geldlade
eis bepaling van hei staangeld y fr. am marehéy Ie
iiroir è monnaie comme fixotion du droii de plaee.
II Item, elc minsche die Yisch of harinc Yercoept,
de weke eenen tomoyse. En die gene die portere
noch portersse en syn, die Yisch oft harinc Yerco-
■ pen, die syn sonldieh elcz daigs eenen tomoysen.
17
130
lad.
LAË.
En elck lade dair sy huer geit inne worpen es ge-
rekent Yore eenen man on Yore een wijf. Ord.
Vferfydi iê Brussel ^ 15de E.
2) Doos, &. hoiiê. II Item, den iiu momboiren,
na doude coetume, elcken een lade suyckera van
eenen ponde , tsamen y st. gr. Beken, v, 8t. Bisters-
gasih, ie Brussel 1520.
S) Kantoor fr, bureau. \\ Dat alle deghuene, die
besettinghen Tan losrenten, lijfrenten of verbanden
yan sommen yan penningben hebben up eeneghe
parcheelen binnen der stede en schependomme van
brugghe, ghestaen en gheleghen , ghehouden worden
de brieven yan hueren besettinghen en verbanden . . .
te bringhene ofte sendene in den handen van den
clercken en ten plaetsen hiemaer ghenoomt, te
wetene : degheone ... in Sinte-Janszestendeel ten
contoire van . . ; deghuene in 8int-Donaes zesten-
deel ter lade yan meester N. en N. in scepenhuus;
deghuene . . . ten contoire yan . . , enz. C. stad Brugge
n 134 (1497).
4) Tan eenen oliemolen. D'un moulin è . ktnle.
II Dat dezelve Dieric houden moet en bewaren wel
en lovelic, np zinen cost, al tcleene gaende en
roerende werc, dat is te verstane: de wegghen en
anders dat in de lade behoort, speeken, hoofden ,
hodrachten, de sleutels van denstampps [stampers],
weghers, reepe, yserin naghele, en yoert tghuent
dat men becostighen maeh met de y gr. of daer-
onder. de Pk. en Bb. IX St.-Martens'JxuUhem 10
(1429).
LADEGELT, zn. Met dit w, bedoelde men^ naar
het sch^ntj een téker recht op het slijten van koop-
waren, in verband met het voorgaande to. lade 1)
fir. próbabl, un droit sur Ie débit de marehandises ;
wnr jAus haut, Ie mot lade 1). j| Van halven lade-
ffelde in ouden tijden der gulden verleent . . . Dat
de ghesellen die ghehouden syn en sculdich metten
boghe te dienene, dat sy van al ghestaen moghen
in hueren ambachte met halven ladegelde. A. Watt-
TEBS, Sermens 7, Ord. z. j. (1412 (?) § 22, Groote
handioog ie Brussel. Item, selen dese lx ghesellen
altoos quyt syn in hueren ambachte met halven
ladegelde. Ib. 12, § 12. Item, selen de voirseide
XL ghesworen scutteren gestaen , elc in zijn ambacht,
met halven ladegelde in oirlogen en in ghemeyne
heryaerde, en anders niet. 23. Ord. v. 1422 § 6.
LADEN, bw. 1) Gelijk men zegt een geweer laden
met kruit en kogel ^ zegde men vroeger eenen boog
laden met eenen pijl, fr. comme on dit oharger un
fusil de poudre et de pfombf on disait autrefois
oharger un are d^une JUche. Grimm YI 44 heeft ook
(naar Sohmeller I 1436) geladene armbrust^ Fromm.
(mit einem bolzen versehen) en (uit de mon. boioa
2,433) ein geladen armbrost. || Soo wie den pijle
op eenen gespannen boge legget en ladet, sal bruecken
twee wegen in C\jpres. OT lAége 18 mrt 1502 a.
16, Tongeren; I 806.
2) Laden metten rechte. Van eene hoogere
bank jegens eene nederbank. Leering geven^ fr. {d'un
éhef'bane envers un banc subalterne) donner enseig-
nement. \\ Syn sys [nl. schepenen] niet vroet, si
synt sculdich te nemene te haren hoefde, en dats
ten Hoepe, en daer besouken 't rechte, en daer es
men se sculdich te ladene metten rechte. En als
■i syn gheladen tan den rechte, so syn syt scul-
dich te bringhene up haren banc ten eersten ghe-
dinghe; en daer syn sy sculdich te segghene hare
besouc voer alle d'ander vonnessen en hemlieden
t'ontladene. Hobdbt, Stat. du Koop d^Mae^rouck,
blz. 107 a. 8.
LADËBICK (Laed — ), zn. Lader, fr. ehargeur.
II Deghone [nl. de laten] die gheene peerden en
houden, sijn schuldigh te comen met laedericken eii
't mest van daer te voeren op de landen, db Pb.
en Br. Y. Merdbeke 26 (1625).
LAECHLËGGER (Laeglegger) , zn. Fig. Laag-
legger, die hinderlagen, strikken legt^ die misleidende
middels in Hwerk stelt ^ It. celui qui tend des piéget
(au fig.) Kil. Laeghe. Insidia. || Wesende ... der
Wethouderen meyninghe , . . tegens alsulcke hinder-
lycke en schadelycke laegleggers en quade warck-
middelen te voorsiene. Génabd. Antw. areh. Y 243
(1584). Zie ook Lagb.
LAEF WATER, zn, Afwatering, fr. êeoulement (?).
II Yan Kerstiaen Kerckmans, van sess yinnekens
[nl. kleine venen] met synen laefwateren, den con-
vente van Everbode toebehoirende, gelegen in die
heyde beneven den Bekelberch, deen boven dandexe,
eenen chijnsgulden, valet xy oude groten. Stadsareh.
Diest, Bek. v, 's heeren ontvanger 1574 fol. 2.
LAEI (Lay, laey), zn. Bosch wezen. Dit w. sdk^
synoniem te zijn van houw, huw, namelijk de gere-
gelde periodieke houtkapping en verkoop, of de grond
waarop deze zich bevindt, met dit verschil missdkien
dat de laei het reeds afgehouwen, op 3Vi vo^
lengte, als wishout, gezaagd en in regelmatige hoO'
pen en rijen gelegd hout was, fr. {foresterie) Ie, mot
laei semble être synonyme de houw, huw, nom
mémeni la coupe et vente réguli^e et pSriodique du
bois, OU Ie ferrain qu'èUe occupe, avec cette differenee
que la laei était peut-être Ie bois déjè coupé, scU
a 3V2 pieds de longueur, comme bois è brUler, et
disposé en tas et en rangées régulières. || Die buyten
den laeijen in tsheeren hout eenich hout afhieuwe
oft dade af huwen , arger oft van minder weerden dan
eijcken oft buecken , . . hij waers om twelve royalen , . .
Kb. V. Soniënbosch 1460, a. 32. Soe wie buyten den
layen eene eijcke oft buecke afhieuwe,.. a. 33.
Sonder en boven die voirgenoempde peenen opte
ghene die buijten den layen eenich hout hadde afge-
houwen oft gemaict, oft doen afbouwen oft maeken,
sal die weerkman , die dat alzoo afgehouwen of ge-
wrocht hadde, . . weerden gebannen uuijt den wouw-
de en bosschen, . . a. 34. Oft geboerde dat ijemande,
w|je hij weere, enich hout dat . . . buijten den iaijen
a%ehouwen oft gemaict weere, loede op eenige
wagene, kerren oft peerden, om ewechtevueren,..
selen dezelve . . . zQn verboert. En die wouwmeester
sal sculdich zijn die te aenveerden, ten hoochsten
te vercoopen , . . a. 35. Soe wie den haeck afbouwt
aen tshertogen laye, oft eenigen boom die gehaect
waere, die soude men den geloeijenden haeck in
zijne kinnebacken setten, .. a. 37, Zie Houw.
LAEI (Lay), zn. Vlam, ft.flamme. Kil. Laey e.
Flamma, flammae lumen. || Soo wiens schauwe in
brande ontsteeckt, dat de vlammen ofte lay boven uyt-
slaet, verbeurt, bij daeghe, de boete van thien
pond par., eii bij nachte dobbel, sb Pb. en Bb.
aYI. Assenede 70, K. v. 1635 a. 59.
LAEIGK, bn. Leek, wereldlyk, fr. latque. || D'over-
momboirs en vermoghen gheene momboirs oft toe-
sienders t'ordonneren dan weeriycke oft laegcke
persoenen. O. v. Loven, -Weeskamer. 31.
LAECK (Laak), zn. m. Aan een dier. Oeèrek,
fr. (è un amimal) vice. Kil. L a e c k e / lacke. Defeetus,
etc. II Yercogde beesten, subject aan eenigen siene-
lyken laak, en mag daarom niet gerestitueert wor-
den; maar wel binnen den tyd van ses weeken,
indien den laak onsienelyk is. (7. gr. Loon II 446 y
Beekheim XLiii 17.
LAEM, bn. Xom, verlamd, verminkt, fr. perdus^
pa/raUfsé, estropié. Kil. Lam/laem. ManeuSf etc.
LAE
LAE.
431
II Wij den anderen een let briokt eonder laem
daeraen te blfjyen , die aal der partyen beteren
met eenen wech Sint-Jocope ia GalliBsien. K, o.
8L- Truiden 1366 a. 7. So we den anderen laem
■leit of Btieckt, of anders in evnger wijs leemt,
dat der scepen wgst voer leemde , . . Co. Meuu-
triehi. Stat o. 1880 a. ix.
LAËN, LAVi, zn. y. Bei van hoornen lange een
stuk landy fr. rangie d^arhret Ie long d'une pièce de
terre. \\ Alle stioken landts, die met doorgaende
lane olie haghe totten Toorejnde gencheedt Eijn,
die worden gehouden voor elck stuck op hem selven.
d o. Veume ZLii 10.
LAER, LABB, sn. 1) Woett en onb^ouwd landy
fr. terre vague, vainet ineulte. Kil. Laer. Loeut
incuUus et wmchub: eolum incultum. ^ Paeeuum
puhUcum, gallicè larit diciiur. Ofr. La Cume Laris ,
larria: Landee: Dapin et Laboulaye, Olossaire^
Laniey larrit: terrea enfriche:,.. gyn. eif sart. —
Meyer, Laar: ledige / onbebouwde plaats / rrje
weide. — Het w. lara, lar, lare, komt voor in
de oudste schriften handelende over ons land, als
locut dictus of als dorpsnaam, sedert den jare 811 :
Van Lokeren I 12; Van de Putte 78—79; de
Vlaminck Ménapie 170: Buonlara, Bunlare, thans
Boenlaer. Zie het werk van laatstgenoemden schrij-
Ter, en Gh, Piot Les pagi, passim f sie ook dat
yan Grandgagnage oyer de plaatsnamen in Oost-
België, vermeld door Gachet.
2) Bepaaldelijk als weiland en als turfopleverend
hroeJc^ fr. déterminément eomme pdturage et marais
tourbeux. || Indulsimus [nl, dux Brab. Henricus]
et eoncessimus eisdem parochianis [nl. de Berghe
et Hockensele] , ad usum paseualem et ad eorum
communem combusiioHem , peUudem illam , que vulga-
riter lare nuncupatWy in nostro allodio inter dietas
villas jacentem, Bekenk. v. Srab, reg. 142 fol. 76
(1248), en A. Wauters, Environs II 714. — Laer-
broeok. || Op Laerbroecker coutere, boven de
strate geh. ten Damme. Bruss. godsh, B 219 fol.
98 v^., Sint'MertenS'Lenniek 1469. — Laervelt.
II Opt Laervelt, daer den Dujfkensputte inne
staet. — Opt Laervelt, tusschen den bosch geh.
de Laect. lo. fol. 69 en v^., Beersel 1469.
LAESSE, zn. v. Jaohtwezen. E^oppelriem t fr.
laisse {i. de éhassé). \\ Soe wanneer yemant sterft
nuyt den leenen, soe sal die erfman daeraf ver-
heergeweden sjn leen met eenen nuwen hoeme
gewest en gefast [sic. — var. met zijne riemen en
ooppelen]. Eenen camerlinck, een laesse en twee
nuwe ooppelen voer syn recht. En soe wie noch
honde noch vogele en hielde sal zyn leen versueken
en verhergeweeden nae der Gameren recht van Bra-
bant. BoxHOBBK fol. 9. Zie lbbk (Horenleen).
LAET, LATE, zn. m., vr. latbbbb; meestal in
het mv. voorkomend. In 't algemeen Cijnsplichiige
landbouwer ^ &. {en génSral) eultivafeur eensitairey
tenaneier. Kil. La et. Cólonus, villicus, conductor
joïUa vel fundi t etc. — Laet. j'Zaiirf. InecHa ^ Sub-
ditus jurisdietionis. In eene oork. v. 28 aug. 1292,
in beide talen vervat, noemt de Fr. tekst de laten een-
sisseurs, || Dat wi overheen ebben ghedieghen met
onsen soepeuen van Sente-Pietersdorpe en metten
laten die dlant audende sin , eö omdat ons dinckede
nutscep van onser kerken, en dien vorseiden sce-
penen en laten de nutscep van hemlieden, ebben
si een verdinc ghemaect jeghen ons van diere yor-
seider renten ewelic staende, elc bunre om zees
scelinghe en om zees penighe Vlaemsche elkes jars
te gheldene , . . onse dienst buten ghelaten dien si
ons scnldeoh sin elkes jaers, alse van der vetten
hnte onsen hove te voeme en np onse couteren te
bredene te eiken saisoene , . . Oork. v. (21 jan.)
1284, Vad. Mus. II 866. In dit guot, bus en
hof,., soe es comen die voreghenuemde Conraet,
met maninghon des heren van den gronde en met
wijsdoeme der late, . . Die late die hirover waren,
dat was Willem de Riemesleghere , Woutere metten
Eye, Woutere, voren Asselen sone, eü Willem de
Smet. Dese voreghenuemde laten orkenscapen dat
dit war si eü gherecht, en bidden den scepenen
van der Y {pren dat si dese letteren beseghelen , . .
Oork. 18 jan. 1298, Charters v, S.'Oudulakerk,
doos 1 nr. 59. Als den heere selve cooperesjeghena
zynen vassal ofte laet, van leen ofte oheinsgoet,
van hem ghehauden, . . Cv. Auden. xii 11. Goyaert
en Willem, pachters oft laten van den voirs. hoe-
ven. Leenhof v. Brab.y proces Thijs § de Zwaeff 1513.
Zo wie, laet ofte latesse wezende, wonende binnen
der castelrie van Ipre, vertreot van eender prochie
in een ander binnen derzelfder castelrie , . . C. v.
Iperen, Kast. e. 21. It, C. v. Aniw. Oude rechten 16. — >
Geleende, — Ontleende laet. Qdeende, — ont-
leende laat f fr. tenaneier emprunté. \\ £fl ghesoiede
hiertoe al dat recht en vonnesse wysde, bi manin-
ghen sheren en bi wljsdome der late. Hier was
over, alse here, Jan Machiels van Levedale, Jan
Boyken, Jan van den Driessche, alse late Sinte-
Gheertruden, Henreo van den Steenweghe, Jan
Baten, alse geleende late van tshertoghen weghen.
Oork. 15 mei 1241. Eft bi wijsdome der late dier
op sculdich waren te wisene , alse N. ... en Wou-
tere Monnaerds, alse geleent laet mijns heren Flo-
reins Berthouts , Chartb. Begijnhof Brussel fol. 169
(1809) Humelghem. — Jan Ghinderboven , alse ghe-
leent late. Ib. fol. 170 (1329) JBrpse. Dat voir ons
comen syn N. N. . , gesworen late onder den hof
des abds van Vlierbeke, en met hen Jannes Boems,
als ontleent laet, by fauten van den anderen laten.
Schepbr. Land o. Biest, 12 nov. 1446. — Geswo-
ren laten. In ambt en eed sijnde laten , fr. tenan^
oiers en fonction et assertnentés. || Dat van doen
vQortaen altyt van onsenwegen geetelt souden wesen
twelfve goede mannen, onsen eygenoten, erfgenoten
en gesworen laten [van de Tolcamere] , die vry
uytten goeden mannen onser stadt van Brussele
daertoe souden ordineren; desgelycx dry gesworen
coopluyden [van Sonifinbosoh] . Mabtikbz 2). —
Ganoninckslaten. Zie fboostlatek. — Leeo-
ken laten. Leeke of wereldlijke laten, fr. tenatk-
eters kaques. \\ Kereken en kerckelijcke lieden moo-
ghen wel weerlicke leenen ontfaen bi octroye yan
den prince; soo moghen oock leecke kerckelijcke
leenen. Maer de kereken moeten stellen eenen
stercken leecken laet, die tleen bedient, en staen
te rechte van allen saeken den leene aengaende
int hof van den mannen. Wiblakt, Leenrecht 25 . —
Opsetene, — Afsetene laten. Ter plaatse
woonachtige y — niet woonachtige laten, fr. tenaneier s
rSsidantSi — ne résidani pas dans la localité. jj Ter
welcker heerl ie ooo vermach te stellen eenen bailliu,
eenen pratere, schepenen, up- en afsetene laeten, daer-
mede men recht doen mach, en nemen alle ken-
nesse van oivile en fonsiere saecken , sooverre alsser
eenighe op tvoors. heerscip vallen oft van doene
syn. DB Pb. en Bb. I. Mariakerke 81 (1571). —
Proostlaten of canoninckslaten. De laten
of eijnsmannen (hospites) van Sint- Donaaskapittel te
Brugge en te Winocxhergen. Zij hadden geene andere
rechters dan den proost van Sint-Donaas, kanselier
van Vlaanderen, aa door hem aangestelde en onder
de leenmannen des graafs gekozene schepenen, en
132
LAE.
LAG.
de nxedenaan'* of rechten (raiumarnS ran desen.
C. V. H Proogêohê I, hUrodmetion i A. Wanten,
LiberUs I 224. Zie ook de Cosi, v, 'i PraoêMche^
en, achter de Coat. e. Winoeg^ergeHt de ParHett"
Uêre eoitmmen van de heerlichede van de Prostdjfe
van 8, Donaeë te Brugghe^ hoer lestreekende in
Berghen en Berghambaekt, — Sterfel\)ck, Ter-
sterfelijok laet. JSen man die, ten optiehte der
eiechbare reehien van den Staat af van eenen heer, in
elk sterfgeval, een doode hand of eenen of meer eijne-
pliehtigen vervangt, fr. homme momrant, qui, en
cae de dSóèe, reprhente nne morte main on nn ou
plue grand nomibre de eensitaireêj am point de vuê
dn droit exigible par VStat on par wn eeignemr.
II Op enen Loyenachen penninc te ghewere, te
ghevene alle jaer, ons ochte onsen nacomelinghen
te Kersayondef van enen laet diere toe gheset es
met denghenen yan den dorpe; die laet es, te
wetene, Willem Bcampard de Jonghe; eü ward
dat die laet storye, dat ment met tyinenden \l.
tweevouden] chinse verwandelen moobte, en selen
moghen. Oork, v. 19 febr. 1293 (by welke de heeren
Berthout aan die van het dorp van Onser-Yroawen-
Wayer alle de straten en „utvanghe*' des dorps
yerkoopen). Yoerts es yoer ons gheset de yoora.
Janne de Pauw, hieraf te sijne sterfelic laet; en
na sijn lijf sullen schepenen van Ghendt andere
sterfelioke laeten stellen , . . omme van dese yische-
rye te doene dat men schuldich is te doene. Dx
Pb. en Bb. II. Bvergem, 13 (1329) — Alseditghe-
sciet was , so ontfinc dese Toreghenumde tue bonre
lans bruder Amout van Lare, dondermeester , tgoets-
hues boef van der Gameren, in ghereohten erve,
op yir penninghe eens, jarlix te ghevene te Kerss-
avonde mijn her Ghenrde van Aa, den here van
Grimberghen, alse versterfellike laet, en tenDckel-
schen rechte. OorJc, v. 26 mrt 1293. Dlant, dat
geen leen en is, wordt gehouden van zijnen gront-
heere, in diversen manieren: in sommigen plaetzen
is costume, dat men ['t] houdt op dobbelen ohyns;
oft op den besten kuer van der haven opt goet
zynde, sonder gout en silvere; oft op eenen erf-
lijcken chijnspenninck ; oft in gherechten eygen-
domme , sonder dienst, chijs oft kuer dairaf te
geven ; oft in gerechter aelrooesen , als vrij goet van
Gode ghehouden; maer in dyen gevalle is die
kercke sculdich te gecrijgen dat consent en de
confirmaoie van derselver ghiften van den weer-
lycken heere dair dat af geliouden wort, oft anden
soude de kercke dairaf bleven staen ten weeriycken
diensten, eü soude dairaf moeten setten eenen
sterfman, indijen het leen waire; op oenen sterf-
felijcken laet, indyen dat chijnsgoet, kuergoet oft
eygen goet waire. Y. d. Tat. 201 v^.
Laet en geleide. VrjfgeUide , ft. patte-port ,
tauf-conduit. || Ten jare 1271 gaf Jan I, hertog van
Braband, aan Willem, heer van Hoome en Altena,
hg de leenen die hy van hem had, 84 Ib. Leu-
yensohe penningen, jaarlijks «te 's Bosch te hef-
fen uit de regten, die laat en geleyde heetten.
Y. D. Ghijb, Leenen 118. Zie ook gxleide en
OELXIDBBBIBP.
LAETBBIËYEN (Laetenbrieven) , zn. mv., ft.
leiiree de tenanciert. Zie laxthof. j| Moeten sce-
penenbrieven van Antwerpen , . . worden geprefereert
allen anderen scepenen- , laeten- oft mannenbrieven
jongher van date synde,.. C v, Antw, 1545,
VI 18.
LAETGOëT, zn., fr. Inen de tenante on tenan-
oiere. || Dat oick alle leengoeder, soewel als aüe
ohyns- en lae^oederen, syn tussohen brueders en
snstêren gélyckdeylbaer. C. leenhof v. VMêeAnrg
1670 a. 8.
LAETHOF (Laethove), sn. o. Laathof, laat-
hank (eigendomereehtbank , — rechtgebied), ft, eonr
eensale {tribunal f onder, jnridietion fotunère. Kil
Laetbaneke. TVibnndl eive eenaenlmm eoUmorwm,
fomm rurale y jmritdictio fkndiaria. Wanneer eent
eehepenbank geene hoogere bevoegdheid had dan om over
laken de goederen aangaande te oor doelen, nam tg
den naam van laathof, en hare leden dien va»
erfelijeke of getworen laten f de laten ofcijnt-
pUMigen eener heerlijkheid, waren, in geval deze
geene hoogere rechibank van schepenen had, aiUm
bevoegd om , onder het voorzitterschap vem eenen meier
(viUiens) over de geschillen rakende c^nsgoederm
uitspraak te doen. Als zij geenen zegel bezaten ver-
zochten zij eene naburige schepenbank hunne brieven
te bezigden. Zie A. Wauters Jean I 311 , en JSnn-
rons I XLYIJ. II Bij faute van dijen [nZ. van het
leen te verheffen] , soo mach allen t'selve op de
leenen verheelt worden, bij procedure ten gronde,
alst gronden sijn, en tegens de laetboven, oook bg
clachte. C. v. Diest YZ. ZYiii 6. Noch is geordi-
neert, dat men die konde in de banck oft laethoel
nyet meer en sal wysen, dan, sullen, nae versueck
van parthyen, by den geswoeren hoede gedaen
werden. C. gr. Loon, I 10. Alle appellation van
cleyne leenhoven, bencken, eygenschen hoven en
laethoven sullen respective mit den stadtlielder,
scoltet oft meyer, met twee leenmans, twee sche-
pen, twee laten met bonnen secretaris aenbracht
werden. 2b. 18. O.-P.-B. autr. 30 juli 1717, Jnl.;
III 67: laethove.
LAETSCUAP (Laetschip), zn. Bbedanigheid van
laat, inz. van landboutoenden laat, fr. condition de
tenancier, partie. de tenander-euUivaieur. \\ Uutge-
nomen denghenen die op vreemde goede in pach-
tingen of laetschappen sitten. Rekenk. v. Brab. reg.
132, f9. 109. Deghene die de goeden, bynnen der
ammanien gelegen, den ingesetenen der stad oft
vridicheyt toebehoirende , in laetschapen, wjrnnin-
gen oft hueringhen gehouden hebben oft houden.
Ib. reg. 135 fol. 44 v®. (Zie bladxk). Niemandt in
huwelick synde , en msgh verlaten ofte aenveerden
eenighe poorterye, laetschap oft keurbroedersch^,
om voordeel te hebben jegens sijnen mede-oonjoinet
ofte sijne hoirs, tenware by contract antenuptial
anders besproken. C. v. BeUe y 11. Soo wie elden
buyten de hanse poorter bedeghe, laetschip oft
ander vrijdom anname, . . Cv. Veume xxxi 11.
LAETSCHEPEN, zn. Laaischepen of rechter
eener laaibank, fr. échevin ou juge d'un banc de
tenancier 9. || Alle conden in den laethove moeten
by den meyer geschieden; daeraff hem ooempttwee
stuyven;.. en twee laetsohepenen, die hy mede
moet leyden, twee stuyven. O, Liége 26 juli 1624
a. 16 (Loon)i 2<i« serie, III 42.
LAET WETEN (Laete weten, laten weten), zn.
o. Gerechtelijke kennisgeving ^ fr. notifieaüon ;Wt-
ciaire. || Zo men ooc useert laten weten of inthi-
matie. C. v. Oent 1 14. üutghedaen de smalle wetten,
die useren van laten weten te doene. Ib. Tii 15.
Laete weten en insinuatie an den proprietaris. C.
V. Aalst, Stijl a. 8. Daer tlaete weten gedaen en
de relatie behoyrlick ter vierschaere gheschiet is.
Ib. 9. Protesten, laetweten,.. O.-P.-B. auir. 18
oct. 1702 a. 17.
LAGAEN, laqaxngoxt, zn. Strandgoed , strand-
vond, fr. êpaves, épaves nuMritimes. La Cume Lagtm :
Spaves. II Yan espave oft lagaengoet. Goet espave,
lagaen ofte ghevonden, dat men niet en weet wie
LAG.
LAK.
133
dftt *t toebehoort, moet gheleyt syn in handen yen
juetitie. C. êtad Iperên zxii 1. Item hebben [buroh-
meester, schepenen en keurheera] kennisse van
alle lagaengoet arriverendo, misvarende en beder-
Tende by tempeest Tan ongheweerte en andersins
Gommende te lande op 'tstranghe ran de zee. C,
o. Broel^mrg i 7.
LAGAENRËCHT, sn. Bseht op hei êtrandgoed,
ir, droU d*^pavesf droiz de lagan leest men in eene
fïr. oorh. v. 1560, bij db Pb. en Bb. IY. DeeieU
donk 17. II £n insghelijcx tzecht Tan den lagane.
Ih. XY. MUdeVbwrg 62 (1464).
LAGE, sn. y. Wijnberg^ tUüc lande mei toi^-
eiokkem beplant, £r. mgnohle, Ygl. oblbob. || Op
en aen een laghe w^jngaerts, nu landt wesende,
alsoo de plecke gelegen is op den Dolenberch.
Sekep. Land v. Dieet j 15 febr. 1612.
LAGE, zn. y. Laag, vaUtrik, fr. piége. Kil.
Laeghe. Ineidiae, \\ Die seWe wet sid syn yan
laghen, die es yan huusoukinghen. JT. v. ter Piete
1265 a. 27; Lat. tekst de insidiie. It. Kh. v. Diest
A r. 70, B 92; O. e. Qeni, Gr. ch. e. 1297 a. 8;
en paesim, — Met gelaeghder laghen. Met
geleider lage , fr. avee guet-apene. || Dat N. . ., met
quaden en dampnabilen opsette, en met gelaeghder
lagen, en met eoelen bloede, yerraderiyc en moorda-
dichiyo, hem yorderde te wachten en te yerspieden
sulcken man , geheeten N . . , bij nachte en ontijde.
Y. D. Tav. 180.
LAGE (Laege), zn. y. Lage, — wederlage.
Ruiling van goed tegen goed, datgene wat men geeft of
ontvangt, \\ Yan wederlaghe yan erfve jeghens erfye
ghepaeseeit te Wette, zonder ghelt, toebate ofte
yoordeel, en wert gheene wedertreckynghe yan
naerheide. Want de erfye, alzoo verlaecht, zal
zyde houden ghelijck de contre-erfve , dat men heet
wederlaghe; en gaye men yoordeel ofte toeghelt,
daer zoude naerheide wesen ten adyenante yan den
toeghelde, ten minsten griefde yan der laeghe,
presie en estimatie. C. v, dueet, a. 257. Omme
te sohuwene de fraulden , die men daoghelicx useert
in t*faict yan lagbe, zoo en zal men nu yoortsaen
gheen laeghen moghen passeren ten;Ey dat de laeghe
en wederlaeghe gheaffirmeert zijn, elck by twee
lieden yan oeren, ter discretie yan der Weth, dat
men dezelve niet en doet omme yemandts naer-
heide, ofte den heere te frauderen. Ib, 258. Nu
yoortaen niemandt en zal moghen coopen ofte
doen coopen, ofte nemen by naerheide, z^jn laeghe
ofte wederlaeghe binnen drie jaeren. 259. It, C. v.
Veume xzix 1. 2. 9. 23; van lagbe en wissel,
zxz 9; C, V. Caeeel a. 257; C. etad Iperen xiv
6; C, St'Winocxbergen ix 28; C, v. Foperingen
VIII paeeim,
LAGELE, zn. Olazen fleeek, bier-, wijnfleech,
waars, ook lederen zak (of flesch, voegt er Kramers
by), h. bouieiüe ou Jlaeon en verre, a bière, è vin,
prü. ameêi ou^ff. Franck Chramm. Laghel Schlauch,
Flaeehe. Seryilius 1546 Lagena. Een flessche. Kil.
L a e g h e 1. ger. sax. eieamb. Lagena. D* Arsy Laghel.
Tlacon, boitteille. || Yan elcken lagele oft tonnen
smeers, olyen, botere oft seems. TarieJ v. 1409.
JPro qmalibet lagena eive tonna eueiungie, pinguedinie,
olei, butgri eive tndlie. Tarief v. 1315. Dat nu
XXIIIJ daghe in septemhris, tAntwerpen quam
myn heere de hertoghe yan Lymborch [?], die men
presenteerde in syn herberghe twee laghele Eyns
wyns; hielden iiij amen en xiiu vierendeel; coste
elke ame . . . xix sch. gr. Ylms , dat quam iiijr
pond vii sch.j den. gr. Ylms. Mbbtbnb en Tobfs,
II 609 (1401).
LAGEN, bw. Lagen leggon, fr. mettre uneembut*
eade, det piègee. \\ Dat alsulcken persoen mijn weder-
partye, by zynen ongeoirloofden en verduempden
wille , onlancx , op sulcken dach , zonder redenen oft
sake dairtoe te hebben, versien van stocken en
wapenen, die verboden wairen, tot alsnlcker plaet-
zen, dair hy wiste dat ie comen en lyden soude,
my met opsette gewacht en gelaeght, oploop gedaen
zeere onmenscheiyc géinjurieert en gequetst heeft
totten bloetreysen toe. Y. s. Tav. 32. Proce der-
gene die hebben gelaegd achter 't kerkhof . . . Ber-
naerde Meytinck, koopman . . . G^itabd, Antio. cHr-
chiv. I 223 (1543). Proc^ dergene die 's avonds
Jaoobe Anraet , koopman . . , hebben gelaegd en ver-
raederlyken met eender busse meynen te doorschie-
ten en evelen van den lyve. Ih. 226 (1545). K, en
br. Santhocen 1558 a. 19.
LAGEN, bw. Bmlen, wisselen, fr. êchanger.
II Niemene mach laghen lant omme lant, het ne
si vore omme vore. Hobdbt, Stat. du Hoop ^Ror
zebrouck blz. 94 a. 4.
LAGING, zn. v. Ruiling, wisseling, fr. éehange,
II 2Soo wie vermanghelt ofte verlaghet zyne patri-
moniale landen jeghens andere, zullen dezelve lan-
den, by manghelynghe ofte laghynghe vercreghen.
sorteren de natuere van deselve patrimonie. C e.
Broekburg, vii, 10. Zie Lage.
LACK, zn. o. Snoer, fr. laes. || Achter haer
[Abigaïl] sullen comen v jonghe dienstjouffrouwen ,
d'een met een brootsuycker , d'ander met eenen pot
groenen gingbeer, die derde cruyt, geleye en 1 pot
met sucaden, die vierde een lac met tregien [ml.
klein suikergoed, des dragees"], die v« eenen corff
met appelen van granaden oft oraengien, enz. Yan
EvBN, L'pmgang, blz. 58 (1594.)
LACK (Lac, lacq), zn. o. a) Aan eene oorkonde.
Gebrek, fr. défaut. Kil. Lake, laecke. lacke. Defee^
ius. II Wy N. N. ., tughen en doen cont, dat wy
ghesien hebben , en horen lesen twee seepenen brieve
van Dyest, gheheel, ongheraseert , onghecancelgeert
en sonder enich lac , wale bezeghelt metten zeghelen
der seepenen van Dyest. (Deze getuigenis wordt
onderaan nog herhaald). Schep. v. Diest, 15 sept.
1397. — b). Aan een paard. Gebrek, fr. vice. || Onder
gelofte en verclaren dat hetselve peert was geheel
gesont , sonder lacq oft de minste foute ... — Dat
hy, aenleggere, hetselve gecocht hebbende door synen
knecht, heeft doen voeren in de weyden, denwelc-
ken heeft gesien dat hetselve peert was uuyt de
neusgaten stortende eene groote quantitey t snot , . .
Stadsarchief Diest, proces Schout § Weuttiensy
I8<i« E.
LAKE, Lackb (Laecke), zn. v. Waterloop, beek,
ent. gevormd door de waters van de weiden en lage
landen, dus uit staande waters, plassen of poelen,
fr. cours d'eau, ruisseau, formé par les eaux des
prairies et des ierres b<uses, conséq, par des eaux
stagnantes, Jlaques ou laes. Kil. Lake. j. laeck.
Lacus. II Hebben ons voirts geleydt die voers.
Schaluynstrate inne, ter poirtenweerts, op een ander
steenen brughsken, oock geweest, zegghende dat
daer oock een lake plach deur te loopene, en dat-
ter oock oenen meulen plach mede te malene.
Seggende dat daerinne \nl. in de stads vesten]
commen geloopen twee laecken . ., commende uuyter
Demeren . . , die welcke laecken loopen onder deur
een steenen werck daer twee spuyen inne hangen..,
en loopen soo voirts naer Betecom en vandaer voirts
naer Werohtere. öharterb, v. Aarsehot, 1551, fol.
159 v^ en 160. Dat alle de oude lacken, grachten
en generaelyck alle de waeterloopen liggende van
134
LAK.
LAK.
weder eyden «en de TOon. twee riyieren [nh de
kleine en de groote Nethe], daemyt en inyloey-
ende, waerdoor de waeteren yan de yoors. weyden
en leege landen hunnen aftreck naer de yoors. resp.
riyieren moeten hebben, en die alanu teenemael
yeryuylt zijn liggende, sallen geruympt, gediept en
gebreed worden op hunne oude diepte en breedde,
tot 6, 7, 8, 9 a 10 yoeten . . . O.-P.-B. autr, 8 mrt.
1731 V, a. 14; it. 16. 27. 34. Alle de lacken,
beken, riolen en generaelyck alle de waeterloopen
gelegen neffens onse yoors. riyieren. Ih. 8 mrt. 1731
2<^ a. 5; i<. 6. 15; lY 352. 356. Ordonneren by
desen aen eenieder , . . welkers eryen eü goederen
aen de yoors. riyieren zyn paelende [nZ. aan de
Dyie , Demer en Gheete] , . . deselye met hunne
laeckbeken en hulpen te snyyeren, enz. Ih. 11
aug. 1752; YII 149.
LAKEN, zn. o. Y) De beleende getoevene wollen,
katoenen of linnen ttof^ fr. Véioffe connue^ iissée de
laine^ de coton ou de lin. Kil. Laeoken / doeck.
PannuSf pannus laneut. — Lintenmy pannu» lin-
ieuê. — Wollen laken. — De soorten yan
wollen lakens zyn zoo uitermate yerschillend yan
stof, yan hoedanigheid, yan kleur en maat en yan
herkomst, dat wij ons bij eene, nog ruim lange,
opgaye der meest bekende moeten bepalen, den
meerbegerigen lezer naar de keuren, kaarten en
yerordeningen. yerzendend. — || Bellaert. Zie d.
w. — Boensaerde. || Ghelue boensaerde strypte
moeten alle staen an de ramen breet ii ellen en
niet smaelre, maer breeder, wilt men. £. Lakeng.
Auden, 1329 a. 65, Meng, I 355. — Derdelinck.
Zie d. w. — Dickedinne, dickeduioïb. Zie d.
w. — Edel wit laken. Fijn wit laken^ fr. drap
hiane de fine qudlité. || Ghecocht edel wit laken,
omme te makene de orucen op de joumeyen yan
den soudeniers en an haerlieder cousen, coste zxiiy
8. Stadtrek, Ninove 1476. — Es el laken. Zie d. w.
— Geliest, gelast laken. Zelfkanten laken^ fr.
drap è lieièret. \\ 8o wie die werket blauwe lakene ,
oft witte, ofte ghelyste, yan so wat yaerwen so sy
syn,.. O. V. Oent, Or. ch, v, 1297 a. 142. Dat
niemen gelieste laken yersien en mach na dat si
uter yolderien comen syn, no yser darane doen.
Soe wie dat dade, hi waers, yan eiken lakene en
telken male, op ene boete yan x scellinge groten
ghelts. £ü dit mach die gulden licteeken-en haren
eedt daeraf hebben , also dicke als men wilt. Begl.
Lakeng, Briusel 1376 a. 7. Zie aangaande de 1 ij s te n,
de K. d. wolweyers te Aalst, onder DiCKBDiKfns
I 349. — Getafelt laken. Cteruit laken ^ fr. drap
è carreaux ou lotanges, || Dat die knapen yan den
yolres ambachte hebben zelen yan eenen witten
schaerlakene en yan eenen yoememenden eaden
[niet Boden, geiyk bij Verdam y^ Getafelt] blau-
wen gegreinden, getafelden yan yoememender wollen,
ghilyc scaerlakene. Mebtxkb hv Tobfa II, 662, publ.
V. 1811. — Gersem wit (G^rseine .'). || Een gher-
sem wit [laken], dat men heet pecker wit, zal
men erden een dachwero, eü yoort derup werken
i\j daghe. JT. Lakeng. Iperen, yit, 6. Vulres biz.
197. De peckere en gherseine [}"] peckers witte
moeten . . . syn ghescoren lyig ganghe en de lysten
Ib. Yiii. 203. — Gouden en silyeren laken.
Fr. drap d*or et d'argent. Kil. Gouden laecken.
Vettis Attaliea^ veetis auro intexta, \\ Een kiste
▼an gouden oft silyeren lakens yan Florencien,
geef. iiic lib. Schatting 0. 1551. Verbieden by desen
allen onsen vassaelen, weder zy zyn hertoghen,
princen, mercgrayen, grayen, baenreheeren, edelen,
oft ander onsen ondersaeten . . , sowel yrauwen als
manspersonen . . , het draegen en slijten yan gouden
en zelyerea lakenen, yan gouden ofte zeWeren
douck, yan gout ofte zelyer brocaet, soo in tab-
baerden, mantels, cappen, wambaeysen, paltrocken,
kuerssen oft ondercuerskens , in mauwen ofte
maukins, groote ofte deene boorden, oft andersins
in wat. manieren dat het zy, eü insgheUjcks alle
borduren yan gaudt oft yan zelyeren, waerop nooht
in wat manieren dat het zy. JP/. o. VI, 7 oct. 1531 ;
I 763. It, 784. Zie ook PI, o. Brab,, QeneraU
middelen 18 dec. 1576; II 58. Van elcken ellen
gouden, silyeren en andere zyden lakenen onder-
schoten met gouden drado oft silyeren drade, sal
de yercoopere betalen den xzx^n penn. Jtekenk,
o. Brab, reg. 139 fol. 10 y<>, Impóts 6 noy. 1542.
— Groen laken. Zooals thans, fr. drap vert.
II Twee groene lakene . ., daer der stat knapen yan
der scepenen cameren eü meester yan alderhande
werken, wintercleedere af hadden. Mebtens en
ToBPS II 636, SfMltrek. 1401. Wert ten scutten
behouf noch ghecocht een blaeu laken, dat men
groen yerwen dede , te yaessohen. Ib, II 61 1 , etadt'
reken, 1398/1 399. — H a 1 1 e 1 a k e n. Zie Debdbliitce.
— Hechtgroen laken (Bleeck h. 1.). Bleek
groen laken , kleur van den tnoeJCy fr. drap vertpAU^
couleur du brochet, \\ Bleeke hechtgroene sandereye
syn yan enen weede, maer die wilt mach sat [donker]
blauwe maken. En dese lakene selen hebben iij
lytsen oft iiy eü selen alle wit sijn; uutghenomen
die Hjsten yan den royen. Kb. Lakeng. o. Dieet ^
ord. 1414 a. 2. — Corenbloem-laken. Laken
van de kleur der korenbloem^ Uauw, fr. drap couleur
fleur de bléj bleu. || In den eersten, tyierde laken
Bwert, terde corenbloem, eü twee roeye uut den
sacke. Rb, Lakeng, Dieet, Ord. v, d, laken milten
hare, 1414, a. 1. — Gouslaken. Broeketof, fr.
Hoffe poer ehaueses. || Voer de Heeren [nl, burge-
meesters en schepenen] eü Baetslieden die tselye
begheert hebben, tenneyt laken, teghen xii sch.
YiiVs d. Brabants delle, tcouslaken teghen xi so.
TI d. Brabants delle. G^kabd, Antw. arék. I 71,
Stadtrek, 1549/1550 (uitgayen yoor lakenen en
oleedinghe die men jaerlicx den officieren deeer
stadt schuldich is). Zie ook Mobeit, Swxbt, en
Tavitbitlakek. — Lelie- (Heli e-)laken. LeUewU
laken, fr. drap blane comme un He. || Alle lielie-
lakenen zal men nyet min opruwen dkn met ach-
thiene drachten. Èegl, droogscheerdere te Dieet,
1545 a. 38/5. — Moreit(Moreyt, mareyt) laken.
Baars {peere), violetkleurig ^ fr. drap violet. Naar
het schynt yan het Spaansch morado; by Da Fonseca:
de couleur de m4ret violet fonoé (tTtoZacsMf); Trogne-
sius, El grande dict. Antw. 1539, mortido eolor:
violet, per 9, et eélon aueuns c'est Ie grie brun ou
iannê obscur^ — violet eotemr, perte oft doneker
iannegt, \\ Een yeghehjc wedere [nl, weedeyeryer]
sal een moreyt laken binnen xiiii nachten al op*
maken, op eene pene yan z s., eü doent stalen;
eü en eest niet sad ghenoech, soe sal hyt weder-
draghen eü binnen xiiii nachten brenghen. Eü en
eest dan niet sad ghenoech, soe sal hys ghelden
X 8. alsoe dicwile als hyt weder brenct. Kb. v.
Dieet, wolwerk 1333 a. 37. So wie die moreit oft
piers bet yaerwede op den hegghe dan in de mid-
den waert, yerbuerde c schel. K, Lakeng. Auden.
1329 a. 29 ; Meng. I 348. Moreitin garen. Ih. a. 30.
Stadtboden, speelieden en yroeyrouwen mareyt laken
teghen yiii se. viii d. Ti m. Brabants delle. Gékabd,
Antw. archiv. I 71, Stadtrek. 1549/1550. Zie ook
CouSLAEEN. It. iiy lakene ter scntters en caproene
behouf, moreyt te yerwene. Msbtexb en Tobfs
LaK.
LAlt.
135
n 611, Siadsreh. 1898/1401. — Museelde lake-
nen. || Dat men alle Brugsche museelde ghelike
lakenen, die men blaeuwen sal, blaeuwen moet te
weede Tan xxir grooten of daerboven ... — £n
waert zo dat een drapier hadde een onghelijo blaeu
laken t dat hi ghemuseelt groen hebben wilde , . .
Kb, Lakeng. Brugge^ Vaerwert, 89. — Oraen-
gien, Araengnien laken. Oranjeklewrig lakeng fr.
drop orangé. || Betaelt ran ii araengien lakenen
gecocht ten Bcutteren behoef te hore palueren. Van
II roeden aerangien lakene, daeraf dat de voors.
Bcntters deene hadden en onse heezen dander. Vak
MsLCKEBBKX» Ktuxëhoog 8f êchiefspel v. 24 aept. 1.380.
— Pecker wit. Zie Gbbsem wit. -^ Polaken.
Qrof laken t fr. lure. Kil. Pijo /pgelaecken. Fannus
rudiê, hirsututt croitior. K, auci. Drap vdu ei
grot. II Laken yan Oostlandt geheeten pijlaken, het
stack Yiii Bt. Tol, o. 1597. — Plein (playn,
pleyn) laken, ^ffen laken f fr. drap uni (plane). Kil.
rleyn/ effen, aeguue, || Van allen pleynen lakene
Tan wollen . . , hoegedaen dat zy êyn , der knapen
loon Tiere groten torn. Mbbtess en Tobfs II 662
(tSll). Men Bal gheTen yan Bamencope Tan pleynen
ghewande in de herberghe, Tan enen lakene dat
ghelt xiJ YrancrycBche cronen, iij nuwe grote
VlemBche. Wyeme dat garen ghebrect in playn
lakene te slane, die mach alsoe goet wollen garen
oft beter na inslaen op tleste inde, tot iiij ellen
toe. Kb, Lakeng. Dieet 1838, Wólioerk a. 31. —
BooBe laken. Bozekleurig laken ^ fr. drap rosé.
II Alle rooBO lakenen sal men nyet min oprawen
dan met Tierthien drachten. BegL droogscheerdere
ie JHeti 1645 a. 88/4. ~ Boot laken. Bood
laken, fr. drap rouge. \\ Een roet laken, daer der
Btat twee loeperB, de wachtere, Bliicmeyere, en Jan
de Ledeghe, die de graTemie Tcrwaert, winterrocke
af hadden. Mbbtsnb en Tobfs II 686, Siadsrek.
1401. — Sat (zadde, sadon) laken. Hooggekleurd,
donker, &. de couleur foncée. In *tEng. bet. 8ad,
ead of eólour: Irun, ^scur^ qui tire sur Ie noir.
A sad coloured eloth: un drap obscur. || Zadde
blauwe, lichte blauwe. Rb. Lakeng, Brugge, Wevers
20 (1467). Zie ook Ge tafelt en Hxchtoboxn.
— SaiBoenlaken. || Dewelcke twee clercken
[nl. Tan deelmannen] zullen hebben elck Tieren-
twintich pont par. over huerlieder saisoenlakene.
C. stad Brugge y II 276, Deelmannen 1525 a. 4.
— Sanguin (Sancwiin) laken. Bloedkleurig laken,
fr. du drap sanguin j couleur de sang. \\ Een sanc-
wün laken daer dei Btat clerke en wlBselere winter-
cleederen af hadden. Mbbtxns en Tobfs II 636,
Siadsrek. 1401. — Sanctoenen, eanctonnen.
Onder de Engelsche lakens te Bergen-op-Zoom
ingoToerd, en het inkomrecht erop gesteld, ziet men
deze soort, met de melding: || Van densanctonnen,
yan zesfie stucken, 1 gl. EekenJc. o. Brab, reg. 186
fol. 14 (1494). Dat men alle manieren Tan Inghel-
Bche lakenen, kerseyden, sayetoenen (?) en Yriessche
lakenen, oomende uuyt Ingelant, YrieBlant, Yrlant
[var. Yerlandt] en Schotlant soude moigen bringen in
de Btadt yan Bergen*opten-2Soom. 26. fol. 15 t° (1495).
— Scharlaken, bchabblaksk (Scarlaken). In
H algemeen, laken, en vooral laken van eene Koog-
roods kleur, doch ook van atterlei kleur, fr. en
général, du drap, ei noiammeni du drap d*un rouge
éeUUani, fori vif, mais aussi de diverses couleurs.
Kil. Schaerlaet / Bohaerlaeck. Coccus, cocei-
num, ê^ Vesiis eoccina, coecinea , . . vulgd searlaium , . .
Scharlaeckengreyn. Coeeum infectorium , granum iinc-
torimm. In de Sgnonyma ook kermesijn, karmesijn.
La Onme Ssearlaie: Drap, Au xii^ eiicle, il
signifle iioffe de pourpre (Thomas de Gantorbery
189). A pariir du xv^ siicle, c'esi une êtoffe de
couleurs diverses, en hij noemt JEewrltUe noire,
blanehe, vermeUle, rouge, violette, brunette morée
(violet), brune morée. || Brun scarlaken. Beken, stad
Oeni 1886, blz. 38. 151. 155. Langhe witten soaer-
lakene. Begl, lakeng. Brussel 1375 a. 1. Brunscaer-
laken strypten. Booden scaerlaken strypten. Hütt-
TEKS, Corporations 64, lijsi der bijzonderste in
Vlaanderen vervaardigde lakens van 1314 ioi 1400.
Unam iogam simplicem faotam de panno dicio paer-
scaerlaken , ei cum capueio dupliecdo de eodem panno,
Inv, pastor Jan 1377. Tres pede vesiium dictarum
perscaerlaken clederen. Inv. JSlgs. ScHders 1889.
Duo paria longarum vestium, unum coloris rubei
scarlade , et aliud nigri. — üna clamis [l, chlamgs,
nl, mantel] duplex de scarlaco dioto pturscsaltLken,
Inv. Amts 's Oreven 1391. Item, desgel^x Boelen
sgn laken die men roet scarlaken maken sal. Kb,
Lakeng. Diesi, Wolwerk 1419 a. 8. Alsoo Tan
jouifrouwen schoonheden, soo sullen sy inbren-
gen roodt schaerlaken en peer {l. peers) schaer-
laken efi de Toederen die daertoe hooren, en de
kroone, en hoedt en doreersnoer. C. v, Brussel,
Deelingen 1856 a. 2; GhriBtgn pannos coecineos.
Yan eenen witten schaerlakene. Mbbteks en Tobfs
II bQ2, publ, V. 1311. — SchaepTaer, SCAPTAXB,
scaepbaer. Lakensoort Toorkomend in de oudste ons
bekende Terordening op de lakenwoTerij, het charter
Tan Zout'Leeuw t. 1248, in het Latijn: \\Fanniqui
dicuniur scapuaer. Ook in eene Terord. t. 1401 te
Antw. Mebtxvb en Tobfs II 611: || „Yan allen stryp-
ten lakene, hoegedaen dat sy syn, en oick Tan scaep-
baren en Tan geslegenen grauwen, der knapen loon
drie groten torn. enz." Wij Tragen ons af of beide
woorden niet hetzelfde laken bedoelen.^ en welke
soort Tan laken? — Bijden laken. Zijden laken,
fr. drap de soie, || Sgden laken Tan Florencien,
een kiste, innecomende, ge^T. op clx lib. — En
uuytTaerende, tstuck geèT. x lib. Schatting v, 1651.
Yan elcker ellen Tan alderhando sorten Tan sijde
laeckenen Tercocht wesende, als Tan cramosijn,
fluweel geschoren en ongeschoren, sattijn, damast,
armesijn, taffetaf, sijden grofgreyn, en diergelijcke
onder tgetal en den naem Tan sijde laeckenen be-
grepen. Fl. V. Brab. 14 dec. 1570 a. 112; II 48.
— Sloeflaken. Laken van grove tooZ, voor pijen,
fr. du drap de laine grossière pour bures. Kil.
Sloef. Toga sive tunica rudis, impoliia ei sordi-
dula: penula. D'Arsy. Sloef. Bobe de gros drap,
non polie et orde, \\ Een pack sloeflaken xii gro.
Een sloeflaken ii ingelsche. Watertol 1550. —
Strijpt, gestrijpt laken. Gestreept laken, ft,
drap rage. Kil. Strypt kleed. Yestis disco-
lor (?) , lineis variegtUa. D*Arsy .* vêtement rage de
lignes, \\ Tempore B!d«wrdi ii striped cloth or „cloih
of rag'^ was broughi from Brabant and Flanders,
Mon, CHldhalliie London. 1, Liber albus, uitg.
Biley, Inl. lxxxtij. So wie die werket blauwe
lakene ofte witte . . , hy ne mach no strypte no
ghemingde lakene maken , . . Cv. Qeni , Or. cA.
1297 a. 142. Een yegheiyo mach scieten in strypte
lakene twee coerstrypton op deerste inde, en die
derde houden. Kb. Lakeng. Diesi, Wolwever» 1383
a. 4, en passim. Yan eiken strijpten lakenen zal
men gheyen yan assisen . . ; yan eiken halyen . . ;
yan eenen gegreinden strijpten lakenen ... dx
Ylamikck, Ace, 14 (1405). Alle gestrypde bedden
{Hts d' êtoffe rayêé), C, hertogd, Limburg, Valken'
burg 1570 a. 9. It. Acad. d'arckSol, 1857 blz. 46;
Kb. Lakeng. Brugge, Wevers 7; Mertens en Torf8|
136
Lal.
LAC.
II 562 (1311). — Swert laken. Zvmi laken,
fr. du drap noir, |< Voere de secretariseD , greffiep,
medecynen, cirurgysen eii andere, zwart laken,
tegen x se. iiiiVs d- Brabants delle. Gekald,
AfUw, arck. I 71. Zie ook coüblakev. — Tanneit,
TSinixiT. Bunkleuri^ bruine donker geel, roe laken,
fr. draf de couleur euir fanné. Kil. Taneyt, tan-
neyt, teyneyt. Color ravus. \\ It. noch een elle
tenneyts wollens lakens. It. noch een half dosgn
nttecussene met eenen teneyten velde, onder' met
rooden loessche. Inv. o. d. Mulst 1489. XXY mannen
te peerde met taneyte casacken. Vod. Mus. III
107, Kleedij der Lelie v. Diesi , 1562. Noch heeft
desen rendant, op xxiiu^n meert a° lzi, tot Ber-
gen gecocht yyer en een half stncken engelsche
witten, en heeft deselve oyck tot Antwerpen doen
bereyden en verwen brayn tanneyt, en sijn uuyt-
gesneden als Yolcht : xziiu mannen van der schut-
tery der cleuveniers, elcken vyff ellen. — De
kerckmeesters. — De almoeseniers. Der stadt
knecht. Der stadt tymmerman. Der stadt metser.
Der stadt leydecker. Der stadt chyrurgyn. Den
moosmeyer. Der stadt straetmaker.. Den clockstel-
dere. Den trompetter op den thoren. Den twee
brootwegers. Den spelregeerder. Stadsarch. Breda,
reken. 1561 — 1562, XJuytgeven van gecochte lokenen.
Zie ook coüSLAKEK. — "Wit laken. Zooals thans,
fr. du drap hlanc. || Van den lakenen, daer de
scutters van der stat panieren af hadden, waren
gecocht ij witte lakene. Mebtens en Tobfs II
611, Stadrek. 1398/1399. — In weerwil yan de
ontzachlijke bedrijyigheid in het yeryaardigen der
lakens in schier alle steden en dorpen yan Brabant ,
Vlaanderen en Limburg, werden er nog zeer yeel
hier ingebracht uit het buitenland; namelijk uit
Amsterdam, Delft, Engeland, Florentië, Haarlem,
Henegouw, Holland, Leiden, uit Borkel (Oostland),
Rijssel , Botterdam , Bouaan , Schotland , Vriesland ,
Westfalen. Zeeland.
2) Linnen (Linnens) laken. Linnen, lijnwaad,
h. de la toile. || Van CXYiii elle linenslakens ghe-
beseght ane de crebbe yan de tente. Van c en
Lxxiiii elle linenslakens ghebeseght om xix waghen-
eleederen. Van lv [ellen] lines lakens ghehuert...
ten scutters behoef. Item, Qielijs Staes yan xly
elle lines lakens ghebeseght te iii huyen, boyen
de waghene te stellen. Vak Melckebeks, kruis-
hoog 8, schietspel o. 24 sept. 1880. Lijnen laec-
kenen, tijeken eü alle andere hantwercken yan
lynen garen gemaeckt. C. v. Brussel 1570 a. 19.
Bouwe of witte lynen lakenen. C. v. Auden, 2<^o
d. 296 (1615).
8) Geiyk men zegde een bier yoor een brouwsel ,
segde men ook een laken yoor een stuk laken,
fr. comme on disait „une bière*^ pour un brassin,
on disait, de méme, „«« drap*^ pour une pièce de
drap, II Alle lakens moesten 41 ellen lang zijn,
waren zy langer, dat was *s meesters gemoede. Meb-
TBKS en ToBTB II 109 (1), en Bylage 611. Van
eenen wagen die lakenen geladen heeft, als tot 12
laken, hy sal geyen yan elck laken eenen ouden
ingelschen. Van eenen lakenen dat men op den
hals draeght, eenen ouden ingelschen. Mabtühez
289, Qelmfden 16de £.
LAKENGëLT. Zie HALLxaSLT. || Cont si allen,
dat ie , Beynere Clutikc , soene Beyneers Clutincs ,
segheleren, ontfaen hebbe yan den hertoghe en
hertoginne yan Luxemborg en yan Brabtmt, bi
hant des rentmeesters yan der beden, enendertich
pont gr. lakensghelt , enen Antwerpschen soilt met-
ten yiere Leeuwen yoor tweentwintieh gr. des
yoers. ghelts gherekent, die men miscnldich was..;
yan doQwelken enendertich pont gr. lakenghelts
yoers. en yan allen zaken dat ie quite scelde onse
here en yrouwe yoers. Bijksarch: TrSsorerie^ ehair*
ies de Brab. venues de Vienne, liasse proo. 123, oac.
fonds f 2 brieven d. d. 18 nov. 1357. Dat nieman
gheen stuc maken en sal metten egghe, dat lan-
ghor si dan XY ellen lanc; soe wie dat maecte,
die soude dat stuc yerbeuren en x se. gr. lakens-
gelt. K. Lakeng, Brussel 14de B. Item, dat die
guldekene en die Achte yan der gulden aelen heb-
ben elc yan hen, twee paer clederen tsjaers yan
twee lakenen telken say soene, en dairaf sal elc
laken costen twee pond ouder grote tomoys lakens-
gelds, eü niet meer. Belg. mus. I 260, Stadsord.
V. Brussel 14de £. It. J. F. WiUems, Mengelingen
346; hij zag in het lakengeld gehukt geld, dat in
waerde en gehalte afgenomen is, en stelt het in
yerband met Kiliaan's laeckende waere, mera de-
erescens.
LAKENGEREIDEMAKER. Zie bebbidxk en
BBBBIDBB. || Waltorus de Lakenghereidemaker.
Bruss. godsh. reg. b 210 nr. xxiy, 13d« B.
LAKENHUIS. zn. o. Lakenhal, fr. haüe anx
draps. Il Dlakenhuus yan Loyene, dat wi en onse
yorderen plagen te houdene op onsen oost,.,
metten gronde daerop [L daert op] steet , en met-
ter plaetsen tusscen dlakenhuus en dcorenhnus,..
hebben gegeyen en geyen, . . erfelec eii emmermeer
te houdene en te hebbene. Brab. Yeesten, 1 747
(26 sept. 1311).
LAKENMAKERE, zn. Lakenfabrikant (KnmBn
en Van Dale) , fr. fabrioant de drap , drapier. Kil.
Laeckenmaecker. Pannorum opifex, lamfex.
Kb. Lakeng. Diest, Wolwerk 1333 a. 115.
LAKENREEDER (Lakenreder). Zie bebbideb
en BEBEIDEB. Kil. Laeckenbereyder. FuUo.
Kil. auct. FouUon, Kb. lakeng. Iperen 1363, Yi.
LACCASSIE (Laccagie), zn. y. 1) Van yloei-
stoffen. Lekkaadfe, fr. (des liquides) eouLage. Kil.
Lackaedsie, Laeckinghe. Dimimi^to , . . Zie ook
LAXiiroE. II Soo sal men beyinden dat de tonnen,
met dewelcke het bier wort affgeyoert, nietgrootter
en syn als dat behoort, geconsidereert de laccasie,
het oyergaen en t'storten yan het bier, de steerte
oft het dick dat op de stucken of yaten is bl\jyende . . .
Stadsarch. Diest, Imposten, 18de E. Zie ook
HSIJEB.
2^ in het meten yan timmerwerk. Overmaat, fr.
{dans Ie mesurage des ouvrages de ckarpente) swT'
mesure. || AUe deuren eü yensters, gestaeokt en
gerichelt, worden dobbel gemeten, sonder laccagie
ofte toemaete te rekenen. B^L Édificio-meters 16
jan. 1705, iii 12.
LAKINGE, zn. y. Vermindering, afneming {vam
gewicht) , fr . dichet , dvminution de poids. Kil. Laec-
ken. Minnere , . . Laeckende waere. Merx decreseens.
Laeckinghe (Lackaedsie). DiminuOo. Vgl. Lac-
casie 1). II Ghecocht eü ghehaelt te Clais Weytings,
IIIJ groote toortsen, iiii handkeerssen en lees-
keerssen, die yerorbuert waren als men Onzer-
Vrouwen fierter omme drouch, wouch de lakinghe
YTi steenen ii pont, te iii se. gr. den steen, yan
lynwade daert yors. was in ghebonden was, Yi se.
gr., compt xxYiii se. Yi d. gr. [soodat men het
niet yerbrande , het oyergebleyene was , aan den
leyeraar teruggiï.] Cannaebt, Bedragen AQO {\^h^).
Zie ook BEBmBCAMEB, en Gailliard, Qlossaire 165.
LACKMOES, LBCKM0E8, zu. Lakmoes^ fr. to«r-
nesoL \\ Lecmoes. Een saok oft pouper(?) nr gr.
Een tonne ni gr. Watertol 1550. — Leokmoea
L\M.
LAN.
137
ofte oteiUêi?), de sniftl tonne vin gro. Tol UAnUo.
1623.
LAKRE, sn. BrietoenUk^ pijplak, ft. dre d^JSi-
pagnê^ eire h eacheUr. Spaanach Lacre, || Schry-
yende d'een den anderen [nl. Jan d'Ysansa en
Gaspar de Anastro] xeer Becreteiyck, en antwoorde
hem den Toors. Gaspar de Anastro altyts in zyn
camere, met zijne eyghene handt sluytende zijn
brieren met lakre oft hert was , en zoo hedecktelick
als hy cOBt. G^KABD, Aniw. arch. lY 81 (1682).
LAM, zn. 1) Groot lam. Oimdem munt geslagen
onder hertog Jan III, 1312^1355, fr. Ie grand
agnel, monnaie d'or f rappee tont Jedtn III, 1312 —
1366. Vav seb Chijb , Mertogdom 69. De BohryTer
doet opmerken dat deze munt uitsluiteiyk tot de
Nederlanden behoort, en dat men ze, buiten Bra-
bant, nog aantreft in Gelderland, Holland en in
Henegouw.
2) Oouden mrnnt, ook moeioen en ^^agneV* ge-
naamd, geslagen onder Weneeelae en Joanna, iug'
schen 1366 en 1383, fr. agnel, monnaie d'or, aussi
appdée numUm, f rappee tons Weneeslat et Jeanne,
entre 1366 et 1383. Ib., 91. — Heylen, Antwoord
11, gewaagt in 1414 yan ,fWezemaeUeke Lamme-
kene". De Muntwaarde in Brabant yan 1419, telt
onder de gouden munten „de drye Yranokerycksche
lammeren yan twee croonen, dat is elck lam oft
mottoen y s. yiy d. gro. y ingelsche*'. (Zie hierover
o. a. La Cume); en een charter yan 23 febr. 1320,
behelst eene gift yan „thien gulden lamkine yoer
eenen yuntpenninck*' ten voordeele yan het kind,
dat oyer de door de schenkers gegeyene doopyunt
zou geheven worden, db Pb. en Bb. VI. Votselaar 44.
LAM£ERS£N, ow. Een one onbekend spel, fr.
flt» jen qui nous est ineonnu. || Men verbiedt van
weghen Heere eü Wet, te caetsen, rollen, lameer-
sen, oft ander spel te spelen up de zale van den
stedehuuse. Anden. meng. I 88 (1688).
LAMINGE (Laeminge), zn. o. Vermindering ,
afslag, inz, m» belasting op het Her brounoen, fr.
diminution , portie, de Vimpót sur la brasserie. Sil.
Lame n. Diminmere, . . ^ Imminnere svoe remittere
ediquid qnod debetur: gratiam faeere. || Laminghe
van de Bede voor ses jaeren, in té gaen Kersmisse
1737. Opschrift van hit rèkvest des magistraats te
Dieet adn de Staten v. Brab., ter verkrijging eener
vermindering in stads aanded, met toestemmende
MostiUe. Dat een brouwsel van drij bieren ofte
dertig tonnen sal mogen hebben ses tonnen voor
laeminge; dat het brouwsel van twintig tonnen sal
mogen hebben de laeminge van vier tonnen, en
hetgene van een bier ofte tien tonnen ... de lae-
minge van twee tonnen. O.-F.-B. autr. 24 nov.
1749; YI 610.
LAMMERTIENDE. Zie tibkdb.
LAMMERWERGKER. Zie obauwbbckbb.
LAMOEGE , LAV0E17OIB, lam oioKx. Zie lixogb.
LAMPE, lamftb, zn. v. Lompe, fr. lompe. Kil.
Lampas. Ofschoon het w. in Frankrijk swlert de
12de £. voorkomt {Maehabées i iv 50), troffen w!}
het in de oude inv. van huisraad niet aan vöör de
16d» , alleen kandelaars en lantaamen; wel in kerken.
II Een lamp yan ten, metael oft steenen. C. v.
Antw. 1682, tit. 41 a. 100, Stadsvoordeel. Heiniic
Bruneel en thoyr Jana yan den Linden syil scul^
didh, ter lampten bouf [nl. in de kerk} ... de Pb.
en Bb. IX. 8t. Martens-Laathem 41 (1394). En
voorts houden berronde in den choor, voor *t heilich
Saetament , . . een lampte met olie , benende alle
daegen, daefa en nacht. Ib. XXIII. Beverén 140
(1472);
IL
LAHPERS, zn. mv. Soort van z^den laken uit
het Oosten , fr. sorte de drop de soie des Indes orien-
tales. Kil. Lam pers. Byssus, carbosus lamprasive
splendens: nebuia, velomen tenue et pellueidum. K.
auei. Orespe. D'Arsy Orèpe, sorte de toUe elere.
Ital. Lampar e blinken, glanzen; lampasso zyden
laken, komende uit Oost-Indië, &. lampas. Zie by
Kramers Lampasses. \\ Lampers. j. kiste uuyt
Spaengien en Italien, geéstimeert op c lib. Schat'
ting V. 1661 (fol. 189, onder U S (Sgden). Item,
een bougette van houte, drye lampersche bonetten.
GéNABB, Antto. arch. XVII 241. Inv. v. Schoon^
beke (1666). Lampers van Boloignien en andero
geiycke, de casse van ontront 60 pacxkens van ir
stucken , elc XYUJ lib. Tel v. 31 aug. 1697 (onder
de zydestoffen).
LAMPET, zn. 1) Waterkan, lampet, ir. aiguibre.
Kil. Lampet /handvat. Quttus,.. \\ In eeren-
werok . . . twee ooperen syen , twee lampetten. Inv.
deken Daneels 1483. Een coperen syde en ii lam-
petten, eenen coperen scotelrinck. Inv. V.d.HuLst,
1487. It. C. V. Antw. 1682 tit. 41 a. 100, Stads-
voordeel,
2) Bouwterm. Afhangend sieraad eener tddering,
in den vorm van hêt onderstuk eener kerklamp, fr.
(eonstruction) cul de lompe {f). || Item, vier anckers
om de vier draken rustende up de lampetten,
waerup rusten moet de middelcolomme van de
voyen. Auden. meng. lY 136 (1616).
LAMPRAES (Lanpraes), zn. Konijn, fr. lapin.
Kil. Lampraes / lampraesken. Cunieulus junior :
,catuhu leporinus. Lampreel. j. lampraes. Ounitmlus^
II Lanpraesen. Aood. d'archSol. 1866, blz. 109,
Gastmaal te Brussel in 1662, tweeste sohotele. Ben
pastey van y lamperaes en een hoen. Keukenb.
16de E. in myn bezit. Lamprasen oft conynen, de
coppel, 1 8. Tol V. 1697, BI. v. Brab. 1 414.
L AMPROIJE (Lemproye) , zn. v. Lamprei, prik,
fr. lomproie. Kil. Lamprey e / pricke. Mustela,
lampretOf murena fiuviatüiss gat» lomproge. \\ Hoe
men lampreyen bereyden zal oft pricken. Keukenb,
d. 16de E., in myn bezit. — Aan dezen, door de
Bomeinen 'zoo hooggeschatten visch, hecht zich de
bijzondere omstandigheid, dat h^, of een bep€talde
som er voor* in gerechtszaken tot boete voor onnouw'
keurige, of tot loeddingprijs tussehen strijdige procu-
reurs gesteld werd. || Éiï als sy [nl. partyen] daeraf
discorderon, d*een seggendedat sy [nl. al de scrifturon]
zyn in iaicte, eü d'ander in rechte, t'hof visiteert
de scrifturen, op de lamproye, en die ghesien,
condempneert den procureur cQe ongeiyck heeft in
de lamproye. Wielant, Braet. eiv. T, zziiy, 11.
En indien den procureur van d*een partye susti-
neert de sake geroguleert te moeten worden te faite,
en den anderen ter contrarie, zullen sy wedden op
de lamproye van vil schell. par.; eü het differont
gewideert wesende , tél dengenen ongelyck hebbeode
daerin gecondemneert worden. C. v. Auden. Stijl
1619, kamer i 31; U. Kast. 29. Indien sy [nl. de
proöureurs] dies contrarie soustenne deden / wordt
op de lemproye van iii pond par. C. o. Veume
LYI 11. It. C V. Belle zxii 43. — La Cume en
Littré vermelden ons, v^ Lamproie, uit Baoul de
Cambrai, 12de E., dat de lamprei, of liever haro
geldswaarde, toen reeds aan den h. Lodewyk tot
voorwerp van prys of belooning diende : Bois Loegs . . .
L'*en fist te don del pris d'une lamproie.
LANDEGELIJOK, byn. Naar evenredigheid, fr.
en proportion. Zie ook GhsLAifDB , en oxlaitdxlijck.
II Met selker vorwaerden, waert dat de vors. pand
■o ergherde, dat menr niet ghecrighen en conde,
18
138
LAN.
LAN.
dat dan trors. gasthnus de scade sonde hulpen
draghen landeghelijc , na de grote van haren ghelde.
£nuê. ffodsh. H 1406 fol. 1 v» (1365).
LANDEN, OW. PaUn^ aanpalen, grenzen, fr.
eonfiner. || Yieftien ghemete lande,., landende
aen Willems land Uten hoye. ds Pb. en Bb. I.
Detielhergen 88 (1309). An denzelren uppersten
yiyere z^jn ghelant: Noort de hoyrs van Daniel
Mallainx, Zayt... Ih. Y. MeUen 7 (1664).
LANGËNIS (Langenesse) , zn. Verlangen, fr.
détir. Kil. Langhen. vetue, j. Verlanghen. || Mijn
gheduchte yraawe hadde langhenesse dabdesse selve
te sprekene. Maegdendale 33 {Auden, meng. I 401).
LANCHAEL (?), zn. || Item, zease lanchalen
eiï de yisacherie , . . liggende in de prochie yan
Melsele. L. Galbsloot, Sur Marguerite de Flandre
{sa dotation par Louis de Male 26 déc, 1373)
{Soc*^ d'Emulatian 4e série t. v).
LANCKGEWEËB, zn. Waars, degen of sabel,
een wapen Hweïk, na de nachtklok, aan overheids-
personen aUeen voorbehouden was, is. épêe ou sabre,
arme uniquement réservée ei Vautoritê^ après la doche
de nüii. Zie Génabd IY 201.) || Dat in elck yan
den rotten . . , den thienden persoon opgerust sij in
tyda yan noode of alarm , . . ten minsten de dry
daeraf, met lange roeren, yersien yan morlioenen;
dander dry met rustinghe [nl. harnas] en spicien,
en de resterende vier met ander lanckgeweer, so
sy best sullen cannen. Genabd, Anttv.arch, III 171
(1577). Dat egeene yrembde oft reysende lieden
en zullen moghen achter straten eenich lanckgeweer
oft pistoletten draeghen. Ib. 421 (1581) laackgeweir
oft roer. IY 201 (1684).
LANCKSALICH, bn. Yan zaken. Gelukzalig ,
hoogsivoorspoedig en langdurend, fr. bienheureuxj
irès prospère et de longue durée. Zie Nederl. Wdb,
Gblübzalig. II Onsen souyerainen heere en natu-
relieken prince, die Godt.wilt gespaeren in een
langh en langsalich leyen. de Pb. en Bb. Aalst
I 27 (16de E.).
LANCKSCHEUTICH , bn. Opgeschoten, rijzig ,
lang van gestalte, fr. de haute taille, de taille
élanoSe, j| Eenen Meester Jan van Couweghem,
droBsaert yan Geele, lanckscheutich yan persoone.
GÉNABD, Antw. arch, IY 128 (1583).
LANSKNECHT, zn. Ben kansspel met de kaart,
bij plcJck. o. 6 mrt 1699 verboden, fr. lansguenet,
jeu de cartes prohibé par plaè. du 6 mars 1699.
PI, V. Brab. Y 96.
LAN8PESAET, zn. Viee-korporaal, een onder-
officier van hei voetvolk, die onder den korporaal
stond, fr. lanspessade, anspessade, bas officier dHnfau'
ierie qui était au-dessous du caporal, Zie Yan Dale.
II Dat de corporaels en lanspesaten tegens malcan-
deren niet en sullen vermogen te loten wij [wie] yan
hen beyden, de yoor- of naerwacht hebben aal;
dan, sullen commanderen door malcanderen. Maer
sullen de corporaels oft lanspesaten yan de respec-
tiye rotten in de halle waeokende, mogen loten
wie de ronden in^de yoor- en naemacht uyt sal
seynden; wordende de caporaels en lanspesaten
oock geordonneert beyde en gelyckel^ck hen op de
wacht té presenteren. Stadsarch. Bergen-op-Zoom,
Besol. 1620—1626 nr 34, publ. 21 may 1623.
Sullen sich niet mogen sonder consent absenteren
yan de wachte de corporaels oft« lanspesaten. Ib,
1671—1674 nr 41 , publ. 9 apr. 1671 (Cuypers y. Y.).
LANT (Landt), zn. 1) In 't algemeen, en allit-
tereerend met sant.Lanteil(of) sant. Bebouwd
en onbAouwd land, „t» natten en in drogen", „in
harden en in weeken^^g fr. terre en génêral, euUivü
OU non. Sanders, Erg&nzungs-Wtb. Bün BJUtergut
mit Land und 8and, || Als een rente geconstitueert
is op sekere erye, landt, sant en huysingen. C. e..
Antw. 1645, vi 61. Eenich huys, hoff, lant oft
sant. Ib. yii 1. Huysen oft hoyen, lant oft sant.
2. Huys, hoff, lant, sant oft grondt 3. Mangelinge
huys om huys, lant om sant [lant?]. 4. It, xii 18.
Alle henne erffgoe deren, te weten, huys, hoff,
landt, sandt, bempden , met alle aencleyende landen.
C. gr. Loon 1 375. Hoff met landt en sandt, eoo
ten naeten als ten droghen, sonder distinctie. 630.
En allen anderen heerlicheyden en toebohoirten,
hetsy in harden» oft in weeken, in diepen, in droghen.
Mbbteks en Tobps Y 610 (1491).
2) Be grond ten opzichte van den akkerbouw , fr.
la terre par rapport è la culture. Kil. Land/ acker /
yeld. Bus, ager, <urvum. || Bloot land. Braakland,
fr. terre en jachère, en Jriche. || Dat... d'afgaende
pachters t*hunnen afscheede zullen moeten laeten
blootlandt oft braecke het derde deel yan hunne
saey landen. PI. v. F/..Begl. 17 oct. 1671, Inl.,
III 416. It, C. V. Auden, 2(i« d. Begl. 12 aog.
1767 a. 10. 20. — Loopende lant. Akkerland,
bouwland, fr. terre arable, \\ Negheen persoonen,
hebbende in pachte eenighe huysinghen, hofsteden
ofte loopende landen, en yermoghen deselye yoorts
te yerhuren aen andere persoonen. C v, Veums
XXX 1.' — Saeyende lant. Zaailand, fr. terre a
ensemencer, \\ Den afgaenden pachter zal oock
gehouden zijn . . , te zaeyen eü laeten staen groeyen
stoppelloof . . , tot concurrentie yan gelyck twaelfste
deel yan hun zaeyende land. C. v. Auden. 24e d.
regl. y. 12 aug. 1767 a. 16.
3) Grondgebied, fr. territoire. a) lem. het lant
yrU geyen. Msm zijne vrijheid en straffeloosheid
waarborgen, fr. geurantir è qn. sa liberté et son
impuniié, || En ware dat sake, dat hi [nl. de
gebannene] hem niet houden noch yaen en liete,
en hine [nl, de aanhouder hem] daeroyer quetste
ochte ter doet brachte, .. soe gheyen wi denghenen,
die dat daden, ons lant yri en quite. Brab. Yeesten
II 607 (1364). b) Be verbanning uit stad of land,
was oudtijds eene niet ongemeene straf, somtijds voor
een zeker getal jaren, somtijds voor eeuwig; doch
*t gebeurde wel eens dat zij opgeheven werd, inz. ter
gelegenheid van de Blijde iidcomst van den vorst of
van eenen bisschop in eene stad, dit heette men:
het land seyen of wedergeyen, het land
krijgen, of wederhebben. (Zie hieroyer o.a.
Cannaert, Bijdragen 115 en yolgg., en nameiyk 136);
fr. Ie bannissement d'une vUle ou du pags était,
anciennement, un chdtiment assez ordinaire, qudque-
fois temporairement, Iquelquefois è perpétuité; il
arrivait cependant, de temps en temps, qu'ü fut
leve, portie, è V occasion de la Jogeuse entree du
prince ou'd'un évéque dans une viUe, ff est ce qu'on
appdait: donner ou rendre Ie pays, obtenir
on réobtenir Ie pays. |j Waert dat enich man
enege joncfrouw ontscaiecte oft ontleidde, die onder
haer jaren ware, dat die man, eiï alle sljn hul-
peren oic , yerbuert sellen hebben haer Ijjf en haer
goet, en dat wi, .. hen noch enegen yan hen,.,
haer lijf noch haer goet, noch oeo onse land yan
Brabant nemmermeer weder en selen mogen gheyen.
Brab. Yeesten II 627 (19 juni 1375). — Die yrouwe
ochte joncyrouwe mit crachte name, en ment ter
waerheit yonde, hi en mochte nemmer dlant gecrigen.
K. d. Ammanie 1292 a. 31; het Waalsche ohi^ter
zegt a. 25: il ne puet jamais ravoir Ie terre, It.
K. V. *t markgr. a. 23. Nummermeer dlant yerkri-
ghen. K. d. meierij v. Loiven a. 24. — Dat niement , . .
LAN.
LAN.
139
eenegbe mnelne of hnusen omme en werpe nooh
beatorroe met menichston . . ; diet dade , . . dat ware
up den ban van l 'jaeren. En souden daertoe ge-
boaden syn Tulle restitutie te doene . . , aleer b|j
baer lant weder bobben souden, db Ylamucck,
Vsfh. 46 (c. 1417).
LANT VAN DIVISIE. Zie Divibib.
LANTBLOCK, sn. Stuk land, &. püee de ierre.
II Insgelyckx sullen oock geschat eü getaxeert worden
alle boomgaerden, bourkoishoyen , lantblocken, bos-
schen, bempden, wejden, enz. C. v. Loven ^
Seroit. 96.
LANTBOECK, zn. m. ^adatiraalhoek ^ erfre-
gisier^ fr. terriër^ regieire cadastral. || Welck geldt
op de Toors. hipotecque noch ten landtboecke , nooh
Toor Weth belast staende,.. C. v. Oeni II 559
1668. Belovende, naer precedente erffenisse , hiervan
[nl. eener rento] de kennisse en affectatie ten lant-
boucke te doene. Akte voor nat* De Sadeleere te
Oenty 22 juli 1686. d'Hoop, Inv. Fl, or, nrs. 83.
73. 75. enz. en passim.
LANTBOUW, zn. Wijze van bebouwing der
akkers in de middeleeuwen {ctdiure des ehamps
o» moifen-dge): || Dat Gillis van Bracht heeft ghe-
nomen in eenen lojalen pachte . . . tgoed ligghende
te Lemberghen, die men Aeedt Cooterey groet Iiii
bunre, 1. m. of m., metten husinghen, hoornen,
watren en ghelaghen dertoe behorende, eenen ter-
mijn van TI jaeren lanc durende . . , omme xiii
p[ont]. TI s. groten tsjaers.. Eü dese voors.
pachtre sal dat goet moeten lat«n, ten afgano
van sinen vors. pachte , ghel\jc dat hijt vamt int jaer
yyf en tseventich, doe hire an quam, data te we-
tene: fcusschen den neghen bunren en den tienen
besaedt met coome van braken in messe. Item,
tusschen den ix bunren en den x besaedt met
evenen, en tusschen de ix bunren en den tienen
in braken met eenre vore. de Pb. en Bb. V. Oontrode
6 (15 mei (1376). Viii bunre . . . besaeyt met suver
wintercoeme , wel ghemest en ghedreven van brake.
Ib. IX. Naxareth 12 (1460). Zie ook bbabck.
LANTCHARTER. Zie chabtbb.
LANTCIJN8 (Landchens, lantoheyns, landt-
cheins), zn. m. Orondeijnt, hoofdcijns t eersteels;
te onderscheiden van den later gestelden cijns; oole
sou-rente genaamd , fr. eens fonciert chef-cens,
premier eens; è disiinguer du eens postSrieurement
mis OU surcens. La Cume Cens, droit seigneurial.
Van den Hane Census capitalis, chef -eens, \\ Landt-
cheinsen, sourenten en andere aude erfvelicke
onlosselicke renten , . . Cv. Auden. xiii 24. It. C.
V. Oent Yi 11 ; C. o. Brussei 1606 a. 228. Dat men
ghenen landchens verzwaren mach boven den eersten,
cheinze. Cens sur eens ne vaut. C. stad Brugge ^ I
366 (28 mrt 1306).
LANTDAGH, zn. Landsvergadering, vergadering
van de Staten eens lands of eener provincie ^ fr,
diète, assemblee des Mats d^un pays ou d'une pro-
vince. \\ Als van dien, dat her Herman van Eynen-
borch, sijn vader, sijn huijs tEijnenborch van ons
in lehen ontfanghen heyft eü onse open opghevich
huijs gemaecti seshondert ander schilde, en voirt
van koste , die de voirs. her Herman dede , diewijle
hie leefde, van onsen weghen opten lantdaghen
riedende in den lantvrede , daer hie onse ghesworen
in was, twee hondert alde cleyne gulden, soe heb-
ben wij hem dairvoir bewist eü bewisen . . . Jtekenk,
V. Brab. reg. 140 fol. 319, oork, 16 sept. 1368,
van Wenceslas en Johanna. — Lantsdaging.
Met dezelfde het, fr. (méme signification). || Dat nu
voortan den bailliu van Gassel, in den name van
ons ofte van den heere , wort gbehooden te consen-
teren landtsdaghinghe , . . ten welcken sullen moghen
commen de vassallen, ofte, in haerlieder absentie,
van elcke heerlichede eenen schepenen, van elcke
stede twee schepenen, van elcke vierschare twee
schepenen met twee notable mannen, en van elcke
prochie een man oft twee, sonder meer. C. v,
Cassd ccix. Omme te schuwen alle superfitte en
noodeloose oncosten , men zal voortsaen gheen landts-
daghynghen houden omme eenighe propositien
t*anhooren. Maer in plaetse van dien zenden aen
elcke stede, prochie, heerlicheide en j uresdictie,
daer men ghewoone is publicatien te doene, copie
van de propositie behoorlick ghecauseert, omme
aldaer ghepubliceert en by kerckegheboode gheïn-
sinueert te worden, ten fijne dat elck coUegie, in
conformiteyt van de coetume, mach dezelve daer
communiceren aen deghonne diet behoort oft' aen-
gaet, en oonsequentelick , dat eenen yeghelicken ten
daeghe daertoe competentelick ghedesigneert en ghe-
specifieert, mede mach bringhen z'^ne resolutie, al
volghende d'ordonnantie van den Baede in Vlaen-
dren van den len april 1594. Ih, ccxii.
LANTDEKEN. Zie bxiktb.
LANTDROSSAET, zn. Zie dbossabt. — In
het graafschap Loon {dans Ie comté de Looz), Zie
zijnen eed in de C, gr. Loon II 171.
LANTDWINGER, zn. Straatroover , fr. détrous-
seur. Kil. Landdwingher. vetus, j. straetschen-
der. Latro, grassator^ piraia terrestris, K. auet,
destrousseur. \\ Ooc woriden suleke persoonen [nl.
de concnsseurs of geldafpersers, knevelaars,] ge-
houden voor openbaer lantd^nghers. Pbbbbdxb
III 76. Zie ook bbtbdbv.
LANTEERN (Lanteme, lanteeme), zn. Lan-
taarn ^ h, lanteme. Kil. Lanteme /lateme. Loh
temaj comu» gal. lanteme. \\ En wedden te wette
te wame jeghen eiken mensche Jacoppe van Lan-
teme, een imet lant. Schep. v. d. Vrije 29 juni
1269. Jehan, flls de Marie de Lantema. Qilliodtb,
Inv, d. chartes I 316 (1316). Van der gh e las en
lantemen die op der scepen huis staet, xxxtiij
SC. iij d. MxBTBNB, Oudste rek. 1324 blz. 49. Daer
sal ie voert brenghen den hoeme Davids: ie hebbe
bereit ene lanteeme minen Kpo. Oetijdb. 15d« E.
49 v°. ps. 131 / 132, paravi lueemam Christo meo;
Staievh. een lampe; Bibel Plantijn 1666 00» liehtvai.
(De reken. d. Domeinen te Loven 1406/1406,
maken melding van nieuwe lantaamen aan de
Borch). Prout dicta hona sita sunt foris antiquam
portam beate Oudile Bruxdlensem^ in vico dicto de
Lantemestrate. Schep. Brussel 1889. — Nacht-
lanteerne. || Overzulcx waren den ix«° septem-
bris (1667) doen maken, in stede van flameljen
oft toortsen, nachtl^nteemen , om daermede de
wachte te houden; welck licht van den wint,
reghen, snee of haghel niet ghebluscht en wert,
eü cost veel min dan dwas, dat zeer overloopt en
smelt meften wint. Febd. Vaitdxb Haxghbit,
Ber. tijden III 21.
LANTEERNBLADEREN, zn. mv. Blaadjes
van runderhorens y in plaats van glas, voor lan-
taamen, fr. feuiUes faites de la come de bétaü^
au lieu de verre, pour lantemes. || Hoornen, koeyen-
oft ossenhoomen , daer men lanterobladeren af maeot,
het 100e it groot. Tol te Antw. 1623.
LANTGEBOT, zn. o. a) Groot lantgebot.
Zie OEBOT 4). — b) De gewoonlijke kleine gerech-
telijke aanmaning, zie ook aldaar. || Item es de
scoutheete sculdich scepenen te manene, gheboden
te doene, eede te stavene; en van eiken lantghe-
140
LAN.
LAN.
bode beeft by 73 d., .e& int sooatheetdom zii d*
DE Pb. en Bb. II. Éver$em 60, 2. j.
LANTOENECHT, zn. o. De gmoone reehtstU-
tinsft tegenovergesteld aan het y,voeektged%tifl'*\ fir.
Vaudienee ordinaire, opposée au plaid génSral. || Blant-
ghenechte neemt sijn beshinsel en loop alle jaeren
op *t Toecbtgedinghe, yóót noene, als bet eerste,
bobbende aÜsoo 't gbeheel jaer lanok oonn, van
yiertbien daeghen te Tiertbien daegben. C. v. Kerend
taU n ly en rolgg. Alaoo tot Gbeel bet ordinariB
lantgbenechte gbebouden en beseten wort by den
droBsaert en seven schepenen, oft den meeeten
deel derselver, . . Cv. Qhnd i 1.
LANTGENOQT, zn. G«&anfr, ndbmr , Ui die
dicht bij een ander woont, die zijn land duit bij
dat van een ander heeft en bebouwt, fir. roiein, qmi
demeure pree d^un autre, qni a êa terre pree de
ceile d^autmi et la ctdtive (vieinm et accola). \\ Non
enim sufflciebaif nt quie ditobue tettibus, alioquin
fide digniSf infeniionem nutm probaret, eed eircnm
faeentium agrorum postessoree jwrejurando ««o affir'
mare d^^ant, quae agri eseet gnalitat. Jut f end,
Fl, vet. e. 11. (Mattbaei). Item, geclaert tusschen
de Scbatmeysters yan Hasselt, en Aelbert van
Steenwyc, ran dat goet ter Wede, dat dat bewijse,
dat Aelbert bewijst heeft mgt twee mannen ^ nyet
genoecb en is; he salt bewijsen mjt viertgen laitt-
OEKOTEir, die boven en beneden gelegen syn, die
daarynne winnen noch verliesen en soelen, en die
sullent geven Toer een eygen , 6S roer een schotbaer
goet. Ibtd. Deeretum in Supr. TVib. TVantisalaniae,
anno 1434 (Cod. mes, in Arch. Ord, Traj. : Judicialis
terrarum Saüandiae, etc. fol. 60).
LANTGESCHËIT, laktschbit (Lantgescbeet,
lantgeschede , landtgescheedt, lantscheet), zn. o.
Grensscheiding f — bepaling (paling) tusschen eigen"
dommen , fr. délimiitUian de propriétés. Zie obschbit.
II De Torseide paisieres hebben macht te stane over
lantsceet en deelbanne (proces tot boedelscheiding ^
Verdam), also als men yor en achter ghedaen
heeft. C. stad Brugge I 283 (1303). Van landghe-
soheede. Yoort, hebben dese deelmannen macht
alle landgheschede te rersohedene en te yereffene . . .
En te desen landgheschede sullen sij ombieden die
temmermans en maetsenaers yan der stede. Ib, 346
(1306); It, n 282. It. C. v, Veume Li 1 ; C. v.
Bette xzix 1 (art. 2 landaobeede); C. v. Cassel
a. 437. 438. 439.
LANTHEER, zn. m. 1) Landheer , grondhcer ,
heer oon den gronde, fonsierheer, fr. seigneur fon-
der, seigneur du fonds g dominus fundi. \\ Hierover
waren [iiZ. over dezen verkoop] , alse lantheren, der
[fiZ. de beer] Jacop de Qratre , van Onser V ronwen
galde van Sente luclaus, en der Ghiselbrecht Pais,
van sHeleohs Gheestes alven van Sente-Niclaus , . .
DB PoTTBB, Second. cart, 63 (1315). Hierover [ml.
over eene rentebekentenis] waren gheronpen in
orconscepen, alse lantheeren van den vors. hnus...
Ib, 70 (1336). Hierover waren gheronpen in oercon-
scepen, alse lantheeren van der erven daer tvors.
huns op staet, der Symoen de Pape, persoen van
Doense eii prochiepape te Sente-Michiels. Ib, 71
(1337); it. 85. D^executie van hypotheke (daer
wettelichede af is) op eenighe huysen ofte erven,
soowel sorterende onder landtheere, als Yrybays
eii erfve zynde, . . gebeurt by pandinghe,.. C.
V. Oent Yi 9 ; ti. II 6. 45. 49. Zie ook gbokthbbb.
2) Landboekhouder , de ambtenaar diens bevoegdheid
het was het landboek te houden, den overgang en de
belastingen der eigendommen e^an te teehénen, fr. Ie
fonoOonnairê jwi avaU dans ses attributions la tenue
dut livTê terriër, d'g annoter les mntaOans êt Us
Unpignorations des propriétés [f] — Wy meenen dat
bet woord in de volgende aanhaling aldus, en niet
als grondheer, seigneur f onder, moet verstaan wor-
den. II Annotacien van lasten by landtheere np
wettelicheden ghedaen onder zyn handteecken, can-
seert realisatie, al en ware 'tzvnen bouoke niet
ghestelt, en ooo preferentie v<5or andere naer die
date ten boueke staende. Sn es de lantheere toe-
sprekelio om de bescaetbede van den rentien of
crediteurs toecommende by zulcke venuymtheden.
C. V. Cfeni Yi 18. — Van den Hane had bet w.
riohtig verstaan (behalve dat hij dominus behoudt
voor heer)s by zegt, in zgne interpretatien op dit
art. 18 : diominus praediarius tenetur ob uifgligentiam
in annotando oommissam. In dmile de secretario,
notario, scriba, grqfflario, etc. — || Danof \nl, van
de natuur, de ligging en het belastingsvrye der
eigendommen] den officier executeur . . , hem inior-
meren zal van den greffier van dien, en van dan
lantheere handende den lantbouck, die men binnen
derzelver stede maecken zal. C, v. Auden. Yii 66;
it. XIII 22 en blz. 466. Jt. DB Pb. en Bb. Oent
II 81 (2).
8) Eigenaar, fr, prqpriitaire. || Ben lantheere
moet leveren het saykooren; dies- moet den bauman
dooghen alle oncoeten totten ougste, en de lasten
up tselve lant commende tan den gheheelen jaere.
— Soo wanneer den lantheer begheert te deeschen,
soo seynt hy eenen deascher, denwelcken den
meester moet gheven den oost en dachuere; maer
den pachter-bauman moet hem gheven potagie en
grusen bierke te drincken, waervooren hy heeft
crinsen en caf. C. v, Auden. 2de d. (^st. htlftwi»-
ning te Beteghem 1676, tlz. 470/471, a. 2. 5.
LANTHOUDEB, zn. Burchmeester en
lanthouder. Bestuurders der gemeente. Onder dete
dubbde benaming waren er in de Icassdrij van Veume,
voor stad en land, twee ambtenaars, de een voor
de Commune of de bestuurzaken, de ander voor
de gerechtstaken , &. sous cette doublé dénomittaüon,
il y avait dans la ehdtellenie de Fumes deux fomo'
tionnaires, pour la ville et Ie plat-pags, Fun pour
la commune ou Jss affaires administratives , V autre
pour les affaires de lajustiee. Kil. Land thouder.
vetus, Jland. Consul terriiorii. \\ En werdt de Wet
van de voomomde stede en oasselrye jaerlijcx ver-
maeckt en vemieut by de oommissarijBsen van de
voomomde Bertz-hertoghen , daerinne gestelt wor-
den twee burobmeesters eü landtbouders, deneenen
van de commune, en den anderen van de Wet,
met noch twlntich schepenen en cuerheera. C. v.
Veume i 8.
' LANTHUIS, zn. o. Gemeentehuis, fr. nuüeon
communale. \\ Alsoo wy overlang den voors. Inghe-
landen ghegunt en gheacoordeert hebben seker
paert in de groote en deyne H. . , om by ben
daerop een kercke oft capelle te bouwen . . , midts-
gaders om daerop een ghemeyn landtbuvs te doen
maken, om daerinne recht te doene efi hun verga-
deringen te houden,.. BI. v. Brab. 12 juni 1671.
blz. 237. Sal de verpachtinge « . , ghedaen worden
ter vierschare op ^tlandthuys. C. o. Veume xltii
7. Ordonnerende dese . . , gepubliceert te worden
in 't consistorie van desen hove, . . en gesonden aen
de gecommitteerde van de twee steden en landen
van Aelst, om aldaer insgeUjckx gepubliceert te
worden, niet alleeneiyck [in] hemlieden lanthuysen,
maer oock ter kerckstichele van yder procbie van
hun district BI. v. VI. 4 nov. 1712; VII 1410.
LANT JUWEEL, zn. o. Kampstr^d tusschen de
LAN.
LAN.
141
lUedêrUk'] hatHerê ên luêselkên de gdktttter^g/ildên ,
der etedem, of liever de luitterl^ke intrede dier
gezeleckappen ^ tr. coneomrt entre le$ chambree de
rhHortgue et lee güdee d^arohere des villes » onpluiói^
V entree trumphtde de ces tooi4tés (Snellaert, Schets
ens. 74; ook by Van Dftle). Zie b\jionderheden
over eenige dezer onoTertroffene Tolksfeesten onzer
Yooroaden, o. a. by Snelkort 2. c, en vooral de
besohrijying van het Landjuweel der Bederijkers
te Antwerpen in 1561 , bij J. B. Van der Straelen,
Qesok. der Antw, Beder^hkamers 2i en volgg., en
dat Tan 1439, voor de BcbutteregUden, bQ de Ps.
en Bb. Qent II 161.
LANTGAERTE. Zie onder Ghabtbb. || Dat die
buytenlandighe niet hoogher dan die inlandighe
aengheslaghen noch belast en worde, en dit aJles
■onder prejuditie der lantkaerte. C Umd v, Raven-
stein, Besehetft 1648 a. 2. Yermoghens de landt-
kaerte. Ih. a. S.
LANTCOHIEB, zn. o. Lamdboelc, fr. terriër.
d'Hoop Inv, FL-or, 42. Zie Bükdbbbobck , Gasb-
BOBCK, enz.
LANTCONDICH, bn. Bekend in Keel de land-
streek, h, notoire dans toute la oontrSe. \\ Het
heerschap Tan Bygaerden beghint opte brugge te
BoesToor op die beeoke, en gheet doir tdorp tot
Vrielegem met yeken , . . en yoirt soe eest lantcon-
dioh waert ommegaens scheedt, A. Wautsbs.
JSnvirons I 364, Ane. greffe de CapeUe- Saint- Ulric
' xve E.
LANTCOOP (Lantcoep, lantoope) zn. 1) Loo-
pende prijs of waarde van iet land, fr. prix eomrant,
vdleur courante des terres. || Soe antem, unde
querela ad abbtUem pervenit, quod soleam [nen^
vUüeus'] viüanos nimium gravare de landcoep, eo quod
ab eis plus etiam quantum prepositus exigerem,
penitus falsum est, tak Lokebbv, St.- Pierre, blz.
172 (1166). Dat die borgemeesteren, met rade der
scepenen en gesworen Tan Os, selen mogen doen
maken nuwe straten en graTen binnen onser stat
en Testen Tan Os, of dairbnten, dair hen des noot
dnncken sal, om onse stat Tan Os dairmede te
sterken; en, oft te doen were, dat si die straten
eü graTen selen mogen doen leiden doir der goeder
lude erTe aldair, ter minster scaden, om den
derden penninck Tan hoiren erTe hen meer te geTen
dan die lantoope dair is Tan erTe, het si porters
erTe Tan den Bosch, Tan Os, of yemant anders,
mundich of onmundioh; eü of hem yemant, die
dair erTe hedde, des weren wonde, dat onsen
schouteth Tan Maselant macht hebbe, mitten borge-
meesteren, schepenen, en gesworen, derre erre te
oopen en aen hen te slaen , om den derden penning
meer als Toirs. is, en tgelt daeraf den goeden luden,
diens derTC is, te betalen; en alsulc geit setten op
die goede lade Tan Os, naer hoir bescheidentheit,
altoos daerbij wesende Tier porteren Tan den Bosch ,
aldair geërft, die onse scepenen Tan den Bosch
daerby schicken selen , of si willen. Bskenk. v. Brab,
reg. 143 fol. 166, Vrijheid van Os 1399. Ka lant-
ooop of gemeyne tazatien en estimacien. i6. reg.
132 fol. 78 (16de £.); U, reg. 136 fol. 41 t». It.
O. LiSge 11 deo. 1500 a. 46, MassOt. Zie ook
LiJCOOF.
2) Met 10. lantooop werd ook toegepast op den
(Hfiossingspr^s eener rente, fr. ee mot s^appliquaii
aussi au taux de remboursement d'une rente. || Alle
quytbare renten, daeraff die capitael penningen
onseker z^n, wordden gelost metten capitael naer
lantsooope, en metten Terloope naer gelangde Tan
den tyde. — Lantsooope Tan gheltrente is Toor
eloken penninok achtien penningen, Tan de ooren-
rente twintich karolus guldens; toot elcke mudde
torren xxiiiJ karolus guldens. O, v, Tkienen ix
3. 4. En oft hy [nl. een zoon] wille, soo mach hy
sijnder suster laten heffen aen wedde of rente, in
rogge of in gelde, op alle de goeden die vader en
moeder achtergelaten hebben; en die magh een
broeder afqu^ten . ., met Tollen Terschenen paohtoi
en naer den hooghsten lantooop. C, v. Lier XT 2.
LANTCOSTEN, zn. mT. Gemeente- of dorps*
lasten, fr. éharges eommmndles [Sullen... ghe-
prefereert en eerst berecht worden]. Ten Tierden,
's princen penninghen, kerok&- , disch- en godtshnys-
penninghen, der stede en casselrye penninghen, als
accysen, pointinghen, settinghen en landtooeten,en
alle andere inschulden derseWer stede en casselrye.
C. V. Broekburg XYiii 7.
LANTMAET, lavtmatb (Landtmaete), zn. Maaty
gebruikelyk op het vaste land, tegenovergesteld aan
watermaat, fr. mesure en usage sur terre, opposée
è la mesure mariiime. || tZaut Tan Yranckerycke,
als Bruage ofte Uldrons [«2. Oleron] , tweloke zeke-
ren tydt daer te Tooren hadde ghegolden bin der
Toomomde stede om tweendertich, xxxiii en xxxxni
1. grooten de hondert razieren watermate, wiert
Teroocht, in septembre, ootobre xyc Tierentseyentieh,
hondert ponden, cxY L en cxx 1. grooten thondert,
landtmaete. Piot, Chron. 603 (1674.)
LANTMARTEa Zie HsBifiJir.
LANTMETEBS-PAS zn. m. Lantmetersstap =
5 voet van 11 duim, fr. pas de géomètre := 5 piede
de 11 pouees, || De stadt Brugge is Tan gzoote
10,472 gemeene passen in haer boTangh; weioker
passen yder in 'tbyzonder in zich begrypt 2Vt Toeten:
twee gemeene passen dan behouden 6 Toeten, de-
welcke t*samen maken een landsmeeters pas; maer
elcken Toet maeckt 11 dweersche duymen. de Dam-
HOUDBB, Qrootdadighegdt 5.
LANTNEBING (Landtneeringe , landtsneeringe,
landneeringe), zn. t. Akkerbouw, landU^ouw, fr.
agricuUmre, Kil. Landneeringhe. Agrjeultura,
II Duerende de groote Tacantien Tan den oost..,
en mach men geen buytenluyden landtneeringfae
doende, om eenige ciTile salÉen arresteren noch
Tangen. C. v. Antw. 1682, xxtii 21; it. 22. It. O,
V. Deume 1612, ii 43; C. v. Kortrijk i 4. Poerde^
wagenen, ploeghen en andere saeken dienende ter
landtsneeringhe. C. v. Auden. Yii 8.
LANTPOOBT, zn. t. Stadspoort U landewaarts,
tegenovergesteld aan waterpoort Séheldewaarts
(Antwerpen), fr. porte de vUle vers Viniêrieur du
pags, opposée d la porte vers VJBsoaui d Anvers,
II Dat Toortaen aen elcke lantpoorte en water»
poorte sal worden gestelt eenen clerck, die teecke-
nen sal in eenen boek oft cohiere, by naeme en
toenaeme, alle deghene die Tiemdelingen sohynen
te sgne, ter deser stadt innecomende , . . Giénabd,
Antw. arch. III 172 (1677); it. IV 64.
LANTRECHT (Landtrecht), zn. o. 1) Plaatselijke
kostuum, in de ruimste bei., somtijds tegenovergesteld
aan het stadrechi, fr. eoutume loiede, doms la
plus large aeception, qqf. opposée au droU d^ume
viüe. II De amptman mach, Tan weghen synder
officien, alderhande onruerende uuytgewonnen goe-
den , en die by justioien en met rechte . ., Teroocht
syn ter Tridaechsmerot , Toer scepenen Tan Antwer-
pen en met scepenenbrieTen valide goeden, Testighen
en erTon, sonder dat Tan noode sy eenighe goe-
dinghe ten lantrechte meer te derren doene, nyet-
tegenstaende waer en te wat plaatsen die goeden
in den merogreefioape oft quartiere Tan Antwerpen
142
LAN.
LAN.
geleghen moeghen wesen. C, v. Aniw. 1545 Y 11;
U. TI 12. 45. 46. Soo wanneer dat eenich buyten-
poorter aflijvich wordt, sijne have moet ghedejlt
worden nae stadrecht Tan Antwerpen, en syne erve
en andere goeden nae den landtrechte. Ih, 1582
zxxYiii 6; ii. xli 106. It Oompilatae Y xvy 98;
C V. Laven xii 10. 14; C. v. Diest YZ. XYii 4;
C. o. Thienê» xi 2; C. ^. Loon I 216. 898. 408.
2) Seehi van dên landbouw , gétrmkel^ke plicht en
vergoeding , fr. droit de culture , devoir et indemnité
eoutumiere. || Als eenich pachtgoet ofte land Toortan
ghegheren is in loyalen pachte, zoo es den pachter
ghehaaden, naer costume Tan lantrecht binnen de
cassehye Tan Andenaerde onderhanden, te Toeren
op elck bunder landte braecke ligghende tweender-
tich Toeren mes ofte zesthien prysToeren; en tmaerle
moet den pachter op tUant laeten dat hij Tindt.
C, V. Auden, ix 8. I)at, als den tochtenaer zelve
bedryrer gheweest heeft, zyn hoyr gheheel staet
om te hebben Terghelt Tan de Tette, dreft en saet,
naer landtreeht. C, o. Dendertn. 1680, XT 20. Zie
ook Ploechbbcht.
Lantroering (L-ue-e) doen. LcMd aandoen,
aan land komen fr. prendre terre, atierrir. \\ Phi-
lips, enz .... Want tonser kennissen is comen, dat
alrehande Trachteneren eü Toirliden, die der qoep-
Inden in Yranckeryck, in Henegouwen en in alre-
hande andere landen buten den palen ons lants
Tan Brabant woenende, comanscapen en goederen
beTracht hebben gehadt en boTrachten, om in
onse stadt Tan Antwerpen te leveren, bynnen
eenige jairen herwerts aengenomen hebben,., die
comanscapen en goederen , nadat se binnen den palen
ons lants Tan Brabant lantrueringe gedaen hebben
gehadt, . . Rekenk. v, Brab, reg. 133 fol. 52 (6 aug.
1457). Dat die comerscapen en goeden toebehoerende
waren luden Tan buten den lande Tan Brabant en
in Brabant lantrueringe hadden gedaen. Ib,
LANTRUIMING (Landtruminge) , zn. Het laten
varen van een onroerend goed, fr. dSguerpittement ,
ahandonnement de la poeteteion d'un immeible. \\ Yan
landtruminghen. Naer dat ten Prossehen ofte Oano-
niosehen |jemant te wette es ghestelt omme landt,
muelnen oft huusen te ramene, eü daertoe es Ter-
wonnen en bereden, en ghewesen de handt te doene
Tan den lande , muelne of hunze , so es die persoon
ghehouden tTonnesse te Tulcommene. O. v, H Prooi'
sche ft. Lxxi. It. C. stad Brugge, K. o. HMaen-
daechsche a. 31. 37.
LANTSAIGERIEN, zn. Lantsusagen(.'), || [Dat
hy zou mogen gebruijcken bg lantsaigerien die
Toirs. chejnsgoeden , soe langbe dat hy betaelt
soude zijn Tan synen pontpenningen en heerlicke
rechten , metten costen dairom gedaen , Leenhof v,
Brah,, proces Leonardt Cotereau § M^ Baulus
Ooghe 1522, a. vnj.
LANTSAKEN (Landtsaecken), zn. mv. 1) Beehts-
gedingen loopende over landelijke zaken, voor zooveel
er de Spijker in te zien had, fr. procèe réUdifs è
des affaires eivUes, en iant gu*elles ressortissent è
TEpier. Baepsaet, Analyse nr. 250 blz. 441 zegt,
ter zake der brieven: y^Toutes les affaires qui arri-
veront sur les terres, chemitu et agueducs, appdèes
eauses des terres, en fiamand lantzaeke, seront
jugêes par les vassaux de ces brief s,*^ (Ord. de la
eomiesse Jeanne de Flandre de 1282).
2) Orer ^t algemeen de landelijke zaken, als:
wegen, waterloopen, bruggen, heiningen, enz., fr.
en génSral les affhtires rurales, telles que: chemins^
cours d'eam, ponis , clótures, etc. || Item, Tolghen
aen troorn. schoutheetdom de kenniase Tan alle
landtsaecken, onterfvenissen en erfrenissen, metg.
Tan belastynghen , decreten en afwjnninghen Tsn
renten, db Pk. en Bb. XYI. Assenede 11 , z.j.; U.
XY. Middelburg 61. Als dezen keur [nl. de jsa^
keur] bezeten is, dan pleecht men ghemeenlick
sdonredaechs daernaer te bezittene den keur Tan
Lede, daer men Traecht naer alle sticken, ghelyo
in den anderen keur, en Toortmeer Tan allen land-
zaken. C. v. Aalst 884 (15(ie E.). Onder 'tToor-
noemde landt Tan Dendremonde zyn acht Tier-
Bchaeren, daeronder resorteren diTersche prochien
toebehoorende den heere Tan Dendremonde, hem
immediaet subject wesende, hebbende alleene justicie
fonsiere, erfden eü onterfren, eü de kennisse Tsn
allen . lantsaeoken , sonder meer C o. Denden»,
1546, I 22. Zie ook Ebvbb 5, Gbobv ebübbï.
8) Kleine boeten voor overtredingen in landelijke
politiezaken, fr. amendes Ugères pour eoniraventions «s
matière de police rurale. || JPar Ie enqueste est
irouvei que lidis religieus ont audit Ueu que on c^nde
Laetscepe et ès appartenanckes dessusdites, et doieai
avoir et lever toutes les amendes jusques è lx solt
de paris et dessous lx sols de paris, lesqueUes
amendes on apiele Lantzakes. Dibbicx , Oends char-
terb, 18 (1297). ~ DerhaWe Terklaart(2) hy het w.,
in zyne Lyste of Role: boeten onder de 8 pond
par. of 60 schelen [versta Tan 8 pond of daaronder].
Zie ook het Torige.
LANTSCHAP, zn. Burgerschap, poortersckap,
fr. bourgeoisie, droit de eité. || Sy [nl, de gezwo-
renen en klerken] sullen oock schuldigh syn in
deselTe passeringhen te exprimeren de poorterye
ofte landtschap Tan de comparanten. C stad Brugge
II 728 (1751). Zie ook citilitbit.
LANTSCHEIDEB (Landtscheeder), zn. Grens-
scheider, landmeter, fr. d£limitaieur , arpenteur,
géofkHre. Kil. Landtscheyder. j. landtmeter.
II Als een huys ofte mner staet om te Tallen ofte
te ruine te gaen , . . sal sulc huys of muer by de
Wet ghoTisiteert worden , met landtscheeders daertoe
te denomeren. C. v. Nieupoort xv 6.
LANTSCHEPENEN, zn. mv. Landel^ke sche-
penen, fr. échevins rurauae, Waarschyniyk zyn die
hier tegenoTergesteld aan stedeHjke schepenen; wij
troifen het w. niet elders aan dan in Yelsicque.
II T. allen denghenen die deze letteren selen sien,
de lantscepenen Tan Yelseke god houden in unsen
Here. Oork. 12 juni 1257. (Ook by db Pb. en
Bb. YII. Dikkelvenne 9). Zie ook qttbddbk.
LANTSGHOOF, zn. Korentiende- of sehoofretM,
fr. ^.jifest Ie terrage et champarf que Ie seigneur Um
sur les gerbes de bied au tems des moissons^*, zegt
de Laurière in verbo Agrier ou agrière; het
oude Agrarium, by Maigne d'Arnis Tributum seu
veetiged, quod ex agris pendiiur; droit d'etgrier,
droit de terrage, redevance foneibre, champart; ol.
agrier, Baepsaet, Analgse 255, handelt er OTer
onder den titel De Vagrier, en fiamand schoofrecht, .
landschoof, et de la dtme IcUccde, en zegt er Tan:
Ie droit d^ agrier se eonfond avec les emphytêoses,
les champarts et toutes les conoession* de fonds è
redevance, en ontkent er ook allen schijn Tan leen-
heeriyken oorsprong aan. || Item, behoort tenselTen
leene: thol, Tont, confiscatie, goet Tan bastaerden,
straegiersgoet, eene ToUe banck Tan seTen schepe-
nen, boeten Tan tsestigh pond. par. en daeronder,
beste hoofden, landtschoop [l. landtschoof], eene
heerelycke rente Tan 34 gansen, enz. Auden. meng,
lY 483 , denombrement der Baronie van JEgne (1765).
L ANTSCHRIJVER, ook lantschbijvbb-hotabis
en LAKTN0TABI8, zn. De gekende openbare ambte-
LAN.
LAN,
143
iê Saveiutein, maar diê daar ook mei het
len der proeesiole oefen schijnt gela$t geweest
I, fr. notairej paraissant avoW étê aussi chargé
esser les acies de, procédure a Savensiein. || Dat
Dsen landtBchriJTer ghebeurt allerley judiciele
, in de gherichten voorTallende en daervan
iderende, mitsgaders alle acten daer het sche-
del op wort ghebrooht, alle coopcedullen en
handelinghen van alienaiien ofte belaatinghen
>nmondighen kinderen, de kercke en armen,
Be domeynen oonflemerende, en siückx in den
yan onsen gherichtsbode , alleen te besobry-
. Land v. JEUivenstein , 1661, a. 19; it, 41.
b; in art. 17 landtschr\JTer-notaris, en op den
landtsnotaris.
NTSCHULT (LANTSCOUT), En. t. Orondeijns,
s f onder. || Alle achterelainghe van lantscouden,
i dat tlant daeromme ghestellet es in de kerke
like , de boete es üi s. Hosdet, Stat.duJEoop
ebronckf bis. 190 a. 72.
NTSMAN (Lansman), zn. m. Lamdmany dor-
y hoer , fr, eampagnard. Kil. Landman.
oktf eto. II Binnen corte daeghen daemaer
in uut diverssche yan dese soldaten tsamen ten
iraert in, alzo zy daeghelicx userende waren,
e den lansman groten oyerlast. Piot, Chron,
1568). De lanslieden. Ib.
NTSOENË , zn. Eigenl. de verzoening vanwege
tand opgelegd om eenen doodslag s vandaar de
gde straf tdve^ nl, eene bedevaart y een ^yW^^^
eene min of meer verafgelegene bidplaats, en
, gei^k xeer vele middeleeuwsche straffen t met
afgekocht worden, fr. proprement, la réeoncv-
t imposée par Ie JPays pour «» homicide; de
ïdfiment inJUgéf savoir un pHerinage h un lieu
ière plus ou moins éloigné, leqnel pouvait étre
té, comme un tres grand nombre de peines du
-dge, II Wat is lantsoene? Een lantsoene is
de eenen wech in Sint-Joest, te Yindoeme,
lutsemedouwe, Sint-Jaoobs, in Cypers. Wat
wech is in gelde: enz. C gr. Loon I 69.
oene is eenen wech tot Vindome, Bntse-
iwe, tot Bint-Jacob en tot Cipres; facit 75
. O. Uége 26 juli 1624 a. 88; 2d« 8. III 48.
NTSTBAET, lants-tbate, zn. y. Zie hexb-
en HESBBTBAET. De landstraai is ook de
f openbare weg, de ,,^oogste strate^^ van Bei-
, de via regia, müitarisy publica, yan Elil.;
emin du pais, chemin royal yan Flantijn; b\j
n zijn landsirasze, heerstrasze, en h^bahn
iem : öffenüiche strasze durch dn land , brdte
e überhaupt; oock by Benecke: herw^o,
^, heersirasse. Het w. kwam ons in de
oorkonden niet yoor, tenzij in het yol-
citaat waar een onderscheid gemaakt wordt
len „heerenstrate'' en „lantstrate'*; maar
elooyen dat deze laatste benaming er staat
vddstrate landwech, bij Grimm landweg,
ns oder durchs fiache land, \\ Dat niemant
ie sheeren straten, ofte oock lantstraten, en
emauwen, tsy met weeren, thuynen ofte
m te stellen. DX Pb. en Bb. XIII. Kaprijk
rde E).
NTSWAGEN (Lanswagen), zn. m. Landr
, boerenwagen, fr. chariot. || Nemende alleen-
uerlieder doode soldaten , . . werpende die np
lanswaghen. Piot, Chron. 867 (1568).
NTS WERT (Lansch wert)? Byw. uitdr.
lande waarde, fr. selon la vaUur des ierres?
ontlent(?) dat leghet binnen dire yorseider
hen y dat sal men maken bi prisen yan minen |
her Wantren den groten , enz. Sn dit yorseide lant
ne sal men niet yorder meten tenden dike wart
danc [danne] iiii Yote in den dicdilf. Oork. (24
sept. 1259), Vad. Mus, III 62.
ijanttol en Watertol in Brabant. ( Tonlieu
de terre et d'eau en Braibani), \\ Hoedat wy, alse
hertoge yan Brabant , bynnen onsen yoirs. lande yan
Brabant hadden, onder andere partyen yan onsen
demeynen, twee tollen, den eenen te lande, dairaf
tprineipael tolhuys gelegen ware [2. was] bynnen
onser stadt yan Loeyene, en den anderen te watere ,
dairaf [t] tolhuys gelegen was in onser stadt yan
Antwerpen . . . Dat alle generale en uniyersele tollen
hadden wachten in diyerschen plaetsen, ten eynde
dat denselyen nyet en soude worden gefraudeert oft
ontyuert, gelijc den tol te lande in Brabant, tot
Loeyen liggende, zijne wacht«n hadde ter CapeUeuy
ter Lochty te Bnthdnne, en in yele diyersche andere
plaetsen . . . Bekenk, v, Brab. reg. 136 fol. 228 y^.
en yolgg., 15 apr. 1504.
LAMTVETTINQ, zn. MesUtofen, fr. engrais.
II [Er zal ook niets betaald worden] yoor de wagens
oft» karren passerende oyer de casseyde geladen
met hunnen oost, hooy, mest en andere landyet-
tinge. O.-JP'B. autr, 7 mrt 1708 a. 7; II 149.
LANTVREDE (Landtyrede) , zn. m. Openbare
algemeene vrede door de kdzers van Duitschland voor-
geschreven ter bestrijding der bijsondere veeten en
uitdagingen f ook een verbond onder vorsten en steden
om de verwoestingen van rooverbenden te keer te
gaan , zooals o. a, hertog Jan III van Brabant er
in 1351 een aanging met den aartsbisschop van
Keulen, en de steden Keulen en Aken; nog beloofden
Joanna en Wenceslas, bij art, 8 hunner Blijde
inkomst (3 jan. 1355) , dien „te houden én te sweeren
ghelijc dat hi ghemaect én gheordineert es". (Pfeffel ,
Bist. et droit publie d'Allemagne 1 212, 385, 470
en yolgg.; Edm. Poullet, Constit. brah, 74). Baix
pubUgue générale prescriie par les empereurs d'Aüe-
magne pour combattre les inimitiés et les provoeations
particulières ; ausd une confédération entre des prin-
ces et des villes pour résister <sux déprédations de
bandes de brigands, telle que, entre autresy Ie duc
Jean lil de Brabant en condut une, en 1351, 0000
Varchevéque de Cologne et les dUes de Cologne et
d'Aix'Ut^Chapeüe; et Jeanne et Wenceslas promi'
rent encore, dans leur Jogeuse JSntrée (3 janv,
1355, art, 8) de maintenir et jurer la Londtlkede
teUe qu'eUe avaii été conclne et ordonnéc. \\ Cette
landyrede était un des titres de gloire dn duc Jean
III. Les pays d Vorient du Brabant étaient infestés
par des bandes de brigands qui rendaient tout négoee
impossibls. Le repos public était Jréquemmeni iroublé
par leurs expédidons, d'antant plus que des seigneurs
dn pays ne craignaieni pdnt de leur donner parfois
euile et de Us aider dans leurs entreprises. Edx.
PouiiLET Constit. brab. 74 (naar Ernst, Bist. du
Limbourg V 86 en yolgg.).
LANT WEER, lantwxbe, zn. Landweer, alge-
meene voUeswapening, fr. {landwehr) armementgénéral;
que les capitulaires expliquent par : regni invasio ou
patriae defensio, zegt Baepsaet. In Laoomblet,
Urkundenb. des NietUrrhdns, lY nr. 671 (24 mrt
1269), leest men lantweringhe: ad defensionem
terre que dicitur lantweringhe. — Het w. landweer
komt in de Blfjde inkomsten yan Brabant niet
yoor, maar wel , in dezes plaats, oorloge. — Dans
un seul casy le duc ou le comte avaii drdid*appeler,
de son chef, son peuple aux armes: c'était en cos
d'attaque des fronüères, Alors le prinee prodamtni
la landweir, le ioedn volaii de beffiroi en beffMf
144
LAN.
LAS.
de élookêf en, eheher^ ei taui homme t>aUde conraii
è ëon fflaive et êt §a lanee pour défendre U »ol de
la pairie, Edk; Poüllet, Contiit, brab, 66 (xuuur
Baepsaet, Analtfte. 83). Chaeun e'équipMtj t^artnaU
preeqne eompUtemeni è eee fraie et detaitj d la
proolamation de la landweir, aeeowrir ëoue les
armee, Ib. 67. D'ordinaire Jee hourgeoie ne prenaient
lee armee qu'eH eae d*ott, heerraert, landwere on
priee daarmee du eeigneur, dittincte de la eimple
j^ekevatiehSe" (oavaieettura), A. Watttsbs, Libertée
1 297. II Dftt de abt niet zetten en mach deghene
die behoren ter graTescheep, Tan reimeringhen [rei-
ginghen?], ofte van lantweren, ofte die hereyaert
schuldech ziin , te vaeme eire dan den heere Tan
Gayere. Oork. 8 febr. 1275, S^, Yoirt Boe hebben
wy hen ghegheyen en gheyen, dat zj qayt zyn
yan alderhanden heeryaerden, tenwaere yan lant-
weerden [l. lantweeren]. Plao. v. Brab, priv,
MwiUere, juni 1291 ; I 247.
LANTWEREi zn. y. Beiutm/ng van tehere eta-
ken(T) iutechem Limburg en de eiad Aken gdegen^
en ale grene der beide grondgebieden dienend, fir.
nom de eertaine pateaux (f) eUuêe entre Ie Limbourg
et la ffiUe d'AiX'lehCkapeUej ei eervant de frontibre
aux deux territoiree, || £n daertoe hadden deselye
yan Aken een groote quantitegt yan opgaende
houten op eft uuyt der Lantweren binnen deneelyen
palen des yoirs. lante yan Lymborch gelegen . fey-
telic a^ehouwen. Sekenk, v, Brab. reg. 136 fol.
143 y° (1600). Zie ook Licktxbckef.
LANTWIJN, zn. m. Inlandeche toi^, fr. du vin
imdigène , du page. Kil. L a n d w y n. Vinum pcUriumy
vinum indigena. — Het is algemeen bekend, dat
de w\jnboaw eertijds zeer aanzienlijk was in ons
land; ja, schier in elke onzer Ylaamsche gemeenten,
getuigen zulks nog de menigyuldige Zoci tfie^t of gele-
gen met name den Wijngaert, Mireus, Opera dipl. lY
610, gewaagt yan wijngaarden onder de goederen
der abdij 's Mertogendal te Auderghem in den jare
1280 (A. Wanters, Unvirone, I xtj (3)). || Dat
alle ingesete liede onser stat yan Dyest, en alle
pape en clercke die wijnwas hebben bynnen der
stat ocht bynnen onsen lande yan Dyest en selye
dryncken bynnen Dyest, yan der amen selen geyen
tassysen Ti gr. Oork, v. heer Thomat o. Dieet,
Dimde Booib. 8 juli 1401. (Zie deze by analysis in
mijn Invent. d, Chartee de Dieet), Ben sentencie is
niü dat gegeyenwort in tyden yan ferien, als alle saken
uuytgeset zyn, nae de gewoonte yan den lande, oft
nae de disposicie yan rechte , als is den tijt yan
den oixste , den ty t yan den wyngaert te snijden , . .
Y. D. Tat. 343 (15<lo B.). In den iersten, twee
goeden manne tAlsenberge yercocht xtjVs amen lant-
wQns, binnen desen jegewoirdigen jaere op sgoids-
huys wijngaerde gewassen, elc ame xxyj stuQyers,
volei y Ib. tij s. iij. d. gr. Oodeh. Brueeel h 69,
reken. St-Pietere gaHhuie 1449^1450. Yan alle
lantwijnen, gelyck Hoegaertssche, Tjoyensohe eii
dijergeiyoke , yan der amen tj sts. Bekenk. v. Brab,
reg. 139 fol. 10 (6 noy. 1542); ii. fol. 16 (11 noy.).
Yoor d*ame yan den Loeyenschen en andere wynen
in dese Nederlanden ghewassen, sal alomme betaelt
worden x s. — Yoor d*ame yan den Hougaertschen,
Luydickschen, en dierghelijoke wijnen, idomme xii
s. Plae. V. Brab. 18 dec. 1576; II 56. //. III 322
(1591). Landtwyn ofte Hoegarden, de ame n gr.
Tol te Aniw, 1623. Item, .^thon yan Meerbeec»,
op huys en hoff, gestaen binnen Eyerberghe, rege-
noeten sheeren straete, ter jre, comende achter aen
den cleynen Gauter, in twee syden, en Pauwei
yan Heerbeeck ter 4'«, geit jaerlyx een geite iant-
wrjn. Staat der kerkegoederen te Sverberg, 184« B.
(Er bestaat hier ook eene streek heuyelachtige zaad-
grond met name den Wijngaerd). Item, C. v.
Tbienen :x. 2; Kb. v. Dieet A r. 63. Zie Schayes,
Sur la culture de la vigne en Belgique, in Meeeager
d. eeiencee hiet. 1833, I 286. 390.
LANT WINNING, zn. Landbouw, b.agriemUmre.
Kil. Lftndwinninshe. AgrieuUura, enz. || Yoer
welke hoeftmeyerie Justaes yoersejrt was sohuldich
ons en onser kerken yan Sente-Pieters helfwinninghe
eii de sooeye diere toe behoerden, en landtwinninghe
en thiende te leedene. Oork, 18 juni 1296. JaMb-
Jan Wellens , . . tot Minderhout onder Hoocbstraeten,
brouwer en landwinninghe aldaer doende. C. v. Moog*
etraten 474 (1571). It. O. gr. Loon II 468.
LANTWISSEL, zn. m. Builing van land, fr.
éehange de terree. || In rechter lantwissele yaa
dardalf ymete lants ... En broeder Diederic yorseit
die hadde macht desen lantwissel te doene..* Oork.
(9 dec.) 1295.
LAFHUIS, zn. o. i| Op de Merkt of anden
straeten, buyten de twee yrye jaermerkten, niet
yoor te staen met eenige goederen, waeren of koop-
manschappen, noch oock eenige lapfauysen of andere
winkels daerop te setten. Géitabd, Antw. areh, I
196 (1532). — Als yerklnw. Ben huns en stede,
zo datte met een laphuusekin staande is onder an den
mond yan den keldere ... ds Pb. en Bb. Oeni ïll
108 (1552).
LAPPEN, zn. my. Zie onder Oabb.
LASANDÈN (Gelesanden), bn. Deze woorden
hebben waars, tot stam het romaansch laeie, eene
soort yan borduurwerk oyereenkomstig met éeguipure
of doorylochten kantwerk; Furetiëre beeohryft de
laeie als yolgt: „ouyrage de fil ou de soye, fiut en
forme de filet ou de réseuil, dont fes brins sont
entrelaeez les uns dans les autres." Op dit breiwerk
borduurde men dieren, bloemen, woorden, allerlei
yersiersels. Als dusdanig werk waren yermoedelijk
de zitkussens „met roode rozen", met „Jannariiu
en Febmarius" er op geborduurd, yan Mr. Yan-
der Hulst, de „eueeim novi eum eanibue, en de
eueaini antiqui divereie operibue yan Kan. de BUagies,
de cueeini melioree, de opere Sarraeenorum, yao
pastor Jan , de cueeini gktuei eeiorie cum eigno dieb
papegayen yan Scilders, enz.
LA8ARUS, LABXBS, bn. Laeerig, met laeeri
besmet f melaatseh, leproos^ ft. Upreux. Kil. Lase-
r is c h / roalaedsoh, Leprosue. \\ Item ,| so ne gheor-
looft gheenen meester, die eenen garsoen neimt,
andren te nemene binnen zinen leerstalle. hi ne
stonre of worde lasers. Kb. LakengUde Brugge 37.
Uutghenomen . . . den religieusen mendicanten ^ de
gheyanghen en lazarussen en melaetschen, deweleke
om aelmessen zullen moghen bidden zo zij ghewoon-
lick zijn, hebbende de Toors. lazarussen hare hoen [al.
hoeden], handtschoenen, mantels, eü andere teiso-
kenen, so dat behoort. PI. v. Brab. 7 oei. 1531;
I 757. Gheen lazarus of besieckt persoon yermaoh
yooght te syn yan eenighe weese^ ofte borge yoor
eenioh goet. C. v. Veume ix 22. Zie ook ACEIB-
siBCK, en YbldbibcKj DB Pb. en Bb. Chnt I 345,'
en eene belangryke yerhandeling yan Fr. de Potter
De leprooe in de midddeeuwen in Met Betfort y.
1890 en 1891.
LASERIJHUIS (Lazeryehuys), zn. Laearijlms,
gaeihuie voor melaatscken, leprmunbuie, fr. ISproeerie.
II De yoom. Wet, naer haer yemieuwen, . . yermaeet
jaerlicx of continueert kerckmeesters, diaohmeeeten,
midtgaeders goaremeurs yan de laaaryehnyaeiL
C. o. BeUe i 30.
LAS
LAT.
145
LASEBSCHAP (Lasencip), zn. o. Laxarijj mê»
laattehheidj fr. lèpre. Kil. La se rij e. Lepra. \\ So
wie besiect was van den laserscepe, est man ofte
wijf, men sal hem ghoven vii se. grote, sine wille
mede te doene; daermede sal hi de ghilde qoite
scelden. K, Bijkepijndert U Brugge 1291 a. 14.
LASSE, zn. Touw, riem of koord ^ leiband,
koppelrtem, fr. laiste. || Dat niemandt en sal mo*
ghen jaghen, oft eenighe honden leyden buyten
lasse oft coppele, . . Tan den eersten dach van
maerte tot sinte Marie-Maghdalenendach. JPL v. VI,
Ord. op de jacht SI ang. 161S a. 46; II 400;
U, a. 7.
LAST, zn. Leering van eene hoogere rechfbank
aan eene lage hij haar in beroep gegaan, fr. enseig'
nementy reneeing, rencharge d'une justice supérieure
è un hane eubalfeme étant allé en appel auprès d'elle.
II Int jaer xiiic lxxiii/. . trocken scepenen te
hoofde an mine heeren van den Rade, met diver-
sche bedrachten Toor hemlieden gedaen in den
iaerkeur . . . Mine heeren gaven scepenen in laste
en over hooftTonnesse alle de bedrachten unt te
ghevene ... Cv, Aalei 454 (21).
LAST, zn. m. Scheepslagt of gewicht, fr. last,
poids maritime. Kil. Last korens, ontwerp, j. 38
Teertelen. || Lastnm eupri . . . Lastum stanni . . .
Lastam navis warantie. Tol te Damme 1252. Zodat
de beste caecqharino golt een en dertich ponden
gsooten tlast, twelck zyn twaelf tonnen ghepact.
Piot, Chron. 522 (1575). Een deken huijde zijn x
huijde. Een last hu\jde zijn xx dekin. — Een last
harinx zijn xii tonnen. — Een last biers zijn xii
Taten. — Een last steens woecht xxxiim iiic xxvi
pond. C. o. Ajcdst 410 (1578). Een last steen maeckt
16 waghen. 1 waghe steen = 6 amen en 12 gelten,
soodat 8 Taten Tan 12 amen maken 1 last steen.
C. V. Brussel, Maten en gewichten,
LASTBOECK. Zie Dobfsbobck.
LASTEREN, bw. Beleedigen, fr. injurierj insidter.
Kil. Lasteren. Criminari etc. j j Die eenen anderen
TerTloeckt, logenstroopt, oft andersints schelt, las-
tert ofte injnrieert, ofte hem eenige TÓrsmadelijck-
heijt aendoet, mondelinge oft bg geschrifte,.. C. v.
Antw. comp. YI 1 86. It, K. en br, Santhoren
1665 a. 9.
LASTERING, zn. t. Beleediging, laking, blaam,
fr. injure, bldme. Kil. Lasteringhe. j. laster.
Vituperatio, |l Al is ^tsoo dat die teghenpartije...
doet eenighe beschnldinghe, reproche oft lasteringhe
teghens eenighe ghetuyghen,.. C o. Casterlee ii 14.
By dagemente en rechtsTorderinge word gedengt
tegens alle ingesetenen des lands, in de eerste
instantie , in alle reële , personeele en mixte actiën ,
Tan wegen schade , schuit , lasteringe en diergelijke.
C. gr. Loon II 857, Beekheim ix 2.
LASTICH, bn. Yan rechterlijke acten. Zeer
uitgièreid, van gr ooien omvang, fr. (d^actes judiei'
aires tres éiendus, d^une grande extensum). \\ Indien
zulcke zaken zo lastich waren dat zy innehielden
een geheel blat parchemyns Tan der minster Tormen,
Tan 40 oft 42 reglen en 22 oft 25 woorden in elcken
reghele, 32 groeten. — Eü ware de zake zo lastich
dat die innehielde een blat Tan der meester Tormen
Tan 55 oft 56 reghelen en 26 oft 30 woorden in
elcken reghele ten minsten, zal men gheven 5 scel.
gr. C7. V. Gent II 106. — Lastich vallen. Yan
behoeftige lieden. Te last vallen (door kosten Tan
onderhoud), fr. {de personnes nécessiteuses) tomber
d charge {par les frais d'entretien). \\ Dat negheene
poorters Tan Bupelmonde, noch eenighe andere
uisetenen Tan diere, heurlieden en Tervoirderen
II.
eenige schamele oft arme lieden Tan buyten te Ter-
hueren eenighe huysen of cameren, nocli oick bg
hemlieden inne te nemene die de Toors. poorters
oft heylighgeest zouden moghen lastich vallen, db
Pb. en Bb. XXYI. Bupelmonde 101, Voergeboden
1555.
LASTIN6, zn. t. 1) Telastlegging, fr. imputaHon,
II De ontlastinghe ofte lastinghe Tan de doodt, ghe-
daen by den ghequetsten in syn doodtbedde, en
oock bij de Trienden en maghen , . . noch oook het
bedraghen Tan hemlieden, en sal der waerheyt
eenichsins prejudiciëren. (7. Kcut. Iperen 54 — S.
2) Last of bevel der overheid, £r. ordre de VaU"
torité. II Betaelt Jan en Pieter Dilcroos [timmerlie-
den] Tan de Qroote Qriete te leTeren in tscip Tan
Ghendt, by twee lastingen \nl, bij twee verschillige
bevelen van betalinge, zeggen de uitgevers], lx
lib. par. Auden, meng. I 12 (1578). It. III 474.
3) Belasting, ft. imposUion. || Ghereden te Ghent, ..
omme te sprekene met den smallen steden en advis
te hebbene omme te wederlegghene de lastinghe
van den dertich "dusent lib. par. Tan den costen
Tan BierTliet,.. Auden, meng, lY 31 (1437).
4) Belasting of bezwaring van gevangenen, fr.
reoommandation , recharge des prisonniers, Zie ook
Bblabtek 3), en Belasting 4). || Zonder dat zy
[nl. de schuldeischers] Termoghen zullen hemlieden
[nl, de schuldenaars] te beTelen ter Toorseyde
Tanghenesse TOor deseWe schuit, zonder alTOoren
betaelt thebben de Toorseide costen, ter Toorseyde
pryse , Tan den daghe Tan hnerlieder incompste en
lastynghen. C, stad Brugge II 492 (1616).
LASTINGA, zn. Labtikob (.'). ULastingafiaoifcm
Justiciarii est, et qui eam habuerit-, fwres suspendet,
manus abscidei, ocuUts eruet. Tol te Nieupoort
1163.
LATBIJL, zn. Proces Meerseniers § Smeden
1546.
LATBOOM, zn. Boom om latten uit te klieven (?),
fr. arbre dont on fait des lattes{?). Zie onder
Hout.
LATE, zn. Achteloosheid, onachtzaamheid, fr.
nfyligence. \\ Tenwaere dat bleke Tan eenighe late
oft OTidente culpe oft simulatie, die de momboiren
daerinne gedragen souden moeghen hebben. C o.
Antw. 1545, x 12.
LATE (Laete), zn. || Soo iemandt anderer lieden
looTeren, laete ofte ripte, ofte tacken braecke, in
eisten haghen , boomen ofte elders , hy sal . . C. v.
BéUe, XXXI, 8.
LATEN , bedr. en wederkw. — I. BEDBiJTEin).
1) Verlaten, fr. ahandonner. Kil. Laeten lAnquere,
eat. II Myn herte is sere bedrueft, overmits dat
my die doecht heeft ghelaten. Qébedh. 15e E. 14;
ps. 37: Dereliquit me virtus mea. — Die my te
voeren plaghen bi te staen, hebben my gheUten.
Ib. 15. steterunt.
2) Nalaten, fr. omettre. Kil. Laeten Omittere,
Des niet en laet, also lief als ghi ons hebt.
Indien gij ons lief hebt , f r. ce que n'omettet de faire^
si tont est que vous nous aimiez. Deze aanboTeling,
waarmede eenige Torstelijke ordonnancies sluiten , is
Trij wat heuscher dan het trotsche Want Ons
also belieft, car ainsi nous plait'il der andere.
II Oork, T. 19 sept. 1365, van Wenoeslas en JohannOj
Charterb. v. 's Bosch fol. 36; if, oork, v. 10 aug.
1452, Bekenk. v. Brab. reg. 136 fol. 286; Piot,
Cart. II 73. — Eene dergelijke uitdrukking, met
de bet. Tan indien men deze of gene zaak verlangt
en bekomen wü fr. si Von désire telle chose et vent
robtenir, komt Toor in de Cost. v. Antw. compiU^itae^
19
'e^r
Ui 1
La
/' 'f/
u.
<#• '
M / rf •^Ar*--^
•f'
'•^»'. ^V> ♦♦rt'V;**»-.
■ '"ft '- i»»*^/ *■ */ ' • -y "fy *■ ,1 ^ /'♦''•"'vM .'♦r» ' f"* .Ifc»^
/f /(^ ^'/^.* / ^"Mr***»?* MA* -^^tn ^* A^WtW^
4 fffi'if>itfè'ffft^^ fffm Ofr^0 f^'^'l , ff^0^4m 'f^,, U.
'éffiftfi' éi ff êf/l ffi^fi^ «* »^/it¥0*fhA /tl/A ^li^/^fJ 4a //'.^rm^
êf, fhf,i(at^ •ifff /,A 7/»^^*-«S ff0f.Atf0 Ui if fjt.éf
^r^* *it\f'\h i\tfti*' ¥ h hm ft f 'ff tt**^t K//f''s.,,nm f\,H r,écfft
/» ff\h ^/»,v,..<, (f/\friAH /^//^yAiiy ♦/#/»//. M. H» f/*»-»
hft >./t> nnh ffiiff' t>hf, f\th >»'•//! »<f OvU K^SJ-^r»
ênnmi f htif ifhhf é\i,ft h0flffiff/0n^ tf, »0 m0fff0 ^ y^.,
IfiUiuf't *«/ «"/ ^/^* /i4\f»t f*0fhfkfi0 hfmê0)t Vtm Vttffthm
U f/f'thfih ht^h^'htt i^ht^iüh h 4^, hj '/Mik ifti uu
|<i4 IfNl hth^ti'th, •\>)ih II NiJl««M fKii<k |(ln |i«y'
|fMflllH«Mf l«(Mlt<l»«l, htlHMUlxilitH nIIm iIm MOItliniifl in
tiiiNl . IttHl' t"l"»-'< InIoIM til liJMill' (t|rM<"MNm<bi M|| )(tt-
HlcUnf- JHi'lHlMfMHi't-'l nii, ('HM ii,yMit(t vmi vtUr
l<M|«lill<l IM NtHllt'H M***l'l'i*'***'l' **'* ilHMMl )|M(nMtHMtl|
IMn, hl 'I H)«MMHltMI VHII llHIMM fMtMtlKMtlllKMIl (|t llilMHMI.
l<l<MltilH< IShmMhImU mI OHIIl«lllOlHt«lll ilK0 1A4I(|»I*«M0U I
tilt* mmM||IU< uu lit^' Iim>(lii<limti< viulhMtKt»» wiiih*Ui
<>•»«• ^\^( y\^»*^hV >St|* ^^s^^ \svi MvVi VVAi'hoNi
,ó S. •«., y •«. ^«^>«A «v V>x x*»'*»v tv* %"»<.*** *|»*'*\*^»
I *,,, « >^ 'u MA \«4 .\%\ x'*--«v^A. Kv^ I Aky»*if.
N*'»>«SA »*«\^A *f%W {**S* •%, •'«• >NN», \, <»^.«>»*» , IVl
VW VN \^\v VVS >\Svs* V»^'SV«>» ^H'V^ «A*'>VV V»^ *H VM
, »\ ««%>■ * » ■ S k » » «A- , H^^
.\... .tiv »«.*>»<. v^ \ '^ ■ V '' V >v-^»'».«^
H * »*\-.».\. y\-
N.^.' >|k«X«^'
.*x kASVxV
v>
nijaLUL
f:
*w Ai0A ^'i^r^Küt* airf. He oüCE -ie
*rf\ ti4 ««m lAC in^nt t^j:^ « « hi, ofte ón bode,
«»H.<v^v\ Q^ Kr^MTtea* ^iac zh«o, té doa eoBt die
9fi*;^.^^(r v^M '{««a nDv<» «d éoct viaiKB dat glwn
eA rr^T^^ ; ATi »u«r. ^<*r«oiiaim es. eo «omt de lotiwide
i,^*rt,,ft^ ^4r, <ixn boi* bmC eoes vsjghene en inct
«•y^^t^ pfe^rrkn ia de Tocmeide mencfa, deer hi
w;i>«, <Nrr» ie^t r.r>y eljo ir<Le ofte ftleo lettel also
h» irti.Af rrp di^ii weffhéti; det ne BHieh hiem nicnien
r^t/i^sT^irn, en ei een htirim; eo mach de meeeter
m« V^ jifrM;U;n TOCT d«r peerde Toete, en alae de
f/yrute tri^ie Ten den waghene tiin orer dat lo/rioi,
•r/ me^h de Toeneide Lierün, ofte eiin bode,
ii\thrfu»m eUe T«le peerden alee hi wille in den
mu%)t*^ «lil To«Ten dat boj daer hi wille. Yait
l^fHiihKif, Ht' Pierre, I 2W nr, 623 (I8<l« E.).
I.A7TK, %n. Lat, fr. ^^. KU. Latte. Atwer-
ouU$$f ca«t. II Yen elcken hondert latten 1 hellinck
Ut1^t^J^n, Tol op de Zennê 1436/1631. Latten. Tegel-
latten, 1 duyst, U gro. — Stróodeckenlatte betaelt
pCMit({0lt. Water tol 1650. Latten. Lang 6 Toeten,
:(«k loven uit hard hout, xonder eenig spek in te
lubben. O. e. Sruêael, Maten en geujichten,
hAUWK, en. Thang ook hmumaandy en law»-
maandf januari i iedert 1683, de êerete maamd van
kêt jaar in Brabant, Vlaanderen, ArtexiSj Hene-
jfonw f» Holland, naar den Oregoriaanechen Raien-
lieTt fr. janvitr/ depuië 1683, U premier moit de
Vann^e en Brabant, FUmdre, Artoie, Saimant et
JliiUande, conformément au Calendrier OrSgarien,
Do wintar*manot Tan Kabxl dsn Obooti
(L0i»t). Kil, Lauwe / lauwmaend / louwe /louw-
n\aomi / Kmiaend. Januarius. Adr. Juniua laumaent.
Tt»uthoiütta liardroa^nt. Kil. heeft ook Klugbniaeiid,
t^fmh^ <^ Vereohillige benamingen of «peilingen:
1) Laumaeud. Breda'êche ohm. 16. — Lanwe.
O. *t^i Brmye I SOI (1275); C. e. Awdem. CmJL
rm. s^dt. 684, XTiii 7 (1550); C «. *liVeacaab
bU. 18 (163i)i de maent Iaaw«. C «. reanf
YU H. ~ iiauw«»u)aendt« Jav t. Dixxinnr 63L —
Vvu^buiavul. II Int ja<i>r One Heren als
»lv^v\l^x» t* h*lr^u loohmaiMCkde. 0/
Ai/ i9 l^Vmet^ iol m r*. Mertètem,^ i#. fiaL Ifti
VUH^OX IVtt vm»*'» ikch tn lochmant.
Xi«vi>^ l>|^ f.>l. UV la ttCi^^eMi Tan ioci
t»"v\Ks.l JC^^mAMJ a ^VJ Jvt. 75 V l*40V Ia ixH
U « U^^ K.>1. T\tt<« «iMpf«^. e. G^f^k» I
lv'ritaeut« V v^^«ia«»nt« Lv7oma«iLS.
U<li» 1514. UtX la? ;*ec Or»
9«»^ sti remc«KM« «tiK iis^i^ :ix LdanaatK ^
Vt iva t*»^cv Ot» >x,-vnsu xvtt ii^Kt *ct«fcc il
LAV.
LAW.
147
jammar^ im Tcölnuéhen ». an dsr JSifel, ete.), \\ Den
echt uod tzwentzichsten dage in dem loemaent.
Rekenk, v, Brab, reg. 167 fol. 8 t^ en 4 (1460).
— Loumsent. Dit was ghedaen int jaer van den
Incamatione Ons Heren M^cc^zxx^iii in loumaende.
Oork, V, jan, 1283. Dit was ghedaen int jaer Ons
Heren, doe men screef ifccc en tneghentich, op
den achtersten dach van loomaent. Tol ie Mèchelen
1391. li. Getijdenb. XT<>e E.
LAUW£IT (Laweijt Laweyt), sn. Mutiek, mth
nékgiukf ft. mMa%qu9y moreeau de musiqfte. Kil.
Lauweyt. lAtdus^ ludicrwm: ludut matuHnutf etc.
Ysn Dale ondtyds V aubade. \\ De pijpers der stadt
zullen bynnen der jaermercten gehouden zgn te
pijpen dlaweyt voore der stadhuys den yersten
toochdach. Archief Bergen-op-Zoom^ ord. 1451 —
1520 n^ 8, 1 nOY. 1491. Den sanckmeesters metten
sangers en coraelen, die opten ommeganok ayont,
te IX huyren, het lof ofte dlauweyt songhen op
d^oosael, betaelt xxiiu s. Ib. Staderek. 1553 — 1554»
nr. 676, rubr. Cruytcotten. Tspel Tan lauweyten
was ingelijox geetelt. Alsoo men sach luttel Gilden
daermet gequelt; Niettemin, die van Melsbroeck
deden *t beste ; . . Die van Melsbroeck en creghen
geen moleste , Maer den prijs van Lauweijt-en was
hun gebracht. Chron. v. Merchten, 1565, Haeg-
spel f strophe 15. 't Schoonste laweyt. Zie Esbatb-
ICEITT. 't Schaeps-, lams-, rams-, sweesersommeganck
yerbeeldende , met extraordinair Iswyt,.. Ai(TON
Bbbghanv. Lier 354(1).
LAUWER, zn. Fornuis, warmketel , moor (7),
fr. fourneauy bomUoire (?). Kil. Lauwer, fland.
Foeulus, cucumay caldarium, Spanoghe 8$fnonifma
fomeis; warmketel; heetketel; ketel; stoye; sweet-
bad; lauwer, fland. \\ Ketels Tan alle sorte, groot
en cleen , lauwere , yispauen [yischspanen] , cande-
laers, cauffooren,.. Baad o. Brah., proces Meer-
seniers § Smeden v. Antw. 1546.
LAVAY£N, OW. Jaohtsiroopen j £r. braconner.
Schuermans Layeien. || Dat niemandt en sal
moghen cloperen [doppen ?] noch oock op 't sneeuw
speuren, lavayen naer eenig hazen oft ander wilt,
op de verbeurte yan thien realen. P/. o. Brab. 26
febr. 1568 a. 14; Il 174.
LAVATORIE, zn. JEen steenengereedséhap voor
de vingerwassehing des priesters onder de mis, fr.
usiensile en pierre dans lequd Ie pritre lavaU ses
doigts pendant la messe. j| Daar vinden wij nabij
het altoar „een lavatoriwn^ hooch yerheven, oick
yan Avennessteen , met veel persouagiën." Naar
oud gebruik, is het bestemd voor de vingerwassehing
des priesters tijdens het H. Sacrificie. E. Beusens,
Archéologie Ohrétienne, I, 392, zegt dat dergelijke
waschtoestellen in de kerken al raar werden in de
15e, ja reeds bij het uitgaan der 14e eeuw, en
teenemaal verdwenen op het einde van het ojivaalsch
tijdvak (Ib. II, 276). Yav Spilbeece, Tongerloo.
25 (1541).
LAVEIEN (Laveyen), ow. Van werklieden.
Schoften j rusten en zijn maal nemen, it. {des
ouvriers) se reposer et prendre son repos. \\ Mits de
groote ongeregeltheyt onder de Wycken, als die te
werck comen, zoo int laveyen, op- en aff te gaen
van den wercke, als anderssins,.. GéirABD, Antw.
arch. III 179 (1577).
LAVEN , bw. Van het leer. Set te weeken xetten,
fr. (du cnir) Ie tremper, faire boire. || Dat men
engheen leder dat ghescorst ocht ghelaeft es vueren
noch draghen en zal uut der stad, opten voers.
coere. Kh. v. Diesi a 169.
LAVENDEEIE, zn. y. In eene abdg. Wasch-
meesterijj wasseherij, fr. lavanderie. Lat. lavanderia.
II Dit es thuusghenoetsceep dat Jan Haec haut
van der keerken Sente-Pieters , dat beheert tot
[der] lAvenderien; int eerste Es hi sculdech te
coemene in de lavenderie saterdaechs up de derde
weke, en es sculdech te heetene heene tine waters,
eü die te zettene in den ommeloop. Van Lokebek ,
Si'Pierre nr 622 (c. 1250). Zie Hvibgenootschap.
LAVENDIEB, zn. Waschmeester ^ b. lavandier.
II Als een heere . . . [üooo/], dan syn de lAvendiers
sculdech te bringhene 1 tine heets waters voor
den dorden [l. dormter]. In witten donderdaghe,
alse men der armere mandaet doet [der armere
man duaet de voete — zie Maitdabt] , syn de
lavendiers sculdech te zettene n tinen waters in
den ommeloop , en daer te dieuene. Vak Lokebek ,
St- Pierre nr 622 (c. 1250). Zie ook het voorgaande.
LA VOOR (Lavoer), zn. o. Laeoor, waiervctt,
veelal in koper, en inz. dienende om de handen te
wasschen, fir. vase è eau, souvent en cuivre, et ser-
vant portie, è laver les mams, lavoir, lave-mains.
Zie ook Hakttat. || Int heerste, soe es hi [nl.
de aalmoezenier] sculdech te leveme tvierendeel
van den bume [home] daer de heeren hare Aande
in duaen ten lavoere voor den reeftere. Vak Lokebek,
St-Pierre, Lavenderie a. 16 (c. 1250). Vas ereum
ad lavondum manus. Test, v. Henr. Nose 1272.
Van den coperen lavore metter ketenen en metter
handualen OAt hangt in der scepenoamere , xiii
grote. Mebteks, Oudste reken. 1324 blz. 49. Unum
lavatorimm vulgarOer dictum lavoer, valoris viginH
septem gross, Inv. pastor Jan. 1377. In de ookene.
In eerewerck is vonden:.. 1 coperen oesppt, 1
lavoer , . • ii lampetten. Inv. Daneels 1483. In des
testatoers cokene : . . Op den watersteen een cleyn
coperen lavoer met ii totelen. Benen langhen coperen
pot en III coperen lavoeren. Een coperen lavoer
sonder heyse. In/v. V d. Suist 1487. Zie ook
Latatobie.
LAVUIT (Lavuyt, lavut), zn. Schoon lavnit.
Schoons woorden (V. d. H.) , fr. de beües paroles.
II tJaghen en tvlien was al dat zij meenden en
hoopten te boven te commen, duer de adresse en
schoon lavugt, die ^j van sommighe groote heeren
en machtighe penonaigen meeLden te hebben.
Febd. Vak deb Haeghxk. Ber, i^den' II 159.
Op eene andere plaats: Zy zien tbedroch al eü
schoon lavut ( : firuut , uut) I 279 , verstaat de uitg.
door „schoon lavut" beuzelingen.
LAVUTTEN (Lavuetten), ow. Met luidruehüg
geschal van stemmen en gezang spotten (De Jonghe),
fr. se moquer en criant et chantamt. \\ Die grave
Lodewyck dede... tvier in de kercke steken,
daert van stonden an al by verghinc dat er binnen
was, uytghesteken . . . die ghuene die hemlieden
int alderhoochste van de thorre . . . omthielden ,
met haerlieder capiteyn Jan van Launoy, die
welcke zeer deerlick... badt met luder stemme,
omme ten rentsoene ghestelt te wordene, presen-
terende zijnen wapenrock vol gonde ghuldenen te
ghevene, indien men hem tleven saulveren wilde;
maer wat hy badt ofte presenteerde, hy en profi-
teerder anders niet mede dan dat zijn vijanden
veel te meer met hem ghecten eü lavutteden. Des-
FABS, Ohron. III 19 (1381).
LAWEIT. Zie Lattweit.
LA WET, zn. Nachtwacht , „wakef'* fir. guet de
nuit: II Dat wij gheaboleert hebben en aboleren
ten eeuwighen daghen de wake van halfvastene,
die men noemt la wet. Cv. Qent II 172, Caroline
V. 1540 a. 74. Zie Aweit.
148
LEG.
LED.
LECH AMBACHT, sn. Ti^jtweverêotkhacht , fr.
métier de» fdbricanU de tapisserie», \\ Amhaehten
U Bru»td 1451.
LECHGELT(Leechgelt, LEQHPEiryiirGEK, Leegp.,
legghep.), BSKENOELT, BEKENFEDiriNaBN , WEBP-
GELT, zn. Koperen, ook zUveren penningen ^ dienende
inz, in de ttadsrekeningen ^ aan toelke men^ volgen»
de rij waarop men xe legde y eene overeengekomene
waarde toekende (^iom, zoo men wel een» voorgaf ,
de onervarenheid der »chepenen en »chatmee»ter» in
de eijferkomet ter hulp te komen** (?)) , fr. feton» en
euivrey autei en argent^ »ervant portie, dan» Ie»
compte» de» mlle»f ei auxquds on attribuait une
valeur fiotive , »elon la rangêe o^ on leepla^it {pour ,
ainei qu'on Va prétendu, venir en aide è Vigno-
ranee de» échevin» et de» tréaorier» en mtttière d'arith-
métique" (?)), Kil. Leghpenninck, ook Beken-
penninghen. CcÊlouhUj ahaeuUts; Plantijn Leg-
penningen. Jeoton», mereaulx pour compter. La
Cume Oeetoir. — De CkUcuU^ de lapüli, de Oceani
»polia,.f quibu» antiqui numerahant , , , later van
iyoor, en kristallen, gouden en zilveren. Pitiscus,
Lexicon antiq, — Yan der Chijs, Hertogdom 163,
gewaagt van den Bekenpennink der muntmeesters
van Brabant y geslagen onder Philips, bijgenaamd
den Goede, met het omschrift: jeiour» pour les
mcnnogeur» de Brabant ^ en Qui hien jettra^ Ie
eompte trovera. || Item, van rekonghelde ix lib. en
XXTii d. Mebtenb, Ottdete rek. 1324 blz. 55. Een
loeden bacsken, daer men int in doet, eü int
ander ende rekengelt. Tol te MecheUn 1391 , a. 128.
II pont leegpenningen y oosten tpont z gr., quam
XX gr. Mebtens en Tobes II 640» rek. 1400—1401.
Legghe- ofte rekenpenningen. Hof v. Br ah., proce»
Meereenier» § Smeden 1546. Soowanneer in der
munten gevrocht wordt thoer, dat dan de ierste
yan den thoere is de eerste van den ontfange opt
comptoir [nl. die de eerste het metaal ontvangt om
te munten] en altydt heeft; indijen datter twee-
derley werck is , oft dryderley , dat beste , te wetene,
in den eersten fiin goudt, daemaer hert goudt, oft
copere leechgelt , eü soo voorts by ordre. Éegl. Mun-
ter» Bru»»el, 1556 a. 29. Den thoer van den sil-
veren eü coperen leechgelde, seven marck. Ib.
38. — Zie over deze penningen eene uitvoerige
verhandeling in Yandenpeereboom Numiematique
Tproiee 34 en volgg.; zie ook Gailliard Olotsaire
Lecghelt 171, en Werpgheld 554; Mertens
Oud»te reken, 65, en JEen rekenboecxken ^ om te
leeren legghen met penninghen. tHantwerpen, Jan
Cnobbaert 1648, oft vroegere uitgaven.
LECHPENNINGEN. Zie lechgelt.
LECH WERCK (Legewerck), zn. Tapijtwerk,
fr. tapi»»erie». Kil. Leghwerck. AuUtea, etc.
II Ambachten te Bru8»el 1451. Zie ook coofmak-
SCHAP 2)
LECHWERCKER (Leggewercker, legewercker),
zn. Tapijtwerker y — wever ^ fr. tapiesier^ ti»»erand
en tapi»»erie. Kil. Leghwereker. Tapetopaeu»f
etc. Plantijn Legwercker. Tapissiery faiseur de»
tapt». II Dat lege werker-amboicht. Charter v. Willem
V, Gidik 4 oct. 1496 ie Dieet. Leghwerckers-ambacht
kaart v. 11 mei 1450; in eene Atfditie v. 7 april
1564 wordt het tapiss iersambacht gonoemd.
Noch zyn binnen der vorseide stede van Audenaerde
twee andere smalle gepreviligierde Wetten eü jus-
ticien, deene van den deeken eü officiers van Sinte
Barbere, wesende de neeringhe van de tapytseurs
eü legghewerckers. C. v. Auden, Cah. prim. Chdt,
I 87; en I 472.
LECH WERCKERS AMBACHT, zn. Tapytwe-
versambaehi, fr. mSiier des Jaibrieatiiê de tapi»,
II Ambachten te Bru»»d 1451.
LEDE, zn. Henged, fr. pentwrcy e&amidre. Kil.
amet. Lede/ harre. Oardo, Fenture d'hui». Dialect,
leen, vr. zie Schuermans Led, lede. || Item,
moghen de veinstriers vercoepen lede, daeraf tpaer
twee pondt weghen, de Ylamikck, Aco, 30 (1481).
LEDEEREN, bw. S:wet»en, be»ehadigen, fr. lé»er,
JeUre tort è, \\ Wanneer yemant eenioh delict per-
petreert, . . soeverre hy nyet machtich en is den
heere van den brnecke, en partie van der schaden,
menoken en interesse oft smerte genoech te doene,
soo wordt de geledeerde eü geoffendeerde partie in
den goeden des delinquants geprefereert. C. v. Antw,
1545, II 40. It, C, V, Loven, Weeekamer 80.
LEDEGANSCH (Ledegans), bn. In het volle
genot van al zijne lid- of ledematen , fr, en la pieine
joni»»ance de tou» »e» membre». \\ Die eenen ande-
ren met opsette ongenadelijo quetst eü overhoudt
[nl. overhouwt] zijn aensicht, handen en voeten, en
begeert dien te teekenen eü te begaden, dat h|j
nummermeer geéerdt oft ledegans man en z^e, die
misdoet al te veel meer. Y. D. Tav. 148.
LEDER (Leeder), zn. Zooals thans leder en leer,
fr. du cuir. Kil. Leder /leer. Corium, etc. || Box-
veile en orappen veile, eü leder mitten oeren, data
te wetene, alse die brouch daerane es, daer men
overghescorte af maect, dat es souldioh van eiker
dosine iii d. Lovensche. Tol te Meohden 1391 a.
32. Leeder. Hondert stukken te hantschoenen 1 gro.
Loeders, Een kiste zeems v gro. Eü van ridderthol
1 gro. Leders, hondert vellen vuyl van Delft Vi
gro.; witten vellen 1 gro.; root loosoh u gro. W(k-
tertol 1550.
LEDICH, bn. Zooals thans ledig, fr. tfide. Kil.
L e d i g h. Liber , eolutu» : df inani» , vaeuu» : «f
otio»U8j feriatus, In andere bet. dau de gebruike-
lijke: 1) Van eenen eisch, enz. in rechten.
Vrijy ontslagen, fr. {d'une demande^ etc, en juetice)
libre, exempt, || Hierof wysen scepenen raiere vrou-
wen eesch van gheere werden, eü thoyrderofledich
eü quite. C. v, Oent I 534 (1353 a. 5). It. O. o.
Ipereuy Koet, o. 48 — 2; de Pb. en Bb. XXVI.
Meerdimk 5; Cv. Aal»t 446 a. 9; zie ook hier blz.
390 VEBLATEK DBV BET.
2) Yan werklieden. Zonder werk, fr, (de» ouvrier»)
»an» ouvrage. || Wat onapen die ledigh syn en bin
der place-ty t niet tor maerct syn, om [of] der omtrent,
de gheswoome, iof de clerc van den vulambochte
moghen vraghen iof zy ledigh syn , . . Kb, Lakeng,
Iperen 1363, vii VóUer» blz/ 200.
3) Ledige lieden (of luiden, luden), leech-
LUIDEN; ook ledichgangers genaamd, waren,
wat wy thans renteniers zouden noemen, of ten
minste poorter», die geen ambacht uitoefenden;
Lat. vacui, vacante», otio»i; fr. rentier», ou bowT'
geoi» n^exerqant pa» de métier. \\ Ter vorseide dach-
vaert van Berghen sgn commen die van Andwerpen,
eü hebben overbrocht iii brieve van den ledich-
ganghers , 'onder hare seighele , eü yiii brieve onder
der stat seighel, als van allen den neringhen die
ghene seighele hadden. Brab, 700*^0» II 430 (1358).
Yan welcken raetsluyden suilen aenghenomen wer*
den sesse van den boi^eren, die ghemeynlijck wer-
den ghenoempt ledige luyde, eü dander sesse
uutten ambachtsluyden derselver stadt . . . Alsoe
dat deerste jaer deser afsettingen, Wy, busscop,
twee van den leecliluyden eü eenen van den ambachts-
luyden sullen aensetten; maer ten anderen nae-
volgende jare wy, abt, twee van den leecliluyden
eü eenen van den ambachtsluyden sullen aen-
LED.
LEE.
149
itellen, en wr bussoop, dander dry; en alsoe
hiemae yersceiden onderlingen , naer der manyeren
Toerseit. C. v. 8t, Truiden § 16; it § 88. WQ,
Bcepenen, gesworen raidsluden, die men noempt
ledige laden, dekenen van den ambachten, een
deel der goeder cnapen en allen die gemeyne stadt
yan tsHertoigenbossche. Besluit genomen op het
Charter «. hertog Philipt, v. 22 mei 1458. Char-
terh, ^eJBotehy fol. 144 vMjediggangerB. Hüttteks ,
Corpor. 175; sie mijn schrift Vervalgehing der
Oetehiedenie (Kon. Yl. Acad. Verelagen 18 sept.
1889).
4) Poor de lediggangers in eene galde 8ch\jnt
men te bedoelen de niet werkende leden ^ fr. ü
parait que, dans les gildesy on doive entendre par
eette dénomination les membres non aoHfs, || Den
ouden gezworen voetbogescatteren, tot xxxij per-
sonen toe, eiken Toer eenen tabbaert, betaelt xij
8. Tj.d. En den ledichgangers oft guldebruers, oeo
tot XXXI j personen, eicken voir eenen capruyn,
IJ 8. Archief Bergen-op-Zoom , stadsrek. 1481 —
1482, nr. 651.
' 5) Ledige wijven. Oneerlijke wouwliê, hoe-
ren, fr. prostituees. Kil. Ledighe vrouwe, vetus.
Meretrix, || Zoe wijen men betuygen can van quader
fiamen, als dat hij op ledighe wyve leeft, .. K, v.
St.' Truiden 1366 a. 49. Men verbiet patiers, die goet
van ledeghen wiven nemen, te wandelne binnen
Yriheden van Audennarde en van Pamele, op de
hoere [nl. een oor] te splettene en doverste cleet
verbuert ... — Alle ledeghe wive , die te velde
sitten, moeten rumen de fortrachen van Auden-
narde en van Pamele, met der slaepclocken. ^lufa».
meng, 1 329 (1338). So weme men vertughen kan
van quader famen , als dat he op ledighe wijf leeft, . .
de sfd der stadt doen eynen weegh te Bochimadon.
C. 'V. Maastricht 110 (1380). Ledeghe wive, noch
hare putiere, en suelen binnen der vriheit van
Dyst niet comen, op ene pene van hare ore, of v
8. Die ledeghe wive, ocht hare potiere, huuist ocht
hooft , spise of dranck vercoept in sinen huise , sal
men eiken ghelden v s. Kb, v. Diest a rubr. xLix 1. 2.
6) Yan koeien. Ifiet drachtig, niet voly dialect.
munter, ft. (desmvaches) non pleines, || £n x coye eü
y hovet ledechs vies. — Hi vant er oec in x coy
en tuie ledeghe render. Beken, gasthuis te Assche
10 aag. 1298.
7) Yan een stuk land. Onbebouwd ; in het volgend
citaat schijnt ons echter het w, eer de het. te heb-
ben van tonder eigenaar, fx. {tPune pièce de terre)
non cultivêe, vague s toutefois, Ie mot nous semble
avoir plutót la sign, de ^^ans propriétaire*\ dans
la citation suivante (res nuUius), \\ Soe soude de
vore geeegede Gk>devert de bant slaen ane den vore
genomeden pant, en sinen wille mede doen alse
ane siin ledeghe goet. Charters der abdij Terka^
meren, bundel 62, Hrps 1301.
8) Yan den tijd. Ledige dach. Oeheel, ganseh,
fr. (du temps) jour franc. || Alle welcke daghlnghen
en insinuatien moeten gedaen worden . . . twee
daghen ofte meer tijdts vóór den dinghdach, te
weten, datter sy eenen gheheelen dach tusschen
beede ledich, op pene van nulliteyt. C. v, Veume
XLy 4.
9) Met den 2den naamv. a) Betrijd van, fr.
exemptS de. \\ Die minsche sprac: Alderliefste lief,
sijn dese minschen des vegheviers niet ledich?
Allerkerstenb. 48. Wie op dosen achsten velde wilt
comen^ die moet alle s^jns lijflijcs goets ledich wor-
den. 52. — b) Afgelegd y afgetrokken hebbend, die
xioh onttrokken heeft, tr. qui s'est dépouillé, || Want I
€k>d mint also wonderlike sere die minschen die
haers eyghens willen ledich worden sijn. Ib. 45.
Die minschen die . . . haers eyghens willen ooeniyc
ledich worden. 70. Zie ook gk)dlsdich.
LEDICHGANGER, Leechgangeb, zn. (Ledig-
ganger, — looper) landlooper, fir. vagabond. Kil.
Lediohgangher. Somo otiosus, etc. || Ledich-
gangeren, truwanten [var. trauwanten], rabauden
eü lieden die om Gode gaen en niet en arbeiden
oft beur broot winnen en willen, beyden mans en
vrouwen. Bekenk, v. Brab, reg. 136 fol. 169 (1503) ;
it. 250 v^. Dat vele en diversohe vagabonden en
leeghganghers daghelicks verkeeren in ^i^ersche
plaetsen en quartieren, aldaer zylieden hem verga-
deren en sterc maken, om den armen huysman
uyt te teeren en andere overlasten, beswarenissen
en excessen te doene,.. PI, v, VI, 27 nöy. 1541;
I 20 Inl. 2b, 15 juni 1556 a. 16; I 35. De schou-
teth van Santhoven vermaoh alle vagabunde» en
ledichgangers onder de jurisdictie van Santhoven
aen te tasten eü in gevangenisse te stellene. C, v.
Santhoven 1570 ii 1. It, Gannaert, Bijdragen 439.
LEDICHGANCK (Ledechganc, ledicgang), zn.
m. Werkstaking y fr. grh)e. \\ So wat manne dat
ambacht antiert, dat den wollenwerke toebehoort
eü ledechganc maect, omn^ dinghen die jeghen
die stad och te jeghen die gulde ginghe, verhoort
thien pond , eü die stad eweleke. Mxbteiï 8 en Tobts
II 560 (1308). Om bi allen redeliken ' weughen
en manieren te bevellene den ledicganc , die tote nu
yan den vollene te Ourtrike ghesijn heeft , ter causen
van den ghescille dat es tusschen den drapiers en
den vollers, hebben wy \nl, proesst eü scepenen
yan der stede van Ourtrike] .... de drapiers en
vollers verappointiert in onse presencie, om te werke
te gane , in deser manieren : dat de drapiers gheven
zullen , van eiken lakene te vollene . . . Soe eist dat
wy, uterlike zeere ghehelt zynde om te bevellene
den vors. ledichganc, hebben, by goeden advyse eü
ripen rade, eü om beter ghedaen dan ghelaten, ons
ghevoucht eü gheconsenteert int verzouo van den
vors. drapiers eü vollers, enz. Bijksarch. Bekenk,
doos 26, charters v, Vlaanderen, teruggaaf v, Oos'
tenrijk, sehepenbr, v. Kortrijk 16 juni 1422. It,
Ol. y. DixiiVDE 120.
LEDIGEN, bw. Ontslaan, bevrijden, verlossen,
fr. dUivrer,, Kil. Ledighen. Solvere, liberare,
II Dat al die ghene die . . ; eü die in den veghevier
sijn, verlost en geledicht moeten werden van alre
pinen eü sculde. Sondert merk. 40.
LEECHDAOH, zn. Vierd<i^, feestdag, fr. four
fêrié, jour de féte. Kil. Ledighe daghen. hoU,
«tcamft. Dies feriati, j. Yierdaghen. || Sondaegs of
op ander leechdaegen geene konynen, duyven of
vogelen te verkoopen, mangelen of tuysschen.
Gekabd, Antw. arch, I 371 (1584). Sondagen eü
leeghdaghen. 147. — In de Zeerechten, vol-
gende op het plakk. y. 19 juli 1551, gebruikt men
a. .S9. het w. leeghdaghen (PI, v, VI. I 393),
waardoor men in de C, v. Antw. comp, lY, van
schipvracht § 2 overal lighdaegen bezigt.
LëëOHLUIDEN. Zie Ledich 2).
LEE DE (Lede , zn. v. Waterleiding, fr. conduii
d^eau. Kil. Lede. vetus, j. leyde . . . Aquaeductus,
Il Yoort so sal de pachter vinden [l. houden] t voorn,
goed . . . tamelic bestopt , de husinghen van den
voorn, goede te ghereke tamelic eü de grachten
insghelijcx, sonder de grote lede, die de aelmoesenier
houden moet te sinen coste . . de Pb. en Bb« 5
sept. 1430 Naeareth. 20. Dat groeten orbuer eü van
noode ware ghedolven te werdene eene leede , ghe-
150
LEE.
LEE.
heeten de Liadono-leede. Vod, muê, TV 109 (18
mrt. 1488). Nopende het delven yan de Leede,
gheheeten de L\jsdonck-lede (Ib, 113).
LEEDER, zn. v. Kaak, teha»dpaal, fr. pilori.
II Een penoon, beyonden zynde yan eeneghen
charters, instramenten ofte wettelicke brieven ghe-
yalscht en verandert te hebbene in tinhouden,
■ODime, teeckene oft zeghel, eü den persoon in
handen es, men sal denselven stellen in de leedere
eü behanghen met brieven en zeghelen, en teekenen
in de kake met eenen gloeyenden slotéle, en daer-
naer bannen zes jaeren up z\jn voorste let van de
rechter «handt. C v. HFrooê»6hê I 286 a. 46;
it. a. 48. .
LEEFTOCHTER, zn. LijftoekUnaar', vrwlUge-
brmker fr. uiufruiiiêr. Kil. heeft Leeftoghte. j.
lyftoghte. Vtutfirueiut» || Indien leen, ofte grondt
van erfven , belast met bylevinghe , vercocht wort
Bonder 't last van deselve bylevinghe. ., gelost
worde ) heeft daeraf den leeftochter den vierden
ëmninok ... C, «. AMtênede xviii 2. Zie ook
IJLIYSV 2).
LEEGE , zn. v. Lagier bod , bet tegenovergestelde
van hooch hooger bod, (Zie Hooch), fr. off^e
moindret plui beutêf Voppoté d'enehèrg, || Aenbe-
stedinge van den fonteynback in de Warande . . .
heeft den palmslagh daervan gewonnen N. N., ter
Bomme van 1649 guldens. En heeft daerop gestelt
8 leegen, doende eloke leege 8 guldens; eü midts
datter geene andere leegen en zjn gestelt, is hem
alsoo gebleven. MABTiiniz 348 (1686).
LEEM EN (Leymen), bw. Verminken, verlammen,
fr, eatropier, mntiler. Kil. Lamen. Muiüare» || Wat
he verboert weder die stat, de den anderen leemt.
So we den anderen laem sleit of stieckt , of anders
in eynger wys leemt, dat der scepen wyst voer
leemde,.. C. v. Maastrichi 51 a. 9 (1380). Ind
off hy,.. yemant, so wie hy were, qaetzste,
leymde, off onredelike worde geve, . . O. lAége 27
juli 1469 a. 4, Topperen t I 636.
LEEMPTENIS (Lemptenis, ^se, lemte), zn.
Verminking, verlanming, fr. muiil€ition, etiropie-
wieni. II Dat yemandt aen syn lichaem ofte leden van
dien wonde gequetst [ware] , en men niet en kan
gheweten sekeriycken oft die gheqaetete daermede
IS verlempt ofte ghemenokt, oft dat maer een sim<
Selo quetsure sonder leemptenisee worde ghehoa-
en».. C. e. *§ BoetA iii 14. Lemptenisse. 15.
LEEMTE (Leerode, leeropde, lemte), zn. Zoo-
als het Toorsaande. || Wert tsake dat yemant
eymanne wonde sonder leemde enich Iets, en ver-
wonnen worde ... JT. e. Diest 1228 a. 7 ; Lat. tekst
SU qmis aiufmem mdneraverU tine wnMatione memhri,
Zoe wanneer en alioe balde als van dootalaghe, van
leemden , oft van enigen anderen strijde en onminne
die daechte gedaen es, . . K. e. Si.-T>rmiden 1366
a* 32. Principael leempde is te weten: hant oft
voet aff, oft in handen, voeten oft in beenen sooaeer
gequetAt . dat men daeraff manck oft creapel blvft.
C <^. Loon I 68 a. 60. Meenck leempde a. 58. 59.
Ter voor», vierschare bebooren alle personele aetien
van schulden, van ceuren, breucken, quetainghen
efi Icmten. C e. S^renfals n 8.
LEEN. zn. o. Em rrM, of een erfjiroed^ door
dem keer mmn den rmftmai^ op la»# «m desen of
j^enen n^ensf fterj/nna , met roorvemona hm nnl*1e en
msmsckap en de kooce heerhjtkkeid , fr. droit, om
Am/4^, <rmMé p>»r )e sei^jnewr nm mttal, a ckarpe
d'mn etrrite fwlftw^ae, arec r^enfion de foi ei
d^kmnm^fee et de seicm^mrie directe: c\. fief, Mai^ne
d'Ami» v^. FirBDf. — Memi^tmid^ stpt de
itihXlUgê vergunningen onder den naam van leen voor-
komende, van de verhevenete waardigheid tot dt
nederig tte bediening; menigvuldig ook waren de dien-
sten den leenman opgelegd, van den krijgsdienst tot
de karwei j tot het jaarUjks leveren van eene zekert
hoeveelheid graan, of xeker getal kapninen, eieren,
enz. fr. nombreuses étaient les diverses eoneessioni
dAsigneês sous Ie nom de fiefs, depuis la plus hamit
dignité jusqu*au moindre office; nombreux étaiewt
aussi les services imposés au vassalj depuis Ie service
de guerre jusqu'è la corvee, jusqu'è la redevanoe
annuelle d^une oertaine quantité de grttin ou certain
nombre de chapons, d'esufs, etc. Zie hierover aa.
de belangnjke Inleiding van L. Galesloot op Inven-
taire des aréhives de la cour feodale de Brabttnt, I
xxxiv en volgg. — Onder de benaming van leen
kwamen ons voor : — Aohterleen. Zooals
thans, 200» dat van een hooger leen afhangt, fir.
arrière-flef Kil. Fraedium siAdientdare , vulgo feu-
dum, II Eenjegheiyokisgheorloft, sonder octroy, noot
ofte consent van den naesten hoir, ofte van yemant
anders, syn leengoeden, 't sy hooftleenen ofte achte^
leenen, te vercoopen,.. C*. leenh. Denderm. iii 1.
Zie ook HoovTLEBK, en Gsbflstbk lebv. — Be-
dryfhebbend leen. Beehtsmacht heèbend ooer
andere leenen en mannen, of jaarlijks vijf pond
BrbüboMtsch waard zijnde, fr. fief agant pouwnr
judiciaire sur d'autres fiefs et v<usaux ou vaknU
cinq Uvres de Brabant Van, \\ Alle leenen bedrijf
hebbende, oft jaeriycks weerdigh wesende vjjf
ponden Brabandts oft daerboven, worden ghehou-
den voor een volle leen ; eü alle leenen geen bedryf
hebbende, min weerdigh weeende dan vijf ponden.
Brabandts, worden ghehonden Yoor ghespleten
leenen. C stad Meehden, Van leenrechten, x 2. —
Behouweiyckt, behonwt, behnwt, over-
hnwt, verhonwt of verhnwt leen. B^een
vorig kuwel^k verkregen leen, fr. /!^ aequie par un
mariage antérieur. \\ Hoe men om behonweUcke
[o— lickte?] leenen gheen byievinghe houdt. —
Eenighe segghen dat om verhoude leenen de wedawa
gheen byievinghe en houdt, dats te wetene, als
een leenman houwet en hi dan sterf, zgn weduwe
en sal gheene byievinghe houden aén tleen, want
dat heet een verhonwet leen. Maer waerop de
coetume faelgiert en can ie niet verataen: nietmin,
daer men se useert, men moet se onderhouden.
WiXLAirr, Leenrecht, 80. De man langstlevende
zal nu voortanne byievinghe handen op de leenen
daeruute ayne liuysvrauwe er&chtich ghestorven
is, ghelyek de vranwe heeft op deghone van baren
man , om egaliteyt tusschen man eü wijf thandene,
ghereserveert nochtans, zoowel voor d*een als voor
diender, de leenen die men naempt verhnwede en
behuwede leenen, te wetene, die hy ofte zy ghehadt
heeft by voorgaende hnwelick, danof tliueriieder
overlydene leenhoir achtergelaten es, C. v. Amden,
nibr. xxg. a, 28. Een man van leene aal moghen
verbinden te wette syn overhuwede leenen, . . C. t.
Castel 27. De weduwe en sal gheen douarie honden
op de leenen van den eersten huwelicke, die men
heet verhnwede leenen (hetwdcke ta^n degfaooe
die den erCtchtif hen hadde ten tijde van siin eerrte
hawelick, van weick huwelick hij Ikht tagnen over-
lijden heeft succederende ten leene); maer de
leenen die een weduwaer vercrijght in «jn wednw-
aer^chap ofte daemaer. hebbende ghetiauwde kin-
deren in anderen huwelicke, eijn vry leenen, en
niet verhuwet. 81. — Bloedich leen. He hooge
hrerliilheid hesiffemd^ em reeht mm pmt emjpmlg, h.fSef
LEÊ.
LEË.
i51
«. Lat. j%i fftadii, summum jus. || Onder Santho-
ign, naer den ouden hercomen, drijderhande na-
Tan leene: ient, bloedige leenen, dat syn degene
ooge heeriyckheijt hebben, lijff nemen en geven;
iweeden, glavie-leenen, dat sijn degene die
. en onterven hebben; en tderde syn: oolff-
Q, cudsleenen, clippelleenen oft achterleenen,
iijn slechte leenen geen bedrijff hebbende. C. o.
ïoveu 1670, ZT 1. De Toors. bloedige en gla-
men worden onder Banthoven geacht en ge-
9n Toor Tolle leenen, als heerlyck bedryff
mde. 2) — Bond ie h (Bundioh) leen.
ienlifk leen, fr. flrf important (Crahay). || Een
l besitt een bundich leen , welck , by ontledinge ,
b yerhergowaert met een yleymes met eenen
Q oft erpenbeenen hieght, met eenen palm
p staende,.. C. ^. Loon 1 687 (1701). —
och leen (Dreuchleen). Leengrond waarop
WM staat niet omgeven zijnde met eenen vijver ,
ef sec, Hen fSodUU sur leguel se trouve une
m non entourée d'un Hang, \\ Die tweede
e Tan prerogative is een dreuchleen; te weten,
een hnys geboawt is dat gheene wyeren omme
eeft; t'selve huijs moet Toer prerogatiTe toI-
aen den oudtsten, gelyck booTen staet ge-
Ten, met eene roede plaets buyten t'acx \nl,
rondtomme t'Toirs. huijs en behuysingen
nalcanderen gebouwen; insgelijcks eenen groi-
norghen gardens Toer eenen coelhof. C. leenh,
imb, Interpr. a. 34 (kantteekening drooch
). — Edel leen. Zooals thans. Ben leen
*f min of meer edel getegd volgens den stand
len begiftiger en de er aan verbonden toaardig-
of dienst, fr. un flef se dit plus ou moins noble
la eondition du donateur et la dignitéouV office
*y rattachent. Zie hierover De Laurière, Oloss,
^oU fran^is blz. 236 FiiF itoble , en Wielant ,
rien wy ons citaat ontleenen. || Van den weer-
n leenen eenige K\jn edele en princelijc , andere
en niet princelyok, andere min edele, andere
elbaer edele oft eenichsins edele, en andere
lO en onedele. Wiblakt, Leenrecht 16. Edele
Q, als zyn die edele leenen, die men houdt
len hertogen, graTen, marcgraTen, lantgraTon
rergelycke, hebbende hooge, middele en leege
ie, oft ten minsten de middele en leege jus-
als zyn die baenroetstammen in den landen
len Tan den prince houdende is , eü dat heeten
) Tassalen. V. d. Tat. 194. — Feminine
. Vrouwelijk leen, epiUeleen , leen mogende ook
den worden door eene vrouw, fr. fieffkninvn,
Uement tenu par une femme. \\ Het zyn noch
namen Tan leene , die ie achterlate . . , midts
len daeraf niet en useert in Ylaenderen, ghe-
ftls Tan leenen masculin eü faeminin, lee-
B^ardie en castaldie, en Tele andere dier-
cke. WiELAVT, Leenrecht 22. — Benauldon,
des fiefs I 292 nr. 67, meldt ook, onder de
1 by de feudisten bekend, en als niet meer
ibruik zynde in Frankryk, o. a. het feudmm
'iae en flef féminin. Voor castaldie zie
ie d*Amis gabdia, ovabbia, en gabtaldüs.
ar die-leen. Zie het Toorgaande. — Geoon-
snneert leen. Leen uitgegeven met besprek
ekere diensten buiten de natuur van leen, fr.
onditionné, avee stipulaiion de services étant
de la nature des fiefs. \\ Eenige leenen zyn
eü simple, andere zijn ghecondicioneert ;
3 leenen zijn die ghene die de heer untgheeft
rechte nature Tan leene; leenen ghecondici-
rt zyn die ghene daertoe de heer ghevoecht
heeft eenighen ghestaecten dienst, teghens of boTen
nature Tan leene. Wiblant, Leenrecht 21. — G-e-
spleten leen. Qesplitst leen, een in twee o f meer
dieelen gescheiden leen, ft. flef éclissé, escliché (La
Cume) OU démembré, dioisé en deux ou plusieurs
porties. || Hy \nl. de Tassal] Termach wel, omme
zijn hof te stofferene Tan den mannen die hem
ghebreken, uut te ghoTene en te splytene eenige
oleene partie Tan denselTon leene, gelyc als een
ganspoel, eenen cappoen tsjaers, oift dierghelijckn.
WiELAVT, LeenrecÜ 27. Alle leenen egheen bedrijff
hebbende, noch weerdich wesende twintich gul-
denen tsjaers, worden gehouden TOor gespleten leen.
C. leenhof Land v. Mechelen ii 4. Zie ook bedbijf-
HBBBBND LEBif . Yoor theergewade van een gespleten
leen, colffleen, cudsleen oft achterleen, is men den
leenheere schuldich een jaer TTomen. O. v. Sant"
hoven 1670, xv 6. — G-estruickt leen. Senleen
neemt struik na den dood van dengene die het ver-
kregen heeft , fr. un flef fait sou^ après la mort
de celui qui Va acquis. \\ Alle oonquesten by yemant
ghedaen, t'zy Tan leen- ofte cheinsgoet, werden
ghestruyct metter doot Tan den acquirant, zoodat
die daemaer in alle andere successien zyde Tolghen.
C V. Audenarde xxiii 13. — Gheconquesteert leen
neempt struyck metter eerste aeuTeerdinghe die by
title Tan successie wordt ghedaen naer de doot Tan
denghene die ^t zelve hadde gheconquesteert. C. Land
V, Waas, II, 24. — Leen Tan Ghele(?), zie
AVVAEBT 2). — GlaTie-leen, zie Bloedich
leen. — Heer gewade» leen (Heergewerleen).
Edel leen (zie d. w.), fr. flsf noble. || Dat men
Tortaen allen gespleten en belasde heergewerleenen ,
die by helder derselTer lenen werden Tercocht, sal der
helder oft proprietaris Tan den ansiel oft principael
)eenen bennen jaers mogen lossen TOor sullige pen-
ninge daer sy TOor Tercocht syn. C. gr. Loon I 8
a. 7. — Hooftleen. JSoofdleen, opperleen^ fir. fief
dominant. \\ Soowanneer datter caelengiermge oft
naerhede geboden wort, ^tseWe moet gheschieden
Toor bailliu en mannen van den voors. hove, in
't regard van de hooftleenen, eü voor bailliu oft
meyer en mannen in 't regard van de achterleenen.
C. leenhof Denderm. viii 14. Zie ook Achterleen.
— Horenleen. Leen onderhoorig aan het Consis'
torie van den Horen te BoUsvoort, -fr. flef dipendani
du Coneistcire de la TVompe ou du Cornet è BoUsfort,
II Dit es trecht van den horenleenen onser gena-
digen vrouwen van Brabant. Soe wanneer yemant
sterft uuyt den leenen, soe sal die erfman daeraf
verheergeweden syn leen met eenen nuwen hoeme,
gewest ende ge£Mt (?) {var. met zyne riemen en
coppelen). Benen camerlinck een laesse eü twee
nuwe coppelen voer sijn recht. En soe wie noch
honde noen vogele en hielde gedaets (?), die sal sijn
leen versueken eü verhergeweeden nae der Gameren
recht van Brabant. Boxhobbit 9. Zie L. GWesloot,
Maison de ehasse 14, en zijn Inv. des areh. de la
cour feodale de Brabant I xxxvj, en A. Wauters
Snvirons I xlvj. Zie ook hoogerop covbibtobib 3),
en Jagbbij tak Bbabakt. — Castaldie-leen,
zieFeminineleen. — Glippelleen, zie Bloe-
dich leen. — Golf, ^- colveleen, zie Bloe-
dich leen, en Gespleten leen. — Gornet-
leen, zie Horenleen. — Gorporelle leen $
Incorporelle leen. Liehatnelijk , stofelijk leen,
bestaande, Tooale de meesten, in gronden van erf f
huifeen, landerijen, enz., fr. flef eorporei , matérielt
ooneistaut en fondê d'héiritage, maisons, terres, efe.,
comme la plupart. || Eenige leenen zyn corporelle,
ander incorporelle. Gorporelle leenen zyn die ghene
452
LEË.
LËE.
die ghemaect 2\}n van lande, Tan hnysen, oft van
andere onroerlijcke saecken, die men tasten oft
ghoToelen mach. Wiblakt, Leenr, 21. — Incor-
porelle leen. Onlichamelijk^ niet stoffelijk leen^
toodU erfdijke renten j cijnzen, toUen, heerlijke rech-
ten f offieiën en waardigheden ^ it, fief incorporèl,
non matêriel , tele qne rentes et eens perpétuds , ton-
lieux^ droits féodaux, offices et dignités. \\ Inoor-
gorelle leenen zyn deghene die men maect Tan eifre-
cken renten, TOgelrijen, Tisscherijen, tollen, offioien,
ofte andere eeuwighe proufijten, die namen heb-
ben in de lucht en niet tastelick en zijn. Wie-
lakt, Leenrecht 21. Zie ook Benauldon, pievs
68. 69 , en La Game vief 28 , fief en Vair on au
vent. — GoBsate-leen. Cossaten of klein land-
houwersleen, ft' fief de petits cuUivatenrs. Zie cosbaet.
II In coBsaete-leenen moeten de dochteren Tersien
zijn, hetzg in gereeden gelde, in erfgront, of in
renten ter quitingen. C v. Santhoven ^ Leenrechten
a. 18. — Gudsleen. Zie Bloedioh leen. —
Lige-leen (Leijge-leen). Leen, waarbij de vassaal
zijnen leenheer niet alleenlijk hulde en trouw, maar
ook persoonlijke hulp tegen aUen schuldig is, fr. fief
lige , par lequel Ie vassal ne doU pas seulement Joi
et hommage è son seigneur, mais encore assistanee
versonnelle envers et oontre tous. \\ Als dat leen
leijge BCTÜdich is, dat is x pont; dat leen te halve
leijge, y pont. Jus feud. FL vetus, c. iiii Van
relieve (Jan. Bottelgier in Summa rurali c. 207).
Zie De Lanrière t°. liob, blz. 806, en Benauldon
EIEFS LiOES nr. 66. — Mansleen. Zwaardleen,
fir. fief masculin. Zie apvaebt2) — Middelbaer
leen, of eenichsins edel. Leen van middelbaren
rang, fr. fief de condiHon moyenne, || Leen mid-
delbaer ofte eenichsins edele, twelcken si heeten
feudum mediocriter seu aliquantum nobUe, is tgene
dat men ontfÏEtet van de Toors. cleene vassalen, of
tis tghene dat men ontfaet van den grave , met noch
minderen officien, gelijck als te zyne erfachtich
meyre, erfachtich amman, chepier, tourier, duer-
waerder, messagier en diergheiyoke. Wielant,
Leenrecht 17. — Nieuw leen. Leen door een in
leven zijnde persoon verkregen, fr, fief nouveau, ttcquis
var une personne qui est encore en vie, \\ Nieuwe
leenen zijn die ghene die yercreghen zyn by yemande
die noch leeft , en noch gheen struuck genomen en
hebben. WrELAWT, Leenrecht 19. — Onbester-
fel\jck leen. Eeuwigdurend leen, fr. fief perpé-
tud(?). |l In den eersten, wort dezelve heerlicheyt
gehouden van de K. M., als grave van Vlaenderen ,
tot eenen goeden onbesterfrelicken erfleene, dairtoe
behoirt hooghe, middele en leeghe justicie, niet
uytgesteken dan alleene tressort en souveraineteyt.
DB Pb. en Bb. zxiii. Beveren 65. — On der Ie en.
Ondergeschikt, onderhoorig leen, fr. fief suhalteme.
II Dat alle bancken, onderleenen, laethoven in den
voers. lande van Yalckenboroh gelegen, aen den
manhuyse voers. appellabel syn. C, o. Valkenburg,
Dedar, v. 28 mei 1670 a. b, — Onedel leen.
Niet edel leen, leen daar geen adel of edeldom door
verkregen wordt, fr. fief non noble, par lequel en
n'acqmert pas la noblesse. \\ Leen onedele envilain,
is tghene dat compt van desen minsten vassalen,
oft van den grave, oft eenich van den anderen
vassallen en cleender weerden en sonder eenich
officie, administratie ofte digniteyt; en dit en mach
sinen besitters gheen edelheyt gheven. Wielakt,
Leenrecht 18. — Patrimonie-, matrimonie-
leen. Oud — Nieuw; ook Paterneel en
Stockleen geheeteut fr. fief patrimonial — , ma-
trimonialf ancien-nouveau ; appelé amssi patemei ou
stipaL. II Eenighe leenen zijn in leenrechte geheeten
feuda antiqua patema, dats te segghene oude patri-
monie-leenen ; en andere feuda nova paiema, dat
is nieuwe patrimonie-leenen ; en andere feuda nova. —
Oude patrimonie-leenen zijn dye ghene die
vercreghen zyn by den voorsaten, van soo oaden
tijde dat gheene memorie en is van den eersten
vercrigene, of dat si den vierden graet overleden
zijn. — Nieuwe patrimonie-leenen z^n die
gene die vercreghen zyn binnen mans gedincke,
ofte niet leden en zijn den vierden graet, maer
zijn onder den vierden graet. Wielavt, Leenre^
18. Dat niemand en zal moghen zijn patrimonië-
oft matrimonië- leenen vercoopen noch belasten tenzy
by cousente van zijnen oudsten hoir , . . tenware by
noode , . . of om betere en meerdere remploy van
leene te doene. C. v. Iperen, Kast, 224. — Prin-
celijck leen. Leen van hooge heerlijkheid, prin-
selijk, vorstelijk leen, fr. fief de souveraineté , fief
princier, Benauldon fief de dignité. || Men vint
principalyc vierderhande manieren van leenen. D'ier
st<e zijn „princelijcke leenen", als zijn coninokrycke,
hertoochdomme en graefscappen , die men van den
keysere houdende is eü die by den keysere gege-
ven zyn; eü dese leenmannen heet men „capitaine
des Rijcx." V*. d. Tav. 194. — Puer of simpel
leen. Eenvoudig leen, zonder bedrijf, voor wdk
men den heer hulde en manschap doet, en zekere
leenheerlijke baten, doch geen persoonlijken krijgs-
dienst schuldig is, fr. fief simple, sans juridiction,
pour lequd on doU au seigneur foi et hommage, et
certains pro fits' fêodaux, mais pas de service per-
sonnel militaire. Zie ook onder bloedich leev.
II Eenige leenen sijn puer en simple; . . simple leenen
zyn die ghene die de heer uutgheeft naer rechte
nature van leene. Wielakt, Leenrecht 21. —
Quaet leen. Vrij eigen goed, door den eigenaar
aan eenen heer opgedragen, en van dezen dadeUjk
weer overgenomen als leen, fir. bien aUo^al
transporté par Ie propriétaire en mains d'un seigneur
et aussitót repris de eelui-d cL titre de fi^f; fief
de reprise, oufief impropremeni dit, hnt. feudum
resumtibile. — volgens Yan Loon, Aloud, Seg.
D. b, blz. 234 , aangehaald door Baepsaet , Analgse
nr. 231 , zouden graaf Floris V van Holland en de
meeste heeren van dat graafschap de eigenaars van
vrij goed tot die hervorming gedwongen hebben.
Zie ook Benauldon Befbise II 199 nr. 161 en
volgg.; Maigne d'Amis Feuduv. — Bidderlyck
leen. Eidderleen, fr. fief de chevdlier, fief de
hatU>ert(}) (La Gume). || Die derde [leenen] zijn
ridderlijcke leenen en zijn geheeten middelbur
edel, en zijn de leenen heerlicheit hebbende, die
van den baenreheeren gehouden wordden, en deze
leenmannen heeten ncleyn vassalen." Y. d. Tav.
194. (Dit stemt niet overeen met* de definitie van
Middelbaer leen 28) door Wielant gegeven.)
— Slecht leen. Zie Puer of simpel leen. —
Sn&al of smael leen. Klein leen, fr. petit fief,
menu fief. Zie Puer of simpel leen. || £He
vierde [leenen] zyn geheeten „onedel" en „cads-
leenen", eü zijn die cleyn smael leenkens, die men
van den edelen en van den ridderscappen houdende
is, dair geen edelheyt mede vercregen en wort,
en dat heeten ^cleyn achterleenen." Y*. d. Tav.
194. Maer soo wanneer sulcke gespleten oft ghe-
deylde leenen , oft' leenrenten , komen jaerlijcx uyt
te brenghen min dan de weextie van xv Bijnsgul-
dens , soo worden die gehouden voor smalle leenen ,
en gestaet .men dien aengaende mits betalende voor
^t hergeweyde een jaer vromen innekomen. C, leenhof
LEE.
LEE.
153
O. Brahant^ 1670 , a. 47; ChriBtijn pro non integrit.
Smal leoD oft jaer yroem. Ghdsh, Brussel b doos
1009. Qoedênis te Meisse 1762. — Stockleen
Zie Patrimonie-leen. || Oude patemele stock-
leenen sijn geheeten: die leenen die van den voir-
Taderen en ouders yan den leenman gecregen zijn,
hetzg yan der yaderlijcker oft yan der moeder-
lycker linien oft z\jden; en nieuwe patemele leenen
E^n geheeten die gecregen z^n yan dengeenen die
noch leeft. Y. d. T.A v. 196. Dat, naeyolgende die ge-
meyne costujme 's landts yan Yalckenborch, tule
goederen, het syn leengoeden oft andere, koemeode
yan yader, moeder, grootyader oft grootmoeder, eü
Boe yortane, wordden gehouden yoer stockgoederen
{biens sHpaux). C. v. Valkenburg, Declar. 28 mei 1570
a. 1. Alle die leenen dat stockleenen z\jn yolgen hueren
atruyke, dair geen hoir en blijft nae de afliyicheit des
leenmans. V. D. Tat. 202 y*'. It. C. leenhof Land v.
Mechden m lOr — Va en leen. Vaanleen, bediend
door eenen baanderheer, en van keizer of konin<;
verleend met een vaan als zinnd>eeldj fr. fief de ban-
nière, desservi par un seigneur bannerett qui en
est investi par un empereur ou un roi, avec une
hanniire comme symbole. \\ Markgraefachap en V a on-
leen zyn benamingen, die oudtyds een en hetzelfde
denkbeeld yoor den geest bragten. „Een yaenleen",
zegt Ducange, „is datgene wat met een yaen wordt
gegeyen, of waerdoor iemand met een yaen wordt
aengesteld, gelyk zyn die leenen yan groote waer-
digheid, welke de Franschen fiefs de bannxère noe-
men, omdat diegenen, welke ze bezitten, met
hunne leenmannen yanen in 't leger brengen''. Met
deze yerklaring yan Ducange komt oyereen hetgeen
men in den Sachsenspiegel aentreft: „Alle yaen-
leenen, dat is, die men met yanen plagt te geyen,
mogen yan niemand anders dan yan den keizer of
den koning ontyangen worden". Mebtev s en Tobfs ,
I 170; yolgens hen was Antwerpen een yaenleen
des keizerrgks. Zie Ducange fsüdvh tezilli. —
Yerkregen leen, fr. fief acquis. \\ Maer soe
wanneer de lanxstleyende yan man oft yrouwe
egheen kinderen geprocreert en hebben, soe heeft
hij, naer tscheyden yan den bedde, sijn tocht in
de helft yan alle de stockleenen, eü in de yercre-
ghen leenen de proprieteyt yan deene helft eü de
geheele tocht in dander helft. C. leenhof Land v.
MecheleUf iii 10. Zie Nieuw leen. — Vliegend
leen. || tLeen eü heerlijchede ghenaempt Meule-
walle, wesende een yliegende leen. db Pb. en Bb.
Xll. Oottem 16 (3dec. 1690). — Vol leenofyoUe
leen. Sist vereischt getal leenmannen, en de ver-
eischte waarde hebbend, en gevcigélijk ook vol heer-
geuMde betalend, fr. plein fief, qui a Ie nombre de
vassaux et la vdUur requis, et payant conséquemment
plein droii ds relief, || Men seeght dat yij manne
sgn een yoUe leen. Bozhobek, Keys, stat, a. 116.
Alle leenen bedrijf (juridieiion) hebbende , oft jaer-
lijcx weerdich synde twintich guldenen oft daer-
boyen, worden gehouden yoor een yoUe leen. C.
leenhof Land v. Meehelfn ii 3. Soo wanneer als
't jaeriycks innekomen yan ghespleten oft ghedeelde
leenen oft leenrenten uytbrenght de weerde yan
zy rïjnsguldens, oft daeroyer, soo zijn sulcke leenen
gehouden yoor yolle leenen, in der Toeghen dat
men daeryoor moet betalen yolle hergheweyde. O.
leenhof o. Brabant, 1670, a. 46; Christyn tune ea
feoda pro solidis et integris habentur. Twalff boen-
der goete , oft meer, is een yol leen; eü een hoff
yan yier laten oft yan meer, is een yol leen, wat
leenen dat zyn, tsy Diestersche oft andere; daeraff
dat men oock betaelt ter yerheffinge de rechten als yore.
IL
Item, wordt oock beyonden, dat in sommighe quar-
tieren negen hoenderen goets een yol leen is ; waeraff
die hoffrechten worden betaelt in der manieren als yan
een yol leen. Item, beyijndt men dat een yol leen
nyet en mach gespleten worden zonder octroy yan
den heere; eü alle andere smalle leenen, egheen
yol hergeweyde uuytbringende , worden gespleten.
C, leenhof v, Diest, Dedar. v. 1613, a. 11. 12. 18.
— Volchleen. VolgUen^ fr. fief de suite. \\ Alle
leenen ghehouden mediatelick yan den hoye yan
Waes, die men heedt yolchleenen, moghen yeroocht
en yeralieneert worden zonder te betalen thien-
den penninck,.. C. leenhof v. Waas, yiii, 2.
— Vol dien end leen. Zie het yoorgaande. || Voer
het relief oft yerheffinge yan een yoldienende leen,
nae de doot yan eenigen persoon, ontfanckt den
heere yan Diest tien ryders, maeckende ZT £
Arthois. O. leenhof v, Diest, Dedar. v. 1613, a. 1.
Van het relieff oft yerheffinge yan de leenen yan
Ziehen . . . , yan een yoldienende leen , nae doode
hant, zoeyele als yan een Diestersch yol leen, tot
zv £ Arthois. Ib. a. 6. — Waterleen. || Hugo
dictu* Kimpe, de Berghen supra Zoem, unumfeodum
dictum Waterleen, situm juxfa Borchriiet, in eon-
ductu filiorum tSer Thoniis (in den gheleide Heren
Thonys Eyndre), quod aequisivit erga Claeus Kimpe
SLympensoens sone. L. Oalesloot, FeudcUaires 6.
— Te leene COmen. In bezit gesteld %oorden van
een hen, fr. être investi d*un fief \\ Alle leenen
binnen huwelycke gheconquesteert sullen yolghen
denghenen die deselye ontfanghen heeft eü daeraf
te leene ghecommen is, 'tsy man oft yrouwe. C,
leenh. Dender m, iii 6.
LEËNBODë, zn. Bode van een leenhof, fr.
messager d'une cour feodale. Zie Aekslabk *).
LEENBOECK, zn. Benaming van een klein leen-
hof, fr. petiie cour feodale. L. Galesloot, Inv. cour
floddle de Brabant, en h|j yoegt er bg „ridderlycken
leenboeck", I Inl. zzii.
LEENBOOM, zn. m. Beste boom die op een
leengoed staat, fr. arbre féodal, Ie meUleur arbre
qui se trouve sur un fief. Zie ook ScHADüWBOOif.
II Sullen oock gerekent worden yoor catheyl alder-
hande boomen , . • . die yolghen sullen den gront
metten leenboom , als naer leenrechte. O. v. Veume
xTi 7. Uteghesteken eenen leenboom ofte scaeuboom,
die sculdich was den leene te yolghene. (7. stcul
Brugge II 238. Hoe men de daghinghe doen zal
om achterstellen yan renten. De daghinghe moet
ghedaen wezen bi den bailliu en twee mannen yan
leene, ten minsten zeyen daghen yoir den dinghe*
dach opt leen . . . Bn bailliu en mannen , yan der
yoirzeyde daghinghe ten leenbome te trecken,
zullen daeryoren hebben yier ponden parisis binnen
der castelrie. C. Kast, Iperen, c. 242^
LEENDBAGER, zn. Leenman, fr. vassal, feu-
dcUaire. Kil. Leendraegher j. leenman. Zie ook
Leevhoudeb, Aevbabl, en Habnabch 1).
LEENEN, bw. Verleenen, fr. accorder, \\ Dat
wy hon [nl. de poorters] . . , tot enighen dinghen
ons oft anderen te gheyene ocht te lenene, tieghen
hoere goeduncken en yriden wille, yoerdane niet
bedwinghen en zoelen. Bevestiging der vrijheid v.
Diest, 17 juni 1290; de Lat. tekst heeft canferenda
seu eoneedenda.
LEENGOET, zn. Eigenl. Uen, een grond in
leen bezeten; doch ook het leenwezen zelf, het leen'
roerig stelsel , de leenroerigheid , fr. propr. fief, bien
féodal; mais aussi la /éodaliié Ie sysihne féodal.
Kil. Leengoed. Praedium dientelare, fundusdien-
ielaris, beneficium, vulgo feudum, -^ De meeste
80
iU
LÈE.
LÈË.
ÜBudieten roemen het leenstelsel als „thoochste en
tsollempnelste dinc yan der weerelt; ne wureleen-
med, de werelt ne mochte niet zyn gheregiert;
ïüdelheide ne mochte niet ghedueren , no regement
in handen bliyen; Eierlichede zoude vergaen; de
eidele en hooghe gheslachte zouden dalen, en elc
zonde in corten jaren willen zfjn even goed. Dat
mach men beseffen bi den poorterscepe van den
steden, die ran hofrechte niet ne houden/' Jug
, feudale Flandr, vet, (prooemimm); Leenrecht v.
1628; C. leenhof Burcht v. Brugge; Baxhoren Keg-
eerk stat, PhiUps Wielant zwjjgt er oyer.
LEENHEER, zn. Zooaïs thans, fr. seigneur
fhdal. Kü. Dominua feudi.
LEENHOF, zn. Zooals thans, Ir. cour feodale.
Eil. Curia rei cUentaria,
LEENHOIR, zn. Leenoor, — oir, erfgenaam van
een leen^ £r. hoir fSodal, C. v, Audenarde xxii 28;
C, V. Belle tii 2, en pcusim.
LEENHOUDER, zn ; yr. Lsevhottdioe. Zooals
thans, ir. Jeudataire ^ vassalt — e. Kil. L eenhou-
der j. leenman. Ook Leindbaoeb. |i Negheen
wedeware noch wedewe en zullen liebben bilevinghe
op eenighe leenen tenzy jeghens huer selfs kinderen,
oft daer de leenhoudere oft leenhoudeghe gheen
kinderen en heeft. O. Kast. Iperen, a. 236^).
LEENINGEN en Latingen. In den landbouw.
Set geld f dat aan den aankomenden pachter door
den eigenaar geleend ^ en de paaiden ^ het vee, de
hoenders y het dkJcergereedsehap ^ enz. die hem op
schatting of „prisif* overgelaten noorden, ir. {en
agriculture) Vargent qui est prété par Ie propriétaire
au fermier entranty et les chevaux, Ie hétail, la
voUdUej les instruments aratoires, etc. qui lui soni
cédés sur pris^-e, (Het w. latingen werd niet
altijd goed yerstaan , omdat men er het voonoaardelijk
overlaten , de leening in vee en tuig {la cession condi-
tumnelle^ Ie pret en hétail et en instruments) niet
in zag; yergelijk hiermede het gezegde op de
yseren beesten, I 142; en de juiste aanmer-
kingen oyer den geest der middeleeuwen door de
Potter en Broeckaert geuit ter gelegenheid der
stoyen, Oent III 860 en yolgg. || Voert heeft de
pachtere yan Janne yors. [nl. yan den eigenaar]
ontfaen in prise: eerst twee paerde, ghepryst twee
lib. yier s. grot., yier cojen, achtendertich s. grot.,
yier calyeren, twee scell. grot. Item, in waghene,
ploughen en hamassche, dertien scell. grot., en
XTiii hoendre ongheprijst. Item, in gheleenden
ghelde twee lib. sestien scell. zes dr« gr.; comt de
somme zeyen lib. yiertien s. grot.; welke prise de
yors. pachtere betalen sal, ton afscheedene van
sinen paohte, ter weerden dat hijt ontfaen heeft.
DB Pb. en Bb. IX. Naxareih 8 (6 febr. 1410). De
cattheylen by den hnerere oft pachtere ghebroght
int ghehuerdt oft ghepacht huus of goed , oft daerop
en inne bevonden den pachtere toebehoorende , zijn
en staen verbonden voor de schuld van den pacht
oft huere: metgaders voor leenynghe en latijnghe,
daerinne de meester oft verpachtere preferentie
heeft. O, V. Kortrijk, tii, 8. De leenijnghe en
laethinge Tan besaedthede van lande, prijs van
houte en van ander ghelgcke zaecken zijn ghere-
kendt voor catthejl. Ü. ztiii, 4. Sesse eii vijftich
bnndre, . . met alsulken huusinghen, boemen, cathey-
len, leeninghen, latinghen, besaedden en prijsien
alster up syn, toebehooren eii aencleven It. 20.
Alsulken prys, leeninghe, latinghe eü besaedde,
als den pachtere . . . gheleent is. C. v. Qent, I 666
(1899). It. C, V. Assenede xni 18, ZTiii 4; Cv.
Auden, ZTI 8, xxii 2, en B^l. 12 aug. 1767 a. '
27; O. V. Bdlê t 8, XTin 4; O, v. Denderm. Tv S;
C. V. Gent xz 3. 23, XXT 4. 6., I bk. 666. 636; C.
Kast. Iperen c. 230 a. 8; C. v. Veume xxxiii 6;
C. e. Waas II 28; Wielant Leenrecht 103.
LEENJAGER. Zie LEEvynmEB.
LEE NC AM ER, zn. Zie Leeithot.
LEENMAN^ zn. Zooals thans, fr. feudataire,
vassal. Kil. Vassallus.
LëENMAET, Lesith ATB, zn. Te Aalst dagwand,
fir. è Alost, joumal. || Reductie van het dagwand
gezeyd leenmaete, van 80 stokken (fr. perches)^
in -hectaren: 1 = 0246 heet. Git. Axtbbbt, TaUes
de conversion, blz. 79.
LëENSAEL, Lebvsadel, zn. m. Leenxaal, leen-
hof, leenkamer, £r. salie — , cour feodale. || Schepen
des hoochgericht Yliermael eü des graefiacap van
Loen, medelitmaeten van die litmaeten van den
leensael ons genadichste heeren van Curingen, . .
Naer dat S. D. H. onsen genadichsten heer, heer
Emestus, biscop eü prince van Lujck, als grave
tot Loen, Homen, etc., lofferlycke memorie, was
sittende in volle ridderschappe op genachten
deffinitive in de voors. leenssedelle , gehalden den
13 marty 1607,.. C. gr. Loon L 260; ib. 289
leensael , en 309 : geëxtraheert nyt den leenregister
des leensadels van Brusthem.
LEENSCH, bn. Bet Uenwezen betreffend, fr.
féodal. De leensche rechten. Set leenreehi, fr.
Ie droit féodal. || Dit zgn die leensche rechten van
Santhoven. Boxhobbv fol. 8 v®. Wat leensche
costuijmen , usantien en stijl judiciael wy van outs
gehouden hebben. C, leenhof Land v. Mechelen,
Inl. Onse leensche costuijmen, usantien eü stijl
jndicieel. C. leenhof o. Valkenburg ^ Stijl 1612, InL
Eenige . . , en in eygendomme , en andere in leen-
schen rechte, Mabtivez 219.
LEEN8CHAF, zn. o. Leen, leengoed, fr. Jlef,
bien féodal. \\ Behoordt ter zelfder heerlijkheden . .,
dachwaerheden te doene omme de zaken te berech-
ten die vallen opt voors. loenschap. dv Pb. en Bb.
X- Loo-fenSuUe 8.
LEENSCHEPEN, zn. Schepen of rechter van
een leenhof, fr. échevin ou juge d^une cour feodale.
II Yan leengoederen gelegen onder het leenhof vsn
Diest mach men disponeren bij testament voor
stadthauder, twee leensohepenen en den grefBer
van 't selve leenhof. C. v. Diest YZ. xtii 5. Binnen
Diest wordt nogh gehouden het leenhoff van Diest
eü van Sichen, bestaende in den stadthouder eii
seven leensohepenen, dewelke altemael behooren te
wesen leenmannen van Diest en leenmannen van
Sichen. Ih. ii Bijv. Ghrist. a. 1.
LEENSCHRIJYER, zn. Griffier van een leen-
hof, fr. greffier d^une cour feodale. Kil. Scripturch'
rius, C. leenhof v. ^s Seriogenrode a. 6.
LEENYINDER, ook lASSSJAQiR^jZn. Ambtenaar
gelast met het opzoeken der verdonkerde en vernoegen
leenen, en tevens met de dagvaardingen enz. van het
leenhof y deurwaarder^ fr. officier chargé de redtercher
les fiefs obscurcis et cdês, et de faire les exploits
de la cour feodale j chercheur ou chasseur des flefsy
huissier. L. Gkilesloot, Ziiv.| cour. feodale, xlyul
Kil. Leenvinder. Appalritor feudarius. \\ En
roept dan den Stadthouder den officier genaempt
leenvinder, denwelcken competeert den leenmannen
te vergaderen, publicatien, dagementen eii andere
acten die gedaen worden by eenen deurweerder in
den raede van Brabant ... C. leenhof borchgretef'
schap V. Antw. 1667 a. 2. It. Leenh, v. Diest y
Declar. 1618, Stijl. a. 2; Bekenk. v. Brab. reg. 136
fol. 68; Leenhof v. Brab. 1670 a. 49.
LEE.
LEE.
155
LEEN VOLGER, sn. Opvolger in een Uen, ft,
tucoesseur dans un flef, || Doen aldaer.., het ierste
beseth, openbaeriyck Toortsroepende en dagende
de erffgenamen oft leenYolgen [van denghenen]
die uuyten yoors. leenen geBtorren is, en alle actie
oft recht vermetende totte selTe leenen. C. leenhof
Land v. Meehelen 1611, i 5.
LEEN WEER, zn. Zeenroerigheid ^ afhankelijk-
heid van een leen ten opnehte van een ander leen of
van eenen opperleenheer j fr. mouvanoe, dépendance
d^nn fief èk V egard d*un autre, \\ Ten pointe van den
leenen die min vrouwe upbrinct die Boe brochte
an min here, etc., hierof wysen scepenen: die
leene, daer min vrouwe in den grond en in de
leenwere of staet , alse verre alse de heere en manne
der inne kennen daeronder dat sy geleghen syn , . .
C. o. Qent I 532 (22 juni 1353 a. 3). Een leen,
XI ghemeten groet , . . ligghende in de prochie van
Wondelghem groet, . . houdende van Janne Tan der
Wostine, waeraf Joeskin voors. in de leenweere
Bteect. DB Pb. en Bb. II. Wondelghem 27 (1383).
AIbo dat die atad Orave en tland dairtoe gehorende
in rechter leenweere, sal bliven van Brabant roe-
rende. RekenJc, o. Brdb. reg. 131 fol. 15 v°. (9
juni 1899).
LEEPEN, bn. Leepen muer. SoheidemiMtr ^
linnenmuur y fr, mur de eSparationy de refend,
II Leepen mueren; voor de handt: Alle leepen
mueren [de tekst heeft „leepen, mueren] die moe-
ten geschalmt zyn van careel, sal men den werck-
man daervoor toeleggen alsoo vele enckele voeten
ale den muer hoogh aal zyn. — Insgeiycx sal men
meten voor leveringe als boven, tenwaere dat de
voorgenoempde leepen van witten steen geraaeckt
waeren. Begl, üdificie-metere 16 ian. 1705, i20. 21.
LEER, zn. vr. In rechtszaken. Uitepraaky oon-
MW, fr. {juriepr.) prononcé, sentence^ eneeignementj
reneeing. || [Indien de zaak twijfelachtig of duister
bevonden werd] sal alsdan sulck geschil wel en
trouwelyck by eenen van de voornoemde Bchepe-
nen, en eenen van de voornoemde borgemeesters,.,
gesloten en besegelt, aen en toegedragen worden
onse schepenen onser hoogen gerichte van Luyck , . .
oft , . . den schepenen onser hoogen gerichte des
graefschap Jjoon in Vliermael, derwelcker leere
respeotivelyck in dien naergevolght sal worden.
O. Liége 27 juni 1577 a. 4^ Hoêeelt,
LEEREN, bw. In rechtszaken. Van wege een
heroepshof een, door eene lagere , of eene ^^vroede*^
bank gevraagd vonnie geven j fr. (furispr.) enseigner
par recharge, || Alle subalterne bancken onder sche-
penen van Thienen sorterende, naerdyen zij den-
zelven schepenen hebben eenich proces oft altri-
catie overgebracht, om geleert te zyn, synschuldich
de leeringe van den voors. schepenen, in vuegen
en manieren zoe hem dié overgezonden wordt, uuyt
te lesene en pronuncieren, zonder deselve te ver-
anderen. C, V. Thienen i 16. Het is geleert dat
men interrogatorien op allen vermeeten hooren sal.
C. gr. Loon I 80; U, 83 ; (7. v. Lier, Stijl, xii 1.
Wes de scepenen van üccle daeraf leeren , dat selen
zy [nl, de leering vragende schepenen] uuytspreken
voer recht, en dat sal gehouden moeten syn. A.
Wavtsbs, Snvirone, III, 615, Seformatiev. TTccle
1481. It, C. V. Antw, eomp. Y zv 19. — Leeren
dingen. Pleiten voor iem., fr. plaider (pour qn,)f
II Die anderen leert dinghen sonder orlof tsrichters,
saels ghelden v s. Kb. v. Dieet a r. 53.
LEERING, zn. vr. Zie leeb. i| Van leeringhe.
Aengaende de processen, die by de schepenen oft
rechteren van de subalterne bancken oft nederghe-
rechten der jurisdictie van de hooftbancke van den
bijvanghe van Liere sullen overghebrocht worden
in cas van leeringhe oft om gheïnstrueert oft ghe-
leert . te worden , wes sy in die souden hebben te
wijsen, sullen partijen litiganten sohuldigh en ghB-
houden sijn uyt den overghebrochten processe recht
te versoecken, tenwaere daerinne behoefde by de
rechteren, leeringhe begheerende eü versoeckende ,
ghesuppleert, oft daeruyt gherejicieert oft in ghe-
corrigeert te werden,.. O. v. lA&r, Styl xii 1.
Leeringhe oft hooftadvis. C. stad Meohden, Bijlage
I blz. 186. Leeringhe oft appelUitie. Ib, 185. Item^
a V. Santhoven 1570 iii 4; Co. Thienen, i 16;
C. V. Brussel 1570 a. 27 en 1606 a. 47; C. gr.
Loon 1548 I 110 a. 34; C. v. Uede 1606 a.
1; Co. Antw, comp. Y zv 21. Zie ook hoopt-
ADTIBB, HOOPTLABTIira , HOOVTLEEBIKQ, eUBELEIT
10, en J. Lameere, Le recours au chef de sens
{Brux. Aüianee tgpogr. 1881).
LEERSGELT, zn. Benaming van een der ver-
scheidene buitengewone ongelden door een evenaar
of tochtenaar op den huurder of pachter geheven
boven den huurprijs, fr. nom d*un des divers profits
extraordinaires levés par un propriMavre ou usufrui'
tier sur le looataire ou fermier au-dessus du loger
OU fermage, || Want verscheyden eyghenaren en
tochtenaren hen goeden verhueren en verpachten
op diversche voordeelen die sy, teenenmale oft tot
meerder stonden, trecken, als van: leersghelde,
spelleghelde , wynghelde, sadelghelde, verloren-
ghelde, met meer andere vervallen, voordeelen oft
profijten, soo sal men die schatten en smaeldeelen
in soovele jaren als die hueringhe oft paohtinghe
duert, eü van sulcken deele den thiensten en twin-
tichsten penninck respective betalen. PL o. Brab.
18 jan. 1554 a. 17; Il 18.
LEERSTAL, zn. m. Leerlingschap, leertijd , leer-
jaren y fr. apprentissage. \\ Zo wat leerlinghe van
den voors. ambochte die zine meester ontghinghe
eer hi zyn leerstal vulstaen hadde, en daemaer
wederquame, gehouden wort zyn leerstal te vul-
doene. Kb. Lakeng. Brugge, Wevers, blz. 4; U.
Scherers 75; Vuiler s 31. 32; Vaerwers 85.
LEERTOUWER, zn. Zooals thans, en leerlooier,
looier, fr. tanneur. KU. Leder — , leertouwer,
j. ledergaerwer, gaerwer. CoriarUts, aiutarius. K.
auet. Courogeur de cuirs. \\ De s war te leertouwers
zyn die met kout water weroken, op welcke maniere
zy het droogh leder maken. — De witte leertou-
wers zyn die zeemleder maken. Dahhoüseb, Oroot-
dad. 530.
LEESKEERS, (L— sse), zn. Leeskaars{}). \\ Ghe-
cocht en ghehaelt te Clais Weytings iiy grote
toortsen, iiy handkeerssen en leeskeerssen, die ver-
orbuert waren als men Onser-Yrouwenfierter omme
drouch. Cannaebt, Bydragen 400, Stadsrèk. Oent
1466/67.
LEESLIJCK (Leselick), bn. Leesbaar , fr. lisibU.
II Dat alle procureurs.., dienende eenighe schrif-
turen . . , syn ghehouden deselve . . . over te ghe-
ven . . , in goede leselicke letteren. C o. Oostende
Il 19.
LEEST, zn. m. Voorbeeld, fr. modile. Sol.
Forma, formula, typus. K. auct. FormCy modèle,
II Hierop suldy den leest eü forme van verant-
woirden en deransien gearticuleert vynden hiemae
in't zziiiJ'' capit. van den tweeden deele. Y. d.
Tav. 294. Na denzelven leest mach een verweerder
in allen anderen gelycken saken zyn antwoirde for-
meren. Ib. 354. Soe sullen hierna volgen eü gescre-
ven staen diverse formen en leesten van vonnissen,
456
LEE.
LEG.
alBoe wel van interlocutorien als diffinitiyen. 381.
LEESTEN, OW. Stilhouden, stüsiaam, fr. s'arréi&r,
EU. JPrciestare, . . df Durare, permanere. ger. lêisien.
II AIb myn voon. heere quam ant jBeren oruce
buten de Pontstraetpoorten , daer stond de capel-
laen, hebbende in de hand theylich cmce, en
aldaer leeste myn voors. heere, en yiel op zine
knyen np twee kossenen en custe tcruce. de Pb.
en Bb. Aalst 1 24, Blijde inkomst o. Karel den
Stoute 10 aug. 1468.
LEET (Leed) , zn. JSen zekere vervoerdienst in
het leenwezeUf fr. eertain service de transport dans la
ffodalUé. II In Zomerghem et in Landeghem et in
Altre ^ sunt redditus et servitia que dicuntu/r leed.
Vak Lok£BBN, StJPierre nr. 896 (1281). Bonaria que
dèbeni leed, et débent adducere caseum et butirum
de Brugis usque ad Oandavumf quodlibet leed IT
wagen (elke „wage*' van 180 pond). In Barle de-
. hentur servitia que dicuntur leed, et debent ducere
easeum cellerarie et butirum. JSt nota quod quodlibet
leed valet iii pisas casei et unum eupin butiri;
et tune debet subcellerius dare vehentibus , de quolibet
leed unum panem et iv ova^ et unum mosum casei ^
et unum easeum parvum de easeis adductis. Charferb.
V. St-Pieters nr. 10 blz. 15.
LEET, lbedb (Leet), zn. m. en v. Waterlei'
ding, fr. conduit d^eau. Kil. Lede. m/««. j. leyde...
& Aquaedueius. Maigne d'Amis Leda. Aquae-
duetus seu canalis quo aqua derivaiur; aquedue,
conduit, canal de dêrivation (a. 1136). || Dat, over^
midts dat wy hebben liggende te Moerbeke zekere
quantiteit van torven, en wy die niet raoghen
bringhen ter venten het en zij door eene leede,
die strect van onser moerleeden tote in de ghe-
meene mourlede te Ghendewaert gaende , . . de
Pb. en Bb. XL Moerbeke 6 (14de E.); it. 9. 14.
Van het bisdom gegaen synde over den leedt.
Behbbt, III 28.
LEET, bn. 1) Zooals thans hatelijk^ fr. odieux.
II Hy [fi{. Willem van Normandië] yereocht de
* ofBcien, en daeromme was hy al deD yolke leet en
ghehaet. Jan t. Dixvüde 63. Leet hebben.
Haten y verfoeien, fr. hair, dStester. Hd. widrig
gesinnt sein gegen. || Zo [nl. zij, Bikilde] en wilde
gheene Ylaminghen tharen rade hebben, maer
"Walen, die den Ylaminghen haetten en zonder-
linghe leet hadden. ld. 16; it. 156. 202. Die Tan
Brugghe ziende dat overlast Tan den jonghen prince
\nl. Lodewijk t. Greci], die altoos liever was huut
Ylaenderen dan in Ylaenderén, en hy al Waelsche
raedtsheeren hadde, die Ylaenderen leet hadden
en aketton zochten om Ylaenderen scalc en servyl
te makene. 202.
2) lem. leet SJjn. Tegen tem' wil en dank
zijn, fr. étre contre Ie gré de qn» \\ Yerkrege een
man met sijn wgve eenich erfgoedt, en hy storve
sonder kinderen, eü die vrouwe herbouwde, die
naerman soude die verkregen erfven moghen ver-
koopen, al waer 't sijn wijve leet. C o. St'Oeer-
truiden- Nijvel ii 9.
LEETSCHAP, zn. t. Leedwezen, berouw, fr.
repentir. Kil. Leedschap/ leedwesen. JPoenitentia,
metania. \\ De leetschap, reconciliatie en bekee-
rynghe van den ghevanghen. de CoüsSEif aebbe ,
Trales relig. iii 155 (1567). Hy es biddende
den mondsoendere, vrienden en maghen, door die
bitter doot en yerdiensten van dlyden Jesu-Christi,
in teecken Tan ghewilleghe leetschap, . . dat hem
tselye faict soude moghen yergheven worden. C. v.
Auden. 2de d. 401 (1593). (Op bk. 403 leest men:
leetwesen en berau).
LEEUKEN, zn. o; JEen stuk land, (t, urne pi^
de torre (?)• II ^^n don besten hoofde in dOudoboreh ,
niet ontfaen. — Yan dat Wouterkin de hackere
yercoohte een leeukin Janne den amman, licghende
in de prochie yan Loo, weerdich sijnde xxiiij s.
par. tsjaers, ghalt de pennino xxiiu, ont£aen yan
ooepe XXX s. Rekenk» baljuwschap Qentf rol 1724
(1372).
LEEUKEN , zn. Mede , mee , of soortgelijke drank ,
fr. hgdromelj ou boisson s&nMable, \\ Dat elc man
maken mach mede yan xij miten, yan xvj miten
en yan 1 grote den stoep, en niet hoegher; maer
dat in eene taverne nemeer dan één yan desen en
zij; behaudelyc dien dat, in deselye tayeme yan
mede, men hebben mach altoes eenrande mede,
en daertoe leeuken yan 1 grote, ofte yan xxxij
miten den stoep ; bij also dat emmer in eene taverne
niet wesen ne moghen te coepe tweerande leeuken
van ij coepen. de Ylavikck, Ace. 11 ri42S). Dat
d'assise yan den mede of leeukenen, die te jaers-
daghe tsmarghens de nieuwe assisers yinden sullen
gheheel gheblandt en niet begonst en es te ver*
coepene, de voerseide nieuwe assisers toebehooren
sal , als van den seeme datter toe verbesicht es. Ib, 12.
LEEUW (Leeu), zn. m. Muntteeken van Loven,
of liever van het Lovensche Huis, fr. dêfêrent de
Louvain , ou plutót de la Maison de Louvain. Yak
DEB Chijs, Hertogdom, 28. 29
LEEUW, zn. m. Gehelmde leeuw. JEene
zilveren munt, ook bot- of boddrager gencuund, fr.
monnaie d*argent aussi appelée botdrager. Yan
der Chijs, Hertogdom 125. Zie ook Heylen Ant-
woord, en BOTDBAQEB. Als zilvcreu munt yind ik
in de JEvaluatie van 6 noy. 1419: den Ylemschen
Leeuw xiiiJ cleyn groten.
LEEUW, zn. m. a) Gouden munt, geslagen
onder Antonis van Brabant , fr. monnaie d'orj^appée
sous Antoine de Brabant (1406—1415). Van der
Chijs, Hertogdom 122. — b) Onder Philips den
Goede, fr. sous PhiUppele- Bon (1419—1467). Ib.
147. II Yaluatie van der munten yan den jaere
xiiii<^ LiiJ, tijt yan hertoige Philippus y. Bourgoignen
après la pags de Gavere (1453). Den leeuw. Is te
wetene dat alsdoen gemunt wordt den gulden leen,
houdende LVuVi"** ^^^ ^^^ alloye xxiii karaten,
gevalueert op zzx sts. Muntwaarde in Brah, —
Hij gold: in 1474 XZZTJ st.; in 1478 XL st.; in
1481 XLiiJ st., in 1485 XLix st., en in 1489 xxx
st. — [Dat men zal] voirts ordineren een die de
bede heft, eü zal hebben, van hondert karoluag.,
eenen leeu. Yak Sfilbeece , Kb. v. Tongerloo 1554,
blz. 13 aant. 1. — Een habyt, . . elc yan yyf ellen,
teenen leeuwen delle. C. v. Gent II 229 (1645).
LEEWECH. Zie wech.
LEFTER, LUETEB, bn. lAnk, linker, tr.gamehes
eng. left. Kil. Lucht. j. luft. Sinister. Lufte hand/
luchte hand. Sinistra. \\ Ju lefter bant was doir-
geslegen. Ju lefter arm seer stijf geworden. Mgstiek
hs. 14<l« E. Medilat. op het lijden Christi, blz. 4
en 4 v°. Spreect totten lefteren voet oetmoedelio.
Ib. 34 y°. Spreect totten rechter yoet. 35. Spreect
totter lefter bant. 36. Totter rechter bant. 37. Tot
die wonde der lufter bant. 40 v°. Zie ook lucht.
LEGBONNINCK, zn. m. —bundel, fr. botU. ..{?).
II Hoey, den legbonninok, 7 groeten. PL v. VL
2 jan. 1741. Gentsche Sastol; IX 675.
LEGER (Legere), zn. m. 1) Yan landen of huizen.
Ligging, fr. situafion. \\ De yerclaringhe te doene . . ,
aengaende der grootte en leghere van elc goedin-
ghen. rad. Mus, IV 112 (1438). Ute dien...
daerby dat de situacien en leghers yan den hnu-
LEG.
LEG.
157
Bynghen, en ooc de renten daer ute gaende seere
yerdonckert zyn. C. §iad Brugge II 861 (1538).
De leghen van elcken sticke \nL lands] by syden
en abonten te stellen. C. v, JBroekhwrg xiii 27.
It, K. e. iJProottehe 1611 a. 104.
2) Besehrijoing van vaste goederen , fr. deecription
de hiens-fondê, \\ Midts daerof nemende, orer huer-
lieder salaris yan scrivene, van elcker besettingbe
bedraghende . . ; tenware dat den leghere ran den
paroheelen daerinne begrepen zeere groot en lanc
ware,.. C. etad Brugge II 135 (1497). Bg dat de
ghezworen clercken van deser stede, als zy eenegbe
ghiften of bezettynghen passeren , nemen huerlieder
leghere uten oudden brieven, zonder yene ofte
inspectie yan der plaetse te nemene , . . Ih, 302
(1626).
3) Plaats waar de viseh eieh ophoudt, winter'
leger ^ fir. endroU oü Ie poisson séjoume; hattue{}).
Eü. Legher, j. liggher der dieren. || Booyende
en destnierende daermede [nZ. met sleepnetten]
die bedden en leghers yan den oleenen yisschen,
eü latende tselye saet eü gru ten platten lande opt
sandt. JPl. V, VI. 19 mrt. 1639; I 351. Dat ghy
binnen yeertich daghen ten lancxsten oyerbringt,
onder uwen zeghele, by yorme yan rapporte, de
nieuwe leghere yan desen uwen leene. C, Burcht
V. Brugge III 168.
LEGÊRBIJNAEM, Ligebkabm , zn. Krygsnaam,
toenaam, schimpnaamy fr. nom de guerre, sumomj
sobriquet. \\ Twee sackedraegers , te weten Joannes
Knuffel, met legerbynaeme Goelbaert, eiï Michel
Camerlinck, met legemaeme Schaeper. Rsmbbt
III 12 (1770).
LEQEBBOECK, zn. Ook „ligger" genaamd, en
„dapper*'. Zie Clafbobck, en Liogeb. || Deselye
rentmeesters sullen ghehouden wesen te formeren
pertinente legerboecken , met aenteeckeninge van
alle huysen, landen, los- en erfpachten, geltren-
then , oapuynen, chynsen, mereken en alle reyenues,
met byyoeginge yan de reygenooten der panden,
en yan de respectiye debiteuren. O. v. Maastricht ,
Reeessen 1665, o. 36 a. 3. Hofirechten. ., getrooken
uut die legerboecken ofte leenregisters yan denselyen
leenheere. C. gr. Loon I 687 (1701).
LEGGE. Van yogelen. Yergeiyk met leger 3).
In het plakkaat yan 31 aug. 1613 staat wel degelgk
legghen; La nuiison de ehasse blz. 43 drukt,
yerkeerdelijk, meenen wij, legghers). Broeisel, fr.
couvée(?) II Alsoo w\j yerstaen dat in onse Landen,
principaljjck in ons hertochdom yan Brabant, in de
Kempen en omligghende quartieren , syn zommighe
dorpen daer passagien zijn yan yoghelen, die men
noempt legghen,,, wy ordonneren alle officieren
yan de Yryheden en dorpen, daer zulcken passagien
zouden moghen wesen, dat yeghelic yan hun die
sal aenbrynghen en yerclaeren aen onsen eommis
oft zynen stadtholder in syn proyintie. JPl, v. VI.
31 aug. 1613 a. 71; II 403.
LEGGEN, bedr. en onz. wkw. I. — Bbdbijtbkd.
1) Leggen een kerckgebot. Jffet doen oj laten
doen, tt, faire une proclamation d^église. || Scepenen,
daerup gemaendt, wysden dat de heere noch een
kercgebot legghen zoude ten naesten zondaghe, en
dat hy ghebieden zoude ten keure te commene
deghone diere niet gheweest hadden. C. o. Aalst
500 (1436). Zie ook Uitleggeb.
2) Leggen in dootslach. Aanklagen van eenen
doodslag, fr. accuser d'un homicide. || Zo wie tAelst
in eeneghen dootslach gheleyt wart , bi clachten yan
partien, en yemend daeromme gheyanghen of anghe-
sproken wart te wette, eü hg souffissante onscult
doen can, of zinen aUbi ehetooghen, dat hy te
betere plaetse was, de claghere zoude moeten dien
persoon, also int &it gheleyt, ontslaen yan allen
wetteliken costen en yanghenesooeten. O. v. Aalst
602 (1436). It, C. 9, 's Bosch, priv, 1356 a. 38.
Zie ook Dootslach 2).
3) Leggen geit in orber yan. Met besteden^
gebruiken ten voordeele, ten behoeve van, Ir. appU^ier
{de Vargent au proflt de, \\ Souden sy dat ghelt
moghen legghen in haere stad orber yan Dyeet,
dat oppenbaer ware, waert ane straten, steen-
weghe, brugghen, grayen, hameyden, husinghe te
maken, eü andere toenleke orbcnre binnen Dyeste.
Oork, heer v. Diest, 20 febr. 1328.
4) Leggen in sekerheit onder den am-
man. In gevangenschap liggen onder bewaamis van
den amman, fr. être détenu sous la garde de Vam"
man. || Blyft hy yan der weddinghen in sekerheden
onder den amman, so ne leghet hy maer oyer de
bekende sculd onder den amman. O, v. Gent, Or,
ch, V, 1297 a. 92.
5) Leggen uit. Wegleggen, terughouden fot op
een anderen ti^, it, réserver. || Alse eeneghe faiten,
mesuzien of andere mesgrypen gheyallen of gheper-
petreert zijn, en den jaerkeure ghedaen es, en die
niet daerinne beyonden z|jn, dat die faiten en
pugnitien yan dien mesgrijpe qnite zijn en eeuwelio
scuJdich zijn quite te bliyene; of het en ware
emmere dat si bi den bailliu, ter kennessen yan
soepenen uuten jaerkeure bi expresse gheleyt en
ghereseryeert waren. C, v. Aalst 380 (164e B.)
6) Leggen te wette (iem. of eene zaak). Hem
betrekken in rechten ; eene taak insteüen , fr. attraWe
qn, en justioe, lm intenter une aetioni introduire
une eause, || Als de Souyrain heere een man, en
zyn hoff, calengiert yan mesusancen, so saysiert hi
zyn hof en heerliohede. So mach de man oommen
int sonyraine hof eü begheeren zyn goed ontsaysieren,
en lecghen hem en zine mannen te wetten, data
te wetene, hi moet heesch maken en begheeme
gedaeoht te hebbene. Jus feud. fland. vet., o, 24.
Als de bailliu zulcke faite , of andre faiten . . , die
oyer moordadighe faiten gherekent zQu, berechten
wille, de bailliu, omme partien diet yerlies hebben
in rechte te hondene , es sculdioh alyoren met
tween scepenen ten minste, te trecken aen partien,
hemlieden yraghende of zij daghen willen, en hem-
lieden presenterende recht en wet te doene. Willen
zij daghen, zo bescheedt hemlieden de bailliu dach'
omme tfait te wette te legghene. C. v. Aalst 492
(1436).
7) Leggen ter kennisse. Kond doen, kennis
geven, verklaren, Ir. informer, faire savoir, éUelarer.
II lek legge ter kennisse yan borgemeester en sche-
penen, dat de yierschaere gebannen is. Die recht
yan doene heeft, dat hij spreke. C. v. Antw,
comp, y 1 16.
8) Leggen eene wonde. Die iem. aant^en,
te last leggen, fr. imputer une blessure d qn,
II Deghene die ghewont es mach sine wonde dan
lecghen, es hys yroet. En wille hy, hy mach nemen
sine yerste, en legghen se binnen ix daghen, mach
hy spreken; mach hy oec niet spreken, so mach
legghen die wonde een syn maech yan sinen halren.
O. van Qent, €hr. eh, v, 1297 a. 30. — Leggen
eene wonde op iem. || Van Gillis yan Lembeke,
yan j wonde, die up hem leide Miohiel yan Scaloen,
met j baseleere. Beken, baljuwschap Oent, rol 1720
a^. 1364 en passim,
II. — Onzijdig. Bekenen , tellen met leg- of reken-
penningen, it, oalouler, oompter avee des jeUme, Kil.
158
LEI.
LEI.
Legghen en rekenen met penninghen. Caleulum
poneref ealeulië numerare, calettlig fostvonem facere,
II Bn Bal niemant gheoorlofit syn . . . schole te boa-
den, dat ia: de jonoheyt te leeren lesen, achrijyen,
legghen en boeckhouden. K, JAbr. Bmgge 1628 a.
2. Zie Lbchfbhkikobn.
LEOOëB, sn, m. Omivanger, rentmeester , reke-
naar, fr. reeevewr, eompteur. Zie het voorgaande
Lböoxn. Il Op sente Geertruiden ayont, nae mid-
dach, en op hueren dach roer middach en nae
middach, als Jeronimos de Bouch en Peter Gome-
liase, rentmeesters, deden huer rekeninghe van der
stadt tot drye reysen toe, present droeset, schontet,
borgermeeeters , soepenen» de onde Weth, metten
xeyen raedtsUeden, oetaelt elcken vj gr., den dros-
set, sooutet, borgermeesters, den lesere en leggere
eloken xij gr. Arckief Bergen-cp'Zoom , iiadsreken,
1628/29.
LEGGER. Zie Liggxb.
LEI (Ley) sn. m. Leekt wereldlijk persoom, in
tegenstelling Tan geestelijk, fr. 2at, late, laïqtie,
KU. Leeck. || Oft dat deen yan hen clerck waire
en dandere weeriyc en ley; want de clero waire
sonldich den ley te yervolgen yoir dat weerljje ge-
richte, y. D. Tat. 310 T^. Wie eyn olero, den
[em] leyen mesdaen hebben, leyen te borghe zetten
sal, de Iqui] beteringe hebben wilt na desen sta-
tuten. C. V. Maastricht^ Stat. v. 1880 a. 70.
LEI-ASSIJ8E (Ley—), sn. v. Benaming van
eene verbruikingshelasting te Kortrijk, fr. désignation
tTun droii cTaeeise è Oourtrai, || De leye-assyse,
wesende twee schelen yan den ponden grooten yan
diyersche speciën, commende soo te water als te
lande, te weten: yan branthout, geaaeght hout
ofte timmerhout, alle soorten yan steen, gebacken
ofte ongebacken, en dat de yerpeinger^ yan de
poorters en bussohen, het recht yan dien ten
inoommen betaelt hebbende, geen voerder recht en
sullen Bchuldigk syn. PI, v. VI. 28 mei 1704;
V 466.
LEIBEECK (Leybeke), En. y. OtUlastings-, afteir
d4mgsheekj fr. ruissean de décharge , de dérivation,
II Opten lesten dach der yoirs. maent, sijn wy,
commissarissen en molenslagers, gecommen tot Zelcke
aen de 8puye, die bevonden es geweest wQt te
E^ne sestnien voeten, die hueren lossen aJdoop
hebbende, als voere, in hueren watere en boven
hueren gront behiel de diepte van TVi voeten;
onder welcke slu^jse, nae Diest comende, stont een
leybeke, duer dewelcke dopwatere, dat van den
Demeren oft van der riviere van der Ghete opte
broecken oft beempden van Halen en Zelcke quam ,
svjn lossen eü afloop hadde, wijt wesende die aelve
leijbeke, dr||e voeten en acht duijmen. JEtekenk. o.
Brab, reg. 140 fol. 248 v« 17 mei 1689. Placcaert
van syne Majesteyt over het ruymen van de Zenne,
spayen [nl. spuien] , leybeken , en het beleyden
derselver. Mabtivbz 109 (1696). It, A. Wauters.
JEnvirons II 432.
LEIDE, zn. v. Waierleiding , (t. condmit d*eau.
Kil. Leyde/leye/waterleyde, Aquaductus. \\ Dat
het water van deselve beke [nL de Beleybeke] be-
beginnende aen dese stadtsvesten by de Ylaemsche
poorte, loopende naer de vaert,.. soo was stey-
gende, dat *t selve meer synen cours nam naer die
Ley de van deselve vesten, daer, ter contrarie, die
selve beke het water moeste ley den üytte voorsz.
Leyde door de voornoemde beke nederwaerts , . .
Mabtinbz 116 (1689). De Leye van de vaert.
Ib. 118.
LEIDEN, bw. Zooals thans, fr. condmre. Kil.
Leyden. Dueere, 1) Leiden op het goet Jsm.,
ten teeken van inbezUsteUing , wettdifk op een goed
leiden, fr. eondmire qn. légalementf smr mm bien en
signe de mise en possession. || Daer men eenen man
tenen erfelijcken pande doet, die hij metter wet
heeft verreict, als van erfielijcken gebreke, daer
sal men [var. menne] leiden opt goet, met scepenen
oft met laten, en leveren hem derve met ressce
en met rijse; soo es hij vast en gestade. tBeehi e.
üecle a. 97.
2) Getuigen leiden. Zie Aflbidsv. || Dair
elc van den partijen thoende possessie, soo sal h|)
geprefereert wordden en voirgaen d^ens getuijgeik
en getuijgenissen der waerheyt meest gelijcken; en
oft die getuygen en getuygenissen aen beijde zyden
schoenen even gelijc der waerheyt [te] gelijcken,
800 sal hy obtineren die die eerburste getnygen
heeft gelegt; eü wairen die getuijgen aen beijden
zyden even eerbair, soe soude hy obtineren die
cLÓaeeste getal geleyt hadde van dengeenen die ge^
tuyght hadden van der posaessien. Y. D. Tay. 99.
8) Geleit oft ongeleit. Voorzien, oj
niet voorzien van vr^éUide, Ir. pownm, ou non
pourvu d^nn samf-conduit. || En tot alle geneohten
heeft de meyer, uuyt wysdomme van den laten,
voertgeroepen die ordenamen N. N . ., en alle die
ghene die hen rechts vermaten aent voirs. goet,
zyn sy binnen lants oft buyten lants, te watere
oft te lande, syn zy oeck geleydt oft ongeleijdt.
Laten des kloosters v, CortenSerg, 1 apr. 1497 (ver-
volg op Hantbbbbk).
LEIDER (Leyder), tw. Thans verouderd. .SOom,
fr. hélas. Kil. Leyd. j. leed. Dolor. || Maer dit es
leyder metten meneghen herde swaer en pQnlec te
doene. AUerkerstb. 94. Sermoon v. Tamier. En al
dat ie ymmermeer doen mach, dat, leider! al te
seer dein is , dat sel altoos tot dinen dienst wilUch
en bereit syn. Sondert merk. 91.
LEIE (Leye, lye), zn. v. Zie Dbbtx.
LEIE (Leye), zn. Wilde zeng of zog, fr. laie.
Zie CODDABBT.
LEIGRACHT, Leidegracht (Ley—-), zn. y. 0«^
lastings' ajleidingsgracht^ fr. foué de décharge, de
dérivation. Kil. Leydgracht, AqntBduetns. || Dat dia
beemde alle ghemeine veeweyde syn souden , . .
Tan Jans goede Y anderoalstren , daer thuus op
steet op die vlake aen doude Dile , van . . tote der
leydegracht . .; van... tot der molenbeken, en
alsoe voirt op tot der molen van Yliderbeke; en
alsoe voert . . . tote der leydegracht, . . Brab. geesten
1 766 (1323). Dat die atroemen en rivieren, water-
loepen, beken, leygrachten en insgelyx die wegen,
straten en grachten . . . niet geruympt, gewydt,
verdyept-, hermaect oft anderssins gestelt en zyn
alsoe zy behoeren. Bekenk. v, Brab., reg. 136 foL
162 (1603). Aengaende de rivieren, leygreohten en
diergheHjcke waterloopen , . . dat wy doen publiceren
die aelve rivieren en leygrechten te treoken en te
ruymen, eü iat van noode te graven eü te veghen.
C. V. Sichem 16. Doende oock uytleggen en diepen
de leygrachten comende naer de Sinne. Mabtivbz
112. Stroomen, rivieren, waterloopen, beken en
leygrachten 188.
LEIHEIT, Lbihbbb. Zie Gübsbichbit.
LEIHONT, zn. Speurhond, fr. Umier. D^Arsy,
1643, Vénerie: Limier. JSen leghondt.
LEICAES (Ley—), zn. JEene soort van Vlaan-
dersehe kaas (te voegen by de onder Gabb vermelde),
fr. sorte de fromage de Flandre. \\ Es vorwaerde
en besproc boven desen, dat de vors. pachter en
syn wyf . . . moeten gheven jaerlicx twalef leyoasen.
LKt.
LEI.
459
snlke als men np tgoet maken Bal ds Pb. en Bb.
X. Si,'MorienS'Leem9 6 (1404).
LËIMDE (Leymde), zn. Verlamming ^ verminking^
it, mutilaiion^ esiropiemeni ^ paralysie. Zie Leivsn.
II Item, van leymden oft minckeni [welke] staen
tier compositie van den heere. C. v. Atten^
Orim. a. 22.
L£IM£N, Lemek (Leymen), bw. Verlammen,
fterminkeny lam of gebrekkelijk slaan, fïr. pewalffser,
estrapier. Schiller u. Lubben Lemen, lahmen, die
Krafl sek»öxik&n^ oerletzen, mutilare. || Indien hy . .,
yemant, bo wie hy were, qnetzste, leymde off
onredelike worde geve,.. O. Liége 27 juli 1469
a. 4, Tongeren. Soo wie eenen anderen lempt,
Bonder ooghe , handt , Toet, oir ofte neuse te nemen,
Terbenrt... C. o. ^sSosch, ui 13. Die yemandt
aen syn lichaem ofte leden yan dien wonde ghe-
qnetst, en men niet en kan gheweten sekerlijcken
oft die ghequetste daermede ia verlempt ofte ghe-
menokt, oft dat maer een simpele quetsure sonder
leemptenisse worde ghehouden, dat alsdan... 14.
LËIN (Leyn), zn. Leuning (aan eene bmg), fr.
garde-Jon {d*wn pont). \\ Deghone die de bragghen
moeten onderhouden, . . syn gehouden die te regulen
met doorgaende eecken regulen aen de canten van
beede sgden, en oock van doorgaende behoorlicke
leinen. C. v. Veurne xxxyiii 3. Die [fi2. de brug-
gen] elcken ghehouden wordt te legghen daer die
behooren en . . deselye behoorlick te onderhouden
Tan goede souffisante plancken, platte houten en
leynen. Ib. zliii 2.
LEISSEN (Leyssen), zn. Oeeetelyk lied, kerkge-
zang, fr. chant rdigieux, ehant d^église. Kil. Leys-
sen. Cantio nafalitia: sic dieta qnod eleison &,
Kyrie- eleison sapins in ea repetifur, K. auet. Un
lag OU chant de Noel; dus kerstlied, fr. chant de
Noël. Schiller u. Lubben Lei se, loise, lose, loische,
Kirchengesang, geistliches lied; Qnnxam leis, leis e,
geistliches liii. || Dit es een znverlick bouxken, int
welcke staen yeel schoonder leyssenen, in Latyn
eü Duutsche: en yeel schoonder gheestelicke liede-
kens. JPl. V. VI. 9 mei 1646, (Verboden boucken,
Duutsche \nl. Nederlandsche] boucken), I 150.
LEISTEN (Leysten), ow. 1) Voldoen, zijne he-
lof te nakomen, voÓtrengen, fr. saOsfaWe, accomplir,
eiéeuter sa promesse. Kil. L eys ten/ leesten. Pra#-
tare, satisfacere, perfloere. ^ Durare, permaner e.
Schiller u. Lubben Leisten, lésten: leisten,
einer Verpfiiehtung, einem Verspreehen nachkommen,
erJUUen, voUziehen. — sieh als Geisel stellen xum
MnUsger; Orimm Lei sten, praestare. \\ Dat men
allen die gene die in onsen lande sgn geseten,
buyten den seyen yrijsteden, en geloften doende
Toor onse yry scepenen yan Leeuwe, te Leeuwe
binnen seynden sal en leysten doen, ab yoor de
schepenen wljsen in die stadt [.'], daer die gelofte
was gedaen. K. v. Zeeuw, 7 mei 1307, Brab.
Teesten I 743.
2) Verblijven, z. ophouden, fr. demeurer, séfoumer.
Van den „warantmeester van Br<ibanf\ die jaarlijks,
vanwege den hertog , in alle buitengodshuizen ofabdyen
en kloosters verbleef, ter nasporing der „keuren en
breueken'\ fr. du gruyer de Brabant, qui séjoumait
aiHueUemênt, au nom du duo, dans tcmtes les maisons-
Dieu OU ahhages et couvents du plat'pags è la
recherche des peines et amendes éehues, || Soo sal
die yoors. warantmeestere , om onse hoocheyt en
heerlichegt te bewaerene en onderhouden, in alle
oloosteren en goidshuysen buiten den steden we-
eende, alwaer hy gewoonelijck is te logerene, alle
jaer eens ontfangen werden, met drye peerden en
yijtf yoetkneohten , met eenen bode uuyt onser
Cancelrijen yan Brabant , als hij dien behoeft . . ,
en dat om te yisiterene oft daer eenighe keuren
en breucken geyallen waeren ; en selen aldaer moe-
gen leijsten twee nachten ten lanczten . . , teyreden
synde mitten proeyen yoer heure peerden, gelijck
men die in der herberghe gheeft. Èekenk. v. Brah.
reg. 137 fol. 301 (1515).
LEISTINO (Leystinge), zn. In leistillg gaen.
Ter nakoming eener belofte, of voldoening eener
schuld, in g^zeling gaan, d,i., ofwd, vanwege den
sehiddeiseher , h^ zélf, of zijn lasthMer, in eene
herberg gaan verblijven, op hosten van den sehulde-
naar; of wel, va$kwege den schuldenaar, ook per-
soonlijk of bij vervanging, en op eigen kosten, totdat
aan die belofte of schuld voldaan zijs fr. aüsr en
ótage, pour saiisfanre a une promesse ou è une dette,
c. è d., OU bien, de la part du créaneier, aller lui-
mime, ou son mandataire, dans une auberge aux
fraxs du debiteur; ou bien, de la part du debiteur,
aussi personnellement ou par rempla^ant et è ses
propree frais^ jusqu'è ce qu'ü etit 6t6 saüsfait h la
promesse ou h la dette. Nijhoff, Oedenkw. y^. Lig-
gen I 44. 128. 173, intrare ad jaeendum. Schiller
u. Lubben lestinge, leistinge, QeisHschaft ,
Kinlager, obsiagium. Grimm Leistung 4), haUung
des einlagers, obstagium. Zie Noordewier, Nederd.
regtsoudh, blz. 270, en ons Gijsxl. || Eü soe waer
die bruecachteghe , binnen acht daghen nae dat
zijs yan des ammans weghen gemaent en yersooht
waren, die brueken niet en betaelden, soe sal die
amman moeten, sonder yertraok, op hem teeren
eü leysten, gelijc men op de assyseneren pleegt te
doene, als si in gebreken s3m yan der stad assysen.
sonder yerdrach of yerlaet. Statut v. Brussel v.
1383, Belg, mus,, X 102/103. Tot boi^gen yoor de
betaling . . . worden aangewezen 12 „eirbare lude"
N N . ., die zich yerbinden . .f op eerste manenisse
„yan deken en kapittel,'' in leystingen te gaen
bynnen der yurg. stat yan Herok, in eyne eirsame
herberginge, en alda te bliyen liggen leysten in
rechter leystingen, op hunnen coat en schede,
sonder danne te scheiden off yan der leysting op
te handen, den heren yurg. en zullen teerst syn
genslich genoech geschiet. Fbivquivbt, Kapittel,
196 (1424). Yoertmeer, yraa noch yerredent en
f belooft: waert dat sake, dat Woutere yan den
troeke yoers. die Toers. thien guldenen erfrinten
yoers. ten yoerscr. scoudaghen , yan jaere te jaere ,
niet en betaelde, soe mach Jan yan Bummene oft
een seker bode, te Lintere oomen metten briefee
yoers., en in een herbeif;he met eenen perde ryden,
eü daer yerteren en yerleysten allen daghe yier
oude groeten , tot aen der ty t dat Woutere yan den
Broeke yoerscr. sal betaelt hebben die yoers. thien
guldenen erfrinten , en den oost yan der leystinghen
yoers. Schep, v. Nederlintere , 8. april 1455. Item
Brah. Teesten U 608 (15 sept. 1364); O lAége 11
dec. 1500 a. 43 en 27 juni 1577 a. 67, RasseU.
LEITIER (Leytier), zn. o. Lijkwagen, fr. éhar
fun^e. II En die yoirs. baenroitsen selen gaen
beneyen dleitier» in wedersiden, en hoere himde
aen tcleet houden. Bekenk. v. Brah. reg. 131 fol.
158 (177). Dit syn die ghene die bi den leytier
[var, leitier] gaen souden; item, die twee rossen
in dleitier selen gecleedt syn mit swarten. Ib. (Waar-
schyniyk ter gelegenheid yan het oyeriyden yan
hertog Antonis, 25 oct. 1415).
LEITIERBOOM, lxctixbbook, (Leytier— , lay-
tierboem), zn. Thans laüerbocm^ staiboom, fr. barre
Omme iy stile in den groten stal ^ int
460
LEM.
LEP.
Toirhof Tsn der Boreh, daer die leytierboeme in
hangen. — Heinricke van Oeteren, den zeelma-
kere, yan nuwen kempenen zeelen in de yoirs. iij
Btalle, daer die Toin. laytierboeme met ghehanghen
sijn. Sijkëarehief. Reken» d, domeinen te Loven
1404. Geordonneert dat de compagnie van den capi-
teyn de la Salie aal worden gheleegt op de Caeteel-
pUtetse , in de stallinghe Tan . . , deselye daertoe
accommoderende, boo yan kribben, lectier, boo-
men [{. lectierboomen] en andersints. GÉNASDf
Antw. arch. Y 362 (1&84).
LEITSMAN (Leedfl— , leeteman), zn. m. 1)
Aanvoerder, hevdkebber van een leger j fr. eomman'
danif ehef d^une armee. KiL Leydsman. Dux
dueior. \\ Dabt mach maken leedsroan yan sinen
heere wien bo hi wille, en de sooutete moet mede
yaren alae scontete en hebben geljck andren man-
nen. Oork, 25 febr. 1252 a. 5.
2) AankUser, opetoker en aanvoerder van eenen
miedadigen aanelag, fr. inetigaieur et meneur d'un
aiientat eriminel. || Zoowye assaut doet by daeghe,
met wapenen ofte met gemeenen raede, eü dat ter
kenneaee yan schepenen compt, den leetsman is
schuldich .. ; die dat doet by nachte, den leeteman
is aobuldich ... Cv. Desteldonck a. 27. 28.
LEIWECH. Zie wech.
LECK, bn. Leck van SChepe, yan zeevaar-
ders tvier schip lek it, fr. navigateur$ dont Ie vais'
êeau a une voie d^eau. \\ Tenware dat deselye boots-
ghesellen, schipkneohten , ofte anders, by tempeeste
yan onweder , leek yan schepe zijnde , . . den schipper
assisteerden, by daghe ofte by naohte. PZ. «. VI,
19 juli 1551 a. 19; I 889.
LECKHEIT (L— eijt), zn. Lek, fr. voie d'eau.
Kil. Le ke. Rima. \\ Als men door yreese en yer-
yolgen yan den ygant oft seerooyers, oft oock door
tempeest, leckheijt yan den schepe,.. metter schip
eenige reede oft hayene moet inloopen. C. v. Antw,
eompil, TV yig 94.
LECKERKEN , zn. o. Melkbaard , fr. blancbec ( ?).
II Op dezen tyt yererachte een jonck leckerken yan
omtrent 15 jaeren een meysken yan ontrent ses
jaeren, en wiert terstont gheyanghen. Selg, mus.
VIII 424 (1586). Vgl. lecxspet.
LECKSEL (Lecsel) , zn. Legsel (?). || Wie yemans
lakene opter hallen, ocht yan der hallen, stripen
ocht lecsel uutsnede, souds ghelden zxx s. Kb.
Lakeng. Dieet, 1333, Wolwerk a. 78.
LECK8PET, zn. lAehihoofd, fr. Howrdi. (Dit
w. wordt nog in denzelfden zin in de gemeene
yolkstael gebroikt, zegt Cannaert). || Segghende
eene yronwe yan eere te wesen, en dat degèbneren
haer accuserende alle jonghe lekspetten syn, en
d'onde gebaeren yan haer solcx niet en segghen;
en dat sy lieyer int yier ghaen sonde, dan met
tooyerie ommegaen. OLVïik%VL^Bijd^agen 218 (1601).
Tgl. LXCKBBKEV.,
LELIAEBTS.'Zie glauwabbts.
LELIAERTS (Lely— ) of leliev. :Eene toveren
mmnt te Doornik geslagen in de 14<^ en 15<^ eeuw^
fr. monnaie d'etrgent frappée è Tonmai aux 140 et
\he sièéUs. Heylen, Antwoord 4. Galliard lelte
PLACKE.
LELING, zn. (?). || Ibidem eensus in f eno. Summa
de feno ir leling, vtieni eommunOer omnibus anmis
xziY sol, eirciier, Notandum quod ... 1 lel ing feni
[vdUf] TJ soL Tak Lokebeit, St-Fierre^ biz. 400,
nr. 896 (1281).
LEMEN, zn. my. (?). Zoo heet men hier de
naalden der sparrAoomen^ de vliemen van den viseh,
(is sflinUrê van hei vlasj enz. (Zie ook De Bo en
Sohnermans), fr. let épines du «opi», lês orHeM dm
poisson, les chinevottes du /i'm, etc. KiL Leme.
lovan, j. ylieme. Spina, arista piscis. Leme. fiand.
AcuSf pcdeaf purgamentum lini: festuea. || Dat nie-
men die binnen schependomme woent, doe bmwen
of selye brawe, of loeghe, of bat heete, of ander
water, met lemen, bi nachte. Auden. meng. I 320,
K. V. d. bromde.
LEMENT , yerkeerdeiyk voor lemioet, lampepU,
wiek, it. mèche. Kil. Lemmet /lembindt. JEUgeh'
nvmn. \\ Een gheheele pype brandtolie metten lemente
en lonten daertoe dienende. Auden. meng, lY 254
(1580).
LEMMEL, zn. y. Lemmer, kling, fr. lome» Kil.
Lemmer/ klinghe. Lamina. \\ Yan CSoppin, den
pape, yan 1 wonde die up hem leide Pieter yan
der Haghe met eere lemmelen yan eenen messe,
ontfaen xyiy s. Beken, haljuws. Ocnt^ rol 1720
(1364/6).
LEMMER, zn. m. Zwarigheid^ fr. diffieuUé,
embarrcu. Kil. Lemmer /lammer, vetus. Impedi-
mentmn. \\ Zo [iiZ. Bichildis yan Ylaanderen] dede
met harer gierichede en met haeren feilen rege-
mente, dat se dat soete paradys yan Ylaenderluit
brochte in zwaren lemmere yan groter orloghen..
Jak y. DixHUSE 16.
LENE, zn. y. Thans yerouderd. Leuning, fr.
appuiy dossier, rampe, garde-fou. Kil..Lene/leyne.
Fulcrum.' || Alle plancken oyer grachten ofte beken
moeten ten minsten breet zyn eenen yoet, en dicke
dry duymen, eü daeran eene lene. C. v. Aalst x
24. It. C. V. Bergen'Op-2Soom xix 60; Cv. Deume
1612 a. 436; Martinez 143; Begl, edij. -meters 16
jan. 1750, III 14; Kb. Lakeng. Brugge, Vaerwers 109.
LENSEN, bw. Betalen, geld storten, fr. pager,
verser de Vargent. Kil. Lenssen/lentsen. iietus.
Solvere. || Dat yan nn yort de oleercken yan de
yoochden niet lensen en zullen eeneghe penninghen
yan den hoyrie in sterf huusen daer ghediede in
deelen , . . het en zy . . . C o. Auden. 2<1« d. 166 , ord.
y. 1501 a. 18. En zullen de pennynghen lensen in
handen yan den ontfanghere yan der stede. Ib.
167 nota. Zie by De & levzek en uitlekzev.
LENSOENEN, bw. || De beste diooge harynck,
al ghelensoent en ghepackt in fdstagen en tonnen.
Piot, Chron. 476 (1673).
LEPEL , zn. 1) Keukengereedschap. Zooals thans,
fr. cuiller. Kil. Lepel. Cochlear. \\ Oen behort ter
cleenre tolne die tolne yan houtine scotelen, yan
houtinen nappen, yan houtinen lepelen, yan
cazeyaten. Kleine tol te Brugge 1269. It. noch yj
silveren lepele yan eenen slaghe, en twee andere
lepele yan eenen faetsoen. Inv. deken Daneds te
Diest 1483. It. yj silyeren lepelen met guldenen
ertberen cnoppen aent dinde, waghen i merct ii
once. It. noch Ti lepelen, die inden oyergolt,
waegen Ti oneen. Inv. Mr. Van der Suist te Diest
1489. (Het schynt dat de zilyeren lepels bij de
hoogere standen niet zeldzaam waren; men yindt
er 9 by pastor Jan 1377; 12 wegende oyer de 4
mark by kan. de Bliagies 1386 : 9 by zekere juffir.
Scilders te Brussel 1389). It. Yi tennen lepelen.
Inv. Van der Suist (welke in den iny. niet yer-
meld zyn, maar wel in de yerkooplijst). Een silye-
ren lepel, tot een oncie, C v. Antw. 1582, t. 41
a. 103, Stadsvoordeel. — Drooplepel. Druip- of
besproeilepel, fr. euiüer è arroser. Ib. a. 100.
2) Oraanmaat, fr. mesure de grains. \\ Item hahd
Elemosina communiter eum mich in coquina... in
lepele pisarum. Yav Loeebek, St Pierre nr. 896
(1281). 50 lepelen yan het korenhuys maken X
LES.
LET.
161
sister BnUBela. (7. «. Brustêl, Maten en ffewiehUm.
LEPEL f zn. m.; ook LXPiLBXCHTy zn. o.
Lepdfêekt, ie Brutêel het recht om tfan dk titter
graan êfnen lepel te heffen y ft, droU de lonehey Ie
droU de lever la quantitS (fune louohe emr lee graine y
è Bruxellee. (Uenne et Wauten II 613). — Zie
faieroTer ook, Toor Gtont, de Pr. en Br. Oent III
160 ; TOor Aalst , de Gesch. deser stad door dezelf*
den, IV 70; O.-P.B. amtr. 28 mei 1704; I 518,
en jRekenk. v. Brab, reg. 188 fol. 158 r". — Lepel (P)
aan den wijzer van een uurwerk, het uiteinde (?) fr.
euiUer {?) è Vaigmüe d^une horloge ^ son extrémité{?)
II Willem de liantele, van eenen lepele an de
wysere [nl, ter orlogen] te leveren, xz sch. par.
Auden, meng. III 447 (1580).
LEPËLSTICK, zn. Zeker grof gesehui , fr. sorte
de canon C^), \\ Xii busschieterssoldaten met mus-
ketten en oallibersy xii lepebticken, met noch andre
ateensticken. Piot, Chron. 701 (1589).
LEPROOS. Zie lasabvb.
LESEN, bw. 1) Af mijden y afkappen y fr. eouper.
Kil. Lesen / plucken. Legere, oMigerCy earpere,
demetere, K. auet, CfueiUiry faire eueUlete. \\ Dat
nyemandt wissen, theen noch banderoeden ofte
peertsen en lese, die ghewassen zjn elders dan up
tzyne. C, v, Brugge 1 221 (1552).
2) Plukken (^fmit), fr. eueiUir (deefruife). \\ Als
min Tors. joncvr. haer appelen sal doen lesen, so
moet de Yom. pachter haer leenen i of u lesers,
die hemlieden sullen helpen, db Pb. en Bb. IX
Deurle 9 (1460). Prescriptie yan iy daigen loopt
tegen . . . ; insgel^cx oic tegen dengeenen , die in
eens anders hof ofb erve zgn appelen, oft rruohten
dairinne gevallen, lesen oft rapen wille. V. d.
Tav. 828 v«.
Lesen den brief (nameiyk den schuldbrief).
Wijze van rechtspleging y ie *« Hertogenboech ^ in teice
van verachterde renten y cijnzen en pachten y fr. donner
leeture de la lettre y e.èd, de Vóbligaiion, forme de
procédure en mature de rentes y eens et fermages
arriérés, è Bois-le-duc, || Als jemant, hebbende
renten , chynsen en pachten . • , oaeraf de vervallen
termen niet betaelt en is, compareert voor schou-
teth , in teghenwoordigheydt van dry oft meer
schepenen, en doet sijne brieven aldaer lesen, . .
soo verre den debiteur gedaecht oft geïnthimeert
te hebbene, en deeelve brieven golesen wesende,
verkr\jght sJsoo daeraf vonnisse,.. C. v. 'sMerto-
getUtosA zxi 1. 2. — Brief lesing. Ib, xxii
1; XXIII 1.
LE8EB (Leeser), lxsbbsb, zn. a) Wijnlesery
unjnleesster,'it, vendamgeur ^ — euse. Kil. Leser/
plucker. Legutus, Wynleser / wijnplucker. VimdC'
miator. Zie lbbbn. {| Opten selven dach zcviu
onder leesers en lesersen , die den voirs. wyn laesen
en afsneden, eiken opten selven dach ZVJ s. sdaeohs,
valet te gader lxzviij ib. viij s. Bekenk. d, domeinen
ie Loven 1408. — b) Leser se. Wolplukster y fr,
fylueheuse de laine, \\ Item, dat ghene nopperse noch
leserse wol wempelen noch ballen en ssl , noch oeo
vercoopen en mach ... K, Ldkeng, Brussel 1864 a. 2.
Zie LBBiv. — c) Leser van korenaren. Nale-
zor, dial. oogster y zouter, fx, glaueur, \\ Alse men
de cantoren zait, dan es de* selven \nL des roeiers]
dienst van zade te ghevene, en de lesers te wach-
tene in den honst. Yav Lokxbbit, St-Fierre nr.
26 (18d» B.).
LE8SCHE. Zie wapen.
LES8CHEN (Lessen), bw. Eene kaars. Die uU-
doeuy uUblaeeny fr. {une chandeüe) Véieindrêy la
iouffler. II Zoe wQ [wie] een kezM autUaeet oft
IL
lest metter nacht in een geselseap, daer twist be-
gonde, om quaet te doen, hg zal geldon thien
marck,.. En gesciede daer craoht, dootslach of
ander mesdaet, daer nljmant en woerde aff bedra-
§en en verwonnen metten rechte, zoe sal men
enghenen , die de kersse leede , honden verwonnen.
K. V. St.'TruUen 1366 a. 69.
LESSEN, CB. mv. iSMcozene stukken uii de h.
Vaders en de h. Schriftuur y ded makende van den
goddelijken dienst y fr. moreeaux ehoisis des sainis
Pbres et de sainies JEeritures qui fout partie de
V Office divin. (Maigne d*Amis v®. Licrioms).
II Item, sal doen celebreren een uutvaert met ix
lessen over de siele van... O. v, Audeu. 2de d.
402. Verzoening over doodslag 1598.
LETBRIEVEN, zn. mv. Brieven van eenen pas»
toor, die de jonge lieden noodig hetèen om in een
ander parochie te trouwen (J. F. Willems), fr. lettres
d*un curS dont des fianeês ont besoinpour se marier
dans une autre paroiste. || Tan afderhande ver-
vallen rechten, offer en ghewoenten derselver kerken
van Nispen, als van.., van braden te troawen,
van letbrieven, .. Belg. mus, II 162. Item, sal die
gersoen hebben van letbrieven, als bradegom of
ruyt willen troawen buten der prochien van Nispeo,
drje oude grote, en gheen hantseoen. Jb, 164 (1421).
LETST, L18T, bn. Laatsty fr. dermer. Kil.
Letste / laetste / leste. UUiinus. || De achter-
stellen van renten , . . en cheynspachten boven de
seven leste jaren worden ghehouden voor ghepres-
cribeert eii ghequeten. C v. Ctusel^ a. 241. Oosten
die hem [ni. den overledene] behoeft hebben in
syn leste sieckte. C. v, BeUe iz 27. (Aldus in de
uitg. der kost. v. Vlaanderen in folio. Gent 1664;
doch de oorspr. nitg. in 4* , van Oassel, Gent 1618,
en van Belle, Iperen 1688, hebben letste en
niet leste).
LETTE, zn. v. Liehamel^ gebrek, krankheid,
fr. inflrmitéi indisposition hèii^lteUe, Kil. Lette.
veius, Impedunentum; letsel, iagtedimeuium y . .
vUium. II Als zy campvast zyn, so wyst men hem
vuerst XL daghen om te leeme campml. Sn ware
enich ghewont, of hadde zieohede, of andre lette,
dat hi bin dien ghenese en hem helpe. Jus. feud.
fiemê/r, vetus. e. 72. — Om onze verklaring van het
w. beter te staven, meenen wy hier de aant. des
uitgevers, getrokken ex Jano Bottelgier, Summa
rural. c. 75. a. 8 te moeten overnemen: „so en
mach noch en behoert te vechten in oampe van
batalie — geen man onmachtich synre leden, spe-
cialie van leden principale, ghelyc van horen, van
ghesichte, van arm, van hande of van voet, of
van siecte caduque.*' It. O. leenhof Bureht e.
Brugge a. 70.
LÈTTELUCK (Letteliok), bn. Die aangehouden
mag worden y fr. qui peut étre arréti. \\ Tot ander-
stont sy hetselve pandthuys gestelt sollen hebben,
worden haerlieder persoenen vanghelick en lette-
lick. C. V. Veume in 1.
LETTEN, bedr. en onz. wkw. L bbdbuyutd.
— Aanhouden y fr. arriter, || Waert dan men eeni-
gen portere of portersse binnen den mercgrae&ei^
rasteerde of lette, van broken of van scatsculde,..
Eb. V. Antw., Oude rechten a. 6. Daer men se
[fi{. ribauden, enz.] vonde, so sullen se dofficiers,
elc onder hem, ghehouden werden te lettene en
vangene, en die te doen pugnieme by geesselne,
bannene oft andere pugnitie. C. kast. Iperen a. 122.
Pe prochianen selve sullen vermoghen de schepen
en 't goedt daerin te letten en arresteren. C. r.
Vemme zxxrui 4«
21
162
LET.
LEU.
II. oirziJDro. •— Toeven, fr. tarder. Eil. Let-
ten. Morari, manere, \\ So wat Tiexnde mimte
die wisselere coept, dat hij die stappans ontwee
snyde, zonder letten, db Pauw F^6. 78 (1360);
U. 12 (1338). Bontfiuighere sant sinen knecht ter-
stont omme mer vrouwe van Maegdendale, haer
Bcriyende dat sou commen sonde sonder letten.
Maegdendale 33. Desgelycx is hy ongehonden, die
tot synder besenddingen , hemselven yerweerende,
iet doet, soe yerre hy dat terstont sonder letten
doet. T. D. Tat. 86.
LETTENIS (L— esse), sn. 1) Ongrenoegen, Am-
dermie, kweüimff, fr» «mwi, empéehemeui, embarreu,
]| Soe ne sal noch en mach mgn here Woatre,
noch sgn hoir, doen binnen den hove noch regi-
ment Torseit, noch in weghen voer de hnse, bi
denwelken si doen desp^t ochte lettenesse ane
thans ochte ane de kerke. Oork. 28 aug. 1292; de
fr. tekst heeft deepU ne grevance (La Cume Gre-
yance: l**. JBmim, chagrin),
2) Beleisd, reden os» hdeteèl^ reden om zijne
gdofle niet Ie homden ^ fr. empéckement^ moHfd^empé-
dkemeni. || En waert dat den lande, ofb ons, oft
eeneghen yan ons , oft . . , eneghen commer oft last
toeqname oft gesoiede,... om deeer yors. saken
wille, soe geloven wi elc den anderen dien oommer
en last te helpen wederstaen met onsen liye eü
goede, en met al onser macht, sonder eneghe lette-
nesse oft arghelist daerinne te sueken oft te doene,
in eenigher manieren. Brab. Teeiten II 474 (8
mrt 1854).
LETTEREN, zn. my. Lombaertsohe let-
teren. Sómeineeke eehrijflêttert t fr. lettres lom'
hardes, éeritare romaine. || Andries seegt tegens
Pierick : dat hg onderheeft eenen boeck yan rechte ,
gedeokt met snlcken leere , in Lombaertsen letteren
gescreyen. V. d. Tav. 41 v®.
Iiettervorm op de munten, fr. caraeüres
d^éeritwre sur les monnaies. || Deze vorm, namelijk
de ond-Duitsche, of zoogenaamde GK>thisohe, ook
wel die der monniken genaamd, gaat, onder de
regering yan keizer Karel Y, in de yerschillende
gewesten, tot den tegenwoordig gebraikeiyken let-
tervorm over. V. D. CHua Hertogdom 12.
LETTERWU8, bn. JErvaren in de letteren, zegt
van Dale, doch ondtgds ook gebruikt voor den-
gene die „lexen*^ Jconj fr. ane., saehant éerire. \\ Dat,
nae recht, nijemant en behoirt advocaet te zgn hy
en zge letterwijs, dats te seggen : hy en oan lesen ;
al wairt dat hy anderssins goede wetentheyt van
exerdcien, van experiencien dairaf hadde. Y. p.
Tav. 821 v*.
LETTRAIGEK, zn. mv. Geschriften in 't alge-
meen, inz. wettige bescheiden , titels , tr. des écriinres
en genéral, portie, des doeuments Ugaux, des titres.
La Cume Lettrage, lettriage êoriture^ titres,
II Den greiBer voor 'tschryven, coUationneren en
authenticquieren van eenighe lettraigen, van de zyde
iy. B. pansis. C. o. Auden. 2d6 d. 418 (1619).
Sentencien of oondempnatien van leverynghe van
juweelen, lettraigen en andere zaken... C. «.
Oent VTi 9.
LETTRE, zn. v. Brief, handveH^ fr. lettres,
eharte. || Eerst eene lettre beseghelt metten groten
zeghel van den oonino Philipse van Yrankerike. C.
stad Brugge I 270 (1297).
LETTRINE, Latrine (Latiein, letryne, lettryn,
letrine, lethorine, littrine), zn. o. 1) Lessenaar ,
fr. pupitre. Maigne d'Arnis. Litrinum, id, q,
leetrinmn,,, UUrin, grand pupitre d'fyUse; ol. lee-
trim, leetrum, lettrin, leetre. La Ounie Letrin,
leirun^ lettrin, || Yiy ellen groens lakens . . omme
mede te deckene de siege van scepenen ende tlet-
tryn . . v j £ viii s. It daertoe bestieedt xzzvj ellen
zarkens lints . . xiiu s. It. daertoe ghedaen ijc
verteende tachen en ije zwerte naghele . . v s.
Stadsrek, Ninove 1475. Eerst, zo hebben gheooeht
geweest tAndwoorpen, by Janne Suys, acht stieken
scrynhouts, om ^latryn en den zetele [yerdor si^en]
up tsoepenhnys, tstic xii s., es nu lib. xvj s. Jb.
1502. fol. 24. tLatrein. Ib foL 25 r^; anegaende den
nieuwen contoire en den zetele, fol. 25 v^.
2) Schrijfkamer, griffie, kantoor , fr. greffoy
bureau, eomptoir. \\ Sal voort elc van den vüi pit>-
vriserera voorseit ghehouden wesen, np zinen eed,
over te bringhene elex scmdaeghs t^ littrine of
andre behoerlike plaetsen, daer de deken oft sine
proviserers en de dere vergadert zyn sullen , flüeulke
personen, bi naemen en toenamen, als binnen elk^
weke in zyn prochie sterven ofte huwen zullen,
guldebroeders ofte guldesusters weaende. ds Pb.
en Bb. Oent III 586, Stot. St.-Sebastiaansgüde
14do B., a. 4; i<. a. 5. It, C. «. Auden. xviii 7;
zxi 20; 2d oah. prim. vii 14; 2d« d. Ord. 1601
a. 17 blz. 166: 1590 a. 1. 2. biz. 268. Ten lekhorine.
C. o. Oent, II 287.
LEUGENSTROOPEN, Loobhbtboopbk (Logen-
streepen, lengenstrenpen), bw. Kil. Loghenstroo-
pen/loghenstraffen. Arguere sive insimulare mour
dadi, R, auet. Beprendre de menterie. || Yan
logenstrepene. Dats te verstane, wie anderen loge-
streept. K, v, St^-Pieters- Leeuw 1284 a. 1. Wie
anderen loghenstreept. K. mark gr, 1292 a. 1. Wie
den anderen logenstroepste. K. ammanie 1292 a. 1.
Wie en anderen loghenstreept. JT. meiery Lonen
1312 a. 1 (K. v. Nyvel 1312 Q^tieonque lamtre
dement). Die gene die iemandt met woirden injnri-
eert, oft logenstropt. C. leenh, v, Beffèren 1615- a.
2. Die iemant leughenstroopt. JT. en br. v. Sttni'
hoven 1665 a. 9. Logenstroopt. C, v. Amêw. eomp,
YI j 86. Lengenstienpt. C. gr. Loon II 469,
Beekheim, Ln 17.
LEUGENTALICH, bn. Leugenaehti^, fr. amr-
songer, || Dat insgelycx valsch en leugentaligh is.
Stddsarchief Diestj proces SMUmi § Speetmans
1697.
LEUGENYIËR, LrBOBmnEB, zn. Bedoelt mm
hier varen in de koude dagen aangeleid door
houtkappers of zagers? j| En in stadt en pUutse
van den voirs. vier bereken, af te huwen bueeken
en bereken, zomwyie xv, xvi oft xviii, en onder-
wyien meer, maer zelden min; en woordden oie
vele luegenvieren gemaect als men nyet en jaigt,
te. weten op vier of vive diversche plaetsen, dwelk»
Ib eene eeuwelycke verderffenisse van den voin.
onsen bnssehe. Bekeuk, v, Brab, reg. 187 fol. 86
(28 juli 1516).
LEUGEN WERCK, zn. o. Ben licht gebouwd
werk, een bouw van weinig waarde, en, als het
ware, een voorloopige^ provisoire bouw, fr. béOsse
Ughre, construetion de peu do vaieur et, pour amsi
dire, provisoire. Kil. Loghenwerck. Opus ^eti-
Hum, etc. || Corts daemaer [nl, na 't afbranden
van het vleesohhnii] sprack een , als de wel gesinde,
Dat hy wist een huysken van cleynder weerden,
En alsoe elck van hem [nl, de beenhouwers] 'tge-
maek beminde , soe wilden sy dat ooopen . . Sfi
cochten 't huysken , al waer *t van sober prijse . .
— Al was dit huysken maer gestel t tot luegen-
werck, sober van timmeringe, weeck en nietsterck,
*t Bleef nochtans twintich jaren staende. Chron, f.
MerehieUf 1565, str. 170.
LEV.
LEV.
463
LEUCKE. Zie lokb.
LEUSINOE, sn. Lossmp, «m uker rêeki, fr.
eerüdm droit, \\ Henrick Wellens heeft pontpen-
ningen en hofi^eohten betaelt; pontgelt ses golden
thien stayven Brsbantegelt , leusinge ses stayren
eenen halven [Brab]. geil; hofreohten seren en
deriich stayvers eenen halven. Stadsarch, Diêtif
Schep, dorp en heerlijkh. Mdderi^ 1 april 1664.
LEUSVERSOECK, zn. o. || Dat men, om te
laeten maeoken eene yoldoeninghe van drye bla-
dexen op een leasTeraoeck, geene reysen maeckea
en moet ten laste van syne partye. Stadtareh.
Diêst, procêë atad % Ww Van Beneden 1673, Ihmu
mUien a. 7.
LEYEN , sn. o. SSooals thans. Qemeene leven.
De leprozen, fr. les ISpreux (Gilliodts — Van Severen).
II Ooc 80 en moet negheen zieke gaen bin der stede
Tan Bragghe om rente nooh om testamente, noch
om gheene almoesene den levene ghemeene ghe*
gheven. — Bat alle dese Toomoemde boeten,.,
zallen ghebruuoken daerof: haerleder b^eedersteen
darden deel, en [de] dekin en züne heet [eet,
bestuurders] tander derden deel, en tghemeene leven
tdarde dardendeh deel [eio], O. stad Brtêgge, I
874. 377. Eegl. Lazerie 14d« B. a. 88. 46. — In
leven en lijf sijn. Pleonasm. In leven zijn, ir.
Ure en vie, || En hebben de kinderen oft kints-
kinderen daerinne tselve recht . . . dat henne ouders
oft voorouders hebben souden oft gehadt souden
hebben indijen sij noch in leven e& Igff waren. C,
V. SaniAoven 1570 zi 20. — In mensehelgcken
leven geweest siJn. Overleden zynyfr.étredéeédé,
II Heeft in mensohelyken leven geweest Leonard
Van den Savel, denwelken is komen te sterven
sonder agter te laeten wettig oir oft kindt. C. gr.
Loon II 244, Keerlijkh, SL-TnUden. ^ Vrou-
wen van lichten leven. lAekU kooieny fr. flües
de joie, II Ord. 14 aug. 1459, opte vrouwen van
lichte levene, rabande, putiers, dwelspeelders [dob-
belspeelders ?] en ander gebreok. Bekenk. e. Brab,
reg. 133 fol. 99.
LEVEN, OW. 1) In leven g^, fr. vivre, Sire en
vie. SpBxtnc: || Want nae recht een iegelijc wordt
gepresumeert te leven totdat hy hondert jair oudt
is. V. D. Tat. 44 t'.
8) Handden, ie werk gaan, fr. agir, proeSder, en
weer, || Hoedat hy [iiZ. de rechter] metten gevan-
genen leven sal, indyen deselve gevangene dat feyt
niet kennen nooh oonfesseren en wouden. V. d.
Tat. 162. Mbt hxt tioxitw. dielw. — Spreuk:
II Van so langhen en ouden tiden, dat hi niet
levende es, .die ghedinckenesse heift van der con-
trarie. Bekenk. v, Brab, reg. 131 fol. 33, XV<1« B.
^ Levend begraven of delven. Dit wat nog,
tot laai in de middeleeutcen , behalve verbranden en
verdrinken, de gewone doodetraf voor vrouwen, wegene
miedr^ven, om welke mannen gehangen werden of
geradbraakt. Ghrimm, Deuteche Bechtêalt. 694 {Noor-
dewier 309), fir. enfomr vivantee; iel éiaU, imdépen'
damment d» bücher et de la nogade, juequ^assez
tard dant Ie moyen^Age, Ie auppUee ordinaire dea
femmee pour dea crimes pomr Usqnels les hommes
Haient pendus om roués. || Alle die guene diere
handadich an sullen siin [nl. aan vrouwenroof] ,
iof in helpen omme dese sticken te vordeme,
worden siies bedraghen bi der goeder warede, elc
ial sin in mesdaden van 1 Ib., eö me salne bannen
uten lande van Vlaendren vj jaer, oppe galghe es
hie man; esse wiif, vj jfter, oppe dien pit levende
te delven. C. stad Brngge I 889 (1278). Op den
Poel, M fksres tive male mmUeres vivi fodimUwr,
Godsh. Bmssd b 210 foL 86 (1880). Oploop en
oommotien onder tTolck begaen op de Brabantsohe
oorenmerkt, de buytenlieden hun graen afiiemende,
of op prys naer hun geliefte stellende; verbod van
eenige vergaederingen of diergelyke conspiratien te
maeken , . . op de verbeurte van lyf en goed , en
synt vrouwen, die sulk enorm criem geperpetreerd
hebben, die sal men levende delven. Gbkabd,
Aniw, arch, I 174 (1522). — Levende en deot.
Overleden, fr. déeidê, \\ Doen men soreef mcooovy,
opten zy«n dach in oechstmaent, soe was joncfrouw
Johanna van Sympoel, herto^nne van Brabant,
levende en doot; eft leit ter Vueren begraven. Piot,
Chron, 54. — Levende hsnt § Doode hant.
Zie LETSNDB HAirr 6), I 555. Item O, v. Bladei
a. 32; C stad Iperen xiii 8. — Van levenden
njve ter doot. Van leven ter dood, fir. de vie è
trépae. || Zonder regard te nemen waer dat dezelve
poorters en poorterssen gevaren syn van levenen
[/. levenden] lyfve ter doot. C. v. Auden. I 474.
Als jemant van leTenden lyf^e ter doot ghebrooht ,
offee by ongeval ... is overleden. O. v, Broekhurg
n 1. — Levende redene. Qehagen, fr. témoine.
II Bist, dat die ghene die de possessie helt [«2.
houdt] incomt omme dien gront te bescuddene
dien hi bezit, en hi tooghen can levende redene,
hoe hi gherechtelike an den grond oommen es,
daer staet hi verweere [/. verweeire] en de naeste
omme dat te tooghene. Jus feud. fiamd. vel, o. 18.
— Aile oatheilen, baillen en noten wint men hof
[af] bin drien xiiii nachten . . , maer mannen ne
zullen gheene daghinge wisen, de heesschere ne
can levende redene tooghen, dat hiere recht an
heift; want metter daghinghe heift hi den Toet up
tleen. Ib. o. 15. Zie ook aETüiOB, en txricbt.
— In syn levende r tyt. In z^ leven, fr. de
son vivant. || Is by wijlen den voers. hertogen Eaerle,
in zijnder levender tyt.., tot onsen voers. lande
Tan Brabant geannexeert en gevueght geweest [nl.
dat lant eü stad van den Orave, mit den landen
van Ouyck en ran Oyen]. Bekenk. v. Brab. reg.
135 fol. 116 (26 nov. 1481). Wyien heeren Jans
Van der Bruggen, in zynre levender tyt ridders
en scouthet Tan Antwerpen. Ib. fol. 83 v^.
LEVENDERLIJCK, byw. Levendig, kraehüg,
fr. vivement, énergiquement. Kil. heeft Levendigh/
levendlick. || Sal oio [nl. de advocaat] in zynen
gedinge luder, levenderiycker eü ^cerpeiycker spreken
dan hg buyten gerichte pleech. V. d. Tat. 321 f^,
LEVEN8LIJF (Levendesiyfr) , byw. In iems
leven, fr. du vivaut de qn. \\ Hetgeene dat de ouders
den kinderen levenslyf geven, is bestendig en hoort
den kinderen toe, onaangesien dat de kinderen uyt
bunder ouders magt zyn. C, gr. Loon II 494,
Beekheim ltii 6. (De uitdr. werd vertaald om»
enfants pour leur entretien corporel, wy meenen er
in te zien du mvaut des parenis.)
LEVENTHEIT, zn. v. Levendigheid, fr. animalion.
II Bn nu, eyiacen! zyn vele der njoke en maoh-
tighe cooplieden vertrooken [nl. uit de stad Ant-
werpen], die daer een groote floraoie, leventheyt
en winnynghe in de sta^t plochten te maken, als
in een ander Tyrus. Bbbd. Vaitdsb Habohbn,
Ber. tijden. IV, 818.
LEVER, zn. Zooais thans, fr. du foie. \\ Lever
van vissche, een püpe ivi/t gro. Ben ame lever
van vissche l^s gro. Waiertol 1540. — Lever
sonder BOUt eten. uitdrukking toegepast op
oneerlijke ambtenaars, die lieh aam onderslaan van
gdden pUehüg maken , en ontleend aan de gd^kems
der kUur van het goud met die der leveri/)^ fr.
164
LIB.
LIC.
mamgm du foiê tOM mI, êxptêêtum apfUquêe d dBM
fomeüommoKtw mMomiHt*^ qui m rmtdewt etmpahUê
de malvertoHonê f et empruniée è la reseemèiUtmee
emtre la eomletw de Vor ei eelle du foie(f). || Auno
moooolzxyy wordt Humberoourt » te Ghendt, en die
canoelier Hugonet onthooft, omdat sj lever sonder
soat geten hadden, met nooh heer Jan yan Melle,
riddere, op eenen witten donderdach. Piot, Cknm,
46. 'Zie ook bb Pb. en Bb. 6011/ 1 287. — Lever-
eters, fr. maugeure de foie, || Anno Domini xüüo
en zzxii, doe was in Tlaenderen een groet beroerte
om de nieawe mnnto, en aonderlinghe in Ghend,
dat men in dat goud sonde yerlieeen den derden
penninc; en hierom was in Ghent grote murmeraoie
want de wevers lieten haer weere, en het ghe-
meente liep ter wapenen , en zy seyden en swoeren
^by den wonden en daermen", sy souden de lever*
heters vermoerden. Jav y. I)izxü])B 310. — Als
snperL Levendst, bn. Klaarst, hlijkhaaretf fr.
Ie plu» évident, j| Wie schoonst en de levendste
maechsibbe piouft met meest meniohte van per-
soenen, oudders, winners noch verliesers in de
sake, nooh suspect den partien, die staet up de
schoonste mate. O. e. Aaltt 840 a. 22 (15<>« E.).
LEVERIJ. Zie bsxlladb.
LEVEREN, LEVERING. Procedure bij
levering. Vorm van rechteplegïmff in take eaa si^
wimmmg voor verathierde gehuld , fr. procédure par
livraieon, forme de procédure en matière d'éviction
pour dette arriérée. Zie C e. Antw. 1645, Yi 16
en volg.; C. o. Deume 1612, titel Yi; O. v. Koog-
eirateUf TVrimi; eto., en riTwnrviva.
LEVERSMOUT, sn. Traan, fr. kuile dehaleine.
Kil. Levers mout. Arvina eto. K. auet. Qraitte,
sein doux: ou graisse de poissons, et notament du
fotf des baleines, \\ Traen ofte leversmout. De ame-
tonne viy gr. Tol ie Antw, 1628.
LIBEL , sn. o. 1) JUbd, schrift bevattende den eiseh
van een aaalegger^ fr. liheüsj éerii contenemt la
dêmande , la préfenHony les condmsions du demandeur,
— Sxploit d^adfoumemeni , qui eontient Ie théme
et libel; e^esi è dire qm eontient par éerii la dêmande^
Ie faU, les fins^ eonolusions et moyens du demandeur.
De Laurim y^. adjoübhbhsitt , La Onme LibeiUe,
liède. II Al eest soe, dat in den ffescreven rechten
een libelle veele bediedenissen heeft, want het
bijwyien genomen wort voere een gesorifte van dif*
iiunaeien, bywyien van wittebroot (?). bywyien voir
een deyn boecxken, soe wort een libel alhier, in
dit boeck , genomen voir eenen heysch en aensprake
des aenleggers gedaen in den gerichte bij den solemp-
niteyten van rechte. Y. d. Tay. 41 v^. (Naar Bou-
teiller, Somme rurale bis. 206, werd het kenmerk
des libels samen gevat in dit paar verzen: Quis,
quid, eoram quo, quo jure petatur et a quo, Beete,
oomposUus vmsquis libëUus habei). Prescriptie van
zx daiffen loopt tegen dengeenen die, ontfangen
hebbende dat Ubel oSi aensprake van s^nen adver-
sar^s, en dairop dach en raidt genomen heeft, en
binnen den voirs. tQde niet en coempt zeggen weder
hy dingen wille oft nfjet Ib. 828 v^. Conclusie oft
libel. Cv, Deume 1612 a. 290.
2) Fameus libel. Zooals thans het enkele libel,
smaadschrift j fr. libeile, écrit diffamatoire, || Dat
nyemandt, . . hem en sal vervoorderen eenige pro-
posten, woorden, schriften, refereynen oft famense
ubellen uuyt te geven oft te stroyen, die tot ca-
Inmpnie en lastoringe van de actiën efi ordinancien
van de voors. Magistraten , Colonnellen , . . souden
mogen stiecken. Gekabd, Antw, arch. lY 246
(1586). Libel oft biUet funeos. Jh. I 252.
LICHAEH, LACHAHX, m. m. a) Zooals tiiaoi
Uehaamf ir, corps, KiLLichaem. Cforpue.\\ *tGoed
commende van harer siden, . . eft daertoe al dat
tharer cameren, tharen bedde en tharen laohame
toebehoerde, . . C, stad Oent I 580 (1281). Ü, C.
stad Brugge. K, o. 1281 a. 18. ^ b) Persoon ^ fr.
perscume, \\ Naer de costume van Aelst . . , ao ne
mach een man niet belasten den lichame Yui sine
wive. C. V, Aalst 272.
LIGHAEM, zn. m. Buiklo(^, fr. diarrhêe, 'SSL
Lichaem. vetus, AJvus, Licht lichaem: eHa
cdvus. Rood lichaem. Dgsenteria, \\ De geuTU
van Namen, up dien avontotont, nachto na £nte-
Denisdach, als hy zeventien weken wel nalincx in
den Steen gheleghen hadde, hy veinsde hem heb-
bende den lichame, en hy ghino dickent en ghe-
Wdelyc ter stille, om te wetene of mer Jan van
den Iboeme bereet was om hem te secoursene en
hem te helpen uuter vanghenesse; . . De grave Jan
van Namen, hy [veinsde?] al te zeere den lichame
haestelyc , hy bat den steenwaerdere dat men dien
nacht de stille niet sluten en zoude voer de thien
hueren voor der middernacht. Jav y. DiXMtJDB 198.
Lichamelijck geselschap. Vleeschelijke om-
gang of gemeenschap y fr. commerce charnsi, \\ Drie
souvereine verbuerten z^jn daer elc man jeghen
sinen heere bi faiten sinen grond mede verbueren
mach . . . Dandre es dat hi lichamelic geselsohip
hadde met zijns heeren oudsten hoire [aZ. dochter],
oft met sinen wetteliken en kerstelicken gheeel-
scepe (nl, echtgenoote). Leenr, v. 1528 (Burehi v.
Brugge XYiil). It, C, stad Brugge I 878, B/egl,
Leproeen 18d« E. a. 25 licgamelike mesdadich, en
a. 26 lighamelike mesdoende. Zie Yerdam gsol-
8OAF 9 en 10, en hier hoogerop gxsblsohap
5 en 6.
LICHES, zn. mv. Bomen, waarop de lakens uit'
gespannen werden, fr. ckdssis sur lesqueis on étmtdait
les drops, || Ghereknus [^—UnusT] de Nova domo
[nl, van Nuwenhuise] tenet de duce, apud Over-
moelen, xxxi Uèhes, dieias ramen, eum stadiis seu
mansuris, L Galeiloot, Feudataires 60 (14d« E.).
LICHTAYONT — Liohtdach. Yóörlicht-
avont of lichtdach. Benen dag of eenen naehl,
fr. un jour OU une nuit {?). \\ Het syn borgeren van
Diest oft ondersaeten van Oaggevinne, soo wiet
belieft schapen te mesten, ssX elok, hooft voor
hooft, ZY schapen op de gemeyn broeoken drijven
henselven toebehoorende, en nijemant anders, soe-
Yerre deselve schapen voer lichtovont oft lichtdach
onder Diest oft onder de bancke van CSaggevinne
geweest en gehouden syn. K, v. Caggevinne, ord.
18 apr. 1542.
LIGHTBAER, bn. Yan eene inbeslagneming.
Kunnende geLieht worden, it, (d'un arrit) qui peut
être leve, \\ Alle civiele arresten sijn liohtbaer onder
bequaeme en suflisante borohtouohte. O, v, Diesi,
YZ. X. 6.
LICHTEN, bw. Banden, fr. saisir, || Dat de
ghedxecuteerde zegghen zoude moghen, sis dat hy
zyn partie ofte crediteur zelve betalen en acquyt
van hem lichten wille, zal niet min den amman
ghehouden worden., goet te lichten tot s'daechs
daemaer , omme up dat partie binnen middeler tyt
zynen crediteur oontenteerde, t*zelve ghelichte goet
weeder te keerene, en indien niet, dat te verooo*
pene ter pandenmarkt. O, v, Broekburg, Yi 7. De
ammans zyn ghehouden alle tgoet by hemlieden
ghelicht te verooopon ten eersten marcktdaegha
ommecommende. Ib, a. 13.
LICHTEN, bw. De munt. Zie ssesBiir 2).
LIE.
LBE.
165
LICHTEN, bw. Ben prQs eener wa«r. Dim
verminderen, ft. (Ie prix ^une marehandiié) Ie
diminiier, || Alle wyntaTemien, die olaren wyn
hebben, moeten ontolaen ab hem tohepenen ver-
manen . . . £n alB die wine ontaleghen zyn, ao ne
mogben si se lichten no dieren. Kb. v. Atiden.
1388, Auden. menif. I 137.
LICHTEN, bw. Dood wild. Set oprapen, weg-
nemen j fr. {du gibier morf) Ie ramaeaer. Venlever.
Il Soo dickwila eenighe inlde heeste ghesohoten,
verbeten , oft sndersins ghestorven sal syn, niemant
en sal die moghen lichten dan onse ghecommitteerde
int stuck van de jacht, oft hunne stadthoaders,
die se in de voorleden tyde ghelicht hebben. JPl.
V. VI. 81 ang. 1618 a. 40; IL 400.
LICHTICH, bn. LiekUnd, fr. Ineide. || Dat
ghebot dee Heren is lichtich en verliohtet die
oghen (praeeepivm Domim lueidmn, iUmminane
oenhe. ps. 18). QeHjdb. IM* B. fol. 17 v«.
LICHTING, zn. v. Panding^ fr. etmie. \\ De
veerthien daeghen ghetepireert weeende, indien
paitye niet vuldaen en es, sal hy vennoghen
executoir te lichten ten laste van den borghe, en
die heerlyck executeren en procederen tot lichtynghe
en verooopynghe van syne goedynghen. C. v. Broek-
hurgy IV, 6. Zie Lichtbv.
LICHTSCHËPPËN, onbep. wijs als sn. o.,
— nre, sn. v. In zake van dienstbaarheid. Biet
ontvangen van het dagUckt^ fr. priee de jom. \\ Uuyt
possessie van lichtscheppene (door eenen gemeynen
oft synen eyghenen muer) en can hem nyemant
vaUde doen mainteneren int selve liohtsoeppen ,
hoe langhe dat de lichtscheppinge oick geduert
heeft, sonder ander wettich bescheet daeraf te heb*
bene. C. v. Antw. 1545, viii 21. It, ziv 1.
LICHTSCHIP, sn. o. Lichter, Uchtertekip, fr.
M4ge, Kil. Liohtsohip/ lichte sohuyte. Navie
aotnariaj levie et agiUs. || JSie preetantee, . . eeiUeet
ut navee, que vulgo lichtskip dieuntur, eonduoere
mm cogantur iUuo vemientet, uiei velint. HfiHLBAUic
17 nr. 27 (1177). i| En oft alsulcke goeden, gelost
en overgeseth synde in de lichtschepen, . . quamen
te verderven , . . — Maer als de lichters aencommen
en tschip verloren gaet,.. C. v. Antw. eomp, lY
viU 127. 128.
LICHTWAERDSR, sn. Klepperman, torenwat^
ter f — Uaeer, fr. guet de nuit. \\ Aen Jan Mortier,
lichtwaerdere en docluwere, ter oausen dat hy de
wachte ghehouden heeft up de voye van de kercke
met eene trompilge, en alle huere van nacht ghe-
trompt den termijn van eenen jare. Bsmbbt I 237
(1564).
LIEFELIJCK. Zie Lijfelijck.
LIËFENIS (Lieffenisse) , sn. XAefel^kheid , fr.
graeieueeté. || Dat ymant.., om tot eynigen der
voira. ampten en officien voertgesat en gekoren te
werden, geworven off gebeden, geit, guetdoen,
myede off ander vruntscap en lieffenisse gegeven
off geloeft bedde,.. C. v. Maaetrieht 190 (1428).
LIËFKENBDRANCK, sn. lAefde- of minne-
drankj tooverdranh, fr. philtre. Kil. Lief kenskmyd /
liefkensdranck. Fhütrumy etc. E. amet. bruvage
d'amour. || By deser actiën [nl. aotio legie Oomelie
de eioariie et venejiciis] wordden verwonuen en ge-
punieert alle diegeene die iemende met venyne,
met lief kensdrancke oft anderen toveryen van ver>
giffenissen ter doot brengen. Y. d. Tay. 60.
LIEFKINTMAKEN , bw. In de erfenis een kind
bevoordeeUn op het ander y fr. favorieer un enfant
amx dépene d*un autre dane une eucoeêeion. \\ Nie-
maat ea maoh syn kinderen by pure ghifte ver-
schoonen d'een meer dan d'aader, twélok men
noempt liefkint maeken. O. v, Aalet zi 4; i^. zx
88. Niemant en mach liefkindt maeoken. O. v»
Auden, zxir 1. It. C. v. Veume xvni 2; C. Koet,
Iperen c. 180; O. v. Broekburg xii 1; C. v.JEdingeu
IX 6; Wielant, Leenrecht 54. — Liefkintma»
king. II Het [kint] sande, door het £ait en de
gifte van vaeder en moeder, meerder deel hebben
als d*andere kinderen, 'tgonne saude bestaen in
eene liefkindmaekinge, by oostume verboden. Yav
DB Ybldx, Anuot. 65 (1786).
LIEFCOECK, LijTOOBK (Lyfooek, ~oouck),
sn. In het algemeen onse peper" of honigkoek^
ir, pain d'^noe. Kil. Liefkoeok/lijfkoeok,
fland, hoU. tdand. lAbumy placenta mellita, dulci^
arium, panie duleiariut, naetue panie, muetaceum.
K. auot. Pain eepieS, pain eueré. Peperkoeck.
Libum piperatum, naetue panie. Bain d'eepiee. De
Sgnongma brengen er, op ver na, geen klaarheid in ;
y^, Duleiorium è meUe, farind &o., leveren ons:
fijnen koek; lief koek, lyfkoek, leef koek; kruid-
koek; peperkoek; soete koek; seemkoek. Serrillus
(1546) vertaalt dulciarim: Een hackere van soete
en gehoenichde ooeoken. Plantijn heeft leefkoeok.
Un torteau, ou fian. Placenta^ en peperkoeck.
Un gaêtetm poiwé. Libum piperatum , meUpeeta. Bg
Grimm is lebkuchen een soort van honigkoek^
en pfefferkuchen een sterk gekruide hanigkoek.
Dese taalvorst vermaant ons, dat het eerste lid van
lief koek niet afstamt van ons lief, maar wel van
het lat. Ubum, bij de Bomeinen een honigkoek,
placenta mellita, uit melk, sesam-olie en honig
[ons waars, door de BenedictQners overgebracht].
Was de lekkerkoek in de 18d« E. reeds het voor*
werp van een jaarljjkschen dienstplichtigen c\jns
(Ducange 1224), hy werd weldra een onverm\jd-
baar nieuwjaarsgeschenk voor kleinen en groeten,
voor ambtenaars en dieoaars. Yreemd genoeg, in
sommige streken van Ylaanderen en tot laat in de
17de B., werd er den geloovigen die, met Paasoh-
of Kersmistyd tot de M. Tafel naderden, een das
wijn met een stuk liefkoek gegeven (Zie db Pb.
en Bb. Qent III 824). Yolgens m'^n keukenhoek,
begin der 164e £., bestond de „slechte (of eenvou-
di^) peeperooeck uit: grof gesift meel, warmen
siroop en water; en de fijn coecken alleleens,*' doch
sonder water, en met „cruyt gember". Dus de
kruid koek. W\j vonden nergens een bepaald
onderscheid tusschen lief- of lijfcoeck en
pepercoeck tenzij in den Zeeuwsehen teil te
Antwerpen v. 1 juli 1628, PI v. Brab. 1 246,
waar men achtraeenvolgens leest: Oruyoken oft
cannen, coecken, lij f f ooeoken, ^Coecken, raep*
coecken en pepercoecken. || En dat sy [im.
noch helleman noch lijkbidster] noch vastelavont- ,
noch paeschvladen, noch lyfcoeken eyschen en
selen. Belg. mus. YII 302, Stadsord. v. Brussel
1860. Dit sijn de ooste van den lijfooeken te Eers-
avonde en van den messagiers. Eerst ghegheven
Schoenteers Zeghere, messagier van hove, diequam
te paerde om sinen lüfkoeke xy. gr. — It. ten
zelven tide ghegheven Jan Hermans en Qillis den
derc, schepenen-garsoeDe van Ohent, die quamen
te voet omme haren lijfooeke, yiy gr. Stadsrek,
Ninove 1389. Lijficoecken. 1 püpe van iiy amen
iij gro. vis. — C Igfcoecken 1 gro. Waiertol 1550.
Betaelt van xxvi Igfcoucken en m stopen w|jns,
die ghedeelt weeren den goeden lieden die ten
heleghen Sacramente waeren up den Pasdach
xvo Ixxvi en Izzvii, altsamen de somme van YÜ
p. i a« üi d« p, — Betaelt van ooacke en w\|ne
16Ö
LIE.
LIG.
rêSBL beede de EemaTonden, die den lieden ghe-
ffheyen was [die ten] Sacxwnente ghinghen, naer
donde ooetume, de somme rva tü b. vi d. gr. ds
Pb. en Br. X Bacheê-Maria-Leerne 57 (1576); t^.
83 (1651—1656). Item, IX, St.-Martens-Laathem
41 (1894); XIY, Batseveldê 25, Boekhomi iii (16e
en 17(i« B.); de Ylaminck, Ace, 29 (15de E.); A.
Wauters, Émvironê III 577, en inz. Gailliard, GIos-
saire v^ Lyfooeokbaokere. || Dat niemen meer
brooda, noch meer lyfooucs dan ri gr. wart, nter
port en yoere noch en draghe, .. np de boete van
X lib., en dbroot en de IQfkoaoke Terbuert. dx
Pauw, Vgb, 71 (1858); U. 77 (1860).
LIEFCOECKBACKER, Lijtoobckb.— (Lijf-
conokb. — ), sn. Peperkoekhakker ^ ft. pain-éPépicier.
XU. Liefkoeokbaeker. Neutoeopue, etc. ,X.
amei. owerier de pain d^éepiee. \\ Lyfooecbackere.
Gkwyn lyfcoecbaokere (1802). Gailliabd, Oloêsaire
185. DomiêiadUim • . . contigue htmiê Petri de lif-
ooeobackere. Séhepetih. Bruesel 1348. Lijfcouobac-
kere. db Pattw, Vgb, 77 (1360); it. 95 (1866). Zie
Oailliard 2. e.
LIEFCRUIT (Liefkniydt), sn. o. KUine mei-
Uoem^ ft. eaXHe-laU, Ghrimm Liebkrant, labkrant,
gallimm. \\ En sullen oock [de apothekers] geens-
sints, buyten oorloff yan geapprobeerden dootoir,
eenighe yergiften, liefkruydt, soiighelijoke opiaia,
oft misrallen en stonden Terweckende medicamenten
aen iemandt nytgheyen. Aoad. d'arekM, 1861 bis.
18, ord. V. 1641, siad Brussel; U. O.'JP.-B. atOr,
28 sept. 1754 a. 87; Vil 882.
LIEFLAST, En. m. Last van een se^ip, dai
bekwaam is de Lieve te hevarenn ft, laste d'un
hateau pouvant navi^^uer mr la Ineve, sb Pb. en
Bb. Oent II 485.
LIEFSGHAF (Liefscap), zn. Liefde, ^en^enheid^
ft, amowr, affecHon, Kil. Liefsohap, vet, fland.
amor. |) En had se yement anders dan hem int
herte lief, dat hi haer alsoe vele yrielikere en
ongheyeynsdelikere tot dien keren sonde en hem
liefscap toeghen. AUerkerstb. 97 (Tauler).
LIEFYR0UWKEN8, sn. my. JSene Geldersd^
mtintf ft. une mtmnaie Omeldroise. || Zekere Bom-
bont Yan Xessel, yan 'sHertogenbosch, geappre-
hendeert door den schout yan *s Hertogenbosch,
Jaoop Van Breoht, riddere, als yan meening zjnde
met 22 a 28 hondert guldens in goude croonen en
Snningen yan den besten slaghe te reysene in de
unie yan des grayen berghe (*8 heerenbeif;), om
deselye penningen aldaer te doen smelten en daeraif
laeten slaen Marionetkens of Lief^roukens. Vak
DBB Ghijs, Gelderland, steden en Meeren, plaat x
nrs. 8. 9. 10. 12. 18. (1562)
LIEGEN, OW. Versehiüen, ft. diffk'er, Kü.
Lieghen. Diffèrre. \\ Uyt de yoorghemelde tafel
kan men speuren hoeyeel de mate yan 'teen dorp
teghen d'ander yersohilt , . . aenghesien dat tot
Steenhnffele, . . de roede ghenomen wordt op 20
yoeten, en tot Wolyerthem , . . en elders, op 16
yoeten, hetwelok op het bunder lieght 800 yoeten
oft 20 roeden,.. C e* Brussel, Landmaten (op
't einde).
LIEMEN (Lyeme), zn. my. Lakenweyery. JEen
Keker gebrek (strepen?), ft, {draperie) eertain défawt
(des siries /), l| Dat men alle de gheminghede lake-
nen, die yoordan beyonden zullen wesen meshainge
\nl, een gebrek] hebbende, zonder duerghaende
lyeme binnen den half yierendeele, loyen zal met
eenen oyerloode; daeryoren de coopman hebben zal
te baten twalf grooten; wel yerstaende, dat men
de lakenen duerghaende lyemen hebbende snyden
zal, zonder dinimulaoie of yerdntoh. Kb, Lakeisg.
Brugge, VuUers 59.
LIEMEN (Lyemen), ow. Lakenweyer^. Zie
*tyoorgaande || Ën daer eenighe Tan culken euer-
lakenen lyemden of onghelyc yielen, andersina
goed yan wullen en yan maeosele zynde, daecmen
de drapier yan yaerwen oost hanghen wille, dat hy
die zal moghen doen gheyen den yaeruslach en
yoord doen yaerwen yan zulker yaerwen als hem
goeddyncken zal. Kb. Lakeng. Brugge Wèvere, 22.
LIEMEN, OW. Van den dag. Afkemen, korter
worden , ft, (du jour) diminuer , raoeoureir, Mbd.
lüemen. || Dat niemen en smede yoer dat de waoh*
tere den daoh ghegroet heeft, en dat ój twero
laten bi der daoh hemen, de Pauw, Vgb, 21 (1388).
LIER, zn. Zitbank vóór een kuis, ft. bane dêvasU
une maison. Kil. Liere. 9oam$mm prae foribuêi
sedile vesHImU. Zie Babdbsch.
LIER, zn. Thans yerouderd. Wang, ZnL haak^
ft. joue. Kil. Liere. vet. fland. j. wanghe. Oena^
mala, maxiUa, || Noohtan liet hi daer ran den
sinen Ene oore efi beide sine lier. Beimieri 744.
Zo wie die yalsche wareit iof oorcondseepe seeeht
yoor seepenen , . . men zalne zetten in den stoe drie
daghe, eü daernaer teekenen an sün lier met eenen
slotele. E. v, Brugge 4 noy. 1304 § 31. It. O. eiad
Brugge II 138.
Lieiitenant civil van den baljuw van
GKent. JBen rechter onder dete benaming door keizer
Karel, bjj ord, van 14 febr, 1540 ingesteld, voor
wdken de €fentseke poorters en ituwoners b^ indsh
ging turnden mogen in rechte betrekken kemne eeksA'
denaars van een groot getal genoemde dorpen, ft,
lieuienani eivU du bttiUi de 6hmd. Juge imHUuS
sous ee tUre par Charles- Quiut, par ord, dm li
fêvr. 1540, (isMM^ UguA les bourgeoie et habiiants
de Qand pourraient prooMer par assignaiUm oomire
leurs dSb&eurs d'un grand nauAre de viüe^es dinomr'
més. PI. V. n. 4 febr. 1540; II 284.
LIEVE, zn. y. Liefde, gen^fenheid, ft, ^fhotiou.
({ Omme de lieye en omme den goeden jonst die
onse lieye ouderyader yoerseit heyet tons. Oorir.
27 mrt 1298 (Gedr. by Kluit BRst. erU. II 994).
LIGATUERWERCK, zn. Dit w. schijnt syno-
niem te zgn yan bourgetterie. Een weefsd van
tijde, garen en wol, it. Ugature, sorte de Hssu de
soie, de lin et de laine. || De neerynghe yan main-
fiacture en ligaturewercken ofte caiFas gheooyt de
boisg den styl yan deselye bourgetterie, yan ligatura
ofte caffas; de neerynghe yan de ligature weroken
ofte bourguetterie; de neerynghe en styl yan de
bourgetterie ofte manufacture yan lisature wercken.
Bbicbbt I 370 (17de B.). (Zie aldaar eene korte
yerhandeling oyer deze en soortgelijke stolFen).
LIGK>EN, OW. Zooals thans Uggen, ft. Ure eouehê,
1) Liggen met of onder. Beslapen, vleesehei^
gemeenschap hebben met, ft. coueher avee, aemr
eommerce ehamel avee. || Als die yassael gelegen
heeft, oft geattempteert heeft te ligen metterhuys-
frouwen zgns leenheeren. V. D. Tat. 198. Tvgea
dwyf , die onder hueren serf gelegen heeft, suldQ u
libel aldus formeren : Simoen seegt : dat Beerte heor
heijmeiyc oft openbair heeft gemengt efi liohamel(|e
geselscap gehadt met N. hueren slaye ; yersueet huar
onthoofd te zijne, en hemgedootoftyerbemt. Jl. 59.
2) Van penningen. In executie liggen. Msek-
baar zifn bij aüe rechtsmiddelen, ft: (de deniers)
Ure exigibles par toutes voies de droii. \\ Niemant
en mach in sterffhuysen yerooopinghen doen bij dsn
roupe ofte clopslach dan denghonen die tieWe oflicis
in paohte heeft, ofte die daectoe yan s* heeiea
LüD.
WD.
467
weghen ghettelt ïb, en ligghen de penninglien tmb
dier in ezeoutie. C. v. Aalst zii 11.
LIQO£B» Ls0diB, zn. Zie Clafboeck (Som-
mier). Kil. Liggher. JAber qui mi «mm» servatmr.
Zie Tan Dale Ligger. || Deselve olercqaen sullen
formeren ofte yemieuwen den legger Tan de renten,
en van tydt tot tydt daerinne aenteeokenen de suc-
oeaeie, deriyatie en splijtinge derseWer renten op
volgende persoonen, insererende voor in denselven
legger de oonetitatie» ofte oreatiebrieTen > . • Ce.
MaoitridU, Meeeêtêm 1665, e. 32 a. 2. Dat ter
greffle oock sollen gebiagt worden de liggers Tan
de gemeyne dorpelasteboeoken. O, F.-B, autr, 31
oct. 1715, III 2; II 620. li, 30 juni 1729.
LIGHOND, zn. L^ghond^ staande kcmdy fr. éhien
oonehani. || Verbieden eenen yegheliok lighhonden
te honden. Alle lighhonden andere toebehoorende ,
luUen . . . ghenomen en gheoonfisqoiert worden.
Pj. e. n. 31 ang. 1613 a. 55. 56; it. 57; II 401.
LU£. Zie Lbib.
LIJDEN, LID£N (Lien, lyen), bedr., onz.
en wederk. werkw. — I. Bbdbijtbhd. 1) Beketmêm^
fr. re«mnatirê. Kil. Ij'ij den I belijden. Fateri, eon-
Aien, Dit w. gaat dikwijls yerbonden met kennen
of bekennen, als 83rnoniemen. || Yort so beken-
neden en lieden vor ons, yroae Lisebette en Beinare,
hare man Torseit, Tan den drien ponden sjaers
arTeliker renten, . . dat si die sooldich sQn. Oork,
(20 jan.) 1285. 8o wie dat in gheboden leghet
onder den amman Tan haTen, en der soolt Ijen
wille... O. V. Oenty Or. oh. v. 1297 a. 127. Bn
heet ghekint en gheliet dat sy Teroooht heet . . .
SehejMnbr. Neerlinter 29 sept 1381. Dat TOr ons, . .
ghestaen [eontüMtu] N . . , kennende en liende
dat hi... Sekepenbr. 8l.'Tyuidên 11 oct. 1382. lok
A.., kenne en lyde dat.. Stadeareh. Dieet ^ For-
mmlier 15^ B. Kennieee van eoudenierenj empaeeim.
8o wie in den camp doodt blgft, men hanghtene
«n de ghalghe, en den soilt besiden hem. Bn die
hem upgheSt of Terwoonen lyet, of uten coorden
gheworpen of ghejaeght- weidt, dien slaet men
thooft of in toryt, en men hanghtene an de ghalghe,
en den scilt besiden hem, en hi heift Terbnerd
zyn goed jeghen den Heere. Jme feud. fland. vet.
c. 76. It. Leenreeki v. 1528. o. iiy ifii Surekt v.
JBruffge o. 74. Soo wie beclaeght wordt, sal bedaeofat
worden om te Ijden of te loochenen. O. Zi^ge 27
jnni 1577 a. 80, Maeeelt.
2) Lijden in rekening. Laten gelden, die
geldig en deugdelijk tumnemen, fr. paeeer, admeUre
en oompte comme wdable. || Daeraff hy [«2. de
klerk] sal hebben z^nen loen en salaris, by handen
Tan den wonwmeestere , ter tazatien Tan den heeren
Tan der oameren Tan den rekeningen, die den
wouwmeestere geleden sal wordden in zgne reke-
ninge. S^. o. Soniênboeek 1460 a. 7. Alle die panoten
en artioulen Tan der rekeninge daerop die Toer-
sereTen eysscher niet openiyok tegen en scryft,
sal men houden als geleden en gepasseert. C. v.
Santkooen 1557, Styi 109; U. 181.
3) Ben Tonnis lijden. Met omdeTgaam, er
door getroffen worden , fr. eouffHr une> eentenee ou
oondamnafion, en Ure prampé. || Waert dat een man
yercreohtichden een wyff, of ghewant dede, als
met hare te doene te hebbene teghen haren wille,
met behoerliker en met ghenoechUker proeffenisse ,
die die soepenen Tan den Bosch goet ghenoech
daertoe achten , in den gherichte TerwonDon worde ,
die OTerdadighe • . . Bn weert dat dat wyf aen die
proefenisse ghebreke, so soude si Uden dat seWe
TOonisse dat die man sonde hebben glieleden hadde
hy Terwonnen gheworden met behoerliker proefe-
nisse. Charterb. v. 's Boeeh fol. ly i9 12 jan. 1329
o. s. a. 23. (Ook in de Brab. geesten I 784, doch
teenemaal Terkeerd en onTerstaanbaar).
II. OvzuDi». 1) — a) Van personen. Ghan, op
weg sy», trekken, varen j fr. dUer, eheminerj passer.
II Negheen man, no bekent no Tremde, no [l. ne]
ga ghewapent,.. dor die port, hiene si luiende
omme te gane nter port, iof ooemende uter port.
K. V. Bmgge 1281 a. 13. Hy hielt ooc den caeteel
Tan Sempol, daer en moohte niement Toorby Ijden,
zy en waren gheroeft Tan den zoudeniers, die de
casteelen beweerden, eii Termoerden ooo de lieden
die" daerToer de twee casteelen leeden. Jav t.
DiXMUBB 41. — 6) Van zaken. || Dat men gheen-
rehande bier, dat [door] onse stede Tan den Damme
lyt, te Brugghewaert commende, upslaen ofupdoen
zal moghen dan binnen der stede Tan Bmgghe. O.
stad Bmgge II 91 (1477). — e) Tignuriyk. Door-
gaan, fr. ifig.) passer. || Onbetaelde teergelden en
drinkgelagen strafte men op dezelfde wyze : . .
Sententie Tan zekeren N . . ; en deghene Tan Pieter
Thys, TOOT drie jaren gebannen, ,,ome dat hicostu-
melic de lieden ghelaghen ontdraecht, dat nyet en
behoort te lidene onghecorrigiert". CAirarABBT, Bg-
dragen 117 (1475). — d) Van den tyd. |1 Ware
oeo dat sake, dat Dertiendach lede en Giliis niet
en hadde TCi^^nden den Toieghenomeden tsens..;
ware dat Oiurer Vrouwendaoh lede . . , soe kint
Giliis . . . dat hi, noch sine gheborte, niet en heb-
ben , noch hebben en mogen aen dit Toreghenomede
goet. Charters v. Torkaaneren, bundel 62, Firps
1303. Omdat de tyd lidende es en de menschen
sterfleo syn. Mbbtbks en Tobtb III 519 (1345).
Deghone die pretendeert recht aen eenioh leen,
sal hetselTO moeten Terliefren binnen Teertich
dagen..; ist dat hy den dagh laet lyden, den
bailliu sal hetseWe leen moghen betreoken om te
hebben man en relief. C. v. Oassel n.
2) Deélêny mededeelen, deeiaehtig tj^n, fr. porti-
eiper {è). \\ 8o en sal sich eghein man uyter
^nen ambachten in eyn ander doen . . ; deit he
sich anders in eyn ander ambacht, so sal he mitten
eirsten ambachte liden in allen saken. C. v. Maas-
trieht 115 a. 119 (1380) Soe wie binnen Tryoht
wonende is, of die naemaels daer binnen quaeme
wonende, die ambachts pleghen wonde, die sal
mit dien ambacht, des hi pleghet, lyden en ghelden
in allen zaken. Ib. 433 (1372).
3) Vertraag ondergaan, vertraagd, vitgesteldy ver-
schoven worden, fr. étre retardé, difftrL \\ Wanneer
halfmaerte leden es, zo ghebiedt men ter proobi-
kerken . . . alle manieren Tan uutloken . . ; en lydt
wel zomwyie tot half april tTorseide ghebod, by
dats de bfolliu niet en Termaend; ooo mede bliTet
wel tjaer denre also. C. v. Aalet 388 (Xb^ B.).
4) Van eene som gelds. Bedragen, it» {d^mne
somme d'argent) eomporter. || In saken Tan rekenin-
gen, geen dinck en sal gepasseert wordden zonder
Torificatie Tan brioTen, nadyen dat lydt xz s.
parisis, oft dairboren. V. d. Tat. 28.
5) Ale voldoende doorgaan^ fr. passer eomme
smfflsant. || Als Tremde scntters in thof sullen
commen schieten metten ghesellen Tan den gulde,
esser een alleene, me sal hem scinken eene oanne
wüns; essere twee, die sullen hebben twee cannen
wüns; en al warere meer, noch soudt met tween
cannen wüns Uden. db Pb. en Bb. Oent II 531,
8t.'JorisgUdê 1416.
6) Laten lyden. Van een werkstuk of TorTaar-
digd Toorwerp. Mei als aa» ds vereisohtm vMo^-
168
UJF.
LUF.
nend êu dU goedgekeurd laien doorgaam^ fr. laiêeer
poeier {qudque objeieonfeeHowU)^ eomme aeUiefaiscMt
aux eotiditione reqmtee, || Dat de waerderen (ghe-
stelt in elok ran den voorseyden Tijf steden , omme
de yoon. wercken te zieue en te waerdereue) hem-
lieden daerinne wel en ghetrouwlioken quyten zul-
len, . . en gheen weerck en laten lyden, het en sy
snleks alst boven yerclaent es. JPL «. FZ. 8 mei
1516 a. 7, Goudemedm; I 697.
7) Voletaan, fr. enffire^ etxiiêfaire. || De eet-
zweeren [nl, de aanbreDgen] syn sculdich te Uden
met haren eede. Hosdst, Stat, du ffoop d^Rau-
hrouok, blz. 67. a. 2.
8) Lyden in oraehte van. gewijsde din-
gen. Gaan mi Tcraèht van gewijede taak, fir. ptueer
en f wee de ehoee fugée. \\ Waert zo dat partye in
ghebreke waere binnen den Toomomden tgde van
jare en daghe huerlieder appeel, reformatie oft
oetreck te yerheffeni zo haudt men alsdan dat
znlcke Toorgaende sentenoien lyden, ipeo fado, in
crachte van ghewysder dyngben. P{. v. VI. 9. noy.
1582: I 80. It. C, v. Casael a. 146.
III. WsDEBKBiBiG. — Hem Igden (met).
Ziek tevreden j z. vergenoegd houden (met), fr. se
eontenter (de). \\ Indien yemant baten de Toorseyde
dry malen zande willen eten ofte dryneken, dat
hy hem sal lyden met den broode twelck hy in den
korf yinden sal , en zal an den oraen eens al staende
yoor den dorst moghen dryneken. Tl. v. VI. 19 juli
1651 a. 19, Zeerechten/ 1 889. (De Compilatcie o.
Antw. lY yiy 196 beVatten nagenoeg hetzelfde,
doch in het meeryoud: Oft eenige bootsgezellen..,
moeten hun lyden met).
LIJDER, zn. Schuldenaar (bekenner), fr. déhUeur
(eonstituanf). || De lyder yan eenige losrenten, nog
syne erfgenamen, en yolstaan niet mits afstand
doende en het hypothecq daaryoor yerlatende tot
behoef yan den rentheffer. C gr. Loon, II 509,
Beckheim c. 61 a. 25.
LIJF , zn. o. 1) SSooals thans menechel^k lichaam,
fr. oorpe de Vhomme. — Saken den HJye aen-
gaenae, die aen mans Hjf gaen. Lyfstraffhlyke
taken of misdaden, daarom niet capitale; immer e
y,de capitale [orismen] zijn diegheenci die men punt-
eert mefter dooi, oft met eemoegen banne «w eonfU-
eatie van goede/ niet capitale zijUf die men pumeert
met ghdde oft met eenige deegnder pnnitie corporale*''
(Philips Wielant oap. i.) Joost de Damhouder ver-
ataat door Crime capitale, „daer lyf of lidt aen
Heeft, oft andere groote lijfioel^ke punitie'\ dus
niet necesearie de doodstraf. (Praet. orim. o. n). —
Méfaiis puniesables au corps, eneourtmt la peine de
mort OU une peine oorporeüe, maispas nécesserirement
la peiuê de mort. \\ Daer men die waerheit yan
groten saken doen sal, die ane mans liif gheet,
die ter irster waerheit niet en quame, hi hadde
rerbort tl sc. JT. markgr. 1292 a. 44. Indien
schepenen dan beyinden de saecke den lyye niet
aengaende, soo moghen sy ordonneren dat den
gheyanghen yan de gheyanghenisse ontslaghen sal
zyn. C. stad Mecheim i 5; Nannius yertaalt si
conetabii easuam corpori mulctam non irrogare. Als
yemandt gheyanghen wordt yan saecken 't lyf aen-
gaende. a. 10; Nannius ób capitale erifii«fi(?). Nie-
mant en es sculdich t'ooroonscepe te gane up zinen
maech, omme hem te moghen belastene in crimi-
nelen zaken yan zinen liye jeghen den heere (graaf
yan Limborch Stirum yertaalt four Ie eharger en
nuxmre orimineüe pouvant donner lieu è oorreetion
eorpordU), O. e. Aalst 504. Jt. C. v. Antw, 1545,
X 15; Con^, TI y 14. — Straffen aen den
lyye. Liehamdyk straffen, (Yan Dale), fr. pmnir
oorporèUêment. |) Ofter eenich groot en merekelljck
bedroch, oft quade en loose lundelinge waere ge-
schiet, soude degene die sulcx hadden gedaen^
naer gelegentheyt yan der saecken, oock aen den
lyye openbaeriyck worden gestraft, ten yreeee en
exempel yan andere, jae oock metter doot. C, v.
Antw. comp. lY xj 57. It. OompU, lY yii} 166. —
Op lyf, op syn lyf (op yerbenrte yan het Igf).
Op doodstraf, fr. sous peine de mort. || Die zyn
dochteren prostitueert en daermede, willens en
wetens, boraeel en oneerlick leven houdt, yerbeort
alle syn goet en ten eeuwighen daghen gebannen
te syne en te bliyene uuyter stadt eü quartiere
yan Antwerpen, sonder yerdrach, op zyn lyff. C,
V. Antw, 1545, n SS; it, 27; CompU. YI ij 1. 24.
2) Leven fr. vie. Kil. Lyf. vita. || Dat niement,
naer ghemeenen rechte, en naer de stile yan den
parlemente, zyn goet yerbuerde hem zelyen uut
yerdnete yan leyene tlyf nemende. C. stad Brugge
II 15 (1450). Die by despieracien hem zeWen tlijt
genomen heeft. C. v. 'tFroossehe I 274 (1611). Bn
passim, — Lyf jegen lyf. Leven om leven^ fr.
vie pour vie. t) 8o wie so manslacht doet en dies
yerwonnen wert bi wette, dat es lyf jeghen lyf,
en die rechtinge sal men doen np die hoeftbmcghe.
C. V, Oent, Qr. eh, v, 1297 a. 40. — Lyf en
Ie yen. Pleonastice. || Als een yader by testamente
zyn kint onterft, en men niet en beyyndt dat kynt
dat yerdient heeft, oft dat het zynen yader groteiyc
yertomt oft geïnjurieert heeft, noch.., noch naer
zyn Igf en leyen gestaen , . . Y. d. Tay. 239. Nie-
mand mag, sonder expresse ordonnantie yan syne
Hoogdheyd, binnen deser stad komen, op yerbeurte
yan den lyye en leye. Gékabd , Antw, areh, I 378
(1585). — Te lyye. Levenslang ^ op lijfl^ent of in
hjfl4ioht of vruchtgebruik^ fr. è vie, en rente viagbre
OU en usv^^uÜ. \\ Dat Mergriete, ser Amouda doch-
ter, ser Pieters soens, heeft ghegheyen onser ab-
dien . , , en wi sullen gheyen deser yorseider Mer-
grieten XYi sols tsjaers the haren liye. Oork, 8
apr. 1298. Efi hi bracht er in [«2. in *t gasthuis]
xyj lib., die men hem sculdech was yan tinen
mudden rogs te sinen liye. Oork. 10 aug. 1298.
Ware dat sake, dat Augustyn yorseid en Aechte,
syn wyf, langer leefden dan suster Meigriete
yorseid, dat sy souden behouden en AelFen de
yorseide rente alsoe langhe alse sg leyen souden,
thare beder liye, efi sghens liye ghel die Uncst
leyen sonde yan hem beeden, en naer hare drie
lyf, so sal de yorseide rente ons toeboeren ghel.
DS Ylamikck, Zwyyeke 130 (1387).... Doe min
here yoer yan lyye ter doot, efi yoert dat men
hare bewyse tghebrec yan c ponden efi x par.
tsjaers tharen lyye. O. v. Oent I 530 (1353). HQ
\nl. Lodewyk yan Male] leet Brabant te liye yan
zinder behuuweder moeye, yrou Jannen, des her-
toghen Wenseleyns wedewe, also langhe als so
leyen zoude. Jav tav Dixkudi 223. Dat in desen
goeden lande yan Brabant yeele lieden boemet zyn
yan deser misdaet [nl, stdlionaius']^ mits dat zy
by wyien met diyersen scepenbrieyen yan der plaetsen
dair huer goede gelegen zyn, huer goede yerbynden
en becommereu met renten erfflyc oft te lyye.
Y. D. Tay. 90. Wy yerbieden insgeHjox eenige
eryen oft eenige onruerende goeden ten lyfye m
anderssints uyt te geyen. Begl, stad Loven 1 apr.
1662 a. 55.
LIJFCOOP , Lnpcoop (Lyfcoop, lycoop, lycoep,
licop, lycop), zn. m. Kil. Lyf koop. j. lief koop.
JBpuUun emptUmis causa, etc. K« amet. Saufstt
LIJP.
LIJF.
467
faU è Voecatum de qwelque marcké. Beneke Kouf-
litkouf sim. leikauf. Grimxn leikauf, leitkanf, leik-
kftuf; leitkauf is in bet. Terwsnt met weinkauf,
cbsiwêinf gewêrxwein^ dos met wijnkoop ^ poi'de-vin,
— a) ïn openbare verkoopingen en oanbeMiedingenf
ier heveetigimg oom den koopj eene bepaalde som
gMs {een zooveeUie op hei geheele bedrag) , of eene
hoeveelheid w^n of biefj voor gelag of drinkgeld,
ten laste van den kooper^ fr. dans des venies et
et adjudic<xtions pMiques, en eonftrmaiion dm marchéy
une somme déierminie d*€wgeni (irn tantième swr Ie
montant)^ ou une quantUé de vin on de htère^ comme
éoot et powrboire h eharge de Vacqufrenr on de
VadjudicataWe, || Midts^Mien den liefooop, te
weten Tj gr. van den ponde groote, en niet meer,
ten laste Tan den kalengierder » en den Godtspen-
ningh. C. koH, Iperen, c. 230 a. 7 (1585). Ten
vielen, sal men van elck sille geven tot lyffcoop
dry potten biers .... ten zesten , watter meer ge-
droncken wordt dan den lyffcoop bedraecht sal
men hoo£Qigewyse betalen. Kerkarch, Diest^ Kapittel,
Voorw. V, verhuring, 17^^ E. Heeft opgedraghen,
met wettighe yerthydenisse, .. seker parceel landt,
groot een bnnder salvo justo,.. genoempt.., ge-
legen . . f regenoten . . om en voor de somme van
g. 636 Ct geit, boven den lijffcoop van acht potten
goet bier, deghene was voldaen. Aijksarch., Óreffes
seab. arr, Lonvain^ reg. 16 foL 6 (1779). Insgelykeu
moet den beschudder aan den koper den gebenr-
lyeke» lycop, te weten drie van bet hondert, in
sooverre hy alsoo verdronoken is. C. gr. Loon II
480, Bedcheim c. 64 a. 21; i<. I 148 licop: lijck-
ooop, C> > JBoseh XI 3. Ben lykoop van ae ver-
kocnte erven is in dese stadt den twintighsten
penningb, door den kooper te betalen; wel ver-
staende soo denselven is gestipuleert , hetwelck
ordinaris geênnntieert wert: Lykoop naer landikoop,
C. V, Maastriehi 389; it. 394. — //. Mertens,
Ondsie rek, 47 (1324); fioxhoren, Keys, stat. a. 65;
Leenhof Burcht v. Brugge zli; C. v. Deume 1612
a. 168; Rembry II 188. 189; Wielant, Leenrecht
102; C. o. Antw. 1545 ni 10. 33; xiii 52; xvi
1; ö, Bavestein 26. — b) In de hehandeling van
tekere bestuurlijke taken, ft, dans certains aetes
administratifs. || Men sal gheven van lyfcope
ghelyc van den deelghelde; en van grote hoghe-
nesse \j s. p., en van cleenen ter disorecyen van
voochden. C, v. Auden. 2A* d. 164, ord, voogdg-
schap (1501 / 1461). — c) AU geschenk of hoofsch-
heid aan ambtenaars, fir. comme gratifieaüon ou
courtoisie a des fonctiomuares, \\ [In 1289 stond
hertog Jan aan de visschers en vleeschhoawers te
Bmssel de Yisohmarkt af] gemeenelyck om 30 pont
Lovens erfielycx chyns , . . jaerlypx te Yastelavonde
te geldene , . . en daermede soo moeten sy geven
den rentmeester van Brabant jaerlycx te Yastela-
vonde 20 schelliDgen Lovens te lyfcoope. Mabtinsz
838. Zie ook Gailliard, Tables Inv, areh. Bruges 410.
LUFËLIJCK (L\jflic), bn. Lichamel^k, fr. cor-
porel. Met betrekking tot het maagschap. Lij flik e
magen en vrienden. Bloedverwanten en naast'
bestaanden, it. parents et proches. Grimm leiblioh
6). II Siet ooht si ommer in deser ttjt sorghen heb-
ben dan dat si in eren bliven, en dat omme hen
selven, e& dat si vele goets ghewinnen en haren
lyfliken maghen en Yrienden te hulpe comen. Aller-
kerstb. 15.
LIJFCNAEP, LiJTCKAFi, zn. m. lAjf knecht,
fr. garde de corps. Kil. Lijfknaep/lyftrauwant.
Saietles. K. auet, Oarde de corps. \\ Het gheviel
also dat de drie hondert en sestich poertere van
Ylaenderen, al en warent niet die ghecoren waren
te gane tot Bykilde, het waren doch de starrste
en de vroemste, en elc hadde drie ofte vier goede
lyfcnapen, starke mannen. J. y. Bixmttde 21. Dat
daghelycx een scaelwetter [scaebeletter ?] wèsen zal
en verenapen eiken buerchmeester boven zynen
lyfcnape. C. stad Brugge II 26 (1454).
LIJFNERE, zn. 1) Onderhoud, voedsel, fr.
entretien, subsistance, susientation. Kil. Lyfaeeringe.
Vicius, alimenium, annona. K. auct. vvores. \\ Dese
vorseide aelmosne es ghegheven bi suiker vorwarden,
dat de Torseide ver Glorie sal hebben haer lyfhere
in tforseide oioester, en daerbinnen wonen te
haren live. Oork, 17 aug. 1290.
2) Jian den heer of graaf verschuldigde rente , fr.
rente due au comie. \\ Qniconques sera mis en Ie
pierre \nl. het Steen] pour rentes deues au seigneur,
que on appelle lyfnere, ne doit paier que une macUle
pour lentrée et pour lissue. C. stttd Brugge I 277
(1299). Van sgraven Ijjfhere ygheven van Weitin
Dekens lande. Ib, (2).
LIJ FP ACHT, zn. Levenslange pacht, fr. fermage
^ vie. Kil. Lgfpacht. Bensio. \\ Dat sy hebben
ghegheven in loyalen l\jfpachte, omme nutscap..,
haerlieder goed, gheleghen in de prochie van Na-
zareth, groot synde ontrent 18 bunder, . . onder
lant, meersch, bosch, ettinge en eet,., ds Pb.
en Bb. IX. Natareth. 9 (1414).
LIJFPACHTER, LiJTPECHTEmBE , zn. Lijfirent'
heffer, fr. pensionnaire viager, || En dat wij die
nu we lijfpechtenere , die de voirgh. twee pondt
groete ooepen soilen , met namen en toenamen weten
soilen w^je zy z\jn die se heffen soilen, en te wat
terminen. En als de nu lijfpaohteren sterven, ocht
enich van hon, dan sal dat geit dat van hen ver-
sterven sal, comen in die gewerde handt. Oork,
5 apr. 1353, Dieet. Zie ook het volgende.
LIJFPENSIE , zn. Lijfrente, fr. pension , rente
viagère, \\ Want wi onser stat dese poente en
assisen,.. gheoonsenteert hebben en gegeven om
hore scoude en pension met te vergheldene, so
solen wi weten wien dat men die pension vercocht
heeft, oohte verooepen sal, met namen en met
toenaemen, wie vele datter vervelt oohte vervallen
sal, en oec ane wien dat men se betaelt ooht sal
betaelen. — Soo wanneer dat degene sterven die
Igfpensie hebben op onse stat, en de pensie daeraf
vervelt, eest tien scellinghen groete, eest een pond
groote , och te meer , • . dat wi die somme, geiyo
dat si vallen sal, selen ophouden en heffen,..
Oork. 2 juni 1335, Diest, li, C. v. Valkenburg
1570 a. 15.
LIJFRENTE, zn. Zooals thans. Zie ook lije-
TOCHTBEKTS.
LIJFSBERCH, zn. Levensbehoud, fr. conserva^
Hon de la vie, || Wy verstonden ten desen tyde
als dat tschip , ghementionneert alhier vooren , nutter
voomorode arraade , zyne réfugié hadde ghenomen ,
doir storm en tempeest van winde, in lyfsberch,
naer de Wielinghen ; was glienaemt tGroote gallioen
van Lisbonne. Piot, Chron. 682 (1588).
LIJFSTEELEN (Lyfstyien?), zn. mv. Timmer-
werk. II Welcke docxsael, zoo van achter als van
beede de zyden, moet breet wesen acht voeten,
met verbandt van daertoe te leveren al thoudt,
zoo balcke , vyf Ivfsteelen , rebben en lambourseersel ,
en de solderyngne gheleyt met dobbel deylen bert.
DE Pb. en Bb. XII, Zulte 35 (1644).
LIJFTOCHT, zn. 1) Zooals thtüinvruchigebruik,
fr. usufruit. Kil. Lijftoght. Fidus,., ^ Msus-
pruetus. II Welke somme heme wel en wettelike
22
m
LIJC.
urn.
yergonden es . . ; en [die] Jan , [dio] Yoregbeseyt
en f ontfaen heft en ghekiert in sinen orbore, be-
houdeleke diere yoreghenumder Ter Lyzebetten lijf-
tocht daema viftech jaer paysleke metter vromen
te hondene. Oork. 24 dec. 1298, WiUele. [Een
half bunder lands] , dat Willem WitteboUé hou-
dende was en opghedreghen heft, belioudeleke sire
lijftocht, en ver Margrieten Bijns wijfs. Oork, 7
jan. 1299, Honébéke (Humbeek).
2) Lijfrente , fr. rente viciffère. \\ Men en can oft
en mach gheenderhande huysen, onruerende goeden
oft renten , erffelycke ofte lyftocht , Tercoopeu , con-
stitueren, alieneren, transporteren oft overghoTen
dan alleen met soepenenbrieTen Tan Antwerpen.
C o. Antw. 1645, yi 8; it. 5. 9. Lyftochten die
de ouders ooopen op de liven van beuren kinderen
syn deylbaer . . ; dies mach deghene (tot wyens
liTe de lyftochtrente staet) deselve lyftochtreute
alleen behouden. Ib. xiii 31.
LIJFTOCHTER, zn., Thans lijfiochtenaar , fr.
untfruitier. \\ Lijftochter mijsnieman aal houden
husinge, en hof een half buender groot. — Elc
lijftochter es sculdich te lossene [var. lozen] zijn
lyftocht Toer den heer daer hij de lijftocht onder
heeft, en metter wet. tBeeht v. Uccle a. 2. 9; it.
21. 26. 29.
LIJFTOCHTGELT , zn.; LTJFÏOCHTGUL-
DEN, zn. m. Met gdd en de gulden ter loopende
waarde van den veranderlijken prijs der lijfrenten ,
fr. la monnaie ei Ie fiorin d la valeur variatie du
iaux courant det rentes viagères. || Op eene boete
Tan z B. groten lyftochtsgels. Èegl.' Lakengilde
Brussel 14<le B. Van den aendoenres a. 6. — Als
de Toirseide scutteren uuttrecken, soe selen de ii
Tan hen, met enen knecht, hebben, onder dach
en nacht, enen lyftochteulden, alsulken als de stad
Tan huere lyftocht betalen sal. A. Wautxbs, Ser-
mens, regl. 1412 § 16 blz. 12.
LIJFTOCHTIGEN, bw. In bezit steüen van de
lijftocht of het vruchtgebruik j fr. mettre en posses-
«tan de Vusufruit. || Indien daar geene kinderen en
syn, blyft den langsleyende absoluyt heer en meester
Tan syne eygene patrimoniele aangestorrene , en Tan
de helfte Tan de Teroverde en verworven goederen,
en alleenlyk gelyftogtigt in des overledens patri-
moniele en in de helft Tan de TerworTe goederen.
C, gr. Loon II 489, Reckheim c. 55. a. 26; it. 510.
LIJFTOCHTRENTE, zn. Lijfrente, fr. rente
viag^e, || Als yemant gecocht heeft (tot anderen
liTe tot dan synen liTe) eenighe lyftochtrenten , die
én mach van dien lyftochtrenten nyet disponeren,
maer moeten Tolghen, nae des coopers doot, den
liTen daer se op gecocht is [zynj. C. v. Antw.
1645 XII 16; U, vi 1; xi 50; xiii 31. Zie ook
M JPTOCHT 2 )
LIJOKAERDE (Lijckaerde) , zn.(.'). || Soe wie
in den bosoh Taert, die mach twee lyckaerde op
zynen wagen leggen, en die moet hij op zijnen
wagen binden, en dairop behouden tottor tijt toe
dat zij breken ; en die sal hy schellen op een eynde
twee Toeten lanck; en wie ander hout loede onder
bemhout die soude Terbueren xIt scell. zweertte.
Kb. V. Soniën 1460 a. 66.
LIJCKDEELERS , liebdelbbb (Lycdeelers,
lycdeelders, likedeelres) , zn. mT. Zeeroovers, zee-
schuimers, die Noord- en Oostzee door hunne stroop-
tochten onveilig mactkten; aldus genaamd, omdat zij
den buit gelijkelijk onder hen deelden; zij werden
ook .Tictualiebroeders geheeten, en ontstonden
in den oorlog tussohen Margaretha, koningin van
Denemarken en Noorwegen, en Albrecht van Meek-
lenhurg, koning van Zweden (Eelco Verwas, De
oorlogen met de Friezen, Bist. Chnoots, 581); fr.
pirafes, icumeurs de mer, qui infestaient les mers
du Nord et de la Saltique; ainsi nommês parce
qu'Us partageaient Ie butin également entre eux; on
les appdait aussi Yictualiebroeders (frères
aux victuaHles); ils surgireni dans la gu/erre entre
Marguerite , reine du Danemarck et de la Norwège «
et Albert de Mecklenbourg , roi de Suède, Likendeler
nannien sich die Seerduher in der ersten Hdlfle des
15. J., weil sie ihre Seute gleichmassig unter sich ver-
theUten. Schiller u. Lubben. Zie hierover de aant.
T. Gilliodts Tan Se veten in de kost. d. stad Brugge
I 467, waar ze Likedeelres (1400), en ook „coor-
vers^* en „uutlegghers" genoemd worden, en G^ail-
liard Olossaire. \\ De lycdeelers van Normandien. —
Doe beval de grave Philips , dat men de bastaerden
van Evreux, van Alentson en van Hien, alle
onthoefden zoude, en stellen ae zeer hooghe up
raden, zodat men de vorseide zeeroovers of lyk-
deelers van varre in de zee mochte zien. Jak t.
DixMUDE 91. 98 (1188). It. Despars III .S80 (1436).
LIJCKLIEDEN, lijckvolck, (Lyclieden), zn.
De personen die eenen lijkdienst bewonen, fr. les
personnes qui assistent è un service funihre, (| Dat
niemene te like ga zitten, no lyclieden ne leede
ten like, eer men vesperen begond luden {sié) te
sinte Donaes. C. stad Brugge I 357 (1305). (De
uitgever vertolkt het eerste woord, te recht of ten
onrecht door „lykbewakers*'). Zie ook gbbwbcambb.
LIJM, zn. m., zooals thans, fr. coUe. Kil. Viscum
etc. II Lyms. Eenen corf of hondert Ib., 1 gro.
Watertol 1550. Lyms. 1 groote mande, cotf oft vat,
ge^vt y lib.
LIJMVISCH, zn. Huisblad, Zned. riscKUjm, fr.
colle de poisson. \\ Lymvisch, lym ofte huysbladt.
de 100 ponden f 0. 3. 6. 0. PI, v. VI, Qentsche
tol aan het Sas 2 jan 1741; IX 676; it. XI 813.
LIJN, line, likib, zn. Vlaandersche landmaat,
= 100 roeden; 3 linien = 1 gemet, fr. ligne, mesure
agraire de Flandre, = 100 verges; 3 lignes = 1
gemet. \\ Ene line lants, . . diè leghet int ambocht
van Dudzeele, en xv roeden. Scl^. v. 7 Vrije 29
nov. 1264. Xi line lants en x roeden,., dat leghet
int ambocht eü in de prochie van Zuenkerca. ld.
22 aug. 1265. It. Oork. 25 jan, 1277; 19 juni
1289; 23 mrt. 1297, en passim. Zie ook gekbt.
LIJNMAKER, zn. m. Lijndraaier, touwslager,
fr. cordier. \\ Mertene den lynmakere, van zelen
en van repen, die men besechde in der statorbore,
xüy grote. Mebtbns, Oudste rek. 54 (1324).
LIJNPAT (Lynpaad), zn. Trekweg, fr. chemim
de halage. \\ Daar het scheepe is liggende in 't mid-
den van de Maase, hetselve mag bekommert of
gearresteert worden aan de zyde waar de lynpaad
is. C. gr. Loon II 343, Beckheim v 10.
LIJNSEE. Zie likdeseb.
LIJNTRECKER8, zn. mv. Lijnloopers, fr. haleurs,
II Corps des tireurs des batteaux, dit en thiois lyn-
tireckers ou Nieuwe natie. Bijksarch. Dedar. v.
1784, Mechden,
LIJNWAET, zn. 1) Linnen, l^waad, fr. de
la toile. Xil. Lynwaed. Linteum, etc. K. aud.
Linge, toute sorte de toille. Fijn lynwaet. j| Lyn-
waets. 1 fardeel geëvt x Ib. vis. — Rouwaensch
1 fardeel x Ib. — Een Bossche kiste uuyt Hollant
lx Ib. — 1 groots coffere van Hollant xxx Ib., en
de cleyne cofiers van xi oft xy banden xv Ib. -^
Hollant-s, 1 fardeel xt Ib.; tdobbel fardeel xxx Ib.
Schatting v. 1551. — Lynwaets. 1 Oisters rolle
xy gro. Een bale vj gro. Een kiste Tan zesse Toe-
LIJT.
UC.
169
ten lanck tinyt Hollandt, zny gro. Wdteriól 1660.
Fijn Ctemericz lijnwaet. de Pb. en Bb. Oent I 163
(1667).
2) In Sijn lijnwaet. In zij» hemd, fir. en
ehemise, a) J3ij de plechtige verzoening eener moord
moest de plichtige verschijnen met een hemd of linnen
kleed boven zijne gewootdijke kleederen, fr. dans les
réconciliations solennelles d*un meurtre Ie coupable
devait eomparaitre en chemise^ o. a. d., un vétement
de linge au-dessus de ses vétements ordinaires. \\ Eerst
en alvoren sal den perpetrant doen eenen voet-
Tal met eenen ongeleohterden persoon [de plich-
tige een aaniieniyk persoon zijnde, nl. de heer
van der Yichte, zoo werd overeengekomen dat
hij zich zou lat«n vervangen] , denwelcken persoon
sad commen te alsulcken daghe, stede en plecke,
emmers up tghewydde, daert den mondsoendere ,
sine vrienden en maghen ghelieven sal, in syn
lynwaet, blootshoofts , baervoets, met eender wassin
kerse van drie pondt onghebrandt in de handt,
voor den mondsoondere , . , Cv. Auden. 2de d. 344
(1532). Ten bestemden tijde, soo compt nuyt eene
camer daemaest, beqaaem wesende, de misdadige
in lijne laeckenen, bervoets, en blootshooffs, metten
halm, dat is een stro\jken in sijne handen,.. C
r. Antw. comp. YII viij 14; it. 1582, xxii 7; C.
V. Oent II 374. — b) Set openbaar verschijnen „in
zijn lijnw€tad'\ maakte wel eens deel van de bestraf-
fing eens overspeUrs^ h. Vapparition en pnblie en
ehemise fit parfois portie du chdtiment d^un ctdultère,
II tHof.., oondemneert denzelven verweerder," in
zyn lynwaet verghefienesse te biddene, knielende
op eenen knien, met een tortse van vier ponden
wasch in syn hant, en deselve tortae te dnighene
al d*Hoogpoort oppe, tusschen twee dearwaerders
oft messagiers van desen hove , binnen de collegiale
kerok van Sente-Baefs , . . Cannaert , Bijdragen 24
(1564), en blz. 20 — 27. — c. Bet openbctar ver-
schijnen in zijn lijnwaad was eene zeer aigemeene
straft als openbare schuldbekentenis of eerbare boete ,
voor politieke of bestuurlijke misdaden: de gesohic'
denis is er vol oaj», fr. Vapparition en puhlic en ehemise
éiait une punition tres ordinaire y comme confession
publique OU amende honorable, pour des dêlits poli-
tiques ou administratifs ; Vhistoire en ahonde,
LIJS, zn. V. Zitbank f fr. banc. Kil. Lgse/lys
fland. seamnum. De Bo Lijs, lijst, lijste. Zekere
vaststaande zitbank. || Van dat Gillis Boa ghebannen
was by der wet van Hulst van der doot van Willem
Danne, dewelke achter hem liet, daer de bailliu
hand an slonch te myns heeren boaf, y beddekine,
deen heelt van eere kisten en van eere Igs, en oleene
plonderinghe in de herberghe, en deen heelt van
eenen husekino vercocht der wedewen, boven sonl-
den, omme v Ib. Beken, btüjuws. Oent, rol 1723
(1372). Een lys met twee slom [sloten?], db Pb.
en Bb. Oent III 370. — Een siege-lijs. Auden.
meng. Y 184 (1499), en siege-lyz 189 (1637). —
Een slaeplys met een coffere daeranne. db Pb. en
Bb. l. e.
LIJT, LIJDE, zn. v. Doorgang, vrjje doorgang,
weg, fr. passage ^ pcusage libre, ehemin. Kil. L'ud/
lij de. TransituSf meatus, j* rta, actus. \\ En want
de voerscr. erve [nl. de Uiestersche lakenhal te
Antwerpen, geh. de Oolve] aen deen zide vorwaert
Street omtrent thiene voete, en aen dander zide
luttel oft niet, also dat tgebruyck van den kramen
in de jaermercten voerscr. de lijde en wech van
der merct zeere beletten en becommeren soude , . .
Stadsarch. Diest, schepenbr. v. Antwerpen 21 aug.
1444. 't Selve mijn leen weghende en l\jt hebbende
met waghen efi peerden oyer de Zwynsmeret toter
straten,., de Pb. en Bb. YI. Nevele 12. (1462).
LIJT (Lijdt) zn. m. Set slapen, het vernachten ,
fr. Ie couoher , aetion de passer la nuif. Franck : ly t
Bett. II Dat alle deghuene die duer deze stede Uden
zullen, aerme wezende, bevant(?) om huerlieder
noodt aelmoesene thebbene, dat een yeghelic van
zulcke vremde aermen ghehouden wert te treckene
ten hospitaele naerst der poorte daer zij henen
willen 'en vertrecken; in welo hospitael de voorn,
vremde aermen voor eenen Igdt en repas zullen
voorsien worden om huerl. noodtdurft, zonder die
langher te laten doen vernachten, indien zy bg avon-
de leden, en niet langher. db Pb. en Bb. Chni,
II 616.
LIJWECH. Zie Wech.
LICKCLAEWE (Licclaewe), zn. IMteéken, lik-
teeken y fr. cicatriee. Kil. Lidteecken. j. lijokteecken.
Vestigium, cieatrix. Schiller u. Lubben liklawe,
Kennzeichen im Fleisehe, Narbe. \\ Mine lioclaewen
syn vervult [nl. vervuild] en verdorven van teghen-
woerdicheit mQnre onwijsheit. Oetijdb. zv B. 122
v^ , Soven psalmen , ps. 37/38 : putruerunt et corruptae
sunt oicatrices meae. Bybel v. Plantijn 1666: myn
wonden; Stateobybel : myn etterbuilen.
LICKTEEKEN (Licteecken, licteeken, licteiken,
lyckteecken, lyckteken, lycteeken, liteken, liteiken),
zn. o. Thans litteeken, fr. cicatriee. — 1) Wond,
fr. blessure. \\ Yan manne te ontlivene jof lyoktekin
te makene, dat es sculdech de scoutete te doene
jof sine bode. Eü ware iemen gewiset te ontlivene
jof lyoktekin te makene , dat mach dabt quite laten
sonder den scoutete, het ne ware jof dabt ghelt
deraf name. Oork. 26 febr. 1252, Concordaat Si.-
Batffs en zijn schout,
2) Ken- of merkteeken. — a) (Yan een gild) , fr.
insigne (d'une gilde). || Yoirt en willen wi in engeenre
manieren dat ummermeer . . , enige gulde of gesel-
schap van den voetboege bynnen der vriheit van
onser stat van Bruessele opgeset of gemaict aal
werden of gehouden, alse cleedinge, oappruyne of
ander liteken te hebben, van hoedekenen, vergade-
ringe van schietspelen, om enigejuweele te schieten,
of coninge te maken, buten der Groter gulden.
Brab. Teesten II 642 (4 mei 1381). — b) Van de
arme Heden , fr. des pauvres. \\ Dat alle aermen,
levende van der voorseyder aelmoessen van der
Charitaten, zullen ghehouden wesen te draeghen
een mcBrck ofte Ujckteecken op haere tabbaerden.
BI. V. m. 7 oct. 1631 ; I 760.
3) Spoor, overblijfsel, fr. vestige, || Dat in den
voers. steen eenen ijseren rinck plach te zijne, daeraf
men alnoch dlicteekene af merokelic bevindt. —
Dat die voirs. van Aken die voers. opgaende houten,
die zy opte voers. lantwere a^ehuwen en ewech
gevuert hadden, binnen der voirs. stat van Aken
achter straten hebben laten liggen, ten liekteeckene
en memorien dat die van Aken die selve houten
opte voirs. lantwere gehaelt hebben, en dat die
■fame is dat sij geseght hebben dat zy toetasten en
huere recht nemen souden al die wyle dat onae
voirs. gened. heere jonek was. Rekenk, v. Brab,
reg. 136 fol. 143 v<». en 144 v». Onderzoek 1600.
4) Oetuigsehrift, fr. tUteetation. \\ Dat der mee-
dedighe der stat beteren sal mit eynen weghe in
Cyper, bynnen ix daghen te porren selve mitten
lyve, terichts daema dat he gifesoint heet mitter
partien en mitten here, en twe gantse jore do te
wonen, en guede brieve en liteiken van danne te
brengen dat he twe jore do gewoent hebbe. O. o.
Maastricht 46 (1380). It. Belg. mus. YH 318
170
LIN.
LIS.
lieteiken (Brussel 1S60); X IIS lyteiken (Bnusel
1868—1886).
5) Bliskf grcnd van vermoeden, ft. indice, siffnê
appareni qm indique avec próbdbilitê. \\ Indien daer-
naer dien beruchten werde beswaert bijt ▼erclaeren
YAn getuijgen, al vaert oock Tan oenen alleen, niet
suspect erft Tan quaeden yermoeden sijnde, oft datter
andere wettige licteeckenen toeTielen, sonde men
daerop oock mogen commen tot aentostinge en ge-
Tanckenisse van den persoon. C. v, Antw, eomp.
VII 1 9. Yermoeijen, indiciën oft licteeckenen. ib,
iÜ U.
6) Schrift t hriefje, fr. éoriif hillet. || Alszylieden
[fiZ. de yinders] de zelve partyen nyet yerappoin-
tieren en connen, zullen hemlieden gheven een
lycteeken om up troUe te moghen commen. C o.
Oent II 260 (1547). en lyckteecken 397 (1675).
LIMISTËR, zn. Benaming van eenen der menig-
vuldige etempele of ^^enien" om de lokene te tee-
ltenen te Meenen, it. désignation (Tim dee nombreux
pinn^one è marquer Je drap è Menin. || An Zegher
▼an Steenkiste, omme dat hy gesteken heeft ... de
groote prente van de limisters. — Een groote nieu
prente ahelic de limisters. Bbhbbt, I 310 (1561).
LIMOGEf Lamobgb (Lymoeee, lamoigne,
lamoengle, lamoen), zn. Tatant, ir. faiean. Kil.
L i m o g i e fland. PhaeianuSt phaeiaea avie. La Cume
Limoges (eoq, poule) Faiean,... cocq limogee,
auirement nommez faieant (1451). In het edict op
de jacht y. 31 aug. 1613, PI. v. VI. II 394 a. 74.
76. 78, is het w. lijmoege vervangen door /at«aii^.
II Haesen of lainoengien op den sneeuw niet te
vangen, met honden of met bc«en of stokken [nl.
vuurwapens] niet te dooden. Oekabd, Antw. arch.
I 141 (1507 \ Lamoenen. Ih. 200. Soo wat man die
scote eenen wilden swane, reyer, velthoen oft
lymoege, die verbeurt tsestich royalen Eekenh. v.
Brah. reg. 187 fol. 302 v<>., Ord. Warantmeeeter
1515 a. 7. Die eenighe wilde swane, reygher oft
lamoegen schiet, sal vallen in de boete van thien
realen. PZ. o. Brab. uit febr. 1545, a. 25; II 171. It.
173. 174 (1568). Soo wie hem voordert eenighe
patrysen, lamoignen, swanen, rygers oft eenighe
wilde beesten met eenighe garen, stricken oft dier-
ghel\joke te vangen oft te schieten, verbeurt het
gaeren , boghe oft ander instrument en daerenboven,
tot proffijte van den heere , iij Earolus guldens . .
Landeh. v. Grimbergen a. 57. (1275/1556). It. C.
o. Sanihoven, K. en br. 1665 a 44 lamoingen.
LINDE, zn. v. LiimEBOOM, m. Zooals thans,
fr. tilleul. Onder den lindeboom hadden de vergade-
ringen der gemeente en de terechtzittingen plaats ; hij
wae pde Uevelingsboom der geliefden \' onder gijn gC'
bladerte danete de jeugd j hij was het zinnebeeld der
vr^heid, en wij zien hem ook tot kaak of schandpaal
dienen f fr. les assemblees de la commune et les séanoee
de justice avaient lieu sous Ie tilleul; celui-ci était
Varbre favori des amants; la jeunesse dansait sous
son feuillagCf Ü était Vembléme de la libertéf et nous
Ie vógons aussi servir de püori. || Dat hem elck*
verdnghe van quade eeden te zweerene, . . op de
boete van z lib. par. en arbitraire correctie, te
wetene, van ghestelt te wordene aen de linde,
telex aensiene. ds Pb. en Bb. XXYI. Eupelmonde
97 (1555). Zie Qtimm Wörterbuch Linde 2) en
Gerichtslinde, Bechtsalterihümer 793 en volgg. ,
en Noordewier 3<)è: ds Pb. en Bb. Oent IV 286;
Lezer Linde en Gerichtslinde (a. 1412);
Kempeneers Montenaken passim; Hoffmann von Fal-
lersleoen Niederlandische volkslieder XLii; zie ook
TIIB8CHAXB BAViniir.
LINDESEE, LiJiTEWB, sn. Soori vem wU^ fr.
eorte de laine. || Tan enen sao Undezee sal mer
maken twee beUaerts en dri smael brede; en die
gheen bellaerts maken en wilt, sal moghen ma-
ken vj smael brede en niet meer. Eh. Ldketng.
Dieet, ord. 1425, Wolwerk a. 3, Tweelf soipelieren
wollen , half middelkindtswoudt eü half fyn lyuaee.
Arch. Bergen-op-Zoom, Breedenraads beelmtem vem
1476^1518 nr. f 1. 4 mrt 1489.
LINFABS, zn. mv. Benaming eener hemde haam"
stroopers die^ omtrent het midden der xiv eeuw, ds
Bhijnstreken onveilig nuiakten, fr. mom domnS è urne
bande de brigands qui infestaient les conirées rhénamer,
vers Ie milieu du xiv siide. Zie David Vitderlandeeke
historie V 577 en de aldaar gemelde geechied-
schrijvers.
LINGENE, zn. Kil. L i nghene. vet. fond. lAmme.
slijk f modder, fr. de la boue^ eene bet. die wel past
op het volgende: || Dat niemene moet mul nooh
linghene werpen in de beike, up zz s. Kb. Lakemg,
Ipereuj vii, Vulres, doch niet. op deze aanhalingen
uit Jait t. Dixkudb 56. 59: {| Hy \nl. Willem
van Loo] dede se drie daghen liuio sitten al naeot
int pelleryn te Bycele, zonder eten en drinken;
men wierp na hemlieden met yorte appelen, met
moren [modder, slijk] en met lingne. — En de
quade knechten wierpen linghenen van quaden
eyeren en vorte appelen na Bosscaerde. (Lambin
verklaart het w. door eiersehaUm, fr. eoques d^aeuf,
wat aannemelijk zou kunnen wezen voor 56, doch
in 59 zagen wy liever het sUjm van bedorven eiere,
fr. la glaire d^osufs gdtés).
LINGEREN, zn. mv. Yan goud en zilver.
Staven f btiren, stangen, fr. des Ungols (d^or ei
d' ar gent. || Proces van N. . , dewelke hem vervoorderd
heeft te sohroyene alderley soo gouden ab silve-
ren munten, en het schroysel daeraf komende ge-
smolten en de lingeren verkocht. Gékabd, Antw.
arch. I 296 (1569).
LINCKEN (Lyncken), ow. Verlangen, haken
(maar) f fr. désirer, aspUrer è. || Dat zou.., haer
ooc voughende an de tafele, heeft t voornoemde
schaepshooft, dat zou wederbracht, zonder eenich-
sins up den zaturdach te peynsen, up den cant
van de tafele ghestelt en danot dersenen, daerhaer,
mits haere veurghaende langhedurighe zieckte, naar
ghelynct (verlangt) hadde, gheheten. Cavkabbt,
Bijdragen 426 (1592).
LINCKSEL (Linczsele, linghsele), zn. o. Lenging,
verlenging j fr. aüongemeni. || It. daertoe gheoochi
groote sterke lange nagle omme tlinczsMe vaste
mede te maekene. Stadsrek. Ninove 1477. It O.
V. Loven « Serdt, 10.
LINTWORM, zn. m. Draak, fr. dragon. Kil.
Lindworm q. d. Nilworm, faeulue, eroeodibu
Niliacue, etc. K. auet. Ver frequent sur la rivière
du NU : crocodile du Nil. Ghrimm lindwurm , drache.
Lezer lintwurm. || Item , sinen [iiZ. van sint Servaaa]
pelgrimstaf, met eener potenchen [nl. kruk] daer
hi den lintworm met doodde. Belg. mus. III 408,
15de E.
LISSEN, LIJSSK, zn. mv. LeertouweriJ. De m#-
einden eener huidj fr. les lisi^es, les exUrémitéê
d^un» peau. \\ Item , sullen alle huy vettere an schoen-
makers gehouden wesen hun leer te stellene omtrent
der cupe daer tselve in gelegen heeft, al nat,
alzoe dat tselve uyt der cupe commen enopgehaven
is, op eenen hoepe oft twee; behalven SmX men
die halsen en lyseh gecommen van denselven rugge ,
sal stellen neven dienselven rugge in eenen anderen
hoepe. — Die schoenmakers sullen sohuldich en
LOC.
LOE.
174
gehoaden lyn hun werk goet en getioawe te maken,
te wetene: van coyen-, Tenen-, oeeenleer en dier-
gel jcke leer, wel getout en wel geret, en sullen
OTerleer maken ran den YOerscreTen leer; en die
binnensoelen moeghen ey daeronder setten ran hal-
een en liasen wel geroet, en lappen van rugleer,
en egheen andere lappen, en daartoe wel geroet.
JT. Uertouwertambaehi ie DUit, 27 febr. 1546 a.
2 en 21.
LIT, zn. o. 1) Qraad wam venoani$ehap , fr.
dtjffté dt parenté, || In *t schependom van Antwerpen
en moghen niet wesen die naerder sQn van maee-
Bchap aan t«n derden halven lede, als zQn broedere,
en broeders- oft susterskinderen , die naerder z^n
dan ten derden halren lede. C. o. AiUw, 1582, IT 6.
2) Sijne volle leden hebben. Yan eene
gerechtelijke handeling. Volledig tijn , eutn alle wette-
l^ke vereitchten w^doen, fr. (d'uH acte fudicicnre)
eire complet, aatiefaire è iouiee lee exigeneee Ufjalee,
il Zal eene purge hebben hare volle leden, zo behoort
er toe dat hem de heere oft de meyere gheven
eenen heèrliken daoh. C. v. AaUt,
LITT£ECK£N. Zie licktxeckek.
LITSOëN, zn. Tgl. met het wkw. lensosnxv.
il Dat nyemandt egeen litsoen, drooghen harinek,
oeck wraoken, onkuerbaer harinek en zal mogen
▼erooopen binnen deser yryhejt Tan Turnhout oft
Outumhout. Kb, v. Twrnhout 1650 fol. 76.
LI VB£I (Lirereya , livrye) , zn. ▼: KrijgêkUeding
en diengikUedingen , ft. livrée, tenue de guerre et
de service des güdes, || Betaelt voor iiio liüj ellen
laeken- betaelt voor xüi ellen groen laeken, daer
livrye [krggskleeding] van den voetboghe en hand-
boog a%emaeckt was. Vak Mslckbbbkv, JTruw-
gilde 26 , reken, van den tocht naar CdUns 14S6. Dat
sy \nh de gilde van sint Sebastiaan] tabbaerts,
rocken oft heucken sullen moghen draghen van
eenen parure en livereye als by den supplianten
geordonneert sal worden, ds Pb. en Bb. XXY.
Kemteke 40 (1533).
LOBEËL, zn. o. Laken weverij. De onderste rand ,
de Uh, ft, {draperie) Ie hord inférieur, \\ Alvooren,
dat men nu voordt useren zal an tlobeel van den
ghesneden lakenen, die ghewyst zullen worden
naer dezelve snede waerdich het teeken metter
Booee thebbene, daerbij te stane [2. slane] een
cleen loodt Kb. Lakengilde Bntgge, VuUers, 58.
LOBIJN, zn. o. i| Een sel veren beckin en een
lobQn , met der wapenen van Dendermonde. dx Pb.
en Bb. Oemt II 540, Juweelen v, sent Joorisgnlde
1528.
LOCHT, zn. Tnin, hof, fr, jardin. \\ Ben half
buender lands . . , gheleghen op feit achter Gallen-
berge, achter WilTems lochten Tan Callenberghe.
Oharierb. begijnhof Brussel, fol. 206 v». Schep. St.-
Pieters-Leeuw 1364. Zie ook Lochtikck.
LOCHTËN (Lochtin) ? ow. Hovenieren, tuinieren,
fr. jardiner, \\ In den boegaert moghen de pach-
ters lochtinen metter spade , sonder plouoh en sonder
beesten eenegherande derin te doene. ss Pb. en
Bb. IX. JEeke 5 (1405).
LOCHTENAERSCHAP (Loeghtennarscap) , zn.
Soveniersambt , fr. office du jardinage, \\ In offido
quod vulgo dieUur loeghtennarscap. Vak Lokebxn,
St.'Pierre nr. 535 (1238).
LOGHTINOIER, zn. Tuimer, hovenier, ft.jar-
dinier. \\ Omme dieswille dat gylieden. Jan Cooman,
lochtingier, en Deoys Byckaert, ticheldecker Tan
uwen ambachte , . . ulieden vervoordert hebt ....
Cakkabbt, Bijdr. 487 (1566).
LOCHTINCK (Lochtün, lochtin, loohtyno), zn.
m. TVmi, hof, UÊoesMn^ ft. jatdim^ noiager. Eöl.
Lochtinck. fland. j. hof. Hortus. \\ In reddiübui^
supra lochtin, et dUii in villa, UL sol. Tav Lokb-
BBV , St'JPierre nr. 896 (1281). En es wel te wetene,
dat die in Ghrusenberghe porten, torren of husin-
ghen daeraen clevende, wonen zullen, en zullen
gheene usanchen, lochtin, preyel of andere ysemen-
ten moghen hebben upt kerchof , bg niemens orlove
no anders, db Pottzb, Kortrijk 322 (1358). De
poerte, sinen perdstal, den lochtino bachten schuere
en de heelt van si den fruit«. db Pb. en Bb. ix.
Zeeoergem 4 (1422—1424). Erve en lochting. Aud.
Meng. rr 155 (1448). Op onderalf dachwant lants , . .
en heet de Lochtyn. db YLAKHrcK, Zw. 153 (1851).
Hoof kin en lochting, metten duufhuuse daerup
staende. ld. Stad it 189 (1524). Dat nyemant in
ander lieden bogaert of lochtyno en gaen noch en
comen [sic"]. C. v. Brugge, 1 219 (1552). Denloohtync.
O. V. Qeni ii 252 (1546). Den lochtinc. 76. 367
(1560); en passim in Vl.
LOCHTVRIJ, bn. Yan een erf. Imchtvnj, nl.
vrij in de hoogte, ft. (d*ume propriété) libre en hash
teur. il Ben yeders erve is Trg en lochtvrfj van
den gronde af tot den hemel toe , tensg dat bl\jcke
Tan servitute. C, v. Diest, VZ. xix, 19.
LODDER (—e), zn. m. Een zeker kleedingsiuk^
ft. certaine piiee d'hahUlement. || Vort, wat manne
die een porpoint Tercochte ofte eenen loddere, en
men up hem prouven mochte dat hQre valsohe
sto£fe in gheleit nadde, als es scaerhaer en vlochaer
en coutoen. db Pauw, Vgb. 78 (1358).
LODDER, zn. m ; vr. Loddbgb. ÉengeU man^
eene geile vrouw, ft. u» homme vohgiiueux, une
femme voUipiueuse. Kil. auet. Lodder. Seurra,
seortaior, homo venereus. Belistre, putier. \\ Doe
sprac vrou Margriete: Willem is beter en eelder
van gheboerten dan ghy zyt; na alle wetten civil
en ooc na de wet Gods, hy es eelder van ghe-
boerten en ghetronwt [nl. wettig], en ghy, van
uwes vadersweghe zyt ghy onedel en een bastaert.
Doe sprac Jan [van Avenues] voer den coninc,
by der tafele van marmere, voer al tvolc: Gk)d
moets jammeren, dat ie eene loddeghe hebbe tot
eender moedere, en zo verantwoorde Qtod» my; eü
u maeght wel jammeren, dat ghy hadt eenen lod-
der, een pape te eenen vadere; efl nu weet elker-
lyc u edelheyt. Hebt gy ons hier ghedaen daghen
om u zelven te scoi&erene? Jah t. Dixxudb 141;
it. 240. Men sal bannen uytter stede en casselrjra
rabauwen, loddegen, trawanten, oocquinen en botters.
C. V. Cassd a. 156. It. C. v. Órave i 41 ; Cannaert,
Bgdragen 28 en 35.
LOEFFENE LUDE. Zoo staat er in het Codex
op de Brab. Teesten I 788, priv. 's Boseh 11 jan.
1330 a. 14; doch er moet gelezen worden ghb-
LOBTSAK LUDB , gsloofioaardige lieden , ft. des per'
sonnes dignes de foi, naar eenen zuiverderen tekst,
en heel het art. als volst: i| Weer oec dat die
levende met groter armoede of noede bevaen worde,
en hy dese armoede of noede met sinen gheburen,
die gheloefsam lude weren, . . betonen mochte , . .
LOENTE, an. v. Windstilte, onwind, ft. eaUne^
absence de veni, \\ Yan arbeyde van mele te haelen
en ter hackers huysen te voeren in de loente, en
tbroot weder in der stat faute te brenghen, be-
taelt... Stadsarch. Bergen-op-Zoom, Sièken. nr.
648, Mrt. 1479—1480. Ord. aeng. de hackers ten
tyde van loente en stUheden van wynde. — Om dies
wille dat den tyt van loente en van stilheden van
wynde was, en dat men qnalic gemalen meel crigen
[kon.]. Ibid, (Onypers t. Y.). Zie ook awutt.
472
LOF.
LOY.
L0E8CH (Looe, losch, loechs), en. lEenê toort
van kostbaar leder (marokijn?), eertijds in gebruik
voor het benedenste, afhangende deel der zitkussens ^
meestal roodkleurig, en soms versierd met borduur»
werk (?), fr. sorte de cuir de prix {maroquin*i) ,
autrefois en usage pour la partie inférieure peadante
des coussins de siège, généralement de couleur rouge,
et orné quelquefois de broderies. Kil. Loose yan
het sittekussen. Pulvini pars adversa sive ima,
rudis et textile pictura operéque JPhrygio [»/. bor-
duurwerk] vacua: ex rubro corio plerumque eonstans ^
unde et roode loose etiam diciiur. Schiller u. Lubben :
Losch e y Leder, auf der einen Seite roth, au f der
andem weiss. Lexer: Lösche. lösch, sin. eine art
kostbaren Ieders, bes. rotes leder, saffian, aluta, —
art leder oder wachstuch , worin die yardel gepackt
worden. 1| Duodena pellium , que dieuntur rodloechy
den. Tol te Damme 1252. Dat men van eenre ygeliker
dosinen loeschs gelden sal enen assijs-ingelschen tas-
sysen , en dairmet sal dloechs quiten siju yan allen.
(Kantteekening : Item , yan eender dossinen loeschs
sal men gelden een inghelschen). Diest, Doude Bootb,
f. 66 (12 dec. 1390). || || In die camere boyen die
poerte: It. noch een half dosyne sittecussene met
eenen teneyten yelde, onder met roeden loessche.
It. noch een half dosyne sittecussene met eenen
groenen yelde en met roeden loessche onder. It.
noch een haWe dosijne sittecussene met eenen
blauwen yelde en met loessche onder. It. noch yj
blauwe sittecussene slecht blau laken met royen
loessche onder. It. noch dri sittecussene , daer Janu-
arius en februarius op steet, met roeden loessche
opt doyerrecht. Inv. v. d, Suist 1489.
LOET (Loed), zn. Lood, munt of gewicht? fr.
monnaie ou poids ? Kil. Loot. j. half oncie. semunciat
dipondius. A. Wauters, Tables ehron. ii 589 (1179):
eens de 5 lods d*argent, Maigne d'*Amis heeft 1 o d i s ,
semuneias demi-once (A 1167). |j Zo wie uyt syn lande
delft Eout [üar. seC]^ daer men zout af ziet, die
es den graye eens schuldich, yoor elc ghemete,
drie loeds. (Lat. tekst lodos) de Pb. en Bb. XYI.
Assenede 39 (1242).
LOFFELIJCK (Loyelic, — lec), bn. en bijw.
'Yan personen en zaken. In H algemeen f van taken,
de vereischte hoedanigheden en deugdelijkheid bezit'
tend, lofwaard, ft. se dit des personnes etdesohoses,
en générale des choses, possédant les gualUés et la
bonté requises, louable. Kil. Lofsaem — lofweer-
digh — loflick — loflicken. LaudabiliSf laude dignus,
laudabiUter. Maigne d'Amis Laudahüis, — appro-
batus : ds bon cdoi, en bon éiat. Laudahile bladum
(1202). Yan personen. — Loft'elijoke getuigen.
Oeloofwaarde getuigen , fr. témoins dignes de foi,
II Offt ... die parthyen sulx consten geproeyen
met twe loffelicke getuigen. C gr. Loon I 131
(1527). — Een loffelijke dorsoher. Sen lof-
waardigCj aanbevelingswaardige dorscher, fr. tf» batteur
en grange louable, reoommandable. || Alse die thiende
in de scure bracht es, soe sal the gasthus daer
senden enen loyeleken derchere. Oork. 11 juni
1277. — Yan zaken. || In triginta quinque solidis
noüorum et duobus ei dimidio eaponibusj bonis et
lamdabilibus. Schep. Brussel 1454. Ouden rente-
rollen en boucken yan landtheeren wert ghelooye
ghegeyen en men doet daerop recht alzoyerre als
die loyelic en behoorlic onderhouden zijn. C. v.
Qent Yi 2. En die waghen, dien the gasthus daer
senden sal , sal alsoe loyelec siin, dat cher ['s heeren]
Wouters thiende niet yerledt [var, yerletd] en bliye.
— En alse dat coren ghewannet es loyeleke . . . Oork.
11 juni 1277. It. C, v. Loven, 8erv, 66. C. o. d.
Kid X 7; C. «. Antw, 1545, Yiii 40; C, v. Bru9-
sd. Stat. Serv. 21. 36; Martinaz 135.
LOGENLUCKHEIT (Loegelyckhede) , zn. On-
waarheid, leugens, fr. des mensonges, jj Wye scepenen
loeghelychede anesecht omme profijt en oorbuer
yan der poort, men zalne bannen yijftich jaer uyten
lande yan Ylaenderen. ds Pb. en Bb. xxyi. Rupel^
monde 69 13<ie E.).
LOGENSTROOPEN , Logbnstbeepek , bw. Leu-
genstraffen , leugenachtig maken^ fr. iraUer de menteur.
Kil. Loghenstroopen/ logenstraffen. Arguere sive
insimulare mendctcii. jj Wie den anderen logen-
stroepste [var. loegenstreept] , . . hi es om ... K, d.
Ammanie 1292 a. 1; Waalsche keure v. Mei 1312:
quiccmque lautre dement.
LOGENSTROOPEN. Zie ^eugenstboopen.
LOGER, zn. Kogel, fr. balU de fusil. \\ Seeght
oick een andere carabyne geroaeckt te hebben [met]
een gelycke steertyyse, schietende de yoors. cara-
byne , oyer syn best onthout , 20 logers int pont. —
Een carabyne lanck wesende drye yoeten, schie-
tende 15 logers int pont. L. Galesloot, Messager
1885, blz. 10.
LOY (Loye, Loeye, Loie), zn. y. en o. In yer-
schillige bet. 1) Wet, de Romeinsche wetten, tegen-
overgesteld aan het costumier recht; het recht; ook
een statuut, fr. loi, les lois romaines, opposées au
droit coutumier; droit et justice; aussi un sfaUU.
Kil. Loy. vet. fand. Lex. Ook Louwe / lauwe.
II Noch en sal noch en mach mijn here Woutre
yorseit , . . noch nemen noch arresteren haer cnapen,
noch haer maisnide, noch hare late,., het en si
oyermids mesdaet, ochte oyer leleec fait, ochte bi
loye. Oork. 28 aug. 1292; Fr. tekst par log. Een
loye en een moejelijck recht K. v. 8t.- Truiden,
1366 a. 44, Piot, Cart. II 10. Eyn loye eyn
mogelick recht. C v. Jdaastr. Stat, 1380 a. 96.
So solen die scepenen, yan schoulde, yan erfliken
guede eii yan anderen saken datseWe recht en loye
wisen dat sij yan aids gewyst hebben, a. 120.
Want die stadt te recht en te loye steit als eyne
guede yrie stat. a. 123. Nae die dispositie yan
eender loy en, die seegt: mortuo mandatore, expirai
mandatum. Y. D. Tat. 30. Een loy oft statuyt.
413 Y^/ Die actie, die gefundeert wort in een loye
oft rechte, dat een tribuyn . . yan Koomen, geheeten
Aquilius, maicte opte.scaden die deen persoon den
anderen aendoet. 86. Wet eü loye. Plac. o. VI,
I 102 (1521). Loeyen en wetten. Jan t. Dizmübb
125. Hoewel . . . den procureur gheïnterdiceert en
yerboden is eenige Latijnsche woorden te ghebruij*
eken, oft eenige loeyen oft passagien yan de ghe-
schreye rechten in heure schrifturen te allegeren,. .
C. V. Lier, Stijl, xvii 19. — DocteuT in loy.
Doctor in H Bomeinsch recht, fr. doeteur en droii
romain. f| In den handen Peters yan Camdonck,
docteurs in loy, cancellier ons genadich« heeren.
A. Waütbbs, £nv, II 67, Lakeng. v, Merckten. 1411.
2) JEed, fr, serment, || De yerweerdere in yer-
baele saecken de schuit ontkennende en den gede-
fereerden eedt (soeyerre de aenspraecke het loy
offereert) accepterende, moet denselyen eedt doen
terstont ten selyen genaohtdaeghe. C. v. Caggevinne,
Stijl. a. 13. — Syn loije doen. Zijnen eed
doen, fr. préter serment, \\ Dan, oft hg op die
sefye deerdenmael niet yort en queroe, sal den
aensetter dan moeghen syn loye doen, en yorta op
hem yolgen, nae der stadt recht, yoer brueken en
costen daerop gegaen. JT. v. Tongeren 1502 a. 3. —
dLoy deiien. Zie Den eet deelen, Otossa'
rium L 889. || Die cooper, den eedt des yoeraor. nae-
LOK.
LOL.
m
derlincx niet beghereDde, maer selve willende
proberen dat den .naederliuck , roet andere, Tan
de yernaederde goeden pactie oft conventie gemaeckt
heeft, mach dat doen, ofte den naederlinck daeraf
dloy deylen, ofte hem t'selve stellen in deylinghe
yan eedt. C. v. Loven x 14.
3) Beehisgehled ^ fr. juridiction. \\ Dat de vors.
Jacob . . . Eateline , sier nichte yora. , vooral doen
aal coateloes en scadeloes huut den zeerde [seent^ ?]
en des bisoops loye. Gaknabbt, Bijdr. 381 (1374).
4) Allooi, gehalte^ fr. aloi, titre. || Tuee scellinghe
onder groeten GoniugstomojKe , goet en gherecht
en van goeder loien. Charters van Terkameren
nr. 106, Dworp 1333.
6) Loykens(?) hantschoenen. Sand-
schoenen van gelooid leer? fr. des ganis de cuir
tanné. Kil. Loye / louwe. sic. hoU. j. tanne.
II üytgescheyden en gereserveert , tot behoef van
den heere van Beveren, terecht van erkentenisse ,
tVelck t'elken Sinxendaege, op syn kasteel van
Beveren, gedaen moet worden van witte loykens
handtschoenen , borsekens en toumoiskens. db Fb.
en Bb. XXY. Kalloo 21 (1575). Zie ook Hant-
SCHOEy.
LOYAEL, bn. Wettelijk , fr. Ugai. \\ De loyale
oosten. C. gr. Loon II 415, Reckheim. — l^yhoff,
Qedenkw. I 282. 325. Loyal essoinne^ en loial
essoigne: wettige verhindering.
LOYEN, bw. Becht erkennen of geven op\ fr.
reoonnaUre ou donner un droit sur. jj Dat wi,
momboren, en de outste van den scepenen en van
der vriheid ghemeinlic van Dormale, versocht
zijn . . wat rechte . . } tughen en dragen : dat ons
wel condich is, dat Jan Yan Dormale een pannus
[nl. paenhuys, brouwerij] hadde te Poelnaetsen,
dwelck hi veroochte; en dat hi daema quam aen
alle de ghemeyn lade van Dormale en zeide: dat
hi sijn pannus te Poelnaetsen vercocht hadde, eiï
dat hi gheme een ander pannus in de vriheid
zetten soude, en bat ons allen dat wy hem dat
recht laten wouden dat syn ander pannus hadde
te Poelnaetsen; van denwelken tghemeyn dorp en
vriheid hem andwoirde en zeide: zy gheven hem
gheme alsulke coere quite haer aenghedeelte als
si daerane hebben souden, maer sheren ceure so
en loyen si hem niet. Rekenk. v, Brab. reg. 131
fol. 52; 15d<i E. Dormale.
LOYRECHT, zn. Romeinsóh recht ^ fr. droit
romain. || Na den ouden loyrechten , . . soe sullen
die agnaten hebben dat leen. Y. d. Tav. 199 v°.
LOKE (Leucke, Luke, Lucke), in. 1) Omheining ,
fr. clóture. Kil. Lok e. j. Leucke. S^menium,
II Okutsurae, qwte fient circa dietam terram, quae
vulgariter dicuntur Loke, dehent inspici, emendari
et fieri per scabinos. E, v. JEedoo 1240. Negheen
ghebot es de scoutete schuldech te gebiedenesonder
den abt jof sinen bode en sonder sin geheet; hetne
ware loke te scouwene en waterl^et. Dibbcx, Qends
eharterb. 5 a. 8 (1252). Yan allen mesdaden van
iy schel, die scepenen wisen, jof hoe so si vallen,
es de scoutete sculdeoh te hebbene den derden
penninc eü niet meer, sonder voor loken te schou-
wene eiï waterlate. a. 10. Loke te scouwene en
waeterlaet, dat es scouteten recht up doude eü
niet vorder ... en gevielt dat men vorder scouwen
soude loke jof waeterlaet, so waer het scouteten
recht. a. 11. — Alst schepenen goet dunct , men visi-
teert de leucken en thuyuen; en die qualick zyn
leucken oft thuynen ghemaect heeft, boet jeghens
den heere drye schellyngen parisis. C. v. DesseU
donek 1612 a. 54. Wat men tuijght, dat men heeft
gesien doen, van wegen te varen en te gaen, en
van loke te luken, en over recht niet en tugght,
dat en doet nyemen onstade. t Recht o. JJccle a. 48.
Yan loke doen Yrede» gelijck dat gbyne hebben
wilt. a. 15.
2) Sen opening t een gat; — een put {een om»
muur de waierbak), fr. une ouverture , un trou; — tf»
puits (un réservoir entouré d^un mur). Kil. Lok 9,
lok, lock. ger, sax. sicamb. Foramen. || Welke
fonteine men draghen sal in devizen ghewrocht
van bordure, staende beheymt in eene loke oft
murage, met eenen torrekine uprijsende en daer-
uut sprutende drye goten overal spraeyende, in
teekine der heligher Triniteyt. Fb. de Potteb,
Oent III 607. R^l. Rederijkerskamer de Fonteine
1448; zie aldaar het Blazoen blz. 276.
8) Hakhout dienende tot de omheiningen ^ fr. bois
taülis servant è dóturer. \\ Loke van iii jaeren
hout, en hagen van iii jaeren zyn kateylen. C. o.
Aalst 424. Dat de scoutete van Everghem, bi wiia-
doeme van schepenen, gheven mach den lieden
wech te yaerne upt hare, en loeke en tuun bre-
ken, up dat men den lieden verzette hare acade.
Oork. 8 febr. 1275. Dat Diederic, de vors. pach-
tere, vint up tgoedt zulke bezaethede en loken als
hiemaer volghen . . . Item , an Sturtkin die loke
ligghende ter herden. Item , an den boach die
loke bereet en die tune bereet. se Pb. en Bb. YII.
Semmerzake 8 (1400). N. N., van loeke eü staeken
te bouwene opte Loebochs bij Loeveue, dies was
viijc thuynstaeken , vi\jm loecs, c groter langstaeken
eü 50 langer voerken. — N. N., van griehtene en
yan den voirs. loeke metten voers. staeken te ver-
l'ukene al omme mi vrouwen van Brabant wingart,
eü van den haeghen te maekene eü te stoppene
eü van den ouden thuynen te riehtene Reken, d,
domeinen te Loven 1404/5.
4) Vlok, fr. flocon. Kil. Loke. fiand. \. loeke.
Floceus. II Het en ware zine loken of zwarte wulle,
die hem bliven zoude van zine lakenen. Kb. v.
Iperen 1363, X 18.
LOKEN, bw. Sluiten y fr. fermer, dóturer. Kil.
Loken. j. luycken. Claudere. \\ Alvooren, zo zijn
in de eerste twee jaren naer de troublen , . . den
choor en keercke , gheheel bloot eü opene ligghende
ten voors. choore, ghestopt eü ghedaen loken ghe-
weest. sï Pb. en Bb. IX. Naxareth 60 (1587). Zie
ook LÜICKEN.
LOKERE ROOT (L dt), zn.(.»). I| Baesee
van der Brugghen, van twee pondt lokere roodt,
iiii schel. par. Auden. meng. III 394, Nieuw sche-
penenhuisy c. 1528.
LOKERKEN (L— in), zn. o. Kistje, fr. cofret.
Kil. Lok er. fland. Theca. \\ Men vant voor elcken
antaer, onder den zaercsteen, een vierkant lokerkin
ghemetst eü dan toeghestopt met een tichel oft
steen, waerin men bevonden hadde looden of te-
nen vaetkins... Febd. yakdeb HAEChHEir, Ber.
tijden I 177.
LOCQUET, zn. o. Strook lood ter afleiding van
*t regenwater aan de hoeken van een Uijen dak , van
dakvensters f enz., fr. noquet. Kramers. |1 Yoor *t
sluy ten van de dacken , daer ^ie wercken met loot
sluyten met locquetten tegen de mueren, . . Regl,
Kdificie-meesters 16 jan. 1705, ir 2. Yoor elck
Ylaems locquet dry voeten a. 19. {Schaelie dacken).
It. O.-P.-B. aufr. 30 jan. 1737 a. 8.; V 155.
LOLLAERTS, eigenn. Lollaarts , fr. LoUards.
Wereldlijk broederschap, zich gelastende met de
verpleging der zieken, inz. der pestzieken; zij na-
men in den kort de zinneloozen en de losbandige
174
LOO.
LOO.
jongelingen, en yergeselden de Iglutoeten. Bese
▼eigadering Tan vrome lieden begon te Antwerpen
in 1842, en te Brussel, naar 't schijnt, in 1368.
Men noemde se ook Alexiatunj CdlAroen {frairet
dê Gffla), en Btgga/rden, Kil. Lollaerd/ Celle-
broeder / broeder Lollaerd. LdUardutt Alexianus
m<maekiu. Zie MUi. dê Brux. III 470. j| Twee
huosen en erven. . . daer de Cellebroederkins woo-
nen, die men heet Lollaerts (Audenarde). Aoad.
d^ardkM. ziii 236 (1441).
LOMBARDEN, eigenn. Zooals thans; fr. Lom-
harde. De gekende lialiaamtcke koophaudelaart , die
wteu hier te lande sedert de \Sde S. aatUrefl^ en
er wisseibamkem en pamdkuUen oprichtten; hun over-
drevene wUuuehi liraehi hen atdra in kwade Jaam,
toodai x^ voor woekeretars e» bedriegen doorgingen.
Kil. Lombaerd. Foeneratort «nfrorttu, danitta.
mUgo lombardms^ a Lombardiê Oisalpinie Ghüie,
„aeerhiseimiê foeneraioribuë\\ || Oeo mach die greye
Tan Yyanen lombarde houden binnen sinen sonder-
lingen lande. Oork. 24 juni 1297. Voert so z^n
w'ü sculdech deken en oapitle Toers. te quitene
Tan den ghelde dat staet ten Lombarden, db Pottbb
Kortrijk I 323 (1368). So wat lombarde die hier
OTer jaer in de herberghe leegt , hine sal met dien
Tremden ooeplieden niet gaen op de halle, noch
raden noch ontraden te diere oomenscape; so waert
die lombaert dade , hi waers op 1 boete van ....
Lakeng. Bruêtel 1366 a. 16. Yan den usuriers,
die men heet Lombaerden. V. d. Tat. 126. K. v.
h. markgraaftehap 1292 a. 48. K. d. ammanie 1292
a. 68. Brab. Teeeten I 717 (1304) (Lombaerde
beede?). db Pauw, Vgh. 25 en 26 (1338).
LOMBABDIE, ei»9nn. Lombardije^ fr. Lom^
hardie. Bij Yan der Tayeryen wordt het gebruikt
Toor Bome, fr. Mome. || In den rechten Tan Lom-
baerdjen, een Talsohere van der munten yerbuert
zQn hant. — Ben notarQs, die een valsch instru-
ment maict, is sculdioh, nae de opinie yan ennigen,
gepunieert te wordden dat men hem zQn handt
afhouden sal, en dat useert men in Lombaerdijen.
— Nae gewoenten Tan Lombaerdyen: die ierstwerf
steelt, £e neemt men een oeghe; en anderwerf
steelt, die neempt men zjn nase, die derde werf
steelt, die wort gehangen. V. j>. Tav. 66 t^., 67 y*.,
81. — Lombaertse letteren (?). 1) Een boeok
in Lombaertse letteren geschreyen. Y. d. Tav. 41 y*.
LOMPBOER, zn. iZntroer, Geweer dat met eene
Umi werd afgeetokent it. monequet. Kil. Lompe/
lonte. Fomea igmarHit. Piot, Chr. 692 heeft: handt-
roers, poeder en lompten. || Dat niemant.., en
sal mognen hebben ofb houden eenigherhande yier-
roers oft snaphaenen, en dierghelijcke , oleyne ofte
groote, langhe oft kovte, dan alleeneiyck lomproers
olt musquetten. JPl. v. Brab. 17 juli 1625, Il 183,
%, 1; it. 2. H. A, en Alselmo, Jaohi $ 29.
LOO (Loe, lo), zn. Boeeh, woud^ fr. bois,forii.
Zie Eüliaen. |j JPaêturetm adjaeentem tiUae taneti
Audomari in nemori qmod dieitnr Lo, et in palu-
dibuê et praüêj et in Bmera et in Hongecoltra.
meibuê eorum^ exceptd terrd Laxarorum, eoncedOf
eient fuii tempore Bóberti oomitie Barbaü. Wabk-
xöKie, Fl. St. u. Bg. L F. v. 8t. Omaair v. 1127.
a. 18. Urk. iz. liem, eodem eaeramento reeognot-
eimnêf quodjkndms nemorie iüiut prope Lovaniumj
gui vnlgo dicUnr Loe, eieui in praesenti contermi-
nainr, libere et absoUtte est eomndem [nL burgen^
êiam Ztovaniensinm'] , speeiaUier deputaius ad eormm
communia paseua, nt tanimn eomm peeora in eodem
dgpaseantur. Brab. Teesten I 641, Maart 1230.
Jtem, is gheordeneert dat men utegheren sal ^die
bloete Loe'\ die de stat toebehoort en hare ghe-
meenen yroente is. Acad. d'arehM. 1856 blz.
493/494. ScHATBB Analeetes (zie aant. 1). Dat te
Loeyen, in die Loe, Dit lammek^n ga weiden.
Vad. Mus. 1 317. Zie 'ook A. Wauters, JSnmrons
m 109.
LOOCHENEN (Lochenen), bw. LeugeuaeJUig
maken, voor leugenaar uiisehelden, tr. traiter de
monteur. \\ Soo wie met TUjsten slaet, oft den
anderen lochent, oft... C. v. Megen, oork. v.
1367 a. 2. Soo wie den anderen slaet metter Tnjst,
oft loochent in erren moede ,.. Ih. oork. v. 1432 a. 2.
LOOFFENIS (Loeffenisse) , zn. BdofU, fr. pro-
messe(?). Kil. Loftenisse. vetus. j. belofte. i| Dat
men yan desen daghe yoertaen nummermeer gheyen
en sal enighen c&ossate in Brabant enigherhande
geit tot sinen willeooem of in andere wegen, als
hem geit in loeffenisse te scencken of te gheyen.
Oharterb. v. 's Bosch fol. 38. Baminghe v. 10 jan.
1306.
LOOFSWIJN (Loefzuin), zn. || Pro i loe&uin
iyVs sol. Yan Lokbbbk, St.-Btsvon 410. || Stnoia,
quiody ad ierminum predictum^ debemus domieeUe
dê Aviighem iiVi loefzuine. ld, St- Pierre ra. 896
(1281).
LOOP (Loep, loip), zn. m. 1) Tijdrekening.
SÜjl, ir. {chronclogie) stgle. \\ In den jaere O. £L
1418 — 1419, na den loop onss hoofs yan HolUnt.
Bekenk. v. Brab. reg. 136 fol. 96 y>. Na den lope
yan onsen hoye. Piot, Cart. II 117 (1393), 134.
178. 219. 809.
2) Yan de munt. Koers ^ geldprijs ^ fr. cours {de
la monnaiê). || Copie yan den mandemente gemaict
opten loop eü oours yan der munten. RtScenk. e.
Brab. reg. 136 fol. 62 (1496).
3) Aanval y bespringing ^ fr. tUiaques, Eül. Loop.
Sostica incmrsio, || De groote exoessiye coat der
C. Mt yan ille de fortressen te onderhouden met
menichte yan yolcke yan oorloghe tegens den loop
des yiants. Piot Chr. 827 (1696).
LOOPE (Loopen, luepen, lope, lop) zn. 1)
Oraanmaat, een meuken (zie d. w.), fr. mesure d
grain. Kil. L oop e korens. Campin.j. moken. Modius,
Fris. autem yiertele. || Fresones, sal afferentes^
unum lop saUs el unum denarium soUant^ Höhl-
BAUK nr. 8 blz. 6 (2 juni 1122) Orig. Tol te
utrecht. Vas quod lope dieUur. ld. nr. 716 (1273)
DorfrecM. Qudibet mansio a Mercblas usque Thu-
renhoudervoert mensnram quandam dictam lopen
(M. en T. een loopen koren). BIbbtbvb en Tobfs
III 666, ord. seab. 1280 thdonei de Aiendike.
Ngcclaus de Sprewel, xil luepen siliginis et tati-
dim ordee L. Galrsloot , Feudat. 214. — In een
Lat. Cijnsboek yan 1666 komt het w. lop in in
yerband met bodem (boedem, bodom, boden,
bojem), en geeft ons ook de gelegenheid om dit laat-
ste, bü Yerdam in 't duister gebleyen woord, eenigs-
zins te yerklaren: „1 bodom est tertia pars cui adfuu'
gUur*\ — „Eenen boden facit eireiter 1 quart lopini.
Den eenten tekst yerklaart A. Heylen, Analeetica
Bélgica ms., als Yolgt: Ben bodom est tertia part
cui adfungitur, ut, si mod. iii boyen fadmni een
mud; «i lop., iy boyemen /act«fi< 1 \o^m\ si halster ^
iy bojemen fadunt een halster*'. De tweede tekst:
een bodem = V4 lopini, berekent den bodem in
yerhouding tot het moHenvaty „een molenyat = iij
quart lopini'*. (Zie ook Glossarium I 263 BoDiX
i\ Ben cynsboek yan 1612 maakt ons nog nader
bekend met ons loope, en geeft teyens eene be*
paalde bet. aan het w. hoop. „2«to avena sA
Noorderwjtky pront dixenmt omnes seniores^ nm*
LOO.
LOO.
175
twnUuT aut per vota, aui per lopinos. ^ enim per
lopinosi iune umu lopinus cumvlatwr, et alter defal-
oaiuTy theutonice wordt gestreken , aicut communiier
recipitur ibidem. „Item f »i menturatur per vasa^
tune quodlibet vat cumulatur, guia vae est modicum
minut quam lopinus, tic quod duo rata cumulata
faciunt ij lopinos, quorum unut is ophoopt \l. opge-
hoopt] ende dander ghestreken. — „Item^ I hoop
valet tertiam partem vatit cumulati, ita quod iij
hoopen faciunt recte ei vix UHum vaê cumulatum.''
(Medegedeeld door Br. VV. van Spilbeeck uit Ton-
gerloo). — II Soo wat hoevenaer, oft andere, wint
oft bedryft drye eü een half bunderen lants, is
Bchuldicli geheel recht, dat is, eenen hoop corens
metten stroo, ten minsten van acht schooven; oft
mach sulcken bedryver gestaen met een meuken
oft loop en eens tsiaers. C. v. Santkoven 1567, i
82. Sesse loopen roggen. Turnhout^ Vertlag 1881
blz. 98 (1581). Een loopen erfcorens. ^ea<^. darc^Z.
1856 blz. 185 (1506), Qheeh
• 2) LoOPE, LOOPSABT, LUPE , LUP8AET. Land-
maat = 50 roedeuy fr. meture agraire = 50 verget, [?].
Kil. Loop e lands. Campin. quadrant jugeri: agri
tpatium quod modio uno conteri potett (dus het
vierde van een dagwand, 't welk in Brabant 25
en niet 50 roeden zou wezen, en niet strookt met
*8 mans Loopsaed/ lupsaet. Campin, j . 50 roeden
lands) (?). il Ueylwigit . . , tantum terre tupra quam
teminatur 1 loopen tiliginit teu teminit, titum apud
Beke. — Johannet . . . petiam unam terre . . , tupra
quam pottunt teminari T lopini tiliginit , vaïentet
annuatim modium tiliginit, et iil lopinos menture
de Busco. L. Ga LE SLOOT, Feudat. 111. 177. Ontrent
's Hertoghenbosch [wordt gherekent] met Merghens
en Lupzaden. C. o. Bruttel, Landmaten.
LOOPELIJCK, bn. Loopend, kunnende loopen,
fr. qui peut courir. Vgl. met loop er, een jong
varken. || So wie van nu voortan wulven vanghen
sal binnen der Gastelrie van Ypre, sal hebben vao
elcker wulvinne jonghen draghende thien ponden
par., en van elcker wulf vgf ponden per., en van
elcker wulfvejonghe loopelick veertich scelling. par.
C. V. Ipereuy katij c. 119.
LOOPEN, OW. 1) Van een vonnis. Geloopen
zijn: Üitgetproken zijn, fr. {d'une tenience) avoir
été prononcée, \\ En alse hy te rechte commen es,
so moet hy bliven in sekerheden onder denamman,
tote der stond dat vonnesse by scepenen deraf ghe-
lopen es, naer dorconscepen die sy ghehoort sullen
hebben, dit es te verstane van sticken daer von-
nesse af ghelopen es. C. v. Gent^ Or. ch. v. 1297,
a. 26 en 51. Om rauwe onbewettige schuit en is
niemant vanghelic, maer moet vonnisse oft wettelic
verbant eerst daeraf gheloopen zyn. Wielavt,
Prat. 1613, t. ii c. 12 a. 13.
2) Van eene verrichting. Afloopen , fr. te ierminer.
II Hoe dat besuec gelopen es. Brab. Teetten I 679
(16 jan. 1292), *t Oraventoezel.
3) Van eene boete. In gt^uik zijn, van kracht
zijn, fr. étre en utage, en vigueur. || Zo zoude men
de bedreghene parsonen condempneren in zulcke
boete als tAelst loopt. C. v. Aaltt 655 (1450).
LOOPEB, zn. m. Kadatiraalboék , erfregitter,
fr. terriër, regitire cadattral, chattereau. d'Hoop,
Inv. FU or. nr. 98. || Chattereau, en flam, loop er.
Bequite è la cour feodale de Brabant 1619.
LOOPEKIJ (—e), zn. Boodeloop, bloedloop, fr.
dyttenterie. \\ Catut . . . Hetwelck versoeck \nl. van
onder cautie gerelaxeert te worden] afgeslaegen
aynde, soo is den gevangene (die saecke geïnstrueert
synde tot replicq inclusive) in die gevanckenisse
IL
gestorven, overvallen wesende ten tyde van sijn
gevanckenisse met die sieckte van looperye. C. v,
Diett, VZ. Acten verific. blz. 214.
LOOPGAT, zn. Van eenen watermolen. |j Dat
hen [nl. de molenslagers] geraden dochte, dat men
van Aerscnot zoude beginnen den stroom en loop
van den watere van der Demeren te visiteren, de moe-
lenspuyen, arcken en loopgaeten daerop staende,
met tgene des daeraen cleefde tondersuecken en
meten, zoe in de hoochde, diepte, breydde als
wydde , om daeruuyt te wetene oft den voors. stroom
en de riviere syn ruymen en afvallen behoirlyck
hadde . . . Bekenk. v. Brab. reg. 140 fol. 237 (1539).
LOORVOGEL (Loirvogel), zn. Lokvogel, loer-
vogel, handoogel, fr. leur re, oiteau de leurre. Zie
HAVTTOOBL. ü Dat zij over alle onse lant van Brabant
vrij en exempt souden wesen van allen exactien,
tollen en anderen ongelde, gemeynlick geheeten
dlootgelt. Bekenk. v. Brab. reg. 138 fol. 226 v<>.
(16 febr. 1537). Halen.
LOOTGELT, zn. {Loodgéld), recht van het be-
kleeden of verzegelen met lood, fr. droit de plomhage.
LOOTMEESTER, zn. Ambtenaar v%n een kapittel,
die de aanwezigheidtlooden of penningen uitdeelde,
fr. fonctionnaire d^un chapiire qui dittribuait let
jetont de prétence, notatoriut ohori. || Kerckmeesters,
dischmeesters , lootmeesters eü notable prochianen
van Sint-Maertins binnen Berghen. BegL Choor-
tuppootten te Si.-Winocxbergen, I60 JS.
L00TRECHTER8 (Loorechters ?) , zn. mv. Bech-
tert, keurdert en zegelaar t van den lakenhandet, fr.
juqet, examinaleurt et tcelleurt de la draperie. || De
dekens van den woUewerck, loorechters voortijts
geheeten , hebben , met hunne seven gesworen , ken-
nisse eü judicature als hier boven, soo wel in civile
saecken tusschen partyen , alsoock van alle mesdaet
dat in wollewerck oft in eenighe andere saecken
de loollewerck Q) oft dekenye toebehoerende , in
wat manieren dat het valt, nuytgenomen dat aen
lyff oft aen let gaet. C. v. Mechelen I a. 38, ht.
der Committie^ nota.
LOOTSOMPE, zn. Looden kolf, fr. crotte plom-
bée. Kil. Sompe, fiand. j. kolve. clava. \\ Zo wie
anderen slaet, te wetene, met ghemaecktenstocken,
cannen, tzy steenen ofte tinnen, candelaers, stee-
nen, loodsompen oft ander ghelike instrumenten,
zonder minke ofte bloed laten, dat ware op de
boete van thien ponden parisis. C, v.Iperen, katt. c. 39.
LOOVE, LOEVB (Loefve), zn. 1) Luif, luifel,
afdak, regendak, uiittek of balkon; ook wel een
winkel of kraam tegen eenen muur vattgemaakt, fr.
auvent, appentit ; aut si boutique ou étalage attaché
è un mur. Kil. Luyffe. Zeland. j. lueve/loove.
Projecta. || Nyemant en mach maeken eenighe
loove boven voer syn huys, noch beneden een
bancke oft leene stellen lansher dan syn erve en
streckt, oft voorder uuyte aan viere voeten van
den huyse. C. v. Antw. 1545, Yiii 56. Dat een
ieghelijck, maekonde voor zijn huysen loeyfven oft
voortdoen, schuldigh is hem te reguleren naer der
ouder ghewoonte, en d*een niet voorder dan d'ander
die uyt te stekene, sonder die een den anderen
daermede te moghen verkorten sijn licht, ofte uyt-
sien te benemen. C. v. *« Botch ix 35.
2> Sen houten gebouw (men gewaagt ook van ttee»
nen looven) van eene of meer woningen of kamer t
ttaande aan de ttraat; ook eene houten kamer of
loodt {paviljoen of barak), gevettigd aan een huit
tn, in riviertteden, tomtijd t uitttekend over het
water, fr. contiruction en boit (quelquefoit enbriquet)
ayant une ou plutieurt halitationt donnant tur la
23
476
LOS.
LUC.
rue; ou une chatnhrê en h<As flxée a une maison et,
parfoit, en taillie sur Veau dans les villes è rivière.
11 Huis van Gillis Boenaert, zijnde de helft van
eene loeve [niet af hangselj , waaraan de wederhelft
toebehoort aan Gilles Zwavenaert, ffSiia in principio
vici Montmolen, in cujus alia par te moratur Mar-
gareta Brunincx. db Vlaminck , Stad IV 237 , De
Mouimolenstraat in 1375. Huns, dat men heet
tWielkin , up den houc yan den Hoyaerde , en . . .
de loeve np d wat-er. db Pb. en Bb. Qent II 46B
(1411). Zie aldaar ook vooral I 119, en II 81.
243. III 360. V 14. Drie hiiusen en steden, de
II steenen loeven zijnde. Ib. 119 (1461). Een loeve
syn twee cameren met hove. J. F. Willbms Excerpta
fol. 76. Een loove, dat twee wooningen syn , geheeten
deene Sint- Jan en dander den Booden Haeck,
gestaen in de Wijngaertstrate. Ib. 79 (1491). Ander
unytgeven van erfrent^n, uuyt eender looven, die
een wooniuge op haer selven te wesen plach. Génabd,
Antw. arch, 1 46 (1549). Item en vooral aldaar
214 en 230. II 61. Een huus en erven metter loven
daeraen gestaen. — Een huus dwelck een loove is.
Arch. Bergen-op' Zoom , reg. ü. opdiagt^n nr. 151
(1493—1505). — Dwersloove, dwaerslove,
zn. V. ook dwaerachOf dwarsche love. Gelijk
DWEBSHUFS (niet DWBBSLOVK) bij Verdam, dwars
of zijdelings gelegen huis of loove ^ dat niet met zijn
noorgevel naar den weg staat , fr. maison dite loove sise
latéralement et dont la faqade ne donnepas sur la rue.
II Van der huere van enen dwersen loevekine met
ij clenen wouinghen, staende jeglien de vorseide
huse up der stede van Ghent speye , van der huere
van enen jare, lij Ib. Reken. Qent 1336 blz. 8.
Een huys en erve, aen de zuytzydo dacraff es
een dwaerslove. Archief Bergen-op- Zoom ^ reg. van
Opdrachten 26 jan. 1469. Jan Gielissone draecht op
Mathys Van Wesele een dwarsche loove, gelegen
opte zuytzyde van der Hallen, met eenen slaper
comeude boven over Mathys van Weselen huys. Ib,
13 apr. 14B9. Een dwaersche love. 20 juli 1470.
LOOVEN, bw. Vei'sier^n met loojwerk^ fr. orner
de festons , d*acanthes. || De capiteelen opte voers.
pylemen selen zyn van den besten steene van Avenes,
wel gedaen van loeve . . Ende de lyste sal zyn
wel geloeft . . Efi die overste lyste sal uick syn van
denselven steene van Avenes , wel gheloeft. Mesdager,
1875. blz. .34, Mechelen, 16 febr. 1473, Okzaal.
LORMENIER, zn. Rleinsmid^ fr. lormier. Zie
La Cume. || Viere smeden.., twee goutsmeden..,
twee schilderen . . , twee sadeleren . . , een lorrae-
nier . . , een mesmaecker. Bestierders der broeder-
schap van 8, JElog te Brussel, 5 febr. 1362.
LOS , zn. Van renten. Aflossing , aflegging , fr.
remboursement {de rentes). \\ De voochden van
weesen, . . en vermoghen gheenen los van renten
de weesen toebehoorende t'ontfanghene, zonder daer-
over te roupen d'oppervoochden van weesen. C. v,
Auden. XTiii 15. It. C. v. 's Bosch x 3. 21. —
Ter los. Aflosbaar^ fr. remboursable ^ rédimible.
Pachten en renthen niet ter los zijnde. C. v.
Breda ii 23.
LOSBOIAT, zn. Losboot, lichter (7)^ fr. ollège.
II De nave que dicitur losboiat, octo denarios. Tol
ie Nieupoort 1163.
L08EB0YGHE, zn.(?) 1| Navis que hahet lose-
boyghe. Tol te Damme 1252.
LPSGEDINGEN, bw. Vrijpleiten, fr. disculper
en plaidant. || Soo wanneer iemandt gheapprehendeert
wordt oft ghevanghen van criminele saecken , . . kan
hy hem losghedinghen , wordt die selve gheabsol-
yeert. C. v. Asten f Stijl crim, a. 1.
LOSSELIJCK, bn. Van eene rente. AJlaebaar,
fr. (d'une rente) rédimible. || Dat alle renten ghe-
cocht onder den penninck twintigh , daer lossinghe
van cenighe jaeren toe staen, sullen altijdt loaae-
lijck wesen. C. v. Bavenstein 1522 a. 45; ii. 1533
a. 1. — Onlosselijck. Niet aflosbaar, fr. mm
rédimible. || Geen brieven en passeren ofte maecken
van onlosselijcke renten en pachten, a. 5.
LOSSEN, bw. 1) Een ambacht. Br het inkom-
recht van betalen, fr. payer Ie droit d'entrée dame
un mHier. || Daerin [nl. in een jaar lang te werken
in „cnaepscepe"] dat hy ghehouden zal zijn, eer
hy zine vryhede int voorseyde ambocht lossen zal
moghen. Kb. lakeng. Brugge 28; U. 29. Dat elo
vrijs meesters kindt zine vryhede lossen mach om
xij groeten. 86.
2) Proces- stukken. Die weghalen, fr. reiirer {des
pièces de procédure), \\ Es voorts gheordonneert den
procureurs te lossene, binnen veerthien daghen,
de act en van huerlieder partyen. C, v. Qent II
325 (1552).
LOST , zn. Lust, fr. envie. Kil. Lost/ Lust. Volup-
tas, deleclatio. \\ Item doen men schreef mccc<;xlv
(1445 lees 1455), doen was sinte Michiels torre vol-
maect en den ingel daerop gesedt; en eene vrouwe,
die kindt droech, van loste, clam boven bij sinte
Michiol op den torre. Piot, Chron. 41.
LOTEKS, zn. mv. Gesworen loters. Oexwo-
ren deelmannen te Brussel , gelast met de scheidingen
en deilingen van de sterfhuizen der onmondige weezen
en krankzinnigen, fr. partageurs jurés è Bruxeileê,
chargés des partages et divisions des mortuaires:
des orpkelins mineurs et innocente. \\ Dat alle lotingen,
scheydinghen en deylingen van goeden, gronden
van erfven en renten, daerin eenige onmondige
weesen eii innocenten recht en actie competeert,
moeten gedaen worden met interventie en toedoe-
ninge der ghesworen loters. O. v. Brussel, Stat,
19 apr. 1657. Zie ook deelmanven.
LOVEN, bw. 1) Goedkeuren, it, approuver. \\ In
dier maniren , so wanere die hertoge van Brabant . . .
deser vorwarden niet langer loven en woude, so
mogen wi dese verwarde uutseggen vier dagen te
voren. Van Heelu, Codex 445 (1286). Al dat
daerin bescreven is, dat loven wy en approberen.
C. V, 8t.- Truiden § 29. — Spreuk:Soe wieswygt,
die loefil. C. gr. Loon I 63.
2) Beloven, fr. promettre. Kil. Loven, vetus, j.
beloven. || Behoudelec allen haren charteren,.,
dewelke wij hem . . . vrijlec gheven te ghebruken ;
confirmeren, approberen en loven die te houdene
en te hebbene. Brab. Teesten II 492 (18 aug.
1356, Brussel).
LOVENAER, zn. m. Dobbele Lovenaer.
Zilveren munt geslagen onder Maximiii€Mn en Phi-
lippus, fr. écu doublé de Zouvain^ monnaie d^argent
frappée sous MaximUien et PhiUppe. Vak dbb
Ghijs, Hertogdom 199.
LUBSCH, LÜF8, bn. Van Lubeck, h. de Lubedt.
II Om te lichten van de bierstekers vier hondert
ydele Lubsche tonnen. Gékabd, Antw. arch, V
366 (1584). Lups, Hamborchs, Enghelsche en Cos-
tersche bieren. PI. v. Brab, I 411 (1697).
LUCHT, zn. 1) Licht ^ namel, in diensihaar-
heden of servituten, fr. lumière. Jour {servit,). Kil.
Lucht. j. Licht. Lux. By Van Dale als gewes-
telijk. II Alzo hooghe als men wille, zonder andre
lieder lucht te benemene. C. v. Aalst 396. Ii. C.
V. Auden. xiv a. 1.
2) Gezicht, gezichtsvermogen, fr. viis, facuUi de
voir. II Over sine quetsure en smerte van iii won-
LUI.
LUP.
177
den , . . en andere tween an de luchtere hoeghe ,
dae»f dat hy in yreesen es ome syn lucht te yer-
liesene. Gaitkabbt Bijdr. 95 (1405).
LUCHT, LüCHTEB, LüPTEB, bn. Linker, fr.
gauehe. Kil. Lucht. j. Luft. Sinisfer. || Totten
luchteren voet Oqb Heren. Totter luchter hant
Ons Heren. C^etijdb. xt E. 144. Lof en glorie sij
Di , alre goddienstige Here , Ihesu Griste , voir die
alreheilichste wonde Dijns lufteren voets. Hondert
merk. 41 y^. De paruere-frox die waren zwart en
de luchte monwe wyt, de rechter mouwe die was roet.
Jav t. Dixmüde 92. Luchter oog, zie LUCHT zn. 2).
In 't Belff, mus. X 267 leest men: „Dander linie
die es groet en es middelst, en es die «uchter van
den driehoecke/' De uitgever dezer chWomantie dacht
niet aan 't rechte woord luchter , en zag er *t woord
lijder in. Zie ook lucht 2) en lefteb.
LU DEN, zn. mr. Zekere etof{?)^ fr. certaine
itofei?). II Een gesloten stoel met geluwe Inden
eü yseven beslage, dienende tot private, metten
becken daertoe behoirende. G^kabd, Antw. areh,
XVII 240, Inv. Van Schoonbeke 1556.
LUDER, zn. vklw., Luderken (Luderkin), zn.
Jjuur, luier y fr. lan^e. Kil. Luere. koll. loeyer.
Faecia. \\ Yele lieden, by devocien, namen luder-
kine en linen cleerkine, en tinten se int bloet van
den prince [nl. van graaf Karel den GoedeJ en zy
ghenasen corteen en diversche siecken en siecten.
Jak y. Dixmudb 52.
LUDSLACHTE, zn. Bene one onbekende munt
of muntwaarde y even ale het voorgaande COPIE, fr.
monnaie ou valeur inconnue^ tout comme la précé-
dente copib. || Eü op vive ludslachte sjaers erfs-
t8\js in den voregh. hof jaerleex te gheidene, en
ligghende tusscben lande Odyken van Hese en
Lambreohts Bisscopsgoet van Y ulbeke. Ende daertoe
noch ane derdalf bunre winnechtechs lants, luttel
min ocht luttel meer, rurende van den hove sint
Amoers voregh. (van Bielgen in Wstkercke), en
gheldende in den vores. hof zesse ludslachte, lig-
ghende tuschen lant Amouds van Bode eü Willem
sijns bruder ; in welck voreghen. lant de momberen
sheylechs ghees voregh. woerden ghegoedt en ghe^rft
alse in horen onderpant. Schepenb. v. Wstkercke ^
buten in sgreven hot van Loe, 15 mei 1357.
LUICKE, LUEE (Lueke, Lucke), zn. Hek^ slag-
boom^ it. barrière y palissade. || Dat so wie die goet
heeft, onder so wat heeren dat es, dat lucke es
iculdech ofte hec te hangghenno, dat hyt beluke
en beo hangghe. O. v. Auden. 2de d., keurboek v.
1338. Item, sal eenjegelyck syn stichelen, luken,
syn hoerden en vekenen hanghen, die hij schul-
dich es te hanghen. Jt. o. Caggevinne a. 9. Zo wan-
neer dat twee partyen van lyeden wonen ofte (;helant
zyn by elcanderen, daer thunen, lueken, haghen
of andere stoppinghe behooren zal, die zullen zy
maecken half en half. C. v, Brugge , I 221 (1552).
Zie ook LOES.
LUICKEN. LUKEN (Luycken), bw. Een erf.
Afslmiteny fr. élóturer {une propriêtê). \\ Item, soe
en sal hi negheen opghaende hout vellen op alle
dit goet, maer slechten \nl. laag, kreupelhout],
mede te lukene. Qodsh, Brussel ^ St-Peetersgasthuis ,
reg. Navdtghende dbezueke enz. Die de beeken en
sypen niet en veegen, nog hun erve niet en hiyken
als het geboden is, syn in de keurboete. C. gr.
Loon II 473, Seckheim. Dat zy [nl. de gevan-
genen] elcanderen niet en sullen vermoghen te
luycken ofte ontluycken. Fb. de Potteb, Oent
III 602 (1656). C. Loon 2 , 473. Zie ook lokew.
LUICKE-RIJS, zn. Rijs om af te sluiieny fr.
des rames pour élóturer. || Dat hem niemant en
vervoordere te halen op ander liên gront eenighe
heyniughe, tsy thuynen ofte groen haudt, ghe-
maeckte ofte onghemaeckte peertsen, wissen, theen
ofte widau, bessemstocken, luyckerys, banreesen...
DE Pb. en Bb. XVI. Assenede 64 (1635).
LUICKING (Luykinge:, zn. v. Afsluiting, fr.
clóture. Kil. Luyckinghe. Sepimentum. |j Maar
gebeurde den schade door wanluyckinghe van syn rey-
genoot, dien die luykinge toestaat te doen, is dien
reygenoot den schade gehalden te verrigten. C. gr.
Loon , II 392 , Seckheim. It. C. v. Maastricht 297.
LUICKMUEK (Luyckrauyr), zn. Scheidsmuur
tussehen twee erven, fr. mur de siparation entre
deux héritages. De scheidsmuren tussehen twee
huizen heette men „syd- of brantgevels". || De
scheyds-muyren , die men noemt luyok«muyren,«
tussehen hoven, steenwegen ofte opene plaetsen. O.
V. Maastricht 281; it. 282.
LUICKSEL (Luycksel), zn. Afsluiting, fr. dóture.
II Tuynsel ofte haagen , of andere potinge eü luycksel.
C. gr. Loon, II 512, Reckheim.
LUISCHEN, LüsscHEV (Luusschen), ow. Zieh
verbergen, schuilen, fr. se cacher. Kil. Luysschen.
vet. fland. Latere, latitare. || Omdat eeneghe fraude
ghelunscht [/. gheluuseht] oft ghezyn mach hebben
int maken van den poorters oft poortressen van
onser poort van Gheeroudsberghe , en in de erve
te ghecryghene bin der poort. C. v. Aalst 6A9 (1524).
Die starke huusen en de casteelkine, daer de rovers
plaghen te lusschene , die dede hy [nl. graaf Karel
de Goede] ommewerpen ter eerden en slichten. —
Hij [nl. graaf Ferrant] roefde dat lant, verberrende
steden en dorpen; hy destriieerde de sloten en
scelgierde al dat hy in zynen wech vant, omdat
men niewers lusschen zoude. Jan y. Dixmvde 42
en 133. It. Schayes, Collatie, 84 en 316.
LUISPOKE (Luyspoocke), zn. m. Een ellendige,
slechte kerel, fr. pouilleux, misérahle. Kil. Luys-
pok e luys-sack. Pediculosus. \\ Dat deselve heer
Driessens alsdoen furieuslijck is uuytgevallen, seg-
gende: dat hy, deponent, een fiele was, dat hij
een luyspoocke was, en dat hij allen het leven een
fiel was geweest. Arch. Biest, proces Schout, §
Driessens 1713.
LUISTOL (Luystholl), zn. m. Tol op den ver-
koop der oude kleeren, fr. tonlieu sur Ie débit des
vieux habits. Kil. Luysmerckt / pluysmerckt. Forum
promercale, etc. || Aen onsen genadigen heere den
grave van Naasou , enz. Gheven te kennen in alder
oetmoedt uwer Ge zeer oetraoedige en onderdanige
ondersaten en dienaeren, Borgemeesters, Scepenen
eü raidt uwer Ge stadt Diest , hoedat uwer Ge oude
cleercooperatholl , anders geheeten den Luystholl,
wesende van deyner estimatien en vervallen, den
merckten uwer Ge stadt Diest zeer prejudicieert.
Arch. Diest reg. 47 fol. vj, kopij (1538). (Vgl. de
luizemarkt te Antwerpen, waar de oude kleeren
verkocht worden).
LUNSCHEN, zie Luischek.
LUPE. Zie LooPE.
LUPENS, bn. Lupens bier, zou in het
volgende citaat, niet van Lubeck, maar wel van
Leipzig beteekenen, immers het w. is gevolgd van
„Lubeecksch", en te meer, de Fransclie gelijk-
tijdige vertaling dezer ordonnantie zegt ook dê
Leipsick, de lAibecq etc. Zie Ordonnances des
Pays-Bas aufr. tome I 150. || Op elcke tonne com-
mende van buyten den lande van herrewaerts
over, als Lupens, Lubcccksche eü andere vremde
bieren. PI. v. VI. 18 febr. 1702, IV 984.
478
MAC.
MAC.
LUPSAET. Zie Loope.
LUS£N, bw. BttaUn^ afyevêUy overhandiffeH,
fr. payeTf remettre en maint. Sal. Losen. holL j.
lossen. Solveref luere. || Welcke pennijnghen hij
gheluest hadde in de handen van Jan Commeiyn.
Fbbd. Yak deb Habghbn, Ber, tijden III 183.
LUSINGE, LoESiNGE (Lueainge), zn. Zeker
UênroeHg recht van relief of Uenverheffing ^ fr,
certain droit de relief féodal, || Soo veel relieyen,
■00 Teel boeten, boo veel ban en luesingen. C. gr.
Loon II 142. Ban en loesinge. 232.
LUST, zn. LüBT feüïsen. Den luit^ de begeerte
voeden f fr. nourrir Ie dénff Venvie. \\ Dat sie die
lijftocht nemmenneer calengiren en Bal, noch doen
calengiren; noch lust peynsen en sal, omme die
Yors. lijftocht veder te ghecrighene. Schep, van
mjjenmeh 1351.
LUTS£N, bw. Schudden, heen en weer hewegen,
fr. teeouer deqè et deld. Kil. Lotsen. fland. j.
Loteren. Labefacere^ labefactare, vacülare. ||Dat...
eenighe bughen en schueren de tacken van den
struuke, zulcs dat den strunc rergaet oft verdwijnt;
dandere doen verdroghen de plantsoenen,., mids
daerin cappende en bauwende, ofte deselve bugende
en lutsende, ofte die ooo gheheel afoappen ofte
breken. PL v, VU 11 jan. 1648; I 683.
LUTTEB, LüTSS, bn. Lomier , miver^ onver-
vaUehty mn, fr. pur, fin, non faUiflê., Xil. Louter.
Merut^ enz. Louter goud. j. Fijn goud. Louteren
wijn. Vinum meracum, merum, \\ Onder die eerste
ghewaere rivieren, waerre fontejnen, is Johannes
voergheoomcn, om te schencken al der werelt den
saligen lutter drano die van den throne is voert-
ghecomen. Hondert merk. 142 v**. Luter waerheit.
Allerker sienh. 6. Cleer luter licht. 22. Zie ook Goüt.
LUTTEREN, bw. Louteren, guiveren, fr. purU
fier. II En ghif mi ene aelmisse van den riken
dissche alle Dijnre uutvercoerenre in hemelrike en
in eertrike, dier ghemoede Du gheluttert, ver-
olaert eii verheven heveste, dat si di hemele ghe-
worden sijn. Qhetijdb, 15de E. 142.
LUWEN, bw. Waarsch. eene verkeerde lezing
voor Luhhen, fr. ehdtrer. || Soe wije hemselven
doet luwen en veuren zijn capitalijc te punierene;
zoe is OOG de meestere, die hem gel u wet oft
gevuert heeft, en ooo van gene die d'instrttmenten
daertoe gemaect heeft Wielaht, Pract, crim. 121.
LUWEN, zn. o Het luiden, hei gelui, fr la
sonnerie. || Dezelve zeghelaers zijn ooo ghehouden
ter halle te commen ter huere voorscreven, ver-
maent zijnde metten luwene van den scellekene.
Bembbt, I 301 (1614).
M.
MACHT, zn. v. 1) Grondgebied, rechtsgebied,
fr. territoir e f furidiction, || In den beghinne, soe
vri wij onse . . poirteren van den Bosch , eii willen
dat sy vry eii quyt altemael sijn ewelike van allen
toUe, overal in onser macht, beyde te water en te
lande. Cha/rtb, v. 't Bosch. Oork. hertog v. Brab, ,
12 /o». 1329. a. 1.
2) Macht van den sweerde. Oppermacht,
macht over leven en dood, fr. droit duglaive, droit
de vie et de mort, souveraine puissance; jus gladii,
merum imperium. Kil. Macht, jus , imperium.
II Andere zijn penen corporeel, eii die hebben
alleen te setten diegeene die de macht hebben
van den zweerde. V. d. Tav. 175.
3) Macht van een sterfhuis. Toereikend-
heid om de schulden te betalen, fr. suffisance (d'une
mortuaire). || Soo wanneer ijmant twijffelt van de
macht van eenich sterffhuijs , daervan hij , bij tes-
tamente ofte wettighe erffenisse erffgenaem soude
syn, vermach, tot synder versekerheijt, eü om
boven de macht van dijen niet gehouden te sijn,
t'selve sterffhuijs te aenveerden onder beneficie
van inventaris. C. v. Antw. compU III 574.
MACHTfiODE, zn. Machthebber, fr. mandataire.
Kil. Machtbode. Legatus, qui cum mandatis
aliqud mittiiur. \\ Hoewail wy . ., gewillicht bobben
dat de voirscr. vau Geudt seyndeu mochtou . . •
ennige van hoire maohtboden en gedeputeerden in
dese onse stede van Byssel , . . Van Dobsk , Inv.
Malines III 113/4 (1453).
MACHTICH, bn. Meester, volle recht heibend
over, eigenaar, fr. maitre, propiétaire, tegenover
gesteld aan „onmachtich*' geen recht meer hebbend
over, fr. n'agant plus aucun droit sur, \\ Compa-
reerde . . N . . , dewelcke . . aen deselve kinderen . .
absolutelyck opgedraeghen, ghejont eü ghegheven
heeft , soo sy doet by desen , een somme van 800 £
groeten Vlaemsch, in gereede permissie-geide,
maeckende sy haer van dies geheel eü teenemael
onmachtigh, en de beghifte volcommentlijc mach-
tigh. Van de Velde, Annot., 17 (1660).
MACHTICHSCHAP, Mechtichscuaf (Magtig-
schap, machtichscap) , zn. v. Volmacht , machtiging,
fr. plein pouvoir, procuration. || In oerconde der
waerheyt en tot corroboracie onser mechtichschap-
pen voers. , hebben wy, abdt, prior en convent
voers., onser abdyen en convents ziegelen desen
aengehangen. Brief des abts en convents v. St' TYui-
den, 6 dec. 1601. Al ist dat de advocaten oft prch
cureurs, hen mechtichschappen oft procuratien in
rechte ghethoont hebbende, [die] naer hen nemen.
C. V, Sanihoven, Stijl 1557 a. .^23; ii. 55. 66:
machtichsohappe. — C, gr. Loon 1 228 : machtich*
scap; II 474: magtigschappen.
MAE.
MAE.
179
MADE, sn. TVndê, leemde fr. prairie. || Hooi-
landen, maaden of maaijeu genoemd. Bachixitb,
Vaderl, geogr. III 1359 (Cuypers t. V.). Godevaert
Steenworpers bekende, dat hy jegens Janne Yan
der Mere gehuert heeft een stuck maden gelegen
tot Woude, houdende omtrent vij gemeten. Arch,
Bergen-op-2!oom f Sentbr. en recogn, 1465 — 1467,
vfi 198. (Gay pers y. Y.). Beemden en maden.
Y. D. Tav. 95 v®.
MADEDAGÜ , 'mAëDDACD , zn. Heerlijke maai-
dag^ ft. journée de fauchage teigneurial. Zie Hotdach.
MADëLAER, zn. m. Boedelredder ^ fr. curatenr
d'une eucceesion. \\ Zoo wanneer yemandt deser
weereldt overlijdt binnen der stede en casselrye
Tao Yearne, den blyfver ofte blyveghe, ntetgadera
de ghemeene hoyrs en aeldinghers van den sterf-
huuse, zyn ghehouden te stellen eenen madelaere
binnen de zes weken ofte veertich daeghen naer
het overlyden, op de boete van thien ponden
parisis ; die sal stellen goeden en . souffissanten
zekere, daertoe verzocht zijnde, omme t' sterf huys
te reeden, enz. C, o. Veurne x 1. //. C. o. Iperen,
Stad, lY 48.
MADELRYË, zn. Boedelredding y fr. liquidatian
d'une sMOoestion. || En worden alle madelaers ghe-
houden te verantwoorden de lasten van de sterf-
huusen by hemlieden ghehandelt eü ghereedt een
jaer en dach naer t'doene van heurlieder madelrye-
rekeninghe, maer langhor niet. C. v. Veurne, x, 6.
Zie Madelaxs.
MADELSTEDE, zn. Voornaamste woonhuie van
den overledene f mei een deel landt, als voordeel van
den jongsien zoon , fr. principale habitation du défunt,
avec une portie de ierre, constituant Ie préciput du
plut jeune des fils. || De joncxte zone zal behouden
de stede van den overleden , dat men zeght madel-
stede, es te weten, vijf vierendeel landts en daer-
beneden, daer thuus ofte woonste staet, metgaders
't principael woonhuis, by alzoo dat hy dandere
mach recompenseren met ghelijcke erfve. C v.
Cassel a. 277.
MA DEK (M — e), zn m. 1) Maaier, fr.faucheur.
Kil. heeft Ma eden. j. maeyen. Meiere, \\ De
meyere es sculdech te hebbene, alse men den
meersch mayt, aisoe vele alse de madere. St-Pieters-
abdij y Lavenderisy ziii £. Elke drie bunre enen
madere in den Oest. Vad. Mus. II .865 (1284).
2) ."Een gewicht van 200 pond, fr. poids de 200
livres. II Meede. Mader oft twee hondert ponden,
gepackt in vaeten , baelen , oft loos zijnde. Hanso'tol
1567.
MADEBINEN, bn. Van hout, fr. de bois. Lat.
Materia. — Lignum ... fr. bois . . . ol. marrain ,
merrienf merrain, etc. Maigne d'Amis. || Itera,
unum tcgphum matherinum. Inv. pastor Jan 1377.
De ooninc dede te Parys alomme bevelen, dat men
den grave Lodewyo en zinnen volke gheen houdt
vercoepen en zoude. Dit verhorende de grave
Lodewyc, hy beval dat men de deuren en vein-
steren van zinen huse doen [afdoen?] soude, en
dat men de spyse daermede bereeden zoude, en
hy dede coepen vele pladene en amaderinen [«ie]
nappen . . . Doe beval de grave Lodewyc dat men
de pladene en de maderine nappen niet sparen en
soude, en dat men den coninc een scoen vier maken
soude. Jan y. Dixmitds 242. Zie ook pladb.
MAECH8CHAP (Mae^soap), zn. v. Zooals thans
maagschap, fr. parenté. Kil. Maeghschap. || Dat
maesscap anders niet en is dan eenen bant van
persoenen uuyt ccncn troneke dalende, malcanderen
bestaende, bydyen dat d een van den anderen gecomen
is, oft dat zy beide van eenen comen en gedailt
zyn uuyt eenen bloede. Y. d. Tat. 230.
MAECHSIBBE (Maechzibbe) , zn. 't Zelfde als
maechschup, fr. parenté. Kil. Maechsibbe. vet,
j. maeghschap. || Waert \nl. het leen] ghecocht
sonder noerhede, jof van enen heore ghegheven
zonder maechzibbe of horie, so soude den naesten
oudsten hore toecomen, van welker zyde dat ware
in de gheheele maechzibbe, weder dat zy van den
vader of van moeder zyde. C. leenhof Oude burcht
V. Brugge, xxxi. Elcke partye sal moghen repro-
cheren . . , en oock by maechzibben totten vierden
grade, broeders en susters daerin gerekent over
't eerste let. C v. Cassel cxxx; it, 71. It, C. v.
Aalst 334. 3.H8. 340; de Fr. en Bb. II. Evergem
63. Zie ook sibbe.
MAËCH80EN (Maeghzoen, maeghsoen, maghe-
zoen), zn. v. Vergoeding verschuldigd aan de bloed-
verwanten van vader sz^e van den vermoorde^ en
van die verschuldigd aan den oudsten onder hen van
hei mannelijk geslacht y fr. réparation due auxagnats
de Vhomicidé, et edle due a Vainé mdU parmi eux
(Gheldolf), Proe. verb. Common d. lois Y 256. —
La paix du tang^ nommée, suivant les lieux^
dans la région flamande, soen, soening, mond-
soen, maegsoen, erfsoen, ^i fut au nombre
de nos institution« jusqu^è la fin du siècle demier.
Defacqz et Honincks, Ane. droU belgique II 28H.
II Eist dat tkint tsoendinc angaen wille, dat het
sculdich es te hebben de montsoene gheheel en
sonder cost, eü daermede siin recht uter maghe-
zoene. C. o. Auden, 2(l« d. 34 (1324). Synre broe-
ders, 80 heeft elo broeder in elc vierendeel xx van
maeghesoene. C. v. Oentl 515 (1343). Debastaerdeu
en nemen noch en gheven gheen montsoen noch
maeghsoen van 's vaders sijde, maer wel van *8 moe-
ders sijde. C. V. Veurne xt 4. Zie ook hontsoxv.
MAECHTAEL, haechtale (Maichtale), zn.
Maagschap, fr. parenté. Kil. Maeghtale. vet. j.
maeghschap. || De goeden van naturelljcke per-
Boonen en succederen aen hunne vrienden of maegh-
tael niet, noch aen *s moeders noch aen vaders
zijde. C. V. Breda, Suec-rechi a. 9. Een die erf-
ghenaem van iemanden wesen wil, die sal dat
beboessemen metter maeghtalen, sooverre die leven.
C D. Chrave xi 1. Aldus mach ellick maeche
[hoogerop maege] tegen den anderen synen maeohe
coopmanschappen [nl. vemaderen] sonder ayn maich-
tale te verliesen. C. gr. Loon 181. Zie ook Verdam
BEBOXSEMEN.
MAECHTALIJCK (Maagtalijk), bn. Vermaag-
schaptf fr. parent {apparenté). |l Wanneer eenige
gerichtspersonen den parthien maagtalyk zyn tot
den tweeden graad. C. gr. Loon II 329; it. 431.
432, Beckheim.
MAEIBËMPT (Maeybempd), zn. Maailand,
maaimeerêch^ fr. pré d faucher. \\ *t Welck oock
verstaen wordt van hoey van maeybempden. C. v.
Loven, xiii 9.
MAEIDACH, (Maeydach, maydagh), zn. m.
Maaidag, ft. jour de fauchage. Zie hoydach. || May-
dagh, eenen dagh te mayen. Schat der chegnsen
35. Maeydagh 39.
MAEIMEERSCH (Maimeersch, maeymeersch) ,
zn. Zooals uabibbhpt. || Terre in Avelghem, que
dieitur maimersch Yan Lokeben, St-Bavon 409.
Maeymeersch [volcht den gronde] tot Sent-Jans-
messe. C. v. Aalst 300 (1478).
MAECKSEL (Maexel), zn. o. Srfmaking, legaat,
it. Jegs. Kil. Maeckaegie van testament. Legatum,
II Yan denaelven Thomaeaen syne goeden te rege-
180
MAE.
MAE.
ren, en principalicken yan synen vegen tontfangen
en op te baeren alsulcken msexele eii legaet als
hem competeert uuyt crachte van den testamente
wylen heeren Jannen Janssone Coenen. Schep, Diest
12 april 1565.
MAËCKÜUER (Maechoeie) zn. t. Madkloon,
fr. fcMon. II Als Tan den roete, dat de goede lieden
yan der poort hebben nuten renderen, . . daer 8\j
ter yeinstriershause keerssen oyer haelen, anders
gheene coemanschep daeraf doende, dan, daeroyer
nemende also swaer keerssen als *t sroets , en daeraf
betaelt ^tcenton [katoen] gharen en de maechuere
ghelijc men yan houts heeft gheploghen. de Yla-
MINCK, Ace. 81 (15de E.).
MAEL, zn. y. 1) Keer, fr. f ois. — 'sMaels,
bijw. Te gelijkertijd j fr. è la f ois. \\ Dat hij, depo-
nent, wel weet eii gesien heeft N. en 'S. , gebroeders
en peertscooperen , henne peerden in de broecken
boyen . . . gaen weijden , en daerinne hebben ge-
dreven roet thien oft twelff smaels , gelijck die voers.
peertecooperen die innebraohten ofi gecocht hadden.
Arch. Dieet f proces § Coffgeoinne, Verkl. 17 apr.
1640. Item, Piot, Ohr. 663. 703.
2) Zie DüiMEMAEL.
3) zn. m. Maaltijd, fr. repae {})\ \\ Dat egeen
yleeschhonwers en zullen ennighe gesoulten yleesch
binnen den maele noch buyten den male, binnen
der hallen oft buyten der h^en , moghen yercoopen
zonder consent yan den keurmeesteren. Kb. TurnhotU
1560 fol. 73 y«.
4) McMlsiede, plaats in de vrije lucht , waar
recht gesproken voerd. (Grimm, Kechtsalterthümer
746: mól: malstatt (mahlstatt), gerichtsmalh für
locuM judicii)^ EU. Mael. vet. sax. Jus, lex, judy-
eiflMfi, & conventus juri dicundo deputatut, vulgo
mallum, mallas; fr. lieu oii se rendaii lajustice.
II Parfois [c'est] la destination d*une localité: la
tenue des plaids ou „mdls'* , . . qui expHique Vorigine
d^une d^signation. A. Waütebb, Snv. I xxzj.
MAëLDëRIJ (M— e), zn. y. Maalrechf, fr.
droii de mouture. \\ Behoort hem oock toe, ter
oansen yan den yoors. leene, eenen wintmeulen,
staende op tselve heerschip, metsgaders de yr^je
maelderye binnen derselyer prochie en heerlickheyt
yan Drougene, alzoo wel ter wintmeulen als ter
watermeulen. de Pb. en Bb. I. Drongen 30 (1654).
MAEL-HUISEL (M-huysele), zn. Maalunster, fr.
peson de mouture. || Een maelhuysele. C. v. Antw.
1582, t. 41 a. 106.
MAELPEGEL, zn. Merk, peil ter aanwijting van de
voorgeschrevene hoogte des vxiters van eenen molen,
fr. fauge de mouture. \\ Wij verbieden aen alle de
molders der yoorscr. molens , naerdat die maelpegels
zullen gestel t wesen, hunne waters hooger te
steygen als deselye maelpegels. O.-P.'B. autr.
8 apr. 1715 a. 3; II 694.
MAELSCHAT (Maelscat), zn. o. Maelstat? Ver-
gaderplaats, fr. lieu de rSunion? || Dat zij, suppli-
anten, daerenboven solden aengenomen hebben en
gehalden zijn, by daghe efi nachte, afs eenich
rumoer compt oft noot gebeurde, die poerten,
torren, haken en bussen te yerwaeren, en dat een
jeder zoude schuldich zyu sich te moeten laeten
vinden, tot viertich toe by een, op hun maelscat
(è son poste zegt de vertaling.^) en aldaer te waken
eïï blyven. Ord. lAêge april 1650; 2e série I 187.
MAELTIJT, zn. Maaltijd, fr. repas. — Als
voorbeelden van eenige middeleeuw'sche spijskaarten,
verdienen , ook voor de taalkunde, gemeld te worden :
de maaltijd, in 1412, door de gulde van den kruis-
boog te Antwerpen aan hertog Jan. L. Torfs, Acad.
d^arehéol. XXII 161. — Die van 1472 gehouden
op den „Gaydach" door de gulde van Sint-Sebaa-
tiaan te Iperen. Vandenpeereboom , Des ghildes
78. — Het noenmaal Margaretha van Oostenrijk,
ten jare 1.305, door de stad Loven aangeboden.
Van Even, Vad. mus. II 328. — Het Banket door
de stad Brussel, in 1561, aan de Staten-generaal
aangeboden. AnmUes Acad. d'archéol. 1855 blz. 109 ,
en, vooral, de Jaarlijksche schepenen- maaltijden te
Diest in 1605 en 1717 , door ons uitgegeven bij Haver-
mans te Diest. — Lijckmaeltljt, fr. repas des
funérailles. \\ Yan den cost van der maeltyt van de
uuytvaert zal d'haudere ofte hauderigghe ghehauden
zijn te betaelen d'een helft , en d'hoirs onderlynghe, . .
^t sy . . , wort de maeltydt ghedooght en betaelt naer
staecken van hoiiye. C v. Assenede, zviii. 41 Fune-
ralen ofte Igckmaeltijden. C. r. Veurne Ti 4; i/ Ti 1.
O. V. Poperingen X 4 1 ; C. v. Iperen ix 8. Item ,
begeert de testateur, dat op den dach van sijne
begraefienisse sal gedaen worden eenen eerlijcken
maeltijt, voor sijne vrinden overcoemende van
Brussel, en die vrinden tot Loven sijnde. Test.
Vierpont^ voor not' Van Dormad te Loven 1664.
MAEL WATER, zn. o. 't Zelfde als maelpbgel.
II So wie van den molleneren d' water helt boven
d*maelwater, ind over die doeren sleyt, so dicke
dat geburt solen ay verboeren eynen Bynachen
gulden. O. Liége 27 JuU 1469 a. 11, Ire séHe 637.
MAEN, zn. y. Met ter maen. Bij mane-
schijn, fr. par un clair de lune. || dWelck [hout]
zij somwilen by nachte en mitter manen stelen,
nemen en laden. Bekenk. v. Brah. reg. 137 fol.
136 yo (1521).
MAENDACH, zn. o. ^^Oenusande^'* dag, dag &e-
pcudd door de dagvaarding, fr. j'our fhsé par la
sommation. || De bailliu, als hij zulcdaneghe moor-
dadeghe faiten te wette legghen wille, zoo ghebiedt
hij den keure [nl. het gerechtelijk onderzoek] tson-
daechs ter kercken, daer tfait gheviel, en maeckt
dach den claghers en den oirconden, die hij ten
keure hebben wille ; . . noemt den dach wanneer hij
den keure doen zal, daecht daer de voimeide
personen ten ghenomden daghe ten keure te comene,
elcken up de de boete van xx s., en voort moet
den dach Uden; en daeromme zeecht men, naer
den maendag: tsheeren moete. C. v. Aalst 492
(1436).
MAENDACH, zn. m. Maandag, fr. lundi. Kil.
Maendagh. Dies lunae^ dies secunda. \\ Manen-
dach. In den jaren Ons Heren mcclxxxvj smanen
daech vor sente Pauwels dach in den wentre. Oodsk.
Brussel B 1453. Des manen daghes (1314). Ib. H
1553 fol. 30 \^. — Versworen maendach.
De ware bet. van het w. versworen onbekend
zijnde, houden wij ons aan het, wel is waar, niet
veel klaardere verloren, fr. lundi perdu. Kil.
Versworen maendagh. j. Verloren maendagh.
JSilcuia: dies primus lunae post Begalia luxui
sacratus. Ook verkoren en ghesworen, sieamb.
raesroandagh. — Adr. Junius: den verloren
maendach, vel kopperkensdach, v«2 kopperkens
maendach. G. Le jour de pain perdu. Zie ook
Schiller u. Lubben M&n, manendach. — De s wa-
re [n] {nl. gezworen) ro&ndaoh. De eerste maandag
na Driekoningendag, it. le premier lundi après lejour
des Bais, Zie Bon Beinsberg Düringsfeld, Légendes
1 36 en volg. , en Dr Coremans, Z/année de Van-
cienne Bélgique, 46. De Bredaesche Almanac: de
I maendagh na 13«n dagh is het kopperken s-
dagh. al. verloren maendagh , Kil. Silaria.
II So wat giuldebroeder , die niet en came ter
MAE.
MAE.
184
messe op de Ti feeBten Tan Onser LioTer-Vrauwen ,
en de Terzwore maendaghen , . . K, d. Rijkepijnders
U Brugge 1291 a. 83. Op den Tenworen maendach.
Jtederijkers de Lelie ie Diest 1562 a. 6 , Vad, mve.
III 124. Eene ghelezene messe alle Tenworen
maendaghen. Fb. db Pottbb, Oent III 222,
Broederschap van Sint- Anna 1445. 't Was Toor alle
leden plicht, lederen zondag met het aangeduide
kleed naer de confreriemisse te komen; ook op..,
op de drie Terzworen maandagen. Ib, 223. (Zouden
deze drie maandagen niet dezelfde zijn, waarvan
het Landcharter van Megen, Tan 1527- a. 15 ge-
waagt: il „Voorts op alle andere ghedinghen en
ghenecbten en sal niemandt dinghen nae twelf
uren en ten opstaen Tan schepenen, d'welcke den
[welcke.^] jaerghedingen yau der stadt sullen ghe-
halden worden op Maenendagh nae Beloken Paes-
Bchen, op Maenendagh nae Beloken Pincxten, en
op Maenendagh nae Derthiendagh" ? 2Soodat deze
drie maandagen wel de drie jaargedingen — in-
derdaad Toor het Tolk Terlorene dagen — zouden
kunnen wezen. Wij kunnen ons overigens hier niet
inlaten met de geschiedkundige beduidenis Tan
gezworen, Terzworen of Terloren maandag). Opten
gheswooren maendagh soo pleghen die borghemees-
teren in der tydt, metten rechter, twee schepenen
te kiesen, die denselven borghemeesteren dat iaer
die wijnen, die tot Grave ten tappe loopen, sullen
helpen keuren, C. v. Orave^ xti 1.
MAbNDACHSCHOUT. || Hoveliee van Bulle.
Sen heerl^ke cijnt onder Sint-Merfens-Lennick y ft.
oen» seigneurial sons Lennick-St- Martin. \\ Hoto-
liee [Hoflieden , dienstbare lieden] Tan BuUeberghe.
Is gelegen onder S.-MertensLenneke, en is geheel
hoTelie, eü heet geoieyDlyck maendachschout,
waeraf die twelf boenders jaerlyck« erflel^ck gOTen
8 schellingen LoTens, een sister terwe, twee cap-
puynen. Schai der eheyneen 43.
MAENDëR. Zie Makbb.
MAËNHEËR. Zie Manbb.
MAENT, zn. t. Maand ^ fr. moit. — Middel*
eeuwsohe namen der maanden: Aerselm.
Oct, Bouwm. Aug. Braeckm. Juni. Dorrero. Maart.
ETenm. Sept. Herfstm. Sept. Herselm. Oct. Horem.
Dec. {Nov.f) Hoyni. JuLi. Alse men Keersen draecht.
Fébr. Kluchm. Jan. Lauwe, Loeym. Jan. Oochstm.
Aug. Pietm. 8*!pf. Busselm. Juni. Saetm. Oct.
Schrickelm. Fehr. Sint-Andriesm. Dee. Sint-Baefsm.
Oct. Slachm. Nov. Sroeerm. Nov. Sporkille, Spro-
kille Feitr. Sulle, Selle. Fehr. Wedem., Wiedem.
Juni. Wijnm. Oei. Windm., Windelm. Nov. Win-
termaent. Dee. Wonnem. Mei. — Namen door
Earel den G-root e ingevoerd: J. Wintar-
roanot. F. Hornung. M. Lenzin-manot. A. Ostar-
manot. M. Wunimanot. J. Brach-roanot. J. HoTi-
manot. A. Aran-manot. S. Bittumanot. O. Widume-
manot. N. Herbist-manot. D. Heiloc-manot. (Leist,
Urkundenlehre 217.) — Namen der maanden Tolgens
het Getijdenboek der xt JE. J. Loumaent. F. Sulle.
M. Meerte. A. Aprille. M. Meymaent. J. Wede-
maent. J. Hoymaent. A. Oestmaent. S. Pietmaent.
O. Herselmaent. N. Hoermaent. D. Wintermaent.
MAENTSCHEUT (Maenscheut) , zn. Maande-
l^ktehe boogeehieting y fr. tir è Vare mentuel. \\ Aen-
gaende de statuten ofte politie Tan de Gamer Tan
der Gulde, als Tan ten lycke te ghaene, te mael-
tyt te comen, maenscheuten te houden eii dierge-
lycke,.. Yak Melckbbbkb, Kruiêböog 69 (1574).
A. Wanters, JSnvirons II 467.
MAEKGEN. Zie Mobgek.
MAËBLE, Maeslb (Marie, Marele,) bn. Man-
nelijk, van V manlijk geslacht , fr. méle, du sexe
masculin. || Welcken mondtzoendere wesen zal..?
De TTOedom zecht: Ohristiaen Tan Huffele, midts
de privilegie Terclaerst dat hy [?] mondtzoendere zyn
zal doudste maerle baerblyckenste hoyr Tan 's vaders-
halTen. C. v. Gent I 519 (1340^1350). Dit leen
heift hi omme dat hi hor maerle es, werdich te
draghene zwert, Tonnesse te wysene, boven de
fumelle [var. femmele]. C. leenhof Burcht v. Brugge
XXTI. Een sterft sonder hor, altos zal den oudsten
hore maerle, even naer zynde, zyn leen toecomen.
XXXI. De ghestruucte en gheconquesteerde leenen,
alzoo wel in linie collaterale als directe, succederen
op den audsten hoir maesle TOor alle andere maesle
en Trauwepersoonen bestaende den overledene in
ghelycken grade. C. v. Auden. xxiii 21; it. 22.
Men gaf hemlieden wyfs, die couinghinnen waren,
en harelieder oer marele, naer hemlieden, wart
coninc Tan Vrankeryke , al waest so datter Trauwen
waren die naerder waren. Jak y. Dixhudb 218.
Marie. Jus Jeud. Fl. vet. c. 53. Zie ook HoiB.
MAERLE, zn. o. Mergel, fr. mame. || t'MaerIe
moet den pachter op t'Iant laeten, dat hy Tindt.
O. V. Auden. ix 8.
MAERLEPUT (Maerlepit), zn. Mergelput, mer-
gelgroeve, fr. mamière. || Dat niemandt en zal delven
maerlepitten an de straten. C. v. Iperen, klist. c. 13.
MAERSCHALCK (Marscalc, maerschalc), zn. —
1) Erfmaerschalck. Sen der vier erfelijke hooge
ambtenaren of „palatijnsche officiers** van Brabant;
bij Van Dale: opper stalmeester , opperveldheer j be-
velhebber des legers; deze benamingen zeggen genoeg
fveike zijne ambtsverrichtingen waren. Het maar-
schalkschap was erJAijk in het Huis van Wetemaal,
it. maréehal hereditaire, ün des quatre hauis fonc-
tionnaires ou ,,offtciers pcdatins*^ du Brabant; Yan
Dale Vappelle y,grand'écuger , généralissime , com-
mandant de VarmSe'^; ces qualiflcaiions disent assez
en quoi consistaient ses Jonctions. Le marSchalat
itait hereditaire dans la Maison de Wetemaal. Zie
De Vaddere, Origine des ducs II 489; en DaTid,
Vetderl. historie III 73. — Vlaanderen had ook
zijnen erfelijken Maarschalk (erfachtich Maerschalc);
zie Wielant, Leenrecht 17, fr. La Flandre avait
aussi son maréehal hereditaire. j| Cam . . . Willem
8er Symoens , . . T^rkennende en Terliende , dat hy
Tan onsen voers. heere [nl. den abt t. St-Pieters]
en zijnre kerken een zeker leen handende ware . . .
b\j causen Tan welken . . , hij sculdich es ons Toers.
heeren marscalc , die sine lieden en subgite leedt
in orloghen, telken dat onse voers. heere derin-
Toerd [Taerd.^], te jiinen coste een paer nieuwer
sporen te spannene, te sinen opsittene op zijn
pard, te scheedene Tan Sente Pieters. enz. de Pb.
en Bb. V. Merelbeke 30 (UCS).
2) Hoef smid y paardensmid, paardenarts, fr. ma-
rêchal'ferrant , vétérinaire. Kil. Maerschalc k.
Veterinarius, medicus equarius; en Tolgens Becanus,
o. a., qui ferreos calees adfigit. \\ £ü wart doe ooo
ghaTierendeelt den maerscalc ofte smet, die de
hamers ghelcTert hadde omme de poorten mede
up te slaene. Piot, Chron. 199 (1436). Kerstiaen
den maerschalck , Tan denseWen peerde te meesteren
en Tan saWen, tsamen \\90. Archief Bergen-op- Zoom,
Stadsrek. 1471—72 n<> 649, Bubr. van diverse en
alr^ande saken. Maerscalc, Brugge II 194. Het
zijn drije manieren Tan Tenyne ... 't Eerste mogen
hebben medecynen. apoticarisen eü maerschalen [l,
maerschalcken] . Wielant, Pract. crim. 97.
MAERSCHALCKEN , bw. || Zo wat zwyncutsere,
die Teerckenen Terooopt dat ghemaerschalot es, in
182
MAE.
MAI.
kenlicheden van goeden lieden, dat hij ware in de
mesdaet Tan thien pond, eii tveercken verbuert. —
Dat men gheene ghemaerscbalcte yeerkenen ver-
coopen en mach ter marct Fr. de Potteb, Qent
II 664. 557, Statuten o. h. vleehchambacht xv E. —
(Ware het al te veel gewaagd . in deze verrichting
het ontnemen van de baarmoeder der zeugen te
zien? Dat heet men hier eenvoudig snijden^ fr.
SêneTi en de gesnedene zeug een (/ild )
MAERSCHE, MAESSCHE, zn Maas van een
net f fr. maiUe d'un filet. Kil. MaBche, oftmaesche
van het net. Macula reiis. \\ Dat niement oec en
vijssche anders dan metter stede roaerBchen [nl.
waarvan de wijdte voorgescli reven was], ghelijc van
ouds ghecostumeert , en up de boete van... en de
netten verbuert te wesene. de Vlamivck Vgb. 55,
XT E. Andere [netten] maken, oft doen maken,
dacraff de maesschen . . . twee duymen wijt sullen
moeten wesen. PI. v, Brab 8 febr 1513; III 532.
It, PI. V. VI. 19 mrt. 1539; I 353.
MAERT en samenst. Zie Mabckt.
MAERTË (Marte), zu. Dienstmeid , fr. servanfe.
Kil. Maerte. Anciüa, \\ Kenricus, molendinarius
de sancto Trudone . . , axsignavit ad domum suam . . .
oeto solidos parrorutn lovaniensium denariorum here-
ditarii census Katharlne ancilU sive marte dotnini
Chsiüini de sancto Johanne presbyteri . . . Schepenbr.
Diest, St Urbaanndofj 1297.
MAERTEN, ow. Eenig huiselijk werkt het werk
cener dienstmeid gaan verrichten (Imiten het gesticht)t
^uit werken gcuin^\ ir. aller fai^e quelqtte ouvrage
domestique{hors de V établissement). \\ Datter negheene
vrouwenname ten kerchove en sal gaen om werc,
noch in die poort gaen werken, op haer stede
verbuert int huus, noch in geen huus maerten no
dienen in der poort. Mebteks en Torps, IL 589,
O,' L,' Vrouwenklooster , reglt. 1345 a. 9.
MAERTSE, zn. Mark, grens ^ palen ^ fr. marche.
Kil. Marck. vetus. Limet in agris sive territoriisf
flnes regionum. || Die van Dendermonde senden
weder toten grave Lodewyc, dat hy selve wilde
commen zin lant secoureren. Als de grave quam
up de maertse van Ylaenderen, doe vloen die van
Ghend. Jan v. Dixmüde 238.
MAESCHAP. Zie Maechschap.
MAES8CH£. Zie Maerscbe,
MAET, Mate, zn. v. Maten en gewichten,
poids et mesures. Zoo verscheiden als de munten,
waren "ook de maten en gewichten in de middel-
eeuwen, en de beschrijving ervan zou eveneens
ruime stof bieden tot eene bijzondere verhandeling.
Wij ontleenden aan dit slag van benamingen
dezulke die de taalkennis bevorderen kunnen, en
verzenden, Toor nader inlichtingen, tot de Maten
en gewichten inz. in Brabant, achter de cost.
V. Brussel; de Stadsmaten van Brussel in het
Belg. mus. IV 260; de cost. v. Aalst blz. 402—
412, enz., en bepalen ons hieromtrent bij luttel
ongedrukte aanhalingen. — Houtskoolmaat
van SoniënbOSCh. Mesure du charbon de bois
de la forêt de Soignes. \\ Dat die zacken dair die
coopluden die colen mede selen leveren, selen
moeten houden een half mudde colen, gelijc dat
houdt die gëycte mande van outs dairop geordi-
neert, en niet meer noch min, alsoe dat die 48
sacken selen houden eene cule colen oft 24 mudde
colen, gelgc dat van auts gewoenlic ia. Rekenk. v,
Brab. reg. 135 fol. 186 (29 jan. 1486). (Hier hebben
wij den inhoud van eenen „coelcuyl**; zie onder
GülL, en vul het aldaar onvolledig gebleven citaat
uit a. 22 van het Keurboek van boniënbosch aan, |
zooals onder Coolcüil ; zie ook Colen). — Maten
van den Water tol te Antwerpen, 1550.
II Dat een vat wordt gerekent voor vj amen groot;
een pype iij amen; een queuwe lij amen; een
poinchoen 1 '/^ ame; een tonne een ame; een
ocxhoot iV; ame. — Maten en gewichten
van den Autwerpschen tol van i623, a. 4.
II Dat een vat sal gerekent worden voor ses aemen;
een pijpe drie aemen; een ocxhoot oft quarteel
onder halff ame; een waeghe 165 ponden, alle
Antwerpsche maete en ghewichte. Tol te Antw.
1628, a. 4. — Turnhoiitsche maten. ||Groote
van den drogen maten fol. 59 r°. Die corenmaet,
van den lopen 14 potten P/] pint Tumhoutache
gebrande potten Groote van den cleyn maten Vi»
1/4, half '/4> clo dobbel havermaet, 32 V2 potten;
d'enckelen 16 potten 1 pint; de halve 8 pot '/)
pint: een quartier 4 pot Vi pint; een achtedeel
van een pint, een halfif quartier naer advenant.
Kb, V. Turnhout 1550. Zie ook Lofb. — 'b Qn^
venmate, fr. mesure du comte. \\ Ces spyckera,
briefs et eens aoaient de tout temps seroi è Ven*
iretien de l* hotel des eomtes de Flandre; la meêure
de hoeden et vaten, dont on se servaii pour la
perception de ces redevances s'appelait 's Graven-
mate. Baepsast, Analyse nr 250.
MAET, zn. m. Het afmaaien van het Kooigras,
fr. la coupe du foin. || So geloven wij hon.. die
beemde ... te bevredene eü doen te bevredene
nae den yersten maet, alsoe emstelic ten toemaete
als wij dairtoe ocht onze scouteth versooht werden
van hon noe den jaerghanc. Welke beempde dan
voert alsoe dueren soelen en staen bevreedt eer
men se meyen ocht etten sal, alsoe lange als hon
orberlic eü profitelic duncken sal nae den jair-
ghanc. Oork. 25 juli 1:)63, Diest,
MAETGELT (Maetegelt), zn. o. MeetredU, fr.
droit de mesurage, \\ De coopliede, die hier zout
bringhen tscepe, die zullen selve hare zout moghen
meten, updat se connen daermede ghepeeyen hen-
ren coopman, en dat up haere maetgelt. db Yla-
HINCK, Ace. 87. Dat sij den heere ayn waeghghelt
en sijn maetghelt betalen moeten. 40 (xv £.).
Stallaige-gelt, reepgelt en maetegelt, ghelijck ghe-
gheven wordt op de jaermerct van Oaperycke. DB
Pb. en Bb. xit. Boekhouie 16 (1660).
MAGASIJN. Zie Back.
MAGELER Zie Bosijiten.
MAGELINCK (Maechelinck, maegelinck, magbe-
linck), zn. m. Maag, bloedverwant y nabesiaamdêf
fr. pnrenl. Kil. Maeghelinc. vetus,}. maeghe.
cognatusy affinis. || Overmits den twiste eii gescmlle
dicwyle vallende onder die maechelinge, wye die
naiste is van eenen dooden. V. d. Tav. 230. Als
questie is in den huwelyc oft die brudegom en
bruyt malcanderen bestaen in eenen verbodenen
graet, zoe mogen vader eü moeder, en andere
affijnen dairinne tuygen , want dairaf niement en
can die waerhejt nairder getreeten dan die mage-
linge. 335. Alle erffgoeden, vercocht oft uuytge-
wonnen, mogen vemaedert wordden binnen tajaers
bij den naesten erffgenamen van denzelven goeden,
consideratie nemende oft die magelinck is van der
zijden daeraff de goeden gecomen zijn. C «. Thienen
XIII 1. It. de Ylaminck Vgb. 53; C v. Loven X
23; C. V. Santhoven 1664 a. 167; C. v. Leeuw
1570 VI 1.
MAGESCHEIT. Zie Mabchscheit.
MAGESOENE. Zie Maechsoen.
MAILLERIË (M— üe), zn. SmaUwerk, fr. émail-
lure^ ouvrages émaiïUs, \\ Een pijpe mailierien,
MAK.
MAL.
183
geëvt xT Ib. Schattinff v, 1551. Eene ame-toime
maillerien, IT gro. Een pijpe maillerien, tui gro.
Waieriol 15M). Zie ook Mbsbsbskiebs.
MAINMISE (Majnmise, meynmiBse) , zn. Ver-
heurdverJclarinff , beslag vanwege den vorst ^ fr. con-
fiêoation, saieie de la part du prince. \\ Item, van
fayten die bij ennige prelaten oft geestelyoken
peraoonen gedaen wordden tegen die sauyegardie,
oft tegen me meünmisse, dwelck men heet tegen
dleggen ter tafelen Tan den prince, gedaen met
aynen oepenen mandementen , . . . — Eest dat een
geestelijck persoen yet doet tegen dat arrest, beslach
oft maynmise Tan den prince en tegen zijn sauTO-
gardie, . . V. d. Tat. 877 ▼».
MAINPLEVIE, zn. Becht, hraehtema hetwelk^
de man, door het huioelifkt volstrekt heer en meester
wordt van al de roerende en onroerende goederen,
insehviden en acties gekomen van zijne vrouw ^ fr.
droit en vertu duquel Ie mart devient^ par Ie mariage,
maitre et seigneur absolu de tous les Hens^ meuUes
et immeublesr crédits et aciions procédant de sa
femme. Cout, de Liége i 1. Lat. jus manusplioatae,
II Twee hauwelyxe lieden, woonende int graeffschap
Loen, by affsterye een derselver, den lancxleyenden
kan pretenderen die Luyre goederen Tan den eersten
affiyTigen by recht van mainplevie. C. gr. Loon I
428. Oft die Trinden Tan Titius, die Caja overleeft
heeft, alle de acqaesten Tan ^t graefschap Loon,
vigore juris manusplicatae moeten hebben. /6. 553.
MAISEËL, zn. o. Vleeschhal, fr. houcherie. Lat.
maeeUum. || Niemen mach hauden versch Tleesch
langher dan twe Tenten ten Maiseele, tusschen
inghane Tan meye en Onser-YrauweDdaoh in spel-
maende. Auden. meng. I 132 en passim^ Kb. v, 1338.
MAJORENNEN, zn. mT. Minderjarigen meer-
derjarig geworden zijnde fr, mineurs devenus majeurs.
Il Alsoo het recht Tan purgement in het graeffschap
Loon is duerende tot 21 jaeren, en konnen die
majorennen daerran met den termyn van een jaer
niet geözclndeert worden, dan, behooren die 21
jaeren complet te wesen, prout de jure anni praes-
eriptiones combinantur in casum supervenientis mino-
rennHatis et aocedeutis mttforennitatis, C, gr. Loon,
I 544.
MAKAGIE (Mackagie), zn. Making, beschikking
bij uitersten iriZ, legaat, fr. legs. Kil. Maeckaegie
Tan testament. LegcUum. jj Al sonde possessie anders
stade doen, soe moet men thoenen eenen titel wanen
men daeraen comen is, soe b\j Tersterfte, coope,
huwelijcxe voirwairden, testamente, giften oft maka-
gien. y. D. Tat. 204 t^ Wederroepende mede alle
Toorgaende testamenten en mackagien, die sy Toor
datum van desen noch hebben gemaeckt. A. Waü-
TEBS, Les Coxie 21 (1637).
MAKEN (Maecken , maicken) , bw., zooals thans ,
h. faire, In Terschillige beteekenissen. 1) Bewerken,
behouwen {hout\ fr charpenter, travaüler (du bois),
II Van houthauwers. Zo wat werckman, hout makende
om loon ofte hure, ne zal moghen weghdraghen
noch zenden eenigh hout tzinen profite. C. v. Iperen,
kast. o. 104. Dat niement eens anders hoat af en
houwe . ., wairt verslagen oft geroaiot hout om te ver-
tymmeren oft te Tercoopen, oft dyergelijke, het
soude wordden gehouden Toir diefte. V. d. Tat.
147. Als de douagier sterft, soo slaet de grondenaer
hant aen zijn leen, metsgaders aen alle Truchten,
ghesneden of niet gesneden, bosschen, boomen, gbe-
Telt ofte niet ghevelt, houdt ghemaeckt ofte niet
ghemaect. Wielant, Leenrecht 85. Boven die voirge-
soempde peenen opte ghene die buyten den layen
eenioh hout hadde ugehouwen oft gemaict {ouvré)^ oft
doen afbouwen oft maecken, sal die weerckman, die
dat alzoe afgehouwen oft gewracht hadde, . . weerden
gebannen uuyt den wouwde eü bosschen. Kb, v,
Soniën 1460 a. 34. •— Qemaeckte Btocken
(of staven). Gescherpte^ beslagene stokken ^ fr. des
bétons affilês, „affaictiés", garnisy ferrés. || [Onder
de Terbodene wapens treft men aan] : C, v, Iperen ,
kast. c. 34: „stocken ofte gemaecte stocken, daer
loodt, ysere, stael ofte metael aen es"; Van Lo-
KSRXN, St.'Bavon xiii E. Yoerghebode tETergem,
en DE Pb. en Bb. II 47 : „ghepekelde [ghepickelde,
ghebickelde {sculpere^ scalpere) tailler.'] stare''; C.
V. V Vrije v. Brugge I 238 , ord. polit. 6 mei 1628
a. 35: „Van ghecante peden, peden met scherpe
naghelen of gheslaghen [beslagen?] peden''; C. v.
Antw, 1545 ii 4: ,,Moertwapenen worden gehouden :
poingiaerta , en alderhande stocken, priemen en mes-
sen (die gemaect syn om mede te Tech ten), en die
soe scerp en smal syn dat sy doer dyser [nl. den
maliënkolder] gaen voorder dan de maete gedraecht,
die daertoe geordineert is*'; Keurb. v. Antw. 8 : „met
eenen gepinden stave"; Éekenk. v Brab. reg. 132
fol. 87: jfbastons ou boises affaictiées'\ Zie ook Ver-
dam Gehacxjelt, en GEFivirET.
2) Stichten (een gasthuis\ fr. fonder (un hópital.
Il Van denwelken \nl, acht pond payements] wg
gheloTen [jaarlijks te geTen] den maten lieden die
woenen int gasthuus dat joncfrou Heile Bloemards
maecte. Qodsh. Brussel, reg.H 1201, fol. 34 t^ (1358).
3) Vermaken , fr. réparer. || Int maken oft repa-
reren van eenen geme\jnen bomeputte sijn alle de
gebueren, die denseWen moghen gebruycken, schul-
dich en gehouden te contribueren. C. v. d. Kiel x
14. Indien daer iet gebroken wort aen z\jns geburen
erTe, dat moet h\}, tot synen coste, weder doen
maecken en repareren. C. v. Lier xiii 29. Sal den
heere, in 't ommegaen, daerin [nl. in de waterloopenj
faute oft ghebreck Tindende, deselve tot dobbelen
cost oft tweeschatte van de ghebreckelycke doen
maken en repareren. C. v. Santhoven y K. en br.
1665 a. 83. Sooverre dat den heere, naer den lesten
meert ommegaende, boTonde dat de fauten niet
ghemaeckt en waren, . . 87.
4) Makelen, helpen aan eene ontschaking, fr.
maquignonner , aider è un enlèvement. \\ So wat
wedewe ofte wive, portesse, die haers ondanckens
ontscaect worde, en haer beclaegde daeraf, so wie
die se ontscaecte ofte holpe ontscaken, ware in
deselve mesdaet. Man ofte wyf , die bedreghen wor-
den dat zyt maecten ofte cawet (?) daenf waren,
men soude hem nesen en mont aisniden. Kb. v,
Auden. 1328, Van den ontscakene.
5) Voortbrengen j fr. produire. \\ Dat niement bin-
nen Denremonde theven en boude anders dan Tan
edelen honden , die ouder syn dan een half jaer, hy
en deed se maken. De Ylahiitce:, Vgb, 24 (1410).
6) Vervalschen {den wijn), fr. Jrelater {Ie vin),
Beeds in de xiv eeuw TerTalschte men den wyn,
daar men er koperrood, kwikzilver en kalamijn(.^)
in mengde. Maar eene verschrikkelijke straf bedreigde
de plichtigen: || Die soude men herren opt Tat
metten gemaecten wine. Hist. de Brux. I 164,
Tolgens eene ord. Tan 17 juni 1384 bij A. Thymo,
titel 5 kap. 2.
7) Doen, fr. faire, \\ Hebben gheloeft... enen
edelen prince, haren UeTen here Janne, . . . alle
dat hi maken, ordineren en Tiseren sal,.. vast en
ghestade te hondene immermeer. Oork, 19 mrt
1305, Geslachten en Ambachten te Brussel,
MALAGE. Zie Malebij.
MALDER, zn. m. Mud^ fr. mifu2«.Kil. Maldery
24
184
MAL.
Mal.
malter. iax. gieamb, Mensuroê aridoê s/ênu». y mudée
vuigb maldmm^ maUmm. \\ Soo hebben wy ghegeven
ftllen degene die weyte backen sullen binnen onser
ttadt Meghem, die Bollen gelden, elcken becker,
Tan eenen malder wejts xii penningen; Tan een
malder roggen yiii penningen; en Tan een malder
garsten Ti penningen, half den heer en half der
■tadt Megem. Landeh. v. Megen 1357 a. 29 It. C.
o. Qravey Brab. recht II 977, Formnlare.
MALEN (Biaelen) , ow. JSèt vergoeden door eenen
jongsten broeder aan ^jne broeders en tutters, of
door eene jongste zuster aan hare tusters, voor het
inbezit blijven van de hofstede der overledene ouders,
fr. oompensation faite par Ie pluf jeune des frhres è
ses jrires et s<Burs , Ofi jmr la plus jeune 8€sur êi
ses saursy pour la possession de VhabittUion du
p^e défunt \\ De joncxste dochter zal moghen malen
jeghens huere zustere, indien daer gheenen zone
en is; maer indien daer zone es, de dochter en
mach niet maelen. C. v. Cassely 278. Niemant en
wort ghehouden te maelen, hj en wille. 16. a.
279. Zie MadeUtede.
MALENGIEN, zn. Bedrog ^ ft. tromperie, fraude,
malengin, |j So obligieren wi ons, onse ghebort en
onse nacomelinghen dit emmermeer Tast en ghestade
te houdene sonder malengien. Oork. 19 febr. 1293.
Omme dat alle dese Toorseide dinghen en saken
sullen bliven Tast, seker, ghestade eü wel ghehouden
teeuweliken daghen, sonder fraude en malengien,
so hebben wij . . . Fb. de Poti'EB , Kortrijk 333
(1358). Sonder fraude, scamp ofte eenich malengien.
DB Pb. en Bb. IX. Zeevergem 16 (1440). Zonder
fraude of malengien Ib. XIII. Kaprijk 65 (1457).
It, C. V. Brugge l 340.
MALERIJ, Maligb. Molagb, Molsnige, zn. t.
(Maelrie , maelrije , moelnage , maelderije , maelage) ,
zn. T. Heerlijk maalrecht, fr. droit de mouture seig-
neurial. || Te desen leene en heerschepe behoort
eene Tr|}e molaige, daer alle opsetenen laeten,
mannen, maelen moeten, op de boete Tan dry
ponden paris, en tgraen Terbeurt; otte si) moeten
staen te alsulcke serTituten alst toebehoort de Trije
molenaige te ErtTelde . . , en hier moeten maelen
ten sesthienden Tate. de Pb. en Bb. YI. Hansbeke
14 , xTi £. Yrye maelrien , te winde en te watere.
i&. Yl. Nevéle 32. Yrije maelrie. II. Beusden 15.
Moelnage. III. Aaltér 18. Yrije maelderije. Vinder-
houte 24. Yrie maelrije. lY. Srtvelde 13. Banmuelens
en Trye maleryen. PI v. VI. I 608. Esser ene muelne,
hine heift niet in de maelage. (7. Leenhof Oude
burcht V. Brugge zci. Zie ook Bakmoleit.
MALIGNATIE, zn. Kwaadwilligheid, fr.mauvais
vouloir. Zie Maligkeeben.
MALIGNEEREN, ow. lAstiglijk, kwaadwiüig,
met kwade trouw handelen, fr. maligner, user de
malice, agir méchamment, de mauvaise fox. (La Cume).
II Indien eenighe Tooghden, ghewosen zijnde in de
Toomomde Tooghdye , malignerende , sustineren wil-
den gheene seker te Termoghen, sal den bailliu
sulcke Termoghen bij Tanghenisse te bedwijnghen,
en ter causen Tan haerlieder malignatie de oosten
te doen betalen,.. C. Land v. Waas, Yii 7. It,
C, V. Cassel a. 129.
MALCK (Malc, ualkb, mallijc, hallick),
onbep. telw. JSlk, fr. ohacun. Kil. Malok. sax.JHs,
hoil, Quisque, unusquisgue, AUermalck. Omnis,
eunctus. \\ ütghenomen dat mallijo van ons sal
hebben en heffen sine hareghewade en sine coepe,
die hem moeghen gheTallen Tan sinen mannen, die
hem zonderlinghe toebehoeren. Oork. 19 juni 1295.
Eü hebben gheworpen en Terteghen, met witteghen
Tertiene, nudc op anders goedingen eii gedeelte.
Charterb. begifnhef Brussel, fol. 218, schép. «. Brussel
1353. Op alse selke» eet also wi hierTore gheloeft
hebben maileec anderen. Op alse selke» eet alae
wi, Torghenoemde zngerers [Juges"] eü besoekers
maileec anderen ghedaen hebben, en alle de poente
wonde» gheloTen die wi maileec anderen geloeft
hebben. Alle de poente te houdene maileec anderen,
die wi maileec anderen, Torghenoemt, gheloeft heb-
ben. Piot, Enquête Brab. 1335 blz. 21. Hebben . . .
Tertegen . . . malc op des anders loth (1445). Zie
(ÏBCÜ8T. En yegelic goeTemeure sal, mit synen
ambachte , kiesen, alle jare, koremeysteren , . . malke
uyt sijnen ambachte. C. v. Maastricht 459 (1409).
Mallick die dan aen den rechter gheworren . . .
heeft. C. V. Qrave, Formulare, Brab. recJkt II 977.
Mallick Tan ons. Bekenk. v. Brab. reg. 132 fol.
107. Mallick. C gr. Loon, I 15. — Manlio,
manlijo, manlec, manleec, mallio , mal-
linc, malc-anderen. JSlk den anderen, elkander,
nuUkander , fr. Vun Vauire , mutuellement. Kil. Malck-
hnder/ quasi dieas man elck ander. Mutud, alter
alterum. || Yan allen dien saken, die si tegadere
te doene hadden, eü manleec anderen eyscende was.
Oork. hertog Jan 31 jan. 1333 {lees 1380), Diest.
Samentlic of manlic alleyne. — Tieghen manlic
anderen. C. v. Maastricht 94. 99. Stat. v. 1380.
Mallic den anderen, (1421). Zie Hopsyulliho.
Manlec anderen. Kb. v. Antw. a. 189 . . . Sic OTer
al; en sy gheloefden mallinc anderen ghiaelscep.
e. V. Qent 1 525, Vonnis v. 16 apr. 1353. Mallinc
andren. Beken, baljuws. Qent, 1364, rol 1720. Mal-
licanderen beclaghen. C. v. Aalst 316 (1305). Malc-
anderen noch deen den anderen. C o. Antw, 1545,
III 13.
MALCONTENTEN, zn. mT. Benaming der af-
valiige Walen in den vaderlandsehen strijd tegen
Spanje; fr. mcdeontents, nom des Waüons agani
fint défection dans la lutte patriotique eontre VSs"
pagne (1579). Zie Tobfs en Hansbv, NederL krijgs-
en partijnamen. || Zoo noemde men een Tijftal
regimenten Walen, die de partij der Geuzen en
der Staten waren afgcTallen; zjj werden Tan nie-
mand bezoldigd, maar hielden het Teld, leTende
by den roof. Fb. de Fotteb, Kortrijk IV 119.
MALT, zn. Mout, fr. malt. KiL Malt sioamb.
j. mout. Bgne. \\ Quatuor molendina inferiora molunt
malt. — Quod si ista molendina aquis superfluant,
molatur ubicumque malt. De alio maXt quod extra
urbem evehitur, et de frumenio et de quocumquot
tres denarii. Brab, Yeesten 1 607, omtr. 1125.
MALTOTE (Mwi\Uyte),zn, Buitengewone belasting
onder koning Philips den Schoone geheven, om oor-
log te voeren tegen de JEngelsehen (1285 — 1314) , en
ook, ongelukkiger wijxe, in onse landstreken door
onze vorsten ingevoerd, fr. maltóte, impót lev6 sous
Philippc'le-Bel pour la guerre eontre les Anglais
et introduit aussi, malheureusement , par nos princes
dans nos eontrées. \\ Nos opidanos nostros Antter-
pienses universos de novo theloneo, quod vulgariter
uominaiur maeltote, de novo Antverpie facto, qiA-
tamus. Mebtevs en Tobfs II 553, oork. t. 1303.
Maeltotten. PI. v. Brab, 9 sept. 1569; II 26. Heb-
ben dezelTe supplyanten recht en zijn in goeder
possessie en saysine.., te hebben, heffen en te
doen gcTen assijse en maltote . ., op alle de wijnen,
bieren en andere drancken, die men daer Tercoopt,
braut eü Terteert, enz. de Pb. en Bb. X. Petegem
3 (1445); maeltote 4. Hoe, by der ordonnancie Ca-
roline, . . int jaer xyc Teertich by den keyser Ter-
boden... stont, allen wethouderen, scepenen eü
Man.
MAN.
185
andere Btftende ten eede Tan der Toireeide stede,
te nemene in paohte eenige maletoten ofte aohjsen.
C. «. Oentf II. 869 (81 mei 1559). Asaiaen en
maltoten. Bekenk, v. Brah. reg. 132 fol. 97 t^
C. «. Nijvd, o. 1631 a. 81.
MAMBOOR. Zie Momboob.
MAN, zn. m. Zooals thans, fr. homme. l) Iemand^
ft, qudqu'un, || Die mans [eens mans?] boeme hoa-
wet, oohte brect sinen taun. — Die mans quic sloege
ochte assaelgeerde , hi gelde den man sijn scade,
den here x so.; en ware dat sake, dat ieman gequetst
worde. K, v. Si.- Peeters- Leeuw 1284. De K. d.
Ammanie v. Brutiel 1292 . heeft , a. 83 : „Die eens
mans boem houwet — Die mans quic sloege en
affoleerde." — De K. «. h. Markgraaf tekap : |l Die
mans bome howet. — Die mans queo slughe.
2) Man wm leen, leenman^ fr. homme de fief^
vcuBol. In deze bet. wordt het w. man somtijds
onToranderd in het mT. gebruikt. Elil. Man van
leen j. leenman, (^têne, — || Soe hebbic minen
zeghel ghehangheQ ane dese lettren, met der man
seghele, die dar OTer saten. Oork, 25 juli 1275.
Op den dach van immissie yerclaeren die man van
leen hen te competeeren die cost, wgn en wittebroett.
C. leenhof v. ^s Heriogenrode a. 5. It, oork, 7 juni
1277, en passim. — ManBman. Achterleenman!
ir. vavasseur. Kil. Mansman. Cliens dientiSfVasal'
hu vasalli, || Dat Tan nu Toirtaene negeen Tan
onsen mannen Tan leene, mansmannen, oft onder-
saten ons lants, houdende ennige leengoeden Tan
ons, onse mannen Tan leene, oft mansmannen resoor-
terende tot ons,.. Y. d.Tay. 205 (Stat. t. 1447).
Dat alle edele, onse mannen Tan leene en mans-
mannen des Toirs. ons lants Tan Brabant, hem tot
eenen corten genoempden dage souden opgeset eö
toegemaict hebben, om ons te dienste te comen.
Bekenk. v, Brab. reg. 135 fol. 98 (1488); it. reg.
182 fol. 135. 138; Fl. v, Brab, 18 noT. 1446; I
259. — Mannen, mannen. Mansmannen. —
Mannen van achterleen, fr. vavcuseurs^ fxissaux
d^arrière fief, \\ Te daghene mannen, en mannen
mannen, laten en mannen laten. Leenhof Oude
burcht V. Brugge f CLXXXix.
3)BiJ8taende man. Ook „besetman" en „vreemde
momboor" gentMamd, tonder wélken de getrouwde vrouw
tieh niet rechtsgeldig verbinden kon, tdfs «iet borg
blijven voor haren man, en welke haar^ met haars
mans toestemming^ bij sehepenenvonnis gegeven werd^ en
die met haar aUe verbintenissen erkennen moest, (C.
V. Antw. 1545, yi 4). De ongehuwde vrouw ^ meer-
derjarig zijnde, en de weduwen, moesten eveneens
voorzien gijn van eenen momboor, om eenig ooniraot
voor schepenen aan te gaan (C. v. Antw. yi 2); fr.
homme assistant, servant ou „tenant*\ aussi nomm^
fftuteur itranger'\ sans lequd la femme mariée ne
pouvait validement s'óbliger , pas mime rester oauiion
pour son mort, lequel lui fut donné par sentenee
d^écheoins^ aveo Ie eonsentement du mart, et qui
devait reeonnaitre aveo elle ioutes les óbligations.
La femme non mctrUe et majeure^ ainsi que les
veuvesy devaient êgaUment être pourvues d*un tuteur
pour passer un contrat devant échevins. || Vrauweper-
soonen heurlieder selfs zijnde, nemende bjstaenden
man, Termoghen hemlieden te Terbinden als borghen,
en werdt dezeWe borchtocht Tan weerden. C. v.
Veume XZTI 5. Man ofte wijf, recht hebbende Tan
bylcTinghe op eenighe leeuen, Termoghen danof
te renuntieren, midts *t seWe doende inghemaecten
hoTe, de Trauwe bj haeren man daertoe gheauc-
thoriseert, en gheassisteert bj eenen bystaenden
man. ift.. Leenhof t 9. De Trouwepersoonen , die
leen ontfanghen hebben en te leenhoTe bekent zijn,
en derren gheenen momboir setten om hun recht
te TcrTolghen; maer z^jn sij onghehouwt en haers
selfs Trlje, soo moghen sy hun recht self TerTol-
ghen, oft iemandt machtich maecken om hun recht
te Terrolghen; oft hunnen besetman, daertoe ghe-
autoriseert, mach tselTO oock Tan hunnentweghen
Terrolghen. O. leenhof v. Mechelen n 16. Zie ook
BiDiBNLiJCK (man), en Bxsethan.
4) Sterfeljjok man. Sterfinan. Die opgelegd
wordt aan kloosters j coUegien, steden oft doode
honden, en bij wiens ajlijvigheid heergewade en relief
moest betaald worden j fr. homme mourant, imposé
aux couvents, ooUéges, villes ou mcdnmorteSf om
déoès duquel les droits de relief devaient être pavés,
jl En wille dat siit houden [nl, dit land] eweUke
sonder sterTeliken man derin te settene, halse hare
Tri herTe. Oork. 3 dec. 1287. Sonder eneghen sterfe-
leken man in te settene. Oork. 19 aug. 1288. Zoo
hebben de Toom. supplianten ons zeer oitmoedelyok
ghebeden, dat ons ghelieTon wilde *tTOors. octroy
te Terlinghen Toor noch eenen nieuwen termyn Tan
dertich jaren, midts by de supplianten stellende
eenen sterffelyoken leenman, en anderwerff betae-
lende de reliefTen Tan deseWe leenen, midtagaeders
't caemerlinckgelt naer behoiren. — Behoudeiyck
nochtans dat de Toors. suppl» zullen schuldich zyn
de TOors. twee leenen te Terheffen en eenen steiiT-
roan te stellen, ter wiens doot wy behoiren zullen
moghen ghedient worden Tan 't relief Tan dezeWe
leenen, midtagaeders te betaelen de rechten Tan
deselTe Terheffinghe, het camerlinckgelt en andere
ghewoonelijoke rechten daertoe staende. Venemaer^s
godshuis ie Qent^ 27 juli 1616. Messager, 1872,
blz. 120. Zie ook Bssxtkak.
5) Wettelijok man. BoedeWeddert fr. curateur,
II AJs een steifhuys, ofte het goedt Tan een fugitif
ofte Tluohtich man, soo belast en becommert is met
schulden datter niet goedts genoech en is om de
schulden te betalen , nemaer apparentie Tan smaldeele
tusschen de schuldtheeschers, soo wordt Tan 's Wets-
weghen, by adTyse Tan den crediteurs, ghestelt. . .
eenen wettelicken man, om, als curateur Tan den
goede, het sterfhuys oft gheabandonneert goedt te
reeden. O, v. Veume XXY 1.
6) Steenen man. Benaming Tan het leenhof van
Audenaardes fr. nom de la cour fêodaU d^ Audenarde,
II In Ylaenderen flamingant onder de Croone zijn
elloTO principale princeiyke leenhoTen Tan mannen,
te wetene: de Ouderburch te Ghendt, . . de Steenen
man t'Oudenaerde. Wislakt, Leenrecht 10.
7) Spreekwyze: Mans genoech. In staat om
te betalen, fr. solvdble. || IngeTalle het gebeurt, dat
eenen derden seyt: „den man is mans genoech/'
hy is suffiisant genoech", daerdoor en wordt sulken
persoon niet Terbonden als borge. O. v. Diesty YZ.
XIII, suppl. Christi<sens , a. 4.
MANBODE , zn m. Oereehtsbode van een feudaal
leenhof f leenbodet fr. messager, huissier d'une cour
fhdcie, II Soe wanneer eenighe partien Toer ons,
stadthouder en mannen Tan leen, eenige actie oft
proces willen intenteren . . , soe moet den aenleger
Toer de mancamere compareren in presentie Tan
stadthouder en twee leenmannen, oft ingcTal den
stadthouder absent is, midts dat den Toirs. aen-
leger gaet aen den rinck Tan den Gasteel en Trae-
gen nae den Toirs. stadthouder, soe moegen de
twee leenmannen den manbode Terleenen om een
gebodt te doen aen de parthie adTerse, ten eynde
hy compt Toldoen alsulcke achterstellen, oft tghene
hy schiüdich is. O, leenhof v, lAmburg a. 1.
186
MAN.
MAN.
MAKBRIEVEK, sn. my. Brieven van leenmannen,
ft. letUree d' hemmee de flef, \\ Bn moeten scepenen-
brieTen Tan Antwerpen . . . worden geprefereert allen
anderen scepenen-, laeten- oft mannenbrieyen jon-
gher yan date synde. C. v, Antw, 1546 yi 13. Dat
alle saecken rèfile, als yan schepenbrieyen, man-
brieyen , . . snlien worden yeryolght . . . by beaet-
aele. C. o. Sanikoeen, Stijl 1667 a. *1.
MAND ACH, zn. m. Feudale gereektedag^ ft.
four d'andience ffune cour feodale^ \\ Op de daegben
yan recht, die men alhier noempt ,,mandach*'.
C leenhof v. Limburg ^ Interpr. a. 36. Alsdan moet
den heer stadthouder eenen mandach anstellen en
limiteren , als hum het beste gheleghen is ; op welcken
mandach hy de leenmannen moet beschrijyen in
snlcke getael als hem goetdunckt, en nae dat die
gelegenheit yan de saecke meriteert. C. leenhof v.
lAmburg a. 8. Die leenmannen, geschreyen zynde
by den stadthelder, om justicie int leenrecht te
administreeren, . . syn ten selyen mandage com-
meryrij. C. etad Valkenburg 1612 a. 13.
MANDAET. sn. o. Der armen mandaet.
De voetioasiching der armen op WUien donderdag^
naar H voorbeeld van Chrieiu»^ die aledan tot t^e
apottden tegde: Mandatum novum do vobie^ etc., fr.
Ie lavement dee piede dee pauvree , Ie Jeudi-saint,
è Vexemple de N.'S,-J.'Christ, gui dit dtors è eee
diteiples: Mandatum novum do vobie^ etc. (Manda-
tum pmmerum; Maigne d'Amis y^ Mavdatum).
II In Witten donderdaghe, alse men der armere
mandaet doet, syn de layendiers scoldeoh te set-
tene ii tinen waters in den ommeloep, en daer te
dienene . . . Hieraf heeft hi [nl. de layendier] dit
recht : . . Item , telker derder weken Yiiii kins-
broede, en tbroet yan den mandate in Witten
donderdach. Yak Lokebeit, 8t-F%erre nr. 622 bis.
293. Offieee. Op den rug: dinhouden yan de Meye-
reye, en de twee leenen, die gehouden zyn alle
Witte donderdaeghe het mandaet te doene.
MANDEL, sn. Een zeker getal êéhooeen, *teij
van etroo of van graan ^ yolgens Kiliaan 12; van
16 bundelen ttroo te Bruetel, fr. eertain nombre de
gerbes de paille ou de grain, de 12 d^après Kiliaan;
de 16 bottee de paille a Bruxeïlee. Kil. Man dele.
Manipulue. j* duofaeoes straminei. j* mergetet duo-
decim. vulgd manduia. || Ddbuntur etiam de dieta
terra annuatim, in feeto S. Bavonie, perpetuo, qua-
tuor „mandelle*' etraminief in eeeleeia de Vinea
predieta epargenda. Brues. godth,, Lade H 267,
Schep, V. Brussel, 1274. Unam hovam terre «/xyiii
mandalos avene, L. Galebloot, Feudat. 135. Vii
mandalos eiliginis 136. Xii mandren {eio) bladi. 7.
ünam deoimam valentem yi mandren. 31. — Stroy-
mate. Ken mande [Amandel] stroy is 16 bundelen.
Maten te Brussel. \\ Uytgaef aen coestal: jt. aen
jouffrau Yrancx yoor yV] mandelen hayeren strooyt ,
tot xy st. de roandel iiij rg. ii*/V st. De thiende-
naren {nl. de pachters der tiende], nair ouder
costuymen, geyen en betalen Tan twee mudden
roggen een mandel strooes, alsoe die nuyten tasse
compt, schoefsche wyse. Aaad. d^archéol. 1857 blz.
78 \Oheel 1573). Ken yeghelyck is schuldich ten
ougst, zyn graen, gepiekt ligghende, te stellen in
thiendelinghen, mandelen oft ander hoopen. C. v.
AaUt X 29. It. PI. V. VI. 7 juni 1554; l 604.
MANEN (Maenen) 1), bw. 1) Schepenen ^leenman-
nen oj laten , en dekene van ambachten , in terechtzitting
vergaderd, een vonnis afvragen, manen om recht, of
om eenige gerechtelijke verrichting , fr. demander une
sentence aux échevine, hommes de fief ou tenanciere,
et dogene dee mitieref eiéjgeant enjusHce, les semoneer
cm êêmondref requMr droii^ <m pomr faire qmdqmê
acte judieiaire. || Her schontet, wildi Toert hoeren
N. en my [nl, den Toorspreker] tot sQnre behoef,
Boe seghet h\j en begheert „diat ghy dia soepen
maent in eenen Tonnisse". . . Die soepen wysen Toer
recht , dat . . . Chartb. v. '« Bosch fol. 52. Dat
doende, thoont de rentier den constituciebrieiT den
amptman en scepenen, begheerende recht; en dampi-
man metten scepenen gaen alsdan aent huys oft
pandt, en aldaer maent damptman den scepenen
om recht. C. o. Antw. 1545 Ti 16; t/. 2; IT 8. 9;
IX 32; C. V. Assche a. 3. Borgemeesters, schepe-
nen en raedt yerraogen, in presentie yan den bail-
liu, by gemaenden eede, te maeoken alderhande
yerboden eii ordonnantien , . . zoo in saecken yan
poUicie eii anderssints. C. v. Middelburg it 12 a.
13. Soo wanneer de geyangene yoor schepenen heeft
gedaen eenich yerclaeren ofte bekentenisse , soo seght
den borgemeester alsdan: Dat den schouteth de
schepenen, die daeroyer hebben geetaen, sal maenen,
op den eedt dien sij, int aenkomen yan henna
scependom, geeworen hebben, dat sij qyerleggen
alsulcken yerleijt als sy onderhebben. — Waer-
naer maent den schouteth de scepenen, die oyert
yerleg t gestaen hebben , dat sg . . , oyerleggen ens.
ö. V. Antw. compil YII iy 20 en 21. Zoo behooren
scepenen, updat zij ghemaendt worden yan den rechte,
te wysene dat . . . enz. C. v. Aalst 506. Aen den scau-
teth yan Diest staet toe , in den naem yan den heere ,
het maenen yan borgemeesters en scepenen, . . om
Tonnissen te geyen, oft oock om gichten, goedenissan
oft andere scabinale acten te doen, daer het maeniase
yan doen oft gerequireert saude wesen; en in eijne
absentie, soo maent den oudsten van de Weth, daer bij
zijnde. O. v, Diest, YZ. ii 17. Dat scepenen oft
laeten door den officier gemaent en vermtient wor-
den, a. 19.
2) Ontbieden^ fr.faire venir, mander. Kil. Mae-
nen. Vocare. || Daeromme mer Bobbrecht mande
[/. maende] een heelft yan zynen yolke by hem.
Jan t. Dixmudb. 208.
MANER (Maenheer, maenreheer, maenre, maen-
der, maenmeijer, meender, meenre), zn. m. Offi-
cier of ambtenaar , die , van *s heerenwege, de schepenen,
enz, maande, maar geen kennis van zaken nemen mocht ,
fr. semonceur, officier, ou fonctionmsire gui requêraii
une sentence des ^hevins, au nom du seigneur, maie
gui ne pouvait pas prendre connaissanee dee caueee;
officialis domini. Kil. Maener/maenheer. Frae-
tor, rogator sententiae, qui magistratum monet ut
jus dicat. II Ware in eregher stede dabt jof sin bode
en scepenen, daer de sooutete niet en ware, ao
mochte dabt jof sin bode maken enen maenre up
die wile met scepenen. Oork. 25 febr. 1252. — Daer-
ombe en soude men den scoutete niet soeken, nemaer
maken enen maenre. Ib. Dat wi setten solen enen
maenre, die de yoerghenoemde ghuldekene manen
sal . . . — Ware dat sake dat de yoergh. maenre
binnen drien daghen naedien dat hi yersocht ware
daeraf yan enen der dekene, of meer, niet en maende
noch manen en woude ... — Gheyielt oeo dat die
meenre hem absenteerde ... — Ware hi , die prin-
cipael meenre, yersocht yan eenen ocht yan meer
dekenen . . Oork. heer,v. Diest, 4 febr. 1342. Desge-
lijcx [nl. gelgk de schout de schepenen maent] maent
den maender die piertsmeesters [var. die dekens
yan de piertse] , den meijer yan Tongerlo s'^n laeten ,
eii den meger yan Caygeyinne syn scepenen. C. 9.
Diest, YZ. II 18. — Beerse, des hertogen chijs-
hoff, waeronder yele laethoyen resorteren, daem
de schepenen yan Turnhout wijsers sijn, en de
MAN.
MAN.
187
rentmeeBter ▼«n Tarnhout mAenreheere, roor de-
welcke Bulcken goeden bediogt worden. C. v. Sant'
hoven ^ Besort. It, C v. Antw. 1645, iv 37; C. v.
Aalst II 2. 16; C. v. Broecburch i 2, Datdemeender
Tsn den wollewercke mair één jaer meender en
sal syn. Charter v. JEngeïb. o. Nauau te Diesty 12
oot. 1499 a. 6. De policia,
MANGEDINO, zn. m. TereehttUting vem een
leenhof ^ fr. jour cfaudience d'une cour fêodide. \\ Ghy,
mannen, die matorie dairaf hebdt uutgestelt totten
naesten mangedinge, dwelck men houden soude
tusschen dat en den ienten dach Tan septembri
naidtcommende. Békenk, v. Brab. reg. 136 lol. 303
T». (18 juü 1B13).
MANGELING (—e), zn. v. 1) Handel, onder-
linge koop en verkoop van goederen y fr. comtnerce,
transaction, achai et venie de hient. Kil. Mangbe-
ringhe. Commercium, \\ En nochtan sal menne,
op de Sterre [nl. het toenmalige sohepenhuis; de
eerste steen Tan het stadhuis werd gelegd in
1402] , metten amman eö metten scepenen en met-
ter bellen achter straten condeghen van alsulken
saken eü archeit besouldioht [nl, stellionarissen of
bedrieglijke Terkoopers], opdat een ygewelo syAre
mangelinge te Toirdere huede, en andere hen Treesen
tghelijc te doene. Statut, o. Brustel ü. 12 juni 1383; '
Belg, mus., X 108.
2) Handelsverkeer, tt, relations commeroiales, j| Die
niet geeme en betailt, sal selden goede comanscape
doen , want alle goede coopluden souwen zijn mange-
lingen. V. D. Tav. 37fi.
MANGELT, zn. Beurtenleen, lijftocht in geld
door den oudsten toon op het leengoed bezet ten voor-
deele der jongere broeders; ook: een leen zonder
leengoed f rente op de vorstelijke schatkist, o f op dl
ander ding aangewezen , op last van huldebewijSy fr.
flef de bourse, fief boursier ou boursal; ou: fief
sans ter re, rente cusignée sur Ie trésor rogal, ou
sur toute autre chose^ è la charge d'hommaqe: ol.
fief de revenu , fief en fair, fi^f volant. Feudum
bwrsale, seu nummorutny feudum de camera amt
cavenae (Maigne d'Amis). Grimm Manngeld:
rente: die von einer her schaf tlichen kasse bewilligt
und gezahltwird: \BmmeTleenfJeudum de camera
et cavena , beneficium , quod alicui ex aerario domini
pro sustentatione quamdiu vivit, assignatuTj alias
manngelt, || Een incorporelle leen, een leen in
de luoht; zie hoogerop, II blz. 151. (Wg vragen
ons hier af, of voor het zonderlinge leen Tan
Ghele, blz. 150, niet zou moeten gelezen worden
Leen Tan ghelde?). || ... morte-mains^ man-
ghelt, confiscations , etc. JPl. v. VI. 18 mei 1515;
I 54. It. Bekenk. v. Brab. reg. 157 fol. 3 t».
MANGER, zn. Verkooper, ir. vendeur. 'K.iï. 'M. aU'
gher/ mengher. vetus. Permutatory commerda exer-
eens , etc. Hinc. appelmangher / Tatroangher / kole-
mangher / soutmangher / hofmangher/Tischmangher/
moesmangher / vleeschmangher etc. , vetustissimae
dictiones. Manghelen / euphoniae causa pro man-
gheren. Mutare, etc. Zie Glossarium Affblhakgeb,
Gakbxhbkgeb en Hoütmbkoeb. || Dat die graenen-
vischmangeren [nl, riTiervischTerkoopers] staen daer
sy tot her gestaen hebben op die Tischmerckt. Mab-
TINBZ 338 (1289).
MANHOOFT, Mavsboopt (Manhoot, manhoet,
manhoeft), zn. o. Manspersoon ^ fr. homme^ personne
mdU, II Van der montsoenen, so sal heffen de naeste
manhoet Tan sTaderhaUen Tan wettelicken bedde.
C, V. Gent, 515, oork, 33 a. 1. (1343). Dat.., wij
ghegheTen hebben en gheven dat stal of deel Tan
stalle den zone Tan den ghestorTenen Tleeschouwere,
up dat hy eenen heeft, of zQns zoons kint, man-
hoeft. Eb. dx Pottbb, Oeni 11 481 (1457). Aldaar
[nl, op de generale Waerhede] ghehouden worden
te comen alle manshoofden. O. kast Iperen c. 68.
Dat elc manhoot, knapen en knechten, achter de
processie ga, bachten den heere eü der Wet. DB
Ylahivce, Vgb, 40 (xt E.). Manshooft. Wiblaitt ,
Leenrecht 147. 'Indien der meer persoonen zyn eren
naest bestaende, die naerhede calengieren, zoo sal
den oudtsten gheprefereert zyn Toor den joncxsten,
en 'tmanhooft TOor de Trauwe. O. Land v. Waas,
X 3. It, Beken. Qent, 1355; C. v, Aalst. 380.
MANHUIS (Manhuys), zn. o. Leenhof, fr. cour
fhdale, || Dat alle bancken, onderleenen, laethoTen,
in den lande Tan Yalckenborch gelegen, aen den
manhuyse ToerschreTen appellabel syn ; en is tselTe
manhuys reformabel. C. leenhof VaUcenhurtf, Decla^
ratie 1570 a. 5. Manhuys en leenkamer. O. leenhof
V. ^s Hertogenrade.
MANIER, zn. t. Soort, slag, zoo van personen
als van dieren en zaken^ fr. sorte, espèce, tant des .
personnes que des animaux et des choses. || Het zQn
twee manieren Tan jugen, te weten, ordinaire en
gedelegeerde. Wiblant, JPract. dv. I ij 1. Alle
manieren Tan lieden, db Ylamikck, Aco. 7. Alle
manieren Tan hackers ld. Vgb. 53. Manieren Tan
boecken. Nederl. mus. 1879 blz. 142. Nae die maniere
der mesdaet. K. v. Diest 1228 a. 4; lat. tekst:
seeundum qualitatem forefacti. Andre manieren Tan
winen. Kb. v. Antw. 44.
MANING (-e), Makibsb, Makbkissb, Mbnisbx.
zn. T. 1) Het vorderen van een vonnis van 'sheereu'
wege, fr. Vaetion de requSrir une senfenee, au nom
du seigneur. Kil. Maeninghe/maenisse.
Monitio, etc. j| Met meninghen dies erfsheeren en
met wijsdomme dier Torgenoemde scepenen. Schep,
V, Sinte- Peters v, Cortbg, [nl. Corbie] te Nederijssdke
1377; Vad, mus, III 59. Na den Terdraghe Tan den
scepenen , . . soelen die scepenen , bi manennisse onsee
amptmans, dat Tonnenisse w^sen en uytlanghen. C,
V. Maautricht, Charter v. 1409, blz. 463. Soe derden
wy, scepenen Tors., nae menisse Tan onsen scoutet , . .
— Soe waert her Gheert Tors. hyeryn gegioht, nae
inhout sinre proeTen, met manisse en Tonnisse.
Schep. V, Tessenderloo. 22 jan. 1485. In zaken re^le,
useert men by officiers eü wethouders Tan buuten,
erfvenisse en onterf Tenisse te doene, metmaninghen
eü Tonnessen, in plaetsen Tryhuus en erfTC wesende.
C V. Qent. i 14; it. vi 9. Ter mauissen des ampt-
mans. C V. Brussel. 1^70 a. 10. Zie vbij huis,
VBIJ BBTE I 627.
2) Dagvaarding y tt, ajournement, ||. Diegoene die
hie [nl, de gewonde] noemen sal, sal syn ghedaghet
bi roepe ghedaen ter marect, .. En ne coemt hie
niet , men salne bannen . . ; en coemt hier ter manin-
glie, hie sal syn ghehouden. (De Fr. tekst zegt:
sil vient al ajournement. Voor het w. ghedaghet
fttaat er ook afourné.) C. v, Brugge I 241 (25 mei
1281).
MANCKAERT, zn. Manke, kreupele, fr. boUeux,
EU. Manckaerd. Claudus, daudicans. \\ Het is
injurie als men met woorden iemandt verwijt sijn
gebreken van natuere, seggende : „ghij bastaerdt, ghy
bultenaer, ghij manckaert," en diergelgcke. WiB'
LANT, Pract. crim, 178.
M ANCAMER (-e) , Manscambbb , zn. v. Leenhof
(in Limbarg), fr. cour fSodale {dans Ie Limbourg),
II De Tier leenhoTen Tan Limburg, Tan Valkenburg,
Tan Daalhem en Tan 's Hertogeniade waren onder-
hoorig aan het leenhof Tan Brabant , als hun hoofd ,
en werden geheeten „Manscamere'*. L. Galssloot,
188
MAN.
. MAN.
Inv, eatir fMaUf I. xxQ nota 6. Hiemaer volghen
dye onntien, coetumen en forme van procederen
aIb men helt, nseert en obeerreert Toer het leenhoff
en mancamere der stadt en hartochdombs Lim-
borch ... C. leenhof v. Limburg , THtel. Zab ook
Makhüis.
MANCOSTEN, zn. niT. Jjxm of salariê der leen-
mannen in een reehtêgeding fr. solaire des hommes
de flef dans un proces. || Midts betalende alle tgbene
waerroer alsulcke goederen syn nuytgenacht geweest;
inageljck alle de mancosten daerop gedaen en gele-
den. C. leenhof v. lAmhwrg a. 14. Zie Uitoekachteit.
MANLIJCK. Zie Malce.
MANNELOOS, bn. Van eene vrouw. Zond/er
mant beroofd van haren man^ fr. {d^une femme) sans
mariy privée de son mart, || Zoodat nanwelic de
lieden en -burghers van alle steden en durpen in
dese Nederlanden yet zekers an haerlier gboet heb-
ben zouden, noch an haerlier leven, maecten, aldus
doende, menighe vrauwe manneloos, veel kinderen
• vaderloos, en ooc somtyts moederloos. Fsbd. Vak
DBB Harohbv, Ser. tijden I 70.
MANNENRECHT, zn. Loon of salaris der leen-
mannen ^ fr. solaire des hommes de fief, C, leenhof
V. Brah, 1570 a. 46. Zie onder Hbeboewadb I
670. Zie ook Makcostbk.
MANNE-8TAGE (M-staege), zn. Manshoogte.fr.
hauteur d'homme. Zie La Oume Estage. Kil.
Staedsie. j. Stagie. Contiffnaiio, tabulatum, eto.
gal. estage. \\ Wie van nieuws sal willen locht nemen
op ander lieden erfve, sal die vensteren moeten
maken seven voeten hooghe van de aerde, ofte
hoogher en buyten manne-staeghe. O. o. Iperen
XVI 18.
MANNEWAERHEIT , MANinEWABBHBDE (Man-
newaerheyt, mannewairhejt, manwaerheide). —
Yboitwbwabbheit, zn. V. Woord van eert fr.parofe
d^honnewr, || Die aldus souken laken te ververwene,
die moeten sekeren, bi trouwen en bi hare man-
waerheiden, dat siit niet souken omme eneghe
fallacie. £. lakeng. Mechelen 1383 a. 38. lek , Pieter
de Yoocht fs Andries, sweere by mgnder trauwe
en mannewaerhede, dat . . . Fb. de Pottbb, Chron.
73 (1539). Als mjjn heere van Beulx dat hoorde,
dat het volck niet en gheloofde, soo seyde hij:
„lek zweere ulieden bij mQne mannewaerheyt , dat
ie. . . Ib. 104. Zecht en deposeert , up zijne manne-
waerhede, waerachtich en ghebuert zynde ... de
Coüssbhakbb; Trouhles réftg, III 222 (1567). üp
cyne mannewaerheyt en up zyn deel hemelrijox.
C/AinrABBT, Bydragen 160. Yerolarende de voirs.
verolaemisse • op zijne mannewairheyt, in plaetse
van eede, gedaen te hebben, dairtoe bereet zijnde
aff te leggen, des noet en versocht zynde. Yan
Sfilbbbck, Mierlo II 11 (1607). — Yrouwe-
waerheit. || Janeken, fUia Jaoob de Badts, huns-
vrouwe van den voorgaende» deposant,., zecht,
up hare vrauwewaerhede, waerachtich zijnde dat . .'.
DB GOUSSBMAEEB, 1. C. 223.
MANSCHAP, Mansohip (Manscap , manscip) , zn.
1) jEedf waarbij de leenman zich verklaart de man
des leenheer s te wezens fr. hommage, serment par
leqmel Ie vassal se déelare Vhomme du seigneur;
homagium. j| Alse omme manscepe, die hi [lU,
graaf Jan van Holland] en zine verders zeiden,
dat wi en onse vorders hem [nl. graaf Gwijde van
Ylaanderen] en sinen vorders sculdech waren te
doene van den landen van Zieland bewester Sceld.
Oork. 27 mrt 1298. Dat manscap te doen niet
anders en is dan te geloven zynen gerechten leen-
heere hulde en trouwe, in alle reohtveerdigen en
behoefflycken saken, en hem te geven faidt, en
btjstandt te doene, hem goet en getrouw te sljne
tegen eenen iegelycken. Y. d. Tav. 201. Die een
leen besit sonder verheff eü manschap te doen, en
wordt nijet gehouden voor besitter oft poasesseur
van dyen. C. leenhof v. Meehden yi 7. Manschip.
Wiel ABT, Leenrecht 36. Zie Hüldb en Manschap
I 632. Zie ook Fbaüthbit, en Fbauthbitschap ,
I 418.
2) Leengrondf leengoed met den leenman, fr. /lé/,
bien ffodal, avec Ie vassal , Grimm heeft in *t mv.
mannschaften, die einzdnen, omf einem teken-
guie sitzenden lehenholde somt ihren familien: ein
kleines cms 17 mannschaften bestehendes dor f. || Item,
behoort ten voors. leene... Item, 58 manschepen,
daeraf de 10 manschepen staen, telker veranderinge
bij versterfte, teenen vollen reliefve van 10 ponden
par. en 20 schelen camerlinckgelt ; en de 48 man-
schepen staen telker veranderinge ten reliefve van
de beste vrome van dry jaeren en 20 sch. par. van
camerlinckgeldt; en als eenige van den leene ver-
anderen by coope, soo syn sy schuldig den 10«i
penninck, relief eü camerlinckgeldt, als boven.
DE Pb. en Bb. I. Destelbergen 15. Ten welcken
leene behoort een bailliu, een manscip groot 8
bundren lants, oft daeromtrent, dat Jasparkin de
Bytere van desen leene houdende es, steende ten
Tullen relieve en coope. Ib. II. Reusden 24.
3) Leenmannen, fr. feudaiaires. (| Offt eenen
leenhoff geappelleert zynde , nyet en compareerden,
sal myn genaedige heer schryven aen die manschap ,
offt op die leenen der manschap procederen. Wan-
neer men die manschap bescnryefil en nyet en
compareren,.. C. gr. Loon I 134; t^ 135. Uoedat
die uutspraecken by manschappen gedaen en by
parthyen gelaudeert voer gout geholden woerden.
Ib. 150.
MANSHOIB (Manshoor), zn. MansoUr^ fr. hêriüer
mdlcj descendance méle. || De doohteren oft vrouwen
en hebben in de leenen niet, daer zonen oft mans-
hoiren zyn. C. Uenh. v. Brah. 1570 a. 81. Mans-
hooren. C. leenhof Land v. Mechelen iii 16. De
manshoor aen de vrouwe preffererende , en bij gebrek
van manshoor, aen de outste vrouwenhoor. Qodsh.
Brussel H 126 blz. 185 r» (1755).
MANSIONARIS, zn. Laat, fr. /«Jiamner. Maigne
d*Amis mansionarius: tenandér; La Cume
Mansionier. Dupin et Laboulaye: Mansionnier,
maisonnier est un tenander. \\ En behoorde den
prelaet s\jn lathen off mansionarissen te maeken
van persoenen buijckvast woonende onder sgnen
chinshove. C. v. Diest YZ ii 8 nota 6.
MANSLACH, habslacht. Zie dootslach. Kil.
Manslacht, sax. fris. sicamb. hoU. j. doodslagh.
JOomicidium. \\ Cv. Brugge 1 243. 293. 302. 303.
390. 891. C. v. Gent 1 443, Qr. charter v. 1297
a. 40. O. V. Kortrijk ii 3. C. v. Cassel 187. 188.
C. V. *t Proossche I 394. de Pb. en Bb. XXTL
Bupelmonde 62. O. v. Aalst 494.
MANSLACHTICH, bn. Moorddadig, fr. homi-
eide. Kil. Manslachtigh. Somidda. || Soe wye
eenen anderen met eenen zweerde heeft willen
dooden en niet gedoot en heeft, die en is geen
dootslager; mair die dat heeft willen doen met
veoijne.., al en volbrenct hij dat werck niet, bij
is manslacbtich en dootslagere, nae recht. Y. D.
Tav. 157 v^. Manslachtighe persoenen, db Pb. «b
Bb. XYI. Assehede 65 'a. 34. Al die manslachtieh
waren. Jak v. Dixhude 227. It. C, v. Dessd-
donk a. 17.
MANSLACHTICHHEYT (-ticheyt), zn. Jf«^
MAN.
MAR.
489
sloff, fr. hamicide, meurtre. || Tst datter jemant ghe-
arresteert wort, die en mach men niet houden
bujten het schependom, dan om de sticken hier-
naer Terclaert. — Te weten, yan manslachticheyt ,
brandtstichten , enz. C. v. DesseldonJc a. 13 en 14.
MANSNAEM zn. m. — ysovwenkabic ( — name),
zn. T. en o. — wutsitae)!, zn. o. Mantperaoon ^ h.
homme , perêonne mdle, — Vrouwmentch , vrouwsper-
sooHf fr. femme. (Dreiroal im Jahr sollen alle Manns-
namen encheinen vor dem Herm. Sxodus c. 34 a.
23. Goethe Zwo biblisehe Fretgen, Al wat manlick is.
Bijbd V. Dordrecht. \\ Soe wat wiye oft wyfsname,
die openbaer bordeel helt, die en sal in enghene
ghemeyne heerstrate wonen , maer in de Savelstrate
echt elders , buten gheme jne weghen , aen de resten ,
op die pene Tan XL s. En yint men daer onighen
man ocht mansname na die leste clocke, saels
f helden XX s. Kb, v. Diett B a. 139; it, A r. 48.
>it \nL Maria Magdalena] is dat yrouwennaem,
dien al hoer sonden ofgewasschen [waren] bij den
Toeten Cristi, yermits synre gracien. Mondert merk,
139 y^. Zie ook onder mabbtbk.
MANSPAT, HAVFAT, MAVSFAS, zn. m. Pad,
voetweg, fr, sentier. || Quod semitam illamf que dieitur
manpat . . . Dbsmbt, Chron. Ninov. 912 (1254).
Eenen manspat, wair hij gaet, iig yoeten. Y. d.
Tat. 107. Eenen manspat, drye yoeten. C. v. Aalst.,
X 7. Eenen manpat iii yoete. Ih, 396. Eenen
manspadt, daer h\j gaet, 4 Toeten. C. v, JBrussd
JSreèdde v. de weghen 1368. Eenen yoetpat 8 yoeten.
C. gr. Loon I 118 (1497). Eenen yoetpadt, iüi
yoeten. Svaluatie (Tongerloo). Eenen ghemeenen
wech ofte manspas, wesende den minsten wech,
ten minste drye yoeten. C. v, Auden, xiT 21.
MANSWEERT (— rd ), makswbbbdich, bn. Kloek,
struiseh, fr.fort, robuste. \\ Alle degene, die mans-
weerd synde, die soudie \nl, sold] winnen willen,
komen gewapend by den Commissaris daertoe gesteld.
GÉNABD, Antw. areh. I 137 (1506). De schepen
gelaeden zjnde met koopmansgoederen , zal den
schipper gehouden zyn sohepe te slaepen , ofte schepe
te doen slaepen syn mansweerdich. Ord. 1 mei 1782,
regl. op de kaai te Srngge, a. 8; de Fr. yertaling
zegt: quelqu'un convenable è sa place.
MANTEL, zn. m. Zooals thans, fr. manteau.
1) Houten mantel, en geel lslee&, Bestraf-
fingstuigen , te dreven door ouders, die hunne dochter,
of voogden, die hun weeskind ten val hadden gebracht,
fr. manteau de bois, et robe jaune, instruments de
eorrection, a porter par les parents qui avaieni
indult è ohute leur fille, ou les iuteurs leur pupiüe.
Zie HüiCKB, I 625, en Gbluwb eebel. iJ Eist dat
yadere of moedere heure dochtere te yalle brochten,
insghelycx de yooghden of regierers yan hemlieden ,
daer gheen huwelic terstond naer en yolght, of
goet, ghelt of eenich andere proffyt daeraf neempt,
die zu ghestelt zyn int pelloryn en dragen den
houtenen mantele, metten gheschoorenen hoofde,
en daemaer eeuwelio draghen eenen gheluwen
keerle; welken keerle zi zullen moghen lossen met
xxm coreelen [nl, yoor de stadsmuren]. C. v, Qent,
I 674 (1491).
2) Eind onder den mantel, mantelkind.
Bij wettiging en ttanneming van een onecht kind door
het huwelijk, nam de moeder het kind, vóór het
dUaar, onder de linker slip van haren manid of
hare falie, en aldus werd de vlek der onechtheid
weggenomen; tuUc een kind heette men ,^mantelkind'\
fr. enfant sous Ie manteau: dans la Ügitimatian et
Vadoption d^un enfant ilUgiiime par Ie mariage la
mire prenait Venfanif devant Vavtel^ sous Ie pan
de gauche de son manteau ou de sa faüle , et ainsi
fut effacée la tache de VUlégitimité ,' eet enfant
s^appelait yfinfaut du manteau*, (De keure yan
Terhulpen y. 3 juni. 1230, Brab. Teesten I 632,
voorziet het geyal yan het huwelgk eener jonge
dochter met een man yan hoogeren stand , waarvan
de wettigheid, na den dood haars mans, door de
maagschap zou betwist worden; indien zij een
zuigend kind had, moest de vrouw het op haren
linker arm y<5<$r den linker kant des altaars brengen,
met twee geloofwaardige buren, en bevestigen dat
haar man haar wettelyk gehuwd en aan het ker-
kelijk recht yoldaan had; kon het kind alleen
loopen, dan -moest zij het onder den linker boord
van haren mantel medebrengen — sub ora pallii
sui sinistra.) — ü So wanneer vader eiï moeder
mit malcander vergaderen in wittochtigen hijlic,
en sij die (bastaerden) mit hair neemt, als sij
trout, onder haer fal\j en onder dat hoek (sous Ie
paëte-palliumj zegt Beaumanoir) — amittunt maeu-
lum geniture, — dats si verliesen dan die smette
harer gewonnenthede [nl, geboorte-Yerdam] , eü
werden geëdelt. O. v. de stad Briel , 240 (Raepsaet,
Analgse 316; Noordewier, Begtsoudheden blz. 40).
Bei der adoption und legitimation wurden die
kinder unter den mantel genommen, sie hiessen
mantelkinder , fr. enfans mis sous Ie drap, filii
mantellati. — Der mantel ist ein zeichen des schutzes,
Grimm, Bechtsalterfhümer 160; hg leert ons, o.a.,
dat dit gebruik reeds bg de Grieken bestond.
MANTELBART. Zie Maittelen.
MANTELEN, bw. || Dat gheenen scepscheerer
en gheoorlooft eenighe lakene te mantelne noch
omme te keeme, noch mantelbart [soort van rasp
J. F. W.?] te bézeghene, noch stofferinghe van
stekebarden noch van vellen, noch te soauwene
metter scare, noch vier noch panne te bëzeghene,
noch te vervoudene, noch te yereedene (op nieuw
bereiden J. F. W.) .... maer es hemlieden wel
gheoorlooft den tooch te besproyene met water.
K, lakeng, Brugge, Scherers 74.
MANTELHOUT, zn.o. Schoorsteenmantel; hoven-
dorpel van deur of venster^ fr. manteau de cheminée;
linteau. Kil. Mantel van de schoude. Tarnen oamini,
il Van eenen eecken hole, daer drie mantelhouten
(mantele houte) van ghezaecht zgn. — Van mantel-
houten te zaghene van den yoors. eecken hole. —
Stadsrek. Ninove H91IS. Zie ook Gailliard, Qlossaire,
MANTELPANEN. Zie Paen.
M ANTEN, zn. Ter zake van eenen bg verdrin-
king ter dood gebrachten Lutheraanschen predikant.
Borstlap, fr. poUraü, \\ Item, voere diaken van
der cappen van eenen monick iig 2. [rg.] x s. Item ,
voere dmaeckgelt van den voirscreven cappen, en
van den mantens oft pectoralia xxiig s. Item , Toere
dlywaet dair men de voirscreve mantens oft pee-
toralia af gemaict heeft, g rg. x s. Item, den
schildere die de volrseyde mantens oft pectoralia
by nachte geschildert heeft y rg. Piot, Chron, 93
nota (1525).
MANUAEL, zn. BechtohandeL Bol of lijH der
te behandelen taken, fr. róle de procédure. || Dat
de appellanten oft hunne procureurs sullen schul-
digh zgn, doende teeckenen d'appellatien ter rolle
oft manuale van de subalterne gerichten binnen
dese stadt, promptelgck te namptiseren . . , de pene
daertoe staende. C. v. Brussd, Stijl a. 113. Dat
de manualen en rollen yan de proceduren sullen
gemeyn zyn voor partyen procureurs^ om daeruyt
t^accorderen hunne notulen. 168.
MARGARIET, zn. Bard, perel, fr. marguerite.
490
Uak
Ukn.
perU, lat. nutr^areta. Spreekwoord. Paarlen
Toor de zwijnen werpen, fr. jeter de* perles
oma poureeaux, \\ Die minsche sprac: lief mijn, ie
yreese , die dit boec selen lesen , dat si hem daerane
in die werelt ergheren, want men die roargariten
niet vore die swine werpen sal. Aller kerstb. 69.
MARGEN. Zie Mosgek.
MARIENRëCHT, sn. o. Soort van lepelrechi
op het koren te Audenaarde^ fr. sorte de droii de
louche è Audenarde. Zie ook Lepel en Lepelbecht.
II Heeft deselve eenre van den coorenhuuse , . . iiute
ghegheven der vors. stede van Audenaerde iheeuen
eerfelicken cheinse, metgaders al den rechte dat
teeWe hospitael hadde ap de coorenmaerct, gheheeten
Marienrecht , dwelcke is drie hoepsemen van elcken
mudde. Auden, meng. lY 183 (1485).
MARTJGIFTË, Mabioifte, zn. Morsfengave ,
-gaaf^ de gift^ die op den eersten morgen ^ na den
eertien nacht van het huwelijk aan bruid of bruide-
gom gegeven werd^ fr. don dm matin^ quifut donné
d Vépousée ou a Vépoux^ Ie premier matin après la
premibre nuit de mariage, \\ Ook was het te Brugge
verboden aan bruid of bruidegom geschenken, of,
zooals men toen zeide: eene „mary"- of morghen-
ghifte" te doen, hetzy vóór, hetzy na het huwe-
Igk , en beiden moesten , zoo 't hun geyraagd werd ,
op eed bevestigen dat zulks niet geschied was. —
Te Gent nochtans deden de wethouders zelven
„marijghiften". Fbans de Potteb, Oent, VI 73. —
In plaats van „roarijgiite" geeft ons Cannaert,
Bijdragen 403, uit de stadsrekening van Gent, ▼.
1435 „marcghifte*' : Item, ghegheven bj bevele
van schepenen Barthelmeuse de Pape, scepenen*
bode, doe hj zyne dochter huwede, ten harer
„marcghiften*', 4 so. gr. De uitgever der Bijdragen
zal eene O voor eene i gelezen hebben, immers
de hr de Potter heeft steeds „marighifte" , Oent I
301 , II 524. 525 ; „maryghifte" I 296 ; en de Potter
en Broeckaert VII. &aper 88 ook „marighifte" , en
nog in twee volgende aanhalingen.
MARIONETKËNS. Zie Liefyboüwkbks.
MARCK (Mark, marke, march), zn. t. — 1)
Mark f grent, palen ^ fr. marehe, limite t Jrontière.
Kil. Marck. vetue. Limes in agrit eive territoriiaj
finet regionum, \\ Om hunne geschillen en twist
tusschen hun over de marchen of limiten Tan
Brabant, Henegouw, HoUant en Zeelant te saten
en te berichten. Brab, Teesten II 629 (1376).
Ten ghemeenen orbuere , . . van allen den inzetenen
en ghegoedden van den Toora. prochiën, marchen
en jeghenoeden Tan daeromtrent. Vad, mus. IV
109 (1488). Zie ook Maebtsb, welk woord de
Vlaamsche uitspraak Tan het Fr. marehe schynt te
wezen.
2) Gemeenschappelijke grond en eigendom eener
gemeente f gemeen f e-goed ^ bossehen, heiden , weiden y
fr. terrain oommun et propriété d'une communauté
OU commune y bien commun, communale boisj brugbres,
prairies. Das gesamteigenthum einer gemeinde an
grund und boden. Gbimm, JFörterbuch VI 1634
Mark; en BechisaUerthümer 494 b. Oesammt-
eigenthum. Mark. Zie ook over de mark Haltaus,
M>ssarium Oermanicum 1315. 1316; VanderKin-
dere, NoHce sur V origine des magistrats commun-
aiuXf Buil. Acad. r. de Belg. 2« série t. 38 pp.
236 ; en Alpbons Wauters , Les libertés eommunales
I 232.
3) Zeker goud- en eilvergewicht van acht oude
oneen y fr. poids qui seri è peser les matibres d'or
et d'^argenty de huit onces anciennes. Kil. Marck/
jnerck. Bes, libra oetonaria, umeiaeocto. — Marck
fijn gOUtS, mare d'or fin. || Dat men gemejnlijc
estimeert «en schat een marck fijns gouta tegen x
marck fijns silvers, en die zijn equipolent in der
weerden d'een tegen d'andere. V. d. Tav. 213. —
Als een marck fijns gouts geit xt pont grote, aoe
is elc caraet fiins gouts weert xij s. tj. d. gr. Ibid.
— Marck fijn silvers, fr. mare d'argent fin.
II Dat een marck fijns sÜTers, in der finicheit en
weerden geheeten silver Tan xg penningen, en
elcken d. [of penninck] maict xxiiij greyne. Eii
als een marck fijns silTers van xij d. geit xxvj
s. gr., Boe coemt elcken penninck fijns silvers op
xxvj gr., en elc greyn op 1 gr. ij.tea [i. mijten].
£n een marck conincksilvers xxiiij gr. xxyteo,
dats min dan fijn silver xiiij gr. opt. dmarck;
want conincxsilver en is mair Tan xj penningen
en xy greyn op dmarck. ld. 213. Zie ook CoKiif ckb-
BILVEB. Eene Troysche mare gouds of zelvera
houdt VUT onchen; de Vlaemsche mare hoadt
VI onchen. C. v. Aalst 407 (1578).
MARCKGELIJCK, byw. Pondspondsgewijs , t»
evenredigheid f fr. au mare la Uvre ou Ie frame y
proportioneüement. \\ Welke dertech pond grote
metten assysen van onser stad van Dyest . . nedeien,
minderen solen marcghelijc en te maele te niute
gaen, ghelikerwijs die brieve al bat cond doen.
Oork. heer v. Diest 21 oct. 1337; it. 2 juni 1336.
MARCKGELT (Marcgelt, maercgelt, marcqgelt,
martgelt) , zn. o. Zekere hoevedheid van den pr^s
van verkocht goed , 't tij aan eenen heer , 't z^ aam
hei domijn verschuldigd y ook pontpenningen
en wandelcoop genaamd , fr. Pontpenninghen
OU marckghelt: droits de congé. ^ aussi lods ei ventee.
Bijksarch. Compies des reliëfs de /iefs, Brabant et
JUmbourffy n^ 17301 (1784). Note. Les droUs de
congé consistent dans une ceriaine quotiié du prix
d^achat gut est due [d un seigneur ou"] au domaine,
au cos de vente ou d'^ajfecicdion réelie. — Dupin
et Laboulaye: Venies, venierolles, droits de ventesy
venies et gants, venies et honneurs, venies ei issues y
lods et venfes (laudimia). Zie ook La Gurne Lods
et ventes. || En dit zyn smeyers laete:... een
stic lants . . , eenen aerd . . ; en al dit laetgoet
geeft te levenden coepe maereghelt, en te steerf-
cocpe dobbelen tseyns. Diebicx, Qends eharfb. 38,
oork. V. 1366 a. 17^. En zullen de costen van de
vercoopinghe commen ten laste van den goede,
zoowel van wandelcoop, marcqghelt, als alle andere.
O. V. Auden. vil 63. Wanneer eenighe gront, ghe-
leghen binnen den vors. heerscepen , verandert ofte
vercocht wert,.. de wetticheit gheheelic van ervene
en ontervene van dien behoorde ghedaen taine bi
den vors. bailliu en schepenen; en van den vors.
ervene en onthervene, weder het zy bi veraterften
ofte anders, te hefiene zeker recht der vors. heer-
licheit toebehorende, te wetene es: ter doot dobbel
cheyns, eü ten cope van hondert ponden zesse,
gheheeten Maereghelt. de Pb. en Bb. I. Drongen
21 (1409). Soo wanneer deselve gronden veranderen
by coope ofte andersins, soo is men danof schol- •
dich marckghelt, te weten van hondert ponden ses
ponden parisis. 2b. 29 (1654); it. 40. Item, IIL
Aalter 22; XII. Wouiergem 7. Diversche gronden
van erfven in de voorseyde prochie van Zulte ghe-
leghen, dewelcke ter vertieringhe by coope oftfl
andersints, aan den erfachtighen van dit leen en
heerschepe schuldich syn van maerckgelt ofte wan-
delcoop, tot vijfthien groeten van den ponde groeten.
Ib. Ztdte 15 (1790). De vercoopers van eifven en
catheylen, uythalm, marckghelt ofte ponttol sub*
ject, . . worden ghehouden ... Cv. BHle zvi %\
MAR.
MAS.
191
i7. 4. Zie ook Poktpeknikobn en Wakdblcoop.
MARCKORAVINNE (Mercgrayinne), Maeck-
OBASFKEDS, MABCEORAEFNKDiNyE, zn. MorkgramUf
fr. marquise, || Johannaf.. hertoghinne . . van
Brabant, . . mercgraTinne des Heilichs Bycx. Brab,
Teêsten II 660 (9 febr. 1384). Marchise du Saint-
Smpire, ib, 661. Wy, Marie , hertoghinne... Tan
Brabant , . . marcgraefnede des heyliz Bijcx. de
Vlaminck, Stad VI 163 (20 apr. 1477). Up desen
tijt hadde de weduwe marcgraefnedinne van Beer^
ghen, . . doen publiceren . . . Febd. TAKDEBHAEaHEV,
JSer. tijden II '222-
M ARCKTG ANCK (Marctganck , Maertganck ,
Mebktgakce), zn. m. Marktprijs, fr. cours ou
prix du marehê, mercurialê. || Dat men, nae recht,
niemende dwyngen en mach zijn cooren beter coop
te geven dan soe den marctganck is. Y. d. Tay. 73.
Alle renten ghecooht met ware ofte coopmansgoede,
sijn negheene on van onweerden , . . ten waer dat
deselve coopmanachappen gepresen waren op den
lusten prijs van den ghemeenen mercktganck. C v.
Veurne xxvi 12. Naer ghemeenen marcktganck.
C. r. Assenede y ix 3. ^aer ghemeenen maertganck.
C V. Auden, xi 5. Naer den marcktganck. de Pr.
en Bb. xxti. Rupelmonde 92. Naer mercktganck.
C. V. Loven, Weeskamer 60.
MARCKTRECHT, Mebcktbecht (Merckrecht) ,
zn. o. II Die van bujten der stadt en lande van
Meghem en sullen van haer vechtelgcke breucken
egheen aenspraeck hebben van verhaelen op don
inghesetenen der stadt en lande van Meghem
voorschreven ) maer blijven staen op haer merckt-
recht. C. v. Megen, Landeh. Dickbièr 1432, a. 19.
Soo wie hem kondt vermet in ^t merckrecht , die
sal hj leyden over dwersnacht. C. v, Chrave vi 4.
MARCKTRIDDËR, Mebcktbiddbb (Merctrid-
der). Zie Gasthuisboe ve.
M ARCKTTALE , Mebcttals (Mercktaele) , zn.
V. Marktprijs j fr. mercurialê. \\ Omme te weten
hoevele bedraecht daeruuijt de vergeldinge gedaen
moet worden, soo is men gewoon alle de goeden,
soo geworpen, en die voor geworpen gehouden
worden, als die gebercht en gehouden sijn, elck
te priseren naer de mercktaele [var. mercttale]
van de plaetse daer de ontlaedinge moet geschieden.
C V. Antw. Compilatae lY viij 143.
M ARCKT VEERDICH , mercktvbebdich, bn.
Op teeg zijnde naar de markt ^ zich naar de markt
begevend, fr. se rendant au marehê. \\ Een yege-
lyck zijnde mercktveerdich om te comen ter merct
oft weeckmerct, totter voorschreven stadt, is vrg
van arrestement voor alle schulden , . . Cv. Thic'
uen IT 10.
MARCKTWECH (Marctwech), zn. m. IFeg,
die naar de markt leidt, fr. chemin qui conduit au
marehê. \\ Int meten van de vercochte landen,
boBschen, meerschen en gheweet, es men ghewoone
af te trecken in de breede : . ; voor eenen ghemeenen
kerckwech , mennewech en marctwech , vyf voeten.
C. V. Auden. XIT 21.
MARCKYOOCHT, zn. Provoost, fr. prêvoi.
II Comme les contes de Nassau et de Vijanden^ agent
egdi. , sur lettres de commission de feureni nozprêdê-
cesseurs, que Dieu absoUle, tenu et fait desservir
ei exercer Vestat et office de provost ou marckvoocht
de notre ville Dgckirche , . . Rijksarch. Ch. d. Comptes,
Lux. Beg. 168 P xiiij, Lettres 12 7br« 1660.
MARLE § FEMELLE, FEMININ, zn. Van 't
mannelijk — van 't vrowvelijk geslacht, fr. mdle §
femelle. \\ Alle ghestruyckte leenen,.. versterven
en succederen op den oudsten naesten hoyr, altyts
II,
den hoyr marie gheprefereert voor femelle in ge-
lycken grade van successie; en daer gheenen hoir
marie en is, op d^audtste vrauwelick hoyr,.. —
dat regardt ghenomen wordt weder den oudsten
naesten hoyr ghedescendeert es yan marie ofte
femelle. C v. Aalst xxii 1. Hoir marie en feminin.
C. V. Brugge XTii 1. Zie maeblb.
MARMELADE, zn. Zeker soort van konfltuur^
h. marmelade. Kil. App. Marmelaete. Ogdonite
placenta. \\ Een arobbe van marmelade, vj st. viii
den. Schatting v. 1661. Marmeladen en alderhande
confituren. Zeeuwnche tol te Antw. 1623. Zie abobbe.
MARTELAERSCHE, zn. v. Martelares, marte-
laarster, fr. martgre. Kil. Martelersse. Martgr
foem. II O Katherina, heylighe martelaersche Oristi ,
bidde voer dat ghemene volo en voer die olercscap.
Hondert merk. 166 v®.
MARTEN YOS, Mebten Fosse , eigenn. .Xfor^fi
fos8e{}). {Leigroeve van Jf., fr. ardoisière de M.)
II Daecken van eyckenhoute, en die decken met
schallen van Merten Fosse. Gékabd, Antw, arch.
I 49 (1649). Achtervolgende die ordonnantie myns
genedigeu heere grave Henrick van Nassauw , hoger
memorien, als heere van Breda, geeft [men] van
een roede leydacx, blaeu oft groen Marten Yos,
ij Bynsgl. Arch. Breda, Stadsrék. 1461—62, blz.
82 vo., rubr. Van harten dack. Tot Dordrecht ge-
cocht drye duysent schaellyen groen Martin Yos,
het duysent voor xvy Vi Bchelling. Ib. blz. 86 (Cuy-
pers V. Y.).
MASIER, zn. Slechte, armoedige woning, fr.
masure, mauvaise, misêrable maison. || Waeromme
de vleeschhauwers die burgers van der stadt te
kennen ghaven, in secrete, dat zg ghoet vleesoh
bedect in masieren en elder hadden. Febd. Yandeb
Haeqhen, Ber. tijden lY 68.
MASIERGAT (Masuergat), zn. o. ook wel, doch
verkeerdeiyk, hosisboat en mubiebgat. 1) Nis^
uitholling in de diepte van eenen muur, als bewijs,
of van eigendom y of van gemeenschap, fr. niche ^
enfoncement prattquê dans un mur, en signe, ou de
propriêté, ou de mitogennetê. Kil. Masier/m as ier-
gat. Biscus: fenestella impervia in muro^ pariete
aut foco, etc. || Oude masiergaten, .. uuytstaende
steenen eü yensteren staende op beede syden van
eenen muer, bethooghen ghemeensaemheyt van den-
selven muer. C. v. Aalst ix 14. Masuergaten. Gékabd,
Antw. arch. I 170 (1621). Als in alle plaetsen, boven
en beneden, masiergaeten staen van beyde zyden,
oft dat aen beyde zyden geen masiergaeten en zyn , . .
soo is dyen muer beyde den partyen en haere goe-
den gemeyn. C. v. Loven, ServU. a. 14. It. C. o.
Brussel, Servit. a. 18; Cv. Sint- Winoex- Bergen
xy 9. 10; C v. Mechelen xiy 13; C v. Merentals
XI 23; C V. Edingen yiii 10; C v. Auden. 2de d.
338. Als in eenen muer alleen staen mosiergaeten
oft freyten gemetst aen deen syde , . . dyen muer
behoort geheel den proprietaris toe van Aet erfyen
oft huyse daer de mosiergaeten oft freytenwaerts
staende zyn. C v. Antw. 1670 blz. 630 {infra).
Item , sal men meten voor ieder blinde venster ofte
mosiergat vier yoeten. Begl. edifide-meters 16 jan.
1706, I 69. Als in eenen muer staen freyten oft
musiergaters [«ie] ... — Als in eenen muer staen
alleene musiergaten oft freyten. C v. Antw, 1645,
yiii 16. 16.
2) Het woord heeft thans ook nog de beteekenis
van „MA kapelleken of nis naast den haard in den
muur gemetst , en waarin men pijpen , tondeldoosjes ,
solferstekken, speelkaarien en andere kleinigheden
legt", zie Schuermans Masiergat, mazuurgat,
25
492
MAS.
Mat.
muzuurgaty maiziergat; doch in deze bet.
kwam het ons, daarbuiten, niet Toor, fr. niche
praHquêe dan» U mnr du foyer ^ oè Von dêpose des
pipety des boites è mècheSf det cUlumettes, det jeux
de cartes et autreê menus ohjets,
MASLE. Zie haekle.
MASSART, zn. m. Stedelijke ontvanger, fr. rece-
vewr municipal. (La Curne). |] Den massart oft
rentmeester Tan de incomsten derselver stadt eii
■chependom wort-ghecreërt bj den heer bailleu,
mejer en schepenen, . . doende alle jaeren sljne
rekeninghe voor deselye. C. v, JEdingen i 18.
MASSE| zn. 1) Mai^ dekkleed dienende tot inpak'
ken^ sak f korf^ fr. natte, toile d' emballage , aaCy
panier (f) , Lat. massa. Adr. Junius heeft massa
caricanaj korf met vyghen. || Pro sacco seu massa
argenti vivi. Tol te Antw. 1305. Tan elcken sacke
ofte massen quicksilyeren. ff ansatol lAOd. (Dit citaat
paste eenigszins beter onder qüicesiltsb II 128;
doch er staat daar „maetse*" en „matte*' in pi. Tan
y,mas8e*\).
2) By masse weroken. Op stuk werken , fr.
tratfailler è la pièce (Bembry). i| Dat voortaen gheen
metsere en sal moghen gaen uuyt iemants wercke,
weder hj werckt bj masse ofte by daeghheure,
Toor syn werck Toldaen is. Bembby I 441 (1679).
MASSECOTE, vassicot, zn. Zekere aarde om
glas en zeep te maken ^ soda (masticot .') , fr. mas-
aicotj soude. j| Massecotte oft soude, om ghelasen
en Spfiensche zeep te maken, de hondert ponden
ZY s. Tol o. 1597. Massecote oft soude, om gelasen
te maecken, ii gro. Zeeuwsche tol te Antw. 1623.
Terre è faire verres, vitres et savon^ diies souda
OU massicott U cent pesant, entree 8 «., sortie 12
#./ dites saffie f Ie cent pesant 12 — 18. Plac, v, Brab.
Yiil 39, tol 21 dec. 1680. Massecotte ou soude ^
faire verres. Plac. v. VI. II 514, tol v. 20oct. 1622.
MASSEL, zn. In massele gaen. Gemaskerd,
vermomd gaan^ fr. se déguiser, se masquer (f), \\ Dat
nyemandt, wie hj sj, hem Toortaen en Toordere
des aTonts in mommeryen gedeguiseert oft in mas-
sele te gaen. G^nabd, Antw. arch. III 410 (1581).
MASïELUIN, MESTELumr (Mestelun), mistb-
LTTTir, zn. Half tarwe en half rogge, fr. méteïl.
Kil. Masteluyn/ misteluyn. Farrago. || Pro tt
modiis mesteliuns (sic). Van Loeebeit, St-Pierre
1281 , blz. 395. 396. Mestelun. de Ylahinck , Ace.
20. Óp elck mndde mesteluyn oft labay , . . oft ghe-
minghelt goet, halff terwe en halff rogghe iii s.
PI. V. Brab. II 55; misteluyn oft labay. 56 (1576).
Zie LABAY II 128, en lees aldaar, in pi. Tan „de
beste , fijnste meelsoort , bloem Tan meeF' : masteluin,
en TOor labaybboot: „masteluinbroot''.
MASTIJN, zn. WachtJumd, waakhond ^fx.mAHn,
gros ehien de garde. Kil. App.lAek^iin. Canis major
4* mordax. Tulgó mastinus. \\ Dat alle pachters en
andere landslieden, handende houden, als haes-
winden, loopende honden ofte groöte mastynen (tot
bewaemesse Tan hueren husen en hoTen oft ander-
ains), ghehanden zullen zijn an elcken Tan den-
zeWen honden te doen hanghen an den hals eenen
stock dry Toeten langh. PI. v. VI. 14 aug. 1517;
I 409.
MASTSCHAEP, zn. Mestschaap, schaap om vet
te maken y fr. mouton mis d Vengrais. Kil. Masten,
j. mesten. || Eigheene scape en soelen meer moegen
gaen ter weyden op Zoniën, al waert soe dat die
ghene. dien dat toebehoorde, prcTÜegie oft gratie
daeraff hadden ; anders dan alleene de goidshuysen ,
en desgelycx alle singuliere persoonen , dien Terleent
ia by den prinche eenigen scapen op Zoniën te
I moegen houden gaende, die sullen moegen houden
gaende mastscapen, om te slaene tot huerer noot-
dorst en montcoste. Kh. v. Zoniën 1460, a. 89.
MATE, MATENGOET, zn. 't Zelfde als made,
weide, beemd, fr. prairie. Qrimm Matte, pratmm,
mhd. mate. Kil. Matte / madte , ger. sax. sie. fris.
Pratum. \\ Xxii bundre wostine, die liggfaen in
Alisen mate. de Pb en Bb. II. Bifergem 31 (Oroot
charterboek v. 8t.-Baafs blz. 170). — Mateng^oet.
II Idem vj d, de bonis wdgariter dictie matengoet. —
a. 63. Idem , de pascuis dictis matengoet. — a. 69.
Cijnsrnl der Duitsche Orde te Beckevoort 1321.
MATE, bn. Oering , minvermogend, arm, fr. de
condition médiocre, peu favorisé de la fortune,
pauvre. Kil. Mat / mate. vetus. Pauper, miser.
Mate lieden, vetus. Homines pauperes. j| Dat
mate, eersame, scamele liede Tan der Toirs. stad
zeere gelast hebben geweest, als Tan den wasse,
dat men boTen mate gehadt heeft Tan den lyken.
Belg. mus. I 256, Stadsord. v. Brussel 1341— 13.54.
Dat die Torgenoemde Jan Goedertoy, ocht sine naoo-
melinghen, soelen gheTen en betalen, erfeleec en
emmermeer jaergheljjcs, alle jaere, den maten
olericken efi scolieren, die te LoTen ter scolen
gaen in die hoghe soole , tweeleef molenTate rogs , . .
Vad. mus. III 59 (1377).
MATELIJCK (Matelick, matelec), bn. Weinig
gegoed; van geringe waarde, It. peu riehe; de médiocre
valewr. \\ Ontfangh Tan den mortemeyne in Waea.
Van Jan Sculaerts goede , die bastaert was , . .
Item, Tan yi bedden, Yan xy mateleken oussi-
nen, . . ontfaen xyiii lib. Beken, baljuws. Qeni, rol.
1723 (1372). Omme dat onse Triheit Torseit nu seere
cleyne es en matelick. Bral. Teesten II 704, Sint-
Oden- Rode 11 aug. 1403.
MATEN, zn.(.'). Dit w. gaat gepaard met „Toecht**,
doch wordt Terder TerTangen door „momboor".
II Alle joDghers boTen sesthien jaren en beneden
die Tyf en-twintich jaren oudt zynde, . . en sullen
haere onruerende goederen , . . niet mogen Tercoo-
pen, . . sonder consent en bywesene Tan hare twee
matens oft Toechden, . . — dat alsdan die Toechden
eü mombors dat.. O. Liége 8 jan. 1580 a. 15,
8t- Truiden.
MATERLOGIE, zn. Armenbaekqfproveniersboek
van de nering der tijkwevers te Oent, fr. registre
des pauvres ou bSnéficiers du métier des eouiiers è
Qand. || Pietere Baudins,.. tijcwoTere, kende en
Yerclaerde, uutedien dat hem . ., ghegheYen ... es
de goetdoene, baten, profijten, woninghen, haby-
tuacien en andere verTallen . . . Tan der eender
porcie Tan Tieren Tan den aormen, die de Toors.
neeringhe continuelic elcx leTon lano onderhoudt,
eii ditte up Terbant e& belofte Tan te onderhoudend
de poincten, artickelen, obligatien en Torbanden
in den bouc of materlogie Tan der neeringhe
begrepen,., so eyst dat hij, comparant, hem
bij desen wettelic obligiert en Terbint in alle de
serTituten, obedientien, poincten en artickelen in
den TOom. bouc oft materlogie, den aermen ancle-
Tende, begrepen. Fbaks db Potteb, Chni Y 160
(1530).
MATSEN, bw. Metsen, metselen, fr. ma/^omner,
bdtir. II Dat deelmannen insghelycx de proprie-
tarissen \nU Tan omgeTallen of afgebrande hui-
zen].., ontbieden zullen, en hem wettelijc ghebot
ghoTen deselTe parcheelen weder up te doen tim-
meren en matsen. C. stad Brugge II 286 (1525).
MATSEN AER (Matsenare), zn. Metser, metse-
laar, fr. ma^n. \\ Jean de Wale, poorter der steide
Tan BergheUi en mataenare Tan synen style. Db
MED.
MED.
103
CoüSSSiiAKXB, TVoMês rdig, III 166 (1567). Bis.
170: matasere.
MATTE, zn. Beddexak, matroê, maty ir. pail-
loêsey matêloêy natie* La Cume Mattas. MeUdag,
Ghrimm Matte, gejioohtene decke (zie Yan Dale „Mat"),
doch ook „beddezak of slaapmat" : m» alter mentor
sekUef getrost au f seiner matte, Wieland. |j Een
■chip komt geladen en behouden tot Bjnder regter
ontlaedatede; die schipluiden willen hare hure
hebben, en daer synder haerder sommigen die nog
kiste noch matte in 't schip hebben. PabdessüB|
Lois mariHmes: Jugemens de Damme, I 282,, /«^e-
ment xix. In het hs. uitgegeyen door Macquet,
Sist. de la tnUe de Damme, onder den titel: Dit
es de copie van den roUen va/n Oleron, van den
9onnesse van de zee^ heeft het vonnis xix „noch
bedde noch scrine*'. De Lois de Wsstcapelle I 891 ,
a. XXI, zeggen: bedde, noppesacke, noch schryn
noch kiste. In Le droit mariiime de Wisby, op
het Zweedsch eiland Gothland, vroeger eene bloeiende
hanzeetad, leest men: „noch bedden noch kisten".
Al deze seewetten schijnen ontleend te wezen aan
het zeerecht of de Bêles yan het Fransche eiland
Oléron (Gharente-infër Pardessus. I 337 a. 19),
waarin staat, in ofr., ne liit ne arckes (trad. n'ont
point dans le navire de lit ou de eoffVe). Dit artikel
werd in het Antwerpsch zeerecht schroomel\jk
misTormd; de Compilatae IV vig 171, hebben in
een der hss. „lust ofit maele", in een ander „kist
noch maete''.
MATTEEREN (Matteren), bw. Kwellen, fr.
vexer. || Alsdan sal hy [nl. de procureur] oock ge-
houden zyn te doen den behoorlyoken eedt, van
sjme meesters wel en getrouwelycken te dienen,
sonder hun te matteeren met lange proceduren.
C. V. Nijvel , Stijl 21 ; fr. tekst matter,
MATTEN, zn. mv. Metten, fr. matines. \\ Item
up solempne en dobbel mesdiaghen, elo van den
supposten Tan den chore wert ghehouden ten matten
een lesse te zynghen. Begl. choorsnpposten te Winoex-
hergen, 16<i« B. a. 8. It. 01. t. Dixmude 180; C.
stad Bmgge II 262. — Matten tij t, zn. Met-
tentijd, fr. henre des matines. \\ De costere zal
hebben d'ander twee kersen, mits welcken hy zal
leveren tlicht ter mattentyde. DisBicx, Qende
ohartb. 183 (1420).
MATUER, bn. Yan eene rechtszaak. Matuer
om wysen. In staat van wijzen, fr. en Stat. (| De
saecke alsoo sijnde matuer om wijsen, soo wordt
bij schepenen gewesen t'ghené des sij uuytten beleijde
yan dgen bevinden te behooren naer rechte. C. v.
Deurne 1670, iii 7.
MAUDE, zn. y. Mo>nw, ir .^manche. \\ Den pre-
dicant, die buten der stadt preecte, zoude duer
zQn mande van in de stadt gheschoten gheweest
hebben. Fxbd. vakdbb Haxoheit, Ber. tijden, II 60.
ME, byw. Meer, fr. plus. \\ Dat niet roe dsn
j meesteryulre mach gaen lenen keitele. Kb. v.
Iperen 1363 tii blz. 199. — Min of hb. Min of
meer, ongeveer, fr. plus ou moins, environ. || Up
zesse imete lants, lettel min of me. Oork, 20 jan.
1286.
MECHELAER, zn. Dubbele Mechelaer.
Oorspronkelijk ^pennine van drie grooten^* genaamd f
gUveren munt geslagen onder Maximüiaan en Phüip-
pus, ft. denier doublé de Malines, originairement
appelé „denier de trois gros'\' monnaie d'argent
firappée sous Maximüien et Fhüippe, Yah dbb
Ohijb, Hertogdom 196.
MECHTICH en samenst. Zie machtich.
MEDAILLE (Medaillie), zn. Zitpenning,fr.fetom
de présenee, \\ Het yerrycken yan burgemeester efi
schepenen, met uyt stadtemiddelen hunne rouw-
kleederen gemaeckt te hebben, medaillien te teeoken,
met 't oprechten van groote maeltyden. BI. v. VI,
8 apr. 1720, Inleiding; V 628, Oeeraartsbergen,
Sonder dat er over medaillen ofte op eenige ander
pretext tot laste yan de stadt iet yoorders sal worden
gebrocht. Ib. a. 3.
MEDE (Meede, Mee, Me), zn. Honigwater, fr.
hydromel. Kil. Mede. Honighwater. Hgdromeli
aqua mulsa: melicraium, aqua melle mista, vulgd
medus, medo. Adr. Junius Honichwater / meed yan
houich en water. Servilius (1646) Meede. || Q»i-
eumque extraneam eervisiam , vel extraneum medonem
vendiderit. — Qui extraneus medonem vel eervisiam.
adduxerii. Leges No9iport4s (SieMipoori) 1163. Tonna
medonis ii den. Tol ie Damme 1262 blz. 219. So
wie wijn, of mede, of myn \l, bier] diere [dierre]
gevet dant geboden es, sal betren den heere y
stuivers. K. v, ter Piete 1266 a. 67; Lat. tekst:
8i quis vinum, vél medonem, vél serevisiam carius
vendiderit quam preoeptum f^ierit. Alle meede en
bier zal men meten metter biermaten. Kb. v. Diest
B 67. Dat uiemen en boude in huus wit bier en
mede, noch hoppe en mede te ghadere. de Ylam ikck,
Vgb. 38. Meede. C, v. Gent II 192 (xvi E.). Meede.
G-ÉVABD, Antw, areh. I 389. Voor meede en weg-
ghen in de Gk>ede weke, 2 guld. Mbbtbns en Tobvb
lY 606 (1612), Infirmerie. Mee , oft claret, de aeme.
Tol op de Maas, opkomende 14 jan. 1683. — Mee-
dranck, Me-dranck, zn. Mede, fr. hydromel.
II Meedranck, een Hamburgher tonne 3 groeten.
7b2 V. Biervliet 1663. Een ametonne me-dranck,
viii gr. Zeeuwsehe tol te Antw. 1 juli 1623. (De
stad Aken schonk jaarlijks „een stuck mee'* aan
de Eekenk. v. Brab.; reg. 134 fol. 177 ^. xv B. —
De ontvanger of rentmeester van 's Hertogenbosoh
ook eene ton. Ib.) — Mede maken, blanden,
wasBchen (brouwen). Mede bereiden, vervaar-
digen, brouwen, fr. préparer, faire, hrasser de
Vhgdromél. Schiller u. Lubben bruwen. Grimm Meth
brauen, meth misehen. \\ Dat elc man maken mach
mede van xii miten , van xvi miten , eii van i grote
de stoep, en niet hoegher. — Yan eiker hame
meets, die men [van] buten bringht en binnen
niet gheblandt ne es, en hier ghetapt en gheteert
wert, II sch. gr. (1413). — Yan eiker hamen zeema
der voerseide hamen van LX stoepen, die verblant
wert, sal men gheven van assisen xxxii gr. (en nog
tweemaal „blanden"). db Ylamivcx, Aoo, 11. Yan
eenre tinne honichs zal men wasschen xiii halster
meeds, eïi niet meer. Kb. v. Diest B 87. Men ver-
biet, op de mesdaet [nl. de boete] van c schell.,
dat niemen blande no doe blanden mede van hoe-
den (.').' JTft. V. Auden. 1328, van den Uanders,
MEDEBL ANDER, zn. Honigwaterbrouwer , fr.
brasseur d'hgdromel. Ealtschmidt Metsieder, meth-
bereiter. Grimm Metsieder, promuUidarius. || Dam-
bachte hiemae bescreven: die smeede, die yleesch-
houwers, die binders, die meedeblau[-n]der8, die
de vette waeren hanteren, met den coudeners[ ?] , de
vettere, de wevers en de beckers. Aead. d^archêol.
1867 blz. 67, Schatbs, Analeetes, De medeblan-
deren. Oork, 19 mrt 1806. Daniël diotus Mede-
blandere. Ghdsh. Bruss. B 210 nr. y — x, xiii E. Pieter
de Yrient, medeblandere. Nap. DJtVAVWttBesoueh
18 a306).
MEDEDEEL, zn. o. Ken der twee deélen van
een geheel, fr. une des deux parts d'un tout. || Als
twee oft meer persoonen ghemeen zyn in een huys
en erfve daeran clevende|.. en dat eenen van hem-
194
MED.
MED.
lieden syn deel yeroochte aen eenen derden, soo
TermAch deghonen d'ander mededeel hebbende,
t'yerooehte deel te behoudene, midte betaelende
den coopachat. C e. Aalst xii 33.
BIEDEFORMICH, bn. Qd^kvormiff, gelijk, ir,
conforme, semblable. \\ Verleen mi Terdntchlicheit
tegen al mine wederzaken, niet van vreeën, mar
unt minnen , te Uden dat io van horen oeffeninge nu
alBOe verbeteren moet, dat ie Di, lieve Heer, gelijc
en medeformich worden maoh. Èondert merk. 25 v°.
MEDEGARS, zn. mv. {Medegaendert). Mede-
plichtigen ^ fr, complices. \\ Die huussoughinghe doet,
data te wetene, bin eens mansbelokene, diebeledre
boet LX Ib. of de vust; alle de medegars boeten
elc LX Ib. HosDET , 8iat. du Hoop d' Haxehrouck a. 36.
MEDEQAVE, zn. v. Huwelijksgift , huwelijksgoed ,
bruidschat y fr. bien dotal, dot. \\ In den goeden
dotael van eender vrouwen, dat is te veretaene in
huer goede en medegave van huweiycken goeden
die zy haren man braohte. Y. d. Tav. 48 y^. Hoe-
wel regulairlyc die confessie terstont hinderlijc \b
den confitent, nochtans faillieert dat in leeningen
en in hijlicxe medegaven . . — Desgelijcx in der
knnnissen en confessien van der medegaven gedaen
by den man oft brudegom. Ib. 173. Die restitucien
van der medegaven geheeten dos. 242 v^.
MEDEGEBUER, zn. m. Buurman, fr. voisin.
II Sooverre iemandt, in plaetse van eenen thuyu,
gelint oft want , maecken wilt eenen muer tusschen
s^ne en sgns gebueren erve, mach denselven maecken
op sijnen cost aleene, sonder sijns medegebuers
consent. O. v. d. Kiele x 5.
MEDEGEDERINGE, zn. mv. Medehelangheb-
benden, it. anntéressés. \\ Dat voer ons., comen
es , op dach van ghenachten , broeder Nys Coever , . . .
en heeft geclaecht, nae inhouts sijnre brieve, over
seker pande; welc pande houdende syn: Heurio
Ghielis, Goeswyn van Vinnen, Stessen van Vinnen,
Henric Siermans, Aert van Glutsberghe, dejonghe,
met bonnen medeghederinghen ; waerop die meyer
die Bcepenen maende . . . Schep. v. Zeelhem , 1467.
MEDEGELDER, zn. m. Medeschuldenaar in eene
rente, it. codébiieur d''une rente. \\ Sooverre eenighe
medegelderen in eene rente ofte chycs, uyt diverse
gronden gaende, hem begeeren van schade te ver-
hoeden , midts betaelende hun aenghedeelte , . . mach
dieghene ,• willende syn deel afsegghen , syne quote
daeraf onder de Weth stellen, doende de wete daeraf
synen medegelder en den heffer der renten, C. v.
Loven t 3. 25 <en nog tweemaal).
MEDEGERECHT, bn. Medegerechtigd, it.agant
droit atec un autre. \\ De gherechte in een huys,
*tsj van meerder deelen oft andersins, en vermach
niet te maken noch te breken in 'tghemeene huys,
sonder consent van de mede- gherech ten. C v. Asse-
nede x 6.
MEDEGESEL, zn. Metgezel, ambgenoot, fr.
collègue. Kil. Medgheselle. Soeius. — Mede-
gheselle in wette. || Uwe Ed. gheaffection-
neerden medegheselle in wette en oodtmoedich
dienaer. (Ondt). J. Dulaury. Fbaks de Fotteb,
Gent IV 455 (1644). Srief van een lid van den
Uaad V. Vlaanderen aan een col^sga. — In de cost.
V. Aalst, o. a gebruikt men altoos het enkele „geselle**
voor „medeschepen'\ || Gheordineert bi mer Ghi-
laine uut den Zwane, ridder, hoochbailliu , Janne
Boccaert, Janne Stommelen en hueren ghesellen,
scepenen.
MEDEGEVOECHT (M— oucht), verl. deelw.
In een rechtsgeding. Hij, die zich, als medélelang-
hebbende in eene rechtszaak, bij den aanlegger of bij
den verweerder voegt, fr. edui qui, dame tm proebe^
se joisit, comme ecflntéressé, cm demandeur au om
dêfendeur , parüe jointe. || Ghesien tproces hier int
hof in rechte, tusschen Kicolaes van Dale, hees-
schere reformant, scepenen van der Keure van
Ghendt, tot conservatie van heurlieder jurisdictie,
met hem ghevoucht, ter eender syde,.. — ten
wel weten van de medeghevouchde ... — en consten
de medeghevouchde niet ignoreren , . . Cv. OetU
II 445.
MEDEHOIR (Methoer), zn. Mede-erfgenaam,
fr. cohéritier. jj Ordonnantie, dat gheene en ver-
mach in steerfhuyse recht nemen, hyne waere
methoer ten zelven steerfhuyse. C, v. Auden. 2d« d.
122 (1438). Sonder dat den beghiften gehouden is
deselve ghifte inne te brenghen jeghens zyne mede-
hoirs. C. V. Aalst xi 5.
MEDEHUISGENOOT , zn. Medestandgenooi ,
mede-standgdijke , ir. pair. \\ Alsoe dat wy \nL
hertog Karel], ter beeden desselfs heeren Jans [de
Oroy] , denselven vercoop en guedinge believende ,
[toestemmende], dairop een van onse voirs. mannen
van leene eens vonnisse maenden: hoe die voir-
schreven guedinge en vesticheit dairaf , nae ons hoifs
recht behoirde en schuldich ware te geschiene?
welke onse man van leene, dies vonnisse alsoe by
ons gemaent synde, naedat hy hem dairop metten
anderen onsen mannen van leene, synen modehuis*
genooten, dairmede by en overstaende, beraden
hadde, ons weder overbracht, wysende voir een
vonnisse, met vollen gevolge der voirs. onser man-
nen van leene, dat die voirs. h. Jan van Croy,
heere tot Beux: mit eenen lialme in onse handen
opdragen en overgeven soude syne voirs. huisen.
enz. Èekenk, v. Brah. reg. 134 fol. 158 v® Over-
dracht van de heerlijkheid Wezemaal, 13 jan. 1472/3.
Zie Huisgenoot I 628.
MEDECAMPIOEN , zn. m. Medestrijder ais
tegenstemder, it. chcunpion en adversaire. \\ Die
zynen medeeampioen in den stryde met opsette
quetst en wont. V. d. Tav. 56. Criesmen capiiael.
MEDECOOP , zn. Macht om gezamenlijk te bena-
deren of ie koopen, it. faculié de retraire conjoin-
tement ou de se rendre acquéreurs. j| Broeders en
zusters, ofte kynderen van broeders en zasten,
zullen moghen, ten eersten gauweghedynghedaeghe,
naer den halm en erfvenesse, verzoucken t'hebbnn
huer deel en portie, dat men heet medecoop deen
van den anderen van erfachticheiden alzoo weder-
trocken by naerheide, up t'goet van den vaedere,
moedere, zusters, broeders, grootheere, grootvrauwe
en andersins niet. C. v. Cassel, a. 252. Broeders
eü susters hebben mede-naerheyt ofte medecoop
van alsulcken gront ofte rente, als een derden
broeder ofte suster by naerheyt beclaeght, ofte
jeghens synen broeder ofte suster coopt. C. v. Winocs-
bergen ix 7.
MEDECREDITËUR, zn. Medeschuldeucher , ft.
cocréancier. jj Oft ymant, crediteur synde, sonder
wete van de andere syne medecrediteurs , . . Cv.
Antw. comp. IV xvj 40.
MEDELAET, zn. n. Laat met anderen, lid va»
een laathof, it. cotenancier, membre d'une cour een-
sale. II Gheerde Tesmekeren, onsen „medelaet".
Laten des hofs v. ToJtgerloo te Diest, 1471.
MEDELITMAET, Meddid van een lichaam («m
een leenhof), it. membre d'un corps (d^une cour
feodale). II Schepen des hoochgericht« Vliermael en
des graefscap van Loen, medelitmaeten van die
litmaeteu van den leonsael ons genadichste hoeren
van Guringen. C gr. Loon 1 259 (1628).
MED.
MEE.
495
MEDEM AN, sn. Mêddeenman, fr. eofMusalf eofeuda-
iaire, Rijkêarch, Processen leenhof v, JSrab.j Borchgr,
V. Antw. 1567, Vereoopinge van huysenj etc. foL 19.
MEDE-NAERHEIT, zn. Macht om gezamenlijk
Ie benaderen f fr. faeulié de retraire eonjointemeni.
Zie MïDBCOOP.
MEDEPANT. Zie okdbbpakt.
MEDEPANTSCHAP. Zie ondebpantschap.
MEDEPLEGER, zn. 1) Mede-pliehtige ; mede-
stander, fr. complice; pariisan. Zie ook hedbplichteb.
II Als twee oft meer persoonen fsamen iemant mis-
daen oft ghequetst hebben, oft strijtbsrigh zijn gbe-
weest, Boo is ieder van hen in 't gheheel en in
solidum ften partije ghehouden beteringhe te doen,
behondelijck zijn yerhael op zijn medeplegheren.
C. V, Santhoven, h. en br. 1665 a. 42. De inhibitie
en Terbodt yan zijnen boncken en leerynghen, en
desghelijoks Tan zinen [nl. Luthers] medepleghers
oft faut^ors. Fl. v, VI. 8 mei 1521; I 88. It, C.
ü, Antw, comp, VI 1 30; C. v. Kortrijk ii 1.
2) Medebel4inghMendef fr. ccHntéressé. Kil. Med-
p 1 e g h e r. Socins , consors. Medpliohtigh,
consors, socius. j| Also dat wij, tot sijnen nern-
stigen yersueke, alle de yoirscr. leengoeden yoere
yerolaert , hebbon doen met rechte, also dat behoirt ,
besetten en in rastemente beslaen , en dach yan
rechte kondigen den yoirg. Willemme yan Elebroeck
met sijnen medeplichteren , en alle andere, die
hem dairtoe recht yermeten mochten enigerwijs.
Oork. h, V. BotseUtar, 7 dec. 1447, terugvordering
van leengoed.
MEDEPLICHTER, zn. \) Medeplichtige yfr. com-
plice. Kil. Medplichtighe int iejt. Complices,
partidpes sceleris. \\ (Wat persoonen niet en mogen
accuseren). Item, die medeplichter en complice is
yan derselyer misdaet. V. D. Tav. 160.
2) Medebelanghebbende, samentoerker , fir. coïnté-
ressS, consort. Zie ook uedeplichtbb 2). jj En
dese yoergenuemde Aert yan den Scriecke en sijn
medepleghers , die hebben gheloeft waerscap eü
altoos genoech te doene waer sij erghens te nauwe
ghedaen hadden. Schep, v, Haachi 23 sept. 1468.
Érancies Bombout, mitsgaeders sjne medepleghers
yan der yisscherie in deseWe rivire . . ; dat de
yoors. Jan eiï syne medepleghers , . . yoortgaen sullen
metter yoors. ruminghe. de Pb. en Bb. I. Drongen 9
(1446). It. C. V. Santhoven, Stijl 1557 a. 66; C.
V. Diest yili. Casus.
MEDEPORTIONARIS, zn. Mededeelhebbendjv.
coportionnaire. jj Dies moet deghene, wjens part
oft gedeelte yoer de rente alleene verbonden staet,
den anderen zynen medeportionarisen die penningen
terstont restitueeren. C v. Antw. 1545, Ti 17.
MEDESTAEN, ow. Bijwonen ^ tegenwoordig zijn,
fr. assister, jj Tenwaere dat deselye proprietaris
medeghestaen hadde ofte geconsenteert in *t ver-
pachten van de bylevinghe ofte tocht. C. leenhof
Denderm. vu 7.
MEDETWISTER, zn. Sp, die deel neemt aan
een gevecht, fr. celui qui participe ei une rixe. \\ De
voirseide Scriyers, die voor de gheheele betemesse
betrocken waeren, moesten de qnetse gheheel beteren,
mids onverlet staende omme huer garand te yol-
ghene up huere medetwisters. C. v. Aalst 486
(1467). Zoe wie den eersten twist maect, sal ge-
houden syn te betalen de boete van [de] mede-
twistere. de Pb. en Bb. xxiii. Beveren 79 (1526).
MEDEVAREN, ow. Medegaan, vergezellen, it.
aUer avec, aeeompagner. jj Dabt mach maken leeds-
roan yan sinen heere wien so hi wille, eü de scoutete
moet medevaren alse scoutete, en hebben gelgck
anderen mannen. [Men denke aan heervaart].
Oork. 25 febr. 1252.
MEDEWINTER. Zie midwintee.
MEDICIJN (Medecijn), zn. m. Geneesheer, fr.
m4decin. Kil. Medicijn. Medicus. \\ Sallarissen van
diensten ofte cueren ghcdaen by medicynen ofte
chyrurgienen. O. v. Qent, ii 4. Die eenen anderen
slaet, quetst oft wont, moet den cirurgyn betaelen,
en oick den medecyn ei\ appothecaris. C. v. Antw,
1545, II 32. — Medecynersse. Oeneesvrouw,
fr, femme médecin. jj Dat, van nu voortaen, nie-
mandt, wie hy sy, hem en sal mogen veryoorderen
te intituleren oft uyt te geyen als medecyn oft
medecynersse PI. v. Brah. 8 oct. 1540; IIL 262.
MEDICIJNE, zn. Docteur (dotteur) in me-
dicynen. Dokter in de medicijnen, fr. docteur en
médecine. Kil. Medicijn e. Medicamen, etc. || Dyo-
nisius Zillekens , eerwerdighe dotteur in medicinen*.
Oork. heer v. Rotselaar 7 dec. 1447.
MEE DE (Meed, Mee, Mede), zn. Meekrap, fr.
garance. Kil. Mee / meed. Bubia. jj Scuta de
warantia, duos denarios. Tol te Damme 1252. JE!r-
eeptis quafuor mensuris, videlicet meilis, salis, et
herbarum tinctoriarum, quae Weed et Meede vocantur.
David, Mechelen 476 (18 mrt 1305). Mede en
sepe en weet. K. lakeng. Mechelen, 1391 a. 12.
Meede, weedt, aluyn. db Vlamiitce, Vgb. 50
(1423). Soe wie dat laken maken wilt metten hare
(en over zee voeren wilt) die mach se maken wit,
en sceren se lij hoghe en niet min, en verwen
se yan weeden en roeeden , dat hij wilt. Kb. lakeng,
Diest, reg. 7862 Wolwerk fol. 9 (xiv E). Meedts:
een tonne, die onvrij zijn, 1 gro. Meede: een bale
van vic lib. , iii gro. WatertcH 1560. Meede: i bale
van IX of xc Ub., geëv* iiii lib. vis. Andere cleyn
balen, daeraf de twee eenen muyl mach dragen,
op XV s. Schatting v. 1551.
MEEDECAMER (—e), zn. v. Buurkamer, fr.
chambre louée. Kil. Meeden, sax. j. meden. Locare
(ook Mieten / roieden. Conducere), \\ Dat dkir ane
hem quam Hennen Peeperman, syn swager, een
van de vorser, ballingen, en leydde den vorser.
Jan van der Oammen vandair achter tcorenhuys te
Bruessele , in ene meedecamere Schateb, Analectes,
Acad. d*arcUoL 18^6 blz. 162 (xiv E.).
MEEDEN, bw. Het laken. Het rood verven, it,
teindre {Ie drap) en rouge. Kil. Meeën'oft mee-
den het laecken. Tingere rvbia pannum. ||,Dat
men gheene breede Brugsche lakenen meeden en
zal danne met crapmeeden en met ongheroofder
meeden, noch dat men de voors. lakenen niet ne
worpe in vloten daer een ander laken in ghemeet
es... K. lakeng. Brugge, Vaerwers 91.
MEEDE VAT, zn.'^o. De maat o! het meetrecht
van de meede, fr. la mesure ou Ie droit de mesurage
de la garance. || Dat alle samencoep, vergieringhe ,
aminghe, en alle maten der stat sijn, en dat die
de Bcepene, de dekene en de ghesuoerue bestaden
moghen na orbore der stat, uteghenomen de honech-
mate, de zoutmate, dweedevat en meedevat, die
onse sijn. David, Mechelen 457 (13 dec. 1301).
MEEBEEDER (Meederedre), zn. Meekrapbereider,
fr. apprêleur de garance. || In den eersten, dat,
alsoe de voirs. appellant een meereeder was, tot
Bcherpenisse hy met zyn volck in zyne stove voir
den voors. Adriaen Adriaenss. successivelyk in den
jare xyc lxx en lxxj ghereedt heeft gehadt den
nombre van vierthien stoven. Rijksarch. Proces de
Hollande, Gooris § hérit. Hollander, vers. 1575.
MEEL, zn. Zooals thans, it. farine. Gebruikt
voor het bepleisteren van eenen muur, fr. emplogéê
196
MEE.
MEE.
wmr lê pldtragé cTun mwr, \\ Haurickx EmontB,
becker, ter cause van seekere rogge-semelen gesift
uuyten meel gebrayot totte plaesteringe van den
Btadhuyse, voor 14 st. Arch. 's Bosch, Mek. St^Jte-
meijs 1606—1607. Van Zuylen pag. 1168). (Gaypen
T. Y). Zie ook Boeox.
MEEN, bn. Qemten, laag, fr. commnn, \\ Dat
meen wyf ghift den raet uut, die coninc ghebietet,
en die heylighe man \nl, sint Johannes] wert ont-
hoefdet. Hondert merk. 160.
MEËNDER, zn. m. Mênnêr, fr. eonduciêttr. Kil.
Mennen. Ducers (sooals thans). || II ghesellen, die
den waghen meenden,.. — dewelke iiii perde
waeren der stede gheleent, daertoe ii meenders
ghehuerty . . — mita de oosten van den meenders.
Aude». meng. lY 25 (14S6).
MëëNEN, bw. Mennen, fr. eondmre. Zie Meendeb.
. MEENINOE. (Meninge, Meyninge), zn. t. In
rechten. JEisch, bewering, besluit, fr. pritentum,
asseriion, eonelusian. || Met goeder cansen badden
zj hemlieden becroont en verereghen hueren vor-
seiden impetrante [impetracie], en de bevelen, daerin
begrepen ghedaen doen, zouden behouden in huere
meninghe. C. v. Auden. 2d« d. 312. En op dat alle
de Toorseyde ghedaechde, ofte eenighe van hemlie-
den proeven deuchdelick hare meyninghe, sy wor-
den quyt ghewijst van den heesoh. — Proefde hij
zijne meeniughe ... — proefden sg haerlieder mee-
ninge. C. o. Cassel 194 195. C. o. Vl. Pet. villes
lY 334, Oudenburg.
MEENCK, zn. Zie MnrcKS.
MEENTË, zn. v. Gemeente, fr. commune. \\ Yort,
betoghet die meente, dat men heift gheouden in
usaetse en in costume, dat men negheen ghifte
mochte gheven sonder die meintucht, omdat siet
selve ghelden. — Yort, betoghet die meente, dat
noit ne was so suaer assisse als nu es. C. v, Brugge
I 233, Plaintes 1280 a. 4. 5; it. 7. 10. 11. 13.
MEENTER, zn. 1) Ghmeentenaar , fr. communier.
II So B^n beede de vorseide Wetten [jv^. van Brugge
en van den Yr|jen], over hemlieden eü over hare
meenters, die nu siin en die namaels commen
sullen , . . gheaccordeirt. C v. Brugge 1 381 (18
febr. 1318).
2) Mede-aangelande, mede-belende eigenaar, fr.
copropriétaire voisin, adjacent^ riverain, || En over
die yan Hoef kerke , die ten ambachte van den Yrien
behoren en sheren van Boenhem meenters siin. —
Bn der [de heer] Willem van den Speie, en der
Amelis de Wulf, portres van den Damme, over
hem en over scepenen en de ghemeente van den
Damme, die hare meenters sgn. Oorlc. 13 juli
1286 a, en passim aldaar. Dat die abbet Diedric
van den Soetendale en sine meenters hadden lig-
^hende eenen watergano, vallende en hoefdende
in die Gentsce Leye , beaude der brugghe te Soeten-
dale — en [meester Wouter Bruisch, alse procu-
reur over die stede van Ghent] begherde an den
here dat hie den abt Diedricke en sioe meenters
vorseit suilo hadde, dat si versloegen haren water-
loep en ofsidelden van der Gentscher Leye, sodat
sie onghescaet bleven yan haren watre. Oorh, 22
febr. 1287 (en passim aldaar).
MEENTOCHT, MEENTUCHT (Meintucht),
zn. V. 1) Gemeente, fr. commune: zieMBBNTE. || Also
diowile als eenege gemeene nutscepe, iof eenege
bederve, die der meentocht toehort, gevalt, dat
sal men doen bi gemeenen rade van den heere en
van den scepenen, en van den lieden van den
dorpe. JT. «. ter Piete 1265 a. 17. (Lat. tekst
eommumttu, Here, die meentucht van Brugghe beto-
ghen OU, dat die schepenen en raet maactan eene
cure so swaer up die meentucht, warbi dat . . . C
V. Brugge I 232, Plaintes 1280 a. 1. Yort betoghet
die meintucht... a. 2; it. 3. 4. 6. 8. 10. 12. — ..,
en dit ne was niet ghedaen, en die [nl. rekeninghe]
beghert die meente, dat met doet Ib. a. 3. 4. 6.
7. 11. 13. Onsen lieven en ghetrauwen bueroh-
meesters, scepenen, raed en der meentucht yan
der stede van Brucghe,.. C. v. Brugge 1 306 (4
nov. 1304).
2) Cfemeenschappehjk recht of aandeel in een goed ^
fr. droit commun ou par indivis, ou part dans fm
bien. CNiet fMruehtgebruik , fr. usuftruit.) || Behoudens
dat den vrijlaet, al waert oock dat hy het minato
deel hadde, zal v<5dr vremde (meerder deel heb-
bende) gheprefereert worden, en dat dezelve vremde
de voorseyde naerhede van meentuchte [retrait de
communion, d'indioision'] oock niet zullen hebben,
daer de vrijlaeten, in gelycke naerheden, oft ander
die in hun quartier plaetse hebben, niet gead-
mitteert en worden. O. v. *t Vrije I a. 93.
3) Suwelijks-gemeensehap , fr. eommunauté eomjw'
gale. \\ Naer tontmaken en aiieneren van zulcken
gheconquesteerde leenen, beeden de oonjoinoten,
man en wyf, zyn weder ghelyc ghestelt in zulo
recht van communien en meentuchte als zy waeren
voor *t conquest ghedaen. C. v. Brugge II 424 (1522);
it. 520.
4) Gemeenschap van gebuurte, fr. eommunamté ds
voisinage. |i Elck is bedwinghelio te helpen repa-
reren en ghelden in de onoosten van de ghemeene
mueren, goten, heymelicheden , waterputten en
ander saecken tusschen elckanders huysen en erven
ghemeene, tenwaere dat denghenen refuserende
dierghellcke reparatien, deselve meentucht wilde
abbandonneeren ten profite van synen medeportio-
naris, C. v. Brugge xzii 4; iL 5.
5) Gemeenschap van belangen of intresten, fr.
communcmié d'intéréts. \\ Gheen ghededde procureurs
van den stede en lande en moghen wesen made-
laers, oft ontfanghers van de sterf huysen ofte ooop-
daghen , . . niet meer alleen dan by compagnie one
meentucht met andere. C. v. Veurne x 4. Sullen
oock \nl. de deellieden] by haerlieder deellotea
alsoo luttel ghemeene stellen eü laten tuasohen den-
ghonen in den sterf huysegherechtsynde,alstmoge-
lick wordt , om te verhoeden de questien ghemeenlick
uyt de meentucht rijseode. Ib, xxi 17; ti. xxx 2.
In manieren dat elc imet van haren lande en dat
tot hare meentucht toebehort, sal ghelden elxjaers,
te sente Maertensmesse, drie haleghe Ylaems. Oorh*
22 febr. 1287. Zie xbbkteb; zie ook de Ps. en
Pb. YIII. Maldegem 14.
MEENTOCHTER, zn. m. Bezitter in gemeen-
schap, fr. possesseur en commun, || Dat deeelva
stede, parcheelen of huysen staen en ligghen ghe-
meene met ander poorters en keurbroeders, den
meentochter, poorter en keurbroeder vermach te
commen ter naerhede. C. v. Veurne xxx 1. Indien
den coeper oock meentochter ware in gelijcke meen-
tocht met den naerheytclagher, ofte in geiyoken
graet van zibbe, . . 2.
MEER, zn. o. 1) Zee, fr. mer. Kil. Meer. j.
maer, mer. Mare. \\ Want Sine is dat meer (j^m^
est mare, Ps. 94). Ghetidenb. xv E. 14 v«. Die
visschen des meers, die daer wanderen die weghe
des meers (pisces maris , . . semOas meiris. Ps. 8),
16 v^. Ghegruet sijstu, Sterre des meers (Avt
maris stella). 46.
2) Maar, mare, geruft, tijding (ook MAM), fn<
y. NouvOle, bruit. Kil. Maere. Fama. || En soe
MEE.
MEE.
497
waer deghene, mids deseiiy dan Toirtmeer sine onse-
den Toincr. en quaet regiment niet en liete [nl.
patricienzonen] , maer des weder becroen oft meeren
▼oor de scepenen quame,.. Bel^, mut, X 105,
Oude Mtadgreckten Brussel 1368—1386. Want wij,
bi alrehande maren en groten beclage . . , vernomen
hebben. . . (par plusewrs f omes). Piot, JSnquéte 1
apr. 1389 n. b. Naderhand , genedige here, is die
meer gesprongen , dat ghi ghesoreven hebt aen uwe
ridderen y knapen en goede Inde in uwen Walschen
lande van Brabant.., hen biddende dat si ghee-
nerhande groot wilt lagen en wouden. M^ksarch.
Bekenk. o. Brah, reg. I 46 V*, 4de punt, rekwest
der Siaien r. Brabant, Eenen boode mijns gene-
digen heeren, die alhier de meere en tydinghe
brachte, dat . . . Vod. mus. II 332 (1481). Wielant,
Leenreeht 62 : de maren quamen . . .
3) Paal, fr. horne. KU. Meer /meere. j. pael.
Terminus t meta^ limes. || Die pale ogte meere ute
dade, hi waers om iii lib.; die pale ogte meere
sette sonder sinen termptghenoet, . . K. v. Antw.
1292 a. 19. — (Het onderscheid in de nota 3 ge-
maakt tusschen „palen" en „meeren" houdt geen
stand). Die pale ochte mere uutdade. JT. v. Brussel
1292 a. 26. Die pale ochte meer sette sonder si-
nen termptgenoot. 27. Die pale oft meere utedade.
— Die pale sette ofte mere. JT. meierij Loven 1312
a. 20. Als de ghesworen meerers deser stadt eenige
meeren oft palen vinden staende tusschen d'erfven
▼an twee on meer partyen, sal men die meeren
oft palen van weerden houden (verder staat „palen'*
alleen). C, v. Brussel, ServiL a. 2. Van paelen en
meeren. C v. Loven, Servit. cap. i.
4) Byv. nw. comp. van ybsl. a) Meerder, grooier ,
ft, plus grand. \\ Dat een ygelic drope Djns preci-
oeen bluets in mi ontfange een nuwe cracht eens
merre inwerckens te volbrengen D\jn liefste wil in
mi. Hondert merk. 35. Behouden dien, dat sy [nl.
de poorters van Mechelen] vri bliven in allen
steden,:, met mindren toUe, en alsulken als sy
tote nu ghegheven en heerbracht hebben, up dat
(6y aldien) onze voorscr. drie steden van Tlaenderen
in meerren toUe ghehouden waren. Dayid , Mechelen
536 (20 aug. 1356). Oft deselve persoonen voorder
geseten waren \nl. dan vier mQlen van de stad],
dat , in dien ghevalle den interval , naer advenant ,
sal meer moeten wesen \nl. om de plakkaatbrieven
te dragen]. C. v. Brussel^ Stijl a. 12 (28 mrt
1657). — MEiEBDBits (Meere), a) Oudere ^ oudste,
eerstgeèoren , fr. ainé, premier-né, Lat. major natu.
II Henric, b. d. gr. G., hertoghe van Lothr. , Henrec
de meerdere, syn sone, en Godevt., de mindere,
alle denghenen . . . {Henricus major et Oodefridus
minor). Oude vertaling der oork. v. maart 1234
n. 8, in de Brab, Teesten I 689. — h) Oroot, Ir.
grand. Besegelt met onsen meerdren sejeele. Ib. 766
(15 juni 1324). — e) BJet meestendeels fr. lamajeure
portie, II Dat engheen poirtre, noch nyemandt,
die woenachtich es binnen Bruesele, met sijnre
meere meiseniden, gewapent gaen en mach binnen
der stad, hi en hebbe jaer en dach gewoent bin-
nen der stad met s\)nre meere meiseniden. Belg.
mus, I 251. 252. Stadsord, Brussd 1341—1354. —
mssT, bgv. nw. superl. van teil. a) Meerder-
jarig s fr. majeur, || Bn opdat de voergh. poente
vaste soelen bliven . . , dese tsegewordege lettere
met onsen en ons liefs gemyns meestes soens Hein-
rix . . , zegele hebben doen vesten (Lat. tekst fllii
nostri majoris). K. v, Diest 1228. — b) Chroot, fr.
grand, \\ Soe is den tegen woerdigen litteren aen-
ghehanghen die meeste zieghel der stadt van St-
Truyden. O, v, 8t,- Truiden § 24 xiv E. — e. Grootste^
fr. Ie plus grand. Den meesten metalen pot. C, v,
Antw. 1582, tit. 41 a. 100: Kil. Maximus. Bijzon-
derste, aanzienlijkste, fr. principal, Ie plus notahle,
II By gebrecke van dien \nl. van den gedaagde]
den meesten oft notabelsten van den huyse. C. r.
Loven, Weesk. a. 15. Kil. praecipuus. — Sfbbek-
wooBD: Dat meeste treckt na hem dat minste.
V. D. Tav. 62. It. O. v. Aalst 506. (Graf u. Diet-
herr, Deutsche Bechtspriehwörter viii 127: Was
die mehrere Hand macht muss die mindere halten.)
Meeren , bw. Meerderen, verhoogen, fr. hausser,
augmenter. || Toert, en sal men enghene assise
meeren moghen, sonder willecoer van der ghe-
meinre stat. David, Mechelen 464 (20 juni 1802).
MëERËR, mbbbdeb, zn. ChrensbepaUr , ook erf-
scheider I 402, paelder en paelmeester genaamd,
fr. dülmitateur {abomeur\ || tStatuyt Van de meer-
ders. C V. Brussel 1570 a. 36. Dat deselve par-
tyen , aleer tegen molcanderen te comen in rechte ,
sullen schuldigh zyn te versoecken commissarissen
uyt de Wet, dewelcke sy met de gesworen meerers
deser stadt sullen leyden ter plaetsen questieus.
ld. 1606, Servit. a. 1; it, a. 2. 193.
MEëRING ( — e), zn. Grensscheiding, grensbe-
paling, ook palinge en qfscheidinge genaamd, fr.
délimitation , bornage, abornement. || Materie van
meeringhe oft erfscheydingen. C. v. Brussel 1570,
tit. Yi en a. 41. If. 1606 a. 43. 193. Soo wanneer
tusschen eenige partijen . . , questie is om meeringe,
erfscheydinge ,., Ib, Servit. a. 1 (Christijn deflniSus
regundis). Procedurén van erffschegdinge en palinge.
In alle saecken van erffscheydinge, paelinge, .. —
In saecken van palingen, erffsceydingen, mee-
ringen. C, V. Santhoven, Stijl 1557 a. 67. 72.
MëERKRAëI (Meerkreye), zn. || Soe sal men
vercopen... een meerkreye om yi vlieg, [vliegoten
of vlieguyten] , of myn en niet meer. Charterb. v,
*s Bosch fol. 34 v^. Ord. van den voghelen xv B.
MËER8ENIER (Mercenier), zn. In 't algemeen.
Die allerlei kleine voorwerpen verkoopt, fr. en génértd,
celui qui vend de menues marchandises. Maigne
d'Amis Mercenarius. Mercator, minutae merds
propola,' mereier (1267). Kil. Mersenier. j. me er-
se nier en Meersman. ^im2. ;'. kraemer, eircitor,
tahernarims, „Hun privilegie bestond: in het ver*
ooopen van alle „imaginerelyke" mercherye: quin-
quallerye, goud en silverwerken**. Eijksarch. Corps
de metiers è Oand, zviii B. || ITnus fardeüus
mercennarii habens in se piper , ceram , pelves , vittas ,
pepla, vel manieas, que dieuntur BegnQ). Tol te
Damme 1252. Daer is oock een cremer oft merce-
nier, die in dese stadt verkoopt pen en papier...
Die oock voor hem een meersche draeght. Boepen
V, Brussel, Zie meebbsbbije.
MEERSMAN (Mersman, merselide, meerschlieden)
zn. mv. Marskrctmer, fr. colporteur {T).Kil. 'M. eer b-
man. Cireitor, etc. || Dat elc man, die ghulde-
brueder es binnen Machelne, sonder mersmanne,
eïï silversmede, moghen wisselen omme tien 11.
sjaers. Datid, Mechelen 456 (13 dec. 1301). —
Merselide. Oork. 19 mrt 1305. — Coninok
van den meersluden, fr. Boi des marohands
ambulants ou mereiers. Wy ontmoeteden deze bena-
ming slechts éénmaal , en zonder verklaring {Bekenk,
V. Brab. reg. 132 fol. 169 v<^. xv B.). „In Frank-
rgk , leest men by La Cume : 11 y avoit un visiteur
des marchandises , poids et aulnages , lequel prenoU
titre de „rog des mereiers'*\ duquel les autres „mer-
aers" estoient tenus de prendre lettres. (Fauchet,
Orig, de» dign. p. 85). || Maer siet, daer zgn oock
19B
MEE.
MEE.
meerschlieden , Oft die Cramers zijn, en laeten
geen geit bieden Voor hunne koeeken, dat zijn
bijna mans, En liouden hun neiriugh op Gremers
kans; Sij laten dobbelen onder en boven de seyen;
Als sij verliesen, sij coecken geven. Roepen v.
Brussel 12.
MËËRSSË (Meersch), zn. v. 1) Mars^ meerse-
nierskorff fr. panier de mercier. Kil. Meersse/
meerskorf. Canistrum institorium. || Dat negheen
meersman, noch ander en sta, noch ommegha met
sijnre meersse up de marct, upt strate, en waere
tsmaendaeghs. de Ylahikce, Vgb. 88. ZT E.
Garen: een baele oft meersch Coels. Hansatol 1567.
Ck}per oft latoen, oft ongegotcn, ront oft vierkant,
schroyssel ghepact in vaten, packen, manden,
meerssen, oft los, naer advenant, van elck pont
Vlaems ij groot. Zeeuwsche tol te Antw. 1 juli 1623.
2) Te Antwerpen het hoofdambacht der meerseniers ,
een der drie groote f zware ambachten y deze meerse-
niers of winkeliers, handelaars in allerlei kleine
koopwaren, de zoogenaamde meersserijen, moeten klaar-
blijkelijk onderscheiden worden van de mars- of Uur-
kramers; immers f dit ambacht maakte het vierde lid
uit van den Breeden Baad. Dit vierde lid begreep
28 gepriviligieerde ambachten , vertegenwoordigd door
hunne dekens en oudermans , verdeeld in drie natiën
en ressorteerende onder deze, namel. 9 onder de
Schippers, 9 onder de Meersse en 10 onder de
Bereiders , fr. la Mercerie; elie était, ^ Anvers,
un des trois grands ou chefs-métiers; elle consti-
tuait , avec les bateliers et les préparateurs du drap ,
ïe quatrième membre du Large Conseil. Ces merders
doivent évidemment êfre distinguh des colporteurs.
C. o. Antw, ir'82. Bijvoegsel , Breede raad, blz.
750 en vigg. It. Ord. Albertine 1618 enz., uitgaven
XXIV 3; den Meersch {Bral. recht I 566). i| Want
sommige, en besunder eenige van der Meersse van
Antwerpen, sommels {sic) gepresumeert hebben eü
henlujdcn gevordert hebben, vleesch binnen Ant-
werpen te willen vercoopen buyten eü contrarie
de voors. privilegie. Bekenk. r. Brab. reg. 137 fol.
177 vo. (1522).
MËEKSSËKIE (Mersserije, mercherye, mercerije,
mercerie), zn. De y^hoog^'' Meer serie was een veel
omvattend vak van den koophandel. JSenige aanha-
lingen bewijzen dat zij verfstoffen, specerijen, klee-
dingstukken, passementwerk enz., bevatte, fr. la
jfhaute*^ mercerie était une branche de commerce qui
comprenait des articles très-variés, tels que de la
ieinture, des épiceries, des objets de vélement, de la
passementerie , etc. \\ It. van elcker balen mersserijen,
als sjndael, hooftcleeden, kerspen oft Ijnen tapitte ,
goutboerde, garlande, snoeren, cleeren, gulden oft
zijden, oft lijnen geverwet, cousen, hoede, flas-
Boharden en van allen anderen dinghen toebehoi-
rende der mersseryen. || Van goede van gewichte
eest greyne , peper oft comijn , oft alrehande mersorie
diergelike. — van eenre balen siden ocht sindaels
en alrehande subtile merserie. — Van ijc pont
swaer gewichten groffelsnagel , notemoscaten en sulke
merserie. Tol te Loven 1377. Tarief v, 1409, Bekenk,
V, Brab. reg. 142 fol. 136 v^., It. Van goede van
gewichte, als greyne, peper, commyn en alrehande
mercerye. Ibid, Mercerie: i tonne van vi amen,
geëv' XXX lib. Een bale oft mande, daeraf eenen
muyl de twee mach dragen. Schatting v. 1551.
MEERSKORF, zn. Kramerswarenkorf, fr. panier è
merceries. Kil. Meersse /meerskorf. Corbis insti-
toris, canistrum institorium. || Mercerie oft creuierie,
een sacxken oft pacxken, oock meerscorven, die
men op den bals draeght. Tol te Antw. 1623.
MEERSTOL (Merschtol), zn. m. JSen d^ 17
kleine tollen te Brussel, fr. un des 7 petits ionlieux
OU impóts è Bruxelles. || Item den merstol, dats te
verstane dat elck vrempt man sculdicli es eenen
tornoysen de weke. Ord. grooten tol en cleyne toüen
{Van den Werfgelde xv E.). It, Martinez 96.
MEERT8BIER (Mertsbier), zn. Niet hel huidige
licht, tafel- of huishoudenbier , te Brussel, maar
zwaar bier of dobbelbier , Maart sch bier , fr. non pat
la bihre légere, de table ou de ménage aetuelie è
Bruxelles, mais de la bière forte ou doublé, f| Aen
lx potten merts bier xxx st. Noenmaal Margaretha
van Oostenrijk, ten j ar e 1509, te Loven aangeboden.
Vod. mus. II 3*28. Een yegelyck poorter en inge-
seten deser stadt, huyshouwende en gheen tapper
of tafelhouder wesende , sal mogen inneleggen dobbel
bier, dwelck men heet Meertsbier, van viii, xii
oft XVI schellingen, midts betalende half acoyse,
enz. GÉNABD, Antw, arch, IV 100; it, 220 (1583.
1585).
MEESE (Mese), zn. v. a) Weede-ton, ft, tonneau
è guède. || Cupa de weda , 2 den,; mesa sive ionna
de weda, 4 den. Tol te Damme 1252. (De uitgever
schat ze op 800 a 1000 Ib.?). — b) Raringtonnetje ,
it. tonnelet ou Von met des harengs; caque, o\, Meisse
Maigne d'Arnis v^. Meisa. La Curne Maise.
il Van eiker meesen boxhoerens, die hierbinnen
ghetouwt es. de Vlaminck, Ace, 24, xv E. Van
eenre meesen boxhorens. Qroote tol v. Brab, te
Brussel.
MEESEN, bw. Inpakken (in 't algemeen), fr.
emballer, \\ Dat van nu voordan niemende en ghe-
oorlooft te packene, te meesone, te bindene, te
nayeno, nochte mennene eenich goed den vreimden
coopman toebehoorende voor de weichuusen,dan...
K, d. Bijkepijnders te Brugge 1291 a. 1.
MEESTER, zn. Zooals thans, fr. maiire. — In
eenige bijzondere beteekenisseu : 1) In rechten.
Pleiter, fr. plaideur. || Soo wie in het voors. hoff
sal willen dijnghen om ghelt, hy sal moeten eerst
synen eedt doen solemnelick, eü zwoeren te dienen
wel en ghetrouwelick syn meesters in hunne goede
en rechtveerdighe saken. C. v. Cassel a. 92. Eenen
procureur en mach, sonder besonderen last van
sijnen meester te hebben, d'instantie niet verlaeten
noch daervan vertijden. C. v, Antw, eompil, V iij
27. En passim,
2) In het gemeente-bestuur: burgemeester, fr.
{dans Vadministration de la commune) bourgmestre.
Il Zoe wy hem verbint voer borgemeesteren en
geswoereu , en hem in hon pampier doet oft boecken
doet scrijven, en hy sterve eer hij voldaen heeft,
nae inhauwen der meesteren boeck, die meesteren
sullen sculdich z\jn ... K. v, St.- Truiden 1366 a.
46. In die moghentheit der meestere. 52. Die
meester van der stadt. 62. 63. Dat die meesters
aldaer tegenwoerdich zijnde, oft voertaen in derselver
stadt roeesters zullen werden,.. 81. V^ir, meys-
tere, gesworen, governere, raet, alle die gemeinte
en die stat van Tricht gemeinlic. C. v, Maastricht,
Stat, V, 1380, prooëmium. Meistere en gesworen,
a. 100; it. 133. 116. 129.
3) In het middeleeuwsch gemeente-leger. Bevel-
hebber, fr. commandant {dansl^armée de la comMiM«
au moyen-dge), \\ Bevelhebbers, door de schepenen
aangesteld, en hoofdmannen der neringen, voerden
de krijgsmacht aan. De oudste stadsrekeningen
spreken van konstabels (conincstavelen) , te Brugge
dizeniers; van eenen maerscalc; van meesters van
den bogen, meesters van den bussen, en meesten
van den engienen. Fb. de Pottsb, Qeni V 65*
MEË.
MËI.
199
It. Aftden, mmtg. Zie ook coviyCKSTATEL en bus-
MUBTBB.
4) HBEBTEB TAK visiKXN (YiBikexi). Oêueeskeer,
fr. médeein, — Mbbbtbb Susqibv (Sorgyn), heel-
meester j fr. ohirurffien. || Wi hebben gewillecoert ,
dat die stat honden aal noch hebben meestre van
▼ifllken, noch surgien, dien si geit ochte cleder
geven sal, mer dat elo die haers te doen heeft,
sal se selve loonen. Stadtbrieven v. Brussel xit E.
{Belff. mus. Y 82.) Kb. v. Aniw. a. 167; C o.
AaUi 474.
5) Meesters en Meesterssen. In de ver-
plêjffinj; der pesttiekief fr. maitres et maitresses dans
Ie traitemenf de la peste. || Dat oock niemant en
sal moghen in hugsen gaen daer deselve sieckte
is, om die te besoecken, enz., tenware meesters
ofb meesterssen hun deser sieckten verstaende, en
daervan professie makende. C e. MoU jh.enhr. 189.
M£ë8T£RIGë «(Meestrigge , meesterege), zn. y.
'Meesteres^ fr, maitresse. 1| De meestrigghe en die
broedere en de sustere ran dien selven hues [nl.
Tan Sint-Jansgasthuis te Gent]. Oork. v. 4 juni
1273. Meesterigghe. db Pb. en Bb. YI. NeveU SS
(1387). Meestereghe. C. v, Brugge II 202. 208
(1461). Weduwe, meestrigghe van den voors. am-
bochte, — negheen scbeerer no meestrighe. K.
lakeng. Brugge f Seherers blz. 67.
M£ë8T£RIJ (—e) (Meesterie), zn. ▼. 1) C^ene•
tiugt hedingy fr. cure. Kil. Meesterde, curaiio.
II Heeft mij een medecyn oft cirurgyn onwijsselijo
en qualijc gemeestert oft genesen, oft zyn mees-
tei^e niet Toldaen en heeft, en ie dairby hijnder
oft scade lyde, hy is mij gehouden van der so&den.
V. D. Tav. 86 t<».
2) Meesterie houden, setten, stellen in een ambacht.
Zich aanstellen als meester ^ meesterschap houden,
tt» s^étahlir en qualUê de maitre, tenir maUrise.
II Bnghen volre noch volres wijf die meesterie
houdt, en mach houden nopperie. Begl. lakeng.^
Brussel xiv E. Vau den volders fol. 17 a. 2. VaiT
den vloekers fol. 17 v®. a. 1. En yeghelyc volre,
die meesterie helt, sal altijt in syn huys hebben
IIJ stoffen Tolcomentlijc tot enen comme. K. lakeng.
Biest ^ ord. v. 1414 a. 16. reg. 786^. Omme dies-
wille dat men dickent bevonden heeft, dat eeneghe
dambacht oochten en terstondt meesterye stelden,
die tselve ambacht maer gheleert hadden ii, iii,
rv, V oft TI maenden tyts, en hemlieden laten
dinckende dat zij meesters zyn,.. K. linnenwevers
Aalst 1499—1609—1534 a. 14. Zo wie... mees-
terie setten wille tAelst. K. Voldersambacht 1420 —
1464 a. 2. Wie meesterie van volre houden wille.
a. 8. En bevonde men in dyer proeven, dat hy
nut ware en ontfanckelyck omme meesterde van
den voirs. ambachte te hondene, zoe sal men hem
voir meester moeten ontfismgen , op dat hijt begheert.
Begl. drocgscheerders te Dieet 28 juli 1546 a. 8.
(Vervolg van *t citaat onder ckabpbchap). It. K.
lakeng. Brugge y Soherers 65; Auden. meng. lY 895.
896; de Ylaminck Vgb. 51.
MEHAENQE, MESHAiirGB, zn. Gtèrek,fout in
een weefsel y fr. défawt dans uu tissu. (La Cume,
Boquefort Méhaigne). || Yoord, zo welken tiden
dat een laken by zinen utersten vonnesse ghewijst
zal zyn ter snede, omme de ghebxeken en mes-
haengen diere in bevonden zullen zyn, hetzy bi
den wevre, Tulre, raemscheerdere oft vaerwere,
en den slach niet hebben en zal . . . K. Inkengüde
Brugge y Vutters, blz. 54. — Dat men alle de ghe-
minghede lakenen, die voordan bevonden zullen
worden meshainge hebbende, zonder duergaende
lyeme binnen den half vierendeele, lojen zal met
eenen overloode. 59.
MEIDË. Zie mibdb.
M£I£NAKE, mbuakb, zn. Medehulp y fr. aidcy
assistance. || Die den anderen doetslaet, als vorseit
es, hi sal verliesen syn hoeft; en elc die den doet*
slager helpe doet te dien doetslaghe, dat men heet
meijenake,..sal geven ... K. v. ter Piete 1265
a. 72. Lat. tekst: Qui alium oociderit.., caput o-
mittetf.et omnis qui pccisori auxUium <id ooeisionem
factam, id est memake fecerU... emendabit.
MEIEB, zn. Zooals thansy^ fr. maUur. Kil.
Meyer. JPraetor major y etc. Meyer van het dorp.
JPraetor. Te Loven en te Thieneny zooals de amman
te Brussel, de schout te Antwerpen en te ^s Herto-
genbosch en de hoqfddrossaart in IMburg , de hoogste
ambtenaar van den vorst. Voorts had elke heerlijk-
heid en schepenbank in Brabant haren meier y die
tevens ook de schepenen maande om een vonnis y fr.
è Louvain et è TirUmoni, comme V amman d BruxeüeSy
et récoutète d Anvers et è Bois-le-duc et Ie chef-
drossart dans Ie Limbourgy Ie plus hout fonction-
naire du prinoe. JSnsuitey chaque seigneurie et bane
échevinal avait son mcHeur y quiy en mime temps,
requérait les sentences des M^evins. || In den eersten,
is binnen der stadt van Loven d'officier van den
prince, genoemt meyer. C. v. Loven 1 1. De meyer,
borgemeesteren, schepenen eü laedt der stadt van
Thienen,.. C. v. Thienen. En oec hebbe Wi ghe-
loeft, dat Wi nimbermeer nog drossate, nog meyer,
nog scoutheit, nog bailliu, nog amman maken en
selen omdat si ons eneg ghelt ogte guet gheven
ogte leenen selen. K. markgraafschap 1292 a. 65.
De meier wordt wel eens rechter of richter ge-
naamd; zie BBCHTBB; zie ook AMliAir,enDB088ABT.
— 's Meijers clocke, die men heet die dief-
docke. De poorikloky fr. la doche de retraite. A,
Wauters, Tirlemont 140.
MEIERIJ, zn. v. Zooals thans. Uitgestrektheid
gronds onder het gebied van eenen meier of sehouty
fr. territoire sous la juridiction d'un maire, ou d'un
éeoutète. Kil. Meyer ij e. Territorium. \\ De meiery
van den Bosch of van *s fiertogenbosch maakte
het vierde kwartier van het oude Brabant uit, en
?rks verdeeld in vier landen: het Maasland, Oos-
terwijk , het Peelland , en het Kempenland. Dayid ,
Vaderl. hist. Y 113. — Hoojtmeierij, fr. chef-
mairie. Het kwartier van Brussel begreep zes hoofd-
meieryen, namelyk Yil voorden, (}ampenhout, Bhode,
Assche, Merohten en Capelle-op-den-Boech. IRst.
de BruxeUes I 146. Zie C. v. Brussel 1606 a. 6.
MEIHAMEL (Me'yhamel) , zn. JEen in Mei ge-
worpen hamel, fr. un mouion mis bas en mai. || Öum
censu domini fundi, ascendente ad dimidium muto^
nem dictum Meyhamel. Ktjtl, Oheely Bijlagen blz.
29. (1389). Zie het volgende.
MEILINCK (Meilino), zn. JEen in Mei geworpen
lamy fr. agneau mis bas en mai. \\ lAberi Luiens
ix d. tfjiifm caponem cum dimidio, de bonis eorum
op te Boete, et tres partes falce(?)y et tres partes
zate , èt tres partes agni dicti meylinc , et sex halster
avene, mensure Dgstensis, Bdiquam quartam partem
habet domus de Beckevort. Kore en Orlof. Unum
caponem et agnum in mayo. Cijnsrol v. de Duiische
Orde te Beckevoort 1821 a. 125. it. 86. Zie het
vorige.
MEINING (—e), zn. r. Klacht ycisehyfr.plainte,
demandcy action. || Een verweerdere derdemael
achterblyvende in saecken van erffren, sal men
den aenleggher syn roeyninghe laten ghewarighen
met bescheede, met ghetuyghen en anderssins. —
26
200
MÈt.
UeI
Denwelcken [nh de rerweerder] . . , sal Tan alles
renteken blyven, en d'aenlegghere tot verificatien
Binder me\jninge toegelaten worden: C. v. Sant-
koven, Stijl 1567, a. 132. 134. lU C, v. Lier,
Stijl III 8.
MEISPEL (Meyspel), zn. o. Tooneelvertoóning
der Rederijkers, klwshi of eshttttemetU , fr. reprS-
sentaüon scénique de» Rheioricienê , sottie ou esha-
tement, \\ Gheschonken de notable Tan der camere
▼an Bhetorica van de stede Tan Ardenbuiteh, die
alhier quamen aen bailliu, burchmeester en sche-
penen dezer stede te kennen gheTen, dat hemlieden
belieTen soude taccorderen om by hemlieden te
moghen Tertooghen zeker meyspel en esbattement,
V lib. p. DE Pb. en Bb. XIII. Kaprijk 151 (1542).
Zie ABATBMXNT, en ebbatbhent.
MEISSENIEDE (Meiseniede, meisnide, meyse-
niede, maisnide, mesniede, mesnie, meysnie, mes-
senie, messeniede, meissemede, mesmede, maysie,
meslieden, meinsinede, misUeden), zn. t. 1) Huisge-
zin, huisUeden, famüie, dienstboden. Kil. Meysse-
n y e / maysinede / maisnide. vetus, fland. Familia.
gcd. mesnage. Dupin et Laboulaye: mesgnie, mesnie,
mehnée, (maismtda), familie, maison, compagnie,
swte. Maigne d'Amis: Maisnada. Familia; fa-
mille, enfants, serviteurs, tous eeux qui font partie
d^une famüle, d'une maison, 61. meisnée, mesnie,
magnie, etc. 1) Maatschappelijke bevoorrechte stand
in Brabant, fr. condiiion sociale priviUgiée en Bra-
bant, Zie 11 EISSBKIEDEHAN , en C0S8AET, II 104.
II Vortane en mach niemen maisniede tonen , hen
si Tan der moederhalTen. Oork. 24 jani 1297,
Brabant en Orimbergen. Bastaert en mach n\jet
horen ter meysnieden. tBecht v. Vccle 11. Die
meijsnie thoonen sal, daer men calengiert, hy moet
hebben Ti manne, die ter meijsnie horen, sal hij
Toloomen. 31.
2) FamÜie, huisgezin, hmshonden, cd de personen
van een huis, de dienstboden er in begrepen, gezel'
schap, gevolg, geleide, fr. familie, ménage, toutes
les personnes d*une maison, y compris Us domes-
iiques, compagnie^ suite, escorte. Zie familib I
416. II So wie ghelt leende up tiken, die borde
[n/. behoorde] ten ambachte ofte ter meisenieden,
dat hy Terbeurde y sol. JT. d. tijkwevers te Sint-
JHeters dorp bij Oent, 1*280. Dat dié riddere Torseit
te onrechte en sonder redene . . , hanteerde en
wrachte.., in haren hoTe Tan Taissenieres, . . en
te doen arresteren en nemen hore propre maisnide
(fr. tekst maisnie), Oork. 28 aug. 1292. Dat eeneghe
persoenen.., in groeten achterdeele en grioTe miere
Trauwen der abdessen, haren conTente, haren meis-
meden, haren cloestre en goedinghen. de Pb. en
Bb. II. JEvergem 139 (1356). In dit boTengenoemde
gasthuys staen husinge, die tgoidshuys boTen syn
noetdorft Tan synre messenien pleeg te Terhuerene.
Oodsh. Brussel, Sint' Jan (1406). Meysenieden mo-
ghen draghen orconscepe Tan mesdoene up haren
heere en up harer Trouwen binnen harer herbergen.
C. V, Oent 511 (1322). Indien dat gedaen ware bi
mesnieden oi kinderen , sullen die boeten betalen de
meesters , Tadere ofte moedere. C. kast. Iperen , uit-
gave o. 1535, c. 106. Indien taelfste gedaen ware bi
ombejaerde kinderen oft mesnieden , so sal den heere
de boeten halen up degone dair sy woonen oft in
den cost' syn. 108. Van mesnieden die ontloopen.
Waert so, dat eenege mesnieden, in haren dienst
synde, ontghinghe ofte Tertrocke jegen den danck
Tan huerlieder meester oft meesterighe binnen huer-
lieder termyne, het ne ware bi siecten ofte by
hnwelicke, souden Terbueren huerlieder huere
jeghen den meestere oft meesterighe 109. (De uit-
gaTe Tan Van den Hane heeft OTeral meslieden
en mislieden). GheTen Try gheleede allen goeden
cooplieden, haarleder mesmeden en familie. Fb.
DE POTTEB, Kortrijk II 412 (1365). GheTen Txy
gheleede allen goeden coeplieden, haerliederrmein-
sinede, dienneers en al hare goede. Auden. meng.
II 407 (1369). Meyseniede. C. v. Oent I 511
(1322). Meisenide. Auden. meng. I 348. Messe-
niede. Jan t. Dixmude 45. Mesniede. C. v. Brugge
1 356. Meyssemede. db Vlakikce, Ace. 17. Meanie.
Kb. lakeng. Iperen (Huyttens 212).
MEISSENIEDEMAN, heisbevibbman (Meys-
nieman, mysnieman, muysemedeman , meysseme-
deman, mesmedeliede, meyseliede, meyssexiiede,
meisseniede, meisniede, meissemede, mesmede,
meyssionier, meysnier). Meissenier, fr. mansionaire,
messenier. — De meisseniede- lieden of meisseniert
waren de afstammelingen van oudtijds vrijgemaakte
lijfeigenen, welke de vorst of de heer, daar hij ge
vrijmaakte, aan zijnen dienst of aan zijn huis ver-
bonden had, en die hij met verscheidene vrijstdlv^en
en voorrechten begiftigd had; hun voornaamste voor-
recht bestond, zoo het schijnt, in de vrijstdling van
de Doode hand en van alle karweien, fr. les messs'
niers étaient les descendants de serfs anciennement
ajfranchis, que Ie prince ou Ie seigneur avait, en
les émancipant, aftachés è son service ou è sa
maison, et quHl avait gratiftés d'exemptions et de
privileges divers; leur principal privilege consistaii,
parait-il, dans Vexemption de la mainmorte et de
toute corvee. Eug. Defacqz, Ancien droit belgique,
1 249: Alph. Wauters, Sist. des environs de
Bruxelles I xxxTiy en xxxix, en 81. II 214. III
616. II Lyftochter mijsnieman sal houden husingen
en hof een half buender groot. tBecht v. Uccle 2.
Lyftochter meysnieman maect z Toeder torre tsjaers.
21. Eest dat die man myesnieman es, so Tolght
die haTO die lanxst leeft algeheel. — Es hi meyse-
medeman, dwoenhuus daer die roe utegheet, '/s
buender groot. — Eest dat si meiseuede-lieden
syn , soe sal die lanxst leeft die woeninge behouden
tot siere tocht. Onderscheet v. Uckele en v. Bms'
sde, XIT E. Wie dat bebort te Sente-Petre te LoTene
eü tonser Trier maissnieden. K. markgraafs. 39.
Dat niement geen soengelt en gelde, noch en eii-
sche, alse Tan onsen bede-lieden en meiseniedeo-
lieden, die ons bedeliken dienst doen. K. cnnmame
1292 a. 75 {de nous gens de no maisnie, zegt de
K. V. Nïjvel).
MEISSIONIERMANSRECHT , fr. droit de man-
sionnaire. Zie meissskiedehak. || Dat Toorts binnen
denselTon lande [m2. Tan Grimbergen] is een recht,
dat men noemt het meysioniermansrecht, medebren-
gende dat degene die meyssionierman oft meyssionier-
Trouwe is , en die sulcks wetteHjck bethoont heeft, . .
Try is Tan den rechte Tan den hooghstoel [I. hooft-
stoel], mortemain oft besten pandt, hoydaghen,
mestdaghen, oorweyden en andere, oompeterende
den heere Tan der plaetsen, daer saloken meyssio*
nierde-lieden gheseten zyn, Tan ouTrye persoonen
gheen meyssionierde man oft meyssionierde Trouwe
wesende. C. land v. Grimbergen, a. 2.
MEITEN (Meyten), ow. Muiten, oproerig wor-
den, fir. se mutiner. || Zy murmureerden en meyten
jeghen haer capiteynen om ghelt te hebben. Fsbp.
Vaitdeb Habghek, Beroerl. tijden lY 189.
MEIVERSCHINE, zn. mT. Bente-verschijninge»
der maand Mei , fr. échéances de rentes du mois ds
mai. II It. triginta coppos avene. It. 42 sol. nostri
redditus, qui dicitur meiTerschine. Tak IiOEBBSFf
i
MEC.
MEL.
201
Sé-Sawmj 101 nota 76 (1262), Jüêu dé JBwfO^
è J3jouihem'6fi'Liêoin,
MECANICKE VOLCK, M— WERCKLIEDEN
(Mecaniqne, mecannycke), zn. mv, AmhaehtêUeden ^
kandwerkerM, fr. arHsaiu, ouvrierê, gent dê méHer,
La Cume Mécanique: Ariuany ouvrier. || Alle
Borte Tan mecaxmyoque volcke, als hoedemaeoken,
meamaecken, weven, brauers, schoemaecken , eto.
Piot, Ciron., 607. G^reserreert , in het regard
Tan deselve prysien Tan koopmanschappen in het
gros f specerien, merseniers, juweelen, schilderyen
en diergelycke rariteyten ofte saecken, wanof de
stockhouders en mécanique werklieden de beste
kennisse niet en hebben. C. v. Brugge II 790
(1786).
MECANIGKEN (Mecanycken) , bw. Seramen,
êmedên, fr. mttchinêr. \\ DeseWe drie benden quamen
in der stadt in der nacht, waer dat veele divers-
sche goede poorters van andren advise waren als
dat men die niet soude inlaten oommen. Maer
andre mecanycken wederomme ter contrarien. Piot,
Chro», 579.
MELAETSHEIT (M— heydt) , zn. ▼. Melaaitch-
heid^ fr. lèprê. Kil. Melaedsch. j. malaedsch.
Leprotuê, \\ Permitterende aen degene met de me-
laetsheydt overvallen zijn, aelmoessen te viaegen
binnen dese stadt, behoudelijck in de kercken oft
capellen , sonder te moeten hebben het teeoken van
de stadt; dan, sollen deselve gehouden z'yn groote
hoeden te draegen met linten ofte witte koorden,
platte mantels en andere teeckens van oudts geor-
donneert. Ord. magittt. Loven IS febr. 1734blz. 60.
MELDEN, bw. Aan den dag brengen s openbar en ^
verklappen^ it, ditmlguer: Kil. Froderey revdare^
aperire. || Dat ghy deser stadt in hueren saken
goet en getrouwe sult wesen, en deser stadt noch
der scepenen raet nyet melden en sult. CAarierh,
V. ^g Bosch fol. 116 V*, Juratnentum secretariorum ^
Xy E. Ordonneren die [nl, de kwaaddoeners]
terstondt te releveren [reveléren?] en melden den
Toorseyden officiers van der plaetsen. JPL v. VL
24 apr. 1532; I 12.
MELISOEN, iCBiriBOBN, millesoin, zn. o. Bloed-
loopf roode loop, fr. dgesenierie. Kil. Melisoen.
{. menisoen. Dgtenieria . . ; dicitur etiam rood meni-
soen / rood buyck-evel , et eimplicUer het Bood . . .
II Soo wanneer de peste oft root melisoen in eenighe
huysen... gheraecte te komen,.. Dat, soo haest
de voors. sieckte in eenigh huys ghekomen sal
wesen, sullen die van den huijse ghehouden sijn
van stonden aen te steken oft te hanghen eenen
stroywisch van de lenghde van een elle, en van
de dickte van een mans dge, met drij banden ghe-
bonden aen oft ontrent der straetdeure, . . oft in
plaetse van stroywisch een- latte naghelen. K, en
hr. MM 1596—1631, a. 106. 108; it. 132. tRoode
menisoen. Olit. y. Dixhüds 18. Millesoen. Piot,
Ckron, 578. 577. 581. Zie ook ackebbieck I 67,
en LABEBBCHAF II 145.
MELLEIJE, zn. v. Vechierij, fr. miUe. || Van
allen vechtinghen en van allen meUeyen nieulike
begonnen, syn sculdich d'onsculdeghe te hebbene
xl daghe verde naer den daghe van den beghinne.
HosDBY, Stat, du Hoop d'Eazébronck a. 35.
MELLEN. Trouwen^ een huwelijk insMgenen, fr.
marier. Kil. M ellen. j. maelen. Ducere uxorem^
eonfugari, \\ En 'sondaechs, Onser-Yranwe-dach ,
viy«D deser maendt, alzo de prochiepape in mee-
ninghe was te trauwen ofte meUen eenen bruidegom
en bruit tsynen huuse, uut causen dat hy niet
en durste eenighe diensten doen in de kercke, zo
quamen daer... dx CoüBsehakeb, TroMet rt^,
III 95 (1566).
MELTEN, OW. Set mout bereiden, mouten, is.
maUer. \\ Van costen op een heel tappersbier. Yoor
het meiten Vs Bchell. per halster. Stadsarch. Dieet,
vak 19, tpecificatie 29 apr. 1721.
MELTRINCK (Meltrünck), zn. m. Troworing,
fr. annetMU nuptial. Benecke II 708a mahdrine, osr-
mahluMgtring, || Bovendien sal de madeleghe be-
houden haeren meltrinck. O, stad Iperen z 18. En
sal toe dien de big vege behouden haeren meltrgnok.
C. V. Poperingen x 26.
MEMORIE-HEEREN, zn. mv. \\ JProcès entre:
Les vieaires et memorie-heeren de Vêglise de St-Jeham
è la Ooude, appeUans de eeulx du conseü de Mol-
lande j appeUez, contre les margliseurs de ladiote
esglise, inthimez. Anno 1571, Bijksareh,, Prooèe
de Mollande,
MENESTREEL, MINISTREEL (Menistreel,
menestrueel) , zn. Speeltuigspeler , ménestrel, fr.
musicien insirumeniiste, || Dat men gaf den minis-
trelen, trompers, bonghers, pijpers, snaerspeelders
en alderhande ministrelen , die metter processie
omghinghen, haer spel en conste daden, ter eere
Qods en van sijnen hegleghen Besnidenisse. Mbs-
TXNS en ToBPS, Besnijdenis-omgang, omtr. 1401,
III 546. Menistrelen en speellieden. Ib. II 603.
Menestreele. A. Wavtehs, Sermens 5 (Begl. voet-
boogschutters 1412 § 17). Tm menestrueelen. Cjljx-
VASBT 403 (1369). Zie Lëo de Burbuie, Aper^ de
Vanc, corpor. etc.
MENOELING, linraELiirQx , zn. Tweedracht,
fr. discorde, Mengelinge maeoken. Tweedracht,
taaien, fr. semer la diseorde» Schiller u. Lubben:
Mengen.., unter einander mischen, verwifren,
unruhe stiften, verhetzen (durch reden etc.). Be
under hroderen mengen, twalraeht mit worden bren-
ghen, dese hatet Ood. — || Wie minghelinghe maect
tüsschen man en wijf. C. v. Aalst 227 (1415).
MEN6ELS LOON. Muntwezen. Ommengels
loon wercken. || En omme dat de wercklieden
en munters van Bruessele en van Lovene onsen
goeden moet behouden willen, en omme dat wg
hem vrijheijden ghegheven hebben , soo gheloven se
ons, dat sg ons sullen om alsulcken loon wercken
alsoo die coninck van Yranckrijcke, oft alsoo die
coninck van Enghelant, oft alsoo deghene [l. de
greve] van Vlaenderen wercken doen haeren ghe-
rechten werckluyden, die in heuren landen woonen
en gheboren sgn uuijt haren lande, tenware dat
die een partije van den lande d'andere verdrijven
woude, ochte om mengels loon [bg Génard „om
mengels"] wercken, dat hen onse knapen van
Brabandt, die voorgheseijt sgn, moghen houden
aen den besten loon altgdts van den drijen hoeren,
die voren sgn genaempt. JPl. v. Brab, Priv. hoymaent
1291; GéKABD, L' hotel des monnaies 118.
MENGEN, bw.Hem mengenmet misdaden.
Zich inlaten met — , gich overleveren aan misdaden ,
fr. se livrer è des méfaiis. \\ Een clero, afleggende
zgn clerckelgc habyt, en mengende hem met over-
daden, en verliest dairomme niet de previlegie
van zgnen geestelgcken gerichte. Y. d. Tat.
176 V».
MENIGHTE, zn. v. Hoevedheid, tt. piantiié.
II Omdat men zekerlgck weeten moege wie, over
den voirscr. Bamisse, eeneghe alsulcke hout heeit
doen maken, noch in weesen zijnde, soe selen
die gene, die dat hebben gedaen, gehouden zijn
die claemisse daeraff, mitgaders der menichten
van dien houtte, bg eede ter kennisse te brengen
202
MEN.
MER.
▼aa dm rentmeester. JTS. o. SoniSn 1460 a. 41.
MENICHVÜLDICHEIT (Menechv— ), m. ▼.
Aïgmneenheid , oZZtf of dê meeste personen , fr. univeT'
êoiiU^ Lat. IZütMTn/atf. || Wi, broder Jaoob, abt
int covent Tan den oloestre dat men heet Zente
Bemarts.., en ie, PhilipB ran Vianen, hiere van
Bumste , . . Want ... En hieromme zo maecwi cont
Ter [{. der] menechwldecheit . . . dat... Oork, 19
juni 1295.
MENICHYULDIGEN , bw. Vermenigfmldiffen,
ft, amgmenter {en nomhre). Eil. MenighTuldi-
ghen. MuUipUoare, \\ Want onse stad Tan Brues-
sel . . , seere gemeeret es en ghemenichTnldicht Tan
Tolke. Brah. Teesten U 647 (1381).
MENISOEN. Zie HiELiBosir.
MENCKE. Zie Mnrcss.
MENNEOAT, zn. JTeff owr andermans land,
ft, ckemin par dessus Ie champ d'cmtrui. Zie ook
ABBTGAT 1 41, en eAT 9) I 449. || Omdat de
bezitters, achter anderen gront ligghende, groote
moeyte moeten doen en dicwyls moeten coat doo-
ghen om huerlieder hoy ofte andere Trachten ujtten
broucke te cryghene, door faulte datter gheen
mennegaten noch pieten \nl, braggen] an de Toorste
ghelanden en ligghen, es gheordonneert , dat de
Toors. ghelanden weghende eenich achterlant, zullen
ghehouden zgn aen den Toorsten sloot te steken
en maecken een mennegat, oft legghen twee hoo-
rnen met eenen piet. dx Pb. en Bb. XXIII. Baeel
10 (1587). li. 0,'F.-B. antr. 81 oct. 1716 a. 6;
n 628.
MENNEKENS. Zie KXGBNiCAinnKxir.
MENNER. Zie hakxb.
MENNEWECH, zn. Karweff, rijfveg, fr. ehemin
de charriage y de eharroi. || Int meten Tan de Ter-
coohte landen,., es men ghewoone af te trecken
in de breede: Toor eenen ghemeenen kerckwech,
mennewech en marctwech, Tyf Toeten. C, e.
Auden. xiT 21.
MENSCHELKEN, mifbchbleik, zn. o. Mensure,
Iclein — , nietiff menschf fr. homme chéHf, faXble
mortd; Lat. homunculus, || lo, zieke menschelken,
begher te gaen totter fontoynen en der medeoinen
des loTons. Oèbedenb. XY B., 53. Als dese
lieTe minschelkine des gheploghen hebben. Aüer^
Jeersth, 105.
MENSING (—e) , zn. Mdding^ ft. mention, \\ Van
enen mudde roggen daer den ouden brief men-
singhe af maeot. Sehep. linnen THeU, 17 mei 1462.
MERGEN. Zie mobgev.
MERING ( — e), zn. Meting, grenshepaUng , fr.
mesuragSf délimitÓHon. \\ Eö dat de Torseide abdisse
ent oonTont houden TOor goet die meringhe die
ghedaen heeft gheweest echterste in den Torseiden
hof Tan Taissenieres, in die weghe eü in dopstalle.
Oork. 28 aug. 1292; Fr. tekst: ISt ke les devant-
dites abdesse ei eonvens iiennent a hoin Ie cerkemi-
nage . . , es kemins et on wareskais. Zie cxbxb-
KAKAGIB.
MERCKEL, zn. m. Bouwkunde. 1) Driehoekig,
of kalf-eirkèlvormig sieraad^ hoven aan gehouwen ,
vensters, deuren^ enz., ft, fronton, \\ Joese Beyaert,
beeldsnydere, Tan den Toirste doiren te snydene
en te makene, Tergouwen iy guld. xtiQ plecken.
^ Hnbrechte, de schildere, Tan den Toirs. mer-
kele te schilderen en te stofierenef Tergouwen hem
te samen ij cronen, stuc te xziiij st. gherekent,
valet y guld. xxxTJ plecken. Vak Eyev, Lonvain
monwm, 138 (4), Stadsreken, 1459/60. Betaelt
Jooris Lotin Tan een heelde Tan ihs in den mero-
kele Tan der nieuwer poorte Tooren, en denzelTen
merokele , n lib. par. Esm. Yak dxs Brmsm,
Aead. ffamhSoL 1854 blz. 285 (1508/9).
2) Merckel eener spui. || Die spayen, die
gebroken zyn, oft onTooraien Tan merckela, dat die
metter eerster gelegentheyt . . . sullen opgemaeckt,
gerepareert en m staet geetelt worden by die gene
die deselTe spuyen toebehooren. — Deweloke die
selTO spuyen oock sullen Tersien Tan persoonen,
die alle weken, . .' op die gewoonelycke uren sullen
die merokels daeraff trecken, en daemaer wederom
instellen oft laten innoTallen, . . en dat alsser gee-
nen Tloet oft doey Tan sneeu we is. Mabtinbz 110.
MERMENCAES. || Altyts als myn Toom. heeie
te Zwynaerde comen sal, moet de Toom. pachters
leTeren denselTen mynen heere melo, mermeneaes
en tailloorbroot. de Pb. ek Bb. I. Zunjnaarde 9,
paehi v. 1502.
MERREN, OW. Marren, toeven, fr. tarder. Kil.
Herren, j. marren. Morari. || Xxii lib. grot.
coninx tomose sjaers lyfpachs, daer si hoere scout
mede ghelden, sonder merren. Oork. keer e. Diest,
20 febr. 1328. It. Jak tak Dixmude 38.
MERRING (—e), zn. 1) In merringe zyn
Tan te betalen. Met hetalen ten achteren nptf
ft. être en retor d de payer. \\ Datter behocTen te
zyn Yi dingen eer men ageren mach met deser
actiën Tan ipotheecke eü Torbyntenisse : ierst...;
ten tweeden male, dat de sculdenere, die schul-
dich is, zye in merringe en Tertrecke Tan beta-
lingen, Y. D. Tay. 48. Een sculdeneer, die in merringe
is te Toldoene. 288.
2) Tusscihentijd, fr. iniêrvaXle. \\ Alsoe Terre dat
die quetsuere gebuert waire terstont na den oploop,
sonder merringe oft intèrTalle Tan tyde. Y. P.
Tat. 60. — Wairt dat dat gebuerde by intèr-
Talle en merringe Tan tyde. 61 t®.
MES, zn. o. Zooals thans, fr. oouteam. — Ben
Tonnis Tan het Hof Tan Brabant, 12 febr. 1546»
in zake der Meerseniers § Smeden te Antwerpen,
meldt: Brootmessen, bruneermessen, gondmessen,
coyen-clooffmessen, corckmessen, ossen-doofPmessen,
plectmessen (.'), roetmessen, schapen-olooffmessen,
Bchipmessen, schoemaekersmessen, screepmessen,
snymessen. — De keurboeken Termelden nog, meest
als Terbodene wapens: Weidmessen (Wede-
messe) met cnoppen of met hilten, of met alToa
hilten. — Ohartersche messe of oautillen
[coutillen]. La Cume, — Oostersohe (Hoes-
tersche) messen met hautinen hiohten, die hilten
hebben Tan selTon houte an deene side of an beede
siden. — Messe die men heet dolle (met pointe
sceirpe). — Messe met pointe... anders dan
weselyc en tamelyc. — Ontamelike messen
met pointen (en ware, dat de pointe soe ghebroken
ware, dat schepenen doohte dat mer niemene grist
met doen mach. — Messen met crommen ysermen
hilten eü met lemmeren Tan baselerkine. Kh. e.
Auden. 1328, R, v. wapenen. — Praechsch mes.
Cv. Aalst iihii. — Yerboden te draghene alle manieren
Tan langhen messen, baseleers, langhe pas-
messe of Praechsche messen . . . sonder alleenlie
cortte coocmeskens of pasmeskens met eeDsn
naghele. de Ylauikce, Vgh. 48 (1422). — Scerpe
messen, die gemaect syn om mede te Techten,
eü die soo scherp en smal syn dat sy door jjser
en pancier- gaen. C. v. Antw. compiL YI j 10. —
Bremessen (2) I houzweerden, lange messen en
lange daggen (die selTe lange messen en lange
daggen synde in den snede langer dan Tan twee
Toeten ten hoeohsten. Rekenk, v. Brah. reg. 1^
fol. 99 O. 14 aug. 1459 a. 16. — Dat nymant...
MES.
MES.
203
dragen nooh o?er hem hebben en aal.., lange
metBerOy.. dan alleyne eyn clejne dagge, off
eyn ander oleyn metee, gemaect np eyn seker mote
Tan lengden. C. v. Maoitriékt 175 (1428). ^
Soheemes oft opsteker... lanck mes, . . pas-
mee. it. e. Samthioen 1558 bla. 274. — Broot-
m essen, opsteeokers. Landoh, v, Chrimh&rgm 1666
a. 22. — Langhe opstekers en snyders boven
de Tjff duymen. C, v, Casiel A.ns. — Broetsny-
ders, langhere, gelemmert met eenen punte, dan
▼ijf dumen. C kati. Iptren o. 84. — Haeghe-
messe. Yah Lokxbxit St'Bawm^ JSvêrpem 234 a.
10; de Pr. en Br. II 47. — (De schout van 's Bosch
was jaarlfjks messen en daggen schuldig aan de
leden der Bekenkamer. Behenk, v. Brab. reg. 184,
foll. 177 T«. XT B.).
MESCHIEF. Zie hibchibv.
MESDACH. Zie mibdach.
MESLIëDEN. Zie missBViEDB-iCAir.
MESSADE, icssBiB, sn. r. Meit, ft, Jkmier.
Kil. Mes si e. j. mestput. FimeiUum, Mes. ^nd.
j. mest. Fimus, \\ Bat men alle messien die ter
straten ligghen, afrumen sal, en niement vortane
meesie houden dan op sijns selfs . . ; niement en
sal... sine messade, ocht dwater datter af comt,
moghen leiden over eeneghe strate. Kb. v. Aniw,
a. 168.
MES8A0IEB, zn. m. 1) VMwaekier, fr. garde-
ekampétrê, metwiêt. || Item, hebben t'recht van te
stellen in yder prochie eenen messagier, gheseyt
pretere, die . . , dewelcke vermoghen te vanghen en
arresteren alle quaetdoenders, en alle degone sohaede
doende, db Pb. en Bb. YII. Scheldewindêkê 14
(1730). Zie ook fbbtbb.
2) Bode, boodtekapper , fr. mesMOfier, || Een crue-
pel of manok mach wel leen ontfaen om te ifjne
messagier te voete; soo mach een blint man om
te schietene, . . si moghen by substituit doen be-
dienen. WiiLANT, LeMireeki 24.
MESSE. Zie missb.
MESSELANEN, mbssblavdbv , sn. mv. Zekere
kleedingtiof, fr. certmne étoffe pour vétementg. || Les
bomrgetemre [ligatuurwerkers] fdbriquaient les Stoffes
qmi Staient oonnves dans les règlements sous les noms
de bouras, messelande ofte messelane ei saye,
Bbmbbt I 371. 376. (Be schryver gist dat fiet
dezelfde stof was als de icxaBiAKEK). PI, ü. VI,
IX 676.
MESSELGIER, zn. Stadsbode, fr. messager de
la müe, £il. App, Messagier / m e s s e 1 g i e r. Nmneius.
II Item, en sal nyemant, van onser stat weghen,
olederen meer gheven dan onser stat drien knapen ,
twee messelgieren, en den tween wechters, die
opten thoren waken. Oork. v, kertogin Joanna 13
febr. 1328 a. 10.
MESSELIJCK. Zie missxlijck.
MESSIE, zn. v. Jaarmarkt ^ fr. foire. Kil.
Misse. Nundinae, mereatus solennis, \\ Bair veele
lieden loopen op en ondereen, hetzQ op een messie
oft elder, en arbeyden om malcanderen wee te
doen oft scade aen te doen, deen is den anderen
scnldioh zijn scade te richten. Y. d. Tay. 87. Zie
ook MISSB.
MESTDACH (Mesdagh), zn. m. 1) Meerlijke
dienst of kennoei, fr. service seiffneurtalf corvee.
II Meetdagh, eenen dagh mest te breyden Sckat
der ckegnsen 35. Mestdagh metten wagen. 37. Zie
CIJKB0OBT I 308.
2) Yervalscht van Misdag, keiligdag, feestdag ,
fr. jowr de Jé/e, Jour fêriS, || Bat nyement van
den guldebroeders hem vervoordere eenich poer ofte
omnt te stampene up zondagh , mestdagh oft andere
heleghe daghen. Audeu. meng. I 116 (1514). Indien
ten voorseiden dioendaghe ofte zaterdaghe, ofte alle
beede de daghen mestdach ware , . . C, v. Qent II
262 (1547); it. 399.
ME8TELEN, ow.(?): || Zo wie meetelde in
eeneghe weereken, daer de coopman grootelic anne
ghefraudeert mochte zijn. Fbakb db Pottbb, Qent
n 490, Ord. Panders (1541).
MESTOAT, zn. o. Weg over (Mdermasu land,
om o.a. mest te voeren ^ fr. ckemin par dessus Is
ckamp d'autrui, pour, etUre autreSy oonduire Ie
fumier. || Na den rechten van üccle moet een
mestgat oft een leydgat te zomere oepen staen, en
te winter, alst gesayt ee, soe maecht syn gesloten
en getuynt. Belg. mus. X 100, Brussel,
MESTBAPERS, zn. mT,8iraatkeerders,ft,bala-
geurs des rues. || Le métier des rammoneurs des
immundioes des ruesj en tkiois mestrapers. Bijksarek,
ConseU privé, cart. 1011 (1784, Mdlines).
MESUSA(>E (Meshusance, meshnsanohe], zn.
Overtreding, fr. eontravention, \\ Mesnsage [var,
meshusance, meshusanche] van wette, d&t men
gaet buten rechte of costnmen, daerin mneghen
hem de mannen ofte heeren mesuseren. Leenreeki
V. 1528, fol. 4 V®. It. Oude burokt v. Brugge
xxrv.
ME8USEEREN (Meshuzeren), onz. en wederk.
wkw. I. ONZIJDIG. — Misdoen, overtreden, fr.
eontrevenir. Kil. App. Mesuseren. Abuti, deilin-
quers, || Offer yemant es, die de voornoemde
poinoten eü artyckelen, of eenich van die, niet en
onderhaudt of eenichsins daerjeghens mesuseert.
Fbavb db Pottbb, Gent, Y 198 (1541).
II. Wbdbbe. — Hem mesuseeren. JSene mis-
daad bedrijven, fr. mésuser, eommettre un mêfawt.
II Als een vassal ofte synen bailliu hem gheabu-
seert of ghemesuseert sal hebben, synen heere sal
hem mo^en ontsaisieren. O. v. Cassel a. 22. —
Yan eene vrouw. Ziek te buiten gaam, it. (d^une
femme) s*oublier. \\ Behouden dien, storve Philips
v<5ór Liisbetten, siin wiif, en soe dan te huwe-
liike trocke, of haer meshuzeerde met eenighen
man,.. Fbahb db Pottbb, QetU Y 501 (1430).
METAEL (Matael, meetael, motael), zn. en
byv. nw. MBTALBH, enz. en metablbch. Koper —
liperen, ft. du cuivre — de cuivre. Kil Metael.
MetdUum, gal. métal, Maigne d^Amis. Mefaüum:
aes; bronxe. Campana aerea, élocke de bronse.
Metalle: LAes vel eaeabus aereus, b(sssin de cuiere.
II Men en heeft maer eenen metalen pot te voor-
deele, en eenen pispot, is hy daer, en niet meer
coperen oft metalen potten. C. v. Lier xy 21. Een
brantyser van metael oft van yser. O, v. Antw,
1582, tit. XLi a. 100, passim, sladsvoordeel, (In
die lange reeks van allerlei huisraad, yseren, ten-
nen, metalen, komt niet éénmaal het w. „koper*'
voor, zoodat wy alleszins hier gerechtigd zyn in
metael een synoniem van „koper" te zien. —
Metalen. Fr. Van der Haeghen, Ber. tijden I 116.
Mottalen. Fr. de Potter, 8ee. cart, 376. Motael.
ld. Ckron, 271. Mottalen [var. Metalen]. C, v.
Lier xy 21. Motael. Mataelen. Meetalen. Motaelen.
DB CoüSSBMAXBB, TroubUs relig, I 334. Yerloese
sie, Here, van der pinen der hellen, die tebra-
keste die mataelsche poerte. Oet^db. xy E. 181.
v^ Offle. defunet, Besp.
METE. Zie kibdb.
METQEBEEL, zn. MedebelaugkMende, ft.otHn-
tSressé. II Betaelt Joos Ghyselins, boven den XYIII
lib. par. hiervooren toegheleit, nooh, voor hem
204
MET.
MID.
en syne metghedeelen,.. lxzii lib. par. Andê»»
mmg. in 327 (1527).
M£TINGBO£GK, sn. Orandkaartreiffisier , tt.
aÜoê eadaêtr<dt terriër. || d'Hoop, Ihv. Fl, — or,
48. 60. 61. 110.
METSë, ul m.; xnv. metser (Maastricht).
JfM, fr. coutêau. II De den anderen jaight mit
eynen ghetoghen metse. C. o. Meuutrichl , Stat v.
1380 a. 15. Ib. blz. 176. Zie ook onder liss.
METSEMENT, zn. Mettdwerh, fr. ma^onnerie.
II Jan Suremont, omme dat hy het hantghedaet
▼an metsemente meest inneghestelt heeft, iii lib.
par. — Aen den voornoemden Jan Suremont be-
taelt ... ter canse van thantghedaet van metse-
mente yan tnieu TleeBchhause. Bxmbby I 348
(1661).
METWINTER. Zie midwinteb.
MEUDELINO (—e), zn. QewoêlJx.fouU \\ Daer
was so groete meudelinghe, so groet ghedrom en
gheroup, dat bi niemen kennen mochte die tfait
daden. Jhb. Nap. de Pauw, tBesouch 18 (1306);
it. 22. 28.
MEUCKEN, MODBKEir, MOKBN (Modekin, meu-
deken), sn. o. 1) Cfrcuin-, ook zoutmaai^ fr. tMstire
do grmm et de sel, boiëièUt, Kil. Meucken / moken.
Modioltu, II In ptMTochia de Boucle . . , de Vs hon.^
de qw> debetur annuatim ii 7s halsters eüiffinie
preter ^/^ modekin, ^/, firtal avene. Tait Loebben,
Si'JPierre 1281 , bis. 402 nr. 896. — I viertel = 4
modekens Antwerps, oft 6Vs viertelen Brussels. —
Vs zak, 2 modekens Antwerps maken 3V4 viertelen
Bmssels. — Vi ^^^^ ^^^ ^ modekens Mechels, z\jn
2 zister 2Vt Tiertel Brussels. — i Tiertel oft 4
modekins Mechels zijn te Brussel 1 sister 3 viertel. —
I modeken of 4 quaerten Mechels maken 1 Tiertel
3 spinten Bruss^. — i meuken = 2 achterlingen
Gendts. — 1 viertale = 2 meukens aldaer. C. v.
JBruesdf Maten va» ds fframem Een corenmeucken.
O. V, Aniw. 1582, tit. ZLI a. 104, Stadevoordeel.
Een moken terwen. Géitabd, A»tw. arch. I 24
(1549). Vier mokens rogghe. Twee mokens coeren.
AudeM. meng, I 81. 85. (1682). Een halster, een
moken, 8 pinten evene. de Pb. en Bb. I. Drongen,
8 (1750). tMeudeken Tan den zoute, te wetene
eene Tiertale, houdt ghelijc ooorenmate. C. o.
Aalet 408.
2) Alckermaaty ir, meewre agraire, \\ De Oude-
naardsohe kastelnijmaat is Tolgenderwijze Terdeeld:
het bunder in 400 Tierkante roeden ; 100 Tierkante
roeden, of ^t Tierde Tan een bimder, wordt een
Tierendeel genoemd, en 25 Tierkante roeden een
meuken of een honderd lands. de Pb. en Bb.
Natareih 16.
MEUTEN, OW. Mmten, h. s'émeuter. || Jan Tan
ArteTelde, ghebannen bi der Wet Tan Ghend i
jaer, Tan meuten en Tan ballinghen te sustinerene.
Fbans de Pottbb, JPetit eart. 48 (1360). It,
Second cart. 88 (1365); C. v. Gent I 542 (1358).
MEUTERIE, zn. MuUeHj, fr. mutinerie. || Van
meuterien, commotien eü sedicien. PI. e. VI. 20
dec. 1527 ; I 44.
MIDDEL, zn. Tiusckenkomet , fr. intermediaire,
— Heer sonder middel. Die rechtêtreeke leen-
roerig ie van den keieer of van den koning , onmid-
dellijke hoer, fr. seigneur immédiat, gmi rdève direo-
tement de Vemperew on du roi, || Zo bidden wy
hem, heere Tan Amboeyse en Tan Dendermonde,
onsen lieTen en gheminden heere , zonder middel , . .
Oork, 10 aog. 1845 (Wijtbhait 168; it. 174). De
stadt en 't landt Tan Dendermonde is eene heer^
IQckheyt en eygendom op B\jn selTon, sonder mid-
del en Tan niemant ghehonden. 0. leenkqf o. Dm»
dermonde, 1 1. tPriuceliJck edele leen, twelcke ai
heeten /eudum regale, is tgheen dat men sonder
middele ont£aet Tan den keysere of Tan den coninc
in zijn rijcke, met eenigher grooter digniteyt daer-
mede gheToecht, ghelijck als zijn de graefsschepen
Tan Vlaenderen en Tan Aelst. Wiblaitt. Leenreckt
17. //. Sohayes, CoUaüe 350. — By oft sonder
middel. Middellijker' of onmiddeüijkerwigzéy fr.
médiatement ou immSdiatement, || Oook in alle
bancken, onderbancken en heerlijckheden onder
onse Toors. mancamere oft leenhof, by oft sonder
middel resorterende. C, leenhof Valkenburg, SHjl
1631 a. 102. De Toomomde smalle wetten . . .
staen ten betrecke, zonder middel, ter camere Tan
denseWen scepenen. C, v, Oent 11 6. — Sondbb
MIDDEL, a) Zonder tuetekenkomet, fr. eane inier-
vention. || Dat wi [»/. de steden en gemeenten
Tan Brabant en Limburg], aensiende en merken-
de.., en om ewelic onghesoheiden , onghesundert ,
te gader te bliTene, sonder middel [niet „zonder
wijziging of Terandering"], met trouwen, Trienscapen
en eendrachticheiden, hebben geaccordeert en OTer-
eengedraghen ... Brab. Yeeeten 8 mrt 1354; II
473. — b) Bechietreekt , fr. di^ectement. || So waer
woUe ghecocht wert, eest dat men se te Denre-
monde in de waghe leTerdt en ontfaet, daeraf sal
men assise ghoTen ghelijc of sij sonder middel
binnen Denremonde Tercocht waere. de Vlakutck,
Ace. 13 (XV E.).
MIDDELAEB (M^air, —eer), zn. Makelaar ,
fr. oourtier, Elil. Middele r. Mediator, || Aengaende
een makelaire oft middelaire, .geheeten in latine
proxeneta, eest dat beijde de partijen hen aen hem
gedragen, zoö sal hg tuijgen. Y. p. Tay. 338 t^
Desgeiycx zouden [nl. de rechtsgeleerden] mogen
seggen* en distingueren Tan den middeleers oft
makeleers Tan eender comanseappen tusschen par-
tijen , als men die zoude willen leyden als getuijge
om die comanscape te thoenen. 335. v^.
MIDDELYONNIS (—se), zn. t. Voorloopige
[tuBschenloopende ?] uiiepraakf fr. senienoe interih
cutoire. || Sentencie interlocutorie is een middel-
Tonnisse uuijtgesproken bij den richter tusschen
dbeghin en eynde Tan der saken , en niet opt prin-
cipael, maer opte aeuTallende en uuytdalende
questien, die r^sende zijn hangende den princi-
palen gedinge. V. D Tav. 220 t®.
MIDSOMËB (Midzomer, middesomer, middel-
somer, middenzomer, middelszomer, midszoemers,
middenszomer, middensomer, middezomer, myts-
zomer). Zooals thans. Midzomer , fr. milieu de Vété,
Kil. Midsomer. Media aettae. Deze tijdebepaUag
komt in de oorkonden voor om den dag van euU
Jan den Dooper of Baptisia, 24 iuni, te onder'
scheiden van den dag van sint Jan, apostel en evan-
gelist, (midwinter), 27 december, fr. cette fixaüon
du temps se rencontre dans les documents pour distin'
guer Ie jour de saint Jean-Baptiste, 24 ;«ui, du
jour de saini Jean apótre et évangeliste, 27 décemhrs
{milieu de Vhiver), — Beide siiU Jansdagen wakren
bijzondere vervaldagen van pachten, einzen en renten,
fr. les deux jours de saint Jean étaient des iours
d'échéance particuliers de fermages, eens et rentes.
II Binder acht dagen Toer sinte Jansdach te midde
somere. K, v. ter Piete 1265 a. 52. Saterdaghes
Tor sint Johansdaghe in middelsomer. Oork, 29
juni 1269. Sondachs nar sente Jhansdach in midden
zomere. Oork, 27 juni 1283. Dat andere es des
anderen sondagh nae sente Jansdach in midsomer.
17 april 1290. ZeTentiene weeken na sinte Jans-
kit).
kijK.
^
daghe middeU somers. OorJe. 26 apr. 1291. Binnen
den achte dagen na spnte Jhansdach in midden
zomere. Oork. mei 1294. Tusschen Cinxendach en
sente Jhansdach in middenzomere. Oork. 29 apr.
1297. Te eiker sinte Jansmesse mida zoemers. Oork.
' joni 1805. Te sente Jansmesse-Baptiste te midde
somer. Godsh. Brussel H 1653 fol. 30 (1344).
En passim,
MIDWINTER (Medwinter, medewinter, mede-
wynter, metwinter, middelwinter, mydwynter).
Zoocds thans, fr. milieu de VMüer. Kil. Midwinter.
Media hyems. Zie HiDSOiOEii; edoch, *t is te bemerken,
dat door „midwinter** bepaaldelijk de 27e dec.
gemeend werd, ofschoon de naam Tan sint Jan
er niet bg uitgedrukt staat. || Dese tarwe es hi
Bculdech Alrehelegermesse en onthir en merwintre
[2. medwintre] vergoaden te sine. Oork. mei 1249.
Te gheldene telken medewintre. Oork, 23 mrt
1297. Yichtich sols Vlaems te eiken medewintre. .,
die handre ... te eloker sint Jansmesse midszoe-
mers. Oork. juni 1305. Dat niemen moet sceren
bi nachte, . . het en zy yiii daghe Toor medewynter
ghedurende tote Dertiendaghe. Kb. lakeng. Iperen
1366 III 3. Alle Sente- Mertgnsdaghe Tor metwinter.
DS Ylamince, Zwijveke 100 (1317).
MIEDE (Mjede, mide, meyde, mete), zn. t.
1) öift, geschenk, fir. don^ préseni, cadeau. Eil.
Miede/miente, miete. DofiKm, munus. || Dair-
omme sal een richter, by eedts dwange, altijd
hem pijnen goet, cort, onvertogen recht te doene,
alsoe wel den armen als den rijcken, zonder om
mgeden wille, en om giericheyt wille, oft om
liefde, gunste, haet of nijt oft om gramscappen
dat te laten, oft om yreesen wille van der doot.
y. D. Tay. 373 T^'. Dat de keurmeesters Tan den
TOgelen, gansen enz., int keuren Tan denseWen
njet en zullen heysschen oft nemen eenighe ghifte
Oft mete . . . XZYi juli zyc zliij. Archief Bergen-
op'Zoomy Ord. 1524— 58. litt. H 3 nr. 14 (Cuypers
T. y.). Geit oft enighe andere ghiften oft miede.
K. o. S(-Truiden 1366 a. 34. Om Trientscap, om
myede, om Trese, om nyt noch om haet. Bekenk.
V. Brab. reg. 132 fol. 102. Gifte oft meyde. JEed
der zxi gesworenê Ie Loven XYiii E.
2) Voordeel, ft. proflt{?). || Waert dat deghene,
die alsoe uuttrocken, in dien Termete ofte twiste
yet te handen trocken daer der stat mide oft scade
af comen mochte, dat men dat houden soude ane
haer lyf en ane haer goet. Kb. «. Aniw. 195. (Zou
er niet moeten gelezen worden „Iaat oft scade",
zooals in de K. v. Si-Truiden 1366 a. 48?).
MIENTE. Zie Mibde.
MIERSEL (Mierssel), zn. m. Mortier ^ fr. mor-
tier {}) II Men consenteert en leght toe denzelTen
ghesellen en der gulden, de alleye Tan de Eyn-
poorten, metten huseken daerondere, en eenen
mierssele daerinne staende, omme heurlieder poer
ofte buscruut daerinne te stampen. Auden. meng.
I 113, Coleuvreniers 1513.
MIETE. Zie Miedb.
MIJDEN, OW. Ben seheefbeen hebben y fr. étre
eagneux. || Hij was mijdende oft manck ghaende,
zynen knien slaende jeghen zijn ander been. Fbbd.
yAN DBB Haeghev, Ber. tijden, IV 94.
MIJFËLEN, OW. Een zeker verboden spel, fr.
eeriain Jeu prohibé. || yan te spelene met teer-
linghen, en dobbelspel te houdene.. en den weerdt
ofte weerdinne, die se [nl. de spelers] in sgn hnys
sal laten dobbelen ofte myfelen, oic iij ponden par.
(C kast. Iperen, c. 114.
MIJL (—e), zn. t. Brabantsohe mijle, fr.
tieue de Brabant. EU. Mijle. MtUiarium, milUare,
mille passus. || Dat men alle dlant Tan Brabant
doere, Tan allen ouden tijden heeft f^eüseert, en
alnoch dagelijcx is userende, dat men Toer eene
mijle rekent duysent roeden, en Toer elcke roede
twintich Toeten, den Toet genomen ter plaetsen
daer deselTe metinge sonde gebueren; en dat men
alomme in Brabant* useert, dat soe wanneer men
aldaer is metende een mQle, Tan den eenen molen
totten anderen, dat men behoort te metene Tan
den eenen dragenden molosteen totten anderen, en
dat men tot dyen behoert te Tolgene de gemeyne
herbane oft Taerwech. Bekenk. v. Brab. reg 189
fol. 96 T^ (Declaratie Tan twee gezworen landmeters
Tan Brabant 13 jan. 1547. Volgt eene geiykluidende
Terklaring Tan de stedelijke orerheid Tan LoTen,
en Tan de schepenen Tan het dorp Herent, hg
LoTen, 18 jan 1547). — Een Ne^rlandsohe
mijle bcTat 1000 roeden, of wel (de roede tot
20 Toeten) 20,000 Toeten, of 8,000 schreden. C. v.
Brussel, Maten van de landen en mijlen.
MIJN, bez. Tnw. 1) Zooals thans, fr. moM, mien.
— SpBEüK. Dat m^n is en can men my niet
gegeTen. y. d. Tav. 239 t®. — Mijw! In den
openbaren verkoop van visch, de gébruikdijke toeëi-
geningsroep, fr. è moi! mien! Ie eri usuel de Vappro-
priation dans les ventes publiques de poisson {meum
est!). II Item, harino en bocxhoeren die ter merot
compt met oorTen oft manden, die sal men ierst-
werf afsetten Tan den waghen, en die Tinders
selenen waerderen eer menne loeft oft Tercoopt,
en selen setten die beste manden bij hen seWen,
daemae die snooder sQn, en alsoe Toert nederweert,
elo nae zynre persuwen ( .'). En dan sal men elc
Tan den besten manden loTen Tan boTen neder-
weerts afgaende, gelijc anderen risch; en die
ierstwerf „myn'* seeght, die sal den harinok oft
bocxhoren hebben en behouden; eiï alsoe sal men
Toert doen Tan den anderen manden, die aiger
syn. Bekenk. v. Brab, reg. 136 fol. 189, Keure v.
1486 a. 40 Brussel. It. DB yitAMivCE, Aee. 25;
C. V. ri. Pet. villes, III 317. Zie ook Ivgblt II
6; en DoifEiir I 359.
2) y<5<5r myn of na myn. Zeker verboden
spel f fr. certain jeu prohibé. || So wat manne mit
dobbelsteyne Talsoh spUl speelt, off op worftafelspel
„Toir myn off na myn'* , by dage off by nachte . .
O. Liégcy in série, 27 juli 1469 a. 36.
MIJNE, zn. Palmslag, h. paumée. Behalve in
den verkoop van viseh, tien wij den roep „iittfii**,
en het werkw. „myiMa" gebruiiét in openbare ver-
paehHngen der belastingen, fr. nous voyons aussi
emploger Ie eri de „mijn'M et Ie verbe „mynen"
dans Vaffermage des impositions. || Dat die ghene
denwelcken de mQne oft palmslach sal biyTen, sal
schuldich zyn ten minsten Tier hooghen op te
stellen. Fl. v. Brab. 20 sept. 1577 a. 7; Il 63.
Zie hieroTer de aanteekening Tan yan den Hane,
O. V. O ent op II 5.
MIJNE, zn. T. 1) Natuur, houtsoort, fr. nature,
essence de bois. Kil. Mgne. Natura. \\ tGhestoelte
in den hooghen choor (ofte omdat . ., ofte omdat
te herte een myne Tan haute was), was onghe-
scheut ghelaten. Ebbd. yiK sbb HABaHEK, Ber.
tijden I 157.
2) yrauwen Tan lichter myne. Vromoen
van lichte nakmr of leven , ft. femmes iTune n€fture
légere, || Dat alle Trauwen Tan lichter myne en
oneerbare leTen, Tolghende den Tooigheboden tan-
deren tyden daeraf uutgheleyt, kunnen runmen en
yextrecken nat heerlioke en goede ghebnerten tsi^
206
Mm.
MIJN.
der stede, daer ze hemlieden houden, en gaen
logieren en woeuen in de pUetsen en quartiren
daertoe gheordooneert , te wetene Orencelde en
ten Groenen Briele. Hitttteks, Corpor.f ord.
magiitr. v. Q^nt 19 febr. 1511.
MIJN£N, OW. In openbare verpachtingen. Ver^
paehten b\^ het roepen van „m\jn*\ fir. affèrmer au
eri de „mijn*\ Sol. Mijnen, past het w, toe op
aUe veilingen b^ opbod en het roepen vam- mijn/
fr. In vendiiione et auetione pMica , meum eet,
dieere^ eUriqne rem auetam adtumere certo pretio.
II Dat men de Toorsohreven paohtinghe doen aal,.,
t^sij met m^nen, keersberringhe oft hooghinghe.
JPl. V, Brab. 14 dec. 1570 a. 6; II 40. Zie het
Toorgaande.
MIJNMËESTER, zn. Meetter van de vieohvei-
Un^j ir. maitre de minqne. jj ZooTerre alst aenghaet
d'offioien Tan sergeanten , boden, mynmeestere,
comisen, .. O. o. Qent II 430 (1594).
MIJT£y zn. ▼. Koperen mnnt geelagen onder
FhiUpe-den-Ooede (1439—1467) [en ook yroeger] ,
waarvan <29 12 = 1 groote, fr. monnaie de euivre
frappe eoue PhUippe-le-Bon [et auBsi antérienre-
ment] dont 12 = 1 groe. Van deb Chijs , Sertog-
dom 1 138. 147. — Dobbel Brabants mijte,
koperen munt van 2 m^ien^ geslagen onder hertog
Jan lY (1417—1427), ir. doublé mUe du Brabant ^
monncne de euivre de 2 miteê, frappée eoue Ie due
Jean lY . Ibidem, KiL M^te. (^oli vUieeimi genue ,
vulgo mita, || Sal nog maeken myten, daeraf die
6 gaen selen roor een priesken. Hetlbit, Antwoord
41 (Commieeie v. 26 aug. 1429). Xii oude mijten
maken j«n ouden gr. Jiiuntwtutrde m Brab. fol 63,
XV E.
MIJTEREN, bw. JEene onUerende etraf, bij
middel van het op het hoofd uiten van eenen mijter,
fr. peine infamante, par la miee d*une mitre eur la
tite. II Misdaet van simpel sortilegie, daeraf men
den misdadigen pleecht te myteren en op de kake
te setten. Y. d. Tay. 55 7°. Zie Cavnaebt, B^
dragen 433.
MUTNAQELS, zn. Nagele van den prijs eener
m^y fr. clous du prix d'une mUe. || Gheeocht...
iie mgtnaghele an tselre werc aen tstakyts aen
de baeldye van den houtwercke op 't schepenhuis,
cost . . YiiJ 8. It. xxY naghele van twee miten
tstuok, cost II s. Stadsrek, Ninove 1470.
MILLESOEK. Zie BisLisoEir.
MINEERE, znw. vr. Mijn, ertsm^y fr. MtiM,
MfMièrtf. Kil. App, Minere. Fodina, vena, \\ Oft
lemende te oondempneren . . euwylgo in een minere
oft cnijl Tan metale te arbeyden en te wercken.
V. D. Tav. 66. Zie ook Cuii. II 117.
MINISTER, zn. Voogd of geestelijke bestuurder
van een klooster y fir. directeur spiriiuel d^un couveni.
II Dat voor ons [soepenen] en heer Amoude van
Loo, ridder, schout Tan Dyest, de momboiren Tan
den Heiligen G«est in Onser-Yrouwe capelle, de
kerckmeesters Tan deseWe capelle eü de minister
Tan de Regarden, bekenden en geloofden Toer haer
selTen en TOer alle degenen die namaels in de Toer-
toroTene momboirscap, meesterscap en ministerscap
oomen souden, den Selsusteren, die men seyt
gemeynlio Swesteren Tan der derden ordenen te
Dyest . . . thuys metten gronde. Baymaeebbs , Ker-
kelijk Diest 389 (1376).
MINISTERSCHAP. Zie het TOorgaande.
MINCKE (Myncke, mincte, menke), zn. Ver-
minking, fr. mutHaüon. Kil. Mincke/mencke.
MuiilaHoy laesio, jj Dat hy . . . heffe alle dat recht
«n alle die mesdade [nl. boeten] die dairaf Tallen ,
uteghenomen huussuekinge, Tan minoten, vsn mans-
doede, van moerde, Tan dieften en Tan vrouwen
te Tercrachten. Oork. 16 jan. 1292, Brab. geesten
I 679. De< Toorseyde schepenen hebben ooc ken-
nesse Tan mjrncken, letten of ghebreck, . . Cv.
Qent III 7, Meenck-leempde is Tinger oft teen aC
C gr. Loon, I 68. Mincke. O. v. Santhoven, k, en
br, 1665 a. 4. 7. Mencke. O. v, Antw, 1545 II 6;
III 22. Mincke. C. v. Antw, compU, YIj 13. Mincke.
O. V, Aalst. 474. Myncke. C. v. Assenede i 10.
MINCKEN, bw. 1) Het Hchaam. Verunnkeïï,
fr. mutiler. Kil. Min eken/ mencken. MuiHare,
II Alle die portere, en alle die woenende sijn bin
den soependoeme te Brugghen , en man doden iof
mincken , . . C. v, Brugge I. K. v. 1281 a. 9 ; fr.
tekst afoleur, Soo wie . , . eenen anderen mincte
oft leempde, oft sijn let afhaeme,.. C. v. JHest,
Keuren v. vechten, a. 9.
2) BrioTen. Verminken ^ fr. tronquer (des lettres),
II Dat die [bricTe] in haerre macht bÜTen soelen
en ODgheminct en onghecrenct bi dese brisTe.
Chrk, heer v, Diest j 3 april 1367.
3) In geldzaken, a) Afhouden , fr. retenir, dSdmre,
Kil. Minnere y diminuere. || De hueraere moeste
tselTO al debourseren [nl, den tienden penninck —
1575] , en danof myncken zynen huusmeestre deen
helft. Piot, Chron. 514. — b) Het beloop eener
belasting. Verminderen, fr. dUninuer (Ie montamt
d'une imposition), || Dat men trecken sonde bij den
keyser eü hem bidden om gratie, dat zgne Majt
ghelieTon zoude de Toom. somme te mincken, want
die Tan 0hent gheenen middel en saghen om zulck
eene somme pe Terleesten binnen soo oorten tijt
Fbaitb de Pottsb, Chron. 183 (1540). It. de Pb.
en Bb. XXYI. Bupelmonde 101 (zvi E.).
MINCKENIS (Minkenesse), zn. VeruUnkiugy ft.
mutilation, || En ioffer es doot no minkenesse, no
let tebroken, hie es... K. v, Brugge 1281 a. 2;
ofr. afolure,
MINCKUSERS (Mynckysers, minckysers), zn.
mv. Voetangels, voetijsers, fr. ehausse-trapes. Kil.
Minckijser. Machinulae ferreae tetragonae aeuleit
exstantilms , quae ut inimidpedes laedant, sparguntur.
II Te Mechelen smeedde men al dat men mochte
mijnckysers, om te weerpen in de marasachen en
passaigen daer de vyanden commen mochten, om
haer peerden te vermijncken en de voetknechten
Tangheiycken ; want hoe men se weerpt, zg staan
met een pinne upwaert. Fbbd. Yav deb HAEaHiir,
Ber. tijden lY 253. Ben tonne minckysers. G^abd,
Antw. areh. Y 202 (1584).
MINCKINQ (Mynckinge), zn. t. Vermisulering,
fr. diminution, || Van den mynckinghe van deo
sallaris. C. v. Brugge II 221 (1514).
MINCKSEL (Mincsel), zn. FermtiiJUfis^, fr.
mutilation. || Wie een sneert trecte..; ware dat
sake dat hire jemanne mede sloghe, dat hl blodde,
sonder mincsele, hi waers om c so. K. v. Antw,
1292 a. 5. It. K v. Brussd a. 6. De K. v. 2f^
zegt a. 7 sans afoUer membre.
MINNE, zn. v. 1) Liefde (tot God), fr. amaur
(de Dieu). Kil. Minne. Amor, \\ Omme die minne
van Gode, en omme... Oork. 30 sept. 1278.
2) Gtenegenheid, fr. affection. \\ Wi, Jan, hertoghe
van • • . Brabant , . . omme die minne en omme die
onste, die wi draghen en hebben tonsen lieTeo
portren Tan onse stat Tan LoTone, . . Brab. Teesten
I 773 (25 noT. 1327).
3) Vriendschap, eendracht, fr. amitiA, ooneords,
II Ooc zo was tTpre de minne zeere oleene. Ol. v.
DiZMiTDE 129. Die Tan Ypre ne waeren daer niet,
MIK.
MIS.
207
by der groote aermoede en deene minne die doe
in de stede was. 170.
MINUT£RI£N, zn. mr. Fifn goud- en tilver-
werk, fr. ouvrapes déUeats cTar et d^argeni, \\ Dat
ick maken sal alle mijne weereken van silver [die
Tan goud gaan Tooraf] , soo deghone die men noemt
groBseryen , als deghone die men noemt minuteryen,
up den voet van ii penninghen en tui greynen
fijn zilver,.. Faaks db Fottzb, Gtent 299. lied
der goud' en gUoersmeden XT £. It, PI. v. Brab.
V 836; JPL v. VL VI 1274 a. 2, en VIII 271.
281. Zie ook GBOSSBBiBir I 540.
MIRACUL£N. Zie Blauw.
MI8 (Mijsse, messe), zn. 1) Zooals thans, h.
meese. Te messe ga en. Den eereten kerkgang doen
na eene heoaUing ^ fr. faire eee relevaUlee. Kil.
Misse. Saerwm. vulgo miesa. \\ Orotrint Pargs
gesohiede oyck desselfs gelycke [namelyk dat er
Teel raenschen getroffen werden van den bliksem],
doen de coninginne te messe sonde gaen van eenen
soene. Piot, Chron, 80 (1886).
2) Enviciasx. Eene mie ingettdd ten eeuwigen
dage, tr. une meese fondfe è perpétuité. \\ Dat...
Begner Van Cleeft, . . begert heeft erftlgck te
assigneren en te beweysen 22 vaeten corens erft-
pacht , . , om erffelgck en tot eeuwigen daege gedaen
te hebben, alle weekens eens, een erftmisse in
Onser-Lieve- Vrauwe cappelle van Montenaoken , . .
Kemfbnbbbs, Montenaken I 269 (1515).
8) Met tooord ^miese^^ eohijni hier te lande ook,
gelijk in DuUeehland, de bet. gehad te hebben van
eene jaarmarkt op eenen heiligen dag in de n€ib^heid
der kerk gehouden; wij troffen het slechte aan ale
een bijxonderen vervaldag: sint Andriesmisse, sint
Baafsmisse, sint Jansmisse, sint Martinsmisse , sint
Bemeismisse, fr. Ie mot misse semble avoir signifié
iei aussiffoiref marché annuel, eomme en Aüemagne,
ienu un jour de JUe d prot^iié de Véglise; mais
nous ne Ie reneontrdmes que eomme jour pcurtioulier
d^éehéance. Xil. Misse. Solennitas , soUennia.. &
Nundinae. mêrcatus solennis.
MISAVONT (Messavont), zn. De dag vóór eenen
ton- of heiligdag, fr. la veiUe d*un dimanehe ou jour
de féte. II En Toort alle de messaTonde, daer men
den dach af Tiert in de kerke, Paeaschedagen , te
noenen twerc te laten. [Wij hebben dit artikel
Terstaanbaar gemaakt, en men bedenke, dat er in
de ZIT £. vier Paaschdagen, en geTolgolyk mis-
dagen waren]. Begl. tijkwevers te Sint-JPeetersdorp
b^ €^ent, Mei 1280 a. 6. Zie ook db Pottbb,
Oent , V 149.
MISBACK£N (Mesbacken), ow. Set brood anders
maken dam de verordeningen het voorschrijven, fr.
faire Ie pain auirement que les statuts Ie preeorivent,
II Van Toerboden, alse Tan quader herberghen, Tan
Tan mesbackene, Tan wangbemete [nl. Tan slechte
maat], en Tan Terloefden wapinen, es de here Tan
QaTere schuldech te berechtene. Oork. 8 febr. 1275.
MISB£UR£N, bw. Verbeuren, fr. verliexen,\\ Dat
si mesboert hadden alle die erfleke helecht-win-
ninghe die si bilden Tan den goetshose Tan der
Gameren . . . ombe dat si dat lant niet en hadden
ghawonnen [nl. bewerkt, bebouwd] gheliic dat si soul-
dech waren te doene en siit ghelo^ hadden. CAor-
ters V. Terkameren, bundel 62, Srps 1807.
MISBI£D£N (Meebieden), bw. Bdeedigen, fr.
injurier, insulter, j| Voert, dat hl [Amoud Ghisen
Bone] nemmermeer noch niement Tan sine Trienden,
bi hem noch bi sinen toedoene, alse Tan der mis-
daet eü broke daer hi omme ghoTanghen wae, die
hi mesdede, den abt en den ooTente Tan der Doest
n.
niet noch haren goede... Snde ware dat Amont
Torseit en sine Trienden . . . den abt en den coTente . . .
jet mesbóden jof mesdaden . . . dat zoude wi handen
an zyn Hjf en an sgn goed. Oork. graaf v. Holland
1809. Die eneghen waerdeerre in ocht omme siere
waerdeerscap Tan desen Torgh. ooeren of in waer-
deersambachte messprect och meebiet, saelsgheldra
zi B. Kb. V, Diest A rubr. 72.
MISBRUICK, zn. o. Misdaad, it, méfait , misus.
dÓUt. Kil. Misbruyc. Abusus, \\ Soowanneer opt
schip oft goet eenich arrest is gedaen, om eenich
misdaet, misbrugck oft schuit Tan den Tersekerde,..
C. V. Antw. eompil. IV xj 182. En hebben alsuleke
brieTcn oock geene plaetse tegens schulden comende
uugt eenich misbrugok oft misdaet. Ib. ztij 15.
MI8BRUICKEN (M— uy— , mesbruucken) , ow.
Misdoen, fr. faire mal , forfaire. Kil. Misbruy-
eken. AbuH. || Als de warantmeester sal willen
pretenderen, dat iemant ghedelinqueert ofte mis-
bruyokt soude hebben teghen de persoonen, oft op
de plaatsen boTcn Termelt. J*l. v. Brab. uit. febr.
1545, a. 12; II 169. Zal zulcks nae zynre beste
macht moghen Tan hem keeren, zonder daeromme
tegens ons te mesbruucken. PI, v. VI. 19 juli 1554
a.24; 1 884. It. Mertens en Torfs, III 551, octrooi
27 Jan. 1518.
MISBRUICKER, zn. m. 1). Misdadiger, fr.
dóUnquant, || Den misbrugcker, die aen den heere
sgnen breuck niet en can Toldoen, wort gestelt te
water en te broode, oft . . . C. v, Antw. oompil. VI.
j. 4. It. C. V. Santhoven, k. en br. 1665 a. 5.
2) Nalatige, die in gebrek is aam zijnen plichi te
voldoen (zie GBBBECZBLiJCK),fr. celui qui est en difamt
de satis faire è hon devoir. || Voirts zullen alle
aTonden de officieren . . , behoirlgck de Ronde Tisi-
teren , . . om den misbruyckeren de breuokan , dier
souden moghen geTallen wesen, te doen betaelen.
GÉKABD, Antw. arch. III 897, Ord. e. de Waohie
4 oct. 1680 a. 49.
MISCH, zn. m. Mest, mist, fr. fkmier. Kil. Mest,
mist, mesch. Fimus. || Welc is een Terwoetheit
der zielen, dat se dat Tersumet en wil licTer an-
hangen den mische of drek deser aerden. Sondert
snerk. 15 t^
MISDACH (Mesdach), zn. m. Vierdag, ton- of
feestdag, fr. dimanehe oujour fSrié. \\ Datniemandt,
wie hy zy, drgnken en zal in, wat taTemen ofte
herberghen datt zy, binnen der hooftmesse tiden,
ofte Tespertiden, tzondaechs noch op helighe ghe-
boden mesdaghen, ten ware lidende eii duergaende
lieden. O. kast. Iperen, c. 2. It, c. 162^. Indien
den dach bg den bode bescheyden , . , Talt en compt
up eenen mesdach ofte andere feestelicke daeghen,
zoodat men te dien daeghe niet en houdt dinghe-
dach , . . C. V. Auden. 2<i0 d. Orig. Ord. 27 sept.
1582, a. 9. Ghepubliceert den twintighsten dagh
Tan april int jaer twee-enT\jftich naer Paesschen,
wesende swoensdaeghs den derden mesdagh Tan
Paesschen. PI. v. VI. 15 apr. 1552; I 897. It. de
de Ck}u88emaker, Troubles relig. II 108, III 199,
en passim. So wa4 manne die wrocht tsondaeghs
ofte smesdaeghs, ofte tsaerterdaeghs achter noene,
ofte up Tighelie-aTonde eü alle onser Onser- Vrauwen
aTonde na der noenen, dat ware up de mesdaet
Tan T. scb. parisis. K. v. Smeders ambt. te Oeni
XV. E.
MISDADELIJCK (Misdadelio), bn. MUdadiglijk,
misdadig, strafwaardig, ft. délietueux. \\ In hoe-
danige aaken,.. misdadeliken, haTeliken oflgfliken.
Brab. geesten I 470 (1849).
MI8DAD£B (M— «), zn. Misdadiger, fr. délinr
«7
208
kis.
MIS.
pUMi, \[ Soe wanneer eenioh kint perpetitaert
eenighe misdaet , . . moet de rader djiit alsdan
beteren (alleene ciyiliok^ gelyck de misdadere; dies
moeten des soena oft delinquants goeden yerst ge^x-
ecuteert worden. C. v. Antio. 1545, i 26.
MISDADIOK (Mesdadech, mesdadege), zn. m.
1) Misdadiger y £r. dUinquaiUf malfaitewr, \\ En
eeser een mesdadech ghevaen, die omme sine mes-
daet Bal TerUesen tieren ochte let , . . Oork. 28 aug.
1292; Fr. tekst malfaitiers, Waert dat eenigen
coepman binnen den palen ran Brabant tsine geno-
men worde,., dan is myn heere de hertoge van
rechtswegen gehouden en verbonden dat te doen
rerrichten, of die scade selve te betalen, en voert
ane de mesdadege dat te verhalen. Waert oec dat
men eenighe lude, of goet bevende binnen Ant*
werpen, die ondersaten waren dea heeren daer die
misdadige onder geseten waren , . . C, o. Antvo.y
Ondê richten a. 9. U. Kb. v. Antw, a. 194.
2) Sij , die in gebreke %m , die eenen misslag begaan
heeft, ir. eelui qui a commis une faute, une erreur,
qui est en défaut. \\ Ghevielt ooc dat een laken
ghesneden worde op twee, drie ofte vieren van
hemlieden [wevers, vullers, scherers, vaerwers] ,
dat deghuene op wien tzelve laken ghesneden zal
worden, danof ghehouden zal zijn te doene als
boven, den anderen mesdadegben daerin contri-
buerende in avenante van elcx ghebreke . . . , den
meest mesdadegben draghende den meesten last.
K. lakeng, Brugge ^ vuUers, 55.
MISDAET (iiesdaet), zn. v. 1). Misdaad, fr.
méfait, délit, crime. KU. Misdaed. Delictum,
Jacinus,.* — Bij tegenwoordiger misdaet.
Op heeter daad, ft. en flagrant délit. \\ Die derde
maniere van doene, dairmede men den criminelen
misdadigen persoen mach brengen ter justicien, is
by tegenwoirdiger misdaet; want zoe wije dat metter
daet bevonden wort drijvende , dragende , slaende ,
roovende, bemende eö die misdaet doende, ghy
Bult weten, dat hem die richter . . aenspreken mach,
flonder ander acousatie, enz. Y. d. Tav. 162 V*.
2) Boete, fr. amende, \\ Worde mesdaet gewiset
au dien man, dat dabt den scoutete antworde dies
mans, jof sins deels van der mesdaet. — Name
dabt ghelt deraf [nl. van eene genade- schenking],
so ware de scoutete sculdech te hebbene sin der-
dendeel van der mesdaet. — Van allen mesdaden
van III schel., . . es de scoutete sculdech te hebbene
den derden penninc, en njet meer. Oorh. 25 febr.
1252. En dan zal die gast ghelden die mesdaet die
daerop steet. — Die den richtere, ocht den vorsteren,
eneghen ghevanghenen pijnt te nemene, sal sijn in
gheliker mesdaet daer die glievanghenen in es. Kb,
V, Biest. B 6, en A rubr. 56. En passim. Zie ook
Brsttctk.b
MISDEELEN (Mes—) , bw. M i s d e e 1 d z ij n.
Benadeeld zijn in eene deeling , fr. étre lésé dans un
partage. || Wy hem meerekent eü meedeelt vindt,
werdt inneghelaeten eü es ontfanghelick om zyne
mesdeelthede en de mesrekenthede te betooghene;
en up dat zulck bleke, compt van quade mesdeelt-
hede en quade rekenynghe ter goeder. C, e. Auden.
Cah. prim. x 8, blz. 422.
MISDEELTHEDE (Mes—), zn. v. Slechte dee-
Ung, ir. mauwns partage. Zie het voorgaande.
MI8D1ENST, zn. m. Misdaad, fr. méfaU, délit.
KiL Misdienst. Delietum. || Nyemant en wordt
gebannen dan nae dexigencie van der misdaet die
j geperpetreert heeft , . . elck nae syn misdienste.
C. V. Antw. 1545, i 42. It, eompil. VI ij 1.
MISDINQEN, OW. Verkeerdelijk, onbehoorlijk
pleiten f fr. plaider erronêment, d'une maniere indue.
Zie Wantalen.
MISDOEN (Mesdoen), ow. Zooals thans, fr. wtal
faire , doch , bepaaldelijk, mishandelen, fr. maUraiter.
II Ghevielts dat iemene denghenen mesdade, sonder
wonde, die claghe hadde ghedaen, ofte inninghe
van den sinen ghehadt,.. C. v. Oenty Qr. eh. v.
1297 a. 187. Of der vader mesdeit synen kinde,
dee en mesdeit tiegen dese statuten niet, id en sij
dan doet of laem. — Ist dat tkint den vader
mesdeit of der moeder, stekende, slaende, stotende
of werpende. C. r. Maastricht , staiumt o. 1S80 a.
22. 23. It. C. V. Diest, K. v. Vechten a. 9. —
Misdoen in het Igf. Overspel doen, fr. faire un
adidtère. || Dair is oic prescriptie van XXT jairen,
te weten.., Item, insgelijcx in materien van der
vrouwen die misdaen heeft in hueren live. V. d. Tav.
SdS. — Bechtsspbbüken. || Wie dickwgle misdoet
die behoirt zwairlijck gepunieert te wordden, (^dat
andere hem dairaen spiegelen souden. Y. d. Tav.
56 v^. Dair vele lieden misdoen, die punicie van
den eenen en loet noch en bevrijdt den anderen
niet na rechte. 63.
MISDOE N£R (Mesdoere, mesdoendere, mes-
doender, misdoender), zn. Misdadiger, fr. maHfai-
teur. II Die een wyf vercracht, of yemene doot-
slaet, of mordaet doet, es sculdigh syn hoeft te
verliesene; en ontgaet die mesdoere, al syn goet
onder die macht van deu heere; twelke goet de
heere en des mesdoeres wyf sidlen heltscheden.
K. V. ter JPiete. 1265 a. 37. Dat de voomomden
Guilliame , mesdoendere , belooft heeft ...Co. Oent
Il 374; mesdoender. 376 (1564). Misdoender. C. v.
Antw. compU. VI j. 29.
MISEEDICHEIT (Meseedicheyt), zn. Meines-
digheid, fr. parjure. \\ Indien eene van de partien,
denselven eedt ghedaen hebbende [nL van vrede]
yet attenteerde op ofte in prejudicie van den per-
soon ofte goedinghen van den gheassecureerden ,
wordt sulck attentaet ghepunieert als moordt en
meseedicheyt. C. stad Iperen, iii, 47.
MISEN, zn. mv. In eene rekening. 1) Ifiet out'
vangen gelden, fr. sommes non regues (doms wt
compte). II Den ontfanger zal gehouden wezen te
maeken vollen ontfang van stadspaohten , zonder
ieds te mogen brengen in misen , *t en waere hy
quam te doceren van behoorlijk gedaen devoir.
Fl V. VI. 7 mei 1772 a. 38; X 460.
2) Kosten, inz. gerechtelijke kosten, fr. Irak,
dépenses, ddMmrsés, partie. frais de f'ustiee, dépens.
II Wel verstaende dat deselve douagier . . . doQghen
en betalen sal d'helft van de oosten en miseu
daerom rijsende. C. e. Kortrijk xn 88. Yermack
hij , rentier , denselven pacht, boven de nootsakelicke
refectien, insghelicx te heffen, totdat hy van deselve
achterstellinghen en de misen van justitie voldsen
wort. C. V. BroeJAurg ix 10. Fb. de Pottib,
Gent, V 328. 446.
MISGAEN, ow. Misgaen van goede. Tot
verval komen , fr. tomber en déeadenee. || Zoo wanneer
een persoon, misgaende van goeden, en hem absen*
terende uuyt dese stadt Middelburoh , oft stervende
achterlaetende veele diversche schultheysschers, . •
C. V. Middelburg xxi 1. Zie ook Afgaxn 2) I 48.
MISQRIJP, zn. l)Berisping, opspraak, fr. rsproek
bldme. II Mach oock elck daer spreken sijn taela
sonder misgryp, midts dat men aldaer gheese
taelmans en admitteert. C, v. Aalst, St^ a. 23.
2) Mudaad, fr. délit, méfait. \\ Scepenen viB
Aelst hebben, en s^jn sculdich te hebbene kennifls
van alle faiten, puguitien en mesgrijpen, die gedsen
MIS.
MIS.
209
en gheperpetraert worden bin der stede en soepen-
domme yan Aalst C. v. AdUt 490 lU 380.
MISGRIJPEN (Mes—) , bw. Misdoen, fir. mifaire^
forfaire, \\ Wg , Lodewyck, graeve Tan Vlaanderen, . .
hebben . . . hemlieden . . . quyteghescholden en rer-
gheven,.. al dat zg, ofte eenich van hemlieden,
jeghens ons, oft jeghens eenighe van onse Torders
mesdaen ofte mesgrepen mochten hebben. C v.
Auden, 2de d. 79. (1348).
MISHANDELEN (Mes—), bw. Een stok laken.
Bederve», ir. dHêriorer , gdter {une püce de drap),
II Worde een laken meshandelt bi den raemscheerer,
zodat laken op hem ghesneden worde» dat zalhi
moeten beteren jeghens den drapier. Kb. lakeng,
Brugge Seherers, 65. *
MISHANDELING (—e), zn. Zeevaart. 1) Kwade
trouw, bedrog, elk feU tot benadeeling der reeder $
oft verzekeraars, fr. {namgation) baraterie. \\ Soo
wanneer eenighe schade compt [var, toeoompt] door
toedoen , schuit of( mishandelinge van den schipper
oft van sijn schipvolck, dVelk men onder cooplieden
heet baraierie du patron , . . C. v. Antw, compU,
IV xj 109.
2) Verkeerde, berispelijke handeling, fr. <xete mauvais,
bldmdhle. II Die \nl. [de nieuwelings aangestelde
gre£fier] alsdan daarvan \nl. van de papieren] sal
schuldig zijn te yerantwoorden , soowel als van
*tgene in synen tijdt sal worden gepasseert, sonder
eenige mishandelinge. C v. Vaikenbwrg, Stijl 1631
a. 13.
MISHOOP (Mishoipe), zn. Wanhoop, fr. déses-
poir, Bekenk, v, Brah. reg. 133 fol. 88.
MISCAVEEREN (Mescaveren) , ow. 1) Van een
paard. Bederven, fr. \d^%tn chevdl) abtmer. \\ Janne
Scandeleine, van scade die hi adde an een paert
dat mescaverde in der stede bederve, iy lib. Stads'
rek. Gent 1336» I 86.
2) Van een huis. Gemescaveert z\jn. Ver-
vallen zijn, in puinen zyn, fr. {d\ne maison) être
en ruines. \\ Zo waer dat ter stratewaerts eeneghe
plaetsen zijn . . . daemp dat huusen plachten te
staene en die ommeghevallen, oft by brande, of
anderssints ghemescaveert zyn. C. v. Brugge II
286 (1525).
MISREUR (Mes — , meskuer), zn. v. Misdaad,
misdrijf,^ fr. méfait, fftrfait. \\ Aengaende den inques-
ten te hoeren, sal men doen als men dat voortijts
geüseert heeft aengaende den meskueren, oft dyr-
geiycker. K. v. Tongeren 1502 a. 6. Deghene die
in eenige meskear of forfait vervallen en gecondem-
neert worden, sullen,., buyten hare mulcte, twee
en eenen gulden respective betalen. C. v. Maas-
trieht 375.
MISKEURpMEESTER (Mes—), zn. Onderzoeker
van zekere bepaalde misdr^en, fir. informateur ou
enquêteur de eertains délits déterminés. || Het officie
van meskeur-meesters bestaet in 't ondersoecken en
beleggen van informstien, ten bjwesen van eenen
der secretarisen, tot last van degeene die tegens
malkanderen wapenen ofte geweer gebruyckt of
daermede geqnetst hebben, soo nochtans dat daerinne
geene hoogheyt is gelegen. O. o. Maastricht, Becessen
v. 1665, XI 15, blz. 309. Zie ook Fobpbithbxstbbs,
I 437.
MISKIEF (Mes — , meschief, meschieff, mes-
schief), zn. o. 1) Ongeval, geval, onvoorziene gebeur-
tenis, fr. accident. Kil. Miskief.^iicl. Infortunium.
VUium, gal. mesohef, || Hij [nl de beschuldigde]
mach loochenen ^^stnck en zeggen dat hij er niet
weet aff te sprekene , en datter niet aff en es , en
esser wat aff, dat hy *tdede op zijn verweren, oft
bij meschieve ofte ongevalle. Wielutt, Orim. 48.
Dat *thuijs verberrent es by nootbrande, eü niet
by meschieve. 53. De rechte» maken differentie
tusschen quaet bedroch, dVelck zy heeten dolum
mtdum , . . en meschieff oft geval , 't welck zy heeten
ecuum fortuitum. 117. C. v. Veume xxziii 21; O.
V. Poperingen xxri 8. Hebben bevonden dezelve
veinstere staende upt upperste van dezelve vanghe-
nesse, van de zoldere upwaert hooghe totter gort-
rieme, zulckerwys dat quaelick moghelio wesen
zoude dat yemant daerduere by messchiere en
onghelucke vallen zoude. De Cousbxmakxb, Trom-
bles relig. 1 136 (1569). Waert zo, dat yemend
ghequetst worde in 'tghescheet \fd. veohtparty]
gaende, zo zal deghene die de quetee doet den
ghequetsten zine quetse beteren, ter ordonnantie
van scepenen, ooghemeero hebbende up 'tghuend
dat de quetse gheschiet es bi meskieve. O. v. Aalst
484 (1479).
2) Ongeluk, fr. malheur. \\ Ome dat hy, zonder
consent van der Wet, ghestelt heeft, by nachte,
in de halle, eene vierpanne bomende, met cacoucken
(kruidkoeken, pains d'épiee) ome zyne oramen in
de halle te doen, by welken groot meschief hadde
moghen comen der stede in de vorseide halle.
CAinrABBT, Bydragen 185 (xv E.). Messchief van
brande. db Pb. en Bb. XI. Zafelare 12 (1437).
C. o. 7 JProossche I 382. Item , in jaer 1421 , den
27^1^ dach van April, viel t'Ypre een groot mee-
kief , . . also boude dat zy alle te bedde waren , lo
viel dat huus in tmeeste deel van den huns . . .
Ol. t. Dixmvdx 96.
3) Misdaad fr. méfait. Te Yperen was een per-
soon, wegens zeker meschief, ghewyst te ghevene
de somme van twalef ponden parisis, ome . . . Cav-
ITABBT, Bydragen 184.
4) Schade, fr. dégdt. \\ Het en ware, dat der
vorseide gote, by toedoene van Janne, of van siner
nacommers, meskief ghesciede, dat hi en sine nacom-
meren dan souden moeten betren. Victob Vak dbb
Habohek, ten Wdlle 142 (1372).
MISKWAEM (Misquam), zn. Ongemak, (stank}).
fr. inconvénient (puanteur?) Kil. Misquaem. vetus
fland. Casus adversusj malum. \\ Dat niemant geen-
derley beesten oft preyen,., in die rivieren, grae-
ten oft poelen, oft opter straten werpen en sal,
maar die selve in die aarde wel diep graven, datter
geenen misquam oft stanck af en komen. C.gr. Loon
II 556, Lummen.
MISLACHTERT (Mes—), verl. deelw. Mishan-
deld, fr. maltraité. \\ Heeft hyne ghetrocken ter
eerden , c sch. sal, hy ghelden ; eü achter dat hyne
ghetrocken heeft ter eerden , heeft hyne met handen
(met vuisten), of met voeten, of met anderen din-
ghen ghesleghen, van x lib. sal hg sgn mesdadech,
en de meslachterde sal hebben selke beteringhe
van den mesdadre alse hem scepenen selen wysen.
JT. V. Dendermonde v. 1233 a. 13; Lat. tekst eon-
viciatus , ofr. Vinjuriê. — De Nouveau ooust. génSral
II 129 heeft: Vinju/re rêeUe, que Von dit blessure
et navrure."]
MISLEEDEN (Mes—), bedr. en wederk. wkw.
I. Bbdb. — Benadeelen, bedriegen, tr. préjudider,
tromper. \\ Dat zweerdy,.. huerlieder rekeninghe
te helpen hoome, en die te ondersoucken , ofte
tgodshnus daerinne zoude moghen mesleedt zyn.
C. V. Gent II 202.
II. Wedbbk. — Hem mesleeden. Zich slechi
gedragen, slecht handelen, fr. se oomporter, se con-
duire mal, agir mal, \\ Dat utedien dat onse stad
van Antwerpen langhen tyt met rueringhen, met
240
MIS.
MIS.
wapeninghen en met muweliken hombelheden eil
boTorhoricheden haer awaerlike en grotelike mealeet
hadde tieghen ona en onse heerlicheit, .. Brab.
yeente» II 681 (1361). Dat uten meslede daerinne
hem Hannekin van der Meere, Jana sone, lan-
ghen tiden mesleet heeft, . . Cv, OetU 1 661
(1877).
MISL££TH£IT (Mesleethede), sn. ▼. 1) Nadeel^
gehadêy fr. préjitdiee^ dommagê. \\ Al jeghens redene,
recht en der ghemeene welyaert; ooo ter grooter
mesleethede, inestimablen intereste, nohade en ver-
driete ran den inaetenen deaer atede. C. o. Qtnt^
n 368.
3) Mudaad, fir. méfaU, || Biddende dat juatioie
bellere regart te nemen up ayne mialeetneit en
miadaet. £hi Coübbemakbb, Troubleê rélig. III 168
(1667).
3) In 'tmeerroud. Ongeregeldheden^ wanordeUjk'
heden, fr. détordres, \\ Oznme te remedieme en
▼oorsiene in de groote abuuaen, bedroghen en mea-
leedtheden, daghelicx ghebuerende bij der menichten
▼an den taTemen en bieren, daer men yayl ravoot
en oneerbare herberghe ghehouden heeft en noch
houdende ea in eerbare ghebuerten. Fbahs dx Pot-
TXB , Oeni III 886 (1626).
MI8MINCKEN (Mee—), bw. Van garen. (Ver-
minken), bederven , fr. déUriorer, \\ Waart meaminct
of meaipomien, dat ware de boete van xii d., en
tapingelt verbuert. de Pr. en Bb. AaUt III 426.
K, wïUeweverêOÊiih. xy E.
MISMOGËN» zn. o. Kwade wil, fr. mauvaiee
volonté. Kil. Miamoghen. Aegrè paH , non ferre.
II Van nide, Tan hate, yan bitterheit en yan allen
miamoghen op onaen eyenmenachen. Yerloea ona
Here. Geiijdiih. XI E. Die leitanien 186 y<>. Lat.
Ab ,, , omni mala voluntate.
MI8NAMEN, bw. Sen bij- of toenaam geven , fr.
nMmommer. £11. Mianaemen. Agnominare, || Nye-
mandt yan den wercklieden, munters oft enape,
en mogen d*een den anderen mianamen oft b^name
geyen, op de pene yan eenen at. K. d. muntere ie
Bruêtel, 1666 a. 68. It. Messager 1886, blz. 281.
MI8PAËIEN (Mea— ), bw. Mienoegenj fr,mécon-
tenier. Kil. Miapaeyen. MaU eonieHtum reddere,
qffèndere, \\ Zy... baden mynen heere, dat hy ae
houden wilde oyer zine goede lieden, want ly
gheene dinghen aouden wiUen doen daerin dat hy
meapayt zoude moghen weiaen; en mijn heere waa
hiermede ghepayt. Ol. y. Dixmudb 38; i^ 168. 170.
MISPELTERE, zn. Miepelboom, miepelaar, fir.
uèfUer, Kil. Mispeler /mia pel tere. Mesjnlue, \\ Te
Gaesbeke, achter 't Slot, in de prochie yan Len-
nicke, op 't miapelteerken , achter 't hof, achter
den calchoyen wjjlen waa. Oodth. Bruetel, B 219
fol. 91, Lennick, 1469. Jean yan Meapeltem (>ékabd,
L'hótel des monnaiee 21 (1488).
MISPOINTINO(e), zn. Mutlag in den hoofde-
lijken aanslag der lasten of schatting, fr. erreur
dans la eotisaiion des impositions. || 8a Majesté
dédare qne personne ne pourra prétendre redres-
semeni terreur de quotisation de tailles ^ en thiois
miapointinge ou miaaettinghe deux ans après la
puhlieatian de Vassieite. Ft. v, VL 21 jan. 1699;
YIII 366. Erreur in de quotiaatie yan de laaten,
geaeyt miapointingen oft roiaaetheden, twee jaeren
naer de publicatie yan d'ommeateUinge. Ib, 2 aog.
1726.
MISPRIJS (Mea—), zn. Miaprija doen.
Bdeedigenj fr. insuUer. || Wie hen [nl. de atada-
dienaara] met woerden, handen, oft met andren
werken meapr^a daeromme dade, dat aoude men
beteren . • . Xb. v, Antw. 188. Ala yan ghedingheik
die men noempt tietiones injwriarum, als een man
oft wQff deu anderen meapr|JB doet, oft qaaede
woerden naaeet, .. En die meadaen en meaproecken
woert. die aal oomen yoer acouthet en acepenen, . .
en thoenen, binnen xiii nachten, wat hem mea-
proecken ea. K» v. St-Tntiden 19W a. 76.
MISRAEGKT, yerl. deelw. Miaraeckt broot.
Miewogen, fr. (du pain) mal pesé(?). || Soo wie
broot miaraeckt, en men beyindt dat te deyne ia,
die aal yerbeuren i gouden peeter. — Inagelijckx
ia oyerdragen yan alle goet oft ware, tay broot,
keeraaen , . . dat men wegen moechte. C. v. Sant-
hoven blz. 282, JT. v, 1668, keuren a. 11. 13.
MISRECHTEN, ow. Kwalijk berekenen, fr. mal
évaluer, || Ten yjen male aoe faillieert oio deae
yoira. regnle in den procureur fiacael, die in aaken
yan weezen en onyerjairden kinderen yoir al gaet
Ten yijen male in den mearechten oft eatimaeien
yan dijen. V. d. Tav. 48 y<».
MISREKENT (Mea—), yerl.' deelw. BenadeM
in de ttfreikening eener deeling ^ fr. lés^ dans Ie
déoompte d'un partage. Zie Mibdeilek.
MISREKENTHËIT (Meaxekenthede), zn. f.
Misrekening f fir. méeomptey mauvais eompte. Zie
MiBDSBIiTHBIT.
MISSAKEN (Miazaken), bw. 1) Verloochenen
(eenen persoon), fr. renier {une personne). || Doe
miazaecten ay 8\jnre, en aeiden wij hebben ghenen
coninc dan den keyser. Mondert merk. 32 y*.
2) liOochenen, af streden (een feit), fr. nier «•
fait. Kil. Miaaaecken. j. loochenen. Negare.
II G^lijc oic alaoft iement aoe bedectelijk hadde
miadaen, dat hy dat loochenen en miaaaken wonde.
"V. D. Tav. 148.
MISSAKING (—e), zn. Loochening, fr. dfnSgatiem.
II Om te comen totten eede geheeten in Uiem, diir
vyf dingen concurreren moeten: lerat,.. Dander,
datter inne gebeurt zij looaheyt en argeliat bij den
adversarija, ala contumaoie, oft miaaakinge en ooge-
love. V. D. Tav. 288.
MISSCHIEDEN, Mesbchiek, ow. — Door
meaachiene. Bij ongeval, fr. jmst aceideni. Kil.
Miaachieden. Male evenire, sinistrè tsccidere.
II Hebben [nl, de leenmannen] aldaer de achaa-
winghe yan allen veraleghen en andere doode
lichamen . . . gheatoryen duer meaachiene 6f anders-
aina. O. burcht v. Brugge III 120.
MISSCHIENS (Mea—), bijw. Bij ongeval, ft.
aecidenteUement. Kil. Miaachien / machaohien.
Cmu fortuito. II Ne weet hy, depoaant, zekerlyok
of hy hemzelven uuter zelyer veinatere ghepreoipi-
toert hadde, ofte by onghelucke en meaaohiens
gheyallen waa. De Coüssbmakeb I 127.
MIS8EGQEN, ow. Beleedigen (met woorden Of
• met werken), fr. offenser, infurier. (de fait ou de
parolé). Kil Miaaegghen. Maledicere. || Dat hy,
by hemaelyen, zgnen vrienden en maeghen, nyet
en aal miaaeggen oft misdoen, in woorden noch in
wercken, heymelick noch openbaer. C. v. Aniw.
1646, ni 27; it. 18. Soe wie gemende boyen
vrede injurieerde, oft anderaaina hem in eeoiger
manieren miaaegde. O. v. Befferen i 22.
MI8SELIJGK (Miaaelic), bn. 1) Genegen om mis
te hooren (mis-gennd), fr. déeireux d^eniendre Ie
me.se. || Vele yan Eecloo en waren niet meeaelie
en hadden wel teyreden gheweest, dat men daer
nemmermeer messe ghedaen en hadde. Fbbj). VaV
DEB Habgheit, Ber. tijden, I 66. *t8ermoen ghe-
bent zynde, mits dat %\j niet meaaelic en waran,
en lieten hem gheen misse doen. II 330.
MIS.
MOE.
211
MI88ELIJCK (Measelio, mia— ) bn. 1) Ver-
êehMen, venchüUg, fr. diverê. Maerlant segde ook:
II Men moet om de rime soeken Misselike tonghe in
boeken, Duutsc, Dietse, Brabantse, Ylaemsc, Seeusc,
Walso, Latgn, Griex en Hebreeusc. — Dit es dat
dontfangera ebben uteghegheven binnen desen jare
▼an Tele messelicken onversienen oosten, die dage-
lijx gevallen sijn binnen desen jare . . . Item , Janne
Tolvine, over vele messeliker oosten en pinen, die
hi heeft gheadt dit jaer (nota 2. die hi heeft alse
soep. daer sitten — KUMoekyt zvi lib. — (Deze
rubriek bevat de bureelkosten : parkement, zegelwas,
strooisel in schepenhuis, turf, enz. enz.) Stadsreken.
Qêmt 1336, I 81. 84. It. Brab. Yeesten II 581. 685.
2) Als byw. Ghbrekkiff, &. défêetueuumeiU. \\ Want
een tijt lanc tregement oneer stat van Tricht mis-
selio gestanden heeft. C. v. MaastricM 127 (1413).
MI8S£T-HED£ , MISS£TTING. Zie Miflponf-
MISSPREKEN (Mes—), bw. Bdeedigen, fr.
offènêefy i$unlter. Kil. Misspreken. Maledicere.
II Die enegben waerdeerre in ocht omme siere waer-
deerseap van den vorgh. coeren of in waerdeers-
ambaohte mesprect ocht mesbiet, saels ghelden
zi. B. Kb. V, Dieet y A 72. Die yemanne sleet in
den ghedinghe, ochte mesprect, saels ghelden zi
B. Ih. 53.
MISTELUIN. Zie Mastblüin.
MISTBODE (Mystxoyde), zn. Hof kond, waohi-
hond f fr. ekUn dê hatiB'Cowr, Kil. Bode/reude.
Caniê moê. \\ Die oneedel mystroyde bassen veel
efi vanghen weynioh. O du, edel siele, diyest die
mystroden uut en hout die edel iachhonden. Qébedh.
ZIT B.
MISTROOST (M— oest), zn. Wanhoop, fr.déses-
poir. II Opdat m^n gelove niet becoert en werde
mit dwalinge, of mit mistroest, of mit enigher
onbekentheit. Jlonderi merk, 102.
MISVAL, zn. 1) Musta^, fr. béime, \\ Dade hy
dat van hem [ui. wierp hij dat ding weg, ontmaakte
hij zich daarvan] sonder onset, en bij misvalle oft
ongelucke, hg soude wordden geabsolveert. Y. d.
Tav. 42 v».
2) Ongeluk, fr. malheur , accident, \\ Waer dat
brandt oft andere misvallen souden mogen geschie-
den. C. e. Brueêel, Sermt. a. 100.
MISVABEN (— ae— ), ow. Voor den Hjd haren,
miékramen, it. avorter. Kil. Misvaeren vankinde.
fland. Alortum faeere. || Item, sal gheen apotheker
mogen vercoopen eenige nocive medicamenten aen
persoenen niet publicq en bekent wezende, om
vrouwen te doen misvaeren, . . Auden, meng. Y
269 (1A96).
MISYOEREN (Mes—), bw. Miehandelen, fr.
maltraiter. \\ So wie andren mesvoert ligghende
up derde, es in de mesdaet van twalefsten halven
ponde. O. v. Qent. I. Gr. eh, v. 1297 a. 46.
MISWINDE (Mes—), zn. Onepoed, tegenspoed,
fr. fortwne adterse Kil. Meswende. 00/fM. Advereiiae,
eaeue advereue, \\ Die te verre wilt betrouwen
Dobbelsten en losen vrouwen, Hi sal dioke hebben
meswinde. Bdg, mue. I 111.
MIT8AMT (Mitsambt, mitsampt), bijw. Mits^
gaderêf alemede, fr. ainei que; hd. mittammt,
II Drossat, wg hebben uwen brief, mitsambt dien
Tan den heer van Home, en de copie van dien
van Werdt ontvangen. Brief r. d. heer e. Dieet
aan den Magistraat, 26 juli 1519. Zie ook Gaebdsk,
bw., I 439.
MODDEBSLIJCK; Moshbslijck (moey— ,
moyer— ), zn. Pleon (?). Modder, «lt;lr, fr. boue.
II Niemant en magh vast aen sijne ghebuerens erve,
tegens den ghemeynen muer, . . noch oock asch-
hoopen, messien, modderslijck , oft diergelijoke
vuyligheden daertegen legghen. C. c. ^ e Bosch ziz
49. Nyemandt en mach.., noch oock ashoopen,
messien, moeyerslijck, . . daertegen leggen. C. e.
Antw. 1570 blz. 638. li. C, v. Deurne. 1612. a.
262: moyerslijok.
MODEKEN. Zie MxüCZBir.
MODËR, zn. Limb. 1) Moeder, fr. mire, \\ Yan
des vaders en moders erven. — Yan haer vaders
en moders goet. C. gr. Loon. I 176, pMsim.
MODEBATIE, zn. v. Goeddunken, goedvinden,
fr. discrétion, jugemeut. || Eö hen voerts reguleren
naervolghende den voorschreven articule, en d'in-
houd desselfs voldoen, ter moderatien eft discretie
van de overmomboiren. C. v. Loven, Weeskamer
a. 33; it 15. 60. C. v. Loven z 10; ziii 12.
MODEBEEBEN (—eren), bn. Bestieren, behan-
delen, fr. diriger, manier. \\ Waghe en scalen,
daer men mede weght garen en wolle en andre,
sal men also modereren dat de waghe zi in midden
de tonghe daer men de waghe mede houd. Kb. 9,
Aniw. 117.
MODEBN, bn. Tegenwoordig, thans beelaande,
fr. aotuel. II Omdat Willem de derde, koninck van
Engelandt, rechts voor zyn doodt, overoomen den
19eo xnaert 1702, heeft, als heere van Diest,.. ver-
staen en gewilt gehadt , dat den modernen droesard,
jonker Henrick-Jacques Proost, soude volstaen met . . .
(X V. Diest. YZ. ziv, suppl. Chrietiaene a. 3.
MOEDEN, bn. 1) Vermoeden, fr. soup^onner.
Kil. Moeden. Oogitare, animo volvere. || Yielt
dat yemen hem weeren woude, dat hi niet vol
betuucht en ware na vorme en rechte, dat si [ni.
de rechters] alletoes die artikelen verhoren moghen
en verclaren daer sy af weten ofte moeden ver-
daemesse ochte betughenesse te hebbene. Piot,
Enquête 1335 blz. 7. Die gezwoeren sullen moeghen,
tallen tijden als sij suspicie hebben, inquesitie
doen, nae der ouder costumen, en sueoken daer
sij moeden oft nijet en moeden. Kaart d. leer-
touwers te Diest, 25 febr. 1546 a. 13.
2) Aanmoedigen, fr. encoureiger. Kil. Moeden/
moed gheven. Animare, addere animum. \\ Dat
alle mansparsoonen, dye hun uuyt dese stadt
hebben vertrocken , . . terstont wederom herwaerte
keeren, ten eynde de ghoetwillighe borgheren en
inghesetenen , in dese stadt wesende, des te meer
ghemoet en ghecourageert moigen worden, om in
hun debvoir en ghoetwilligheit te volherden. G^nabd,
Antw. arch. Y 343 (1584).
MOEDEB, zn. 1) fig. Oorsprong ^ fr. souree,
II Want dan geen persoen in rechte gespreken oft
heijsch gemaken en can op iemenden bij personelder
actiën, die andere en zije in hem geobligeert, ge-
houden en verbonden: soe eest clair, dat obligacie
moeder is van der actiën, eü dat die actie beuren
oirspronc neempt van obligacien van verbintenissen
van rechte. Y. d. Tat. 17 v<*.
2) Moeras, moer, broek, fr. maraie, maréeage.
Lezer. Mo der, sumpf, sumpfland. \\ Waterlaeyen
moeten gheleydt worden ten nedersten velde en
ter naester moeder. C. v. Lier, ziii 61 It. O. e.
Sanihoven. 1570, xn 14; 1664, Ziii 51; C. o.
Qheel vii 19.
MOEIJAEBTS (Moeyaerts) zn. mv. Mooiaards (.>),
een spotnaam.' || Daeromme deden dese twee
capiteins , . . die casteelen en die starke huusen
vellen van den edelen en van den moeyaerts van
den Yrien. Jax t. DiZKumi 201 (1824).
212
MOE.
MOE.
MOETJEN (Moyen), bw. AaiupreJeen in rechte»^
fir. afirairê en jttiee. \\ De exceptie competerende
deo besitter yan den panden tegen den creditear,
op dat hij ierst moeye en aenBpreke zijnen princi-
palen debiteur en scaldener eer hem. Y. d. 'T^v.
802. Dat men schuldich waire den principalen ierst
te vervolgen eer men den borge moeyen zonde
844 v^. Wat portere van Dyst, . . die en aal ghenen
portere van Dyeste . . . moyen [joar. mueyen] buten
Dyste. Kb, v. Dieet A. r. 47 {in margine staat
eene aanteek. der xti E. „dat egheen poertere den
anderen buten Diest te recht betrecken en sal").
Mach de ghequetste eenen of meer van de facteurs
te wette betrecken, welcken dat hem belieft, omme
zine gheheele betemesse, zonder dat hij alle de
fieusteurs daeromme zal moeten moeyen. C o. AdUt
484 (1467). n. C. o. Gent II 61. 367; Auden.
meng. II 22.
MOEIJENIS, MuDEKESSE (Moyenisse, moinisse,
moytenesse), zn. Moeilijkheden , tr. difficultéê. KiX.
Moedenisse. MoletHa. \\ Daeromme, zo hebwi,
omme ave te legghene dien tuist, en omme pais
en vrede onderlinghe te hebbene, en oeo omme te
spame oost eii moinisse van beeden partien, die
van vele ghedings plegen te comenne,.. Oorle. 19
juni 1295. Want sij ons hebben gethoont dat z\j
mit hoiren goeden overal doire en in den goeden
lande van Brabant lijdende, tolvrij sijn en onvertolt
varen en keren moegen , en dat hun dairover tan-
deren tijden stoot en moytennesse es gedaen. Oork»
9 oct. 1442. Zie ook onder Aensaken I 26.
MOEIJER, zn. Modder, slijk, fr. houe, £U.
Moey er / modder. lAmus. \\ Nyemant en mach,
vast aen syns gebueren erve, teghen den gemeynen
muer,.. noch oick aschhoopen, messien, moever,
slyck oft diergelycke vuylicheden daertegen leggnen.
C o. Antw. 1545, viii 39. Maesken den sot, lig-
ghende in den slyck , hief syn hooft oppe, sprekende
totten ghenen die op de borstweringhe laghen, en
vraegde : Ben ick oyck doot } ,, In de vesten . . .
en was gheen water, dan moeyer. Piot, Chron. 132.
MOEIJSEL, zn. o. Kwelling , plaging , moeilijk-
heid, fr. moletiaiion , difficuUéê. \\ Dat hij [N.,
castellein tot Mederoblieck] . . gheen redene en
hebbe eenich moysel oft arrest te doene up onse
ingesetene van Diest, als zij in Yrieslant kommen
[hoogerop staat : hechtinge en arrest]. Brief heer o.
Diest aan deze stad , 25 jan. 15.. It. Brah. Teesten
II 567.
MOENSTER, zn. o. {Munster, monster) klooster,
fr. monast^e, Lat. monasferium. Wisselt af met
eloester. \\ By den religiosen heer Amielis, abt des
moensters van St-Truyden. C v. St- Truiden § 25,
XIT B.
MOENTE. Zie Munt.
MOER (Monr), bn. Zie Mobw.
MOER, zn. m. 1) Muur, fr.. mur, muraille.
II Yortroeer, Ijjde eiï bekinde die voergheooemde
Jordaen , dat Peter Jordaens , siins soens , erve niet
langher en ware noch verdere en ghinghe dan die
moer ghemaect staet die achter Peters voerghenoemt
erve staet, en dat die erven, die hi sire dochter
Kerstinen opghedraghen heeft, alse yoerghescreven
es, gaen tot aen dien moer die staet tenden Peters
voerghenoemdes erve. Schepenhr, Diest, 5dec. 1310.
In den Abalye, bi der capellen kerchofmoer. ld,
15 deo. 1346.
2) Moeraarde, moerland, fr. iourbière. Kil. Moer/
moor / moerland / moeraerde. Palus / terra bituminosa
et nigra, ex qua eespites foeo apti confleiuniur,
II Quaiuór honaria de mour apud Baeerode, Dbrmbt,
Chron, Ninov, U 844 (1223). 8ex banaria imrre
combustibilis que widgo dieitur mvoer, jaceniia juxta
locum qui dieitur Espenlo. Charters, v. Terkameren,
doos 9, a° 1243 mense junio, (Op den rug staat:
6 bunderen moerenlant).
3) Modder, slijk, fr. houe. Kil. Moer. lAmus,
lutum, II Nyepaandt en magh teghen B^ns ghebueren
muer doen legghen een messie oft eenighe Tuylnisse,
moer oft verckenskot. C. stad Mechden, ziy 29.
It. C, V, Lier xiii 27.
MOERLEMAEY, zn. Opstand, oproer, fv.rivoUe,
insurreetion. \\ A° Dni if.cccc en zxix, doe was
grote mortemaey [{. moerlemaey] en beroerte in Cas-
sele eü in Caselambocht, want tcomun en tghemeene
rees jeghen den baliu, jeghen scepenen en jeghen
de heere, omdat de baliu van Cassele meer boeten
wilde hebben . . . Jak v. Dizhüse 807. It, 310.
MOESELAER TM— Ier), zn. Moexdspder, fr.
jonewr de comemuse. Kil. Moeseier/ sackpijper.
Utricnlarius. \\ Oosten . . van der processién van
Ste 0>melis . . Den trompetters . . . , den pipers . . .,
twee moeselers. Stadsrek. Ninove 1462.
MOET, zn. m. 1) Toestemming, fir. consentement,
II Boe wie eneghe wine, ocht vreemde bier ver-
coept in grossen, soe wieme dat hijt vercoept, en
zaelt niet ewegh laten vueren noch doen, ng en
hebbe der assisere en panchijsere moet. Kb. o.
Diest B 71. Alle meublen oft haeffelgcke goederen
bevonden op den gehuerden gront, aen den huer-
linck toebehoirende, staen verbonden voor de huere
van denselven gront, en moghen daervan nijet
gedraegen oft gevoert worden, tenzy de hueie
betaelt is, oft dat den moet des verhuerdera daar-
over verworven is. C, v. Diest ^ YZ. xiii 16. Oft
die oomen, . . niet gehalden sijn te vergoeden, en
daerover synen [nl. des klagers] moedt te capti-
veren. C. gr. Loon I 560. It, C. v. Loom xi 7.
Als vremde lieden willen poertre worden te Walem,
soe moeten si hebben ons drossaten moet, bi rade
van den soepenen. K, v. TTaoJhem, 1366 a. 7. —
Hot woord „moef wordt dikwijls versterkt door
byvoeging van „goeden'* , o. aJ C, v. Bruesel 1606
a. 123. 145; C. v. Santhoven, k. en br, 1665 a. 35;
A. Wauters, Canal 95 (1639).
2) Believen, goedvinden, welgevallen^ fir. gré, bon
plaisir \\ Welken gulden voerscreven mijn here
mijn vader, . . gaf den gaathuse voerscreve, in
pueren aelmissen als voer sijn ziele; welken gulden
voerscreven steet altoes te myns selfa qoitinghen
te mijnre moeten, en den penninc altoes om xv
penninghen. Edw. Yan Even, Brdb, mms. 1 181
(1389). Eest dat die brieve van der loseingen
inhouden dat men die rente sal altijt mogen quijten
ter goeder moeten en gelieften, elcken penninek
met xyi penningen, meer oft min, soe is te
verstane dat men die afquitinge mach doen roet
alsulcken gelde afs ten daige van der afquitingen
gemeijnlijc in horsen gaen sal. Y. d. Tav. 215.
Naer den maendach, sheeren moete. C. d. AM
318. Daeromme zeecht men naer den maendag:
tsheeren moete. 492. Yan dien daghe in viertien
nachten, tsheeren moete en aysemente. LeenrecM
V, 1.528 fol. v; it. Burcht v. Brugge ix. Dat men
daer besceedelicke noemen saude den dach en stede
daer men de wettelike gaderinghe en serkemanago
doen en besitten zaude , . . binnen diere welke
[binnen denwelkenPJ toheeren moete,.. en ds
dach van der moeten tvoerseyts heeren wart wet-
telike besceeden. Aead, d'arehéol, 1860 blz. 108
(1371). It. Diericx, Oends eharterh, 86; K, 9.
St-Truiden 1866. a. 68.
MOË.
MOG.
243
HO£T£, zn. yu. 1) Moeittf werkzaamheden ^ fr.
vacaüans, peinee, travaux. Kil. Moet e/ moedte.
Opera, Idbor. || De momboirs worden betaelt Tan
hunne yacatieny die Bij buijten de yrijheijdt doen,
en Tan hunne moeten, bij ordonnantie van sche-
penen. Kb. V, Turnhout 1560 pasêim.
2) Leut, moeilijkheid j hoelling^ fr. diffieulUs,
embarroiy vewaHon. \\ Soe wie uuijt malicien palen
yerBtelt, om aijn gebuer moete te ^oen, en hem-
lelyen gheen yoordeel, . . Wielant, Praet, crim, 169.
8) Tijd, ledige tijd, fr. tempt, loitir. KüMoet e J
moette/ wyle. Ocium, temptu vaevmn, \\ En zom-
wijlen, yeraocht zijnde schepenen te willen yer-
leenen omme de yoorseyde transgresseurs te exa-
mineren, andwoorden: dat zij gheen moete en
hebben. FU o. VI, 19 mrt. 1539; I 352; it. blz.
855 (1545). Maer in den kelder, mits dat daer
doncker was, en dat daer gheen moete en was
om den tap in de yaten te steken,., zoo was
daer aldermeest ghesturt en ghequist, zoodat men
b\jna weecschoen int bier ofte wijn ghijnck. Fsbd.
YaK dbb HaeoHBK, Ber. tijden I 115; it. III 32.
4) Bij moeten gaen. Traagl^ky langzaam
gaan, fr. marchèr lentement. || De perpetrant nam
de ylucht [nl, de moordenaar yan den Zw|jger] met
alder spoet, . . zeker stroo, waer hy OTer yiel, midts
zoo haestich loopende; men wilde segghen had hy
wat by moeten gbeghaen, men zoude niet up [hem ?]
gheschaft hebben. Piot, Chron. 645 (1584).
5) Met goeder moete. Goedsmoeds, fr. gat-
ment. II Boyendieu hemlieden. berommende als dat
zy onluicxs te yooren hadden ghenomen zekere yis-
schers, dewelcke zy bonden up plancken en lieten
die leyende driyen up de baeren der zee ; met zulcke
andre dierghelycke exploicten, dewelcke zy met
goeder moete yertellende waeren eö daerinne glori*
eerden. Piot Chron. 508.
MO£TH£IT (Moethede), zn. y. Vermoeidheid,
afgematheid, fr. fatigue, épuisement. \\ Die grote
moethede en dat zware ghewichte yan uwen licbame
hadde U alle die leden yermoyt en tebroken.
Mondert merk. 5.
MOËTKEURS, bgw. VrijwiXligy ft. volontaire-
ment. II Dat al dat goet, dat sire inbringhen, ofte
dat sire in ghecrighen moghen, dat dat goet den
Toerseide sente Janshuse bliye eü bliyen moet na
den tyd, dat si yaren yan Uto ter doet, ofte na
den tijt dat sire utetrecken moetkeurs. Fbans db
PoTTBB, Seeond oari. 51 (1315).
MO£TSATSE (Moetssaetse, moutsaisen, moet-
setse, moetchaisten , moetseste, motsjaetse, mot*
satse, moytehasse), zn. Trosjongen, -drager, -knecht,
fr. goujat, volei d'ctrmée. Kil. Mot set se. JPmer ,
famul%s vilior. Spaansoh mncAocAo, jongen, fr. peiit
gar^on. \\ Noch andere jonghers ofte moetssaetsen
waren onder de galghe ghegheeselt yan huerlieder
Tolok, rontomme de maerct, tot den bloede. Fbavb
DB PoTTEB, Chronijcke, 247 (2 maal), svb anno
1567. Geordonneert dat nyemant yan de borgeren
hen sullen yeryoorderen yan de soldaeten oft mout-
saisen, en anderen hunnen yrouwen eenich goet te
ooopen. Archief Bergen-op-Zoom, Besol. 1573 — 78
n^ 23, XIJ may 1574. Heylken Peeters, woonende
opte Noortgeest, yercleort: dat gecomen zyn yyfiVe
soldaten, met eenen moetsetse ofte jongen, ten
huyze yan . . . Ihid. Benibrieven en eertif. 1582 — 83
nr. 296 (12 juli 1582). Een motsjaetse, dats eene
yan de Spaensche ghu\jten oft dienaers. Ferd. Vak
DBB Haeohbk, Ber. tijden III 112. Die duyelsche
motsjaetaen oft jonghe ghuijten oft schudden die,
de soldaten dienden. 148; it. 108, 127. Tan Eren,
Brai. mus. 15, 17 (1594). — Zeeryerwijderdyanal
de boTenstaande yormen komt yoor Mogaytsohe:
II Datter niemant eenen soldaet mochte herberghen,
datt^ niet een hoere , noch mogay tsche of pagien
in de stadt mocht yemachten. Belgisch mus. YIII
421 , Qent 1585.
MOETSEL, zn. o. Moeite fr. peine. || Dat die
ghene die willich daerin beyonden wordt, zal den
heere schuldich zijn te geldene zijne wedtboete yan
twee stuyyeren yoor het manen, en den scepenen
eenen stugyer yan orkonden oft het moetsel des
yonnis. C. v. Turnhout, Stijl a. 59. Cost, moetsel
en arbeyt. Bekenk. v. Brab. 137 fol 267 y^
MOETSOEN en samenst, zn. Zie Mabchbobn,
en MoKTSOBK.
MOETWIL ( — Ie), zn. m. Mit synen goeden
moetwillen. Vrijwillig fr. voloniairement, Ghrimm
Mutwille. 1) JSigener freier anfrieb.,. || Willich
{nl. lant] Gherart yoirs. opgedraigen hait, mit sijnen
goeden moetwillen, mit halme en mit monde,...
in hant jouffirouwen Jutten yan Houtheim. Fban-
QüiNBT, St. Oerlach 85 (1389). Zie het yolgende.
MOET WILLENS, Mobtswillbks , bijw. Uit
vrijen wil, vrijwillig, ongedwongen, fr. vclontairement,
de sa libre volonté, de plein gré, sans y eire con-
traini. Kil. Moedwillens. Ultró , soiens volensque.
II Judicium wort yan nootswegen en rechtsdwange
aengegaen, maer arbitrium wort moetswillenx aen-
gegaen. V. d. TAy. 2. Andries seegt dat hij beyolen
heeft Diericken, dat hij hem coopen soude eenen
bibel yoire xyj gulden; welo beyel Dierick moets-
willens aengenomen heeft, eü dijen niettegenstaende
en heeft hg dat boeo niet geooft. 210. — Hierbij
behooren de uitdrukkingen syns yrijds moets
willen, en sijns goets moets willen: || In
den eeréten, soe heeft der yoirs. meester Dyonfjs,
sijns yrijds moets willen, ghewilcoert en ghecon-
senteert . . dat . . Item , soe eest gheordineert tus-
schen die partyen yoirs. en yerToirwert, en soe heeft
der yoirs. meester Dyonijs , sijns goets moets willen,
ghewilcoert en gheoonsenteert eii gheloeft . . . Sche-
penen V. SUTVuiden, 19 juni 1443.
MOFMAFF, zn. Hen spotnaam, fr. sóbri^uet,
II Dat egeen borger oft ingesetene, . . eenige questien
oft geschillen met eenige soldaten oft knechten en
zal moegen nemen, noch oock eenige injurieuse
woorden , tzy mofmaff oft andere spreken. Gékabd
Antw. areh. III 50 (1574).
MOGAYTSCHE. Zie Mobtsatse.
MOGELIJCK (MogeUck), bn. BiU^, redel^k,
fr. iquitable , raisonnable. Schiller u. Lubben Moge-
lik, was gesehehen kann oder gesehehen dar f, erlaibi,
biüig, passend, gehorig; en Grimm Möglich. —
De moghelioke spijse. Obus lauius, stomaeho
gratus, en het mogheliok eten. Edere cum appe-
titu, yan Kiliaan, hooren tot eene andere orde yan
gedachten. || Zoe eest een loye en een moejelijck
[L moegelyck] recht, dat scouteten en scepenen
noch egheen yonnis gheyen, yan eryen noch yan
scout, daeraff gedinghe en proces yoer hen aengesat
eü geïntenteert es , . . zoe langhe als dit gedinghe
uuijterlijck nijt geslicht en es. K. r. St-Trmden
1866 a. 44. (Dit zelfde art. staat in de koet y.
Maastricht, a. 96 y. h. statuut y. 1380, maar men
leest er „mogelic" in pi. y. „moejel\}ck*'). Waerbij
ich, Baes yan BiTiren, . . tot der mogeliker beden
der yoirgenoemde gueder stede beruert, eü uut
yermanisse mijnre ridderliker hulden, bereet sijnde
tot saligen weroken, en bysonder den gemeynen
huesman yoir onrecht te helpen besoudden , . • Piot,
Cart. II 339 (1461). So we den goyemeren yan
214
MOG.
MÖL.
Bjnen ambachte niet gehoinam en is in mogeliken
Baken. C, v, Maastricht 88 (1380). Dat die meis-
tere en geBworen wisen voer mogeliken coet eii
achade. 112. Die broeolic weren darin of in- eyn-
ghen anderen mogeliken en behoerliken saken. 116.
So hebben wir, . . eyn statuit gemact, en dunckt
ons moegelic en nrberlic sijn, . . 121. Dat hi hun
onrede doen sal, die mugelic en bescheidelio is.
Brab, Teesten ^ II 621 (1371). Zie ook Beschsi-
DBITLIJCK 2)» en, YSEBGELT.
MOiG^ËNi OW. 1) Kunnen^ in staat zijn ^ hij machte
tijn^ fr. pouvoir^ étre en éiat^ étre dans la possibilité.
II Eü ther scuren, daer die thiende in ligghen sal,
sal elke partie hebben enen slaetel, soe dat deen
sonder den andrcn niet daertowe en sal moghen
gaen. Oork. 11 juni 1277. Ansiende alrehande twiste ,
discorde eii debat, die in onser vorseide stad daeraf
mochten comen zgn en opgestaen, die niet oirbaerlyc
nochte profitelyc en hadden mogen zijn ons noch
onser stad voirseid. A. Waüteks, Sermensj 4 (4
mei 1381). Eest saecke, dat man eü wyff malean-
deren willen maecken heur hujs, daer sy inne
woonen,.. tot elcx lyve, dat moeghen zy doen als
zy gaen, staen en ter kercken mogen gaen. C v.
Antw., Oulde-boeck a. 10. IL K. v. Brugge 1281
a. 1; Charter v, WacUhem. 1365 a. 8. 11. O. v.
Cassd a. 19.
2) Met den gen. JBr hunne» aan doen , geen schuld
aan hebben ^ fr. ne pas étre coupable de. || Vangen
oft arresteren den eenen yoor den anderen, oft be-
schadigen dengheenen dies niet en mogen , en schint
niet redelijck. Wislaiït, Prcust, crim, 135.
8) Yan personen. Qnalic mogen. Niet kunnen
lyden^ fr. ne pas souffkir qn. \\ Hoe qualic capiteijn
Wijchuus ghemoghen was. Fbbd. Yak deb Hab-
OHEN, Ber, tijden I 234. Vele yan den ghemeente
mochten zeer qualic een van de vier capiteijnen,
Franchoijs Van Wijchuse. 238.
4) Mogen de pijne. Zicht de moeite geven, it.
se danner la peine. \\ Hoe z|j [nl. die van der
nieuwere religie] de pijne mochten te ghaen pre-
dioken tot voor die stadt van Brugghe. Febd. Yav
DEB Haeohek Ber. tijden I 54.
5) Mogende sijn. Met recht hebben, fr. atoir
Ie droit, II Voort, zo zullen de voorseide steenwaer-
dere of sluters . . moghende zyn ter duere te be-
souckene alle deghueno die ten voorseiden Steene
commen zullen. C. v. Brugge II 158 (xT E). Hierof
es de man moghende die te vanghen oft honden,
en deselve wagenaers te delivrerene mits der [die]
boete ontfangende. C kast. Speren o. 27.
MOGENTHEIT, Mogeitthedb, zn. v. Macht,
fr. pouvoir. Kil. Mogendheid. Potentia, potestas.
II Werden si bedragen mit wittigen orconden, so
selen si syn in onser mogen theit. Br ah. geesten
I 782, K. V. 's Bosch 1330 a. 8. Here, verlichte
mine oghen, dat ie ghiene tyt en roste in der
doet, op dat m^n viant niet en segghe ie hadde
mogentheit yeghen hem. Oetijdenb. XT E. Behou-
den oock dien, dat wij tonswaert reserveren de
aactoriteyt en mogenthede , waert dat , . . dat wij . . .
in dat cas machtich wezen zouden de vorseide
plaetse weder te aenveerdene. Feanb de Potteb,
Gent IV 519 (1449); U. de Pb. en Bb. V. Gontrode
24; Co. Maastricht 118.
MOOENTLIJCK (Mogentlic), bn. Machtig, fr.
puissant. || Ontfange mi dan in den scoet Dynre
mogentliker bescerminge eii troestliker geleidinge
doer dat duuster lant; uut deser woestyne deser
verwoester werelt in dat hemelsohe lant. Hondert
merk. 104 v«.
MOGICH (Moegich), bn. Macktiffj ft. a^ant
pouvoir. Schiller u. Lubben Mogioh machtig.
II Weert dat die vremde lude [fi7. van hannent-
wege of vanwege hunne bloedverwanten] bieden en
antwerden goede cautie te doin, dat van hen noch
denghenen derre sij moegich sijn, . . denselven
onsen burgeren niet messohien en sal. C. o. MaaS'
trieht 474. (Het w. „mogioh" komt in deze oosta-
men nog voor blz. 46: || „eü des weechs in C^per
en sal niemant mogioh syn."; doch de bet. ervan
blijft ons hier duister).
MOINGËN, OW. De communie bereiken ^ fr. eosi-
munier. \\ Wij zien ook [nl. in de kerbrekeningenj
dat er in 1540 elf pond 11 schellingen parisis
besteed werd „van zeven kannen bastaerts [zie dat
w. 2) I 126] te Paesschen, omme mede te moin-
ghen", waarschijnlijk in den wijn, die alsdan,
zooals op de andere hoogdagen , den communieanten
toebediend werd. de Pb. en Bb. XIV Bassevèldê
25. Zie ook Liefcoeck II 165.
MO YEN, zn. (het Fr. w.). BQ moyen of
zonder moyen. ^t; middel of zander midid,
middellijkerwijze of onmidddlijkeno^ , fr. médiatê'
ment ou immédiatement s Lat. meéUat^ sice immeii'
atè. II Dat scepenen in Brugghe vorseid, die na
zyn en hiemaer wesen zullen, moghen maken en
macht hebben te makene, van nu ewelike voer-
waerd , schepenen in allen steden daer zy hooft of
zijn , eest bij mogen of zonder mogen , of in andren
manieren. Wabkköxio en Gbeldolee, Flandr.
BechtS'U. Staatsg. IV 314, priv. 30 oct. 1302 «oor
Brugge. Zie ook Middel. II.
MOKEN. Zie Meuceeit.
MOLAYEN (Moleyen), zn. mv. Kleine partijm
graan f die de huisman op bepaalde tijden, lijs,
wekelijks liet malen, en door den molenaar wegge-
haald en te huis gebracht werden , fr. peHies partist
de grain que Ie eidtivateur fait moudre pêriodiqus'
ment, p. ex, hebdomcuUtirement y et qui sant prises
et remises è domicHe par Ie meunier. || Welcken
nijettegenstaende , soo heeft Philips Prinoen, molder
tot Betz voors., soo temerair geweest van des
verthoonders molder . . • te turberen in de voors.
oude immemoriale possessie en van hem die molayen
aff te nemen. — [Schepenen der heerlgkheid Ba-
dingen] verclaeren, . . gehoort en gesien te hebben,
dat die molden des voors. heere van Budingen,
van over 40, 50 jaeren, . . gehaelt hebben de
molayen, soo tot Betz, Linter en omliggende
plaetsen. Baad v. Br<d),, Proces de Longin §
Pr ineen 1674. Zie over dit halen en brengen.
C, gr. Loon I 74/76.
MOLCHTËR. Zie Molbteb.
MOLDE, zn. Melkvat, melkmouw, fr. ai^ as
lait (.'). Kil. Monde / melckteyle / mold. fHs. 8imm
lactis. II Centenum vcuorumy que teuioniee dicuntmr
molden vd melevaten [melcyaten?]. Tol te Damme
1252.
MOLEN, zn. Zooals thans, fr. mumUn. — Wint-
molen, fr. moulin è vent. In z^ne Annales ordutit
sancti Benedictie vermeldt MabiUon eene akte vin
*t jaar 1105, waarin de windmolen voorkomt. A.
Watttebs, JJhertês 590.
MOLENPANDEB(e) (Moelenpandere, molenpen-
dere), zn. m. Amhtenaar gdast met de bewakisg
van 's torsten of *sheeren recht op het gemaal, ft-
fonctionnaire chargé de surveiller Ie droit du prists
OU du seigneur sur la mouture. Zie Bakxolev 1 120.
II Philips, enz., hebben geordineert dat, van na
voertaen, by u in ele van onsen banmoelenen
b\jnnen uwen ambachte eü bedrive gelegen, gestsit
MOL.
MOL.
215
Bal werden een goet notebel man, die n nat daer-
toe aal duncken weeende tot eenen moelenpandere,
die welcke maoht eal hebben alle die ghene die hij
bevinden aal eenich coeren oh graen yan b\jnnen
den ban denelyen onser banmoelen Tuerende oft
dragende op andere moelenen, om aldaer te doen
malen, of eenich meel Tan bnyten den ban yan
denselyen onsen banmoelenen daeronder gemalen
bringen, yan onsen wegen te calengieren en u bij
te bringen, om yan hen efï elcken van hen bij u
genomen te worden tselye coeren oft meel , en daer-
toe die pene yan drie royalen, die yanouds daerop
heeft gestaen. Rekenk, o. Brab, reg. 106 fol. 137
yö. (1446).
MOLENSLAOER, Moblxslbgbb (Molesleger),
sn. MolenmtetUr ^ — opgiehier^ — peiler ^ tr.inepee-
temfy jamgemt des mciilins. || Dairtoe oie geroepen
die meesters-moelesleghers yan Brabant, . . Yoort
es gheordineert en hebben die meesters-moeleslegers
op haren eed ghew|}st dat die oomme yan der
moelnen op der Dylen , . . wijt aelen sijn ten minsten
Yi yoeten, drie dnmen min. En dat alle wyntgate
wy t aelen sgn ten minsten drie yoete en enen halven
der maten yan Loerene, en van der moeien sal dat
wyntgat w\jt sijn yierdalyen yoete , en niet wider. —
Item, yan den arme yan der Dglen, die achter
den Predikeren gaet,.. es gheordineert en hebben
die molesleghers ghew\}8t , dat die arme w^t sal s^n
iz yoete en 1 halven, der maten van Loeven , gheUc
als die peghei en mate met staken en met latten
van den molesleghers aldaer geset, in den inval
yan den arm bewijst es. En dat vorso. gat sal
aldaer diep sijn van enen naghele, dien si aldaer
gheslaghen hebben aen den stil yi Toete neder-
waerts diepe, en daer sal men een plate of eenen
balke legghen tot in den gront, . . Brab, yeeaten II
614, 615, ordi op den loop van de Dijle 1 oct. 1369.
Dat deze pegels alsoo sullen gestelt worden door
onse gesworene molenslaegers , . . Ord. JP.-B. autr,
8 april 1715 a. 1; II 594. Item, Martinez 2. 239;
C. V. Thienen i 1 ; A. Waütxbs, EntfiroHe II 546,
en III 359, en Tirlemont 93.
MOLENSTEEN, zn. Zooals thans, fr. meule de
moulln. Kil. Molensteen Lapis molariê. || Molen-
steen. Tol ie Bmgge 1252. Molariê. Tol ie Damme,
1252.
MOLENYAT, zn. KUine korenmaat, ie Loven
en omsir,, doende Vs halster; 4 haleters teirwe maken
eenen tak van 100 kHos uit f fr. petUe mesure de
ffrains d Louvain et ses environs t faieant Vs halster;
4 halsters de froment font un sac de 100 kilog.
(Schuermans). Kil. Molenvat. Lovan, C^enus mi'
norie meneurae frumeniariae. || Sesse molevate rogs
erfspachs op Heinrics huys en hof van Buyten, en
yiere molevate rox erfspachs op Heinrics goede van
Adorp. Schep. v. Haacht, 23 jan. 1443.
MOLENWAL (Mnelenwal), zn. m. Beuvdtje
waar een windmolen op staat ^ ir. huite sur lagueUe
ee trouve un moulin-è'vent. || Ten voorseiden leene
behooren twee mnelenwaUen om mnelene op te stel-
len. DB Pb. en Bb. IX. Naxareih. 31. Zo heeft
mlJn voors. heere de mnelen en mnelenwal te Boos-
beke. Ib. YI Nevele. 82. Den mnelenwal, daer de
wintmuelene np staet. Y. Merélheke 20. It. II. JEver-
gem 21.
MOLENWECH , Meulenweoh , zn. m. JéL<Aenweg ,
fr. ehmmm du moiÜMi, \\ Eenen molenwech om een
peert met eenen sacke te lyden, viy voeten. Y. b.
Tav. 107. Eenen molenwech met hoetsaoken zesse
voeten, It. met kerren te varen sonder andere
getuwe xn voeten. It. te peerde, sonder ander
IL
getuwe , acht voeten. Bjekenk» «• BrA, reg. 186 fol.
260 (24 apr. 1510).
M0LE8TEEBEN, onbep. wijze, als zn. KwA-
lingf fr. molesttUian. || Is oick waer, dat hier voer-
t\jts de voera. stadt, om de voers. ezactien te ver-
hueden en onse ondersaten, zoe van buyten als
van bizmen derselver, te soulaigeren en verlichten,
de voersaten van den voers. supplianten, in den
naem van *tlichaem en gemeynten van diere, heb-
ben de voers. rechten in pachte gehadt voer de
somrae van 500 car. guld. tsjaers oft daer omtrent,
dat alsdan de voers. molesteeren en quellingen nyet
en -gebnerden. Rekenk. v. Brab., reg. 138 foL 340
(juli 1541).
MOLLICIES, zn. ZelfbevUkking, fr. onauisme.
Maigne d'Amis Mollities. Feooatmm mollium,
II Maer als 't gedaen is met hemselven [nl. de sonde
jeghen natuere], dVelck geheeten is moUieies, en
dattet ter kennisse compt, d'welck selden gebnert
dan in biechten, zoe is datte te punierene metten
banne, oft andere extraordinaire punitie. Wiblavt,
Pr act. erim. 129.
MOLSTER (Mulster, mulctre, muiter, multre,
molochter, molechter, molchter, moultre), zn. m.
en v. Loon van het graarnmaleuj bestaande gemeenlifk
in eens bepaalde hoeveelheid meel, maaüoon, of, b^
uitzondering f in geld, — muUura eicea — maalgeid,
fr. salaire pour moudre legrain, eonsista$U d'ordinaire
en une quaniité déterminée de farine, ou, exeeptiou'
neUement, en argent. Kil. Molster / molter. PreOum
molariumf ceria farinae porOo, guam mclilor mer'
eedis loco sibi sumit, et emoUmienimm, \\ Dat men
ons en onsen naoomelinghen woenende in den voers.
dorpe van Oplintere, alle alsulcke coren als wy tct
onsen hove bruken en beseghen, te malene sonder
molchtere, erfliken en emmermeer malen sal. BbIs,
Oplinter 262 (1371). Yan dat Pieter Boetaert ghe-
calengiert was dat hjj ghenomen sonde hebben den
here van Watervliet coren en muiter [nl. meel en
tevens geld] up sine muelen , doe hij met hem woon-
de : pays , en ontfaen te m\jns heren bouf vi. lib.
Beken, baljuwschap te Gent, rol. 1723 (1372). De
pachte oft mulster van den watermolen. Archief
Bergen-c^-Zoom, stadsrek. 1486—87 nr. 652 (Cny-
pers V. Y.)* ^^ ^^ muelnaere sal hebben voor zQn
moultre tsestienste pont of deel. C. v. HFrooesche
I 818 (1511). Eii daertoe noch te betaelene den
pachtenere van onzen voirs. moutmoelen en den be-
waerder van denselven hueren rechte van den mo-
lochtere. Bekenk. v. Brab. reg. 138 fol. 150 (10
mei 1539). Ander luyden die hon coren ter moeien
bringen, die sullen geven een molster, daeraf die
zxiv molsteren dat vaet maecken. C. gr* Loon I.
75. Om de borgere en ingesetenen te soulagieren
van de molster, die de mulders voor het malen
van het graen syn nemende, soo eest dat men
gebiedt , dat gheen mulder voortaen . . . gheen mol-
ster en zullen moghen affnemen, maer dat een
yegelyck zal gestaen midts betaelende , in plaets van
de molster, voor elck veertele corens acht stuyvers
eens. Gékabd, Antw. arch. lY 341. It. 326; I
389, 391; PU v. VI. I 608, 609; C. v. Santhoven,
K. en br. 1665 a. 59; de Ylaminck, Aoc. 21; de
Pb. en Bb. II Bvergem 21; YI HJansbeke 17;
Nevele 32; XYI Assenede 8; O. v. Gent II 191;
O. IMge, !• Série 637, K. v. Tongeren a. 13;
Middden v. VI. 18 febr. 1702 a. 254. Zie ook
SCHBBHOÜDBB, MOLSTBBBK en APTIBV.
MOLSTEREN, bn. Den molster afnemen, fr.
prêUver la mouture. \\ Yercla^rt sij, deponente,
metten voorn, eersten molder en moldenersse ver-
216
MOL.
MOM.
accordeert te sijn gheweest aen deselve, in plaetse
▼an den molster, te betaelen drye guldens eens,
haelen en thuys brenghen al medegeconditioneert ;
dat yerrolgens, die voorn, duponente, ghewaer-
sohauwt wordende van geestelijcke persoonen, dat
si), deponente, moest letten op het maelen van
haere mauten, dat daerinne aen haer was onghe-
lyck geschiedende, dat sulckx aen haer oock ge-
waerschauwt is geweest door andere persoenen die
daervan kennisse waeren hebbende, deweloke
▼erelaerden egeene absolutie te konnen bekoemen
van henne biohtvaeders vö<5r en aleer dat sy souden
hebben geopenbaert aen de deponente dat haer
mout gemolstert wierde in de voors. molen , niette-
genstaende deselve molster betaelt wierde in geit.
Archief ttad DieH^ Froces Schout § Beverenmolen ^
1693. Zie ook Molatek.
MOLSTëRLOON, zn. Pleonasme. MóUier, fr.
mtmture. || Den maelder tot Etten . ., vennagh niet
meer voor molsterloon te scheppen uyt de granen
aldaer ter molen komende en ghemalen wordende,
als het 24*ta deel van een coopen [loopen?]. C, v.
mtm a. 20 (1530).
MOLSTËRYAT, zn. o. fr. mesure de la mouture.
II Een molstervat binnen dese stadt Brussel houdt
SVs waelpotten (oft pinten) en Vt deel van Vt
waelpot. O. V, Brutsel, Maten 366.
MOMBOOR (Momboir, mombair, mombaer,
momber, montboir, — montbore in de schepenbr.
T. Diest xiv E.). 1) Zooals thans nog momber,
momboor, en, bij Kramers, mondbaar; in 't
algemeen voogd, hij die voor de bescherming en de
bdangen van anderen waakt, inz. voor die der weezen
en onbekwamen; maar ook in gebruik voor ambts-
bedieningen van soortgelijken aard, als voor arm^
meesters , kerkmeesters, gemeente-bestierders, klooster-
voogden enz, fr. „mambour,^* en gênêral tuteur,
veillant è la protection et aux interets d*autrui, en
portie, des orphelins et des ineapables; ce nom
était en usage pour des fonetions d^une nature
analogue, teUes que pour dés maitres des pauvres,
des marguiUiers, des administrateurs de commune,
des avoués de monastères, etc. Kil. Mondboor/
mondbaer. j. mom boor. Tutor, Maigne d'Amis:
Mundiburdus. JPatronus, defensor, tutor; defen-
seur, gardien, proteeteur; ol. manbour, manbour-
nissière. || Omme dat wi begheeren en mejnen,
dat die goede en renten van den gasthusen, van
der taflen des Heilichs Geests, der fermerien van
den Beghine . . , wettelec bekeert worden ten meesten
orboer en proflte van der yorscreven stede, soe
willen wi en bevelen dat die rait van onser vorser,
stat mondboeren vortane altoes setten en maken
[salj , enz. — Van den huse van der Banc bi
Lovene [nl. Terbanken] , daer die besiecte wonen, . .
dat die rait . • . twee mondboeren aldaer setten eü
maken sal. Brai. veesten II 612 (1368). De mom-
boiren van den Heiligen Geest in Onser-Yrouwe
capelle. Batmabkbbs, Kerkelijk Diest 389(1376)...
home Bauderike en anderen montboren. Schepenbr,
Diest 8 Sept. 1309. Die geswoeren momberen en
gemechtigde der geheel gemeijnte Yrijhegt Monte-
naken. lËsii psvxbbs . Montenaken 1 62 (1634). De
mombers der Yr^hegt van Montenaken. 68. Die
momboren en scepenen der Yrijheit van Dormale.
Bekenk, v. Brah, reg. 132 fol. 47. De geestelijcke
Sersonen, soowel als de bu|jtenschutters, die van
e meyerije van Montenaken niet en waren , moeeten
op die Kamer eenen wettigen momboir hebben.
II 247.
2) Rechtelgoke momboor. Door de Wet
aangestelde voogd, fr. tutewr nommS par la LoL
II Bechtelycke momboiren moeghen bij decrete van
den heeren oft van den weesmeesteren, der wees-
kinderen goeden wel valide vercoopen. C. o. Asttw,
1646, X 16.
3) Testamentelijcke momboor. fr. tuteur
testamentaire. || Weeskinderen en simpele persoo»
nen, die tostamentlycke momboiren hebben by hen
vrienden, ais by vader, moeder, grootvader oft
grootmoeder, en andere geetelt, en staen onder
de weesmeesters nyet, maer staen immediaie onder
burgemeesteren en schepenen van der stadt, als
oppervoechden C v. Antw. 1546, z 3.
4) Vreemde momboor, fr. tuteur Uramger,
Zie BlJSTASlTDB MAK II 186.
5) Zaakgelastigde, fr. mandataire. || Aangaande
den momboir des landheeren, denzelven beleyd
en verantwoord alle zaken, van wat nature dat sy
zyn, des landheeren privilegiën, rechten, gereoh-
tigheyd en jurisdictie aangaande. C gr. Loon II
334, Reekhem ii 17.
6) Chmachtigde, fr. fondê de pouooirs. || Eyn
yegelyck mach syns selfis wort doen by hem oft
synen mombaer. — Dat die eerste claecht aal mogen
gescieden by einen gemeohtigden momber. C. gr.
Loon I 12 a. 16. 17.
MOMBOORIË, MoKTBOBiB, Maiibübnib (Mond-
borie, momboirie), zn. v. Kil. Momboordije, mond-
boordye. Thttda. Mamburgium, mandiburdium j*
mundiburdium , olim defensio ^ tuitio. Voogdij, fr.
tutdle. II Mundeburdem vd defensionem. Yajt
LoEBBBK, St, Fierre 23 (941—966); U. 27 (948).
In mundeburdum vero vel defensionem ex ipso
monasterio habeani. Piot, Cart, I 8 (938). Munde-
burdem autem et defensionem ab eadem ecclesia
haberent. Ib. 19 (1059); ü. 27 (1089). Dese voer-
screve mondboeren . ., aldus van onse stat rade
gheset, willen wi dat si altoes, van jare te jaie
half afgedaen worden en verset, also dat elc twee
jaer lanc in ene mondborie bliven sal. BnA,
Teesten II 613 (1368). Zie onder Momboob. Ghe-
l\jck oock niet en zljn arrestabel, apprehensibel,
noch convenibel in recht deghene die staen in
curatele oft momboirdije. C, v, Brussel 1606 a. 87.
Compareerde voor ons . ., schepenen der justitie en
Yrijheyd Montenaken, jouff. Oatharina Heeren,
weduwe van haer eerste houwelgck wglen P. Wou-
ters, en Lambert Mottaers van haren lesten, weleke
ons heeft verolaert uijt hare moederlijke magt en
mambumie te stellen , . . haren sone Sr. J. Fr.
Wauters, onsen medeschepen, denselven begiftende
met eenen tennen lepel en oommeken, en met
veijff stuyvers jaers, weleke sy is affecterande op
de generaliteyt en specialitegt haerder goederen,
KxHPElTEBBS, Montenaken, 1 246 (1 767). (Te Antw.
gaf men 2 oude groeten. C. v. 1670 blz. 482; v.
1582 blz. 836.).
MOMBOORINNE (Monboryüne), zn. Voogdes,
fr. tutriee. || Als de vrouwe vooghdinne oft mon-
borynne van hueren kinderen geraaiot wordt Y.
D. Tav. 319 v».
MOMBOORSCHAP (Momboirsoap) zn. Voegd^,
fr. tuteüe. Kil. Momboorschap. Tutela.\\hyahe^
Palecke . . bekende , gheloefde en bewieade aan
haer huis . . . twe scellinghe . . siaers erftsys den
momboren „van den hymden en van den sooen" in
sunte Sulpiciuskercke van Dyst, te hane mom-
boirscap erfleec te hebbene, en hon en die in de
momboirscap comen solen na hon, te drien tgden
siaers . . . daeraf te vergheldene. Sehepenbr, Diêst
25 jan. 1330. Zie Momboobie.
MOM.
MON.
217
MOMCANTSE (MoininenGantse, mominecaiiBe)
2X1. Een mommenoantse werpen. De ieerlin'
gen werpen ^ fr. Jeter les dêe. Kil. Momkantse.
AUa larvaiorum. Adr. Janiae Al op al wagen en
in een kantse setten. 8e mettre en hagard, ou de
vaincre ou deeire vaincn. 'Aleam omnem jacere. \\ Die
hebben togenBeen een mommeneantae geworpen : wie
yader Tan den kinde soude sijn dat zy draeght. —
Dat Beemaert yan der Heijden en Bertelmeeus int
Toetweegheken hebben omme myn kint mommecanse
geworpen: wie van hen beyde daeraff de yader
Bonde sgn. Bcutd o. Brab. Beroep leenhof v. Denme,
proeee De Oremere $ JSlskens 1534. Wie . . . eenigh
yerboden spel sal hantieren , . . met teireling en
mominccanaen, dobbelen , quaertBpelen , pickelen , . .
DB Pb. en Bb. XXIII. ^0^020 76 (1661).
MOMMEy sn. JEene bierêoortj fr. eorfe de hi^.
Kil. BI o mm e. Cerevieiae genus, \\ Een püpe mom-
men, 1 penninok. Hans(U6l 1567.
MOMMEN, OW. JEen zeker verboden spd, fr.
eeriain jeu prohihê. \\ Waert dat enech geselle op
der camere of onder, daer dat geeelscap yan der
Leliën generalyck vergadert ia, speelde met teer-
lingen, 't Bj dobbelen passen oh mommen , oft
enich ander tu^scherye bedreve, sal yerbneren z
stnvers. Kaart d. Leliekamer te Diest, 1562, a. 25.
MONITIEN, sn. my. Qereoktelijke vermaning of
vermaanbrief van een geestelijk hof, fr. avertissement
juridique ou eeclésiastique , monUoire (Maigne d'Amis
Monitio). || Indien jemant hem behielpe, 't 27
heesBcher oft verweerder, met monitien ofte ander
execatien van den gheesteliken hove, in weerelieke
saken, hy sal boeten z pond, etc. C o. Ccusel 387.
MONJOUW, zn. Zeker teeken dienende tot weg-
wyger, paaH, fr. eertain signe indiquant Ie chemin,
poteau indUioteur, \\ Hem, snllen oio alle die gene,
die op die heerstraeten oft andere groote wegen
woeneohtioh zQn, eeniegeiyc onder zynen bedryve,
souldioh sgn te stellen monjonwen oft andere ge-
richte bekende teeckenen, daermede eeniegelijok,
te wagen, te peerde en te voete passerende, sal
beweeght en gewesen worden tot anderen steden
oft plutzen daer zij wesen willen, om de gerechte
beerstraten oft wegen te volgen. Bekenk, v. Brai,
reg. 136. fol. 260, ord. 24 apr. 1510 a. 8.
MONOPOLIUM, zn. Oproerige vergadering^
werkstaking f fr. reusemhlement sêditieux^ grève. ||
Die zziye maniere van criesme oapitael is geheeten
monopolium ['t voorgaande eonspiraoio is doorge-
schrabd] , en is , als iement hem pijnt in een lant
oft in een Btadt vergaderingen te maken, hetzij
onder ambachten oft onder neeringen, oft onder
de gemeynten, om den heere, oft zijn wetten; oft
raide daartoe te brengen, dat zij hem geven eü
yerleenen sonden ennige vrijheiden, oft ennige
ponten die sg souden mogen begeeren, geiyc oft
zQ zeyden: wy, van solcken ambaohte, en willen
voirdaene niet anders wercken dan aldus, noch min
wijnnen dan aldus, oft dyergelgcke opsetten; en
dese mifldaet is oic capitael. V. d. Tay. 79 Y^.
MONT. Zie MüVT.
MONT, zn. Momherdij, voogdij, fr. tutéUe, || Bien
que quelques-uns des enfants d'une veuve, qu'elle a
en sa garde, meurent après leur père, sa mambournie
(haer mont) ne meurt pas en même temps: vers
1260^1271. Procès'tferb. Comm. d. ane, loisy Y
164, Bapport Qheldolf,
MONTBOOB. Zie Momboob.
MONTE, zn. v. Yan eene rente. Kroos, interest^
fr. iniirit {Jl^une rente). La Cume : M o n t e. 2^ intérit,
II Omme dbeBohyncken van Mer Jacob, myna Heere
van Pamele eenighe zone, met zynder weerdighe
bruyt, ter congratulatie van zynen nieuwen huwe-
licken state, zoo zyn de naervolghende ghezwoome
en mannen van den Bade , dier (?) omme tselve be-
schyncken te doene, hebben (?) gheaccordeert inne
dlichten van vyf ponden 'grooten tsjaers , ten lyve
van . . , en de monte of jaerlicksche verloopen be-
taelt te werdene by ghezwoomen. Auden. meng. Y
358 (1550).
MONTSOEN, zn. m. v. en o. 1). De verzoenings-
kus op den mond, dien de misdadige aan den mond'
zoener geeft ^ fr. Ie baiser de rSeoneUiaiion que U
délinquant donne au réeonoUiaieur sur la bimohe.
Kil. Mondsoen. Osculum Sf TVansaetio sive eo»'
eüiatio eonfirmata oseulo, Lacomblet, Urk. TV 807
(1269): . . . pacis que vulgo dintur mutsona, || Soo-
wanneer ymant eenige neerlaege [l. neerBlach] heeft
gedaen, die moet met de naeste vrinden van den
affly vighen, diea tselve, volgende deser stadts rechten
toestaet, hem vereenigen en doen den montsoen,
in der maniere hiemaer verhaelt. C. v. Antw, eompU,
YII viy 1. (Men leze heel dezen belangvoUen titel,
alsmede titel zzii der Impressae). Zie ook Maxch-
SOEN.
2) Met aandeel van de zoenpenningen toekomende
aan den wettelijken mondzoener; het overige deel aan
het gerechtigde maagschap behoorend, fr. la part
des deniers de la rêconcUiation revenant au réeon-
eiliateur Ugal; Ie restant appartenant è la parentS
y ayant droit. \\ Doudste broeder sal hebben de
montzoene, dats terdendeel van der zoenen. C. v.
Auden. 2<)« d. blz. 32 (1324). Alsoo verre het tou-
cheert het montsoen en maechsoen, heeft de voor-
nomde N . ., over den mesdoender, belooft te betae-
lene.., ten daghe van den voetvalle, de somme
van seven en twintich ponden grooten Ylaemsch.
C. V, Oenf II 376 (1564). It. C. kast, Iperen, c.
216; C. V. Assenede 1 11 — 14; C. v. Kortrijk n 4.
MONTSOENER , Mobtsobitbb (Montsoender ,
moetsoendere) , zn. Verzoener , hij die bevoegd is om
te onderhandelen over de voorwaarden en de penningen
der verzoening, fr. réconciliateur , ceUn qui a qualité
pour traiter des condiiians et des deniers de la rScon-
eiliation. Kil. Mondsoener. Osculator 8f TWansaoiot
osculo, reconoUiator. || D'outète sone is montsoender
van den vader alleene, en de soenpenningen behoo-
ren den outsten sone alleene toe; en alsser geenen
sone van den dooden en is, alsdian is den outsten
broeder van den affly vigen alleen den montsoender;
en als den dooden geenen broeder en heeft , alsdan
is den vader van den dooden den montsoender. C.
V. Antw, compü. YII viy 2, en vlg. Dan compt
den misdadigen, en by oorlove en teecken van ae
vrinden, cust den montsoender aen synen mont.
Ib. YII viy 16, Van den Soene. It. C. v. 1545 i
27. 29; lll 14; C. v, Herentals ziz 16 en vlg.;
C. stad Mechden n 34 en vlg; C. v. Kortrijk 11
3; C. V. Aalst vii 17; Auden. meng. I 248; C,
kast. Iperen c. 216.
MONTSPREKENS, (MoKTSFBXZBirDx), byw.
Mondelings, bij monde, sprekende, fr. oralement. || Zoo
wat scepenen dat die heere vermaend iof doet ver-
manen, iof met zinen ghezwoomen knape mont-
sprekende,.. C. stad Brugge I 293 (1304). Te
commene bi garsoenen mondsprekens, 441 (1396).
It. C. V. Gent II 264; O. v. Cassd 107; C. v.
Aalst 306; C. leenhof burcht v. Brugge ltiii;
Leenrecht v. 1528 fol ciy r^ — Sprekens monts.
IIDat quamen in propren personen N. N. ., vor
hen selven . . , en voer haren anderen medeporters , . .
en in haren naem, sprekensmonds kinden en leden . . .
248
MOO.
MOO.
BfiA, Têêiiên n 629. 538 (1367); de Lat. tekat
segt bis. 626 per vivae vocU organumj en 633 üivae
voeiê oraoulo.
MOORDELINGE, bijw. IMUglijh , verraderl^h ,
tx. imAdieutement^ traiirêUhemeiU. Kil. Moorde-
lincks. Intidiot^^ more eicarii. vulgo mordricè.
II Soo wie iemanden heymelijcke , moordeliDge oft
andensinta sloege, quetete oft mishandelde. C. v.
Dieet, K, v. vechten XYi E. a. 1. Mids dat bQ moer-
delinge met bespiedinge doet gesteken hadden
wilen ... Pboost, Droit d'aeüe 93, ZY E.
MOORDER, zn. Moordenaar, fr. aeetuein, meur-
irier. KU. Moordenaar /moor der. Momieida eto.
II Alle roorders, ontscakers , . . C v, Antw. 1545 i
43. Moordere [sar. moordenaers] . ld. oompil, YI
iy 28.
MOOR- of MOERKINDEREN (Mort-, moort-
muerkinderen) , zn. my., ook Ribjludbk genaamd.
Zekere lagere etadehedienden , met velerlei dieneten
geloêt. Men ontmoet te reede te Brugge in 1291.
Te Oent zijn de moerkinderen geweett: nachtwakereg
opleider e van kranksntmigen , die rampzaligen loten s^'
de ijzere moeiten aandoen; executeur e der peetzieken/
arbeiders i meetrapers en vergaarders s toetiektere
der straten, onder H opzicht der reinheid; markt'
meesters; processie-bewnUcers. Zie FbjlKS de Fotteb,
Oent I 375, die er w^dloopig over handelt; in de
„opsomming" hunner yerrichtingen had hij ook
hanne deelneming in de heertochten der gemeente
kunnen yermelden. Zie ook hieromtrent Gilliodts
yan Seyeren, Inventaire V 104-109. ir. moerkinde-
ren (balageure des rnes), aussi appelés Ribaupb.
Certains serviteurs de la viüe d'un ordre inférieur
éhargês de divers services. On les rencontre déjè è
Bruges en 1291. A Oandt les moerkinderen furent:
vetUeurs de nuU; chargés d^amcncr les foue et de
metire les fers è ces malheureux; „executeurs** des
pestiffrés, ou chargés de veilier è Vobservation des
preseriptions édictées d leur égard; balageurs des
rues, ouvriers; surveillanis des rues quant è la prO'
preté; surveHlants des marchés; surveillauts des pro-
oessions. — Coninok v^an de moor- of moer-
kinderen of ribauden, te Brugge graaf
geheeien. Hij was te Oent ook meester van de vaga-
honden, en al de ingezetenen, die geen poortersreeht
bezaten, stonden onder zijne toezicht, alsmede het
volkje der ontucht. Hij was geen onbeduidend man ,
immers, voortien van eenen tUververgulden en ver-
sierden wapenstok, leidde hij den magistraat op
in alle plechtige omstandigheden, fr. roi dee moer-
kinderen OU dee ribauds. Il était, a Oand, y^naitre^*
des vagabonds, et tous les haütants qui ne jouis-
saient pas des droiis de bourgeoisie, ainsi que les
prostituees, étaient places sous sa surveUlanoe. Il
n'était pas un personnage instgniflaut , vu que, muni
de son bdtan d'argent doré, il précédait Ie magistrat
dans touiee les circonstances solennelles. Zie alnog
7r. de Potter l. e. 378. 379; it. Fetit cart. 209;
Diericx, Mém. s. la viüe de Oand II 535; P.-B.
amtr. 1 aug. 1714; II 531.
MOORKNECHT of GoKiBCKSKlirT. Zie het yoor-
gaande. || 'tSanderdaeohs naer dese iusticie broch-
ten die moorknechten die sgragen yan den sohayotte.
Fbbs. Van dbb Haeoheit, Ber. tijden, III 313.
Supplieert en yertoocht in alder reverentie Joos
de Mets, conyncxkindt ofte moorknecht deser
stede , . . hoedat . . . Fbans sb Potteb , Oent IY
472 (1554). Up den xiii«n dach van mege , . . was
den ooninc van de moorknechten , . . tsmorghens
ten Yiii hueren doen ghereet maken eenen ketele
efi boBohoolen, een vremde nyptanghe en ander
inatramenten. Fbbd. Yak dbb Hab&hbit, Ber.
tijden, IY 70. Keeren de supplianten tot uwe "EXe,
biddende beliefye ghedient te sgne te ordonneeren
aen den coninck van de mortkneohten allee te
doen ruymen. Fbawb de Potteb, Oent V 274 (1670).
MOORMEIJER, Moebkeijeb, zn. m. Meesier-
strcuUveger, it. maire des boues. jj Den moormejere
geg. over zgn wedde, tan den vulenesse yan der
strate wech te doene , van desen jare . . yj Ub.
Stadsrek. Ninove, 1632. De voors. pene te bekee-
ren in dry derde deelen, 'teen tot profyt yan..,
en het derde van den officier oft moermeyer. C.
V. Brussel, Servit. a. 81. Sist. de BruxeUes 11
624. — Yergelijk dit w. met het later volgende
MoosKiJDEB, moesmeger; zou de moormeger ook
geen moormijder of moorruimer zijn?
MOORT , Zie Dootslach 2) I 367.
MOORTBRANT, zn. Brandstichüug met het
bijgaande doel om te vermoorden, fr. <ioiion d'in-
cendier, dans Ie but d'assassiner en mime tempt.
Kil. Moordbrand. Incendium violenium. || Sowie
moertbrant, ochte roef, ochte transeneringhe dade
binnen der Yryheit, hi verboerd syn lijf. Charter
van JTaalhem, 1365, a. 19. It. Brab. Teesten I
717 (1304); de Pb. en Bb. zin. Kaprijk 52; xzvi
Bupelmonde 62. Zie ook Aebebken.
MOORTDADELIJCK (Mooidadelic, mordade-
like), byw. Moorddadiglijk , verretderlijk , fr. e»
assassin, traitreusement. \\ Ghevielt, dat een portie
van Brucghe oame by nachte ten Yryen , . . en
sinen viant dootsloughe iof stake binnen sinen
huus en in siin bedde mordadelike, ..Ce. Brugge
I 390 (1317). Zo wie berucht es, dat hy eenen
anderen brooht heeft van live ter doot, moordadelic
en bi naohte. O. v. Aalst 450, XT E.
MOORTDADICH (Mordadeoh, moordadioh),bn.
Moorddadig, fr. homieide, meurtrier. Kil. Moord-
daedigh. Momieida 8f mortifer, jus. || Qui ca»t-
pulo aliquem oooiderit, dominus vindioabU de eo
tamquam de mordadeghe homidda (sic). Als de
bailUu zuloke faite [nl. moorddaet] of andre £ute&
van ontscake, vredebraken of andre, die over
moordadighe faiten gherekent zQn, berechten wille.
C. V, Aalst 490, xv E.
MOORTDAET (Mordaet), zn. Moord, dooddag
met voorbedachten rade , fr. meurire, homieide eommis
avec préméditation. Kil. Moorddaed. Momieidiuwt,
latroci^ium, || Dominus comes retinet eibi^ ad jus-
tificandum per euriam suam, murdiflcaOonem, id
est mordaet. K. v. Veume 1240. Die een wyf
vercracht, of yemene dootslaet, of mordaet doet,
es souldigh sijn hoeft te verliesen. K. v. ter Piste
1265 a. 37. Yolghende den wetten yan der stede,
alse een dootslaoh by nachte gedaen es,., dat
fiait es ghereputeert over moorddaet. C o. Aalst
490, xy E.
MOORTHOECK (Moe->), zn. m. Sen oord,
waar een moord lichtelijk en onbekend kan begaan
worden, fr. un endroit ot^ un meurire peut étrt
aisément eommis et r ester ignoré. || Dat nelTeDS
derselver zynre lastvercregen erven een ander strste
leeght, soe men ten vesten van deser stadtwerte
opgaet, die mitten eenen eynde niet recht doers
en gaet. maer es tegewoirdelyck eenen moerthoeck
eii Borgelgcke plaetse , ghelyck eenen saok , aldair
men binnen cortten jaeren herwerts bevonden heefk
luden dootgeslagen oft gesteken te zijne, soedat
nijemant, in perijckel eü benauwt wesende, hem
tegewoirdelyck dairdoere en soude connen gesalveren
oft gevlieden, alst van noode waere. Bekenk. e.
Brab. reg. 138 fol. 207 , Consent 27 juni 1581.
MOO.
MET.
219
MOOSMIJDEB (Moe»~, moMmeyer), in. 81^
witgvoerdêr, siraaiveiger ^ fr. mleveur des hcmeSf
haiayewr des mes. || Alle yeertien dogen moest
ieder zijne deur keren en het slijk wegvoeren. Op
de markten en bruggen werd dit door een daertoe
aengesteld persoon verrigt, welken men» in de
stadsrekening yan 1899, onder de benaming Tan
êUfkmyder vindt aengeteekend. Buiten dezen waren
er nog geene hoegenaemde moosmyders. Mbbteks
en ToBFS II 397. Straeten schoon te houden;
moesmejer moet yoor elke wyke houden twee
peerden met bellen , en daertoe dienaren en knech-
ten. GÉNABD, Antw. aroh. I 240 (1560). Mose-
meyers het slyk niet doende opnemen, soo mag
iedereen hetselve haelen en wegvoeren, niettegen-
staande de pacht van 't selve. 363 (1583). It.
II 3, 4, 5.
MOOSMIJDEBSCHAP, zn. o. Dienêt van het
êtraaiveffen of weghalen vam hei slijk der straten,
fr. service de Venlèvement des houes des mes, || Ver-
pachtinge van het moesmeyerschap. Ib. 280 (1564);
%i. 395.
MORDERICH, bn. Yan een paard. Snottig,
droegifff fr. {d*un cheval) moroeux. Kil. Morde-
righ) oft murderigh peerd. fland, JSguus asthma-
tieus, pUuitosns. gai. morvemx. || Dat men, van nu
voirdane, de morderige perden,., in de drencken
bynnen der stad gelegen niet drencken en zal.
MxBTENS en Tobvb, III 622 (1427). Zie Dbbvckb.
MORGEN, Mbbgev (Merge), zn. m. Zekere
landmaat f fr. (mesure de terre) arpent (?). |i Izi
gemet maecken i bunder; ii gemet = i merge;
III merge = ii bunder. Yan Spiibibck , uiteene
lyst van evaluatie van de| xTi E. — In Hollant
(wordt gherekent) met merghens; ontrent s^Her-
toghenbosch met merghens en lupzaden. C. v.
Brussel, Landmaten 361.
MORGENGAYE, MoBOBNaiPTE, zn. Geschenk
door den man, naar oud Oermaansch gebruik j des
morgens na den eersten huwelijksnacht, aan de vrouw
gegeven, hetwelk echter ook vóór het huwelijk, als
l^oohi of weduwgift besproken en haar verzekerd
werd, fr. présent que fait le^ flanoS è la ftanoU^
selon Vantique usage germanigue , Ie matin après la
première uuit des noces^ et quifut, toutefois, convenu
et Jmi assuré comme dóuaire avant Ie mariage. Kil.
Morghengave/ morghenghifte. germ, sax.
sicamb. Antiphema, danatio propter nuptias, dos
a marito profecta, vulgo morganatica, morgengeba,
quasi dioas donum maiutinum. Zie Ghrimm*s Vör-
terbuch v^ Morgengabe, en ReohtsaUerthümer
441 en vlg.; Maigne d*Amis Morganegiba;
La Cume Morgengave, en Defiscqz en Honincks
I 25. II Dat niemene, die poortere of poortighe es,
eenighe bruut iof brudegome en ghifte, dat men
heet morghenghifte. C. v. Brugge I 854 (1305).
MORGENGELT, zn o. Zekere geldelijke onder-
stand vrijwillig gsgtven aam eenen vortt, tt. oertaine
siAveniion librement donnêe è un prince. || Dat wg,
om oedtmoedichs vervollechs wille onser goeder
luijden en ondersaeten van der Haege, ommenegen
truwen d^ensts wille die zij onsen voervaederen,
zaliger gedachten, en ons voer dese tyt gedaen
hebben, ons dagelijox doen, en, oft God wilt,
noch doen sullen , eft oiok omdat zg ons gunstelijck
en willentiyck dat morgengelt gegeven hebben,
geiyck anderen onse landen en steden. Rijksarchief,
Mélanges du Orand Conseil, Charter v. Willem,
hertog van Be^en, 6 nov. 1407.
MOROENSPRAECK (M—ake), zn. 1) Terecht-
tUÜng der lakengüde te Antwerven^ ft. séanee du
I iribunal de la draperie è Anoers, Kil. Morghen-
spraecke. Dies iuridicus matutinus Aintwerpiensi-
bus usUatus, Il Wordt aldaer [nl, op de Laken-
halle] in ordinarisse saken [r{. betreffende de
wollen werken en drapperg, benevens het verven
en bereiden der wollen stoffen], alle acht daghen
recht ghedaen, des maendachs vocmt de noene,
dVelok men de morghensprake heetende is; oft
des woonsdaechs, sooverre des maensdaechs hey-
lichdach is. C. o. Antw, 1582, T S; it. b. Zie
Mertens en Torfs, I 313.
2) Zekere vergttderingen der gilde van den hand-
boog te Brussd voerden ook deten naam , fr. eertaines
réunions de la gilde des archers ^ BruxéUes por-
taient aussi Ie nom de morgenspraken ou délibérations
du matin. Kil. eoUegium matutinum. || Soe wat ghe-
sellen van der gulden ontboden selen zyn te like
of ter morghenspraken met der gulden Imapen , . .
A. WouTBBS, Sermens 24, Ord. 1454 a. 10.
M0RTALI8EËREN, bw. Yan goederen of be-
zittingen. In doode hand brengen, het betUtingsrechi
schenken, met vrijstelling van alle lasten jegens den
Staat , fr. etmortir {des biens ou possessions) , donner
Ie droii de posséder , (tvec exemption de toutes chargee
envers VJEtat. Zie ook Doodb hakt c.) I 555. || Doe
ontboet Boudin Apkin den abt van Sente-Bertins,
en gaf hem en zinen cloestere eewelic de Aeerscepie
van Poperinghe, dewelke heerseepie hy hemlieden
mortaliseerde. Jak y. Dixkupb 40.
MORTIER, zn. Vijeel, mortier, fr. mortier. Kil.
Mortier. Mortariwm, pila. || Oentenum mortari-
orum 2 den. Tol te Domme 1252. — Mobtieb-
BTOCK, zn. Vijtelstamper , fr. pHon de mortier. Kil.
Mortierstock, jZofKJ. JPistillum. \\ Biortierstocken.
Brugsche tol v. 1269.
MORW (Mour), bn. Murw, tocht, week, teeder
fr. tendre. Kil. Murwe. j. morwe Miiis, moUis.
II Dat men alle graen, hsirt efi mour, stellen zoude
up den ouden feur. Zie Fobb. — Noch Du en
hadste wieghe, die Dyn morwe leden onthouden
hadde. Hondert merkinge 75 v*.
MOSSELEN, zn. mv. Zooals thans, fr. des mou-
les. Kil. Mossohel. MusouIm^ marinus. || Qui
ferunt mosUn in ooUo suo nihÜ debent. Wabkkökiq ,
Brab. tol v. 1199. a. 18. II. Urk. 22. I scip met
mosselen, dat es sculdich enen ouden groete. Tol
te Meehelen 1391 a. 21.
MOSTUER, zn. Fr. mouture. Zie Geicakck.
MOTAEL. Zie Metaxl.
MOTE, MoTTX, zn. Yan een leen. Meuveltje,
waar het kasteel op stond, fr. motts, butte, éminence
sur laquelle se trouvaii Ie chdieau. — Het kasteel
verhief zich op eenen heuvel, afronderiyk, te mid-
den van eenen vgyer of een moeras, omgeven van
eenen muur en beveiligd door torens en ander
verdedingswerk. Baepsaet, Analyse nr. 388. || Hun-
singhen eü alderande boomen staende op de mote
van eenen löene,.. besloten met eenen walgracht,
portale en walbrugghe, volghen ter eerster doot
den leene. O. v. Auden. xxii 12; ii. Cah. prim. Yi
8. It. C. V. Kortrijk zv 21; db Pb. en Bb. I.
Mariokerke 19, 30; III Bonse 11 ; XII Zulte 11, 13.
M0THUI8, zn. Euis van ontucht, fr. maison de
prostitution. Kil. heeft Mot, en Motkasse. Lupa-
nar immundum , prostibulum. || Wy belasten ook alle
officiers en magistraateu in de steeden en dorpen , . .
alle bordeelen, hoerhuisen, mot* en ravothuisen te
weeren, te verstooren en uit te roeien. C. hertog-
dom Limburg, JSgtreglemeni 1656 a. 73 blz. 382.
MOTTEN, zn. mv. Zoenpenningen van monsle^,
wonden en venmuki^gem Q) fr. deniers de réeonaUi'
220.
MOT.
MUN.
aÜou du éhef éPhomieide^ plaies et mnHla^oni, || Hoe
men beteringe betalen sal. — Item, motten syn
te halff meert en Sint-BemeyBmisse , eto. C. gr.
Loon. I 71.
MOTTOëN (Motoen, moutoen), zn. Gouden muni
geslagen onder Jctn iii, hertog van Braibant (1312 —
1355) I fir. monnaie d^or frappée soue Jean 111 f duo
de Brabant. || De keizer van Duitschland, Lodewyk
yan Beieren liet aan dezen vorst toe goaden munt
te slaan: ipse dux Jokannes^ ejuedem indnlti vigore,
feext \]bi (iiZ. te Antwerpen) eudi^ per Faleonem de
Bietorio, tcuta aurea, quae in vulgari theutonieo
Faucons schilde eive Antwerpsche schilden «««cff-
pantur. Van pbb Chijs, Hertogd, I 68, 69. Zie
ook Lam II 137, en Heylen paetim,
MOUCHEN, zn. my. Spieën, spioenen, fr. espione.
La Cume Mo ach e 4^ Èspion. \\ Alwaer zy ghe-
commen zynde, yraechden in de herberghe, . . daer
woont *twyf yan Gomelis Tyts, kerekebreker lati-
tant, of daer gheen monchen [l. mouchen] gheweest
en hadden, daerby yerstaende die yan de jasticie.
DB C0T7SSB1CAKEB, TroubUs relig. I 214 (1567).
MOUCHOIR^zn. Soort van zakpistool, fr. sorfe
de pistolet de poehe. La Cume heeft er het synoniem
bidet yan. || Verbiedende sijne yoorschreyen Majes-
teyt wederomme wel ezpresselyck ... het ghe-
bruyck en draghen yan de cleyne pistoletten, ghe-
segt Bidetz en mouchoirs, PI, v, Brab. 16 febr.
1627; II 185.
MOUT, zn. Zooals thans, fr. moZ^, drbche. Kil.
Mout. Bgne, buna : hordeum madefactumy eto. || Qwod
JPrepositus dieet dare diete Majorisse etefus fnarvtOy
ad paseendos hospiieSf fimum deducenteSf duo nal-
sters süiginie et iria halsters mouds, et i yirtalem
pisarum^ et I ccueum duorum solidorum. Vak
LoKBBBV, St'Fierre 288 (1249).
MOUTWAGE , zn. y. De aecijnsen van het wegen
van het mout, fr. les aceisee de la pesée de la
drbohe. \\ Den ontfanger yan de nieuwe middelen,
bestaende in een yijfde part yan de moutwage. C.
V. Maastrieht 372 (t665); de Fr. tekst zegt: des
atsgsee du braae [nl. brai of brag\.
MOUWE (Mauwe), zn. IJseren mouwen.
IJzeren armplaten ^ armsehenen tt. brasswrds. La
Cume B rass al. Asrmwre de f er. \\ Faesschen yan
yserinen mauwen, ofte met schenen, ofte met
platte mauwen. Kb, v. Auden. 1228. Van wapenen.
Zie ook FoBFOiiTT.
Ter mouwe, bijw. Verraderlijk y fr. traitreu-
sement. || Waarop den schout antwoord: zoo klaag
ik dan hier oyer N. (en noemde de handdadige),
en zegge hem aan: dat h\j N. (hier noemde hg
den doode) gedoot, gemoort en ter mouwe (dat is
yenraderiyk) gewont heeft. Boby, Woordentoik 593.
MOUWEB (Mauwer), zn. Korenmaat te *sMer'
togenboseh ^ i/, mudy ir. mesure de grains d Boie»
Ie- duo = Vi Uiuid. || I mouwer := een half mud,
= Yiii loopen, = III sisters rocz Bosch. — Het
capittel yan Boxtel heft uuyt de goeden yan Ghys-
bert den Dapper een mauwer oft half mudde rog-
ghen. Bijksarch. Bekenk. nr. 18341 , Conjiscatione
Boiêleduo 1573-1574.
MUDDE, zn. y. Mud, mudde, fr. muids. Kil.
Mudde. Modius. varia apud varios mensuren,
U Brusselsche mate: 1 mudde rogghe oft terwe
= 6 sisteien oft 108 gelten. C. v. Brussd fol. 370.
Yort maken yi sester een mudde. £n es te yer-
stane, dat dat es die mate yan al den come dat men
yint, yan tarwen, yan rogge, yan gersten, yan
erwiten, yan bonen, yan witsen [«2. yitsen] en
yan sade, sonder alleen yan eyenen; want deyen-
sester dat houdt meer dan troggenseeter wel nn
waelpoyt eïï een half corens. — Mudde ooien: al
Boo groot es dmudde eyenen, soe groot aal mit
rechte dmudde colen. Belg. m^s. lY 261. 262. 1
mudde tarwen. Oork. mei 1249. Tier mudden
wijns. Auden. meng. II 470 (1456>.
MUDëNIS. Zie Motxnis.
MUECKEN (Meucken), zn. o. Zie VLrvcox
2) II In de Casseliye yan Audenaerde [wordt
gherekent] met yierendeelen en mueckens. C. «.
Brussel, Landmaten 361.
MUERCKEN-MAET, Mübbtkek icatb. |i Een
meurken mate. G^nabd, Antw. orcA. XYII 234,
Inv. Van Sehoonbeke, In 't baekhuis. (1556). Zie
MUEBTB.
MUERCOBSTER, zn. Pleisteraar , fr. pldtrier.
II Deze yery uiden en leyden als eene korste, met
leem oft moortel, langhs de balcken (tot een
meerder yeroiersel) daerin perssende en uytbeeldende
yerscheyde flgueren yan engels, menschen, dieren,
yogels , yisBchen, yruchten en andersins. D aichovdbb
Orootdadigh. 529.
MUERPLAET, zn. Drempdstuk, fr. sahlibrt.
II Alle gesaegt eykenhout, als balcken, felieren,
muerplaeten, rubben, stijlen, eto. worden gemeten
rubsgewijs. Begl. ediflciemeters 16 jan. 1705, iil 1.
MUERTË, zn. m. Zekere lengto'maat^ fr. mesmrs
de longueur. \\ Elcken kareel sal moeten gebacken
blyyen eenen yoet, als hij gebacken is, en twee
kareelen eenen yoet breet, min eenen muerte.
Bekenk. v. Brdb. reg. 135 fol. 298. Zie ook Mvbb-
CEBN-UABT.
MUYE, zn. y. Moei, fr. tanU. \\ Die sytyellige
guederen, oomende yan broeder, suster, oem.
muye, neye, nichte. O. gr. Loon I 7 (1548). Ziet-
yallige goederen ooemende yan oom oft muye. O.
U^ge, Ord. graafschap Loon 26 juli 1624 a. 23,
2 Série t. III 42.
MUILBAELCKEN (Muylbaelken), zn. o. Zie
Fabdbbl. II Yiyenneghentioh fardeelen, genompt
mnylbaelkens. G^nabd , Antw. arch. tii 223 (1532).
MUILSTOOTER, zn. Kwakzalver ,fr. charlatan.
Kil. Muylstooter j. Kasboeye. 4;9yr#a, oifoit-
lator; falsas reliquias deosetdandas obtrudens, \\ Yan
rybauden te wandelne. Dat yan nu yoortan alle
rybauden, ledeganghers , sgnde sonder mgncke oft
beheyelthede, eü oic wyfs yan gelgcken state,
muylstooters en andere tusschers yerboden staen
te wandelne in de Castelrie yan Ypre, en ts
gane up aelmoesene. O. kast. Iperen, o. 122. li.
Fr. de Potter, Petit earf. 139.
MULCTE. zn. y. Boete, gMboeU, fr. amende,
peine pecuniaire. || Een arbiter mach imponeren
een mulcte, mair geen pene; en dat onderscheyt
tusschen een pene en een mulcte is dese: een
pene es in den persoon en int geit, als sg is in
den rechten geordineert en zekerlijo geïntroduoeert;
mair mulcte is een geltpene bg den richter gesel
en geïrrogeert; en dairomme, yan der penen per
sonel en appelleert men niet , mair yan der mulcten
mach men appelleren. Y. d. Tav. 176.
MULCTEEREN, bw. Strafen met eenêgeldbo^
fr. punir d'une amende. || Weloken tgdt overstreken
zijnde, deselye billetten nul en van onweerden
sullen ghehouden zQn, en de persoenen daermeds
[nl. met hunne queme] realende ghemulcteert,
als niet yeraocyst oft yerimpost hebbende. GiVABPj
Antw. arch. lY 325 (1586).
MULSTER (Zie Molbtbb.
HULTER f
MUNICHEN (Mue~), ow. De eommume uU-
MUN.
MÜT.
221
ftfttwn, fr. eammuniêr. Kil. M ay n igh en / monigfaeo,
8aera adminiitrare Sf Oommunionem tacram tradere.
II Est dat zake, dat yement verweet es in dese
giulde en spapen begheert, men salt laten weten
den deken en sine zorghen ; . . si sullen gheven
Tan mnenichen den priester xii d., den ooster
Yi den., den priester van oliën yi den., den ooster
uu d. ; en dit op der giolden oost. JT. Èijkepijnderê
StMggé, 1291 a. 18. De kerk van Corthys had
ook eene „erfrente van een kan w^n, om te
Paesschen te commaniceien'\ — [De kerk van
Groot-Yorssen had onder hare cijnzen] eenen
auwen groeten . . , om wQn en Aostene te ooopen ,
omme des Paeschdaechs te moenighen. Kbm pshxbbb,
Mmtmiaken I 182. 188. Zie ooc MoioiTBir.
MUNIBiENT, sn. BewijsHuk, fr, \ document ypièoe
próbanie, || Insghelijcz mach die aenleggere hebben
die selve termynen en daghen van rechte, om te
dienen van replioque, interrogatoriën , conclusie,
oft andere mnnimenten hem in de sake dienlQck
wesende. C, v. Siokmn a. 8. It. C, v. Zom», Bij-
voedsel lY a. 6; Weeskamer j TroSmimm; Cosimmen
xrv 26; C o. Bruteel 1570 a. 66, en 1606 a. 71.
MUNITEITËN. zn. mv. Er zal moeten gelezen
worden minuteiten. Met minnteiten. In het
hlemt bij hieinê hoeve^hedeny fr. en dUailj par
petiiee quantHés, \\ Nochte oock daerby voorsien
en was jegens de sohendeventeryen en d'overgroote
Bohaede, die daegeiycks wiert veioorsaeokt ugt
dat er versoheide waeren,. • die in plaetee van de
kooplieden fhemlieden huyse ofte winckel te ver-
wachten, met hunne gaerens waeren gaende van
huijs tot huQs, deselve alhier met muniteiten ten
vilen prgse verkoopende. Ord, P.'B. aulr. 1 aug.
1714, proëmium, II fidO (art 80 zegt: met kleine
gewichten).
MUNT (e), MoHTS» moxktx, zn. MuHt, fr.
monnaie. Kil. Munte. Moueia, || Op enen iaer-
leken tsens van x s., alse suiker mouten alse in
borse geet. Charters van Terkameren nr. 118,
Weerde j (Jan. 1298, in de weke vore Onser-Vro-
wendach, dat men kersen drecht); c^. Oork. 24
mrt. 1293. Item, in anderen diversen payemente
van alrehande meenten, v rg. n st. Inv. van der
Borst 1489. — Jaartal op de munt. In het
jaar 1474 verschijnt het eerste jaartal op de zil-
veren munt; nog niet op de gouden munt. Yah
DES Chts, Hertogdom 166, fr. Millèsime: en
1474 €ÊpparaU Ie premier millèsime sur la monnaie
d^argeniy pas eneore sur la monnaie dor.
MUNTEN, onz. en bedr. wkw. I. Okzijdig.
Yan een Schip. Munten op. Varen naar^ fr.
naviguer vers, || Dat van allen goeden, waeren en
oomenscapen toebehoirende persoenen niet vr\}
zQnde, die op Bergen [nl, in Henegouw] munten
en aldair te watere aencomen sullen oft opgeslagen
wordden, men sal sculdich zijn ons, oft onsen
gecommitteerden, trecht van den watertolle. Rekenk,
V. Brah. reg. 186 fol. 236 v«. (15 apr. 1504).
II. BiDSiJVXNi). — Een schip munten. Met
toerusten, fr. équiper (un navire), \\ Dat capitein
Fran^ois Draeck , met diverssche ander edelmannen
eü capiteinen van oorloghe, gheseylt waren uut
Inghelandt, met eenen groeten nombre van schepen
van oorloghe van de ooninghinne, toegerust eii
ghemunt in diverssche quartieren van tselve rijcke,
metgaders ontrent de veertich schepen van oor-
loghe van die van HoUandt en Zeelandt, maeckende
in als meer dan twee hondert seylen, al wel
ghemunt met zeevarende volck. Piot, Okron, 820.
(1596).
. MUNTER (e), zn. Zooals thans, fr. monnojfeur.
Kil. Munter. Monetarius. \\ Msnrieus Muntere.
— Johannes Muntere. — Ida, relicta Henrici
dieii monetarii, Qodsh. Brussd (1259 en 1296).
— Fiuweelen munters, fr. monnageurs de
velours ^ amx habiis de velours, \\ Op het einde
der 3:vii« eeuw , was het munterschap door eene
menigte ryke lieden zeer gezocht, dewijl zg in het
inpachtnemen van de waardigheden van het gild
het middel zagen om zich aan de burgerlijke
lasten en vooral aan de belastingen te onttrekken.
Yandaar de gegronde klachten van den magistraat
tegen lieden aan wie het volk den naam gaf van
„fluweelen munters"; inderdaad, dese groote per-
sonages gewaardigden zich niet te werken en lieten
zich vervangen door werklieden, die, tengevolge
hunner opneming in het gild, insgeiyks deszelfs
vrijdommen genoten. Génabd, L' hotel des monmdes
d Anvers, 23. — Valsche munters, fr.
faux monnageurs. Zie onder Ketel II 61, en
ook Damhouder, Braetijeke in eriminde saecken
LXV 88, en Wielant, Bractycke criminele lxiy 90.
MUNTIJSER, zn. Muntstempel , fr. ooin.matrice
(de la monnaie), Yandenpeereboom , yumismaüque
46: coins et fezs (muntgsers). Grimm: Müni-
eisen, müntetempeL \\ Yoort, wat muntere oft
werokman smeesters selvere oft platen thuys droeghe,
oft muntysere, en over nacht hielde, hy waers
om ses schellinghe. G^habd l. e, 117, Ord. v,
1291; U. BI. V. Brah. I 247; en, in hs. in de
Kon. Bibl. nr. 16950.
MURAER8 (Mueraers), zn. mv. Straatvegers y
fr. balageurs des rues, || Den deken van de mueraers,
met de karre-luiden , meschrapers en de secreet-
ruymers. Damhoüdeb, Orootdad, 532.
MURKELING (e), zn. v. Qroot rumoer, fr.
grande rwmtwr, \\ Li dit zelve jaer \nl. 1584],
den XXII maerte, wesende dondeidach vöör Palm-
sondach, zoo wasser in de stede van Ghendt, in
den vooravond , een groote roere eü' murckelinghe
onder tghemeente, vreesende van een verraderie,
zoodat alle borghers luttel sliepen. Fbakb de
PoTTEB, Qhron. 350. //. Ferd. Yan der Haeghen;
Beroerl, lijden lY 67.
MUS, bn. Mus van hoofde. De hersens ont-
steld hebbend t it, agant Ie eerveau ébranlé. || Men
zeide , dat hij licht en mus van hoofde was , sindert
den val die hy ghevallen hudde duer een gat van
eenen zoldere, als hy [fiZ. don Carlos] naer een
jonghe hooÜBche dochter liep. Febd. Yah dbb
Haeohsk , Ber. tijden III 256. (Zie over deze kwaal
van don Carlos, een merkwaardig opstel van Eduard
Schulte, in nr. 24 der Qartenlaube 1892 blz. 397:
Der gesehichliehe don Carlos,
MUSEKEN (M— in), zn. Müssleik (.>). Doe-
deltakjCy fr. petUe eomemuse (?). || Een pilaer,
daerup dat stonden drie personen, te weten een
musekinne, die gaf root wgn ten musekinne. Oliy.
y. DiXMüDE 173. Zie De Bo Huizel (Müzel).
MUSTE. zn. v. Zekere voehimaat; doch moet
er niet gelezen worden mutse (?), 00» halve pint ^
een upertfe, fr. mesure de eapaaié pour les liqui-
des , une demi-pinte ou chopine (/). Kil. heeft Mud-
seken, j. uperken. Che^na, \\ Al tcovent dranc
dagelicx van den wine wel een maent lano, en
men gaf elc broedere daghelicz een mutse wins,
en te soupere een pinte. Jak y. Dixmude 268.
HUTSAëT (Mud~), zn. Landmaat, waars,
de „titts"*, fr. mesure agraire^ prób. la ,^ille*'.
II Johannes Jóhannis Spikermans, iii mudssaedts
twrre. L. Galssloot, Feudakdres 185. WaUorus
222
MUT.
,NAC.
Behe ix modiot ierre apmd Cortenske; aant. (4):
Ou madsaet, séUm Ie mêmê regitirê fol. 110 t^,
9t Billen aelon U registre 145 fol. 454 t^ de la
cowr fhdale de Brabant (Jnv, prooieoire), tb. 276.
Zie Ebvsel I 391.
MUT8E, Bn. 1) Yeerinen mntche. Yzeren
hoofdbedekking, fr. eoijfure de f er. |) Van tween
Zeelanden , die waren mer Bobber BriJBteets kneoh-
te , dewelcke geraen waren met yserinen mntohen ,
ontfaen ZL s. B/iken, baljuwschep Oent, rol. 1724
(1872). Zie HuiTE 2) I 631.
2) JEene soort van visehnet^ fr. sorte de filet a
pêeher, \\ Dat alle andere netten en ghe «randen, . .
midtsgaders de schntkarven, en insghelijcz de
netten, mutaen gbenaempt, Torclaert sijn baHgncz
waters. P2. «. VI. 3 jnU 1627 a. 7; TI 381.
MUTSEGELT, zn. Zeker kerkreehi, fr. oertmm
droit d'Sglise, Zie Dwablgslt, en Jajt y. Dix-
UüDB 255.
HUTSEREEDERS: sn. my. Muieetnakere , £r.
fabricants de bonnets. Kil. Matse. JPümu, jriüum,
II Dat de mntsereeders yan nu yoordt an, te hareo
huns leyeren sullen den yulree de mutsen en
bonetten, hoeghedanich zij zijn, elke Tulte {nl.
yolte, de raaet yan wat de yolders in eens bewerk-
ten J. F. Willems] weghende xxii ponden int
somersche saeysoeUt . . en int wyntersche saeTsoent
elke yulte weghende tzestendeel min. Kb, lakei^.
Brugge, VuUers 43. It. C. 0. Geut II 197. Zie
Ghtilliard, Gloêsaire.
N.
NABEDDE, zn. o. Tweede huwei^k, fr. êécond
mariage. Zie Jongbbschaf II 20.
NABOUW (Naer— ), zn. m. Latere bouw, fr.
eonsiruction postérieure. \\ Wat aengaet den naer-
bouw, getimmert sedert de doodt yan den tochte-
naer, . . C. gr. Loon I 561.
NABRUILOFT (Naer— ), zn. Gastmaal daags
na de bruUqft gehouden j fr. festin tenu Ie lêndemain
des noees. Kil. Naebruydloit. Bepotia : conmviwn quod
postridie nuptiarum apud novum mariium fit. \\ Dat
men ooc gheduerende den yoorseyden tijd niet en
sal moghen bidden nochte toelaten in de bruloften,
yoorbruloften ofte zekerynghen, naerbruloften , uut-
yaerden, banquetten ofte maeltijden, meer dan
twintigh personen. FL v, FL 22 mei 1546; I 649.
NACHT, zn. y. Zooals thans, fr. nuU. —Veer-
tien nachten yoor veertien dagen, fr. qua*orxe
mtUs pour quatorge jours. Oyerbekend is het , dat
de G-ermanen, onze yooronders, bij nachten reken-
den, zooals Tacitus, de moribus Oermanorum § 11
het reeds getuigde: Nee dierum numerumy ut noSf
ted noetium oomputant; zie ook hieroyer de aantee-
kening yan Njhoff, Gedenkw. I 154 (217. 311. 377)
op het w. „yirteinaghten , yerthiennacht". Deze
byzonderheid wordt beyestigd door schier al onze
oorkonden sedert de ziii eeuw , tot in de zti , en
zelfs tot in de xvii eeuw: || Soowanneer de hoors
yan de yoors. Iseten in ghebreke z^n yan ghenoech
te doene an den yoors. heersohepe binnen yeerthien
nachten, .. de Pb. en Bb. I. Drongen 29 (1654).
De biyde inkomst yan Philips yan 8aint-Pol, yan
1427, heeft echter, art. 42, „yiertien dagen''; die
yan Philips den Goede, yan 1430, a. 55 „yeerthien
dagen", en a. 66 „yeerthien nachten", en die yan
Philips IT, yan 1623, a. 42, ook „yeerthien dagen",
en a. 44 „yeerthien nachten'*. — De nacht yer-
wint den dach — de dach yerwint den
nac b t. Z>0 tnond valt, it, Ie jour eet boê; -^ het ie dag,
fr. il fait f OUT. II Dan beiden de mannen zoelangfae
dat de nacht den dach yerwonnen heeft; en osd
segghen de mannen : dat si niet oonnen ghesien te
wisene w66r den dach de nacht yerwonnen heeft;
dus biyft dat hof open tote smorghens. Leenreohten,
1528, fol. 24.
NACHTBRANT, zn. NaefUelijke moordbrand , fi.
incendie nocturne avec uUention de meurtre. Grimm
Nachtbrand nSMliger brand, n&ohtUge brandU-
gung, mordbrennen. \\ Qui vero de oachtbrand aeda-
mcUus fueritj . . per quinque curator ee se purgart
poterit. K, v. Veurne 1240.
NACHTQAEN, ow. als zn. Set naohtOijk streef •
loepen , fr. Ie fait de eourir les rues pendant la meü,
II Soo zgn bg hun [nl. schepenen] yoortijden yaele
en diyersche statusten eö ordonnantiön ghemaeckt
en ghepubliceert , als : aengaende den wijn , . . oock
aengaende d*nachtgaen. C. v. MereniaU^ xix 29
(1559). Gontrarie den yoorgaenden yooi^heboden
yan nachtgaene. Fbakb db Pottbb, 8eeond eert'
167 (1562); it. Gent Y 434. Soo hy [nl. de ammsa]
ojck yermagh omme te gaene naar de dooke, «n
te calengieren die 't behoort, yan nachtgaen; dMisf
hem de boeten coropeteren. O. v. Demürmcude i 7.
NACUTGANGER, zn, Naehtlooper, mach^eaf,
fr. coureur de nuU. JS.il. Ilachtraye. Lueifu/e,
etc. Grimm Nachtg&nger NoGii9t^us.\\ Vanlicb-
ter misdaden , dair hy [11^ de officier] specialen M
af heeft te denuncieren . ., als te suecken dienschi-
gangers, die geene die yerboden wapenen dragen,
die geene die dobbelen eü dobbelscholen houden;
dainï sal hij wel geloye hebben. V. s. T^y. 162 ^<
NACHTMAYEN (K— meyen), ow. als zn. Mti
nachtelijk stelen van veldvruehten^ fr. Ie f»t dt
voler les fruits dans les ohamps pendant la naÜ-
II Xx st. yan nachtmajene in andere goed, diü
heyet soe [zij] eenen praetere, bi der Wet ghsMt
Db Pr. en Bb. ii. ^vergom, 81.
KAC.
NAE.
223
NACHTROOVER, eb. IHê 'ênaekU op HèlM
mtgaati nadkidief, fir. voUur moeiwme, \\ Die eenen
nachtrooTere oft naohtdief ter doot brengt. Y. d.
Tat. ft9 ▼'•
NACHTSCHOT. Zie Schot.
NACHT80UDIE. Zie Soudu.
NADEREN, NAERDEREN, bw. JBmutdêrenj
maatteHf fr. reiraire, || Binnen welcken tydt des
Torkoopem naeste rrienden, . . het yerkoohte goedt
moghen naderen en aen ben nemen . .; na het derde
ghebodt magh niemandt meer naderen. O. v, JSUen
a. 15. Die ghene, die eenigb onberueriyck goet
mede vercoopt oft yesti en maoh niet naerderen.
C V. Bêusd a. 74 (a. 75 den ooop yemaerderen).
Zie ook Vbbvasbsbh; Abkboobdxf en Bbschuddbn.
NADERLINCK, N AERDERLINCK^NALINCK
(Naeünek, naerlinok), zn. NaoëtingHedêr , — hêêê^
êekêr, — Ugsftr , fir. reira^ant. Kil. N a e 1 i n o k.
Hand, JProximMê haereê: eomêOH^vineuê , affinis,
II Een naelinck, naelinckflohap gheboden hebbende, . .
yermach.. C, v. Aalêi xii 21. Soowanneer diver-
8ohe naelinghen hemlieden presenteren, . . 27; ii* 28.
Den oalengierder es ghehauden terstont, emmers
binnen xiiii daghen ten uutersten naer dat hj
naerderlinok bekent ia , . . O. v. Auden. xii 17.
Alsser gheen naerlinok en comt. C «. Kortr^k rx 4.
Den nalinok van bloede is ghehoaden ... Cv, JEedoo
m 6. SooTerre de oooper, b\i den naederlinok
geriehteiyok Tersocht s^jnde om naedenchap te
hebben , . . Ce. Loven z 8. Naderlinck. C. e. Afoof-
triokt 394.
NADERSCHAP (Nae— , nadersoap, naerder-
schap, nairder — , naerschap, naancap, narsohap),
sn. V. NaasHnfff fir. rttrait, — a.) Nader se hap
Tan bloede en ten goede, naderschap van bloets-
weffe , naderschap yan bloets- of maeohschapswege ,
nadersohap Tan bloede ofte geslachte, of alfeenlyk:
naerhede, naederschap, naeiderheyd, Temaedering,
calengiering; in Gelderland §ektUreehij fir. reirait
hgnagofy droit de retraite, droit de rédimité, droU
éPapproximUé om d'apprommation , de proximiié de
êomg on Ugnée, Het reekt verleend aan de bioedver-
wanten van den verhooper van een onroerend goed^
om het temg te nemen mt de handen van den
vreemden kooper, miis temghetalimg van den koop'
pr^ en der redeiijke koeten, en siUke om het ver-
vreemd goed in de famüie te behomden (jut ooneer-
vatorimm infamiUa). Britz, JlfA». ane.droUheigiqne
II 700. (Men sie aldaar den Fr. tekst). || Onder de
jurisdictie en resort Tan SanthoTen Talt dryderhande
oalengieringhe oft naerderschap Tan onmeriyeke
goeden, te wetene, eerst Tan bloetsweghen, ten
tweeden Tan grontsweghen oft servitatsweghen , en
ten derden yan paert- of deelsweghen. C e. Sant-
hoven 1664 a. 158. — a) Naderschap Tan
bloetswege of Tan maechschap. Met reeht der
hloedeerwanien van den verkooper om het aan eenen
vreemde verkochte goed te naaeten, fir. retrait lignager.
II Binnen Ghendt en Talt gheen calaenge Tan naer-
hede Tan bloede of gheslMhte. C o. Gent xTi 1.
Alle deghene, die den Tercooper Tan bloetsweghen
bestaen, en daeniyt hunne oalengieringhe willen
fonderen, worden gheprefnreert aen alle deghene
die serTituyt Tan grontsweghen lyden, en die
paert en deel hebben, a. 172. Bastaertkinderen
en competeert gheen naederschap Tan bloets- ofte
maechschapsweghen. C. van Loven x 19. Die
tusschen lialm en here niet en comet, hine maoh
enghene naarscap hebben ane dat guet. R, v.
Antw, 1292 a. 49. Hine mach negeen narechap
hebben an dat goet. K. v. Bmeêel 1292 a. 60 (De
n.
JT. V. Nijva T. 1312 a. 45 heeft premiiU. —
h) Naderschap Tan deelswege, Tan paert- of
deelswege, — Tan gemeenaaemheit, — Tan meen*
tucht, fr. retrait de eommnnion, — d^indivition, •—
partionnaire j — dee eomparfonniers, droit de repriee
de hiene indivie. Set reeht van iederen mede^enaa/r
van een onverdeeld onroerend goed^ om het aan eenen
vreemde verkocht deel te naawten. Bbitz, l,c. 704.
II Naerhede Tan bloede heeft plaatse . . , ghereserTeert
gronden Tan erfyen en huysen binnen der ToorscTde
stede en Trydom Tan Assenede, alwaer alleenelick
plaetse hebben sal naerhede Tan ghemeensaemheyt.
C o. Aeeenede x 1. Naerhede Tan bloede en oook
Tan meentucht heeft plaetse binnen den Toers.
ambachte , . . de naerheyt Tan meentucht nochtans
Toorengaende. C. v. Bonehamte xii 1. Die Tan ser-
Tituyts- oft grontsweghen calengiert, wort ghepre-
fereert aen andere calengierende Tan deelsweghen.
C. V. Sanihoven 1664 a. 173. In der stadt oft
Triheyt Tan Antwerpen en maoh nyemant eenighe
huysen oft hoven, lant oft sant, calengieren dan
alleene Tan beschaetheyt, die men ter saken Tan
gemeynen grontchynsen soude moegen lyden. O, v.
Antw. 1545, Tii 2. — c) Naderschap Tan
grontswege, of Tan beschaetheit Tan gronts* eü
serTituetswege. Bei recht van éUcen eigenaar van
een onroerend goed betaet met renten, eipiten of
inkomsten, tervUuien, pandrecht ofkneting, om dete
laeten te naaeten altwanneer de eigenaar die aan
een ander verkocht had, Bbitz, 706. — d) In de
Naerheit Tan commeren, beoogt men belegde
renten, schalden, lijfloeihien, persoonl^ke aeties, fr.
retrait déhital. Brits 706. || Deghone recht Tan
naerhede hebbende, *t sy Tan bloede, ghemeen-
saemheyt, ofte Tan commere, Termach den Ter-
coopere en coopere te doen Terolaersen by eede of
de Tercoopyngne in der waerheyt geschiet is in
sulcker manieren en Toor sulcken pr^js alst contract
behelst O. v. Dendermonde xi 15.
NAECKT (Naect, naict), bn. Naakt, bloot,
ongekleed, fir. nu, non vAtu. Set w, naeckt, ffOnge-
eleet," heeft, in de teud der praktijk, in H alge-
meen, de bet. van onvoUedighetd : 1^, toegepast op
een persoon, als eigenaar of toohtenaar, eene onvol'
komenheid in de uiigedrukte eigenschap : 2^, op
schriften of schuldvorderingen, die gene van niet
toereikend, niet geldig om in rechten te vervolgen,
fr. Ie mei naeckt {nu, non vétu) a, dans Ie langage
de la praiique, en général, la signifleation de défee-
tuosUe, de non complet f 1^ appUquS è une personne ,
eomme propriétaire ou usufhniier, d'incomplet dans
la quaUté eseprimées 2^. d des ierits ou des préten-
tions, odle d'ineuffisant , de non valide pour agir
en justiee. — A. a) Naeckt possesseur. Sij
die, wetens en willens, onrechtvaardig en tonder
tiid beeU, fr. celui qui, sciemmeni, possède injuste-
ment et sans titre, || HQ is geheeten een naiet
possesseur, die een dinck alsoe besit, dat hjj wel
weet dat hg geen rechtTeerdige posssesie en heeft;
en dese sijn die de rechten seggen dut zg een
dinck heeten te possideren als naicte possessenrs;
en als sij onderTraeght wordden Tan der saken oft
rechtTeerdigen titel Tan huerder possessien, geen
andere redenen en cunnen geseggen dan posrideo
quia possideo, dats te seggen: ick besidt en ge-
bruijct. y. D. Tat. 85. — b) Naeckt erfman.
Zooals thans Naakt , bloot eigenaar , tonder betiiting
of vruchtgebruik , fr. nu propriétaire, sans possetsion
on usufruit. || Naeckte en bloote erfmau. O. v.
Dieet {Brab, reeht) i 9. — Naeckt eigendom.
Zooals thans Bloot eigendom, waarvan H vrucht •
29
224
NAE.
NAG.
gebrmk is afyêomderd, fir. nue proprieten proprtké
(2'«fi fondê d<mt un autrs a VuMufruÜ. \\ DatiJsdan
den lancxtlevenden . . . wordt tochtenaer oft tochtonse
yan allen die erfgoedeni . . en die naeckte proprie-
teyt en erffelgckheit alsdan Baccedeert op 't wettich
kindt ofte kinderen. C o. Diui {Brab. recht)y ii 1. —
o) Naeckt tochtenaer. JBmkd vruGhtgebrmiker ,
geen eigenaar, fr. timfle uaufrmUier, non proprié-
iaire, || Soowanneer man ofte wijf aflyyich wordt
«onder wetüghe geboirte achter te laeten, soo
derolyeert en yersterft-terstont, . . op deghene den
eersten afl^jyigen. .. naest bestaende,.. alle yaste
proprieteyt ofte erfdom op hem gedeyolyeert, blij-
yende de lestleyende daeraf aUeenelgck een naeckt
tochtenaer oft tochtersse. C. v, Loven^ xiT 9. —
Naeckte tocht. JBnkei, Uvenelang, niet erfdijk
wruektgdtruik , fr. menfrwU eimple, mager ^ non hêrê-
dUaire. || In yerhueringen yan huysen oft gronden
yan erye, gedaen by yaeder oft moeder, hetzg
die daerinne hadden erfioechte oft naeckte toechte ,
moeten die kinderen . . , deselye yerhaeringen yoor
goet houden. C. v. Dieet YZ. xiii 9. — B. a) Nae ck t
contract, pact of conyentie. Naakt of eimpel
verdrag y verHntenie hrachtent toeik men in recüen
niet kan vervolgen^ ft, paeie »«, en vertu dmgud
on ne peut agir en jnetiee. \\ Ghy sult weten, dat
sommige pacten en yerdrachten naict zijn en ongO'
oleedti en dairuuyt en groeyt noch en genereert
geen actie; en dat pact is geheeten naict als 't
geen sake en heeft yan ennigen efflcacien oft weer-
den tot actiën oft yerbyntenissen. Y. d. TAy. 23.
Dat, na den rechten ciygl, uuyt naicten pacten
geen actie en sprayt. 284. Alle naecte conyentien,
oock Bonder stipulatien en contracten, die men in
Rechte heet nominatot oft innominatoe, bekentenis-
sen, geloften en giften tasschen de leyende, ..
S betoont synde met instrumenten, . . syn yan weer-
en, en mach daemut gheageert worden, niet min
dan uut solemnele stipulatien. C o. Antw, 1582,
tit. 63 a. 4. Zie hieroyer Britx, l. c. 796; zie ook
Oeclxst ybbdbach II 73. — h, Naeckte schat-
Bchulden. Meehbare schulden^ die met hepand
gijn, fr. eimplee dettee exigiblee, qmi ne eont wu
k^poihéquéee, || Al waerent oock maer naeckte
schatschulden , niet bepant oft ghehypoticeert we-
aende. O. v. Antw, oompU, Y yy 6. — C. Alleenlijk^
eleehte, niete dan, amdere niet dan^ enkel , eenvou-
dig ^ fr. eeulementj uniquementj rien que, eimple. —
a) Naeckt maner (maender). Aüeenl^k maner, geen
refter f fr. teuiement eemoncewr , pae juge. || Dampt-
man is een naect maendere en executeur, en en
mach egheen kennisse yan saken nemen. O. v,
Antw, 1645, IT 37. — h) Naeckt dagement.
JShtkele dagvaarding, fr. eimple ateignation out^'our-
nement. || Die een ander alhier te rechte wilt
trecken, moet denselyen doen roepen, tsy by naeckt
dagement, oft . . . C. v. Antw, eompU, Y iy 1. —
e) Naeckte einden en conclusien. De enkele
eieeh, enkeüijk het heehnt, fr. la eimple condeuion,
il Dat in alle yerbale saecken niet met allen te boecke
en sal ghestelt worden dan de naeckte eynden en
conclusien by den adyocaeten en procureurs te
yoren beworpen. O. v. Santkoven, Stijl 1667 a. 63. —
d) Naeckte eorruptele (of misbrnick). Andere
niet dan een mitbrmk, fr. rien qu'un abue, j| Want
de yoorseyde costume es een naeckte eorruptele
en onnatuerlicke en onredelicke usantie. PU v, VI,
19 mei 1566; I 794.
Naeokt sweert. Bloot twaard, een tee-
ken van opperheereehappij , fr. glaive nm, eigne de
eomveraUtete, \\ En s^ggen eenige, dat, als men
dese Gamere [«2. de Kamer yan den Raad] yoo^
tyts plach te honden in de presentie yan èsn.
graye, so was in den middele yan den paicketto
gemaect een bedde yan parokemente, en daen^
een naect sweert, in teecken yan aouyeraniteit.
WXBLAKT, Leenireekt 12.
NAERH£IT, Nabbhxde, zn. Naaetimg, fr.
relraii. Zie Nadbbscuap. Kil. Naerhede ^oai.
j. naederschap. Setractus empiionis jure pro^imita-
tie, — Bedachte, Clachte yan naerheit
JEiech van naaeting, ér. demande de retrait. || Ten-
waere by metter bedachte fumierde ofte nampüerde
de Bomme deyende aen den coop. C. v. BroeMmrg,
Yiii, 8; it, 2. 9. Indien daer meer poorters en
keurbroeders syn, die de naerheyt beolagen, sal
onder hemlieden gheprefereert agn die eerst sijn
clachte yan naerhede gedaen, en ghenamptiert sal
hebben, sonder deselye clachte elders te moghsn
doen dan ter Notarie. O. v. Veume xzx 3. —
Naerheitclager, zn. Benaderaar, naaeÜMg-
eiecher, fr. retragant. \\ Alle yerooopers en coopen
yan hnusinffhen, gronden yan erfren en renten,
comparerende yoor de Wet, omme gheèrft te wesen,
zullen ghehouden zgn, ter bewaemeeae yan den
naerheitolaegher , in den halm te specifieren en
Terclaersen by solempnelen eede,hoeyelehenrliedfir
coop bedraecht. ü. v, Broekhurg, ra, 3. Ib. ym,
7, 8; It, O, V, Belle zyii 3. 6. 7. Indien den
cooper oock meentochter ware in ghelijcke meen-
tocht met den naerheytdagher, .. C e. Veurwe
xzz 2. En pctseim, — Naerheit-nemer (Naer
hede-), zn.m. Zooals naerheit-clager. || Daerin
te doen erfyen den kooper, naerhede-nemer , of
denghonen die 't sohuldich is te hebben met reohi
C. leenhof V, Veume, Yii 6; i/. 7. 8. — Men zegde,
yoor het instellen yan naerheit of naderschap {peer
intenter Ie retraO): Naerheit beclagen, beroepen,
bieden, heessohen, calengieren, leggen, nemen, te
werk stellen, yersoecken. Sn yoor het erkennen
yan het „naerheitsrecht" kennen, en bekennen.
NAEST, bn. Zooals thans, ft, Ie plue proehe.
De naeste [naestbestaende] ten goede en ten
bloede, fr. Ie plue proche parent et hêritier, C, e.
Caesel Lvn. — Rechtsspreuk: Naasten aen het
bloet, naesten aen het goet. C, gr. Loon 1 630.
NAE8TLE8TE, bn. Vóórlaatete, fr. avani-der-
nier, \\ Den naestlesten yan martio xyo acht en
yeertich yan Paesschen. PI. v. Brab., Ord, erim,
1670 a. 69; II 389.
NAOAEN, bw. In yerschillige beteekenissen.
1) Nakomen, naleven, onderhouden, ft. eheerver.
II Beloeyen oyck, in goeder trouwen, den yoeige-
noempden brieyen yan onprejudioie , midts aUen
tgene yerhaelt steyt, nae te gaen en te achtenol-
gen nae onssen besten yermoegen. Bekemk. e.
Brab, reg. 138 fol. 278 y<> Maaelriekt 29 mrt 15S7.
Op de pene yan dry • carolus guldens by elcken
momboor, die 't ghene des yoorschreyen is, niet
nagaende en is. C. v, lAer xtiii 12.
2) Vervolgen in rechten, fr. pomremivre en fue^et.
II Yan moorde, yan moortbrande, yan yrouwecrach-
te , . . daer mach de heere naegaen , al waer 't leden
seyen jaer eii meer. Piot, Oart. II 586 (1547).
It, O, V. Antw. compH, Y ix 1 ; Y x 22.
3) Vervolgen, nqfagen, ft, poureuivre, || So we i
mit y oerrade en mit yoersatte, mit smeliken t&
leliken woirden den anderen nagheit of jaight of
anzteirt O. v. Maaetrieht 61 (1880).
4) Een yoorbeeld. Navolgen, fr. imUer. || J^
minsohe sprac: Herteiyc lief myn, Dyn wille gbe*
worde. Ie beghere dinen beelden na te gane, vsm
NAE.
NAM.
225
Terre bIb io, urne oreatuere, Termaoh toto ane
mifn doet. Aller EênA, 79.
NAGEBOREN (Nageboeren) , sn. mv. Naast-
hêttaoMden, fr. ftroekes pairemts. \\ Die hen bQ mid-
del Tan bueren nageboeren, oft anderen yrienden,
▼an hoeren twiston en gevecbton hebben laeton
Terlöken. Bêheulc, c. Brab, reg. 133 tol. 142.
NAGELEN, sn. niT. ErmdnageU^ fr. oUm» de
gi/rofië, II Specerie, to weton nagelen van over zee,
1 pijpe geëy. xxz lib. En de ImIo z lib. — Nage-
len» 1 bale to lande, zii ^h. Séhatüng o. 1551.
NAHOUWELIJCK, Nahttwelijck (Naerhou— ,
nahuwelijc), zn. o. || Of 1 man ofte 1 wyf kinder
to gader hadden, en deen qoame van live tordoot,
en den lanxstlevende ventorve enich goei, of ver-
crege in linen wednatoel, oft in enen nahuwelijc,
soader sinen willen met mogen doen. C o. Nijid-
Sintê'Oeertr. Soeedinpen i a. 8. Tenzy dat de leet-
leyende zQ eene yroowe-perBOon , en dat deseWe
▼an een naarhoawelijok orüghe wettich kindt oft
kinderen. C. o. Loven XIT 12; t^. 13. 14.
NAHUERDER, Nahubasb (Naer— ), zn. m.
Onderhwirdêr (van een hais^, fr. sauê-loeaimre
{d'unê maison), || Sal den erfaohtighen [nl, de
eigenaar], in allen gheyalle, keure en optie hebben
B^ne huere ofte besproken paoht . . . to verhaelen
op den principalen hnerder, den naerhuerder, ofte
goet dat hy daerop vindt. O. stad Iperen, zv 3.
Niet alleene ïb de voomomde huushuere execatoire
int regardt van den bueraere, maer oock van den
naerhueraere. C. v. Auden, Tii 26. Naerhuerare.
C. V. Brugge^ zzi a. 5.
NAHUWELUCK. Zie Nahoüwblijce.
NACKAER (Nacair), zn. KeteUrom, fr. naeawê,
tortê de tUnbale. Michelant; La Oume. Zie Ackabs.
NAKEN (Naecken), bw. Behartigen ^ ft. prendre
è eoMur. || Derselver etadt van Meehelen, en oock
den hootmans, gesworen en den ghemejnen ghe-
sellen van den GHrooten voetboge ... sal ick oock
goet, getran en onderdanich syn; haer schade sal
ick weiren , haer vrome [«2. voordeel , nut] sal ick
naecken. Yak Mbloebbbeb, KruUhoogy 21. Haer
schande [l, schade] sal ick weren en haer vrome
naecken. 66.
NAKEUS. Zie y<$<5BKBUS.
NACLAGER. Zie Yööbclagbb.
NACOMER (Naoommer, naer— nae — ), zn.Yan
vorsten, overheden en byzonderen. Opvolger, fr.
tueoestewr. \\ In manieren, zo wat wQ ordonneren
of doen zullen, van boven nederwaert, wy en de
partie bovenghenoomt zullen dat houden zeker en
ghestadich omme over ons en onse naeroommers,
heeren van Ylanderen. O. e. Brugge I 202 (1 mei
1275 '/ Maendaeekeehe). Ons en onse naeroommers —
over ons en onze naeroommers, graeven van Ylaen-
dren. O. v. Auden, 2de d. 79. 82 (1348). Tot dee
voirs hertogen pronfffto en van z^nen nacommers.
Bekenk. e. Brab. reg. 138 fol. 227 (1537/1459),
Bülsn. Reserverende tonswaertenonsenaeoommers,
graven en gravinnen van Vlaenderen , . . Cv. Aalst
138; ook naeoommelinghen 140. En to diverschen
stonden es gheüseert ghelio wysdom to doene bi
den naercommeren {nl. schepenen]. 655 aant. It.
PI. V, VI, I 92: nacoibmere van S. Pietor; C.
V, Oostende yii 7: naeroommers [van „proprieta-
rissen'*].
NACOOP (Nakoop), zn. NaasHng, fr. retrait.
Wij lezen in de Honderd reektsgdeerde óbservatien^
's Qravenkage 1776, II 175, lxxvi Obs. over H.
de GhKxrt III b 16. Deel % 1. „Koops oveigang
geschied (zegt de Groot) door Naesting, die ander-
sinto iS!MMiiflij^0, Nakoop, Aenboord, ofte
ving werd genoemd." Zie ook Nadbbbn.
NACOOPER (Naero— ), zn. Latere hooper {im
eake van naasting), fr. aeheteur postérieur (en mo-
tiire de retrait). || Hieromme doet men kercgebode
en maect daoh copere en vercopere, eü dan moet
de naercopere in hove commen eer zyn maeoh
onterft es. Leenrecht, 1528, blz. 13. — Wilder yement
naerhede ane heesschen , hi oome to zgnre naerhede.
Alser niemend en spreict, so sal hi segghen: lok
make daoh coopere en vercoopere, en naeroopere,
ofter eenich es. Ih., 56. It. C. v. Antw. 1546, vi 28.
NACOSTEN (Naer— , nae—), zn. m. Latere
kosten, fr. f¥ais postérieur s. || Die naecoston maoh
de yersto coopere naederhandt evschen en beghee-
ren. O. o. Antw. 1545, zn 1. Biyft vry van alle
naerooston. O. o. Loven y 4.
NALE8TE (Naer— ), bn. Voorlaatste, fr. avant-
demier. \\ By aldien den lesten verhooger niet
aengenaem en waere , . . sullen de pacht mogen
toeslaen op den naerleeton verhooger. Middden «•
Vlaenderen, 18 febr. 1702 a. 21.
NALIEP, zn. o. Yöörlief of nalief. Qift
vóér of na eenen koop gegeven, fr. eadeamfaii avant
on après un mar oké. \\ De ghulde sal bezuecken
aen den olero van der hallen, also dicke alsi wille,
80 wat werde ochto zamencopere laken coept op de
balie; daeraf sal de ghulde sinen eedt nemen, oohte
hi enech voerlief ocht nalief ghenomen heeft; dato
to versteen , dat men voert bezueken sal aen den
clero jeghen wat trapriere dat hy se gheoooht
heeft, en op wat daghe, waert dat sake dat hem
enech drapriere enech goet [nt. goetdoen] ghebo-
den hadde ofte doen bieden jemene van sinen
weghen, ocht dat bi enech goet ghe^scht hadde.
Eb. lakengilde Brussd 1365 a. 20.
NALINCK (Nae—), zn. Ben<sderaar, fr.retra^amt.
Kil. Naerlinck. Jland. j. naelinck. Proximus
haeres: eonsanguineus , affinis; en
NALINCK8CHAP (Nae—), zn. Naasting, fr.
retrait. Kil. Naelinokschap. fland. \. naeder-
schap. Proximit€u. \\ Een naelinck, naelinokschap
gheboden hebbende. C v. Aalst zii 21.
NAMAN (Naer— ), zn. m. Yóórman — naman.
JSerste man — tveede man, fr. premier mart —
seeond mari. Kil. Naeman. JPosterior maritus. —
II Het was een man en syn wittioh wyf , en oochton
een erve; mer sy en conston daer niet in oomen,
want die heere was buton lants en die gene daer
syt jegen cochton bleeft houdende; doen sterf die
man saen, diet hadde gecocht, en hy hadt ver-
gouden een deel en niet al; doe nam die vrouwe
saen daema eenen anderen man, en hadder ai
kindere, en volgout sy en haer naman. Hierna
saen starf die vrouwe; doen quam die gene die
dat erve noch hielt en ginc aen den heere en
woute hem onterven. Doen maende die heer den
scepene van Steenheffele dairop wato metten rechte
syn soude, want bedie dat die vrouwe noch kindere
hadde vsn hoeren voirmanne en syt to gader had-
den vercregen, al en waest al niet vergouden; die
soepene bevingens hoer boet tüccle, en men gaf
hen dair: dat soude syn der ierstor gcboirton.
Vonnissen v. Uoeie, 26. Dat daerom die naeeto
vrinden Titii gefundeert syn tot seclusie van haeren
naerman. C. gr. Loon 1 235. It. C. v. Nijvel v.
Simter-Oeertruiden II 9.
NAMELIJCK (Namelic, n— Uke, naementiyok) ,
bn. 1) Bepaald, fr. flxé, déterminé. \\ En waert
ombe sake die geboden ware ter kerken up name-
liken dach met soepenen, daerombe en soude men
226
NAM.
NAS.
den Booutete niet aoeken. Nemaer maken enen
maenre. Oorh. 86 febr. 1262.
2) Oexegd, genoemd, fr. dii, nommS. || In welo
nameleke lant . . . die yoreghes. Margriete waert
ehegoedt en ghedrfb. Sehepenhr. Zand v. Dieet , 4
febr. / 28 sept. 1343. Venoeckende aldaer synen
naementiycken Bone te emanciperen ende nijt zijne
yaderlijoke macht ende plicht te doen. O, v. fferem-
taie TK 39. Zie ook Abkqsitaekt.
3) Als bijw. Namxlsbc. — Namel\jok en in
*t gemeene. Bij name, hij den naam, namdijk en
im 't alfiemeem , fr. nominativemeiU ei ginêrdUment.
II Want die erfghenamen en alle die hon rechts
daertoe vermeten mocht-en daertoeghedaecht waren»
nameleec en int ghemeyne. Sehepenhr, Land e. Diêei
22 febr. 1430.
NAMEN, bw. Noetnen, ix. mommer. KiL Nae-
men. j. noemen. Nominare, jj Dat men dat deide,
aonder jemant te namen noohte ander woorden te
zeggen. Di Coubsxkaxxb, Tronhlee réUg. III 146
(1666). C. eiad Iperen x 20.
NAMENDELIKË (Namon— ), byw. (Namdijk),
inxonderkeid , fr. nommément. || So es de Teroopere
Bcnldeeh qnite te wesene yan den waersoepe, en
dat henre es sooepers wettelike, namondelike als
de ooepere beyeilt den yercoepere waerscep, alse
recht. C. e. Qeni I, Qr, ch, o. 1297 a. 116; ii. a.
162. Dat dat meshuus scnldioh es te stane ter
oorrexcie yan scepenen yan Ypre, namendelike yan
denghonen die an de yoorseide stede yan Tpre
ressortierene en hoofd halen. V AVDBirmBBBOOM ,
Varia Ipriana 66 (1413).
NAMPT, zn. m. 1) JSdndmiüimg,fr.nanHeeemeni.
Zie HAirTYXTLLiKe. || Uwen registre yan dengonen
die onder u nampt legghen zullen, wel en ghe-
trauwelgck te hondene, nemende yier grooten yan
eloken ponde groote, zonder meer. C v. Oent
II 180.
2) B^tondere dienet in hei heeimmr der gemeenie-
taJcen, fr. service partienUer dane radminisiraiion
dee affairee de la commune, \\ Claeis Damman,
secretaris yan den nampte, en naer hem altyts
deghone bedienende de ygfste secretarie yan der
Knere. Ih. 267. Naer tnamptissement onder den
secretaris yan der [den?] nampte by schepenen
yan der Kuere ghedaen. 271.
NAMPTISSEMENT, an. o. Naxptibatib, zn.
y. fr. naniieeemeni. Zie HAHTTVLLiira, en het
yoorgaande Namft.
NAMPTMEESTER, zn. Onteamger der natnp-
iieeemenien, fr. reeevenr dee naniiteemenie. jj De
grefBers en yermogen ordinairlick geen nampt-
meeeters te wesen, maer wel een yan schepenen
by 't collegie daertoe te committeren» mits alle
namptissementen nn yoortaen moeten geschieden in
't yolle collegie. O, v. Anden. Siijl in de viereeha-
rsR, yn 1. Zie ook Nakptisbbhbntmbbstbb in de
plakkaten van Vlaanderen.
NAP, zn. m. Drinknap, drinkheker, drinkeohaal,
heker, kroee, eehaal, fr. coupe, gobelef. Kil. Nap.
Ogathue, toyphue , patera , carcheeium, poeulum. ger.
napff. gal. hanap. La Oome Ha nap. Qrand vase
è hoire. Orimm Nap f. Sinc art gefaex. 1) tundehet
ein hoel^Uexigee irinkgeechirr ohne dedcd, eine trink-
eehale, einen hecher. De cost. y. Bergen-op-Zoom
heeft nap f (?) o. 18 a. 18. jj Dat niemen en gha
in tayemen drinken, noch sitten in niemens huns
om drinken, maer neme eewaerf den nap en gha.
Fbahb BB PoTTBB, Second cart, 14, Segl. St.-
Jonegaethuie Mei 1246; Lat. tekst eet semel eifum
poteet reeipem \reeipere] eOi óhlaium. Dbeste paer
slapelaken, den besten nap. 't Beeht t>. Ueole 43'
Item, K. Yan Bode, yan u selyerine nappen met
yoeten, wough iij g. mare; ooete elke mare ltii
d. gr. Van ij selyerinne nappe, wonghen iij g.
m. — Van y selyerien nappen met yoeten. —
8tadereken. Oent 1334. 1336. 1338 (Huyttens Corp.
85). De beste tafel met het beste ammelaken, en
den besten nap daerop, dat is den besten silyeren
kroes oft schael daerop. C. etad Meehelem ZTI 16;
Nannius vertaalt menea optima emm optima mappa ,
optimoque poeuh, hoe eet, ecgpho amt peUera, —
Hoeyele silyerwerox datter waere, het waera yan
schalen, yan potten, yan oroesen, yan nappen,..
O. V. lAer xy 20. — Het w. komt ook yoor in
den Brugschen tol yan 1269, doeh, o. e., met de
hedendaagsche bet. yan „ronde, uitgeludde bonten
bak'*, by Kil. Nap. vetue. j. diepe schotel. CaHmiM,
ofostM, aloediMei \\ Oeo behort ter oleenre tolne
die tolne yan hontine scotelen, yan hontinen nap
pen, yan hontinen lepelen, yan oaae-yaten. Zie
ook Fladbk.
NAPACHTEB (Naer—), zn. m. Van land of
landgoed. Onderhmerder , fr. eoue-loeaiaêire (iTaaf
torre ou d'un hien rural). jj Sonder den yoorpachtar
(ff/, den aanyankeiyken , fr. looataire primiHf) ofte
naerpachter eenighe baete te moeten gheyen. O. v.
Aalet ziv 9. li. O. v. Oent xn 2; C. v. Dendem.
XI 6 ; O. e. Veume xxxiii 4 ; Ce. Brugge xxi 6.
NAPANDEB (Naer—), zn. Latere heOagUgger,
fr. etMeeant poetSrieur. jj De schnltheeesohere eefii
pandende yoor schuit personnele . . . 'tgoed yan den
schuldeneere, wert gheprefereert yoor andere naer-
panders. C. v. Oent XYi 9.
NAPBINTEN (Naer—), bw. Nadrukken, fr.
rümprimer. jj Wy hebben . . . yerboden . . . an alle
ander printers,., dat sj de yoorseyde costnmen
niet naer en printen. C. v. Ooetende, Deeretemeat.
NABING (e), zn. y. Nering, fr. eoaHnsrei.
II Daeby aj diokwyle in dolingen en tot quaedan
regiment gekommen en geyallen weren, daemede
zy hon gueden name en naringe, daer sy inne
plegen te staen, betten moigen yerlieaen. O Liift
11 dee. 1600, proëmimm, HaeeeU (var. neringhs).
Dsirmede die selye onsse stat hoeren goeden name
en naringe, . . yerloren heeft. C. e. Maaetrieht 169
(1428). — Nabbbchtich (Narechtich), bn. (Nering'
aehÜg) Sandeldryvend, fr. eommer^ani. || Also onis
stat Hasselt, yan alden tyt yoerleden, geweist ii
eyn yredelick en zere narechtige stat O lASge l. e.
(De ord. y. 27 jnni 1677 heen neerachtighe).
Want onsse goede stat yan Trieoht, yan aldea
tyden yoirleden eyne lieffleke, werde en naiechtige
stat geweest, en binnen en buyten lants geheytsn
heeft. O. V, Maaetrieht l. e. Zie ook NsBiira.
NASE (Naase, Naese), zn. Neut, fr. «es. Kil.
Nase. j. neuse. Natue. |l Die een ander... qnetit
aan een hand, arm, been, yoet, ooge, oire, mond,
naase en andere litmaten. C. gr. Loon II 470,
Beekheim. Soo wie eenen anderen beneemt ocghe,
hant, yoet, oir ofte naese. C. v. 'eBoeek iii 16.
NASEGQEN (Naer—, nae—, naezeggen), bw.
lete achter iemand» rug uggen, dat zijne eer aee-
raakt, fr. dire qe, derrihre Ie doe de qn, qui iemtke
d eon honneur. Kil. Naesegghen ... a tergo p^murê,
mordere clanculum. (^hrimm Nachsagen 4) hinter
einee rücken etwae von ihm eagen, doe eieh e^f
eeinen ruf hetxéhi. || Zoe wat man dye eenen anderen,
daarmede hy in yrede stonde, oonfnseiyeke woerden
naezeede, dye zal yerboeren . . . R. o. iSl.'TVaicbs
1366 a. 76. Als yan gedinghen die men noempt
oe^ionet tff/artanMi, i^ een man oft wyiT den
NAS.
NAT.
S27
anderen mèeprys doet, oft quade woerden naaeet,..
76. Alsoo Jan Zelle, tot drye direrae reysen, ia
Toortageroepen geweeat om te compareren Yoor
mynen Heeren Borgermeeateren en schepenen deaer
ataidt, om hem te yerantwoorden van dat hem
nageaeet wordde dat hj Don Jan ofb syne adhe-
renten waa aanhangende , . . Gi^vabd , Aniw, arok,
III 276 (1678). Zoo wie aohepenen iiy'nrieert en
hemlieden naerseght dat zj qnaet TOnneaae zonden
gheweaen hebhen , ofte dierghelycke andere injnrien
en laateryngen, tal boeten. O. e. Detsddonek a. 69.
Benen man aal Yermoghen te Yervolghen de mine-
kinge, injnrie oft yilainie ghedaen oft naergheseyt
aen ayne rronwe en kinderen. O. e. Edin^ftn Yii
18. It Bembry I 481.
NAST, an. JBesi, droogplaais ^ plaaU iot M
drogen van momi; Zuidnederl. ast (Sohuermana en
Be Bo) monieett, nunUocen^ fr. séck&ir, iouraiUe.
Kil. Naat, reeüèi Aat Usirina\}), Schiller a.
Lübbe Naat (aat, eiat) Dorre, Hoffinann t. Fallen-
leben fforoê bdg, yii 20... loeuê M brasimm
dêneeaiÊir. || Die enegherande atroe ooht Tuerte
leeght bi naate och bi inaede [smede ?] , daer en
ai en want tuachen eü een half mndde watera bi,
hi aaela ghelden y s. Kb, e. Diêst A r. 62. Die
OTcr a^nen ghebnere wilt klaghen, dat sijne schou-
wen, oren, amilthnysen, asten, storen , oft ander
plaetaen daer men yyer beaight, sorghelijck zijn,..
O, ttad MêiAêUn xiy 6; ataanusfoeoê fimmenio
torrenéo iéUmêOê, li. C, v, lAêr xiii S. C. v,
Wmoexbergen XY 24.
NASTELINCK, zn. Negielênoery fr. aigmlUiiê^
laeti, KIL Naatel/naatelinck. neamb, fland, y
neatel. lAgnla, \\ Wel rerataende, dat eenyghelic
zal moghen draghen gande oft aelTcre cnoppen oft
naatelQnghen, alleenlicken op de sneden yan mau-
wen Yan de tabbaarden, en op de paltrocken YÖÖr
op de borst en Tan de fente. PI, o. VI, 27 mei
1616; I 696.
NA8TH0UT, zn. m. Bnnda hmt, muUaard,
h, fagfgt. Zie Fabobblhout I 417. || Ben hondert
eyoken naathout, rry sonder fiklen, Sach men tot
Antwerpen in stadt betalen Ontrent tsestioh stuy-
Yera, twaa een hert gelach, Deycken naathout,
dwelck Yele helpt uuyter qualen, . . — Bycken
ÜMaeel hout, dwelck gheeren hebben dele \nl, de
edelen] , Sach men thondert betalen yyftich stuy-
Yers juyst, . . Yav Oesbboick, Ohron. o. MmekUn
1666. str. 248. En duysent mutsaerdt ofte nast-
hondt, blockhoudt, kerffelingen , etc., ter merckt
gestelt wordende, eenen mutsaert ofte nasthoudt.
l?l, o. VI, 28 juni 1768 a. 11. 16S; XI 819. 840.
NA8TUCKEN (Naer— ) zn. my. Van eene rechta-
pleging. Dê laUr gedimtde s^krifien ean nieuwê feiten^
Ir. Um éeriig de faits wmeemnx fommie potUriêure-
wtent dam wne proeêdnre, || Als men de materie
beyinden sal te hgghene in feyte, sullen de partyen
hebben hun daghen yan thoone, eenen daghom..,
eenen dagh om andermaele te sluytene en recht te
begheerene, en eenen om de nastnckeli te yer-
samene en by inyentaris oyer te brenghene. C. v.
Santkoven, Si^ 1667 a. 114. li. C. v. Anêw, compU,
V X 71.
NAS WERING (e), zn. y. Qeeolg, naaleep, mt-
vUteUdy h, euUOf eoneéqnenee^ émanaiion. || Want
hoerdom een nazweringe is yan den oyerspeele. V.
D. Tat. 116 yo.
NAT, Naxt, bn. Zooals thana Natj fr. mouillé.
Kil. Nat. Madidue, 1) In natten (naaten) (en) in,
droogen (drogen) ; met (het) natte , met (het) drooge.
JSeno midmkkiiiff dikwerf voorJtOÊÊêond in hei melden
van landgoed&ren^ mei de hei, van: zooaie gif m
bevinden y tonder ometandiffe beeekrijvinff, in land en
water (ook in harden en in wecken, Mertena
en Torfa V 610), fr. expreeeion qni ee prétenie
eonveni qnand il eet faU mtontion de biene-fondet
o. è d,, iels quils ee eomportentf en ierre ei eam,
II Neghen dachroale lants, lettel min ochte meer,
alst beleghen es al in naten en in droghen. Chdtk.
Bmtedy H nr. 9, varia j eehepenbr, Bmstèl 1814,
Allen d^e goede, groe*e en clene, in naten en in
drogen gelegen. Victob Yan sbb HAseHBV, ien
Waüe 186 (1371). Hoff met landt én sandt, soo
ten naaten als ten droghen. C. gr, hoon 680 (1699).
Dat men hem deselye goeden sal leyeren, met
ruach met rijse, met hooge met leege, met natte
met drooge,.. met gronde, bodeme en allen den
toebehoorten. C v, d, JTieZ, ii 6; it. O, v, Demme
1612 a. 89. Alle den art, en alle die wildert., die
men yroente heet, . . met allen dien datter tne
behoort, soe in hoghen, soe in nederen, soe in
natten soe in droeghen. Belg, meu. II 417, brief
van Berthonif heer v, Meehelen 1311. Item Brab,
Yeetten II 483; Bekenk, v, Brab. reg. 182 fol. 90.
Zie ook Labt 1) II 188.
2) Als zelfst. naamw. Voehi, drank, fr, Uquide,
liqneur. || Alle die ghene en een igheiyc yan hoen,
die binnen der stiul yan Dyest hoppe brouwen
zoelen, die en zoelen hoer hoppe, ea se groet ea
se deine, niet langhere brouwen noch meer naeta
maken dan mar te swarten biere, eest groet eest
cleine, duet. — Bn yan den byere yan yiii s. zal
men mi^en xzvii halster naeta. Bn yan den byere
yan yi s. xxxtii halater naeta. Eb, v. Dieet B 76.
Dat men yan allen naten yan appelen, yan pee-
ren, dair men gheene assyse en plach af te geyene,
yan der amen, yoirtmeer geyen aal taasysen vSj
groeten. Oork, heer v. Dieet, 8 juli 1401. Zie ook
HoppB I 616.
NATAEL (Natale), zn. m. 1) SeiUgdag, feeet-
of vierdag, my. Natalbb, VATABLDAeBir , ft, jomr
de fêie, plur. THee emnnellee, jonre a€i/a«a;. Mugne
d*Amis Nat al es, quatuor praeeipnae anni fheüvi'
taUes lee qnatre prindpalee fêtee de Vannies ol.
joure nataux. La Gume Nat al. 8** Lee qnaire
grandee fUee de Vannée: Noel, Pdquee, Penteedte,
Tomeaint, (Zie hieroyer Gkdlliard, Oloesaire 214,
die doet opmerken, dat één yan de Nataaldagen,
nl. Allerheiligen, te Brugge niet gemeld wendt,
't welk ook het geval is yoor Iperen, Meenen, de
parochie yan Heilig-Kerst te Ghent, en yoor Belle.
II Dat gheen yulre werke bi nachte ghene tyt bin
den jare, of het en ware up de yigilien yan den
III natalen. Kb. lakeng v, Iperen 1363, yii VnUree
200. Item, [zy die hun poorterschap willen behou-
den] zullen zyn ghehouden de yier natale, te
wetene Kersaayont, Paesschen,Zyncxenenen Alder-
heleghenmesse, te bandene huere woonste in pe^
soone, met wiyen en kinderen, openbaerlic in
huerlieder huuse oft camere binnen der stede yan
Ohendt, en elcken yan dien natalen wonen en
biyyen zy daghen achtereen ; uutgeateken deghuene
die Aantieren de yrie maeroten, als yanAndwoipen
en Berghene [nl, in Henegouw], dewelcke zullen
ontstaan met te wonene de yier Kerstdaahen.
ScHATBS, CoOaüe 31 (1460); it. 341 (1603). Huere
natale te Faesachen, en te Sincxenen en te Kera-
ayonde. Dibbicx, Oende eharterb. 137 (1420). De
drie nataeldaghen. Db Ooübbbkaxbb, Tronbles
rdig, I 262 (1668).
2) Sonorarinm van paetor en koeter op eiken no'
iaaldag, fr, honorairee dm om'é et dm clere è ehaque
228
NA-T.
NAU.
nalal. || De Toonyde proohiAnen, huuBhoadende ,
zyn Boholdechy Tan rechter ooetomen, huere natale
te Faenchen en te Sincxenen en te Eersayonde:
data te wetene, Tan elcken natale twee penninghen.
Item , de ooatere . . . sal omme de prochie gaen dra-
ghen twjnwatere [tie] de Toorsyde drie feesten, en
Tan elcken en yegelicken zyne eesten by hem selTen
doende, zal hy hebben Tier myten. Diebicz, Qendê
chari&rb, 187 (1610). Ett aeeomtumé a payer, par
iouM les manans d'iceUe viUe om euré d^iieüe ehaam
on, aux qwstrB nataux, téU que Noel, Ptuqueê^
FmiteeosU et Ie Tousêoini^ nn pain ei un denier
paritie. La Oome, Na tal S^ (Nouv. c<mi. gin. t.
I p. 441).
NA-TALE, zn. || Natale en doet ghene [var],
geen stade [l. scade]. tBeehi van Ucele a. 65.
NATIE, zn. 1) GHldf amhaohtj it. gilde, oorpide
métier. La Came N a t i o n 8'. Commune^ ghUde, eorpe
de métier. Na hunne OTerwinning op de Geslachten,
ten jare 1421 , behaald, schaarden zich de ambach-
ten te Brussel in negen lichamen, genaamd de negen
naties, geplaatst onder het patroonschap der meest
gCTierde heiligen in de stad, fr. aprii leur vieioire
remporUe sur les lignages^ en 1421, les métiers de
BruxeUes se groupirent en neuf corps, appelés les
neuf nations^ plcicés sous Ie patronage des saints
les phu vSnirés de la vUle. Sist. de Bruxelles I
209. II Ten seWen Sints-Jans-aTont, yergaderen de
neghen xÜatien . . . tsamen beneden in der stadt huys ,
en kiesen aldaer unyten seWen natiën twee rent-
meesteren. O. v. Brussel 1670 a. 6. In de presentie
Tan de dekens of gezworene Tan d'ambachten, re-
presenteerende de negen natiën der Toors. stadt.
ld. ie06 a. 13.
2) Natie Tan Egipten. Heidens, fr. Bohémiens,
Zie E&TPTEKAEBB. || Dat alle deghene die hem
Termeten of zeyden te wesen Tan der natie Tan
Aegipten, en andere Tolghende heur gheselschap,
hemlieden souden Tertrecken en absenteren nyt
onsen landen en heerlicheden Tan herwaertsoTor, . .
zonder in deseWe onse landen te mogen Terkeeren,
oonTerseren en wandelen, alleene ofte met ghesel-
sohepe, op de Terbeurte Tan beuren lyfye. BI. v.
n. 16 febr. 1537; I 17.
NATUREELE (N~ele), Lat. Natubalib, zn.
mT. Btuiaarden, fr. des bdtards. Zie Babtabbt.
NATUEBLIJCK (N— lic), zn. m. Bastaard, fr.
hdtard. Kil. App. Natuerliek kindt, Filius mtturalis,
II En als Tan den Toirs. Heinricken Tan Merende,
aengesien dat hij natuerlio es, en by de brioTen
Tan der Blijder inoompst . . . negheen officien in
Brabant houden noch Teuren en mach. Bekenk, v.
Brtsb. reg. 135 fol. 27. Natuerlio en bastaert. Ib.
137 fol. 201 (1524). Een man die syn natuerlyok
kindt eenioh erllUle geTen wilt, daer moet hy ter-
stont die handt aff doen en OTcrgichten, laetende
dat BTnen natuerlycken besitten, alsoo dat der
natuerlyck jaer eü dach yoloome. C. gr. Loon 1 64.
NATÜERLIJCK (N— lic, n— lycx, naturelic),
bn. Onecht, fr. iU^time. Kil. App, Natuerliek,
Naiuralis , genuinus , nativus , physieus. 1) Natuer-
lyok persoon. Bastaard ir. hdtard. || De goeden
Tan de natuerl\jcke persoenen en suooedeeren aen
hunne Trienden ofte maechschap niet, noch aen
s'moeders noch aen sVaders zijde. C. v. Breda i 9.
2) Natuerlyck Tader. Vttder van een buiten
eehi getedd kind, fr. père d'un enfant iUégitime,
II Een natureliok Tader es ghehauden zyne bastaer-
den te alimenteren , en te cleeden en ghereeden . . ;
en tot de Toomomde alimentatie en haudenesse Tan
de Toomomde baataexden Termaoh den natuielicken
Tader hemlieden te beghiften by teatamente. C. «.
Auden. xxiii 88.
3) NatuerUjcke Schotten. Geboren^ opreeht
SehaUanders, fr. Beossais natifs, véritailes,\\ Lidien
eenighe Tan zulcke coopTaerders, . . onder tdexela
Tan Schotten ofte pyraten hemlieden onderstondsii
ofte Torroorderden onzen ondersaten te beschadighen
oft OTOrrallene, . . 'so zullen sy gheaoht en ghehau-
den worden Toor zeerooTers: ten ware dat sy na-
tnerlicke Schotten waeren , oft ordinaris traiotement
in Schotlandt hadden, . . in welcker Toughen sy
zullen ghehauden wesen Tan goeder prinae [lü. prusj.
BI. V. VI. 29 jan. 1549 a. 28 ; I 372.
4) NatuerUjcke goederen. Qoederem va»
onechte kinderen, fr. biens des enfattts naturels, \\ Hoe
natuerlycxe goederen gaen sullen naer doot T«n man
en wyff. C. gr. Loon I 65.
NAUW, bn. 1) Nauwe listen. Behendig, leote
listen, fr. des *ruses hdbiles. \\ By aTyae en raida
Tan hemlieden , hebben doen Tertoegen en opendoen
die groote en zware lasten dairin onse Toim. landen
langen tyt geweest hebben, en die hemlieden noch
dagelycx OTeroomen, mits der OTordaet en nauwe
listen die eenige Tan anderen naoien jegen ons en
onse .Toirs. lande te werke loggen... Bdcenk. v.
Brdb, reg. 135 fol. 67.
2) Te nauwe. Tekort, fr. insufflsami, trop pen.
Iets in eene zaak te nauwe doen. JEr iets te kort
in doen, niet voldoen aan aüe vereisMen, bijt. in
het beleggen van eijnxen, in opdrachten van goederen,
fr. ne pas safisfaire è tornt oe qui est exigé dans
une affaire, partie^ dans la eonstituHon de oens. Is
transport de biens. || Voert gheloefde die Toin.
Woutere, hadde hi yet te nauwe ghedaen-, dien
Toirs. Heynr. altoos ghenoech te doene. Charterb.
begijnhof te Brussel, fol. 156, Schepenen v. Ophem
(1368). (In Teel andere akten leest men: indien er
yet aen ghebrake). Voertmeer heeft hi gheloeft
altoes ghenoech te doene den Toers. Willeme utan
Helichte, ware dat sake dat hem yet te nauwe
ghedaen ware in den Toers. saken. Sehepenèr. «.
Botsélaar ,. 8 sept. 1410. Die hebben gheloeft waer-
scap en altoes genoech te doene waer sy erghens
te nauwe ghedaen hadden. Schepenbr, o. Maeght,
23 sept. 1468. It. Vad. mus. III 59 (1377). Gelo-
Tende den TOors. opdraegere . . . altyt genoech te
doen [indien] hy hierinne iedt te nauwe hadds
gedaen. Sehepenhr, v. Thienen, 29 mei 1673.
3) Nauwe dingen. Kwide, snoode bedreven,
fr. des actes méehants. \\ Up denzeWen dach was
weder een ghebodt te Ghendt Tan der stede weghs
uatgheleyt, dat men die Spaengiaerden oft ghar-
nisoenen Tan Napels oft Tan Malta, . . niet dierder
en zoude Tercoopen etelicke ware, nooh eenioh groen
eerdeghewas, als comoommeren, radysen, cruut,
etc., dan dander inzetenen, . . Maer naermaels leer-
den zy [nl. de gamisoenen] al te nauwe dynghen,
en TeronghelTcten zelTe tTolck Tan der stadt, te
weten, eenighe Tan hemlieden namen den risoh
uut de burdemanden [nl. Tisohmanden, zie Yerdamj
eii ghaTen dat zy wilden; en wilden ooc int TleeachuoB
niet meer dan eenen stuTer Tan een pont rentTleesoh
ShoTcn, hoe ghoet dat Tleesch waa, sneden ooo
ie beenen uut en wilden se niet mede gheweghen
hebben, enz. Fbbd. Vai^bb Habghbv, Ber. t^fde»
III 8.
NAUWERS, Naüwbb, byw. Nergens, fr. mdli
part. Kil. N a u w e r s. flastd, j . nerghens. Nusquaat,
II En beloofde hemlieden nauwers te leede hynen
zoude zeWe meide en by hemlieden zyn. Ol. Tt
DiZMüSB, 60. Nouwers. 78 Nauwer. 93.
NAV.
NED.
229
NAYE, zn. TSvrelQ), fr. nomhriL KU. heeft
Navel. Umbilicmê» en Nayel yan t'rad. i. na re»
JEtotoê medUimy fr, Moymi, \\ Olme naye hooch es
catheile. Leenr. v, 1628 fol. 67; it. Leenhof Bureht
«. Brftggê czcii, blz. 809.
NAVKGER, zn. m. Navegaar, avtfgaarf fr. tarièri,
II Dat niement eens anden hont af en houwe, opte
rerbuerte yan x st., en de ecade op te richten y
youdt; en alsoe yene ale hout is niet hooger dan
mans langte , en soe smal dat men dat met eenen
nayeger niet en sonde connen doerbooren, op zQn
minste oft smaelste eynde, sonder tacken, soe sal
hy yerbneren xx st. V. d. Tay. 147.
NAV£T, zn. LoodHok, fr, gammom, masse de
phmib, II Verlozen.., en Gearresteerde 88 nayetten
Engelsch loods; degene die actie oft pretentie tot
deeelye hebben , woi^en ingeroepen. G^kabd , AsUw,
areh, I 806 (1671).
NAYRIËNDËN (Naer— , naerrrinden, nayron-
den), zn. my. Nauulbetttianden, fr. proekes paratUs,
II Naervrienden, gelick yader, broeder, rechtsweer
en diergel\jcke mogen hen presenteren en occuperen
Yoer beur kint, broeder oft maech, aenlegger oft
yerweerder, sonder procuratie. Wiblakt, Praet.
eiü. t. III c. 22 a. 1. Soowanneer ijmant hier niet
tegenwoordich en is, . . alsdan worden de naeryrin-
den, die bij de rechtsgeleerde worden geheeten
eonjtÊMciae pertfmae^ tottet yeryolch oft yerantwoor-
den yan de saecke ontfangen. O v. Anho. oampil,
y y 4. Nayrunden. C. v. Maeuiricht 411.
]NAVROMË (Naer— ). Zie Ybohe.
NAWKERTSCHAP. Zie Wxxbtbchap.
NA WEIDE (Naeï^), zn. Voorweide — Na-
weide. JEerite graxing of af weiding (yan half maart
tot Kersmis) — tweede (yan Kersmis tot half maart),
fr. premier paeage {de la mi-mare è la Noël\ eeocmd
{de la NoSl è la mi-mare). {Ord, Baad o. Brab.
26 sept. 1787). || Dat yoirtaen uyte gemeyne brou-
ken, 800 Diesters, Muelstede, Feels, Stryrode, als
alle andere, sullen bljyen en gehouden worden
allen schaepen en yerckenen, soo uyte y<5örweyde
alfl naerweyde. Stadearch, Dieet , JProcee Caggevmne,
Besol. 1 sept. 1620.
NAWEIDEN (Naer— ), bw., onbep. wyse als zn.
Met beweiden in het najaar , fr. Ie pdturage dane
VarrUre-eaieon. \\ Dat de Umden by haer bedgckt
sullen ten eeuwigen daghen yry gebruyct worden,
sonder subiect te wesen tot eenighe naerweyden oft
ghemeyn ettinghen, die eenighe souden moghen
pretenderen. FL v. Brab. 18 juli 1690; II 267.
NAWLJF (Naei^), zn. o. Tweede^ of latere
vrouw , fr. eeeonde femme, ou femme poeUriemre.
Kil. Naewyf. Uxor poeterior. \\ Yercrege een man
erfgoet met eenen nawiye, en daeraye oec kinder
hadde, .. 8ce%dM»gen e. Loêene a. 6. Int . Uckelsche
recht, 1 man die 1 wyf heeft, en kindere daerbi,
en dat wyf sterft, en hi neme een ander wyf, en
hi hebbe oec kindere daerbi, alle dat eoet datti
yercrycht met sinen nawiye seWe metter hant, dat
selen hebben sine eerste kindere en die andere niet.
Bn eest dat syn nawyf dat goet ontfeet, so selen
die nakindere dat goet hebben, en die ierste kin-
dere en selen niet hebben. Ondereeheet v. Uckele en
o. Brueeele. Dat een man kinderen hadde yan een
naerwyye, soo souden die naerkinderen hebben
alleen, sonder die yoorkinderen , alle die erfgoeden
die de yoors. man yerkreghen hadde in synen wedu-
wenstoel, en ook in syn naerhouweiyck C.v,Nijvel,
Scheidingen n 20.
NEDER, bn. en byw. Laag^ fr. a<M. Kil. Neder.
MmmiUe, inferue, depreteue, \\ Sullen oiok die yoirB.
heerstraten en andere wegen . . , die soe neder liggen,
dat dwater daerop biyfft steende, mits denwel^en
dat die so diepe en onpassable worden yan siycke
en anderssins, dat men daerdore niet geiyden en
can. Bekenk. v. Brab. reg. 186 fol. 260 (24 apr.
1610 a. 4). — Nedere school, Lagere eohool,
fr. ^2s primaire, \\ Dat alle manieren yan lieden,
die hare kinderen, dat meyskens syn, doen ter
nedere scolen gaen, dat die sooehneester of mees-
tersse den recteur yan der hoogher scolen sal
yerantwordden en hem oyerlegghen yan eiken
meysken tsiaers yi deniers grote, de Ylamikok,
Stad III 80 (1417). Die leenen ooopen, pleghen
dickwyie te makene twee coopen: eenen yan den
gronde en heerlichede, en eenen anderen yan den
catteylen, en stellen den grond zeere hooghe in
den coop, en de cattejlen zeere nedere. Leenreohten^
1628, B iy. — Neer der, neder, yergeL trap.
Lager, fr. plue hoe. || Wel yerstaende dat die
yoirs. grechten sculdich sullen zyn neder te liggen
yier yoeten dan dmiddelste yan der yoirs. straten..
Bekenk, v, Brab. ut eupra, als yeryolg op dat
citaat. tWas {nl. *t Saoramentshnus] boyen neerdere
en smaldere dant plaoh te zyne. Fbbd. Yavsbb
Habghbf, Ber. t^den III 92. — Nedergeschre-
yen. Lager, hieronder geeehreven, wSgend, fr.
euitaMtf 00 qui euit, (Mae. || Jhan, b. d. gr. G.,
bisschop yan Utrecht, heere yan Diest, . . groete
en conschap der waerheit der dinghen die neder
geschreyen syn. Oork, 2 juni 1886. Wi Thomas,
here yan Dyest, . . hebben met onser yoerghenoem-
der stad oyereenghedreghen en hoen ghewilleooert
eü gheconsenteert de poente neder gesc&eyen. Oork.
27 mei 1846. — Nederste, Neerst, oyertref-
fende trap. (Nederst), Laaget, het laaget^ fr Ie
plue boe. II Denzelyen, vi Ib. p. die hy heeft ghe-
wonnen nederst [nl. aan den laagsten prys] inghe-
steld hebbende hetzelye werok. — Denzelyen,
nederst inghestelt hebbende de leyeringhe en instel-
linghe yan tyoors. werck. — Yan 't leggen yan den
upperzdder, . . by bestedinghe, begrepen ynr
Ib. p. yan nederst instel. YAVOEirpXBBBBOOM ,
Tpriana I 868. 869 (1628). Jan Yan den Yelde,. .
zxiiii Ib. parisis, by hem ghewonnen sneerst
inneghestelt hebbende t leyeren en het maeoken
yermelt int yolghende artiole. 867 (1621). Ingaen
moten si in dat nederste der aerden. Qetijdenb, tv
B. Fs. 62 : Ipei verd . . . introibunt in inferiora
terrae. Bijbel e. Dortreeht pe. 68: in de onderste
plaetsen der aerde, Blantijn 1666: int nederste
der aerden.
NEDERBANCK, Nbxbbabcb, zn. y. Lagere
rechtbank , ondergeechtkt aam de eehepenbank^ die haar
beroepebank «mm, wier nauwe bevoegdheid beperkt wae
tot de Sénige aangeUgenheden die tot hare ineteUing
en bestemming behoorden ^ ale de Lakenhal^ de Weeë'
kamer, de JPeiemakere, de JBrfteheiders , fr. bane
inférieur cm eubaUeme^ cour de juetiee eubcrdonnie
au bano éehevincd, eon banc d^appel/ et dowt VStroOe
eompétenee ee bomait ama eeules affwree du reeeort
de eon inetUmtion et deetiuation, tdlee que la
Draperie, la Chambre tmtüaire, lee Paoifleateure ,
lee DSlimitateure, De yerklaring yan Kiliaan Neder-
gericht. Judiinum eautarum eivilium, fudieimm
mmnieipale is dus alleszins, ten minste onyolledig,
zoo ook die yan Orimm'e wörterbueh YII 761.
II Op de ordinarisse roUe worden bedinght alle
saecken tusschen poorteren en ingesetenen , . . mits-
gaders saecken behoorende yoor de neerbanken
[var, nederbanken] , als Lakenhalle, Weesoamer,
Wateimeolenbrugge en dieigeiycke. O. «. Amtw,
.\
230
KED.
NED.
MmpU. y ; 82. Behalven den nederbencken . ., hon
V0obt. O. gr. Loom. 19. — Nedere justitie.
[De stede tui Ypre] heeft uajt onsen naem alder-
ande jostitie, hooghe, middele en nedere. O. ttad
IpmrêH. I 2. Ziel 117; zie ook NxDBKaiBXCHT.
NEDERDALEN, ow. Afttammem, ir. étre itêu
do. mi. Nederdaelen. üesoendorg. \\ Diegeene,
die TUI den heretgoken personen nedergedaelt en
geboren z|{n, tot in der ijitcr generacien, en zyn
niet seuldiok geadmitteert te wordden tot enniger
kerokeiycker digniteyt oft beneficie. V. s. Tat.
76. 'tSeWe dat geselt wordt Tan den Tader, mach
oick gesegt sgn Tan der moeder, en Tan allen
dengeenen die Tan Tader en moeder nedergedailt
en gedesoendeert zijn. Ib. 336.
NEDERDUITSCH , Nbiïduitsch. Zooals thans,
fr. hoê-Memandy Jfiorlandaig. |l Waert saken, dat
db Toors. certificatien waeren in Hooohduytsehe
taele, deselTe doen orersetten in 't Franfou oft
wel Neerduytsch. PI. v. Brah, 22 dec. 1626; I
891. Zie DviTBCH.
NEDEREN, Nisbdbxbf, onz. en bw. 1) J£i«-
dorem^ vormimdêren, fr. diminmer, \\ Welke derteoh
pond grote, metten assysen Tan onser stad Tan
Dyest Toergh. , nederen , minderen solen marcghelijc
en te maele te niate gaen ... — Want die dertech
pond grote Toergh. nederen, minderen en te niute
gaen soelen ... — Dat men die Toergh. tiene pond
note nederen en minderen sonde nae die Toergh.
brieTe en condioiên. Oorh. koor e. Diool, 21 oot. 1337.
Bn es dat sake dat dese gnede liede {nL scheids-
rechters] derre thienden meer yinden ochte min
dan hondert mudde, half rogghe en half gherste, . .
soe sal men de summe dama hoeghen en nederen . , .
Oorle. 11 juni 1277. {Vod. muo. II 246). It. di
YLAMnrcK, Vgh. 33. 34.
2) Als zel&t. naamw. Bod^ hioditiff in ooito aam-
hottodimg bij prijsoermindoring , fr. off^o dam mm
adfudioatum om rabaiê. || Item, ii litzen in de
TOors. baelgi, Tan clzxzy Toeten lanc en ti Toeten
hoghe,.. op nederen, Toir xziii Peters, daer
a%haen xzini nederen, en elcs nederen Tan x
stuTers,.. Bdw. Van Etek, Brab. enif. 126
<1460).
8) Eenen orond. eenen munr. Dien vorloffom,
lager maken f nr. abaisêor nn iorram^ nn mur. || Soe
irye synen grondt hooeht (die eens anders water
daerdoore oft OTerleyden moet), die moet t*selTe
terstond wederom nederen en op sgnen jersten en
oaden grondt brenghen, alsoe dat dwater gemechelyck
uuytloopen en sljnen scheut behouden mach geleek
te Toeren. C, e. Antw. 1646. Yiii 61. Niemant
en mach zQn wve boTen den ouden gront soo
hoogen oft soo neerderen, dat sgn ghebure daerbjj
eenich letsel , hinder oft schade tl hebbe. O. v. lAor
zin 62. li. C. V. Bmeeel ServU. a. 26.
NEDERGANCK, zn. Van water. Val, noder-
mL ft. ehntè (cTsaa). Kil. Nederganck. Dotoen-
euM. II Dat men Tyndt een andere maniere Tan
serTituten Tan watere , die geheeten is afdalinge, oft
nederTal en nedergaoc Tan watere. V. d. Tat. 62 t^.
NEDERGERECHT (N— egt, n— icht), NuB-
OBBICHT, zn. O. Zie Nbdbbbakck. || Aengaende
do processen, die by de schepenen oft reenteren
Tan de subalterne buicken oft nedergereohten der
jurisdictie Tan de hooftbancke Tan den b^Tanghe
Tan Liere sullen oyerghebrooht worden in cas Tan
leeringhe oft om gheïnstrueert oft gheleert te
worden,.. C. v. iZsr, Stijl , tit xii. Se wethou-
deren Tan de snlbalteme banoken en nedexgeriohten.
C V. SoHtkooo» 1664 a. 48. Nedergexioht. C. gr.
Loon I 886. HeerKericht. I 12. Nedorgeg^i, ook
Ondergeregt. Ib. II 416.
NEDERHOF, Neerhof, zn. m. Moooo^ paeküof,
tem of moeokof en boomgaard oan oen middeloomMftok
kasioel, fr. baeee-comr , ferme, jardim pote^er et
oorger éFmn ehdtoan du mogen^-dge. Zie Hov 1) I
699; zie ook Baepsaet, AMOgee n\ 888, die echter,
o. e., Terkeerdeiyk „Toorhcn" Tertaalt door baeeo'
oomr. II Een huis Tan plaisanoe. steende op eene
schoone bewalde mote, en daemeffens een neder-
hof , wel behnyst en beplant. DB Pb. en Bb. zii.
Zmlte 11. (1661). Berst de motte, nederbof, opstal,
criekerye oft boomgaert. ld. I Mariakerke 19 (1711).
It, C. koet. Iperen o. 221.
NEDERING (e), zn. t. Lat^, diepUggende
grond, fr. btte^fond, torraüm boe. \\ Dat men niet
en zal Termoghen straten met straten te Termakene,
nemaer die srde oemen buten cante Tan der stra-
ten, ten minsten grieTe Tan den grondensre : tenzij
daer de berghstraten en opdraghen zyn, die zsl
men moghen effenen. C. e. üut. Iperen. c. 14.
Zy zouden den Ingelschen haren roof ghearresteert
hebben in een n^eringhe Tan watere, daer sj
moesten duere Ujden. Jah t. Dixicvdb. 822.
NEDERCLEET, zn. o. Broek, boenUeedj fr.
panialonf ckameeee. Kil. Nederkleed. oetme. j.
broecke, Femorale. || Upt kerohof was eenen pit
ghemaect daer hondert eü zesthiene inne waren
gheworpen in haer hemden en in haer nedereleet.
Jan t. Decmüdb. 269.
NEDERCOSTERIJ. Zie Gostbbij II 106, en
Otbbcostbbij.
NEDERLAGE, Nbbblabob, zn. t. 1) In een
rechtsgeding de nederlage hebben. Zijne
eaakj xijm proeee oerliexenj fr. perdre eon proeée^
efÊóeomher. Kil Nederlaeghe hebben. Qmoam
bere. || Soo wie in eenighe saecke, *tzy ten prin-
cipale oft in cas Tan proTisien, de nederbgfae
heeft, wordt oock iacite Terstaen in de costen
ghednemt te zijne. C. o. Dewme 1612 a. 840. By
egndeiyoken Tonnisse de nederlage orögen. O. e.
AMim. oompU JY xj 282; U. Y x 37.
2) Bene neerlege doen. JEenen maud0g
begaan, fr. oommeitre nn menrtre. || Soo wanneer
ymant eenige neerUege heeft gedaan, die moet
mette naeste Trinden Tan den aniyTighen, . . hem
Tereenigen en doen den montsoen. C. o. Amtw.
eompü. YII Tiy 1.
NEERLEGGEN, bw. Benen twist, een geschil.
Bijleggen y oereffenen, beeloehtenj fr. aplamry aeeeeih
moder, aeoorder, terminor, oider (un litige). KiL
Nederlegghen den twist. Dirimore, oomponen
aUeroationee, litee. || Behoiren daerom tot dyen
eynde alle dachten ierst gebracht te worden aen
borgermeesters, om te sien oft sy d^ezoessen sauden
connen in 'tminneiyok nederleggen oft oorrigerea,
als opperTOOchden. O. v. Dieet, YZ. i 10. O0
deselTO questien, differenten en geschillen te Te^
huedene en neder te leggene. C. v. Xoeea, B^-
IT, Caroline v. 17 dec. 1647. proimimm. Dat wel
dient, dat alle gheresen twisten terstond eü tcD
minsten coste wierden geslicht en te neder geleyt»
C. o. Lier, St^ vii 1.
NEDERLIGGEN, ow. In een rechtsgeding.
Zjfno zaak verliexon, fr. emoeomber {dane nn proeèi)'
II Dat dese exceptie Tan nulliteyten niet en bekt
die execucie als die Terweerdere die hem dairmede
behelpen wille tegen die execucie, metter iy4« seP-
tencien nedergelegen eü gesuccombeert is gewesft
in der saken die gegaen is in gewgsder &ic. T>
D. Tat. 899 t«. Zie ook Nissblaob 1).
NET.
NEG.
231
NEDEBNI8, siLBeBtadenmetnederniBBe.
AambêtUdên of verkoopen b^ afilag (tegenoyergesteld
aan verhooging) , fr. affermer <m vendre au rabau
(pppoié d la kauMte). Bêkenk. v. Brab, reg. 183
fol. 10. Zie Bbbtadiv S).
NEDERALACH, Neenlach, zn. Mandag^ fr.
homieidê. EU Nederslaeh. CaedêM, komièidimm.
II Alaoo Franchoja Sohoien hadde, . . Tan leTeodeii
iyre ter doot gebracht Foeteren Goiyaerts, boo
heeft deselve f^ranchoya den yrienden [en] de
weduwe yan denzelyen Goiyaerts oytmoedelyo doen
yersoecken tot appaisement eii yersoeninge yan
denselyen misuBie [en] nederslaeh. — Eii.. hebben
de ye. momboirs, nietter wednwe eii den broeder
yan wylen Feeter Goyaerts ys., afflyyige, de ya.
Franchoys Schosen tyoirs. misdaed en neerslach . .,
uuyt ganacher herten en ter liefde Ooids yer-
geyen. Verslag o. A. bestuur v. 'I\irnhoui, 94. 95.
(1681). Tenwaer dat men conde [doen] blieken
dat den yader in den nederslaeh culpabel waer
geweest. O. gr. Loom I 266. It, C, v. Sanikoven
1670, XVII 1.
NEDERTÜCHTEN, ow. (?). Afstijgen (yan
paard of wagen;, fr. descemdre {de chewU ou de
voUwré)» II 2^ wat manne die compt yarene met
eenen waghene binnen der yrihede, tucht hg niet
nedere, oft doet h\) niemant yoor zyn paerden
staen, dat es up de boete yan z sch. p. — Item,
go wat manne dat oompt gheyaren binnen der
yrihede yan Neyele met eenen waghene, en up
sinen waghene' zittende zQn paerden vóór hem
drijft, dat es up de boete yan ▼ sch. p. bx Fb.
en Bb. VI NeveU 89 (1569).
NEDERYAL, zn. 1) Tan water. Zie Nedxb-
OAKCK. Kil. N e der y al. Occasut.
NEERAGHTICH. Zie Nasbbchtich.
NEERBA8EN, zn. my. Onderkousen, fr. bas de
okausses. \\ Die moerdenaor was een klein spichtich
person, op s\jn burgers gecleet, mit een aut wit
wamboys en een swarte kulder, daeroyer swarte
lakenen boxen mit gebreyde swarte neerbasen en
een swarte mantell. Mxbtbbb en Tobfb V 550 (1582,
Jauregui).
NEERENST, Nxxbbt, zn. y. 1) Smst, fr. s4rU
emao. — 't Is hem in neerste. Étij meent kei em-
atig, fr. ü Ie pente sMeusemeni. KiL Neernst/
n eerst. SeduUiaSf eiudium. || De Prelaten dit
hoerende, dat hare [tU, de abdis] was in neerste,
sonder dissimulacie , sloten se ghelyo den anderen,
en waren blyde dat hare meeninghe alsoe was.
Auden, meng I 405, Maegdendale 1468.
2) Met neerenst. Dringend, fr. insiammeni.
Il Suppli^rende met alder neerenst en ootmoediche-
den de goede lieden alle ghemeenlic, . . hulieden,
edele en weerde heere, . . Schatxb, CoUaiie 21.
3) IJver, fr. s^. || £n wij , zuster Kateline,
abdesse yorghenoemdt , merkende en ansiende den
nerenst en de goede onst, die de yorseide zuster
liQsbeth ghehadt heeft en heeft te onsen godshuse , . .
willende dat hare nerenstheit en hare goede onst
hare niet ongheloendt en bliye , consenteren . . db
Ylakutck, ^ogveke 118 (1385). Zie Verdam Ebitst
2) II 711, 712.
NEERENST (Neerendst, neerst), bn. Dringend^ fr.
isutant. || Van zoyele te doene met neerendster en
oodmoediger bede yan eeneghen heeren, . . Schayxb,
CoUaiie y 270. Angheeien zonderlinghe dat hy de
yorseide saeyogaerde yeryolcht, yercreghen en be-
taelt hadde, ten neersten yersouoke yan de wet-
houders yan Capricke. C. o. Caprijeke 63 (1495).
NEERENSTICHEIT (Neeren— , Nerenstheit),
IL
zn. y. 1) Het neerenstioheit. Gelijk het yoor-
gaande. Met neerenst. Kil. Neernstigheyd/
neersticheyt. DUigentia^ siudium, etc. jj Dewelke
[«/. tghemene yan den yulambochte] an ons yer-
zochten met groter neerrenstioheit, dat wy alle de
zaken . . . begreipen en ghehouden in de lettren . . .
up hemleiden zouden willen oorconden en kennen.
Alph. VAiTDXirpBBBBBOOH, Tpriaua VII 477 (1S81).
Zie Verdam II 711 , 712 en ylg.
2) Nbbbvbthbit, zn. y. Vliji^ fr. tXle, Zie
Nbebbkst 3).
NEëRSTELIJCK, byw. Dringend, fr. ineiam-
ment. \\ Totten loffelgcken regimente ons gheheelen
oudde oftó scare aengenomen, soe werden w\j neer-
steiy^k bedwongen stadelijck te oyerpe^sen hoe dat
,wij dat yolck, ons beyolen en onderdaen, mogen
gubemeren en regeren. O. v, 8t. 'Truiden. $ 31. En
omme te meer yersekertheyd yan alle de yorseide
dinghen, soo hebben wy neersteiyok ghebeden en
yersocht, .. onsen lieyen... heere den hertoghe
yan Brabant , . . dat zy . . . Cv, Auden, 2<i'> d. 83
(1348). Alsoo de burgmeestere en schepenen, . .
hebben neerstelyck yersocht het decretement der
Yoorscreyene costumen. C. v. Denderm, 1630, De-
cretetnentm
NEESTER, zn. m. (Heester), Boomgaard, fr.
verger. Kil. Heester, hester, j. eester.Jland. Brug,
Hortus, pomarium. \\ Daeromme zeide Boescaert
tot zinen oem den proest : min yader heeft in Oors-
camp een untgoet eii eenen groten boomgaert strec-
kende aen Tammaerdts neestre ... — Wat gheyiel
in de kersetyt, omtrent Sente-Jans daghe in midt*
somere? mer Lambrecht Van der Straten messe-
nieden, sy yonden de poorte yan Tammaerdts neestre
open, en bi den beyele yan Bosscaerde, sy plecke*
den of alle de rype kersen. . . — Het gheyiel, in
de pruumtyt, dat Bosscaerds Van der Straten lieden
quamen in Tammaerds neestre, en zy scudden alle
de prumen oi . . . — Als dit yernamen Bosscaert
en zin yadere , mer Lambrecht yan der Straten , sy
ghinghen ter neester waert met machte en deden
alle de boemen yellen. Jak t. Dixxvdb 46, 47.
NEGEEN, bn. 1) Qeen, fr. aueun, pas un, poini
de, pas de. Kil. Negheen i. gheen. Nulluê, || En
ne heift hy negheen huus binnen Ghend,.. dien
sal men ba&nen yyftich jaer ute Vlaendren. C e.
Oenf I 429, Or. eh. v. 1297 a. 8. In presencie
yan den schoutet en heeft die stadhoudere negheen
macht. C. stad Meckden i 3; i/. a. 4, en XY 7.
2) Kraéhieloos, van geene waairdêy fr. ntd ei
sans valeur. \\ Daer moet zijn diffamatie preceden*
te,., oft andersins de inquisitie ware negheene op
dat sej de partie debatteerde. Wiblakt, Broei,
erim. i. Op ghelgcke boete yan x pond par . ., eii
de wéttelichede negheen eü yan onweerden. C.
kast, Iperen c. 218—1. It, C. v. Cassel a. 250.
Declarerende deselye compositien te wesene negheen
eü yan gheender weerden ofte effecte. BI. v. VL
20 dec. 1527; I 44.
NEGEEREN (Negeren), bw. Ontkennen, looehe-
nen, fr. nier. [\ Deshialyen, negerende dat alsulcke
obligatie, naeoktolyck yoor een Luykse banck ge-
passeert, sich sterckelyok op die lioeosohe goederen
affecteert. C. gr. Loon I 230.
NEGENMANNEKEN (N— men— ), ookHsBirB-
KBV, zn. o. Zilveren munt, onderverdeeling van
den Brabantsehen gulden, ter vaarde va» 9 m^ten,
geslagen onder Mazimüiaan en Bhilippus, alsmede
onder Maria van BnrgondiS, fir. monnaie d'argent,
subdivision dm flori» de BraHbaad , de la valeur de 9
miieê, flrappée sous MaximiUen et BhUippe^ ainsi
80
2^
Meö.
pu sotu Marie de Bowrgognê, TaIT dvb Chts,
jabrtoffdom 190, 178. || (Mennekens). Die hslye
Étojren xriy mensekens; ix mennekens biyyen op
haeren prijs. Muniwaarde in Br ah. 19 hot. 1498.
Munte. tJjtreohtsche, Camerykaohe en andere yrem-
de penninkxkena Toor neeenmannekena niet uyt te
geTen ofte t^ontfuigen, Qekabd, Antw, aréh. I 186
(1605). In neghemennekens xyii ets. Inv, F. d,
SMUi 1489.
NEGGE, zn. Soek^ prooi ^ teherpê kant yan een
gebouw), fr. anglê, arêté {d'un êdifiee). Kil. Egh/
egghe. j. eok. AnguUu, etc. || De negghen [yan
den toren] y alsoo yerre als die ghesien worden,
sullen ghemaect worden yan Bethuunsche steenen. —
mits an elck een tote utten yoomoemden steene
[nl, watersteen], die commen sal up de scherpe
negge yan den yiercanten torre. Bbmbbt II 888,
884 (1610).
NEIGEN, OW. Zooals thans, fr. incUner. Hem
neigen tot iem* bede. Geneigd zijn om aan zijn
verzoek te voldoen ^ (r. intliner, eire diepoiS è taiit'
faire è la prière de qn. Kil. Neyghen. Indinare.
II 8o hebbe wi yersien alle de pointe die yoergh.
sQn, en neighen ons te haeren gherechten beedm-
ghen. Oork. heer v. Dieet, 20 febr. 1828.
NEISEN» bw. Beschadigen, fr. endommager. Kil.
Koos en. Jland. Noeere. \\ En noch knape, noch
peert en Md moghen neisen die thiende. Oork. 11
Juni 1277, Nederl, mue. II 246.
NEISPLATE, zn. y. Soort van echip, fr. eorie
de haieam. Fbavs db Potteb, Oent, III 89.
NEKEN, OW. Haken t genaken^ fr. approéher,
II Yoel yeryeeringhe der conciencie en wederstoet
is nekende den sunderen. GeÜjdenb, zy E. 11,
pe. 31 / 82.
NELINGE, b\jw. Onlangs, fr. rUemment, Kil.
Nieuwelick. Recenter. \\ Want wij onser welgemin-
der stadt eii den porteren en inwoeneren yan Sin-
truden nelinghe een preyilegie en regiment yerleent
hebben. Piot, Cart. II 194 (1411).
NEMAEK, yoegw. Maar tt. mais. Kil. Nemaer.
iet. Jland. j. maer. 8ed. jj Zecht in gheene [nl.
predicacie] gheweest hebbende, nemaer kent ghe-
men te hebben met ... in diyersche hausen. Db
CoüSBBMAKBB, Troubles relig. I 128. En passim.
NEMBERMEER (N— mer, nimbermeer, nom-
mermeer, nemmermeer, nemmerme» nemmer), bijw.
Nooit, nooU meer, fr. jamais, plus jamais. Kil.
Nemmermeer / niemermeer / niemer. Nunquam, \\ Alse
warbi dat de yoorseide Boidin, hi no siin oer,
nembermer weder herhebben en mochte, no neghe-
rehande recht deran dameren en mochte. Oork.
Febr. 1296, Oeeraardsbergen ; ii. 29 apr. 1297,
ihidem.
NEMELIJCK, byw. (Limb). Nasnelyk, fr. nom-
mimeni. \\ Die seWe peyne, confiscatie en boete
sullen gedeylt... werden: nemeljck: eyn derdeel
tot ons proiyt, . . O. Li^e 18 juli 1622. 2rae série.
I 47.
NEMEN, bw. In yerschillige beteekenissen. 1)
Nemen, nemen te maken. Ondememenf oa»-
nemen, op zich nemen iets te maken, fr. enireprendre,
s^engager è faire certisins travanx. \\ Betaelt..,
om te nemene tfondement yan den torre te leg-
ghene , en den hooghen choor te langhene. Bbhbbt
lY 649 (1466—66). Betaelt Hendno Nntin en . . .
yan dat tj namen te makene den buedino {}) daer
den torre upetond. Ih. Betaelt Braem Joorjs,
scrynewerkere , . . yan dat hy nam te makene een
prooessie-huus yan renage houte. I 628 (1466—66).
(Zie ook *s Bchryyen aanteekeningen). Zo wie dit
weero nemen zal wordt ghehouden zekere te doene,
tzelye weero te ynlcommene eü dat te leyerene
yulmaect. Fbans db Pottbb, Oetd II 212; ii.
211 (1474); I 200; lY 487. A. Yandenpeereboom ,
Tpriana II 182. 277.
2) Nemen op syne borst, op B^nen eet.
Bij eede verklaren, fr. dSclarer sous serment. \\ £ü
dede een waerheyt en een bestech [besoeck.^]
tOssele, omme eenen wech teenen eeusele . . ; soedat
qoam een man, eii nam op sinen eedt, dat hij
heeft sien yaren met peeriden, en leyden met
ooyen, by daghe en by nachte, sonder calengiren
yan yemene, oyer des prochiaens [pastoors] yan Ossele
gelege, en dat hy daer es sculdech \nL berechtigd]
te gane. Qodsh. Brussel reg. H 12 fol. 147 y«.
(1380). Jan yan der Cammen, porter yan Loyene,
heeft gheseeght eü ghenomen op sinen eet, dat
hi... ScHATBS, Analeeles (Aoad. d'arehéol. 1866,
blz. 162). Zie ook Ebt, I 888. 889.
8) In de rechtsyordering. Arguatie of woor-
den nemen. Critisehe opmerkingen maken, fr.
faire des observations eriliques (dans la procédure).
II Dat 000 nyemandt, wie by zy, hem en yeryoor-
dere eenighe arguatie ofte woorden te nemene
ieshens den wethouders ofte hnerlieder eleeroken,
yoór sententie ofte daemaer. C. v. Qent II 400
(1676).
4) Betemis yoor yerwonding. JEiseh van schade-
vergoeding aanvaarden, fr. aocepier une demande de
réparaiion. \\ Dezelye Loy presenteerde den yoor-
seide Michtel betemesse te gbeyene en te nemene
naer de wet yan der poort. C. v. Aalst 478 (1478).
6) Boeten. Die eisehen, fr. exiger (des amendes).
II Welcke mannen oft meesters yan de statuten, ..
macht hebben de breucken en rechten te nemen
yan allen denghenen die de statuten, oft eenighe
yan die, niet en houden. O. v. ZAer i 19.
6) Yan den yerzekeringsprijs. Dien bepalen, fr.
(de la prime d^cusura/nce) la flxer. || Den prys oft
loon yan de yersekeringe is niet eenyoucUeh [nL
geiyk], maer wort genomen en yerandert naer
yerscheydentheyt yan den tyt en yan de reyse,
mitsgaders yan de peryckelen die daerop loopen.
O. V. Antw. compU. lY zj 60.
7) In beslag nemen, fr. confisquer. || Dat men
al tghesmude [tghesmeede ?] weero yan binnen
yercoepe ten stallen up de twee maeredaghen, en
niet achter straten ne draghe, up de meMlaet yan
XX sch. en dyser yerbnert. Sn dat moghen nemen
sballius cnapen waer ziit yinden, metten deken en
metten yinders yan den ambaohte. K. smedersamb.
te Gent, xy E. (Mess(^er, 1876, blz. 418.)— £n
dat {nl. de gezegde oyertreding — zie Fortdere]
mach nemen sballius cnape, metten deken en
metten yinders. Ib, 419.
8) Nemen te sinen wille. In beslag uemen,
fr. confisquer, || Eü die richtere, oyermids [si. met]
den scepenen, mach die yoghele ocht dat wilt
yleesch [niet ter markt gebracht z0nde] nemen te
zinen wiUe. Kb. v. Dieet A rubr. 86.
9) Nemen aen. Inmen op, eisehen va», fr.
f€nre paiger par. \\ Dat niemen en breke de gliss-
yeinstren ane de kerke, up iii lib. par. Sn ap
dat weder doen te makene; en elo caetie sijae
kindere, want men saelt ane yader ofte moeder
nemen, db Ylaxikcx, Vgb. 41 (o. 1410). Degbene
die se [nl. de tunren] hier binnen bringt sal dassise
betaelen, maer daert ane ghebrake, so sonde men
ze nemen an deghene die ze updade. ld. Ace, S7.
10) Kiezen, fr. ^re. || Sn bin den yiii daghen
dat sie siülen syn in hare soependoem^ sie vja
NEM.
NEW.
233
Bouldioh t« nemene baren imet» fr. êi dedmU Um
wiii Jours hü nroni «i U eickiêvinttgê mit ü
dmvêtU etlirê Uur oonseil, C, stad Brt^g9 K, v,
1281 a. 33.
11) KoopêMj fr, aekêter. || Visaohen, die yiech
nemen te pajene int wedercomen Tan Meohlen,
ne selen se njemene deelen, zi en willent doen;
en int wedercomen aal se ghelden die ghene die
■e neemt, en anders niemen. Kb, v. Antw, a. 98.
Elo portere maoh yisoh nemen op den ganc, die
seker daeraf ghezetten oan. 97; U, 98. 102.
12) Stelen f fr. voUr. \\ Die den gemeynen roof,
opte Tienden gehaelt, steelt of neempt. Y. D. Tat.
65. Hy behoirt meer gepunieert te wordden die
de meeste en beste beesten neempt en ontdr^ft,
dan die de minste weohdryft. — Die mair eens
en neempt nyten cudde oft uijt den stalle een
oleyn beeste, . . 90 t^.
NEMER, zn. m. 1) Dief, fr. voUur. \\ Dat men
by deser aotien sonde mogen weederhegsscben en
georggen een dino dat iement gestoolen waire, al
waire dat goed by den dief oft nemere Teroocht,
verset oft in handen Tan anderen lieden Terpandt
oft gestelt. y. D. Tat. 44.
2) Soovmr, fr. ravisseur. \\ Soowanneer eeniob
schip oft goet wort gerooft door Toorgaende Tyant-
schappen tusschen den nemer eü den Tersekerde,..
C, V. Antw. eompU. TV xj 105.
NEMING (e), zn. 1) OjtluMiiii^, fr. wriss. || Ghy
Bult weten, dat die diefte'is neminge die hegmeiyc
geschiet. Y. d. Tat. 80 t^. Om 'tcemeyn goet te
behaeden oft te beeorgen tegen Terderffeiycheit oft
tegen neminge. 210.
2) Sohakim^, fr. enUvemêni. || Bn al hadde de
neminghe en andTerdinghe np haer ghedaen ghe-
seiet gheweest bg haren danck en wille, dat neen,
nochtans... Fbakb db Pottbb, See&iut eart, 140
(1488).
NEMMEER, Nimmbbb (Nemmee), bgw. Niét
meer, ïr. pas d^avaniage, \\ Yort, onseondermeyere,
die te ons siin, die selen hebben Tan denghenen
die ploegwenninghe houden, enen scoef, en nim-
meer Tor haren diincst. JT. v. Aniw, 1292 a. 83.
(JT. V, Brussel 1292 a. 48 niet meer). Datter sal
zyn negentioh in Brabant onaer munteren en werok-
lieden , en nemmeer. Charter * fxtn Jan I op de
munt 1291. Dat die Tan Herentals ons dienen selen
fyo andere staden , . . en nemmeer. Brab. veesten
676 (1291). Dat in.onse gasthnis Tan Denre-
monde selen lyn teuweliken daghen durende zesse
proTenden, Tief sustre eü ein broeder, en nemmee.
DB Ylaxibck, Stad III 49 (1816).
NEMMERMEER (Ni~), byw. OoU, fr. Jamais.
In de Tolgende aanhalingen zal moeten gelezen
worden emmermeer en immermeer. Zie Yer-
dam II 680. || Ghebieden te commene en daoh
maken alle deghuene die hem rechts Termeten oft
nimmermeer Termeten moghen Tan hojrien oft
anders aent starf huis té commene. C. o. Aalst 880,
Van ghedeele a. 2. Allen denghuenen die hem
rechti Termeten oft nemmermeer Termetm moghen.
a. 7. Die hem rechtz Termeten oft nemmermeer
Termeten zouden moghen. a. 8. — OorJe, Ifaart
1297. Nemmerme. Oorlc. 10 mrt 1296. Nimbermeer.
K. V. Aniw. 1292 a 28. 64. (De K. v. Brussel 1292
heeft a. 81 nemmermeer). Nummermeer. JT. ü.
Loven 1312 a. 24. Nemmer. JT. v. Brussel 1292
a. 81. Nommermeer Aead. d'arehiol. 1867 blz. 149
(1852). Maegdendah 82.
NEPE, zn. Naam van eenen boom, fr. nom éPun
orhre. || /« proekia de Molenbeke, juxta arborem
dietam nepe. GMsh. Brussel reg. B 208 fol. 87
T^ (1816). Ze ^amp entre OareTelt et Eoekelbeig
s^apptUe dé temps immSmorial de Nepe {inter
ambas arbores dietas Nepe desuper Ossenem) A.
Wautbbb, Bnvirons I 880 (1815).
NEPEN (Nbhbk?) bw. Schatten^ waardeeren^
fr. estimery priser (?). |i Bn bj also dat de yori.
Joris [nl. een Oentsche muntmeester] daeraf [nL
Tan den goeden onderhoud der munt] fauten of in
ghebreke ware, . . en sun goet, dat hj alnu heift
oft hebben mach niet bereken noch Tuloommen en
conste de Tors. twee dunst ryders Toren Terolaart,
dwelke goet men alToren nepen moet, so sun oommen
TOr scepenen . . . Auden meng. I 268 (1445).
NESTEL, zn. m. Zooals thans, fr. laeet, aigml-
lette. lem. den nestel knoopen. Eene soort
van beeweriug, die 't volbrengen van den hmDelijke-
pliM moest onmogd^Je maken, fr. noner Taignil-
lette k qn., faire un pritendm maUflee, ^ pou»
vaUf sslon une eroganee populaire^ empêeher la eon-
sommaüon du mariage (Kramers). Duroh sauberisehee,
heinUi^s knotenknüpfen teugungsunfShig moeken
(Grimm Nestel knüj^en). Zie ook Schiller u. Lub-
ben nestel knüppen; Defaeqz Ane. droit beigi-
que 1 851 en Wg., alwaar OTer de Terbrekende
beletsels (les empêekemente dirimants) Tan het
huweiyk gehandeld wordt, en in *t byzonder 9*
OTer het gemelde beletstel, Ie lien, ligamenj en
de Analeetes arehMogiques Tan Alex. Schaepkens
(Aead. d'arehéU. 1860, blz. 145), De VinquisiHon
è Maestrieht f waar men leest: Une ou deux foie
dans VannSe, üs [nl. les dHêguês de la rêgenee'\
faisaient Ie tour des rues de la viüey en s^informani
è domioile des mamrs des haütans: si on n^avaU
pas entendu ses voisins Uasphêmer Dieu ou see
eaintsf si on n*étaii pas adonnS a la magie? s^Ü
ne s^en trouvaient pas qui pouwsieut rompre Ie
nasud du mariage ou qui savaient mettre Astaele
è Vunion de personnes flaneées^ par une f^amde
infernale, oe qu'anoiennement on désigHoii par of
man niemand kant die den Nestel knoopte.' et on
trouve plusieurs peines étahUes pour ees erimee, qui
eonsistaieni , entre auiresy en pèterinages , enz. Noch
Damhouder, noch Wielant, noch Oannaert gewagen
Tan deze misdaad.
NET. Zie Yischbbt.
NETTEL, bn. LuUel, fr. peu. || Dat hi, Jan
Torghenomt, enghene houdenesse no engheen recht
meer en heeft an dat Torseide bunre lants, nettel
men ocht netthel meer. Seihepeehr. v. Aspelaar^
11 juni 1299.
NEUS, Nbbb, zn. m. Zooals thans, fr. nes.
Neus afsnyden. Eene der barbaar schel^strajf en
der middeleeuwen, fr. eouper Ie nee, un des sup-
pliees barbares du mogen-dge. Zie Grimm Beeihie^
oUertMmer 708, Strofe o» M6 6. Naseabsekneiden/
en Noordewier 818, die Terzendt naar Yan Loon
8, 294. 11 Man ofte wyf, die bedreghen worden
dat zyt maecten [fi{. eene ont-schaking makelden] , . .
men sonde hem nesen en mont usniden. C. v.
Auden. 2A« d. 70, K. t. 1328. — Neussohindere
(N — BC — ). II Joiannes seissor^ dietus Neusoindere.
Cyneról v. Beokevoort 1821 a. 82.
NEWAER, newar, [nemaer?] rw. Maar, ir.
mais. Kil. Nemaer. vet. fland, j. maer. Sed. || Op
daelke fait, ghi heren, dat de Torseide cnape niet
ne haele \nl. heelde] , ne war ghinc hacter dorpe ,
en hiiltre sün sceren mede. C. v. Auden. 2<l* d. 27
(c. 1300). Newaer de sooutete en mach deede niet
staTen also alse hi wille, newaer also alse scepenen
recht dinot. Also gelike Tan zekerheden tont&ne.
234
NIC.
NIE.
Newaer alae sulke sokerhade alae ddn abt genoeget
moet den seoutete genoegen. (Senwuud Uesi nun
nemaer: daerombe en aoude men den scoutete niet
toeken. Nemaer maken enen maenre. — 1^ van
Diericx, Oends eharterh. bis. 4; by dezen staat er
oyeral Terkeerde]\jk nemaer i. pi. y. newaer,
geiyk in het oorspronkelijke charter (Staaiiareh.
U 0&»t, case 20 n\ 8 n^. 119 2me partie 1252).
NICRELEN, bw. Nagden, h. dovêr. Kil.
Niohelen. vHui. fland. lovan, j. naghelen. j| Dat
men dat uutgescrefte yan desen jeghenwoirdeghen
brieye,.. op berdere genichelt, hangen sal te ryf
steden. Be^f, mtu. X 117 (1SS3). Te Sexten was
onse Here ane den cruce gheniehelt en ghehan-
ghen. Vod. muê. Il 486. IL Froffm, Merlijn t. 269,
Ned. mms, 1880.
NI£G£BEN, Nyegerins, Niegerinx, byw. Nêr-
Sfêng, fr, nnlle part Franok Chramm. Niegheren,
niegherinc, nirgendê, \\ Int ooerenhujs, ooht
daer Toere, en niegheren elres loven nooh yer-
oopen. Kh. o. Dieti A 60. Alle worstyleesch sal
men int Tleeschnjs cappen . ., en nyegerins els.
Ih. B 191. Dat gheen portere.., sine wine, die
hem wassen omtrent Lovene, niegherinx perssen
en sal dan binnen der Yriheit. Schates, AncdecUt
{Aead. d^arehéol 1856, hls. 499.
NIEMERMAËLS, byw. NoaU, ir. jamait (nun^
quam). \\ Dat wi willen dat niemermaels macht en
hebbe dese Torgenoemde gratie , die wi onsen lieven
portren hebben ghegeven. £rab, Têeêtem I 714
(1303, Laven).
te Nienten, byw. Te niet, h. è néaut. Te
nienten doen. Vernietigen y fr. anéantir. — || Den
orlof yan der Sluas te nienten, en andere nieuwe
exactien te nienten te doene. Ol, v. Dixmude 79.
119. — Te nienten gaen. Vergaenf te gronde
gcteny fr. pérUr^ eire détruii. || By denwelken de
steide yan al te nienten gaen zouden. 89.
NIENYOGELS. Zie Hakkbkekb I 653.
NI£TA£NSTA£ND£ , ys. Niettegenstaande , fr.
nonobttani, \\ Die daer tegenwoerdich syn (nyet
aenstaende der absentien yan den anderen , die daer
njet tegenwoerdich en syn) moghen onder hen
maken en ordineeren statuten. C. e. St-TVui-
den § 18.
NI£THOO£N. Zie Notabib.
NI£TW£D£R8TA£ND£, yz. Niettegenstaande,
fr. nonobstani. \\ £n nochtans, dgen niet weder-
staande, zoe sal die geïntimeerde partye gehoirt
«yn. V. D. Tat. 14 yo.
te Nieute (telïyeuwte, te niute), byw. Te
niet. Zooals thans, fr è néant^ nnl. || £n alle
dat recht dat hy an hadde, en alle verwarden,
die voer waren, syn doet en afghedaen en te ninte
worden. Schepenbr. v. Aspelaar, 11 juni 1299. Dat
de maeokinge te nyeuwte en van onweerden gewesen
en gedeolareert soude worden. C, v, Antw, 1545,
QuÖéboeck 11. — te nieute doen. te niet doen,
fr. annuler. Zie het volgende.
NI£UTING£, zn. Vernietiging , tenietdoening ,
h, annuletHon, || Zonder dat die [nl. privilegiën]
van nu voort an meer zullen staen tot eeueghe
verminderinghe, veranderinghe ofte nieutinghe; ten*
waere dat zy bevonden waeren t« zyne jeghens
tffhemeen proffyt en welvaart deser stede, in welcken
ghevalle, zoe zal men die corrigieren en al te
nieuten doen. Auden. meng, I 187 (1539).
NIEUWAVONT (Nieu — , nieuwe avent, nieuwe
avont zn.) Nieuwjaarsavond , fr. veiüe dn nouvel
an, II Hets ghekeurt int iaer Ons Heren ii^ cc^
LZXTiu, op nieuwe avende, bi den bailliu en bi
■oepene van Broghe. C. t . Bn^f* 1 228. Dftt dal
was van den coorne dat de stede van Waestene
schuldioh was elke niewe avonde der stede van
Ypre eeuwelike en ervelike. Ol. t. Dizkudb 91.
Up den nieuavont, den laetsten der maent decem-
ber, wesende den zxxi»,.. Fbbd. Yaksbx
Haeqhbv, Ber, tijden iii 192.
NIEUWDACH (Mieu— , nyen—, niewe— ,nien.
wedach), zn. m. Nieuwjaar t mêuwfaarsdag^ir.pre'
mier jour de Van. \\ Item, zo ne mach gheen
hackere backen op den Nieudach. Auden, mmtg.
II 51 (1482). Dat gheene'speelluyden deser steden
en allen andren, metgaders trommelaars en fyfers,
hemlieden en vervoorderen desen toecommenden
Nieudach of snachts te vooren, te spelen binnen
deser stede voor de luyden denren, met eenighe
instrumenten, . . noch aldaer te planten ofte stellen
eeneghe santkens van nieuwejaeren of andersins.
Ih. 483 (1599). Dat niemant en sal vermoghen te
weroken nooh winkels open te doene op . • . Nieu-
dach. Ib, lY 78 (1578). Item, alsnu, den xxn
van decembre, zoo wayst den eerstan daeh van den
jaere, Nieudach XTc lxxxiii, dat was thien daghen
inneghecort, en ditte duer bevel van den paus van
Boome, eü alsoo gheheel het landt duere. Fbavb
Dl PoTTBB, Ckronijcke 346. il., ld. Gent III
425 Nyendach; Second cari. 178 Nieudach; F.
Yan der Haeghen, Ber. tijden II 73 Nieudagh;
III 192 Nieudach; Kb. Uieng. Iperen, Seheriert
III a. 7 Nieuwedach; Jan v. Dixmude 72 Nieu-
dach en 313 Nieuwedach; O. v. Veume xvi
19; enz.
NIEÜWERINC8 (N— ox), byw. N«r^«w, fr.
nuUe part. Kil. Niewerinck / niewerincka. Nusquasn.
II Yort en mach nieman dat soonden [sconden]
dat roet ghevarwet es, in loeghen noch nieuwerinoi
inne dan in sconen home. K. Idkeng. Mecbden
1331 a. 20. Dat men binnen myns heeren palen
van den lande van Gaesbecq nieuwerincx warren
[l. varwen], vollen noch noppen en sal gheen
laeckenen noch stucken, anders dan binnen der
vryheyt van Gaesbeke. K. d. VHjkeid v. Oaasbeék
1401 (A. Wauters, Snvirons l 148).
NI£UWJAEB, zn. m. Nieuwjaarsgesekenk,
n—gifie, fr. présent de nouvel an, éirennes. KiL
Nieuwjaer-ghifte. Strena, munuseuUim quod in anm
auspicium datur. \\ Dat binnen deser stadt van
Brussele wordt, van weghen der gheesteiycke over-
heydt, toeghelaten te moghen voortstellen eü yer-
coopen, naer ouder costuyme, die eteiycke presen-
ten en nieuwe-jaren van coecken, sugcker en
diergheiycke , en dat van den jaersdagh afT tot
Drye-coninghen dagh inelusive. BI. v, Br ah. I 59,
Ord. op 'I onderkouden der Sondagken eü Heglighs
dagken, z. j. — Nieujaren planten. |i Up
den nieuavont, den laetsten der maent december,
wesende den xxxi«d, was met trompetslaghe iet-
boden in den nieudach gheen nieujaren te planten,
noch te spelen , zynghen en dansen voor der lieden
dueren ; oock niet verkeert [nl. vermomd] te ghsas
up den nieudach, derthiendach , vercoren maen-
dach , eiï ander gheiycke daghen, dat men pleecht
in masschers te ghane. Fbhd. YakdibHaigiiiV)
Ber. tijden III 192; t^. II 73.
NI£W£R, NiEüWEB, byw. Nergens, fr. mMs
part. Kil. Niewers/niewaers. Nusquamy nuUOi
II Den steenreep is niewer toe goed. Bembbt II
40 (1361). Dat men bin een halve jaer daems
nieuwer in de dorpen drapieren moeste. OL e.
Dixmude 119.
NI£ÜWICHEUT, (N— igh— ) in. t. 1) Ntemh
NIE.
NOB.
235
hM, h. vmowOitm. EiL Nieuwigbeyd. KavUoê.
II Dftt eeniohtins yertrocken moghto worden feeni-
ger nieawigheden, schAlkemjen en exactien. O. v.
Oeni II 80.
2) In 't meeiT. Nienwioheden. In eenreohtt-
geding. a) Nieuwe fevUn^ fr. de$ faiU nouveaux.
il Protesterende [nl. de drossaard] te blijyen op
sQn gheheel, Tan alle andere mesusen, deUoten en
nienwioheden, die tot synder kennisse alnoch niet
en sijn gheoommen. C, v. Dewme 1612 a. 16. — h)
Nieuwe verweriufftmiddden , fr. nouveaux moifeuê de
défeute. || In saken gesohreTon tot duplicque inclu\js
magh den aenleggere designeren de nieuwigheden
derselrer duplicqne, en ^rtegens yersoecken te
triplioeren; Tangelijcken oock teghens de quadm-
plique designeren novUaiet derseWer. Ib. a. 306.
Jt, O. V, Oasterlee II 6.
8) In sake Tan dienstbaarheden. Nieuw werk,
êtoring in het bezit van eenig goed, b. nouvel ceuvre,
fumvMeté {en mati^ de servitudet), || Wanneer
jemandt beyindt hem Teroort te syne deur eenighe
nienwioheden Tan wercken, die een ander doen
wilt in prejuditie Tan synder erfre oft goede. C p.
Aalet IX 6. Indien jemandt . . , ofb oock in ander
lujden goet eenighe nieuwigheyt dede contrarie de
oude possessie Tan den anderen, men soude hem
solcke nieuwichede oft werck Terbieden moghen.
C V. BroMmrg y 27.
NIEUWLOOPICH (Nieu— ), bn. Nieuw$gierig ,
fr. eurieux. Franck Qramm. Nieuweloop, neu-
gierig, \\ Datter Teel toegheloops Tan Tolcke was,
ghelQo tTolk seer nieuloopich es, tot Teronderynghe
en. nienwe tydinghen alt^ts gheneghen. Fbbo. Vav-
BBB Habgbtbv, Ber, tijden I; it. II 830.
NIEUWLOÖPICHEIJT (Nieu—), zn. y. Nieuws-
gierigheid, fr. eurioeité. || Dat dese nieuwe predi-
oatie haer zoo nieuwelio innenel, eA en was niet
dan een nieuloopichegt efi gheen waerachtighe
bekeeringhe Tan Tele. Fbbd. Yakdbb Habghsn,
Ber, tijden I 289; it, 288.
NIEUWMAER (Nieumaer, Niemare), sn.
25ooals thans, Nieuwmctar, nieuwstijding, nieuwe,
fr. nouvelle. Kil. Nieuwmaere. Nuntius ^ «tiii/tinii.
li Bin den naesten drien dinghedaffhen naerdien
dat biet Terstaen sal hebben yan orien soepenen
iof yan meer, dats niemare es. C. v. Brugge I
820 (1804). It. Nieumaeren Fb. sb Pottbb, JPetit
emrt, 165 (1598); BI v, VI. I 387. — Sijnen
persoon geyen in niemaren. Zieh onteeren^
t, te schande maken, fr. se diffamer, se dSshomorer.
II Die anderwarf ghestolen goet coept en hieraf
yerwonnen wert, sal synen persoon gheyen in
niemaren. Lat , . , personam suam reddet infamem,
K. V, Saffdaar 1265.
NIEUWMAREN, Nibmabbk, bn. Ge nieu w-
maert sijn. Den naam hebben, gehouden n^ (voor,
om), fr. avoir Ie nom, eire répuié. \\ Hi heeft ghe-
hort zegghen datter was N. N.; en des sijn si
gheniemaert in de port. N. db Pauw, tBesoueh
12. En oeo seioht hi dat hi niet ne zach, int fait
yorseit, Jacop Commer, en oeo ne weet hi niet
dat hire in es gheniemaert. 83 (1306).
NIEUWS, byw., lees Nübsch, Schuins, fr.
obliquement. Kil. Nuesch/noesch. Obliquus. || Soo
wie een schouw tegen eenen gemeynen muer maeckt,
moet tegen denselyen gemeynen muer eenen yuyster
stellen , . . weloken yuyster hy soo nieuws magh
laten opschieten en te niet gaen tot de hooghde
yan den schouwmantel. C. v, Brussel, Servitu-
ten a. 49.
NIEWELEN, n. my. || Die den ribauden.
oeh die niewelen dxBghen iet geeft ^ op een pene
yan t s. Kb, v. Dieet A 49.
NU bn. Nieuw, fr. nouveau. \\ En dat io mit
enen yegheliken dxoepes Dyns bloeds in mi ont£M
een nye leyen, eens neerren inwerkens tot enen
yolbrenghen Dyns liefrten willen in mi. Oetijdenb.
XT E. 148.
NIJE, byw. Nooit, fr. jamais. Kil. Ni e. sax,
fris. hoü, fland, j. nojrt. Nunquam, \\ Dit is, lieye
Vader, dat onseuldige bluet, daer nye bedriechnia
in geyonden is. JSóndert merk. 67.
NICK (Nic) , sn. Oneen^heid, fr. mésintdügence (.').
II Weit dat een quaet nic was en ghescil tnsschen
den hertoghe yan Brabant en den graye yan Hdand,
twelke myn heere yan Borgoingen daer al goet
maecte. Ol. y. Dixhuob 49.
NICKEL, bn. (?). || Item, zowas Miohiel yan-
der Quaetpoort ghesonden tAntwerpen, omme te
ooopene artillerye; by denselyen Michiele gheoooht
twee nickel windassen, coeten xltiij s. Stadsrek,
Ninove 1476,
NITSELEEREN (N— eren), bw. Ver storen, ver-
nielen, fr. dStruUre, anéantir. || Zy hebben se open-
gheloopen [nl. de oratorie, daer al de brieyen yan
den clooster lagen] , en al de brieyen en litteraigen
gheschuert en ghenitseleert, oec de boucken en
registers,.. FeA. Yakdbb Habqhbv, Ber. tijden
I 189; tl. 116. Wy en zoncken niemants bloet te
sturtene, maer alleene te sturmen np haut en
steen en diergheiycke ; tquaetste dat wy doen wil-
len, dat es, dat wy de nesten yerstoren eiï nitse-
leren willen daer die haTicken en grypyalcken in
nestelen, dat syn de doosters, daer de cappaertB
in schulen. II 67.
NO, yw. Noch, fr. ni. Kil. No. vet.JUmd. Nou,
neque. || En w.aerre no suster no broeder, so sonde
de yerstenrenesse comen up de naeste. Wabv-
KÖKio en Qhbldolb, Qand, 289 (16 mei 1268).
En dese miestere enne cochte enneghien goet no
lant. OorJc. 10 ang. 1298, Assche. Daer men gheen
prysie no inyentorie en doet. O. v, Auden. 2de d.
160 (1601).
NOBEL, NoBiLE, sn. m. Gouden munt, in 1888
geslagen door graaf BhUip van Vlaanderen, fr.
monnaie d'or /rappee en 1388, par Ie comte Bhi'
lippe de Flandre. YkV dbb Ohijs, Hertogdom, 101.
Kil. Nobel. Semiaureus.- nummus quinquaginia
stuferorum pretio aestimatus, vulgonobilus. "Et waren,
in de xit B. , yerscheidene penningen in omloop
onder dezen naam : de Eduwardusnobel, de G^ntsohe
nobel, de Henricusnobel, de Ingelsche, ook oude
Ingelsche nobel, de- Johannes en Filippus nobel,
de Bozenobel, nobel metter rosé, ook Booskens
nobel , en de Vlaamsche nobel of nobel yan Vlaan-
deren. II Dat onse scouteten en schepenen alleene
sullen dinghen eü dagelix alle man yan schoude
recht doen tot enen nobile. Piot, Oart. II 178
(1404).
NOBELQELT. Zie Bobohbbcht I 269. || Is
oiok boyen desen geresenreert geweest alsulcke
hoocheyt, recht en heeriyokheyt als onse yoirs.
Heere de Keysere . . . behouden heeft in der yoirs.
Borohgreoht, eii besnndere yan tot alsulcken tgde
alst behoirt en gewoonlgcken is te doene, ont&n-
gen tot synre Majesteyt proufTyte alsulcken recht
yan nobelen als diyerse steden, yryheyden en
dorpen in den lande yan Brabant en YUenderen
schuldich syn, soewel ter causen yan den onder-
houden der yoirs. Borchtpoirten en mueren, ruymen
eü schoonmaken der yoirs. Borohtgracht , als oiok
dat cy ter cauaen yan dien yrg en exempt cQn
236
NOB.
NOO.
Tan tolle in der rous, Btftdt T«n Antwerpen.
GivABD, Aniw, areh. I 60 (1549-1660).
N0BILI8T, sn. JBdeUnanf fr. nóbh. \\ Men
leijde ooo datter vyf nobilisten ofi edelmannen in
eenen hoop van de ghues qaamen ghereden , heb-
bende ghaaden keienen an haer halsen, twee of
dry dobbel. Fxxd. Tav deb Habghxk. Ber.
iijien. IL 71.
NOCH, TW. Ofêchoon. fr. ^Mnd hien même,
JAen que. || Wel Terstaen, dat een manspersoone,
noch dat hy jonger waer, moet geprefereert wordden
aene Trouwepereoone. O. leenh^ v, Lmbm'ff , Inter-
pret, a. 82.
NOEMEN, bw. Zooals thans, fr. nommer, Oe-
noemde persoenen. Pereonen van rang^ lieden
vam aanzien f fr. perêonnes de eondition, noiaiblee,
II Doen geschiede daer groote miraculen, dat Tan
allen den eristen lieden, dger menich dusent
waeren, nyet een doot en bleef Tan genoempte,
meer dan twee ridders; en der andere was herdde
Inttel die daer bloTen Tan getitelden peraoonen.
FiOT, Ckron, 11 {eub anno 1234, Stadinyers).
NOEN, zn. Kanoniaal offieie der nonen ^ omtrent
twee ure dee namiddagen fr. V office eanonial dee
nonee, ver e deux keuree de Vapr^'midi, \\ Is
oostnmeiyo dat men Tergadert op der stad, also
men noen layt. Lbo db Bubbttbb, Ommegangen
19, aant. (1).
NOENMALEN, (N— al— ), ow. Eet middagmaal
nemen t fr. prendre Ie repos du midi^ diner. Kil.
Noenmaal eten. Prandere^ meridiari. || Alle
metsers en deckers sollen te wercke gaen, Tan
half maerte tot mey, Tan ten ses nren smorgens,
en moghen ontbjten een half ore; noenmalen een
nre, en roorts wereken tot den ses uren s'aTonts.
Van mey tot september, ten Tyf uren, ontbyten
een ure, en noenmalen een ure en half, en Toorts-
weroken tot s^aTOnts ten zoTen uren. Bbxbbt I
451 (1679).
NOES, NoBBSCH, byw. Sehuine, fr. oblique.
Noes OTer. Schuine over, fr. pretgue fyië-a-vie.
Kil. Noesch. j. nnesch. Obliquut. || Noes jeghen-
OTer myn duere lach eenen ghuyt thuys, dieslouch
eenen man . . , met zynen rappier. Fbbd. Vak
DBB Habohbk, Ber. tijden. IIT 157. Noeraoh
daeroTere np de rechter zyde. Fb< db Pottbb.
FetU oart. 119 (1689).
NOYAEL, bn. Yan personen en zaken. JEerlykf
trouw, fr. lagcd. || Tusschen N.., en N.., ee
ghestelt, gheordineert , gheset en ghemaect een
wettelic soendinc en eenen noyale Tulcomen pays.
Oabbabbt, Bijdragen 886 (1861). Dat wi, alle
ghemeene en elc zonderlinghe , bliTen zullen wo-
nende in de stat Tan Andwerpen, en die Terhoeden
en Terwaren.., wel en ghetrouwelike, als goede
noTale lieden. Brab. Teewten. II 563 (1358). Zie
ook Verdam op Seghelijn van JheruetUem 171:
Noyael. JSdel, trouw , voortreffelijk.
NOYALIJCK (NoyaelUke), byw. Eerlijk, ge-
trouwelijJCf fr. lagdlement, fldèïement. \\ Die meester
[nl. Tan een Teron^lukt schip] en mach tghetauwe
niet Terooopen, hi en hebbe boTeilnesse of procu-
raoie Tan den heeren, maer hi es se souldich te
leeghene in behoudener hand . . , en dit te doene
also noyaeUike als hi mach. Zeerecht v. Domme. a. 8.
NOYT (Noit, noeyt), byw. Ooit, h. jamaU (aa-
guam). \\ Dat ie quite hebbe ghesoolden en quite
scelde den abt en tconTcnt Tan der abdien Tan Bodelo
Tan alre calangen en Tan allen rechte die ie eghen
[fiZ. jeghen of seghen] hem noit hadde of hebben
moohte. Vod. mue. til 485 (1297). Dit was dat
eerste reoht- dat noyt in de weerelt waa; waai
men Tint wel dat hofreoht was bi den heeren eer
noeyt sconincx rycke begonste. Leenrecht 1528. o Q.
Zie Leken epieghel II 520.
NOKER, Nokbbbcm>k, zn. Noteboom ^ okkemote-
boom, fr. noger» Kil. Oke}er vet.ftand. j. notboom.
NusB, arbor juglandee ferens. Okernot/ walnot
Juglane, nux btuilica, regio, \\ Katlinen Jan Noker-
boems dochter was. Mbbtbbs, Oudete rek. 15 (1824).
Bn men mach oeo wel Tarwen met scurssen en met
nokerboeme, en met noekersoallen. sonder slep en
sonder boete. Auden. meng. I 349, xiy E. Appel-
boome, peerboome, oriekers, promers, nokers, on-
ghesnoeyde kersers.., behooren tot den leene.
Leenrechten, 1528, J. y; it. O. leenh. Burekt e.
Brugge 309.
NOMEN (Nommen), bw. 1) Noemen, aanduiden ^
fr. détigner. || Bn waert Tan onTorsinliken dingen,
so soude men soeken den scoutete, jof sinen bode,
then hus dat hi oore int dorp, en dat hus moet
hi nomen Tan jare te jare. Oork. 25 febr. 1258.
Ligghende in sekeren steden die men hier nomen
sal, namelike... Oork, 19 juni 1289. Staat daer
gheen huys up, latent of doent weten ten naeeten
huyse en nomme daer seker hof eii stede. Xssa-
redkten. 1528 A. iy. It. O, Burcht v. Brugge.
III 180.
2) Zeggen, voorzeggen ^ fr. dire, dieter. |l Wjn
heere Tan Bourgoingen ontboot by hem eenen
secretaris, en bcTal hem te scriTene eenen brief
an den hertoghe Tan Glosestre, en nomden zelte
also hys geschrcTen wilde hebben. Cl. t. Dixmmi
114. Dat men nachts de poorten ontdoen soude,
en doenre de lieden Tan buuten incommen, omme
tghemeene doot te slane die den roup [nL hot
wachtwoord] Tan buuten niet nomen zoude con-
nen 120.
NOMMER, byw. Nooit, fr. fomoie. \\ Bn nommer
en sal der meadedighe bynnen der Triheit tu
der stat moghen comen, hen hebbe OTer^ Toldaen,
C. V. Maaetrieht 45 (1380).
NOODICH (Noodig), bn. Noodlottig, fr. dSeat-
treux, II In dese noodighe oorloche [o — chs?]tydea,
hebben die gemeyntenaeren Tan die buytinghen
Tan Beringen . . , goet goTonden ... O. gr. Loon
I 411 (1678).
NOOT, bn. Noodig, fr. nSceeeaire. || Want des
en was der kerstenheit nie soe noot. dUer Kersteet.
5. Weeskynderen , oft simple, oft sotte menschea,
en andere dien het by oude, Terleeftheid , oft
cranckheyd Tan zinnen noot oft orbaer is by mom-
baeren geregeert te worddene. C. o. Turnhout,
Weeekamer 20. Zie Grimm. Noth. VII 918 G.
NOOT (Noet, noodt), zn. m. Zooals thans, Noei,
fr. besoin, nAseeeité, eto. — JBen voUtrekt noodor
keiijk, onontbeerl^k voorwerp, fr. un obfet abeoUh
ment nAseseoirCf indiepensatHe. \\ Tenwaere dat
iemandt quaem Taeren en iet braeck aen stjnen
waghen oft kerre; [en hy] Tan doen hadde eenen
wisch oft spannaghel, leunen, eerstock, etc., oft
diergheHjcke noodt. O. v. MoU, Keuren v 1596-
1631 a. 11. — 's Heeren noot. [Heren node].
De dienet van den voret, of van den schout, fr. 2*
service du prince ou de Vieoutbte. || Soe wat knsps
werke aenneme te werkene eü te makene en Usi
liggen, dat hys niet en maecte geiyo als behoirdst
soude Terboren xx d. Ten bename hem ziecheit
of heren noede. Kb. Idkeng. Diest, reg. 786' fo^
41 a. 6 (Kb. V. 1419). — De Noöt Gk>dB. D*
xeven weeën van Maria, misschien ook wel de iooi^
êtr^ Christi, fr. les sept doÊdeurs de ia Visrgts
Möö
Moo
23^
pêÊd-4ire Hen autii Vaffome dm Ckritt. || OapeUa'
miam perpeimam in hónore tancie Dei geniirieiê
Marie lamêtUtMUêf wlffaritêrf de Noot GKxlts
miÊnctipaie, Kityl. Qheel, Bylagen 32. — De altaer
▼an den Nood-GkxU, of der VII weeën yan Maria.
Ih, biz. 124. — De Noot Christi, eeneschUderg
in de kerk yan Belsele; zie sb Pb. en Bb. XXIII
BeUéle 48. Grimm VII 911 yermeldt onder de
benaming Nothgottes (a^omia Domim — de dood-
stryd Chrieti) «in ehemaügee klMterhei Oeiten-
keim, — In bywoordelgke uitdrukkingen: — d)
By noode. Uii noodzaak^ wU nooddrangy fr. par
néeetsiU, || De ooninc wart ghewont zo zeere, dat
hj bj noode ylien moeste te Paryswaert. Jak t.
DiXMüsi 6. Zo [nl, eene arme weduwe] wart in
de Tangheneese gheleet, eii moeste bj noede al yer-
ooopen wat dat zo badde. 88. — By noode of
by hoir. ÜU nood, of om koir of e/rfgeMoam^ fr.
pair néeegeitéf ou en vuê d'un hoir ou Mritier, \\ Nie-
ment en macb zyn leen yercoopen, noch daerof
te buten gaen binnen meer dan bi twee wegen:
een es bi noode, en dien noot moet men kenlic maken
bi mannen yan den hoye. En dickent pleghen de
mannen syerooopers eedt daerof te nemene. Som-
wilen hooren si informatie yan ainen state dair hi
in es; ende twee mannen es yulle kennesse yan
der noot. Dander es bi sinen [var. oudsten] hoire;
eü dat moot yoor ooghen wesen, sine jare hebbende,
eii hand en mondt en consent daertoe te doene, en
hem pleoken [I. plocken] en halmen ghelgc den gron*
denare. — Daer men een leen spliten zid , dat moet
zyn bi hoire of bi noode. Dan moet dleen bi noode of
bi hoire oommen in sheeren hande. — So moet hi
bj noode of by hoire zyn leen yerdraghen in shee-
ren handen. Leenrecht v. 1528 fol. b g; item, C,
leenhof Bmrehi v. Brmgge a. 34. 86. 86. Dat men
yraghen zoude Ghillise yan Hertsberge wedder hie
te buten wilde gaen yan desen hondert ponden
renten siaers, leengoets yorscreyen, bi node zo bi
oyre? Oorh. 18oct. 1818. — h) Met groten noode.
Met groote moeite, fr. d grand* peine» || Doe si dat
[nl. een hooger yeld] al oyergeclommen met groten
node, doe quamen si eerst aen enen groten won-
derliken hoghen yelde en berghe. AUer Kergtb.
9 (1352). — e. Op synen noot. E enen y er-
weerder op synen noot wysen. Mem, h^
niet-vereeh^ing , veroordeeUn om te doen blaken
van een wettig bdeteel, fr. eondamner un dêfendeur,
é protner un empéchement Ugitime, en cos de non-eom-
pamtion. || Dat men in allen saeoken personael sal
antworden ter tweder genachten, oft men sal den
yerwerder w jsen yerreckt op syn noet; en en probeert
hj syn noet njet ter naester genachten daemae, . .
soe sal hy alsdan 'tgewysde yoldoen, ejr hj tot
eynige yerantworden coemen sal yan den yonnis.
O. gr. Loon I 18 a. 20. Dat, naer costume des
Loenschen landtrecht, in actiën personeel, den
yerweerder, ter naester genachten, den heysoh en
8chri£Elen begeren mach, en ter tweeder genachten
moet hy antworden, kennen oft ontkennen, offl
men wyst hem op syn noot. 144 a. 63. — d.Toi
noode. Bene stof tot noode brengen. Die
brengen tci den vereitehten staat, fr. préparer [tme
ma^re"] de maniere qu'eüe eoit dane IHat voniu.
II En moeten daerenboyen die selye onse pachte-
neren, met swaéren costen, die materie doen be-
reyden en tot noode brengen. Etikenk. v. Brab.
reg. 136 fol. 209 y> (1497 , Calminhergen in Limburg).
— e. Van noode (yan noede). In of uit noodweer,
fr. par défense forcée ou légitime. || Soe wie eenen
poertre beeoohte binnen sine sloten, en hi met
citechte en yan noede hem eii sQn lyf efl sine leede
bescudden moeste. — Boe wie enen anderen yer-
soohte binnen yreden, en hem die ghene die yer-
socht werde yerweren moeste yan noede. Charter
V. Waalhem 1365 a. 52. 53. — Yan nootswege.
Noodzakel^k, fr.' néeeatairemént, \\ Waer den pri-
yaetkelder oft püpe soo quaet, yerargert oft rot,
dat die yan nootswegen moeste gerepareert worden.
C ü. Brueeel, Servit. a. 78. — Spreuken. Noot
doet aude quenen drayen. Beroerl. tijden II 251. -^
Want den noot gheen wet en heeft. BI. v. Brab.
I 62.
MOOT, sn. Note musoaten. Notemuekaien ,
fr. noix muteade. Kil. Not musckaet. j. muse-
kaetnot. Musoaetnot. Nux m^rittiea, unguen-
taria, odorata, vulgo muecaia, || Een bale noten
muscaten vi gro. VI. Watertol 1550. Nooten mua-
caten. j. püpe, geöyt. xxx lib. 1 bale wegende
omtrent c lib. geöyt. x lib. Schatting 1551.
NOOTBËHOEF, zn. y. Dringende behoefte, fr.
preeeant betoin. \\ Want onse . . . goede liede . . .
onser stadt Tan Dyeste ons, uuyt honer goeder
gonste geconsenteert hebben en bewyt te hebbene. .,
een gunstelicken dienst yan gelde, te weten es de
somme yan xiii(< Bynsche gulden tot onser noot-
behoAff, eii om ons daermede te behulpene dat
wy uut onser schout, daerinne wy in onser In-
oomst tot onsen yoirs. landen geyallen waeren,
souden moegen gelost wordden. Oork. heer v. Dieet ,
9 oct. 1442.
NOOTBOUW (Noit— ), sn. 1) Noodzakd^e
houwen, fr. eonttruetions nfeeeeairee {?). \\ Dat wy,
gruntlick anmirckende . . , en oick dacby die groote
nerstioheyt , kuste en arbeit zy , . . bynnen kurten
jaeren herwaerts gedain eii angekiert hebben totter
yestinchen onser yoerso. stat, mit poerten, mueren
en anderen noitbouwe. Ord. ÏASge 11 dec. 1500,
Proëmium, SateeU, Ire série blz. 787.
2) Noodtakelijke herettUingen , fr. réparatione
nSoeeeawee. \\ (>mdat die huysen staende in de
sluytinge niet en souden yergaen eü ruineren, . .
is insgeiycx geordonneert, dat die clagere sohuldioh
sal sgn . . , die te onderhouden yau den behoor-
lycken nootbouwe en reparatie. C. v. Dieet, oork.
28 juni 1562 a. 8. It. O. gr. Loon I 601.
NOOTBOUWERIJ (e), zn. t. Zooals Nootboüw
2). II Dat.., hun [nl. de yruchtgebruikers] niet
toegelaeten en is die yoors. huysen te bewoonen
en yan nootbouwe te laten yeryallen, soo is Ins-
geiycx geordonneert, dat die toohters... de yoors.
huysen . . , sullen in behooriycke reparatie yan
nootbonwerye onderhouden, naer yerclaeringe yan
deselye bouwerye yan den stadtwerkman. l. o. eupra,
NOOTBRANT, zn. Misdadig aangestoken bramd,
fr. incendie orimindlemtent aUèuné. || Men sal oook
niemant leggen ter bank, tensy... Soe sal oook,
als *t niet gebleken en es dat stnck daeromme hg
geyangen es, te weetenne, dat *thuys yerberrent
es by nootbrande eü niet bg meechieye, en dat de
man yermoort es eü niet geetonren yan zelffs.
WiBLAHT, Pract, erim. 53.
NOOTDACH, zn. m. In de rechtspleging. Dag
van graüe, eindei^ke dag, fr. (en procédure) Jour
de gr Ace, peremptoire. Benecke N6ttac, stm. diee
fudieii «aetraordinarius , vel poHus dies peremtorime,
Grimm. VII 954. Nothtag der peremtorisohe
gerichtstag. || Eü jaer eü dagh gheleden synde,
moet de heyssoher wederkommen ter yiersoharen,
en yolghen gheiyck hy in *t yoorjaer ghedaen heeft,
tot op sgnen yierden dagh yan rechte en nootdagh,
betoonende synder erfdom en ghewarighen zyn-
23d
mö.
t^oo.
der aohtentel met eedt. O. «. Sère»iaU Vii* 5.
NOOTDORFT, Nootdobbt (Noeddo»t,nodor8t,
noetdorch, noetdorft, nootdruh). 1) Nooddruft,
oitderhoud, Utentondefhoud, hét noodige (otwr Hdi-
gemeen), fr. eniretienf.nécesêaire, tuêtenUUUm (e«
jfMral), II Dat wij, ombe dat orbore en ombe
dat profit, en ombe die noetdorch yan den annen
zjjken Tan onsen spethale yan Alst. DB Fb. en Bb.
Aalit III 875, oork. v. 1288. Dien orloft God
wale dat si haer lijflike noetdorfte daerane nemen
Bonder ejgenscap [nl. eisendom]. Aller Kersth. 52.
Si willen eten en drincKen en slapen boyen noot-
dorfte, en si setten in hen gheyeysde nootdorfte.
Sermoon o. TawUr XIV E. Dat si out en cranc
en onmechtech ware, en dat si hare niet ghene-
ren en const-e, eü dat si ghebrec hadde yan hare
nodorst ... — En de meyer en de scepenen . . .
yragheden hare kinderen ochte si hare moeder
wouden nemen te houdene te hare noeddorst om me
hare goet. Rijhiorch. Charter» d. abd^ ü. Voretf
bundel 47 bis , oork, 18 mei 1868 , Vorst. Husinge ,
die tgoidshuis boyen sien noetdorft yan sünre
messenien, pleegbt te yerhueren. Godjfh, Brueid,
reken. St-Jantgaethvie 1406—1409. Noetdorst. db
Ylamikck. Zw. 115 (1384).
2) Leveiuhenoodigdhedem y leeftocht ^ fir. besoing de
la vie, vivreê. Kil. Nood durft. Sequieita naiMrae,
vietuag ook Nooddurst / nooddorst. fland.
Il Dat oock den schamelen ondersaten henne maten
yan wijne, bieren, tgewicht yan den broode, yette
waren en yan anderen nootdruft onlangs seer
geyallen is geweest C r. Santhoven, K. en hr,
1558, proëmium. Broodt, wijn, bier, yleesch, kaes,
boter en diergelycke, tot nootdruft yan de nature
dienende. C. e. Bntttel 1606 a. 114; Christyn
ad tiÊbiiitentiam naturae servientia,
NOOTDORSTICH (Noetorstich, koottboftich,
noetdruftich). Nooddruftig, fr, néeeeHteux, || Van
allen saken en yan allen dinghen die der yorseide
feesten [nl, yan het H. Sacrament] eü maeltiden
toe behoeren en noetorstich selen sün. Oodsh.
Bruteelf Lade 177, Armen e. St,-Chedelen 10 mrt
1862. Want die gesonde is den aersater niet noot-
troftich. JEfondert merk, 60 y^. Want ie noetdruftich
en arm bin. God helpe mi. Oeiijdenh, ZT £. 110
y* pe. 69/70 , Lat. Ilgenuê et patiper,
NOOTELIJCK, bn. In *t algemeen yoor noo-
del\jok, thans noodigf fr. néceMaire. \\ Cv, Antw.
1545 Yii 88; xiii 61; id, y. 1582 LXTI 36; Comfnl,
IX xj 263; C. V. Loven tiii 4; Weeekamer a. 9.
NOOTGIFT (e), zn. y. Verplichte gift, fr. don
óüigoitoire, || Alle borgere en ingesetenen. ., sullen
gehouden wesen in hare testamenten, codicillen
en andere maeckingen, tot onderhout yan de brugge,
te laten eenen ryoxdaelder, .. — behaWen dat^
d'erfgenamen of goederen yan den testateur promp-
teiyok sullen executabel wesen voor de yoorss.
nootgifte. C. v. Maaetrieht 875.
NOOTHONGER, sn. Dringende honger, h.faim
prtemmiët wrgtKte. || Desgelycx is genade sculdich
gedaen te wordden als dat \nl. saorilegie] gebuert
by noothongere, V. d. Tav. 77 y**.
NOOTOORBOIR, Nootorber, sn. m. Dringende
nood f fr. heeoim urgent, || In meyningen sijnde, om
sekeren hueren nootoirbore, op alle huere goede,
lande, sloten, etc., sekeren erfcommer te verooepene.
Stadtareh. Dieet r Octrooi v. 17 apr. 1466, voor
Jan , graaf te Nassau en Zarbruggen (om eene rent
yan 86 gulden 'sjaars te mogen yerkoopen). Want
onse go^e stad yan Dyest, tot onsen nootorbere
eü behoefte, dair wQ sekere fynantie tot gelde te
gacngene omme hebben moeten doon.., ona tioa-
wel\jo te hulpen comen es. . • — omme dien pen-
ningen daeraf comende in onsen nootorbere alsoo
bekeert te werddene. Ib. oork. 7 mrt 1637 {Doude
Bootboeek fol. 63 y*'.
NOOTSAECK, Nootsakb, xa. Wettig beletsel,
fr. empêehement légitime, ofr. essoime, La Cume
essoigne. Wett^ beletsel om voor het gerecht te
verschijnen, of in hst Jaargeding'\ qf in den oorlog.
Dezer beletselen wiren er nameHfc zes: dr^sneeuw,
vloed van wttters, gevangenis, heerkra^t, onvr^
straten, uUlandigheid (C. leenhof Burcht v, Brugge,
a. 80); voeg daarb^: ziekte, doodveete zonder vrede,
en daging voor ,^n oversten'' (V. d. Tay. 13), fr.
empêehement légitime de comparaitre en justiee, on
è V enquête générale, ou d V armee. Ces empêchements
étaient nommément au nombre de six: ondée de neige,
inondalion , emprisonnement, guerre, non-séeurité des
chemins, absence du pags; auagqueU on peut ajouter
les cas de maladie, d'inimitié morteUe non mise en
trève, et ajoumement devant une autorité supérieure.
Kil. Noottfaecke, Necessitas. j| En ware dat
sake dat hi buten lans ware, ogte siic ware, ogte
gheyaen, ogte in dootyeeden en buten yreeds,
ogthe hadde wetteghe noetaaken. K. v, Antw. 1292
a. 44; i/. 49. [Alle meisseniede-lieden moesten
deelnemen aan eenen oorlog of „cheyachie**] uteghe-
nomen denghenen die boyen sesteoh jaer sQn, ochte
die noetsaken hebben. Oork. 24 juni 1297. Nootsin
te bieden on is anders niet dan een yertreck oft
uuytstelliugen yan den daige yan rechte te gecrij-
gene, bij nootsaken yan siecten oft yan geyanj^
nissen , oft yan daiginge in persoenen te compaieren
yoir den oyersten, en d\jergeiycken nootsaken. Y.
D. Tav. 13. Zie ook Nootsikihe. — Yerreickt
worden op sjjn nootsake. Qewezen worden om
ie doen blyken van een wettig beletsel, fr. être sen^
tencié è prouver un empêehement légitime. || Bij
alsoo de aenghesprokene eü beklaeshde ten eersten
ghenechtdaeghe daer naestvolghende in rechte ter
vierscharen niet en komt, . . wordt by verreyckt
en ghecontumaceert op syn nootsaeoke. C. o. Jfferen-
tals, II 12. It. C. V. Casterlee i 2. 3; C. v. Siehem
a. 6; C. 'v. Aalst, Stijl a. 30; it. bis. 804.
NOOTSAKE, zn. Genachte van nootsaken.
Zie I 486.
NOOTSAKELIJCK, bn. Nootsakelgoke
redenen. Bedenen van „nootsake"', of wettig be-
letsel, fr. motifs d' empêehement légitime. || Soowan-
neer de stadt haere bugtenpoorters beschrijft op
haer poortersrecht , eii dat die metten eersten brieff
niet en commen , noch eenige nootaakeiycke redenen
voortbrengen en bethoonen , . . soo worden die metten
anderen oft tweeden brieff wederom beschieyen.
C. V. Antw. compil. V v 2.
NOOTSAME, sn. (?). Gelijk Nootsakb. || Wi*
noodtzame dat zylieden hadden dat ay huerliedeD
daeghe niet commen en mochten. Otide costume der
Burcht V. Brugge, bis. 174.
NOOTSCHADE, sn. m. Noodzaküüke of U9I-
bare schade, fr. dommage nécessaire ou émdest.
Il Als men by noode ofte omme beters wille eeneghe
goedinghen, weesen toebehoorende, . . vercoopen ssli
zo zullen de voochden . . , commen yoor canonieken
of redenaers,.. in ghebanre vierschaeren.., só
gheven aldaer te kennene den nood, schade oft®
prouffijt, hemlieden pomende ter vindide, penna-
tacie ofte transpoorte van den weesen goede. C. c
H Proossche I 294, a. 54. l
NOOTSCHAP, zn., Komt voor BrcA. Teests» |
II 737, doch lees en zie Nutschap, \
NOO.
NOT.
241
KOOTSIN (Nootsüine, uoetzgu, noodsin, noot-
sin, noodtzuyn). 1) ZooaIb "Nootbaxcil. || Van
noetsinne. En dieghene die in ghebode staet [iiZ.
die gedagyaard is] , presenteert hy hem te tide vor
soepenen , en de di^hore niet en comt , so es menne
■cmdech qaite te wisene Tan der sculd daer hy
orer gheboden was, en [de] noetsinne bliyet in
kènnessen Tan soepenen. O, v. Qeni I Qr. eh. o.
1297. a. 96; U, hiz. 612. Een Tassal die noodt-
snynen heeft of excnsatie legitimme sonder frande,
mach stellen ofte senden eenen stedehouder om
syn leen te bedienen. Wdblakt, LeenreeM 116.
Al eest Boe dat iement geset waire in de£faalt, . .
en wonde nootsin oft nootsaken thoenen. Y. D.
Tat. 11. Nootsin Tan sieoten.. Nootsin Tan ge-
Tangenissen. Nootsin Tan dootreden. — 18. Wairt
dat iement eenen anderen Terborgt hadde te rechte
te brengen tot eenen sekeren genoemden daige, en
dat de yerborgde ten selTon daige wettelijk noetzgn
hadde, dat hQ niet gecomen en conste. 260. Een
man sonder noodsinne [var. sonder zinnen of noot],
diet jaer en dach liet lijden sonder mansoip te
doene, en tyts meer, en hi storTe,.. Leenrecki
Tan 1528 fol. 5; C. leenhof Bureht v. Brugge a.
Yii. lU Sohayes, GenUcke ooOaüe 192. 818. 819;
Fr. de Potter, OetU III 509; C. v, Aalst blz. 808:
nootzinnen.
2) Behoeften^ noodzakelijkheden ^ nooddruft^ fr.
hesoins^ néceMsiUe. \\ Midts dat hij [nl. onse harde
geduchte heere] , om der reyze wUle van Utrecht ,
en anderen zynen grooten nootsinnen, in persene
alnoch daerwaert [nl. om de „heydene Turcken^'te
gaan bcTechten] niet en heeft moghen trecken.
Siadsrek, Oeni U54-1456 (Huyttens, Corpor. 109).
Huutghedaen alleenlic *t paeyement Tan Kerssa?onde
nn eerstcommende , d'welcke ie, orerlanc, omme
sonderlynghe nootzinne my aengaende, bewijst e&
Terzekert hebbe. Schatbs, CoUaHe 9. En en
sollen zulke personen nemmermeer eenich goet
moghen yerooopen oft belasten Tan dies z\j dbaer-
inne bracht hebben of Tercrighen zullen , tenware
by oonsente . . , daertoe betooghende dat noodtzinne
ware Tan huerlieder lichame. Fbaitb db Pot-
TXB, Second eórt, 148 (1487, gatihmt der tijk-
wevers )»
NOOTTROOST (Noetroest), zn. m. Yan dieren.
Voedsel, fr. nourrUure, \\ Dat dye Yrouwe Toers.
en dat conTcnt sculdich is op dat Toers. goet te
houden alsoe Teel Terren eü beeren , op dat hoy en
eyene, als daer die beesten der Yryheyt Tan Monte-
naken hunnen noetroest aen nemen en hebben
moegen, alsoe dat beheert. Ksmfbvbsbs, Moniena-
uw» I 57 (1584).
NOOTWEER (Noetwere, nootweere), zn. Nood-
f0Mr, telf^terdedtgimg , fr. dêfense férvée on ISgUime,
dêfense de eoi-méme. Kil. Noodwere. Neeessaria
defemio. \\ Qmcnmque aZt^w, se defendenie, i. e.
noetwere feeerit, nisi cum eanipeHo se defenderii,
liber erii a forefacto, K. o. Vewme 1240. lAcUumf
erit eniUbet pro noot-weere corpus suwm defendere
time omni forefaeto. Keure Land v. Waas 1 juni
1241. Ei Ueitum est unicuigne, pro noetwere, cor^
pus suum defendere infra domum suam. K, o. ter
JPiete 1265. Yan noetwere omme lyf. En so wie
80 noetwere doet om syn lyf te besoermene, . . die
noetwere es hem sculdich te stane in staden. C
«. Gfentj Qr. eh. o. 1297 a. 45. En passim.
NOPEN, bw. In Tersohillige beteekenissen. 1)
In rechten vervolgen, aanspreken , fr. acHonner,
attraire en jusiice, \\ Als dusdaneghe zaken ghe-
beuren, en een yan dusdaneghen üioteurs aldus
ghenoopt eü aenghesprokén wort te wette Toor
de gheheele beternesse. C. v. Aalst. 486.
2) Panden nopen. Die aanslaan, in beslag
nemen, fr. saisir des gages. || Soo wie pandinghe
doet doen up iemende, daer men panden noopt,
dat hi Toort zal ghaen naer de coustume ... O.
kleine steden e. VL II 608, JSeeloo.
8) Aangaan, raken , fr. toucher f eoncemer. Kil.
Nopen. Tangere, || SooTerre alst de huyseo oft
party e Tan dien angaet, en binnen acht daghen
sooTerre alst gront ofte erve noopt. C. v. Broeeik-
burg Y 25. Noopt de daghinghe lichamen Tan
Wetten , den bailliu en mannen sullen hebben . . .
C V. Cassel a. 201. Nopende de particuliere per-
soenen a. 204. Sonder eenichseins tstic te nopene.
Belg. mus. II 800.
4) Aanhalen, hy- of inbrengen , aanvoeren, fr.
dUfyuer, \\ Dat de rewaert en bailliu Tan Dixmude
tanderen tyden TOor ons in camere kendden dat
zy hand ghesleghen hadden an de Torseide Ter-
sterTcnesse, als stragiers goed, en zeiden dat de
Toorseide Kateline bastaerde was, zonder der ten
tyden eenighe andre redene of waeromme te no-
pene. C kleine steden e. VI. II 887 Dixmude,
5) Melden j vermelden, gewagen van, fr. men-
üonner. \\ In deerste ordinanche Tooren ghenoopt.
O. V. Gent II 47 (1451). Yan al dat TOoren Ter-
claert en ghenoopt es. Schatbs, CoUatie 21. Zo
boTen ghenoopt staet. 98 94. By den ghebreke
Yooren ghenoopt. 95. De priTÜegien by den claghers
ghenoopt. Eb. db Pottbb, Second cart. 140. De
redenen begrepen in de Toom. ghenoopte andwoordde.
141. Het [nl. het kamprecht] comt in Ylaenderen
lettel te doene, daeromm'e willict cort en oyer
laten Uden; doch moet er wat af ghenoopt zyn.
Leenr. v. 1528 fol. 20. — Wat niet hierin genoopt
en es, plocken d'aeldinge en de wedewe Tan dén
leene. 32.
6) Opmerken, fr. observer. || Ten ghuenen daer
myn gheduchte heere heeft doen nopen dat de
kuere niet gheghcTen en es in presentie Tan den
commissarissen,.. Schatbs, OMUie. 19.
7) Verzoeken, fr. inviter, || Alse ooemans in
cameren comen daer de lakenne staen, dat niemen
op ne sta no ne toeghe, no ne noede [hoede?]
sine lakenne, de coeman en nope se Ofte beghere
se te siene. Aud, meng. I 859.
NOPMANS, zn. mT. || BcTolen egeene waeren,
als yser, stael, coolen, etc. Toerby Buermonde
te laten afyaren, tenzy by de nopmans oft schip-
luyden eerst suffisante borge gestelt zy. Byjksatch.
Pap. d'état et audienee, liasse n® 198 (1580)
(Onypers Tan YelthoTen).
NOTARIS of Tabellioen, zn. Zie OTer de nota-
rissen en het notariaat de Inleiding Tan den heer
L. Galesloot op Inventaire du notariat géniral de
Brabant, BruxeUes. || G-hy sult weten dat idleen
die pauws en de keyser, en elck bysunder, mogen
maken notaryse oft tabellioene, eü niemant anders. . .
Het wort by den pauvrs en den keyser wel geoir-
loft ennigen by priTilegien notaryse te mogen creëren
oft maken, als zyn dese: comités palatini, heeren
Tan der nyethogen (.'). Y. v. Tav. 68.
NOTE, Noote, zn. t. Vruchten, vddvruehten,
fr. fruUs, fruUs de la lerre. j| DeseWe pachters
Termoffhen ten expireren Tan haeren pacht Tan
gheiycke hofsteden, daerin te biyTen woonen tot
half maerte daemaer, eü de gerseryen bg haer-
lieder beesten te doen afdryven, sonder nochtans
eenighe noote te mogen trecken Tan de saylanden
en hommelhoren naer de ghoTallen Baefmisse, in
81
242
NOT.
NUW.
prejudicie Tan den aencommenden pachter. O. v,
PoperingeB vi 8. It O, v, Veurne zxxiii 5; db
Pb. en Bb. IX, De JPinie 11; C. leenhof Burcht
o. Brugge XY. Alsoo dat er niet soo redelyok is
als dat den Isndtsman, ontrent de bj hem gesup-
porteerde onkosten t'synen afscheede geïndemni-
seert worde, ten minsten naer proportie yan het-
Ssne hj in de landen komt te laeten, en hetweloke
en aenkomenden pachter aenyeerdende , eene ef-
fectiye baete Toor nem te considereren doet, als
daemyt de noten ofte ymchten suilende genieten:
Soo is 't dat.. PI. o. Vh X 611 (28 juni 1768,
Inleiding). Zie ook Besabddb.
KOTEN, NooTEir, bw. Een veld. Ket ,^benoien*\
„bedreven" f b^HJUwen^ beploegen^ fr. oultiverf explou-
ter {un ehamp), NoteiL en ploteiL (een land).
Met öeboufpen en er de vruchten van inzamelen , fr.
eultiver un ehamp et en rSoolter let fruit e. \\ Ware
oeo dat zake enich man ware portre jof clerct,
jof buten Amboohte wonende, soe zal niet moeghen
innen up sine tzensers jof op denghoenen die dat
land noot jof ploot, jof op hare goet, soe waer
dat ment yind binnen Bruch-Ambocht. Cabton,
Blankenb. 66, Oork. 2 mei 1282. Houdende,
notende en plotende, ghebrukende gheliio haren
properen erye, sonder eenech rastoer ocht eeneghe
rekenninghe nemmermeer yemenne namaels daeraf
te doene. Qodsh. Brussel H 276, Schepenbr, v.
Meerheke 1362. En in dien {sus) geyalle die yoirs.
infarmerie jairlijczs yan deser renten nijet betaelt
en wordde, dat alsdan die ghene die last sal
hebben yan der infirmerien weghen, sullen moghen
huer handen slaen aen de yoirs. panden, en die
met rechte houwen [nl, houden], nooten, plooten,
Tromen en ontyroomen, na oostume en usancie
yan den yoirs. hoye, tot aen der tijd toe dat men
affgedragen sal hebben alle het achterstel, metten
oosten dairomme gedaen en geleden. Ihid. H 282
fol. 27, Latenhrief o. Wambeke 1633. Die yan
eenighe landen scheeden die sy ghenoot hebben,
syn gehouden metten ghonen die se daemaer be-
dr^jyen en nooten willen, te oommen bij den co-
ninckstayel, elck in synen hoeck, om aldaer effen
te stellen hoeyele eü hoedanighe landen elck yan
hemlieden possesseert, eü by gebreke yan dien,
worden sulcke persoenen ghepoint op alle de
landen die sy, ter laetster yoorgaende settinghe
nooteden. O, v. Mondsohote, yiii 3. So wysden
tscepenen, dat de yoomoemde Pater,., denselyen
ffront yan der eryen, . . terstont sal hebben in
handen en de ghebruycsamicheyt daeraf, noten,
E loten, berghen, dalen, yromen, ontyromen, en
auden gheUjo des yorseits cloesters anderen pro-
peren goede. ViCTOB Vav sbb Haeghbit, ten
WaUe 214 (1491); it, 29. 33. tVoorstel yan den
heesschere bleken synde alsoot behoort, sal tleen
of den grondt ghewyst syn in den handen yan
denselyen heesschere, omme die te notene en
piotene tsynder rechter note, sonder woesteren
ofte sillieren. C kast, Iperen^ o. 243. liaet hy
[iiZ. de leenman] hem contumaceren ten derden
yeerthiennaohtdaghen, sal tselye leen ghewyst
syn in den hanaen yan den heere, omme dat te
notene en piotene tsinen proffijte, sonder silleren
oft woesteren. lU c. 219. En tleen ghewesen in
handen yan den heere, omme 't selye te noten
en ploten, die de yruchten naer rate yan tyde
sal heffen en trecken tsynen proffijote. O. leenkof
V. Denderm, x 3. 6. Item, C, kast. Iperen c. 218.
86; de Ylaminck, Zw, 173; Van de Velde, Anno-
tations 100; Sohayes, Collatie 262; de Potter,
Second eart. 28; C, v. Belle lY 4; C. v. Pope-
ringen XTiii 20; C. V, Oostende T 3; Co. Veume
XLYii 4; enz. Zie ook Yboheit en Oktyboicek.
NOTINGEN (Noe— ), zn. my. Zooals Note.
II Item, alle cathelën, bladinghen, noetinghen
wint men aff binnen diie yierthien nachten. Box-
HOBBK, Kegs. stat, a. 41.
NOU, Nouw, bn. Ifieuwt tt, nouveau. Kil.
Nouw. hol. j. nieuw. Novus, Nu, nouw. hol,
septent. j. nieuw. Noyus. || Totter nouwer cappen
op den nouwen toren dy wy hebben doen maken.
(Ook nieuw, Aen den nieuwen toren int Dalem).
Van den nouwen muere dy staet aen 'tnouwere.
GooYABBTS, Motel de vUle Léau 8. 9 (1484—
1416).
NOU, byw. Nu, fr. a présent. Kil. Nouw. j.
nu. Nunc, || Philips yan Vianen, heere yan Bumste,
allen denghenen die nou zyn . . — nou en immer-
meer. KuYL, Moboken 233 (1313).
Nuohterens monts, byw. uitdr. Nuchter
(t^de), fr. étant è jeun, || Dat yan nu yoirdan
zulke contracten en ooopmanschapen, ghebuerende
in tayernen ofte in dronkenschap, ghehouden
werden yoir nul eü.negheen, tenzg dat de con-
tractanten binnen derden dage, nuchterens monds,
ratifiëren en confirméren dezelye contracten ofte
ooopmanschapen. O. kast. Iperen o. 3.
NUT8CHAP, zn. Nut, fr. utüUé. Kil Nut-
sohap. vet. hoU. sicatnb. ütUitas. \\ Omme elo
nutscepe van onsen hues. Oork. apr. 1280. Dat si
moghen setten eene slachmolen te hare nutschepen.
Oork. 4 juni 1293. Vort, zo ne ghehorloyet het
niet enich ambochtslieden te yergadren boyen
hem Yiï, en dit omme die nutscepe yan haren
ambochte. C. v, Brugge I 236 (1280). Dat wy,..
omme goede gunste, die wy tot hen dragen, en
sunderlingen nootscap, oirbaer en profyt ons en
onser stsidt yoirsc., alzulcke gracie gedaen hebben
en doen alse hierna bescreyen staet. Brab, geesten
II 737 , Thienen 1368. Seryitute reael oft prediael
en is anders niet dan eenderleye [nl. zeker] recht
aenhangende den erren die die seryitute heeft, eft
is die nutecap derselyer aensiende. Y. d. Tay.
50 y°. En pcasim.
NUTTELIJCK, bn. Nuttig, fr. uÜU. Kil. Nut-
tel ie. ütÜis, II Al so yele alse hem nnttelije
dertoe dunken. Dayid, Mechden 463 (1302).
NUTTELIJCKHEIT (Nuttelecheit), zn. Jfirf,
voordeel, fr. utüité, avantage, \\ Wi, die den
orbor, nuttelecheit en profflt onser yors. stede
yan Tyelle begheren. Bentbrief der stad Tid 18
oct. 1329.
NU WELEN, zn. my. *t Zelfde als NnswELEir.
Zeer dun , doorgaans opgerold wqfeitje, fr. pdtisseris
nnneCf ordinairement rmdSe en cilindre creux (?). || Be-
taelt,.. yan ijm niewelen, dewelcke men Sincxen*
daghe wierp, te xx se. par. tduust. Betaelt...
yan xyo ^ en 1 half nuwelen , omme te werpene
en de lieden te deelene. Bembby I 569; n0
*8schryyers aant. (2); U. lY 635. 636. Men moet
gheene nuwelen draghen daer brude zyn. C. HóM
sUden v. VI. I 224 {Ardenhuirg).
OBO.
OFF.
243
O.
OBOOL, zn. Salvê denier ^ fr. óbciU, demi-denier,
La Game Ohole^ mciiU dm denier Ummoi». Munt
van Herstal, fr. monntne d* Herstal. Van der
Chys, Leenen 7.
OCH, OECH) yw. Ook, fr. aussi; hd. aueh.
II Oech, in eenen schepenbr. v. Lummen 30 juni
1369. II Een bonre lanU en och aoht roeden lants. —
. . . alsoe dat die roers. Magriete , aU van hoerre
helicht och ghichte yersoechte . . . Hof v. Nonne-
Mielen 1421.
OGHTE, ocht, Tw. Qf, fr. ou, \\ Dat men daer-
mede aal copen wjjn, ochte mede, ochte ander
dingen. Godsh. Brussel H 10, zit B. Ochte en
tevens ofte in eenen sehepenhr, o. CapeUen^op'den-
JSoseh o. 1295. Ih. B 203 fol. 22. Ombe ghemein
orloghe, ochte ombe cheyachie. Oork. 24 juni
1297. X lib. ochte mier. Oork. 10 aug. 1298.
Ocht, ochte, och, passim in *t Kewrboek o. Diest
XY E. . , zeer zelden „of."
OEFENEN (Oofenen), bw. 1) Zieke Ueden.
Die verzorgen, fr. soufner. EU. Oef f enen. Cólere.
II En zonderlinghe, dat de zieke int Toorseide
eodshnus com mende wel en goedertierlike ont-
fanghen, ghetraittiert en gheoufent worden, en
hebben haerlieder noeddorst en tgoend dat hem-
lieden behouft. C. V. Bmgge I( 484.
2) Vereèren^ aanbidden, fr. vénêrer, adorer.
II Wij oefenen Di, georujste, en bidden Di yan
alle onser herten, dattu ona wilste toevoeghen die
Bcaren der heilighen in den ewighen leyen. Oetij-
denh. ZY E. fol. 56.
OECKEN, bw. Verhoogen, fr. réhausser. Kil.
Oecken. vet, j. Termeerderen. || Ghebenedyt is
die Tracht d\jn8 bukes, scepper en heer alre din-
gen, die alle dinc gebenedyt en heilicht, alle
dinc leyendich maect en oecket, Ihesus Cristos.
Hondert merkinge 105.
0EL8M0UT, zn. || Oelsmout, een tonne IVi
gr. — Een last zii gr. WatertoL 1550»
OEN, pers. Tnw. 3(l« pers. enkeW. Hem, fr. Ie.
II Die ridders namen Ihesnm en leiden oen uutwert,
en hi droech hemseWen sgn cmce en ghinc uut
totter stat die men Calvarien hiet. En daer cruys-
ten si oen. Eü twee ander scalke aen die ene side
en an die ander, mer in die middel Ihesnm. Qetij-
denb. ZY E. fol. 68 t«.
OENSDACH. Zie Wobkbdach.
OERTOEL, zn. || Item, me zal oeryoel en
gherste meten en leyeren ghestreken. Kb. v. Diest
B 104.
OERSLOP. Zie Oysbslof.
OEBTE (Hoerte), zn. Sene soort van mest, fr.
sorte de fumier. \\ Voort, so sal de pachter up
*t Toors. goed te Sceldeyelt vinden in messe en in
hoerten, also hiemaer Tolcht: Eerst in hoerten en
in stroe, den ürgs Yan ziz lib. iiii s. par. db
Pb. en Bb. AI De Pinte 11. (1430). voert es
Toerwaerde , dat de pachter yan sinen meester
ontfaen sal, ten ancommene yan sinen pachte,
prijs van messe, hoerten eïi thune. Ih. St.-Mar'
tens-Laatkem 4 (1422). Toert, moet de Tors. pach-
ter laten te Me je, ten afscheedene Tan sinen
pachte, int hof onder, in messe en in oerten, so
Terre dat men niet messen mach, 4Vi bunder
lants, op elc bandre zzzYi Toeder mes. Jb, Naga-
reth 4 (1420). En dit mes en de oerten , die de
pachtre np thof vant, sal hj also goet laten tsinen
afsceedene. als hij se vont tsinen ancommene. Ib,
X Astene 5 (1391).
0E8EDRUP. Zie Oosbdbup.
OESELLEN (Oesiedrup). Zie Ylogbl.
OESMOES, zn. || Een last tiii gr. Watertol
1550. Oesmoes, een tonne. Hansthtol 1567.
OESMONTIJSER, zn. || Ben tonne oeemont-
yser 1 gr. Watertol 1550.
OESPOT, zn. Zie Oosfot.
OESTAL, zn. m. Hoef stal, noodstai, fr. travaU.
Kil. Oestal. vel. sie. j. hoefrtal, noodstaL Sta-
turnen. \\ Janne Tan Optielt, pmme iiij stile toten
oestalle, en omme platen dair die smisse met
Terplaet was, die staen int Toirhof opte Borch,
en van anderen houte dat toten Toirs. oestalle
georbert was. Reken. d. domeinen te Loven 1405/1406.
OEVER (HouTere), zn. m. Deun, dijk, ft.digue.
II Item mids dat de nederste Teste altoos leeote,
zo es ghenomen Tan den hoaie dairaf dat eenen
spey ghemaect was in de Dendere, en dairmede
ghepylt den cant Tan der Testen eïi eenen sterken
houTore de peylen te hejdene [heien] den bouTere
te Tollene, met eerden sterc te stampene. Stads-
rek. Ninove 1477.
OFFICIE, zn. t. Dienst, bediening, ambt, fr.
office, fonetion. \\ Die officie Tan clercscappe ofte
secretargsscappe, en Tan cnapen onser Toirs. stadt,
Tan den stekene Tan den bijere, Tan den herinck
te packene, te bemen en te weerderen, Tan den
laken, beijde wullen en lijnen te metene, Tan
den Ijser te scrgTen, Tan den zegelmeesterscap
Tan den wallen laken, Tan den TOgele te weerde-
ren eü andere gel\jcken. Charter v. hertog Philips
voor den Bosch, 22 mei 1468. Cart. Busood.
fol. 143 T<^ — Op die pnncten die men Toire
officien ofte diensten gehouden heeft . . {Besluit
genomen op dat Charter). — Staende officie.
Levenslange bediening, fr. office d vie, perpétuel.
II Een man, coepende binnen zynen huwelike
eeneghe staende officien, die bljTen denzeWen
persoen Tolghende tzynen prouffijte. C. v. Auden.
I 374 a. 11. — Officie dragen. Bekleed zi>
met een ambt, fr. étre revêtu d'un office. \\ Alle
d'andere, ghedraghen hebbende de Toorgenoemdé
officien [nl. Tan borgemeester, schepen, stadsrent-
meester, deken der lakengilde en afgaende raads-
lieden] bliJTen in denselTen wgden raedt. C. v.
Brussd 1606 a. 33.
Hooge officiers van Brabant, fr. offH-
ders supérieurs du Brabant: De drossaart Yan
Brabant, de meier Tan LoYen, de amman Tan
Brussel, de markgraaf of schout Tan *sHertogen-
bosch, de baljuw Tan Waalsch Brabant, de meier
Tan Thienen, de schout Tan Antwerpen en mark-
graaf Tan het Land Tan Bijen. — Ondor-offioiorB,
2A4
OFF.
OUD.
fr. ofJUA&f imfSriêursi Be onderdiosMart, de tMshouten
Tan Peland, Campeland, Maasland, Oosterw^k.
(Deze officiers moesten jaarlijks eeoen rooden sper-
wer geven aan den hertog of a&n zijnen opperral-
kenier, op den dag yan sinte Magdalena, zooniet
eenen reaal voor eiken sperwer). Éékenk, o. Brcib»
leg. 184 fol. 192. 193. (1460).
OFFIE, en. JÜM deegkoêk, fïr. masse de pAte,
(?), Lat. offa, il Beddiius... in Avel^hem . . Item,
II offien, et quUihet offie est 1 panis de 1 francard
filf^ntf ghebudelt. Yav Lokbbbk, St-JHerre, nr
896 (1281).
OKERIJy zn. BoomJnoeekerijf fr. pêpinière. Kil. O e-
cken. vet. j. yermeerderen. j| Dat alle onse onder-
saten . . . ghehoaden sullen wesen over te bringhen . . .
alle winnende oft saeylande, boomgaerden, frujt-
horen en andere lande oft erfven, ghebruyckt
zijnde tot okereyen oft interijen, hovinghen, wijn-
gaerden, hoppelant» en^. JPl, o. Braè^ 9 sept. 1569
a. 6 ; II 26.
OCK£T» zn. o. Zoosheid, êlmoheid, looxe streek,
fr. ruse, finesse. Frank Oramm. Ookét, SoMimmer
Streich, \\ Vort binden wi ons . . . gherechte waer-
scap te doene jeghen alle liede, zonder henech
oeket ofte eneghe fallatie dertoe te doene. Oork.
26 aug. 1274.
OCQUOYS£N££R£N, bw. Berokkenen, fr.oav-
ser, susciter. \\ En ware dat sake, dat yemen de
Torghenoemde persdne . . . , omme ocqaoysoon van
desen besoeke, hen ofte haren oyre, ofte haren
nacomelingen ocquoyseneren , Teeden ofte eenioh
onghel\jc doen wouden. Piot, BnqnAte Brab. 1334,
blz. 9. Zie ook Abkobijtfek.
0GQU0Y80EN (Occoisoen, ockesoen, ocusoen,
ocson, ocsain, occoyson, ocsuun, ochisoen), zn.
Frank. GhammtUik Okesoen Oeleyenheit , Ver-
ankusung. 1) Qdegenheid, oorzaak^ fr. ocauion,
oause. II En doet hiet [nl, beleedigt hy hem] omme
ocusoen Tan sinen herscepdoeme . . K. v. Brugge
1281 a. 18; ofir. tekst pour Voquoison. Bi occoisoene
Tan den Toerseiden wateiganghe. Oork, 13 juli
1286. Dat wy se nemmeer breken en selen, nooh
oozuyn sneoken, noch doen sueckene te breken.
Ord, op de munt, juli 1291.
2) Voornemen , doelwit, fr. iniention, hut. La Cume
Occhoison. Intentioni A mauvaise oeehoison.
II Wert tsake, dat ymant den anderen in sinen
properen huyse met argen ocsune suohte, en dyen.
gesucht nyet en quetste, . . K. v. Diest 1228 a.
9; Lat. tekst mtUa oeecuione. Die den anderen
worpt in arghe ocsune, saels ghelden iiy st. K.
lakengüde Diest, Wolwerk 1333 a. 131.
3) Beletsel, h. empécAement. || Oeht ieman Tan
buten, bi kuenheit enegen portere Tan der Tors.
stat hem aenkeerde te Teronrechtene, soe sal men
hem laten weten dat hi, sonder enege ocsuyn,
te LoTene come tot den rechten. Privil, Loven
1233 a. 3; Lat. tekst sine ooeasionis obstcteulo. Of
het en ware dat hg redelic occoyson toochde
den Toors. ghezwoomen. db Pottbb en Bboeck-
AXBT, Aalst III 448, K, linnenwevers 1409.
1609. 1634, a. 11; a. 10: of hij en toochde
nootsaken.
OLIE, zn. Zooals thans, fr. huile. Kil. Olie.
Oleum, II Een Tat oft twee pQpen olyen, ix gr.
Vis. Olijen, een pgpe iy Vi g^* ^^^ tonne ii gr.
Waterid 1660. Olijen, 1 Tat, ge«T. zii lib. De
pijpe nae adTenant. Schatting t. 1661.
OLIFANT, zn. m. Zooals thans , fr^/^Aan^. Kil.
0 1 ef a n t / elefant. Mephas. \\ Anno 1480 , was t' Ant-
werpen eenen leTenden olyjfant. Piot, Chron* 81.
OLIVETTEN, zn. mT. || OÜTetten oft oappen,
een pijpe, ti gr. Watertol 1660. OliTetten, groote,
I pijpe op II lib. De cleyne 1 lib. S^^atümg
Tan 1.^61.
OLLOTE, zn. Oneenigheid, fr. brouiUerie, die-
eorde. || Voert eest geordineert, om Treden wille
eü om oUoye te scauwene, dat Tan nu Tort egeen
man die in knapenstaet werckt en zijnen meester
dient, ten kner nooh te raede nooh dade komen
noch zyn en zal. Piot, Cart. II 196 (1411); iL
227. 228. 194.
OLM, zn. Molm, vermolmdheid, fr. vermoulmre.
KiL Olm. j. molm. Caries. || Het eTokenhout sal
men meten toI, te weten, allen het hout dat Tier-
kant gesaeght is, sonder rooden of witten olm. C.
v, Brussel, Meten van het hout 1644.
OLMAGHTIO, bn. MoUnaehtig, fr. vermmiUu
Kil. Olmachtioh. j. molmaohtigh. || Hetgene dat
olmaohtigh is, sal men niet Toorder meten dan
daer het hout goedt is , eü de reste , daer *t olmaoh-
tigh is, sal men afraeten Toor quaet en onloTerbaer
goedt. Ibidem,
OLMERIJ, zn. o. OUnboseh, fr. ormaie. || Item,
de dreTe loopende Tan de pleyne TOor het neerhal
staende ter syde nae de olmerQ . . . Item, de olmerQe,
aen beyde syden Tan de Toors. dreTe. db Pb. en
Bb. X Bachte-Maria-Leeme 24 (1699).
OMBAREN. Zie Ontbbbbbf.
OMBE, Tz. Om, fr. pour. De oude Torm ombe
ging al Troeg OTer in omme, deze in het hedend.
om. Wij zullen echter de samenstellinffen met
omme in de hoofdwoorden TerTangen door het
eeuTOudige om. Nog zullen w|j doen opmerken,
dat om in de oorkonden hier en daar Terkeerdeiyk
in de plaats komt Tan on, als in ombejaert, om&s>
grepen, en Tan ont, als in ontbieden , ombijten. || Dat
selTO lant . . heft hy Boidine Molenisere wederge*
goTen terfleken pachte, ombe i mudde tarwen en
ombe II capone siars. Schepenen e. Bochouta 1 mei
1249. Ombe yii halsters roges erfleke. Oork. 11
i'uli 1267. Ombe dat dit waer was.., darombe
lebben wi . . . deae letteren ghezeghelt. Oodsh. Brus'
sel B 1463, Schep. v. St.- Peetere- Leeuw 1296. Sn
ombe dat wy willen dat men dit Tast houde emme^
meer . . Brah. Teesten I 689 (6 Jan. 1298). En
passim ziii E., en ook Teel later.
OMBEGRIJP (des aardrijks), zn. o. Omtrek,
omvang (der aarde), fr. oUroonférenee (de la terre).
II Hi hcT^ ghoTest dat ombegr^p des eertrikes,
dat niet en sal beweghet werden. Oetijdenb. ZY B.
ps. 92 , flrmavit orbem terrae.
OMBRENGEN, bw. Doorbrengen, doordoen, vtr-
kwisten, fr. dissiper, gaspillêr. SÏil. Ombren-
gh en / Terquisten. DUapidare, prodigere. \\ Jonghen,
oook boTen de Tgf en twintich jaeren komendei
eü haer goedt en geldt onnutteiyck ombrenghende, . .
C. V. Moll, Weezen a. 26; a. 27 doorbrengen.
OfiiDOECK, zn. m. Nonnenborstsluier of hoe-
zemdoék, fr. guimpe (Kramers) (?). || Datter geen
Trouwenname sal gaen opt tstrate met 1 caproene
op thooft sonder ommedouo. BCbbtevs en I^bvb,
II 689, O.-L.-Vrouwenklooster a. 18 (1346). Dne
pepla diota ommedoecke. Inv. ScUders, Sehep. t.
Brussel 3 mei 1389. Alle hoeohtide en dobble roeste
sullen sy ghaen ter kercken met haren ommedoncke
spellende. Aud. meng. II 38, Beggnen 14(^9.
OMDRAGEN, bw. Ronddragen m zekere bepaM
richtingen, fr. promener dans certaines directumi
déterminSes. Kil. Omdraeghen. Circumferrt.
il Dies moet een gesworen sergeant oft colfidragers
altyt (als men Tiersohare honden aal) yerst en
GUIG.
OWi.
S4B
^iTO^ren (eer men de Tienohaxe binnen m«cli) omme-
gh0dn£];)en hebben den horen, en alomme aen de
poerten en cruTsstreten Tan der Boroht gebUsen
en gecundicht hebben openbaerlick eenenyeghelyo-
Iten dat men yierschare houden aal. C e. Axiw.
1646, I 1.
OMGAEN» OW. In yersohillige toepassingen. 1)
Omgaen met een ambacht, eene nerins.
MatAldrijven in, ir, faire Ie commtree de, \\ Wordt
gheboden wel ei^presseiyck, dat alle oooplieden en
^dere persoenen ommegaende met peerden , . .
sullen gehouden syn, yan nu voortaen, die yrlje
peeidemerckt van Diest te komen hanteren en
frequenteren. Stapel te Diest, O, 1 mrt. 1608. Soo
wat frnytenier, die Tan buyten koomt om met
fruyte hem te generen en met fruyte te ooopen
binnen der stadt Tan Diest, en metten ambacnte
ommegaet, sal geTen meetgelt, gelijck den innege-
setenen, weder hij telt of meet. ^adsarek, Diettf
Tak 18» Fruitemereamiacht (1681). SooTerre bj,
geduerende dleTen Tan haeren man, bij sijne wete
met eenighe hanteringhe ofte coopmanschap omme-
gegaen hadde. C. e. Loven xii 18. Zie ook Gs-
insBBir.
2) Omgaen de heerenleucke, ook gaen
de banluicke. a) Straetsehouwing enz. doen, fr.
faire Vintpeeiian des ekemins, etc, \\ Alse men de
banloke ghaet, dan es de meyere sculdech deroTer
te zittene en mede te ghane met scepenen. Vak
LoKBBXK, St,' Pierre 293 nr. 622, Zacenderie ziii
E. Dat den sohouteth sjjnen heerleuck sal houden
en daerop ommegsen. C. e. Sanlhoven, E, en Br,
1665 a. 81; it. 88, 87. Zie ook Banlüicxb en
LoKB. Soowanneer de heer Toor de tweede reyse
omgaet, sullen Terbeuren het dobbel. C. v. Dewme
1612 a. 408. — h) Omgaen TOor de maten en
gewichten, fr. faire Vinspeetion des poids et
mesures, || Dat.., gestelt s^jn twee keurmeesters,
die welcke t*allen tyde en stonden mogen omgaen,
en int omgaen Tan dien boTindende eenighe herber-
giers gebreckelijck , dat deselTe Terbeuren Tan elcke
pinte eenen ouden schilt. C, v, d. Kiel iii 17.
8) Omgaenter bede. Van hniê tof hiM gaam
ledden f fr. aller mendier de porie en porte. || Dat
niemen omme en ga ter bede binnen der poort,
uutgescheeden der kerken eü den terminaryssen.
DB YlamikCk, F>6. 40.
4) Omgaen naer de clooke. De naohtronde
doen, fr. faire la ronde de nuit. Zie Nachtgabit
II 222.
5) Omgaen in een ambacht. Zi« Gancb I 442.
OMOAENDEB, sn. In een ambacht. BexteUiger,
fr. inepectemr. Zie Gabcx I 442.
OMGANGER (Ommeganchghere) , sn. m. In het
baardscheerdersambacht te Gent. Daar kei verboden
was uit ie gaen scheren, meenen wij door dit woord
den overtreder van het verbod ie moeten verstaan ,
fr. eomme il étaii dêfendm d* aller raser en viüe,
nous crayons voir dans ce mot Ie transgressewr de
cette défense. || Dat de beleeders Tan den ambachte
Tan den baerdemakers eenen ommeganchghere up
doen leeden, OTer [nl. TOor] de boete Tan in lib.
p. — In Terband te brengen met het 2()e art. || Dat
niement clincken en ga achter straten , no Traghen
om soeeren , no dat niement gheene . . . [Amt ie
eene leemte"] houde , no ommegane [?] , no en her-
berghe, bj gheenen engiene, up de mesdaet Tan
III lib. par. en ... . es al sün allam ; en dat mach
nemen de beleedre Tan den ambachte en sün ghe-
swoorne, waer dat hyt beTindt. Fbaks db Pottbb,
Oeni ïY 679. 677, Be^l. Barbier» zit B.
OMGAKCl^ (OmmegMiok), sn. m. In ▼ecschil,-
Uge beteekenissen. 1) Omtrek^ cmwmg^ fr. cïrcoii-
fSrence , circuit. Kil. O m g a n c k. CirouUus , amhiiue.
II Soe bid ie Di, o alre goddienstige here Jhesu
Griste, alsoe Du mi, OTermits den doopsel, gerei-
nicht hcTee Tan den erfsonden, also OTermits Dinen
duerbaren bluede, dat huden OTer al den omme-
gane der aerden wort geoffert en ontfangen. — Ie
aenbede Dyn Toirhoeft en al den ommegane Dyns
hoefts, dat mit ontelliken wonden Tan doome gewont
was. Sondert merkinge, 42, 43.
2) In rechten. Verloop van eenen termijn , fr. (en
droit) expiration d^un terme. \\ Prescriptie Tan ix
daigen loopt tegen dengheenen die yemant te rechte
betreckt uuyte persoone Tan eenen dooden Toir den
ommeganck Tan iz daigen nae de doot. V. d. Tat.
828 T«.
3) In bestienaken. a) Straatschouwim; , fr, inspeC'
tion OU visite des chemine. || Yoert, heeft se {tU,
de abdis v. Vorst] haren ommegane int Vonnesse
Tan Uckele, iiii d. parisise tgat; Toert int Tonnesse
Tan Aelst, ii st. parisise tgat. A. Waütbbb, AnaH,
313, c. 1450. Op den 8 juny 1778,.. Tersueckt
den heer Petrus Louwet, substituet soholtet..,
achterTolgens het gepubliceert meijsgébot , . . hetselve
gewesen te Tisiteren en den omganck te doen, en
te Tisiteren straeten, beeken, aertgaten, eü of al
t'geen het meysgebod behelst gerepareerd en in
goeden staet gesteld is. Kbmpbkbbbs, Mont endken
II 260. Zie ook Baklüiczb. — d) In andere zaken.
Onderzoek, fr. inepection. || Ordonnerende den offi-
ciers,., elck in tsjne, ommeganck en Tisitatie te
doene, . . tallen tyden dat yan noode wesen en
hemlieden goeddyncken zal. PI, v. VI. 17 dec. 1515;
I 668. Twee keurmeesters, die de voors. pinten
sullen keuren en met den meyer sullen omgaen , . .
eü dat sy den Toors. omganck sullen doen by d'her-
bergiers,.. C. v, d, Kielf 2d« Keure, Van maeten
én gewichten,
4) Ter inxameling van eene stedelijke belasting op
de wevers , fr. Ummêe pour coUecter wn impót munl-
cipal sur les iis'serands. || Some Tan al dat dont-
fanghers hebben Tan zzi ommegangen dat men
ommeghing elx dicensdages in de weke, als men
waf, of 1 andren dagh, Tan eiken ghetouwe ii
inghelschen de weke , daer men uppe waf, dat cbmt
LZii lib. Yin SC. iiii d. gr. Maken in payemente
lim inie zen lib. z SC. Stadsrek, 1325 (Huyttens,
Corpor, 21). — In andere steden, tooals, o.a,, te
Brussel en te Serenials, om slechts deze te noemen,
vinden wij, in de lakengilden, eenen jaarlifkschen
„omgane'* ten voordede van den knaap, fr. dane
tTauires villes, telles que, entre autree, BruxeUee
ei Herentals, pour ne nommer que ceües'ci, il y
avait annuellement, dans la draperie, une coUecte
au proftt du volei, \\ Item, soe sal des ambachts
cnape Toirseyt jaeriycx hebben enen omganc int
Toirseyde ambacht, en dan sal hi hebben, Tan
•eiken ghetouwe Tier schellinghen payement; en
daertoe soe mach hi kiesen eiï bidden twee goede
cnapen uut den ambachte Toirseyt, die met hem
omgaen, indien dat hi wille. Belg, mus. lY 76,
Wolwevers en lakenverkoopers ie JEkrentals, 1380.
Item, dat engheen cnape, die der Toldere gheswo«
ren cnape is, ocht namaels syn sal, dat hi meer
dan enen om^nc hebben sal, en die omgano sal
syn tusscen Faeschen en Sinxen, en dat hem elo
man sal ghcTen alsoe Tele als hi wilt. Begl, lakeng,,
Brussel ziY E., Van den volders, fol. 17 t*. a 9.
Item , soe wat manne die uter stat ginghe als men
omgano gaTe en weder<^name na ^en omgano / lii
246
OMG.
OMC.
moest gheyen zx ■., half der galden, half den
amhachte. Ib. Van den 8topUrer8{})^ fol. 20 a. 19.
— Om^an^en van dezen laatëten aard treft men ook
aan ten voordeele van zekere personen ^ zooale van
eenen kapelaan, fr. on trouve des eoUeetes du même
genre au proflt de certainee pereonnee^ telles que
d^un chapeUnn, || Serst sollen [nl. de parochianen]
den capellaen Toorsien Tan een wooninghe aen de
keroke van Wiendeke. Item, zullen hem geven,
uit de proohie, yoor het draeyen Tan de horologie,
dry ponden grooten 'sjaers; item, aUe jaeren eenen
ommeganck van boter en graen. db !Pb. en Bb.
YII Soheldewindeke SI (1640).
6) Plechtige proceesie in de katholieke kerk, fr.
prooession soUenneUe dane Vêglite catholique. Kil.
Omganok. Supplicatio^ suppHieium. vulgb proeeeno.
Omganck/ kermiBomganck. Pompa , pompa eacra.
II Item, IX daghe in meye, reet Jan Tan Putte, der
stat ocape, de prelate te Ghent en daer omtrent
in Vlaenderen bidden, Tan der statweghen, dat
zy hier op te octaTe Tan Ghinxenen comen wouden
ter processien en omganehe, die men hier dan doet
metten heylighen Besnidenisse ons Heeren Gods.
MxBTEKS en Tobpb, III 647, Beken. o. 1409—1410.
6) Als synoniem Tan kermis , fr. comme synonyme
de kermesse. \\ BehalTen en uijtgenomen oock dat,
sekere daghen , soo in de jaermerct als ten omgange
oft kermisse, worden gehouden dat eenfjegelijck
alhier Trij mach co9ien en gaen. C. v. Lier III 2.
7) Plechtige wereldlijke^ meestal historische optocht
(Ned. wdb. Omgang ii S) ); onze oudste en nieuwere^
Jaarboeken vloeien over van de beschrijving dezer
burgerlijke omgangen; geen steedje of het mag op
de oudheid en de luisterlijkheid zijner omgangen
roemen, zoo bijv. de stad Jast, fr. sortie solennelle
et liAque, gSnéralement historique, || De ommegang
Tan Lier is een der oudste Tan het land. B^eds
in het jaar 1420 Tindt men aangeteekend dat het
Bos Beiaard en de Vierheemskinderen in den omme-
fftng gingen; in 1469 werd omtrent de Liersche
ermis een Beus gemaakt „waar zij nacht en dag
aan wrachten". Antoit Bbbomünn, Qesch. d. stad
lAer 147; de schr ijver gewaagt verder van de merk-
waardige bijzonderheden der Liersche omgangen
Tan 1466, 1473, 1478, 1506, 1528, en inz. van
dien van 1722, blz. 353.
OMGRAGHTEN, bw. Omgeven met eenen gracht,
fr. entourer d'un fossê, || Eu nogh vier stuckskens
landt, ligghende d*een an d'ander, ommecant \vl»
omzet met kanten] en oromegracht. db Pb. en Bb.
I Mariakerke 22 (1598); it. 42.
OMGRAVEN, bw. Gelijk Omgbachtek. Zie ook
Gbaye I 534. II Van ghelijcken is oock van huy-
sen ofte gronden van erfren, soo omgegraven ofte
omwatert zQnde , dat men niet bequaemelijck daerin
ofte aen en can gheraken , den inganck daeraf oock
ghesloten zijnde. Q. v. Loven lY 31.
OMGRIJPEN (Omgrepen), bw. Bespringen^ be-
stormen, fr. assaiüir, \\ Sy ghinghen ter neester^
waert met machte , en deden lüle de boemen vellen ,
het oasteelkin van den uutgoede ommegrepen eü
afwerpen. Jaf v. Dixhudb 47.
OMHALEN (Ommehalen), bw. In de rechtsple-
ging. Bene zaak omhalen. Die nogmaals opros'
pen, nadat zij tweemaal, zonder voortgang, gediend
heeft, fr. {dans la procédure) rapporter ou rappeler
une cause, après qu^elle a seroi deux fois sans
avaneement, \\ Item, en zo wanneer eeneghe zake
binnen twee ghenachten of dynghedaghen achtereen
nyet voort en gaet en in state ghestelt werdt, zo
en zal men dezelve ten naervolghenden ghenaohte
nyet schuldich zyn omme te halene nooh voort te
roupene , neroaer zal ghestelt worden ten aysemente
van paityen; en als men danof weder voortgase
begheert, zal men die ommehalen en partye eeni
daertoe doen insinueren. C. v. Qent TL 309 a. 26
(1552). Nemaer, indien den heesscher hem presen-
teert, in persoone ofte by procureur over hem, soo
wort tsljnen laste ghegheven deffaut, hetwelck om-
ghehaelt sal syn ten naesten wetdaghe. C. v. Pope-
ringen xiY 15. De greffiers en sullen geene laecken
mogen omhaelen ofts voorroepen ter roUe , . . tenzy
partyen, ofte eene van hemlieden, in persoone ofte
procureur, sulckz expresselijok waere versoeckende.
PI. V. VL 5 juU 1703 a. 205, Begl. Kortr^i,
V 430.
OMKANTEN, bw. Een veld. Het omgeven met
kanten of „barmen", fr. entourer {un ehan^) dé
berges. Zie Omgbachtek.
ÖMKEEREN (Ommekeeren), ow. Sonder om-
keer 611. (h> staanden voet, onmiddellijk, fr. sur Ie
champ, immediatement, || Dat partijen elc 4e8 anden
bedingde scriftueren selen hoeren lesen, om te
weten oft dair meer inne gescreven staet dan dair
bedingt is, en dat selen partyen sonder omme-
keeren en onberaden mogen wederleggen. Y. D.
Tav. 207 v«.
OMCLEET (Ommecleet), zn.o. Deksel, dekkteei,
fr. couverture, vêtement. Kil. Omkleed. Amictms.
II En als een ommecleet saltu sie verwandelen, eü
si sullen werden verwandelt. Oetijdenh, xv £. Snen
ps., blz. 127 v^, ps. 101 / 102; Lat. sicut opertorium
mutalis eosf Statenb, als een oleet ... als een gewset;
Plantijn 1666 geiyc een cleedt . . . gelijo een decsel-
cleedt.
OMGLEPPEN, bw., onbep. wljze als zn. Omhd-
zing, omarming, fr. emhrassade, accolade. || Sich,
voer Di soe is Dijn alrelief«te brudegom gewond;
nu is Hi al vol eren, Hi begeert di om te helsen;
hij wil di geven dat alrezuetste omdeppen, want
van groter minnen hevet Hi sgn zijde open gedaen.
Hondert merkinge 20. v^.
OMCOMEN (Ommecomen, ommecommen), ow.
In yerschillige beteekenissen. 1) In de rechtsple-
ging a) Van eenen bepaalden gerechtelijken dig,
van eenen rechterlijken termijn. Komen, verschenen,
fr. dans la procédure, d\n fourjuridique, d^un terme,
venir, échoir. \\ De saecke vul beleet zijnde, dienende
omme reprocheren, den heessohere wert schuldich
ten eersten ommecommenden ghenacht« te dienen.
C. V. Broehburg, rr 9. De vercoopiughe ten daghe
ommecommende voortgaende, wert dezelve bode,
up den voorgaenden sallaris, nooh gehouden...
C. V. Qent, vii 5. De verstekinge omkomende \nl.
de drie weken, vergund om zijn bew\js en enkwest
te doen, op straf van versteken, vervallen zijnde,
en, by gevolg, de versteking uitgesproken zijnde]
en d'enquesie niet voldaen zijnde, zal hem nooh
worden geconsenteert andere dry weken ... Co.
Auden. Stijl d. Kamer I 37. De ammans zyn ghe-
houden alle tgoet by hemlieden ghelicht te ver
coopen ten eersten marcktdaeghe ommecommende.
C. V. Broehburg vi 13. It. Rembry I 488; C. e.
Aalst blz. 500; O. o. Belle xxiii 15; xxvi 5; C,
V, Dendermonde y 6; C, stad Iperen iii 5. 41. 49;
IV 27. 47. En passim. — b) Met oproepen eener zaak
ter roüe z^nde, fr. de V appel d^une oause étani en
róle. II Dat den procureur, niet comparerende eer
dat syn saken omkomen , niet profiteren en zal TSQ
syn plaidoye. O. v. Auden. Stijl d. Kamer, Tl H*
2) Van de vierschaar. Gehouden worden, fr. (^
la vierschare) se tenir, Atre tenue. || Voor buig-
OML.
OMS.
247
meesten en Bohepenen van deselye twee steden
[tU. Aalst en Geeraardsbergen] is men ghecostumeert
yierschaer en rolle thaudene, voor de reële en per-
sonele zaecken raeokende d*insetenen Tan de steden
en schependomme y die ommecompt Tan achte dae-
ghen t'acht daeghen. C. v, Aalttf Stijl d, Vter-
tehare» a. 7.
OMLANTSCH (Ommelantsch , ommelands), bn.
Vit eettê nabwrige landstreek ^ fr. d'une eontrêe
voiixne{}). || Bat nieman gheenrehande bier yer-
ooepen mach . . . dan den pot om ces scellinge
payements, opt bier Terloren, uutgesceden Ingel-
schen hael, Oestersbier, en ommelandsbier, dat
men dat dierder Tercoepen mach. Belg, mus. Vil
306 » Stadsord, Brussel 1360. So wie die Hoom bur-
gher bier leide bi ommelantschen, Terbuert iii lib.
Kleine steden v. VI. I 229, C v. Ardenburg,
OMLEGGEN (Ommeleggen) , bw. Omringen ^
omgeven f fr. entourer. Kil. Omlegghen. Circitm-
ponere. cingere. || Men zocht hem nochtans zeere;
want de commissarissen en vraechden nauwelio naer
niemant sd zeere als naer desen breker; en zoude
ooc bespiet en ghevanghen gheweest hebben Tan
de officiers Tan der stadt, by loste ommelegghende
zijn huus, hadde hg de wete niet ghecreghen.
jftnj). Van dxb Habghxk, Ber. tijden III 2d6.
OMLEIDE (Oemleyde), zn. o. Inbeslagneming^
fr. saisiê. Zie Bxlsidbk, bilsidikge, bbtbbdxn,
YOBTOBTBBDB, YOBTSTBLLIKO. || Eest dat die be-
sittere dairaf [nl. Tan het Terpande goed] , ten
dage Tan genechte, hem niet en compt Terantw er-
den, en die clegere, mits gebreke Tan betalingen,
Toirt recht versueot» so procederen die meyer en
scepenen op die goede die den commer sculdich
sijn, mit sekeren genechten, totten oemleyde en
leToringen , toewgsende den olegere tot sgnen pande.
Piot, Cart, II 295 (1460).
OMLOOP (Ommeloep), zn. m. Galerij in een
klooster^ fr, galerie dans un moncufère. Kil. Om-
loop. Cirouitusj .. {| Int eerste es hi [n/. de wasch-
meester] sculdech te coemene in de laTenderie
saterdaechs ap de derde weke, en es sculdech te
heetene heene tine waters, en die te zettene in den
ommeloep. Van Lokbbbk, 81,- Pierre y Offices a. 1
(XIII E.); U. 6. 18.
OMLOOPEN (Ommeloopen), ow. 1) Van het
tot opstand gebrachte Tolk. De stad doorloopen fr.
(du peuple insurgé) parcourir la vitte en tout sens.
II Item, Tan Jans dood Tan Exarde, die bleef
Bente-Niclaus up tkerkof, up ten nacht doe de
weTers ommeliepen. Hutttbns, Carpor. 23, Stads-
rek. 1325. — Men leest er ook Toor „den loop
maken." || In den tyt Tan den donresdage naohte
dat de weTors den loep maecten. Ib, Beken, v,
1332.
2) Van bier. Omslaan ^ guur worden, fr. (de la
bière) tourner, devenir aigre, \\ Verklaring des OTer-
dekens en der dekens Tan *t brouwersambacht te
LoTen, 21 meert 1681: Dat allen die bieren binnen
der Toors. stadt gebrauwen onder die brauwers,'
dewelcke comen suer te worden en om te loopen,
dat die selTe suer geworden bieren, bequam sjjude
om asgn te worden, ter asgn worden geleyt; welcke
worden affgescrcTen . . ; geiyck oock die ommege-
loopen bieren, die welcke oyck . . . Stadsareh, Diest,
Tak 19.
ÜMLOOPEB (Ommelooper^, zn. KadastraaXboek,
erJVegister, fr. terriër , registre cadastral. F.-H.
d^Hoop, La Flandre oriëntale N». 87 en 107. Zie
ook Lantboxok II 139.
OMMAKEN (Ommemaken), bw. Eene verorde-
ning. Openbaren, afkondigen , fr. publier (un statuf),
II Pit sijn dge statuten, dye welcke der stadt Tan
Sintruden geordineert, Torleent en omme te maken
gegcTen sgn, bij heeren Johan Tan Arkel, busscop
tot Luijck etc. Piot, Cart. II 1, Keure v. Sint-
Truiden 1366, titel.
OMMERMEER, bijw. a) AUijd, fr. toujours,
II Te drie tyden siars als men ons heren sys Tan
Dyst ghelt, ommermeer eü ewelike te gheldene..
Oudste sokepenbr. e. Diest, 12 mei 1306. — b) Voor
aUijd, fr. a jamais, \\ Item, wat samescoper die
anders tuuohde dan die waerheyt, soude ommer-
meer sijn ambacht derren, eü ghelden xxz s. Kb,
lakeng. Diest, Wolwerk 1333 a. 92. — o) Ooit meer,
in 't vervolg, fr. plus jamais, dans la suite, è
Vavenir. \\ In den iersten, segghen wi en pronon-
cieren, dat goet accort en yrienscap si tusscenden
Tors. partien, eiï bliTe tot eweleken dagen, sonder
deen den anderen ommermeer te Termanen ofte
Torwiten enegerhande saken die Toren gesciet syn.
Sbbhok, Couthereelj 8 febr. 1362.
OMOEDELIJCK (Omoedelicke) , byw. Ootmoe-
diglijk, fr. humblement. Kil. Oot/ootmoedigh j.
ood / oodmoedigh. || Onse goede liede Tan den
amboohte Tan der wcTerije , . . eiï hebben ons ge-
supliert omoedelicke , dat wg hemlieden gracie doen
zouden willen... Fbans de Pottbb, Oent VI
433/4 (1372).
OMRODEN (Omroeden), bw. Ontginnen, om-
spitten, omdelven, omploegen, inz,boschland en beide,
fr. retoumer en béchant ou labourant, p<Mrtic, une
terre agant été boisêe ou une brugère, „déroder,
essarter,'' défricher. Theutonista rayden, uy traden,
uyttrecken. Eveliere, eruere, eradicare, extirpare»
Zie Schuermans Bodb. || So wat man binnen onse
waerande eenighe heyde, bossche, wildemisse oft
grachten omroede, oft spette met spaden, oft andere
ghewere, Yoorder dan den ploech gaen mach,..
Fl, V, Brab. 28 aug. 1515 a. 25; III 499. Zie ook
Gewbbl I 512.
OMSATEN (Ommesaten, ommezaeten, omsetere),
zn. mT. Omgezetenen, omliggende bewoners, omge-
landen, fr. habitants d'alentour, eiroonvoisins. Kil.
Omsaeten. j. omwoonders. Circumhabitantes, Zie
Neder l. wdb. Omzatbb. || En dede aldaer eene
warheide, al Tore hen, Tan dien brouke, howe et
darmede staen sonde, en wies et wesen soude, en
nammere towe doude eü domsaten , die daraf weten
souden. Oork. 25 juli 1275 (Van Heelu 571). En
alle de Toorboden die men te Ghend leghet, bi
den bailliu eü bi scepenen, die syn sculdech te
legghene de ommesaten Tan der poert Tan Ghend ,
binnen den Tiertien nachten nadien dat sy binnen
Ghend gheleit syn, te hondene in alsulker manieren
en up alsulke boete alse sy binnen Ghend gheleit
syn; enz. O, v. Gent, Gr, ch. 1297 a. 130; Tan
Torboden Tan den ommesaten, des bans des Jwri-
dictions circonvoisiites Tertalen de uitgeTers. Soe
wie Tan den omseteren ennighe poirtere onrecht
oft ghewaut dede . . Oork, hertog v. Brab., v. den
Bosch 12 jan. 1329 a. 3. Sodat wy, manne Tpr-
noemt, kenden aldaer, ter steden dach hebbende.
Hosten met sinen Toeght, ghebure, houders, omme-
saten , en alle deghone diere af mochten weten te
sprekene en conscepe deraf sculdich waren te seg-
ghene. Dibbicx , Gends charterb. 21 , oork, 29 juli
1361. Dat argher es, dezelTe pachters en lands-
lieden gaén alle haere ghebuerten en ommezaeten
dcere, Tan huse te huse., en gaederen aldaer...
alle de Tictuaille die ter maerct commen soude.
PL V, VI 8 mei 1515; I 692. De ouderinghen en
218
OMS.
OAN.
Ommesaten yan den leenen. Leenreohi e. 1628
fol. 8 v«.
OMSETTEN, bw. Omkoopen^ ft. corrompre. \\ Die
eenen rechter met ghelde omsedt en corrumpeert.
PSBiniDEB III o. 19.
OMSIËN (Ommesien;, wederk. werkw. Hem
omsien. OifUM», omkijken^ ft. regcurder auUmr de
«oi. VgL Schiller u. Lubben nmmesèn: umiéhn^
eirewnmoêre. \\ He begonde sik wide umme to sén.
— II Doen de minsche daer anequam [nZ. ane dat
eynde des yelts] en hem ommesaoh, doen dochte
hem hi were aen deen eynde der werelt. Aller
Kersib. 29.
0M8ITTERS, m. m. Van eenen grond. JPaal-
genooien y ^reengenooten^\ aangrenxenden , naauigde-
genen ^ ft, {dCwne terre) voisint Umiiropheê, \\ Soo
wie palen wille tegben zQnen nabuere oft zijnen
reghenoot', . . dat hg aal laeten ghebieden ter kercken,
met een sondaeghs ghebode, oawers [«2. ouderlin-
gen] en omsitters te komen op de palinghe. C v»
HerenidU zi 1.
OMSLACH (Ommeslach), zn. m. In yerechillige
beteekenissen. 1) Omslaoh van den payae.
Omweg, uitf>l%uiht^ tijdelingteh middel om geenen
vrede te maken, fr. prStexte, biaie, mogen dêtoumé
pour ne pas faire la paix. Kil. Omslag h. j. omwegh.
FidM flesnu. \\ Als de Nieuwedach commen was, en
de Inghelsche yerandwoerden zouden van den payse
te hebbene tusschen de twee ooninghen, sy Tonden
een ommeslaoh yan den payse, segghende dat de
hertoghe Philips Tan Borgoeugen en moohte gheenen
paeys maken tusschen hem en de dalfyn sonder
tconsent Tan den ooninc Tan Inghelant. Jav y.
DixmiDB dis.
2) Yan eene belasting. Kei wuietellen wm iedere
aandeel in eene belasting, fr. rSparüHon (Tun impót,
eoiisaiion. || Om in deze bekostinge de quotisatie
oft omslag te konnen doen en daerinne te obserreren
de justitie distributief, mede oook te konnen gissen
wat somme ten bunder sal moeten worden omge-
slaegen , om te yerrangen de somme die daer . . .
aal noodig wesen,.. 0,-P,-B, autr. 8 mrt. 1781 a.
18; IV 862.
8) Van in beslag genomen panden. Toeto^nng bij
seAepenwmnis om openbaar verkocht te worden ^ fr.
(de gages saisis) adjudicaüon, pctr senienoe d'échevins,
ponr^ eire vendus pMiquemeni, \\ De pandingen ge-
schieden in der manieren: dat den gerechtsboode,
ten Tersueke Tan den crediteur , haalt by den schul-
denaar sooyeel haastelyke [haaffel\jke ?] goederen
als hem dunkt dat genoeg is tot verhaal van schuit
en costen. — ^ Deselve breneen [ — de] Toor 't ge-
rechte, den crediteur versoekt omslag van deselve
panden. — Welke panden omgeslagen zynde, den
gerechtsboode neemt deseWe in syn bewaar,.. C.
gr. Loon II 849. Seekheim yi 4. 6. 6 ; it. blz. 629.
OMSLAEN (Omslaan), bw. Van in beslag geno-
mene goederen. Die toewezen, om verkoehi ie worden,
fr. (de biens «otm) les adfnger pour Ure vendus.
II Dat men binnen drye daegen daema sal mogen
panden Toer die oncosten en die met recht omslaen ;
en als de scholtet naer drye daegen gepandt heeft,
dat die penningen en vercoepinge te recht is en
■yn sal. C. gr. Loon I f20; it. 888. Den bode
eenige gereyde goederen geëxecuteert hebbende,
moet deeelve voor het geregt brengen; en parthie
gecondemneerde bedaagen, ten eynde de goederen
geretttelyk te komen sien omslaan. — Welken vol-
gende, den triumplant «TCrsoekt alsulke gereyde
goederen omgeslagen te wórden. — Daarop de ge-
règtën [nl. de rechters] verklaren den omdlag der
eoederen , e& deselve te veylen om datelyck te ver-
koopen, .. C. gr. Loon. II 422, Seekheim xxxTin
9. 10. 11; item, blz. 424, 460.
OMSTANDEN (Omstaenden), zn. mv. Omstandig'
heden, ft. eirconsianoes. Kil. Om stand. ciretÊM-
stanOa, \\ Om dondervraginge wel te doen, is den
schouteth . . . gehouden de schepenen over te leve-
ren behoorlijcke iniendit, inhoudende oort verhaal
van de feijten, daermede hg' den gevangene wil.
belasten, mette oircumstantien oft omstaenden Ivar.
omstanden] en aencleven van dyen. C. o. Antw.
oompil. VII iij 8. Zie Nederl. wdb. Okstaitd n 3).
OMSTELLEN (Omme^), onz. en bedr. werkw.
In tweevoudige beteekenis. 1) Van een geschil.
Sei ter beslissing stellen van scheidsmannen, (fr.
(d*un liiige) Ie soumeiire è la décision d'arbUres.
II En wy en die Wouter en mochten niet wel
accorderen met hemlieden van die zelve vercoopin-
ghe, en ten bende, wy, efi Wouter, en de voor-
seyde scepenen, en tghemeente, stellende omme
in goede mannen, dats te wetene: Wy,.. in..,
en ooc tghemeente, stellende algheheèl in Philips
voorschreven, in manieren, zo wat wy ordonneren
of doen sullen, . . Cv. Brugge I 201, oork. l mei
1276.
2) Veranderen van gevoelen of meening, ft. ehanger
d'opinion ou de seniiment. || Veel lieden ghaf ooo
groot wondere hoe de lieden, die xxz of XL jaren
lanck oft meer, de sermoenen in onse keeivken
ghehoort hadden, zoe aest van dese ander sermoe-
nen ommeghestelt worden; want vele die vier ot
vgf reysen hemlien ghehoort hadden, 't was met
hemlien ghedaen , zg worden gheheel van dien zinne
en manniere. Fxbd. Vak dbb HABaHSK, Ber. t^den
I 82.
OMSTELLING (Omme~), zn. Zie Omblach.
II Men sal moeten gebruyoken desen segel . . . Tot
het eerste bladt van alle quohieren van onoosten,
van repartitien , van boecken van pointinóen , quoti-
satien en andere ommestellingen en publicque las-
ten,. . 0.-P.-J9. autr. 8 aug. 1708 a. 80, 31 ; I 418.
En passim.
OMTUICH (Ommegetuge) , ook BiroexKTinrcH,
zn. o. JBen voorwerp van de toerusting eens buesehieters
of kolveniers, fr. un óbjet de Véquipetnent éTun
arqu^usier. \\ Item, zullen eic van hemlieden
XTien ghehauden zyn thebbene binnen zvnen huuse
een ommeghetughe, een coleuvre oft busse, een
vierendeel cruuts en een half pont loots gheghoten
zynde , . . Auden. meng. 1 1 1 1. Chdde der ooieuvrenien
1618 a. 2; it a. 6. Een rugghentuych , een busse
een vierendeel cruyts , en een half pont loots gbe-
goten z\jnde. db Pb. en. Bb. Aalst TLl 402, Bus-
schutters 1610 a. 1.
ONABEL, bn. In rechten. Onbevoegd, fr. tMe-
pdble. Kil. Onabel. InhabiHs, ineptus, non aptus.
II Niemandt, wie hi zy, gheesteiyck ofte weerlifek,
dye ontfaen wille leen, en mach hem niet excuse-
ren van feaultevtschip te doene, het en waie dat
hi daertoe onabel waere, gheiyck als zyn onbejaerde
kinderen, dulle, stomme en diergheiycke ; oft het
ware oock de beletten hier naervolghende . . .
WiBLAKT, I^eenrecht v. VI. 86. It. Reikenk. «.
Brab. reg. 182 fol. 78 v».
ONAGHTBAAB, bn. ITiet aehOaar, gemeen,
laag, fr. non estimable, eommun, vil. Kil. Onacht*
ba er, vilis, levis. || AIsoo wy versteen, datter
eenighe, van famelooee en te seer onachtbaer con-
ditie, ghel^ck vilders van peerden en dieighelieké,
hun d^helicz vervoorderen te jaghen, . . Pf. e. FL
81 aug. 1618 a. 82; II 899.
ONA.
ONB.
249
ONACHTSAEM (Onachtsom) , bn. 1) Geênêr
achting toaardj vêraehielifk, fr. non ettimcMe, mépru
gablê. Zie ook het Toorgaande. || O, alre heren
heerden conino alre coningen, hoe si Di dus onachtsom
geworden en yerworpen! Hondert merkinpe 12 y^.
2) Onaohtsaem s^n. Van de wereldsche
goederen. Die niet ocMtf», fr. (des biens iêrreêtres)
ne paë leê etümtr^ ne pas en faire du eae. \\ Wie
op desen achsten Telde wilt oomen, die moet alle
syna lijfl\jc8 goet ledich werden, ocht hi moet
hebben alsocht h\js niet en badde, en onachtsaem
B'^n Bonder ane nemen. Pat hem meer waer een
Tordemiase te Gode dan een hinder niaae. Diet alaoe
hebben, die moetent wale behouden alaoe ocht aijt
niet en aijn minnende noch meynende dan Gods
allene en niet hem. Aller kersib, 61.
ONAERDICH (Onh— ), b|}w. In de lakenweyerQ.
Volgens J. F. Willems/* t^en den aard ofregtA** (?>,
fr. {dame la draperie) non conforme è la règle, aux
preteripHone. \\ Dat men Toordan gheene lakene
coirigieren noch snijden en zal moghen sonder
alaghen, tenzg dat zy zo quaed eü onhaerdich Tallen,
dat zij niet waerdich en zijn den name te draghene
▼an Bragsohen lakenen, die men den slach niet
gheyen en zal, maer die snyden in drien. . JT.
lakeng, Brugge , Vuiler e, 55.
ONBEDEGEN, yerl. deelw. van bedien met de
ontkenning on. 1) Zonder nakomeUngechap ^ h. aame
postériiê. \\ tGK)ed van den bastaerd startende
onbedeffhen, te wetene die gheen kind of kindere
achter hem en laet van zinen lichame ghedescendeert,
noch broeder of zustere , . . Tolcht in suocessien der
moederliker zyde. C. v, Aalst blz. 362 a. 15, XT
E. — Den lesten yan de iamillie, onbedeghen gestor^
Ten. Auden, meng. I 436 (1677) It. Yan de Velde,
Annotations 114. 228.
2) Van de tydsomstandigheden. Beroerd ^ fr. {des
eireonstanoes du temps) troMSes. \\ Item, betaalt
Andries Van der Muelne, Tan dat hj, by laste
Tan scepenen, xi maenden tyts tauweet untghe-
leaen heeft in der stadt huus, met minen heere
den capitain ofte sinen stedehauder, alle aTonde;
en gheoccnpeert ghesyn heeft al desen onbedeghen
tyt, in Tele diTersche manieren, yxi daeghe en
Tii nachte, oyer zyne pyne en moyte, xii lib par.
Auden. meng. V 197 (1478).
ONBEDWANCKELIJK (O— lyc),bn. Onbedwing-
baar, onbedwingelijk , fr. non eontraignable. || Noch
eesseert de Toorscr. ezoussie als de scnldenere
absent is, en den rechte onbedwacckelijc. V. d.
Tat. 267 ▼<>.
ONBEËRFELIJK, bn. Onroerend, fr. immehi^
Her, II Dat ... alle testamenten en codicillen,
hoedaenich die sgn, sonder proTisie Tan octroye,
in erffelijoken en onbeèrffelijcken goeden, hetsy
leen oft ander goeden, Tan onweerden gehouden
wordden. O. o. Valkenburg, V, Dédaration 1612
a. 16, blz. 280. — Het ontwerp t. 28 mei 1570 a.
91, blz. 238 zegt, in een genoegzaam geiyUuidend
aart:" in eri&icken oft onberuerlicke goeden."
ONBEGREPEN (Om—), bn. 1) Onberispelijk,
onbesproken, tonder tegenspraak, ook sekaddoos en
etraffeloos, fr. kréprochablement, sans reproeke,
soms coniradietion , aussi : sans préfudiee et impuné-
ment. \\ Elcx jaers Tan den Toirgenoeroden twintich
jaren aea duysentioh pond, te tween payementen , . .
de eene helcht te Paesschen naestcomende , en de
andere helcht te sinte Bamesse daimaest Tolgende, . .
•n altoea Teertiennaoht na elck payement ombe-
grepen te sgne [eü.'] ongescaedt. Brab. Yeesien I
770, Oork. 16 oct. 1326. Eene Lat. oork. in *t
n.
Eijksareh., Mtij 0.-L.-Vromoenpêrk , doos 1 nr.
20, Tan 1291, zegt er Toor: sine reprehenüone.
— Wel es te Terstane, dat de late, die dese tot-
seide rente sculdech syn, onbegrepen sgn Tan scaden
tote dat elkes jaers KersaTont leden es. ds Vla-
mvCK, Zwijveke, 149 (1350). Een weduwe mach
int sterfhuys Tan beuren man blyren sittende,
ombegrepen , den tyt Tan sesse weken lanck. O. v.
Antw. 1646, xiii 22. Dat alle onse geswoeren, nu
sijnde en namaels wesende , . . tallen tyden' als sy
ontboeden soelen woerden Tan onsen bourgemeesteren
en scepenen ... in de geswoeren oft scepenenoamero
soelen 9]oegen Try spreken, ombegrepen Tan yeman-
den , en hoere opinie geTen nae hoeren besten sinne
en Terstentenise. JPriwU. o. Diest 23 mei 1477. It.
O. V. Lier xy 50; O. v. Sanikoven 1664 a. 90;
1570 XI 6.
2) Van eenen doorgang. Vrij, onterUnderd,
onbelemmerd, fr. (d*un passage) libre, sans empi*
ehement, sans obstade. \\ Die yan geenen ridder^
stamme oft schilde geboren en syn, Tolcht den
outsten sone, Toor syn Toordeel, een huys, daer
hyt kiest, met eenen dake,.. en eenen deurganck
ombegrepen. C o. Sanihoven 1670, xi 14.
3) Van eene lengtemaat, of geldsom. — a)
Omtrent, tonder bepaling van de juiste maai of
som, saleo justo, fr. {d^une mesure de longueur)
enniron, sans désignation de la juste mesure ou
somme. || Het Terlenghen Tan de groote casseye
Tan Sonifin, ter lenghde Tan acht honderd roeden,
de maete ombegrepen, . . Mabtivbz 303 (1686).
Al t'saemen jaereiyks renderende tot scTcn a acht
honderd guldens onbegrepen. O. P.- B. autr. 12
noT. 1727; IV 122. — b). Op too of xooveel na,
fr. è antant prés. || Den a^^nden pachter zal
mogen legeen, tot een Tolle daeck, te weten,
ontrent aont duymen Tan boTen, in 't midden
ihien duymen , en twaelf duymen Tan onder , alles
eenen duym onbegrepen. O. v. Auden. 2de d. 499
a. 28 (1767).
ONBEGRUPELIJCE (OmbegripeUc) , byw.
Geiyk OKBBGBBFSK 1). Kil. Oubegrypeiyck.
Irreprekensihilis. || Voert, moghen si. Daniel eü
Katheline Toergh ., ghelden ombegripelic die XL
s. Toers. tote den naesten Dertiendaghe nae den
Kersdach ierstcomende. — Ware dat zake, dat si,
Daniel en ICatheline Toers., niet en gouden die XL
s. emmer telken KerssaTonde, ochte ombegripelec
ten naesten Dertiendaghe daemae ierstcomende, en
alsoe dat deen cheyna den anderen herhaelde, soe
mach . . . Charterb. Beg^hqf te Brussel foL 184
T« (1331).
0NBEHAN8T, bn. Oeen ded makend van eene
hamse of verbond wegens het issuerecht en de poorterij ,
fr. ne faisant pas portie d'une kanse ou aüianee
par rapport om drcit d'issue et au droit de bour-
geoisie. Zie Hakbb 2) I 668. || Vremde persoonen
onbehanst, en nochtans elders Tryheyt Tan poor-
terye hebbende in Vlaendren , OTerlydende binnen
deser stede en caaselrye, haerlleder hoyrs eiï ael-
dinghen, oock vremde en gheen keurbroeders synde,
en zyn niet achuldich eenich recht Tan yssnwe
te betaelen Tan den goede dat sy deelen binnen
dezelye stede en casselrye. C. v. Veurne xxxi 6.
ONBEHEERT, bn. Van roerende goederen. Die
geen keer (ƒ meester kebben, of waarvan de keer of
meester onbekend is, als uit de tee aandrijvende
goederen {Nederl. Wdh. Oitbxhbebp), fr. {de biens
moibiliers) qui n'ont pas de propriitaire ou dont Ie
maitre est ineonnu, tds que des ipaves maritimes.
Zie ook BsHXBT. || Oock es haer medecompeterende,
82
250
ONB.
ONB.
alle geheel landt en heerlicheyt van Beyeren deure
d*ezemptie van de contributie van thondebroot,
trecht Tan de vrye maelerye, van beste hoofden,
oonfiscatien, tol, vond, bastaerde — , onbeheerde
en onbehoorde goederen , . . de Pb. en Bb. XXIII
Bevereu 64; U, XXY Kalloo 20.
ONBEHENDELIJCK (O— lyc), bijw. Onbeken-
di^t — ^^) fr* maladroitement. Kil. Onbehandigh.
InkabUU. || Dat zij den inyentarys onbehendelijc
en onTèrstandelijc gemaict hebben. Y. d. Tay. 32S.
ONBEHOEDËLIJCK (O-lijc), b\jw. Op eene
onAehoedzame t onvooreiehüffe wijze ^ fr. d'une maniere
iMOoneidérée, itnpntdente, || Dander waren al ghe-
Taen als si onbehoedelgc vloten onder weghen.
Aller kerttb, 8.
ONBEHOEDSAEMLIJCK (Onbehuedtsamlec) ,
byw. Zooals het voorgaande. || Si en willen ommer
niet leeren merken en kennen den behindeghen
ingr^p dien die natuere heymeleo doet in der
natuerlekere boesheit diens du onbehuedtsamlec
hebs waere ghenomen. Aller Kersib. 86 (Tauler).
ONBEHOIBT (Ombeoert), bn. Zonder Koir (Zie
Hoib) , fr. tans hair. Siadsarch. Brussel^ Sweriboeck
fol. 370, Deylinqe v. Loven a. 1.
ONBEHOOKLIJCKHEIT (0--hoore~), zn. v.
Onregelmatigheid f nalatigheid, fr. irrégtdariféynégli-
genee. || Maer indien den schipper onderwegen
gebreckelgck waere gevallen om de tollen te betae-
len, . . soo souden de versekeraers ter saecken van
djjen gehouden syn als van versugmenissefOnbe-
hoorelgokheijt oft baraterie van den schipper. —
Oft men bevonde dat eenich onbehoorelijckheijt int
cognossement , cargasoen oft priseringe waere gebeurt.
C. o. Antw. comp. lY xj 133. 268.
ONBEHUIST (O— huust), bn. [Eene erve] niet
voorzien zijn van een kuis, fr. un'terrain non pourvu
d*une maieon, non bdti, || Naer de wet van der
poort mach elc parsoon zine erve bin der stede
oehuusen te hemelewaert up , . . niet iegenstaende
dat tselve hnerlieder erve gheleghen nadde onbe-
haust zzx Jaer tyts oft meer. C. o. AaUt 254
(1464). Zie Bkhuisbit.
ONBEJAERT (mv. Ombejarde, Ombejaerde),
bn. Minderiarig^ fr. minew. Kil. Onbejaerd.
JmnuUurus annie^ minor annie. \\ Dat quamen vor
ons: Adelise Henrics, wedewe Utenhove,.. Ghi-
selin die Preidro, die oude, en Pieter Utenhove,
als vogheden van den ombejarde kindren diere
Adelisen vorseit, . . Oorh, 3 dec. 1293. Ombejaerde
kinderen, dulle, innocenten, stomme, blende...
en mogen gheen leen uutgheven. Wiblant, Leen-
reeht 23. Onbejaert kindt mach wel leen ontfaen.
24. Ombejaerde kinderen. C. v. Oeni y 3.
ONBEJAERTHEIT, OitbbjabbthedeCO— heyt),
zn. V. Minderjeurigheidj fr. minorité. || Tenwaere
datter erfve vercocht waere meer van eender zyde
dan van d'andere gheduerende de minoriteyt en
onbejaerthede van de overledene. C. v. Veume v
12. Soo wanneer yemandt, mits sijne joncheyt ofte
onbejaertheyt wordt geëxcuseert van den last van
momboirye oft curatele. C. v. Loven , Weeskamer 42.
ONBEJARICH, bn. Zie Oitbejaebt. || Alzoo
langhe alst kyndt in minoriteyt wert en onbejaerich.
O. V, Casêd, c. 240. Dat niemandt eenighe weesen
oft oock onbejaerighe kinderen, vader eü moeder
hebbende , yet borghen [mach] . C. v. Veume ix 24.
ONBEJARICHEIT, zn. Minderjarigheid, fr.
minorité. Zie Okbejasbtheit. || Al waert dat
eenich van de kynderen vrienden dezelve kynderen
§heduerende huerlieder onbejaerichede voor niet wil-
en honden, daerby en zullen de vadere ofte moe-
dere heurlieder houdenesse niet verliesen , emmers
t'ghebruuck en upheve van den guede. C. v. Cassel,
a. 336.
ONBEKENNEN, bw. Niet erkennen, fr. ne pat
reconnaitre. \\ Oft dat hij hem dat yerzweege,
onderliebbende [nl. geleend goed], oft dat hij hem
dat iooghende en onbekende. Y. j>. Tay. 81.
ONBEKENNEN, als zn. o. Set niet kennen, de
onkunde, fr. ignorance. || Dat die gheest hem ver-
swindet en yersincket in een onbekennen des dinen
en des sgns. Aller kerttb. 106 (Tauler).
ONBEKENNICU, bn. Onerkentdifk, ondankbaar,
fr. non reeonnaistant, ingrat. || Ons duchten es,
indien dat wg onbekennich en ingraet blijfven, dat
ons hiemamale zoude mogen deeren, als wij noch
met hem [nl. Granvelle] in de affairen deeer stede
te doene zullen hebben. Auden. meng. II 135.
ONBECOMMEKT (Om—), bn. Onbelemmerd,
vrij, fr. non obstrué, libre. || Dat men. .. sal ina-
gelycx aff breken alle de huysingen en logien comende
en gemaect soo in als op de gereyten en der nieuwe
stadts fortificatie-muer, . . denselven te ruymen,
latende deselve gareyten vrye eü onbecommert.
GéEABD, Antw. arch. XYIII 355 (1581). Dat men
oock over de herbanen en gemeyne w^en te wagen
en te peerde en te voete gevuegelijck varen, vlie-
ten en gaen moge ombecommert , ombesohadigt en
sonder eenigh belet. Mabtiksz 188. Zie ook Bbcox-
MEBEir I 161.
ONBECONSTICH, bn. Onbekwaam, onervaren,
onhandig, fr. incapable, inexpérimenté, maladroii.
II Zodat hy [nl. zeker kapitein] gheanghen en ter
doot ghebrocht wiert van eenen onbeconsteghen
rabaut, dewelcke het officie van buel ofte scherp-
rechtre was doende en hem des niet verstaende;
zodat hy den man groote pyne dede eer de doot
was Yolghende. Piot, Chron, 392. Om ordre te
stellen ondre huerlieder volók en inwoonders,
dewelcke waren zonder experientie en onbeoonatich
van den andel der oorloghe. 416.
ONBEK WAEM (On^uaem), bn. Yan voor-
werpen. Zie het affirmative Beewask C, I 164.
— a) Niet getchikt zijn om, Ir. n^étre pat ditpoté
de maniere è, \\ Als tusschen partyen erve eene goto
ter aerde is liggende, en soo enge is dat deselve
onbequaem is om te ruimen. C. v. Loven, ServU.
32. — b) In de onmogelijkheid zijn om, fr. te tron-
ver dant Vimpottibüitê de. ||| Al isaer tijdinge
gecommen dattet versekert schip onbequaem ii
geworden om de aengenomen re^se te volvueren.
C V. Antw. comp. lY xj 232. — c) Verhinderend,
belemmerend, fr. obttruant. || Dat . . . tegen woordich
maer twee duysent oft twee duysent vier hondert
ghemeten ghevuechelyck dgckbaer en sullen wesen,
midts de groote blieken, diepten, gheulen, gaten
en andere onbequame plaetseen. PL v. Brab. 4
juli 1613; II 247. — d) Ongetohikt, onbruikbaar,
fr. impropre, ne pouvant tervir. || Off *t gebeurde,
dat iemandt sich beclaeghde van entich stuck
werckx dat onbequaem waer om te wercken. O.
Liége 20 sept. 1766 a. 17, Wevert te Toi^geren.
ONBEKWAEMHEIT (Onbequaemhejdt) , zn. v.
Yan eenen weg. Slechte, onbruikhare ttaat, fr.
((f«a chemin) Stat mauvait et impraticable, \\ Dat
nochtans denselven dr\jf over den vooraz. dam en
opstal der beclagers was seer difficil en onmoge-
lijck, dat de beesten in pergckel waren van, in
quaden saisoene van nat weder, van boven neder
te vallen door de onbequaemheydt eü smalheydt
van denselven wege. Mabtinez 225 (1603) ; ii. 2S9.
ONBELEMMERT, bn. Yan schulden. Niet
ONB.
ONB.
251
hanoaard met sehMen, fr. non endettê. j| Dat
deselye yrouwepenoonen [nl. om als begijn aanTaard
te wordeu] van der oude yan twintich jaeren zijn ,
en daeronder nyet, on daertoe onbelemmert yan
Bchulden. Fbavb db Potteb, Kortrijk IV 418
(1526).
ONBELOKEN (Om—), bn. Niet omheind, fr. no»
dotwré. II Onderhalf dachmael bemts... gheliic dat
hi ombeloken logt op die Sleedonc in Erpeer bemde.
Chartert van Terkameren nr. 62, JErps 1310.
ONBENOOT, yerl. deelw. yan Bbvotef met
het yoory. on, Onb^cuwdf fr. non cultivé. jj Dat de
lansman , . . tlandt ligghende yogelwee en onbenoot
yermochte te besayen. Piot» Chron. 654» tub anno
1586.
ONBEBECHT, (Om—, ombericht), bn. 1) Van
personen. — a) Verstoken win recht y fr. frustré
de Jtutice, jj Ten groten quetse yan der daghen-
der partie , en in achterdeele yan den goede lieden
yan deser stede', die onberecht bliyen by zulcken
beletten. C. v. Oent I 606 (1431). — ft) Ombe-
richt yan rechte. Niet voorzien van eenen taai-
man, fr. non pourvu d'un cmocat. \\ Den eedt
dien die yoerspreke doen. lek A. geloye en zweere
dat io yan nu yoirtaen, als gezwoeren yoirspreke,
allen partyen die my, ombericht yan rechte, yer-
sueken in heuren saken, totten besten raet geyen
sall... Charterb, van 'e Botch tol, 116 y<^.
2) Van zaken. Niet in rechten heslitt, fr. (des
ehoses) non jngêes. \\ Ter welcker waerhede men
kennisse nemen sal yan alle faiten, criminele en
civile, en onbewetticht gheschiedt, geyallen en
onberecht t'sedert de laetste waerhede. C. kast.
Iperen c. Lxiii. Oft eenich twist es dié omberecht
bleyen es. sb Pb. en Bb. II JSverqem 47.
ONBEREETSCHAP (Om—), zn. Van betaUng.
Gebrek of vertraging , fr. défaui ou retard {de
paiement), jj Want sommige pachteneren heure
pachtingen hier yoortijden hebben plegen oyer te
geyen andere persoenen,., daerbij dickwils mijnen
genadigen Heere groote onbereetschap yan beta-
lingen gebeurt is, . . Mabtikez 294 (1543).
ONBEROEFFELEEC(Om— )eiionyercrech-
teleec, bijw. Het eerste woord staat niet in den
Lat. tekst, en heeft een yreemd yoorkomen; heeft
men onberoofhaar d. i. die niet kan ^^ii^gotrokken ,
niet herroepen^' worden, onherroepelijk gemeend?
II Dat wy onse gheminde borghere yan Dyest in allen
horen yriheiden en in allen horen bescreyenen eö*
ghewoenleken rechten, tot noch ghehadt eü behou-
den, omberoe£feIeeo en onyerorechteleec bliyen wil-
lende, hon gheloeft hebben enz. Oorki 17 juni
1290; de Lat. tekst zegt conseriptis ao eonsuetudi-
nariis hactenus observatie invioiabUiter permanere
volentes^ en in de eorroboratio \ nos ad ea firmiter
et inviolabüiter observanda ohligamus nos,
ONBEROëBLIJCK, bn. Van goederen. Onroe-
rend, fr. {des biens) immobiliers. Zie Gobt I 526
en ylg.
ONBESGHEIDICH, bn. Overmoedig, onbeschoft,
fr. insolent, grossier, jj Dat Jacob de ketelboetere
en Willem sijn broeder hebben ghekend, yoren in,
dat sy quamen in Heinriz huus yorseit eten en
drinken, en waren daer onbescheedich te Heinrio-
kewaert. Belg. mus. Vil 182, Zoendino XIY E.
0NBE8CHEIT (0~d), zn. Onrechtvaardigheid^
fr. injustice, \\ Om te weten wat onrechts, onbe-
soheids en onghelics onse . . richters . . aen onse . .
onderseten . . ghekeert moghen hebben. Piot, JSn-
^^^0 1389. Fr. tekst qnel tart et infure nozdis
justieiers . . pevent wowr fait et toumet è nosdictes
gens et subgês, So wair men ter waerheit beyindt,
dat dese die yan den maesscap yoirs. es, daertoe
bescheidt heeft, en menre drouge en yeronrechte,
soe seleu die yoirs. berichters en hoetslude dese
maesscap gemeinlio bi een ontbieden , . . en hen
thoonen hoe men haren maech tonrecht droughe
en onbescheit en ongelijc gedaen hadde. Breib.
Teesten II 709 (1403).
ONBESCHICKTHEITt zn. ▼. Ongest^hiheid,
lompheid, fr. maladresse. jj Totten libeÜe dat open-
bair oontrarieteyt oft onbesohiotheyt inheeft, en
derf men nyet yerantwoirden . . . jSeX ghy niet en
sult begheeren, dat daenlegger bedwongen worde
te declareren oft te corrigeeren zQn yoirsor. libel
yaA der yoirscr. contrarieteyt oft generaliteyt, offc
confusien, oft onbesohiotheyt. V.d. Tav. 324. Die
sentencie gepronuncieert opte ineptitude oft onbe-
schictheyt en confusie des proces en libels, is een
sentencie interlooutorie. 385.
ONBëSCHULDICH (Onbeso— ), ook wel eena
OinSBSCHTTLDICHT OU 0K9CHÜLDICH , bn. OnsckuUl^,
onplichtig, fr. innocent, non coupable. || Diet onbe-
schuldioh zal syn bevonden, zal quite gaen van
steenghelde en yanghene. C. v. Brugge II 159 zy
E. Aengaende deghuene die , by laste van scepenen
ofte by den officier, up suspitie yan quaetdoendere
in yanghenesse ghereoommandeert zal zyn, en
naderhandt onbesculdich beyonden, oyer zulox by
scepenen ontsleghen wierde, . . Cv, Oent II 869
(1560). Ie bent onbeschuldicht; io en hebbe noinot
in de preyilegien gheweest. Fbavb db Potteb, CkrO'
nijcke 73. En liepen up de schepen , yindende daer
zeker cooldraghers , diet onbeschuldich waren, slou-
ghense oft beesten gheweest hadden, niet jeghen-
staende dat zij zeijden dat zy yan der zake onschol-
dich waren. Fbbd. Vakdbb Habghbk, Ber, tijden
IV 204 (I 60. 97; II 215 onbeschuldich).
0NBE8LICHT. (Om—, Onbesleoht). bn. — a)
Van een rechtsgeding. Niet beslist, fr. {d^un prooèsS
non jugé, \\ Gesien . . . die stucken van het proces
proyisioneel yoor hun geport en hangende ombe-
slicht tusschen .., tegens... Mabtinbz 116; 117
(1655. 1658). — b) Van een sterfhuis. Niet ver-
effend, fr, (d'une mortntnre) non liquidée, || Notabel
schuit spruytende uyt den sterf huyse yan M'her
Charles, als noch openstaende en onbeslicht. Cv.
Gent II 503 (1641).
0NBE8METTELIJCK (Onbesmettelec), bn. Van
een charter. Ongeschonden, onschendel^, onver-
brekelijk, fr. {d'une charté) inviolablement, Aldua
werd het Lat. inviolabUHer yan het charter d. d.
Maart 1234 {Brab, Teesten I 639 in fine, yertaald in
het Clegn ehairterboek van Loven, eeschreyen in
1367, Yolgens de dienstwillige mededeeling yan
den Archiyaris £dw. Van Byen. || En sijn oyer
alle dese dingen geroepen ombesmettelec yoertaen
te hondene in getuge; Lat. Omnibus itaque pra/e-
nominaüs inviolabUiier observandis vocati sumus in
testimonium, — Dit yoorbeeld staat eyenwel niet
alleen, zooals blijkt uit de twee yolgende aanha-
lingen : II Die welcke ordinantie en statuyt wy gelooft
hebben en geloyen gemeinleke, . . yaste, gestade en
ombesmettelec te hondene. Belg. mus. II 170, Ord,
te Brussel 1326. Dat alle dese yoorsz. dinghen,
gelyck sy tóót beschreyen syn, yaste en gesteende
[l. gestade] onbesmettelyck selen werden gehouden.
Broederschap v. 8t. JElog, 5 febr, 1362.
ONBESOGHT, bn. Onervaren, onbedreven, onbe-
kwaam, fr. inexpert, ineapable, \\ Men is schnldich
meer geloeyen te geyen den expeerten [nl. getuige]
dan den onbesochten. V. d. Tay. 867.
m
ONB.
ONB.
ONBE80NDEBT (Ombesondert), bn. JEOehêell^,
ioofddijkf ir. solidairanetU || Yoirt geloefden Henrio
Oatjans en Jan Oatians, syn broeder, ombeson-
dert en elo Tore al, den momboren Tan den Toirso.
Heyligengeeste, altoee ten tyde wesende, genoeoh
altijd te doene, waere hierin eigerins te neuwe
Inl. te nauwe] gedaen. Schep, v. ThieHen, 15 januari
1406.
ONBËSOBCHT (Onbesoirght), bn. 1) Zorgeloos,
is, nêgügewnmeni, || Sooverre de verweerdere . . . niet
en Toldoet, aoo ud men denselyen duemen in de
coaten yan den dage, en hem geyen noch eenen
dach om yan antwoorden te yoldoene; denweloken
■oorerre hy onbeaorcht laet oyentrijcken , aal yan
alles versteken biyyen. Cv. Santkoven, SHjl 1557
a. 134.
2) Onbêüreesd, fr. sans erainU, \\ Dat eyn porter
den anderen dameder slaen of steken mach, ter
doet toe wondt , en bi den gequetstden mach bliyen
staen, of op der straten ghaen ongheyangen en
onbesoirght yan den here, of yan yemanne als yan
des geriohtsweghen , die wile eü al so lange als
der gequetstde dat leyen inheet, en alsovele adoms
dat men op synen mont eyne plume mach sien
waghen. C. v. Maaeirkiht 42 (1380). Item, heeft
de yorseide Jan Yan der Heyden noch geloeft, yan
der yoirseide goldenwegen , . . denselyen hof also
te beheymenf dat de gebueren, alomme den yoir-
seiden hof liggende, onbesorcht en ombeyreest in
hneren goeden aldair gaen en verkeeren moigen.
A. Waütbbs, Sermene 22, JSandboog 18 nov. 1422.
ONBESTAET, bn. Ongetrouwd, fr. non marie.
II Een poorter.., beyrjjt alle s\)ne kinderen die
onbestaet en in synen aet en dranck sijn en dsge-
lijcx met hem woonen. C. o. Antto. compU. V yj 9.
0NBE8TAKDICH, okbbbtekdich , bn. In rech-
ten. Niêi stand kondend, niet geldig, vcm geen
ïcraekt, fr. non valide, sans valeur {en droii).
II Ghtfte inter vivos en legaeten infiraudem credp-
torwm syn onbestandigh. Yak db Vblde, Annot.
76 (1731). Den renthefiêr en mag niet bedingen
dat de rente niet en sal worden gelost tenzy betaalt
worde een heel jaar pensioen ofte yerloop in hetwelk
de rente sal worden gelost, want soodanige stipulatie
is onbestendig. C. gr. Loon II 502 , Beokkeim lxi 2.
ONBESTICHT, bn. OnbOouwd, fr. non bdii,
II In den beginne, soe geyen wy hun en hebben
gegeyen, dat allen die plainen en die straeten
die binnen die stadt yoorgenoempt onbesticht sijn
gelegen, al tot haeren blijyen, en wij se hen nyet
en mogen nemen, noch ons oir. Brak, Teesten I
741, K. v. Leeuw 1307.
ONBESTIERICH, bn. Yan personen. 1) Tew
géUoos, onhandig, uitzinnig, wild, fr. effrénê, sau-
üoge, insensé. Kü. Onbestierigh. JndonuMis,
itêdomiius. \\ Den nacht eii den wijn z|jn twee
speciael zaken die den meinsche seer doen yerstauten,
dus zyn s\j [fil. de beeldstormers] som gheheel
onbestierich gheweest. Fbbd. Yak dbb Habghbv,
Ber. tijden I 133.
2) Yan yoorwerpen. Verwardelijk , overkoop lig-
gend, ir, péU-müe en désordre, || In de keereken
en was niet te doene , eensdeels omdat daer zoo yul
en onbestierich lach yan alle tghene datter ghe-
broken was. Ib. 205.
0NBB8TIERICHEIT, zn. y. UUnnnigkmd,doU
keid, fr. frenesie. \\ Som yielen zij [nl. de nonne-
kens] oyer haer knien , . . en stelden die brekers
in sommighe plaetsen yoren teten en te drijncken,
omdat zij se wat zachter maken mochten en yer-
zoenen yan haer onbestieriohejjt. Ib, 134.
0NBE8T00BT, bn. In eene besitting. Onge-
stoord, ir, sans Hf e trouUé (dans une posMssion).
II Soo wie jaer en dach onbestoort in besetese
quame yan synre naebueren erf, . . dien aal meo
dairinne halden. C. v. Qrave xii 3.
ON BESTOFT, bn. Onbekeind, niet afgesloten,
ir. non doturé. \\ Daer tusschen ghebueren de eifre
en hoyinghe onbestopt en onbeyryt is, sy worden
ghehouden die ten ghemeenen ooste te beatoppen
en beyryden met mueren, glenden, oft ten minsten
met leyende haegen ofte doornen. C. stad Iperen,
XYI, 5.
ONBESUSTIGH, bn. Stout, vermetel, ir. audadeu-
sement, iémêrairement. Kil. Onbesuysd. Temer»'
rins. II Maer die pompuesiteyt der Spaensche
zotten en soldaten was nu uutghemonstert , die in
de processie daer te yoren aldemaest den prieeter-
licken staet ghynghen, zeer onbesuatich zonder
oorden [nl. ordej, zoodat die beste eü deghelicste
yan der stadt, als raetsheeren, schepenen en
andere moesten achter hemlieden ghaen en haer
cnapen wesen, dwelc een groote schande yoor de
soldaten was dat haer hooyeerdye zulcx yooratelde.
Fbbd. Yaf dbb Habghbk, Ber, tijden III 196.
ONBESWIJMLIJCK (OnbezwynUcke), bn. || Dat
zy, supplianten, uut causen yan dien hadden
moghen lyden groote en onbezwynlike schade en
oyerlast. Bbmbbt II 100 (1506). Zie Yerdam
Bbswiicbk. De sin zou yereischen onoverkomel^k,
fr. insurmontable.
ONBETAELBAER, bn. Onvermogend om ie beta-
len, fr. insolvable. \\ Oft alsulcke ghebroken oft
onbetaelbaere persoenen eenige yertieringe oft yet
anders hadden gedaen, daermede henne gemeyne
crediteuren achterdeel souden commen te lyden,
tselye soude wesen yan onweerden. C, v. Antw.
oompil. lY xyj 91.
ONBETAELBAEBHEIT, zn. y. Onvermogen
om te betalen, fr. insolvabilité. \\ Dwelok oock plaetse
heeft ten respecte yan yonnissen yan den Baede
yan Brabant en yan andere rechters, die door
d'insolyentie oft onbetaelbaerheyt des schuldenaers,
uuyt crachte yan executoriale oft requisitoriale
brieyen, ter executie syn begonst te stellen. C. v.
Antw. eompil. lY xyiy 61.
ONBETROUWEN (O— au-), m. Mistromoen,
fr. mSftance, || Alsoo onse ondersaeten yan onsen
stede yan Brussele, Nyyele en andere van den
quartiere yan Brussele, by quaeden oyerbrenghen
eü ingheyen eenighen onsen quaetwillighen , teghen
ons in onbetrauwen geyallen zyn, en by dien hun
affghekeert hebben yan onse ghehoorsaemhyt. Blae,
V. Brab. Augustus 1489; III 395.
ONBEYANGKN (Umbeyanghen), bn., <ie OVBI-
obbfbk 1)11 Nueghen [nl. negen] mulder rogghen, . .
goets pachtlics rogghen, alle jaer erflic te betalen
op Sinte Andries dach of, umbeyanghen op Sinte
Petrus dach daema niest [naast] comende. Fbav-
QUIBBT, St. Oerlack 61 (1372).
ONBEVOELLIJCK (OnbeyoeUc), bn. Omge-
vodig, ir. insensible. || Denc, hoe die onbeyoelike
creaturen medeliden mit hem hadden. Mondert
merkinge 29.
ONBE WETTIGE, bn. 1) Yan achulden. ia
reekien niet erkend, fr. (de dettes) non reeonnues se
justice, non liquides. \\ De yoomoemde laeten yan
den eenen lande eü yan den anderen reciproqoe
en zullen elckanderen niet mogen doen yangen,
letten ofte arresteren, in lyye noch in goede, om
rauwe onbewettige ciyile aaecken ofte schulden FU
V. VI. 18 juli 1545, IX 635. D*een poortere...
ONB.
OND.
253
niet te prooederene by arreste.., noch msghelyox
hem doen vangen om ranwe, onghepreTilegierde
en onbewettighe sohulden. C. v. Oeni, tv 12; ii.
13. Zie oock Bauw.
2) Omoettelijkf wêderreehielijk ^ fr. ÜlfyaUment.
II X>e poorteren deser stede yan der Made en zullen
niet yermneghen deen den anderen te wette te
Sorren elders dan Toor den college van schepenen
eser stede, nochte ooo elcanderen ombewettich
doen Tanghen Toor rauwe schuit. K.v. der Mude
1570 a. 18.
3) WeUdoosy fr. mU hort la 2o». || En zullen ook
in dezeWe gulde moghen gheooren worden in£une,
manslachtighe ofte onbewettighe persoenen. Fbanb
Dl PoTTSB, Gfent, Y 612, Schermertgildê 1613.
ONBEWBACHT (Ombevraeht), bn. Onbewrocht,
onbewerkt f onbenuUufd, fr. non exploUê. Zie Blij-
BXSCH X 2&6«
ONBEWUEST, zn. (?). || Want tplatte lant
woest en onbewuest was. Piot, Chron. 642.
ONBINDICH (O— ig), bn. Niet verbindend, niet
geldig f fr. qui n*cAliffe p€u, non vaUide. || Een tog-
tenaar en mag de betogte goederen niet yeronder-
panden aan eenen anderen; en doet hij, des is
cragteloos en onbindig. C. gr» Loon II 510, Eeek-
keim LXii 4.
ONBBEKELIJCK (O— leec), bijw. Onverbre-
keilijk^ onverbreekhaar , onbrekelijk (verouderd), fr.
inviolablement. \\ En als dat [tic'] de yoergh. poenten
vaste hoen [soelen] bliven en onbrekeleec ghehouden
worden ... JT. v. Dieet 1228 , Lat. tekst et ut Aee
firmine maneant et iüibata coneerventur,
ONCE, zn. Onderverdeeling van de wijnmaat: 1
uperken of ^[j pint = 16 oneen; Vs uperken = 8
oneen, fr, once, eubdivieion de la meewre de vin.
Maat van de wijnen te Brueeek
ONCHIEBËN (Ontchieren?), bw. Voorzien in,
fr. eubvenir è \\ Ten eynde dat die van de ghere-
formeerde religie eenich redelick oontentement ghe-
gheven worde tonchierene de costen die zij moeten
ghedoghen tot onderhoudt haerder christelicke
religie. Piot, Ckron. 596 (1579).
ONDADELUCK (O—iyk), bn. GmweUjky wreed,
fr. abominable, horrible, || Mids desen ghevallen
dagheiycx vele orrible en ondadelijke faite, die
niet ghevallen en zouden wordden de beteringghen
ghedaen gheiyc en bi denghenen dien de kennesse
van der beteringhen toebehoort, db Vlamivck,
Vgb. 47 1418).
ONDADICH, Okdbdich (Ondadech), bn. Mie-
dadig; Okdadiob, zn. Miedadiger, fr. matfaiteury
Kil. Ondaedigh. Malejieue, nefariue , flagitioeue ,
eeelestue. || Eest dat sake, dat dese doetslagher,
overmids hem selven of enen anderen, yemant
bynnen s^nre woninghe wondt, niet nochtan ter
doet , die ondadighe sal ghelden . . z pont. — Een
yegelijo ondadighe, wordt hg dan van sijnen moerde
met wittighen orconden bedraghen, hoeft voer hoeft,
oghe voer oghe, en ghelyc lit voer ghelijc Ut van
synen eyghen lichaem sal hy sculdich syn te ver-
liesene. Charterb. 's Botch 12 jan. 1330 a. 8. 9,
fol. 1 vo. {Brab, Teetien I 782. 783). It. Brab.
Teesten II 607; P2. v. Brab, 1 131 a. 18; Belg.
mus. III 231. Zie ook Bevbijdbk 8) I 234.
ONDAET, zn. v. Zooals thans ondood. Kil.
Ondaed. Maleflcium, etc. Onze Brabantsche
rechtsgeleerde Yan der Taveryen koude het woord
de volgende bet. toe: 1) Verlagende, vernederende,
onieerende of „infatneerende'* daad, ambachts- of
dienstverricMing , fr. aciion ou profession avUis-
sante ou infamante, || Een persoen wordt geheeten
infaem, als hy besmet en bevleokt is met enniger
ondaet, by derwelcker hy, na recht, behoirt ont-
eert en verscaempt te zyn, alsoe dat hy by dijen
niet en behoirt in eens goets eerbaers mans stat
te mogen staen, geUjc dair zyn gokelaers, trieringe (?),
botters, taveemboeven, en geiycke lichte persoenen,
luden die heymelicheyden vaghen, die der luden
onscamelheyden scheeren, en sulcke snoede per-
soenen. Y. j>. Tay. 334. Die infamie is geheeten...
infamiafaeti wanneer onder de weerdige en notable
personnagie» opinie is van iements ondaet of over-
daet. 334 v<>.
2) Berispelijke, laakbare daad, fr. aetion repri-
hensible, Udmable. \\ Op tgeene dat de heere van
Breda mainteneert, dat de voirs. Yan Nispen heeft
gedaen abnys van justicien, etc., antwoirt de voirs.
Yan Nispen: dat, behouden die reverende des heeren
van Breda, hy en heeft in desen saken geen abuys,
ondaet oft sake van ongehoirsaemheyd gedaen in
enniger manieren, want hy alleeniyc kennisse en
bericht genomen heeft van den rechte zynder heer-
lycheit ... Y. D. Tav. 356.
3) Misdaad, euveldaad, in ^t algemeen ^ als vau
gekwetste majesteit , van simonie, ketterij f volksop-
stand, verleiden van minderjarigen, vrouwenroof^
ent., fr. crime, forfait en général, tel que de lèsé'
majesté, de simonie, d'hérésie, d'insurreotion , de
séduetion de mineurs, rapt, etc, \\ Dat wi die ondaet
richten wouden, na den vorseiden pais, an die
vors. ondadege liede. Brab. Teesten II 607. {It.
Sbbhok, Couthereel 114. 116) Want in voirledenen
tiden menege ondaet geschiet is in onser stad van
Bruessel, alse aen der goeder liede kindere, soe
die onder haer jaren waren, soe oic aen weduen
en andren vrouwen persoenen, in der vors. stad
woenachtich, die omme haers goeds wille met
crachte ontscaect en ontleidt geweest hebben. Ib,
627 , Oork. 19 juni 1375. Die geene die openbair
besmet zyn van der misdaet van gequetster hoog-
hegt, oft van symonien, oft van ongeloven en here-
sien, en alle andere, die om ennige merokeiycke
misdaet oft ondaet genoteert wort en infamien
[infameert.*] Y.d. Tav. 334.
ONDANCKELIJCK (On— lic), bn. 1) Onaan-
genaam, fr. désagréable. || Zonder te allegieme ofte
te kennen te ghevene dat die ghepromoveerde
persoenen, oft eenich van hemlieden, ondanckelio
waer, oft was, oft wesen mochte mynen gheduchten
heere en prince. Scha.tbb, ColUUie 19. Ansiende
en beseffende dat dit was onredelic in hemzelven
en den volcke ondanckelic. 183.
2) Niet in dank aangenomen , tt. ne pas pris d
gré. II En God heeft se seer vriendelike en min-
nentlike ghewaemt, in corten tiden, met sterften
en oec anders; en het helpt luttel, en het es der
kerstenheit ondanckelike gheweest. Aller kerstb. 19.
ONDEB, voorz. voorkomend in eenige verouderde
of min gebruikeiyke uitdrukkingen. 1) In beat van,
fr. en possession de. \\ Nyemant en can oft en
mach eenighe penningen oft schuit, die eenich
persoon eenen anderen schuldich soude moeghen
syn, oft onder hem hebben, onder yemande doen
arresteren oft commeren,.. C v. Antw. 1545, iv
12. Sooverre men onder iemant, .. bevende onrecht-
veerdighe maten oft ghewichtei», .. Cv. Santhoven,
K. en br, 1665 a. 60. It landch. v. Grimbergen n. 52.
2) Zoo .. .als, fr. tont . . . que. || Datter sal zyn
neghentich in Brabant, onder munteren en werck-
luyden, en niet meer. Charter v. hertog Jan voor
de munters, 1291. Drie ghemete en ondert roeden
en twalef roeden, onder mersoh en land. Oork, 8
254
OND.
OND.
apr. 1298. Y^f daohwant, onder eeuflel en elsbroech.
OkarUrs d, abdij v, Vgrai^ nr. 47, Drooffenbosch
1891. Dertich edele personen, onder radders en
Bciltcnapen. Jak y. Dizhüdb 147. Xiiii ofte zy
Bcepen Yan oorloghe, onder groote en cleene. Piot,
OkroH, 880.
8) Onder hei feehtsgébied van^ fr. eous la jwri-
dictlon de. \\ Soo wye naerhede legghen wilt,., is
schuldich te betaelen den rechten prys , . . up dat
den naeliuok aulcx Yersouckt, binnen vier en tw'in-
tich uren, indien hy woont ouder de kerekghe-
boden. C, o. Aalst zii 19. Dat onder Bruessele,
daerafP die schepenen allaenlijck kennisse hebben
Yan goeden onder hon guedende, egeen naderschap
en wordt geüseert te Yallen. C. v. Bruttd 1570,
Tiii 58.
4) Onder jnstieie. In handen van het gerecht^
ft, sous la nutin de lajustice. \\ De heere, met twee
scepenen, sal [nl, de juweelen, lettraigen, etc]...
die moghen onthalen en brynghen onder jnstieie,
C. V. OetU VII 10. — Onder de Wet. In handen
van de Wety fr. en fnains de la Loi. || Soo moet
den naeidelinck . ., binnen Yier en twintich uren
in handen des ooopers tellen, oft onder de Weth
namptizeren , sooTeel gereede penningen geltjck . . .
a V. Diest, YZ. xii 6.
5) Met weglating Yan het w. dctgteékening ^ fr.
scms {la date du), \\ Den iz derzelve maent wierden
ghoYanghen en Yerworcht up de "Westdunen de
Yoomomde eerste Yii zeerooYers, en onder den
xus'^ de ander iiii. Piot, Chron. 375. Onder den
ZYijen van decembre.., zo Yertrack Yan hier,.,
naer Bassée, capiteyn Isedore Passeco. 378.
6) Onder eü boYen. In de omliggende plaatsen,
fr. dans les lieux eiroonvoisins. || Die erfhellicht-
winninghen , schoofooren , . . schuldich zijn . . , moe-
ten . . ; eü het paert eiï deel , tVelck sij daerYan
moeten ghoYen, Yoeren en leYeren in bequaeme
sohuere ofte anderen huyse, sulcks als de hebber
[heffer] ^ daeraf hem intijds bewijst, . . ghelijck
men onder en boYen naer adYenant doet. C v.
Loven. Yi 5.
7) Ten onderen hebben. Oorkonden. Di^ anior
handen hebben, in bexU xijn van^ fr. avoir entre les
mainSf étre en possession de (documents). || Wij
bedelen wel emstelijck aen alle schepenen, borge-
meesters en andere, die eenige pampieren, titelen
ofte documenten de secretarie rakende ten onderen
hebben , alle deselYe ter greffie te brengen. O. P.-B.
ttutr. 81 oct. 1715, III 1; it. 2; 11 620.
8) Onder daoh en nacht. Voor eenen dach
en eenen nacht, fr. pour un jour et une nuit. || Als
de scutteren Yoer poerten waken selen, soe selen
sij elo huerre hebben, onder dach en nacht, voer
sondije, Yoer Yier en licht, x plecken. A. WjIütess ,
Sermens 12, d'advijs 1412 815; it. 26. Elc paert
[in gevangenis] gheeft vi groten, onder dach eö
nacht, zij rijpeenden of andere. C. v. Aalst 276.
ONDERBANCK. Zie Bancz 5) I 117.
0NDËRBA8EN, zn. mi. Onderkouseny fr. bas
de chausses. Ook Nebbbassit. || Dat niemant sal
moghen draghen bayrocken, mutse ofte onderbasen
ghebrayt Yan woUe gaeme. Bembbt I 306 (1614).
ONDEBBLIJVEN, OW. In een rechtsgeding.
Het proces verlieten, ontzegd zijn in z^nen eisch,
fr. perdre Ie proces, succomberj étre dAouté de sa
demande. Kil. Onderbl\JYen/ t'onderblijven. Suc-
eumbere. || Ghehoort hierup diversche ouders en
costumiers, wethouders en andore, was de Yoor-
seide Pieter . . , ghewyst daeraf onderbleYen. O. v.
Aalst 252 (1488). Wysen in hooftYonnesse densel-
Yen Gillis GhoYaert.., onderbleYen Yan ainen
yermeete. O. v. Auden, 2de d. 127 (1441). Zo wie
Yoir Wetten een schuld kendt schuldigh zijnde, en
naer dien prezenteirdt preuYe Yan dat hem Yan
dier schuit by den heesschere dagh gheghoYen es,
en daertoe gh*admitteiidt werdt, en daemaer Yer-
Yalt en onderblijft Yan zijnder prueYe, boett dxr
ponden parisis. C. kast. Iperen, c. 162'. Zie ook
BOVEKBLIJVEK 3) I 276.
ONDEBBLIJVEN. In pi. y. d. w. zal bij Mar-
tinez 293, moeten gelezen worden onderwinden.
II Die pachteneren Yan den Yoorsz. thollen, eer sij
hun derselver thollen sullen moghen onderbliJYen,
sullen, gehouden wesen te doen eenen behoore-
lijeken eedt, enz.
ONDERBODE. Zie Oyebbodb.
ONDERDAEN, bn. Onderdanig, onderworpen,
fr. soumU. Zie Nederl. Wdb. kol. 1257. || Dat de
geroeynte sal onderdaen sgn ons, onsen dienere,
bourgemeesteren, scepenen en allen anderen hueren
dieneren. Charter v. Sngelbrechi v. Nassam ie
Diest, 12 oct. 1499, de poïicia a. 7.
ONDERDOEN, bn. In HbexU of gebruik laten,
fr. laisser en la possession ou d Vusage. || Aen-
gaende die ghereede goeden, beesten, daeronder
oock begrepen zijn die ghene die men noemt ysere
beesten, te weten, die eenighe laeten ofte pachten
op hocYen oft winninghen onderghedaen worden
en op ghelt zijn ghepriseert. C. e. ^s Bosch Yin 11.
ONDEREN, zn. m. Noeuj middaguur ^ fr. midi,
heure de midi. Kil. Onder/ ongher. sieamb. iuL
colon. Jlieridies. || Enghene Yorcoepere en suelen
dese Yorgh. eendyoghele, ocht enegherande andere
Yoghele, conine ocht andere wilt yleesch coepen na
den onderen, namaels hen te leYerene, en si daer
teghenwordech openbaer eiï op de marct. Kb. «.
JHest A r. 86. Men zal engheenrehanden Yeech
Tueren, noch doen Yueren buten der stad Yore den
onderen, ld. B 56. It. A r. 39. Bin onderen ludens
te 8t.-Martins. Kb. lakeng. Iperen 1363, zii Vam
den gaeme a. 16. Zie ook Halvokdbbtijt I 549.
ONDERGAEN, bw. 1> Onderkruipen, h. sup-
planter. Kil. Ondergaen. Intercipere , prtteripere ,
eto. II Voert willen wij , . . dat die poente en die
gewoente, die geweest heeft in selken dorpen ran
onsen lande te Leuwe en eire, Yan lantwinnlnghen
deen den anderen tondergane , dat dat bliYe staende
ter selYer misdaet [nl, boete]. K. v. St-Peeters-
Leeuw, 1285 a. 57. En wat meester-scheerre, diet
weere onderghinghe, dat hi ware in de mesdaet
Yan . . . Fbaks de Potteb , Oewt V 685 , K. droog'
scheerders 1350. It. Mabtiiosz 291.
2) Eene Yerzoening. Die bemiddden door imsstkeiir
spraak, fr. servir de médiateur (dans une réeonciU'
ation). II Dat dicwijle en menichwerren de goede
paysivle liede daghelicx grootelijc Yerlast zijn, die
ghesleghen, ghequetst of meshandelt werdden,
mids dat de mesdoenres hem tracken [I. trecken]
of draghen an eeneghe , die de paise en soendinggfaf
ondergaen en daertusschen spreken,.. DB Vla*
MINCE Vgb. 46 (1418).
ONDERGANGER, zn. In eene Yerzoening. Be-
middelaar y „iusschenspreker^\ fr. médiatewr {daia
une rêconciliation). || {Vervolg van het voorgaande
citaaf] den scamelen lieden zulken OYerlast doende,
dat zij , sonder Yan dien onderganghers ondanc te
hebben ofte gheveedt te wesen, niet en connen
ontstaen of zij en motens hem daerin bekeeren.
Ibidem.
ONDERGERECHT, zn. Lagere rechtbanky ft-
b(Mc inférieur ou subalterne, \\ Daar wettige pre*-
ONO.
OND.
255
oriptie is, en hebben de ondergeregten ook geen
gratie Tan reliyement; dan, parthien, willende
gereleveert worden uyt den hoofde van ignorantie
of andersintfl, moeten hetselve schriftelyk in de
hofcamere yersoeken. C gr. Loon II 415, Reek-
keim XXXT 3 (art. 1 nedergeregten). Zie ook
NBDEBBAKCKt on Nbdbbgbbecht , , II 229. 230.
ONDËRGËVEN, bn. Van den toL Ontweken ,
gesmokkeld, fr. fraude (du fonlieu). || Dat u Tor-
eeyde heere mach kiesen en eeden, present scepe-
nen, eenen tollenere, omme gheloon te zjne van
den ghebreke en ondergheven toUe. C» v. Aalêt
679, Oude keuren v, Paricke 1742 a. 46; de Fr.
oorspr. tekst zegt: ' dee deffbulteê des tonnieux
emportez.
OND£BGRE£PS ter borst. Van boomen. Ter
hoogte van de horst, fir. {d'arbres) è hauteur de
poiirine. || Nemaer, in dien op den gront van erfye
ofte leen, ten overlyden van den eersten afilyyi-
ghen , stonden eenighe plantsoenen ondergreeps ter
borst. C. V. Aalst xxii 24.
ONDËRHALDËN, bw. (Limb). Onderhouden,
staande houden, in stand houden, fr. maintenir,
II Om den stam en die waepenen hennes rader-
licken hayses en geslechte beter te onderhalden.
O. e. Valkenburg. 28 mei 1570 a. 15; it, a. 14.
ONDERHALEN, bw. Jachtterm. Achterhalen,
inhalen t vangen, fr. {tertne de chtisse) atteindre,
aitraper, \\ Daer sellen sy \nl. de edele jachthon-
den] nae [naar het edele wild] naejaghen en
strecken alle haer cracht , solanghe thent sgt onder-
halen. Oebedb, XIY E.
ONDERHEBBER, zn. Van penningen. Bij, die
deze in handen of „onder hem heeft", fr. {de deniers)
détenteur. || Nyemant en can o^ en mach eenighe
penninghen oft schuit, die eenich persoon eenen
anderen schnldich sonde moeghen sijn, oft onder
hem hebben, onder yemande doen arresteren oft
oommeren, tensg dat die debiteur oft onderhebbere
Tan dien penninghen comparere Toer soepenen,..
O. V. Antw. 1545 ly 12.
ONDERHOOREN , bw. Vernemen , fr. apprendre,
II Alsoo men onderhoort dat'er menigvuldige pach-
ters , naer het expireren Tan hunnen pacht , . . in
hetselTe hun gebruyck en woonste blyren conti-
nueren,.. C V, Auden. 2de d. 499, regl. 12 aug.
1767 a 29.
ONDERHOORICH rO— ho— ), bn. Gehoorzaam,
onderdanig , fr. obéissant , soumis. Kil. Onderhoo-
righ. fland. Ohediens. \\ Waert dat daerjegen
yemant, . . rebel waert [/. waere] , en den deken
en gesworenen Tan der gheselscap in dien pointe
niet onderhorich noch onderdanich en waer oeter-
nisse te geven of te nemen , . . A. Waütbbs , Ser-
mens, 4, oork. 4 mei 1381. Ook Oybbhoobich.
ONDERHOORICH KIT (O— hoe— , o— ho—
hede), bn. Ongehoorzaamheid, fr. désóbéissance.
II Waert also,.. dat yement Tan der Sluus hier-
jeghen overhorich ware en hem daerjeghen stellede,
dien zoudt men corrlgieren in zulcker manieren
datter andre ezemple van onderhoricheden an nemen
zouden. C. v. Sluis 18 mrt 1354, KL steden IT
527. It. C. V. 8t' Truiden $ 25 subjectie en onder-
ïioericheyt.
ONDERHOUDEN, bw. 1) Iemand in een ambt.
JBkm handhaven, behouden, voortdurend laten aan-
blijven in zijne bediening, fr. maintenir, continuer
qn. dans ses fonctUms, \\ En want die voirs. meester
Peet er van Walem, meester Gomelis Haveloos,
auditeur, en Jan van Criekengys, clero en audi-
teur, ons Qver eene lange wgle van jaeren wel 6n
getrouwelio in der voirs. onser cameren gedient
hebben gehadt, gemerct oic d'experientie, die wy
weten dat zij hebben in stucken Tan rekeningen
en in anderen saken onser demainen en die Toirs.
onser cameren aengaende, soe hebben wjj die
selve en elcken van hen gecontinueerd en onder-
houden, continueren en onderhouden, en ofts noots
zy, van nieuwe gecommitteerd en onderhouden,
mit desen onsen brieve, in de voirs. huere staten
en officien, etc.' Sekenk o. Brab, reg. nr. 136 fol.
35, ord. 19 apr. 1495.
2) Bene misdaad. Die bedrijven, beg€utn, fr. eom-
mettre {un méfaU). Zoo vereischt ten minste den
zin. II Ten zelven daeghe was oock ghesluetelt \nl.
gebrandmerkt] en ghebannen Joos van Wyckhuus,
omme dat hy, deken van der weverye zynde,
tzelve onderhanden hadde. Schatbs, Collatie 492.
3) De vierschaar. Die houden, fr. tenir (la vier-
schare). II Men es ghecostumeert eü ghehouden de
vierschare te onderhouden met eene vuile banck
van wette, dat's ten minsten met vii scepenen in
opene cameren, by maninghe en ter presentien van
den heere [nl. van den baljuw] en den amman.
ONDEEJARIGH, bn. Minderjarig, onbejaard ^
fr. mineur. Kil. Onderjaerich. Minor annis,
Onbejaerd. Immaturus annis, minor annis, impubes.
II Tusschen de vadere en zijn kinderen, tusschen
de moedere en huere kinderen, noch tusschen de
voight en zijn weezen en es gheene preschripoie
van tiden, alzo langhe als tkmd onderjarigh es.
O. kast. Iperen (uitg. 1546) c. 227; hoogerop zegt
men \\ ten ware jeghena eenighe ombejaerde kin-
deren. — Niet jeghenstaende de heeren [a/. van
het leen] mochten onderjarich . . . wesen. O. v,
Cassel a. 7; alzo langhe als t'kindt onderjaerich
is. a. 44. It. C. V. JPoperingen xiii 1; Cv, Oeni
XXI 4.
ONDERKEEREN (O— keren), wederk. wkw.
Hem onderkeeren. 1) Zich „onderwinden'^ z.
hemoeien, z, inlaten met, fr. se mêler de, \\ Of die
vede toecomen were van honre maghe weghen, dat
sy hen derre reden [2. veden, geiyk blz. 150] niet
onderkeren noch onderwinden en soelen. C. v. Maas-
tricht 474 (1409).
2) Zich veroorloven, zich verstouten, h, se per-
mettre de, s'enhardir d. || So en sal onse stat
en gemeynten sich derre [nl. der banklok] nom-
mer onderwynden noch onderkeren die te slaen.
Ib, 480.
ONDERKENNEN, komt voor in de C. v, Maas^
tricht 150, doch er moet gelezen worden onder-
keren, zooals blz. 474 en 480.
0NDERC00P8, byw. Onder den pr^s, fr.
au-dessous du prix. \\ Ten waire dat die ingesetene
van desen lande in 't vercoepen van hueren goeden ,
dat selve goet ondercoops geven wouden, tot hue-
ren groten verliese, dwelc een grote soattinge
waire. V. D. Tav. 213 v*.
ONDERCUSSEN, bw. Deen den anderen
o—. Mkander kussen of zoenen, fr. s^embrasser. Kil.
Onderkussen. Muiua oscula dare, || Myn ghe-
duchtioh heere \nl, de hertog van Burgondiö]
convoyeerde [nl, den Duitsohen Keizer] tot in zyn
palays, en daer ondercusten deen den anderen met
biyden gelaete. Ol. y. Dixmijdb 176.
ONDERLADEN, o. w. Minder laden dan het
behoorlijk gewicht, ir, charger anhdessous du juste
poids. II In zynen rechte te hondene den moer-
man [den turfleveraar.'] en huerlieder dienaers, eii
[te.^] calengieme en boete te doen gheldene indien
256
OND.
OND.
gliy beyindt eenichsins by hemlieden de ixuetene
ghefinudeert zynde in tellen ofte onderladene. C.
ü. Oetii II 196, JEed van den iurfdragers ^ xvi E.
ONDERLAET, zn. Sonder onderlaet. 2^on'
der tuM9chenpooten of tusschenruimte , onophoudelijk,
ft, êana intervaUea, tans eesae. Zie N»ierl. Wdh.
kol. 1S90. Kil. Onderlaet. Pausa, infermisno.
eto. Il Wet, dat die hemelsche radere wert sonder
onderlaet yertomt. Aüer kersib. 21. Daeromme
haest hem de yiant \nL de boozê Geest] sonder
onderlaet dat hi se daerin trecke [in zijne netten] ,
en heeft een hinghenne in hen gheworpon. 30.
Sonder onderlaet oft ophooren [nl. ophouden].
Zie AsirsLAEK 2) I 30.
ONDËRLANGË, b\jw. Onderling , onder elkan-
der, fr. enire eux, \\ So waer, en te so wat Wetten
dat porters onderlange twisten. C. o. BnnggB, I
S90 (1317).
ONDËRLATEN, bw. In tem. handen of bent ,
i^elijk lot tem, gdtrvik laten, leenen, fr. laisser
iemporairement en mainê ou en possessiony è V usage
de qn.f priter. \\ Ëenioh geit, dwelck hem isgeleent
oft ondergelaeten , binnen sekeren bestemden t\jt
te betaelen. C v, Antw, compü, lY xt 5.
ONDËRLOOPEN, bw. Onderkruipen, fr. sup-
planter qn., enlever a qn, ses prtUiques. || By soo
yerre eenighe meesters deen den anderen werck
onderlyepen, en dat van dier souffisantelyck bleeke.
BxvBBT I 446 (1679). — Hier past wel het citaat
nit Hooft in het Nederl. Wdh, kol. 1406: il 't wort
met ien ambachtsman hiel pover . . . Het den
ietwat te doen, d'ander onderloopt het werck.
ONDERMOETEN, bw. Ontmoeten, fr. renean-
frer, || Van N. N.., ghecalengiert van twiste en
Tan wonden bin yerden [nl. vrede] up N. N . ,
en daer ne was negheene proeve toe, omme dat
by nachte gheviel dat z\j mallino andren onder-
moetten ; en de baillin ontfincker of, te mijns heren
bonf. xxxiiiJ lib. Beken, halfuwschap Oent, rol.
1720 (1.S64).
ONDERPANT, zn. m. Kü. Onderpand Fig-
mus f hgpotheeaf pignus rei puhlicae: ^ Fidmcia,
poesessio fidudaria. De bet. van dit w. verschilde
in Brabant merkelijk van de hedendaagsche; terwijl
pand er de bet. had van hypotheek of pand , waar
spraak is van een onroerend tot zekerheid gege-
ven goed, was onderpand een hijpand, medepand of
ioepand tot den principalen pand, fr. hypothèque
toaffeeUe, — In Limburg had, integendeel, het
w. onderpand de bet. van „principalen pand'',
en was de medeverbondene pand de „bijpand,'*
soo als hoogerop vermeld staat (Zie C gr. Loon
II 604. 605, Beckheim LXI a. 6—11). — In
Vlaanderen gebruikte men doorgaans het vreemde
w. hypotheek, zonder van eenen medepand" te
gewagen. |i Men mach geen onderpanden uijt-
winnen tensg den principaelen pandt iets uijtge-
wonnen is. C, o. Diest YZ. xi 13. Met de gelofte
als zaeckwande gedaen ariiculo quario staet den
ierst genoemden pant voor principalen pant, en
voerts alle ongenoemde gronden gelegen onder
Biest voor onderpanden, vin 8. ï^n ygelijck is
gehouden sgnen principaelen pant eerst te proeven
en ondersoecken, eer hij op de onderpanden ofte
borgen mach comen. Cv. Antw. eomp. lY x\j 86.
Bie voor sjjne rente, ch^ns ofte pacht onderpandt
heeft, en mach op denselren onderpandt niet ver-
volghen dan hebbende den principalen pant eerst
nytgedaecht en dien publikelijck en ten hoochsten
vercocht, en dat hij mette penninghen daervan
ghecomen niet poe en quaeme; in welcken ghevalle
hy den onderpandt oock mach ny twinnen. C v. Loven
IV 27. — BijpANT. il Niemant,.. eenige renten
heffende op gronden van erven, en mag deselve
rente niet langer laten verloopen dan drie jaaren,
en dat hy daarvoor op syn onderpant nog bypand,
maar wel op den persoon van den debiteur mag
eyschen. C. gr. Loon II 504 , Beckheim lxi 8. —
Mbdepaitt. Kil. Medpand. Hypoiheoa, eannexum.
II Indien den pandt nyet goet genoch en is om
alle rentieren te voldoene , dan moeten de joncxte
rentieren... sneven eiï verliesen aen den pandt;
behoudelick hen heur verhael van den verliese
op huere medepanden, indien sy eenighe hebben.
Ö, V, Antw. 1645 a. 22; it. 26. Al eest dat
een coopere . . . aen den vercoopere . . . verbon-
den . . . heeft , totten gecochten huyse en pande ,
sekere medepanden . . . vii 22 Hoe Inttel huyi
oft erven dat een calengierdere heeft, dat met
eenighen vercochten hnysinghen medepunt is,..
30. It. C. V. Brussel 1606 a. 172. 192. — MsDi-
of oin)EBPANT. II Als den snevenden rentier oft
bepanden crediteur den coop niet en vemaedert,
en syn verhael vermach te nemen op synen mede-
oft onderpant , . . soo mach den eygenaar van den
mede- oft onderpant, . . denselven coop vemaderen.
C. V. Antw, compU, II iv 33. — ToBPAirr ol
OKDEBPAKT. || Dat elckerUjck rentier of chynsheer
sgnen • principaelen pandt moet proeven aleer hg
de toepanden oft onderpanden mach aenspreken.
C. V. Santhoven 1570 iv 12. De eost. v, N^vel 1611
zegt o. I 5: iJ Au dtfaut des meuhles, pourra fairs
faute sur son pand, hypothèque, fin et arrièrefin
(excussani ladite arrièrefin en cos de suffisanee [l.
dHnsufflsanfle'] du pand principal, en de Vlaamsche
tekst: II By gebreke van meubelen, gal hy mogen
procederen by evictie op synen pandt en onder-
pant (ezcusseerende denselven onderpant in cas van
insufficientie van den principalen pandt).
ONDERRËKENEN ow. 1) Ondereen bespreken,
bekouten, beraadslagen, fr. eauser ensemble, diseuter,
délibérer, || Dat de voorseyde ghesworenen sullen
vermoghen by hemlieden te ontbieden de supposten
van den voorseyden gheselschepe, alst van noode
wesen sal, *tsy omme t'onderrekenen omme huer-
lieder wercken te doene , ofte omme andere saeokeo
huerlieder hantieringhe angaende. Fb. de Pomx,
Qent, III 490, Fijnders 1541 a 6.
2) Onderling afrekenen, fr. regier mmfmeUemeni
«ft compte, II . . . ter welcker steden sy trocken. Sn
daer hem [?] synde, onderrekenden hem naer de
voerme van den voerwysden vonnesse, in der ma-
nieren dat hiemaer volcht . . . Int eerste, so rekende
Jan van den Galchove, de wisseleire, dat hy hadde
ontfaen by perchelen . . . Dies rekende hy ute ghe-
gheven . . . Yictob Yav deb HASdHBV, Ten WtiOe
100 (1350).
ONDERSCHEIDEN (O— ee— ), bn. 1) Amh
wijzen, fr. designer. Kil. Onderscheeden. j*
onderscheyden. Distinguere, etc. || Gheiycse \iL
drie dachwant lants] den voifs. mombore , . . . aldaer
wale bewyst syn en onderscheiden. Charierb. Be-
gijnhof Brussd fol. 226. v«. (1387 Molenbeké),
2) Onderscheidenlijk vaststellen, fr. éteibUir di»"
tinctement, \\ Ombe tuist die was tusschen... en..»
en ombe dat elo wilde weten sin recht, so ghingen
si bede up . . , en si hebben elkeriyos recht onde^
sceden also alse hier es gesoreven. Oork 25 febr.
1252. Hoewail in onsen wideren openen brieve,
die wy gegeven bobben . . , van den regiment ons
lants van Brabant, dwelc wy hoir.. in denselvea
oiften brieven wail verckert overgegeven hebben,
OND.
OND.
257
onder van der pomten begrepen is en onder-
Bcbeiden, dat die grote ambiichteren . . . Brab.
Teesien II 718 (1404).
ONDËBSCHEIDICH (Ondersoedich) , bn. Van
personen. OHdertehnden ^ in den sin van het Fr.
diitinffuS: aanzienlijk , voornaam, achtbaar, fr. hono-
rablê, II Bn omme dat wi, late, neghene seghele
en hebben, soe bidde wi, late, eenen ondersoe-
deghen man heren Petere, den prochghiaen [nl.
pastor] van Meltbrueo, en Heinrecke ser Staes, oec
Tan Meltbmec, dat si hare seghele hanghen an
dese lettre. Oodsh, Brussel , Laten v. Sint Geer^
Iruide te Nijvd (Meltbroek 1809). Bn omdat wi,
Yoers. late, enghene seghel en hebben, soe bidden
wij enen ondersceghedeghen [sie] man en enen
TToeden , her Jan Tavemiere, prochiaen yan Humel-
ghen... Ckarterb. Begijnkof Brussel fol. 169,
Mumelghem 1809. Omme dat wij, 1^. N. , scepenen
Torseit, neghene segle en hebben, £0 hebben wij
ghebeden onderscedeghen lieden eü yroeden, N., N.,
manne mire Trouwen Tan Denremonde, dat zij an
dese zelTe letteren hare zegle hanghen willen in
onsen name. de Ylavinck, Zunjoeke, 118 (1334).
Ter supplicatien ' Tan den ondersceedeghende man
[sic] Jan Figul, procnreor OTer en in den name
Tan den Toorsyden kerckmeesters. Dibbicx, Qends
ckoiTierb. 131 (tb\G).
ONDERSCHEI DICHEIT (O— sceedecheit) , zn.
T. Bescheidenheid, wijsheid, fr. discrétion, sagesse.
\\ Ghew\j8t: tallen tijden dats noet sal syn, ter
ondersceedecheit van denghenen die de stede Tan
ons sullen houden in onse poert Tan Gheerouds-
berghe, dat... C. o. Aalst 546 (1358).
ONDEBSCHOTËN, bn. 1) Van stoffen. Door-
uMven, fr. {nCune êtoffé) tissue. \\ Yan elcken ellen
gouden, siWeren eü andere z\jden lakenen onder-
schoten met gouden drade oft silTeren drade.
Bekenk. v, Brab. reg. 139 fol. 10 t» (1542).
2) Van 'granen. Gemengd, half van eene soort,
half van eene andere, fr. {de grenns) mélanges,
moitié d'une sorte, maitié d^une autrei?). || Item,
behoert te desen voerseyden leene, in jaerlyckschen
renten: eerst, acht en Teertich halster.., en een
alf haTOt ruwer cTene. Item, XXTI haelster drye
francart onderschotenu OTene. Item, xxir haelster.. .
witte oTene. Dibbicx: Oends charterb. 119 (1402).
3) Yan eenen troep soldaten. Verdeeld, geschaard,
(d'une iroupe de soldats) divisie, rangée{}) \\ üp
denzelTen dach, ontrent den y hueren, quamen
te Ohendt inne noch twee Teendelen knechten,
al doer de Peteroeliepoorte , . . Dese quamen dry
dicke onderschoten , als de Toomoemde, . . Fbbd.
Yak dsb Hab&hsv, Ber» tijden II 162.
ONDEBSCeUTTEN, bw. Yan eene ruimte.
Afschutten, „se van de belendende ruimte afscheiden
of qftonderen door het aanbrengen van een schut of
besehof' (De Yries NederL Wdh. t® Afschutten),
toemetsen, fr. {d^un espaee mitogen), séparer par
mne doison, murer. Kil. Schutten. Intereludere,
intersepire, || Als een gemeyn priTaet oft Toute
onder deerde geruympt en schoon gemaect is, dan
mach deghene diet belieft tselve priTaet (onder
▼outen) hallT te doen toemetsen, en onderschutten
met eenen dichten mnere, eü separeren en splyten
die TOute Tan malcanderen, alzoe dat elokerlick
■yn priTaet behouden mach op hemselTen alleene.
O. V. Antw. 1545, Tiii 45; it 1582 LXII 60;
eompU. III T 80: doen schutten met eenen
dichten mner; de C. e. Deurne 1612 a. 266 heeft:
half toe doen metsen en afschutten met eenen
dioken muer".
II,
ONDERSLACH, zn. 1) Scheidsmuur, ft. mmr ds
refend ou de séparaiion. \\ Onderslaegen en syde-
mueren. Alle onderslaegen sluytende onder de
balcken ofte plaeten sullen altydt hooger gemeten
worden eenen voet Toor het sluyten. Begl. edifloic-
meters 16 jan. 1705, i 48. Alle bandtsteenen in
onderslaegen ofte separaetmueren, sullen méten
Toet TOor Toet. ii 17. Zie ook Okdebslabv.
2) Van een houten beiohot, fr. d'une cldson en
bois. II Dat den timmerlieden alleene toebehoort
en toebehooren zal alhier te maeken: wendeltrappen,
stegers, onderslagen, galeryen, enz. UitsprtuUp o.
scheidsmantten in een geschil tusschen timmerlieden
en schrijnwerkers te Antw. 29 noT. 1617.
8) In de lakenweTery. |l Zo wanneer in een
laken bcTonden zal worden drie OTerschoten, deen
in dandre , dat de weTere daerof boeten zal . . .
II lib. parisise. Item, Tan eiken onderslaghe ii
lib. par... Kb. lakeng. Brugge 25.
4) Yan houtgewas. De onderste scheuten in een
bosch, fr. les rejetons inférieurs du bois dans une
forét. Zie Houw I 623.
0NDER8LAEN, bw. Ben huis. Br door scheids-
muren twee of meer woonsten van maken, fr. sub-
diviêer (une maison), en faire deux ou plusieurs
habHations. De Yries, Neder l. Wdh. t». Onderslag,
Tan onderslaan: eene ruimte afdeden. \\ Waert
dat sake, dat man en wijf wouden maken manleo
anderen hoer huys daer sij in woenden, met dien
dat daertoe behoorde, tot elcs Utc, dat moghen
sy doen . . . En wien dat huys blijft , die en saelt
niet moghen Tercoepen noch onderslaen. Kb. v.
Antw. a. 189; ii. C. v. Antw. OuidAoeck a. 10.
ONDERSLAGER (0-ae~), zn. m. Bodver-
hooger^ overbieder, fr. surenchérissewr. \\ Soowel
lyckcoop [nl, lyfcoop], achryfgelt Tan der Toor-
waerden , briefgelt eü anderen onraedt, godspenninck,
als die hooftpenninghen , te saemen met allen die
slaeghen en wederslaeghen , die daerop gheslaeghen
[s'un], weder den cooper ofte onderslaegher, ofte
onthoogher, tselve goet ontslaeghen ofte onthooght
is ofte niet. C. v. *« Bosch xj , 8.
ONDERSNEDEN,bn.OndersnedencouBen.
Zie CouB II 107; en alnog Bd^, mus, Y 96, en
de Pauw tBe$oueh 38.
0NDËR80ECK, zn. In rechten. Oereehtdijk
onderzoek en waardeering van 't goed eens schulde-
naars, fr. (Prat.) discussion. \\ Excussie is een
neerstioheyt eü nauwe ondersueck en ontdeckinge
der goeden Tan den principaelen sculdenere gedaen
bg den richter totter malen en brootsacke toe. Y.
D. Tat. 257 T».
ONDERSOECKEN, bw. In rechten. De goede-
ren eens schuldenaars ondertoeken eu waardeeren,
fr. {en droit) examiner {diseuter) et êoaUter les bieme
d'un debiteur. || Ben ygelyck is gehouden sHnen
principaelen pant eerst te procTen enondersoecken,
eer hy op de onderpanden ofte boigen mach comen.
O. V. Antw. compil. lY xij 36. Zie ook Pbobtev.
ONDERSOECKER (0~ou-), zn. Optichter,
keurder, fr. inspecteur, censeur. || Hieraf sullen
deken en gheewoome Tan der hallen inners wesen
eü ondersouckers, als Tan der boeten, de Ylamivck,
Vgb. 51 (1428).
ONDERSONDEREN, bw. Bespreken eü
onder sonde ren. Bevoorwaarden en bepalen, fr.
eonvenir, oonditionner et stiputer. \\ It«m. es harde
wel besproken eü ondersondert , dat deselTe Willem
de Bonde sohuldich is eü heeft belooft te leTcrene
de drie bassementen . . . Auden meng. II 29 (1510).
ONDERSONDERT, bn. Uitgesonderd^fs.exce]^.
88
258
OND.
ONi).
II Genenelick van alle baeteiii gheene ondenondett,
gheweert [nl. behoudens] den commere. C v.
Attdêm., 2de d. 458 (1639).
ONDERSPËRKEN, bw. || Men yerbiet, op de
mesdaet yan xx schel., dat negheen gansvercoepre
rüse ne wringhe den hals on twee, newaer dat
se kerre in den hals en alsoe doede; no dat hi
negheene gans ne dnwe, no terde, no ondersperre,
en dat is roupre en weesdarem ute trecken, op
XX schel. Auden. meng. I 185 (1838).
ONDËBSPRAECK (O—aeke), zn. 1) Onder-
handeling, gesprek, fr. entretienj conversation. jj Omme
dieswille dat ghy, Jan Pollet,., u hebt yerroor-
dert, ten divenchen stonden, te transporteren tot
binnen der stede yan Calais, commende aldaer
in communicatie en onderspraecke met eenighe
gherefugierde en gheëzpatrieerde personen , . . de
COUBSXMAKSB, TToublee relig. IV 210 (1571).
2) Tusschenepriutk f bemiddeling , fr. interveniiony
midiaiion. jj Bn indien (gheduerende t^zelye proces
en ghedinghe) deur d'intercessie en onderspraecke
yan goede lieden, tusschen partje paeys, yreede
en accoordt ghemaeckt wierde , . . O. o. Vewme
LXT 3.
0NDER8PREECK, zn. y. Overeenkomst, fr.
eonvention, jj Gelyck deseWe cooper moet altyt
alleene betaelen sijne brieyen; eft dit alsoo yerre
daer egeene onderspreeck ter contrarien en sij.
C e. Caggevinne Tl 2.
ONDERSPREKËN, bw. 1) Bevoortoaarden , fr.
amdiiionnert siipuler» Kjl. Condicere,,. stipulari.
II Soe wanneer dat daer enech ghebreeo af es yan
betalene, ghelyc dat yoere onderspraken es \_sic],
ten yorseyden daghe te betalene,.. Oork, 1377
{Vad, mus. III 60). So wat comann^ die dach
ondersprake langhor dan iii marctdaghe, . . JT.
lakeng, Mechelen 1331—1333 a. 180. In deser hue-
ringe es ondersproken eii beyoorwaerd . . . Siadsarch.
Diest, Diester hal ie Bergen in Menegouw, Tak y.
Mits die brieyen, die men alsnu daeraff maect
en langen tyt gemaect heeft, dat onderspreken.
C, V. Brussel 1570 a. 60. Zooyerre daeraf by par-
tyen contrarie niet en is ondersproken of gecondi-
tionneert. It, 1606 a. 135.
2) Yan eene boete of straf. Bepalen, vaststellen,
bedreigen, fr. designer, comminer. || Eest dat
yement, . . tegen *tgheen dat in den brieyen daer-
yan begreyen [l, begrepen] is, tegendoet,.. dy
sal, boyen die pene in de yoerseide Peyse onder-
sproken, noch yallen in die pene yan dusent merck
goute. C. V. 8t- Truiden § 29.
ONDERST AEN, bw. y aasten, benaderen, fr.
retraire. \\ Soe quam Amout Yan Balen,., dien
den erfdom hieraf ghelaten en ghemaect was met
test«mente, eii boet sine naerderscap, dese goede
alle tonderstaenO' en te bescutdenne, met laste eü
met commere en met allen dien dat daer metten
rechte op ghegaen was. Sfihep. Land v, Diest 22
febr. 1430. Yoere welcker guedinghe, als tusschen
halm en here, quam Wouter tSbasen, hem rechts
en toesegghens hieraen yermetende , en presenteerde
en boet sine naerderscap desen seWen pant tonder-
stane en te bescuddenne, met coste en met laste
en met al dat daer metten rechte op ghegaen
mochte • syn. Idem 13 mei 1439. Insghelyckx
sullen de*^ momboirs en yooghden yan weesen . . .
met rechte yan naerderschap, het yercocht onbe-
merltjck goedt moghen ontlossen, yeniaerderen eü
onderstaen. O. o. Beusel a. 73. En mach oock
geenen naerderlinck de yoors. goeden onderstaen
ofte yemaerderen, *tsy yóór ofte naer het uytda-
gement, nyt saecken yan naerdeisohap ; O. ü
Laven iy 17. Naer der stadtsrechten yan Landen
en is niemaut naerder eenighe naerderschap te
yeryolghen oft te onderstaen, dan alleeniyck die
yan den bloede is. C. o. Landen vi 1. En mach
oyck gheene naederlinck die [^nl. goederen] onder-
staen oft yemaerderen, tsy yoer oft nae duytd«ege-
menten uuyt saecken yan nadersohap. O. v, Cag^
gevinne ix 13. Wert zake dat Rutten yorg . . , ter
tijt dat bijt schuldich ware te doen, en Yrancken
yorg. sinen tsijs, oft enich recht ane die yore.
goede gebreeke, soedat Yrancke yorg. syn gebreeo
ane die yorg. goede metten rechte yeryolghen
mueste , eü die selye goede uutdaegde en wonne
yore sgn gebreclyoheyt ter tijt dat dat geschiet
ware, soe muchte Henr. Lodens yors., ofte sine
naecomelingghen . die selye goede onderstaen en
behouden. Laten v. Vrancke Van den Move, 2t
juli 1374. It. Kb. v. Diest A r. 67; Oork. heer v.
Diest 7 mrt 1324/1325.
2) Vrij maken van lasten, de schuld kwijten,
lossen, {naasten}), fr. esonérer, lihSrer, {retraire}).
II Item, in 'tnemen yan alsulcken coop yan recht
{nl. by uitwinning), naerdien den sohouteth gh€»-
yraeght heeft oft iemant d'erffenisse onderstaen oft
quyten wil, eenwerf, anderwerf, derdewerf, wijsen
die schepenen, . . want niemandt de erffenisse onder-
staen ofte quijten en wilt, dat men yercoopen sal
ten schoonsten. C. v. 's Bosch xxiii 9 {üop der
erffenisse bij den evincent),
3) 8t(Mn onder iem* gezag, onderhoorig zijn, £r.
étre sous V autorité de qn.^ être soumis a. \\ Yer-
watene en heretijeke oft ongelooyige zijn ooc te
reprocerene, en insgelycx muncken, canonicken,
regulieren oft andere religieusen, die subject zijn
oft onderstaen eenige oordene oft regule, al waer
't ooc dat sij 't consent hadden yan hueren prelaet.
WiBLAlTT, Pract. crim. 72.
4) Recht onderstaen. In het recht versehij'
nen, fr. eomparaUre en justiee. || De keurbroeders
eü susters der yoomomde stede ... en syn nergens
dachyaerdelyck nochte betreckelyk . . . buyten heur*
lieden keure, niet meer om justitie te doen, dan
om recht te onderstane, uytghedaen in den Raede
yan Ylaenderen. O. v. Caprijcke ii 1.
ONDERSTANT, zn. of bn. Ondersteuner , onder-
stand verleener, of Bijstandig, fr. prétant son appm
OU eusistanee. || Gheyielt.., dat enich yan den
ghesworenen scutteren . . . rebel oft wederspenich
waere, [dat] dan die coninc, dekene en gheswo-
ren dien corrigeren selen . . ; en daeraf zelen de
heeren yan der stad huer onderstant zyn. A. Wau-
TSB8, Sermens, 23, regl. 1426 a. 18.
ONDERSTEKEN, ow. Brouwery. Stoken, ont-
steken, fr. {brasserie) mettre Ie feu, aüumer. \\ Item,
sullen de brouwers moghen beghinnen brouwen en
ondersteken alst hem ghelieft, tsondags ayonts en
tsheilichsdages ayont. ds Ylakikcx, Aüc. 10.
ONDERSTELLEN, bw. Ondersteunen, — sthh
ren, — schragen, — stutten, fr. soutenir, supporter,^
empéeher de tomher. \\ Daer werden ooc spottelieke *
figneren met zeker ghescrifte gheprent, als een
keercke die wilde ommeyalleu en stont jieer [no]
en helde, want daer trocken dr\je persoonen anne,
die se schenen te willen ommetrecken, en daer^
nefiens stonden yeel gheestelicke persoonen , die se
onderstelden eü metten handen begheerden te weer-
hauden jeghen tvallen. Febd. Yan dkb HAxaHiir,
Ber. tijden I 68. Gillis Samin, yoor leycringhe
yan YiiV^ tweentceyentigh yoeten abbelen berdt,
te iiii lib. X sh. parisis thondert, om tondersteilin
«
OND.
OND.
'250
'de yauuure. A. Vavdekpsebsboom, Tpriana 1
866 (1621).
OND£RTA*£N, bw. Zonderlinge Yerbastering.
Ondertussehen , fr. entretêmps. || Ondertaen decoop-
man hadde zyn goet, en de Bcippre sijn scipweder-
omme. Piot, Chron. 874.
ONDËRT ASTEN , ow. Beproeven , pqgimgen doen^
fr. ienter, faire des teniatives. Kil. Ondertasten.
Pertentare^ perooniari, extuminare. || Een mende*
lijck middelare is , die , sonder verbondt van enniger
peynen, tempteert en ondertast oft hij de partgen
▼an hueren gescille sonde , bij zijnen raide en hueren
oonsente, connen yerlijcken. Y. d. Ta.y. 266; ii.
240 T«.
ONDERTEECKENEN, bw. Laten herkennen,
doen onderscheiden, tr. faire reeonnaitre, distin^fner,
il Men onderteeckent gnemeenschap yan mueren by
datter uppe en innegeyrocht es yan haute, met
anokers , by hoornen, uuytstaende steenen, yeyn-
stèren ofte moeieren over beede zijden. C v, Auden,
Cah. prim, XYIII 6.
ONDERTIJDEN, bijw. Ondertijds, somtifdsy
nu en dan^ fr. de iemps en temps, quelquefois. Kil.
Ondertydts / ondertijde. SnHnde, interdum,
Ii Zoe wye dat ongerechtich is, . . hij wort geplaeght
in dese werelt eü in dandere, en ondertijden
geyallet beydo. V. d. Tat. 878 y^. Ten xj»» male,
zoe behoiren alle richters en raidsheeren hen te
wachten yan gramscapen, want zoe wije treoht
regeert, hy moet ondertyden hoeren en sien zynen
onwille. 874 y<».
0NDERTU8SCHEN, byw. Somw^ien, fr. quelr
quefois. Kil. Ondertusschen. Aliquando. || Hoe-
wel men, eenighen tyt gheleden,.. gheadmitteert
heeft partyen te procederen by processen commu-
nicatoir, daeraf ondertusschen de stucken in par-
tyen handen syn ghebleyen en ghedemanueert, . •
C. e. lAer^ 8t^ Yiii 6. Want metter daet beyon-
den is, dat ondertusschen partyen hun bescheet,
daerop sy hun syn fonderende, alleeniyck syn
dienende by copye oft extract , . . 18. Alsoo de
ghedinghde stucken, schrifturen en munimenten
ondertusschen worden ghedemanueert, . . 17. Want
ondertusschen den yoortganck yan de rolle en ghe*
nachte wort beleth, doordien... xix 1. .«.
ONDERYAL, zn. Onderwerpinff , fr. soumission,
II Die weeh tot die wonde der luch teren hant,
die es ghelegen in alre oeffeninghen der doecht,
in oetmoedegher ghehorsamheit , in onderyal dyns
selfs al te male onder GK>de. Aller kersib. 108
{Tamier),
ONDERVALLEN, ow. In rechten. Zt> proces
verlieten f in een rechtsgeding de neerlaag hebben ,
fr. (en droit) perdre son proces, sueoomber, \\ Soo
wie in processen by ghesohrifte beleet ondenrallen
zal,., zal boeten jeghens den heere iij pont, en
by memorien xx st. C. v. Broekburq^ iy,6.
ONDERVALLICH, ONDERVÈLLICH, bn.
Hij die de nederlaag heeft in een rechtsgeding , fr.
celui qui suecombe dans un proces. || Die partie die
yelt en onderyellich geweeen woert sal tbetalen.
Piot, Cari. II 196 (c. 1411). Boe wijsden wy,
na manesse des meyers yors., derselyer Marien
quyte eü yerweert, en Geertmyden yors. onder-
yellich. Schep, Land v. Diesi 80 aug. 1485. Alsoe
dat wy , . . na manesse des meyers yors. , wysden
Janne yan Wanghe, . . hieraf onderyellich. ld. 18
aug. 1487. Die klaagt oyer misdaad, en die klagten
laat rysen, of ondenrallig is, boet alsuloke amende
als de klagte medebrengt. C, gr. Loon II 471,
Beckheim lii ^,
ONDERVINDEN (O— yen— ), bw. 1). Eene reke-
ning. Die onderzoeken, nonen, overzien , f r. examiner
(un compte). \\ En als die rekeninge gedaen saU
syn , soe soelen onse scoutet en scepenen , . . bynnen
eenre maent daemae, die rekeninge examineren en
onderyenden off die goet eü loeffelic sy off niet.
Piot, Cart. II 201, priv. 10 juni 1417 a. 14. En
dan zelen de peysiers emstelick ondenrinden en
yememen hoe dat die yechtinghe geyallen en toe-
comen syn. Mebtxits en Tobfb II 632 (1867).
Die onderyindeste die herten eü die nieren. Qeiijdenb.
XT E. Vig. in Dugtsche ps. Yii 10 serutams corda
et renes; Stafenb. die herten en nieren beproeft;
Plantyn 1566 ondersoeckende de herten en nieren.
2) Onderscheiden, onderscheid maken, fr. dietif^
guer, faire une distinciion. \\ God ordel mi en
onderyint mine sake yan den quaden menschen,
yan den bosen menschen eü bedrieghenden yrie mi.
Oetijdenb. XT E. Passie ghet. 64; Lat. Judica me.
Deus, ei disoeme causam meam de gente non sancta.
ONDERWERPEN, als wederk. wkw. met eene
zaak als yoorwerp. Hem o. aan iets. Zich aam
iets blootstellen, fr. s*exposer a qc. \\ Degene dae^
onder arrest gtidaen is en is nyet gehouden yant
gearresteert goet te soheyden ofte tselye ymandi
te laten yolgen onder cautie yan indempniteyt,
noch hem de broesheyt yan eenige cautie tonder-
werpen, hy en wille. C. v. Antw. compil. Y ix 21.
ONDERWET, zn. y. I,ager gerechtshof, fr.
fustice inférieure, subalterne. Zie ook Banck 4)
I 117. II Binnen de stede yan Cortrycke is oock
een ouderwet yan seyen persoenen, gheheeten
Paysierders, dewelcke kennisse, berecht eü judi-
cature hebben yan sohuldelicke saken yan thien
ponden parisis eü daeronder: en staen ten betrecke
yoor schepenen der yoorseyde stede yan Cortrycke.
C. e. Kortrijk i 2.
ONDERWTJSEN, bw. 1) Aanwezen, bewijzen,
aantoonen, doen kennen, fr. indiquer, dêmontrer.
il Want den nedersten gracht tusschen der Laza-
ryen enre yors. eü erye Lauwerijs aldaer derselyer
Lazaryen allene toebehoort, alsoeyerre alst water
gaet en die paelstene dat onderwysen. Schep, Land
V. Diest, 25 noy. 1488.
2) Bij vonnis verplicht verklaren, verwaten, tt.
condamner. || Zoe mach hy . . alsdan yersuecken, die
selye Andries , dat hem die dominie yan den boecke
toegewyst worde, eü Dierick yoirs. onderweesen en
gecondempneert hem dien te restituerene. V. d.
Tav. 41 y».
ONDERWINDEN (o— we— ), wederk. wkw.
Hem onderwinden. 1) In den zin van s. (iets)
aantrekken , z. (met iets) bemoeien , (met iets) inlaten,
gelijk in *tNederl. wdb. 1), dus in eene afwijkende
bet. yan die by Kramers en Van Dale geboekt; fr.
s^atOrer qc, se mÜer de qc., s^ingérer dans qc. Kil.
Onderwinden .. . se inqerere, se immisoere aUcui
rei, negotio. \\ Dat sy [nl. de yrouw] heur der
eoopmanscap yan beuren man geenssins en heeft
onderwonden', oft yan synen state eü debiten ge-
weten en heeft. C. v, Antw. 1645 yi 4; it, xi 82.
Makelaers, notarissen eü alle andere hun de ver-
sekeringe onderwindende, moeten de police oft ander
bescheet maecken yolgende d'ordonnantien eü yoet
hieryoore geruert. O. v. Antw. compil. IV xj 58.
Alsoe dat, sou balde die yan der stadt eenigen yreem-
den man angetast en gegrepen oft geyangen hebben,
sullen sy terstont denseWen,.. oyerleyeren myns
yoorscr. genedigens heere amptman, . . sonder der
stadt yocMrder sioh daermet te onderwinden. O. lA^e
18 mrt 1502 a. 7. It. Kb, v. Antw, 195.
960
OND.
OND.
S) In rechten. Voor iem, optreden in êenê reehie-
taak, fr. oceuper pour qn, dans nn proces. || Eenen
procareor en mach geene saecke hem in rechte
onderwinden, twaere Yoor den aenleggere oft ver-
weerdere , tenBy dat hg daartoe hehbe behooreiycke
procuratie van partje selrer die de aaecke aengaet.
C. V. Animo, eompil. Y i\j 21.
3) Sandd drijosn^ ^z, genêsrsn mef\ fr, faire
U eommercê de. \\ Dat niemand, van wat quaiiteyt
oft conditie hy zy , hem onderwindende Tan zelvere
oft gaude , gbewracht oft ongewracht , te vercoopene
ofb te coope to stellen , niet en sal mogen ghe-
bruacken . . • eenigh ander dan Troja ghewighte.
FL 9, VI. 13 apr. 1651 a. 14; I 805.
4) Tussekenkomen ^ fr. intsmenir. || Soe waer
gevecht ooht parlement ia, dies hem de gheswome
onderwenden moesten. Regl. lakeng. JBmsid xiT
B. fol. 17. a. 6, en fol. 14. t^ a. 23.
ONDERWINDEN (O— we— ), als sn. Dset-
kebbinffj deelneming, deelaekiigkeid , fr. pariieipation.
II Doer redenen en oonaeke, sjn die goederen
Tan die dry oatste aohtergelaeten kinderen , . . int
gemeyn en onverdeylt gepossideert geweest, sonder
onderwenden van die twee jonekste kinderen. C
gr. Loon I 177 (1609).
ONDEBWINDER, zn. 1) Zaakvoerder, fr.
mandaiaire. \\ Kerckmeesters, dischmeesters en
heurlieder onderwinders. C. v. Venme xxv 26.
En er is geen ander defferentie tasschen procu-
reur en onderwinders Tan saken, dan dat de pro-
cureur administreert by laste, en onderwinders
sonder last. Wizlavt, Praet. oio. t. iix c. xii a. 1.
2) Makelaar, xaakgelastigde, factor , fr. conrtier,
faetewr. \\ BeTelen wy dat daerteghens [nl. tegen
de bedriegerijen in den wijnhandel] de makelaers
en onderwinders Tan wijnen, oft andere officiers,
hun des Terstaende, daerop sorchfuldich toesicht
nemen. PI. v. Brab. 24 juli 1599; I 484.
ONDERWINT (O— dt), zn. 1) Sandel, bedr^,
fr. commerce , métier , professUm. Kil. Onderwind.
Oceupatio. || Dat de meiers oft Torsters sullen
onder de Toorscr. billetten gehouden zijn te sohrij-
Ten. ., en Toorts de qualiteit, den naem en d*on-
derwindt oft handel des persoons daersen t'selTe
daechsel sal zijn geschiet. C. v. Santhooen, 8t%jl
1557 a. 84.
2) Bewind, bestier, fr. adminisiration , gestion.
Kil. Administratio. || En hebben alsulcke bricTen
[nl. Tan respyt] geene plaetse tegens . ., noch ter
saecken van de tachterheyt Tan de administratie
oft onderwint Tan eens anders goet. C. v. Antw.
eompU. lY XTij 14. Momboirs, curateurs en andere,
die by den rechte syn gestelt om te hebben
onderwint OTcr eenige persoenen oft goeden. Ih.
XTiy 53. — Sfbiue: Dat lettel onderwints Teel
ruste inbrünghende es (aude proTorbie). Fsbd.
Yavdbb Hasohbk, Ber. tijden 1 107. Lettel
onderwynts brynct Tele pays. Ol. t. Dixvudb 51.
ONDERWOLYEN (0— IfTcn), Terl. deelw. t.
onderwelven, fr. vo4fer. || Item, beede dese camers
sullen wesen onderwolfVen , spannende een derde
ondertrocken, .. Bbmbbt II 334. (SchryTcr Toegt
er, nota 1, eene beschriJTing by Tan een welfsel:
^onderste stage ooencolven met eender cruusTaute
spannende half ront, ghewUffen op duerhanghende
ogyTcn").
ONDERWORPEN, Terl. deelwoord t. Onder-
toerpen. 1) Yan personen. Verplicht, verbonden,
fr. obligé, astreinf. || Al waert dat de Terweerdere,
op s)}n Tersueck , sonder oppositie uuy tten processe
waere gedaen, soo soude hij evenwel sijn eft
biyTen onderworpen de Toidoeninge Tan den pro"
cesse. C. v. Antw. compU. Y x 87.
2) Yan goederen. Verbonden, fr. (de biene)
óbUgés, affectie. \\ Soo blyTen alle de onmerende
goeden Tan den afflyTigen onderworpen de Toldoe*
ninge Tan denselTcn testamente. Ib. lY xy 13.
ONDEUCHDELIJCK (Ondeugh— , ondneohde-
lyc), bn. en bijw. In rechten. 1) Den rechte niei
voldoende, niet genoegend, niet geldig, ongeldig,
fr. HOM è suffisanee de droit, vieieur, invalides
vieieusement. \\ Ten fijne dat gheseit werde by
hemlieden wel gheappelleert en by ghedaechden
qualyo en onduechdelyck ghewyst. C. v. Auden.
2<ie d. 162 (1495). In welcken gCTalle de coopeie
soude schuldich wesen den heere te betalene noch
een herghewee Toor zyn ondeuchdelycke oppositie.
O. V. MeeheUn xi 30; Nannius in poenam injaetae
contradicHonis. Compareert partye nemende eenighe
dilayen, en nochtans Tenralt, zoo wort den opposant
OTcr zyne ondeuchdelike oppositie ghecondempneert
in sheesschers heesch. O. v. Aalst, 8tifl a. 10.
2) Ondeuchdelycke possessie. Onrecht-
vaardige, onrechtmatige, onwettelijke bezitting, fir.
possession injuste, HUgale. || Indien ghebeurde
dat den opposant succumbeeide, zal.., en ghe-
condemneert wesen in sulcke schaede en grief als
d'heesschere, ter causen Tan de beoommerthede
oft onduechdelycke possessie gheleden en ghedoooht
zal hebben. C. v. Broekbwrg y 26.
8) Niet bilUjk, niet redd^, fr. non iqmtable,
non raisonmAle. || Welcke costume en usantie (onder
correctie) ons dunckt ondeughdelyck te wesen, in
groote ftaude eü prejudicie Tan partyen. C. e.
Sichem a. 3.
4) Yan eenen muur. Onsterk, £r. pen. eolids.
II Waer 't dat men bcTondt, dat den gemeenen
muer niet goedt en bequaem en ware om het nieuw
metewerck daerop te stellen , soo zal . . . denselTcn
muer worden afgebroken soo leege als hy ondeuch-
delyok en onbequaecn zal bcTonden worden. O. P.-
B. autr. 28 sept 1715 a. 2; II 615.
ONDEUCHT, zn. Fan eene gereehtel^ke akte.
Ongeldigheid, fr. non-validitS {d'un acte judimaire).
II Allegerende die bedriechenissen en ondeughdra
Tan /illen ToorschreTcn goedingen. PI. v. Brab.
18 nOT. 1446 a. 5; I 261.
ONDINEN, bn. || So wie die maket eenen
scapinen scoe of eenen ondinen scoe boTon yiii
dumen, hi Terliest,.. jof hine sal hebben rode
zuelen. O. v. Ardenbnrg 228.
ONDINGELEËREN, bw. || Dat, alsoo doende,
den blauwen draet zonde Tergaen en onghedinghe-
leert worden, db Pb. en Bb., Aalst III 446,
JTollewevers 1528.
ONDOM, zn. Te ondomme. Nnttehos, fr.
invtilement, sans utüité. || Want met haerlieder
rydene haer de zake meer Tcrswaert heeft dan
Terlicht, daer dat menich ondert ponden grooten,
als *t blyckt by rekenynghen, t*ondomme en te
Tergeefs in Terdaen es. Schatbs, CoUeUie 175.
ONDRACHTICH, bn. Niet zwanger, niet draf
Och, fr. non enceinte. Zie Dbachtich I 871.
ONDUCHTICH, byw. Boekdoos, vermeld, fr.
téntSrairement. || Nochtans, zo wanneer de persoon,
maer zulcken wegh hebbende op tzeWe luid daer
hy toe eü afghcTaren heift . . . zoude willen gaen
huzen, omme daghelicx daer te Taren en liden met
psBrden, waghen en andersins, en alzo den wegh
gheheelick ghebruken, onduchtigh sine maken eó
houden, en zal dat niet mpghen doen, tenzy..*
C. kast. Iperen c. 17 (uitg. t. 1546).
ONE.
ONG.
201
ONEDEL, bn. Niet 9d$l, mei adêüijk, h. mm
nóbU. II Edele [var, eydel] lieden yechten in rullen
wapene en te paerde, en onedele [var. oneydel]
lieden Yechten met cUppelen en met scilden, efi
sin overtreot met ledere. LeenreM e. 1588 hit.
22; O. Uenhqf hmrehi v. JBmgge LXXI. li. Bvlg.
mttt. X 271.
ONEENDBACHTICH (Oneyndreohtich) , bn.
Onêendraehiiffy niet eemdraehHgy ttovêdraoMifff oneenig,
iufistemdf tt. désuni, en dUcorde. || Aengeeien...
aolke mialike en onejndreohtighe regimente der-
selrer oneer stat vorser. , da sij in geweest sijn. O.
V, Maastricht 453 (1409).
ONEENDRACHTICHEIT, en. Iweedraoht, ir,
diioordv. \\ Want enen tyt lano tregement onser stat
van Tricht misselio gestanden heeft, eü dairomme
yele oneendraohtioheden . . . binnen derselver onser
stat onder onse borgeren en onderseten aldair op-
stant. Ih, 127 (1413). Omme werringhe en oneen-
drachticheit te rorder onder derseWer maesscap
te yerhuedene. Brah, Tettten II 707 (1403).
ONERVE, td. Onroerend goed, fr. Hem immohi^
Uer{?), II Hebben zy [»Z. de echtgenooten] eeneghe
goeden, die hemlieden of den eenen toebehooren,
die zal men ezeouteren oft rerooopen als onerre
alst hare es. C. v. AaUt 272 (1459).
ONGAEF, ovGtATE, OKasTi, bn. Zooals thans
nieê gaaf, niet ongeschonden ^ enz. fr. non entier,
non gdtéi eto. Het tegendeel Tan &axf I 485. — a)
Yan eene weide. Ongeven aert. Ongezonde
weide, fr. prairie malsaine. WW An% de voorsz. scheepen
beronden syn besmet, eii oock dat sy comeu zyn
uyt eenen ongeven aerde. Mabtiviz 820 (1452). —
b) Yan smederswerk. Onvoldoende, fr. non satis-
faisant {d''un ouvrage de forgeron, \\ Dat niemen
en make ongave werc. JT. Smedersambaeht te Gent
XT. E. (Messager 1876, blz. 419). — c) Yan brood.
DB Ylakince Vgb, 53. — d) Ongave coeren. Kb.
V. Auden. 1838. — e) Ongave geit. Niet gang-
bare muni, fr. monnaie nagant pas cours. \\ Yan
eiker balohfart es scouteteiP recht ii sol., en daer-
ombe moet hi sitten bi den ontfangere met scepenen,
en kiesen tgelt; eii name hit ongave, hi eist scul-
dioh goet te doene. Oork, 25 febr. 1252.
ONGANSCH (Ongans) , bn. Dit w. is nagenoeg
in alles het tegendeel van „gans" nl. gebrekkig,
onvolledig, niet aUe xijne behoorlijke en vereischte
eigenschappen aanbiedend, niet gelijkvormig zijnde
met datgene waarvoor het verkocht werd} ook onge-
zond, fr. ce mot signifle è peu prés en tont Ie con-
traire de GANS, danê Ie sees que lui attribue Kili-
aan; ici: défectueux, inoomplet, ne présentant pas
toutes ses propriétés requises, non conforme è ce
gu'on a vendu, aussi: malsain, Kü» amcf, Ongants
Non integer: cormptus, insincerus, malesanus, eon-
iagiosus, morbidus. Non antier, oorrompu, mal-
sain. 1) Yan personen en dieren. || Noch vijnt
men een andere maniere van actiën personele, die
geheeten is adio quanti minoris, en is een actie
die gegeven wort den cooper van eenen dinge dat
ongans en niet oprecht en is als hem de vercooper
dat anders toegeseijt heeft dan hijt vyndt . . . Met
deser actiën mach de cooper wederheijsschen tgeene
dat dat ongans oft gebreckelijc dinc min weert is
dan hyt gecocht hadde . . ; gelgc oft iement gecocht
hadde een heeste, oft eenen serf, die ongans en
vioienx waire, en die, mits den gebreke van ongans-
heyden, min weert waire dan hij gecocht waire.
Y. B. Tav. 276. Dese actie [redibitoria'] wort gege-
ven den cooper als hem een besieot oft ongans
dier, slave oft ander dino veroooht is. 281. tPeert
wil io Q verooopen voire ongani en voir een qnaet
peert. 281 v^
2) Yan zaken en voorwerpen. || Dat dese oetfte
redibitoria, eü oio die aotie geheeten quanti mi-
noris, stadt grepen in onmerende dingen, alsoft
men lemende vercooht hadde eenen beempt die
ongans [nl. ongezond] en hinderiyo cmyt droege,
dat de doot oft siecte toebrachte; desgel\jcz, als
den gront, die men verooopt, gelegen is by quade,
onvreedsame gebneren;.. deegeiycz, als men ver-
ooopt merende dino dat ongans is, al en levet
niet, als vleesch dat ontfenct oft verrot is, oft
laken dat verbemt is in de verwe , oft boecken die
niet oprecht en z'^n oft qoaiyo geïntitnleert. iM-
dem, tOoren op dit jaer (1336) was al ongans.
Ann. d'archéol. 1850 blz. 161. Onbehoorlick, ongans,
ghecorrompeert en bedorfven vleesch. YIxmbbt I
350 (1648); it. 353. Ongansche spyse, en namend-
lyck van baeckvleesch , harinc , ajuyn. Auden, meng,
III 295 (1636). Yan onganzen vleessohe (Vleesch,
visch). O. kast, Iperen c. 101. Alderhande visch,
die ter merct compt , . . Moet openbaeriyok gewar-
deert syn;.. Yynden zy yet ongans, het wort
gedoempt, In deerde gegraven te syne. Chron, v,
Merohten Str. 110 (1565).
ONGANSCREIT (Ongansheyt) , zn. Yan rond-
vee. Ziekel^kheid, ziekte, fr. maladie {du bétail),
II Soe voirscreven is, ageert men voir siecte en
ongansheyt yan peerden en beesten by der actiën
redibitorie. Y. d. Tay. 281 v«.
ONGANSICHEIT, zn. Qel^k het voorgaande,
doch van varkens, fr. comme Ie mot qui préeède^
parlant de porcs. || Item, verekens die ongans
zyn en geslaghen wordden van den vleeschhonwers
oft van den anderen lugden ter merct, oft met
penneweerde veroocht wordden, die znUen staen
tot eenen teeken van ongansicheyt, voer die halle
over die zoede. Kb. v. Turnhout 1650, fol. 72 y^,
ONGEARGEBT, bn. Yan eenen zegel aan eene
oorkonde. Ongeschonden, geheel, gat^, fr. {d'un
seeau d une charle) non dêUrioré, eniier. || Al weer
*t sake , dat een of mere van ons alre segellen aen
dese litteren ontbreken te hangen, gebroken worden
of geargert in enneger manieren, nochtans willen
wy . . . dat dese litteren bliven sullen in voloomene
macht, alsof sy weren alinglic volsegelt en onge-
argert in allen manieren. Piot, Cart. II 76 (1373).
ONGEBAKERT, bn. In *t spreken, rraatach-
tig, fr. verbeux. \\ Sprack oneerlic en zeer schan-
dalaeselic daeraf [nl. van *t heilig Sacrament] , ghe-
lyck hy een onghebakert hoof kin was van zynen
woorden. Febd. Yaioibb Haeohbv, Ber, tijden,
III 260. My ruumde [l. ruunde] een oathoiyck
man in myn hoore, zegghende: „Slaet ghade, desen
man' zal veel zyns maken, tes een onghebakert
man van spreken. 309.
ONGEBACKEN, bn. Yan woorden. Onbezonnen,
fr. {des paroles) irréftéehies» || Alzoo ooo die
ghuesghezinde , haer ongebacken woorden stroyende,
ghaven ooo wel te kennen hoe fenynich dat sy in
*t herte waren. Fbbd. Yavdxb HAxeHXV, Ber.
tijden 1 10.
ONGEBEEDT, bn. Yan de belastingen in Bra-
bant. Niet bede-schuldig, vrij van beden, it. (des
subsides en Brabant) exempt des subsides. Zie BxDB
2). II Alst gebuerde die voirs. goede alsoe te set-
tene en te beedene, dat alsdan dlichaem van der-
selver stad van Diest ongebeedt en onbelast van
alle scattinge bliven sal en ODgehonden syn, loss,
vrij en quyte. Oork, v, hertog FhiUppus 28 mrt
1678.
262
ONG.
ONG.
ONGEBETS, bQw. (?). J, F. Wülems geeft san
dit Treemd voorkomend woord de bet. van onge-
heidi <mmiddelijk (?). |l Dat dese ordinance macht,
yestinghe en ghestadeoheit sal hebben op deghene
die de Torseide saken, ocbte eneghe Tan den vor-
seide saken ghedaen hebben onghebets vore de
date Tan deae letteren. Brah. Teeiien I 816 (1338).
ONGEBLAEIT, bn. Ongesayet, onge-
l>l&yet« OngeauMaidy ongemckMidy fr. non ensemencé,
non déflruetu4. Zie Bladsv I 262.
Ongeboden goet. Wy weten aan dese uit-
drukking geen aannemelijke bet. te geren; ten-
ware men bedoelde, dat het goed niet in de kerk
afgeroepen geweest was, ter oorzake der naasting.
II En Toert, soe geloefde Gheeraert Tan GhMtsen-
hoTen d^nseWen Wouteren, als momboer der
Lazaryen Tors. , en toter Lazarijen behoef, com-
merloes en soadeloes te bondene in dese hellicht
Tan desen seWen beemde, als in een ongheboden
goet. Schep, des Lants van Diesi, 13 juli 1418.
In wellic husinghe, metter toebehoerten in eeusele
Ton., dat, na opdragen en Terthyen Pauwels
Tors., die selTe Jan Hoekendale waert gegoet en
gheerft als in een ongheboden goet en als in
sinen onderpant; denwelken hij nochtan weder-
omme denseWen Pauwelse bekendb en wilcoerde
te laten Tromen eii ontTromen op eine waelgulde
des erfchijs Tors. ld. 26 juni 1437. Zie ook GiJK-
BBLIJCE, en Kempeneers, Moniênahen II 256.
ONGEBOEBDICH (O— dech), bn. Niei hehoo-
rend tot (een ambacht), fr. n^appartenani pas (è
une eorporafion). \\ En es die ghene daer dns-
gedaen goed [nl. slecht goed] onder wert goTonden,
onghebuerdech Tan der gulde, als syn liede Tan
ambachte, soe ne zelen zy bynnen dien jare en
eenen daghe dat ambacht nyet doen dat hy plach
te doene. Mbbtbns eD Tobps, II 569 (1308). Zie
ook Gadem I 433.
ONGEBONDEN, bn. Yan woorden. BeUedigend,
fr. (de parolet) infurieuteë, offentantee. \\ Soe wie
aldaer [nl. in de rechtbank] ongebonden oft inju-
rieuse woorden t«gen yemande spreekt. C. v.
Beffèren i 5.
ONGEBREIDELT, bn. 7an eene schatting.
Overdreven , fr. {d'une eeiimation) exagéTêe^ excessive,
II Die rechter sal die estimacie Tan den aenlegger,
indijen zij ongemodereert , ongebre\jdelt oft excessgf
is, modereren en taxeren. Y. d. Tat. 85.
ONGEBREKELIJCE, Ok(»ebbbceblijcb: , byw.
Onverbrekelijk^ fr. ne pouvant être catsS, inviola-
hlemeni. || Omme dat dese dinghe Taste eü gesta-
deoh gehouden selen werden en ongebrekeleke, ..
Oork, Mrt 1233, Loven '^ de Lat. teicst zegt incon-
vulse (Brab. Teesten) I 639. En omdat w\j willen
dat dese saken en dinghen Tast en onghebreclceiyc
ghehauden werden tewighen daghen , . . Oork. 25
sept. 1403, 't Bosch (Charterb. fol. 19).
ONGEBRUICK (Ongebruuc, o— bruc), zn. In
eene bezitting. Stoornis, beletsel, fr. (dans une
possession), tronblcj empéehement. Kil. T'onge-
brnyck maecken. Adimere usum, prohibere nsutn.
II Ware dat sake, dat ieman quam Tan onsen
wegben, die den Toreghenoemden ghoedshuse
onghebruuo dade Tan der Toregheseider wisselinghen,
dat wy, onse oir en onse nacomelinghen dan ghe-
honden souden sQn ieghen tfoerghenoemde ghoeds-
hnuB Tan x s. ouder grouten, en haren bosch
weder te leTome. Charters d. abdij v. Vorst nr. 33
{Anderleeht 1323). Biddende en nemstelgo Tersue-
kende , Tan rechtswegen , aen ons , dat wij den-
selTon Willem Tan Elsbroeck, met allen synen
hnlperen dien dat aenoloTen mochte, mit reehte
bedwingen wouden dat zij denselTen meesteren
Dyonisen alsulke ongebruyck afdaden en lieten
hem peyselijo eü Tredeiyc possesseren alle de
Toirscr. leengoeden Toere Terclaert. Oork. keer e.
Botsdair. 7 deo. 1447. Item Brab. Teesten II
416 (niet iets toot ongebruikel^k tvae); VaderL
mus. III 56 (1481); Ten WaUe 66 (1346); Qends
charterb, 12 (1347), 98 (1396); O. v. Qeni U 90
(1513); Auden. meng. I 17 (1444); Cv. ThiemenYi.
ONGEBRUICKING, zn. Gelijk het Toorgaande.
II In der saken Tan nijeuwicheyden en in dat
interdict unde oi; want in sulcken dessaisinen,
ongebruyckinge, spoliacien en deposseeseringen zoe
procedeert die richter sommieriyc en lichteiyc,
sonder Tertreck. Y. d. Tat. 300.
0NGEBR00C8AEM, hn. Onbuigtaam , etug,
fr. inftexihle, intraitable. || Si willen die dinghen
hebben na lust der sinnen alsoe Terre als si moghen.
En si sgn eenwillioh en onghebroocsaem , onmin-
saem en onTerdrachlec , . . Aller kerstb. 84 (Tauler).
Zie Yerdam Gbbboocsabm II 1014.
ONGEBUERSAEMHEIT (O— bede), zn. Sleekte
buur schap, fr. mauvais voieinage. \\ Maeye, de
wedewe Arent Waelraet, Tan ongebuersaemhede,
I jaer [nl. gebannen]. Auden, meng. I 246 (1448
Deurgaende waerhede).
ONGEBUERTE, zn. Boeten, fr. des tmendesd).
II Dat alle deghene, die onghebuerte sculdich zijn
te ghoTene, dat zy die betalen eer zy up of neders
Taren. de Pb. en Bb. XI. Moerbeke 9 {Moervaart
1478). (Yerder leest men Terbuerte, klaarbiy-
keiyk met dezelfde bet.). || Dat Tan al den Toors.
Terbuerten de mourcnape gheloeTe hebben sal up
sgnen eedt ; . . en allen denghoonen , die in de
boete beTonden sullen werden, daeraf sal deeelTe
meyer doen eerlioke executie. Ib. blz. 10.
ONGEDEELT (O—deyit), bn. 1) Yan personen.
Niet gescheiden, fr. (des personnes) non séparêes,
II Dat der stat werken niet yexgeten en werden,
so willen wy en oeo * ordinieren , dat alle maen-
dage die burgermeisteren en raet mitten soepenen,
te gader en ongedeyit, op ene sekere stat, met
der raetclocken te gader suelen oomen. Piot • Qart,
II 169 (18 noT. 1404 a. 6).
2) Yan terechtzittingen. Ongeregeld^ niet op
bepaalde dagen plaats hebbend, fr. (des séanees de
justice) irr^ulières. || Midts dat de dynghedaeghen
zo onghedeelt zyn en Terre Tan elcanderen, tot
grooten intereste Tan partye, zal Tan nu Toordan
alle maende ghehouden werden eenen dynghedaeh,..
C. stad Brugge II 441 (1680).
ONGEDEGEN, bn. Ongedegene haye. JUM
tot wasdom gekomene vruchten} fr. des J\ruHs qui
n'ont pas atteint leur entiire croissanee (?). —
Meubel, dat niet gebaet heeft, fr. qin n'a pas
prospêré (?) zegt Dieriox. || Es oeo dat zake, dat
een Tan beeden doot es, so zal an den langst-
leTenden deen helt Tan den goede wederkeeren,
en dander helt den naesten Tan dander side; Tan
desen artikele wert huteghenomen onghedeghene
aTe, die sheeren zyn sal. K. v. Saffetare 1264 a.
26. (Qends charterb. 154). (Het is op te merken
dat de Lat. tekst de uitdrukking ouTertaald laat).
ONGEDOGELIJCK (Ongedoghtelijck), bn. JM
te gedoogen, niet te dulden, onlijdeligk^ fr. inkU'
rable. Kil. Onghedooghlio. Intoferahilis, ||Omme
dieswille dat de zonden Tan den OTerspele, bias-
phemie eü andere grote onghedoghtelycke zonden,
contrarie en in Tersmaetheden Tan de gheboden
Gods, binnen deeer stede zeer regneren, en io
om.
ONG.
263
ghemeen zyn, dat Yole lieden danof yarinc gheen
sonde noch miBdaet maken en sullen. HurrrsirSy
Carpor, 89, Ord, o. dê stad Qeni 19 febr. 1511.
0N6ëDR0NG£N, bn. Ongedwongen, vrij, fr.
libre, || Soe dat maUec onghedronghen en onghe-
pent blWe van den andren. Oork, 19 mrt 1305,
Ambcmhten; iiem Oetlackten,
ONQ£OAëT, bn. Yan koperen keukengerief.
2kmdêr gaien, fir. {d'une batterie de cuitine em
euivre) n<m trouU. || Alle eerenwerck, geheel,
ongelapt en ongagaet zijnde. C. v. Loven xii 11.
ONG£QOET, bn. Qeene vaste heniHngen hebbend,
fr. n*ayani pcu des biens fonds. || So» wair dat
kynderen, Tan vader en yan moeder, bliven onghe-
goet in die yryheit yan Walem, daer selen twee
snateren deylen jegben eenen broeder. Charter o.
Waalhem 1365 a. 69.
ONGEGOUWëN, yerL deelw. y. gsldin met
o». OngegMen, onbetaald, fr. non paigé, \\ Onge-
gouwen en onbetaelt C. o. Beusel a. 88. *
Ongegraven Qn ongegraoht. Van weiden
en zaailand. Niet bevryd door grachten, fr. {des
praUriês et terres labonrabUs) non garanties par
des fossés. \\ Die 8\jne weylanden en beaaeyde
landen wilt yrij hebben en ghebru\joken, dat hem
gheene schade yan de ghebueren-beesten en worde
ghedaen, is schuldigh sijne erye, yan sijnder s^den,
ouijsbaerlijck te helmen en grayen, soodat, door
sijne negligentie, sijne ghebueren-beesten op eijn
landt niet en connen komen. — Item , hebbende
alsoo zyn weijde oft landt yan sijnder syden ghe-
grayen , . . eü dat sijnen ghebuere niet en quame
daerteghen grayen, maer s^n landt liet onghe-
grayen en onghegracht ligghen, . . Co. Deurne
1612 a. 66. 67. Zie ook Gbavi I 534.
Ongehaeht (O—acht, o— haecht), en onge-
llOUdeD. Niet aangehouden , fr. tans itre appré-
hendi. Kil. Onghehacht. j. onghehouden.
Zie Hachtbn I 545. || Dat z\j hebben en behouden
souden een gemeyne weecke-mercti te wetene alle
dfjsendaige. £n dat een ijegelyck [dair] . . . soude
moegen oomen, en ongehaeht, peysseiyck en ras-
tel\jck weder yandair scheiden ongehacl^t. Bekenk.
o. Brab. reg. 138 fol. 227 (1537/1383 Solen).
Tenwaere dat deselye gevangene , onder den blou-
wen hemele, bu\jten de gevanckenisse , ongehaeoht
en ongebonden, den heer onverleth stelde. C. v. d.
Kiel I 8. Den ghevanghene ongheacht, onghe-
houden en buijten alle banden yan \}sere. C. v,
Deume 1612, i 10. IL O. o. Santhoven 1557 a. 253.
ONG£HEIMT (O— heymt), bn. Yan eenen
hengst. Niet gesneden , niet gelvhd , fr. {d^un étalon)
non ehétré, Ygl. Yerdam Gbhxien II 1127. || Dat
alle gewooniycke [2. ongewooniycke] beesten, te
weten : yaesel schaepen , ongeheymde hincxpeerden,
ongeringde yerckenen en ongewooniycke beesten . . ,
BuUen yan den broecken moeten biyyen. K, v.
Caggevinne, Verekens a. 4 (1542).
ONGEH£RT, bn. Yan eene kudde varkens.
Niet gehoed door eenen herder, fr. (d'un tronpeau
de pores) non garde par un pdtre. || Maer oft yemant
van den ingesetenen der voirs. stadt o£ft dorpe
enighe verckene ongehert lieten gaen achter strate,
en die in der goeder lieden erve geschut en geyon-
den worden, dat men dairaff betalen sal alsulcken
schut en zooveele als van outs. Sfadsarch, Biest,
Verdrag tussehen Biest en JVebbeeum, 5 mei 1512.
Ongehindert en ongemindert. Yan een
rndgebied. Onbeschadigd , ongeschonden en geheel ,
{d'un territoire) intaci et eutier. (Biyf één,
biyf één, myn Yaderland I BUjf één en ongeschonden.
BxsTS.) II Yoorts geloven wy hen die voorsohreven
lande te houden geheel en ongescheyden, ..
en dat wy, hertoghe Wenceslaus, die voorschreven
lande laeten selen, naer de doot onser goede gesel-
linne Johanne. . . , ongehindert en ongemindert den
gerechten erven en ooren van Brabant , . . eü alsoo
dat voorschreven landt ongescheyden en onge-
sonder t biyven sal. BI, v. Brab. l 129; Lugster
V, BrtMbant I 128, Blijde inkomst v, Johanna én
Wenceslas 1355 a. 7; die v. hertog Philips 1427
zegt a. 3: [niet] gekrenckt ofte gemindert.
ONGEHOEFöLAECHT (O—hoifslaeght) , yerl.
deelw. yan Hoipblasv, met on. Verdeelen in
hoefslagen, in deelen of vakken voor elke hoeve, fr.
diviser en paroelles pour chaque ferme. Zie Yerdam
III 467 en 466. |i Willem van Heume, heere van
Perweys, enz., verclaert belooft te hebben aensyne
luden van Nyeherlaer, zynegemeynte aldaer gelegen
nyet te sollen vercoopen, maer die te laten liggen
ongehoifslaeght, geUjck zjj nu light. Bijksarh. doos
Bois'le-due et son quartier nr. 92 (1381) (Ony-
pers v. Y.).
ONG£HOOFDICH, bn. Yan eenen bouw.
Waarvan het ^voorhoof d^* , de voorgevd: in slechten
staat is, fr. (d'un bdtitnent) dont la fa^ade est en
moMvais Stat. \\ Meester Joris Wagheman, wien
bestelt gheweest heeft, in taswerke, of te brekene
den ouden Besant, die met allen onghehoefdich
was en quaet. A. Yaksbitpiibbboom , Tpriana I
217 XV B.
ONG£HOOFT (Ongeheuft), verl. deelw. van
HOVIK 4) I 624 (?). II Eenen heer int landt van
Loen, hebbende sekere vry waerande, heeft publi-
catie gedaen 'in syne herlicheyt en verhoeden van
niet te laeten ongeheuft, op pene van eenen goldt
gulden. C. gr. Loon I 235 (1615).
ONGEHOOKICH, bn. Ongehoorzaam, fr. d^o-
béissant. || Op de pene van als ongehoorsaem [por.
ongehoorich] gecorrigeert te worden. C. v. Antw.
oompU. Y zvy 82. Des immers niet en laet, opdat
ons van geenen noode en sy voorder daeromme
tegens u te versien, geiyck wg tegens ongehoorige
[var. overhoorige] en- inobediente van ons schryven
sullen vinden te behooren Ib. titel vi , formulier 2).
ONGEHOUT, bn. Ongehuwd, fr. non marie. KU.
Ongehout Innuptus, etc. )| Als een gehouwt man
hem vergeet met eene ongehoude dochter oft meys-
ken. C. V. Antw. compÜ. YI y 19.
ONGEIJSERT (O— ys— ), bn. Yan de schacht
eener piek of lans. Niet voorzien van ijzer of staal,
fr. {de la hampe d'une lanee) non pourvue de f et
OU d*acier. \\ [Leen] staende te trauwen, te waer-
heden en ter bester vrome, eó te dienste teenen
ongheyzerden scachte te myns heeren oorloghe. p.
V. Maldeghem, KI. st. III 162.
ONGEJAERT, bn. {Onbejaard) minderjarig, fr.
mineur. \\ Wie dat ongejaert kint enwech leet, . •
hi hadde syn Hjf verboert en syn goet. K. d. am-
manie 1292 a. 30. It. K. markgraafschap a. 22; K.
meierij Loven 1312 a. 23; f. e. Waalhem 1866
a. 24.
ONGECAYELT, bn. Be koopman, dien in eene
jaarmarkt of op de Mal, geene standplaats a/ange-
kavdd of aangiot is, fr. Ie marchand è qui, dans
une foire ou dans la MaUe, il na pas Ui assigné
une place par Ie tirage au sorL \\ Yoert, so zyn
dHeinsgraven machtech, in jaermaercten en op
dHalle, eiken man die onghecavelt es stede te wi-
sene , daer hi sine lakenne setten sal , daer de pile
nederst zyn; . . en dit moet syn alsi alle ghecavelt
zyn. K, lakéng. Auden. a. 83, xiT £,
264
ONG.
ONO.
ONQEKEURT, bn. Sv, die dê hewrboêtê niei
t^tddig'iSf fr. celui q«i n'eetpaêpasaibledel'amende
ttatutavre. \\ Het en waere saecke, dat iemant buijten
lants waere, ofte dat hem nootsake dede dat hij te
«ynen vrede niet te tyde ghecomen en oonste, soo
mach oom en een oft twee Tan sijne naeste maghen,. .
en dien vrede doen nemen, en dat verwaeren; en
800 waer dat in t\jts gedaen wort, soo aal die man
daeraf ongeachaet en ongekeurt blijven. C. v. lAer
IT 8.
ONGECLEBCKT (o— et), bn. Niet hehoorend tot
den geestelijken staat f fr. n*appartenant pas h Vitat
ecclUiastique. \\ En al dit 80 heeft de voraeide Pie-
ter,., gheloeft, versekert en verwillecoort, buten
banden van vangheneasen of van ysere, en dat on-
ghepoortert en ongheclerct Yictob Yai7 dbb Hax-
aHBN, Ten Walle 1H8 (1S91).
ONGECOMMERT (Ongekumert), bn. Van eenen
koopman. Niet aangehouden in zijnen persoon j noch
gijne goederen in beslag genomen ^ fr. {d^un commeT'
gant) non arrété en sa personne, ni s<sisi en son bien,
II Dat een yder man, van binnen en van buyten,
op alle jaermerckt en weckenmerckt, gevrijt eü
ongekumert sy. O. Liége, V^ série, 1 febr. 1447
a 21 , JBree.
ONGECOBT, bn. Jachtwezen. Voeten of pooten
der huishonden gekort — ongékort , fr. {chasse) jar-
rets des ehiens conpSs — non coupes. Volgens L.
Galesloot, Maison de chasse 216, luid verordenin-
gen van den opperjachtmeester van Brabant , mocht
niemand, die in de vrije waranden des landheers
woonde, of op eene halve m\j\ afstands, eenen wacht-
hond houden, of het beest moest den achtersten
rechterpoot tot aan het eerste lid gekort hebben;
en het edict v. 31 aug. 1613 op de jacht zegt a.
6 : IJ Soo laeten wij toe en consenteren eenen yeghe-
lick woonende in onse vrye wouden, bosschen en
waranden, en hunne duwieren, te moghen houden
rekela tot bewaemisse van hunne hnysen, beesten
en graenen, behoudens dat zij hun de achterste
zenuwen zullen doen corten, en altyts doen dra-
ghen een kenneif van onderhalven voet lanck. PI.
9. VI. II 396. — Edoch f deze verminking is in
tegenspraak met de bepalingen van de Blijde inkom»
sten der hertogen, en van andere oorkonden; zoo
verklaart hertog Jan, 18 sept. 1422. dat die van
Lommei: || zullen mogen houden heure honden die
voeten ongecort, sonder yemants opspreken oft calen-
gieren. Bijksareh. doos Bois-le-duc et son quartier
nr. 92 (Cuypers v. V.); en de Biyde inkomst van
hertog Philips, 1427, zegt a. 33: || Voort gheloven
wy hen, dat elckermalc sQns selffs goedt sal mpgen
hueden en doen hueden, en daertoe honden hou-
den die voeten onghecort, sonder calengieren. PI.
V. Brab. 1 149; it. 1430 a. 43 blz. 160. (Voor het
Vr., leze men het bovengemeld werk van Ghalesloot,
blz. 22 en 216.)
ONGECRIJGELIJCK (O— crigelio) , bn. Van
schulden. Oninbaar y ir. {de crêances) irrecouvrahles.
II Het en ware van sculden, die onghecrighelic
waren, ds Pb. en Bb. Aalst III 449, K, linnen'
wevers 1499->1534.
0NGECRUI8T (O— uest), bn. Die het kruis
niet opgenomen heeft tegen de ongeloovigen, fr. qui
n'a pas pris la eroix eontre les infidèles. || £n vort,
80 es die vorseide Jaoob ghehouden dat te doene
al dat sterfleech of erfleech laet ghehouden es te
doene metten rechte, en altoes te pleghene gheI(jo
alse andre erfghenoete pleghen moeten met rechte;
ware oec dat sake, dat Jacob vorgheseit van live
ter doet ghinghe , zo ware de oioester van Zuiveke ,
mijnvxouwe en hare convent, dit lant vosgheaeit
eculdech te doene verzoeken enen leeken man,
ongheportert eiï onghecrueet die *t t'erve ontfinghe
[tot des] cloesters boef, sterfcoep gave, al djjs plaghe
en al dat dade ghelgc alse Jaoob sculdech es te
doene. db Vlamikck , 2koifveke 101 (1317).
ONGELACHBAER, Onoelachtbbtbaxbt, ov-
LACHBABB, bn. Onloakbaar , ongelaakt , onbesproken ^
fr. irréprochable. Kil . heeft hiervoor Onghelaeckt.
Invituperaiue, \\ Bedinghet die heere wonden of
manslacht. ., die moet hy pronven met twee goede
cnapen die onghelaohtertbaert zyn. db Pb. en Bb.
XXVI. Bupelmonde 66. Dat sal men proeven met
eenen ongelachbaerden persoen. 93. Te proevene
met eenen persoen onlachbaer. 94.
ONGELACHTERT (O— lech— ), bn. Geiyk het
voorgaande {comme les mots pr^oêdents). \\ Sic poer-
tere mach wizmen deen up den anderen tot c sche-
len Vlaemscher munte penningen , met goeden ker-
stinen lieden onghelaohtert. C. v. Qent 1411 (1284).
Hoyrie en maechscep mach men prouven met man-
nen oft met vrouwen, evenverre dat goede onghe-
lachterde tuuchbaer lieden zyn. C. v. Aalst 338,
XT E. Met eenen onghelechterden persoon. C e.
Auden. 2de d. 344 (1532). It. Fr. de Potter,
Kortrijk ll 373, 376.
ONGELAGELIJCKHEIT (Ongelagelichede), zn.
Ongelegenheid y ongemak ^ ongerief, betivaar, twarig'
heidf fr. incommodité, difflculté. Zie GbIiAGBLIJCK-
HBIT I 473, en het citaat aldaar uit Bembry; ook
te lezen in de Oesch. v. Kortrijk door Fr. de Potter
II 386 , en 383.
ONGEL AST, bn. 1) Van schulden of lasten.
Onbelast f niet belast j niet verantwoorddyk , vr^ vauy
fr. {de dettes ou charges) non chargé, non respousaUs.
II Een vrouwe repudierende het sterf huya van hemen
man, blijft ongelast van heurs mans schulden. C.
V. Antw. 1545, xiii 23. En alsdan wetteUck het
sterf huys repudierende, bliven ongelast van den
schulden. 43. Vry en ongelast. Ib. vi 26.
2) Van eene noodweer. 2fiet veraniwoordellijkf
niet aansprékel^k , it. {d'une défense UgUime) non
responsable. \\ Zoe wanneer yemant bj nachte..,
eenighen dieff . . . bevindt binnen synen huyse..,
al waert zoe dat hy . . , dien dief. . . doot sloeghe . .,
die persoon is daeraff ongelast aen heere en paitia.
Jb. I 21.
ONGELIJCK, bn. Ongeiycke persoonen.
Personen van verschillend geslacht , fr, des pereonnes
d'un sexe diffireni. \\ Die geene die quade herbeighe
opbolden, eenige ongelijcke persoonen te hupsen oft
te herberghen. O. I^e, 18 mrt 1502 a. 40, Ton-
geren. Dat zoe wanneer men bevynt yemanden onder
Tongerloe, die ennige ongelycke, oneerbaire en od*
wittige persoenen huyst oft hoeft. Vav Spilbxxcx,
Kb. V. Tongerloo 1554 a. 40.
ONGELIJCKEN, bw. Verongel^ken y benadelen,
ft. faire iort, por ter pr^fudiee 4, User. || Dat dander
brueder, ongel gct zynde, dan begerende waire dat
z\jn broeder confereerde en ter deijlinge inbracht
aÜe de voirscr. oosten van der bralocht. V. d. Tat.
226 vo.
ONGELIJCKENIS (O-se), zn. Ongel^kheid,
fr. inéigalité. || Kil. Onghelyckeniase. Dissimi-
Uiudo. II £n overmidts dat, naer d'eerste doot, de
lanckstlevende hem dickmael anderwaerf betréekt
ten huwelicke. daeraf oock kynderen commen, en
d^eerste kynderen weoh hebbende de helft vin de
erfve eerst ten huwelicke ghebrocht, dickmael in
minderen ghetale zgn dan deghene van de naer-
volghende huwelicke, die eertydta maer en plachten
ONG.
ONG.
265
te deelen de helft yan de erfre by vader en moeder
ghebrocht ten huwelioke, daeraf sy waeren gheboren,
by groote onghelijckenisse » eii oock tot des lanckst-
levenden ... al te groote prejaditie ... Co. Veume
XII 5.
ONGELOOFT, bn. Niet veroorloofd, verboden,
ir. non permis, prokibé, \\ Item, wat manne van
der neeringhen vooTBeit, die sentencie heeft Tan
eenegher ongheloofder leeninghen, aal verbüeren
■gn neeringhe. dx Pottbb, Qent, YI 520 (1506).
Zie ook GELOiTEir 8) I 480.
ONGELOTTË (het), zn. o. PlaaU in de lakenhal
hmten de verloiene eiiülen, fr. place dans la haUe
aux dropt hor» des éiaux lotis. || Wilde yemen, die
drapierde , niet loten , . . hi moeste ataen int onghe-
lotte. Kb. laJcenffilde Iperen 1363, z 2.
ONGELT, zn o. 1) Zooals thans, belastingen in
*i algemeen, in den ruinuten gin, doch meestal bui"
iengetoone, fr. impositions, charges, en général, dans
r acception la plus large, mais, la plnpart, extraor-
dittaires. Kil. Ongheld. Vectigal, tributum, exac-
tiones. || Omnes exactiones, quas ungeld dicunt.
HöHLBAUif 1238 nr. 287, Holstein. Al de wulle die
binnen Ghend compt es quyte met eenen onghelde
[yertaald door maJtóte]. C, v. Gent , Qr, ch. v, 1297
a. 138. Die in den Steen ligghen te ghisele, .. dat
si onghehouden bliTen yan allen manieren yan on-
ghelde dat den Steene toebehord, sonder yan iiij
d. Tan ingane. — Van allen onghelde dat men
heescht ten porten yan der stede halyen, dat men
dat oflegghen, sonder yan rechter calsiede. C. stad
Brugge 1 383, 386 (1318). Want ons onse . . . yrint
en cappellaen, die abdt yan Sintraden, getoent heeft
en geclaecht, dat hem en sinen laden yui Alem
dagelix yan onsen amptladen, sanderlinge yan onsen
schouth'et yan den Bosch en yan der Mazen, mit
scattingen, heerscoawingen eü heervaert en alre*
bande anderen ongelde en onrade grote moynisse
en onrecht gedaen wert, dat men hem billic niet
doen en sonde, . . en omdat die lude 0fi onderseten
des yoirscreyen abts eii sijns goidshuus biilic yrier
B\jn souden en syn yan alsalken zaken dan ander
smallheren lude dair omtrent geseten, dien men
des yoirscreyen onraids eü ongelds niet en doet
betalen,.. Piot, Cart, II 95 (1380). Om yan hen
te willen hebben seker pontghelt eü ander onghelt.
Sekenk. v. Brab, reg. 134 fol. 115 y» (1465). Dat
die stadt dairop [nl. op het trekken yan de arken ,
sluizen en spuien] soude mogen setten een redelijc
ongelt. Ib, reg. 135 fol. 41 yo. (15de E.). Dat zy
[nl. die yan Tervuren en Dnisburg] . . . selen . . .
ongelast wesen eü yrij yan allen ongelde dat wij
op hen stellen souden moegen . . . Behoudelijcken
oick en hierinne yoeisien dat . . . [sij] gehouden
selen wezen in onze bede te contribueren, geiyc
sy tot hiertoe geplogen hebben te doene. Ib, fol.
161—162, oork. y. 11 jan. 1484. Zeker groot onghelt
dat se heeten dassyse. C, v, Qent II 88 (1513).
De inninghe yan de ongelden op het bier. Auden,
meng, I 203 (1539); it. 180. Voor tstellen yan zekere
▼an elcken onghelde [impói] deser stede iiij s. p.
C. e. Auden, 2de d. 262, salarissen 1581. Onghelden
yan wateringhen, ouyne, brigghegheldt, reparatien
en ghelycke ander lasten. C. v. Veurne Tii 2. Dat
de poerteren yan Antwerpen yry syn yan toUe en
yan onghelde [taiUes'] al Brabant dore. Kb. v, Antw,
Oude rechten; U. O. v. Antw. compil. IV yiy 144;
O.'P'B. autr. 29 mrt 1729, IV 241. Le droit dit
ongelden sur le poisson. — Le droit dit ongelden
•w toutes series des drops de lainee étrangères. PI.
V. VL 11 mei 1764; VIII 447, 448. Item, Martinec
124 ; PI, V. Brab. II 49; Collatie 290; C. v. Auden
2de bd. 267; Fr. de Potter, Qent, VI 660.
2) Bijkomende kosten, it. fanx frais, || Item, alle
onghelden, als ghelaghen en andere rechtscosten ,
ter causen yan den coop ghedaen. C o. Bergen-op'
Zoom zii 8. Dat... gheene ambachten, neiringhen
oft natiën hunne incomelingen en sullen moghen
belasten met eenighe onghelden , maelt\jden ofb yer-
gansinghen, . . maer sal elckeen,.. de wettelgoke
rechten aen de stadt betaelt hebbende , . . moeten
ontfangen worden. Ord. Albertine Antw. 1618, Ont-
fangh iv 8.
3) Teerkosten, fr. dépenses de bouehe. \\ Item,
yan ongelde yan wine, die men drank in Ons-Vrauwe
gulde Sente Jans,.. Sente Niclaus,.. Sente Ja-
cops , . . Van ongelde yan biere in Sente Lieyens
gulde. HüTTTEirs, Corpor. 85, Stadsrek. 1336.
ONGELUK, zn. o. Schade aan schip of aan
koopwaren , fr. dommage au navire ou aux marchan*
dises. II Dat tselye [nl. het schip] . . . eenigh onge-
luck door storm oft diergelycke uuytwendige oor-
saecke toecompt, daeryan syn de yersekeraers ge-
houden. — Maer quaeme het ongeluck uuytte natuer-
Ujcke bederffenisse yan de goeden, daeryan en souden
de yersekeraers niet te dragen hebben. C. v. Antw,
oompU. IV xj 107, 108.
ONGEMAECKT, bn. Van eenen akker. Onge-
lijk in zifne uitgestrektheid, fr. {d*un champ) inégal
dans ses dimensions. || Twee bunderen lants, gel.
in twee stucken aen malcanderen, eü is een onge-
maeckt stuck, gel. met hoecken eü haecken uuyt
en inne. Qodh. Brussel, B 220 fol. 303, Osselt
1550.
ONGEMETELIJCK (O— leec), bn. OnmeUlijk.
onmeetbaar, fr. inoomtnensurahle , immense. \\ Hi
sal onsprekeleeo eü ongrondeleec en soe groeten
noot eü anxt eü onghemeteleec groet yagheyier
Uden en iamer. AUer kerstb. 25.
ONGENUCHTERTHEIT, zn. y. Dronkenschap,
ir. ivresse. Kil. heeft Onghenuchtert. Qulosus,
non sobrius, en Onghenuchtertheyd. Qula,
II Dat hem nyemandt en yenroorderc , . . int yoor-
seide hof oft camere langhere te drijnckene ofte
bier te halene dan totten zes hueren tsayondts,
ten fijne dat hem nyemandt en ontgae in droncken-
scepe ofte onghenuchtertheit. db Potteb, Chnt
IV 591, at,-Sebastiaansgilde 1561.
ONGEPERST, bn. Fig. Ongedwongen, fr. non
oontraint. || Soe dat mallec onghedrongen eü onghe-
perst bliye yan den andren. Oork, 19 mrt i£d5,
Ambachten,
ONGEPINT, bn. Van eene inhoudsmaat. Niet
geijkt, niet voorzien van den stedAijken stempel, ir.
id*une mesure de contenance) non jaugée, non pour-
vue du poin^n de la viUe, || Toute personne emplo'
yant, ou méme oonservant seuUment chez eÜe, des
mesures non poinqonnées, „ongepinte ofte onghejcte
maten ,'' était punie comme voleur public, Bsmbbt
I 439 (1637—1674).
ONGEPOORTERT, bn. Qeen pporter zijnde, en
bijgeroig de voorrechten der poorterij niet genietend,
fr. nétant pas poorter , et par conséquent , ne jouis-
sant pas des privileges de la poorterie. Zie Okgx-
CBUIBT II. 264.
ONGEPRIJST, bn. Van den wyn en andere
dranken en waren. Niet wettelijk op prijs gesteld,
fr. {du vin et d'autre* boissons et marchandises) qui
n'fist pas légalement mis è prix. Zie ook o. a. FoBX
I 426; Kb. v. Diest B 77, en £dw. Gailliard in
de V. en M. rf. K. VI. Acad. 1892 blz. 207 en ylg.
I) Van dat Oliyier de Temmerman ghewyst was
84
266
ONG.
ONG.
in zx B., omme dat hij topte ongheprijst jeghen
troerbot, ontfaen van mijns heeren deel zij s. —
Yan Heinrio f* Jans, die ghewijst waa in zz s.,
yan dat hij tapte ongheprijst jeghen tToerbot , ont-
faen Tan mijns heren deele zij s. Beken, baljuwschap
Qeni 1372, rol nr. 1723.
ONGERAECKT (O— aect), bn. 1) Van personen.
Onaanzienlijk, fr. (d(B personnes) ehéiives, || O vader
en coninc der eewigher glorien, ie, arme» onwair-
dige en ongeraecte creatuer , ie dancke Di . . . Son-
dert merkinge 36 t^'. Ic arme, ongeraecte, sondighe
mensohe. Qetijdh. ZT E. Nutte gebeden 141.
2) Van woorden. Onbetehoft^ ruw, fr. {depa/roUe)
groMsièreSf brutales. || Sommich quaet gheboufte
hadde ghezejjt: „men zoude de papen noch by
haer manlicheden uphangen." en dierghelijcke lee>
licke, ongheraeote woorden. Febd. Yandsb Hab-
GBUli, Ser. tijden I 46.
ONGERECHTICH, bn. Van eenen weg. Niet
openbare, niet publieke doorgang, fr. {passage) non
public. II Dat niemant en sal rijden, drijyen oft
yaeren noch gaen eenighe ongherechtige wegen,
door iemants eryen daer geenen erffwegh en gaet,
op pene yan x st. , tenwaere den gemegnen wegh
niet ye\jligh en waere om geyuegelijok daerdoor te
passeren. K. v. Quaetmechelen 1675 a. 17.
ONGëKëECKT (O— eect), bn. || De peerden
en waghenen, die yan onser zijde wederom me
keerden, quamen zoo magher afghereden en onghe-
reect, dattet compasselio om zien was. Fbbd. Vak-
DBB Habgheiï, Ber. téjden IV 290.
ONGEREETSCHAP (O— dtso— ), zn., my. —pen.
Vertraging, fr. retard. \\ Oft die gecondempneerde
oft zijn procureur, om to beletten en te yerhueden
die yercopinge yan zijnen onberuerlijcken goeden,
en om zynen crediteur te meer hijnders en onge-
reedtscappen yan zijnder betalingen te mogen aen-
doen , . . V. d. Tav. 401 y^. Vgl. Bereitschap
van rechte, I 183.
Ongereetschap doen (O— scepe). Zich niet
gereed maken {om) , fr. ne pas se mettre en devoir
{de)i hd. keine bereitsehaft (cmstaU) machen. || Dat
wi claerlike anesien en gheyoelen dat ghi ons
onghereetscepe doet in onse eryachtichede en recht.
Brab, Teesten 15 juni 1356, II 476; oyergedr. bij
Dayid, Mechelen 530.
ONGERECKT, bn. Van het laken. Ongeschoren,
fr, {dtt drop) non tondu (?). Kil. Onghereckt.
Non tonsus. jj Deselve Gendtsche wolle laeckenen,
gedrapiert wesende, en gepasseert zynde de rauwe,
natte en drooge waerdere, mitsgaders gemerckt
met den zegel yan ongereckt goedt, zullen yoor
deugdelyck moeton wo^en gehouden. PZ. o. FL
17 febr. 1763 a. 7; XII 1782.
t'Ongereke. Van eenen bouw. Niet in goeden
siacKt van onderhoud, fr. (d'un bdtiment) n'étant pas
en bon état d'entretien. Zie Gebbcx 3), I 493.
II Item, mids dat thuus yan den Rossendeye t*on-
ghereke was yan dake, zoo dede ment yoorzien en
stoppen. DE Vlamikck, Stad II 46 (1382).
ONGERICHTICH , bn. Thans ongereckt , onge-
rechtig: Onrechtvaardig, onwettig, fïr. injuste, ülS-
gal. II Indyen die sentencie gerichtich is, want
waire die ongerichtich , soe soude hy worden
geabsoWeert. V. d. Tav. 403 y«.
ONGERtEFSAEMHEIT (O— sam—). zn. y.
Ongerief, fr. inconvinieni. \\ Tot drien kerren toe
selen si yoeren moeten denghenen dies ane h^
begheren [nl. slijk of yuilnu], ten naesten daer
sijs quite wordden moghen, in steden daer gheen
ODgherieframheit af en comt. Kb. v, Antw. a. 111.
ONGERINGELT, okgsbikckt, bn. Van yarkens.
Ongeringd, niet voorzien van eenen ring door den
neus om hun het omwroeten van den grond te he-
ietien, fr. {des pores) non anneUs, non pourvue d^nn
anneau au nez pour les empicher defouilUr la ierre.
II Dat niemand . . . enige zwijnen swinters of somers
houde gaande ongeschakelt en ongeringelt. C. o.
Nieuvliet, KI. st. III 410 a. 36. Die yerkene
ongerinct in de beemde laet gaen , sal ghelden y. s.
Kb. V. Diest A r. 46. Ongheiinct yore in den
muyl. Ib. B 142. Zie ook Onobheiht, en Ovgx-
SCHIBDELT, OkGEBCBAXSLT , OKQEyiVGEBT.
ONGEROERT, bn. Van eene maagd. Onaam-
geroerd en zuiver, fr. {d'une vierge) intacte et pure,
II En opdat die ioncfiou [tU, s. Agnes] ongheroert
soude bliyen, soe wart die onschamele ionghelinc
daer ghewirghet. Rondert merkinge 133.
ONGESCÜADICHEIT (O— scadichede) , sn. De
toestand vau niet beschadigd te wezen, ft. Vétat de
n'être pas endommagé. £il. Ongheschaedight.
Indemnist ülaesus, salvus. || Tot huerlieder irrepa-
rable scade eii prejudicie, tenzij dat hem hierup
Toirsien worde met onser behoirlicke proyisie . . , ofte
anderssins behoirliok en tot huerlieder onghesca-
dichede. de Pottbb, Kortrijk I 329 (1549).
0NGE8CHAET (O— se— ), bn. Schadeloos, fr.
indemne. Kil. heeft Ongheschaedight. || Waert
dat sake, dat yemant ghequetst worde yan wa-
ghenen , . . en [men] ter waerheit yonde dat onyer-
sienlijck ghesciede eü onmoeghens, des sal men
onghescaet syn ieghen den heere. K. meier^ Loven
1312 a. 27; de keuren der ammanie en y. h. mark-
graafschap y. 1292 zeggen „sonder scade;" de
Waalsche keure sans damages het charter y. Wsal-
hem y. 1365 a. 54 „onghescaedt;" de cost. y. Lier
„ongeschaet.**
0.NGE8CHAKELT. Zie OKGEBiVdBLT.
ONGESCHIEDELT, bn. Van yarkens. Niet
voorzien van eenen knevel of een dwarshout , fr. {des
porcs) non pourvus d'un tribart{?). \\ Dat niemandt
zijn zwinen late gaen ongheschiedelt noch onghe-
ringhelt. C. kast. Iperen a. 23. Vgl. Okgbbikoelt,
Okoebchakslt, en Okgbtingbbt.
ONGEZONDE, zn. y. Ongezondheid , tiekd^kheid,
ziekte, fr. infirmitê, maladie. Kil. Onghesonde.
vet. morbus. Zie ook Gesokde I 500. || Luden..
soe arm en qualic gestelt zynde yan ongesonden
eü yan outheiden, dat zij huere broot mits dien
niet meer en souden connen gewinnen. Bekenk. v.
Brab. reg. 136 fol. 169 (1503).
0NGE80NDERT (O— sun— ), deelw. y. son-
deren, met on. Uitgezonderd, fr. exoeptS. Als byw.
In de yolgende citoten, alleen of met eiken: dk
hedl^k, elk voor allen, fr. soUdairement. j| So ghe-
loyen wi malleec anderen, eiken onghesondert,
selke yestinghe en yerbonde dasse euweleec gehou-
den moeten worden. Piot. Enquête 1335 blz. 22.
Hieraf sijn borgen des yoers. Goerts, ongesundert,
Woutere en Vranke sijn bruederen, en Wouters
Petercelle, haere swagere. Oork. 1 juni 1360,
schepenreg. te Loven, reg. 1—1362 et 1863 in
2» camera, foL 98. Peter Carbeel, zoon wjjlen
Jans, Claus Zeghers, custer te Winxele, Jan
Crabbe, . . alle yan Winxele, eii . . , hebben gelooft,
ongesundert , Lodewycken Pynnock , alse meyer Ie
Loeyen, dat sy.,. Edk. Poüllst, Sire Loms
Pynnock, 88 (1462).
ONGESPACEMT, bn. Van een boek. Zonder
omslag, fr. {d'un Uvre) sans couverture. De uitdr.
,^nder spaassem" is hier nog in het dagelyksch
gebruik. Kil. Spaoemen een boeckaken. LiMhm
ONG.
ONG.
267
eotuuerêy lêvitér compinqere. Zie Schaermsiis Spaab-
BBL. II Item, eenen ghepiinden Cathoen, onghe*
bonden en onghespacemt. Inv, Van der Sklit 1489
{JBmiophüe hdg9 1876, Bibl. dCun médecin hel^ê),
ONGESPARICH, bn. Niei karig, wrijgemg^ fr.
gSnireutemeiU. \\ Als een uutvloyende fonteine mil-
delic, ghewillichlic , ongbespuicn en onghebreckelic
hare virtuten en yoetselen incompareerlic en elcken
haen begherende venadelic. db Pottbb, Ghnt III
507, Bederijkkamer dê Fonteine (1448).
ONGESTADICHEIT (O— hede), «n. Onbesten-
digheid, veranderlijkheid, fr. mutabilité. || Omme
dat den dienst Godts . . . binnen dyveersche cloes-
ten , . . grootelicB verachtert wert by den ongbere-
gheldenheeden [«te] , beroerte en onghestadichede
daghelicx ghebuerende by den heerbeerghen , bor-
deelen en lichten lerene Tan den personen aldaer
wonende,.. Yictob Yandbb Hab&hbk, Ten WaUe
283 (1530).
0NGE8TAETHEIT (O— hede), «n. y. Onver-
mogen, onbemiddelde toestand, fr. ineólvabilité , état
pen fortuné. || Begard nemende up sijne insolventie
en onghestaethede Tan den sterfhuuse. C. v. Broek-
Burg, xYiTi, 4. Zie Gbstabthbit I 503.
ONGESTANTICH, bn. Onbestendig, fr. incon-
gtant, II Nu seggen die rechten als [dat] devrouvren
gemeynlijo hebben eenen ongestantichgen eü lichten
zyn [zin] , en hebben gemeynlijc drije gebreeken ,
die groot zijn. lerst, want haeren wille en sijn
[zin] zeer mutabel en ongestichtich is [ongestan-
tich ?] , zoedat zij dicwgle onberaden en ombedacht. .
Tan oogenblicke tot oogenblicke, oft in zeer oortten
tyde, alsnn d'een willen, alsnu d^andere. Y. d.
Tat. 336. Wair die slaTe yan ongestantiger
manieren, als een looper, oft een fngitijf. Ib.
281. Want men dagelijox siet dat fortune en
aTontnere ongestantich is. 375. Zie Gbstakdich
2) I 503.
ONGESTICHTICH (0-igh), bn. Ontstichtend,
aanstootelijk , fr . choquant. Kil. Onghestichtigh.
Impróbus, . . || Dat de comptoiren deser stMlts
secretaryen daeghelyokz worden gefrequenteert door
alderhande ongequalificeerde persoonen, die door
hunne presentie en ongestichtigh geklap groot
schandael en desordre komen te Teroorsaecken in
de Toorsohreye comptoiren , . . C. v. Loven , Stijl
1735 a. 44.
0NGE8TIERT, bn. Du>aas, wild, woest, bijster
van zinnen, fr. sauvctge, insensê. \\ Dezen raed en
geliefde die yan Brugghe niet, maer, sonder ayys
en sonder hoefman, ghelyc onghestierde dronckaerts,
sy ghinghen ter Ghentpoerten huut, sonder ordi-
nancie. Jan y. Dizmüdb 267.
0NGE8T00RT, bn. en bgw. In eene bezitting.
Jfiet verontrust, onbetwist, fr. non ironblé ou inquiété
{dans une possession), sans contsstafion, || Soo
wanneer \)mandt met rechtyeerdigen titule , . . in
yredelycke possessie eenige erffgoeden oft andere
besittende is, en die ongestoort beseten heeft thien,
twintich, dertioh, yeertich jaer, al waert maer
thien jaeren .. Cv. Santhoven 1570 Tii 1; it. 2,
ONGESÜNDERT. Zie Ohöbbokdbbt.
ONGETALLIJCK, bn. Ontelbaar, fr. innom-
brable., || Die yan Ylaenderen, dat yerhoorende,
dat de coninc nederquam met eenen onghetalliken
yolke, Jan yan Namen, Gwy, Willem yan Gulke,
met al dat zy yerleesten costen, zy qnamen by
Yytry, om den coninc te wederstane. Jan y.
DiXMUDE 170.
ONGETELT, bn. Ontelbaar, fr. innombrable.
II Doen rechte hem een ongetelt yolck tegen de
Heijlige Kercke; dat waren de ketteren. Piot,
Chron. 12, sub anno 1241.
Ongetempert weer. Slecht weder, fr. mau-
vais temps. Kil. Onghe tempert weder. Tem-
pestcu, cali intemperies. \\ Eü oft zo ghebuerde,
dat de yors. Katherinisten , bij eeneghen onghetem-
perden weder huerlieder yoorghenomen spel laten
moesten, db Pb. en Bb. Aalst III 412 (1540).
ONGETROUWT. Zie Gbtboitwt I 507.
ONGETUICHLIJCK. Zie Getuioblijck I 508.
ONGETUICHLIJCKHEIT, zn. Lakenhandel.
Ondeugdelijke bewerking, fr. {draperie) mauoaise
manipulaiion ,• hd. untauglichkeit (?). || Soe wat
wedere oft yeryer, die eynegen persoen met onge-
tuychlickheid goede mesweet oft mesyerwet, off
messchouwet , daerom dat yemant syn goet yerliesen
muchte. K. lakeng, Hasselt 1 juni 1433 a. 27.
ONGEYAERDERT, bn. Niet verontrust, fr.
non inquiété. \\ Wanneer men die manschap be-
schryeft, en nyet en compareren en gheen onschuldt
en hebben, sal ons genaedige heer die Ijandt op
hunne leenen slaen, om die ongehoersaemheydt
wille, totdat sy gehoersaem sullen syen; dan, die
nijet beschreyen en syn, sullen ongeyaerdert syn.
O. gr. Loon, 1 135 (1486).
ÓNGEVALLICHLIJCK, bw. OngdukkigUjk, fr.
malheur eusement. || Dat was dese groote Philips,
die ongeyallichlijck zyn lijff yerloos, dair h\j stortte
yan zijnen peerde, daer hy jaeohde een Bwyn.
Piot, Chron. 27.
ONGEVARENTHEIT (O— egt), zn. Onervaren-
heid, fr. inexpSrience. \\ Dattet yerlies anderssinta
gebeurt door syn oft sijnder sciplieden ongeyarent-
heit. C. V. Antw. comptl. TV yiij 17.
ONGEYEERLIJCK (O— yer— ), bijw. Ongeveer,
fr. environ, d peu pris; hd. ungefdhr. Kil. Onghe-
yaer, ongheyaerlick. vetus. sax.ferb, propè:
circa, circiter. || Oft sake waere, dat eenigh buy-
tenman aen rechten te doen hadde, die en sal
yoor den middaghe, oft een half ure y<5<5r oft nae,
ongheyerlijck , niet yersuymen. O. v. Kuik a. 26.
ONGE VEERT, bn Onbevaren, fr. non navigable.
II Ooo [behooren tot dat leen] alle de yisscherien
yan dlandt yan Neyele, en dat daertoe behoort in
ghemeene ongheyeert watere, en de zwanen hem
toebehoorende. db Pb. en Bb. YI. Nevele 30 (1387).
ONGEVEET (O— veedt, o—yeeth), bn. Niet
vijandig, niet in staat vcm veete of vijandschap, fr.
non hostHe, non en état d^inimitiê, d'hostilité. \\ Waere
dat sake, dat hem yeman yerweerde binnen sinen
hoye , . . en hi liem yerweerde oyer noet yan sinen
liye, hi waere quite jegen den here eii ongeyeedt
jegen die mage. K v. St.-Peeters- Leeuw 1284 a. 50.
Ongheyeeth jeghen den man eii yan den maghen.
K. markgr. 1292 a. 26. Ongeyeedt jegen den man
eii yan der magen. K. ammanie 1292 a. 35. Onghe-
yeet sijn teghen den msn [en] 'yan den maghen.
K. meierij Loven a. 27. Het Waalsche charter zegt
a. 28 saus wiere [guerre'] encnntre Ie persons ei ses
parens. Zie Yerdam Gbybb II 1790.
ÜNGEVINGERT, bn. Van yarkens. Niet voor-
tien van eenen knevel of wn duKirshout, fr. (des
pores) non pourvus d'un tribard O). \\ Yoor elck
yercken dat men ongerinckt oft ongeyingert op den
aart oft gemeyne groese sal yinden gaan , . . C. gr.
Loon II 560, Lummen a. 41. Zie ook Gbobsb 3)
I 537; en Onoebingklt.
0NGEVRËE8T, bn. Onbevreesd, sonder vrees,
fr. sans erainfe. Kil. Ongheyreest. j. onbeyreest.
II Dat de voors. bosschen en plantagien nu onghe-
lijck meer worden beschadioht en bedoryen als oyt
268
ONG.
ONH.
te TOren, eensdeels door de groote moetwülicheyt
▼an Bommighe onghevreesde persoonen. PI, v. Brab,
21 noT. 1623; II 141.
ONGEVRIJT, bn. Hij, diê t/eenen vrijdom of
voorrechten geniet van vortt , kerk of stad , fr. non
aff¥anchit qui nejouit d^aneune franchise ou d'awmn
privilege dn prince, de Végline «i d^une ville. || Alle
officiers dienende in der stadt en vryheyt van
Antwerpen f moeten allegader syn weerlycke per-
soenen, ongevryt van eenighe clergien ofb dyerge-
lycke. C. v. Antto. 1546 I 65. Zie Cleboie, Clebck,
CLEBCSSCHiP, II 75. 76, en Exceftien I 412.
ONGEVROEDSAEMHEIT (O— samhede), zn.
Onvroedheid , onwijsheid y verst andeloosheid , fr. fnan-
que dHntelligenee. || In dezen Toirseide jaerkeur zijn
scepenen, diere over zitten, wel sculdich discretelio
en ondersclieedelic te yeerghene eiken parson die
Yoor hemlieden comt, eü zijn ooc wel achuldich te
discemeerne wat pareonen het zijn die de bedrachten
gheren, weder zijt doen bi nijde, hatyen, bi jonc-
heden of ODgheyroedsamheden. C. o. Aalst 382,
XT E.
ONGEVROETSCHAPT (O— vroesohapt) , bn.
Onvroed f ontoijs f verstandeloos j fr. inintelligent,
II *t Was al meest jonck onghevroesschapt Toick,
die een schotelvat een hemelrijek dijnet zijnde,
en tot alle nieuwe dijnghen begheerich zijn. Febd.
Vandeb Haegbei^ , Ber, tijden 1 66. Dit hoerende
sommich onghevroeschapt Toick , spraken . . . Ib.
II 328.
ONGEWARANDEERT, oitwabich, bn. Van
personen. Onrechtvaardig ^ bedrieglijk, fr. (des per-
sonnes) injusiesy trompeuses ^ fraudnleuses. \\ Want
dicwile gevallen es, en noch wel gheyallen mochte,
dat eenege onghewareghe personen goed yercocht
hebben ofte becommert, daer zi wel wisten dat zi
niet aen en hadden; ofte oic gegheven te verstane
den coopere min cheys oft commers daer uutgaende
dan zi wel weten datter ute gaet. Belg. mus. X 107,
Oude stadsregten Brussel 1383. It. C. v. Brussel
stat. 7 mei 1574: onwarighe, ongewarigh.
ONGEWARICHEIT, zn. v. Onrechtvaardigheid,
bedrog, fr. injustice, tromperie. || Dat soe wie
voirtane aldusdaneghe oft deser ghelike onghewa-
richeit wetens dade , . . dat de amman , denghenen ,
die die ongewaricheit wetens gedaen hadde, sal
moeten . . . houden en vaen. Belg. mus. 'l. o. , zie
het voorgaande. It. C. v. Brussel 1606 a. 145, -en
Stat. 1 jan. 1899 inl. en a. 6.
ONGEWEDDE, zn. v. Schulden in 'tonge-
gewedde. Niet verpande, fr. (de créanees) non hypo-
thequées{?) \\ Van vrede te tekenen, van verbanden,
van schulden in 't ongewedde, en van ggseling
uuytten papiere te doen. C v. Nieuvliet a. 132.
KI. st. III 474, salaris van den clerq. Zie Verdam
Gewedde II 1871.
ONGEWEERTE, zn. 1) Tempeest, onweder, fr.
tempite , orage. Kil. Ongheweerdte / onghewe-
derte. j. onweder. Tempestas, \\ Deghene die'tcoren
vergaderen in hare scepe in de riviere, . . blivende
over den derden dach in 't schip, en daema uut-
ghevoert wart onvercoocht, sal betalen alf assise.
DE Vlamikce . Ace. 22. Dat de mueleneere ghe-
houden werdt te curtene en cesserene van malene
in sturme, ongheweerte eü groote winden, de Pb.
en Bb. X. Baehte- Maria- I-eeme 11 (1460). Alle
lagaen goede arriverende, misvarende en bederf-
vende by tempeeste van ongheweerte. C. v. Brouok'
Bureh, I 7.
2) Figuurlijk. || 't Was doe zulok een ongheweerte
der doiynghe en curtsighe raserie, dat veel ghoede
lieden, al ghemoetten t\j haer vrienden, die uiel
en groetten nooh an en spraken. Fbbd. Yafdsb-
EAEOHEK, Ber. tijden I 112.
ONGE WELDICH , bn. Van brieven. Dis niet iss
zijn hezU hebbend, fr. (de Uttres) ne les atfant pat
en sa possession (?) jj Diederic, greve van Loen. .,
verclaert, want hem . . . prince Aan. hertoghe Tan
Lothrike , . . te tollen en wale vergouden heeft vQf
dusent pont . . , die hem de coninc van Vranokerike
toeseide den greve Lodewijo, sinen oom wilen was,
te gevene , dewelcke hi leggen dade onder den greve
van Henegouwe, soe dat hi diere hem nu ter tyt
ongeweldeoh es, soe gelooft hy den hertoghe, vielt
dat hi in eneghen tiden diere brieve mechtech wert,
dat hi hem die overgeven soude. Brab. Teesten I
832 (13 dec. 1343). Zie Verdam Gsweldich II
1879.
Ongewisselt en ongekeert. Van een hoofd-
vonnis. Onveranderd, letterlijk, (fr. d'une sentenee
de chef de sens) sans changement, lUt ér element. \\ Dat
die scepenen van der banc daer diat ghediughe ingeset
efi gehandelt ware, souden moeten comen, binnen
den genechte, tot haren beroepe voer de soepenen
van Antwerpen, als voer haer hootbanoke, en daer
nemen en ontfaen alsulke vonnissen als men den
scepenen daer leeren soude, die daer geroepen
waren, eü die vonnissen weder üten, ongewisselt
en ongekeert, binnen den genechte daema. C. v,
Antw., Oude rechten a. 11. J^ Compilatae V xv 20.
Zie J. Lameere, proo. gen.. Cour d'appd de Qand,
Le recours au chef de sens, discours 15 oct. 1881.
ONGE WONNEN, bn. Van eenen akker. OiAe-
bouwd, fr. inculte, en Jriche. \\ Al wairt zoe, dat
ijement bij foertsen, oft bij oerlogen, oftuuijtvresen
van zijnen vianden, zijn goeden liet ongewonnen,
ongesayet, ongeblayet. V. d. Tav. 327 v^
ONGIFT, zn. Van bouwsteenen. De pierree è
hdtir. II De steenen al behoorlyck ghesteert, wel
gevrocht, scherp van canteu, sonder quaet ofte
ongift, etc. de Potteb, Qent II 10 (1741).
ONGODDELIJCK (Ontgotiich), bn. 1) Qodde-^
loos, godvergeten, fr, impie. Kil. Ongodlie. Impius,
il Te wederwerven eü wederstaen die ongenedige,
ontgotlige eü onkristlige voimemen der procureer*
ders, fiscalen, foreijns en andere, etc., die zij op
en tegen den ermen gemeynen man, bijnnen en
buten steden, tegen God, ere en recht voimamen.
Piot, Cari, II 838 (1461). Datter daghelics veel
nieuwe aucteurs, sohrivers en dichters van deser
ghereprobeerde secte opstaen, en veel nieuwe bou-
cken, alzo schadelick, onkerstenlick en ongoddelick
weseude als die eerste, heymelic onder die ghe-
meente stroyen, tot groote verminderijnghe en aohter-
deele van den helighen kersten gheloove. PI. v. VU
I 170 (1550). Een desoluut, onghehoorsaem en
ongoddelio leven, de Potteb, Oent IV 448 (1575).
2) Onbillijk, onrechtvaardig, fr. non équitable,
in^'uste. \\ Dat men de voorghenoemde betaelinge
en oook lossinge sal mogen doen in penningen alsoo
die cours hadden ten tyde van der constitutien van
alsulcken renten, niet teghenstaeude den yoorghe-
noemden voorwaren \_l. voorwaerden] , en der ordon-
nantien ter contrarien van dien ghemaeckt, ghe-
merckt dat die , . . sijn ongoddelijck en onghefon*
deert. PI. v. Brab. II 203 (1491).
ONHAVICH, bn. Haveloos, tonder have, tonder
goederen, arm, fr. sans biens, pauvre, \\ Daby der
gemeijno huesmau uut s\jnre haven, uut sjjnre nerin-
gen gesatt, en alsoe zere verermt wairt, dat die somige
uutlendich voeren woenen , . . en gemeynlick bijnnen
lants also zere erme en onhavich woiiden, dat sy
ONH.
ONC.
269
Tan bonnen wapenen en hamasch zere ghebloetet
waren. Piot, CotL II 838 (1461).
ONHEBBELIJCE (Onebbeliok) , bn. 7an saken.
OngetchUct, slordig ^ ft. en désordre, malproprê. Kü.
O nhehheUjck, Incompotitus. \\ Zodat de mannen
in ^twerck gbeatelt wierden om de prochiekercke,
die zeer onebbeliok lach , te doen zareren en pre-
pareren , aoltaren te doen maecken en andere repa-
ratie meest Tan noode. Piot, Chron. 630.
ONHEBBELIJCKHEIT (O— licheijt) , zn. Ver-
ontreiniging ^ fr. souiütire. || Waerom en zaveren
wij ODse autaren niet Tan zulcke onhebbelicheijt,
ofte waerom en laten wijt Teel lieTer niet gheschien ?
[ScbrlJTer bedoelt; dat de altaren zouden Teront-
reinigd geweest zijn door het Tolk dat er op gezeten
en gestaan had, om de preek te hooren Tan eenen
gereformeerden predikant.] Febd. YaitdebHasghen,
JBer. Hjden II 121.
ONHERSTELLIJCKHEIT (O— eyt), zn. Oh-
hersteïbaarheid , fr. Wr^pairabilitê. \\ Alsoo daerdoor
saude connen Teroorsaeckt worden , niet alleene het
aldergrootste nadeel, maer selfs eene onhersleliyck-
heyt Toor alle eeuwigheyt , . . PI. v. VI. Y£I 2034
(28 jan. 1727).
ONBEUSCHEIT (Onhensheijdt) , zn. Oneerlijk'
heidf fr. malhonnêteté. || Hetzelfde citaat als op het
bn. onheutchelijek 2), hier eindigende aldus: „en
daerenboTen Tan soodanighe onheushegdt ghecorri-
geert te worden.'' C. v. Deurne 1612 a. 261.
ONHEUSCUELIJCK (Onheusselicke , o— lijck),
byw. 1) Muwel^ky onhdeejd^ fr. groaiièrement. Kil.
Onhofsch/onheusch. Ineivilit. || Wyfs, die on-
heusselicke kiTen. C. o. Antw. 1545, ii 17.
2) OneeHijkj fr. malhonnêfemenf. || Nyemant en
mach eenen gemeynen muer (onder noch boTen)
Terargeren, . . sonder expres consent Tan synen ge-
bnere, opte pene Tan tseWe tot synder coet in synen
yeersten state te moeten doen reparerene, eü daeren-
boTen (als onheusselyck gewandelt hebbende; gecorri-
geert te wordene. Ib. tui ö8.
ONHOFFELIJCE, byw. Orixedelvk, fr. immo-
ralement. || Saeoken, waermede een man syn leen-
guet Terbueren mach nae des keysers recht. . . Die
Tierde saecke is, als een man by syns heeren wyff
slaept, ofte daerroede onhaeffelyck {l. onhoffelyck]
wandert of speelt mit quaden wil. Jut feud. ftand.
vet. o. 20. WiELAirr, Leenrecht 132 zegt hierTOor:
II De Tassal, die gheslapen heeft, ofte ghepijnt te
slapene metten getrouden geselscepe Tan sinen leen-
heer, ofte oneerlijck ghetast of gehandelt, Terbuert
zyn leen , al waert ooc by hueren wille en consente ,
en bnyten sheeren huyse. — De cost. Tan 1528,
en die Tan de Burcht Tan Brugge a. 19: || dat hi
lechamelike gheselsceip hadde met sins heeren . . .
wetteliker gheselsceip.
ONHOOFSCH (O— oe— , onhoTesch), bn. 1) On-
hetamelijkf onnoelvoeglijk ^ ontedeiijk, fr. inoonvenantf
indéoentj immoral. \\ Dat ghebuerde, dat de Toor-
noemde persoenen, int huus ontfanghen zijnde,.,
binnen den huuse ofte in de cappelle Tan der
neeringhen onhoefsche wandelinghe daden , . . db
POTTBB, Gent V 159, THjkwevers 1486. Zie ook
OlTHOVFBLIJCE.
2) In het Tolgende citaat biedt het woord de
tweoTOudige bet. aan Tan kwaadwUlig^ fr. malveiU
lant, en onbeleefd, mto, fr. impoli, grossier. || Ware
dat sake , dat enech portere Tan der stat Tan Thinen
opliepe, sloeghe och te lelecleke (sic) toesprake met
warden jmene Tan buten, sonder Terdiente,.. —
ware oec dat sake, dat enech Tan haren porteren
dit hoerde eü saghe, dat die portere aldus pien-
leec ware sonder redene, efi den oommonimees»
ter . . . nine dade Torstaen sonder enech merren ,
waerbi dat hi worde gheoastiedt die honhoTesoh
[var. onhoTOsch] ware ochte hadde gheweest ,.. K.
0 Thientn 1S03 a 4
ONHOOFSCHELIJCK (Onhofsohelike), bijw.
II WiTe die scelden onhofiKshelike. Zie Onhbvs-
BCHELIJCE 1).
ON HOEDE, zn. Onoplettendheid y fr. intUtention.
II GoTielt dat, mids eneger onhoeden oft andersins,
yemene, die aldus gebannen worde, enege gracie
oft remedie Tan onser oft Tan oneer naoomelinghen
wegen,.. gheghoTen oft Terleent worde,.. JBrab,
Teesten II 656 (1383).
ONHOUWBAER (Onhoubaer), bn. Vanboomen.
Die, mits het geibrmik of de voorwaarden , niet mogen
gehouwen worden, fr. {des arbres) qui ne peuvent
être coupes, vu l'usage ou les oonditians. Kil. heeft
Onhouwbaer bosoh. Nemius inoaeduum. || Die
eenighe gronden Tan erven coopt» en mach, binnen
jaers, die niet blooten Tan eenige opgaende eycken-
houdt, ofte eenige andere onhoubaer boomen. C, v.
*s Bosch zi 17.
ONHULDE zn. Ontrouwigheid , trouweloosheid ,
fr. infidélité, dOogauté. || Dat thuus, . . twelke mün
here Tan Vlaendren , . . naer dat bijt an hem ghe-
trocken hadde, alse tseghen hem Terbuert omme
onhulde, dat tseghen hem dede her Jan Tan Hoe-
bein, ridder, wien het toebehoorde, db Pottbb,
Gent, II 237 (1360).
ONJOEN, zn. Ajmn, fr. oignon. Kil. Aiuin/
oiuin. Caepe, eto. || De onjoen, dat men heet
chibolen, en loec coopt, yan den 15 sooTen 2 d.
Srugsche tol, Mei 1252.
ONCALENGIERBAER(0— ee— ),bn. Niet straf-
baar met een» boete, fr. non punissable d'une amendê.
II Van den OTerloop in ongeTrede guederen, in het
drtJTen ncTen die selTe, sal een ider daerTan [n/.
Tan de boete] Trlj sijn eü oncalengeerbaer. K. v,
Quaetmeehelen 1675 a. 4. Zie Verdam Galakob en
afgeleide woorden, III 1115 Tig., en Glossctrium
Calbvoibbbn II 29.
ONKERSTENLIC, bn. OnehrisUlijk , fr. con-
traire è la doctrine chrétienne. || Van den horri-
belen eü onkerstenliken faite , dat . . . Dit jammer-
like en onkerstenlio werk, contrarie Gode en al
goeden luuden. Oahitabbt, Bydragen 154 (1378);
t^. 381.
ONKEURBAER (Onknerbaer) , bn. Van den
haring. Niet gaaf , niet goedgekeurd of niét goed
te keuren, fr. {du hareng) non sain, qui n'est pas
en bon état de conserwstion. || Dat nyemandt egeen
litsoen, drooghen hafinck, oeck wracken, onkner-
baer harinck en zal mogen Tercoopen. Rb. van
Turnhout 1550 fol. 76.
ONKEUSEL, bn. || Wie onkeusel gaet, als
mommerijen, Terbeurt ij gr. K. en br. Thienen
1468 a 30.
ONCOOP, bn. Bij tenietdoening van eenen koop.
Niet gekocht , f r. (en cas d'annuUation d'un marehé)
non acheté. || Als iemandt een dinok gecocht beeft,
op oondicie, wairt dat hem nyet en behaigde, dat
dan oncoop zoude zijn, en geenen tyt dairtoe in
der Yoirwairden genoempt en is geweest, zoe sta-
tueren die richten dairtoe den tijt lx daigen, binnen
denwelcken hij den cooper dat dinck restitueren
zal eü den prijs wederhebben, en dairenteijnden
nyet. V. d Tav. 329 t«.
ONCOST (Ontcost), bQw. Zonder koeten, koste-
loos, fr. sans frais, || tYorseide broederseap es
ghehouden TOor elcken guldebroedere deeer weerelt
270
ONC.
ONL.
OTorleden B^Jnde , te doen celebreeren een singhende
misse, met diaken en subdiaken, in Tormen yan
den autvaert, onooet den overleden guldebroedere
oft zijnen hoirs; ter welcker misse elok guldebroe^
dere es sculdich te commene en ghehouden te
offeme over de ziele, tenwaere dat hij sonder-
linghe belet hadde. de Potter, Kortrijk ^ II 42,
Bêdêrijkkamer der kruithroeders 1514. TVermaecken
en onderhout van de straeten gheleghen ontrent den
ghepacht«n goeden en landen compt ten laste van
den pachtere, ontcost den proprietaris en sonder
afslach ran pachie. C. v. Broekhurg zvi 7. It. C.
V. Aalst ZIT 22. 27; O, v. Auden. yi 23. ix 30.
xyii 8; Auden. meng. lY 147. Y 218, en passim.
0NC0STELIJ0K8T (O-licxt), bijw. Op de
minst kostbare wijze ^ fr. de la maniere la moins
coéteuse, \\ Te gaen besien boe men dese stede
best en oncostelicxt mochte fortifyeren. Stadsrek,
Ninooe 1476.
ONCROOS (Oncroes)» bn. Nist voordeelig, niet
toinstgevend t ft. non avantagettx, non Uteratif. || Oft
een yan den crediteurs, geheeten rei credendi, een
simpel pact oft transactie maicte metten sculde-
neeren, oft dat den anderen zijnen medecrediteurs
BOude mogen hinderen? Antwoirde: Eest dat zij
tsamen ciediteurs zgn uuijt saken oncroes, soe en
aoude hen dat niet mogen hinderen , ten waire
dat tgelt alleene yan hem gecomen waire; mair
wairen zy tsamen crediteurs uuyt saken lucratyf
yan waesdomme en wyiminge, eü zij gesellen zgn
in der comanscapen, soe sal ben dat hinderen en
baten. Y. d. Tat. 256. Begularyslyc , uuijt wat
saken dat de yeranderinge en yerthieringe yan den
dingen geschiet is, alsoe yerre als die oirsake is
oncroes, en mits gelde oft goede dat dairyoire
gegeyen is, toegegaen, dair mach geageert wordden
yan eyiotien; mair yan der yeranderingen eü alie-
nacien spruijtende uuijt saken lucratyf, dair alleen
waesdom en yoirdeel inne gelegen was, dair en
ageert men niet yan eyictien. Ih. 283 y^.
ONCUISCH, bn. Onzuiver y onrein^ fr. impwr.
Kil. Onkuysch. Impurus. \\ En souden si niet
cranc sijn? ghi sult weten, eer dese minschen dese
gruwelike hoghe yelde al oyer clommen hebben,
dat hem een droppel bloets noch marchs bleyen
en es, het en es altemale verdort en verdorven..
Si moeten met rechte cranc sjju. Die minsche
sprac : wie es dan haer lijflijc leven bleven ? Die
antworde sprac : doer dies wille dat si haer maroh
en bloet verteren. Die gheeft hem vor dat natuer-
leec oncnysche bloet en march reyne bloet en reyne
march, eiï verdort eü verstorven. Aller kerstb. 56.
0NCÜI8CHBAER (O— cuys— ), bn. Oneuijs-
baer vleesch. Vleesch van eene niet geslachte,
maar haar eigen dood gestorvene koe, fr. de la
viande d'une vaehe non abattue, mais morte de sa
propre mort. \\ Item, soo en sal nijemant van de
supposten vermoghen te handelen oncuijsbaer vleesch,
te weten dat sijn selfs doodt gestorven is. Kaart
d, vleesehhouwers te Diest, XTI E. a. 22.
ONCÜISCHEIT (Oncuuscheit), zn. v. Vuilnu,
fr. des immondices' Kil. Onkuyschheid. Immun-
ditioy sordes, || Dat Amoud voregh. sine cleine
camera sal eire setten, also dat van sire cameren
toten waterscape gheen oncuuscheit en come. Schep.
Diest 8 mei 1331. Soe wie snachs. .. voere yemans
doere ocht huys enegherande onknyscbeit brachte,
souds X 8. ghelden. Kb. v. Diest B 116. Soe wie
in der stad huys zijn water maecte, ocht enegher-
hande ander onknyscbeit dade, souds ghelden y
B. Ib. 120.
ONCUNDICH (Onk— ), bn. 1) Yan eene yionw.
Mannes onkundich. Die geen man hekend heeft,
fr. que nut homme n'a oonnMe. || Heiligbe moeder
eü mannes onkundich, gloriose coninghinne der
werelt. Oetijdenb. xy E. 45 v^' Ani. {M non eog-
noscebat eam^ £v. Matth. I 25.
2) Yan zaken. Onbekend, fr. {des éhoses) ignorées,
II Sie, wantte die waerheit gheminnet heveste,
Du heveste, mi die onkundighe en verholene dinghe.
dtjnre wijsheit gheopenbaert. Oetijdb. xy E. pe. 50.
ONLEDE, zn. vr. 1) Sez^heid; drukU, fr.
occupation, besogne i charge. Kil. Onlede. vetms.
Occupatie. \\ Want dese 13 persoonen d onlede en
den last van derre Bruederschap , en almoeasen
draeghen en in handen hebben, en daeghelyex den
dienst doen die daertoe behoeft. Broeders. 8i. Kloy^
5 febr. 1362. Anthonis van Bourgogne, . . Want
wi, om grooter onleden wille, die hem voorcomen
is, . . niet en heeft connen gecomen in den voors.
lande eü sloten. Brab. yeesten II 733 (1405). Omme
dat de meinsche gheenen meerderen viant heeft
dan melancolie , . . niet goedlicx te yerdrivene dan
met ghenouchelicker onlede, die insghelyox ver-
drijft , verdwijnt eü te nieute doet ledicheit, moeder
van alre quaetheden. de Potteb, Qent III 506,
Rederijk, de Fonieine 1448. It. Bekenk. v, Brab.
reg. 131 fol. 107.
2) Onlusten, fr. des troubles. \\ Oheviele eenich
brant oft onlede binnen der stad, soe selen de lx
ghesellen 'moeten comen ter mérct met hneren
boghen , wel te hemasache eü ghereet. A. Wautxeb,
Sermens 12, ord. 1412 § 13. Dat egheen... en sal
mogen trecken buten der stad van BrueBsel in tiden
van vreden maer acht dage lang . . . sonder oirlof
eü consent . . ; maer in tiden van onleden of onvreden
en selen zy gheenssins buten der stad mogen
trecken sonder consent eü oirlof. Ib, 14, ord. 1458
a. 3. Int selve jaer [nl. 1467] was groot onlede te
Mechele, eü slogen Bolhuis in stucken [lees sloe-
gen tolhuijs in stucken'* gelyk bij Piot. Chron.
61 , die echter „elende'* heeft i. pi. v. „onlede'*].
ScHiTES. Analectes, Aead. d*arehéol. 1850 blz. 131.
It. Schayes, Ctdlatie 27. 6'^. 144. 177. 185. 465.
ONLEDICH, bn. 1) Yan personen. Berig, fr.
ocoupé. Kil. Onledig h. Oceupatus^ etc. || Eü het
soe zy, dat myn genedige heere tegenwoordelyck
nyet by der bant, ende in anderen zynen groeten
eü meerderen saken onledich is, alsoe dat voer-
mids dien niet gelegen en is mit zynre genaden
dairaff te spreken. Bekenk. v. Brab. reg. 1.H4 fol.
118 v^ (1471). It denzelven Byke, van den Besante
te . . . stoffeome , . . metgaders ooc an een lanteme
onledich gheweest. Y akdbnpeebebooh , Tpriana I
220 (1450).
2) Yan den tijd, als superl. De onlediohste
tijt. De drukste, de minst vrije of beschikbare tijd,
fr. Ie temps Ie plus occupé, Ie moins lÜMre ou dispo^
nihle. II Ende alzoe nu, des neghenste daighs junü,
op sondach, deselve ondersaten, van den drossate
eü stat bescreven waren om des anderen daighs
te comen wercken, soe zyn opten selven dach
alhier comen zeker gedeputeerde van Nederlin-
there, . . die openbaerlic kenden eü wel gestonden,
dat uuyt elcken huyse een mansperfloen soude
unytgraven hier iij daghe ; . . mer seyden dat van
gheenen rechte en was . . . Eü dat mids dat den
onledichsten tijt ware van hoeyene eü anderssins,..
mids dat [nl. het dorp] zere verermpt es,.. Diest,
dOude Sooiboeck fol. 33 (1488).
ONLEVERBAER, bn Yan koopwaar. Ondeug-
delijk, ongeschikt voor levering, fr. {d*uHe mareka»'
ONL.
ONN.
271
dUe) défeeineute, impropre è être Uvrée, || tOnle-
Terbaer goet te refoserene en wederlegghene. C. o.
Oent II 228 (1545). Zie ook Olmachtich.
ONLIJCKSËN. Zie Ontlijckssk.
ONLIJVICIl, bn. Niet lang levend, fr. ne vivani
pas longtempsn Kil. heeft oniyvich/onlijfflick.
MoriwUy wta funetu», 8f eorporU, expers; syne
Tertaling kan hier echter niet passen. Zie het citaat
onder Bbdxbtsn I 131, en men leze aldaar, op
het einde, volgens Accui, d*archéol, 1850 blz. 158:
wat God voort wercken sal met bedorven lants-
heeien
0NL08BAKICH, bn. Van renten. Niet losbaar,
fr. non raeheiahle. || £ene erffelycke en onlosbarige
rente [meermaalt] Bekenk. v. JBrab, reg. X fol. 56
v^ 2 juni 1554.
ONLOVELIJCK (O— lic), bn. 1) Niet loffelijk,
mei gAijkwtrmig aan de verordeningen t ir. non
louablif non conforme aux ordonnaneet. \\ Van eenen
mesmakere, die messe hilt te ooepe die onlovelic
waren jeghen tvoerbot, t welke verboden was, ont-
iaen XL s. Beken, hatjmoeehap Qent 1372 , rol. 1724.
2) Van tleehte hoedanigheid , fr. de mamvaiee
qutUOé. II Dat gheen beeldesnyders en zullen weer-
eken of doen weereken eenich onlovelic haut, ge-
leek daer speek of eenighe vorte weeren inne zyn.
DX PoTTSB, Oent Y 197, tchildertnering 1541 a. 7.
3) Van dieren. Schadelijk, hinderlijk, fr. {d'ani-
maux) nuitihlee. \\ Dat niemandt doen en zal noch
driven in den Oostbrouck onlovelicke en onnutte-
licke beesten, dats te wetene stieren, beeren,
sneghen, culpaerden ofte ongheryngh^fe verkenen.
DB Pb. en Bb. VI Nevele 8. Zie ook Loffxlijck
n 172.
ONLUSTEN, zn. mv. Openbare latten, fr.
charges pubUques, || Soe gheven wj en orloven,
dat int voirs. beghgnhof wonen moghen, los, vrij
en quite, toet eeweghen daghen, van allen settin-
ghen en onlusten, die onse ander goede lieden
binnen Hoestraten, ons of onse nacomelinghen
gheven ofb doen mochten,., dertiene vronwenper-
soen. Bdg. mus. VI 67 (1388).
ONMACHT, zn. v. Absoluut. Van eenen gelde-
lyken toestand. Macht § onmacht. Betaalver-
mogen — onvermogen om te betalen, fr. solvabilité
— insolvabilUé. Kil. Onmacht. Impoieniia, || Dat
partye , om het geschil op de macht oft onmacht
van synen borge te schouwen, eenen anderen borge
gestelt heeft. C. o. Antw. compil, IV viij 34. Zie
ook M^CHT, 3) II 178.
ONMACHTICH, bn. Absoluut. Zie het voor-
gaande. Onvermogend om te betalen, fr. insolvcMe.
Kil. Onmachtig. Impotens. \\ Die hem heeft
gesteld borge , . . en wort niet verstaen van s^jne
borchtochte bij de wederpart\je ontslagen te zyne,
al ist dat deselve wordt wederlecht als onmachtig.
C V, Antw. compil L c. — Titel xy a. 27 leest men
voluit : onmachtich ... om sQue schulden te betalen.
ONMAERCIERLICHEIDEN, zn. mv. Waar-
schyniyk moet er gelezen worden „onmanierliohei-
den". II Hem voorts interdicerende meer dierghe-
Ijck ofte andere onmaercierlicheiden te doene , . .
DB CousSBKAKEB, Tronbles reUg. III 157 (1567).
ONMEINEËDELIJCK, okmeikbbdich (O— ey-
— ), bn. Van eenen eed. Oprecht, niet valsch, n.
{d'un serment) sinoère, non faux. || Dat sy den
persoon, die gesworen heeft, wel kennen, en den
eet aldaer bij hem gedaen voor goet, rechtveerdich
en onmeyneedeiyck [var. onmeyneedich] houden.
C. V. Antw. oompU. V ix 52. Goet, rechtveerdich
en ommeyneedich. Ib. 1545, IT 6.
ONMENSCHELIJCK, (OnminsUck). bn. Van
eenen eed. Akelig, fr. {d'un serment) aff^eux,
II So wie onminslick ede swert, te weten Ons-liefs-
Heren wonden, sju macht, syn cracbt, en deere-
gelycken, sal verbueren ... O IMge, Ire série 791 ,
K. V. Hasselt, 11 dec. 1500 a. 27. Zie ook Ebt
I 388, en Tbbffelijck; alnog Nederl. Wdb.
ONMEUBEL (Onmoebel), zn. Meubel $ on-
meubel. Boerend — onroerend goed , fr. meuble —
immeuble. \\ So obligeren wi al dat goed dat na
onse doet bliven sal, waer dat leeght en waer dat
ment vinden mach , huns en herve en land, moebel
en onmoebel, ter vorseider dekenin leef. Oork. 6
sept. 1291, KapeUenij in Sint- Jacobs gasthuis te
Crent.
ONMIN (Onminne), zn. Vijandel^kheid , fr. hos-
iUité. Kil. Onminne. Inimicitia, odium, dissi-
dimm. \\ Zoe wanneer en al zoe balde als van doot-
slaghe, van leemden oft van enigen anderen stryde
en onminne die claechte gedaen es. K. v. Sint'
Truiden 1366 a. 32. Nae zeker onminne eö com-
bat opgeresen tusschen Sebastiaen Knechts, misda-
dige , en wvlen Wouter Faes Huypesone , sflyvige ,
de voirs. Wouter is , by den voirs. Sebastiaen . . .
van levenden lyve ter doot gebracht. Verslag Turn-
hout 1881 , Soenstuck 1581. In eiken twiste ofte
onminnen mach elk goed man verde nemen, db
Pb. en Bb. IV Desteldonk 11 (1268).
ONMOET, zn. Hartzeer, verdriet, fr. chagrin.
Kü. On moed. Aegritudo. || Want in Toirledenen
tiden menige ondaet geschiet es in onser stad van
Bruessel, .. daer den goeden lieden... menege
.verswaemesse , scade eii onmoet af comen syn.
Brab. Teesten II 627 (1375).
ONMOGELIJCK (O— Uc), zn. Walglijk, afkeer
verwekkend, afschuwelijk, aanstootdyk, fr. abomi-
natie, ditestable, répugnant, seanddeux. Kil. On-
moghelick. j. walghelick. Nauseosus. || Ome dat
onkerstenlic en onmoghelio werck en daed, dat
de vors. Jacob dede syn schiel- kersten kind, dat
hy adde by Kateline siere niohte. En alse tfor-
screven kind, dat syne was, doot was, dat hy
syn kind de moeder Kateline sier nichte vors.
nam, en drought wech omme te gravene in *tge-
wyde. dat hy niet ne dede, maer drought en
dalft in 'tongewyde. Caitkaebt, Bydragen 381
(1374).
ONMOGENS, byw. OnwiUiglijk, zonder het te
willen, fr. involóntttirement. || Dat yeman gequetst
worde van wagenen, van kerren,.. en men ter
waerheit vonde dat dese stucken geschieden onver-
sienlec en onmogens,.. K. v. Sint- Peetere- Leeuw
1284 a. 30; it. R, markgraafschap 1292 a. 26;
K. ammanie 1292 a. 34; Waalsche Keure 1312:
sans avis et sans volenté; È. meierij Loven 1312 a. 27.
ONMONDICH, bn. Zooals thans minderjarig,
tt. mineur. Syn. v. onbejaert, \\ Als de mombooren
van eenen onmondigen oft onbejaerden montsoen-
der peys en soen maecken. C. v. Antw. eompU,
VII viy 8.
ONNE, vz. Zonder, fr. sans\ hd. ohne. \\ Of
sy oock meer uytgegeven hebben als ontfiuigen,
sal men hun wederom geven oock daemaer binnen
ses wecken, onne [var. v. 1478 sonder] argelist.
O. Liêge 1 febr. 1447 a. 24, Bree, V* série 572.
ONNEEKEN, bw. Hoon«n, fr. honmr. KU.
Hoon en. Vituperare, etc., goL honnir. \\ Wie
den anderen logenstroepste , ochte seget: Godsat
hebdi! geonneert werdi! K. ammanie 1292 a. 1.
Gonneert werdi! K. markgr. 1292 a. 1. Gheon-
neert werdi 1 K. mderii Loven 1812 a. 1. HomU$
272
ONN.
ONN.
nyeê. WadUeh charter 1812 a. 1. Zoe wij enich
wyff, die erssme es en van goeder famen, diSk-
meert en oneert, en neempt haer hueren goeden
naem. K. v. Sint- Truiden 1366 a. IS.
ONNëN, bw., ünpf. an. y,JonneH^\ gunnen^ het
gemak «o» iets todaten^ ir. aeeordeTf permettre
Vuêoge d'une ohose. Kil. O n n e n. j. jonnen. Taverne,
II liaect een man eenen barre binnen sijnen hove
op tyn erre, en op synen cost allene, hij mochten
wel wemen {leee weeren of weiren] dengenen dies
hy niet en an. Vonnisten v. Uode, 29. Jt. H Becht
ü. ücole, a. 125.
ONNOOSëLHËIT, zn. In onnooselheden.
Onwetend en amoUlenSy onnootéU^k, fr. eane Ie «a-
voir on Ie vouUir , innocemment, \\ Van alle kenne-
lijcke ongevallen y eü van dootslaegen geschiet in
onnooselheden oft uuijt nootweire is eenggelijck
ontlast \tar. ongelast] van den heere en partije.
C. o. Aniw. compil. VI iij 26. — Over onnoozel-
heid erkend bij openbare plechtigheid, sie Mertens
en Torfs, I 546.
ONNUT, bn. De vroegere bet. van dit w., int,
op personen toegepast, is niet altijd met zekerheid
te bepalen. Een onzer beste geschiedschrijvers in
de Fr. taal, wellicht ook misleid door het Lat.
inutilis van het charter der gravin Margriet v.
1191/92 a. 30: Si quis forte in Qandaeo inventus
fuerit toto oppido et uniffersitati inutilis, oA o/ijm-
do, . . expeUetnr , vertaalde onnutte (personen) door
personnes inutiles , en kwam , zoo doende , te kort
aan de historische karakteristiek. In vroegere tijden ,
soo min als thans, bande men de nuitelooee lieden
niet. Goede Gk>d, wat een ontzaglijk leger van
ondienstigen zou men verdreven zien! Men dacht
er niet aan, dat inutüie ook de bet. heeft, zooals
by Freund, van sehddlich, fferderhlich (Cie. Ine. 1,
49; Cicero zegt: Seditiosus est m, qui malus alque
inutilis est eieis, etc.), en als schadelijke, dus
gevaarlijke lieden mag men voorzeker die aanzien
welke in buurt, stad of land , oproer stichten (en
dezulken bedoelde wel liet charter van Margriet),
de woekeraars en de verleiders van vrouwen en
kinderen; stippen wij nog aan, dat het SchUleri
lexicon het behandelde w. iwUüis sluit nrat deze
opmerking: |,wij zeggen ook onnut voor kwaad,
sehaddijk , enz bijv. mensch , daad. 't Is een Utotes'\
I. 1) Van personen. Schadelijk y gevaarlijk cUs
oproerig tijnde, fr. {des personnes) nuisibles, dan-
gereuses, sédUieuses. \\ Dat si bannen moghen alle
deghene die onnutte syn onder hen. Brab, yeesten
I 825 (1341 Zoom); it. 826. Item, soe heeft die
heerlicheyt inne en es in sheren macht . . . alle
onnutte liede ... te bannen, . . alsoe verre alsi in
der vryheit van Walem onnutte syn. £. o. Waal-
hem 1365 a. 75. Item, omme die onnutte siin int
heerscep eü bet daerute dan daerin. de Pb. en Bn.
II Evergem 47, jaarkewre.
2) Schadelijk f als woekeraars, en als verleiders
van vrouwen en kinderen y fr. nwisiblesy comme «««-
riers, et comme séducteurs de femmes et d' enfants.
II Want in der stad van Brueesele menegherande
onnutte personen syn en wandelen, die met mene-
gherande onnutten, oneersamen en onprofiteliken
dinghen en saken ommegaen, someghe met loea-
heiden den litfden thare af brenghende, . . someghe
manne oft wive hen onderwindende vrouwen oft
kindere, van goeden name synde, verleidende en
te vaUe bringhende eü te scanden, om gheniet dat
si dairaf hebben moeghen oft anders , . . Belg, mms.
X 110, Oude stadsregten 1368^1886.
3) Sehadd^f dU loébandigen^ overspéUrêj ledige
gangers en aUerïei hoeve», fr. nmeibletf
Ubertins, adultèreSf vagabonds et toute eorte de
mcUfaiteurs. \\ Beele, Arents Walraets dochtere^
van onnutscepe, 1 iaer [nl. gebannen]. Auden.
meng. I 246, Deurgaende waerhede 1441. Schepenen
en mannen sullen moghen bannen uut heurlieder
prochie en jurisdictie alle deghene die sy vinden
sullen onnutte, schadelicke en schandaleuse per-
soonen. C. v. Belle zxxiiii 11. Van nieuws al
zuloke onnutte en onbequaem volck uut den . . .
landen te doen lichtene en die daervan te zujveren.
— om alle rabauwen, straetschenders , ledighloo-
pers en andere onnutte bouven te vanghen, 1*2. v.
ri. 28 febr. 1558, I 808.
4) Minder klaar zyn de volgende aanhalingen,
fr. les dtations suivanfes sont moins elaires. || Van
Janne Wieken, die bedreghen was, in de waer-
hede te Sleydinghen, dat hy Meeren Sampenoys
bedrouoh, met valsoheden, dat soe onnutte was,
daer soe vele scaden en achterdeels af hadde . . —
Van dat Gillis Veldekin bedreghen was dat hj
onnutte was den goeden lieden; pays ghemaect
omme xviii lib. Beken, baljuwschap Gent 1367.
rol 172t. — Te onnutte. || 16 hooymaent 1455,
Vincent Libaert, . . was ghebannen zeven jaeren
uuten lande van Ylaenderen, up den pit, van te
onnutte in de stede te zine. Caitnabbt, Bgdnh
gen 449.
II 1) Van dieren en zaken. Sehaddijk , gevaarl^
fr. (d^animauss) nuisiUesy dangereux'. Zie OvLOVi-
LIJCK.
2) Van zekere handelingen. OneerUjk, fr. {ds
certttins acte») malhonnêtes. \\ Aenziende dat, van
langhen tyden hiervoire, alrehande onnutte saken
bi eeneghen persoenen in der voirscreven stad ghe-
hanteert geweest hebben, als: van leenen geld om
geld [fi/. woekeren], oft andere bate; alrehande
ongheoirloofde comanscapen te doene dair teere
opgheset werd , mids denwelken der goeder liede
kindere van Bruessele dicwyie van groten goeden
en rycheden te nieute en te armoeden comen syn
eü huers goeds quite. Bdg. mus. X 100, Oude
stadsregten 1368—1386.
3) Van woorden en gesprekken. Oneerheiar,
onkuischy strijdend met de goede zeden , fr. (de
paróles et discours) dèshonnêtesy contraires out
bonnes mesurs. \\ So wie lelie reden en onnutte
reden in ghewoenten bad. Begl. begijnhof 's Boseh
1277 a. 22. Indien een den anderen alleen met
woirden injnrieerde, oft fluycket [nL vloekt],
oft eenige goidtslasteringe , als sweren, huereren
[hoereren], tussohen [tuisschen], oft onnutte woer-
den op den voors. berch committeerde, sal der-
selver etc. Bekenk. v. Brab. reg. 140 fol. 2, rtgL
voor den BUjberg in HIAmburgsch, 10 apr. 1556.
Om deswille dat de gebueren van der Halfstraten
en van der Vetteriön, by den Bade van der stat,
groote en menichfuldige olachte gedaen hebben van
der quader hanteringen en onnutten en oneereamen
bedrive dat houdt eü een wile gehouden heeft eene
geheten Ydeken van Thienen met eenen hueren boel,
geheten Willeken de Cuypere, met onnutte en
oneersame vrouwen te houden. Vod. mus. III 64
(1453). Zie Blijbeboh, I 256.
4) Onnutte herberoh. Qemeene kroeg , fr.
cabaret borgne. Zie Quabt huis II 122. || Dit
niement onnutte herberghe en honde. C. v. AM
677, K. V. Parioke, 1472 a. 86; fr. tekst mamoaU
hostage.
0NNÜT8CHAP (O— schep, o— soip), sn, Oe-
aedelijkheidf ontuehi, fr.
ONN.
ONN.
273
li Wouter den Pape, gebannen een jaer, Tan
onnutacepe. C. v. Auden. t2<ie bU. 91 (1859). Wat
manne die onnatschep dade in tavernen of der
buutent eer hy te syoen herbeerghen quame,
Terbeurde y schel. Auden. meng, lY 395, Volders
1838. In de yierscare van Moarbeke. Van dat
Jan fle Moer Michiel Baets, baataerde sone, dewelke
bedreghen was in de jaerwaerhede yan onnutscepen;
▼ermaect, TOr Tonnesse, bij scepenen, omme xxiiu
lib. MêJcen, baliuweekap Oent 1872, rol. 1722. Zie
ook Gannaert Bydritgen 114 Tig.
ONNUTTEL, b\jw. OnnuUelijlc^ op onvmehibare,
imUtiootê wijze j tt. temt uiilUé, improducHvemênt,
II Soedat [sy] deselre OTersohietende penningen
nyet en begeren onnuttel oft ledich sittende te
Terdoen en te Terteren, maer souden deseWe wel
willen aenleggen aen gronden Tan erfden. Fb. W.
Yav Spilbxsck, Besloten hof 123 (1599).
ONNUITELIJCK (O— lyo), byw. Oneerbaar,
ovUwihüg, ft. déshonnêiement f impudiquement. jj Als
die Tassael gelegen heeft, oft geattempteert heeft
te liggen metter huysfrouwen zijns leenheeren, oft
dat hy die anderssins onnuttelyc aengetast heeft,
hetcy oneerbairlyc cussende, oft heur memmen en
borsten tastende; dwelc alleen te Terstaon is Tan
der wittiger huijsfrouwen en niet Tan der concu-
bijnen. V. D. Tat. 198.
ONONTÖECHT (O— seeght), Terl. deelw. Tan
Oniteggen, met on. Ntei afgezegd^ niet geweigerd,
fr. non refueé^ non renonce. Zie HoxDS. I 595.
ONPABLË, bn. Waars, eene drukfout of Ter-
keerde lesing. iJ Waert zo, dat de zeghelaers Tonden
eenich garen, dat onpable waere, naer de draperie
Tan deser stede, onder eenegheu drapier, es de
boete zx s. ds Ps. en Bb. AaUi III 426, Wol-
wevert.
ONPAYS (Onpaeis, onpeys),zn. Onvrede, iwisi,
tweedracht, v^ndtchap, fr. disoorde, hoitililé. KiL
Onpeys. j. ouTrede. Ditcordia. || Omme dat wi
anesien dat onse lant in onpasse [I. onpayse] en
in orloghe ghestaen heeft . . . riOT, Snquêfe 1334,
blz. 7. Te schouwen Toortaen tusscheu ons en
onse nacomers alle saecken en roaterien Tan ghe-
schille, Tan onpeyse en Tan bloetstortinghe. P/. e.
Brab. I 546, Verbant tusschen Brabandt en
Ylaenderen, 1339. Alse debat, gheschil, discoort,
twist eii onpaeys gheweest hebben tusschen den
goeden lieden Tan den goeden drie steden, Ghendt,
Brugghe, Ypre,.. Schatbs, CoUatie ^b'i (1345).
Mids dat sy in Teten eü in onpaeise zyn. C. o.
Auden, 2<l« bd. 125 (1441). Hy Terhoorde deisen
onpays, die tusschen deisen tween heeren was.
Ol. t. Dixmttdb 30.
0NPAY81VELICHEIT (O— lyckheyt) , zn.
Twiêt^ krakeel, it. querdle, rixe. || Men mach
niemant gheduerende de huere Tan den huuse ofte
erfTo, dezeWe benemen, ofte doen Terhuusen,
tenware bespreek ter contrarien , ofte by authoriteyt
Tan justicie, unt causen Tan oneerbaerheit , onpay-
•iTelicheit in de ghebuerte [wy Terstaan door den
huurder Teroorzaakt] , ofte ghelycke redenen. C o.
WatervUet a. 140, KI. st. Y 504. It. C. e. Dender-
monde Yi 2.
ONPREJÜDITIENBRIEVEN (Oepene o—),
m. mT. Opene brieven van echadelooeheid , fr. lettres
patentes de non préfudiee. Bekenk. v. Br ah. reg. 138
fol. 278. Maastricht, 29 mrt 1537.
ONRAËT (Ooraedt), zn. m. 1) Belastingen, fr.
impositions, impóts. jj Yan welcker ghemeynte [nl.
gemeentegronden] oeck ghy, Dierck en Jan, ten
tyden Tan [l. dat] deraelTer ghemeynten onraet
n.
en commer gheboert is te ghelden, niet ghegouden
noch betaelt en hebt, noch tot scot oft lot gestaen
en hebt, hoe wael nochtans, in de ToerscreTen tyden
dat in der ToerscrcTen ghemeynten last, oommer
en onraet geboerde te betalen, openbaerlyck in de
kercken geboden is geweest, op eenen coer Tan z
ouder soUden, dat alle deghene, die totter Toerg.
gemeynte gerecht waren oft hen rechts Termeten,
geoomen hadden tot eenre genoemden plaetse, te
weten, opten kerkhof Tan Mierie, om te samen
te ordineren, dien onraet gemeenlijk ten minsten
last te betalen en te ghelden; tot welcken tyde
en plaetse ghy, Dierck en Jan, niet gheoomen en
syt, noch oeck den onraet mede en hebt helpen
draghen en betalen. Yav Sfilbbbck, Mierlo ii
5 (1478). En mits dien de Toirs. Tan Haren onse
beede en anderen onraet te dragen hebben mitten
selTen Tan Oistrewyck — dat zij huere Toirs.
beede eii anderen onraet, die zy te dragen soelen
hebben, onder hen en by henselTen, nae huere
heerttellingen en rycdomme moegen setten, opheffen
en bueren ... — dat oick die Toirs. Tan Haren
sullen, in den Toirs. dorpe eenen Torster hebben,
en alle lasten Tan beeden en anderen onrade, die
in onsen Toirs. lande Tan Brabant gebueren sullen . . .
op hemselTen dragen en setten sullen. Bekenk, v.
Brab. reg. 135 fol. 236, oork. t. Not. 1491 voor
het dorp Maren naby Oosterwijk in de meiery t.
*s Bosch. — Alle de goeden ten platten lande gelegen,
toebehoorende de poirteren der stadt Tan den
Bossche , en Terkreghen Toor den jaere, by deselTe,
ziiiic Ixzx, zyn en bliJTcn Try, sonder met den-
seWen platten lande te gelden in der beden, ofte
oock in eenighen anderen onraedt. C. v, '< Bosch
Tii 5. — Landsbelastingen van Bavensteiu, ir.
impositions du pags de Baienstein , impót territorioL
II Dat den lands onraet.., jaerlyckx op den ghe-
woonelycken tijt sal worden gheset; . . doch, opdat
alles richtigh gheschiede, sal gheen aeuTanck Tan
het setten Tan den nieuwen landts onraet moghen
worden ghemaeckt hetsy dat dan albeTOorens by
ghenoechsame quytinghen ghebleken worde, dat
den onraet Tan het Toorighe jaer in 't gheheel sy
Toldaen, etc. C. v. Bavenstein, oork. 14 febr. 1651
a. 12; it. a. 60; a. 13 heeft „dorps onraet.*' Zie
ook OngeU 1).
2) Gerechtelijke kosten, fr. dépens, frais de
justice. II Heeft hem doen rechten en peynden
[nl. panden] aen alles goets dat N. heeft ligghende
en merende,.. TOor twintich oarolus guldens,.,
eii Toor also Teel onraedts als daer met recht op
gaen mach,.. — Toor alsoo Teel onraets als daer
met recht op gaen mach. C. v. Orace fol. 978 ,
Formulare.
3) Bekostiging, kosten, ft. flrais. \\ Want die
goede lude Tan Diest aen deen side, eü die van
Sichgen aen dander, in ons en in onsen raet sijn
blcTen, Tan den coet en onraet, die si, aen beiden
siden, Tan rastement eii andersins nu gedaen en
leden hebben merende Tan der beden... Uitspraak
der hertogin Joanna tusschen Biest en Siehem^
25 oct. 1892.
4) Bijkomende kosten, fr. faux frais. Zie
OiTBABT 2), en Okdxbslaoeb. It. C. V. Eeuad
a. 69.
5) Ongeval, ongeluk, fr. accident, malheur. Kil.
Onraad. Damnum, ealamitas, etc. || En weert
oec, dat in der bescuddinge Toirs. enich onraet
geTiele [nl. in het afweren Tan eenen oploop Tan
Treemden], sonder Toirraet, aen [nl. zonder] arge-
list , . . En geTiele oec onraet daerin Tan quetsueren
35
274
ONR.
ONR.
en leemden of dootslach met argelist, dat nl staen
ter richtingen nae wisinge onser scepenen. C. v.
Maattricht 152 (1413); t^. 476. 477.
6) OnUtsten, fr. trouhles. \\ Omme allen onraet
en discoert, die in der atat geyallen mochte, te
Terhueden en den goeden lieden deen metten
anderen te bat in rasten en in Treden te sijne en
Toertaen te bliven , soe es overdragen , . . dat Toer-
taen nyeman,.. gheen wijf, noch gheen Trouwe,
noch jooffronwe, gedaeght noch ongedaecht, ont-
Bcaken en sal. Van Eten, Mengelingen , Vod» mm,
III 25, Het vrouwenseaken 1396.
7) Ongelegenheden j verderfelijke omstandigheden y
fr. ineonvénienit , circonstanees pernicieuteM. Kil.
Onraed. Deirimentumj perditiOf etc. || Want
wy, . • gheordineert hebben, om te Terhuedene den
onraet, die comen mochte, alsoe hij dicwijle conien
es, Tan den menichfuldighen cleedinghen en pallu-
ren , die men ghegheven heeft en Tercocht in Bra-
bant, beyde in steden en in dorpen, dat... £rab.
wetten II 721 (1404). Dat den ballinghen Tan
Ix>Tene,.. ghedoeght eü ghestaedt heeft gheweest,
dat 87 comen syn binnen den lande Tan Brabant,
alsulken onraet eü scade doende op de stat Tan
liOTene, also TorscreTen es, dairmede dat sy de
stat Tan LoTene bracht hebben in Terderfeliken
Bcaden Tan rasten en Tan neeringen. Schatbs,
Analeeies, Aead. d'arehéol. 1856 blz. 164.
ONRASTE, sn. Oorlog, fr. guerre. || Dat ghi
onsen lieTen neTe en getrouwen, den heere van
Gaesbeke, set Tan onsen weghen in sinen lande
Tan Gaesbeke, en in allen anderen sinen goiden,..
in alle der Tueghen dat hi was eer die onraste eü
dedinge opetont tusschen hem en onser stad Tan
Brussel om wilen heeren Everarts Tserclais wille.
A. Waftebs, Snvirons I 144, oork. 1388 (Oorlog
tusschen Brussel en Gaasbeek). — Van allen dingen
die toebehoeren tsheeren heerlijckheyt sal men
bedingen met sijn mannen; en daeromme derorloge
ofte onraste is en sal men niet laten recht te doene
metten mannen op hoege tyt Tan eenigen daghe.
C. leenhof v. Aarschot a. 89.
ONRECHT, OFBBCHTICH, bn. en byw. 1) Van
eeneu weg. Niet openbaar , fr. {d'un chemih) non
pnbliCf privé. || Niemandt en sal onrechte paden
gaen, rijden oft Taren, alwaer hij egheenen wech
en heeft, uytghenomen den oughst, als den thien-
denwaghen rijdt. C. v, MoU, Keuren 1596/1631 a.
21. Onrechtege wegen. O. v. Aalst 388.
2) Yan maten en gewichten. Ongerecht, onrecht-
vaardig ^ fr. {des pmds et mesures) injustes. Kil.
Onrecht. Non rectusr iniquus, || Daer men onder
yemant beTindt onrechte mate oft ghewichte, die
Terbeurt Toor elc een pondt Brabants . . ; en die
met onrechte mate oft gewichte goet Terkochte,
Terbeurt sijnen duym. C. e. Mechelen II 15 ; Nannius:
iniquae.
Onrecht treden. In zake Tan oonrrede. Val-
êchelijk te werk gaan ? Vrede breken (?), fr {en
mattere de paix d'hoirs) user de faussetê; rompre
trève{?), II Soe wie dat weyghert eenen Trede te
gheTen als hem dien gheheyscht wordt, of is derd-
werf onrecht ghetreden, die sal den eersten wey-
gheren daema gbebreuckt hebben ses pont, en den
anderen weygheren twelf pondt, etc. Landcharter
V. Megen, Dwkbier^ 1432 a. 9.
ONRECHT, zn. o. In de rechtspleging. Ongelijk,
fr. {dans la procédure) tori. \\ Al dien oost soude
Slden deghene die in d'onrecht Tonden worde,
er 't gheTiele tusschen twee partien. Schateb,
AnalêcteSf Aoad. d'arehéol, 1856 blz. 496.
ONRECHTELIJCK, bn. en b\jw. In de rechts-
pleging. Niet gerechtigd: tonder {er toe) gerechtigd
te zijrit fr. (dans la procédure) non autorisé, sans
(fé) étre autorité. || Van den onreohtelijcke woerden
Tan alle omstanders teu rechtwert. Oft oeck iroandt
Tan den omstanders, Trouwe oft man, TOor der
Tierschaeren oft den recht, daer schoutent, rent-
meester en scepenen te recht zaeten, oft elck int
z\jne, onrechtelijck spreken, hetzij ontamelycke
woerden, oft anders oeck den recht egheen gehoeren
en geTen,.. C. v, T\imhout, Stijl 64.
Onrechtveerdich goet. Zie Blint goet I
258. Gelijk men in de testamenten in het bisdom
Luik eenige stuiTers ten Toordeele Tan de Sint-
Lambertuskerk Terroaakte, bestond ook, zooals wy
het aanstipten, het gebruik, in het bisdom Kame-
ryk, eenen penning aan Ons-LieTe-Y rouwekerk Tan
Kameryk toe te bedoelen. || Totter fabrieken Tan
onsse LieTe Vrouwe Tan Cameryck, een yegelyck
eens twee stuyTers, oft sy eenich onrechtTeerdieh
goet hadden, daer sy niet alT en weten. Acad.
d'arehéol, 18^6, blz. 184, testament t. Jan Tan
Orshagen en zyne echtgenoote Margareta Lemmens
11 jan. 1505. — Item, beset en maect noch deselTC
testatrice onser raoederkercke Tan Cameryck eenen
stuyTor eens, oft sy enich onrechtTeenlich goet
hadde, dat sy niet en wiste. Ib, 187, test, Eiisa-
beth WitTens (1514) It. blz. 190.
ONREDE, zn. Onredelijkheid, onbUlijkheid, fr.
déraison, injutiice. \\ Om de redene dat die Tan
Curtrike in dese saken gheabuseert hebben on wet-
telike en onredenlike, contrarie onser heerlicheit
en jeghen ghemeene lantrecht, . . daerin sy groote-
like mesdaen hebben jeghen ons, en bi denwelken
wij hemlieden wel naerre torden mochten, updat
ons gheliefde, Tan denwelken abuse, onwette en
onredene de kennesse en correctie ons toebehoort,..
de Potteb, Kortrijk 1 335 (1372). It, Ol. ▼. Dix-
MÜDB 66.
ONREDELIJCK, bn. 1) Onrechtvaardig, fr.
injuste. Onredelijok goet. Vervalsehte, dus
onrechtvaardige waar, fr. denrée falsifiée, done
injuste. Kil. Onredenlick. Iniqums , injustus.
II Want men Temeempt en boTonden heeft, dat
sommige persoonen, hetzij Tan buijten oft Tan
binnen, met onredelijcken goede omme gaen, dwelck
eensdeels goTalst en geargert is, tsy Tan sofferaene,
peperpoeder en andere speciën en dingen der cre-
meryen aengaeude, als oock Tan Tigen en rozijnen,
die dicwils gemegckt [gemengt] en onderschoten
zijn, binnen quader dan buyten. Oork, 3 juli 1548,
kaart v, het Oremer s- ambacht te Diest a. 7.
2) Van stank. Merkelijk, groot, fr. {d'une puan-
teur) grande, oonsidérable, notable, || Soe wie op
sijne erfTO eenige koeystallen , peertstallen , oft koten
Tan Terckens , konynen , duyTen , gansen, hoenderen
en Tan andere diergelycke beesten oft goTOghelte
heeft oft wilt maken, sal de Tuyligheydt, meet elk
pisseyne derseWer soo moeten afleyden en af doen
dalen, dat sijn gebueren geenen onredelycken stanck
daerTan en comen te lyden. O. v. Brussel, Stat,
1657, Servit, a. 79. Christyn: ui vidm iude nou
patiautur fastorem notabilem, It, C, v. Loven, ServU,
k. 70.
3)OnredeIijokewandelinge. Ongeoorloofde
minnenhandel, fr. eonversation ehamelle, ülieite, By
Schiller u. Lübbe heeft onredeHtk ook de bet Tan
ungehörig, ungeziemend, enormis. Sommigen onzer
Fransche geschiedschryTcrs hebben in „onredelijck"
eene druk- of schryffout gezien Toor ^onzedelyok*',
en, het w. |,wandelinge'' niet beter Terstaande, de
ONR,
ONR.
275
uitdrakking yertaald door promenttdes dSratsonnet-
hUtU) J. F. Willema drukte ook „onzedelijck*' in
zgn Hiêioriêch onderzoek 193. || {Litem) eubortam
de eo, quod iidem aeultetuty burffimoffiefriy scahini,
comeulet et U^latoreg ceriat midieretf que cvim
eacerdoiibue eamit eommercium halmerunt, seu cum
eiê eoihabitarunt roHone camalie eommercii seu eoha-
biiaiionis kujusmodi , quod geu quam mtlqato vocabulo
onredelijcke wandelinghe appelarunt. C. v. Bm^ge^
II 63 (1520). Dat. als Jaoop van Bemhem in
tiden verleden ghebannen was ute onsen lande van
Ylaendren, bi onse Wet van Brugghe, iii jaer,
▼an onredeliker wandelinghe , . . db Pottsb , Petit
eart. 47 (13B0). Gille Tan Curteghem, van onrede-
lioker wandelinghe, 1 jaer [nl. gebannen]. Martien
de Lathaadere, van onredelicker wandelinghe, 1
jaer. Auden, meng. I 246, Deurgttende waerhede 1443.
Yersochten en begheerden an ecepenen.., dat de
▼rouwen van levene, sittende en woenende ontrent
de voorn, keerke [nl. van senter Niolaus],.. rumen
en vertrecken souden, en dat omme de groete
onredelijke wandelinghe, ruutheden, enz. die daer
ghescieden b\j daghe en bij nachte. db Pottbb,
Oent III 384 (1465). Van onredelicke wandelinghe,
bij nachte, Ti 1. par. Van denzelTen, bij daghe iy
1. par. C. Prooetdif. v. Brugge 1 354. Zoe brocht
er in [nl. de graTÏn in de stad Iperen] zes per-
sonen, maer waren «He daema ghebannen Tan
onreideliker wandelinghe. Ol. t. Dixxüdb 138.
It. C. V. Nieuvliei, kl. st. III 406. C. o. Arden-
burg, kl. st. I 208.
4) Onzedig j fr. déshonnête^ immoral. \\ Bespreo
wesende, dat de vors. Gillis nooh zijn wijf, gheen
butendienlinghen houden zullen, noch gheen onre-
delio gheselscip, daeromme dat zij zouden moeten
laten ten heleghen sacramente te gane. Fb. db
POTTKB, Qeni, Badstoven III 349 (1460).
5) Onbehoorlyk^ ten onrechte, fr. indüment, injuS'
iement, è tori, \\ Insghelycx waren gheordineert
zekere notable persoenen, die ter audiëntie saten,
up den onderlicken [nl. onredelicken] ontfano [nl.
toelating, aanueniing] die ghedaen hadde gheiyn
in de weverie en Tolderie, Tan persoonen daerin
onbehoorlic gheTrydt. Schatbs, Collatie 43; it. 44.
ONBEINLIJCK (Onreynlio), bn. 1) Verlagend,
verachtelijk, onteerend ^ it. avUissant, déshonorant.
II Men sal het leen niet uutgheTen met onredelicken
condicien. Eest dat de heer int uutgheTen stelt
eenighe onrejnlijcke ofte sonderlinge condicien,
ghelijck zgn maeckelaer, stOTen oft bordeelen te
houden, ofte dierghel\jcke Wiblakt, Leenrecht ^l.
2) Vuil, fr. sale. || Dat niement.., in iemens
bomeputte Tuylnesse en doe, noch daerin en wassche
onreynlic dino, cleederen noch anders, db Pb. en
Bb. XXVI. Bupelmonde 91.
ONUIBËL (Onrybel), bn. 1) Onribele saken.
Zware misdacpi, fr. énorme méfait. || Waert oeo
dat enich gheselle Tan onrjbelen saken uter gulden
wert, dat die persoen nemmermeer in de gulde
comen en mach. A. Wjlütbbs, Sermens (1412)
7 § 14.
2) Onribele wandelinge. Wy Termoeden,
dat door deze uitdrukking, in de Tolgende aan-
haling bedoeld wordt de misdaad of zonde tegen
naiuuTf f,de vuijle faicten\ het crimen pessimum
Tan Damhoudere, nr. ,^ vüain et énorme crime et
péché contre nature." \\ üp den woensdach, dinghe-
dach, waren ghebannen Teerthien persoonen, elo
zes jaer, Tan onorborlic in de steide te zine [Tgl.
Ofktt] , eü zes Tan onrybele wandelinghe Ol. t.
DlXXüDB 121. Ygl. OhBBDELIJCKB WAITDBLIKQHB.
ONRIBELIKE, bijw. Schrikkdijk, uitermate y
fr. terriblement. || Do conine Philips, dit Terne-
mende, dat de graTe Owy in Paris was, wierdt
onribelike ontsteken roet gramscepen, hg enwildese
[nl. den graaf met zijn geTolg] noch zien ooch
hoeren. Jak y. Dixmttdb 156.
ONRIESTE (Onruste.3), zn. t. Beroerten, ft.
troubles. \\ Niemant ne sal hem TerTOorderen
Tolcke te leedene omme Tergaderinghe te makene
daer eeneghe onrieste ofte ghesoil of comt. C. o*
'tProoMsche l 286 a. 45.
0NRÜ8TELIJCK (O— lic), bn. Onrustig, woe-
lig, oproerig, tunstmakend, fr. turbulent , qui sème
la discorde. || Daer zijn noch andre bannen unt
den lande Tan Aelst , Tan iii jaeren , olb Tan eenen
jare uut den scependomme, ghelyc onrustelio te
wesene in de gnebuerte, warringhe te makene
tusschen man en wfjf. C. v. Aalst 450 (XY E.).
ONSCHOTBAER, bn. Vrij van belastingen, van
schot en lot, fr. exempt dHmpositions. || Sullen die
seWe clergie , . . Toordaen als nu , emmermeer en
altyt los, Trye en ontschutbaer [l. onschotbaer] en
onghemoeyt blyTen, en sy en heure goederen
OTeral binnen onsen lande Tan Brabant, Tan allen
ondersaten , schattinghen , settinghen , beden en
penninghen, corweyen, enz. PI. v. Brab. II 7
(1479).
ONSCHOÜT, Limb. Onscholt (Onsohoudt,
onschouwt, ontschout, ontschouwt, onscout, onscult,
ontschult, ontschuld, onscholt, onsohult, zn. t. 1)
Rechtvaardiging, verschooning, fr. justiflcation ,
excuse. Kil. Onscboud. j. onsohuldt. || Item,
aldus wyst men die onscout. Jan sal opleggen en
sweren : soe wes hem Jan tg t, dat hy des onsculdich
is. Soe hem God help en die heyligen. Charterb,
V. 's Bosch fol. 50 T^ Zie ook Oflboobk. — De
feyten Tan belastingen OTergegheTen zijnde, sal de
teghenpartge , ten eersten rechtsdaghe daernae, in
geschrifte moghen OTerbrenghen de redenen en
middelen dienende ter ontschult oft saWatien Tan
den belasten ghetuyghen. C, v. Santhoven, StyH
1557 a. 155. •— Onscout doen. Zich rechtvaar'
digen, fr. se diseulper. || Soude een man zyn
onscout doen seTende meer, nae der stadt recht,
die moeste hebben tot hem yi manspersoenen ,
aen elcke haut iii , nijt bannich, noch bastart,
Tan goeder fiamen, etc. Piot, Cart. II 571,
Keuren v Sint- Truiden XYi E. It. C. v. Turnhout,
Stijl a. 16 onschouwt doen; C. v. Serentals ii 9
onschoudt doen. — Quame yemend omme onscult
te doene, zo zouden de claghers moeten noemen
stede, plaetse en tyt, hoe, waer en wanneer *t
fait ghcTiel; en niemend en mach Toor andren oft
bi procuratien onscult doen; en hieranne doet men
kercgheboden , ten fine dat elc te zijnre onscult
coramen mochte. C. v. Aalst 500 (1487). —
Onschouwt gcTen. Onbeslist verzenden, fr.
renvo^er dos è dos {}). \\ Yan alle opbouwen aen
den heijligen gheeft men onschouwt eedt tegen
eedt , behalTen tegens schepenen-brieTen , obligatien
Tan wijn, bier en broot. C. v. Herentals ii 33. —
Totter onscout comen. Ter verontschuldiging,
ter verrechtvac^diging komen , fr. venir se justifler.
II Wert dat sake, dat yemant Treemdere bynnen
Dyest yet mesdade en totter onscout comen mocht,
in den yersten sal hg sweren dat hy ellendich is.
K. V. Diest 1228 a. 4; Lat. tekst ad excusationem
venir e. Waert zo, dat yemend in zulcken faiten
beleyt ware, dies onsculdich ware, die zoude
moghen t'synre onscult commen up de daghen Tan
den besitte. C. v. Aalst 500 (1487). — Onscout
276
ONS.
ONS.
nemen. Zioh mtmAomm, h. «'«awMtff. |1 Soe en
hadde nochtftn die schoutet dat negheenMins willen
doen, ontschout nemende metten wethoaderen Tan
der stadt van Dyest, en seggende dat zij dat alaoe
niet en wouden gedoegen. Piot, Cart. II 296
(1450). — Op sijn onscholt staen. Zijne
ontchuld moeien bewijzen, ft, devoir prouver ta
non-eulpabilité. || Die werde oft werdynnen sullen
honnen gesten kundigen [nl. dat zij geen wapens
dragen mogen], op die pene Tan enen rinsgolden,
oft op hon onscholt stain. K, v. JBdstelt 11 deo.
1500 a. 24. — Onschnlt toogen. Zijne onsehuid
bewijzen^ ir. prouver sa non-eulpalnlité ^ qu'on n^est
pas fauiif. \\ Waert, dat eenighe guldebroeders
niet en quamen met efi onder syne banniere , . .
dat waere ... ap de boete . . ; het ne waere , dat
hy redelicke onscholt tooghen conste. Acad, d'arekM.
1856 blz. 282, Legwerleers ie Audenaarde (1500).
2) Set niet versehnldigde ^ ir. oe qui n*est pas di.
II Wanneer eenen rentgcTcr dertig jaaren agter-
Tolgende eenige renten heeft betaalt, alsdan en
word hy niet ontfangen tot bewys Tan erreur of
ontschuld. C. gr. Loon III 504, Beckheim.
0N8CH0UWELIJCK, bn. OnsehmoeUjh, onver-
mijdbaar^ fr. inévitable. \\ Opdat deee ordinantie te
Toloomelijcker mach onderhouden worden, sonder
dat iemant die sal moghen breken ondert decxele
Tan ODBchouweiycken noot. JPl. e. Brab. 1 60,
z. d.; it. III 156 (1633).
ONSCHULDELIJCK , bijw. Zonder iet sehmUig
ie weten, ten onrechte, ft. sans rien devoir^
ind4ment. \\ Dat alsulke betalinge by erreur of
onschuldelyck syn gedaan. C. gr. Loon II 504,
Seekhnm.
ONSCHULDENIS (Onsculdenesse), zn. t.
Onschuld^ fr. innocenoe, non-culpabilité. \\ Hi bit
den here dat hi doe horen sino orconden, waer
dat hi was up de tijt dat tfait ghoTiel, omme te
toghene sine onsculdenesse. 17 af. db Pauw,
tBesoneh 22 (1306).
ONSEDICHEIT, zn. t. Oneerbiedigheid, ft.
irréoérence. Kil. Onsedigh. j. onghesedieh. Immo-
desiia. \\ Oft geTiele, dat enege borger of ander
in onser stat Tan Tricht hen mesgrepen of mes-
deden met eneger onsedicheit, tegen ons, onse
heerlickheit en tegen ons stat en burgeren Tan
Tricht. C. V. Maastricht, 141 (1413); it. 477.
ONSICHLIJCK (O— lick), bn. Oneichf^h,
onzichtbaar f verborgen, ft. invisible, oaehé. \\ So
wat manne die panser, gesticde wamusen, off
anderen onsichliok waepenen dreigt. K. v. Hasselt,
11 dec. 1500 a. 25.
ONSIEGEL W ABICH (Onz— ), bn. LakenweTerQ.
(Niet zegelwaairdig). Van een laken *t welk de ver*
eischte hoedanigheden niet aanbiedt, om van den
zegel der goedkeuring voorzien te worden, fr. {draperie)
se dit d*un drap qui ne presente pas les qualités
requises pour être pourvu du sotau approbatif,
II Oft yemant in der stat Tuersch. oft eygen laken
maecte, die onziegelwarich waren, dats te wetene
Tan tweederhande oft dryderhande garen, oft droeme
onder weTel gesooten, en dat ten ziegel brechte,
om dat te Tercoopen, die sulde Terbueren dat
laken. K. lagenqUde HasseU 1 juni 1433 a. 38.
ONSIENICH, bn. Onzichtbaar, verborgen, fr.
invisible, eaché. || Men Terstaet, dat hy [nl. een
dootslager] 't toocht bij acten Tan buijten zynen
willen, als hij wandelt met wapenen, oft lagen
lecht, oft yemant besprinckt met onsienige stooken,
slaende ofi quetsende. Wislakt, Braet. crim. 93.
0N8P0ËDEN. Zie Oktspobkxv.
ONSPBEKELIJGK, bn. OmmiMprékd^ groot,
fr. itulioiblement grand. \\ Om te Tersien op de
menighTuIdige klachten aen onsen Bade Tan
Brabant gedaen, midtsgaeders op de gebreken,
inoouTenienten en abuysen gcTallen in de Toorsz.
riTiere [nL de Zenne] , . . al ter onsprekelycker
schaden Tan de meulens daerop staende, en Tan
de bempden en leege landen daerop en aen gelegen.
Mabtinbz 109 (1596).
0N8TADE (Ontstade) zn. t. Nadeel, ft. pr(;u^
dice. Kil. Onstaede. Ineommodum , damnum , , .
Onstaede doen. Obesse. || Soe wie poertere es
te Walera, dien en mach nieman bedraghen dan
poerters, dat hem ons rade [/. onstade] doen sal.
K. V. Waalhem 1365 a. 15. £n en weere die partie
in der stadt nijt , zoe zal men dit in Treden setten ,
en deese Trede en sal hun geen onscade [L onstade]
doen aen dat Terzeeckemisse ie setten oft te doen.
K. V. Sint-TVuiden- 1366 a. 66. Kennen Toort en
lijden, dat sij ons den Toorgenoemden getrouwen
dienst gedaen en bewyst hebben Tan gratiën en
Tan engheenen rechte, en geloTen hen, in goide
trouwe, dat hen dat nimmermeer, ten gheenen
tide, onstade off mindemisse doen sal Tan hoeren
rechten, enz. Oork. hertogin Joanna voor Dieet
18 noT. 1308. Sullen de reohteren, Tan heurs
ampts en officienwegen, Tuegen t'gene des [ter ï]
eenre oft ter andere zyden, nuyten gesoreTen
rechten en d*beleijt Tan der saecken ter staden
oft ter ontstaden oomen mach. C. v. Santhoven,
Stijl 1557 a. 153, blz. 436. It. BI. v. Brab. 1 182
(1355); Piot, Cart. II 10 juni 1417 blz. 510.
0N8TANTICH, bn Onstandvastig, wankd, ft.
inconstantf changeant. Kil. heeft onstantaftigh.
j. onghestaedigh. Ineonsians. || Soe wije dit criesme
oft misdaet [nl. t. stellionaat] committeert, die is
Tariabei en ouTast in zijnder spraken, enonstantieh
in zynder meyningen eü hertten. V. d. Tay. 90.
0N8TE (ünste), zn. t. Gunst, jonst, fr. faveur.
II Om die grote onste en Tryenscap dia wy dragen
tot onsen lieTen lieden. Brab. geesten l 702 (1302). —
In eene oork. t. 1348 staat: „omme die mine [L
minne] en die goede gunste**, en Terder: „met
goeder gunsten"; ib. fol. 105 t^. Om der groeter
onsten, die wij tot hoer draghen. Ib. reg. 135 fol.
154 T<> (1358, Lier). Jan, .. hertoge Tan Lothrin-
gen , . . dat wy , omme die mine [l. minne] en
omme die unste die wy dragen en hebben tonsen
lieven lieden Tan onse stad Tan LoeTenen, en omme
den menichfuldigen dienst die sij en heure Torderen
ons en onse Torderen . . . dycke gedaen hebben mit
groeten unsten... Bekenk. v. Brab. reg. 131 fol. 106
(1327).
ONSTELIJCK (O-lik), bn. Minzaam, welwU-
lend, fr. graeieux, bienveillant. || Want si onadicke
gheholpen hebben eii goeden onsteleken dienst ghe*
daen hebben. Oork. heer v. Diesi, 20 febr. 1328.
Want onse goede Triende, onse soepenen, raidt,
etc. . . enen onsteliken getrouwen dienst Tan gelde
bewijst en gedaen hebben. It. 23 dec. 1381. It.
Brab. geesten I 144; II 575.
ONSTICH, bn. Gunstig, fr. favorabU. \\ Off
anders yemant woerde Tonden mesdedich , off scul*
dich, of Tan dirre misdaet wetende, partyelic off
den mesdader onstich dan te ryohs, als hi sine
goetduncken getoent heeft mitten monde, sal hi Tan
den rade gaen , sonder swaerheit , tot diere tyt dat
Tan dien fait, daer hi mesdadich aff were, of par-
tie maeode, of den mesdader onste dioege. Piot,
Qart. IT 170 (18 noT. 1404 a. 5).
0N8TICHEIT (Onstechbeid) , zn. t. Gemfftu-
ONS.
ONT.
277
Md f fr. affêctum. \\ Omme de onstecheit en ghe-
troawe dienste die onse liede van onsen lande
alletoes hebben gbedaen, onsen Torderen en ons.
Piot, Enquête 1834 bh. 6.
ONSTICHTICHEIT (0-heyt), «n. y, JEr^emU,
fr. tcamdalê, || Item, en sullen die susten nyet
mueghen dansen, ofte werlicke ghenuuchte han-
teren in de presentie van de luyden Tan buuten,
midts dat daeruut veel quaet spruut en groote
onstiohticheyt. Fh. ds Pottxb, Kortrijk II 426,
repl, Onter- Vrouwen kospiitaal b oct. 1553.
0N8TBAFF1NG, sn. ▼. Straf ehosheid , fr.
impunité. || Selfs uytdien d'eere van justitie daer-
door wordt Tercort tot achterdeel eü Terdruckinghe
Tan de arme gbemeynte, daerop daeghelijckx is
▼alleode den last van de onstraffinge oft ooghluyok-
ingbe van de schattinghen. PL v. JBrab. 1 522,
'oork. op Hverkoopen van de offiden 2 mei 1626.
ONSUIYËR (OnzuYer), bn. Yan beesten. Ziek^
fr, malade, )| Dat nyemant in den vleyschuyse
yerooupen en sall Tleysch van gey ten , Tan soeghen ,
Tan gardechtigeu yerkenne, off andere ontydiger,
onsuTer beesten, in wat manieren dat dat were,
off die gecocht weren in plaetsen dair postilencie
Tan beesten were. K. v. Tongeren 27 juli 1469 a. 18.
ONTACKËREN, bn. Al ploegend een deel van
iem» land afnemen^ fr. diminuer la terre de qt, en
labourant, \\ Ofte hy niemant en weet die der goede
lieden lant ontpaelt ofte ontackert. C v. Auden,
2d« d. 447 (1626).
ONTAMELIJCK (Onthemelick) , bn. 1) Van
wapens. Verboden^ it. {d^armea) prohihéea. Schiller
u. Lubben üntemich illieitut. || Die ontaraelike
en TerloTene wapene, dat es te wetene, een yseren
priem of tortois collien [l. col Te] binnen den dorpe
draghet. K, v, ter Piete 1265 a. 34; Lat. tekst
arma irraHonabilia.
2) Van eeden en misdaden. Afschuwelijk, fr.
{de êermente et crimes) abominables. || Dat niet
belet noch benomen , meer onthemelijoker dootslage ,
mencselen, moortbrande, fortsen, transeneringen
en andere quader , OTerdadiger wercken geTallen en
geschiet zijn. — Ordinancien . . dairmede , alsoe zg
hopen, dese Toirs. quade, OTerdadige, onsedige en
onthemelicke wercken waergelijckelic selen eü mogen
Terhuedt en belet worden. Èekenk. v. Brab. reg.
135 fol. 52, oork. 25 mei 1414, Brussel, So wat
man blaspheime ind ontemelike eyde doet. K, v.
Tongeren 1469 a. 37.
ONTBEIDEN (Ombeyden), bw. Afwachten, fr.
aitendre. || Eenen geTangeuen dief sal men leden
ter Tirscaren, en daer sal hi ontbeiden tvonnesse
Tan scepenen. K. v. ter Piete 1265 a. 31. Deconino
Tan Vrankerike Terhorende de toecomste van den
keysere Otto, hy hadde gheerne ghedeyst, maer
de graTe yan Ansara zeyde dat zy bliven zouden
ter Brugghe Tsn BoTines , en ombeyden den keysere.
Jan t. Dixhudb 134; it. 195; en 267 ontbeyden.
ONTBEÏDEKE ( Ontbeydere) . zn. m. ( Verbeider)
vermoedelijke troonopvolger^ it. prétendant, aspirant
è un trine, \\ Philips, hertoghe van Borgoengen,
tsconincx filius Jans van Yrankeryke, omdat hy
hadde Lodewycx Yan Malen eeneghe dochter, die
zin wyf was , hy wart grave van Ylaenderen , . .
ontbeydere hertoghe Tan Brabant eü Lothryke.
JjLV T. DiXMUDB 276; ii, 283.
ONTBELEENINGE, zn. t. Lossing of kw^Hng
eener heleening, fr. dégagemeut ou remboursement
d^une engagère. \\ Dat ingcTalle Tan ontbeleeninge
oft qnytinge, deseWe sal moeten geschieden mette
Tolle iommeTan de beleeninge. Mabtinxz 269 (1650).
ONTBEREN (Ontbeeren, omberen, ombaeren),
bw. met den gen. 1) Zich onthouden, z, wachie»
van, fr. s^abstenir^ se garder de. \\ Om dieswiUe
dat alsulc abuus, on wet en onredene zyn ieghen
ghemeene lantrecht Tan onsen lande Tan Ylaen-
deren , . . so ordineren wy en Terbieden dien Tan
Curtrike . . . dat zijs Tordan ombaeren en nemmer-
meer ne doen. Fb. ob Pottsb, ITor^rtjJt 335 (1372).
2) Niet doen, laten; weigeren te doen, fr. ne pas
faire f refuser de faire. \\ En dit zal die bmqgh-
meyster doen dinghen al wils die baelin omberen.
O. V. Ardenburg, Vêritês gén. a 72, kl. si. I 230.
Als dit Tolc dit sach, so dachte hemlieden dat
ghinc jeghen hemlieden, en hadden gherne ghesien
dat zys ontboren hadden [nl, Tersterkingen op te
richten]. Ol. y. Dixmxtde 53.
ONTBIDDEN (Onbidden), bw. 1) Afbidden ,
door hidden zich vrij maken van eene verplichting,
fr. s'aff'ranchir d'une oUigation en priant. Grimm
(Mbbitten, preeibus avertere. || Dincket den coninc,
deken en proTiserers, dat hij weerdich es te oom-
mene int gulde Tan den groeten heere sent Sebas-
tiane, zo sal hi ghoTen xviii s. p. als guldeghelt;
en dit en mach niemant ontbidden. Fb. DB Pottbb,
Oent IV 587, xit B.
2) Door bidden verkrijgen wat een ander toekomt,
tem. onderkruipen, fr. obtenir en priant cequirevieni
a autrui, supplanter qn.{}) || BoTen alle dese boeten
becraghede [l. beclaghede] hem enich giuldebroeder
Tan onghelike , dat men hem dade, Tan sine werken
tonbiddene of te onsmekene, of Tan andren zaken,
dat siis staen ter corexcie Tan den ghemene ghe-
selscepe. R. der Rijke pijnders te Brugge 1291 a. 49.
ONTBIEDEN (Ombieden), bw. 1) Oroetenis
bieden, fr. (salutations) présenter. || Wi, broeder
Heinric, comendere Tan den Diexschen huse Tan
Macheline, ombieden alle dengheenen die dese
letteren zien en hoeren saluw in Onsen Heere.
Oork, 17 oct. 1282. Allen denghenen die dese
letteren sien och te horen selen, ontbieden die sce-
penen Tan Perke hare salut, en die wareit te
bekinnene. Charters v. Terkameren, bundel 60,
JSlewijt, 28 juni 1293. Ontbieden groete en minne
in Onsen Hiere, metter kennissen Tan der wareit.
Oork. 11 juni 1295, Puers. Alle deghene die dese
letteren selen sien ofte horen lesen grueten wi,
scepenen Tan Niele en Tan Scelle, en ombieden
hen saluut met kennissen Tan der wareit. Charters
abdij Bozendaal, doos 1 (1316).
2) Scemp ontbieden. Beschimpen, fr. insulter,
II Aldus so laghen zy eene langhe tyd deen jeghen
den andren, en ontboden deen den andren dickent
scemp. Ol. T. Dixmudb 30.
ONTBINDEN, bw. Yan eene schuld. Ontlasten,
fr. d^grever, décharger. \\ Dan soude dit seWe goed
ontbonden sijn Tan den Tors. 9 scell. ouden gr.
torn. tsjaers Mbbtbvb en Tobfs III 519 (1345;.
ONTBLADEN, bw. Landbouw. Bebouwen, fr.
eultiver, défructuer. \\ Ontblaat iemand enig par-
cheel of quantiteit Tan lande dat uijt den pagt is,
zonder Toorwaarde. C. v. Nieuvliet a. 78, kl. si,
III 432.
ONTBLADER, zn. m. Bebouwer, pachter, fr.
fermier (défruetuateur). \\ Wolcke proceduren Tan
pandynghe, ter inninghe Tan de gheheesohte achter-
stellen Tan renten, gheschieden moghen , tzy op den
pachter ofte ontblader , ofte op den grondenare. C. v.
*t Vrije a. 97. It. PI. v. VI. IX 633. It. C. v.
Nieuvliet a. 77. 78. kl. si. III 432.
ONTBLADINGE, zn. t. Bebouwii^, fr. exploi-
tatiom, défructuatum, \\ Daarom sal men in eijaobe
278
ONT,
ONT.
Tan ontbladinge Tan lande of pagte Tan lande, by
den gemete rerhuirt of Terpagt , . . specificeren de
grootte en plaatse. C. v. Nieuvliei a. 77, kL si.
III 432.
ONTBLOOT, zn. m. Landbouw. Oogêting, ft.
réeolte, \\ Naer den eersten ontbloot sal men prjsen
de twee derden Tan de weerde Tan het kalek-
assehen, marie en diergelijcke Tetten; naer den
tweeden ontbloot totter helft. I^aer den derden
ontbloot een derde. En naer den Tierden ontbloot
en sal geene naenrette gepresen worden. PI. v. VI,
X 406, r^l. Kortrijk b juli 1703 a. 32. Den pacht
Tan den ontbloot der meirsschen. Ib. 448. It. C. v.
Auden. 2<ie d., regl. 12 aug. 1767 a. 4. 5.
ONTBLOOTËN, bw. Bebouwen, gebruiken, fr.
culHver, oceuper, défructuer. \\ En syn... gehauden
te dooghen en betaelen alle oncosten van denzeWen
laetsten jaere, Toor zooTele landts als zy ontblooten.
C. V, Aalst xiT 12.
ONTBLOOTER, zn. m. Behouwer, gebruiker,
pachter, fr. occupant , fermier , défruetuatewr . \\ Nie-
mandt, 'tzy ontblootere ofte thiendenare en magh
Terthienden TOor sonnen opganck, noch naer den
sonnen onderganck. C. o. BeÜe xxxii 3; it. 5.
Men Termach de poinctinghen , zettinghen en stel-
linghen te Terhaelen en innen op den proprietaris
ofte ontblootere, ter optie Tan den zetter. C. o.
Vewme, xxxiii 20; it. xxxy 4. It. C. v. Sant-
hoven a. 62.
ONTBOKGEN, bn. Een eenigszins duister woord.
Wy kunnen er niets anders door verstaan dan geld
ontleenen, het enkele borgen, op crediet nemen,
namelyk zonder reële borgstelling. || En die ghene,
die in den ToirscreTen daghen besculdicht Tonden
werden, en hen Toir den amman on scepenen met
openbare waerheit en bescede des niet Terantwoirden
en oonnen, soe dat den scepenen genouch dinct,
eest Tan scoude die zi ontborcht hebben, soe sal
die amman dengheneUf die die scout sculdich es,
Bonder Tertrec dairtoe dwinghen metten gerechte,
dat hi met ghereden ghelde oft met panden, dio
goet genoech sijn, denghenen genoech doe dien
hijt ontborcht heeft , . . En waert dat degliene des
goeds niet en hadde, die die scout sculdich ware,
en beTonden ware dat hi gecostumeert ware den
lieden thare tonborghene souder betalen , . . [Men
bedenke nog hierbg , dat in 't begin Tan het TOor-
handige item gemeld wordt Tan „menegherande
onnutte personen . . , die met menegherande onnut-
ten, oneersamen en onproflteliken dinghen en saken
ommegaen, someghe met loesheiden den lieden
thare af brengliende , des zi nae niet betalen en
willen oft oic betalen en connen*'.] Belg. mue. X
110—1 12, Oude stadtregten van Brueeel 1368—1386.
0NTB0U8EN, bw. Betalen, uitgeven, fr. débow-
ter, payer. \\ Oft eymant, by Tercoop oft deylinge
syns goets OTer die hellicht bedroegen werdt, hy
en syn erfigenamen sullen altyd dat mogen lossen
met sullige penningen daerToor ontborst. C. gr.
Loon I 8. Mi ds die copers restituerende hon
onborsdo penningen. 206. Voor den coop des Toors.
huys en erff is ontborst twee hondert gul. bb
[Brabants] eens. 237. Voor 't ghene sy aen denselTen
clagher ontborst ofte Terleght hebben. C. v. Loven
IT 6.
ONTBREKEN, ow. Ontloopen, ontvluchten, fr.
9*ivader, éohapper. || Van Jan Karrebeke, meyere
te Baerzele, omme dat hij niet en quam te hulpen
den meyere Tan Bortbuur, diene hadde onboden,
want hy eenen man hadde gheyaen, die hem ont-
brac ; waerof dattene de bailliu calengierde . .
Beken, baljuwschap Oent 1372, rol 1724. Eest dst
een hont geleijdt wordt Tan iemende, en hy dijen
hout nget gehouden en can, mair ontbrect hem
en gaet loopen, en doet eenen anderen acade aen
zgn beesten.., diegeene dyen niet wel gehouden
en heeft sal in der soaden gehouden zyn en nijet
de heere. Y. d. Tat. 88. It. C. v. Aalst 282.
ONTBÜIDELEN (O— uy— ). bw. Penningen.
Betalen, uitgeven, fr. payer, débourser. \\ Ghoederen
daer penningen TOer ontbuydelt woerden syn be-
Bchudbaer. Q. gr. Loon I 148. Ontbuydelt en ont-
fangen. Ib. II 476.
ONTDAEN, bn. Van geene waarde, fr. nul,
sans valeur. || Amba«^ht, dat bi hem seWen eenegbe
kore maect , . . sonder weten en orlof des schout-
heten en der scepenen, Terboert xl s. En datter
ghemaect es sal ontdaan syn. Kb. v. Antw. 20.
Zie Oktdoen.
ONTDECKINGE. Zie Ondebboick.
ONTDEELEN, bw. In de deeling Tan een sterf-
huis. Ontnemen (qfdeelen), fr. (dans U partage
d^une mortuaire) óter , dêpossSder, \\ Man en wyf
tsaemen in huwelic zynde, coepende lyfrenten,
die stellende by de brief?en thnerlieder beede
lyfre en lanoxtleTende Tan hemlieden gheheel
behaudende, zulcke renten blyTen ooc en Tolghen
den lancxtleTonde Tan dezeWen man ofte wyf,
zonder by den hoirs ofte kinderen hemlieden die
te ontdeelene. C. v. Auden. cah. prim. ly 10; ri
37 ; it. ehdteüenie XX 19.
ONTDEGEN (O— ee— ), bn. Berooid, arm, fr.
ptsuvre. II Daar den helder soo ontdeegen is, dat
hy geene peerden, koeyen of ander bestialen ofte
gereyde goederen en heeft, den heere soekt zynen
keure aen dengeenen die het pand gebruyken zaL
C. gr. Loon II 455, Beckheim xlyiii 6.
ONTDIENEN, bw. 1) De tafel. Afdienen, fr.
(la tatle) desservir. \\ Te deilene alle die spise en
allen den dranc die . . . aldaer Tallen sal Tan den
tafelen en weder comen sal als men ontdient
Godsh. Brusiel, B lade 177 (10 mrt 1362).
2) Ondienst doen, schaden, fr. dessercir, nuire.
II Yertyende . . . allen, uutnemynghen , etc. die
ofts, tegen dat Toerseit is, dienen, en onsen heren
Toerseit ontdienen mochten in eenygher manieren.
C. V. Sint-Truiden $ 55.
ONTDOEN, bw. 1) Van eenen bouw. Wegruim
men, fr. enlever. \\ Dat diegeene die metten zijnen
hadde gebouwt, gemetst oft getymmert op iement
anders erTe , en het daimae gebuerde dat die tgm-
meringe afgebroken en ontdaan wordde. Y. d. Tat.
42 tO.
2) Yan een leger. Verslaan, fr. (d^un armSé)
mettre en dérouie. || Zg hadden te Toren een
scheermutsinghe ghedaen by tstedeken BoUa gbe-
naemt, maer daer waren ons de Tyanden te mach-
tich, al wast datter de Duuck wel xv ofte
XYiiic arckebusiers ghezonden hadde, zoodat sQ
de onse ontdeden eü baer oorden schuerden. Fbbd.
Yandebhabguek , Ber. tijden lY 190.
8) Yan e«*ne banier. Ontrollen, ontplooien, „ont-
pluiken*', fr. (d'une bannière) déploger. Xü. Ont-
doen. Solver e. || Den 12» dach Tan ougst 1431.
waert grote roere in Ghent, en, zo men zeide, al
omme de Munte, en Tergaderden eene groote
menichte Tan den commune up eene plaetse ghe-
naemt den Comaert, en brochten met hemlieden
hare banieren al ontdaen. Ol. y. Dixmüsb 137.
4) Open doen, openen, fr. oaortr. Eil. Apehrs.
II Nochtan, so en willen de cnapen... alao Tele
niet doen dat zy hemlieden ... de porte ontdaden .. —
ONT.
ONT.
279
doe bad hy hemlieden dat zg de porte ontdaden,
dat haerlieder cnecht den borne halen mochte.
JSelg. mus. YII 89 (1349). Here, du salste opdoen
myn lippen: en myn mont aal voertkundighen dijn
lof. DE Gheldebe , Ohetiden boee 174 ; ps. 5U Domine,
labia msa aperiesi doch blz. 132 Here, lukeopmine
lippen. — O Heer, hoer die roepinge van dinen
Tolo en ontdoe hem den trysoer dijnre ontferm-
hertioheit. Mandert merkin^e 72. Niet Terooepen
Tor d'Maiseel [nl. het TleeaohhoiB] ontdaen et.
Amden. mtng, I 135 (1338).
5) Af doem , vereffenen, fr. vider, iermineTf aplanir,
I) Waert oeo dat men eenighe lude of goet bevonde
binnen Antwerpen , die ondersaten waren des heeren
daer die misdadige onder geseten waren \nl, die
het goed of den persoon van Antwerpsche koop-
lieden aangehouden hadden], dat men die lude en
goede wederhouden en rasteren sonde totter tijt
dat dat ontdaen ware. Kb, v. Antw. , Oude rechten 9.
It, K. V. Sint-Truiden 1366 a. 68.
ONTDKAQEN, bedr. en wederk.wkw.Bigenlgk:
wegdragen. Kil. Ontdraeghen SubtmAere, twrri-
pere , furtim aeportare. I. Bedb. 1 ) Van eenen
buikbreukige. Iem« goed wegdrctgen, fr. (jfunfaiUi)
emporter Ie hien de qn, || So wie» die uter poert
Tloe Tan scoude, en den lieden haer goet ontdroughe
ofte ontroerde, en deghene, die men tgoet ontfoert
hadde ofte ontdreghen, hem beclaeghde. Kb. v,
Auden. o. 1338.
2) Zyn gelag ontdragen. Heengaan zonder
het te betalen, fr. part ir san* payer san éeot. \\ Die
B\jn ghelaegh niet en betaelt sanderdaeghs Toer der
nonen. Daema mach de weert claghen van ont-
draghenen gelaghe. Kb, o. Diett A r. 52. Van
ghelaghe t'ontdraghen. Item, zo wie eenen weerdt
oft weerdinne zgn ghelagh ontdraeght, ieghen zinen
danck efi wille, en dry daghen onthilde zonder
betalen, Terbuerdt dry ponden parisz. C. kast,
Iperen a. 1(X) (uitg. 1546).
II. Wbdebk. Hem ontdragen. Zijn onderhoud
of bestaan hebben, fr. avoir de quoi subsister. || Waert
by also dat zy niet alsulc werc maken en mochten
als men maecte in anderen steden , te Doemicke
en eldere, dat sy hem niet en souden connen
ontdraghen binnen deser stede. Fb. de Pottbb,
Oent VI 298, Lijnmakers 4* gareelmakers 1408.
Hy hadde wel zes jaer up vrybuit hem ontdreghen ,
maer was nu ten hende ghecommen. ld. Chronijoke
399 (1592). Alle eenclipte lieden, t'zy mans ofte
Trauwen, niet ghegoedt noch souffissantelic ghe-
staet zgnde omme hemlieden te ontdraghene op
huerlieder incommen, zullen hemlieden terstonten
zonder dilaey beghoTen ten dienste Tan de goede
lieden. C. v. Veume, XXXIII 5.
ONTDREIGEN, bw. Eigeniyk: af dreigen. Af-
dwingen, cf persen, fr. extorquer par des menaces,
Grimm (Adrohen, abdr&utn, dwroh drohen abtwii^en,
minis amferre, \\ Die yemanden tsyn ondreicht,
ontforcheert of tonrecht afgenomen hebben. Piot,
Snquête 1389 , Fr. tekst qui è aueune personne oni
ioüu Ie sien, par menaches, par forche ou è tort.
ONTDKINGEN, bw. Ontweldigen, fr. enlever
de force. || Soo wie den heere synen gheTanghene
ontdringht oft ontweldight, helpt ontdringhen oft
ontweldighen , Terbeurt 80 guldens. K, en br. Sant-
hoven lö65 a. 29.
ONTËKFENIS. Zie Ebfev» I 399.
ONTERVEN (OntharTen), bw. 1) (Zie Ebtik
I 406). |1 En die Torseide Jan en ATezoete, siin
wyf, synre wettelike af ontharvet, en die dar \nl.
den heer] Jaeop bi der Wet an gheharTet. Oork.
29 aug. 1289, schep. v. Kaprijk. Zie ook Okt-
YBEMDEN.
2) Eenen wagen. Kr met list iets van wegnemen
of rooven , fr. enlever qc. par fraude {<£une voiiure).
II Van niemant het sgne Tan waghens oft anders
te nemen. Item, soo wie eenighen waghen, die
eenigh goet geladen hadde, onterffde oft ontvremden,
soo wat goede hy geladen hebbe, sal staen ten
TerTolghe Tan het lantrecht. K v. Tongeren 1502
a. 44.
ONTFANGEN, Ovtfaen, bw. Ben leengoed.
Set van den leenheer , met de gebruikelijke plechtig'
heden, in bezit bekomen, het verheffen, fr. relever
(«!• fief) du suxerain avec les solenniiés d'usage.
II Voert, waer dat een man steerft, die kinder
heeft Tan witteghen bedde, dat syt ontfaen moeten
die sone syn, en ghcTen elc xxtiii d. parisise.
Selent oeo de dochters ontfaen , soe moet elc
gheven xxtiii d. parisise Tan der moeder erTe;
en de dochters moetent alse wel ontfaen als de
sone. A. Wavtebs, Anaieetes 313 (1450). Van
allen denghenen die hoTen in shertogen hof, daer
steet tkint in sTaders stat in de leengoede die Tan
den stocke comen. En daer en deylt die dochtere
niet. En die oudste zone heeft die twee deel. En
hooTole der andren sonen waren, die souden heb-
ben terden deel. Item, die leene die Tan der ziden
comen gaen weder ter zidenwart danen si comen.
En alle die manne die daer die naeste syn, die
deylen daerin hoedeUjc, eü Trouwen niet. Het en
ware dattie Trouwen naerrer waren, soe draghent
die naeste enwech. En die outste eest sculdich
tontfane. En dat moghen si ontfaen Tan den
naesten Tan horen magen, sonder heergeweede,
ofte Tan den OTerheere. En dan geTen si heerge-
wede, ofte sheeren goeden moet. Ondersoheet v.
Uckele en v. BrueseU; Burgond. bibl. n' 11 938,
XIT E. Item tBeeht v. Uccle a. 6. 106 ; C. leenh.
V. Mechelen Ti 11; C. gr. Loon 1 52; C. leenh. v.
Brah. a. 41. 48. 52; C leenh. v. Lothrgck a. 8.
12, en pctssim. Zie ook Vebheffbit; Clbeden II
73, en Lebv 150.
ONTFANCK, zn. m. Leenverheffing , fr. reUef.
II Alle die geene die in besit zyn Tan ennigen
leengoeden en den heere dairaf Toldaen hebben
Tan zynen heeriycken rechten, dyen moet men
houden in zyn besit totdat hy dairuuyt sal zyn
gewonnen, al quame oic een die oudere» ontfianc
hadde, soeTerre hif die possessie niet en hadde.
V. D. Tav. 207 tO.
ONTFANCKBAER, bn. Als rechtsterm. Ont-
vankelijk ^ fr. reeevable. Kil. Ontfanckbaer.
Aeceptus, graius. Kiet ontfanckbaer maecken
den aenleggher. Petitorem exceptione exéludere,
submovere. \\ Indien de proprietaris hem tegen de
ToorschreTen clachte wilde opponeren , . . sal daertoe
ontfanckbaer wesen. O. v. Diest, ord. 28 juni 1562
a. 4. Dat hy daertoe naer de oude costuymen . . .
Tan Antwerpen ontfangbaer es. O. v. Antw. Chtdde-
boeek a. 1.
ONTFANCKENIS (—se), zn. t. Thans ont-
vangenis, onth€Ml, fr. rSeeption, 1) Inhuldiging der
hertogen Tan Brabant in de Toomaamste steden
Tan hun land, in de geschiedenis gekend onder
den naam Tan Blijde inkomst. Te dezer gele-
genheid bezwoeren de hertogen de priTÜegies en
rechten der landzaten , en deze zwoeren hun onder-
danigheid en trouw; fr. inauguration des ducs de
Brabant dans les prindpales villes de leur pays,
eonnue dans Vhistoire sous Ie nom de Joyeuss-
Knirée. A oette oecasUm les dmcsjur^ent d'observer
280
ONT.
ONT.
Uê privileges et droits des habiiants , et ceux-ei
leur jurèrent obéissance et fidélitê, \\ Alsoe ids wij
in den brieren van onser ierster blyder inoompst
en ontfanckeniflsen in onsen lande van Brabant . . .
denaelven onsen lande gelooft hebben... A. Watt-
TEHB, Bnviirons, III 612 (1431). Zie Luysier v.
Brab.y en Bdm. Poullet, Anc, ConsiiiutUm brtxban-
coMte»
2) LesHverheffinffj fr. reliefde fief, || Anno 1527,
den 19 martii, is per Atdam geleert, dat men alle
ODtfanckenisse en gichten getrouwelick registreren
aal. C. gr. Loon^ 1 131.
ONTFEBMENIS (—se), zn. Onfferming, fr.
misérieorde. \\ Ten ix male, eoe zullen die richters
heur Tonnisee geven met ontfermenisse van den-
geenen die dat tegengaet; maer men en sal niet
zoe ontfermhertich zyn dat trecht dairbj achter-
bljve, want reoht te doene sonder ontfermenisse
en genade, dat is meer een felheyt dan recht.
V. D. Tav. 374.
ONTFERMHERTICH, bn. Ontfermendj gena-
dig, fr. mitêricordieux. Zie Ontférmenis.
ONTFEKMHERTICHEIT, zn. v. Barmhartig'
heidf ir. mitéricorde. Kil. Ontferm hertigheyd.
Misericordia, || Men presumeert voir den ouderdom
die meeste rechtelycheit , . . , die weerdichste ael-
moesen eiï ontferm herticheit. Y. d. Tat. 168 v^.
Prefererende genade en ontfermherticheyt voor
strangheyt van justicien. Bekenk. o. BrcUt. reg. 133
fol. 129 (20 jan. 1532).
ONTFORTSEN, bw. Met geweld ontnemen, fr.
enlever de force. \\ Dat nyemandt... hem en ver-
voordere . . . den bailliu . . . doende eenich exploict . . .
te ontjaghene ofte ontfortsene zyn gheexploteirde.
C. V. Brugge I 223 (1552).
ONTGAEN, OW. — Ontgaen by wette.
Van inschulden, die een ontvanger , na gerechtelijke
vervolging, niet heeft kunnen innen, die hem ont'
vallen j fr. des créanees qu'un reeeveur n'a pu faire
rentrer, après les poursuites judidaires, qui lui
éehappent. || £n ne zullen [nl, de kerk- of disch-
meesters] van nu voirdan gheen paeyment doen
met achterstellen, m%er zullen die oplegghen ter
rekeninghe , . . het ne ware van dat hemlieden by
wetten ontghinghe, en dat daden bUken alzoot
behoorde. C kast, Iperen a. 7.
ONTGEBWEN (Ontgeeruwen), bw. Hem ont-
geeruwen. Zich ontdoen van tijn priesterlijk
gewaad, fr. déposer ses vêtements sacerdotaux,
II Daer wasser ooo een soorte, die hadden ghehoort
messe int clooeter ten Augustynen, eiï de misse
ghedaen zynde, es den priester van den autaer
gheghaen om hem tontgheeruwen. Fbrd. Vandbb
Haxohev, Ber. tijden, III 98. Verdam Gxbwx.
ONTOICHTEN, wederk. wkw. Hem ont-
gichten. Zich wettelijk uit het bezit stellen van
een goed, fr. se dessaisir Ugalement d^un bien. || Dat
den nantisant, Sempronius, gehouden is het capi-
tael, mede die verloepen, tsamen te consigneren,
eer dat Titius gehalden is hem te ontgichten oft
den pandt te quyteren. C. gr. Loon I 239; it.
238. Zie Gichtek I 517, Ebvbn 406, en Goedek
524; zie ook verder ONTaOEDEK.
ONTGINNEN, verl. deelw. Ontgonnen, ontgonst
en ontgont, bw. 1) Bechtstorm. JSene taak instellen ,
aanvangen, heginnen, fr. {terme de droit) introduire,
entamer {une cause). [Dat] de claghere van der
doot Pieters vorseit ooc portere es tOudenarde, en
daer wettelike ziin daghen ontghont heeft, en twee
wettelike daghe ghehouden heeft. C. v. Auden. 2de
bd. 86 (1364). Dat, ute dien dat, eene goede wyle
es leden, zekere ghedinghe ontghonnen was en
noch hanghende es voor ons. C. van Oudenburg,
kl, st. lY 331 (1416). Zoo wie yemande zal willen
betrecken voor justitie binnen der casselrye, zal
t'zelve ontginnen met pandinghe by den schoudt,
daer schoutedom es; daer neen, by den amman
van de prochie en districte daeronder den debiteur
woonachtich es C r. Broekbwrg, iii, 14. Saecken
ontgonst by intendit. Ib. it. 7. Daer weesen zyn
en sal men gheen deel moghen ontghinnen, tenzy
dat eerst de voomom de weesen wettelick bevoocht
zyn. C. V. Cassel a. 324. Waer *t soo dat den pachter
binnen den eersten jaere ontgonst hadde executie,
die hy niet en heeft vervolgt totte effective betae-
linge. JPl. V. ri. VI 994 (18 febr. 1702 a. 68). It,
C. V, Auden, yii 12; C, v, Qent Yi 17; C v,Poper,
III 11; XI 5.
2) Van bouwwerken. Die beginnen, ir. {de conetrue-'
tions) oommeneer. || Den annemer wert ghehouden
up de noortzyde van denselven ontgonnen torre,
daer het orduyn van vooren uutge vallen es, tzelve
wederomrae up te maeckene. Bbmbby II 331 (1610).
ONTGOEDEN, bedr. en wederk. werkw. I.
Bede. Wettiglijk utt het bezit stellen, fr. dipos-
sSder Ugalement. Kil. Ontgoeden / onterven.
Exhaeredare, etc. Devestire {in lib. Feud.). ||Enals
Kaerl met sinen susteren vuijten voers. erve met
allen ontgoeidt en onterft waeren, . . Doen waert
daerinne gegoeidt eü geerft Lodewyck van Schaer-
broeck. Hof d, Duitsche Orde te Beckevoert, 22
mei 1513. En als Jan Verstrelen vuten voers.
hellicht van den voers. bosch ontgoydt en onterft
was, terstont waert Mathys Qoris in de hellicht
van den bossche voers. gegoydt en geerft. Ib. 26
jan. 1548.
ir. Wedbbk. Hem ontgoeden. Zieh wettd^
uit het bezit stellen, fr. se dépossider Isolement,
Zie Goedek I 525, en Van Dale Oktgoebek.
II En van allen desen vomoemden lande ontgoede
eü ontervede heme die vorgenoemde Jan Gk>edertoy.
Vad. mus. III 59 (1377). En ontgoedde hem dair
ane tot Gielijs Gk)edeheers behoef, zyns soens.
Godsh. Brussel, H 1555 fol. 158, St- Peetere- Leem»
1412.
9NTGONNING, zn. V. Van deeling in een sterf-
huis. Begin f^n deeling, fr. commencement de par-
tage dans une mortaire. || In alle sterf huusen daer
twintich ghemeten landts zyn, en daerenboven,cyn
den blyfvere ofte blyveghe, roetgaeders de aeldin-
ghen eü vooohden, ghehouden, v<56r eenighe ont-
gonninghe van deele, te kiesen drye deellieden. C.
V. Veume xxi, 10.
ONTGBOOTEN , bw. Iem« gezag of macht. Die
verminderen , verkleinen , fr. amoindrir (F autorité om
Ie pouvoir de qn.) \\ Dat mannen van leene eenich
abuns van scepenen berechten moghen , maer alleen-
lic van zaken die princelio niet en zyn en hem-
lieden niet en ontgrooten. C. v. Auden, 2<^« d. 323
(1421). It, C. V, Aalst 380.
ONTHALMEN, bedr. en wdk. wkw. Hem on t-
halmen van een goed. Sr wettigUfk afêtand
van doen met het van zich afwerpen van den sgm-
bolisehen cf zinn^eeldigen siroohalm , fr. faire Iso-
lement cession d*un bien par Ie jet du sffmboliqus
fétu de paille, effestuquer ^werpir^*, \\ Dit leen
draghe ie up in huwen handen als in sheeren
handen, eü plucke en onthalme ray, omme daerof
te laten splytene de rente van . . , en dat ten pro-
fyte van.., enz. C v. Oudenburg, kl. si. IV 434.
Zie Halm en Halxeit I 650. 551; en Bebch.
ONTUAELDEB, zn. m. Onihaler, k^ die iets
ONT.
ONT.
281
gaat Tuden^ fr. celui qui va ehereher un óbjei. \\ Ie
hebbe iement myn boeck oft anders iet geleent;
ie 8eynde iement om dat te halen, en die onthael-
der onthoudt mfj dat hij is gehouden van dieften.
V. D. Tav. 82.
ONTUALDËN, Limb. voor ovthoudsk, bw.
BethêiUny betUsMen, fr. ooneluret arréter, \\ Sc wat
porter den anderen Toer gericht keroplic woirdt
toespreke, die alsollich weren dat kamp darom
onthalden en verbonden muchte werden. C. v.
Maastriehf 100.
ONTHEF (O— ff), zn. Ontheffing, onfUuting,
fr. décharge. || £enige parthien, hebbende actie
van ontheff, waarschappe of guarand. C. gr. Loon,
II 398, Reckheim.
ONTHEFFEN, verl. deelw. onihaven en arU'
heft, bw. 1) Otitslaan, onila»ien, tr. dêeharger,
II Een sentencie is nul als zij doncker, twijvel-
achtich en onzekere oft incertain is; en dit is te ver-
staene, als men voir den richter he jsch en aensprake
gedaen heeft van eenen zekeren eü certainen dinge
oft speciën; mair waire den heysch gedaen van
eenen onzekeren dinge oft quantiteyt die onzekere
waire , als van scadeloos onthaven te wordden , . .
y. D. Tat. 344. Den heer Van den Steen, niet
wordende van syne interessen betaelt, noch ook
onthe£^, inTolgens voorgeroerde obligatien,. . heeft
actie reel geinstitueert Toor justitie Brée, ten eynde
om syne betalinge en ontlastinge te becomen. C
gr. Loon 1 684. En daertoe sal hij die wederpartye
Tan den anderen gerichte ontheffen eü altemael
Bcadeloes houden. K. v. Sini- Truiden 1366 a. 31.
2) Van vruchten. Die heffen , inzamelen ^ fr. per-
cevoir, recueillir {des fruiU). \\ Dat Dierick Toirs.
bedwongen wordde hem tToirs. goet te leveren en
te laten volgen metten onthavenen vruchten. V.
D. Tav. 188.
ONTHELTENIS (—se), zn. Onthoud, onthou-
ding ^ geheugen, fr. record ^ souvenir, || Boven die
beteringe en correctie die der stat recht en der
soepenen ontheltenisse dairaf inheeft. C. v. Mcuts-
irieht 179 (1428). Certificatie van ontheltenissen ,
3^ formule . . . uwen brief ons gesonden , mensie
makende , dat wij u overscrij ven wilden onse conde,
vonnis en ontheltenisse van der saken onlanx vore
ons gehandelt tusschen A en B,... hebben wg.
Formulier xv E. te Diest. Zie Okthoüden.
ONTHESTEN, bw. || Waert dat eenen leen-
heere ontheste en besliepe de dochter van zynen
vassal, maecht sijnde, de vassal soude exempt zijn
van den leenheere in allen saken. Wielint, Praot.
erim. Vil. Vgl. Oktibben.
ONTHETTEN, Ues Ontettbn, bw. Aftoeiden,
afgraxen, fr. brouter. || Dat niemant eens anders
oanten ofte gars en ontsnyde ofte onthette. C. v.
Watervliet, KL si. V 474.
ONTHEVEN, bw. Ontheffen, verlossen, vrij-
maken, fr. décharger, dêlivrer, rendre libre. \\ Wie
der here sal moten beleggen [nl. schadeloos stellen]
en ontheven eynen porter de bu^'Cn der stat ghevan-
gen , of den sgn guet genomen woirdt om des heren
wille, of in synen dienst, mit sijnen renten. C
V, Maastricht 102 (1380).
ONTHIER (Onthir), bijw. Onthier en . . . Tus-
schen dit tijdstip en {t%Uk ander) , fr. entre ce moment
et {tel autre). Niet tot hier toe, gelijk bij Meijer en
elders. || Dese tarwe es hi sculdech Alreheleger-
messe , en onthir en merwintre [l. medwintre] ver-
gouden te sine. Oark 1 mei 1249, Bochouta. £n
die [nl. tiende] muet hi quiten onthier [var. ont
bier] en sente Bunisse. Oork. 7 juni 1277. U. C, v.
n.
Oeni, Or. ch. 1297 a. 77; VairDBB HABGHSNy
Ber. tijden II 131; C. v. Ardenburg, KI. st, I 232.
ONTHOOG^N, bw. In eene veüing. Opbieden^
door een hooger bod een ander y,afhoogen'\ fr.
surenehérir. Zie Okdbbslaobb II 257.
ONTHOUDEN, bw. 1) Vettwifgen, fr. taircj
cacher. Zie Onthasldeb.
2) Tot zijnen dienst houden of nemen , als amh'
tenaar of tUs loontrekker; benoemen, aanstellen, fr.
tenir ou prendre è son service, comme fonctionnaire
OU comme gagiste; nommer, créer, ofr. retenir, zie
La Gume. Kü. Onthouden. Betinere , eto. || Alsoo
als wy onthouden hebben gehadt tot onsen meester
werckman,.. Bekenk, v. Brab. reg. 132 fol. 113.
. . . genomen en onthouden ... tot onsen raide. fol.
114. In plaetse van den hertoghe van Al va, den-
welcken onthouden was in Spaengnen gouverneur
en capitein generael voor den coninck van dese
Nederlanden. Piot , Chron. 477. Eif van der trom-
peneren eiï coke, die van (3-hent medevoeren,
solarise, en van der trompeneren en blasers sola-
rise, die men onthilt vandaer, en mede omme
trompten en bliesen. Beken. Oent 1336, blz. 34.
3) Eenen balling. Hem in zijn huis, in zijn bezit
vasthouden, ophouden, zonder hem over te leveren
of te laten weghalen, fr. retenir (un banni) dans sa
maison , en sa possession , sans Ie livrer ou laisser
enlever, Ie détenir. \\ Wie enen ballinc ontfinge, . .
binnen sinen huse, syns wetens, sider meer dat
hi uutgebannen ware, en met kraohte onthouden
woude, hy waers om vyff pont; en alsoe menigh
werf als hine onthielde, om alsoe menege vyff
pont soe waere hys, worde hys verwonnen. K. o.
Brussel 1229 a. 12. So we,., eynen abain . . . in
synen huise of anderswoe onthelt , . . Cv. Maas*
tricht 1380 a. 68. It. K, v. ter JPiete 1265 a. 42;
K, v. St Truiden 1366 a. 36; C. o. Gent, Qr, eh.
1297 a. 8.
4) lem. oanooar^ff» (in een liefdadigheids gesticht)
en hem aldaar onderhouden, fr. ancepter, admettre
qn. {dans un établissement de charitê) et Vy entre'
tenir. || So en sall nyemant, van nu voirt, broet
noch provede [provende] te Malaeten van onser
stat van Senttruden hebben, noch dairyn mogen
komen, als onthouden te sijn, hy en sij geboeren
portere off porteresse in derselver onser stat van
Senttruden , en hy en were metter sieckden besmet
en bevaen. Piot, Cart. II 209 (1417).
5) Niet geven, ontzeggen, ir. ne pas donnefj
refuser. || Ware dat zake, dat daerin ghebrec
ware , dat zoe [nZ. zy] elkere nonnen daeraf cousen
niet gheleveren en mochte alle jare, zo wil zoe
die ghene die in ghebreke waren deen jaer, dat
men se int naeste jaer daeraf verzien zal, en ont-
houden, waert dats noed ware, van denghenen
dies best ontberen mochten, de ViAMnrcK, Zicy-
veke, 119 (1335).
6) Voorafnemen, afhouden, fr. prUever, || Een
procureur, of een onderwinder van saken, mach
van selfs onthouden t' gene dat men hem schuldicb
is van sallaris; zoe mach oock een ontfanger. Wis-
LAKT, Pract. civ. c. xiiy a. 5.
7) Verleiden, fr. siduire, subomer. || 1 wemaent
1457, eene genaemt Lossche Qriete.., was ghe-
bannen een jaer uuten lande van Vlaenderen, iip
den pit, omme dat zoe Maergriete, twyf Boeland
Tands, haeren man onthouden beift. GAinrAEBT,
Bgdragen, 450.
8) Zooals thans, tM het geheugen bewaren, fr.
conserver dans la mémoire (zie HoEDi I 595) ,
doch in den roimeren zin van dit laatste woord. —
86
282
ONT.
ONT.
AU SD. synoniem Tan het Fr. becohd (zie d. w.),
ie het een gewichtig woord in het oude recht, te
welker verklaring diene het volgende; ,,De kano-
nieke regtepleging der kerkelyke regtbanken, selfs
vonnissende over tydelyke zaken, was... geheel
versohülig van die der leeken: Toute la proMure,
legt de geleerde Baikem (Ducourê 8W la Loi-
Oharlemagne 1858, p. 15), éiait icritêy tandiê que^
dans let jwridicHons laiquetf let octet ^ mime let
plut êttenüeltf n'exittaieiU que dant la mêmovre
det juget. Dant eet juridictiont on procédaU par
records p e^ett-è-dWe^ en invoquani let touvenWt det
membret dn tiégeJ" Kbmpbihsbbs, Montenaken II 86.
II Soo wordt die delinquant oft ghevanghen uijt de
ghevanckenisse gehaelt, en wordt alsdan gebracht
voor borghermeesteren en schepenen , voor op den
voorhoff van den slote; en aldaer soo worden den-
selven ghelesen alle s\)ne confessatie bij hem be-
kendt; daeraf 'protesteren [?] die officiers [nl, de
drossaat van Diest en de meier van Sichem], en
legghen hetselve bekennen in 't onthouden van
schepenen. C o. Sichem a. 14. — Onthoüdevibsb,
met dezelfde beteekenis: jj Dan moet die leenheer
[nl. die ontleende] mannen ontbieden; en als die man-
nen comen sijn, soe maent se de meijer dat sij den
leenmannen goede onthoudenisse doen. C. leenhof
ü. Aartchot a. 117. — In 'tonthout van
SOhepenen leggsn, nl. in hunne bewaring, ir.
mettre en garde det échevint. jj Van diere boete
calengiert de raeyere den wederzeggher [van vredej
in de jeghenwoordicheyt van scepeuen, en legghet
int onthout van soepenen. C, v. Aalst , 462.
ONTHOUDINGE , zn. v. BesilHng, fr. potsettion.
Il Dat in der reivendicatien behoiren te zijne twee
extremen oft eynden; d*een is dominie van des
aenleggerswegen, en d*andere is possessie oft ont-
houdinge en detentacie van des verweerders oft
gedaigdenwegen, macht hebbende dat dinc te res-
titueren; want possessie baert den adversarijs actie.
V. D. Tav. 43.
ONTHOUT (Onthoudt, onthaut), zn. 1) Benoe-
ming tot een ambt, fr. nomination a un office^ è
mne fonction, ofr. retenue. || Brieven van onthoude,
in 't Fr. lettret de retenue. Bekenk. v. Brab. reg.
182 fol. 132. Betaelt meester Berthelmeeus van
Masmine, voir zijn gaigen hem toegheleit van
sinen onthoude als advocaet voor mine heeren
van den raede in Ylaendren, van desen jaere, n
lib. Stadtrek. Ninove 1477.
2) Xoofli, fr. gagetf talaire. jj De advocaten
hebben, in saken die meer dragen dan hondert
Leeuwen eens, oft daerboven, voer onthoudt en
consultatie, xviii schellingen;... in saken die
min dragen dan hondert Leeuwen eens, hebbeu
de advocaten, voer onthout en consultatie, xii
schellingen. Wiblant, Pract. civ. 9e tyt o. XL
a. 7. — (La Cnme Bbtenüb 9° j,Let advocatt
pourroni recevoir pour leurt talair et, vacaiiont et
jouméet, let tommet eg aprét déclarSetj et point
d^aventagtf è tcawnr pour retenue et eontul-
tation . . . quatorxe patart"). — Item, betaelt Joos de
Bus, orghelmaekere, voor zyn onthaut ^an eens
tjaers de groete orghele te visenterene iii lib. Aud,
meng, II 22 (1499).
0NTHÜI8EN (Onthusen, o— uy—), bedr. en
wdk. wkw. — I Bedb. 1) Benen grond. Dien ontdoen
van een daarop ttaande huit, fr. enlever une maiton
qui te trouve tur un bien-fondt, démaitonner. j| Dat
men gheen hofsteden onthuzen en zal. Item, dat
men gheen hofsteden staende binnen dezer castel-
rie onthuzen zal, noch oook wieren noch afdoen
schuren noch stallen, noch oook laten vervallen
noch te nieten gaen in gheender manieren, op de
boete van tsestigh ponden parisis, en niet min de
huzen te donn repareren . . . Item , en ne zullen
gheen officiers ofte vassaelheeren moghen consent
gheven om eenighe hofstede t*onthuzen, noch
eenighe edificien daerop staende te wsrene . .. C,
V. Iperen, katt, a. 127. O. leenrecht Cattel a. 18.
Ook bij De Bo, en in het Nederl Wdb,
2) lem. wettelijk uU het bezit ttellën van n^
huit, fr. dépottéder qn. Ugalement de ta maiton,
II Van denwelcken huuse en erve deselve Jan
uten Hove , . . was wettelio ontuut , onthuust en
onteerft. Fb. de Potteb, Oeni, VI 428 (1449).
II. Wedebk. Hem onthuisen en ontgoe-
den. Zijn huit en goed afttaan , fr. te dettaitir de
ta maiton et de ton bien. \\ En hy [nl. de verkoo-
per] dede voor henlieden [nl. schepenen] met bande,
met halme en met monde al dat hy schuldich was
te doene , . . omme hem van den voorseiden huse
t'onthuysene en ontgoedene, en den voorseiden
coopere daerinne te husene en te goedene. C. v.
Gent I 514, xv E. Ib. Il 2 in 't ofr. f^detheriteir
et detmaitonneir) (1323).
ONTHUHËN, bw. Onderhandt huren, fr. engager
tout main. || Soe wat meestere die eens anders
meesters onape onthuerde ofte ontsmeecte. Fb. de
Potteb, Oent, VI 559, Biemmakert xy S.
ONTIJT, zn. m. Bij (in) ontij de. Adverbiale
uitdrukking voor in een ongelegen oogenblik , fr. en
un moment inopportun. Als zulke bepalen de vol-
gende citaten: || Noch oock eenighe executien te
doen by ontyde, smorghens ofte savents, vdór otte
naer de werckclocke respectivelic, nochte oock
up sondaeghen ofte heylichdaeghen. C. v. Brugge
I 4. Item, geviel t, dat yemant gewegen woude
hebben in ontijde, dats te wetene: des morgens
vore de Jouffirouwe clocke, in den etentyt tusschen
beyde de clocken, oft des avonts na da clocke,
ofte op eenigen heijligen dach, hoe oleyne dat hg
es, die men gemegnlijck viert. Ord, van de waag
te Bruttel xv E.
ONTISSËN, bw. 1) Van werklieden. Die ont-
trekken, fr. enlever {det ouvriert). || Mochte elc
meestere gheven zulken loon als hem gheliefde.
hy ware ghescepen te hebbene een groot ghedeel
van der neeringhe en brootwinninghe , mids dat
men by dien middele de ghesellen, die wel weer>
ken, antrecken en huerlieder meesters ontissen
zoude. Fb. de Potteb, Oent VI 532, Schoenma-
kert 1467.
2) Een vrouwspersoon. Die tehaken, fr. enlever {une
femme ou fiüe). \\ Van weesen of andere vrauwen
tontleedene of maechden tontissene. Vervorderde
hem yemend eenich kyndt, vadere of moedere
hebbende, weeze in voochdien ofte in tghezaoh
van vrienden of maghen wesende, te ontissene,
ontleedene of ontvoerene. C. v. H Proottehe I 406.
De ontiste, ontleede ofte ontvoerde. Ib. Als eenighe
weesen ontist en ontleedt worden, ofte heurlieder
ten huwelicke betrecken in eenigher manieren,
zonder de wete oft consent van ... Cv. Vemrne
IX 24. Vgl. OKTHESTEK.
ONTCALENQIEBEN, bw. Bij reehi van ver-
nadering qfkoopen, fr. raoheter par droU de reiraii.
II Als een coopere, voer tvoldoen syns ooope en
vorwaerden totten geoochten huyse oft pande, ver-
bonden heeft hemselven en alle syn goeden, eó
dien coop hem synde ontcalengiert, soe wordt en
blyft de oalengierdere , int overnemen van nader-
Bcapen desselfr ooope, in perwxme en alle syne
ONT.
ONT.
283
andere goeden een den Tercoopere verbonden. C. o.
Antw, 1545, vii 23. Zie ook Calivgibbbn 7) 129.
ONTKEEREN, bw. 1) Afhandig maken, oni-
trekken, ontnemenj ft. tUrober. Kil. Ontkeeren.
Averiere, aubirahere. \\ Yort, sone mach mengheen
laken corten [dat] Taü den ramen oomt ; . . en corte
ieman of dade corten diaken dat sine niet en ware ,
om ton/keeme tcortsel denghenen diest laken ware ,
dat Boade men reebten alse ment diefte Bchuldich
ee te rechtene. K. lakengüde Meehelen 13^1 a. 129.
Wat kinde dat propre kei'ssen heeft, daeraf aal do
kerke, daert proghyt, hebben eene, en tgaethuis
eene ; . . die hen die kerssen ontkeerde , soads ghel-
den z 8. Kb. o. Dieet A 44 — 2. Dat zij ooc niemant
een curte ontkeert en hadden. Fxbd. Yavdbb
Habohbn. Ber. tijden II 201.
2) Veranderen, fr. ehanger. Kil. Immutare.
II O overBchone heelt der vaderliker gueden, hoe
si di dus ontkeert! Sondert merkinffe 12 y^.
ONTCLEEDEN (Ontkleden), bedr. en wederk.
wkw. I. Bbdb. 1) lera. onikleeden, onterven ^ oni-
gtehien, ontgoeden (van een goed), ft. dévêtir, de»-
saieir qn. (d*un tien). Kil. Ontkleeden. Devesiire,
II Onterfvenisse es een contrarie actie ran erf venisse,
hj denwelcken de vassael ontcleet werdt en ont-
struyct in ghemaeckten hove, metten wechwerpene
van een stroo ofte anderen halme en metten woor-
den daertoe dienende, stellende tleen puer en
absolutelijc in handen yan den heer, omdat Toort
by hem gheghoren tzyne den oo^re, calengier-
dere, oft andere diet behoort Wiblant, Leen-
recht 106. Zie ook Glbbdbit II 73.
2) lem. ontkleeden Tan een ambt, ft.
exempter qn. de remplir eertaine fonotion. Zie
CBUisiva II 115.
II. Wbdbbb. Zich ontkleeden, ens. als boven,
ft. se dévêiir, ee destaieir. \\ Titius treckende op
sekeren pandt jaerlycse rente, die welcke Sempro-
nius pretendeert te redimeren. Titius, accorderende
die selve redemptie, seydt, eer hy die Tanteerde
redemptie behoeft te admitteren oft te accepteren,
mitsgaders hem te ontkleden, dat den nantizant,
tot redemptie derselver rente, gehauden is, by den
capitale penningen, die Terloepen retrodaeten te
consigneren aleer Titius hem behoeft te ontgichten
en den pandt te quyteren. C. gr. Loon 1 238 (1616).
— Sfbbbkwoobd ontleend aan het, zoo men zegt,
middeleeuwsoh gebruik yan naakt te slapen. (Dat,
in onze koude lucbtstreek , het een algemeen gebruik
sou geweest zijn, naakt te bed te gaan, daarvan
hebben wy geene voldoende bewyzen). || Dat men
BOude behauden dat eenen ghever uyt syn goet
niet saude vallen en hem ontcleeden eer hy slaepen
gaet. Vak db Vbldb, ^atto^.,.22 (1672). — (In
mQne omgeving heb ik altyd geboord: „men moet
syn hemd niet uitdoen eer men slapen gaat*').
ONTCLEEDING, sn. 1) Van een vast goed.
Ontgoeding, ft, dMtistement {d^un bien fonde).
II Weloken tyt [ni. ter naasting] is in ennigen
plaetzen binnen jairs, en in sommigen plaetzen
binnen den iii sondaigs kercgeboden, en eer den
halm geworpen en ontcleedingen en opdracht van
den vercoohten goeden gedaen is. Y. d. Tav. 277 v^
2) StruihrooveriJ, plmndering, fr. brigandage.
II Behouden en uuteghedaen in zaken wezende
contrarie den persone van den prince, van meute,
conspiracie, van moorde, van valsche muntenaers,
van yiolencie ofte ontcleedinghen by craohte, van
brandtetichte. db Pb. en Bb. XY. Middelburg 61
(1464).
ONTCNOCHTEN, bw. Oniknoopen, verklaren^
fr. expliquer. Kil. Ontknochten. fland. j. ont-
knoopen. || Heurs susters sone, olerck vanBumpst,
oock vermeert. Die heeft dit laethof Moyensone
vercocht. Hier es elcken den geheelen oorspronck
ontcnocht. Chron. v. Merehten str. 128.
ONTCOMMEREN (O— k— , ontkummeren), bedr.
en wederk. wkw. — I. Bbdb. 1) In rechts- en
bestuurzaken. Partyen bedienen, spoedig bedienen,
hmnne zaak afdoen , ft. expédier promptement (Isê
pariiee). Kil. Ontkom meren. JExpedire. \\ Dat
men in der raidtcameren van Brabant partyen
ontoommert by tourte van der rollen, nae ordene
van der presentacien by hem gedaen des sondaigs
, in der griffien. Y. d. Tav. 14. |i Dat een iegelyck,
hebbende oft beaittende eenige goeden oft gronden
van erven ons eenigen chyns onder tvoirs. bewindt
van Bruessel gevende, gehouden sal zyn bynnen zes
weeken na de publicatie van dese onser ordinan-
tien, onder zynen eedt over te bringen in handen
van onsen rentmeestere, . . in presentien van twee
van onse laten van der tolcamer te Bruessel en den
clercq aldaer, (die daeromme sal alle dage der
voirs. zes weken geduerende sitten ten huyse van
denselven rentmeestere, om eenen iegelycken te
gerieven en te ontcommeren) , die grootte van den
goeden oft gronden die zy en eenyegelyck houdende
syn. Bekenk. v. Brab., reg. 138 fol. 345 (10 aug.
1581). Alle welcke saken worden geplaidoyeert en
ontcommert in de voorsz. wethouderen en raedt-
kamer, 'ten waer dat de sake op de rolle gerenvo-
yeert wirt. C. v. Bruttel 1606 a. 43; Christyn
quae cameae omnes disceptantur* — Dat de civile
saken . . . souden worden ontkommert en bedinght
voor borghemeesteren, schepenen en raedt. a. 56;
Ohristyn ut eaueae eivileê . . . traetentur ao deei-
dantur. Tottet houden van welcken ghenachte en
rolle den voors. schouteth en schepenen en secre-
taris hun voortaen tydelyck sullen laeten vinden
en gereet houden, om partyen te ontkommeren
en justitie te administreren. C. e. Lier, Stijl vni
2. It. Aead. d'archéol, 1856 blz. 496; Piot, Oart,
II 168 (18 nov. 1440 a. 4 ontkummeren).
2) Aanhoudingen en inbeslagnemingen. Die Uchien,
ontslaan, afdoen, ft. lever (dee eaitiee ou arrétt),
II D^officieren ten platten lande zyn schuldich..;
met oock t'ontkommeren en ontslaen d*arresten
geleyt op de ingesetenen der stadt, oit oock heure
meuble goeden. C. v. Thienen I 15.
3) Eenen gevangene. Hem loslaten, op vrije
voeten stellen, ft. relaxer (un prisonnier), || Infor-
meerden naer desen *t zelve volc , omm'e dat de
ghevanghenen, nyet wesende van criesme, zouden
moghen ontcommert werden, en deden daeruppe
een voorghebot uutlegghen , . . by denwelcken dezelve
ghevanghenen ontsleghen worden. Schatbs, Cd'
latie 273.
4) Eene taxatie van kosten. Die verrichten, doen,
fr. faire, effeotuer {une taxation de dépens). || Welcke
taxatie en examinatie van den ghetuyghen sal men
moghen ontkommeren ten minsten met twee van
den wethouderen. C. v. Santhoven, Stijl 1557 a. 186.
II. Wbdbbk. Hem ontcommeren (van).
Zich ontdoen , z. ontmaken (van) , fr. se défaire (de).
II Begheert enich der voreghenoemder [nl. der
kemmerssen] woUewerc te makene, soe moeten si
hen ontcommeren van wollen en van gaeme en
[I. die] si van den lieden hebben en yegheliken
tsine gheven, . . — en dan sal men yegheliken
setten ... int pappier , en dien selven dach en
daemaer mach die ghene die ontcommert es . . .
wollewero maken. JT. lakengüde Meoheim 1881 a. 80.
284
ONT.
ONT.
ONTG0MM£RINQE, ra. 1) Afdoeningy spotdi^e
afdoening (yan zaken), verrichting^ fr. expédition.
II Om oaerder te weten aengaende der expedicien
en ontcommeringen van juBticien, die de voirscr.
hoeren van den raide behoiren den partijen te
doen f hoe sy hen echuldich zijn en behoiren dairinne
te dragen en te quijten, soe suldij weten dat die
ordonnancie. . . Y. d. Tav. 875. It. C. o. J\tmh<mif
Stijl a. 66; C. v, Bruetel 1606 a. 49; C. v. Sant-
hoven, Stijl a. 157; C. v, Antw. eompil. Y 1 68.
Zie OvTCOMHBBsir 1).
2) Yan eenen gevangene. Lo$lating, vrijkUing,
slaking, fr. rdaxation, mise en liberié {d'un pri-
êonnier), \\ Welcke hooftmannen . . . intert deiden
Tan executien Tan den IjTe en anderen openbaren
pugnytien, ontcotnmerynghen en [?] Tan Tele gheTan-
ghenen die gheTanghen waren en langhe gheweest
hadden Toor hoeren tyt, . . Schates, Collatie 186.
ONTCOPPELEN, wederk. wkw. Hem ont-
coppelen. Yan een land waarmede menTereenigd
of waaraan men onderhoorig was; uitdrukking
ontleend aan het jaohtwezen. Ervan scheiden y z. er
loë van maken f fr. te téparer, te détaeher (d'««
pagt anquel on Stait uni ou toumit). Kil. Ont-
coppelen. AbjMgare, eto. |l üyt welcke dry
distincte plaetsen en citatien genoegsaem gemerckt
en gespeurt kan worden , dat het land Tan Diest
Toor desen heeft affgehangen Tan de Torsten Tan
Gelen; maer den precijsen tydt, wanneer de heeren
Tan Diest hun Tan dat jock off subjectie hebben
ontcoppelt gehadty en kan ick niet achterhaelen.
Yak ZüBFELEf hs. Ckronijck fol. 281 § 9.
ONTCORPELGIEREN, bw. Ontnemen, beroo-
ven (Tan), fr. enlever, priver de. \\ Dat men den
steiden wilde ontcorpelgieren hare wetten, hare
Tryheden. Ol. t. Dixmude 27. Hopende dat ons
gheducht heere en prinoe [ons.^] niet zoude willen
ontcorpelgieren Tan onsen Tryheden. 164.
ONTCORTEN (Ontcurten), bw. Verminderen,
fr. amoindrir, || Dat niemandt der stede erfve en
ontbauwe noch en ontcurte. de Pb. en Bb. YI.
Nevele 8.
ONTCRACHTEN, ow. Jliet geweld ontsnappen,
ontvUichten, fir. s'échapper par force. || BleTen sy
beede bi hem, en deghene die ghehouden es hem-
lieden onteracht, deghene die hemlif'den ontcrachte
Terbuerde lx ponden jeghen ons. C, v. Oent^ Ghr,
oh. V. 1297 a. 77.
ONTK WIJTEN, Zie Afkwijten.
ONTLAEDSTEDE (Ontl a-stede) , zn. 0»^
ladingtplaatt , fr. lieu de déohargement. \\ In ghe-
Talie tselTe ghebuert int keeren, so zal hem ter
ontlaedtsteden zyn ToUe huyre Terschenen zgn.
PI. V. VI. I 388 (19 juli 1551 a. 14). Ontlapstede.
Seerecht v, Damme a. 10.
ONTLACKEREN, bw. De wol Tan een schapen-
vlies. Die ontwinden, ontdoen, fr. dévider, défaire
(2a laine d'une ioison). || Item, bringt men wol
opt huus, ocht voert huus, in ghehelen vliesen,
dat men de wolle niet ontwenden noch ontlackeren
en sal, op de hoechste boete Tan der gulden.
BegL lakeng, Brussel, stat. o. 1364 a. 12.
ONTLEDIGEN, bw. met den gen. Eenen ge-
Tangene ontledigen Tan de geTangenis. Hem loS'
laten, op vrije voeten stellen, fr. rdaxer un prison-
nier). \\ Dan, waert sake dat sulcken Tremt man
opt feyt Tan eenige criminele excesse [#tc] , en
daervoor gevangen wirde, denselTen en sal men,
ter ordonnantie Tan die stadt, niet mogen sijns
goTanckenis ontledigen. O. J4^e 2m« série I 180
(4 febr. 1549 a. 2, Tongeren),
ONTLEDING, En. Yan een leen. Sei ledig qf
openvallen, fr. la vacation (d*un ftef). — (Onze tekst
laat niet toe te denken aan eene spUising, fr.
éeiissemeni), || Een Tasall besitt een bundich leen,
welck, by ontledinge, wordt Terhergewaert met
een Tleymes, met eenen witten ofte elpenbeenen
hieght, met eenen palm daerop staende. C gr.
Loon I 587 (1701).
ONTLEEDEN. Zie Outleidek.
ONTLEENEN, bw. (Eigenlijk Oktbelxeitek).
Een in beleening gegeTen goed lossen , vrijkoopen,
vrijmaken, fr. digager, liblrer, racheier {un hien
donnê en engaghré). \\ Alhoewel de bantmolens \l.
banmolens] Tan syne Majesteyt, in dese stadt en
hare Tryheyt gelegen, sijn beleent, .. En dat daer-
mede, ten tyde van deseWe beleeninge, schynt te
cesseren het gesagh . . . Nochtans, alsoo die selTe
molens mogen worden ontleent en wederom aen
het domeyn gereunieert . . . Mabtihez 267. Dat wy . . .
deseWe met Tolcomen sekerheyt . . . niet en souden
connen ontleenen. PI. v. Br<d). I 278^ (1631). Zie
Sbleekek, Belebkikg, en OirTBELEEViNa.
ONTLEENER (Ontleendere) , zn. mj, die iets
ontleend heeft, fr. emprunteur. \\ Een commodatarijs
en ontleendere, die dat ontleent goet houdt. Y. d.
Tav. 91 tO.
ONTLEENING (—e). Zie Oktbeleenih». || Dat
in cas Tan ontleeninge de Toorsz. meulens sullen
wesen Tan sulcke nature en conditie gelyck sy
tegenwoordelyck zyn. Mabtifez 270.
ONTLEGGEN, bw. Verleggen, verplaatsen, fr.
déplacer. \\ Niemandt en mach eenige getrouwe
[^ getouwe] sijnre medegesellen ontleggen, boi^en,
besigen, ontsetten noch ontdragen buyten sijnen
consente, op de pene... C. Munters te Brussel
1565 a. 63.
ONTLETDEN, oktlbeden (Ontleyden, ontlei)-
den, ontleden, ontlijden), bw. 1) Een TTOuwsper-
soon. OnÜeiden, ontvoeren, schaken, fr. enlever,
ravir (une femme). \\ So wie die wedewe, dieportige
Tan Brughe ware, ontvorde iof ontleedde met
crachten en hars ondankens, omme houwelio te
doene, te sins selves boef. C. v. Brugge I 228
(1278). Wie soe ongheiaert kint ontleyde. K. meier^
Loven 1312 a. 23. (De K. der ammanie v. 1298
zegt a. 30: Wie dat ongeiaert kint enwech leet). —
Yan ghehuwede vrouwen t'ontleeden, en in OTerspel
te leTen. C. kast. Iperen a. 58. Yan iemands
kinderen t'ontleeden. Item, zo wie een mans kind
ontleedde, ontiste,.. a. 59. Als eenighe weeeen
ontist en ontleedt worden. G. v. Veume iz ' 25.
Alle TTOuwencrachters oft ontsohakers, die Trouwen,
t'sij jonge dochters oft andere , tegens hennen danck
ontleyden oft TerTueren, Terbueren aen den heere
lijff en goet, eü worden metten sweirde uugtge-
recht, sonder eenige kercke-vrgheyt t« mogen ge-
nieten. C. V. Antw. eompil. YI iij 18; art. 19
zegt: ontlijde. It. YI ij 22; C v. Deume v. 1618
a. 462. Ware dat sake, dat ieman enege joffrouwe
ontscaecde ochte ontleide. Brab. Teesten II 605
(1364).
2) lem. van zijnen gedsdienst. Afleiden, aftrekken,
afbrengen, fr. détourner {qn. de sa religion). || Die
iemenden pijnt te ontleyden uuyter religiën (Gries-
men capitael). Y. d. Tav. 56 v^.
3) Eene gerechtszaak aan „de kennisse, berecht
en judicature" van den bevoegden rechter ontleiden,
onttrekken , fr. soustraire {une eause Judieiaire d „la
connaissance et Judicature** du juge competent). || Dat
de beroupen ghemaeot en ghewyst waren by malicien
en by frauden, omme tvorseyde fiait tontledene,
ONT.
ONT,
285
datter gheene correctie noch wetteliehede af ghe-
Bchien en zoude. C. o. 8lui$, KL si. IV 529 (1366).
Item, dat wj tfait van Willem Bellekine» met
datter ancleift, dwelk ons ontleet wat up tiden
Terleden, bi den nieuwen eostumen en eneghen
cautelen, die derup vonden waren, zo dat ons
noch partien noyt betringe derof gheschien mochte ,
tonswaert nemen, om derof te ordeneeme, in tiden
en in wilen, als ons goed zal dinken. Alp. Van-
SENFBEBBBOOM , Ypriana YII 472 (1380).
ONTLËIDKR (Ontleydere) , zn. m. Schaker ,
fr. ravUseur. Kil. Ontleyden. Ahducere^ seducerê.
Ontleyden een maeght. j . ontvoeren / ontschaeo •
ken. Bapere^ abripere virj^inem. |) Die eenen anderen
syn wyf ontleydt, verbeurt xx ponden zwertte en
een ooghe; en indien des mans wyff metten ont-
leydere beuren man eenicb goet ontdroeghe , . .
soude de ontlejdere daeraff worden gepunieert als
een dieff. C. v. Aniw. 1545, ii 21. It. Compü. YI
ij 22. De a V. Deume e. 1612 a. 462 heeft hier-
voor: verleijder.
ONTLÏXENT. Zie Oittlijcksbw.
ONTLIJCKSEN, outlixbk (Onlijchsen) , bw. 1)
Verkleeden^ vermommen ^ fr. dêgitiserj matquer. Kil.
Ontlijcksemen. Ditêimilem facere^ deformare.
Ontiycksemt. Diësimilit eui^ deformis, \\ Soe
wat manne gee [l. gaet] ontlixent, sj met slape-
lakenen, sy met averechten cleederen, ofte in wat
andere maniren dat sy, hi es om vijf pond. Belg,
mus. I 249, stadsordonnantien v. Brussel 1341 —
1354; it. VII 294.
2) Als zn. o. Voorwendsel ^ fr. prétexie. \\ So wat
yement eenen andren leende of borghde om de
redene van dobbelspele, te wat steden dat ware,
en in wat onlijehsene het si, des en sal men niet
ghelden. Kb. o. Aniw. a. 133.
ONTLIJVEN, OUTLIVEN, bw. Ter dood brengen,
fr. mettre è mort. Kil. Ontlijven. Privare vita
4* corporey interflcere, oceidere. || Van manne te
ontlivene lof lycktekin te makene, dat es sculdech
de Bcoutete te doene, jof sin bode. En ware iemen
gewiset te ontlivene . . . OorJc. 25 febr. 1252. Al
80 vele alser es, sal men ontliven. C. v. Oent^ Ór.
ch. V. 1297 a. 18.
ONTLOGIEREN, ow. Opbreken, aftrekken, fr.
dêloger^ déeamper, se retirer, \\ Als myn heere dit
zaoh, 80 zeide hy: Kinderen, nadat ghy hier niet
langhor bliven wüt, so biddic u, dat ghy al scone-
kiune ontlogiert, en ie zal met u trecken. Doe
ontlogierde algond here. Ol. y. Dixmüdb 65.
ONTLOCKEN, bw. lem. van voor zekere plaats
toeglokken, wegroepen ^ fr. attirer, éloigner qn. d^un
eertain emdroii en Vattirantf Vappelant. || Soe wat
manne van onsen ambachte sinen coepman, waert
man ofte wijf, van vor sgn stat ontlocte, ofte ont-
wincte, ofte ontsmeecte, diet dade, dat ware up
de boete . . . Fb. db Pottbb, Gent VI 560, Riem-
makers 1477.
ONTLOOOHËNEN, bw. Iets weigeren terug te
geven f fr. refuser de resiituer qq. chose. \\ Van
Sanden tontlooohenen. Zo wie den scepenen ofte
en dienaer weyghert yemandt zyn pandt te
restitueeren , die verbuert . . . db Pb. en Bb. XVT.
Assenede 53 (1242).
ONTLUICKEN (Ontluken), bw. 1) (Getuigenissen.
Die openbaren^ bekend maken, mededeelen, f^uitgeven^^
fr. déelarer, publier {des dépositions de thnoins),
II Ie baliu vorseit, maende de manne vernoemt,
dat si de wetteliktf gaderinghe en serkemenagie, die
se wetteliken beseten en ghehoert adden, souden
wetteliken onüuken en huutgheven gelyo dat syt
in de oercontsoepen wetteleken bevonden adden.
Diebicx, Qends eharterb. 21 (1361) U. 86.
Oostume es, dat men ontluuct ten naesten sater-
daghe t'gone dat de mannen bevonden hebben.
C. V. Aalst 170. Wij, mannen vornoemt (baljuw
eü mannen van St-Baafs), kenden, ontloken en
gaven wettelike huut , dat ... db Pb. en Bb. II.
Evergem 57 (1361).
2) Eenen eed. Dien afleggen, fr. priter serment,
II Niemant en sal vermogen sig tot visschen te
begeven . . , sonder alvooren van den deken eü Eed
daertoe geadmitteert te syn, en in hunne handen
ontloken t*hebben den gerequireerden eed. PI. v.
VI. XI 1325, regl. 10 deo. 1767 a. 19. Soo wanneer
yet in deelinghe van eede gheleydt wert, zal dien
gheaccepteert ofte gherefereert moeten wesen , . .
en dienvolghende van d'een ofte dander zyde ont-
loken; wel verstaende, indien deghuene, die den
eedt ghedefereert heeft, danof voor dontluyckinghe
poeniteerde en presenteerde preuve , . . Cv. Broek'
buir<f III 13.
ÓNTLUICKING (—e), zn. v. Van eed. Jfei-
aflegging, fr. prestation de serment. Zie Okt-
LÜICKBN.
ONTMAKEN (Ontmaecken) , bedr. en wederk.
wkw. I. Bbdb. 1) Ontnemen, benemen (het gebruik
van een voorwerp), fr. Ster, enlever {Vusage d'un
objet). Kil. Ontmaecken, irriium flacere. \\ Dat
de redibicie niet gedaen en sal wordden overmits
alle letselen oft gebreken, mair het moet zijn
alsulcken siecte oft andere gebrec dat int geheel
beneempt oft ontmaict dat gebruyc van den ge-
cochten dingen; want waire tgebrec sulc dat dat
dinc dairmede niet geheel ontscict oft ongebruyo-
kelijc , ontsierlijc oft ongeriefelijc en ware , soe en
soude dairaf niet competeren dese actie van redibi-
cien. V. d. Tav 281.
2) Onteeren, fr. flétrir. \\ Elckermalc is
sculdich te vlieden quade fame, want zg ontedelt
den eedelen, sij ontmaict den middelmatigen man.
V. D. TjLV. 162 vo.
3) Maken en ontmaken keuren. Die ver-
ordenen, uitvaardigen, en intrekken, afsehaffen, fr.
ordonner des staiuts et les abolir. || Item, soe
moghen scepenen . . . coeren maken , ordineren en
ontmaken. K. v. Waalhem 1365 a. 65.
II. Wbdbbk. 1) Hem ontmaken uit de ge-
vangenis. Die ontvluchten, fr. s^évader de la prisou,
II Soo wie committeert arrestbraecke , ofte hem
ontmaeckt uut civile vanghenisse, sal boeten tsestigh
ponden parisis. C. v. Belle, rubr. 38 a. 16.
2) Van een ambt. JEr afstand van doen, er van
txfzien, zich ervan ontlasten, fr. se décharger d^un
office, y renoncer. || Item, ne zullen moghen hem-
lieden ontmaecken van dezelve staeten, tzy by
ghifte, vercoepinghe , mangelinghe ofte alienatie.
C. V. Auden. 2(1') bd. 242 (1565).
3) Van een goed. JBr afstand van doen, fr. se
dessaisir (d'un Hen). || En sorteren deselve ghiften,
behaudens dat den ghever hem ontmaecke en
leveringhe doe van der proprieteyt van den ghegeven
goede. C. v. Aalst xi 1.
ONTMOETEN, bw. Een vonnis. Er tegen opko-
men of opspreken, kwalijk bejegenen, fr. protester
(eontre une sentenee d'Schevins). || Wie scepenen
vonnesse ontmoette of wederseide, en hya ghecalen-
giert worde, verbuert... C. v. Aalst 223 (1415).
ONTNADEKEN (Ontnaederen, ontnaerderen) ,
bw. lem. een benaast goed „afnaetsten" , den koop
door eene volgende benadering betwisten, fr. disputer
d qH.f par uu retraii subségueni, wn lAeu {par hA)
286
ONT.
ONT.
reHré, \\ Soo wanneer, naar de yemaederinghe yan
eenighe goeden by yemandt Tan *t maeghschap ge-
daen, een ofte meer andere, naeder zijnde, ofte
preferentie hebbende, deselve goeden den eersten
naederlinck comen ontnaederen, . . C. v. Loven x
41. Ontnaerderen. C v. Dieet YZ. xii 27. Zie ook
Nadbben II 223, en Vebkadebbit.
ONTNEMINGEN, zn. mw. Uitnemingen, uUzon-
deringeMf fr. exceptiont. || Uutghenomen alleen onse
lyftocht,.. die welcke lijftoohte... wy Toor ons
behouden, en behoudelio ons oio daertoe den leenen
en manscapen yan onsen yorsc. lande yan Brabant,
onse leye daghe lano, en den anderen ontnemin-
ghen, conditien, yorwarden en gheloiften begrepen
in den brieyen,.. JBrab. Teesten II 71t (1404).
ONTNOTEN, bw. Een land. Er de vruchten van
inzamelen t ft. récolier let fruUe (d^une terre)t dé-
frueiuer. || Men zal ter derder dachyaert wjsen
t* about [fi^ den onderpand] ; in de handen yan den
heere , oyer de achterstellen , zonder t'zelye te mo-
ghen ontnoten, onthuusen, ofte yercrancken. C. v.
Coêtel a. 394; it. leenhof a. 18. Zie ook Notbk
II 242, en Bbnotbv; en ygl. Oittbladbk en Okt-
BLOOTBK.
ONTNUCHTEREN (Onnuohteren), ow. Ontbij-
ten fr. d^euner Kil. Ontnuchteren. Solvere
jejunium. \\ Naer dat zy of XYi yan hemlieden
gheweist eü ontnuchtert hadden ten huuse yan den
proohie-pape. DB Coüssbmakbb , Troubles marit.
III 98 (1666).
ONTNUCHTERING, zn.y. Ontbijt, ft,déjeuner,
namelijk al- wat geen weerstand bieden zal. || Als
de Franssohe leghere dus ghecampeert lach yoor
Greyelinghe, meenden dat wel te oyeryallen met
cleender mojte, met eender ontnuchteringhe , è
la fnHe et eollère des Franchoyt. Piot, CJuron,
322.
ONTP ACHTEN, bw. Onderhuren, fr. louer eout
main ce qu'un autre tieni è baU. || Wie ander zjn
landt ontpacht heeft? C. v. Aaist 226. Oettkewr
1415.
ONTPAEIEN (Ontpaien), bw. Mitnoegen, ft,
mécontenfer. Kil Ontpaeyen. fland. Offendere,
male eontenium reddere. || Dat hemlieden yergheyen
werde al tghond dat gheyallen es tote den daghe
yan heiden, yan' dies wy of yemene diere ancleift
ontpait wesen moghen of zjn. Alp. YAimBirPEBBB-
BOOM, Tpriana YII 460 (1379). tZelye yolo wart
hierinne suspioieux, murmurerende en ontpaeyt.
ScHATES, Collatie 16; 121. 205. 455.
ONTPAEITHEDE vOntpoeythede), zn. y. Mit-
noegdheidf ft. mScontentement. || Van der ontpaeyt-
heden yan mynen ghedaohten heere waren ghe-
gheyen zekere artyclen. Schaybs CoÜatie 457.
ONTP ALEN, bw. Een land. De palen van een
land of veld uitdoen of verzetten . ft. óter ou déplaeer
les bornes d'une terre ou d^un ehamp. Zie Ontac-
XEBBK.
ONTPLICHTEN, bw. Een goed. ffetbenuiügen,
ft. expioUer {un bien). \\ Maer wilt men dat sulcke
giehte yan werde blyye, soo sal dengenen, die dat
opgedragen wort dat goet terstout aenyerden en
ontplichten, en besitten jaer en dach. Piot, Oari.
II 603. Zie Plichten.
ONTPLOCKEN , wederk. wkw. HIemontploo-
ken. Van een goed. Zich ervan onterven, het af-
staan y ft. se dessatsir (d'un bien). || En als danne
zoo doet den bailliu den yercoopere zyn hand slaen
an de roede, ofte an zyn cleet, en zegt aldus: Yol-
ghende tyonnesse yan den mannen, zoo bringt ghy
dit leen in myne banden, ab in sheeren huiden;
ghy ontplockes n, ghy onthalmes u, en schelt qoiote
al trecht dat ghy daranne hebt. C. d. burcht v. Brugge
III 156. Zie ook Plocxbk.
ONTPLUICK, ontflüüC, zn. o. 1) Ina. yan
de periodieke yerhooringen of „waarheden.** Bekend»
making , openbaring , fr. publieatio» {des enquêtes ou
^.,vériUs'* pêriodiques). \\ Na t^ontpluuc [nttf/resump-
tie] yan de yors. wetteliker waerhede. Cakvaebt,
Bgdragen 367 (1383). Als yan desen beroupe, daerof
de manne yan Oudenarde commen ziin te haren
hoofde in mins heren camere yan Ylaendren, up
dontpluuc yan der wetteliker wareden, eü den ghe-
dinghe,.. so wijst... O. v. Auden. 2<>« d. .^106
(1353). Item, es gheordineert bij den heere en der
Wet yan Denremonde, en was uutghegheyen en
ghewyst int ontpluyc yan der wetteghe jaerwaer-
hede gheuuyt int jaer xiiiic eü tiene . . de Yla-
KIVCK, Vgb. 41 (1410). Int jaer xiiiio en seyen-
tiene, den iij«n dach der maendt yan October, was
ghewgst in dontpluyc yan der wettegher jaerwaer-
hede... Ib. 45 (1417).
ONTPLITICKEN , Ontpluucken, bw. 1) Ver-
klaren, mededeeleut ontvouwen ^ ft. exposer, oomm»'
niquer^ dédarer. Kil. Ontpluyoken. JExpüieare,
aperire^ expandere. \\ Dat wy alle die poente, son-
derlike die hierboyen staen in den charter ontj^oken
syn eü gheseghelt . . , approyeren eü confirmeren. —
Van den yors. poynten, die hierboyen in den charter
ontploken syn. K. v. Meerbeek 1247. Werden de
yoors. hooftmannen en yeertich ghezellen, en elo
guldebroeder bijzondere ghehonden te commen ten
hoye, tallen tjjden eü stonden als z^, bij laste yan
coninek^ deken en bereckers, bg den onape yan
der gulde daertoe ghedachyaert werden, omme raedt
en adyijs te gheyene up tgheene dat men hemlieden
ontpluucken eü yraeghen zal. de Pottbb, Kortrigik
II 367, K. Sandboogsehuiters 1547.
2) Opendoen (de oogen), nl. oplettend nySf fr-
ouvrir {les geux), c. è. d. faire atteniion. \\ Dair
men criminelyc procederen wille , dair sal een rich-
ter zyn oogen ontpluycken. V. D. Tat. 69.
ONTPOORTËREN (Ontporteren), bedr. en we-
derk. wkw. I. Bedb. 1) Iemand van gijn poortersdkap
ontzetten f berooven, fr. destifuer qn. de sa bourgeoi-
sie. Kil Ontpoorteren. Civitate privare^ privare
jure eivium. || Wie poortere of poortersae ea, die
moet bliyen zine leefdaghe lanc, want hem daeraf
niemend ontpoorteren en maoh. C. v. Aalst 420.
Item, egeen poorter en maoh ter banck gecondemp-
neert worden; maer indien den poorter, geyangen
wesende om crime, beyonden wert sulckx beschul-
dight dat men hem zoude moeten pijnen, wert
eerst yerclaert by die yan der weth ontpoortert te
worden eü daemaer gecondempneert ter banck. C.
V. Middelburg ir 7. It. C. v. Antw. 1545 1 11 ; XXVII
31; C. V. Bergen-op-Zoom yii 1; Cannaert, Bgdra^
gen 280.
II. Wedebx. Hem ontpoorteren. Afstand
doen van ztfntf poorferij, ft.renoneer è sa bourgeoisie.
II Wie oec dat wille mach hem ontporteren, be-
houdeleke der port rechte, eü behoudeleke den
commere daer hi, op dien dach, af beoommert es.
Oork. 24 juni 1297. Een ghedyde man oft yrauwe
wert poortere trauwende poortere ofte poortense
derzeWer stede, ten ware dat zulck poortere of
poortersse y<56r *thuwelio yeryssuwet hadden yaa
huerlieder goeden by acepenen yan der Kuere en
aldaer ontpoortert. C. v. Oent Y l\ii.l 592 (1417),
0NTRA8SCHEN, bw. || Deh capiteyn Boeise.
dat hoorende, dat een IJperlino hem yermat de guese-
keeroke af te breken, stelder peyne up, en seyde
ONT.
ONT.
287
niet yele, maer hj dachte: lo aal u datte oDtraa-
Bchen. Fb. ds Potteb, Chro», 289.
ONTRASTEEKKN (O-eren), bw. Eene inbeslag-
neming afdoen, fr. lever une taieie. \\ £n dat aij
[nl. Wenceelas en Joanna] hen [die van Diest] hoir
gheTanghen en borghen eü borchtoohten quit scelden
allegader, en hen hoir goede, die oTermids deser
xaken gherasteert siin, ontcommeren en ontraateren
en hen die weder gheyen» los en ttL Oork. 18
aept. 1357.
ONTBEECKT (Ontreecht), rerl. deelw. van
OvTBEEBir. Beschadigd , ontredderd, fr. délahré, déte^
rioré. Kil. Ontreken. Destmere. || Van der stat
porten weder te makene en te gherekene dat si
ontreecht waren ; van timmeme, ran yseren banden,
Tan neuwen sloten, en van anderen dinghen die
men daertoe besechde, yii lib. en zv se. Mbbtsits,
Oudste rek. 1324 blz. 47.
ONTBEOELEN, wederk. wkw. Hem ontrege-
len. Zich te bnken gaan, fr. commeUre des exces.
II Dat de voorn.. Lierin van Loo, alnu hieromme
comparerende yoor scepeoen van der Kuere in
Ghendt, hem altlaer rerobligiert en verbonden
heeft,., indien hij... hem hiemaer meer eenich-
seins themliederwaerta . . . ontreghelde oft ontgijnghe.
in worden oft anderseins, dat hij . . . Fb. de Potteb,
Oent II 417 (1532). Zie ook Oktwe&eit.
ONTBEINEN (Ontrejnen, onreinen), bw. Ont-
reinigen, fr. somiller. Kil. Ontre jnighen. || Van
den quecbome tonreinen. Kb, v, Diest A r. 69;
ii, B 116. Soo wie ujt sijnen borre oft Bavoir
eenen anderen in sijnen borre oft aaToir schoon
water schuldigh is te leveren, en magh sijnen borre
oft saToir niet ontreynen, en alsoo onsayver water
den anderen daerujt te leveren. C, v, Brussel,
Servit, 61.
ONTBIJSËN, OW. 2k}nder voorbedachtheid oni-
wdlen, fr, éehapper sans préméditation. Kil. Ont-
rgsen. Slabi. || Want alsoodanighe schriften [nl.
die der heresien zeer by en naer aenclevende zijn]
ontrysen nu somtijds eenige catholijcken schrivers,
oft duer inoonsideratie , oft onachtsaemheyt , ofte
dner onwetenheyt. PI. v. VI. I 142 (1546).
ONTBUIMEN (Ontruymen), onz. en bedr. wkw.
I. Ovz. 1) Vluchten, opkramen, it, s'enfuir, décam-
per. II Waert oeo dat enighe handadighe ontruymt
ware uut der stat. C. o. Maastricht 441 (1372).
Gheen fauten \nl. onbetaalde posten] over te ghe-
vene die binnen de hueren [nl. han ontvangerschap]
gevallen zyn, zy [de schuldenaars] en waeren ont-
mympt A. Waütbbs, Sermens 24 § 7, XY £.
2) Van eene nalatenschap. Openvallen, fr. {d^une
suecession) devenir vacante. || En opdat, by gebreck
van navrunden. de naergelaetene weesen niet on-
versorght mogen blyven, soo sullen de pastoors, in
weiokers paroohien de boedels sullen komen ont-
ruymt te worden, kennisse hebben te geven van
het afsterven der overledenen, die weesen komen
na te laeten. C. v. Maeutricht 411 Nouv. reces 28
aug. 1682 a. 8; Fransche tekst: les pastewrs des
paroisses ou VhèrSdOê sera eschuS.
II. Bedb. Ontvoeren, dieflijk wegvoeren, ft. enlever,
emporter en voleur. || Wie andron zgn goed ont-
ruymt, en zgns zelfs goed medevourt, behoort ghe-
bonuen tsine x jaer uut Vlaenderen, van diefte.
C. V. Aalst 450, XY E.
ONTSACH, OVTSICH, ontbicht. zn. o. Vrees,
fr. crainte. Kil. Ontsagh/Ontsigh. Beverenüa,
metus, timor. || Welcke punicie mach bywyien ge-
meerdert wordden, omdat de castidinge van eenen
ontsioh sonde geven den anderen quaet te doen.
y. D. Tay. 73. v^ Anxt en vreeee en is anders
niet dan een bevinge der hertten, oomende uuyt
saken van tegenwoirdigen oft van toecomend perikel
eii sorgen. 93. Bevinden de supplianten, dat Yele
oirboirlicker contracten tot meer stonden onderstaen
eü toegeslagen zouden worden, daer de goede
lieden nu nyet naer talen en willen, deur ont-
sich der voirseijde calengieringhe. Bijksarch. Baad
V. Brab, reg. Couiumes III fol. 1—2 (31 juli 1548).
In vueghen dat, soowel die armen als rycken
jongers qualyck besorcht zyn geweest, opwassende
sonder ontsicht in alle boesheyt. O. lAége, 2<ne tSrie
III 429 (8 jan. 1580 St.- Truiden). Opdat, als
gmant bij vonnisse, delatie oft aenbiedinge van
partije de decisie van de saecke op sgnen eedt wort
gestelt, denselven eet met meerder ontsach en [var.
ofte] reverentie gedaen worde. C v. Antw. compil,
V xj 48.
0NT8AET (Ontzaet), bn. Ontroerd, ontsteld,
gestoord, fr. troublé, dérangé. \\ Want alle die goede
liede van Lovene omme dies fayts wille zeer ont-
zaet en ontstelt waren van rasten en van vreden
en Yan hoerre neeringen buten te doene. Schates,
AnaUctes, Acad. d'archêol. 1866 blz. 156. Dair de
stat en goede lieden van Lovene oec seer ontstelt
eü ontzaet waren van hoere rasten, vreden eü nee-
ringen. 158.
ONTSCHAECK (Ontscaec), zn. o. OnUchdking,
fr. enlèvement, rapt. Kil. Ontschaeok. Baptus,
stuprum violentym. || lo hebbe de sentencie die
de paeus Gregorius ordineerde ieghen die ont-
scaec daden, en Baudin heeft Judith ontscaect, eü
daerom sallic Vlaenderen int verwaet stellen. Jak
V. DiXMUDE 5. item, in 't zelve jaer van lvi waert
een ontschaeck ghedaen in *t beghynhof ter Hoyen
binnen Ghendt. Scuates, Collatie 435. It. C. v.
Cassd a. 197. 198; C. v. Aalst 49U, Wielant,
Pract, crim, 131. — In het Cartulaire van St.-
Truiden, Piot ii 594 leest men het enkele sohaek
en soaeck: || Worde een beclaeoht van scaeoke.
— Zal een partye moeten claegen binnen 40 dae-
gen dat die schaeke geschiet is. — Doch een regel
verder het wkw. onsohaeckt.
ONTSCHAET, bn. Schadeloos, straffeloos, tt.
indemne, impuni. \\ Waert dat eenioh wilt den hals
brake oft gequetst worde van den houden, dat men
dat wilt alsoo soude laeten liggen; en atent der
lieden honden , dat s\| daerafT ontschaet souden sgn.
PI. V. Brab. I 132, Blijde inkomst 1355 a. 29.
0NT8CHAKEN (Ontscaken, onschaken, onscaken,
Limb. ontscoken), bw. Zooals thans Ontschaken,
ft. enlever, ravir de force. || 8i vero ancUla, vel
puélla , vel famulus, vel leno mulierem, vel pueUam,
vel domiceUam ad hoc aUexerit. ut cum aliquo viro
abiret : scilieet ontsaket [l. ontscaket] , naeus ei ab'
sdndetur.. Wabkkönio, Fl. St. u. Bg. II. ürk.
V. 1228, a. 30. C. v. Oent, I blz. 401 sub tfi 1218;
Wamkdnig en Gheldolf , Oand 260. Soe wat man
maeght oft wgf ontschaeckt heeft , . . — op dge
huere dat sg ontscaect woert. K. v. St.- Truiden
1366 a. 6. In Vlaenderen maken zij differentie
tusschen vronwenoracht eü ontschaken, maer in
rechte is 't eens, geheeten raptue. Soe w^e maecht,
weduwe, religieuse, oft eenige andere eerbare vrouwe
ontscaect met orachte,.. Wielakt, Pract. crim,
130. Die maight of wgf ontscoken . . . heet. So wat
manne maight of wijf ontscoeckt. C. v. Maastricht
49 (1380). Van meechden en vrouwen personen
tontschaken Ib. 470 (1409). Soe wie enege vrouwe
ocht joffrouwe onscaecte. Brab. geesten II 605 (1364).
Ontacmect. U. 627 (1375). It. C. v. Aalst 490;
288
ONT.
ONT.
Piot, Cart, II 594; Oannaert, Bgdragen 28; K. o.
Waalkem 1365 ft. 22.
ONTSCHAPP£ËKEN, ow. Ontsnappen, ontko-
men, fr. échapper. \\ Waerinne die van Bijssele
tvier ghesteken hebben , en hebben se alsoo roetter
keercke verbrant , uutghenomen eenen of twee , die
in een gote ontschoppeerden. Fbbd. Vandeb Hae-
GHBV, Ber, tijden II 69; it, III 226.
0NT8ECHBKIEVEN , ook Letteren yan
ontsegge. 1) Oorlogs-verkiMring of aanzeggings-
brieven , uiidagingebrieven , „vijanttebrieven'^ fr, lettre»
de déclaration de guerrej de dé/i, Lexer Enteagehrieff
fehdthrusf, vgl. abtagebrief. Grimm. Sntsagtrief was
abtagebrief. Kil. Ontseghbrief. Lit^rae tndictionu
bellicae, \\ Sijnen ontsegge- ofte ▼ijantsbrief eenden.
Bekenk. v. Brab. reg. 132 fol. 'ób y^. Daer so zende
znyn heere letren, an de kinderen van Orlyen» en
aen den hertoghe van Borboen, en an alle hare
alyeten, van ontsegghe. Ol. y. I)ixmvde 61.
2) In het burgerlijk leven. Bedreiging »brveven ^ fr.
{dan» la vie cimle) lettre» eomminatoire». Hiertoe
is betrekkelijk de uitdrukking van Kiliaan: Ont-
segghen te vier en te sweerde. Igneferroque
minari : extremam denuntiare inimicitiam. \ \ Tot ge-
lycke straffe staen ontseggereu, brantetichters oft
die ijmant dreycht sijn huijs oft goet aff te branden
oft tvier daerinne te steken, oft die eenige brant-
oft ontsegh brieyen schrijft oft seynt. C. v. Antw.
eompil. VI iij 17; 1545 I 43.
0NT8EGELEN, bw. Een goed. Het vervreem-
den fr. aliéncr (un bien)? || Geen heer en raaohont-
segelen laten zyn erve. 7 Beckt v. Uccle 18.
ONTSEGGEN, bw. 1) Eene overeenkomst. Die
opteggen^ it. dênoncer {une convention). || So wan-
nere die hertoge van Brabant, . . der vorwarden
niet langer loven en woude, so moge wi dese vor-
warde untseggen vier dage te voren tot Kessele.
Oork. 31 oct. 1286.
2) Een rente. Die weigeren te betalen y fr. refueer
de payer {une rente). \\ Es oec dat sake, dat dese
vorseide dekenen dese vorseide capelrie niet nen
doen besinghen den capelaen die se hebben sal,
en hem letten willen in sine neringhe te comene,
en si hem ontsegghen sine rente te ghevene. Oork,
6 sept. 1291.
ÜNTSEGGER, en. Uitdager, fr. provocateur.
II Alle morders, ontscakers van vrouwen, ontseggers,
brantstichters , . . die verbeuren ... Cv. Antw, 1545
I 43; it. 1570 iv 35; eompil. YI iy 17; Cv, Deurne
1612 I 32.
0NT8ET, Limb. Oittbat, «n. Ontxet, handlich-
ang, fr. main-levée, oppo»Uion. \\ Een \jegeiyck
wordt ontfangen in ontsct en oppositie, sooverre
hy compt en rechtelyck ontseth doet voor de leve-
ringhe van de besette goeden, mits funderen [oor.
refunderende]. C. leenhof v. Mechelen. Stijl ii 7.
Ten vierden ghenechtdaghe sal de besettere (sooverre
nyemant ontset en doet) den dach van dan voortaen
hueden totter noenen. C v. Santhoven , Stijl a. 5.
Den dag dienende, den aanleggere repeteert sjne
redenen, en by gebrecke van ontsat oft oppositie,
Tersuekt d*eerste default gegeven te worden. C gr.
Loon II 351, Beekheim Yii 3.
ONTSETSEL, zn. o. Ontzetting, be»lagopheffing ,
ft. main-levée. || INaer den ontsetsele des besetters
heysch en conclusie ghehoort hebbende. C v. Sant-
hoven Y 53.
ONTSETTEN,bw. 1). Een aangeslagen of „bezet"
goed. Het ontslaan, er het beelag van opheffen, fr.
lever la saitie, \\ Dat soe wiens goeden met recht
beaet wordden, en hom daeraff binnen den acht*
sten dach wittege weete gedaen wordt, soe zal die
zyn goeden met recht moeten comen ontsetten bin-
nen den genecht, te wetene binnen den veerthien
daegen van zgn besetsele. C v. Tumkout, Stijl a.
17. If. C V, Breda iii 36; C v. Caeterlee i 12, 13.
C V, Turnhout a. 17; C. v, Gheel i 5, 9, 10; C
V. Deurne, Stifl iv 78. 82. 371; C v. Santhoven,
Stijl a. 11; C v, lAer, Stijl ii 7. 9; C v, d. Kid
II 5; C gr. Loon II 472.
2) Afschaffen, fr. supprUner, \\ Item, alsdoen
wordden ontsedt die Templiere by den pauws Cle-
ments. Piot, Chron, (1313).
3) Eene maagd. Die Ontmactgden, eene maagd
van {hare eer berooven,) fr. déjiorer {une vierge)
II Als een man een maigt ontset van hueren maigh-
dom buijten wittigen huweiyc, dat is geheeten in
Latyne »tuprum; en is hy gehouwet, het is adulterie;
zgn hy en zy beyde ongebonden, soo heet dat
simpel fornicatie. V n, Tay. 58. — Hy wort geac-
cuseert met deser actiën, die een maight met crachte
ontset eiï stupreert. Item, die zyn huys dairtoe
leent, om overspel te doen en een maight met
machten te defloreren eb t 'ontsetten. Item, een
momboer, die zyn weeze ontset zonder huweUjc.
58 v°. Van maegden t'ontsetten of schoffieren. Dam-
HOUDEBE tit. 92 ; fr. de ttupre ou paiUardUe com-
mi»e avec fille ou femme,
0NT8E TTER, zn Mij, die een aangetUgen goed
ontslaat, of zich tegen de inbe»lagneming verzet, fr.
celui i(ui lèoe la »ai»ie d'un bien, ou y met opposition,
oppotant. il Maer sooverre den besetter teghens den
ontsetter volkomen mach syne actie, soo soude hy
d'executie daeraf doen op alle de goeden van den
ontsetter. C v. Breda iii 37. Egheen verweerdere
oft ontsettere en mach in rechte ghehoort worden,
hy en heeft eerst en al voren de besette goeden
rechte! y eken doen ontsetten met vonnisse, eü cautie
oft borchtochte ghestelt. C, v. Sant hoven Y 54;
it. 53.
ONTSICH, OKTSiCHT. Zie Oktsach.
ONTSIEN, als zn. Vree», fr. crainte. || Die ix«
maniere van actiën spruytende uuyt maleficien en
delicten prlvaet, is geheeten guod metus causa, dat
is actie van weder te heysschen dat men g^even
heeft uuyt ontsiene; en dese actie spruyt uuyt foortsen
eü violencien impulsive, date uuyt gedrange, dwange,
en vreesen oft ontsien. V. d. Tay. 93.
ONTSIENIS (Ontsienesse), zn. 1) Vrees, fr.
crainte. Zie Ontsiev. || Kenden en verlieden, niet
bi crachte ofte ontsienessen hiertoe brooht, ne ware
bi liaren goeden danke en vrien wille, dat sy. . .
hadden vercocht. . . Victob Vandeb Habqhea,
ten Walle 28 (1335).
2) Set inboezemen van ontzag, schrik of vrees,
fr. intimidation. \\ Dese hertoghe wart hebbende
al tregement van Vrankeryke, by ontsiennesse en
by miede, want hy hadde veile scats. Ol. y. Dix-
MUDE 29
ONTSIENLIJCK (Ontsienlic), bn. Ongemeen,
buitengewoon, fr. extraordinaire, \\ Die doncker
vermalendide nacht wart so ontsienlic deemster,
dat sy deen den anderen niet kenden, en sloughen
deen den anderen doot voor haer vianden. Belg,
mus. IV 203. Tes wel waer, dat ten Predicheeren
een deel roeden vonden waren, moghelic om die
jonghers en ander te castyden int capittel, ly
zegghen wel van yc langhe ontsienlicke roeden.
Febd. Vaitdeb Habohev I 181.
ONTSINGELEN, bw. Omsingelen, ft. entourer.
II Dat sy het voorschreven kleyn getal van ghe-
meten nu van de drye syden van de vier suUea
ONT.
ONT.
289
onUingelen met seer iware en coetalgoke dijcken.
PI, V. Brah, II 247 (1613).
0NT8LACHBAEB, bn. Van eene inbeslag-
Beming. Die kan ingetrokken worden y fr, une tcUiie
qui pemi éUre levée. || Alle arresten ran persoonen
oft goeden om borgerlijcke oft oirile saecken sijn
ontslachbaer onder genoechsaeme cautie. C. o. Antw,
eompiL y Tig SS.
ONTISLACHBBI£V£N, sn. my., ook bbhyxv
YAJX oirrsLAXirSi bbisyxv tak HOFSLüiTüfo ge-
naamd. Zie HoTSLüiTiKGh I 602. || Soo wie ran na
Toortan zal willen aenveerden de poorterye Tan
eenighe Tan de Tooreeyde twee steden [n/. Aalst
en Oeeraardsbergen] zal schuldich zyn danof te
lichten acte ; en de poorters nu zynde zullen lichten
eztraict Tan haerlieder admissie ter poortene, omme
daerup te worden Terleent ontslachbneTen ofte
brieTen Tan hofslujtinghe, als zy des Tan doene
hebben zullen. C. v. Aalêt it 6. De haTe Tan
eenen poorter, binnen den lande Tan Aelst gear-
resteert zjnde , is slaeckeljck bj middele Tan ont-
slachbrieTen. a. 9: it. a. 17. 21. 22. 23. 24. 26;
C. V. Anden. 2d« d. 418. 421.
0NT8LAËN, bw. In Terschillige beteekenissen.
1) Kalk. Dien betlaan ^ blusêchen, fr. détremper {de
la cAaflM*). II Van calke dat ontsleghen es te ghoTene
op een fuer. So wie dat calo upleit omme te Ter-
copene, dat hyt huutghcTe up tsehe fuer dat hyt
ontslaet, sonder te Terdierzene of te nedeme. C. o.
Bmgge I 358 (1805).
2) Ben Tat. Het ontsteken, fr. pereer un tonneou.
II So wie die een Tat wyns ontslaet dat ghepryst
es, of dat men hem doet ontslaen bi scepenen,
diere hiet in yullede achter dien dat inghesteken
es, Terbuert. .. C. v. Ardenhurg^ KI, tt. I 229.
Alle wyntaTemiers, die claren wyn hebben, moeten
ontslaen als hem schepenen Termanen; en ne daden
sjs niet, si Terbuerden x lib. .; en alsi ontslaen,
so moghen si ontslaen ii Tate ofte meer. . . En alse
die wine ontsleghen syn, so ne moghen sise lichten
no dieren, enz. Auden. meng. 1 136, Kb, o. 1338,
Van den wime. Zie desaangaande GaiUiard, Kon.
VI, Acad., Verslagen 1892 blz. 207.
3) lem. Tan eene bepanding of boigtocht. Mem
ervan ontlasten, ontheffen , fr. libérer qn, d'un engnk-
gement om d'une oauHon. || En is den naderlinck
oock schuldich den cooper met syn panden en
borgen t^ontslaegen [var. t'ontslaen]. C. v. Dieet
VZ. XII 10.
4) £en Terzoek of boTel. Het afslaam, weigeren
eraan te voldoen, fr. refneer {d*obtempérer è une
imvOatitm on un ordré). \\ Hadde in meeninghen
nut te treckene up die Tsn Ghent, maer die Tan
Brugghe ontsloughent omme hare feeste Tan den
Heleghen Bloede, die so naer was. Ol. t. Dix-
KUDS 10.
5) Van een gemeentegoed. Sr het vrije gebruik
van toelaten, fr. {des biens commutMuw) en permettre
lê libre usage. || Niet zeer uitgestrekt was de ge-
meente [nl. het gemeentegoed] ; daarom was het te
allen tyde niet Teroorloofd y,met zejssen efi torTen,
mita daerop heye maeyende en torf slaende" er
gebruik Tan . te maken , maar placht men ieder
jaar, bij boTel Tan schepenen en gezworenen, door
den Torster in de kerk afgekondigd, ze te ^^^^
slaen, om die met z**yssen eii torTen te moegen
ghebruycken'*, en wederom „te beslaen oft te doen
beslaen." Gewoonlgk twee-, somwyien, doch zelden
driemaal in het jaar , w^rd alzoo de heide ontslagen.
W. TAV Sfilbbsck, Mierh II 6.
6) Lakenhaadel. (Nagenoeg het tegenoTergestelde
II.
Tan beslaen, opslaan in een pakhuis, te. (draperie)
emme^asiner). XJitpaJcken, fr. débaüer. || Alle manie-
ren Tan lakene, die men aldus uten lande Toeren
wille, die zal men alle moeten beslaen in j huus;
en daer zullen zy moeten wesen besien Tan den
warderer en perohenars, dewelke derbi zullen
moeten bllTen tote dien dat zy alle zullen zyn
besleghen ; . . en als die laken zullen comen syn
ter steden daer men se ontslaen zal omme te Tenten
te stelne , zo zullen zy moeten wesen besien . . .
Kb. lakengilde Iperen x 19.
7) Zie OlTTHOOdEK.
ONTSLANING (O— ae— ), zn. Van eenen be-
lasten grond. Ontslaging, ontheffing, ontlasting, fr.
libêration, dkharge {d^uin fonds grevé). || Den debi-
rentier sonde gheprefereert worden Tan renten,
uQtgaende op sijn huys oft erre, TÖör den naerlinck ,
omme die te calengieren in ontslaeninghe en ont-
lastinghe Tan zijnen gxont. C. v, Edingen xiv 3.
ONTdMEEKEN (Onsmeken), bw. 1) Eenen
werkman. Hem door vleier^, goede woorden of fte-
loften aan zijnen meester onttrekken, fr. débaueher
un ouvrier par des JlaUeries, de belles paroles om des
promestes. Kil. Ontsmeecken. JBHUandiri, HaU'
ditiis extorquere. Grimm. Entsmeichelen blau'
diiiis iUieere. || Zie Oktbiddbk 2). Dat gheen meester
anderen meesters hueren cnapen ontsmeecken en
zal. DB Pb. en Bb. Aalst III 449, Linnenwevers
XY E. a. 17. Zie ook Ovthübbv.
2) Bij toepassing op het TÖör- of Tioeger koopen
Tan eetwaren, {par applioaiion è la préemption des
denrées). \\ Dat egheen Tercooperen • . . Tan nu
Toirtaene gheenderhande Tictalie, . . die zg Toerts
Tercoopen selen Trillen, en selen moegen coepen,
oft bij gemande anders Tan hueren wegen doen
ooopen, dingen, handelen, beweerderen, scutten
oft ontsmeeken noch met gheender subtglheyt Ter.
werTen noch Tercrijgen in gheender manieren, dan
Tan XI uren Toere der noenen tot twee uren toe
nae der noenen, en anders niet. Sekenk. v. Brah.
reg. 136 fol. 189, K. v. Brussel 1486.
ONTSNIJDEN, bw. Gars. Het door te sneden
ontnemen (Nederl. Wdb.), fr. {de Vherbe) dérober en
eoupant. || Dat niemant eens anders canten ofte
gars ontsnyde ofte en onthette. O. v. WatervUet^
KI. st. V 474.
ONTSOELT, Terl. deelw. OntzMerd} || Item,
eene poorte binnen met eenen zolre, en die es
qualike te ghereke Tan dake, Tan steeghers en
ontsoolt, en es Terzwonghen dat men siu moeten
betren. Bembbt II 41 (1361).
ONTSPANEN, Ovtspaivvbv. Zie OirrspoEKBir.
ONTSPOENEN (Onspoeden), bw. Verlokken,
verleiden, vervoeren (Eelco Verwgs Jacob Tan Maer-
lants strophisehe gedichten : Spannen (spoen), ook
ontspanen en Terspanen) fr. séduire, smborner.
II Van joncTrouwen te ontspaenne. En so wie
so bedreghen wert Tor scepenen dat hy ont-
spaent heift eeneghe joncTiouwe, daartoe dat soe
ontscaket, mach menne ghecrighen, men sal hem
de nuese afsniden. C. v, Oent, Qr. «sA. v. 1297 a. 61.
Naer de oude kuere Tan Ghendt, soe wge eenige
jouffrouwe ontspant, . . men sal hem den neuse af-
sngden. Wielabt, Fraet. erim. 127. Van dat
Hughe Tan den Leene efi Kateline syn zuster ghe-
caleng. waren, als dat Kateline Tors. Lijsbetten Vofl-
saerts ontspoent sonde hebben, en Tan dat se Hughe
ontfinc te sinen huus , en omme de redene dat men
seide dat zoere haers danos eü haers willen ghino,
en zoe den man troude, so liet se de bailli jeghen
hem pays maken omme xu Hb. Keken, baljuwschap
87
290
ONT.
ONT.
Gtni 1872 rol. 1722. Ontfanghen van Arnoude De-
Uns goede, dat hi yerbuerde, xnids dat hie Wou-
ters dochtere van Kempen ontspaende ute haers
Taeders huus, en met hare in keyfsdomme zat . . .
C o. Brugge I 320 (1). Zo wie berucht en bedre-
ghen 68 Tan der 1 ieder kindere of wyfs tonspoe-
dene, . . Co. Aalst 450. Item, omme abreyen, die
-wyfs mannen oft mans wyf ontspoenen 388. Item ,
ofte yemene der lieder kenden [kinder], ofte mane
[manne], ofte wiise [wive] pleegt tontspoenene. db
Pb. en Br. II. JEvergem 47. Zie ook ONTScbAKSK.
ONTSTAEN, ow. Volticuin, ^e8taan'\ voldoen,
tfffen en kwijt zijn, ft. tatitfaire^ te libérety être
quitte \ gevolgd van fnei of mite. Kil. Ontstaen.
iotu/acere et liberare te. — JSxemptum sive immu-
nem et te. || Bi alzo dat zy [»/. de Ëngelsche lakens]
poorters toebehooren, die zullen alleene ontstaen
met yyftich ponden parisise van eiken sticke. Kb.
lakeifg. Brugge 4 Wevert a. 6. Behouden dat de
Toochden, die tvoorseyde zeker niet en vermoghen,
ontstaen zullen mids tzelve ghereed ghoed te brin-
ghene in handen van uppervoochden. (7. v. Brugge
II 178 (1507). De crediteur Tan eeoen overleden,
oft Tan den sterf huys daer meer erfghenamen zyn,
magh sijne gheheele schuldt eysschen Tan een Tan
de erfghenamen die hem belieft, dewelcke schul-
digh is de schuldt te betalen sonder te moghen
ontstaen midts presenterende sijn deel Tan der
schuldt. C. stad Meuhelen XYi 37. Item Ferd. Van-
der Haeghen, Ber. tijden III 117; C. v. Brugge
II 435; O. V. Auden, ix 32; Cah. prim. vi 14;
Wielant, Leenrecht 102; en^aMtm. — Ontstaen
kwam ons eenmaal Toor als bedr. wkw.: || Ander
seggen dat hij 't [»/. de straf eener kwetsing] ont-
staen zal met dobbel boete; en ander seggen, dat
hij 't ontstaen sal metter minste boete. VPielant,
JPract erim. 107. Zie ook De Bo-Samyn.
ONTSTEKEN, bedr. en onz. wkw. I Bedb. —
1) Bechten, belastingen, tollen. Die ontduiken , iem,
vertteken^ ervan berooven, ft. {de droUt, d'impótt,
de tonlieux , etc.) let firauder , en frutirer , priver
qn. II Dat die makinge geschiet es duegdelic,
sonder enige fraude ofte arghelist, en niet omme
den heere tontstekene zijn recht eü heerlicheyt.
Bekeuk. v. Brab. reg. 136 fol. 181 t». (1459 a. 4.
Kn coopluyde, om ons dyen tol te ontsteekene,
zijdewegen suecken en gehouden hebben, sonder
aen die heerstraten en oude wachten te comen.
Ih. fol. 165/166 (1485). Wie sijne assise ontetake.
DB Tlaicinck Vgh. 37; it. 38; Ace. 19. H^m C.
burcht o. Brugge III 152; C, v. 't Proottehe I
882; C. V. Mechden ZYi 43; Aead. d'Archéol.
1857 blz. 44 ; C. v. Auden. 2(l« d. 381.
2) VerttekeUf verttoppen^ verbergen, fr. cavher,
eder. Kil. Ontsteken /Versteken. Abtamdere^
fkrtim atportare, etc. || Item, dat men ghene
wulle waerderer ontsteken moet, de ghewichte up
T s. parisis. Kb. lakeng, Iperen. 1363. blz. 195.
Wat hacker sijn broot ontstake alse de heere en
Wet ommeghinghe om weghen, en men dat Tonde,
tbroot Terbuert en iii lib. par. DB Vlamivck,
Vgb. 36.
3) Kenig goed van een sterfhuis. Ontvreemden ,
ft. détoumer. || Indien dezeWe weduwen beTonden
waeren eenich goed Tan den sterihuyse ontsteken,
Terborghen ofte wechghedraegen te hebben. C. v.
Veurne y 3. Waart dat iemant ter contrarie dede
en enige bate al uijt Hete, zoo sal dezelTe bate
algeheel toebehoren dengeenen dien die alzoo Tor-
swegen ofte ontsteken waare. C. v. Nieuvliet^ KI.
§t III 460. Al wordde eender Trouwen aengetegen
dat zy hueren man iet ontsteeken oft ontTreemt
hadde Tan zynen goede. V. D. Tav. 242 t^.
4) Naasting. Ontnemen^ fr. priver de. || Een
groudonaer, omme den aeldinck te ontstekene zyn
naerhede, Tercoopt eerst alle de huysen staende
op tleen , daernaer alle de hoornen , . . Wiblavt ,
Leenrecht 103.
5) De tiende. ' Verhden , fr. recder (la dimé).
II Wie zyn thiende ontsteken, qualio ghegheTen
ofte Terthient heeft? C. v. Aaltt 226, Jaerkeure
1415.
II. Okz. — 1) Van het aTondlicht. Licht maken,
fr. faire de la lumière. || Item, in weeeken tyde
sal elck zyn honden thuys gebonden handen , . .
Item, es te verstane, dat alzoe gerioghe alst in
drye huusen ontsteken es binnen der prochie, en
indien eenighen hont ontbrake, de meestere ofte
vrauwe van denzelven hont sal ontstaen met haeren
eede, zweerende dat hy hem binnen dien daghe
ontloopen es. db Pr. en Bb XXIII. Beveren 82.
2) Van eenen brand. Uitbartten, fr. Selaier,
{d*un inoendie). || En met die groote foule tTier
ontstao in deseWe stadt, zonder dat men oonste
Terstaen doir wiens toedoen. Piot, Chron. 790.
ONTSTELLEN, bw. 1) Schoffeeren, verkraeh-
ten, fr. violer. || Een monboer, die sijn weese ont-
stelt en dairmeide contraheert, en wort niet ont-
hooft, maer in de stede Tan d|jen wort hy gede-
porteert. V. d. Tav. 58 t^. — Simoen seegt dat
Mathys zijn weese ontstelt heeft Tan heurder
reynicheit, oft die te wiJTe genomen. 59. It. Bdg.
mus, X 112.
2) lem. Tan zijne eer. Ontsetten, berooven, fr.
dettituer qn, de ton honneur^ Ie déclarer infame.
Kil. Ontstellen. Dettiiuere. \\ Die punicie Tan
deser misdaet [nl. Tan geld of goed te gOTon om
een ambt te Terkrijgen] is die Terbuerte Tan c
roarck gouts, en infamit te zijn en ontstelt Tan
alder eeren. V. d. Tav. 72 t'.
3) lem. Tan een ambt of bediening. Onttetten^
aftteVeny ft. dettituer {qn. d'une fonetian, d^un
tervice). \\ GeTende den Toirs. heere Janne toI-
komen macht en sunderlinge bevel die gesellen tot
onser jacht behoerende te committeren, ordineren
en te stellen , efi die wederom te ontstellen. Bekenk.
V. Brab. reg. 135 fol. 149 (1477).
4) Ontsteld Van eenen weg. Betchadigd, ofH
bruikbaar gemaakt, ft. {d*un chemin) endommagéf
rendu impraticable. \\ Dat die herbanen seer qualy-
eken onderhouden worden, daervan eenige seer
verstopt, versant eü ontstelt zyn, eü oock eenige
toegemaeckt, beloecken en innegesloten. Mabtinbz
188. 191. Dat die herbane van Brussel naer Hene-
gouw was geheelyck ontstelt , gebroken en met ver-
scheyde quade gaten, onbequaem en seer dangereux . . .
204 (1569—1609).
ONTdTERVEN, ow. Door U tterven ontoaüen,
(van persoonen en dieren) , fr. se perdre par déeès.
II En ne zal gheen man van den voors. ambochte
meer dan een leerlijnc te gader moghen hebben;
maer waert dat hem zijn leerlijnc ontstorve binnen
zinen leerstalle, zo zoude hi stappans moghen
eenen anderen nemen in zine stedo. Kb. lakeng.
Brugge f Scheerers^ 63. Dat een yeghelick alle
beesten, die hem ontsterven, delfve oinnen derden
daghe. C. v. Waterdiet, KL st. V 472 a. 39.
Item DB Pb. en Bb. Aalst III 435. 436; Ib. IX
Nazareth 10.
0NT8TKUIKEN, bw. Van een leen. Het éi
den getlachtt' of famiUestam of struik overdragen ^
ft. (d'un f%tf) Ie transporter hors de la souche ds
ONT.
ONT.
291
familie. || Leen, dat eens strayok ghenomen heeft ,
moet bly ven in den •tmjck , en altyts gaen op den
oudsten van der zyde daeraf dat commen is « sonder
ontstruyken. Wislakt» Leenrecht 52. Gifte Tan
leene is, so wanneer de here tleen nieuwe uut-
gheeft, oft dat hyt gadoooht te Teranderene oft te
ontstruyokene. 27. It. 106, en (7. leenhof land o.
MecheUn ii 15.
0NT8TRUIVEN, bw. Men leest in de C. o.
Oeni I 576: || „Waer erre omme erre ghegheren
wert» die erve blyft over elcz zyde; en daermede
en maoh , naer de wet ran der poort , die erre niet
ontstruvet syn nochte vervremt, het en moet erre
syn en bÜTen van Wauters syde vorseit commen-
de." — Wy meenen dat hier ontstruuct moet
gelezen worden, en yerwijzen nog naar blz. 577,
sohrijyende: „en die verhoyrsaette erve ghestruuot
blivende" Zie Ontstrüicken.
0NT8TUCKËN, bijw. In —, aan ttvkken, fr.
en frièces, en moreeaux. Kil. Ontstuoken/on-
stucken/in stucken. Lacer, laceratu». \\ Zoe wie
oploop doet op de lieden dneren, . . oft weert oft
weerdinne in hnerlieder huus yerlast, werpende
potten oft huerlieder juweelen ontstucken, ofte
smyten , . . ds Pb. en Bb. XXIII. Beveren 79
(1526). Zie Nederl. Wdb. Oitbtückbv.
ONTSWEREN, bw. 1) Bij eede loochenen, ir.
nier par eermeni. Kil. Ontsweren, ahjurare,
negare Mocramento. |j Indien dat de schuldhees-
schere zijn schuld stelde in deelinghe ran eede,
en de yerwerere dat ontzwoere, en zullen gheen
yan beeden boeten. C. hcut. Iperen a. 164^.
2) lem. het zijne. Sr hem by eede het eigendom
van loochenen f fr. dénier et qn. par serment {la
propriSté de son bien). |j Die een ander tsijne
ontsweirt, en des met claere bescheeden oft wettige
getuijgen, daerop niet met allen en valt te seggen,
overtuijcht coste worden, die moet dengenen, die
hij sijn geit oft goet ontsworen heeft, sijn ont-
sworen geit oft goet wederomme geyen, mette
schaede ... C o. Antw, eompil. Y zj 47. C, v.
JEecloo, KI. si. II 486.
0NT8WIJGEN, bw. Vrede. Weideren, fr. refu-
ser {irh>e). (?). || Ware dat zake, dat de here yerde
nemen wilde , . . die den verde wederseide ware
in de mesdaet yan x lib . . . al so menich waerven
alse mense [«te] niet en gave, of ontsweghe, of
wedersede. C v. Biervliet, KI. si. I 540 (1358).
ONTTEECKENEN (Onteekenen), bw. Eengilde-
kleed. Het ontdoen vcm de kenteekens der gilde ,
fr. détaeher les insignes d''un hahii de la gilde.
II Van dat men der gulden cleet maer ii jaeren
dragheu en mach. Item , dat nieman die binnen
onse gulden es der gulden cleet meer [dan] twee
jaer draghen en sal , oft hyne daet onteekenen . . .
En wiet oec yoer den yorseiden tyt brake oft
onteekende, dat hy siaen sal ter oorrectien. A.
Waittebs, Sermens 7, ord. 1412 § 26.
ONTTRONCKEN, ow Yan een leen. Vit den
stam of struik van eene familie gaan, tt. sortir de
la souche d*une famiUe. \\ Also es tleen in dat
[var. een] gheslachte ghetronct, en ne mach niet
anders ontronken dant yorseit es. C. leenhof burcht
V. Brugge xxxii, Zie ook Oktstbvickbk.
ONTUCHT, zn. Onwettige samenwoning van
man en vrouw, fx. cohabitation illegale. \\ Dat gheen
meester van den yoirs. ambachte, die openbaerlio
in ontuchte sidt, die [sic"] en sal niet genietene
mogen der yriheit yan den ambachte, soe lange
hö alsoe blijft sittene. Ord. Ambachten te Brussd
1451 a. 19.
0NTÜIS8EN (Ontuyssen), bw. |I Preyelegie
yan Ypre eü 'tYrye, te huwen jeghen yrienden
dano {Du rapt de séduction) [nl. schaking, ontyoe-
ring door yerleiding], en flamand ontuyssen ou
ontissen ; privilege d* Ypres et du Franc de se marier
eonire Ie gré de la familie. Ghxldolp , Broe, verb,
Common des anc. lois Y 256.
ONTUITEN (Onthuuten, onduuten, ontunten),
bedr. en wederk. wkw I. Bbdb. — Yan een goed.
lem. er van wettiglijk uit het bezit stellen , fr. dépos^
séder qn. légalement {d*un bien), Ven dêvestir. \\ Dat
ghi, in den name van ons en tonsen bouf ontfaet
den halm, onthervenesse en tupdraghen yan der
yrauwe yan Nevel e en yan den heere yan der
Woestinen, als haren wetteliken man eü voghet
yan den soouteetdomme van Curterike, als verre
alst verpacht staet ... En voort daerof hem wetto-
like onthuut en doet ofgaen, quite scelden en
reuonchieren in uwen handen tonsen boni ... DB
PoTTBB, Kronijk 330 (1358). En daden daertoe
met haelme, met monde en met werpinghen, al
dat zy sculdich waren te doene, omme yan deser
heerlicheden eiï eerliker renten wettelic te deryene.
En waren mids dien wettelic ontnut, ontherft eii
ontgoed. En myn vorseide heere , . . wasser wettelic
in yerghift, gheherft en gheghoet, als in zijn proper
ghecoohte coopgoed. de Pb. en Bb. IX. Zeevergem
16 (1440). It. Frans de Potter, Gent YI 428.
II. Wbdebk. — B!r afstand van doen , fr. s^en dé-
possSder. \\ So heeft hem Heinrio Woutellets vors.
onduut eiï ontheerft . . met halme eü monde. ChoT'
ters ahdij te Vorst nr. 43, Denderhoutem 1388. It.
Yictor Yander Haeghen, Ten Walle 50.
ONTYAREN, (Ontfaren) onz. en bedr. wkw.
I Ovz. — Ontvluchten, ontkomen (op hoedanige wQze
ook), fr. êchapper, s^évader {d*une maniere quelcoU'
que). II Ware oec dat sake, dat de hertoghe dese
voreghenoemde liede , die aldaer te hemwaert comen
selen op ghisele borchde, ofte op wat andere seker-
heiden dat het ware, ofte oec dat si hem ontfoe-
ren, . . Oork. 22 juni 1291. Ontvoere hi uten lande
van Grimbergen [nl. een poorter die eene boete
yerbeurd had] , en niene ne worde ghehacht metter
yerscher daet,.. Oork, 24 juni 1297.
II. Bbdb. — Den tol. Dien varende ontgaan,
fr. esquiver (Ie péage). || Waert zoo, dat eenenscip-
man den burchtgraeve , ofte sijnen tollenere,.,
sljnen tol ontvaerde, soo meughen zjj 'tsoip arres-
teren. DB Pb. en Bb. IY. Kluixe 5.
ONT VERREN (Ontveren), bw. JTegnemen,
ontnemen, rooven, fr. dérober, ravir. || Hem te
laste legghende, dat hy berucht es [dat] hy ont-
verent saude hebben eü gestolen eene coede [nl,
koe] , toebehoorende . . . Auden. meng. I 62 (1545).
ONT VINDEN, bw. Ontnemen, onttrekken, oni-
stden, berooven, fr. enlever, voler, soustraire, frus-
trer de. \\ Dat... eenighe heml. yervoorderen , zo
by daeghe als by nachte, te gaene ofte commen
in te breken in der lieden hoven, lochtyoghen,
bogaerden en huysen , omme te trecken , suyden
ofte nemen de vruchten ofte andere goedynghen
aldaer wesende, en de goede lieden thuerlieder
tontvyndene. Messager 1885, Sint- Pieters abdij \^\^^
blz. 339. Dat hem niemant en veryoordere de lieden
schade te doen met het plucken of afwerpen yan
eenighe soorten yan fruyt,.. nochte oock t'ontyin-
den haerlieder hofcruyden. C. v. JSeeloo, KI. st. II
628. Dat niemant den musselaers eenighe musselen
en ontyinde. C. v. Watervliel KL si. Y 474. Zo
wie den schutter zyn schut ontiaecht, of by sub-
tylheit ofte craoht hem dat ontyint. 476. In preju-
292
ONT.
ONT.
dioie Tan den heer , omme hem sine heeriyoke rente
tontrindene. Wixlakt, LeenreoM 72. li. Bembry
I 497.
ONTVOËTËN, bw. lem. dê voeUn afkappen, fr.
otmptT les pieds è qn, || So dreeohden aj daer
OylaerU knechte tontvoetene en te mesdoene. Belff.
mut. VII 183 (1376).
ONTVONCKEN (Ontfunoken) , bw. Van eene
aanstekende ziekte. Bêtmeiten, fr. (d*une maladie
oontagieuêê) en in feeier, || In Gallen was een plage
van hemelschen viere, daer veel lieden mede ont-
fiinct wordden; welok Tier in ?ele lieden geblust
wordt in Onser- Vrouwen bedehuijse, eii meest
binnen Sissoen. Piot, Chron. 1 (1027?).
ONTVOOCHDING, zn. Zooals thans. Ontvoog-
ding f fr. émanoipatioH. Merkwaardige bijzonderheden
beyat hieroTer het te weinig gekende werk De
onde vrifkeid Montenaken door A. Kempeneers I
154. 164. 174. 224. 247.
ONTVREEMDEN (Ontvremden, Omyreemden),
onz., bedr. en wederk. wkw. In yerschillige betee-
kenissen. I. Ovz. — Eenen meester (3^ naamral).
Siem verlaten f fr. quitter {un maitre), || Gheyielt,
dat eeneghe leerenapen binnen den termgne ran
hueren leerstalle wechliepen, ghebannen worden,
oft by eeneghe weghen hueren meester ontghinghen
oft ontvreimdeu. Kb. lakeng, Brugge 81.
II. Bedb. — 1) Versteken ^ herooven (Taniets),fr.
finutrery priver de. \\ [Die] tzelve [nh hun eigen
goed], in frauden zyn andraghende an andere
particuliere heeren , omme den prince t'ontyremden
Tan zyn recht. C. v. Auden, 2<ie d. 446, Souv,
waerhede a. 7.
2) Eenen gerangene. Hem aan het gerecht
onttrekken^ fr. eoustraire un prisonnier (a la juê-
tiee). II Updat eenich Tan synen gheTanghenen
Tan criminele ofte oiyile saken hem , hj Tanghenes-
brake ofte anderseins . . . ontliepe oft ontTrempt
wOTde. C. V, Auden, I 344 a. 3.
3) De Trachten Tan een land of Teld. Die weg-
halen (Tan), h. enlever, réooUer (lee f^uUs d^un
champ). II Dat yeghelyo, Tan den ingaene Tan
maerte tote der tyd toe dat alle die Trachten ghe-
Telt sullen zyn en omTreemt, ghehouden sullen
zyn te Terstoppenne huerlieder erTe jeghen de up-
stallen. C, v. Aalet 673, K, v. Pairicke 1472 a.
22; de Fr. tekst zegt jusquee a tant que les biens
seront despouiüieg,
4) Sekeiden, h, séparer, \\ Dat die Tan Zant-
hoTen . . . hebben ghelegen en plaeghen te ligghene
in dorlogghe met dien Tan Lire,., en noit en
zaghen si contrarie daeraf, dan sider dat se mgn
her Wouter Volkart ontTremde Tan dien Tan Lire ,
en trao se aeu die Tan Herentals. Brab, Teesten
I 791 (1333).
III. Wbdsbk. — Hem ontyremden yan zgn bur-
gerschap of poorterschap. JSr van afzien ^ er afstand
van doen, fr. renoncer è son droU de bourgeoisie.
II Als eenighe poorters en cuerbroeders , poortressen
eü cuerzusters, heurlieder kynderen huwen met
vremde persoenen, ofte anderssins die ontTryen en
ontTremden Tan heure oiTÜiteyt. O. v, Feurne
XXXI 9. — Ook Vbbybbmdbv.
ONT VRIJBRIEF, zn. m. Brief van „ontpoor
tering'\ van berooving van de vrijheden der stad, fr.
lettre de ^déf\ranchissement*\ ou de privaOon des
firanehises d'une dié. \\ Den eenen poorter en mach
den anderen poorter, in persoone ofte in goede
niet arresteren, tenwaere dat hy Tluchtich waere,
en dat by oonsente Tan schepenen, met eenen
brief ghesegelt met stadts zeghele, *tweloke men
heet eenen ontTrybrief. C. v. Denderm. iii 1. Tan
alle ontrrybriefren , Tan alzo Tele alsaer hem ont-
Tryen, Tan elcken 6 grooten. C. o. Gent II 102
(yóór 1519).
ONTVRIJEN, OHTYBiJBBir, onz., bedr. en
wederk. wkw. I Ovz. — Zijn burgerschap verUeten,
fr. perdre son droit de bourgeoisie. || Die poorter
ontfaughen is mach drij ses weken uQtsijn elok
jaer sonder ontTrijen; en oft hij binnen dry jaren
naer dat hij ontfangen ware hem ontpoorterde,
moet gheTen ... Cv. Sèrentals ix 1.
II. Bedb. — 1) Van de vrijheden eener stad, ef
van zekeren bevoorrechten maaiséhappelijken stand
berooven, fr. priver des franchises d'une vUle, ou
de eeriaine condiHon sociale primUgife, ^def^auehir^\
Kil. OntTrijen. Libertaiem adimere. || Meijsnie-
man en mach geen armoede ontTrijen. tBecht v.
Ucde xiv E. a. 66.
2) cc) Van eene erfdienstbaarheid of servituut
berooven, fr. priver d^un droit de servUude. || Wye
weet en ghedoooht, den tydt Tan Tolle prescriptie,
dat een ander op hem oft tzyne ghebruyckt Tan
serTituyte, wert daerdeur ontTrydt, want weeten
en ghedooghen es, in materie Tan serTituyte,' te
rekenen Toor traditie. C. v, Aalst ix 3. Het en zy
dat syne Toorderen ofte hy hunlieden erfre daeru
ontTrydt en Terbonden hebben. 4. It, C. v. Bdismen
Yiii 3. 4; C V. Brussel, Seroii. a. 41. — b. Van
een ander Toorwerp. || Alzo wQ hier Toortyds
diTersche placcaten , . ghemaeckt . . . hebben teghens
de oooplieden Tan peerden, die deseWe oontinue-
licken uut onsen landen Tan herwaertsoTere Toer-
den, en onsen Toorseyden landen Tan peerden en
meerien, tonsen en Tan denseWen onsen lande
Tassalen en ondersaeten groote en merekelicke
schade eiï prejudioie, gheheelicken ontTrQdden en
beroofden. PI- v, VI. I 702 (1546).
III. Wbdxbk. — Hem ontTryen. Stadsvr^hO'
den, z^ burgerschap aftreden, er afstand van doen^
fr. se dêmettre de sa bourgeoisie, y renoncer. \\ Aen-
gaende de poorters gheregistreert in beede de Toor-
noemde boucken, te wetene Tan Audenaerde en
Tan Paemele, die zyn ooo alsoo Try als die ander
poorters deser stede, dooghende ooo, wanneer zy
nemlieden ontTryen Tan haerlieder poortene, yssnwe.
C. V. Auden, cah, prim. i 7. — Ghrimm t^ Ent-
freien doet opmerken, dat het mnl. ontTrien
beteekende privare, berauben, en haalt de Tenen
aan Tan Melis Stoke 2, 1395: Aldus souden sien
ontTrien Al slants en der Toghedien.
ONT VROMER. ( ^*® Vbombk, Vbomeb.
ONTVRÜCHTEN (Ontfrachten),bw. God, Hem
vreezen, fr. craindre Dieu. \\ Salich syn sie alle die
den Here ontfrnchten. — Sie, aldus sal werden
ghebenedyt die mensche die den Here ontfhichtet
Oetijdenh. XY E. fol. 38, ps. 127, Lat. timere. Het
Ohetiden Boeo t. Dr. de Gheldere heeft hier
ontsien,
ONTWAERDICH (Ontwaert?), bn. Beroofd
(Tan), fr. privé, dépouilU (de). Zie Ovtwabbb.
II En al ware dat zake, dat hi te Brucghe poorter
ware, dat hi daermede Tan sinen poortscepo hier
niet ontwaerdich en ware binnen onser poort. C «.
Ardenhurif, KI. st. I 292.
0NTWAERT8CHAP (O— scip), zn. || Die de
giulde Teronwaert en daer hute gaet bi ontwaert-
scepe, oomt hi niet binnen xi daghen weder en
doet der giulde ghenouch, hi mach nemmermeer
giuldebroeder weeën. K, B^ke pifndere te Brugge
1291 a. 38.
ONT.
ONV.
293
ONTWAREN, Ovtwibxv, bw. 1) lem. ran
■yn poortenohap. Btm tr van herooven, afktelUn,
fr. privêr^ dêsMwêr qn, (de ga bomr^eoiêié). Kil.
Ontwaeren. veiuê. j. oiMegghen. reuuneiarê. || So
wie, die hem sette jegnen de vrihede ran der
Poert, de Trihede en aoude hem niet bescudden,
hine betret binnen derden daghe naer data hem
■oepenen Termaenden; eiï ne wilde hys niet doen,
men sonde hem ontwaren tyns portersoeeps. Kb.
V. Auden. 1388, Mm^êl I 817.
2) Van waersohap. Berooven, fr. ftriver, Ont-
waert sijn van waerschap. Sr van beroofd
zijn f fr. être privé de eaution. || Die ontwaert is
met recht en waerscap suect, dien aal men wysen:
Men aal Jan richten aen sinen gelover, also yerre
als hy in gebreke is, tot sinen recht, behoudeiyc
enyegeliken sgns rechts» overmids gebreke yan
waerscap. Charterb. v, ^t Bosch. fol. 50.
3) Van zijnen bijzondersten grondpand, fr. de
Mon hypothèque principale. \\ Als iemant Tan sijne
principale onderpanden wordt ontweert , mach , nae
tenenr Tan sijne bricTen, procederen, uyt kraohte
Tan waerschap y op die andere goeden den gheloTor
ten tijde Tan der ghelofte [toebehoorende] , oH naer-
maels toebohoort hebbende. C. r. *$ Botch zxiii
24; it. 28.
ONTWEGEN, onz. en wederk. wkw: I Onz. —
Van den rechten weg afwijken , ft. dévier du droit
ehemin. Kil. On t weg hen. DeviarCt recedere a via
recta. || Dat si . ., Tersmeedt der kerken en onsen
regimente en geboden, in messeliken, onTromeghen
weghen en Terdoemden werken, en onwiser ghe-
woenten, by weghe der dolinghen, also swaerliken
ontweecht [sijn] gheweest, dat al te swaro schanden en
Trese daema ghcTolcht sijn. Piot, Cart. II 121
(17 mei 1398).
II. Wedbbx. — Ij Dat zy hem grotelioz ontre-
S" elt en ontweeght hebben , en anders ghedaen
n behoorlicken en souldich zyn en hadden ghe-
weeat Tan doene. Schatxs, CoUaHe 106.
ONTWENT , ook Ovtbbt, zn. Brouwerij. || VoorU
en zullen de brauwers, nochte in de steden nochte
ten platten lande, gheen ontwent nochte ontset
moghen Toeren, ofte aftappen in eenighe tonnen,
maer wel deselve stellen in standen ofte op koel-
backen. Ord. 19 oct. 1671 a 11 (in plaquette) \ ii.
m. V. VI, XI 676: MiddeUn v. VI. 18 febr. 1702
a. 211, en O. B.^B. autr. I 149, waar het in
eene oude Tertaling (of Fr. tekst .^) heet: de la
bière ome (}).
ONTWEKEN, wederk. wkw. Hemontweren.
(Tan). Zich verweren y verdedigen door eenige weer
of tegenwerping (in een rechtsgeding) , fr. se dtfendre
par quelqne exeeption (dans un proces). \\ Exceptie
deolinatorie ia een weere dairmede dat hem een
ontweerct Tan den richtere oft Tan den gerichte
en jurisdietien dair hij roere gedachTaert en betroo-
ken is. V. d. Tav. 296 t»
ONTWERCKEN, wederk. wkw. Hem ont-
w ere ken. Zich onttrekken ^ fr. se soustraire. \\ Oft
iement, staende ter goeder naemen en famen, b|j
ennigen officier crimineiyc geTangen wordde , . . soe
sal die geTangen persoon op zgnen dach Tan rechte
hem mogen ontwercken in der manieren hiemae
Tolgende, aleer hij int principael antwoirden sal
bij kennen oft ontkennen: Heer scoutet, enz. V.
D. Tay. 146. Wie hem zekerlijc ontwercken wille
geen compiys oft medepleger geacht te z^jn Tan
der misdaet, die sal hem wachten metten misda-
digen wech te gaen oft Tluchtich met hem te
wcnrdden. 48 t<^. Al hadde iement den laat aenge-
nomen om te zQn arbiter in eender aaken, loe
zoude hy hem dairaf mogen ontwercken in Teele
manieren. 314 t^. Dat oeo den lancxatleTonden
Tan twee gehuyssohen . . . blijft belast met allen
den schulden Tan den sterffhuyse Tan den ierat-
afflyTigen , zonder hem oft haer daerTan te moegen
ontwercken, bij repudiatie Tan den sterirhu\jzen,
benefitien Tan iuTentaris, oft eenige andere mid-
delen ten respecte Tan de crediteuren. Archief etad
Brussel y reg. 110, turbe 16 oct. 1572. Item^ PI.
V. Brab. III 525; t^. II 50; Martinez 28. Zie ook
VSBDBAOBK.
ONTWIELEN, bw. Bene kloosterlinge, eene non.
Haar den hoofdsluier cf doek afnemen , fr. óter U
voile (et une religieuse). Kil. Wielen, Velare^ velo
capui tegere. \\ Hoe dat hy [nl. de procureur gene-
rael] . . heeft OTer eenigen tyt uuytten clooster Tan
tsHertogendale gehaelt sekere Tier leecken sustera,
die hem aldaer by de geeatelycke oTericheyt , . .
naerdyen ay ontwielt waeren, syn OTergeloTcrt. L.
Galbbloot, Proces d'une soroiire^ Messager 1869
blz. 51 (1565—1571).
ONTWIJFELIJCK , bgw. OngetwijfM.ft.imdw
bUaUemenL || Ontwyffelijck opghemaeckte persoenen.
PI. V. Brab. IV 148 (16«4).
0NTWIJ8EN (Ontwisen), bw. Bij vonnis oni-
nemen; ook verbieden , fr. enlever , ou dêfendre oor
sentence. Kil. Ontwijs en. Abjudieare. || Beset laet
en mach nieman erTe ontwisen, h(j en wille loaaen
metter weth. HBecht v. Ucde a. 40. Ware dat
aake, dat hi daema Tarwede binnen Mechelen, alat
hem ontwiiat ware met enen Tonneaae, en hiia be-
proeft ware, aoe Terborde hi die atad II jaer, op
sine oghe. K. Idkeng. Mechelen 1331 a. 38. Dat
tseWe wero ghemaeot was Tan nieuwen ghetauden
ledere, twelke den ouden schoenmakers Terboden
en on^w^st waa te werkene by zekeren Tonneasen.
FbaKS dx Pottsb, Gent VI 585 (1450). It. C. v.
Aalst 644; O. v. Oostlmrg, KI. st. III 588, PI.
V. Brab. I 182.
ONTWILDEREN, ow. Zieh sleehi gedragen, z.
door een wild gedrag onbekwaam maken (tot), fr. se
eonduire mal, par une conduite dSréglée se rendre
inapte (è). || En TOert ao es Toerwaeide, waert dat
Jane syne twee kinderen ontatorTen oft ontwilder-
den, dat hy twee andere kinderen atellen mach in
die atede. db Pb. en Bb. IX. Ncuareth 10, pacht-
brief V. 28 mei 1413.
()NTWINCKEN, bw. (Ontwenken), lem. door
wenken naar tieh toe trekken , of van eenig voorwerp
aftrekken f fr. attirer qn. è soi, ou Ie détoumer,
Véloigner de quelque óbjet par des signaux. Zie OvT-
LOCKXK. en OvTSMBBcnv.
ONTWINNEN, bw. Afwinnen, iem. iets onttrek-
ken, gerechtelijk, of bij eenig ander eerlek middel,
fr. gagner qc. de qn. judieiairement, ou par quelque
autr e moyen honnite. \\ Met besetten man en mach
men niemen leen ontwinnen, hy en wila Tolgen.
7 Beeht v. VceU a. 88. By tydelicke winnynghen ,
giften ofte Terateerften niemandt t*ayne te ontwin-
nene, heymelick ofte openbaer, uut noode ofte
andera by geene middele. DixBicx, Gends charterh.
172, Beql. bwfijnh. Gent 1645 a. 8.
ONVALLICH, bn. ( Ongevallig) , eUendig, ramp-
spoedig, fr. misérahle,funesfe. Kil. OngheTalli g h.
Infortunatus, miser, aerumnosus. || t*Volck Tan den
luade en omliggende ateden waren boTen mate zeer
bedrouft Tan de aubite Teranderinghe der Toorgaende
reaolutie, wel ghemeent hebbende Terloat te weaen Tan
dat onTsJlich rooftieat [nl. Oostende], apelonoke der
dieTen en moordenaren, . . Piot, Ckrou, 668 (1587).
294
ONV.
ONV.
ONVENTELTJCK, bn. Onvenihaar, fr. intfen-
dahU. Slil. Onventbaer. || Dat gheeo beenhouwer
hem en Terroordere eenich ongans, dujsich ofte
onrentelio yleesch te yercopene. C, v. A.rdênlmrg^
KI. it. I S86.
ONYERANDERT, verl. deelw. Niét hertrouwd,
in weduwl^ken Uaat gebleven ^ fr. non remarié, restS
en Hoi de ffeutage. \\ Einsgelyoken heeft derseWe
leetlerende het gebmycke yan den ^econqueet^erden
goederen, soe lange hy on verandert blijft; anders
syn die kinderen , in den eersten eebedde geboeren ,
na den hertrouwen van denselren . . , totten Tierden
dejle yan sodanigen conqueste berechtigt. C. leenh.
Valkenhurgt Dedaratie 1570 a. 8.
ONVERDAEOHT, bn. Minderjarig, fr. mineur.
II Bn Godeyaert Scheyven dochter, die noch onyer-
daeoht is, daer Gylis Gylaerts hem af yermat een
gherecht momboere wesende, also te yeryane eii
in dien te hebbene dat sij, wanneer sy verdaecht
sal sijn, des [nl. de helft yan eenen beemd] ooo
deryen sal en afgaen toter Lasaryen behoef. Schep.
Land 9. Diesi, 13 juli 1418.
ONVERDENCKELIJCK, bn. Onheugel^h, fr.
immémorial. \\ Dat het priyilegie yan den stapel yan
peerden, wesende coopmansgoedt , en raeokende
d'aerde yan Brabant, aen de yoorsz. stadt [Diest]
in yoorleden onyerdenckelyoke tijden yergunt, is
geconflrmeert geworden . ., den 23 dec. 1585 . . 8t€h
pd te Diest, BékweH v. 16 noy. 1697; it, PI. v.
Brah. IV 84.
ONYERDRACH, zn. Oneenigheid, fr. déeaccord,
II Want... in der yoirs. stadt.., groeten twist,
onminne en onyerdrach opgestanden is. C. v. MaaS'
iriehi 489 (1379). Om alsuUich onyerdrach, oor
lochs- en orychswille , die geweest hebben ... O.
lA^e lr« série 521 (Merck 1417). Gheyn ambacht
nae hem pynighen te trecken daer onreyn secten
yan onyerdrage yan comen mochten eii opstaen. 790
{Hasselt 1500).
ONVERDRAECHLUbK, bn. Ongeduldig, onver-
duldig fr. impatient. Kil. Onyerdraeghlick.
IntoUrans, impatiens. \\ Men en heeft niet yeele
gesien dat een onyerdrachelijc mensche te boyen
quam yan groten saken dair eere en macht aen
gelegen was. V. d. Tav. 874 y®.
ONVERDRAECHLIJCK (O— lich), bijw. Zon-
der verdrag, tonder uitstel , fr. sans déport, sans
délai. II Ende die gene die contrarie daden off attemp-
teerden, dat die ondraechlich en sonder dissimulatie,
nae der yoerseyder stadt recht, zullen gestraft en
gecorrigeert woerden. Rekenk v. Brah. reg. 138 fol.
278 (Maastricht 29 mrt 1537).
ONVERGOUDEN, yerl. deelw. y. Vbbgeldek,
met on, (Onvergólden) , niet betaald, fr. non payS.
Kil. Onyergolden, onyergouden Non compensatus,
II Dies is de aenlegghere ghehouden te affirmeren
by eedt daeraf ouyergoeden \l. onyergouden] en
niet betaelt te zyne. O. v. Casterlee TI 36.
ONVERHEERT, bn. (?). Onverbreekbaar , fr.
inviolable. Of moet er gelezen worden onyerseert.
Kil. integer, Ulaesus, incorruptus? || En omme dat
alle dese dinghen eiï elc sonderlinghe zullen bliyen
eeuwelike yast en onyerheert . . . Jjat. . . in perpetuum
firma permaneant et inconvulsa. K. v. Saffelaar 1265.
ONVERHOORICH. Zie Ovbbhoobich.
ONVERJAERT, bn. Minderjarig, fr. mineur.
II tDccle en wijst men op geenen man... no op
onyerjaert kint. 7 Beeht v. Ucele 63. Het en waren
die kindere,., oft die onyerjaert waren. — So wie
onyerjaerde kindere yermontboren wille,.. Kb. v.
Aniw. a. 179. 187.
ONVERCRACHTELIJCK (O— creohtelec), byw.
Onverbrekelijk, fr. inviohhlement. \\ Dat wi onse
geminde burgeren yan Dy est in allen hoeren yri-
heiden e& in allen hoeren bescreyenen en gewoen-
liken rechten, tot noch toe gehadt eü behouden,
ombrekelec en onyercreohtelec biyven willende, hen
gelooft hebben , dat wi . . . Oork. heer v. Diest 17
juni 1290; de Lat. tekst heeft inviolabiUter yoor de
beide woorden.
ONVERLATELIJCK , bgw. Zonder genade, fr.
sani rimission. || Dat hi . . . geyallen is onyerlatelic
in der penen yan c marken fijns gouts. Brab. YeesUn
II 471 a349).
ONVERLET (O-rth), bn. Zonder naded, schade-
loos, fr. sans préjjudice, en son entier. Een dikwerf
in de rechtzaken voorkomend woord, terme qui se
présente fréquemment dans les causes judieiaires.
Kil. Onverlet stellen efï dagh gheven. Sine prae-
judicio spatium et dilationem dare, diem liherwm dare.
II De amptman, oft zynen lieutenant, es schuldich
zynen geyangenen ticht en aenspraeke te doene
binnen drie daghen nae syne apprehensie, tenwaeie
dat die wethouderen , . . den amptman oft zynen
lieutenant, tot huerlieder versuecke, onverleth stelde.
C. V. Bruisél 1570 a. 12; it. 1606 a. 74; St^l
1657 a. 4. Item: C. v. Denderm. v 11; Cv. Sant-
hoven A«. II 6; O. V. Lier, Stijl iii 18; C o. Anho.
1545 i 9; CompU. V 1 19; Co. Oent I 537; C v.
Aalst 382, 486, 684; Raepsaet, Analgse nr. 371;
C leenrecht Burcht v. Brugge a. cxi.
ONVERLETHEIT (O— hede), zn. Zonder nadeel
of tchade, fr. sans préjudice ou dommage. \\ Oonsen-
teert men danot den heesschere de lichtinghe np
zekere, met onverlethede en sonder prejuditie van
elcx recht. C v. Aalst, St^l a. 25. It. C. v. Auden.
Cah. prim. ii 10.
ONVERLOOFT. Zie Wapek.
ON VERLOOFT, verl. deelw. v. VBBL0VE9,met
on. Niet beloofd of verbonden, fr. non promis ni
engagé. Zie Vbblovxn. || Dat hy derre zweeren
lyflick aen den heylighen dat tseWe gestolen goet
hem tegen synen danck afhendioh is gemaeot, eü
dat het syn eyghen geit en goet is. dat het ham-
selven onveroooht eii onyerloeft toebehoirt. C o.
Antw. 1545 i 22; it. ii 46. It. C v. Deume hs.
ili 9.
ONVERMETEN, bn. Ongemeten, fr. n'étant pas
mesure. || Voirt, soe geve wy desen voirgenoemden
lieden van Steenberghen, ware dat sake, datiemene
voirby Antwerpen voere met zoute onvermeten, dat
in Vlaenderen niet gesoden en ware, soe moigen
zy met haren soute voerby Antwerpen vaeren on-
vermeten. Brab. Teesten I 688 (1297).
ONVERMOGEN, bn. Onvermogend, niet h^ madUe,
fr. impuissant, n^éiant pcu en état de. Kil. Onver-
moghen. Impotens , etc. Zie Neder l. Wdh. || Dat,
van nu voort an, de helegheestmeesters of huere
cnapen negheene aelmoessenen en gheyen nogh en
distribueren yan den goede van den Heleghengheest,
dan alleenlic onyermoghene aerme, cruepele lieden
of blende, die zullen ghebrec hebben en hare leden
of zinnen , als dat ze huer broot niet winnen en mo-
ghon, of die verlaat zyn van kinderen. Hutttbkb,
Corpor. 90, ord. 19 febr. 1511.
ONVERSCHEIDEN (Onversoheedioh) bn. en
byw. 1) .Van personen. Ongescheiden, fr. indivis,
non séparé. Kil. Onyerscheyden. Indivisus: non
divisus out separatus. a) || In den name der hele-
gher onyersoheedeger Drievoudighede. K. v. Saffe-
lare ; Lat. tekst in nomine sanctae et imdividuas
TrinitaOs. — b. Qetamenlijkr fr. eoi^cimtement.
ONV.
ONV.
295
Il TSvL Toortan zullen den byleyere en den erfaoh-
teghen ghehauden werden de behuusde hofsteden
en de behuusde pachtgoeden te landewaert ghele-
ghen f daeraf zy in ghemeensaemheyt ligghen , t' sa-
men onghescheeden en onrerdeelt te yerpanhtene,
by ghemeenen accorde. C. v. Auden. zzii 7. — e)
Slkheellijk, élk voor het geheel ^ elkeen voor ai, fr.
êolidairement, \\ Sooverre sy geloeft hebben onrer-
■cheyden ofte elckeen Toer al, mach den crediteur
alsdan Toer al aenspreken en executeren dient hem
best belieft. C o. Loven ix 12.
Il) Van landen en goederen. || Welcke dry
landen [nl. Loobroeck, Bchynbroeok en Steenbor-
gherweerdt] zyn onversoheyden binnen der Tryheyt
yan der stadt gelegen. O. v. Jntw. 1582, viii 2.
Alsdan moet deselye lanokstleyende den staet en
inyentaria yan de goeden yan den gheheelen sterf-
huyse maecken, hem en de weeskinderen onyer-
scheijden en onyerdeijlt toekomende. O. v. Denrne
1612 a. 499; it O. v. Oheel iz 6. Om die spieeten
[nl. splitsingen] en deylen der leenen eii anderen
guederen onverscheyden en by den stamme te
onderhouden. C. leenhof Valkenburg 1570, Decla-
ratie, a. 20.
0NVER8CHENDELIJCK (0-lick). bgw. On-
eehendelijk , onverbreekbaar , fr. inviolablemeni. Bekenk.
V. Bfah, reg. 133 fol. 110.
ONVËK^EQT (Onyerzeghet, orerzeghet, onyer-
seit, o— seyt), yerl. deelw. y. VssBSGdBK, met
on. Zonder iegenzeggen of tegenspreken ^ fr. eant
eoniradiciion. Kil. Versegghen. vetue. Negare^
recuêore. & prohibere^ interdicere. \\ £nde dat
Gielis yoerg. waer in ghebreke yan sinen tsgse
yoerg. , soe mach Oielis yoers . . . slaen sijn hant
aen alle dat yoerg. goet, alse aen sinen besetten
pant, houden dat en ghebruken dies oyerzeghet
yan yemene, berghen en dalen, yromen efi ont-
yromen. Charterh. Begijnhof te Brussel ^ fol. 186
{Merehten 1331). Soe mach Heynr. yoergheseit
slaen sjju hant aen dat yoerg. goet, als aen sinen
besetten pant, houden dat goet, berghen en dalen,
yromen en ontyromen payslec en Tredelic en onyer-
zeghet yan yemene. Ib. fol. 186. t^. [Merchten
1336); it. fol. 187 (1337), en fol. 192 y». (1350).
Bn Goodscalc sal siin stalen mogen (steken) aen
die noortzide yan der Mazen, binnen der lyn,
wair hi wil , en die yrylike gebruyken , onyerseit
yan onsen lieyen heer yan Gaesbeke. Ds. Bak-
huizen Vak dvn Bbiitk , Piseatio 84 (1383).
Onyerseyt van ons ofte onso naoommelinghen. C.
V. Watertliet, KL st. V 347 (1505).
ONYËBöIENlCH, Okvebsient, bn. Onvoorzien,
fr. non prévu. Kil. Onyersienioh. Improvisus,
inopinus. || Mer weert in onyersienden poenten,..
BO willen wij... Piot, Cart, II 169 (18 noy. 1404
a. 4). Deur arreste yan zynen schepe ofte per-
soone, oft eenighe andere onyersienighe inconye-
nienten deselye reyse niet en wilde beghinnen.
PI. V. VL I 389 (1.«>51 a. 18).
0NVER8IENLIJCK (O-sinlic, o-sienleec,
o — lec, o — like), bn. en bijw. Onvoortienlijk ^ fr.
qu'on ne peut prévoir. || Waert yan onyersinliken
dingen, so soude men soeken den scoutete. Oork.
25 febr. 1252. Dat dese stucken geschieden onyer-
sienlec eii onmogens. K. St-Pieters- Leeuw 1284 a. 30.
Onyersienlec. K. ammanie 1292 a. 35. Onyersienleec
X. markgr, 1292 a. 26. Onyersieniyck. K. meierij
Loven 1312 a. 27. Onyersienlike. JT. Waalhem
1365 a 54.
ON VERST ANDËL, bn. Onverstandig, fr. peu
intelligent. || Yan gelijoken mach men doen tegen
den heysoh yan den aenlegger als hy dyen maiot
te zeer confuys, onverstandel , generael en doncker.
V. D. TAy. 297. Alzo wel bjj den kueren yan den
schamelen eü onyerstandelen persoonen, nyet souf-
fisant wezende omme den gulde heere en bistand
met dienste te doene, als van den ghegoedden
lieden, yan hoeren en notablen. Fb. de Fotteb,
Qent III 267. (1542).
ONVËRSTANDELIJCK, bijw. Onverstandiglijk,
fr. ininielligemmeni» || Dat zij den inyentargs onbe-'
hendelyc en onverstandelyc gemaict hebben. Y. d.
Tav. 3si3.
ONVERTIERLIJCK, bn. Onverkoopbaar, h.
invendalde, || Dat bg dgen dat goet gewordden
was inalienabel, onrercoopelijc en onyertierljjc ,
want het litigioes was. Y. d. Tav. 402.
ONVERTOGÏELIJCK, byw. Zonder uitstel, fr.
sans retard. Kil. Onyertoghelick. Q»od non
«differtur aut proerastinatur, || Bekenk. v. Brab.
reg. 133 fol. 140 y^
Onvertogen reoht. Spoedig recht, namelijk
buiten de gebruikel^ke termijnen , fr. prompte justice,
jusiice sommaire. Kil. Onyertoghen en cort
recht. Jus summarium. || Item, soo hebben wy
gheghe?en, waert saecke dat eenighe schipluyden
quamen aen den Lande yan Megem, die beseth
oft ghearresteert worden, die sal men een ouver-
toghen recht doen op haer schips boert, eii yoort
yan allen gasten die tot Megem beseth worden,
die sal men richten des anderen daeghs de [te ?]
mistyde. Landch. v. Megen 1357 a. 21. Dat zg,
op al partijen gehoirt, denselFen doen en admi-
nistreren sommierlyc en plain, yan tgde te tgde,
eü sonder lange figure oft slegpinge yan processe,
goet, cort en orertogen recht en justicie. Y. d. Tav.
895. Dat sy, partgen ghehoort, cort, goet, onyer-
toghen recht doen en expeditie yan justicie. PI. v.
Brab. I 100 (1596). Hun doen administreren kort
eiï onyertoghen recht. C. v. Valkenburg. Stijl 1631
a. 1. wy sullen hem en eenen ygelgck oyer den
yoorschreyen onsen poorter goet, cort en onyerte-
gen [ook onyertogen] recht doen geschieden. C. v.
Antw. comp. Y yj 30, Formulier van uUschrijfbrief
(De koet. y. 158'i zegt xzzi 20. ,,goet, cort eü
oycrtoghen recht", z<wdat de yorm onvertegen wel
eene schrgf- of drukfout zal wezen).
ONVERTOLT, bn. Tolvrij, fr. exempt de ton-
lieu. Kil. heeft onrertolde waere. Merces impro-
fessae, niet verklaarde wttar, „aan tolrechten ont*
trokken*' zegt het NederL Wdb. 't welk in onze
citaten niet het geyal is. || Dat allet goet, dat ten
merctdaeghe in der yoirs. stadt te coope comen
soude, indien tselye nyet yercocht en ware, dat
alsulcken onvercocht goet thuysweert keerende
onvertolt bliyen soude. Bekenk. v. Brab, reg. 138
fol. 227 {Halen 1537/1385). Dat die goede luden
der stad yan Diest, en huer goeden, altoes...
alle ons lant yan Brabant doer gevaren eü gekeert
hebben los, yry en quyte yan allen toUe, soe
kennen wy en willen, dat zy altoes yoirtaene mit
baeren goeden tolyry vaeren selen, .. eü ontbieden
en beyelen allen onsen tolneren . . , dat zg die
goede Inde, poirters der stad yan Diest eü huer
goede.., alle ons lant yan Brabant doer, onyer-
tolt, los, yry en qugte yan alle tolle yaren eü
keeren laten. Brab. geesten II 703 (21 juli 1402;
oorspr. in 'tDiestersch archief nr. 61).
ONYERTRECKT, byw. Onmiddellijk, spoedig,
{onvertogen), fr. immédiatement , promptement. || So
woe anders der gequetsde bynnen den XL daghen
stierft, so en sal der mesdedii^he gheyanghen nie(
^296
ONV.
ONW.
moghen Boenen, mar men «J onrertrect richten
OTer home als Tan doetslage. C v. Maastricht 48
(1880). It. Nijhoff, Gedemkw. I 183.
ONVEBTULLICH (UnyertuUich) , bn. Over-
iollifff fr. 9UperflUi exces tif, || Vort, onvertullich
aant, dat es te Terstane boyen vi ponden in eiken
sao, moet ghebetert sün. K, lakeng, Mechelen
1831 a. 3. Om onyertuUige en noodeloose coaten
in de productie te schouwene. C. v. Caggevinne,
3ii^ XXI 17'. Om paertgen dicwille van groeten
en unyertullighe oosten te yerhnedene yan dmaken
Tan diyersohe scriftueren yan productien yan thoon ,
daer egheen thoon yan noode en is. C, v. Turnhout y
Stijl a. 31.
ONYËRWANDËLT, bn. Onveranderd^ nog in
weten t fr. qui n'est peu changê. \\ Noch es dat onse
seeghen: dat dat hayelec guet dat dir {van die) yan
Mehgelne was, waert ghelegen was, dat onyer-
wandelt was op dien tiit dat die soene ghesproeken<
was, dat dat die herttoghe sal doen gelden als
yerre alst onder hem lach; en Bertoudt alsoe ghe-
Uke; en al dat selye selen die yan Mehgelne doen
sherttogen liden, en Berthoudts Uden, yan dien
dat onyerwandelt was , daer ment met der waerheit
yindt. Dayid, Mechelen 469 (14 sept. 1303).
ONVERWONNEN, bn. Zie Overwonnen
bastaert, onder Bastasbt I 126. || 8oo verre
Bj simpele bastaerden sgn en niet onverwonnen.
C. Leenhof, v. Denderm, lY 12.
ONVERWONNEN, bn. In rechten. Niet ver-
wonnen, met veroordeeld f fr. non condamnS, || D'of-
ficiers der voorscrevene stede en zullen, om civile
saecken , niemant vermoghen in vanghenisse te hou-
den onverwonnen en onverbonden, indien... C. v.
Denderm, iii 8.
ONVINDELIJCK (O— lic), bn. Onvindbaar, fr.
introuvahle. Kil. Onvindelick. || Dat men zal
moghen wercken en maken buten den wincle on-
vindelic werc, by consente van dekene en ghe-
zwoome. Fbans dr Pottkb, €^ent VI 629, Schoen-
makers 1481.
ONVLUCHTICH, bn. Niet duchtding, fr. non
en fuite. \\ 8o wat poortre iof poortighe, die in
den Steen wordt ghedaen en men verborghen wille,
onvluchtich Steens, van soouden iof van penninc-
boeten. C. o. Brugge I 313 (1304).
ONVRIJHEDEN, zn. mv. Vrijheden ofte on-
vrgheden. Foordeelige of nadeeUge erfdienstbaar'
heden y fr. servUudes actives ou passives, avantageuses
OU désavantageuses. \\ In ghevalle tusschen poorters
ofb inwoonders eenighe questie of geschil rees ter
cause van gescheed Tan huysen en erfven , van
ontgonnen wercken, van vrgheden ofteonvrgheden,
van osiedroppen, .. C. stad Iperen iii 48.
ONVROMICH, bn. Fig. Onvromige wegen.
Onvrome ^ ongodsdienstige ^ boosaardige handdwijse,
fr. conduite imjne^ perverse. || Dat si, bi langhen
tiden, versmeedt der kerken en onsen regimente
eü geboden in meeseliken onvromeghen weghen
en verdoemden werken en onwiser ghewoenten , by
weghen der dolinghen also swaerlike ontweecht
[sijn] gheweest. Piot, Cart. II 121 (17 mei 1398).
ONWARICH, Okc^ewabioh, bn. {Onwaar) ,
bedrieglijk, fr. trompeur, fraudiUeus. |) Statu jt
op de onwarighe verkoopers. — Vemieuwinghe . . .
Sa] des niet- te-min, die bevonden wordt ongewa-
righ te z|jn in 'tvercoopen van sijn gronden van
enven, oft in 't belasten van dien, . . daer-en-boven
worden ghesohavotteert op deae Nedermerot een
ure langh, hebbende op sgnen boesem de super-
scriptie van sgn bedrogh. C, e. Brussel, nitg. 1689, '
blz. 483. 487 (1399/1676); •/. C. v. 1606 a. 146.
Zie ook Okobwabichsit , II.
ONWEERACHTICH, bn. Onweerbaar , weerloos^
fr. sans défense. \\ Een cudde schapen ea ghoet
om vermoorden en gheraken; eenen onweerachtigen
hoop es ghoet om vernielen. Fbbd. Vasdbb Hab-
GHEV, Ber. tijden II 238.
ONWEERDE, zn. Van onweerden. Van gee-
ner waarde ^ fr. de mdle valeur. KiL Van on-
weerde. NuUius pretii aui valoris. \\ Dewelcke
clausule, en alle andere doende ter prejudicie van
dese onze ordonnancie, wy verclaren by desen nul,
van onweerden en machteloos. BI. e. VI. 1 384
(1561). Indien deselve affirmatie niet en is gedaan,
soo wordt sulcke verbintenisse gehouden van on-
weerden en sonder effect. (7. v, Brussel 1606 a.
161; Christijn nihili repuicUur. Zie ook Nederl.
Wdb. Onwaabdb.
ONWEERDEN (Onwerden), bw. Eenen ambte-
naar. Hem afëteUen^ fr. démettre un officier (.'). Schiller
u. Lübbe hebben Unwerden, JUr unwert er achten,
II Der heeren heerlicheijt eü der stat vrgheyt hilt
inne dat beede, oft een van den heeren hon recht
nederleden, oft dat sij hon econteten onwerden,
soe soude der voecht van der stadt sculdich sijn
geepenen te manen. Eü daer weeren sij schuldieh,
tot manisse van den voecht te vonnissen en recht
te doen. Piot, Ca/rU II 670. JT. v. St-Truiden 1636.
ONWEERDICH (Onwerdich), bn. Van per-
sonen , met jegens. Onaangenaam , fr. désagréable
{envers) (?). Kil. O n w e e r d / onwaard. Ingratus. || In
den dienst zynde, wart zo hoverdich, ghierioh,
onrechtvoerdich en onweerdich jeghen de goede
lieden. Schaybs, Collatie 222.
ONWEERDICHEIT (O-heyt), zn. v. 1) Van
landgoederen. Geringe waarde , fr. (de biens rurauat)
médiocre valeur. Kil Onweerdigheyd. UMitas.
II Alles overmits de onweerdicheyt der landeryen
en weyden aldaer. C, gr. Loon I 728.
2) Van een testament. Rraehteloos, van geener
waarde y fr. {d'un testament) sans valeur. || Sustineert
dat hetselven testament onwerdich is. C. gr. Loon
1 198.
ONWEERTSCHAP (Oaweertscip, onwartscip),
zn. V. Verontwaardiging, fr. indignation. Kil On-
weerdschap. Indignaiio. || Dat wy langhe ghe-
weest hebben en noch zyn in de gramscepe eü
ODweertscepe van onsen harden geduchten heers.
ScHATEB , CoUalie 246. In de gramscepe en onwart-
scepe. 248.
ONWEIDELIJCK (Onweyelgck, Onwijelic), bn.
T^en f,weidmans^\ jagers- of jetehtgèbruik , fr. eon-
trairement è la coutume de la chasse, \\ Soe wie
eenige reygers, velthoenderen , Igmoegien, vogelen
van rivieren, hasen oft conijnen spuerde opten
sneeuw, oft anderssins onwgelio vinge. Bekent, v.
Brab. reg. 136 fol. 306, ord. 10 nov. 1612; it. BI,
V. Brab. III 601. Dat nijemant . . . hem voirdeore . . .
binnen den voirs. onsen lande van Brabant te par-
triserene met ligghende honden, sacken noch anders-
sins onweyelijck, op die verbuerte van 60 royalen.
Blac. 1 juni 1638.
0NWE8ENL1JCK (Onweselec, o— lic), bn.
Onredelijk, onbehoorlijk ^ fr. non raitonnahley ineon-
vencmt. \\ Soe waer hem ieman beclagt dat die
stoppere onweselec hem te {}) heischt van dat hi
hem ghemaect heeft sonder vore besproken vor-
warde. K. lakeng Mechelen 1331—1333 a. 145.
Om aldusdaneghe onweselike saken . . . voirtane io
der stad van Bruessel te verhueden. Belg. mms. X
III (1868—1386. Zie Wbsbvljjck.
ONW.
OOG.
297
ONWET, zn. Onwettdijkheid, te. OUgalUL KU.
Onwette/onwet. vetug. Bes ilUgiéima, iUsffifi-
mum. II Van denwelken abuBO, onwette enonredene
de kenneese en correctie ons toebehoort. Zie Oir-
SEDB. — In Onwet sitten. Wetteloos zijn, fr.
itre hoTi la loi, \\ W\j van zijn zelffs schout te
banne weere, oft die in onwet aitten, die en zullen
egheen hulde moghen dragen, hij en hebbe hem
tierste gepurgeert van desen saecken {sic), PiOT» Cart,
LI 15, K. V. St.'Truiden 1366 a. 72. It. 2^7. Zie
Wetteloos.
ONWËTKN, zn. o. ffet niet weten, de onbekend-
heid met iets, fr. Ie non-savoir, Vignoranee de qq.
ehose. II Si leven in dien onwetenne, en si en
begherent oec niet te wetene. AUer Kerstent. 58.
Zie Nederl. Wdb.
ON WETENSCHAP, zn. Onwetendheid y fr. iffno-
rance. £.il. Inscitiay inscientia. Dit w. komt voor
in Bchier alle ordonnanties, als slotformule. || Ten
eyndo niemandt en pretendere oorsake van onwe-
tenschap. Fl. v. Brab. I 3zl (1628); it. 377 (1588).
Opdat van *tgene des voorsz. is niemant ignorantie
oft onwetenschap en soude mogen pretenderen.
Mabtiitez 111 (1596). Ten eynde dat van dese
onse ordonnantie niemant onwetenschap en preten-
dere. C. ieenh, Valkenimrg, Stijl 1631 a. 109.
ONWIJS, bn. Okivijse appellatie. Zie I 95,
Apfbbl 3), en beschouw aldaar het w. Apréh als
hoofdwoord.
ONWIL ( — Ie), zn. m. Wat men niet gaarne
hoort of tiet , fir. oe qu'on naéme pas d^entendre ou
de voir. || H^j moet ondertijden hooren en sien zynen
onwille. V. b. Tat. 374 v^. Zie Okdebtijdev, en
NederL Wdb.
ONWILLICH, OYBBWILLICH, \m. Kwaadaardifff
kwaadwillig f overmoedig, roekeloos j balddadig, fr.
mSehemt, andacieux. Kil. Onwilligh. Contnmax.
Overwilligh Violentus^ pertinaXy arrogans; doch
het zn. Onwilligheyd , mtUevoUntia^ paste hier beter.
II H eesschende [nl. kr\)gslieden of vagabonden] van
den goeden lieden eenen ruy ter ofte theerpennyngh,
logement, teten en drincken tot heuren appetyte:
doende midts dien (en dickwils met andere ruyde
en onwillighe woorden, wercken eii dreeghemen-
ten) . . . denzelven goeden lieden, ten platten lande
gheseten , . . groote vreese, ghewelt, verdriet, schaede
en achterdeel. JPl. v. Vl. I 28 (15 juni 15.%, Inl.
Dat zy van eenighe ruyde en overwillighe woorden
oft dreeghementen ghebruyckten. 32, a. 9.
ONWINACUTICU van kinderen. Niet voort-
teelend, fr. improlifique. || En tzeedert hebben die
coninghen [van Frankrijk] gedaelt en onwinnach-
tich geweest van kinderen. Piot, Chron. 27.
0OCH»T, obghst, zn. o. Ooft, fr. du fruit? —
Appelen^ fr. des pommes.? Kil. Ooft, oeft. JPoma.
II Dat negheen vercoopere ofte vercoopersse egheen
fruyt ofte oeghst coopen en sal tsondaegs, tshey-
lighdaegs ofte swerodaegs voere dat xi uren gesla-
gen waere tot Sinter-Claes. Békenk. v. Brab. reg.
136 fol. 193, Ord. v. 1487 a. 69.
■ 00CÜ8TBL0EMEN (Oogstblommen), zn. mv.
II Niemant en sal der goeder luyden oogstblommen,
hoffcruyt oft diergelycke halen, nog nemen, nog te
quade brengen. C. gr. Loon II 551 , jAtmmen.
OOCHöTDACH (Ougstdach), zn. m. Oogsting-
dag^ — tijd, fr. moment de faire la moisson. || Ten
ougstdaeghe, als het cooren rype is, soo moet den
bauman doen pieken , binden en in cuseelen stellen.
C. V. Auden. 2<i« d. 470, Melftwinning a 3; Fr.
tekst a Vaoust, quand Ie blé est meur.
00CH8TEN (Ongsten), ow. Naoogsimy narapen,
TL
De Bo-Samyn oegsien, opocgstên, rapen, xantent
Schuermans nalezen, oplezen g Kempeneers oegsten,
oesien^ aousten, ofr. aoAier, faire Vao4t. jkonte-
naken II 264, fr. glaner. Kil. Ooghsten... &
ooUigere spicas, legstee aristas. || lïiemant en ver-
mach te ougsten voor de sonuen opganck nochte
naer den sonnen onderganck. C. v. Aalst x 30.
Die ooghsten voor of naer den sonneschijn, oft eer
de schooven te hoope ghedragen zyn, verbeuren . . .
O. V. Santhoven, E. en br. 1665 a. 104.
00CU8TEH8CUAP, 0E8Tbbichaf« zn. o. Oogst,
fr. moisson, récolte. || Dat niemandt sijns (?) oester-
schap sal uuytgeven aen vreemdelingen, omme die
winnioge die deselve vremdelingen mochten doen,
op een ander buijten dorp te vueren; en sullen
gehalden syn hetselve t'inhorreren in de schuur
[in horreum] brengen. Kempbvbebs, Monienaken
II 277 (1626).
OOCH^iTHOEDEK (Oogsthoeder) , zn. Oogsibe-
waarder, fr. messier. \\ Bevelende wel uytdruoke-
lyck aen de hooftofficieren en schepenen van ieder
plaetse, van by eedt te stellen een genoegsaem ge>
tal sergeanten, oogsthoeders en andere om op het-
selve te letten. Pi. v. Vl. IX 830 (30 juli 1740,
Oogst. Zie ook Pbetbb.
0ÜCU6TKEUH, oexstxbüb, zn. Zie Jaebkeübb
II 63. II Dat men sculdich is de oexstkeuren te
gebieden bij machte van voonisse der wethouders . .;
en navolgende den vonnisse sal men die oexstkueren
den gemeijnen volcke kundigen en publiceren bg
den officier, oircondelyo, in allen den prochie-
kercken van zynen bedrijve; welcke oexstkeuren
gemeynlyc plegen en sculdich zijn geordineert te
wordden opte maniere van schooven, en opten on-
vreede die de beesten doen, opte waterenen beeken
te ruijmen, opte straten en wegen te maken, opte
onbehoirlijcke visschingen, op daf houden oft halen
van iements houte oft thuijnen, op quade herberge
te houden en dijergelgcke excessen. V. D. Tay.
146 vo.
OOpELIJCK (Oedelec), bn. Van voorwerpen.
Slecht f zonder waarde, fr. (de ehoses) mauvaisesy
sans valeur. Kil. Oodelick, oyelio, oolick. vet,
fland . holl. xeland. Vüis, malus, praous. Meyer,
Woordens. Oodelyk, oyelyk. Slecht^ geringh. || N.
was ghebannen van dieften, en de bailliu slouch
hand an s\jn goed, dat hg achter hem liet; dat
waren twee oedeleke beddekine en andre cleene
catheylkine achter huse. Beken, baljuwschap Qeni
1372, rol 1722.
OOFTBOüMGAEBT (Oestboemgaerd), zn. m.
Fruit- {appel?) boomgaard, fr. verger è f nuts, cL
pommiers{}). Kil. Oeftgaerd. PoMorMiif*. Plantgn
Oeftgaerden / boomgaerdt. Jardin è fruicts. Boma-
rium. Ygl. dit oest met het voorgaande oocnsT.
II Den oestboemgaerd en den muelenwal. db Pb.
en Bb. V. Merelbeke 20 (1461).
OOFTENIEB (Hooftenneer) , zn. Fruitenier, fr.
fruiiier. || Keuren van den caseneers en fruteniers.
Men verbiet allen hooftenneeren en oaseneers, die
te stalle staen, dat niemen . . Auden. meng. 1 325.
OOGE, zn. Zooals thans oog, fr. ail. Dit w.
komt voor in de volgende idtdrukkingen. 1) Voor
oogen oomen. In persoon verschijnen, fr. compa-
raitre en personne. || Als die gone die ghedaMsht
zyn comen vor den oghen tharen daghe, so es men
eerst schuldich de vierscarre te banne. R. v. ter
Piete 1265 a. 2.
2) Voor oogen syn. Aanwezig, tegenwoordig
fijn f fr. être présent. || Alzo wel in der presencie
van ons en van partien boven ghenoomt, en die
88
2d8
OOÖ.
OOR.
voor ooghen waren. C. o. Brugge I 202 (1275).
Daer was die abbet Diedric en sine meenten yor
oghen. Oork. 22 febr. 1287. It. C. v, Aalst 498;
Kb, 0. IpereHf Scherüirt iii 6.
3) Ooge hebben of nemen (op). In cuinmer-
Jdng nemen f acht slaan {op) f fr. prendre en conti-
déraiion^ avoir fyard {è). || Om ter Tisitatie, decisie
en terminatie desselfs proces up als zulcken ooghe
en aenschauw thebbene als behoeren zoude. C v.
Oent II 247. Dat alle de ▼oorsch reven imposten
en rechten van onghelde respective betaelt en ont-
ianghen sullen worden, sonder ooghe oft consideratie
te nemene op eenighe Toergaende imposten. JPl. v.
Brab, II 50 (1570). tSelye moeten de commissa-
rissen en clercken oock aenteeckeueUf opdat in
'twijsen van de sake daerop sulcke ooge genomen
mach worden als behoort. C. v. Antto. compil. V xj 31.
OOG£BRAUWKN (Oghenbraeuwen, oghebrae-
wen) , zn. mv. Wenkbrauwen y fr. sourcUs. Kil.
Ooghbranwe. Supereilium, \\ Of gheve ie slaep
minen oghen, eh mijn oghenbraeuwen yakinghe.
Dr. K. de Oheldbbb Qhetiden boec 56; ps. 31
palpebrae. (Het Oetijdenb. v. Charleroi heeft oghe-
braewen). Ic aenbede Dine glorioee oghebraeuwen ,
daer die ry vieren des bluets over liepen. Rondert
OÓGKENNELIJCK, bn. Zichtbaar, fr. vitHble.
(?). II Dat wy op desen penninck nemmermeer
anderen penninck slaen en mogen , noch doen slaen
en sullen sonder andre byteecken daerby te settene
dat ooghkennelyck sy. Fl, v, Brab. I 130, Blijde
inkomêt 1355 a. 13.
OOGELIJCK (Oogelick), byw. || Eene dreve,
lanck omtrent Yiic roeden, daerup staen ontrent
xziii tich hondert upgaende eycken,.. al tzamen
wel groot ZLVTi of zlyiii gemeten lants, ghelijck
men sal moghen oogelick sien. de Pb. en Bb.
XXIII Beveren 66.
OOGËMËHCK, zn. Eechttgezag, ft, jwrididion.
II De bailliu van Aelst en de claghere weerden
toenvoy, en versochten 'tfait te berechtene bi pre-
ventien, mids dat zyt vonden rau en onbewetticht,
en dat ons ghednchte heere was souverain heere
en prinche, eü dat hy hadde ooghemerc alle 'tiand
van Aelst deure. C. o. AaUt 504.
OOGEN, bw. Voor oogen leggen^ vertoornen y ken-
haar maken f it. exposer, faire eavoir, \\ Tenware
in saecken enorme, dVelck die schouteth dien van
der Weth is ghehouden te ooghen, en daerop eerst
en alvoren hen consent te hebben. C. e. Herentalt
IX 25. Als de wljckmeesters ... bij hemselven iet
weten oft vernemen van ghebreck van schouwen,
hovenen, asten oft anderssins, daer de stadt in
perljckel soude mede moghen komen, sijn ghehou-
den t'selve terstont den heere en Weth te ooghen.
XI 4.
OOGENWEIDE. Zie Hebtekweide.
OUGSIENLIJCK (Ooghsienelyck), byw. Zicht-
baar, blijkbaar ^ ft, viaihlement. \\ Dat die aude
struycken staende in de heymen, dier alnoch wir-
den bevonden ter straetenwaerts binnen deser stadt
BruBsele, ooghsienelyck waren corresponderende
op de scheymueren en edificien. Mabtivez 146.
00GE8IEN» (Ogensiens), bgw. Geiyk het voor-
gaande. II Letteren... besegel t, geheel en gesont,
den gehelen gewarigen segel der stad van Brue-
cele aenhangende, alsoet ogensiens openbaer was.
Brab. yeeiten II 530 (13'>7); de Lat. tekst zegt
ut prima facie apparebat. Deelluyden sullen houden
▼oor catheyl alle steen ooghesiens uuter erde. C
V* Broekburg xi 16.
I
OOR. Zie HoiB.
OOKBAEU. Zie Oobboob.
OOKBOOU (Orbaer, orboor, oirboor, orboer,
orber, heurbeur, huerbeur), zn. 1) Oorbaarheid ,
nuty voordeelf fr. utilité, profit. Kil. Oorbaer,
oorbor. UtilitaSf enz. || Tot orbare, profite en
behoef derselver tafelen. [tU, des heiligen Geest].
Schep, van Mijskem (Miscom) , 16 juni 1438. Vieiu
ghulde dekene en achte ghesuoerne , . . die selen
oom en over alrehaude orbore van der stat. David,
Mechelen 455. De betalinghen en uutgheven ... te
doene ten meesten huerbuere en prouffyte van
derzelver stede. C. v. Qent II 206, xvi £. Omme
den heurbeure van den heere, van der Wet ofte
den ambachte. Auden, meng. II 52 (1482). Tot
oirboir en profyt yan de neringhen en d ambachten.
C. o. Bruttel 1606 a. 40; it. 140; 1570 a. 43. In
beuren oirbore en profiyte. C. v, Antw. 1545 xiil
42. Niettegenstaende dat de penninghen . . . nyet
gecomen en syn in den orboer van der vrouwen.
VI 4.
2) Het zn.oorbaar,oorboor,oorber,oirber,
of hoe men het ook spelle, had vroeger en heeft
nog de bet. van nut, voordeel; in een charter van
heer Hendrik van Diest komt het nog voor als syn.
van erf, erve, grond, it. terrain, zooals wij het at-
schreven uit het Oude Bootboeck fol. 49, terwijl in
het Beg, cop, cart, fol. 15 v**, van laterentgd, het w.
o i r b'e [oirbere] vervangen staat door erve (de oorspr.
oork. wordt vermist); in het volgende citaat komt
ook het zn. or be r voor, *t welk de uitgever Schayes
verklaarde door het zn. goed [bezitttng]. \\ Dat wg
onsen goeden vrienden, scepenen en raet en onss
stad van Dyest gemeenlic, verleent en gegeven
hebben, verleenen en gheven, erflic en ummer-
meer, alsulc oirb'e [oirbere, oirbare.^] als wg lig-
gende hebben bg Sinte Jansvelt. Date te weten,
onsen grooten wouwere en onsse twee savoere,
metten huijse dairvoir staende, en met allen dien
datter toebehoirt, om onse stad aldair, op dat
eynde , ter Nedermoelen mede te bevesten . . . Want
zgt dairzonder niet wale doen en mochten ter stat
orbere. Oork, v, 23 juni (juli?) 1365; door Bay-
maekers getrokken uit het Beg. cop. cart. en gedrukt
in zgn Chronieon Diestense blz. 120 nr. 49. —
En dwongenen dairtoe dat hi wederomme keeren
moeste en sine orber {goed) laten. Schatbb,
Analectee, Acad. d'archéol, 1856 blz. 162.
OORBOOR, OBBEB (Oorboir), bn. Nuiiig, fr.
utile. Kil. heeft OorbaerLick /oorborlick. Feru-
tilit , fructuotus , . . \\ Dat sg trouwelijc en wael
inyagen sullen alle onser . . . stat renten , die waele
en reohtverdichliken bewaren, bekeeren en uytge-
ven yn orber onser stat , . . daer des noet en orber
wesen sal. Piot, Cart, II 193 (7 dec. 1411 a. 9).
De fruytdraghende boomen . . . wesende oorboir ten
goede. C. v. JPoperingen yi 9.
OORBOOREN (Hoirbueren, horbueren, horbo-
ren, huerbueren, oorboiren, oirbooren, oirboren,
oorbueren, orbueren, orboren, orberen), bw. Wei-
land, onder oobbaab: oorbaren, oorboren, wut en
voordeel van iets trekken^ it. tirer pro/U ou avam-
tage de qc, en thans nog örberen, eeuige spift
nemen y nutten, fr. prendre qq. nourriture, In menig-
vuldige en de meest uiteenloopende bet., gelgk
het w. Haktebbeiï. 1) Bechtsgebruiken, solenmi-
teiten of wettelgkheden. Die in hei werk steUen^
ft. {des OBUvres de i(fi} y recouriry les mettre en
oBuvre. II Sonder ander solemniteyten te moetan
oirbooren. C. v. Bdle viii 36. It, C. v, JTinoexè.
jx 5. Wanneer een man wettelicke schuit verkent,
OOR.
OOR.
299
men Bal sijn weduwe mogben panden mette selye
kenniase, op dat die niet yerjaert en sy, aonder
ander kenniase te verkrijghen ofite wettelichede te
oirbooren. C. ifeui Iperen^ xviii 20.
2) Recht, gerechtigheid. Die oefenen^ fr. praii'
qner {la iuatiee). || 'Want men, van Gods en van
rechsweghen altyde schuldich es te onderhoudene
en te oorbaeme recht. Schayis, Collatie 100.
3) Misbruiken. Die bedrijven , h^aan^ fr. oom'
metire {de* abut). \\ Omme te remedierene de groote
excessen en abusen van den taellieden, procureurs
en andere, in *t beleeden Tan den processen,.,
ghehoirbuert en gheuseert. C. o. Oent II 300
(1562) It. PI «. VL I 594
4) Haastigheid. In overijling handelen , it. agir
avec prêdpiUttion. \\ Bin deisen tyd zo trocken de
▼ier leiden van Vlaendre by mynen heere, . . en
daden so vele en baden dat hy gheene haestichede
wilde orboren up zyne lieden, eü hopten dat zy
te ghenaden commen souden. Ol. y. DizictTDE 130.
5) Vergif Het toedienen^ ir. adminiitrer [un
poison). II Al eest oec dat hy *t[nl. 'tTcnijn] niet
en oorboirt oft te wercke en stelt. Wislaitt, Praet.
Cfiffv. 96.
6) Penningen. Die henuttigen^ t, bedienen (Tan),
fr. miiliser (dei deniers), ien eervir. || Dat zy die
zeWe penninghen zullen moghen innen, heffen en
huerbueren Tan deghenen die daerinne ghehouden
zullen wesen . . . Hutttbitb» Corpor. Siadeord. 159
(15 sept. 1533).
7) Eene handelwijze. Die volgen ^ fr. suivre {une
certaine maniere d'agir. || Omme dieswille dat de
hooftmannen dese manieren en weghen . . . aldus
ghedaen en gheoorbuert hebben. 264.
8) Van dbttnken. Die drinken ^ fr. boire (des
boietont). || Betaelt Tan drie tonnen biers ghehuer-
buert int gulde. db Pb. en Bb. XII. Unel 27.
9) Eene kamer. Sr over beschikken ^ fr. dispoter
(d'mne ehambre), || Dat men hemlieden gheTe deene
Tan den tween cameren, die ghemaect waren ter
sustre en ter broedere bouf , omme hemlieden die
te horbueme als sy Tan siecheden te doene sullen
hebben. — Dandere camere begheren sy dat de
sustre en de broedere herboren diere ghelike. Fs.
DB PoTTBB, Seeond eart. 92 (1366).
10) Eenen grond. Dien bewerken, beploegen,
bebouwen y fr. ctUiiver (une ierre). || So wie bijle-
yinghe hout in leene, die en mach den grond niet
diepere oorboren dan saet Tallet en plough gaet.
Leenrechten, v. 1528 fol. 29.
11) In de algemeene bet. ra,n gebruiken, bezigen y
fr. (en gSnSral) employer, user de^ se servir de.
a) Geweld, fr. violenee. || Zonder yement yet te
mesdoene, oft eeneghe foortsche, OTerdaet of ruut-
hede up eeneghe persoonen oft up hare goedynghe
te orbueme. Schateb. Collatie. 104; it. 184.
253. — b) Omzichtigheid of discretie, fr. de cir-
conspeetinn. || Zoe confronteert se [nl. de elkander
tegensprekende gcTangenen] de juge ter banck,
daer hij wel heeft groote discretie te oorbercne.
WiBLAKT, Praot. erim. 69. — c) List, fr. de ruse,
II Hunt grooter scalcheden, listen en bedechteden
by eeneghe gheoorbuert, om haerlieder ghesyngu-
lierde profyt. Schatbb, Collatie 98. — d) Genees-
middelen, fr. des mMieaments. || De droguen,
drancken en recepten, salarissen van medicynen,
chyrnrgiens en apothecarisen , by den OTcrleden
in zjjn laetste zieckte gheoorboirt. C. v. Veurne
XXV 20. e) Eenen Terver, fr. un teiniurier. || Wat
Tarwere die beeseliic(?) op portere cost, alsoe saen
alae die portre dien meester nemmeer orberen en
wille, dan moet hine uutslaen. K. Idkeng. Mecheleu
1331 a. 25. — f) Perkament, zegelwas, fr. du
parehemin, de la eire è seeller. || Teersten ghaTen
dontfangers scepenen clerken Tan der Euere, Tan
haren fronchine en zegelwasse dat sy ebben ghe-
orbort binnen desen jare, zxziz lib Stadsrekeu.
Oent 1336. I 82. — g) Een bed. GMruiken, fr.
faire usage (d'un lit). || Een bedde , ghereoht roet
alle dien datter toe behoert, dat men gheorbord
heeft. Kb. v. Antw. 186. — ; h) Eenen lollepot, fr.
(d'un oouvet). || Onder den zziil^n february tselTe
jaer lzzziii [1583] zo Terbrande de comble Tan
de Borse Tan Antwerpen, . . Men seyde tselTe
gheprocedeert te wesene Tan eenighe Tierpotten,
deweicke de Trauwen oorboren. Piot, Chron 638.
OüRBOORUOUT (Oirboirhout , orberhout), zn.
o. Oorbaar hout, bouw- of timmerhout, bewerkbaair
hout, fr. bois de oonstruction , bois è bdtir, propre
d itre iravaiüAf faqonnê. \\ Om te onderhoudene
dat loTelic heerbringen Tan der comanscap Tan
allen manieren Tan orberhoute, als Tan Telgen,
speken en andere, die men gewoenlic is te maken
op onsen woude Tan 2Sonien. Rekenk. v. Brab. reg.
13.^ fol. 133, ord. 6 aug. 1460. Alle ploechsteerten ,
assen, schemelen en ander oirborhout selen die
cooplude moeten doen maeken Tan goeden Tente*
lijeken boute, alzoe dat het cusbaer zij. Kb. v.
Sonienboseh 29 oct. 1460 a. 48 Dat die rentraeestere
Tan Brabant Tan deaen wintToUingen . . . bemhout
oft oirboirhout aal moegen doen maken. a. 39; it^
67. 69. Van eenen wagen met timmerhoute, of
assen, of Telgen, of corbeelen, of speken, of wat
oirboirhout dat es. Mekenk. v. Brab. reg. 136 fol.
280 T* — 281 T« Brant- en bouwhout. — Bouw-
hout oft orberhout. Ib, reg. 138 fol. 249 t^, ord,
1533 a. 3.
OORDEEL 'Ordeil, ordeel, oerdeel), zn. 1)
Godsoordeel, Oods gericht, fr. ordalies^ jugement
de Dieu. Van Dale OBDALifiN, Kil. Oor deel/ or-
dael. ang, sax. Ordaliumy etc. Zie hieroTer Grimm
Beehtsalterihümer 908 cap. Yiii Ootiesurtheil , en
Noordewier Segtsoudheden 435 Godsoordeel. || NuUuê
de terra eorum [nl. der Eeulenaars en Vlamingen]
apud nos eui duellum provocari poiest, vd eul judp-
cium, quod vulgo ordeel [Höhlbaum ordeil] dieitur,
WAnvjLÖVïQ, Rl. St. u. Bg. I. Urk. zvii. Verdrag
iusschen Keulen en Vlaanderen, 25 mrt 1197 (Oorspr.)
2) Oereohtelijke kennisneming; vonnis, fr. judiea-
ture, jugement; sentence. || Dat die banck [nl. ding-
banck] Tan Aubel een banck Tan ordel is, en dat
men daer alle man ordel doen sal. C. v. Aubel 209.
3) Vonnis, fr. sentence. || Als Tan der Talschegt
biyct, zoe wort die sentencie en dat oerdeel dairop
geweesen nul gepronuncieert. V. d. Tav. 845. De
Trage is , oft dan dat oerdeel en gewgsde stat grypen
aal. Ib. 311.
4) Deeling {tusschen erfgenamen), fr. partage
(entre hériiiers). \\ En Tan alle byicTynghen en
lyfrenten Tan manne oft Tan wyfre te gaedere in
huweiycke geweest, eenwaerf Terdeelt en Teroor-
deelt in wettelgcke deele, naer de uaaige Tan de
Trienden, zoo es te wetene, al waert dat zy nae-
maels herhoweden, dat de Toorseyde bylcTynghe
en lyfrenten, den oordeel leden en eenwaerf Terdeelt,
zoo Toorseyt es, niet meer oordeels lyden en zal,
noch dat men meer Terdeelen zal; nemaer de Toors.
byleTynghe en lyfrente eenwaerf, als Tooren, Ter-
deelt, zal rechtCTOort blyTen denghonen die deen
oordeel leden heeft, eeuwelyck tot zynder doot. C.
o. Auden. Hoe lyfrenten enz. 1362.
OORDEELEN, bw. Kmimi» nemen als rechter,
300
OOR.
OOR.
£r. jwfêr. \\ Item, loe en sullen die soepenen n^t
ordelen noch wijsen over die burgemeesters, eie.
R, V. 81. Truiden 1366 a. 41. Want alsdan hon
geschille en tweedracht by stadthelder en leen-
mannen, oft voor den com petenten richter, soude
behoeren geslicht en geordeelt te worden. C. leenhof
V. ValJcenburg 235, Declaratie 1670 a. 16. Dat
oiok, nae dyen, hyr, voertyts, in deu yoers. lande,
tuBohen twistige partyen geordeelt en gevonnist is
geweest. 239 a. 24.
OORDEN, bw. Een mes. Het eeherpen, fr. affiler
(«j» eouteau). Zie BrOOTMES.
OORGAT (Oirgat). Zie Aebtgat.
OORCKEN. Zie Obckbn.
OORCONDE (Orconde, orkonde, orcunde, oeir-
conde), zn. 1) Oetmge, fr. iémoin. Kil. Oorkonde.
Te»tiê locuplet, f. amplitsimus. \\ Zo wie yeniene
treckt in zaken van schulde en gheene oeirconden
ne heeft,.. — en seght de betreckere dat hy
oircontscepe daeraf heeft , . . £n moeten die oeir-
conden besceedelike en openbaerlike . . . werden
ghehoert. K. o. Saffèlare 1264 a. 86; Lat. tekst
teêtes. Alle misdaden, die syn geproevet bi alle
manieren van goeden lieden, syt portere iof andre:
en mach elkerlyc bringhen alsulke orconde alsi
wille en hem goet sal dinken, ware dat goede
lieden syn. C v. Bruggs, K. e. 1281 a. 12 (De
Fr. tekst zegt ie^» pruevest — nl. alzulke bewQ-
zen — doch dat er personen door gemeend zijn,
blykt uit het einde der beide teksten Ke loicd
gent eoienf), Eisschet hine derde werf, en ommer
met orconden. K. tmmanie 1292 a. 25. De K. d,
meierij Loeen 1312 heeft hier: „emmer met orkon-
seape.'* — Hiraf siin orkunden: herBeniereEgloy,
etc. Oorlc. 19 mrt 1305. Waert tzake, dat debailliu
van Audenaerde eeneghe oorconden hebben wilde,
ofte oorconscap ghehoort wilde hebben in den name
yan onsen heere den graye van Vlaendren. O. o.
Auden. 2<i« d. 88 (16 mei 1355). Die orconden en
getuygen wordden aldair betailt ter taxacien van
den commissarijs. V. d. Tav. 405. — Leyende
oorconden. Levende getuigeniêêen ^ getuigen , fr.
témoignagee vivantt^ témoinê. || Dat bi dien de
heesschers, up dat zy eeneghe scult reconvreren
wilden up tgoed van den weesen, zij ghehouden
zouden wesen hnere scult te yerifieme met leyenden
orconden. O. v. Aalst 298 (1460). — Oorconden
beleggen (beleeden). Die bijroepenf bijbrengeUf
voor het gerecht brengen, fr. produire^ appeler (des
iémoins). \\ Dat nyemandt van reprochen en diene,
hy en hebbe onder de handt yan eeneu secretaris
ghelight de namen en toenamen yan den orconden
by partye adverse beleedt. C. v. Oent II 321
(1552). Zie ook BsLEoeBV 168 8), Bslbibbv
170 9), en Verdam 834 7 a).
2) Oeiuigenis, fr. témoignage. Kil. Testimonium
CÊmplissimum et magni ponderis. || Pro tesiimonio
quod vulgo dieitur urkunde. Lacomblbt, JJrhun-
denb. dei Niederrheins lY nr 671 (24 mrt 1269).—
In oorconde van getuigen. Op verklaring van
getuigen, fr • eur déelaraiion de iémoins. || Het is
geoirlooft den gebouweden man eenen anderen,
dair hy vermoeden oft suspicie tegen heeft yan
oyerspeele yan zynen wyye, te mogen drge werf
verbieden dat hy tegen huer nyet en spreke, en
dat hy by huer niet en verkeere; en eest dat hy
daimae dyen vyndt, in oirconden van getuygen by
zyn wyf, hy machen doot slaen. Y. d. Tiy. 57.
8) Als slot- of bekrachtigingsformule eener oor-
konde, fr. comme formule finale ou de confirmation
d'une ehartê, || Orconde [ostder verêtaan waren]
ervaohtighen Heden in Ohent; Eyerarde van Znin-
arde, ser Beudins broder van Zui narde, enz. Vod,
mus, Y 289 (1296). — Des toiroonden. In
oorkonde der waarheid, fr. en foi de quoi (Lat. ia
eujus rei testimonium). Des te orcunde. Piot,
Cart. II 71 (1.S74). Des toirconden hebben wy
onsen zegel hieraen doen hangen. C. v. Samthoven.
Stijl 1557, slot. — Oirckondt der waerheyt,
soe hebben wy , . . dit doen bekrefiCtigen by d'onder-
teickeninge van onssen medelaet Gilles Gielessone.
C. V. Limburg 196, Weerst {Warsage) 1606. It
207. sGreven Voeren (Fouron-U Comte) 1606. —
Orkondt der waerheit. Meer (Mheer) 201, 1606. —
Ter oirconden. 249, Valkenburg 1612.
4) Becht of loon der schepenen voor kennisneming ,
fr. droit ou solaire d'une prise de oonnaissanee par
les échevins. || Als scepenen eenen yan den Ujve
wysen. in wat msnyren dat weere, oft enich let
te benemen, hant oft voet, tonge oft oren, oft
oghen, etc., oft dat sy ten sheeren wille wijsen,
^ervan hoert hon een groet orkonde. Item. als
scepenen wysen op een lener, die begreep of zl oft
zx riael, oft synen voet oft desgelyck, daarvan
hoert scepenen een groete orkonde van den heere.
Item. Een groete orkonde es xlt aude grooten;
daervan hoert elcken scepene lU aude groote, den
clerck iij aude grooten. Piot , Cart. II 51 1 , K. v.
St- Truiden xvi B.
5) Artikel van de stukken eener reehistaak, fr.
artiele d'une pièce de procédure. || En tot yerificatie,
dat nit in eodem statu observirt ist, wordt gesagt
vor erst: dat ein orcondt ofile articul ertyts plachte
gereckent te werden op 12 st. , dar nu eder ge-
reckent werdt 18 st. etc, — Finalick, staet oick
te oonsidereren , dat elcken articulen offle para-
graphi van den schriftueren vor oreken gereckent
wenlen, sonder regoardt te nemene off het feiten
en allegatien synd ofte orcen, en off nit al'.ein-
lick propriè orken genoempt worden die arti-
culen die welcke gestelt werden tot erken en
arbitrage van den leenleuden en nach den alden
styi mit orconden verbonden worden. Solchs kompt
tot excessive beschwerunge van partijen, dieweil
nae den styi , soe bey diesser tyt geusirt werdt,
prolixe schriftueren gemaeckt werden. C. leenhoj
Valkenburg, Yerslag 2 juli 1570, al* 10, 18
en 26.
OORKONDELIJCK (Oorkondeleke , orkonde-
licken), byw. 1) Openbaarlijk ^ fr. publiquemeni.
Schiller u. Lübbe sub or kunde hebben ook, regel
35: orkundlich, offènbar. || Navolgende denvonnisse
sal men die voincr. oexstkueren den gemeynen
volcke kundigen en publiceren by den oflScier,
oircondehjc in allen den prochiekercken yan zynen
bedryye. Y. d. Tav. 146 v®.
2) Met getuigen j in tegenwoordigheid vtm getuigei^
fr. par-devant- , en présence de témoins. De SU. d.
ammanie 1292 a. 25 zegt „met orconden" ter
zake van het vrede eischen, zooals hierna. || Wie
vrede wederseyde te geyene alsen die scouthete
ochte die amman, ochte enich yan den scepenen,
ocht enich van tsheren gheswomen knapen hem
heyschede orkondeleke. Kb. v. Antw. a. 21. Orkonde-
licken. C. v. Antw. 1545 iii 2.
OORCONDEN (Oirconden, Orconden), bw.
Betuigen, fr. ceriiAer. Kil. Oorkonden. Testari.
II Omme dat recht wille en redene begeert dat
men orconde warachtighe zaken C v. Brugge II 3
(1450). Dat zy huerlieder recoird overbringhen
zullen . . . besloten eü bezegheld zynde met vijf
schepenen zeghels van dengonen die thans bliven,
OOR.
OOR.
301
oertiflerende en oircondende teelve reooird in pre-
zencien yan . . . C. kast. Iperen o. 158.
OORCONDENOELT, oorcoijdeiïbbcht , zn.
Zie OoBCONDB 3). II Die cine zaken yerliest moet
ghelden de wettelike coaten oyer hem en over sinen
wederman , . . En daer men se [nl. de mannen]
uten hoye leet omme kennessen, omme daghinghen,
of omme ander saken, den heere en den mannen
dobbel gbelt, en den oorcondengelt [wir, erconden-
recht] , data waerhedegelt, eiken v ac. adaghea.
Jjeenreekt o. 1528 fol. 27; C. leenk. burcht v.
Brugge xc
OORCONDER, zn. Getuide, fr. témoin. || En
alzoe moechdi aeggen yan oorconder, commiaaaria-
aen, yan executeurs, en yan allen officiera» die by
eorruptien ende [?] andera doen dan aij behooren.
WiELAVT, Praei, crim. 172. Dit haegapel, aoo
men openbaerlyck aach , Gebeurde in augusto , den
yyfaten dach , Int jaer yyffentaeatich , ie bena oor-
oonder. Van Oebbbosce, Chron, v, Merchten^
Saechspel, atr. 2. Zie Oobcondb 1).
OOKCONTSCHAP (Ooroonacbap, ooroondacip,
oordcondacip, oorconacip, oirconachap, oircontacip,
orcontachap, orcontacip, orcondacip, orconacap,
orkenachap, orkenacap, oerconachip, horoontacip) ,
zn. Oetuigenis, fr. thnoignage. Kil. Oorkondachap.
Tegtimoniwn \\ Wie gequetat ea, by klage den
richter, op dat hine mach yerkrygen; en mach
hya niet yerkrigen, aoe brengt ain orconachap yoor
achepenen , . . en dat orconachap moet men geatade
houden. K, v. Brussel 1229 a. 14; it. 24 en 26
(Naar den Luyater v, Brab. I 89. 40). En daerof bi
orconacepe yan ii gebuera wort verwonnen. JT. o.
têr Piete 1265 a. 15; Lat. tekat tetiimonio, So
wie dieftelio goet coept bi lichte yan den daghe,
bi orconacepe yan ii ainen gebuera. 46. Soo wie
ghedachyaert wort in oirconachap. C. v. Broekburg
II 10. — Oorcontachap dragen. Getuigen^ getui-
genis geven ^ fr. iémoigner, déposer en justice. \\ Wie
enen anderen yeraprake, die klagede oyer hem,
oft orconachap droge jegen hem. Wie enen man,
die clagede ofte orkenachap droge jegen hem, omme
trecht yan den core. K. v. Brussel 1229 a. 24
(Naar den Luyster o. Brah. I 40). So wat acepene
yalach yonnease wyat , . . hine aal nemmermeer
acepene ayn, noch nemmermee orconacepe draghen.
K, o. ter Piete 1265 a. 74; Lat. tekat testimonium
perhihere. Poorters en inwonende zyn ghehouden,
t'elcandera yerzoucke, oordcondacip te draghene.
C. V. Qent i 21. Schepenen moghen oorcontachap
draeghen van zaecken yoor hemlieden ghebuert,
en int aelfate nombre weaende, ofte weerdicheyt,
zullen ztfn gheprefereert alle andere oorcondtachepen.
O. V. Cassel a. 857. — t'Oorconacepe gaen
(up). Oaan getuigen tegen , fr. alUr témoigner
eontre. || Niemant en ea aculdich t'oorconacepe te
gane up zinen maech , omme hem te belaaten.
C. «. Aalst 504 (1436). Van den liye ne aal ghene
yrauwe ter orconacepe gaen. C leenhof burcht o.
Brugge CL; het Leenrecht «. 1528 zegt hier „ter
orconden gaen'* , fol. G y®. — Oorcontachap
aeggen. Getuigen , getuigenis geven ^ it. fémoigner,
dire témoignage. \\ Van oircontacepe. Eii aoe wat
poertere die ghedaeght ware yore yindera omme
oircontacepe te aegghene. C. v. Gent^ Gr. eh. v.
1297 a. 6. i/. I 411 (1284). Zoo wie die yalache
waerheit iof oorcondacepe zeecht yor acepenen.
O. V. Brugge I 297 K, v. 1304 § 81.
2) Getuigenverhoor, fr. audition de témoins,
II Oorconacip eü informacie. (Audition de témoins
et engtes: st^le du oonseil de Flandre), Bofpori
de M. Gheldolf, Proe. verb, Oommot des Uns V 255.
Daer orcondacip beleedt ea. C. v. Gent II 827.
8) Gerechtelijk onderzoek {getuigenverhoor f) , fr.
enquête (audttion de témoins?). \\ Dat den aecretaria
yan den oorconscepe , by acepenen yan de Kuere . . ,
alle weken yiaiteren zal de regiatera yan den cleer-
cken. C. v. Gent 418 (1575).
4) Oorcontachap yaletudinaire. VoorloO'
pig getuigenverhoor^ genomen vóór de aanhangigheid
eener zaak, uit vrees van het afsterven t de ziekte
of de afwezigheid der getuigen, fr. audition de
témoins j qu'on faisait eniendre avant aucune litis-
pendance, de er ain te de voir se perdre ee mogen de
preuve par la mort, la maladie ou V absence des
témoins, — enquête è futur. (Du Bois en De Hondf),
II Van allen lettren yan certificatien onder aeghele,
yan orcondacepe yaletudinaire up atruken yan hoyrien
en anderaina. C. v. Gent II 116. (Zie aldaar de
aant. (1).
5) Als slot- of bekrachtigingsformule , fr. comme
formule finale ou de corroboration. Zie Oobcokdb.
II In oorcontachap. In oorkonde, ter bevestiging, fir.
en témoignage, enfoi, pour conftrmatiou. \\ So heb
ie, Diederic, abt yan Sente- Pietera yan Ghent, in
orconachepen deae jeghenwordeghe cyrt^rafie met
minen zegle acaere [I. ataerc] ghemaect. Ferdrag
Sint- Pieterskerk § meier v. Sint Pietersdorp 1280,
Bijksarch. nr 505, en Chnds Charterb. 88. In orcont-
acippe yan twee zynder ghebueren. K. v. Saffelare
1264 a. 28; Lat. tekat testimonio. In horcontscepen.
Oork. 1274, Vad. mus. III 488. The ghewareghen
orconacape. Vad. mus. II 248 (1277). In oercon-
achepen. Oork, 5 jan. 1285. In orconacapen yan
dien hebben wi ghehanghen onae aeghele . . . ane
dit ghescrift. Oork. 28 aug. 1292; Fr. tekat en
tesmoignage de cïwu. In orconachape en in kenniaaen
der wairheden. Oork. 17 mrt 1*297 . Brab. geesten
I 689. In orkenacape der warit. Oork, 19 mrt 1805.
In orkenacape. Oork. 2 juni 1885, Diest.
00RCU88EN (Orcuaaen), zn. Hoofdkussen, fr.
coussin. II Item, duos cussinos, dietos vuig, orcua-
aene, sindone coopertos, insimul valoris XYi gr. fl.
OORLOCHSTUICH^, zn. fr. engins de guerre.
Fr. de Potter, Gent V 63 yermeldt de oorloga-
engienen der atad Gent in *t jaar 1466. Zie ook
onder Abtillebie 2) , in 't Glossarium 1 102, de al-
daar aangehaalde yuurwapena, en zie mede Wapens.
OORLOF en COOP. 1) Overgangs- of verhef-
finqsrecht van een leen; „men yeratond door eenen
vullen coep, en door orlof én cotp het maximum
yan dat regt'* zegt Diericx, Charterb Ixyij; fr.
droit de relief, lods et ven f es. \\ It. de terre lene-
menti [?] habebit dieta ecclesia integre relevium,
orloef en coep, et medietatem forefactorum. Yak
LoKEBEy, St' Pierre 281 nr^88 (1247). — Diercx,
Gends charterb. 62, Concordia anni 1247, mense
aprilis (Excerptum ex antiquo cartulario), a. 18^,
zegt De terrae relevemento, en A. Waütebb, De
V origine . , . des lihertés , 1 66 : De terra lenementi.
Van deze drie lezingen zal die yan Diercx wel de
rechte wezen. || Kore en orlof. Cijnsrol d. Duitsche
orde te Beckevoort 1821 a. 86 Mansus fabri solvit
in Nat, Dni XYiil d, et ii capones de perpetua
cultura, quam tenent de domo. et tria halst, avene,
mensure dystensis, et iiii capones de bonis treoensuê
[nl. pacht, trécens"]. St pro omni jure, sctlieet
kure. orlof. effestueatione seu requisitione , duos
solidos, 117 ; i/. 119. — Behoorende nogh ten aelyen
leene : tol , yont , doodtcoop , oorlof , yan den pondt
groote yyfthien groote. C. v. Sijsseele^ kl. st. V 39
(1487). Zie ook Coop d) U 96.
302
OOR.
OOS.
2) Moeilijk te yerklaren is het w. „oorlof^ in het
Tolgende citaat rakende Goethals; te bemerken yalt
alleenlijk dat dit w blz. 165 yoorkomt in de bet.
van oorlof van schepenen van de Keure, rakende
W. Boegiera. |1 It. meester Pietren Goethalse \nl.
Bonioollius] te hulpe den coste van sinen orloTe,
daer hij wart te Parijs bacheler in thyólogien, LX
lib. Fb. de Potteb, Qent IV 163 (1340).
3) Oorlof van hove, van reoht» van siege,
yan yiersehare. OntsUy van het reehtscervolff ,
fr. absoluium^ renvoi de Vinstance; „zoo den Impe-
trant of Eischer ten daage dienende niet compa-
reert, yerzoekt den Gedaagde in Bau-actie teegen
hem ComparuUf dat is de poenaliteit oft straffe,
dat hy is niet gecompareert , en yoor het profyt
yan dien absolutie yan de instantie, met de kosten.'*
Boet y° Cohpabutt. Ten welcken daeghe compa-
rerende denghonen jeghens wien d'hofsliiytinghe
bedient wordt, en niet den impetrant yan dier,
Bal denselyen comparant, up dat hyt yerzouckt,
worden gheconsenteert oirlof yan yiersehare en
costen. C. v. Aalft ïy 23; U. C. v. Dendet monde
I 21. Alsdan moet d'arrestant zyn actie daeraff
intenteren en syn aensprake doen, oft, by gebreke
yan dyen, wordt den gearresteerde geaccordeert
comparuitf oorloff yan den hoye en costen. C. v.
Brussel 1R70 a 66; it. 1606 a. 74. Andersins sal
den ghedaeghde ghegheyen worden oorlof yan recht,
en datelgck ghecondemneert worden in de costen.
C. V. MoU a. 25. Oirlof yan hoye eü costen. C. v.
Broekhurg v 7. It. C. v. Gent II 331. 332. Die
een ander sal ontbieden ter siege \nl. yoor *tge
recht in schepenenkamer] , eiï seWe niet en compa-
reert, d*ontboden partije comparerende, sal, op
sijn yersoeck , aenghewesen worden oorlof yan siege,
met costen. C. stad Iperen ii 11. Vgl. Hofslui-
Tiiro I 602.
OORLOFGëLT, zn. JPas voor 't vervoer van
vertolde waren , fr. droit de congé povr Ie transport
de marchandises qui ont payê les droits. || Thienden,
tollen, wechgelt, oorloffghelt, keuren, breucken,
hergheweyden , en alle andere jaerlijcksche incom-
men. PI. y. Brab. IT 112 (1626).
OORLOGEN (Orlogen), bw. Den oorlog voeren
(tegen een land)^ fr. guerroyer (contre un pags).
II Als zy aldus beseiten hadden gheweist eene tyd,
so quam de hooftmeester yan Nichlant in Polen ,
en orloghede dat lant. Ol. y. Dixmüdb 56.
OORSAKEN, bw. Geoorsaeckt syn. Oor-
taak, reden hehben, fr. avoir eause^ sujet, motif.
II En hoewel m|j wel dunckt, dat uwe presentacien
genoch redelick zijn, en dat ghg totter yoirs. pro-
yisie yan justicie genoch geoirsaeckt mocth wesen.
naedien den wech yan der yruntlicheyt u geweij-
gert soude z\jn. Blief o. d. heer v, Diest aan
d. magistraat 10 noy. 1538, proces stad § Siehem,
II Daemaer is den stadthouder geoorsaeckt eenen
mandagh aen te stellen, en den leenboede, partijen
daerop, in een cort onyertoghen recht, te doen
bescheyden. C. leenhof v. sHertogenrade a. 11. It.
C. V. MoU a. 30.
OORSATINGEN. Zie Vbhoobsateït , Vbhoob-
SATüTGEir, en Hoibsatiko I 605.
OORSCHALCKERNIE, zn. Oorblazerij. fr.
suggestion malicieuse. \\ Item, lo wye oorschalker-
nie dade deen jeghen dander, in dambacht zynde,
en dat beyonden worde by dekin en oflSciers yoors.,
yerbeurde telckerwaerf xx schel. par. Avden. meng.
II 53, Bakkers 1482.
OORSNIJDING, zn. y. Zooals thans. Fr. action
de oouper les oreüUs. || Tan denwelcke ghy . . . I
oock wel wistet dat hy grootelycx bewast was yan
ghecommitteert thebbene de oorsnydinghe yan den
prochiepape yan Oostcappelle. De Coüssemakeb,
TrouUes relig. IV 238 (1568).
OORSTOSSEN (Oerstossen), zn. my. || Noch
dat niemand t en sal kreucken oft eentige yoeragie
op hunnen arm oft op hon hooft inbrengen, hetsij
oerstossen , koye herders , als andere. Kbicfbiibxbs,
Montenaken II 265.
OORT, zn. ro. Hoek^ kant, uiteinde, fr. eoin,
cóUy extrémité. Kil. Oort. Ora^ extremitas, extre-
mum. II Woonhuis gelegen ,vopten oerde (hoek) yaa
Onsser-Vrouwen cloester'* FsAVQUiineT, Kapilfd
204 (1433). Soe wyt plaetzen daerane [nl. aan dat
huis] dat men ein daeckledder, boyen en onder
beyde ort oft kanten yan den daeck merende,
rontsomme oprichten mach. C. leenhof Vedkenburg
230, Declaratie 1570 a. 4.
OORTEN (Oerten), zn. my. Stroo, waarvan het
vee het eeihaarste heeft uitgeef en (Tuerlinckx) , fr.
paille dont Ie hét-ail a mangê la meilleure partie.
Zie ook de Bo-Samyn Oobte, Hoobte, y. || En
yoert moet de yors. pachter laten te meye, ten
afscheedene yon sinen yors. pachte, int hof, onder
in messe en in oerten, so verre dat men niet
[met }"] messen mach yier bundre en een half lanCa.
DE Pb. en Bb. IX. Nazareih 4. Een paohtbrief
aldaar yan 1410, blz. 8, zegt „stroe en mes.*' Zie
]SOEBTEK I 597
00RTIJ8ER (Oirtijser), zn. Zie Oobt. Kü.
Oortijser yan de scheede. Oraferrea vaqinae,
ferrum extremae v<tqinae. \\ Van eenen tafelken
daer een scheybeslagher opgestaen heeft met oirt-
ijseren yoir der stadthuys aen de merct , ontfanghen
yoir de Coudemerct alleen u se. Ti. den. Archief
Bergen-op-Zoom, stadsrek. 1493—94 nr. 454 ter
(Guypers y. Y .). Die stegelreepen , sporen , breydels
yan de peerden, midtsgaders de hechten, cmycen,
appelen, oortijseren yan de rapieren en poingnaerden
waren meestal schoon yergolt en yersilyert. Hoü-
WAEBT, Matthiasy 11.
OORTKEN (Ortken), zn. o. Zilveren munt van
12 m^n Vlaamsch, of 19 mijten Brabantech,
geslagen onder Keizer Karel, fr. liard, momnaie
d^argent, de 12 mites de Flandre, ou IS miies de
Brabant. Vak deb Chijs, Hertogdom 233. Piot,
Cart. II 552.
OORVEDE (Oeryede). Zie Vbedb.
OORTSTUIVER, zn. Halve groot, zilveren rnmU
geslagen onder Maximiliaan en Philips, fr. demi-
gros, monnaie d" ar gent f rappee sous Maxisnilien et
Philippe. Van deb Chijb, Hertogdom 207.
OORWENGER (Oerwengere), zn. Oorkussen,
fr. oreUler; doch eerder het linnen overtreksei vam
het oorkussen, kussensloop, fr. ou plutót. taie d^oreiller.
Kil. Wenghel. Sic. Cervical. || Op die camere
yoere boyen dat huys: It. noch XYIIJ oerwenghe-
ren, soe cleyn soe groet. Iiio. Vem der Hulst 1489.
00'^IE (Osie, ozie, ozije, hosie, eusie, heusie),
zn. y. Afdak, druiplijst, ft*, larmier; ,,het onderste
deel yan een strooien of pannen dak , *t welk oyer
den muur hangt, en het regenwater voorwaarts,
yan den muur weg, afwerpt, fr. égoéf* (De Bo-
Samyn y^. Euzix). Kil Oose/oosie. j. oosdmp.
Suggrundae. || De eusien eenen regelyoet en eenen
duym dicke yan stroye, en alzoo achteryolghende
totter yorst toe. C. v. Aalst xiY 21; it. C. v.
Kortrijk m 24 heusie; it. Bembry I 449. 454.
455; II 328 hosie; C. v. Beüe xxi 13 mueren
met osie; Piot, Chron. 26 (1327) ozie; Kb. lakeng.
Brugge 11 osije.
oos.
OOT.
303
OOSIEDRUP, zn. m. Weinige woorden bieden
ons zoovele echrijfwijzen aan: Oesiedrop, oosydnip,
oosendrup, oosenürop, oosdrup, oysedrup, oysen-
drup, oisendrup, oisendrop, oesydrup, oesidmp,
oesedrup, oesendrup, osiedrop, ooydrupi oziedrup,
ozydrup, osyfdrup, oeingdrop, ozeudrup, eueidrup,
useldrup, neusendrup. — De waterdroppeU die van
de ^.fiuzie'' vallen aU 't teint [regent] (De Bo-Samyn),
fr. êtiUieide. Kil. Oosdrup (hoosdrup) huysdrup;
hy beschouwt het w. aU gelijkbeteekenend met het
Yoorgaande oosie: suggrundae ^ , . par» tecti pro-
minent j per quam itillieidia a parietifms arcentur ,
't welk de Kilianus awstus t. Potter vertaalt
Severondet pante du couvert, avangant hors U mur
ei portant on loin les ^uuitieree. Al de oorkonden
bewyzen dat er de vcU det waters , de waterval moet
door verstaan worden ; zoo zeggen o. a. de kost. van
Diest , om er slechts twee aan te halen, ,,oeBedrup en
waterval"; zoo ook die van Gheel „druppen van dae-
cken"; en Van der Taverijen in de volgende citaten.
II Oesy druppen vallende van schaelgien oft tichelen
daken , gheven eü bewysen dat de propnetaris van
dien huysen oft erven heeft eenen halven voet
erven buyten synen muere; eü van strooden daken
eenen voet. C o. Antw. 1546, viii 17; it. 31. 86
eusidrup; 32 oesidrup; 34 oesedrup. C. v. Diest
YZ. zix 16 oesedrup; C. v. Qheel Tii 9 useldrup;
C. stad Iperen iii osiedrop; ii. zti 3. 11. 12;
C. V. 'ë Bosch iz 9 oosdrup ; C, v. Wvnocxbergen
ZT 12 oysedrup. — Dese actie [»/. confessoria\
competeert dengeenen die hem seegt te hebben
recht oft servitute op eens anders erve oft gront
yet te mogen doen oft maken , . . . zijnen ozendrup
dairop te vsllen. y. d. Tav. 60. Den val van den
oisendrop te hebben. 61. Van waterlaten, van
waterloopen , van oesendruppen, 354 v^. — C. v. Lier
XIII 24 oesendrup; it. hs, der Commissie a. 37
neusendrup; Onderseheet Üccle- Brussel osydrup;
C V. Maastricht 284 osingdrop; C. v. Roesselaar
ZYIII 4 osiedrop; it. C. v. Merentals zi 9; O. v.
Santhoven t impr. a. 143 oziedrup; C. v. Loven,
Servit. 32, en Brussel Servit. 36 ozydrup; Me^/l,
ediftcie-meters 1705 lY 1. 4 osyfdrup; C.v. Mechelen
ZIY 11 oosydrup; C. v, Deurne 239. 243. 255
oosendrup, oysendrup.
006£LLEN, OESXLLBN, zn. mv. Zie Oobib.
II Dat elck huys. . . zal voer zyns selis huys een
langhe leere [hebben] streckende tot zynen wormen
toe van zynen huyse . . . £n die langhe leere ten
minsten vyfthien voeten lanck, all waert dat zynen
oesellen oft wormen legher waeren. Kb. v. Tumh<mt
fol. 77 v».
008I£L00P, XüBiXLOOF (Heusloop, heusloep,
oesyloop, ozyloop), zn. Zie Oosiedrüp. || Hy sal
van sinen vensteren, luchtgaten oft anders mogen
uutgieten eenige onreynichey t , noch die doer den
gemeynen oisloop luyden. Archief v. Bergen-op-
Zoom, Bentbr, en recogn. 1465 — 1467 nr. 198 (8
aug. 1466). (Guypers v. V.), Peter Tips sal zynen
ozyloep moghen bemetsen, het en waer dat Cornelis
zoude connen bethoenen dat hij alleen hadde den
val van den ozidruppe. Ib, 18 aug. 1467. Eenen
stroyen eusieloop moet zyn van den rechten styl
veert hien duymen, dats te segghen, dat denghonen
maeckende eenen stroyen eusieloop, moet laeten
veerthien duymen van zynen gronde, opdat deselve
daerop rooghe vallen, en niet op den gront van
den jeghenghelande ; eiï van een tichelen dack zeven
duymen. C. v. Aalst x 20; it. iz 19. Auden. meng.
I 321 heusloop; 328 heusloep; DE Pb. en Bn.
JLXYl Bmpdmonde oeayloop.
OOSIE VAL, BrsiEYAL (Heysireval!), zn. Zie
OosiEDBüP. II Eenen heysireval [l. heu- of eusivalj
van tichelen ofte schaillendack moet hebben, van
den gronde van [den] huyse oft edificie daeraf dien
valt oft comt, seven duijmen, opdat hy daerop
valle,.. C. V. Edingen Yiii 17. It. Fr. de Pottter,
Qent YIII huesyval.
OOSPOT (Gespot), zn. m. Waterketel, ir. ehau-
dron, coquemar, || Unum pottum pro aquae caU'
factione, vuig. dietum oespot , valoris ii sol, gr. fi,
Inv, pastor Jan 1377. In die cokene. It. iiij cope-
ren waelpot potten en eenen coperen oespot, en
eenen coperen kendelere met ij busen staende
als een man. — Yoere in huys. It. eenen coperen
oespot. Inv. Van der Mulst 1489.
U06TEH8CiI (Oestersch), bn. Van den Oost-
kant, van den kant der Oost- of Baltische zee, fr.
du cété de la mer BaUique , de VEst. Oosterse h
bier werd te onzent in de middeleeuwen veel ge-
dronken, fr. on buvait chez nous t au mogen dgcj
beaucoup de bière des contrées de la mer Baltique,
II Van elcken vate biers van over de zee, ghelyc
Ham borghen oit Oosters bier, yii s. p. de Pb. en
Bb. AaUt I 210 (1492). Oosters bier. C. v. Aalst
404 (lb78). Bier van over see. — Van den vate
van den biere van over zee yi gr. — Van Ham-
burghen eü Oesterschen biere. — Amborghen en
Oosters bier. — Oester bier, Amborghen bier. de
Ylamiiïck, Ace. 6. 7. 8. Van yi vaten Omborchs
bier, elo y s. gr., en ii vaten Oesters bier yi s.
gr. DE Pb. en Bb. YI. I^evele 125 (^1380). Oester^
scher bier , Amborchs , pipenbier of Inghels hale. —
Oesters bier, Amborchs bier,., de Pauw, Toor-
geb. 153. 154 (1378). Lups, Hamborohs, Enghelsche
en Oostersche bieren, de tonne zzz ss. PI. v.
Brab. I 411 (1597). Volgens de reken, der domei-
nen in *t kwartier van Brussel, werd in deze stad
ingevoerd, van 3 jan. 1411/1412 tot 23 juni: 104
maten en 398 maten Homborgen biers, en 307
„tregelvaten** (3 = 1 aam) of 921 amen Oestbiers.
Henne et Wauters, Sist. de Brux. I 164 (4), en
Wauters , Environs Ii 459 , Vilvorde. Zie ook Bieb
I 243, en Omlavtsch II 247.
OOöTKEUR. Zie Oochstkeüb.
OOTMOEDICU, bn. Van kieederen. Nederig, een-
voudig, fr. (des vélements) humbles, simples. || Dat de
beghijnen . . , sullen moeten draghen ootmoedige
cleederen, en niet uutwendich nemaer simpelyck
ghemaect. Eb. de Pottsb, Kortrijk \.\ 418(1526).
OOTMOEr, zn. Oenade, fr. merci. \\ Her Ever
[nl. hertog Jan III], ghi zelt Op dit velt Verliesen
tspel; Want die tande Uwer viande Zyn te fel.
Her Everswyn, Want dese hier syn. Zo soeot
oetmoet Van allen dinghen. Eer wi u dwinghen
Dat ghijt doet. Victob Boütoiï, Wapenboeck 1
(1334); it, Belg. mus. I 291, str. 1. 2. Hadde ooc
die aenlegghere onrecht, dat hi binnen dien soohte
ootmoed an den here en den verwerere. Leenrechten,
1528 , 22 ; Burcht v. Brugge LZZ , Van den campen.
It. Piot. Chron. 818; C. leenhof v. Aarschot a. 96.
OP, VP, vz. In verschillige beteekenissen. —
a) In n<tme van , fr. au nom de. \\ En want die late
voers. ghenen ghemeynen sighel en hebben, soe
baden sy ons dat wy dit op hen besighelen wouden.
Sehepbr. Land v. Diest t 10 april 1390. En want
wy late voirgh. [nl. des hofs van Liebroeck] ghenen
ghemeinen segel en hebben, soe bidden wij eer-
samen, wijsen luden, den scepenen van buten in
sheren lande van Dyeste, dat sij dit op ons houden
willen en besegelen. Schépbr. hof v. Liebroeck, 16
juli 1412. — b) Op straf van f op verbeurte j 'it^
304
0Ï>.
OPB.
V€M eene geldëom , of van lijf of lid , van zijn am-
bacht ^ van eene pelgrimsreizen enz , fr. sou* peine de
eonfiscationj soit d*une tamme d^arpent, de mort ou
de perte d^un membre^ de son métier , d'^un pèleri-
nage, etc. || Dat nieman voortnieer in eenigen
tiden jegen den yoirseide» pointen en ordinancien
en doe noch en gae , op al dat zïj van ons houdende
zijn. A. Waütbbs, Sermen* 4 (4 mei 1381). Op
ayn ambacht een jaer lanck, en op dat goet ver-
boeren te syne, en op die boete van x Vranck-
rycks croenen. K. o. Hatselt 1 juni 1483 a. 21.
INyemant en wordt gebannen dan nae dexigencie van
der misdaet die hy geperpeteert heeft, somtyts
eenen tyt, somtyts eeuwelick, somtyts opt lyff,
opte galghe, opten put, opte handt, opte ooren,
opte gheesselinghe f en anderssins, elck nae syn
misdienste. C. v, Antw. 1545 I 42. Op die panden
▼erloren te syn. C. gr. Loon I 41. Op gepant te
worden. K. v, Quaetmechelen a. 19 (1675). Soo
wanneer de stadt haere buijtenpoorters beschrijft
op haer poortersrecht , eiï dat die metten eersten
brieff niet en commen, .. — £n indien sij alsdan
noch niet en commen , . . syn terstont ontpoortert.
C. V. jintw. oomp. Y ▼ 2. £n passim. — e) Uit,
door^ fr. par {pa/r esprit de). \\ Daer vrede genomen
es tusschen partien, eest datyeman, die niet maech
en es, noch ten vrede en behoert, op wrake ocht
op ocsuyn van der eenre partyen yemanne van der
ander partien sleet ocht quetst, overmids hem
selven ochte anderen, zaels ghelden xzx lib. Kb.
V, Diest B 17. — d) Op het grondgihied^ fr. dans
la jwridictian. \\ Begherde en verzochte an den
bailliu dat [hi] hem dade wet en vonnesse, want
tforseide fait ghevallen ware up mins heeren van
Vlaendren. C. r. Auden. 2de d. 300 (1353). —
é) Open, fr. ouvert. || ü hulpe zal, Her Ever,
ziin small. Ghi moocht wel zien, Want gheen
slop En is u op, Dair ghi moocht vlien. Bouton,
Wapenboeck 3, str. 12; ii. Belg. mus. I 293. —
ƒ) Opalsoo (op alsoe, op also). Op voorwaarde,
fr. è condition. || Op alsoe, waert saecke dat hel-
ders van de voirs. onderpanden de voirs. vierdalff
mudde rogghen nyet en betaelden, alle jaere ten
voirs. daghe , . . . denselven heer Gherden en Janne
Janne, oft hunne nacomelinge oft erffgenaemen ,
haer hant souden mogen slaen aen den voirs. onder-
pant. Schep. v. Molle, 28 mrt 1449. Op alsoe,
waert dat saecke, dat Wouter Heyns, oft zyn
nacommelinghen oft erfigenaemen . . . nyet en be-
taelde, alle jaere ten voirs. daghe,... soe soude
Lysbet Taxa voirs... lidem 8 dec. 1441. Zie ook
Daebtegek 1), I 319. Dat si eenen yegeliken
sullen moegen maken poorter en poortersse, op
also dat die ghene, dijt also werden sal, ons tot
der eerster incompst sal gheven . . . twee rynsche
gulden eenwerf. Èekenk. v. Brab. reg. 131 fol. 99
(19 nov. 1421). It. C. gr. Loun I blz. 42. 52. 71.
— ^) Op dat. Indien, fr. gi. || En derde werven
in lib., op datten die richtere heyscht en steedt.
Kb. u. biest B 13. Soo moet den tochtenaer , . . op
dat hy de tocht behouden wilt, de timmeringe oft
metseirye afleggen op sijnen... cost. C. v. Brussel,
8ervit. 95. Doe seyde de coninc: Et es een de
vroomste ridder, die ie in myn gheselscip hebbe,
die meer fayten doen sal, up dat hy hem niet en
verloepe. Jak v. Dixmude 6. — h) Op indien.
Indien, fr. si. || Bastaerden, naturelicke en onghe-
traude kinderen, . . roaer moghen wel beghift zyn
van haerlieder Tader, op indien dat hy, ODghe-
bonden wesende, die gheprocreert heeft by eenighe
Qnghebonde . . . O. v. Auden. xxin 86. — O Op
Bulcks. Op tiraf, fr. stmë peine. \\ Dat niemandt
en spreke dan met eenen ghesworen taelman, oock
minnelijcker talen en woorden van rechte, op
sulcks, soo wie contrarie doet, dat men hem
afneemt alsulcken keuren en breucken als . . . C. v,
Chsterlee i 2. — j) Op en tale. 1) Doorgaans,
geufoonlijk , gemeenlijk, fr. communément. || Over-
mids hondert scellinghen tsiaers erfeleeo tseys,
altoes alle jare te Kersavonde te betaelne Heinrecke
vorseit, alse selken ghelt alae ghemeinleec te Brusele
in horsen sal gacn op en tale . . . En., de vorseide
Godevert gheloeide op die voerseide hofstat metter
woninghen een ander loveleec hws op te settene,
ter caromen behoef, met loveleken vaten, ghelijo
dat mens pleeght op en tale. Laten v. Lonijs v.
Walencourt 1343. In alselken munten en in alsel-
kere manieren alse men binnen der poert van
Gheroustberghe rente ghelt en pleght te gheldene
op en tale. Oork, 1 oct. 1 .?09 , Oeeraardsbergen. —
2) Op en neer, in alle richtingen, fr. da9ts toutes
les directuMts. || Yoert gheven wi hen, dat si
veschen moghen op en tale in de rivieren,., sonder
calengieren ofte berespen van imene. K. v. Thienen,
27 juni 1303.
OPBEUREN, bw. Gelden. Die heffen, ontvan-
gen, fr. i^de Vargent) lever, pereevwr. \\ En voirtaen
sal de vurs. Frederic, als here van Witham, efi
sijne nacomelingen . . . ontfaen eü ophoeren uut
onsen vurs. tol van Tricht, . . alle jare de twelf
pond oude Lov. gro. vurs. Oork. hertog v. Brab,
4 mrt 1443 (in eene van 6 mrt), 'sRijksarch,,
Trêsorene du Brab. , chartes , anc. fonds. — Sekere
ordonnantie, uaer dewelcke die rentmeester hem
soude behooren te reguleren in *t opbeuren en op-
heffen van de penningen synder officie competerende.
Mabtinez 61 (1531). It. C. v. Antw. comp. IV
viij 187.
OPBBAECK, zn. v. Ontruiming, fr. déguerpts-
tement. \\ Item, van een upbrake Yi gr. — Van
elcker upbraeke ij gr. C. o. Oeni II 213. 219,
8al4irissen 1541.
OPBREKEN, OPBBEECKEN, OPBBBCKEK, bw.
Van een gerechtelgk onderzoek. Het kenbaar maken,
openbaren, fr. (d*une enquête) en donner connaissanee,
la publier. \\ En als men die woirheyt en getugen-
nisse opbreecken sal, dat sal geschien in den ge-
dinghe, in tiegenwerdicheit onser amptmans , onser
scepenen, burgermeisteren en raetsluden. C ü.
Maastricht 463 (1409). It. 485. Staet te noteren,
dat alsoe haest als eenighe getuyghen oft productie
gedaen zyn, op den iersten condach de parthyen
doen deselve opbrecken en publiceren, en moegen
daervan copie veraeucken, dwelck men hun nyet
en kan affdlaen. C. leenhof Limburg a. 5. It, Piot,
Cart. II 99 opbreken.
OPBRENGEN, bw. 1) Gbederen in een sterf-
huis. Die aanwijzen, verklaren , fr. {des biens dans
une morluaire) les renseigner, d^xdarer. |i In 't eerste,
ten pointe daer min vrouwe upbrinct 't goed com-
mende van harer siden , . . en dat eescht t'haren
voerdeele te draghen , . . Cv. Oent I 530 ( Vonnis
22 juni 1353. a. 1). üp den staet van den goede,
die de voorseide hauderigghe upbrochte. Ib. 562
(1396). It, C. V. Poperingen ziii 14.
2) a) Belastbare dingen. Die verklaren, «usngeven,
fr déclarer {des choses imposahles). \\ Soo wanneer
gheboden wort op te brenghen de beesten, silgelt
[sillegelt?] oft ander goet, sal eeniegelijck hem
daerin rechtveerdelijck moeten quyten, sonder iet
te verswijghen. C. v. Moll, K.en br. 1.^96/1631 a. 7.
— b) De grootte van een laexi{la gramdemr ^wsfitf).
OÏ>B.
OÏ>D.
306
II Die xnanBcip ghedaen heeft es tciildich de grootte
Tan Binen leene up te bringhene in des heeren
boeo yan sijnen mannen binnen den xl daghe.
Leenrecht v, 1528 fol. 2 y^
3) De opbrengst eener yeiling. Die inneUt ophalemj
fr. pereevoir {Ie produit cTune venie publique. jj Soo
Terre deghene te diens versoeck de goeden yercocht
worden begheeren dat d'oproeper de penninghen
opbrenght, . . — binnen yeerthien daghen daemaer
moeten de oproepen die penninghen opbrenghen.
C. o. HerentaU Yiii 16.
4) Kosten. Die heialen ^ ir. payer {dee J^aie).
II Oft de mededeelhebbers, oft ijmant yan han,
twee maenden naer alsulcken aensoeck oft sommatie
hun deel in de costen niet op en brachten en be-
taelden. O. v. Antw. eomp. lY ix 30.
6) Eene rente. Die aftoeaen , fr. remhowreer {une
rente), jj Een rentgeyer en kan niet gedwongen
worden om het capitaal op te brengen, alwaar
't schoon in den rentbrief besprooken dat den
rentgeyer, ten belieye yan den rentheffer, of binnen
Bekeren tyd, den capitaal soude gebonden syn op
te brengen, alsoo sulken clausule, naar landregt,
is cragteloos en yan onweerde. C, gr. Loon II 502 ,
Beckkeim e. 61 a. 1.
6) Een gebouw. Het opbouwen j oprichten y fr.
eonstruire, || Daer was ook last ghegheyeu, yan
alle canten weerclieden te halen, om tyoomomde
casteel te moghen aest npbrynghen [nl. *t kasteel
te Antwerpen]. Febd. Vaitdeb Haeohbv, Ber.
tijden III 130.
0PBKEN6ER, zn. Stichter, fr. fondateur.
II üutedien dat een Willem yan den Walle, fon-
dateur en upbringher was yan eender capelle in
de kercke yan St» Maertins in Curtrike, ghenaempt
de capelle yan den heleghen bloede, dewelcke
capelle hij, midts Lodewijc yan den Briele en Jan
de Persine, als elc een yan Willems dochters
ghetraut hebbende, yoorsien hebben yan diyerssche
juweelen ten outare en cappelle dienende, . . de
Potter, Kortrijk II 197 (1624).
OPDAGEN, bw. Dagen, dagvaarden , fr, aseigner,
citer. II Elck mach hem purgieren yan crime ,..
mids opdagende den heere en alle partien by drie
sondaeghsohe kerckgheboden , . . ten ordinairen be-
rechtdaghe. C. v. BeUe zxtii 1. Opdaghende (soo
by 't yoomomde kerckghebodt als de yoorseyde
plackbrieyen) den debiteur, proprietaris yan den-
selyen goede. C. v. Vewrne lxi 6.
OPDINGEN , OW. De rechtszitting. Die opibréken,
opheffen, sluiten f fr. lever {Vaudience). || De genag-
tingen en mogen niet naar den middag, maar voor
den middag gehouden worden, en beginnen ten
negen ure precise , en soo lange geoontinueert alser
saken yan partyen lopen of yoorhanden zyn ; soodat
de gerichten niet en mogen opdingen , ten minsten
yoor twaalf uren. C. v. Eeckheim i 9. Oft jemandt
aen den gherichte ghedaeght en hem yóór den
middagh aldaer yerscheyden ware , eiï het ghebeurde
dat het ghedinghe vóór der tyt opgedinght ware
eer hy sich yerantwoorde , soo magh denselyen den
richter en schepenen om yier quarten wijns doen
ghesiuDen dat sy weder te rechte gaen sitten.
O. V. d. Chave ii 7.
OPDOEN, bw. 1) Zooals thans. Opendoen^ open-
Metten , ontsluiten , fr. ouvrir. \\ Hebl^n gheloeft en
gheloyen in goeden trouwen op te doene, te open-
nenne en te leenoe , alle jare ewelec en emmermeer
durende, op des heylechs Sacraments dach, onser
huusarme yan sente Goedelen grote gheesthuus;
met sinen toebehoerten , gheleghen neyen senté
n.
Goedelen kerchof, recht jeghen orer der yorseider
huusarme ouden gheesthuse. Oodsh, Brussel, B,
Lade 177, Armen v. 8t Goedelen, 10 merte 1362.
De antworde sprac te desen minsche: Nu, doet op
u inwiudeghe oghen, en siet waer ghi nu syt.
Aüer Kerstent. 6. In de passieweke soe en mogen
zij [nl. de Joden] geen doeren en yensteren opdoen,
^dat zy die Kerstenen niet en souden bespotten.
V. D. Tav. 76 y».
2) Mededelen, kennis geven van, uitleggen, vef'
klaren, y,utteendoen^'' , fr. communiquer t donner con^
naisscmee de, exposer, dêclarer. || Dat sy [m2. die
goede lude] dan by onsen scepenen en ghezworen
comen sullen, om te horen en te yerstaen wes onse
yoirs. scepenen en ghezworen hem opdoen eü toenen
sullen. Oork. v. hertog Antonis y. 22 dec. 1408,
voor den Bosch. Charterb. v, ^s Bosch fol. 12. Een
adyocaet, procureur, momboer, ourateur en d\jer-
gelijcke dieners en officiers, die dat secreet yan
huerder saken hueren adyersarys opdoen en seggen.
y. D. Tay. 66 y^ Dezelve was ghesonden te
Ghend met scepenen , doen zy dair ontboden waeren
yan scepenen yan den Kuere, gheliic den anderen
smalen steden, omme te aenhoorene tghene dat
men hemlieden dair updoen zoude. Beken, stad
Ninove 1480. Ende hadden die yoirs. partien, oom-
Sarerende als yoere, geseght, opgedaen enyerclaert,
oedat zg . . . Bekef^. v. Brab. reg. 136 fol. 146
(1620). Brieyen yan maintenue... te compareren...
yoor onsen... stadthoudere en mannen yan leen...
om aldaer de redenen bunder oppositie , weijgeringe
oft yertreck op te doen. Leenhof v, Brab. , proces
Longin § Princen 1674. Item. Yan Melckebeke,
Kruisgilde 35; Piot, Cari, 293. 547; Martinez 66;
de Potter, Chron. 50. 58; Collatie 53; Acad.
d'arehéol, 67 (1857); de Potter, Gent I 411; PI.
V. Brab. I 95: oppedoen en yerclaeren; C. v. Lier,
Stijl ZIY 4; O. V. Biest XIY 10; O. v, Si-Truiden
§ 37.
3) üitstcUlen, fr. étaler {}), \\ Zoo wie ter maerot
met zinen goede staen wille, syrindaeohs en tsater-
daechs, zal ghehouden zijn te oommene syrindaohs
yrough ter clocke, en staen daer tooten xii hueren,
en niet langhor; en tsaterdaechs yan den xii hue-
ren tooten ayonde, en updoen als dekin en ghe-
zwoomen updoen zullen. . . En en zullen niet
yoortdoen up apposteldaghe, yigeliedaghe, noch
Onser Yrauwendsghe. Fb. de Potteb, Oent YI
528, Schoenmakers 1481.
4) Kramen. Die wegdoen, wegnemen, fr. enlever
{des échoppes). || Dat deselye peynsereye, en oock
ghesoden yleesch, op de ghewoonelijcke plaetsen
sal moghen yercocht worden, yan Paesschen tot
Bamisse , des morghens tot neghen uren, en alsdan
te moeten die cramen opghedaen hebben; en yoorts
yan Bamisse tot Yastenayont, des morghens tot
thien uren, en alsdan oick te moeten opghedaen
hebben. PI, v. Brab. I 61 (z. j.).
5) Bouwen, fr. bdfir , construire, || Ware dat
teake , dat yement gequetst worde . . , ocht daer
men huse braec ochte opdade. K. ammanie 1292
a. 35. Fr. tekst a. 28 /^ « on briese maisons ou
lieve, It. K. markgraaf schap 26 {niet „openbreken'*
J. F. W.); K. meierij Loven a. 27.
6) Opzolderen, in een pakhuis doen, opslaan, fr.
emmagaeiner. Kil. Opdoen. Becondere. \\ Dat soe
wanneer eenighen coeplieden eenich goed comt
ane den werf, ofte eldere te watere, dat sy opghe-
daen willen hebben , dat sg dat selen moghen doen
werken wien dat 8\) willen. Kb, v, Antw, 10 april
1883. [Ghfaen] opgedaen, gehuyst en gesoldert.
89
306
OPD.
OPE.
Sêkenk. v. Brab. reg. 133 fol. 168 ▼*. It. ds
Vlauikck, Ace. 27; C. v. Auden. y 37.
7) Opdoen den eisch. Dien uUiprékenf fr.
énoneer (2a demande). || Dat parthyen den hejsch
mondelick opdoen sullen, en dat die wederparthie
loholdioh aal syn daerop te antwoorden, aonder
denelver copie te geven. C. gr. Loon I 140.
OPDOEN, zn. o. Msdededingj fr. eommunication.
II In dit zelve jaer, den xxv ougete, zo was een
opdoen, in yorme van collatie, ter oaasen van
Lieven Pien voornoemt, en lujdt aldus, van woorde
te woorde, zo hiemaer volcht. — Opening^e ghe-
daen ten soldere, den xzv ougste zvc zxxiz.
Fb. DB POTTBB, ChfOn. 76.
OPDRACH, zn. HoogU, „hef, hefe^ verhef'\
fr. éUvaHoH. Zie Nbdbbiito II 230, en voeg achter
het w. effenen: en voeren in de nederinghe.
OPDRACHT, zn. Gelijk het voorgaande. || D'aerde
daer uytoomende werpen in 't midden van de
straete, die vereffenende en versprekende, en voorts
slechten d'hoogten on opdrachten, werpende en
voerende d'aexde in de naeste leegteu ofte putten.
DB Pb. en Bb. X. Sachée- Maria- Leerne 14.
OPDRACHT, zn. Van een goed. Gerechtelijke
opdracht y fr. transport judiciaire {d'un bien), || Dat
men voer schepenen van Bruessele passeert a^re-
hande deughdelijcke contracten, als opdrachten yan
erffgoeden onder hen ressorterende. C o. Brussel
1570 a. 42; it. Ib06, x 128. It. C. «. Antw. 1646,
XII 6; Compüatae IV xv 8; C. o. Loven xiv 18.
OPDRAGEN, bw. Een goed. Het aan iem.
gerechtelijk overdragen, fr. transporter judidairement
(«» frten) è qn. — Deze overdracht werd steeds
bekrachtigd door een zinnebeeldig of symbolisch
gebruik, ten teeken van afstand, gewoonlijk be-
staande in het wegwerpen van eenen halm of
opgeschoten stengel met geledingen, culmus, cala-
mus geniculaius, nodatu», of in de levering van
resch (rusch) en rys, cum cespite et ramo, avec
gaton et rameaUy of met eenig ander min algemeen
symbool. Men raadplege hierover Grimm Deutsche
ÈeehtsaUerthümer cap. ly sgmbóle A. B. 110. 121 ;
en Noordewier Nederduitsche regtsoudheden 28. 30.
II Dat quam vor ons [nl. schepenen] en vor den
rechtere [nl. den meier] Adam Jahn, Ylamings
aone van Werde, en droch op den rechtere in de
bant tue bonre lans, en warps en vertechs, en
deder toe al dat yonneese wysde, bi manossen
tcrechters en bi onsen wysdome. Charter der abdij
Terkameren nr. 113. Weerde 26 mrt 1293. Vort
heft sie [«2. joncfrouwe Mie Willems] metmonbore,
alse recht was, opghedreghen den meier in de
bant, y virdendeel lans. Vaderl. mus. III 64 (1296).
Dit voreg. goot hebben wi den voreg. Willeme van
Nivelo opgedraeghen , met ressche en mit rise,
gheliic dat wiit home sculdoch waren op te dra-
ghene, in gherechten eyghenen goede, en met allen
dien rechte dat wiere ane hadden. Oodsh. Brussel
B 1009 9^, Brief V. Lijsbet o. Leefdale, vrouwe
V. Grimberghen eü v. Pyterchem en v. hare ej'ghen-
ghenoete 1351. — Den procureur . . , eiï versoeckt dat
men synder partye die panden te handen soude
leveren roet res en met ryse, jaer en dach te
gebruyckene , sonder verbaelmonden des goets. . . —
Daemaer neempt de stadthouder res en rgs, „oft
iet anders in de bant," en levert daermede den
partyen de panden in handen. Stijl o. h. leenhof
V. H Borehgraaf schap v. Antw. 1667 a. 13. 16. En
droegen op te samen met eenen halme, den voirs.
meyer in de hant, in den name eü tot behoef des
goidshuys van den Oartuysen van Onsaer Liever
Vrouwen te Schuete bij Bruessele, Dat is te weten:
Een hofstad, die gelogen es in die prochie van
Anderlecht, aen dbroeck, met eenen opetalle op
tselve broeck gelegen, daertoe behoireude, met
rysso met ressche, mot gronde en met allen haren
anderen toebehoorten en huysse daerop staende.
Qodsh. Brussel H 12 fol. 188 v<>. (1608). Als die
immissie gedaen, oft den aenleggere ^issche en
waes" verleent is. O. leenhof v. 's Hertogenrade
1675 a. 7. Ons [nl. mannen] dinct recht, dat
desen persoon zal updraghen dit leen, de middele
en vier houcken in huwen handen [nl. des baljuws],
als in sheeren handen, hem daorof plucken on
onthalmon. C. v. Oudenburg, KI. st. lY 434; it.
427. JSn passim.
Opdrijven en afdrijven, zn. Weidereeht,
recht om te weiden , fr. droit de pacage ou pdturage,
II Item, heeft de voornomde burohgrave binnon der
heerlichede van Huesdene, onder landt en heye,
hondert bundere oft daorontrent, up dewelcke
wostynen en heye zyn upsetenen en laten; en alle
inwonende binnon deser zelver heerlichede hebben
met hueren beesten updryven en afdryven. de Pb.
en Bb. II. Meusden 16.
OP££L, zn., verklw. opeelken. Zie Apfbs-
lbk 2). Il In dit zelve jaer, den xxv augustij
(1&87), was te Ghondt by trompette verboden up
de straeten niet te rooghen dansen om hoeden ofte
opeelkens. de Potteb, Chron. 383.
OPEN, bn. 1) Open dach. Vol, geheel term^
fr. terme franc ^ plein, entier. || Here Hubrecht
leyde ons op dese goede , en want wij aldaer gheen
pantberich goet en vonden, eü here Hubrecht
vors. voert recht versochte, soe wijsden wy, na
manesso des meyers, een open beleit en [?] op
dese goede en den erfghenamon en partyen daer-
teghen openen dach van vijfthien daghen. Schep.
Land v. Diest, 22 febr. 1430. Soe wijsden wij een
beloyt op die goede, en den partyen daerteghen
openen dach. lidem 16 mei 1321 / 16 mei 1426.
Dat die conde hier voorhaelt hadde behoeren te
geschieden eü te dienon met open dach van xiin
daegen. C. gr. Loon I 223.
2) Openbaar, fr. public. || Ome dat bi gheseit
hadde dat Mor van den Gruuthuse en Joncheer
Jhan sin sone, verraders waren, in groet vermin-
derthede van haerlieder opene fame eü name. Cak-
VAEBT, Bgdragen 120 (1477).
3) Open huis. Burg, slot, kasteel, in het-
welk een ander openingsreeht heeft, het recht om
er garnizoen of beutting m te hebben, fr. ehdteau-
fort dans lequel un autre a Ie y^oU d' ouverture'* ,
jus aperturae, Ie droit d'y mettre gamison. Lexer
II 143, ein offen h^, slot. Zie Lantdach II 139.
OPENDOEN, bw. Vertoonen, vertoogen, tt.
remontrer, reprisenter, exposer. Zie Nauw, nauwe
listen. II 228.
OPENEN, bw. 1) Kennis geven, mededeelen, fr.
donner connaissance, oommuniquer. \\ Dat naer de
respective gedaene renuntiation van thoon, aen
den gevangene nyet en mach geopent, noch oopöe
verleent worden van den thoon van t*offioie. C v.
Diest VZ. xiy 18.
2) Openbaren, fr. publier. |l Welcken thoon
daemaer mach worden gepublioeert oft geopent.
C. V. Antw. camp. Y xj 20; i<. 22; Y j 10.
OPENGIERl^N, OW. (Obodiöeren), ^AoorcoMeis
fr. oi^tr. 'II In ghevalle datter yemant van huer-
lieder ghemeente waeren, die de hueverheyt niet
en wildon opengioren noch onderdanich zyn. Dl
PoTTBBy Chron. 217. Doen ae de placoaeten yan
OPE.
OPG.
307
den ooninok, noch heere noch Wet opengieren en
wüden. 245; U, 214. 225. 231. 254.
OPENING y zn. y. 1) In rechtszaken. Opening
yan hoye. Met tegendeel van hofduiting^ inleidmg
der taak, fr. ouvertwre de eomr; l'oppoeé de Vévoca-
turn OU dótmre de ccmr, introdmetion de la oause.
II Zjn de yoomoemde wethouders en officiers,
metgadere partje, schuldich de yoorseyde lettren
yan hofsluytynghe , yan ontslaene en van verbode
t*obedieren, tenzy hebbende legitime cause ter
contrarien. — In welcken geyalle dezelye officiers
en wethauders, nsetgaders partje geinteresserde ,
zyn schuldich te oommen en compareren yoor
schepenen yoomoemt, en aldaer te yerzoucken
reyocatie yan de yoorseyde beschryyynghe, en
openjnghe yau hoye gedecretert te wordene. C. v.
Auden. I 458. It. Gendt Charterb. 126. — Openinge
en addres yan justitie. C. leenhof v. Valkenburg
285. Openinge doen yan der saecken en fejten.
C. ü. Antw, 1.')82, I 12. Als op de duplijcq off
quadmplijck wordt openinge gegeyen om nieuwe
feijten bij partijen geallegueert, off om andere
redenen. C. o. Dieet VZ. ix 11 (6).
2) MededeeUng t fr. communieation, || In saken
ons, als hertoge yan Brabant aengaende, en aldair
de yoirs. onse rentmeester oft zyn stadthoudere
yan onsen wegen partye inne wesen sal, en zal
hy noch zijn stadthoudere egheen yoix oft opinie
metten yoirs. erflaten hebben oft geyen, anders
dan bij maniere yan openingen oft adyerteringe.
Mekenk. v. Srab. reg. 138 fol. 121 y<^., Instructie
yoor de tolkamer y. Antw. 1532 a. 4. — Aen t'officie
moet openinghe eü copije gegeyen worden yan den
geheelen thoon des geyangene. C v. Dieet YZ.
ziv 19. Bapport gehadt hebbende yan dit adyies
aen mijne heeren Staeten yan Brabant, wordt
daeryan openinge gegeyen aen die dekens en ouders
yan het brouwersambooht. Stadsarek. Dieet, Qedep,
d. Staten, apost. 13 mei 1721.
8) Verklaring, fr. déclaration, \\ Dat dickmael
gheschiet, dat deseWe ghefailleerde , met openinghe
yan hunne middelen eii effecten, presentatie doen
yan eenich accord aen hunne ghemejne crediteu-
ren,.. PI, V. Brah. IV 7 (1617).
4) lijkopening, fr. autopsie, ouverture d'un corps.
II 't Beght yan doode lighaemen te schouwen,
sonder openinghe te doen. C. v. Domme, KL et.
II 271.
OPGEREIDEN, bw. Lakenweyerij. Afmaken,
afwerken, fr. achever. \\ Alle dwollewerc dat si nu
in handen hebben, dat selen si moghen opgherei-
den tusschen dit en Kersayont; en wat yarwer
hierieghen dade yerborde tgoet. K. lakengilde
Meehden 1331 a. 36.
OPOETOOEN, bn. Opgevoed, opgebracht, fr.
éduqué, Slevé; hd. aufgexogen. \\ Titius en Oaja,
houweijse persoonen, int Lujck geboren, opge-
togen en gestoryen , hebben ... Q. qr. Loon I 552^
OPGEVEN, bedr. en wederk. wkw. — I. Bbdb.
1) Een goed of rente. Die aan iem. gerechtelijk
overdragen, fr. transporter (un bien ou une rente)
judiciairement è qn. \\ Dat cam yor onsleden
Willem f. Trisen, en Anese sin wyf f. Wouters,
widen [l. wedden] en gayen up te wetteliker ghilte
Daniele yan der Anghele ii imete lants en xxi
roeden. Schep. v. d, Vrien 14 oct. 1263. Arnoud
Tarys zette in de hant en gaf op in erfdomme
bruder Janne Dayjits. . . achtine goede oude grote
coninx torn. siaers erftsys. Schep. v. Diest 15 deo.
1331 ; ii. oork. yan 22 mei 1338, II 15, onder Ja.
2) OverhoMdigeu, ter hand steüem, overgeven ^
afgeven, it, remettre en maine, dfUvrer, livrer.
II £n doe Ingbrecht de slotele opgaf, doe liet hi
int gasthus Ixx scaep, tidegher scaep, en xxx
lammer , . . en uu peide en en yoelen , enz. Beken,
gasthuis Assche, 10 aug. 1298. It. Stadsrek. Oeni
1336, blz. 22.
3) Twist. Dien afleggen, nederleggen, fr. (d^une
quereUe) la déposer, || Item, moeten ooc alle de
guldebroeders hueren twist upgheyen. Auden. meng.
I 114, Coleuvreniers 1513. So wie in ghebrecke
ware yan tselye [nl, den twist] te willen upghe-
yenne en dies bleye weigherende, dat hy yerbueren
sal . . . Fs. BE PoTTEB , Gent VI 546 , Houtdraaiers
1521 ; t^. V 430. Voort doen deselye guldebroeders
belofte, aleer sg in de gulde ontfanghen syn, waert
soo dat sy wisten eenighen twist oft ghescil tus-
schen eenighe guldebroeders, dat te middelen en
afwerpen, met dat up te nemene naer huerlieder
yermoghen; en wie daertoe yersocht es yan den
guldebroeders, wordt ghehouden dat up te gheyene
eü laeten maekene. de Pottbb, Kortrijk II 42,
Bederijkkamer der Kruisbroeders 1514. It, Sermon,
Couthered 76.
4) De huer yan een huis. Die opzeggen,
fr. renoncer è la locoHon d^une maison. || Woonde
een in eens mans huys, dat hy gehuert hadde,
eü hadde 't synen meester opgeseet binnen tyts,
en den meester hadde 't eenen anderen yerhuert,
soe soude dengenen die in 't huys woont naerder
syn in dat huys te blyyen om den penninck dat
eenen anderen gehuert hadde dan yemant daer
binnen coemen soude, alsoo yerre als hy 'tselyer
niet opgegeyen en hadde. Piot, Oart. II 608
(1547).
5) Beschuldigen, betichten, fr. ineulper, aeeuser.
II Ware dat zake, dat scepenen yan JBrucghe,
ghemaent yan haren wetteliken maenre, yonnesse
wysden yan enighen dinghen, eü upghegheyen
worden, ghecalengiert iof beroepen yan yalschen
yonnesse,.. C. o. Brugge I 308, 3de Keure 1304;
a. (49) § 1 ; ii. 309. Vgl. OpHOüDEir 4).
II. Wedebk. — Hem opgeyen (in een ge-
yecht). Zich overgeven, fr. se rendre {dans urn
combat). \\ Die [nl. in den campe] hem upgheift
of yerwonnen lyt [var, lydt] . of uten coorden
gheworpen of ghejaghet wort, dien slaet men thooft
of int cryt. C. l^hqf Burg v. Brugge LXXIT;
Leeur. y. 1528 fol. 23.
OPGEVICH, bn. Opgeyich huis. Open-
gevieh?, burg waarin een ander recht van opening
of openhouding en bezetting bezit. Zie Open huiS.
OPGEVING (e), zn. Üitetrooiing, valsch gerucht,
fr. faux bruit répandu, \\ 3iaer daemaer es dit
beyonden upgheyinghe en lueghenen te zyne. Febd.
Vandeb Hasohek, Ber, tijden II 251. Daeromme
en ghelooye icz niet, maer hout yoor een ghuesche
upgheyynghe. 326.
OPOEWBACHT, yerl. deelw. yan wr ach ten.
Voltrokken, fr, achevé, || Want deselye schipyaert
oft wateryaert geheel opgewraoht eü yolbracnt is,
en dat men daeryan oyer sekeren tyt gebruyckt
heeft eü dageiycz gebruyckende is. A. Waütebs,
Canal 56 (1564).
OPGRAVEN, bw. Benen weg. Dien omgraven,
omspitten, fr. bècher. \\ Die eenen rechtreerdighen
wech upstopt, upgraeft ofte yerlecht, ofte die een
cautergat yerslaet, yerstopt ofte upgraefft. C. v.
Aalst X 13. It. Mertens, Oudste reken. 49. Zie ook
VEBOBAyEK.
OPGRAVING, zn. Van wegen. Omgraving, fr.
aieti4m de bécher uu ehemin. || Dat sy . • . aanbrengen
308
OPH.
OPH.
dat hnn kondig is Tan misbrnycken, infraotien
▼an policien, als eyn opgravingen en sluytingen
Tan weegen, straaten, steegen, voetpaden. C. «.
Beckheim yiii 7.
OPHALDEN. Zie Ophoudbit.
OPHANGEN» bw. a)RedeTykerB en schutters. Een
landjuweel ophangen. Het uUêchrijveny lij in verzen
Ofpgeetelde^ en door boden aan de uitgenoodigde
kamers en gilden van hei Vlaamsche land en van
Mollandf met hei blazoen rondgedragene brieven; —
b) Een referein- of dichtfeest (kampstrijd).
Deze waren van meer beperkten, eer plaaiselijken ,
en trouwens nederigeren aard, fr. rhétoriciens et
archers; annoncer un Landjuweel, par lettres rédi-
gées en vers, ei portées par des messagers a/ux
ehambres et gildes inviiUs du pays Flamand et de
la SoUande, — Une fête ou concours de
poes ie. Ces concours étaient d^un cttractère plus
restreint^ plutót local. et plus modeute. || Dit jaer
\_nh 1496] ordonneerden de Heeren van de stad:
,,dat sy wilde» ophanghen een Land- Juweel, dat
te winnen was roet de Gonst van rethorycken en
daeraen oleeft; welck Juweel was seer groot, dat
er noot diergelyck en was gesien, want daer was
te winnen 36 Ylams mare silver; en men sont
Boede nae alle Landen hierontrent, om hun reede
te maecken tot hun Feest;., en daer quaemen
28 Gaemers , alle om te spreecken. Vak deb Stbab-
LBV, Oesch, d. Antw. rederykkamers 14. Yoirt en
willen wi. . . dat binnen onoer Toirs. stat vriheit
[nl. Tan Brussel] yeman juweelen ophange, om
daima te schieten , jegen stede of dorpe , dairom
ontboden, dan alleen onse en onser stat grote
gulde. Brab. Teesten II 643 (1381). Dat dieghene
sulcx [nl. prince] gecosen wesende , . . gehouden
sal zQu. ..; en tot dyen binnens jaers op te han-
gene een refereynfeeste , en daertoe gevende acht
pont Tnghels tyn, oft meer, maer nyet min. Kttari
der Rederijkkamer de Roos te Loven, 1554, a. 3.
De Easrt der Violieren te Antw., 1480, a. 7 zegt:
dat de Prince sal gehouden sijn syn Prinsdom te
verheffen [net als een leengoed] met een eerlijck
blasoen — oit referijnfeeste , tot welcken hg sal
gehouden sgn prijsen op te stellen, ten minsten
weerdich wesende vijftich guldens, oft meer, naer
sgne geliefte.** — Een verordening der stad Antw.
van 25 febr. 1561 , ib. bic. 25 spreekt Tan ,^bla-
soenen uwft te hangene.*' Zie de Potter, Oent III
246 en Tig. (eene hoogst belangr\jke Terhandeling) ;
Selg, mus. 1 147 Tig.; Van der Straelen l.e., en
Lantjuweel II 140.
OPHEBBEN , bw. Een geschil. Het bijleggen, be-
vredigen , fr. aecommoder, apaiser u% diff!êrend. \\ Dat
hy Terhoort hadde, dat gheseit was tusschen der
stede Tan Ghent, of eene zyde, en der Rtede Tan
Ypre, of andre, twelke hem zeere leet was, en in
teekinne Tan dien begherde uuterlike tghescil up
te hebbene, behouden elox rechte. Ol. y. Dix-
irusB 104.
OPHEFFEN, bw. Geld. Het hef en, ontvangen,
fr. rsosrotr, peroevoir (de Vargent). \\ Desen Toer-
ghenoemden erfzijs ummermeer en ewelike te heb-
bene eü op te heffene aen die Toerghenoemde erve,
in allen dien selven rechte en Torworden dat sine,
die Toerghenoemt, daerane hadden en hieffén oppe.
Schep. V. Diest, 5 aug. 1311.
OPHEFFEN(e), zn. my. Belastingen, fr. impo-
sitions. Ook opbtbllbk. || Als Tan Teleeii diyersche
tollen, lasten en upstellen, die men langhe ontfaen
heeft , . . welcke ontfanghen eiï upheffene langhe
gheweeet hebben en noch zyn jeghen recht en der
ghemeender weWaert Tsn den lande Tan Vlaendren.
ScHATES, Cóltatie 186.
OPHEFFER, zn. Stedelijke onivanger, fr. rees-
veur municipiU: \\ Vortane, omdat die burgermei-
steren eü raet, eü Tan der stat goede ophenere en
rentmeistere te bat hoeren sculderen te betalen suelen
mqgen dwingen,.. Piot, Cart. II 170 (18 nor.
1404 a. 6), Sint-Truiden,
OPHËFFING(e), zn. Van tollen. Heffing, fr.
levée {de tonlieux). \\ AlsoeTeele lande enproTincien
als men Tijndt, alsoeveele verscheijden manieren
van opheffingen Tan toUe Tyndt men byna. V. d.
Tat. 273.
Ophelder van keurgoed. Zie Gichtdba-
GEB I 517, HooETMAK 3) 613, en Kevbdbageb
II 65. II Alle keuren hebben speciale helders, welke
den eydt doen des heeren onderpand te bewaren,
geene spleeten daerran te Terliesen , . . Komende
den ophelder Tan eenig keurgoed te sterren , soo
Terrald aan den landheer het beste catheyl ran den
huyse des ophelders. C. o. Reckheim xlyiii 4. 5;
ii. 7. 12.
OPHELDINGEN, zn. mr. Limb. Leenverheffingen^
fr. rdiefs. || Van opheldinghen, gichten, goedingen,
warantschappen , Ternaderinghen , als daer ennighe
gronden van erffven, oft reële erffrenten belast oft
vertiert wordden, heeft de Majesteyt de pontpen-
ninghen. C. v. Caggevinne, Salaris ZXY 20.
OPHEVE, TJPHETE, zn. v. 1) Schattingen, zn.
mv. Ifet heffen, lichten er van, fr. la Uvée des
impóts, II Dat wy ons seer bevinden beschaedight
in de opheve van onse rechten gestelt op het sout.
PI. V. Brab. IV 349 (1669).
2) Ontvangst van inkomen, fr. pereeption de revenms,
II Men consentert de oveijaereghe weesen, . . dad-
ministratie en upheve ran {l'administraüon et la
pereeption de leurs revenus. — UitgCTer], heurlieder
goedynghen, zonder aen principael te moghen oom-
men, nochte eeneghe alienatien te doene. C. e.
Auden. eah. prim. vilie et ehdt. xxiil 11. Wordt
oock by der Wet sorotyden gheconsenteert , dat al
zulcke ghebelde persoenen d'ophoTe moghen hebben
Tan de bladinghe ran heurlieder goedt, zonder aen
t'principael te moghen commen. C. o. Veurme IX 49.
3) Opbrengst, fr. produit. \\ De beste vrome, dat
is de ophere ran een Tan de drie eerste jaren. O.
V. Belle IT 7. Staet [nl. het leen] ter bester rrome,
soo betaelt men de beste ophere van den drij oomen-
den jaren. Wielakt. Leenrecht 73. Den cooper
sal oock winnen en syne maken de opheve Tan de
Truchten ofte pachten Tan den ghecochten gronde.
C. ü. Beüe xvii 12. De coopere zal winnen en
zgn maken de uphere Tan zijnen ghecochten gronde.
C. V. Cassel 244. Daerby en zullen de Taedere ofte
moedere heurlieder haudenesse niet rerlieeen en
tghebruuck en uphere ran den goede [VempUn des
revenus de leurs biens — üitgeTer]. C. o. Auden,
Cah. prim. vüle ix 13. li. O. v. Broekburg XIT 4.
— Ophere en blat of bladinge. Deze ww.
komen meermaals gezamenlijk voor, met de bet. van
de inning, het le»tuur en gebruik van goederen, zonder
die te mogen bezwaren of vervreemden. || Een kindt
bediet ooc zyn zelfs man, als radere ofte mof»dere,
noch levende, hem leeden voor de voochden ran
weesen ran Audenaerde, en aldaer hem stellen ter
upheve en [Ie metfeni en jouissance de ses hiens —
uitgever], bladynghe van zyn goedynghen. O. v.
Auden. Cah. prim. ville et ehdt. XX I 7. Tenzy dat
zulcke kinderen, voor doverlyden van huerlieder
raeder ofte moeder, tbedde gheheel zynde, ghe^
raaaoipeert en haertaelfs ghemaect waeien, ofte
OPH.
OPC.
dlW
emmen ton blade en nphere vsn hnerlieder goede
[admit è recneHlir les fruitg et revenus de leurs
Inetu. — üitgerer] ghestelt zyn, ter wiuoynghe en
yerliese. C. v. Auden. cah. prim. vüle x 20. Kavestia-
■ement ofte vercleedinghe , wesende het blat en
opheTe Tan haerlieder goedinghen. C. v. Belle Y 4.
Ohiften ghedaen onderjarighe kinderen gheemanci-
peert sijnde, sijn schuldigh belejt en gheemployeert
te eljn, soowel in proprieteyt als opheye en bla-
dinghe, ten oorboire eii profijte van den beghiften.
O. V. Aeaenede zit 3. It. C. v. Broekhwg xiY 15.
A. C. V. BrMgge II 288. Zie ook Bladivoe I 253.
OPHOF, Zie Athoï.
OPHOOPICH (Ophopich), bn. Van eene graan-
maat. Opgehoopt ^ fr. {d'une mesure de grain) eomble.
II En dat [»Z. dmouteester] gemeten ophopich; en
dat alsoe die maken aal een moutseater, hi moet
maken een vat dat hout xviii gelten corena en een
halve, . . en dat aal men altoes ophopich moeten
meten. BeUf. mus. lY 262 (1376 Brussel).
OPHOOREN, OW. Ophouden, staken, fr. discon-
Hnuer; hd. aufhOren. E.il. Ophoeren /ophouden.
Desisteren dbsistere, desinere. || Sonder onderlaet oft
ophoeren. Zie Aivblask 2) I 30, en Ondsblabt
lï 266.
OPHOUDEN, OPHALDEK (Opbouwen), onz. en
bedr. wkw. I. Okz. — 1) In eene nalatenachap.
Z. onthouden er deel aan f e nemen , fr. s'ahstenir
de participer au partage d'une succession. \\ Die
begeeren te komen, en met andere hunne erfge-
namen deelen hunne oudera en yooroudera aange-
atorrene goederen, ajn aohuldig in te brengen het-
geene ay vooruyt, .. hebben gehad, of moeten aoo
langhe ophouden totdat die andere erfgenamen daar-
tegena en naar advenant ayn vergeleeken. C. o.
Reckheim e. 42 a. 7. Zie ook Ikbbbvgsn II 4, en
Stilbtask.
2) Ophouden aen den heiligen. JSed doen, zweren ,
ft. prêter sermeni, afirmer sous serment, \\ Van
alle opbouwen aen den heijligen gheeft men on-
achouwt eedt tegen eedt, behalven teghens achepenen-
brieven, obligatien van wijn, bier en broot. C. e.
SerentaHs ii 33.
II. Bbdb. — 1) Ontvangen f innen , inzamelen ^
fr. pereevoir y recevoir. || Zetten in handen, in erf-
domme, en gaven op Janne van Papenboeo, den
cleero, dien aija daer die brief afapreket daer
deae brief doer ea ghehanghen, heme Janne en
ainen nacomelinghen te hebbene en op te haudene
verdane in alle dien aelven rechte dat aine hadden
en ophilden en te hen waa comen Schep, v. Diest,
4 mrt 1315. ,,Wouter dimen heet Wellen van
Ghenpe , aedte in die hant dien aija daer die brive
af apreken daer deae brief door ea ghehanghen,
Baudericke onaen medeacepeue, roombore aheillega
gheeata in ainte Sulpiciiakerke te Dyat, home en
andren momboren, die na hem comen aolen, tes
aelefa aheilliga gheeata behoef te hebben e en op te
bondene, in al dien verworden dat hine hadde en
ophiilt. lid. 20 aug. 1316. Item 17 juli 13.30, en
16 deo. 1331. Dat wie [nl. wy] die aomme, ghelijc
dat ai vallen aal, aolen ophouden en heffen jaerlijx
te dien tidcn en paymenten dat ae de lyfpechteren
hiefen doen ai leefden. Oork. heer v. Diest, 2 juni
1335. Dat ellic van den ambachten voiracreven noch
hebben aall twe deekena, van den betaten eü eir-
bairaten van denaelven ambacht, die ophouden en
ontfangen aoellen alle profliten, baten en vervallen.
Piot, Cart. II 203 (10 juni 1417 a. 2); it. 210
a. 14. Dat aij . . . allen jaere, . . goede beaeheyden
rekeninge doen aoelen en bewiiaen van allen hoyren
ophouden efi nytgheven. Ib, 211; it, 168 (18 nor.
1404 a. 4); 613. 614 (28 mrt. 1550).
2) Een leen- of cijnagoed. Het verheffen ^ ft,
relever un fUf. || Wat goederen behoeren gerele-
veert te worden . . . Dat alle goederen moeten
opgehalden woerden, en den heer moet eenen
gichtdraeger hebben. C. gr. Loon I 124.
.3) De „bannen'* of kanten van land of beemd.
Die opzetten, fr. dresser , élever les ^^berges*\ bordê
OU cótés d*une terre ou d'un pré. \\ Item, aal een
jegelyck ayn velde voerhooden van aynen erffve
voer ophouden en veralaen te haiff meerte; en
deagelycx ayn beempden voerhooden te halff meye ;
op eenen keur van eenen cromateert {sic). K. v,
Caggevinne a. 9.
4) In rechtazaken. Dit w. voorkomend in dezelfde
oork. en in ^t zelfde art. (49) § 1, ala opgeven
4) met de achljnbare bet. van beschuldigen, be-
tichten, fr. ineulperj aceuser^ achijnt hier ook de-
zelfde bet. te hebben , en o. e. niet die yan inter-
rompre. || Worden acepenen upghehouden iof be-
roepen van valachen vonneaae van den here , . .
C. V. Brupge I 309.
6) Yalache gewichten. Die in heslag nemen, ft,
aoiftr de faux poids. \\ Die de Cale [nl. de atada-
weegschaal] van der poert haut, mach ophanden
de ghewichten die meer wegen dan ix pont. Kh.
V. Auden. 1328, Van valseher mate,
OPCLOPPEN, bw. Slaan, kloppen, ft.frapper,
battre. Kil. Kloppen. Ferire. \\ Die miadaet van
violencien en gewonde dat iement gedaen wort met
oploope en vergairderingen van volcke, aonder
wapene, by denwelcken iement gequetat oft ge-
blutat wort , veijaight oft opgeclopt en verlaat wort
aonder gedoot te zijne. Y. d. Tay. 71.
OPCOMELINGEN, opcoMmoBir (Opooe— ), zn.
mv. Toevallige inkomsten, fr. revenus casuele; Lat.
obventus, obventiones. || Dat de rentmeeatera van
onae voira. atadt . . . aoelen aohuldich aijn van allen
renten, aaaizen, vervallen en opcoeminghen, hoe-
danich die zijn, hetzij roeren [nl. keuren] oft
andere onae voira. atadt toebehoirende , volcomen
en affirmatijff ontfanck van den geheelen jare te
maken. Charter heer v. Diest 23 mei 1477 a. 6.
Van allen erffrenten, lijftochten, renten, andere
opcomingen eA vervallen, a. 7. — Pachten, renthen,
chenaen eö opcomelingen. O, v. Meerssen a. 16. 19.
Van... on^en renten eiï opcomelingen. O, v. Mctas'
trieht 140. It. C, gr. Loon I 7. 8. 497.
OPCOMMEN, upcoMMBir, opcomew (Upo — ),
onz. en bedr. wkw. I. Ovz. — Van goederen. Aan-
komen, ft. éohoir. \\ Elcken leenhouder ia achuldich
van a^jnen leene hem opghecommen, t*zy by auc-
ceaaie, ooope ofte ghifle, t'elcker veranderinghe te
betaelen aynen heere voor een vol relief thien
ponden pariaia. C. leenhof v. Veume lii 7. Dat alle
de achulden van boeten en commere huerlieden
upghecommen, . . werden ghemeene tnaachen den-
zelve man en wyf. C. v. Auden. Cah. prim. vUU
IT 3. It. C. V. Poperingen xiii 16.
II. Bbdb. — Eenen peraoon. Hem aanvallen , fr.
aitaquer. Van Dale geweat. opkomen tegen iem. —
iem. aanv€dlen. \\ IHt hem elck verweeren mach
binnen zynen hnuae, hofateden, muelenen oft
eldera, daer men hem npcompt om te griefvene.
C. V. Watervliet, kl. st, V 484.
OPCOMMER(e), zn. m. Nieuwe o— (in eene
rederykerakamer''. Nieuw lid, ft. nouveau membre
{d^une chambre de rhétorique). || Die nieuwe upcom-
roere wert gehauden te beloven, dekin en officiers ,
te onderhaadene alle de artyden hiemaer Tolgh«nde.
310
OPC.
OPL.
Sel^. m%u. YII 264, Rederijker» te PameU 1609.
OPCOMST(e), zn. v. Van goederen. Jankomtty
h, éehéance. \\ Binnen veertigh daghen naer de
Yooneyde snccessie , ofte andere opcomste van goede.
C. V. BelU XII 2.
OPLECH (Oplegh), zn. 1) Betaling, fr. paye-
ment. || Tot verzekeringhe ofte oplegh van de ghe-
reede penninghen van weesen, den criokhouder aal
mqghen procederen,.. C. v. Veume ix 12.
2) Van graan. „ Verttapeld" graan , 'i welk zekeren
tijd moet geetapeld blijven^ eer men het mag ver-
kwfpen, fr. grain mis è VStapey od il doit r ester
guelque tempt avant de pauvoir étre vendu. || Van
oplegh te laeten liggen onvry zynde. Dat elck, wie
hy zy, 'tToorseyde vierendeel van het coom dat
opgeleyt wort, . . en hier schuldig is te hlyven,
ten oirhoir en slyten van de ingesetene van deser
stede, laet liggen acht dagen, ofte xiv nachten
lanck , . . aleer men *t verkoopt ofte aendraeght.
C. V. Gent II 17, ord. 3 febr. 1485 a. 4; it, 18.
Zie OpLEaGEH.
OPLEGGEN, onz. en bedr. wkw. — I. Onz. —
1) Zweren y tr. prêter sermenf(?). Bedoelt men hier:
de hand leggen op het „heilige", gelijk hij ophou-
den de hand opheffen {?). \\ Die scepenen wysen
Amden tot s^jner onschout. Dan maent die here
hoe die onschout van recht gaen sall.^ Dan sal
men w^jsen: Aemt sall opleggen en zweren: soe
wes hem Peter tijdt, des is hy onschuldich. Soe
hem Got help en die heyligen. Chartert, v, 'tBoich
foL 127 v».
II. Bedb. — 1) Graan. Stapelen , in den etapel^
entrepot f pakhuis of voorgeechrevene hewaarptaaie ^
of in eigen magcuijn leggen, fr. dSpoeer Ie grain
dans VÉtape, entrepot ou lieu de dépót preeorit;
Vemmagaeiner. || Van dat d*onvry coom opgeleyt
moet zyn. Dat gheen meters eenigh onvry coom,
dat schuldigh is opgeleyt te zyn, afmete van eeni-
gen hoop uyt schepen,.. C. v. Gent II 16; it. 17.
Van dat men opleggen magh binnen Ghendt. Dat
elck, wie hy zy, die eenigh coom bevrydt heeft
met den vierden op te legghen, naer stapelrecht , . .
'tselve vry coom zal mogen opleggen binnen deser
stede, waer 't hem gelieft. 19; it. 29. Van Dale
heeft ook opleggen opslaan^ in een pakhms bergen.
2) Aantijgen , ten laste leggen , berichten (Van
Dale), fr. txccuser de, imputer. Kil. Oplegghen.
Ineusarsy etc. || Van wonde die gheleit wert up
poertre. Voort , poertre daer wonde np es gheleit , . .
— vremden man daer wonde up gheleit es , . . —
dat de amman ghebiet denghenen daer de wonde
up es gheleit, . . C. v. Gent, Gr. eh, v. 1297 a. 83.
Van wonden te lecghene. — Voert, so wie so wonde
lecghet, hy moet se lecghen in sine siele 86. Dien
te handen totter tijt dat zy weten wes hem der
heeren en partije [sic] opleggende es, en dat zij
weten wat hij gebruijckt [nl. gebreukt] heeft. K. v.
St'TruideH 1366 a. 62. /<. de Pb. en Bb. XXVI.
Bupelmonde 64. En daeraaer seght den schouteth:
lek legghe hem op eü aen . . , verhaelende aldaer
mondelinghe syne feyten. C. v. Antw, compU, VII
iv 18.
8) Eenen muur. T>ieji oprechten , fr. ériger. \\ Aen-
gaende de privaetpypen, moeten deselve opgeleght
ofb opgemetst worden teghen eenen gemeynen muer
met loote oft aerde buysen, sonder deselve buysen
in den gemeynen muer te mogen breken of rooven.
C V. Brussel, Servit, 72; Christijn erigi debent et
aedifieari,
4) Leveren f overleveren, teruggeven, laten volgen,
fr. déUvrer, restUuer. || De kinderen baerlieder
zelfs gheworden zynde , . . es den langstleyende
ghehauden hemlieden op te legghen hearlieder goei,
zuver van alle personele vliegende lasten en van
alle achterstellen van renten. C. v. Auden, xyiii 1 1.
OPLEIDEN, OPLEEDEK (üpleeden, oplegden),
bw. Tangen, in gevangenis leiden, fr. appréheuder,
conduire en prison. \\ Der stadt vryheijt hilt inne,
dat een stadtporter mach eenen doen opleeden oft
vangen die gheen porter en is, en mach hem doen
verzeeckeren van wat zaken dat weren. Piot, Cari.
II 666, XYi B. Elc arrestant es ghehouden, ten
eersten daghe dat schepenen vergaderen, te com-
meue judioialic verclaren de cause van zynen
arreste , . . 't zelfs ooc voor het upleeden van den
ghearresteerden in vanghenesse, indien hy ^tver-
souot. C, V. Gent iv 6. Dies moeten d^ofBciers,
soowanneer sij bij ijmanden worden aenaocht om
eenen anderen te vangen en op te leyden , . . Co.
Antw. eomp. V viij 16. It. C. v. Lier IT 2; Fr. de
Potter, Gent IV 679 XIV B.
OPLICHTEN (te freete). bw. Lichten, opnenten
(op intrest), fr. lever a inférêt. || Mijn Heeren van
Ghedeele . . . docht beter , dat men dese pennijn-
ghen liever zoude by verooopijnghe van renten
uplichten dan te freete, om den grooten oncoet
van den croose te schuwene. Febd. Vakdbb Hi.b-
GHEN, Ber tijden IV 85. Zie Fbet I 430.
OPLIGOEN, OW. Ben opliggend ambt. Sen
opgelegd ambt, eene opgelegde plicht, fr unefometion,
un devoir imposésf hd. óbliegend. || Hebben daer-
omme (soo ons, volgens onsen opliggenden aropt,
ter beschermenis der goeder en straffinge der quade
toestaet),. Piot, Cart. II 618 (1669).
OPLOOP, zn. ro. 1) Aanval, aanranding, aan-
tasting, fr. attaque, || Oploop is eenen overdadigen
aenganc, met grammen mbede gedaen op eenen
anderen. V. D. Tav. 60. En soeverre enighe der
partyen, in vrede gestelt, deen ofb den anderen
oploop oft overloop daerover deden, zal gecorrigeert
wordden op zoenbraeck en vredebraeck. £&. v, TVm^
hout 1660 fol. 88.
2) Met woorden. Opstaan (tegen), beleettigen,
honen, smadelijk toespreken, fr. se révolier (conire),
injurier , insmlter. || Best dat sy [nl. de gemeene
wyven] eenighen man oft vrouwe van eeren qua-
licken toespreken, oft met quaden worden oploop
daden, verbeuren.., C. v, Antw. 1645 ii 17. It.
Kb. V. Antw, 28. 29. 99. C. v. Antw. eomp. VI, 38.
Geen vrouwe, van wat state die is, zij zije gehij-
licht oft ongehijlicht, en is ontfanckelijc als procu-
reur van ennigen persoen, want den vrouwen is
verboden alle tfayt van wapenen, van procuracien,
uuyt redenen van eenen wijve geheeten Calphumia,
die welcke voir tgerichte geen mate en oonste
gehouden, hoewel sy wijser was dan ander vrau-
wen, mair dede den richter, dair zij voire te
dinghen hadde, eenen oploop, mits dat hg niet
en w ijsde nae hueren sin; en dairom is hen datte
in rechte verboden. V. d. Tav. 29. Zie ook VsE-
SPBEKEN.
OPLOOPEN (Uploepen), bw. 1) Van personen.
Aanranden, aant€ut-en, fr. attaquer, assatUir.
II Ten is niemende geoirlooft eenen anderen op te
loopen. V. D. Tav. 60 v'. — Oft eenich mensche
van eenen anderen worde opgeloopen en gequetst.
61. Jof men iemene uploept met wapenen. — iof
men iemene uploept sonder wapene. C. v. Brugge,
K. V. 1281 a. 6. 6. Zie ook Oploopeb, en paseim.
2) Van eene deur, een huis. Openhreiken, fr.
f oreer, ouvrir avee effraction (porte ou maüoa).
II Den oirvrede wordt gedeoemeert, . • item, tot
OPL.
OPP.
311
laste T»n die deweloke een anders haijs hebben
geforceert oft opgeloopen, om ijemanden, daerinne
sgnde te quetsen, te dooden, oft quaelijck te trac-
tierne. O. v. Diest, YZ. xviii 2.
OPLOOPËE (Opleuper), zn. m. Aanrander ,
aantcuUr, oanvciLUr, ft. agresgeury asaaillani. || Ghij
solt weten dat ghy , in desen gevalle , den oplooper
Tan u setten solt met eenen slage, zonder meer;
tenwaire dat hij daima niet op en hielt. V. D. Tay.
60 Y^. — Mits dat wel betaemt, dat men eenen
oploopere en eenen moordenere in yerweerene van
den live wel dooden maoh. Ib. We [wie] van buiten
eyns huis oompt en mit Toerrade of mit opsatte
yemanne in dat huis opleupt, slaende, werpende,
stekende oft stotende, alsollich opieuper sal ver-
horen... C. V. Maaatrickt 61 (1380). Al sloegen
si die oploeper binnen den huyse en op den hoeren
doot. 156 (1413).
OPLUCHTEN, bw. Het w. opgelucht in de
volgende aanhaling uit de kost. v. Sint Truiden,
ZIT £. a. 8, zal wel moeten veranderd worden in
opgericht, en het geheele artikel gewyzigd vol-
gens de Lat. oork v. 29 dec. 1329» zonder welke
verhelping het onverstaanbaar is. || Van der ge-
me jnten njet te versamen. Item, dat [wy] van
nu vorts, nummermeer dy ghemeynte in derselver
stadt oft vriheiden oprichten [sullen,] noch opge-
lucht [opgericht- ertfetom], ons gegeven oft verleent
van jetmanne [yemanne] , tot desen dage toe , in
eenygher manyeren te bescudden [/. sullen hand-
haven of bescudden — quovismodo manutenebimiês ,
amt manuieneri vel defendi procurabimu^']. C v.
Sint- Truiden, Peye o. Nuwenkoven § 3; Piot,
Cari. I 672 a. 2.
OPLUICKEN, OFLUKXN (Opluycken, upluijcken),
bw. Openen, opendoen, it, ouvrir. Kil. Opluycken.
vetus. Apeirvre. \\ Heer , luyc op myu lippen. &«-
bedh. XT B. 23; DominB^ labia mea aperte». Item,
wort aen de voorseyde ghevanghenen verboden,
800 naer het opluijcken als voor het ontluycken,
de anderen te trou bieren ofte onruste an te doen
in haerlieder slaepen. Fb. ds Potteb, Qent III
603 (1656). Daemaer hebben zij thuus upgheloken,
en zijn metter proije . . . uuter stadt ghetrocken.
FxBD. Vakdeb Haxobbk, Ber. tijden IV 77.
OPMANEN, bw. Penningen. Die inmemen , invoT'
deren, fr. faire recevoir des denier». || Welcke pen-
ninghen de momboirs terstont sullen opmanen.
O. V. MoU, Weesen 1633 a. 18.
OPNEMEN, UFITBMXK, bw. 1) Eenen twist,
een geschil. Die bemiddelen, er iueechen komen alt
bemiddelaar y fr. aocommoder {une querelle, un dxffè-
rend)y y intervenir en mêdicUeur. \\ Waert by also,
dat eenighen twist oft woorden in de neeringhe
§hesciede, so s^jn dekin en gheswomen gheliauden
ien twist oft woorden up te nemene, en den
pays te makene. Belg. mue. lY 61 , Tapijtambacht
1850. Waer dat sake dat enich twest ocht discoert
tusschen eneghe partien opghenomen wordde, en
enich partie daerboven van der ander partien, ocht
van hoeren maghen, gheslaghen ocht ghequetst
wordde, elc souds ghelden x lib. Kb. ü. Diett B
118. Voort, doen deselve guldebroeders belofte, . .
waert soo dat sy wisten eenigen twist oft geschil
tusschen eenige guldebroeders, dat te middelen en
afwerpen met dat up te nemene naer heurlieder
yermoghen. Belg. mue. III 12, Kruisbroeders 1514.
It, ISermon, Couthereel 75; Auden, meng. 1 115,
Coleuvrenters 1513; Fr. de Potter, Gent VI 546,
Houidraaiers 1521. A. Wamters, Sermene 6, Ord.
1412 $ 6. Zie ook OpaBTXir.
2) In foettel^Jcen vrede leggen, fr. mettre en trève
Ugale. \\ Die yemande slaet, wondt oft quetst, oft
oick dootslaet, die moet dat binnen xxiiij uren
daema doen vreden oft opnemen bij den heere en
officier aen partie geledeerde, oft anders wordt dat
delict gecorrigeert en gestraft als straetschendinghe,
gewout en moort. C. v. Antw. 1545, iii 12.
OPNEMEN (Upnemen), zn. o. SeAeidsrechterlijke
bemiddeling y fr. arbitrage , compromis. |j Gopie van
den upnemene tusschen den drie steden van Vlaen-
dren en der stede van Dendermonde. — Dat vry. ..
machtich ghemaect hebben. . . hertoghe. . . Jan. . .
van Brabuit. . . die zaken, twisten en discoorden
te slutene, te zatene, te accordeerne, eii «^n
zegghen daeruut te zegghene. . . Oork. 10 aug.
1345 (Wytsman 167).
OPPEKDEELLIEDEN (U— ), zn. mv. Te
Broekburg toaren de schepenen opperdeellieden , fr.
è Bourbourg les échevins éfaient les juges suprêmes
en matière de pariages. || Soo verre den blyvere,
blyveghe, oft eenighe hoirs hemlieden in deele
vindende gegre veert, willen danof beclaeghen,
zuUen dat moghen doen voor de Wet, als upper-
deellieden. C. v. Broekburg y xi, 30. Zie Deel-
MAKVBN I 329.
OPPEREN (ü— ), OW. Zeevaart. De schuit naar
het strand sturen of ophalen; ook (tan strand komen,
fr. {marine) diriger la bar que vers ou sur la plages
atteindre la plage. || Andre smeten, metten groeten
storm, overmidts te luttel seyls, upbringhende
achter de Oostcattheye , . . meestal cleyne scepen,
dewelcke al stelden an stranghe, upperende, zo
verde als zy condeu. — Duer groote weere upperde
tzelve scip neflens de Gattheye. Piot, Chron. 471.
472. Zie ook De Bo-Samyn Oppebbn.
OPPEK-FABKIJCQUEN, zn. mv. Te Biaastricht.
Opperbouwmeesters y fr. maiires suprêmes des bdtv-
ments ou constructUms. Maigne d'Amis Fabrica.
Quodvis aedifl4num. bdtiment, édifice. Heinrich Otte.
Archdol. Wörterb. Fabrik, /o^tca, OebaulicMceit,
I) De afgegane borgemeesters, dewelcke in de magis-
trature blyven, of andersints de eerste schepenen
van de Luycksche en Brabantsche zyde, sullen
syn opper- fabrijcquen der voorsz. stadt, en en sal
den bouwmeester geenderhande wereken mogen
ondernemen sonder goetvinden derselver, en ken-
nisse van de pay meesters. C o. Maastricht 275
(1665).
OPPERGROOT VADER, zn. Overgrootvader yh.
bisaïeul. || Het sij dat die [nl. goederen] versterven
van der rechter linien, als van vaeder, moeder,
grootvaeder en grootmoeder, oft noch oppervaeder.
C. V. Santhoven 1664 a. 95.
OPPERHEIT (O— heijt), zn. v. Opperheerlijk-
heid, opperheerschappij, fr. souveraineté. || In groter
verachtingen en diminutien van der voers. onser
hoogheyt en opperheit. Bekenk. v. Brab. reg. 134
fol. 190 v^ [Keizer Karel geeft de stad Antwerpen
in beleening: ,,de waag, den riddertol, den joctol
en den uytslach"]; te houden, besitten eeuwelio
en erffelic, in alle rechten, hoocheijt, heerlicheyt
auctoriteyt, preerainencie en exploiten, en in alder
voegen eii manieren als wij die tot noch toe gehadt,
gehouden eü beseten hebben, sonder daeraen \}et
uuijt te sceyden , reserveren ofte behouden . . .
anders dan tressort eü opperhey t. En voirts tressort,
opperheyt, hulde eü manschap in allen den deelen
en poorcien van denghenen die in deselve partien
eenichssins gerecht zyn, en die van ons gehouden
worden in diverssohe verscbeyden leenen. Ib* reg.
187 fol. 179 (1521;.
312
OPP.
OPR.
OPPERHOF, zn, o. Zie Hop I 699.
0PPEKHUI8, UPPEEHUis, zn. o. Zie Hop I
699. Kil. Opperhof/ opper huys. Praeiorium;
villa urbana in quam se dominus recipit. || D'oudste
neemt en behout t'heniwaerts , Tan de yooneyde
hooftleeoen, 'topperhuys mette walbrogghe, poorte
en dujvekeete. C. Land v. Waas ii 19. Den
oudtsten volcht het opperhuys ofte huyeen staende
op de mote ofte walgracht. C, leenhof Denderm. iv
14. 'tUpperhuus. C. v. WatervHet, kl. st. V 172.
Oppeijager van Brabant, fr. grand veneur,
grwfer de Brabant, Kil. Opperjaegher. Vena-
toriae twrhae decurio, venator maximus, || Onee
opperJBgher Tan Brabant, als warantmeestere. —
OnBcn opperjagher oft warantmeestere Tan Brabant.
FL f>. Brah. XI 183. ord. 17 juli 1626 a. 6. 7.
PI. o. VL II 398, ord. 31 aug. 1613 a. '^X.Bèkenk,
V, Brah, reg. 135 fol. 149. — Opperjagher Tan
onsen lande Tan Ylaenderen. PL o. Brab, II
186, 22 mrt 1631. /»/. Zie Wab^vtmsbstbb.
OPPERCLAQEB(e), sn. Van eenen manslag.
Bijxondersie Jelaffer, fr. plaignant principal {jd*un
hcmicide), || Yord so togic en segghe: dat cegheen
opperclagere en mach syn Tan mans dode, en si
ghemaeot Tan iiii hulpeclaghers. C. v. Ardenbwrg^
kl. st, I 238; iU 242. Hoord ghi, heeren, ghi
scepenen, wies hem beclaecht Symoen Eghel, als
wettelyc claghere, en upperclaghere ghemaeoht bi
der iiii ulpeclaghers Tan der doot Jaos Tan Ont-
Booot. 272. It, C, V. Sluis t Ib, IV 528.
OPPEKCOUöSEN. Zie CoüS II 106. 107.
OPPERMOMBOOREN, sn. mT. Oppervoogden ,
fr. ehefs-mambours f chefs- tuteurs. || By consenteTan
borgemeesteren en schepenen, die altyt oppermom-
boiren en opperTOochden syn in der stadt Tan Ant-'
werpen. C. v, Antw. Ouldeboeek 121.
OPPERPRIJS § Okdbrpbijs. Mooge schatting
of prijtij (Tan land) — lage schatting ^ fr. haute
prisêe — bcuse prisée (de terres). || En alsoo tusschen
de prysers in twyffelachtigheyt ^getrocken wort,
wat Toor opperprys te reputeren doet, wort geor-
donneert , dat daeronder gecomprehendeert sal syn : . .
En dat TOor onderprys te considereren doet : . . .
O. V. Aud, 2de d. regl. 12 aug. / 26 sept. 1767 a.
19. 20.
OPPERRUWAERT. Zie Ruwaebt.
OPPERVALCKENIER (0-aer, —er), zn. m.
Chrootvalkenier , die H gezag heeft over al de val-
kenierSf fr. ^rand fauconnier, PI. v. VI, II 402,
ord. 31 aug! 1613 a. 62; PI, v, Brab. II 186,
plakk. 22 mrt 1631, inl,
OPPERVüOCHDEN, zn. mT. Zooals thans, fr.
chefs-tuteurs. C. o. Antw. 1545 x 3; Cv, Loven ^
Weeskamer a. 1 ; C stad Iperen i 9 , en passim.
OPRECHTEN, opbichtbk (Oprechten), bw. 1)
Ben Terdrag of contract. Het aangaan; een testament
maken , fr. passer {un eontrat); faire , dresser («»
testament). || Cajus en Seia, . . Ckjus . . . heeft, by
mutueel testament , . . opgericht Toor notaris apos-
tolique ... en getuygen , gelegateert aen syne huys-
TTOuw Seia,.. Ü. gr. Loon 1 591. Dat., allen
huwelix Turwarden, scheydingen, deylingen, oft
concordaten en contracten . . . die tnsèchen broeder
en susteren opgericht en gesloeten worden, Tan
macht en Tan werden syn. C. leenhof Valkenburg
1570 a. 14.
2) Vergoeden, goed maken , fr. bonijier, || Hadde
der winne synen saet opt lant geworpen, soe soude
men den winne synen ackerloen oprichten. C. gr,
Loon^ 1 58. Op peyne... Tan de schade op te
jrechten en betalen, ten zegghen van mannen. O.
v. Auden. xit 18. Daer neen , . . moet den Torooopere
den cooper uprechten al t'ghone dat hy Terswee-
ghen heeft. C. v. Aalst xii 7. Waere den officier
in ghebreke , hy soude ghehouden zyn op te rechten
*t interest Tan partie. C v. Belle xxiii 35. Dat sij . . .
wedergOTen en oprichten alsuelke geit en scattinge
als [sy] daeraf gegouden hebben en betaelt. Seb-
MOK, Cuuthereei 106 (1363). li. O. v, Antw. eomp.
IV TÜj 197 ; I V xj 58 ; a v. d. Kiel x 12. En pastim.
OPRECHTICHEIT (O— tigheyt), zn. Oprecht^
heid^ fr, sincérité. Kil. Oprechtigheyd. || Tot
maecken Tan welcken staet en iuTentaris de weduwe
werdt ghehouden . . . haer t'expurgieren by eede
OTer d'oprech tigheyt en rechtTeeniigheyt Tan deselTe
instructie. O. v. Belle ix 18. Oprechticheyt. PI, o.
Brab. I 329 (1566).
OPRECHTING(e; , oPBiCHTnie(e), zn. zn. Ver-
goeding, fr. bonification. |l Want onse meninge is,
alle denghenen die men Tijnden aal in den Toir-
screTen besuec, dat hen yet afgenomen is Tan
onsen richteren, rentmeesteren, ambachteren of
dieneren , . . dat wy hen dairaf also moghelio en
redelic rastoir en oprichtinge selen doin gesohien.
Piot, Enquête 1389 blz. 8.
OPREUWEN (Up— ), bw. Opsporen, opxoeken,
fr. trouver, découvrir. || Men dede alle debTOir om
op te reuwen experte chirurgienen om den TOor-
nomden prince te cureren. Piot, Ohron. 624.
OPRIJDEN, bw. Eenen muur. Dien optrekken,
ophalen, hoogen, fr. hausser, élever {un mur). || Soe
wye eenen gemeynen muer oprysen wille, daer een
gemeyn gote op leegt, die mach tselTe wel doen,..
C. V. Antw. 1545, Tiii 41; t^. 18. Oprijsen oft
hoogen. 17. v. d. Kiel x 8; Cv. Deume, impr. a.
242; a V. Lier xili 16.
OPROEPEN (Oproupen. upioupen), bw. In
rechten. Dagvaarden, betrekken, fr. citer, ajowmer,
attraire en Justice. || Zoo wanneer een poorter Tan
Audenaerde , woonachtich op de casselrye . . . opghe-
roupen werdt in actie personele Toor de vVeth
Tan zyne domicilie. O. v. Auden. i 9. Houders,
houderigghen ofte hoyra Tan poortelicke sterf huu-
sen , . . Termoghen up te roupene huerlieder schol-
denaers. C. v, Oent i 12.
OPROEPER, zn. O— tot weerschap. J^
die iemand roept tot waarborg, fr, appeUsnt en
garantie. || Soo wie yemanden tot sijnen weerea-
schap oft garande sal willen daghen oft beschrgTen,
sal denselTcn soo moeten onderwysen, dat hy ten
beteeckenden daghe bereedt sg de saecke t'aen-
Teerden, en te Toldoene 'tghene des hij, oproeper,
dyen behalTen, ghehouden aoude gheweest zyn te
Toldoene. C. v. Santhoven, Stijl a. 92.
OPRUCKEN, bw. Eenen werkman. Hem mU
z^en dienst verleiden, fr. embaueher {un ouvrier).
II Soo wie jemandt anders knecht sal oprucken om
by hem te wercken, met belofte Tan die amende
daenran te betaelen, . . sal . . . O. Liége S^e eérie
540 (29 sept. 1766 a. 27 Wevers),
OPRUCKER, zn. m. HuidTettersambacht. i| Bea-
criptie:.. dat N., suppoet der [huidTetters], heb-
bende gepresenteert aen N., principaelen oprucker
der supplianten, den slagh Tan syne hnyden en
Tellen, dese N. aen N. Toort maer en heeft gedaen
eenen offer onder de merckt. Stadsarch. Diest,
proces hmdvetters $ Poels 1724.
OPRUSTEN, bw. 1) Van krijgsTolk. Het toê*
rusten, uitrusten, fr. Squiper {de* hommes d*armeê).
II Ontrent dry duysent uutghelesen borghera, die
wel ghewapent en chierlgck opgheruat waren«
HoüWABBTy MaithiM, 11,
OPR.
OPS.
313
2) Y«a juweelen. Die vertieren, oprierenf op-
emukken, opzetten^ fr. orner^ relever, rekauêser,
monter {det joyaux). Kil. Oprusten/ toenuten.
Omare, adornare, || Dat niemand... en salmoghen
maken, . . ofte aireede ghemaect zijnde, Torwiaaelen . . .
eenige wercken . . . ghetrocken , . . van copere oft
anderen metalle, becleedt en o?ertiocken metgaude
ofte seWere, ghebraaeert ofte in eenigher ander
manieren ghecoleurt otte opghemst, aU den zelver
ofte gaude ghelgck z\jnde. PI. o. VI, I 803 U651).
OPKUWEN, bw. Lakenwevervj. || Alle smalen
[draeyen] , zijnde van der loirten van den blauwe
lysten \nl. eene lakensoort] , aal men n^et min
opruwen dan met vyff drachten. Droogeeheerden
Dieet y regl. 1546 a. 38/2. Alle gemeyne breeden
■al men nyet min opruwen dan met acht drachten.
38/3. Alle rooBO lakenen aal men nijet min opruwen
ÓBH met yierthien drachten. 38/4. Alle lilie lakenen
sal men nyet min opruwen dan met achthiene
drachten. 38/5.
OPS AT, zn. Limb. Opzet, fr. destein prémédité.
II Wie yan buyten ^shuijs compt en met Yoerraet
en met opsat den anderen in 8\jn8 selffs hu|)8 op-
loept. JT. 0. St' Truiden 1366 a. 18.
OPSATË (Opeaete)» zn. m. Erfpachter^ fr. em-
phytéote. II Wel verataende, dat de eygenaere,
tochtenaere , opsaete oft emphiteote , die agn laoden
beembden oft euaaelen tot aijnen behoeve windt oft
bedryft bij hem aeWen , . . aal daeraf als eyghenaere,
tochtenaere , opaaete oft chysenaere betaelen. Fl. v.
Brab. II 17 (18 jan. 1554 a 12); it, III 293. Zie
Bmphttxosib.
0P8CH0BBIJNEN (U— ), bw. Een drollig w.
Toor Opslokken, fr. avaler. || Maer deae looseghuea
{altae ghuten), die aom Tan verde ghecommen waren
en acheerpe queemen [n/. maaltanden] hadden,
Bohobbijndent al up; zoodat den paatuer, ala hij
waende met de zynen te ghaen eten, daer niet en
▼ant dan l)eenen eü ijdel e\jerachalen. FsBD. Vav-
DSB HAsaBSK, Ber, tijden II 289.
OPSCUKOPPEN, methateaia van Ofschobpbk
(üpscroppen) , bw. Opensnijden, fr. ouvrir en cou-
pant. Kil. Opachorpen. Prosecare, resecare; k
Sxenterare. || Dewelcke wierden yaatgheleyt en by
tortuere de conapierateura verkent, eü corta daer-
naer ghejuaticieert , ala den buuck levende upghe-
Bcropt,.. Piot, Chron. 463.
OPÖCHUKPEN (IJ—), OPBNSCHUBPBK, bw. Zie
Opbchboppsb. II Eenighe bedden werden upghe*
achurpt. Fbbd. Vakdbb Habqhxk, Ber. tijden, 1
1 14. Zijnen rock en hemde upachurpende. III 156.
Schurpte hem met eenen meaae den buuck open . . .
168. Daemaer hebben zy z\jnen buuck en lichaem
opengheachurpt en zyn herte uutghetrocken. 202.
(Met afgrijzen leeat dit een gevoelig menach,
en het herinnert hem de gruwelijke alachtoffera
van den Aztekiachen godadienat door Preacott
beachreven).
0P8EGQEN, bw. 1) Opleggen, aantijgen, be-
tichten j te laste leggen , fr. accuser, imputer, \\ Ware
oic dat aake, dat jemant andren opaeide en aen-
leide dat hl deageena goed onderhadde oft be-
aoudde die geruumt ware, en hi dat wettelec
bethoenen mach, aoe willen wij dat hija plege.
Brab. -geesten I 778 (1328). Dat, nae den lant-
chartere van Brabant, lek nairder ben mij te ver-
ontaculdigen , mijn derder, aen den heyligen, van
den fiayte, dat ghij mij opaeggen wilt, dan ghg ayt
mij te beletten oft gevangen te houden. Y. d. Tav.
146 V®. Dairomme wort een menache geheeten een
oalumpniateur oft caUengieauecker ala h\j wetens
iement onreohta aentijdt en opaeegt. 359 v^. It. C. v.
Mechelen i 1 ; C. v. Lier ii 46. 52; Coüatie 93.
Zie ook Abvlxqoek 8).
2) Getuigen. Die wraken, verwerpen, fr. récuser
(des témoins). \\ Beprochen in fayten zgn weder-
leggingen dair men de getuggen [l. den getuijgu]
faytelyo bij opaeet, en preaenteert te thoenen dat
hg een falaarga ia en een meijneedich man, oft
openbair infaem, en van lelgcken en criminelen
miadaden ugten lande en uugter atadt gebannen.
817. V. D. Tat. 370 v».
3) lem. blaem of leelgckheit opaeggen.
Hem beleedigen, honen, smadelijk toespreken, fr.
insulter qn. \\ De derde ondancbaerhede ia /De
vaaaal die ainen heere groote blame opaecht, of
grootelijck iniuriert. Wiblavt, Leenrecht 129. Voor
de voora. achepenen, gheaworen eiï raedt, hooren
te rechte en werden betrocken en bealicht aaecken
van differentien en diffentien [/. diaaentien] tuaachen
partijen, ala van kgvagien, leelgckhegt op te aeg-
ghen,.. C. v. HerentaU it 4.
OPUENNEREN, bw. Zoo leeat men in het
privilege der Muntenaara v. hertog Jan, d.d. „in
der Hoymaent" 1291, uitg. d. Génard in V Hotel
des monnaies d'Anvers 115 — 119, blz. 118; doch
men leze obaerveren, gelgk in de PI, v. Brab.
I 248. II Voort willen wy, waer eenich knape, die
tot ona quame om ona te toonen eenighe^atucken
die ona oirboirlgck waeren en onae muncten, en
oock den knapen, dattene daerom den meestere
niet en aal observeren. (Namelijk, dat hij hem dea-
wege geen onaangename ,,obaervatiea" maken, hem
niet beriapen zal, gelgk het veelal gebeurt ala een
onderhoorige zich veroorlooft ieta beter te weten
dan zijn overate. Mgr. de Nëlia , die deze oork. ook
afachreef {Bibl. royale, manuscrits nr. 16,950),
wiat met het w. ook geen weg, en achreef ervoor
zoo ieta ala „exteminere" , maar zegt in margine:
De non reprehendendo ïUnm qui principi aliquid
utile proponit.)
OPdETTEN, bw. 1) Een geding. Het schorsen,
uitstellen, fr. suspendre, diffièrer un proces). \\ Item,
aooverre eenigh porter waer, die om aijn comenachap
vaeren wolde, en jemant waer die hem daegen
woude, alaoo dat hy agn comenachap daer verletten
oft verlieaen aoude, die aoude gaen totten achou-
teth oft totten bode en laten hem dat weten, dat
hy om agn comenachap gaen woude; aoo aal die
acholteth den anderen aoo goedt hebben [dat] hy
t'rechte opaette en eenen gulden van hem nemen,
tot den anderen geneohte, oft dat hy verbeyt aoo
lange dat hy weder t'huya komt. Landch, v. Megen
1357 a. 16. Dat onae acouthet... die [nl. genech-
ten] aal moghen achoraaen eü opaetten totdat die
jairmerct... leden aall weaen. Zie Dutgstich. Een
richter tot Grave en aal gheen ghedinghe, naer
der atadta rechten eü ghewoonte, langher voeraten
noch opaetten dan dry gherechten. C. v. d. Grave
IX 1.
2) Een onderzoek. Het instellen, it. instituer
(une enquête). \\ Dat wy . . . opgeset eü geordineert
hebben een goit, clair beaoec, te doen overal binnen
onaen lande van Brabant, np alle aaken voiracreven,
eü dairtoe in eiken ambacht geaet eü gecoren aekere
peraone, goide, getruwe lude,.. Piot, Bnquéte'
1389 blz. 7.
3) Nieuwigheid. Die invoeren, fr. introduire (une
innovation). \\ Want, alsoe uwe wyaheit wel gevoelt,
zonde de vorachreven heer Jan van Lutzemborch
alduadanige nieuwicheit tiegenadestad, boven recht,
opaetten, zoe behoefde de atad anderen raid dairop
40
314
OPS.
OPS.
te hebben. Tav Dobsv, Inv. arch. MdUnês^ Brief
V, 15 juni 1436, III 66.
4) Belastingen, lasten. Die inêtellenf invoeren,
ft. étaUir, introdtiire {des charges). || Dat... hen
Tan gheenen noode, noch gheorloft en sy op te
Betten en te exigherene andere nieuwe taillen en
exaotien. PI. v. Brah. I 92 (1620).
5) Eenen leerknaap. Hem aannemen , ft. admetire
(flni apprenti). |) Dit es dat dontfangers hebben
ontfaen binnen desen jare van der weyers leer-
cnapenghelde Tan Teriare, Tan eiken leercnape die
men appesette xx. s. par. Beken, stad Qent 1336
blz. 5.
6) Legwerkersambacht. Een werk opsetten.
Het op Hgetomo setUnj het beginnen, fr. {tapissiers)
metire un ouvrage sw Ie métier , Ie eommencer.
I) Item, zullen oeck alle meesters Tan den voers.
lijnenweTersambachte gehouden s^n alle wercken
te leveren gemaect eü Toldaen tot zulcken t\jde en
geprefigeerden dage als sQ dat den goeden lieden
hebben toegeseyt en gelooft, aleer de voers. mees-
ters ennich ander werk zullen mogen opsetten oft
wercken , op de pene Tan . . . En des nyet te min
zullen de thyntmeesters . . . tToers. opgesedt werck
moeten doen afwercken , aleer noch zulcke meesters
enich ander werck zullen mogen opsetten oft aen-
Terden. Kaart legioerksamb. JHesty 11 mei 1542 a. 24.
7) Eene warande. Die ontwerpen , fr. projeter {un
pare) . Kil. Opsetten/ Veumemen . Statuere in
animo. || Also als wy opgeset hadden een warande.
Bekenk. v, Brah. reg. 132 fol. 34.
8) a) OorlogsTolk. Het toerusten, fr. équiper {des
hammes de guerre). |] Dat de vassael, Termaent
zynde, hem opstellen moet. De vassael die opghe-
roepen is te commen dienen in wapenen, moet
hemselven oft sQuen stedehoudere opsetten tzijnen
ooste, het si met eenen, met tween, met drijen
ofte met meer peerden, naer zijnen staet en de
grootte van zijnen leene, oft alsoe hij ghewoenlijck
is te dienene in wapenen. Wielant, Leenrecht
122/123. — h) Een schip. || Oft dat eenighe coop-
man bcTonden werdt, zijn verzekerde coopman-
schepe . . . sal hebben gheladen op yremde schepen , . .
niet toegherust eiï opgheset nae tinhouden Tan dese
ordonnancie. PI. v. Fl. I 369 (29 jan. 1549 a. 23).
0P8ETTER (U— ) , zn. Van eene misdaad. Op-
stoker, aanstoker , ctanhitser, fr. f auteur, instigateur
{d^un méfaii). Kil. Opset ter /opsteller. Auctor,
primus motor. || So trac de hertoghe Wencelin . . .
met een ghedeel liede van wapenen Toor en omtrent
de stad Tan LoTene, dewelke haer ghehouden hadde
en hilt in OTerhoricbeiden jeghen hem, daerof Pieter
Coterel beleedere en upsettere ghesyn hadde en
aldoe was. Brab. yeesten II 584 (1361). Gebuerde
dair dootslach, soe soude die opsettere Tan der
fortsen, als beghindere Tan den wercke, zyn hoot
Terliesen. Y . d. Tat. 72 t^. Nemaer , in sulck sf uck
[nl. Tan muiterij] de prince neempt consideratie,
en useert meer Tan gratiën dan van rigeur, en
punieert alleen de opeetters. Wielakt, Praci.erim.
89. Die principael opsetter Tan de Toirs. beruerte
en muyterie. Ed. Poüllbt, Pgnnock 179(1479); t/.
Opzetters Tan quade fayten. 191. It. Auden. meng.
1 55: Upsetters ofte beghinders. PI. e. Brab. I 60:
anteur one opsetter.
OPSICHT, zn. Ingicht, bedoeling, ft. intenium,
bui f dessein. || Met geen opsicht Tant' maeschap te
frauderen int* recht Tan Temaederinghe. C. v. Diest,
VZ. XII 17.
OPSIEN, zn. Opsien nemen. Acht slaan op,
in aanmerking nemen, ft. considérer. || Sonder opsien
te nemen in wat plaetse de saecke eerst aengeheyen
ofte begonnen moehte sijn. C. v. Biervliet, kl. ei.
I 563 (1600).
0P8ITTEN (U— ), OW. Opsetene, opsit-
tende. Inwoners , ft. habHants, résidants. Kil.
Opsitten. Insidere. || Alle de opzetene en inwoon-
ders derzelTer casselrye, poorters en andere. C o.
Auden. iii 8; t/. I 440. 442; 2(ie d. 264. D'officiera
en Termoghen gheene insetene van de stadt, ofte
opsetene van den lande te vanghen. C. leenhof Den-
derm.j stijl ii 2. Yermoghen te procederen by
pandinghen en stellinghen alle vremde opzittende
deser stede en casselrye, ten laste van de goedin-
ghen van vremde afzittende. O. v. Veume XLix 2;
it. II 1. — Opsetene laten. Inwonende cijns'
mannen, fr. tenaneiers résidants. || Item, zo ee Jan
vorseit gheoostumeert en schuldech te heffene alleene
alle die exploiten, vervallen en rechten die vallen
ofte commen van den opzetenen eiï afzetenen laten
van der meyerien. Dibbcz, Cfends charterb, 123.
OPSLACH, zn. m. Stapel, fr. étape, ofr. estaple.
Sommige steden van Brabant en Vlaanderen hadden
het voorrecht om, op deze of gene wijte, ie drukken
op den doorvoer van zekere waren. Zoo bezat Meehdem
den stapel van den drogen viseh, zout en haver;
Diest den paardenstapél\ Lier den veestapel; Ant-
werpen ook eeniqen ttjd den viseh', zomi-, haver- en
koomstapel; Qent den graanstapel; Brugge den stapel
van al de vreemde goederen in de haven van 'i Zwin
cMngebracht ; Middelburg, in Zeeland, den stapel der
wijnen, welke over water ingevoerd werden; Aireeht
over de te lande ingebrachte; ft. certaines villes du
Brabant et de la Plandre avaient Ie privilege de
peser, d'une maniere ou d'autre, sur Ie transit de
certaines marchandises. Ainsi Malines possédaii
Vétape sur Ie poisson sec, Ie sel et Vavoine; Biest
Vétape des chevaux; Lierre Vétape du bêtaU; Anvers
aussi, pendant quelque temps, Vétape dn poisson,
du sel, de Vavoine et du grain; Oand Vétape du
grain; Bruges Vétape de toutes les marchandises
éfrangères amenées par Ie Zwin; Middelbourg, en
Zélande, celui des vins imporfés par eau; Arras
celui de eeux imporfés par terre. Zie David, Meehden
79, 83 ; yaderl. historie IV 429 ( Wamkönig II 246) ;
Fr. de Potter Oent II 481 vlg.; Anton Bergmann,
Lier 57; Plakkaten v. Brabant IV 482; Bekenk.
V. Brab. reg. 131. 137 resp. fol. 100. 24 v^; Mertens
en Torfs, Oesch. v. Antw.
OPSLUITEN (U— , opsluyten), bw. 1) (Onder
verstaan: een gerechtelijk onderzoek). Het sluiten ^
fr. clóturer {une enquête). || Alst omtrent der noene
was, zo sloot de heer np, dede scepenen manen
en lasten dat zy thenwaerts houden souden tghuend
dat zy bevonden hadden , en versocht anderen dach.
C. V. Aalst 500 (1436).
2) Sluiten (een huis voor de schuld), fr. fermer
{une maison, pour dette). || Wanneer jemant ghe-
pant is, en sijn huys wettelick opghesloten, den
opsluyter sal moghen versoecken aen den heere
'tgoet by dec greffier gheinventarieert te zyn. C.
stad Iperen XTIII 21. Ook sluitsk.
0P8LUITER, zn. m. Hij die een huis doei dui-
ten voor de schuld, fr. celui qui fait fermer une
maison pour dette. Zie het bovenstaande.
OPSPRINGEN (U— ), OW. Van den prye der
koopwaren. Plotseling rijzen, stijgen, ft. {du prix
des marchandises) hausser, enehérir subiiement || Ter
welcke occasie tzaut en andre coopmanschap, com*
mende uut die landen, waren alhier in onse landen
zeer upghespronghen, dewelcke anderwaerf seer
waren diende. Piot, Ckron. 789.
OPS.
OPS.
315
OPSTAEN, OW. Oeaohil, oorlog. Chdtiaan^ rtfzem,
h. (<f «» différend , d'une finerre) twrgw. Kil. O p-
staen Swrgere. \\ Nyettegenstaende eeoige orloghe
die teghen den hertoghe en syn landen oft onder-
saten opstaan sonde moegen. O. ü. Antw. 1545, ix
54. Alaoe als questie onlancx opgestaen is tusschen
my . . , ter eenre , en . . . ter andere zyden. Bekenk.
V. Brah. reg. 135 fol. 1 74. Doe der crijch en orloge
opgestanden was tusschen ... Cv. Maastriekt 450.
Dat , want . . . twist , onminne en onverdrach opge-
standen is. 489; t/. 495. En ;»a«nm. — Opstaende
en te bedde gaende. Q€huist>esiy tooonaeküg^
fr. domieilié. || Elck magh hem purgieren Tan crime
ter plaetse daer 'tfaiot ghescniedt is, ofte daer
deghene die hem purgieren wilt opstaende en te
bedde gaende is. C. v. Belle XXTII 1.
OPSTAL, OBSTAL, UFBTAL, zu. m. Woettê^ on-
heèouwdê landen, gemeente- weiden , fr. terrain» vagMea^
ineuUes, prés eommunt, ofr. tDareskaity toaretchaiB.
Kil. maakt van het w opstal reoeptóeulum ^ lati-
hulum: ooneilinlmlum^ doch yerkeerdelijk , zoo het
Mertens en Torfs, Qeseh v. Antw. I 272 ook oor-
deelden. II Omnem ierramt quae vulgo dici^ur Vpetal.
Wabneökio, II Urk. 31 Mei 1213 (üpstal ist
offene eteUé) [.']. Pro oommunihus paseuisy scUicet
opstal. Db Smst, Chron. Niniv. 831 (1214). dreiter
hoHorium brokes [»/. broeks], quod vulgo dieebcUwr
opstal, ante curiam Wolput. 840 (1220). De paseuië
eommunibus upstal et weuHnit {apud Arelghem).
Vaw Loksbek, St.-Pierre 281 nr. 588 (1247). ld.
Si.'Bawm 223, Voorbode a. 3, xiii E. It. Ghel-
dolf, Oand 253, Mei 1213; A. Wauters, DeVorigine
etc. 165. Obtuli quamdam partemttrreineuUe seilioet
obstal afmd Bolenbeke. Charters abdij v. Vorst
1233. Pratum quoddam eum quihusdam appendicUs
que dieuntur obêtal. Charters v. Terkameren nr. 50
(1298) Boorimeerbeek, Alse van den goede dat ghe-
leghen es aen den opstal daer de ririere doer loept
tOssenem. Charterb. begijnhof Brussel fol. 99 (1309).
Idem. i\j d. et vj gallinas . . Tan den opstalle ante
hostm [nl, hosticium, woonst] ««Km. Cgnsrol d,
DuUsche orde te Beckevort 1321 a. 29. Commune
peuture j eon dit opstal. A. Wautvbs, Snvirons
III 294 (1256, Msene bij Brussel), In meerren, in
weghen en in Toien, in opstalle. Oork. 28 aug.
1292; Fr. tekst en eierkemenant , ès kemins et ès
voieSy èê wareskais. Dat yegheiyc... ghehouden
sullen syn te yerstoppene huerlieder erre jeghens
de opstallen. C. v. Aalst, K. v. Paricke 1472 a.
22; Fr. tekst contre les wareschaisi it. 10. 24;
Weddewateren of upstal. 43. En passim,
OPSTEKEN, bw. Den prijs Tan het gnan. Dien
opjagen , doen rijxên , fr . faire monter , faire enchérir
{Ie prix du grain). Kil. Opsteken het koren. In
pretium majus extoüere. || Oio wort bij deser actiën —
oriflMfi legis Julie de aniiitu — [de annona .'] TerTolgt
die tcooren opsteect oft coopt om op te steeken,
oft die dat dierder doet gelden dant sonde, oft
andere cooplieden toemaiot om dat te doen rysen,
oft boTen zijn weerde tegen hem te coopen, om
dyeren tyt dairinne te maken. V. d. Tat. 73. It.
Ferd. Yander Haeghen , Ber. tijden lY 44.
OPSTEKER. Zie Wapevb.
OPSTEL, UFSTEL, zn. o. 1) Voornemen, doel,
fr. dessein, bui. Kil. Opstel. Propositum. || Hare
lieder upstel was Badulphus Tan Diephouo doet
te slane. Jak y. Dixmüdb 314; it. 30.
2) Ingeving, fr. instigation. || Hij \nl. Robrecht
de Yriese] dede Bikilde uuter Tanghenesse, en hy
gaf haer teekene, dat se occusoen was bet dan
Tan taohentioh duusent lieden, die alle om haren
wille doet ghesleghen waren, en by den upstelle
Tan haren quaden rade ghestorTen. Jak t. Dix-
müdb, 30.
OPSTELLEN, upbtellek, bedr. en wederk.
wkw. I. Bbdb. — 1) Eene raadkamer. Die insteUêUf
fr. instituer une chambre du conseU. \\ Maer metter
Gamere Tan den Bade, die sichtent gheinstitueert
en opghestelt is, soo is de Wettachtighe oamere
seer Tergaen. Wiblakt, Leenrecht 12.
2) Eene gcTangenis. Die oprechten, fr. étabUr
nne prison. \\ Niemant en mach geene kerkers oft
gCTanckenissen opstellen. C. v. Antw, oomp, YI
üj 10. It. Ber gen-op- Zoom Yiii 7.
3) Eenen oorlog. Dien ondernemen, fr. entre^
prendre {une guerré). \\ Naer rechte, niemant en
mach behoorlijck oorloge opstellen , . . dan de prin-
een die genen OTersten en kennen, gel\jck als de
Paus en den Keijser. Wielakt, Praet. erim. 118.
4) OorlogsTolk. Het toerusten, fr. iquiper des
hommes de guerre. || Dat hy, Toir dbedienen Tan
allen alsulken leenen als Beynieren WytTÜet hou-
dende es , . . opstellen sal te peerde , wel en lofiyok
geabilieert en gemonteert , . . eenen reysigen gezelle.
EoM. PouLLET, Pynnoek, 197 (1477). Plaocaet..
Tan scepenen myn heeren Tan Ghend, dat men
kiesen zoude xxy saudoyers, [die] opstellen en
zenden ten bescudde Tan den lande. Stadsrek.
Ninove 1478.
5) Belastingen. Die instellen, fr. étdblir des
impóts. II Soe wije iemant is, die nieuwen tol,
cuijUetten oft exactie opstelt sonder auetoriteijt Tan
den prince , . . die committeert force publijeque.
Wielakt, Praet. crim. 136. It. de Potter, Chron,
104; C. gr. Loon I 395.
6) Ketterij. Die plegen, fr. eommettre{deVhéréê%e),
II Derwelcker principaal Toomemen niet en es
gheweest heresie op te stellen. PI, v. VI, I 172
(1550).
7) Ben landjuweel. Het inttdlen, inrichten, fr.
instUuer un lantjuweel (II 140). i| Hoe dat,.,
binnen desen onsen luide Tan herwaertsoTere
geobserTeert is int opstellen Tan eenige Bhetho-
rijcke spelen, dwelck men noempt het Landt-
juweel, die stadt of Tryheyt, willende t'selve
opstellen of yerheffen, nyet is gewoonelijoken of
behoorlijcken te doene sonder onsen expressen
consente en ootroy. Belg. mus. I 161; ii. nog
161. 162.
8) Pryzen toot TolksTermaken. Die uUschr^renj
fr. annoncer des prix pour des jeux populaires.
II Ontrent Sijite Jansmesse int jaer 1440, zo waren
rykelyke pryzen npghestelt in de stede Tan Ghent,
te weten zes zeWerin cannen, , . als OTer de upper-
prysen die te winnene waren met scieten metten
eidelen Toetboghe. Ol. ▼. Dixhüds 170. It, Fr. de
POTTEB, Chron. 60 (1539).
9) De „wusberderen" Tan eenen watermolen.
Die optrekken, fr. lever les éduses d*mn motUin è
eau. II Dat de mulder de doren en berderen Tan
der moeien te hooghe opstelde. O. v. Caggevinne o.
XX (1492).
10) Eenen leerknaap. Dien in t^nen dienst nemen^
fr. prendre cL son service un apprenti. || Dat niement
gheenen leercnape upetellen zal, het en ware dat
hij Trlj meesters kint ware, zonder consent Tan
den dekin. Fb. de Potteb, Oent YI 529, Schoen-
makers 1481.
11) Eene rente. Die gereehtdijk bekennen, fr.
oonstituer une rente. || Alle renten met gelde opge-
stelt, moghen oock met gelde gequeten worden.
O. V. Diestj YZ. xui 27.
OPW.
OPR.
317
nyeuwen dyoke enntghe sohade gasoiede, oft dat
de mulder de doren en berderen Tan der moeien
te hooghe opetelde , . . dat ... C. v. Caggwinnê,
prio. Y. 1492, o. xz.
OPWINBRIËF, sn. m. UUwinningbrief. fr.
lettres (Vémction. \\ Dat hij hem gedraecht totter
extensien en narratiffre van den opwinbrieye en
der ooopcedullen. C. v. Hoogstraten , Steelkens 466;
ie, Pamwels 484.
OPWINNEN (Opwijnnen), bw. üitwmnen, ge-
rechtelijk onteigenen, fr. éeineer. Deze Torm is door-
gaans in gebruik in Noord- Brabant. |) In gebreeke
▼an dijen soude de weerlijcke heere dat [goed]
mogen opwijnnen met rechte, totdat men hem
dairaf terreeden hadde gestelt. V. d. Tay. 202.
Yoer ghebreok Tan lijfrenten, gherealiBeert en be-
pandt sgnde, en mach men gheene erffelijcke goe-
den uytwinnen; maer die opghewonnen hebbende
met yier daghementen en wachten, moet men die
houden op reeckeninghe. C. o. Loven y 11. It. C
V. ^s Bosch xiT 4; Co. Oorschot a. l^; Co.
Asten a. 26 ; C o. Bergen-op'Zoom ziii 2 ; Co.
Knik a. 6. Zie ook ApwiKinRK, en UiTwnrinEK.
OP WINNER, zn. m. ITitwinnery fr. évingant.
II Tenwaere oft daer iemandt quaeme, die den
coop Terdierde; in welcken ghevalle den yerdierder
BOude moeten yoldoen den opwinner yan allen sijnen
ghebreeoke. C o. Breda ^ stijl, a. 45.//. C, v. d,
Qravsj stijl a. 18; Co. Eindhoven a. 6.
OPWINNINQ(e), sn. VUwinning , fr. êvietwn,
II Indien . . . d'optinent yoorts wil procederen tot
eyictie ofte opwinninghe. C o. *8 Bosch zxiii 1.
Zie ook Ybbbsickikob.
OPWOONING(e), uPWOHnro(E), «n. Woonst,
huis, fr. hdhitedum, tnaison. || £n ooc behooren
hiertoe yele en diyenche pennynghen, die men
heedt wachtpennynghen , daertoe dat behooren up-
won\)nghen, data te wetene, ten minsten een huus
met eender dueren en met eender yeinsteren. bb
Pb. en Bb. YI. Nevele 82 (1387); it, XJI. Gottem
15. Item, 800 behoort nogh te deeen goede en
heerschepe, . . eerst, . . Item , yjfye opwoonjnghen,
yan elckers twaelfve pennynghen parisis tsjaers.
C o. Sijêseele, kl. st. Y 42.
ORDEN , OOBDBK, sn. y. De orde van het ChUden
vlies, fr. Vordre de la Toison d'or. |i Yan te dach-
yaerdene eenich prince , heere yan der Ordene ,
baenderheere , . . C. o. Qent II 213, Salarissen,
Yeel heeren yan der Oorden. Febd. Yaitdbb
Habohbk, Ber, tijden II 94.
0RDIJ8, OBDIJTS, zn. Ruw metselwerk, tr.
hourdage, honrdis. || Wat beesten yonden wordde
ane de bntenste yeste, buiten muereochteordyse,..
Eb, o. Antw. 113. Somme yan der yesten en ordyts
ter Waelbrucghen y ly lib. y s. Somme yan den
werke an de ij porten en yesten en ordijts buter
hojen,.. Stadsreken, Gent 1336 blz. 104; 1387
blz. 249.
ORDINCK£NIS(se), zn. y. Gedachtenis, fr.
mémoire. || Thomaee yan Diest, heere yan Zeelhem,
en Ysabele, dochter her Arnouts yan Dieste was,
heere yan JEturoe , goeder ordinkenisse. — ... yan
onsen lieyen heere en brueder ons Jans en Tho*
maes . . . goeder ordinkenissen. Stadsarch. Diest,
reg. 2 fol. 50 (1337).
ORDINEËROER, Obdbubbbb, zn. Scheidsmam,
bemiddelaar, fr. arbitre, médiateur, || £n der [nl.
de heer] Willem yan den Speie, en der Amelis
de Wulf, . . alse deghoene dies wel macht hadden ,
en bi den scepenen eii bi den Wetten daer sy toe
behoren, hiertoe wettelike ghenomen waren, of
ander syde, ghinghen efi bleyen np mi, alae np
yindere lof yriendelikeh effenare iof ordenerre , yan
allen contente en yan allen descorde, . . Oork. 18
juli 1286 a.
ORDOM. Zie Hobbdom I 597.
OKDUIN (Orduyn), zn. o. Arduin, fr. pierre de
taille. Kil. heeft Orduyn /arduyn. Tophts, doch
dit is een zachte steen. || Orduyn, alle orduynsteen.
Zeeuwsche tol te Antio. 1623, JPl, o. Brab. 1 449.
It. Bembry II 331.
0R£E8T, zn. Oproer, beroerten, fr. du trouble.
Kil. App. O rees te / oragie. Horrida tempestas.
II Zo wie oreest maect int yoors. ambocht, daer
tambocht te gader zal zyn, daer roeringhe jof on-
gheyal of commen mochte , die zoude oesseren zyij
wouken zyns ambochts. Kb. lakeng. Brugge^ VuU
Iers, 85.
OROKLAER (Orgeleere, horgelaere), zn. OrgA-
speler, orgelist, fir. organisie. \\ Op S. Loeysdach..
de costen yan den sermoene Ti gr., subdiaken,
diaken en canters hebben iiii gr, en de ghezellen
die de misse singhen hebben Tiii gr., de coster ii
gr., de kindere i gr. , de orgeleere yi gr, de bailiu
iiii, de beyardere ti gr. Smedersambaeht te Qent,
zyi E. Messager, 1875 blz. 414. Dat de religieu-
sen . . . sullen moeten oyereencommene metten hor-
ghelaere. A. Yak sbk Pbbbbboom , Tpriana Y 298
(1549).
ORIGINELE, zn. De insteUer , de aanvanger van
een rechtsgeding, fr. celui qui a entamé un proces,
Ie demandeur primitif. || Als d'originele ofte heur-
lieder procureur comt t'oyerlijden , partie Ix^hee-
rende yoorts te gaene, sal sUne partie, weduwe,
hoirs, ofte die de saecke aengaet, doen oproepen
tot aannemen yan de arrementen. C o Belle
XXII 38.
ORGUILLIOEN, zn. O. yan yossen. Vossen-
bont, fr. fourrure de peau de renard. || Een graea
laken keerle geyoert met orguillioenen yan yossen.
C stad Brugge II 559; ü. 561 (1541—45). Ygl.
dit w. met het yolgende.
ORILLIOEN, zn. my. Slach yan dieren yermeld
onder het pelswerk, met de ,^belB, armijnen, mar-
ter8*\ en andere, onder het w. Hobbliobkbk I
597 uit de PL o. Brab. (niet Yl.) II 49, zoo
'tschgnt, de Fr. oreiüard, üedermuis met bijzonder
lange ooren. Migne Zoölogie chritienne.
ÖRLAMENT, oblbmbvt, obvavbvt, zn. o. 1)
Priestergewaad, misgewaad, kazuifel, fr. vêtements
sacerdotaux, partie. pour la cSUbration de la messe,
chasuble. || Alle yry meesters . . . zullen alle jare
gheyen ten proffitte yan den outare, omme messe
eü orlamente... tiii sc. par. Rbmbbt I 836,
Brouwers. Orlementen. A. Yandenpeereboom , Tpri-
ana 1 167; it. DB Pb. en Bb. YIII. Maldeghem
160. Tomement. dat nu es omme de yors. meaae
mede te doene. Fb. db Pottbb, Gent Y 552 (1416).
2) Baarkleed, „pelle'* , fr. drap mortuaire. \\ So
wie die sterft in dese giulde en gheen oer en heeft
yan kindren, die allinghers moeten gheyen der
giulde Y so. grote, en den cleero y grote yan dra-
ghene torlement. K. d, Bijkepijnd^s te Brugge
1291 a. 23.
ORLOYE (Orloege, oorloeye), zn. o. Uurwerk,
fr. horloge. \\ 1398 maeote Jan de Cammere int
orloy yan der huerolocke een nieuwe onruste. db
Ylahiiick, Stad l 154. It. Fr. de Potter, Gent
II 860 (1481); YI 476 0411). Orloege, oorloeye.
DB Pb. en Br YI Nevele 85 (1485).
ORLOYMAKER(e), zn. Uurwerkmaker, fr. hor-
loger. Zie Oblot. || Betaelt N., orloymakere, yan
OUD.
OVE.
319
areh. Dieet, Tftk 19, rekwest 29 apr. 1721. Jan
van Aerschot, als lasthebbende van den auderdomme
yan het Lantwinnenambacht. Ih. vak 6, Bentver-
mindering 1751.
OUDEKLINGËR, zn. Ouderling, fr. andem.
II De ouderlinghera Tan der yierachaere. C »iad
Brugge, 564 (1447—53).
OUDëRMAN, zn.; mv. Oudermans. Ouder-
ling, ft. ancien. \\ Dat de oudermans [nl. der gulde]
▼ordjane ghene yonnesMn van Bculde geven nooh
wisen en sullen . . . Kb, v. Antw, Oude rechten 18.
Wanneer de dekens van den ambachten en galden
jaerl jcx gecoren en geeedt zyn , alsdan moeghen
deselve kiesen heure oudermans en gezworenen.
C. V, Antw, 1545 ii 42. Jaques Bracko aengenoroen
tot onderman ofte capelmeester Tan het gulde yan
de Meersche. SUtdearehief Bergen- op- Zoom ^ Besol.
1698—1701 nr. 46 (12 oct. 1700). (Cuypers y. V.).
OUDBRMOEDËR, oudb hobdeb (Houdmoe-
dere, houdermoedere), zn. Grootmoeder , grand' mère.
II Vader, moeder, onde yader, oudermoeder, broe-
der, zuster, enz. V. d. Tat. 64 v». Eest dat een
kynt zynen yader oft moeder, oft oude yader, oft
oude moeder injurieert. Ib. Na Iden doot yoerseit,
hare oudermoeder. Schep, v. Saacht 2?- jan. 1443
(abdy Gortby). Al waert so dat tkind yerstoryen
ware yan der houdmoedere ... — hoedat tyerstoryen
was yan der houdermoedere. C. v. Gent 1 544 (1369).
0UDER8, zn. my. 1) In 't algemeen. De meest
hef aarden f fr. Ie» anciene en général, lee plue Agé$,
II Dese senrituten wordden geprescribeert metten
tyde, die soe lanc geleden is dat dbegin yan dgen
niement en gedenct , en dat die ouders en getuigen ,
dairop gehoirt, seggen dat zij niemende gesien en
hebben levende, die de servitute heeft weten inne-
setten oft constitueren. V. d. Tat. 52 y^. Dat tot
dien eynde de voorsz. heeren yan de tholcamere,
ten coste yan ongelyck, ter plaetse voorsz., de ouders
en ingesetene van de voorsz. prochie van Schare-
beke en Linthout souden examineren, om te weten
wat sy daeraf gesien hadden. Mabtiksz 230. (1603).
It, Diericx, <j^endê eharterh, 21 (1361); C. v,
AdUt 252.
2) Yan een ambacht. De afgegane of uit dienst
getredene getworenen, fr. let anviens d'un métier , let
furét tortit de fonction. || Welcke propositie en
opinien de voorsz. gesworene communiceren den
aigegaen ghesworenen, genommeert ouders, van hun
ambacht. C, v. Brussel 1606 a. 37 ; Ghristijn seniores,
3) Voorzaten, voorgangers in eenig recht, fr.
prédécesseurs , devanciers , auteurs , de qui nous tenons
quelque droit, || Alle persoonen . . . syn onderworpen
d*executien die by den amptman, synen lieutenant,
oft gesworen dienaren ghedaen worden, uyt cracht
yan ghevonniste waerschapbrieven en andere con-
tracten, 'tzy by henselven oft by hunne ouders
oft voirders, daeraf sy hen dragen als erfgenamen.
C. V. Brussel 1606 a. 91 (De kost. v. 1670 a 69
zegt alleenlijk voirders). Dat derfgenamen en
descendenten, soowel in coUaterale successien als
in den rechten tronok, altyt staen moeten in de
plaetse van heuren ouders oft prédécesseurs, hoe-
verre dat se oiok syn gedescendeert. C. o. Antw,
XIII 12.
OUDER VADER, oude tadsr (Hondervader) ,
zn. Grootvader, fr. grand-père. || Edelen man en
hoeghen , onsen lieyen oudervader myn here Guye ,
grave van Vlaendren. Oork. 27 mrt 1298. Willem
Vieriaer, houdervader van den voorséreven kinde,
met sinen wetteliken wive , houdermoeder van den-
selven kinde. C v. Gent I 546 (1373). Alse Yan
vive ponden groeten . . . die wilen sgn vader gaf, . .
eü van XL s. groeten die wilen Jan van Beienghen ,
syn oudervader , oec gaf, . . — dat sijns voers. vaders
en oudervaders uterste wille hierin volvult werden.
Mbbtenb en Tobfs, III 518—519 (1344). Vader
oft moeder, oude vader, ouder moeder, broeder,
zuster, oom, moeye, nichte, neve enz. V. d. Tay.
64 v«.
OUDE VAERE, zn. Ooievaar, fr. cigogne. Kil.
Oudevaer. Ao//. J oyevaer. Ciconia, \\ Vauberge
la Cigogne (d'Oudevaire). A Waütbbb, Tirlemowt 53.
OUTVOÖRDER^ (Oudtvoirderen, oudvorders,
houtvorder), zn. mv. Voorzaten^ fr. prédécesseurs,
II Om te houden in eeuwelycke gedenckenissen de
poincten, rechten en ordonnantien, die de voors.
stadt van onse oudtvoirderen gheuseert eg gheplo-
ven heeft te houden. C, v, Brussel , Stat. v, scheg-
dinghe 29 sept. 1355, IjU. Houtvorder, ook oud-
voi^ders. Bekenk, v, Brab, reg. 132 fol. 71 v^ (24
juli 1430), en de daarop volgende oorkonde. Zie
ook VoOBDBBB.
OUWENVLEESOH, zn. Ooienvleeseh, fr. viande
de brdns. Kil. Ouwe j. Oye. Ovis, \\ It. nieman
en zal ouwenvleesch achter sinte Kathelinen daoh
slaen om te vercopene, op eene pene van xx s.
Eb. V. Diest B 185.
0UWER8, zn. m. Ouderlingen , fr. andens. Zie
Omsittbbs II 248.
OUXAEMHEIT, Oecksabmhbit , zn. By o—.
Op kroos , op rente j fr. èt intérét. Zie ()ecxek II 243.
II Van penningen, gecoraen en verovert van schat-
Bchulden, den ommundigen toebehoerende , oft erff-
geit by ouxaeroheyt latene autstaene, behoorlyk
interest etc. C. v. Turnhout, Mombar^ a. 17.
OVELEN. Zie Evblbk I 410.
OVENBUER (Ovenbeur, hovenbeur, h—buer),
zn. m. en o. Ovenhmis , bakhuis , fr. foumil, KU.
Ovenbuer. Locus uhi panis coquitur. Zie Sohuer-
mans, en De Bo-Samyn. || Item, op een alf dach-
want lants, en leit achter den ovenbuer, neven
des ghasthuus lant. de VLAMnrcx, Zwijveke, 153
(1351). Item, in den homec van den hove achter
dovenbuer. Godsh. Brussel H 123 fol. 103, thqf
ter Vleest (1406). Item, daer es een ovenbuer redelio.
Bembbt II 41 (1361). Ovenbeur. C. v. Assenede
XYlii 34. Hovenbuer. C. t. Denderm. XT 26; leen-
hef lY 16 : 't Hovenbeur. — Ovenbuer. ds Pb. en Bb.
VIII. Oostwinkd 7. Hovenbeur. ld, XIV. Boekhoute
33. Van Lokeren St.-Pierre I 243 nr. 456, tJi
domo fkrni.
OVENCOT (Hovencot), zn. o. Zie Oyxkbübb.
II Den brant procederende uut een hovencot. Piot,
Chron, 851.
OVERBAET, oyebbatb, zn. v. Overschot j het
overschietende^ het overige^ fr. Ie restant, Ie surplus.
KU. Overbaete. BeUquum eommodi aut fruetus,
II Deen heloht der behoeften onser conincliker horsen,
eü doverbate aen denghenen die vercort syn, te
bekeren. Brah. geesten II 471 (1349). Bn voirtane
heeft Aert voirs. die overbate [»{. van 3 rynsgnldens]
affgeleet tot twee rijnaguldenen tsjaers. Schep, te
Lummen 1481. It, PI, v, Brab, II 215; Cv, Antw.
compü, rV xviij 12.
O VERBESIT, zn. o. BexUting over eenen bepaalden
termijn , fr. possession au dele d'un terme déterminé,
II Zo blyft alsdan de laetste possesseur in zyn optie
't zelve huus noch te blyven behoudene en ghe-
bruyckene ghelycken termyn, eii es schuldich dïanof
en van denseWen zynen overbezitte zynen deel-
ghenoot . . . ghelyok ghebruuck te laten volghene.
O, v, Qemt XYI 5,
y
320
OVE.
OVE.
OVERBLIJF, sn. o. Het overblijvende^ fr. Ie
retiant. \\ Terdondeel yan forfaite dat daeraf sal
oommen, sal werden ghegheven ten behoeve der
poort f maer doyerbiyf sal werden ghegheyen den
here. K* v. Denderm. 1233 a. 24 ; Lat. tekst residuum.
OVERBLIJVEN (Overbliven), als zn. o. Zooals
het voorgaande. || Ware dat zake . . . dat van den
Torseiden dertech groten tornoysen overblere, dat
de kelnersse dat overbliven houden soude tote den
anderen jare. de Vlamh^CE^ Zioyveke 125 (1337).
OVERBRENGEN (O— bri-), zn. o. 1) Beroep,
heroepsproces van een lager hof tot zijn wettelijk
koof dj om leering j fr. appH^ proces appelant d^une
cour inférieure a ton chef de eenSf pour enseig-
nement. \\ Doen te wetene, dat bi ons commen es
Johannes Van der Aa, proofst van den goedshuyse
van Vorst, en heeft ons vrindelio ghebeden eii
versooht, dat ons ghelieven wilde te gane tot onsen
secrete, en daer te soekene een wettelic over-
bringhen dat scepenen van Meerhem svorseijde
goedshaijs van Vorst overbracht hadden an scepenen
van Aelst , onze leste voorsaten , als tharen wettighen
hoofde, en van den hooftvonnisse henlieden daerop
ghegheven thebbene copie onder den zeghel van
zaken der vorseyde stede, ten bende dat tvorseijde
goedshuys die besceden en [?] bewaren moghe , en te
bat haren rechten te useren en te vinnen zgn in
toeeommenden tijden. En ten versoucke van den
vorse^den proofst hebben tvorseijt overbringhen
ghesooht en vonden, enz. A. Waütebs, AnaUctst
310, Schep, V. Aalst 1438.
OVERBRENGEN (O— bri— ), bw. Zyn goed. Het
doorbrengen, fr. dissiper son bten, son avoir, Kil.
Overbrenghen. Prodigere, dissipare. || Dat
Lievin Coolins, inwoonende poortre daer, was be-
deghen prodigue, ortdommelicke [<tc] zyn goet
overbringhende en dissiperende. C, stad Brugge
II 501 (1543).
OVERBRINCK, zn. Overbrenging, fr. remise,
I) Welcken voocht alsoo ghecreeert wesende, sal
binnen veertich daeghen daemaer overbrjnck doen
te weesebouoke van de goeden de weesen verstorfven,
al by goede verclaerse en specificatie. C, v, Broekbwrg,
XIV, 3.
OVERDADICH (Overdaich), bn. 1) Misdadig,
fr. crimineL || Dat w\j hem selen leveren , eü willen
dat men hem levere, overall in onsen landen, over-
daighe lieden, die overdaet hebben gedaen. Oork,
r. hertog Jan 4 deo. 1403, Doude Bootb. fol. 35.
2) Wreedaardig, fr. crueL Kil. Overdaedigh.
vetus» Violentus, alrox. \\ Men vgndt veele officiers,
die zoe straf, wreet, hertneckich, stijf en onbekent
[nZ. ongeleerd] zijn , dat zg die regale der justicien
veronweerden te ondervragen oft te leeren, ver-
smadende God en justicie, eü doen den mennigen,
onder de auctoriteijt van htierder officien, groote
injnrie , ongelijc en onrecht , dairaf zij sculdich zyn
grooteiyc gestraft te zijn . . , en dese officiers en
zyn niet weerdich richters te heeten , mair verdienen
geheeten te wordden overdadige verslijndende honden
en draken. V. d. Tav. 162.
OVERDADIGE, zn. Verkrachter, fr. violateur,
II Wairt dat een man vercrechtighde een wyff of
ghewaut dede, als mit haire té doene te hebbene
teghen haren wille, mit behoerliker en met ghe-
noechliker proefienisse, die de scepenen van den
Bosch goet ghenoech daertoe achten, in den ghe-
richte verwonnen worde, die overdadighe sal syn
te pineghen , metten vonnisse of metter sentencien ,
des lyfs. Charterb, 's Bosch, K.v. 12 jan. 1329 a. 23.
QVERDAET, zn. v. 1) Moedwülige, overmoedige
daad, misdaad, fr. action témSraire, méekante,
méfaitf crime. Kil. Overdaed. vetus. Jland. hoU.
sicamb. pro o v e 1 d a e d. Malefacium, scelus, injuria,
vis. Il Dat onse muntmeesteren en die twéé ver-
coome knapen, eü onsen wardaeyn selen sijn haer
rechteren van allerhande saecken, en waere van
overdade oft van mincsele en van openden wonden.
Fl. V, Br ah. I 247, priv, munters. Juli 1291.
Actie criminele is, te hebbene sake en recht eenen
anderen te vervolgen van ennigen fayte, wercke
oft overdaot, dairaf dat h\j sculdich waire te lijden
eü te hebben punicie van den live, oft van ennigen
lede te verliesen, oft gebannen te wordden uijt
enniger stadt oft lande. V. d. Tav. 55. Apostasie
is te seggen een onbillicke, gecke overdaet. 76.
Oick spruijtse \td, de infamia jwris'\ somwylen
uuijter sentencien van eender criesme oft overdaet
privaet, als van dieften, oft van injurien. 334 v^.
It. Jan V. Dixmude 17; Brab. Teexten II 60S;
Wielant, Pravt. crim. 108. 130; Schayes, Collatie
135; Plac. v. Brab. II 217. 218; Cv. Oent 1 555;
O, V. Antw. comp. IV viij 201. Zie ook Ovebdadigs.
2) Onmatigheid, ongeregeldheid, buitensporigheid ,
fr. exces, immodération. Kil. Intemperantia , immo'
deratio. — Sonder overdaet. McUiglijk, it. mode'
rhnent, sans exces, \\ Dat sie [n^ 's hertogen jagers]
jaerlics met haren honden maer ééne giste vmi
eenen daghe eü van eenre nacht en nemen in die
abdie van Grimbergen , . . eü die gysten nemt soe
hovesleke, sonder overdaet, dats ons niemen van
u te beclaghene en heeft. Brah. Teesten I 689
(6 jan. 1297/98). It, C. v. Antw. comp. VI; 5.
OVERDEEL (O— deyl), zn. o. Set overige, fr.
Ie surplus, jj Is die scnult meer dan van dertich
ponden , soe en sal men den schulder binnen sijnen
huijse niet mogen panden, binnen denselven tijt,
voorder dan tot dertich ponden ; eü van den over-
deijle sal hy bevr\jt sijn . . . viertich dagen nae den
vonnisse. K. v. Tongeren 1502 a. 5.
OVtiRDTENKN, bw. Stukken eener rechtszaak,
processtukken. Die indienen, leveren, fr. foumir,
servir des pièces de procédure. || Om elcke sohriftuere
over te dienen, heeft partije veerthien daeghen,
sonder langher. C. v. Serentals II 14. Vand'over-
dienen van reprochen, salvatien eü finale conclusie,
eü voor teeckenen derselver compt den secretaris
eenen stuyver. C. v. Beusel a. 97.
OVERDONCKERING(e), zn. v. Verdonkering ,
fr. obscurcissement. jj Syn dorre tonghe, sijn dranc
edicx eü galle, s^jn overdonckeringhe der oghen,
sijn hoeft mit doemen ghesteken. Hondert mer»
kinge 178.
OVERDRACH, zn. o. 1) Verdrag, overeenkomst,
fr. contrat, convention. Kiliaen Overdragh. vetus.
Foedus, pactum, pactio, conventus. || Die obligatie
neempt voirt hueren oirspronc : oft uuijt overdrage,
voirwairden eü contracten eü uuijt eenigen wercken
oft saken die cracht hebben. — Contract is een
voirwairde, overdrach oft consent, dairmede dat
partyen , die dair oontraheren, d'een aen den anderen
verbonden eü gehouden zyn, als coopinge, ver-
coopinge, hueringe, verhueringe eü diergeiycken
verbyntenissen. V. d. Tav. 17 v°. Welke vorwerde
eü overdrach van der stad van den Grave , . . wy
geloift hebben . . . vaste eü stede te houden. Brab.
geesten II 693 (1399). Overmids sekeren dedinghen
eü overdrage. 713. Overmids zekeren overdraghe,
vorwairden en dedinghen. 719. In der dedinge en
overdrage van der heymelicheit eü vrienscappen
die si nu gemaeot eü aengegaen hebben. 736. En
passim.
k
t
■ I l- .1 1. "iiJ ■
fi
' ' ■ - Il
UNIVCRSITY OF MICHIGAN
3 9015 01922 6664